HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING dek B O OMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, YOLGENS HET ZAMENSTEL \ | 1 ü N S 13 ■ ! i § § VAN ; * 11 C. L I N N J E U S. i ?! NIEUWE UITGAYE MET 105 PLATEN» _ _ — _ A r^^_r^ « 153 * * XXIH.  XXIII. Hoofdst. Befchryving der Eenhu i z i g k Kruiden, dat is der genen, die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, van elkander afgezonderd, op eene zelfde Plant voortbrengen ; gelyk ^Brandenetels, Klit- jes, Amaranthen, Pimpernel, Druifkruid , Netelkruid , Bryonie en de veelerley Soorten van Kalabasfen, Meloenen, Komkommers enz, Bladz. 209 XXIV. Hoofdst. Befchryving der Tweehuizige Kruiden , die de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op byzondere Planten hébben; gelyk deGeJlagten van Hennip, Hoppe, Spi- nagie, Bingelkruid, enz. 341 XXV. Hoofdst. Befchryving der VeelwytjgeKsi'i DENfPolygamia), tot welken het Nieswortel, Glaskruid de Melde en anderen behoo- ren. —— 384 AAN-  &ANWYZING der PLAATEN en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat LXX. Afbeelding van Samen- teelige Kruiden. tegenover Bladz. ai Fig. 1. Een Gewas, door my genaamd Gorteria Cruciata, van de Kaap der Goede Hope. 7aq hl. * , Het onderfcheid der Trechter-Blommetjes is, by de Lee teren a, b, c, aangeweezen. 2, Het Rosmarynbladig Goudsbloem ' van de Kaap ; waar van een Kelkblaadje by d , en verder , zo wet de middelde of Trechter-Blommetjes by e, als de Tong- of rand-Blommetjes by ƒ s met aanmerkelyke Vergrooting zyn voorgefteld. Zie hl. 84 Plaat LXXI. Af beelding van M&n- wyvige Kruiden. - " n —■*■• 15? De Scorpioen- of SpinnekopBloem , een zonderling Bygewas, dat op de Boomen groeit in Oostindie, aldaar Jngrek genaamd,met fierlykeBloemen, bh 158. 1 Het Hartbladig Speerwortel\, (Bracontium Cordatum) , ook van Javagözonden, in Blad en Vrugt<3f Bloemfteel, » bl- ïo» * S Plaat  Plaat LXXII. Afbeelding van - Lenhuizige Kruiden, tegenover Bladz. 253 tig, 1. Japanfche Amnmh. bl. 254. — 2 Een foort van Netelkruid (Acalypha) uit Japan, dat door zyne Aairen en Blad byzonder opmerkelyk is. bl. 291. Plaat LXXIII. Afbeelding van Eenhuizige Kruiden. ■ ■ 29$- Fig. 1 De Balfamieke Springvugt of Balfem - Appd (Momordica) van 't Eiland Java in Oostindie. bl. 297 — 2. Een aartig Kalabasje of Me- hentje , dat eetbaar is , bier geteeld uit Japanfcb Zaad, 'cwelk ik had ontvangen. bl, 329; — 3. 't Gewas door my Hoekige Stekelbes genaamd (Sicyosangu- lata) van Java. M. 335. Plaat LXXIV. Afbeelding van Tweehuizige Kruiden. . , 357 Het klimmend Rank-Gewas, dat men gemeen lyk VrouwenZegel noemt of Zwarte Bryonie (Tamus), uit Japan, en wel Fig. x. Het Mannetje daar van,'t welk alleenlyk Bloemen, Fig. 2. Het Wyfje, dat ook Vrugten of Besfen draagt. II, 353. By Letter a is een Bloempje van het Mannetje; by Letter b een vaii het Wyfje vergroot voor-  voorgefteld, om het onderfcheid van de deelen der Viugtmaaking aan te wyzen. Plaat LXXV. Afbeelding vanTwEE- huizige Kruiden. tegenover Bladz. 365 Fig. 1 Een aartig Japanfch Kruid, ' door den Heer Thunberc genaamd Rajania quinata , zynde ook een Klimmend Rankgewas, waar van hier het Mannetje, bl. 366. By Letter A een grooter Blad, dat uitgerand is, van een andere van dien zelfden naam, misfchien het Wyfje. — 2. Het gladde Gulpzaad (Menifpermum glabrum), door den Heer N.L. BuRMANNUsdus getyteld, van 't Eiland Java, met zyne Vrugttrosfen. U. 378. De zeer aartige Zaadjes, die ik in de Besfen heh gevonden , zyn mee vergt ooting,bya en b, in Tiaat gebragt. Ook is de ongemeen fraaije Adering der Bladen van dit Gewas zeer opmerkelyk. Plaat LXXVI. Afbeelding van den OOSTINUISCHEN BROODBOOM , Rademachia dcor den HeerThunbeuggenaamd. .——» ——433 Een Takje daar van met Blad, Bloem en Vrugt , maakt hec Hoofdwerk van deeze Plaat uit , zynde in alle Afmeetingen proportioneel ongevaar de helft kieiner dan natmirlyk vertoond. De  Be'Vrugtmaakende deelen heb ik [verklaard en aangeweezen. bl. 444. Als tf.^De Mannelyke Bloem of Kat van deezenBoom, neerhangende, gelyk zy in volle Bloesfem ftaande doet. b. Een Blommetje daar van in de Natuurlyke grootte. c. Hetzelve vergroot en by d. Geopend om het Meeldraadje t. met zyn Knopje te doen zien. <. Het Schepzel of de jonge Vrugt. ƒ. Dezelve doorgefneeden » met den Stoel en Zaadbeginzels als g. Afzonderlyk en & Wyst de Vrugt zelve aan. BE-  BES CHR YVING DER PL ANTEN, •VIERDE AFDEELING. De KRUIDEN* XXI. HOOFDSTUK, Vervolg der SamènteëlIgê K r ït i d e k» Erinnering van derzelver Eigenfchappen en Byzonderheden. Befchryving der Zonnebloe» men ; Koorn- en Goudsbloemen en derg'i* iyken : als otk der Violen , Balfaminaas > inz. §AA$n het voorgaande Stuk heb ik het i| T ) grootfte deel der Kruiden , die tot ü(( -*•))♦ de Samenteelinge (Syngenefia) be$?V9'& hooren , té boek gefield : thans volgen hier, wegens gebrek aan plaats , dé overigen. Ik heb aldaar iets gezegd van de réyen der benaaminge , in 't begin van 't vooA rig it. IteBL. xi- STUK,  2 SAMENTE* LIGE KRUIDEN. IV. tig Hoofdftuk *: maar tot behulp van 't geheuAfdeel. gpnj en om het volgende meer op te helHoofd- deren; zal ik daar van hier nog nader ipreekem «tuk, In de roeefte Planten wordt de Vrugtmaakicg * Biadz. voibragt door een enkele Bloem, die daar toe '+3- ' met Mannelyke en Vrouwelyke deelen is voorzien. Deeze thans Algemeene Kundigheid is door den Grooten Ridder op zulk een vatten voet gefield , dat zy nooit zal wankelen, zo lang de Wereld ftaac. Alle tegenfpraak, alle fpotteroy, ten dien opzigte , heeft afgedaan , nu zulks door zyn Ed., in 't gezigt van geheel Europa, zo manhaftig is betoogd (*)• Ieder Bloem toeft een Kasje, waar in het Vrugtbeginzel vervat is; 't zy binnen of buiten, •t zy onder of boven de Bloem. Dit Kasje is doorgaans in een Kelk beflooten, die tevens ook wel verürekt tot een Omwindzel of Koker van de Bloem. Somtyds maakt het flegts den Voet uit, daar de Bloem op rust, en dan is dikwils de Kelk daar van geheel afgezonderd. Somtyds verftrekt de enkele Bloem voor Kelk en Bloemkasje te gelyk. Men behoeft zig flegts hetmaakZel van een Roos, een Tulp of Lely voor te ftellen, om die verfchillendheden, zo zigtbaar en verwonderlyk in de Planten , te begrypen. Ik fpreek nu niet van het onderfcheid van de figuur, de één of meerbladigheid en wat meer (*) Vid. CAR. LlNN. Dh/ert. de Sem Plantamm , frtwt And, Pttrcfolitan* condecouw. ïeuop. 17W.  SykcénesiA' 3 rot het verfchil der Bloemen behoort Len Cro- IV. cus of Narcis zal, wanneer men die open L" fcheurt, genoegzaam doen zien, hoe een B'oem Hoofdop haar Vrugtbeginzcl zitten kan, zonder Kelk. TÜK* Deeze laatften , inzonderheid de Grocus of* Saffraanbloemen, geeven in 't groot een gepasc denkbeeld van de Blommetjes, die in de Samenteeügen ieder op zig zelf beftaan, doch op een gemeenen ;Stoel zitten, en, tefamen ineen zelfden Kelk vervat, de Samenteeling (Syngenefia*) uitmaaken (*). Gemeenlyk vindt men, na 'c bloeijen, in zulk een Kelk , zo veel Zaadjes, als 'er Blommetjes in geweest zyn, en dit maakt dat deeze Planten, naar het getal haarer Bloemen, fterk voonteelen. Ieder Blommetje levert, nogthans, maar een enkel Zaadje uit, daar men in andere Planten fomtyds duizend Zaadjes ziet voortkomen van ééne Bloem. In dit opzigt fchynen zy minder vrugtbaar te zyn dan veele anderen. Doch de Speeltrant der Natuur is oneindig en verbaazende. Immers gelyk, in een Samenleeving van Menfchen, fommigen op zig Zelf beftaan kunnen , anderen de hulpe noodig hebben van hunne Landsgenooten ; zo is in de Samenteeling der Bloemen ook een weezentlyke ongelykheid. In fommigen zyn alle Blommetjes van een Bloemhoofdje, ieder op zig zelf, tot de Voortteeling be* (*) Men vergelyke het ii. Deels VI. stuk vaa deeis Nat. HiftoriCj aan 't begin. A a 11. £>£el, XI, stuk.  4 Samenteëmce Kruiden, IV. bekwaam, en dit maakt den Eerfien Rang der A?xxiEI" Samenteeling, te weeten de Egaale VeelHoofd» wïvery (Polygamia aqualis) uit (*). Hier stuk. toe behooren byna alle die de Blommetjes, als Tongetjes, in 't ronde uitgefpreid hebben, gelyk de Paardebloemen ; als ook veel Kopbloemigen, gelyk de Doorns en Distelen,enSchyfbloemigen, gelyk het Reinevaren , enz. De Tweede Rang, Overtollige Veelwyv e r y (Polygamia fuperflua') getyteld (f) , bevat de meefte Straalbloemigen, of Planten met Geftraalde Bloemen, gelyk de Afrikaanen , Chryfanthen en een menigte anderen, waar onder ik, om de duidelykheid , alleen de Madelieven hier onder 't oog breng, In deeze beftaat het ronde middelftuk, dat men de Schyf noemt, uit Trechterachtige Blommetjes, die, gelyk de voorgemelden, Tweeflagtig zyn; doch de omtrek uit Straalen van Tongblommetjes , die Vrouwelyk zyn, en dus de bevrugting der Meelknopjes van de middelden noodig hebben , om Zaad voort te brengen. Deeze twee Rangen, waar in zeven • en - zeventig Gefiagten begreepen zyn , heb ik reeds befchreeven. Nu volgt de Derde Rang. Vrugtelooze Veelwyvery. Gelyk in de Geftraalde Bloemen het geval is, <*) Zie 't voorg. x. STUK, bladz, 34*- (t; "t Zelfde, bladz. j$8. en VI, Stuk , bladz, 43,  Syngenesïa. s is, wanneer de Blommetjes, die degtmHaans^IV^ uitmaaken, door gebrek van een Stempel (Shg- XXI, ma) ter bevrugting en dus ook tot voortbren-Hoofdging van voortredend Zaad onbekwaam zyn (*> Het eerde Geflagt, daar in voorkomende, voert/r^rflS£(i. den naam van •H e l i a n t h y s. Zonnebloem. Hier is de Stoel vlak en met Kafjes bezet: het Zaadpluis beftaat uit twee Blaadjes: de Kelk is meeftendeels rappig gefchubd. Het bevat.de dertien volgende Soorten (f). CO (*> vergelyk het VI. STUK deezer Km-^rlyh VJflwU , bladz. 121. (t; In deeze zeer bekende en gemeeue Bloemplanten ts het gemelde, voor een beginnend Liefhebber, zeer gemakkelyk na te gaan en te onderzoeken. Inderdaad de Klasfe der Samenteeligen levert in deezen een pleizier uit boven de verbeelding , zo voor 't bloote Oog als voor 't Mikroskoop en Vergrcotg'azen. !n Blommetjes niet dikker dan een Haaltje of Spelde zal men de grootfte volmaaktheid van Werktuiglyke fieuur en Vrugtmaakende deelen bevinden, die men wentellen kan, niet te kott fchieten.de by de fchoonhe.d van een Tulp of Anjelier. Gezweegen vsn de fynheid van het Zaadpluis en Stuifmeel, welke alle verbeelding te boven gaat in zulke kleine Blommetjes en de ontzaglyke kleinheid, der Xeeuwenhoekfe Zaaddeelrjes befchaamt. Ik heb StuifmeelBtjlleties waargenomen , wier middellyn naauwlyks het honderdfte gedeelte van die van een Zandkorrel bedroeg en dus niet grooter dan hy de kkinfte Zaaddiertjes rekende. Deeze, o „u, moeien , ter bevtugting, nog batften en een ongelyk fyner Stof uitwerpen, A 3 ii, deel. XI, Stuk.  6 Samenteelige Kruiden. Afdeel. (0 5°nn?l0em mt alk Blad™ Hartvormig XXI. dneribbig ; de Bloemfteelen verdikt ; de Hoofd- Bloemen knikkende !TUK. BMj °Cder deD naam van Groote Zaay - Zonnebloe- j arlykfe. a,om bekend_ noemtze ^ En f( ]and Sun_ fiower, in Vrankryk Soleil. Uit een Zaadje, dat de grootte naauwlyks van Tarwe - Graan heeft 's Voorjaarsin de Grond gedoken, ontwikkelt zig een Steng van veel meer dan eens Mans langte en een of twee Duimen dikte, met Bladen van ontzaglyke grootte en eene middelbloem. aan 't end, dikwils meer dan een Voet, over 'c kruis gemeten, breed. Op de natuurlykeGroeiplaats, ia Peru of Nieuw Spanje, wordt bctgezegd wel tot de hoogte van twintig Voeten op te Icbieten } dat niet te verwonderen is • alzó men het, te Madrit gezaaid, nog faoogcr heeft gezien. Niet ten onregte werdt het, derhalve van j. Bauhinus, Allergrootst Kruid ge', beten (*;; aangemerkt het, in zulk een hoogte, zig O) KeUaMhas Fol. omnibus Corchtis trfnervati» &c Sy/l "? Gtn- »»• ^ *»»■ P «fo. Hetianthtw Rad. an^ nua. H. Cliff. 4,9. Vpu 2S8. lC Le^ )So_ N_ u H£|c_ wum mdicmn maximum. C. B. Pin. >76. Chrvfrntbemum Peruv-ianum. Dod. P.mpt. zs4. Herba maxima^ J. B Hifi Vtt. ]?. 107 Chryfis. Ren, Spee. »4. T. 83 C) Niet by DODONe'us , ofïchoon onze Ridder het dus aanhaalt, gevolgd door den Heer N. L Bürmammbs, die set Zaad van Java hadt ontvangen. Fi. i„d. P. igs. 0  gyMGBNESlA. 7 nzt als een geheele Boom, met de Stam een iv. Handbreed dik , en met veele Takken vertoo-A™nende , nog Kruidig blyft cn met zynen Wor-HoOJ?D, tel Jaarlyks vergaat. SJ"K* . Men heeft dit Bloemgewas reeds meer danjjg^ twee Eeuwen in Europa gekend en tot verfiering der Lusthoven gebruikt. Men vindt er aarcige veranderingen van, Goudkleurig of Zwavelgeel , met wit of zwart Zaad met gevulde . en Kinderende Bloemen. De Bloem valt ook kleiner of grooter en fomtyds ovaal van omtrek Dat de jonge Stengen en Spruiten, de Bladfteelen en Bladen, van 't harde gezuiverd en wel toebereid , een goede Verfnapenng uitleveren, is zeker. Ook kan men de Koppen, nog niet ontflooten , even als Artisjokken kooken en nuttigen. Dezelven zyn zeer fmaakelyk wegens de beginzels van het Zaad, hetwelk m zyn Dopje een Pitje bevat, dat niet alleen van de Vogeltjes zeer bemind wordt, maar ook voor BoT'tkwaalcn ruim zo dienftig is als de Pynapnel-Pitten. Van de lndiaanen wordt het wel Lftampt en tot Brood gebakken. In Kanada mengen zy hetzelve in de Bry, weke zy van Spaanfche Tatw kooken, zegt Kalm. Sommigen willen, dat het tot opwekking der Minnedriften ftrekke. De Zaaden gebrand , zegt Gouan , hebben den Reuk van Koffy engecven een zeer aangenaamen Drank. Men heeft wel eens meer dan tweeduizend Zaaden gevon. den in ééne Bloemkelk. In heete Landen levert A 4 II. DUEL. XI. STUK.  i SAMENTEELïGE Kruideh. ApS'el de SteDg ' d00r ^Y^S» eene Harst uit, ea xxi. "dient tot Brandftof. Hoofdstuk. Ca) Zonnebloem met alle Bladen Hartvormig mms» ' drieribMi 5 de Moemfteelm gelyk; de Keü Mica,. ken gebladerd. l.id.fche. Deeze wordt in Egypte gekweekt zegt Lin» k-ffius, zynde misfchien een enkele Verfcheidenheid van de voorgaande Soort , maar die Hand houdt. De Bladen puiten opwaards uit en zyn donkerer groen ; de Bloemen minder knikkende en de Kelkfchubben hangen als gefteelde Blaadjes neer. Forskaohl heeft de Jaarlykfeals een Tuin-Plant byKairo aangetekend(*), ui. (3) Zonnebloem met de onderfte Bladen HartvormiS drieribbig, de bovenften Èyrond. Veelbloe- «ige. Voorheen uit Zuid - Amerika, thans yit Vi> ginie, dat waarfchynlyker is, wordt deeze door den Ridder afkomftig gezegd te zyn, die hy. aanmerkt als bekwaamst om de Tuinen te verlieren en als daar toe in de Nederlanden zeer veel ia gebruik zynde. Het is die overbly vende Bloemplant, f*> HtBpntSM ïol. omnib, Cord. tiüj. Fedunc. xq. Ca!, folios. Mant. 117. Corona Solis minor tériia. Taiehn. (*> Flor. JEgypt. p. lxx1v. (3) Hiliantbus Fol. infer. Cord. trinerv, &c. GouAif Mcnsp. 45«. Heüamhus Rad. tereti inflexa pereruii. H. C/if Ups. t6». R. LugÜ. no. N. i'. Helen. jnd. Ramol lum. C. B. Pin. 177. Chryf, Amer. tnajuj perenne. Pluk ?i]t. 159. t a.  Syngknesïa. 9 plant, welke aan Bosfen blyft en in zwaareAF^- ■ Gronden meer dan eens Mans langte hoog op- XXI7* fchiet, komende met enkelde als ook met ge-rloomvulde B'oemen voor, die fierlyk geel zyn. De5TUK* Kelk beftaat uit menigvuldige Schubben. Pe Steng, Takken en Steelen, zyn rauw., zo wel als het Loof. (4) Zonnebloem met Eyrond - Hartvormige fJ^tf>s drieribbise Bladen. tuUnfia. 0 Knohbeli- Men noemt deeze Soort, die naar de eerde veel gelykt, doch een overblyvende Wortel heeft, in Vrankryk, Topinambours,in Düitfchland Erd - Aepfel, doch by ons Aard- Peer en, om dat de Wortels dikwils langwerpiger zyn, dan onze gewoone Aardappelen, 't Gewas \yoonde eerst in Kan.ada, volgens den Ridder, naderhand in Brafil [*). De Indiaanen noemen 't Battatas , de Engelfchen Jerufalem Artichoke. Het maakt een pieramidaale vertooning, en de Bloemen aan den top zyn maar klein. Het fpreidt zyne Wortels Vezelig uit , aan welken dik- (4) Helianthus Fol. ovato. Cordatis triplinervlis. Gil ON» Virg. 119. Helianthus Radice tuberofa. H. Cliff. 419. Ups. 26g. R. Lugdb. I^o. Helenium Ind. tuberofum. C. B. Pin. 177. Flos Solis Farnefianus. COL. Ecpbr. II. p. 11. T. 1 j. Sol altist". Rad. tuberofa esculenta. Rup?, Jen. 1 j5. (*) Priu! in Horto Cliffortiano ; alteram in Sp. Plant. teperitur. ' ' Ay i v., piu, xu STvfi  io Samenteelige Kruiden.' IV. dikwils van dertig tot veertig en meer KnobA xxtf1" be's voortkomen , gelyk de gewoone AardappeHoofd len groeijen, dikwils van grootte als eens Mans ituk. Vuist, roodachtig bruin van buiten en wit van n'Xiwy'-binnen- De Smaak is zoet, en wanneer zy, vtry. gebraden of gekookt, met Speceryën en 't geen 'er verder toebehoort, bereid zyn, by fommigen een Lekkerny. Men teeltze, des wegen, in Engeland en Duitfchland veel, in Tuinen en op Akkeren. v. (ƒ) Zonnebloem met de Steng van onderen tiflpê'tt' ëlad» de Bladen Lancetswys' Hartvormig '°Ti b!a drieribbig; de Bloemen tienbladig gejiraald; dige. de Bloemjleelen ruuw. vu (6) Zonnebloem met rappige, gegolfde Bla- Ffuèt0o. deri&e Kdken » a5tbladiZe Bloemen , Ey»ige.: ronde Bladen en de Steng van onderen ruuw. Deeze beiden, veel naar elkander gelykende, groeijen in Kandia. Men kanze als Verfcheidcnheden van de gewoone Plant Zonnebloemen aanmerken. (7) Zonnebloem met een Spoelachtigen Wortel. Strwfus. (8) Raapwor- tehge. (5) Heliamhtts Caule inferne lar/i, Fol. LanceoIatO-Cor¬ datis Sec. (6) Hcliar.tbus Cal. Squarrolis undu atis tkc. Am. Asai. IV. p. 290. (7) Helianthus Radice Fufifoimi. H. Clif. 4zo. R. Lugib, Ut.  SYNOENESIA. II (8) Zonnebloem met overhoelfe Lancetvor- &J£ mige, ruuve Bladen. die aan den voet kant- %%h ' haairig zyn en eene geftrekte ruuwe Steng. Joofd. (9) Zonnebloem met overhoekfe , breedachtig ^ Lancetvormige, ruuwe Bladen, met Haai- Giganteus. rige Steelen en een geftrekte gladde Steng. t^ich' ix» Of men deeze als weezentlyk verfchillende Altisfimut, Soorten moet aanzien, is nog niet volkomen^ beflist. Zy groeijen in verfcheide deelen van Noord - Amerika , Virginie, Kanada en Penfylvanie. De Wortels van de eerfte , naar Franfche Raapen gelykende , worden door de Kanadiers gegeten. De tweede en derde hebben de Steng wel tien Voeten hoog. Het zyn overblyvende Pianten. fjo) Zonnebloem met gepaarde drieribbige , ^ Lancetvormige, Zaagtandige effene Bla- cuSbV den, de Steng en Bloemjieelen glad. Daar m. Chtyf. Canad. latif. elatius. Bocc. SS. T. 27. f- 4Chiyf. Canad. Strumofum vulgo. H. Lugdb. 143. (8) Helianthus Fol. altern. Lanceoiatis &c. Hel. Fol. Lanc. feifilibus. GRON. rirg. 129. Chtyf. Virg. altisiiraum, angustif. &c. PLUK. Alm. 99. T. 159.f. 5. MORIS. IKft.UÏ. S.6. T. 7. f- 66. (9) Helianthus Fol. alt. latiuscule Lanceoiatis 8tc. Chry fanth. Virg. altisfimum puniceis Cau'.ibus. MORIS. Hi/1. III. . 6. T. 7- f- «7- , ■ r ■ (10) Helianthus Fol. oppofitis trinesviïs Lanceoiatis lertatts lsvibus. GRON. Virg. 1x9. II. Deel. Zl* Stuk.  ia Samenteelice Kruiden; IV. Daar de voorgaanden meestendeels ruuw van ^'xxu"' zyn > onderfcheidt zig deeze door haare Hoofd- gladheid. Zy groeit in Moerasfen van Virginie ,TüK' en heeft de Bladen aangenaam van Reuk, de Steng eens Mans langte. .. **•. (10 Zonnebloem met overhoek[e Liniaal» Helianthut ' fKgu/iifo- fitaaent Sus. ^smaibu- yan deezej die ook in Virginie groeit, is de Steng paarfchachtig, anderhalven Voet hoog; de Bladen zyn Liniaalgefpitst, ruuw, met den rand omgeflagen, van onderen bleek: de Bloem is bruin in 't midden met de Straalkrans hoog geel, uitgcrand. xu. (ja) Zonnebloem met pepaar de onsefleelde. Divarica. , _ ° J * tus. langwerpig Lyronde drienbbige Bladen en milfte.86" een èeSaffe^e Bloempluim. In Noord ■ Amerika groeit ook deeze, welke de Steng byna vyf Voeten en paarfch heeft met een groenachtigen waafem. De Bloemen zyn geel en zeer klein, met driedeelige Steeltjes de Pluim uitmaakende. sin. (13) Zonnebloem met gepaarde Spatelvormi- Atrsrw ims. ge Donkei- toode, Helianthus Fol. alternis Linearirms. Grom. Virg. 129. Flos Solis Marianus &c. Petiv. Mus. 103. (12) Helianthus Fol. oppofitis lesfilibus ovato - oblongis &c. Chryfanth. Virg. repens Fol. asperis &c. Moris. Hift, 111. p. 22. CuJ Helianthus Fol, oppofitis Spathulatis &c Gbon. Virg.  S T N G, E N E 8 I A. %% « gekartelde Bladen, die drieribbig en IJj ry«; & Kelkfchubben opgeregt, vanA XXI. tangpabdi&W. in Virginie en Karolina groeit dit fraaije Zoh-^* nebloempie,dat naarde Rudbeckia zeer gelykt, maar het Zaadkuifje van twee Baardjes heeft Tdaarom tot dit Gellagt behoort De Schyf der Bloemen is donker of zwartachtig rood en de Straalkrans geel, gelyk in de anderen Het verheft zig tot een of anderhalf EUe hoogte , Amerikaanfchen oirfprong zy. R u d b e c k 1 a. Een Kaffige Kegelvormige Stoel «derfcheidt dit tegenwoordige , dat het Zaad aan den bo. t man'd viertanfig; den Kelk uit een dubbelde r, van Schubben famengefteld heeft. Het » Jaafde Sweedfche Hoogleeraars Rodbeck, Cer en Zoon, die zig in de Kruidkundeb* yofmd gemaakt hebben, getyteld, en bevat de zes volgende Soorten. (i) Rud' «„, DiS T. 9. Cozona Sous minor Disco auor* „,. MUL, D,S. Ti 9 SoUs cm|h bente. Dili- »»' t* 94* «iana p.rvis florïbus. Cent' xo' T' S°'  14 Samenteklige Kroiden. (i; ^d,beckia met Mengefielde gefnipperde xxi. Bladen. Hoofdstuk. In Noord-Amerika wederom, groeic, gelyk *j;k:v, a"e, de over,gen' deeze , die Kanadaafche Zon. ladmata. nehoemige Aconiet van Counotus getyteld Petdt'p" ™s» w-*ens net Loof, dat naar 't Loof der Monnikskappen gelykt. Zy maakt een overblyvende Plant, die een Takkige Steng heeft, van eenige Voeten hoogte, met de onderfte Bladen Vindeelig , de bovenden gefnipperd, fyner of grover gedeeld; de Bloemen geel, meteen Kegelvormig middelftuk en negen agterover geboogen Straalen. T%s. (2) Rudbeckia «»« Spatelvormige Bladen, de Driekwab- onderften driekwabbig , de bovenfien onver- ge' deeld: in. C3) Rudb:?ckia met onverdeelde Spatelvormig scckcbge. Eyronde Bladen , de Straalblaadies uiteg, rand. Of) (1) Rudbeckia Fol. compoftis Laciniatis. Sjjl Nat XII Gen. 98o. reg. XIII. p. «,«. ft Cliff. 4ao. Ups. 259. r". Lugdb. ,81. Gbon. n9. Chryf. Americ. perenne &c. MoHis. Hifi. in. s. 6. t. 6. f. 53, j4. Aconitum Hehanthemum Cmadenfe. CoRN. Canad. i?g. t. ,75. (2) Rudbeckia Fol. Spatulatis, inferioribus trilobis, fuperipribus indivifis. ft £//». 2«9. GRON. Virg l30. Chryi; Cannabinum virg. Pluk. T. 22. f. 2, (3) Rudbeckia Fol. indivifis Spatulato - Ovatis &c. GoUAIï Mm?. 456. Gxon. rug. tii, obeliscotheca integrifolia &c. Dut.  (4) Rudbeckia met Lancetvomig Eyronde on-JV>^ verdeelde Bladen overboekt; de Straalblaad- XX1> '■ jestweedeelig. Hooku, Dit flag van Bloemplanten begrypt de geleer. rw.^ de Dille'nius onder den zwierigen naampurparea. Obeliscotheca, welken 'er Vaillant aan gegeven heeft. Men zou denken , dat zulks op den Knopachtigen Pieramidaalen Stoel in 'c midden zag; maar hy leidt het af van de figuur der Zaaden. De twee eerden hebben den Stoel donker of zwartachtig rood , met Goudgêele Straalen; de laattte, die denzei ven zeer uitpuilende donker groenachtig paarfch en Goudglanzig heeft, is zeer aanmerkelyk wegens de byna Roozekleurige agterover neerhangende lange Straalen; 't welk de Bloemen aartig, doch niet fraay maakt, in deeze Soort hebben de Straalblommen een Styl , die in de andere* zo wel als in de Zonnebloemen ontbreekt: maar, zo 'c fchynt, niet volkomen ; alzo het Zaad aau den omtrek dikwils misdraagt, 't welk altoos plaats heeft in de anderen. De Wortel, die zeer heet en fcherp van Smaak is, werdt in Vir- Dill. Eltb. 29$. T. ».t8. f. 285. Chiyf. Heleaii folio. PLUK. T. 2+2. f- 2. liUTTN. Cun. 227. (4) Rudbeckj* Fol. Lanceolato-Ovatis Sec. GBOl». Virg. Uo MIUL. ma. T. Z24. f. x. Chryf. Amet. Doronici folio '&C,'PI.ÜK. T. 21. f. I. catesb. C«r. II. p. T. 5». VU' eur.c. Virg. latifolius Sec. MOBIS. III, S. «. T, ». f. U B«tatia. Petiv. Mus. . IX, put,* M. «lust,  JWj SAMENTEELIGE KrüIDEW. IV. Virginie gebruikt, om de Ontvelling op de Rug xxf.L" der Paarden , door den Zadel of het Tuig ónt- Hoofd- itaan, te geneezen. Het zyn tweejaarige Plan* SÏUE- ten. RMeckia ^ 5 ) Rudbeckia met gepaarde Lancetvormig tppofitifo- Eyronde Zaagtandige Bladen; de Straal- "jmiMs- blaadjes tmedeelig. dige. Ak Vmr ^ Rudbec sis. Wantszaad. Een Kaffigen Stoel, gelyk de voorigen,heeft dit Geflagt, maar het Zaad is tweehoornig en heeft in fommigen de figuur eener Wants o£ Weegluis , waar van de naam: de Kelk opgeregt, veelbladig, aan den voet met uitgebreide Straalen omgeven. Elf Soorten zyn 'er in begreepeö, naamelyk CD (5) Raiiechja FoU oppofitis Lanceolato - óvatis ferrati». Gron. Virg. Ijl. (6) Rudbeckja Fol. oppofitis Linearibus integerrimis. GRON. Virg. igi. MitL. DIS. T. 224. f. s.  SyNGENESIA. 'I? (1) Wantszaad met meer famingefteld Fins- wyze Liniaale Bladen. xxi, Hoofd- (2) Wantszaad met gevinde Zaagtandige ge-stuk. ftreepte gladde Bladen. Jw* (3) Wantszaad met gevinde Zaagtandige,'' Bladen, de Bloemjtraalen van verfchilkn- de Kleur. n- Cerortat/t. Deeze allen hebben de Kelken en de gedaan-Gekroond, te van het Kruid, dat men Bidens of Tweetand noemt, wegens 't Zaad ; hier voor befchree-juwo*. ven, en zouden daar toe te betrekken zyn, indien zy niet een breed geftraalde Bloem hadden als een klein Zonnebloempje, tot deezen Rang behoorende. De eerfte, in 't byzonder, heeft het Loof zeer fyn, byna als dat van Velkel of van Ridderfpooren verdeeld , en de Indiaanen, in de Westelyke deelen van Virginie, keuren daar mede, hoewel de Knoppen geel zyn, het Linnen rood. De tweede en derde groeijen in de (1) Cortopfis Fol. decompollto - pinnatis ïïneari'>us. Sy/t. Nat. xii. Gen. 981- Veg. xiii. p C<" foh e.tkillatis &c. Grqn. Virg. ii. p. 131- Ceratocepham» Delphinii Folio. Ehbet. Ti% t. s. f- I. Chryfcnth. Mariaaam nc. PLUK. t. 34+- f» *• (2) Cortopfis Fol. Pinnatis Sertatis Lineatis glabris. Cerïtocephalus. VailL. Bidens pentaphylla Fl. radiato. Plum. Je. si- E *• (3) Cortopfis Fol. Pinn. Setr. Flomm Radio diyerficolors. Am. Mai. IV. p. 291. B X. Deel. XI, Stuk,  a8 SiMEHTEÏLIGE KrüIOIH; IV. de Westindié'n of Zuid -Amerika. De Bloem AxxtEL*der ,aatfte gelykc naar die der Zaay-Afters j, Hoofd- hebbende een geele Schyf met een Krans van stuk. witte Straalen. De hoogte van 't Gewas is drie of vier Voeten. iv. (4) Wantszaad met drievoudige , Êyrondchry/ïl' langwerpige, Zaagtandige Bladen; de Goudbloe Bloemjlraakn met het midden eenkleurig. n"8'v> (5) Wantszaad met byua drievoudige efenranTripte™. dige Bladen* _ Drieviii- n,S'VI (6) Wantszaad met byna drievoudige WigvorA»'a. mige Zaagtandige Bladen. Made- litv'g' In het Loof, dat driebladig is, hebben deeze veel overeenkomst. De eerfte groeit in Amerika, de tweede in Virginie , de derde op bet Eiland St. Croix, in de Westindiën. Pl ijken et geeft aan deeze laatfte de Bladen vao Cicers en een witte Straalkrans als van de groote Madelieven of Ganzebloemen, die ook fomtyds, zegt hy, paarfch is. In zyne Afbeelding, nog- f4) Cortopfis Fol. tcrn. ovato • oblonsis Serratis &c. Eidtns Amer. triphylla Angelics folio. PtUM. Ie. 53. f. ï. (s) Coreipjis Fol. fubternatis integeriimis. H. Ups. afo. Gouam Monsp. 457. Rudbeckia Fol. compofitis integris. R. Lugdb. 181. Cliryfanth. Virginianum &c, mobis. Hijl. III, S. 6. t. 3. f. 44. (6) Coreopfls Fol. fubternatis Cuneitis ferwtis. Chrylanth. Americanum Ciceris folio glabro , Beilidis majoris floifj Hehm. Par, 124. T. Pluk, T. 160. f. j.  S Y N G E N E 8 1 A. 19 nogthans, gelyken de Bloemen van deeze Plant, ^JJ^, myns oordeels, weinig naar die van 't gemelde xxu Kruid. Hoofde STUK. f7) WaDtszaad met Zaagtandige Eyronde Bla- vu. v *' „ . . , • i Corespfii den, de bovenjlen drievoudig,en eene krui-Te?ta^s, pende Steng. Kiuipend' (8) Wantszaad met effenrandige Eyronde Bla- filmden , de onderllen drievoudig. ia. 1 Geoord. (9) Wantszaad met Lancetvormige efenran- L J*;aIa< dige op de kant gehaairde Bladen. ^LancetVan deeze drie groeit de eerfte in de West- indiën , en is, hoewel kruipende en by het Geboomte opklimmende , een groote Plant. De tweede , die Bladen als van Bitterzoet, met Ooren , heeft , welke ruig zyn, valt laag van Gewas. De derde , in de Europifche Tuinen bekend, en zo wel als die in de Zuidelykedeelen der Volkplantingen . van Noord - Amerika groei- (7) Cortopfis Fol. Serratis ova.is &c. Am. Acai. V. p. 407. Chrylanth. trifoüatum fcandens &c. SLOAN. Hifi. I. p. aSi. T. is*. F. ')!■ ' (8) Cortopfis Fol. integeriimis Ovatis &c. GRON. Ktrg. II. Ui. Chiyf. hirfuwn Viigmianum &e. Pluk. T. SJ. 3. & T. 24». f. 4. MORIS. Hifi. III. S. 6. T. 3. f- 4J. (9) Cortopfis Fol. Lanceol. integctr. ciliatis. Cor. Fol. integeriimis. IV Lugib. i8i. Coreopfis. H. Cliff. 4a°. Bidens Succifs folio 8cc. Dill. Eltt. f. JS. Bidens Caioüniai», ■ MART. Cent. a6. T. 16. B 2 II. Deel, XI. stuk»  40 Samenteelice Kruide». IV. groeijende , munt uit door zeer breede Straal&*xxi.1' blommetjes, wier getal,zo wel als inde voorHoofd gaande, doorgaans agt of negen is, aan 't end STUK'( vierpuntig en, zo wel als de Schyf, geel van «f*C/t'.Kleur. Het Zaad van deeze gelykt door zyn T?' platachtig rond lighaam en twee Hoorntjes, byzondcr naar fommige Schil JpaJtorretjes of Wantfen. De hoogte van 'c Gewas mag één of anderhalven, of fomtyds twee Voeten zyn. x. (io) Wantszaad met Lancetvormige ZaagChlie°£f" tandige , gepaarde , de Steng omvattende Europifcli, Bladen. In Sweec'en is door den Heer Linn/eus, aan den Waterkant, een Kruid waargenomen, dat zier geleek naar het Water-Boeikenskruid met onverdeelde Bl.iden , hier voor befchree♦ x.Stuk, ven* , maar b'ykbaar verchillend was, door ia z* 5+°- Zyne breed geilraalde Bloemen. Hjsller merkt het flegts als eene Yerfcheidenheid daar van aan. Hec valt ook in Italië en denkelyk in an. dere deelen van Europa (*). (11) Want- (10) Coricpfis Fol. Lanceoiatis Serratis oppofitis Sec. fi. Suec. II. N. 772. Coreopds Bidentis. //. Westgonb. 271. Hepitoriuin Aqu.nle Folio nun divifo Sec, Triumf. Oh. 65. Chryf. Aq liidens Sec. Moris. III. S. i. T. j. f.22. Eupjt. Camn'-ininn C uyf n'hemum. barr. Ic. 1109. (*) Men vindt het by Weijjmann fiaay afgebeeld, oj» zyne Plaat N. 375. Lett. t.   Plaat lxx. -  Sïngenesia. ii (i,) Wantszaad met Lancetvormige Zaagïan*.^JjJ^, dige, overhoekfe gepelde, langs de Steng xxtc afioopende Bladen. Sïït?'' De onderfte Bladen zyn drie of viervoudig, de bovenden (lam ovcrhoeks en loooen af langs de Steng, t wtlk dezelve Gevleugeld maakt of 1 pevieumet uitpuilende zoomen in deeze Soort. Zy be- se'dreikt eens Mans langte en heeft zeer kleine Bic emcn , die Tuilswyze den top der Steng verfieren, elk met vyf Straalblommetjes, die geel zyn. In de Herfst bloeit deeze Plant, gelyk de meelten uit Noord-Amerika afkomftig, en daar op volgen Hoofdjes van by elkander getropte Zaaden , welke de gezegde figuur , van een Wants of Schildpadtorretje, zeer wel uitdrukken (*}. De Geflagten van Osmites en Gorteria hèB^**M« ik onder de Heellers befchreeven. Van het Lm>v/ylaatfte, nogthans , my eene nieuwe Kaapfe Soort ,ze;L< LXXi in myne Verzameling , voorgekomen zynde , F*, u deel ik dezelve alhier, in .Fig. i, op Plaat LXX, mede. Zy kan tot geene der reeds bekende en befchreevene betrokken worden; weshalve ik ze, om dat de Stekels aan 't end der tetaj (li) Cortopfts Fol. Lanceo'atis ferratis alternis &c. Gouan Monsp, +57 H. Ups. »7°- Coreoplis Fol. Serraris R. Lugib. 181. Chryf nth Virgin, alato Caule. MORIS. III. S. 6. T. 7. f, 7J , 7«. tLVK.. T. 1J9. f- 3. (») Zie MOHISON, als ook BEBK.HEY, TAB, V. Fig. 4». B 3 If. DEBL, XI. STVB.  12 Samenteelice Kruiden. a/deel biaden een te™ maaken» a's ook , om dat Fxxf.L' de Bladen in 't kruis ftaan, Cruciata noem. Hoofd. Men ziet , hoe dezelven een Wigvormige figUUr hebben» zVn^e zeer fterk geribd en gea- r: ^etiwy- derd, glad en ftyf , Vinswyze gedoomd met zeer fcherpe geelachtige punten. De Voet, die breed ij , omvat met twee ronde Ooren, de Steng of Tak van dit Gewas, welke boven eenige Koppen heeft, met Vinswys' gedoomde fmalle Blaadjes , byna als aan de Atractylis, omringd. Ieder Kop heeft aan den Omtrek eenige fmalle driepuntige Straalblommetjes en vyfdeelige Trechterblommetjes als a , beiden zonder Teeldeclen. De middel-Blommetjes zyn ten deele Vrouwelyk als b of Tweeflagtig als c. De Sryl heeft dit byzonders , dat hy in de tweeden maar met één Haakje als Stempel is voorzien. Z o e G e A. Genaamd naar den Heer, door wjen hetzeïven uit den Deenfchen Tuin, te Koppenhagen ,aan den Ridder is voorgefteld en befchreeven. Het was uit Egypte afkomstig, zo menmeent. de en de eenigfteSoort (i) voert, ik weet niet zJX«.waarom» den bynaam van Leptaurea , of het haSS; moes' Cl) Zoegea. S-.JI. Na,. XII. Gen. 1271. Veg. XIII. p. 6$i. Mant, 117. Confer. Cenraurea. Gmel. hm. I. p.115. T. 20. Welke de Heet Linnsus hier faedoele, weet ik niet.  gYWOENESlA. 23 West zyn , om dat de Kelk met roodachtige Jt|. Haairtjes pronkt, zynde de Bloem Goudgeel. xxu Van 't volgende Geiïagt verfchilt het doordien Hoofde rand - Blommetjes Tongachtig zyn. Het heeft • ^ een Borftelig Zaadpluis. De Bloemfteelen zyn lang, naakt en éénbloemig: de Bladen Lancetvormig, effenrandig, ruuw , ongefteeld, overhoeks geplaatst, van elkander afftandig : de Steng is verfpreid , ruuwachtig, Takkig, een Handbreed hoog. Centaurea. Santorie. Onder deezen algemeenen naam zyn , behalve de Groote Santorie en anderen, ook de Koornbloemen, Jacéias en dergelyke begrecpen, die meer dan zestig Soorten uitmaaken, in verfcheide Rargen verdeeld, onder deeze Kenmerken Borfteh'ge Stoel , een ongeftamd Zaadpluis; de Straalblommetjes Trechterachtig, lansrer, onregelmaatig. Hier by komt een gefchubde Knopachtige Kelk , die, gedoomd is of ongedoomd. A. ] a c E *. Met effene ongedoornde Kelken. (1) Santorie met ongedoornde Kelken, de Schub- Crapina. Zwart- fl) Cmunru Cal. inermibus, Squamis Lanceoiatis &c. puntige, ft/». Nat. XII. Gen. 9*4- r«. XIII. p. «*. tt Cl.f.^o. Utu 271. h«ZiK I37- GoüA^, Mmp' „R°N' r B 4 °r"nt' II. EEEt. XI. Stuk.  S4 SAMENTEELIGE Ks.ÜÏDESt. Afdeel LancetvormiS > ^e gmwi 4 xxi. * Zaagtandig en eenigszins Kanthaairig. Hoofd» stuk. Deeze , die in de Zuidelyke deelen van Eu- «7£/££.ropa en in de Levant» °P dorre Gronden voortvtry. komt , heeft een gtftreepte zeer eenvoudige Sterg van drie Voeten hoogte; de Vinblaadjes zyn Liniaal, ruuw en i fferrandig ; de Kelken fpits Eyrond mt t de Schubben aan de tippen paarfchachtigeö zeer glad. Zy heeftop deSchyf maar drie, en vyf Straalblommetjes, welke in vieren zyn gedeeld. Het Pluis der Zaaden , naar dat der Doornen gelykende , is ftyf en zwart. Dikwils komen 'er maar een of twee Zaadjes voor, in ééne Bloem. oJIurea ^ Santorie met ongedoornde rondachtige gladMêfibaia, de Kelken ; de Schubben Eyrond; de Bla» kende,'6' den ^ieracJltiS met Tandjes. Deeze, wegens den aangenaamen Reuk zeer bemind, noemt men deswegen in 't Franfch Am- Oriënt. '7+. Chondrilla Fol. Laciniatis ieaat's, purp. Flore. C. b. Pm. J30. Senecio-Carduus Apulus. Cot. Ecphr. I. p. ji. t. 34. barr. Ie. 1136. (1) Centauren Cal. inerm. fubrot. glabris Stc. H. Clif. Ups. r. Lugdb. 138. Gouan Monsp. +57. Cyanus Or. major Mofchatus, Fl. purp. & albo. moris. III. S. 7. T. is. f. S. /3. Idem Fol. mag. disfeftis Flore luteo. Aiorus. Ibid. f. p. Cyanus Oriënt. Flore luteo fiHulolb. dodart. Mem. a«7i Cyanus Floridus odoratus Turcicus. Tournf, Jacea otjoia. C. b. Pm. zyi. N* 6.  Syngenesia. 25 Ambrttte of Amberboi , inzonderheid die ffet fraay geele Bloemen , welke welriekender is XXI, " dan de wicte of paarfche. By ors noemt men -Ioofdze Turkfche Koornbloemen, en zy zouden uit^*^ Perfie afkomftig zyn In de Tuinen worden zy by de Ooücrfche Volkeren, veel geteeld. Lmn^us vraagt of de Geele, die de rand-Blommetjes veel grooter heeft, ook een byzondere Soort zy. (3; Santorie met onged. Kelken, Lancetvor- nu , mige Schubben : de Bladen Lancetvormige™™"* tenigermaate getand. hu&&' (4) Santorie met onged. Kelken, gefpitfte ™^ Schubben en byna afloopende Lierachtig Raapbia- dige. getande Bladen. Twee Verfcheidenheden van het Kruid, dat men Amberboi noemt, doch zonder Reuk. Beiden hebben zy de Bladen meer ingefneeden, dan die van de Welriekende, en de laatfle heeft maar een Span of een Voet hoogte, met zeer Takkige Stengetjcs, die allengs verdunnen naar den top en aldaar paarfche Bloemen hebben, die breed gedraald zyn , met tien of twaalf on- (3) CtMAurta Cal. inerm. Sq. Lanceoiatis Sec. H. Ctif. K. 'hg&. >38- j»«X. Fol. Erucx LanuginoGs. TouRNï. inft. 444. Amberboi Erucat folio majus. VAiLL. (4) Centaurea Cal. inetm. Sq Mucronatis &c. Amberboi Krucs folio minus. 1SNABD Mem. 1719. p. Jö«- T. 10. B5 II. DEEL. XI. STOK.  26 Samenteelige Kruiden. IV. onregelmaatig verdeelde Trechterblommetjes. AXX*?L*Doktor Lippus ,ou deeze in Egypte , tusHoofd* fchen Alexandrie en Rofette , hebben waargestuk. nomen. Cmaund ^ Santorie met onged. Kelken , ftomp EyAlpino, ronde Schubben en gevinde gladde effen- Alpifthe. randige Bladen, het oneffene Zaagtandig. vi. (6) Santorie met onged. Kelken , Eyronde riu"'"" Schubben, gevinde Bladen: de Finblaadjes Gewoone. Zaagtandig afioopende. Dit Kruid , waar van het Alpifche als een Verfcheidenheid voorkomt, geeft den naam aan dit Geïlagt. Het wordt gemeenlyk Groote Santorie, in 't Engelfch Centaury, in 'c Franfch Centaurée geheten, welke benaamingen van 't Latyn afkomftig zyn. Bauhi nus noemt het Centaurium met Walnooten Bladen. 't Gewas, dat op de boogde Bergen in Italië, in 't Veroneefche en elders, als ook inTartarie groeit , is ontzaglyk groot. De Steng bereikt meer dan zes Voeten hoogte en ieder Blad is meer dan een Elle, ieder Vindeeling een Span lang en wel drie Vingeren breed, glad en groen. By CO Centaurea Cal. inerm. Squamis oyatis &c. H. Cliff. 4»r. R. Lugdb. \i% Cent. Alp. Juteura. C. 3. Pin. 117. Prodr. $6. Moris. III. S. 7. T. 2j. f. 5. infer. . (6) Centaurea Cal. inerm. Sq. Ovatis &c. H. Cliff. R. Lugdb. N, 2. Cenraurium majui Folio in Lacinias plures divifo. C. B. Pin. 117. Cent. majus primum vuig. CLUS. Hifi. 11. p. 10. Centautium magnum. Dod. Pempt. Lob. Je, 712.  Syng ene»ia. 27 T?y het eerst uitkomen zyn de Bladen onver. J*^ verdeeld en blyven dus ibmtyds in hun geheel. XX1. Van boven verdeelt zig de Steng in Takken* heeft Bloemkoppen als die der Doornen (. ), met paarfche Blommetjes , waar op glanzig/rsy2f de Bladen Liniaal, vtrfpreid. x. ^Ttafth. C11) Santorie met de Kelken opgeregt Plui- LJadige. mig; de Bladen Lierachtig met Tandjes; PttvLta. die aan de Takken Lancelvormig effen- Gekamde! randig. Van deeze groeit de eerffe in Switzerland, Ooftenryk en Finland ; de tweede in .Siberië en in Spanje: de derde op de Bergen der Zuidelyke deelen van Europa; de vierde in Spar je en Italië, de vyfde in Provence. Vee) gehken zy naar malkander, door het zonderlirge Netwerk , waar mede de Koppen of Kelken als gei (8) Ctnteurta Cal. recurvaro- Plumofis &c.; Cyanus Fol. Cal. Fiurn»'is refienis. AU, Coat I. p. 202 T. S. (9, CbBWm Cal. iccu'v Plum. ftc. Gï.R. Prov- ïgj, Cyanus Alp Capitulo ftet culato. Bocc Mm. K p 20. (10; Ctntautta Cal. recurvato - Piiofls Sec. Jacea Hisp puinila Linat'se folio. Toubnf. Infl. 445. BaRR. Ie. 161. (li) Cmtaurea Cal. ereöo - Nutn. &c. Jacea Mont incana «pen, Laciniata , Cap t. hispidis. C. B. Pin. 272, Jacea cum Squamis Pennatis. ƒ. B, Hij}, m, p. aj.  geborduurd zyn, zettende de Pluimpjes zig JV.^. door den Regen op. Het Loof is, gelyk men XX1> uit de bepaalingen ziet , aanmcrkelyk verfchil Hoofdt lende. De laatfte heeft de Kelkfchubben als met stuk. opttaande Penneveertjes bezet , welke de Koppen geheel itekelig ruig maaken (*). (12) Santorie met kanthaairige Kelken; de cjn.^ Schubbetjes Eyrond; de Haairtjes dun en nigra. opfiaande ; de Bladen Lierachtig gehoekt *™"e' en volmaakte Blommetjes. Van de Geborduurde verfchilt deeze , door dien de kanthaairige Schubbetjes niet puntig zyn nog omgekromd, en van de gewoone Jacéa, dat zy geen krans heeft van onvolmaakte Blommetjes. Hier fchynt die nieuwe Plant, door den Heer Ch en al drie Mylen van Bafelontdekt , te behooren , welke de vermaarde Hitx,eb noemt, Jacéa, met de Wortelbladen half o-evind, de Stengbladen Eyrond Lancetvormig, de Stengen hoekig. Die zelfde ,naamelyk hadt hy ook uit Engeland en Duitfchland bekomen, (*) zodanig een KelkfchnbSetje met zyn Penneveer.je, heeft de gezegde Heet *>HKHRÏ, in de ». F,guur van z.yne Twee Ie Plaat,, afgebeeld. /,-) Centaur* Lal. Ciliatis, Squamuli ovata 8tc. SoOAW Jon- 4*». »*• iadniïta- C' B-/"'-T17,jT Auftdaca («na, CU» W iU P' 7' P"m- T' 5+5* 3* Cen.au.ea Cal. Sett. ciliatisque «cc. « Cliff. 4". *. J39. N. to. II. DSM.. XI. STOK.  30 Samehteeuge Kruidek. AfdÏel. cd' a,z° zy 10 1 voornaamfte overeenftemt xxlf" met deeze Soort, zie ik niet, waarom zynEd. Hoofd- bet een nieuwe Plant noeme. Alle Blommetjes, stuk. zegchy • zyü tweeflagtig en de Kelken, door hunne byhangzels, dat de gedagte Schubbetjes zyn, zwart gehaaird (*), Cmlluns Santorie met Kanthaairige, Kranswys* Pu/ut*. gebladerde Kelken , de Bladen Lierachtig Bxmne* getand en Jtomp. Een zeer laag kruipend Kruidje, dat ook in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, maakt deeze uit. De Kelken , die in een Bladerige Krans zitten , beftaan uit fmalle Schubben , .welke zwart gerand zyn , aan de punt geele Haairtjes hebbende; de Bloem is paarfchachtig. Het heeft alle Bladen fomtyds effenrandig. MmuHa. (x4) Santorie met Zaagtandige Kelken, afBttgfe, hopende Lancetvormige Bladen, en een geheel eenvoudige Steng. De f») Helv. ineheat, 1. p. 8o. Zie de Schubbetjes van dee. ze, aanmerkelyk van de voorgaanden veifchillende, by den Heer Berkheï, in Fig. 13. (13) Centauren Cal. Ciliatis, verticillato - foliofis Sec. Mill. Ie. ij2. f. 2. Jacéa humilis alba Hieiacii folio. C. B. Pin. 271. Mobis. llt S. 7. t. »8. f. 18. Jacea pumilis ferpent Sec. Lob. Ie. 542. (14) Centauren Cal. Serratii , Fol. Lanceol. decuuentibus &c. H. Cliff. 422. Ups. 270. K. Lugib. ijs. N. 8. gouan iHtnip. 4J8. Cyanus Mont, latifolius, f. Verbasculum Cya- noides  De voorgaande is men gewoon Jacèaas te ^Jj^ noemen, doch die de Straalkrans der Bloemen XXI. • kenbaarer hebben, begrypt men onder de Cya. Hoornnus/en, gelyk deeze, welke een niet onaanzien- ^ lyke overblyvende Bloemplant uitmaakt, mer fruJiraxta, Loof eenigszins naar dat van 't Wollekruid gelykt Haar natuurlyke Groeiplaats is op de Switzerfche en Ooltenrykfe Gebergten. De Bladen zyn fomtyds breeder , fomtyds langer en fmaller; de Bloemen, gemeenlyk in 't midden paarich.met een Hemelfchblaauwen Krans van ongelyk verdeelde Blommetjes, komen ook wit voor. De Steng is gebladerd, gevleugeld en fchiet op van één tot twee Voeten hoogte. (15) Santorie met Zaagtandige Kelken, m Liniaale efenrandige Bladen, de onder- c,*««. Koonv* ften getand. bloem, Die zeer bekende Bloemen, welke het {taande Koorn, in geheel Europa,niet minder door haare Hemelfchblaauwe Kleur vertieren , (als de zogenaamde Koorn- of Klapper - Roozen door haar Menie - rood, worden by ons Koornbloe- mtn, noides. C. B. Pin. =73- Cyanus majar. Dod. P<™pf lij'. lob. U. $48. j3. Jacéa integrifolia humilis. C. H. Pt*. 271Pridr. 117. HALL. Helv. inchoat. I. p. 8*. N. 190. ' (is) Ctntaure* Cal. Ser.atis , Fol. Lin. integerrim.s &c iSM. Med. 4°s. gort.. B'l£- >49. Gouan ^W- «8. Kram. A.flr. A 7" , 77«; ™ Cyanus. C. B. Pin. W.U Cyanu» vuig. lob. ft. 54«, g. >Cyan. Hortenfis El. fimplici et plena. C. B. Pin. *7S. SI, PEEL. XI, STUK.  3* Samenteelïge Kruiden. tV. men , by de Franfchen Bluet of Casfelunette *xxu" ook ^ubifoin ; by de Engelfchen Blewbottk Hoofd- geheten. (Men weet, hoe zy dunne Stenïtuk. gen hebben, anderhalf of twee Voeten hoog, ïtvtt\w'rmet grysachtige Bladen en boven verfierd zyn wr> met Anjelierachtige Bloemhoofdjes. De Kleur is gemeenlyk fchoon blaauw , doch fomtyds ook Roozerood, paarfch of wit en gemengeld, inzonderheid onder de genen die men tot Heraad der Bloemhoven teek, van welken ook zyn met gevulde Bloemen. De Kelk is ftevig, beftaande uit driehoekige Schubben , welken niet gepluimd , noch gehaaird , maar aan de kanten als gekarteld zyn , zwart gerand, met witte Haairtjes. De rand-Blommetjes, die de Eloemen ge'ftraald maaken , zyn, gelyk in de •voorgaande , wel Trechterachtig , doch zeer ; ongelyk verdeeld: het Zaad heeft een Pluizig Kuifje. De Bloemen , naauwlyks Reuk of Smaak hebbende., kunnen weiDig kragt bezitten. Evenwel heeft men het Aftrekzei met Water tegen zeete Oogen aangepreezen. Zy geeven een fchoone Kleur , die , met voorzigtigheid bereid zynde, den Schilderen dient tot Waterverw. Door Zuur wordt dezelve rood, door Loogzouten groenachtig, even als die der Violen - Bloemen, Plet Zaad is bitter , en, tot een half Drachme ingenomen, Afgang verwekkende, • • • • • • • • ;)tt^4?i 'Wél " ' «f» •*<■* .8 -O .iooifnofu». ALF. Exct. 1S3. T. 162. (18) Centauren Cal, Ciliatis , Fol. tomentofis pinnatifidij Sec. H. Cliff. 422. R. Lugdb. 139- laeea Aiborea Argentea Rsgufina. Zan. Hifl. 107. T. 43. MlLt, Di3. T. 152. f» 1, Stoebe montana nivea. BARB. Ic }op. (19) Centauren Cal. Ciliatis tetminali • fe.filibus Sec. H. Cliff. 422. R. Lugtb. 139. N. 14. jacea Montana candidisf. Stcebes foliis. C. B. Pin, 271. Prcir, n6, MoRls. 111. S. p 7, w 's n, DESL. XI. STUK.  34 Samenteelige Kruidem. IV. gefteelde Kelken; de Bladen Wollig ett h!xluL' dubbeld Vindeelig, met f pitje Kwabben. Hoofd- Santorie mei Zaagtandige Kelken en Wol' xx. lige Bladen ; de Wortelbladen Vindeelig \ ArgZTaT de Blaadjes met één Oortje. dè?IZil Op Kandia groei jen deeze, doch de Afchbladige in Italië. Alle zynze grys en als bekleed met een Wollig , Zilverkleurig Dons, dat 'er als Pluis op zit en aan kleeft, gelyk in het bekende Kruid, dat men Cinerarianoemt, dewyï de Bladen als met Afch beftooven zyn. HeE Loof gelykt ook naar dat van die Plant of van het Schurftkruid , zeer. 't Zyn overblyvende Planten , de eerfte ongevaar een Span hoog, de tweede Boomachtig met geele , de derde Kruidig met paarfche , de vierde met kleine geelachtige Bloemen. De Kelkfchubben zyn allen meer of min gehaaird. xxi. (ai) Santorie met kanthaairige Kelken; WolIberifche KSe » onverdeelde Vindeelige effenrandige Bladen en eenegeboogene Steng. Op 7. T. is. f. -=>• /3. Jacea Cineraria lacimata,tl. parp. BABR. Ie. 347 ,848. (20) Centauria Cal. Serr. Fol. tomentofis &c. H. Cliff. 412. Jacéa Cret. laciniata Argentea , fl. parvo flavescente. TOUBNF. Cot. 31. BARR. Ie. 2)8. (zi) Centauren Cal. Ciliatis, Fol. tomentofis, indivifisfitc. Gmsl. Si*. 11. p. ps. t. 42. f, 2. Jrcéa Tatarica tomen* tofa. Girb. Sief.  S ï « 6 E N Ë 'S ï Ê, 3f Op opene drooge Velden, in Siberië en ^"4^*^ tarie, is deeze waargenomen, waar van de Steng sxu niet hooger dan een Span opfchiet, de Wortel- Hoornbladen dikwils Vindeelig hebbende, de hoveam*™K^la ften onverdeeld. Het geheele Plantje is met een/r*j^ti Zilverachtig Dons bekleed, gelyk de voorigen. Het heeft een paarfche Bloem,door haaf ebreede Straalkrans veel naar die der Koornbloemen gely kende. (22) Santorie met kanthaairige Kelken^ Lan- ce^tt-m cetvormige Zaagtandige Bladen, aan den fempervivoet met een Stoppelig Tandje; de onder- Aityd ften Piekachtig. ' etoene' In Portugal groeit deeze , die de Steng en Bladen ook geheel ruigachtig heeft, als 't ware met Stoppeltjes bezet, welke de onderfte Tandjes der Bladen zyn. (23) Santorie met kanthaairige Kelken eü sx*ji£ Vindeelige Bladen; de Vinnen Lancet- schurftvormig. kruidis8*. (24) (22) Centauren Cal. Cii. Fol, Lanceoiatis Serratis &c. H. CF.g'- 4-12- R- LuKdh- HS- N. u. Jacéa Lulïtanica fempervirens. MORIS, Hift. 111. S. 7. T. 28. f. 9. Boec. Sic. 73. T. 3S> f 3. (23) Centauren Cal. Cii. Fol, pinnatifidis &c. gort?- Belg. 249. gouan Mcinsp. 459, Fl. Suec. 708 , 773 Gmel. Sib, II. p. 93- f£ WW- 422. Scabiofa majot Squaniatis Capitülis. C. B. Pin. 269. Jacea major Lob. Ie. 541. C Ji II. Deel. XI. Stue,  3<5 samenteelige KRUIDEïr; ' jy; (94) Santorie met kanthaairige Kelken , die Afdeel. langwerpig zyn, en Vindeelige Liniaalc Uool& effenrandigs Bladen. "xxiv Naar de Kruiden > welken ZY 'ltl 1 Bladerloof Centaurca gelyken, zyn deeze gebynaamd. De eerde groeit, fSm.volgens den Ridder, op dfooge Velden, in se< Sweeden , Engeland en de Nederlanden. Zy kan de Groote Scabiofa, van DalêcHamp, welke hy aanhaalt, niet zyn,maar wel deszelfs Berg - Schurftkruid. Naar de Groote Jacéa van Lobel gelykt ze veel. De andere is fyner van Blad en zou de Stoebe Gallica zyn van Clus 1 o s, welker Zaad die groote Kruidkenner uit Vrankryk hadt ontvangen en in de Nederlanden geteeld , doch naderhand dezelve overvloedig in de Velden omftreeks Ween en aantrof. In Switzerland vallen zy beiden , en hebben de Steng ongevaar een Elle hoog. De Bloemen der eerde zyn paarfchachtig , roodachtig , wit of geel; die der andere Vleeichkleurig en aanmerkelyk gedraald. In Siberië komen, zo de Heer Haller opmerkt, dergelyken voor (*). C*5) (14) CenUurea Ca!. Ciliatis oblongis &c. R. Lugdb. 140, N. 16. kram. Auflr. 26o. Stoebe incana Cyano fimili» tenuifolia. C. B. Tin 273, Stoebe Auftriaca humilis. Clus. Hifi. 11. p. 10. Tam. 547. (*) Van de Ctntaurea Scabiofa hadt Gmelin teeds aangetekend , dat dezelve door geheel Sibetie groeit; die, welke Haller dagt de Sttcbe te kunnen zyn, is door den Riddot tot de Ttmiculata betrokken, Vid. Hclv. inchoat, I, p. %i.  SïNCÉNESlV 37 (25) Santorie met kanthaairige Kelken, Lier- achtige Bladen en byna geen Steng. *™* ' Hoofd» Een zonderlinge Plant maakt deeze in AfrikaSTuK. uit, wier Wortel zoet en eetbaar is, wordende xxv^ van de Arabieren Toffs genoemd zegt Shaw. otauiu. Zy heeft Bladen als van de Rakette en witft°nf£ gehaairde Kelkfchubben. By Alexandrie , in Egypte, komt zy, volgens Forskaohl, van zelf voort; doch dat zy eigentlyk in Arabie zou groeijen, gelyk LiNNVfcOS zegt, daar van vind ik geen blyk. C. Rhapontica. Met de Kelkfchubben dor en rappig. (26) Santorie met rappige kantltaairige Kelken xxvi. en Vindeelige Bladen , de Vinnen Lan-Qr^"^ cetvormig. In Siberië is de Groeiplaats van deeze, die naar de Schurftkruidige zeer gelykt, maar de Bloemen geel heeft en de Kelkfchubben in een Eyrond Blaadje uitloopende. San- fi$) CtntauTta Cal. Ciliatis, Fol. tysatis, Caule fubnul', lo. Jacei acaulos lutea Eruca: folio &c. SHAW. Afr. 34,*- T» (26) Centaarea Cal. Scariofis Ciliatis &c. H. Ups. 271. Cyam» Fol, Radicalibus pattim integris 8cc. Hall, Phit Trans. I74J. Vol. 43- N. 471- P« »4. C3 II, deel. XI. stok.  38 Samenteklige Krüibeh. IV. (27) Santorie met rappige Kelken ; de Wor- xxt. * telbladen Lierachtig, met de Kwabben te- Hoofd. gen elkander ever; de Stengbladen omvat. »rüK* tende. xvvir. Centauren &.hcn. By de Ouden is een Wortel Behen beken i AiaJifche. geweest # ^ DOg ,n acn£jng vvordt gezegd re zyn by de Arabieren. Daar was een Rood Behen, 't welk van het Limonium zoude afkomftig zyn (*) ; doch welk aangaande men geen zekerheid heeft. Den naam van Wit Behen hebben fommigen gegeven aan een Kruid, dat naar de Lychnis gelykt (fj; maar door de Waarneemingen van Rad wolf, die het aan den voet van den Libanon vondt groeijen, ismen verzekerd , dat bet een Kruid zy , byna als de Jacéa, en wel deeze Soort, door hem in Afbeelding gebragc, die van M o r i s o n by de Scorzonera vergeleeken wordt, wegens het Loof, De Bladen zyn als van de Patich , maar ftyver, aan den voet twee Oortjes hebbende, zo wel om laag als aan de Steng, die fomtyds een Elle hoogte bereikt. De Schubbige Bloemkop- pen (27) Centauren Cal. Scar. Fol. Rad. Lyratis Sec. Mat, Mei. 409. GRON. Oritnt. 273. Rhapont coides lutea. Vaill. Mem. 1718. Sermu'ï affinis. C. B Pin. 235. Behen albao Rauw hm. T. p, 8». j. B. Mft. 11K p. 16. (*) Zie II D. Vilii STUK , deezer Nat. Hiftsrie, bl. »«2. en vergelyk LlNN. Mat. Mei. N. 159. (f) Lychnis fylv. quz Ilehen album rulgo. C, B Pin. ïqj. Zie "t zelfde Stuk , bladz. sss*  pen aan den top bevatten geele Bloemen. De^^ Wortel is lang , dun en buigzaam, als die van XX1. Zoethout. Beide, zo wel de Roode als de Wit- Hoon», te Behen-Wortelen, zyn als Verfterkende aan' gepreezen geweest, doch in Europa hedendaags van geen gebruik. f28) Santorie met rappige Kelken, Lancetvcrmige eenigermaate gefteelde getande Bladen en Draadachtige, ongebladerde Bloem- de, Jleelen. ïn de Levant vondt de vermaarde Tourbefort dit flag van Jacéa, met Hoofdjes als der Koornbloemen , klein , de Kelken Zilverachtig. Zy heeft een hoekige Takkige Steng en fpitfe Kelkfchubben. (29) Santorie met rappige gefcheurde Kelken Kit en Lancetvormige Bladen; de Wortelbla- Knoop. den Tandswyze uitgehoekt ; de Takken^ hoekig- In de Noordelyke deelen van Europa niet alleen gelyk in Sweeden,' Rusland, en by ons, aue ' b J maar fiS) Centaure* Cal. fcariofis, Fol. Lanceoiatis fubpetiola£is &c. lace'a Otientalis Cyani folio fcc. TOübnb Cer. 9*. O,) Cent*.*. Fol. fcatiofis laceris Sec. Gort. Belg. *S°. GoUAN Montp. 459- n. Suec. 7°» , 774- R- /.«B*. »4*. H lai nigra Pm. latitóia. C. B. Pin. Jacéa n, m Paul. />«■ %- *S«. Jtfft nigta «alp». Lob. Ie. s»t. jLea nigra anguftifolia fee. C. B. ft. ia7. Oed. i>«b. Si». ^ II. DEM.. XI. STUK.  40 Samenteelige Kroïdek; \J£ml °°k iD 05 ZuideIyke « overvloedig ia xxi. Switzerlard , komt deeze voor, die men in Hoofd- Vrankryk Jacée,m Engeland Knapweed of MatToJamJ'11™* m de Neder!anden Knoopkruid noemt. /r^wa.Zy is blykbaar van de voorgemelde Zwarte veifchillende , doordien zy eene Straalkrans heeft van onvolmaakte Blommetjes. Ook zyn de Bloemkoppen minder zwart, de Bladen Lancetvormig en minder ingefneeden of ujtgehoekt. Men vindt dit Kruid, dat Hill Lanced Harpweed tytelt, niet alleen met paarfche, maar ook met witte Bloemen , met bonte en met zeer fmalle bladen. De Zaaden hebben in 't geheel geen Pluis. tSJL, ^ SaD£orie mt ™PPW K'fa* i Lancet.. amara. vormige efenrandige Bladen en hurkende Stengen. *llU Santori^ ^et raPPige gaave gefpitfte Kei- witte. ken en Finswys'getande Bladen ;de Steng- bladen Liniaal, aan den voet getand. xxxii. (30 Santorie met rappige ftompe Kelken; de Spicndens. ' ' Glanzige. Wor- (30) Centauren Cal. fcariofis , Fol. Lanceoiatis Sec. Cyanus repens latifolius. C. b. Pi». 274. Cyanus repens. Lob. Ie. 548. £. Jacea Saxatilis &c. üocc. Mus. 31. T. 17. (31) Centauren Cal. fcar. integr. muoronatis Sec. Jace'a Cal. Argenteis minor. Toub.ne. Infl. 4H, jaC(:'a ajfa. tab. Ie, u3. (31) Centauren Cal. fcar. obtufis &c. R. Lugdb. 14». N. Si. Stcebe Calyc. Argenteis. C. Ü. Pin. 273. stcebe Salman, tica tertia. Clus. Hifi. li. p.. 10. altera. Hisp, t. m.Sta? be Argent, Salm. minor. lob. Je. s4t.  SYNGENESIA. 4* WorteMaden dubbeld Vindeelig; de Steng- IV; ^ _ gevind j J«ef Lancetvormige Tanden. * Hoofd- prie Kruiden , naar de gedagte Jacéa meerstuk. of min gelykende, wordende het eerfte al« een j£fr?««* Verfcheidenheid daar van door Gekard aan, ru gemerkt. Deeze Soort groeit in Italië en Proveuce, de Witte in Spanje, en de laatfte bovendien in Switzerland en Siberië, volgens L i nn m v s. Beide de laatften hebben de Bloemkelken Zilverachtig wit. De Stengen dqr Glanzige, welke Clusius overvloedig in 't Land omftreeks Salamanca vondt, waren doorgaans een EUe , doch op vogtiger, kouder plaatfen, ook wel twee Ellen, zegt hy, hoog. De Bloemen in deeze allen zyn met een breede Straalkrans verüerd, gelyk in de Koornbioemen. De tweede, die zeer naar het gedagte Knoopkruid gelykt, heeft de Kelkfchubben Sneeuwwit. (33) Santorie met rappige Kelken; de Bladen ^""^ gejleeld , langwerpig Eyrond, onverdeeld Rhapomimet Tandjes; van onderen Wollig. "Ba'fterde. Op de Switzerfche Alpen ,. als ook op fom- mi- (33) Centauren Gal. fcarïofis Sec. H. Ciïtf. 421. R. Lugdb, J41. N* 33. Rhapontic. Fol. Helenii incano & anguftifolium incanum. C. B. Pin. H7. Rhafive Rhei ut exift\nntur,icon. Dod. Pempt. 3 «9. Rha Capitatutn Fol. Enula: Cent. inajoitis facie. Lob. Ie. s88. Item aiteium anguftiore folio, mi. c s H. DrKL. XI. Stuk.  4a S amintee l ic e kruide!?, IV. mige Bergen van Italië, by Verona , groeit dit Afdeel. kmid . dat fommigen V00f het ^}japonticum ^ Hoofd- of de Pontifche Rbabarber van Dioscori*tuk- des, gehouden hebben. Het heeft Bladen by«X7wr na als die der Klisfen, maar kleiner, meer naar het Loof van den Alants - Wortel gelykende, van boven groen , van onderen wit Wollig, doch bet komt ook met fmaller Bladen voor , gelykende naar d'e van Patich, en by den Steel, die lang is, fomtyds cenigermaate gevind. De Steng is ongevaar een Elle hoog, en draagt eea Bloemkop, veel grooter dan die der Groote Santorie of eenige andere Soort van dicGeflagt, naby komende aan die der Artisjokken. De Kelk beftaat uit verfcheide ryen van Schubben, aan 't end verbreed en droog, aan den rand gefcheurd. Hy bevat een talryke menigte van paarfche Blommetjes, allen tweeflagtig , allen regelmaatig en het Zaad is met Pluis gekroond. De geleerde Haller, van wien ik deeze befchryving ontleend heb, zegt, dat de Kelkfchubben zyn , gelyk in het Gemeene Rhaponticum (*). Hy befchryft deeze Soort , die hy zegt zeer overvloedig te groeijen in de Gebergten van Neder- Wallis en elders aan deSwitzerfche Grenzen , waar van de Wortel eene Maagverfterkende kragt had, zynde dik, rond en Kruiderig vau Smaak. Welk ander gemeen Rha- (*) Caiycis Squamse —— fine dilatato, ficco, per oramlacero ut in vulgaii Rhapontico. Helv. inehant. I. 6j>,  g y h g e n e S i a. 43 Rhapon tcum 'er zy, welks Bloemen met deeze IV.^ kunneu vergeleeken worden , is my onbekend XXI en ik kan niet begrypen, wat hy daar mede be-Hoofd. doeld hebbe (*). Het Gemeene Rhaponticum, • ^ immers , datDioscoRiDES befchreeven enfruj[ranca. Alp inüs afgebeeld heeft, is grootclyks van dit Gewas verfchillende (f). . .m Deeze Soort komt, myns oordeels, dat Kruid naby, 'c welk ForskaohL op de Bergen van gtootfte. Gelukkig Arabie als witte plekken vondc raaaken tusfchen de groene Planten. Hy noemt hetzelve Allergrootfte Santorie (j), enzegt.dat het Heefierige Stengen heeft van drie Ellen hoogte , Takkig en Wollig, met Lancetvormige Wollige Bladen en eenbloemige endSteelen: den Kelk Eyrond ruig, met bruine gefpitfte Schubben, Lancetvormig van figuur: de Blommetjes Violet, allen in vyven gedeeld By Ale- ,*> Thans zie ik , d« *1 ™ Gcraecne J"él bedoeIfen Ü welke Vaillant tot het Rha?o«U«m betrokken heeft en die hy dus ook ondet deezen naam voorfteit, zo wel als . ,tji -«,k„*t t d g 4. .) doch het is 'er verre de Witte (Helv. mchoat. l. p. s + • ; van dat dit Kruid den naam van Gemeen Rhaponticum zou moo'en voeren. Niemand heeft het dus genoemd dan VAM. lant en die zelf maakt "et zyne zevende Soort van, terwyl dit RbfrM. Fol. Heler.» intano C. B. «fe. *ï« ««*■ Soort uitmaakt. ' .'. . < + > Men kan hetzelve , als de eerfte Soort van Rheum, door'my befchreeven vinden, in het VIIJ. Stuk daezet Katuurhkf Hïflorie , bladz. 49»- a, Centamea Ca'.ycibus inermibns, Squamis mucronatis! Folii. Lanceoiatis tomentofis. Fit** «ZW*™'- P- «*• II. Dssi.. xi. Stuk.  44 Samehteelige Kruiden; AfdÏËl Alexandrie' in Egypte 3 kwam hem een Soort xxi. * van Santorie voor, de Steng een Voet hoog Hoofd- hebbende,welke hy, wegens de puntigeKelk"xxiV. fchubbeD> Gefpitfte tytelt. Centeurea r ., Babyienua. (34} Santorie met rappige Kelken; de Bladen. fche.byl°n" eenigermaate Wollig, afloopende onverdeeld; de Wortelbladen Lierachtig. Een Steng van zes Voeten hoogte, die van 't midden tot den top met Bloemen bezet en door de afloopende Bladfteelen gevleugeld is, onderfcheidt deeze Soort, welke bevoorens tot het Zaagblad was betrokken. Het Blad , dat Bauhinus van de Jacéa Babylonica uit den Tuin van Contarenus hadt bekomen,was een Ellc lang,in 't midden meer dan een Handpalm breed , en in den omtrek eenigermaate gedoomd. De Bloemen van deeze Soort zyn geel. xxxv. (35J Santorie met rappige Kelken en onver- Gwe'edff" dedde tffenrandige afloopendg Bladen. Wadige. j f34) Centauren Cal. Scariofis , Fol. fubtomentofii Sec Mant. 4, Jace'a peregrina Napifolia &c. PtUK. Alm, tft. T. 94. f. 2. MORIS, III. S. 7. T. 4«. f. ao.  Syngenesia 43 {43) Santorie met gepalmd driedoomige Kei- ken, en Lancetvormige getande Bladen. xxi. * Sommigen betrekken deeze , gelyk de vol- ^™ gende Soorten, tot de Doorns of Diftelen. Hier xl:ii, ïoojjen de punten der Kelkfchubben in drie of c~ff in vyf Doorntjes uit. De Groeiplaats is in Ita- Rw»'we. lie , in Portugal, als ook in Lmguedok en Provence, alwaar dit flag van Doornen overal voortkomt op de Zaaylanden, en ook tot Haagen dient, om dezeiven te befchutten. E. Calcitjapm. Met famengeftelde Kelkdoorens, (44) Santorie met dubbeldoornige Kelken, die xliv. gewold en omwikkeld zyn; de Bladen half afloopende met Doornige Tandjes. Dit zeer bekende Kruid wordt gezegd natuurlyk te groeijen op fommigen der Griekfche Eilanden en in Spanje. Lob el zegt, dat het ook in t hooge Gebergte van Provence, Malignols genaamd, voortkome. Men noemt het, vol- f 43) Centaurea Cal. Palmato - trispinofïs &c. GOUAM Mensp. 460. Cent. Cal. Spinofis &c. K. Lugdb. 141. N. 19, StoeV Squamis a-pe is &~. C. B. Pin. 473. Jacél cum fpiuolis. CapituKs, purp- tenuifoiia. ). B. Hift. IV. p. 33. (44I Centaurea Cal. dupl. Spinofis Lanatis involncratis &c. Mat. Mei. 3 79- H, Cliff 595. Ups, 250. Cnicus fylv. hitlötior f. Carduus Benedifius. R.. Lugib. 13s. Carduus Bsnediftus. Cam. Epit. 361. Lob le. II. p. 13. D II. deiu,. XI. stuk.  50 Samekteeligs Kruiden. IVr volgens den Latynfchen naam, in 't Iraliaanfeh A XXL Cardo benedetto, in 't Franfch Chardon benits Hoofd- in 't Spaanfch Cardo Santo, in 't Engel fch Blesstok. jgd Thistle. Wy noemen 'c ook Gezegende Disa'neiwj' tel en gemeeölyk Cardebenedikt. Weinig is '«E vtry. aan gelegen, of het de Cnicus dan het Acanthion der Ouden zy. Het heeft de Stengen en Bladen , zo wel als de Koppen , gedoomd , en is over 't geheel zeer ruig in 't aantasten. In bitterheid munt dit Kruid, gelyk bekend is, uit, en behoort onder de Middelen, die de werking van de Maag en het Gedarmte bevorderen , neemende ook de Slymige Verftoppingen weg. Het is bovendien Zweetdryvende en de Koorts wordt 'er dikwils door verdreeven: maar gekookt, of fterk afgetrokken en warm gebruikt, doet het braaken. Het Aftrekzei met Wyn wordt beter dan de Alfte Wyn geacht» Uitwendig dient het Poeijer of Afkookzel tot zuivering van vuile Zweeren en Beenbederf. Zonderling is 't, dat door eenige Druppels Geest van Zwavel de bitterheid daar van verdwynt (*). De EmulQe der Zaaden is in Jichtige Ongemakken dikwils met goed gevolg gebruikt , alzo zy de Uitwaafeming zeer bevordert, en daarom wordt zy ook in de Pokjes en Mazelen , en andere Ziekten met Uitflag, aangepreezen (f). (45) (*) RüTTY Mat. Mei. p. 97. (t) GïOFFB. Mat, Mei. ui. p. *6o.  Sïngenesia.' s* (45) Santorie met dubbeldoornige Kelken die K^*nU gewold zym de Bladen half afloopende ge- \j.i< heel en uitgehoekt; de Steng kinderende. Hoofiw stuk. Deeze,uit Portugalafkomflig , heeft de Kop- xi,v. pen derk gewold, en zeer lange Kelkdoornen gelyk de voorgaande ; «tok zyn de Bloemen ^£tai" geel. De onvolmaakte rand - Blommetjes vallen£e kleiner dan de tweeflagtige van de Schyf Zy heeft de Bladen ongedoornd , aan den Wortel Lancetvormig , aan dc Steng gefnipperd, aan de Takken Liniaal. (46) Santorie met dubbeldoornige eenigermaa- xLvr\ te Wollige Kelken; de Bladen ongejteeld, ca. *yp\ Lancetvormig , tffenrandig en getand; de fchgEtyptl" Steng kinderende. Volgens den Heer Torra woont in Egypte deeze Soort van Diftel, die een Stengetje van een Voec lang, kinderend - Takkig en verfpreid heeft , met overhoekfe ongedeelde Bladen , die eenigermaate ruuw zyn, de onderden Vindeelig , de middelden Lierachtig, de bovenden Lancetvormig: de Koppen ongedeeld: de Bloemen wit; de Kelkfchubben met paarfche Doorntjes. Dus heeft menze in de Upfal- fche (45) Centaurea Cal. dupl. Spin. Lmatis 8cc. li. Ups. i72a R. Lugdb. 140. Calcittapalutea &c. V\ill. Mem. i-jit. Catduus Lufitanicus canescens &c Tomine. Inli. 44». (46; tentavrts Cal. dupl. Spin. iublanatis &c. Mant. ut, D % II, DSFt, Zit STÜK,  j4 Samenteelice Kruiden; IV. fche Tuin, a!s een Jaarlykfe Zaayplant, ge» Afdeel ■. XXI. teeia' Hoofd Op deezennaatn vind ik door Forskaohl. stuk. geene Soort van die Geflagt, niettegenliaande zelXiwi- nv verfcheide daar van, in Egypte, hteft waarviry. genomen. Die van Lippius en de VVoldraagende, als ook de gene die thans volgt, kwamen in de Wilderrjisfen by Kairo van zelf voort. Hy vondt by Alexandrie, de Ongeftengde voorgemeld, en twee anderen, deeene Carduus, de andere Mucronata door hem gebynaamd (*}. xlvii. (47) Santorie met byna dubbeldoornige onsc- Centaurea a u ir u r* ■ cakitrapa. Jteelde Kelken en ymdeehge Limaale ge^stenedis- tande Bladen: de Steng Haairig. Niet alleen in de Zaaylanden omftreeks Montpellier, daar Lihn^üs eerst de Groeiplaats ftelde: niet alleen in Switzerland, Engeland en de Zuidelyke deelen van Europa; maar ook in Duitfchlanden byons in de Nederlanden, komt op verfcheide plaatfen aan de Wegen, en aan Dyken , dit Gewas voor, dat men Sterrediltel noemt, (*) Vid. flor. J&gypt. Arab. p, 151 , 152. (47) Centaurea Cal. fubduplicato - Spinofis fesfiübus Sec. gort. llelg. 2*0. H. Ups 273. GouAN Monsp. 460 Cent. Cal. Subulato - Spinofis fesfiïibus &c. H Cliff. 423. R, Lugdb. 140. gron. Oriënt. 275. Carduus SteÜams five Calcitrapa. j. B. Hifi. iii. p. «9. Carduus Stellatus Fol. Papavetis Ertarici. C. 13. Pin. jS7- Hippophaiftum. Cot. Pbpob. %s. t. 14. Spina Solftitialii. dod. Tempt. 734.  SïNGEKESlA, 53 soemc, in * Engelfch Star ■ Thifile t in 't^IJ.^ Franfchi C/zardon etio» of Chausfetrappe, naar XXL den Latynfchen naam Calcitrapa, welke van Hoofdhet vertreeden deezes Kruids mee de Voeten af-s™Kleidelyk zou zyn (*). De Griekfchenaam, Hip- frujlranta. pophaifton, za) 'er zekerlyk wegens de dekeligheid, die de Paarden in den Bek kwetst, aan gegeven zyn. De Koppen zelfs zyn de Jaagers en anderen , die door de Wildernisfen gaan , zeer hinderlyk , doordien zy hun in de Beenen iteeken , wanneer die niet met goede Laarzen zyn voorzien. In de Voortyd vertoont zig dit Kruid gantfeh niet Diftelachtig, als bedaande uit ruige Bladen , bvna als die der Klapper ■ Roozen: maar in de Zomer fchiet het een Steng, van een Voet tot een EUe hoog, die Haairig is, met veele Takken , aan welken veele ongedeelde Bloemkoppen groeijen, paarfch gedraald. De onderde Schubben hebben ieder een lange witte Dooren , die met eenige paaren van kleine Doorntjes is omringd: de bovenfte loopen in een klein Baardje uit. De rand-Blommetjes zyn vierdeelig ; de middelden, op de Schyf, byna tweekwabbig. De Stoel is met veel Pluis bezet, doch het Zaad heefc 'er geen (f). Het (*) Men moet het wel onrferfcheiden van de wilde Ridderfpooten , die men Calcairipp* noemt: zie «. D. IX. ST. bl. 152- (t) HALL. Hdv. incboat. I. 84. D 3 11, DEEL. XI. STUK.  J4 Samenteelioe Kruideh. AfJIel het uit2ePcrfle SaP van den Sterrediftel was , XXI.' voISens de Ouden , purgeerende, en dienftig Hoo^d- tegen Aamborrtigheid, Vallende Ziekte en Ze«tuk. nuwkwaalen. 't Geheele Kruid is bitter en z?r«toj. komt in kragten den Gezegenden Diftel naby. De Bast des Wortels, tot een vierde Loots in Water afgetrokken, werdt in Vrankryk aangemerkt als een Middel tegen de Koorts en 1 Graveel. Het Zaad zet zo fterk af, dat het fomtyds Bloed doet wateren , zo L o B e l fchryft. In Brabant komt het ook fomtyds met witte Bloemen voor (*). Ontll"a U8) Santorie met byna dubbeldeornige Kelken uMtrtpti. en de Steng omvattende Bladen, die Lan- de^dT" cetvormig , onverdeeld en Zaagtandig zyn. SofMuah. (49) Santorie met duhbeldoornige eenzaame KeiblolmL hn; dS Takbladen afloopende, ongedoornd, Lancetvormig; de M ortelbladen Lierachtig gefnipperd. De {*) Lorei. IZruidb. ii. p. 14. f48) Centaur** Cal. fubdupl. Spin. Fol. amplexlcaulibu, GOUAN AUmp. 46,.C«d. Steil. Fol. ir.tegris ferratis. MaGN. Jiïonsp. 292. 1 (4»; Centaurea Cal. dupl. Spin. Solitariis tVc. H. Oiff. Ups. R. Lugdb i4o. gouan Mtmsp. 460. Gron. Oriënt, 276. Carduus Stellarus luteus Fohis Cyani. C. E. Pin. 387. Card. Steil, minor Apulus. Col. Ecphr. i. p. 30. t. Card. Stellatus. Don. Pen.pt. 733. Gard. Steil, fiie Steilaria & Calcitrapa. Lob. Ic. ii. p. n.  gïNGENESïA. 55 De bepaalingen onderfcheiden genoegzaam ApJJ£u. deeze twee Soorten, die zeer naar den gewoo- XXL * oen Sterrediftel gelyken. De eerfte groeit om- Hoofdftreeks Montpellier en in Paleftina, zegt L i nsjeus: welk laatfte misfchien op den volgen- frujïrant&f den ziet, welken de fchrandere R auwolf, zo wel als den gewoonen, by Aleppo aantrof. Men vindt denzelven ook in Italië, Switzerland, Provence en verder in Vrankryk en Engeland. De becaaming van Spina Soljhtiahs zou 'er aan gegeven zyn, om ***** * mld* den van den Zomer bloeit ; doch dit heeft hy met veele anderen, als ook met den gewoonen Sterrediftel , waar mede hy fomtyds verward wordt, gemeen. Daar is echter, zo in de Kleur der Bloemen , die geel zyn , als in de plaatzing der Doornen, en inzonderheid in het Loof, een aanmerkelyk verfchil. f5o) Santorie met duhbeldoornige getropteend- Kelken; de Bladen afloopende, Lancetvor-Meiuen^ mig, uitgehoekt en weerloos. fche. (51) Santorie met kanthaairig gedoomde end- ™^ Kei Siciliaan? fche. ($0) Centaurea Cal. dupl. Spin. termin. confettis &c. R. lugdb. 140. Govan Monsp. 460. Jace'a Melitenfis Capit. conglcbatis. Bocc. Sic. 6s. T- j». /„) Centaurea Cal. Cil. Spin. terminalibus &c. GOUAW jLp. 46.- J*«a Sicula Cichorei folio , Fl. Inteo Capite Spinofo. MOB.S. Hifi. Hl- P- «44- S. 7. T. z». f. *«. D 4  56 Samenteelige Krdiden. AfZkl Kelken i de Bladen afloupende, Lierachtig, XXL ongedoornd en grys. Hoofd- stuk* f S2) Santorie met kanthaairige gedoomde Kel~ C'nlllrea ' ^ J'-ierachtig gevind en ef. Centauroi- fenrandig, met de uiterfte Slip grootst. e'u. APLnfe' ^ Santorie met kwthaairige flap gedoomde Collina* Kelken ; üe Wortelbladen dubbeld Vindee~ Eeuvel.ge. \ig . de Steng fpitshoekig. Jttptflris ^54^ Santorie met kanthaairige gedoomde KeiRoiziget ken j de Bladen dubbeld gevind, Liniaal. De Bynaamcn wyzcn de voornaamfte Groeiplaatfen van deeze aan, die allen echter, behalve delaatftc, ook in Languedok, hy Montpellier , voortkomen. De derde en vierde zyn insgeh ks in Spanje waargenomen : de laatiïe alleenlyk in Italië. Allen zyn zy tot le Jacéa betrokken gt wet st, naar welke zy' veel gelyken, komende daar in overeen, dat de Bladen weerloos , de Koppen gedoomd zyn. De vier laatilen hebben de Bloemen geel, en zyn over- bly. c5»; Centaurea Cïl. Cil. £)e stekels eens zo lang als de Kelken, «7^é'wy-geel en in 't midden twee kleine Doorntjes*"f- tegen over elkander: de Bloemen geel, van grootte als de Kelk, gelyk geftraald. De onderfte Bladen zyn Lierachtig ingefneeden. lvi. f56) Santorie, de Kelken glad hebbende, met Sahiï»,"* een uitfieekend, byna Doornig , Borflel- fche"131"'" tje; de Bladen Lierachtig gefchaard , Zaagtandig. Deeze kwam Clusius overvloedig omftreeks de Stad Salamanca, in Spanje, aan de kanten der Akkeren en Wyngaarden voor. Zy groeit ook elders in de Zuidelyke deelen van Europa. De bovenfte Stengbladen zyn Lancetvormig , met Doorntjes getand ; doch de Kelken hebben maar zeer kleine Borftelige Doorntjes, aan 't end der paarfch getipte Schubben, 't Gewas, dat overblyft, heeft de Steng van een Elle of meer hoogte. (57) San- (S6) Centaurea Cal. SetuM iubfpinosa exftante glabiis &c. H. Cliff. 421. R. Lugdb. 138, N. 3. Gouan filentp. 4s1. Jacq. Hert. t. 64. Jacéa major, Fol. Ciclior. La» nnginofis. C. B. Pin. 273. moris. HL s. 7. t. 26. f. 14. Stoebe Salmantica, prior. CLUS. Hifi. II. p. 9, Hispati. 't. p. j«o.  S y N g e n E s I *• 59 (571 Santoriemetde Kelken Borfldiggedmnd; de Bladen afloopende, onverdeeld en Zaag- XXI. tandig met Doorens. stukT* (eg) Santorie met de Kelken geheel eenvoudig gedoomd; de onderfle Bladen Vmdeelig , c«w«. de bovenften Lancetvormig; de Bloemftee- ieysaucnt^et lm zeer lang. J™^ OS» Santorie met & Borftelig g*-d«eJ°°<- doorwd; de Bto*» Lancetvormig geteeld; L1X. . Peregrint, aan den voet getana. vreemde. Geen onaartige Bloemplanten zyn deeze, waar van de eerfte op den Berg Argemiera, een der Alpen , aan de Grenzen van üaurhiné en Savoije, gevonden is: de tweede in Spanje; de derde in deZuidelyke deelenvan Europa groeit. Deeze laatfte heefteen groote Goudgeele Bloem. Indien de tweede de Koornbloemachtige van DoDONéus is, dan moet zy ook de Groote Jacéa van Lobel zyn, welke de Bloem paarfchachüg met geel gemengeld heeft; de eerfte, met fj7) Centaurea Cal. Setaceo- Spinotts &c. Jacéa Fol. Cichorei, ala-a, Fl. purpureo. Til*. Pi» H-J- *7- (S8, Centaurea Cal. f.mplicisf.me Sp.n. &c. R. Lugdb. r41 N i%. Jacéa Cyanoides echinato Capite. C. B. f,n. •fff! Cyanoides Flos. Dod. Pentpt. *$» 1**» major. Lob. U'lil]'Centaurea Cal. Setaceo. Spinofis &c. H. CUf alt. R. Lugdb 141. Kf. *«• Centauteum majus, Folio raolli acut„ L^ciniato &c. BOERH. Lugdb. I. P« «*4. U. DBSt. XI. STOK,  oo Samenteelice Kruiden. Afdekl Cichoreyacht,'ge B'aden , gelyk de voorgaanxxi. ' de, paarfch. HoOFD- ftuk. (60) Santorie met de Kelken byna weerloos , ckfaurt* eenigermaate gebaard, gefiraald; de Bla- Radiata. den Vindeehg. Geöraal- In Siberië groeit deeze Soort, die naar het Xeranthemum veel gelykt, en daar van denbynaam heeft. txi. (6Ü Santorie met de Kelken Borftelig gedoomd; ^"kti1' de Bladen onverdeeld, de bovenften eeni- ftengige. germaate getand: de Steng byna naakt, eenbloemig en eenvoudig. Een zonderlinge figuur maakt deeze onder de Soorten van dit Geflagt : zo door haare rondachtige , onverdeelde , gladde Wortelbladen , als door haar Stengetje, dat byna ongebladerd is, van een tot twee Voeten hcog. De Kelken hebben flegts puntige Schubben. Zy groeit in Italië en Provence op de Gebergten. Lxu. (62) Santorie met rappige Kelken , geheel Crecodi- Hum. een- Syrifche. («o) Centaurea Cal. fubinermibus &e. Xeranthemum Erucifolium. St>. Plant. 1101. Xeranth. Receptaculis Pilolis, Fol, pinnarilidis. Gmel. Sib. II. p. 108. T. 47. f. r. («r) Centaurea Cal. Setaceo - Spint fis &c. Ger. Prov. IS7. t. 5. Jacéa Folio Cerinthes. Hbrm. Par. T, p. 190. Jacéa Intybacea Cap. rubro Spinofo. Barr. lc. mg. Bocc. Mus. II. p. «o. t. 48. (62) Centaurea Cal. fcariofis &c. Croccdilhim Vulncraria: fo-  § Y N O E N E s ï A. 6l eenvoudig gedoomd; de Bladen Vindeelig IV. effenrandig; de uiterftt Slip grooter en ge- Ar™*u tand hebbende. Hoofdstuk. C03) Santorie met de Kelken geheel eenvoudig LX'ir. gedoomd; de Bladen Tandswys' gevind ^gjg- en ruig: zonder Steng. Sterk gedoomd zyn , wederom, de Koppen van deeze , waar van de eerfte in Syrië, de andere in Egypte groeijen zou. Vaillant heeft om die reden, daar van zyn Geflagt van Crocodilium gevormd , als gezegd is. De randBlommetjes hebben zy naauwlyks langer dan de tweefkgtigen, op de Schyf. (64) Santorie met de Kelken aan den rand ge- LXIV, doornd; de Bladen Lancetvormig onverdeeld, Zaagtandig eenigermaate gedoorni. Doordeonvrugtbaare Straalblommetjes wordt deeze onderfcheiden van den Tangerfen en blaauwbloemigen Carthamus , hier voor befchreeven. De Hoofdjes gelyken naar die van den foliis. Vaill. Mem. 1718. Cyanus purp. Capite Spinofo Syriacus. Bakr. ft. f03. 1 (63} Centaurea Cal. Gmpl. Spinofis &C. Am. Ac ai. IV. p. a9i. Crocodilium acaulon ferme , Calcirrap* foliis crasfis. VAiLL. Mem. 17:8. Carduus Oriemalis acaulos. tournf. Cor. 31. (a4) Centaurea Ca), margine Spinofis etc. Cyanus Fol. el. lipticis &c. Hall. Ge-ett, 370. Cnicus perennis coerulsiu TingitJiius. HEKM. Lugii. 16». T, »63i 11. Deel» xi, stu5.  6a Samehteelige Kruiden, IV. den Gezegenden Diftel, zo wel als her. Loof en Afdeel, de gebeele Geftalte zegt Hermannus, die Hoofd ze> in de Leidfche Academie - Tuin, van Mostuk, risom hadt bekomen. xxv. (6/) Santorie met de Kelken Borftelig gedoomd t CaXauli. de bladen afloopende, uitgehoent, van on{eJMeikdij- deren Wollig, met Doorntjes. Naar den Melkdiftel gelykt deeze zeer, die in de Zuidelyke deelen van Europa, als ook op Eilanden in de Middellandfche Zee groeit. Volgens de Waarneeming van den Ridder is de Kelk weinig ruig ; de Stoel Haairig, het Zaadpluis gepluimd ; de Zaaden glad. De Straalkrans , weinig boven de Schyf verheven , beltaat uit onvolmaakte byna gelyk verdeelde Blommetjes, met vyf fmalle Slippen. De Plant heeft de Geftalte vaü een Doorn of Diftel, maar wordt , wegens de gezegde rand - Blommetjes, hier betrokken. Somtyds komt zy met wit gevlakte , fomtyds met ongevlakte Bladen voor en blyft, gelyk de voorige, 's Winters over. Zie daar de laatst opgegeven e Soort van dit verdrietelyke Geflagt , 't welk , volgens de fchikking van den Heer Linn*ds, byna zo veele Soorten bevat , als één der grootften in het (es) Centeurta Cal. Setaceo - Spinofis Sec. H. Cliff. 424. R. Lugdi. 41. N. 2$. GOUAV Mor. die veel gelykt naar de «Sa._ Milleriaas, doch zig door het gemelde genoegstokkige. zaam onderfcheidt. Van dc Engelfche Kolonisten wordt het Stickweed, dat is Stokkruid geheten , zegt Plukenet; waarfchynlyk om dat de Stengen tot Wandelftokken gebruikbaar zyn, of om dat het Stokkig groeit. De Steng was in de Upfalfche Tuin, maar twee Voeten hoog, vierhoekig, aan de zyden diep gefleufd, met korte zytakjes; de Bladen gepaard, gefteeld , Eyrond gefpitst , Zaagtandig, fyn gehaaird. Aan 't end draagt het kleine Tuiltjes van geele Bloempjes en gelykt veel naar het Kruid, dat men Bidens noemt. S i *»• (i) Ea'tiiuota. Mam. Vtg, xiii. Gen. h»i. p. 6%i. Chryfanthemum Americanum Caule Alato , amplior. Foliis binatis Sec. Pluk, Mant. T. 342, f. 3,  Syhgewesia. 07 Silphïüm. Zonnekroon. IV. XXI Of 't wegens het Loof, dan wegens de ma- jjoofd'. nier van groeijing en Geftalte zy , dat onze st'jk, Ridder den naam van Silphium, in 't Griekfch ttfa*»*» Silphion, waar mede de Ouden het Laferkruid, Ke"s/a"a' welk tot de Kroontjesdraagende behoort*, be- * zie doeld hebben, hier tot een Geflagtnaam voor ls?t ü ,,B,' oenige Nonrd - Amerikaanfche Kruiden gebruike, weet ik niet. Ik zal dit Geflagt, om dat het als Kroonswyze Zonnebloempjes draagt , Zonmkroon heeten. Hy bepaalt hetzelve , als den Stoel Kaffig hebbende: het Zaadkuifje uitgerandtweehoornig ; den Kelk ruuw. Het bevat de zeven volgende Soorten. (l ) Znrnekroon met de Bladen overhoeks , _.*» Vinswyze uitgefneeden. Udmaium. Gefnip. peid. In Noord - Amerika aan den Misfilippi Stroom groeit dit aartige Gewas, dat men in de Upfaifche Akademie - Tuin , als een overblyvende Plant, in open Grond, gehad en gehouden heeft, bloeijende jaarlyks in de Herfst,doch geen ryp Zaad geevende. Het is een der hoogst opfchietende van alle bekende Kruiden ; hoedanig de meeften aan die Rivier zyn. Het maakt, naamelyk, een Steng van wel tien of twaalf Voeten (1) Silphium. Fol. altéraïs pinnato-finuatis. Syjl, Nat* 211. Gen. 986. Veg. XIII. p. «57. LlNN. Fa». I. T. 3. E a II. Deel. XI. Stuk.  68 S AMENTEEL-ÏGE KRUIDEH. IV. ten hoogte, een Duim dik,' onder glad, boven ^'xxf1'ruuw en ^aa'r'8: met Bladen overhoeks, die Hoofd gedeeld zyn , twee Voeren lang , één Voet stuk. breed, en zodanig verdeeld of gefnipperd , dat iïfcyw-'zy veel naar die van 't Laferkruid gelyken. De■wyvery. Zelven zyn ook ruuw en zwaar geribd , de bovenden aan de kanten paarfchachtig. Am 't end der Takjes en aan den Top, komen Bloemen, wier Kelk beftaat uit ftekelige Schubben, die in Doorens uitloopen , van vyftien tot twintig in getal. Dertig Straalblommetjes, van de zelfde langtc , hebben een gevorkten Styl en zyn geel, zo wel als de Schyfblommetjes , wier Styl enkeld is, de Meelknopjes zwart. De eerHen brengen Eyronde Zaaden voort, met twee Baardjes. De Reuk zweemt naar dien derZaayZonnebloemen zeer. n. (2) Zonnekroon met gepaarde driekantige , pffftta- gefteelde, doorboorde Bladen, en een vier**DooibU hoekige gladde Steng. Deeze Soort, ook van de Misfifippi afkomftig , bevondt zig in de Koninglyke Tuin tc Montpcliier in Languedok. Zy heeft de Steng meer dan eens Mans hoogte, roodachtig; de Wortelbladen lang gedeeld, de Stengbladen als gezegd is; een dompen ruuwen Kelk en wel vierentwintig Straalblommetjes, die geel zyn, lan- (t) Silpbium Fol. oppofitis deltoidibus Stc. Silpbium Fol, Rad. Cordato-ovatis Stc. Gouaw Mmsp, 46j.  gYNGENESlA. <50 langer dan de Eloemfteelen , zo Gouan ^n'a?l^u tekent. XXI* Hoofd- (3) Zonnekroon met gepaarde ongepelde door- stuk. fcoorde fi/aien, en f ene ronde ruwve Steng, nL^ In Amerika is ook de Groeiplaats van deeze, Samen. die mede een Steng van vyf of zes Voeten heeft, een Duimdik, regtopftaande, met Bladen van een Span, die door famengroeijing zig als doorboord vertoonen en fcheppende om de Steng ttaan, gelyk in de Vollers Kaarden. Aan 't end komt een Pluim van gegaffelde Bloemfteelen , ieder met ééne Bloem, wier Kelk uit Eyronde «Schubben , die aan 't end omgeboogen zyn , beftaat, zynde geel geftrauld. (4) Zonnekroon met onverdeelde, ongepelde,AJ£:seuu gepaarde Bladen, de onderjttn overhoeks. raaibiadig. Van deeze maakte onze Li nn^eüs, in de befchryving der Planten van d:n Cliffortfchen Tuin , allereerst zyn Geflagt van Silphium ; . daar vervolgens de andere Soorten bygekomen zyn Zy verdient te regt den naam van Zonnekroon, gelyk uit de Afbeelding van Dillen ïus blykt, die het Kruid JJteriscus noemde, met (f) SÜphWm Tel. oppofitis fesfiulius Sec. Mant. 574. (4) SU^i,m Fol. indivifis fesfilibus oppofitis &c. R. 49*. Afteriscus Corona: Solis folio et face. D.ll, Ebb. T. 57. f- 4*. „ E3 x. ds e xi, Stuk.  70 Samenteelige Krüjoeic. A™Èn met B,aden en Sedaante der Zonnebloemen. xxi." De Ridder merkt aan , dat het in de figuur Hoofd- van 't Zaad en den Kaffigen Stoel met dezel- mïd'Lk-Ven eD het Koe * 0og ftrooke- Het groeit in i-stev-ai- Karolina en Virginie, hebbende de Steng ongevaar een'EUe hoog , en Bloemen, wier Keik uit verfcheide ryën van Schubben beftaat, met een Krans van breede Straalblommetjes , lang uitfteekende , en aan 't end driepuntig, doch weinig in getal : zo dat de Bloem meer naar die van de Coreopfis gelykt, dan naar de Zonnebloemen. De middelblommetjes zyn paarfch, de randblommetjes geel van Kleur en welriekende. v. (5) Zonnekroon met gepaarde, gefleelde. Silpbium y . r . U * O J 3 Soiiiagimi- Lancetvormige, Jpits Zaagtandige Bladen. dts. »„epumig. (6y Zonnekroon met drievoudige Bladen. tlmfd'a' (7) Zonnekroon met gepaarde ongepelde WigDriebladiB. vormige Bladen. JIV. Van Trilela' "Srie V ' ^'lP^'am Fo1* oppofitis petiolatis Lanceoiatis , acute Iswaljb g. iertaris. 3, Silp'i. fol. oppofitis Gron. Virg. 11. p. 134, (6; Silpbium Fol. ternis. R. Lugdb. igi. N. 2. gron. Virg, 11. p. 133. Chryiantbemuin Virg. Fol. asperis term', f. qiaterni. ad Fol, alas. Mokis. Hifi. iii. S. 6. t. 3» f. 6 8. (7) Silpbium Fol. op?, fesfi!. Cune'Formibus, trilobis. Am. Acad. IV. p. 307. Euphthd'mura hidütu'ii &c. BttOwN- Jam, N J2t. Coroni Solis ma itiiita hum-lis *ec Plum. h. 107, f. 2. Chryfanthenrnm pJuftre re,;ens minus , odoratum &c. StOAN. Jam, us, Hijl. i. t, is%. f. j. Px.uK. Pèyt. t, 4SO. f. 4.  gyH GENESE*" 71 Van doeze drie groeit de laatfte in fc^JjL, indiën, de twee anderen m Virginie. De eer- „x. fee heeft Bladen als de Goudroede en in de Hoon», omtrek maar zeven of agc Straalblommetjes de tweede heeft drie of vier Bladen by elkan-wfJj/a„-a, der aan de Knietjes van de Steng, driehoekig of in 't kruis geplaatst (*) ; de derde heeft Vleezige driekwabbige Bladen en eenzaame Oxelbloemen. In allen zyn dezelven geel, en in de laatfte, die klein is en op Moerasüge plaatfen voorkomt, welriekende. p o n y m n I a. Paarlkring. De naam van eene der Zanggodinnen is door LinnJEüs, zeer grappig, aan dit Geflagt' segeven, 't welk ik wegens de ronde Zaadjes, die aan den omtrek als in een Kring geplaatst zyn , zo dat zy als een Kettingje van Koraalen of Paarlen vertoonen, Paarlkring noem (t> De opgegevene Kenmerken zyn; een Kaffige Stóel, geen Zaadkuifje: de buitenfte Kelk vierof vyfbladig, de binnenfte van tien holle Blaad- jes t*) van dit Silpbium heeft de Heer Doktor Bcbkhey de Vtn«iriaakériae deelen der Bloeman zeer uitvoerig, inde dertien eerfte Figuuren op de V.erde Plaat van zyr.e meermaals aangehaalde uitmuntende Disfertatie , de StruBur* Flor Compofitorum , voorpefteld waar uit men tevens de „ndcrfcheider.de Kenmerken van deezen Rang kan zien (t> vaillant hadt een of meer Soorren van hetzelve, Sm de zelfde reden, Mw.lifera of fonmKer getyteld. ' " E 4 II. DEM.. 51. stck,  7* SAMEfiTÏEtlGE fUfJIDElf'. ^r SuS*' Ha bevat * vier HóOFD- •*tnr. (ij Paarlkring «« 0y*r/w*/ë p2>^ Ca^eidsn/ts. * . _ öp een laagen vetten Grond, groeit deeze die de Steng vyf of zes Voeten hoog, doch «jaar een Ganzen - Schaft dik heeft, met de Takken overhoeks, en Haairig, zo wel als de Kib der Bladen, welke naar den GanzenDiitel gelyken , zynde aangenaam van Reuk Aan t end der Takjes draagt het Bloemen, noemt ^ ^ KïÜid dat mcn virgi- Jcnaard Piekvormig zyn. In Virginie groeit deeze, die Chryfanth, met Bladen van den Orientaalfchen Plaanb-om is genoemd geweest doorMoa ïson. Zyne door den Ridder aangehaalde Afbeelding verfchilt vry veel (i) Pcl-jmni* Fol. afrern. Ha(tato-finu3t;s gya Na! x Gen. 987. «j. XIII. p. 658. Polvmnia. ^ * IS- T. i. f. s. K' W P^-tói Fol. oppof. Haftaco. lïnuatis. fabb. ffiM. .45. Ofleofperrnum Fol. oppofitis pJmatis. H. Cliff. 424. T PS- ï74- GB0N- Chryfanth. angulofis Plata- nr folns Virginianum. Plum Alm. sj. T. 83. f. 3. MoKj* UI. S. 6. T. 7. f. ss. Corona Solis Arborea Folio Iatisfira» ïlataat. Bosrh. Lugdb, ï. p. i0j.  S y n c e b e s i b . 73 veel van die van Pluk en et, daar de Bla- IV. den meer naar die van den Westindifchen Pla- "^f,1" tanus gelyken. Deeze verbeeldt zig, of het de HoofsVierzydige Mexikaanfcbe Plant van Her na n-stue* dez zyn mogte, dusgenaamd omdat de Steng^f^% en Takken in 't kruis gevleugeld zyn. Den bynaam Uvedalia, misfchien van 't Wyngaardachtig Loof ontleend, heeft Petiver verzonnen. 'c Is een Plant van drie Ellen hoogte, volgens den eerstgemelden , met genreepte Sten* gen en Bladen van een Span breed. Fabricios, die ze Goudsbloem met harde Zaaden noemt, heeft de Bloemen in de Helmftadfche Tuin naauwkeurig onderzogt, en zegt , dat, behalve den gemeenen Keik , uit holle groene •Blaadjes bcftaande, noch ieder Blommetje gevat is in een Geutswys'Blaadje. Misfcftien zullen dit de Kafjes zyn. Hy bevondt elf Tong.blommetjes aan den rand, drictandig en Goudkleurig , met 'een tweedeeligen Styl of Stempel , zittende op een rond wit hard Vrugtbeginzel. De middelblommetjes , in vyf Slippen verdeeld, geel van Kleur, hadden donkerbruine Meelknopjes, aan 't end geel, boven uit- • fteekende, "doch bragten geen goéd Zaad voort; • 't welk eigen is aan deezen Rang. • (3) Paarlkring met gepaarde , Spatelachtige, eenigermaate getande Bladen. We- utragmo- theca. ■ (35 Polymnia Fol. oppofitis Spatulatis fubdentatis. Tetta- Vierhoe- E 5 s°' 's' ii. deel. xi. stuk.  74 Samenteelige Kruiden. IV. Wegens de vierhoekige Kelken kreeg dit AXJa?L' Kruid, dat ook in Virginie voorkomt, by DilHoofd- lenius den naam van Tetragonotheca, welk Gestuk» flggj LinnjEUs vernietigd heeft, door de hk^vett'eenigfte Soort, die Zonnebloemachtig gebynaamd ■wyvtry. waSj hier t'huis te brengen. Naar de grootfte Soort van Doronicum gelykt het Loof zeer. Het bereikt niet meer dan één of twee Voeten hoogte. De rand - Blommetjes, niet boven de twaalf in getal, zyn diep in drieën gedeeld, en brengen een Eyrpnd Zaad voort. Clayton noemt dit Kruid Zonnebloem met groote ftyve, onverdeelde Bladen tegen elkander over en groote geele Bloemen, wiej: Schyf door de rypheid zwart wordt , den Kelk met vier gezwollen Blaadjes omringd en eenen dikken ruikenden Wortel hebbende. De Engelfc^er noemen het, volgens Mitchell, Meloen-Ap. pel-Bloem, in Virginie. iv. (.4) Paarlkring met Lancetvormige Bladen en mlua" eine HeefieriSe Steng. Tand- zaadig. In dc Bosfchen by Karthageua in de Westindien, vondt de fchrandere Heer Jacquin dit Kruid, dat zyn Ed., ter eere van den Jenafchen Geneesheer Wedelius, dus be. nocra- gonotheca Helianthoides. Sp. Plant. 1173. Tetragon. Doronici maxirai folio. Dill. Elth. 378. T. itl, f. 365.Gn.on. Virg. 128. (4) Polymnia Vo\. Lanceoiatis , Caule Ftuticofo, Mant, 11s. Wedelia ïiutescens. Jico,. Amtr. 117. T. 130,  S Y N G E N E S 1 A. 1$ noemde. Het was Heefterig, klimmende, met IV^. Houtige , Tonde, gearmde Ranken; de Bladen %xu foits Eyrond, Zaagtandig , wederzyds ruuwHooFDhebbende : de Bloemen eenzaam, byna ende-'™^ lings, geel van Kleur, omtrent een Duim breed.n!ces/aria. Diep uitgerand zyn de Blaadjes der Blommetjes aan den omtrek j iets byzonders in deeze Soort; zo wel als een Zaadkuifje van omtrent tien Tandjes , dat dezelve van de voorgaande onderfcheidt, hoewel zy ook den Kelk vierbladig heeft. Dewyl de middel - Blommetjes zo wel Zaad voortbrengen als de anderen , fchynt zy eer tot de Overtollige Veelwyvery te behooren. Chrysogonüm. Goudhoek. Een Kaffigen Stoel , een drietandig éénbladig Zaadkuifje, een vyfbladigen Kelk, heeft dit Geflagt, welks Zaaden , ieder, mee een vierbladig Kelkje omkleed zyn. De eenigüe Soort (i), ook in Virginie groei- ^ jende, wordt Pluizige Virginifche Chryfanthnam Kir. met een geele Schyf , door vyf Bloemblaadjes*— verfierd, van Pl itk e n e t geheten. Het heeft mrcn. zagte , van onderen gryze , lang gefteelde , Zalgtandise Bladen , die Pluizig ruig zyn , zo wel als de Steng. Het heeft de Schyf omringd met (i) Chryfogonum Petiolis Folio longioribus. Syjl. Nat. XII. Gen. 988. rtg. XIII. p. «58. H- Cliff. 4*4- GBON. Virg. ij}. Chryfanthemum Virg. Villofum Disco Iuteo qm'm Petalis ornato. Pluk. Alm. ioo. T. 8}. f. & T. H*> f. 3. XI. DEEL. XI, STUK.  76 SAmenteelige Krüïdeh* Afdeel mGt Vyf Tor|gDlomrretjes , die vry breed zyn xxi. 'en rond gepunt, waar op een Eyrond langwerHoofd- pig platachtig Zaad volgt, met een Kroontje ivwzL* a]s èezeëdis- De Schyf blommetjes misdraagen, lyke Peel- 'gelyk tot deezen Rang behoort. Melampodium. Geitenpoot. Dit Geflagt, welks Zaadjes een gefpleeten Kuifje hebben , dat in zekere plaatzing een Geitenpoot vertoont, heeft een vyfbladigen Kelk en een Kaffigen Kegelachtigen Stoel. Het begrypt deeze twee Westindifche Kruiden. j. (i) Geitenpoot mei een opgeregte Steng en by^um'Am'e. m Liniaale wederzyds éêntaniige Bladen. kaanfh^e ^'era ^rUZ 8roeit deeze > cen Kruid dat de Steng in Leden verdeeld en Haairig heeft , de Bladen van boven met witte Stippen befprengd, van onderen Wollig grys. Uit ieder Oxel komt een enkele Tak voort, en aan 't end der Steng een Draadachtige Bloemfleel , met eene geheel geele Bloem, waar op Zaad volgt, met een Kroontje, als gezegd is. n< (2) Geitenpoot met een leggende Steng en Aajitaie. Eironde Zaagtandige Bladen. Zuid- 0 n= fend.g. Ue (1) Melampodium Caule erefto &c. Syjl. Nat. XII. Gen. 989. Veg XUI. p fijS. Melampodium. H. Chff. +u. Caitha Amer. Fol. laciniatis, Flore luteo. Hoost. Ms. (1) Melampodium Caule decumbente , Fol. ovatis ferratis. Melamp. Scm, quinque oblongis hispidis, Caiyce perjaphyllo &c. LOEFL. Jt, z6% , 345.  S V n G E NE S IA» 77 De voorgaande hadt Linn^üs naar een ^ drooge Plant, door Miller zyn Ed. toege xtI. zonden , befchreeven, doch deeze hadt hy niet Hoofd. gezien- De vlytige Loef li ng heeft dezelve in Cu «na , op den Oosthoek van Zuid • Amerika , waargenomen. Het is maar een Kruidje met Stengetjes van een Span , naar alle zyden verfpreid, a?u 't end vyfbladige Kelken hebbende met rand Blommetjes die zeer fmal zyn, geel van Kleur, zo wel als de geheele Bloem. Het Zaad derzei ven is langwerpig, gefleufd en bezet met Haakige Haairtjes, van vyf tot agt in getal. Mannelyke Blommetjes, op de Schyf, komen 'er ook maar weinigen voor. Calendula. Goudsbloem. Een naakte Stoel onderfcheidt dit Geflagt, dat in 't geheel geen Zaadkuifje of Pluis heeft, en een gelyken veelbladigen Kelk, op de Schyf Vliezige Zaaden. Het bevat de agt volgende Soorten. (i) Goudsbloem met Schuitachtige gedoomde (J*^U omrekromde Zaaden;de buitenften regt uit- Arvenfxs, n i Wilde. gejtrekt. (2) GoudsCO Calendula Sem. Cymbiformibus muiicatis &c. Sy/l. Nat. XII. Gen. S90. Veg. XUÏ. p- «58. Fl. Suec. 711,777. Caltha Atvenfis. C. B. Pm. VS. Caltha rnintma. J. B. fltf, ïtt. p. ioj. Calend. Atvenfis. TAS. /«. 3Sf. II, DSEL. XI, STUS.  ?8 S amenteelige Kruiden. Afdeel. ^ Goudsbloem met Schuitachtige gedoorndi xxi.' Zaaden, die allen krom zyn. Hoofdstuk. Dit zeer bekende Kruid, dat men in 'tFranfch ciltófud' in 'c Engelfch Marygold , in 't Hoogojw&.duir.ich Ringelblumen noemt , komt met een ^"""«♦menigte van Verfcheidenheden en veranderingen voor. Zulks betreft niet alleen de Kleur, die bleek , Citroen of hoog geel, en fomtyds gemengeld is ; maar ook, dat het geteeld wordt met omgeboogene , met menigvuldige en met kinderende Bloemen. Bovendien is in de Goudsbloemen opmerkelyk, dat zy 's morgens laat open gaan , en 's namiddags vroeg weder fluiten. De raare verfieren de Bloemtuinen, maar de gemeene, inzonderheid die Saffraangeel zyn, vindt men dikwils by de Boeren Wooningen , ten platten Lande, alwaar men de Bloemen gebruikt om een hooger Kleur te geeven aan de Bóter. Zy hebben een niet zeer aangenaamen Reuk, de Smaak is zoetachtig en vervolgens bitterig met eenige fcherpheid. Zy zyn Zweetdryvende , Openende en Hartfterkende. Men gebruiktze, op fommige plaatfen, voor Saffraan. In- (2) Calendula Sem. Cymbif. muricatis incurvatis omnibus. Calend. Sem. R?dii Cymbiformibus echinatis, Disci bi. eornibus. Mat. Mei. 407. Gort. Belg. 250. Kram. Auflr. «I. gouan Mamp. 452. H. Cliff. 4;$. R. LugS. 177. Caltha vulgatis. C. B. Pin. 17;. 0. polyanthos major. Ploribus reflexis. 3. Proüfera majoribus Flotibus. C. B. Pin. *7j. Calendula, Doo. Poept, xj*.  Inzonderheid wordt de Azyn , die op deeze ^IV,^ Bloemen geftaan heeft , voor een uitmuntend xxu * Middel wt uitdryving der kwaadaartige Stoffen , Hoopd^ in allerley Uitflag, Blutskoortfen en zelfs in peftilentiaale Ziekten, gehouden. Om de Ston-K!ieij-aria, den te verwekken is het Sap des Kruids kragtig aangeprezen. Een Pap daar van door Kneuzin» , niet Wyn en een weinig Zouts bereid, vermurwt dikwils harde Gezwellen. De Bloemen en zelfs de Bladen, necmen door aanwryving,zegt men, de Wratten weg en de Lykdoorens der Voeten. Of, nu, de tamme Goudsbloemen, die men in de Tuinen en op Velden teelt , in Soort verfchillende zyn van de Wilde, welke in de Zuidelyke deelen van Europa, op de Akkers, van zelf voortkomen , fchynt nog niet uitgemaakt te-zyn. De Wilde verfchillen eenigszins in Blad, zo de Ridder aanmerkt, ec hebben de Eloemen kleiner ; maar het voornaamfte onderfcheid zou in het Zaad beftaan, als in de bepaalicg wordt gezegd. Myns oordeels, echter, ftrydt daar tegen, dat de Tamme Goudsbloem de Zaadjes op de Schyf tweehoornig heeft: dan, immers , zyn ze niet allen krom. Ook wordt, door de Autheuren, de eene met de andere verward. Toüunbfort merkt aan, dat die kromme Zaaden van den omtrek eigentlyk Kasjes of Doosjes zyn, welke ieder een langwerpig Zaad bevatten,- des hy van dit Geflagt, om die reden, zelfs een byzondere Afdeeling maakte^ u.. dui.. xi. stus;  8ö SAMENTEELICR KRUIDE». IV, te(*). De Heer Berkhey heeft zulks niet jcxi. " aangetekend, wanneer hy dc Zaaden der tamme Hoofd. Goudsbloemen afbeeldde en befchreef ff). tue. "T-, , (3) Goudsbloem met Kruikachtige, (lomp Caiendula t* j , . . . sfl«a,«. Eyronde , gladde Zaaden, de JPt-We» joodiche. eenigszins gedoomd. Naar de voorgaande, gelykt deeze, uit 1'alefbina afkomftig, zeer , doch verfchilt, zo wegens den gedoornden Kelk, als dat de Zaaden dikker en geenszins gedoomd zyn , zelfs niet die van den Omtrek (\). De gebeele Plant is zonder eenige ruigte^ maar de Bladen zyn ruuw van Rand. Het f) De Herbis Flore radiato , Semiriibus in Capfula reconditis. Seft. IV. In/l. Botan. p. 49s. (f) In zyn Ed. meergemelde Disfertarie , p.ar*. 89. Tab. v. Fig. 44. 47, Het onderfcheid der Zaaden van de rand• blommetjes die vrugtbaar zyn, van de misdragen Zaaden der Schyfblommetjes, is aldaar aangeweezen: nnar men moet, op Fig. 47. in plaats van in Radio leezen in Disco. Hallebfchynt zig te verwonderen, dat gedagte Heer de tweede ry van kromme Zaadliokjes in Radio plaarst ; doch, alzo de enkelde Goudsbloemen meer dan ée'ne ry van rand-Blommetjes oF Tongbbmmetjes hebben, behoeft men derzelver oirlprong niet in de Trechterblommetjes van de Schyf , gelyk hy doet , te zoeken. Zie Hefv. mchoat, I. p. 59. (3) Caltniula Sem. UrCeolatis obovatis ktvibus, Calycibu? fubmuricatis. Sp. Plant, p. 1304. (I) In de gewoone Goudsbloemen zyn die kromme Zaadhokjes der Straalblommetjesopderug met Doorritjes bezet.gelyk uit de Afbeeldingen van Touhnefobt, by Letter t, JC: maar duidelyker uit die van den Heet Ebekhey , voorspeld, Fig. 44, 4j , blykt.  SïNGENESIA. 31 Het zelfde heeft plaats in de Plant, voor de ry. Winkel • Goudsbloem door den Heer Th un-Afdeel.! berg in Japan verzameld, welker Bladen Lan- g^J^ cetvormig fpits en zeer duidelyk getand zyn; stuk. de Bloemen kMn: zo dat dezelve meer naar de Wilde gelykt, of naar deeze : want het Zaad kan ik niet onderzoeken. (4) Goudsbloem met Lancetvormige Tands- g^*^ wys' uitgehoekte Bladen ; de Steng gebla- PtuvMisi derd, de Bloemfteelen Draadachtig. Kaapfche, i3. T. 7J. f. I. Caltha Afticana Flote intus albo , foris violaceo. Brxyn Je, 26. T. 14. f. 2. Cardiiperraum Afiic. pubescens &c. J»ii7. TranfaB. 1724. p. 29. f. 2. («) Calendula Fol. Lanceol. fimiato - dentatis Sec. Calend» Aft. Herm. Afr. 5. Bellis Florum Ped pene aphyllis fol. incifis. Comm. Hart. II. p. 66. T. 33. Caltha Africana &c. BOEBB* Lugdb. i. p. ïi3. Ment. 479. Berg. Cap, ili, F II. DEEL. XI, STUK.  Samenteelige Kruiden. IV. Deeze bepaalingen onderfcheiden de drie Afn» A xxf1" kaanfche Plantjes, behoorende tot het Geflagt Hoofd- van Dimorphotheca, door den meergemelden stuk. Va illaht gefmeed, om Planten aan te duif'hvtet den, wier Zaaden of Ovaria, gelyk hy ze hief wyvery. te regt fccn noemen , van verfchillende figuur zyn. Maar heeft ook dit zelfde niet in die der Calthce j welken hy tot een ander Geflagt t'huis brengt, plaatst ? Hoe 't zy , de Zaaden van de Schyf zyn hier in een Hartvormig Vlies begreepen , terwyl die der Vrouwelyke of Tongblommetjes, aan den Rand,geheel ongevliesd zyn en .driekantig, gelykende naar een vierde partje van een Appel of Peer. De Kleur der Bloemen, meer naar die der Ganzebloemen of groote Madelieven gelykende , is in allen van binnen wit , van buiten paarfchachtig of uit den rosfen. Zy maaken flegts kleine Plantjes, het eerfte één-, het andere tweejaarig. Het laatfte heeft byna de voorkoming van het Havikskruid, met naakte Stengetjes. Het eerfte groeit op drooge Heuvelen aan de Kaap; des het mooglyk Pluvialis gebynaamd is, als Regen noodig hebbende, om te groeijen, of dat het Zaad door een weinig Vogtigheid ligt voortteelt, gelyk men hier te Lande dar aan bevindt. cïtuduia ^ Goudsbloem met Liniaale byna efenranCrammi- dige Bladen en eene byna naakte Steng, fin». GratbJï- Deedige. (7) C*laii»la Fol. lineaiibus fubintegerrimis, Caule lub- nvt>  S ïNCENESl A 83 . Deeze Soort, ook van de Kaap afkomüig, fcbyr t veele verandering onderhevig te zyn. lm-' xxu ' mers, behalve dat zy met getande en ongetan-Hoofd» de Blaadjes voorkomt, worden dezelven door,TUK- » den tenen by die van Gras, door den ande-£»^*£ ren by die van Zeegras , van Crocus en van Rosmann vergeleekem 't Is bekend hoe zeer die Bladen , allen wel Liniaal of fmal en van egaale breedte zynde , in langte verfchillen. Volgens de aanhaaling van Hermannus zouden de Bladen Grasachtig , weinig of zeldzaam p-etand en Goudkleurig zyn. De Afrikaanfiche Madelieven van Commelyn hebben de Bloemfteelen Bladerig , óe Bladen fmal en effer.randig , aan den Wortel een Vinger lang, verbreedende naar 't end aanmerkelyk. Dus maakt dit Plantje geheele Bosjes van Loof. gelyk het Zeegras , uit welken Steelen voortkomen van een Voet en langer , die weinig gebladerd zyn , ieder op 't end een enkele Bloem draagende, als van de Bellis of Afters? met de rand-Blommetjes van buiten paarfchach- tig rmdo. BEBG. Cap. ?!o. Ca!end. Fol. Linear. dertic. et integetrimis. R. Lugdh. 177 «• 4 Dit! t. 7<- Cal. Africana Fol. Giamineis rarius dentatis Aureis. Hebm Afr. j. Caltha Afric Fol. Croci anguftU &c. Boebh. Lugdb. 1. p. 313. Calend. Afr. fwrecïa Rorismanni folio. Fuik. Ment. 35. T. 376- f 7- D'rtn.iphotl eca Statices folio. VAiLL» Mem 1720 p- ï«o. Bellis Afrxana, Flor. pedicuHs foliofis.. jFol. anguftis et integris. Comm. Hort. II. p. <7- T. F 9 3,1, jdssi, xi. Stuk,  H~ Samenteelice Kruiden. IV. tig, van binnen wit , zo BoerhaaVk, op *xx\!'' zVne -Afrikaanfche Goudsbloem , met fmille' Hoofd- Crocus-Bladen, aantekent. Dat het gedagte verfchilt uit de grocijing lyZPeïi deezer Plant, 't zy in de Tuinen hier gezaaid, wywry. 0f aan de Kaap in >t wi]de ^ oirfprorrgïyk zy, is niet önwaarfchynlyk, gelyk Berg i us, die de gekweekte befchryft, aanmerkt; (tellende, dat de regtopftaande, met Rosmaryn - Biaden , van Pluken et, van zelf gefprooten zy. Ik vind vangeene Heefterachtigheid gewag gemaakt in deeze Soort, welke, zo wel in *c wilde, als in de Tuinen, een Kruidig Plantje fchynt te zyn , als gemeld is, met korte Stengetjes, hebbende het Loof van een Waterigen Lymerigen Smaak. Hierom fchynt my dat Heeftcrig Gewa?, met Houtige Steng en Takjes, alhier in Fig. 2 , op Plaat LXX. afgebeeld , hoe zeer ook in veele opzigten met de befchryving van Bergius ftrookende, een verfchillend Kruid te zyn, dat ik Rosmarynbladig noem. Rtmari- Gewas is , volgens het Exemplaar, meet> Ro!ma.yn-dan een Voet ]anS > 'c weIk' ik' van de Kaap biadige bekomen heb, een Hout'g Heeftertje, metdunne, ronde, wyd fpreidende Takken, uit een dergelyke Steng gefprooten en roodachtig bruin van Kleur. Deeze Takken zyn zeer digt bezet met Blaadjes , van een half Duim langte, die langs dezelven afloopen en aan den voet een weinig verfmallen, voor 't overige Liniaal, aan 't ead gefpitst, van onderen rond, van boven plat  g Y N G E N E S I A. 8$ plat of Geutachtig, ongehaaird, op de kanten IVi geel. Niets, dat naar Tandigheid of verdeeling 'g,* ' gelykt, is aan dezelven te befpeuren. De Bloem- Hoofdüeelen , omtrent half gebladerd, boven naakt, zyn eenbloemig en ruuw door Wrattige punt- mees/aria. jes , zo wel als de Kelken, die maar uit ééne ry van Blaadjes, omtrent tien in getal, hierby d vertoond, beltaan. Blykbaar is de Bloem geftraald, hebbende Tongblommetjes als/, met doorloopende Streepjes , aan de onderzyde ros, van binnen geel, aan 't end wel (lomp, maar driepuntig. Uit den voet derzelven, die Pypachtig is, komt een Styl voort, met twee zeer lange , Rolronde , bruine Stempels en eenige onvolkomen Meeldraadjes. De Schyf -Bloemetjes e, in vyven als gewoonlyk verdeeld, hebben vyf Meeldraadjes, met fpitfe Knodsachtig uitloopende Meelknopjes en een ftompen Styl, zonder Stempels , zittende op een onvolmaakt Vrugtbeginzel. (8) Goudsbloem met flomp Eyronde, eeniger- ™}uU maate getande Bladen en eene leggende Fratieo/a. Heefterige Steng. Heeftet*e' In («) Calendula Fol. obovati* fubdentatit, Caule Frut'cofo decümbente. MH-L. Ie i?9. T. 283. BERG. Cap. 314. Calendula Fol. obverfe ovatis dentxulatls , Caule perenn . R< lugdb s3l. Cal. Aft. BellidU föiio fucculento fiutescens. ÏABRIC. Helmfl. 149. F3 II. DEEL. XI. STUK.  SS Samenteelige Kruiden. IV. In deeze Soort fchynt wederom een aanmer* AFxifL' ke'yk verfchil te zyn: want volgens den Heer Hoofd» B E r g i u s is de Steng van twee Voeren of meer stuk. langte, Takkig uitgefpreid ; daar F a b r i c u s, Tyh%ü. dien hy aanhaalt, uit den Hel nftadfchen Tuin ■wyviry. deeze Kaapfe Plant aldus befchryft. „ Zv klimt „ tot eens Menfchen hoogte, Fakkig, als de „ Winde. De Bloemfleel en K"'k zyn ruuw „ en ruig, de Kelk in dertien fmalle Ian.;e fry„ ve , gefpitfte , byna gelyke Slippen gefnee,, den. De Straalblommetjes, van buiten glan« „ zig , uit den paarfchen Violet. van binnen fchoon wit , aan de punt egaal drietandig; „ aan den voet fm 1 en ruig, bleek uit den Viole'ten paarfch De Schyfblommetjes paarfchViolet, Pypachtig vyfdeelig. Vyf witte Meel„ draadjes, met vyf lan^e Oranjekleurige Meel„ knopjes , zydelings famengegroeid. Een wit„ Violette Styl,aan'tend knob.ielig. DeVrugt» ,, bt-ginzels , daar de middel • Blornmetj-. s op „ zitten , zyn wcderzyds gevleugeld, van oa,, deren fmal, van boven breed : doch d'e der „ Tongblommetje'hoekig en een weinig krom." Behalve de gemelden maakt de Hei.r N. L. B u r m a nus , onder de Kaapfchen , nog van eene Monfireufe gewag , die langwerpige Tandswys' uitgehoekte Bladen, een byna naakte getuilde Steng en knikkende Bloemen heeft, Arctotis. Kuigaart. Dit Geflagt, dat byna geheel aan de Kaap be-  S ï K g E h E S I A. &7 bepaald fe,heeft een Phnz^en of KaffigenStoel: IV het Zaadkuifje is een vyfbladig Kroontje: deAxxt_ Kelk beftaat uit Schubben , die aan de tippen Hoofdrappig zyn. Vier Soorten met een Pluiziger, -J^ zes met een Kaffigen Stoel, komen m 't «slve^,^ voor, als volgt. A. Met den Stoel Pluizig. fO Ruigaart met de Straalblornmetjes en- jjj^ vrugtbaar , de Bladen gefchaard en eent- c^d*. germaate Wollig. ^ Goud- Onder deeze bepaaling zyn thans door de Heer Linn aus de volgende Soorten, alsVerlcheidenheden, begreepeD, naamelyk A. Met de Straalbl. onvrugt. twaalf in getal eo A. drie byna onverdeelde. B. Met de Straalb. onvrugtb.driedeeüg, hetmid- ^b.^ delftuk orngeboogen. driaca. Zwaar- C. Met de Straalbl. onvrugtb. vierdeelig. moedig. Triflis, . . r, Droevig, fri AraotU FIosc. Radiant Sterilibus, Fol runcmatis fub- Jnentofis. Syft. ite. X.I. Gen. »*- r«™ » Arftotis Fol. ovatis dentatis Petiolis longrsfim.s &c. H LUff. 4,2. R. i»grf*. 178- Anemone affinis ^thiopica, fibroU Radice &c. HTRM. ia^*. 43. T. 4*. A> . Flosc. Rad. fleril. 12 fubintegris 3. jj' _ piosc. Rad. fleril. media inflexa. c* Fiosc. Rad. fteril, quadripartiris. BERG. Cap. 320. Anemonofpermos Afric. Jacobs maritims foliis, FU Sulphureo. COMM. Rar. 36. T. »f. BREYN. fe ** T. F 4 Ai«. ii. DEEI» xi. STUK.  83 Samenteelige Kruide»; IV. D. Met de Straalbl. onvrugtb. driedeelig; het xxi!" buitenfte driefueedig. ^.ok™' E' Met de StraaI°I. onvrugtb. vyfdeelig. Corïxms. Deeze nieuwe or.derfcheiding heeft de RidtentttC" der gemaakt, befchryvende het Droevige, als e. de Stengen uitgebreid en ruig hebbende; deBladen gefchaard, dikachtig, broofch met ongerer gelde doornige Tandjes, ruigachtig, van onderen Wollig wit; de Bloemstelen lang, geftrekt en Vlokkig : de Kelken voor het bloeijen knikkende, met de Schubben aan de tip ruighaairig; de Schyfblommetjes geel met zwarte toppen ; de Stampers geel geknodst: de rand-Blommetjes vier of vyfdeelig, geel, van onderen Loodkleurig. In hoe verre nu de anderen daar van in Geftalte verfchillen, zou men moeten onderzoeken. 't Schynr, dat 'er veele veranderingen in dit Kaapfe Kruid plaats hebben, 't welk, te. gen de eigenfehappen van deezen Rang , de rand Blommetjes onvrugtbaar en byna zonder Teeldeelen , de Schyf-Blommetjes tweefla^tig en vrugtbaar heeft. v. (5) Ruigaart met de Straalbl. vrugtbaar, de A-Bnis ° ' Ptaniagi- Blan:«. Aidtotis Fol. pinnatifidis &c. R. Lugdb. 17j. K. 4. Jacoba:a Stoebes facie. Volck Nor. t. p 22*. D Flosc. Rad treril. rripanitis, exteriore trifida. E. ——■ Flosc. Rad. fteril. quinquepartitis. Am. Acad.Vi, p. 331. (S; ArBjüs Flosc, Rad. fertilibus, Fol. Lanceolato - ova-  S ï n © e n e s i a: 89 Bladen Lancetvormig Eyrond, geribd en IV. ^ omvattende, met kleine Tandjes. (6) Ruigaart met de Straalbl. vrugtbaar, defT°°™~ Stengen kruipende en Spinnewebbig , de VT. Bladen Lierachtig enwederzyds tweetandig. ^JJg» Ha. Een van deeze fchynt de eerfte Soort van smaibia. ArEtotis by den Heer A. van Roven (*) te «• zyn , die Lancetvormig Liniaale onverdeelde getande Bladen hadt. DoorHermannuswas dezelve, met anderen, wegens de ruige Zaadboofdjes , naar die der Anemonen gelykende , Anemonofpermos geheten ; 't welk Boerhaav e heeft nagevolgd. Vaillant maakte daar van een Geflagt onder den naam van ArEiotheca, in 't Franfch Ourfe , dat is Beer, wegens de ruiste der Zaaden. De Ridder heeft zulks in ArEtotis famengetrokken , en , dewyl de naam van Beeren-Oor tot andere Kruiden behoort , en tis &c. Arftotis Fol. Lanceol. - lin.jntegris Deiniculatis. R. Lugdb. 178. N. 1. Anemonofpermos Afra Folio Plantaginis &c. Boerh. Lugdb. i. p. roe. Aiöotheca Hantagmis folio. VAiLL. Mem. 1710. p. w Kg. 39, 4o. ' (6) ArBoth Flosc. Rad fert. Caul. rep. Arachnoideis &c. II. Cliff. Anemonofpermos Afra, Folio ferrato, rigido, Flore inms Sulph. extm puniceo. boerh. Lugd'i. 1. p. 100. (*; Gedagte Hoogieeraar , die inzonderheid door zyne bevordering van de Kruidkunde, in de Leidfche AkademieTuin, heeft uitgemunt, is , kort voor dat ik dit fchryf, m 't begin van Maart 1779 , in de Ouderdom van vrerenzcventig ]aaren, overleeden. ii, Deel. KI, Stuk,  po Samenteelige Kruiden. IV, cn de meefte Planten van dit Geflagt, over 't XXL' Seheel » Pluiz'g » WolliS of Haairig zyn, heb Hoofd- ik het met Ruigaart verduitfcht. Dit is echter stuk. zo aanmerkelyk niet , in eenige Soorten, als J3rtEÉ"het Zaadkroontje , dat Va illant in Plaat wyvery. vertoont, doch welks afkomst van een Kelkje, dat ieder Schyfblommetje omvat, de Heer Berkhey zeer duidelyk en fraay , door 't Mikroskoop, heeft afgetekend (*), vn. (7) Ruigaart met de Straalbl. vrugtbaar, de asptra. Bladen Vindeelig uitgehoekt en Pluizig Ruuw. met fa Slippen langwerpig en getand. Ongemeene Verfcheidenheden ontmoet men in deeze Kaapfche Planten, war het Loof aangaat , en niet minder in de Kleur der Bloemen, die doorgaans van binnen fchoon geel of Oranje, van buiten ros of Saffraankleurig ofpaarfchachtig zyn. De naastvoorgaande Soort, die, alhier uit Zaad geteeld, zo uitgehoekt is,heeft in 't wilde de Bladen naauwlyks breeder dan van Lavendel. Deeze Ruuwe komt met Bladen voor , (*) Zie zyn Ed. meetgemelde Disfertatie, Tab. vi. Fig. 3i • 34. (7) ArUotis Flosc. Rad. fert. Fol. Finnato - firmatis Villofis &c. H. Cliff-, 4it. Ups. 27s. R. Lugdb. 178. N. 3. Ardtotheca Jacobia: folio &c Vaill. Mem. 1720. p. 428. Anemonofpermos Afr. Fol. Card. Bened. Com.m. Hort. II, f. 43- t. ï*. £ Anem. Afra, Fol. Jacobs* tenuiter laciuiato, Flore Aurantio pulcherrimo, lOEBH. Lugib. i, t. p, 100.  S V H G E N B * 1 *• 91 voor, van het Jakobs - Kruid , gelyk B c>■£ A ha ave dezelve afbeeldde, of van Cardebe- XXI. nedift, gelyk Commbly* dezelve in Ptatfltoo™ bragt. Doch , fchoon de Ridder die betden hier^^ betrekt, komt de laatfte, myns oordeels, zeer weinig met de eerfte of met de bepaaling overeen. Deeze beiden , niettemin, waren hier m de Tuinen geteeld, en dus kan de eene naauwlyks een Verfcheidenheid van de andere zyn, dewyl het Blad zo zeer verfchilt. Nhoglyk komt die , welke de Heer N- L BormanN v s Carduifolia tytelt, zynde door den zeilden Commelyn ook afgebeeld (*), hier wel nader. Immers zo veel ik uit myne Kaapfche Exemplaaren befpeuren kan, gelykt dezelve meer naar deeze Soort. Deeze Heer hadtze alleen door de witheid der Bloemftraalen van binnen , welke in de andere Zwavelgeel waren, onderfcheiden. Die , welke Bergios als een Byfoort afzondert, onder den naam van Arctotis, ruigachtig ruuw , de Bladen gefchaard Lancetvormig , aan den rand als met uitgeknaagde Tandjes hebbende;hadt de oude Heer J.BormanNos genoemd ArÏÏotis met Suikereyichtige Bladen , de Bloemftraalen geel, met een rosfe Schyf (t). Dezelve fchynt my ook hier te (*) Araotis Caiduifolia. Prodr. Fl. Cap. p. is. Anemonofpermos Afric. Fol. Card. Benedifti, Flor. Radiis intus albicantibus. CO^M. Hort. IU T. i,. p. 4$. _ (t) Disco pmiao , dit betekent een Kleur dte eemgszms II. DBU.XI. STUK.  S>2 Samenteelige Kruiden. A 'ml tC behooren' De j°nge Heer> 7y° Zoon, maakt xn daar 8een gewa8 van onder de Kaapfche PlanHoofd- ten, door zyn Ed. opgetekend. Vol^eiiS L1N N ü s heeft deeze Soort een lik' l^eel- 'ftyve overblyvende Steng, die Pluizig Wollig vwy- is, met paarfchaehtige Streepen; de Bladen van onderen met eene witte Wolligheid; de Straalblommetjes vrugtbaar, geel van onderen , rood geftreept, met een geelen Stamper en Loodkleurig Halsje. Dus komen dan de drie laatst befchreevene Soorten, dewyl zy de Schyfblommetjes onvrugtbaar en die van den rand vrugtbaar doch Vrouwelyk hebben , met deezen Rang van Noodzaaklyke Veelwyvery overeen; deandereD zyn 'er, wegens de gelykheid van Geftalte , bygevoegd. In de Herfst brengen deeze Planten, hier te Lande, goed ryp Zaad voort. B. Met den Stoel Kaffig. vm» (8J Ruigaart met de Straalblommetjes onvrugU par»aCxa\ baar en geleurde Kafjes langer dan de ™™&ü~ Straalkrans; de Bladen dubbeld gevind, Liniaal. (9) Granaatsppelachtlg uit den rosfen of licht rood is: Aqaa Sanguine punieea , OvlD. 't ls jimmer dat men niet aUoos duidelyke benaaminpen vour de Kleuren gebruikt. Volgens Bergius zyn in deeze de Schyf bloemetjes geel; met paarfche Styl en Meelknopjes. Vid. Burm. Afr. p. i;8. T. $7. • f. i. (») ^trclotis Flosc. Rad. fteril. Palels Coloraris Sec. Am, Aead. iv. p. 330. Planra. Pluk. Pèyt. 312. f. j.  S t N G E N E S I A. 93 f9) Ruigaart met de Straalbl. onvrugtbaar en Kafjes zo lang als de Schyf blommetjes; de XXI> ■ Bladen gevind Liniaal. stuk?* Zonderling zyn deeze Kaapfe Plantjes , inzonderheid de eerfte, door zyne lange Kafjes, Pakaaa. die zo wel geel zyn als de Straal blommetjes , Kaffise* waar door de Bloemen zig als dubbeld of volbladig vertoonen. Zy zyn in beiden geel, en het Loof is fyn verdeeld. (10) Ruigaart met de Straalbl onvrugtbaar; D*.^ de Bladen gevind ; de Finnen Vindeelig Getande. getand. (11) Ruigaart met de Straalbl. onvrugtbaar, Anfh)aA. de Kafjes korter dan de Blommetjes ; de ^bhdig> Bladen meervoudig gefmaldeeld Liniaal. Van deeze is het ééne een Heeftertje van twee Voeten hoogte , dat naar de Chryfanth of Cotula; het andere eeu zeer klein Plantje, dat ' naar fo) Arüotis Flosc. Rad, fterfl. Paleis Flosc. Disci atquanübu. Stc. A». At*. VI. Afr. 84- Atter Foliis in-egris ansuftis, Flote magno luteo. BURM. Afr. 176 t. 65. t. i. f O ' A'tlo.is Flosc. R3d. fteril. Fol. pinnatis &c ArRiPPia en Eriocephalus of Wolft*! w&ï koP» onder de Heefters befchreeven hebbende, ttyotty, gaa ik over tot het Geflagt van F i l a c o. Reurkruid. Een naakte Stoel, geen Zaadpluis , en een Kelk , tusfchen wiens Schubben de Vrouwelyke Blommetjes van den rand geplaatst zyn, onderfcheidt dit Kruid genoegzaam van het GnaphaHum, hier voor befchreeven, waar toe her weleer betrokken is geweest. De Soorten, daar in vervat, altemaal Europifche, zyn de zeven volgende. i. CO Reurkruid met ongejiengdeongepelde BloeecaüuT men,de Bladen om dezelven grooter. laag. Een aartig Kruidje, dat in de Zuidelyke deelen van Europa, en in de Levant, hier en daar aan de Zeekusten of uitgedroogde Meiren, ja ook op de Switzerfche Alpen en elders over- vloe- (i) FiUgo Flor. aeaulibus fesfiiibiis, Fol. Floralibus majoribus. Syfl. Nat. xii. Gen. S9S. p. $so. rég. xiii. p 66z, x.oefl. Itin. 165. Gouan Mor.tp. 455. Filago Pyg. ma*. Sp. Plant. tin. Gort, Belg. zSU Santolina Caule fimplicisfimo. R. Lugib. 147. N. 7. Gnaphalii Species omnes. vaill. Mem. r7i9. p. 416. Gnaphalum Rofeum Hortenfe. C. s. Pin. 263, Proir. w, ruR«, /f, ltJ( padmm f. fes Leonis. Lob, U, 4g*,  -Syh'grnbsi aö' 07 vloedig groeit-, komende in de Tuinen dermid- IV. delfte deelen en by ons.jaarlyks voort, uit gevallen Zaad. Hier van maakte Vaili a n Tzyn HoofdGeflagt van Gnctphalium, alle welks Soorten «tuk. daar toe betrekkelyk zyn. Het onderfcheidt zig -door digt gebladerde Stengetjes of Tropjes van weinig Duimen hoogte , met een langbladerigen Kop , welke de Bloemen bevat, als ook vervolgens het Zaad. Deeze Stompjes zyn met een dikke Wolligheid t als Vilt, overtoogen en daarom heeft de gelykenis dit Kruidje doen noemen Leeuwenpoot. De Afbeelding daar van by Lobe l is fober; maar die Kruidje komt zeer verfcbillende naar de Groeiplaats, fomtyds, in't wilde, niet meer dan een Duim hoog voor, gelyk het beter , benevens dat der Tuinen, 't welk veelgrooter valt. door C. Bauhinus, onder den feynaam van Rüozig , vertoond is en befchreeven. LinnjEüs zegt, dat het zelden een Steng (die zigtbaar buiten de Bladen is, denk ik zal hy willen ,) heeft. Doktor Scopo. i, i merkt aan, dat hec Mannelyke Blommetjes dn 't midden heeft, die dikwils ónder de Vrou* welyken van den Omtrek zyn vermengd. (z) Reurkruid met een gegaffelde Bloempluim \ 11. de Bladen /pits ; de Bloemen aan ruige GilZani* Bolletjes in de Oxelen. „ J Dmtfsh, Dit {*) ïilago fanicuil dichotoma Sec. Gort. £tlg> iü. G Govm lh DSB1.. Xï. STOK,  Samenteelige Kruiden, IV» Dit Kruidje, dat door geheel Europa, als ook ^xjrjf1, in onze Nederlanden, op Zandige p'aatfen der Hoofd Heiden, als ook in Tuinen en Moeshoven vrorSTU,r- komtC*), noemt men in 't Ncerdtiitfch Remlyke **eei-~ kruid , welke benaaming , van 't Hoogduitich vyvery. 'Ruhrkrcuut ontleend , alleenlyk z>et op het gebruik , dat nvn Vr , weaens de famentrekkeode hoedanigheid , onder 't Landvolk wel van gemaft heeft tegen het llerk Afgaan of den Bloedloop. Het wordt ook wel in plaats van het Kauepoot of Groote Mui-en Oor, tier voor befchreeven , tegen Borstk waaien, in Afkookzel , ingegeven. De F-anfchen noemen het , mer andt re Soorten, Herbe a Coton of Coton de Mer . dat is Zee-Katoen, de Kngelfchen Cudiveed, om dat men het voor de Kunders dieriItiV oordeelde en dezelven weder herkaauwen deedt. Herba Jmpia werdt het, volgens P l iNius, geheten , om dat de nablnemen zig hooger verheffen dan de eerfte : ten minfte getuigt hy zu'ks van zeker Kruid (f;. Het tegenwoordige valt omtrent een Span of GOUAN Monsp, 465, Gnaphalium Caule dichotomo. R. Lardi- i4s N. 4 PI. L*pp. 219 Fl. Sutc. 677, 779. Gnaphalium ruig. mijus. C. U- Pin 293. Gmph. Germanicum, J. B. 'Hiji. III. p. is8. fila. o feu Impia. Dod. Pempt. «f, Gnaph. vulgare, Filago, Centün- ulus: Lob. K. 4«o. In Switzerland vindt men het op alle Zaailanden , lusfehen de Stoppeen, zegt Halleb, overvloedig. (f Ok id 'mti.m app-Havére , quoniam Lrberi fuper Fa> tentera exceilant, Libr, XXIV. Cap. 19.  Synsenesia 99 of een Voet hoog, met een opftaand, Wollig, IV. gebladerd, wyd gemikt Stengetje, dat Takkig ^x^f* is, en zagte Lancetvormige Blaadjes heeft. 1h Hoofdde mikken zit overal een Bolletje van Bloemen, STüKdie uit een gemeen middelpunt fpreiden, door^'^a* Wolligheid famengevoegd. In de jonge Plant zitten de Bolletjes aan 't end, maar de uitfchietende Takjes verheffen zig daar boven met nieuwe Bloembolletjes als gezegd is. Ieder Bloem heefteen vyfhoekigen Kelk, van fpitfeglanzige Schubben, geel gerand , bevattende Veele Vrouwelyke en maar twee of drie Trechterachtige tweeflagtige Blommetjes. Het Zaad is van al~ ien gepluisd (*). Dit Kruidje wordt niet alleen tot ftoppingvan den Afgang, maar ook tot Bloedftemping , inzonderheid by een overmaatige Stonden - Vloed, van fommigen aangepreezen. Gekneusd zynde en in Olie gekookt, legt het Gemeene Volk, ïa' de Westelyke deelen van Engeland, het; zelve op Kneuzingen en blaauwe Plekken, van ftooten , vallen , of flaan. In drooge en Kink- (*) Dit xegt de vermaarde Hall er van deeae , en Dok» tor SCOPOLr hadt het ook eezegd van de voorgaande Soort : des het te verwonderen is, dat LiNxaos aan dit Geflagt een ongepluisi Zaai toefchryve : te meer, daat To'jrnefort zelfs het Zaad in zyn Geflagt van Filagt, daar deeze de eerfte Soort is, met rluis hadt afgebeeld. ]n de voorgaande zelfs is het zo lang als de Bloma&etjes. SCOF. Fbr. Carn. G a ii. Ceel, si. stuk.  io0 Samenteelige Kruide». IV. Kink-Hoest wordt de Syroop daar van nies A*KlEL' zonder gebruikt- °ok ZOa het te§eQ Hoofd- fommige Wormziekten in Beeften een goed stuk. Middel zyn (*> «i. (3) Reurkruid met een gegaffelde Steng, en tanüirta" pieramidaale vyfhoekige Oxelbloemen > de Fienrai- Vrouwelyke Blommetjes op een ry. daal. iv. (4) Reurkruid met een byna gegaffelde opge- ^crgmfri- regte Sttm> en Kegelvormige, zo wel end* aend, ais Oxelbloemen, v. Cs) ReurktuH met een gegaffelde opgeregte eJiie*. Steng, Elsvormige Oxelbloemen en Draad- tttokU' achtige Blaadjes. VI. (6) Reurkruid met een gepluimde Steng en AkkeTjf'' Kegelachtige Bloemen zydelings. De bepaalingen wyzen het voornaamfle ver- fchil (*) Eocc. Mas. di Fi/ie p. (3, FiUgo C;ule dichot. Flor. Pyramidatis &c. Sp. Plant, i. p. 1199. Gnaphalium medium. C. 8. Pm. 2S3 (4) Fi.ago Caule fubdichor. erefio 8cc. GORT. Belg. 251. Gouan Mensp <6j. tl mee. II. 780. Gn phalium minu» xepens. C. B. Pin 263. Gnaph. minimum. Lob le 481. 15) Filago Cau>e dicb. credo , Flor. Subulatis &c. Gnaph. vulgaie medium. Mortis UI. S. 7, t. II, f. 14. Fetjv. Her». T. 1*. f. ra. Puik. T. 29». f. 1. (6) FiUgo Cauie Fanicuato, Flor. Conicis lareralibus. Fl. Snee. II. N. 781. Gnaph majus angufto oblongo folio. C. B. Pin. 263 ? Filago incana tomentofa ere&a, Yailj,. jtfra. 1719.  S Y N O E N E S I A. IQI fchil aan van deeze vier, waar van de eerfte in AfIv^l; Spanje is waargenomen , hebbende het Sten- XXj/ getje maar twee Du;m hoog,- de anderen in ons .ioofdWereldsdeel hier en daar , zelfs in Sweeden ««^ groeijen. De Bergminnende komt aan Zandige nttvfari». Wegen en op Zaaylanden in de Wouden van Friesland voor. Dit is. een niet minder klein kruipend Plantje dan het volgende, 't welk zo wel in Engeland als in Vrankryk groeit. Het laatfte heeft in Switzerland de Steng een Voet en fomtyds een EUe hoog , zo de Heer Halle r aantekent, zeer Takkig en Wollig, niet minder dan de Bladen, welke zeer fmal zyn. De Bloemen , by troppen vergaard, zitten over de geheele langte der Stengen in de Oxelen, en maaken dus lugtige Aairen, aan 't end der Takjes. De Kelk is Kegelachtig, geheel Wollig, uit den groenen wit. De Blommetjes in de Omtrek zyn Vro welyk , met. het Pypje naar gewoonte tweehoornig en een fcöraal Trechtertje; die van 4t midden tweeflagtig en zeer klein. Het Zaad is zekerlyk gepluisd (*;. (7) Reurkruid met een zeer eenvoudige Steng; ^u^'l*- het gnt;Oo Hum* Le.uwen- (*) HALL' lUlv. ineheat. I. p, 67. P00t" (7) Filage Caule fimplicisfïmo , Capitulo terminali ,Brac- teis hirmtisfimis ladiato. SCOP. Carn. 26S. Jicq. Vind. ifO. Gnaph Alpin. magno Flore. C. B. Pin. »6*. Gnaph. Alp. Clus. Hifl. t. p. 3*8. Pinn. p. 49t. Leontopodiurn. DOD. tempt. 68. SCOP. Ann. II. p. «3- Gj II. DEEL, XI. STUK.  102 Samenteelice Kruide»?. TV. het end • Hoofdje geftraald hebbende, met XXl!" zeer ruiêe Blikjes. 8Tük!°" OP de hooge Bergtoppen in Ooftenryk, Swit*.zerland, Italië en Siberië, groeit dit zonderlin- wyteryf ëe Kruidje » dat fommigen voor het Leontopodion van Dioscorides hebben gehouden. Uit een dikken zwarten Wortel maakt het een Plantje byna als 't Muizen-Oor, met een gebladerd Stengetje van een half Voet of een Span hoog, alles geheel grys en Wollig, Op den top van 't zelve is een Wollige Ster van Blikjes, welker midden heilagen wordt dcor een Bolletje van vyfdeelige tweeflagtige Blommetjes, als die van 't Gnaphalium, omringd door andere Bolletjes, van Vrouwelyke en van Blommetjes, die t'eenemaal van Teeldeelen ontbloot zyn. De Blommetjes zyn bleek geelachtig en het geheele Hoofdje fchynt niet dan Wol te zyn, zo dat menze Wolbloemen noemde. Het Kruid is bitter en famentrekkende van Smaak; de Bloemen zyn aangenaam van Reuk. Micropus. Kleinpoor. Dit Geflagt heeft een Kaffigen Stoel en geen Zaadpluis ; den Kelk geke'kt; een onaeffraalde Bloem en de Vrouwelyke Blommetjes omwikkeld van de Kelkfchubben. Anders komt hetzelve het voorgaande zeer naby , bevattende de twee volgende Soorten. (O  SïNCENESlA. 103 (1) Kleinpoot met een leggende Steng en ge- IV. j «ij 1iFT>EEL« paarde Bladen* xxi. HOQFlH Aan de Zeekusten, van Portugal, Italië ensru«:. de Levant, komt dit Kruidje voor , dat men y ook uit Zaad in de Tuinen teel;. Het gelykt fupinu veel naar het klein kruipend Reurkruid, maar Leuud. is Wolliger , brengende geheel ander Zaad dan 't zelve voort. De Zaadjes zyn hard, Jtornp Eyrond , elk in een Blaadje van den binnenften Kelk beflooten: (t) Kleinpoot met een opgerekte Steng, ««^j^ getande Kelken en eenxaame Bladen. opgeiétf In de zelfde Landen komt deeze voort, welke de vlytige Loefling , by Madrit, aan de zyden der Heuvelen en aan de Wegen, doorgaans, met het gemeene Reurkruid vondt groeijen. Zy zou , zo fommigen willen , het echte Leeuwenpoot der Ouden zyn. Hermaakt zeet (1) Micropus Caule procumbente, Foliis gercinis. Syft. Nat. XII. Gen. 996. Vtg Xlll P ««*• Micropus. H. Ups. ï7j. r.. I.ugdi. 145. Gnaphalium uipinum ech.naro Seraine. ïluk. Alm. tfu T. i87. f- «■ Gnaphalodes Luütanjca, ToUKNF InJL 439. (11 Micrtpus Caule erefto, Calycibus edentulis 8cc. Am. Acad. Hl» p. 4" Micropus Sem. compresfis &c. liuS.Fl.. Bso. 166, 22;. T. 1. f- s- Gnaphalium Plateau tertium. CLUS. Hifi. J. p. «9. Leontopodium verius Diosceiidis, BtRa! Ic. 2»ö. Gnaprubu.n nauws lariorlius foliis. C. B. Pin. 26}. G 4 II. DML. X!. STUK.  io4 Samënteelice- Kruiden* Afbem. zcer kleihe SteB8eties ' die z,"g in Takjes vetXxl' deelen , en met een losfe Wolligheid bekleed Hoofd- zyn, hebbende de Blaadjes ftomp Lancetvorstuk. mjg) gelyk het voorgaande : de Bloemen tot fy°bP«t' ronde Bolletjes in de Oxelsder Bladen vergaard, **f?' en in een digte Wolligheid ingewikkeld. Derzei ver onderzoek is, wegens de kleinte, zeer tnoeielyk. Dus komen wy tot den VïFDEN RAWG. Afgezonderde Veelwyvery* Celykhet genoemd wordt, wanneer verfcheide Bloemkelkjes in een gemeene Kelk vervat zyn, en te famen een Bloem uitmaaken, die als uit verfcheide Samenteelingen beftaat. Van de zes Geflagten, daar in by den Ridder voorkomende , zyn reeds drie, naamelyk Elephantopus, Oedera en Staebe, benevens een nieuw Geflagt, door my Bajleria genaamd, beiöhree* ii. d. ven *: des begin ik met VI. St bl. 3+5lj enz. SpHjEranthus. Kogelbluem. Hetzelve heeft agtbloemige Kelkjes; de Blommetjes Pypachtig twetflagtig en fletfe Vrouwelyke;. den Stoel Schubbig en geen Zaadpluis. Het bevat de drie volgende Oostindifche Soorten. i< (O Kogelbloem met afloopende Lancetvormi- thu> Iniv- gff IM- ladifch. (i) SpbAranthns Fol. decutrent, lanceoiatis lerratis , gedund.  ge Zaagtandige Bladen en gekrulde Bloem- IV; jïeê/en. «I. * Hoofd» Men ziet hier de onvolkomenheid der By-,TUK, naamen, die van Landen of Wereldsdeelen af- Pci-gamia geleid zyn; dewyl de volgende zo wel Indifche zyn als deeze. Op Malabar wordt dit Kruidje Adaca - Manjen , op Java Patta - Camoedi genoemd van de Ingezetenen. Het valt omtrent een Voet hoog, in verfcheide deelen van Oostïndie, volgens den Heer Burmannus, die het onder de Geylonfche Planten afbeeldt. LinNjKüs befchryft het dus. „ De Stengen zyn onder en boven Takkig, M effen: de Bladen overhoeks, Lancetvormig, „ naakt, Zaagtandig, ongefteeld, geheelafioo.„ pende en dus als de Steng omwindende, met „ den Reuk van Lavendel - Olie: de Bloemen „ eenzaam , aan 't end derSteelen, byna Ko„ gelrond, Hemelfchblaauw, met den Styluit„ fteèkende. Aan ieder Takje is eep enkele „ Bloemfteel, tegen een Blad over , en daar „ komt een éénbloemig Takje uit den Oxel van „ het naafte Blad , beneden den Bloemfteel. „ Wonder is 'c zeker, dat dezelve niet uit „ den dunc. crispaiis. Sy/l. Nat. X-tf. Gen. 99%. Vtg. XIII. p. ««3. R.. Lugdb. 14.5. Sphïtanthus purourea alata ferrata. Burm. Ztvl. i*o. T. 94. f. 3- Scabiofa 'ndica major &c. Pluk. Phyt. T. ju. f. 6. Adaca - Manjen. Htrs. Mal, X. p. 85. T. 43. BURM. Fl. Ui. p, iSf. G S ii. dexl, xi. stuk.  I0f> S AMENTEELÏGE KRUIDEN; IV. „ den Qxel van zyo Blad voorkome en bet naa■afxxiL »» ftcBlacl' ^at niets met den Bloem.teel geHoofd- „ meen heeft,) flegts een Takje voortbrenge." itük- it. (») Kogelbloem met afloopende , Eyronde i thu^AfrT Zaagtandige Blaaen en ronde Bloemfteelen. ear.us. Afri- Somtv !s komt deeze met een ongevleugelde fcïanfcb, ronde, fomtyds met een gevleugelde Steng, byna als de voorgaande voor, gelyk Plukp.net zulks in een Plantje van Madrasf afbeeldt. Het gelykt in deezen , zo wel als de voorgaande Soort , veel naar den zogenaamde Kruldittel Evenwel merkt de Ridder hec ontbreeken van die Gekruldheid byna als 'c eenigite onderfcheid aan. Zo wel in Afrika vale het, zegthy, als in Indie. ctüwefch, CO Kogelbloem met ongefteelde Vindeeligc Bladen. Dit Chineefche Kogelbloem is veel kleiner dan het Indifche, waar van het door de Vinswys' uitgehoekte Bladen verfchilt, hebbende anders ook die zelfde Krullige Vleugeltjes der afloopende Bladen. Misfchien zullen deeze drie flegts Verfcheidenheden zyn. Echi- (i) Sftrar.tbus Fol decurrentihus Ovatis lërratis. Scahio» fa minor alato Cau'e Mideraiparenlis. Plok. T. ro8. f. 7. BURM Fl Ind. X. 6a. f. s. (*, l arduin Caule criipo. f. B. Hifi. nr. p. 59, Carduv» ciispus- zie 't voorg inde Stuk, bl. +»g, (j; Sptrantbus Fol. fetliliou» Finnatrfiidis. Ment. tij.  s ï n g e m e s i *; XO^ E c h 1 n o p s. Morgenfter. ^fflL Eenbloemige Kelkjes met tweeflagtige Pyp-Hoofdblommetjes, tot een ronden Bol vergaardd*'™^ een Borfteligen Stoel heeft en een gering L^-fi&re^ pluis. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor , 't welk ik , naar zeker ouderwets Wapentuig , uit een ronden Bol met fcherpe Pennen op een Stok geplaatst beftaande, Morgenfter noem. Het bevat de vier volgende, meest Europifche Soorten. fj) Morgenfter met Kogelronde Koppen in FJ;ntpi uitgehoekte ruigachtige Bladen. In Italië , Switzerland, Ooftenryk, als ookdjge,tusMM in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, groeit in 't wilde deeze Diftel, welken men, naar 'tLatynfch woord Sphctrocephalus ,in't Hoogduitfch Spheerdijtel, of ook Biefenknopf genoemd vindt. Het is een fraay Gewas, met groote Bladen, die van boven ruig, van onderen Wollig grys zyn, ten halve Vinswyze uitgehoekt, met Baardjes. (1) Eebinips CapimUs GloboGs, Foliis finuatis pubescentibus. Syst. Ka,. Xll. Gen. 999- Kg- X'H- P ««♦• Echinops Flot. Capitatis, Cal. unifloiis. H. Cliff. 390. Ups 24S. R. Lugdb. 144. n. j. Gouan Mmsp. 4»o. Echin pus major. I. B. Hifi. 111. p. «9- Echinopus, TouRNF- /«/?• 4«3. Tab. uil. GER. Prov. 17$. Carduus Sphaaocepu. larifol. vulgaiis. C. B. Pit. 38ï- Card Spharrocephalus. dod Pemp.t. 711. Ritro feu Rutro Tbeophwüi. LOB- Is. li. * fichinops. HiLL» Tom. V. Tab. 55. n. Bast. xi, sïus.  TOS Saménteelïce Kruiden; Afdeel JeS* De^a,cken >waar in tig de Steng verdeelt, XXi, hebben aan 'tend zulke Koppep, als gezegd is, Hoofd Waar van de beroemde To urne fort een "^"L. zter fr&a'je Afbe. Idinggeeft, vertonende ook den* reei-az Blommetjes, leJer in zyn eigen Kelkje vermvtry. va{j ujt welktn die Koppen faroengefteld zyn (*), en tevens het bekeedzel van het Zaad, dat een Kransje heeft van Borftelige puntjes. De Bloemen zyn. doorgaan* wit , doch men vindt 'er Ook met blaauwe Meelknopjes. Hy groeit wel een Elle hoog en fomtyds hooger ; de Bladen zyn kleverig op 't gevoel en gedoornd. . n. (O Morgenfter, die de Koppen met lange fpfo/iT1"' uitjieekende Doorens heeft. Doornkoppige. in Egypte en Arabie zou de Groeiplaats van deeze zyn , die van de voorgaande bovendien aanmerkelyk door de tederheid van Gewas ver* fchilt. De Doorens zyn viermaal zo lang als de Blommetjes , en komen ieder van een uitgefchooten Kelkje; des zy ook, aan 't end fply% tende , weder een Blommetje uitgeeven. De Bla.'en zyn ook Wollig , maar de Steng is niet Haairig. f3) (*) Zie zn'ks nog duidelyker door den meer getnelden Heer Bf- khf.y voorberied, op ?yne Tat>. 7 , F:g. j, (i Echnots Capirulis infperlïs -pais longis. Mant. u9. Card Sphsr. repha.'u' , Cap longis pnis armato. C. 8. Fin. 38», caid. iphaioceph. acutu. Dod. Ptnpt. 721.  S ? H e * n e 8 i a; 109 (3) Morgenfter wief Kogelronde Koppen en Vindeelige Bladen, die van boven glad zyn. xxu Hoofd* Niet alleen in de Zuidelyke deelen van Eu-jtuk. ropa, maar ook in Siberië, komt deeze voor, waar van men aldaar eene Verfchddenheid vindt, Ritre. door Gm e. li n afgebeeld, die de verdeelingen d«»« der Bladen zeer fmal enWyd van elkander heeft. De Steng is wit en met Wolligheid bekleed, men wil dat deeze, of ook de andere, de Ritfo of Rutro van Theophrastüs zou zyn, een Plaut die aartig is om te zien onJer de " fteekende Diftels (zegt Lob el), verande. 7, rende haar Kleur gelyk de Kamêlion. De ruuwe Bol is blaauw , zeer fchoon Purper„ p iarfch, rond en zeer luftig om te zien , van " grootte als een Kaatsbal. Het Kru;d heeft diep ingefneeden Bladen, die fterk gedöornd zyn, byna als 't Loof van Everworteli de Steng is fomtyds een Span of ook wel an" derhalf Voet hoog." De Heer GoOAN vondtze, by VIontpellier, naauwlyks een Handbreed verheven: zo dat 'er een groot verfchil is in 't Gera) Ecbmtps Cap. Globofo , Fol. pinnatifidis fupra g!a- fetis. ■ Spinofis. ger. Prtv. 17S- Echinops Cavde futamfloro. JOUAN Mms?. *z°. H. Ups. 24?. MiLL O.S, T. iso. Gmel. Sib. 11. p. 100. Carduus sphairocepha us coe. tuleus minor. C. B. Pin 381. R-itro Florü:u, cceruleis. lob. U. 11. p. *• 0. Echinops Sec, Foüolis Lineaiibus, israotis. G.MEL. Sib. II. p, iQï» T. 4<« Ui pssb XI. stass  Jio Samenteelige Kkuider; IV. Gewas van deeze Diftelen. De Steng is fomsxiEL" " £yds één' fomtyds twee- of driebloemig (*). Hoofd- r , mm btuk (.4) Morgenfter met gebondelde Koppen; dt iV/ zy delingfe Kelken onvrugtbaar; de Bladen jirhofl' van bven ruuw. Rmwe. De aanhaalingen zouden deeze Soort byna verwarren met de Tuildraagende Saffloer, welke ook, door den Hoogleeraar A. vanRoyen, in 't Geflagt van Echinops geplaatst is geweest (f). De Afbeelding van het Zwarte Chamaleon van Cortusüs fchynt my nader te komen aan deeze Soort, dan de Witte Doorn van Lobel , by hem gehouden voor het Bedelguardder Arabieren. Het is niet te verwonderen, dat in zo onhandelbaare Planten, die in •c wilde groeijen , en fomtyds byna ongenaakbaar zyn, aanmerkelyke duifterheid plaats hebbe. Die is echter zeer opgehelderd door den fchranderen Loefling, welke, op open Heuvelen , by Madrit, deeze Soort van Morgenfter-Doorn aantrof, Stengen hebbende van een C*) Ger. Prev. '7s. (4) Echinops Capit. FascicHÏariBus Sec. Loefl. Hlsp. 159. Lugdb. 144. n. 2. Carduus tomentorus Capir. majore C. S. Pin. !82. Scabiofa Carduifolia annua. Herm. Par. 124. ChamaHe-n niger Cortutï. Dod. Ptmpt. 729. Carduus Spharïocepa. tenuif violaceus. BarR. Ie. Spina ^ LoB> le. ii. p 9. ft) Carihmnt Ctryntbsfuh Zit het voorgaande Stok , feladi, ja»,  gtfNC ESÏÈ31A. lil een Vinger tot een Voet lang ; des dezelve ^jj onder de kleinen te tellen is. Hy hadt een reg- xxu' ten Pen wortel en gaf doorgaans maar één, zei- h.ofdden twee Stengetjes uit , die met een dunne stuk. kleverige Wolligheid bekleed waren. De Dia den waren Vindeelig , fmal, van boven met ftyve Haairtjes bezet, aan 't end een fcherpen Stekel hebbende, zynde de bovenden Lancetvormig , ook aan de punten der Tandjes gedoomd. De Bloemen waren tót een rondachtig, los , eenzaam endhoofdje vergaard , beftaande uit de byzondere Kelkjes en deeze wederom uit Eivormige , kanthaairige Schubbetjes , vyfdubbeld , met eene aanmerke'yke Haairigheid omkleed , ieder één enkel Blommetje bevattende , dat vyfdeelig is en tweeflagtig. Buiten eenige omgeboogene Haairen aan 't end der Steng, was hier geen gemeene Kelk. Het Zaad hadt een kort Haairig.Kroon;je, zynde vyfhoekig en groot naar het Gewas. De Kleur der Bloemen bevoudt hy uit den paarfchen hoog bla'auw te zyn en de Kelkpuntjes waren naar de Zon gekeerd (*> G u N- • (*) By verkorting is deeze befchryving door my rn tOïELlNO ontleend. Die, weke Linnsus daar van (in fp. tlabarum , il p. iSis,. peaft , verfchilt aanmetkelyk. ',, De Ke ken (zegt zyn Ed' ) met gekielde Schubben , zyn „ bo^en effen , aan den voet kanthaaiti'g , tot geen Kloot„ rond Hoofdje vergaard maar gebondeld, de zydelingfe of „ onderfte Kelk«n kleiner, en öBYrugtbaasof zonder Blom'! fl. D«H,# XI. STüJS,  $«a Samentkelige Kruide»» IV. GüNDELlA. AfDXEL. Hooed- Deeze Geflagtnaam is door den vermaarden. *ïuk. ïournefort ontworpen, ter eere van zyA/gtzon- nen Reisgenoot, een Duitfcher, Gundels- w>wr>re'"HEIMER genaamd, die hem, op zyn Levantfchen Togt; tot groot behulp ftrekte, zo hy Zelf getuigt. De gemeene Bloemkop van hetzelve, dóór eenige Bladen gefchoord, heeft een Kegelachtigen Stoel, diebeftokenis metbyzondereStoel» tjes, ieder tot een Kelkje ftrekkende vbor vyf Blommetjes , Mannelyk en tweeflagtig. Iëdet Blommetje is een Buikig Pypje, aan den mond in vyven gedeeld , en bevat lange Rolronde Meelknopjes , als gewoonlyk. De Kelkjes zyn door Kafjes van elkander gefcheiden, en in dezelven rypt het Zaad van het middelde Blommetje aan, dat rond is, van boven fpits, zonder Zaadpluis; terwyl de Zydelingfe misdraagen. t. De eênigfte Soort hier van (i), die het ech- Gundefia , Tvurntftr- te lii. Levant- „ metje." Waarlchynlyk zal de Ridder zulks zelf waargenomen hebben; doch ik begryp niet, hoe hy dan de Spin» albét van Loeel hier t'huis brengen kon, die blykbaai een xond Hoofdje heeft. (O Gundelia. Syft; Nat. XII. Gen. loco. Veg. XIII. p. 664. MlLL. Is. T. 287. GRON. Oriënt, zfi. Gundelia orientalis Acanthi aculeati folio, Capite glabro. TouRNt, Cor. ji. Itin. II. p. 108. t. Eryngium Syriacura &c. Mó» kis. Hifi. UI. p. 167. Silyburu Dioscoiidis Sec. Rauw. Mta % t,  Sïkgenesia; 113 ïe Silybum van Dioscorides zou zyn , . , . , m Afde££. werdt door den vermaarden Tournefokt, xxi< omtrent het begin deezer Eeuw, by Baibout in Hoofd- Natolie, naar den gezegden Heer, die dezelvesj"k' . rolyran-ia ontdekt hadt , gedoopt. Zy groeit echter ook/eregast», by Aleppo in Syrië, volgens R au wolf, inzonderheid op drooge Steenige Gronden. De Steng is maar een Voet hoog en een half Duim dik, in Takken verdeeld , maakende een DoornGewas, met Bladen byna als die van den Acanthus, tot aan de Rib Vinswys1 ingefneeden, en de Vinnen wederom, doch ongelyk, gekerfd. De grootlTen van die Bladen zyn omtrent een Voet lang en meer dan een half Vuet breed. Zy zyn Üyf ,blygroen en hebben een paarfche Rib, met witachtige gehaairde A-leren en zyn gewa* per.d met fcherpe Stekels of Doornen. Naar 't end der Takken verkleinen en verfmallen zy, alwaar de kleinften het Voetftuk maaken van de Bloemkoppen , die omtrent een Duim dik zyn en derdhalf Duim lang, bekleed met holle ftekelige Schubben, van meer dan een half Duim iangte ('*), maakende den gemeenen Kelk uit. Het (*) Dit is volgens de eigen befclirysing vnn TotRNE50bt ; des ik my vei wonder, hoe Linnsus , in Getier Plantnrum van deeze riant heefr kunnen zeggen , dat deze'.vê naauwlyks een gemeenen Kelk heêfr, behalve de omringende Blaadjes: Calyx communis vix u'lus, vr&:rr Falia cingen. lia. Dat Schubbig bekleedzel , inderdaad , is in de Afbeeldingen zeer zigtbaar. Jammer is 't, dat men zulks niet in H dc II. Deel» XI. Stok.  ii4 Samekteelige Kruiden. IV. Het overige is als boven gemeld heb. De Bloemen zyn fomtyds bleek, fomtyds hoogpaarfch Hoofd en hebben dan de Koppen, die anders glad zyn, STaK' met een Spinnewebbig Dons bekleed. De geif/è'vui' hee'e Plant geeft een Melkachtig Vogt uit, dat ■wyviry. zeer zoet js a en Jot Maftikgreintjes famenftolt. Zesde Rawg. Einwyvery. Men noemt het dus, wanneer de Samenteelige Bloemen niet in een gemeene Kelk vervat zyn , terwyl zy nogthans, wegens de geIteldheid der Teeldeelen, dat is, de famenvoeging der Meelknopjes , tot deeze Klasfe behooren. De Geflagten van Seripiiium en Strumpfia reeds befchreeven hebbende, kome ik nu tot dat van Corymbium. Tuiiplant. Welks opgegevene Kenmerken zyn ; de Kelk tweebladig, eenbloemig , driekantig: de Bloem eenbladig , regelmaatig : een Zaadje, dat ge. wold is, beneden de Bloem. Van het Kaapfe ^ruid, dat te vooren onder den de Plant zelf kan onderzoeken. Volgens den Ridder groeit ay ook natuurlyk in Amerika.  syngenesiav ÏiJ den bynaam van Jfricanum voorgefteld was IV. door den Ridder , heeft zyn Ed. in den jaare xxuL' 1767 reeds s twee Soorten gemaakt, die hier Hoofdvolgen. stuk. (1) Tuilplant met een ruuwe Steng. cer^miiu» fcabruia. Een byna Klootionde Bol, van verdorde Wor- Ruwe. tels der Bladen, geeft een paarfchaebtige ruuwe Steng , met eenige Lancetvormige Blaadjes , overhoeks, hier en daar, terwyl de Wortelbladen Biesachtig zyn of Borftelig en niet breedachtig of gefleufd , zegt de Ridder van deeze. De aangehaalde van wylen den Heer j. Bur» mankus, niettemin, heeftze zodanig: te weeten omtrent een Span lang, een half Duim breed, en uitgehold als een Akker-Voor (*). De Steng was een Span lang, zig boven Takswys* uitbreidende in een digte Bloemtuil, van getrapte Blommetjes , zes by elkander op een Steeltje , doch deeze wederom in drie paaren verdeeld zynde , elk op een byzonder Voetje. Ieder (1} Corymbium Caule fcabro. S-,ft. Nat. XII. Gen. kj04. P~ir. Xlil. p. 66S. Mant. iio. PLUK. Alm. 73 T 272. f. Corymbium Fol. ad radicem longisfimis Litaris. BURM. Afr. 1E9. t. 70. f. i- Corymbium Grammennj. BURM. Fl>r. Cap. Predr. Corymbium. H. Cliff. 49+- {*; Dit betekent bet woord Liraius afkomftig van Lira, geheel verfchillende van Lyra (een Lier;, nsar welker figuur fommige uitgehoekte Bladen, peivk wy meermaals gezien hebben, Lyraia genoemd worden. Dit verchil heeft: liNNiEus , Mant. p. 120, in de aanhaaling van BUSMAN" MUS, niet opgemerkt. H % II. DlEJ.. XI. STBS»  ïiö Samenteelige Kruiden. IV. Ieder paar is gevat in vier of vyf fmalle BlikAFxxf.L'ies' en ieder Blommetje heeft (tón geknodst Hoofd Kelkje , met Schuitachtige niet omwindende «tuk. g;iepjes. waar onfjer nec Vrugtbeginzel. 11. (2) Tuilplant met een gladde Steng en gewoldt Corymbium s\ 1 giahum. Qxelen. Gladde. Deeze verfchilt van de voorgaande aan mer* kelyk , door een losfe uitgefpreide Bloemtuil, en door de gezegde Wolligheid der Oxelen van de Stengblaadjes; terwy! ook het Gewas in allen deelc grover is en grooter. Het gelykt ondertusfchen mede naar het Bupleurum, of ook wel naar eene Valeriana. De Bloemen zyn hier onderfcheiden , met twee of drie kleine Blikjes en hebben een Rolronden Kelk, waar van het eene Klepje het andere omvangt, volgens de Waarneeming van den beroemden Hoogleeraar D. VAN KoYEN. j a s 1 o n e. Schaapskruid. Een gemeene Kelk, die tienbladig is, bevat de byzondere gekelkte Blommetjes, welke regelmaatig zyn verdeeld; en het Zaadhuisje, van den Kelk gefprooten, is tweehokkig. Lin- (1) Corymbium Caule Iat»i , Axillis Lanatis. Corymbmm Afticanuin. Burm. Flor. Cap. Prodr. Bupleuri fimiiis Planta ^thiopica ad Cauliam nodos toruentofa. Ilvs, Alm, 73. T. 171. f. 4.  gYNGENESlA. 117 Lin nasus tekent maar ééne Soort van dit lv. Geflagt aan (1), welke ha.re Groeiplaats, zo XS1. wel door geheel Europa, als by ons in de Ne- H°°rD« derlanden , op hooge, drooge, Zandige Grom* °j den en in de Duinen heeft. Men noemtze Schaaps- jfjient Schurftkruid , om dat zy naar de Scabiofa veel Z"o?fch. gelykt, zynde ook by dezelve, met den bynaam van Kleine , door Douonéus voorgefteld. Toernefort hadtze betrokken tot het Geflagt van Rapunculus, met blaauwe Hoofdjes als van het Schurftkruid , in navolging van C. Bauhinus. Dalechamp betrektze, om dat d. Hoofdjes ongebladerd zyn , tot de Aphyllanthes der Ouden. Jajione was een Kruid, hun bekend , doch niet duidelyk befchreeven, dan dat het een Melkachtig Sap uitgaf eb het Zog aan de Vrouwtjes vermeerderde, wanneer het als Salade met Azyn genuttigd werdc De Schaapen, mooglyk, zullen 'er gretig naar zyn, volgens den gedagten naam. Het is, ten minite, Melkgeevende gelyk de Raponcen. Naar het gewoone Schurftkruid gelykt het eenigermaate , doch is zeer klein, verheffende zig naauwlyks een Voet hoog , Noordwaards groo- (0 Jaiïone. Sjft. Net. xi?. Gen. 1005. p. 666. Gort. Belg. »S*. jacq; Vind 1S9- Fl. St.ee. 713, 78». r. Lugdb. 191. Gouan Mensp. 4««. H- Cliff. 4"- Hall. Helv. 496. Rapunculus Scabiofx Capitulo ccetuleo. C. B. Pin. 9'. Rapuntium mont. Capit. leptophyllon. Col. Ecpbr. i. p. 116. t. 1x7. Scabiofa minor. Dod. Pempt. na. Scabiofa media. iob. ie. SJ6. H3 ii. DIIL. xi. Stuk.  ii8 Samenteelice Kruiden; .WEi..gr00ter vallende' dan in de Zuidelyke Landen. xxi. ' De Steng verdeelt zig in Takjes of zyd. ScheuHoofd- ten , met fmalle gekerfde of gekartelde BlaadEnwy. Jes en 0p * end blaa"we Bloemboofjjes , in ^y. . fpitfe Kelkblaadjes veele Blommetjes bevatten, de, elk op zyn eigen Voetje, dat een Kelkje is, 't welk het Zaadhuisje wordt, als boven is gemeld. Lobelia. Dit Geflagt vereeuwigt den naam van den ouden Kruidkenner Lob el , wiens bekwaamheid, hoe zeer ook door fommigen bezwalkt, uit zyne meermaals aangehaalde Werken blykt. Ik heb van de Kenmerken en de onregelmaatigl heid der Bloemen voorheen gefproken, toen ik de Tweede en Heeftenge Soort van hetzelve , •zie die den bynaam v&uPynbladige voert, befchrtref.* vi. st." Thans komen hier de overigen, wier getal by u-l6S- de dertig , meest Kaapfe cn Indifche is, in aanmerking. Zy zyn in drie Rangen verdeeld, als volgt. A. Met efFenrandige Bladen. L (0 Lobelia met een opgeregte Steng , Lij^piïx. niaa'e effenrandige Bladen en eenzaame ^ Eenvou- Bloemfteelen. Aan (i) Lohtlia Catfe erecto, Fol. Linearibus imegerrimis Jee. Syfl. Nat. xii. Gen. loos. Veg. xui. p. Ó6Ó. Mant. 3>i.  gï HGENESlA» 119 Aan de Kaap groeit deeze , die een Kruidig IV. Stengetje heeft van een Handbreed hoogte, metAF^oveihoekfe Bladen, ver van elkander , fpits,hoofdomtrent een Vingerbreed lang. Uit de 0«len«™«. komen raakte Eloemfteeltjcs , eens zo lang,mia% die regtop ftaan, en daar op volgt een Tolachdg Zaadbuisje. (3) Lobelia met Liniaale , tweehokkige, ef- fenrandige Bladen en eene byna naakte Dorman. J na. Steng. Dottmans. In de Noordelyke deelen van Europa, gelyk in Sweeden , Deenemarken , als ook in Engeland en by ons, doch zeer zeldzaam, te weeten in Drenth en Overysfel, groeit deeze. Het is een Water-Plant, met Pypachtige Bladen, wierBloemflengen alleen zig daar boven verheffen , korter daar 't Water ondiep , langer zyr-dc daar het diep is: 't welk L 1 » n m v s in Swreden waarnam. Men heeftze Water Gladiolus, Water-Klokjes en Water -Violieren genoemd gehad. Rudbeck hadtze Dortmanna getyteld. 't Is een Gewas, dat langs dea Grond der Slooft ÜMia Fol. Linearibus bilocularibus &c. 'OïïD. Dan. J Goft. fielg. *«. H. Cliff. 4=ö. Fl. Suec. 7t4,7*». Dcnmanna Laculhis Flor. fparfis pendu is. Rudb. aB.Ü,,. 1710 p. 97- T, f. Gladiolus Srapnalis Dcrtmanm. Cuis. C»r.'4o.' Gladiolus Aqcaticus. Don. Hifi. 730. H 4 II, DEEL. XI, STUK.  ï2o Samenteelige Kruiden; AtZ' Slooten kruiPt > met R™ken gelyk de Aardxxf.1 befiën, aan welken Bladen, van gezegde hoeKou^ danigheid, omtrenr twee Duimen lang, met de STUK i ö ' £«w . pumen omgelcromd. De Steng, die ook hol vny™3' is, heeft eenigegefteelcle Bloemen .bleek paarfch of blaauwachtig van Kleur, in vyf Slippen verdeeld, waar van twee finaller en opwaards, de drie anderen nederwaards geboogen. Het bevat, zelfs onder Water, een Melkachtig Sap. fekfi* ^ Lohelia mt Lancetvormige effenrandige Tuna. Bladen, en eene geaairde Bloemtros. Chili- sa«fch. Djt Kruid s dat Pater F e u i l l é e , in 't R yk van Chili op hooge Bergen vondt, wordt dan ten onregte van Limn^eus ge?egd in Peru te huisvefteD. Het fchiet tot eens Mans langte op , met een regte Steng , die ruuw en van binnen hol is, bezet met Lancetvormige Bladen , welke een half Voet lang en drie Duimen breed zyn. Aan 'c end loopt de Steng uit in een Aair van groote Bloedroode Bloemen, byna als de Kardinaalsbloemen , zogenaamd. De Wortel , die een Vinger dik is en een Voet lang, geeft, zo wel als het Kruid, een Melk uit, welke Vergiftig is; ja de Reuk der Bioe, men doet braaken ; zo die Autheur verhaalt. (5) Lo- f4) UUlia Fol. Lanceoiatis integerrimis &c. Rapnntium Spie Fol. acuti», vulgo Tupa. Fsuill. Peruv. II. p. 7J>,  S ï N g e n e s I A.' ïal (j) Lobelia m«f een opgeregte Steng, tn Lan- cetvormig - Liniaale , jlompachtige, over- Fxx[.' hoekje, effenrandige Bladen : de Bloemen Hoofd< aan 't end getrost. STU** Lobelia (6) Lobel'a wei Liniaale effenrandige Bladen Kaïmü. en een gegaffelde Bloempluim. PanicalU' {■•) Lobelia met Eyronde gefteelde Bladen zesr iawge Meeldraadjes. de. vir. De eerfte van deeze drie , in Kanada door g<££* Kalm gevonden, was een Plantje van een de, Voet hoogte, met blaauwe Bloemen: de tweede, aan de Kaap grotijende, nog veel kleiner; een zeer teder Kruidje , byna gelykende naar het Muur , met twee Blaadjes by elkander en gepaarde Bloempjes. De derde , van Cayenne , hadt de Ridder by den Hoogleeraar D. van Ro.jen gezien. B. Met ingefneeden Bladen, de Steng opgeregt. (8) (,) Lobelia Caule erefto , Fol. Lanceolato - Lineatibus &c. Rapuntium Canadenfe pumilura Liniaiis foho. ToURNS. Lobelia Fol. Lineatibus integetrimis &c. Rapunium Fol. Lineatibus acutis , Flor. gemellis, polyanthos. IlOKM. Afr. 100. T. 38. f. 3- (7) Lobelia fol. Ovatis petiolaf.s , Staminibus long.Sfimis. Syll. Nat. Hj II. DEEt, XI. STUK.  lat Samehteelige Kroidkr.' IV. (8) Lobelia met Eyrona - langwerpige gekar* •Wdeel. teUt Biaden. de Steflg byna naakt en ge- Hoofd- aaird: met afgezonderde ruige Meelknop- stük. jes, vm. (9) Lobelia met de onderfle Bladen Voet- Bafterde. ix. (l0) Lobelia met een opgeregte Steng, geBofwor«t tand Lancetvormige Bladen, en een ongeiJge. bladerde end - Tros. kunnende de tije. eerfte als Bafterd aangemerkt worden, dewyl zy de Meelknopjes niet famengevoegd heeft: de tweede verfchilt door haaren Knobbeügen Bol. wortel, hebbende de Steng twee Voeten hoog en de onderfle Bladen byna als der Menfchen Voet in Vingers gedeeld. De Heer ëesgids, die de eerfte, wegens de gezegde afzondering der Meeldraadjes , welke onder vereenigd zyn, met den naam Cyphia tot een nieuw Geflagt in de Monadelphia t'huis bragt, geeft asn de laatfte den bynaam van Corymbofa. Het zou de Afrikaanfche, zeer hooge, niet Takkige Raponce zyn , met Bladen van Hertshoorn , welke Ray befchryft. Nogthans geeft (8) Lchlia Fol, ovato-cWongis crenatis &c, {•>) Lobelia Fol, inferioribus Pedatis. Rapuntium Taberolum Fol. multifidis, Flor. Splcaris. BuRm. Afr. o9. f. 3!. •ï Cyphia bulbofa. BERG, Cap ijl. (10) Lobelia Caule ereclo, Fol. Lanceol. dent, Mant.uo. ft. Lobelia Corymbofa. Berg. Cap. 344,  S V » O E N E S I A. 123 geeft hy 'ermaar een Kruidige Steng aan,van een Voet of hooger. XXI. * „. Hoofd- (11) Lobelia met Lancetvormige getande ma- STXHr. den , zeer korte zydelingfe Bloemfteelen , XI. hst Bloempypje Draadachtig dun en zeer ^JgJ- bloemige. (ia) Lobelia met Lancetvormige Zaagtandige A™-nu aan den voet getande Bladen enfamenge- opftygeir ftelde end-Trosfen. Op Jamaika zyn deeze beiden gevonden; de eerfte een Waterplant,die ookopandere Westindifche Eilanden , aan Beeken en op vogtige plaatfen voorkomt. Zy heeft de Stengen meer of min ruig , de Bladen glad , een half Voet lang, de Bloemen wit, ter langte van vier Duimen, meteen vlakken rand, die in vy ven egaal verdeeld is. Het Zaadhuisje , dat tweehokkig is, bevat veele zeer kleine Zaadj-s. Degeheele Plant is zeer Vergiftig , maakende , wanneer menze inwendig gebruikt, een hevig-, n Buikloop , die .niet te ftempen is en eindelyk doet fter- (11) Loitlia Fol. Lanceoiatis dentatis 8cc. JACQ. Amir. 110 B-. Lugdb. 141- Rapnnculus Aquaticus, Fo'iis Cichorei lium Sonchi folio &c. Flum. Ie *j5. f. 1. Lebilia Fol. Lanceoiatis Serratis inferne dentatis &c. Am. Acai, V. p. 40 8. Lobelia major brachiata asfurgens 8cc. BROWN. Jam. }12. 11, DEEi-. xi. stuk.  124 Samentkelige Kruiden; AfdIel ?CrVen' ZdfS de Paarden • zegtnien, zo zy xx.. daar van eecen, ba; ften 'er aan. Ook baart het Hoofd- Sap, als men met de Handen, daar mede betruit. fmet t de 0pgeQ wryf(. ^ egn geweldi Oot_ lleeking. ii"^ ^l3^ LobeIia «««*m o/>ger*gre ÓYewg en breed KMdlnaat' Lancetvormige Zaagtandige Bladen; de Bloem - Tros endelings over ééne zyde. Zeer bekend is tjeeze tegenwoordig onder den naam van Kardinaals - Bloem, een zeer fierlyk Gewas, met een lange dunne Steng,die boven geaaird is met Bloemen van een zo flerk hoog roode Kleur, dat 'er de Oogen byna van fchemeren. Somtyds komen dezelven met aartige witte Streepjes getekend voor. C o lp m n a hadt deeze Plant aan den Kardinaal Barberini toegewyd. Zy fchynt ook een fcherp Sap te bevatten. SipWBtie* LobeIia met een opgeregte Steng, Ey. ' 'rokkigé.' rond ■ Lancetvormige eenigszins Zaagtandige Bladen; de Kelkhoeken omgeboogen. Dee- 03) LotdU Caule ereao, Fol. lato.Lanceoiatis ferrart, Racemo terminal! fecundo. H. Cliff: Ups. R. Lugdb. 24 r. Gron. Virg. 134. Rapuntium Galejm.n Virginianum Sec. Mor. Utfi. II. p. 4SS. Rapuntium maximum cocclneo Spicato flore Hern. Mexie. 879. t. 880. (14) Lobelia Caule erefto, Fol. ovato. Lanceoiatis Sec. H Cliff. 416. gron. Virg. 134. Rap. Ga'eam, Virgin. Flore' Violaceo majore. Moris. Ui/1. K. S. s. T. s. f. SS- Trachel. Americ. Flore creruleo. Roe. 1c.  S ¥ N G È » E s I A IÜS Deeze Soort van Lobelia werdt door den Sweedfchen Kalm bevonden het Geheim te FXDXE*L* zyn , door welk de Amerikaanfche Wilden zig Hoofdgena'zen van Venuskwaalen, welke reeds lang , ^ zo men wil , onder hun hebben plaats gehad.m\a°ma' Zy groeit 'er op vogtige pjaatfeh, aan de Oevers van Rivieren , onder andere planten van dien aart. De Steng fchiet tot vier Voeten op, eu het is de voorgaande Soort niet ongelyk , dan dat de Bloemen Violet of paarfchachtig blaauw zyn. De Kelken zyn lang geflipt cn hebben de randen der hoeken omgeboogen. Het Kruid heeft een Melkachtig Sap en de Wortels fmaakten hem als Tabak. Zy gebruiken het Afkookzel derzei ven , byna met gelyke voorzorgen als algemeen by het gebruik van Pokdran. ken plaats heeft ; verminderende de Gifte als het naar beneden werkt en zig onderdien van Overdaad in Spys en Drank onthoudende (*). (15) Lobelia met een laag - Heejlerige Stó^'j^ xv, de Bladen langwerpig, glad, Aaagtancttg; de Bloemen in de Oxelen gefteeld. fiói Lobelia met een opgeregte Steng, de xn. Bla* opgeblazens* (*) Stoc!:.h. Verhand, p. iSj, enz. Item Amaen. Aead.W. p. (ij) Lobelia Caule fuffruticofo , Foliis oblongis glabtit fèrratis &c. (16) Lobelia Caule erefto, Fol. ovatis fubferratis &c. H. Ups. A3. Ups. 1741. p. *3. T. 1. Lobelia Caule eiefto biachiato Sec. H. Cliff. soo. R, Lugdb, jas« II. px£l,xi. srus*  ï*S SAMEKTEEtlGE KROIDEtf. AfdL. ^? Eyrd' hT Zaa^dig> lan. xxi. èer d™ de Bloemfteelen: de Zaadhuisjes Hoofd gezwollen* (TDK. LobtIia ff2ef «w» <0K«regf« , & C^#rtó. Hartvormig , effen, flaauw Zaag. ' ciiffüit. iandig , gejteeld en een enaelmgse Bloem. fche- tuft. De eerfte van deeze, te Suriname voorkomende, is een overblyvend Heeftertje; dat zo wel de Zaadhuisjes gezwollen heeft als de tweede, die, gelyk ook de derde , in Virginie en Kanada groeit. Deeze beiden zyn Jaarlykfe Zaay- Planten. De laatfte is door onzen Ridder , als een zeldzaam Gewas , uit den Cliffortfen Tuin zeer fraay in Afbeelding gebragt en befchreeven. Men vindt het ook door Plumier, doch onvolkomen, voorgefteld. Het hadt de Steng omtrent een Voet hoog , met paarfchachtige Bloemen, Aairswyze tot een Tuil vergaard. urlnsl (lS' L°belia met de StenS hna opgerekt; de Branden- onderfle Bladen rondachtig en gekarteld- de' de bovenjlen Lancetvormig Zaagtandig] de Bloemen getrost. In (17) Lobelia Caule ereSo Fol. Cord. obfolete Dentni» &c. H. Cliff: 4a«. T. 26 Rapunrium Ttachelii folio, Flore pmpurascente, Plum. Ic. f z. (is) Lobelia Caule ereöiuscalo, Fol, inf. fubrot. crenatii  gïHGKHESXA. ia? In Vrankryk en Spanje wordt de Groeiplaats IW gefteld van deeze Soort, die ook in Italië voor-' ™^ komt. In de middelfte deelen van Vrankryk EIoofb-' eroeit zv by de Steden Blois en Solons zoover-5T"K* vloedig , dat zy den bynaam daar van heeftmia, bekomen. De hoogte is omtrent een £!le of wat minder; de geftalte als die der Kardinaalsbloemen, maar de Kleurblaauw. De Bladen zyn, by den voet, als aangelymd. HetgeheeleKruid geeft Melk, en de Wortel, inzonderheid, is van een brandend heeten Smaak. (19) Lobelia met de Wortelbladen Eyrond en xtx. Haairdunne Bloemfteelen. minutai Zeet Een Kaaps Plantje, naauwlyks een Duim kleine" hoog, maakt deeze, dat een Stengetje heeft van twee Duim langte, met ééne enkele Bloem. De Kelk is langwerpig, Lancetvormig, opfiaande; de Bloem Trechterachtig; het Zaadhuisje langwerpig. Naar de volgende gelykt het veel. C. Met ingefneeden Bladen en leggende Stengen. (20) Lo- Sec. LOEÏL. Jtin. 167. Rapunc, Galeatus Blefenfis f Solo. nienfis 8cc. MoatS. UiH II. p. 407. S. 5. T. 5. f S6. Rapuntium urens Solonienfe. BOCC. Sic. 20. T. II. Draba Flore coeru'ej Galeato C. B. Pin. 110. Prodr. SS. (19 j uhetia Fol. Radicalibus ovatis , Scapis CapillaiibiUi Mant. 291. II, PESI.. XI, STUS.  tiB Samenieelige Krdide». AfdIbl. ^ lobeiia mt een legende Steng, die Tak.. XXI." kiS ** i Lancetvormig - ovaale gekartelde Hoofd» Bladen en zeer lange , eenbloemige, een- 'T xx* Zftme Bloemfieelen- Een zeer klein, doch fraay Plantje, dat Mi- tifchc!ren" CHELI[Js 'n de Spieeten van Roifen, en op Mosfige Velden, in Italië, aantrof, benoemde hy naar den Bononifchen Geneesheer en Hoogleeraar Laürentl Het heeft blaauwe Bloempjes en tweehokkige Zaadhuisjes, gelyk ei-en is aan dit Geflagt. De Bloemfteeltjes hebben ieder , in 't midden, een Borltelig Blikje. mLs. (2') Lobelia met een uitgebreide Steng en Lan. fteelT cetvormige eenigermaate getande Bladen; ee 'Ê ' de Bloemfieelen zeer lang. Erïnïi'des. ^22) Lobelia met hurkende Draadachtige Sten-. puntten- gen engefteelde langwerpige getande Bladen. Deeze beide Kaapfen zyn door den vermaarden Hermannus, onder den naam via Kleine (to) Lobelia Caule proftrato , Fol. Lanceolato - ovallbu3 crenatis &c. GoaAN Monsp. 465. Laurentia annua rainiina Flore coeruleo. MlCH. Gin. i3. T 14. Rapuncalus Aq re. pens. Bocc. Mus. 3S. T. 27. Rnpunrium Crericum minimum , Bellidis folio, Flore macularo. Tournf. Cor. 9. (it) Lobelia Caule patulo , Fol. Lan eolatis fubdenratis, Pedunc. longisfimis. Man. 483, Campanula nvnor Africa*ia, Erini facie Sec. Herm. Lugdb. 1,0. T. lif. 0.z) Lobelia Caulibus procumbentibus Sec H. Cliff. 41S, Grqn. irlTg, 134. Campanula minor Africana Etini facie, Caul. procumbentibus. He«m. Lugdb. i0%. T. ioj.  Syncenesia. 129 vut Afrikaanfche Klokjes, in Afbeelding gebf agt. IV. Zy maaken zeer kleine Plantjes uit, waar van AF£ffL" bet eerfte opftaande Stengetjes heeft, omtrent Hoofdeen Handbreed hoog. De Bloempjes van beidenSTÜS* zyn uit den blaauwe paarfch. C«3) Lobelia met hurkende Stengen, en Ey- xxin. ronde Zaagtandige fpitfe Bladen; de onder-z^m'». ften Jtomp : eenbloemige Bloemfieelen en^/1™' eenigermaate ruige Zaadhuisjes. r Volgens Osbeck groeit deeze in China, welke men aan de Kaap der Goede Hope eerst waargenomen hadt. Ten minfte komt de Ruige Kaapfe zeer naby met de Ceylonfche overeen. st Is een zeer klein Plantje, naar het Gamanderlein gelykende , met kruipende Stengetjes en eenbloemige Bloemfteeltjes , die ruig zyn, zo wel als de Kelken. (24) Lobelia met hurkende Stengen, Lancet- XXiV, vormige Zaagtandige Bladen en ongefieelde Lu""byna geaairde Bloemen. f>5) fï3) Lobelia Caul. prccumbentibus , Fol. Ovatis Serratis &c. Campanula Zeilanica Senecionis folio , Flore purpureo. Seb. Thes. i. p. 37. t. at. f. 12) Lobelia hirta. Sp. Plaat. I. p. 9 35. m (24.) Lobelia Caul. procumötntibus , Foliis Lanceoiatis &c, Rapuntium Foliis oblongis dentatis Sec. BüEM. Afr, ïci, t. 39. f. 1. I li. Deel. XI. stuk.  ijo Samenteelice K r U I D e If. lVi ( 2^) Lobelia wi«f ovaaZe gekartelde gevolde Arxxf.L' Bladen en eenzaame Bloemen zydelings. HOOFD' stuk. (zé) Lobelia »;et Lancetvormige getande Bla- xxv. dê« «?« ze«r lange Bloemfteelen. Lobelia Ruuwc.' C27) Lobelia niet Liniaale getande Bladen en xxvi. een gebladerde Aair aan 't end. Coronopi- /^Herts. f28) Lobelia met leggende Draadachtige Hee- hoornige. fterige Stengen en Eyrond- Lancetvormige Coll/l' wederzyds tweetandige Bladen. *xxv°ii?' ^eer duidelyk onderfcheiden zig deeze vyf Tedere"1' ^aapfe Soorten, waar van de drie eerfte door wylen den Heer J. Burmannus in Plaat gebragt waren. Die rnet Hertshoornige Bladen heeft de Bloemfteelen by uititek lang. DeKroonige fchynt eene Verfcheidenheid te zyn, van de Driekantige, hier voor befchreeven. De laatfte heeft kleine Blaadjes en is een Heefterig Plantje, waar van het Zaadhuisje in drieën open fplyt, hebbende drie Klepjes ; zo dat zy in deezen van de Kenmerken van dit Geflagt een weinig fchynt af te wyken. Be- (25) Lobelia Fol. ovalibus crenatis Larmis Sec. Rapuntiurm Fol, fubiotundis hiitis &c. BURM. Afr. 105. T. 4o. f. *. (16) Lobelia Fo!. Lanceoiatis dentatis 5cc. Rapuntium Fol. longo profunde dentato. BuaM. Afr. 9%. T. 38. f. I. Rapunt. iEthiopicum. BREYN. Cent. T. 8 8. (17) Lobelia Fol. Linearibus dentatis, Spici terminali foliofa. H. Cliff. 500. (a8) Lobelia Caul. pioftntis Filiformibus FruticuloGs Mant. 110. Lobelia pirYifolia. Berg. Cap. 34;,  Sy nsenesia. Behalve de voorgemelde vyftien , heeft de IV. tegenwoordige Hoogleeraar der Kruidkunde al- A™£st" hier, de Heer N. L. Burmannus,nog eene Hoomm Hoofdige onder de Kaapfe Planten opgetekend,STüI» die weinig van de Hertshoornbladige, zo zyn JUf*'1*" Ed. aanmerkt, verfchilt. Voorts heeft hy eene Windende Lobelia onder dezelven gevonden , met Liniaale Bladen , welke de Meelknopjes uitwaards ruig heeft door witachtige Haairtjes: zo dat het getal der Kaapfe Soorten, volgens zyn Ed., dan zeventien uitmaakt. Viola. Viool. Dit Geflagt heeft een vyf biadigen Kelk: ook is de Bioem vyfbladig, onregelmaatig, van agtcren gehoornd. Het Zaadhuisje , boven den Kelk, is driekleppig, met ééne Holligheid. Zevenentwintig Soorten komen in hetzelve voor, die in vier Rangen gefmaldeeld zyn, a's volgt. A. Ongeftengde. Ce) Viool met gepalmde vyf kwabbige, getande *• en onverdeelde Bladen. Paif*™, Vinger-0 (a) Viool met Roetachtige zevendeelige Bladen.biadige. (3J Pedats. Toon» (1) Hela acanlis , Fol. palmatis quinquelobis &c. Syft. biadige, Nat. XII. Gen. 1007. Veg. Xtü. p. 668. Gron. Virg. ijf. Viola alba Fol. Securis Romans effigie, Floxidina. Vl.uk. Amahh. io8. T. 447 f. 9. (2) Vicia acanlis Fol. Ped feprempact. gron. Virg, ijj. Viola Virg. tricolor. Pluk. Alm 38 %, t, f. 7. I 2 ii. E2SL. xi, STOS,  132 Samenteklige Kruide». *v* (3) Viool met Vindeelige Bladen. Afdeel. Hoofd. ^4) Viool met Lancetvormige gekartelde Bladen. STUK. ■111. O) Viool met langwerpige, byna Hartvotmiftmeta &e Bladen en Vliezige Bladjteelen. Gevinde. iv. Alle deeze komen in Noord- Amerika, en in £t*»Det-"^ byzonder in Virginie voor, behalve de Dervotmige. .de, die op de hooge Gebergten van Europa , ptimu docn 20 we' a's de be'de v0'gCDcJe, ™Su berie groeit. De geiieldheid van het Loof is gem"g".TOt" noegzaam jaangeweezen. De vierde Soort, uit Kanada door Kalm gebragt , fcheen in Blad een weinig van de Siberifche te verfchillen , en hedt de Bloemen kleiner. De laatfte, eindelyk, heeft Bladen , veel naar die der gewoone Primula Veris gelykende. De eerfte en laatfte heeft de Bloemen wit , de tweede driekleurig; de derde en vierde paarfch Violet of bleek blaauw. Allen zyn het kleine Plantjes, gelyk onze Driekleurige Violen, yi. (6) Viool, die ongeftengd is, met HartvorRuige. mige Haairig Jlekelige Bladen. Dee- (i) Viola acaulis Fol. PinDatifidis Viola montina Folio tnultiiido. J. 11. Hijl. III. p. 544. hall. Htlv. inchoat. I. p 141. gmel. Sib. IV. T. 49. f. 4. (4) Viola acaulis Fol. Lanceol. crenatis, Gmel. Sib. IV. t, 4». f- *• (5) Viola acaulis Fol. oblongis fubcordatii, &c. Gron, Virg. is,. (6) Viola acauüs, Fol. Coid, Filofo-hisp. Mant, if}.FL Smtf  S Y N G E N E s I A. 133 Deeze, die in Bosfchen der Noordelyke dee'Ajt*v'llen van Europa groeit, kruipt niet gelyk de Tamme , en maakt ook geen Stengetjes gelyk hoofdde Wilde Violen ; maar zy geeft uit een taame- ">tuk. lyk dik Worteltje lang gedeelde Bladen , die JgW* Hartvormig , en , zo wel als de Steelen , van onderen Haairig zyn. Haar Blocmfteeltjes, veel korter dan de Bladen zynde , hebben een Sleufje op de rug , boven de Blikjes. De Bloemen gelyken zo zeer naar die der Tamme Violen , dat men dezelven 'er fomtyds mede vervalfcht, of ze daar voor verkoopt. Zy valt ook in BergBosfchen van Engeland, Switzerland en de Heer Thunberg heeft een Plantje, onder dien Baam, uit Japan gezonden. (n\ Viool ,die ongeftmgd is, met Niervormige vn. " • > Violet Bladen. Paiujiris. Moetas-. Op vogtige Velden, in Sweeden, Engeland, en elders , groeit deeze , die door de gladheid der Bladen meest vcrfchilt, hebbende ook paarfche Bloempjes , en het oneffen Bloemblaadje tot aan de tip toe zwart geltreept. Smc. 718, 781- tULlB. Ti». i«o. Viola Martia hTtfuta inoo>a. moris. Hifi. 1!. p.475. s. 5. T. 35. f. 4 Viola Tra. chelii folio. RAj. Hifi. i°51. Viola. Bbunsï. Htri. t. p. 137. f. 3. (7) Viola acaatis Fol. Renifortnibus. HALL. Hola. jol. Fl. Sve. 717, 786. Viola Paluftris rotundifolia glabra. MOK. Hifi. II. p- 475. s. S. T. 35- t' 5. 13 II. biki- XI stbx»  i34 Samenteelice Kruiden. IV. (8} Viool, m on^ejlengd is, met Hartvormige XXX1" BMm mkruiPende Spruiten. hoofdw _ •tuk. Ueeze boort maakt de gewoone Winkel Viovm. len uit, die men in de Tuinen teelt, weshalve öJorata. z1 Tam™ Kokn genoemd worden • hoewel Tamme, men ze ooft overvloedig ja Bosfchen en Wildernisfen , zo van ons Land , als door geheel Europa, aantrof Niets is in Switzerland gemeener, aan de Haagen en Beekjes, in 't vroege Voorjaar, zegt Hall er. By Weenen in Oottenryk groeijen zy overal in groote en kleine Bosfchen, in Valeijen aan Rivieren , in Boomgaarden en Tuinen. In Engeland, Vrankryk en Sweeden , zynze zo gemeen niet. Zy komen overal, in 't wilde, niet alleen met witte, maar ook met dubbelde of volle Bloemen voor, maar de enkelde paarfche, van wier Aftrekzei de Violette Kleur h aren naam heeft, zyn ver de gemeenfte. De Latynfche naam is in byna in alle Taaien van ons Wereldsdeel overgenomen, maar in 'c Franfch heet menze Violettes , in 't Engelfch Vilt) Vioia acaulis, Fol. Cordatis,Stolonibus reptantibus. Gort. Belg. ZS2. H. Cliff. 427. Fl. Suee. ?,$ , 784. Mat. Med. 410. Viola Martia purpurea , Flore fimpüci odoro. C. t. Pin. rij,, viola odorara. Rem. Sp. ,4,. T. i4o. Viola nigra, f. purpurea. Doa. Pempt. iS<5. tolt. Ie. 60S. Viola Martia alba. C. B. Pi». 199. y, multiplici FIoJ Ibid» Lob. Ie. 61».  g Y N G E Et E S ï A. I3S ^iofcfr: welke mam, gelyk bekend ^ by^IV.^ ons gemeenlyk gegeven worde aan een geheel XXI ander Gewas, var, dergelyken Reuk en deswe-Hoon-gen genaamd Violieren*. De Bloemen hebben een zeer verzagtende hoedanigheid, zo wel als mia_ 't Kruid , wordende deswegen de Konferf en ^ztó Syroop van Violen als een Borstmiddel en tot si.bi.4jo, zagte Hartfterking veel geacht, in de geheele Plant heerfcht een laxeerende hoedanigheid, zelfs In 't Zaad. Hoe zagt nu , en onfchadelyk, de Bloemen ook voorkomen, wordt niettemin ver. haald , dat een Maagd van voornaamen Huize, door den Geur van een menigte derzelven, welken zy in een beflooten Vertrek hadt by een doen brengen,bedwelmd geworden en daarvan geftorven zy. De Witte Violen zyn minder kragtig van Reuk. De Syroop is zeer bekwaam, om de hoedanigheid van Sappen en andere Stoffen of dezelven naar Zuur dan naar Loogzout hellen, te onderzoeken, en wordt daartoe van fommigen gebruikt. . In Egypte worden de Violen in de Tuinen overvloedig geteeld, alzode Turken veel werk* daar van maaken om de aangenaame Kleur en Reuk, dienende de Suiker van Violen, m Water gefmolten , hun om Sorbet te bereiden, tot onthaaling van hunne Vrinden. Zy maaken hetzelve ook wel van Rofynen - Water en andere Zoetigheden, maar die van gedagte Suiker is by de Grooten meest geacht en de kosibaarfte, m1 4 zon" II, DIEX. XI» STOK»  i3« Samenteelige Kruide»; ht&L Z°Dderheid met Amhcr - Grys gemengd zynde, xxl t0£ opwekking der Minnelust f*). Höorb- STUK- -S' Stengm aakend e. rlu te) Vi0Gl «« de volwas/ener Steng op/hun- Vionl wef opgeregte Stengen en HartBerg- vormige langwerpige Bladen. §f«. Cl l\ Vioo! *« Draadachtige onverdeelde voortAipuLhe. tau/m,* ft^a , efenrandi gladde Bladen en onverdeelde Stoppeltjes. Van deeze komt de eerfte, die men Wilde Violen roemt , overvloedig j„ de Duin • Valeijen van Holland, in Vriesland, Gelderland en Overysfel , als ook door geheel Europa, tot in Sweeden en Lapland , zelfs iB Rus!and en in Noord-Amerika, voor. Zy bloeijen laater dan de Tamme , doch verfchillen anders van dezer- ven (*) HASSXiq^ Relfc, p. 5l+, (9) nol* caule adubiore adfcendente Sic. Gort Bek ïsj. Kram. Auftr. zsz. Fl Su-c 7i6 7«c r„„ \,s' 467. R. Lugdb, 430. GBON r.r< I82 &c Vl0hM3rt;; .nodara fWv. c. B. «, Lob. Viola ft,, ino dora D.)d. Pempt. ï$6. ' ' no («cj ^ Cauüb» erefe, Fol. Cordatis oblongis. «E 430 V.o a Mam, a.borescens purDlMa. c. E> ^ Viola Ar'oies.ens Cam- Epit 911. C«ij ^ Ca„l. F,l,folmibu, indivifis prorep. &c. V.ola Fel. ovalibus ace. ali. /WfsM„. lf> T/3< f P* *C' V'018  Syngenbsia 13? ven weinig, dan door haare Reukeloosheid, en IV. hebben insgelyks zo wel witte als paarfche Bloe- ^'j?"1"* men. Ook verheffen zig de Bloemen boven de Hoofdh Bladen , en de Plant heeft lange, Takkige, leg-STUK« gende, doch in de Herfst opftygende Stengen. tJ£"'°ia~ De Berg - Violen , die overend ftaan , groeijen wel een Elle hoog,- weshalve menze Boomachtig noemt, hoewel de Steng niets Houtigs heeft. Van deeze zyn de Bloemen blaauw en wit en fomtyds geelachtig, met een korte Spoor; maar de Kelk heeft Spooren. Zy groeijen op de Alpen van Switzerland, Lapland , Ooftenryk en op den Baldus - Berg in 't Veroneefche; de laatfte op den Berg Cenis in Piernont, waar van die den bynaam heeft. Deeze hebben Draadachtige Stengen, die onder den Grond kruipen , doch zig daar uit verheffen , met zeer kleine , Eyronde, gefteelde gladde Blaadjes en groote, lang gefteelde, blaauwe Bloemen. (13) Viool met een opgeregte Steng en Hart- xir. vormige gefpitfte Bladen. naïm/u,^ Kana- (13^ Viool meteen driekantige Steng en Nier*^chsachtig Hartvormige Bladen, de Stengbloe- Mirahh. men ongebladerd. '' wonde- (I4)'y^n (11) Viola Caule erefto , Pol. CorJ. acuminatis. Viola •Caülescens Fol. Cotdatis &c. Am. Acai. f. p. 1,7. (ij) Viola Caule triquetro , Fol. Reniformi • Cord. &c, Viola Flor. Rad. Corollatis Sec. H. Cliff. 427. Fl. Suee, 719, •759. Viola Montana larifolia &c. DILX. Elth. F. 390. 15 ÏI. Wit. XI, STUK»  138 S amenteelice KeüIDEN. IV. (14) Viool met een tweebloemige Steng , de AXXl!" Bladen Niervormig Zaagtandig. Hoofdstuk. O 5) Viool met een eenbloemige Steng , en xiv. Hartvormige getande Bladen. Twee- Kanada is de Groeiplaats van de eerfte dee- bloetmge. zsf y-jj- ^ de Steng ongevaar eeQ Span hoQg Unifl'or*. heeft , en van de volgende, welke in de Bosjïenbioe. fcnen yan gwee(jen en Duitfchlandgroeit, meest verfchilt, doordien de Stengbloemen, dat wonderlyk voorkomt, in deeze geen Blaadjes heb. ben. De Bloemen zyn witachtig en in de derde, die op de Europifche Gebergten groeit, dat ook zonderling is in dit Geflagt, geel. De laatfte , die in Siberië is gevonden, wordt door Gmelin aldus befchreeven. „ Uit een Vezeligen Wortel komen veele „ Bladfteelen, met opgerolde beginzels vanBla„ den , waar. tusfchen gemeenlyk één , doch „ ook twee of meer Stengen, die hoekig zyn ,, en flaauw gehaaird ', ieder op den top drie ,, Blaadjes hebbende , naar die der Malva ge„ Jykende. Uit derzelver midden ryst een kort „ Steeltje,met een fraaije geelachtige of Zwa- h vel- (14) VioU Cau'f biflaro &c. Vio!a Foliis Renifomiitms Sec. Tl. Lapp. Suec. H. Cliff. R. Lugdb. +31 VioI. Alpina lotundifolia lutea. C. B. Pin. 199. Pluk. t. 233. f. 7, t. 834. C. 1. Viola lutea. Lob. Je. 609. (ij) VïtU Caule unifloro &c. G«tt, Sib. Vt. p, Jci. T, 4«. f. s.  velkleurige Bloem, wier twee bovenfte Blaad- 17^ • jes allergrootst, de zydelingfe kleiner en het XXI>* onderfte allerkleinst is. Deeze drie laatften Hoofd» " zyn verfierdmet eenige Violetkleurige Streep-8*™^ ^ ti jes, en de twee zydelingfe, niet ver vanmia%>wl ' den bodem , eenigszins Wollig. Dus bevindt '* zig de Plant in 't vroege Voorjaar. In 't vol' gende Jaar breiden zig, zo wel de Wortel" als de bovenfte Blaadjes, allengs uit, de Blad„ fteelen rekken, en zyn, als de Vrugt rypis, „ dikwils een half Voet lang. De Stengblaadjes „ fcheiden van elkander, worden Ribbig, aan „ de randen diep en breed Zaagtandig , weder55 zyds ruig, enz." C: Met Vindeelige Stoppeltjes en eenKraikachtigeu Stempel. (16; Viool met een driekantige verfpreide XVIi Steng, langwerpige ingefneeden Bladen en ™aobr_ Vindeelige Stoppeltjes. Driekleurige. Deeze, die men Wilde Pen/een of Viooltjes, naar (is) Viola Caule ttiquetro ilifFuFo Sec. Gobt. Belg. 153Kram. AuIIt. 2.6z. Gouan Monsp. 467. Fl. Sute. Sec. H. Cliff. Jï7- Vioia bicolor Arvenls. C B. Pin. zoo. Trinitatis Herba. FuCHS. H'fl. 803. Jacea altera. Cam. Ep't- S'3. /S, Viola tricelor Hortenfis repens. C. B. Pi». 199- Viola tricolor. ren- Spie. 144. t. 140. Jacea f. Flos trinitatis. CAM. Epit. 91a. Viola tricolor. Dod. Pempi, ts%. Viola flamaiea., coloiea , calida. lob. Ie. sn. H. Deel. XI. Stus,  iao Samenteelige Kruiden. Arm'zL D3ar 'C Franfch Fenfés noemt > komen in de xxi. Duinvaleijen en Hoven van ons Holland, op Hoofd- dorre Zandige Gronden , in de Wouden van Etn'vy. VriesIand • en e!ders, in onze Provinciën, als wry. ook door geheel Europa , voor. Het is een Plantje dat de Steng Takkig en neerleggende heeft, de Bladen Eyrond - Hartvormig en de Bladfteelen met kleine Borfteltjes, doch aan de Takken half Vinswys' ingefneeden Stoppeltjes. De Bloem, veel grooter dan de Kelk, die Zaag! tandige Spooren heeft, is zeer fraay met ten minften drie Kleuren getekend. De bovenfte Blaadjes zyn Violet , met een zeer fyne Haai. righeid,- de middelften geelachtig bont, heton. derfte Hemelfchblaauw. Zy komen ook vanboven paarfch , op zyde of in 't midden geel en van onderen wit voor, met zo veele mengelingen en veranderingen, dat 'er de Duitfchersden naam van Sibenfarben Blumlein , dat is Zevenkleur-Bloempjes , aan geeven. Men vindt 'er evenwel ook die maar tweekleurig zyn, van kleiner Gewas en Bloem , blaauw en geel 0f blaauw en wit of enkel wit met geel. In Sweeden, zo wel als in Switzerland, maaken deeze een zeer gemeen Onkruid in de Velden en Tuinen , doch de eerften worden, om de aartigheid, in de Bloemhoven geteeld, alwaar zy zig zelf zaaijen en ook genoegzaam een Onkruid worden. De Duitfchers heeten ze Freysfamkraut, deEngelfcben Patifiesof Hearts-Eafe dat is Harts- vermaak. Wat den naam van Drietn-  SïHGENESlA. I4t Drieenheids - Bloem aangaat, dien vind ik , in ^^v^, zeker opzigt, wat aanftootelyk. Van de Twee- SXI_ kleurigen maakt H a l l e r een byzondere Soort • HoofdDe Driekleurigen vallen ook aan de Kaap en in Japan. ma. Of de Franfche naam Penfées van de aartige mengeling van Kleuren in deeze Blommetjes, welke tot denken aanleiding geeft, dan van het voorgemelde afkomftig zy, is my duifter. Iets anders , daar men te vooren niet om gedagt heeft, zou ze dien naam met regt kunnen doen voeren. Linnaus, naamelyk , merkt aan, dat nergens, byna., zig het werk der Bevrugting in de Planten zo duidelyk, dan in dezelven , openbaare; doordien de Stempel, of het bovenfte van den Styl, Trechterachtig open is: 't welk alleen maar plaats heeft in die van deezen Rang. De Styl maakt met het Vrugtbeginzel een rondachtig Knopje uit, in *tmidden van de Bloem, dat als een Kruikje of als een Zoutvat is gefatfoeneerd. (17) Viool met een driekantige enkelde Steng, xyis. langwerpige Bladen en vindeelige Stop-gTanHfl- fa. peltjes. Groot- bloemige, (18) Vi- (17) fitla Caule triquetto fimplici &c. Mant. üe. Viola Caule triq. eredto &c. Huds. Angl. s»i. Viola Montana tricolor odoratilfima. C. B. Tin. ls>p. Viola Mont, lutea gtandiflota. C. B. Tin. aoo. B*R*. A. 6j>i»69*. II. DEEL. XI. STUKt  14* Samenteelige Kruide»; i C«8) Viool «wJ een korte Steng , & Bladen xxr. * iyna £yro»rf, de Stoppeltjes Vindeelig. Hoofd- de Honigbakjes langer dan de Kelk. PuuSu. ^ Vi0Ql met een IaW Steng, de Bladen ~3£ot- ^gwerpig Eyrond , de Stoppeltjes Vin. de. deehS > de Honigbakjes Elsvormig langer xix. dan de Bloem. Cornuta. if.ehoom' Op de Pyreneefche en Switzerfche Geberg. ten groeijen deeze, welken de vermaarde Haller , behalve de laatfte, die echter weinig van de anderen verfchilt, tot ééne Soort betrekt. Zyn Ed. tytelt dezelve. „ Viool met een „ opgeregteSteng,die weinig Bloemen draaft, „ de onderfle Bladen rondachtig, de Stengbla! „ den ovaal hebbende , met zeer groote half „ gevinde Stoppeltjes." Het is, zegt hy, een veranderlyke Plant, of ongeflengd voorkomende met paarfche Bloemen, welke hy afbeeldt, of geftengd, en dan met geele of met driekleurige of met witte Bloemen. De Bloemen zyn veel grooter en dus het Plantje ook fraaijer dan de Penfeen , voorgemeld, hebbende een niet onaangenaamen Reuk. Het voornaamfte verfchil beftaat in de Spoor, of agter-Punt der O») Vi^ caule abbremro 8tc. Viola Aipina purp exi. guls foliis. C. B. Pin. .99. Vl0la Mont. ccerulea grandiflora. Tournf V, 410. Utm lutea. C. B. Pin i,9 09) r,0U caule elongato &c. Viola fytenaica f«fi0 X(BH  S Y M G E N E S I A. 243 der Bloem, welke de laatfte zeer lang en dun, IV. als een Hoorntje heeft. Men vindt 'er niet ™j* • minder verandering van Kleuren in , en de Bloe* Hoofbï men hebben aan het Steeltje twee Lancetvor- «tuk. mige Borfteltjes. Somtyds wordt de Steng een half Voet, doch in de laatfte wel een geheelen Voet hoog. (20) Viool met een Heefterige Steng en Lan- xx. ^ cetvormige effenrandige Bladen. borescens. Boomach- De vraag is of deeze meer den naam vantige, Boomachtige verdient dan de Berg-Violen, hier voor befchreeven , die ook dus getyteld worden. De Groeiplaats is in Spanje en de Bloemen hebben geen Reuk. D. Met opgeregte , niet agterover leggende Bloemen. (21) Viool die de Steng aan den voet zeer Tak- xxr. Mg heeft, de Bladen Lancetvormig Li- ^neasPlr" niaal effenrandig van elkander af; deKel'z!lf^' ken van agteren gelyk. fiiï Viool met een hurkende Steng; de Bla- xxn. • den SuffTU% amtitofa. Laag- (20) Viola Caule Fruticofo &c. Viola Kispanica fruticans. Heefterige^ Bi.br. I'. 56S. Viola jMontana putnila anguftifolia. C. B, Pin. 109. (ai) Viola Caule Bafi Raraofisfimo &c. PI. Zeyl. 317. Herba Indica 8cc. Raj. Suppl. +oz, Nelara-Parenda. Hort.MaU IX. p. 117. T. «o. BURM. Fl, Ind. p. (22) Viola Caule praeumbente, Fol. ianceolatla fabferraris pona 15» DEM.. XI. STBS,  M4 Samenteelice Kruiden. Afdeel d6n LancetvormiS eenigermaate ZaagtanXXI. * dif>> êet™pt: de Kelken van agterengelyk. Hoofdstuk. Deeze beiden groeijen in Ooftindie. De eerfte , welke Hermannus Klein Leeuwsbek geheten hadt, heeft een zeer Takfrge Steng, van een half Voet hoogte , met lange dunne Bloemfteeltjes ; de Bloemen paarfch van kleur. De andere, welke men op Ceylon Ratmul noemt is een Takkig, leggend, Houtig Gewas, door Elsvormige ftyve Stoppeltjes byna gedoomd. (*3) Vi°01 met een enMAe ruiSe huidige «oUria. Steng , Lancetvormige Haairige Bladen achtige?" en eenzaame Bloemen. P°l* Caule firupl. Mtfuto He;h3ceo &c_ CljC4oIaria Caule toplici hirfuto , Flor. AXÜIaribus foütariis. LoMfL. f z4. V„U Caule fuffruticoio brachiato &c. Caleeolatia Ca* leBiacruatorrlabroFlor. Racemolis. Lqeïl. //. iiu  S v k g e n e s ï A. ÏA5 veel ïd grootte overtreft, Zy hadden witte Bloe- IV.' men. xx,. Die Soort van Vioolen, Hybanthüi genaamd , Hoofdwelke Heefterig in de Wcstindiën groeit, daar 5™*^ ^ Loefling den naam aan gaf vanCalceolaria,«>«. 70 wel als aan de voorgaanden, wegens de figuur der Bloemen ; heb ik reeds voorheen befchreeven*: des volgt. vi.sw*"» (26) Viool met ovaale Bladen, die aan den xxv^ rand en van onderen Haairig zyn. V'«ia 'p* cacuanha. De Ridder geeft den bynaam van Ipecacuan-^f^jl ha aan deeze Soort, die op Caijenne fchynt te tel. groeijen. Zyn Ed. heeft denzelven ook gegeven aan een Soort van Wolfsmelk, voorheen befchreeven f , welke in Virginie fomtyds dien fn.d. naam voert, wordende van fommige Ingezete-7,'1!;^*4 nen, inzonderheid der Noordelyke deelen, (zegt Clayton, ) vry ftout, inwendig tot een Braakmiddel gebruikt en Ipecacuanha geheten. Onder de PlanteD van den Cliffortfen Tuin hadt LinhjeüSj bevoorens, den Geflagtnaam Ouragqga gebezigd voor de Brafiliaanfche Plant , welke den Wortel, die onder deezen naam in de Apotheeken gevonden wordt , uitlevert : naar het Periclymenum of Kamperfolie eenigszins gelykende , maar zeer klein (*> Onder de Ge- ' neesi (15) Viela Fol. ovalibus mlïgine fubtusque Pilofis. Syfl. Nat. XIII. Viola grandiflora, Veronicae folio villofo. BARR» dtqum. 113. (*) Ouragoga. fl. Cliff. 486. Gen. Plaat. 93*. Feiictyrne£ jiuns II. DUL. XI, STIK.  146 SaMENTEELIOE KrüIï>ECT. IV, neesmiddelen noemt hy dezelve, Lonkercn met ^XX[ L' een 'eggenc^e kruipende Steng en ftomp EvronHoofe" de fpitfe ruUwe Bhden (*). Naderhand vind ik •tuk. echter, door zyn Ed., niet als een Soort van, vtfy?™*' Lonic-ra, noch als een byzondcr Gefhgt, daar van in het Samenftel der Natuur gewag gemaakt (f). Van dien Wortel zyn byzondere Soorten. Uit Peru komt met de S 'aanrche Vloot jaarlyks een Afchgraauwe over: de Brafiliaanfche, die van Lisfabon komt , is bruin en dunner, meer geringd of qngelyker dan de andere. Bovendien is 'er een Witte, daar men de Afchgraauwe fomtyds mede vervalfcht , hebbende weinig of geen kragt De Peruviaanfche wordt voor de beste gehouden , om dat zy zagter werkt dan die van Brafil, welke zo fcherp is, dat iemand, die 'er veel van tot Poeijer ftampt, daar van deraelyke Toevallen krygt als van 't Euphor» bium. Benaauwde Ademhaaling, Bloedfpuwen, zwelling van de Keel, Ontfteeking der Oogen, kan iium parvum Erafilianum Alexiphirmacum. Pl"K Alm. 2SJ. Herba Paris Braiiliana polycoccos Raj. Hifi. fiso Ipecacoanha. Marcgr. Br&s. 17. Jpecacoanha Officinis. DAL. Suppl. 148. (*; Mas. Mtd. Halm. t749. p «4. N. «, (f) Nog andere Planten lornen onder dien mam voor,, gelyk de Spiraa triftliet* f welke ik in het IX. stuk befchreeven, en daar van bladz. 4«. gmeld heb , dat men die • Sn Virginie Ipecaruanba noemr en het Poeijer van den Wor¬ tel tot een Braakmiddel gebruikt.  S Y H c E n B s 1 A.' S47 kan door het vliegende Stof veroirzaakt wor- IV»' den. De Wortel bevat een Slymige of kleverige AFx>IIxEIi* Harst, welke het Afkookzel zo Lymerig maakt, Hoofddat men het naauwlyks door een Doek kanSTUK* wringen. Mooglyk is deeze de oirzaak van den m^m&* dienst, dien hy te weeg brengt in de Roode en Cemeene Buikloop • want in zelfftandigheid is hy daar toe van meer kragt, dan in Water gekookt. Het Poeijer wordt van een half Scrupel tot een half Drachme , ten dien einde, met eenig Opiaat gemengd , ingegeven. Alleen of op zig zelve is hy een Braakmiddel, dat zelfs in kleinder veelheid werkt (*). (27) Viool met een kruipende Kruidige Steng, ^JJ* langwerpige Bladen en eenbloemige Steel- dimdra. tiês Twee° J"' mannigtJs Of deeze genoegzaam van de voorgaande verfchille, twyfelt L1 n n mü$* De Heer Alla mand hadt dezelve in Suriname waargenomen , klimmende door de Haagen gelyk de Winde , met dunne Ranken, waar aan de Bladen (*) Ad Grana fex perbelle Vomiturrt provocat: Cortex Ra» dicis vel in minori quantitate. Hic enim pondere Gran. + vel e praftat quod Radix ad Scrupulum. Valde minuti Dofi, «Hu continuata , mirabili quandoque effecÏH datur in Afthlaare , aliisque morbis convulfivis, inprimis Infanrum. Rut* TV Me:. Med. p. ijo; item GeoffHQY. (»7) Viola Caule ferpente Herbaceo , Fol. Oblongl*, Zé» «iunrulis unifloris. Syft. Nat. Veg. XIII. K a II. DEta. XI. Stuk, (j>  148 Sabïen'teelige Kruiden. IV, den overhoeks , ver van elkander en witte xH,1, Bloemen, die een zeer groote Vlag, driedeelig Hoofd gehelmd hadden en eea zeer lange Omgedraaide stuk. Spoor. Van de vyf Meeldraadjes hadden flegts ^£■«"17. de twee agterften een Meelknopje. Op de Gebergten, in Gelukkig Arabie,kwamen den Heer Forskaohl Boomachtige ea Kruipende Vioolen voor. De gewoone welriekende werden , in Egypte , in de Hoven gekweekt. Impatiens. Springzaad. De Kelk is tweebladig, in dit Geflagt, de Bloem vyfbladig , onregelmaatig, met eenHuikig Honigbakje : het Zaadhuisje vyfkleppig, Het bevat de zeven volgende, meest uithcemfcbe Soorten. i. (1) Springzaad met eenbloemige eenzaams cKaT Steeltjes, gepaarde Eyronde Bladen en krom- Chineefch.. mg ÜOr.lgbukjtS. 11 . (a) Springzaad met eenbloemige eenzaame Breédüla- Steeltjes en Eyronde Blaaen, wier Tandjes **■ Lancetvormig zyn: de Honigbakjes langer dan de Bloem. C3) (1) Impatiens Pedunc. unifl. foiitatiis &C. Sy/l. Nat. XII. Gen. 1008. Veg. X II. p. 669. uuK.n. Fl. Ir.d. p. 187, ubt & reliqu*. (z) lmpatiens Pedunc. unifl. folit. Sec Valli-Onapu, R. Malab. IX. p. 91. T. 48,  Sykoenesia. 140 (3) Springzaad met eenbloemige vergaarde IV. Steeltjes en Liniaale gepaarde Bladen, Hoofd» (4) Springzaad met eenbloemige vergaarde .TUK. Steeltjes en Lancetvormige bladen, de Ho- m. nigbakjes langer dan de Bloem. < '0™po/ai? foiia. De eerfte van deeze vier is in China , de paaibla. iweede aan de Kust van Malabar waargeno- 8',v< men, zo wel als de derde, die , gelyk de vier-G£™£[|de , ook tot de Ceyloofche Planten behoort. e oom ' Deeze laatfte heeft in 't Loof,en in de Geftalte, veel overeenkomst met de volgende Soort, doch verfchilt zeer veel door de lange dunne Staartjes der Bloemen , die ook zeer lang gefteeld zyn. Volgens Hermannus zou de Vrugt naar een Zwaluw ge'yken, dat meer op, de Bloem toepasfelyk fchynt. (j} Springzaad met eenbloemige vergaarde v. Steeltjes en Lancetvurmige Bladen , de bovcnjlen overhoeks } de Honigbakjes korter dan de Bloem. Zeer (3) Impatknt Pedunc. unifl. aggiegatis 8cc. Fl, Zeyl 314. Koncbra • Tallu K. Mei. IX p. S7. T, 31 f (4) Impatiens Pedunc. unifl, aggteg. &e. Baltamina latif. Flot. Calcaii longisfimc. Burm. Zeyl. 41. t. i«. f. i. (5^ Impatiens Ped- unifl. aggreg. Fol. Lanceolaüs &c. B, Clif, 428. R- latiih. 431. N. 2. GOUAN Monsp. 4i">7. L±cea Herba. Rumph Amb. V. p. 274. t. 90. balf .mina fatjnina. C. B. Pin. 3°6. Balfamina. DOB. Pempt. 671, iialf. fewn. PerficifoliaXOB. U. 317- 11. DHL' XI» STUK.  i?o Samenteelige Kruiden. Afdeel. Zeer SemeeD is ®t Kruid, zo wel als de vöoxxl rigen een Zaayplant zynde, in de Bloemhoven Hoofd- van ons Wereldsdeel, alwaar men het, fchopn steI' insgelyks uit °ostiDdie afkomftig, reeds meer vtry?wy~ dan twee Eeuwen geteeld heeft. Men geeft het by ons, en in 't algemeen, den Latynfchen naam Balfamina, en dus is het aan iedereen bekend. Het heeft zonderling dikke, Sappige Stengen en Takjes, en een byzondere manier van Gewas. De Bladen werden , niet oneigen, door Lobel, by die van den Perfikboom vergeleeken. Het voert ook den naam van Balfem-Ap. pel Wyfje, ak naar het Kruid dat men BalfemAppel noemt, of ook naar het Bingelkruid gelykende. Sommigen geeven 'er den naam van Springkruid of Kruidje roer my niet, aan; om dat de Haauwtjes, ryp zynde, geen aanraaken veelen, zonder dat 'er het Zaad uitfpringe. Behalve de verandering, van roode % paarfche, Vleefchkleurige, witteen gemengelde of bonte Bloemen , die het Oog vermaakt, heeft de Tuinierkonst dezelven wonderlyk weeten'te vergrooten en te verdubbelen ,• zo dat zy. haar gewoone figuur verliezende , als Roosjes zig verwonen en tot een zonderling fteraad ftrek, ken, zo wel in Huizen, Portaalen, Venfters en Prieelen, als in de Bloemperken-; dewyl menze in Potten overal naar believen plaatst. Ten dien einde moeten zy in Broeibakken ge', teeld worden, in een wel bereide Grond. (6) Spring,"  S Y N G E N E S ï a. 15* ' (6) Springzaad met eenzaame driebloemige IV. Steeltjes en fmal .Lancetvormige Binden. ^1* ' ; tlOOPD- Deeze, op MoerasH, e plaatfen van 't Eiland STUK. Ce*lon voorkomende, heeft een Kruidige Steng vi. nut Leedjes , de Bladen overhoeks, glad, ge tr;fla.a. fteeld en zeer fmal; de Bloemen groot, met een J^ebloe* kromme Spoor, die volgens de beichry ving dik , kort en ftomp is , doch zeer lang en dun naar co Afbeelding van den Hcogleeraar B c R m A m- NUS. (i ) Srr;rezaad met eenzaame veelbloemige vrr. * * li IVtilt ii2J£* Steeltjes, Eyronde Bladen en gezwollen^ Stengknietjes. pif^°- In de Bosfchen van Duitfchland, Bohème en Vrankryk , maar ook elders, gelyk DoDOiséos zegt, vindt men dit Kruid , dat de eenigfte Europifche Soort is van dit Geflagt. In onze Nederlanden komt het , op fommige plaatfen daar 't Zandig is , overvloedig voor; in Sweeden groeit het aan den voet der Bergen en Oevers der Rivieren; in Rusland overal op vog- ■ (6) hipaiiens Pedunc. triftoris folitariis &c Fl. Zeyl-MBolfamina anguftifolia &c. Bdrm.- Zeyl. 41. T. 16. f. 2. Ealfsmina eiefta f. fcemina &c. Herm- P"t. T. p. io5. (7) Jmpatitns Pedunc roultifloiis fnlitariis &c Gokt. Sllg. «4. KRAM. Jufl*. *«3- COUAN Mmsp. 4«*. daLlB. Paris 270. OED. Dn. 58?. « Suec. 7zz , 792-Hul. Helv 405. R. Lugdb. 431- Barfamina lutea f. Nol. me tangere. c. b. Pin. 306. Ir»p?tiens Hetba. dod. Pt«p.6S»: Balfamina Siliquofa. Lob. lc 3'8. K 4 U. DEEL. XI. STBS.  S52 Samenteelice Kruide». IV. vogtige plaatfen, in Bosfchagie. Te Bern vinde XXI.1" men het ze,fs in de Stad> "gt Hall er. Het Hoofd- heeft de Steng fomtyds een Elle hoog, teder ««■ en Sappig, zo wel als de Bladen,en vièrbloemiSe deeltjes in de Oxelen : de Bloem mis. maakt, vier of zesbladig, naar men 't neemt, geel van Kleur. Meest verfchilt het van de Balfamina, voor gemeld, door zyne Zaadhuisjes, die als Haauwtjes zyn , met hoekige Zaa. den, welken het, aangeraakt zynde, met kragt uitwerpt. By nagt laat het, als flaapende, zyne Bladen hangen. Sommigen hebben dit Kruid , als van eene afzettende hoedanigheid, tegen 't Graveel; anderen , als verzagtende , tot een Wondmiddel aangepreezen Men vindt 'er ook, die het Vergiftig achten ; des het beft zy, zig daar van te onthouden. Met de Bladen en Bloemen wordt in Noord Amerika, volgens Kalm, geel geverwd. XXII. HOOFD- (*) MuüerculU Rhi-otomls aoftratihus TVmdkraut appellatur, ob vim quam illi adlcrihunt üalfamicam Mar» Al. fit p. 3«. Bonafias Herba sftare allicitwt « illaqueant Geimani. Loesel.. Vid. Fl. Stuc. n. p< 3oS,  Gynandria; 133 XXII XXII. HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. Befchryving der Manw yvige Kruiden, (Gynandria; dat is der genen, wier Bloemende Meeldraadjes of op den Styl of op eenigerleye manier daar mede famengevoegd hebben; gelyk in de Geflagten van Kalfsvoet, Speerwortel, Slangekruid , als ook in het Boomplaag en anderen, Ia het Stekel der Sexen is dit de Twintigfte Klasfe , welke naar het getal der Meeldraadjes in Rangen gefmaldeeld wordt. Dezelve bevat maar dertig Geflagten, waar van reeds negen onder de Boomen en Heefters befchreeven zyn. Die van den eerften Rang, de Tweemannigen naamelyk, zyn nog niet aangeroerd; doch daar van behooren de zes eerften, het Standelkruid en dergelyken; zo wegens de Bolwortel n, als de geftalte en manier van groeijing, volgens myne Natuurlyke Methode, welke ik in dit Werk verkooaen heb te volgen *'>l*g-\ tot de Afdeeling der Lelieachtige of Bolplanten. s?. bl'. zls. Dus kome ik dan aanftonds tot het Epidendrum. Boomplaag. Een Geflagt, welks Soorten, wier getal dertig is, meestal op de Stammen van Boomen in de Indiën groeijen , daar het den naam van heeft. Binnen de Bloemblaadjes, die doorgaans K 5 vyf U- DEEE-. XI. STUK'  If4 MAnwyvice K&vidéx; IV. y;. f in getal en van aarmerkelyke langte zyn, 3BI*1' 5s een Honigbakje , vnn eene Tolachtige fiHoorn- guur, fch ef en omgeboogen , onder 't welke •tuk. |,et y, ugtbegiozel ï.k , dat omgedraaid is, dun en lang, vordende een lange Vleezige Peul , waar in zeer veele Zaadjes. De Bloem heeft geen Kelk , maar komt uit een Scheede voort. Zodanig zyn de algemeene Kenmerken . waar van echter veelen in 't een of ander opzigt verfchiücn , dcch meest allen hebben zy Vezelige Wortelen. Ik noemze Boomplaag , cm dat de Boomen, op witr Stammen zy groeijen volgens denGriekfchen naam, daar door, gelyk in Europa door het Mos, Schurft en de Marentakken, in het Gewas en inzonderheid in het Vrugtdraagen, zeer benadeeld worden. Ondertusfchen is het Vrouwvolk in Oostindie, alwaar menze Angrek heet, met de Bloemen van fommige Soorten zo vermaakt, dat die van Rang zyn, onder dezelven, 't zeer kwaal yk zouden neemen, wanneer het Gemeen zig daar mede ging verderen. Zy achtenze te meer, zegt Rumphids , omdat dezel ven, als den Grond verfmaadende, een hooger Groeiplaats uitkiezen, en plaatzenze, in een klomp Aarde geftokrn, als Ruikers in de Vertrekken tot fieraad, of draagenzeop 't Hoofd. Inzonderheid heeft dit met een der fraaifte Soorten by de Princesfen op Ternate plaats. De Ridder onderfcheidtze vooreerst in A. Klimmende. Tot  G Y N A N D R I A« *55 Tot welken zyn Ed, t'huis brengt het in naam A Jj^ zeer bekende Gewas. XXII,* „ , Hoofd(i) Boomplaag, dat klimt, met Eyrond-4TÜÏ(i langwerpige , geribde, ongedeelde Steng- u bladen, en SpiraaU Klauwieren. drïmrt nilla Zo wel in Oost- als in Westindie ,zegt L i N- Bandje, m m v s, groeit deeze Plant op de Boomen. De Baniljes, echter, worden ons uit de Wesundiën toegebragt, alwaar verfcheide Soorten van dezelven zyn of Verfcheidenheden Plukenet beeldt 'er eene af , die op den Boom, welke de Jamaikafche Peper voortbrengt, groeijen zou. Meri a n merkt aan, dat zy in de Bosfchen voorkomen , aan de hoogde Boomen en meest aan zulken, die op vogtige en Moerasfige plaatfen ftaan, klimmende als Klyf by dezelven op en zig daar aan vast hechtende. Ook wordt het Gewas Mexikaanfche windende Haauwplant met Weegbree-Bladen van Ray geheten; dat de geftalte in 't algemeen wel uitdrukt. De Spaan. (l) Epiilnirum Fol. ovato - oblongis &c. Syji. Nat. XII. Gen,. 1016. Veg. XIII. p «8». Mat. Med. 4I8. R. Lugdh. 13. bu%m. Fl. Ind. p. 188. &c. Vanilla Fl. viridi et albp. Plum. Gen. ïS. Ie. 188. Vanillas Piperis arbori lamaicenfis innascens. Pi.uk. Alm. 381. T. 320 f. 4. Vanfile. MER. Sur. T. »J. Volubilis Silicjuofa. CATESB. Car. III. p. 7. T. 7. Lobus Arotnaticus fubfuscus. C. B. Pi*. 404 Lobus ob,. lonciia Aromaticus. Clus. Exot. 71. /ï. Epidendram Caule fcsnd, teteti &c. AU. Ups. 1740, p. 37. Angurek wainat K2BMPÏ- Am. 867. T. 8<9. f- 1. II. DEEL. XI. STB&.  J5$ Manwyvige Kruiden. IV. Spaanfchen noemen het Vanilla of Vaniglia wegens de Peulachtige Vrugt, en daarvan is de Hoofd gewoone naam afkom itig. By Hernandez «tui. komt het voor., onder dien van Aracus Aroma, ticus ; Tlilxochitl, dat is Zwarte Bloem, by die van Mexiko genaamd. Pater Plumi er befchryft, het gene op 't Eiland San Domingo groeit, zeer naauwkeurig. Het hadt in de Grond zyne Wortels en klorn tot aan den top der hoogfte Boomen op, met zyne Ranken , die 'er dan ook wel onderwegs in geworteld kunnen zyn. Deeze Ranken waren echter maar een halven Vinger dik, rond, groen , om de Handbreed knoopig en aan ieder Knoop Bladen uitgeevende van Lancetvormige figuur, als een Spiets-Yzer, negen of tien Duimen lang en drie Duimen op 't breedfte, glad en bly-groen , dikachtig, fterk geaderd week en een weinig fcherp van Smaak. Van de Klaauwieren, tegen de Bladen over, maakt hy geen gewag, maar zegt, dat uit de Oxels der Bladen lange Takken voortkomen van dergelyke gefialte, en eindelyk Bloemtakjes, zeer bogtig,uit ieder Knietje een zeerfraaije Bloem geevende van zes Bladen, binnen Sneeuwwit, van buiten groenachtig. Vyf der Bloembladen waren lang en fmal, geboogen en gedraaid; het zesde hol als een Waterkruik, in 't midden geplaatst en op een Vleezig, gedraaid, Snuitach. tig Vrugtbeginzel zittende, dat een lange dunne Haauw wordt, fomtyds rossd, fomtyds driekantig*   PliAAT LXÏI.  G ï N & k « r I A. «57 tig, kleiner of grooter, vol met fyne ^Za^ies'/sj^^ Van deeze Westindifche waren zo wel de ' xxn. * Vrugten als de Bloemen Reukeloos, daar deHooFagewoone Baniljes een byzonderen Reuk en Smaak * hebben. C l u s * u s, die ze in 't voorfte der voorgaande Eeuw bekwam, noemde ze Kruiderige Haauw, doch kende haare afkomft niet. Somtyds zynze als met een fyne Bloem van Zout bekleed, door het opdroogen der ukwaafemende Vogtigheid , naar Syroop gelykende, waar in het Zaad, dat zy bevatten, legt. De Keuk is Balfemachtig en zy leveren, door de Scheidkunde ondefzogt, veel Kruiderige Olie uit. Men achtze Maagverfterkende, Windbree. kende , Verwarmende en Afzettende te zyn; doch in de Geneeskunde worden zy weinig gebruikt. Gemeenlyk komen zy in de famenftelling der Chokolade en geeven daar aan een aangenaamen Geur. (a) Boomp'aag met een klimmende ronde eeni- n. germaate Takkige Steng , Lancetvormigedrum'fkt Bladen en Liniaale ftompe Bloemblaadjes. , ir bloem. Hoe het Angrek Warna, door Kaempfer afgebeeld en befchreeven , tot de voorgaande betrokken kon worden ; daar hy de Bloem by een Kapel of Vlinder vergelykt, en het Zaad. huis- (*) Epidtndrum Caule fcandente teteti&c. Atl. Ups,i7*** f. 37. Katoüg-ging, KaemPÏ. Am. 868. T. ««J. f, I, U, DE».. XI, STUS.  I5S Samenteelige Kruisen. i&Jfii opgeeft byna als de Kardamom: be-rw xxti. « niet. Zyn Katong-ging, op dezelfde pfaat Hoofd, groe.t ook op Java als een Bygew., der Beo', men, en wordt 'er van de Ingezetenen zorg. vu!J,g; aangekweekt, zo wegens den aangenaamen Moskeljaat - Reuk , als de fraaiheid der Bloemen en derzelver zonderlinge figuur Hv hadt uit den Lusthof van den Generaal Oudshoorn , buiten Batavia, een Tak met zeven iHoemen daar van bekomen, waar van hy de fchoonheid ongemeen verheft. De Bloemen, zegthy, gelyken naar een Scorpioen, wordende' deswegen, met een woord, nog van de Portugeezen afkomftig, Fouli lacra gebeten; dorfa onze Ridder merkt aan , dat dezelven als Spinnekoppen zyn. De Heer Kleinhof,immers, hadt gemeld, dat menze op Java Angrek-Cambang of Spinnekop.Bloem tytelt. De bynaam van Lugtbloem, door Li nn^e os gebruikt kan van een Japanfch Gewas,Fu flarcgenaamd! door Kaempfer ook afgebeeld, welk hy Aerobia noemde, ontleend zyn. Hetzelve, naamelyk, aaneen Bosje gebonden, en indeLugt opgehangen, groeide en bloeide niet alleen, eelyk onze Hemel - Hemels, maar bragt ook ryp Zaad voort, en bleef, op die manier, eenige Jaaren in 't leven ; 't welk van deeze Diet gemeld wordt. v «to£- p '£ Is een k,imme^ Gewas, dat de Pinang. pi-.Lxxi.'-Boorneq inzonderheid bemint, aan wier Stam £' U mcn een RankJ*e, met eenige Aarde of wat Mos,  Mos, hindt en dus fcttec bRjfer Wo td in. t)e B'ad^n zyn eenigr de figuur der Bloemen, die vo'gms Kaempfer „ vyfbladig zyn , Citroenkleur , met fc'noone groote paarfche Vlakken zeer fraay gefpren" keld; de Bloemblaadjes twee Duim lang, van *i bteedte als een Pennefchaft, ftyf, vet, aan \ de enden een weinig breeder , opgewipt en " eenigermaate uitgegulpt. Van de Bloembladen is één, in 't midden geplaatst, langer '> dan de andere en regt uit geftrekt , op de „ wyze van etn Scorpioen - Straat; de twee ", overigen, wederzyds, wyken Halfmaanswyze " van de Staart af en verbeelden dus dePooten \\ van het kruipend Schepzel. Tegenover de \\ Staart komt een kort, krom Snuitje, dikker " dan een Pennefchaft, van biven rond , van '* onderen hol en paarfch, zodanig geplaatst, * dat het den Kop van het Diertje fchynt voor te ftellen. Aan den voet, immers, omringd *l, met drie korte opftaande Slippen , ongelyk „ van boven, onder famengegroeid, is het aan „ den top met een dun hol paarfch D -kzeltje ' geüooten, en, dit weggenomen zynde, vertoont zig een Tepeltje van pieramiedaale fi"t guur, met twee bolletjes als Oog-n weder'n zyds. De Moskeljaat-Reuk van deeze Bioe* n men, U. £>***, »« SïUSs  16a Manwïvige Krdideh. AfSel " TQ iS Z° dat door één TakJ'e daarvan 9 xxn. '»» (aan welken men 'er twaalf zou gezien heb- Hoofd. „ beneen geheel Vertrek daar mede vervuld «w. wordt, en die Reuk heeft alleen plaats in het „ uiterfte gedeelte van het Bloemblad, dat „ den Staart verbeeldt, 't welk afgefneeden zyn- i, de de Bloem geen Reuk meer geeft." B. Met een opgeregte gebladerde Steng. e%*. ^ BoomPIaaS met de Stengbladen Elsvormig drum te- gejleufd. nuifolium. Oonoiadig. (4) Boomplaag met de Stengbladen langwer- Seatuia- pig j overhoeks, Jtomp, ongeribd: de Lip Gerateld. van * Honigbakje tweedeelig wyd gemikt. v. (5) Boomplaag, dat geflengd is, met de Bla- VMbtoT" den ScliUbbig Lancetvormig en Bloemtrosmig. fen in de Oxelen. Deeze drie Soorten vallen in Oostindie, en de tweede fchynt ook in Amerika voor te'komen. Die heeft de Bloemen geel of geelachtig, zo (3) Epidendrum Fol. Caulinis fubulatis Sec. Tsjerou. matimaravara. H Mal. XII. T. 11. p. 5. (4) Epidendrum Fol Caulinis oblongis alternis Sec. Helleborine ampbsfimo Folio vario. Plum. Sp. 9. h. is0 f. t Ponnampou- maravara. H Mal. XII. p. 7. ï\j. Rooi' Elys. II. p. au. f. 7. (5) Epidendrum Caulescens, Fol. imbrieatïs Sec AngrarCUm odtavum f. furvum. Rumph. Amt. vi. p. 104. T. 4«. f. t. Thaüa maravara. li. Mal. XII. p. 9.T<4. Orchis iooH lh& Aiifiides. Raj. Hifi. \\\. p, ,s0. &0D8t f< ^  ti ï N A K r R i Ai s6i 20 wel als het derde, waar in zy van binnen IV; donkerros of vaal zyn-, volgens de benaaming, Axx^Li welke 'er Rumphius aan geeft. In zyn agt« Hoofdfte Angrek vind ik evenwel geen overeenkomst"0^ "met dé bépaaling van deii Ridder. (6) Boomplaag mt de Stengbïaden Dezenvor' VI\ a ... Epiden- mig Jtomp , en eenbloemige Steelen, digt dram getropt in de Oxelen. HoogTood. (7; Boomplaag met de Stengbïaden langwer- vir. pig, de Aairen eenzydig en de Pyp van 'ÏEa^ydigt Honigbakje zo 'tang als de Bloem. (3) Boomplaag met de Stengbïaden Liniaal vm- n . , Lïneare. Jtomp) mtgerand en een eenvoudige Steng. LinUai. (9) Boomplaag met Lancetvormige Ribbige lxBladen ; Schubbige Scheeden en een ge- tam." pluimde Bïoemfteng met gejtippelde Bloemen. pe|deftip" (to) Boomplaag met Lancetvormige RibbigeCa*i'atam, £la GelUMt. (£6} Epidendrum Fol. Canlinis Enlïformibus &c, Jicq. Amer. Bijl. 29. T. i3j. Helleboiine coccinea multiflora. Plum. Ic. jSo. f. 1. (7) Epidendrum Fol. Caulinis oblongis Sec. jacq_ Amer. 19. t. 137. Heltebo'rïne purpurea umbellata. Plum. Ic. j8$. F. 1. (S) Epidendrum Fol. Caul. Lineatibus obrufi? &c. JACQ. Amer. Hip. 29. T. 131. f. 1. Helleboiine tenuifnlia repens» plum- lc. 181. f. 1. (9) Epidendrum Fol. Lanceoiatis Nervofis Sec. Hellebori» ne RamoGsf. CaulicuLs & Flor. maculatis. Plum. 1c. 187. fio) Epidendrum Fo!. Lanc. Nervofi» &C. Helleb, Ramofisfiraa Sec. Plum. Ic. 177. £, II. Deel. 21. stuk.  1(52 Manwitvige Kruiden. IV. Bladen, een gepluimde Bloem - Steng; gi- A*xxn.1* vlakte gefiaarte Bloemblaadjes , waar van Hoofd- twee uitermaate lang. STUK. Zeer duidelyk onderfcheiden zig dèeze, allemaal in Amerika of in de Westindiër) voorkomende, door haare bepaalingen. Het zyn Bygewasfen , op de Boomen groeijende, van meer of minder fraaiheid. Het eerfte nam de Heer Jacqoin ongevaar een Voet, de twee volgende twee Voeten hoog , in digte Bosfchen op 't Eiland Martenique waar. Van de twee laatflen achtte de Hoogleeraar j. Burmannus het Geftippelde aan het voor befchreevene Scorpioen- of Spinnekop - Bloem naby te komen en tevens veel met de Baniljes te ftrooken. De Vrugt en Bloem nogthans verfchillen zeer. Het laatfte heeft de Bloefem allerwonderlykst, en niet minder fraay ; immers zo de Kleur aan de Tekening eenigszins voldoet. Men zou het, wegens de Armswys uitfteekende bovenblaadjes , en het Staartige nederwaards, met regt, dunkt my , Kreeftbloem kunnen heeter. E*'de ^ll) BoomP'aaS met de Stengbladen Eyrond drum 'ova. fpits ; Ribbig, omvattende en gepluimde "lyIOnd. Bloemfteelen. 't Schynt fil) Epidendrum Fol. Caulinis Ovat^s acutls &c. Herba fupplex major fecundi f fcmina. Rumph. Amb. Yt. p. in. T. S'. f- 2. Anantali-maravara. 11. Mal, XII. p. Ij. T. 7. RUDB. Elys, tl. p. ii3. f. 4.  GïÈJA è? D R ï Ï diën in Europa overgebragt en heeft een zeer J?«*if»aartige Bloem , die ook by nagt een zeer aan- Biesbiadi£. genaamen Geur verfpreidt. De Bloemblaadjes zyn geelachtig , mair het Honigbakje , in 't midden , dat een lange Steel heeft, is fpierwit. Met haare Wortels, die uit zekere Knobbeltjes of Knoopen voortkomen, omvat zy de Takken der Boomen, en wordt deswegen, van de Spanjaarden , Abraca -polo geheten. De Heer j a cqüim bevondt, dat zy wel twee Meeldraadjes maar agt Meelknopjes heeft , die in de Kap van 't Honigbakje verborgen zyn. De tweede komt op de Philippynfche Eilanden, de derde 3an de Kust van Maiabar voor. Deeze heeft Bladen als van Aloë en eene roode, de vierde een witte gefprenkelde Bloem. De laatfte , met Biesachtige Bladen , is zo wel een Bygewas , op f 18) Epidendrum Fol. Rad. Lsnc. csnaliculatis &c. Viscum Delphinii Flore albo. gutrato Sec. SloaN. Jam. T. 148. f. 2. (19) Epidend'um Fol. Subulatis fulcatis Sec, Helleborine tnaculofa &c. Plum. Ic 184. f. 2. L3 II, Deel. XI. Stuk.  ié6 Manwïvice KllüIDHK. Tdm °P Boomen B™'^0 > als de anderen, hoewel XXII.' LinNjeus dit daar van niet aantekent. stuk!" (ac0 Boomplaag met Eyrond - langwerpige driexx. ribbige Bladen, en getroste gevlakte Bloe* Epiden- mn d' urn ferip. Geletterd, (ai) Boomplaag met Liniaale Wortelbladen, Rêfu/um die aan de tweevoudig gefiompt zyn en Geftompr! getroste gevlakte Bloemen. xxn. C22) Boomplaag met de Wortelbladen breed ueiyk. " Lancetvormig ongeribd en zydelingfe ron~ de Bloemblaadjes. Deeze drie Soorten komen, in Oostindie}ook op de Boomen voor. Het eerfte, dat Rumphiüs befchreevene of bonte Angrek noemt, heeft de Bloembladen geel en met roode Karakters getekend, 't welk dezel ven zo beminnelyk, byna, maakt, als voorheen van het Scorpioenof Spinnekop - Bloem van Kaempfer is gezegd. Linh.süs geeft daar van den bynaam. aan de laatfte Soort, welke het groote Witte Angrek is, van welks aartigheid Rumphios niets meldt, zeggende , in tegendeel, dat men het Arm Angrek noemt, wegens de flegte gedaante (io) Epidendrum Fol Ovato - oblongis trinerViis &c. Angraxutn lcriptum. Ruu.eh. Ami. vi. p, 95. t. 4». (zij Epidendrum Fol. Radicaübus Liiieuibus &c. Angelin. maravara. H. Mal. xii. p. 1. T. 1, Rudis, Eiys. tl. p 210.t. j. Cai Epidendrum Fol. Radicalibus lato-Lanceolaris &c. Jüigtïcum albua majus. Rump». Ami. Vi. p. sa, t. 43.  GïNANDRIA. 16? daante die het heeft. Hoe ftrookt dit ? De Wor- rV. seis maaken aan de Boomen een verwarde klomp j A de Bladen zyn dik en ftyf; de Bloemen wit en hoofdklein, in 't midden als een Schoentje of Zee-sxuK. hoorntje hebbende. Osbkck,niettemin ,vondt het met witte Bloemen , van grootte als Narcisfen. Van de middelfte Soort zegt CommeIyn, dat dezelve een bonte zeer welriekende Bloem heeft , welke van binnen als de figuur voorüelt. van een Vogeltje. O3J Boomplaag met langwerpige gepaarde , xxnt gladde, geftreepte Bladen, die op een Bolirup^c"lh. gegroeid zyn: de Steng veelbloemig, hpjfó**^ Honigbakje Hartvormig: wg. Dit is een Westindifche, welke de beroemde Sloane , op de Velden van 't Eiland Jamaika , overal, aan Boomen en Paaien waarnam. Zy hadt fchoone roode Bloemen, naar die der Ridderfpooren eenigszins gelykende. De Vrugt was een Eyronde Haauw, met zeer kleine Zaadjes, gelyk in veele anderen. f24) Boomplaag met breed • Lancetvormige xxiv. Knobbelig. (tJ) Epiitr.drum Fol. oblongis geminis glabris &c. Viscum Rail. bulbofa minus. SloA1*. Jam. 119- Wfl. I. T. iïi. f. Viscum Caryopliylloides, Liiii albi foliis txc. C'Atisb. Car. II. p- T. 8è. Heile'jorine Cochleato Flote. Plum. U. 185. f. ï- (z4J Epidir.drum Fol. lato - Lanceoiatis Nervo.ls Sec. Hellebotine purp. Tubetofa Radice. Plum. Ie. i8«. f. 2. An- L 4 ers" ii. dsel. xi. STUK.  ie* Manwïvïge Kruiden» Afdeel. 8"üde Bladen, die Vliezig zyn en op een xxu. Bol gegroeid; een Svheedige Bloemfteng en flooFD. een tweedeelig Schuitachtig Honigbakje. Deeze is de eerfte onder de Planten van di$ Geflagt, welke niet op Boomen maar in de Aarde groeit , wordende derhalve, van Rumphius, Aard- of La,nd - Angrek geheten. Uk deszelfs befchryving blykt, echter, dat de Vezelige Wortels een Bos Bladen, naar die van. Kurkuma gelykende, uitgeeven ; na welken eenige Knobbels volgen; bezyden welken de. Bloemfteelen opfchieten , vyf of zes Voeten hoog , die Bloemen draagen byna als de Akeleijen, purperrood van Kleur. E^ïde« ^ BoomP,aaS met Begenvormige eenigerdrum ft maate Vleezige Bladen , de Steng weinig- ^Uum- Bloemen hebbende. Zeer Te Suriname kwam, volgens den Heer Da hlberg , deeze voor, flegts een Duim hoogte hebbende , met Degenvormige, gladde, fpitfe Blaanje-!, als van het Liich , mt den Wortel voortkomende. Tusfchen de Bladen groeijen enkelde Bloemft-ngetjes , met één of twee Blommetjes aan 't end* naar die van dit Geflagt gelykende, uiteen driekleppig Kafr'e. grtecum terreftre prlmum. Rumph. Ami. VI. p. 112. T. si. f. 1. . f>s) Epidendrum Fol. Eafiformibus fubcarnofis , Scapq paucifluro. Mant. 491.  G-YHANDR1A. l6> {26) Boomplaag met een ronde e ff ene Steng, IV.' de Bladen Degenvormig geftreept ;de Bloem- Ax^fL' blaadjes Lancetvormig glad, met een bree- Hoofd. de omgekromde Lip. stuk. xxyr, In China hadt Osbeck deeze waargeno-^^"^"; mgn, die ook een Aardplant is, met een ronde fififom. Bloemfteng van twee Voeten langte, bezet met biadfff1" eenige fpitfe Vliezige Blikjes; de Bloemen overhoeks , gefteeld, zeer aangenaam en fterk van Reuk. (27) Boomplaag met een ronde gewrichte ge- xxviv. Jlreepte Kettingachtige naakte geheel een-^°nili' voudige Steng en Liniaale fpitfe Bladen. Ketting. achtig. Dit is dat Plantje, voorgemeld, welk de vermaarde KiKMFFER Lugtbloem tytelde,wegens de gezegde eigenfchap. Het groeit, zege hy, op Japan in de Spieeten der Rotfen en h't Mos. der Boomen, en heeft de Stengetjes maar een Span hoog , een Pennefchafr. dik, met Leedjes als een Scorpioen - Staart, aan 't end witte Bloemen hebbende , welke naar die der Roomfche Boonen gelyken en het Zaadhuisje een Duim lang , Vleezi.g , met een geelachtig wit Stuifzaad gevuld. (a8_) (z6) Epidendrum Caule tereti lavi , Fol. EauTormibus, PetalM Lanceoiatis glabiis, Labic recutvato latjore. Syjl. Nat. X I , XIII. (27) Epidendrum Caule teteti articulato ftriato Moniliformi 8cc. AH. Ups. 1740. p. 37» Fu-Ran. KatMïï. Am. t. p. 86+. L S II, Dsel. XI. Stuk.  ï7Q Manwkvigs Kruiden. IV. f28) Eoomplaag met de Steng tenbladig, de ^sx1f.U Bloemen eenzydig getrost. Hoofdstuk (19) Boomwaag met de Steng eenbladig, dt xx«'in. Bloemen in de hoek van 't Blad, vergaard. Epi Jen- dOphio&l,s. (30) Boomplaa* met de Steng eenbhdig, de f°i*s- Bloemen in de hoek van 't Blad, gepaard. Slan.Ee- ' 0 r xx>x!* Deeze drie, in de Westindiën groeijende; Ruseifo- komen in geflalte elkander zeernaby, en heb''"steek- ben iets dat naar de Lelietjes van den Dale paimig. zweemt. Het zyn kleine Plantjes, weinig meer ciw».- dan eeo Handbreed hoog, op de Boomen groeiörasWadi ien^e' w'er ^oem zeer onregelmaatig is, doch ',S * I6'een gekapt of Huikig Honigbakje heeft en twee Meeldraadjes op den Styl zittende; ten minfte in de eerfte, die naar het Slangetong gelykt, volgens de Waarneeming van den Heer J a cq_u 1 n. De overigen zyn, wegens de overeenkomst van Geftalte , hier ook t'huis gebragt. Wylen de beroemde Hoogleeraar B o tt m a nnüs hadtze, uit hoofde van de figuur der Bladen , tot de Steekende Palm betrokken. Voorts f28) Epidendrum Caule unifolio, Flor. Racajnofis fecuniis. jACq. Amer. Hift, 215. T. 133.f. 2. Helleboiine Ophiogiosfo limilij. Plum. Ie. 175. f, 3. (29 Epidendrum Cau!e unifolio, Flor. e finu Folii «Jgregatis |ACq_ Amer. Hifi. 226. T. 133. f. 3. Helleboiine Rusci mjor's folio. Pr.UM Ie 17S. f. 2. (30 Epidendrum Cau e unifolio , Flor &c. Helleboiine Gtaminea repens bifloia. Plum. Ie, 176. f, 1.  G ï H A N d E I A. 17? Voorts merkt de gezegde Heer, door wien agttien Soorten vgn zulk Boomplaag in de xxllp] Westindiën waargenomen en afgebeeld zyn: Hoofd. omtrent dezelven aan , dat zy in het maakzel8TUK* van de Bloem ongemeen en zelfs meer dan de Satyria , Orchides en Ophres verfchillen; zo dat men daar van ook byzondere Geflagten zou kunnen maaken. „ Zy worden, (zegt hy), "„ inzonderheid de kleinften, door den tydplag. „ gen als Mos, die de Stammen en Takken ]% der Boomen bekleeden, en met haare Wor„ teltjes in de Schors gehecht zyn." Vyftien vind ik onder de Oostindifche Planten asngetekend. G o N N e r a, De Bloem van deeze, die naar den Noorfchen Bisfchop Gunnerus zal genoemd zyn, is een Kat met eenbloemige Schubben, Zy heeft Kelk noch Bloemkrans. Het Vrugtbeginzel is tweetandig , met twee Stylen en een enkel Zaad. De eenigfle Soort (1) , daar van tot nog t toe bekend , was onder den naam van Afri-p£™™a kaanfch Poddeblad, met Loof van Dotterbloe-f Afrikaanmen , voorgefteld door Hermannüs. Het heeft (1) Gunnera. Man:, Am. Acad. VII. p. 495- Pe» perifum lllitispcrmum. BURM. Frodr. 26. Fetafites Afiic, Caltha: paluftris foüo. HKRM. Lugd. +88. Blitum Afiic. C4ths paluftris folio &c. Pj.UK. Alm. 6i. T. 18. f. i. . u, deel. XI, Stuk,  i?2 Manwyvige Kruiden.1 AfdÏf* heefcDeen naakte Srengvan een Elle lang, mei XX1L een B,oemaa'r van een Voet, volgens Ptrj, Hoofd- k-*net. Uit de Afbeelding; door hem gestuk. geven, blykt, dat het Blad veel naar die van 't Japanfe Hoefblad, in 't voorgaande Stuk, en de Bloem-Aair naar die van'tMaijerzw.ee' me. De Heer N. L. Burmannus hadt het onder de Eenhuizigen geplaatst, en Perpenfum Blitifpermum getyteld , waar van de Bynaam is ontleend. De Bloem-Aair beftaat uit kleine Katjes of Aairtjes met Lancetvormige Blikjes, de Bloempjes afzonderende , die tw ee Meelknopjes hebben, wederzydséén,op het Vrugtbeginzel geplaatst, dat in 't midden twee Draadachtige omgeboogene Styltjes heeft. Het groeit aan de Kaap der Goede Hope. De JJriemannigen in deeze Klasfe, buiten de reeds befchreevene , Sifyrinchium en Ferraria naamelyk , tot de Lelieachtige of Bolplanten behoorende, gaa ik over tot de Fiermannigen.: waar onder het eenigfte Geflagt den naam voert van Nepenthes. Ka.ndraager. Dit heeft den Kelk vierdeelig, geen Bloemkrans en een vierhokkig Zaadhuisje. 4Ue, De eenigIie Soort CO > op Ccylon aan de ieflillatO' Rj. ris. Druipen- (j) Nepenthes. Sy/l. N*t. xiU Gen. ,oi9. Vn xm p. 6S3. H. Cliff. 4J.. Fl. Zeyl. IM< Nepemhes 2eyfan;cim* 4 IlO-  G y. N & n D R I A. 173 Rivieren, doch op de Molukkes in 't Geberg- IV. te groeijende, is een der wonderiykfte voort- ^Tx%ifJ" brengzelen van de Natuur. De Ridder heeft Hoofd? den naam gebruikt, dien de vermaarde Brb-Yn81011, 'er aan gegeven hadt , als ware het. in ftaat om iemand, die het ontdekte en te vooren nimmer hadt gezien , door verwondering en blydfchap over zynen Schat, ais buiten zig zelf te brengen. Bandura is de naam, dien 'er de Cingaleezen op Ceylon aan geeven. Ri mph lüs noemt het Kannekens • Kruid of Ccmtharifera , dat is KanJraager ; om reden, gelyk wy zo aanltonds zien zullen. Dus wordt het door L1 n n m v s befchreeven. „ De Steng is rond , met overhoekfe, Lan. „ cetvormige, ongedeelde, half-omvattende, „ uitgebreide , gladde , effenrandige Bladen, „ die in een Draadachtige Klaauwieruitloopen, „ aan 't end een langwerpig rolrond Blaasje "„ hebbende, met een rond Dekzeltje, dat dus „ zeer gelykt naar een Kannetje, zynde met „ Water gevuld. Aan 'c end van de Steng is „ een Pluim van Bloemen, met een vierdeeligen „ Kelk en vier Meeldraadjes aan den top van „ den Flore. minore. breyn Prtdr. II. p. 7$. Utriculstii vegetabilis Zeylanenfium Bandura Cingalenfibus dicta. F LOK. Alm. 394. T. 237. f. 3. burm. Zeyl. 4z. T. I". Priapus veger, monoichis, Ajjm, Cbar. $29. Planta mirabilis deftillatoria. Epb. Cur. ann. I. Sec, z, p. 363, Cantharifer». Ru.v.Pa. Amb. V. p. 121. T, 59. f. ï. II, jjsel. XI. stuj5,  m Manwxvige Kruidëw. Afdml.3' den StyJ' De Vrugt is een hngwerpig Dooê. xxu. '»' Je' in 't midden wat uitgezet, met den vier*• hoek'gen Stempel gekroond , vierhokkig , ,, vierkleppigj bevattende veele lange dunne Zaadjes." Dewy! de Klaauwier eindigt in den bodem van het Blaasje, dat 'erdusaan hangt; zofchynt het Dekzeltje noodigom 'c Vogt daarin te houden , welk het door de Klaauwier ontvangt. Doch Rum. phius merkt aan, dat deeze Kannetjes doorgaans tegtop ftaan aan 't end der Klaauwieren of een weinig fcheef, fomtyds in waards, fomtyds uitwaards : 't welk te beter plaats kan hebben, om dat het een kruipend Gewas is, naar de Bofchtouwen eenigszins gelykende, maar kleiner. De Kannetjes zyn aartig met roode of paarfchachtige ftreepen getekend en het Dekzeltje is meest rood. Volwasfen zynde, hebben zy ongevaar een half Voet langte en zyn meer dan een Duimwyd; zo datzy fomtyds een half Pintje Water kunnen houden , 't welk zuiver en drinkbaar is. Somtyds komen 'er eenige kleine Diertjes , als Wormpjes of Garnaaltjes, in voor. De Aapen en ander Gedierte bedienen zig daar van tot dorstlesfchinge, en de Indiaanen hebben veele bygeloovigheden daaromtrent. Men wil dat het Kruid een Geneesmiddel zou zyn tegen vergiftige Slangenbeeten. Van de Fyfinannigen, in deeze Klasfe, zynde Geflagten van Gluta en Pasfiflora onder de Heefters befchreeven, des alleenlyk ovcrbiyfr,, AyE-  Gyn Andria ï75 A y e n i a. IV.' Afdeel, Dit naar den Franfchen Hertog d'Ayen, een^**^ groot voorftander der Kruidkunde, benoemdeiTUK. Geflagt, heeft een vyfbladigen Kelk de Bloemblaadjes tot een Ster famengegroeid met lange INagels , en onder die Ster vyf Meel knopjes; waar boven het Vrugtbeginzel, met een enkelen Styl, wordende een vyfhokkig Zaadhuisje. Het bevat de drie volgende, altemaal Amerikaanfche Soorten. fl) Ayenia met Hartvormige gladde Bladen, l- J Ayenia (2) Ayenia met Eyvormigrondachtige Wollige^^l Bladen, kle,ne- n. (3) Ayenia met Hartvormige ruigachtige Bla- tf2£t\j\. den, het Vrugtbeginzel ongejteeld. wollige ut. De eerfte van deeze drie, in de Westindiën Maê"*' (jtOOtVa 'en in dat gedeelte van Zuid-Amerika, welkmen Cumana noemt , als ook in Peru groeijende , wordt door Sloase genoemd Onregelmaatige Plant met Bladen van Brandenetelen, een vyf- bla- , (1) Ayenia Fol. Cordatis glabris. Syfl. Hat, XII. Gen. IOIO. Veg, xiii. p. 683. LlNN. AiJ. Stockb. 1756. p 23.T. *. LoRFL. h. tOo. Dayenia inermis 6rc. MILL. Diü. T. 118, Urticse folio aculeata &c. SLOAN. Jam, so. Hifi. I. p. ïoo. T. IJ2. f. 2. (2) Ayenia Fol. ovato - fubrotundis tomentofis. Lome., It. 200 , 2}7. (3) Ayenia Fol. Cotd. pubescenrioiis 3cc. LOKFL, Is, 159. II. DEEL, XI, SIU%  i?6 Manwyvige Kruiden.' IV. biadige paarfche Bloem en eene vyfzaadige gëxxif.L' doomde Vrugt. 't Is, volgens de befchryving Hoofd- van L i nn^üs, die het afbeeldt, een Gewas STeK' dat naar de Waltheriën en Sidaas veel gelykt, doch een ongemeen Zeldzaame Bloem heeft, als gezegd is. Uit het midden van den vyfbladigen Kelk ryst een Styl, die zelf de Sterswyze Bloemkrans draagt, in welker midden, dat een weinig hol is, het Vrugtbeginzel zit. De punten van de Ster geeven iedereen Draid uit, die met de anderen zig famenvoegt aan den voet des Styls , in 't midden van den Kelk. In deeze Soort is het Gewas zeer klein, naauwlyks een Voet hoogte bereikende. De fchrandere Loefling, die dit Geflagt Jungia geheten hadt, nam in Cumana een andere waar, met Stengen van twee of drie Voeten, om laag Heefterig, hebbende het Honigbakje of de Bloemkrans hol en ongefteeld. t Deeze wordt Groote gebynaamd door den Ridder. Een andere vondt hy, in dat zelfde Land, met Wollige Bladen. Voor 't overige kwam de Geftalte deezer beiden , die ook de Bloempjes in de Oxels der Bladfteelen hebben , met die der eerfte Soort zeer overeen. Bevoorens waren zy, wegens die zonderlinge Bloemen, tot de Veelbroederigen t'huis gebragt. Van de Zesmannigen, wederom, is ook het Geflagt van Arijlolochia reeds voorgefteld, in alle zyne Soorten, die, zo wel als in dat der Pasfiebloemen, meest Heefterig zyn; des ik al. leen nog te befchryven heb dat van Pis«  ö y nandria; 177 P 1 s t 1 a. Rukerkroosi jv. De eenigfte Soort daar van (1), die in Afri- xxn. ka, in Oostindie en in Zuid-Amerika of in de^™1* Westindiën voorkomt, dryft op het Water,en h gelykt naar het zogenaamde Ruiterskruid: wes- sJj{^tu halve ik ze Ruiterkroes noem. Rumphius ukh«eny hadtze onder den naam van Water-Weegbree offc)l*' Water - Slaa voorgefleld. DeKenmerKen, welken de Ridder opgeeft, zyn, een eenbladigc , getougde , onverdeelde Bloem, zonder Kelk: zes of agt MeeIknopj.es, op hun Draadje zittende; het Zaadhuisje eenhokkig, op den bodem van de Bloem gebooren. Volgens Rumphius zou deeze dryvende Waterplant in Oostindie Bloemen npch Zaad geeven. Het tegendeel blykc uit de monitors, die daar van overgezonden zyn, maar wier gedroogde Bloefem men- niet gemakkelyk kan ontwikkelen. De Heer Jacquin deedt zulks in de Westindiën te naauwkeuriger, alwaar dit Kroos in menigte door de Rivieren in Zee gevoerd fl) Piftia Fol. obcotdatls. Syfi. Nat. XII. Osn. 101%. Veg. XIII. p. 6s7. Fl Ze-,1. 322. Loeïl. Urn. igi. Jacc^Amer. Hifi. 134- T. 148. Fifüa Aq vülofa. BROWN. Jam. 325. Kodda-Paü paluftrs. Plum. Gen. 3«- H. Mal. XI. p. 63. t. 3:. k.umph. Amb. VI. t. 74. & Stratiotes AT.gypua. J. B. Hill. III. p. 787. Vist.. Algipl. 44. t- +5' alï -tësyp'105. T. 108. Lenticula paluftris fexta f. -Egyptia. C. B.Pin. 362. SLOAN. Jam. i. p. 15. T. 2. f. 2. M II. Deel. xi< stuk.  T?8 Manwyvige Kroideh. Af^'el V°erd wordt; des hsc vreem:1 voorkomt, wanFxxa.L'naer Aoanson getuigt, dat het op die van Hoofd» Senegal geworteld zou zyn in den Oever. Niet STüK* onwaarfchynlyk vatten de Worteltjes, welken het in 't Water hangen laat, daar 't ondiep is in de Modder of het Zand: terwyl inmiddels het andere, dat op diep Water groeit, dryvende Eilandjes maakt, gelyk ons Eendenkroos. De Plant fpreidt zig, op de manier van de Egyptifche Stratiotes der Ouden , tot ongevaar een Voet middellyns in 't ronde uit, met Bladen, welke naar die van den breedbladigen Water • Ranonkel zweemen. De Geftalte is Roosachtig , byna als die van fommige Soorten van Sedum ; weshalve de Egyptenaars het Water ■ Huislook heetten, volgens A l p i n u s. De Boeren aldaar gebruikten het, wegens de famentrekkende hoedanigheid, zo in- als uitwendig tot Bloedftemping. De Bladen zyn Wigvormig met het breede end uitwaards, van onderen Wollig, dik en Spongieus, op de rug fterk geribd. Tu'fchen dczelven groeijen kort gefteelde Pyp. achtige Bloempjes, uit het midden van wier eenige Lip een dik Meeldraadje voortkomt hooger dan de Styl, met zes, zeven of agt, Kogelronde Meelknopjes gekroond. De Styl heeft een Schildachtigen gaapenden Stempel, die zig onder 't gezegde Kroontje bevindt: zo dat, volgens de aanmerking van Jacqüin, het duifter is, of dit Ruiterkroos tot de Manwyvigen behooren kan: alzo de Mannelyke en Vrou-  GVWANDRIA. I79 Vrouwelyke Teeldeelen duidelyk, gelyk hy in IVi Plaat vertoont, van elkander afgezonderd zyn. ^^xif1" Het geeft Ranken zydewaards uit, langs het HoofoWater voortfchietende, waar door het zig, opSTüK* de manier der Aardbezie - Planten , vermenigvuldigt : groeijende ook elders uit gevallen en dryvend Zaad. De Tienmannigen, Kkinhovia en Helibleres, die onder de Boomen befchreeven zyn, over» flappende, komen wy tot het eenigfte Geflagt der .Tvaalfmannigen in deeze Klasfes genaamd C y t 1 n n 5. Granaatbloem. Welks Kenmerken zyn, een vierbladige Kelk, zonder Bloemkrans, boven het Vrugtbeginzel, dar een enkelden Styl heeft , en eene Bezie wordt , welke agthokkig is en veelzaadig. De eenigfte Soort (ï), is de vermaarde Hy- r. pecifiis , een Gewas dat order den Ciftus en fiy'p""s. op deszelfs Wortelen groeit. Men vindt het'y*etmaard> voornaamelyk in Portugal en Spanje, waar als de naiHurlyke Hof is van die Bloemheefters. Clusius heeft opgemerkt, dat het aldaar fomtyds de zelfde Kleur van Bloemen , fomtyds een vcrfchillende Kleur heeft. Het fraai- fte (O Cytinus. Sy/l. Nat. xii. Gen. 1:32. Peg. XIII. p. «SS, Af.uum Hypoci 97- clus. Hifi. t p. 68, 79. fiisp. 134, 343, 161. Du HAMEL. Arbr. i. p, 170, T. 6*. M 2 II. CEEL. XI. STUK,  i8o Makwyvicë Krdidën; IV. fle kwam voort aan den voet van den eerften Atxxu!" Mannetjes - Ciftus , die onze Tiende Soort is, Hoofd- hebbende witachtige Bladen en fchoone Roozestuk. kleurige Bloemen * De Wortels, naamelyk , d.v.st. 'van die Gewa»!'en, ftryken langs deoppervlaku. 267, te van den Grond, en geeven dit Bygewas uit, welk, eerst zig openbaarende, als paarfch of rood Fluweel is ,dan,opfchietende in de gedaante van Huislook , bleeker wordt en beftaat uit fappige Schubben , aan 't bovenfte zyne Bloemen voortbrengende, welke volmaakt naar die van den Granaatboom , in 't Griekfch Kytinos genaamd, gelyken. Het wordt van de Jongens en Herders, zegt hy, gekaauwd; doch is wat wrang en zuur. Het verdikte Sap wordt in de Apotheeken , ten dienlte vau eenige oude Winkel middelen, nagehouden. Het is van eene nog meer famentrekkende hoedanigheid dan dat der Slee - Pruimen; des men kan begrypen, dat het cp zig zelve, tot inwendig gebruik, gevaarJyk zy (*). Onder de Veelmannigen, die nu volgen, komt na de Xylopia en Grewia , die tot de Boomen behooren, eerst het Geflagt voor van Amerosi NlA. Dit heeft eene eenbladige Bloemfcheede, die (*) Vergelyk myne befchtyyirjg van den Sleedoorn, in *i II, d. II. Stub , deezer A'atuurl^, Hi/ltrit, bl, J76, «nz.  Gynandr ia.' ï8i die dooreen middelfchot verdeeld is; de Meel- IV.' draadjes komen aan de binnen-, de Stampers Axxn.L" aan de buitenzyde voor. Hoofd- De Afbeelding en befchryving van dit Kruid (i)*t«kheeft Morison ontleend van dén fchrande- Am\'rof,. ren Boccone, door wien het in een Bofchje"'"^Hi. der Franciscaanen , op Sicilië, ontdekt werdt. ïandfche. „ In Wortels en gevlakte Steng, (zegt hy,) „ komt het met de andere Soorten van Arifa- rum overeen , maar de Bladen, een Duim „ breed en twee Duimen lang , van onderen „ wat Ribbig, en over den Grond verfpreid , 9» gelyken naar die van 't rondbladig Fontein„ kruid zeer. De Bloem is korter en als een „ Wevers - Spoel gaapende, met een klein Haai,, rig Stampertje, aan 't end gefpitst en Haaks- wyze omgekromd." Het groeit , volgens L i n n je u s, ook in Barbarie. A r u m. Kalfsvoet. De Bloemfcheede is eenbladig en Huikachtig of gekapt in dit üellagt, welk den Vrugtfteel van boven paakt , van onderen Vrouwelyk, in 't midden met Meeldraadjes bezet heeft. Het bevat twee- en-twintig Soorten, waar van de vier eerften Samengeftelde, de volgenden enkelde of eenvoudige Bladen hebben, zynde beiCr.) Ambrofinia. Syji. Nat. Xtl. Gen. iïjs. Vtg. XIII. p. 689. Sp. Plum. 6a%. Arifarum Potamogeti folio. Bocc. Sic. So. T. 26. moris, Hift. iii. p. 54*. S. li. T.5. f.Is. M 3 II, Deel. XI» Stik.  i?2 Manwyvige Kruiden, IV, beiden ongeftengd ; terwyl de vyf laatften een AxxiïL' Sten& maaken» Hoofd» . „ . «tuk. A' Ongeftengde , met famengeftelde Bladen. aI™ ^'^ ^a'^voet wsï Voetachtige Bladen ; de Dracumu. Blaadjes Lancetvormig . effenrandig ; ge- /avoetMa- W met de Blosmjcheede, die langer dan d's> de Vrugtjieel is. dILk. ^ Kalfsvoet met Voetachtige Bladen; de «'*'». Blaadjes Lancetvormig, effenrandig; hoo- ^ PalmWa- dm ^ ^loemjcheede , die korter dan de Vrugtjteel is. Deeze twee behooren tot dat Kruid , welk men gemeenlyk Vracunculus of Dracontium , in 't Franfch Serpentaire, in 't Hoogduitfcb Drachenwurtz, in 't Hollandich Slangckruid of Spetrwornl noemt. De eerfte groeit in de Zuidelyke deelen van Europa-, de laatfte in NoordAmerika, 't Verfchil is klein, gelyk uir. de bepaaling blyU. Ik vind deeze onder de Virginifche Planten, door Gronovhjs, niet opgetekend. De eerstgemelde groeit wel anderhalf (O Arum Fol. Pcditis, Fol. Lanceoiatis &c. R. Lugdb. 7. Arurr, Fol. Palraatis &c. H. diff. 344. Dr-icuncolus po. lyphyllus. C. B, Pin lyj mor H.ft 111. p, J4g. S. 13, T. j. f. 4«. Dracontium. Ood Pempt 329. (zj Arum Fol. Pedatis &c R. Lndb 7. Arum polyph. minus et humilius. Kerm. Lugdb. 60, fl. Arum f. Arifarum Virginianuin &c. Pj.uk, Alm. 51. t. 271. f. 2.  G v h a n D r i a. Ï83 half Elle boog, hebbende een dikken ronden Steel, IV. die als een Slangen-Huid Vlakkig befprengd A xr^* is, en Waaijerachtige verdeelde Bladen aanlan- Cïoofdge Steelen , omtrent gelyk van hoogte met8TUK* de Bloem , een Vliezige Huik , van binnen d™im' roodachtig geel , bevattende een dikken Stam» per, zwartachtig van Kleur,welke Hoornswyze daar buiten uitfteekt. De Vrugt maakt als een Trosje Druiven uit , van Besfen, welke eerst groenachtig, vervolgens rood zyn en Sappig , een hard Zaad bevattende» De Wortel is byna rond als een Raap, en wit, dikwils van groette als een Vuist, Dezelve heeft, zo wel als 't gtheele Kruid , een nog fcherper hoedanigheid dan 't gewoone Kalfsvoer. (3) Kalfsvoet, dat ongeftengd is en vyfbladig. ur. „trumptn* De Afbeelding van deeze, die uit Ir die fchynt te zyn, is door Morisok even flegt vanZanomi ontleend , zo wel als de befchryving. De Wortel is als een Raap: de Bladen zyn als die van 't Vyfvingerkruid, op lange Steelen; de Bloem als van 't gewoone , geel met roode Vlakjes en fcherp van Reuk. (4) Kalfsvoet, dat ongeftengd is, met drievoudi- ^1*» ge Bladen en tweehuizige Bloemen. De/«„. Driebladig, (?) Arum acsule Fol- qtiinn:s. Arjim pentaphyllum Indiaan. Moa. Hifi, 11 !• p. 540. S, 13. T. f. f. 27. JXhomphal pianta Oriëntale. Zan. Hifi, 20$. fig. ma'.a. (4) Arum acaule Fol. tematis, Flor. dioicis. Syfi. Nat. 3C1I , XIII- Idem Flor. monoicis, Sp, Plant, 11. p. '368. M 4 gron. ii. Deel. xi. stok.  184 ManwYvige Kruiden. IV. De driebladigheid is het voornaame Kenmerk Afdhl. van deezej dje de -n ,t mjdden ^oea_ Hoofd- aehtig of roodachtig zwart heeft, vallende kleistuk. ner dan de eerstgemelde. Men vindtze in BraJg'f'*M' fil> alwaar de zydbjaden van dedrie,uitwaards, gekwabd zyn , 't welk geen plaats heeft in de Virginifehe. De Bloem hadt de Ridder gezegd iu beiden eenhuizig te zyn ; dewyl men op den zelfden Stod Mannelyke en Vrouwelyke Bloemfcheeden aantrof: maar thans noemt hy dezelve tweehuizig. By Gronovitjs vind ik daar van geen gewag , en 'er fchynt een aanmerkelyk verfchil plaats te hebben in deeze Plant, die fomtyds klein , fomtyds groot fchynt voor te komen. Immers hier zou ook die, welke C l a y t o n allergrootst driebladig Kalfsvoet noemt, waar van dezydelingfe Bladen uitwaards gebult zyn, behooren. Ik heb, uit Japan , een zodanig Blad ontvangen , waar in het zelfde plaats heeft en welks deel-Bladen ieder wel zes Duimen breed *yn, en met de punt omtrent negen Duimen lang. Zy zyn, zo wel als in de Westindifchen , üerk geaderd en met evenwydige Ribbetjes doorweven: zodat dit Driebladig Kalfsvoet ook tot de Oostindifchc Planten behoort, B. On* gron. Virg. 141. Draainculus f. Serpent, triphylla Brafiliana. C. B. Pin. ijl. Prodr. ien. D-.d. Mem. 81. f. 275. 0, Arum minus triphyll. f. Arifarum Mor. fiift. 111. p, 5+7. s. 13. T. s. f- 43- y. Arum f. Arifarum Sec. Pluk, Alm, ex. T. 77, f. s. Item. t. 37s. f. 3,  Gynahdria» i85 B. Ongeftengde met enkelde Bladen. . IV . ° ° Afdeel," XX] 1 f5) Kalfsvoet, dat ongtfiengd is, met Schild- Ho0FD'. vormige Eyronde uitgegulpte Bladen, dj* stuk. aan den voet uitgerand zyn. v. Arum Cs. iocefia. Dit Egyptifch Kalfsvoet, dat ook op Kan- £gypdia, Cyprus, in Syrië en elders aan de Mid-tlfch' dellandfche Zee groeit, wordt Colocafia genoemd. Men vindt het op Waterige plaatfen in de Gebergten van Arabie, en omftreeks Rofette, aan den Nyl, wordt het by geheele Akkers vol geteeld. Het zelfde heeft plaats in Oostindie , alwaar de Wortel, zo wel als in Egypte, tct Spyze ftrekt. De Ouden,gelyk Dioscorides, hebben door Colocafia, zo 't fchynt, de Boondraagende Plompen, wier Wortel ook eetbaar is (*), verRaan; doch de hedendaagfchen, of liever die men *de Kruidkundigen van den middeltyd noemen mag, gelyk Closius, geeven dien naam aan dit Kruid, welk de Egyptenaars Kulkaas heeten. Het heeft een Steel van twee Voeten hoog- (s) Arum acaule , fol. peltatis ovatis repandis &c. CAtesb. Car. 11. p. t. 45. H. Cliff- n. 4. Ups. ZSo. r. Lugdb. 7. hasselt- h. 4«s. Amm max. JÏgypt. q. Colocafia. C. b. Pin. 19S. COL. Esphr. 11. p. 1. T. i. Rumph. Ami. V. p. 313- T. 109. Colocafia. CluS. Hifi. II. p. 75. DOD. Pempt. iZl. burm. Fl, Ind. 19». (?) Zie het II. Deels L«sdi. 7. Arum maximum macroihizon Zeylanicum. HEKM, Par. 73. T. 73. RAJ. Suppl, 574. II. DEEL. XI. STUK.  ï88 MiHWïvici Kruide». AfdeÊi. c8} kalfsvoe;/ dat <"eefkngd is , met HartXXII. V7ormS* Jiompe gefpitjte Bladen, die ronde Hoofd- hoeken hebben. •TPZj *2£ C9) KaIfsvet, °)f>"* itwfe Fol. Sagitraic-trilobis, Flore fesffi. ^ ^ 3i6- AtUm hUmi,e iKifoj. «CC. CO«M.«« I. P- 97. T. «. M,ll. as. T. 52. f. 2. Arifa,um Ambüi-  GïKAKDRIA. l89 vastgefteld hadt (*), fchynt zyn Ed. naderhand IV*. wederom getwyfeld te hebben. Dit laatfte, in AXXittL? den Amftcrdamfen Tuin van Ceylon overgebragt, Hoofd» hadt een Bloemfteeltje van een Duim lang,STUK waar op een Scheede, byna als in 'c gewoone j^3""' Kalfsvoet, en niet agterover geboogen, gelyk in het Ambonfche, uit Rumphius hieraan' gehaald: terwyl L1 n n* us zulks aan het voorgaande toefchryft. Ook is de Stamper, inheiden , aan 't end fpits Elsvormig , in deeze hoogrood en de Bloemfteel wel een Span lang in de Ambonfche, wier Bladen, oud wordende, zig in drieën verdeelen , zo dat het Kruid zig dan als driebladig voordoet. Cu) Kalfsvoet, dat ongeftengd is, metPyls- xl. wys' driehoekige Bladen , de hoeken ^vyd&ftTtf^um\ gemikt en fpits. pylbiad>g, Deeze, welke inBraill, op Jamaikaen Barbados groeit, heeft Bladen als die van't PylkruiJ, en Bloemfteelen, welke by Plu mi er korter, by Pluk en et langer dan de Bladfteelen zyn. Zy zou, volgens Sloahe, ook tot de Kar aibifche Kool behooren. (12) (*J Arum divaricatam conjungatur cum lïquenti trilebato , cura fint ex Indorum oblèrvatione merae Var;etates. Mant. alt. p. 494. (11) Arum acaule, Fol. Sagittaris triangu'is &c. li. Cliff: J45, R. Lugdb. 8. Arum arnplis foliis esculentum. Plum. U. ■£$. Arum minus esculentum Sagittatix foliis &c. Slo&K. Jam. 1. p. 167- f. 106, f, ï. f luk. Phyt. 14». f. ê, Ut DJUifc. XI. STUK,  193 Manwyvige Krot dek. Afdeel. 00 kaifsvoec > dat ongejtengd is, met Pylxuu vormige effenrandige Bladen , en een se- Hoofd- knodfte Bloemlieel. STUK. J JuLa. °nder den Daam vaD Kalfsvoet, iD 't Franfch tuut™, ried dc Veau of Vit de Chien, in 't Eneelfch Gevlakt.^ RoUn Qf CufAw _pim ^ jn ,t Hoogdukfcfi Klem Natterwurtz of ^r««, is deeze algemeen bekend , en komt in de middelfte deelen van Europa op veele plaatfen voor. Men vindt het' in onze Provincie, aan den Duinkant en elders' op vogtige plaatfen. In de Tuinen maakt zy een Bloemplant, die om de Hartigheid nagehouden wordt, uitmuntende zo wel in 't Blad als in de Bloem en Vrugt, welke een Tros is van roode Besfeu, op een dikken Steel , hoedanigen dit Kruid, een groote Plant zynde, verfcheidene uitgeeft. Deeze Steelen zyn doorgaans met paarfche Vlakken, fomtyds ook ongetekend. De Bladen, van Pylvormige figuur op lange Steelen , hebben een gladde donker groene Kleur en zyn dikwils wit, zeldzaam Goudgeel geaderd : fomtyds befprengd met zwarte Vlakken. De Bloemfcheede is witachtig • de Vrugtfteel daar binnen, of de Stamper, hoog of (m) Arum acaule, Fol. Haftatis .megerrimis Sec. H cliff ■ . t> 279- Mat. Mei. 4,7, R. Lugib. g. Aw„ vn, ^ «m macularum. C. B. Pin. Arum Olïicinarum. Lob. 5971 D0D' Pem?'' Arum Venis alfais. C. B. Pint W« /8. Arum maculatum, maculis candidis f. nigris. C. B, Pin, Ipj,  GïNANDRlA. 101 of donkerrood, doch meest Oranjekleur, aan ™'SL^ welks Voet zig het Vrugtbeginzel van groene XXif. Besfen vertoont. HooedDit geheele Kruid heeft een byzondere fcherp- B^'w heid, meest plaats hebbende in de Wortel, of dria. in deszelfs Melkachtig Sap, dar tot zuivering van vuile Zweeren dient, en door bc-ftryking der Schaamdeelen de kraam in de Dieren bevordert. Het fchroeit de Tong, indien men 't 'er aanbrandt, en zou waarfchynlyk inwendig een Vergift zyn. De Besfen , inzonderheid, zyn door hunne fchoone hoogroode Kleur en laf zoeten Smaak , die vervolgens een brandende Hitte maakt in de Mond en Keel, voor de Kinderen zeer gevaarlyk. Door 't kooken,echter, verliezen de Wortels reenetmal die hoedanigheid , en leveren een onfchadelyk Meel uit of worden Meelig ; des menze , zo wel als de Bladen , ook in fommige deelen van Europa , by gebrek van Koorn, wel tot Spyze gebruikt heeft. Maatig gedroogd , behoudt de Wortel een verdunnende , oplosfende kragt, dienftig tegen flymige Verpoppingen in 't Gedarmte. Dus heeft die in fommige Wanhopige Gevallen, van verouderde Borstkwaalen, zegt men, veel dienst gedaan (*). 't Is echter een onzeker Middel, meest gebruiklyk in eenige Winkel- f*) Radices Ari cum Flor. Sulphuris commixtas B BeyNOn , mifèricors ille Samaritanus, tanqu-am hie'door,gelyk Plumier rjgt, aanmerkt, zeer betrunftigd. Behalve de Colocafia, voorgemeld, in Egypte gemeen, vondt Forskaohi, in Arabie, twee Soorten van Kalfsvoet, tot die van den eerften Rang behoorende. De eene , naamelyk, welke hy Geel noemt, hadt Voetachtige Bladen, de Blaadjes fpits Eyrond onverdeeld, en de Vrugtfteng korter dan de Bloemfcheede 9 ongefteeld. De andere, Vyfbladig gebynaamd, hadt van vyf tot zes of zeven Bladen, Kroontjeswyze,op een Sreel, van hoogte als de Bloem, die groen gefteeld was. Van de Arabieren werden deeze beiden Dochaf genoemd Dracontium. Speerwortel. Een Schuitachtige Bloemfcheede heeft dit Geflapt en een gedekten Vrugtfteel: vyf Bloemblaadjes zonder Kelk; de Besfen veelzaadig. Daar komen in voor, de volgende Soorten. dL„- Ql) SPeerw°»e!»« «» zeer korte Bloemfteng; tium poly- . piyllmm. ae Vteibladig. (*) Flor. JEgy?t, Arah> p> t5? Jl) Dracontium Scapo brevisfimo, Petiolo radicato lacero &c. SyJ Hat. Gen. ios9. Vcg. XIXU p. 69o. H. Ciiff. +34. r. Lugdb. 6. Arum p01yp!lyl|um , Caule fabro piin;came- „ * F*u T- P- Al"VJ«,- ™y van Java in Vogt gezonden, het gene i» Flg'*' °P PtAATLXXf, een weinig verkleind' H«tbia. zvnde» wordt vertoond. Het Blad komt navi'txxi. ,§en?g °vereeD met die va° her Kaapfe Slangerv. u kru.d, doch de Bloemfcheede is geenszins plat, maarSchuitacbtig, even als in dit Geflagt: desik hetzelve , als een nieuwe Soort, daar toe betrek en hier plaats geeve, met den bynaam van Cordatum of Hartbladig Speerworrel. De Vrugtfteél , door de Bloemfcheede geheel bedekt en ingeflóoten , beflaat van boven oog*, fchynlyk uit Mannelyke, vun onderen uit Vrouwelyke Bloemen of VrugtbcginzeJs, met eenige Meelfcnopjes daar tusfene. gemengd. Hoe verre deeze Bloem tot volkomenheid gevorderd zy , is my onbekend. Ik heb- de Bloemfcheede, die geheel g, flooten was, tot het onderzoek en Afbeelding dus geopend. rJidlm W Speerwortel met rondachtiee holle Bladen. Stukend. 0p Moerasfige pjaa.tf-en ^ m Vjrgln,e en Ka> rolina, groeit dit Kruid, weik zulk een Staaft heeft (i) Draionüu!» Fol. Cordnis mucramris. MiSi. (O Dra-.miitim Fol. fubrotundis concavis. Cold. Noveb. 214. KALM. It. lil, p. 47. GK0N. frlrgf ,+ t. CiiU A " tilis Odore Alfii vehemente predita. Gron. nrg. I. p. ts<,<. Arum Amer. Bet* folio. Catesb. Car. II. p, T, 7l.  Gvnandhia; ioi heeft van Look, dat Ka lm de Bloem naauw- Ap^*^. lyks onderzoeken kon. De Ecgelfchen noem- xXH. den het, deswegen, Bonfemkruid, de S weeden Hoofd. Beerenmrtel of Beerenblad , dewyl de BeerenSTUK* 's Voorjaars zig daar op vergasten. De Bloemen^'5'"1" zyn paarfch van Kleur , en, als die op 'c befte bloeijen, komen de Bladen eerst te voorfchyn. Het Vee roertze niet aan, maar tot inwendige Geneesmiddelen, inzonderheid tegen 't Scheurbuik, kon men 'er, even als van't gewoone Kalfsvoet , gebruik van maaken. In geheel Noordelyk Amerika was dit Kruid taamelyk gemeen. (5) Speerwortel met Lancetvormige Bladen. v. Draesti- Onder de Planten van Kamtfchatka, in hettia,mCam- . Jibatcenfe. Ooftelyke van Siberië, kwam deeze voor, die sibeiifcn. een Eyronde zeer digte Aair hadt, beftaande uit ongefteelde. Blommetjes, met vierbladige eigen Kelkjes , waar tusfchen vier Meelknopjes met een ftompen Stempel, zonder Styl. Het geleek naar 't voorgaande, doch dien Stank heeft men 'er niet aan befpeurd. De Bladen zyn byna als der Mandragora, de Bloemfcheede als van 't Arum , de Vrugtfteng als die van 't Slangekruid, maar de Kelkfchubbetjes , welke de Blommetjes onderfcheiden, brengen het ia dit Geflagt t'huis, zo men aantekent. CO (s) Dracontium Fol. Lanceoiatis. Am. Acai. II. p, %6i. N j II. deel. xi, Stuk.  s02 Makwyvïge Kruide». IV. (ö) Speerwortel met doorboorde Bladen en eene AXXIl" klimmende Steng. £tuk.D" De BIadeD van deeze Soort, welke Pluvi> mier in Westindie waarnam, zyn Klyfach- tïwptT1^* Hec is een Gewas> dat m& Ranken van tujum. een Duim dik, die Worteltjesuitgeeven,langs boordT de Bo°men opklimt, hebbende Bladen vanéén of anderhalf Voet lang en byna een Voetbreed, welke met langronde Gaten weezentlyk doorboord zyn. De Bloem , als die van 't Kalfsvoet, geeft een rolronde Vrugt, van een half Voet langte , Goudgeel van Kleur, naar eene Koorn-Aair der Spaanfche ïarw gelykende Op 't Eiland Martenique hadt die Pater dit Gewas gevonden C a L l a. Slangekruid. Een vlakke Bloemfcheede heeft dit Geflagt; de Vrugtfteng is met Blommetjes gedekt; het heeft Kelk noch Bloemblaadjes en draagt veelzaadige Besfen. Het bevat de twee volgende Soorten. (0 Slan» (6) Dracontium Fol. pertufis Caule fcandente. Min. Ic. Ij7. t. 2j«. Arum Hederaceum amplis Foliis perforatis. PLUM. Amer. 4o. T. j«, 57. MOH. Hijl. lil. p. 545. S. 13. T. 6. f. 18. (*) Fidi iloriftni: waar uit blykc dar de plaatsbenoeming van den Ridder , in America meridiinali, niet naauwkeurig is.  GïNANDRlA. 203 ( 1) Slangekruid met Pylswp' Hartvormige IV, Bladen, een gekapte Bloemfcheede en de ^nf.'* Vrwtllen? van boven Mannelyk. Hoofd- ° STUK. In de Amfterdamfche Tuin was deeze Plant, u nu by de honderd Jaar geleeden, van een Kaapfen Bol gegroeid, en federt voortgeteeld, zo fcwpfch» dac menze, omtrent den jaare 1736, nogvondt in de vermaarde Tuin van den Heer Cliffort. 't Gewas bereikte eens zo veel hoogte als het gemeene Kalfsvoet - Kruid , daar het veel naar geleek , maar de Bladen hadden aan 't end een Klaauwiertje , door 't welke zy het overtollige Water, dat men 'eraan gaf, uitwierpen. De Bloemfcheede was aan 't end plat, ja zelfs agterover geboogen, gelyk men dit ziet in de Afbeelding , welke de beroemde Ledermuller , zo van de geheele Plant in 't klein, als van de deelen der Bloem en Vrugtmaaking in Natuurlyke grootte en door fterke Vergrooting, ten naauwkeurigfte heeft in Plaat gebragt en befchreeven (*). f21 Slangekruid met Hartvormige Bladen, een n. v J ° , , , Paluftris. Vlakke Europifch. (1) Calla Fol. Saglrtato - Cordatis &c. Syft. Nat. XII. Gen. 1030. Veg. XIII. p. 691. H. Clif. 45 5. R. Lugdb. 6. Arum ithiopicura Flore albo odoraro. Comm. Hort. I. p. 95. T. s°. Arum Americanum &e. MlCH. Flor. 3. T. i. (*; Zie ledermui.leks Mik.reik.oopi/cbe Vermaakhkbeitn , i. D , p. 26, enz. Tab. 18, 19. (z) Calla Fol. Coidatis , Spatha pl.na 5cc. gort. Belg. Flor. Suec. 744 , «2*. Fl. Lapp. V-a. iU Cliff. 4jS. r. II. Deel. XI. Stuk.  ac>4 Maswïvigs Kruiden. Aiom. Vlakke m°emfehesds en d« VrugtjUngaan xxu. * a^e zyden tweajïagtig. Hoofd» «tuk. Deeze , die men Water■ Slangekruid noemt, w™»- komt byons voor, in Slooten en fiaande Wateren tusfchen Gouda en Rotterdam, langs den Hoogen Dyk , als ook agter Westbroek by Utrecht en by Oldbroek op de Vcluwe. Het valt ook niet alleen in de Moerasfen van Rusland en Sweeden , maar groeit aan loopende Watertjes en Beeken in verfcheide deelen van Vrankryk en zelfs in Spanje , zo Lob el verbaalt. In Switzerland, zegt Haller, hebben wy ze nog niet gevonden. Dit Kruid, (welk den naam' daar van zou hebben, dat het een tegengift ware voor Slange" beeten,) geeft uit een Rietachtigen Wortel, die in de Grond onder Water voortloopt' lange Bladfteelen en op 't end derzelven rond' achtig Hartvormige Bladen, waar tusfchen de ronde vooze Bloemfteng opfchiet, met een Hoofdje van welriekende Bloempjes of Meefknopjes, na welken de Trosachtige V'mgt volgt, van roode Besfen, hebbende de witte Scheede nederwaards afgeboogen. Het bereikt in zyn geheel naauwlyks een Span hoogte, en komt in fcherpheid het Kalfsvoet naby, doch heeft de fcherp. R. Ingü. 6. Dracur.culus Faluftm C. Rad. Arundinacea. C. B. Pm. 19S. Dracimculiis Aquatilis. DOD. Pimpt. 5}0. Aneui na Aquatica f. Dracunculus. Lob. Ic. «oo.  G y n a N d r i a. £05 Ibherpte niet van de voorgaande Soort. De IV. Heer de Gorter verhaalt, dat by fchaars-^j1" heid van Levensmiddelen de Ingezetenen van Hoofd'i Finland uit de Wortels Brood bereiden (*).stuk. Volgens het berigt van den HeerLiNN^usr^"lmK" is dit in Lapland zo gemeen, dat het Volk aldaar naauwlyks ander Brood nuttigt, dan 't gene van Meel uit die Wortelen, 't welk in Water gekookt en afgegooten is, met Meel van Koorn of van Pynboomen- Bast gemengd, bereid wordt; zynde wit, zoet en aangenaam, inzonderheid verfch gebruikt. Men noemt het Misfebrooct , om dat het Kruid , 't welk wyd uitgeftrekte Moerasfen bedekt, den naam van Misfeoï Misfue voert; maar de Finnen noemen het Wehka. By het Landvolk, aan de Oosten Westzyde van den Botthnifchen Golf, en by de Finlappen, is dit Brood zeer gewild; ja zy verkiezen het ver boven het PynboomenBrood (t> P 0 t h o s. Hangbast Aan dit Geflagt wordt toegefchreeven een Bloemfcheede; een enkelde gedekte Vrugtfteng; geen Kelk; vier Bloemblaadjes ; vier Meeldraadjes en tweezaadige Besfen. Het bevat de volgende Oost- en Westindifche Soorten. (») <*> gokt. Fier. Ingr. p. 147,. (tj zie 11. d. ia. stuk, van deeze Mk. W»7?»bladz.s7*« U. Osei. XI, Sxuc,  *o6 MahwïVïge Kruide». Atdrsl. (I) hangkast mt de Bladjieelen van breedtt xxn. als de Bladen en eene Wortelende Stens. Hoofd- a stuk. Dit Gewas roemde Romphius, onder i vee}e anderen, het Aanhangzel der Boomen en fimiens. onderfcheidde hetzelve, doordien de Bladen "lah dubbeld zyn, het een op het ander groeijende. Het klimt met de dikfte Ranken, gelyk het Bofchtouw, by de Stammen en Takken op, en laat de anderen nederhangen. Op Ceyloa kwam het voor , met Bladen, welke een gevliesden Steel hadden , naar die der Granjeboomen gelykende, en droeg eetbaare vrugten, rond en rood, als Aardbeden. Van het Ambonfche wist Rumph i us geen ander gebruik, dan dat men het hart der Ranken gelyk het Rotting-Riet, tot binden gebruikte' By de Inlanders, aldaar,werdt het,zo wel als andere dergelyke Aanhangzels , Tapanawa geheten. ö - n. fa) Hangbast met Lancetvormige effenrandionlt' Se ongeribde Bladen. ftengd. Een (1) •P'^j. PetioIis latitudineFoliorum &c. Syft.Nat Xir ^ Wr bBhm. n ini, p. J9U Appendix duplo folio. Rumph, AmVrV. p. 49o. t. 18* f , . H. Mal. VU. r. 4o. 4< ' 1 ' 2 ' 3' Aaa-paraa- f» Potbes Fol. Lanceoiatis integerrimis enemis. Sp. Plant. *<7S. Pothos acaulis. JiCq. Am. Hifi. -.40. t. isi. Plaats «nomtrtata, Pxum. Amer. t. s7.  GïNA NORIA. 207 Een ongefteelde Plant, ("die op de Boomen IV» groeit en overblyft, in geftalte naar de Aloë A^"L" gelykende ,) als deeze , vverdt door den Heer EIoofdJ a c q u i n in groote Berg - Bosfchen, op 't stuk. Eiland Martenique, gevonden. Derzei ver Bla- jr?o!i'er'~ den waren langwerpig Wigvormig gefpitst, effenrandig , glad, kort gefteeld , Lederachtig, eenïeermaate ftyf, komende uit den Wortel voort, lang anderhalf Voet of meer. Zy hadt ronde Bloemfteelen van een Voet, zo dun , dat de Ingezetenen het deswegen Queue de Rat of Rotten - Staart noemden. Hy beeldtze af; waar uit blykt , dat dit Kruid grootelyks van het voorgaande verfchüle. De Vrugtfteel is geheel bedekt met tweeflagtige Blommetjes van vier Blaadjes , met vier Meeldraadjes , ieder twee Meelknopjes hebbende. De Bloemfcheede is een fmal Grasachtig, ngterover geboogen, Blad: het Vrugtbeginzel langwerpig, vierhoekig, zonder Styl. De Vrugt beftaat uit lang. werpige , fpits gepunte , vierhoekige Besfen: doch hy hadt dezelve niet ryp gezien. (2) Hangbast met Lancetvormige, effenrandi- m. ge, drieribbige Bladen, de Vrugtfteel aanLan-edlta. de tip driekantig. Lancet- vormig. (4) Hangbast met Lancetvormige gekartelde iv. Bladen. f?) Z0Tda'*: (3) Tothos Fol. Lanceoiatis intejerrimis 8cc. Arum Fol. rigi-mi^* disanguftis et acmninars Plum- AmtT.qi. T.62. Bil. T.zoS, (4j Pot/»s Fol. Lanceoiatis crenatis. Aium amplis Foliis acuminatis et pergamaceis. Plum, Sp. 4, Je. 39. II, Dsu« XI, gras.  208 Manwyvige Kruideb. AfdSl. ^ HanSb3St mt Hartvormige Bladen. Hoofl- Deeze drie, waar van de eerfte en laatfte stuk* in Amerika, de andere op 'c Eiland van St.Thomas' in de Westindiè'n, door Pater Plumier Cordata. zoude waargenomen zyn , verfchillen van het migi,aavor' laatstbefchreevene zo weinig , dat j A c Q u 1N zelfs het eerfte daar toe betrokken heeft. Het zyn Bygewasfen van dergelyke geftalte, meest onderfcheiden door de figuur der Bladen, welke in de zyne, volgens de Afbeelding, diehy daar van geeft, meer Lancet, dan Wigvormig voorkomen. vi. Có) Hangbast mei Vindeelige Bladen. vmbiadig. jjjj. js wecjerom egn Aanhangzelder Boomen, van Rumphius ontleend, 't welk zig onderfcheidt door de Bladen , die als het Groote Boomvaren Vindeelig , doch ongelyk, gefnipperd zyn. Het heeft de Ranken , zegt hy, als een Kinds-Arm dik, taay, doch nietHoutig, en bekleed met eene Haairige ruigte, welke de Huid , daar zy aan komt, doet jeuken. De Wortels hangen als Slangen om de Takkon der Boomen. De Vrugten, zegt hy, zyn a's (s) Tnhn Fo!. Cordatis. Arum Acinis Amethyftinis, FIok parvo. Plum. Sp. 4. U. 38. rl t. zo,. Confer. Dracent, amplis Fol. Cürdatis &c. Plum. Amer. 48. T. 61 Ml. is>s. f. 1. (VPoihos Fol. Pinnatifidis. Appendix laciniata. Runph. Jb*. V. p.4!,. T. f. zlimit. Fl. fyd.  ■als Kris-Hegten, vyf of zes Duimen lang, IV. rond, twee Vingers dik, met eene grofzandige AxxlL ruuwheid, welke zig vervolgens ontfluit en Hoofd* mooglyk de Bloemen maakt. De Bladen wor-sTO*. den van het Vee met Smaak gegeten. (?) Hangbast met Handpalmige Bladen. vir. Pathos Deeze Soort, in Amerika door PtüMïE»Gepalmd gevonden , heeft de Bladen byna als die van 't gewoóne Dfacohtitïm , Handpalmswyze gevingerd en zeer groot. Het is mede een klimmend Gewas. XXIII. HOOFDSTUK. Befchryving der Een h d ï z i g e Kröiden, dat is der genen, die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, van elkander afgezonderd, op eene zelfde Plant voortbrengen;gelyk de Brandenetels , Klitjes , Amaranthen, Pimpernel, Druifkruid , Netelkruid , Bryonie en de vee* lerley Soorten van Kalabasfen , Meloenen 9 Komkommers enz. In deeze Klasfe, die de Eeneütwintigfte is in het Stelzel der Sexen, komen 'er wederom voor met Een-, Twee-, Drie-, Vier-, Vyf- man« {?) Pethos Fol. Palmatis. Dracontium Hede.-aceum polyphyllum. plum Amer. 4j. t. 64, 6j. Dracunculus fan* dens polyphyllus. Plum. Fil. T. 20-, 208. Dracunc. ftaodens maximus. Plum. Spec. s. O SI, Dssl. 21 stuk,  ZlO Eenhuizige Kruiden. ArnuL mannige5 EDke,broederige en Manwyvige BloeXXHI. meD > naar welken de Rangen gefchikt zyn, Hoofd als vo'gt. •tuk. Xot de Eenmannigen behooren, behalve de Zamichellia en Chara, welken ik, zo wel als de Zoftera , die de laatfte is der voorgaande Klasfe , tot de Wierachtige Waterplanten bewaaren zal, de volgende. Ceratocarpus. Hoornvrugt. De Bloemblaadjes ontbreeken in dit Geflagt. De Mannelyke Bloem heeft een tweedeeligen Kelk en een lang Meeldraadje: de Vrouwelyke een tweebladigen Kelk, aan het Vrugtbeginzel aangegroeid, dat twee Stylen heeft en een famengedrukt tweehoornig Zaad. aJL» De eenigfte Soort (i) groeit op Zandige pus Arena- Vlakten in Tartarie. Het is een Takkige Plant, "z^dmin-met zeer fma"e rPitfe Grasachtige Bladen en nend. Mannelyke Bloemen in de Mikken der Takken , drie in getal, terwyl de Vrouwelyken zig eenzaam en ongefteeld in de Oxels der Bladen bevinden. Men heeft in de Upfalfche Tuin ontdekt, dat het een Jaarlykfe Zaayplant zy, hebbende het Zaad, zo wel als 't Zaadhuisje,gehoornd. Cy. (ij Ceratocarpus. Syfl. Nat, XII. Gen. 1035. Veg. XIII. p. 700. Am. Atad. U p. 412. fl". Ups, «Si. BUXB- AS, fttr. I. p. 341.  MOHOiKIAc au «Cynomorion. Hondsfchaft. IV*. Afdeel.' XXiïï Hier ontbreekt ook de Bloemkrans. DeHooFD Mannelyke Bloemen zyn een gelchubde Kat,stok. waar aan zig ook de Vrouwelyke Bloemen , d M°nar'° uit een enkel rondachtig Vrugtbeginzel of Zaad, ' met éene Styl gekroond, bevinden. De eenigfte Soort (l) valt in de Westindiën ien Barbarie , ook op Maltha, Sicilië, aan de rinccccT Kust van Italië en elders. Op 't Eiland Makha™*"^^ eerst ontdekt zynde , gaf men 'er den naam aan van Fungus Meliienfis, hoewel het Gewas geenszins tot de Paddeftoelen behoort. Het heeft de eigenfehap van de Hypociftis, Orobanche en dergelyken, die op de Wortels van andere Planten groeijen. By 't Eiland Maltha groeide het op een Rots, op de Wortels van Zee - Porfelein , maar men heeft het 'er, door 'c menigvuldig wegplukken , uitgeroeid. Na» derhand is het, by Livomo en Pi fa in Totkanen , op de Wortels van Kali zittende gevonden , en door omheining van de plaats beter bewaard gebleeven , zo Tjllius verhaalt. Op zeker Eilandje , genaamd Ronzillo, groeit het (i) Cynomorion. Syjl. Nat. XII. Gen. 1033. Veg. XIII. p. 700, Am. Aeii. IV. p jjf. t. 2. Mat. Med. 534. Cynomorium purpuieum Officinrum. MlCH. Gen. 17. t. 12. Fungus Maurit. Verrucofus ruber. Pet. Gaz. t. 39. f. 8. Fungus Typhoides &c. Till. Pis. «4. T. is. Eacc. Si:. 80. t. Si. O a $1, DEEl, Xl.JftrW..  aia Eenhuizice Kruiden. Afdeel ^et overvloedig, als ook by Tunis en elders in XXIII.'Jarbarie» zynde °P J'imaika in de Westindiën Hoofd door Browne waargenomen. •tuk. Dit zonderlinge Gewas bemint een Grond , dikwils do°' Zeewater befproeid wordt. Hec heeft bvna geen Wortel, mdar komt als de A?pergies te voorfch\n, met een Vingerachtige gefchubde Steng opichietende tot een half Voet, fomtyds een Voet hoogte. Ais dan wyken de Schubben van één en de Blommetjes vertoonen zig aan het bovenduk, dat dikker is en veel gelykt naar de Lifchdodden; weshalve men het ook Fungus Typhoides genoemd vindt. Tusfchen de Blommetjes, die uit een enkel Meeldraadje en Knopje, in een Kelkje, befban, komen de Vrugtbeginzels te voorfchyn. De Schubben zyn paarfch, en, ryp wordende, is de geheele Aair bedekt met hoogroode Bolletje^ , zynde het Zaad ; 't welk dit Gewas geheel Bloedkleurig maakt; terwyl het ook , door drukking, een rood Sap uitgeeft;. Het heeft, (gelyk veele andere Planren, Vrugten , Besfen en Sappen , van die Kleur,) een byzondere famentrekkende en verilerkende hoedanigheid ; weshalve die van Maltha 'er een byzonder gebruik van maakten tot Bloedftemping. Een half Drachme,in Wyn of Vleefch» nat gebruikt, was dikwils genoegzaam. Men verzekert dat de Syroop yan dit Gewas, in 'r Ryk van Tunis, als een voornaam Middel tegen den Rooden Loop gebruikt worde. Tegen een  M O N O I K I ü. 2Ï3 een geweldige Bloedvloeijing heeft men het. in tv. Sweeden , met goed gevolg ingegeven. Waar Afdeel. fchynlyk wordt het, des wegen, in Italië San-r^l^' guinaria geheten (*_). stok. Monan- Elaterium. Springvrugt. dria- Dit Geflagt heefc geen Kelk, de Mannelyke, zo wel als de Vrouwelyke Bloemen, zyn Trompetachtig , in vyven gedeeld , de eerüen met één Meeldraadje, terwyl delaatften opeen Vrugtbeginzel zitten , dat een eenhokkig tweekleppig Zaadhuisje wordt. Niet het gewoone Gewas van dien naam,dat tot het Geflagt van Momordica behoort, maar twee Amerikaanfehe Planten , wier Vrugt de zelfde eigenfchap en dergelyke gedaante heeft, zyn 'er in begreepen ,• naamelyk ( i) Springvrugt met Hartvormige gehoekte i. n, , EUterium Bladen. can%*. nenfe. Dit zonderlinge Gewas, door den Heer Jac-^^5''11* q.ulN dus getyteld , was door hem alleenlyk op den top van een Berg, genaamd de la Popa, by Karthagena in de Westindiën gevonden. Het maakt ronde , gladde , verfpreide, klim- men- (*) Vid. Joh. Peeuier Disferc. de Fungo Melitenfi. Am. Ac ad. IV. p. 3ti. (i) EUterium Fol. Cordatis anpubtis. Syji. Kat. xii. Gen. loJS. Veg. x1h. p. 70i4 jacq_ Amer. Hifi, 241. t. ij4.' O 5 II. DEEL. XI. SïUB.  414 Eenhuizige Kröïden. IV. mende Stengen, waar mede het dikwils geheele XXIIÏ. KreuP^bosfchcn bedekte. Van de Mannelyke Hoofd Bloemen kwamen veel op een Steeltje, van de stük. Vrouwelyken maar ééne, die korter was, beiniiTmaa'^n wit va" Kleur en by nagt zoet ruikende. De Vrugt was Niervormig, gehaaird en anderhalf Duim lang, du. gelvkende naar die der Ezels Kommeren Ryp zynde fprong dezelve, op de mm (te aanraaking, met groote kragt in tweeën , maar de ééne helft verfchilde van de andere. De Zaaden waren hoekig, plat, in een Waterig Vleefch begreepen. m^rlm (2) tf10^™® drievoudige ingefneeden irifotia- Bladen, turn* otm*. In Virginie was de Groeiplaats van deeze, die, volgens den Heer Clayion, een klein hurkend Pian. je maakt, naar de Winde gely» kende, met driekwab^ige Bladen op lange Steelen , zo wel als de witte Beerachtige eenbla, dige Bloemen , welke een vyfbladigeo Kelk hebben. De Vrugt is een Haairig Zaadhuisje cok eenhokkig , tweekleppig , als de voorige' ea insgelyks door de rypheid Veerkragtig open barftende. Maar, in de a.nhaalingen van den Heer (2) EUterium Fol. t«M* inciGs. Mmt. »»» SicyosFol iwti.. gron. virg. n. P. ,s+. urn. ff. ciiff .? Sjcyolfe Americana, Vtudu eohinato. Tournf. ujl *0j\ Cucu;üls canad. nwnofpermos, Fr. «hinat,. Parai.  monoikia 215 Heer Gronovios, op deeze Soort, fchynt my eenige verwarring plaats te hebben. Immers x^n* die van T o o r r. e f o r i,met hoekige BladeD, hoofdzou nader komen aan de voorgaande. **UK Tot de Tweemannigen behoort, buiten de dr^n' Lemna , welke ik tot de Alge betrekken zal, bet Geflagt van A N c v R i a. Angurk. Daar de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, beiden, een vyfdeeligen Kelk hebbenen eewe vyfbladige Bloem. Het Vrugtbeginzel, onder de laatfte, wordt een tweehokkige veelzaadige Appel. Het bevat deeze drie Amerikaanfche Soorten. Cl) Angurk met driekwabbige Bladen. JZuri* (2) Anguik met Pootachtig verdeelde Bladen. Zteitwib- big. (3) Argurk met drievoudige Bladen. \\. ^ De twee eerften zyn door den Heer j a c- di*üotblï" quin, zo wel als door Plum 1 er, in de m. West- Trifoliata. VV ebl Driebladig, fi) Anguria Fol. trilobis. Sy/i. Nat. XII. Gen. 1037. Veg. XJII. p 701. JACQ. Am, Hift. z43- T. u«. Anguria Fruétu parvo. Plum. Ic. 22. (i) Anguria Fel. Pedatis. jaco.. Am. Hift. 242. T. IJJ. Ang. pol>phyl)os parvo fiudiu. Plum. Ic, ij. <3) Anguria Fol. ternatis. Cucumis triphyllus Frucïu vaïiegato. Plum. Amer. Sj. T. 90. O 4 II. DBEL. XI. stuk.  2iö Eenhoizige Kruiden; AfdeÈl WestiDdiên ogenomen , de derde alleenlykXXïïI. op St' Dojning° door den laatften. De eerfte Hoofd- geleek, wat de Mannelyke Bloemen aangaat en stuk in geftalte, zegt hy, zeer naar de cweede, die „Jr""""doorhem met de laatfte vermengd wordt, hebbende zyn Ed. dezelve ook opdat Eiland waar. genomen. Het was een overblyvende Plant» met lange Klaauwierec, beklimmende de Boo* men dikwils tot twintig Voeten hoogte. De oude Ranken waren Houtig, de jonge taay en gebladerd : de Bladen geheeld, met den Steel driedeelig,het middelfte Blaadje Lancetvormig, de zydelingfen tweevoudig , en dus van figuur byna als een Vogelpoor, Hy hadt de Mannely. ke Bloemen getrost, de Vrouwelyken enkeld doch ieder op een byzondere Plant vvaargeno' men; terwyl Plümiier dezeiven als op ééne Plant groeiiende voorftelt. Ook vondc hy de Vrugt langwerpig rond, een Duim lang, groea met lange Streepen, vierhokkig, veelzaadig. De Hoogleeraar J. B o ft m a n n rj s fchynt den om • gekeerden \\ ortel voor de Vrugt te hebben aangezien. De Driemannigen, in deeze Klasfc, leveren verfcheide Geflagten uit, welke tot d» Gras planten behooren , en daarom thms worden voorbygegaan. Verfcheide Heefterige en Boomachtige zyn reeds befchreeven : des alleen nog eemge Soorten overblyven van 't Geflapt van Phyi,.  M o h o i k i A. 21? Phyllanthus. Bladbloem. IV. AfheelJ Dat een zesdeeligen Kelk heeft, zonder Bloemkrans, Klokvormig in de Mannelyke Bloemen;ST0K, " ip de Vrouwelyken drie tweedeelige Stylen bevattende, en een driehokkig Zaadhuisje, met drie enkelde Zaaden. (o.) Bladbloem met Bloemdraagende Vinblaad- n. jes , gejieelde Bloemen, en een Kruidigethm^mïl* opgeregte Steng. ""^ f Bladbloem met Bloemdraagende Vinblaad- in. jes, ongedeelde Bloemen, en een Kruidige B.00d. hurkende Steng. Deeze twee behooren tot het Droevige-Kruid, in Oostindiegroeijende , en dus genaamd, om dat het Loof tegen 't ondergaan van de Z>n z:;t famentrekt en fluit, gelyk dit ook plaats heeft in de Gevoelige Kruiden en Boomgewasfen. Van "t aanraaken, evenwel, heeft het geen aandoening. Het Lcof gelykt veel naar de Sennebladen, en tusfchen de Vinblaadjes komen Knopjes (i) Phyllanthus Foliolis Pinnatis Floriferis 8cc. Fl. Zeyl. H. Cliff. 440, Urimria lndica erefta vulgaris, BURM. Zeyl. 230. T. 93. f. *. Herba Moeroris alha. Rumph. Amk. VI. p- 41. T. 17. f. 1. Frutic. Capfularis. Pluk. T. is3. f. S. Niiuti Barbadenfe. Mart. Cant. 9. T. 9. {3; Phyllanthus Fol. Pinn. Floriferis &c. Flor. Zeyl. 332. Pluk. T. 183. f. 6. Herba Msroris ru'ua. Rumph. lb. f. 3. Burm. Fl. Ind, p, O 5; LI. 0SEL, XI. STUK.  ai8 Eenhuizige Krdiden. Afdeel J'CS V°°rt dlE BloemPies> benevens anderen die XXIIL Zaad uitleveren- In de laatfte Soort zyn zy Hoofd- byna ongedeeld en wit in de eerlte. De By«tük. naam van Rood ziet op de Kleur der Stengen b»«—- en Blaadjes; terwyl de Steng in deeze ruigachtigis , in de andere glad. Het zyn Heefteracbtige, doch niettemin Jaarlykfe Plantjes. Men vindtze ook op Ceylon , alwaar Homannus 'er, wegens de byzondere Pisdryvende hoedanigheid, den naam van Urimria aan gaf. Rumphius zegt we!, dat het in Geneeskund g gebruik is, tegen de Klem en andere Stuipen, zo in als uitwendig; tegen Kofyken Graveel; doch fpreekt van 't eerstgemelde in 't hyzonder niet. 't Is het voornaamfte Middel , zo hy getuigt, dat de Javaanen hebben tegen den Rooden Loop. TiViL. ^ B,adb,oem met gevinde Bladen , die zes tbusÉZ' Blaadjes hebben; de Wyfjesbloem aan 't end. eifotmis. ^ Besbioe. (5) Bladbloem met de Blaadjes .overhoeks Wig' vormig3 ge/pitst. Maderas- c fatenjis By Madrasf aan de Kust van Coromandel, dfPlts a" groeit de laatfte , die men in de Hollandfche Tuinen vindt, maar de eerfte is by Tranquebar door f4) Phyllanthus Fol. pinnatis, Foliolis fenis, &c. Mant. O) Phyllanthus Foliolis alternis Cuneiformibus mucronatis. fl. Lugdb. 200. Nirouri Maderasp. Senns folio longioie. Pet. Gaz. Frutex Baccifei Fol. lini &c. Plük. T. 31. f. a. buhm. Fl. lnd. 196.  M o n o i k i Ai door den Heer Koen i g waargenomen. Deeze A™^. hadt de Steng een half Voet hoog, de Vin- xXm; blaadjes gelyk in de andere overhoeks, ftomptiooFDgefpitst en vry groot, met drievoudige St0PPel"STl^'M(rt tjes. Uit de hoeken der Vinblaadjes komen teiTia°n * Mannelyke Bloempjes voort, en aan 't end des Blads de Vrouwelyke, die eenzaam en veel grooter is, Daar een Belle van 't Beerendruif gelykende. Dezelve, naamelyk, heeft een Eyrond Honigbakje, driemaal zo groot als de Kelk en daar op volgt een zeszaadig, zeskleppig, Veerkra^tig Zaadhuisje. De Viermannigen leveren , behalve de Berken- , Palm-, Moerbezie - Boomen, welke reeds befchreeven zyn , noch verfcheide Geflagten uit, als volgt. Centella. Honderdmark. In dit Geflagt heeft de Mannelyke Bloem een viérbladig Omwindzel, dat vyf Bloempjes be^at , ieder van v er Blaadjes. De Vrouwelyke heeft een tweebladig Ömw'iodzel met één Bloempje, waar onder het Vrugtbeginzel, dat twee Stylen heeft en een tweehokkige Vrugt uitlevert. Twee Soorten , beiden Kaapte Planten zyn 'er in vervat, naamelyk (i) Honderdmark met Hartvormige Bladen. x. v J j-j Cenlella uce' villofa. Ruig. (o Centtlta Fol. Cotdatis. Syft. Nat. XII. Gen, io5i. yeg. XIII. p. 708. Jim. Aeed, VI» Afi, 99. U, DEEL. XI. STOK.  "° ÊiNHOTziGB Kruiden. XXIII. £ SccnSen zyn windende , ruig, rond dé Hoofd» Bladen Hartvormig, overhoeks/g ftee j 'ge de Oxelen; de Bloemen als gezegd is. ci CS) Honderd^ark «t W„^e Bladen. 'tlT Deeze. die kruipende Stengetjes heeft, geiykt naar de Hsdrocotyle en komt voorts met de voorgaande overeen Het Plantje van Plu- wel wat !^«** S e r p i c u l A. Kruipertje. vie?Maranndyk"e BIOemen ^ ind« Geflagt VKrbladig meteen viertandigen Kelk, die fa de Welyken vierdeeiig is en de Vrugt een Wollige Noot (*). 6 Sh}hu cIi?aar ééne Soort k°mtin hetzelve voor f O Taffen, ui*™ tWCe' V0'genS de° Heer N' Burmannus , waar van zyn Ed. de eerfte den bynaam van Quendel-, de andere den naam van Thymbladig geeft. Beiden hebben zy de Bladen overhoeks, doch de eerfte langwerpig Liniaal, de *>) Cenpto Fol. Uacentó,. VI. A Confer. Pluk. Phyt. T. 236, f. s. of S# ,vindt raen h':er' "ra!^ia E'e-^-- of dit het ze.fde hetekene laat ik daar. (ij Serpicula. Syfi. Nat. ireg. XI„. Ge„ - «4. Serpicuia SerpylJifolU. Hurm. Prtir. Cap. iS  M O n o I k I i. 821 de andere Eyrond - Lancetvormig , omgeboo- IV: gen, van onderen glanzig. De MannelykeBloe-™^ men zyn gedeeld, de Vrouwelyken ongedeeld.hoofdstuk. Littorella. Oever - Gras. r«tr««. dria. De Kelk is vierbladig , met een vierdeelige Bloem en lange Meeldraadjes in de Mannelyken: terwyl de Vrouwelyken dergelyke Bloem, doch zonder Ke:k hebben en een langen Styl ; de Vrugt is een Nootje, welks Kern het Zaad. De eenigde Soort fl) > bevoorens Eenbloe- u^crtUs mige Weegbree getyteld, is door den geleerden Ueuftru. B er g i üs omdandig befchreeven. Hy noemt M,oetasllg* ze een Sweedfch Gewas, en , om dat zy veel aan den Oever groeit,Littorella Juncea.TcvRkefort hadtze Moeras - Weegbree van Parys , die eenbloemig is , met Grasachtige Bladen, getyteld. De Heer J u s s i e u heeft naderhand ontdekt, dat dit Kruid, behalve de Mannelyke Bloem , aan den voet der Stengetjes Vrouwelyken heeft, die vrugtbaar zyn. Het komt op veele plaatfen van de Wonden in Vriesland,op Veen- en Zandgrond voor. Dewyl dit Kruidje zo lang onder den naam van (i) Littorella. Sy/i. Nat. Veg. XIII. Gen. 13*8. p. 708. OBD. Dan. 170. Plantago unifbra. GOKT Belg. p. 39, Fl. Lapp. 64. Fl. Suec.uz, 13 j. DALiB. Paris. $0. Juss. Mem. de \7A-. P- '31, % 7> Gramen Junceum Capic. quatuor longisfimis Filamentis. Pluk. Alm. 1*0. T. 3t. f. *. Mom. III. S. 8. T. 9. f- 30. Berg. AS. Stsckb. 176». p. I4«° U. Rss»-, XI. Stvk,  a« Eenhuüzige Kruide». •a/Ïel Weegbree gefo»eerd heeft, is het te beXXIII.' grypeD ' dat het 'er eenigszins naar gelyken Hoo*j> moet. Het is klein en geeft Biesachtige JB'a»tok. den, uit den Wortel, omtrent een half Voet sg^«-lang, waar tusfchen de Bloemfteelen opfchieten, die aan 't end een Bloempje hebben met vier zeer lange Meeldraadjes. Aan den voet van deeze Bloemftengetjes groeijen de Vrugtb'gm. zeis, die een Nootje worden van groette als Lynzaad, bevattende een witte Kern. U r t i c a. Brandenetel. De Mannelyke Bloemen hebben, in dit Geflagt , een vierbladigen Kelk , en in deszelfs midden een Bekerachtig Honigbakje: de Vrouwelyken een tweekleppigen Kelk, met een enkei glanzig Zaad. De Soorten, wier getal by de twintig is, zyn in de twee volgende RaDgen onderfcheiden. A. Paarbladige. L CU Brandenetel met gepaarde Eyronde Zaag- P»tt. ^ndiSe Bladen> de ^rugtdraagende Kat- riidraa- jes Klootrond. gende. (2) (i) Urtica Fol. oppos. Ovatis ferratis, Amentis Fruaifelis globofis. Syjl. Nat. Xn. Gen. ioj4. Veg. XIH. p. 70,. Mat. Mei. 420. H. Cliff. 440. Ups. SS2. r. Lugib. 209. gouan Monsp. 4S4. Uttica urens Pilulas ferens c. b. Pits, «1. Uitica Romana. Los. Ic. 511. Unica utens prior. Dod. Pempt. jsz.  Monos k i a. as3 (2) Brandenecel met gepaarde Hartvormige A Zaagtandige Bladen ; de Vrugtdraagende ' xxill." Katjes Klootrond. Hoofdstuk* (3) Brandenetel met gepaarde Eyronde byna u, effmrandige Bladen ; de Vrugtdraagende uur*c*aBll~ Katjes Klootrond. fche3163"* Van deeze wordt de eerfte, in de Zuidelyke D"Irta. deelen van Europa groeijende, Roomfche Netel Dodartfe. genoemd. Zy heeft de byzondere eigenfchap, van r~onde Vrugtbolletjes te draagen , die uit verfcheide Zaadhuisjes beftaan / ieder een enkel Zaadje, als Ljnzaad, bevattende. De Stengen zyn omtrent een Elle hoog; de Bladen ruuw, gefpitst, aan den omtrek ingefneeden , niet minder brandende dan onze gewoone Netels. Deeze groeit, als gezegd is, in 't Zuidelyke van ons Wereldsdeel, op allerley woefte plaatfen. Aan de tweede, welke naar dezelve gelykt, wordt, volgens den bynaam , de woonplaats op de Balearifche Eilanden, in de Middellandfche Zee , volgens 't onderfchrift in Indie , toegefchreeven. De Heer N. L. Burmannus heeftze, dienvolgens , ook betrokken tot de Ooi-tindifche Planten , en de aanhaaling mede gebruikt van den Ridder, uit welke men ver- moe- (») Urtica Fol opp. Cord. ferntis &c. Unica Filuïifera fol. Cord. circumfertatis. Hall. Helv. 17. (3) Unica Fol. opp. Ovatis fubinregerrimis &c. ürt. alter» filuïifera Parietaria foliis. DOD. Mtm, IV. p. Jaj. m. D*IL. XI» SXUS,  22+ Eenhuizice Kruiden. ApS;t.mTdeD20U, d3£ het een iDboorliDg van Swit* XXIR. zerland ware (*). Ondertusfcben vind ik by Hoofd- H A l l e r , noch in zyn oude noch in zvn nieu- "^„.We.Wei'k' °Ver de Planten Switzerland, wtu eeoig gewag van deeze Pildraagende of Roómfche Netelen , van welken deeze byna alleen door de rondheid der Bladen en de paarfche Kleur van Stengen en Bladfteelen verfchüt; zo dat menze, volgens LiNN^üs , misfcn;eQ voor eene Verfcheidenheid of Kroost van dczelven houden kan. Maar hoe zou dit kunnen vallen , wanneer zy haare Groeiplaats in Oostindie had? De derde, naar den beroemden Do. »art gebynaamd, die 'er Glaskruid. Bladen aan geeft, heeft het Loof naauwlyks Zaa-'tandig ; anders komt zy , zelfs door de om°laae geplaatfte Mannetjes-Bloemen , met de voorgaanden overeen. Allen zyn zy Jaarlykfe of Zaay-Planten , en de eerfte, die men hier iH de Tuinen heeft, is in Medicinaal gebruik geweest. Het Zaad, inzonderheid, was tot Borstkwaaien in veel achting. ^ (*) tl*»*,* fielt, * Ma,. Mei. de Groeiplaats , var, dee2e Roornlche Netelen, in Provence, Svmzerland, Énge. land. Van Provence en Languedok is her zeker. j. \Jm. «, vondtze ,y Bale, op de Velden, a„ ook fay aZl .. W En&™4 o? verfcheide phatfen wild groten. Volgens DoDJMfüS zouden zy, zelf, ;„ de Ne. dar anden „iet zeldzaam zyn: doch dtt zal mooglyk op de TT T', ° *' ^ hi6r M daar' voortkomen'u t vallen zaad: gelyk menze dus ook in de Tuinende liefhebberen, ïo K&ambr «p , in Nedej . ooftenryk  Monoikia» iay {4) Brandenetel met gepaarde Eyronde Bla- IV. den en tweedeelige Tros/en. "xx^II * Deeze Kanadafcheof Virginifche,diein kleinte uitmunt, groeijende op Waterige plaatfen, .iv. heeft geaderde Zaagtandige Bladen, glanzig als of zy met Olie beftreeken waren, met Steelen ?eet* byna een Vinger lang. In een vyfdeelige Kelk klCine' draagt zy een glimmend zwart Zaad. Het Kruid beeft een aangenaamen Reuk. (5) Brandenetel met gepaarde ovdale Bladen. v. Uretisi (6) Brandenetel met gepaarde Hartvormige K1^' Bladen en dubbelde Trosjes. dmc*. Groote, Dit zyn de gemeene Brafidenetels, door geheel ons WereJdsdeel tot in Lapland en Rusland bekend, en de laatfte moogtyk wel het allergemeenfte Onkruid in Europa, zo H a l l e r oor- deelti M Unica Fol. oppofitis OVatis, Racemis bipartitls. Üt* rica Fol. Lanceolato - ovatis &c. GRON. Virg. II. p, 145. (S) Unica Fol. oppofitis Ovalibus. Gort. Belg. 269. Urtica androgyna 8cc. Fl. Suee. 773, Ssz. Kram. Au/Ir, 272. Gouan Mmtp. 484- H. Cliff. 44o. r. tugih. 210. tjrrica urerts minor. O. B. fin. ï3=. Urtiea uréns minima. boD. Pempt. iss. Unica minor actior. Lofe. Ie. 512. (6) Urtiea Fol. oppofitis Cordar'sj Racemis géminis. Urtiea dioica Fol. oblongo - Cordatis. Gort. Belg. 170. Mat. Mei. 419. R. luidt. 210. Scr. Sec. Unica wens maxima. C B. Pin. 232. Urtiea urens altera. DOD. Pempt, iji, \jitit, ca fylv. asperior. lob. Ic. jai. P II. öees.. XI. $tu8,  2üf5 Eenhuizige Kruiden. IV. deelt (*). Ik ben van dat Gevoelen niet en "xxYil" denIï dat veeie andcTe Onkruiden, ten minde Hoofd- wat ons Land betreft, in grooter menigte van stuk zeif voortkomen. Aan de Wegen, naamelyk, r£e.rman'6P Velden » Akkers cn J"n Tuinen , zal men, by voorbeeld, meer Planten van Varkens-Gras, Kruiskruid , Stekels aantreffen, dan Brandenetels. 't Is ondertusfeben zeker, dat zy in veele Haagen en Wildernisfen het ander Onkruid verdrukken en dus als den baas fpeelen , op* fchietende tot een ongemeene hoogte. De Kleine Brandenetels , die het felst branden , zyn iu de Tuinen gemeenst , komende tusfchen het gezaaide en andere Planten voort. Deeze vallen veel laager, het Loof is groener en de Bladen zyn ronder. Zy hebben Mannelyke en Vrouwelyke of onvrugtbaare en vrugtbaare Bloempjes aan byzondere Trosjes , op éene zelfde Plant. Men vindt ze die bont van Blad zyn en met andere Verfcheidenheden. De Groote BrandeDetels bereiken , op fommige plaatfen, eens Mans langte of meer. Het Loof is graauwer, ruiger, met puntiger B!aden: de Steng vierkant en ook bezaaid met Stekeltjes , die op 't aanraaken de Hand of andere Lighaamsdeelen branden , even als in de Kleins Soort. Men vindtze met roodachtige Stengen : ook komen 'er andere Verfcheidenheden van voor. Zelfs (») Folychrelia Planta, in noftio Otb; forte vulgatisiiina, tielv, ittthtat, ii. 286.  Mono i e i a. 227 Zelfs zyn 'er gevonden die niet branden, dat jv. mooglyk van Ouderdom of door eenig ander Afdeel. toeval zal ontftaan. Gemeenlyk hebben foramigen van deeze Groote Netelen Mannecjès -stuk. anderen Wyfjes - Bloemen ; weshalve menze Teu*n. Twethuizig noemt: doch daar zyn ook Plantendr>*' van gevonden, die zo wel de eene als de andere hadden, en dus Eenhuizig waren. De Mannelyke Bloem heeft vier of vyf Meelknopjes, die op 'c aanraaken open fpringen: ad Vrouwelyke bevat het Vrugtbegiozel van een Eyrond gefpitst , glanzig Zaad. De Stempel is met ruige Haairtjes Straalswyze gepluimd. De oirzaak van de Jeukt en Vuurigheid fomtyds met Blaaren oploopende in der Menichen Huid , heeft bezigheid verfchaft aan voornaame onderzoekers der Natuur. Hooke en Leeuw e hho e k die Kryftallyne Pyltjes , waar mede de Bladen der Brandenetelen bezaaid zyn. door 't Mikroskoop waarneemende, bevonden, dat dezelven aan 't end fpits waren, doch ieder voortkwamen uit een Blaasje met Vogt, in de Opperhuid van het Blad zittende; welk Vogt, dat zy onderttelden zeer fcherp te zyn, in het Pyltje doorging. Dit was genoeg, öm de Wereld te doen vastftellen,dat dft Vogt, 't welk Valisnieri by Sterk Water vergeleek, in de Wondjes , door de Pylt jes gemaakt , uitgeftort werde : doch na hun heeft de fchrandere Bonanni getoond , dat de Pyltjes aan 't end volkomen geflooten zyn: des Pa hy II. Deel, xi.sxyx.  a«8 Eenhuizige Kruiden. IV. des hy beweert, dat zulks geen plaits kan heb» "xxTlL ben Zelfs bev°öri rri!>uas, cum ficcae Urtic* non urant. HALL. Helv. Ineheat. li. p, 287. Vid. GuKTTARO. Mem. de Parit. 1751. p. 3J0. Oöavo. p. 534.  M0N01K I i< 229 Sweeden, federt veele Jaaren reeds, tot Beeften- IV. voeder begonnen te gebruiken, agtende zulks AXxnJ' het gezondfte en heste voor de Melkbeeften.H00FD.' De groote Netels werden in Wermeland in Au-stok. guftus vergaderd en naderhand, het Vee in Huisrfrf^,rfl** zynde, in Water gekookt met het Nat aan de Runders gegeven. Dus heefc men ook bevonden , dat de kleine Netels den Scbaapen zeer wel bekomenHet Zaad, tot een Handvol, tweemaal 's daags onder Haver tot Voer gegeven, maakt de Paarden glad van Huid (f). Voorts zyn de nuttigheden der Brandenetelen, die men in 't Latyn, wegens de gedagte eiger.fchap , Urtiea , in 't Franfch Orties , ia 't Engelfch Nettles en in 't Hoogduitfch Brennesjlen noemt , Wereldkundig. Oudtyds bediende men zig , tot Wellust , van zekere Geesfeling met dezelven , Urticatio genaamd, welke in onze Dagen nuttig bevonden is in Verdooving van Gevoel en Lammigheden. De geheele Plant en derzei ver Sap, of ook de Wortels gekookt en uitwendig opgelegd , dienen om veelerley Bloedvloeiingen te (tempen. Tegen 't Neusbloeden Ifeekt men 'er een Prop van in de Neus. Het uiigeperfte Sap, tot twee Oneen ingenomen , heeft een overmaatigen Stonden-Vloed beteugeld. Het Afkookzel is van een (*) Svjesifih. Verhand. 1747. P 86. ("f) Semen Aveni3 additum, ad Mmipulutn, bis in die, Equosreddic lucaientos. Hall. Ihid. ex Oecen. Paer.ll.ss. P 3 II. DEEL. XI. STU8.  330 Eekhuizice Kruiden; êZ'zl. e,enK°Pfnende» beffende hoedanigheid, inzet,XXIII. cerhe3d te§en 't Blaauwfebuit dienftig De Hoofd- Wortels worden tegen de Geekugt aangepree- fB- H" ?3d " Z° hCeC V3B natuur ™ fcherp, K£ —dat de Ouden het voor Vergiftig hielden. Door een ovennaatig gebruik van hetzelve, zon een Teeringachtige Koorts ontftaan zyn. Niettemin wordt het, in Honig gekookt, tegen verfcheide Borstkwaalen geroemd : alzo het de loozing van Fluimen en Etter kragtig bevordert. Ter veelheid van een Once gebruikt, heeft het de overtollige Vettigheid weggenomen(*). Van de Kleine Netelen is meest het Kruid, van de Grooten ook de Wortel en het Zaad, in Medicinaal gebruik. Het jorge Loof wordt in't vroege Voorjaar, in Sweeden overal als' Kool gekookt en tot Spyze gebezigd , zegt Li nnjeus. Cklsus en andere oude Artfen hebben de Brandenetels aangepreezen , als een zeer gezond Voedzel, den Afgang en Waterlozing bevorderende en de Borst verzagtende; niet minder dan Spinagic, Porfelein en dergelyke Kost. De Kuikens der Kalkoenen , die geen Gort verdraagt kunnen, houdt men gezond met jonge Brandeneteltjes onder hard gekookt Wit van Ey fyn gehakt. Dat men van den (*) B,t,fl. SamUxg. Febr. ,7,g. De Iialiaaaen zouden zulks de al te vette Kinderen, met vier Oneen Honig , i„geeven; ETTMUI.L. Disf. de Cerpulemia Kim:a. Lcipz. I6$i doch dit lchynt wat onveilig.  M O N O I K I A. 231 den Bast der Groote Netelen zo wel Doek kan l]$ weeven als van de Hennip , is door Ündervin- XX11U dingen blykbaar. De Ingezetenen doen zu:ks,HooFDzo v/el in de Noordelyke deelen van Europa,,TUKals door geheel Siberië, tot op de Eilanden be-dr ooften Kamtfchatka. Lom l wist voor tweehonderd jaaren reeds , dat men in Indie , te Calicut en Goa, van de Schorfen van allerley Soorten van Netels , langen tyd in Water geweekt, een Soort van fyn Lywaat maakte, 't welk in Europa vertierd werdt (*j. Dus is de oirfprong van het Neteldoek , dat uit Oostindie komt, niet ver te zoeken. Weinigen , mooglyk , zullen ooit gedagt hebben , dat dit van' Brandenetels gemaakt worde, 't Gene men nu onlangs , omtrent den aanvang van 't jaar 1779, hier te Lande daar van opgegeven heeft, is derhalve niets byzonders. Schüffer bereidde 'er goed Papier van (f). De Wortel, in Water met Aluin gekookt, verwt het Garen geel. Ook zou het Staal , in BrandenetelenSap geblufcht, zagter en fmeedbaarer dan an. ders zyn. Den Stank van een Lyk, welk over Huis ftaat, kan men wegneemen , door een rykelyke veelheid van dit Onkruid in 't Vertrek te ftrooijen (4-). (7) {*) LOBEL ICruiibtslh Antw. ïsn. p. «17. (t) ^f/aoln von Papiermacbta. P.egensS. I7«J. (4.) Dit, waar van ik zelf, meet ddh eens, OndervindinR Sieb gehad , bewjst , dat zy een aanmeikelyken zuuren P 4 DimP Ut DEEL. XI. STUK.  Eenhüizige Krbidek, A™*mu (7) 5raDdenetel met gepaarde Eyronde BlaXX, II. den, Hartvormige onverdeelde Stoppeltjes BlaZ PlUÏm ^ ^ Z°lQnSals * vii. grZfi. CS) Brandenetel met gepaarde driedeelige inGroot- gefneedene Bladen. biadige. r V"i- u 15 de eerfte ' weSecs ^ groot- cw,pheid der B]adenj die dr.eribb.g ^ ^ biad.ee. ka gevonden ; de andere , door Amman afgebeeld , groeit in Siberië. Deeze heeft het Loof byna als de By voet, fterker brandende dan dat der gemeene Brandenetelen, en groeit dikwils tot eens Mans langte hoog. De Steng en lakken zyn paarfch. Men maakt >er, zo wel als van de gemeene, gebruik van tot Moes. cA« (9) frande0««- met gepaarde langwerpige Rond- Bladen; de Katjes Rolrond, eenzaam, on, katage. verdeeld, ongefteeld. Op. Waterige plaatfen van Jamaika, Kanada en Damp uitgeeven; gelyk het Gras en meer andere Kruiden . aigefiieeden zynde, doen. (7) Unica Fol. oppos. Ovatis , Stipuü.s Cord. indivifis *c. u„1c3 erefta &c. Brown. Urrica iners Race- mofa Sy.vat. Sloan. Ja.n 38. Hift. f. p. ,-4. r. 8j. f. (8, Umca Fol. oppos. tripa„.t;5 incilis. ö. Uas. .Ja,Pr. tK. M. profunde lacinia.Js , Sem.ne L,„i. A.mm. Ru,/,. T. *5. tozzet. App. rgs. C9J Ur,ica Fol. oppos. oblongis &c. Gbon. n„. n.p.l41i Vmca Racemofa hunjüior. iners. Swan. uts. T. s-.f.  M o «r o i k i a. 333 en Virginie , groeit deeze Soort, welke door IV.' de gezegde hoedanigheid kenbaar is, en boven xxili." dien tot de Doove Netelen behoort. De Bla- Hoofi>. den zyn langwerpig , Zaagtandig, geribd, ge-stok. fteeld, neerhangende , van onderen een weinig ruig, korter daq de Katjes , die aan den top der Steng, welke met Blaadjes gekroond is, als kleine Pilletjes maaken. ( ) Brandenetel met gepaarde, Eyronde, ef- J*£«<^ fenrandige, gejlreepte Bladen. veivreem. de. (10) Brandenetel met gepaarde Eyronde kant- x. haairige Bladen en gemikte Trosjes. Kanthaairige. (11) Brandenetel met gepaarde Lancetvormige xi. effenrandige Bladen, die aan de ééne zyde ria.ar!!U' /maller zyn. dige*1"4" Tot het Glaskruid zyn deeze betrokken geweest, waar van zy de gedaante hebben, inzonderheid de laatfte; doch zy verfchillendoor de Bloem-Trosjes, welke naar die der Brandenetelen gelyken. De eerfte heeft een Stengetje van maar een Handbreed hoqgte, rond en ftyf, met { ) Urtiea Fol. oppos. Ovatis integerrimis lineatis. Parietaria Zeylanica, Sp. Plant. 1491. Hebm. Zeyl. So. (10) Urtiea Pol. opp. Ovatis ciliatis , c. Parietaria Kacemola, Pol. ad nras vil'ofis. PLUM- Ic. 110. f. i. (11) Urtiea Fol. opp» Lanceoiatis integerr. hinc anguftioribus. R- Lugdb. jio. Patiet. Fol. ex adverfo5cc.Sl.OAN,, Jam. >o. Hift. 1. p. i4+. T. 5>3. f. i, P s II. deel, XI. Stuk.  ü34 Eenhuizige Kruiden. IV. met gepaarde TMcjVs en gefteelde Bladen, zo AXxTil Wel 'n de ardcren ongetand, aan den rand Hoofd'ruuw« 1)e Bloempjes komen ongedeeld in de ïtok. Oxelen voor , twee Mannehke, éé i Vrouwe. Vaman. jje eerfccn hebben een vierdeeligen Kelk en vier witte Meeldraadjes ; het laatfte ^en langen , ruiden wuten Styl : de Vrugt is Ey« rond, uitgerund , met agt Ribbetjes gefleufd : het Zaad zeer elad , Eyrond, zwart met een wit Voetje. Dit Plantje, op Cey'on vallende, blyft altyd groen. De anderen groeijen in Westindie. B. Ovcrhoeksbladige. xit. (ia) Brandenetel met overhoekfe Hartvormige é-ftua«s.; Bladen, gegaffelde Trosjes en Bolrondach • Heetian- tjg vergaarde Vrugten. De Pino van Brafil was volgens P i s o een Kruid , raar onze Brandenetelen , zo wel in Blad als in hoedanigheid, gelykende; waar me. de het Ramie - Kruid van Rumphius, in geitalte, veel overeenkomst heefc; dan hetzelve maakt, door de ruuwheid zyner Bladen, maar een weinig Jeukt. Het is in Oostindie van veel gebruik tot Garen, dat de Inlanders, op de Molukkifcbe Eilanden, grof en fyn van den Bast (>iN Unica Tol altern's Co'datis , Racemis dichotomij fee. Rameuoi inajus Rumph Amb, V. p. 214. T. 75. f. l ï Pino f, Uitica, fis. Brat. 43 j.  M O N O I K 1 ,A. 23f Bast der Steelen weeten te bereiden, en waar IV. van zy hun Vifchwand of Netten maaken. DeAXXI£ Steng is rond, een Vinger dik, vyf of zes Voe-RooFDt^n hoof ; doch het Surinaamfe heefc StengensTUK. van een Voet, met uitgebreide zydelingfe Tros-^'"' jes ; de Mannelyke Bloemen eenzaam in de Mikjes; de Vrouwelyken zeer klein : de Zaaden knikKende, in 't ronde gefcbikt, eenhuizig. (13) Brandenetel met overhoekfe Hartvormige Bladen en geaairde Kropjes. Hoo?fdige? Volgens Kalm groeit in Kanada deeze, die een regte hoekige naakte Steng heefc; de Bladen overhoeks Hartvormig gefpïtst, Zaagtandig naakt , byna drieribbig. Van de groo- 1 te Europifche Netelen verfchilt zy door breeder overhoekfe Bladen , en doordien zy een Aair draagt, van veele gekropte Bloempjes. fiA) Brandenetel mei' overhoekfe Eyronde Bla~ xiv. den enfamengeftelde gemikte Trosjes. ta. Gemikte. (iy) Brandenetel met overhoekfe Hartvormig xv. Eyronde Bladen en Takkige, opfiaande gegaffelde Katjes. Van^" (13) Unica Fol. alt. Corditis, Glomerulis Spicatis. KALM. (14) Unica Fol. alt. Ovatis &c. Urtiea RaCemofa major Ylrpin. mitior f. minus urens. PLUK Alm. 393. T. *37-f- (15) Unica Fol. alt. Cordsto - Ovatis Stc. H. Clif. 4+1. R. Lugdb. aio. GRbN. Virg. 14J. GouAN Mmsp. 4S5. Urtiea Canad. Racemofa &c. Mor. Hifi. til p. 454- «• *U T. lf. f- 2. - ■ - II, Deel. XI, Stok,  23 "'«ook ,n s?Be"e groeit > komt volgens den Heer N L. Burmaninus, met de Hoofdige, jnf.ge* Jyks op Java in Oostindie voor. Beide deeze laatften zyn overblyvende Platen , die weinig branden,en de zogenaamdeKanadafche is twee! huizig. Van deeze, die men ook in de Europifche Tuinen vindt, is de Steng twee Voeten hoog, zeer Takkig en glad, met zeer kort gefteelde Bladen en getakte korte Bloemkatjes. VrtfX iX6} Brandenetel'wtoverlwkjVEyrond-Hartterrmpts. vormige Bladen, die Zaagtandig zyn en kAf|ebI0. doorgaans korter dan de Bladjleel, de Aai. ren eenzaam, afgebroken. Op Ceylon en andere plaatfen van Oostindie groeit deeze fraaije Soort van Brandenetelen door wylen den Heer J. Bus ma knus iq Plaat gebragt. Zy gelykt naar de gemeene Hoppe, volgens Plckenet; doch dewyl ze met driebladig is, zou dit op de moeten zien, die op een afgebroken wyzemet Pij. a,t °ï«»-Corf seItat!s Pet;0)0 fub()re. wonhu, &c Fl. Ze.l. S,6. u.rica i3tlV3 f c ta & Wu ni. o, fW Alm. T. f. „ 6atti.Stlfoti. gcr.ro. tier,. M.U LI. p. 75. T. ^ BllllM, a w  M o N o r k i a. 237 Pilletjes van Bloemen , ver van elkander, pron- IV ' Afdkei* ken. • xXIIL Van deeze komen aanmerkelyke Verfchei- ^oofddenheden in Oostindie voor , terwyl de Bla-STaK* den wel altoos lang gefield zyn, maar in deir?ftTa*' grooteretwee kleine Blaadjes,byna ongefleeld, aan di.n voet van ieder Bladfteel hebben, gelyk uit de Afbee'dingen van gczegdm Hoogleeraar in de Ceylonfchen blykt; waar mede myne 'avaanfche Exemplaaren ftrooken. In bei' den , evenwel , zyn de Bladen Hartvormig , daar zy in een der mynen, zo even gemeld; als ook in een Japanfch Exemplaar aan den Steel fpits toeloopen , en dus van de Hartvorm ge figuur afwyken, nader kamende aan de volgende Soort. (17) Brandenetel met overhoekfe, byna ronde, xvn. fpitfe , aan beide enden van onderen IVoh j£tr.'e" lige Bladen. 6 witte. Hier brengt de Ridder ook het Groote RamieKruid van Rumph 1 os t'hus, en zegt, dat menze op deMuuren van China vindt groeijen. De bepaaling komt nader overeen met een Exemplaar, dat ik van Java ontvangen heb, we'ks Bladen van onderen Wollig en van boven , aan den top der Steng , geel bont zyn, alwaar het kor« (17) Urtiea Fol. alt. fuborbiculatis Sec. H. Cliff- 44i. R. tagdb. no. Urtiea Racemifera maxima Sinamm &c. F«JS. AmiJtb. 2IJ. fl. OSXL. XI. STOSs  238 Eenhüizige Kruiden. afd«l.k0rte geCr°pte Aairties > b^ ^ die der geXXIII. raeene Europifche Brandenetelen, draagt. Hoofd- Tot de voorgaande Soort betrok de Heer Liiï- K/&ÜS' °P 'C gezag van gezeSden Hoogleeraar, ^ • den Aller gr ootften Brandenetel van R u m p h i u s , die by denzelven monftreus genoemd wordt' niet wegens de hoogte van 't Gewas, waar van de Steng flegts drie of vier Voeten opfchiet, maar wegens de grootte, het leelyk aanzien en de ruigte der Bladen. Hy zegt, dat dezelven een Span of een Voet lang, vyf en zes Duimen breed, wit of roodachtig , aan de kanten diep getand, en met ontelbaare pukkeltjes bezet zyn op ieder van welken een ftyf Haairtje ftaar, als een Angel van een Bye. Deeze Bladen waren derhalve zeer ruuw iD 't aantasten, brandende in 't eerft wel zo fterk niet als de Europifche Netels, maar,door ftyf aandrukken diep indringende, wierpen zy bobbels op met Jeukt, gelyk door het byten van Weegluizen ontllaar. Hierom werdt dit Kruid, iQ 't Maleits, Groot Jeuktblad geheten. De Indiaanen, inzonderheid de Vrouwsperfoonen , lieten zig dikwils daar mede de Huid wryven en hy hadt zelf bevonden, dat dit een goede Remedie was, om het Lighaamvanfchadelyke Vogtigheden teontlalten , kunnende zulks fvoor eene Scarificatie - verftrekken : want de gezegde Bobbels gingen in een half Uur weder weg en fomtyds werdc 'er een enkele roodheid doorverwekt (*J. De {*) t'rrica decumana. Rumph. Ami. vi. p, 49. t. so.  M OHOIKïü. 23§> De Bladen komeu in zyne Afbeelding veel IV; fmailer naar de langte, byna Lancetvormig en XXlII< nagenoeg even groot voor, als aan de Takjes Üóovdvan een dcrgelyk Gewas , dat ik, onder den'TUK' naam van Angrom , van Java heb bekomen.dtia/$? Aan de bovenzyde gelyken die, in ruuwhcid, ook zeer naar de gezegde befchryving en de Kleur is roodachtig ,• doch van enderen zyn zy zagt als Fluweel en witachtig; terwyl het Kruid aan de Steng Bloem - en Vrugt -Trofjes, gelyk die van onze Brandenetelen draagr. De Bladen en "t Gewas, zowel als de Bloesfem,der Afgebrokene voorgemeld, fchynen hier van grootelyks te vcrfchillen. De drie overige Brafldenctels op Java groeijende , en weezentlyk hier van verfchillende, welken de Hoogleeraar N. L. Burmannus Langbladige , Witachtige en Geftaarte noemt, fchynt de Ridder niet onderzogt te hebben. Zya Ed. geeft, als de laatfte van dit Geflagt, nog de volgende Amerikaanfche op. Ci8) Brandenetel met overhoekfe Hartvormige xviu. t>! , a • Unica getande gedoomde Bladen, een Heejteri-Bauiftra, ge Steng, de Vrouwelyke Kelken Befie-^^" achtig. Een (is) Unica Fol. altern. Cord. Dent. aculeatis &c. Urtiea Fnuescens. Brown. Jam. tij, ürtica Arborescens Baccifera. Flum. Ic. 260. II. Deel. xi. stuk,  ^4o Eenhuizice Kruiden. a}Z\i Een ontz^]yk Doorngewas, van eene Hee* fteriSe of komachtige geftalte, door Pater Boof, Plu mier in de Westindiën ontdekt, maakt «tuk. deeze uit. Het heeft Bladen byna als die der ^""""""Hazelaaren, zeer groot, en aan de Ribben, zo wel als aan de Steelen , voorzien met korte kromme Stekels. Hy vondt 'er eene Verfcheidenheid van, die de Stengenalleenlyk gedoomd hadt, welke den Hoogleeraarj. Burm a nnus toefchecn het Mannetje te zyn; terwyl de andere Besachtige Vrugten droeg, veel grooter dan de gewoone Brandenetelen. De Pildraagende of Roomfche Netels kwamen den Heer Fo r ska oh l in Egypte voor, maar in Arabic vondt hy wel zes Soorten van dit Geflagt. Eene hadt veel overeenkomst met onze Kleine Brandenetels, doch droeg in de Oxelen witte Trosjes: een andere hadtgepalm. de Bladen , en wordt naar zulks van hem genoemd. Voorts waren 'er driederlev niet brandende of Doove Netels, by Hadiegroeijende: eéne op het Gebergte , gelyk de twee voorigen; een andere op de Muuren der Stad. Zy hadden allen , by 't Landvolk, Arabifch» naamcn. Emdelyk vondt hy 'er ook een Twyfelachtzge, met gepaarde Bladen, van langte als de Uladfteel, Eyrond fpits ,diepgetand (*). Tot de Vyfmannigen in deeze Klasfe behooren behalve het ïephelium en Iva, die onder de Heefters befchreeven zyn, de volgende GeflagteD- Xah. (*) Für. jE£ypt. Ara, cxxi. if», iso.  W o n o 1 k i a. 2a£ X a n t h i u m. Kiitjes. W De Mannelyke Bloemen hebben, in dit Ge-' a^^f' ilagt, den gemeenen Kelk Schubbig, met één«STUKt " biadige,, vyfdeelige, Trechterachtige Blomme- pIKuntjes, op een Kaffigen Stoel. De Vrouwelyken dr"t' een tweebladig , tweebloemig Omwindze!, de Vrugtbeginzels bevattende-zonder Bloemblaadjes , welke overgaan tot een drooge gedoomde, tweedeelige Vrugt, die een tweehokkige Kern heeft. Het bevat de drie volgende Soorten. Ci} Kiitjes met een ongedoornde Steng en ^ l. Hartvormige drieribbige Bladen. StrTma'*'* • rium. Door geheel Europa groeit dit Kruid, dat men fch^urcpi' ook aan den Ysfeldyk by Kampen, buiten Utrecht en elders in 'ons Land - aantreft. Het voert den naam van Kleine Klis/en , naar dea Latynfchen Lappa minor , in 't Hoogduicfch BettlersLeusz of Spitskletten, in 't EngeUch Low* feburre of Clothburre, in 't Franfch Petit Glettt~ ron of Gloutteron. Die naamen zyn van de ftekelige Vrugten of Zaadhuisjes , welke als Klisfen aan de Kleeders blyven zitten, en eene ] 'h,c ..■i«fw.""-3 c. Luis- fl) Xahihium Caule inerroi, Fol. Cordatis triherviis. S-fJt, Nat. XII. Gen. jos«. Veg. XU1. p. 711. Mat. Mei. +ï+. Gqrt Belg. z7o. kram. Auftr 473. Fl. Suic. 778 , 864. Göuan Mcnsp. 48j. Hall. Helv. ici. Gron. Virg. isS, H. Cliff 443. R. LugiK 85» Xantniuti DoD. Tempt. 39. Xanih, f. Strumaria Lob. le 588. Lappa minoi f. Xanthium Diotcoiidis. C. B. tin. 198. Q h. Deel. xi, stuk. ^  54* Ef?NHÜlZlGE KROIDEtT. Af deel Luisachti8e fig«ur hebben , veelal afkom fijg. XXHI*. Men wil dat hetzelve het Xanthium van Dioj» Hoofd» corides zou zyn. 8TÜ*- Het heeft een opftaande Takkige Steng, van Hif7fm<"" ongsvaar een El'e hoogte, met ruige, lang gefteelde, flaauw driekwabbige Bladen, die rondom , doch ongelyk , getand zyn, by den Steel uitbrand. In de Mikken der Bladen komen weinige Mannelyke , doch veele Vrouwelyke Bloembondeltjes voor. De Vrugten, van grootte als een Amandel- Kern , zyn bedekt met Haakige Doorntjes. Het bemint vogtige plaatfen en een vetten Grord, gemest door Drek en allerley Vuiligheden , gelyk de Groote Klisfen. Het Xanthium, by Dioscorides, hadt zynen raam van de geele Kleur, welke door het Aftrekzei der Vrugten in Water aan het Hoofdhaair , en aan Wollen Stoffen, gegeven werdt. Ik vind het echter onder de hedendaagfe Verwkruilen, in Sweeden,niet opgetekend, De Bladen zyn bitter en famentrekkende, en het uitgeperfte Sap daar van wordt, op fommige plaatfen , fgen Kropgezwellen ingegeven ; waar van het Strumaria heet. Anderen pryzen den Wortel daar tegen aan. Een half Once van het Poeijer det Zaaden heeft iemand als een Geheim tegen de Roos gebruikt. xJïhium (2) KlitJ'es mt een ongedoornde Stens en W'g. ^oiïin' v°rmig Eyronde byna driekwabbige Bladen. «fcfehe. GeensO) Xanthium Caule instmi, Fol. Caneifoimi. Ovatis fub-  M O N ö t K i h. S43 Geenszins in de Levant of zogenaamde Obs» IV. terfehe Landen , maar in Kanada en Virginie, Ax20& als ook op Ceylon en elders in Oostindie , valt Hoofd. deeze Soort. Uit Zaad van China , in 't jaarSTüK> 1761 ontvangen , hadt men ze in de Upfalfche Tuin geteeld, die in Plaat gebragt is door den jongen Heer Linn^us, van wien opgemerkt ■wordt, dat dezelve van de voorgaande, naar welke zy veel gelykt, verfchille; door de Steng ïuuwer ongevlakt, de Bladen Wigvormig-Ey* rond driekwabbig , de Bladfieelen ruuw niet ruig te hebben en de Vrugt driemaal zo groot. Dit zal driemaal in langte betekenen, hoewel de Vrugten van het Europifche Xanthium by eene Olyf of Kornoelje vergeleeken worden. Op zyne Plaat zyn dezelven vyf Kwartier Duims lang , in myn Japan fche Tak maar een half Duim , gelyk die van het Europifche in myn Exemplaar voorkomen , en alzo dezelven geen kromme punten hebben, groei jende by gefteelde Trosjes, ieder met een of meer Mannelyke Bloemhoofdjes, zonder Blikjes, zo denk ik dat dezelve tot het gemeene Xanthium behooren zal, 't welk Kaempfer, onder den naam van Sotmi, als in Japan groei jende, voor ftelt. De nilobii. tiN». Bic. 35. T. 17. Xantb. elatius majiis Ame» ricanum &c. Mobiï. Hifi. III. p. 6o+, s. is. T. 1. f. a. Kants, tnajus Canadenfe. ffERM. Luzeit. 63(. EUBM. Fl, ïni. 198. II. OEBL. XI. STOK.  244 Eenhuizige Kruiden, IV. De Oostindifche heeft de Steng anderhalf AXXni.' Voec hoog' van dikte a,s een pennefchaft, rond Hoofd- en ruuw : de Bladen byna als de voorgaande, «tuk. maar de Mannetjes Bloemen, in Bolletjes verHip/m'"''g^è, komen aan 't opperfte van de Steng voor: de Vrouwelyke drie by elkander in de Oxelen, en de Vrugt heeft de grootte van een Amandel, zynde rondom bezet met haakige puntjes. xmy (3) Kiitjes met drievoudige Doornen en driefph^fum7 kwabbige Bladen. Gedoom- de- By Montpellier in Languedok komt deeze overal op de Akkers en aan de kanten derLandfcheidingen voor. Zy groeit ook aan den grooten Weg, tusfchen Tarascon en St. Reray in Provence. Het fchynt dat zy voorheen in Portugal waargenomen zy, als daar van den naam hebbende by de Kruidkundigen, 't Is een Gewas , dat Bladen als die van Melde of dieper ingefneeden heeft, van boven zwart, van onderen wit en daar tusfchen praalt met lange Goudgeele drievoudige fcherpe Doorens, welke voor Stoppeltjes verftrekken, zo L 1 jn n je u s wil. De Vrugten , die kleiner zyn dan in de gewoone Europifche en ook geele Puntjes heb- ben, (3} Xanthium $pim's ternatis, Fol. trilobaris. ti. Ups, a«S. H. Cüff. 4+3. R. Lutdb. »j. Xanth. Spin. Atriplidj folio. MOK 13. Hij}. III. p. 604. S. »{. T. i. f. 3. Xanth. Lulitanicum Spinolüm. Plur. Alm, zot. T. 259. f. i.Hhrm. Pand. T. p. 246. MACH. Htrt, T. 20!. VOLCK, A#r, T„ P- 404.  MONOIKIA. Ö45 ben, groeijen tegenover deeze Doornen, een- IV^ zaam, in de Oxels der Bladen. XX^II* Hoofd» Ambrosia. Druifkruid. 1 gTUK. PenUn- De gemeene Kelk der Mannelyke Bloemend, is eenbladig, 20 wel als de Blommetjes, daar in vervat, die driedeelig en Trechterachtig zyn: de Vrouwelyken hebben eenen eenbladigen geheclen Kelk, die aan den Buik vyftandig is, het Vrugtbeginzel uitmaakende, dat een Nootje wordt, met een enkele Kern. Het bevat de vier volgende Soorten, (1)! Druifkruid met driekwabbige Zaagtandige ^J;^ > Bladen. 'ttiftia. Driedeelig. 'Van dit Kruid , in Virginie en Kanada natuurlyk groei jende en hier in de Tuinen gemeen, is eene Verfcheidenheid, grooter van Gewas, welke de onderite Bladen vyfkwabbig heeft. Voorts komt hetzelve, in Geltalte , meer of min met de volgende overeen. (i) Druifkruid met dubbeld Vindeelige Bladen 11. en El"!ir' (i) Ambrofia Fól, trilebis Serratis. Syft. Nat. XII. Gen. 1057. Vet XIII. p- 7*li Ambrofia Fol. Pilniaris. H. Ciiff~. 443. GRON. Virg. i8s, 147- R- Lugdb. 86. Ambrofia Virg. maxima , Platani Or. folio. M0R13. Hift, fft. p. 4. s. In beiden, naamelyk, groeijen deBloemhoofdjes Trosachtig aan de enden der Takken. Dit Kruid, dat wegens den aangenaamen Reuk genoemd zou zyn, groeit Heefterig, tot weinig hoogte, met een witachtig Loof. Het is niettemin een Jaarlyks Zaaygewas, gelyk de an. deren. Onder de Bloemhoofdjes zitten kleine ftekelige Zaadhuisjes, met een zwart Zaad. Partheniüm. Maagdeblocm. Hier groeijen de Mannelyke Blommetjes, die eenbladig zyn, ook by elkander in een gemeene vyfbladige Kelk , welke aan den rand vyf Vrouwelyke Straalblommetjes bevat, die ieder in een Bondeltje tusfchen twee Mannelyken geplaatst zyn (f). De Bloemen gelyken, in 't uiterlyk aanzien , veel naar die der Ptarmica. Het Geflagt bevat de twee volgende Soor- (O (*) Chtnwdium Eotrys. zie het II. D. VII. Stuk. deezet Nat. Hift. Hadz. 777. (tl In de ui-vcerige befchryvint; der Kenmerken van dit Geflagt , wordr in 't geheel niet van Mannelyh, maar alleen van Tweejlagtige Blommerjes gefptoken. Q4 II. Deel. XI. Stuk.  2+8 Eenhdïzice Kruiden. ArJ,FÊr (U Ma38debl°em met famengefteld-veelden xxiii.' li£e £laden- STUK. Dit Westindifch Kruid, naar Alst, Kamille , of Maartel gelykende heeft V A i l l a n t , om nhmW dat het Zaad aIs in een gevleugeld Kasje met fZteTEeT> SplCet VCrVat is' den naam vwHyfteroüge. phorus gegeven f*) Het komt in de Openbaare Imnen voor, en heefc de Steng geflreept, de onierfte Slippen der Bladen kleiner, de bovenften Lancetvormig ingefneeden, gefpitsr. De hoogte is, volgens Sherard,, twee Voeten of meer. hSL*. C2) Maagdcbtoem met Eyronde gekartelds Hum. Bladen. Geheel. ladl£* Virginie levert deeze Soort uit, welke onder den naam van Ptarmica met Alants - Bladen is voorgefteld geweest. De geleerde Dillenius gaf 'er de Afbeelding van , uit den EIthamfen Tuia , alwaar het Gewas, uit Zaad ge- (i) PartbtKtum Fol. cornpofito- mulrifidïs. Syfl Nm XII Gen. I058. Ve&. XIII. p. 7u. U. Cliff. 4^. R. U A\ ,s\ Parrheniaftmm Amet. Ambrofia: folio. N.ss Mem. de i7U p. 4*3. t. is. f. 2. Hyfterophorus. Vai.l. Mem. de i7lo[ p. 434- T. 9. f. 4,8, 3t) 35, C) 't Is zeker'yfc zeer oneven e» ver gezogt. (Ij Partkenium Fol. Ovaris crenatis. H. Cliff. 44!!v Gboij Vn&. 142 Farth-mvftru-n Helenii folio. D.ll. Ehb. 30*.' t. srs. f. 292. Fronnica Virginiana &c. PiUK. Alm 30s' T. si- f. S & 2JJ. f. 1. ■  M O N-O I K I A. 249 geteeld zynde, gegroeid en gebloeid hadt. Het IV; hadt tot twee Ellen en meer hoogte, en was in xxffjjj* alle opzigten veel grooter dan het voorgaande, Hoofd- zo dat men 'er de Bloem- en Vrugtmaakende 'tok. deelen veel beter in onderzoeken kon. ,, Op^""**" „ de toppen der ruigachtige Stengen komen „ f/zegt hy) de Bloemen Tuilswyze voort, met „ Hoofdjes van boven Sneeuwwit , als in 't „ Gnaphalium, van onderen groenachtig, ih'c j, eerst Pluizig , vervolgens zig uitbreidende „ met kleine Blommetjes en zwartachtige Knop- ,, jes. Deeze Hoofdjes zyn op de volgende ,, manier gevormd. De Kelk, vooreerst, is en- „ keld, uit vyf Blaadjes beftaande, digt tegen 't Hoofdje aangedrukt. De Bloemen zyn „ famengefield uit Blommetjes en half-Blom„ metjes: de eerften flegts Mannelyk en Méel„ draagende, zonder eenig Zaad; de anderen „ Vrouwelyk of vrugtbaar, doch niet meer in getal, dan 'er Straalblommetjes zyn; Vyf, „ naamelyk of fomtyds zes. Voorts is dit by„ zonder; dat ieder Vrouwelyk Blommetje als „ twee Mannelyken tot Speelnoots heeft, die „ 'er byltaan aan de binnenzyde, ieder met „ een dun Schubbetje , boven gekarteld en ruig, „ uit de zyden van 't Zaad fpruitende , be„ fchut; terwyl het Zaad, aan de buitenzyde, „ ook een Schubbetje heeft, dat deszelfs rug „ bekleedt , wjc en gekarteld , naar de Kelk,, blaadjes gelykende. Hier van komt het, ,, dat het Zaad , 't welk langwerpig is en faQ 5 »> men= ii. ssel. XI. SlVK.  *So Eenhuizigb Kruiden. 'A*Xm " famenSec3ruIft» ryP wordende zwart, overal XXIII." »» beJekt ZV> en daar van heeft Vai llant Hoofd >< den raam Hyfterophorus gefrreed (*); maar iTüt. „ hy zou zeer wel dien van Partheniajlrum , J£f*>>K-it welken Njssolï 'er etrst aan gegeven „ hadt , fdew\l hec Kruid zeer naar de „ Mairel , die men Parthtnium geroemd „ vindt , gelykt; , behouden kunnen hebben. ,, De Bif-mriv tjes op de Schyf komen met de » gcz'gde Manne'yktn overeen , en hebben „ een dergelyk Sehuhbetje: waar uit de ruigte der Hoofdjes ontftaat eer zy bloeijen. 3, Zy zyn wit en in \yf Slipjes verdeeld, waar „ uit een zwart Meelbeursje komt; de half. „ Blommeijes cok wit, hol en aan 't eed „ tweedeelig, hebben een gegaffeld Scyltje. „ Even 'c zelfde heeft in de voorgaande Soort ,1 plaats , maar de Oortjes , die aldaar zyn , „ uit het Zaad zelf voortkomende, ontbreekea „ in deeze" (f). C l i. (*) Hoe kon Iinn^us dan daar van zeggen {Semen nuium) het Zaad is naakt ? (t> Vaillant, waar van Diuenitjs de Afbeelding, om zulks te bewyzen , aanhaalt , bewee.t met kragt, dat die Oorrjeï pjei u t let Zaadhuisje , 't welk hy Ovarium Bcemt, vcortkcmcn.en berispt Nissoli , die zeker Kuifje, daar uit on-ftaande , hadr toegefchree'vèn aan het Zaad : »e kei de op , hoe het Zad , mer dit Ku 'ie, zeer naat een brandend Hart, zo als men 'r gewocnlyk afbeeldt, gelyke.  M o n o ï k i JL. S$l Cxibab ium.' Stinkert. -V: Afdeel; Gelyk de voorteen heefc dit Geflagt een ge» XXHÏ, ~, Tr 11 j- Hoofd». ftraalde Bloem, met een gemeenen Kelk dieJTÜK# gefchubd is en vyfdeelige Schyfblommetjes be- pentaK* vat, welke Mannelyk zyn of liever Twee- flagtig (*) ; de Scraalblommetjes, drie of vier in getal, Vrouwelyk met een Styl en Vrugt- beginzel, onder de Bloem, 't welk een fappige genavelde Pruimvrugt wordt. De eenigfte Soort Cl), welke de Heer Dok- \. tor A l l a m a n o te Suriname is voorgekomen, surmamm- heeft een aanmérkelyken Stank , waar van hy^^ ze den bynaam gaf. De Bladen zyn gepaard,fe. gefteeld , Eyrond , gefpitst, fpits gekarteld , yuuw: de Bloemfteelrjes gepaard; de gemeene Kelk ryp wordende Violet; de Bloem wit: dq Vrugt. een groene Pruim met een Lymerig geel Sap. * . Amaranth u s. Amaranth. De Bloempjes zyn in de Planten van dit Geflagt , allen , drie- of vyfbladig, zonder eenig Bloemblaadje. De Mannelyken hebben drie of vyf (*) TweiJIagtig mogen deeze Blommetjes met regt genoemd worden, dewyl zy ook. een klein Vrugtbeginzeltje en Styl hebben ; 't welk in dis van 't Voorgaande Geflagr geen plaats heeft. (1) Clibadium. Sy*. N^t.~Veg. XIII. Gen. H15, p. 7"' Mant. 294. Clibadium." fatidum. ALjjtM. Ms, II. DSEL. XI, STUK.  25* Eenhuizige Kruiden. ArSii Meeldraa'3ies 5 de Vrouwelyken drie StyXX.II.']™ en de vtu& is een eenhokkig omfneeden Hoofd. Zaadhuisje , bevattende een enkel Zaadje. 'tuk De Soorten, daar in voorkomende, wier ge■SS*4] meer d£n twirtig is, Zyn naar het getal der Meeldraadjes in drie- en vyfmannigen ondericheiden, als volgt. A. Driemannigen. ■j± W Amaranth met driemannige Oxel-Krop. ibu.aihu,. jes die tweedetlig zyn; Elsvormige Blikjes en Eironde wtgerande Streepige geftrekte Bladen. Aan de Zeekust, by Philadelphia, is deeze waargenomen , naar welke een Kruid, jn Toskanen groeijende, gelykt. Zy heeft de Steng vierhoekig , opgeregt, en glad, zo wel als de Bladen , uit wier Oxelen zeer korte Aartjes voortkomen, met gedoomde Blikjes. Gr4*.i. £?? Amaranth met driemannige OxeLKrQ, «riek- jes, de Bladen Lancetvormig, ui [gegulpt achtije. Jtomp, * 6 r > (3) (t) Amaranthui Glomemlis triandris Axillaribui biparriti, &C Sy/l. Na,. xii. Gen. 1060. /reg. xuu p. ?u. Bütlila Mantimum minus, Cal. aculeatis. Till. fis u (i> Amarar.ihus Glom. tnandr. Alill &G. Amaramhus Kor. latecalibu, congefti,, Fol. Lanc. obrufis. Grqn. Virg. V- p. .48. Amaianth. Gikcus fyly. anguftifblms. Tournf. Cer. ij.   Plaat lxxil_  M O N O I K I A. 2S3 (3) Amaranth met driemannige Oxel Krop iv.' jes, die rondachtig zyn en ongefteeld; de Bla- axxtii* den Lancetvormig ge/pitst. Hoofd. »tuk. (4) Amaranth met driemannige Oxel-Krop- ur. jes , die rondachtig zyn en de Steng om-t£*a™«vatten; dt Bladen Lancetvormig EyrondUmboüeas. Biun- gekleürd. vlakkige. IV. Deeze drie zyn allen , gelyk de volgende, 7v/«a,r. Jaarlykfe Zaayplanten. De eerüe voert den by rigé'.ekleu" naam, om dat Tournefort dergelyke in Griekenland hadt gevonden; hoewel zy eigentlyk in Virginie groeit. De twee anderen, uit Oostindie herkomftig, behooren tot de Bontbiadige Amaranthen , de eene inzonderheid van de andere verfchillende door de donkerheid der Bladen, die van boven Koperkleurig, van onderen bruin paarfch zyn, fomtyds in 't midden met een zwarte Vlak getekend, de boveniten wederzyds uit den geelen paarfchachtig. De Steng is hooger en kan meer tegen de Koude , dan in de eigentlyke Driekleurige Amaranth, gemeenlyk Tricolor genaamd, wier Bladen £3) Amat+vthus Glom. triandr. AxiHar. &c. Amaranth. Fol. variegato. C. b. Pin. Colore obfcuriore f. Mas. Touknf. Inji. 136. b8rm- Ft- lni- P- J99- (4) Araarer.ihus Glom. ttiandr. Aaillar. Sec GuuAN Monspi 487. Amaranth. Capit. iiibrot. Axillaribus 8cc. H. Cliff, 444. Ups. as6. r. Lugdb. 419. Amaranth. Folio variegato , Fccmina. Tournf. lnfl. 236. Aaiarantb.. tricolor. Lob. Ie. ara, svrm- Fl. Ind. p. 19». 'J, DEEL. XI. STOK,  2J4 ËËNHUISIGE KRÜIDEI7. *v* den zeer fchoon groen, geel, en paarfchachtig •XXnï* rood' gemengeld voorkomen. Men heeftzeook Hoofd- die tweekleurig zyn van Blad, te weeten paarfch stok, en groen, of groen en geel. De Driekleungen worden van de Duitfchers, wegens taaare fier. lykheid, Duizend/ckoon gtheten, en in Vlaanderen of Brabant Pappegaaijenkruid', om dat de Bladen , met deeze hooge Kleuren , tevens Vleugelachtig zyn. De Bloemen,ondertusfchen, zeggen in deeze niets (*). v. (y) Amaranth met tweemannige byna geaairde, ftuffch- Eyronde Kropjes, tweeflagtige en Vrome' S"veeiwy- • ^e Bloemen; de Bladen Lancetvormig. yi£4. Bubm, Ft, Ind. p. ro#.  MonoiKi.fi. 455 groeijen deeze drie, mede Oostindifche Planten Ar^jL-, zynde, die jaarlyks vergaan. De eerfte is by- XXIIL zonder, doordien zy, in plaats van Mannely Hoofd-' ke, tweeflagtige Bloempjes heeft, met twee5*"*' Meeldraadjes. Dit zou de Witte Maijer zyn &?iae* van Rcmphios, behoorende tot dj Kruiden, in 't Maleitfch Sajor Bajang geniamd, welke de geringde en gemeenIte Moeskruiden zyn in Oostindie. De andere , mar de Ganges gebynaamd, heeft een rdsfe Steng en groene Bladen ; zo dat die het Roole Maijer van dien Autheur, 't welk geheel Bloedkleurig is, niet kan zyn. De laatfte, ik weet niet waarom naar de Mangöftan, dat een Vrugtdraagend Geboomte is , genaamd, verfchilt door de figuur der Bladen : welke Ruitachtig , groen en aan den voet Wigvormig zyn , dikwils korter dan de Bladfteelen en aan de tippen fomtyds een weinig uitgerand. De Bloemen , in de Oxelen tot Bolletjes gekropt, zyn endeüngs in een famengeftelde Aair vergaard. Plet Japanfche Kruid, hier nevens, in Fig. 1, PI. LXXII , afgebeeld , hoewel een weinig verfchillende, moet tot deeze Soort behooren. Ik heb 'er een Zaaddraagende van, waar in fommige Bladen uitgerand , en de meeften korter dan de Steelen zyn. (8) Amaranth met driemannige geronde, eeni- ger-thustriflisi Chinee- (3) Amarantbus filoro. triandr. lotundjtis ïubfpicatis &c^he» Anw. II, siiu XI. Stuk.  156 Eenhüizige Krüidkw. Af^l. germaate geaairde Kropjes; de Bladen Ey. XXIII. rond lartvormig, uitgerand, korter dan Hoofd- het Steeltje. ■tue. ^fman. in China groeit deeze, volgers Libnjïus, die het tweede Oostindifche Maijer van RuMphius fchynt te zyn, dat men te Batavia, zo wel als het Witte Maijer, zo even gemeld, Chinee fche Bajang noemt, wordende aldaar door de Chineezen veel gekookt en gegeten. De Bladen zyn, van onderen, met een Loodkleurige Vlak getekend. jl~. ^ Amarantri met. driemannige, eenigermaate tè*< tivi. geaairde, geronde Kropjes, en rondachtig- Donkere. Eyronde flompe Bladen. In Virginie groeit deeze, die een hooge Plant is met de Stengen en Bladen donker rood-achtig de onderden (lomp , de bovenden fwjts. üê Vrugten of Zaadbuisjes maaken een dikke Aair uit, die bloeijende groen is van Kleur. Zy komc de volgende, zegt Linn^eus, zeer naby. (io) Amaramhu, itterrois &c. R. ^ ^? ^ cund™. Rumph. Am*. V. p. t. 8.. f.. * Gurm. Fl. lni. p. lp,. (9) Amaranthus Glom. triandr. fubfpicatis romnditis &c Amaranth maximus , Pani ubs brevrbus gracilisüm.s fur' rtóh, obfolete rubris. Boikh. Lhü r. p. 97. ölitlm pill, cnram «8euca magnum rubrrnn, j. g. Hifi. Ifc p» 9st ?  M o w o i K , Si? f lö) Amaranth met .driemannige en vyf man* IV. nige Kropjes; de Bladen Eyrond, zeerAZDSBL* Jlomp, uitgerand en rimpelig. . t|™; Deeze, een Oostindifche Zaayplant gelyk da""^ •voorigen, valt ook zeergroot, en heeft Bladen -<*-'-«• als van witte Beete; aan 't end der Stengen een tïLf.Aairachtig Bloemkrqpje,langer dan de-zydeling- G£00tfc fen, bleek van Kleur. De meefle Bloemen zyn met drie, weinigen mee vyf Meeldraadjes voor£ien. Zy fchynt het Groote Witte Maijer te zyn van Romp mus, voorgemeld , dat twee en drie Voeten hoog wordt; als ook dat van C. Badh inus ; terwyl de voorgaande naar het Groote roode Maijer van J. Bauhinus gelykt. Beiden zyn zy van de verachtelykfte en onfmaakelyklte Moeskruiden. (li) Amaranth met zydelingfe Kropjes; de »• Bloemen driedeelig; de Bladen Eyrond.ge~ kS? flompt en.eene verfprmde Steng. f» Amtrmihus Glom. triandr. pentandrisgue., Soh Ovatis Sec. Blitum album rtiaju. C. B. Ph. i 8 ? Rumph. Amb. V. p. T. 82. f. j. Eürm. VI. I„d. p. ,9,. (11) Amoranthus Glomer. lateralibus Flor. ttifidis *:c Gort. IWg. en. kram. Am*. z74. G f. 2. Blitum rubrum minus. G. B. Pin. tig. Blis.'ïubrj fupinuro. los. Ic as». . II. 3eee.. Si, ïrJG»  2jS Eenhuizice Kruiden. IV. (n) Arrar'rjtb met driemannige Krspjes; de ^XXIII* Mannelyke Bloemen driedeelig; de Bladen Hoofd-" Eyrond uitgerand en eene regtopflaande stuk Steng. xii. ttuTvIri- (-3 ) Amaranth met driemannige Bloemen , tfuH™' fielde » vergaarde, naakte Tros/en en geindut. paarde Aairtjes. Balterde. r J xvi. (16) Amaranth met vyfmannige meervoudig tus""""1"' famengeftelde Trosfen; de zydelingfen uit^Geploim- gebreid. xnt. (17) Amaranth niet vyfmannige, famenge- nttt"1"'' ftelde , opgeregte Trosfen; de zydelingsen Bloed- zeer uitgebreid; de Bladen langwerpig Ey- Meurige- rond. xviii. (rtJ Amaranth met vyfmannige zydelingfe en Retro- m. flexut. Omge- b»egeae. (15) Amnranthut Rac. pentandr decompofitis Sec. Atnaranthus fylv. maximus Nova; Anglis. RAJ. Hift. 201. Amalanthus mijor Sec Bar». Ic. 648. (H Amoranthus Rac. pentandr. fupradecompofitis Sec. (17) Amtranthus Rac. penraudr. compofitis ereftis Sic. Amar. Racemis Cylindricis Sec, AliLL. Dia. T. 22. (18 Anaranthus Rac. pentandr. lateralious rerminalibusgue, Caule flexuofo Villofo Rainis retweurvatis, Syft. If&9 XU, XIIU  MONOIKIA? 261 endelingfe Trosfen; een bostige ruige Steng IV; tn agterwaards omgekromde Takken. AXX1II* In verfcheide deelen van Amerika komen ,tukID deeze voor. De Baftcrde groeit in Virgi- Pentan* nie, Nieuw Engeland en elders: de Bloedkleurige op de Bahama - Eilanden; de Omge-; boogene in Pecfylvanie. Deeze laatfte is zeer byzonder, doordien de onderfte Takken, eerst agterwaards omgekromd, zig vervolgens opregten, tot twee Voeten hoogce. Voor 't overige gelyken deeze Soorten veel naar malkander. (IQ) Amaranth met vyfmannige famengeflelde x\x. Trosfen; de bovenjle en onderfle knikken- tóiTj%-K" de: de Bladen Jtomp Eyrond gefpitst. ""ceele Deeze Oostindifche verfchilt van de overige vyfmannigen , dat de Trosjes geel zyn, de Stengen rood geftreept ; de Bladen van onderen paarfch geribd ; de kleine Bloemüeeltjes ruigachtig wit , waar het grooterc,dat bleekrood is, tusfchen door blinkt. (20) Amaranth met vyfmannigefamengejlelde; xx. digt getropte , opftaande Trosfen en Ey-^TJ™' ronde gefpitjie Bladen. (21) P*«frut. hangen en uitermaate lang zyn. Bloedige. 0 J CaJa\us, ^eeze > inzonderheid de laatfte, maaken in Geflaane» de Herfst het fieraad en de aartigheid der Bloemtuinen uit. Men noemtze, in 't Franfch, Pasfe velours en in 't Neerduitfch Fluweelbloem, wegens de Donsachtig gepluisde Bloem - A >iren. De^ze benaamineea , echter, zyn te algemeen en op meer Planten toepasfelyk: des men ook veelal den naam van Amaranth gebruikt in alle Europifche Taaien , overeenkomftig met den Griekfcben Amaranthos , die een onverwelkelyke Bloe 11 beiekent. 't ls zeker, dat zy ongemeen lang van duur zyn en derhalve ook veel in de Krooren en Bloemkranfen der Ouden gebruikt werden, zo men wil (*). De (tl) Amiramhut Racem. pentandr. decompofitis remotis &c. Amaruirhu^ SinenÜ! f«lid vatio. Mart Cent. 6. T. 6. (a») Amr&.thus Racem. pentandr. decompofitis Cylindr. &c. H. Cliff 443. H. Uss 2«7. R. Lugdb. Ait, N. r. Gouan Mensp. 487. Fl- Zeyl. s«j. Amaranthm maximus. C. B. Fin. Ito Blitum majm Peruvianum Cxus. Hift. ii. p. tl. Amaranthus major. Dod. Pempt. 185. Lob. Ie. air. weihm. Kruidb. Pl, N. »s> burm. Fl. Ind. p. aoo. (»J Hier op ziüfpeelr de Apoftel Petrus , wanneer hy de een-  MoNGÏKlA» 263 De hoogte vaD deeze drie is byna eveneens. IV. In voordeelige Gronden en Klimaaten fchieten Axxni* zy tot vyf en zes Voeten op. De eerfte, wel- h0ofdke L 1 hs^us een zonderlingenbynaamgeeft, stuk. gelykt, volgens hem, veel naar de laatfte. Zy dri^n!ar'' heeft een gro;.ne Steng, de Bladen zyn, in 't midden , paarfch of donker gevlakt en de Aairen opgeregc , paarfch, Vleefchkleurig of geheel groen. De afkomst is uit Virginie. De tweede , een Chineefche , die fomtyds de Bladen bont' heeft en de Steng geheel Bloedkleurig, zo wel als de Bloemen, heeft de Aairen uitgebreid en een weinig omgekromd, met ;jeele Meelknopjes. De laarfte wordt.gemeenlyk Amaranthus Kattenftaart geheten , wegens de verwonderlyke neerhangende Bloemftaarten , die zy maakt, welke ik hier in de Hoven gezien heb , meer dan een Duim dik en wel drie Voeten lang. In 't Hoogduitfch noemenze de Plant, deswegen, Fuchszwants, dat is, Vosfeftaart (*). De Kleur is roodachtig paarfch , doneeuwige Zaüg'ie'd een wrvulhhkt ïtnoneder Heerlykheid (A'/«*j<é»S»»» Wf S7tp»M») noemt. (*, Gouan ze£t , dat men deeze, in de Landtaal van Languedok , Crifta ie Gat , dit is Haanekam noemt. Oe Haanekam - Amaranthen. komen in een geheel andere Klaslê en in een byzonder Geflagt , onder den naam van Celofia (zie ons vu. Stuk , bladz. 701:) waar toe die by Weinmann, op Pl. 84, 8j enz, behooren. Deeze worden in 't Branfch ook wel Fleur i'Amtur, en dienvolgens in 'r HoogK. 4 duitfeh II. Deel. XI, Stuk.  204 Eenhuizige Krüidïn; aZui. d0Dkerer of blèeker' Deeze Staarten, bovenmki XXlll. groeijende, beftaan uit Mannelyke en VrouweHoorn- lyke Bloempjes, waar van de laarften, in een ry/L. rondfhtig poosje , 't welk overdwars , gelyk xy. een Savonetdoos, open gaat,een wit Zaad, dat fomtyds ook wat roodachtig is, en zeer klein. uitleveren.. De afkomst van deeze Katteftaart - Amaranthen, die federt eenige Jaaren door kweeking zeer verfraaid zyn , wordt uit P.ru , Perfie en Ceylon , gerekend. Meer dan' twee Eeuwen zyn dezelven reeds in Europa bekend geweest, als blykt uit Clusius, die haar onder den naam van Quinua, of zeer groot Peruviaan/ei, Maijer, vooutek, waar. van het Zaad tot Spyzs en de Bladen tot Moes konden vorflrekken. ™,. (23) Amaran-h met vyfmannige Cylindrifche tim fpino- opftaande Trosfen sn Doorntjes in de O- 'Cedoom. xelin' de. Dee- duitfeh FlorémcT, in Engeifch FUver gentil, wegens de bevallighe.d der Bloemen, en, om dat zy verfcheide Jrjrsn duiuen , lm»,r,tlks of Onverganglykc , geheten. Zie ook Rumph. Amb. v. p. 23s, T. 84. (2! Amtrcmku* Racemii pentandris CyL'ndricis ereöis, Aallis ipmofis H. CBf. 444, R. Lugdb. 4,9. Gouan Mcn>p. 488. FL Z^l. 3}8 GKON. firg. I+s. Amaranth. Ind. Spin Spica Herbacea Herm. Lugdb. Si. t. 33. Blitum Spnofum rumph. Amb. v. p. 234. t,8j. f. i.BURM, Fi. Ind. p, 209.  MOKOJKI A 265 Deeze onderfcheidt zig van alle de andere jy Soorten» door haare Doorntjes , welke, aana.-^eet,; den voet der Bladen, gepaard voorkomen. Men Ilr* heeft dezelve, uit Oostindifch Zaad, in de Eu •STU^Ü"'! ropifche Tuinen geteeld en voortgekweekt. 't pllttim~ Gewas wordt twee of drie Voeten hoog en heeft*'** Sappige Stengen, met Bladen als die van 't gemeene Maijer , maar fmailer , welken men in Indie, even als de anderen , tot Moes gebruikt. De Bloemen komen Aairswyze aan den top der Stengen en langs dezelven Kropswyze voort, zynde groenachtig van KI ur. Het Kruid wordt op Java , in "t Maleitfch , Bajang Baduri of Douri, dat is Gedoomd Maijer5 geheten; onder welken naam ik niet alleen hetzelve fterk gedoomd , maar ook vee' kleindcr , en misfchien jonger , bekomen heb , zonder Doorntjes. Het valt ook in Westindie (*). L E E A. De Kelk is , in dit Geflagt, vyfdeelig, zo wel als de Bloem, die een Cylindrifch Pypachtig Honigbakje heeft, in de Mannelyken, terwyl de Vrouwelyken een Vrugt uitleveren , die in zes Hokjes zes enkelde Zaaden bevat. Daar komen in voor, de twee volgende Soorten. CO (*) Verlcheide Soorten vam Maijer zyn, door Forskaohl , ia Egypte en Arabic gevonden. R f II. deel, XI. STUK.  sótf Eenhuizige Kruid en; IV. (i) Leea met een ronde ruigachtige Steng. Afdeel- XXIII. Dit Kruid, in Oostindie, alwaar het groeit, st°uk.d" Caioe Toca genaamd » he-5fc gevinde Bladen , !_ de Vinien Lancetvormig gefpit*t, Zaagt-mii^, ^ een Span lang , twee Duimen breed ea effen: 'jïffene. de Bloemtuilen in drieën gedeeld. ii. (a) Leea met een hoekige Steng, die Franje Deeze Kaapfe heeft, volgens den Hoogleeraar D. van Royen, een knobbeligen Wortel ; een Houtige Steng , van drie Voeten hoogte, die gewricht is en hoekig, met Vliezige krulletjes : de Bladen ook gevind, met gefteelde Blaadjes , die langwtrpig ovaal zyn , fpits Zaagtandig , glad en overdwars geribd. Onder de Bladen komen halfmaanswyze Stoppeltjes voor. De Bloemfteel is getuild met kleine Sneeuwwitte Bloempjes. Beide deeze Soorten zyn overblyvende. De Zesmannigen hier op volgende, zyn twee Geflagten, die tot de Grasplanten behooren , Zizania, naamelyk en Pharus : GuetUrda , tot de Zevenmannigen behooren de, is reeds befchreeven : onder de Veelmannigen , fchoon meest Boomen zynde , komen , buiten twee Wier- (1) Leea Caule tereti pubescente. Syjt. Nat. XII. Gen. Xi7<. Peg. XUI. p. 714. Mant. 12,4, (2) Leea Caule angulatp fimbiiato. Mant. 124.  Monoikiaï »6> Wierplanten , nog de vier volgende Geflagten IV. van Krulden voor. XXIII. HoOFD- SagïTTAria. Pylkruid. , stuk. De Kelk is driebladig, zo wel als de Bloem,m£t' in dit Geflagt, welks Mannelyke Bloemen byna vierentwintig Meeldraadjes hebben, de Vrouwelyke veel Stampers en veele Zaaden. Het bevat de vier Soorten, hier volgende. (i) Pylkruid met fpitfe Bolvormige Bladen. '-ogittife- Dit Kruid, dat, door de Pylswyze figuurBa. zyner Bladen , den naam aan dit Geflagt geeft, dfPi,sbIa' komt, met zyne Verfcheidenheden , in Slooten, Graftcn , aan de kanten van Rivieren en Wateren, door geheel Europa voor. Men noemt het , in 't Franfch, la Flêche d'Eau, in 't Engelfch Arrowhead, in 't Hoogduitfch Pfeilkraut, dat is Pylkruid. Men geeft 'er, in 't Franfch, ook den naam aan van Queue d'Hirondells , of Zwaluwftaart, en by ons noemt men 't ge- (i) Sagittaria Fol. Sagittatis acutis. Sy/l. Nat. XII. Gen. 1067. V-eg. XIII. p. 7is. Gort. Bilg 272. Sitte. 780, S*5>. OF.d. Dan. IJL GOUAN Monsp. 48p. kram. Auflr. 274. HALL. Belv. 300. r. Lagdi. 493- Oron. Virg. Sagitta Aquatica major & minor, lati-et anguftifolia. C. B. Pia. 194. Sag. ;Aq. Foliis variis. LOES. Prusf. zin. t. 74. Sagitta major & minor. Doo. Pempt' 588. Sagittaria. L01. Ie. 301 , 301. ii. DEEL. xi. STUK,  t69 Eenhuïzige KnuiDBir; AfdIÊl * 8emeeDlyk Serpent;-Tongen, wegens de zon-' XXIII.' derlinge gedaante. Het valt groter of kleiner Hoüfd- en met fmaller of breeder Bladen ; komende "raLan het K'e'ne meCr m Hol!and> het Groote in Gelm""' derland en elders voor. In Pruisfen valt het met Bladen, die ten deele Grasachtig, ten deele Pylvormig zyn , volgers Loesrl, doch de jongeie Waden van dit Kruid zyn gemeenlyk lang en fmal,zo de üeer Hallfh aanmerkt. Volwasfen hebben de BlaJfteelen , fomtyds, wel drie of vier Voeten langte en daar tusfchen komt een dikke Steng voort, in de Kleine laager, in de Groote hooger dan de Bladen, welke met driebladige witte Bloemen praalt. Deeze hebben geele Meelkuopjes en daar onder groeijen de Vrugtbolletjes , als kleine Karftengetjes, ruuw en ruig, wegens de Zaadhuisjes, daar zy uit beltaan, die ééD gevleugeld Zaad bevatten. In de Modderige Grond der Wateren komt dit Kruid met veele Vezelige Wortels, welke aan een Scheedigen Stoel hangen, voor; doch die het dieper hebben nagegaan , bevonden dikwils een Knobbel Wortel, daar aan verknogt, hoedanigen in Noord - Amerika den Wilden lang tot Spyze geftrekt hebben, voor dat dezelven, meestendeels, door de Zwynen waren uitgerood De Sweeden , aldaar woonende, noemdenze Kötnisf, dat is Slyknooten. Sommigen willen, dat men altoos zulk een Bol of Knobbel, die by wylen een Vuist groot is , onder aan deeze Planten vindt. In China groeit,  M O W © ï K ï A. 269 groeit, volgens den Heer O s b e c k , een derge- IV lyk Pylkruid, grooter dan het Sweedfche, welk A^]E]\" dezelven, zegt hy, niet veel grooter dan Erw- aooFDten heeft. Dit verfchilt wat veel. In Noord-«tuk. Amerika bevondt ze de Heer Ka lm anderhalf ^Ff***" Duim lang en ruim een Duim dik, dat is als Hoender - Eijeren van grootte, of als gemeene Aardappelen, naar welken zy byzonder fmaakten, wanneer menze gebraden at. Naby Canton in China vondt Osbeck een geheel Veld beplant met zulke Wortels, by de Chineezen Succoji fa genaamd, waarvan het Kruid de Steng en Bladlteelen zeshoekig en vry zwaar hadt: de Bladen met elf roode Ribben, waar van de middel ften wederzyds Takkig. De Bloemen waren Kranswyze geplaatst en gewoonlyk drieendertig in getal. Anders geleek het naar 't Europifche , in geftalte, zeer. (2) Pylkruid met ftompe Pylvormige BladenenSa}}t'aria Takkige Stengen. ohuiifoUa. Stomp. Zeer zonderling zyn de Bladen van deeze , blad's' doordien het voorfte gedeelte, dat in ons Pylkruid de punt maakt , hier geheel breed is en afgerond : des de Bladen veel naar het. ronde Snymes der Schoenmaakeren gelyken. De Vrugt heefc (a) Satfttaria Fel. Sagittatis obtufis, Caule R.amolb. Sagittaris roüis planta 8cc.Pi.uk. Mm. 32,6. T. aoo. f. 7. Cuütamata. Hart. Mal. XI. p. ?S- T. 4S. burm. Fl. Ind. p. i gg. dkïju XI, Stok,  270 Eenhuizige Kruiden. IV. heefc de figuur vau Koriander - Zaad , met ecu XXIIL enkele Kern > Selyk het voorige. De GroeiHoofd- plaats is in Oostindie. stuk. ui. (3) Pylkruid met Lancetvormig • Eyronde Saghiaria, Bladen. Lancifaua. ( Spiesbla- dig. In de Westindiën komt deeze Soort, in Poe¬ len of ftaande Wateren, voor. Plum 1 er betrektze, eenftemmig met den beroemden Toürnefort, zo wel als het gewoone Pylkruid, tot het Geflagt der Ranonkelen. Het is een byfler groote Plant, de Bloemftengen een of twee Voeten hooger dan de Bladen hebbende, die als het Yzer van een Spies gefpitst zyn, zonder eenige hoeken. De Bloemen, die Kranswyze groeijen, zyn eens zo groot als in het Europifche, doch ook wit gebladerd, mee geele Meelknopjes. De Wortel is zeer groot dik, knobbelig en geringd. ïv. (4) Pylkruid met drievoudige Bladen. Triplis. Dricbla- Van dit driebladig Pylkruid, dat Pet 1 ver uit China hadt bekomen, vind ik niets aangetekend, dan dat de Bladen uitermaate lang zyn.1 B e- (3) Sagittaria Fol. Lanceolato-ovatis. Am. Acad. V. p. 400, Sagittaria Foliis maximis &c. Brown. Jem. 32,. Ra■unc, Aq. Plantaginis folio, Plum. Sp. 7. Ic. 115. f. 1. jACCfc Amer. Hifi. p. 248. (■4) Sagitttri* Fol. ternatis. Sagittaria Chinenfis fol. tertal» loogisfirois. Pei, C«z. as. T. ij. f. 3. buam. Fl. IrJ p. soi,  M O N O I K I A. a?I BEGONIA. IV". Afdeel. De Bloem is, in dit Geflagt, vierbladig, zonder Kelk, met twee tegenoverftaandeBlaad-STU]U jes omgekeerd Hartvormig (*). De Manne- Poiya** lyken hebben veele Meeldraadjes. De Vrouwe-^'*' lyke Bloemen drie tweedeelige Stylen. Het Vrugtbeginzel, onder de Bloem , wordt een driehoekig , ongelyk , driebokkig Zaadhuisje , waar in veele Zaaden vervat zyn. Dus geeft Linnüsüs de bepaalingen op, van een Kaaps Kruid ontleend, 't welk zyn Ed. hier t'huis brengt tot het Geflagt van Begonia, door Plumier ter eere van den Franfchen Heer Begon ontworpen (i). Die Pater vondt l- j dj ii j ri> Begonia de Ji oemen , gelyk zy dcor Iournefortobuqua. in Plaat gebragt zyn, geheel anders. De Man- y flj^f" nelyke of onvrugtbaare hadden vier ongelyke, de Vrouwelyke ofvrugtbaare vyf gelyke Blaadjes in een Kelk vervat. Ook kwamen van hetzelve hem , in de Westindiën, aanmerkelyke Verfcheidenheden voor, fommigen met geoorde, anderen met ronde, fmaller of breeder, glad- v (*) Ouobus oppofitis obcordatis. (o Begonia. Sy/i. Nat. Veg. xiii, Gen. Itj6. p. 7Jf; Mant. los. Sp. Plant. ii. p, 1497. Begonia nivea maxima lol. Autito. Plum. Ic. 4j. f. 1. Aceris FruiSu Herba anomala, Plot. terrapetalo albo. Sloan. Jam. 83. HiH ï. p. jap. T. 1*7. f. i , ». Begonia purp. maxima Folio Aurito. Plum. Sp. zo. Empetrum Acerofum. Rumfm. Amb, V. p. 4S7-T- f69 f. z. Varietates, Begonia Rofeo Sore &c, ïlüm, Jle. 45. Jacq.. Oh. 11. p. 11,  27* Eenhuizi ge Kruiden. ArZ'n. g'adde °f rU'ge BIadeD>de B1°emeD wit, paarfch XXIII.' of Roozekleurig. Bovendien verfchilden zy Hooïd- aanmerkelyk in grootte, doch kwamen overeen «tok. in voortkruipende Wortelen te hebben , zeer ■reetman* 1 * 1 *i&t. vo] met Spruiten; des het een fterk voortteelend Kruid waie. Sloane, die ze overvloedig op Jamaika aantrof 3 noemt het een onregelmaatige Plant, met de Vrugten van Efchdoorn en eer vierbladige witte Bloem. Zie hier, wat de Heer j ac q_ ü i n daar van zegt. Zmw' " Wi,de of Bofch " Zu"™g, by de uiinng, ^ Fr^nfchen Ozeille des bois genaamd, zal ik „ hier rog fpreeken. Het is een zeer fchooue >, Plant, doorgaans voorkomende op de lommer3, ryke en vogtige Gebergten van Martenique. „ Ik hebze ook op natte Steenen en Rotfen , „ aan Beeken, op opene plaatfen gevonden. Zy „ valt twee Voeten hoog, fappjg, en jaarlyks „ misfchien of tweejaarig, uitgebreid, fraayin „ in 't aanzien. In Geftalte verandert zyzecr; ,, zo dat de verfcheide Soorten van Plum i e« „ misfchien aan een meer belommerde of ope„ ne Groeiplaats toe te fchryven zyn. De „ Sappige Bladen , die zy heeft, zuur van » Smaak , worden door fommigen gelyk de „ Tuin-Zuuring jn Spyzec gebruikt." Hier toebehoort, zekerlyk, het Daun Asfam der Javaanen , welk RumphuisZw Em> pettvm noemt, zynde een Plantje, dat overvloedig op de Klippen der Molukkifche Eilanden groeit en aldaar insgelyks tot Zuuring ge- bruikr  M o n o i k i a. S73 bruikt wordt. De figuur der Bladen, welke iv. fcheef Hartvormig zyn, geeft den bynaam aan Afdeel! dit Kruid. De Heer Thunberg heeft het.jJJJ"; zelve ook in Japan gevonden , van waar ik,stuk. derhalve , een Exemplaartje , daar van, heb Pttym* bekomen. Theligonum. Hondskool. De Kelk is tweedeelig, zonder Bloemkrans, in dit Geflagt, welks Mannelyke Bloem byna twaalf Meeldraadjes, de Vrouwelyke één Stamper heeft ; zynde het Zaadhuisje Lederachtig, éénhokkig, éénzaadig. De eenigfte Soort (r), in de Zuidelyke dee- jl lep. van Europa groeijende, is ook in Oostindie „J^'cyZ* gemeen, zoLinn^eus aantekent. Sommigen ° Mum. willen , dat het de Cynocrambe of Hondskool bladig. van Dioscorides zou zyn , welke Fabius Columna , onder den naam van een nieuw Plantje, naar het Muur gelykende, vóorgefteld heeft. Hy hadt hetzelve van het Eiland Capréa , aan de Kust van Napels, bekomen. Het groeit overvloedig in Spieeten van Rotfen, aan den Zeekant van Languedok en Provence. De Bladen,gewreeven zynde, hebben volmaakt den Reuk , zegt hy, van Komkommers en een Waterigen Smaak. Anderen noemen het een ftinkend Kruid. Zie hier, hoe LiNN.fiüs hetzelve befchryft. „ De Stengen rond, verfpreid, bogtig, Sap. S „ pig. II. Deel. XI. stuk.  174 Eenhutzice Kruiden, „ pig. De Takken gepaard, wyd gemikt, uit XXUL »> de °xe,s der 8cPaarde Bladen. De E'aden Hoofd- j, Eyrond , ito^pachcig , effen, geribd, eeniïtük» „ nigermaare geftreepr, Moeskruidig, aan den volman-^ rand tmw} He onderften gepaard, de boven„ ften overhoeks , in Sceeltjes uitloopende zo „ lang als de Bladen,wederzyds famengehecht, „ door een drietandig, Vliezig, kort, breed „ Stoppeltje. De Mannetjes Bloemen twee tegen 't Blad over', op zeer korte eigene een„ bloemige Steeltjes; met den Kelk tweeklep,, pig, ftomp, agterom geboogen; van dertien „ tot negentien Liniaale regte Meelknopjes. „ De Vrouwelyke Kelk, tweekleppig, eenzaam, „ ongefteeld, in de Oxelen, met éénen Draad„ achtigen langen Styl en een enkelden Stem„ pel; waar op volgt één rond Zaadje, op een „ Vleezigen Stoel, met welken het afvalt,zit,, tende." De Heer Gouan merkt aan, dat de Bladfteelen aan den voet verbreed , met Oortjes , half omvattende zyn. De Stengetjes neerleggende of hurkende met gezwollen Knietjes, en dat de Mannelvke Bloemen, waarfchynlyk , niet de regenovtrftaande Vrouwelyken , maar die daar onder zyn, bevrugten. Poterium. Pimpernel. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt fiyn, een vierbladige Kelk en vierdeelige Bloem , wier  MONOIKIA. 275 wier Mannelyken van dertig tot veertig Meeldraadjes hebben ; de Vrouwelyken twee Stylen xxiIL' en de Vrugt beftaat uit twee bekleede Zaaden. tlooEDdie vervat zyn in de verharde Kelk. Het bevat»™*, de drie volgende Soorten. (1) Pimpernel die ongedoornd is, met eeniger- 1, maate hoekige Stengen. si>g«>^ u Op ruuwe Velden en woefte plaatfen komt Gewoone^ in de Zuidelyke deelen van Europa dat Kruid voort, 't welk men hier in de Hoven teelt en nahoudt onder den naam van Pimpernel, in 'e Hoogduitfch Biebernell , Blutkraut of Megelkraut, in 't Engelfch Burnet of Stone - Parfley , dat is Steen - Peterfelie. Daar zyn echter meer Kruiden, die den naam van Pimpinella voeren , fommigen met den bynaam van Saxifraga of Steenbreekende , by ons Bevercel, betrokken tot het Geflagt van deezen naam *. Anderen * Zïe hebben van ouds den bynaam Sanguiforba i"."'"; wegens de Bloedftempende kragt , daar aan toegefchreeven en hier van is de Groote, onder den naam van Sorbenkruid, ook reeds voorgefield f. Die beiden komen in onze Provintié'n -f vh.st. wildbl' 3Ja- (ij Poterium inerme , CauIibu'S fubangulofis. Syjl. Nat, XÏI. Gen. 1069. Ksg XIII. p. 716. H. Cliff. 44«- K.Lagdi. 240. N. I. gort. Belg- Pimpinella Sanguifoiba minor hiifuta. C. 13. Pin. 160. 0. isvis , y. inodora. Ibid. Pimpinella Sanguiforba. Cam. Epit. 777. DOD. Ptnipt. icj. Pimpinella. LOB. Is, 718. S 2 II. deel. XI. stuk.  27<5 Eemhüizige Kruide».* IV. wild voor , en misfchien ook deeze, als welke f XXin.' men in hec BenCvekl» by Haarlem, aantreft zo Hoofd-' wel als in de Hoven. stuk. Hoe algemeen bekend , nu , de benaaming J^1*"' zy, die men in 't Franfch en Neerduitfch over. genomen heeft ; derzelver oirfprong is en blyfc zeer duifter. Hoe zeer deeze kleine en gewoone Pimpernel naar de groote of hec Sorbenkruid, gelyke; de Vrugtmaaking verfchiit zeer. De groote, naamelyk, met tweeflagtige Bloempjes, en vier Meeldraadjes, behoort tot de Viermannige Kruiden, daar deeze Kleine, volgens Haller, driederley; Mannelyke, Vrouwelyke en Tweeflagtige Bloempjes heeft , loopende het getal der Meeldraadjes tot vyftig; en tweeStylen , met een Pluimigen Stempel. De Bloempjes zyn, zo wel in de Kleine als in de Groote Pimpernel, tot Eyronde Hoofdjes vergaard, en Hall er heeftze beiden, in navolging van Tournefort, tot één Geflagt betrokken (*> Deeze , welke zyn. Ed. Polyjiemon , dat is Veelmannig , bynoemt , groeit ter hoogte van een half of geheele Elle. De Bladen zyn, gelyk in het Sorbenkruid , van agt Vinnen wederzyds, taamelyk diep Tandswyze gefchaard: de jonge Bloemen groen , de ouden paarfch. In eene zelfde Aair komen Bloempjes van gezegde verfchillende Sexen voor. Het Loof is ruig of glad, welriekende of geheel Reukeloos. Het (*) Hclv. inchm, Tom. i, p. 311,  MONOIKÏA. 3J7 Het is van eene famentrekkende hoedanigheid , IV. gelyk de groote Pimpernel of Sorbenkruid , voor- ^xnf* gemeld. In de Voorjaars Aftrekzeis met Wyn Hoofd» is het een voornaam Ingrediënt, dat dezelven «tuk. een aangenaamen Smaak geeft (*_). Gemeenlyk 'l*an' wordt het als een Toekruid over de Slaa gebruikt , om de zelfde reden. Dat het inzonderheid dient, om overvloed van Hooy te maaken en daar toe in Engeland zeer menigvuldig gezaaid worde (f), is my wat duifter: terwyl de groote Pimpernel zelfs het Vee niet fmaakt(|). De Wortel heeft dergelyke fcherpheid, als die van 't Bertram - Kruid , en doet, gekaauwd zynde , kwylen : ja maakt, door oplegging, Blaaren in de Huid(4-). Men vindt'er fomtyds kleine Korreltjes aan, die naar het Poolfche Grein gelyken, geevendeeen roode Kleur ('§J. (a) Pim- (*) In Vernis InfuGs Vinofis regnat , grato fapore. Hall. lUd. (j") Princeps ufus eft ad Fowii abundantiam priftandam , eo enim fine in Anglia maxima copia feritur. Id. ex Mus. Rust. I. p. 231. RAY zegr, dat men 'r 'er op Bergvelden en in Weiden , inzonderheid die een Kiytigen Grond hebben, zeer veel vindr. Hift. Plant. I. p. 401. Her geen van zelf groeit , behoeft men niet te zaaijen. Ook is 't een Ktuid, dat een overblyvenjen Wortel heeft. (|; Screber, lil. Saml, p. 74, 7s, apud Hallerum. (•*-) k.utiy Mat. Mei. p. 39°. (§) B.ax , utfupta. Zie myn I. D. X. STUK > bladz. 484 enz. S3 II. cssl. XI, Srm%  278 Eenhuizige Kruide». A JSSf ^ Pimpernel die ongedoornd is , met ronde XXU. geftrekte Stengen. Hoofd» «tuk. Deeze, naar de Agrimonie gelykende, heefc Pcter'iam haare GroeiPlaats te Montpellier, zegt L i rbytriJmm. ».ffius; dat zonderling is, terwyl Gouan ze Baftetde. a)daar uitheemfch aanmerkt. Deez' geeft 'er, in 't Franfch , den naam aan van Welriekende of Muskus - Pimpernel , als in aangenaamheid van Reuk de gewoone overtreffende. Linnasus denkt , of zy ook uit dezelve en de Agrimonie mogt voortgeteeld zyn, waar van de bynaam. nr. (?) Pimpernel met Takkige Doornen. ^Gedoorn. Van deeze ^ dje fommigen wi„en ^ rion van Dioscorides te zyn , is de Geflagtnaam afkomftig. R au wolf nam hetzelve aan den voet van den Berg Libanon waar ; doch het groeit ook op Kandia en Lob el hadt het uit de Zuidelyke deelen van Pie- mont C2) Poterium i'nerme, Caulibm teretibus ftriais. R. T.ugdc. 140 n. 2. Poterium Agnmonoides. H. Ups, z%%, Goutlf Monsp. 4,0. Pimpinella Acjrimonoidus od.nata. Moris. III. s. 8. T. 18. f. p. bocc. Sic. 17. t. a». Barr Rar. ij. T. 611. (3) Poterium Spink Ramofis. H. Cliff. 445 r. Lugdb. *♦. N 3. Gron. Orjf.r. ls0 Pimpinella Spinofa. Moris. Ibid. f 5. p..teri0 -ffinis &c. c> B> ^ S(eeb(. legmma Dioscoridis. Clüs. Hift. R. p. 3o3. Toterium. Lob. «. n. p. as.  Monoikia. »7g snont bekomen, daar het mooglyk in de Tuinen^ JV. gekweekt zal zyn, gelyk elders in Europa. Clu- XXIII." siüs bieldt het voor de echte Stebe der Ou-üoobdden, met welken naam verfcheide Kruiden be «tuk. flempeld worden (*). irïa^' Uit een langen dikken Wortel breidt het zyne Stengel jes uit, met Takjes, hoekig, krom, door malkander, fommigen naakt, anderen gebladerd, met gevinde Bladfieelen,de Vinblaadjes Wigvormig, aan 't end breed en drirpuntig, anders veel gelykende naar die der Pimpernelle. Hier vertoonen zig de Zaadhuisjes volmaakt Bezie-achtig. Verfcheide TaVjes loopen fpits Doornachtig uit. De binnen-Bast is rood, de buiten-Bast op veele plaatfen gefcheurd, Afchgraauw. Het wordt, zegt Lob el , Nourade genoemd, naar het Griekfcfi, als voor de Zenuwen dienftig. Hier op vo'gen , in het Stelvel der ^exen , de Eiken- , IValnooten , Beuke-, Hazelaar-, Pynappel-, Cypres en andere Boomen, die reeds befchreevsn zyn ; des ik thans overgaa tot de Plukenetia. Behoorende tot de Enkelbloederigen , dat is die de Meeldraadjes in één voetftuk famenge- voegd (*) Zie het Geflagt deezes naams in myn ii. d. vi. Stuk , bladz. is3, en verfcheidene in dat van de Santorie , hier voor , gelyk de Salmantifche, in Spanje du» geketen wordende, bladz. 2 Eenhui21 ge Kruiden. IV. Deeze groeit alleenlyk op kleine verlaatene Ei^XXIII* landJes > daar omfr.reek:', en wordt een ontzaglyk Koofd- groote Boom, wiens Stam dikwils twee Manstuk. nen niet kunnen omvademen. Dit byzonders hneafr!&'c. heeft hY » dat deeze Stammen fomtyds door uitkankering hol worden, en dan in de Regen, tyd zo veel Water verzamelen, (!t welk 'er, als in een natuurlyke Regenbak , goed en drinkbaar blyft,_) dat het voor de genen, die op deeze Eilandjes in het drooge Saizoen komen en daar eenigen tyd vertoeven, tot een aanmerkelyk Onderhoud ftn kt. Zo beeft de milde Natuur voor de behoef ens van het Ivh nfchdom en ook van Dieren , in fommige deelen des Aardbodems zorg gedragen. Dalechampia. Naar een Autheur, door zyne algemeene befchryving der Planten, te Lyons in Vrankryk reeds byna twee Eeuwen geleeden aan 't licht gekomen, is dit Geflagt benoemd,'t welk zeer byzondere Kenmerken heeft, als volgt De Mannelyke Bloemen hebben een gemeen Omwindzel , dat vierbladig is, inwaards met twee driedeelige Bladen, waar in eentienbloemig Kroontje, met een tweebladig Omwindzeltje en menigvuldige Kafjes; d^ eigen Kelk van ieder Bloem vyfbladig,zonder Bloemkrans, met veele famengeproeide Meeldraadjes. De Vrouwelyke Bloempjes, drie in getal, hebben een driebladig Omwindzel, den eigen Kelk van elf  M O M O I K I A* SS? elf Blaadjes, en geen Bloemkrans;een Draad. IV. achtigen Styl en een Vrugt van drie Zaadhuisjes. ^xx^II*' Hiervan is ook maar ééne Soort btkend(i,), cioofdt welke de He<.r Jacq_din, op 't Eiland St.s™*. Domingo in de Weftindiën, bevondt een ge- DJc'6am. heel ruig , niet Melkgeevend Gewas te zyn, jgff"*' dat met zyne Ranken , gelyk de Hoppe, de Kfim. Boomen beklom tot twaalf Voeten hoogte. De""5* Bladen hadt het lang gefteeld , Hartvormig, driekwabbig, in wier Oxelen lange Bloemfteelen met twee Blikjes als Bladen , tusfchen welken de Bloesfem verholen zat. De Mannelyke Bloempjes , klein en groen , met geele Meelknopjes , waren , in haar eigen Omwindzei, op een dikken Steel geplaatst, aan welks voet de drie Vrouwelyken zig bevonden, in brandend ftekelige Kelken , te famen ook in haar omwindzel, als boven is gezegd. Acalvpha. Netelkruid. Dit Geflagt bevat eenige uitheemfche Kruiden , die naar de Brandenetels gelyken, doch in de Bloem- en Vrugtmaaking , welke meest Aairswyze valt, verfchillen. Zy hebben, zo wel (i) Dalechampia. SyJI. Nat. XII. Gen. 108I. Veg. XIII. p. 720. Mant. 496. H. Cliff. 485. JACQ; Amer. Hifi. 252. T. 160. Lnpulus Folio trifido, Fm&u tricocco hispido. Plum. Amer. 89. T. 101. Convolvulo«Tithymalus. BOERH. Lugdb. II. p. 26g. ii. Deel. XI. Stuk.  a84 Eenhuïzige Kruiden. A^Êl. WeIa's die>Seen Bloemkrans noch BloemblaadXXIII. Jes» maar de Mannelyken een drie- of vierblaHoofp digen Kelk en van agc toe zestien Meeldraadjes; "eXi de Vrouwe,yken een driebladigen Kelk en drie intrige. Stylen. De Vrugt beftaat uit drie Huisjes, ieder één enkel Zaad inhoudende. 't Getal der Soorten, welken Linnjeus daar van opgeeft, is vier, als volgt. Aclhpb* W Netelkruid met de Vrouwelyke OmwindKStef ZdS HartvormiS ingefaeedm ; de Bladen Eyrond, Lancetvormig, langer dan het Steeltje. Vir\\\a. ■ W Neteikruid met byzondere Aairen ; de Vroujamai-' welyken Hartvormige gekartelde Omwind- kaach- zeis hebbende ; de Mannelyken naakf.de Bladen Lancetvormig Eyrond. Deeze Planten , waar van de eerfte in de Westindiën en Noord-Amerika, als ook op Ceylon de andere alleenlyk iu de Westindiën is gevonden, hebben het uiterlyk aanzien van Bingelkruid. In de eerfte, die men in de Europifche Tui- (i) Acalypba Involuctis foemineis Cordatis &c. Sy/l Nat XII. Gen. ioS2. Pig, uil. p. 7zi. H Vp,. 290. wLzJl 34*. Brown. Jan,. 345. N. z. T. 3S. f. z. H. Cliff 49/ R. Lugdr. ,oo. GRON. Virg. H6, 1Sj. Mcicuria,is tHcoc. cos hermaphiodmea. Pl.uk. T. 9». f. 4. Burm. Fl, Ind. p. soa. ^* (2; Acalypba Spicis foemineis Inrolncris &c. Am. Aeai. V. p. 41e. Aca'.ypha humilior , Fol. Cotd. crenatis &c laowni. Jam, 346. T. 3*. f. 1.  m ö h o i k i ü.' aüj- Tuinen heeft, en welke, uit gevallen Zaad, zig IV.' als een Onkruid geweldig voortteelt, is dit by- x^jj^3 zondere, dat de Aairen der Mannelyke Bloe-i-ioofd? men uit zekere Vingerhoedjes voortkomen, wel- stuk. ken eenige Vrouwelyke Bloempjes en Vrugtbe- ^nadcl' ginzels bevatten. Naar het Virginifche gelykt dat van Jamaika , maar is hooger en beeft de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen in byzondere Aairen , welke laat ften aldaar over de geheele langte in zogenaamde Blikjes gevat zyn. f3) Netelkruid met de Vrouwelyke Omwind- m. zeis Hartvormig eenigermaate gekarteld , ^r^^" de Bladen Eyrond, korter dan het Steeltje. indifch. Deeze Soort , die ook in de beide Indiën groeit, was , nu omtrent een Eeuw geleeden , uit Zaad in de Leidfe Akademie-Tuin geteeld, zo de beroemde Hermannus verhaak. Hy noemtze Driegreinig Ceylonfch Bingelkruid met Vingerhoedjes, by deCeyloneezen Kupamenija, dat is Drekminner, genaamd, om dat het gaarn op Mesthoopen groeit. De Stengetjes waren ongevaar een Voet hoog, met Eyrondachtige Ela- (3) Acalipb* Involacris foemineis Cordatis Sec. Fl. ZeyL 34r. Mercurialis Zeyl, rricoccos cum Acetabul/s. Hirm. Lugdt. 686. t. 687. Cupameni. H. Mal. X. p. i6r. t. 8i, jg, Urtira minor iners Spie 'ra, Fol, lubrotundo ferrato, Fructu tricocco. sloan. Jam. 3 5. Hift. I» p- nj- t. 8i. f. 3. Wellia Cupameni. H. Mal. Ibid. t, 81. BURM. Ft. Ind, f, soa. fj. SEEI» XI. STVK»  286 Ejenhuizige Kruiden; IV. Bladen aan lange Steelen, uit wier Oxelen Draad- AXXIII. ]es kwamen van een Vi"ger Jang, overhoeks Hoon bezet met Kruidige Vingerhoedjes, de Vrouwestük. lyke Blommetjes bevattende , terwyl de Manfrftutige. ne,yken ziS boven aan het Draadje of Aairtje bevonden. Het was, gelyk de voorigen, een Jaarlykfch Kruidje. Ik heb dergelyke Plantjes daar van , gedroogd , uit Java bekomen, van een half Voet hoog. Dat gene, "t welk naar hetzelve geleek, opJamaikagroeijendeinZandvelden , telt Sloane onder de Doove Netelen. iv. (4) Netelkruid met de Vrouwelyke OmwindAuflrau*. «Jf effenrandig , de Bladen ftomp LanWct cetvormig. Deeze, uit Zuid - Amerika afkomftig, fchynt de Rkicoides met Karfieagen - Bladen, van Pa. ter Plumier, te zyn. Nader vind ik ze niet omfchrceven. Arabifdie. In Arabie kwamen den Heer Forskaohl vyf Soorten van dit Geflagt voor. Twee derzeiven, genaamd Afvallige en Geaairde, zeer kleine Kruidjes zynde , hadden veel overeenkomst met het Virginifche Netelkruid. Een, dat hy Overig noemt, om dat de Mannelyke Aai- (+) Malypha Involucris fcemineii integetiimif, Fol. Lanceoiatis obtufis. Ricinoides Caflanea: folio, Plum. Sp, ao?  MONOIKIA. 28? Aairen aan 't end een Vrouwelyk gedeeld IV: Bloempje hadden , zou , zegt hy , indien het Axxni" Blikjes had , die misfchien afgevallen waren, Hoofd» in Kenmerk met het Indifche , voorgemeld ,stuk. ftrooken. Dit komt my echter geheel anders de^f' voor: want de Aairen, zodanig zynde, als hy die befchryft , verfchilde het grootelyks daar van. Een Kanthaairig , dus genaamd, om dat de Vrouwelyke Omwindzels met Draadachtige Haairtjes gezoomd waren, op de Gebergten van Gelukkig Arabie tusfchen 't Koorn groeijende , was een Jaarlyks Kruid van een Elle hoog. De anderen waren alle , door hem , in de Valey Surdud gevonden , alwaar ook een Heefterig Netelkruid voorkwam, drie Ellen hoog, 't welk de Mannelyke Bloemen in byzondere Aairen, de Vrouwelyken in een Huikachtig Omwindzeltje zittende , hadt. Dus geleek hetzelve veel naar het Jamaikafche, voorgemeld. Met dé Bladen van dit laatfte, in Water geweekt, werden de Kinderen gewasfehen, die met zekere Puistjes in de Huid bezet waren (*}. Het blykt dat de veranderingen van dit Ge- westindiflagt vry groot zyn. Immers den Heer J & c-fche' Qt'iN kwamen, in de Westindiën, nog drie verfchillende Soorten van hetzelve voor. De eene , die hy Karthageenfche noemt (f.) , hadt de {*) F/lr. AZrypt. Arak, p. I6r. (t) Acalypha Caïlhaginenfis, JACC»; Amtr. Bijt. p. m. T. 180. f. $7, II, OSEI,. XI. STUK,  «88 Eenhuizigb Kruiden. AeIe'ei de Vrouv7e,yke0inwirjdze!s byna Hartvormig, XXUl!' gecand » met hec middelfte Tandje zeer lang; Hoojd- en aan 'c end der Takken zaten de Vrouwely"ekL ke Aairen» de Mannelyken op zyde, ia de Ofroederigl. xe!s der Bladen. Eene Ruige (*) hadt de Vrouwelyke Omwindzels getand en zeer ruig, de Bladen fpits Eyrond , langer dan de Bladfteel. Hier zaten de Vrouwelyke Aairen op andere Takjes dan de Mannelyken. Deeze beiden groeiden in digt Kreupel bofch en Heggen omftreeks Karthagena. De eerfte was een opftaande Heefter van zeven Voeten hoogte, de andere een Rankgewas, dikwils vyf tien Voeten opklimmende. Een derde Soort, ook Heefterig, werdt van zyn Ed. Corenfis, misfchien naar Coro, de Hoofdftad van Venezuela , alwaar zy overvloedigst groeide, gebynaamd (]). Deeze hadt de Vrouwelyke Omwindzels driebladig. Hier zaten ook de Vrouwelyke Bloempjes , dat zonderling is, Troswyze aan 't end der Takjes, terwyl de Mannelyke Aairen in de Oxels der Bladen voortkwamen ; verfchillende in deeze opzigten dus aanmerkelyk van deSoorten, welken Linnjeus opgegeven hadt. postindl- Zodanigen vondt ook de vermaarde Hoogleeraar N. L. Burmannus, onder de Oost. indifche Planten. Zyn Ed. heeft daar van twee (*) Acslypha ViUofa. Ibid. p. as+> t. isj. f. 6u CD Acalypha Corenfis. Ibid, p. iS*, t i«r.  M'oïo 1 k i A. 2£p ewae Dieuwe Soorten bepaald, waar vanhyaan IV. de eene den bynaam geeft van Stekelige, aan de A"nHaranderen dien van Aairhkemige (*). Tot defiSro.* eerfte betrekt zyn Ed. de Kattenvaart Rumphius ff) , hoewel hy aanmerkt, dat. M™a' in alle de monfters daar van s uit Java gezon-S/ den , de Aairen opftaande waren en niet hangende , gelyk die Autheur dezelven voorftelt. Rumphius meldt, dat de Aairen eerst neerhangen en vervolgens, dikker wordende, overend gaan ftaan, wanneer zy de Zaadkorreltjes bevatten , in de roode Wilde Katteftaart. Dit billykt eenigermaate het verfchil, dat zig in de afgebeelde Aairen openbaart. L i n njeus betrekt het Stekelige Netelkruid , voorgemeld, als tweehuizig zynde , tot een Geflagt, welk hy Caturus tytelt. Dit komt zo oneigen niet voor, dewyl R ump h i us getuigt, dit de Aaiden wel Korreltjes, maar geen Zaad voortbren» jgen in de Tamme Katteftaart. Door den Heer Prygn was die Soort aan den Heer Burmannus overgezonden, onder den naam van Eaomachtige Amaranth , by de Javaanen Tam.bang genaamd ; met aantekening, dat de Bloemen een voornaam Middel zyn in de Loop en alle Kwaaien , die uic een flapheid der Vaten in 't Menfchelyk L'ghaam ontftaan; gelyk Rumphius f*) Aealypha hispiHa & Spiclflora. BüRM. Fl. Ind. p. a»2. Tab. «i. f. i, x. ft) Cacda Felis. Rumfh. Amb. iv. -p. %z, T. jff. T, 11. DSSL. XI, Szos,  2po Eekhdizige Kruide», ly- phius verhaald hadt, dit men ze, in OstrrjAXxTl. die' 70 we' as den Wortel, tegen 't Bloedfpu. Housd- wen gebruikte. •tuk. Het Aairbloemige Netelkruid, met afgebrobrKkriiè. kene geaairde Bloemen, en f- yronde 3an 't end uitgeknaagde getande Bladen, van gezegden Hoogleeraar, ook door zyn Ed. afgebeeld, was door den vermaarden Plukenet, volgens de aanhaaling, voorgefteld onder den naam van Klein Oostindifch Wolfsmelk met Bladen van Duizendgrein, Collar ■ pav/ly der Malabaaren. Als Verfcheidenheden betrekt zyn Ed. daar toe, de Opgeregte Struikige Acalypha, met Eyrond gefpitlte Bladen en eenvormige Oxel-Aairen , van Browne op Jamaika waargenomen (*;, en de Ctylonfche brandende Ricinocarpos, van den ouden üurmannus afgebeeld (f). Hier geeft dezelve Bladen van Bingelkruid aan en zegt dat zy Aairen uit de Oxels voortbrengt, onder met Vrouwelyke , boven met Mannelyke Bloemen. Het Loof was brandende, gelyk onze Netels, Maar de jonge Heer brengt ook daar t'huis, de Wilde Witte Katteftaart van Rumphius (4.), dat een Heefter is, gelyk de Roode, van grootte als een Hazelaar, met Bladen veel naar die der (*) Acalypha eiefta Virgultofa Sec. Erown. Jam. 34S. T. 3». f. 2. (1) Ric.nocarpos Zeylanica urens Sec. Bür.vi. Zeyl. 205. T. 9} f- 1. (i) Cauda Felis agteftis aloa. Rumph Amb. iv. p. .4. T. 37. f. 2.  M O H O ï K I A, 291 der Moerbezieboornen gelykende , doch van IV; wier branden niets gemeld wordt: ook hadt ^xiii * dezelve lange neerhangende Katten , die zig Hoofd-' geenszins afgebroken vertoonen : zo dat dit «tuk. wat veel verfchilt: een klein Wolfsmelkachtig^^"" Brandenetelig Kruidje , en zulk een Boomachtige Heefter ! Maar zyn Ed. hadt 'er deeze, zegt hy, als Verlcheidenheden bygevoegd, om dat de Aairen in de gezondene monfters overeenkwamen , verfchillende dezelven door veel grootere en niet zo diep getande Bladen. Uit Japan heb ik twee gedroogde Planten ont-Japanfche. vangen , die in zeker opzigt veel gelyken naar de gedagte Soorten, en op wier Bladen zodanige witte Pyltjes voorkomen als op die der Brandenetelen. De Bladen hebben zy gepaard, of tegenover elkander en vry lang gefteeld, uit wier Oxels telkens een lange Bloem-Aair fpruit, die weezeolykafgebroken is, of beftaat uit afgezonderde Eloefem - Tropjes, welke als door elkander verwarde Meeldraadjes zig vertoonen. Hoe zonderling de Bladen ingefneeden en getand zyn, ziet men uit de Afbeelding van een gedeelte van den grootften Tak, (in Fig. b. op Plaat LXXII,) aan welken de enderften wel drie Duim breed zyn en meer dau vier Duimen lang. De Kleur is van boven zwart-, van onderen rosachtig, zo wel als die van den Tak, waar van het kleinere Exemplaar door de groenheid en kleinte der Bladen en Aairen byna alleen verfchilt. Moog- T a lyk II. D&el. XI. Stok. 1  202 Eenhuizige Kruiden. IV- lyk zou dit Gewas ook behooren kunnen tot het ^XXIIl' üeflagc van Gjiure*, dat ik onder de Heefters H'>ofd- heb geplaatst stuk. De volgende Geflagten van deezen Rang, als 2™"'"' Croton, Cupania , Jatropha , Ricinus, Sterculia, Hippomane , Stiilingia , Gnetum , Hura , reeds befchreeven hebbende , gaa ik tot dien der Samenteelige , onder de Eenhuizige Planten , over ; welke my nog geheel te befchryven ftaat. Het eerst daarin voorkomende Geflagt heet Trichosanthes. Haairbloem. Hetzelve heeft, in een vyftandige Kelk,een vyfdeelige Bloem, die op de kant gehaaird is; in de Mannelyke Bloemen drie Meeldraadjes; in de Vrouwelyken een driedeelige Styl: zynde de Vrugt een langwerpige Appel. t f i ) Haairbloem met Spilronde langwerpige ibes An' kromme vrugten. guin*. sungvrag- yan ^aad uit China bekomen was deeze in Italië geteeld, die men thans ook hier, jaar- lyks, (*) Zie It. Deels VI. Stuk , van deeze Natuurlyie HS' Jlorie, bladz. 321. (ij Trichofanibes Pomis letetibus oblongis incutvis, Syjl. ffai. XII. Gen. ioSs. Veg. XIII. p. 725. li. Cliff. 4j0. r. Lugdb. 262. Anjuina Sinenfis &c. MiLL. Gen. ia. t. 9. M ii. DiQ. T. 3». Cucutbita Sinenfis Fruótu longo Anguiao vario &c. Till. Pis. 49. T. 21. Petola Anguina. Rumph. Amb. V. p. 407. T. 14». Burm. Ft. Ind, p. 207,  MONOïKÏÜ. 293 lvks j in de Akademie - Tuinen zaait. De lange IV; Kalabasachtige Vrugt , welke fomtyds Slangs- ^xYlI* wyze omgedraaid is, geeft 'er den bynaam aan. HoofdTillius noemtze Chinee fche Kalabas met 'tuk. een lange bonte Adderachtige Vrugt, de Bloem syu£mef'*' wit hebbende en verfierd met eene Franje van zeer fyne Haairtjes. Mie helios zegt, dat de Chineezen dezelve gelyk anderen Kalabasfen , nog jong zynde, eeten en 'er den naam vau Patola aan geeven. Hy geeft een fraaije Afbeelding van de Bloem en van het Loof, 't welk veel naar dat der andere Kalabasfen gelykt. Eerst is de Vrugt wit en groen , doch Typ wordende geheel rood. (a) Haairbloem met Eyronde fpitfe Vrugten n. en Hartvormige langwerpige drieribbigeJh"hs{tvi getande Bladen, (2) Haairbloem met Eyronde fpitfe VrugtencJ^Lvi. en Hartvormige gehoekte Bladen. ' »* , 0 0 Komkom- (4) Haahblcem met Tolachtig Eyronde Vryg-men£j ten. Amaret, Bittei, De twee eerften vallen in Oost-, de laatfte in (2) TrUhofanthts Pom. CWatis acutis Sec. Tota piri. H. Mal. Vilt. p. 3?. t. 17. (j) Triciofantbis Pom. Ovat. acutis 8cc. Pada - valam. II. Mal. VIII. p. 3q- t. 15. (4.) T khofantbes Pom. turbinato - ovatis. Colocynthis Fl. albo fimbiiato. Plum. Amer. 8mor£lsa Pom. angulsto - tubercularis. Sec. Momordica Americana Fruótu rtticulato ficco. Comm. Kar. T, T5 II. Def.l, XI. Stok»  298 Eenheizice Kruiden. IV. binnen droog en gevuld met Nctswyze Vezei\fdef.l. jeD} waar tusfchen zwartachtige platte Zaaden Hoofd-" zyn vervat. ""Tv. (4) Springvrugt met langwerpige Appeltjes, Mono'Aica die gekettingde Sleuven hebben en ingefnee- Egypti- dtn Bladen. fche. Een Soort van Wilde Komkommers, in Egypte bekend en aldaar onder den raam van Chaté tot Spyze gebruik.lyk , Luffa genaamd by de Arabieren, maakt deeze uit. Na het weg. neemen van den buitenften Bast, die dun is en geelachtig , kwam een verwonderlyk Netwerk van witachtige Vezelen daar in te voorfchyn, 't welk Vkslingibs 'er den naam van Net•weevigen Egyptifchen Komkommer aan deedt geeven. Mooglyk worden hier door die Sleuven gemaakt, waar van de Ridder fpreekt, of Ribben mee haare tusfchen-Ribbetjes, zo zigtbaar in de Vrugt der Petola, door Ru mph i us afgebeeld , die men Petola Panjang noemt, naar een Zyden Kleedje, 't welk als Borduurwerk is gemarmerd. Het Zaad is witachtig en de Klaauwieren zyn aan de tippen Kroontjeswyze getakt, zegt LiNNistis. . (5) (4) Momoriica Po-nis oblongis , Sulcis Catenu'.atis , Foliis inciiis. II. Cliff. +5!. Ups. 293. FL Zeyl. JS*. R. Lugdb. 262. GOUAN Monsp. 496. hasselt. Itin 487. Cucumis /Egyptius leticulatus f. Luffa Arabum. Vesl. in Aipin. Cap. 38. t. 117. mokts. i. S. 7. T. 7- f- 1 , 2' r«°ia' rümfhAmb. V. p. 405. T. 147. BüBM. Fl, Ind, p, ïoï.  Monoikia. agc> (j) Springvrugt met Rolronde zeer lange Ap- IV, pelen. Deeze, die op Ceylon en in China valt, heeft de Steng vyfhoekig; de Bladen , als der Kom- v> kommeren, roet fpitfe hoeken, aan den voet Momordica ' r cyhndrica. Zaagtandig : de Appels een Voet lang, eeniger-Roironde, maate ruig, Rolrond, met zwarte Zaaden. (fi) Springvrugt met Eyronde gedoomde ^P'T ;Jf]:ata pels en drievoudige getande Bladen. Driebia- dige. (7) Springvrugt metgeflreepte Appels enVoet- vu. achtige Zaagtandige Bladen. voetbia- dige. Van dee?e is de eerfte , in Oostindie groeijende, de langwerpige Poppya of Sajor Poppy der Jndiaanen, anders ook Vleermuizen-Moes gekaamd , om dat de Bladen , die men tot Moes gebruikt, naar derzelver Wieken gelyken. De Vrugt wordt van de Slangen gegeten. ' De andere, in Peru Caigua genoemd wordende , is, volgens Pater FEUiLLéE, een Rankgewas dat de hoogftë Boomen tot aan den top beklimt, en, behalve verdeelde Klaauwie- ren, (5) Momordica Pomis Cylindricis longisfimis. Fepo Indf.. cus reticulatus et fulcatus Semine nigro. Herm. Lugdb. 481, Farad. App. II. Raj. Suppl. xji. (6) Momordica Pomis Ovatis tnuricatis, Pol. ternatis dentatis. Poppya fylveftris. Romph. Amb. V. p. 414. T. ij*. f. 1. (7) Momordica Pomis ftriatis , Foliis Pedatis ferrati». Mom. Fr. flriato larvi. Feuill. Peruv. II. p, 754.. t. 41. II. Dmni. XI. Stüji»  30o Eenhoizïge Kruiden. IV. ren, Bladen heeft, welke zeer aartig, byna als ^XXIIL die van den Wonderboom, in zevenen gefneeHoofd- den en by den Steel nog gekwabd zyn. Sr.ee]stltk. tjes, uit de Oxels voortkomende, draagen ver, wit™' fcneide Mannelyke Bloemen en aan den voec van 't Steeltje komt een Vrouwelyke met een Vrugtbeginzel, dat eene geelachtig groene Vrugt wordt, van vier Duimen lang, twee Duimen dik, aan bei 'e enden fpits, geftreept, van binnen een zeer verfrislchend rins Vleefch hebbende en deswegen klein gefneeden wordende by de Peruviaanen,tot hunnePottagiën. Een witachtig fpongieus Stoeltje, binnen de Vrugt, bevat verfcheide Zaaden, met eene bruine Schil en eene Pit, van fmaak als onze Amandelen. Mmliica ( 8; SPringvrugt mit Melige Appeltjes en Euiurium. geen Klaauwieren. Purgeeren. de< Dit Gewas, dat mengemeenlyk Ezels'Kom¬ kommers of Springkruid noeny , groeit aan de kanten der Zaailanden en elders wild, in de Zuidelyke deelen van Europa. By Weenen in Ooftenryk, en by ons, teelt het overvloedig voort uit gevallen Zaad , zo op Mest- en Vuil- (8) Momordica Pomis hisp.'dis , Cirrhis nullis. Gouan Monsp, 497. Gorter Belg. 276. Mat. Med. 447. H, C/i/T. 4ji r. Lugdb. 162. gbon. Oriënt. 30O. Cucumis fylv AGninus dtöus. C. B. Pin. 514. CAM. Epit. Si6. lob. Je'. 6*6. DOD. Pempt. 66x. f. 2.  M o n o i k i a; 301 Vuilnishoopen , als in de Hoven. Onder den IV.'naam van Wilde Komkommers is het gemeen- ^xin* lyk bekend in Vrankryk en Duitfchland , doch hoofd-* in de Winkels wordt het Cucumis dfininus ge-stuk. heten. Syngmfié. 't Is een Plant naar de Komkommers gelykende , doch ruuwer, met kleiner dikker Bladen. De Bloemen zyn byna eveneens, ook kleiner ea de Vrugten niet meer dan een Vinger dik, Eyrond , van grootte als een Olyf , van buiten geheel ruig , eerst groen , ryp wordende geelachtig. Zy hebben die zonderlinge eigenfehap, dat, wanneer menze aanraakt of zagtjes knypt, het Sap met de Zaaden 'er aan 't end uit en iemand, die 'er niet op verdagt is, dikwils in 't Aangezigt en de Oogen fpringt. Men fpeelt 'er dus onkundigen een leelyke pots mede; want het Sap is ongemeen fcherp en maakt een geweldige Ontfteeking. Uit dien hoofde kunnen zy den naam van Ezels - Komkommers bekomen hebben, 't Is veiligst j buiten noodzaake deeze Plant in de Hoven niet te kweeken, om geen gevaar toe te brengen aan Kinderen of jong Volk. In 't plukken zelfs wagt meu zig daar voor ten hoogften. Meest is dit Gewas berugt, wegens het van ouds befaamde Elaterium , een fterk Purgeermiddel, ligt, zeer bitter en, aan de Kaars gehoud-n , Vlam vattende. Men bereidt hetzelve , nog hedendaags , of uit het Sap alleen , of uit de Vrugten met de Zaaden geftampt, en x£, OEïX. XI. STUK:  302 Eenhuizige Kroidkh, Afdeel, li ftcfk «^geperst door een Teems of door XXIII. Haaird0£* uitgewrongen en dan op 't Vuur of Hoofd, in de Zonnefchyn gearoogd. Het is verfchillen. STsZtJS flMr demeerof binder rypheid der Vrugten ■ en moet met veel voorzigtigheid gebruikt worden Een of een half Grein is fomtyds genoeg, om een geweldige Braaking en Afgang te verwekken. De Wortel, op Wyn gezet en ook voorzigtig ingegeven, heeft tot Geneezing van Waterzugtigen geftrekt. Veiligst gaat men 'er mede te werk, door eene langzaame vergrooting van de Gifte. De Bladen van dit Kruid zyn ook, doch flapper, purgeerende. Het Sap dient uitwendig om harde Gezwellen te doen verflaan. Het komt in verfcheide oude en nog gebruikelyke Winkelmiddelen ; gelyk in de Zalf van Agnppa rot de Verlosfing en in die van Arthanita tot Wormdooding dienftig. Cocuebita. Kalabas. De Kelk is vyfcandig en de Bloem vyfdeehg m dit Geflagt, 't welk in de Mannelyken drie Meeldraadjes , in de Vrouwelyken een vyfdeeligen Stamper heeft, en van de volgende inzonderheid verfchilt door de Zaaden, die een dikken rand hebben. Behalve de gewoöne Kalabasfen, bevat het ook de Pompoenen , Watermeloenen , Kauwoerden en dergelyken , in de zes volgende Soorten. CO  MONOIKIAÏ 303 (i) Kalabas met eenigermaate hoekige Wollige IV.' Bladen, die van onderen , aan den voet, "xxill' twee Kliertjes hebben, en Houtige Vrugten. HooVj> *tük. Zeer bekend is dit Gewas door de geheele g Wereld. Men noemt het gemeenk'k Kalabas c<"uri!c* en ook wel Kaauwoorde, ïn't fioogduitfeh Kur Fiefchwhbis, in 'c Franfch Courge , in 't Engelfch Gourd.uge" De figuur geefc 'er den naam aau van Fiefch* Kalebas/en en deeze worden in 't Franfch eigenclyk Calebasfe of Courge de Pelerin, dat is Pelgrims Kaauwoerde geheten. In veele Landen , immers , is hec gebruikelyk , dat de Reizigers en 't Gemeene Volk zig daar van als Flesfchen bedienen om Vogt in te bergen en by zig te draagenj 't welk deeze Vrugten , irrhaare Hout'ge Bast, zeer wel houden. In Indie is :c een algemeen gebruik, dat de Tyfferaars, die den Kokos-of Palmiet-Wyn uit de Boomen tappen , zig daar toe bedienen van ledige gedroogde Kalabasfen ; als welke , wegens de ligtkeid, van hun gemakkelyk, wanneer zyden Stam beklimmen , kunnen mede genomen worden (*). De (1) Cucutbita Tol. fubangulatis tomentofis &c. 'Syft. Nat. XII. Gen. sor>>. Veg. XIII. p. 726. Gouan Monsf. +57.Cucutbita Seminibus obfolere bieornibus. H. Cliff. 4.51. Ups. 291r. Lugdb. 213. HASSKLq,. It. 488. Cucurbita oblonga ïlore albo , Folio molli. C. b. Pin. 313. Cucutbita Lagenaria Flore albo. Mor. Hift- It. p. 23. S. 1. T. f. 3. Rumph. Amb. v. p. 397. T. 144. burm. Fl. Ind f. 209. (*) zie het II. Deels I, Stuk van deeze Natuurlyk* Hifftrie , bladz. 316, enz. II. DESA, XI. STUK,  304 Eenhuizige Kruiden.' IV. De ocgemeene grootte der Kalebasfen in InXxnr.' die' ^r'mtyds een na'f Anker en meer kunnende Hoo^d inhouden, geeft daar toe aanleiding. Ik heb stub. ren Surinaamfe van eene Peerachtige figuur, z£™ntee'anderhalf Voet lang en over 't kruis half zo dik, welke ik denk wel zes Mengelen Vogt te kunnen bevatten. Sommigen zyn kromhalzig als een Retort, met een zeer grooten ronden Bol: fommigen effen , anderen met Knobbels bezet. Men vindt 'er die minder Buikig zyn en van ongclyk meer langte (*). Plinius getuigt, dat menze in Italië, onbedwongen gegroeid, negen Voeten lang gezien heefc. Ik zag voorleeden Jaar, by mynen Vrind Z.Br akel, Kweeker en Kenner van veele Uitlandfche Gewasfen, buiten Utrecht, de zogenaamde Hercules-Knods van ongemeene grootte, welke zyn Ed. , op myn verzoek, volgroeid zynde, gemeten heeft en bevonden vyf en een half Voet lang te zyn. Dezelve was zeer dun, zyn de van onderen in middellyn maar een half Voet, en van boven twee Duimen : zo dat zy* een Knodsachtige figuur hadt, weegende , nog ongedroogd, zeventien Pond , en, dus geelachtig groen zynde van Kleur. Sommige Kalabasfen vallen rond en dan zeer groot , anderen niet grooter dan middelmaatige Appelen. Men vindt 'er (*) De menigvuldige Verfcheidenheden van Kalabasfen of Kaauwoetdcn heeft Wiinmann op vier flaaten zeer uitvoerig vertoond; Zie zyn Kruidiatk, N. w w.  M O K O i K I A 305 5er ook die in 't midden ingekneepen zyn; juist IV. gelyk de Flefch - Kalabas by Lu bel en Do- A^^' ook^us afgebeeld wordt (*;; want men kan Hoofdze zo door ombinding als anders, onder 't .groei- stuk. jen, tot veelerley gedaanten dwingen. Evenwel sw'/':° hebben zy het natuurlyk , by den Steel wat dikker te zyn en dan meer of min te verdunnen, eer zy den Buik maaken. In de Kleur der Kalabasfen is ook een aanmerkelyk verfchil. Sommigen zyn groen met geele Vlakken , anderen geheel geel, en fommigen hebben een aardde marmering van roode of witte Vlakkeu. Ook veranderen Zy , dat zonderling is, als menze bewaart, fomtyds van Kleur ; wordende hec gee'e de eene Maand groen, en in een volgende weder geel. Gezegde Hovenier rekende omtrent twintig Verfcheidenheden daar van te hebben. De Bloemen zyn wit en in fommigen vry aangenaam van Reuk. Het Zaad, omtrect een Duim lang, is plat en dik, wit van Kleur , eenigermaate hoekig of met punten , bevattende een Pit, die aangenaam van Smaak is en in de Apötheeken geteld wordt onder de Verkoelende Zaaden. Van de Kalabasfen kan men niets tot de Kost gebruiken , wegens de walgelyke bitterheid, zegt Rumphius ; maar Hasselq_uist ver- (*) Cucurbita Lagenaria. lob- Ic. 64+. Cucurbita prior. Don. Pempt. 6«s. Eeiüe of Flefch - Caauwooiden. Dod. Kruidboek., bl. 1044. V Ut Deel. XL Stuk.  gftö Eenhuizige Kruiden. IV. verhaalt, dat dezelven, in Egypte, het arme A?DEEt.. Volk tot Spyze ftrekken , wordende van hun H^ofd-' £ekookt, met Azyn befprengd en dus bewaard* stuk. Ook vullen zy, zegt hy , den Bast met Ryst Samen- en gekneusd Vleefch , maakende 'er dus een tt*lt&. foort van gguijrjg^ van . -t we|]j denkelyk op de groene en nog onrype Vrugten ziet. ForsKAOhl zegt, dat men de Kalabasfen te Kairo teelt, byna rond zynde en dikwils anderhalf Voet middellyns. Ledig gemaakt werden die van de Visfchers aldaar gebruikt, om hunne Rietvlotten hooger op 't Water te doen dryven. Deeze Soort was niet eetbaar, maar men hadt 'er twee anderen , ook met witte Bloemen en Wollige Bladen, die gekookt gegeten werden. De eene hadt een Vrugt van twee Ellen hng. Hy teltze beiden mede onder de Flefch-Kalabasfen (*), Ca-lll;ta ^ Kalabas met gekwabde Bladen, Jiomp Eybvifera, ronde Vrugten en zevenvingerige KlaauTrS5'e. ^ren. Hier bedoelt de Ridder een Soort van Kalabas, die te Alfrachan aan de Kaspifche Zee t'huis is, volgers den Heer Lebche. Hy betrekt 'er bedenkelyk toe, de Kaauwoerde, wel- (*) Flsr. is£gypt. Arab. p. tij. (ï) Cucurbita Fol. Lobatis, Pomis obcva-is, Cirrhis fèpteno - digitatis. Mant. u6. Cucurbita aspero folio, «mars tutbinata, enz. J. B. Bijl. II. p. aij ?  M O N O I K I A. 307 Welke in 't Werk van j. Bmihihüs wordt , voorgetteld onder den naam van Ruuwbladige, xXlH. met een kleine geele \ wit geftreepte , Tolachtige HoofdVrugt. In de Upfalfche Tuin, niettemin , was?TOK' dezelve geteeld met Kruid en Bloemen zeer naar i5"1* de Pompoenen gelykende , maar minder ruuw en de Vrugten geenszins bitter. De Klaauwieren orderfcheidden dezelve wel allermeest. De Vrugten waren van grootte als Hoender-Eijeren in van dergelyke figuur, hebbende een Bast zo bard, dat men dien naauwlyks met een Mes kan doorfnyden en met Melkwitte S treepen overlangs getekend , fzegt LiNNün»,) even of 't een baste-dkicd ware van de Gefnipperde Bryonie (*). (i) Kalabas met gekvabde Bladen en gladde Ut Vrugten. Pepo. TotPompoen, '(*) Die Oostindifche heeft, gc'yk wy vervolgens zien zullen , zeer diep ineefneeden Bbden «n eene weekfchillige roode Bezie-Vrugt ; ook met witte Streepen getekend. Deeze Kalabas zou dethalve door deizelver Stuifmeel moeten bezwangerd zyn.: 't welk op den gezegden afftand iets wonders fchynt. 't Laat zig echter, dewyt de uitwendige gedaante der Vrugt van het Mannelyke afkomftig is, wel bersdeneeren. (3) Cucurbita Fol. lobntis , Pomis livibus. GOUAN Moxsp, 497. Cucurbita Seminum margine tumido. H. Cliff. 412. Ups. *9i. R. Lugdb. 263. Cue. major rotuuda Folio aspero, Flore luteo. G. B. Pi». 113- Pepo oblongus, rotun. dus &c. ToiJFNï. K/% 105. Pepo vulgaris. RAj. Hifi. 639* Pepo major oblongus 8e rotundus, major , minor. Dod. Pempt. V 2 II. Deel. XI. Stuk.  3c8 Eenhuizige KnuïDÉrf. IV, Tot deeze Soort behooren alle de zogenaam» XXüL de P°mPoenen) 'c zy langwerpig of platachtig Hoofd- rond. Immers alle die een gladden zagten Bast stuk. hebben en eetbaar zyn, met gekwabde Bladen; tJgiT'' teveDs door het Zaad, dat een dikken rand heeft en rondachtig is van figuur, van de Meloenen verfchillende, komen hier t'huis. Gemeenlyk hebben zy de Bloemen wel geel, doch men vindt 'er ook met wicte Bloemen , gelyk Fokskaohl aangaande de Egyptifche meldt. In 't Franfch noemt menze la Courge de St. Jean , dat is Kalabas van St.Jan , in't Ëngelfch Pumpion, en by 't Gemeene Volk Meloenen, zegt Ra y. Dus ziet men, dat zy als mslchen de een en anderen in 't midden ftaan. dier behooren derhalve ook , zo wel delndifchc Kaauwoerden als Pompoenen van Rumphius, en zelfs de aüergrootfte, Camolenga genaamd, die men aldaar Spaanfch Spek heet , vallende anderhalf of twee Voeten lang én meer dan anderhalf Voet, in den omtrek, dik (*). Deeze, zegt hy, zyn langwerpig of Eyrond, egaal van Bast en met een wit of grys Mee!, dat men afftryken kan , als beftrcoid. Bovendien hebben zy de Bladen altemaa! gekwabd, niet veeldeelig gelyk de Water - Meloenen. My Pempt. 66!, 666. Pepo oblongus, maxirnus Ind. corepresfus et Alelopepcnis effigie. Lob. Ic. «4j , Cucurbita mdU «a, Rumph. Amb. V. p. 398, t. 14$, ' (*) üid. p. 39c. T. 143.  M O N O I K I A. 309 My werdt, door gezegltn B rakel, in 't 17. jaar 1777 een Eyronde Pompoen , van ontzag - ^'xm* lyke grootte, t'huis gezonden; die ik bevond Hooïdby de veertig Ponden zwaar te zyn. Thans5TUK* berigt hy, op myn verzoek, daar van geteeld srs"!eJ!ate hebben , tot drieenvyftig Ponden gewigts. Deeze zyn geel van Kleur, maar ik zag voorleeden najaar, by hem, op een Mest- of Aardhoop groeijen , een Plant van witte , ronde, geribde Pompoenen, die eenigszins geborduurd zyn , waar van hy het Zaad van Biberig in Duitfchland hadt ontvangen. De grootlTe, die hy daar van geteeld heeft , woog, zo zyn E. my fchryft, ruim 69 Ponden zwaar Gewigt, zynde by de twee Voeten over 't kruis of in middellyn , dat is ongevaar zes Voeten in de Omtrek groot. Onder de Nederïandfche Vrugten, inderdaad , een Wonderftulc van Kweekery! Dat, nu, de Pompoenen of Pepcenen, in 't Hoogduitfch Plutzer of Pfeben genaamd, eetbaar zyn , is niet alleen blykbaaruitR dmphi ij s, die zegt, dat menze in Oostindie in den Pot fnydt en kookt, maakende daar van met Speceryën geen onfmaakelyken Kost • dat zy van de Chineezen met Suiker gekonfyt worden, of ook dat men van het uitgeperfte Sap en v7leefch een Marmelade maakt, gelyk van de Kaauwoerden : welke Spyzen, wegens haare verkoelende hoedanigheid,in die heete Landen gezond zyn: maar men weet het ook van nader by. In V 3 Duitfch- II, DEEL. XI, STUK.  3to Eenhuizige Kruiden. IV Duitfchland worde 'er veel gebruik van gemaakt AXXin* tor Spyze, zo voor Menfcheo als Beeften; als Hoofd- ook onder de Duitfchers in Noord - Amerika , *TUK« en in de Westindiën. „ Deeze Vrugten worJ«£ïn~ »» den te dro°geD gehangen boven of onder een ;, Haardflede en in de Rook, (zegt Lob el,) „ welken 't Gemeene Volk in de Winter eet." Kaa«. Sommigen willen , dat het Zaad der Pom* *oei *n. p0enen eerst uit Oostindie overgebragt zy, of misfchien uit het Beloofde Laod , in Lalie, alwaar men die Vrugten Zucclia geheten beeft, beg-ypende onder aeezen naam alle eetbaare Kaauwoerden. üf dezelven, nu, door de witte Bloemen van de Pompoenen en door de p-e. hoornde Zaaden van de Kalahisfen verfchillen, die rond Zaad geeven , laat ik daar. Lob ai, zegt (*), dat de lange Kaauwoerden, de „ grootften van allen zynde en gekromd , drie „ en zes Voet lang, glad en witgroen van Bast, „ die droog zynde , zeer hard is , de aüerbe„ kendften en bekwaamden zyn om te kon„ fyten. Derzelver Vleefch is wit en gezooden „ niet onaangenaam; 't Zaad langen breed, „ een weinig vierkant. De Bladen gelyken naar „ die der Komkommcren, maar zyn veel ron„ der, de Bloemen wit. Van deez-.: Vrugten , „ in (lukken gefueeden en met Suiker gekon- » fyt, C*) Kruid:* bl 785. en de Af'beeldin? , welke riaar de VOorgenr,e'd ukwyzens zyne XXIII. Afbeelding, bedoeld heeft, wordt door den. Hoofd- Ridder in 't byzonder aan deeze Schildvormi* stotU gen gegeven, die eenigermaate gelyken naar de uü"™' Rondasfen der Ouden. „ Wy hebbenze ook „ genoemd Siciliaanfche Kaauwoorde en met „ fommige Duitfchers Muchel - Kürbis ," zegt J. B a u h i n u s. Hy geeft de zelfde Afbeelding van *t Gewas als Tabernkmont- en meldt, dat het op [taande groeit, zonder Klaauwieren. De Vrugten komen by Dodonóus en Lob.el , in 't groot, zeer wel afgebeeld voor, en de laatfte fpreekt 'er dus van. „ Dcfe Soort is van Rancken ende Bladers „ den anderen gelyck, maar de Vrucht is plat „ gelyck eenen ronden Schik oft Beucklaer " „ met ghefplcten canten , ghecronckelt ende „ ghefronfelt, ende een gherimpelde Scborsfe „ de welcke lachte is, van verwe enie fmaeckc „ de voorgaande (*) ghelyck. Beyde defe ,, Soorten wordcrj in ftuckskens ghefnedeaen„ de in de Panne ghefruyt met Meel beftroeyt „ ende zyn zeer lieflick om eten, foo wel in „ Nederlandt als Vranckcryck ende elders." Waarfchynlyk is dit die Kroon - Kalabas, waar f*) Hier door yerftaat hy de platachtige geribde Pompoenen (Melopepo coropresfus. C. B; Pm. jU:) tot de derde Soort v.m dit Gefhgt behoorende , voorgemeld. Hy beeldt een platachiige M^cen-Fompoen af, die hy zegt fomtyds w»! de zwaaite te hebben van tagtig Ponden.  MONOIKXA. 313 waar van ik van gezegden Liefhebber te Ut- IV. recht, in November s'voorleeden Jaars, de Te- ^xin* kening ontving, zynde , by den Steel, van Hoofd-*' gedaante als een ronde Kalabas, met Sleu-STÜK ven , die rondom uitliepen naar den omtrek, en, Syngenefia, door haar tusfchenribben , eene Kroon maakten van tien (lompe punten , binnen welken een ronde Kop was, byna gelyk het Bolletje in de onrype Kruidnagelen (*). Rondom was deeze Kalabas fchoongeel, maar op de punten en aan den Kop fchoon groen, met geel als een KivitsEy gefpikkeld. De middellyn moet omtrent een half Voet zyn geweest, (6) Kalabas met veeldeelige Bladen. vr. Cucurbita Dit zyn de Water • Meloenen, wier aangenaamhèid en verfrisfching in de Ooftcrfche Landen, Meiaen, Tourmefort, die 'er Ondervinding van hadt ,• zodanig roemt. De Arabieren zegt H A sselqüist, noemenze Batech, en dit zal derhalve (*} Zie II. D. III. STUK van deeze Nat. Hificrie, bj. 49. Pl. XII. Fig. 1. (6) Cucurbita FoU multipartitis. Mat. Mei. 443. GOUAN Mcr.sp. 497. HASSELQ,. Win. 488. Cucurbita Saminum margine bafl dilatato. H. Cliff. 452. R. Lugdb. 264. Anguria Indica. RUMPH. Amb. V. p. 400. T. 14G. Anguria Citrullus rliita. C. B. Pin. 312. Citrullus Folio Colocynthidis feéto, Semine nigro. J. K. Hifi. II. p. 235. Angutia , Cucumis , Citrullus. DOD. Pempt. 664. Citrullus Officinaium. Lob. Ic. 640. Vj II. PBEl. XI. STUK.  3i4 Eenboizige Kroiden. IV. halve die Vrugt zyn, waar ForskaohlsIs ^XXÜI Zaay - Komkommers melding van maakt, zegHoofj. - g«ndc , dat menze dikwils teelt van een Elle siuk. middellyns, zeer zoe*, malfeh, wit of geel en tJ>i?.m' f°mtyds roodachtig van Vleefch. Immers deeze, van hem Battich -Burlos genaamd of Bruilos, naar den uithoek van 't Eiland Delta, m de Armen van den Nyl, worden aldaar best en allergrootst geteeld, zo Hasselqoist getuigt. Ik kan niet nalaaten, zyne uitmuntende befchryving van die Vrugten hier kortelyk in te voegen. Zy worden inzonderheid aan de Oevers van den Nyl, in vrugtbaare Kley, die na de overitroominge leggen blyft, van 't begin van Mey tot aan het end van July gewonnen. De Vrugten zyn uitermaate groot. Hy h3dtzc van twee Voeten dik en drie Voeten lang gezien. Zy bevatten een overvloedig, Waterig,zeer verkoelend Sap, in een Vleefch dat voos is, als van een murwen Appel of beurfe Peer, met zwartachtig of bruin Zaad. Drank en Spyze levert deeze Vrugt den Egyptenaaren uit. 't Gemeene Volk verheugt zig over dat Jaargetyde en gebruikt alsdan byna niets anders tot Voedzel; eetende dezelve met Brood, en wel nog onryp zynde , altoos raauw. Dus verflaat zy tevens den Dorst, door haar Sap,'t welk men ook uit een Kuiltje, in deeze Vrugt gemaakt , kan fcheppen. Dit Sap , uit de Sappigfien , die by Kaap Eurlos groeijen , als dezelven overrypzyn, op de gezegde  M O N O I K I A, 315 zegde manier vergaderd, met Roozenwater en^IV. een weinig Suiker gemengd , is een algemeen ^XUI, Middel voor de genen, die aan heete Koortien ,joofd« leggen. Jammer is 't, dat men 't zelve naauw-JT«K' lyks langer dan drie Weeken kan bekomen. Sw»>f«>< Groote voorzigtigheid , ondertusfehen , is 'cr noodig, dat de Gezonden zelfs niet te veel gebruiken van deeze koele Vrugten. In dat heete Saizoen verwekken zy anders ligt Kolyken, Buikpyn , Bloedloop en Benaauwdheden. Ook kan de overmaatige inzwelging plotslings de dood veroirzaaken. Iemand, die 't niet gewoon is , valt een (tukje daar van als Ys in de Maag; gelyk hy zelf bevonden hadt. Aanmerkelyk is "c , dat ten tyde, wanneer men de Water-Meloenen in Egypte eet, de Lintwormen gemeen zyn (*> Men noemt deeze Vrugten in 't Franfch Citrouilles, naar den Latynfchen naam Citrullus, die mooglyk van een Citroen zyne afleiding heeft, 't zy wegens de Sappigheid of de Kleur. De EngeHchen noemenze Citruls, de Duitfchers Citrullen of Anguriën , naar den anderen Latynichen naam Anguria, die vaneen A, rabifch woord , dat rond betekent , zou afdammen. Op deeze lekkere Vrugten, in'tHebrecufch Abatichim, dat in 't HollandfchPomnoenen vertaald is, betuigden delsraëiiten,inde v Woe- (*) hasselq^ Rei/t natb TaUJlin*, pag. j SPIE. Deel, XI, Stuk.  316 Eenhuizige Kruiden. AfdSl Woeftyn» onder anderen belust te zyn (*) Zv XXIII,' vallen °°k in Oostindie, alwaar menze naar Hoofd- 't gedagte Arabifche Battich , volgens Rum- "ü. nHIÜS BatUCa noemt en zeer waardeert. feeuge. Uie va« binnen een fchoon rood Vleefch hebben , zyn de aangenaamften van Smaak. Uit Zaad heeft men deeze in Italië voortgeteeld ea zy worden 'er, op de Markten,onder den naam van Cucumere en Freddo uitgefchreeuwd, zo Rat getuigt. Niet minder kweekt menze in de Westindiën en Zuid- Amerika rwant in heete Khmaaten flaagen deeze Vrugten best en grootst, zynde zo Sappig , dat men onder 't eeten het Water uit de Schaal kan flurpen, als uit een Kom of Glas (fj. Het Zaad der CitruHen verfchilt, van dat der Pompoenen en Kalabasfen, niet zo zeer door zyne figuur, als wel door de Kleur die zwart is en het heeft fomtyds de Oppervlakte aartig met ftreepjes getekend, byna als deBoomfteenen. Te Alexandrie werdt een Watermeloen geopend, die alle Zaaden dus gemarmerd hadt, zegt F o r s k a o h l. Die Zaad komt met dat der Kalabasfen in hoedanigheid overeen , en wordt mede geteld onder de Verkoelende, die men dikwils tot Emulfiën gebruikt. De Bladen zyn (*; «W-. XI. vs. s. zy aten die Vrugten in Egypte «. met Cgratis) dat is te zeggen , voor weinig prvs; waar uit blykt , hoe gemeen dezelven aldaar toen reeds war-n it) P'sa de lni, Hift, Nat. &■ Mei.  M O N O I K I A. 31? zyn twee of driemaal Vinswyze verdeeld en IV. gelyken enigszins naar die der Koloquinthen. ^xYji' In Arabie, evenwel, vondtFoiisiCAOHL twee uoofd-' Soorten , die hy Citrullen noemt, metgepalm-stok. de of gekwabde Bladen. Syngenefii. C u c u m 1 s. Komkommer. Van het voorgaande verfchilt dit Geflagt byna alleen door een driedeeligen Stamper,en dat de Zaaden fpits zyn. Het bevat, buiten eff behalve de gewoone Vrugten van dien naam, ook de Meloenen en anderen, in elf Soorten, als volgt. (1) Komkommer met veeldeelige Bladen en 1. Klootronde gladde Appelen. Cdo^yZ" tbis. Deeze hadt de vermaardeïourne f ort, Koioquint, wegens de bitterheid, afgezonderd van de overige Komkommerachtige Planten, 't Gewas, welks afkomst onzeker is, komt met dezelven, en inzonderheid met de laatst befchreevene, grootelyks overeen, maar heeft de Bladen niet zo fyn verdeeld. Men zaait hetzelve 's Voorjaars veel in Vrankryk, Duitfchland en Engeland ; doch in de Zuidelyke deelen van Europa, in (1) Cucumis Fol. mulrifidis, Pomis Globofis glabris. Syji. Nat. XII. Gen. 109». Vtg. x1u. p. 726. H, Ups. 293. Mat. Mti. 440. R. Lugdb. 263. Colocymhis Ft. iotundo major c. B. Pin. H3. Colocymhis. cam. Epit. 982. ood. Pempt. 565. LOB. 1c. 645. Ui Duel, XI, Stqk,  318 Eenhuizige Kruiden. IV. in Spanje en Italië, flaagen de Vrugten best> ^xx1ll*d'e men •^°WMïBfAppelen noemt. Daar koHo tgo- men .an dezelven aanmerkelyke Verfcheiden. «•uk. heden voor. Lob el hadt 'er in de Hoven van Holland, Vrankryk en Italië, gezien , die donker groen van Kleur waren , een weinig gefpikkeld , Peerachtig als een klein Kalabasje , of ook rond als een Oranje - Appel, en geele, platachtig rond. Zeer dikwils kwamen hem ook voor , die zeer klein waren, langwerpig, van grootte als een Ganzen- of Zwaanen - Ey, ze? r hard van Schil, gefpikkeld, groen en graauw. Het Zaad, daar in vervat, is by na Eyrond, eenig'.zins platachtig, bruin, en heeft wel den dikken zoom niet van de Pompoenen en Kalabasfen, maar ook geene fpitsof fcherpheid. De Appels zyn onder de Geneesmiddelen bekend, wegens hunne alles overtreffende bitter» heid, daar men een Spreekwoord van heeft (*). Inwendig levert het gedroogde Merg een fterk en gevaarlyk Purgeermiddel uit, dienftigst in Klyfteeren , als wanneer het van een kragtige uitwerking in zwaare Op [toppingen en tot Afwending bevonden wordt. Het Zaad kan men veiliger ingeeven. 't Extrakt kan met voorzigtigheid in Pillen dienen. Voorts komen de Koloquinten in verfcheide Samenftelzels der Apotheeker. (2) Kom» (*} Het bitterst, Jat men vindt, Is de Afpel Kelequint.  Gyhandria. 319 (2) Komkommer met Hartvormige vyfhvdb- &™ bige getande Bladen , die ftomp zyn; de" xxni. Appelen Klootrond met Doorntjes gewa- Hoofd. pend. 8TÜ*- Volgens den bynaam fchynt deeze van den j/gg** Ridder gehouden te zyn voor die Wilde Kolo-^m. ■ , rr ui 1 Pf.feeten- quinten , waar van men in de Heilige bladeren App^i, leest, dat het Moes ,daar van gekookt, oneetbaar was wegens de bitterheid, doch van den Profeet Eliza, als door een Wonderwerk,met Meel eetbaar gemaakt wcrde (*). De Plant, waar toe die van Shaw met twaalf geele en groene Streepen , in Arabie gevonden, t'huis gebragt wordt, heeft volgens HasselquIst een kruipende- of klimmende vyf hoekige Steng, met Bladen als der Aalbesfen, zynde klein van Gewas , en een rond Appeltje draagende, dat aan alle kanten met Doornen is bezet (t,\ (3; (2) Cw.umis Fol. Cotd. quinquelobis &c. Am. Acsd. IV. p- 295. Colocynthis piimiia echinata Arabica &c. SH.vw. Afr. 164. (*) z Konimm Kap. IV. 't Is my evenwel ge'.ocfbaarer , dat her de gewoone gladde Kolcquinten zyn geweest , die volgens Rauwolï in gtoote menig e aan den Euphraat by Bagdad groeien en van de Terfnanen Wocfty*' XoUbas genoemd worden. Deeze vondt ForskAOHL niet alleen op vogtige Kiev -1'lakten in Atabie , maat ook in de Woeftynen by Kairo in E^vpte : zo dn de Matmulyke Groeiplaats niet onbekend is. De gewoone naam is Hanial of Henfal by de Arabieren- (f) Zulke gedoomde Appeltjes zouden niet ligt, by abuis, in II. DEEL. XI, STUK,  3*c Eenhuizige Kruiden. Afdeel. (3) komkommer m<* Handpalmig uitgehoekti XXIII.' Bladen, en Klootronde ftekelige Appelen. lïOOFO- ïtüKo Deeze Amerikaanfche, die men in de Euroc£mh pifche Tuinen aantreft, verfchilt door de uitMi*ria. gehoekte Bladen niet alleen, maar ook door ^Eyvoimi-de figuUr der vrugten , welke met Doornige knobbeltjes gewapend zyn, van de anderen. De Stengen zyn gehoekt en ftekeüg; de Bloemen klein als die derBryonie; de Vrugt eetbaar. Aeltlgu. ^ Komkomraer »wt rondachtig gehoekte Bla. "s'uhot. dm m ^ru&m die tien fpüfe !l°eken kigè.S C' hebben. Een eetbaare Vrugt, in Tartarie en China vallende, welke Grew voorftelt onder den naam van Jndifche Kalabas, wordt hier bedoeld. Zy heeft aan *t end een klein Dekzeltje, en van binnen maar ééne Holligheid; daar die van die in den Pot geineeden zyn geweest , maat met de gladde Koloquinten kon men zig veigislen. (i) Cucumis Fol. palmato-finuatis etc. Gouan Monsp. 49S. Cucumis Foliis Palmatis. R. Lugib. 2«3. Cucumis Cyh'. Americauus, Amruria: folio, Fruttu OW fignra. pLuK. Pbyt. T. 170. f. 3. Angutia Amer. Fru&u echinato eduli.Toukkï. MlLL. DiSf T 33. (+) Cucumis Fol. rotundato-aögulatis kc. Cucumis lörtgus Indicüs. GBEW. Ata,, tz,. T. 17. f. a. Cucumis Ind. ftriatus Opercutb donatus, &c. PLUK. Alm. u3. T. 'tyz, f. ï. Petola. Rumïh. Amb. V. p. 408. T. 149. BuRM. tl. ïnÜ p. aoo.  tit MoHOlKIA. 32I ê\t Geflagt doorgaans drieholckig zyn , met IV. Vliezige afgezonderde Holligheden. De Zaa- vte*?^ den zyn zware en als gekaauwd , gelyk in de hóópi>Water - Meloenen , zegt de Ridder (*}. DeSTUK* Bloemen komen getropc op één Steeltje voor sinzeK'fa' en zyn geel van Kleur. De Vrugt is tusfchen de Komkommers en Kalabasfen middelflagtig , wordende in Oostindie Petola genoemd , dewyl haar Schors eenigermaate gemarmerd of Vlakkig is, gdyk de Zyden Kiekjes van dien naam. Zy valt wel twee Voeten bng en langer, maar men heeft 'er Verfcheidenheden van , onder welken de Bengaalfche veel kleiner is en Oranjekleurig : de Slangvormige tot de Triehofanthes , hiervoor, behoort; en de gewoone of Pan)'ang -Petola, by de Chineezen Moes-Komkommer genaamd, welke tot het Geflagt vau Momordica of Springvrugt is t'huis gebripr. JoDg zynde, worden deeze Vrugten in Schyven gefheeden, aks Komkommers, en dan, by iets hartigs gekookt, leveren zy een lekkere Pottagie uit , zeer veel in gebruik by 't Gemeens Volk. (5) Komkommer nist de Bladen rond gehoekt, v. en dikbuikige Vrugten. Ue c^umu Melo. ('*) Immers is dit uit het gezegde: Seminan.gra, quafi mas- MeIoe"* ■ticata ut in Anguria, waaticlwnlyk te begrypen- (j) Cucumis Foliorum anpulisrotundiris ,FruSihus torulofis. Mat Mei 444. # Cliff 431. 8. Ups. 202. R.. Lugdb. 2>ser-ef">' In Spanje, Italië, en andere Zuidelyke Landen, als ook in de Levant, Turkye en Egypte, teelt men de Meloenen , gelyk hier de Komkommers, op den blooten Grond. In de middelde en' Noordelyke deelen van Europa vereifeht derzelver Teeling overdekte Bakken of Broeibergen, en een behandeling, waar omtrent veel aan te merken valt: want het is een Gewas, welks tederheid byna cte lekkerheid der genen, die 'er van fmullen , evenaart, ündertusfehen mogen deeze V rusten, in de Zomer, wel onder de gezondfte Nageregten geteld worden ; als zynde van eene verfrisfehende , zagtelyk afgang maakende hoedanigheid , met rnaatigheid gebruikt. De Zaaden behooren tot de vier Verkoelende der Apotheeken. (6) Komkommer met rond gehoekte Bladen en vr. Klootronde Vrugten, Jlomp genaveld* Duda£ Perfiiche, Tot deeze Soort betrekt de Ridder een Meloen tje, f6) Cucumis Tol. angulis rotunctetis ttc Melo Tariegatus Aarantii figura odoratisfimns. Duit Elth. 223. T. 177. f. 218. Meli Perlicus minimus odoratisfimus. RAJ. Sippl. 333, Cucumis Orientslis Fiuflru Citrifornu. walth. Hert. 135. t. 21. X 2 ii. Deel. si. stuk.  3*4 Eenhuizige Kruiden. IV. toertje , van grootte als crn Oranje-Appel en AXXIIL VSn derge,Vke figuur, den Ban Oranje hebbenHoofd- de met groenachtige Vlakken , die door de rypstuk. heid wit worden. Het heeft een zeer aarieeDaamen Reu,c> doch laffen Smaak. Sommigen hebben het Perfifch genoemd, hoewel het Zaad van de Kust van Barbarie, en wel uit Marokko, overgebragt zou zyn. De bynaam Budaim, die op twee plaatfen inde Heilige Schrift vooikomt (*); wordt by de Thalmudiflen geremen \oor welriekende Blcen.en ; als Violen of dergelyken. Op de eerfte plaats fchynt zy , veeleer, zekere Vrug. ten te betekenen, en hoewel men 'er de JViandragers-Appeltjes door verftaan heeft, ;s zulks, dew\ 1 die in de Cofterfche Landen niet groeijen, gantfeh ongerymd. Met meer reden, derhalve, zou men om deeze Meloentjes denken mogen, indien dezelven in Paleftina wild voorkwamen. De Heer Forskaoiil bevondt, dat men te Kairo, onder veele anderen, dergelyke Soort in de Tuinen kweekte en Schemmam noemde. De Ranken hadt zy vyfribbig en ftekelig zo wel als de Bladen , welke largwerpig Hartvormig, fpits en Tandswyze uitgegulpt waren;met geele Bloemen, in de Oxelen getropt. Zy droeg Eyronde zeer gladde Vrugten , geel met rosfe Vlak- Cm. XXX. ¥5. I*-J«. «n Heogl. VII, vs, 13.  M o n o i k i a. 32J- Vlakken en een Waterig Vleefch, vol Zaad. IV. Men teeldeze om den Herken, niet onaange-'-^^jj* naamen Reuk, doch zy werden niet gegeten. Hoofdstuk. (7j Komkommer die ruig is, met de hoeken Vu. der Bladen onverdeeld en getand;de Vrug- c"h™;/ ten Spoelachtig, Haairig > aan beiden enden Arabifrne, verdunnende. Een Kornkomrnerachtige Vrugt- der Esyptenaaren , waar van Alp in os de Afbeelding geeft. H« ssklquist noemtze de Koning'n der Komkommeren , en houdtze voor de Abdellavi van dien Autfv ur , een langwerpigs Meloen van eenalleruitmuntendfton Smaak,die nergens dan by Kairo geteeld werdt. Blykbaar, nogtb".ns,is dezelve, uit de befchryving, van de Chatè verfchillende; welke Plant geheel ruig is, cn ook de jonge Vrugten Haairig, de volwasfene glad heeft. Forskaohl, niettemin , zegt dat Abdellavi de Avabifche naam is van deeze, die in Egypte by geheele Akkers wordt geteeld. Men bereidt 'er een aangenaamen Drank van,door aan 't boven end een Gat te maaken in de Vrugt; dan met een Stokje het Merg door cén te roeren; voorts de Vrugt , zo (7) Cucumis hiifutiK, Foi. angu'is integris dentatis &c Hassf.LQ 4?!- Cucumis /Egyptius rotundifolius C. B. . Pin 110. Chstè. ALP. ASgipi. 11+. T, 116. VesL. p. 47. POP.SK. Pl- -&gy?t, Arak. 16S. X 3 II. Dbel. KI Stuk.  3*6 Eenhuizige Kruiden, aAe*el.ZO aIs ^ n°S aan den Steel zic> begraavende XXIII. als wanneer , na eenige Dagen verloops, de- Hooro. Zelve vol is van een zeer lekker Sap. Dit dient Somm. tot het bereiden van Soibet en andere Dran- wks,. ken , waar op de Turken a-eer verflingerd zyn. Sommigen bewaaren die Meloen • Komkommers daar toe het geheele Jaar , in Kaf of Stroo. V e s l i k o i u j, niettemin, merkt aan, dat het vee] gebruiken van die Vrugten de Egyptenaars aan Water-Breuken onderhevig maakt; hoewel het Gemeene Volk die ook krygt door deSalpeterige en fterk verkoelende hoedanigheid van het troebele Nylwater. vin. (gj Komkommer met de hoeken der Bladen Cucumis fsthms. regt en Eyrond - langwerpige knobbelige Gewoone. Vrugten. Dit zyn de gewoone Komkommers, door geheel Eurcpa , en inzonderheid in de middeldeelen bekend ; wier afkomst, men niet weet. 't Is een Gewas , dat, gelyk de voorgaanden, Jaarlyks moe: gezaaid worden , doch zig zeer gemakkelyk voortteelen laat. „ In Egypte eet „ het Gemeen ze gekookt en met Azyn inge„ legd , zegt Hasselquist, of als Beu- „ lin- (8) Cucumis Fol. anguüs re&is , Pomis ovato - obiongis fcabtis. Mat. Mei. 44$. U. Ciiff 451. H Ups. 292. R. Lurib. 2ój Cucumis fativus vulgaris. C. B Pin- 310. Cucumis vulgaris. Dod, Pempt. 66. Cucuraeres facivi Sc esculenri. Los, Ic. 6H.  M o K o i k i &. 327 3S lingen roet Vleefch en Kruideryën vol geflopt ^IV.^ „ by Luiden van Vermogen, die ze dus ook xxnu* „ kookcn , als wanneer zy een goede Spyze Hoofd. uitleveren." Forskaohl tekent verfchei-s^uK. de Soorten , behalve de gemelden , aan; fommigen een Elle , anderen een Voet of een Handbreed lang, die by Kairo gekweekc wor* den. Wy hebben ook veelerley Komkommers ; onder welken de Geele allergemeenst zyn , om raauw als Salade te nuttigen. De Franfchen nogthans en Engelfchen achten de Groene fmaakelyker dan de Geele of Witte, welke laatften gebruikt worden tot den vroegen KomkommerTeelt , op Mestbergen gefchiedende als die der Meloenen. Van de Groene worden de jonge Vrugten , onder den naam van Augurkjes, tot inleggen genomen. De Geele , die men ter langte van een Voet, of daaromtrent, eet, worden , als menze aan den Stoel laat blyven, wel een Arm dik en een Elle lang, als wanneer zy Zaad uitleveren. Dit telt men mede onder de Verkoelende Zaaden. (9) Komkommer met hoekig -gekwabde Rla- ix. den,de Vrugten Rolrond, gejleufdenkrom. ^"'uc/ü!. (10) Bogt'K- (9) Cucumis Fol. arjguhro - fublobatis &c. Cucumis fleSuofus. C. E. Pi", 31°- Cucumis oblongus, J. B. Hifi. It. p. 247. DOD. Pempt. «6i. Cucumis Anguinus flexuofus. LOE. 1c. 639- X 4 II, DïFL. XI. STUK.  d& Eenhuiz;.ge Kruide». / Su (l°> komkommer met gekwabde Bladen en. hoïï'* ^ ^ ' Zladde » graaide houfj>- vrugten, stuk. De^e beiden, in Oostindie vallende, heb°en Mangswys' omgekromde Vrugten Inzon-T^-dêrheid de laatfte,waar toe 6e Stormige Pe. toïa van Rumph, üs betrokken wordt, die ik, wegens de Haairigheid der Bloemblaadjes veeleer zou denken tot de Trichofanthes Angul m te behooren. De Vrugt wordt wel drie of vier Voeten lang. Jffw Komkommer wtf Hartvormige onver- dfde P^nde Bladen en Klootronde deiiche. giaaae Vrugten. Am de Kust van Koromandel groeit deeze die, als kleine roodc Bcsfen draagende , door HerMannus tot de Bryonie was betrokken. Ifc weet met , hoe men dat Komkommenje van Madras, met een zeer kleine Vrugt, van Plu«net, h?m door den Heer G. o u Bois ver eerd hier kan fhuis brengen , als hebbendé hetzelve zeer blykbaar een ftekelige Vru^t (*). Uit V p 4o7. T. Buhm. Fl. ltsi. p.,I0. >93. Bryonia Foii, Cord. o^longi, &c. Fl 2^1 , 6 c^mi!j,Iad.r3Spatcnfis>F, min.mo. P.uk. I13. ï C) De ronde gladde Vrngr , daar by getekend, welke men  M on o , l K i a. 32O Uit Japan fche Zaaden , welken ik van Java IV» bekomen had, is in 't voorleeden Jaar, by een xxin * Liefhebber alhier , een Plantje opgekomen tot 'dooü-d* dit Geflagt behoorende,'t welk in 'c zelfde Jaar, 'tuk. uit zyn eigen Vrugt, nog eens is voortgeteeld^jlP™^ en ten tweeden maale Vrugt gedraagen heeft, plaat Het Loof gelykt naar dat der Meloenen , doch L^'i* is in allen deele veel kleiner. De Bloemen zyn geel, maar de Vruiten Diet grooter, dan Fig. a,op Plaat LXXIII, aanwysi, zynde getekend naar zulk een Appeltje, 't welk ik doorgefneeden en de Zaaden daar in volmaakt a's die der Meloenen bevonden heb. De Vrugt w,;s geelachtig van Kleu*, g ê • stuk. v. S) cryomc met Handpalmige Bladen , de v. Slippen Lvicetvormig Zaagtandig, de uaSSl Bladfieeltjes gedoomd. Gefnip- pcide. Deeze vier zyn Oostindifche of Ceylonfche Planten , die door het gezegde van de voorgaande en van eikanderen verfchillen. Zy komen allen daar in overeen, du de Bladen meer of min in vyven gedeeld of vyfkwabbig zyn. Die van de Derde en Vierde Soort zy. echter maar vyfhoekig en in de laatstgemelde byna Hartvormig. Van derze , welke de Witte Wilde Wyngaard is by Rumph i us, werden de Bladen tot Moes en de Wortels tegen de Kinderpokjes gebruikt (*). De Vyfde, in tegendeel, heeft de Bladen zeer diep gefnip. perd, zo dat zy veel naar die van de gewoone Pasfiebloem gelyken. Het is, gelyk alle de voorgaanden , een Rankachtig klimmend Gewas, (s) Brycr.ia Fol. Palmatis , Ladniis Lanceoiatis fetratis Sec. H. Cliff. 4J2. r. Lugdb. 254. GOUAN Mtmsp. 499. Bryonia Zeyl. Fol. profunde laciniatis HEbm. Lugdb. 95. t. 9J. Parad. 103. T. 107. Neboemeka. H. Mal. VIII. p. 37» t. 19. Balfamina Cucumerina. Commel. Cat. 47. Burm. Pl. Ir.d. 210. NB. Synonyma excludendr; r.etatur l fed quar ? (*) De Hartbhdige is dikwils roet de Witte Brytnie van de Kaap gezonden , zo de Heer N. L. Burmannus aan. tekent.  Momoikia. 333 was, in de Europifche Tuinen bekend, dat Bes- IV. fen draagt van grootte als Kruisbefiën of als Kerfen,bleek paarfch, met witte Streepen. Het Hoofd-' fchynt dergelyke eigenfchappen te hebben als «tuk. de Europifche Bryonie, wordende van de Cey- 5ï»se»?fa. lonners in de Waterzugt gebruikt. Aan de Kust van Malabar valt een dergelyk Kruid, dat de Portugeezen Nhola , de Nederlanders Slitten genoemd hebben. (6) Bryonie met Hinipalmige , vyfdeelige, vr. _ wederzyds effene Bladen , die de Slippen Afrkan'a. Vindeelig hebben. Aftikaaufe. Deeze Afrikaanfe heeft de bovenfte Bladen vyfdeelig, aan den rand ruuw, de Slippen in fmalle fpitfe Vinnetjes gefmaldeeld. Zy draagt eenzaame Besfen, rondachtig, gefpitst en ftomp gehoekt ,! geel van Kleur, met drie of vier Zaaden. (7) Bryonie met Handpalmige van onderen Eel- w. tig geflipte Bladen. Kan"£?° fche. De (6) Bryonia Fol. Palmatis quinquepartitis utrinque la;vibu' &c H. riiff. 4Ss. R. Lugdb. 2S4. Bryonia Aft. lacin. tuberota radice. hebm. Parad. 107. T. 108. Ij, B'yonia Kol. Palm. fubtus Callofo - puncïatis. H. CUff. 15 ?• R. Lugdb. 2«4. Bryonia Cretica maculata. C. B. Pin. Z97- Proir. 13J. Biyonia alba maculata, J. B, Hifi' tl- p. '4«- £l. DHL. XI. SïOS,  33* Eenhuizige Kruide». Anlm.u f)e,Gev,akJte Kretifchc Brvonie, welke ook XXIII, bekend 18 10 de Europifche Kruidhoven, maakt Huofu deeze uit. Zy is in alle opzigten kleiner, doch «tük. heeft grooter Bloemen dan de gemeene Wilde Wyngaard, die lang gedeeld zyn, ende Vrugt is tweezaad ig. S i c y o s. Stekelbes. De Bloem en Vrugtmaakedde deelen zyn hier van de voorigen niet verfchillende, maar de Vrugt is eenzaadig met Stekelige puntjes. Tournefort maakte 'er een Geflagt van, genaamd Sicyoides, als naar de Komkommers' gelykende. Dit kwam Dillerids wat oneigen voor, die den n3am van Bryonioides bi ter oordeelde. „ Want fzegt hy,; het zweemt „ in Bladen noch Bloemen, noch manier van „ groeijing , naar de Komkommers of Kaau„ woerden zo veel niet als naar de Bryonie. „ In Vrugten wykt het ook van die beiden, „ zo wel als van de laarfte , zo zeer af, dat „ het met regt een nieuwen naam verdiende." L i n ts je u s, eindelyk, flaakt den Gordiaanfchen knoop, als een tweede Alexander, en maakt 'er onbefcf:roomd Sicyos van , dat de oude Griekfche naam is der Meloenen, Komkommeren en dergelyke eetbaare Vrugten, in 't algemeen(*\ '■ De volg nde uitheemfche Soorten zyn 'er in begreepen. (O Ste- (*) Rütir Mat. Mei. p, i5o.  MoNoïKift» 335 Cl") Stekelbes met hoekige Bladen. . ÏV- y Afdeel.' Die , welke Dillenius afbeeldt en be- j*™1, fchryft, in de Elthamfe Tuin by Londen STÜK> " jaarlyks geteeld uit Zaad , dat eerst van Me- T. xiko of Nieuw Spanje was gekomen, ver- fchilde. volgens hem , van de gemeene Soort Hoekig. Pl.I.XXUI. uit Kannda, die men reeds lang in de Eu- fïs. 3. ropifche Tuinen gebad heeft, door in Blad, Bloem en Vrugt, veel kleiner te zyn ; hoewel zy niet minder hoog opklom met haare Ranken. Ik weet niet, met wat regt de Bryonieachtige Komkommer van Bisnagar, door Pluken et afgebeeld, daar toe betrokken kan worden , welke eenzaame Vrugtjes hadt met gedoomde Kelken. Want, zo wel de gedagte Kleine als de Groote Kanadafche, hebben getropte Vrugten , van eene Kegelachtige figuur, geheel bezet met Doorntjes, die in een Vleezige Schil een Kerntje als een Amandel befluiten , dat Komkommerachtig ruikt en bitter is van Smaak. Het Exemplaar van myne Afbeelding is van Java in Oostindie afkomftig. (i) Stekelbes met gefnipperde Bladen. ir. Zeer perd. fl) Sicyos Fol. angulatis. Syfl- Nat. XII. dn. 1094. Veg. xiii. p. 727. H. Cliff. 4.5*. Ups. 191. r. Lugdb. 165. Bryonioides Flcfte et Fru&u minore. Dill. Blth 58. T. ji. f. 19. Cucumis Bryonioides Bisnagarica fr. parvo. Pluk. Pbyt, i<5. f. 4. fl. Cucumis Canad. monospermos. Heum. Par. 108. T. 133. (x) Sicyos Fol. Laciniatis. Syft. Nat. xiii. Sicyoides Fruc» tU echinato, Foliis laciniatis. PLUM, Sp, 3. Ic. 243, H, OEXL. xi. STUE.  33<5 EENHoizrcE Kruide». IV. Zeer twyfelde de Ridder voorheen , of de XXIIL Sicvoides mec een gedoomde Vrugt en gefnip. Hoofd- perde Bladen van Plu mier, wel een by«tuk zondere Soort ware, die zynEd. 'er thans van Juli"1' maakt- Vo,gfns de Afbeelding heeft dezelve de Bladen met veele diepe Infnydingen , zo dat zy weezentlyk daar van fchynt te verfchiüen. Ook zyn de Vrugten ronder , dikker en met fterker Doornen gewapend. s"« ^ SteIce'bes met vyfdeelige uitgeknaagd Tan- . Gshaakd ^ Bladen en geharde Vrugten. Deeze heeft de Heer Likn&üs overgenomen van den Heer N. L. Burmannus door wien zy in Afbeelding was gebragt, onder den naam van Sicyos Garcini. De Heer Garcin hadtze genoemd Ceylonfche Bryonie, in Tutokoryn gevonden. Dat de Bladen Hartvormig, vyfdeelig zyn, met ftompe inhammen; de Slippen uitgehoekt met gefpitfte Tanden: de Vrugten ongefteeld, eenzaam, gehaaird en tegen de Steng aangedrukt, hadt gezegde Hoog. leeraar, nader, den Ridder gemeld. 1V. (4) Stekelbes met enkelbroederige vyfmannige EJuiis, Bloemen. Eetbaar. _ In (3) Sicyos Fol. quinqaepartitis erofo-dentatis, Fruftibus ciliatis, Mant. 297, s.cyos Fol. quinque - partiris &c eubm. Fl. Ind. p. 2ti. T S7- f- 3. (a, Sicyos Flor, monadelphis pentandris. Taco, Amer, Uil. w£. T. I6j. N  M o üt o i k i a; 33? In de Westindiën , alwaar zy op 't Eiland IV; Kuba wild groeit en fterk gekweekt wordt, vondt Afdeel: de Heer Jacqtjin deeze zonderlinge Plant, rf*™' welke, hoewel eenigszins van de Kenmerken stuk. van dit Geflagt verfchi!lende, zyn Ed. nogthans Syngenefiai onder dien naam voorftelt : twyfelende niettemin , of zy niet een byzonder Geflagt zou mo« gen maaken. Zy behoort ten minfte tot deKlasfe der Eenhuizigen, als Mannelyke Bloemen op byzondere Steeltjes, getropt, en Vrouwelyken een of twee, op een Steeltje in de zelfde Oxel der Bladen hebbende. De Bloem is, in beiden, eenbladig , in vyven gedeeld, van eene Klokvormige figuur, in een dergelyke Kelk gevat. In de Mannelyke of onvrugtbaare zyn de;vyf Meeldraadjes tot een Cylindrifche Buis famengegroeid, zig boven wyd uitbreidende. In de „vrugtbaare Bloemen is een .Vrugtbeginzel ,; dat een ronden Styl heefc met ^en zeer groöten Schildvormigen omgeboogen Stempel. ( Het is een klimmend geklaauwierd Rankgewas van eene Komkommerachtige gedaante., met Hartvormige gehoekte Bladen , die boven ruuw zyn , de hoeken fpks. De Bloemen zyn geel , klein , Reukaloos. De Vrugt (zegt „ hy) is van buiten glanzig groen , van binnen „ wit en Vleezig , in grootte verfchillende en, „ van een zonderling maakzel. Zy is Tolach„ tig Eyrond met vyf Sleuven, met niet nee- kende Doorens bezet , aan 't end oneffen „ gebult, alwaar zy eene holligheid heeft,beY „ vat- EI. DEEL. XI. STOK.  $33 Eeniidizige Krdiden. *V' >» va"ende een Eyrondachrjg plat Vleez'g XXIII.'" ^aaci* D]t '/aad' *t groen en onbeHecd is, Hoojd- ,i vaneen Duim in de groorfte Vrugten, breekt, 8TÜE' „ als die ryp worden , door een Spleet aan 't end een weimg uit en maakt ve Ie Wortel„ tjes , terw\l het zyn Bladerig Kiempje tns„ fchen de Plaatjes van het Zaad opregt f*J; ,, de Vrugt middelerwyl allengs verrotiende. „ Dezelve ichynt, door haare Vogtigheid, het „ Zaad allengs tot groeijing te brengen en die „ te bevorderen , tot dat het zyn Voedzel uit ,, den Grond kan trekken. De Ingezetenen v if pooten wel, tot voortkweeking, de geheele », Vrugt in de Aarde, maar zy fpruit niettemin „ uit, offchoon flegts op den Grond gevallen, „ ja ook ingezameld en elders bewaard zynde. „ Die van Kuba zyn gewoon deeze Vrugten, „ in Vleefchnat en Bry gekookt, of met Os„ fenvieefch geftoofd , dagelyks op Tafel te „ brengen. Zy onderfcheiden 'er twee Soorten „ van, welken ik denk Verfcheidenheden te zyn, uit de Kweeking gefprooten. De eer„ fte of gemeene , welke zy eenvoudig Chayo„ te noemen , heeft veele of zeer wemge niet „ kwetzende Doornen , en is vier Duimen, „ meer of min, lang. De andere, welke zy - „ Francés of Franfche Chayote noemen, min„ der gemeen endoorgaans geheel zonder Door- „ nen, (*) Dit fchynt veel met de uitbotting dei geweckte Tuinboonen oveteen te komen.  M O N O I K I Ai» 339 5, nen, is van grootte als een Hoender-Ey. Ik IV. s, heb de Bloemen en Vrugten in December ver- xx!ïL „ zameld." Hoofd- De Bladen van deeze Eetbaare Sicyos def,TUK« Westindiën zyn zo wel hoekig als die van de sy"Sm'f'*' eerfte Soort, welke in 't byzonder daar van den bynaam voert. Tot deeze dagt den Ridder misfchien het Sechium, van Browne op Jamaika gevonden , te behooren Ik heb een Oostindifche Plant ontvangen , welke de Heer Thunberg met den naam van Sicyos «ngulata doopte; doch, volgens de aanmerking van Dillenius, dat in die Soort de onderfle Bladen flegts hoekig, de middelden ingefneeden en die aan de Ranken vyfkwabbig zyn, kan dezelve niet daar toe behooren. Alle Bladen , immers, aan myne Ranken , zyn Hartvormig en naauwlyks gehoekt, als uit de Afbeelding van een Rank, welke ik daar van uit Java ontvangen heb, in Fig. 3, op Plaat LXX1II. afgebeeld, blykbaar is. In de Rang der Manwyvigenvan deeze Klasfe komt alleenlyk hier nog in aanmerking de Kruidige Soort van 't Geflagt van Andrachnf Dat den Kelk , zo wel als de Bloem, vyf- bladig (*) Mant. ait. p. 498. Sicyos angulata. Obs. Sechium. BaowN. Jam. 33j. forte hujus generïs» Y 8 h. Deel. XI» stok.  -540 Eenhuizige Kruiden.' IV. bladig heeft met vyf Meeldraadjes in de Man* ^XXlïl. neJyken > dle °P Ren onvolmaakten Styl zitten: Hoofi> terwyl de Vrouwelyken drie stylen hebben en stuk. een driehokkig Zaadhuisje. Ik heb de Bootuachtige Oostindifche reeds befchreeven; des thans overblyft jLnil'acbnt Andrachne di-e Kruidig is, neerhurkende. Tttttibm- *«• Dit is een Kruidje, door Tournefortjo Giieklche. , * . . de aanvang deezer Eeuw in Griekenland waargenomen en Telephioides genoemd, als veel ge» lykende naar het Echte Telephium van.lMPER A t us (*_). Het heeft vtrfpreide Stengetjes, van een Handbreed,een Span of een Voet langte, die rond, glad en groen zyn, met Eyrondachtige Blaadjes , byna als van het Muur of H dergelyken , overhoeks. In de Oxcls hangen, aan korte Steeltjes , tweederley Bloempjes , Mannelyke en Vrouwelyke , of onvrugtbaare en vrugtbaare, als gezegd is, waar van delaatlten, in een vyfdeelige Kelk , een rondachtig Zaadbolletje voortbrengen , dat in drie bollig. he- (I) Andracbne procumbens Herbaccs. Syji. Nat. XII • Gen. 1095. Peg. XIII. p. 718. Anclr^ehne. H. C.iff. .f-tj. Ups. z%s. R. Lugdb, 200. Telephioides Grarcum humifufum Fl. albo. TOUKNF. Cer. 50 n,ll. Eitb 377. T. 282. f. 3«4. Buxb. Cent lh p 20. T. ia. f. 2. Glaux procumben* Mytti Tarentini folio. Bocc. Mus. II. p. i<;s. T. iij. (*J The'e;>hium legitinmm Dicscoridis Jnfeb. Zie II, q VIII. stuk, bl. 33$.  M o k o i k i a; 341 heden verdeeld is, iedertwee Zaadjes bevatten- IV. de, die ftomp driekantig zyn. AXxni* Na Toürklfort heeft men dit zelfde Hdofd» Plantje ook in Italië en zelfs in Klein AfiesTUH. groeijende gevond n, zo Dilleniüs aan- SJ'^* merkt, die zig verbeeldt, dat dertelyken ook in Oostindie voorkomen , in de Malabaarfche Kruidhof Nirouri en Kirganelli genaamd, béboorende tot het Bladbloem, vrelk Pisdryvende is , hier voor te boek gefteld *: doch deeze„, , , . Plantjes zyn Heefterig en komen dus nader aan de rteds te vooren befchreevene (*). XXIV. HOOFDSTUK. Befchryving der Tweehüizige Kruiden, die de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op byzondere Planten hebben; gelyk de Geflagten van tiennip, Hoppe, Spinagie, Bingelkruid , enz. Van de Tweehuizigen (Dioikia), dat is zodanige Planten, diedeMannelyke Bloemen op den eenen Stoel, de Vrouwelyken op een anderen draagen , zyn qpg de agttien volgende Geflagten van Kruiden hier te ïefchryven. Dis (*) ii. d. vi. STUK, blad», 289. Y 3 «J II. DEEL. XI. STUK.  342 Tweehuiziüe Kruiden. Die van den Rang-der Eenmannigen en Twee'ÏÏlV. manni'gen » naamelyk Najas en Vallüneria^ Hoofd als onder Wacer groe.jende , betrek ik tot de stuk. jilgat of Wieren, welken myne agtfte Afdee^«•■ling uitmaaken (*) van het Ryk der Planten. In de Rang der Driemannigen behoort Reftio tot de Grasplanten , myner Zesde Afdeeling. Van de Viermannigen zyn reeds alle Geflagten befchreeven, als ook van de Vyfmannigen, uitgenomen de volgende. I r e s i n e. Struisveer. Een Geflagr. , 't welk den Kelk tweebladig , de Bloem vyfbladig heeft , in de Mannelyke Bloemen met zeven Honigbakjes , behalve de vyf Meeldraadjes j in de Vrouwelyken met twee Stempels , zonder Styl ; en Wollige Zaadhuisjes. t. De eenigfte Soort, by den Ridder (i), groeit c*£L ?n Vnginie zo wel als in de Westindiën. Zy Amaian.is tot de Amaranthen betrokken geweest, naar 1 'se' welken zy in Geftalte veel gelykt, hebbende een langa dunne Steng , met kleine, bleeke Bla- (*) Zie II. Deels . i. Stok van deeze Natuurlik? Hifi*, rie, bladz. 238. , ^ CO Irefine. Syfi. Nat. XII. Gen. mf. VcS. XIII. p „, Irefine ereda Herbaeea Ste. Brown. Jam. 33S Celofia Fol' lanceolato ■ ovatis &c. Grom. mH. [. p, ,4+ iF 3J* Amaranthus Fanjcuji navrante gracili holoferireo Sloan' Jam. 4S. Hifi, I. p, M2. T> JOi Am3rantlms nodof ' Plus. Alm. 26. t, 2«i. f, 1.  d i o ï k i a. 243 Bladen als van Maijer en aan 'c end een veel- IV; voudige geele of witachtige Bloempluim, die '^xxivl zeer fchraal is en beftaat uit veele afgezonderde hÖqm>Aaircjes. ' bevattende platte Zaaden, en hebben H iöFD* zo wel den Reuk als den Smaak der Komkorastuk. meren. Vyfmarf n!i'' Feoillea. Zeer dui-lelyk beftempelt dit Geflagt denaam van Pater FEniLLéE, wkns Waarneemingen byna de eenigften zyn, die men van de Planten van Peru en Chili heeft. De Bloem is Raderachtig en ten habe in vyven gedeeld, zo wel als de Kelk , die Klokvormig is , beiden eenbla iig, zo wü 'n de Mannelyke als in de Vrouwelyke Bloemen. De eerften hebben een Honigbakje , met vyf Draadjes , beurtwisfelende met de vyf Meeldraadjes^ De laatften bevatten een Vrugtbeginzel met drie Stylen, dat een Vleez'ge Appel wordt, met een harden Bast, Eyrond , in de Kelk gevat. Hier vaa is opgegeven. Fuiiita ^ Feu'''^a mt gekwabde Bladen , die van trUttmta, mieren gefiippeld zyn. Dcickwab. bi«e- (i) Feuilléa met Hartvormige gehoekte Bladen. CtrdifoliM. _ Haitvor- JE roije. fl) FHürfa Fo!. Iobatis (ubtas punftatis. Syfi. Nmt. Xir. Cen. mg. Vtg. XIII. p. 742. Tiichofanthes pun&ata. Sp. Flar.t. 1432. Nhandiroba fcandens. Plum. Ic. 20,, zie. Ghandiroba f. Nhandiroba, SLOAN. Jam. Sj. Bijl. I. p. 20*. (ij Ftsiliéa Fol. Cordatii angiilatis. Syjt. H*t. XII, XUf.  D i o i k i A ïn de Westindiën groeit deeze , ook een IV.' Rankachtig of klimmend Gewas, waar van de ^xxiv^ twee Soorten naauwlyks volkomen onderfchei- Hoofdden fchynen te zyn^ aangezien Brownf. het-8™* zelve zegt fomtyds met Hartvormige, fomtyds ^a*"** met driekwabbiee Bladen voor te komen. Onder den n^am Nhandiroba geeft Plum i er daar van twee Afbeeldingen, dat geheel verfchillende Planten zyn , zo de Heer J. Bur« \ mankus oordeelt. Bevoorens hadt L,in» kmvs het tot de Tweehuizigen betrokken in 't Geflagt van Trichofanthes , en aangemerkt als in Oostindie groeijende, gelyk hec dan ook dus geboekt is door den Heer N. L. Bur. maknus. Browne bevondt het tot de Tweehuizigen te behooren. Behalve het Geflagt van Smilax , dat reeds befchreeven is , leveren de Zesmannigen hier nog deeze volgende uit. T a m u s. Vrouwen - Zegel. De Kelk is zesdeelig, zonder Bloemkrans zo wel in de Mannelyke als Vrouwelyke Bloemen; welke laatfte een driedeeligen Styl hebben,het Vrugtbeginzel onder de Bloem , en de Vrugt is een driehokkige Beüe, met twee Zaaden. Hier van komen de twee volgende voor. (U Vrouwen-Zegel met Hartvormige onver' r, deelde Bladen. Dit Tamtt> communis. O) Tamas Fol. cordatis indivifis, Syjl. Nat. XII. Gen,06"1651"' Z 2 U». II» DEEL, XI. STUK.  3S6 TwEehd rziGE Kruiden. Afdeel Kiü^ wordt WV-de Bryonie genoemd, of xxiv. Zwarte» iQ onderfcheiding van de gewoone WitHoofd- te Bryonie, waar van het , in de eerfte opflag, stuk. door fje godheid en donkerheid van het Loof nitf!'"""" verfchilt. De Latynfchen naam is Tamus of Tanmus, en de Vrugt werdt Uva Taminia genoemd; maar deFranfchen geeven 'er , ik weet niet om welke reden , den naam aan van Seau de Notre Vierge dat is Lieve Vrouwe Zegel; de Duitfchers noemen het Schwartswurtzel, dat is Zwartwortel. In de Zuidelyke deelen van Europa; als ook inde Levant, groeit deeze zwarte Bryonie, in Bosfchen en wilde Haagen , zig op dergelyke wyze om de Takken windende met zyne Ranken , doch zonder Klaauwieren. Men vindt het ook overvloedig arn den grooten Weg tusfchen Londen en Oxford , en elders in Engeland, als medeomfhevks Parys,in Duitfchland en Switzerland. De Bladen zyn Klyfachtig of liever Hartvormig, lang gefteeld, fomtyds , ja aan de zelfde Plant , lpitfer, ftomper en ook wel uitgehoekt of byna driekwabbig. Het Mannetje draagt groene Biommetjes , zo enkeld als Aairswyzezegt Haller;het Wyfje opTak- kige ii19. Veg. xiii. p. 745. Hort. Cliff. 4js. R. Lugib. 218. Hall. Helv, i6j. Grom. Oriënt. 317. Bryonia la:vis f. nigra Racemofa et baccirera. c. b. Pin. 297. vitis fylv. f. Tamus. Dod. Pempt. 400. Vitis vel Bryonia fylveüris. Lob, Jf. «2J.   PIRAAT li XXIV.  D i o i k 1 a. 357 kige Steeltjes, die uit de Oxels voortkomen, IV. en daar op volgen roode Waterige Besfen. Het ^xyv' beeft een overblyvende Penwortelj die dik en Hoofd-' rond is, van buiten zwart, van binnen wit enSTus. vol van een Slymerig Sap, Dioscorides, ^-#5«flfe die met zynen Zwarten Wyngaard dit Kruid bedoeld, doch hetzelve met de Bryonie , die zwarte Besfen draagt , fchynt verward te hebben , fchryft den Wortelen eene Waterloozende hoedanigheid toe. Matthiolus wil, dat zy 3 onder de Afch gebraden, uitmuntende zou* den zyn tot opwekkinge der Minnelust. PliKlus telt de Tamus onder de eetbaare Kruiden en Bellonius verhaalt, dat de Turken de jonge uitfpruitzels ,daar van, met Olie en Azyn eeten. Hoe 't zy, in Europa wordt weinig gebruik gemaakt van dit Gewas (*). (s) Vrouwen- Zegel met driekwabbige Bladen, rr: \ Tamus De Heer Geraro, hetzelve in TrovenceCnXtL waarneemende , bevondt, ia de eerfte plaats, diaafch. de Bloempjes van het Mannetje kleiner en bleek geel, die van het Wyfje grooter en wit van Kleur. Ten anderen merkte hy op, dat, in de Schaduw groeijende, dit Kruid de Bladen breeder, groener , uitgehoekt en driekwabbig heeft, (*) Noliis quidem nullo 'sp. i'.ru eft. HALL. lUlv. inchaat, II. p 291. (z) Tamus Fol. trilobis. Syjl. Kat. XII. Tamnus Ciet.'cs trifido folio. Toubnb. Cor. 3. Z3 ii. deel. xi. stbs.  $$Z Tweehuizigë Krdiden, ÏV. heeft, fchyneDde in 'tgeheel niet te verfchiflea ^XKw' van dea ■^andia^cner! Tamnus , wanneer hy Hoofd- hetzelve roet gedroogde Monfters, weleer door stuk, TouRNEFOR-rop Kandia verzameld, verge^^"'leefc. Des houdt hy deeze soort flegts voor eene Verfcheidenheid vQn de voorgaande (f> japan/ch. Te onbefchroomder breng ik derhalve hier 'liLsxiv. de twee Japanfebe Planten, dor r den Heer Thtjnberg geplukt, als Verfcheidenheden van dit Gewas ter baan. Fig. i, op Pl.LXXIV,vertoont het Mannen-, d.t zeer duide'yk driekwabbige en K'yfacbnge Bladen heeft, waar Van de twee zydeüof.fe Kw ibbt^n nog vry diep ingefneeden zyn: mat.r iM dunner Rmfcjes komen de Bladen b;.m evefraebs voor, als aan het Wyfje, Fig. a, n*and\k fpits Hartvormig en weinig uitgerand, geiyk in de gewoone Europifche Tamnus. De Bia-Jen zyn glad en flerk geaderd , de Ranken rond en de Bloempjes groeijen Troswyze in de Oxels der overhoekfe Bladen ,• dcch in de eerite met dobbelde , in de andere met enkelde en zeer yte Trosjes. Die van het Mannetje , met Vergrooting afgebeeld by 0, hebten, ineen tesdeeHge Kelk, zes Meeldraa-jef- zorder Styl of Vrugt begin zei; die van het Wyfje hebban het Vrugtbeginzel zeer duidelyk onder den zesdeeligep Kelk , als blykt by b t zynde het Vrugtbeginzel in een Blikje ge- (*J GEB, trtv. p. 134.  D l o i k i a. 359 sTcvat s en dt:s voldoet dit Gewas aan de opge- IV. ^ ~ ' Tr i A™EEL, gevene Kenmerken. XXIX. DlOSCOREA. STUK. HexeK' Dit Geflagt , naar den grooten D iosco ri des getyteld, heeft ook een zesdetligca Kelk zonder Bloem, in de Vrouwelyken met drie Styltjes en een drieh k'-ng f;tnengedrukt Zaadhuisje, 't welk twee Vliezige Zaaden in zyne hokjes bevat. De agt Soorten van hetzelve zyn Indifche Rankgewasfen , meest verfchillende door het Loof, als volgt. (1) Dioscorea met gevingerde Bladen. t. (2) Dioscorea met drievoudige Bladen. £** v *' Vyfuladi. Deeze beiden, mooglyk flegts Verfcheiden seheden, groeijen aan de Kust van Malabar, $rSTrip\yiia. ook op de Eilanden van Ocstindie , cn in de orieW*Westindiën. Zy behooren tot die Kruiden , 'Ee' wier Wortels men gemeenlyk in Oostindie Oebies, in de Westindiën Jnhames of Batattes of ook Tams noemt, zynde aldaar een zeer ge- woo* (,) Dioscorea Fol. digitalis. H. Cliff. 45*. ** Zeyl. 3«3. TJbium quinquefolium. RüMPa. Amb. V. p. 359. T. m. Nuntii • kelengu. H. Mal. Vil. p. 67. T. 35. «urm. Fl. lni. p. (i) Dioscorea Fol. ternatis. H. Cliff. 459. Rumph. Amb. v. T. 118. Tfiageti- Nuien. H. Mal. VU. f. 63. T. |t. Z4 n. Deel, XL Stuk.  Ifp TwEEHUIZICE KrüïDEN. IV. woone Spyze , zo onder de Slaaven als by 'e *xxi"* 'C Gemeece Vo,kHoofd- Deeze veelbladige zyn in de Molukkes wild stuk. grocijerde gevonden, hebbende eenonbefchoft ^«■«-grnoten vVortel, die by een Kaas vergeleeken wordt. Zy heefc de grootte van eens Menfchen Hoofd, en verfchaft, als het Kruid in Tuinen geplant en gehavend wordt, een zeer goede Spyze, C2) Dioscorea met Hartvormige Bladen , de deukat". Steng gedoomd en Boldraagende. Gedoomde. f4) Dioscorea mtt Hartvormige Bladen, de aUu. Sttni gevleugeld en Boldraagende. Gevleugelde. (y_) Dioscorea met Hartvormige Bladen, de nJblftr* Steng effen en Boldraagende. gende, Deeze allen komen in het Loof en daar in overeen, dat zy aan de Ranken zekere Bolletjes draagen, welke in de Grond aanftonds Wortel fchieten ; zo dat dit nuttige Gewas zig zeer fterk Vermenigvuldigt, Het is derhalve Rhizo. phora (}) Dioscorea Fol. Cordatis Sec. Combilium. Rumeü. Amb. V. T. 126. Kattu - Kelengu. H. Mul. VII. p. jt. T. 37. f4) Dioscorea Fol. Cordatis &c. Ubiuin digitatum Rumph. Amb. T. 121. Katlïli ■ kelengu. H. Mat. T. 38. (5) Dioscorea tal. Coidaris Sec. IJbiuaj Pomiferura. Rumph. Amb. V. T. 124. Rhizophora ZeyUnica Scammonei foliq. fingulari, Rad. rotunda. HERM. Par. T. p, 217. Rhizophora Indica, riUK;. Mm. 321. T. 22e. f. 6. Kam - Kaïfiy. ƒƒ. Mal. VII. p- 69, T. }6.  D I o I K 1 A. phora of Worteldraager getyteld geweest van IV. den beroemden Hermannus, doch welken '^xiv" naam de Ridder, mooglykmet meer reden, toe- Hoofd» gepast heeft op het Indifche Boomgewas, dat'TUK. men gemeenlyk Mangles noemt of Duizendbee-^""*nen *. De laatfte wordt deswegén Appeldraa-*zielhl). eend Oebie geheten, dewyl die Bolletjes van"-STure. van grootte als een Appel of Citroen zyn. De tweede, mee een gevleugelde Steng, heeft een gevingerden Wortel; de eerfte, Combilie ■ Plant by Rumphius genaamd, heefteen zonderlingen Wortel , eenigszins naar een Zeug met liaare Jongen zweemendc. Alle deeze Wortels zyn meer of min aangenaam tot Spyze e.n dienen zelfs tot Verfuapering, gelyk onze Aardakers. (6) Dioscorea met Hartvormige overhoekfe vi. Bladen en eene efsne ronde Stengr /Jti""'* Tamme. Deeze Soort is het gemeene Oebie, maakende de Tams - Wortelen der Westindiën uit. Men teeltze meest op plaatfen en in Landen , daar weinig of geen Koorn of Ryst gebouwd wordt, en dus zeer veel op de Zuidoofter- Ei- lan* " (6) Dioscorea Fol. Cord. aitemis &c. H. Cliff. 459. T. as. Fl. Zeyl. 358. R. Lugdb. 5*7. Dioscorea icandens fol. Tamni, Fruótu Racemofo. Plum. Ic. 117. f. u Volubilis nigra &c. Sloan. Jam. $6, Hift. ï. p. 140. Mnkelengu. H, Mal. VIII. p. 97. T. 51, Ubium vulgare. RumPh. Amb, V. T. ï;9. Z 5 II, Deel. xi. stuk  TWEEHUIZICE KrüïDEN, IV. landen van Oostindie , Nieuw Guinee, Nieuw Afdeel. 2eeland en de nieuwlings ontdekte Eilanden in Hoofd»' de Zuider Oceaan. Ongemeen fterk worden stuk. deeze Wortels ook by de Negers , aan de ■zamen'Yss&t van Afrika, gete-ld, en (trekken tot den *>s'' voornaam ften Voorraad , weiken men hebben moet, om een Schip met Slaaven te fpyzigen. Zy vallen 'er wel zo groot als de grootfte Zoetemelks Kaazen, en worden dikw;!s Jammes genoemd inde Westindiën, daar deeze Wortelen insgelyks tot Spyze ftrekken. Zy zyn van buiten bruin , van binnen Sneeuwwit en zeer goed van Smaak, droog en vast van Vleefch. Men braadt of kookt dezelven en de Zwarcen, gelyk ook veele Blanken , cetenze in plaats van Brood. Dit Gewas heeft de Wouels van veelerley fl. guuren, dikwils veelen aan éénen Stoel, gelyk ik dan ook zes Soorten van Oebies, allen eetbaar , van Batavia bekomen heb. Het klimt als de Klokjes-Winde en geeft verfcheide ongetakte Ranken uit, met fpits Hartvormige Bladen, die zwaare Ribben hebben, gepaard. Op de Bloemen van het Wyfje volgt een Tros van Vrugten , als graauwe Erwten of Vogelharten , twee of drie aan elkander gevoegd , welke het Zaad , als gezegd is, bevatten. vu. (7) Dioscorea met Hartvormige Bladen, overPJy""* hoeks en gepaard, de Steng effen. We- Eluiiige. Diosctrea Fol. Cord, alternis oppofitisqiie 8cc. Diosco¬ rea  D I O I K I A. 363 Wegens de Vrugten wordt deeze Soort op IV. Java genoemd Penning- of Dubbeltjes - Blad, ^^w' zo hec de aangehaalde is van Rumphius, en hoofdaan de Kust van Malabar, alwaar men alle de stuk. Soorten van Oebies , waarfchynlyk wegens de^***1* Knodsachtige Wortelen, Keulen noemt, heeten deeze Munniks - Keulen. Het ïs de Floridafche naar de Bryonie gelykende Plant, met Mosachtig Eiken-Bloesfem, de Bladen van onderen Wollig gepluisd, en de middelrib in een Doorntje uitloopende. Cl a y ton noemt het een Soort van Hoppe, die zig al flingerende wyd en zyd uitbreidt, met gevleugelde Zaaden, welke in een driekantig hokje of Huisje beflooten zyn, veelen aan een digte tros by elkander, gelyk de Zaaden der Hoppe, 'c Gewas groeit in de Zuidelyke deelen van Noord - Amerika. (8) Dioscorea met gepaarde Eyronde gefpitjle yin. tj, . Die:corea Bladen. tppo/itifi. lia. Wegens den bynaam zou tot deeze Soort het Pa^Madi'. gemeene Oebie , voorgemeld , kunnen behoo-&e' ren, zo wel als het Slangachtige, dat 'erdoor den rea Fol. Cord. acuminatis 8tc. Gron. Virg. 121 , ijs. Uryonia fimilis Flortdana &c. Pluk. Alm. 46. T. 375. f.j. Ubium Nummularium. Rumph. Amb. V. t. I6z ? (8; Dioscorea Fol. opp»fitis Ovatis acuminatis. Fl. Zeyl. 36I. Inname Maderasp. Fol. binis pulchre Venofis. Pet, Gaa. jo. T. 31. f. 6. fi, Ubium Anguinum. R.UMPH. Amb, V. p. 351. T. J22. U. Deel. xi. Stue.  364 Tweehüizige Kruiden. ly* den Hoogleeraar N. L. Burmannus toe ^XXiV betrokken wordt. Wonderbaarlyk zyn deeze Boü*d. Wortels omgekruld , zo dat zy zig byna als stuk. Slangen of vliegende Draaken , gelyk Rumüf"ma"pH 1 us vertoonen, en deeze Soort be-* hoort j zo wel als de gemeene, tot die, welke geen Wortelbolletjes aan de Ranken draagen. Twee Soorten zyn hier door den gedagten Hoogleeraar nog bygevoegd , waar van de eene , Schildbladige genaamd (*), ten opzigt van de Vrugtmaaking onzeker was , of zy tot dit Geflagt, tot de Smilax of anderen behoore : de andere, Rolronde gebyDaamd wegens de figuur der Wortelen , misfchien niet meer zekerheid heeft (-\). Deeze, die rood van Bast is , noemen de Nederlanders aan de Kust van Malabar Battates , naar den Portugeefchen naam. In Oost- en Wcstindie voe. ren deeze Oebies of Keulen, by de Inlanders, een menigte van verfchillende naamen. : R a j a n i a. Naar den vermaarden R a y is dit Geflagt door L1n n m u s dus beter , dan door P l u- m ier (*■) Dioscorea peltata burm. Fl. Ind. p. 215. Smilax Tol. peltatis Cordato-oblongis &c. Euiim. Zeyl. 218. T. 101. Cf) Dioscorea Cylindiica. Burm. FU Ind. 215, Kappakelengu. H. Mal. VII. p. SJ. T. jo.   Plaat lxxv.  D i 0 i k i a. 30*5 m1 er Jan-Raja getyteld (*). Het verfchilt, IV. in Kenmerken, van 't voorgaande byna alleen ^^iv" door de Vrugt, die rondachtig is, met een Hoofd» fcheeve Wiek, beneden de Bloem gebooren. stuk. Het bevat de drie volgende Amerikaanfche Planten. (1) Rajania mêt Piekswys'Hartvormige Bladen, e Rajania Haftata. Op 't Eiland St. Domingo is deeze door Plu- piekbiamier waargenomen, welke een dunne winden-*26-* de Steng heefc, zonder Klaauwieren, de Bladen eenzaam effen, van eene Hartvormige figuur, aan den Voet breeder, naar de punt zeer fmal, effenrandig glad en gedeeld,- brengende de Plant, uit ieder Oxel, twee of drie Bloemof Vrugttrosjes voert. (2) Rajania met Hartvormige ztyenribbige ir. ge. Deeze, in Zuid - Amerika groeijende, heefc de Bladen Hartvormig, langwerpig, gefpitst, Nets- (*) Hic,[nempe Johanhes Rajus] folui plura priftitit qinm facile alius ullus, interque primos Botanicos omni a:vo adnumerandus erit. Linn. H, Cliff. p. 458. Cl) Rr.jmia Fol. Haftato • Corditis. H. Cliff'. 458. JanRaja fcandens Fol. oblongo angufto. Puim. Gen. 33. Bryonia fruftu alato. plum Amer. 84. t. 9%. Fil T. 178. (i) Rajania Fol. Cordatis feptcinnerviis. ]an-R.aja fsan. dens Folio Tamni. Plum. Gen. 33, Ie, tjj. f, 1. • 11. Deel. xi. Stuk.  366 TWEEHUIZIGE KRUIDE»; IV. Netswyze geaderd en de Bloemen getrost, als XXIV. de andereD- zy heefteen fcnobbeligen Wortel, Hoofd-' als een Franfche Raap,in den Grond zinkende. stuk. De Vrugten, welke gevleugeld zyn, gelyken naar die van den Efchdoorn of Schotfe Linde zeer, en bevatten een rond Zaad. in. (3) Rajania met vyf langwerpig ovaale Bladen £2££ h elkander, ha. jjVyfbiadi- Deeze , ook in Amerika vallende, heeft dit byzonders , dat de Bladen , vyf by elkander , aan ieder Knoop der Ranïren , voortkomen , zynde drieribbig en geaderd. Anders verfchilt zy van de voorgaande weinig, lajnfcbef' VolSens de kepaaliug zou hier dat Gewas VL.IXXV. kunnen t'huis gebragt worden, 't welk de Heef *•». Thdhberg in Japan gevonden, maar onder den bynaam van Quinata afgezonderd heeft. In de figuur der Bladen, immers, is zeer weinig verfchil , maar dezelven zyn niet drieribbig en zitten met hun vyven op 't end van de Steeltjes. Zy zyn in dc kleinfte Rank, welke ik daar van* heb, hier in Fig. i, opPl. LXXV, natuurlyker grootte vertoond, Eyrond, zeer puntig naar derf Steelj aan 'tend met een klein puntje: maar in de grootfie allen byna volmaakt ovaal en aan de punt uitgerand , gelyk uit het in de natuur- lyke (O Rajania Fol. qainis o-ali-oblongis. Jan-Raja fcandens quinquefolia. PtUM. Gtn, ji. Tt, ut, f. 2.  D ï ó i k i a. 3<5£ lyke grootte by A afgebeelde blykt. Die Rank ff, heeft geen bloemen, zurende misfchien de ^xiv* Vrugidraagende of het Wyfje, en de andere , Hoofd-* die zo veel te meer met Bloemtrosjes of Tuil-stuk. tjes beladen is , het Mannetje zyn van deeze drf"M" Soort. Uit de figuur der Trosjes blykt genoegzaam , dar het een geheel ander Gewas dan het Amerikaanfche zy. Ik geef het op 't geloof van gezegden Heer, die zekerlykde Bloemen, in de frisfche Plant, ondrrzogt zal hebben. Zy zyn hier, zo als zy zig thans voordoen , en dus fommigen met drie, anderen met vier Kelkblaadjes , afgetekend , gelyk ook het Loof. Het fchynt dat op fommige Steeltjes vyf, op anderen vier, drie of twee Blaadjes voorkomen ; 't welk meer plaats heefc in dergelyke Planten. By ieder Oirfprong der Bladen vindt men drie Stoppeltjes. Tot de Agtrnannigen van deeze Klasfe behoort, behalve de Popelierboom, 't Geflagt van Rhodiola. Roozen wortel. De Kelk is vierdeelig, met een vierbladige Bloem in het Mannetje , maar geen Bloemblaadjes in 't Wyfje , dat vier Honigbakjes hf"ft en vier Stampers, draagende vier veelzaadi^e Huisjes. De eenigfte Soort (i) groeit op de Alpifche r. Ber- Rofea. Europück» (i) Rhodiola. Fl. Lapp. lyt; Fl. Suis. .831, su. Mat. U. DEEL. XI, STUK. *^**  368 TwEEHUIZIGE K R ü I d e fï. IV*. Bergen van Lapland, Ooftenryk, Switzerland ^XTV en Gr00t Brittannie» zegt Link jeu?. WeHoofd. gens de Geftalte hadden fommigen dit Kruid stuk. onder de Telephium geteld en Touusefort ^igtman-maa](t het tot een Soort van Anacampferos, maar Hall er noemt het Sedum of Huislook van verschillende Sexen, dat Zaagtandige Bladen heeft, de Bloemen in zeer digte Kroontjes, Clus i us geeft het allereigenst den naam van Rlioiia radix, dat is Roozenwcrtel, dien het nog in de meelïe Taaien van Europa voert, wegens den Reuk der Wortelen. Zeer overvloedig vondt hy hetzelve op de Rotfen van de Bergrug Durrenftein, daar het hem voorkwam met bleekc of roodachtige Bloemen. TJiceen dikken, Houtjgen, Knobbeligen Wortel fchiet dit Kruid veele ronde Stengetjes van cngevaar een Voet hoogte , met Bladen die Wigvormig en aan de kanten diep Zaagswyzegrtand zyn. Het brengt Tuiltjes voort van Bloemen, als gezegd is, dikwils geel, de Mannelyken ooi wel voorzien met Vrugtbeginzels, doch mïsdraagende ; terwyl de Vrouwelyken van drie tot zeven rosfe Zaadhuisjes hebben,, zegt Hal- Mtd. 477. H. Cliff. 470. R. Lugdb. 457. Rhodia radix. C. B. Pin. 286. CLua. Bijl. II. p. 6$. Raj. Bijl. «90. Telephium luteum minus, Radice Rofam redolente.Moris. Hift. III. p. 4«8. s. 12. T. 10. f. 8. OED. Dar.. 183. Radix Rliodia. Lob. Ic. 391. dod. Pempt. 347. Anacampferos Radice Rofam ipirante major 6c minor. Touunf. Injt, 2*4.  D i o i k i a. 360 Hall er, welke een zeer fyn Zaad bevat- IV. ten Afdeel. ten' XXIV. Op de Eilanden FerrSe , waar dit Kruid,zo Hoofdwel als op Ysland , overvloedig groeit, wordt «"tut. het Hielproed, dat is He'pwortel genoemd, wegens de uitmuntende kragten, tegen 't Scheurbuik, waarfchynlyk in Gorgeldranken of Mondfpoelingen, daar aan toegefchreeven. De Wortel, naamelyk, is famei.rrekken'ie en geeft door Deitillatie een Roozewater uit. De Alpifche Berg ■ Valeijen vervult het fomtyds met een aangenaamen Geur. Een Pap van het Kruid, op 't Voorhoofd gelegd , doet de Hoofdpyn bedaaren. Het wordt van de Groenlanders tot Spyze gebruikt. Van de Negen mannigen komen de twee volgende Geflagten voor. Mercurialis. Bingelkruid. In dit Geflagt is de Kelk driedeelig, zonder Bloemblaadjes, in de Mannetjes van negen tot twaalf Meeldraadjes hebbende, met Kogelronde tweelingfe Mcelknopjes; in de Wyfjes twee Stylen en een Vrugt die uit twee Zaadhuisjes beftaat, welke -ieder een enkel Zaad bevatten. Daar komen in de vyf volgende Soorten. (1) Bingelkruid met een zeer eenvoudige Steng 1. en ruum Bladen. In nis. Ovetbly- (1) Mercurialis Caule fimplicisfimo , Fol, fcabli*. Syft. ven^« Aa II. Deel. XL Stuk.  3?0 TwEEHUIZT.GE KRUIDEN. IV. In Bosfchen komt, door geheel Europa, dit ^XXav* bingelkruid voor , dat in 't Hoogduitfch ook Hoofd-" Hondskool genoemd wordt, in 'c Franfch Choux stuk, de Ciiien en Mercuriale fauvage, in 't Engelfch irfannean' Wild Mercury. Men wil dat de Grieken hetzelve Cynocramhe genoemd hebben; maar een an. der Kruid, hier voor befchreeven, tonde Honds* zie kool van D ioscor i des zyn*. Wadz.275. ByDoooN&üs en Lob el vindt men een Afbeelding van dit Kruid , welke daar in gebrekkelyk is, dat de B!oem-Aairen en Zaadhuisjes op ééne Plant gebragc zyn , 't welk nooit plaats heeft. Anders voldoet dezelve taamelyk. Het Zaaddraagende is hier, wederom, by CnMErarius , verkterdelyk het Mannetje genoemd. De Bladen zyn grooter dan in het Jaarlykfe , 't welk volgt; maar het wordt ten onregte, in plaats van 't zelve , tot Moes of tot Geneesmiddelen gebruikt, dewyl men 'erkwaade uitwerkingen van gezien heeft (*). aitrturia ^ ^nêe'kruid met een gearmde Steng, gladin ambt- achgua. Twyfel-Nat. xii. Gen. 1125. Peg. XUl. p. 746. Gouan Monip. lg* 507. dalib. Par. jii, JU. Suec. 123 , 913. oed. Dan' 400, H. Cliff. 461. r. Lugdb. 203. Ftcmina. Mercurialis jnontana testiculata. C. B. Pm. 122. Cynocramhe mas. Cam. Epit. 999. Mas. Mercurialis monuna fpicdta. C. B.' Pin. Ï22. Cynocrambe foemina. Cam. Epit. 999. Cynocrambe Mercurialis fylveftris. Dod Pempt, 659. Lob. Ic. 260. (*) HALL. Helv. ii. p. 277- (i).Mercurialit Caule lirachiato , Foliis glabiüisculis , FIo- D-  D l o i k i a. 371 achtige Bladen en gekranfte Bloemen, zo IV. vel Mannelyk als Vromvelyk. XXiV." HOOFD- In Spanje, voornaamelyk op de Muuren der stuk. Steden Kadix en Gibraltar , komt dit Kiuid^»»»»voor, dat men uit Zaad van daar in de Upialfche Tuin geteeld heeft. Van de volgende Soort verfchilt het niet alleen door geen geaairde Bloemen, maar ook door dezelven in Kransjes , de Mannelyken en Vrouwelyken by elkander te hebben in de Oxels der Bladen. De eerften zyn gefteeld, drie of vier in getal, by één Vrouwelyk Bloempje , waar op een Zaadhuisje volgt als een Balzakje , dus veel naar dat der anderen gelykende. Het is een éénjaarig Kruid. (3) Bingelkruid met een gearmde Steng,glad- lts. de Bladen en geaairde Bloemen. ]aailyks. Veel algemeener komt deeze, in de middelfte deelen van Europa , zo op Zaaylanden als in de Tuinen voer. In onze Nederlanden bemint ïibus verticillaiis, fcainineo marculisque. LlNN. Dcc. i. p. 15. t. 8. ad tiru'.um Mercurialis androtyna. (3) Mercurialis Cau e brachiaro, F0Ü11 plabris, Flor. Spicatis. GORT. Bek. 285. Mat. Med. 464. H. Clijf. a6i. Ups. i98. R. Lugdb. 263, DALIB. Paris. 301. Mercurialis refti. culata. f. mas. C. B- Pm. 121. Mercurialis mas. DOD. Pempt. 658 j efl Fxmtea, Mercurialis fpicata. f. fcemiltt, BOD. Pempt. 658 , eji Mas. hidem. LOB. Je, 259. Aa 2 ii. deel. xi. stek.  372 Tweehci zige Kk trid err. IV. xxiv. HoorD 6TUK. Negenmannige. mint zy meest vogtige, belommerde Zaadgroü» den in de Moeshoven. Gedagte Autheuren hebben van dit Jaarlykfe Bingelkruid een [Mannetje en Wyfje, doch wederom averechts, onderfchciden. De Plant groeit dikwils ter hoogte van een Elle, met opftaande gearmde Stengen en gepaarde, gladde , gefteelde Bladen, die Lancetvormig Eyrond en op de kanten gekerfd zyn. De Mannetjes hebben de Bloempjes, in overendltaande Katjes , uit afftandige Kropjes famengefteld , groenachtig van Kleur. Dc Kelk is drie of vierdeelig , en dienvolgens komen 'er ook wel twaalf of zestien Meeldraadjes ia voor. De Wyfjes-Plant heeft de Bloempjes ongefteeld in de Gxelen , veeltyds twee by elkander, met drie of vierbladige Kelken en daar op volgen twee Zaadhuisjes, ruuw, rond, eenzaadig. Linozofcis zou dit Kruid by de Grieken genoemd zyn en Mercurialis by de Latyren, als van Mercurius gevonden zynde. Dioscorides heeft reeds aangemerkt , dat het Afgang maakte. tHet is van een Waterige Zoutige natuur, en wordt in Klyfteeren gebruikt, ja ook van het Landvolk gegeten. In Vrcnkryk maakt men van hetzelve een Syroop, by fommigen als zagteiyk laxeerende zeer gepreezen. De Honig van het Bingelkruid is in de Apotheeken Diet onbekend. Oudtyds werdt 'er Moes van gekookt, tot Spyze.  D I o i k ï a. 373 (4) Bingelkruid , dat byna Heefterig is, met IV. Wollige Bladen. Axxiv' In Provence , Languedok en Spanje, groeit *^°FI)~ dit Kruid , dat onder den naam van Fhyllon 1V> voorkoiBt by de Autheuren. Het heeft de Bla- Menirim. den E\rond , zegt Gouan , de Bloemen ge- ,„}•«.' kropt , de Mannelyken aan 't end der Bloem- wollisftcel n , die langer dan de Bladen zyn , de Vrouwelyken byna drie by elkander^ het eene Bloempje gefieeld. (ƒ) Bingelkruid met een hurkende Kruidige v. Steng en Eyronde eenigermaate Wollige Bladen ; de Bloemen Mannelyk en Vrouwelyk. Bezyden den Leeuwenberg, asn de Kaap der Goede Hope , vindt men dit Kruid , 't we'k de beroemde Boer ha ave tot het Geflagt van Ricinokarpos, dac is Planten , die de Vrugt als van den Wonderboom hebben , t'huis bra. Pevy. j8j. lob. Ie. 596- f*. Morfus Rans Korc albo odttïtl: imo. P.ij. Cent. Jq'i. y. Nymphza alba rninot. C. B. PU ijs. Morfus Ranss. TOUSSJF. Mem. de J?aS. p. T. 4. Aa 4 U. D Et l. XI. HOS,  37 Dit Kruid > dat °P Kandia groeit, is wegens «chtig. de geftalte tot de Hennip betrokken en geele Hennip genoemd geweest , uit hoofde van de Kleur der Bloemen. Men vindt het onvrugtbaar en vrugtbaar, in de Natuurlyke Grond een byna Boomachtig Gewas maakende, met de Steng een Arm dik, in Takken uitgefpreid,ter hoogte van zes tot tien Ellen, volgens Pona, dat echter fij Datisca Caule livi. Sy/l. Nat. XII. Gen. 1132. Vtg. XIII. p 7+8. Cannabis Fol. pinnatis. H. Clif. iS7. r. Lugdb. 221. Cannabis lutea fertilis. alp. Exot. 300. T. 298. Luteola Herba fterilis. C. b. Pin. 100. Cannabis lutea Cretica. ALP. Exot. 296, T. 295. Cannabis lutea fterilis. Atp. Exot. jor. T. 300. luteola Herba Fol, Cannabinis. C. b. Pin, ioo. /  D i o i k i A. 377 echter bedenkelyk maar tien of twaalf Voeten ™^ zal geweest zyn. In de Europifche Tuinen xxiv! groeit het ongevaar eens Mans langte hoog. De HoofdSteng is van onderen naakt, maar boven maakt?TOK* zy als een Pieramiede uit , hebbende de Tak-^;^""" ken als Aairen , met Bladen naar die van de Hennip gelykende, waar van het den bynaam heeft. De Bloemen zyn groenachtig geel in het Mannetje, doch het Wyfje heeft de Takken doorgaans met kleine Knopjes beladen, daar de Vrugten van voortkomen, 't welk langwerpige, byna driekantige , van boven gaapende Zaadhuisjes zyn , bevattende veele kleine Zaadjes. (a) Weedaart met een ruige Steng. n. DéUitté) In Penfylvanie komt, volgens Kalm, dee- ^f|: ze Soort voor , die nog grooter zou zyn: dehaairig. Steng met uitfteekende Haairtjes aan alle kanten ruig; de Bladen gevind en eem'gszins naar die der voorgaande gelykende, maar de Blaadjes grooter hebbende, meer overhoeks, meer aan den voet afloopende en famenvloeijende. Tot het Geflagt van Menirpermum of Gulp- zaad, bevoorens geheel door my befchreeven*, *ir. D. hadt de Heer JSI. L. Burmannus een Soortv*. stuk, . ■ ,, , , Wad*. 371, betrokken , onder den byr,aam van glabrum , dat is glad; welke dcor Pryon genoemd was; Klim- (2) Datisca Cauls hitfuto. Syjl. Nët. XII , XIII, Aa 5 Xï. Duel, xi. Stuk.  378 Tweehdizice Kruiden. Wi Klimmende Plant, met dikke gladde Hartvormi- Axxiv ge ^e Bladen en een TOnde rook Vru& > Daun Hoofd Tayonam op Java genaamd. Ik heb on er den »thk. naam van Pantjafona , in Vogt , van raar een mlnrtm. Gewas ontvan^ , *t welk eenigermaate met Glad die Soort fchynt te ftrooken; ten minfte wyst rlulMfv.de man5er van groeijing aan, dat het tot dit Fig. z. ' Geflagt behoore. Het heeft dikke Trosfen van veele rondachtige Besfen, in ieder van welken één Zaad vervat is, van eene zeer zonderlinge figuur, die mooglyk ook de Geflagtsbenaaming billykt. Het is Schupachtig rond, op de kanten getand, opdezyden plat en wede-zyds diep uitgegulpt , zodanig , dat het in 't midden een doorfchynend Plekje of Gaatje heeft; des ik het in twee plaatzingen vergroot , by a en b , heb voorgefteld. Byzonder fchynt het naar 't Honigbakje of onderst Bloemblad van die Plant, welke deswegen Vrouwen of Papenfchoen genoemd wordt (Calceolus Maria) te gelyken Onder de Enkelbroederigen van deeze Klasfe, zyn nog te befchryven overgebleeven de twee volgende Geflagten. Cissampelos. Touwdruif. Het Mannetje heeft den Kelk vierbladig , zonder Bloemkrans, maar een Raderachtig Honigbakje en vier Meeldraadjes, die gedeeltelyk famengegroeid zyn; het Wyfje den Kelk een- bla- (*; Zie Tournf. Tab. 245.  D i o 1 k i A. 375 bladig, Tongswys' rondachtig en geen Bloem- Af^*l, krans; drie Stylen en eene éénzaadige Befle. xXIV.' Dus komen de Kenmerken in de befchryving Hoofdvan 't Geflagt voor (*); maar aan 't hoofd derSTUK* Klasfe fraat. (met de uitvoerige voorftelling derp^"a .> Kenmerken (t) overeenkomftig,) dat het Mannetje geen Kelk , doch een vierbladige Bloem heeft, en vier Meeldraadjes; het Wyfje geen Bloem noch Kelk, drie Stempels en de Vrugt eenzaadig. Dit valt moeielyk overeen te brengen en men zou mogen denken , dat nader Waarneemingen dit verfchil hadden veroirzaakt, indien het niet by herhaaling in de zelfde Uitgaaven van het Samenftel der Natuur, maar weinige Bladzyden na malkander, dus tegenftrydig gevonden werde. Ik zal inmiddels de drie opgegevene Soorten; altemaal Amerikaanfchc Planten, befchryven. (1) Touwdruif met Schildachtig Hartvormige i. uitgerande Bladen. Dit Schild- f*) Syft. Nat. XII. p. 661. Vez. XIII. p. yso. bladig. (t) Gen. Plant. Ed. V. 455, daar het onder de Ditikja Siexaniria ftaat, en Ed. VI. (i) Chfampelos Fol. peltatis Cordatis emarg'natis, Sy/l. Nat. XH. Gen, 113S. ftg. XIII. p. 7S0. Mat. Mei 459. LqEfl.. It. 167. Clematis Baccifera glabra & villofa, rotundo Sc umbilicato folio. PLUM. Amer. 78. T. 9J. Fü. I. T. 185. Convolvulus Brafilianus Fl. o£tonetalo, monococcos. KAJ. Hi/l. i3 3t. Caapéba. Marcgr Bras. 24. Pis. Brat. 9+. Ci'sfampelos fcandens Fol, peltatis Sec. BROWN. Jam. SS7' H. DEEL. XI, STUK.  380 Twkeiiuizige Kruiden. AfoVbi. Dit WOrdt Sehouden voor de Amerikaanfche XXIV.'Plant' die detl Wortel, genaamd Pareira braHoofd- va, uitlevert, welken men als een byzonder "™im.Middel> tegCD deD Steen » hec podagra en antrip. rw"dere Kwaaien-, gepreezen heeft. De Smaak is bitterachtig zoet, de hoedanigheid afzettende en verzagtende, byna gelyk die der Openende Wortels en verdunnende Houten. Het Kruid, Caipéba in Brafil genaamd, noemden de Portugeezen, wegens de uitmuntende kragten tegen het Slangen - Venyn, Lieve Vrouwe Kruid. Het. zelve groeit byna als de Winde en heeft de Eladen fomtyds Hartvormig , fomtyds rond , doch altoos met den Steel naar 't midden ingeplant , gelyk in de zogenaamde Oostindifche Tuinkers. Het is derhalve Schildbladig en als het Loof Wollig is , gelyk men 't op Jamaika veel in Kreupelbofch , omftreeks de Stad St. Jago vondt , wcrdt het Velvet - Leaf, dat is Fluweelbad geheten. n. (-) Touwdruif met aan den voet gefteelde, uicZpé. niet ingefneeden Bladen. Rondbia- Het komt vreemd voor, dat de Bloem in l%' de voorgaande Soort agtbladig zou zyn, gelyk Ray uit Markgraaf meldt, en dat Linn je us denkt, of die misfchien niet het Wyfje zy (ï) Cisfampalos Fol. bafi periolatis intejris. Caapeba Folio otbicu'.ari non ambilicato. EtUM. Gen. 33, Ie. 76, f. 2.  D i o i k i A. 38t zy van deeze ; daar hy de Vrouwelyke Bloem IV. fielt Ke'k en Bladerloos te zyn, in dit Ge-^*^ flagr. Hoe 't zy , dewyl 't Gewas, volgens HoofdB r o w in e , de Mannelyke Bloemen aan Tros- stuk. jes, de Vrouwelyken geaaird heefc, met Bla- ief^' derige Aairen: zo komt deeze, volgens de Afbeelding van Plumier, het Mannelyke nader. Doch hier is wederom tegenftrydig, dat, naar de befchryving , Bloemen van beiderley Sexe zouden voorkomen op de zelfde Planc. Men mogt derhalve dit Gewas nog wel tellen onder de genen , die nader onderzoek vereifchen. De fchrandere Loefling, die hetzelve aan de Vafte Kust van Zuid-Amerika waarnam, merkt aan, dat in de Mannetjes de Bladen niet , in de Wyfjes Schildvormig zyn, altoos Wollig; de Mannelyke Bloemen Tuilswys' groeijende op Steeltjes, met een vierbladigen Kelk eneenbladige Bloem, hebbende één Meeldraadje met vier Meelknopjes ; de Vrouwelyken Troswyze geaaird, met Blikjes, waar uit Blommetjes voorkomen , die een eenbladigen Keik hebben en een enkel Bloemblad. Hoe veel verfchilt dit niet van de opgegevene bepaalingen ! De laatften hadden kleine dunne Styltjes en enkelde Stempels , waar op een rondachtig ovaale Vrugt volgde , een weinig famenaedrukt en eenigermaate Wollig, met een enkel Zaad. |X, DEEL. XI. STOK., (3) Touvjr.  382 tweehuizige KrüIDEH. 1V (3) Touwdruif met Hartvormige fpitfe gehoek- AxxTv.* u Bladen- Hoofd «tui. Deeze Soort billykt de benaaming van Touw111. druif, met den Griekfchen Cisfampelos overecnf^£j"komftig. Zy is in Karolina waargenomen door ^sphsbia-Catesb y , hebbende dunne Ranken, waar s' mede zy by de Muuren van oude Gebouwen, als ook by Paaien en Boomen opklimt: en zigoin dezelven (hengelt. De Bladen heeft zy naar die van de gewoone Klyf of Klim - op gelykende, en draagt Trosfen van roode Besfen, welke zo groot als kleine Erwten zyn. N i f jï j. De Bloemen zyn, in dit Geflagt, vyfblacig en de Kelk vyfdeelig in beide Sexen. De Mannetjes hebben veele famengevoegde volmaakte Meeldraadjes en onvrugtbaare Stylen; de Wyfjes veele dergelyke onvolmaakte Meeldraadjes en veele Stylen, die langer zyn. Het Zaadhuisje is rond en plat, tienhokkig met eenzaams Zaaden. Het bevat de twee volgende Virgicifche Kruiden. t (1) Naptea met naakte effene Bloemfteelen en Uvuf£a gladde gekwabde Bladen. Uit » Gladbla- Mge. (}) Cisfampclos Pol. Cord. acutis angulatis. Smrlax lenis Fol. angulofo Hedetaceo. CAiesb. Car. 1. p. yj. t. j,4 i'eligm. Virg. II. d. Pl. 2. (1) iïapjx Pedunculis nudis tevibus Sec. Syfi. Nat. xu Cen.  D i o r k i a. 383 Uit Zaad van Virginie was deeze Plant, al- IV. ïereerst, in de Leidie Akademie - Tuin opge-^xiv' groeid, ter hoogte van meer dan zes Voeten. SoofdZy heeft een Wortel naar dien van Heemst inSTUK* gedaante en kragt gelykende; de Bloemen enphfj'.'""*'1' 't Zaadhuisje ook zeer daar mede overeenkomitig, maar Bladen als die van den Wonderboom een Span groot. De Bloemen zyn hier niet tweehuizig maar tweeflagtïg. (2} Napasa met omwindzelde gehoekte Bloem- tt. fteelen en gepalmde ruuwe Bladen. ^filCa. Ruuw- Zwaarder van Gewas komt deeze in Virgi- blaaisenie voor , hebbende de Bladen een Voet over 't kruis, Sehildvormig;maar tot aan den Steel, de onderften in zevenen , de middelften in vyven, de bovenden in drieën gedeeld. Zy groeit in een groote Valey der Weftelyke deelen, vol Kalkfteenen , tusfchen de blaauw e en Noorder Bergen, zegt Clayton. De Bloemen zyn kleiner dan der voorgaande, in de MannetjesPlanten Mannelyk of onvrugtbaar, inde Wyfjes vrugtbaar. De Zaaden groeijen Raderachtig aan Gen. 838. Veg. XIII. P-.7JO. Sida Fol. palmatis. H. Cliff. 346. Ups. ls>S. R. Lugdb. 34.8- Milva Virrjiniana Ricini folio. FlEBM. Lü^db. 12. T. 23._Napia hetmapnroditica. Sf, Plant. p. 965. (a) Napaa Pedunculis invoiucratis angulatis &c. Gpon, Virg. 10a. Althaia magna Aceris folio 8cc. banist. Virg.' S9t8. Abutilon folio ptofunde disfefto , Ped. multifloris 3£aa & Fcemina. Ehret. Pi8, 7,8. li. DKI» xi, stuk,  J84 TwEEHUIZIGE KRUIDEN. Afoeel 3311 den t0p der SceDgen » zvnde ieJer gedekt X3CIV.'mec een Snüitig Huidje. Deeze Soorc blyft Hoofd, zo wel over als de voorgaande. (tuk. XXV. HOOFDSTUK. Befchryving der Veelwyvige Kruiden (Polygarnia; , tot welken het Nieswortel , Glaskruid, de Melde en anderen behooren. Tn de befchryving der Boomen van deeze Klasfe, heb ik omftandig gemeld, waar in de Veehvyvigheid beftaac en waarom de Plan*u d ten' daar toe benjorenJe, dus genoemd zyn*: m.stuk.dat zy naamelyk Tweeflagtige en bovendien bt-J6S' Mannelyke of Vrouwelyke Bloemen, 't zy op ééne of byzondere Planten, hebben, en dus één- twee of driehuizig zyn. Van de Eenhuizigen komen hier nog de volgende Kruiden voor. V e r a t r v m. Nieswortel. De Bloem is, in dit Geflagt, zesb'adig zonder Kelk : de tweeflagtigen hebben zes Meeldraadjes, drie Stampers en drie veelzaadige Zaadhuisjes: de Mannelyken zes Meeldraadjes en 't beginzel van een Stamper. De drie volgende Soorten, twee Europifche, zyn daar in begreepen. CO  P O I. y C! A m I A« ggf (l) Nieswortel met een meervoudig famenge- IV. Jlelde Bloemtros, de Bloempjes over end. ^xxv'1'* Dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van stuk!" Europa, als ook in Switzerland, Ooftenryk én f. Rusland, ja in Siberië, op de Gebergten grofeit, is in 't algemeen bekend by den naam van Wit wjtbioe. Nieskruid , wegens de witheid van den Wof- 's ' tel; om het dus van 'e gewoone Zwarte Nieskruid der Apothéeken te onderfcheiden. Bevoörens heb ik verklaard , waarom dit beter Nieswortel genoemd worde (*). „ Niets is gemeener op de Bergvelden en ia 3, de Valeijen der Switzerfche Alpen , (zegt ,, Haller ff) j) dan dit Gewas,'t welkeer! „ Steng van twee Ellen hoog, niet Takkig, ,, regtopftaande ; Bladen uit de ontwikkeling van de Steng gefprooten, geftreept, Lancetj, vormig Eyrond heeft, en talryke digteBloem„ Aairen , met opgeregte , ruigachtige, ftyvë, „ witte Bloemen , die van buiten groenachtig 3j zyn, aan den voet met een Pylswyze Streep „ ge- (s) Veratrüm Racerao fupradecompofito, Cotolüs erectis. Sy/l. Nat. XII. Gen. 1144. Veg. XIII. p. 757. Veratturn Caule ramofo. Mat. Med. 471. Helleborus albus Flore fiibviridi. C. B. Pin. i8«. H, Clilf. 468. R. Lagdi. 45. Hélleborum album f. Veratrum. DOD. Pempt. 383. lob. Je. 311. CAM. Ep't. 93». (*) Zie II. D. IX. STUK, bladz, ijfi-zóo, (f) Helv, inchat. Tom. II. p. 96. Bb ii. Def.ï,. XI, Stuk»  386 VeelwyvigE Kruideh, IV. j» getekend,de drie buitenfte Blaadjes harder, Afdeel. „ de drie binnenften blecker , allen gefheept Hoofd' *» bebbende > en de bovenfte Bloempjes tweestuk. s> flastig, de onderften Mannelyk." Eenhui- ,, Het beflaat, (zegt hy wydersals een „ fchadelyk Onkruid geheele Bergen, worden,, de van geen Dier gevreten dan van den Muil„ ezel, dien ik, door groote Velden, met het „ zelve begroeid, naar Mortendre trekkende; „ de Bladen, in 't vcorbygaan, gretig heb zien „ afplukken (*_). De Wortel, die uit een dik„ ken Knobbel veele Vezels afgeeft, is uiter,, maate heet , brandende den Mond en Lip,, pen. Aan 'c Vuur druipt 'er een zeer fcherp ,» Vogt (*) Dit luidt inderdaad Rhttetifih , om niet te zeggen Cemhch. Want hoe kan zulks dienen, om te toonen , dat de Muilezels de eenigfte Dieren zyn , d e dit Kiuid eeien, en hoe wist die geleerde Man, dar het van geen andere Dieren gevreten worde. Het tegendeel , zelfs, laat Uy eenige Regels verder blyken , w?nneer hy uir Theophrastws bybretsgt: #*!t feratrit cum Pëcora eo uierentur , depreiin/a eft. Die Autheur, immers, zegt duideiyk: „ Men verzeke r, dit ,, van het Zwarte Nieskruid de Paarden, Runderen en Yar,, kens iïerven, en derhalve dit ftaan laaten; maar dat de „ Schaapen het Witte afllheeren ,en men daar uir allereerst ,, deszelts kragten beipeutd hebóe , dewyl zy 'er van aan „ den Afgang raakten." {Hift. Plant. L. IX. Cap. 11.) Wat kan duidel.ker ten dien opzigre gezegd worden, en het is uit de hedendaagfche Weiderv genoeg bekend , dat de Schaa. pen Kruiden vreeten, wdken de Runders ftaan laaten; gelyk den fcher^en Veld - Ranonkel ; ja zelfs de Taxis,dic haar doodelyk is.  P.OLYGAMIA. 38? ' Vogt uit, byna gelyk de Kalk ftort (*). Het IV: Waterig Aftrekzei is flap, het Geeflige fcherp. A^xyL: „ Men krygt 'er, niettemin , een groote veelheid Hoofd*. „ Extrakt van met Water, tot het halve Ge-'tuk. 5, wigt der Wortelen, ook flaauw. En het met ^«""'t»* „ Wyngeest bereide Extrakt is minder kragtig „ dan de Tinftüur , doch evenwel te fcherp. „ Derhalve moet de voornaamfte kragt in de » vlugge Deeltjes plaats heb.ben, die onder 't 3j uitwaafemen vervliegen. Zelfs het Waterig Extrakt wordt te fterk geoordeeld " (f). Dit aangaande hetonderzoek van deezen Wortel, die by de Ouden niet minder vermaard was dan het Zwarte Nieskruid. Zy kenden deszelfs gevaarlyke uitwerkingen, en bereidden hetLighaam, zo voor als na het gebruik. Hippoc r a t e s wilde , dat men eerst de Maag zou opvullen met Spys en Drank : Rh a zes , dat men door 't ingeeven van veel laauw Water de kragt zou breeken. Immers het geweldig Braaken en de Bloedloop , dien deeze Nieswortel , ingenomen zynde, veroirzaakt, is ver- fchrik- (*) Dit, uit Geoffrov door Haller bygebragt, is wederom zeer Rlietcrifch en. onverftaanbaar. Geoffro? zegt, „ dit men u-t de Wortels van 't Witte Nieskruid, door „ Chemifclie Ontbinding, met Vuur [dat is aoor Deflillatie „ in een Retort,] een Geest krygt van een zeer fcherpen „ Smaak, welke de Solutie van Sublimaat doet ftolien." Mooglyk is die uitdrukking daar van ontleend. (tJ Dit brengt gezegde Heer uit Neumann en Cabtheu. Sïs te berde. Bb 3 II. Deel. XI, Stuk,  388 Veelwïvige Kruiden. IV. fchrikkelyk. De Vader der Geneeskunde heefc ^'XKv" reeds van doodelyke Stuipen, daar door veroir!. -g. > zaakt, gefproken. Door het gewoone GeneessTUd. middel der Noordfche Volken, het poeijer des é§r™" Wortels met Keuken-Afch, een weinig Aluin en Gember, gemengd , tot een Drachme tegen de Koorts in te neemen , heeft Ba rtho Lijf us een wonderlyke omdraaijingder Oogenen blindheid van een Uur lang zien ontftaan, tot dat na menigvuldig braaken de Wortel weder uitgeworpen was en de Koorts verdreeven (*). Geweldige benaauwdheden, Stuipen, Krampen , Flaauwtens, ja de Dood, heeft men in Menfcben van een zwakker Geftel dikwils daar uit zien voortkomen ; op welk een manier die Wortel ook ingegeven werde. Zelfs, uitwendig op de Maag gelegd , heefc dezelve doen braaken. Het Sap, in de Wonde komende en zig dus met het Bloed vermengende , is voor Menfchen en Beeften een oogenblikkclyk Venyn. Hierom was het oudtyds ,in Spanje en Portugal, de manier , de Pylen daar mede te beftryken, met welken men op de Jagt ging. In zeer kleine veelheid niettemin, op zekere manier bereid, en voor fommige Geitellen, is de Witte Nieswortel een Geneesmiddel, dat in hopelooze Omftandigbeden voorgefchreeven kan worden ; doch beter een Kwakzalver dan een braaven Geneesheer past. „ Sommige Rusfi- „ fche i (*) Act. Ilafn. Torn, V. Cap. 55.  pol y g a m i a. 389 9J fche Ingezetenen van Siberië gcbruikenze iv. „ tegen de VVaterzugt (fchryft G melin.) Afdeel; „ Het Afkooksel, naamelyk, van den Wortelh^ofd*',, neemen zy dagelyks, tien of twaalf Dagen lang ,stuk. j, alle morgens in; waar van zy geweldig aan Mmo'k'a. „ 't oyergeeven en afgaan raaken, 't welk fom- migen herftelt , doch de meefien van kanc ,s helpt. Ook wordt het, dcch zeldzaamer , „ in de Spaanfe Pokken gebruikt. De Wortel, „ en deazelfs Vezelen aan den voet der Steng „ geplaatst, zyn by die van Jenifea in gebruik j, tegen allerley Zweeren , inzonderheid loo„ pende aan de Beenen. Alle morgens eeten „ zy een Vezel en Haairtje van den Wortel, „ zo lang tot dat de Zweeren gezuiverd en „ genezen zyn. Zy zeggen dat, onderdien, „ hun dikwils Afgang verwekt worde en pooit gi°g om te braaken, In de Noordelyke dee- len van Siberië, verhaalt men, zou het eeten der eerst uitfchietende Bladen, in 't Voqr„ jaar, doodelyk zyn voor het Vee (*). „ Een fchadelyk en veele Mecfchen doodend „ Huismiddel levert de Wortel van 'c Witte „ Nieskruid , welke by de Kofakken in alle „ Ziekten zonder onderfcheid gebruikt wordt. „ Oneerlyke Vrouwluy dry ven ook daar mede „ de Vrugt af (tV Zonder nadeel komt deeze gevaarlyke Wortel C*) Gmel. Plant. Sii. T. p. 7S. 7«- (t; Gmel. Reht durch Rusland, l. Th. p. 15u Bb 3 ii, Diel, XL Stuk.  39o Veelwyvige Kruide». AfSL m NiesPoeder> dat men Groene Snuif XXV. noemt» en dit is deszelfs voornaamfte dienst, Hoofd- tegenwoordig, in de middelde deelen van Eu- Sr£«L r°Pa* Een SmeeriDg' daar mede bereid, is ook tegen de Schurft zeer nuttig en het Afkookzel tegen den Huidworm der Runderen. Van een zonderimg gebruik, dat men 'er in Noord-Amerika van maakt, fchryft de Heer Kalm het volgende (*). „ Om te verhinderen, dat Kraaijen, Maysdieven of Inkhcorntjes, de verfch geplante ,, Zaaden uit den Grond krabben , neemen „ fommigen den Wortel van 't Witte Nieskruid , dat daar menigvuldig op vogtige plaatfen;, „ in Moerasfen en Beeken groeit, en weeken „ in het koud geworden Afkookzel daar van „ de Spaanfche Tarwe, die zy meenen te zaai„ jen. 's Avonds worden 'er de Korrels inge»» legd, 's morgens weder uitgenomen en dan „ geplant, 't Gezegde Gedierte, een of twee „ Korrels daar van uit den Grond gehaald en „ die opgegeten hebbende, wordt 'er zo dron„ ken van, dnt zy om ver tuimelen , en dit dient as tot een affchrik van de anderen. Maar, men „ moet voorzigtig zyn, dat geen ander Vee van „ die geweekte Korrels vreete. De Mays, daar „ van geteeld, heeft geen de minde nadeelige „ hoedanigheid, voor Menfchen of BeeffeD." (O  Polygamia. 391 fa") Nieswortel met een famengejlelde Tros en IV. Afdeei»» zeer uitgebreide Bloemen. XXV. Hoofd- Zeer naby komt deeze aan de voorgaan* iTUK. de, zegt Li snjeüSj doch verfchilt door de 11. plaats, kleur, ruige Bloemteeltjes, uitgebieide J*"™ niet opftaande Bloemen en een famengeftelde blüze^; Tros, die niet Pluimswyze verdeeld is. Anderen hebben het alleen door de zwartachtig roode Bloempjes, en dat het vroeger bloeit, onderfcheiden. Het is in onze Tuinen als een «iet onaartige Bloemplant , inzonderheid aan zyne breede gekreukte Bladen, bekend. Wild vindt men het niet, dan in Hakbosfchen van Hongarie, en op opene drooge Velden in Siberië, alwaar het in de Ooftelyke deelen overvloedig voorkomt, mids niet Noordelyker dan op vyfenvyftig Graaden Breedte,volgens Gmelin, die 'er dus van fchryft. „ Ik heb geen verfchil tusfchen deeze en de ,, andere kunnen waarnee men, als dat deBloem„ fteeltjes langer zyn dan de zeer uitgebreide ,, Bloem. In de voorgaande zyn zy korter. „ Steller meldt, dat de Bladen langer en » yler {2) Vtratrim Racemo corupofito , Corollis patentisfimis. Vet. Pedunculls Corolla patenusfimj longioribus. Gmel. Sib. i. p- 7«. Hetleborus albns Flore atrorubente. C. '3. Pin, 186. Mobis. Hift. III- p. 48S. S. iz. T. 4. f. x. Heil.album Pl. atrorubentibus prsecox. LOB. Ie. 311. Bb 4 ii. de*l. xi. stuk.  S92 Véelwïvige Krdicek. JWel " yler aan de Stecg gePlaatst zyn. Maaken XXV. « 0Pk de drot'ge Velden het Sap, dat op vogHocfd. „ tige plaatfen dcor den Ouderdom flaauwtjes "Sw " purr crt' uit zynen aart dorker Paarfch ? »» Kurrtn die tevens oirzaak zyn, dat de Bloem „ eens zo klein valt , de Bladen langer groei„ jen en minder in getal? Zal, eindelyk, de ,, fchraalheid van net Sap dc reden zyn, dat de „ rand der Bloem zig niet kan opregten f Zo „ men dit bewyzen kan, dan zal ik toeftaan, dat deeze beiden voor een en de zelfde Plant ?, re houden zyn. Maar ik vreeze, dat dit bewys verder te zoeken zy." Het is ook ten uiterfte onwaarfchynlyk, aangezien deeze beide Soorten in de Tuinen, op eene zelfde Groeiplaats , 't gezegde verfchil behouden. De laatfte pronkt, inzonderheid, met haare lange geaairde Bloemfteng, vol kleine zwartachtige Blommetjes die Goudkleurige Meeïknopjes hebben. De Bloemblaadjes vallen niet af, maar worden groenachtig, en fommigen, hier en daar , bevatten , als Kelk, de Vrugt beftaande uit drie, en fomtyds vier Scheedjes' welke veel gelyken naar die van 't Zwarte Nieskruid. ui. (3; Nieswortel met een geheel enkelde Tros: ilZT'* de Bhden uit den Wortel Geelbloc- Jn mig. H (l) Vtratrum Racemo firnplicisfirne, Fol. fesfilibus. Gbon. II. Ui. Refecfa Foi. Lanceoiatis, Caulellmplicisfimo. GltON»  PoLYGA MïA. In Virginie en Kanada grof it ^eeze Soort , IV,' die zeer naar.de breedbladige Weegbree gelykt, ^-y"** hebbende er ri Krans van breed - Lancetvormige HoofdgrribJe ftyve gladde Bladen op den Grond, uitsT-uK; welken een Stergetje ryst van een Voet hoog, met eenige kleine Blaadjes , die men Blikjes zou kunnen noemen en aan 't end een digt getropte Aair van geele Bloempjes, Hier toe behoort een dergelyk Plantje met witte Bloemen, dat zo wel als het geelbloemige etn grooten knobbeligen gedraaiden Wortel heeft, die gekaauwd zynde Speekzei doet uitwerpen. Men riöemtze , in Noord - Amerika, volgens Clayton, Ratel/lang-Wortel, en, volgens Col o e n , Eenhoorns -Hoorn. Buiten twyfel zal die, welke, in 'c Werk van Xrew. door Ehret afgetekend, gebragt is, hoewel de Bloemen een Roozekleur hebben , ook tot deeze Soort, te betrekken zyn, V a l a k t I A. De Tweeflagtigen hebben , in dit Geflagt» geen Kelk, een vierdeelige Bloem , vier Meeldraadjes, een tweedeeligen Styl, en één Zaadje; de Mannelyken geen Kelk, de Bloem drieof GRON. Virg. I. 59. fi. Veratrum Scapo fittulofo et Ramofo, Sp'ca ftrifia, EhRET per TBEW. Ta. 77. Ver. Raeemo, iimpfleisfimo '\ CoroII, patentibus, Staminibus loa^ioribus. Mill. D'ttJ. fat». 271. Bb 5 II. Deel. X,r. Stuk.  394 Veelwyvicf Kroiden. IV. of vierdeelig ; drie of vier Meeldraadjes en een AXXKyL'verwelkten Stamper. Het is naar den v; r naarHoofd- den Vaillant, die zo veele fraai je Waaretuk. neemingen omtrent de Planten aan 't licht ge- bragt heeft, getyteld, en bevat de agt volgea- de, meest Europifche Soorten. . (0 Valantia met de Mannelyke Bloemen drieMmaSt. deelig, de Tweejlagtigen op een gladVrngt- ^Gedoom- beginzd zittende. Op Zandige , ruuwe, Steenachtige plaatfen , die droog zyn, aan den Zeekant, als ook op oude Muuren en Wallen , by M ntpellier , Marfeille , Rome , Livorno , en elders in de Zuidelyke deelen van Europa , groeit dit Plantje, dat het uiterlyk aanzien der Gefternde of Kransbladige Kruiden (*; heeft , doch door zyne Vrugtmaaking;', zo wel als de volgende, zeer daar van verfchilt. Drie Bloempjes, die Klokvormig zyn , heeft hetzelve by elkander, waar van de twee bovenden driedeelig zyn en onvrugtbaar ; het onderfte vrugtbaar en vierdeelig. Het Zaad , dat Nierachtig is, zit in een gedoomd , doch niet ftekeüg Zaadhuisje. Het heeft vier Blaadjes by elkander aan zyne gladde leggende Stengetjes. (2) (l) Valantia Flor. Masciilis trifidis &c. Sy/l. Nat. XII. Gen. 1151. Ptg. XIII. p. 7«2. GOUAN Monsp. Val, procumbens glabra. H. Cliff. 468. R. Lug-'b. zs*. Val. anima cjuadrifolia verticillara &c. MiCH. Gen. t\. T. 7. Rubeola echinata Saxitilis. C. B. Pin. J5*. Cmciata Muralis minima Romana, Col. Ecpbr. I. p. *9S. t. t97- (*) PtrïtcUlat*: zie II, d. VII. STUK, bladz. 269»  P O L ï G A M I A, 39$ (a) Valantïa 7m«r & Mannelyke Bloemen drie. IV. de«iig , de Twecjlagtigen op era ftekelig A^y" Vrugtbeginzel zittende. Hoofd- » STUK. Deeze gelykt naar de voorgaande zeer, maar n is grooter en geheel ruig van Gewas , niet neer- ££f£,ia leggende, eens zo groot en niettemin flegts een stekelige, half Voet hoog ; anders byna van de zelfde gedaante. De Bloempjes zyn geel en komen voort in lange ftekelige Hoorntjes, Zy groeit ook in de Zuidelyke deelen van Europa. (3) Valantia , die alle de Vrugtmaakingenmet in. een Eyrond neergeboogen Blikje bedekt Gekapte?" heeft. Een klein Plantje, dat B uxb a dm op 't Gebergte in Klein Afie vondt, door hem Cucullaria genoemd, om dat de Bloempjes ineenHuikswys geplooid Blaadje verholen zyn. Het is ook vierbladig, en heeft een langwerpig Zaad. (4) Valantia met de Mannelyke Bloemen drie- iv. uee Kleevende,' (2) Valantia Flor. Mascuiis trifidis Stc. Valantia ere&a hispidi. H. Cliff. 4S8. Galiura Fl. Masc. trifidis. Zinn. Gsett. 233. (3) Valantia Fru&ific. fingulis Bradiea ovat4 deflexa obtcótis. Am. Acad. IV. p. 29S. Cucullaria. Huxn. Cent. 1. p. 13. T. 19. f. 2. (4) Valantia Flor. Mascuiis trifidis Pedicellatis Sec. H. Ups. jox. Go'JAN Monsp. $ i«, Aparine Semine lzvi.VAlLI» Paris. 18. T. 4. f. 3. II. Deel. XI. Stue.  396! V e e L w y v i c e K a. d i d e &. IV. deelig , gejledd en op het Steeltje van de AXXVU Tveefiagtigen zittende. I-iOOFD- iTVK. Onder 'c Koorn, in Duitichland, Vrankryk EaSui. en op Sicilië, groeit deeze, die de geftaltevan het Kleefkruid heeft , zynde de Steng agterwaards ruuw en klimmende, de Bladen by zesien gekranst, met ruuwe randjes. Het heefc Stee.tjes zo lang als de Bladen, cck met crie Bloempjes, één ongefteeld tweeflagtig, de twee zydelicefe Macnelyk en gefteeld, nu drie- nu vierdeeüg. De Vrugt is rond en niet ruuw, maar Sagrynachtig en hier door verfchilt zy inzonderheid van hec Kleefkruid, dat Zaadhuisjes als gefuikerde Koriander heeft, zegt Vaillartv Dit was'er bevoorens toe betrokken (*)# Het Kruid kleeft ook geweldig aan de Kleederen. v (5) Valantia met de Mannelyke Bloemen vierViUntia deelig, de Steeltjes gegaffeld ongebladerd, u.' de Bladen Hartvormig. Getnich- Dit is, gelyk ce voorgaande, een jaarlyks Kruidje, voorkomende, volgens LiKKius, in {*) Apntine Semine Coriandri Sachaxati hujos videtur Valietas, Setnine pauio magis exajpeiats. HiLL. Hdv. ixdiat. I. ?. 319. (s) Vcltuuia Flor. Mascuiis qusdrifidis &c. GooiN Mcr.sp. s ;<;. H. Upi. :oi. Ciuciara Oiieut. la:i!clia eiecïa g!al>n. TCUKïif. CV 4.  P O L Y #G A M I A. $$j> io Egypte, Syrië en Barbarie. De Stengetjes IV.' zyn een Voet hoog, met Hartvormige, glad-A^x\r* de , Kruïsblaadjes. 'c Plantje heeft eindelyk Hoofd". alle Blaadjes omgeboogen , het rype Zaad be-«TUK* dekkende: als wanneer de Leedjes van de Steng afgaan , wordende met de Blaadjes door den Wind her- en derwaards verftrooid. (6) Valantia met de Mannelyke Bloemen vier- vr. deelig, de Bloemfteelen tweebladig. crüfiataf Gekruiste. Dit Kruid, dat in Duitfchland ,Switzerland, Vrankryk, alsook in onze Nederlanden groeit, voert den naam van Croifette of Kruiskruid; hoewel men een ander van dien naam , veel bekender en gemeener , vindt (f). H aller. noemt het Walftroo , met viervoudige ruige Bladen en agtbloemige Steeltjes. In Switzerland , zegt hy , is niets gemeener aan de We* gen. Het blyft over en geeft jaarlyks leggende Stengetjes uit, met vier taamelyk breede Blaadjes kruislings bezet. Het heeft een rond Zaad in een rimpelig Huisje en kleurt rood. Men houdt het voor een Wondmiddel, dat tot (6) Valantia Flor. Mascuiis quadrifidis , Pedimculis diphyllis, H. Ups. 303. Gouan Monsp, 5IS. Dalib. Paris. 305. Gort. Belg. 288. Galium Fo'. quaternis, Flosc. in Alis confertis. H. Cliff. 34. hall* Helv. 462. Helv.inchoat. I. 314. Ctuciata hirfuta. C. B. Pitu 33f. Cruciara. Don. Pempt. 257. Lob. Ic, 804. (*) Zie 't voorgaande x. Stuk , bladz. «18, enz. II. Deel. XI. Stuk.  598 Veelwïvige Kruiden. A>n»L Wt BfeUkeD °°k nUttig zou zyn' weSecs de Xxv< famentrekkende hoedanigheid. wuk? (7) Valantia met de Mannelyke Bloemen viervu. deelig, de Steeltjes gegaffeld ongebladerd} V&aubT. de niaden °vaal, op de kant gehaaird. Gladde. Dit Gladde komt het ruige Kruiskruid,zo de Ridder oordeelt, al te naby. Het groeit naauwlyks een Handbreed hoog , in Ooftecryk en Italië voorkomende. Omftreeks Bononie vindt men het den geheelen Zomer, zegt Bauhinus, tusfchen de Doornen. vut. (ö) Valantia met alle Bloemen vierdeelig bepilyp0""" ned«n het Vrugtbeginzel, en naakte een- taigt?310'' bloemige Steeltjes. Op jamaika in de Westindiën komt deeze voor, die naar het Kruiskruid zeer gelykt , zynde geheel ftekelig, met vier langwerpig Eyronde Bladen. Zy heeft in de Oxelen eenzaame Bloemfteeltjes; de Kelkblaadjes zyn geIteeld; de Bloem is Raderachtig, vierdeelig, met vier Meeldraadjes en twee Stylen; anderen zyn geheel Mancelyk. P A- (7) Valantia Flor. Masc. quadrifidis &c. Galium Flor. polygsmis &c. Scof. Carn. 344. Galium latifolium glabrum. C. B. Predr. i46. Cruciata glabra, C. B. PU. asis) Valantia Flor. omnibus quadrifidis inferis &c. Am. Acad. v. p. 4u. R.ub;a fijbhüfuta fcandens f. leelinata £cc. 8»own, Jam. 141,  POLYGAMlA. 399 Parietaria. Glaskruid. IV. Afdeel. De Kelk is vierdeelig, zonder Bloembiaadjes in dit Geflagt, metéén Styl of Stamper, 3TUK> " en het Zaad enkeld, langwerpig, uit het Vrugt- Monoikia. beginzel binnen den Kelk gebooren. De Tweeflagtigen hebben vier Meèldraadjes; de Vrouwelyken , hoedanig 'er één, tusfchen twee anderen, in één Omwindzel voorkomt, draagen zo wel Za?d als die. Het bevat de zes volgende Soorten. (i 1 Glaskruid met Lancetvormige Bladen, de _ T- _ Parietaria, Steng opgeregt. jniica. Oostin-J Als een byzondere Soort, die naar het Win-^*** kei-Glaskruid gelykt, wordt deeze Oostindifche door LiNNiEus voorgefteld, hebbende, zö zyn Ed. aanmerkt, de Bladen Lancetvormig , veel langer gefpitst, drieribbig, naakt: de Kropjes der Bloemen kleiner, gevat in Elsvormige, niet Eyronde Blikjes; de Stylen langer; de Vrugten ongefteeld, gefletifd. Hier brengt de Ridder het Ambonfche Kruis> gras van Rumphius t'huis , welk de Heer L. Burmannus geoordeeld hadt tot de Spermacoce te behooren (f> Om de waarheid te ft) Parietaria Fol. Lanceoiatis Caule ereéïo. Sy/l, Nat, XII. Gen. 1152. Veg. X1H. p. 76}. Mant, jij. Crateog»num. Rumph. Amb. yi. p 2j. x. 10. (t; Buem. Fl. Ind p. 3J. {I. DEEL. XI, STUK,  4CO V E E L W V V 1 C E K R U J. L> E N. IV. te zeggeD , indien dit Kruisgras Zaadjes ais j^deel. Zandkorrels heeft, komt het met de KenmerHoofd- ken van dat Geflagt, door my Tandzaadèr gejstuk. noemd, weinig overeen (*_). Doch't gezegde Eenhui- Kruisgras was door LinnjÈos reeds bevoo',&e' rens tot de Oldenlandia betrokken (f). Hier fchynt my het Oostindifch Glaskruid te flrooken , 't weik gezegde Hoogleeraar omgeeft , als Lancetvormige Bladen overhoeks hebbende , en Rompot Garang by de Javaanén genaamd, met roode Bloemen. Dit zou, volgens zyn Ed. , het Memorie - Kruid van R O Mphiüs zyn, 't welk veel naar dat Kruisgras gelykt, en daar toe zou ook het Kakarat der Javaanen behooren , 't welk , witte Bloemen en breeder Bladen hebbende , van 't WinkelGlaskruid naauwlyks verfchilt dafl door een ongefleelde geileufde Vrugt (|). n. (z) Glaskruid met Lancetvormig Eyronde offici'nau" Bladen , gegaffelde Bloemfteelen en twee- Europifch. biadige Kelken. Dit (*) Zie II. O. VII. STUK , blad/.. iS6. (f) Zie IÊ D. VII. STUK, bladz 34?• (1) burm. Fl. Ind. p. zzi. Herba Memorix. B.umph. jlmó. VI. p. 29. t. 12. f. 2. Men noemt het dus, om dat de Blaadjes tot herinnering of aandenken gebruikt worden. (2) P&rietaria Fol. Lanceoiatis - Ovatis &c. Mat. Med. 472. gort. Belg. 2S3.R. I.u^db. 210. gouan Monsp. Oed. Don. $2i. Farietaria Officinarum & Dioscoridis. C. B. Fin. 121. Parietaria Vitriola f. Perdicium. Lob. Ic, *58. Helxine, Cam. Epit. 840.  P O L Y G A M 1 A. 40Ï Dit is het gewoon Europifch of Winkel- IV; Glaskruid, ook Helxine genaamd en Perdicium >'xx' dat Patryskruid betekent, om dat de Patryzen Hoofd- ' 'er op aazen zouden. Men noemt het in !t stuk. Franfch Parietaria, naar den Latynfchen naam, Mmba° om dat het veel voorkomt op Muuren; doch het is ook in Wildernisfen en aan de Wegen niet ongemeen. By ons groeit het overvloedig in de hooge deelen deezer Provinciën; maar in de Noordelyke landen vindt men 't weinig. De Engelfchen noemen het Pellitory of the Wall, de Duitfchers Mauerkraut, Dag und Nacht. Het heefc een opftaande Steng , van twee Voeten , met lang Lancetvormige Bladen, die in 't wilde eenigermaate ruig zyn, doch in de Tuinen glad en door het droogen doorfchynend worden als Glas, waar van de.Nederduitfche naam. Aan den oirfprong der Bladen komen digte tropjes van kleine ongefteelde Bloempjes , onder welken de Vrouwelyke vierhoekig en pieramidaal zyn , de anderen Raderachtig uitgebreid , hebbende vier Meeldraadjes, met Meelkcopjes, die Veerkragtig het Stuifmeel uitwerpen , wanneer menze aanroert. Het Zaad, dat Eyrond is en glad, wordt door de aangegroeide Kelkblaadjes zo ruuw , dat het aan de Kleederen hangen blyft, en hier van hadt het den Griekfchen naam, Helxine, bekomen. „ Het is, gelyk de Puinplanten gewoon zyn; „ vol van een Salpeterig Sap en Water ; zo s, Pisdryvende, dat drie Oneen van het Sap de Cc „ Urin II. Deel. XI. Stuk;  402 VEEEWÏVICE KROIDEN. " ürin mn kragt afzetten. Het Water is zout. XXV. »• ^ok die mec den Steen bezet zyn acht men Öoofd. dat het de Waterlooziug vry maake; 'twelk "Ti ■ " ^ tC VeC' fChynr' ^ IeeSt de Hift0rie Van ^. » een Calculeufen Hond , die in de Opftop„ ping van t Wateren zig dikwils hulp ver„ fchafte door het Glaskruid ;eindelyk, toen 't „ zelve op gebruikt was, ftierf en aan de onef„ fenheid van wiens Blaasfleen de uitwerking van „ het kragtig Middel bleek. Onder die tegen de „ Melaatsheid maakt C m 11 u s van de Parieta„ ria gewag. De Kole wordt, tot witmaaking „ der Tanden, door Marceelus gepree3, zen. Met regt vermaant Floyerus, dat ., 'er geen Verzagtende kragt in het Glaskruid „ zy, hoewel 'er die gemeenlyk in gefield wordt. Om de Kalanders uit het Koorn te houden „ wordt het Loof, op den hoop gelegd, van H arr is aangepreezen" in. _ (3) Glaskruid met Eyronde Bladen, byna op. ë^regte Stengen , driebloemige Kelken, de joodfch. Mannelyke Bloemen langwerpig Rolrond. Deeze, die in Paleftina , als ook in Italië en in Switzerland groeit, is kleiner van Gewas en heeft leggende Stengen met de Takken opge- regt; (*) Hall. Helv. inebtat. Tom. II. p, 2g;. (3) Parietaria Fol. ovatis , Caulibus ereftis, Cal. trifloris &c. Farieiaria minor Ocymi folio. C. B. Pin. ui ? locc. Sü. ft, i, p, 14?. x, s}, f. 1.  P o l ï g a m I A. 405 De twaalf volgende Soorten zyn in dit Ge- IV. flagt begreepen, naamelyk ^xv^ (1) Melde met een Heefierige Steng en £?ne.^°°FD" kantige effenrandige Bladen. T, ^triplex Aan den Zeekant, op vogtige plaatfen , in H^g^'a. Portugal, Spanje en Virginie, groeit dit Kruid, dige. dat men, wegens de Zoutigheid, Halimus genoemd vindt 5 een woord, van Dioscorid es afkomfiig. Plet wordt, deswegen, van de Portugeezen Salguedeiras , van de Spanjaarden Marisma, zo 'c fchynt, geheten. Een wïtachtigen Heefter maakt het uit, met Houtige Takken , die broofch zyn ; de Bladen veelal van eene driehoekige figuur, Vleezig en glad, van eenen zuurachtigen Smaak; de Bloemen , in 't uiterlyk aanzien byna als van den Olyfboom, paarfchachtig ; het Zaad breed, bykans als dac der Melde. Van dit Heeftertje waren de Toppen of Uitfpruitzels van ouds, gelyk nog heden byde Portugeezen, tot Spyze in gebruik. De Bladen, met Zemelen gekookt en op de pynlyke deelen gelegd, hebben ook in 't Voeteuvel fomtyds tot vcrligtinge geftrekt. De Wonels gebruikte men tot Geneesmiddelen. (2j (1) Atriplex Caule Fruticofo , Fol. Deltoidibu» integris. Sift. Kat. XII. Gen. njj. Veg. XIII. p. 761. II. Cliff. 469. B.. Lugdb. 218. Gron. Virg, ïpj, Halimus latifolius f. Fiuticofus. C. B. Pit. 120. Halimus. CLUS. Hift. I.p, 53. llisp. T. p. 73. DOD. Pempt. 771. LOB. Ie, 393, Cc 3 ii. DEEL, XL stuk.  4c5 Veelwyvige Krüidew. 'Av^li* ^ JVfelde met em Heefierièe Steng en ftomp XXV,* Eyronde Bladen: Hoofd. stuk. Ueeze, die men Zee - Porfelein noemt, komt it aan de Stranden der Noordelyke niet alleen , //rtit^maaT ook der Zuidelyke deelen van Europa 1»mpbia-V00r' Immers hier vvordt de tweede Halimus d,ge. van Cldsius, die aan de Zeekusten van Valence valt , betrokken. By ons groeit zy overvloedig op het Koegras en elders aan de Kusten, zo van Zeeland als van Vriesland, enz. Zy is ook Heefterig en heeft ronde Takken, met dikke Vleezige Bladen , veel gelykende naar die van het Porfelein, dat men tot Moes in de Tuinen teelt. De Bladen worden fomtyds als de Kappers ingelegd en dan tot Toelpyze over Tafel gebruikt. m. (3). Melde met een Heefterige hurkende Steng; ZefgrTené. de Biaden Eyrond ongefteeld effenrandig , de onderften eenigermaate getand. (4) Melde met een Kruidige Steng,gryze ZaagRoosvmg- tan- «ige. (2) Atriplex Caule Fruticofo, Fol. obovatis. Gort Bel*. 2s8. Gouan M«up. ,i7. Fl. Sütc. s2S, Pt9. r. L..db. =18. Kalimus f. Prrtulaca Marina. C. B. Pin, 129. Poitu. laca Marina. Dod. Pempt. 771. (3) ^triplex Caule Suffmticofo procumbente &c. Atrp'cs Maritima Hisp. tic. D.li.. FM. T. 40. c 4^ po, num incanam rotuniifolium Halimoides. Barr. Rar ,i« t. 73 3. (O Atriplex Cau'e Herbaceo &c. Hali. Coett, i9. Md. pies  Polygamia; 40? tandige Bladen en vierhoekige Vrugten met IV; Tandjes, , AXXV?' In de Zuidelyke deelen van Europa , by- j^D" zonderlyk in Spanje, komen deeze voor, waar Mim$ikj*. van de eene door haar Loof, de andere door haare Vrugten, die als Roosjes zig vertoonen, uitmunt. De eerfte groeit ook by Tholoufe , aan de Middellandfche Zee, alwaar menze VRerbe du Masclou, dat is tegen 't Kolyk dienflig, noemt. Zy valt Heefterig en zeer wit van Loof gelyk de voorigen, hebbende zeer kleine rondaebtige Blaadjes. De laatfte groeit ook overvloedig in Duitfchland , omftreeks Jena , zo Haller wil : ten minfte de aangehaalde van C Bauhinus, met eene Roosachtige famengedrukte Vrugt. Deeze heefc witachtige uitgehoekte Blaadjes, naar die van 't Ganzevoet gelykende, ongefteeld. (5) Melde met een Kruidige Steng, driekan- J^it>Ux tise gehoekte Bladenen gedoomde Vrugt- SiUru*. . Siberilche. kelken. (6) Melde met een Kruidige Steng en drie- vr. Kan- Tdrtaarfche. pies fylv. Fru£tu Rofeo compresfo. C. B. Pin. 119. Prodr. SS. RUPP. Jen, 341. (s) Atriplex Caule Herb. Fol. Deltoidibus angulatis &c. Spinachia Fol. angulofis, Caule Ramofislïmo, Hall. Coett, zz. (6) Atriplex Caule Herb. Fol. Deltoidibus lïnuatoCc 4 den' ii. DEEL. xi. STUIC.  40S Veelwyvice Kruiden. IV. < kantige uithoekig getande gegolfde Bladen, XXV.' overhoeks. Hoofdstuk. Van deeze groeit de eerfte, die de grootte der Tuin-Melde heeft, in Siberië. Dcrzelver Vrugt is van onderen Wollig , aan de buitenzyde gedoomd. De andere, die in Tartarie voorkomt , heeft eens Menfcben hoogte en de Bladen zyn van onderen Afcbgraauw. Deeze beiden, zo wel als de naastvoorgaande en alle de volgende , zyn Zaayplanten , die Jaarlyks vergaan. Auïp'k* Me,de met een opgeregte Kruidige Steng Hontnfis. en driehoekige Bladen. Tamme, Hier wordt de Tamme of Tuin-Melde bedoeld, die men in de Moeshoven teelt. In 't Franfch noemt men deeze Arroche of Bonne Dame , in 't Engelfch Orrache , in 't Hoogduitfch, gelyk by ons, Melde of Milde,- misfchien wegens haare Z3gtheid,die in het Moes daar van gemaakt , blykbaar is. De afkomst zou ook uit Tartarie zyn. 't Gewas, dat iedereen bekendis, valt wit of geelachtig, rood en dentatis 8a. II. Ups. 303. Atriplex maritima noftras procenor. Pluk. Alm. 60. (7) AtjUx Canleereflo Hetbaceo , Fol. trangularibus Mat. Mcd. 4,3. r. Lugd. „7. gort. Mg. lSg. II. Cliff. 4«9. Atriplex Hortenfis alba & rubra. C. B. Pin. 1,0. Atiipl« Hortenus. Dod. Ptmpt. 6J,. t0Xt lc.  PotïGAMlA. 409 en uit den zwarten; zo dat het, door zyne Ver- IV. fcheidenheid van Kleur, zelfs de Tuinen ver-^x^x* Cert. Het is van eene verzagtende, verkoelen-HooFi> de en weekmaakende hoedanigheid, maar de*Tü^i Ouden fchynen iets gevaarlyks daar in opgemerkt te hebben. Het Zaad, dat platachtig rond is, ter veelheid van een half of vierde Loots ingenomen , doet purgeeren of braaken. (°0 Melde met een Kruidige Steng en driekan- ^J1}1tige getande, van onderen verzilverde Bh •Ucinitts. den. Gefnipper, Aan de Zeekusten van Europa en NoordAmerika groeit deeze Gefnipperde Melde, dus genaamd, om dat zy haare driekantige Bladen diep ingefneeden heeft. Zy komt aan onze Zeedyken hier en daar, en op Zoute Stranden voor, hebbende een naakte , regte, ronde, ge.; ftrekte Steng. De Bladen zyn van boven met een Opperhuid bedekt, die 'er op 't aanraaken afgaat, en van onderen met Zilverachtige Plaatjes. Aan 't end heeft zy tweeflagtige Aairen, met roode Meelknopjes , en tweelingfe Vrouwelyke Bloempjes in de Oxelen. De Vrugtkelk is famengedrukt, vyftandig, met hetmiddelfte Tandje grootst. (9) (%) Atriplex Caule Herbaceo Fol. Deltoidibus dentatis fubtus Argenteis. H. Cliff. 4«9- » Suee.iit, 920. Grom. Virg.no. R, Lugib. 218. Atriplex maritima Iaciniata. C. b. Pin. 110. Atriplex Marina. DOD. Pempt. «Ij. LOB. It* Cc , SI. DEEl. XI. STOK,  4IÖ VEELWYVIGE KRÜiPEK. lV* , 00 Melde met een Kruidige Steng, de Vtqu* ^XV? *' welyke Klepjes groot , driekantig, uitge- HooFr- hoekt. •tuk. ix. (10) Melde met een Kruidige uitgebreide Steng, luji'/ta* de Bladen byna driekantig, Lancetvormig; Piekbiidi- de Kelken der Zaaden aan de Schyf ge- £e" x> tand, Patula. spitsbUdi- (11) Melde met een Kruidige opgeregte Steng £e'XI. en alle Bladen effenrandig Liniaal. L'ltoralis, , . _ smaib;*- Deeze drie Soorten van Wilde Melde, komen ^se' in ons Wereldsdeel op veelerley plaatfen aan Wegen, in Tuinen,op Mesten Vuünishoopen, doch de laatfte inzonderheid aan de Oevers van Meiren en Stranden voor, 't welk zy met de Gefnipperde gemeen heefc. Zeer overvloedig vindt men deeze , die door de fmal te haarer Bladen uitmunt , aan de Dy ken langs den geheelen omtrek der Zuiderzee, die eecig Voorland (9) Atriplex Caule Heibaceo, Cal. Valvulis fecavne's roagnis &c. GORT. Belg, 289. Pi. Suec. 827, 911. Dal. Paris. 305. Atriplex lyïv. Po'. Hsihto f. De'toide. Moris. Bijl. 237. Atriplex fylv. annua , Fol. Deltoide ttiïn ulad linuato & mucronato. MOBIS. Hijt. II. p. 607. S. c t MM f. 14. (10) Atriplex Caule Herbaceo patulo &c. Gort. EeW. 289. Fl. Suec. ï£s, 922. dalib. Par. sos. R. Luiib. 218 Atriplex angufto oblongo folio. C. B. Pin. zl9. Atriplex fylv." Polygoni f. He'xines foliis. LOB. 1c. 257. (11) Atriplex Caule Herbaceo ereeïo &c. GORT. Belg. ito. R. Luidi. ais. Fl. Suec. H. N. 923. Atriplex angustismo & longisGmo folio. Hebm. Lurdi. 79.  Polygame ju 411 land hebben. Voorts verfchillen deeze w^e^,^^r-. Kruiden meest door het Loof en door het gene xxv." in de bepaalingen is opgetekend. Zy vergaan Hoojtdjaarlyks en komen weer te voorfchyn uit ge-STUK> vallen Zaad. O 2) Melde met een Kruidige wyd gemikte xir. Steng; Lancetvormige Jlompe effenrandige pedmcai». Bladen, de Vrouwelyke Kelken gejteeld. Qgfteeldej Eene andere Soort, aan| de Zeekuften van Engeland en Deenemarken voorkomende, is deeze , die door het gezegde inzonderheid van de anderen verfchilt. Zy blyfe laag, en heeft Zaadhuisjes naar die van 't Herderstaskruid gelykende , driekwabbig , op taamelyk lange Steeltjes. Een dergelyke vindt men in Engeland, met zeer kleine Blaadjes. Op Ysland valt de gefnipperde en fpitsbladige Melde. De eerfte en de Smalbladige heeft de Heer Burmannus van Java ontvangen. In Egypte kwam den HcerFoRSK aohl, behalve de Zeegroene en Porfeleinachtige of ftomp. biadige, aan de Grafplaatfen by Alexandrie eene (12) Atriplex Caule Herbaceo divaricato, &c. Am. Ac ai. IV. p. zs>6. HUDS. Angl. 378. Atriplex maritima Sc:nine laro. raj. Ang. IIJ. p. ijs. Attiplex marit. Halimus dióta humilis ere&i &c. Tluk. Alm. T. 35. f. 1. fa Atr. irn. ritima nosiras , Ocymi minorïs folio. Raj, Angl. HL p 35 3. XI. Deel. XI. sxes.  4*2 Veelwyvice Kruiden. IV. eene Lederachtige Melde voor, dus wegens de ^XXV.L' taaiheid del' B!aden»dic al« met Meel beltrooid Hoofd- zyn > genaamd, met Takkige Stengen van een stuk. Voet hoog. Hy vondt, op Kleijige ZeeftranPzf.M' den van Gelukkig Arabie , de Piekbladige en eene, welke hy Winkel-Melde noemt, alsook eene Meelachtige, van hem dus genaamd, met Hartvormig-ovaale, taamelyk dikke, ftompe Bladen (*> Alle de verdere Geflagten van deezen Rang zyn reeds befchreeven, uitgenomen de twee volgende, solandra. Naar den vermaarden Sol ander, die dit Kruid aan de Kaap der Goede Hope waargenomen heeft , is hetzelve door den Ridder getyteld. Hier door heefc men de Kenmerken aldus bevonden. De eigen Kelk ontbreekt, de Tweeflagtige Bloem is zesbladig, met ze3 Meeldraadjes en twee Stylen; het Zaadhuisje, beneden de Bloem, is tweegreinig. De Mannelyke Bloem is vyfbladig, met vyf Meeldraadjes. t. De eeniglte Soort van hetzelve fi). Twee- Eclar.dra v J 3 cZtt ërei' (+) Tbr, AZgypt. Arob. p. cxxiii, t7s, (i) Solandra. Syft. Nat. xii. Gen. 10S1. Veg, xiii. p. 7Ó7. Ricinokarpos Afra. Eoekh. Lugdb. ii. p. na. Mercuriclis procambens dicoccos Africana, Fol. Viola tiicoloris. Heem, App. 10,  p o, t v* c él af 7; a;- ^ greinig Afrikaanfch hurkend Bingelkruid , met IV Bladen van de driekleurige Violen, door Her-a^d^1-' m a n n u s getyteld, was Ricinokarpos door den Hoofd'. grooten Boerhaave genoemd. Dezelve tTüS« heeft een Stengachtigen Wortel, die zig langs -^«w^* den Grond Takkig uitbreidt en het Loof geheel Wollig grys. De Stengetjes zyn maar een Duim lang , met Wigachtige zeventandige gefteelde Blaadjes overhoeks en zydeliDgfe Bloem-' Heekjes: de Stoeltjes der Bloemen paarfch , de. Blaadjes wit. He r m a s. De Tweeflagtige Bloemen maaken een endelings Kroontje uit in dit Geflagt, dat een algemeen en byzondere Omwindzels heeft i de Kroontjes met geknotte Straalen, de mid« delften Bloemdraagende : vyf Bloemblaadjes eni vyf onvrugtbaare Meeldraadjes: twee Zaaden die Schyfrondachtig zyn. De Mannelyke Bloemen in zydelingfe Kroontjes, hebben dergelyke Omwindzels', vyf Bloemblaadjes en vyf vrugtbaare Meeldraadjes. Die Soort van het Haazen-Oor, welkePlui- r; zig gebynaamd was, maakt de eenigfte uit (i). paxptrata, Het is .mede een Kaapfe Plant, welke wylen^1*"*^-' de Hoogleeraar J. Burmannus Perfoliata noemde, als tot het Doorwas behoorende. De Bla- (i) Hermas. Syjl. Nat. Veg. XIII. p. 767. Mint. 250. Eupleutum villofum. Sp. Plant. p. 343. Ferfoliata Fol, oblongis (inuofis Sec. BURM. Afr, 196. T. 71. f. 2. II. deel. XI, stuk..  4T4 VrELWYvraE Krüides*; 'IV. Ebden, naamelyk, die breed, uitgehoekt, van itXV*'bovten groen ' van onderen ruig zyn, omvatHooïd- ten de Steng, welke zyn Ed. voorkwam van stüi. een Heefterig Gewas te zyn. Hy heeft het j£u«A«;.zeer fraay in Plaat gebragt en omftandig befchreeven. Onder de Tweehuizigen van deeze Klasfe zyn nog de volgende onaangeroerd. Arctopus. Beerenpoot. Dit Geflagt heeft , gelyk het voorgaande , Kroontjes - Bloemen. Een f amer, gefield Kroontje van enkel Mannelyken , die vyfbladïg zyn met vyfbladige Omwindzels , vyf Meeldraadjes en twee misdraagende Stampers; een enkeld Kroontje , met een vierdeelig, gedoomd , zeer groot Omwindzel, dat op de Schyf zeer veele Mannelyke Bloempjes heeft en met vier Vrouwely. ken geftraald is. Deeze laacflen hebben twee Stylen en draagen een tweehokkig Zaad. j_ De eenigfte Soort (i) maakt een zeer zon- 'MBopusderling'Gewas uit, dat op onene Zandvelden. eedooind.omtrent de Kaap der Goede Hope, veel voorkomt en dezelven moeielyk te betreeden maakt dcor zyne dikke knobbelige zwartachtige Wortels, (i) Araopus. Syft. Nat. XII, Gen, usj. Veg. XIII. p„ 77*. H. Cliff. 495. Valerianoides Coitufs Marthioü facie , Planta Ethiopica Sec. Pluk. Mant. ïSj, 'f. 271. f. 5. Ar&opus Foliis fuperrie fpjnis Stellifoimibtts Sec, Eujsm, Afr, p. t. t. I,  Polygamie 415 tels, waar uiteen korte dikke Steng opfchiet, JV. die boven zig uitbreidt in breede platte gIad-AxxvL° de Scheeden, tot Steelen dienende voor de Bla-HooFDden. Het gelykt eenigermaate naar onze Spruit-*™*kool: want die Bladen, met haar agtenof meer z>i,i^a* in 't ronde geplaatst , zyn plat, breed, dik, geaderd en gefnipperd, draagende aan de Slippen j in het bovenfte gedeelte, zeer fpitfe geele Doornen , die zig Sterswyze naar alle kanten verfpreiden, terwyl de rand der Bladen ook bezet is met fyne Haairachtige Doorntjes. De Bloemen komen, uit het midden, op dergelyke wyze voort, als in de Kervel en andere Kroontjes-Kruiden , doch verheffen zig naauwlyks» blyvende tusfchen de Bladen gedooken. Zy hebben een korten gemeenen Steel, die veele anderen uit een Bladerig Omwindzel opgeeft,' welke aan 't end met Bloempjes gekroond zyn % als gezegd is. Men kan zulks in de Afbeelding, van wylen den vermaarden Hoogleeraar J. Burmannus , duidelyk befchouwen, die aanmerkt, dat op fommige Planten Mannslyke Bloemen, op anderen Vrouwelyken voorkomen: des onze LinnjEus het Geflagt in de Rang der Tweehuizigen geplaatst heeft. Het kon geen plaats vinden in zyne Klasfe van dien naam, om dat 'er by de Vrouwelyken ook een menigte Mannelyken zyn, gelyk in de Kenmer-' ken is gezegd. De geleerde Pltjkenet hadt dit Gewas/ dat in zeer verfchillende Geftalten groeit, by- fter II. DEEL. XI. STOK,  #lö Veelwyyige Kruiden; IV. fter klein en onvolkomen afgebeeld, zodanig, Axxv!* dat net niet kwaalyk naar de Auriculaas geHoofd« leek; toe welken het ook, in naam, is t'huis stuk. gebragt geweest. Hy hielde het voor een ^w****-) echte Soort van Speerkruid en meende dat men 't Vilcriana Spinofa behoorde te noemen, 't Is 'zeker dat het, door zyne gedoomde Zaadhuisjes, van den Kelk afkomftig endoor zynpuntig Zaad, met die Soort, welke Locuftagebynaamd wordt, de Valerianella van Tournefort , by ons Fettekous genaamd, wel eenigermaate ftrooke. De naam van ArEtopus, dac Beerenpoot betekent, is 'er door den Ridder wegens de flekelige ruigte der Bladen en de figuur van 't Gewas, a3n gegeven. P a n a x. Heilwortel. Dit Geflagt, waar mede ik de Afdeeling der Kruiden eindig, behoort ook tot de Kroontjesdraagende (UmleUiferas.) Het heefc 'er, op fommige Planten, van Tweeflagtige Bloemen, die vyfbladig zyn , met vyf Meeldraadjes en twee Stylen, in een vyftandige Kelk, boven het Vrugtbeginzel, dat een tweezaadige Befie ■wordt; op anderen van Mannelyke Bloemen, die ook vyfbladig zyn en alleen vyf Meeldraadjes hebben; in een onverdeelde Kelk gevat. De reden , dat ik 't Geflagt van Heracleum waar in de Panax of Panaces der Autheuren vin? st?*omt> Heilh'uid genoemdheb *, doet my aan het bl. lol. (g.  polïgami ju 4!f tegenwoordige , ook met de betekening van 't IV» Griekfche woord overeenkom (lig en zeer toe-A^?*1* pasfelyk, den naam van Heilwortel geeven. Hoofd*. Van hetzelve komen de drie volgende Uit-stü5. . heemfche Soorten voor. (O Heilwortel met drie vyfvoudige Bladen. r. Panax De Ginzeng- Wortel der Chineezen, die by^*^' fommigen voor het Ninzi der Japoneezen ge-vyfbladig» houden, doch door anderen , te regt, daar van onderfcheiden worde (*), zou van een zodanig Kruid als dit afkomftig zyn. Het groeit in Virginie, Penfylvanie , Nieuw Engeland, Kanada en andere deelen van Noord • Amerika. De Heer Bartram vondt het aan de Dellaware - Baay, en zondt den Wortel , zo wel als het Zaad, aan den Heer Collinson te Londen, in wiens Tuin het Kruid weelig is opgefchooten. Natuurlyk aart het best in vrugtbaare BergValeijen of vette' Gronden. Men kan in de Bosfchen verfcheide Mylen reizen, zonder iets daar van aan te treffen, zegt Kalm. De Iroquoifen noemen het Garang ■ toging wegens do figuur ft) Panax Fol. ternis quinatis. Sy/i. Nat. XII. Gen. 1166. Veg. XIII. u. 773. Mat. Mei. 115. GRON. Virgs l6a. KALM. ltin. III. p. 3?4, 4°?- Aureliana Canadenfis. LA Fit. GirM. 51. t. i. CATESii. Car. III. t. p. 16, Araliattnitn Fol. tetnls quinquepattitis &c. trew Ehret. t. 6. f. i. (*) Zie myn II. Deels, VIII. Stuk, bladz. fit; alwaa? dü Flant, die het Ninzi voortbrengt, is befcnieeyen, Dd II. Deel. Xi. Stuk.  418 Veelwyvi&e Kruide»; IV , figuur van den Wortel, die eenigermaate naar AX*Xv\* het onderl^e van ecn Menfch gelykt. De Fran. Hoofd- fchen houdenze voor een Middel,dat de Borststuk. kwaaien verligt, de Maag verfterkt endevrugt3?g™1"""'baarheid der Vrouwsperfoonen bevordert. Zy hebben zig in 'c eerst, toen deeze Wortel in Kanada ontdekt werdt , veel voordeel gedaan , met denzelven aan de Chineezen te flyten;doch door vermindering van den Prys is de agting gedaald. In de Zomer van 't jaar 1748 betaalde men, te Quebek,onge vaar drie Gulden Hollands voor een Pond. 's Jaars daar aan kwam zo veel vraag uit Vrankryk naar deezen Wortel, dat byna alle Wilden, omftreeks die Stad, aan 't opzoeken van denzelven gingen; zo dat 'er Volk te kort kwam tot den Oogst. Men vreesde dat de Piatït geheel uitgeroeid zou worden. Ook werdt gezegd , dat deeze Kanadafche Ginzeng by de Chineezen in zo veel waarde als deTartaarfche was, die by fommigen genoemd werdt de Koningin der Planten. In 't uiterlyk aanzien gelykt dit Kruid naar het zogenaamde Zevenblad , dat zo veel in 't wilde by ons voorkomt, ook Gerardskruid genaamd. De Steng, zig in drie Bladfteelen verdeelende,geeft een Steeltje uit met een Kroontje van witte Bloempjes, die op fommige Planten misdraagen, op anderen roode Besfen uitleveren. Het bloeit op den zelfden tyd als het , Vrugt geeft. Men ziet hier uit, dat dit Kruid van dat der Japanfche Ninzi • Plant zeer ver» fchillende zv. (2)  Polygamie 419 (2) Heilwortel met drie drievoudige Bladen. IV. Deeze , zeer gelykende naar de voorgaan-r^^* de, en insgelyks in Virginie voorkomende, zou stok. misfchien eene Verfcheidenheid daar van zyn 11. kunnen. Immers, men heeft waargenomen,trlfoUum. dat fomtyds de Bladen vier- ja vyfvoudig zyn,DlUb,,di£" tusfchen de twee drievoudigen, op een zelfde Stengetje. Naar die Wilde Anemonen, welken men Bofch-Haanevoet noemt, gelykt het Loof zeer, als uit de figuur van Pluken et blykt. Vaillant hadt deeze, zo wel als de voorgaande, Araliaflrum geheten en geeft 'er Aardbezie-Bladen aan. (3) Heilwortel met meervoudig famengeftelde, m. Tandswys' kanthaairige Bladen en eene Fr*"'f'Heejlerige Steng. Heefterig. Dit is het derde Schotelkruid van Rumphius , groeijende op de Molukkifche Eilanden. Het wordt dus genoemd, als een Kruid zynde , 't welk. men, gelyk by ons de Peter- fe- (1) Panax Fol. ternis tetnatis. Gront. Virg. 35. Araliaflrum Fragarias folio minus. va1ll. Scx. 43. Araliaitrum Fol. ternis &c. Trew. Ebrtt. t. 6. f. 2. Nafturtium A'arianum Anemones Sylvatica: foliis, enneaphyüon, Flor. ex'.guis. Pluk. Ment. IJS- t. 435. f. 7. (3) Panax Fol. fupradecompoütis, Dentato • riliatis, Caule Fruticofo. Sy/l. Nat. KM , XIII. Sciuellaria lerria, Ru.vjph. Amb. IV. p. 78. t. 13. BüRM. Fl. Ind. p. as,-. Dd 2 II. Deel. XI. Stuk,  420 veelwyv i ge KrïJIDEN. IV. felie, dikwils gebruikt tot verfiering der Schot- AXXv!" tclen» die °P * afel komen : want het trekt in Hoofd- Smaak vee] naar dezelve , cn wordt, dewyl stuk. het Heefterig is, de Peter/die - Boom geheten. jtww- De tortel is ook aangenaamer dan het Kruid, en zet, gekookt zynde , het Water fterk af, des menze tegen 't Graveel en zelfs in Venuskwaalen5 gebruiken laat. Dus befchryft de Ridder deeze Soort. Het Boompje heeft de Bladen twee- of drievoudig gevind, met Lancetvormige, ongelyke, Zaagswys' kanthaairige, effene Bladen. De Bloemfteel is ongeregeld Takkig, gegaffeld of gearmd. De Kroontjes zyn byna naakt; de Besfen tweewyvig, tweezaadig: de Zaaden een weinig famengedrukt, gefleufd. NA-  42 s N A-B E R I G T. T"\us heb ik , byna onverhoopt, het einde bereikt van myne befchryving der Kruiden. Ten derden maale heb ik het geheele Ryk der Planten, volgens hec Stelzel her Sexen, doorloopen, en eerst agtervolgelyk de Boomen, vervolgens de Heejlers, eindelyk de Kruiden voorgelleld, na dat ik de Palmboomen , als de voornaamften, vooraf had laaten gaan. Het meest van belang zynde, zo ten opzigt van derzelver Groeiplaats, Geltalte, onderfcheiding en Vrügtmaaking , als ook het gebruik , dat men van derzelver deelen en Voortbrengzelen , in de Huishouding en Ka. menleeving, of in de Geneeskunde maakt, heb ik beknoptelyk gemeld, naar dat zy voorkwamen in de orde der Klasfen, Kangen, Geflagten en Soorten van het Samenftël der Natuur, 't welk de Groote Linnjegs zo fchrander heeft ontworpen en voltooid. 't Getal der Geflagten , die ik befchreeven heb, zal omtrent twaalf'honderd zyn en dat der Soorten beloopt verfcheide duizenden. Hier mede , echter , is de befchryving der Planten wel ver heen gebragt, maar niet volkomen geëindigd. Van de tien Afdeelingeo , door my in de N a t u u r l y k e M e t h o d e gemaakt , zyn flegts de gemelde vier geboefc- ftaafij s Dd 3 II» Deel. XI. stok.  A2t Na-Berigt. ftaafd ; des 'er nog zes overblyven, die ten opzigt van de grootte by dezelven niet in vergelyking komen. Ik heb , om iedereen daar van te overtuigen , en tevens als in eenen op. flag het geheele beloop te vertoonen, de Geflagten , welken door my voor dezelven overgelaaten zyn en dus nog te befchryven ftaan, hier in orde laaten volgen. V. Afdeeling. BOL-PL ANTEN. Luit, Begrypende , buiten en behalve de genen die een eigentlyken Bohvortel hebben , ook de Lelieachtigen in 't algemeen en dus de volgende Geflagten. Driemannigen of van de Derde Klasfe. Crocus. | Morse a. Ixia. I WachendorfTa. Gladiolus. Commelina. Antholyza. Callilia. Iris. Zesmannigen of van de Zesde Klasfe. Hxmanthus. Crinum. Galanthus. Anr.ryllis. Leucoijum. BuibocoJmm. Tulbagia. ! AphyUantha. Narcisfüs. j Allium. Pancratium. , i Lilium. Fri-  Na-Berigt. 4*3 Fritillaria. Uvularia. Gloriofa. Erythroniurn. Tulipa. Albuca. Hypoxis. Ornithogalum. ^Scilla. Cyanella. Anthericurn. Polyanthes. Hyacinthus. Aletris. Akftroemeria. Hemerocallis. Melanthium. Trillium. Colchicum. Helonias. Asphodelus. Van de Negende , Elfde en Tmntigfte Klasfe , enz. VI. Afdeeling. GRAS-PLANTEN. Gramina. Waar onder alle de genen die Halmen draagen of Biesachtig opfchieten , en dus ook alle Soorten van Koorn of Graanen begreepen zyn. Butorous. Gethyllis. Orchis. Satyrium. Ophrys. Limodorum: Cypripedium. Sifyrinchiuni. Ferraria. Chryfitrix. Een en Tweemannigen. Cinna. Anthcxanthum. D d 4 Drii- 11. Deel. XI, Stuk.  424 Na-Berigt. Driemannigen of van de Derde Klasfe. xyris- Poa. Schcenus. Briza. Cyperus. Unie-Ia. Scirpus. Dactylis. Eriophorum. Cynofurus. Nardus. Feftuca. Lygeum. Bromus. Bobartia. süpa. Cornucopia;. Avena. Sacharum. Lagurus. ' Phaiaris. Arundo. Paspalum. Ariftida. Panicum. Lolium. Phleum. Elymus. Alopecurus. Secaie. Milium. Hordeum. Agroftis. | Triticum. Aira. Eriocaulon. Zesmannigen of van de Zesde Klasfe. Juncus. , Scheuchzeria. Oryza. | Triglochin. en lyeehuizige en veelwyvige. Tvpha. oiyra. Sparganium. Carex. Zea. Zizania. Tripfacum, Pharus. Coix. j Reflio,  Na-Berigt. 4-5 Spinifex. Andropogon. Holcus. Apluda. Ifchasmum. Cenchris. Atgilops. Manifuris. VII. Afdeeling. VARENS. Filices. Hier onder ..zyn de volgende Planten door den Ridder begreepen; naamelyk Die het Zaad Aairswyze voortbrengen. Equifetum. Onoclea. Ophioglosfum. Osmunda. Die het Zaad aan de Bladen draagen. Acroftichum. Pteris. Blechnum. Hemionitis. Lonchitis. Asplenium. Polypodium. Adianchum. Trichomanes. Die het Zaad aan den Wortel hebben. Marfilea. Pilularia. Ifoëtes. Dd II. D2Et. XX. STUK. VIII.  425 Na-Be» i ct. IX. Afdeelt, ng. MOSSEN. Musci. Deeze hebben, in 't klein, een Kruidige of Heefterige gedaante , als veelal uit Takjes met kleine Blaadjes en zigtbaare Vrugtfteeltjes beSaande,met de Meelknopjes of Bloat en jsngedekt. Lycopodium. Sphagnum. Porella. Phascum. Of VIII. Afdeeling. WIEREN. Alg*. Tot welken , behalve het gewoone Kruid van dien naam , hier alle dergelyke Waterplanten t'huis gebragt zyn, die niet tot andere Geflagten behooren: als Met blykbaare Bloemen. Zoftera. Zannichellia. Chara. Lemna. Met daiftere Vrugtmaakingen. Fucus. Ulva. Ceratopbyllum. Myriophyllum. Najas. Vallisneria. j Conferva.  Na-Beri ct. Of gedekt met een Huikje. 117 Fontinalis. Buxbaumia. Splachnum. Polytrichum, Mnium. Bryum. Hypnum. Of zyn met Kelkjes voorzien. jungermannia. Targionia. Marchantia. Elafia. Riccia. Anthoceros. Lichen. Tremella. Bysfus. X. Afdeeling. PADDESTOELEN. Fungi. Een byzonder Gewas zonder Blad of Loof. Met Hoedjes gedekt. Agaricus. j Hydnum. Boletus. I Pballus. > Zonder Hoedjes of ongedekt. Clathms. Helvella. Pcziza» Clavaria. Lycoperdon. Mucor. Dus  428 N A - B £ R.l g x. Dus ziet men , dat van de Bolplanten nog 5-3 Geflagten ; van de Grasplanten 58 Geflagten ; van de Varens 16; van de meren 11 ; van de Mos/en 20, en van de Padiejloelen 10 Geflagten te befchryven flaan. Dit maakt in 't geheel een getal van 168 Geflagten (*), 'c welk geen zesde deel is der Geflagten die reeds befchreeven zyn, en dus blykt, dat het flot van de befchryving der Planten, na het tegenwoordige, niet meer dan twee of drie Stukken, Van maatige grootte, zal bef]aan. Veelligt zuilen fommigen van myne waarde Leezert, opmerkzaame befebouwers van de Werken der Natuur, en inzonderheid de Liefhebbers van de Plantenkunde , alreeds voorheen eene invoeging of hier eene byvoegfng van de zo menigvuldige nieuwe Geflagten van Boomen, Heeüers en Kruiden , welke niet ter kennisfe van wylen den grooten Limnjeus gekomen zyn , verwagt hebben. Ik bedoel hier de genen, dié door de vlytige, kundige en geleerde Botanisten, den Heer Forskaohl in Gelukkig Arabie en Egypte ; den Heer Palus in Siberië ,• den Heer T h u k b e r c aan de Kaap; op Java, in Japan ; den Heer Fors ter in de Zuidelyke deelen des Aardbodems ontdekt en waargenomen zyn. Die Landen waren moog- lyk (*) Ik heb hier flegts de Ceil,g,en v:n liiïn.eus opgegeven: een.ge weinigen, daar by komende, zullen dit getal niet aanmeikelyk vergrooten.  Na-BerigT; 4*9 lyk nooit zo ver, zo diep en met zo fcherpziende Oogen doorfnuffeld. 't Getal dier nieuwe Geflagten is niet klein. De eerstgemelde heeft 'erin Arabie en Egypte 52 opgetekend: de Heer Th onberg aan de Kaap en in Japan meer dan co, de laatfte wel 1% Geflagten. Dit maakt een getal van byna anderhalf honderd nieuwe Geflagten , die dus dat der reeds bekende tot by de vyf tienhonderd vergrooten. Daar kon ik, van de Plasten, die my gedroogd, zo van de Kaap als uit Indie gezonden zyn, nog eenige nieuwen byvoegen. Van alle dezelven zou ik, wel is waar, de naamen, van de meeften ook de Kenmerken , doch van zeer weinigen de befchryving kunnen opgeeven: zodat ik, in deezen , aan het verlangen der Liefhebberen even zo weinig, als aan myn oogmerk en manier van behandeling der Natuurlyke Hiftorie zou voldoen. Hier komt by, dat nog veele Kruidkundigen in het nafpooren der Planten, op verfcheide deelen des Aardbodems, bezig zyn ; zo dat de Kruidkunde in 't kort nog meer vervullingen ftaat te bekomen ; welken een bekwaam Navolger van den Grooten RiddeT waarfchynlyk in 't vervolg behoorlyk zal fchiften en tot het Samenftel betrekken. Ondertusfchen kwam het my niet oneigen voor, den Leezer hier een Proef mede te deelen van de gemelde onderzoekingen. Van de Boomen , naamelyk , die buiten de Palm- en Kokosnooten, in het Eerfte Stuk van dit Werk be- II. DESt. XI, Stuk.  4S0 N i • B e 8 i c t, beichreeven , cie voornaamfte Vrugten tot Spy. ze in Oostindie uitleveren , was de hoedanig, beid der Bloemen onzen Ridder onbekend geweest; weshalve zyn Ed. dezelven uit het Samenflel gelaten hadt. Hy zou ze niettemin tot de Eenhuizigen kunnen betrokken hebben ; alzo het uit Rumphius genoegzaam bleek, dat derzelver Mannelyke Bloemen een Soort van Katten waren, groeijende, gelyk in onze Hazelaaren, van de Vrouwelyken of Vrugtbeginzels afgezonderd , op den zelfden Stam. Het gene tot de Vrugtmaaking behoort, is thans geheel opgehelderd : zo dat dezelven, die men in 't Maleitfch Nanca, Tsjampadaha en Soccun noemt, volgens den Keer Thunüerg onder de Eenhuizige Eenmannigen moeten geplaatst worden, om één Geflagt uit te maaken , volgende aan dat van Ceratocarpus, hier voor, bladz. 210 , befchreeven. Dit Geflagt heeftzynEd., nietten onregte, Raüemachia getyteld: aangemerkt de by • zondere Gunfte, zo door hem in 't byzonder, als door de Liefhebbers der Natuurlyke Hiïtorie in 't algemeen, genooten van den Wel Edelen Geftrengen , zeer Geleerden Heer Mr. J. C. M. Radermacher, die de aanzienJyke Waardigheid van Raad Extraordinair van Nederlandfch Indie thans met niet minder roem bekleedt, dan de Directie van het Bataviaafck Genootjchap , tot nut van Konlren en Weetenfehappen en ter bevordering van den Wel- vaarr  K A . B E r ï G T. 43* vaart der Oostindifche Volkplantingen, doot zyn Ed. en andere voornaame Perfoonen , in den voorleedenen Jaare 177Ö te Batavia opgerigt. Die Gunfte immers, van gedagten Wel Edelen Heer, is my in het befchryven deezei Natuurlyke Hiftorie by uitftek gebleeken» in de bezorging van zo menigvuldige Zaaken, inzonderheid het Planten-Rykbetreffende, welke hebben kunnen dienen, om dit Werk met keurlyke Afbeeldingen van Japanfche en andere Oostindifche Gewasfen, nooit te vooren in 't licht gebragt, te verfieren. In 't byzonder munt dezelve uit, in het toezenden van Takken met Blad, Bloem en Vrugt, zo gedroogd als in Liqueur , van de gezegde Boomen: des ik niet heb kunnen nalaaten , de befchryving daar van hier in te voegen en de Afbeelding naar myne Natuurlyke Voorwerpen te doen maaken. Ik zoude, wel is waar, reeds voor eenïgen tyd, op eene andere manier, de korte befchryving van deezen Boom , met deszelfs Kenmerken door den Heer T hun berg, die gezegde Wel Edele Geftrenge Heer my voor twee Jaaren hadt laaten toekomen , afzonderlyk in 'c licht hebben kunnen brengen ; maar onder de hand verneemende, dat die zelfde befchryving aan één onzer Vaderlandfche Geleerde Genootfchappen was medegedeeld, achtte ik best, af te wagten, welk gebruik hetzelve daar van maaken zou. Dit, nu , myns weeten s, niet ge- fchied, II. Dllt. XI STUK,  :43i W a - B £ r ï c tJ ichied, en misfchien uit gebrek van een ba* kwaame Afbeelding , of om andere redenen , agtergebleeven zynde; zo vond ik my bevoegd, om dezelve aan 't licht te geeven, en achtte de beminnaars der Plantenkunde , niet alleen, maar zelfs de Liefhebbers der Natuurlyke HiItorie in 't algemeen , pleizier te zullen doen met eene uitvoerige befchryving van deezen Boom; waar toe my zo wel de Reistogt van Kapitein Cook , naar de Zuidzee, als zeker Werkje van den geleerden Heer Etus, de noodige handleiding gaven. Men vindt in die beiden ook , wel is waar , de Afbeelding van een Takje , met Bladen, Bloem en Vrugten; maar de Liefhebbers zullen ligt zien, hoezeer de onze , door de kundige hand van den. Konftïgen Plaatfnyder , den Heer Philips, naar de Natuurlyke Voorwerpen vervaardigd, die anderen , waar de Vrugten van grootte als Karftengen zyn , overtreffe. De deelen der Vragtmaaking zyn 'er uit de Plaaten van voorgemelden Heer Forster, volgens deszelfs Waarneemingen , daar ik ook gebruik van gemaakt heb, bygevoegd. In Amfterdam. 26Sept. I775. MARTINUS HOUTTUTN. Medicina Soclor. B E«   PLAAT X< "XXVI  BESCHRYVÏNG VAN DEN OOSTINDISCHEN BROODBOOM. T^eeze is 't, dien men in 'c Maleitfch Soc cun, en op Java gemeenlyk 5o^oa noemt, waar van Rumphius den Latynfcben naam Soccus ontleend hadt. Men geeft 'er, op Makas far, den naam van Bakar, op Ternate dien van Gomo, en verder onder de Amboineezen dien van Söun of Sune aan. Hy is eerst kortlings in byzondere. aanmerking gekomen; hoewel Dampier verhaalt, dat op één der Ladrones of Dieven-Eilanden, in de Groote Zuidzee, zekere Brood - Vrugt groeide op een Boom, met donkere Bladen, aan wiens Takken Vrug* ten hingen als Appelen , van grootte als een Stuivers Bol. Rypzynde, wierdt dezelve geel, zagt en zoet van merg; maar het Landvolk nam dezelve groen en bakteze in een Oven tot de Bast zwart ware, dien zy affcbraapten, eetende dan het binneofte, 't welk wit en zagt was als de kruim van nieuwbakken Brood , zonder Zaad of Steen , doch, een Etmaal bewaard zynde, wrang wierdt. Agt Maanden in 't Jaar hadt men het genot van die Vrugten en geduurende deezen tyd aten de Inlanders geen ander Brood. Zy verhaalden , dat men Ee 'er ii. Ceel, xi, Stuk.  434 Beschryving van den 'er op alle de Ladrones overvloed van hadt, imar hy hoorde 'er niet van fpreeken op eenige ar.dere plaats. Duor Valentvk is deeze , onder den naam van Sockomboom , befchreeven, doch by verfchilt van de Jnsjeli aan de Malabaarfe Kust voorkomende. Men weet thans dat hy in geheel Indie gemeen is en op de Ooftelykfte Eilanden, inzonderheid in de Groote Zuidzee, de voornaamite Spyze voor Menfchen, Vee en Vogelen,uitlevert. Lord Akson nam 'er, byzonderlyk op 't Eiland Tinian , een der gedagte Dieven Eilanden, twee Soorten van waar, de eene eigendyk Broodvrugt, Rima, de andere Ducdu genaamd. De eerfte groeide aan een Boom , wat groo:er dan onze Appelboomen, zegt hy, met breede donker groene Bladen,die vyf Infnydingen aan ieder zyde hadden. Zeer flegt is dan die Boom in zyne Reisbefchryvjng afgebeeld. De Vrugt, aan Steeltjes als Appelen hangende , was byna rond, zeven of agt Duimen in roiddellyn en hadt een dikke raaije Schil, aanrypende geel van Kleur. De Ducdu geleek 'er veel naa , doch hadt de Bladen langer en niet zo veel ingefneeden; de Vrugt van byna gekke grootte, maar van figuur als een Meloen, bevattende dertien of vyftien ZaadPitten of Nooten , als kleine Karftengen , die gebraden zynde zeer wel fmaakten. Het Scbeepsvolk gebruikte , geduurende hun verb'yf op Tinian, geen ander Brood. Dit hadt alleen 'c ge-  ÖOSTïN DISCHEN BROODBOOM. 435 gebrek, van, oudbakken zynde, wrang te worden en fchilferig , eenigermaate (zegt hy) als het Aardappelen-Brood , in de Westelyke deelen van Engeland. Men kon het echter hier voor bewaaren , door het, nieuwbakken zynde, aan Schyven te fnyden en in de Zon te droogen 5 waar door het de fmaakelyklte Biskuit wierdt (*). Nader is deeze Boom bekend geworden, door den Reistogt van Kapitein Cook naar de Zuidzee, in den jaare 1769 en 1770, met de Heeren Banks en Solander. Aan het Eiland Tahiti, federt zo vermaard geworden, komende , bragten deszelfs Opgezetenen hun onder arderen de Broodvrugt, die hy zegt te groeijen aan een Boom, van grootte byna als een middelmaatige Eik, hebbende de Bladen ovaal en dikwils anderhalf Voet lang, met diepe Infnydingen als die van den Vygeboom , naar welken zy geleeken door hunne dikte , kleur, en door een Melkachtig Sap, dat zy , gebroken of gekwetst zynde , uitgaven. De Vrugt hadt ongevaar de grootte en figuur van eens Kinds Hoofd, met de Oppervlakte Netswyze als die van een Truffel, gedekt zynde met een dunne Huid ,• den Steel als het Hecht van een Mesje. (*) Extrafl frent ttri Anfons foya^e to tht Senth Stat by John Ellis 1775- In 't Nedetduitfche Werk van Ar». ïon , by den Boekverkonper Is. Tirkn uitgegeven, vindt men de befchryving wat verfchillende. Ee a II, Deel, XI. Stok,  436 Beschryving van den je, Het Vleefch , onder de Schil, was zo wie als Sneeuw en een weinig fteviger dan verfch Brood. Men fneedt de Vrugt in drie of vier Hukken, en braadde ze voor dat men ze at. De Smaak geleek eenigermaate naar dien van den Stoel der Artisjokken. Deeze Vrugt kon men zeven of agt Maanden lang van de Boomen plukken ; maar, om 'er in den tusfchentyd , dat is in de vier laatfte Maanden des Jaars, ook van voorzien te zyn, maakten de Indiaanen daar vaneen Zuurdeeg, Mahie genaamd, welks bereiding dus door hem befchreeven wordt. „ Men vergadert de Vrug„ ten, nog niet volkomen ryp zynde, en legt„ ze op hoopen, haar digt met Bladen toedek,. kende. In die ftaat ondergaan zy een Gif„ ting cn worden onaangenaam zoet. De Klok„ huizen 'er dan geheel uitgehaald zynde, door „ zagtjes aan den Steel te trekken, wordt het „ overige in een Kuil gefmceten, die tot dat „ oogmerk, byzonderlyk, in de Huizen is ge„ graven , en van onderen zo wel als aan de „ zyden zorgvuldig met Gras bekleed. Men „ dekt het alles roet Bladen en legt 'er zwaare „ Steenen op. In deeze ftaat ondergaat het „ een tweede Gifting en wordt zuur: waar na „ het in veele Maanden niet verandert. Wan„ neer men *t noodig heeft , neemt men het „ uit den Kuil , maakt het tot Ballen, windt „ het in Bladen en bakt het: dus toegemaakt ,, blyft het vyf of zes Weeken goed. Het wordt n 20  OOSTI ND ISCHEN BROODBOOM. 437 „ zowel koud als warm gegeten en de Inboorlin„ gen doen zelden een Maaltyd zonder 't zel„ ve; maar de Smaak was ons zo onaangenaam „ als die van in de Pekel gelegde Oiyven, ,, gemeenlyk , wanneer merze de eerfte maal ,, eet- Nogthans was 'er een Heer in ons Ge„ zelfchap, die den Smaak van Mahie boven „ dien van deveriche Broodvrugt verkoos"(*J. Op Java en in andere deelen van Indie, daar men overvloed van Ryst of ander Koorn en Vrugten heeft, wordt de Broodvrugt zo veel niet gebruikt. De Inlanders, evenwel, eetenze fomtyds gebraden, fomtyds met Suiker gekookt ; maar het is een zwaar Voedze!, hard om te verduuwen en dus dienftigst voor arbeiizaame Menfchen. Die op Java en de andere Westelyke Eilanden groeit, is meest a's de gemelde , zonder Zaadpitten naamelyk ea de oudfte Lieden op Tahiti hadden DoctorS ola n der verzekerd , dat 'er weleer een overvloed van Zaaddraagende Broodboomen was geweest , doch dat men die verwaarloosd hadt, als de anderen beter achtende, welke door Uitloopers of Looten worden voortgeteeld. Maar op de Molukkes en Zuidoofter Eilanden zyn de Zaad of Korreldraagende Broodboomen gemeenmen vindt geene Negery zonder dezelven en het Landvolk leeft meest van de Pitten, die daar in ver- (*) Vcyagt «ƒ Ccf.iün Coos &c. Ee 3 II. Deel. XI. Stuk.  438 Beschryving van den vervat zyn , even als in fommige deelen van . Vrankryk van Karftengen. De eerstgernelde of eigentlyke Broodboom wordt van Rumphius Soccus Lanofus , of Wollige Soccusboom geheten ; in 't Maleitfch Soccun Capas, of Katoen - Soccus , wegens het Wollige Vleefch , dat eenigermaate zweemt naar Katoen of Kapok. Hy merkc aan, dat deeze Boom weinige , fpreidende , kromme Takken heeft, met Bladen, zo ruim geplaatst, dat men 'er van alle kanten door heen kan zien. De Bladen, zegt hy, groeijen veelal op 't end der Takken, Roosachtig by malkander, zes of zeven in getal en vertoonen zig dus als een Kaarskroon. Zy zyn zeer groot en ftyf, met een dikke middelrib , omtrent twee Spannen lang, aan de kanten diep ingefceeden, met vier of vyf puntige Kwabben. In 't aantasten zyn zy niet ruig , zo min als de uiterfte Takken. die in een lange Snuit eindigen , welke uit famengerolde Bladen befhat. Gekwetst zynde geeven zy, zo wel als de geheele Boom, een zeer kleverig Melkvogt uit. Iu 't midden van de Roos der Biadi s een lange ronde Staart, omtrent een Duim dik en een Hand lang, buigzaam, zagt en Wollig,die het Bloeizelmaakt, waar agter de Vrugtbeginzels van een Hartvormige figuur , voortgroeijende tot een Vrugt, welke de grootte krygt van eens Kinds Hoofd. Derzelver Schil is dik en groen, bezet met vyf of zeshoekige Wratjes , welke aanmerkelyk ver-  OosTlND I SCHEK BROODBOOM. 43O verheven zyn , doch niet fpits of fteekende gelyk in de Durioenen, naar welken deeze Vrugt anderszins zeer gelykt Verwonderlyk is 't, dat Boomen van het zelfde Klimaat, wier Vrugten zo veel overeenkomt hebben, in Vrugtmaaking dermaate verfchillen. Gedagte Autheur, immers, plaatftde Durioenen in den eerften rang, als de fmaakelykften en laat daar op de Nancaas en Tsjampadahaas of Soorzakken volgen , befluitende dan met de Sockums of Broodboomen. Van deeze, zegt hy , bevat de Vrugt een Wolng Vleefch , drooger dan dat der Soorzakken en ongelyk minder aangenaam dan de lekkere Geley of Slym der Durioenen. Men fchilt 'er den buitenften Bast af en fnydt dat Wollige Vleefch in ftukken , die dan gebraden, en vervolgens in Vleefchtat of Kalappus-Melk gekookt of geüoofd zynde , een Smaak hebben byna als de Stoel der Artisjokken. Dit deen de Amboineezen veel, doch anderen bakken 'er in de Olie Koeken van en fommigen droogen het Merg aan Schyven gefneeden , om het lang te bewaaren ; gelyk op Sumatra veel gefchiedt en ook elders, als bevcorens is gemeld. De (*) Zie de befchryving van den foriia-Batm, waarvan ik thans ook , zo wei een Takje met Blad en Bloem, als de Vru5t in Liqueur bezit , in bet II. Deels , UI. stuk «ïeezer H***tjb Kf.orit, b!adz. 209 , enz. Ee 4 H. Deel XL Stuk..  443 Beschryvino van den De Boom heeft een Afchgraauwe of byns witte Schors , waar uit, waoDeer men 'er ia bakt of fnydt, een witte kleverige Melk zypelt, als gezegd is , waar van men, met Kalappus-Oly, een fterk Vogellym maakt. De Takken afkappende, loopt die Melk alleenlyk uit den Bast , en uit het Hout niets dan een Waterig Vogt. Tot den Huishouw kan het niet gebruikt worden, maar het Hart van geheel oude Boomen wordt fchoon geel, en kan tot Plankjes gezaagd worden, daar men Kistjes van maakt, die zig zeer fraay laaten polyften.. Ook is het, als een goeden Klank gèevende, tot Trommels in gebruik by de Amboineezen. Van deezen Broodboom komen aanmerkelyke Verfcheidenheden voor. Men vindt 'er met minder ingefneeden Bladen , die fomtyds geheel ruig zyn , gelyk in de Wilde Sockumboomen, Soccun Utan of Batu genaamd; maar het voornaamfte verfchil beftaat, als gezegd is, daar in, dat fommigen in 't geheel geene anderen weinige, anderen veele Zaadpitten of Nooten bevatten. Deeze laatfte, genaamd Soc-. cun Bidji of Korl - Sockumboomen , hebben ruige Bladen en Vrugten met veele Punten be. zet , doch niet fteekende. Het eerfte wordt aangemerkt een misdragt te zyn; hoewel men de Boomen , die Vrugten zonder Pitten geeven, als gezegd is, op zig zelf ook kan voort- tee-.  00st1nb ischen broodboom. 441 teelen , en hier van maakt men het meefte werk op Java en de nabuurige Eilanden. Het fchynt dat daaromtrent byna het zelfde plaats hebbe, als met onze Perüken, Pruimen, Appel- en Peerehoomen , die wild zyn, wanneer menze van Pitten teelt: doch tam en vrugtbaar , wanneer zy van Uitloopers gekweekt worden en vervolgens door Enting of Afzuiging bekwaam gemaakt en verbeterd. 't Schyntdat de Heeren For ster, zo wel als Kapitein Cook, alleenlykden Broodboom, die Vrugten zonder Korrels draagt, te Batavia aangetroffen hebben. Immers, zy zeggen, „ de „ Vrouwelyke Vrugtmaaking misdraagt in het „ Gewas , dat men aankweekt , en daar door „ is de befchryving onvolkomen geworden" (*), Ik heb dezelve niettemin , benevens de Afbeelding der Vrugtmaakende deelen, hier van hun ontleend, als volgt. A R- (*) Fruftifïcatio Fceminea abortat in Phnta culta; hinc imperfefta evaf.t descriptie Char. Gen, Plant. Lond. 1776. p. 101. Ee s li. deel. XI. Stok.  442 Beschrïving van den Artocarpus. Monoikia mooandria. Flores Masculh Cal. Spathct nullas. Spadix fimplex, clavatus, nudus, teres, Flosculis innumeris fesfilibus teftus. Perianthium proprium, minimum,Mem« b'anaceum , bivalve, Valvulis Eequalibus , concavis , oblongis, an femper claufis? Cor. nulla. Stam. Filamentum unicum brevisflmum, in fundo Perianthii. Anthera erecta, oblonga , longitudine Filamenci. Flores Fosminei in eadem Arbore. Cal, Spathce bivalves Ovato-Lanceolata?com. presfa;, deciduEE. Spadix ovatus, Germinibus plurimis con- natis tectus. Perianthium proprium nullum. Cor. nulla. Pist.  oostindischen broodboom. 443 Brood boom. Eenhuizige eer.matmigen. De Mannelyke Bloemen. De Kelk. Geene Bloemfcheeden. Een enkelde Bloemfteng , geknodst, naakt, fpilrocd , mee ontelbaare ongedeelde Blommetjes gedekt. Een eigen Bloemkasje, zeer klein, Vliezig, tweekleppig, met gelyke Klepjes , die holrond en langwerpig zyn, mooglyk fomtyds gaapende. De Bloemblaadjes ontbreeken. De Meeldraadjes. Een zeer kort op den bodem van 't Bloemkasje. Het Meelknopje opgeregt, langwerpig, zo lang als 't Draadje. Vrouwelyke Bloemen op den zelfden Stim. De Kelk. Tweekleppige Bloemfcheeden, Eyrond. Lancetvormig, famengedrukt, afvallende. Een Eyronde ïtoel, met veele famen- gegroeide Ziadbeginzels bekleedGeen eigen Bloemkasje. De Bloemblaadjes ontbreeken. De Stam* II. DOL, XI. STUB.  444 Bes cm y vin g van den Pist, Germen cuneatum , apice Globefo aaiminatum. Stylus nullus. Stigma punctum prominulum marcescens. • Per. FruEïus Ovato - Globofus, Farinaceus conftans Germinibus connatis, Superficie figuris hexagonis irregularibus exaratus. Sem. Pro üngulo Germine folitaria, oblonga, apice Piló' longo coronata, infidentia Receptaculo in centro Fructus , immerfaque Pulpa. Gezegde Heeren hebben de Afbeelding der Vrugtmaakende deelen gegeven als op onze Plaat LXXVI; alwaar a de Mannelyke Bloemfteng of Kat aanwyst.naar myn Voorwerp verbeterd , welke bekleed is met ontelbaare Blommetjes , in de natuurlyke grootte als b voorkomende, by c vergroot en geopend by dt waar door het Meeldraadje ia 't gezigt komt met zyn Meelknopje. Voorts wysteaan, het gene men gewoon is het Schepzel te noemen, zynde by/ in Doorfneede vertoond, waar uit blykt, hoe de Zaadbeginzels g , of onvolkomen Zaaden , in 't midden van de Vrugt, op den Stoel zitten , maakende derzelver Haairtjes , waar- fchyn-  oostindischen broodboom. 445 De Stamper. Een Wigvormig Zaadbeginztl, aan den top gefpitst Klootrond. Geen Styl. De Stempel een uitpuilende verdwynende Stip. De Vrcct, Eyvormig Klootrond , Meelig, uit famengegroeide Zaadbeginzels beftaande en aan de Oppervlakte met onregelmaatige zeshoekjes uitgegroefd. Zaaden voor ieder Zaadbegirzel één, langwerpig, met een lang Haairtje gekroond , zittende op den Stoel in 't midden van de Vrugt, in het Vleefch begraven. fchynlyk , die Wolligheid, van welke bevoorens gefproken is, in het Vleefch der Vrugt h. Zy zeggen , dat de Vrugt deezes Booms, zynde de eigentlyke Broodvrugt, op hunne Plaat 51 , fl , is afgebeeld in de Natuurlyke grootte: maar dezelve heeft aldaar flegts de grootte van een Vuist , zynde op 't laDgfte vier, en vierdhalf Duim over 't kruis, dat wel een kHn Kinds Hoofd zou zyn, waar by de Authe-u'en die Vrugt vergelyken. De uitdrukking , beken ik, is zeer onbepaald , en waarfchynlyk zal dezelve, naar den Grond en Groeiplaats , aanmerkelyk in grootte verfchillen ; als blykbaar is in alle Vrugten. Ik heb van ii, d.EL. xl STTJK,  446 Bp.schryvino van den van den Wel Edelen Geftrengen Heer Radermacher, voorgemeld , berigc ontvangen , dat deeze Vrugt agt of negen Duim lang valt, doch een weinig dunner, zynde eer langwerpig dan volkomen rond ; zo dat de grootte ongevair moet zyn als eens volwasfen Menfchen Hoofd. Op Java, zegt zvn Wel Edele, groeit ook de Korldraagecde , Soccus Granofus by Rumphius genaamd, en Soccun Bidji of Timboul by de Inlanders, welke vol Pitten is en dus Zaad- Rademachia. Monoikia monandria. Flores Masculi. Calyx nullus. Amentum Cylindricum, fuperne fenfim incrasfatum, Spithamssum, Floribus totum teftum. Co rol la dipetala. Petala oblonga , concava, obtufa, villofa, alba, Filamentum. includentia. Stamen unicum intra ilngulam Corollam, Filiforme, diaphanum, album, Corolla 'ongitudine. Anthera pyramidalis, flava. Flo-  oostindischen broodboom. 447 Zaaddraagende. De Waarneeming , ten dies opzi-te, m akt de befchryving van deezen aan» merkels ken Boom volkomen , gelyk dezelve door den Heer DccV-r Thonberg, ter plaatfe zelf is opgemaakt, als volgt (*). Rademachia. Eenhuizige eenmann:gen. Be Mannelyke Bloemen. De Kelk ontbreekende. Een Roltonde Kat, opwaards, allengs dikker, een Span lang, met Bloempjes t'eenemaal gedekt. De Bloem tweebladig. De Bloemblaadjes langwerpig, holrond, ftomp, pluizig , wit , het Meeldraadje influitende. Eén Meeldraadje in ieder Bloempje, Draa_acL.r;gdun ,doorfchynend , wit, van langte als de Blaadjes. Het M' eiknopje pieramidaal , geel van Kient. Ds (*) lk deel he» volgende mede , uit een eigen Latynfch Handfchtifc van Je 1 rieet Thunberg , my door zyn We! Ed. Gefhenge bet. r. d. II. DEEL. XI. STUK.  44$ Beschryving van den Flores Foeminei in eadem Arbore. Calyx nullus. Pericarpium ovatum Germim» bus tectum. Corolla nulla. Pistillum. Germina convexa, frequents* iima , fexangulata. Stylus unicus , Fiüformis perfiftens. Stigma unicum vel duo , Capillana, revoluta, Li* neam longa. Pericarpiom. Drupa o vata , murïcata , Carnofa multilocularis. Nuces multipüci ferie imbricata? , ovata* , oblique triquetras , Tunica tenui veftitae, magnitudine Juglandis. Nu* deus albus. De bekriopte Geflagts-Kenmerken der Ra. demach i a zyn dan, volgens zyn Ed., de Mannelyke Bloemen tweebladig , zonder Kelk, met één Meeldraadje ; de Vrouwelyke zonder Kelk of Bloemblaad es, met één Styl of Stamper en een Vleezige Vrugt met veele Zaadhokjes. Hier van telt hy twee Soorten als CO  ÖosTiNDiscHEN Broodboom. 449 De Vrouwelyke Bloemen op den zelfden Stam» De Kelk ontbreekende. Een Eyronde Stoel, met ZaadbeginzeJs bekleed. Geen Bloemblaadjes. De Stamper. Menigvuldige, verhevenronde, zeshoekige Zaadbeginzels. Een>en= kele Styl, Draadachtig, blyvende. Een of twee Stempels, Haairachtig, omgeboogen, een Linie lang. De V R ü g t Eyrond, gedoomd, Vleezig, veelhokkig : Nooten bevattende die in veele ryën op malkander leggen i Eyrond, fcheef driekantig, met een dunnen Dop bekleed, van grootte als een Ockernoot; waar in een witte Kern. (ï) Rademachia met ingefneeden Bladen: fc Deeze, die de Nederlanders Broodboom noe- «A<*»«ifo ' ■ , • tt Gefnip- imen, heet in 't Maleitfch, naar zyne drie Ver- perde. ïcheidenheden , voorgemeld, Soccun Capas ofpl»iXXVI* Katoen-Soccus; Soccun Bidji of Korrel-Soccus: Soccun Utan of'Wilde Soccus. Hy maakt 'omftreeks Batavia een regtopftaande Stam, van bo. (1) Rademachia Fol. incifis. Thunb. ids. Soccus Lanofns feu Soccus Capas vel Katoen • Soccus - Boom. Rumph. -Amb. ï, p. 110. Tab. }i. (8. Soccus Granoais feu Soccun Bidjt vel Korrel - Soccus - Boom. Rumph. Amb. I. p. in. Tab. 33* y. Soccus iilveftris feu Soccun utan , vel Wilde SoccujBoom. Rumph. Amb. i. p. 114.. Tab. 34, Attocarpus. Forst; Char. Gen. p. f81. t. s!. Ff II. Deel. XI. Stuk.  450 BE8CHRYVIN6 VAN DEI» boven Takkig, v\f Vademen hoog, zo dik als een Mar om zyn Middel. De Takken zyn uitgebreid . de Bladen, aan dezelven, groeijen over» hoeks, kort kefteeld > langwerpig , tot over 'c midden diep ingefneeJen , negenkwabb;g , ge. heel effenrandig , uit den haairigen iets ruuwachtig , uitgebreid , van boven denker groen met bleeke Ribben, van onderen bleek. Zy zyn fomtyds twee Voeten lang en een Voet breel» geplooid , kleverig , geevende , zo wel als de geheele Boom , wanneer menze kwetst, een Melkachtig Vogt uit. De Bladfleel is byna driekantig, dik, ruig, een Duim lang. De jonge Bladen zyn omwikkeld met twee ongedeelde, Lancetvormige , fp;tfe, holle, ongetande Stoppeltjes, die afval'en , van binnen glad, van buiten ruig, een Hanïpam groot. De Bleemen9 aan de enden der Takken , in de Oxcls deiBladen, M.inneb.k en Vrouwelyk , elk byzonder, voortkomen'e, h bben een opftaanden ronden ronden ruigen Steel van twee Duimen langte , byna een Vinger dik. De Vrugt onryp zynde groen, ryp zynde geelachtig, van grootte als eens Kinds Hoofd, valt verfchillende: of onvrugtbaar gedoofd, met Sleuven tusfchen de Zaadce,inze!s Ne.swyze getekend , zeer korte Stampers en zeer kleine Zaaden; of vrugt» baar , met lange Stampers en Zaadbeginzelss llekelig gedoomd en met Noo:en gevuld. Deeze befchryving van den Broodboom, door den Heer Thünbsrg, komt in 't zaakelyke mee  Oosf indsschsn Broodsoom. 452 met de voorgaanden overeen , uitgenomen het laatfte, dat de Vrugten ftekelig gedoomd (mu« vicati vel echinati) zouden zyn ; 't welk Rumphius volftrekt ontkent s zeggende dat de fpitfen of hoekige Doorntjes, waar mede de Schors bezet is, week zyn en geenszins fteekende; zo dat men dit flegts van eene gedoomd- of fte* keligheid, naar 't uiterlyk aanzien > zal verftaan moeten. De ruigte der Bladen heeft meest in de Wilde Soccus , en byna niet in de Tamme of Katoen - Soccus plaats; gelyk my uit de daar van gezonden Exemplaaren blykt ; waar van de Vrugt ook naauwlyks oneffenheden heeft. Ook bevind ik de Bladen zo diep niet ingefneeden, hebbende altoos aan de ééne zyde een punt meer dan aan de andere; 't welk dezelven, in myne Exemplaaren , tien- of agtkwabbig maakt. "£ Schynt dat zyn Ed. de befchryving op alle de drie Verfcheidenheden toepasfelyk heeft willen maaken. Wat zyn verfchil in de Geflagts - Kenmerken met die van de Heeren Forst er aangaat, ziet men ligt, dat het flegts verkiezingen zyn, de twee Blaadjes, die het Meeldraadje influiten, voor een Bloempje of voor een Kelkje te neemen ; 't welk in veele Planten naauwlyks te onderfcheiden is, gelyk wy bevoorens meermaals gezien hebben. Het overige beftaat ook meest daar in, of de Bloemfteng, veel naar die van het Kalfsvoet of de Lifchdodden gelykende, in't eerst overend ftaande, voor een Kat te houden Ff a Zy; II. Deil. xl stuk.  45» Beschry vtng van den zy ; die meest nederhangen en met Blikjes of Kaffige Blaadjes zyn voorzien (*). De Afbeelding van den Broodboom, welke men in 't Werk van A n s o n vindt, deugt niet, gelyk ik reeds heb aangemerkt. Wenfchelyk ware het, dat zulks niet van meer Afbeeldingen en befchryvingen in dat Werk gezegd kon worden. Misfchien zyn daar van dergelyke redenen geweest, als de Heer For s t e * , in zyne Voorrede , te berde brengt, ten opzigt van de Reisbefchryving van Kapitein Cook, waar in ook, zo hy vervolgens aanmerkt,Plaaten voorkomen , die gartfch niet echt zyn j wat de geftalte der Menfchen aangaat. Van het Loof des Broodbooms, die aldaar op Plaat 16 vertoond is , kan men weinig oordeelen , doch de Vrugten hangen 'er veelal aan te lange Steelen ; gelyk zelfs blykt uit den Tak, die op Plaat 10 is afgebeeld , met drie Vrugten als op malkander gegroeid. De Afbeelding van den Heer Ellis fchynt naar die figuur gemaakt te zyn, doch aanmerkelyk verbeterd, met twee Vrugten, in wier Oppervlakte, evenwel, ook een aanmerkelyk gebrek plaats heeft, alzo dezelven niet met zulke rorde Tepeltjes zyn bezet. Demyne, op Plaat LXXVI, is zowel naar myne gedroogde Takjes, Bladen, Bloemen , als naar de genen, die ik daar van met eene (*) Amentum Calyx ex Receptaculo communi Faleace». Gemmaceo. Pbil. Bstan. p. sz.  Oos'tindischen Broodboom. 453 eene Vrugt, van grootte als een kleine Vuist, in Liqueur bezit, door de hand van den kundigen Piaatfnyder Philips opgemaakt en zo naa aan 't natuurlyke gebrast, als in de verkleining mooglyk was : ten einde den beminnaaren der Plantkunde een fchets te geeven van *t Gewas van deezen zonderlingen Boom. Men moet alleenlyk opmerken , dat hier weinige Bladen en maar ééne Bloemkat in Plaat vertoond zyn, om alles zonder verwarring nader te kunnen brengen aan de Natuurlyke grootte. Als ook dat de Vrugt, los zynde van bet Takje, op de bekwaamfte plaats daar is aangevoegd , zonder acht te geeven, dat zy doorgaans iets laager groeije dan de Bloem. (1) Rademachia met onverdeelde. Bladen. _ "« tb'ia m«- Van deezen Boom tekent de Heer Thont* berg alleenlyk aan, dat hy van de Neder!an-■ i*5 St.Barbers Kruid. i.687 Bafilik of üalfemkrüid f. 416 Basterd-China. *.6+' Muur. k, 682 Saffraan. *-522 Wederik. ft 445 patatas. g- 5fi 9 Batattes. I- 359, ,364 Bathengel. 286 Bdellium. (Gomharst) ft. 20? Bedelaars • Kruid. i. 206 Beekeboom. g- 89 Beekfchuim. «.516 Beemd-Diftel. k.490 Beerenblad of Wortel. /.201 Beeren- Klaauw. b 98, *-S87 Beeren - Oor. g 483 Beeren-Poot, ƒ.414 Beerwortel. ft. 67 Beete • g 7*3 Beetklim. h 249 Behen - Wortel. /. 38 Belladonna. g 655 Berg Alfem. * 799 Anjelier. b 259 Boontjes. k, 234 Berg-Gors. *. ig0 Filipendula. i. 477 ■ ufslook. ft. 638 Krop. h 650 Pcteifelie. ft. 70 R?p nee. g 59» SaniK ! 55* Zoethout. k 285 Venkel. ft. iSS Btrnagie. g-*5° Bertram. . k. 706" Bes • Melde. g. 67 Betome. . ». 340 Beursjes - Kruid, j 62* Bevernel. . ft. 219 Bezemkruid. g. 328,781 (klein) i. 621 Biggenkruid. k. 435 Bietwortels. g. 784 Bilfemkruid. g. 636 Bingelkruid. /, 369 Bitterkruid. k 357 Bitter Moes. g. 7^6 Blaaskelk. h. 594. Blaaskruid. g. 6-8 Bladbloem. j. 217 Bladderkruid. $. 206 Bladloos. ft-525 Blik. f. 5+ Bloedkruid. g. 332.ft.390 1.83 Bloemkool. j. 713 B:oempjes in't Haar, 1.17e Bloemriet. g. 3 Blootzaad, i, Boekweit. 493 Boek win Je. ft. 485 I oelkens Kruid. k.555 Boeren B-onen. ifc.209 Boeren -Kers. i.624 Buerenplaag. fc. 465 Bokje. b. 554 BoKkeblad. «.530 Boksbaard. k. 345 Boks.  BLADWYZER, Eok:boonen. g A9' Bolderik. h.669 Boni'emkruld. **- 201 Boom-Aloë. li- 368 Booxplaag. I IS3 Boonea. ^Boeren cf Tuin-) k. 209 (Rooxfche of Turkfche) k. 132 Boonkmid. i. 295 Bontjes. (Wilde-) k.209 Qolwortel, k. 77 Bootjes-Vrugt. »'öio Bxitpeul. t. 250 Borltekrans. 1'. 379 Bolcü-Ananai. ft. 324 Haanevoet. ï. 195 Zuuri-g. J.272 Boterbloemen, i. 241,264 Boterkruid. g. 129 Bourgoens H007. k. 314 Braarnr-oos. i. 46 Brandenetel.^ /. 221 Breekbeen. (Mslkgee- veui) ft-742 Bremraap. »• 557 Breuksruid, g, '63. k. 703 Brükruid. «.652 Brirannica. ft 399 I Bruine.is. ;'. -37 B-ur.ecj.s, ' *'. 219 j Bruinheiiige. *'. 326 Bruinkooi. i 71S Br/onie. i. 329 Bubonac, s. 655 Ev-:ru:d. 1221 B/voet. 573 ) 584 C. Caravances. k. 142 CaiJcbcnrrtifct 4. 50 C-rüiüs • Oogen, ft. 671 Chryfanth. ï. 73* Cicers. A.216 (Wilde) *• 265 Cicore.-. *• 44 691 Dalr.ruid. ft, 346 > 775 Damastbloemen. «.70* Dianthera. S-!I7 Dikblad. ft- »9S Dille. ft- 2ia Diptam, i.383 Dillïl. *- 49° Dokkeblad. "1.54.5,656 Dol-Appeien. g- 677 Doiiraid. g. 655 Dolle Kervel. ft. 56, 158 Dopdeibaard, ft. 778 Donderbocnen. ft. 643 i 'o. -ira.i. g r553 , 4:0 BbOEB. «.467 (Spaaa'che) i. 47 Doorn Appei. £-630 Doofn-BcnI. i. 107 Doornzaad. ft. 37 Doorns en Ditteien. k. 500 Doorwa; ofDeiirwas. ft. 20 DooteNeteL i.33ï Doteer. g. 379 Poocétte. 5.598 Draakciibloed. rt-393 Draaker.wortei. g. 35S Diaaiskop. »', 405 1 Stt  BLADWYZEpt. Dragon. k 588 Driebloem. h. 53-7 Drie-Ü ffel of Veld Safff.ian. *.5«j Driiè'er.heids Bloem. / 14.1 \ Drieflip. k 8=6 | i>k-it<-c;n. g 6L2 Droevig Kruid, 1.2*7 Drölbloe n. i. 250 Dn. gbloem. ft 59'-> Dropwortel. « 4'> DruTkru d. i 117 A 2,45 Dunveb oem. h 133 Druivmkruid. S 777 Dubbelblad. h 51 5 Duhbtlkelk. 815 Dudaim. Z 324 Duivekervel. ft. 75 Duivelsbeet. £.240 Duivelsboonen» k.150 Duivelsdrek. h. 86 Duivelskruid. »". 162 Duivëlsinelk. b. 7*3 Duivels - Gogen. g.6?o Duiven voet. ft. 31 Duizendblad. ft. 792, 802 Duizendgrein. g. 218, 767 Duizendgulden -Kruid.g.824 Duizendknoop. h. 459 Duizendfchoon h, 579^.254 Dwangkruid. ' ft. 443 E. Ecüpfis Plant. ft. 807 £ leldiftel M93 Een Had. £-352 Eendei poot. ». 84 Ecrerprys. g 75 EgdM 1 n. Egelgras. i.224 1 Eijer PLi t. g 678 I Eü vai. Jeiufalem. g. 777 ! 1 Eindeloos. b. b j < Elskruid. **. 60S Endi>ie. ft. 448. Rrgelwortel. A. .09' Eppe. 227 229 Erven. ^. 178 215 Erwt. ft 173 Erwten. (Platte) ft. (Wilde) ft. 177 Kspatfeite. *. 24? E fche-,kruid. ft. 512. KvrrworteJ. ft. 4^9,^08 Ezels-Doorn. ft. 496 Komkommers. /, 300 Komyn. h. 95 Oogen. t-ifo Ezelsreuk. g. 448 F, Fenegriek, ft. 320 Ficoides. j. 37 Fiekruid. »-679 Fiftelkruid. j. 470 Fluweelbloero. jfc. 726 Amaranth. /. 262 Fonteinkruid, g. 388. h. 465 Franjebloem. g. 329 Fynftraal. ft. gig G. Gajate-Struik. ft. 229 Galanga. g. 25 Galantwortel. ft.j694 Galbanum-Plant. h. 130 Galkruid. g, 120 Gamander. i. 271 Gamanderlyn. /. 286. g, 98 Ganzebloen-en. ft. 741 (Geele) ft. 750 Ganzen iftel. ft.426,361 3 nzerik. i. 54 Sanzt-voet. g, 771 jardeiobe, ^565 Gar.  B L A D W Y Z E R; Garnaalen-Moes. g. 716 Geelbloem. i.263 Geele Heul. f. 89 Geelkruid. ft. 723 Gehoorkruid. g. 263 Geitebaard. i. 41, 44 Geitenbek. ft. 811 Geitenpoot. g. 563./;. 231,!. 76 Gember. g. 10 puitfche) 1.192 Genadekruid. g 1:9 Gentiaan. (Geftippelde) g 808,814 (Groote) f. 810 (Herfst) g 828 (Voorjiars-) g 817 (Zeerkleine) g-Bti Gerards - Kruid, ft. 231 Gerwe. ft 8j2 Geurkruid. ft. 559 Geur'es. Aloè'. ft. 36* Geutjes Bloem. g. 500 Gezegende Diftel. /.' 50 Gezegend H007. ft 32^ Kruid. f. 72 Ginzeng Wortel. I.417 Gipsminner. ft. 568 GL'ofrels. ft. 584 Glaskruid. £• 788,/. 395 Glid-ofGlitkruid. 1.315 Glidkruid. *. 433 Globba. g-"8] Godseenade (Biaauwe) *'. 43; Goe Henn'k. g. ji', Goede Nagt. g. 57c Gom-Epps. ft. 12; Gouihoek. I. 7; Goudrosde. ft. 67; Goudsbloem, /. 7; Goudveü. ft.54< Granaatbloem, i. 17; Gras-Kool, ft. 49: Giicdkruid. ft. 64 Grootbloem. ft.6"5§ Grysbaard. ft. 344 Gryfekom. ft. 8r Guichelheil. goio Guichelmuur. g. ^30 Gulden - Appelen. g. 670 Gulden Klaver. i. 183 Guldenkruid. ft. 658 Gulden Roede. ft 684 Gu den Sceenbreske. ft 541 GuSpzaad. i, 377 H. Haairbloem. 1.292 Haairfter. &-3ÓI Haalrftreng. ft. 75 Haaneka n. g. 7or.ft. 245 Ha ;ne£ammen. f. 4.53 Haanekammetjes. ft. 242 Haanekop ft. 231 (Beweegend) ft. 245 Haa~epoot. /;. 231 Haanevoet. ï. 242 Haazen - Geruwe. ft. 802 Kool. ft. 433 Latux. ft. 354 Leger. g-6oo Oor. ft. 19 H:azepro:. g. 318 1 Hi^zepootjes. ft. 295 j Halskruid. g. 587 , 610 Handbloem. f. 533 Hangbast. i. 205 Hardbloern. ft 565 Bardkelk. g. 707 Hartgefpan. f.362 Hartvragt. ft. 487 Haverdiftel. ft. 465 1 HaviksKru d. ft. 396,414 1 HederikofHerik. '.'729, 749 Heeibeen. £.2,13 1 Heels-ortel. g. 443 * 3 Heemst  BLADWYZER, Heemst. ft. 4.3 Heiden Hyfop. i. 13Ê Heidenfch Wondkruid. ft.658,684 Heil der Zotten. g. 512 Heilkruid. ft. 97 Heilwortel. /. 416 Helmkruid. f. 429, 514 Hemel Ladder. g. 578 Hemelroosjes. ft. 671 Hemel fleutcl. ft. 642 Hennip. i. 346 Hercules - Knods. /, 304 Herders Tafchjes. *'. 629 Herfst-Klokjes. g. 816 Hertenkruid. »'. 76 Hertshoorn, g. 323. f.632 Hertshooy. ft, 335,339 Herts-Poley. f.328 Heulbollen. *". 98 Hexen - Melk. A.753 Hoefblad. ft. 630 Hoefyzer. ft. 126 Hoenderbeet. g. 103. ft 244 «•337 Holflok. A. 82 Honderdmark. /. 219 Honds- of Helrnruite. i. 520 Hondsbloem. ft. 388,416 Hondsdood. £-74° Hondsdraf. i. 330 Hondskool. i. 273, 370 1 Hondskop. f. 507 Hondsmelk. ft. 753 i Hondsnetel. ». 334, 337 | Honds - Oog. ft. 6j2 , 720 Honds-Oor. g. 697 Honds - Peterfelie. ft. 159 Honds-Ribbe. £-3*6 Honds - Schaft. /.mi Honds. Thym. ft. 566 Honds - Tong. g. 433 I IHonigfchub. ,". 70fj Hoornbloem. 681 Hoorn - Heemst. ft. 35 1 Hoorn-Heul. f. 89 I Hoorn - Klaver. ft. 315 Hoorn-Vrugt. j.'2ro Hoppe. /. 349 Houwmes-Boon. ft. 146 Huislook. h. 640 (Groote) A.778 Hypocuaan - Wortel. /. i4j Hyfop- j. 298 l Indigo. ft. 2+7 Ingroen. f. 2?0 Inhames. /. inkhoorns - Wortel, g. 518 J- Jaagt den Duivel. k.stg St. Jakobs Kruid. ft.653 Jalappe-Wortel.g. 549, 615 Jammes. j. 36z St. Jans Kruid. ft. 332, 335 Japanfch Kruid. ; 437 | Jenettekens. *, 08£ Jerufalems-B'oern. ft. 671 Jeukboontjes. 149 Jeuktblad. 2gg Jichtkruid. *". 214 Joodeukruid. 3jï St. Joris -Kruid. g'. 192 Jofephsbloemen. k. 346 Juffers • Schoentjes, ft. 310 Juffertjes in 't Groen. »'. 173 Juffrouw Merk. k. 229 Juflicia. , ju K. Kaarden. ,-, jgr Kaardenkruid. g. 232 Kaarsbloem. h. 673 Kaars-  BLADWYZEft. Kaarskroon. g. 730 Kaasjes • Kruid. ft. 59 Kaauwoerde. 1.303 Kaauwoorden. 1.3"o Kadjang. (Chineefche)ft. 144 (Gemeene) ft. 161 (Groene) ft. 140 Kafbloem. g. 69S Kalabas. i. 3°2 Kalaminth. i. 402 Kalfs Oo^en. ft. 744 Kalfsmuil. «"• 506 Kalfsvoet. 1181, i9f' Kali. g- 788 (Besdraagende) g. 797 (Kleine Ruige) g. 792 (Kleine Witte) g. 782 (Steekende) g 780 Kalmus. ft. 377 Ka mferkruid, g- 368 Kamille. ft. 777 (EieleofRoom febe) ft. 781 (Gemeene) ft 761 (Stinkende of Wilde) ft 784 (Welriekende) ft. ;6o Kamkruf 1. ft. 736 Kanarfche Klokjes, ft. 383 Kandraager. / 172 Kankerbloem. ft, 388 Kankerbloemen. »• 95 Kankürkruid. g«4t7 Kantaloeien. / 322 Kantenkruid. g. 57 Kardamom. g. 14 Kardinaals Bloem. /. 124 Kareis Scepter. '.472 Karkarren. fc. 155 Karoot. h. 48 Karthuizers • Bloem. ft. 580 Karwey. b. 217 Kattekruid. i. 303 j Katteftaart. g. 5? Katteftaart-Amaranth. /. 263 Katteftaart Netelkruid. ï.289 1 Kattenpoot. ft. 605, I Kuten Wortel. g. '92 Keelkruid, ft. 463 Keizertje of Koningje. g. 482 Kennip, l. 345 Kers. (Wilde) i. 689 Kervel. h, 168,171 (Wilde) ft. 172 Keukenfchelle. ». igö Keul of Kun. i 292 Keulen. 1.363 I KeyK of Wilde Radys. «738 j Keykens. ft 580 I Kikker - Slia. g 395 Kir.eibloem, ft 170 [ Kivits Eiier Bloem. g. 764 Klapperroozen. i, 95 Klaver. ft. 281 Klaver Aneaione. 2-195 Kla- er • Zuuring. ft. 654 IKlaveren. (Gehoornde) ft 310 Kleefkruid, g 292 Kleer-Ooge. g 199 Kleinpoot. i. 102 K;epbeul. i 105 K im. i. 205 1 Klimboon. ft. 131 I Klisfen, Klitten of Kladden, ft-452 (Keine) l. 241 Klisfen • Kruid. h. 702 Klicjes. i 241 Klokjes. g. 580 Klokjes - Winde. g. 5 32 Klokkebloe neii, i. 1 72 Klompblnem. g. 125 Knapbesfen. g. 724 Knaptandekens Kruid «'.507 Knawel. h $6  BLADWYZER. Knodsvrugt. »'. 739 Knoflook Kruid. i. 688 Knollen. j-723 Knolrady's. *• 736 "Knoopkruid. Z. 39 Koe Oog. ft. 789- 820 Xoediile. ft. 763 Koekkoeks-Bloem. ft. 675 z. 660 koekkoeks-Bood. h. 655 Kogelbloem. Z.104 Kogelpyp. g. 307 Kogelkruid. g.226 Kollebloemen. ». 9" Kolobrietjes - Booin. 2'. 483 Koloquint. Z. 317 Komeetkruid. g-36i Komkommer. I- 317, 326 Komyn. 72.132,226 Koningin der Planten. /. 418 Koninginne- Kruid. £.555 Konings • Bloemen. i. 148 Konftantinopel. ƒ2.673 Konftantinöpels (Kleine) ft. 617', Kool. *• 713 I (Karaibifche) Z 186 j Koolzaad. ». 724 j Koornbloemen. Z. 31 (Turkfche) Z. 25 j Koornroozen. ft. 669. z'. 95 1 Koornvlam. ft. 667 ' Kootkruid. k. 259 | Koraalkruid; ft. 337 j Koraalzaad. h. 168 Koriander. ft. 165 Kornetten. . ft. 370 j Kornoelje. g 336 t Korst van de Pot. 2'. 578 Kraagbloem. k. 609 J Kraaijenvoet. g. 323. i. 632 j Kraanhals. ft. 13 I Kraalkruid. g. 47 j Krabbekwaad. g. 47 Krabbenklaatfw. i. i8i Kransjes ■ Kruiden. *. 267, Krappe. g. 299' Kreefïbloem. Z. 162 Ki'eupelgras. ft. 476 Krieken over Zee. g-66i Krielzaad. ft. 32 Krieüwelkruid. ft. 15Ö Kriften-Wortel. ft.26r Kriftoffelkruid. i. 8ï Krodde. f. 729 Krok of Wilde Wikken. ft. 201,205 Krokkeling. g'32* Kroondoorn. ft. 247 Kroon-Kalabas. Z. 312 Kroonkruid. ft. 220 Kroontjes - Kruid. ft. 75} Kroontjes-Kruiden, ft. i Kroontjes-Zuuring. 72,414 Krop-Salade. ft. 37b Kruidje roer my niet. Z, 150 Kruipboon. ' ft. i6z Kruipertje. /. 220 Kruip winde. ft. 253 Kruisblad. g. 2g^ Kruisbloem. 2'. 415?*. 8< Kruisdiftel. h. 3 Kruisgras; | g. 343-Z. 399 Kruiskruid. - ft.038 Kruispiant. g-371 Kruizemunt. *-32i Kruldiflel. ft.'469 Kun of Boonkruid. 2'. 295,297 Kunel. g i^r Kurkuma. g, 2g Kwylwortel. ft. 786 L. Lakplant. h. 694 Liaramerkens - Oor. g. 772 Lap.  E L A D W Y Z E R. Lappenbloem. Mayzoetjés. k. 72* 5 vleer.rap g. 299 1 Meer Radys of Miere 3 ; dik. «62 5 ! Meer - Vlegtwortel. ft. 49<5 ? j Meerwortel. ft. 8 1 1 Meefter - Wortel. ft. 183 1 [ Meirbladen. i- in 3 ' Melde. Z.404 5 j (Stinkende) g. 780 5 i (wilde) g. 774, 776 Melisfe. *. 4°o (Molukfe) i.378 (Turkfe) 2' 410 .7 Melk- of Lieve Vrouwe ,6 Dirtöl. ft- 48° G g Melk •  ULADWYZER. Melkdiftel- of Melkkruid. ft. 360, 364 Melkkruid. g- 718 Meloen. /.321 Meloen-Appel-Bloem. I. 74 Meloten. k. 184 (Gekroonde) k. 310 Memc-ie - Kruid. /. 400 Merveilje de Peru. g-<->ig Methei - Noot. g. 632 Mey-Appel. , i. 8 5 Meybloemen. ft. 347 Mey-Diftel. ft. 471 Middagbloem. ». 4 Minkyzer. 7». 523, f. 591 Minkyzers. g. 354 Miskaars. t'. 557 Misfebrood. I 205 Moederkruid. ft 758 Moeras-Aloë. f. r8o Difttl. ft. 470 Kroos. g. 66 Moes. ft. 333 Muur. ft 337 Moes - Boom. (Witte) /. 281 Moes-Diftel. ft. 490 Mol-Salade. ft. 3IS Moiukje. ». 376 Monniken - Rhabarber. ft. 405 Monnikskappen. *. 158 Monnikskfuin. k. 4^3 Morgenfter-Doorn. Z.107 Morina. g, 179 Mos - Muur. 'ft 457 i Mofterd. *■ f. 723 ] (Wilde) f. rj2 t 1 Mosterd - Ziad.( Wild);'.6-3, 729 1 Mottekruid,g.62S,777.ft.5y4- ] M >xa. (Japanfche) ft. 585 I Muggen - Kruid. ft. 470 ] Muiltjes - Bloem. g, 335» Muizen met Staarten, ft. 193 Muuen-Oor. g. 421. ft 634. ft. 682. ft 399 Muifenftaart. ft 313 Munniks-Keulen. / 3Ó3 Munt. f.3,8 Muskuskruid. ft. 490 Muur h, 24? Muur. (Verfchillend) //.f28 Muurbloemen. f 691 Muurpeper. h. 6a\g Muur-Spurrie. ft 238 Mvrrha. k. 205 Myrrhe-Kruid. ft. 209 Myterzaad. 563 N. Naadklim. '-353 Naaide Kervel. jgs Naaldekruid. k. 17 Nagelkruid. i. 73. ft. 399 Nagelwortel. f. 7I NTagtfchade. g. 664 , 673 Nfarfus- Zaad. i. --,5- Narrenkappen. f. I0-2 STaterwortel. 7z. 46o Neerzet. h. ?22 ^eetenruid. g. i3r Vegelbloemen. 72.584,660 ketels. (Doove) j. 332 (Roomfche")/.223 240 Netelkruid. / 283 ^usbloem, f;448 Nieskruid. f j54 (Wit) /. 38S Nieswortel. f.257./. 384 Nigelle. i , 7. Ninfi - Wortel. h.i ig Nootekroon. ft. gi O.  B L A D W ï ZE R. O. öebies, L 359 Oever-Gras. 1.221 Riempjes. h 237 Oijevaarsbek. ft. 1 Onagra. h. 437 Or.derhave. »"-33o O-zerVrouwe Bedftroo.!. 5 91 Onzer Vrouwe Diftel. ft. 480 Oogentroost. i 454 Oogentroost-Gras. h.622, 683 Oogklaar. i. 87 Oorlepel-Kruid. «. 6-0 Ootmoedig Kruid. / 163 Opaalkruid. g. 106 Opopanax ■ Plant. b. 202 Orant. i. 507 Orégo. i- 382 Oslenbreeke. ft. 107 Ösfrn - Oogen. ft. 150 Osfetong. g- 429 P. Paapenkruid. ft. 388 Paardebloem. ft 387 Paardebooraen. ft, 210 Paarde-Venkel.ft 82,143,190 Paardevoet. h. 14 Paardik. h 399 Paarl - Aloë. h. 366 Paarlkring. I. 71 Paarlkruid. g. 425 Pmnekoeken. i.110 Papa- er. i. 92 P 1 -pegaaijen Kruid. /. 254 Pappeaaaiien Zaad. ft. 522 Peradys - Zaad. g. if Farimuid, h, 489 Partyke. h. jii Patatten. g. 541 Paternofter-Kruid, g. 5 Patich of Patiëntie. h. 388 Patryskruid. ft. 717./. 401 Peen of Karooten. k. a6 Peertsbloemen. u 460 Pennirg- of Dubbeltjes Blad. i. .163 Penningkruid, g 509.2.65^ Penfeen of Viooltjes. 1.139 Peonie. i. 147 Peper. ■ g 18* Peper van Guinee. g. 61& Peperkruid. i. 612,619 Pepermunt. i. 524, Peperwortel. i. 633 Perchepier. g 375 Perf.n- of Perfikkruid.fr.470 Pest der Tuinen. h 212 Peterfelie. h. 227 (Wilde) 7;. 38,64,158 Peterfelie-Boom. I. 420 Piendels. ft 123 PietHsins Boonen. ft. 134" Pillenbloem. i. 749 Pimpernel. ^274: Pimpernooten. ft. 123 Pinkfterbloem. t. 665 Pinkfter - Roozen. f148 Pinkfternakel. h 197 Pis in 't Bed. ft, 388 P ompen. £.495-2. 110 Pluis-Akeleijen. i <2ij 1 Pluis - Anjelier. Ji. 500 Poepen - Wortels, h. 48 P-ddeb!ad. ft. 636 Poelruit. ï. 214. I Poley. *. 328 (Wilde) t. 402 Polie. *■ ~no Ga 3 Pom..  bladwyzer; Pompoen of Pepoen. 1.307 Porfelein. h. 704 Potatoes. g. 669 Potzer. i. 568 Prangwortel. ft. iofl Primula Veris. g. 479 Princesfe-Boontjes. /;. 15 7 Pronkbloem. ft 561 Profeeten - Appel. 319 Purgeer-Vlasch. h. 284 Pylen - Kruid. g. 40 Pylkruid. /. 267 Pyltjes-Bloem, g. 800 Pynappel - Doorn. £.514 Q- Quadril je ■ Kruid. i. 130 Quamoclit. £-565 Quendel. f. 391 R. Raapen. f. 722 Raapkool. f.718 Radys. i. 735 (Wilde) f. 622 Rakette. f. 725 (ItaliaanfcheJ li. 729 Ramenas. i. 736 Ramie-Kruid. /. 234 Rammelaar. ft. g6 Ranonkel. i. 212 Raponce. g, 582 Raponsje. g. 605 Ratelen. (Geele) f.450 (Roode) i. 470 Ratelflang - Wortel. /. 393 Reinevaren. it. 568 Reur of Roerkruid. (Klein-) ft.<5o8 Reurkruid. j. 95 E_ey nette, j. 4Jp Rhabirber'; h. 498 Ridderfpooren. f. 151 Riempjes //. 237 Ringbloem. ft. 773 Rivier - Roos. h 717 Robbertskruid. ft. 16 Rolklaver. ft. 30? Rondbloem. ^. 801 Roodwortel. f. 70 Rooloopskrutd. ft. 699 Roomfche Boonen. ft. 132 Roomfe Peper. £.736 Roos van Jericho. f. 602 Roowilligen. h. 466 Roozenwortel. /. 367 Ruigaart. l. 86 Ruigbloein. g, 494. ƒ;. 564 Ruigftaart. f. 562 Ruiterkroos. /. 177 Ruiters-Kruid. f. 180 Runderen - Tanv. f. 460 Rupsklaver. fc. 322 Ruuwkruid. £.271 Rynbloemen. 594 Ryn - Kool. 440 S. Saffloer. k.521 Sainfoin.ft.221,241, 243, 32^ Salade. 'k. 369 Salie. o-. s<-q (Wilde) f.283 Salomons Zegel. 349 Salfefi of Sasfefi. ft.347 Sanikel. />, ,j Santorie. /. 2» Santorie.f AUergrootfte) /. 43 (Groote) /. 26 San-  B L A D W Y Z E R. Santorie. (Kleins) £.824 Saturey. »'2Q5 Selie. ft- 63 Sellery of Seldrie. h.129 Senega - Wortel. ft. 92 Senegroen. ». 267 Serilien. ft. 117 Serpentstongen. i. 268 Sefamkruid. z". 566 Sefeli. (Ethiopifch) ft. 90 Sefelkruid. ft. 94 Severzaad. ft. 574 Schaamkruid. ft. 228 Schaapenpootjes. ft. 645 Schaapskruid. I. 116 Schaaps-Zurkel. 72.412 Schaaren. 2'. 1S1 Scammoneum. £. 533 Scheef bloem. z.636 Schetle Oogen. ft, 684 Scheerling. ft. 55 Schelkruid. f. 8C Scherpkruid. £. 454 Scheurwortel. g. 443 Schilabloem. »'. 482 Schild-Meloen, J.312 Schildzaad. «".645 Schoonkruid. ft. 5^3 Schorfte. £- 37S Schotelkruid. I. 41S Schottelkruid. £, 92 Schbttelftriiik. ft. 3.°ï Schub wortel. 2". 461 S:huimblad. ». 66c Schuim - Papaver. ft. 595 Schurftkruid. £- 23; (Schaaps-) l.n', Schyfzaad. z.651 Sclarey. Scorpioenkruid. g-W. Scorpioenftaart. ft. 22] I Scorzoneeren. ft-353 I Scrofelkrüid. ». 513 1 Sikkelkruid. ft. 123 Sinauw. £• 372 Sifets of Cicers. ft. 2:6 Slaapbesfen. £. 655 Slaapbullen. j. 96 SlakKenkruid. ft. 325 Slangekruid. £.458.2.398. 1.182,202 Slangenwortel.£. 517.72.460. ft-351 Slangenwortel.(Zwarte) ft.17 I Sleutelbloem. £- 47* Slingerboon. ft. 142 ■ Slingerplant. £• 733 { Siingerroos. £• f32 Slykertje. i. 552 Smeerbiad- £■123 Smeerwortel. g. 442-/2. 235 642 Sneeuw - Gentiaan. g. 821 Snyboonen. ft.i33 Soepkruid. ft, 436 | Soja - Boonen. ft. 157 Sophie of Fiekruid. 2". 679 Sorbenkruid, g. 332 Soude. g, 788- Soutenelle. £.488,562 Spaanfche Kers. ft 431 Spaanfche Peper. £.682 Speen-Diftel. ft. 466 Speenkruid. z'. 220 (Groot) i, 514 Speer-Diftel. ft: 471 Speerkruid. £-192,577 Speerwortel. /. 182,198 Spergies. h. 337 ! \ Spheerdifte!. I. io7 ■ j Spille-Diftel. ft. 516 i Spinagie, /. 343 Gg 3 Spin-  BLADWYZER. Spinnekop- Bloem. I.kS Spinnekoppen, k 489 Springkruid. ft. 756. /. 300 Springvrugt. 1.213, 294 Springzaad. g.690.1.148 Sprinkhaan-Kruid. £.199 Spurrie. ),.0g8 Stalkruid. £.105 •Steenbreeke.g. 425, ft. 77,80 ♦ 542 Steen-Eppe. b. 125 Steenkers. i.661 Steenklavcr. ft. 284, 302 Steïijkruid. i gg7 Steen-Raket. i. 683 Steen-Thlaspi. «'.637 Steen-Venkel. ft, 79 Steen Violieren. i. 691 Steenzaad. g. 42S stekelbes. ^ 33 j. Stekelkroon. h. 2o Stekels. £. 4 tz - Zaader. g. 60 W 1 kruid. 373 Wa ch ruid. g. 44J 1 Watei - Andoorn. £.149' Bt'Onie i. 51 - Bezie. i. 79 Biezen. (Welriekend.) £ I34, Blad. i ^ Boelkens-KruirJ.ft.538 Drieblad. g. 4y6 Duizendblad, g i3'3> 498. f. 249' Eppe. h 65- h 115 i Hai.eFoet. f i34 Hennip *-5.5sl Huis,ook. /, 178. KahrniotB. « ?26 j • ft. 381/195 , Karlt-iëen. g. 354.1 || Water-Kers l€6t J ü.'okjes. ; 2Ip { Meloen. |. 313 IA!unt. f-3'9,'523 Muur. 7/ 246 . 492 Navelkruid. h. 11 Nooren. n-, 307 Erwten. fe. 1 75 Ganzevoet. g ??4 Grappe. £• 47 Gras. b. 258 Hertshoorn. g. 321 Kamille. ft. 760,730 Katoen. I. «8 K00-.£. 562 , 747 2. 718 Krappe. £-297 Kiuisdiftel. ft. 7 LaV»hdel. £ 420. ft. 261 tvluur. ft. 686 Patich. ft. 402 j Peterfelie. i. 3 Pinkfternakel ft. jo j Porfelein. ft. 624. Z 4^.6 | Raket. 2. 742 Spurrr»", ft. 630 [ Tbym. g. -j Venk. ft. -9 (Gedoomde) ft. 30 !W.nde g. 62 Zeepsruid. h 575 Z.-:venblad. ft. 231.2 70 Zevengety ten - Kru.d. ft 282 I Zevenjaar -Bloemen, ft 604. I Ze enjaars Boonen. ft . 55 ' Gg 5 Ze-  BLADwyZER. Zevenkleur - Bloempjes. i+o Zilverbloem. i. 655 ZilverkruicL i. 55 Zitverfcboon. i. 54 Zizifer. £.153 Zoethout. ft. 218 (Wild) ft. 267 ZoetkruU. h. 102 Zonnebloem. /. 5 Zoi-nebloeinpje. i. 136 Zonnedaauw. h. 288 Zor.neRroon. /. 67 j Zonneminner. i. 701 Zonnewende. g. 414. ZouLbloea.. g. 79S J RE. Zoutdruif. g_ -y* Zoutkruid. g. .5 Zuiijbotre!. «• 435 Zuuring cf Zurkd. ft'403 Zuurklaver. /,.eó4 Zwaluwftaarr. /. 267 i Zwaiuw- Wcrtd. g. 759 Zwarte Winc'e. fe. 485 Zwar:koorn. i.458 Zwartkruid. £.524 Zwervend Mo;s. g.561 Zwyneboonen. £637 Z^ynen Difkl. ft.45i Kers. f 631 SLa. ft. 428 Zyd*vrugt, g. 74?  REGISTER DER GESLAGTEN. Van de Letters , voor de Getallen geplaatst, wyst g het Zevende, h het Agtfte , s het Negende , k het Tiende en l het Elfde Stuk van het II. üeel der Natuurlyke Hiftorie, aan. A. sfctma. g. 367 Acüypha. I.283 Acanthus. i. 587 Achillea. k. 792 Achyranthes. g-696 Acnida. l-34> Aconitum. i. 15^ Acorus. h. 377 yfScea. i. 81 yZiom h. 490 JEgopod'um. h. 231 JRfchynomme. k. 22 8 JEthuf*. h«i57 Agave. f> 368 Ageratum. ^ k. «55-9 Agrimonia. h.717 Jgroftemma, h. 667 Aiw>n. i- 37 ^/ügti. 1.267 ^2eea. k. 51 Alchemilla. g. 371 Aldrovanda. h. 287 Alisma- h. 418 Allamanda. g. 725- AlUonia. • g-^62 ^/oë. h- 353 Alpinia. g' 21 ^Irtea. *■ 48 Alysfum. >. 641 Amaranihus. 1.251 A.-ibrofia. 1-245 Ambroftnia. 1.180 Amethyjtea. g. 150 Ammarmia. g- 348 .^mmi. h. 51 Amomum. g- 8 1 /nabifis. g.79eJa. g'783 Betonica. \,340 Bidens. k. 537 Biscutella. i.652 Biferrula. k.277 Bïftorta. h.400 Blitum. g. (57 Boerhaavia. g. 42 ^orago. g.450 Brasfica. i. 713 Bromelia» h-312 Browallia. j. 546" Bryonia. 1.3^9 jBttèoB. h. 129 Buchnera, j. 54 r. Bufonia. g- 377 Bunias. j. 739 Bunium. h. 53 Buphthalmum. k. 820 Bupleurum. h. 19 Burmannia. h. 327 C. Cachrys* h. 81 Cacaha. k. ƒ45 Calceolaria. g 126 Calea. k ( Calendula. L . Calla Callüriehe. « 5^  REGISTER. Campanula. g. 580 Camphorosma. g. 368 Canarina. h. 382 Canna. g. 3 Cannabis. 1-346 Capficum. g.68ï Cardamine. i.660 Curdiospermum. h. 487 Carduus. k. 467 Carlina. k.jc,8 Carptfium. k. 6c9 Curthamus. k. 5-21 Canim. b. 217 Casfytha. h-495 Catananche. k. 443 Caucalis. h. 37 Cfio/ia. g. 701 Ceijïa. i. 523 Centaurea. 1. 23 Centella. 1.219 Centunculus. g, 330 Cerastium. h. 681 Ceratocarpus. 1.210 Cerinthe. g«44J Ceropegia. g.73° Cltcerophyllum. h. 175 Cheiranthus. 1.69c Chelidonium. i. 86 Chelone. i.482 Chenopodium. g. 771 Cherleria. h. 636 Chironia. g.686 Cftioro h.451 Chondrilla. k. 37.5 Chryfanthemum, k. 73? Chryfocoma. k. 501 Chryfogonum. ]. 75 Chryjofplenium. h. 54c Cichoreum. k. ,446 Cicuta. h. 14 f Cimicifuga. '1.169 Cineraria. k.68ó Circcea. g 72 Cisfampelos. ' 1.378 Ciftus. 5.122 Claytonia. g. 693 Clematis. i. ~~oo Cleome. ï. 749 Cleonia. i-443 Clibadium. l.a.fi Clincpodium. i. 379 Clitoria. k. 179 Clypeola. i. 649 Cnicus. k. 490 Cochlearia. i. 628 Codon. h.512 Coldenia. §-388 Collinfonia. g. 178 Columnea. i. 5S5 IComarum. i. 79 Cometes. g. 361 Conium. h. 55 Convallaria. h. 346 Convolvulus; g. 530 Cora;yzs. k. 61 r Corchorus. i. 139 Coreopfis. 1. 16 Coriandrum. h. 16? Coris. g.620 Corispermum. g. 60 Cornus. g'33 Coronüla. k. 220 Corrigiola. h. 237 Cortufa. g. 4&6 Corymbium. i.114 Cq/ïiif. g. 17 } Cviula, k. 763  Register; Crasfula. ±™ Qresja. g. ? g £rf- k.4ió Crzmta. S. "öi Crithmum. ^ °yg I Crotahria. fc\ 96 Crucianella. g.*29< Cruzita. g.%77 Cucubalus. h. jg,. Cucumis. 1*317 Cucurbita. j. --02 Cuminum. Jj. 132 Cunila. gt j^j Curcumai 2^ Cuscuta. g, Q»g Cyclamen. g.490 Cymbaria. i.510 Cynanchumi g.7%5 Cyfwa. fet5oA O/noghsftm, g.433 Cynomonum. J. 2'i r IX Dalechampia. ]. 232 ' Datisca. ]. 37,5 j Datura. g'ó^o J Daucus. h# Delphinium. i. 15-; J Dentaria. j. j Dianthera. g«H7 j Manihus. h! 579 J j Diapenjia. g.4/0 i ft'* i.5*5 / JJictamnus; h.J'3 i Dzcfe'a. g.*2 78 i 11.527 i Dioscorea. 1.3^9 2* I Divfacus. g«23S \Difandra. h.425 1 Dodartia. i.562 Do.ïecatheon. g, 489 Dolic/ws. fe. 142 Doronicum. k. 714 Dorftenia. e orrt Draccena. b*345 Dracocephalum. i' 405 Dracontium. ]. ïog Bro/èra. h. 288 -Oryar. j. ?tf h. 247 £. Echium. g. 4-rj Echinophora. h." 29 Echinops. ]. I07 Elaterium. 1 2I,j Elaiine. Vlhfia. g> 502 epidendrum. 1. 153 ïpikbium. n\ ,A fyimedium. g. 305 ïranthemum. g[' 7Q 'irigeron. fe. 6l8 irfnur. j 5„y ?r«ca. fe<2Ij ïryngium. n. 3 'ryfimum. i. rythrina. fe. l68 k. 549 ■upatorium, k. 5?* 'uphorbia. h. 7^2 vphrafia, ,.4i4  IE G I S T E R; Evolvulus: b. 253 Exacum. g. 307 F. Fagonia. h«5>9 Ferula. b. 82 Feuillea. 1.354 Filago. 1. 96 Forskohlea. h.691 Fragaria. i. 49 Franüenia. h. 383 Fuchfia. h. 451 Fumaria. k. 75 G. GaZax. g. 690 Galega. k. 250 Galeopfis. i- 337 Galium. g. ^81 Garidella, h. 638 Gentiana. g-Sio Geranium. k. 1 Gerardia. i. 47^ Geropogon. k. 344 Gesneria. i. 485 Geum. i. 71 Ginora. h. 716 Gifekia. h. 294 Glaux. g-7i8 Glecoma. ï«330 Globba. g. 181 Globularia. g. 226 Glycine. k. 162 Glycvrrhiza. ik. 218 Gnaphalium. k. 590 Gomphrena. g. 80 Gratiola. g>i10 Grielum. h.'o'jfj Gundelia. l.ji 12 Gunnera. 1. 17I Gypfophila. h. 568 222 Hasfelquijlia. h. 3t Hehenfiretia. i. 53J Hedyotis.' g. 263 Hedyfarum. ^.231 rlelenium. . k. 720 Helianthus. 1. 5 Heliophila. i.jor Heliotr opium. g-4*4 Helleborus. i. '5+ Helxine. h.478 Heracleum. h. 97 Her mas. 1.413 Hemiaria. g. 767 Hesperis. u 70% Heucliera. g. 8of> Hibiscus. k. 68 Hieracium. k. 395 Hippocrepis. k. 226 Hippuris. g. 57 Holojleum. g 213 Horminum. i. 413 HotUmia. g-4'.>8 Houflonia. g. 179 Humulus. 1, 349 Hydra/tis. j. 265 Hydrocharis. ]. 374 Hvirnconle. h. it Hydrolea g. 804 Hydrophyllum; g- 500 Hyobanche. i. ^62 Hyoscyamus. g. 636 Hyoferis. k. 428 ffjr  REGISTER. Hypecoum, g 385 H ypericum. k. 332 j Ji )pochoeris. k. 435 hy>J'opus. i. 298 | Iberis. i. 636 lllecebrum; g 707 I-. patuns. 1.148 Jh.ptrn' ' ia. h. 183 ihdigofera. k. 247 I//Uia k.693 Ipo'vria. g«5°5 Irefine, 1.342 IyaJ;j i. 7.3 Ln rdia. g. .',50 ljopyrum. i. 252 jfnfione. 1.116 Jusfieua. h-53" Jujticia. g. 111 Kamp?er ia. g, 36 I a. g 279 i( azm'a. g- 257 ' Kotnigia. g. 21 ó I Krameria. a 366 ■ Kuhnia. g«6i3 J I LaStuca. k. 369 1 La oecia. g. 690 I Lam.u n. i. 3 2 ' . Luppma k. 439 Lajtrpüium: h. 90 I. ' athma. i.461 Lathyrus. k. 183 Lavater a. k. 64 techea. g-224 Leea. 1. 265 L.contodon. k. ^87 Leonurus. i. 362 epidium. i.öiz Ligufticum, h. 1,4 Limeum. h. 426 Limoidla, Ï-5T2 Linaernia. i, 532 Linnxa, i. ,48 y maf» h 272 I ithofpermum, g. 424 Littorella. I. aai i obeha. 1. H8 Loeflingia. g. ac<5 Loejèlia, i. 531 '-oö/a i. 121 i.otus, k. 305 Ludwigia. g. 340 l.unaria. ^655 Lupinus. k. 125 Lychnis. h. 673 iy«/!/£r. g.455 L.KOpMJ. g. ,48 L-v/z iachia. g 503 Lytlirum, h.7U M. Malope. k. 67 Malva. k. 53 Mavulea. i. 533 Maranta. g. 24 Marrubium. i. 355 Watricaria. k. 757 Medeola. h.416  REGISTER. Medicago. k. 322 Metampodium, 1. 76 Melampyrum. 3.458 Melis/a. i.400 Mtkittis. i. 415 Melothria. g. 203 Mentha. 1.318 J Mentzdia. i. iao Menyanthes. g-494 Mercurialis. 1-369 | Mefembryanthemum, i." 41 Mesferjchmidia. g. 466 Micrcpus. ]. 102 Milleria. ]. 61 Mimulus. j. 568 Minuartia. g. aa 1 Mirabüis. g.614 j Mitella. h. 564 A.oeliringia. b-457 I Mollugo. g.219 I Moluccella. i-370 I Momordica. I. 294 I Monarda. g. 155 I Monnieria. k. 74 Monotropa. h.525 I Monfonia. fc. 33 r Montia. g. 2co Morina. g. 179 Myagrum* i. 594 Myofotis. g 421 Myofurus. h. 310 • JV. Nama. g. 803 J Napcea. L382 j Nepenthes. 1. j 72 1 Nepeta. i-3°3 I Neurada. h.693 j [ Nicoiana. g. 642 [ Nigella. ■ i. 174 Nigrina. g, 524 [ Nolana. g-4Ö7 I Nymphcea. ï.110 0. Obolaria. J. 555 Ocymum. i. 416 Oenaritlie. h, 133 Oenothera. h. 437 Oldenlandia. ' g. 34a Ononis. k. 105 Ompordum. k. 496 Onosma g 448 Oplr'orhiza. g'5*7 Origanum. j. 382 Ornithopus. k. 223 Onb-mche. j. 556 Orobus. k. 178 Orontium, fo. 380 Ortegia. g. 205 Oxalis. h.654 P. PtfflVna. g. 724 r ceder ota. g. 106 ' cEom'a. • i 147 Panax. I.4.16 Papaver. j. 92 Parietaria. 1.999 PflnV. h.489 Parnasjia. h. 252 Parthenium. 1. 247 Pa/tinaca. h. 197 Pecïü. fe 730 Pedalium. j. 591 Hh p«.  REGISTER. Pedicularis. i.468 Pelturia. i. 651 Pentapetes. k. 34 Penthorum.. h. 65: PtpV.s. h. pM Perdicium. k.717 Periploca. g. 73;; Perjïcuria. '. h.463 Peucedanum. h. 75 Phaca k. 256 Pharuaceum. h. 238 Phafeolus. k. 131 Phellandrium. h. 141 Phlomis. i. 367 Phlox. g. 525 Phryma. j 444. Phyllanthus. 1.217 Phyfalis. g 658 Phyteuma. g. 605 Phytolacca. h. 694 Pz'cw. k. 357 Pimpinella. h. 219 , Pinguicula.. g 128 Pz/Êz'fl. I.177 Pifum k.173 Plantago. g 300 Plukenetia. L.279 Plumbago. g, 520 Podophyllum. j. 84 Polemonium. ' g. 577 Polycarpon g.2.17 Polycnemum. g. 207 Polygala. k. 85 Polygonum. h 458 Polymnia. 1. 71 Polypremum. g. 307 Pontederia. h. 332 Portulaca. h. 704 Potamogeton. g.3&8 IPotentilla. ï. 54'. Poterium. 1.274 Polhos. 1.2^5 I Premna. i«53° Prenanthes. k. 378 Primula. g. 479 Proferpinaca. g 212 Prunüln. i. 437 Pforalea. k.278. Pulmonaria. g. 437 Pyrola. h-534- Qjieria. g. 222 Pajania. '«364 Ranunculus. i. 222 Rapa. i.721 Raphanus. i. 735 Reaumuria. i. 1711 Renealmia. h. 335 Refeda. h. 722 Reynoutria. h 639 Rhacoma. g. 329 Rlieum. h. 498 Rhexia. r>«435 Rhinanthus. i. 448 Rhodiola. ^-3°7 Richardia. h.382 Ricotia. i. C57 R'.è'/ia g. 60 3 Roridula. g. 691; Rota'a. g. 204 Rubia. g. 299 Rubus. i. 46 Rudbeckia. \. 13 Ru-  REGISTER* 'RUellïa. i- 5Ö9 Rumex. h.388 Ruppia. g. 405 S. -Sagina. g« 4-°'? Sagittaria. *• 267 Salichtnia. 46 SaJ/oZa. g- 785 Salvia. §15? Samolus. g-o-o Sanguiforba. g«332 Saneuinaria. i« §3 Sanicula. b. 15 Santnlina. «. 5®4 Sapoharia. h. f73 Sarothra. b.251 Sarracenia» }• lQl Satureja. i. 29 e Saitru-iu. Sauvagefia-, g- 692 Saxifraga. 'h- 54* 5cob»p/fl. &»3° ft. 168 Schrebera. g» «05 Schvalbca. i-aoy Schwenckia. g- 1*5 Scleranthus. 'ft- J65 gcolymus. k-45c Scoparia. g«3a8 Scorpiurus. k-227 Scorzowa. k.351 Scrophularia. 5' 3 Scuiellaria. 1<4-2? Sei"»». h.ó4C SeUnum- b. 6 c Semptrvivum. h 77; Senecio. k.63? Septas, b. 42$ Seriola. k. 433. Serpicula. \. 2ao Serratula. k. 4fó Sefamum. i.564 Se/èZi. h. 185 Sejuvium. i. 2 Sherardiü. g. 269 Sibthörpia. 3»55Ö Sicyos. 1 334 Sida. k. 35 Siceritis. i«3ir Sigesbeckia. k.8tl Si/ene. h.603 Silphium. i. 67 Sinapis. i 728 Si/öré. h. 125 Sifymbriutti, i. 668 Sis», b. lij Smyrnium. h. 209 Solandra. 1.412 Solanum. g. 664 Soldandla* g-488 Solidago. k. 679 Soncms. k. 360 Sper%u!a. h. 688 Spermacoce. g. 265 Spheeranthus: ï. 104 Spigelia. g-5i5 Spilanthus. k. 529 Spinacia. ■ I.343 Spircsa. i. 40 Stachys. i 343 j Stapelia. g«763 I Statice. h. 258 1 Stellaria. b.619 Stellera. ft-454 J Stemodia. i. 554 ■ Jj^rü. g. 8co 1 ilh a Sïrs-  REGISTER. Stratiotes. i. 180 Struthiola. g. 363 Subularia. i. '626 Swertia. g. 808 Symphytum. g.44» T. Tagetes. k.725 Tamus. ]. 355; Tanacetum. k. 568 Tekpliium. h. 235 Teucrium. i, 271 Thalia, g. 40 ThaliStrum. i. ccp- Thapfia. h. 192 Theligonuin. ^273 g.719 Th'.aspi. 1.623 Thryallis. h.524 Thymbra. j. 297 Thymus. i. 592 , Tiarella. h. 563 , Tillcea g- 412 , Tillavdfia. h. 321 Tordylnm. h. 32 , Torenia. i. 511 , Tormentilla. i. 69 , Tosz-a j. 466 ; Trachelium. g*6io J Tradescantia. h. 329 i Tragopogon. k. 34 ƒ i Tra/u g-352 ^ Trianthema. h. 537 Tribulus. b. 521 Trichofanthes. 1.292! Trichoftema. 1.4.27 2 Tnaas, k 806 Trientalis. h. 423 Trifolium. k 281 Trigonella. k. 31 y Triojleum. g<5ii Triumfetta. h 701 Trollius. i. 250 'ïropceolum, b. 431 Truëllum. b. 427 Tumera* h. 231 Turritis. 1.711 Tusjïlago. k.630 Urtiea. 1.222 Utricularia. g. 131 V. Valantia. 1.393 Valer iana. g. 135 ^andellia. i. 5^4, ^tefa. gl go ?/a; i.600 'eratrum. j Verbascum. g/fo* -eroma. g. ,,7 Serbefina. k. 8Ï< 'eromta. g ?» k.' 199 JB,ca' g.726 J.131 h.308 Villichia. g, 20^  X. \ Xanthium. 1* 241 1 Z. Zanonia. 1.353 1 REGISTER; De Plaateh zyn dus ingevoegd. Plaat LXX tegenover Bladz. si.1 .... LXXI. - 157. .... LXXII. ^ 253. LXXIII. 295. LXXIV. ■ 357. LXXV. —• 365. .... LXXVI. 433. 7Jnnia; K.733 Ziziphora. g. 153 Zoegea. 1. 22 Zygophyllum. h.515