HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING DEK BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, VOLGENS HET ZAMENSTEL hl' | # | VAN , -j C. LI N NA E V s\ S§ S nieuwe uitgave met 105 platen, XII? DE Et. te AMSTERDAM i« L O DE W YK van ES; is de Kalverltraat, N°. 96.   INHOUD VAN DIT STUK4 p ¥ F D B JFDEELING. De BOLPLANTEN. L HoofD'T. De Eigenfchappen der Bot. planten in 't algemeen en die der Bloem» bollen in 't byzonder ;als ook de hoedanigheid der Lelieachtige Bloemen. Bladz, * II. Hoofdst. Befchryving van de Driemannige Lelie- of Bolplantek , dat is, die drie Meeldraadjes hebben 'y gelyk de Gejlagten van Crocus , Ixia» Gladiolus, Amholyza, Iris, Comme t lina, enz. III. Hoofdst. Befchryving van de Zesm4K« nige Bolplanten, tot welken de Narcisfen, Leliën, Tulren, Hyacinthen, Tuberoozen en andere Lelieachtige, zo * 2 ^  ■ In als uitheemfche ; gelyk de verfcheide Soorten van Affodillen, Ajuin, Look; de Amaryllisfen of Lelie- en TrosNarcisien , Hsemacthus , Crinum en veele andere, zo Kaapfeals Oostindifchs Bloemen, van ongemeene fraaiheid, behoor en* Bladz. 117 IV. Hoofdst. Befchryving der Manwyvi. ce Lelieachtige of Bolplanten; der genen, naamelyk , wier Bloemen de Meeldraadjes o/opdenStyl zittende, of op eenigerley manier daar mede vereenigd hebben; als daar zyn, de verfchillende Cejlagten van Standelkruiden dergelyken. ■ ■ 453 .V. Hoofdst. Befchryving van eenige Leli e« ACHTIGE Of BOLPLANTEN , Welke tot de vtorgaande niet behoren, naamelyk het Water -Lifcn of Zwaanenbloemen, enz. —554 AAN-  AANWYZING oer PLAATE,^ en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden, Plaat LXXVII. Afbeelding van Driemannick Lelie- of Bolplanten. . . tegenover Bladz. 17 Fig. I. IxiaCorymbofa.(.Gstül\ie) Zie hl. 18. a. De Bloem vergroot. 2. lxia Scillaris. (Hyacimhige) bl. 25. b. De Bloem vergroot. 3. Ixia Grandifiora(Grootbloemige) bl.ig. Plaat LXXV11I. Afbeelding van DrieMANNige Lelie- of Bolplanten. - — 33 Fig. 1. lxia Secunda, (Eenzydige) 11.33. 2. Ixia Tubulofa, (Pypbloemige) bl. 36. — 3. Ixia abbreviata. (Kortftylige) bl. 41. — 4. Ixia Campanulata. (Klokbloeraige) bl, 42. Plaat LXXIX, Afbeelding van Driemannige Lelie- of Bol» jlanten. ——— - ■ 40 Fig. 1. Gladiolus recurvus. (Omjjekrom- de) . bl. 49. —- 2. Gladiolus Liliaceus. (Leüeachtige) bl. 55, — 3. Antbolyza Caryophyllacea. (Anje- lierige. . bl.62,. Plaat LXXX. Afbeelding van Driemannige Lelie-of Bolplan-  Tig. ï. Pïeilsfettxiaj/rijlata (Gebaarde.)U. gat.' — t. Phalangium Spicatum (Geaaird.)W. 115, a De Bloem aanmerkelyk vergroot. ~— 3 Anthericum Bulbine. . bl. 353. Een Bloemblaadje met het Meeldraadje. Plaat LXXXL Afbeelding van ZesMANNicii Lelie- of Bolplanien. tegenover Bladz. 129 Fig. 1, Fabricia Stellata; (Gefternde.) bl. 129. Deeze en alle de voorgaande zyn Kaapte Plantgewasfen. »— 2. Crini AJiaticl Flos : de Bloem van de Bolzaadige Haak-Lelie. . bl. isf. i~m 3i Crinum angujlifolium (Smalbladige.) , bl. 165. Waar van de Bloem vergroot by A is afgebeeld. Deeze beiden zyn van 't Eiland Java In Oottindie. Plaat LXXXÏI. Afbeelding van Zesma mnige Lel ie- of Bolpl anten. . 1 ——— i8k Fig. x. Amaryllis dubia (Twyfelagtige) van de Kaap der G jcdeHope. bl. 181. — 2. Liiium Japonicum (Japarfche Lely-Bloem.) . bl. 245. — 3. Oniithogalum dubium (Twyfel- ajchtig Vogelmelk) van de Kaap. bl. 309. Plaat  Plaat LXXXïII. Afbeelding van Zesmannige Lêlie- of BolplanTEN. . tegenover Bladz. 33S Fig. i. AsphodelusCamofus. (BladerkroonigeAffodil,) Een nieuwtings by my uit Kaapfe Bollen gebloeid hebbende Plant, dus van my genaamd en omftandig befchreeven. Ut. 336, enz. Plaat LXXXIV. Afbeelding van Zes. MANNIGE LELiE- of BoL- planten. . ——— u 37* Fig. i. Hyacintbus viridis (Groene Hya- cinth) van.de Kaap. bl. 372. 2, jtletris Japonica. Een aartig Ja- panfch Kruid. w- Plaat LXXXV. Afbeelding van Zes- wannioe Lelie-of Bolplan- ^ Fig i. Bloemen van de Masfinia, eens nieuwlirgs.door den HeerThunberg. dus genoemde Kaapfe Plant, uit de Hortus Medicus alhier, Letter b, c. • hl. ml _ a. Het Melantbium Spicatum van den Hoogleeraar D. vanRoyen, door Lishjeus Sparrmannia getyteli, tot de Tweehuizigen of Veelwyvigen behoorende. bl. 430. De Bloem van deeze Vrouwelyke Plant. ziet men eens in middellyn vergroot by d , en die der Mannelyke of Twecflagtige dj  by a , vyfmaal in Afmeetingen grooter. . — 3, Een Plantje, datdriemannigisof drie Meeldraadjes heeft, by my uit Kaapfe Bolletjes gebloeid hebbende, en Houttuynia door my geheten bl. 448. De Bloem van 't zelve is by e vergroot. Plaat LXXXVI. Afbeelding van Manwïvice Lelie of Bolplanten. 455 Fig. 1. Orchis bicornis' (Tweehoornig Standelkruid. bl. 455. ^—2. Orchis Cornuta (Gehoornd Standelkruid.) . bl' 455. —-x 3. Satyrium Capenje (Kaaps ZakjesBloem.) . hl. 502 Deeze drie zyn allen van de Kaap gebragt, en de Bloemen vindt men by a, b, c, met aanmerkelyke vergrooting, afgebeeld.  BESCHRYVING DER PL ANTEN. VTFDE AFDEELING. DE B O LP LAN TEN. I. HOOFDSTUK. De Eigenfchappen der Bol plant en in 't algemeen en die der Bloembollen in 't byzonder; ah ook de hoedanigheid der Lelieachtige Bloemen. g£S5@S36 olgens myne Natuurlyke Methode 'É XT § maaken de Bolplakten de VyfM * ff de Afdeeling uit. Deeze fchikking S&SS©^ rust op de voorftelling van den Heer LiNNiEUs , door wien de Leliën, met Bolwortelen, als Hovelingen worden aangemerkt ia het Ryk der Planten , pronkende met heerlyke Staatie-Kleederen, enz (*). Koning S&ï^omo was in alle zyne heerlykheid niet zo prag. (*) Zie 't II. Dsels , I. Stuk van deeze Natuarlyk tfijlorte, bladz, n6, *39. A II. DEM.. XII. STU$.  Eigenschappen V. 'AUDEEI., I. Hoofdstuk. De Bolwoitel (*) MATTH. VI. vs. 28 , 2j, pragtig opgetooid als de Leliën des Velds (*). De Bolplanten, in't algemeen;gelyk de Leliën, Tulpen j Hyacinthen, Narcisfen en anderen, maaken , inderdaad , het vooroaamfte Sieraad der Bloemhoven uit. Men onderfcheidtze, door haaren Eolachtigen ' Wortel , van de andere Kruiden. Deeze is , volgens de fchrandere aanmerking van onzen Ridder, de Winter wooning van het jonge Kruid, dat daar in voor uiterlyke belediging of kwetzing befchermd blyft, even als in de Spruit of Knop van andere Planten. Gemeenlyk zit de Bol beneden aan de Steng , gelyk de Knop of Spruit om hoog. Hy is by fommigen uit veele op elkander leggende Schubben famengeiteld, gelyk in de Leliën} by anderen uit een vaste of vleezige zelfltandigheid beftaande , gelyk in de Tulpen 5 maar dikwils in een menigte bekleedzels fplytbaar , gelyk in de Hyacinthen, doch inzonderheid in de Uijens, Prey en dergel yken. Dit zyn de eigentlyke Bolwortelen, of Bollen , zogenaamd ,• by welken Linn^üs ook zodanigen gevoegd heeft, die uit een reeks van famengefchakelde Plaatjes of Schubben beftaan: gelyk dit plaats heeft in de Orobanche, Martynia en Adoxa, welke Kruiden, als niets hebbende datze tot deeze Afdeeling betrekken zou , zo wel als het Tandwortel 3 deswegen dus  'der. Bo'lpI a. » t 'e 8; '3 'dus genaamd; reeds befchreeven zyn. Ik breng hier, veeleer , ook de zodanigen t'huis, wier' Wortel knobbelig is en de Bloem Lelieachtig, i gelyk de Iris, Jsplwdelus en anderen ; zo wel! alsfommigen, die alleenlyk Vezelige Wortels hebben , wanneer de Bloem dezelven hier toe fchynt te betrekken; gelyk de vermaarde TouaHefort ook de zodanigen tot zyne Klasfe van Lelieachtige Planten heeft gerekend te behooren. Eene eigenfchap, welke de Planten van deeze myne Afdeeling allermeest verbindt 5 is dat zy j door het opfchieten uit den Wortel van byna alle de reeds befchreevene verfchillen. t Is iedereen bekend, dat de Hyacinthen, Tulpen, Crocusjes , enz. uit den Bol een fpitfe Scheut maaken, die zig allengs verheffende de Stengel of Bloemfteel wordt. Andere Planten geeven twee Zaadhlaadjes uit, welke zig aanftonds van één fpreiden 3 gelyk men die duidclyk in de Erwten , Boonen en andere Haauvvgewasfen ziet. ïk heb daar van voorheen omftandig gcfproken, en hetverfchil tusfehende Zaadblaadjes en Zaadkwabben aangetoond (*). De onderfcheiding der Planten , in dit opzigt , is van zo veel gewigt, dat daar op het geheele Kruidkundige Samenftel van den beroemden Hoogleer A, van Roïen rust (t). Ook heeft onze Ridder daar van den grondflag gemaakt zyner C*J Zie II. Deels, ï. Stuk, bladz, ii4-ia«i (f) Zie 't zelfde , bladz. 159 , 100, A a II. Deel. XII, Stuk. V. i»DEE£. 1. ÏOOFD» j ros. EnkeMè SaadbiaaJi cs of icheittei*»  4 De Eigenschappen V. Afdeel I. Hoofd- STUIT» zyner Natuurlyke Methode, welke ik grooten» deels, in deeze myne befchryving der Planten volgens zyn zo beroemd Samenftel der Kruidkunde, gevolgd heb f*). Die enkelde Zaadblaadjes nu, uithoofde van welken deeze Planten Monocotyledones geheten worden, hebben alleenlyk plaat* in de Palmcs, Lilia cn Gramina van gedagten Leidfen Hoogleeraar , volgens wiens Samenftel tot nog toe ook de Planten in onze Amfterdaraiè Kruidtuin gefch'kt zyn. De Grasplanten onderfcheiden zig van zelf, en behooren baarblykelyk tot onze volgende Afdeeling. De Palmboomen heb ik reeds in den aanvang deezes Werks, als een uitmuntend en geheel byzonder flag van Gewasfen, dat zelfs den voorrang van de andere Boomen verdient , voorgefteld. Maar tot dezelven hadt gezégde Hoogleeraar Planten, zeer weinig naar dezclven gelykcnde, alleenlyk om dat zy ook zekere Bloem- of Vrugtfcheede QSpatha) hebben, of wel flegts wegens de manier van groeijing, t'huis gebragt. Dus betrok zyn Ed. daar toe niet alleen de Pifang of Banannen en dï veelerley Gember- of dergelyke Planten, maar ook de verfchillende Geflagten van Kalfsvoet, Speerwortel, Slangekruid en anderen reeds befchreeven ; buiten en behilve de Driemannigen , Iris , Gladiolus , Sifyrinchium , Ixia , XyrU en negen Geflagten van Planten , tot ds (*) zie H. deels h Stok, bhdz, zis, om,  DER BoLPtANTEN. f de Manwyvigen behoorende, waar van de Orchis ^ en dergelyken de voornaamften zyo. Deeze laatften heb ik, benevens nog eenige weinigen, a die naverwant fcheenen te zyn met onze Af ■«* deeling, hier t'huis gebragt. De Lyst is voorheen gegeven (*) $ en uit dezelve blykt, dat van my hier zullen befchreeven werden byna alle de genen, welke ia de zeven Katuurlyke Rangen van Örchidea , Enfata, Tripetaiodee , Dthodatas, Spathacece, Coronariv en Liliacea, door den Ridder vervat waren tf). Ook komen 'er de meefte LiM m, van den Heer van Royen, en byna alle die derKIasfe van Lelieachtige Planten by To o rnef ort. Des myne Afdeeling, in deezen , aan de benaaming taamelyk voldoet. Ik moet alleenlyk nog iets zeggen, ten opzigt van de Wortelen en Bloemen. Bolplanten heeten de meeften, wegens den Bol, die, als gezegd is, het jonge Plantje, Scheutje of Kiempje in fluit. Dewyl men in de Erwten en Boor en met alleen, maar ook in allerley Zaaden, het toekomitig Gewas reeds in 't klein, of als m miniatuur , en in de Knoppen der Boomen zelf: de Bloemen , ja de Meelknopjes door 't Mi boskoop ontdekt (40; zo is 't niet te verwonde ren (*) Zie *t voorg. Xf. Stuk, bladz 421. f\) Zie I!. D. I. Stuk, bladz. 177" "79. (X) Vid. Ohftrv. MKTOSctpiquts du Earnn de GlEicHEN Keur. 1770', lol. SeÉt. VI. da Geune 8c pag, 11. Tab. 12 s.xi.su. A 3 II. DEEL. XII. StUK, V. •pESl» i. dofd* uk. De Bloem» bollen. >  V. Afdeel i. Hoofdstuk. 1 i i i 2 6 De Eigenschappen ren, dat men van ouds reeds in de Bollen een fchets vernomen hebbé van de Bloemplant, daar m verholen. De ontwikkeling van dat Kiempje vereiicht vogtigheid, welke de Bol jn 't eerst, doorgaans , genoeg in zig befiuit, qm eene Scheut te maaken ; gelyk men dit 's Winters m de Tulp- en Hyacinthen - Bollen en anderen waarneemt. Ja fommigen , gelyk de Golchicums, maaken buiten den Grond zelfs Bloem; doch anderen hebben daar toe het behulp der Wortelen noodig, die in eenigen zeer dun,kort en Vezelachtig, in anderen dik, lang en fappig zyn. Van dit laatfte geeven de Hyacinthen ons een voorbeeld; waar uit tevens blykt, dat die Wortels zekerlyk influrpende Werktuigen zyn, gelyk de Wortels van andere Planten(*). De Bloembollen, voor 't overige, zyn van veelerley figuur. Men vindtze byna Klootrond, gelyk in de Hyacinthen ; van boven, zo wel als van onderen platachtig , gelyk in de Imperiaal of Keizers -Kroonen; langwerpig en van )oven fpits , gelyk in de Tulpen en anderen, ïommigen beftaan als uit twee Bolletjes boven ïlkander, gelyk in de Crocusfen , of uit twee ïalfronde , wederzyds , waar tusfehen de Sten;eluitfchiet, gelyk in de zogenaamde KievitsEijerrn. Ook vindt men 'er, die naar een hondstand gelyken,in de Plant van dien naam. Meestal (*) zie my» r. deels, I. Stuk van deeze N.tuurM* hjltne , bladz. i s. J '  der Bolplanten; t| Meestal zynze met een byzonder Vlies, van verichiüende Kleur , paarfch , roodachtig of geel , en ook wel graauw , bekleed ; doch fomtyds naakt, als in de Leliën, enz. De Bloem deezer Planten is, in 't algemeen, Ltlieachtig, dat is, zo T o u r n e f o r t dezelve befchryft, „ ®f uit zes, zelden drie Bloem- blaadjes beftaande, of4 zesdeelig ingefneeden. „ Haar is eigen , dat de Stamper of Kelk ,, overgaa tot een Vrugt of Zaadhuisje, altoos „ in drie hokjes of Celletjes verdeeld. Zodanig 3, zyn de Bloemen der Tulpen, Hyacinthen „ ArTodillen , enz. die Lelieachtig genoemc „ worden, niet alleen, om dat het grootfte dee ,, derzelven eenigermaate naar de Leliën ge „ lykt, maar ook om dat zy altoos een drie „ bokkige Vrugt, gelyk de Leliën, agterlaa 3, ten (*)." Myne Afdeeling begrypt vooreerst de zoda Eigen uit de Klasfe der Driemannigen , waa: van negen Geflagten; ten tweeden uit de Klas! der Zesmannigen , waar van de meefte en mee dan dertig Geflagten : ten derden, behalvi het Standelkruid en dergelyken, uit de Man wyvigen van de Twintiglte, nog drie uit an dere Klasfen en dus elf: 't welk voor deez Afdeeling, in 't geheel, met de bykomende e ingevoegde, by de zestig. Geflagten maakt, dï ik nu gaa befchryven. ö [ II. HOOFD (*) Touknf. Injl. Rei thrh. p. Hli A 4 ii. DEEL, xii. STUK,] I V. Afdeel; i. Hoofdstuk. LelieachtigeBloem. [ l r i  v: Afdeel II. Hoofdstuk* ( ( i i e i £ d b II. HOOFDSTUK. Befchryving van ö^Dhiemannige Lelie of BoLPLANTEN, dat h , &> «fc* JtfceJ, drfl«tó;« feftfen; gelyk de Geflagten van Crocus , Ixm, Gladiolus, Antholyza, Iris, Commcli» na, enz. Tk zal myn hoofd weinig breeken, om de be, naamingen van deeze Bloemplanten te veriuitfchen. Men kent dezelven , meestal, in t algemeen , door geheel Europa, 't zy zonder f met eenige verandering van Tongval, by [e Latynfche of Griekfche Kruidkenners 'naaoen; gelyk in 't byzonder blykt in het hier erst voorkomende Geflagt ; naamelyk C r o c rj s. De Kenmerken zyn , een Bloem , die zig ls zesbladig voordoet, doch alleenlyk een trechtertje is, in zes deelen gefneeden, opgerekt aapende. Het Vrugtbeginzel, daar beneden i een eenbladig Scheedje vervat, heeft een tyl, zo lang als de drie Meeldraadjes, en ;eze Styl verdeelt zig in drie lange oma> sogene Stempels. Tot  OF BolPUNTEN. 9 Tot deeze bepaaling behoort dat Plantje, welk de gewoone Saffraan uitlevert. Hetzelve maakt de eenigfte Soort uit, waar toe de zogenaamde Crocüsjes onzer Bloemtuinen als Verfcheidenheden zyn t'huis gebragt (i> Men onderfcheidtze by den naam van Herfst-Cr ocus, om dat de andere Voorjaars-Bloemen zyn, en geeft 'er den bynaam aan, als een Plant zynde, die geteeld wordt, niet alleen in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Griekenland en Italië maar ook in Switzerland, in Ooftenryken zelf in Groot Brittannie. De Ridder fielt haare Natuurlyke Groeiplaats in Thracie, op Rotfei in Portugal en de Pyreneen. Daar, immers groeit een Wilde of Berg-Crocus, diedeBloen van de Tamme, doch bleeker heeft, zo Clüsiü aantekent. Men plant de Saffraan by geheele Akkere uit jonge Bolletjes voort , niet uic Zaad , z Ray aanmerkt: des de bynaam, van CUai hinus ontleend, weinig ftrookt. Evenw kan zulks goed gemaakt worden , dewyl tnt d (O Ctuui Spstha univalvi Radicaü , Cotoll* Tubo !c gisfimo. Syft. Nat. XU. Gen. 55- Pfe. XIII. p. 75. Cwc Floie Fruftui impofitb , Tubo longistimo. R. Lugdb. ■ ff. Ups. i5. Mat. Med. 27. H- Clif. 13. *• Crocus A tumnalis fativus. Moris. Uijl. II. p. 3H. S. 4- T. z. f. Crocus fativus. C. B. Pit. 65. DoD. Pempt. 213. LOB. 137. /8. Crocus Vernus latifolius. I-XI. & I-VI. C. Pin. 65, 66. dod. Pempt. 214, 155. los. Ie. 139.'+° A5 Ui Deel. XII. Stuk. V. Afdeel? II. Hoofd* STUK. I. Crocus Sativus. Tamme, i 1 1 S 1 0 J- ü n ie nua1. uI.Je. B.  V. 'Afdeel II. Hoofd» etus. I I < I d C e ti G De Winkel- t> Saffraan. ft W m i Ra < Sta 10 Driemannige Lelie, die Bolletjes, als zaaijende, op de Akkers of in de Tuinen flrooit of plant (*;. Om 't vierde Jaar, zegt Tabernemont, graaft men in 't Voorjaar de Wortels uit, en vindt dan by ieder vyf of zes jonge Bolletjes, die men in de Schaduw droogt en tegen den Herfst weder in de Aarde fteekt. Men achtte de Saffraan, die by Weenen in Ooftenryk geteeld wordt, niet minder dan de gene , die in Italië groeide s volgens Matthiolus; doch de gene, die ??y gebruiken, komt hedendaags uit Vrankryk, ilwaar zy meest valt omfireeks Lyons, als' 30k in Languedok en Provence. Niettemin awdt zyin Engeland ook uitmuntende geteeld, m zo menigvuldig , dat zeker Diftrikt, in 'c .raaffchap Esf:x, deswegen den naam van >affron -Walden, dat is Saffraan woud, voert. her dient dit Gewas, als 'c ware, tot bereiiog van het Aardryk voor Koorn : want de .rond is 'er zo vrugtbaar, dat dezelve, na ïd dnejaarigen teelt van Saffraan, agttien of vintig Jaarenlang, zonder Mesten, zeer goede erst voortbrengt (f). Volgens de befchryving van den grooteu ruidkenner Ray, heeft de Ssffraan een Bolorteltje, van grootte ais een Hazel- of Walnoot et een gryzen of Afchgraauwen Bast van buiten bekleed Seritui Radicis Bulbo. Pttn. Seritut amem depofiti» licum Bulbis. Ray. f ) Zie de Befchryving van Gro.t - Erittannie : Ufoi,. tt .• li. d. bl, 17. ö  OïBOLFLANTBN. ïï bekleed en van onderen gehaaird met veele Vezelen De Bladen, vyf of agt m getal, zyn van een Handbreed tot een Span lang , zeer fmal cn geftreept. Daar tusfchen fchiet in de Herfst een kort Stengetje , met eene Bloem die als uit zes roodachtig paarfch blaauwe Blaadjes beftaat, in wier midden zig zes Draadjes verwonen; drie regtopttaandemei 2eele Meelknopjes , de drie overigen eenweinij langer dan de Bloemblaadjes, zo datze buite, d, Reflootene Bloem reeds een weinig uitfteeke: en als dezelve open is ter zyden uit hanger Deeze laatrten zyn van boven breeder dai om laag, met byna oov.igtbaare Tandjes op zyde QrBBfé. of Vuurkleurig uit den geelen rood, e maaken ingezameld, een weinig gedroogd zy de, de Saffraan der Winkelen uit. Deeze Drogery, wier fterk afver wende g« Kleur, Geut cn Smaak,ten overvloede bekei is, betwaarcingroote veelheid gebruikczynd het Hoofd en doet flaapen , doch by wem tevens in een trekzel van Thee genomen w< zV de Geeften op , en doet dikwils de Hoo pVn of bedwelmdheid overgaan. De üuc pUten veel gebruik te maaken van Saffra ÏUer en Saffraanwyn, laatende de Saffraan , jD openbaare byeenkomften flrooijen, tot i fnsfchinge. Men achtze in^de Geneesku Zweetdryvende, Hartfterkende, Wmdbree; de en teeen verfcheïde, zo Borst- als Ho kwaaien, dienftig. Haare Pynftillende krag H, DEEL. XII, STUK. V. Vfdeel; II. ÏDOFDiTUH. > I 1 l » 1 1- le id -» *g ■kt rd- len an- ;el£ 'er- nde een- ifd- t is wils  1* Driemannige Lelie* v. Afdeel, 11 Hoofd- stuk. Oe-Tnin-' Ctocuslen, i ( I C l \ 1 V ë L dikwils waargenomen, en ten dien einde wordt zy, zo wel als tot rypmaaking van Gezwellen, onder Pappen gemengd, of op zig zelve, met Wyn of Water, tegen de Pynen der Kraamvrouwen , op het Lyf gelegd; terwyl zy tevens den Brand verzagt en de inwendige Rotting wederitaat. Men heeftze ook , ter bevorderinge van den arbeid in een moeielyke Kraam , met gewenfcht gevolg ingegeven, in de Geelzugt is zy van fommigen gepreezen cn, om de Kinderpokjes te doen uitzetten, wordt zy dikwils van het Gemeen gebruikt. By verfebeide Steden in Switzerland teelt men de Saffraan ook, volgens den vermaarden Haller , die aanmerkt, dat zy de Bloem zeel grooter dan de gewoone Crocusfen, en den styl veel laDger gehoornd heeft, ook veel langenaamer zynde van Reuk. Deeze, die een voornaam Sieraad van onze Bloemtuinen, in 't vroege Voorjaar, uitleveren, komen, in rtwille , op veri'cheide plaatfen van Europa voor. ly Kadix, in Spanje vondt Clusius dezel ven p lugtige Heuvels in Jacuary en February loeijende. De Heer Hall er hadtze op de witzerfche Gebergten, daar men zelden zo roeg reist, in veri'cheide Togten niet gevonen, tot dat zy hem voorkwamen in een fponieuze geelachtige Grond , van welke maar 'emige Dagen te vcoren de Sneeuw was afefmolten. De Kleur wasgemeeclyk wit,van oven cn van onderen Violet, doch buiten- diea  öïBotPtAHTEN. 13 dien waren 'er ontelbaare Verfcheidenheden , wat kleiner van Bloem dan in de Crocusfen onzer Tuinen , welken hy allen, op 't voorbeeld van onzen Ridder , famenvoegde (<}, De G-ele, met groenachtige Streepjes, wordt ook op de Alpen gevonden, en van deeze tekent Bauhinüs zes, van die met andere Bloemen elf Verfcheidenheden aan , naamely. Crocusfen die niet geel zyn. ï. Meteen paarfch bonte Bloera, gemeenlyk zes- doch ook fomtyds agtbladig. 2. Met een groote paarfche Bloem. 3 Met een witte Bloem, die paarfchachtige 1 deren of zelfs de punten paarfchachtig hec of zwarte Streepen. a Met wit bonte Bloemen. ' Met Bloemen die uit den paarfchen Violet zy op verfcheide manieren gemengeld , fomt met blaauw of ook met een weinig geel. 6 Met gevulde of duhbelde Bloemen. i' Met meer dan éóne Bloem op ieder Steelt en wel paarfch - Violet met witte of wit 1 blaauw achtige Streepen. 8 Met kleinere wit bonte Bloemen. 9'. Met kleinere paarfchachtige Bloemen. . ïo. Met Afchgraauwachtigé Bloemen. ii, Met Colombyne dubbelde Bloemen. (*) Omnes quotquot fuht Helveti* cives, in Alpibu Jiocos, in unun, unlo Kr-. beo, quem ublcpe maxitni facio, LIWMM. is. *S4- JI, DEEfc, XII» STS3E» v; II. Hoofd» STUK. i- fc n, ris e» net Cro- ileci ha, II.  v; Afdeel II. Hoofdstuk. < 1 ] i V v A hi h H Driemannige LelieCrocusfen die geelachtig zyn* X. Met geheel geele Bloemen, hooger of bteeker; en ook dubbeld. 2. Met Goud - geele. 3- Met'bleek geele Bloemen. 4. Met geel bonte. 5. Met Goud-geele gedraalde of gellreepte, en 6. Met dubbelde geel bonte Bloemen. Behalven de gewoone Grocaj heeft de Heer Ni BüRMakuds, onder de Kaapfe Planten " opgetekend die, welke door den Heer Miller Is afgebeeld, onder den naam van Bulbocodium, hebbende geele of Violette Bloemen; als ook :en Driebloemige Crocus. Deeze heeft de Bloenen eens zo klein als de gewoone en doordans drie op een Steeltje ; de Bladen Haair'cntig dun: de Bloemen zyn ook geel of Vioet (f). Dc cerstgemelde is door L 1 n n je o s ot de tweede Soort van lxia betrokken Ixia. Welk Geflagt de Wortels geheel van eene leezige zelfftandigheid en Bolachtig , doch ?elal met zo regelmaatig rond, dikwils naar ardappekjes gelykende, en ook wel Schubbig :eft, in de meeste Planten, hier toe beurende , welke van Kaapfe afkomst zyn. De ft; Predr. Fl, Ctpwjtt. p. g,  ö f B o l F l a n t e ft 15 De Kenmerken, die hetzelve onderfcheiden, zyn een zesbladige , gaapende Bloem met gelyke Blaadjes ; waar in, behalve de drie H Meeldraadjes , drie byna opgeregt uitgebreide" Stempels vervat zyn. Hier van komen de volgende Soorten, thans in deeze orde geplaatst, voor. (i) lxia met de Steng eenbloemig , ongebladerd , zeer kort, i Deeze, welke door den Leidfen Hoogleeraart' D. van Royen, is waargenomen, zou naast overeenkomltig fchynen met de Afbeelding en befchryving van den fchranderen Miller, door wien gezegd wordt, dat het Bloemfteeltje naakt is. Dus kan dezelve dan niet tot de bepaaling der volgende Soort, waar zyookfhuis gebragt is, behooren. Miller merkt teregt aan , dat* zy van de Crocusfen vcrfchille. De Stempels zyn als in de volgende. Mooglyk heeft de Roozekleurigheid der Bloemen aanleiding gegeven tot den bynaam. Uit Zaad van de Kaap was zy in Engeland gefprooten. (2) Ixia met een zeer korte eenbloemige Steng, hoekige Stengbladen en zesdubbelde Stem * Som- (1) Ixia Scapo unifloro aphyllo brevisfimo. Syjt. Ntt.Xll. Gen. 56, Vc&. XIII. p. 75. üulbocodiuin. Mill. U. i«9. T. 240. (1) lxia Scapo unifloro brevisfimo , Fol. angulatis Cauli- nis II, Deel. xii. Stuk. fDEELj II. OOFO^ UK, 1: Ixia ifia. R.oosach« ir. Bulhu- iium. Emopifchc,  i<5 Driemannige Lelie» V. ÜFDEE1 II. Hoofd stuk. Sommigen hebben dit Plantje, dat op de Ge» bergten der Zuidelyke deelen van Europa groeit, " onder de Crocusjes geteld; gelyk het by Clusujs voorkomt met den naam van S7mlbladige Voorjaars Crocus. By den Heer A. vanRoyen was het de tweede Soort van dat Geflagt, en werdt door het korte Bloempypje onderfcheiden. B a u h i n u s noemde het, met Culdm. Na, Sifyrinchium,dat fmalbladig is en kleiner, met een groote bonte Bloem. Tournefort eindelyk, heeft 'er den naam aan gegeven van Bulbocodium, dien de Ridder hier tot een by» naam gebruikt. Het is, volgens dien Kruidkenner, een Plantje met Grasachtige Bladen en een groote witte, Lelieachtige Bloem , in zesfen gedeeld en aan den bodem geel, wier Stamper een langwerpige Vrugt wordt (f) > in drie hokjes verdeeld, die ieder een rond Zaadje bevatten. ColumnA befchryft het dus. „ Wy nis , Srigmattbus feMuplicibus. Bulbocodium Pedunculis nudis unifloris, Fol. Subul. longisfimis. Mill. Ie. 240. Cro» cus Spatha diphylla 8cc. Sp. Pltmt. i. p. }6. Crocus Flore Fruilui impoSto , Tubo brefi. Koïen Lugib. 41. Crocus Vernus anguftifolius quartus. CLUS. Hifi. I. p. 208. Crocus Vermis minor tertius. Hiso. p. asr. Sifyrinchium minus anguttifolium , Fl. majore variegato. C. 11. fin. 41. Sifyr. As» pren'ium. Gol. Ecpbr. II. p. 5. T. 7. f. 1. Bulbocodium Crocifolium &c. TouRN. Ctr. 50. (t) Dus is 't dan Hemelsbreedte van Millers Bulbocniittm, 't welk het Vrugtbeginzel zoblykbaar oader de Bloe.n heeft, yexfchillende.   PX,AAT LiXXVII .  BÖLP'LANïE'Hi I? vi 'Wy hébben deeze Soort , die met de •s> minfte laauwheid der Lugt uitfpruit, in de 9, Maand january bloei jende gevonden in 't ï Kafteel Aspra , weleer Casperies genaamd,s' , in 't Sabir.eefche. Uit een Bolletje, dat vry „ groot is, fchiet zy vier Blaadjes die gefleafd zyn, maar byna Biezig fmal. De Bloem , ,, als die der Saffraan in figuur en reuk, en „ groot naar het Plantje gerekend , is nogthans 'kleiner dan der gewöone 'Crocus, wit, fo'm•„ tyds met paarfche punten en altoos aan den „ bodem geel. Drie Meeldraadjes zitten 'er „ in, met dikke langwerpige geele Knopjes en „ eenen witachtigen Styl in 't midden die zig „ boven in zes Lmgwerpige Slippen verdeelt. „ Ook is de Bloera veranderlyk van Kleur." LinnjEüs zegt dat het Kaffige Scheedjes heeft, van langte byna als de Bloem, welke blaauw is met een geelen bodem. (3) Ixia met de Steng eenbloemig , de Bladen Degenvormig en de Scheede rappig. Deeze en de volgende zyn Afrikaanfch of van de Kaap der Goéde Hope afkomftig. Een geftreept gefcheuri Bloemfchéedje hadt dezelve en de Bloem was Violet met een zeer kon Pypje. Gedagte Hoogleeraar, D.vanRoyen, heef ('3) Ixia scapo unïfloro, Fol. Enfiformibus Spatha lacera Men*- *'< Ixia Fol. Gladiatis glabris, Caule unifloro. MlLli DM, is8- T. ï37- f- p B 11, DSEt. XII. ST'JE» II. [oojtd* füK« IK. Ixia uniftortt. EenbloC" mige. t ■  is Driemannigk Lelie- V. AFDFBl II. Hoofdstuk. iv. Ixia Ctrymbofa.Getuild< Plaat LJXVl fi£. i. heeft dezelve aan den Ridder opgegeven. Zy ' is ook door Miller afgebeeld , die aanmerkt , dat de Bladen vyf of zes Duim, de Bloemfteelen vier Duim lang waren. Ik heb een Eenbloemige, die de Bloemfteel rond en dun, byna even zo lang als de Bladen heeft, welke Grasachtig fmal zyn, tien Duimen lang; de Bloemen geel van Kleur: dus van deeze drie verfchillende. (4) Ixia met getitilde gejleelde Bloemen en een tweefnydigen Bloemfteel. Volgens den Ridder is dit een Plantje van •een Handbreed hoog, dat de Bloemen blaauw, getuild, met tweekleppige Kelken heeft. Zy wordt befchreeven , als de Stengel een half Voethoog hebbende, plat, tweefnydende,om laag met een Vliezige Scheede , in 't midden een of twee Degenvormige Blaadjes, die opftaan en geribd zyu, met den eenen rand omvattende, korter dan de Steng. Het Tuiltje, aan 't end , uit meest tweebloemige Steeltjes betraande. De Bloemen hebben haar eigene, Eyronde , tweebladige , overblyvende Scheedjes, en zy zyn blaauw. De Heer N. L. Bu rmAnnus merkt aan , dat in deeze Soort aanmerkelyke Verfcheidenheden voorkomen , die men voornaamelyk van de medefoorten onderfcheiden kan, door onregelmaatjge, tweeklep» pi- f4} Ixia flor. Corymbofii pedunculatïj , Caule ancipiti. 'vtm, Ated. IV, p. 3 co. BuRM, JFl, Cep* Prtdr,  OF BoLPLANTËN. 1§ pige Scheedjes , welke ongelyk zyn , en de Bloem , zegt zyn Ed., is in allen paarfchachtig. ] Met de voorgaande befchryving komt nage-! noeg dat Kaapfche Plantje , uit myne Verzameling , overeen, 't welk hier nevens in Fig*. I, Plaat LXXVII. is afgebeeld. Ik voeg 'er by, dat het Bolletje met verfcheide Rokken is bekieed ; dat de Meeldraadjes langwerpige Meelknopjes hebben en dat de Styl korter is, Romp, driedeelig of met drie Stempels. Ik vind de Kelkswyze Scheedeblaadjes niet ongelyk. 't Geopende Blommetje vergroot, by a, wyst duidelykde deelen der Vrugtmaakingeaan. (5) lxia met hoofdjes - Bloemen en rappige Bloemfcheeden, De oudst bekende is deeze van dit Geflagt/ als zynde allereerst en eenig, door den beroemden Ridder, onder den naam van Ixia in de Cliffortfe Tuin voorgefteld en dus befchreeven. De Wortel is Vleezig, langwerpig, met Vezelen. Wortelbladen heeft zy menigvuldig, Liniaal - Degenvormig, een Span lang,glad: veele enkelde Stengetjes van een Voet; Bladen aan de* f (5) Ixia Flor. Capitatis Spathis laceris. Ixia. U. Gif. 490. r.. Luiib, 20. Ixia Foliis &c. Flor. ac Fruftu Pappo convolutis. Bubm. Afr. jji. t. 70. f. 2. Gram. Eriophorum Afric. Capiie Lanato Pluk. Mam, 98, *ilm, 179. t. 299. f, s. BURM» Ft. Cap. Preir, p. 1. B 2 II. DESL, XII. STUK. v; Ifdeel. Ii. iOOFD* tus4 v: lxia JlftUtMt .(rikaanlca  20 Driemannige Lelie- V. 'Afdeei ii. Hoofd stuk. ■ ^ (6) Ixia (*) Sifynrlchüim ffithiop. Sec, Pluk, Mm, 347» t. 311; pig. 7. Niet t. 15. f. 7.\ dezelven overhoeks , weinig in getal, naar de ' Wortelbladen gelykende , omvattende , wier fcherpte naar de Stengel ziet, en de bovenfte Bladfcheeden zyn aan den rand grys, haairig, rappig , geevende eenzaame Bloemfteeltjes uit, met Bloemen , in rappige gryze Hoofdjes vergaard. Onder anderen zou hier het Afrikaanfe Wollegras met gewalde Hoofdjes,vanPi.ukenet, volgens hem, te betrekken zyn; doch dit verfchilt, in de Afbeelding, grootelyks van die, welke de oude Heer B urm annus, onder de Afrikaanfe Planten , gegeven heeft van dit Plantje, waar toe ook de andere onvolkomene van Pltjkenet , onder den naam van klein Sthinpifoh Sifynrichium, dat niet Takkjg is, met geplooide en geribde gladde Bladen, door zyn Ed. is betrokken (*_). Zyn Ed. merkte aan, dat tusfehen de Schubben der Bloem hoofdjes , die met Wol gevuld zyn, veele zesbladige Roosachtige Bloempjes voortkomen , de Blaadjes plat, langwerpig en gelyk hebbende, blaauw van Kleur, die verwelkende zig famenvoegen , en een Eyrond driekantig Zaadhuisje bevatten, dat driehokkig is, met een enkeld rondachtig Zaad in ieder hokje.  OF BOL planten. m (6) Ixia met Degenvormige Bladen, een ge- [ . gaffelde Bloempluim en gejteelde Bloemen. Uit Oostindie komt deeze, die in China alss een byzonder fieraad der Bloemhoven nagehouden wordt. Zy heeft, gelyk de anderen,; een Bol wortel die overblyft en jaarlyks deeze Bloemen uitlevert, welke van de fraayften zyn' in dit Gellagt. De Afbeelding van Ehret, door den vermaardenT re w uitgegeven, toont, met haare Kleuren, zulks aan. Ook wordt deeze Bloemplant, als iets raars, in de Europifehe Kruidtuinen gekoefterd, en in 't Franfch genoemd U Bermudienne , naar den Latynfchen naam Bermudiana, welke door Tourbkport aar een Gellagt gegeven was , weger-s een Wam van de Bermudifche Eilanden, die 'er in ge flake eenigszins naar gelykt. De fchrandere Tekenaar Ehret hadt d< Afbeelding overgezonden onder den naam va Afrikaanfch Sifyrinchium met Iris - Bladen j doe! dit was in twee opzigten mis; alzo zy tot he Sifyrinchium niet behoort en geenszins afkom itij (6) IxUTol Enfiformibus, Panicula dlchotoma , Fjpi pednnculatis.- Syfl. Nat. Veg XIII. lx/a Fol. Enülbrm. Flo ïemoris. H. Ups. 16. Sp. Plant. ,2. Sp. 9. GOOAB Mo. O. :.  V. Atdeei If. Hoofdstuk. ix. lxia poly Jlachia. VeelAairige. 34 D r i e m, a k n 1 g e L e- l i e. . roemt, omgeboogen heeft en van de Witte, welke ik nergens aangetekend vind (9) Ixia met Liniaale Bladen, die verfchei^ Aairen aan de Steng heeft. De Bloemen van deeze zyn wit, zegt de Ridder, met- Violette Meeldraadjes en Stampers. Tusichen den driedeeligen Styl regten zig de Meeldraadjes op, alsof dezelven binnen de Stempels waren. De Bladen zyn fmal en glad. Behalve de endelingfe Aairen komen verfchejdê anderen, overhoeks, aan het Stengerje voor. De Heer Bu.rm a nnds merkt aan, dat de Stengel in dee7e Soort drie Voeten lang is', draagende dikwils de Bloemen over ééne zyde wit en violet, wier Blaadjes, aan den bodem een zwartachtig paarfche Vlak hebben. Volgens LiBKffius zyn de Bloemblaadjes wit cn met Stippen befpnngd. Bergiüs die ze Opfiaande of Opgeregte noemt, zegt' dat f *) Qug. inflext Rocbi disf. et Alb* varietas videtur zegt zyn Ed. Een lxia alba vind ik nergens befchieeven: maar zouden daar roe ook één of meer der Sfynrichia van* Commei, yn; Hort. i. Jfc.4,,-4,, behooren kun. nen , d.e aanmerkt, dat derzelver Bolletjes eetbaar en een verfnapeiing zyn voor de Hottcntctten, 't welk van de Bolletjes der Ixiaas in "t algemeen gezegd wordt, (91 Ixia Fol. Linearibus, Scapo Spicis pluribm. Uia Tubis Florum Capillaribus ereftis, Spathis duplo longioribus. Berg. Cap. txi. ia\. Lineaii-Lanceolaris, Flor. Alatib,» et terminalibus. Mill. h, .55. f. 2. BURM. Fl Cao Frtdr. **  o w BolplantSen. »5 dat zy de Stengel een Voet of hooger en Takkig heeft, van onderen met Bladen be-&" kleed , de Takjes naakt; de Bladen een SpanHo lang, fraai, geribd, glad, aan 't end fpits, by.xu paaren geplaatst, de binnenften de Stengel digt omvattende. De Bloem-Aa;ren zyn Draadachtig , met het Steeltje wat bogtig , veel in getal3, gevat in tweekleppige, ftomp - Eyronde , Vliezige , blyvende Kelken of Scheedjes, die het Vrugtbeginzel bekleeden. De Bloem is eenbladig, Trechterachtig, met een Cylmlrifch, Draadachtig dun , groen Pypje, aan den rand in zesfen gedeeld, met ftompe Stippen, langer dan het Pypje, Sneeuwwit. Drie E'svormige Meeldraadjes, aan den Mond van 't Pypje ingeplant, half zo lang als de Bloem, hebben Tangwerpige, opftaande, witachtige, Knopjes. Het Vrugtbeginzel , dat Klootrond is, heefc een Draadachtigen Styl , met drie Elsvormige Stempels , blaauw van Kleur, van langte als de Meeldraadjes en zig als buiten dezelven verwonende. (10) Ixia met Degenvormige geftreepte Bladen en een zeer lange Jair. / Van deeze vind ik aangetekend, dat hett Bolletje van den Wortel nederwaards Schub^ biff bekleed is, cn dat zy de Bloemen blaauw 6 of (ie) lxia. Fol, Enfifoimibus ftiiatis, Spicl elongata. Syft. Nat. XII, XlH. g si. DBsi.xn. STOK, V. tl. B. X. xia Sciliris. Hyacinlige. Plaat ,XXV1I. Fig. v  z6 Drieman kice Lelie- V. Afdeel. 1% Hoofdstuk. of Violet heeft, gelykende naar die van de zogenaamde Gefternde Hyacinth gemeen* lyk blaauw van Kleur in onze Bloemtuinen bekend. Zy zyn overhoeks geplaatst en van elkander afftandig, hebbende geele Meelknopjes. Zeer duidelyk fchynt tot deeze Soort dat Exemplaar te behooren , waar van de Afbeelding, in Fig. 2, op Plaat LXXVII, gegeven wordt. Het heeft by my meer dan een Voet langte. De Steng is byna rond en Takkig,met fmalle geribde Bladen en lange Aairen, welken boven uit Bloemen, onder uic drichokkige veelzaadige Vrugtjes beftaan. De Bloemfcheedjes of Kelkjes zyn hier ook tweekleppig maar ongelyk , het eene Klepje doorgaans met rwee, het andere met drie of meer lange fpitfe punten. Deeze Scheed jes zyn Vliezig doorfchynende, bleek ; maar de Ribben , die de punten maaken , blaauw. Bleek paarfchachtig fchynt de Kleur der Bloemen geweest te zyn, die, klein en zesbladig, by b aanmerkelyk vergroot zyn getekend , waar door de geele Tongachtige Meelknopjes met haar dunne Draadjes aan den voet der Bloemblaadjes ingeplant en de kortere Styl, die drie dunne omgekromde Stempels heeft, zig vertoonen. OD (*) Hyscinthus Stellaris. c. b. Pi*, sfi- Ornithogalum cocluleum Eyzanrinum. Toubnï. Inji. $80, Sciila amccna, Limh. Syft. Nat. Veg. XIII, p. VJU  OF BOLPLANTEN. *7 fU) Ixia met Degenvormige Bladen en over-{ hoekje Bloemen, die aan den Voet donker zyn. Een yle Aair met ongedeelde Bloemen,wier, Blaaijes byna Lancetvormig zyn , van binnen aan den bodem zwartachtig , de Meeldraaddraadjes en Stampers geel ; onderfcheidt dee-< ze, die in geftalte naar de Bcldraagende gelykt. Zy komt met Bloemen van verfchillende Kleur en grootte voor, die aan korteVliezige, gebaarde Scheedjes kenbaar zyn,volgens den Heer Bürmannus. Het is een fierlyk Bloemgewas. Ik heb het droog met geele.groene en blaauwachtigeBloemen. (12; Ixia met Degenvormige Bladen en over hoekje Bloemen, wier Blaadjes aar. de; Voet Glazig gevenfierd zyn. De Ridder heeft , zo wel als de fchrander Mille ru s,een Afbeelding gegeven, en een omftandige befchryving daar by gevoegd va dee?.e niet minder aanzienlyke Plant, wi< Bloemen, zo zyn Ed, aanmerkt, nog gefloote zync (u) Ixia Fol. Enlïfotmibus , Flor. alternis, Petalis b obfcmis.S?. Plant. i6«+. lxia Fol. Ghdiolt glabris, Fl Rlobofis terminalibus. Mili.. U. T.'iJ*. f- i. SifytinchU Diajus Afticafl. Flore luteo, macula notato. Oldenl, Af ^(n) Ixia Fol. Enfiform. Flor. alternis Petalis bad hyalin fehèftratis. Lisn. ft*. «3. T. 7. Ma plamfolia , Cs jnu'tifloro. MIU>- h. 160. T. t|f. f. U lxia Milieu. BEJ Cup. 8. 'X'13 Iridifolia. RoCH; D'»f. P» H' II, DSM.. XII. STUK, V. fdeel. II. ioofd» ruK. xt. Ixia maatlat*. Jevlakts. . xii. Crocata. ï Siffraaiïkleutig. S 11 r u le \& rt. m i'c. is, *la .&  V. Afdeel. U. Hoofdstuk. a% Drieuioige Lelie- zynde byna een Lantaarntje gelyken, en uitgebreid met eene Saffraankleur praaien. Mil> ler zegt , dat zy van eene hoog Oranje of Goudkleur zyn , zo fterk dat 'er het Oog, in de Zonnefchyn , op fchemert. Jammer is 't, dat zy niet meer dan twee Dagen duuren ,fluitende zig ook by 't ondergaan van de Zon. Het Bolletje, dat platachtig rond is , legt tusfchen een Vezelig Opperhuidje, 't welk 'er niet aan gehecht is , dan daar het Worteltjes uitgeeft. Zodanige Bolletjes heb ik van de Kaap ontvangen gehad, door hunne platheid eenigszins naar de Braaknooten gelykende. Hier uit ko-> men van zes tot agt Wortclbladen, die overeiidftaan, Degenvormig, geribd, zeer glad en fpits. Het bovenfte is klein en ros van Kleur, de Stengel omvattende, die de langte van een Voet heeft, rond en regt, aan 't end met agt Bloemen getrost , welke voor 't bloeijen een weinig knikken, niet grooter dan der Narcisfen. Dikwils komen aan ieder Stengel twee Aairen voor. Ieder Bloem heeft een Kelkfcheedje van twee Lancetvormige Blaadjes , die aan 't end driepuntig zyn , met bruine Ribbetjes geaderd, naauwlyks langer dan het Pypje, 't welk geel is, zo wel als de geveniterde of half doorzig» tigeBloem, voorgemeld. De Meeldraadjes, met hunne Knopjes , hebben een derde der uitgeilrektheid van de Bloem, en zyn wit, zo wel als de Stamper, die eens zo lang is, en drie omgekromde Stempels heeft, aan de bovenzy- de  OlfBoLPLANTÉN. 25 de ruig; maar het Stuifmeel maaktze geel. De ^ Hoogleeraar Bormannos heeft de Bloemen van deeze Soort, in eene Verfcheidenheid, H< dikwils witachtig waargenomen, naar Klokjes" gelykende, met famengetrokkene Nagels, aan de Glazige Vlakken kenbaar. Zyn Ed. voegt by dit Geflagt , zo uit de keurige Verhandeling van den Geneeffchen Doktor pe la Roche (*;, als uit eigen WaarBeeming,verfcheide nieuwe Soorten van ixiaas, welken Linnüïus niet heeft gezien gehad , hier nog te befchryven. (13) lxia met de Stengel geheel enkeld , de Bladen Lancetvormig Liniaal , de Bloe-, men tweezydig. Zodanig eene is deze Grootbloemige, niet minder fraay dan de naastvoirgaande , als uit myne Exemplaaren van dezelve blykt. Hier van heeft de fchrandere Mille r een Afbeelding, welke gemelde Doktor niet hadt gezien en daar komen Verfcheidenheden van voor, die, zo onze Hoogleeraar aanmerkt, kenbaar zyn'aande rappige doorfchynende Bloemfcheedies. met Franje gerand. Ik geef daar van de JC Af (*l DUfirl. Inmguralis , fiftens descriptiones.'Planr. alt quot novarum : D. DE U Roem Genevenfis. Lugd. Bat 17{il) WaCaule fimplicisfimo , Fol. Lanceolaao - Linearï bus, Flor. dlftichis. RopHE Bisf. p. *3. MiIX. Ic. T. i%7 f$, 1, EUSM. Fl. Cap, Prodr, U> Dmt» xii» Stu^i v: DEEL» ii. )OFD« UK. Xllt. lxia -xrandifloa. Grootjloemige. Plaat LXXVIl. Fig. 3.  V. Afdeel H. Hoofdstuk. J 1 < 3 3 ; 1 ] i r < 2 tt aa UI bi ék « 30 Drïemannige L u i ï- Afbeelding in f/g. 3, op Plaat LXXVIf; waar uit riet alleen de ongerneene fierlykheid van deeze Ixia, maar ook haar verfchil van de anderen blykt. De Bladen, allen uit den Wortel voortkomende, zyn Lancetvormig Liniaal korter dan de Stengel, die omtrent de langte van sen Voet heeft, zynde by ieder Bloem zeer fterk geboogen. De Bloemfcheedjes of Kelken zyn hier ook tweekleppig, op zyde rappig en met zeer lange punten, brnin bont van Kleur, gebaard , doorfchynende , van langte byna als iet Btoempypje. De Bloemen, donker Violet >f paarfchachtig van Kleur, zyn groot, in zesen regelmaatig gedeeld , met een kort dun 'ypje, dat voor Voet verftrekt. Haar rand icftaat uit Slippen, die naar 't end verbreiden n aldaar Spatelvormig uitloopen, gelyk blykt n de geopende Bloem , waar ook de Styl en vleeldraadjes , hier in de natuurlyke grootte, eer zigtbaaf zyn. Men ziet hoe de Meelnopjes Liniaal, byna de langte hebben van dc )raadjes, waar zy op rusten, terwyl de Styl uim zo lang is en in drie imalle Stempels geeeld, Maande op zyn Vrugtbeginzel in 't geegde Scheedje (*.). (14) <¥) Gedagre Plaat levert du?, zo ten opzigt van de grooten figuur der Bloemen, als de Kelken en Teeldeelen , een jmetkelyk verfchil der Ixiaas uit , 't u-elk in de volgende >g nader blyken zal. Van de Groorbloemige he'> ik met 'Dte , als ook met geele Bloemen. Ik heb van de Crocata \culata , polyjlacbU, ook wel fraaije Exemplaaren , doch ( zyn elders afgebeeld.  of bolplanten. 31 f14) Ixia met de Stengel gepluimd, het Bloem-& pypje zeer lang en Boogswys' omgekromd. Deeze is door gedagten Heer de laRo s che in Afbeelding gebragc en befchreeven. Zyn Ed. merkt aan, dat dezelve de Steng twee [ of drie Voeten lang , rond en regt heeft, van^ boven Pluimachtig bezet met Bloemen , die Trechterachtig en zeer lang van Pypje zyn, «eel van Kleur, in zesfen als gewoonlyk gedeeld , doch eenbladig, vervat in tweekleppige Vliezige Scheedjes , kort zynde en van boven rappig. De Meelknopjes heeft dezelve langwerpig, den Stempel in drieën gedeeld en agterom geboogen. Ik heb, zo 't my voorkomt, deeze. (15) Ixia met een veel - Aairige Stengel , de Aairen overhoeks , digt aan dezelve, en gejteelde Vrugtbeginzels binnen de Scheedjes. Meest onderfcheidc zig deeze , doordien de Bloemen digt gepluimd zyn, en dus een Tros maaken van meer dan een Voet langte. De Steng is van boven bogtig en aan de Oxels det Takjes komen gebaarde Scheedjes voor. De Bloemen, digt geaaird, zyn fchoon blaauw van Kleur, in zes Eyronde Slippen verdeeld,vlak met een kort Pypje. De Meeldraadjes zyc kortj (145 lxia Caule Paniculato, Tubo Floris longif Gmo, aicuato b.och. Disf. p. *«. T. 1. bubm. Fl. Cap. Prodr. i. (15) lxia Caule Polyftachyo, Spicis alternis, Cauli approximatis &c. b.och. Dis/, p. io. bubm. Pntr. l, II, DMX. XU. STUK. V. FDEELi II. [OOFD- roK. XIV. xia Pa- '.culata. Gepluim» ï, XV. Tbyrfiflf ra. Trotbloaraige.  32 DrïemanHiöe Lelie. V. Afdeel II. HOOFD' STUK. xvi. lxia lmbrieata. Gefchuli de. xvii. QuadrM gu.aris. Vierhoekige. kort , met langwerpige Meelknopjes en van •langte als de Stamper: het Zaadhuisje driekantig, dpiehokkig,veelzaadig, gelyk in demeelte anderen. (16) Ixia, die het Bolletje Schubbig bekleed, heeft , de Stengel ppgeregt Takkig , het buitenjle Kelkfcheedje zo lang ais 't Bloempypje. Meest wegens de Wortels, wier Bol gedekt of bekleed is met op elkander leggende Schubben , die vlakke Süppen hebben , voert deeze den bynaam. Dj Stengel is Takkig, een Span hoog, met Scheedichtige fmalle Bladen , half zo lang. Losfe Aairen, aan 't end der Takjes, hebben Bloemen , die van binnen geelachtig, van buiten ten deele rood zyn. De Bloemfcheedjes zyn Eyrond , tweekleppig, zo lang als 't Pypje, gefpitst, aan den rand gekleurd: de Vrugtmaakende deelen als gewoonlyk. (17) lxia, die het Bolletje gefchübd heeft,met de buitenjle Schubben grootst, de Stengel enkeld en korter dan de Sleuvig vierhoekige Bladen* Deeze (16) Ixia Bulbo Squamis imbricatis te&o, Caule ere&o Ramolb &c, ROCH. Disf. p. 17. BURM. Prodr. I, (17) Ixia Bulbo Squamato, Squamis exterioribus maximi's &C. ROCH. Disf, p. If. BUBM. Prodr. I.   Plaat lxxviii.  OF B OLPUNTE* ^ Deeze beeft, gelyk tle Crocusfen, twee Bol-^ 'letjes boven elkander, fchubbig bekleed,gelyk' de Stengel,door de Schceden der Bladen ;draa- j gende weinige los geaairde blaauwe Bloemen. 1 lxia met een opgtregte Takkig* Stengel, die de Bloemen over ééne zyde heeft en breede Vliezige Stempels. Een klein Schubbig Bolletje , dat van onderen uitgehold is, heeft deeze, met het Stengetje etn Span lang , van Bloem tot Bioem zeer Boogswyze omgekromd. De Bladen zyn korter dan de Stengel ; de Bloemen cenzydig op een ry geplaatst, zyn aan den Keel paarfchachtig , aan den ïand hoogblaauw. Het Bloempyrje is byna zo lang ais de Blaadjes; het Bloemfcheedje tweekleppig, met het eene Klepje vee kleiner, fpits: de Stamper langer dan de Meet draadjes, in drieën gedeeld, met Vliezige Slip pen , die breed , aan den rand gekarteld zyi en met zeer kleine geele Knobbeltjes bedekt. In alle opzigten komt het Takje, dat ik vai de Kaap ontvangen heb, in Fig. i, op Vlaa: LXXVIÏI. afgebeeld , met deeze befchryvin zo naauwkeurig overeen , dat ik he-t niet dai voor deeze Soort kan houden. Het eenigtt is, dat de Stempels of verdeelingen van dei Stj (18; 'lxia Caule Ramofo erefto , Floribusfecundis , Stj Biatibus latis MembraHaceis. Roch. Disf, 17. ?T«A Y. lEBG- Cap. 6. u, DEEL. XII. STOK. j V. LFDEE&i II. 3ooir> rus» XVIII. lxia ïecunda. Eenïydigëi Plaat LXXVUI. Fis. 1, 1 1 f y 3 1 1 '1  34 Driemannigé Lelie* V. Afdeel II. Hoofdstuk.xir. Ixia Pairicii. van ïabiicius. XX. Btilhcodio id.cs. Schubbige Styl niet zo Vliezig zyn ; hier zo wel als de Meelknopjes en de binnen holte der Bloem, met geelachtig Stuifmeel beftrooid. (i g) Ixia met een gegaffelde, tweefnydige, getande Stengel. Naar denKruidminnendenFabricius,van wien hy deeze Ontvangen hadt, heeft gedagte Heer dezelve getyteld. De Stengel verdeelt zig by den Wortel reeds, en heeft Scheedachtige Bladen , die Liniaal - Lancetvormig zyn. .De Bloemen, Aairswys' groeiende, Violetachtig van Kleur , doch ook wit of geel, komen geaaird aan 't end der Takken voorr. Het Pypje is viermaal zo lang als de Bloem en dun het Scheedje tweekleppig en op de rug met een breeden getanden zoom voorzien: de Stempel driedeelig met omgekrulde Slippen. (20) Ixia die de Stengel korter dan de Bladen en de Takken eenbloemig heeft. Het Bolletje van deeze is met eenige Klokachtige Schubben, op eene zonderlinge manier, bekleed, die van onderen als gehaaird zyn: de Stengel drie of vier Duimen lang, een Tak uitgeevende , met eenige Liniaale Wortelbladen ♦f19) Ixia Caule dichotomo ancipiti dentato. ROCH. Disf. IS. BURM. Prodr. ti (10; Ixia Caule Foliis breviore , Ramis uniflorii. Rocb> Disf, 19. BURM, Prodr. I.  OF BOLPLANTEN. #35 den en aan 't end groote geele Bloemen. Een Kegelachtig Pypje heeft de Bloem en Lancet*1 vormige Blaadjes: de Scheedjes egaal twee-1 kleppigj enz. * (21) Ixia die de Steng eenbloemig heeft en langer dan de Lancetvormig Linïaale Bladen.^ Deeze , die de Stengel een Span lang, met een enkele geele Bloem , de Blaadjes in 't midden zwart gevlakt heeft, zal waarfchynlyk tot onze Derde Soort , de Eenblocmige naa. melyk, behooren. (2a) Ixia mtt een opgeregte geheel enkele Sten-^ gel en Degenvormige Bladen. 1 De Stengel is een Voet en daar boven lang* 'eenigermaate plat , met Scheedachtige Bladen byna geheel bekleed en heeft geaairde blauwachtig paarfche Bloemen aan den top. faj) Ixia 'met de Meeldraadjes famengegroeid, de Stengel Takkig en de Bladen Degenvormig. Een (21) Ixia Caule unifloro , Fol. Lanceolato - Linearibus longiore. R06H. Disf. zi. Bubm. Prodr. 1. (21) Ixia Caule erefto fimpiicisGitio , Foliis Enfiformi» DUS. ROCH. Disf. 22. BUBM. Prodr. I. (25) lxia FiUnientis Sraminura coalitis, Caule Rarrioföj HoUis Enfiformibus. ROCH. Bisf- zz. BUBM» Prodr'. u C a tl, DEEL. XII. STUK, V. JI. foOFD» rus. xxr, Ixia manthoi. enzaantó; IXXII. 'Mifoiiaï .reedblaige. xxnr. Mouadelihia.Enkel-,  36 Driemannige L e l i ê V. Afdeel. II. hoofdstuk» XXIV. lxia FU' MiifilU. WaaijscMailige. XXV, Tuinlofa, ïypachti- Plaat LXXVIII F>&. 2, Een Stengel van een Voet hoog heeft dee» ze, die eenige Takjes uitgeeft, langer zynde dan de Bladen. Zeer dunne rappige Scheedjes komen aan de Mikjes voor. De Bloemen zyn los geaaird, uit den blaauwen paarfchocbtig;de Bloemfcheedjes gekleurd : de Bloemen hebben een Draadachtig Pypje en lange Pylswyze Meelknopjes, (24) Ixia met Waiijerachtige Bladen , het Pypje der Bloem eens zo lang als de Kelk' fcheedjes. Deeze heeft een ftyve Stengel van een Voet, twee of drie Takjes uitgeevende en zeven Wortelbladen min of meer, die Waaijerachtig uitgefpreid zyn , fmal Degenvormig. De Bloemen y die eenzydige Aairen uitmaaken, zyn witachtig blaauw, hebbende een lang dun Pypje. De volgende nieuwe Soorten zyn 'er door den Hoogleeraar N. L. Burmanmjs bygevoegd. (25) lxia met aangedrukte Lancetvormige Bloemfcheedjes en Draadachtige Bloempypjes. Van deeze , zegt zyn Ed., komen twee Verfcheidenheden voor ; de eene met Bladen als (H) IxU Foliis Flabclliformibus &c. R"öch. Disf. 24. BURM. Priir. 1. (2s) IxU Spathis appresfis Lanceolatis, Tubis Floium Fiüformibus, Bu»M. Frtdr. 1,  O F B O h V L A N T E N. 37 als Biezen, de andere mee breeder Bladen. De^ Bloemen geaaird , gevlerkt, na de ontluiking eenzydig, zyn in de eerfte witachtig en teder; ] in de andere rosachtig met roode Vlakken. In > beiden zyn de Bloempypjes drie Duimen lang en Draadachtig dun. De lange aangedrukte Bloemfcheedjes onderfcheiden inzonderheid deeze Soort; ten minfte, indien ik dat Plantje van myne Verzameling, in Fig. 2. afgebeeld, daar voor houden mag. Hetzelve heeft de Bloempypjes twee of drie Duimen lang en zeer dun, de Blaadjes of verdeelingen teder en bleek van Kleur; de Meelknopjes lang en dik: den Styl lange-, dunner en in drie fmalle Stempels verdeeld. De Bloemen komen eenzydig voor en de Bladen zyn Biesachtig. Hier van verfchilt de Langbhemige, door den Heer B E R G i o s dus bepaald. (a6) Ixia met veele Aairen, hebbende de F'yp. jes der Bloemen Draadachtig dun , zeer lang en knikkende. Deeze , van Kaapfe Bolletjes in Holland gekweekt, was zyn Ed. van hier door Dofte KALLSTRoEMaangebragt. Zy hadt de Sten gel vier of vyf Span hóóg, van dikte als eet ö Rog r*6) lxia polyftachia, Tubls CoroUarum Filif.rmibus Ion girnis nutantibus. BEUG. Cap. 7. Sifyrinchium Afrïcanun Xamofum &c. HERM. Afr. al. G 3 H. DËEt. 5ÜI, STUK. V. FDEEL. U. loOFD- rUE. XXVI. lxia Imgiflora. Langbloemige, l  V. Afdeel, iï. Hoofd» $tus. XXVII. Ixia ffieatt. Geaaiids. xxvm. "Triticea. Tarwgraa- n'ige. 38 Driemankige Leme, Rogge - Halm, opgeregt, met afftandige Bloembak jes. De Bladen, fmal Degenvormïg enfpits, drie Span lang, waren overlangs ftreepig ge!' ribd, glad, fluitende de binnenften digt om de Stengel, als een Scheede. De Bloemen geel van Kleur, maakten veele Aairen uit, met het Steeltje bogtig. Zy hadden een Pypje van twee Duimen langte en zeer korte Bloemfcheedjes, tweekleppig als gewoonlyk , Vliezig, fpits , byna egaal van punt : de Meelknopjes fmal 'Pylvormig; de Stempels eenigermaate Wig= achtig: alles korter dan de rand der Bloem, 07) Ixia met Degenvormige Bladen en eene. enkelde eenzydige Aair. Deeze onderfcheidt de Heer Bormannus van de Eenzydige voorgemeld. Zy heeft zegt hy de Aairen naakt , aan den top met zeven kleine Bloempjes over ééne zyde ; de Scheedjes kort tweekleppig ftomp, met Eyronde geribde Blaadjes ; de Bloempj pjes eens zo lang als de Scheedjes; den rand onregelmaatig verdeeld en Violetkleurig. (c8) Ixia met Elsvormige Scheedachtige Bladen , op elkander leggende Bloemfcheedjes als Tarwe-Graantjes en de Bloemen digt aan elkander. in (z7) lxia Foliis Enfiformibus , Spica fimplici fecunda. 3U1M. Prodr. 1. (28) Ixia Folii. Vaginantibus Subulatis, Spathis irabiieatis. riiticsis, Floiibua apptoximatis. BURM. Proir. I,  8F Eonii««N' 39 In Geflalte en roskleurigheid komt deeze ^ overeen nret de zogenaamde Afrikaanfe, hier voor i maar heeft een Stengel van twee Voe-j; ten; de Bloemen groeijen Aairswyze en zynPypachtig, gevat in twaalf overhoekfe Scheedjes, van gezegde figuur. (29; Ixia met ovaale platte geribde Bladen ; * de Bladfteeleu Schecdig ; een tweekleppige^ Pyramidaale Bloemfcheede, In 't Jaar 1760 , zegt onze Hoogleeraar, bloeide deeze, een Plantje van een Handbreed hoog, met zes overhoekfe, zeer gladde, langwerpig ovaale Bladen, vyfribbig; de Bladfteelen Vliezig , gerand met witte Haantjes; de Stengel zydelings , enkeld , aan den top driebloemig : de Bloem zeer groot en geel met paarfchachtige Nagelen, (30) Ixia met twee Samengegroeide Ovaale Wortelbladen, de Stengel aan den top omgeborgen. Een Plantje , maakt deeze , van anderhalve Handbreed , hebbende een langwerpig Blaadje by (is) lxia roliis ovallbus planis Nervofis, Petiolis Vaginanilbus , Spatlü bivalvi pyramidali. BURM. Prodr. I. 0. PLUK. Php. T. 4*4- f- 8' (30) lxia Fol'. Podtcalibus binis Ovalibus ccnr.atis,Scapo «1 fummitate infiexo. BURM. Prodr. 1. C 4 II. DEEL. XII. STOK. V. kFDEEL»' II. !OOFD< XXIX. lxia Pygm&a. Jaantjes, XXX. Ovaia, Eyionde. j  V. Afdeel. II. Hoofd* STUK. XXX'. lxia Ukiulata.Gegolfde. XXXII. Caryophylita. Anjelierïchtige. XXXIII. Arcuata. Iioogbladige. 40 D R I E M A N K I G E L E E I E, by de verdeeling van de Stengel, die van Bloem tot Bloem zig ombuigt en als gegaffeld fchynt, met de Bloemen aan den top overhoeks, wie en Violet. C3O Ixia met Lancetvormig Liniaale gegolfde Bladen en een driebltemige Stengel. Dit is ook, volgens zyn Ed., een Plantje van anderhalve Handbreed , met een Pypig geelachtig Bloempje en Liniaale Plaatjes, of Slippen denk ik. (3a) Ixia met Degenvormige platte Bladen en Pypige Bloemen. In 't Jaar 1754 hadt zodanig eene hier gebloeid, met een zeer korte gebladerde neergeboogene Stengel en witachtige Bloemen, geel gevlakt. (33) Ixia met een gebladerde Stengel, platte geboogene gefpitfle Bladen, en Pypachtig» Bloemen. Een zonderling beloop der onderfle Bladen heeft in deeze plaats, die, zo wel als de Stengel, anderhalf-Handbreed lang % z\g Boogswy- ze f31) IxU Fol. Lanseolato-Linearibus Undulatis , Scapo. triflsro. li Urm. Prcdr. i. O*) IxU Fol. Enfiformibu. pJani,, Floribus tubnlofc. EüRM. Prcdr. I. J'Vu" SCap° f°liaCe' ' foL Planis inte« acumiaatis , flor. Tubulclis, Bübm. Pr,odr. i, '  ofBolplanten. Sel Ee zodanig omkrommen, dat zy met de tip-^ pen dikwils de bovenfte Bloemen aanraaken, die paarfchacntig zyn van Kleur, hebbende groote Ho Pypige Bloemfcheeden. (34) Ixia meteengegaffeldTrosachtig Kroontje, * Zeer byzonder is, onder de Ixiaas , deeze K« Soort, geheel met eene witte Wolligheid be-lx' bleed. Zy heeft een famergedrukte Stengel, met Lancetvormige omvatrende Bladen over» hoeks ; een Kroontje aan den top, welks algemeen Omwindsel zesbladig is en kort, geevende zes of meer Steeltjes uit, aan 't end in tweeën gedeeld en zeer ruig. De Bloem beftaat uit zes Ovaale Blaadjes, paarfch van Kleur, van buiten Haairig, van binnen glad. Drie Meeldraadjes met geele Meelknopjes heeftze; een ruig Vrugtbeginzel en een driehoekigen Stempel Met zo veele Soorten is thans dit Gellagt vermeerderd , waar by ik nog de volgende uit myne Verzameling, die zo't my voorkomt tot geene der voorigen behooren, voegen zal. (3j) Ixia die getroste Bloemen heeft, met zeer korte St-ylen. De kortheid van den Styl onderfcheidt deeze van' £34) lxia Umbella bifida Racemofa. BURM. Prodr. 2. (3 5) Ixia Floiibus Racemofis, Piftillo bievisfim o. HOUTT. C 5 n. Deel. XII» Stuk. v> ' mzLl II. ï?n- x. [XIV. aUmtta. ontjcs^ 1. XXXV. \btreviatai Xoitftyiie. PI.A4T .XXVIU. Fig. 3»  V. Afdeei ' il. Hoofd stuk. xxxvi. lxia Campar.ulata,Klokbloemigc. Plaat LXSV11I. ( 36) Ixia Floribus IUcemofï» , Campaniformibus , tol, Giamineia. Houtt« 42 DuuiussiGE Leus; van de meelïe andereü. Haar Bladen zyn LI. • niaal - Lancetvormig , bekleedende om laag de Stengel, die een Voet lang is, rond en dun, op 't end een Trosje hebbende van zes Zwavelgeele Bloemen, taamelyk groot. Zy komen voort uit Vliezige doorfchynende tweekleppige Scheedjes , wier kortfte of kleinfte Lip twee lange punten heeft. Dunne Steeltjes van een half Duim langte , draagen deeze Bloemen i die byna een Duim lang zyn , beftaande uit zes ovaalachtige, fyn geaderde Blaadjes. De Meelknopjes , taamelyk dik , langer dan de Draadjes , Liniaal of overal even breed, komen uit den Stoel der Bloem , die wat blaauwachtig is , voort; naby den oirfprong der drie Stempels; welke langwerpig , dik en omgekromd . naauwlyks eenigen Styl hebben, zittende op den bodem van de Bloem. Ik hebze ook die blaauw zyn van Kleur, Ixia met getroste Bloemen, die Klokvor° mig zyn, en Grasaclnige Bladen. De figuur der Bloemen , welke naar die der Klokjes gelyken , onderfcheidt deeze zo zeer van de voorgaande niet, als de langte van den Styl, waar van de lange dunne Stempels boven de Meelknopjes zig verheffen. De Bladen zyn Gras.  os Bolplantek. 4^ Êrasacbtig Liniaal, en dus veel fmaller dan in de laatfte Soort. De Bloemen kleiner, mpt korter Steeltjes, zyn ook zesbladig en komen voort uit korter Vliezige Scheedjes, met veele punten. De langwerpige Meelknopies zyn ook langer dan de ros geele Meeldraadjes. De Kleur der Bloemen is Purperachtig donker Violet (*}. Tot zo veele Soorten is reeds dit Geflag uitgebreid ; waar by misfchien nog anderer zullen komen. Hier zyn ondertusfchen d voornaamfte byzonderheden van deeze Kaapf Bol- en Bloemplantjes, wat de figunr der Bloe men en Bloemfcheedjes aangaat, in Plaat vet toond: des wy overgaan tot de Gladiolus. De Planten van dit Geflagc , by fommige Zwaardckruid genaamd , wegens de figuur d< Bladen (i), onderfcheiden zig door eene bloei vs /*) Dat deeze of de voorgaande, geenszins tot de M cuJa of Bulio/a, aan welke zy door de Klokvormige figu de- Bloemen naast komen, behooren kunnen , U uit gemelde blykbaar. Immers de Bloemen zyn met gevh en de Stengel geenszins Baldraagende. ff) Het behoort deswege,, tot den Namur.yken Rang d Errata (l. d, II. Stuk , bladz. 178.) welke men Zwaar of /J^Wkan aoemen.naar dat de Bladen bteeder fnwller zyn. Hier toe behooren de meeften van d,t en volgende Gellagten, zo wel als van 't voorgaande. De lm S/ifch iseigentlyk Zwaardbladig. II. DEEL» XII. STU$. V. Afdeeü li. Hoofd» stuk» : n :r n n 1- ur et kt Sï iofde  44 Driemannise LELïE- V. Afdeel ii. Hoofdstuk. i. Glfdiolui communis. Gemeene.' van eene Smoelachtige figuur, welke eenbladig is , en in zesfen gedeeld, gelyk in veelen van 't voorgaande, en opftygende Meeldraadjes heeft. Het bevat de volgende, ook veelal Kaapfche , akemaal overblyvende Plantgewasfen. (i) Gladiolus met Degenvormige Bladen en afftandige Bloemen,. Jn de Zuidelyke deelen van Europa , byzonderlyk in Languedok en Provence, groeit deeze alom in de Koornlanden, aan de Wegen en op de Velden. Men noemtze in 't Franfch Glayeul, naar den Latynfcben naam Gladiolus, van Gladius, een Zwaard , Degen of Rapier, afkomüig , in 't Engelfch Comflag. Uit een Bolachtigen Vleezigsn Wortel, die als dubbeld is, komt een regtopftaande Stengel van een Voet tot een Elle en langer, bekleed met Degenvormige Bladen , lang, plat en fpits , en doorgaans aan de eene, fomtyds aan beidezyden bezet met eene Aair van Bloemen op een aanmerkelyken afftand van elkander, 't Gewas verfchiltin hoogte, ais ook in de Kleur der Bloemen, (ij Gladiolus Fol. Enliformibus Floribus diftantibus, Syjl. Nat. XII. Gen. 57. Vtg, XIII. p. 76. Gladiolus Fol. Enfifermibus. 11. Cliff. zo. Ups. 16. R. Lugib. 19. 0. Glad. Flor. uno verfu diipoütis majir et procerior. C. B. Pin. 41. Glad. utrinq ie floridus. l'Ad. Gladiolus Naibonenfis. lob. Z;t £8, Gladiolus, DOD. Pempt. zosf.  ÖFBoLtffcANTEN. 45 men, die meest paarfchachtig doch ook wit ^ vorkomen of incarnaat, zo Lob e l meldt. Het plant zig voort door zydelmgfe Bolletjes, p die flymig zyn en niet onaangenaam van Smaak, wordende zeer dienftig geacht om harde Gezwellen te vermurwen en te doen verflaan. De Bloemen beftaan , in deeze Soort, uit eene gewelfde boven - Lip, Geutswy ze geplooid, en als den Stamper met de Meeldraadjes omvattende: terwyl de onder - Lip, nederhangende zig in vyven uitfpreidt : dat dus als een gaapende Bek of Smoel van eenig Dier vertoont. (2) Gladiolus met Degenvormige Bladen enop elkander leggende Bloemen. In de naafte deelen van Rusland, zegt Lm«mis, komc deeze voor, die kleine Bloempjes heeft , eenzydig, op elkander leggende en dus digt geaaird. (3; Gladiolus met Degenvormige Bladen en de zydelingfe Bloemblaadjes zeer breed. De« (l) Gladiolus Fol. Enfiformibus, Floribus imbricatis. Syfi NSM Gladiolus Fol. Enfiformibus, Petalis lateralibus lathfi mïs. Am. Acad. VI. Aft. N. a. Sifyrinchium Vipemum PtuK. Php. T. 2i+. f. S. rj„ deel. XII. Stuk. fi deel* II. oofd- ;uk. II. Gladiolus ':m*>ricacu5. Opleggende, III. Alatut. Gevleugelde,  4ö Drïemannige LÈfciE V. Afdeel HOOFD65'UKC iv. Gladiolus Plicalus. Gepiooide. 1 i Deeze, gelyk alle de volgende, een Kaapfch Gewas, heeft de Bloemen als gevleugeld. Zeer onvolkomen is de Afbeelding van Plukenet en het fchynt .my toe, dat die vari Brky weike de Heer Burmannus Galeaius noemt, veel tiader kome (*). Dezehadt de dne bovenfte Slippen Menie-rood, de onderften , welke zeer fmal waren , geelachtig groen, metroode tippen. De by Seb a voor* komende, van de zelfde figuur, verfchilde wat in Kleur. De Helm echter i of gewelfde bovenLip, is in deeze Soort, volgens de; befchryving , fmal en Zeisfenachtig; de Vleugels, vaö de zelfde langte v zyn Ruitvormig en de drie onderfte Slippen Eyroni, van gelyke grootte. Het heeft de Stengel een Span lang/dikachtig, tusfchen de Bloemen bogtig : de Bladen Degënvormig, geftreept, niet fpits, en by de Bloemen korter, Vleugelachtig gefchikt. (4) Gladiolus met Degenvormige geplooide Pluizige Blaien, een zyAelingse Stengel, de Bloemen regelmaatig. De Bloemen van deeze zyn wel niet Smoel; ach- (*) BREVN Prodr. p. ij, f. |« f. z. SEB. Kabinet I, r. 7. f. 3. {4) Gladiolus Fol. Enfiformibus p'icatis villofis, Scapo Iaerali, Corollis regularilnis. Ixia piicata. Am. Acad. IV. p. oo. Ixia Fol, Gladiolaris hirfutis , Fioribus fp-cati» terrii. alibus. Mill. Ic. iss. f. ï, Sifyrinchiumlatifoiium.BRETW. °rtdr> III. p. 22. T. g, f. z, Burm. Prodr. a,  ö j Bolplanxes» 4? fcchtig, doch ook niet volkomen gelyk van rand: des Breyn dezelve genoemd hadt, Breedbladig Sifyrinchium,met uitgebreidenaaitwlyks mismaakte Bloemen. Hierom becrektze de Ridder , met reden , thans tot dit Gellagt en zondertze af van de Ixiaas , wier Bloemrand egaal ie. De geftalte fcheen ze ook nader tol de Gladioli te betrekken. Zy heeft een gerokten Bolwortel j Bladen als gezegd is , eö eei Stengel, die fomtyds eakeld, fomtyds getak voorkomt , met groote Trechterachtige Bloemen , in myne Exemplaaren Violet , blaauw of wit van Kleur. De dikke driebladige Bloem fcheeden , hier Blikjes genaamd door den Rid der, waar van de twee binnenfte korter dan he buitenfte, 't welk een Duim en daar over lang is onderfcheiden deeze Plant genoegzaam, (5J Gladiolus met gekruist-Liniaale Bladen e> Klokvormige Bloemen. Een fraaijc Kaapfe Pianc , die zig zeer vei menigvuldigt door haare ronde Wortel - Bol'e tjes , en onderfcheidt door haare zeer fmall Biesaehtige Bladen, welke, overdwarsgefaee den (5) Gladiolus Tol. LineKi-emeiatis, Corollis Campanul latis- Gladiolus Fol. Lin. fulcatis, Flor. airernis , Peralis an cuftioribus. MllX. Ie. IS7. t. 235. f. i. Lilio- Gladiol bifolius et biflorus, Fol. quadrant;ulis. Teew. Ehret. t« jj Glad. &c. fuprema laciniS brevisfimi, bre7n Prodr, JU f. 7. f. 1. BURM. Prodr. z. u. JDsth, xii, stok. Afdeei» II. Hoofd* ;tux£ 1 i 1 v. Gladiolus triftis. Droevige. e * 1.  4£ Drtemannige L e l i V. A?DEEL it Hoofdstuk. den, ecu kruisje vertoonen. Twee Bladen hadÉ maar die , welke, nu dertig Jaar geleeden, in de Kom'nglyke Tuin te Chelfea bloeide, toen door Ehret afgebeeld , en twee Bloemen , ieder gevat in een tweekleppige Scheedei Men heeft waargenomen, dat deeze Plant ook wel met meer Bloemen voorkomt en dan met Degenvormige Bladen , zo de Ridder aantekent. De Bloem, zegt zyn Ed., is droevig van Kleur, Klokvormig, maar heeft de Zomering volftrekt van de Gladiolusfen. Volgens Breyn is de bovenfte Slip de kortfte. Trew tekent aan, dat de Bloem onregelmaatig is verdeeld, met de boven-Lip breedst (*), de onderfte allerkleinst. De Kleur fchynt, volgens de Afbeelding, uit den geelen witachtig, met paarfche Streepen en Tippen , en dus niet zeer droevig geweest te zyn. in die van Breyn was de Kleur donker en de onderfte Slip zeer lang. De Vrugtmaakende deelen beftonden dus. Drie Meeldraadjes, dik, gegroeid aan de kanten van 't Bloempypje, metopftaande. lange tweehokkige Knopjes , die een weinig buiten den Keel uitfteeken. Een enkelde Styl met een drievoudigen bladerigen Stempel en een langwerpig Vrugtbeginzel, waar van een drieklep-' Pig (*) Segmintum Suprimum maximum ftaat 'er op de Plaat • Utis/imum in de Text: men ziet dat het ée'n krn famengaan met het andere. De Bovenlip kan breedst en grootst en tevens allerkortst te zyn.   Plaat lxxxi.  'o f B ó t p £ a i» t e ft: 40" p'rg Zaadhuisje kómt , hebbendé'aan iéder Klep- je twee ryën Zaadjes , die langwerpig , plat en gevleugeld waren (*). E s; (6) Gladiolus met Degenvormige Bladen , en c byna gelyke , Lancetvormige s gegolfde „ Bloemblaadjes-. (7) Gladiolus met Degenvormige Bladen, en 'byna gelyke, Lancetvörmige, omgekromde' Bloemblaadjes. Zeer weinig verfchillen deeze beiden, als hebbende Lclieachtige Bloernen , byna gelyk verdeeld, in fmalle Slippen , met een dunner Pypje ch gegolfd in de eerfte, minder fpits in de andere en aan de enden wat omgekromd. De Bloemen zyn in een tweebladig Scheedjè gevat , dat het binnenfte Klepje kleiner heeft. De laatfte fchynt dezelven eenzydig , de andere wederzyds gefchikt te hebben. De Geftalte heeft met de Europifche veel overeen komst, gelyk blykt uit de Afbeelding van eei zodanig Exemplaar, dat ik van de Kaap Ont vangen heb, hier nevens, in Fig. 1 ,opPLAAi LXXIX (*) TREw Ehret als boven, p. to, u. (g) Gladiolus Fol. Enfiformibus , Tetalis fubatqualib«s Lan ceolatis undulatfe. Mant. 27. (7) GUdiolus Fol. Enfiform. Pet. iubarq. Lanc. iccurvati' Mant. 28. Glad. Fol. Lin. fulcatis, Flor. uno verfu dispöii tis, Tubo Floris longioré. Mill. 1c, IJ7» T. aJ5. f. *t D H. Deel. XII. Stuk, V*' FDSSli 11% [OOFD- :ük. VI. laditlut 'tdulatus. legolfde; Vit. Zecurvusè Omge- crornde. Plaat LXXIX. Fig. 1, 1  50 Driemanwige Lelie* V. 'Afdeel. II. Hoofdstuk» vin. Gladiolus Spicaius. Geaair.de jx. Alcpuw roides. Vosienfiaartige, X. ■'dnguflus. Smalle. LXXIX; 't welk echter de Bloemen aanmer> kelyk verfchillende van dat van Mill er heeft, en paarfch van Kleur. Ook is dat laat. fte vervolgens tot een andere Soort betrok» ken. , (8) Gladiolus met Liniaale Bladen , een gegeheel enkelde Stengel en geaairde Bloemen. (9) Gladio'us met Liniaale Bladen en eene Schubachtig gevlsrkte Aair. Deeze komen malkander ook vry naa. De laatfte heeft de Stengel een Voet lang, rond, met Scheeden van tweefnydende , geribde , fpits uitloopende Bladen : terwyl de end-Aair beftaat uit Eyronde op elkander leggende tweekleppige Scheedjes met zeer kleine Bloempjes, naauwlyks grooter dan die van Weegbree, zegt de Ridder. (10) Gladiolus met Liniaale Bitden en affiandige Bloemen, wier Pypjes langer dan de Rand zyn. Dee- (g) Gladiolus Fol. Linearibus , Caule fiinplicisfimo, Flor. fpicatii. R- Lugdi. 19. (9; Gladiolus Fol Linearibus , Spic4 difticha imbricatS. Am. Atdd. IV. p. 301. Bobm. Prcdr. 2. (\o) Gladiolus Fol Linearibus, Flox. diftantibus, CorolIsrum Tubo Limbis longioie. Mill. 1c. 142. f. 2. Burm. Prodr, 2. Glad. Caule iimpltcisfimo &c, R. Lugdi. 19, Glad. Fol. Linearibus. H, Cliff. 20. T, «,  bl? BotttiiJTife '5i Deeze heeft de Bloempypjes uitermaate lang, zo wel in myn Exemplaar, dat dezelven, buiten de Bloem , van meer dan drie Duimen heeft, als in de Plant, welke door den Ridder uit de Clifrbrtfe Tuin in Afbeelding is gebragt. De Stengel heeft maar één of an» derhalf Voet hoogte en geeft byna alle de Bladen uit, die Grasachtig fmal, aan't begin byna Draadachtig , langer dan de Stengel en ftcrk geribd zyn. De Bloemen, aan de eene kant geplaatst, zyn Vleefchkleurig, en hebben zeer fpitfe Slippen , de drie onderften met eene aartige paarfche Vlak, welke zig als een Fiek vertoont, getekend. Somtyds, evenwel $ zyn de Bloemen geelachtig en de gedagte Vlak Bloedkleurig. De Bloemen zyn altemaal opwaards gekeerd en de Wortel is een rond Bolletje* Door de Tweefnydige Stengel verfchilt het van den Gladiolus met fmalle Grasachtige Bladen,welke Badhinus hait befchreevenj ao Link^eus aanmerkt. (n) Gladiolus met een Takkige Stengel en Liniaale Bladen. Tot deeze wordt,door den Heer Burmase?us,de zelfde Plant van Mill er betrokken, die door den Heer Lt.nn.je i s tot de Qmgekromde was t'huis gebragt: Ik beken, dat (ïi) GUdhlas Caule Ramofb, Fol. Linearibus, R, Lugdi. ty. mill. Ie. 2.3S. f. 2. Bobm. Prsdr, *, D 3 EI. DSEE.. XII, SEUK. % AfI EELi II. Hoofd» ITUKo xr. Ghdiolal Kamofut. Takkigê.  5» DaiEMANNIGE L e l i e Afdeel. ii. Hoofdstuk.xn. Gladiolus Cafitatus. Hoofdige. «II. Permeabi Ks. Gefpleetene. dat menz» by Mill er eenigszins Takkig vindt. (12) Gladiolus met een Takb'ge Stengel, gefteelde Hoofdjes en een knobbeligen Wortel. Deeze laatfte is een zeer groote Plant met blaauwe Bloemen, zegt de Ridder. By deeze door den Heer Likn^ds opgegevene Soorten , zal ik voegen die, welken de Heer Burm^nnus, zo uit de gedagte Verhandeling van den Heer de la RocHE,als anders , onder de Kaapfe Planten geboekftaafd heeft, naamelyk. (13) Gladiolus met een Takkige Stengel, de Bloemen eenzydig op elkander leggende: de Bladen vierhoekig Elsvormig. Dat de Bloemen van deeze den Keel niet geflooten, maar als gefpleeten hebben, geeft 'er den bynaam aan. De Stengel , uit een Bolletje, dat van onderen plat is , gefprooten, is anderhalf Voet lang en rond , met zydTakjes en Scheedachtige Bladen. De Bloemen waren bleek Violet met eenige mengeling van paarfch en geel , niet groot. Een fpee- f12) Gladiolus Caule Ramofo, Capit. pedunculatis, Radice tutieroia. Linn Sp. 53. bubm. Prodr. 2. (13) Gladiolus Caule Ramolb , Floribus irabricatis fecuradis, Foiiis Suhulato-quadtanguüs. ROCH. Disf. p. 27. T. 2, BunM, Prodr. 2,  jOF BOLPLANTENV 53 fpeeling, van drie tot zes Meeldraadjes, heeft gedagte Heer in deeze waargenomen. (14) Gladiolus met een Takkige Stengel, Li-'niaale Bladen en gevlerkte Aairen. Deeze heeft den bynaam daar van, dat de zydelingfe Slippen van de Bloem den geheelen Keel. die hier, zo wel als in de voorige, wyd uit gezet is, zo de Heer delaRoche zegt, omwinden. Dit vind ik echter, in zyne Afbeelding, niet duidelyk vertoond. De Bloemei waren Roozekleurig , aan de zyd-Slippen vat de Onderlip paarfch. Zy maaken twee ge vlerkte Aairen uit, op een ronde Stengel vat anderhalf Voet hoogte,met fmalle Bladen. D M-eldraadjes zyn Pylachtig geknopt en de Stj heeft omgekromde Stempels. Hier fpeelt 00 de Natuur , zegt hy , dikwils in 't getal de Meeldraadjes, Stempelen en verdeelingen va de Bloem, De Zaaden hebben in deeze twe Soorten, geyk in de Droevige, zo. de Heer di la Roehe aanmerkt, een breeden Vliezigei Zoom , terwyl dezelven in de E.uropifche ei anderen rond zyn en ongeriind. C15) Gladiolus met een geheel enkelde Stengel 1 (14) Gladiolus Cmle Ramofo, Foliil Linearibus, Spie difticbis. KOCV. Disf. p. 28. T. 3- BUBM. Prodr. z. Gladiolus Caule fimplicislimo , Petalis fuperioribi D 3 d H. DEEL. XII. STUK. V. \fdfel." II. tuk. x.v. Gladiolus tsvolutus. tngejvondene. I l 1 1 C E a e 1 1 xv; ' Carneusï 's vleeich» kleurige. is :s t-  v. 'Afdeel II. Hoorb- STUK. xvt. Gladiolus Corymbofus.Gewilde. XVII. Fyramiitlis.Pieramie« daale. < i l j 54 Dribmannige Lelie- de bovenfte Bloemblaadjes afwy kende, ói Bladen Degenvormig. Dat deeze naar de enkele Kleur der Bloemen gebynaamdzy, is zonderling. Ik zou ze hever fpreidende (Divergent) genoemd heb» ben , wegens die hoedanigheid der Bloemflippen, waar door de Bloem zig Lelleachtig,doch niettemin grynzende (ringent) vertoont. Ook is de figuur der Meelknopjes en Meeldraadjes, dieZeisfenvormig gekromd zyn, byzonder. In twee gefpitfte Blikjes , het eene wel de helft grootcr dan het;andere, zyn de Bloemen gevat. De Bladen heeft deeze Soort wat breeder en geribd; het Zaadhuisje, gelyk de voorige, veelzaadig. (16) Gladiolus met Degenvormige Bladen, overhoekfe Bloemfcheeden en eenzydige Bloemen. (17) Gladiolus met Lancetvormige geribdeBladen en ongefteelde op elkander leggende Bloemen; het Pypje dun , van langte als het Bloemfcheedje. 08) iverge-tibui &c. Roch. Disf. p. 30 t. 4, B u n ti rodr. 2. (is Gladiolus Fol. EnuTorrnibm, Spathis alternis, Flor xundis Buriu. Prodr. 2. (17) Gladiolus Fol. Lanceolatis Nervolïs, Flor. fesfilibus mbiicatis Sec, Bubm. Prodr. 2,  0F BoLPLANTEN. 55 (18) Gladiolus met Degenvormige Bladen,die gefchetird zyn, en eenzydige Bloemenvel een Draadachtig zeer lang Pypje. I s (19; Gladiolus met Rolronde geribde zeer gladde Bladen en eene gevlerkte Bloem-l Aair. ( Deeze heeft gezegde Hoogleeraar als byzondere Soorten voorgelteld, meldende van de laatfte , dat dezelve , in manier van bloeijen, met de Vosfenftaartige overeenkomt , maar de Bladen om laag Scheedig heeft, daar de Bloemftengel door een Spleetje uitgaat , voorts tot boven toe Cylinderachtig famengegroeid zynde , van binnen hol , aan den top met een Doornig puntje geflooten. Dit maakt een aan. merkelyke byzonderheid uit in deeze Soort (*> Tot geen van alle de gemelden fchynt my dat Kaapfch Exemplaar te behooren, waar van ik de Afbeelding in Fig. 2. op Plaat LXX1X heb voorgeteld. Ik noem hetzelve Lelieachtig (n) Ghdh'-u, Pol. Enfiformikus lareris, Flor. fecundis, Tubo Eiliforrni longisfimo. BURM. Prodr. %. ■ (I95 CUdvhu Fol. Cylindr. Nervofis glabemm.s, Flor. Spicft difiichA BURM. Prodr x„ >) Twee andere. , *W«« naamelyk BW» Prodr. T. « F a en JA*** Pluk Pfyt. T. 187. f- ^; zyn door zyn'Ed wel gemeld, maai niet bepaald noch befchrec ^en. „ D 4 II, Deel. XII. S*Wt V. \fdesl. II. iOOFDTUK. xvtir. GUdioIus tceratas. GefcheiM": e. xix- Tubulofus, Pypacbti;e«. xx. Liliaeeus, Lelieachtige. PL.LXXIX.  V. Afdeei IL HOOFESTUS. C CO An, «fe, om dat de Bloem , die geel is, zeer v*el> gelykt naar een Leüe; doeh zy heeft teven * het Kenmerk der Gladioluslen , naamelyk, dat één van de vyf Slippen korter en breeder is dan de anderen. De Styl b knodsacntig fa drieën geknopt, en byna van gelyke langte als de Meelknopjes , die met denzelven in de Keel zitten. De Bloemen komen overhoeks uit zeer lange breede fpitfe Scheedebhden voort; aan de Stengel, die rond is en van onderen bezet met zeer lange fmalle, geheel Biesachtige,overlangs Geutswyze geplooide Bladen: waar door deeze van de laatstgemelde van la Roche veel verfchilt. Antholyza. Door Pypachtige , onregelmatig verdeelde , omgekromde Bloemen, onderfcheidt dit GeAagt zig inzonderheid van de voorigen Het heeft doorgaans de boven- Lip veel fmal Ier en langer dan deonderften, Geutachtig; de Meeldraadjes cn Stamper influitende, doch de kromte van het Bloempypje en daar door neergeboogene Bloemen maaken hetzelve meest kenbaar Ook zit het Vrugcbeginzel niet binnen maar snder de Bloem. Daar komen de volgende, allen Afrikaanfe * *vaapie Soorten, in voor, naamelyk  O B B O L B L A N T E N, J? (i) Antholyza wet de L^pera tier Bloem wyd^ uitgefpreid en den Keel famengedrukt. Zeer duidelyk openbaart zig het gezegde inST de Bloem van deeze Soort , die ten uiterfte mismaakt is, en dit byzonders heeft, dat éên^; van de drie Meeldraadjes zig buiten het ge-^ dagte Geutje, om laag, bevindt Zy zyn zeer zigtbaar door hunne zwarte Pyltjes, die de Meelknopjes uitmaaken en waar van de twee anderen den Styl, die langer is en drie omgekromde dunne Stempels heeft, omvatten. De Kleur der Bloemen is over haaren Keel en Slippen , eerst geel, dan van binnen en buiten rood, met geele punten. Zy zitten op kleine Takjes Vleugelswyze aan de Stengel, die van een Voet of meer, en langer is dan de ftnalle Lancetvormige Bladen , ruighaairig en hoog purperkleur. (2) Antholyza met Vlinderachtige Bloemen, die de twee uitwendige Kwabben der Lip 1/ breeder en opjtygende hebben. : Met fj) Antholy-z* drollx labiis divaticatis , Fauce compres- &. Syft. Nat. XV. Gen. 58. Veg. xiii. p 77- Gladiolc. jEthiopico iïmilis Planta anguttifolia. Comm. Hort. I. T, 41. E.UDB- Elys. II. p. ij7. f. 15. Gladiolus floridus &e, Breyn Prodr. T. 8. f. 1. burm. Prodr. 1. * (1) Antholyza Corollis fubpapiUonaceis, Labii Lobis duobus externis lacioribus adscendentihus. MiLL. Jc 113. Cunonia Flor. lesiïlibus Spafchis niaximis. Buttn. Cuiu 211. T. 1. D 5 ih Deel. xu. sxuk. , V, 'DEELJ II. 30FD» UK, I. uholyza gens.. iryazen» II. Cunonia, Cunooche.  $\$ Dbiemannige L E j, i g. (Afdeel II. Hoofd ■tuk. ] Met den naam van Cunonia, naar den Liefhebber van Kruiden Cujno, in wiens Tuin deze Plant eerst gebloeid heeft, was dezelve door der geleerden B uttn e r gedoopt. Coho zelf ha.) ze, wegens haare fchoonroode Kleur, als de fchaamte in de na .Sering tot den Koning haaren Gemaal affchetzei.de, op eenen Poeetifchen trant Either getyteld. Iedereen ziet, hoe oneigen en ver gezogt dit zy. Hy zegt, dat dezelve hem uit Pt»fie was toegekomtn; doch (of hy in deezen ook misleid ware) men heeftze naderhand van de Kaap der Goede Hope ge« kreegen. De Wortel is knobbelig , met een bruinen Rok bekleed, van binnen Vleeeig, bleekgeel. De Wortelbladen zyn ftyf en fpits, geftreept, fmal Laccetvormig. Dezelve fchiet een Stengel van een Elle of meer hoogte, Vlerkachtig bezet met Bloemen , die in Scheedea vervat zyn, doch een aanmerkelyke langte hebben. Tusfchen twee gelyke Eyronde, opftygende, Vleugels, loopt de boven-Lip uit, die Lepelachtig is, en den Styl, als ook de Meeldraadjes, wier Pylvormige Knopjes nederwaards uit» puilen, bevat. De onder - Lip of Kiel is zeer iort, klein, driedeeÜg en bultig, als een Hoïigbakje onder de Bloem famengeplooid. Het Zaadhuisje maakt een langwerpige Knop, met gewiekte Zaaden De Wortel geeft, aan alle tyden, Draadachtige Vezelen uit, welke aan 't :ndBolletjes draagen, zegt Linh^os. (3)  OF BOLPLANTÏN. 00 (3) Antholyza met omgekromde Bloemen, wel- ^ ke beurtlings twee Kwabben vm de vyfdeelige Lip uitgebreid, grooter en LanceUH.,: vormig hebben. Van de Kaap der Goede Hope overgebragt^ bloeide deeze te Parys reeds inden jaare i°33>fcl in de Tuin van den Heer Morin. De Wortel is knobbelig', platachtig rond, met veele Rokken bekleed , van binnen bruin. De Bladen zyn breed , als die van Lifch en de Stengel draagt de Bloemen wederzyds, Vlerkachtig , van eene fchoone hoogroode Kleur, met Geel gemengd. Zy zyn Pypig en hebben een zeer groote Lancetvormige boven-Lip, de onder - Lip in vy ven gedeeld met korte Lancetvormige Kwabben , beurtlings drie zeer kort; ^ welk de Bloem zeer ongelyk maakt. De Scheedeblaadjes zyp ook roodachtig. (4) Antholyza met Trechterachtige Bloemen en Degenvormige Bladen. Al- (3) Antholyza Coroll. incurvatis , Labii quinquepatliti lobis duobus altetnis patulis majoribus Linceolatis GU; diolus iEthiopicus Flore coccineo. CollN. CanaL 79. T. 70. MORIS. titjf. li. p. 421. s- 4- T. 23- f. J. RUDB, Elys. II. p« 25ö. f. 14. Hyacinthus Afric. Fol. Colchici, Flor. coccineis, PLOK, Pbyt. T. 10$. f- *• (4) Antholyza Flor. Infundibuliformibus , Fol. Linearibus. Meriana Flore rubello. TKEW. Ehret. T, 40. Watfonis. MiLL. /«. T. 275. 51, deejl, XII. SïüS, V. LlEELj II. OfD* JK. lil. tboliza hiopiea. ithiopie. IV. Meriansï Meriane,  60 Driemannice Lelie^ V. afdeel. II. Hqq d- stuk. 1 ] I 1 I ( ( L d S v c t (*) Zie zyn Sitlionary, Ed. 17&0. p. 198-. Alleenlyk ter eere van Maria Sibylla MERiANa, die de Natuurlyke rjiftorie, zo ten opzigt vao Planten als van Infekten, veel bevorderd heeft, was deeze Meriana getyteld door den vermaar» den Tre w. Deez' heeft daar van een fchoone Afbeelding aan 't licht: gegeven , welke de fchrandere Ehret maakten aar eene Plant, die uu Zaad van de ft aap in deKoninglyke Tuin van Che fea geteeld , aldaar de eerfte maal in den. jaare 1750 gebloeid heeft. Miller gafze ien naarn van Watfonia , naar 2ynen Vriend , ien geleerden Watson, en rekende meer rest te hebben tot die benaaaiing, oordeelende evens , dat de Plant niet tot dit Gellagt beïooren kan,aan het welke,zegt hy, Linnjeus naar één Meeldraadje toefchryft (*). Waar hy lit van daan hebbe, begryp ik niet. 't Is blykiaar dat zyn Ed. 'er drie aan geeve, gelyk deeze leeft. De Bol en Bladen gelykcn naar die van den jladiolus. De Stengel is ftevig en getakt, gee?ende wederzyds veele Bloemen uit, welke enbladig, Pypachtig zyn ; nederwaards omgeoogen, een weinig verwydende naar den Mond , ie regelmaatig inze?fen is verdeeld,metftompe lippen. De bovenfte niettemin verheft zig een 'einig en bed: kt als't ware den StylendeMeelraadjes, 't welk de Plant tot dit Geflapt be=. rekt. By ieder Bloem is een dubbeld Schee* de«  ö f Bólplanten. ei deblaadje. De Kleur der Bloemen is rood, de gedaante als van de Polyanthes, de Zomering van den Gladiolus, zegt de Ridder. (j) Antho'yza met Trechterachtige Bloemen en Liniaale Bladen. Deeze, naar de voorgaande eenigszins gelykende , heeft ook een Bolachtigen Wortel. De Stengel is anderhalf Voet lang, rond,effen. De Bladen zyn Degenvormig, geftreept, ruigachtig, Scheedig , drie of vier overhoeks ge. plaatst , buiten de Scheeden kort. Drie Bloemen komen overhoeks, eenzydig, ongedeeld, aan de Stengel, gevat in twee Lancetvormi ge Scheedeblaadjes. De Bloem is Trompet achtig, met een kromme paarfchachtige Pyp langer dan het Mondftuk, welks Zoom in?ei fen gelyk verdeeld is, met Eyronde fpitsacht ge Slippen, die geel zyn. De Meeldraadjes zy opftygende, van langte als de Bloem, en het ben Liniaale opleggende Knopjes. De Styl met zyne drie Stempels, zyn Draadachti dun: de Bloemen bleeker rood dan in de voo gaande. Deeze Plant verfchilt, zo deRidder aai merkt, van de Meriana in geftalte, doch b< pa (5 ) Antholyza Cot. Infmidibulirormibm , Foliis Linea bus. Watlbnia humilis, Fol. Lineari - Enfiformibus , Tul Sloris longisfimo. Mill. Ie, iss. T. 297. f. a. SI. DEEL. XII. STUJEj V, Lfdeel» ii. Hoofdstuk.v. Antholyza Jle-ianella. Merianella. » Q i» % 1' a- i-  V. Afdeel II. Hoofdstuk. vr. vtr.tholyza M-ura. Moortclie. j d c d t( h d L < 62 Driimanhige Lelie-, paalingen, omze van de Gladioli en Ixiaj af te zonderen , zegt hy , komen 'er niet in voor. Evenwel kon menze niet nader dan tot dit Geflagt betrekken, waar toe zyn Ed. ook de vol» gende t'nuis gebragt heeft. (6) Antholyza met Trechterachtige Bloemen, die van buiten Wollig zyn. Deeze groeit , zegt hy aan de Bofchachtige :yden der Bergen by de Kaap, in Mey bloeiende. De Stengel is twee Voeten hoog, tweenydende, met de Scheeden der Bladen gedekt, ie Degenvormig , fmal, geftreept, de boventen langer dan de Stengel, digt en Scheedachtg in elkander fteeken De Aair beftaat uit iPpige,LancetvormigeBloemfcheedjes,dikwils vee Bloemen bevattende. Zy gelyken naar te van de Meriane, doch zyn geel, met ?n zwarten Hals of Keel, van buiten aan ! Slippen Wollig , met drie opftaande wit: Meeldraadjes , en den Styl een Stempel ebbende die zeer flaauw in drieën is Se. eeld. 6 De volgende Soorten zyn door den Heer N. ► Bur ma nb os, onder de Kaapfe Planten f dit Gellagt gevoegd: naamelyk 00 Q Aukht* Hor. infond. emu tomentofii. Sy/1. Nat; II. Mant. i7St M  öf BoiUANTËN. Sc§ (7) Antholyza met afgeboogene Meeldraadjes, omgejlagen Vleugels en Liniaale vierhoekige Bladen. In 't jaar 1760 hadt deeze by zyn Ed. gebloeid , hebbende zeer lange Bladen, een Sten gel van twee Ellen, en langwerpige tweeklep. pige Eloemfcheeden. (8) Antholyza met opjtygende Meeldraadjes, omgewonden Bloemen en Lancetvormige geribde Bladen. In Oftober van 't jaar I7f7 hadt deeze ge< bloeid , met een ronde Stengel van anderhalf Voet lang en paarfche Bloemen. (9) Antholyza met Degenvormige Bladen et, Papachtige gelyke Bloemen , de twee bovenjle Plaatjes opjlygende. In April des jaars 1760. bloeide deeze, die zo de Hoogleeraar aanmerkt , veel overeen komst met de Cunonia heeft, dan dat de Scheed jes en Bloemen dunner, Anjelierachtig en nic zo rood zyn, de Bladen yler. Zy hadt de Sten gel drie Voeten lang. Schoo: (7) uiMhtUza Staminibus declinatis, Alis revolutis, Fc Linearibus tetragonis. Iïurm. Prodr. i. (g J Antholyza Stamin. adfcend Corollis revolutis , F( Lanceolatis Nervofis. eorm. Predr. i. fO Antholyza Fol. Enfiformibus, Floribus tufculofis *qu «ibus , Laminis duabus fuper. adfceirdentibus. BURM. Prodr. I H, deel. xii. V» Afdeel. II. Hoofdstuk.vu. Antholyza Quadran- SuUris. Vierhoe» kige. vnr. Revolutal Om;eviondenej ix. CaryophyU lacea. Anjelieri- pl.lxx1x. 1 Pil. s.  V. Afdeel II. Hoofd- stuk. x." 'Mtholyaa Alethroides. Hyacinthige. (10) Anibtthsa Coroüis dsclinatis , monopetalis, vix detitatfe , Gcnitalia ineludentiBus, Fol, Enfifbimikus, Bobm. jPredr, i. 6 j Dri'êüjannice L e f, i è- Schoon de Kenmerken overeenkomen, durf ik, wegens deeze korte befchryving, met geen volkomen zekerheid myne Plant, in Fig. 3 , op Plaat LXXIX, afgebeeld, waar van ik meer dan één Exemplaar van de Kaap ontvangen heb, hier t'huis brengen. Ik zal ze echter den zelfden naam geevcn, en merken aan, dat de Bladen , gelyk men hier ziet, zeer breed , byna Lancetvormig en fterk geribd zyn ; de Bloemen met een lang bogtig Pypje, roodachtig of byna wit van Kleur. Zy bevatten een Styl met drie Knodsachtige punten of Stempels, zynde een weinig langer dan de Meelknopjes. Oogfchynlyk komen deeze Bloemen ieder uic een dubbeld Bloemfcheedje voort, en hebben de twee bovenfte Slippen opftaande of opüy. gende , als in de bepaaling wordt gezegd. (10) Antholyza met neergeboogene eenbladigé naauwlyks getande Bloemen, waar binnen de Teeldeelen beflootenzyn, en Degenvormige Bladen. Deeze wordt door zyn Ed. befchreeven, als hebbende platte Bladen van een Voet lang; een Stengel van twee Voeten, geheel enkeld en zeer glad; met overhoekfe Bloemfcheedjes,die tweekleppig zyn en overend ftaan , de Stengel in- flui»  of B d i ft i k t e i 65 fluitende by ieder Bloem; De Bloemen zyr Pypachtig als die van de Alethris, neergeboogen, geftreept en paarfch , met gelyke Meeldraadjes, van binnen aan de Pyp gegroeid, èi een Draadachtigen Styl, welks end of Siempe een weinig buiten de Bloem uitfteekt. Ik bc zit een Exemplaar van deeze Soort in mym Herbarius^van Kaapfe Planten. Iris. Lifeh. Een zesdeclige Bloem, met de Bladen beurt lings omgebcogen, en Stempels die naar Bloen blaadjes gelyken, maakt eene zeer duidelyk onderfcheiding van dit bekende Geflagt va Planten (*). Het bevat veele , meest Europifche Soo: ten, welke door den Heer Linn^us in z< danigen, die de Honigbakje.s der omgeboogei Bloemblaadjes gebaard cn in zodanigen , d dezelven ongebaard of glad hebben , onde fcheiden worden* A. Gebaarde of ruige. ( ï ) Iris met gebaarde Bloemen , die de Ste', ê (*) De Bloem is eigenlijk niet eenblad-g , hoewel zy <3 genoemd wts door den vermaarden TcURNEiORT, m; béftaat uit zes Bladen, die in een Pypje, dat op het Vruj beginzel zir, zyn ingeplant; zo de Heer LiNNiE'JS ,inH ió CüpTtUni, aanmerkt, of met hunne Nagels famen groeid. Gen. Plant. (1) Iris Corolla barlata , Csule Foliis longioie unifl( E * Jï. DEÏL..X1I. STBRl Vv AïDEELl II. HOOFD-; iSTUX* l Q 1- ë ië 2. i. { Iris MSttfiana. Levant* us fche. .ar t Men noemtze Ook Iris van Pharaó, of Zwarte , ja zelfs Cretifche , zegt Clusius, en Lob el heeftze onder den naam van Bonte Iris van Chalcedonie voorgefteld. De Wortel is groot en knobbelig, doch anders naar dien der andere Soorten gelykende en de Bladen zyn ook niet veel daar van verfchillende. Het Zaadhuisje komt met dat der overigen byna overeen; Lobel hadt zodanig eene Iris-Bloem gezien met dwarfe en fcbeeve Plekken, die vaal, Afchgraauw; en roodachtig waren. (*) Iris met geb, Bloemen , de Stengel hoogef dan de Bladen , byna tweebloemig , de Bloemen ongefteeld, Deeze, wier Natuurlyke Groeiplaats in de Zuidelyke deelen van Europa, en byzonderlyk ïn de Krain, door. den Ridder gefield was , is KfeoaR Thefaarus Rei HerbarU Ihrienftsquc. Neuti 1770. Vol. 1. p. 141. Tab. L 6. (1) Iris Coroll. barbat. Ciulë Fol. altiore fubbifloro.Fior; fïifilibüs. Mill. 1c. 554. Iris alba Florentina. C. B. Pin. 31. Iris alba Germanica» C. B. Pin- iU '"s Flore albo. Raj* Bijl. noftras vuig. candtdis Floiibus. Lpjs. Ie. s*« KHORR tin. M T»b. L 7. II, DSES,, XII, STUK. Vi VfdeeüS 1L 3oOFB# tuk. « tfc ïris FBH. rentina. Floretttynfe,  V. Afdeei II. Hoofd stuk. dg Driemannige Lelie» is nogtbans door Doktor Scopoli aldaar nieC • waargenomen. Miller zegt, dat de Zaaden uit Karniolie in Engeland gebragt waren door den Bisfchop van Osfory, die dezelve aldaar natuurlyk vondt groeijen. Zy is wel wit van Bloem, doch met een geele ruigte gebaard. Zy verfchilt naauwlyks van de volgende Soort, dan dat zy de Bloemen meest twee op een Stengel heeft, gehcelbladig , mee de randen der onderften aan den voet omgeboogen , de bovenften meer opftaande, gelyk ook deStempelb'aadjes , die wemg gekarteld zyn. „ Van de Illyrifche of liever Florentynfche „ Iris vond ik, zegt Camerarius, eens in „ 't vroege Voorjaar, op myn Reis door 'tNapelfche , een Heuvel vol by de Stad Priverj, num. Byons [te Neuremburg] kan zy zwaare „ Winters niet wel verdraagen en moet byzon„ der bewaard worden voor de fmeltende ,, Sneeuw". „Zy verfchilt daar in van de Duit„ fche witte, zegt C. Bauhihds, dat der„ zeiver Wortel, even als die van de gemeene ,, blaauwe, rimpelig droogt, doch van deeze „ niet, welke ook kleiner is. In onze Winkels „ vindt men een Illyrifche , van Venetië ge„ bragt, welke rosachtig is, minderfraay,doch ,, aangenaamer van Reuk." De Wortel der Florentynfche Iris komt in veele famengeftelde of Winkelmiddelen der Apotheeken , byzonderlyk in het Niespoeder, gemeenlyk Croene Snuif genaamd, waar hy een  OF BÖLPLAN TEN. 09 een Geur aan geeft. Hy is van een bitterachtjge, Kruiderige , fcherpe Smaak; doch maakt Wyn of Bier, waar hy op gezet wordt, aangenaam. Men gebruikt hem inwendig tot een ' Borstmiddel, om de uitwerping der Fluimen te bevorderen in zwaare Hoest, Verkouwdheden cn Longe-Kwaaien. Van den verfchen Wortel is het Sap purgeerende ; het Poeijer van den droogen zet het natuurlyk Water af, en geeft daar een Vioolen -Reuk aan. Uitwendig komt hy , als Wondzuiverende, by de Heelkundigen ju aanmerking. (3) Iris met ge&. Bloemen; de Stengel kooger dan de Bladen , veelbloemig; de onderfte Bloemen gejleeld. In Duitfchland komt deeze, op Bergachtige plaatfen , voor, en groeit ook in Languedok en Provence aan de kanten der Akkeren en Wyngaarden. Men vindtze by ons, en in de Noordelyke deelen van Europa , dikwils in de Hoven. De Franfchen noemcnze Flambe of Glayeul, de Engelfchen Flower de Luce, de Duitfchers Gilgen , dat met het ltaliaanfche Gi- (3) Iris Cor. Bitb. Caule Fol. alriore multifloro 8cc. Mat. Mei. *4. H.Cliff. 18. Ups. 16. R. LuXdi>. 17. Gouan Monsp. 1$. KRAM. Auftr. iz. Iris vuig. Germanxa f. fylvefttis. C. B. Pi". 30. Iris nollras vulgaris. LOfl. Ie. SS- Isis fylveftris. TAB. h. «48. E 3 SI. deel. XII. Stuk. V. Afdebï,» ïï SftOffD" TUK. irr. Iris Germanica.Duitfchs.  fo Drikmannige Lelie- V. AïDEEL u. Hoofdstuk. , GiSlio overeenftemt. „ De Ouden hebbenze ' „ in 't Griekfch Iris geheten, om dat de Kleur „ zweemt naar die van den Regenboog, maar „ tegenwoordig vvordtze van alle Natiën Lelie „ genoemd, zegt Lob'el. De gedaante ina„ mers, wanneer menze op zyde befchouwt, „ ftrookt vry veel met die van de Leliën in „ 't Koninglyk Wapen van VraDkryk, en meer „ dan de figuur der gewoone Bloemen van ., dien naam." üit ééne Stoel geeft dit Gewas veele Bladen , die weezentlyk Zwaardachtig zyn, fomtyds langer dan een Elle, om laag meer dan twee Duimen breed, elkander Scheedswyze omvattende, dik en lievig, glad cn in een punt uitloopende, Hier tusfchen komen dikke ronde Stengels voort, anderhalf maal zo lang, met eemge Bladen , aan 't end Takkig, en aldaar verfcheide Bloemen uitgeevende, die groot zyn. Dezelven fprciden zig als in negen Bladen uit j waar van de drie onderften omgeboogen, van binnen ru:g, een Vinger lang, paarfch of Violet zyn, met witte Aderen. De Haairigheid is geelachtig, gedekt met een kleiner fmaller Stempel-BIaadje, aan 't end gefpleeten , \ welk groenachtig of bleek blaauw is van Kleur. De drie bovenfte Bladen, Lepelswys' hol, en naar elkander toegeboogen , maaken een Soort van Bol, die paarfchachtig is, fomtyds met witte Streepen. Het Hemelfchblaauw en Purper re" geert in deeze fchoone Bloemen zodanig, dat menze ^  ofBolplahtEn, 71 menze, deswegen, gemeenlyk blaauwe of paar. fche Iris , of by de Tuinieren Mas noemt. Onder de Bloem , wier Bladen tot een Pypje famenloopen, zit het Vrugtbeginzel, dat een langwerpig zeshoekig Zaadhuisje wordt, van binnen in drie Hokjes verdeeld, cn langwerpig ronde Zaaden bevat. De Wortels van deeze Plant, in onderfcheiding van die der voorige gemeenlyk Inlandfcht genaamd, zitten knobbelig met knoopen aan elkander, zynde van buiten donker ros, var binnen wit en zwaar van Reuk. Deeze worden ook in de Geneeskunde gebruikt en het Sap derzelven, inzonderheid, is tegen de Wa. terzugt aangepreezen ,• doch de ongemeene fcherpheid, die den Mond en Keel verfchei de Uuren als verfchroeid houdt, maakt he raadzaamer uitwendig , tot Wondzuivering er tot het wegneemen van Vlakken der Huid Door kooken wordt het zagter en de ge droogde Wortel kan veilig , als een openen Bloedzuiverend Middel, worden ingegeven. D« Bloemen leveren door weeking en rotting, me Kalk 'er by gedaan , een fchoone groene Verv uit. (4) Iris met geb. Bloemen; de Stengel hoogei dar, (4) Iris Cor. Barb. Caule Fol. altiore multifloro &c. Iris latifolia Germsnica Sambuci odore. C. B. Pin, 31. Iris mï' jor latifolia oftava. Clus. Hift. I. p. uj. E4 II. Deel. XII. Stok. v: Afdeel; 11 FIOOFDi stuk. i i r IV. Iris Simbucina. Vlierachtige.  V. Afdeel 11. Hoofd» ■TUE. V. Iris ffttalens. Vuilkleu- VI. Anbylln. 'Ongebla- de;dc. 7* DribmaknigbLelis». dan de Bladen , veelbloemig; de neergeboogene Bloemblaadjes vlak , de opfiaande uitgerand, Wegens den Vlier-Reuk is deeze afgezonderd , die buiten 't gemelde naauwlyks van de gewoone Duitfche Iris verfchilt. Zy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa. De neergeboogene Bloemblaadjes zyn donkerer Violet, dé opftaande bleeker blaauw: de Stempel-Blaadjes Zaagtandig fpits met een blaauwachtigen Kiel. (5) Iris met geb. Bloemen; de Stengel hooger dan de Bladen, veelbloemig; de neergeboogene Bloemblaadjes omgeplooid, de opfiaande uitgerand. Naar de Duitfche gelykt ook deeze, maar, behalve het gemelde zyn de Bloemen donkerer. Violet met geelachtig witte, in 't midden blaauwachtige Aderen : de opftaande Bloemblaadjes, gelyk ook de Stempels, vuil geel en zeer uitgerand. (6) Iris met geb. Bloemen; do Stengel naakt, van langte als de Bladen en veelbloemig. De (s) Iris Cor. Barb. Caule Fol. altiore multifloro &c Iris Folio lato rugofo, Pet. repandis ex purpureo fördido pallido 8c lmeo variis &c. Boerh. Lugdk u. p. I2S. (6) Iris Cor, Barb, Scapo nudo, longitudine Foliorum, mul-  O» BOLPÏ-ANTEN. fa De ocgebladerde Stengel onderfcheidt deeze, die, zo wel als de volgenden, in decpenbaare' Kruidhoven voorkomt. (7) Iris met geb. Bloemen ; de Stengel eenigermaate gebladerd, veelbloemig tvan langte als de Bladen- (8) Iris met geb. Bloemen ; de Stengel korter dan de Bladen en driebloemig. Van deeze fraaije Bloemplanten , heeft de eerfte haare Groeiplaats in Hongarie, de andere op Rotfen in Portugal, zegt Linnjeus. Hy befchryft de laattte, als hebbende een rondf Steng; de Bladen uitwaards Zeisfenachtig;hei Vrugtbeginzel langwerpig rond, met drie Stree pen uitgegroefd; de Bloemen Violet, niet uil gerand; de opftaande Bloemblaadjes wit gebaard met Takkige witte Streepen. Tweemaal bloeii 7,y ja 't jaar , waar van de naam, niet van ' tlfloto. R. Lagdb. 17. Iris latifolia Caule aphyJIo. C. E Pin. 3*« (7) Wis Cor. Barb. Caule fubfoliolb, longitudine Folio rum, multifloro. R- »7. Ups. 16. H. Clif. 19. Ir latifol. Pannontca, Col. multiplki. C. B. Pi», il. Iris luti vatiegata. Lob. Hifl. 34- Ehret. PiS, T. 10. f. 3. Jac< Jaftr. T. 5. (8) Iris Gor. Barb. Caule Foliis breviore trifloro. H.Ut 17 H. Clif. 19» R- -7» lr's latifolia biflora. B« EïST. Ven. 114- Chamaiiris major fatutate purpurea biflo C. B. P>«- 3 3. E 5 U. DEEL. XII. Srus» V. \.FDEEtJ II. ÏOOFDITUK. VII. Iris varie • Zat". Bcnte. VIII. Biflora. Twee'jioomige. is 13 l< is. sl. i.  v; ÜFDEE II. Hooeb STUKt IX. Iris pumilaï Laage. ] ?4 dsiemannige L e l i u getal der Bloemen , welk dikwils drie of vier is op éénen Steel. Aanmerkelyfc is 't) dat in alle Bosfchige Landftreeken aan de Westzyde van de Wolga, in Rusland , deeze Tweebloemige Iris algemeen zy; terwyl de Laage, die volgt, niet voorkomt dan aan de Oostzyde van die Rivier alwaar de Tweebloemige niet gevonden wordt \ zo de [Hoogleeraar Palus waargenomen heeft (*), (o) Iris met geb. Bloemen ; de Stengel korter dan de Bladen, eenbloemig. Met veele veranderingen van Kleuren komt deeze laage eenbloemige Iris voor, die haare Groeiplaats heeft op bloote Heuvelen, zo we! in Opper- als in Neder - Ooftenryk. C l u s i u s heeft daar van de volgende Verfcheidenheden aangetekend. De grootfte hadt Bladen van omtrent een Voet, Bloemen van een Span hoog, blaauw (*) Reifen. t. Theill. p. tfL (9) Iris Cor. Batb. Caule Fol. breviore unifloro. Jicq Auftr. T. i. Iris Cor. Barb. Foliis Cau'em uniflorum fu. jerantibus. H. Clif. 19. R. Lagdb. 17. gouan Monsp, i6. Shamsiris minor flore purpureo. C. B. Pi». 33. Chamariri latifolia minor.r, 2. Clus. Hij}. 1. p. zzs. Fann. ïjo. Lob. Ic. «4 , 65. fit Chama:-]ris minor Fl. purpura-cae- ;u'.eo. ym . FL j-ubeiio. j . FJore pamdo ^ Jlbo. t. FL, variegato. £ Iris anguftifolia maritima minor. ï,. Chame - Iris Fl. Iuteo et pailido. faxatilis GaLica. C, B. Pi*.. 33, 34.  blaauwachtig paarfch, met eenige witte Streepen: een andere was kleiner, doch weinig verfchillende van Bloemen, welke, zo wel inj deeze als in de grootfte, met of zonder Reuk voorkwamen. Een derde hadt de Bloemen blaauw en welriekende : een vierde bleek of witachtig met eenige paariche Streepen. Een vyfde eindclyk, met de drie laatften in kleinte overeenkomende, hadt de Bloemen hier en daar zwart, met witte Tongetjes; maar in allen was de ruigte onder dezelven geel en daar boven paarfchachtig , zynde de Bladerige Stempels , die de Meeldraadjes in deeze Bloemen dekken , tweedeelig , met twee opftaande Vinnen, en de Bladen , zo wel van de paarfche, als van de witte en van de bonte, by den Wortel gemeenlyk paarfchachtig. Nog meer Verfcheidenheden teelt men van deeze aartige Bloemplantjes in de Tuinen. It de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Languedok en Provence, vindt menze ook op de Bergen a Heuvels en in de Spieeten der Rotfen, veranderende zelfs daar in, dat de Stengel hoogei of langer dan de Bladen,of met dezelven egaa vallei gelyk de Heer Gerard opgemerki heeft, ja fommigen hebben byna in 't gehee: geen Stengel^ te weeten die, welke Lob ei afbeeldt, zynde de Bloemen maar een Hand breed hoog (*). Voorts hebben zy de Bladei bree (*) Perpufilla faxatilis Iris latifolia, «caulis ferme.Lob. /. 1$. Kruid'}, p. 90. H, DBSL. xii. SïUS, V, lfdeel* lf. lOOFD? tue. I l i I  V. Afdeel. II. Hoofd» X. kit PfiudAcorus.Geel Lifch, J ] ( ] t ] ( J i J n r J6 Driemannige L e l i & breeder of fmaller: het Zaadhuisje is ronder en kleiner , zo wel als 't Zaad} dan in de gewoone of groote Iris, 2?. Ongebaarde, dat is, de neergeboogene Bloemblaadjes zonder ruigte. (10) Iris met ongebaarde Bloemen, de binnenJle Blaadjes kleiner dan de Stempels; de Bladen Degenvormig. Men noemt deeze, waar van de Wortel dikwijs, door onkunde, voor den echten gebruikt s , Valfche Kalmus , in 't Hoigduitfch Waserfchwertel of Water - Leliën, 'c welk de Groeiplaats aanduidt. Door geheel Europa, raameyk,van de Zuidelykfte tot de Noordelykedeeen, groeit dit Gewas aan de kancen van alërJey loopende en ftaande Wateren , in Meiren :n Moerasfen. In Rusland is het zo wel t'huis ils in Switzerland; in Sweeden zo wel als in „anguedok en Provence Ey ons komt het fio) Iris Cor. imbetbibus; Petalis interieribus Stigtnate. linoribus, Fol. Enfiformibus. H. Olijf, ip. Gokt. Bilg. n, L. Lugdi. ig. N. 7. Oed. Da». 49+. Fl. Suce. 3 3 , 37. 1ouan Minsp. z6. GEB. Prov. 145. Iris paluftris lutea. f. .coius adulrerinus. C. 11. Pin. 34 Theatr. «34. Acoruirt alfum. Cam. Epit. 6. Pfeudo-lris. DoD. Pempt, 24s. LOB. c. 58. Knorr. Tbes.l. Tab. L 8. (*; In Paludibus 8c Stagnis ubique. Gort. hgr. 6. In ombus Foslïs aquofis Helverix. HALL. Helv. incboat. ÏI. 119. ibitat in udis, fkiviis , paludofis pasfiin. Fl, Sutc. 37. Monfe  OF BOL PLASTEN. 77 het op Kleijige, Zandige, hooge en laage Gronden, aan de kanten van allerley Wateren, dikwils by en onder den echten Kalmus voor. Men noemt het in Nederland Geel Lisch en ook wel Pinkfterbloemen, wier gemeenheid en gebruik tot opfiering, onder 't Landvolk, misfchien aanleiding gegeven heeft tot die benaaming. Het heeft de Bladen langer en fmaller, ook gecler groen dan die der Irisfen , iets boo ger dan de Steng, die Bladerig is, opfchie tende tot drie Voeten hoogte. Aan 't end komei weinige Bloemen , met haar tweeën vervat ii een driebladige Scheede. Zy zyn fraay geel met zwartachtige ftreepen in de omgeboogei Blaadjes, die voor 't overige met hunne randei de Meeldraadjes omvatten. De opftaande Bloem blaadjes zyn zeer klein en ovaal; de Stempel blaadies in drieën gefpleeten. De Vrugt is lanj Eyrond, met drie bulten uitpuilende. De Wortel van dit Gewas maakt een ron den, langen , Rolronden Knobbel, van onde ren Vezelig , van bincen rood. Deeze word onder de Winkelmiddelen geteld, doch is fa mentrekkende en fcherp , zodanig, dat me: met het "Sap daar van de Kiespyn heeft doen be daaren. Hy komt, onder den naam van Act n Monspelii ubique in Aquis. Gouan i6. Provenit in Foti Paludibus, Stagnis. GeR. Prov. i+5. Habitat in Fosfis cii Labacium et alibi, non rata. SCOP. Cara. p. 131. fl. DSEL. XII. STUK. V, ^fdeelJ iii BoofdJ huk» I 1 5 l 1 f t 1 IS is :a  Drièmannige Lelie- V. Afdeel II. Hoofdstuk. Irisfaetiissfima. Zeer Stinkende rus nojlras, Acorus falfus of Palujiris, in eed ' Elettuarie, dat 'er den naam van voert, doch zou verkeerdelyk voor den Kalmus gebruikt worden , ontbeerende , zo wel als 't Kruid 4 deszelfs zo aanmerkelyken Geur. Men heeft in Sweeden bevonden , dat het Vee * al het andere verteerd zynde, dit Kruid laat liaan. Ia Schotland dient het Aftrekzei der Wortelen, ïu plaats van Galnooten, om Inkt te maaken. De Bloemen die uitermaate fcherp zyn, leveren een zeer goede geele Kleur uit. (11) Iris met ongeb. Bloemen, de binnenfte Blaadjes zeer uitgebreid; de Stengel éên* hoekig; de Bladen Degenvormige Wegens den byzonderen Stauk, die in dë Bladen , wanneer menze wryfc of behandelt , plaats heeft, wordt deeze Weegluizenkruid genoemd of Stinkende Lifch, in 't Franfch Glay. eul puant. De Groeiplaats is niet zo algemeen. Men vindeze niettemin in Languedok en Pro. vence, omftrecks Parys, als ook in Engeland, daar het overvloedig ftaat in vogte Beemden en omtrent de Zeeduinen, zegt Lobel. Raï hadt het 'er ook, doch zeldzaam, aan de Zee- dy- (n) tris Coi. imbetb. Petalis interioribus patentisfimis Stc, H. Clif. ij, r.. Lugdb. is. N. s. Gort. Belg. ïu Gouan Mttisp, 26. Gladiolus fastidus. C. B. Pi» 30, Spa. ihula foetida. f. Xyris. J. B, Hifi. U. p. 731. D03. PmpSp *+7«  Ö F BOtftiNTKHt ^ dvken groeijende gevonden, en zegt, dat men het 'er Stinking Gladdon of Gladwyn noemt. Hier te Lande komt deeze Stinkende Lifch aan de Vaart tusfchen Haarlem en Leiden, en misfchïen ook elders, voor. Zy onderfcheidt zig , niet zo zeer door het Gewas, dat de Bladen donkerer heeft, als wel door de Kleur der Bloemen, die vuil paarfchachtig zyn en platter , leelyk' van Reuk; in July en Auguftus te vinden. Deeze fplyten zig als in drie Spatelswyze deelen, waar van mooglyk de benaaming, Spathula foetidm, afknmfiii is. De Grieken gaven het den naam van Xy ris en fchreeven aanmerkelyke kragten aan dc Wortels toe, die Knobbelachtig in elkandei verward zyn en Plaggen maaken; maar in jong( Planten naar de Bollen van Knoflook gelyken. (ia) Iris met ongeb. Bloemen , driehoekig Zaadhuisjes, een ronde Stengel en Liniaa le Bladen. In de Velden van Ooftenryk , Switzerlan en Siberië , komt deeze voor , die gelyk d volgende dorre of rappige Bloemfcheeden heef (vi) Iris Cor. imbetb. Germ. trigonis, Caule teteti, Fc Linearibus. JACQ; Aujlr. T. 3. «. Cliff. 19. Ups. 17. I Lugdb. 78. Hall. titlv. aso. Gmel. Sib. I. p. 28. h Pratenfia anguftifolia non foetida altior. C. B. Pi». 32. Theat 597. Iris anguftif. fecunda. Clus. Bijl. I. p. "7. FANN. J 9. »/J- II. Deel, XII. «tuk. V. Afdeeli II. Hoofdstuk. 5 t xir. Iris ' Sibitica. Siberifche. J e 1. is  Afdeel. II» Hoofdstuk. (13) iris Sö DriÈMANNIGE L Ë li I £* Sténgel is hooger dan de Bladen; de binnenffe Bloemblaadjes ftaan overend : het Zaadhuisje is niet op de hoeken gefleufd of gaapende, gelyk in de voorgaande, maar al'eenlyk driekantig Eyrond. De kundige Haller vondt deeze in Duitfch ■ land, boven Jena , overvloedig, maar in Switzerland zeldzaam. Wel drie Voeten was zy hoog en hadt blaauwe Bloemen. Van het Vee werdt zy niet gegeten en hadt, gedroogd zynde , geen den minften Reuk. By Closius vindt menze afgebeeld, en door Bauhinus na-getekend. In Siberië is dit een zeer gemeene Plant, zegt Gmelin, wier Bloem, by de Ingezetenen, haar Haanekop deedt noemen. De Bloedzuiverende kragt des Wortels deedtze aanmerken als een uitmuntend Middel, tot geneezing van de Venus-Ziekte. Van het Afkcokzel nam de Patiënt, in een Badfloove, alle morgens een of twee Bierglazen in ,• daar hy van braakte of afging. Zo hy te fterk purgeerde nam hy minder, anders meer. Na het gebruik van eenige Weeken hieldt het purgeeren op. Dan werdt het hem, nog agt Dagen lang, op een Bed van frisfche Klisfen • Bladeren leggende , die men dagelyks ververfchte, en daar mede toegedekt, op de zelfde manier ingegeven, en hier door werdt hy van die Kwaal verlost.  o -f B o l r- x 4 « t % m Si " fïtjö Iris meï 0Mgê^ Bloemen ■> 'fcyrca driekan■■ tige Zaadhuisjes, een ronde bogtige Steng en Degenvormige Bladen. De fchranderé Ehret vondï deeze Bontbloeraige zo fraay , dat hy dezelve met haare Kleuren in Tekening bragt. Zy heeft haare afkomst uit Noord - Amerika , groeijende in Virginie en Penfylvanie. De geleerde Dille, kïüs merkt aan, dat zy van de voorgaandt weinig verfehille, dan door de breedte der Bid den en dat de Bloemen Reükeloos zyn. De éelven bettaan , zegt hy , gelyk die der ande ren, zo men de Stempels méde rekent, uit negel Bladen , waar van de drie buifënften breeder ei omgéboogen, uit den Violetten \ geelbn en wit ten", bont; de drie middelden fmaller en korter overend ftaande, geheel Violet; de drie andé ren, die voor Styl verftrekken , uit den Violet ten paarfchachtig zyn, en tusfehen de binner ften geplaatst. Van één of artderhalf Elle was de hoogt van dit Gewas. Een ander, naar 't zelve gelj kende, hadt de Stempel - Blaadjes op de kanté Zaagtandig en niet in waards omgéboogen : d Kleur der Bloemen was zo gemengeld niet e d< (13) Iris Cor. imberb. Germin. fnbrrigonis; Caule tere flexuofo &c. Iris Americana verficelor. Dill. Elth. T, ïS f. 1*7, »s8. Iris latifolia Virginiana &c. ehret. PitJ.T. f. 2. F. h» deel, xii. sotis, Afdeel» II. Hoofd» STUK» XIII. Iris. vcrficolor. jUontbloe» tnige, 1 1 | 1 £ fi  Si Driemankige t e t I Es V. Apdeel. II. Hoofdstuk. xiv. Iris ir,r. ginica. yirginifche, XV. JHartittim tin/is, Marte; niekle. dezelven hadden een flaauwen doch aangenaamen Reuk. Men zeide, dat dit by de Amerikaanen in veel gebruik was tot geneezing der Venuskwaalen; zo hy meende wegens des Wortels purgeercnde kragt. {14) Iris met ongeb. Bloemen , driekantige Zaadhuisjes en een tweefnydende Steng. In Virginïe groeit deeze. cp Waterige plaatfen , die ook fmalbladig is en de Bloemen ui.t den blcekblaauwcn en zwarten bont heeft, met kruipende Wortelen. Zy purgeert, volgens Clavton, uitmuntende. Jaarlyks wordt van de Kaap, zegt de Heer N. L. Btjrman nus, een Iris overgebraj>t, met ODgebaarde Eloemen en zeer lange Liniaale Bladen. f15) Iris met ongeb. Bloemen, driekantige Zaadhuisjes , de Blaadjes aan den Voet met Klierige holletjes voorzien. Op 't Eiland Martenique vondt de Heer JacQ.ui n deeze, welke een Steng van twee Voeten hadt , met Bladen, maar die van de Chineefche Ixia gelykende, aan den voet omringd. Een * (14) Iris Cor. imberb. Germin. tcigonis, Caule ancipici. Gbon. Pïrg. 11. (15) Iris Cor. imberb. Germ. trigonis, Perab's Bafï foveoIis Glandulofis. Jacq^. Amer. Hifi. 7. T. 7. xiphion Flore e luteo nigricante. Pi,um, Spte. i, le. z6o. T. 261. f. j.  OF B o l P l A N t E N". o3 Êcn dubbelde Bloémfcheedè, aan den top, gaf eenige geele Bloemen uit , in maakzel, zo hy opmerkt, groctelyks van die der andere Soorten verfchillende. Volgens de Af beelding, inderdaad , fchynen dezelven my veel nader te komen aan die van 't Gellagt van Vieusfeuxia, *t welk ik ftraks zal voorftellen. (16) Iris mét ongsb. Bloemen, zeshoekige Zaadhuisjes, een ronde Stengel en byna Liniaale Bladen. In de Velden van Duirichland en Hongarié 'groeit deeze Smalbladige Iris , met ftinkendé Bladen. Clusius hadt dezelve, zo 'tfchynt, ook in Spanje waargenomen; doch de verfcheidenheid der Planten van dit Geflagt is, zo hy aanmerkt, zo groot $ dat hem telkens nieuwe Voorkwamen. Lihnjecs betrekt 'er tce , die te Michelfeld niet ver van Bafel groeide j met Bladen van twee Ellen hoogte volgens j. BflUHiNus: maar deeze acht de Heer Haller te behooren tot de Siberifche, voorgemeld. (Ï7) Iris met ongeb. Bloemen, zeshoekige Zaad- huis- (16) Iris Cor. imberb. Germinibus Iexangularibus j Caule tereti, Fol. fubiinearibus. |icq. Aaftr. T. H. Cliff. i». tips. 17. r. Lugdi. is. Iris Prarenfis angu(Kfolia Fol. foetido. C. B. Pin, iz. Iris anguftifolia prima. Clus. Hifi, I. p. 218. (17) Ris Cor. imberb. Germin. Iexangularibus, Caule fub» tereti, Fol. Enfiformibus ftriatis. Mant. 17$, TRBW. Ehret, T« 100. F % II. Ceel. xn, Stub. AFDEEL* II. Hoorrij STUKi XVI. Iris fpBriaEafterdê» xvu. OchroleucaZ Bleekgele.  v; Afdeel. II. Hoofdstuk. 1 i xviii. ■iris Gramir.ea. Glasachtige. *4 Driemannige l e l i ë- huisjes,een byna ronde Stengel en Degenvormige gejlreepte Bladen. Uit de Levant hadt men deeze in de Akademie-Tuin te Upfal, met een Stengel van een ^oet en driebloemige Scheeden. De omgejoogene Blaadjes der Bloemen waren aan den voet breeder met donkere Aderen en geel getoomd met witte randjes : de opftaande , van angte als de anderen , Sneeuwwit, aan den voet meelachtig geaderd: de Stempels wit, bedekkenleOkergeele Meelknopjes. Aanmerkelyk fcheen ly dus van de Bafterde te verfchillen. (T8) Iris met ongeb. Bloemen ; zeshoekige Zaadhuisjes , een tweefnydende Stengel en Liniaale Bladen. De Bloemen van deeze, die in Ooftenryk aan ten voet der Bergen, als ook in Karniolie groeit, lebben den Reuk van Pruimen of Abrikoozen, /olgens de Waarneeming van den grooten Cl nsius. Zy is, zo hy aanmerkt, zeer klein, vallende fomtyds minder dan een Voet hoog. Men vindtze in de openbaare Kruidhoven. De Steng is zeer plat, tweebladig , voor het bloeijen hurkende. Dus befchryft Doktor Scopoli deeze Soort. De (18) Iris Cor. imbetb. Geimin. fexasgularibus , Caule ancipiti , Fol. Linearibus. Jacq. Aufir. t. 2. H. Cliff. I». Ups. 17. R. Lagiï. 18. iris angufli'ol. Prunum rerfolens , jninor. C. e. Fin. 33. Tris anguftif. tertia. Clus. Hifi. I. P. 230, SCOP. Carn, p, 232,  O F B O L P L A N T » N. 85 De Steng is famengedrukt, tweebloemig, een half Voet lang. De Bladen zyn langer en Grasachtig; de Bloemen gedeeld; met de binnenftei Blaadjes bvna opftaande , van figuur als eens' Herders Schopje, Violet, korter dan de Stempels; de buitenfte gefleufd, tot aan 't midden geel, beneden de tip famengedrukt , voorts verbreed tot een holrond ovaal lighaam, wit van bodem, met blaauwe takkige Streepen. De Stempels wyd gemikt, tweedeelig.met violette tippen , die opwaards gekeerd zyn , fomtyds ïoodachtig. Het Vrugtbeginzel glad, zeshoekig langwerpig. Eyronde Zanden, meer dan dertig in één hokje. (19) Iris met ongeb. Bloemen; de Stengel een, bloemig, korter dan de Bladen; de Worte Vezelig. In Virginie groeit deeze, die eene blaauw achtig paarfche Bloem heeft, aangenaam vai Reuk. Men vindtze 'er ook met witte of me Violet en Goudkleurige Bloemen, waar vaneèi • syroop wordt gemaakt, van aart en kleur al die van Violen. £i> 'rii' • nfcgtö*! tfc '..'"'3 Cl 09DDIC1 1 ÏOV* (20) Iris met ongeb. Bloemen en vierhoekig Bladen. Va (i»> Iris Cor. imberb, Caule unifloro. Fol. breviore, P.as Jibrola. GRON. Virt. 10. Iris Virg. pumila f. Chamsiris ven anguftifolia&c Plok. Alm i»s.T. 196.f.«, Z'^i, , » jris cm. imberb.. Fol. tetragonis. Mat, JHe*.*ot 1 F 3 di 13,. ESEL. XU. STUK. v. II. lOOED" TUK» XIX, i Iris Verr.a. v09i- jaarfe. 1 i t i > e xx. , T&herofa. Knobbe» a t  86 Dribuasmiqe Lelie- 'Afdeel. tt, HoOFDf TUE. Van fommigen wordt deeze, volgens Matthiolüs, voor de Plant gehouden, die den Hermodattylus • Wond der Apotheeken uitlevert ; doch anderen achten zulks, met Loeel ongegrond , en meenen dat die van een Soort van Colchicum afkomftig zy. Tousnefost, hoewel de.eze Iris onder dien naam voorftellende, hieldt zig uk de Bladen en Vrugten van de Plant, door hem dikwils in Klein Alle gevonden , verzekerd , dat zy het Co'ehicum met den gedroogde Wortel wit, van C. Bauhibüs ware (*). De Bioem, nogthans, van den HermodaSylus fcheen hy toen niet gezien te hebben, en hy zeid' vervolgens, dat dezelve naar die der Irisfen geïykt, maar dat de Wortel knobbelig cn als gevingerd w. Weinig fchynt dit met de Wortels , welke men in de Winkels heeft, te ftrooken, Deeze Iris, in Arabie en de Levant groeiende, heeft lange fmalle Bladen , die hoekig zyn en als met Sleuven , hebbende de Stengel op den top een Bloem, welke groenachtig is van Kleur., De drie middelfte Blaadjes zyn Elsvormig en zeer klein, de Siempelblaadjes tot over 't midden in tweeën gedeeld: zo dat de- • tel: Qljff' i°. R. tugib, tg. nis tuberota Fol. angulofo. C. B. FIk. 40. MOEis Hifl. Tt. p. 3+s. s. 4. T. 5. f. 1. Hermoda&ylus Fol. quadrang. Toubnf. Cor. So. liis tuberofa B?Igaium &c. Lob, li. 98. Dod, Pempt. 249. '' e*) TbuKKï. dt U Met. Mtd. Tom. I. p. ió!.  OF Bolf UNTEK. 87 zelve, in veele opzigten, aanracrkelyk veifchüt van de voorgaande Soorten, (21) Iris met ongeb. Bloemen , twee by elkan. der; de Bladen Elsvormig gejleufd, korter dan de Stengel. Deeze Soort onderfcheidt zig door eenl Bolwortel, die uit verfcheide Schilfers beHaat, gelyk de Hyacinthen-Bollen. Om die reden hadt Todrnefort de Planten van dcezen aart afgezonderd in één ander Geilagt onder den naam van Xiphion, 't welk de Griekfche naam is der Gladiolusfen. Zy heb. ben inderdaad ook Degenvormige Bladen, gelyk die, en zouden derhalven , met ever veel regt, den naam van Zwaardlelie voeren mogen. By de Ouden fchynen zy onder de Leliën geteld te zyn. Men vindt by Toornefort de Afbeel ding van den Wortel, als ook van de Bloem, welke de opftaande Bladen veel fmaller en d< neergeboogene regter, of byna horizontaal uit geflrekt heeft, maar anders op de zelfde manie gedekt door de S tem pel blaadjes, als in de ge & woon> (z6) IrU Cor. Imberb. Flor. bitlis , Fol. fubulsto - catins ,is Caule bieyioribus. H. Ups 17. iris Fol. margine conn ventibus. H. Cliff. zo. Iris Caulescens 8tc. r. Lugdi. v Iris Bulbofa latifolia , Caule donata. C. B. Piu. 38. /! Iris bulbofc cotruleo-violacea. C. B. Pin. 4°. Iris bulbof i)od. Ptmt. za. F 4 II. deel. XII. Stuk. V. Vfdeel^ 11. Hoofd• stuk. XXI. Iris 0 Xipbium. Bolwoite» r 1.  V. Afdeel. ' II. HoorDSTUK. xxir. Iris Perfica. Petfiaanfche. j 1 k f v o h té ta vc II Ti < SS Driemannige Lelie.. woone Irisfen. Dezelve komt van veelerIeyzeer bevallige Kleuren, blaauw, Violet, paarfch , wit en geel , onder elkander, gemengeld voor, gelyk men dit by Weinmaun , op twee Plaaten, zeer fraay uitgedrukt vindt (*;. Aldaar is *er ééne vertoond met volbladige of dubbelde Bloemen , die Hemelfchblaauw zyn geel getongd ; maakende deeze, met veele anderen , ook eene byzondere Lief hebbery van Flora uit. (22) Iris met ongeb. Bloemen . welke de Mntienfte Blaadjes zeer kort en wyd uitgebreid heeft. Gelyk de voorgaande veelal Spaanfche Bol(ris, wegens haare afkomst, getyteld wordt, so voerc deeze, om dê zelfde reden, den naam,' •an Ferfiaanfche. Het is een zeer aartig Vooraars Bloempje, meest van de andere verfchilmde door de laagte van de Stengel, die veel orter dan de Bladen is welke even zo geeufd zyn , met hunne kanten de Stengel omittende. Men zietze dikysriïs in de Voortyd ? de Bloemmarkt cn vindtze ook by We in, aön in Plaat vertoond TjiC (*) Kraidb. pi. n. «es , 610. (ia) Iris CoróII. imb. Petalis imerioribus brevlsfimis pamisfimis. Iris Eulbofa przcox minus odora , Perfica, variega- Mor. Hifi. II. p. sj7. iris acailfjs Fol> marg,ne ntibus. R. Lu,Jb. Jg. nis perficj Martia. Rudb. Ely, . p 10. f 9. Xiphion Peificum piaxox Flore varie^to' )urnf. hft. 36 j. " ". t) Tlaat N. «o». Lett. i>  q$p BotïtlNTKSi 8a Dit Blommetje , dat enkeld of by drie, vier en vyven te gelyk , in 't laatst van Februari tot in 't voorst van Maart, tusfchen de Bladen uit den Wortel fchiet, is aangenaam van Reuk.: Het verfchilt van de anderen daar m, dat de middelblaadjes niet overend ftaan. De Kleur is over '<■ geheel uit den blaauwen witachtig en niet aanzienlyk , maar de Lippen der onderfte Blaadjes van de Bloem verrukken het Gezigt door eene hoog paarfcfce of donker Violette Kleur, als van Fluweel,in welke een Saffraan, kleurige Streep affteekt, met blaauwe en paarfche Stipjes gefprenkeld. In plaats van middelblaadjes komen boven aan de Steng, ondet de Bloem , drie kleine Krulblaadjes voor. Oj dezelve volgt een Zaadhuisje met drie hokjes, in Juny aaDrypende. CiO Iris met ongeb. Bloemen, gejleufde Bla ' den 'en twee Wortel-Bolletjes , het één oj 'i andere. Tournefort hadt dèeze, onder dennaari van Sifyrinchium , tot een Gellagt gemaakt V welk hv van de Iris en Xiphion afzonderde daor twee Bolworteltjes boven elkander t Hebben , gelyk de Crocusfen enz. De bovenft 1 ' dei (i3y Iris Cyc- imberb, Fol. Canaliculatie, Bulbis gerain fuperimpoiitis^ Sifyrinchium mijus , medium et minus. ( B. Pin- 40 , 41. ÏOOBNï.' In/i. 3«5. CXUS. Hi/l. i. p. 11' Patin 279. /.". ajl. DOO. tmfU .aio. LOB. /«. 97- F 5 IS. DEEL. XII. STUK. V. Afdeel. II. rloorp» ITUK, XXIIT. » Iris Sifyrinchium.TweeboN lige. 1 > r 3 is  g© DslEMiüBiCE LEtlï V. 'Afdeel II. Hoofdstuk» I i ; deezer Wortelen , die wit en zoet ven Smaak is, wordt in Spanje en Portugal , alwaar dit Gewas zyne Groeiplaats heeft, veel van de Kinderen opgezogt en met graagte gegeten i weshalve zy de grootfte Soort Noulhas, dat is Nootjes, noemen. De onderfte Bol, welke vergaat, is zwart en voos. IVlen vindt het driederley, ten opzigt van de grootte. De grootfte heeft Bladen byna als van het Look of der gewoone Hyacinthen, groen en meestal op den Grond leggende, met een ronde Stengel van een Span hcog , die geftreept en ftevig is , uit veele Scheedachtige Omwindzels vier of vyf Bloemen voortbrengende, welke agter elkander opengaan. Dezelve beftaan , gelyk in de Irisfen, uit negen Blaadjes , drie nederwaards „ drie eenigermaate opwaards geftrekt, doch de drie Stempelblaadjes, boven aan den Styl, ftaan hier opwaards* met hunne dubbelde punten. Voorts is de geheele Bloem fraay in 't aanzieD, blaauw van Kleur en welriekende , doch verdwynt zeer fpoedig en wórdt gevolgd van Vliezige Scheedjes, bevattende een klein, rond, rosachtig Zaad. De twee anderen zyn in alleopzigten kleiner, >yzonderIyk de laatite , Lirio genaamd by de 3ortugeezen. Men vindt fommig,dat deBloemjlaadjes paarfch of Violet heeft, met een geele Wak. Het fchyntd:e eetbaare Bolplant te zyn, :>y de Grieken Sifynrichion genaamd , en by Pliniüs Sifyrinchium; dat van een VarkensSnuit   Plaat luxx.  QF BöL PLANTEN* $tf Snuit afleidelyk zou zyn, zo fommigen willen. Forskaohl vondt het overvloedig in de' Velden by dc Pieramiedeu van Egypte, en merkt; het aan als een zeer fchoone Bloem (*). ' Ik laat hier volgen het Gellagt van VlEÜSSEüXIA. Dat van den meergemelJen Doktor de la Roehe is ingefteld, en benoemd ter eere van zyn GeneeffchenMedeburger,denHeerViEUsseux, een uitmuntend Kruidkenner , zynen goeden Vrind. Het komt, zegt zyn Ed.in gettalte de Irisfen naast by, doch verfchilt 'er van, doordien de Meeldraadjes tot een Cylinder vereenigd zyn , de Bloemblaadjes meer verfchillende en naauwlyks met de Nagels famengegroeid (f j. Drie Soorten , alcemaal Kaapfe, zyu dooi zyn Ed. daar van opgegeven, naamelyk (i) Vieusfeuxia met éènWoxtelMad, vanlang' te als de Stengel. De Wortel y:n deeze is een Rolrond Bol le (*} Plurima: dignicatis Flos. Flor. ASgypt/ Arab. p. tt. (■f) lk zou zvne I.yst der Kenmerken hier ingevoeg Rebben , doch , öewyl dezelven naauwlyks iets andeis zej gen, heb ik zulks nagelaten.- Ci> Vitusfeuxia Folio Radicali unico, Caulis longitudin Rogh. Disf. p. 3t. T. 5. BUBM, Predr.. 2. IU DlSLi XIIS SXUKj v; Lfdebl» II. iOCFD* TUK» ï. yicusfeuxil fpiralis. Spiraale, 1 % 1  02 Driemannige Lelie- v; 'Afdeel. II. Hoofd» STUK. ( I . I I 1 ^ i n. V'tusfeuxia Ariftata. Gebaarde. Tl. lxxx. Fig. u letje, met gefpitfte Scheedachtige Omwindzels bekleed en Kranswyze begroeid met Afzetzeb, af jonge Bolletjes. De Stengel, onder uit den. Wortel voortkomende , een Voet lang , is regt •ond, glad. in Leedjes verdeeld. Behalve het gezegde Wortelblad , komen aan de Leden der Steng geftrekte Scheedeblaadjes. Op 't end groeijen gefteelde geelachtige Bloemen , met lonkerer Nagels en met paarfche Stipjes gety. jerd. Ieder Bloem heeft een tweekleppige icheede. Zy beftaat uit drie grootere buitenBlaadjes , welke zig rondachtig uitbreiden, en Irie binnen-Blaadj.es , van langte als derzelver STagels, gefleufd Wigvormig, aan den tip drieledig met de middelfte Slip langer en Spiraal gedraaid. De drie Meeldraadjes maaken een lollen Cylinder, waar binnen de Styl is befloo. en , die drie Stempels heeft, met Bladerachige , in tweeën gedeelde Slippen; waar tuschen zig de lange Meelknopjes inlaaten. Het /rugtbeginzel of Zaadhuisje is langwerpig, Iriehokkig, driekleppig. (a) Vieusfeuxia met één Wortelblad, , da% tweemaal zo lang is als de Stengel. Deeze, aan zyn Ed,. door den beroemden Boogleeraar D. van Royen medegedeeld, was (i) VitusfeuxU Polio Radicali unico, Caule duplo longiote, Ï.och. Disf. p. 33. burm. Predr. z.  OP BOLFLAlfTÉ Ki SS Was grooter , naamelyk de Steng by de twee Voeten hoog hebbendeen het Wortelblad, van langte als gemeld is , Grasachtig , geftreept, gekield ; terwyl by ieder Leedje de Stengel nsauw omvattende Scheedebladen heeft , menigvuldiget aan den top, die twee Bloemen uitgeeven. Deeze, tweemaal zo groot als in de voorgaande Soort en zeer wit , hadden aan 't begin der Nagelen, die paarfch en met een dikke Wolligheid gebaard waren , een dubbeler Kring , van binnen geel , van buiten paarfch achtig geftippeld. De binnenfte Bloemblaadje! haddeade middellte tippen hier niet fpiraal maa regt, Voorts waren de deelen der Vrugtmaakinj eveneens. Het hier nevens, in Fig. I, op PI. LXXX afgebeelde Gewas , behoort zekerlyk tot di Geflagt , en wat de Bladen betreft tot deez Soort ; maar de Bloem is niet grooter dan i myn Exemplaar van de voorgaande. Dezelv is 9 ten opzigt van haare deelen, met allemoo°. lyke naauwkeurigheid voorgefleid. Aan de N; gels is zy zekerlyk gebaard en heeft aldaar aan merkelyke paarfche Vlakken, naar binnen gee Voorts vertoonen zig zeer duidelyk de dr kortere Bloemblaadjes met de middelde pui langer en regt. In 't midden zyn de opftaam Stempels, aan 't end gegaffeld, waar onder i Scheede der Meeldraadjes; zittende de Styl ve borgen op het Vrugtbeginzel, dat zig ond 4e Bloem bevindt. fï, D2ïi. XII. SïUtS. ■t.F EELj ïh 300FD5TLK. % I t a e t. ie it Ie le r:r 3  V. Afdeel. II. Hoofdstuk. in. Viemfeaxi fugax. Verdwysiende. S?4 Driemannige Lelie- (3) Vieusfeuxia met een enkel Blad, dat dé Stengel Scheedswyze in/luit en zeer lang is, Deeze, door den Boom- en Bloemkweeker van K azen, in de optelling der Planten var. 2zyn Tuin, in Plaat gebragt, heeft een platachtig famengedrukten Bol boven den Moederbol groeijende. De Stengel is rond , maar vier of vyf Duimen lang en opgeregt, met één Scheedeblad bekleed, dat driemaal zo lang is . Liniaal en flap. Uit dit Blad komt een Takkig Bioemftengetje voort, met geele Blommetjes, in drie Uuren verdwynende ; waar van verfcheidene agter elkander uit ieder verdeeling ontluiken; De Bloempjes , elk in een tweekleppig Scheedje gevat, zyn zesbladig ; met dé drie buitenfte Blaadjes Eyrond cn neergeboogen; de drie binüënften ftomp Lancetvormig uitgebreid ; allen met een Vliezigcn rand verbreed aan de Nagels In welken een gebaarde overlangfe Streep het Hömgbakje maakt. De Meeldraadjes, onder ook famengegroeid, hebben langwerpige Meelknopjes. De Styl heeft den Stempel insgelyks in drie opftaande Blaadjes verdeeld, die aan dd tip gegaffeld en omgéboogen zyn. Het Zaadhuisje komt met dat der anderen overeen. M 0- f}} VitusftuxiH Folio fingulati Scapum vaginame longisfi. mo. B.OCH. Disf. p. 3j. BüttM. Prodr. 2. Iris imberbis Caule multifloro Sec. Hazen , Cexel, Arb% &■ PUnt, Sïe, p. «7.  offBolPt Anten* 9l MORIA. Deeze Geflagtnaam is door den fchranderén ] Mill er ïngefteld ter eere van den Schildknaap Roeert More, een Kruidkundig Heer in Engeland. De Kenmerken, die hetzelve van het Geflagt der Irisfen onderfcheiden, zyn, een zesbladige Bloem , met de drie binnenfte Blaadjes uitgebreid. Anders komt net daar mede overeen. De drie volgende Kaapfche Soorten zyn 'er, volgens den Heer Linn^us, in vervat*. (i) Morcea met gejleufde Bladen. Van deeze heeft Miller twee Afbeeldingen , de eene met kleiner, de andere met grooter Bloemen. De eerfte befchryft hy, als een Plant met een Bolachtig Worteltje, gelyk de Crocus, dac jaarlyks vernieuwd wordt. De Stengel, van onderen paarfch, wordt omtrent een Voet hoog, en is voorzien met fmalle platte Bladen , welke haar Sleufswyze omvatten, meer langte hebbende dan de Stengel , doch flap zynde en donker groen. De Bloemen , aan den top, komen by paaren voort uit een twee- (i) Moraa Fol. Canaliculatis. Sy/l. Nat. xii. Gen. tfo. Vtg. xiii. p- 79 a, Moraa SpathS biflora, Caule planifoHo , Flor. minorihu5, Mill. Ic. ij9. T. 238. f- r. 3. Morsea Spatha biflorS , Flor. majoribus. Mill. It. ijj. t. tit. f. *. U< Deel. xiu Stuk, V. \fdeel» ii. ioOFDTUE. r. Motsa. vegeta. Groei, saame»  j v. t [Afeeel. < Hoofd- ■ STUK. * j ( ( t 3 i i 1 < < ] 1 3 1 3 Ui 'Jur.cea, liiesbladi- 3 i r' II. Iridioidis. Lifcliaciiti- )6 DRIEMAN NIGE L E i I E- weekleppig Scheedje. Zy hebben ieder eeö ' Jteeltje met een Vrugtbegiuzcl, waar op dé 31oem zit, die zesbladig is of tot den bodem n zesfen gedeeld. Deeze Blaadjes zyn van ;uur als een Piek-yzer, beurtlings één fmaller, :én,breederj gelyk gewoon is in de Lelieachige Bloemen. Zy fpreiden zig vlak uit en ;elyken dus te famen niet kwaalyk naar de Bloenen der Nigelle of Juffertjes in 't Haair. Ook s de Kleur bleek blaauw , met een geele Vlak )y 't midden, alwaar drie kleine Blaadjes ovérnd ftaan , omringende het Vrugtbeginzel en !en Styl, die met drie dikke gegaffe'de Stem. >els is gekroond, allen blaauw van Kleur. Het Syronde Zaadhuisje bevat in drie hokjes veele ondachtige Zaaden. Die met groote Bloemen heeft dezelven en:eld in een Scheed je, een weinig grooter,bleek laarfch en eveneens gevlakt, maar de Stengel s tot onderen groen. (s.) Morssa met Elsvormige Bladen. Deeze, zo wel als de voorgaande, bloeitbyia jaarlyks by ons, zegt de Heer JS< L. B or. jansus, met Bloemen van éénen Dag, He eene byzondere Violette Kleur hebben. (9) Morsa met Degenvormige Bladen. Dee- (z) JUorsa Fol. Subulatis. Burm. Fl, Cap. Prodr. z, (3) Mor&a Fol. Enfiformibus. Mant, zS. Morasa SpathS.  cf fi © l 3? l -a w t E ». Deeze Plant groeit ook -natuurlyfe. aan de Kaap der Goede Hope s zegt Mille» , van waar' de Zaaden, onder den naam van Witte Water-, Lely, overgebragt waren, die in de Tuin van Chelfea opgekomen zyn, alwaar de Plant gebloeid beeft. Hy geeft 'er de Afbeelding van, waar uit blykt, dat dezelve wel veel gelykt naar de Voorgaande, doth tevens nader aan de Irisfeti komt, verfchillende daar van alleen, door de geheel uitgebreide Bloem,zegt LinnjEüs, die daar toe ook betrekt, eenLevantfche Laage altyd groene Iris, door den geleerden Tillics in de ïoskaanfche Hontus te Pifa waargenomen. Deeze heeft Vezelachtige Wortelen'., zo wel als die. Hy hadtze by Konftantinopolen ge* vonden en merkt aan, dat zy van de Smalbladige Iris ,die een Abrikoozen - Reuk heeft , van Bauhinu's, weinig verfehïllo, hebbende Grasachtige fpïtfe ityve Eladen en reukelooze Bloemen, geel en blaauw gemengeld. Derzelver gedaante fchynt van die der Kaapfe van den Heer M i ller iets af te wyken, hoewel het Gewas anders taamelyk daar mede ftrookt» Tot deeze Soort behoort, wat het Loof aangaat , veel nader dan tot de voorigen, die Moma, welke , uit het Kruidboek van Bbcho d z ; on- unifloia Fo!. Gladiatis, Radice fibrofJ. Mill. te. 159- T. aas,, f. i, Iris Orientalis pumila fempervjrens &c. hll. Fis. 89- T. 33. G U. Deel. XII. STUK. V. Ifdeèlv II. 3oofo- ITUK.  V. Afdeel 11. Hoofdstuk. i. Wacht do'fia Thyrfiflo ra Aair lo( isige- 98 Driemannïce L e n ï> onlangs te Neurenburg, onder den naam der eerfte Soort, is aan 'c licht gegeven. Zy was aldaar Moraei met Elsvormige Bladen, Iris d'Afrique, dat is Afrikaanfche Iris, genoemd (*}. Wacheki>orfia. Ter vereeringe des naams van den geleerden W ach en dor f, die, nu ruim dertig Jaar geleerden , een Lyst der Planten van den Utrechtfen Akademie-Tuin, op eenen Griekfchen trant gefchikt , aan 't licht gaf, ftrekt dit Gefbgt. Het heeft een zesbladige ongelyke Bloem, beneden het Vrugtbeginzel , dat een driehokkig Zaadhuisje wordt. Hier is de Styl Draadachtig , neergeboogen, met eenen enkelden Stempel , waar door het inzonderheid van de voorgaanden verfchilt, bevattende de drie volgende Kaapfe Soorten. (1) Wachendorfia met een enkelde Bloemfteng. 't Is nu ruim twintig Jaar geleeden, dat deeze Plant, op de Buitenplaats van wylen den be- roem- (*) Morsa vegeta. Ecloga Botanica, Norimb, 1778. Manip. I. Tab. 4. (1) TVachendorfia Scapo fimplici. Sy/l. Nat. XII. Gen, 61, Veq. XIII. p- 8°. Wachendorfia Fol. Lanceolatis quinquenecviis, canaïiculato plicatis, Flor. in Thyifutn cofleftis. BURM- Monogr. Tab. 1 , z, Hov. Acl. Acad. Nat. Cur. V Ob*. 5». T. 2. f. I. eukm. Prodr. 2.  O !F Bol. P 'L & T E N. 99 roemde Hoogleëraar J. BurMannus, aller, '■eerst hier te Lande haar Bloem vertoonde. Zyn Ed. bevondt dezelve volmaakt overeenkomilig met eene Bloemfteng daar van, gedroogd in 't Kruidboek van Oldenland voorko. mende en dus voor veele Jaaren reeds aan de Kaap gevonden. Hy dagt, dat de Plant aldaar op Moerasiige plaatfen groeide; dewyl zy zeer begeerig was naar Water, verdraagende tevens een ongemeen fterke Hitte en broeijende Lngt Uit Zaad was dezelve door zyn Ed. geteeld, ei bevindt zig federt, als een overblyvend Gewas in de Kruidtuin deezer Stad. Oit een knobbeiigen Wortel als van Riet die bruinrood is en veele Vezelen uitgeeft verfpreidt zy wyd en zyd haare Scheuten. Di Bladen zyn Lancetvormig , vyfribbig, als eei Waaijer geplooid , glad, blygroen , elkande Geutswyze omvattende, de grootften twee Voe ten lang en drie Vingeren breed. Een Rietach tige Stengel, van vier Voeten hoogte, met kleine fmaller Bladen, Scheedswyze, overhoeks be kleed, Haairig en met roode Vlakken getekend draagt aan den top een Aairige Tros van Bloe men, welke de langte van een Voet heeft. Dt zelve beftaat overlangs uit Bloemtuiltjes, iede jn een Scheedeblaadje gevat en gemeenlyk ui zeven Bloemen famengefteld , waar van liegt één te gelyk een Dag ontlooken is. Zy heef een geele Bloem van zes Blaadjes, die onge lyk geplaatst zyn, en waar van fomtyds éë; G a on II. DBEÏ.. XII. STUK. V. Afdeel, II. Hoofd- stu-ï. I > | c 5 r t s t 1  ioo Driemanhice Lelie* V. AFDEEL II. Hoofdstuk. ii. "iVachendorfia paniculata. Pluimblocraige. ontbreekt, als wanneer dezelve twee Stylen heeft. De eerst uitkomende Bloemen zyn veel grooter dan de volgende. De Vrugt is een driehokkig Zaadhuisje , met verflenfte en verdroogde Bloemblaadjes omringd , die als voor Kelk verftrekken : want het Vrugtbeginzel zit binnen de Bloem. Het bevat drie Eyronde Zaaden, aan een langwerpigen Stoel gehecht, uit den paarfchen zwartachtig en ruig (*). (eli>f& Ifrieana. Kaïple.  roö Driemannige Lelie- V. Afdeel. II. Hoofd, stuk. iii. Commelina Benghalen' f's. Bengaalfe drie onderfte Blaadjes Kelkswyze geplaatst', bevattende zo wel de twee grootere , als de deelen der Vrugtmaaklng en de zonderlinge Honigbakjes , voorgemeld. Zy zyn geel van Kleur, 't Gewas komt in eenige Europi che Kruidhoven voor,en is door den LciJfjn Hovenier Meerburg onlangs met Kleuren in Plaat gebragt ("*}. (3) Commelina met ongelyke Bloemen , Eyronde Jtompe Bladen, en eene kruipends Steng. Tot deeze Bengaalië is niet ten onregte dooiden Heer N. L. Burmannus fhuis gebragt het Arundinelle - Kruid van Rumphius, dat Hemelsblaauwe Bloempjes heeft. Dit is een klein Plantje, in groeij'ng naar Riet, in Loof naar het Muur gelykende, 't welk een zeer lekker Moes uitlevert; inzonderheid, wanneer het in Melk van Klappus - Nooten gekookt wordt, doch tevens fterk afzettende en gevaarlyk voor zwangere Vrouwen. Men noemt het 'er Sajor Bulu , dat is Rietmoes en dit werdt beter geacht dan het Sajor Bajang of Witte Maijer, voorgemeld (fj. (4) Com- (*) ^fleeli. van zeiiz Geviasfen. Leid. 1775. Tab. IV. f3) Commelina Cor. iniq. Fol. Ot/atis obmfis, Caule repente. Ephetcerum Benghalenfe ferpeni, Folio fubrotundo brevi, Fhalangoides, P>-uk. Alm. ijo. T. 27. f. 3- Ephemerum Indicum dipetalum. Hebm. Par. ij6. Aiundinelia. RuMPH. Atub. VI p 23. T. 9. f. 2, (t) Zie II. D. XI. Stuk, bladz. 25$.  of BoL?lanten. ie>7 f 4) Commelina met ongelyke Bloemen, Ey-^ rond-Lancetvormige Bladen en een opgc regte, eenigermaate ruige, zeer eenvoudige 1 Steng. Deeze Soort heeft Stengen van anderhalf of twee Voeten hoogte , regtopftaande, by ieder' Knietje een dergelyk Blad hebbende als het voorgaande , die met Scheedjes de Steng omvatten , doch fpitfer zyn aan 't end. Voorts geeven zy dergelyke Steeltjes en Bloempjes uit, die met de deelen der Vrugtmaaking door Dillenius afgebeeld zyn, zo wel als de ronde Zaadhuisjes. Het groeit in Virginie , doch is volgens den Heer Burmannus, ook van de Kaap gekomen. B. Driebladige, dat is met drie grooterc Bloemblaadjes. (5) Commelina met byna gelyke Bloemen , Lancetvormige eenigermaate gepelde Bladen, die aan den Keel gebaard zyn en opgeregte Stengen. Dee. U) Commelina Cor. inrjq. Fol. Ovato-Lanceolatis, Caul< ereao, fubhirfuto fimplicisfimo. h. Ups. 18. Coram. Fol Ovato-Lanceolaris &c. H Clif. 4»$. Gron Pïfg. 11. r Lugib. 38. Commelina ereéta ampliore fubcoeruleo Flore DlLL. Elth. 94- P- 77. T. 88. (5) Commelina Cor. fubaq. Fol. |Lanceolatis fubpetiolati ore barbatis &c. Ephemerum Phalangoides majus Virginianun weétum. Pluk. Alm. isj. T. 174. f. 4. II. deel. XII. stuk, V. Bedeel* II. lOOED- ruK. IV. Commelina eteïïa. Xpftajnde» V. Virginica, Virginifche. i  £oS Driemannige Lelie. V. Afdeel, II. HoOFDr STUK. vr.; Ctmnspllr.t Tuktrofa. Knobb Üge. Deeze Virginifche heeft opgeregte, enkelde, eiTene Stengen van twee Voeten hoogte; de Bladen eenigermaate gefteeld , Lancetvormig s aan de bovenzyde agterwaards ruuw, met rir> bige ruigach.ige Scheedjes , aan den mond gebaard met rosfe Haairtjes. De endelingfe Omwindzels zyn byna Haruormig; de Bloemen blaauw , met Hartvormige Blaadjes, het onderfte korter en een Voetje hebbende. i (6) Commelina met gelyke Bloemen en onge* 1 ftetlde Bladen, die Eyrond - Lancetvormig en eenigermaate kanthaairig zyn. De Wortels , uit veele Knobbels famengevoegd, gelyk in 't Kruid dat men gemeenlyk Hemelfleutels noemt of Smeerwortel onderfcheiden niet alleen deeze Soort, maar ook de Bloemen , welke drie egaale Bloemblaadjes hebben , grooter dan de drie overigen; wes. halve dezelven veel naar die van 't Ephemerum van Tournefort, nu Tradescantia genaamd (f), gelyken. De Stengetjes zyn omtrent een Voet hoog , volgens meergemelden Dillenius, de Bladen ruuw en overlangs dieper ' (6) Ctmmelwe Cor. arqual. Fo'iis fesfilibus, Ofato-Lanceolatis, fubciliatis. H. Ups. 18. H. Ctiff. zi. r. Lugib. 3s. Commelina Radice Anacjmpferotidis. Dixl. Elth. 94. t. 7S. f. 93. Commelina Paludofa latifolia. BUBM, Zcyl. 69. t. zo. *■ (*) zie li. D. vin. Stuk , bladz, 64a, (t) 't Zelfde, bladz. 329.  OS ËOlUANTBSi 100 dieper geaderd of geftreept dan in de anderen. DeCeylonfe Moeras - Commelina, die breedbladig is^ van den He.r j. Bürm am mus, wordt hiéï , fchoon glad zynde, t'huis gebragt door den jongen Heer. Dezelve , met RunderenMelk gekookt, zette het Water af, volgens de aanmerking van Hermannus. Niet alleen de Bengaalfche , fomtyds Geele tweebladige, fomtyds biaauwe drieb'adige Bloemen hebbende , maar ook deeze Knobbelige , vondt de Heer Forskaohl by Hadie in A* rabie, alwaar zy Vaalan genoemd werdt. De Bloem was driebladig blaïuw \ de Steng gegaffeld , zwak, kruipende in een Waterige Grond, Het Landvolk gebruikte 'er de gekneusde Bladen, naar 't zeggen was, om, op een Wont gelegd , daar een Doorntje was ingekomen , hetzelve uit te dryven. Die Bladen waren Ly merig, eenigzins kanthaairig en zeer vlak (*; (7) Commelina die gelyke Bloemen heeft, me verdikte Steeltjes ; de Bladen Lancetvor mig, met ruime Scheeden, die aan dei • rtxnd ruig zyn en dubbelde Blikjes. Deeze, in deFranfche Volkplantingen by d #*) Flor. AZgiDt. Arob. p. 12. (7) Commelina Cor. *q- Pedunc. incrasfatis, Fol. Lancec Ut» &c Zanonia Graminea Perfoliata. Plum. Gen. 3 8. P« riclymenurureaum Hetbaccam GentUns folio. sloak.?*! ,!$. Hifi. k P- MS- T. 147. ^ K IU xil. Stuk, V* \fdeeLJ m ÏOOFD> $ STUK. vir. i Commelina Zanonia, \ Doorbladige. e h  tio DriemaknigeLelie- V. 'AfDEELi 11. Hoofdstuk. vul. Cc-mmelin, nudiflora Naak'.bloi roige. Linie in Zuid-Amerika , door Plumie r gevonden , werdt van hem Zanonia genoemd, die Grasachn'g is en doorbladig. Onder de Planten van Jamaika is door Sloane een dergelyk Gewas opgetekend, dat hy regt Kruidig Periclymenum, met Gentiaan - Bladen, noemt. De Scheeden der Bladen zyn zeer breed en van de Steng afftandig ; aan den rand ruig. De Bloemen hebben twee Lancetvormige gepaarde Blikjes. (8) Commelina metgelyke Bloemen,die Haair. dunne Steeltjes hebben; tweemamig, zon•■' der Omwindzel; de Bladen Liniaal, De gelykheid van geltalte betrekt hier dit zeer kleine Plantje , by Madras aan de Kust van Koromandel gevonden, 't welk ongemeen imalle Blaadjes heeft en de Bloempjes tweemannig, zonder Omwindzel. De Heer König nam deeze, die op drocge Grasvelden groeit, naauwkeurig waar. Zy hadt een ruuwachtig Stengetje van een Span, ten decle opgeregt, met Liniaale fpitfe Bladen en twee Bloemfteeltjes aan 't end, die, van twee tot zes, knikkende gefteelde Bloemen hebben. Hy fchryft 'er een Kelk aan toe , van fpitfe, en drie Eyronde Bloemblaadjes, met drie Draad- (g) Ccmmlina Cor. xq. Pedunc. Capillatibus; Fol. Linearibus , Involucro nuüo; Flor. diandris. Fl. Zeyl. 3i. Ephemerum Phalangoides Maderaspatenfe minimum, Fol. peranguftis , perfoliatum. Pl.UK, Alm. IJS» t- *7« f. 4. BUBM, Tl. Ini, p, 17,  O K BöLP l i K te n. lïff Draadjes , welke ieder een driehoekig Honigbakje draagen: zynde het getal der Meeldraadjes niet meer dan twee. (9) Commelina met gelyke Bloemen, die tweetnannig zyn , en een Scheedachtig Omwindzel hebben; de Bladen Liniaal. In Oostindie was ook deeze door dien Heer gevonden , wier Bloemen in tegendeel met een zeer groot Omwindzel voorzien zyn. Zy hebben drie gelyke Eyronde Bloemblaadjes, maat twee Meeldraadjes met geele Knopjes^ en een Elsvormigen krommen Styl, gelyk in de meeste Soorten van dit Geflagt. Vier Draadjes zyr aer , half zo lang als de Meeldraadjes, me fmalle Hnnigbakjes. De Ke'k hadt Lar.cetvor mige fpitfe, aan de tippen gekleurde Blaadjes 't Is insgelyks eên jaarlyks Zaay - Plant je. Door den Heer N. L. Burmannus zyn onder de Oostindifche Planten , nog eenig nieuwe Commelinaas voorgefteld en afge beeld (*). Zyn Ed. heeft een Naaktftengig met Grasachtige Wortelbladen enblaauweBlof men: een Vlinderachtige, wier Bladen naar di van Huislook gelyken , op Koromandel waai g' (9) Commelina Cor. sq. Fol, Linearibus. Flor. diandris ii Wlucro Vaginaris. Mant. 177. Commelina nudicaulis, Papilhnacea jdiffafa', Norvo/> fl. Ind. p. 17, 18. Tab. 8. f. S: Tab. 7. f. 1,2, 3. ïl, brei, xiï. stuk, v; Afdeel; II. Hoofd» SVJK. ix. Va^inata. Scheedige. 1 » e e.  Dri em&nnige L e i i t' v; Aft»' eti HoofdITUKtjÈ genomen zynde , zo wei als de twee volgende \ een Verfpmde naamelyk en Geribde mee ovaale Bladen; de Bloemen in beiden met Hartvormige Omwindzels. Voorts heeft zyn Ed. ook de Gekamde , welke door den Ridder thans uitgemonfterd is , als hier behoorende, in Afbeelding gebragt (*). Zyn Ed. befchryft die, als een Waterplantje, op Ceylon en Malabar voorkomende, dat ongefteelde fappige, fpits Eyronde Blaadjes heeft en de Omwindzels Aairswyze op elkander leggende; zo dat die met elkander een Kammetje maaken. De Bloemen kwamen, in alle deeze, driebladig voor, doch in de gedroogde Exemplaaren niet zeer duidelyk. Het zyn altemaal kleine Plantjes die, uitgenomen de Naaktftengige, Worteltjes fchieten uit de knoopjes van hunne leggende Stengetjes. C A i L 1 S i 4. Een driebladige Kelk en drie Bloemblaadjes: dubbelde Meelknopjes en een tweehokkig Zaadhuisje, onderfcheiden dit Geflagt,'t welk naar 't voorgaande veel gelykt, doch geen Honigbakjes heeft, zegt de Ridder. ^ (*) CotBteelina Cri/lata. Sp. Plant. i. p. 6z. Sp. io. Comm. Cor. zqualibus involuctis lpicatim hnbticatis. FU■Zeyl, ?a. Ephemerum Zeyl. procumbens inflatum. Hehm. Par. 148. RA1> filjl. Si6. bubm. Fl. Ind. p. iS. T. 7* is*  OF BOIPLASÏ!»" XI3 De eenigfte Soort d) , in de Westindiën door den Heer JacquiN, cn wel op't Éiland Martenique ,in vogtige Velden, onder de Commelinaas groeiende , waargenomen. Zyn Ed. noemde ze, wegens de tederheid der Bloemen , Rapalanihus en merkt aan, dat het een kruipend groen Kruidje is, uit de Knoopjes van zyne Rankjes Wortel fchietende. Het heeft Eyronde , gefpitfte , vette, gladde, taamelyk dikke Blaadjes , van onderen Scheedüchtig, aan den rand paarfch, overhoeks aan de Stengetjes zittende , doch aan 't end tropswyze roosjes maakende. De Bloempjes zyn klein, teder , ongefteeld , groenachtig., en komen doorgaem drie te gelyk uit ieder Oxel der onderfte Bladen voort. De Bloemblaadjes zyn Cancetvormigi de Meeldraadjes loopen uit in twee rondachtige Knopjes. Het Vrugtbeginzel is langwerpig met een langen Styl; die aan 't end een Kwastje heeft. Het Vrugtje bevat, in ieder holligheid, twee rondachtige Zaadjes. Tot dit zelfde Geflagt acht zyn Ed., buiten twyfel, dat Plantje te behooren , 't welk de fchrandere Loeflingui Zuid - Amerika vondt, en Callifia, noemde. L1n n je u s betrekt het tot deeze zelfde Soort. P H A- (1) Callifia. Syft. Nat. XII: Gen. 63- Veg. XIII. p. 80, I.OEïi., hm. 305 , 3*a. Hapalanthus repens. JACQ^ Amtr, H'ft. ri. T. n. H II. DISL. XII, STVJS, V. HooFDr iTUK. I. Callifi* repens. ÊmiperKje.  1X4 Driemannïge l e t i ë- V. Afdeel. It. Hoofd- »tuk. i. Phalan gium raHtcjum. Takkig Phalangium. Die Gellagt, welks Kenmerken moeten zyn, een zesbladige Bloem, waar onder het Vrugtbeginzel,en een driehokkige Vrugt; heeft'de Hoo^leeraar N. L. Burmannus; terwyl de anderj Kruiden, onder dien naam oudtyds bekend, by den Ridder , wegens dc zesmannigheid , in 't Geflagt van Anthericum geplaatst zyn, hier, onder dc Crernannigen, ingevoegd en geeft daar van drie Kaapfe Soorten op; als (i) Phalangium met Takkige Bloeinftengels. Deeze is, onderden bynaam van Takkig, door zyn Ed. aldus befchreeven. Een kiem Kogelrond Bolletje geeft Scheedjes uit van drie Duim langte, waaruit Lancetvormige Bladen, welke driemaal zo lang zyn, voortkomen. Een Stengel van anderhalf Voet , heeft in 't midden Bloemtakjes , met .eenzaame byna driebloemige Steeltjes. Een Eyrond tweekleppig Scheedje verftrekt voor Kelk. De Bloem heeft zes Eyronde uitgebreide Blaadjes, aan de tippen Elsvormig : drie Meeldraadjes, in de Nagels ingeplant ,• met langwerpige Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel, onder de Bloem , heeft een Draadachtigen Styl, langer dan de Meeldraadjes , met een driedeeligen Stempel, en de Vrugt is (i) Phalangium Scapis Rambfis. Mihi. MiLL. /*• *<• TtUK.T. IS7- f. 3. BURM. Fl, hi. p. 3,  f " B o l V l a n t è w» ïï§ Is een Hartvormig driehokkig Zaadhuisje, met 'veele zeer kleine Zaadjes. Dit ftrookt in st geheel niét met de aangehaalde Afbeelding van M i r. l e r , welke een As- '■ phodelus vooritelt, met de Bloemen eenbladig, in zesfen gefneeden en het VrugtbegiUzel boven, dat is binnen de Bloem. Ook heeft die van Pll'Kbnet de Bloem vyfbladig en deeze zelfde is'aangehaald op de volgende Soort, waar van de Heer Bormannus geen Afbeelding'of befchryving geeft, dan alleenlyk den Bynaam öbfoléturn, dat is flets van Kleur, hoedanig Plu ken et gezegd hadt de Bloemen der voorgemelde te zyn (*), Qi) Phalangium met geaairde Bloemflengeh. Of het Gewas, dat ik in fig. 2, op Plaat LXXX. vertoon , ook het Phaïatigvam Spica'turn zy , blykt m'y niet duidelyk. 't Is zeker dat de Bladen veel v^n die by Plok en et verfchillen , als zynde Gras'jichtig , ongemeen fmal en dun , de Sténgel niettemin omvattende en overhoeks geplaatst. Het maakt, gelyk men hier ziet, een lange Aair, van byna ongedeelde blasuwachtig? Bloempjes , ieder gevat in een Vliezig Scheedje, dat twee punten heeft, overhoeks (*) Gladiolus Phalangoides Exbiophum (forte Sifyiuichii genus) Floie penrapeta'o , o'ifoleii coloris, ex Csdiee Beo* thgiano. Alimg. p. 170. (1) Phalangium Scapis Spicarls. MihJ. II 2 II. DEEL. XII, STUK, V. Afdeel»' II. 3oofd4 TUK. II. ' " Phalan" giumSpica* ■ urn. PL- LXXX. Fig. 2.  V. Afdeel. II. Hoofd UI. HOOFD' 116 Driemannige Lelie- hoeks aan de Stengel zittende. Ieder Bloempje heeft zes gefteelde Blaadjes, aan 't end ftomp , terwyl daar binnen maar drie Meeldraadjes zyn vervat, met groote,gevorkte Meelknopjes. Men ziet dit duidelyk in het vergroote Bloempje by a, alwaar tevens zig de Styl vertoont, die byna op een derde der langte in drieën is verdeeld; doch zodanig, dat ieder verdeeling wederom in twee Stempels eindigt, die met Stuifmeel bedaauwd zyn. Dit is een aanmerkelyke byzonderheid, welke misfehien aanleiding zou, kunnen geeven, om hier van een nieuw Gellagt te maaken. Tot de Cyanella kan het, volgens de daar van door den Hoogleeraar D. van R o yen opgegevene bepaalingen, hoewel zes Stempels hebbende, niet behooren. De Plant, in Fig. 3, op de zelfde Plaat vertoond , had ik gemeend ook tot dit Gellagt betrekkelyk te zyn; dewyl zig iu ééne Bloem maar drie Meeldraadjes vertoonden ; doch by nader onderzoek bevind ik , dat 'er zes zyn, elk voortkomende uit een Nagel van een Bloemblaadje als by b; des dezelve vervolgens tot het Anthericum zal worden t'huis gebragt.  of Bolplanten. 117 III. HOOFDSTUK. Befchryving van de Zesmannige Bolplanten, lot welken de Narcisfen, Leliën , Tulpen , Hyacinthen, Tuberoozen en andere 1 elieachtige , zo in als uitheemjche; gelyk de verfcheide Soorten van Affodillen, Ajuin , Look; de Amaryllisfen of Lelie- en Tros - Narcisfen , Hacmanthus , Crinum en veele andere, zo Kaapfe als Oostindifche Bloemen], van ongemeene fraaiheid , behooren. Veele Geflagten der Zesde Klasfe, die naa. melyk Bloemen hebbeD met zes Meeldraadjes , komen in deeze Afdeeling ; welkt de voomaamfte Schoonheden van Flora bevat. Het eerfte voert den naam van HjEMANTHUS. 't Welk een zesbladig veelbloemig Omwind' zei heeft; een zesdeelige Bloem , boven het Vrugtbeginzel, en een driehokkig Zaadhuisje. Hier in zyn begreepen de vier volgende Afrikaanfche Soorten. (1) Hasmanthus met Tongachtige platte gladde Bladen. Eet fi) H&manthus Fol. Linguiformibiis planij tóvibus. Syft, H 3 nat II. DEEL. SU. STOK. V. Afdeel'.' lïï. 300FD; ITUK, r. tbus coccineus, Hoogcoodc.  u8 Zesmanniue Lelie. V. Afdeel, jö, Hoofd stuk. Een zeldzaame Plant, die, door haare Tonr^ achtige, breede, dikke Bladen , naar fommige Soorten van Aloë gelykt , maakt deeze uit. De afkomst is van de Kaap der Goede Hope5 hoewel fommigen het voor.cen Indifch Gewas hebben gehouden. Du* werdt het van Moris o n Hoogroode Jndifche Lslis , van anderen Indifche Narcis of Lelie - Narcis met een Draa* dige Bloem , Scogliofo of Squalicfo der Italiaanen geheten ; dat op den Scimbbigen Wortel ziet (*). Bod^tjs van Stapel, een Amfteidamfcb Geneesheer, cie in den jaare 1636 ftierf, noemde ze Tulp van de Kaap der Goede Hope (f). Dus 'blykt , dat dit Gewas reeds meer dan anderhalve Eeuw in ons Wereldsdeel bekend zy geweest. Het bloeide 'er, misfehien allereerst , in de Hof van den Spaanfchen Staats. Raad cn Gouverneur van 't Nieuwe Kafteel te Napels, den Heer o e Gokduba, zo Colomna, die het naar deeze Bloem in Afbeelding bragt, aantekent (4.). Dit moet reeds vroe* Nat. XII. Gen. i?6. yeg. XUI. Gen. 4oo p. aXl. H Cliff. iï7. R. Lugdi). 41. Ha.ro. Po!, obtufïs, bafi truncatis. Coma". Hort. II. p. 117. T. 64. Natcisuw lnd. puniceus. Ferb. Cult, IS7- Naic. Ind. Serpentarius HEBN. Kex. 88 s. T. Syj>. (*i Lilio• Narcisfus, Ir.d cus cruentus, Stamineus , Squa=? liolb Italis. BABB. Ir. 104'. Obs. 791. (t) Tuiipn ex Promontotio Bon» Spei. STAP.in Thf.ophk, (l) Commelvn zegt, dat het geweest is in de Hof van den Fxins Cfsius : doch ik vind het zodanig , a!s ik hiet fchryf.  O f B O. L V L A N T E N. H< vroeger dan in 'c jaar ióqS geweest zyn. Onv trent die welfde Jaaren heeft het ook gebloeid in Ce Hof van den Kardinaal Barberini te Rome, gelyk Ferrariüs heefc aangetekend In 't laatlte Jaar der voorgaande Eeuw, heeft het ook hier , in de Hortus Medicus dee. zer Stad, gebloeid , en is .door den - gedagtet Hoogleeraar C om mee yn volkomen m Af beelding gebragt. en befchreeven. Zeer zeldzaam bloeit deeze Soort van Hu rrantrus. Zy geeft uit een Bolwortel, van mee dan twee Vuiften groot, die uit veele op e, kander leggende Schubben bedaar, tweede platte Waden, meer dan een Hand breed ence. Voet lang. Deeze verfchynen wanneer d Stengel bloeit, die andcrhalven Voet lang is c: twee Vingeren d.k, platachtig rond, witachti of bleek aroen , doch. met piarfchc Vlakken byna als de Stengel van't Kalfsvoct of Slat gekruid , getekend. Op den top heeft deze ve een Knop, die open gaande een Kelkmial van zes- of meer Bladen, naar een Tulp gel; kende , welke wederzyds Bloedrood zyn. Hu van heeft de vermaarde Hekmannus d: «aam ontleend,.dien Tournefort oc gebruikt heeft , door onzen Ridder aangen, » . 1 m fchryf. CO^MNA zegt alleen, dat hy ze .« 't licht geb, he£ft of geplaatst' ondet de Mexikaanühe Planten:. e« Principe Ctfio en verder, dat t> in een Pot | Moeid had by den gezegden. Spaanlchen Heer. II 4 : II. Deel, XII. Stuk. v; AfdeelJ III. Hoofd» STOK. i i S » :t :r n •k )- as ■11. e-*  i2<3 Zesmam k ue Lelie» V. Afdeel, III. hoofd' $xuj£. n. Hamen thus Ciiia ris. Kant«aaitige. men (*). Binnen dat Omwindzel zyn vervag meer dan dertig Bloemen, ook rood, in zesfea gedeeld, met zes witte Meeldraadjes en geele Knopjes. Ieder Bloem zit op een driekantigVrugt beginzel, dat het gezegde Zaadhuisje wordt, van grootte als een Olyf, zo Columna waargenomen heeft. In de Herfst is de Bloeityd deezer Planten iii ons Wereldsdeel. (2) Hsmanthus met Tongachtige kanthaairige\ Bladen. Zeer verfchillende is deeze Soort, door haaren langwerpigen Bol niet alleen, die ook groot is en Bladen als de voorgaande , maar fmaller heefc, op de kanten zeer fyn gèfiaaird en als met druppeltjes gefprenkeld. Het fchynt de ronde Afrikaanfche Lelie,met flaauw Granaatkleurige kleinere Bloemen, by Hermannus dus genaamd, te zyn. (3) (*) Kamanbus , immers , betekent Bloedbloem ; gelyk. COLUMNA zegt , dat die Bloembladen Bloedkleurig rood zyn, (Colore Saiauheo ruiente) ; FERRAtuus noemt ze Nar. tisfus Indieus Puvtexs ; dat is van een Granaatappelige of geelachtig rcode Kleur. De Ridder heeft tot bynaam het woord Coccineus, dat Scharlaken verwig of Hoogrood bete. kent , gebuikt. Waarfchynlyk zal de Kleur naar het Klimaat wel w2t verfchillen. (2) Hamnnthus Fol. Linguiformibus Ciliatis. Lilium Afric. Sphatticum Fior. oblölete puniceis minoribus. Herm. Lw&b, 37S' Eulbus oblongus ^Stliiopicus, Fol. Guttatis &c. bbbvn Üetst.T. js.  OF BOLPLANTEH. 122 (3} Hamanthus met Lancetvormig Eyronde , gegolfde, opftaande Bladen. Veel gemeenzaamer is de Bloem van deeze, die haar afkomst niet van de Kaap heeft, maar van de Guineefche Kust. Men vindtze onder den naam van Standelkruid uit Guinee, door Swertiüs en anderen, in Plaat gebragt co befchreeven. Boerhaave hadtze Dracunculoides getyteld. 't Schynt dat de figuur van der Wortel, de Bladen en Steel , aanleiding daai toe gegeven hebben ; zo wel als om ze by d< Hyacinthen te vergelyken; dat Seb a doet.Hj noemtze Jfrikaanfch Gewas , meest naar d< Hyacinth gelykende, Knobbel- en bolachtigvai Wortel met een zeer fierlyk gefpikkelden Steel en zeer breede Bladen, als die van Colchicum zynde de Bloemen hoogrood, zesdeelig en vee by een vergaderd. Het bekleedsel, merkt D11 een i os aan, in deeze Soort niet te beaci woorden aan den naam van éit Geilagt, a] groen zynde van Kleur. Het heeft, nogthans veel paarfchachtigs, en de roodheid derBloen Pj' (i) tUmantbus Fol. Lanceolato - Ovatis undulatis ereS II Cl'ff. 12.7. ff ups. 8 8. R- tigib' 41- Hatmanth. C chici foliis, Perianthio Herbaceo, Dill. Elth. 167. T. u f, x. TREW. Ebret. T. 4+. Hyacintho affinis Africana Cai maculato. SEB, Mus. I. p. 10. T. it-J. I, z , », Satyriv e Guinea. SwERT. Flor. I. p. 6z. f. 3. MoRis. llijl, III. 491. S. 12. T. 12. f. 11. RUDB. Elys. II. p. aio. f. J.D eunculoides. boebh- Lugdb, II. f. 266. HS U. Deel* XII, stuk. V. ÜFDEELï JU HOOEB-» STUK. UI. Horna** thus PunU ceus. Granaatkleurige. 1 j 1 s j IT ( :s is. )1- de BI P' a-  122 Z E 'S MAKNIGE L B L I ï' V. Afdeel III. hoofdstuk. pjes, daar in vervat, vergoedt rykelyk dit gebrek ; doch zy zyn Oranje of geelachtig rood. De Stengel komt niet uit het midden derBla-. den, maar aan de zyde van derzelver Steelen, uit den Wortel voort (*). Zy is groen en ten deele van onderen af, of geheel, met bruine Vlakken getekend. De hoor/te is een Span of byna een Voet, gelyk ook die van den gemeenen' Steef der Bladen, welke rond is, deB'oemftengel aan de eene zyde plat. De Wortel bcftaat uit twee Bollen boven elkander, waar van de onderfte grootst en de bovenfte met ver« fcheide jonge Bolletjes omgeven. In de figunr der Bloempjes fchynt , volgens de Afbeeldingen, een aanmerkelyk verfchil plaats te hebben; als zynde het Pypje korter of langer, de verdeelingen breeder, fmal'er, meer of minder uitgebreid : ook de Meeldraadles langer of korter. De Vrugten zyn roode fappigc Besfen, die op Steeltjes liaan,komende meest éénzaadigvoor; doch men vindt 'er blyken in, van de twee andere Zaadhokjes. Gedroogd , cn in Papier bewaard , heeft men deeze Besfen zien Wortel fchieten en jonge Bolletjes maaken; 'c welk zelden gebeurt met drooge Zaaden, (O C*) BOERHAAVE zegt wel, tx miiio Tubere ginter FoHa, emirgit Caulh : maar het blykt, dit hy door de Bladen hier de Bladtreelcj cf Stengels der Bladen meene, bezyden of tasfehen welken de .Bloemfteng uiilchiet.  OF bolpl anten. i»3 (4) Hssmanthus met Liniaale gekielde Bladen^ Geen nadere befchryving vind ik van deeze,j die volgens Miller aan de Kaap der Goede t Hope groeit. De Heer Forskaöhl vondt in Arabieeen Hcemanthus, welken hy coccineus noemt; doch deeze fchynt zeer van de eerfte Soort te verfchillen. De Stengel beitondt, volgens zyne befchryving, uit geflootene Bladfcheeden, welke wit waren, met Violette vlakjes. De Bladen, anderhalve Span lang, waren langwerpig ovaal , effenrandig , geribd , groen , met den Kiel ook Violet gefprenkeld. De Bloemfcheede was maar getand f>>* Tussen de Bloemfteeltjes zaten lange Borftelhaairen. De Wortel was knobbelig of Bolrond , niet eetbaar. Galanthos. Wittertje. Behalve de drie grootfte cn buitenfte, welk holrond zyn, heeft de Bloem, in dit GeQagt een Honigbakje , dat uit drie kleine uitgerand Bloembedjes beftaat en een eenvoudigen o piet verdeelden Stempel. De eeniglte Soort • u-  124 Zesmannigk Lelie- V. Afdeel. iii. Hoofdstuk»' i I Leu- Leucoium bulbofuin trifoüum minus C. B. Pin. ;6. Leu-' coiutn bulbofum triphyllon. Dod. Pempt. 230. Leuco - Natcisfo-Lirion minimum. Lob. U. 12j. Naicijfo • Leucoium ttifolium minus. Toubnf. lnft. 387. Erangeüa. Rekmlm. Sp. 97- T. 96. . f*) Tab. B08. Lett, B-. zeer bekend Kruidje , dat men hier te Lande Naakte Wyfjes of Juffertjes in 't Hembd, of ook Zomer -Zotjes , noemt. Het is hier byna genaturalizeerd, verfpreidende zig wyd en zyd door zyne Eolworteltjes, die 's Winters den Vorst verduuren , doch heeft zyne afkomst uit vogtige Valeijen in Italië, SwitzerlandenOostenryk. Het is een klein teder Plantje , met Grasachtige Zeegroene Bladen , die Scheedachtig het Stengeltje omvatten , dat een half Voet hoog opfchiet of laager blyft naar den, Grond. Aan den top heeft her een hangend Bloempje, dat zig Melkwit vertoont, waar van de 'benaamingen ontleend zvn. Het zweemt naar de Narcisfen, wegens het H..>rigbakje, uit de drie binnenfte Bloemblaadjes betraande, dat van de drie buitenfte grootere holje Blaadjes omringd wordt. Tournefort heeft de ïguur der Bloem zeer fraay in Plaat gebragt, ;n getoond, hoe dezelve op een rondachtig ifrugtbeginzel zit, dat in een groot driehokkig Raadhuisje overgaat (*)• Hy hadt ■ het nog. hans , met de volgende , in één Geflagt berokken.  OF BoiPlASTEHi Ï25 Leucojum. Tydeloos. • De Witheid der Bloemen was een dergelyke j reden, om hier den Griekfchen naam, die ge-£ meenlyk aan de Violieren, thans Cheiranthns genaamd (*), gegeven wordt, te gebruiken. 't Gellagt onderfcheidt zig door een Klokvormige, zesdeeüge, aan de tippen verdikte Bloem en heeft ook een enkelden Stempel. De drie volgende zyn 'er in vervat. (i) Tydeloos met een eenhloemige Scheede en een geknodften Styl. Op dergelyke Velden en plaatfen als het voorgaande, komt dit voor , dat men Witte Tydehozen noemt , in 't Voorjaar bloeijende. Hiei is het in de Bloemtuinen niet ongemeen. Uil een Vleezigen, ronden, wicten Bol wortel, geefi het taamelyk breede donker groene Bladenniettemin Grasachüg, maar ftomp aan 't end, van agteren rond. Het Stengeltje bereikt zeider een Voet hoogte en draagt gemeenlyk maar ééne Bloem {*) Zie iï. D. IX. Stuk, bladz. 694-. (i) Leucojum Spathd uniflora , Stylo Clavato. Syft. Nat XII. Gen. 398. feg. xiii. Gea. 401. p. 261. Leucojum. H CHff. 13J. ff- Ups. 74. R. Lugdb. 35. Leiicoium Bulbolurr vaigare. c. B. Pin, 5j. RuOB. Elys. II. p. Oj. f. I. Leu coion Biilbolutn hexapliyllon. dod. Pempt. Ï30. Leuco Harcisfo - Lirion pauciotibus floribm. Lob. Ic, lij. Natcisft ieufiouim vulgare. Tourns. Inft. 387. EL deel. Xïl. Siss» V. lpdeel. III. lOOFB" TUE. I. Leusoium hernam. Vootjaatfe.  V. Afffei,. lil. Hoofd 8TUK. I 1 1 ii. Leucojum tfiivum "Zomcrfe. v d a ti d z z ii P 'e g Bu: Bu f) fei Ri iïö Zes m annice L Èat i e- Bloem, die-in een najuwe Vliezige Scheedd vei vat is en knikt of nederhelt. Zy beftaat 'xlc zes Eyrond. Lancetvormige , geltreepte . vitte Blaadjes , de buiteolte grootst , aan 'c rad dikteer en geelachtig groen. Zy maaken eet elkander een Klokje, zittende op het Eyonde Vru^tbeginzel, dat een Peerachtige Vrugt rordt', met drie holligheden , verfcheide ronde 'aaden bevattende. (2) Tydeloos met eene veelbloemige Scheede en een geknodjlen Styl. Een naar 't end verdikten Styl heeft deeze zö rel als de voorgaande, doch onderfcheidt zig 3or de veelbloemigheid, Men zou dit, echter ] s een Vtrfcheidenheid kunnen, aanmerken : :rwyl de tyd der bloeijing zo verf'chiüenda is, at eenigen het Vroege , anderen laate Tyloo;n noemen. Lob e l zegt,. dat de.^e, met es of zeven Bloemen cp een Stengeltje, veel i Languedok , aan de Rivieren , op 'vogtige laatfen voorkomen., De HeerGooanmaakt r gewag van , doch vermengde met de vol:nde en zegt niettemin, dat zy in 't vroege Voorrij Leucojum Spathi nmltiflori , Stylo cla»ato. teucofam feofutn majw f. mukiflorum, c. B. Pi.. }y. Leucoion lbofom polyanthenmm. Don. Pempt. l!0. Leuco-Narcis. -Lmtm Pracenfe vernmn. Lob, 1c. «... Leucoj.m Bulb. oeniun maju*. clus. Mlifl. I, p. IJW! FolyJ„themur». iie. Spet. 90. T. ioo.  of' bolplanten. ï27 Voovjiar b'oeit , wordende deswegen PeneNeige genoemd van de Ingezetenen (*). (3) Tydeloos met eene veelbloemige Scheede en een Draadachtigen StyL In Portugal, zo de Ridder aantekent, vondt' L0f,fl ino deeze, die door Clusios by Badaj'oz in Spanje, aan dc Grenzen van dat Ryk, waargenomen was. Deez' zegt, dit'hst de Bloem heeft als een Schelletje gefatfoeneerd; maar volgens Loefling is dezelve Pypachtig, niet Klckvormig. De Bladen hadt hy niet gezien. Volgens Cms 1 u s zyn dezelven Haairachtig dun en groen, komende eerst na 't opengaan der Bloemen uit den Grond. Twee of drie Bloempjes draagt dit Kruid op 't hoogfte, die ook neerhangen en Melkwit zyn van Kleur. T d 1 b a c 1 i. Dit Geflagt is door Limnjeus benoemd s naar wylen den Wel Edelen Heer Tolbag, ge- (*) Hy gebruil" <*e bepaaling van de volgende soort, er haalt niettemin Touhhïjio'kt aan, die deeze bedoelt. Zit Gouan Monsp. ($> Leucejum SpathJ multiflora , Stylo Filtformi. LOEFL Jtin. 13*. Leucoium Bulbofum Autumnale. C. B. Pin, 56 l. Bulb. Aut tenuifólium. Cu». Hijl. 1. p. 170. mi nimum. Dod Pempt. 230, Los. U. 114. Tricophyllum r.EM. Sp. 101. T. 190. II, BSEJU. XII. SïUJfc. V. \.edeel. m tuk. ut. Leucojum ieifUfe.  12$ Zesmannigb Lelie- V. Afdeel IEL Hoofdstuk. ï. Talhagia Capenfis. Kaapfe. • i i ] e ê l gewezen Gouverneur van de Kaap der Goede ' Hope, door wien een menigte Kaapfe Zaaden, Bollen en gedroogde Planten, aan de Heeren Burmannus alhier, ten dienfte van den Hortas Medicus bezorgd zyn. . De byzondere Kenmerken beftaan in een Trechterachtige Bloem, met den rand zesdeelig, en een Honigbakje den Mond kroonende, met drie gefpleeten Blaadjes , van grootte als de zoom. Het Vrugtbeginzel zit binnen de Bloem, De eenigfte jSoort (i) ,?hier van tot nog toe bekend, voert den bynaam naar haare afkomst. De Wortel is Bolachtig , met veele dikke Vezelen. Uit dezelve komen veele fmalle gladde Grasachtige Wortelbladen voort. De Stengel, die eens zo lang is , draagt in een Scheede van vyf tot zeven Bloemen , welke gefteeld en paarfch zyn, veel gelykende naar die der gewoone enkelde Hyacinthen. Anders iomt de Geftalte , zo de Ridder aanmerkt, yeel met die der Naakte Wyfjes of Jonquiles overeen. Ik erken het geen van beiden. Slders wordt gezegd, dat de Bloem groen zy m het Honigbakje donker paarfch. De Heer acquin heeft deeze Plant in Afbeelding ebragt. Uit een gedroogd Exemplaar , my oor den beroemden Hoogleeraar D. van Koven (i) Tulriagia. Sy/I. Nat. Veg, XIII. Gen. 1300, p. sfii, kC tl'9 ÏIoijen medegedeeld , blykt, dat de Zaad- , huisjes driéhdkkig,driekleppig, eD, zo'tfchynt, veelzaadig zyn. fi Hier zal ik een Gellagt laaten volgen, dat de si meergemelde Sweedfche Heer,Doktor Thunberg , door zyn Ed. aan de Kaap gevonden zynde, genoemd heeft Fabricia. \ Ter eefe , zekerlyk , van den vermaarden Heer Fabr icius, Lyfarts van den Hertog van Brunswyk Luneburg en Hoogleeraar, door wien de Planten van den Helmftadfen Akaiemie-Tuin in Optelling gebragt en de zeldzaamftc befchrcevcn zyn. De bepaaling der Kenmerken , door zyn Weléd. , nog niet gezien hebbende , deel ik flegts de Afbeelding mede van die Soort , wel- j ke°hy Stellata noemt. Een fchoon Exemplaar daar van, 't welk ik van de Kaap heb ontvangen, toont dat het een Eolachtigen Wortel met veile dunne Vezelen heeft , waar uit Bladen voortkomen , veel naar die der Narcisfen gelykende , doch niet lang, uit wier midden een dunne Stengel, van ongevaar een Voet langte, met één Blad , op 't end één enkele Bloem hebbende, als in Fig. i, op Plaat LXXXI, hier revew. Deeze bella3t uit zes Lancetvorroige Bloemblaadjes, welke paarfchachtig,doch aan de Nagels byna zwart zyn. Zy rusten op I een n. deel. XII. Stok. v; PDEEt/ III. 00?DOK. I. StelUti, ïeflernde. '!. lxxxi. F,g. i.  i$o Zesmannige Lelie- Afdeel 111. Hoofdstuk. een Vrugtbeginzel, dat in eene verdikking van de Stengel beftaat, gelyk in de Crocusfen en eenige Narcisfen, naa? welken de Bloem eeni* igermaate gelykt, doch zy heeft zulk een Honigbakje niet als in de laatlten. De Meeldraadjes komen uit den Stoel voort en zyn zeer kort, maar hebben uitermaate lange, dikke, Liniaale Meelknopjes, zes in getal, omringende den Styl, die niet driedeelig is en waar boven zy uitfteeken. Men kan hier van uit de Afbeelding oordeelen. Narcissüs. Narcis. Een zeer bekend Gefbgt, dat zynen naam, volgens de Ouden, van eenen Jongeling Narcisfus, of van eene verdooving, welke het aan de 'Zenuwen toebragt , zou hebben. Hoe 't zy, die naam is in 't algemeen gewettigd, hoewel men de Bloemen, daar toe behoorende, ook Tyloozen of Paar - Leliën, in 't Engelfch Daffodils, in 't Franfch Jonquiljes, noemt. Zes gelyke Bloemblaadjes (*), met een Trechterachtig eenbladig Honigbakje , waar binnen de Meeldraadjes vervat zyn, ftrekt voor byzondere Kenmerken van dit Gellagt, dat de veertien vo^ecde Soorten behelst. (O (*) Toubnefort en anderen hadden wel de Bloem eenHeiig genoemd; doch zy beftaat , yolgens den Ridder, uit zes Blaarfjes, die aan 't Honigbakje, dat het middelftuk is, gehecht zyn.  OF Ë0LÏUKTÏ K. S3J fl) Narcis eenbloemige Stengels; het Ho'nigbakje Rader achtig, zeer £orï, en rappig gekarteld. Buiten de Hyacinthen en Tulpen zal men ioaauwlyks een Gellagt vinden , dat zo veele Verfcheidenheden heeft. Zelfs van deeze, die wit is, met een ^lein paarfch kransje in 't midden , dat men te regt een Honigbakje noemt, maakt Parkinson vier Soorten; eene vroege , naamelyk , een Iaate , een zeer groote eD een g fternde. Daar komen ook wel Witte voor, die van binnen een geel Bakje hebben, doch deeze behooren tot de volgende. De Poëtifche , dus genaamd om dat zy naast met de belchryviag van Ovidiüs ftrookt, is zeer gemeen in Languedok, Provence en andere Zuidelyke deelen v.m»Europa. De Groote en Gefternde , voorgemeld , hadt men uit de Oofterfclie Landen bekomen. Lob el merki aan, dat 's Voorjaars de Velden by Montpel lier ongemeen verfierd worden door deeze witte Bloemen, „ die in *t midden, zegt hy, eer „ gefronfelden ring hebben, uit den Saffraan „ geelei (1) Narcis/as Spatlia uniflara , Ne&aiio rotato brevisunx fcatiofo crenulato. Sy/l. Net. XtT. Gen. 3S9- Peg. XïïT p. 262. H. Ups. 74. Nare. Fol. Enfiformibus &c. H. Clijj 134. R. Lsgdb. 35. Narcisf. alb. circulo purpureo. C. B Pin. 48. Narcisfus medio purpureus. DOD. Pempt. 223, Narcislus ïöèticus &c. LOB. h, 112. 0# multiplex. C. B Pin. I 3 U, Deel. XII. Stok. V,. Afreel» III. iOOFDtuk.i. NarcisfaS Peeticus, witte, i  i32 Zesmannige Lelie- v. Afdeel III. HoofdtrrjK, li. Uircisfus PfiuiO' Ndrcis/its. Geele. „ geelen naai 't purper trekkende. Het is de >, Narcis van Dioscorides , die een zeer „ zoeten en regt tot Slaap verwekkende Reuk „ heeft, naar dien der Plompen iets of wat ,> gelykeudc." De Bloem komt eenzaam voort , uit een Vliezig Blaasje op 't end der Stengel, die kaal is, eecigszins p'atachtigen geftreept. Zy heeft een byzonder Steeltje, met een rond Knopje, 't welk het Vrugtbeginzel is, dat een Zaadhuisje wordt, driehokkig, driekleppig en veelzaadig. De Bladen gelykeh naar die der andc ren Narcisfen zowel als de Bol, welke byna rond is, gelyk de Hyacinthen - Bollen , en uit Rokken beftaat, doch geelacbt;g rood van Kleur, gelyk die der Tulpen. (2) Narcis met eenbloemige Stengels; het H$nïgbakje Klokvormig opgeregt en gekruld, zo lang als de Eyronde Bloemblaadjes. Van deeze, die in de Bosfchen van Vrankryk, Engeland, Spanje en Italië, zode Ridder aanmerkt, naiuurlyk groeit, komen ook aanmerkelyke Verfcheidenheden voor. De ge- mcen- (i) Narchfus Spnhl uniflora , Neébrio Campanulato erec co ctispo Sic. Nare. Fol. Enfiformibus &c. H. Cliff. 134. R. Lugdi. is. N. 3. GOUBN Mensp. 164. Narcisf. (yW. pallid. Cal. lutco. 3, multiplex. j,. duplici f. triplici Tubo Au:eo C. B. Pin. 54. Nare. luteus fylveftris et multiplex. DOO. fimpt. zi7, f. 1,2,3. LOB. Ie. 117,  of Bolplantf. n. 133 meenlten hebben de Bloembladen bleek en het Honigbakje hoog geel; doch men vindt 'er die hetzelve Goudkleurig hebben en de Bloem geel., Voorts komen ook deeze Narcisfen met dub-3 belde , dat is gevulde Bloemen, en met zoda. nigenvoor, waar twee* ot drie nonigbakjes  OF BoLPLANTEN. S35 plaats in 't Spaanfche Bulbocodium, ook totdce-^ ze Soort behcorende (.*). (4) Narcis me« eenbloemige Stengels , een} ftomp Keg lvormïg opgeregt, gekruld, zesdeelig Honigbakje, van langte als deLan-n cetvormige Bloembladen» Meer verfchilt deeze, die in allen deele driemaal kleiner is, zo Linb/bus zegt, dan de tweede Scort. Zy heeft de Stengels naauwlyks geftreept ; de Scheed? groenachtig ; de ïiïoem meer knikkende; de Bloemblaadjes aan den voet van elkander afgezonderd»Lancetvormig,regt; niet fcheef of Eyrond. De rand van 't Honigbakje is niettemin ook zesdeelig', gegolfd, gekruld. De Groeiplaats fielt hy in Spanje. (5) Narcis met eenbloemige Stengels; het Hd- nig-' \ (*} Bulbocodium Hispanicum. J. Bauh. Hifi. Plant, II. p. j94. (4) Nareisfus SpathS uniflorS , Neftario obconico erefto erispo fexSdo &c. Naicisfus parvus totus luteus. C 3. Pir., 53. Rudb. Elys. 13. P. 7z. f.it- Nare fylv. pallidua minimus. BABR. ie s7«- Pfeudo • Marei sfas minor Hisp.Iarifolius. CMS. Hifi. I. p. 135. Bulbocodium minus. J. B, Hifi. ii. p- 597- (s.) Nareisfus Spatha uniflora, Nectario Cylindrico, truncato fubrepando &c. Nareisfus totus albus, nutame flore, longa tuba. BAUR. lc. 94' - 94s » »*4 » 953 ' »**> 9"" Nare. albus Calyce fhvo , Muscari odore. C. 3. Pin, jt. rudï. Elys. ii, p. «*. f- 6. tl 73. f- 15 , !«• NatCjlfhVUS- tubo totundo. B-üdb. A7js. ii. p. «8. f. 3,4, 14 II. deel. Xli. Stuk. V. FDEEL. UI. [OOFD'UK. IV. Nareisfus inor. ileine. V. Moschatss. Welrieende.  136* Zesmakhioe L el r e-- V. ÜFnSSL, m. Hoofdstuk, vr. Nareisfus triar.drus. nig. nigbakje Rolrond , geknot, eenigermaattuitgegulpt , zo lang ah de langwerpig» Bloembladen. Deeze Welriekende Nareis, ook uit StMnje afkom(tig,onderfcheidc zig meer door de figuur van haar Klokvormig Honigbakje dan door de Kleur. Gemeenlyk is zy geheel wit , maar heefc ook fomtyds het middelituk geel en men vindt ze zelfs met geheel geele Blaemen. De Keuk crekt naar Moskeljaat. JNarcis met byna eenbloemige Stengels; het Honigbakje Klokvormig , gekarteld , 'half . zo lang als de Bloembladen en drie Meel. draadjes. De voorgaande Soorten hebben taamelyk bree. de, aan 't end puntige Bladen, van eene biaauwachtige of Zeegroene Kleur; maar deeze heefc dezelven half zo breed en gefleufd. Anders komt zy met dezeiven in grootte napen oe" overeen. De Bloem is geheel Sneeuwwit, met langwerpig Eyronde Bladen en drie Meeldraad jes m plaats van zes , welke echter daar in ook fomtyds waargenomen zVn. Zy zitten , *Hvk by'de anderen, in het Honigbakje en hehh£ ;eele Meelknopjes. 3 £bbe° (?) Nar- (6) Nareisfus Spzthi fubuniflorj, Neftarlo Campanulat0 *fh alt. Natc. alb. oblongo Calyce. IKvob. Ehs Ü ,  „f B o l f t a n t e n: *27 (7) Narcis roet byna tweebloemige Stengels; ^ het Honigbakje Klokvormig driedeelig uitgerand , driemaal zo'kort als de Bloem-1 blaadjes. De kortheid van het Honigbakje onderfcheidt, inzonderheid deeze , die wederom breedbladig is, geheel wit van Kleur met hec Honigbakje geel of Saffraankleurig en in drieën gedeeld.Zy was, volgens Clus t u s , uit de Levant afkomftig. (8) Narcis met byna veelbloemige Stengels; het Honigbakje Klokvormig , byna driedeelig, effenrandig, half zo lang als de Bloemblaadjes. In de Zuidelyke deelen van Europa groeii deeze, die naar de Jonquiljes gelyke, door de fmalheid der Bladen, maar een RolroDd Honigbakje heeft, meer dan half zo lang als deBloem blaadjes, flaauw driekwabbig. (9 n) Nareisfus SparhS fubbiflori , Neftaiio Campanu'at. trfido atc. Mant. 6z. Nare. niveus Calyce fiavo &c. RuDl Elys. II- P- f' z- fi- Naic" °rient' Cal' I0tundo Aut£° lueo'. b.ud8. Elys. li. p. 54- f- 5. V. Nare. albus maje otoatus. Rüdb. Elys. II. p. 50. f. r. Nsrc. latifoÜus ra ior alret. Clus. Hifi. ïi p. ISJ. (8) Nareisfus Spath*. fubraultiflora, NeBario Carapanul t0 fabtrifido integeirlmo 8cc Nare. anguftlfulius pallidus, C ivcê flavo. C. B. Pin. Ü- Rwh- Elys, II. p. Cl. f. 3. I 5 H. DEEL» XII. STUK. V. lFdeel; -lil. [OOFD- ruK. VI. Nareisfus ïrientalis, ^evaiufe» vni» Trilotut. Diiekwab» bige. ) e i- ii-  V. Afdeel UI. Hoofd. STUK. IX. Nareis/a Oderus. Rwikerrde X. Calathi' KUS. Kortachtige, xr. TazettM. Eckerige. I i I i f F r i Zêsmannice Lelie-' (9) Narcis met byna tweebloemige Stengels-, het Honigbakje Klokvormig zesdeelig effen, half ze lang als de Bloemblaadjes; de Bladen half Rolrond. < Deeze, die de zelfde Groeiplaats heeft, komt :met enkelde Bloemen op de Stengels of met veele Bloemen voor. Zy zyn geel en driemaal zo groot als van de Tazetta, die volgt. (10) Narcis met veelbloemige Stengels; het Ho. nigbakje Klokvormig byna zo lang als de Bloemblaadjes; de Bladen flat. Naar de voorgaande en volgende gelykt deeze, die op de zelfde plaatfen voorkomt, zeer , doch heeft de Bloemblaadjes veel grooter en fpitfer. OO Narcis met veelbloemige Seengels; het Ho- nig- (9) Nareisfus Spatbé fubiinera , Neft. Campan. fexfH» fav., dimidio Petaiis breriore &c. Am. jieai. IV. p. 3n. Varcisfiis polyanthos Flore minore ftellato toro luteo. Rudb. Mys. II. p. £/>J n< p j?> f ^ ^ _ olyanthos Lufitanicut. C. B. Pin. se Nare. latifol. Fl. wfiu albo, 1 & clus. Hifi. \. p. isf. pann. Ie. g. 18. ,  0F BOLPLANTEN. 139 nigbakje Klokvormig , geplooid , geknot , £ driemaal zo kort als de Bloemblaadjes: de Bladen pint. * Het Honigbakje vertoont zig als een Bekertje in deeze Narcisfen, die de Velden in Spanje, Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, even als by ons de Paardebloemen. verfieren. Men noemtze in Languedok, Pisfaw liech onder 't Gemeen, 'c welk veel naar den fchimpnaam dier Bloemen zweemt *. In Pro^ vence , zegt Lob el, worden van de Bloe-, men Kransjes gemaakt, die men daar noemt Donas; doch zy zyn het Gras zeer fchadelyk. Hy hadtze in Nederland gezonden uit Langue. dok, in 't jaar 1561 , onder den naam van Narcisfen of Spaanfche Jenette. Veel vindt menze in Spanje aan de Zeekust, daar z]| vroeg in 't Voorjaar bloeijen volgens Clusius Gemeen zyn deeze Narcisfen in de Bloemhoven van Europa , die 'er fomtyds voorkomen met tien of twaalf Bloemen op een Stengel, gemeenlyk Tros - Narcisfen genaamd , doch grootelyks vcrfchillende in getal, in grootte en kleur der Bloemen. Men vindtze geheel wit, ook geheel geel; doch meest witachtig met een Citroen-geel of Oranjekleurig Kelkje in 'tmidden ; dat wel altoos veel kleiner dan de Bloem is, 'doch in grootte verfchilt. In de Bloemiste. ïy van D. Voorhelm te Haarlem zyn mee dan honderdley Tros - Narcisfen op naam t( be li. Deel. XH. Stuk, V. FDEEL» III. [oofdrÜK. * zi4 ir, ). X. ST. >1.3ïS«  r V. Afpeel ui. Hoofdstuk. xii. Narcis/u liulbocc- Oioorkelkrge. • ] i 140 Zesmannice Lelie-' bekomen. Forskaohl vondt eene Narcis ' die hy Tazetta bynoemt, in de Tuinen van Egypte , met fpiraal gedraaide Bladen. T h u mber g heefc een Tazetta uit Japan overgezonden met (lompe Bladen cn drie Bloemen op de Stengel. (u) Narcis met éénbloemige Stengels; het Honigbakje Tolëchtig en grooter dan de Bloem», blaadjes; de Teeldeelen neergeboogen. Tusfchen Lisfabon en Madrit kwam deeze den onvermoeiden Clüsius voor, die veel kleiner is dan de andere Narcbfen, groeijende najuwlyks een half Voet hoog, en veel zeldzaamer in de Europifche Tuinen. Zy heeft niet alleen Biesschtig Loof maar zelfs de Bloemblaadjes zyn uitermaate fmal en fpits , korter dan het Honigbakje , 'c welk Tolachtig, niet Trechtervormig gelyk in de anderen, is, zo de Ridder aanmerkt. Ook buigen zig de Meeldraadjes en Stamper in hetzelve nederwaards. De Ingezetenen van Spanje noemdenze fra) Ntrcisfut SpuU uniflorS, Neftatio turbin;ro , Perais maj.re, GenitaJibus declinitis. Nare. Fol. Subulatis &c. ï. Cliff. 134. R. Lugdh. 3j. Nare. monr. alter, Flore fim«iato. Nare. mont. Jur.cifolius Calyce Aureo. C. B. Pi». " RuDB' Ely> »• P- V- f. 5, 7. Pfeudo-Nareisfus jun. ifolius fecundus, flavo Flore. Clus. Hi/l. I. p. i6«. Nat:>sius montanus Juacifolius minimus alter Flore luteo. Lob. 118,  O F B O U l S N T E K. 14Ï se Campanilla. J- Bauhinus heeftze fraai-ft bladig Bulbocodium getyteld. < 5 De Bolletjes van deeze Narcisfen, welke deB srootte van Hazelnooten hebben,zyn allereerst• in Nederland gebragt door een Pelgrim uit het Gebergte van Biskaije , zo Lobel aanmerkt, die het Plantje uit Potten van zekere Dame, ecniamd Maria de Brimen , in Brabant, ba Je laaten aftekenen. Zy hebben fraaije geele Bloemen , die aan den rand of gaaf of gekarteld zyn , wit of geel van Kleur, kleiner of grooter; de Bloemblaadjes fomtyds agterwaards geboogen, en de Bladen of omgekromd of pverendflaande. ; fl 3) Narcis met éénbloemige Stengels; het Honigbakje zesdeelig en zeer kort; de Bladen Elsvormig. Deeze kleine Herfst-Narcisjes kwamen den fchranderen Loeflimc, als eene der voornaamfte zeldzaamheden van Spanje, in November bloeijend voor. By Badajoz, zegt hy, begonnen zy zig te vertoonen, en maakten alle Velden , door Eftreroadura, in dat Jaargetyde, toen hy 'er doorreisde, gantfeh wit, vervullende Cl3) Narthfus Sphatha uniflora , Neftarlo fexparrito bte«fcfimo, Bol. Subulatis. Lof.ïl. Itin. 19. Nare. albus Autumn, tnm.mus C. B. Pin Sc. B.udb. Elys. ii. p. 64- f- «. Nareisfus ferotfnus. Clus. Hifi, 1- p. iS5. Nare. Autumnalismi aor. CLOS. Hup. mi'. T. zsi. Nare. Auturna. patvus. Doq. Pempt. hou- Je. »**, H. dsel. xii. stuk» 'PeelJ III. OOFD- roK. i xnt. Nareisfus ferttiinus. Laatbloemige.  V. Afdeel III. Hoofdstuk. xiv. Ntrcisfu J»nquilU. Jonquiije. \ 1 i ] < t J i l i42 Zesmannige L e l i ji lende deLugt meteen aangenaamen Geur Clu* ' siüs fcfaryft, dat zy zonder Bladen in 't laatst van Oktober, in Granada, aan de Rivier Guadiana bloeien. Het Plantje, zegt hy,heeftmaar een Duim hoogte en een gefternd Bloempje dat wit is, met een klein geel Kelkje. Het is bitter van Smaak gelyk meest alle andere Nareislen. , (14) Narcis met veelbloemige Stengels, hst : Honigbakje Klokvormig kort en Elsvormige Bladen. Deeze, in 't Franfch genaamd Jonquïlle , datis Jonquüje, heeft haare Groeiplaats in verIcheide deelen van Spanje, in Languedok en Provence, als ook in Italië cn de Levant. Zy □nderfeheidt zig door de Biesachtige Bladen, ,d.e rond, aan ft end fpits en geheel donker groen zyn,) inzonderheid van de Tazetta, welke ook een kort Klokvormig Honigbakje heeft. Men Keft er een kleine van en een groote, doch Kwadien komen ook een menigte Verfcheidenleden voorin de Kleur der Bloemen van deeze >oort, zynde de gemeenften fraay Zwavelgeel :n aangenaam van Reuk. ö Dus Sr? frfr,SPathJ mU't!fl0ra • Neftar- Campanula Narcsfu, Juncifoiius Iuteoa rr,?jor « minor. g. ■-p». si. cm,.. Hifi. 1. p, xv9'. Uoa. ^ ; „6> NMC> itensAfr. pncot,an Bulb, Vomitorius. Los. te. no  of EoLPU.HïïS. 143 | Dus bevat thans het Geflagt der Narasien, volgens den Heer L mh*0s, veertien Soor- ■ ten; terwyl zyn Ed. , in de befchryving vanE den' Cliffortfen Tuin, maar vyf van dezelvenskende. Boerhaave, zegt hy daar , telt •j* zeven-en-veertig ; Ray vyfrig» Beslerius negen-en-dertig ; Barrelier zesen - zestig; Toornefort hykans honderd ; de Haarlemfe Hoveniers nog meer, en jaarlyks komen 'er, door kweeking, nieuwe voort. Zyn Ed. hicldt die flegts voor Verfcheidenheden , als in den beginne niet gefchapen. Drie - ennegentig Soorten van Narcisfen waren aan Mdntihg kenbaar geworden; doch onder welken verfcheidene, tot de volgende Geflagten behoorende, zyn begreepen: gelyk totdat van Pancratium. Tros■ Narcis. Een Bloem die zesbladig is, met een twaalfdeelig Honigbakje , en de Meeldraadjes op hetzelve ingeplant heeft, onderfcheidt dit Geflagc, het welk veelal getroste, doch ookeenbloemigen s altemaal wit van Kleur, bevat, als volgt. Tros-Narcis met de Stengel eenbloetyïg, en omgeboogene Bloembladen. Dee- (1) Pancratium Spatha mrflorfi, Petalis reflexis. Sy/i.Nat. Zïl. Gen. 400. Vtg. tXi\.< Gen. 404. p. a3. Fl. Zey H» DSELt XII. STOK, Vi FDEEt. III. [OOFD« i. Panera, dam Zey* ianicum. Ceylonïè.  Zesmanhicï L e i i e> V. Afdeei HJI. Hoofdti ju. 1 < I i Deeze, die in verfcheide deelen van Irdie, zo wel op Java, als op Ceylon en aan de Kust van Malabar groeit, werdt aldaar Indifche Lelie genoemd wegens de Bladeren , hoewel dc Bloemen zeer weinig naar Leliën gelyken, zo K o m f h i u s aanmerkt. Zy zyn , uit derHortus Medicus alhier , door den beroemden Commelyn zeer fraay in Afbeelding gebragt. De PJant heeft een grooten ronden Bolwortel, byna als die der Narcisfen. 't Geheele Jaar door heeft zy in. Indie Bladen, byna als der Witte Leliën, maar in November fchiet zy fomtyds Stengels van een Span hoog, waar van ieder maar ééncn dag bloeit. De Bloem is glanzig of Zilver-wit en aangenaam of fterk van Reuk (*> Zy frreidt zig byna een Handbreed uit, met haare zes punten, van fmallfe omgekremde Bladen 3 uit wier midden een foort van Kelk cf Beker ryst,die uitwaaiven gedeeld is en tusfehen de punten de Meeldraadjes uitgeeft, welkevry lang zyn, met geele Meel- liS. Nareisfus Zeylanicus Flore albo iiexsgono odorato. HeRm tvgdb. «91. T. «93. COMM. Hort. 1. p. 7S> T Jg R{JDB" Elys. II. p. 179. f. 7. Lilium Indicum. RomPH. Jimi. vr' >. 161. T. 7°. f. *• Catulli-pola. Hort. JUal, xi. p. -s* r. 40. (*; Ocgfcbynlyk bedoelt de vermaarde Hermans dit net Florem cdoratis/lmum, gelyk hy van de Ceylonfche. al! [aar tmala heetende, zegt. immers Commelyn vertaalt lit eigenfte, zeer lieflyk var. Reuk- Van dc Javaanse verlaalt Rümphiws , dat dezelve flaauw . 173. t. s7. Nareisfus totus albus latifolius polyantho* rtajor odoratm. Sloaw. Jam, 115. Hift, \, p, 244. Mart. Stnt, 17. t. zj.  OF BoLjPLANTÈN. Ï4^ f, vörmig (*pi Uit de befchryving , immers bïykcj dat zyne bepaaling dus te vcrftaan zy;' wier duifterheid , misfchien, Linn^eus ze niet heeft doen aanhaalen. 1 De Wortel, zegt hy, is een Bol van grootte als een Vuist: de Bladen zyn drie of vier Voeten lang, naauwlyksanderhalf Duimbreed, by den Grond elkander omvattende: de Stengel 'twee Voeten lang , zeer plat, glanzig groen, draagende tien Bloemen meer of min. De Steel of het Pypje deezer Bloemen is agt Duimen lang, bleek groen ; de rand in zés Slippert van drie Duimen langte , die zeer fmal en uitgebreid zyn, verdeeld. Het Honigbakje,een Duim hoog, is ook wit en aan den rand een weinig uitgegulpt, beplant met groene Meeldraadjes, van twee Duimen lang'te , die Oranjekleurige Knopjes hebben. De Bloemen zyn zeer aangenaam en Kruiderig van Reuk» Overvloedig groeiden zy op den Zandigen Zee-Oever van "t Eiland Tierra Bomba, by Karthagena. (4) Tros-Narcis met de Stengel veelbloemig. de Bloembladen plat; de Bladen Tongachtig. Dee-; (*) Pancratium (Littort'.e ) , Spathd multiflori; Scapo compresfo ancipiti; Corollas laciniis Tubo duplo btevioribus; Fol. Enfiformibus. Jaco^ Amer Hifi. p. 99, T. 170. f- 9*» ($) Pancratium Spathü nmitifloia , Petalis p'anis,FoI. Lingulatis. MlLt. Di&. T. S97. Nareisfus maritimus, C. S. Pin. 54. Lilio - Nareisfus albus maririmuj minor. AIoris. K 2 m, Ï.BEBL. XII. STUK. V. DEEL» III. 300fd* tuk. IV. Paneraium ma. •itïmum. teekamfe.  *48 Zesmannige Lelie- V. Afdeel. IiT. Hoofdstuk. Deeze groeit aan de Zeekust van Spanje en Languedok, van Valence tot beneden Montpellier, overvloedig. Clus i üsvondt ze'er in Mey bloeijende, in July en Auguftus met ryp Zaad, en hadt veel moeite om den Bol'uic het Zand te haaien, die 'er zeer diep was ingeworteld. Gouan zegt, dat zy op 't end van Auguftus bloeit,en dac menze noemtNarcisfe de Mer , 't welk Zee - Narcis betekent. C l u s i u s hadtze Hemerocallis Valentina getyteld , om dat ze van een vermaard Kruidkenner , te Valence, Hemerocallis genoemd was. Myn Leermeefter Rondeletius, zegt hy, noemde de Plant Scilla, en de Aptekers te Montpellier maakten 'er de Squille - Koekjes van, voor de Theriaak. Naderhand werdt zy Pancratium met Lelie-'Bloemen geheten: welke naam, derhalve, niet van Lob el afkomftig, maar van anderen reeds toegepast is op dit Kruid en door Dillenius aangemerkt als een Geflagtnaam, dien onze Ridder overgenomen heeft. De Plant, zegt Clus i us , heeft vyf of zes, langwerpige breede Bladen, naar die der Narcisfen gelykende , maar platter , Heviger en eenigermaate Afchgraauw van Kleur. De Sfeng is fomtyds een Elle hoog, ongebladerd, en Hifi. ii. p. 36j. s. 4. t. 10. f. 28. Hemerccallis Valentina. Clus. Hifi. 1. ?. J67. h'i>p. p. 2s7. T. *88. Pancratium^ Lob. Ie. i6s , 169. Narcisjus inwinus. Dod. Pempt, 220,  OP BotPtiANïï N» 149 en geeft aan 't end , uit een dun Vliesje, vyf, zes en fomtyds meer Bloemen, die geheel wit zyn, hebbende den Reuk van Leliën. Deenden' der Bloembladen echter, zo wel als het middelkelkje, zyn wat groenachtig. Het Zaadhuisje beftaat uit een hoekige Haauw, welke een platachtig , Spongieus , zwart Zaad inhoudt. De Wortel is wit en Lymerig,meteen zwartachtige Schil bekleed. De Visfcbers en 't Zeevolk hebben denzelvcn fomtyds voor Ajuin of Knoflook met Zout en Brood gegeten, zegt Lob el ; maar, hoe hongerig zy waren, mceften zy daar van walgen. Aan de Kust van Spanje heeft het fomtyds geelachtige; aan die van Italië vindt men 't ook met roode of paarfche Bloemen , welken men aldaar Giglio marino , dat is Zee - Leliën, tytelt. Zy wordec fomtyds Amores mies genoemd van de Spanjaarden. Zie hier, hoe onze Ridder, thans, de Vrugtmaakende deelen opgeeft, van deeze Soort, „ De Bloembladen Lancetvormig, van onderen met een groene Streep; de drie buitenftec '„ aan de puntinwaards haakig. Het Honigbakje met tweedeelige hoeken die gefpitsc zyn, „ van langte als de Meeldraadjes en gemikt tot de breedte der Bloembladen. De Vrugtbeginzels, in 't midden van de Kroon, onge„ ftceld. De Styl ncderwaards , de Meel„ draadjes omgéboogen." In de Tuinen op 't Eiland Martenique werdt K 3 een EL deel. XU. Stuk. v: \fdeelJ III. lOOFD* rus* Panera* liura deelt' natum. Hutkeade.  V. Afdeel. iii. Hoofdstuk. 1 i v. Pancratium VarO' untanum. . Kaïoli» Biiche. ( I i t 150 Zesmannige Leus- een zonderlinge Soort van dit Gellagt geteeld (*) misfchien van Cjijenne derwaards gebragt zynde, zegt de Heer Jacqüin. Zyn Ed. vondc dezelve bynaaltoos met de Stengel op den Grond leggende, die zeer .plat was en tweefhydig , anderhalf Duim breed , groen, en twaalf Bloemen, meer of min, aan 't end hebbende. Zy hadt de langte van de Bladen,die Tongachtig wederzyds fpits waren , eifenrandig, glanzig,'' opftaande , drie Voeten lang en drie of vier Duimen breed. De Bloemen, byna een half Voet groot, wit van Kleur, hadden een aangeïaamen Reuk. Haare Slippen waren iets langer ian het Pypje of Steeltje; het Honigbakje een Duim hoog; de Meeldraadjes van langte als de 31oem, (5) Tros-Narcis met de Stengel veelbloemig, de Bladen Liniaal , de Meeldraadjes van. langte als het Honigbakje. ^ Op Jamaika en in Karoüna groeit deeze , lie door den beroemden ,0atesby in Af* leelding is gebragt. (6) Tros- (*) Pancratium {ieclir.atum) SpatljA muhiflora ; Scap», :ompresfo anc-piti; Corblla: Laciniis Tubum fubexcedentius; Foliis Lingulatis. Jacq. Amir. Hi/i. p. 99. (s) Pancratium Spatha muhiflora, Fol. Linearibus, Stalinibus Neclarii longitudinc. Lilio - Nareisfus polyanthos tló5 albo. Catesb. Car. lff. p, 5, x. 5.  O ff BOLPL-ANTEK. Ï5* (6) Tros-Narcis met de Stengel veelbloemig, de Bladen Degenvormig , de 'Meeldraadjes langer dan het Honigbakje. Uit de Afbeelding welke Se ba gegeven heeft van:deeze Illyrifche Tros-Nareis, zou men haast te twyfelen, of dezelve wel tot dit Geflagt behoorde : alzo de Meeldraadjes, als uit het midden der Bloem voortkomende, vertoond zyn; doch de fchoone Afbeelding van Trew toont te duidelyker, dat dezelven ingeplant zyn op den rand van't Honigbakje,gelyk in de anderen. De Bloemen zyn groot, wit en welriekende, verfchillende door de Bladen byna alleen van de Karibifche , voorgemeid en van het Oever-Pancratium van den Heer Jac qüin door de kleinte; alzo 'c Gewas niet meel grootte dan de Naakte Wyfjes (Galanthus] heeft. Tros - Narcis met de Stengel veelbloemig i de Bladen Eyrond, geribd, gepeld. D< («) Pancratium Spatha multinora , «Fol. Enfiformibus Stam. Nectmo longioribus. r. Lugdh. 34- Panerat. Fol. Ei fiformibus ore. Trew. Ehret. T. ay. Nareisfus lliyricus L liaceus. C B, Pi». SS. S»E. Thee. V. P. ip T. 8. f. i. L lio • Nareisfus Hemerocaliid.s facie. BESIU Eyfl. fern. II T, 36. f. i. (7) Pancratium Spatha mu'tiflora , Fol, oyatis, Nervol petiolatis. Mate. Am'.oin. Fol. latisf. fubrotundo, Flor. n veis inodoris. Comm. Hort. 1. P. 77- T- js- Rodb. Ely H p 23S. f. 17. jt. Pancratium Fol. ovatis 8cc. Tre\ K 4 Eh' II. DEEL. XII. STUK. V. Vfdeei.» III. , 3oOFD^ ITUK. VI, Panera:rium Illy rieura. Illyrifche. > 1 vir- Ambsinetf Je. , Ambonfe. i. it. 's y. r. t.  V. 'Afdeel. III. Hoofd ètuk. Zbsmannige Lïh& De Ambonfche Narcis, met zeer breed* rondachtige Bladen en Sneeuwwitte reukelooze Bloemen, van Commelyn uit den Amfterdamfen Hortus in Plaat gebragt, heeft de Meeldraadjes korter dan de Bloem,- terwyl die in de Afbeelding van Ehret langer zyn, zegt Linb^eüs (*): ook hadt deeze een zeer lierken aangenaamrn, de andere in t geheel geen Reuk: weshalve Mill er ze van een gefcheiden heeft. De Bloemftergel der eerstgernelde was anderhal ven Voet lang, zynde uit een Bol, van Batavia gezonden, voortgekomen, In beiden zyn de Bladen Eyrond, geribd, ge-, fteeld , en dus grootelyks van die der andere Soorten verfchillende. Hoe de Wilde Ajuin van RuMPHiushier t'huis gebragt k3n worden, verftaa ik niet; ten ware het Gewas door kweeking in de Tuinen veel veranderen mogte. De Bloemen , immers , hebben, volgens hem , maar de grootte van die der Affodillen en verfchillen buitendien zeer van die der andere Afbeelding, 'c Is waar, de Bladen gelyken veel, zo wel als de Bollen , welken men niet Lookacbtig, maar walging en braaken verwekkende bevonden heeft a gelyk die der Narcisfen. Ten opzigt van dit Gellagt moet men, in 't al, Ehret. t. ïS Cepa fylveftris, Rumpb. Amb. vi. p. iw heemfche Soorten. (i) Haak-Lelie met Eyrand - Lancetvorm i (l) Crimm Foliis ovato - Lanceolatis , acuminatis ,fesfil bus planis. Syft. Nat. xii. Gen. 401. Vtg. xiu. Ge 405. p. 263. Lilio-Nareisfus Indicus maximus. raj. « ju. p. 553- Sjovanna-pale-tali- Hort. Mal. xi. p. 7739.'ruDB Elys. 2. p. si. f- 12. BUHM. Ft. Ind. p. Sr. K 5 11, DEEL. XII. STOK. III. rÏ0OIrDj< TUKa | I. ?g Crirtuta ' laufoiium . Breedbandige.11. fl- r.  ÏS4 ZOESMANNIGE L £ L I ï, V. Afdeel. III. Hoofdstuk. i i 1 ge Bladen, die ge/pitst, ongefieeld enplai zyn. Op Zandige plaatfcn in Ooscindie, ook aan de Oevers der Wateren , groeit deeze , die Zeer groote Indifche Lelie - Narcis by R a y getytcld wordt, in navolging van Commblyh. 't Is een Plant van drie Voeten hoogte, die uit een witten Eolwortel Lelieachtige Eladen uitgeeft, drie of vier Duimen breed , allengs verfmallende naar de punt, dik en plat, doch met kleine puntjes of tandjes aan den rand en overlangs geftreept. De Stengel is hol en heeft op 't end vyf of zes Bloemen , elk op zyn eigen Steeltje , eenbladig , wit , vier of vyf Duimen (*) lang , van een flaauwen doch aangeaaamen Reuk. De Meeldraadjes, zo wel als 3e Styl , zyn- paarfchachtig rood ; de Meelknopjes Draadachtig dun, Liniaal, opleggende, half zo lang als het Draadje of de Bloem. De Vrugt, ryp wordende rond, bevat in een fpongieufe zelfftandigheid eenige Zaaden. De Wortel fchynt van dergelyke hoedanigheid te zyn ils de Lelie. Bollen ; wordende tot verzagting der Aambeijen en tot rypmaaking der Geswellen gebruikt. (2) Haak- (*) In een Exemplaar, dat ik daar van uit Oostindi'e ntvangen heb, zyn de Bloemfteeien met Leedjes en vier luimen, de Bloemen maar twree Duimen lang: ze dat die ingte waarfchynlyk op het geheele Bloemhoofd zal zien t Kan ook zyn , dat zy aan de Kust van Malabar grooter 'alten.  eF BoifUSTK», «SS f2,) Haak-Lelie met gekielde Bladen, en Bol-^ draageadc Vrugten. Deeze Soort, op dergelyke plaatfen in Oostindie voorkomende, geeft, volgens Hkrmannus, „ uit een langwerpige witachtige „ Wollige Bol, Marcisachtige breede gladde,' V gekielde , bogtige Bladen , waar tusfchen' „ een naakte ronde Stengel opfchiet, twee „ Handpalmen hoog, die aan den top ge„ kroond is met van zes tot negen Bloemen ; „ meer of minder n3ar den Ouderdom deï Plant of de gunftigheid van den Grond en „ het Klimaat. Deeze maaken famen een „ Krooptje , en komen allen teiTens uit een J tweedeelige Vliezige Scheede. Ieder Bloeu „ beftaat uit zes witte fmalle lange Bloem „ blaadjes, in wier midden een Styl uitfreekt, „ met zes witte Meeldraadjes , die uitlooper „ in geelachtige Meelknopjes , draaijende ah ,< een Wervel. Als deeze afgevallen zyn, vol3, gen 'er in driekantige d<ïehokkige Huisjes \, bruine hoekige Zaaden , welke zig tot Bol „ letjes vergrooten en uitfpruiten. Dergelyki » Bol (z) Crinum Fol. Carinatis. Fl. &)£ "7- MlLI.. Diü T. ii'o. Obs. U. 9+. Lilium Zeylanicum bulbifsrum et Urn bélliferum. HERM. Lugdi. 6tz, T. «83. Rudb. Elys. 11 p. ïtz. f. 10. Radix Toxicatia. ROMPH Amb. VI. p. IS T. «9. Bübm. Fl. Ind. p. si. Amaryllis Bulbifperma- bubm Froir. p. 9- Beiutta pola-Taly. H. Mal. XI- p- 7S- 1 88.. Rudb. Elys. II. T. j». II. PEEL. XII. SïUK, V. ^ iFDEEt» ïifj 3O0FD- ITOK. ii. Crinttm 4/laticdfoy iolzaadii>e« •1 lkxxi. Fig. * t 1 u  t$6 Zesmaswice Luie» V. Afdeel III. HoOFD-i STUK. De spat-; ■wortel. » 1 l ï 5 ] ] 1 Bolachtige Zaaden worden in de rondbloe» ' „ mige Leliën , in fomraige Sifynrichia en an„ dere zesbladige Bolplanten van Indie en A« „ frika, waargenomen." Het zelfde merkt R v m p h i u s op, ten aanzien der Zaaden van de Plant , die hy Spau wortel noemt, in 't Maleitfch Bacong, onder welken naam my de Bloemen en het Blad van deeze overgezonden zyn, zo wel als van de voorgaande. De Indiaanen hebben zekere Pyl. tjes, omtrent een Voet lang , aan 't end met. ïen vergiftigd puntje , welken men Spatten noemt, om dat zy die uit zeker Inftrument of holle Pyp blaazen. 't Vergift, dat zy van den yoorheen befchreeven Vergiftboom neemen y verfch zynde , moet de gekwetfte fterven; 't. welk ons, in het vegten met de Makasfaaren, veel Volks heeft doen verliezen, eer men ontdekte, dat braaken tot een Geneesmiddel ftrekte. Dus nam men in 't eerst, als het gereedfte,. Menfchen - Drek; doch naderhand den Wortel fan dit Kruid of wel deszelfs dikke Vezelen , welke zy lang kaauwden en dan het Kaauwzel >p de Wond leiden. Door het geweldig braa-» :en, dat hier op volgde, met fterk zweeten ;epaard, werdt het Venyn, welks werking nen ras aan eene draaijing in 't hoofd en dui:eligheid befpeurde , uitgedreeven. Hierom ïeeft men deeze Plant Spatwortel geheten; loewel ook de Styl, die, als zulk een Pyltje onder Spits, in 't midden van de Bloem uit- fteekt  OF BOLPLAttTÈN. I# fteekt, eenige aanleiding mogt geeven tot die benaamiug. Volgens de befchryving komt ray dit Gewas in allen deele veel grooter voor , dan het gedagte Ceylonfche; als hebbende de Bloemfteng wel een Elle hoog ; de Bladen yec\ langer , Bloemblaadjes van een half Voet, en deVrugten van grootte als Karftengen. Ook komen de Bladen voort uit een Stam van anderhalve of twee Voeten lang, van dikte al« eens Mem fchen Been, uit op elkander leggende Schee den der Bladeren gemaakt. Dit was de Strand foort: eene Land-Spatwortel hadt de Stan der Bladen, die een Vadem lang waren, we een Elle hoog, en maakte dus een ontzaglyk Plant, met Bolwortels van verbaazende groot te, Vezels hebbende als Slangen. Zodanig valt dit Gewas op Ternate , daa men nog een Bergfoort vindt, die in alle op zigten veel kleiner is , zo Römphiüs ge tuigt. Bezwaarlykis het, deeze Planten naauw keurig te onderfcheiden. Ook zou de vraa, zyn, of de Bolzaadigs Amaryllis van den Hee N. L. Burmannus, uit den Hortus Med cus alhier befchreeven en aldaar zig thans no bevindende,met regt door den Heer LiNN-ffii betrokken zy tot deeze Soort; te meer, das dezelve uit Afrika haare afkomst heeft. Evet wel is 't zeker , dat die, volgens de Kenme ken van den Ridder, nader komt aan dit Gf flagt. llt DEEL. XIL SïOBj V. Afdeel.' 111. Hoofd- stuk. [ [ r r T 's r r- £  . V. Afdeel Ui. Hoofd stuk. \ 3 3 j 3 3 9 3 i M ^ e s m a n » i c e L e l i fe. Een frisfche Bloem daar van, ffi % 2 0B ' myne Plaat LXXXI, in Afmeetingen van drie op twee gebragt, heeft meer dan een half Voet langte. Het Pypje, groen van Kleur, datoozfchynlyk voor Steel verftrekt, is ongevaar drie Duimen lang , zo wel als de Bloem , en de Styl , die van het Vrugtbeginzel tot buiten de Bloem uitloopt, by de zeven Duimen. Van de zes Bloembladen zyn de drie buitenften, beurtlings de anderen omvangende , fmaller en hebben ieder aan 't end een klein Haakje; de drie binnenften ieder een Duim op 'c breedfte. De Meeldraadjes zyn ingeplant en vast aangehecht in den voet van ieder Bloemblad, loopende van daar oogfchynlyk voort langs de wanden van het Pypje cn daar in verdwynen3e. Dus zyn zy van elkander afftandig. De Meelknopjes leggen dwars op 't end en vertoonen zig als Balkjes. De Stempel is naauwyks dnedeelig, geknopt: de Bloem een blad ie Zie hier hoe verder de Heer N. L. B ouman.* 'Jus deeze Plant befchryve. „De Wortel een Klootrond -Kegelvormige , digte Bol. De Steng uit Scheedachtige Bla, den beftaande. De Wortelbladen uit het , omwindzel van den Bol, toeluikende, eeni, germaate Vleezig en zeer glad, met even, wydige Ribben geftreept , aan 't begin drie , Duimen breed , vyf Voeten lang. Van de , toeluikende Bladen wordt gevormd een op. ftaande famengedrufoe Steng, twee Voeten » lang.  OP BoiftANTKfi. 3j lang. Uit de zyde van den Bol fchiet regt„ op een Stengel van drie Voeten, die zeer glad ,, is, met Vlakken uit den groenen paarfch- achtig. Een tweekleppige, Lancetvormige , „ verwelkende Scheede maakt den Kelk. dit „ één middelpunt,aan 'tend, komen agt Bloe„ men met gefteelde voetjes, waar van vier „ vrugtbaar, paarfchachtig, met de kanten „ der Bloembladen uit den witten." Voorts is zyn Ed. befchryving nagenoeg met myne Waarneeming overeenkomftig: gelyk ook dat de Meeldraadjes neergeboogen zyn: en het Vrugtbeginzel beneden : waaromtrent zyn Edaanmerkt, dat hetzelve een Vliezige Zak wordt, waar in een Bollet je, van een half Duim groot, aanrypt, dat na verloop van een Maand of daaromtrent uitfchoot : in welk opzigt deeze Plant van alle tot nog toe bekende Planten verfchillen zou , 't welk tegen 't voorgemelde gezegde van Hermannüs fchynt te dryden. (3) Haak • Lelie met ruuw * getande Bladen en eene platachtige Bloemftmgel. Of- (3) Crinam Fol. fcabro - dentatis, Scapo compreslïusculo. Amaryllis Zeylanica. Sf>, Plant. 411. Amaryll. Spatha muliifloia , Coroll. Camp. zqualibus , Scapo tereti ancipiti. mill. Difl. Lilio-Nareisfus Africanus, Scillae foliis &c. ehret. Pin. S. f- ï. tbew. Ehret. T. 13. Lilio - Narcis, fus Zeyl. latifolius, flore niveo extetne linea purpurea ftriaIq. Comm. Hert. I. p. 73. T. 17- B.udb. Elys. II. p, i»r. f. 9. Tulipa lavana, Rumph, Amb. V. p. 30S. T. ioj, f ItJDSEL, XII» STOBj V. A.fdeeu III. HOOFD5tüK< nr. Crinum Ztylani» cum. Ceylors-; fijne.  I6b ZêsmanniceLelië- V. Afdeel UI. HOOFDSTUK. Offchoon de Bloemen zesbladig zyn, is deeze thans hier t'huis gebragt, die bevoorens in 't Geflagt van Amaryllis was geplaatst. t'Is een Oostindifche Plant, welke ook in Afrika valt.,- zynde uit den Horrus alhier, door Commelyn, onder den naam van Ceylcnfche, en door Trew , uit de Afbeeldingen van Ehret in Engeland gemaakt, onder dien van Afrikaanfche Lelie - Narcis , uitgegeven. De Javaanfche Tulp, van Rumphius, zal zekerlyk de zelfde Plant zyn. Hy merkt aan, dat dezelve veel naar den gemelden Spatwortel geJyke, doch fmaller is van Blad. Uit een Wortel als een Tulpbol, grooter dan een Vuist, walgelyk van Reuk, komt een Struik van een half Voet hoogte , die zig uitbreidt in zes of agt Zwa2rdachtige Bladen , by de drie Voeten lang en een Handbreed, Geutswys' van boven , van onderen gekield, Zeegroen van Kleur. De Bloemftengel, bezyden den Struik, is drie Voeten hoog, een Duim dik, platachtig rond , op den top een Spatelachtige Scheede hebbende, waar uit van agt tot twaalf Bloemen , agter elkander, voortkomen. Deeze gelyken, in figuur, naar de witte Leliën, hellende een weinig over zyde»1 Zy beftaan uit zes Bladen, die ieder vier Duimen lang en een Duim breed zyn, overlangs met een middel-rib, welken van buiten rood is, van binnen paarfch, voor 't overige wit. De Reuk wss geil - zoet en fommigen niet aangenaam. Door  Doof RtJMPHiüS wordt aangemerkt, dat , Öe Meeldraadjes niet los in 't midden van dV Bloem liaan, maar ieder als uit den fchoct van ] zyn Blad voortkomen. Dit ftemt overeen mets de Waarneeming van den beroemden Trew, waar uit blykt, dat de oogfchynlyke Steelen der Bloemen hólle Pypjes zyn, zittende op de Vrugtbeginzels, die op dén bodem der Scheede zig bevinden, en dat dus de Bloem voor éénbladig kan gerekend worden , even als tot dit Gellagt behoort. Gffchoon nu het overige van de Kenmerken niet volmaakt övereenkome , fcheen zy echter naast hier te pasfen. D( befchryving van deeze Soort, door den Riddei Zelf, luidt aldus. „ De Geftalte als der vol 4, gende. Bladen als van de Winkel-Scilla Vleezig, aan den rand ruuw door klein s, Tandjes. Een tweekleppige Bloemfcheede , met eenige lappen daar binnen. Ongedeeld ■„ Vrugtbeginzels. Het Pypje van de Bloei •, eenkleurig met de Stengel , rosachtig. E *, Zoom wit , van Lancetvotmige Bloembl >, den , die omgekromd zyn en van ondert , rood gekield. De Meeldraadjes en St; „ Bloedkleurig (*). ( (*) bit laatBe ftrookt geenszins niet de Afbeelding v TREW, wat de Meeldraadjes betreft , die wit zyn n geele Knopjes, en zal waarfchyn'yk alleen op den Styl zl Zyne Afbeelding heeft de Tee!dee!en een weinig neerj boogen , even als dié van Kumphius , doch die van Cc L H. DEEL» Xtl, STUK. v. iFDEEtó III* lOOFÖ» TUK» I 3 e n jg i. n ï) an ist jn. ;e- m- rJE"  162 Zesmanni ge'Lelie, V. Afdeel. HL Hoofd- STUK. IV. Crinura A mericanum Ameti kaan/ene, I i { i \ t % t 21 ( i i (i) Haak - Lelie met de tippen der Bloemen inwaards Haakig. Deeze Amerikaanfche, in de Openbaare Tuinen hier te Lande zig bevindende, wordt onderfcheiden door de puntjes als weerhaaken aan 't end aller Bladen, door Commelyn afgebeeld , welken de Ridder getuigt, zo menigmaal hy de Plant zag bloeijen , daar aan vernomen te hebhen. Die Hoogleeraar maakte 'er evenwel geen gewag van , zo min als de geleerde Dillenids in zyne zo omftnndi;e befchryving en uitvoerige Afbeelding zulks ioet. Commelyn befchryft een Grooteen een Kleine Lelie • Affodil , beiden tot deeze Soort aetrokken. Dikke Wortels f naar die der AfFodi'len ©enigszins gelykende , hangen in de Groote aan eenen Stoel, die een ronde Struik titgeeft, van een Arm dik, uit den witten ;eelachtig , fpongieus, oneffen en rokkig we. ;ens de overblyfzeb der Bladen , die uit den top jelvn niet. 't Was hierom dat dezelve tot de tweede Soott an Amaryllis (i* Uorto Clïffort.) GetitaBus ckdinatis belleken werdt : doch dit betekent geenszins Afwykeaie WTtteelzeL of afxtttingen , gelyk men het verkeerdelyk ver» lald heeft, (4) Crinum Coroll. 3picibus introrfum unguiculatis. Cri« am. H. Cliff. 127. Ups ~6. R. Lugdi. 37. Lilio-Aspho. e!us Amer. fempervirens maximus polysnthos albus. Comm. lar. i&, DlLL. Eltb. 194. T. 160. f. SSJ. fi. Lilio-Aspod Unei. fempervirens minor. Comm. Rar. is, T. 15.  ö y B o l p t a n t ê ». 163 'top tropswys' voortkomen, meer dan drie Voeten lang- Zy verbreeden zig , van een twee Duims voetftuk , tot vyf Duimen, en loopen fpits uit, zynde van boven een weinig Geutachtig hol, aan de rug met een verheven Kiel. In 't midden van den Zomer komt uit deeze trop Bladen een Stengel van drie Voeten hoogte, die boven een Tros draagt van witachtige Bloemen , in zesfen gedeeld, met een Pypachtigen Voet, zes Meeldraadjes uitgeevende, met dwarfe opleggende geele Meelknopjes. De Kleine van Commelyn fndt dergelyke Wortels, maar de Struik was viermaal dunner en laager: de Bladen waren driemaal fmaller en maar twee Voeten lang. By derzelver Voet fchoot een dergelyke Stengel uit, doorgaans vief Pypachtige witte zesdeelige Bloemen voortbrengende. Aan de Slippen van deeze, die gelyk de Krul-Leliën omgekromd avn , heeft hy de gezegde Weerhaakjes in Plaat vertoond : aan die der Groote zyn zy naauwlyks te vinden. In grootte komt die van Dileenius deeze laatïle nader , als de Bladen maar twee Voeten , de Stengel anderhalf Voet lang hebbende en de Bladen een Hand breed. Ook heeft hy de uitfehieting der Stengel ter zyde waargenomen en dat de Meeldraadjes uit den voet der Slippen voortkomen : de Styl, die enkeld is aan de punt van 't Vrugtbeginzel onder in L a hel ji, DEEi. xii» STUK. V*' IR. Hoofdstok.  V. Afdeel. III. Hoofdstuk. v. Crinum dfrhanuvu Afrikaanfe, i ] 164 Z-esmakmioe Lelie, het Pypje zittende, De Bloemen , zegt hy, gaan na malkander open ; zy zyn eerst geelachtig , vervolgens wit, en hebben een flaauwen, niet onaangenaamen Reuk. (5) Haak-Lelie met byna Lancetvormige platte Bladen en ftompe Bloemen. By verfcheiden Autheuren is deeze Soort in Afbeelding gebragt (*). Men noemtze Afri. kaanfche Tuberoos, met blaauwe Bloemen. Breyn hadt dezelve in de Tu'n van den Ed. Heer van Beverningk, nu juist een Eeuw geleeien, zien bloei jen en gaf 'er deeze befchryving van. Zy heeft een Bolwortel, met dikke en , lange Vezels van onderen begroeid. De ,, Bladen zyn groen, langwerpig, als tusfehen die der Hyacinthen en Indifche Lelie -Nar„ cis van Ferrarius gemiddeld. De Stengel is „ rond, naakt, van anderhal ven Voet of daar „ boven, niet dik. Op den top groeijen tien „ of elf Bloemen 3 meer of min , van grootte j> en f5} Crinum Fol. fublanceolatis planis Sec. Polyanthes lóribus umbellatij. Hort. Cliff, iz6. R. Lugdi. comm. 'iort. 11. p 13 j. t. 67. seb. Thés. i. p. ij. T. 19. f. 4; Syacintho aflinis Tuberofa radice , Afr. fcc. Pluk. jilm. 187- t. 195- f- i. V*) Gelyk in het byzonder ook zeer fraaymet Kleuren, Joor Knorb , in zyn Thefaurus Rei Heri. Horten, Utiivtr. Wis, Neur. 177». Tab. L. 10.  O F B O Tj|P L A H T E N. IOJ „ en figuur als der Tuberoozen, Kroonswyze „ gefchikt en van een fchoone blaauwe Kleur." Hier heeft de Zoon bygevoegd , dat de Bloemen byna zonder Reuk zyn en de Vrugt drie-: hokkig is, met ronde Zaaden. Deez' gaf de Afbeelding uit, byna overeenkomende met die van Commelyn, wien de Plant, in'tlaat. fte der voorgaande Eeuw, door den Wel Ed. fleer Schepen Pancras, Kommisfaris van den Hortus Medicus alhier , vereerd werdt. Sedert is dezelve ook in andere Kruidhoven voortgeteeld en geeft jaarlyks Bloem, ja fom tyds ookryp Zaad. Volgens de algemeene Kenmerken behoori tot dit Gellagt de volgende Plant , hoe zee zy in Geftake daar van verfchille, op Plaa LXXXI, in Fig. 3, afgebeeld. (6) Haak-Lelie met platte Liniaale Bladen en geaairde Bloemen. Zy is my, onder den naam Mohanks, in Li queur van Java toegezonden. De Wortel fchyn knobbelig te zyn , met Vezelen , waar uit eei Stengetje of Struikje van Scheedachtige Bladei ontfpringt, die Liniaal of overal byna eve breed, Lifch- of Grasachtig zyn, naar 't en verfmallende en fpits ukloopende- Bezyden de zeiven groeit de Bloemftengel, naauwlyks ee ha: (<) Crinum Foliis phnis Linearibus , Horibus j Spicati Htutt. L 3 u. deel, xii. Stuk. V. iFDEEtiM III. TOOFD» »TUK. t » VI. Crinum anguflifiUum • Smalbladi- 'n. lxxxi. I F-g' 3. 1 1 1 1 f  IÖÖ Z E s U A A H i G 2 L E t 1 |. half Voet larg , overhoeks bezet met orge-, ' fteelde Bloemen, cn dus een Aairuitmaakerde. Deeze Bloemen, akoos gepaard of met haar tweeën gevat in ten Eyrond Scheedje, zyD omtrent twee Duimen lang. Zy hebben een Pypje en een Mondttuk dat zig in zesfen verdeelt, 'aan den voet van 't welke, binnen het Bloempypje, zes Meelknopjes voorkomen , drie agtfie Duims lang , met een zeer kort Meeldraadje ieder afzonderlyk aan den Wand gehecht en dus. van elkander afftandig. De Styl van het Vrugtbeginzel, dat onder in [het Pypje zit, afkom ftig, bereikt maar de helft der langte van de Bloem: gelyk zig dit duïdelyk door vergrooting in de geopende Bloem , by A , openbaart. Amaryllis. Le'ic - darcis. Een zesbladige Klokvormige Bloera , met eer. driedcehgen Stempel, encerfebeidt dit Gellagt, bcrevens de byzondere gedaante, welke aan veele Planten , tot hetzelve behoorende, den naam van Lelie-Narcis heefc doen geeien. Zy hebben Btoemen als de Leliën en greeijen op de wyze der Narcislèn , of hebben een Vrugt als dezelven , gelyk ï o o b n f f o ik t zegt. Wegens de Schoenheid dcezer Bloemen, mooglyk, heeft L i nn je a s hier den naam van Amaryllis, voorheen in de Plantkunde niet ge-, bruikelyk, op toegepast. 't Gellagt bevat de elf volgende uitheemfche Soorten. (O v. Afdeel m. Hoofdstuk.  OF BOLPLANTEH. 167 Ci) Lelie-Narcis die eenbloemig is, Meteen zeer ver afftandige Scheede; de Bloem-' blaadjes egaal; de Meeldraadjes en Stamper regt. De Plant, hier bedoeld , is Indifch Sifyritt-* chium genoemd geweest, dcor Coümdti , als uit Oosiindie afkomftig ; doch men heeft naderhand ontdekt, dat de afkomst zy uit Afrika, van de Kaap der Goede Hope/ Zy heeft een Bolwortel, mee een Netje overtoogen : Bladen als der Narcisfen, en Bloemftengels van gelyke langte als de Bladen, beneden 't midden met een Scheedje, 't welk blyft, gefpitst is en vlak. De Bloemblaadjes zyn Lancetvormig , aan den voet inwendig zwart, voor 't overige geel, Vleefchkleurig of paarfch. Het heeft zeer korte Meeldraadjes met opgeregte Knopjes, half zo lang als de Bloemblaadjes: 't Vrugtbeginzel beneden; den Styl driehoekig met di ie Stempels. (2) Lelie-Narcis die eenbloemig is, met gelyke Bloemblaadjes en gejirekte Meeldraadjes. in (1) Amaryllis Spaiha un?fljra remotisfima, Corolla xquaSi Staminitius P.flaUoqtie re&is. Syft. Nat. xiï. Gea. 40a. Veg. xiii. Gen. 406. p. 2154. Am, Acai. VI. Afr. a. Silyrinchium Indieum. Cobn. Canad. 1S8. MoRis Htft. 11. p, 421. S. 4. T. 2j. f. 9. RunB. Elys. II. p. 256. f. VJ, (2) Amaryllis Spatha uniflora, Coioll& squali , Staminibus ftri&is. H. Cliff. 135. Lugdi. 3«. gouan Me»sp L 4 115 II» Deel.» XII..stok. V. kFrESÏ.» III. HOOFDSTUK.L Amaryllis laptnfis. Kaapte. II. Lutea, Geslff.  V. Afdeel, III. hoofdstuk. Ut. 'Amaryllis [Atamasco, Viffiiqifche. l6ö Z E s M a N, N- I- G, e h B L I Bu In Spanje , Italië en elders aan. de Middel-, landfche Zee, groeit natuurlyk deeze , die ook een Bolplant is , in de Herfst bloeijende, en veel gelykende naar een Crocus of een Colchicim. Men vindt 'er een Afbeelding van by Clüsiüs, onder de Spaanfche Planten;doch de Bladen zyn veel te kort getekend, zo dat 'er de Bloem boven uitfteekt. In de Hortus, alhier, bevind ik ze ruim een Voet lang en een half Duim breed, opftaande; terwyl de BJoemftengels maar een half Voet lang zyn. Zy zyn donker g'anzig groen , en de Bloemen , van figuur als gemeld is, hebben eene fraaije geele Kleur. (3) Lelie-Narcis die eenbloemig is , met gelyke Bloemblaadjes en een neergeboogen Stamper. De Bloem van deeze, die in Virginie en Karolina natuurlyk groeit en van de Indiaanen Atamasco genoemd wordt, is niet Crocus-, maar- Le- i6j. Fabeic. Hdmjlai. 15- Nareisfus Amumnalii major. Clus. Hi/I. i p. 164. Colchicum luteum pritnum majus. C. B. Pin. 69. Lilio - Nareisfus luteus Autumnalis major. Touhnf. Infl. 385. Nareisfus Autumnalis quorundam. Clus. H'up. 251. t. 253. (3) Amaryllis Spathi unifbrS , CoroMé arq. Piltilio deeünato. H. Cliff. ijs. R. Lu%db 36. Gron. firg. 35. LiliO-Nircisfui Virginienfis. Cathsb. Car. iii. p. 12. T. 12. lilio - Natc, vernus angnlhfoüus. Earr, le. 994. LilioNarc. L liflorus Caro'inianus Sec. Tluiï. Alm. 220. T. 43. £. 3. Lilio-Naic ;nJ. pumiliis monanthos albus. Moris, H$> II. d. 2 45. S, 4. T, 24. f. 4,  e f BsnUNïEH. ié*. Lelieaehtig. Zy breidt zig, naamelyk, met haare punten wyd uit , en is niettemin op. waards geftrekt, hebbende een witachtige Kleur met eenig rood. De hoogte, echter, is ook: maar een half Voet, met Bladen als die der Narcisfen en een Ajuinachtigen Wortel-Bol-, (4) Lelie - Narcis die eenbloemig is, met ongelyke Bloemblaadjes, waarvan drie,, %<■ •wel als de Teeldeelen , neergeboogen. Als een ongemeene Schoonheid , onder d< fierlyke Bloemplanten van dit Gellagt, kom ' deeze voor , die men deswegen in 't Franfcl la belle Amaryllis tytelt. De meest bekend naam is Nareisfus Jacobceus of Jakobiete;we ken een Spaanfch Doktor te Madnt daar aa gegeven heeft, om dat de Bloemblaadjes, 'tz in figuur, 't zy in M=ur' veel &el?ken naar hf roocfe gekruiste Zwaard , 1 welk de Riddei van St. Jakob op de Kleederen draagen. Nai cis heeft menze geheten, wegens de geftali der Bloem , die echter meer overeenkomt me de Lelie -Narcisfen, waar van de naam, welke U) Amaryllis SP«h4 «aÏW , Corolla ina^uali Fet; init libusqMe declinatis. H. C®, UV Ufu ; t t LUio- Nareisfus Jacobps, 1ÏILL. Ehi. %, 1 x96. Nareisfus jacobxus major. R-UC*. *- II. DKË-.. X". ST"5, V. II£. 3oofo- ITUK. iv. Amaryllh formofesfi. ma. ^icobiete^ 1 i / :t 'S e t a :r lis {. R- r. p-  V, Afdeel, III. Hoofdstuk. ] j i ( i i i 't r c 1 i e iyo Zesmannige Leuk- 'er Dillehius, in zyne omfrandige befchryving, mee een keurlyke Afbeelding gepaard , aan geeft. Hier echter is de Stengel tweebloemig, 't welk , zo Linnjlus aanmerkt , die in 't janr 1742 , den 23 April , met de verklaaring van deeze Plant , toen de eerfte maal in de Akademie - Tuin te Upfal bloeijende , zyne Lesfen aanving, iets zeldzaams is. In 't laatite der Zestiende Eeuw kwamen eerst de Eoll n dW van uit de Westindiën over, zynde redert uit Spanje door Europa verfpreid en roortgeteeU, en niet alleen door Clusiüs, naar cok ócos anderen , met meer of minder lartigheid , in Plaat gebragt (*). De vermaarde 3e 1 s t e r hadt dezelve Spreckeliagetyteld (-f). Meest pryst deeze Plant zig aan , door de mgemeene Kleur haarer Ebemen , die wel met ;een Schilders Penfeel volkomen afgemaald kan vorden, doch niettemin een gekleurde Tekeing daar van veel bevalliger maakt. Haare oogroode Kleur praalt in de Zonnefchyn met en glöed als van Goud of glans van Zyde op een (*) Gelyk by Weinmakn , doch inzonderheid fraay i„ Werk van Kkoeb. Tbes. R. Uerb, Horu,fisqM Nêur 70 1. p 180. t. N. (f) Spu'hüa noftra quidem jam diu a variis delineatj t ari incila eft , fed a Weinmanno in fuo Herbario 'ab. «52. Lite. a , nomine Lilio - Nareisfus mus ruhr* Jacob^s , p„Icherrime; per infignem illum PicTorem : Chalcographum Auguftanura Haidiu.m &c, Brunsv p  OF BoLPtANTEN. I?I een Fluweelen Grond. Dit verbloemt de wonderlyke figuur der Bloem , die als de onregelmatigheid zelve is, gelyk uit' de fchoone Afbeelding by W einmamh blykt. leder Bloemblad, ongevaar drie Duimen lang, is Lancetvormig en zy maaken met elkander, op het Vrugtbeginzel famengevoegd zynde, een krukkende Bloem. Drie derzelven zynopwaards, drie néderwaards geflrekt. Deeze laatften zyn de binnenften en breedften , maakende als de Onderlip der Bloem , en de Teeldeelen Scheedachtig omvattende. De drie bovenften vormer te famen het Kruiswys' Handvatzei van 'c gezegde Zwaard,hoewel zy alle krom gebooger zyn, en de Meeldraadjes , zo wel als de Styl opwaards , wiens Knodsje in drieën is gedeeld, Dus ftaat de Bloem op een Stengel van rum een Voet hoogte , die niet volkomen rond is fpruitende uit een ronden gerokten Bol, teven! met de Bladen , welke naar die der Narcisfen gelyken , zynde veel korter dan de Ster gel, omtrent een Vinger breed, ftomp, geribd ,g!ac en groen. De Bloem is teder, en duurt weini ge Dagen, 't Gewas moet voor de Koude bewaard worden < gelyk de meelten van dii Geflagt, en vereifcht een luchtigen Grond. Hel wordt thans by de Tuinlieden genoeg gekweekt, en zeifs hier , bloeijende , op de Markt, onder den raam van Kaapfchs Goud-Lelie , te koop gebragt. o: lï, deel. xii. Stuk, V. AEl-EELi III. KoorB» i )  i7* Zbsmannige L e i i ï<' IV. SUfdeei.. III. Hoofdstuk»v. Amaryllis sBtliaimna. Suriruanj. iène, < ] i 5 i t \ 1 1 3 li 8 1; rj li » l i li' (s) Lelie-Narcis die veelbloemig is; de Bloe~. men Klokvormig', de Bloemblaadjes egaal, aan de Nagels omgekromd i de Teeldeelen neergeboogen. Onder den naam van Roode Lelie was deeze in de Westindiën bekend, groeijende te Suriname wild in de Bosfchen. Zy gclykt, /olgens RochEfor t, veel naar onze Roole of Oranjekleurige Leliën , maar de Bloenen zyn aan den voet fterk omgekromd. Sr.olne hadtze op 't Eiland Barbados zeer me-, ligvuldig zien groeijen. Ook vallen zy op indere Eilanden in de Westindiën. De Sten;el, uit den Grond komende , heeft aan 't nd als een Spatel, die zig tweekleppig opent, ;eevende een Tros uit van Bloemen, Vleefchleurig rood, doch aan den bodem uit den ritten geelachtig groen. De drie buitenfte ilaadjes hebben van binnen de tippen omgeeerd; de drie binnenften zyn aan den voet ehaaird; de Styl is rood. Gewoonlyk bloeit deeze Soort alhier in 't iatst van September , wat vroeger of laater, aar 't. Sayzoen, fchietende dikke paarfche' Sten- (f) Amaryllis Spatha multiflora ; Coroll. Campan. a-guajus, TJngue reflexis, Genitalibus declinatis. H. Cliff. i3*. * . Lugi. 3t. Mill. Dia. t. ï3. h,ll. Syjl. i. t. i - j. lio-Nareisfus polyanthos, Flor. incarnato. Sloan, Jam, 5. Hifl. i. p. 244. 3f.b. Thes. i. p. zS. T. 17. f. i, Li. im, mbiuin, Mekian. Surm. t. iz.  • O F B O t P L A S T ï H: 17$ Stengels van omtrent twee Voeten langte, aan den top met vyf, zes of zeven, groote Lelieachtige bleek paarfche of Roozekleurige Bloemen , van een aangenaamen Reuk» Na1 het vergaan van deeze Stengels komen in 't Voorjaar de Bladen te voorfchyn , die wederom in Juny verdwynen. De Plant wordt Belladonna genoemd wegens haare fchoonheid en door jonge Bollen voortgeteeld. Mill er wil, dat zy van de Roode Lelie, voorgemeld, verfchille, en in den jaare 171a uit Portugal in Engeland overgebragt zy, daar menze uit Indie hadt. Zyn Ed. merkt aan , dat 'er een Soort is,byna alleen door de bleekheid der Bloemen daar van verfchillende , die men in 't jaar 1754 van de Kaap in Holland hadt gekreegen, maar welke in 't Voorjaar bloeide. De Belladonaa, voorgemeld , zegthy, is de voor naamite Schoonheid der Tuinen , Huizen en Kerken, in 't Herfst - Saizoen, in Italië. (6) Lelie ■ Narcis die veelbloemig is; de Bloe men Klokvormig ; de Bloemblaadjes egaai en gegolfd; de Teeldeelen neergeboogen* Van de voorgaande verfchilt deeze, ook uii de Westindiën afkomftig , zegt LiNN-ffius, door (fi) AmaryllisSpath4 multiflota; Cor. Campanulatis aqu: libus undulatis; Genitalibus declinatis. Mill. Dicl. T, 24. l lium Amet puniceo floie, Belladonna dictura, Her> far. 194. T. 19+. II, diel. xii, SïUBia VS üf DEEL» iii. iOOFDTUK. ; vi. ~' Amaryllis Rcgina, . Koninginne. t.  i74 ZeswanMigë Lelie- V. Afdeei 111". Hoofdstuk, vh. Amarylli Vndulata. Gegolfde doordien de randen der Bloemblaadjes gegolfd ' en niet aan de Nagels omgekromd zyn- Heister hadt dezelveookin zyn Gellagt \anSpreckelia begreepen (*). Veele Jaaren reeds overgezonden zynde geweest, bloeide zy tegen 't end van 1758 in 't Winterhuis te Helmftad , en is door den Heer Fabriciüs befchreeven, die 'er echter maar twee Bloemen aan geeft. Na 't bloeijen komen de Bladen eerst te voorfchyn , dat gemeen is in deeze Planten. Den naam van Ktninginne - Lelie kreeg deeze van Doktor Dohglass, (die ze in 't jaar 1728 op een blad Papier in folio aan 't licht gaf,) om dat zy in volle Schoonheid ftondt op den 1 Maart, Geboortedag van wylen de Koningin van Groot Brittannie. Anderen gaven 'er, wegens de afkomst, den naim aan van Mexikaanfche Lelie , dien zy by de Engeifche Tuinlieden behoudt. In Duitfchland noemt men ze gemeenlyk de Kleine Belladonna; want in Schoonheid wykt zy de andere weinig,maar is in alle opzigten veel kleiner, vallendenaauwlyks een Voet hoog. In een Broeikas geplaatst, bloeit zy altoos vroeg in 't Voorjaar, en in een gemaatigde Lugt, in Maart of April. Die van de Westindifche Eilanden komt , zegt Milder , is een andere Soort. (j) Lelie-Narcis die veelbloemig is , met uiige. (*) FAER. Helmfiad p. 14. (7) Amaryllis Spath4 roultiflorS , Cor. patulis , Petalis «udiüatis mueionatis, bali diiatatis, Syjl, Nat.xiu^eg.xUï,  OF BOtfUSTIS. gebreide Bloem.n ; de Bloemblaadjes. gegolfd, gefp tst en aan de» voet verbreed. Volgens de opgaave van den Leidfchen Hoogleeraar DaviD van Roven, aan den Ridder , heeft deeze Kaapfche op de Stengel een Kroontje van grootte als het Kroontje met het Steeltje in het Zoombladig Oijevaarsbek * van de Kaap. De Spatelfcheede brengt ongevaar twaalf piarfehe Bloemen voort', met fmal Lai cetvormige Bloemblaadjes, die aan de.tip zeer gefpitst zyn , aan den voet zelf Eyrond; met neergeboogene Meeldraadjes. Mea vindtze thans door den Leidfen Hovenier Meerburg in Plaat gebragt (*). (8) Lelie-Narcis die veelbloemig is} met vmgejlagen Bloemblaadjes ; de Teeldeelen opftaande* Deeze heeft den bynaam Samienjis bekomen , om dat de Bollen uit een geltrand Schip aan 't Eiland Guernfey, op de Franfche Kust, in (*) Afbeeld, van zeldz. Gewas/en. Leid. 1775 Tab. X1H, (8) Amaryllis Spath. inultifl, Corollis revoluiis, Genitalibus eredis. H■ Ups. 7f. —— Genit. longisfimis. R. Logdb. 36. N. 4- ü- Cliff. 131. Nareisfus Japonieus rutilo Flor. COKN. Canad. IS7- T. 158. RODB. Elys. 2. p. Zi. f. 14 EHKBT. SeleB. T, 9. f. 3. KüSMPF. Ameen. «72- Sus Musi I. p. 2j. T. 17. f. 3. Lilium Sainienfe» DuGi, Mcmgr. t. 1, z. tU DEll» XII. Szu«. V. AfdeeL," li. Hoofdstuk. f Geranium zimalt VIII. Amaryllh Sarnieufis, Japanfcne.  IjS ZESMANNïcE L E h I & V. 'Afdeel. III. HOOFDf TL'K» in 't Zand van den Oever aldaar begraven, né verloop van eenige Jaaren als vanzelf gebloeid hebben, zo Morison verhaak; meldende, dat vervolgens de Bollen deezer Plant van daar, als uit dat Èilarid afkomftig, aan de Liefhebbers medegedeeld zyn. 't Is eigentlyk een Japanfche Plant , van waar de Heer Thunberg bloeijende Takken, gedroogd, heeft overgezonden. Men vindtze tegenwoordig in alle Openbaare Kruidhoven. Door verfcheide ïs zy in Afbeelding gebragt. Kaempfer zegt, dat fommigenhaarZ)o&f Symira nosmen $ om dat de Bollen Venynig zyn. CornütI heeftze, onder den 'naam van Japanfche Narcis met een Vuurroode Bloem , aldus befchree* ven. Een aanzienlyke Bloem - Steng , in 't eerst 5, Bladerloos , regt zig tot een Voet hoogte >, op, zynde in 't bovenfle gedeelte groen , „ onder met duizend donker paarfehe Vlakjes „ gefprenkeld. Uit een Scheede aan den top „ komen negen of tien Bloemknoppen , die, „ wanneer de Plant in een goede Grond ftaat, „ zig zesbladig uitfpreideu; zynde ieder Blaads, je twee Duimen lang en zeer fmal, inzon- derheid by het midden der Bloem, doch de s» enden krullen om gelyk onze Krul-Leliën. „ De Kleur is Lak- of Menie-rood, meteen „ Bloedkleurige Streep in 't midden. Zes „ Meeldraadjes, langer dan de Bloembladen, „ verheffen zig opwaards. Reuk alleen ont- breekt  t T BOlPtAHTÏ» X?* }i breekt 'èr aan s als of de Natuur bier door „ de Kleur niet had willen befchaamen ,' i.-, welke zo vuurig is , by 't fchynen van de ] M Zon, dat 'er de Oogen op fchemerea ea« „ dat men zig verbeelden kan, daar Vonken uit „ te zien fpringen. Zo onvergelykelyken gloed „ heeft dèezé Bloem, 't Is een Óolplan't , {>) wier Bladen niet dan by 't verflenzen van dé „ Stengel , na den bloeityd , uitbotten, zyn„ de donker Fluweelachtig groen." Dit laatfte , dat de Bladen eerst lang na dé Stengels uitfchieten , heeft in meer andereüvan dit Geüagt plaats. De Heer N. L. B urmankus betrekt deeze Soort ook tot de Kaapfe Planten» Zyn Ed. fpreekt van eene Gegolfde , die Liniaale Bladen heeft en in manier van groeijing zeer verfchilt van gedagte Japanfche. Voorts, telt zyn Ed. nog de drie volgende van den Ridder onder de Kaapfchen , naamelyk» ( o ) Lelie - Narcis die veelbloemig is , mei Klokvormige Bloemen ; de Bloemblaadjes i gelyk ; de Teeldeelen neergeboogen ; de, > Stengel famengedrukt van langte als hei Kroontje. ' Ön- (9) Amaryllis Spath. miiltin Cor. Camp. sgualibus, Gèhït. declinatit &c. r. Lugib. 3«. EHRET. Pi3. f. is- Li", lium Afric. humile lortgisfimis foliis , polyantbos «tc. HSRrf. far. i9j. T. 195- BURM. Prodr. 9, M II. DSSZ., XII, STBK. V. ifT>£ÈÏA ïii. 1 )OFD- rus*. • 1 IS. ... AmaryWiï mgifolió\ Lariéiladttgé*  i?S Zesmannige Lelie- Afdeel. ill. Hoofdstuk. X. ' Amarylli Orientaiis Orientaalfche. Ongemeen laag ftaat het Kroontje van deeze , die zeer lange Bladen heeft en donker paarfche Bloemen. Men vindtze door den kondigen Ehret zeer fraay in Afbeelding ragt. (10) Lelie-Narcis die veelbloemig is, met de Bloemblaadjes ongelyk en Tongachtige Bladen. Van deeze heeft de vermaarde Heister veel gerugts gemackt onder den naam van Brunsvigia, ter eere van het Doorlugtige Huis van Brunswyk door hem , toen Hofraad en Lyf-Arts des Hertogs en tevens Hoogleeraar in de Genees-, Heel- en Kruidkunde te HelmItad zynde , ontworpen. In de AkademieTuin, aldaar , bloeide , in 't jaar 1750, deeze Kaapfe Bolplant , welke echter toen over de honderd Jaaren reeds was bekend geweest. Men vindtze door den Romein Ferrarius genoemd: Bolronde Indifche Narcis, met Lelie, achtig'e Bloemen. Tournefort fteltze voor, onder den caam van Zeer groote Bolronde Indifche Lelie - Narcis, met veele roode Lelieachtige Bloe- (10) Amaryllis Spath. mu'tifl. Coroll. inarq. Fol. Linguiformibus; BUTTN. Cunm. 211. r. Lugdi. p. 37. N. 9. Lilio-Nareisfus Ind. maximus fphiricus, Flor. plur. Liliaceis. MOBIS. Uifl- Ü, p. 368. s. 4. t. 10. f. is. Nareisfus Ind. Oriënt. SwERT. Flor. %t. f. 1. Brunsvigia, HEiST, Mtnogr. Biunsv. i7J3, t. 1,2,3.  ©F BotPLANTEN. 17$ Bloemen: welke naam 'eraan gegeven was door den geleerden Morison, die getuigt, dat hy in 't jaar 1657 deeze Plant te Parys heeft zien bloeijen ; gelyk menze ook by We inmams, in zyn Kruidboek zeer fraay (*) ,doch in het Werkje daar over door gezegden Heister, in 't jaar 1753) te Brunswyk uitgegeven, ten pragtiglte , in zeer groot formaat, op drie Plaaten afgebeeld en ten uitvoerigfte befchreeven vindt. In de befchryving echter der Planten van gedagte Akademie - Tuin , tien jaaren laater door den Wel Edelen Heer Fabricius gegeven, komt de Brunsvigia niet vogr, Deeze Lelie-Narcis munt inderdaad inpragt en fchoonheid uit. Sommigen noemenze Bolrond Ornithogalum , anderen Allergrootst Indifch Moly , zegt Morison. Uit een ge> fcbubden Bol, grooter dan die der Zee - Ajuin , fpruit een Piekvormiae Spatelfchcede, drie Vingeren breed, vyf lang, hoog Menie - rood , welke, allengs een Stengel bekomende van een Voet of langer, een Tros Bloemen uitgeeft, zig als die van een Uijen Klootswyze uitfpiejdende, met Bloemfteelen van een Handbreed langte. Dit maakt een Bloemhoofd van meer dan een half Voet middellyns , welks Straalen fomtyds groen , fomtyds roodachtig, fomtyds rood zyn waargenomen ; zo wel als de Stengel. f*; Plaat. N. 747. M * H. DESL..XII. StföKj V. Afdeeê, au ïoofd? iTUK.  180 Zesmannioe L e t ï e- V. Apdp.el. III. Hoofs- STUE. gfcl. Misfchicn hangt zulks van den Grond en de Groeiplaats af. TeHelmftad, in 't Winterhuis, waren zy groen. Aan 't end buigen zy zig oui, of liever de Bloem zit krom op het Vrugtbeginzel , dat als een Knopje aan 't end der Steelen is, met den mond naar boven ;des 't een en andere niet kwaalyk een Kaarskro^n voorftelt of een Bol van Tabakspypen. De Kleur der Bloemen is hoog rood. Zy gelyken taamelyk naar fommige Leliën, zynde zeer diep in zes ongelyke Slippen verdeeld, met zes Meeldraadjes , die r.aauwlyks uitfteekcn, hebbende geele Meelknopjes en in 't midden een Styl, die een weinig langer, geheel paarfch, boven wat omgekromd is, met een geknoptea Stempel. Dertig zodanige Bloemen hadt Heister op de Stengel van zyne Brunsvigia geteld; waar van in 't eerst tien , vervolgens twintig, eindelyk allen te gelyk bloeiden, dat zekerlyk een fraai je Vertooning maakte. Weinmann heeft 'er byna zo veel , Ferrarius vierof vyfentwintig , Morison negentien aan vertoond. De Kroon buigt zig na 't b'oeijen om en fchïet in 't Zaad, dat driekantige Vrugtjes of Knoppen maakt. Vervolgens komen de Bladen te voorfchyn , die byna een Span lang en een Hand breed zyn , een Stroobreed dik en dus lievig; boven donker, onder blygroen en aan de kanten bruin, in 't Voorjaar wederom verdwynende. 00   Plaat lxxxii.  OF BOLPLANTEN. 181 (n) Lelie - Narcis die veelbloemig is , met kanthaairige Bladen. Deeze heeft de Bladen plat, Liniaal, een* Duim breed, twee Handbreedten lang en derhalve van figuur als der Amaryllis en met der, Hsemanthus, maar aan den rand overal gehaaird,, de Haairties wit niet ros of Roestkleurig. Hierom wykt zy ver af van de kanthaairige Hacmanthus ; doch geen van beiden heeft by onsgebloeid, zegt de Ridder. Tot geen der voorigen , noch ook tot ééne der zes van de Kaap afkomftige Soorten, welken de Heer Bukman sus optelt, kan dié Kaapfche Amaryllis t'lws gebragt worden , waar van ik een Exemplaar ontvangen heb . hier nevens, in Fig. 1, op Plaac LXXXfl afgebeeld. Het naafte zou zy komen aan d Japanfche; doch niet alleen verfchilt die, wel keik daar van heb, in gedaante te veel, maa ook zyn de Teeldeelen korter , weinig lange dan de Bloemblaadjes, welke bovendien zoda nig niet omgekruld, zyn. Ik zalze derhalve tot rader onderzoek , onder den naam vai twyfelachiige voordellen ; dewyl zy van d Gegolfde , voorgemeld, ook niet zeer vee fchynt af te wyken. De Bloemblaadjes zyn '* CjM fn) Amaryllis Spath* mnltiflor* , Foliis ciliatis. Sy Nat. Veg. XII, XIII. Amiryllis Ciliatis. Sptc. Plant. 4* BURM Prodr. p. 9. M 3 II, DEEL, XII. STUK» V. \?DEELe III. ioOFD- tuk. XI. Amaryllis uttata. Gedtupielde. XII. Dubia. Twyfelaclitige. PLAAT LJCXXII. ► r t 1 ï i » O 1. s.  Afdeel. III. Hoofdstuk* i. Bulbocodium ftrnum. Voorjiars. ; ï8i Zesmahnicb Luie. zo wel als in die, Lancetvormig gefpitst, maar de Teeldeelen niet neergeboogen. 't Getal der Bloemen is zeven in myn Exemplaar. Ik heb *er geen Bladen van. De Stengel bereikt ongevaar een Voet langte. Bulbocod i uw. Klokbol. Een Trechterachtige zesbladige Bloem, met fmalle Nagels die de Meeldraadjes draagen , onderfcheidt dit Gcflagc, 't welke tevens het Vrugtheginzel binnen de Bloem heeft. De eenigfle Soort (O, een Plantje naar het Colchicum gelykende, voert hier den naam van Bulbocodium, welke bevoorens aan verfcheide Planten van deezen aart gegeven was. De regte afleiding is niet bekend, 't Schynt dat men 'er een Bolplant met eene Klokswyze Bloem door verftaan hebbe. Dus zyn verfcheide Soorten van Narcisfen met deezen naam beftempeld geweest : en wel inzonderheid die, wier Ho. nigbakje zeer lang en Klokvormig is, gelyk de Wilde geele Narci.'fen, Tournefort begreep onder dien naam geheel andere Planten, pvaar van hier voor tot de Ixia betrokken en wel de eerfte Soort. Tegenwoordig bevat het een fl) Bulbocodium. SyJI. Nat. XII. Gen. 405. Veg. XIII. Gen. 407. p. zis. H. Cliff. IS3. Bulbocod. Fol. Lanceolatis.' R.. Lugdb. 41. Colchicum vetnum Hisp. C. B. PU. 69. ivob. Elys. z. p. na. f. 2. colchicum vernum. Clus.' fii/i. 2. A?p..zo3. j, b. Hifi. ii. til.  OF BOLPLASTEK. *P3 een Spaanfch Plantje, door'CL-uaius Foorjaar s-Colchicum genaamd. Dat 'er een byzondere Soort vaó Colchi„ cum zy, welke alleen in 't Voorjaar bloeije, *1 fchreef my de zeer geleerde Man J. Ver- neriüs, in de Maand July van den jaare * 1601, (zegt J. Baohinus) en zondt my "s zes Bollen daar van, die hy op den Berg , Sotau hadt uit den Grond gehaald. Viei " daar van hebben by my in k volgende Voor " jaar gebloeid. Het breBgt één of twee Bloe " men'met de Bladen te gelyk voort, die wi ''van Kleur zyn , eer zy open gaan , maa ' vervolgens bleek paarfch worden ; zo da •- Zy veel naar die van de witte Crocusje gelyken ; doch zy zyn zesbladig, en iede " Blad geeft aan den voet een Meeldraadj " met een geel Knopje ; terwyl die der bu: " tenfte Blaadjes korter zyn. Uit het midde " der Bloem komt een Styl voort, langer da " dezelven , die wit is, aan 't end in drieê " ge(jeeld. Die Bloem fproot uit tusfche " %[e gekielde Bladen , veel fmaller dan di " van 't gemeene Colchicum. Op de Bloei " volgde een driehoekig Zaadhuisje, d; " niet groot was, met een ros rondachri Zaad De Wortel geleek naar die van " p-emeene Colchicum , maar was veel kle " ner." Zo heeft men 't ook thans alhier : de Openbaare Kruidhoven. M 4 Aphïi 11. diil. XII. stuk. V. Afdeel. III, Hoofd* stuk. t t 5 r 1 9 1 i 1 It g 't in  v. Atpeel, III. Hoofdstuk* I. AphylUi ifits MmJpeüenfis.Alont- MUiap, i M  OF BotPLAltT'Eïf, 189 Stengel; de Meeldraadjes driepuntig.; het Kroontje byna Klootrond ; de zydelingfeR Bloemen blikkende. I- 5 In de Zuidelyke deelen van Europa wordt de Groeiplaats gefield van deeze, welke HalLEROokin Duitfchland hadt gevonden, en zy zou, door Celsius, by Upfal in Sweeden waargenomen zyn. Haller zegt,dat dezelve In Provence en Languedok zeer gemeen is,groeijende tusfchen de Wynftokken en Kermesboomen. De Wortel beftaat, zo hy aanmerkt, uit veele zwarte óf paariche Bolletjes, tusfchen de gemeen© witte Scheeden famengehoopt. De Bladen zyn Grasachtig met een Stengel van drie Voeten hoogte, die een Bloemhoofdje als de voorgaande draagt, met Vrugt en Zaaden als van Prey. Q$) Look met een platbladige Kroondraagenie Stengel; het Kroontje rondachtig ; de Meel- bella fubglobola &c. AH. Stamiti. alterne trifidis 8cc. Hall. N. 8. AU. Mout. Capite rotundo. C. B. Pia. 7;. Scorodo. piafum latif. fpontaneum Italicum. MlCH. Gen, 15. T. 14. f. 1. (5) Allium Caule planif. Umbellif. UmbellJ totunditS, Stamin. Lanceolatii 8cc. Mat. Med. 1S3. AU. Fol. Caulinis lanceolatis. R. Lugdi. 39. AU. Radice oblonga reticula obdudH. HALL. Opmc. 37s. AU. N. 2». Allium Mont. latifol. maculatum. C. B. /Vb. 74. TOUENF. Infl. i»3. Alliuni Anguinuna. CAM. Epit. 319. Allium Alpiijum,, DoB. P'mpt, $84. viftotialis longa. CLUS. Pann, 134, II, DEEL, XII, SïUK. V. FDEEL.1 III. [OOFD- riK. V. A llittm p-iSiorialis. Gevlakte»  ,100 ZïsMasnice Lelie- Meeldraadjes Lancetvormig langer dm de Bloem: de Bladjn Ovaalachtig. Vry algemeen fiaac deeze by de Autheuren bekend, met den naam van Breedbladige gevlakte Berg-Look. Anderen hebbenze , met Camerarius, Slang- of Adder-Look gebeten, om dat het Loof met zwarte Vlakken als het Slangekruid is gefprenkeü. De Bladen gelyken veel naar die der Lelietjes van den Dale, doch zyn fomtyds wat fmaller. De Wortel is rondbollig en gerokt met omwindzels, als in de Crocus, met van onderen veele Vezels , hebbende den Reuk en Smaak van Knoflook. Dit Gewas, 't welk op de Alpen van Switzer'and en Italië huisvest, werdt deswegen Alpijche Look getyteld van Gesnerus, en onder deezen naam by Doooséus en anderen afgebeeld raar de figuur van Cl os ros, die hetzelve Viclorialis longa getyteld hadt. „ Dus (zegt hy), noemt bet gros der Krnd„ kundigen hetzelve , of ook major , tot on„ derfcheiding van den Gladiolus, wiens Wor„ tel, wegens de gelykheid van den Bast, die „ denzelven bekleedt, met dien der voorgaan„ de, zy FiÏÏarialis rotunda et parva heeten. „ Men vindt het overvloedig op de Rotfen „ Durreftein , twee Mylen boven Gaminga, ), en het wordt Laulauch genoemd van de Berg„ Herders, die het veel gebruiken tegen de , unwaasfemiDgen van een bedorven en dampi- u ge v. Afpbel ±il. Hoofd  O V bolplanten.' l$i „ ge Lugt. Men vindt het ook op de Bergen „ die Bohemen affcheiden van Silezie, daar „ het Siegwurts getyteld wordt van de Duit„ fchers, om dat de genen, die aan het uit„ graaven der Metaalen arbeiden, groote uit„ werkingen daar van voorgeeven te ondervin„ den, tegen den aanval der booze Geeften: ,, weshalve 'er de naam van Fiëtorialis , als „ een Overwinnings - Wortel, aan gegeven „ zoude zyn. Simleros noemt het ook óï„ benhamkorn, wegens de Netswyze omwind„ zeis van den Wortel, welke maaken, dat „ men naauwlyks de Bolletjes van elkander „ afzonderen kan." Noopens de Geneezende kragten van deezen Wortel , welke van ouds bekend is in de Apotheeken, merkt de vermaarde)Haller aan, dat die uitwendig hem als een Behoedmidde tegen, de Krampen in het Onderlyf, inzonder heid by zwangere Vrouwen , niet onnut had gefcheenen , en dat men 'er , by het Berg volk, byna als een Tovermiddel gebruik var maakte; hoewel het in hoedanigheid en krag ten, als ook in Reuk, byna overeenkomt me de Knoflook. De Bladen zyn veel breedcr wanneer men 't iihde Tuinen teelt, dan in' wilde (*> (6 (*) hall. ilelv. intisat, Tom, II, p, ui, 11. DHL, XII, STUKi V.' Afdeel,; III. ElOOFDj stuk; 1 )  102 ZesManniue Lelie- v. Afdeel, III. Hoof»stuk. VI. Allium fub birfutum. Ruigachtige. VII. Jtugitum* Tov«fcragtige. ■ (6) Look met een platbladige Kroondraagen ■ de Steng-1; de onderjte Bladen ruig; de Meeldraadjes Elsvormig. Dat deeze het Moly van Dioscorides zyn zoude (*;, hebben de meefte Autheuren na Clus i os vas'gelteld. Zy groeic in Spanje, Italië en de Zuiddyke deelen van Vrankryk, als ook in Afrika en het Ooften. De Heer Osbeck befchryft dit Gewas, zo als hy het in Spanje , by' Porto St. Maria, tegenover en aan de Baay van Kadix vondt. De Wortel, die Bolachtig is, met een zwarten Bast, .enkeld en klein , zegt Hall er , fchiet een Steng'1 van een Voet tot een Elle hoog, met Bladen van een Span lang , twee Lynen breed. De Bloemen groeijen Kroontjeswyze of liever als een gebold Hoofdje, gelyk de Prey, van witte Bloemen. (7) Look met een platbladige Kroondraagende Sten- ALiunt Caule planif. Umbellif. Fol. infetiotibus hitiutis, Stamin. Subulatis. Osii. It. 49- Hall. Opusc. 368» Uil. N. 1*. GOUAN Mensp. 166. R. Lugdi,. }9. Mo'y an* [uftifolium umbellatum. c. B. Pin 7;. Moly Dioscoridis, Sws. Hift. i. p. 192. K'ip. p. T. »5 7. Moly Diosco;tdeum putatura. Lob. le. 160. (*) Dat Mtl-j hadt van het vetdtyven dei Ziekten den ïaam bekomen. Nu weet men, dat in Ital/e de Knoflook üiar voot een Behoedmiddel is: des die benaamiag niet twaalyk past op Lookachtige Ktuiden, (7) AU>um Caule planif, VmbeUif. Ramul» JJulbiferó, . Sta?  ÖF BOLPLANTEM. Stengel; een Boldraagend Takje en ent kelde Meeldraadjes. Deeze, waar van men de Groeiplaats niet weet, < heeft de byzondere eigenfchap, dat 'er uit den Oxel van een Blad een Steeltje voortkomt met een Bolletje , 't welk in den Grond gedoken Wortel fchiet en een nieuwe Plant voortbrengt De Wortel-Bol is rond en groot, niet zeiden als een Vuist zegt Haller, en de Bloemen zyn ook groot , wit van Kleur. Hy brengt hier het breedbladige Moly van Dodonjf.üs t'huis, als ook het Leliebloemige van Lobel, 'twelk die Autbeur vóór het Moly van Ho me rus, ten minde voor dat vau Theoph n ast os houdt (*), en zeker dit fchyri meer te ftrookea dan deszelfs Caucafon, dooi den Ridder aangehaald. Wat den bynaam hiei toepasfelyk maake blykt my niet. (8) Look met een platbladige Kroondraagen- dt Stamii'ibus fimplicibus. All. Caule tereti, propagine ex alS H. Cliff: »37..R. Lugib. 39. All. Fól. Cauün. Lanceolati 8tc. HALL. Opusc, 3s2. AU. N. zz. Moly lariful. Liliflorarr C. B. Pin. 75. Moly Ind. Fl. purputeo. SwABT. Fli 6i. / Caucafon. LOB. le. i6z. (*) Moly latifoliuru. DOD Pempt. 685. Moly Lilifloiurr Buibutn in folio gerens , Theophrafti et Homeiicum futti Lol!. Ie. !6l. (?) Allium Cauleplanif. Umbellif. Stam. Filiform. &c. A Radice tunicata Sec. G mel. Sik I. p. 49. t. j» N 11, Deel. XII. Stuk, V. AfdeeL» III, 3oOFïM TÜK„ vitr. AlliüH ettiquum. Scheeft bladige. 1 !. 1.  V, Afdeel, III. Hoofd* /tuk. ix. Allium Ramofum. Takkige. 194 ZesmanwigeLelie- de Stengel , Draadachtige Meeldraadjes driemaal zo Zang als de Bloem en fclteeve Bladen. De Steng van deeze Siberifche is twee of drie Voeten hoog , met Bladen die ten deele plac, ten deele gcfleufd zyn , ronde Scheeden maakende en een Klootrond Kroontje. De Bloemen hebben wi;achtig3 Meeldraadjes, eens zo lang als de Blaadjes en goeie Meelknopjes. Het heeft een langwerpiger Bolwortel, die als een Dijen met veele rooJe Rokken bekleed is, van binnen wit en fcherp van Smaak. (9) Look met een platbladige Krooniraagende Stengel, de Meeldraadjes Elsvormig lang ; het Kroontje Klootrond ; de Bladen Liniaal rondachtig. Van den zelfden Landaart is deeze, byna half zo hoog van Stengel, zig van defanderen onderfcheidende door een byna Rolronden Bolwortel , wie, met bruine Rokken bekleed, den Reuk van Uijen hebbende, zo wel als de Bladen. Hy geeft niet zelden een zydelingfen dunnen Tak uit, met Bloemen fraaijer dan eenige andere Soort, zo Gmelin aantekent. De Meeldraadjes zyn wit,iets langer dan de Bloemblaadje 9) Allium Caule planif. Umbellif. Stamin. Subulatia leng. Sec. AU. Scapa nudo tereti far&o Sec, Gmel. SA. I. p. 5*. T< 11. f. 1.  OS- BoLPLANTEN. I9< blaadjes, met Violette Meelknopjes. Door gegeheel Siberië is deeze , zegt hy, gemeen. (33) Look met een platbladige Kroondraagende Stengel, het Kroontje getopt ; de Bloemblaadjes uitgerand ; de Meeldraadjes zeer kort en eenvoudig. In Languedok en Provence is deeze Soort vry gemeen , op de Akkers, in de Wyngaarden en Heggen groeijende. Zy heeft Stengels van een Voet en korter Bladen, taamelyk breed. De Bloemen, op lange Steeltjes zittende, zyn zeer groot en hebben een hoog paarfche Streep. B. De Stengbladen plat: het Kroontje Boldraagende. {10) Look met een platbladige Boldraagende Stengel; de Bolwortel famengejield; de Meeldraadjes driepuntig. On- • (33) Allium Caule planif. Umbellif. Ombelli fastigiara, Petalis emarginatis &c. Gouan Monsp. 166, Ger. Ptov. 1S0. AU. fylv. f. Moly minus , Rofeo amplo Flore. MAGN. Monsp. II. T. IO. RüDB. Elys. II. p. 166. f. -7. (10) Allium Caule planif. Duibifero , Bulbo compofiro, Stam. tricuspidatis Mat. Mei. 1S4. Gcrar Belg. 93. ti. Ups, 7«. All, Radicis Dulbo multipartito, Capit. Kulbife. 10, Foliis Linearibus. H. Cliff: 137. R. Lugdb. 39. All. Stam. altetne nifidis &c. HALL. Qpusc. 3ji. All. N. 1. Allium Sativum. C. B. Pin. 73. Allium. C'AM. Epit. 31Ï. dod. Pempt. 68a. N 3, II. Deel. XII, Stuk, V. Afdeel.* in. HOOFDSTUK, XXXIII. Allium Rofeum. Roosachtige. X. Sativum. Knoflook,  ' V. Afdeel Irt. Hoofdstuk. I pö ZesmANNIge Lelie- Onder den naam van Look , tamme Look t Knoplook of Knoflook, is deeze by onze Tuinlieden, zo wel als door geheel Europa, in de Moeshoven bekend, groeijende natuurlyk, zo Li nh jus -wil, op Sicilië (*> Mei) noemtze in 't Hoogduitfch Knoblauch, in'tEng.dfch Garlick, in 't Franfch AU , naar den Latynfchen naam Allium , dien zy in de Apotheeken voert. De Stengel van dit Kruid of Stoel wordt in de Grond omringd door een menigte van Bolletjes, die het zo befaamds Look uitmaaken. Hy is drie Voeten boog en bezet met platte Grasachtige Bladen. Het Hoofdje op den top, dat naar dc grootte fchraal is, bevat, boven en behalve de Bloempjes , die als gewoonlyk gedeeld zyn, ook Bolletjes, die tot voortplanting kunnen- dienen. Sommige Bloemen, naamelyk , hebben geen Meeldraadjes, en alleenlyk een Blaasje , dat een Bolletje wordt, welken M a lp ighius, en na hem Boer. haave, genoemd heeft, Mannelyke Bloemen van het Look. De overigen hebben beurtlings drie Meeldraadjes, veel langer dan de anderen, en driepuntig. Dat men in de heete Landen veel gebruik van het Look, zo op zig zelf als tot bereiding der ' (*) Cufanus tekent eene Vetfchoidenheid, met een enkelden Bulwortel , als een inboorling van Sicilië aan. Hert, Qath. p. c.  OF BOLPLANTEN. 19? der Spyzen maakt, is Wereldkundig. Behalve de Egyptenaars, de Turken en andere Oofterfche^ Volken, zyn 'er de Italiaanen en Hongaaren, j ja zelfs veele Duitfchers, op verflingerd. Een' maatig gebruik dient tot opwekking van den Appetyt, tot verüerking van de Maag, voorkoming van Flaauwtens en Ze-uwtrekkingen. Een onmaatig gebruik baart fimtyds Ongemakken door de fcherpheid, en de Stank, dien het verwekt, is haatelyk. Aüe Vogten des Lighaams worden 'er door aangedaan , en als 'top de Voetzooien gelegd is ruikt de Adem naar hetzelve. Hippocrates prees het aati , als een Middel om de Zwangerheid te ontdekken. Men heeft opgemerkt, dat de Bolletjes door 't droogen meer dan de helft verliezen in gewigt, zonier vermindering van den Reuk , Smaak of kragten. Tegen Peftilentiaale befmettingen dient het kaauwen van Look; het aftrekzei of afkookzel is tegen Wormen en Borstkwaaien ingegeven. Men maakt 'er ook gebruik van om het Water af te zetten en tegen den Steen ; tot het doen verflaan of aanrypën van koude Gezwellen , enz. Het Zaad komt mede onder de Winkelmiddelen- (li) Look met een platbladige Boldraagende Stenen) Allium Canle planif". BuJbfero , Fol, crenulatis 8cc Gouan Mtnsp. i«7. au. Opitulo Eulbofo eie&o Sec. Fl, Jvf. g Suce» II, DEEL, XII. STUK. V. LFDEELi ill. ïoof0tus. xr. Allium S'oridt, or/tfum. fJoordrche,  ï?8 Zesman wige Lelie* AFDERIi III. , Hoofdstuk. Stengel, de Bladen gekarteld, met tweefnydige Scheeden era driepuntige Meeldraadjes. In een gedeelte van Swccden , in Deenemarken en Ooftenryk , wordt de Groeiplaats gezegd te zyn van deeze, die ook by Montpellier,als een Onkruid ^voortkomt in de Moeshoven. Men noemtze aldaar Rocambole, by de Goilanders Keipe, byde Oelanders Gras-Look. Op Oeland gebruikt menze als Knoflook tot de Spyzen , inzor: derheid by Kool en Moes gekookt. Op Gothland groeic zy zo overvloedig» dat 'er de Melk en Boter dikwils naar fmaakt^ Dit betreft eigentlyk de derde Soort vanHaller , die van de tweede , Ophiescorodon genaamd, zo hy wil, aanmerkelyk verfchilt, niet alleen door het Slangachtig omgéboogen Hoofd, je voor het bloeijen, waar van de naam; maar ook doordien de Bloemen klein zyn cn misdraagende, dat is Bolletjes maakende. De Twee» hoornige, zegt zyn Ed., heeft de Wortelbolletjes kleiner, de SteDgel is nooit omgekromd, de Suee. 2«< , 178. It. Oei. «o. hall. Ml. S. All. Mont. bicoine Istifolium. C. B. Pin. 74. Rudb. Elys. 2. p i;s, Allium f. Moly inontanum latifolium. Clus. Pann. 212» 213. fi, All. Stamin. akerne iiifidis Sec. hall. All. 2. All. fativum anerura f. Alliopraium. C, li. Pin. 73. Porrum 1adice Cord. ü ïolula , Pedunculorevoluto , CapiteBulbifcfO. H. Cliff. 13S. Scorodoptafum fecundum. Clus, Hift, p, ioj. tïl. Pcnn. 210.  OF BOLPLANTEN. 199 és Bloemen misdraagen nooit, maar zyn zeer fraay en Violet gekroond; ook de Bladen eeni-J germaate ruuw van rand. 1 6 (12) Look met sen platbladige Boldraagende Stengel , ronde Bladfckeeden, een Jlompe a Bloemjcheede en driepuntige Meeldraadjes.; Met de vóórgaande fchynt deeze veel fte ftrcoken, dewyl het ïweehoornig Breedbladig Berg-Look van Baohinüs tot beiden is betrokken geweest. Thans onderfcheidt de Ridder deeze , op Akkers en Velden van Schoonen, alleenlyk in Zandgrond groeijende, doordien zy veel fmaller en kleiner is, met de Bolletjes en Bloempjes blaauw, de Bladen geheel effenrandig. Haller vondt ze, by jena in Thuringen, met de Stengel twee Ellen hoog en donker paarfche of Violette Bloemhoofdjes» (13) Look met een platbladige Boldraagende Stengel en Elsvormige Meeldraadjes. c Dee- (12) Mlium Caule planif. Bulbifero &c. ït. Scan. 217. Fl. Suec. II, N 279. Allitim muntanum bicotne latifolium. C B. Tin. 74. Potruin planifolium &cc, HALL. Rupp. Je». 154. T. 2. f. 2. {li) Allium Caule planif. Bulbileto Sec. Fl. Suec. II. ly/. 281. GORT. Belg. 93. AU. Uinbelll BulbiferS, Vaginü bicoini, Fol. Carinatis. Hall. Opusc. jei. All. N. 27. T. i. f. s. Ampeloptalum prolifemm. Lob. Ic, iss. j}t All. mont. N 4 w* II. Deel. XII. Stok. Lfdeel^ II/. ■lOOFD» ruK. XII. Allium Irenariua. ianclige. XIII. arir.atum. ieltielde.  900 ZUSMANNIOE l £ fc I r» V. Afdgel ijk Hoofd- XIV. Allium Spt&nct pbalum. Rondkop pigc. Deeze, die in Sweeden ook gevonden is , ' groeit in Duitfchland op veele plaatfen. Overvloedig kwam zy den Heer H aller byFrey» berg in Thuringen voor , en inzonderheid op. het Gebergte , dat van de Swltzerfche Grenzen naar den Donau ftrekt, aan Clusius. Hier te La"de vindt menze in de Zalliker Weert, zo de Hoogleeraar D. de Gorter aantekent. Tot vier Voeten hoogte groeit de Stengel in de Tuinen of op Akkers, en heeft aan den top een Scheede met twee zeer lange Hoornen, Het Hoofdje beftait geheel uit Bolletjes, met eenige daar buiten hangende Bloempjes, die flets van Kleur zyn, de Meeldraadjes van gelyke langte ; het Zaadhuisje Holachtig, Reuk heeft deeze Plant, ook gewreeven zynde , flegts Prey- of Raapachtjg, en in de Bladen geen den minfteri Smaak, . C, De Stengbladen Spilrond : het Kroontje Zaaddraagende. (14) Lo^k met een Kroondraagende Stengel; half Spilronde Bladen en driepuntige Meeldraadjes s langer dan de Bloem. In bicorne anRuüifolium. C B. Pint. 74, All. f. Moly montan. z. CVVf. Htfl. i. p. 19!. Pann. 114, ' (14) Allium Csule teretifoho Umbellif. Fol. femiteretibus &c. Gouan Momp, 1S7, Allium f. Moly Mont. purpureo flore. tïi us. Hifi. 1. p. j9j. Scorodoprafura Mont. Juncifo- •liüm. Miciï. Gen, u. T. 24. f. 1.  OfBoLPLANTEN. 201 In Italië , Siberië, Switzerland groeit volgens den Ridder deeze, die ook in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, en zelfs omftreeks ï Parys, is waargenomen. Zy heefc de Stengel5 van een Voet tot een Elle boog , met een aangenaam rood rond Bloemhoofdje. Van de Meeldraadjes zyn drie eDkeld, drie hebben drie puntjes, gelyk in veele andere Soorten. (15) Look met een Kroondraagende Steng l en byna Spilronde Bladen; het Kroontje Klootrond; de Meeldraadjes enkeld en lan-1 ger dan de Bloem; de Bloemjcheede ,Els-i vormig. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit, volgens den Ridder, deeze, .die de gedaante van de voorgaande heeft. De Bol is langwerpig, met Rokken bekleed: de Bladen zyn byna zo lang als de Stengel: het Kroonde beftaat uit zeer kleine Bloempjes, die de binnenfte Blaadjes eens zo lang als de buitenflen en paarfchachtig hebben. De enkelde Meeldraadjes onderfcheiden deeze inzonderheid vandeRondkoppige Look, (16) Al- fjs) Allium Caule fiibteretifolio Umbellifew ; UmbellS Glqbotó; Staminibus fimpücibus Corolla longioribus; Spafha Subulata. Syft. Nat. XII, XIII. N5 \\. dsel. XII. STUK. v: PREEL«' ■ JU» lOOFD; ro-x. XV, A'.Uum parvijh. K!einlueraige,  2C2 ZesmAnnige Lelie- v; Afdeel. III. Hoofdstuk. xvi. Allium descendsns. ^Neeida3. lende, XVIT. Mostha. turn. Welriekende. (16) Look met een Kroondraagende Stengel en byna Spilronde Bladen; de bnitenjte Bloewjleeltjes korter; de Meeldraadjes driepuntig. In Switzeriand groeit, volgens Linnjbus, deeze, die donker paarfch;: Hoofdjes heefc, en daar door geen onaartig Bloemplant je maakt. Men vindtze deswegen onder de Bloemgewasfen afgebeeld. De geketiingde Wortelbolletjes daalen jaarlyks dieper in den Grond, Cl 7) Look met een Kroondraagende Stengel en Spilronde Bladen; het Kroontje getopt byna zesbloemig ; de Bloemblaadjes fpits; de Meeldraadjes enkeld ; de Bladen Borftelig. De Reuk van Moskeljaat of Sivet onderfcheidt deeze Soort, welke in Languedok en Provence, als ook in Spanje, op lugtigeBerg- vel- (16) Allium Caule fiibrererffolio L'mbellifero, Pedunc. exteriotibus brevioribus &c. H. Ups. 28. All. f. Moly latifol» Capite fphajrico, Fl. purpureo. rudb. Elys. ii. p, 160. f. 20. Moly atro - purpureum. piid. f. 13. (17) Allium Caule teretifol. Umbellifero, Umbella faftigiata fublêxflora , Perslis acutis Sec. Gouan Monsp. 167. All. Fol. teretibus gaal. Flor. Umbellatis. hall. Opuse. 3«7. AU. N. 17. Moly Moschatum Capillaceo folio. C. B Pm. 76. Prodr. p. 23. T. 18. RUDB. Elys. II. p, 166. £ 14.  OF EoLHANTl N. 203 velden voorkomt. C aspar Ba oh inus hadt het eenige Jaaren in zyn Tuin gekweekt en zegt, dat de Bladen Bies- of liever Haairachtig dun en kort zyn ; dc Stengel een Handbreed, zei-' den een Voet lang ; de Bloempjes vuilwit, met bruine Streepen ; vyf, zes of zeven, Kroontjeswyze geplaatst. Het heeft een Pieramidaal Zaadhuisje. Ci8) Look met een Kroondraagende Stengel en Spilronde Bladen; hangende Bloemen; Eyronde Bloemblaadjes ; de Meeldraadjes langer dan die. Als een Verfcheidenheid van de voorgaande fchynt deeze door fommigen aangemerkt te worden. Zy groeit zo wel in Provence als omftreeks Montpellier, alwaar de HeerGorAiï zevoorftelt als een verfchillende Soort, die byzonder uitmunt door haare fraaije geele Bloempjes. Clusiüs heeftze ook in Hongarie gevonden. (19.) Look met een Kroondraagende Stengel en (18) Allium Caule teretifolio Umbellifero , Flot. penduüs' &c. Gouan Monsp, p. i«8. Allium Fol. teretibus Vagina bicorni Umbella latei pendula. Hall. Opusc. §85. All. N. 34. Allium Juncifolium bicorne luteum. Rudb. Elys. ii. p. IS7. f. 6. (19) Allium Caule fubteietifolio Umbellifero , Flor. pen dulis truncatis &c. HALL. Opusc. -sï6. All. N. 24. AU. Monr, ii. DEEL. xii. stuk. V. !\FDEEt» HL floOFC» TUK, XVIII. Aliiur» flavum, Geel)loeraig. XIX. Pallens. Eleeklioeraigei  204 Zesmannige Lelie- > V. Aft eel III. Ho< *DETUJk. XX. Allium ptntiiult turn. Gep'uin de. en byna Spilronde Bladen ; hangende ge* knotte bloemen en enkelde Meeldraadjes, zo lang als die zyn. De Heer Huler betrekt deeze ook tot de voorgaande , terwyl zy de Bladen, zo de Ridder aanmerkt, zevenuoekig heeft , die in de beide voorigen rond zyn. Het groeit, volgens denzelven , in Italië , Spanje, Languedok en Ooftenryk. De Bloempjes zyn Klokvormig, bleek of wit van Kleur. Het heeft de Stengel twee Voeten lang. (ao) Look met een Kroondraagende Stengel en byna Spilronde Éladen ; uitgespreide Haairachtige Bloemteelt jes ; Elsvormige Meeldraadjes en een zeer lange Bloe mfcheede. De Groeiplaats van deeze wordt in Siberië, Ooftenryk, Italië en de Levant, gefield door den Heer Linnjeus, die aanmerkt, dat Gehard dezelve met de voorgaande famenvoegr. Dus valt zy dan ook in Provence. De Bloemen , die paarfch van Kleur zyn en aan lange Draadjes hangen , maaken deeze zeldzaam. S e g u i e a zegt, dat dezelven driekantig zyn; Mont. bicorne Flore obfbletiore. C. B. Pin. 7J. Gethioides fyly. Column. Ecpbr, ll, p. «. t. 7. f. z. (zo) Allium Caule fubteretifolio Umbellifero , Padune. CapillatibBS effufis &c. Allium Fol. teretibus ' aginü bicorni &c. hall. Ooaie. 384. All. N. is. Allium Mont. bh «ine, Floribus tiiquetris Sic, Seg. Veren, II. p. 7o»  OF B O l Fl J 8 T ï H. .205 zyn, Hall er, dat de Vrugt een Prisma is, met zes ronde uitpuilende Streepen. (21) Look met een Boldraagende Stengel en Spilronde Bladen, met driepuntige Meeldraadjes, Deeze Smalbladige Wilde Look , die men ook Honds-Look noemt, groeit niet alleen overvlocdig in Duitichland, inzonderheid omftreeks Gottingen, maar komt ook op verfcheide plaatfcn in onze Nederlanden voor. Men vindt ze jn de Velden buiten Harderwyk , Zwol, Alkmaar j aan 't einde van den grooten Hout te Haarlem, op den Weg naar Heemftede; als ook in Vriesland aan Wallen en in Bosfcheo. Op drooge Velden in Engeland en Schotland is zy niet ongemeen. Ook heeft men ze in de Zuidelyke deelen van Europa waargenomen. De Wortel beftaat uit veele Bolletjes van verfchillende grootte , met de platte zyden aan elkander gevoegd : zo dat zy te famen éénen Bol uitmaaken , zynde wit van Kleur. De Stengel heeft twee Voeten hoogte; de Blaft!) allium Caule teretifolio BulMfero, Staminibus tricuspidatis. gort. Bèlg. 9S- Gouan Monsp. 168. Allium 5tamin- alterne trifidis «cc. hall. Opuse. 3 38. AU. N. 4. All fylv. Campeftie purpuraseens. C. B. Pit, 74. All Camp. Juncifolmm. ld. Ibid. Pottum fylveftre Vinearum. ld. 7a. & ,;emin> Capite lbid. Allium fylveftre tenuifoliutn, dod. Ptmpt. «8 5. lob. Ie. is«« U» DEEL, XII. STUK. V. dïDlRti im HOOFD" ITUS. XXI. Allium Vineale. WVngaaids.  soö Zesmannige l ï i i è- V, Afdeel, - III. Hoofdstuk. xxii. Allium Oltraceum. Moeskruidige, Bladen zyn een Voet lang. Het Hoofdje be» ftaat uit een of twee en meer vergaaringen van Bolletjes , welke dikwils beginnen uit te fchieten, zo dat zy zig als gehaaird vertooaeo. Daar tusfchen komen Steeltjes voort, met kleine Bloempjes, die beurtlings enkelde en driepuntige Meeldraadjes hebben , gelyk in veele andere Soorten van dit Gelagt. Deeze Look is zeer haatelyk, : want onder de Rogge of Tarwe op de Akkers veel groeijende, geeft zy d.iar aan een kwaaden Reuk of Stank, en befmet , op de zelfde manier , den Melk der Runderen en fomtyds derzei ver Vleefcb. Evenwel vindt men den lekkeren Smaak der Leipziger Leeurikken daar aan toegefchreeven. Zy ftinkc meer dan de Tamme Look. ("2a) Look met een Boldraagende Stengel; Bladen, die ruuw, half Spilrortd van onderen gejleufd ^zyn en enkelde Meeldraadjes. Op veele plaatfen van Duitfchland en Switzerland komt deeze tusfchen 'c Koorn en zeer dikwils in de Wyngaarden voor, in Languedok en (iz) Allium Caule teretifolio Bulbifero , Fol. fcabris femi-teretibus &c. Gouan JUmsp, 168. Hall, Opusc. 387. AU. N. 25. Tab. I. f. 2, 3. Cepa Capiculo Uulsofo pro.' iifero. Fl. Sue:. H. N. tt*. porrun Radice folida , Caule erefto, Capitulo Bulbifero. R. Lugdi. 40. Allium Mont. üicorne Flore esalbido. C, B. Pin, 75,  OF BotrtANTÏKi 207 en Provence op de Velden. Dus rekent Halleb, dat dezelve in Europa zelden de paaien te buiten gaat van die Landftreeken» daar men Wyn teelt. Hierom zou de naam van Wyngaards-Look misfchien gepaster zyn op deeze Soort , welke ik niet vind te groeijen in de Tuinen of onder 't Moeskruid. In Sweeden zelfs merkt Libn^cs aan , dat zy voortkomt op braak leggende Akkers , Bergvelden, in Hop-Plantagiën en Bosfchen, overvloedig in de Landen by Scanora in Schoonen. Volgens den Heer Haller, die ze afbeeldt , heeft het Gewas een Kegel vormigen Wortel als een Tulpen - Bol , en fchiet een Stengel van één of twee Ellen hoogte, met Bladen byna over 't geheel bezet , die een half Voet lang zyn, een Linie breed, rond cn Pypachtig hol. De Bloemfcheede maakt twee lange ongelyke Hoorens. Daar binnen is een rond Hoofdje begreepen, van Bolletjes, waar tusfchen Steeltjes uitkomen, fommigen ook Bol- andere Bloemdraagende, fomtyds vrugtbaar , fomtyds niet. De Bloemen zyn Klokvormig, eenigszins paarfchachtig, met enkelde Meeldraadjes en een uitfteekende Styl. Het Zaadhuisje is Prismatiek , met zes Ribben en Sleuven. De Bolletjes hebben een zagten Reuk van Prey. II, DEEL. XII. STOK, Z>. Met V. ArrEEL III. Hoon> iTUK.  t>o8 2ESMANNIGÈ L E t i V. Afdeel, III. Hoofdstuk.xxm. Allium yiutans. Knikkende. xvx. Ascalonisum, Chalotte. i D. Met Wortelbladen en een naakte Stengel. (23) Look met een naakte tweefnydige Stengel, Liniaale platte Bladen en driepuntige Meeldraadjes. In Siberië groeit déeze volgens den Heet Smelin , zo veranderlyk in geftaltc, dat nenze dikwils niet kan onderfcheiden. Uir. sen witte langwerpige Wortel bol fchiet zy een Stengel van een Elle hoog, die platachtig is en geftreept. Een korte Scheede, op den top , bevat een Hoofdje van veele lang gefteelde, witte of paarfchachtige Bloempjes , met holle Blaadjes en uit fteekende Meeldraadjes, in 't midden een driekantig Vrugtbeginzel. Voor 't bloeijen knikt de Stengel. (24) Look met een naakte Spilronde Stengel, Elsvormige Bladen, een Klootrond Kroontje en driepuntige Meeldraadjes. In Püleftina fielt Has selquist de Groeiplaats van deeze, wier Bolletjes men gemeen- lyk, (23) Allium Caule nudo anciplti, Foliis Linearibus planis 5cc. H. Ups. so. hall. Opusc. 347. All. N. 6. Porrum ScS50 nudoancipiti &c. Gmel. Siier. i. p. 5j- t. ti. (24) Allium Scapo nudo tereti , Foliis Subulatij &c. ïort Belg. 95. Gouan Mensp. isg. cepa Fol. Subulatis /. Cliff. 16. Ups. 79. Cepa Ascalonica. MORrs. Hifi. II. 3. 38 j. S. 4. t. 14. f. 3. Cepa fieiilis. c. B. Fin, 72. Hall, Opusc. p, 365.  Ö F BotfiiNTEftk ïyk, by ons Chalotten noemt. De Franfchenaamis eigentlyk Echalottes. By Montpcllièr groei- * jen zy , zegt Gouan, met de Moeskruiden,; De gedaante is byna als die van 't Bieslook j zegt Linn^us, en merkt aan, dat de Stengel een 'Span is en 'langer, met een Vliezige Scheede , en een rond Kroontje , van kleiner Bloemen, de Blaadjes opftaande , blaauw; de Meeldraadjes met geele Knopjes. (25) Look met een naakte tweefnydige Stengel, Liniaale van onderen verhe'venrondet gladde Bladen; een rondachtig Kroontje en Elsvormige Meeldraadjes.j Zo wel in Siberië a's óp Sicilië, in Duitfchland en Switzeflahd, zou deeze huis vesten, die daar van den bynaam heeft, dat de Wortel , welke in de jongheid uit veele digt famengèvoegde, Tchraale Schubbige Bolletjes beftaat, in de oudë Plant zig zydelings uitrekt, Hou'tig wordt en dwars legt, öntelbaare Vezeltjes afgeevende. De Bladen, uit den Wortel voort- ko- ^25) JUium Scapo nudo ancipifi , Fol. Linearibus &e.' Ji. Ups. 70. All. Fol. Linear. R. Lugdb. 39. AU. Rad*' fênestente Lignofa trsnsvérfa. Hall. llelv. Enuta, 297 lathort, tt. 109. OTtsc. ?7o. All. N. 19. Al! Moit. FoJ. Narcis!! msjus. C S. Pin. 7%. All. Scapo anopui teretiusculo, Fol. Enfifotmibus. GMB.l. Sik i. p. 53. T« 31. f. , O ïï. BZïl. xii. Stuk. ti LFDEEL3 til, ÏOOKÖ" rus», * xiv: • r°r.esc9ns. Veroudert* le.  210 ZEsmannicé Lelie- V. AfDBEL. III HOOFD' STUK. XXXVIII. Allium tiorttm. Ruikende. XXVI. Nigrum, Zwaite. tomende , zyn een Handbreed, de Stenge! sen Voet lang ; de Bloemen Kroontjeswyze vergaard ea groot, paarfch van Kleur, zo wel als de Vrugt, die uit drie Eyronde ftompe Rolletjes is faméngefteld , bevattende zwarte hoekige Zaaden. De Plant heeft een Lookachtigen Reuk. (38) Look met een naakte rondachtige Stengel en Liniacele gejleufde Bladen, die van onderen hoekig zyn ; het Kroontje ge' topt. In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze, volgens den Ridder,voor, wier Bladen aan den voet famengeknoopt zyn tot een geftamd Bondeltje. De Stengel is een Voet hoog, regtopftaande , rond : de Bloemfcheede kort, met Vliesjes tusfchen alle de Bloemfteeltjes, die langer zyn dan de Bloemen, welke een witte Kleur hebben en een aangenaamen Reuk. (26) Look met een naakte ronde Stengel , Li. (31) Allium Scapo nudo tecetiusculo, Fol. Linearibus CaBïliculatis fubtus angulatis; Umbella faftigiata. Mant. 62. (*6) Allium Scapo nudo tetetl, Fol. Linearibus, Umbella hemisphxnca &c. Allium Mont. bicotne latifolium , Flote magno dilute purpurascente. Rode. Elys, II. p. is», f. »J.  OF BotPLiSTEHt 2,H Liniaale Bladen, een half Klootrond Kroontje, de Bloemblaadjes opftaande, de Scheede gefpitst en tweedeelig. Te Algiers en ia Provence vindt men dee2e, die Bladen als der Narc;sfen heefr, een Duim breed. Zy gelykt naar de Veroudende, doch is tweemaal en heeft de Bloemen viermaal zo groot. De Bloemblaadjes zyn lang. werpig Eyrond, langer dan de Lancetvormige Meeldraadjes. De Bioemfcheedc is Eyrond gefpitst, naauwlyks tot den voet in twee °elyke deelen gefpleeten. f27) Look met een naakte tweefnydige Stengel en Liniaale gefleufde Bladen, die; van onderen eenigermaate hoekig zyn; het* Kroontje getopt. Volgens den Heer Hall er zou deeze Soort naauwlyks van de Veroudende te onderfcheiden zyn. Linh*ds bekent zelf, dat de Bladen dikwils van onderen naauwlyks eenige hoekigheid hebben. Gouan zegt. dat zy op (17) Allium Scapo nudo ancipiti, Fol. Linearibus cana. Keulatis ace. ff. Dj,,. 79. Gouan Mon,?. 1H. A„. pe_ tnam Umbellifemm. J. B. Hifi. II. p. stAm XUmm Mom> Narcisfi folio minus. C. B. Pm ,r o . , . „ „ 7s- CePa ScaP° nudo fiibangulato erefto Sec. Gmel, Sit. 1. p, j8 T 1+ f 2 Os h. oeïi^ xii, SïVE, V. AifDEELi HL H OEOSTUK, xxvir. illium aa-; ulefum. loekige.  sia Zesmanniqe Lelie- V. Afdeel. IK. Hoofdstuk. xxvni. Allium Ci naitnfe. Kanadafche. op Rotfen by Montpellier groeije. Onze Rietder fielt de Groeiplaats op vogtige plaatfen in Duitfchland en Siberië* Dit getuigt Gmel i n van de zyne , welke hy noemt, Ui jen met een naakte, eenigermaate hoekige, gevulde Stengel , Liniaale Bladen , die van onderen hoek'g zyn , de Meeldraadjes korter dan de Bloem. Overvloedig groeide deeze op vogtige Moerasüge plaatfen der Velden , van de Oby tot de Jaik toe , en ftrekte aan fomrpige' Tartaaren tot Spyze. De Bol was gemeenlyk wit , doch fomtyds cok Violet, en dan hadt de Plant een grooter fraaijer aanzien. (2ii) Look met een naakte ronde Stengel, Liniaale Bladen en een Boldraagend Hoofdje, Van deeze meldt Kalm, dat .dezelve, toen hy zig in Noord - Amerika bevondt, byna op alle met Zand vermengde Akkers groeide, wordende Landlook geheten van de Sweeden. De Engelfchen noemden ze Garlick. Zy geleek veel naar de Europifche Wilde Look, en was zeer fterk van Smaak , zodanig dat men op de Landen, daar zy veel groeide, naauwlyks Rundvee kon weiden. Somtyds kwam te Philadelphia Boter op de Weekelykfe Markten, die deswe» (ia) Allium Scapo nudo tereti, Fol. Linearibus, Capltulo Bulbifero. KALM W«. III. p. 79- Allium Bulbiferum Virginianum. BOEKH. L'ugdc. II. p. 14S. Allium Arvenlë odore gtavi, Capitulis bulbofis rubentibus, GpoN, firg, «7 , jo.  OF BoLFLANTSN. 21; wegen niet gebruikbaar was. Ook fmaakte zelfs bet Vleefch , dat in de Herfst gefkgt werdt, naar die Look , fomtyds geweldig. Hier uit blykt, dat zy niet alleen in Kanada groeije. (29) Look met een naakte driekantige Stengel , Laneetvormige gefteelde Bladen en een getopt Kroontje. Deeze Soort groeit niet alleen in de Zui' delyke , maar ook in de Noordelyke deeler van Europa. Door geheel Siberië is zy gemeen , wordende de Bladen , in 't Voorjaar . van de Rusfen en Tartaaren dikwils in Moes gekookt en met Vleefch gegeten. In ons Nederland komt zy ook op verfcheide plaacfen. daar de Grond Zandig is, gelyk by Haarlem, Utrecht en in Vriesland, voor. Men noemtze Das-Look; welke naam misfehien, zo wel ah de Latynfche bynaam Urjimim, afkomftig map zyn van den afgryzelyken Stank, waar in dit Kruid f29) Allium Scapo nudo triquetro , Fol Lanceolatis petiolatis &c. Sy/l Nat. Veg. XIII. All. Scapo nudo femicylindrico &c. goet. Belg. 94. GOUAN Monsp. 169. All. Fol. Lanceol. Fl. Suec. zó} , 277. All. Fol. Rad. petiolatis, Flor. umbellatis. r. Lugdb. 39. HALL. Opusc. 379, All. n. 21. Gmel. Sib. I. p, 49, All. fylvellie latifolium, C. B, Pin. 74. Aiiium Urlinum. CAm. Epit. 330. LOB» Is. 159. DOD. Fempt. p. 6§3. 03 21. Deel. xii, stuk. v; Afdeel; III. Hoofdstuk. XXIX. Allium Urftnum. Das-Look.  2H Zesmannice Lelie- V. IAfdeei III. Hoort» STUK. 'jUBumtt Driekantige. Kruid de andere Soorten van Look overtreft (*). De Franfchen noemen bet Auls ifOurs, de Engelfchen Ram/ons, de Du'tfchers geeven 'er den naam van Beer- of Honds - Kntflook aan. De Stengel is driekantig , een Voet lang en gebladerd, zo de Heer Hall er aantekent, hebbende lange Grasachtige Bladen, byna een Duim breed; doch de Wortelbladen zyn breeder, Lancetvormig en hebben lange Steelen, By alle Kruidkundige Autheuren , byna, worde het derhalve Wilde breeabladige Look getyteld. Het Kroontje beitaat doorgaans uit weinige Bloemen, die wit zyn , met lange Blaadjes en dunne Meeldraadjes. Het brengt ronde, zwarte, rimpelige Zaaden voert. Op verfcheide plaatfen wordt van deeze Look als een Geneesmiddel gebruik gemaakt. Op de Wester - Eilanden van Groot Brittannie, neemt men het Afkookzel inwendig tegen 't Graveel; in de Ooftelyke dee'en van Siberië tegen het Blaauwfchuit. In Switzerland, daar dit Onkruid maar al te gemeen is , wordt 'er dikwils de Smaak van Melk , Boter en Kaas, door bedorven. (30) Look met een naakte Stengel, die zowel als (*) Daar is , immers , een gemeen Spreekwoord : Hy fiir.hj ab een Beer. (10) Allium Scapo nudo &c. Fol. tiicjiietiis Stamia, limpli. 4i-  'OF BOLUANTE». 2IJ als de Bladen , driekantig is, en enkelde Meeldraadjes. In Spanje is de Groeiplaats van deeze, die Bladen als van het driekantig Lifch onzer Slooten heeft , en eene driekantige Stengel, welke kcrter is, met eene Lancetvormige Bloemfcheede, een Kroontje bevattende van witte Bloempjes, met de Meeldraadjes en Stamper kort; de Meelknopjes geel en den Stempel fpits. (31) Look met een naakte Stengel, die om laag Buikig is, langer dan de Spilronde Bladen. Dit Gewas, waar vanmendenatuurlykeGroeiplaats niet weet , is de gewocne Uijen of Ajuin, die door geheel Europa, alsook in de Oofterfche Landen , in de Tuinen of op Akkers geteeld wordt. Men noemtze in *t Engelfch Onyon, in 't Franfch Oignon of Cibouilles, in Lan-, cisGmts. Sp. TUnt. i63o. AU. Caule triangulo. Tournf. lr.fi. 385. B.. Lugdb. 39. AU. rratenfe, Folio Gtamineo. rudb. Elys. II. p. 15 9- f. 16. Moly pacvum Caule tnangulo. C. B. Pin. 7 5. /3i) Allium Scapo nndo, inferne Ventricofo , longtore roliis teretibus. M*U Med. 166. GORT. Belg. 94. GOUAN Monsp. 169. R. Lugdb. 40. Allium Stam. alteme trifid.s &c, HALL. Opusc. 356. All. i*. Cepa vulgaris. C. B. Pm. JU Cepa rotunda. DOD. Pempt. 6%j. Cepa. LOB. h. is». O 4 II. DEEL. Xlt. SïüJE, V. iFDEELj III. 30OFDituk, xxxr. Allium Cep*. Uijea.  v. [Afdeel. Hl. Hoofd» iicT / eS m A n N i g E L e l i jj- Languedok ÓVÏ** in 'c Hoogduitfch ZfMZe, in 'c Italiaanfch Cipola-. welke benaamingen meestendeels afftammen van 't Latynfche woord Cepa of Cepe , dat ook we! Ccepa gefpeld wordt. Misfchicn is hetzelve van 't Griekfche woord , dat een Tuin betekent, afkomftig. By de Friezen wordenze Cipels geheten. De manier van groeijing is iedereen bekend , en wordt door de bepaaling genoegzaam aangewezen. Zy heeft nog dit byzonders, dat het Hoofdje van de Stengel, die anders vry dik en ftevig fehynt, in 't Zaad fchietende zo zwaar wordt , dat de Stengel het dikwils niet kan draagen en omver valt, knikt of breekt. Voorts, komt de Bolwortel inzonderheid in aenmerking, die tegen de natuur der Looken geen zyd.bolletjes of Jongen uitgeeft. Hierom is de Plant in 't Latyn Unie genoemd geweest: waar van, de Franfchc en Engelfehe naamen , voorgemeld. Dezelve is ook van eene geheel ande-. ye figuur, Knolrond naamelyk, en , bywylen, ontzaglyk groot. Ik heb ze gezien cn gehad , die ik naauwlyks b.'fpannen kon. In zwaare vette Gronden, gelyk hier te Langedyk ofby Enkhuizen , teelt men fomtyds de platbolüge van die, grootte , welke van buiten rosachtig is: de roode valt kleiner zo wel als de langbollige; doch men heeft ook een witte platbolüge , die fcherper is van reuk en fmaak, dan de gewcone rosachtige. In tegendeel is 'er een langbollige witte Spaanfche Uijen, die zo weinig  OF BOIPUNTB». UT? Big fcherpte heefc, dat menze byna raauw, als een Appel, kan eecen; doch deeze maakt een byzon •' dere Soort uit, gelyk wy zullen zien. ■ De Dijen komt meer onder de Spyzen, dan1 onder de Geneesmiddelen, in aanmerking Raauwis zy gewoonlyk zo fcherp , dat menze niet ichillen en fnyden kan, zonder traanfende Oogen. Waar dit van daan kome is duitter; terwy! fcherper dingen , gelyk de Peper , ja 'e Euphorbium, geftampe wordende, dit niet doen. De fyne deelen moeten hier van een anderen aart zyn , zelfs dan in de Knoflook. De üijen geeft,door Destillatie, veel vlug Alkalyn Zout en zeven agcfte parten Water. Door 't kooken vervliegt al die fcherpheid en de uitgeperlte Wortel levert een aangenaamen Kost. Raauw, zelfs,gebruikt men de kleine witte üijentjes of Ajuin, met Smaak en nuttigheid, tot de Salade, wier koelheid zy eenigermaate verhelpen en de Maag verfterken. Men weet , hoe de Franfchen byzonder gefteld zyn op de üijen, ia alle hunne Pottagiën. Dit wordt by andere Natiën ook dikwils nagevolgd. Sommigen eetenze raauw tot Brood , gelyk by ons, de Botei en Kaas gebruikt wordt. Van ouds heeft men, aan 't üijen-Sap, de kragten van Steenbreeking toegefchreeven. Gekneusd en met een weinig Zouts , Azyn of Brandewyn opgelegd , zyn zy dienftig tegen Brandingen of ook tot het doen aanrypen van Gezwellen, inzonderheid om het kwaad uit te trekken,'naar men O s wil, 11, DEEL, JU» STUK. V. 1:1. rïoOFD-'  sis Zesmannige Lelie- v; Afdeel III. Hoofdstuk. wil, wanneer 'er iets Venynigs fchuilt. Gebraden acht menze voor Borst en Longe-Ziekten, alsook voor Engborftigen dienftig. Ge* kookt laxeeren zy engeeven een Stinkende Reuk aan 't Water d«it men loost. ,, Dat de gewoone Uijen ééne zy der Soor„ ten van Lookachtige Kruiuen, over wier ge„ mis de Iiraëlieten in de Woeftyn zo peweldig „ treurden (*)bewyst, (zegt Hasselqoist ,) „ het overvloedig gebruik en de uitneemendheid s, derzelven in Egypte. Die ze aldaar ooit ge,} geten heeft , zal bekennen moeten, dat ze 3, nergens op den Aardkloot beter valle. Zy is ,, niet fcherp 'noch hard, maar zoet en zagt, wordende hedendaags, in vieren gefneeden s „ gebraden gegeten , met' ft uk jes gebraden „ Vleefch daar by ; 't welk de Turken in E- gypte Kebab noemen , zynde by hun een zo 5, fmaakelyk Geregt, dat ik ze heb hooren „ wenfchen hetzelve ook in 't Paradys te zul3, len mogen genieten. Een dikke Bry van grof j, gefneeden Uijens wordt 'er ook zeer dikwils gekookt, zynde een der beste Spyzen, wel- ken ik ooit gegeten heb. De Knoflook kome 3i ook wel in de bereiding der Spyzen, maar „ die wordt 'er uit de Eilanden van den Ar« „ chi- (*) Wy gedenken der Visfchen, die wy in Egypten om »iet aren» der Comcommeren ende der Pompoenen, ende des Looks, ende der Ajuinen, ende des Knoplooks. Exid. xi. vs. s- Oe Vulgat* heeft, Perriaue et Cep*. & Ailia% Tooi de diie laatüen.  öï BOLPLANTEN. 515 „ chipel gebragt. Derhalve is 't niet te den* „ ken , dat de Israëlieten die bedoeld hebben.1 ,, Maar Prey , by de Arabieren Karrat ge- ] „ genaamd, teelt men 'er genoegzaam, en de-s „ zelve is in de Wintermaanden eene Lekker„ ny, niet alleen voor gegoede Luiden , die „ ze met gebraden Vleefch , als Toeipyze, maar ook voor 't Gemeen , dat dezelve „ raauw met Brood , ongemeen fmaakelyk nut- « «gf (t;. (32) Look met een makte byna Rolronde Stengel, Lancetvormige ongefteelde Bladen en een getopt Kroontje. ; Deeze wordt breedbladig Moly der Kruidkundigen , met geele Bloemen en den Reuk van Look, door J. Bauhinus geheten. Clus tus hadt, in de aanvang der voorgaande Eeuw, de Bollen van de Pyreneen bekomen. Linnjeus past 'er den bynaam van Moly op toe; als ware het dat Kruid, '£ welk Di- (T) HASSELQ; Rctee r.acb Paleflina. pag. ,fiï. (at) Allium Scapo nudo fubcylindrico &c, H. Ups. 76. AU. FoL Rad. fesftlibus Lanceolatis, Hall, Opusc. 385. All. N. 23. r. Lugib. 3S. Moly Iatifol. luteum Odorc Allii. C B. Pin. 75. Moly flaro Flore SvvEBT Flor. i, T, 60. f. 2, Moly nnntanum latif. flavo flore. Clus App, Moly luteum Iatifol. Botanicarum AiUi.odore. J. e. tli/l. 11 p. $62. ii. Deel. xii. stuk. V. LFDEEL» III. loOFD* rUK. XXXIt. Allium Moly. GeelbloC' nige.  220 Zesmannxge L e l i 2» V, Afdeel. III. Hoofd» stuk. * Zie bladz. m ; xmv. Allium Fis. tulo/um. Ajuin. DioscoRiDRsmet dien naam bedoeld heeft.* Hy ftelt de Groeiplaats in Hongarie, in 't Veroneefche by Montpellier en op de Pyreneen^ De Heer Gouan, nogthans, maakt geen gewag van deeze Soort. Zy heeft, volgens Halles, den Bol rond en enkeld, maar dubbeld volgens Clüsius, die ze by den Wortel van Standelkruid vergelykt. üe Stengel is een Voet lang. De Bladen zyn als die van Lifch. Uit een kort Scheede je, dat fpits is, komt een Kroontje van dertig Bloemen voort, geel van Kleur, byna een Duim breed;, en derhalve van de grootfien in dit Gellagt. De Meeldraadjes zyn enkeld: de Vrugt is driehoekig, pieramidaal. (34) Look met een naakte Stengel, niet langer dan de Bladen , die Spilrond en Buikig zyn. Deeze bepaaling onderfcheidt de zogenaamde Lange Spaanfche Uijen of Ajuin» voorgemeld, van de gewoone Uijen, welke de Stengel veel langer dan de Bladen heeft. Men noemt deselve, die ook in de Moeshoven geteeld wordt, by ons St.Jans Look, in 't Franfch Ciboules, in (34) Allium scapo nudo adïquante Folïa, teretia Venrri:&fa. gouan Monsp. IS9. gort, Belg. 94. Hall. Opusc, 3«o. All. N. 13. ff. Cliff. 136. r. Lusdb. 40. Cepa oblonT ga, C. li. Pin. 71, dod. Pempt, 687.Lob. Je.ïso.  "0 F B O ï F I i B T E »i 2Üt ïn 't Enselfch St. Omers Onyons. De Stengel is maar een Voet hoog, het Bloemhoofd watAl kleineren de Meeldraadjes zyn enkeld; doch3, ia Reuk en hoedanigheden komt deeze nage-->t noeg met de gewoone Uijen overeen. Alleenlyk moet men aanmerken, dat zy veel minder fcherpte heeft, als gezegd is. Misfchien is van dien aart de zoete Ajuin, welke meü in de Levant teelt, en waar op de Turken zeer verilingerd zyn; hoewel men daar cok dc gewoone platbollige Uijens heeft, zó Rauwolf1 aantekent. Deeze worden 'er Bas/al genoemd. Men teelt in de Tuinen van Egypte ook Prey en Knoflook , volgens Forskaohl, die by Kairo een byzondere Soort aantrof, welke hy noemt Look der Wüdernisfen. Deeze hadt ronde Stengbladen , Elsvormige Meeldraadjes en een Zaaddraagend Kroontje. Zy was niet groot £*> (35) Look met een makte Stengel, niet langer dan de Bladen, die rond Elsvormig Draadachtig zyn, t De (*) Allium Oefertomm. Fier. ASgypt. Arob. p. yz. (3J) Allium Scapo nudo adxquante Folia teretia Subulïto-Filiformia, H. Ups, 78. gort. Belg, s$. gouan Monsp: IS9. H, Cliff uö. &• Lutib. 40. N. j. All. Stam. fimpl. Sec. HALL. Opusc. 361.. All. N. 14 Cepa Scap's Foliisque Subulatis 8cc. Fl. Suec, 2S4 , a8z. Cepa feftilis Juncifolis pg- 11 Deel» XII» Stok» V. III» )ÓFD- us» XXXV. Allium Scb&no- ra/urn. Bieslook.  V. 'Afdek III. Hoofd • STUK. «22 -Zesmannige Lelie- De vermaarde T o o r n e f o r t , die de ü{. * jens, in een byzonder Gellagt, door de Pyp." achtige Bladen van de Look afzonderde, moest daar ook het Bieslook t'ftuis brengen, 't welk anderszins veel meer naar de Knoflook gelykt. De Franfchen noemen het dikwils ook Ciboule, zegt Gouan, de Engelfchen, volgens Kay, Cives of Clnves. Veelen hebbenze, met B auhinus, onder dé Prey geteld en Biesbladige Sny-Prey geheten of ook Wilde i want zy komt wild voor in veele deelen van Europa. Gesnerus vondtze op Rotfen, by Lauffenburg, aan de Oevers van den Ryn; Haleer doorgaans in 't Alpifch Gebergte. Zelfs is zy, zegt zyn Ed., aldaar in fommige Weiden zo gemeen , dat 'er de Smaak van het Zuivel door bedorven wordt: weshalve hy ze voor een Plant der Alpen houdt. Men vindrze op de drooge Kalk-Rotfen van Oe'and en Gothland , en elders aan de Kust van Sweeden, overvloedig. Het gemeene Bieslook, dat men in de Tuinen teelt , heeft van een Handbreed tot een Voet hoogte. De Bladen verfchillen van de Sten- ferennii. tourmï. Injt. jsj. Pormm feet;vum juncifolium. c. b. Pin. 72. Schamoprafum. Dod. Pempt. 6%9. lob Ic. IS4. Portum Junceum. Munting Sec. Cep» Scapis Foliïsq. teretibus , Capitulis pyra^nidatis. Gmel. Sih. i. p. jj>, T. ij. f. 1. Cepa paluftris altisfima. buxb. Cer.U IV. p. ï7« ï. 45. gort, Ingr. 49.  of Bolplanten» 2.23 Stengeltjes niet, die ronde Hoofdjes, van bleek paarfche Bloempjes hebben , in een kort wit Bloemfcheedje. Het Zaadhuisje, dat Kegelrond , ftomp en driekleppig is, bevat zwarte hoekige Zaaden. De Wortel-Bolletjes, die famengedrukt, lang en Ovaalachtig zyn, laaten zig fplyten en hebben, zo wel als 't Kruid a een fterken Lookreuk. Men gebruikt het één , zo wel als 't andere, op verfcheide manieren in het Moes en tot Toefpyze» of ook in de Sausfen, naar den Smaak des Lands. Het wordt dikwils, alleenlyk om Appetyt te verwekken, van fommigen voor den Eeten gekaauwd. De Kuikentjes der Kalkoenen wordt het ook fyi gefneeden, onder 't Aas gegeven. Het is zo wel een overbly vend Kruid, al de andere Soorten van Look, kunnende, daa zy eens geplant is, verfcheide Jaaren gefnee den worden , en het Loof groeit weder a-:n Dit heeft 'er den naam van Sny - Parey o Sny - Ajuin aan doen geeven; want de gewoo ne Uijen lydt die affhyding, zonder nadeel niet. Ook zou de tamme Bieslook eenigszin fchynen te verfchillen van de Wilde, die me de punten der Blaadjes niet zodanig omge kromd te voorfchyn komt; maar dit verfchi is klein. Zelfs behoort hier, zo de Heer Hal leb. met den Ridder oordeelt, de Ajuin me ronde Stengels en Bladen en pieramiedaale Hoofdjes van den Heer Gmelin, welkt door geheel Rusland en Siberië gemeen is, maa; II. DlU. XII, StüB, V. (Vfdeel.' IJl. eïoofd-j stuk. I  2*4 Zesmahnige Lelie- V. Afdeel. IJL Hoofdstuk. maar fomtyds zo groot voorkomt, dat Buxbaüm dezelve allerhoogfte Moeras-Ajuii getyteld heeft. De hoogte verfchilt, zo Gmelin aantekent, van een Span tot een Elle (*), De Bladen zyn wat langer dan de Stengel, die dikwils aan den voet een violette Kleur heeft. De Bloemen zyn of bleeker of donkerer paarfch of wit, en hebben de punten der Blaadjes uitgebreid ; 't welk rr.en naauwlyks in andere Soorten aantreft. Ook geeft dit een Klokvormige figuur aan dezehen, die genoegzaam byzonder eigen is aan deeze Soort: terwyl de Bloemblaadjes doorgaans van elkander afgefcheiden zyn in de overigen, of Knops. wyze gefloten. LinnjEüs, evenwel, hadt bevoorens geoordeeld, dat deeze Siberifche tot de Jtyifche iunbladige Ajuin van Tournefort te betrekken ware; maar het fchynt my toe, dat dezelve hedendaags niet van de gewoone onderfcheiden worde. Immers ook betrekt de Heer de Gorter dezelve tot de Bieslook, die aan de Oevers van het ronde Eiland by Petersburg overvloedig voorkwam, gemeenlyk een half Elle hoog, ( ) Look (*) Hy heeft hier , magnitudine aimodunt variat , niairum inter iodrtntalent, ftsquicubitaltm et bkubitalem : 't werk daar op uitkomt; dewyt Cubitus , dat door fommigen voot een Elle genomen wordt , flegts de hngte is van de Ellepyp of weinig meet dan een half Elle, gewoone maat.  'Ö 'F ;B0 1»tiSïïS> *2J (( ) Look 'met ten naakte Spilronde Stengel , ihdlf Rolronde Bladen en Ehvofmige Meeldraadjes. Onder den bynaam van Siberifche is thans deeze hier ingevoegd, die befchreeven wordt, als de Bladen half Rolrond, eenigermaate gefleufd en geenszins hoekig hebbende (*); de •Stengels Spilrond en laoger dan de Bladen ; een getopt bloeijend Kroontje; de Bloemfcheede klein , Eyrond, rappig ; Eyronde Bloem•blaadjes, met eenftompeuithoeking, fpits,wit, aan de kiel groenachtig ; Elsvormige Meeldraadjes die korter zyn: een Afchgraauw Vrugt beginzel en enkelde Stempel. (36) Look met een naakte Spilronde holle Stengel, Draadachtig Elsvormige Bladen, en losfe Hoofdjes met weinige Bloemen. Dit is ook een Siberifch Kruid, dat eenigermaate naar de Bieslook gelykt, doch naauw lyks f ) Allium Scapo nudo tereti, Fól. femicylindricis, Stam. Subulatis. Mmt. $6*. (*) Wat dit 'er by doe begryp ik niet , dewyl het nitt tot onderfcheiding dienen kan , van deeze, van de voorgaande of volgende Soort. (if) Allium Scapo nudo tereti inani , Foliis Subulatis Fïliformibus , Capituüs laxis panciflptis. Gmel. Sip, I. pi *i. T, IS. f. *, 3- P SJ. DSM» XII. SïUK. V. III. HOOFDSTUK.Allium Si\iricum.Siberifche. xxxvr. Ttnuisff mum. Allerfyn» fle.  s.ns ZisMiHiiiflï Lelie- v. Afdeel. III. Hoofdstuk. lyks den Smaak of Reuk van Look of Uijen beeft. Waarom aan hetzelve juist een bolle of ledige Stengel toegefchreeven worde, daar de voorgaande Soorten die eok hol hebben en de Bladen hier tevens hol zyn , even als in de voorigen : is my duider. Immers dat dient tot de Soortelyke onderscheiding niet, en baart zelfs verwarring. Doch L i n n m v s heeft deeze bepaaling woordelyk van Gmelin ontleend, die aanmerkt, dat het van de Veldmuizen of Rotten gegeten, en tot Wintervoorraad verzameld worde. Zie hier, hoe hy het befchryve. Een zeer dun Jbleek Violet Wortelbolletje, dat met losfe Schillen is bekleed, geeft onder dikke lange Vezelen , en boven holle buikige Bladen uit, het Stengeltje met hunne Scheeden een end wegs byna omvattende , en omtrent zo lang als 't zelve. Het is groen , van een Handbreed tot een Span hoog en zeer dun. Uit eene éénbladige puntige Scheede komen van zes tot agc Bloemen, op Steeltjes van onge vaar een half Duim, byna knikkende, bleekrood en Knopswyze bykans geflooten. Ieder Bloem beftaat uit zes dikke Blaadjes, met zes pieramiedaale Meeldraadjes, welke flaauw paarfchachtigzyn, metgêelé Meelknopjes, volgens Stellerus, die in bedenken geeft , of het ook de Portugaalfche Ajuin met i Haairachtige Bladen „ zeer klein,een paarfchachtige Bloem hebbende, van Tournef-ort zou kunnen zyn. (37)  •o f B-cx:r l j s t|.^ as? f"3?) Look met een-naakte of byna.geene Stengel, knikkende Zaadhuisjes en platte tinthaairige Bladen. . < 'i ! Zo de Look-Planten mét fraaije Bloemen den naam van Moly verdierven , gelyk Ray wil , dan behoort zekerlyk hier dit Italiaanfche Plantje, onder den bynaam van Laag Moly. Het is de allerkleinfte Soort van Look, wordende door Columna, bedenkelyk, voor st Moly van Dioscorides aangezien. Het heeft Bolletjes van grootte als Hazelnooren en Grasachtige Bladen , op 't hoogfte eer» Voet lang. Zo dra de Lugt zig , in 't vroeglte Voorjaar , ïlegts een weinig ontlaatdat in Italië dikwils in January gebeurt, komt tusfchen de Bladen een Blaasje uit dea Grond, dat van zeven tot tien aartige geriemde Bloempjes uitgeeft, van binnen wit, van buiten paarfch of groenachtig. Het Vrugtbeginzel is met zes Meeldraadjes omringd , en wordt een , Zaadhuisje, zig nederwaards krommende, van grootte als een Erwt, met zwarte hoekige Zaadjes. De ReUk is als tusfchen dien, van Kooien Look, middelflagtïg. Van dit Gellagt, hoe menigvuldig ook in . .. Soor- f37) A'.liam Scapo nudo fubnüMo, Capfults cernuis, Fol. 'planis ciliatis. Moly humile Folio Gramineo. C, 15. Pin. 75. RUDB. Elys. 11. p. 16S. f. 15. Chams - Moly an Moly Diosconïdis Col.. Ecpir. jus. T. HS, Samrnia Matati, P a H.DEEt. XII. SïUS. .Vi Afdeel* m. hoofd" stuk. xxxvii. Allium CbtsmA* Moly. Allerkleinfte»  V. Afdeel. III. hoofd' stuk. I. LiSam Witte. 11% Z e s M A N N I G S L ë l I t» Soorten, vallen maar weinigen buiten de oüdö Wereld. In Europa en Afia zynze byna allen t'huis. Eene Soort , de Toverkragtige gebynaamd, voert by één Autheur den naam van Indifche en is door den Heer Boamannus onder de Indifche Planten opgetekend. E^ne andere, die den bynaam heeft van Ruigachtige Look , plaatst zyn Ed., doch met geen zekerheid, onder de Kaapfche Planten. In NoordAmerika valt, volgens GRONovios,de Das» Look voorgemeld en d'e zeer Hinkende, welke den bynaam van Kanadafche voert. Thans gaan wy over tot een Gellagt van Bolplanten, welks aangenaame Geur wel ras dien affchuwelyken Reuk zal doen vergeeten; naamelyk L i l i o m. Lelie. Het onder fcheidt zig door een Klokvormige Bloem van zes Bladen, met eene Honigvoerende Streep overlangs: het Zaadhuisje de Klepjes met getraliede Haairtjes famengevoegd hebbende. Daar komen in voor, de volgende Soorten. (i) Lelie met vtrfpreide Bladen tn Klokvormige Bloemen , die van binnen glad zyn. Dit (O LUium lol. Ipirfis, Cotoll. Carapuwl-tis, intui gla-  o f E o Lhahtïh* aao Dit zyn de gewoone Witte Leliën; de Hemerocallis der Latynen en Grieken. Mennoemtze in 't Italiaanfch Giglio , in 't Hoogduitfch Gilgen , in 'c Engelfch Lilly, in 't Franfch Lys of Lis. De Latynfche naam Lilium is van den Griekfchen Leirion afkomfiig (*). In Paleftina als ook in Syrië groeijen zy aan de Zeekust wild , doch in Arabie worden zy op de middelfte deelen der Bergen aangekweekt. Men houdtze als een aangenaame en fierlyk< Bloemplant, door geheel Europa , gelyk by pns, in de Tuinen. De Geftalte is iedereen bekend , doch niet zo zeer de Verfcheidenheden. De gewoone hebben de Bloemen , als zy open gaan, op. waards gékeerd en deeze komen geheel wit voora bris. Syjf. Nat. XII. Gen. 40C Veg. XIII. Gen. 410. p, 26-.. Mat, Mei. 173. H. Cliff, 120. Ups. 80. K. Lugib %a. .Gnosi- Oriënt. io5N Lilium album Flore erecto vulgare. C. B. Pin. 75. Lilium candidum. Dod. Pempt. 197, 0t ' Lilium album Flor. dependentibus f. peregrinum. C. B. Pin'. 76.'y. Lilium Caule plano compresfo. Grqn. Oriënt, 10S Lilii filbi pulchri et ignoti fpecies. C. B. Pin, 76. Martagoü album , Lilium candidum Byzantinum, LOB. le. 163, WeiHmann. Kruiib Pi. N 6S5. Lett. a. (+) Dit woord Leirion heeft , wel is waar, by de Grieken ook de Narcisfen betekend en de Lelie wotdt Krinon genoemd, by Theophrastüs en alle de laateren : doch men kan , niettemin, aan dc gedagte afleiding , dawyl Lei. ritn by de Ouden ook de Lelie betekend heeft, geenszins twyfelen. Plinius verzekert , dat het Leirion van Theo. t'HRASTua het Lirium of Lilium der Latynen zy, Pa II. SIM. XII, STUK. V. Afdeel. in, Hoofd, ituk.  V. Afdeel III. Hoofdstuk. ' 23O fZïSMANNIGB L E l i S- ycor, of mee roodachtige Streepen of gevlakt» Ook zyn 'er .dubbelde witte Leliën, met grooter en kleiner j&loejn; Maar geheel byzonder zyn dje met nÊfetengéndé Bloemen , Uitheemfche Lelie of Sultan Samhach genaamd. Men nrem'tze' Zambak in de Oofterfche Landen. Dcrzdver Stengen zyn, volgens Clusius, fchraaider, me. minder en kleiner Bladen bezet , de Bloemen vallen ook kleiner * dóch zo welriekende als die der gewoone witte Leliën'. Den Wortel-Bol hebben zy fomtyds zo groot, dat men dien naauwlyks mee de beide Handen omvatten kan. Deeze komen dikwils voor met placce Stengels, welke zeer breed en hoog en zeer Bloemrjk zjn. Lobèl hadt aan zulk een Stengel van eens Mans langte , en een Handpalm breed , tweehonderd en meer, Sneeuwwitte en zoetruikende Bloemen, waargenomen.' Men verkooptze te Aleppo op de- groote Marktplaats, gelyk hier op deBloemiliarkt de witte Leliën. Van ouds, werdt de Lelie Rtos van Juno gebeten,- als uit derzelver Zog gefprooten zynde. Men c'ebtze r.iec alleen öm haare fchoonbeid, welke de pragt der Koninglyke' Gewaaden van Salomo te boven gicg,»- en om den aargenaamen Reuk4 dien Lobel Godlyk noemt; rriaar ook om de geneezende kragt. De Wort£9s, Bhdeh en Bloemen , zyn altemaal van eene verzagter.de..hoedanigheid, en dienen uitwendig zo wel ten dien einde, als tot lypmaa- king  OF BoLPLANTEJï. 231 kmg van Gezwellen, inzonderheid de Wortels. De Bloemen zet men in Olie, die daar van welriekende en tevens Balfamiek wordt. Zy zyn> zo wel als de Bladen, bitterachtig van Smaak. Lelie-Bollen, onder de Afch gebraden, zyn tot Pappen dienilig. Met het uitgeperfte Sap, in het Deeg van Brood gemengd, zou de Waterzugt genezen zyn. (2) Lelie met verfpreide Bladen en Klokvormige opftaande Bloemen , die van binnen ruuw zyn. Gemeenlyk worden deeze Roode Leliën genoemd , hoewel zy uit den paarlcben Saffraan* kleurig zyn. De Groeiplaats is in Italië, Oostenryk, Siberië, zegt Lihn^os. Waarom zyn Ed. 'er de Levant niec_byvoege, terwyl Rauwolf ze by Gerargroeijende gevonden heeft, is vreemd. Door geheel Europa, byna, houdt menze als Bloemplanten in de Tuinen, wel- (2) Lilium Fol. (parus, Coroll. cainpanulatis cre&is, intus fcabris. H. Cliff. 120. Ups. 80. R. Lugdb. 31. Gmel. Sib. I. p, 41. GnoN. Oriënt, 104. Lilium purptireo - croceum majus. C. B. Pi". 76. Flore pleuo. y. Minus. Ibid }m Lilium purpureum. Dod. Pempt. j98. Martagon Cliymiftarum. io]i. Ie. 164. Lilium phaniceum. C. b. Pin. 77. f. Lil. Bulbiferum latifolium majus p. Lil. Bulbif. anguftifbiium Minus. d. incanum. Ibid. Lilium purpur. tertium. Dod. Pempt. 195. Lilium cruentum Buibos gerens &c. Lob. le. us. ■ P4 II. Dsel. XII. Stuc V. Afopel. III. HOOFDSTUK» II. Lilium bulbiferum.Boldraagende.  *3* Z I S U A K 81 HE L E. L. I V. AfDEIL HL HOOFB STua» welken zy ook aiet weinig, vertieren. By a> ' Franfchen wordenze genoemd Lis Qrangé, by . de Engelfchen Red purple Lilly, in 't Hoog; duitfch Goldgilgen , dat is Goud - Le!y. Men wil dat het de Bulbus cruenlus van, Hippocratks zy en de Hemerocallis of Wilde Le]y van Dioscortdes. Lobee noemtze de Martagon der AIcbymisten, en dienaam fchynt in 't byzonder aan de roode Leliën te behooren." 't Gewas verfchilt aanmerkelyk van dat der Witte Leliën , zynde laager , met de Bladen langer, ffyver , donkergroen en byna regthoekig eenigermaate Kranswyze aan de Steng geplaatst, die zig boven Kroontjeswys' verdeelt in verfcheide Bloemfteelen. Dus heefc men ze met grooter , kleiner , met CDkelde of volbladige Bloemen, die fomtyds bleeker, fomtyds hooger Oranje of Bloedrood zyn. Op deeze Leliën , welke in Italië de Akkers en Velden vertieren, wordt door de Latynfche Digters, onder den naam van roode Hyacinthen, gezinfpeeld (*). Maar het zonderlingfte is, dat dezelven , gelyk weinig andere Planten , fomtyds. (*) Uit het Bloed van den Jongeling Hyacjntjms , met Apollo fpeelende gekwetst geraakt, zoudenze gefptooten zyn; Want Otidius zegt, Mettm. io. Ecce Ctuor, qui fufus humo fignaverit Herbas Definit esfe Cruor, Tyrioque nitentior ceftto Tlos oiitut, formamque capit quam Lilia , fi non Piirpureus color his, Argcntcut esfèt in illis.  of 6onUHT£k, »33 tyds Bolletjes of Klifters draagen in de Oxeli der bovenfte Bladen en der Bloemfteelen» als wanneer de Vrugt gemeenlyk misdraagt. Dee ze Bolletjes gaapen Schubswyze, en vallen ryf. wordende zwartachtig af, waar na zy Worteltjes fchieten en nieuwe Planten voortbrengen Van deezen aart zyn 'er met breeder of me fmaller, als ook met grysachtige Bladen; me grooter, kleiner, meer of minder talryke Klis ters; als ook met; zydtakjes , uit de Krooi fchietende , die met . veele Klisters bezet zyn De Bloemen van deeze zyn insgelyks hooge ©f bleeker rood. Voor 't overige komen deez< roode Leliën, wat de Bollen aangaat en derzei ver hoedanigheden , met de witte overeen. Men vindt in Switzerland de Witte en Rood Leliën, op Bergachtige plaatfen, wild, zo we als in Provence en in Ooftenryk. Wat Siberi aangaat, aldaar komen de Roode in alle haar gemelde Verfcheidenheden, beooften de Rivie Jenifea tot aan de Zee, overvloedig voor,zeg Gmeltn, die 'er dus van fchryft. „ In de wilde Plant heb ik de Bloemen nooi „ het getal van vier zien overtreffen. Dikwi! „, komen ze eenzaam, ook wel twee of drie „ altoos uit den top der Stengel , als uit eè ,, middelpunt voort. Dezelve is of weini „ of zeer fterk gehoekt, by den Grond rood c „ groen met roode Stippen. De Bladen het „ ben aan, de kanten een witte Wolligheic P 5 s> « H, Deel. XII. STUK. ; Afdeel; ' iii. hoofd-j i stuk. I. 5 | t r t t i » 1. ? f I"  *34 ZïSMABNIGE LEUS. V, (Afdeel. III. Hoofdstuk, ïu. Lilium Pompo- xium. Smalbla dige. „ en ftaan doorgaans overhoeks, vier of vyf „ by elkander aan den top. Daar zyn 'er met „ breeder Bladen , die hooger groeijen , en j, met fmaller Bladen, dielaager blyven; welke „ laatften de Bloemen rood of geel hebben. „ Deeze Verfcheidenheden komen in verfchil„ lende Landftreeken voor. De Wortels of „ Bollen zyn, gelyk die der overige Leliën,by „ deRusfen en Tartaaren totbpyze in gebruik. 3, Zy kookenze in Melk of braadenze onder de „ Afch , en noemenze Sarana; doch onders, fcheidenze tevens, met byzondere naamen, ,, wegens de witheid en fchubbigheid der Bol-» „ len.» ï . £3) Lelie met verfpreide Elsvormige Bladen en omgéboogen Bloemen , de Blaadjes omgekruld. Op de Pyreneefche Bergen, als ook in Siberië, komt deeze voor, zegt Linnjeus, die de Bladen Liniaal, fpits, driekantig, gefleufd, verfpreid en de Spleet van 't Honigbakje zeer rfiw*:;U . ■ ■■: .','■] '. Se" (3^ Lilium Fol. r^rfis Subulatis, Flor. reflexis", CoroII. levolmis. Hort. Cliff, 120. Ups. 81. R. Lugdb. 31. Mill. Di9. T. 165. f. 1. LiJium Rad. tunicata, Fol. fpatfis &c. Gmel. Stb. I. p. 4i. Lilium rubium anguftifoliam. C. B, fin. 78. Lilium mbrum przcox. Ctug. Hifi. i. p. 153. g Lilium miniatiim odoratum anguftifoliura. Ruob. Elys. iti p. 176. f. 3. V. Lilium btevi öc Gramineo foliis. C. ü. Pin. 79.  OF BotPtANTÏN. 235 getand heeft. Gmelin merkt aan, dat zy in Siberië óp dezelfde plaatfen groeit, als de gezegde roode Leliën en met den zelfden naam genoemd wordt, verftrekkende de Bollen ook tot Spyze. Zy verfchilt ''er grootelyks van , zo door de fynheid der Bladen als door de figuur der Bloem , behoorende tot onze KrulLeliën, en Menie - rood zynde van Kleur. Zy heeft den Wortel-Bol met Rokken bekleed , niet Schubbig noch getand. De Styl is zeshoekig en groen , maar de Meeldraadjes en Knopjes verfchillen weinig van de Bloem. De Stengel» die ligt van den Bol afgaat, is rond en glad, witachtig groen, van een Span tot een Elle hoog. De Bladen zyn twee Duimen lang en één Linie breed, glad en hoog groen. In getal van Bloemen verandert zy, zegt zyn Ed , grootelyks, die fomtyds agt of tien, doch ooi wel maar één op de Stengel voorkomen. Dil komt echter niet by het verfchil der aangehaald* Verfcheidenheden ; want daar de eerstgemelde vanCtüSius maar één , twee of drie Bloereen hadt, droeg 'er, die met korte Grasachti ge Bladen, fomtyds wel over de dertig en tol by de vyftig op ééue Stengel , maar dan was dezelve plat; gelyk die menigvuldigheid ook irj de witte Leliën by een misgewas plaats heeft. De zodanigen worden Martagon Pompqnii bv, hem getyteld '(*). . 1S0 • .• - Dc {*) Zie Weinmanns Kruidboek, Plaat N. 5jp , digt getropte Bladen bekleed , die naar het Loof van witte Leliën gelyken. (5) Lelie met verfpreide Lmcetvormige Bladen, de Bloemen in een tdkkige Pieramiede gefchikt, omgéboogen, met omgekrulde Bloemblaadjes. In Noo^d-Amerika groeit deeze, door Ckt e s b y afgebeeld , onder den naam van Ka* nadafche Martagon of Krul-Lelie, met eene geele geftippelde Bloem. Het zou de zelfde zyn, waar van de beroemde Trew de Afbeelding geeft, onder den naam van „ Veel„ bloemige Lelie met vérfpreide Bladen , de „ Bloemen omgéboogen, met eenGoudgeelen „ bodem, een Oranjekleurigen zoom of rand, „ zwart geftippeld; de Bloemfteekjes niet éën „ Blaadje voorzien." Zyn Ed. merkt aan, dat dezelve in grootte der Bloemen, in figuur en kleur, overeenkome met die, welke by Mille r, genoemd wordt, Groote gevlakte Kana* dafche Martagon, met langere Bladen^. Maar derzelver Steeltjes , zegt hy, hebban twee Bladen, en deeze is bovendien in getal van Bloemen, hoogte der Stengéls en pier^imiedaa'w;;. . • •' Ie (s) Lilium Fol. fpaifis Lanceolatis , Flor. RamoGj-Pyrasoidatis &c. Mill. Dia. N. s. Lil. Fol. fpaifis mqltiflorum . &c. Tbew. Ehret. p. 2. t. ia. Lil. f Martagon Canadenfe, flore luteopundtato. CAISSB. Car. II. p. $S. T. Sö, EL WMl, XII, SïUS. V. tiFDEBl." III. Hoofd* stuk. v. Lilium ruperbum% Pragtige.  2i<5 Zksmannioe L I t II. V. Afdeel III. Hoofd stuk» (6) Le< (*) Ucsi. Xig. Pat. Catijb. Ctr. i. p. 55, CLAifXa Ö, SU. C9JLD, Mw*. 70. filQH. ^Vj'rx. p. jo. Ie figuur, uitmuntende. Tot verder verklaaring heeft Ehret zelf daar van het volgende verhaald. Deeze Lelie bloeide voor de eerfte maal ,, in de ryk geftoffeerde Tuin van P. Coij, lin sok, dien voottreflyken Kruidminner, waar ik ze heb afgetekend. Zy was opge» „ groeid tot de hoogte van zes en een halvee Voet, tuet een zeer fraaije paarfche Kcgel- achtige Stengel, die van onderen tot den ,, top overal,in 't ronde, Bladen uitgaf. Dee„ ze Plant is, zo veel ik weet, nog niet be„ fchreeven of afgebeeld. Haar Modderland „ is Penfylvanie, gelyk my de zeer vermaat„ de Gronovius heeft verwittigd, die ook „ verzogt zynde de gegeven befchryving heefc ,, toegeftaan." Hier kan niet t'huis gebragt Worden de Mattagon met Goudkleurige Bloemen, die met fierlyke paarfche Vlakken fraay getekend zyn,op ieder Stengel maar ééne Bloem en fomtyds meer, van Cl a yto n waargenomen, welke op Moerasfige plaatfen in Virginie bloeit, zynde de Martagon met omgéboogen Bloemen, uit den geelen rood , met paarfche Vlakken van Banister, eu de Lelie of Martagon van Kanada, met een geele geftippelde Bloem (*>  flf 'B O ti P 1 i N T E ¥». "iufï '(6) Lelie met gekranste Bladen en omgéboogen£ Bloemen, de Blaadjes omgekruld, I Aan deeze geeft onze "Ridder den bynaams van Martagon f misfchien .nfndat M atthio^.us zegt, dat dezelve van de Cirymisten , in. Italië, Martagon genoemd worde. De Groei-, plaats is op de Gebergten "der middelfte deelen van Europa vry algemeen. Zy komt overvloedig door geheel Siberië , tot in de allerooftelykfte deelen , zo op opene Velden, als aan de kanten der Bosfchen , in yle Berkenhout - Planta'giën en op Steenige gronden voor» Men noemtze ook Sarana, en gebruikt de Bollen insgelyks , maar tot ccn Spyze van geringer Smaak. In Swïtierland Is zy niet alleen omftreeks Geneye., maar cp alle Bergvelden en in alle Bosfchen zeer gemeen. Men noemtze Breedbladige Berg - Lelie, en gemeenlyk Krul-Lelie , waar van het de bekendfte Soort is, ih de Europifche Bloemhoven. Sommigen coemeuze ook Lelietjes vaii Kalvarie. Zy heeft een digt fchubbigen Saffraangelen Bolwortel. De Stengel 9 welke een Elle en {«) Lilium Fol. vèrticiltaris , Floribus reflszis Sec. H, Citf". lio. Ups. IJ. GMEï.. Sib. I. p. 44. R. Lugdb. 31. Lil. %\qi. leflexis montanum.. C. B. Pin. 77. Lilium fylveftre. Dod. Pempt. toi. Lilium montanum. Lob. le. 168. Hall. ïlelv. inehoat. II. p. 113. Lil, Flot. refiexis alietum hit» feturn. C. B. Pin. 78. Q. II» DSEL. XII. STUK. V: iFDEBLS IIIÏOOEDTUK. VI. Lilium Martagon. Krul» .elie,  £4* Zesmannige L e t I fi-' V. /fpeel III. HOOFE STUK. en honger opfchïet, is bezet met otivolkoineö Kransjes van drie tot vyf Bladen, doch enkeld aan 'c hovenfte , die hard zyn en gedeeld , breed Lancetvormig. De top is gekroond met hangende Bloemen , fomtyds tot by de twintig, gemeenlyk witachtig Roozekleur met Bloedkleurige Vlakjes gefprenkeld. Hoe die in 't open gaan van figuur cn Kleur veranderen , zal ieder Liefhebber der Bloemen bekend zyn. Men heeftze met roode , met Vleefchkleurige paarfche, en met zuiver witte Bloemen. Zy valt ook hooger of laager en fomtyds ruig van Blad. De Vrugt, die zeshoekig is gelyk in andere Leliën, bevat, volgens de Waarneeming van Scopoli, tot vyftig Zaaden in ieder Hokje (*). Wegens de geele Bollen noemen de Duit* fchers deeze Krul-Leliën Goldwurtz , dat is Goudwoatel, en 'lurckifclier Bund; voor welke laatfte benaanvng misfchien niet meer reden is, dan voor die zo algemeen gebruiklyke van Martagon. Zo 'tr in de omgekrulde figuur der Bloemen iets ware, dat dezelve naar een Werktuig der Chymisten deedt gelyken, dan zou immers die naam op de voor befchreevene Roode Lelie niet toepasfelyk zyn. Tot de Hemerocallis van Dioscorides fchynt men deeze Krul-Lelie nader te kunnen betrekken dan (*> Zie eenige Verfcheidenheden van deeze Krul-Leliën, ia Wbinmakms Kruidhck, ïlaat N. 657 , 658»  'O % 8 ~'Ö l P t A W T È 'tt* \4$ 'dab de gemeenè Witte, doch niet nader dan de Roode of Saffraankleurigê Leliën, voorgemeld. f7) Lelie wieê gekranjle Bladen en omgéboogen Bloemen , die omgekruld Klokvormig zyn. 1 In 't byzonder voert deeze den bynaam van' Kanddafche , om dat zy by de Autheuren dus is getyteld en dat menze , in Vrankryk, de Mdrtagnn van Kanada noemt. Catesby zegt, dat de Bloemen niet omgéboogen zyn ; doch niet tot dien trap als in de Krul-Leliën zal hy zeggen willen. Naar die der Roode Lelrën gelyken zy veel en hebben eene Klokvormige figuur , nederwaards hangende. De Kleur is geel, met zwarte Vlakken van binnen gefpikkeld. Thans zegt L 1 n n^tsus, dat de Bloemblaadjes, even als in de Martagon,omgekruld zyn, 't welk tegen het gezegde en tegen de Afbeeldingen ftrydt. De Bladen, voegt zyn Ed. 'er by , zyn gekranst en drieftree- Zou (7) Lilium Fol. verticïllatis , Flor. reflexis, Corollis revoluto - Campanulatis. Mant. 364. Lil. anguftifolium, Florö flavo maculis nigris diftinató , Petaüt fesfilibus. Am. Actui. lt. p. 34S, Q3 II, Dist. XII, STUK, v; ar. EÏOQFD» TUK. ix. Lilium Camfchat* >tnfi. Kamfchat» «afe, X. Japanicum Japanfclie. PLAAT LXXXll. fig. ï, 1  «4<5 ZlSB4S8j(jB L£ ii.IEt V. Afdeel. III. Hoof d« SÏUS. de Bladen is dit byzonders ,. dat zy blykbaar-. lyk gefteeld zyn, 't welk niet voorkomt in eenige der befchreevene Soorten. De Steeltjes zyn een Kwartier Duims lang. De Bladen hebben een volmaakt Lancetvormige figuur, met drie of vyf Ribben overlangs, zynde ongevaar een half Voet lang en drie Kwartier Duims op 't breedfte. Van boven fchynen zy donkerer groen, en ruuw, van onderen ligter glanzig en eenigermaate Zilverachtig te zyn geweest. De Kleur der Bloem is geelachtig. Nog een andere Lelie heeft zyn Ed. aldaar geplukt, die langer en fmaller dan de gewoone Leliën, doch ook wit van Kleur was en een weinig krom , gelyk dezelve in myne Afbeelding, PI. LX;XXU. Fig. a, eenigszins verkleind vertoond wordt, zynde deeze Lelie-Bloem, in myn Exemplaar, volle, vyf Dunnen lang. Fritillaria. Kievitsbloem. Een Klokvormige Bloem , die zesbladig is ^ en boven de Nagels een Honigvoerende Holligheid heeft (*), met de Meeldraadjes van langte als de Bloem; llrekt tot onderfcheiding van dit Gellagt, waar in, behalve de gewoone KieviesBloemen, verfcheide andere Bloemplanten vervat zyn, als volgt. (t) (*) Supra. Ungues Ctvitate Neilarifera. Dit tivin zal men, verftaan, moeten ten opzigt van den Voet der Bloem, die nederhangt: des het eigentlyk onder zou moeten zyn. Aan J: hoofd dec Klasfe (last, Itafi fivti HeBariftri evatS,  ofBolplanten. 247 (i) Kievitsbloem met een gekroonde Bloemtros , die onder naakt is, en geheel effenrandige Bladen. Uit Perfie, waar menze Tufai [noemde', was deeze fraaije Bloemplant, die men Keizers Kroon of Kroon Imperiaal in 't Franfch Couronne Imperiale tytelt, ie Konftantinopolen g> bragt en van daar, nu ruim tweehonderd jaar ge« leeden, door geheel Europa verfpreid, alwaar zy thans gemeen is in de Bloemhoven. L i nn m ü s gaf 'er bevoorens den naam aan, var Petilium, ontleend van Pl \ n i us, die deezeti naam gegeven hadt aan een dergelyk Kruid. Thans heeft hy ze in dit Gellagt betrokken. De Plant heeft een vasten, Knolronder Bol, die niet Schubbig is, naar een Uijen gelykende cn naar Look ruikende. Hier uit korrn een dikke Stengel, zonder Wortelbladen, voort, die Kranswyze bezet is met Lelieachtige Bla den, doch boven geheel naakt, en uitloopt it een Kroon van opftaande BladeB, tusfchen wel ken gefteelde Klokvormige Bloemen , vier [o] meer in getal , nederhangen. Zy fpreiden zi| aar (i) Ftitillaria Racemo Comofo, infeine nudo, Foliis in tegerrimis. Syfl. Nat. jt.u. Gen. *o7. Veg. fllt. Gen +11 p. 269. Gouan Monsp. 17° H- Ups. si. Petilium Fol. Cau. linis. ti. Cliff. 119. &. Luxib. 30. Lilium f, Corona Impe lialiS. C. U. Pin. 79. TOURNF. Injl 375- DOO. Pempt, lol Tafaif. Lilium Petficura Cl'JS. Hifi. I. p. 127 , m. Q4 II. DEEL. XII. STUK. v: Afdeel^ Ui. EÏOOFDS*UK.I. Fritill«ria Imperatis, KeizersKtoon. 1  V. Afdfbi Hl. Hoofd. 6TÜK. tt. Frilillaria Regia. Koningskroon, 24$ Z E s M A N N" I G E L E L I H». aan de punten der Bloembladen een weinig uit " en zyn gemeenlyk bruinachtig rood, doch ook van aBdere Kleuren. Dus vindt menze die, Roozekleurig, die witachtig , bleek of hoog geel, en met ftreepen zyn. Bovendien zyn 'er met dubbelde of volbladige Bloemen, en met twee Bloemkroontjes boven elkander. Ook vallen „zy grooter of kleiner van Gewas en met geheel bonte, 't zy Goud-of Zilverdreepige Bladen, welke de fierlykften zyn. Men vindt ook van Kroon Imperiaalen met platte Steelen en veele Bloemen , van getakte en monftreuze, gewag gemaakt. Zodanig eene brengt J.Baühinüs, uit gekleurde Afbeeldingen , op *c tapyt , die veel meer Bloemen in de Kroon dan Bladen hadt (*). (2J Kievits-Bloem met een gekroonde Bloemtros. die onder naakt is , en gekartelds Bladen. Onder de Kaapfe Planten behoort misfehiea deeze , die door Dillenius in Afbeelding is gebragt en befchreeven. Hy zelf twyfelc 'er aan, en geen ander Auiheur fchynt men met zekerheid te kunnen vastfteilen daar van mei- ding . (*) Zie eenige Verfcheidenheden in Weinmanns Kruidt,. J>laat N. 661, 66i. (z) Friii/lofia Racemo Comofo , inferne nudo , FoIii$ «enatis. Corona Regalis Lilii folio crenato. Dilu £1:6. Ito. T. si. f. ioji, Bübm. Fredr. p< &  ©F BolHANTIÏi ding gemaakt te hebben. Gedagte Kruidkenner achtte, dat menze, in vergelyking met de voorgaande , Konings - Kroon mogt noemen. De Plant gelykt, wat het Loof belangt, naar; de Maagdelieven; verfcheide Tongachtige,dikke gladde Bladen , die overlangs- fterk geaderd zyn, in 'i ronde op den Grond uitfpreidende , 'tusfchen welken een Stengeltje opfchiet, van ongeyaar een Handbreed hoog en een Pink dik. Dit is ook met Bladen gekroond, ais in de voorgaande, maar die allengs naar beneden verkleinen , en waar tusfchen de Bloemen getrost zitten ; zynde verder nederwaards de Stengel naakt. Zy zyn klein Klokvormig , in zesfen gedeeld, en bevatten een driekantig Vrugtbeginzel. De Kleur deezer Bloemen is groenachtig wit: zo dat zy zeer weinig fraaiheid hebben , en geen den minften Reuk. De Wortel maakt vooral deeze Plant zonderling, als zynde een pieramiedaale Bol , met veele dwarfe Ringen. allengs verdunnende naar boven, en onder met veele Vezelen voorzien, alwaar de Bol plal is, als met een Mes afgefneedeo, (3) Kievitsbloem met een gekroonde Bloem' tros, de Bladen op twee ryen (*) omvattende de Stengely Lancetvormig. Eet (3) frttilürU Racemo Comofo , Fol. bifkriis. ampjexicaulibus, L™cealatis. Burm. Prodr. 9. (*) Zo ik dit wel begryp: want Folia bi/aria is my diu> iter, en ik vindze by LiNNSUS niet. tl. Ceel, xil, stos, V. Hl rIooi*D« TV*S - HL Fritillarii. Nana. Naanrje.  25© Zesmannice D e L i e* V. Afdeel. iii. Hoofdruk. iv. Friiillaria Perftca. Perblche Lelie. ] i j ï 1 1 j 1 1 i Een zodanige , met den bynaam van Naarjtje, dat is zeer kleine , heeft de Hoogleeraar N. L. Burmaninus onder de Kaapfe Planten waargenomen. Zy zal zekerlyk van die van Dillen ius verfchillen ; doch of zy Dog kleiner zy viud ik niet gemeld, (4) Kievitsbloem met een byna, naakte Bloem?, tros en fcheeve bladen, Deeze voert den naam van Perfifche Lelie, in 't Itaüaanfch Pennachi Perfiano, en by Clu» sitis 1 Mum Sujïanum, als van Sufa, een Stad aan de Grenzen van Perfie, du tweehonderd faaren ruim geleeden, te Konftantinopolen gebragt zynde. Uit Italië was een Bol diar van ïan den Ed. Heer Branciok in de Nederanden gezonden, die in den jaare 1576 een ïtengel fchoot, van twee Ellen of meer hooge, met vyftig Bloemen beladen, hangende aan ange Steelen , welke de Steng opwaards pieamidaal omringden. Zy hadden eene Klok'ormige figuur en waren van een flaauwe purierkleur3 onaangenaam van Reuk. Zy gelyken veel (4) Fritillaria Racemo nudinsculo , Fol. obliqiiïs. H. r?s. 81. Gouan Monsp. 171. Frit. Racemo nudo teiminali. I. Cliff. lis. Fiit. Radice rotunda. R. Lugib. 30, Lilium erficum. C. B. Pin. 79- RUDB. Elys. II. p. igj. f. t. ll. um Sufianum Clus. Hijl. 1. p, 130. LU. PerCcum. Dod, 'tapt. p, 220. Lob. Is. 17e,  Of B O L P t A N T E Ht 25* veel naar de Bloemen van die Plantjes s welken men witte Tydeloozen noemt De Wortel is een ronde Bol, uit groote Schubben famengefteld, witachtig geel , van grootte als een! Oranje-of Sinaas-Appel. De Bladen gelyken , in manier van groeijing, naar die van'de gemeene roode Leliën ; ftaande de onderften , by tweeën , drieën of vieren , Kranswyze tegen malkander over. Thans vindt men deeze Bloemplant ,vry algemeen,in deEuropifche Kruidhoven , alwaar zy een zagten Winter verduurt, doch {leeds afneemt, ten zy des Winters warm gehouden wordende. Degeleerde Heer Gouan zegt, dat men ie in Vrankryk la Fritülaire noemt, en maakt van de eigentlyke Bloemen deezes naams, die hier volgen , welke zo gemeen zyn, geen gewag onder de Planten van den Koninglyken Tuit te Montpellier, Die is iets zeldzaams, 't welk ik riet begryp. „ Zy wordt 'er (zegt hy) in „ de open Lugt gekweekt en heeft twee Voe, „ ten hoogte. De Bloemen zyn Violet vai „ Kleur of verfleeten paarfch, naauwlyks groo „ ter dan een Hazelnoot , met drie korter* „ Meeldraadjes , en een groen Honigkliertje „ De Bloeityd is in Maart" ff). Doch aai de Kroon Imperiaalen geeft hy aldaar ooi maar een Stengel van een Voet hoogte. Dit ii niet minder vreemd. (5 (*) Zie het Gellagt van Ltmtium, hier voor, ({) Minsp. p. 17'. IJ. QXU» XII. STUK* V. III, EloOEDTUK. 1 l )  V. Afdeel. III. Hoofdstuk. v. Fritillaria Pyrtnaica Pyienee- fs) Fritillati* Foliis infiïais oppofitis , Florifaus nonnulli* Folio interje&is, Fxit. Flore minore, C. B. Pin. 64. FtitiU. ïyrensa. Clus, Hifi. II. p, 2js. Ptnb, ic. 452 Zesmannige Lelie* (5) Kievitsbloem met de onderfte Bladen tegen elkander over en Jommige Bloemen tujjcjiea. de Bladen* Deeze wordt Zwarte of Kleine Pyreneefchec Kievitsbloem door Cl» s . u s genoemi , in 'c. Engelfch Black Fritillary of Leather • Coat , zegt R a y. In Geftake komt zy veel met dc vo.gende overetn, hebbende de Stengel ongevaar een Voet hoog ; doch, de Bloera is kleiner, van buiten fiets met geelachtige Aderen,, van binnen uit den groenen geelachtig, met donker paarfche Vlakken als gefchakeerd en zwaar van Reuk. , Men heefc 'er , volgens Bauiiinüs, deeze veranderingen vaa. i. Inwendig als boven % de omgéboogen randen roet groene Streepen en van de helfc toe het midden, met bruinachtig paarfche ruitjes; 2. De Bloem wolyker paarfchachtig met dergelyke ruitjes; 3. Uit den geelen meer groen een weinig bruinachtig, van binnen minder gefchakeerd: 4. Uit den bruinen en geelen wat Loodkleurig en van binnen ook minder met ruitjes gevlakt. Van Clusios is dit ontleend , die verder: aanmerkt, dat deeze nog wat laater bloeijeo, dan de gewoone laate Kievitsbloemen, doch het Zaad in even zodanige driekantige Zaadhuisjes  "dï BoEiïlanïeS, s53 Jes draagen , 't welk plat is , gelyk dat der anderen. Somtyds brengt deeze ook twee Bloe*' men op ééne Stengel, gelyk de gewoone,; voort, 1 (6) Kievitsbloem met alle Bladen overhoeks en de Steng eenbloemig. Dit laatfte is 'er thans verkeerdelyk bygevoegd , want ten opzigt van het getal deiBloemen komt deeze Soort met de voorgaande overeen en valt ook fomtyds tweebloemig, Zeer bekend is deeze aartige Bloemplant, die men gemeenlyk Kievits-Eijeren noemt, om dat de Bloemen byna van dergelyke figuur en even zo gemarmerd zyn. Hierom tytelt men de Plant, by verkorting, ook wel Kievitsbloem, gelyk zy den Griekfchen naam Meledgris van de gelykenis der fchakeering naar die der Vederen van fommige Faifanten heeft. Fritillaria, de Latynfche naam , zou van een foori (6) Fritillaria Fol. Omnibus alternis, Caule unifloro. f/. Ups. 81. Fl, Suec. II. N. iSi, GER. Prov. 149. KRAM Aujlr. 93. Frit. e Fol. Alis florens. H. Cliff'. lip. Frit. Radice deprest!. R. Lugdb. 30. Fritillaria przcox purpurei variegata. C. B. Pin. 6\. TouRNF. Ih/1, 37?. Meleagris, B.EM. Spec. 147. T 14.5. dod. Pempt. z%l. LOF.. Ic.l}«.fi, fiitill alba variegara. C. B. Pin. 64. j,, Fritillaria alHa pra: cox. C. B. Pin, 64. Frit. Serotina atro purpurea. Uii Fritillaria dilutiot et latmatiot, Clus, Fann, T, p, 170 , 173. Ih Dekl. xn.'Srys, V; Ifdeél; llh lOOFD" TUEi vr. ïritilUti* Meleagris. üewoone.  $54 Zesmanbicï LeLië'- V. -afdeel) iii. Hoofdstuk, i t \ foort van Schaak- of Dambord , dat men Frïtillus noemde, afleidelyk zyn. In 't Franfch en Engelfch behoudt men dit woord, en noemt de Plant Fritillairi , en Fritillary, of Chcquerd Lilly, dat is gedobbelfteende Lelie. De Duitfchers noemenze , deswegen , BretfpielBlum. Die afleiding, evenwel, is onzeker. Sommigen hebfcenze Gefpikkelde Lelie-Narcisfen geheten. De natuurlyke Groeiplaats fchynt te zyn in de middelfte en Zuidelyke deelen Van Europa. Zy groeit op de Bergvelden die vet en vogtig zyn, in Provence, zegt Gerard. Vanzelf komt zy in .Velden aan de Rivier, riet ver van Orleahs in Vrankryk, voort; In Switzer* land is zy door den vermaarden Ga gneb s n jy Goudeba gevonden en federt berugt gewor3en onder den naam van Tulpen van Goüdebd. Dus komt zy ook elders aldaar en in Ooftenryk voor, zo Clüsius meldt. By Upfal vindt nenze thans overvloedig, zegt de Ridder, in t Koninglyke Veld, alwaar zy jaarlyks bloeit :n voortteelt, en , hoewel uit de Tuinen daar jebragt, telt hy ze nogthans onder de Inboor* üngen van Sweeden. De Wortel is Bolachtig, rond en digt, geerende zydelings de Stengel uit (*), ongevaar een (*) Raiix iuUsfa rêtmda , follda ; CalmaS lateralit olgens Hallf-r, Touhnsfost zegt en toont aan, dat de wat-:  'OF ËOlrLANTÈS. £5fj een Voet hoog* met -vyf Grasachtige, fmalle, Scheede- Bladen.. Op den top heeft zy gemeenlyk één of twee, zelden drie Bloemen , die aan kromme Steeltjes handen. Zy beftaan1 uit zes Bladen, digt aan elkander gevoegd , in de gedaante van een wydbuikige Klok,met een naauwen Mond. Deeze Bloemblaadjes zyn bultig aan den voet, daar van binnen een diep Kuiltje is , van Eyronde figuur, 't welk het Honigbakje maakt , loopende ftreepswyze naar 't midden. De zes Meeldraadjes omringen den Styl, die een driedubbelden Stempel heeft en de Vrugt is een driekantig Zaadhuis' je, van binnen drie holligheden hebbende,met veele platagtig gerande Zaadjes ff). Een groote Verfcheidenheid heeft in de Kleur der Bloemen plaats* Zy zyn in 't algemeen Ruitachtig verdeeld en dus gefchakeerd me: Vlakken, dat 'er den naam aan geeft. Ook is de Kleur van binnen leevendiger en fraaijer dan van buiten, alwaar zy gemeenlyk groenachtig zyn , met bruise en bleek paarfche Vlakken gefpikkeld; doch men vindt'er ook die Vleefchkleurig zyn of geel, of Ifabelle- Kleurig en geheel wit, 't zy met of zonder paaifche Vlakjes. Zelfs zyn 'er, die men zwarte Kievits- Ei- Wortel doorgaans bethat uit twee halfronde Bolletjes, waai tusfchen de Stengel opfchiet. (f) Het voornaamfte hier van is zeer duidelyk blykbaai in de keurlyke Plaat by Tourhefort, n, zot, II, osei.. XU. Sxus, 7. iFDEEli III. ÏOOFD1tuk.  agó Zesmannigk Lelie- V. ÜIfpeel, III. Hoofdstuk, < l y i i c ï l F F C r h ei H ft: U Eijefën noemt. Daar komen met groot er en mefc kleiner, als ook met dubbelde of volbladige Bloemen voor, die ongemeen zeldzaam zyn (*> De gewoone Kievits-Eijeren zyn VoorjaarsBloemen , doch men heefc 'er ook die in de Zomer bloeijen, welken Laate genoemd wor^ len. Zodanig eene was die donkere van Sainonje, daar Lobei de Afbeelding van geeft: vant deeze hebben de Bloem wat korter en neer uitgezet. Zy vallen insgelyks van ver" bheiderley Kleuren, of donker paarfch, of uit en geelen groen en op verfchillende wyzen etuengeld. Clüsius hadt 'er, in 't jaar 577 , zulk eene bloeijende gezien , met de unten een weinig omgéboogen, geel green en aarfch bont, uit Provence afkomftig, welke Iaridel aldaar weder vondt en afbeeldt (f), Uvularia. Lelkruid. Tot onderfcheidïng van 't voorgaande Géagt dient, dat de Bloemen hier zeer korte leeldraadjes hebben. Het Honigbakje is een uiltje aan den voet der Bloemblaadjes, oversdftaande (4.). Om dat de Bloemen eenigert maa* (*) Zie WEIltMANNS Kruidboek, rlaat ƒ 15,516,517. (f) GARID. Prev. Fiitillaria ferotina, Floribus e luteo vi« icentibus. p. loj. T- 37. (4) Bafi fovei Neüari/era ereVa. Een Kuiltje dat overend at , luidt inderdaad taamelyk vreemd: doch Orella «r«, kan ik al z» min overeen brengen.  O F B O -L ¥ L A N T E N. X*7 *s»aste als ons Lelletje in de Keel (üVwZa)neérhangende (*J , heeft het den Geflagtnaam bekomen. Het bevat de drie volgende Soorten. {i) Lelkruid mét omvattende Bladen. Deeze Soort is de L'aurüs Jlexandrina van Tvlatthiolus, in Duitfchland, Silezie en Dauphiné, en möoglyk elders in Europa, voorkomende. 'Clo s iüS , die dezelve op Rotzige Gebergten van Ooftenryk groeijende vondt, ïioemtze Takkig breedbladig Polygonatum; om dat de Takken en Stengels, even als in 't Kruid; dat men gemeenlyk Salomons-Zegel noemt, bogtig én met Knietjes zyn. liet-groeide 'ei een Voet én fomtyds een Elle hoog, ja hoo. ger, de Stengel en Takken rond hebbende, me bTeede fpits Eyronde Bladen , dezelven bym als in het Doorwas omvattende. Op de hoog11e Alpen van Switzerland vondt de beroemde H aller hetzelve , in zyne laatfte Kruidiee' zingen aldaar , overvloedig; zelfs op die varj Wal (*J FruBificatio 'mfiar UvuU depmitt. H. Cliff. p. lil» p (i) Uvuiari» Fol. amp'.exicaulibus, Syft. Kat. XII. Cen 403. Veg. XHt. Geh. 412. p. i6o. Uviilaria Foh Cordato. öblongis. r. Lagdb. 29. Smilax perfoliata Rarnofa Flore at; bo. BARR. Rar. SS. T. jió. Polygonatum Jatifolium Ramofum. C. B. Pi». 303. j. B. Hift. III. p. 531. MOBJS Kift. lïï'l p. 537- s. 13. T. 4. f. II. clus. Hijt, I. p,ï7« Pan». T. p. 16.6. KRAM. Au/Ir. y+. R |I. DSEL, XII, STUK. v; ui. HOOFDSTUK. ï. UvulariiX ampkxifclia. OmVaf= tendc.  2J8 /esmahki6e LEt ii. ' V. Afdeel. III. Hoofd» tïUK. ' n. ' Uvulatia Perfoliata. Doorbla- liferland en der Graauwbunderen. De Bla» „ den , zegt hy , zyn teder -, en onder ieder „ Blad komt een enkeld Bloemfteeltje voort, „ met ééne Bloem , dat in de winkelhaak als „ gebroken is of geknakt. De Bloem , die ,, neerhangt, is Klokvormig, famenluikende, „ met. witte Blaadjes, ouder wordende aan da „ tippen omgéboogen, de buitenfren aan den „ voet bultig en rood; de binnènften fmaller, „ byna Elsvormig De tusfchen wydte der „ Meelknopjes loopt ineen Baardje uit (t>De ,, Vrugt wordt een roode Befie , die uit den „ Eyronden driekantig is en driehokkig. De „ Styl verbreedt zig , met een dik famenge„ drukt end. De geheele Plant is aaDgenaam >t van Reuk." (2) Lelkruid met doorboorde Bladen. In Virginie en andere deelen van Noord. Amerika is de Groeiplaats van deeze , die een Stengel heeft, welke zig, kort boven den Grond, ver- (*) Corolla MtdeoU Asparagoidis : zegt LllUMus. (t) Antherarum inteivalium in Arittam terminatur. Hall. Hclv. inihoat, II. It6. (2) Uvularia Fol. parfoliatis. Am. Acad. II. p. 337.GH0N. Virg. 37. Uvularia Folio integerrimo. R. Lugdi. 29. Uvularia. Hon, Cliff. 121 Polygonum Ramofum Fl. luteo majus. CORN. Canad. 38. MOR. Bijl. III. p. 538. S. 13. t. 4. f. 12. Polygonatum latifolium petfoliatum Biafilianum. C. b. Pin, 303. Prodr. 136.  o t BolïUNTS 8, verdeelt en voorts Takkig zo ver uitfpreidt, dat de Plant dikwils een Elle en meer hoogte bereikt. De Bladen zyn bleekgroen en breeds aan 't end flomp , de Stengel en Takken zoda-' nig omvattende , dat zy doorboord fchynen en weezentlyk zyn. Uit derzelver Oxelen komt een Steeltje, met een .neerhangende , vry groote, geele Bloem, waar binnen het Vrugtbeginzel, dat vervolgens met het Steeltje opryst, cn het Zaadhuisje wordt , 't welke byna als dat der Kroon-Imperiaal en gevleugeld is. De Wortel is wit en Vleezig zegt Clayton. L i n n m u s merkt aan, dat de Planten, welken door een Apteeker uit Bralil medegebragt waren,en Gaspar Baohi nus door.BoRserus medegedeeld, hem fchynen uit Kanada afkomfiig te zyn geweest: zo dat het den naam van Brafiliaanfch niet zou mogen voeren, dien 'er Bauhinus aan gegeven hadt. (3) Lelkruid met öngefteelds Bladen. . In Kanada komt,. volgens Kalm, deeze • Soort voor, die Lancetvormig Eyronde Bladen overhoeks heeft ;, doch, daar de Bloem uit den anderen Tak uitgaat, zyn twee Bladen en de Bloemfteel is naakt. Glo- (3) Uvtdaria Fol. fesfiKkuH Uvnl' Fol, fesfilibiB , FloM unico. Coid. Nové. 73. R 2 n dee*,, xn. Stok» v; Ifdeel» hl 3oOEB$ tue. iii. XJvularla fesfilifiHa. Onge.  e<5o ZesMannige Lelie.' V. Afteel. Hl. Hoofd stuk. l Gloritfa Jttptrba. Piagtig. Gloriosa. Leliepraal. Een zesbladige , gegolfde , omgeboogene Bloem , met een fcheeven S'yl, maakt de on. derfcheidende Geiligts - Kenmerken uit, van de twee volgende Soorten. (i) Leliepraal met Klaauwierdraagende Bladen. Zeer veele Afbeedingen zyu 'er van deeze fchoone Oostindifche Bloemplant, die te regt den tytel voert van Pragtige Leliepraal. De vermaarde Commelyn hadt 'er den naam aan gegeven van hoveerdige Zeylonfche Lelie. ,'t Is de Methonica der Malabaarcn, Junglang by de Javaanen genaamd en Nienghala op Ceylón, zo de Heer Burmannus aantekent. De Portugeezen noemdenze Raiz d'Empofe, de Nederlanders Croefteen. Zie hier,hoe de geleerde Hermannus haar befchryve. „ De Wortel van deeze Plant, die uit den „ ronden een weinig famengedrukt is, heeft „ de figuur van een Winkelhaak , waar van „ de (i) Clorlofa Fol. Cirrhiferis. Sy/l. Nat. XII. Gen. 499. Veg. XIII. Gen. 4i3. p. 269. H. Cliff-. 421. Fl. Zeyl. 122. B-. Lagdb. 29. Methonica Malabaromm. Herm. Lugdb. 6s». T. 689. Pluk. Alm 249. T. ns. f. 3. Lilium Zeylanicum fuperhum. Comm. Hort. i. p. «9: t. 35. Rudb. Elys. II. p, 178. f. 7. Mendoni. H. Mal. VII. p. 107, T, 57-  OF EOLp l ANTEN. 2ö~I „ dc hoek de Stengel uitgeeft, 't Zyn Krui„ dige, ronde, knoopig getakte Ranken, drie „ of vier Voeten lang, welke of op den Grond „ kruipen , of by Struikgewas en Geboomte „ opklimmen. Aan ieder Knoop hangt een „ vlak , glad, Blad, dat, twee of drie Vinge,, ren breed, en byna een Span lang zynde , „ uitloopt in eene lang geklaauwierde punt. „ Uit het end der Ranken , als ook fomtyds „ uit de Oxels der Bladen, komt een Steeltje „ voort, dat een naakte Bloem draagt, wel ,, Reukeloos, maar ia aartigheid en fraaiheid „ van Kleur alle andere Ceylonfche en Mala„ baarfche Bloemen overtreffende. Dezelve be ,, ftaat uit zes fmalle Blaadjes, een halver ;, Vinger lang, die aartig gefalbalaad zyn ec ,, even zo veel geknopte Meeldraadjes , met 5, een driepuntigen Styl in 't midden. Ia de „ eetfte Dagen is de Bloem uit den groener „ geelachtig en hangt nederwaards als die dei „ Fritillaria ,• vervolgens breidt zy zig uit. D( „ Bloemblaadjes, Meeldraadjes en Styl, keerer „ zig agterwaards om, en krygen allengs eet „ Goudkleur, tot dat zy hoog rood vvordendt „ verflenzen. Als zy afgevallen zyn groeit d< „ Vrugt ter grootte van een Ockernoot, rond ,, achtig driehoekig zynde en driehokkïg , dit ,) ryP wordende zig opent tot drie Lcderach tige Vliesjes , gevuld met kleine roode hoe „ kige Zaadjes, welke op twee ryën geplaatsi „ zyn." R 3 I ïl, deel, XII. Stuk. v: Afdeel. III. Hoofd- stuk. i t  20" 3 Z E 3 H A K B i 6 ï L e t, I e- V. Afdeel. Hi. Hoofd. STUK. In de Tuin van den Heer Beverning heefar deeze Plant weleer gebloeid , fchreef H e rmansus nu omtrent honderd Jaar geleedenDe vermaarde C o m m e l y n . gafze in 'c laatfte der voorgaande Eeuw aan 't licht , onder de Planten van den Amfterdamfen Tuin,: doch hy merkt aan, dat de Stengels wel drie Ellen os ho< grr grceijen (*), naar de gefteldheidvanden Grond. Hy beeldt de Bloemblaadjes wel een Vinger lang af, die eigentlyk op de kanten gegolfd zyn, en zig opwaards famenvoegen boven de Meeldraadjes , welke met den Styl byna horifontaal zyn uitgeftrekt , zo dat de Bloem zig als een Vlammetje op een Roofter vertoont;; gelyk LiNNyEus het zinnebeeldig uitgedrukt heeft. In de Aantekening wordt gezegd, dat de Wortel Daar een Driehoek dtx Werklieden gelyke (Gnomon Fabrilis in 't Latyc;) doch 't is blykbaar, dat men daar door een Winkelhaak verftaan moet. De Bladen zyn famentrekkende , maar de Wortel is vergiftig , zelfs in kleine veelheid gebruikt zynde, volgens Hermankus; daar niettemin de Malabaaren hem voor een Tegengift houden. Misfchien hangt dit van de bereiding af, gelyk in de Yucda , die, volgens den Ridder, veel minderden bynaam van Ghriofa verdient (f). (2) (*) Caulis OriyalU zegt LiNNXUS in Mentisfa Altera; dat is: de Steng een vadem lang. (t) Oe Tueca Ghriofa heb ik in het iv. Stuk , blada. 141, befchreeven ; doch zy is de Maniok of Casfave niet, »rtlke reen vinden kan in myn VI. STUs, bladz.  OF BoiPUSTEH. i 263 (o} Leliepraal met gefpitjle Bladen. Ale in Senegal huisveftende , ftelt LinHjEüs deeze voor , die door den fchranderen Miller genoemd is, Glorhfa met EyrondLancetvormige fpitfe Bladen. De Bladen van deeze waren -mee geklaauwierd , de Bloemen blaauw. De Ridder hadtze niet gezien. E r y t h r o n 1 u m. Hondstand. Een Bloem , veel naar die van 't voorigeGeflagt gelyke. de, zesbladig, Klokvormig; waar van het Honigbakje beftaat uit twee knobbeltjes, by den voet der beurtiingfe Bloemblaadjes aangegroeid; onderfcheidt dit Gellagt. De eenigfte daar van bekende Soort (1) groeit natuurlyk in fommigen der Zuidelyke deelen van Europa, in Virginie en Siberië. By de be"; fchryvers der Planten van Ooü_enryk, Langüedok en Provence , vindt men 'er een diep feilzwygen van, doch Ray vondt het overvloedig aar ' (2) Ghriofa Foliis acuminatis. Syfl. Nat. XII , X1IL Mar.t. 62. t- Gloriofa Fol. ovato - lanceolatis acutis. Mill, DiB. 2. (1) Erythronium. Syft. Nat. XII. Gen. 410. Veg. XIII, Gen. 414- p. ï«9. H. Cl'ff- 'l9- R- Lugdb. 30. Gmel. Sib, I. p» 39- Xr 7- Dens Canis. C. C. Pi», 87. DOD. Pempt, 203, TOURNF. Infl. 378. T. 202. Sntyrlum Erythronium Los. le. I9S, I9«- Erythronium &c, GflON. Pirg. ijl. SCOMLT Carn, p. *3J. Hall. Kelv. incboat. II. p, lij. R 4 II. Deel. XII. Stus. V. &FDEELi ïu. a OOFD" II. Ghriofa fimplex, Eenvoudig* I. Erytbro. tium Dens Canis Gewoon.  2é4 Zesmasrici L f> e i e» V; Afdeel. HL Hoofd- etus. aan den Weg van Tiirin naar Afty in PiemonÊj. als ook in 'c Gebied van Genua, in 't Voorjaaraldaar bloeijende ; gelyk J. BAomwusby Geneve. Op de Jura groeide het fchreef L o b ei, die het uitgeftoken hadt in 't Gebergte aan het> Meir van Laufanne. Het komt, omüreeks Idria, in ruuwe Bosfchagiën voor, zo Doctor Scopoli, aantekent, die hetzelve aldus befchryft. Een Vleezige , witte , langwerpige , ge* „ ipitfte Wortel" [als een H.ond.s - Tand affchet-. zende, gelyk Toü&kefort die zeer fraay afbeeldt, en waarvan die Kruid den Latynfche» naam by de meefte Autheuren heefc,] Wor- telbladen, die uitgebreid zyn ,. ovaalachtig,, gefpitst, Vlakkig , met de Steelen de Stengel1 omvangende. Deeze is rond, boven 't mid,, den rood. De Bloem eenzaam knikkende. „ De Bloemblaadjes paarfch ,t met de Nagel-s „ overhoeks witachtig groen, en een Vleczig ,, Honigvoerend ruggetje hebbende, van het„ welke-twee evenwydige ribbetjes opwaards „ loopen. De Meeldraadjes wit, korter dan de„ roode Meelknopjes, die eindelyk zwart wor„ den.. Een. afwykende Styl, die den Stempel „ ruuw heeft door menigvuldige zeer kleine „ Tepeltjes. Het Vrugtbeginzel groen , Eyrond. Het Zaadhuisje Eyrondaehtig." Aannierkelyke Verfcheidenheden of veranderingen komen in dit kleine Kruidje voor. De Heer Haleer, die de hoogte op. een half Voet  Voet ftelt, hadt van den Botanist &e Clerk een Ajuinachtig Bolletje daar van bekomen, 't welk in ééne Scheede vier Tandaehtige Solletjes bevatte. De twee Biaden merkt hy als Stengbladen, niet als Wortelbladen, aan, In Europa valt de Bloem doorgaans paarfchachtig, maar ook wel geheel wit. By de Bloemisten vindt men het met witte, roode en paarfche Bloemen. In Virginie komt het met geele Bloemen voor en bemint 'er Waterige plaatfen. Men vindt het in Siberië, even als by ons, met breeder of fmaller Bladen, en met eene verfchillendheid van paarfche, Vleefchkleurige en witte Bloemen, zo Gmelie aantekent, die opmerkt , dat, als de Plan gebloeid heeft, de Vlakken gemeenlyk van d< Bladen af gaan. Die met Vleefchkleurigf Bloemen zyn zeer zeldzaam , zo wel als een met volbladige Bloemen , welke dezelven zee fraay in Kleur gemengeld , geen teken vai Vrugtmaakende deelen en de Bladen gehe< groen hadt. „ In 't vroege Voorjaar (zegt hy) bloe „ deeze Flant, en in de Herfst is 'er nie \, van te vinden. De Tartaaren graaven de „ halve , in de voortyd, de Wortels uit, t „ droogen die, aan een Draad gereegen. Z „ ftampen ze en mengenze in Melk tot Paf M of kookenze tot Bry in Vleefchnat. H „fchynt, inderdaad, dat dezelven een ze „ goed Voedzel geeven, komende my ook ni R ƒ » c IS, Deel, XII, Stuk, V* t\pi>EEL* III. Hoofd» ITUE* t 1 !l it :s a y '» ;t IX ït 8f!  V. Afdeel. III. Hoofd I j i < «5ö Zesmannïgs Lelie- „.fmaakelyk voor, inzonderheid met -Jvlelk ge„ kookt zynde. Niet kwaal yk neemt menze iQ » plaats van Karftengen , paai mede de Gan, „ zen , die men braaden wj] , doorgaans vol 3, geftopt worden. Dat zy dienftig zouden zyn „ om de Lintwormen te verdry ven „ kan ik naauwlyks gelooven; alzo de Tartaaren, die „ 'er dagelyks gebruik van maaken, niet wei3, nig daar mede zyn geplaagd. Zn -zy de 3, Minnelust opwekken, zal dit misichien eer„ der van de Opfpanning in 't Lyf ontftaan, „ dan van de vogtige en warme zelfftandig„ heid deezer Wortelen, met eenige fcherp„ heid gemengd, gelyk Loeblwü: want ik hef> sV 'er nooit iets heets of fchorps in waargeno„ men. Van fommige Tartaaren worden zy ii Besf, van anderen Kandyk geheten. Dat men dit Kruidje Satyrium Erythronhm genoemd hebbe , komt van de gedagte eigenfchap en van.de roode Kleur der Bloemen, iie echter niet zo zeer uitmuur.. Diosco*ides verzekert, dat de Wortel, geheel in le Hand gehouden , de Minnelust verwekt, ónderen hebben zulks van deszelfs inwendig ;ebruik verhaald. De Itaüaanen noemenze Hernodactylus , volgens Lob el. By de andere Sfatiën van ons Wereldsdeel- heeft het geen iaam, dan die met den Latynfchen Dens Cans , in 't Nederduitfch Honds-Tand , overenkomflig is. T c-  Tul i p a. Tulp. Dit Geflagt onderfcheïdt zig door eene zes • bladige Klokvormige Bloem te hebben zonder, Styl. Het bevat de drie volgende Soorten. (O Tulp met de Bloem eenigermaate knikkende en Ldncetvormige Bladen. Deeze Tulpen , die wild groeijen in verfcheide deelen van Vrankryk en Italië, beefg Linnaïus van de anderen afgezonderd, daar hy ze te vooren allen in ééne Soort begreepen hadt. Men vindtze ook bier en daar, uit de Tuinen verfpreid , in 't wilde groeijen, in de de middelfte en zelfs in de Noordelyke deelen van Europa; gelyk by Lurrden in Schoonen en elders in Sweeden, zo de Ridder aantekent. Van de volgende óf gemeene Tulpen- verfchilleri zy, zo hy zegt, door de Steng hooger te hebben en de Bladen fmaller. De Kleur der Bloe. men is geel, van onderen groenachtig, met de Blaadjes fpitfer. Naby de Bloem is de Stengel ( i ) Tulipa Flore fubnutaitte , Foliis Lanceolatis. Syfti Kat. XII. Gen. 411. Veg. XIII. Gen. 41 5 p. *70. Ft, Snee. II. N. 284. GOUAN Monsp. 17I. Tulipa Filamentis Subulatis inferne villofis. GEB. Frev. 148. Tulipa minor lutea Italica & Gallica. C B. Fin. 63- toubnf. Inft- 37ÖTu'.ipa NatbonenGs. Clus. Hifi. I. p. U\. Nsrbon. LilioNarcisfus luteus montanus et paiva Tulipa Dudonaii, Los. Is. i»4. DOD, Pempt, 232, II ,DEÏL. XII. SIUB. iïj. Hoofd^ ,TUK. I. Tulipa lylveflrisi Wilde.  ü6S Zes ma mnige L e t i & V*, &feeel. III. Hoofd* btus. De TulpenSollen, -Ï-.3 i i gel geboogen en knikt voor bet bloeijen. Ook komen v?n deeze, zeer dikwils, twee en drie Bloemen cp éénen Stengel voor. Maar inzonderheid kan menze onderfcheiden, doordien de Meeldraadjes aan den voet zeer dun en boven den voet ruig zyn. De binnenfte Bloemblaadjes zyn aan den rand ruig en de Bloem heeft een aangenaamen Reuk. Voorts komt hier ïd aanmerking, dat zy kater op. den Dag ontluiken dan de gewoone Tulpen , te tien Uuren naamelyk, zo L i nN.ffius in Sweeden opgemerkt heeft, en de anderen een weinig voor agten. Haare Bloeityd , in tegendeel, is een weinig vroeger , komende tusfchen die der Vroege Tulpen en der gewoonen in, Haller , die deeze Wilde Tulpen niet voor eigentlyke Inboorlingen van Switzerland hieldt, hoewel zy hier en daar in de Velden amftreeks Bern voorkomen, merkte op, dat de Wortel fcherp is en van een kwaadaartigen leuk, Braaken verwekkende (*). Ljnnaïus, liettemin, haalt uit Parkinson aan, dat le gekookte Bollen, met Olie en Peper gege:en, fmaakelyk en heilzaam zyn Ct>- Dit zegt by van de Bollen der Wilde Tulpen. Aan- gaan- (*) Radix acris Vomitum mov?t et maligno Odore efiy ith. inchoat. II. p. Ii«. (t) Bulbi codti, cura Oleo 8c Fipere adfiunti, fapldi et sltuares font. Pakbihs. Fl. Sute. uts.  op B o l p l a n t Ê N* Ktt^ gaande de Tulpenbollen, in 't algemeen* is't bekend , dat de Rotten en Muizen naar dezelven zeer gretig zyn. „ Of zy dezelfde krag. ,, ten als het Satyrion hebben, weet ik niet dat „ iemand tot nog toeonderzogt heeft, zegt Clit„ siüs. Joh. Muller , een Weener Apothee„ ker, heeft veele Tulpenbollen , even als de „ Wortels van het Standelkruid, gekonfyt, wel,, ken ik veel zoeter en aangenaamer van Smaak bevond, dan die: doch of zy dat gene doen, J} 'c welk aan dezelven toegefchreeven wordt „ „ heb ik nog niet vernomen." Parktnson fclvryft ook, dat hy de Wortels der Tulpen met Suiker gekonfyt hadt, gelyk men die van 't Eryngium en Orchis doet, en dezelven niet minder lekker bevonden dan die van 'c Ëryngium ; doch of zy eenige Veneriaale kragt hadden , wist hy zo min als Clusius, en hadt het ook van anderen niet verftaan; doch dagt, wanneer 'er iets zodanig in de Wortels van Orchis plaats had, dat zy dan ook daar. van geenszins ontbloot zyn zouden (*). Iets zonderlings, ten opzigt van dit Onderwerp, brengt de gezegde Clüsiüs te berde. Na dat hy zyne onkunde , of de Tulpbollen in kragten met de Wortels van het Standelkruid overeenkwamen, als gemeld is,beleeden hadt, vervolgt hy dus. „ Voor eenige Jaaren „ zou (») RAY , Bijt, Plant. ii. p. irco. li, deel. xii. stuk. V» Afdeel* III. HoOFDBTUK.  Afdeel. III. Hoofdstuk. s 3 1 5 n. Tulipa Ge/nerUna. Gewoone. i h * 1 v. T ï?o ZesMANnige Luie- „ zou een Antwerps Koopman iets zekers aan„ gaande dit ftuk hebben kunnen befluiten. „ Deeze geen klein getal zodanige Bollen, van „ zyne Vriend , uic Konftantinopolen ontvan„ gen hebbende met Zyden Stoffen , meende „ dat het Üijens waren en liet 'er eenigea van, „ op de gewoone manier gekookc, met Olie en „ Azyn zig tot een Avondmaal bereiden : de „ overigen begroef hy in de Tuin , tusfchen m Kool en ander Moeskruid , daar zy, ver„ waarloosd, allen in 't kort vergingen; uitge„ nomen eenige weinigen , welken een Koop,5 man van Mechelen , genaamd Georgius Rye, , die een groot Liefhebber van de Kruidkunde „ was, naar zig nam; aan wiens vlyt en zorge , wy verfchuldïgd zyn , dat wy vervolgens , onze Oogen in een aangenaame verfcheiden, heid van derzelver Bloemen hebben mogen , verlustigen (*)". (a) Tulp met een overendflaande Bloem en Eyrond - Lancetvormige Bladen. Dee. f*) Pam-.oa. Hifi. p. if9m Cz) Tulipa Floieerefto, Foliis ovato. Lanceolatis. Gouan lonsp. i7i. Tulipa Scapo ttiphyllo , Foliis ovato- Lanccotis. fl. Ups. 82. Tulipa. fl. Cliff. m. R. Lugdi. 3l. Fl. tue. ïfia. Tulipa (Genus fere totum) c, B. Pin. s7. jorns. lnft. 373- T. i99, 2.0. Tulipa Turcamm. Cobb. \ifl. 213. Don. Pempt. 2}i. Lilio - Nareisfus feu Tulipaa iriorum colorum. Lob. fe. 125 . i3J. Weinm. Kruidb. >b. N. ,82 - 997,  of B o 1 P U H I È H. ayi Deeze zyn de Gewoone Tulpen, wier benaaming, in de Europifche Taaien, gelyk de Franfche Tulipe, van het Latyn Tulipa afkomftig is, dat Gesnerus, in den jaare ijcTo, eerst in trein gebragt heeft. Men wil hetzelve afleiden van den Turkfchen Tulband , hoewel de Bloem daar wemig naar gelykt. Het Gemeen noemtze Tulpep , doch de Geleerden LelieNarcisfen zegt C L u s i u s'. By de Bloemiften heeten zy hedendaags Tulpaanen. Welken naam zy by de Ouden gevoerd hebben , is nog te raaden. Mooglyk zyn zy hun , als omtrent den gemelden tyd, eerst, uit de Turkfche Landen in ons Werelddeel iagevoerd zynde, niet bekend geweest. Haar natuurlyke Groeiplaats fielt LiNNiiis in Kappadocie. Rad wolf vondt 'er verfcheide by Aleppo in 't wilde, en met geelachtige ftreepen op den Berg Li. ba-non. Een voornaame onderfcheiding der Tulpen is in Vroege en Laaie , van welke beiden men een verbaazende verfcheidenheid van Kleuren heeft. In de eerften hadt Clusids dezelve zo groot opgemerkt, als in geen andere Bloemen, zegt hy, dan misfehien in de Papavers, grooter was. Men weet, dat zy veel Iaager en kleiner vallen dan de Laate Tulpen , met welken zy anders in Gewas veel overeenkomst hebben. Zie hier , hoe hy dezelven ten öpzigt van de Kleuren onderfcheidde, De II. DZSL. XII, STUK, &fdeei.. til. Hoofd: TUK.  I I ï I 1 r e n e 1. i-  a84 Zesmannxge Lelie- V. Afdeel • ju. Hoofdstuk. teren zou de Kooper mogen afftappen, mids 'tien ten honderd aan den Verkoopergeevende, voor rouwkoop, en hem de Bollen laatende. Tot beveiliging hier van kwam den 27 April een Plakkaat der Staaten van Holland en Westfriesland aan 'c licht, en dus raakte die dolle Handel in 't kort zodanig te niet ; dat men een Bol voor vyftig Guldens koopen kon, die over de vyfduizend gekost hadt. Sommigen hadden 'er zig , gelyk naderhand met de Aktiën, door verrykt, anderen waren 'er arm door geworden , en de meeften van 'c Gemeen, die zig daar in geftoken hadden, herdagten met hartzeer hunne voorige weelde en verlies van tyd. Deeze Handel betrof inzonderheid de Laaie of Gewoone Tulpen, waar van men, als gezegd is , voor twee Eeuwen maar weinige Verfcheidenheden kende. Clusius hadt 'er flegts Geele of Goudkleurige en Roode van gezien , die door 't zaaijen hem ook weinig veranderingen voortbragten. Mukting kende meer dan driehonderd byzondere aartige Soorten van Tulpen. By Weinmakn vindt men, op zestien -Plaaten, tusfchen de veertig en vyftig van de aartigften, met natuurlyke Kleuren afgebeeld. Menonderfcheidtze, hoofJzaakelyk, in Franfche Kreunen, die Bloedkleurig rood zyn met Goudgeel of met wit; (een fraaije Tulp , bevoorecs in veel agtinge geweest, doch thans geheel verfmaad;) in Baguetten en Bybloemen, die donkerrood of paarfch zyn,  OF BOIPLANTEN» 2$$ zyn, met wit, ftrcep- en vlamswyze gemengd: en in B]fardn, die meer dan twee-Kleurig zynJ of in 't geel en roode vallen, verwardelyk ge- j mengeld, ten minfte geele Gronden hebben. Des Baguetten, oók witte Tulpen genaamd , wegens haaren witten ;Grond, zyn de zwaarfte en grootfte, met de dikfte Stengels of Sceelen, waar van misfehien de naam afkomftig is. Op deeze is, irt de laatfte Jaaren, hier te Lande, de meefte Liefhebbery gevallen, en de byzonde-' re fchakeering van derzelver Kleuren, naauwlyks dan voor de Liefhebbers van Flora onderfcheidelyk , heeft honderden Naamen doen uitdenken, op welken zy worden verkogt en geliefkoosd. Omtrent de Tulpen, in 't algemeen, moét men aanmerken, dat dezelven, door zaaijen vermenigvuldigd , gelyk men thans nog wel in Brabant , Vlaanderen en Vrankryk, by de Kloosterlingen doet, meest Eenklearigen voortbrengen. Zeldzaam is 't, dat men, na eenige Jaa> ren toevens, uit de duizend Bollen, twee of drie krygt , die van goede verwagting zyn, uitmuntende in zwaarheid van Bloem,fchoonheid of fterkte van Kleur, en hooge Steelen. Zodanige Eenkleurigen , uit Zaad geteeld, nogthans, heeft men onderfcheiden door de algemeene benaamingen van Baguetten primo, Baguetten Rigauts , Incomparables , Verpoorten, Triumphes de F Me, Secundes, Grand Violet%en , Beauregards , Dromedaris/en , enz. Uit zo DEEL. Xlf. SïUK. V. i.FOEELi III ÏOOFD* TOK. Talpeni  V. Afdeel • III. Hoofdstuk. Tulftn. I ] 1 i \ 1 \ ) f b | o8© Zesmannice Lelie- V. Afdeel, 111. Hoofd» •tuk. ] De Tulpen leveren wel, door Afzetzels of jonge Bollen, de zelfde Soorten uit; maar zy zyn in zig zelf aanmerkelyke veranderingen onderhevig. Niet alle Bonte, 't zy Vroege of Laate, zyn ieder Jaar even fraay. Somtyds hebben de Roode of Paarfche fmaller, fomtyds breeder geele of witte randen, i Bovendien verdwynen fomtyds , in eene Tulp, de fchoonfte Kleuren, dat men verloopen noemt, en dit zyn zy meest door verzuim of door eene flegte behandeling , onderworpen. Het kan ook voortkomen van 't Saizocn, van veel Regen of van te fterke Zonnefchyn: weshalve de Liefhebbers gewoon zyn hunne Bedden , tegen 't blosijen der Tulpen, met Tenten van Zeildoek te voorzien, 't welk tevens haare Schoonheid langduuriger maakt. Het zaaijen baart wel de grootfte verbastering in dit fiag van Bloemen. Daar komen uit het Zaad der Vroege dikwils Laate Tulpen voort en omgekeerd. Van de verandering der Kleuren heb ik reeds gefproken. Men vindt Fulpen , die Bolletjes in de Oxels der Bladen hebben, gelyk zulks in fommige andere BolDlanten gebeurt. Voorts zyn zy ook onderhevig, dat men de Stengel, by 't uitnaaien,opzyde uit den Bol bevindt te komen, daar de. üelve niettemin, in 't eerst,boven uitgefchooten was, 't welk aan des Bols aangroeijing of ryzing is toe te fchryven; terwyl, in tegenleel, fommigen nieuwe Bollen fchieten, diep in  OF B O L f l i k t EN. 2£] in den Grond, doorgaans veel grooter dan de Ouden, die dan vermageren, en wit van Kleur. Anderen verfpreiden zig zydewaards, geevende Jongen uit, die door Vezelen met de Ouden als gekettingd zyn ; 't welk die groote Plantenminner, C l o s 10 b , in de BonomTche of Apennynfche, als ook in de Spaanfche endergelvken, in zyn Tuintje, zegt hy, waarnam: Welke Tulpen zo aangenaam van Reuk waren als de Muurbloemen of geele Violieren. Nu gaan wy over tot de derde Soort van dit Gellagt, volgens het Samenftel van den Heer LiNKiïüSi (3) Tulp met een veelbloemige veelbladigè Stengel en Liniaale Bladen. Deeze Kaapfche, met een aangenaam roode Bloem uit den paarfchen , eerst door Breynius naar 't leven , volgens een gekweekte Plant, met een enkelde Bloem in Plaat gebragt, heeft van hem den bynaam. Onze beroemde Hoogleeraar N. L. Bormaunds brengt wel daar toe ook t'huis, een Plantje met een veelbloemige Stengel , grootelyks daar van verfchillende, door den vermaarden Plueenet af- (1) Tulipa Caulé multifloro polyphyllo. Fol. Llncarihuj; Syff. Nat. xi', Veg. xiii. Sifyrinchium ex phcenicco - fuaverubente Flore &c. Bbeyn Csnt. T. %s. Rüdb Elys. ir. p. 13. f. ii. plok. T. 414. f. 5. eubm. Ft. Cap. Friir, v'9' Ta JI.ds.el, XII. STUS. V. \fdeèl3 m. Hoofds itu.k, rii. Tulipa Breyr.Ur.tii Kaapfche^  20a ZesMAnnige Lelie V. Afdeel. III. Hoofdstuk. i. Albusa major. Groot. afgebeeld , doch hetzelve was uit Oostindie afkomllig. LiNNffius, niettemin, merkt aan, dat deeze Soort zes of zeven Stengbladen overhoeks heeft, die Liniaal • Lancetvormig zyn, de bovenften allengs korter, en drie of vier Bloemen aan den top, kleiner dan in de Plant van Breyn, met de Bloemblaadjes aan den voet fmaller en geen Styl. Want de Stamper beftaat in deeze, gelyk in de andere Tulpen , uit een Vrugtbeginzel , 't welk met den Stempel is gekroond. A l b o c a. Stiftbloem. Een zesbladige Bloem, met de binnenfte Blaadjes van eene verfchillende figuur, en drie van de zes Meeldraadjes zonder Knopjes; de Stempel Priemvormig en omringd met drie fpitsjes; maakt de onderfcheidende Kenmerken van dit Gefiagt uit, 't welk de volgende Kaapfche Soorten bevat. (i) Stiftbloem met Lancetvormige Bladen. Het Loof van deeze Plant gelykt zeer naar dat (i) Albuea Fol. Lanceolatis. Sy/l. Nat. Xir. Gen. 411. feg. XIII, Gen. 416. p. 270. Beeg. Cap. 87. Burm. Prodr. p. 9- Ornithogalnm Canadenfe. Sp, Plant. i. p. 308. Ornithogalium luteo-virens Indicum. Corn. Canad. iso. t. isi. RUDB. Elys. II. p. i4o. f. 7. R.AJ Hifi. 11,4. Mo. bis. Hifi. II. p. 423. S. 4. t. 24. f. 7.  OF B O L V L. A N T E N. 293 maar dat van 't Ornithogalüm, weshalve zy ook tot dat Geflagt is betrokken geweest en geelachtig groen Indifch Vogelmelk getyteld van CoRNüTUs. Het heeft een ronden Bolwor-' tel, die de Stengel te gelyk uitgeeft met de Bladen , welke lang en breed en gekield zyn, byna al's in 't gewoone Kruid van dien naam, De Stengel is ongevaar een Voet lang, rond, glad en groen, met een blaauwen waafem als der Pruimen of blaauwe Druiven. Van 't midden tot den top is dezelve bezet met bolletjes van Bloempjes, die in een- hol Blaadje oi Blikje gevat zyn, waar uit zy allengs met eer Steeltje te voorfchyn komen, nederwaard: knikkende open gaan, en eene dergelyke Bloen maaken , als in de zogenaamde Naakte Wyf jes. De drie: buitenfte Blaadjes , naamelyk zyn uitgebreid en breed, geel van Kleur;.d drie binnenfte blyven tegen elkander aange voegd, benuttende de Meeldraadjes en de Stan per , die de voornaamfte by zonderheid va deez'e Planten uitmaaken. Op een langwerpig driekantig Vrugtbeginzel, zit een driehoekig Styl, die een Priem- of Pontfoenachtigen Sten pel heefc, welke met drie afwykende puntje is omringd. Hierom noem ik dit Geflagt Stij bloem. De Vrugt is een driekantig driehokk Zaadhuisje, als in veele anderen. (a) Stift- ii. dem.» xii. stuk» * 3 v;' \fdeel. IK. lOOEDTUK. • i I » n » e i-< :s t- ig  V. 'Ar deel. au Hoofdstuk,ii. Albuca minor, Klein. \ i j ] 1 t c c c t a ap4 Zesm&nnigeLelie(2) Stiftbloem met Elsvormige Bladen. De verfchiliendheid der Bloemblaadjes heeft de vermaarde fl e r w a k n t. s ook in deeze daar door aangewcezen, dat de Bloem als dubbeldis, uit twee driebladigen beftaande, waar van de eene in de andere fchynt gegroeid té zyn, groen van Kleur. De Hcogleeraar N. LBü-rmaknüsheeft hier, onder den bynaam van Allergrootfte ,nog een derde Soort, van de Kaap afkomitig, bygevoegd, welke, zo zyn Ed. aanmerkt, door de manier van Groeijing en de breedte der Blaten , die uitermaate lang zyn, van de anderen iltoos verfchilt ; terwyl zy ook dezelven geleufd heeft (*). De Sweedfche Hoogleemar Ber g i u s , de Krfte Score, in de Tuinen van ons Land gekweekt, befchryvende , merkt aan, dat dezel'e roode Bloemen heeft, en dit de helft der Vkeldrandjes onvrugtbaare Knopjes hebben , rynde witachtig van Kleur , doch de gcheele >tamper.Karmozyn-rood, met een dikken Styl n de Stempel uit den geelen, pyramidaal, aan en rand ruigachtig ; zo dat zy evenwel aan en naam van Stiftbloem voldoet. Hy- (2) Albuea Fol, Subulatis. Burm. Fl, Cap. Prodr, 9. rnithogalum Africanura Flore viridi , altero alteri innato. erm. Parad. 209, T. 209. <*) Albuea maxima Fol. oblongis Canalkuiatis lougisfiis. Eurm. Fl, Cap, Prodr, p, j>.  ofBolplanten. 295 H y p 0 x 1 s. Ruigblad. Een zesbladige bly vende Bloem, boven het £ Vrugtbeginzel , dat een Zaadhuisje wordt vanü onderen dunner , vervat in een tweekleppige Kafnchtige Kelk. Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt, waar in de volgende, meest Amerikaanfche Soorten,veelal aan de ruigheid der Bladen kenbaar , begreepen zyn. (1) Ruigblad, dat Haairig is. met Eyronde Zaadhuisjes. In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van deeze Plant, welke bevoorens Ruig Vogelmelk was geheeten. Zy gelykt , inderdaad , zeer naar het Geele Ornithogalum van C. B a uh mos , zynde een zeer klein Plantje, met Gras- of Biesachtige Haairig ruige Bladen , veel langer dan de Bloemftengetjes die hoekig zyn, met ruige Bloemfteekjes. Gemeenlyk komen zy tweebloemig voor ; gelyk de Hoogleer A. van Roven de bepaaling daar van ont- (1) Hyfoxis pilofa, Capfulis avatis. Sy/l. Nat. XIT.ÏGcn. 413- feg. XW. Gen. 4i7. p. 270. Ornithogalum hirfumm. Sp. Plant. I. p. 306- OrnitU. Scapo bifioro. R. Lngdb. }t. Ornith. Vecnum luteum. GaoN. Virg. 37. Orn. Virgin, luteum. Pet. Gaz. I. T. f, 3. Ornith. Heibaceum &c, PLUK. Alm, 272. T. 350. f. 12. T + U, deel. XII, Stuk, V. fpeel. UI. OOFD' •UK. r. Hypexts trttla. )pgeiegt.  V. Afdeel III. Hoofdstuk. n. Hypsxis tkcumhèns. Neerleg. 6«fl.d. ( 1 j i 1 ] i r f r < a b£ V 896" Zes mannige Lelie* ontleend heeftdoch fomtyds Kroon t jes wy ze s of ook eenbloemig. Het heeft in 't Voorjaar zynen Bloeityd. (2) Ruigblad dat Haairig is, met geknodfte Zaadhuisjes. Hier van geeft de fchrandere Miller, ander den naam van Laag Anthericum, met Jniaale platte Bladen en leggende Stengetjes, le Afbeelding. Hy merkt aan, dat dit Planje naar het Virginifche kleine geele Vogelnelk, van de voorgaande So^rt, veel gelvke, sn naauwlyks in 't aanzien daar van verfchile, dan doordien 'er verfcheide Bloempjes op eder Stengetje zyn, als ook wegens de neerlurking derzelven, cn dat het bykans alle vlaanden bloeije. Het heeft de Bladen ze'den neer dan zes, de Stengetjes m3ar vier Duiïen lang. De Bloempjes zyn van buiten roen, van binnen geel, zo 't fchynt met O, injekleurige Meeldraadjes. De Wortels, zegt 11 L l e R , waren van Jamaika , toevallig , vergebragt cn door hem in eeu Broey-Bak ;eplant,- doch hy meldt de hoedanigheid dee. 2cr («-) H^yrh Pilofa , Capfulij Chratis. Aj». Acad-. v. p. «. Ornitnogal. Fol. Gramineis &c. Bbown. Jam. i Mhericum lesliie , Fol. Linearibus plsnis , Caule decum' nte. Mill.. Dia. T. -,. f. 9. Crocus Fol. et Rad, Scó* nera:. Flum. 1c, joa. fs i.  OF BoLPLANTE N. 297 zer -Wortelen niet. Hy zegt alleen, dat hy ge onder die van eenige Piment - Boompjes (*.) hem toegezonden , welke dood waren, leven- E dig vondt. Zo het de Crocus met Blad ens>1 Wortel van Scorzoneere, door Plu mi er in Zuid - Amerika waargenomen , kon ?yn , dan zou Blad en Bloem veel verfcbillcn. (3J Ruigblad met zeer lange Bloempypjes. De Kruidkundige Heer Rüssel vondt dee-n ze , op zyn Levantfchen Reistogt, als een d nieuwe Plant, by Aleppo. Hy heeft, ze Wild Look, of klein Moly, meteen groote Bloem, getyteld. (4) Ruigblad dat Haairig is en ongejlengd, met de Vrugtmaakingen by den Wortel. i Dit zonderlinge Kruid heeft , hoe ook die der anderen mogen zyn, een knobbeligen Wortel. Het gelykt zeer naar de eerfte Soorten, door zyne Graochtige Haairige Bladen, als die van ruig Gras of Biezen , maar het heeft " (*) Deeze zyn , onder den naam van Myrtus Pimmta of Ja- maika - FePet • in ons lI' STUK' N*** !*s' befchteeyel1- (3) Hytoxis Tubis F lorum longisfimis |- Allium fylveftre f. Moly minus amplo Flote. RUSS. Akp. 34. T. 2. (4) Hypoxis Pilofa acaulis , FruSifica'ionibus fubradicaüpus f. Ornithogali Virginici facie Hetba tuberofa CarolimenCt. DU.L. EUh, 198. T. 210. f. 287, T 5 11 DBKL, XII, 5TDB( V. FDEEL. III. OOFD» 'UK. iii. Hypoxis fmcicula. s. Gebon:ld. IV. SesfiU; Onge:engd.  v. Afd eel, III. Hooid stuk» i. Ornithogalum ur.i. florum. Eenbloemig. 1 298 Zesmannige Lelie- heefc niets, dat naar een Steel of Stengel zweemt. Tusfchen den oirfprong der Bladen en dus by den Wortel,even boven den Grond\ komen Bloempjes voort, die naauwlyks open gaan en evenwel driehokkige Zaadhuisjes uitleveren, met rype zwartglanzige Zaadjes. Zy was, in de Elthamfe TuiQ ? toevallig opgegroeid uit Aarde, , in welke'andere Planten uit Karolina waren ovcrgebragt. Ornithogalum. Vogelmelk. Een zesbladige,opftaande,blyvende Bloem, boven 't midden uitgebreid en de Meeldraadjes beurtlings aan den voet verbreed hebbende ; maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, 't welk de volgende Soorten bevat. A. Met alle de Meeldraadjes Elsvormig. CO Vogelmelk, met een tweebladige Stengel en eenbloemig Bloemfieeltje. Dit Vogelmelk, volgens den Heer Laxman dP den top van den Berg Sint Sopka in Siberie groeijende, gelykt in alle opzigten naar het volgende , maar heeft een onverdeeld een- bloe» ( 1 ) Ornithogalum Scapo diphyllo, Pedunculo unifloro. >yft. Nat. XII. Gen. 414. Mant. 6x, Peg. XIII. Gen. 418. '. -70.  OF Bol PLANTEN» eps bloemig Bloemfteeltje : de Bloem is driemaal zo groot ; met Lancetvormige ftompachtige Blaadjes, die geel zyn, van onderen groen. (2j Vogelmelk met een hoekige tweebladige Stengel; de Bloemen Kroontjeswyze met eenvoudige Steeltjes. Hoewel dit Geflagt wegens de Melkwitte Bloemen zynen naam heeft , komen 'er doet ook in voor met geele Bloemen. Deeze Soort , die op verfcheide plaatfen in Europa gemeer is, [groeit wild in de Moeshoven by Harderwyk en in de Koornlanden by Zwol, vof gens den Heer de Gorter. In belom.' merde Moeshoven groeit zy maar al te veel in Sweeden zegt de Ridder , byzonderlyk in Oost-Gothland, alwaar, by gebrek van andere Spyze , de Bolletjes gegeten worden. Mer noemt het Veld-Ajuin, in 't Hoogduitfch Feld Zwibel. Het is aan de kanten der Akkerlan den en Hakbosfchen in Duitfchland gemeen , zegt R a y. H a l l e r, die het ook op verfcheide plaatfen in Switzerland vondt, be- fchryfl (z) Ornithogalum Scapo angulofo diphyllo , Pedunc. urn< bellatis fimplicibus. Gort. Jitlg. 9S. Gouan Monsp. 171, oed. Dan. 378. FL Suec. 170 , 28S. H. Cliff. 124. R. Lugdb. 31. Ornithogalum luteum. c. e. Pin, 71. Bulbul fylv. Dod. Pempt. ui, lob. Ic. H9- Pytrochiton, E.i HE alm. Spec. 91. T. 90, II .DEEL. XII. STUS. V. Afdeel^ 111. Hoofde stuk. n. Qrnitho. ralum luteum. Geel. i  300 Zesmannige Lelie- V. 'Afdeel UL Hoocd- STUK, III. Ornith' galton mi nimum. Zeer klein. fchryft het, onder den Geflagtnaani Phalaw ' gium, aldus (*). „ De Wortel is een Vleezige ronde Bol, geevende zeer weinige fpitfe Grasachtige ,, Bladen uit, dikwils langer dan dc Stengel, „ die een enkeld of twee ongelyke Bladen „ heeft,fomtyds drie,welke veel breeder zyn, ,, op de kanten ruigachtig. Uit derzelver Oxe„ len komen veele eenbloemige Steeltjes voort, „ die glad zyn of maar weinig ruig. DeBloem,, blaadjes, op twee ryën, zyn geftreept, uit den „ groenen geel , van buiten geheel groen , doorgaans glad. De Meeldraadjes , uit den „ voet derzelven voortkomende , zyn niet breed, noch driepuntig: de Stamper is drie„ hoekig, driedeelig." (3) Vogelmelk met hoekige tweebladige Sten* h gels; de Bloemen Kroontjeswyze met Tak* kige Steeltjes. Dit kleine geele Vogelmelk alleen is door den Heer de Gorter in Rusland waargenomen. Het groeit ook by Montpellier op de Akkers, alwaar de Heer Gouan het zelden hoo- C*) Phalangium Radice Bulbofê, Stipulis maximis hitfiitis, F:ori!:us umbellatis , Petiolis unifloris. Helv. inchoat. II. p. toi, (3) Ornithogalum Scapo angulofo diphyllo Sec. Gom. Eelg. SS. Fl. Suec. 171, 186. gouan Monsp. 172. gort. Ingr. 50. Ornithüg. Imeum minus. C. B. Pin. 71. Hypoxis. B.enealm. Sp- 9*. Clus, Pann, 191, t. 191.  OF B O I ï L i N T E M, 305 hooger dan een Handpalm gezien heeft. Ia Switzerland vondt de Heer Hall er het ook, en zegt, dat het laager en Takkiger dan het voorgaande is, hebbende vyf, zes of zeven Blaadjes aan de Stengel, 't welk tegen de bepaaling en tegen de Afbeelding van Cldsius, welke door hem aangehaald wordt, ftrydig is. Die Autheur fchynt het in Qoftenryk met een Stengetje, van maar een Duim hoogte, waargenomen te hebben. Onze Ridder merki aan , dat het in Sweeden, in de Tuinen, on der het voorgaande gemengd, doch niet over al en dus zeldzaamer voorkomt. Even 't zelf de heeft in ons Land plaats. Het verfchilt a zegt hy, niet alleen in grootte, maar ook dooi de fpitsheid der Bloemblaadjes , die in het an dere zeer ftomp zyn; om van de takkigheid dei Bloemfteeltjes niet te fpreeken- Gmelin die het Geele Vogelmelk ook in Siberië Of verfcheide plaatfen vondt, hadt naauwlykseei Plant gezien , die in manier van groeijing, ir hoogte, in breedte der Bladen , in grootte ei Kleur derzelven en der Bloemen , meer ver anderde (*): zo dat hy dit kleine voor een< Verfcheidenheid fcheen te houden van de voot gaande Soort (t). (4) Vc (*) HALL. Helv, incbc-at. utc. (|) Flor. Siber. \. p. 47. II. DEEL. XII. STUK. V. AfdeelJ ni. HooFr^ stuk. \  V. AFnEEt. Ut. Hoofdst u*. iv. Ornithêfélum Py renatcum. Pyreneefch, ] I 1 < 3 I la F C li c T B F 3C2 Zesmannicè Lelie. (4) Vogelmelk met een zeer lange Tros, Lancetvormige Meeldraadjes: de Bloemdraagende Steeltjes egaal en uitgebreid j de Vrugtdraagende digter aan de Stengel. Deeze groote Soort, met witachtige Bloemen, vondt de Heer Rauwolf by Aleppo ió de Tuinen. Zy is g meen op de Gebergten /an Oostenryk, Switzerland enKarniolie;doch nzonderheid op de Pyreneen, waar van Cluiios 'er den bynaam aan gaf. Naderhand nerkt hy aan, hoe het jaar 1606 hem geleerd iiadt, dat deeze geen andere Plant ware, dan ie Bolwortelige Affodillen van Galekus, by >od on é os afgebeeld, er» door Loeel Hyicinth - Affodillen getyteld,.om dat de Bloemros veel geiykt naar die der Hyacintben. Op verfcheide plaatfen in Switzerland is het door ;en onvermoeiden Kruidleezer , den grooten 1 a l l e 11 en anderen gevonden, die het dus efchryfr. >, De (4> Ornithogalum Racemo longisfimo , Filamentis Lanceotis&c. Gouan Monsp. i7z. Ornah. Racemo longisGmo, [Tam. dilatato - Linearibus ,. Caps. ereftis. h. Scan. zio'. rnith. Spica longisfimi, Fil. triangularibu?. Hall. Helv. 4. Gron. Oriënt. Ho. Ornithog. anguftifol. majus Sec. c' . Pin. 7°. rudb. Elys. ii. p. I34. f. j, 0rnith lus. Hi/l. 1. p. 1S7. Orn. Pannon. albo flore. Pann. igg. 189- Ornith. Pyrenaicum. CoR. P,/t. 21. Srachyoides.' en. Spee. 95. T. 90. Asphodelas bulbofus Gafeni. Dos, fmpt. 209. Hyacintho-Asphodelus Sec, Los, k. 91.  of B o t p t a N t E w; 303 „ De Bol is dik. De Bladen zagt, gekield en naar den Grond omgéboogen , vergaan' „ ras. De Stengel , van twee Voeten en hoo-1 ,, ger , niet Takkig , draagt een zeer lange' „ Aair, mee zeer veele Bloemen. Witte Stop„ peltjes heeft zy, die omvattende zyn, breed „ van voet en lang geftaart. Opftaande Bloe„ men, in 't eerst toegekneepen, breiden al„ lengs zig meer en meer uit. Van de Bloem„ blaadjes, uit den groenen geel, met witte ,, randen, zyn de drie buitenften fmaller, de „ drie binnenften breeder en korter; alle Meel„ draadjes breed gefpitst: de drie buitenften „ fmalst. De Stamper is korter dan dezelven: „ de Vrugt Eyrond, met rondachtige Heuvel„ tjes beftipt" (*). De Meeldraadjes maaken in dit Geflagt een voornaame onderfcheiding. Dezelven worden, in deeze Soort , van fommigen gezegd driehoekig te zyn of driekantig, van anderen Liniaal verbreed. Doktor S co poli zegt, dat dezelven Elsvormig , opftaande, glad, aan den voet breeder en korter dan de Styl zyn. Het één ftrekt tot opheldering van het andere. De Stempel, voegt hy 'er by, is rüuw door witte , ronde , famengehoopte Tepeltjes en driedeelig ft). (5) Vo- (*) Helv. intbont. II. p. 101. (f) Fier. Carr.isl. p. 242, II. Deel. XII. Stuk. v: Vedeel. III. lOOFDTUK»  v V. Afdeel, III. Hoofd» stuk. v. Ornitho galumNat bunenfc. Natbonten. vr. Comofum. Gekroond t 304 /esmabnige Lelie» (y) Vogelmelk met een''langwerpige Bloemtros en Luncetvormige Vliezige Meeldraadjes - de Steeltjes en Bloemen uitgebreid. Deeze Soort wordt van GerArd en an-deren gehouden voor eene Verfcheidenheid van de voorgaande. Wat de Meeldraadjes aangaat, zou ze nader komen aan die van Hall ë r , dan dezelve ; maar de Bloemen vind ik aangetekend van binnen wit te zyn, van buiten groen met witte randjes , en dus zonder Geel. Dat Veld-Ajuin met gebaarde witte Bloempjes van Montpellier, by Lob el, 'c welk DoDosècs Narbonfch noemt, groeit op de Velden in Provence, en is, volgens den Heer Gerard, alleenlyk kleiner dan 't voorgaande. Hoe de Meeldraadjes Vliezig Lancetvormig, eh tevens Elsvormig kunnen zyn, beiden volgens L1 nnjeus; laatikor.beflist (*). (6) Vogelmelk met een zeer korte Tros ,Lan1 cetvormige Blikjes van langte als de Bloemen , Jlompe Bloemblaadjes en Elsvormige Meeldraadjes. ^ (5) Ornithogalum Racemo oblongo, Filam. Lanceol. Membranaceis &c. Am. Acad. IV. 312. Ger. Prov. 150. Orni:hog. majus fpicamm Florê albo. Ornirhog. Narbonenfe. Ood. Pmpt. aai. Ornithog. fpicatum MompelienCum. Lob.' 'e. 94. O Dat de Meeldraadjes alltn Elsvormig zyn , maakt de mderfcheiding van deezen Rang in dit Geflagt: zie voor. (6) Ornithogalum Racemo brevisfimo, llractcis Lanceola- üs  OF B 0 L ¥ L A N T E N.' 305 (7) Vogelmelk met een zeer lange Tros9 *» Lancetvcrmige Degenachtige Bladen. Van de voorgaande is de Groeiplaats onhe^.1 -kend: deeze wordt gezegd in Arabie en Egypte te huisvesten. De vermaarde Forsk ao.ïil, niettemin , heefc daar niets anders gevonden dan een . Geelbloemig Vogelmelk , op byzondere plaatfen byzonderlyk genaamd. Het tegenwoordige heeft Bladen van een Voet lang, meer dan twéé Duimen breed. Het draagt een Bloemaair die zeer groot is, fomtyds met honderd Sneeuwwitte Bioemem Des vindt men het ook onder de fraaije Bloemplanten gerekend. Het wordt by Swerti uS Sexandrynje Le'ie getyteld. Clus i os heefE ) OrKhhogalnm Flor. Coryinbofis, Fedunc. Scapo humiliori' us &c. R, Lu°dh. ;i. Ornithi'galum urn'ellamm maiii'num. C'. B Pin. 69. Rudb. Eiys. n. p. ijo f. I. Orniihogalum Arabicum. Clus. Hiji. II, p. i8C. BESL. Eyft. Vern V. T. ia. f 1. Melanomprule Renealm. Sp. 89. T. eel.. III. Hoofd •TW. ) I \ De Waarneeming der Meeldraadjes heeft, in deezeGemeene Soort, eeneaanmerkelyke verandering ondergaan. In 't eerst ftelde de Heer Linn-sos dat zy uitgerand waren , op 't laatst aan den voet verbreed. De uitranding werdt bevoorens door zyn Ed. maar aan drie Meeldraadjes, beurtlings , vervolgens aan alle toegefchreeven. Dit Kruid, dat men Wit Vogelmelk noemt, komt door geheel Europa, ten minfte wat de Zuidelyke en middelfte deelen betreft, op verfcheide plaatfen voor. „ Het groeit op Vel„ den omftreeks Dresden aan de Elve (zegt „ LinnjeusJj in Italië by Padua en nevens „ Villanova ; omftreeks Lyons in Vrankryk ; „ ja ook door het grootfte deel van Duitfch„ land." Dit zyn , op ver naa, alle deszelfs Groeiplaatfen niet. In Languedok en Provence is het alom op Akkers en Velden gemeen, Omftreeks Parys ontbreekt het ook niet,noch in Engeland, en in onze Nederlanden; als ook in Brabant, komt het op verfcheide'plaatfen Voor, 't Is niet te denken, dat het daar gezaaid ïibus, Filamentis bafi dilatstis. Syft. Nat. Peg. XIII. Klam. emarginaris. Sp Plant. II. Gort. Belg. 9.5. Gouaw JUmsp. iyz. Pedunc. Scapum longe fuperantibus a Filamentis alternis emarginaris. R. Lugib. 32, H. Cliff: i2+. sron. Oriënt. 4t. Ornith. umbell. med. anguftifolnirn. c.' i. Pin. 70. Ornith. viilgare majus et minus. ƒ. b. Hifi. u. 30. Bulbus Ieucamhemus minor. f. Ornithogalum. DorC 'P*pt. rUr. Otnjthogalon, Lob,. 1c, w. Eliocatmos, Ren, lp. Si, T. 87,  ofBolplanten. 3" zaaid zou zyn. R au wolf vondt hec zelfs by A'eppo groeijen. De Franfchen noemen het Ornithogale , de Engelfcb.cn Star of Bethkhern; de Duitfchers Feld Zwibel, dat is Veld-Ajuin. Ik zal hier de '.efchryving inlasfchen van den Geleerden Hhuk, die het in Switzerland , hier en daar , op Graswegen, tusfchen de Wyngaarden en in Velden, overvloedig aantrof (*). , De Bolwortel heeft aankomelingen De „Wortelbiaden zyn zagt, gekield, weinig „ breeder dan een Lyn, doch ook tweelynig, „ ftomp. Aan de Stengel, die een Span hoog „ is, komen witte,zeer groote, gekielde Stop„ peltjes voor. De Bloemen zya geaaird.hoe„ wel zy zig als een Kroontje vertoonen,'t „ welk uit eenbloemige Steeltjes beftaat, waar „ van de onderfte, die zeer lang zyD, boven „ de bovenfte korteren uitfteeken. Een dub„ belde ry is 'er van Bloemblaadjes, van binnen Melkwit, van buiten met een breede " groene Streep getekend. De Meeldraadjes zyn bveed , Sappig , drie eenvoudige, drie „ uitgerande, welken het Meelknopje uit dt „ verdeeling uiigeeven. De Styl is enkeld „ de Vrugt Eyrond , ftomp." »t Is zonderling , dat gezegde Heer aan di Vogelmelk geaairde Bloemen toefchryfc; alzt Z] (*) Htlv. fr.cboat. Tem. II. p. 103. V4 II. DEEL. XII. SïüK, V. AsDE$I,j III. Hoofdstuk. 1 r  V. Afdeei III. Hoofd 312 Z e s m & n n r g e Lelij. een Aair en naauwlyks ook die van een Kroontje; hoewel men het gekranst zou kunn noemen of getuild, 't Verfchil in Wuur der Bloemtros is nogthans aanmerkelyk. £ ankomelmgen dj fl rfi üe jwmt, zyn m de Afbeeldingen blykbaar. Dat het in gebruik zou zyn, tot SPyZe of Geneesmiddelen, vmd ,k nier aangetekend. Wat de reden zy, dat LiN^„s het voor de ^ ven-Mert, welke in de Belegering van Samana zo duur verkogt werdt houde (f), * my duifcer. Het zou daar overvloedig moeten groeijen en in menigte in gebruik geweest zyn m t Beloofde Land. H.ssELQTnsT vondt, m 't jaar ,750, by Smyrna een Kruid, dat hy Ornithogalum umbslktum noemt en omftandig befchryft; doch maakt daar van Been gewag (|;. ngeeD in), (*) II. JSmmgen VI. vs. zi. » t la tt  V. Afffei III. Hoon). stuk» 316 Ze'smannice Leus. ^ dezelve met alleen natuurlyk , maar ook ia It:ilie cd elders op Zandige Oevers aan de Middellandfche Zee. By Lisfabon, in Portugal, is zy ook niet ongemeen. De Wortel wordt door de Engelfche Schepen, die de ltaliaanfehe Kusten van Callipolis bevaaren, zegt S t. b a , medegebragt. Hier door verftaat hy de Stad en Haven van Gallipoli, op een uithoek gelegen in 't Ryk van Napels. Volgens Eau wol f vindt men dit Gewas ook by Tripoli in Syrië. .De Afbeeldingen, welken Lobel en Dod.on^. s, in hunne Kruidboeken, zo van den Bol als van de Bloem geeven, zyn even de zelfden als die van Clösius; door we'ken grooten Kruidleezer de Squille op verfcheide plaatfen van Spanje en Portugal, aan den Zeekant, in Auguftus en September bloeijende werdt waargenomen. Dien zelfden Bloeityd houdt dit Kruid hier te Lande, en heeft dit byzonders, dat de Bollen, op een Zolder geplaatst, buiten den Grond Steng fchieten en bloeijen. De Stengel is in de Natuurlyke Groeiplaats doorgaans een Elle hoog , regt, en in de bovenfte helft, Aairswyze, begroeid met vtele witte gefternde Bloempjes, kleiner dan die der Affodillen , zo Cli sius aanmerkt. Op dezelven volgen driehoekige Zaadhuisjes , als famengedrukt en ledig, bevattende eer zwart plat kaffig Zaad. Na dat het Zaad ryp is en de Steng verdord, tegen 't end des Jaars,  ©F BOLPLAKTEN. 2-1 Jaars , fchiet de Bol vyf of zes breede, groote , groene zeer dikke Bladen, op den Grond leggende, en eenigermaate gekield (*). De Wortels of Bollen van dit Gewas, overkomeude,. zyn van een half tot vier of vyf Ponden zwaar , en dus dikwils uitermaate groot. Zy zyn byna. van figuur sis die det Hyacinthen, uit veele Rokken , gelyk een Ui' jen, famcngefteld. ,, De buitenfte zyn by det „ Steel, (zegt Se ba) , als afgero' , drooget „ bruin op en verwonen als een marmerins „ door het allengs uitzetten van de witte Ly „ mige boven-Schi'. In de Grond gezetsfchie „ de Bol dunne Vezelachtige Wortelen" (f). Wy vinden een Squilla met roode en eem met witte Wortels by de Autheuren opgete kend : waar van de eerfte eigentlyk Medici naai zou zyn; doch Ba oh in o s merkt aan dat 'er geen verfchil is in de hoedanigheid Ook fpreekt Clusius van een witten Wor tel en 3 eba van een wicte boven-Schil. Vee Jen twyfelen, of deeze Plant wel de Skida de Griekfche Geneesheeren zy. Salmasiu heeft zulks met kragt ontkend; doch dit doe weinig ter zaake, aangezien de onze de zelfd uitwerking heeft, als die, waar zy van fpree kec (*) Clusius zegt dit , die de Plant op de Natuurlyk plaats hadt zien groeijen. Linn&us zegt , dat de Bladej Lancetvormig en geftiekt zyn. (P Zie sbb Kabinett.l, D. p. 71, Pfc.44, j%, 4, J. U' DEEL. XII. STÖS. V. Afdeel* ilf. Hoofdstuk» 1 t > c 5 t » I  318 Zismannige Lelie- V. Afdeel UI, Hoofdstuk. i ken. Raauw is de Bol . hoe Lymerig ook , 'zo fcherp, dat men Puistjes aan de Handen krygt, door ze lang te behandelen. De Smaak is onverdraaglyk bitter, heet en fcherp. Men begrypt ligt , dat zy, dus ingenomen , den Keel en Maag verfchroeijen cn derhalve een Vergift zyn zou. Ondertusfchen geeft de Squille, door Deftillatie in een Kromhals, een zuurachtig Water. Loogzouten beneemen haare bitterheid en fcherpheid grootendeels. Door 't braaden wordt de vinnigheid ook getemperd; doeh het verdikte Extfakt, met Water*, behoudt dezelve. Het Poeijer van den gedrocgden Wortel, tot eenige weinige Greinen, met andere Middelen, die de 'fcherpheid maatigen, ingenomen, is door Hedendaagfche Proeven van een byzondere kragt bevonden in de Engborftigheid en Waterzugt. Alle Kwaaien , die uit een langduurige verftopping door Slymige Stoffen ontftaan, kunnen dienst hebben van een voorzigtig gebruik daar van. De Squille bevordert altoos de Waterloozing,- fomtyds doet zy braaken of afgaan en verwekt ook wel de Stonden. Behalve de Koekjes daar van in de Theriaak , heeft men in onze ApotheeIcen een Azyn van Squillen, waar door iemand, nee 's avonds en 's morgens twee Lepels, i/erfcheide Maanden lang , in te neemen , van jen Steenachtig Graveel verlost werdt. 't Ge • bruik dat de Gemeene Man van deezen Wór:cl, door hem op Sterken Drank te zetten , maakt;,  Öf 'BfltP t ANTEN, gif) maakt, is wereldkundig. Men kan uitwendig ook de gedampte verfche Squille . als een fchroeijend tf Brandmiddel , opleggen. Dus dient zy , in plaats van de zogenaamde Spaanfche Vliegen ; doch lang legger.de of ftyf aangedrukt,, vreet zy in , en maakt fomtyds een diepe Zweer (*). (a) Squille met een gefchubden Wortel. Tot die Geflagt brengt de Ridder die Bolplantjes t'huis , welken Todrn efort begreepen heeft onder den naam van LelieHyacinthen : alzo het Blad en de Wortel veel gelykt naar die der Leliën. Adderen haddenze gefternde Hyacinth geheten, om dat d' Bloera zig Sterswyze opent; hoewel een Tros o! Aair maakende als dè Hyacinthen. Dus gelykt dezelve ook veel naar die der Squillen. De Groeiplaats is in verfcheide deelen van Spanje en op de Pyreneefche Bergen. Uit een Bol - Wortel, van gemelde hoedanigheid . fchiet dezelve zes of zeven breede Lelieachtige Bladen, en daar tusfchen een Bloemfteel van een Span hoog, aan den top Bloem- (*) RtiTTÏ de Mat. Med. p, 471. (t) Scilla Radice Squamarê. H. Cliff.. 115, R. Lngdh. 31. Sp. z. Lilio - Hyacinthus vulgaris Flore coeruieo. Tournf. lnft. 37a- Hyacinthus Stellaris Folio et Radice Liiii. C. B. Pin. 4*. Hyacinthus Steil, floridus Mutoni, Lob, Ic. 101. H. deei.. xii. stuk. v; Afi eel. III. Hoofd» stuk. tt* Scilla Lilil Hyazinthus. LelieHyacinth.  320 Zesmannige Leliën V. Afjieeï III. Hoofdstuk. m. Scilla Italica. Jtalifche, pjes hebbende die zesbladig zyn, als een Ster' "uitgefpreid, gemeenlyk blaauw, doch ook wit of roodachtig' van Klem*. In 't laatst van 't Voorjaar bloeijeu zy en daar op volgen driehoekige Zaadhuisjes met zwarte Zaaden. (3) Squille met eên langwerpige Kegelachtige Tros. De afkomst is onbekend van deeze fraaije Ster - Hyacinth , door Toürnefort tot de Ornithogala betrokken. Men noemtze evenwel Italiaan/die. De Bladen gclyken naar die der gewoone Hyacinthen en vallen meest op den Grond neer. De Bloemfteel, tusfchen dezelven, is naauwlyks een Voet hoog, en op den top getrost of getuild met twintig of dertig Bloemen , blaauwachtig Afchgraauw of witachtig van Kleur. Ieder Bloemfteeltje Jreefc twee fmalle Blikjes, 't een langer dan het andere. De Bollen zyn digt van zelfftandigheid, jyna gelyk die der Tulpen. CO Sqü- (t) Scilla Racemo Conico oblongo. Syft. Nat. Veg. xii r Scilla Corymbo conferto hemifphïtico. Syfl. Nat. XI'. Sp. Plant. ii. Scilla Radice folida. Flor. Corymbolïs confertisfimis. H. Cliff. 123. r. Lugdb. 32. Gouan Monsp. 173. Ornithogalum ipicatum cinereum. Toubnf. Inft. 380. Hyacinthus flellaris fpicams cinereus. C. B. Pin. 4«. Hy3:inth. ftell. Italicus. Bs.SU Eyft. Vern. 42. f. 1, C1.0s, 'i'fl. i. P- .8*.  of Boe-planten. 32ï {4; Squille met een digte Kegelvormige Bloemtuil. Een ongemeen fchoone Bloemtuil maakt deeze , die gemeenlyk Peruviaanfche genoemd wordt an navolging van Clusius; hoewel menze ook in Portugal groeijende aantreft. Sommigen meenden , dat zy eerst uit Peru overgebragt ware ; maar op den uithoek Lands van Kadix, in Spanje, groeit zy ook menigvuldig. Gouan merkt aan, dat de Stengel minder hoogte dan de voorgaande heeft cn dat de Bloemen kleiner zyn, doch de Tuil is grooter en aanzienlyker, zo dat men deezen onder de fraaiften rekent van alle Hyacinthen. In Bloem komt de Spaanfche volmaakt overeen met de Peruviaanfche, doch deeze heeft de Bladen eens' zo breed. Uit een gerokte Wortel, die als met Spinnewebben is overtoogen ; weshalve Clus 1 os 'er den naam van Bulhjis Eriophorus (dat is Woldraagende Bol,) aan gaf, komen in 't Voorjaar groene Bladen, byna een Duim breed en (4.) Scilla Corymbo confeito Conlco. Gouan Monsp. 17}. Scilla bte [irabellifera. Sauv. Mmtp. s%. Otnithog. car. Lnlit. latrolium ; item Ornith. Eriophorum Peruvianum. Toubrf. h/f. 381. Hyacinth. Ind. Eulb. Stellams. C B. Pin. *7. 1u)d8, Elys. I. p. 37. f. Hyacinth. StellatUf Peruanus. clus. Hifi. i. p. ,73. Moais. ii. p. }7S. S. 4. t. iz. f. 19. X el ceel. xii. Stuk. V. AfdeelJ III. Hoofd» stuk. IV. Scilla Peruviana. Peruviaanlche-  V. Afdeel. UI. Hoofd* stuk. v. Scilla emcena. Ster-Hy! cicth. 3a* Z E S M A H S I G E L fi L I É- en eeq SpaD lang , in 't ronde op den Grond verfpreid. Daar tusfchen ryst een Stengel of Bloemfteel, van dikte als een Schryfpen, ter langte van een Span, die aan den top menigvuldige dunne Bloemfteeltjes uitgeeft, paarfchachtig zwart, welke ieder een Bloempje draagcn, dat uit zes gefpitfte Blaadjes be« ftaat , die als een Sterretje uitgebreid zyn , paarfchachtig blaauw , of donker paarfch en Violet, of ook uit den witten roodachtig ran Kleur. Zy hebben in 't midden een Vrugtbe* ginzel dat hoog paarfch is , omringd met zes Meeldraadjes; die taamelyk breed en Pypachtigtiol zyn. De Bloem heeft geen Reuk, maar de Bléden, afgerukt, rekken zig in Draadjes uit. Als de Bloemen oud worden, krommen zig de randen der Bloemblaadjes om. Zy bloeit in de Meymaand en is in de Tuinen van voornaame Liefhebbers niet onbekend ; gelyk menze ook by de Bloemisten kan bekomen; doch de tederheid van 't Gewas en der Bollen maaktze duur. (c) Squille met de Bloemen zydelings, overhoeks , (i) ScüU Flotibus lateralibus alternis fubnutamibus. H. Cliff'- i:3- R- lwih 13, G0UAN ***** 17J- Hyacin. thui SteüariS caemleus amcenus. C B. Pik. +S. R'iDB. Elys. II. p. 54- T- 7- Hyacinthus Siellaris Byzantinus. B£SL. Eyft. vern. 43. f- *• Hyacinthus fcrotinus elegantisfimus. J. B. Hift. II. p 5S1. Ornithogalum coeruleum Byzaniinum, lOtlRNF. Itffl, '8"»»  of BolPt ANTE», §ï§ hoeks, eenigermaate knikkende, en een ge. hoekte Bloemfteel. l Deeze , die in den jaare 1590 Van Kon-< ftaptinopolen overkwam, wordt deswegen Konftantinopolitaanfche by fommigen getyteld, Zy \erlchilt van de vcorigen , doordien zy verfcheide Stengels of: Bloemfteelen uit een Bol, die digt en Vleezig is , uitgeeft. Die Stengels zyn hoekig, een Handbreed of een half Voet lang, en draagen dikwils ieder maar twee Bloemen , welke volkomen als die der gemelde Ster* Hyacinthen gefatfoeneerd zyn , van eene zeer bevallige blaauwe Kleur. Drie Bloemblaadjes zyn van binnen aan de tippen Eeltig of ge» nageld en alle zes aan den voet met twee witachtige Stippen of Streepjes getekend. Het ÏN'aveltje of Vrugtbeginzel, in 't midden def Bloem, is geel. De Bloem is door een klein ■ Vliezig Blikje befchut. Zy verfchillen, op byzondere Planten , in grootte en Kleur,* ko* mende bleeker of hcoger blaauw, ook fomtyds paarfchachtig of Violet, zelden wit voor, zegt Bauhibos. Tegenwoordig vindt men, by de Bloemisten , zo wel witte en roode als blaauwe Ster- Hyacmthen. (6) Squille met byna overend Jlaande Bloemen, miniger in getal. Men («) Scilla Hoi. erectmsciilis paiicioiibus., OEDi Jiatt, J68, X a & U. om.. ZU. stuk. V. Ifdeeü» III. lOOFD* TüKs, vu Sciiia biftlia. Tvree*  $84 ZEsMANNICE L E L I S' V. Afdeel III. Hoofd» STUK. Men vindt van deeze , aan welke ook een digte Wortel toegefchreeven wordt, vier Soor» ten by Toornefort, onder den naam van Duitfch twee of dricbladig Vogelmelk, roetblaauwe, donker bhauwe , Vleefchkleurige of witachtige Bloemen , aangetekend. De Groeiplaats, naamelyk , is in Duitfchland vry algemeen , hoewel men 't ook overvloedig in de Elzas , in Switzerland en in de Zuidelyke deelen van Vrankryk aantreft. Raymeldt, dat het op zekere Eilandjes aan de Westkust van Engeland, in de Ierfche Zee, inzonderheid op Bardfey, voorkome. Het voert by DonoNéos den naam van Hyacinth van Fuchsiusj om dat 'er die Autheur de eerfte Afbeelding van gegeven hadt. Dezelve noemt het Mertzenblum, dat is Maartsbloem, alzo het in 't Voorjaar bloeit; doch geeft dien naam ook aan DruifHyacinthen , enz. (*). De beroemde Haleer noemt het Phalangium met een Bol - Wortel , zeer breede (lompe Bladen, een Aair met weinig Bloemen en zeer kleine Stoppeltjes. Hy befchryft het dus (f^. „ Een H. Cliff, uj. R. Lugdb, 33. Gouan Monsp. 174. Hyacinthus StelLris bifoüus Germanicus. C. B. Pin. 45. Hyacinthus Germanicus Liiiflotus. Lob le. 99. Hyacinthus Fuchfii. Dod. Pempt. 219. Ornithogainm Getmani'cum, Todbnf. 380. Moris. II. S. 4. T. 12. f. 15. (*; Zie FüCHS. Herbarius,Oftaro, Hyacintbus cetraleusmajor,minor, masctfceriina itemniveus. pag.48! 485. (f j Helv. inshtat. Tom. II. p. 10»,  OF B O L P L A N T E N» 325' „ Een Uijenachtige Bolwortel; met twee óf ,, drie breede ftompe zagte Bladen , en eene*1 s, naakte Stengel , van een half Voet of eeni „ Span. Een losfe Bloem-Anir, van twee of* „ drie, op 't hoogfte tien Bloemen (*). Zeer „ kleine Stoppeltjes. Uitgebreide, ook welom3, geflagen Bloemen, zeer kort famer-geknoopt, groen genageld, de Blaadjes ovaal en blaauw, „ door een donkerer Streep verdeeld. De bui„ tenfte ry der Blaadjes fmaller , de binnenfte ,, breeder: de Styl enkeld met een fpitfe tip; „ het Vrugtbeginzel Kegelachtig en breede a, Meeldraadjes " (f). Van deeze Ster-Hyacinth zyn de Bloemen vry groot en fraay, en verfieren in 't Voorjaar de Velden in Duitfchland en elders niet weinig, wordende in Engeland Out Ladiss Flower, dat is Onzer Vrouwe Bloem, geheten , zo Loeel aantekent. In de Tuinen plant zy zig fterk door haare Bolletjes voort (f> (7) Squil- 'f*) Dikwils vier Bloemen, gelyk van hoogte , fishryft 'et onze Bidder aan toe. (f) Daar het Gefldgt van Phalangium Elsvormige Meeldraadjes by den Heet HAIXER heeft, en hy van het O'mi. r.ithogeUum zegt: a Pbalangio difftrt Filamentis lalis : zo komt het vreemd voor, dat hy dit Plantje daar ook en niet met T OURN ES OJJT tot de Omithogala t'huis gebtJgt hebbe. (4.) Hoe de Squillen en derge'yke Planten uit enkele Schü. fers, op een warme plaats gelegd , Eolletjes geeven , kan jnen zien by GUETIARD. Memoires. Tom. I. ObfeiV, X 3 II, DEEL. XII. STUK. V. FPEEL, III. rus.  326 Zesmanmige Lelie- V. Afdeel. ill. Hoofdstuk. vu. Stilla Lu/itanica,Portugeeiche, vm. Hyacitiihoiics.Hyacinth. tchtige. l ( J i t 1 P I (7) Squüle w.et een langwerpige Kegelachtigs Tros en gejireepte Bloemblaadjes* Van deeze , die in Portugal groeijende is gevonden , maakt de Ridder thans een ricuwe Soort, en zegt, dat zy naar de Vyfde gelykt. De Stengel is rond en draagt een Tros van aflandige Bloemen , die byna korter dan de Steeltjes zyn. Zy hebben ovaale, ftotnpachtige bloemblaadjes , Sleufswys'. geftreept en uitgebreid; een weinig Jarger dan de Meeldraadjes, liegeel geknopt zyn. (8) Squille met een zeer lange Tros~.de Blos* mep, korter dan het gekleurde Steeltje. De verwarde Tournefort heeft, in zyn Ccrollarium, geen gewag gemankt van zulk jen Ornithogalum, maar ftclt ocder dien na~rn :en Soort in zyn Werk voer, tct welke hy de Woldraagi nde Bol van C l v s i u s betrekt (*}. 3p welke plaats de Heer Gouan van deeze, , „ .„..,. ... .. gr* (7) Scilla Racemo oblongo Conlco, Petalis lineatis. Sy/f. Tët\ Xifs XM. Hyac'nrhus S-e!la:is ccmleus Siamin. c vi. di lutèis. C, B. rin. 46. RuoB. Elys. 11. p. 3+. f, 4. (8) Scilla Wiczwxs lonpisGino, Florii'.us peduncuio colora3 brevioiilras. Gouan. Ornithogalum Eriephoium Oticna- i tournf. hft. Co». (") Orienm e. Ufi. p. jet. Orntthog. Erioph. Bulbus Etio. torus Oiientalis. c. B. Tin. 47. £ujb. Etiophorus. clus. ijl. ijn, J. b. Hijl. Ui 6iu  Of BoLPLANTEN. 3*7 onder den opgegeven naam, gefproken hebbe , weet ik niet. De Ridder Jaat op bet hier onder geplaatfie volgen. „ De Bloemen blaauw, me „ nigvuldig in getal en klein : de Steeltjes „ verfpreid , Draadachtig, b'aauw, driemaal „ zo lang als de Bloemen." (9) Squille met Draadachtige Liniaale Bladen en getuilde Bloemen , de Steeltjes naakt, opftygende , van langte als de Bloem. Deeze wordt Herftfche Ster ■ Hyacinth getyteld, om dat zy in de Nazomer bloeit. By Kaap Lezard in Engeland'vondt Ray dezelve overvloedig. Zy groeit ook omRreeks Parys cn verder in Vrankryk Zuidwaard-s, als ook in Sparjje en Italië ,op Zandige'Gronden. De Sten. gel is een Handpalm hoog, rondachtig , de Bloempjes niet grooter dan een Erwt, zondet Blikjes. (10) Squille met een rondachtig Blad, op zydt eenigermaate geaaird. ■ È rótow» W • 1 8 ■ ' li (9) Scilla Fol. Filiformibns Linearibus, Flor. Corymbo fis tkc. Gouan Monsp. 174. Scilla Rad. Solidi, Fol. Seta ceis &c. GEB. Prov. 149- GUETT. Stamp 131. DAUB Faris. 102. Hyacinthus Stellaris Autumn:lis mir.ot. C B Fin. 47. Clus. Hifi. I. p 185. Hyacinthus Autumnalis. Los Je. 102. (toj Scilla Folio terêtiusculo , Latere fublpicato. Syft X 4 U. Deel. XII.' Stuk, v. &FDEEL. • II. ' H 'ÓFD* TUK. IX. Scilla Aattunnalis. Herfstfche; X. Unifolia. Eenbladi.  V. Afdeei iii. Hoofd STUK. ■ CtptnJ Kaapfe. 328 Zesmannige Lelie- In Portugal was de Groeiplaats van deeze by " zondere Soort, die ongemeen zeldzaam is. Clu. sius hadt een Bol daar van by een Franfch'en B'oemkweeker , in 't voorfte der voorgaande Eeuw , voor Geld bekomen. Zy fchiet uit den Wortel een Biesachtig Blad, van een Voec langte, om laag Sleufachüg hol, en aldaar een Bloemfteel befluitende v.in ongevaar een Handbreed langte , welke op den top drie witte Bloemen draagt, naar de Plant naamelyk groot en zesbladig,, met witte Meeldraadjes en een driehoekig Vrugtbeginzel. De Bol was niet grooter dan een Hazelnoot , bruin , en gaf twee zodanige Bladen uit, ieder met een dergelyk zydelings Blotmtrosje. i. Behalve de Heifcfche Ster-Hyacinth betrekt de Heer N. L. Burmannus, onder de Kaapfche Planten , eene daar hy den naam van Kaapfche Squille aan geeft (*_). Dezelve was by den vermaarden Commelyn afgebeeld en befchreeven, als zig in de Amfterdamfcre Kruidtuin bevindende. Die heeft de Plant , wel is waar, genoemd Jlfrikqanfche Squilla niet een kleine groene Bloem en een zeer groooten Bol: maar alzo hy meldt en vertoont, dac de Bloemen , die aan een Stengel van drie Voeten een lange Aair uitmaaken , niet zesbladig, maar in Nat. Ornithog. Spicatum unifolium, Flore Niyeo ocJorsto. Grisl Lufiian, Bulbus tnonopliyllus Fiere albo. j. E. Hi/l± II. p. 611. (*) Scilla Capenfis, Comm. Htrt, -»7' MOBIS Uiftd iU p. 330. Si 4- T. i, f. i, JI.DïM., XII. STOK, V. LFDEKt. - III. lOOFD- ruK. ir. 4detus Xamofui. Witte.  33* Z e s m a k^n 1ge L e l i e- V. Afdeel III. Hoofdstuk. Op dorre Bergen, in de Zuidelyke deelen van ' Provénce, wordt zy, volgens Gerard, gevonden. Daar deeze Affodil zo wel ongetakt als Takkig voorkomt , vind ik den bynaam riec zeer eigen. Clusius noemt de ongetakte Witte , de Getakte Groote Asphodelus , van welke laatfte hy, van Lislabon naar Madrit reizende , de Wortels door den Ploeg uitgerukt vondt leggen, wel tweehonderd of meer in getal, aan éénen stoel hangende, zyndezeer dik als Stek-raapen: des hy dagt, dat de ge. heele Plant wel vyftig Ponden gewoogen had. De Steng, zegt hy, valt fomtyds wel twee Ellen hoog , zynde rond en glad, boven in Bloemdraagende Takjes verdeeld, en anders geheel naakt. De Bladen, uit den Wortel of Stoel voortkomende, zyn langwerpig, fmal, driekantig en als gekield, gefpitst, voos en taay. De Bloemen zyn zesbladig, van binnen wit, van buiten ieder Blaadje met een paarfchachtige Streep getekend. Zy zitten op korte Steeltjes en hebben die eigenfchap, aan de meefte Bolworteüge Planten, welke een Aair of Trosachtige Bloem draagen, gemeen; dat zy van onderen op ontluiken, en dus de onderfte Blcemen reeds verflenst of afgevallen zyn, eer de bovenden open ftaan. Een paarfchachtige Aff' dille, met bonte Bladen, vindt men door Baouinus opgegeven. De Zaadhuisjes zyn byna rond, met drie verhevene Ribben , in drie  of BotriASTïKi 33S drie holligheden verdeeld , een zwart driekantig Zaad bevattende. (2) Affodil, die de Stengel naakt heeft, en gepekte, Elsvermige , gelireepte , byna Pypachtige Bladen. Deeze, die de Stengen minder dan een Elle hoog en altoos getakt heefc, is in Spanje zeer gemeen, en komt ook voor in Languedok en Provence. In de Woeftynen by Kairo in Egypte is een Pypbladige Affodil door Forskaohl waargenomen. De Wortels zyn van die dergemeene Affodillen verfchillende: want zy hangen Vezelig aan den Stoel, niet verdikkende. De Bladen zyn fomtyds Pypachtig, maar ook dikwils halfrond, aan de eene zyde vlak , aan de andere geftreept, veel bleeker dan die der gewoone Affodillen, welke insgeJyks Zeegroen zyn. De Bloemen vallen kleiner en witachtig , hebbende de Meeldraadjes aan de tippen verbreed; de Zaadhuisjes en het Zaad komen nagenoeg overeen. Dat deeze Affodil ook op Creta groeije, heeft (3) Asphodehs Caule nudo, Fol. (trials Subulatis, fttia. tïs fubfifiulofis. H. Ups. 8 3. Gouan Mtntp. 174. Asphod, Cauie nudo Fol. ftrietis. C b Pin. k.. Lugdi. 34. Asphodelus Fol. Fiftulofis. C. b. Pin. 29. Aphod. minor. Ctua. Hifl. I. p. 197. Hisp. p. «95. T. 29s. D9D. Pempt. 106, Phalangium Crets. Lob. Ic. 4s. li. deels xn, stuk. V. Ifdéel» III. ÏOOFDjj" ITUK. nu Asph ei-lui Iflulofus. pypbtadi» »e.  334 Zesmannige Lelie- V. Afdeel iii. Hoofdstuk. heeft Linn^üs meer dan eenmaal gemeld (*), Men moest daar door volftrekt verftaan hec Eiland Kandia ; alzo dat woord op zig zelve nooit anders gebruikt wordt. Ook zegt Gera Rn 'er, van Oritur in planitie Creta: maar dit geeft aanftonds aanleiding om te denken , dat die Autheur daar door een Vlakte in Provence verftaa. Nog meer moest zulks blyken, wanneer Lob el dit Gewas noemt, Phalangium Cretcs Salonenfis. en Morison zulks verklaart, met de.Franfche benaaming le Crau de Salo. Zie hier., hoe Lobel zelf daar van fpreeke ff). Doen wy van Montpelliers fpelen ende „ herbariferen gingen nae Marfeille in Pro'. „ vencen onder ons Clercken, dcor de gruys„ achtighe ende de dorre pleyren ghenaamt ,, Craux van Salon, als gbélyek wefende van „ natueren den Eylanden Creta oft Candie; s, foo vonden wy daar in grooter raenichte een „ ander foorte defen anderen niet onghelyck, „ verfcbillende alleene in de grootte, ais nau„ we eenen Voet hooghe zynde, en minder ,, van Bladers, maar dicker ende veel ftyver, „ den Gariophilaet zeer nae comende, In Ju„ nio gaft fyn Bloemen ende 't Saedtin Au* » gus- {*) Spcc. Plant. ii. p. 444. Alwaar men ook Hort, Cliff, !3, in plaat van Ups, vindt, (t) Htrbarius of Kruidtbock., bl. 6a,   Plaat zlxxxhi.  @ ? Ë O l P t i N T E N, 33? eufto den anderen ghelyck, maar minder (*)." " De Affodillen zyn door de Ouden aangemerkt geweest, als de Waterloozing en Ston-; den bevorderende; doch tegenwoordig geeft men 'er'naauwlyks plaats aan onder de Geneesmiddelen. De Wortels zyn zeer heet en fcherp, kunnende derhalve uitwendig dienen als een Schroeiend middel. Inwendig zal men 'er niet ligt gebruik van maaken. Door de Zwynen worden „zy fomtyus uit den Grond gewroet en opgevreten. Onze kundige Hoogleeraar, N. L. Burmannus, telt onder de Kaapfe Planten-twe. Soorten van dit Geflagt. De eene, door zy Ed. Capenfis gebynaamd, heeft een naakt Stengel die Takkig is en Lancetvormige plat achtige Bladen : de andere , met den bynaat , van 'ftricïüs , een naakte Stengel en Liniaal geftrekte Bladen, die langer zyn dan de Ster ge' Ct). Tot geen van beiden behoort die Kaap! Bolplant, in 't voorleeden Jaar 1778, hier 1 Lande mooglyk allereerst, en in 't byzondi oc (*) Cette TUntt vient dans le Crau d'Arks aupres de S. ion , zegt Gabidell : waar uit Mykr, dat die Grui: Zandige Vlakte tusfchen de Steden Arles en Aix gelege ïy» omftreeks de Stad Salon. Zie de Tegenn». Sio*i vu ■FWcrjfc.il. Deel, iS9- (T, Asphodelus Capenfis 8c fttiftus , Prtir. .Hl. L«t ZU DïEL. XII. STUS, V. Afdeel.' IK. tuk. 1 2 1 e è e :r k i- 1 a ■  V. Afdeel III. Hoofdstuk. iv. Asphedtlu Como/u, Blader- kroonige. Plaat Lxxxiii < -336 Zesmannige Lelie ook by my gebloeid hebbende , welke ik, zo wegens de deelen der Vrugtmaaking, als wegens de Geftalte , niet nader brengen kan dan tot dit Geflagt. Ik maak 'er derhalve een nieuwe Soort van, onder den naam van Asphodelus Comofus of Bladerkroonige Affodil, om dat de Bloem-Aair met Bladeren gekroond is, en geef die op met de volgende bepaaling. (4) Affodil met een naakte Stengel, de Bladen Lancetvormig, Geutachtig, gegolfd, van onderen gekield. ' Naar de leevende Plant, in een Pot by my, als gezegd is, uiteen Kaapfe Bol gekweekt, en in de Zomer des voorleeden Jaars zeer fierlyk in Bloem ftaande , is de nevensgaande Afbeelding, tot een derde der Natuurlyke hoogte verkleind, door onzen kundigen Plaatfnyder, den Heer G. Philips, getekend en vervolgens in 't Koper gebragt. Deezen Jaare 1779 heeft zy ook nog, zo wel als toen,met verfcheide Stengels in de Hortus Medicus alhier gebloeid en iaad gedragen. De Kenmerken, op de manier /an den Ridder , door my ten naauwkeurigfte laar van opgemaakt, toonen , dat dezelve tot lit Geflapt behoore; naamelyk; De Kelk ontbreekt. De Bloem is eenbladig, zesdeelig, metLan- eet» C4) Aipht-itl», caule nudo ,VoW» Lanceolatis, Alveohti» idulaiis, ItousCarinatis, Houttuïn.  of BoLPLANTEN» 337 cetvormige vlakke uitgebreide Slippen, die wit zyn, aan 't end geknodst en groenachtig; niet afvallende. Het Honigbakje beftaat uit zes paarfche Schub-i betjes, die Kegelswyze famenluiken , dekkende het Vrugtbeginzel, ' De Meeldraadjes, zes Elsvormige uitwaards Bijogswys' gekromde Vezels, van gelyke langte, de flippen der Bloem aan den voet ingeplant: de Meelknopjes langwerpig opleggende, opftygende , tweelings of gefpleeten , neder waards Vorkachtig; vervolgens Eyrond, dwars opgelegd; het Stuifmeel Zwavelkleurig. De Stamper; een rondachtig Vrugtbeginzel, binnen de Schubbetjes van het Honigbakje by» kans verborgen: de Styl Elsvormig met een geknotten Stempel» De Vrugt : een KogelrondVleezig, drie, kwabbig , driehokkig Zaadhuisje; niet alleen gekroond met den Styl en de blyvende Bloem; maar zelfs door de Meeldraadjes gefchoord. Zaaden verfcheiden, tot negen toe, in ieder Hokje der Vrugt, die Eyrond gefpitst zyn, aan de ééne zyde bultig. Op Plaat LXXXII1, hier nevens, zyn ter wederzyde van de Biocmfteng de deelen der Vrugtmaaking, in alle Afmeetingen verdubbeld zynde , onder 't oog gebragt. Dus ziet men by A de Bloem vertoond , zo als zy na de ontluiking voorkomt, de Slippen . naar Blaadjes gelykende , half wit , half groen, aan 't Y end ii. DEEL, xii. StUK. V. iFDEEt* III» 3oofd«; tuk.  Afdeel. III. Hoofd- «tbs. 338 ZesMANNice Lelie- end geknodst: de zes geboogen Meeldraadjes, met Vorkagtige Knopjes omringende het Vrugtleginzel, 't welk by B afzonderlyk vertoond is , zo wel als de Meeldraadjes by C en D. Hier openbaart zig in deeze laatften een aanmerkelyk verfchil, naar dat dezelven nog in ftaat tot Eevrugting of reeks uitgewerkt zyn , gelyk men dit ook aan de Blocmüeng, die van onderen op bloeit , kan waarneemen. Zodanig iets heeft plaats in de blyvende Meelknopjes van allerley Bloemen. Zy keeren zig om en fchudden als haar Stuifmeel uit, waarna zy allengs inkrimpende verdroogen. De Vrugt , die onder groen, boven paarfchachtig is, vertoont zig by E , in de overblyvende Bloem gevat, met de Meeldraadjes omringd en met den Styl gekroond. By F ziet menze overdwars doorgefneeden , zo wel als de holligheden der drie Hokjes en de Zaaden, daar in vervat, wier figuur nader blykt by G, alwaar zy, zo van de eene als van de andere zyde.,. vertoond zyn. Befchryving der Plant. De Wortel is een Schubbige Bol,niet rond, maar Kegelvormig , onder geknot en als dwars afgefneeden, witachtig geel, van aanmerkelyke grootte. De Bladen zyn Lelieachtig, anderhalf Voet en daar over lang, by den Stoel derdhalf Duim  ÓF ÉOLPLANTËKT,. 339 Duim breed , voorts allengs, tot aan de punt toe, verfmalleude, van boven Geutachtig,van onderen bultig gekield, op dc kanten gegolfd, niet uitgegulpt, aan de bovenzyde donker groen, van agteren geelachtig en aldaar, inde benedenHe helft, met paarfche Vlakjes getekend. De Bloemfteng is aanzienlyk, fchuins uit den Wortel fchietende en verder regtopftaande, itevig, van beneden tot het midden een Vinger dik, en ter hoogte van drie Rynlandfche Voeten opgroei jende. Zodanig is de hoogte van de eene myner Planten, in Potten, geweest. Ik had nog een andere , met twee Bloemfleugen van minder hoogte. In de Hortus Medicus was zy, deezen Jaare, met verfcheide Bloemftengen van verfchillende hoogte, allen van boven met Bladertjes gekroond. Het middelfte en bovenfte gedeelte hadt in de eerstgemelde, by my , ongevaar zeventig Bloempjes, ieder op een Steeltje van een Duim langte, dat van onderen gevat is in een driehoekig ('pits hol Blikje. De Bloempjes zyn opflygende, niet neerhangende : ieder omtrent een Duim breed. Het onderfte van de Stengel , dat het groenfte is , glad en volkomen rond , is met dergelyke paarfche Vlakken als de Bladen , die onregelmaatig zyn en digt by elkander liaan , getekend.. Het bovenfte is geeler en hoekig door'tafgee ven van de Bloemfteeltjes allengs verdunnende. De afgebloeide Bloempjes worden , op de Y 2 Zoa H Deel, xii. Sros, V. Afdeel III. Hoofdstuk,,  V. Afdeel III. Hoofdstuk. Anthericum. Dit Griekfche woord is van Plinics voor de Affodille , by Theophrastüs voor de Steng der Affodillen : wa^rfchynlyk wegens de menigte van Bloemen , daar aan zittende, in welk opzigt zy de meeffce andere Planten overtreft , gebezigd. Waarfchynlyk zyn de Witte Affodillen daar mede bedoeld , dewyl men 't Latynfch Albucum daar mede gelyk ftclt. Linnj&vs gebruikt het hier voor een Geflagt van Planten, dat niet alleen in Geftalte zeer veel van de Affodillen verfchilt, maar ook de Bloem zesbladig , Sterswyze uitgebreid heeft en het Zaadhuisje verhevener, Eyrondachtig. 't Geflagt van Phalangium by Toornefort, zo wel als deszelfs Liliafirum , en dat gene, 't welk de Ridder bevoorens Bulbine getyteld hadt,zyn begreepen in de drie volgende fmaldeelingen. A. Phalangium : met de Bladen gefleufd , de Meeldraadjes meeftcndeels glad. (i) An- 340 Zesmannice Lelies Zon ftaande, aan de randen paarfchachtig; maar ' het Vrugtbeginzel , dat in 't eerfl paarfch was bekleed, wordt van onderen groen of geelachtig en by aanryping uit den geelen paarfch.  0)7 BOLPl ANTEN. 34 (j) Anthericum met platachtige Bladen, d< Steng eenbloemig. Deeze, bevoorens vonrgefteld onder der naam van Bulbocodium , van anderen onder de N.ircisfen of Basterd- Narcisfen geceld geweest 3 is een loutere Bergplant, voorkomende op Switzerfche Alpen en andere Gebergten der Zuide. lyke deelen van Europa , als ook in Engelanc volgens Ray , die dezelve heeft afgebeeld H a l l e r befchryftze dus. De Wortel is een langwerpige Bol, met eet Netje omweven, die veele dunne ronde of driekantige Bladen uitgeeft, en een Stengeltje var vier Duimen of een weinig hooger, met veele korte Blaadjes. De Stengel draagt een enkele Bloem, die van zelf famenluikt, gelyk die van 't Palangium des avonds. De Blaadjes zyri'Ey. rond-Lancetvormig , wit, van binnen en bui ten ros, met donker roode Streepen en een gee Nageltje. De Styl ïs Prismatiek; de Vrugt drie kantig-Kegelvormig. Het is-, zegt hy, een Voorjaars-Plant, et be (1) Anthericum Foliis planiusculis , Scapo unifloro. Syft Nat. XII, Gen. 418 Veg. XIII. Gen. 422. p, 273. Mant 365. Bulbocodium Fol. Subulato - Linearibus. R, Lugdb 4i- Sp- Plant. I. p. 294. Bulbocodium Alpinum Juncifo lium Raj. Angl. 111. p. 374. T. 17. f. 1. Pfeudo • N.ircis fus Gramineo folio. C. B. Pin. ji. Prodr. 17. KvD». Elyi II. p. 64. f. 9. Y3 II, dm. xii, Srwé 1 | V. Afdeel. 1il Hoofd» stuk;. 1. Anthericum ferotinum. Liatbloe. mig. . 1 .... .... . I  /esmannige Lelie- V. Afdeel. III. HOOFDSTUK. II. Anlhericun Grdtcum. ütieklcn. hl Planifv lium. Vlakbla 4ig. betrekt 'er niettemin toe de Kleine Herfst- Nar.cis van J. B a u h i n u s, als ook de Laatbloemige Narcis, van Clusius; t welk tegenftry dig fchynt, doch niettemin den bynaam billykt van onzen Ridder (*). (2) Anthericum met vlakke Bladen, een enkelde Stengel en getuilde Bloem. Dit Kruid , in de Levant door Tournefokt waargenomen, heeft een Bolwcrtei eq Liniaale gladde Bladen , byna zo lang als de Stengel , die eenvoudig is , met drie of vier kortere Bladen , hebbende op 't end een Tuil: tje van vyf Bloemen, op drie Steeltjes, het middelfte eenbloemig. De Bloem is wit, mee de Meeldraadjes kort en de Styl nog korter. f3) Anthericum met vlakke Bladen, de Stengel en Meeldraadjes Wollig hebbende. Deeze Soort, in Portugal, by Kaap Spizel, in de Maand April bloeijende gevonden door den (*) De Afbeelding van de Narcitfus Autumnalis minor , by Clusius , llisp. p 252, komt met die van dauhinus 'nagenoeg overeen , of deeze is daar van ontleend; maar de Bloem voldoet niet. (2) Anthericum Fol. planis, Scapo fimplici, Flor. Corymbofis. .Bulbocodium Graicum Myolötidis Flore. Tournï, Cor. 50. (3) Anthericum Fol. plaat* , Scapo Filamentijijue Lanatic. Mant, 224.  OF BOLPLAN TEN» 34! den Heer Vandelli, heeft, volgens hem, de Wortels dik langwerpig, geelachtig; de Worteibladen Liniaal, vlakachtig, geftreept, eenigermaate gekield, met het end omwonden, Elsvormig : de Stengel Takkig met Lancetvormige Blikjes en de Bloemfteeltjes eeciger. maate geerost: de Bloemen rood, van grootte als in het Takkige , dat volgt, met. Wollige Draadjes , geele Meelknopjes en den Styl kor ter. De Geftalte is als die van 't voorgaande. maar de Bloemen zyn kleiner en hebben geet gladde Meeldraadjes (*). f4) Anthericum met driekantige ruuwe Bla den, een Takkige Stengel en omgekromd Bloemen. Tot de Kaapfe Planten moet, volgens dei Heer Murray. , deeze Soort behooren, al zynde in de Hortus alhier, nu negentig Jaa geleeden, uit Zaaden van de Kaap gefprooten Zy maakte een Gewas , met Bladen als vai Prey , de Stengels anderhalf Voet hoog e; Tak (*) Gelyk hetzelve, wil zekerlyk de Ridder zeggen ; Mant hc. cit. en daarom heb ik FiümHs Lanatis, dat 'er byg< voegd was, van 't voorgaande adelaren. (4) Anthericum Fol. trigonis fcabris, Scapo Ramofo, Cc rollis re-olutis. Phalangium ^Ithiopicum Ramofum Pio ïlbis, Petalis reflexis. Comm. Hort. I. p. 67. T. u.Muar Goett. zi4. Asphodelus Fol. compresfis aspens, Caule pan lo. TOUSNF, Infi, 343. „ Y 4 II, deel, xu, peel. \ V. Afdeel. III. Hoofd» «TUE» t l IV. Anthcri? cum tcvolatum. Krombloeinig. 1 5 r 1 I  V. Afdeei lil. floOFD «TUE. V. Anthet turn R». Takkig 344 Zesmannige Leeie- Takkig j de Bloemen zesbladerig , agterwaards omgekruld, gelyk die der Hyacinthen, en wit; de Zaadhuisjes langwerpig driekantig, bevattende bruine rauwe Zaadjes , driehoekig zynde en met drie zeer kleine Gaatjes doorboord. t' Affhericum met vlakke Bladen , een Takhge Stengel, platte Bloemen en een regten Stamper. Dit is het Gemeen of Groote Phalangium, dat, in de Zuidelyke deelen van Europa, op Kalk- ofKryt-Kotfen groeit, volgens den Ridder. Dien Griekfchen naam leidt men daar van af, dat deszeift Bladen, Bloem en Zaad, op 'Wyn gezet , een nuttig Geneesmiddel tegen deBecten van Spinrekoppen, Scorpioenen en andere Venynige Irfekten zouden uit'evercn. Hierom noemen fommigen het rok, in 't Er. geifch , Spiderwort, in 't Hoogduitfch Ërdfpinnenhraut , dat is Aard - Spinnenkruid. Op verfcheide plaatfen, in Duitfchland, groeit het op He-jen en Bergvelden en komt in Swceden voor. (6) (s) Attite'rteum Fol. planis , Scapo Rarnofó, Coroll. plallis, Piftillo reóto. Am-her Fol. planis &c. gouan Mtnsp. IJS- Ft. Suec. 167, 289. GUETr. Stamp. p. iï9. phalsnp'um parvo Floie ramofüm, c. B. Pin 19. Tournf. /«/?. 368. Phalangium majus. Cam, Epit JÏ6. Phalang. Ramofum. D:b Pempt. ,06. tos. It. 47. Hoiologiurn Florai AS. Bern, 136.6., T. S.  OF BoLPLANTEN. 345 (6) Anthericum met vlakke Bladen, een ge heel eenvoudige Stengel, platte Bloemen en * den Stamper neergeboogen. j 8 Deeze, zo wel als de andere, groeit in menigte op de Switzerfche Bergen , als ook opc drooge Vlakten in Provence. L i nn^eos vondt£ deeze laatfte zelfs in Sweeden en verzekert dac zy een verfchillende Soort zy, hoewel de Heer G e a a r d ze als een Verfcheidenheid aanmerkt van de voorgaande. Het voornaamfte verfchil is aangewezen. De beroemde H aller noemt deeze laat* fte een fraaije Plant, die de Wortels Vezelig tot een Knobbel vergaard heeft en famengegroeid ; waar uit veele Grasachtige Bladen voortkomen, die ftevig en een Voet lang zyn. De SteDgel is een Eile lang, Bladerloos, met een losfe Aair van tien Bloemen, welke uit twee ryën Bloemblaadjes beftaan; de binnenfte breeder Lancetvormig ovaal en zuiver wit; de buitenfeen met een groenachtig ftreepje. Ieder Bloem is by de twee Duimen breed en zy gelyken veel naar die der Affodillen. Van het Takkige Phalangium, zegt die groote (6) Anthericum Fol. planis Scapo fimplicislïmo Sec. GOUAN Monsp. 175. GER. Prev ijs. H Ups. 8}, Fl Suec. II. N. 290. Phalangium pacvo flore non rainofura. C. B, Pin. z9. Doo. Pempt, 106, Liliago Coidi, LOB. 7c. 48, JACO, Hort, 13. Y 5 II. tus.Lt XII. Stuk. V. FPEEL. 111. ÏOOFD" rus. vt. Antheri. tm Li' igo. ngetakr.  346 Zesmannige Lelie. v. Afdeel. III. Hoofdstuk:. VII. t Antheri cum Lilia Jirum. Lejeacht& té< Kruidkenner, is zy voor 't overige weinig verfchillende, dan dat zy de Bloemen veel kleiner heefc, en dus ook veel minder aanzienlyk is. De Stengel verdeelt zig boven in verfcheide Takjes , yl met Bloemen beladen , welke by nagt geheel geflooten , op den middag volkö' men uitgefpreid zyn, en op de tusfchen - Uuren in een gemiddelde ftaat. In Sweeden bevondt LiNNffius, dat zy van zeven Uuren 's morgens , tot drie of vier Uuren 's namiddags, waaken. Wegens die zonderlinge eigenfehap heeft Mulleros de Plant het Uurwerk van Flora getyteld (*). (7) Anthericum met vlakke Bla'en. een geheel eenvoudige Stengel, en Klokvormige Bloemen, met neergeboogene Meeldraad- 1 jesi Van deeze Bloemplant hadt Tourne fort een byzonder Geflagt gemaakt,onder den naam van Liliajlrum, om dat zy een Bloem heeft in figuur naar die der witte Leliën gelykende; doch verfchillende daar van , inzonderheid , door- (*) Vid. Mem. de la Societé de Bene. 1766. t. IV. (7) Anthericum Fol. planis , Scapo fimplicislïmo , Cor. Campanulatis , Staminibus declinatis. Hemerocallis Liliafhum. H. Cliff. 128. Sp. Plant. I. 324. GEB. Prov. 154. hall. Helv. 290. Liliafcrum Alpinura minus. toubnf. Ir.Jl, 369. Phalangium magno Flore. C. B. Pin. -s. Phalangium, DALECH, Bijl, 852.  of BoLPtiSTIH. 347 doordien de Wortels aan den Seoel hangen als Stekraapen. Anderen hadden ze onder de Pha-1 langia gefchikt, en door de grootte der Bloem j van dc voorgaande onderfcheiden. Linn.&us' plaatfte dezelve bevoorens in 't Geflagt van Hemerocallis, welke benaaming de Heer Haller nog behouden heeft (*;. Overvloedig kwam het deezen voor, op de Bergvelden der Alpen in Switzerland, zelfs op de allerhoogften ; gelyk het ook groeit op die van Proyence, naar den kant van Piemont en Savoije, De WTorte!s , zegt die Kruidkenner , beftaan uit veele ronde zeer lange Vezelen. Hierom is 't zonderling ? dat Linn^us 'er een knobbeligen Wortel aan toegefchreeven hebbe (f> De Bladen zyn Grasachtig, zagt, breeder dan twee Lynen, die uit den Wortel zeer lang- De Stengel ongebladerd , van eer Voet of een Elle, met een yle Bioemaair,ovei ééne zyde. De Bloemen komen gaapende voorop eenbloemige Steeltjes, met gekleurde Ey rond Lancetvorrriige Stoppeltjes. Zy beftaai uit zes tedere Sneeuwwitte Blaadjes , die d< punt omgéboogen en dikker hebben, met eei groene Stip getekend. De Meeldraadjes zyi byna zp lang en flap; de Stamper is langer aai (*) Hemerocallis Flor. patfclis fecundi;. t~Ulv. inchat. \\. f ui. Sp ii)ö. (f) Hemerocallis Radice tuVrofa , Corollis hexipetalis Hort. Cliff, urs. item. R. Lagib, 57» II. ngiL.xn, STOK, V. SlFdebl. lil. IOOF£>TUK, t . 1 l 1  548 Zesman nige Lelie- V. Afdeel. IIi. Hoofdstuk- VIII. Antheri turn Spin U. O.nged(aaid. ix. Frutefcn Heefterig aan 't end geknopt; de Vrugt Eyrond Kegelvormig , met hoekige Zaaden. De Bloemen zyn welriekende. (8) Anthericum met een omgedraaide Bloem\ ftengel Aan den voet des Leeuwenbergs, aan de Kaap der Goede Hope, kwam dit Pkntje den Heer Koehig voor, dat federt in de Upfalfche Akademie-Tuin is waargenomen Uiteen Bolwoitel fchiet het een Stengeltje, dat van onderen als met beginzels van Bladen bekleed is, doch Bladerloos blyft. Dit Stengeltje, een Handbreed hoog en Draadachtig dun, is Schroefswyze gedraaid , een weinig klimmende. Het draagt drie of vier Bloemen , op eigen Steeltje''' , die viermaal zo lang zyn, aan den top: terwyl ieder Bloempje flegts de grootte van èie van 't Varkensgras heeft. B. Bulbine, met Vleezige Bladen en gebaarde Meeldraadjes. (9) Anthericum met Vleezige Spilronde Bladen [' en eene Heefierige Steng. We- (8) Anthericum Scapo Spiralj. Mant. 214. (9 Anthericum Fol Cainofis tereti'ms, Caule Fruticofo, Go- » n fi'cnsp. 175. Anthericum Caulescens. Wachend. Ultr, 305. lïulbine Caule.cens. H. Cliff. u!, R. Lugdb jj. Fhal. Afiic. Fol. Ccpaceis , Flat. fpicatis Aureis. doebh. Lugdb, II. p. i3t,rhal Capenfè Caulescens. DiLL. Elth, 310. T. aji. f. a»>. EWttM. Fredr. 10.  OF BOLFLANTEN» 349 Wegens de geftalte hebbeD fommigen dit Kaapfe Heeflerige Gewas öok tot de Phalangia t'buisgebragt. De groote Boerhaave noemde't zelve Aj'rikaanfch Spinnekruid, metBladen als van Uijen en geaairde Goudkleurige Bloemen. De Ridder heeft het , met de volgende van deeze Afdeeling, onder den naam van Bulbine, tot een byzonder Geflagt betrokken gehad. Immers dit erkent Dille mus het zelfde te zyn, als zyn StengmaakendKaaps Phalangium , 't welk hy aldus befchryft. „ Een regte, Houtige, ronde Steng, van „ een Duim dik en een Voet lang, Takken „ uitgeevende met Bladen van dergelyke of „ meerder langte, die glad en groen zyn, van „ boven plat, van onderen rond en niet hol: „ zo dat zy niet volkomen met Uijenbladen „ ftrooken. Zy omvatten Scheedswyze de „ Takjes aan den voet en ftorten , gebroken „ zynde , een lymerig bitter Sap uit. Naar 't „ end der Takken komen uit de Oxels Stee„ len , van één of twee Voeten langte, die „ gelyk de Eerenprys geaaird zyn met Bloe„ men als van het Spinnekruid, geel van Kleur „ hebbende drie breedere, drie fmallere Blaad! „ jes. Het Vrugtbeginzel , dat een dun Styl„ tje heeft, is met zes Meeldraadjes omringd. „ Ieder Bloempje duurt flegts éênen Dag, docfi j, wordt dagelyks van anderen vervangen; zo „ dat de Plant byna den geheelea Zomer bloeit;.,, II. OSKL. XII. STüK. (10) V. III. loOEDTUK.  V. Afteel III. Hoofdstuk. x. Anthericum A'oides. Aloeac] tig. (ii) An- (10) Anthericum Fol. Carnofis Subulatis planiascuüs. H. Ups. 83. Anther. Fol. pulpofis Lanceolato-Subulatis , fupine excavatis. WAChend. Ultn. 301.. Bulbine acaulis. fiCiig. m. R. Lugdb. }{. Phaiangimn Capenfe fesfile &c. Dli.1. EUh. liz. T. 232, f. 299, Z e s m a n n ,1 g e L e, l i É- (10) Anthericum met Vleezige Elsvormige platachtige Bladen. Dit wordt door den beroemden Dillen 1 u s , in tegenftclling van 't voorgaande • Kaapfch ongefteeld Phalangium getyteld. Het ^heeft de Bladen zo zeer naar die van Aloë gelykende, dat uien het, zonder Bloemen, daar voor zou aanzien. Zy zyn Lancetvormig, aan de bovenzydc Geutswyze uitgehold en komen rropswyze uit den Wortel voort, die een korte , breede, geele Knobbel is, Vezels uitgeevende. Met een weinig behandeling kneust men deeze Bladen en krygt aan de Vingers een lymerig Sap, als Eywit, dat, in 't eerst Smaakeloos , een gevoel van fcherpte op de Tong agterlaat. Deeze tederheid doet de Bladen, ligtelyk, van 't end af verdorren, en de Plant is niet gemakkelyk te behouden. Zy geeft uit den Wortel Stengels van een of twee Voeten lang, met Aairen in 't eerst byna als die van Weegbree, vervolgens ontluikende met dergelyke Bloemen , als het voorgaande.  OP BoLPLANTEN. 35Ï. (11) Anthericum met Vleezige Elsvormige half Spilronde gejlrekte Bladen. (12) Anthericum met Vleezige Elsvormige rondaclaige Bladen, en een byna Trosdi'Plagende Stengel. Deeze twee Kaapfen veffchillen in het Loof van de voorgaande byzonder weinig. Ook is de manier van groeijing byna eveneens. Volgens W achEndorf heeft de eerfte de Bladen platachtig van boven , 'c welk byna overeenkomt met die der Heeiterige van D i llenius, en de laatfte zou dezelven fmailer hebben dan de Stengel, Zy zyn Heviger inde Affodillige , van welke de Jaarlykfe inzonderheid verfchilt , doordien zy niet overwintert, gelyk dezelve. Anders komen deeze en de volde daar in overeen , dat zy geen Stengen hebben dan de Bloemfteelen. De laatfte is de eenige Jaarlykfe Plant in dit Geflagt. (13) Anthericum met Vleezige, famengedrukte, fiskelige Bladen. Dee- (U) Anthericum Fol. Carnofis Subulatis Serm'teretibus ftridtis. H. Ups. 23. Antheric. acaule Fol. Pulpofis teretibus Subulatis, lupine convexo - planis. AVaghend. Ultr. 305. (iz) Anthericum Fol. Carnofis Subulaiis teretiusculis, Scapo fubracemcfo. 11. Ups. 83. Anther. acauie Fol. Setaceis Caule anguftioribus. wach. Ultr. 30S. Os) Anthericum Fol. Carnofis compresfis hijpidis. Asnho" dc- 11. deel. XII. Stuk. W Afdeel.? III. Hoofdstuk. xr. Antherim eum Asphtfde.oiies.Affüdillig. XII. AnnuunS. Jaarlyks, XIII. Hispiifim, Stekelig,  V. Afdeel, III. Hoofdstuk. 35,2 ZfcsMANNicE Lelie* Deeze, ook aan de Kaap huisvestende, heeft, volgens den Ridder , een Vezeügen Wortel, met byna Vleezige , farriengedrukte, geftreepte Bladen , een half Voet lang , omgekromd, overal bezet met ftekelige Haairtjes, zo wet als de Stengel, die tenvoudigis en een Bloemtros draagt met Lancetvormige Blikjes, zo lang als de Bloemfteeltjes en ook ftekelig. De Bloemen zyn wit met een groenen Kiel en geele Meelknopjes. Bedenkelyk wordt hier van zyn Ed. t'huis gebragt, die Plant , welke door den fchranderen Miller, onder den naam van Affodil met een naakte Takkige Stengel en platte Lancetvormige Bladen , is afgebeeld en bcfchreeven. 't Verfchil, ondertusfchen, is in de eerfte opflag zelfs vry groot. De Takkige Siengel fcrydt tegen een eenvoudige of enkelde ze-^r. De Bladen waren in deeze glad, zonder eenige ftekeligheid : hebbende negen of tien Duimen langte en anderhalf Duim breedte in 'c midden en loopende aan beide enden fmal. Dit verfchilt veel van famengedrukte, Vleezige, omgekromde Bladen. De Wortels waren Affodil-achtig als dunne Stekraapen. Uit Kaaps Zaad was deeze in Engeland geteeld, die aldaar Zaad uitleverde , in driehokkige Zaadhuisjes vervat. Van deeze zelfde heeft, dat ook zonderling is, d-lus Caule mulo Ramofo, lol. planis Lsnceolatis. Mill, Ditl. T. $6?  OF BoLPLANTEN, 351 is, de Heer N. L, Burmannus zyn Phalangium Ramofum, 't welk ik hier voor befchreeven heb, gemaakt. Mooglyk zal tot één der gemelde Soorten van Bulbine die Kaapfe Plant behooren, waai van ik de Afbeelding in Fig. 3 , op Plaat LXXX, heb gegeven. Immers , dat dezelve een Anthericum zy, blykt uit de zes Meeldraad jes en het Vrugtbeginzel binnen de Bloem,gelyk onze Afbeelding duidelyk voorftelt: maat de Meeldraadjes zyn niet Haairig of gebaard, als blykt by Letter b, alwaar men ziet, hoe de. zeiven uit den Voet of Nagel der Bloemblaad. jes oirfprong neemen,en vrygroote Meelknop. jes hebben. C. Narthecium, met Degenvormige Bladen. f14) Anthericum met Degenvormige Bladen en gevolde Meeldraadjes. In de Noordelyke zo wel als in de middelfte deelen van Europa groeit dit Kruid, dat het ' (14) Anthericum Vol. Enfifbriuibus , Filamentis Lanatis. Goux. Belg. 96 Ft. Suec. 1G9, 287. Gmel* Sib. {. p. 73. t. ,8. f. 2. Fl. Lapp. 13s. R. Lugdbs 45. Narihecium. Moehr. Epb. N. Cur. 1742. p. 389- t. 5. f. 1. Pfeudo-Asphodelus paluftrit Anglicus. C. B. Pin. 29. Phalang. Angl. paluftre Iridis folio. tourijï- lnfl. 368. Asphodeius luteus paluftr. Dod. Pempt. 208. Asphod. minimus luteus 8cc, Lob, lt, z IL dêel. xii, Stuk. V. III. HOOEDiTUK". XIV. Antherl' ;*m Osfi. fragum. Beenaieekend.  VAfdeel III. Hoofdstuk. 354 Zesmannigk Lelie- het zo beruchte Beenbreekend Gras is onzer ' Voorouderen. Het komt overvloedig buiten Harderwyk op de Gagelkamp voor, by 's Heeren Loo ; in Vriesland op de BergummerHeyde en elders in de Wouden, volgens den Heer de Gorter. Men noemt het, zegt zyn Ed. , Geele Water - Affodillen en by de Boeren Egelgras. In Engeland fchynt het by. zonderlyk zyn Zetel gevestigd te hebben, alzo het den naam van Engelfeh of Schotfch voert by de Autheuren, ja zelfs by fommigen Lancaster-Affodil getyteld wordt. Het is 'er op Moerasfige plaatfen zeer gemeen, als ook in Noorwegen en Sweeden. Het zelfde verzekert de HeerHaller van Switzerland, doch nergens komt het overvloediger, zegt hy,voor; dan by Bern in het Veld de Eymatte, daar de Beek eerst uit het Bofch komt vloeijen, als ook op andere Moerasfige plaatfen; doch zelfs in de fchuinte der Bergen. De Wortel , die wit en Vezelig is, geeft veele Grasachtige , harde , platte Bladen uit, en een regte Stengel, om laag gebladerd, welke uitloopt in een lange Bloem-Aair, bezet met paarfche Blikjes. De Bloemen, kort gefteeld , hebben twee ryën van Blaadjes, uit den geelen groen en een Draadachtigen Styl, met gladde Meeldraadjes , volgens dien Autheur. Dit is te verwonderen, daar de Heer L i n n m v s getuigt, dat in Sweeden de Bloemen door haare gebaarde Draadjes aanzienlyk zyn.  OF BoLPLANTEN» 3JS zyn. Zou dit daa ook een weezentlyk verfchil maaken;aangezienHalier zegt; ,, dee» „ ze onze Soort heeft geen Beenbreekende „ kragten , om welken een dergelyke Plant „ in 't Noorden berugt is" ? Maar de Heer Gmklin heeft zelfs in Siberië ook deeze Plant met gladde Meeldraadjes waargenomen; zo het niet de volgende is, welke daar mede verward wordt by de Autheuren. Die Beenbreekende hoedanigheid, ondertusfchen, fchynt eene Hcrfenfchirh te zyn. De vermaarde Bartholinus bragt dezelve te voorfchyn uit een Gerugt, 't welk ten dien opzigte in Noorwegen heerfchte, daar men 't Storregras noemde. Men zeide, dat het de Beesten , die daar van aten, kragteioos en tot beweeging onbekwaam maakte, zo dat zy zig als BeeDderloos vertoonden(*).SimonPaulli, die in zyn tyd een bekwaame Arts was, meende zulks door zekere Lood- of Kwikzilverïge Stoffen, welke aldaar in de Grond mogten zyn, te verklaaren. De Franfche Schryvers van het Journaal der Geleerden,op 'cjaar 1675, ftaken 'erden gek mede, zeggende; datBAR„ thohnus van dit Noorweegfche Kruid ver„ zekerde, hoe hetzelve , van de Katten ge„ geten, derzelver Schenkels als door de Huid ,, heen deedt komen , zo dat zy niet loopen „ kon- (*) babth. Aïla Hafn. lli p. nS. Z 2 Eï. Deïl. XII. Stus. v: Afdeee,. III. Hoofd» stuk*.  356 Zesmannige Lelie- V. Afdeel III. Hoofdstuk. XV. Anthe turn Cal cylatum. Kelkbloemig „ konden in die toeftand. Men gaf haar, '„ tot Geneezing, Poeijer van gedroogde Been,, deren , dat eene fterke Kwyling verwekte.'' Hier omtrent verantwoordt Bartholinus zig zeer wel, maar voegt 'er by, dat in Jutland, alwaar het overvloedigst groeide, geen Mineraaien waren , en dat het Vee aldaar, zonder hinder,dit Gras nuttigde (*). In onze Provinciën heeft men 'er ook geen nadeel, noch voor de Runders, noch voor de Schaapen, van bevonden; hoewel LiknjEus aanmerkt, dat men het by de Boeren, in Smaland, voor het Wolvee fchadelyk oordeelde. Men achtte het in Engeland tot Geneezing van Wonden kragtig, en met de Bloemen, in Loog geweekt, maakten de Meisjes het Haair geel, volgens Lobel, zo Raï meldt. Misichien ziet dit op een andere Soort van Affodillen. (15) Anthericum met Degenvormige Bladen 1'. en driekwabbige Kelken; de Meeldraadjes glad, de Bloemen driewyvig. Op (*) Eadem T. iv. p. 100. (ijj Anthericum Fol. Enfiformibus , Perianthiis trilobis Filamentis glabris , Flor. trigynis. GouAn Monsp. ns. f;. Suec. 2Ö9, 288. Gmel. Sib. I. p. 13. T. 18. f. 2. H. Cliff: l+o. Gron. VirK. 39. Anther. Scapo nudo Capitato , Filam. glabris. Fl. Lap». N. T. 1. f. }. Anthenciim' Pfeudo- Asphode'us. jAcq. Vind. 233. Oed. Dan. 36. Phalan?. Atpinum palullre iridis folio. Toubns. Inff. 368. SïG. feron. II. p. 61. t. 14. Pfeudo - Asphodelus Alpinm, C. B. Pin. 29.  of Bol planten. 3S7 Op de Gebergten van Switzerl&nd, Lapland en Siberië , niet alleen , maar cok in Italië en elders, groeit deeze wonderbaare Lelieachtige Plant, zegt de Ridder , welke in de gehcele Gi'ftalte naauwlyks van de voorgaande te onderfcheiden is, maar grootelyks verfchilt in de Vrugtmaaking , als hebbende een driehoekigen Kelk en geen Styl, drie Vrugtbeginzels en kaale Meeldraadje?. Segoier vondtze ineen koude Valey van den Baldus - Berg op een vetten Grond, en geeft 'er een Afbeelding van , welke zeer goed is , zo Goüan aanmerkt, en niettemin aanmerkelyk verfchilt van de Laplandfche van L i nNjeüs; nader komende aan de Siberifcbe , door Gmelin uitgegeven : hoewel die de Stengel met Bladertjes bezei heeft, 't welk deeze Kruidkenner als eene Verfcheidenheid aanmerkt. Zy valt veel kleiner, de Bladen zyn naauw. lyks een Duim lang , bleek groen , en als in malkander ftcekende: het Stengeltje van langte als een Vinger $ Draadachtig dun en belader met kleine witte Bloempjes: zo dat deeze Soóri in fraaiheid veel te kort fchiet by de voor gaande. De een of andere , doch inzonderheid d: eerfte , heeft men in Sweeden llograes ge noemd, om dat men de Bottigheid der Schaa pen daar aan toefchreef, dat zy veel van di Gras nuttigden. Terwyl, nu, fommige Wei den , in ÏSJ oordholland, hier ook aan onderhe Z 3 vi, 11, DEEL. XII. STUS. V. irnEEL, II!. flOOPD" ITUK. t t 1 5  3j8 ZisMaHsicE Luie- V. Afdeel ju. Hoofdstuk. vig zyn, zou het onderzoek, of deeze Soort 'van Gras of dergelyken , daar ook groeiden, niet onnut zyn (*"). „ Geen Geflagt,(zegt Linnjeus) (f), „ wordt, in de geheele Klasfe der Lclieachti„ gen, moeielyker dan dit bepaald. Het Steen„ breekend en Kelkbloemig Anthericum is in de „ geheele Gcflalte zo overeenkomflig, dat „ menze , de Vrugtmaaking uitgezonderd , „ naauwlyks onderfcheiden kan; doch de laat„ fte Soort heeft gladde Meeldraadjes , een „ byna Klootrond Zaadhuisje, drie Stempels „ zonder Stylen en een driekleppigen Kelk. „ Het Steenbreekende is met de vyf voor,, gaande Soorten door zyne ruige Meeldraad- jes verknogt , doch verfchilt door een pie„ ramidaal Vrugtbeginzel, kaffige Zaaden en „ een blyvende Bloem. De zeven eerfte Soor„ ten verfchillen van de volgenden door glad,, de Meeldraadjes en Gtflalte der Affodillen: „ derhalve mceften alle deeze Planten of in „ één Geflagt begreepen, of in vier byzonde„ re voorgefte'd worden, als wanneer men zeer „ moeielyk de Kenmerken der zeven eerften ,, zou bekomen." Zie daar de reden van de opgegevene fchikking en benaamingen. Le- (*) Gemeenlyk leidt menze van de nattigheid af j si© Wyn I. d. 111. Stuk, Madz. 235, (t) Sp. Plant. ii. p. 447.  of j! o t p L a s t e'», 359 Leontice. Leeuwen blad. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, een sesbladige Bloem en een zesbladig Honigbak-, je, op de Nagels der Bloem zittende , met een uitgebreiden rand: als ook een afvallende zesbladige Kelk. Het bevat de vier volgende Soorten. (O Leeuwenblad met gevinde Bladen, de gemeene Bladfteel enkeld. (2) Leeuwenblad met verdeelde Bladen, de gemeene Bladfteel driedeelig. Deeze beide Planten heeft Tournefort; in één GefJagt betrokken , onder den Griek-1 fchcn naam Leontopetalon , die Leeuwenblad betekent. Zy hebben haare Groeiplaats in de Zuidelyke deelen van Europa, in de Levant en (1) Leontice Fol. pinnatis, Petiolo communi fimplici. Syft. Nat. XII. Gen. 413. Vest. XIII. p. B73. H. Cliff. nz.grpn. Oriënt. N, 313. Leontopetalon, Fol Cofta: fimpüci innascentibus, Tournf. Cor. 49. Leontopetalo affinis Fol. Quernis. C. b. Pin. 324- morij. Hifi II. p. 28$, s. 3. T. 15. f. 7. Chryfogonurn Dioscoridis. Rauw. Itin. nj. RAj. Hifi. 1)Z6. (2) Leontice Fol. decompofitis, Petiolo communi trifido, H Cliff 112, R. Lugdi, 34. Gron. Oriënt. 114. Leontopetalon Fol Coda; Ramofat innascentibus. Tournf. Cor. 49. leontopetalon. C. b. Pin, jz4. Cam. Epit, j«s. Moris. uts. fig. 6. Raj. Hifi, 132S. Z 4 II. Deel. XII. stuk, V. Afdeel. 111. eioofd» ITUE. i. Leontice CèryfogO' Enkelinnig. ii. Leento. etalam. leelbladig.  35o Ze'smannige Lelie- V. Afdeel III. hoofdstuk. en de Ooiterfche Landen. Beiden groeijen zy by Aleppo onder 't Koorn. W h h l e r vondt 'er een groote Vlakte, by Athenen, mede bezet. „ De Vraag is, (zegt L1 n n je us (*),) of „ men deeze Plant, ineen Natuurlyke Klasfe, j, onder de Lelieachtigen mag t'huis brengen. „ Dit wordt aangeraden door de naakte Bloem, met zes regelmaatige Blaadjes, de zes Meel,, draadjes en een Knobbelwor cltato.  of BoLPLANTEN. 361 Takjes verdeeld is en Bloemen draagt als die der gewoone geele Veld - Ranonkelen. Het Zaadhuisje, dat 'er op volgt, is Blaasachtig^ cn heeft veel dat zweemt naar die der Krieken over Zee , maar bevat verfcheide ronde zwarte Zaaden, als van 't Oostindifch Bloemriet. Het Leontopetalon heefc , volgens Galenos, uitwendig op Gezwellen gelegd zynde, een kragt van vermurwing , verwarming en verdrooging in de derde Graad De Wortel, zegt DioscorideSj met Wyn genomen, helpt de genen die van Slangen gebeten zyn, Diestyds werdt dezelve veel in Klyfteeren ge. daan, om de Jichtpynen te doen bedaaren, er was in deezen van goede uitwerkinge. De eerfte Soort , die veel naar 't zelve gelykt, acht men het Chryfogonon van den laatst genoemden te zyn. Sommigen hebben daai voor het bekende Kruid, 't welk men Ginera ria noemt, anderen de Tormentilia gehouden doch dit fchync het echte te zyn. De Worte is ook een Knobbel , maar van binnen rood de Bladen zyn ingefneeden , als die der Eiken cn (taan kruislings om den Bladfteel, donke groen van Kleur: de Bloemen, ook geel, zyi aanzienlyker, als kleine Anjeliertjes ; voor '1 overige komt het in Gewas byna overeen 3 dan dat de Stengetjes dunner zyn , zig ovei den Grond uitbreidende. II. Deel. XII. Stuk. (3) Leeu- v. \fi;EEL." III. ÏOOi'dtuk. 1 I r 1  36a Zesmannige Lelie- V. Afdeel IJl. HOÜrD8tujc. ' III. Leentict Tbaiutreiiei.3?ynhJadi£ \ IV. f/ieontopeteioides.Yeeldeelig f3) Leeuwenblad met het Stengblad driemaal drievoudig-, het Bloemblad tweemaal (*). Die van Parys zyn gewoon die Kruid Thalicïroides te noemen, zege de Heer Grono v i u s. Het groeit in Virginie op de manier .van 't Epimedium , volgens den Ridder, die het dus befchryft. „ De Steng is naakt, bepaald door drie uit„ gebreide gefteelde B'aden. Ieder Bladfteel „ is driedeelig . met negen aangegroeide Biaad„ jes, waarvan de twee zydelingfe ongefteeld, „ tweekwabbig, het middelfte gefteeld, drie„ kwabbig," enz. Aan 't end loopt de Stens: uit, in een losfe overend ftaande Tros van Bloemen. (4) Leeuwenblad met enkelde driedeelig veeU deelige Bladen, en eenbladige gekelkte Bloemen. Dit Kruid, in Oostindie groeijende, en door Amman in de Petersburgfe Verhandelingen af- (3) Leontice Folio Caulino tritetnato fx7), Flotali biternato (9). Leontice Fol. fnpradecompofiris. GltoN. Pïrg. II. 52. (') Dat is het Stengblad van zevenentwintig, het Bloem. Wad van negen Blaadjes. (t) Leontice Fol. fimplicibm tripartito - multifidis, Cor. monopetalis Calyculatis. f. Leontopetaloidcs. Amm. AS, VUL p. 211. T. UJ. 2URM. Fl, Ind, p. 8z,  of boeplanten. 363 afgebeeld, heefc de Geftalte van dit Geflagt, doch de Bloem fchynt veel te verfchillen. Misfchien zou men 'er een byzonder Geflagt van mogen maaken, zegt onze Ridder, die het1 niet hadt gezien. De drie hier op volgende Geflagten van Asparagus , Draccena en Convallaria , reeds befchreeven zynde, komen wy tot dat van PoliaNthes. Tuberoos. Dus wegens de menigte van Bloemen, die de Steng vertieren, en wegens derzelver fraaiheid , genaamd. Het heeft een Trechterachtige, kromme, gelykrandige Bloem , die eenbladig is, met de Meeldraadjes in de Keel ingeplant, en het Vrugtbeginzel op den bodem. Dc eenigfte Soort (\) , die haar afkomst uit Oostindie , van Java en Ceylon, heeft, maakt een Bloemplant uit, welke, en wegens de Geftalte en wegens den Reuk , zeer bemind wordt. (i) Polianthes. Syft. Nat. XIÏ. Gen. 4"i Vest. HUs Gen. 4*6. p. *7«. Polianthes Flor. altetnis. H. Cliff. 126. Ups. j6. GoUAN Monsp. 178. R. Lugdb. 27. Fl. Zeyl. 125. Hya. cinth. ind. tuberoius Flore Narcisfi , item Floie Hyacinthi Oriënt. C. B. Pin. 47- RUDB. Elys, II. p. 39, 38 f» 4. a. Hyacinthus Ind. tuberoft Radice. Clus. Hifi. I. 175. Amica nofturna. RUMPH. jlmb, V. p. 28 5. T. 98. BUBM. Zeyl. 112. Fl, Ind. p. 8 3- II, deel. XII. Stuk, v. üfdeel, III. Hoofd» tuk. I. Polianthes 'uberof*. Üerlyke,  V. Afdeel. III. Hoofdstuk.Tuberoos 364 ZeSMANNIGE L E L I E- wordt. Men noemtze gemeenlyk Tuberoos, in 't Franfch la Tubereufe of Tuberofe; welke benaaming daar van afkomftig is, dat het den Wortel van onderen knobbelig heeft, tn hierom voert het by Bauhinos den naam van Indifche Hyacinth met eenen Knobbelwortel. Ru mph iüs heeftze Nagt-Liefjle of Nagt-Minnaares genoemd, naar 't Maleitfch Sondal- Maram, om datze by nagt lieffelyker dan over dag ruikt.,, Het is een van de welrickendite Bloe„ men, zegt hy, in Indie, uit het geflagt der „ Hyacirthen ; want onder by de Wortelen „ maaktze een Bol als een groeijende Ajuin, „ hier op Amboina een paar Duimen , maar elders wel een Vuist dik, en aan 'tonderfte „ derzelve veele dwarsloopende Vezelingen. De Bladen verfpreiden zig in 't ronde, zeer fmal , van een Elle of langer, een Pink j, breed , Geutswyze gefatfoeneerd, dik, Sap„ pig, doch flap en meest gebroken hangende, j, Uit het midden der Plant fchiet een enkelde 5, ronde Steel, drie of vierdhalf Voeten lang, „ met eenige korte Bladeren bezet , welke „ zig fomtyds in zyd-Takken verdeelt. Aan „ het opperfte van dien Steel of Stengel ko„ men Bloemen voo-t, twee by elkander uit „ een klein Blaadje, als uit een Scheede, on„ gefteeld , doch met een langen krommen „ Hals ; des menze ahoos over zyde of ne„ dcrwaards gebongen ziet. De Bloem heeft „ de gedaante van die der Hyacinthen, gaan- de  OF BOLPLANIÏS. 365 „ de 's avonds open als een Klokje, van zes ,, Melkwitte en gefternde dikachtige Blaadjes „ of Slippen. De onderfte Bloemen gaan al„ toos eerst open, en duuren maar éénen Dag, „ doch worden telkens door anderen vervan„ gen , tot aan het bovenfte van de Stengel. „ De onderfte zetten inmiddels tot Vrugtknop- pen of Zaadhuisjes maar zonder Zaad: des „ men dit Gewas moet voortteelen door de „ Knobbels , die ter zyden uit den HoofJwor„ tel fchieten. Men plantze aldaar meest in „ Potten of Kasjes, in goede zwarte Aarde „ en zetze voor de Venfteren , wordende de „ Bloemen 's avonds afgebroken , om. in 't „ Haair te fteeken of op de Bedden te ftrooi,, jen. Men zet ook wel de Bloemftengen in „ Water of de geheele Pot met de Bloemplant „ in een Kamer, om die des nagts te vervul„ len met den aangenaamen Reuk, als vanLe„ liën en Narcisfen." Nu ruim honderd Jaar geleeden was deeze Plant eerst op Amboina gebragt van Batavia, alwaar de Natuurlyke Groeiplaats , als gezegd is, fchynt te zyn. In Egypte vondt H a s s e lqoist de Tuberoozen in Auguftus bloeijende, en merkt aan dat men aldaar, door infufie der Bloemen, een zeer welriekende Olie, gelyk met Jasmyn - bloemen , vervaardigt. In Italië en in andere deelen van Europa zyn zy dooi de konst der Bloemisten zeer verbeterd en verfraaid , zynde aldaar reeds meer dan anderhalve Eeuvs II, deel. xil. Stuk. V. \EDEELi' III, fïOOFDSTUS.Tuberots,  V. Afdeel. III. Hoofd' STUK. Tuberoos 36Ö Zesmannige Lelie- Eeuw bekend geweest. Men vindtze nog wel met enkelde Bloemen , gelyk die, welke Romphios afbeeldt en dus a's Hyacinthen; doch ook met dubbelde Bloemen, naar kleine Nar'etsjes of Roosjes gelykende, wit met eenig mengzel van Roozekleur (*). De enkelde z) n zesbladig, maar de dubbelde of volbloemige, hebben Degen, twaalf, agttien of meer Bloemblaadjes en een veel grooter Bloem. Zy komen ook met verguld gezoomde Bladen voor. tHet gene de manier van behandeling of kweekiug betreft, veel tot het begrip van deeze Bloemplant dienende, zal ik hier overneernen (\). ,, De Tuberoozen begeeren eenen vetten „ Zavelachtigen, wel doormesten Kleygrond, ,, in eene vrye opene warme Lugt met veel Vogts. Wanneer men dezelven aldus plant „ en onderhoudt, vermenigvuldigenze zeer ,, fterk,en brengen, uit ieder Bol, verfcheide ,, Bloemftengen voort; 't welk niet zo zeer door ,, de grootte van den Bol, maar voornaame- lyk daar door veroirzaakc wordt, dat de „ Bol, van onderen , met eenen gezonden , „ vaften, dikken Wortel voorzien is, uit welj, ke veele kleine Haair- of Houtige Wortelen 3, fchie- (*) Zie de Afbeelding by WeinmAnn , in zyn Ktuidboek , Pla t N. ,84, doch ongelyk fraaijer in '1 Werk van den Heet la Court , over 't aanleggen van Lusthoven en Phatagiën , enz. I. Druk , aan 't end. (f) Uit het laatstgemelde Werk , bladz. 405.  OF BoLPLANTEN. 367 fchieten, die aan deezen Plantbol, by aanhoudende Warmte en Vogtigheid, een ge,, duurigen groey veroirzaaken door gefcadigen „ aanwas van Klifters. Dit is, myns weetens,1 „ aan geen ander Plantgewas zo eigen en ik „ heb het door de Ondervinding geleerd. Wan„ neer ik zodanigen grooten onder - Wortel, „ zonder Bol . die alleenlyk op zyde eenige „ kleine uitbottingen hadt , van grooue als „ Speldenkoppen , geplant had ; bragt deeze „ niet a'leen in het zelfde Jaar, in Auguftus, „ vyf Bloemftengen, ieder met over de dertig „ of veertig Bloemen, voort: maar was ook, „ in Oktober uit den Grond genomen zynde, v, tot een groote Klomp, van tien groote „ Bollen en een menigte aanwasjes van klei„ ne Klifters, gegroeid. Ook bevond ik, dat „ een groote Bol, het ééne Jaar gebloeid heb„ bende , indien hy flegts met een goeden onder - Wortel voorzien is , het volgende ,. Jaar niet minder Bloemftengen voortbrengt,„ alzo ik 'er dus vyf te gelyk op ,zyde heb „ zien uitbarften. „ Koude en natte Damp is deeze Bolplant „ zeer nadeelig', maar een zoel Najaar, met „ veel Vogts , doet dezelve met ongemeene dikke Stengen en veele Bloemen praaien. In tegendeel zyn de Stengen , in groote „ Zomer-Hitte en droogte , mager , dor met „ weinige Bloemen : weshalve men dezelven s„ alsdan overvloedig en dikwils begieten moet, n. deel. xii. stuk, '3 ze!f"s V. Ifdeel.' ïïi. 'ÏOOfD«l tuk. Tubtrats.  3 V. , III. : Hoofd. stus. i. Hyacinthut non /triplus. Nederlandfche. 58 Zesmannioe Lelie- , zelfs fomtyde twee of meer maaien in de „ Week." Hyacinthus. Hyacinth. Dit Geflagt , 't welk tegenwoordig de voor* naamfte Liefhebbery van Flora behelst, wordt bepaald door een Klokvormige Bloem, en dat het Vrugtbeginzel drie Honigvoerende Gaatjes heeft. Voorts komt daar by, de algemeen bekende Geftalte, uit hoofde van welke, buiten de gewoone , hier ook verfcheide andere Bolplanten t'huis gebragt zyn , in de volgende Soorten. (i) Hyacinth met Klokvormige zesdselige Bloemen , aan de tippen omgekruld. Dat deeze Hyacinth, by fommigen , den naam van non Jcriptus, dat is niet befchreever.e, voert, is in tegenfcelling van de benaamirg Hyacinthus Jcriptus, welke oudtyds toegepast werdt op de Oranjekleurige Leliën ; om dat derzelver Bloemblaadjes met zekere Merktekenen als befchreeven zyn. Hoe die vergely- king fl) Hyacinthus Corollis Campanulatis fexoartitis , apire revolutis. Syft. Nat. XII. Gen. 413. Peg. XIII. Gen. 417. p. 171}. H. Cliff. ia5' LurdK 17- SAuv. Monsp. 17. Hyacinth. oblongo Flore coeruleus major. C. B. Pin 43. Hyacinth. non Icripms. Dod. Ptmpt. 216. Hyac. Anglicus Sc Belgicus, lob. 7c. 103.  OF B O t p t A S t "E Ui 'king plaats kan hebben , daar zy in gedaante zo zeer van deeze Hyacinth verfchillen , is duifter. Dezelve voert , by anderen, naar den Landaart, den bynaam van Engelfche en zelfs van Nederlandfche. ,, Defen hebbe ick willen „ heeten Engelfchen ofte Nederlandtfchen Ja„ cinth , om dat hy nergens ter wereldt in p, groen Bosfchen en Bemden overvloediger „ en groeyet, dan in Engellandt, Nederlandt, „ ende principaal by Doornick , aan den Berg „ van Trinite geheten ende desgelycke by w Bruesfel," zegt Lobel. De Heer Schwescke heeftze in 't Haagfe Bofch gevonden en men noemtze Hyacinthus Belgicus by de Bloemisten. In Bosfchen en Heggen van Engeland, aau de kanten der Akkeren in Spanje en de zuidelyke deelen van Vrankryk , als ook nevens de Wegen in de Piemonteefche Landsdouwen, ftelde LiNN*Ds de Groeiplaats. In Languedok of Provence , ondertusfehen, vind ik ze onder de inlandfche Planten niet aangetekend en de Spaanfche van Clusius verfchilt eenigermaate van deeze, die Ray Engelfche Hy acinth of Haazenklokjes noemt. Misfchien vallen zy, in onze Provintiën, dan ook wel elders wild, als mede in Duitfchland 5 hoewel zy door Kramer niet onder de Ooltenrykfen geteld zyn. In Switzerland vindt menze op eenige woefte Steenige Bergachtige plaatfen, zo Halles, aantekent , die deeze Hyacimh aldus befchryft (*). De (*) Hel'", 'mtkoat. Tom. II. p, izi» Aa }I.I)ÏEL, XII. STUK. Afdeel; Hl 3opFD»} stok. .'. Hyee'mtheni  37» Zesmahnige L e i i e< ArnrsL. III. HöórD- n. Hysemtbt cerxuus. Spaanlche j. De Bol is als die der anderen en geeft Grasachtige , zagte, breede Bladen uit, van taa. j, melyke laDgte, als ook een Bloemfteel, met „ eene omgeboogene Aair aan 't end , van wei„ nige Bloemen , die Pypaehtig zyn , aan den „ voet buikig ; voorts rolrond en aan 't end in „ Slippen verdeeld, drie grooter, drie kleiner." In de natuurlyke Plant zyn deeze Bloemen blaauw, maar men heeft 'er zo veel Verfcheidenheden , in 't witte cn roode of Roozekleurige, van bekomen , dat ónze Ridder hier de agttien eerfte Soorten van Touknefort t'huis bragt. Baüiiinus heefc 'er tien, van Hyacinthen met langwerpige Bloemen en de groote Boerhaave zes opgetekend (*), (a) Hyacinth met Klokvormige zesdeelige Bloemen en een knikkende Bloemtros. De bynaam van Cernuus onderfcheidt deezen niet behoorlyk , alzo de andere ook volftrekt knikkende Bloemen heeft. Hier wordt thans de Spaanfche van Clusius t'huis gebragt , die, zo LiNNiEüs aantekent, de Bloemen meer knikkende en vooral buikiger heeft van eene Roozekleur, met de Slip- pen (*) BOSBH. Lugdi. ii. p m.i (*) Rysïmthus Cor. Campjn fexpartitis, Racemo cerntra, Hyacinthus Hispanicus. Clus H-.fl. i, p. 177. (T) Ctrslla huie Bafi Vtr.irictifttr , prxctdtnii vere minime ,   Piraat lxxïiv.  of Bölplanten» 3^ï pen weinig omgekruld. De Blikjes ook, die de Bloem befchutteri, dikwils langer dan dezelve, zyn van een zelfde Kleur of hooger rood. De Stamper is korter dan de Meeldraadjes, en 'i Gewas kleiner. (3) Hyacinth mei de buitenfte Bloemblaadjes byna onderfcheiden , de binnenften te famen vereenigd. Deeze was, onder de voorgemelde Verfcheidenheden van de Eerfre Soort, bevoorens mede geteld door den Ridder , doch naderhand daar van afgezonderd. Hy fielt de natuurlyke Groeiplaats in Spanje en Barbarie. „ DeBloem„ tros (zegt hy) bloeit aan ééne zyde: de Bloemen zyn droevig of flets van Kleur en evenwel by nagt niet welriekende: de Bloem is zesdeelig , met de drie buitenfte Slippen j» beurtlings, byna tot den bodem toe, van één „ gefcheiden en omgekromd." De Kleur is , volgens Clusius, uit den paarfchen bleek groenachtig. U) Wordt in de laatfte Uirgaave van *t Syfl. Nat. Ed. Vigt xiii., gezegd: docli Hallèr zejt daar van Fhs tubuhfus, Mellugir.t plenas , ad origincm Ventficoftis ; gelyk ik heb gefchreeven. (3) Hyacinthus Petalis exierioribus fubdiftinftis, interioribus coadunatis , Hyacinthus obfoleto Flore, C. B. Pin. 44, TOORNF. Infi. 345. GOUAN Monsp. 17E. Kyjcimhus obfoieti Coloris , Hispanicus ferotinus. Clus. Hifi. i.p, 177, i7{, Aa 2 ii. Deel, xii. Stuk. V. AfoeeU ut Hoofd» stuk. ur. Hyacintbas fcrotinus. Laatbloeiïiige.  37* Zesmannigh Lelie- V. IAïDEELi in. Hoofdstuk.it. Jiyacintht •uÏTidis. Gruene. PLAAT xx xxiv Fig. i. (4) Hjcelntbus Corell. exterioribus Laclniis Subulatis Iongislimis, CüRM. Ft. Cap. Prettr. 10. (4) Hyacinth met de buitenfte Slippen der Bloemen Elsvormig en zeer lang. Deeze zeer aartige Hyacinth, van de Kaap afkom f tig , hadt de Heer Burmannos le. 5vendig gehad, fchryft Linnjeüs, die aanmerkt, dat de Geftalte als van de volgende is, maar dat zy de Bloemen groen heeft. De drie 'buitenfte Slippen, beurtlings, zegt zyn Ed., zyn eens zo lang als de geheele Bloem, en loopen Elsvormig uit in een zeer fpitfe punt. De Ridder fchynt dezelve niet levendig gezien te hebben, Ik had deezen Zomer het geluk, van die aartige Groene Hyacinth uit my ne Kaapfe Bollen in bloey te krygen en derhalve heb ik ze in Afbeelding laaten brengen, gelyk zy in Fig. l, op Plaat LXXXIV, naar 't Leven is vertoond. Men moet in agt neemen , dat deeze Bolplant alles groen heeft, uitgenomen de Lancetvormige Blikjes , één by ieder Bloem, die Vliezig witachtig , en de naauwlyks -zigtbaare Meelknopjes in de Keel, die geel zyn. Voortt zyn de Bloemen met een paarfchachtigen waafem als bedaauwd. De Stengel of Bloemfteel heefc omtrent een Voet hoogte. In de Hortus alhier heb ik ze dit Jaar ook bloeijende gevonden. (5)  OF BOLPLANTEN. 373 f5) Hyacinth met Klokvormige half zesdcelige Bloemen , die aan den bodem Rolrond zyn. Drie Bolletjes van deeze Soort, in Spanje verzameld, hadc Clüscus ontvangen, en twee. derzelven gaven Bloem. De Plant hadt lange' frnalle geftreepte Bladen, van onderen gekield,1 groen, zeer (lap en doorgaans op den Grond leggende. Een regtopftaand Stengeltje of Steeltje, van een Span lang, paarfchachtig gekleurd, droeg zes of zeven Bloemen , kleiner dan die der gewoone Hyacinthen en wyder, van blaiuwachtige Kleur uit het eene, wit uit het andere Bolletje , en uit dergelyke zouden ook roode Bloemen voortgekomen zyn. Met paarfchachtige Bloemen , ondertusfehen , is deeze in de Bloemhoven niet onbekend. ; (6) Hyacinth met Trechterachtige half zes* deelige Bloemen, die aan den bodem Bui' kig zyn. „ Naauw- (5) Hyacinthus Corollia Carnpanulatis femi - fexfidis, bafi Cylindricis. H. Ups. 8j. Hyacinth. oblongo ccemleif flore minor. C. B. Pin 44. Rudb Elys. i!. p. 27. f. 8. Hyac. minor Hisp. anguftifolius. f. B. Hifi. II. p. 587. CLUS. Cur. App. alter. (S) Hya:in:hus Corollis Infundibuliformibus, femi-fexfi. dis, Baii Ventricofis, H. Cliff 125. Ups. 85. R, Ltt!,db, zy. GOUAN Monsp. 17%. Hyacinthus Oiientalis Sp. I - U Aa 3 & II. Deel, XII. Stuk. vt \rT>eei» HL HOOFDSTUK.V. 'lyacintbas. 4me-'>jfii- t'aarfchchtige. VI. Iricntalis. Sewoone.  V. Afdeel. III. Hoofdstuk. Uyeeinthen t ] j I j i I I t l i J l 374 Zesmannige L e i i i, „ Naauwlyks is 'er een Bloem, die de Wet. ten der Kweeking bekwaamer ondergaat, of „ daar door befchaafder gemaakt wordt, dan 3, deeze; zeide Linnaos. Hierom wordt „ zy , hedendaags , by de Haarlemmer Bloe. „ misten, als de Konirgin der Bloemen geëer„ bied en gekoesterd ; maar,de Kweeking ver„ waarloosd zynde, neemt zy allengs, weder„ om, haar wilde manieren aan." Dus fprak de Ridder , nu ruim veertig Jaar geleeden , toen hy den Cliffortfen Tuin befchreef, van deeze vermaarde Bloemplant, die :egenwoordig nog de grootfte Lieftebbery der 31oemisten uitmaakt. Verwonderlyk is het te iien, met welk eene zorgvuldigheid de Grond Ier Bedden, waar in menze planten wil, beeid wordt,om vryheid en Vocdzel te verfchaf'en aan de zwaare Wortelvezelen der Bellen J i/erwonderlyk is de zwaarheid der Bladen , Stengels cn Bloemen, door zodanige Oefening rekweekt! Verwonderlyk de ichoonheid deiBedden , in haare Bloeïiyd praaiende met een meindige Verfcheidenheid van Hyacinthen, jlaauw , wit, Koozekleur en rood, ja zelfs thans : p'enus i - 3. c. R. Pu. 4+. Hyacinthi Species zo. 3- touknf inft. 54i. BOERH Ugdb. Sp. I; . j8. Hya:uuhus Orient.lis 5p. !0.i4. Moris. Hifi. II. p. 474. . 4. T. ii. Hyacinthus Ot. major et minor. Dod. ernpt, ii6. Hy;cinthus Oriënt. Graecus, putpureoru'iens; aajot poiyanthos : «Sbus et minor. Lob. le. 104, 105 „  OF BOLPLANTEN. 375 thans geel, met veranderingen , te fyn om van een ander Oog, dan dat der Bloemisten, nagegaan te worden ! Verwonderlyk , dat zulk eene Plant de Neusgaten niet minder ftreelt dan het Gezigt, door een by uitftek iieflyken Geur; hier in de fchoonfte Tulpen, Ranonkeïen en andere Bloemen , overtreffende! Kortelyk zai ik van den oirfprong des naams en van de plaats der afkomst fpreeken. Hyakintlios is een zuiver Griekfch woord, van Dioscorides gebruikt, dat by de Romeinen met den tongval van Hyacinthus overgenomen werdt, en nog heden door geheel Europa zwerft. De Italiaanen zeggen Hyacintho, de Franfchen Jacinthe , de Engelichen en Duitfchers, gelyk wy, Hyacinth. Daar zyn 'er wel, die ze in 't Spaanfch Mayos Flores, in 't Hoogduitfeh Mertzblume, in 't Engelfch Grape Flower, in 't Nederduitfch Hondslook heeten; doch die benaamingen zyu of op byzondere Soorten toepasfelyk , of in geen gebruik. Men geeft 'er , by 't gemeen , 't zy wegens den Reuk, 't zy wegens de figuur, in ons Land wel den naam van Nagelbloemen aan. Of de Hyacinthen naar zekeren Jongeling van dien naam genoemd zyn; als uit deszelfs Bloed, wanneer hy door Apollo, onverhoeds, al fpeelende, doodelyk gekwetst was, gefprooten zynde , laat ik voor de Fabel-Hiftoriekundigen ter beflisficg over. Die Bloemen , Aa 4 wel- 21. Deel. XII. stuk. v: AFDEStö III. Ioofd- TI7K. lyesint&tts.  V. AlDEEL. III. Hoofdstuk. liyacaitker, i 3*6 Z e s M A u. n I o e LeLij. welken Ovidios daar mede bedoelt (*), fchynen geenszins onze tegenwoordige gewoone Hyacinthen geweest te zyn (f). Zy hadden, immers, de gedaante van Leliën, en waren 'paarfch van Kleur. „ De Hyacinth ffchryfe „ Dioscorides,) geeft Bladen als een Bol, en een gladde Stengel van een Span hoogte, dunner dan de Pink, Grasgroen van Kleur, „ met eene bultige knikkende Tros van paar» fche Bloemen." Dit zou nader komen aan de eerfte Socrt, of misfehien op de tweede of op de vyfde kunnen zien, die in de Zuicelyke deelen van Europa groeijen, dan op de gewoone hedendaagfche Voorwerpen der Lieffaebbery, welke haar afkomst hebben uit de Ooiier fche Landen. In Italië woiden zy genoemd Oriemaalfche Hyacinth, zegt DouoNées en LnBrl tyteltze Hyacinthen van Konfiantimpolen t Is wel waar, dat deeze ook van een Gnekfche Ipreekt, doch daaruit op te maaken dat zy m Gnekenland natuurlyk groeijen zou- den, (*) Ecce Cmor, qui fufus Humi CgMVerat Herbas, Oefimt esfe eden 1. Deel, PI. 21: die reeds in 't Franfch te Neuremburg, ir 't jaar 1764, uitgegeven waren. (tJ Zie ons I.Deei , deezer Namrlyfe WJttrit ,bl, 14a, II. DEEL, XII, STUK, V. &.fdeel;,' lil. Hoofdstuk:. Hyacint/befa  380 Zesmannige Lelie- V. afdeel. III. Hooïd- stuk. Hyatintbt, Meeldraadjes bekomen ; alzo dezelven in den Keel der Bloem, en deeze Blaadjes in den bodem ingeplant zyn. Te minder, alzo de Meeldraadjes , zo wel als de Vrugtbeginzels , ''in fommige dubbelde Bloemen nog te vinden zyn: ja dat meer is, aangezien de Dubbelde Bloemen fomtyds vrugtbaar Zaad voortbrengen. Dit is een twistappel. Linn^us zegt, dat volle Bloemen nooit Zaad geeven, dewyl zy in "t geheel geen Meeldraadjes hebben (*j; terwyl gezegde Heer, in de Bloem van de Hyacinth, genaamd le Vainqueur, dat is de Overwinnaar , dezelven zeer duidelyk aantoont. Niemand, nu, zal dezelve niet voor een volbladige Bloem houden. Ook is 't in de Balfaminaas en anderen bekend, dat dubbelde Bloemen fomtyds Zaad geeven. Maar zodanigen houdt LiNN-ffius niet voor Volle, of gelyk men gewoonlyk zeggen zou, volkomen Dubbelde Bloemen (f)- Ook blykt uit gezegde Afbeeldingen , dat de dubbelheid der Hyacintben niet voortkomt uit flippen van den Rand, maar uit weezentlyke Blaadjes, niettegenftaande de Ridder (*) Plenus Flos, cum Cotolla adeo multiplicatur, ut Sta. mina omnia excludantur: Stcriles ergo funt Pleni; illi enim Eunuchi evaferunr, adeoque femper abortiunt. Phil. Botxu, g. in, ISO. (t; Pauci Flores, ut Paptver , Kigella, potius multiplicaii dicencü quam ptrfcil: pleni, Seiaina peificiiuit. Md, '). iso.  OF BoLPLANTEN. 3§t der zulks verzekerde (*). Dan dit geeft ftoffe tot nader Waarneemingen (f,). Ten tyde van Clusiüs waren nog geen anderen, dan Enkelde , van deeze Orientaalfche, Afiatifche of Konftantinopolitaanfche Hyacinthen bekend. Hy maakt echter van eene gewag, die een Kelkje van drie Blaadjes in 't midden had:, zynde de Bloem eenigszins groenachtig cn deeze was ook met Meeldraadjes voorzien. Uit zodanigen zullen vervolgens , door 't zaaijen , die uitmuntende Tros - Hyacinthen voortgekomen zyn , wier fchoonheid thans tot zo veel vermaak ftrekt. Immers mer verkiest, om Dubbelden te teelen , onder dt Bloemisten te Haarlem , liever het Zaad var Enkelde dan van Dubbelde Hyacinthen zegi gedagte Heer ,• dewyl hetzelve volkomene fiaagt , en 'er geen voorbeeld bekend is, da het Zaad van eene Hyacinth, 't zy Dubbelt of Enkeld, ooit de zelfde Soort voortgebrag hebbe , uitgenomen de Kleur, die doorgaan; eenigermaate ftand houdt. Sommigen verkie zen het Zaad van zodanige Bloemen, die eeni g (*) Flores monopezali pet lacinias Limbi, Polypetali pe peiala irnplentur. §. lts. Vervolgens $ ijo, Stamina excres cnnt in Fetala. (-f) Zie ten dien opzigte het Vertoog van Doktor Hill over de Manier, om uit Enkelde Bloemen dubbelde voort 1 brengen, door een regelmaatig beloop van Kweeking, Uitgtt yerhani. VII. Deel. bladz. <7, enz. II, Dsgts XIU Stuk. % Afdeel, III. Hoofdstuk. Hyacintbe i 1 c I  v. Afdeel III. Hoofdstuk. Hyacint/je I « ] i 382 / e s m a n n 1 o e Lelie» ge Blaadjes bevatten of half dubbeld zyn1, gelyk men 't noemt : anderen hebben andere opmerkingen; doch het is gebeurd , dat men uic enkelde geele Hyacinthen, flaauw van Kleur en : klein van Gewas, de fchoonlïe Dubbelde, zwaar van Bloem, hoog van Stam, en volmaakt fchoon van Kleur, bekomen heeft. De Liefhebbery der Bloemisten heeft, in deeze lieuw, onder de Dubbelden zelfs aanmerketyke onderfcheidingen gemaakt. Men heeft 'er die ten deele en die geheel gevuld zyn; in fommigen leggen de Blaadjes van binnen regelmaatig op de buitenfte Slippen en op elkander; in anderen zyn zy, op veelerley manieren, door één gevlochten en verward. Sommigen hebbcrt het Hart of middelftuk van de zelfde, fommigen van een geheel andere Kleur ais den buiter* rand. Voeg hier by,de trarswyze verflaauwin;en of verheffingen van Kleur, in eene zelfde Bloem,- om nu niet te fpreeken van derzelver Bguur, die in fommigen Klokvormig , jn anderen Roosachtig uitgebreid is, gelyk ik beroorens heb gezegd. Bovendien komt in aannerking de geftalte , die zelfs fommige Enkellen bevallig maakt. In de witte Hyacinthen is de mengeling van iet Roozekleurige, paarfch of roode, een voorlaame fraaiheid met veelerley veranderingen (*\ Niet (*] Zoctaie eene, van ongemene -tamheid, is door den  OP BOLPLANTEN. 383 Niet minder fierlyk fpeelt het zwarte of violette met het blaauwe in de Blaauwe, en het groen in de Roode Hyacinthen,• terwyl de Geele aartig met wit of rood gemarmerd zyn. Men heeft ook verfcheide Witten, in't midden geel, en onder de Enkelden zyn fommigen In veel achtinge. Onder alle de K leuren vindt men 'er, die een aanmerkclyken Prys waardig geacht worden, waar in de nieuwheid en zeldzaamheid , of ook de fraaiheid in alle opzigten, de Markt fielt. Jaarlyks komen nieuwe Soorten te voorfchyn en de onvermoeide vlyt der Bloemisten , in het aanteelen , heeft gemaakt, dat 'er hedendaags naauwlyks Kleuren te bedenken zyn , welken men niet in deeze Bloemen aantreft. Men heeft 'er Blaauwen die byna geheel zwart zyn, ook helder Hemels blaauw en oneindige tusfchen - foorten: men heeft paarfchen , Agaatkleurigen en Porfeleinen, zogenaamd : ook geftreepten en onder de Rooden, van Roozekleur of incarnaat tot Scharlaken en Vuurkleur, zeer veele veranderingen, In 't Witte en Geele zelfs zyn aanmerkelyke Natuurfpeelingen ; gelyk men witten vindt , wier Hart byna Goudkleurig is. Dit alles maakt, dat men thans te Haarlem byna tweeduizend van deeze Orientaalfche Hy- den fchranderen Miller , in zyn Kruidkundig JVoorde*hei, op rlaat 1*8, uitgefcbildetd. II. Deel. XII, Deel, V. Afdeel^ III. Hoofdstuk. 'lyecinthen,  V. Afdeel tïl. Höo-d- stuk. llyaeinthei * Bladz. 38o, 384 Zesmannige Leliè* Hyacinthen, zo enkelde als dubbelde, by Naamen vindt aangetekend : wier verfcheidenheid, wanneer zy op Bedden in bekwaame orde geplaatst zyn , het Oog der Liefhebberen enge•meen verluftigt. Ruim een Eeuw geleeden , kwamen de dubbelde Hyacinthen nog in geen aanmerking. Swertius geeft, in zyn Florilegium, dat tot een Verzameling der Afbeeldingen van a). lerley fraaije Bloemen ftrekte, die van veertig Soorten van Hyacinthen , of daar omtrent, waar onder zig geene Dubbelde bevindt. Na het het verval van den Tulpen-Handel, voorheen gemeld * , begoDnen echter de Hyacinthen allengs het hoofd op te fteeken , en dus weru van dezelven langs hoe meer werks gemaakt. Maar men lette toen flegts op de zwaarheid der Bloemen , de fraaiheid der Kleuren en de aangenaamheid van Reuk. Men verwierp, onder de Nieuwelingen , alle, die van de gewoone regelmaatigheid afweeken, en gaf dus in 't geheel geen acht op Dubbelden, welken men voor wanfehapen aanzag , verkiezende flegts de genen , die tot Zaaddraagen wel gefchikt waren. Even zo, weinig als een Liefhebber thans op dubbelde Tulpen het Oog flaat, werden de volbloemige Hyacinthen diestyds geestimeerd. De fraaiheid van een dubbel Je Hyacinth , by toeval uit de Enkelden gefprooten en bewaard gebleeven , bekoorde eindelyk de Bloemisten om dezelve voort te teelen • »t  ËoLPtXNTÉN, 3% \ 'welk aanleiding gaf tot het begin der tegenwoordige Liefhebbery. Dit moet niet veel voorden aanvang deezer Eeuw geweest zyn, aangezien de zogenaamde Koning van Groot Brittannit, die tegenwoordig voor de oudfte gehouden wordt, thans maar omtrent tagtig Jaaren is bekend geweest. Deeze Bloem werdt oneindig meer geacht dan de anderen en het ging zo ver, dat mea 'er meer dan duizend Guldens voor betaalde. In warme Landen overgebragt, ontluikt hy veel fchooner dan te Haarlem en flaagt xo wel op den blooten Grond als in Broeibakken , maar vergaat in een koud vogtig Terrein. Sedert dien tyd , dat is geduurende het beloop deezer Eeuw, heeft men zig met zo veel vlyt toegelegd op het aanteelen van nieuwe Soorten en op allerley manieren, door verbetering van den Grond, de aankweeking en Voortt.celirig zodanig bevorderd, dat het getal ontzag'yk is vergroot. In plaats van veertig of vyftig Verfcheidenheden , die men voor honderd Jaaren kende , waren 'er, in 't Jaar 1767,te Haarlem reeds zó veelenmet Naamen onderlc'ieiden , als ik bevoorens, van de Verfcheiderheden der Bloemen lpreekende, in een Tafeltje opgegeven heb (*), Hetzelve had ik ontleend uit de Lysten der Naamen, door den {*) h. Deels I. Stuk van deeze Naluurly^i H'Jiiriet bladz. 213. Bb U DEEL, XII, SlVKt V; Afdeel» III. Hoofd» stuc.  V. III. HOOBDSTUK. Hy*cintbt 386 Zesmannige Lelië- den meefgemelden Heer , Marquis déST. S imon , die zo uitvoerig over de Hyacinthen gefchreeven heeft, verzameld. Die Heer zegt, in zyn Werk, verfcheide maaien; dat men 'er '*te Haarlem meer dan tweeduizend by Naamen kende. De Catalogus van den Heer Dirk Voorhelm, voor dit loopende Jaar 1779» bevat de volgende HïAClHTHEN. Dubbelde bruin blaauwe. . 189 ■ Porfelein blaauwe. 129 Agaat blaauwe en Grisdelinë. 54 Witte. . 53 — met Geel. . 36 Geele. . 3 — Witte met Rood. . -5 "' —— met Violet of Purper. 87 - —— met Vleefchkleur. 38 — 1 Roode. , 126 —— Roos- en Vleefchkleurige. 80 Enkelde donker Blaauwe. p2 — Porfelein blaauwe. 70 1. ' Agaat blaauwe. . 35 K Witte . p2 . Roode en Rooskleurige. 55 ■ Geele. * 26 Dit maakt famen een getal van twaalfhonierd een- en vyftig, waar onder driehonderdüeventig Enkelde , van welken ook veelen een aan»  of B o l f L a n t e n. %<5' aahmerkelyken Prys waardig zyn, inzonderheid de Geele en Roode; welke laatften , die voor dertig of veertig Jaaren nog byzonder zeldzaam waren, thans zo zeer vermenigvuldigd zyn , als men uit de optelling ziet en in raarheid plaats gemaakt hebben voor de Geelen, onder welken deezen Zomer een Nieuweling by zyn Ed. gebloeid heeft, die ik gezien heb, zo uitmuntende , dat dezelve by het bezigtigen door haare Koninglyke Hoogheid , de Princesfe WttHEtMi na , met Hoogst derzelver Naam is verwaardigd (*). Onder de Blaauwe en Witte komen nog welde hoogfte van Prys voor; gelyk ik dus, onder de eerften , MarcJml de Turenne, Monhijou, Trianon en l'Importante van 40 Guldens; Prince Fredric Henry , Fanciscus primus, en la Geniillesfe, van 25; Duke of Newcastle, Gekroonde Moór, Grand ViB,orieux, Keurvorst van Trier , la Mode Franfoife van 20 ; la Belle Brunette van 18 Guldens, aangetekend vind. Onder de dubbelde Witte is de Admiraal Generaal op 40 , de Erfjladhouderesfe op 30 Guldens gefield en verfcheide anderen op 25 a 20 Guldens. Ondei de Rooden vindt men la Republique d'Hol* lan~ De nieuwheid det Geelen blykt te meer daar uit, dat men in 't Kruidboek van Weinmann, nu ruim dertig Jaar geleeden aan 't licht gekomen, onder de zo veele dubbelde en enkelde Hyacinthen , als Plaat N. s«4 S*7. iöorgefteld zyn ; geen ééne Geele of Geelachtige vindÉ. Bb 2 H, DJEEt., XII. Sf ujê, Afi^elü III. HooFDr STUK. liyacifitféckï  388 Zesmannige Lelie- V. afdeel, III. Hoofds tui;. Hyacinlhin lande, (met reden de hoogde), op 50; Princesfe Frederica Sophia Wilhelmina , Duchesfe de Panna en Aimable Caroline, op 30; anderen op 20 Guldens en minder getaxeerd. Onder 'de Enkelde Roode of Roozeklturige en Geele, komen ook eenigen van 12 en ic Guldens de Bol voor, enz. Uit de Catalogusfen der Bloemisten blykt, dat eene zelfde Naam, in verfchillende Kleuren .toegepast wordt am hyzondere Hyacinten. Men vindt, by voorbeeld, een Gloria Mundi, zo wel onder de Blaauwen en Witten, als onder de Rooden. Sommige Enkclden zyn met de Naamen der Dubbelden benoemd ; 'c welk daar uit voortkomt, dat de Bloemisten het onder malkanderen niet eens zyn, omtrent de benaamingen. Ook verfchiüen zy dikwils met elkander , ten opzigt van de Kleuren, die zo in malkander loopen.dat men tusfchen Rood, Rcozekleur en Vleefchkleur, geen regte onderfcheiding vindt. Voeg hier by, dat de zelfde Bol in de ééne Tuin een Bloem van hooger Kleur geeft dan in de andere; doch inzonderheid, dat het Rood in het ééne Saizoen veel beter flaagt dan in het andere ; gelyk ook de Klifters, van een zelfde Bol genomen, zo van elkander als van den Moeder-Bol dikwils in Kleur verfchillen. Men heeft ook Bloemen van verfchillende Kleur op één Steel gezien. Ik zwyg van de Gedrochtelyke vérmengingen, die men kaa'maaken,- zo door twee halve Bol-  of Bol planten. 3S0 Bollen aan elka -Ier te lappen, al? rintlers; om nog kortelyk te fpreeken van de Ongemakken ,' welken deeze thans zo geachte Bolbloemen onderhevig zyn ; het geene den Prys onder de' raarften in ftand hoult, en maakt dat veelen' te Haarlem een beitaan hebben uit de Verzendingen , zo binnenshnds, als inzonderheid aan de Vorftelyke Hoven door geheel Europa. Want, behalve dat 'er dikwils derven , zonder dat men 'er de reden van kan nivorfchen; of ook door blykbaare redenen, wegens de koude en natheid van 't Saizoeu ; zyn ibmmige Bollen, in de Behandeling, van een geheel andere natuur dan anderen; waar omtrent gezegde Heer Marquis de St. Simon, van jwien ik veel ontleend heb, dus fpreekt (*). „ De Franciscus primus is onder alle Hya„ cinthen - Bollen de gene die moeielykst voort„ teelt en de meefte zorge vereifcht voor zyne „ Klisters; maar , tot vergoeding, is dezelve „ het minst onderhevig aan verfcheide Kwaa,, len , welken de andere Bollen aandoen en „ vergaat niet ligt. Het is de eenigfte die, „ federt vyfentwinti» Jaaren, op een aanmer„ kelyken Prys blyft. De Rien neme furpasfe, „ een dor fchoonfte blaauwe Hyacinthen, heeft 5, altoos ees kwynend Loof, dat verdroogd is en zelfs een weinig gekruld: men zou den- ,5 ken (*) In zyn Dïngelnalde Werk , des Jacinlbei , de leur vinatomie^ reprcdullion tt Culture. Amft, 176S» Bb3 M. D»E£.» XII. *XUK,' V. LFDEEu' JÏ1. ÏOOFDTVK.lyacintbex;  39.q Zesmannige Lelie- V. -q.FDr.El. LI. COOFD STUK; „ ken dat de Bol ziek ware ; doch hy geeft „ een niet te minder ichoone en forfe Bloem. „ De blaauwe Pasfe non plus ultra fchynt ook „ geen genoegzaam Sap te hebben tot onder',, baid zyner Bladen, die vlak op den Grond „ uitgefpreid blyven , hoewel zeer groen en „ gezond. Og Koning van Bafan, in tegen„ deel, fchiet de Biaden zo hoog , breed en „ regt, dat zy, zo wel als de Bloem,die van „ een huitengewoote grootte is , [wit in 't „ midden geel,] alle anderen overtreiFe. De „ Couronne du Roi heeft haar Loof ook al„ toos van een byzondere breedte en dikte. ,, De Parhelie Solaire en de Komeet hebben ',. het Hart haarer Bloemen rood en groen gemengeld. Daar is veel werk aan , om ,, deeze laatfte van het Groen te zuiveren, zo „ dat zy n;et behoude dan het voortreffelyke „ Rood, 't welke haar tot eene der fchoonften „ van alle Hyacinthen maakt. De Prins Des,, fau heeft het zelfde gebrek en, nog traager ,, zynde dan de Komeet, is het veel moeie„ lyker die te zien in alle haare fchoonheid. ,, De Theatre Italien, zeer fchoon rood van Kleur, maar alroos laag blyvende, komt uit „ den Grond met een frxrkkleurige Aair en „ naderhand vertoonen zig de Bladen, die zig, „ riet ontwikkelen dan na de Bloem, welke, sj om d e reden, meer dan een andere van den ,, Vorst te dugten heeft, waar door de Kop V, hgt yerfchroeid wordt. Het Juweel yanHaarr „ le m.  Oï BOLPLANTEH. 39* „ km en de Prmcesfe Karolim hebben zo klei„ ne en imalie B'oemblaadjes, vooral wanneer „ zy beginnen te ontluiken, dat men ze,zon„ der op de manier van groeijing te letten,' j, naauwlyks voor Hyacinthen aan zou zien.' „ Ook behooren deze tot de laatbloeijende. „ De Admiraal de Ruiter in 't blaauw man,, keert nooit een tweede Steng te fchieten, „ zo dra de eerste haar B'oemen begint uit. te fpreiden. De Marquife de Bonnac , wier Kleuren zo fyn zyn, is meer dan een andere 5, onderhevig haare Steng te verliezen, welke „ voor 't open gaan der Bloemen dikwils ver- dort, 't geen de Bloemisten veel moeite „ hebben te beletten. Dit toeval doet den Bol 3, geen kwaad, die niettemin in de volgende ,, Jaaren op zyn tyd bloeit. Een der ver- maardfte Bloemkweekers heeft my gezegd, „ dat hy dit toefchreef aan een gebrek van „ den omloop des Saps, 't welk te veel van „ het middelpunt afweek, om zig inde zyden „ te begeeven. De Alcibiade en de Beaure3, gard ?yn ook dit toeval onderhevig, 'twelk men voorkomt met deeze Bollen in Novem„ ber, dat is een Maand laater , te planten, „ dan de anderen. Sommige Soorten geeven een groote menigte van Klifters , gelyk de Gekromde Amftell&nd, die 'er altoos een ,} kring van rondom de kroon des Bols maakt; „ terwyl an leren 'er zeer weinig uitleveren en a, ieder Soort behoudt'hier in haare eigenfehapB b 4 pen. 21. SS».. XII. stuk, V. (\FPKEt* III. Hoofd» TUK. iyacintitrio  V. Afdeel, III. Hoofd stuk. i i t I I I SP2 Zesmannice Lelie- „ pen. Die zig het minfte vermenigvuldigen » geIyk de Franciscus primus , Sfaatjw Gm?, jraaZ , Gekroonde Pieramiede, enz. verbaan. „ ook zo ligt niet als anderen. De Witten in •„ 't midden rood, paarfch of violet, zyn het „ bederf meest onderhevig , verrottende ligt: de Kontrolleur Generaal in 't Witte, met een „ Violetkleurig Hart, is het moeielykfte te „ behouden en het gemakkelykfte om voort te teelen. De Gloria Florum fuprema, welke „ veele Liefhebbers voor de bevalliglte van „ alle Hyacinthen houden , vergaat zeer ligt „ en fleept in het bederf alle de Klisters mede, p weike zig daar aan gehecht bevinden." Wat de Bollen aangaat, die hebbeo", gelyk bekend is , eene zeer regelrnaatige en fraaüe Bguur; waar in zy byna alle Bolplanten overtreffen. Ook is die figuur in alle HyacinthenBollen even de zelfde. De meelten zyn van buiten met een Vlies van een zeer bevallige saarfche Kleur bekleed ; doch fommigen misren altoos dit paarfche Vliegje, en blyven wit; hoedanig ook de Kleur'der Bloemen zy. Onl iertusfehen kunnen geoefende Bloemisten, nietegenftaande die egaalheid van de figuur der Bollen , de meefte Soorten aan dezelven onlerfcheiden. 't Verdient eok aanmerking, dat leeze Bollen eenigermaate den aart hebben van le Zee-Ajuin, niet eetbaar en misfehien eeni;ermaate Vergiftig zynde: zo dat zy door het ^ngediert, Rotten, en Muizen , dat naar Tul-  of Bolplanten; 393 pen - Bollen zo gretig is , zelden worden aangetast. (7) Hyacinth met Trechterachtige getuilde: opftaande Bloemen , die de Stengel korter dan de Bladen heeft. Deeze Kaapfe heeft den bynaam daar van3 dat de Bloemen niet Aairswyze groei jen, maar een Tuiltje maaken aan den top van de 6tengel (*> De Bladen , die uit den Wortel , welke een Bol is, voortkomen, zyn zeer fmal, dikwils drie in getal , korter dan een Vinger: de Stengel is nog korter en heeft een Tuiltje van Trechterachtige paarfche Blommetjes. De Heer Koenig heeft deeze aan de Kaap gevonden. (8) Hyacinth met Klokvormige half zesdee* lige getroste Bloemen en Vliezige Meeldraadjes. Te (7) Hyacinthus Coroll. InfundibuUfoim, Corymbofo, Scapo foliis breviore. Mant. 213. (*) Men vindt wel Comofus in Sy/l. Nat. maar dit zal een misflag zyn; alzo 'er Corymbofus in de Manthfa ftaat en nog een andere Soort met d en bynaam volgt. (8) Hyacinthus Cor. Campanularis femi - fexfidis Racemofis Sec. Mant'. n\. Hyacinthus Comofus albus Belgicus. C. B. Pin. 41. Hyacinth. Comofus a'.bus, cceiu'.eis Stamini feus. J. B. Hifi. II. p. js*. Bb s SI, aÜESL. xii, STJÏj v. Afdeel? III. flOOFD- run. vit, Hyacinthus Corymbo* rat. Gewilde. viii. Romanusi Roomfche.  V. Afdeel. dl. Hoofd«tu£. ix. fiyacinthtts JUuscari. Muskee- xende. | j I 9 < i c t 394 ze*mannigeLelie- Te Rome komt deeze, volgens den Heer Copeller , van zelf, zo op Bouwloden a.s in de Tuinen voort. Zy heeft Bladen die zeer lang zyn , een Vinger breed, en eene lange roncle Tros van menigvuldige Bloejen , die g fleeïd zyn , met kleine Vliezige ftompe Blikjes. Zy zyn Klokv, rmig of CyhndnfcH Eyrond , over de helft in zesfen gedeeld , wit, rret breede Vliezige Meeldraadjes en blaauwe Meelknopjes. (9) Hyacinth met Eyrondt Bloemen, die allen gelyk zyn. >, Uit Konftantinopolen en de nabuurige „ Tuinen , over den Bosphorus gelegen , is „ allereerst aan ons Europa deeze Plant me» degedeeld, (zegt Clusius,) welke ik, we, gens den aangenaamen Reuk,niet kon vooria bygaan. Zy heeft een witachtigen Bolwor„ tel, die groot is, en uit veele Schilfers , beftaat als een üijen. Deeze geeft vyf of ' zes 'angwerpige Bladen uit, over den Grond , verfpreid , taamelyk dik en Sappig, dikwils , fchoon rood of paarfch van Kleur. In 't „ Voor- (9) tlyiinthus CoroIIis oratis omnibus arqualibus. H. W. Ups 85. R. U&di. l8. Gouan Momp. i7*. [yaenthus Race.mTus Moschatus. C. B. Pin. 4J. Muscari bfoletiore Flore. Cirf. H.fi. 1. p. ,7Ï. fANN. /f, 2BI> ipcadi Chalcedonium. Lob. le. io».  of BolflAHTIK. 39S Voorjaar fchiet uit derzelver midden eeti vry „ dikke ronde Steel, niet ftevig, in de boven-' „ fte helft Troswyze met Bloemen omringd, | ,, welke als aan elkander kleeven. Zy gelyken ( ,? naar Bekertjes , en zyn in 't eerst fomwy„ len paarfchachtig of groen, vervolgens uit ,, den groenen witachtig : fomtyds blaauw of ,, zwartachtig in 't begin en vervolgens bleek. „ Als zy verflenzen willen, dan geeven zy „ een zeer aangenaamen Moskeljaat of Krui,, derigen Reuk: hoewel die geel zyn naarNar„ cisfen ruiken. Ik verftaa, dat zy ook geheel wit of hoog rood voorkomen: doch zodani- gen heb ik nog niet gezien. Op alle volgen ,, groote, driekantige en als gevinde Hoofdjes, „ bevattende een zwart rond Zaad , dat taa,, melyk groot is, als kleine Erwtjes. Zy be,, ginc van onderen op te bloeijen , gelyk de „ andere Hyacinthen. De vermaarde Cor- tusos heeft eerst de Bollen, hier van, ,, aan den grooten Liefhebber van Kruiden in Nederland , myn Vriend Brancion?, on„ der den naam van Tipcadi toegezonden. Te „ Konftantinopolen zyn de Bloemen, als aller,, aangenaamst van Geur, onder den naam van „ Muscari of Muschurimi bekend (*)." Zy groeiJen in Languedok in 't wijde , zo Gouan aantekent." (*) Zy zyn 'er tot Minnaaryên in gebruik, wordende aan eene Beminde toegezonden, zo Toubneioht verhaalt, ii. Ds»l. xil. stus. V. ^FOEKL. III, lüOFB* TUE.  39Ö Zes manhui Lelie- V. Af^eei ÜL hoofdstuk. X. Hyecinth tnonftrofu Moiutreu ze. (10) Hyaeinth met byna Eyronde Bloemen* Hoe deeze Monftreuze Hyacinth gezegd kan worden byna Eyronde Bloemen te hebben , ^begryp ik niet. De gene, ten minfte, die ik ■ daar van gezien heb, gelykt in Loof wel naar ' de Hyacinthen , doch de Bloem , hoe fraay ook door haare fchoone paarfchachtig blaauwe Kleur, gelykt in r>eenen deele naar dezelven, dan door de trosachtigheid; zynde als het overblyfzel van een Tros, daar men de Druiven afgeplukt heeft, zo Columna aanmerkt. De Bloem, die Kegelvormig gepluimd is, duurx lang en vergaat emdelyk zonder eenig Zaad te geeven. De Soort niettemin blyft behouden door de Afzeuels of Klifters, waar mede men dezelve voortteelt. Co lom na heeftze naar den Kardinaal Sannesicjs ge. noemd , in wiens Tuin zy zig ten zynen tyde bevondt. Sommigen willen , dat zy in 't Land omftreeks Pavia , in Lombardye, zou gevonden zyn. Anderen denken, dat het eene verbastering zy van de volgende Soort, en dat is niet onwaarfchynlyk. By W eikman vindt menze , onder den naam vau Koraalen - Hyacinth, (io) Hyacinthus Corollis fuSoyatis. Vir. Cliff, 28. R. lugdi. 2?» fim Hyac. Flotibus panieulatis monftcoiïj. H. Cliff. Hyac. piniculi cce.ulea. c. B. Pin. 42. Hyacin. thiu Sannefius , pantciila eemoQ. col. Ecpbr. p. 10. ï is.  of BOLPt ANTEN» 397 cinth, om dat de Bloesfem zig a's Takjes Koraal vertoont, zeer wel afgebeeld (*). (11) Hyacinth met hoekig Rolronde BUtmen,1 de bovenften onvritgtbaar en langer gejteeld. ( In de Velden der Zuidelyke deelen van Europa, zelfs in Vrankryk, Duitfchland en Switzerland , groeit deeze, die in 't Franfch Vaccet genoemd wordt. Veèlen houden dezelve voor de Hyacinth van D 1 oscorides, ea misfchien niet ten onregte. De Kleur, immers, voldoet, en wat de kromte van dc BloemAair aangaat , hier omtrent is zyne befchryving duifter. Gemeenlyk wordt dezelve, in Duitfchland, Akker- Hyacinth geheten. Men houdtze hier in de Tuinen. Uit een Bol, als die der eerfte Soort, komen breede Bladen , van een Voet langte , waar tusfchen een Stengel, die fomtyds een Elle hoog wordt, met een zeer lange Aair. De onderfte Bloemen zyn flets van Kleur, Rolrond, van (*) Hyacinthus Calarniftratus, weinm. Tl. N. jsj. Jtett. a. (11) Hyacinthus CoroII. angulato - Cylindtlcis &c. Mant. 366. gouan Mensa. 178. Muscari Arvenfe Iatifol.ura purpurascens. Tournf. ln/l. 347. Hyacintii. C'omoius major purpureus. C. 8. Pin. 41, Hyacinthus. Cam. Epit. 798. Hyic Comofus fpurius tertius. Dod. Pempt. z\s. Hyac. Dicscoi'idis comofus major. LOB. Ie. 10s. wesnm. uts.Letê, b. II. Deel. XII. stuk, v: Afdeel. III. EIOOFDTUK. XI. HyaeintbaS Cerhofus. Gekraon- te.  V. ILL HOOFD' STUK, XII. Hyacinthus Bltryoidts. Druifachtige. xur. Racemofus. Getroste. I i j ) '] ] ] I < 1 I 598 Zesmannice Lelie- v-an binnen met Honig gevuld en Vrugtdraagende. Aan den top zyn zelfs de Steeltjes paarfchachtig blaauw, zo wel als de Bloemen, die zeer fchraal zyn en misdraagen , maakende een Kroontje boven de anderen, waar van de bynaam. Het enkele Gezigt maakt het blykbaar, dat de voorgaande Soort uit deeze kan zyn gefprooten. (12) Hyacinth met Klootronde eenvormigs Bloemen en Sleuf achtig Bolronde geftrekte Bladen. (13J Hyacinth met Eyronde Bloemen, de bovenjlen ongefteeld, de Bladen flap. Deeze beiden , in de Zuidelyke deelen van Europa, als ook in Duitfchland en Switzerland, ;roeijende, verfchillen weinig. Behalve het geie in de bepaalingen is aangeftipt, merkt de lidder aan , dat het voornaamfte verfchil daar in fit; Hyacinthus Coroll. GloboGs uniformibus, Fol. Canaiculato - Cylindricif ftrictis. Gouan Monsp. 179. Hyacinthus :oro!lis globofis. H. Cliff. 126. Ups. J5. R. Lugdh. 2t. lyac. Racemo'us cctruleus major C. B. Pin 41 Hyc. iotryoides purpureus tettius. Clus. Hifi. I. p. iji. Hyac. !otr. ccer. amoenus. Lob. Ic. ios. (ij) Hyacinthus Coroll. ovatis , fummis fesfilibus , Fol. axis sauv. Monsp. 17. Hysc. Racem. coerul. minnx Juriifolius. C. B. Pin. 43. Hvac, Botryoides primus clus. H/i. I. p. 181. Pann. t. 205, 20S, Hyacinthus Racerriofui, »OD. Pempt. zij.  OF BoLPLANTEN. 390 in beftaat , dat de Bloemen in de laatfte welriekende en de Bladen hdf neefharipende zyn. De eerfte heeft dezelven , buitendien, veel breeder dan de laatfte , dié derhalve Bicsbladige doorB a uh inüs gebynaamd werdt. Ook valt dezelve kleiner* Tournefórt maakt derhalve , doch inzonderheid wegens de Kleur der Bloemen , wel agt of negen Soorten van deeze Druif • Hyacinthen in zyn Geflagt van Muscari, dat door de Kogelrondachtige Bloemen van de Hyacinthen ohderfcheiden wordt. De beroemde Haller betrektze, met onzen Ri ider , tot dezelven en noemt de laatfte, Hyacinth met gekielde, de andere met Grasachtige Bladen, welke de Kogelronde Bloemen eenzydig heeft , en de Aair met wat minder beladen, twintig of dertig naamelyk, daar de Getroste 'er wel veertig of vyftig in ééne Aair heeft. Deeze, zegt hy, ruiken naar Pruimen , en zyn vol Honigzoet Vogt, maar aan den top vindt men dikwils misdraagende. De Stengetjes vallen maar een half Voethoog. 5t Gemeene Volk, in Provence, noemt deeze Druif - Hyacinthjes Barrilets zegt Lob el, om dat de Bloemen naar Flefchjes , [ik zou denken naar Tonnetjes,] gelyken en in Languedok geeft men aan dezelven , zo wel als aan de Gekroonde Hyacinth , voorgemeld , den naam van hu Couguou, zo Gouan verzekert. De Kleur, gelyk men ze ook by onze Bloemiften vindt, is blaauwachtig, wit of incarnaat. u. dssl. hi. stus. v ™ V. AfÖEEtil m. ilOOFDi 5TU&,  4uo Zbsmahnige L ï i i e- V. III. Hoofdstuk. xiv. Hiacimha Orcbioides, Snnielkruidige. (14) HyaciDth met zesdeelige Bloemen, de drie buitenjle Blaadjes korter. „ Van den jaare 1758 , tot nu toe, heeft „ deeze dikwils by ons gebloeid, (fchryft de „ HeerN. L. Burmannus,) verfchillende „ grootelyks , zo in het Loof, als in groot„ te, in de kleur de Bloemen en in de Vlak,, ken , waar mede de Steng en Bladen ge,, fprenkeid zyn.". Drie verfcheidenheden geeft *er de vermaarde Briyn van op, allen van de Kaap afkomftig, welken zyn Ed, Vader in de Tuin van Mevrouw de Fl i nes bloeijecde hadt gezien. Twee derzelven waren grooter, met de Stengel een Voet hoog en twee Wortelbladen van een half Voet lang , Week groen , maar de eene hadt dezelven , zo wel als de Stengel, orsgevlakt, de ander met bruine Vlakken getekend. In beiden was de Stengel, op de manier der Hyacinthen , bezet met buikig Rolronde B'oemen , ieder door een ühkje gefchoord, daar de Meeldraadjes een weinig uit» (taken en deeze Bloemen hadden de drie bui« :enfte Slippen veel korter dan de binnenften. De Kleur derzelven was in de on ge vlakte blaauw', n de gevlakte Zwavel geel. Een derde had: gee- (H) Hyacinthus Corolüs fexpartitis, Petalis tribus exterioibus brevicnbus. Hyacinth. Qichioides Afiicanus mnjor bi"olius maculatus 8cc. BRiYN Prcdr m. p. 24. t. u f. [,1,3. Orchis anguftifoiia maculata. Buxi, Cent. m, p, [o. T. if. Eübm. Preir. 10.  Op fiOLPliNTEKt 401 geene Bladen ; de Stengel was geel en bruin gevlakt, de Bloemen , uit den witten geelach-' tig, maakten een korte digte Aair ü'ifej ] Ik heb dergelyke Verfcheidenheden deezer' Soort van de Kaap ontvangen , waar onder ééne eenbladige, gelyk deeze Hyacinth by W e 1 sn m a n afgebeeld wordt (*) : doch de Bloemen gelyken 'er weinig naa en de tweebladige, die hy daar nevens opgeeft, fchynt door den Wortel nog meer te verfchillen van deeze Soort , die een ronden Bolwortel heefc. (15) Hyacinth met Wollige Bloemen en een Takkige Stengel. 1 Deeze, die zig in de Leidfe AkademieTuin bevondt, welke de Hoogleeraar A. van Koyen genoemd hadt, Hyacinth met een Takkige Stengel en Woldraagende Bloemen, hadt de Heer L1 n n & 0 s niet gezien en wist ook de plaats der afkomst niet. Onder de Kaapfe Planten telt onze Hoogleeraar N. L. Burmannus, ook de Paarfchachtige (Amethyftinus) en misfchien de Orienialis of gewoone Tuin-Hyacinth. Ik heb Kaapfe Exemplaaren naar deeze beiden gelykende. Al Er' Hyacinthus Afiicanus Orchioides Serpentarius B.Tab» N. 582. (15) Hyacinthus Corollis Lanatis , Caule Rasnoio. Hya,-; Sinth, Caule Ramofo, Corollis Lanijeiis,R, Lugdi, 27. - Ce el deel. xii. stds. Lfpeel? III. loOFD"! TUK» . xv. iyacinthüï Lanatus, aewoldéj:  V. AFDEEL hl Hoofdstuk. ï. Aletris Capenfis. Kaapfe. 402 Zesmahnige LelieAl e t r 1 s. Dit Geflagt hadt een Trechterachtige gerimpelde Bloem, ook in zesfen gedeeld zynde, met de Meeldraadjes in den voet der Slippen ingeplant en het Zaadhuisje driehokkig. De volgende nitheemfche Soorten komen 'er thans in voor; naamelyk (1) Aletris die ongejievgd is, met Lancetvormige gegolfde Bladen, een Eyronde Aair en knikkende Bloemen. Na dat de Heer Linn^us die Kaapfe Plant, onder deeze bepaaling, voorgefteld hadt, werdt dezelve door gedagten Heer N. L. Btmmannos omftandig, op de volgende manier, be. fchreeven. „ De Wortel, een Kegelachtige Bol , van „ onderen plat als een Koek, met omgeboo„ gen Vezelen. Lancetvormige, gegolfde Sap„ pige, zeer gladde Bladen , die de Stengel ,, Scheedswyze, tot het midden toe, omvatten, „ welke anderhalf Voet lang is, eenzaam, met „ paarfche Vlakken. De Bloemen aan den „ top (1) Aletris acaulis , Fol. Lanceolatis Undulatis , Spic3 o?atd, Floribns nmaiuibus, Syfi. Nat. xii. Cen. 424. Veg. xiii. Gen. 428. p. 277. BURM. Fl, Cap. Prodr. 10. MüRRA¥ Colt. 10S. *t3. Stohfiolm I770. p. 129. T. S. Veltheimia. Gled. Atl. Birel. 1771. Orchis Hyacinthoides Fol, Caule tt Flor. uaaculatis. Buxb, Cm, 111, p. ia. T. s».  o ff bolpl anten. t\&'< s, top van de Steng , knikkende, Pypachtig, „ aan de tippen zestandig. Zes Draadachtig dunne Meeldraadjes, in het Biocmpypje in„ geplant, met rondachtige Knopjes. Een „ langwerpig , driehoekig , driehokkig Vfugt„ beginzel, met een Elsvormigen geboogen ,» Styl." Het is , volgens den Heer Moriiay, de zelfde Plant , waar van wylen de beroemde Heister den Bol van de Kaap ontvangen hadt, en die, in den jaare 1760 in de Helmftadfe Akademie Tuin gebloeid en ryp Zaad gedraagen hebbende , in 't jaar 1763 wederom bloeide (*), geevende toen veel forfer Bloemfteel; waar uit de Heer Faiiricios dezelve als een byzonder flag van Plant, tusfchen de Aloë en Hyacinth middelflagtig , befchreef. „ De„ zelve geleek, (zegt die Autheur), ten op,, zigt van den Wortel en Bloemfteel volmaakt ,, naar de Peruviaanfche Hyacinth, ("waar zyn „ Ed. dit Gewas op volgen Iaat); in het Loof „ naar de Hcemanthus Colchiei folio van Dit, lenius ; maar, wat de Bloem - Aair aan,, gaat, volkomen naar die Plant, welke Afri' „ kaanfe Aloë, met zeer lange fmalle driehoe- „ ki- (*) Dit blykt duidelyk uit de woorden van den Hoogleetaar Fabbicius , die zegt : qus nunc , Menfe Januario i7«j, iterum Scapum floridum adhuc vegeticrem ex eedera Bulbo ptomlit. (Enum. Metb, Plant. Hart. Htlmftai. p. »* Bovendien komt de inplanting der Meeldraadjes geenszins met deeze Soort overeen en de gedaante der Bloemen verfchilt grootelyks van de Hyacinthoides , gelyk wy zien zullen; zynde zelfs ook niet Trechterachtig • des het byzondere Kenmerk van dit Geflapt byna verdvvynt. ° f» Aletris die ongeftengi is , niet Degenvormige gefleufde gekielde Bladen. Dat (*) Ook wordt elders daar vnn gezegd Staraina non alternaiitia cum CorolLx fe^mentis , fed üsdem 0pp0fila ut et Comlla rugofisiima et fere Farinacea, di(,i„aisf;mu,u 'd dunt Genus. Acd. III. p. „, Hoe wdni ■ met de thans opgegevene Soorten .' (2.) Aletris acaul/s , Fol. Enfiformibus Canaliculatis cafi. natis. Sy/l. N*t. XIII. Aloë Uraria. Sp. P!mt. 46o. M Fol. Linearibus Radic. Membranaceis. H. Cliff 133 R Lugdk 2,. Aloë Afrieana , Folio rriangulan Io„gMmo et angumsfimo, Flor. luteis fcetidis. comm. Hort U „ , Tab. N^4J. knorb. The,. Rei HerbarU Honenfieaue. NeÏ 2770. Tab. A. 13. optime. * a—  of Bot-planten. 407 Dat deeze van de voorgaande afgezonderd moet worden , is blykbaar uit het Loof, alzo zy zeer lange fmalle driekantige, gefpitfte.De genvormige Bladen heefc, uit hoofde van welken van Stapel haar oudtyds Iris Uvaria genoemd heefc, zinfpeelende tevens op de Getroste Bloemen, die echter in 't allerrninfte niet naar de Bloemen van Lifch gelyken : des deze naam weinig past. Tot de Aloë - Planten kon zy ook niet gevoeglyk behooren , gelyk de Heer Bukmannus den Ridder erinnerd heeft: hoewel de Bloem , zo min als die der voorgaande Soort , met de opgegevene Kenmerken der Aletris ftrookt. Ten opzigt van de gedaante der Stengel en Bloemtros komt zy byna volmaakt met gedagte Kaapfe , zo wel als in de afkomst overeen; doch heeft den Styl en Meeldraadjes een weinig uitfteekende, en de hoogte van 't Gewas verfchilt aanmerkelyk. Haar Bladen en Stengel hebben wel vier of vyf Voeten langte; de Bloemen zyn geflooten rood , ontlooken geel en ftinken ; de Wortel is geen Bol , maar een onregelmaatige Knobbel, die zydelings dikke Vezels uitgeeft. In de Hollandfche Kruidhoven is zy taamelyk bekend en bloeit 'er op 't laatfte van den' Zomer. (3) Aletris, die ongejlengd is , met breedeplatte Lancetvormige Bladen. Niet- (s) Aletris acnulis, Foliis latis, planis, Lanceölatis. Mihi.' BUB.M. Cap. Prodr. la. BUXB. Cent. III. T, 20. Cc 4 II. DSSL, XII. STUK. V. ill. tuk* III. Aletris Lingu&for* hls. Tongbl». fige.  v. Afdeei III. hoofd' é.tuk. IV. Aletris Hfolia. Tweebla dige- 408 ZesmahhioïLeiie, ''vnuTf™^ aangeh3alde Afbeerding van üdxbaom door den Heer L. n n * „? tot de eerfte Soort betrokken is, geef J^S nog plaats aan de gene, welke de Heer N L Buk man nos Tongachtige, wegens de figuur der Bladen , tytelt. Dezelve , zegt zvn Ed hadt in de Maand Apri, van >\\ ^ bloed en kwam in Gewas met de eerstgemelde overeen; doch hadt de Steng korter,ongevlakt en de Bloemen eens zo groot. Een dergelyk verten,! heeft plaats in de Standelkruidige Hya. cinth, als boven is gemeld. C4) Aletris die ongejlengd is en tweebladig. denheid van de eerfte fchynt te zyn, geen gewag maaken , indien 'er niet in een VerzarL hng van nog „iet uitgegeven Planten, uit het Krmdboek van Buchooz, een Afbeï ding van aan dicht gekomen ware, die in geflalte aanmerkelyk van de voorgaanden verfchilt De Bladen omwinden de Stengel, welke yl met Rolronde Bloemen is bezet , waar van eene afzonderlyk geopend vertoont wo dt Volgens d,e figuur fchynt my de Bloem ot m den voet verdeeld te zyn, dat met de an- de- M Aletris •caulï,, Foliis binatis. Mihi. SmM  OF BoLPLANTEN. 409 deren geheel ftrydig is. Zy was, in dat Kruidboek , een Soort van Orientaalfche Hyacinth^' genoemd; 't welk myns oordeels beterftrookr.{- s Cs) Aletris die ongeflengd is, met Lancetvormige Vleezige Bladen en tweelingfe Bloe. f men. * tl Veel twyfeling heeft deeze Plant veroirzaakt, als zeer lang zonder bloeijen in de Hollandfche Tuinen bewaard geweest zynde; zo dat daar van zelfs Afbeeldingen , met enkele Bladen, aan ?t iicht gegeven zyn, onder den naam van Aloë , wegens de gedaante ; doch men heeft naderhand ontdekt , dat dezelve, in figuur der Bloemen , nader kwam aan de Hyacinthen of aan dit Geflagt, tot het welke zy eindelyk is t'huis gebragt. Men meent daar toe zo wel een Ceylonfche als een Guineefche te behooren; maar dezelven verfchillen merk:lyk in 't Loof, als volgt. De Ceylonfche (*) heeft de buitenfte Bladen Lam' (5) Aletris acauüs Fol. Lanceolatis Carnofis, Floribus' geminatis. burm. Fl. Ind. p. 83. Aloë Hyacinthoides. Sp. Plint. I. p. 123- Aloë Fol. Lanceolatis pUnis reclis Radicali'bus. H. Ciiff. I3i- Ups. 85. Fl. Zeyl. uo. Katu Kapel.fT. Mal xi. p. 8 3- T. 42 i (*) Aloë Zeylanica pumila Fol. variegatis. Comm Hert. II. p. 41. T. 21. Pluk. AU. 19. t. 255 f. 5 WEtNM. Kruidb. Tab. n. 74. Aloë Fol. exterioribus Lanceolatis plaiiis ere£tis Radicalibus &c. R. Lagdb. is. Cc j h. Deel. xii. stuk. V. FDr.ELj III. [OOFD'UK. v. Al'tris rid?s. Hyaciii' ige. A. Zeylanica. Ceylon > :he.  4io Zesmamnioe Lelii- v. ArnrKL III. Hoo.D- stuk. b. Guintèttfu, viiüneefche. < Lancetvormig plat regtopftaande, de binnenften Elsvormig half Rolrond, gefleufd en veel langer : allen in 't donker groene met bleeker Vlakken , als een Slangehuid getekend. Deeze Bladen komen voort uit een dikke roodachtige Wortel, die van binnen wit is en fterk voortloopt , zo dat menze ligt kan vermenigvuldigen. Eens heeftze in de Kei/erlyke Hof-Tuin te Ween- n geblo. id , zo de Heer j a c q u i n aantekent; die bevondt, dat de Bloemen nagenoeg iiet de volgeede overeenkwamen, zynde zeer fyn geflipt, en de Stengel maar een Voet lang, de helft :unner hebbende. De Guineefche (*) heeft de Bladen wel op dergelyke manier , in 't donkere , naamelyk, met Golfswyze licht groene Vlakken getekend; doch dezelven zyn altemaal Lancetvormig en plat , hoewel insgelyks üyf overend Itaande. Deeze werdt door den vermaarden Commelyn, uit de Hortus alhier, ook zonder Bloemen in Plaat gebragt, als wanneer zyn [£d. opmerkte , dat zy een Wortel met Knietjes heeft, die van buiten geelachtig is en de B'adcn komen op een geheel andere wyze voor, zynde ook met een rooden rand gezoomd. Dus ichynt zy vry veel van de voorgaande te verfchillen. Hy hadtze, in den jaare 1702, eene Bloemfttng zien fchieten, van twee Voeten hoog, (*) Alfë Guhetafi) , Radice geniculatl, Foliis e viridi :t atto undii atim vaiiegatü. Csmm, Hert, IJ, p, 39. t. o. ml. t. 33.  OP BoLPLANTEN. f411 hoog, rond en uit den groenen paarfchachtig,^ mee veele witachtige eenbladige Bloemen. Deeze waren Pypachtig , in zes diepe omge-1 boogene Slippen verdeeld, hebbende in't mid-« den, behalve den Styl, zes witachtige Meeldraadjes, met dwars daar op leggende Knopjes. Deeze Bloemen vergingen in de Herfst altemaal, zonder Zaad te maakea. Het fchynt dat van dezelven twee by elkander aan de Stengel voortkwamen , 't welk de reden zal zyn van de gemelde bepaaling. „ Zy gelyken naar die der Hyacinthen (zegt de Ridder) „ ook door de drie Honigvoerende gaatjes van „ het Vrugtbeginzel: Jacqoin, niettemin, „ achtze tot dit Gellagt te behooren (*)" (6) Aletris die gejtengd is, met Lancetvormige Jlappe Bladen. j Deeze Plant, in 't laatst der voorgaande15 Eeuw in de Hortus Medicus gebloeid hebbende, werdt door den geleerden Commelyn op twee Plaaten afgebeeld. Dezelve hadt toen , een (*) Ik vind dat zyn Ed. dezelve tot de Hyacinthen, of tot een nieuw Gellagt , met de volgende betrokken wilde hehben : zeggende , dat zy jaarlyks in de Keizerlyke HofTuin bloeit. Vir.i. 3og. (6) Aletris Caulescens, Fol. Lanceolatis laxis. Jacc^. Vini, 509. Aloë Africana Atborescens Floribus albicantibus fragrantisfirnis. Comm. Hert, II, p. 7. T. 4. n.. f, 2. 6c I. P- 93. T. 49. II. DEEL. XII, STUK. V. LFDESL. III. loOFD» r-UK, VI. Aletris 'agrans. Welriesnde.  V. Afdeel, HÉ Hoofdstuk. 412 Zesmannige Lelie-' een Stam van vier Voeten hoogte, aan 't boveneinde , op de wyze der Mays, met Bladen bezet van anderhalf Voet langte en drie Duimen breedte , fpits uitloopende en donker groen , van onderen met eene dikke Ribbe gekield, met Hevig. Daar tusfchen fchoot zy een Stengel of Bloemfteel van anderhalf Voet hoogte, beladen met veele Trosjes van witte eenbladerige Bloemen , met een in zesfen gefneeden omgekrulden rand ; dus veel naar die der enkelde Hyacinthen gelykende, en met roode ftreepjes overlangs getekend. Zy gaven een zeer aangenaamen Reuk , als de Tuberoozen, ftortende, gelyk de Boomachtige Aloë, een Honigzoet Vogt. Vroeg in 't Voorjaar bloeide deeze Plant, om de twee Jaaren, in het Winterhuis ; vervullende; hetzelve met haaren aangenaamen Geur. Zy was uit Guinee afkomftig en moest derhalve warmer gehouden worden dan de Kaapfe Planten. Hy hadtze Boomachtige Afrikaanfche Aloë, met witachtige zeer geurige Bloemen, getyteld. Maar éénmaal hadt de Heer J a c q u i n deeze Plant bloeijende gezien in deKeizerlyke'fuin te Weenen, alwaar het zeer groote Winterhuis ook met derzelver aangenaamen Reuk vervuld werdt. De deelen der Vrugtmaaking onderzogt zyr Ed. naauwkeurig en bevondt de Bloem als gezegd is , aan den voet Buikig, als het Vrugtbeginzel infiuitende, 't welk Eyrond was met een langen Draadachtigen Styl, die een Knop-  OF BOLPLANTEN, 4I3 Knopje hadt als uit drie Stempels beftaande. Deeze Styl ftak buiten de Bloem uit, van lang- * te zynde als de Meeldraadjes, die de omgeboo- 't gene Bloemflippen bykans evenaarden , zynde5' aan derzelver voet ingeplant, zes in getal, met langwerpige draaijende Meelknopjes. Dit doet dan blyken , dat deeze Plant, zo wel als die van de voorgaande Soort,geenszins tot het Geflagt van Aloë , dat de Meeldraadjes , volgens Lihnjeos, in den Stoel moet ingeplant hebben, behoorde. Tot de Hyacinthen kon zy ook , wegens 'c gemis der drie Honigvoerende Gaatjes in 't Vrugtbeginzel, niet t'huis gebragt worden. Hierom was niets nader dan dit Geflagt, tot het welke zy, volgens de opgegevene bepaalingen, meer behoorde dan de eerfte Soorten. (7) Aletris die byna geftengd is, met de Wortelbladen Eyrond, gejteeld, en Klokvormige, Bloemen. j Tot dit Geflagt heeft ook de Heer Thunbeug een Plantje betrokken, dat zyn Ed. in Japan geplukt hadt; hetzelve, als een nieuwe Soort, noemende Aletris Japonica. Ik heb, volgens myn daar van ontvangen zeer fraaije Exemplaar, de Afbeelding in Fig. 2, op Plaat LXXXIV. (7) Aletris fubcaulescens, Fo!. radicalibus oyatis petiolsüs, Flor. Campanulalis. Mihi. II. dsïl. XII, STUKj, v; FDEELi III. [OOFD- ruK. VII. Aletris taponica. apanfche. Plaat LXXXlV.' Fig. a.  4H Zesmannige Lelie- V. Afdeel. III. hoofd' 6tuï, LXXXIV. medegedeeld, In Bladerloof verfchilc hetzelve van alle de voorgaanden niet minder dan in de figuur der Bloemen ; het welk ik door de bepaaling getracht heb eenigermaate uit te drukken. De Steng of Stengel fchynt taamelyk lang te zyn , doch hoe lang kan ik niet vastftellen (*> De Wortelbladen, in een Plantje daar nevens gevoegd, zyn Eyrondachtig, overlangs geribd , met zeer langeSteelen en Vliezig dun, zo wel als de Stengbladen, die Lancetvormig en naauwlyks gedeeld , allengs verkleinen naar boven , en ieder aldaar uit zynen Ox;l een Bloem uitgeeven, welke van een dun Pypachtig beginzel zig Klokvormig uitbreidt met zes fpitfe punten. De Styl des Stampers is geknopt en langer dan de Meeldraadjes, die echter ook buiten de Bloem uitfteeken en ingeplant zyn in de wanden, daar de Trechter eindigt,gelyk my uit de opgefcheurde Bloem is gebleeken. De Geflagten van Tucca , Aloë en Agave , hier op in het Samen ftel der Sexen volgende, zouden volgens de gedaante der Bloem ook wel tot de Lelieachtigen hebben kunnen t'huis ge- (*) Of het een Sieng (Caulis) dan een Stengel of Bloem» fteel (Scapus) te noemen zy, is my even zo min blykbaar. Het onderfcheid daar tusfchen fchynt niet volfttekt bepaald te zyn. In Phil. Bat. onderfcheidt Linnsüs Scapus van Caalis , doordien de eeröe enkel Bloem en Vrugt, de laatfte Dok Bladen draagt : dienvolgens zou dit een Caalis zyn» Doch men vindt ook wel Seapi genoemd , die 31ad«n diaa» »en en Caules zonder Bladen,  O V BoLPLANTl N. 4I5 gebragt worden: maar. om dat de Geftalte te veel van de Bolplanten afweek, heb ik die reeds elders befchreeven (*> Dus volgt dan hier het Geflagt van Alstroemeria. 't Welk de Bloem zesbladig, byna tweelippig heeft, met de twee onderfte Blaadjes aan den voet pypachtig , en afgeboogene Meeldraadjes. Het is naar den Sweedfcben Botanist Alstroemer getyteld en bevat de drie volgende Amerikaanfche Soorten. (O Alftroemeria met een epgeregte Steng. • De natuurlyke Groeiplaats van deeze Soort is op het Gebergte , omtrent een Uur gaans benoorden de Stad Lima in Peru, alwaar de Plant, wegens de fierlykheid haarer Bloemen, Pelegrina , dat is Uitmuntende , van de In» wooners geheten wordt. Pater FEUiLLée befchryft ze aldus. „ De Wortel is als een „ bos- (*) Men Vindt de Yucca, onder de Heefter-CSewasfen, in het IV. Stuk, bladz. 4+r: de Aloë - Planten in het vut. STUS, bladz. 3I3 enz.,onder de Kruiden vooreefted. (1) Alfireemarla Caule erefto. Syft. Nat. Xli. Gen. 41J. Peg. XIII. Gen. 43*. p. 279. jACq_ Bon Tab. jo. Plant* Alftromeria. Am. Acad. vi. p. .4.. Ta>r Hemeioca lis Flor* purpurascentibus macuhtis, Feuill, Ptruv. li. p. 711.t s* II. DEEL. XII. STUK. V. Afdeel» III. Hoofd. STUK. r. Alfiroimf ria peügriia. Dpftaanda.  4i6 Zesmannice Lelie- V. Afdeel. m. Hoofd - STUK. s 3 1 ] t 3 1 bosje Franfche Raapen , van twee Duimert ,, langte, en in 't midden byna een half Duim „ dikte. Zy maakt een Stengetje van een ,, Span hoogte, zeer dun, doch overend ftaan„ de, cnregelmaatig bezet met eenige Blaadjes ,, van anderhalf Duim langte en vier Lynen „ breedte, dat puntig uitloopt. Op 't end der „ Steng zit een Peerachtig, overlangs gefleufd, „ Vrugtbeginzel, gekroond met eene Lelieach., tige Bloem, die tot aan dtn bodem in zesfen „ gedeeld is en de Bladerige Sl'ppen zeer ver,, fchillende heeft. Drie derzelven hebben, ,, by de tip , de randen in waards gevouwen , „ en loopen uit in eene fpitfe geelachtig groene „ punt; terwyl het midden fchion Karmozyn„ rood is, met Roozekleur tot aan'de kant ge. „ zoomd. De langte is twee Duimen en de „ breedte,naar de punt toe, ruim één Duim. „ De drie andere Slippen, maar een half Duim „ breed, zyn plat, ten halve naar de punt toe , rood, met donkerroode Vlakken rege'maatig , bezaaid: de helft naar den voet geel, met , bleekroode Vlakken. Zes Roozekleurigé , Meeldraadjes komen uit het mi iden der Bloem , en het Vrugtbeginzel heefc zes Hokjes, ie, der met Zaad gev uld." By geval kwam gedagten Heer Alstromer te [adix deeze Plant te vooren, die dez Ive nader mderzogt en het Zaad naar Upfal overzondt, Hvaar zy opgekomen is , en fed rt overbly■ende de Oogen verluftigd heefc door de on-  f o 'F BoLPLANTEN. 4Ï7 gewoone fraaiheid haarer Kleuren. In de nadere befchryving, welke daar van gegeven wordt, is gemeld, dat de Bladen ongeplooid zyn en de Steng hadt aan 't end verfcheide' Bloemfteeltjes. De Bloem was tweelippig,bellaande de Bovenlip uit één breede en twee fmalle , de Onderlip uit ééne fmalle en twee breede Slippen of Bloemblaadjes. De Meeldraadjes waren, drie boven , drie beneden, in de hellende Bloem, van den Styl afgeboogen, welke Draadachtig, aan 't end drie dunne geknopte Stempels hadt. Het Zaadhuisje , van grootte als een Vingerlid, was driehokkig, bevattende veele rondachtige Zaadjes. (q) Alftroemeria met een opjlygende Steng. Deeze, welke ruim zo veel naar het volgen- ■ de Geflagt gelykt, werdt daarom , naar alle 1 gedagten , van Pater Feu i LLé e met den naam van Hemerocallis beftempeld en de Ridder achtte weleer deeze, zo wel als de voorgaande en volgende , tot de Lelie - Asphodillen te behooren (*). Gemelde Pater nam dezelve langs de Rivier waar , die door 't midden der Stad Conception, in 't Ryk van Chili, vloeit. Hier- C:) Aiflreem'-ria Caule adCcendcnrc. Hemerocallis Floribm purpurascentibus Itriaris. FEU1L.L. Peruv. II. p. 710. T. 4- {*) Hort, Ctiffbrt. p. 12». Dd II. Dist. xii. Stuk. v; Afdeel; IH. ïoofdTÜK. ii. Alflroe. veria Ligi a. leilende,  4i8 Zesmannige Lelie. V. Afdeel. i III. Hoofdstuk. C3) Al- (*) Van de vooripe had ik nog kunnen goedmaaken, dat zyn Ed. zegt r habitat in Peru et Lima.- doch vin deeze twee te zeggen, hfbitet m Lima, komt my geheel onge. jyrnd voor. Had zyn Ed. gezegd habitat in Peru; dan zou ik denken, dat hy 't Ryk van Chili voor een gedeelte van Teru mogt honden ; mast nu vind ik voor zyn zeggen geen verfchoaning. Hierom is 't zeer zonderling , dat Likn^üs deeze, zo wel als de volgende, kon zeggen haare natuurlyke Groeiplaats te hebben in Lima, de Hcofdftad van Peru (*). Gemeenlyk werdt dezelve Ligtu geheten , zegt F e u i l l é e. De Wortel boort fchuins in den Grond, zynde rond, een vierde Duims dik, als in Leedjes verdeeld, met eenige Haair» vezeltjes aan ieder Lid. De Steng verheft zig, in de zelfde ftreek, tot een Voet hoogte, zynde rond, bruinachtig rood, bezet met Lancetvormige Blaadjes en met zes of zeven aan 't end gekroond. Hier tusfchen fchieten even zo veele Bloemtakjcs uit, ieder verfcheide Bloemfteeltjes draagende; 't welk een fierlyk Kroontje maakt. Zy zyn getopt met een langwerpig Vrugtbeginzel, dat geribd is en een fchoon roode Leüeach'.ige Bloem draagt, in zes Blaadjes verdeeld , gelyk de voorgaande. Twee derzelven , die fmaller en puntiger zyn dan de anderen, hebben witte Streepen. De langte der Bloem was omtrent anderhalf Duim, Hy hadt 'er geen ryp Zaadhuisje van gezien.  OF BoiütANIEift 419 (3) AKtroemeria met een windende Steng. In dc fchuinte van een Gebergte, in 't Ryk van Chili, vondt gezegde Pater ook deeze , aldaar Salfilla genoemd, als welker Wortel gelyk die der Salfaparilla en tot de zelfde Kwaaien, door de Ingezetenen des Lands gebruikt wordt. Dezelve is, zegt hy, met een donkeren Bast bekleed , van binnen wit, Houtig en dringt zeer fchuins in den Grond. Zy heefc een dunne Steng , welke zig op de gewoone manier der klimmende Planten , dat is van de flinker naar de regter Hand , om de Stammen of Takken van't Geboomte windt (*). In zyne Afbeelding was het, door d; omkeering van den Plaatfnyder , dat veel gebeurt , verkeerd vertoond. De Bladen, overhoeks aan de Steng groeijende, waren zeer fpits Eyrondachtig, drie Duimen lang en o ntrent een half Duim breed , met een kort Steeltje, glad en fehoon groen. Aan 't end kwam ook een Kroon, tje , van roode Bloemen, in zesfen zeer ongelyk verdeeld (f). » Be- fa) Alfiroemeria Caule voluMIi. Hemerocallis fcandens Florifaus purpureis. Feuill Peruv. II. p. 713. t. 6. (*) Oat is met de Zón om, geiyk men gemeenlyk zegt. Hy hadt het tegendrel maar in ée'ne Peuldraagcnde Plant gezien: maar 't is zeker, dat men in de Klokjes. winde (CmWss) zo wel als in de Tinkte Bonnen tPiafiotus) en verfcheide anderen, eene winding tegen de Zon op waarneemt. Vid. Pbil. P.otan p- 39. (fj 't is zonderling , dat hy de Bloemen van alle deeze Dd a dri< xi, Deel. zii. Stuk, V. Afdeel. III. Hoofdstuk. nr. Alïïroeme* tteSalfilla. Klimmen- le, •  42o Zesmannige Lelie- V. Afdeel III. Hoofdstuk. T. Hemerocaliis fla* va. Geele. „ Behalve 't gemelde gebruik dat de ïndü1,, aanen van deeze Plant maakien , bedienden ,, zy zig ook daar van tegen Maagpvnen ,Iaa,, tende dezelve, ééne nagt lang, kou.1 in ge„ meen Water trekken , en dan hetzelve nee,, mende voor hunnen gewoonen Drank." Hemerocall is. Dagfchoon. Dit Geflagt onderfcheidt zig door eene Klokvormige Bloem, met een Rolrond Pypje en afgeboogene Meeldraadje?. Het bevat de LelieAffodillen van den beroemden Tournefort, dus, wegers de Lelieachtige Bloem en Affodilachtige Wortelen, reeds voor hem geroemd. Linn^süs dien naam, als famengeftcld, verwerpende geeft 'er deezen, welke Dagfchoon betekent, aan, om dat de Bloemen vroeg open gaan en wederom vroeg verwelken , op den zelfden Dag. Hier van zyn bekend de twee volgende Soorten. f» Dagfchoon met geele Bloemen. Dee- drie Soorten in 't Franfch rood of roodachtig (Vossen wet in de tweede d'un ieau rouge , dat is fchoon tood, in de eeröe Karmozyn - rood (d'un beau reutje cramoifi noemt, en in 't Latyn paarfch of paarfchachtig. (O Hemerocallis Corollis fl'vis. Sy/l. Nat. XII, Gen.419. Peg. XttU Gen. 433. p. 179. Hemerocallis Scapo Ramofo Cor. ironoprtalis. H. Ups. 88, GOUAN Monst,. i%z. Hem Rad. tuberofa 8cc. ƒƒ. Cl ff. isi, R, Lugdi. zs. Gmel* sa.  of Bolplanten. 421 Deeze, die in 'c Oofienrykfe , in Hongarie cn in Siberië, wild groeit op drasfe, vetteGron-^ den, is een gemeene overblyvende en fierlykej. Bloemplant in de Tuinen van ons Wereldsdeel.' Ook is zy in Switzerland , en in de Bosfchen by Idria , aan de Adriatilche Zee , waargenomen. Men hceftze Lelie-ArTodil genoemd of geele Lelie , om dat de Bloemen hyna de figuur en Reuk hebben van de gewoone Witte Leliën. Hierom noemde DoDoséus deeze Plant, Lelie zonder Bol ; want de Wortel is, gelyk ik gemeld heb , als die der Affodillen. In 'c Franfch noemt menze ook Belle de Jour dat is Dagfchoon , naar den Griekfchen naam Hemerocallis, welke aan dit Kruid door de Ouden zou gegeven zyn (*): hoewel anderen dien op fommige Leliën toepazen, geljk wy gezien hebben. De Engelfcnen noemenze , om de zelfde reden, Day - Lilly, dat is Dag - Lelie. Uit den Stoel der Wortelen, die een Knobbelige Tros uitmaaken, van buiten geel zynde, van binnen wit en zoet van Smaak , geeft het een Sib. I. p. 37. Liüo-Asphodelus luteo Flore. Clus. Hifi. I. p, 137. Liliasphodelus luteus. Pam. T. 344. Lob. 1c. 91. Ljlium luteum Asphodeii radice. C. B. Pin go. Lilium non bul'jolum. Dod. Pempt. 204. Lilio-Asphodelus luteus minor. Toi'RNï. lnft. 334. (*) Liliasphodelutn nonnulli appellant, nonnulli Lilbcinem, plerique Liliaftrum : Veteres autcm Hemerocallida di. xerunt. dod loc. cit, Dd 3 ii. dsel.sii, stok. V*. ll'DEEL. III. IOOFD- rüK. j  V. AfDEEL, Üt Hoofdstuk. n. Hemerecalin fulva. Roode, 1 i 422 Z E S M a n K i G E L E L i E- een geheel Bos van lange gekielde Degenvormige Bladen, donker groen van Kleur, waar tusfchen dunne ronde Stengels, van meer dan een Elle lang, aan 't end gekroond met Takkige Bloemfteelen , waar op Bloemen van gezegde figuur en fchoon geel. De Zaadhuisjes, zynde dikke driekantige Haauwen, bevatten een rond zwart Zaad. Een aanmerkelyk gebruik maaken de Tartaaren, in de Ooltelyke deelen van Siberië, van deeze Plant. De Bladen , verdroogd zynde , wyven zy tusfchen de Handen, en van de over! blyvende Vezels wee ven zy zekere Kleeden, die haar, onder de Beeften - Vagten, tot sen foort van Linnen vertrekken. Hier van hebben deeze Bladen , by de Rusfen, ook een byzonderen naam. (1) D .gfchoon met hoogroode Bloemen. Behalve de Kleur en grootte der Bloem , fchynt deeze ocfe daar in van de voorgaande, volgens Gmelin , te verfchillen , dat de Slippen der Bloem als twee ryën maaken. LinNjEis vondt buiten 't gemelde geen verfchil dan dat deeze grooter is en wat laater, naa' ment- (1) HemtntaIBt Coroilis fulvis, Lilio - Asphodelus punireus. Clis Hifi. r. j>. 137. Lilium rubrum Asph. radice. C. 3. Pin, 80. Liriosphodclus phceniccus. Lob Ie. 93. Lil. non Julb. obfolete colore rubens. Dod. Pempt. ao+. Garib. 'rov. p. i8s. t, Cl,   TJj AA T h X X X V .  of Bor, planten. 423 mentlyk in de Nazomer, bloeit. Zy is m de Velden , omftreeks Pouriéres in Provence,door den Koninglyken Hoogleeraar Foüq_de gevonden en door Garidell afgebeeld. In Switzerland , tusfchen les Posfes en Fenalet, fchynt zy ook waargenomen te zyn. Sommigen ftcllen de Kleur flets- , anderen hoog-, anderen Oranje- rood. De Bloem is van niet langer duuring dan die der geele. Onze Ridder heeftze uit China afkomftig gerekend. Hier volgen, in het Samenftel van Linnatis, eenige Geflagten , met eene geheel verfchillende geftalte van Bloem- en Vrugtmaaking, gelyk de Acorus, Qrontium en Calamus of Rotting -Riet , reeds onder de Kruiden befebre ven, dan de Jmcus of Biezen, nog onder t'e Grasplanten te befchry ven : voorts dc Achras, Prinos , Burfera , Capura onder de Boomen; de Berleris, Loranthus, Hillia onder de Heesters en anderen onder de Kruiden voorgeftcld : waar mede de Rang der Eenwyvigen ten einde loopt. Maar tot denzelven behoort nog een nieuw Geflagt. By gelegenheid , naamelyk , dat een Kaapfe Eolplant , welke de vermaarde Heer Thunbesc naar zyncn Riisgenoot in Afrika, den Engelfchtn Heer M asson (*),-bencemd heeft, te- (») Zie het Dagverhaal dcrRc;zen van dien Heer, van de Kaap Nooidwaards, in de [aaien 1771 , 73 , 74 , in het VI.' Dd 4 mEts ii. deel. xii. stuk. V. Afdeel» IU. Hoofdstuk.  4a4 Zesmannige Lelie- V. 'Aft'IEL. III. Hooïd«ras, i. Jkfasfoma, depresfa. Neetge drukte. W LXXXV, -F»;-;, i. ( tegenwoordig, nu ik dit fchryve, in't midden, van December des jaars 1779, andermaal bloeide, hadt de Kruidkundige Hortulanus, de Heer Storm, de goedheid, van my daar van twee Bloemen mede te deelen , die ik om de zeldzaamheid hier,in Fig. 1, op Pn. LXXXV, heb. in 't koper doen brengen. Ik zal derhalve ook een kort woord zeggen van deeze Plant. M a s s o n 1 De Kenmerken zullen zyn, een Klokvormige Bloem , die in zesfen gedeeld is, met omgéboogen Slippen en in waards gekromde Meeldraadjes. De eenigfte Soort, misfehien, daar van tot heden bekend (1), geeft uit haare Bol of Wortel twee Bladen , die tegenover e'kander vjak ap den Grond leggen, zynde van ovaalachtige figuur en donker groen. Zy gelyken veel naar de Bladen van den Hsmanthus, zo als die zyn na 't vergaan van de Bloem. Hier tus« fchen komt een ronde Knop te voorfchyn van een hal ven Vuist groot, die aan den omtrek bezet is met Bloemen , welke zig vervolgens jver de geheele rondte uitfpreiden. Een deezer Bloemen vertoont zig by c, alwaar men de gedaante ziet van het onderlluk, dat wit- ach- 3eels ii. Stuk der Hedendaarfiit Vaderlar.dfihe Letttreiftr.m. ■ik, bladz. HS , *74 & 313. (ij Mas.'onia. Thunb,  of BoLFtiNTIN. 4gtJ achtig is en van de omgeflagen Slippen, die groenachtig zyn. De holte van de Bloem verftrekt voor Honigbakje, als zynde met een hel- \ der , zoet. Vogt gevuld: welks rand in 'cron-i de gekroond is met zes taamelyk dikke Roozekleurige Meeldraadjes, binnenwaards gekromd en op 't end langwerpige Meelknopjes hebbende. Op den bodem van het Honigbakje zit een. Eyrond Vrugtbeginzel,met een Roozekleurigen Styl, die zig toe de hoogre der Meeldraadjns, verheft, hebbende een naauwlyks blykbaaren Stempel, als in de geopende Bloem by b zeer duidelyk zig vertoont. Nu gaa ik over tot den Rang der Driewyvigen onder de Zesmannigen , alwaar eerst voorkomt het Geflagt van Melanthium. Welks naam weleer op de Nigelle toegepast geweest, wegens de zwartheid der Zaaden (*), thans, ik weet niet om welke reden, door den Ridder gegeven is aan Planten, die een zesbladige Bloem hebben, uit welker verlangde Nagelen de Meeldraadjes fpruiten. Het bevat de volgende Soorten , die naar de plaats der afkomst onderfcheiden zyn. CO Me- (*j Zie II. Deels IX. Stok, bladz. 175. Dd 5 ii. dxel. xii. stuk. V. \fdebl, HL ÏOOFD« TUK.  4,26 Zesmannige Lelie. V. Afdeel. 10. hoofdstuk.i. Melanthiunt Virsïinïcum.Virginifch, (i) Melanthiurn met genagelde Bloemblaadjes. Dit Kruid , welk Plukenet als met de Affodillen naverwant aanmerkte , hadt Takkige Stengen en fletfe Bloemen naar die van 't Vogelmelk gelykende. Zyne Afbeelding vertoont hetzelve in een fraai je gedaante. Men vindt het by Clayton genoemd, Nigella met ccne flets geele Bloem en Grasachtige Bladen. Het is, volgens de befchryving van vvylen den Heer Gronovius, een Plant van één , twee Voeten of hooger, met een ronde Stengel als een Halm en Bladen als van Room, overlangs geribd, dun en flap. Op den top is de Stengel, zegt hy, gepluimd met ontelbaare Bloemen , doch allen Vrouwelyk zynde, dat is, zonder Meeldraadjes. ILerom vraagt de Ridder, of het ook tot de Tweehuizigen behoore. Een fraaije Afbeelding van deeze S )ort, door den beroemden Ehret gerekend, vindt men in 'c Werk van den Keizerlyken LyfArts, Trew, in welke niet alleen de Bloemen met Meeldraadjes maar ook in 't midden van (i) Melan-.hium Peta'is Unguiculatis. Syft. Nat.Xll. Gen. »45>- feg. XUI. Gen. 45+. pag. 2S7. Gron. Virg U, p. 55. Melanth. Fol. Linearibus integerrimis longisfiniis. Gron. Virg, I. p. 5». Asphodelo affinis Floridana , Ramolö Caule, Flor. Otnirhagoli obloletis. PLUE. jAmüth. 40. T. 434. '. 8. TBEW. Ehril. T. 81.  of BOLFX-ANTEN. 4%J van ieder Blaadje met een aartig Honigbakje zyn voorzien (*). l (2) Melanthiurn met ongenagelde Bloemblaad.s jes. Op verfcheide plaatfen, in Siberië, is deeze \ waargenomen, wier Bloemblaadjes, inverge-s lyking met de anderen, ongenageld zyn (f). Gmblin noemthetKruid Ornithogalum, om dat het, wat de Bloemen aangau, ook veel naar 't Vogelmelk gelykt. 't Heeft een langwerpig Bolletje dat Grasachtige Blaadjes , van een Span of een Voet lang, uitgeeft en een dun Stengetje , dikwils twee Voeten lang , fomtyds roodachtig. Dit is, in de bovenfte helft, Aairswyze bezet met Bloempjes, zo aan de Stengel als zydelings. Dezelven zyn zesbladig, uit den groenen witachtig,.en hebben de Meeldraadjes van onderen breed, allengs verfmallende en de Meelknopjes taamelyk groot, in 't eerst paarfchachtig. Zy komen voort ter plaatfe daar het Bloemblaadje is aangegroeid aan 't Honigbakje: doch geenszins uit de verlangde Nagelen der Bloem , (*) Trew Ehret. t. si. (») Melanthiurn Petalis fesfilibus. Am, Acad. 11. p. J40. T. ii. Ornithogalum Spicis Flor. longisfimis Ramofis. Gmel, Sib. l'. p. 45. T. 8. (f) De Nagel' (Ukgais) is dit langwerpige Steelachtige gedeelte, waar mede d» Bloemblaadjes in den Stoel of Kelk zyn ingeplant. 11. deel, xii. stuk» V. LFDFKL» III. lOOFDr TUK. U. Melanbium Si. ïrïcum iberifch.  428 Zesmamnice Lelie- Afdeel 111. Hoofdstuk. ïu. Mtlanlhlum Ci pirift. Kaaps, iv. Indicum Oostin difch. Bloem , alzo dezelve geen Nagels heeft: ten'ware men de Honigbakjes daar voor neemera mogt. Ondertusfchen. zweemt dit Kruid naar 'tgedagte Virginifche , in Geftalte, zeer. De Vrugt beftaat uit drie famengevoegde Scheedjes. (3) Melanthiurn metgejlippelde Bloemen en Huikachtige Bladen, De befchryving , welke ik van dit Kaapfe Plantje vind , is als volgt. Een geheel eenvoudige Steng , van een Handbreed hoogte. Lancetvormige Bladen, die omvattende, doorboord of Huikachtig zyn , of onder Scheedig, met de Scheede opwaards uitgebreid. Vier zodanigen aan de Steng , het bovenfte en onderfte kleinst. Een Tros aan 't end. Ovaale Bloemblaadjes , eenigermaate genageld, en geftippeld. De Meeldraadjes byn3 in den Stoel ingeplant. Drie" Stylen. C4) Melanthiurn met Liniaal- Lancetvormige Bloemblaadjes en Liniaale Bladen, 1 ByTranquebar was deeze door den Heer Koenig gevonden. Het Kruid, dat de Geftalte van (3) Melanthiurn Petalis pun&atis, Foliis cucullatis. Am. Acad. VI. Afr. u. (4) Melanthiurn reta'is Lineari • Lanceolatis, Fol. Lineaiibus. Mant. 22e.  OP BoLPLANTEN. 423 van bet Gee]e Vogelmelk heeft, komt uiteen Bolwortel voort. De Steng is ook eenvoudig, een Handbreed hoog , regtop(taande , glad , met drie Liniaale Bladen, die langer zyn , begroeid. Aan 't end komen doorgaans twee Bloemfteeltjes, het eene één-, het andere tweebloemig; met twee korter breeder Blaadjes by de Bloemen. De Bloemblaadjes, fmal Lancetvormig , zyn donker paarfch , met de Meeldraadjes en Stamper korter: het Zaadhuisje is driekantig , effen , van grootte als een KoffyBoon. (5) Melanthiurn met de Bloemblaadjes van binnen Jamengegroeid en omgéboogen; de Bladen gefpitst en omgekromd. Deeze Soort heeft onze Hoogleeraar, N. L. Bürmannüs, by dit Geflagt gevoegd, doch geeft daar van geen nadere befchryving. ik heb by den Leidfen Hoogleeraar, D. van Ro y e n ,onlangs op dien naam de zelfde Plant gevonden , welke voor twee Jaaren by my uit Kaapfe Bolletjes, die ik toen ontvangen had, gebloeid heeft, en welke ik nog gedroogd bewaar. Onder myne van de Kaap overgezonden Planten heb ik 'er twee Exemplaaren van ; het eene, gelyk het voorgemelde , dat by (j) MtUntbivm Petalis interne concretis reflesiï, Fo'.iis tcuminatis recurvis. Bubm Prodr, n. H.ÜEEt, XII. stuk. v; Afdeel.; III. Hoofdstuk. v. Melav tbiam Spim eatunt, Geaaird. Plaat LXXXV. Fig,*.  430 ZisMiNHiGE Lelie- V. 'Afdeel, UI. Hoofdstuk. by my in een Pot bloeide, zeer donker paarfch en byna zwart van Kleur, het andere met witte Bloemen. Van het eerfte gaat in Fig. 2, Plaat LXXXV, de Afoeelding Levensgrootte, hier nevens. De meergemelde Heer Thunberg , dat Exemplaar by my ziende, verzekerde my , dat de Ridder Li nisje us die Plant elders als een nieuw Geflagt, onderden naam van Sparrmannia, naar den vlytigen ruzenden Botanist deezes naams, hadt voorgefteld Ik heb het, tot nog toe , nergens kunnen vinden, en delhalve breng ik ze hier onder den opgegeven Soortnaam , als een Soort van Melanthiurn , naar welk Geflagt zy vee! gelykt. De Bloemblaadjes , immers , in figuur naar die der voorgaande Oostindifche zweemende, doch Sleufachtig hol, geeven , als 't ware, uit hunne Nagels, welke famengegroeid zyn, ieder een Meeldraadje; gel\k men in de eenmaal vergroote Bloem , by d, dui'elyk ziet, wier geele Meelknopjes op de zwartachtige Kleur der Bloemen zeer , cn byna eveneens als in het witte Nieskruid , affte -ken. Dit maakte myn bloeijend Plantje zeer fraay en het gedroogde, dat zyne Kleur behoudt, nog nietonaartig Maar het byzonderfte is, dat deeze Bloemen ,' ïO veel ik 'er heb kunnen onderzoeken, geheel van Vrouwolyke deelen ontbloot zyn. Die van myn Exemplaar met witachtige Bloemen , in tegendeel; zo veel kleiner, dat men eene derzei-  Oï B I) L ï l A K ï E », 431 zei ven, by a,vyfmaal in Afmeetingen vergroot ziet, hebben allen een Vrugtbeginzel,metStyltjes, wier getal fomryds drie of ook vyf of zes en meer is; fchynende dit , zo wel als 't getal1 der Meeldraadjes, af te hangen van 't getal der Bloemblaadjes of Slippen , die ik hier vyf, zes of zeven , bevonden heb. Ondertusfchen heeft dit laatfte de zelfde Geftalte als het andere: zo dat dit Plantje ook tot de Klasfe der Tweehuizigen of Veelwyvigen zou fchynen te behooren. Trillium. Een driebladige Kelk en een driebladige Bloem onderfcheidt dit Gellagt, welks Vrugt is een driehokkige Bezie. Daar toe behooren de volgende Noord-Amerikaanfche Planten. (1) Trillium met een gefteelde knikkende Bloem. In Karolina heeft deeze haare Groeiplaats, zynde een Kruid met een Knolligen Wortel, die twee of drie Steelen uitgeeft van ongevaar een Span langte, volgens Catësey, op 't end (1) Trillium Flore Peduncularo cerntio. Sy/l. Nat. XU. Gen. ast. reg. XIII. Gen. 45G. p. i%7. Paris Fol. ternis ïlore Pedunculato nutante. Colo. Noveb. 81. Solanum triphyllum , Flora hexapetalo Carr.eo. CWEiB Carot. I. p 45. Ssxjgm. Vtg. I. Band. PI. 00. ii. öeel. xii. stuk. V. l\Fr>2 EL» III. 9oofd» TUK. r. Triliium ernuun. (nikkend.  432 Zesman nige Lelie- V. Afdeel. UI. Hoofdstuk. ti. Trilliun 'ertdum. Opgeregt. ] i 1 end van welken altoos drie Bladen groeijen, en uit derzelver midden komt, zegt hy, een zesbladige Vleefchkleurige Bloem voort, met ongelyke Meeldraadje?. Het Zaadhuisje is rond en in een Kelk van drie omgéboogen Blaadjes gevat. (2) Trillium met een gefteelde opgeregte Bloem. Niet alleen in Virginie, maar ook in Kanada en zelfs in Brafil , dat tot Zuid-Amerika behoort, fchynt dit Kruid te huisvesten, dat men, gelyk het voorige, tot de Nagtftbide betrokken heeft gehad. Vo'gens Corntjti heeft het ook een Bolwonel, die een Stengetje uitgeeft van een Voet langte, dat omtrent in 't midden drie Bladen heeft, byna gelyk de Bofch - Ranonkel , en op den top een Bloem . welke zig zesbladig vertoont , doch uit drie groene Kelkbladen beftaat die korter en drie donker paarfche, welke langer zyn. In 't midden groeit een klein Appeltje jf Bezie , byna gelyk in de gewoone Nagt"chade, zwart van Kleur, met fyn Zaad. Het ïrafiliaanfche , dat Batjhinds befchryft, fchynt hier van aanmerkelyk te verfchillen. f3) (t) Trillium Flore Pedunculato ereito. Paris Fol. ternis kc. Am. Acad. I. p. 154. Solanum triphyllum Eraiïlianum. Z. B. Pin. 167. Prodr. 91. Solanum triphyllum Canadenfe. :0RN. Canad. 165. T. .67. MORIS. Bijl. III. p. jji. S, I!, : ,. f. 7.  Oï BoLPLANTEN. 43.3 (%) Trillium «2e? een ongejleelde opgeregte Bloem. Een zeer aartig Plantje, dat in Virginie en< Karolina vry gemeen is, maakt deeze uit. Het heeft ongevaar een half Voet hoogte, en beiïaat uit een enkel Steeltje, dat aan 't end drie groote groene Bladen heeft ; waar tusfchen in 't midden een Bloem voortkomt, met drie overendffaande lange paarfche en drie nederleggen» de of omgeboogene groene Bladen , welke voot Kelk verftrekken. De Wortel is knobbelig en geftreept van dit Plantje, zegt de Heer Clayton, die van eene Verfcheidenheid daar van gewag maakt, door wylen den Heer Gronovius genoemd; Trillium met drie byna Eyronde (lompe Bladen, een ongefteel^e , opgeregte, eenzaame Bloem, welke de helft kleiner dan de Bladen is. Deeze fchynt , inderdaad, zeer weinig, dan in Kleur, te verfchillen. De Bloem, naamelyk, was wit en welriekende. Colchicum. Dit Geflagt heefc een Bloemfcheede. De Bloem (3) Trillium Flore fesfili ere&o. Gron. Virg. ii. p. $6. Solanum Virginianum triphyllum &c. Pluk. Mm. 352. t. in. f. 6. Solanum triphyll. Flore hex'peraio Sic, CatESB, Car. i. p. 50, t. jo. Seligm. Vog. i, Band. t. 100, Ee ii, Deel. Xll. Stuk, v: Ifpeel» m." ïoofdï tuk. ui. Trillium fiifik. Ongedeelde^  434 Zbsmannige Lelie- V. Aideel m Hoofdstuk. i. Colchicu, Jlutumna, Laatbloei jtnd, Bloem is zesdeelig en haar Pypje komt uit den Wortel voort. Het Zaadhuisje beffoat uit drier famengevoegde opgeblazene Hokjes. Hier komen de drie volgende, Europifche Soorten, in voor. (l) Colchicum met platte Lancetvormige op'e. Jlaande Bladen, Zo vreemd als de voorgaanden , zo bekend is dit Kruidje onder den naam van Colchicum, den Griekfchen Colchicon nabootzende , welke daar aan gegeven was , om dat het veel op 'c Eiland Coichos groeide. Het komt zo wel in Enge'and en Ooftenryk , als in de Zuidelyke deele i van Europa, op Velden en Akkers voort. In Karniolie is het op de Velden, na 't afmaaijen van het Hooy , een zeer gemeen Plantje, de voorlooper van den Herfst, zegt Doktor Scopol i, die het aldus befchryft (.*). „ Een geelachtig , langwerpig gefpitst Bol,, letje, ontvaDgt in zyne gefleufde holte een « ge- (i) Colchicum Foliis planis Lanceolatis ere<£tis. Sift. Nat. 1L Gen. 45*. Peg. XIII. Gen. 457. p. 287. H Cliff. 140. Ups. 90. R. Lugdi, 41, Gouan Mensp, it;, eoehm. Lips. z$>. FABR. llelntjl. 13. Colchicum commune. C. E. Pin. 67. toub.ni. Ik/I. 348. t. jgi, 382. Colchicum. dod. Pempt. 4s0. Colch. f. Stransulatorium Ephemerum Crocifolium. Lob. 1c. 143, pt Colchicum Flore pleno. C B. Pin. 67. (*) Flor. Carnitl. p, 11$,  of BoLPLANTEN. 435 geworteld Pylaartje , dat twee Bloemen „ draagt. Deeze hebben een half rolrond j, Pypje uit twee Vliezen beftaande, waar jj van het buitenfte de groote Slippen der ,, Bloem, het binnenfte de kleine voortbrengt. „ Tusfchen dat Pylaartje en den voet van 't „ Pypje legt het Vrugtbeginzel, dat flegts ia „ 't volgende Jaar een Doosje maakt, in het ,, dorre gefcheurde en verwyde Pypje der Bloem „ beflooten en bevrugt met veele witte rond„ achtige Zaaden." De beroemde Heer Halles, die het een weinig omftandiger waargenomen heeft, befchryft het {*) als volgt. „ Een Bolronde, „ Vleezige , Scheedige Wortel, aan de eene ,, zyde verhevenrond, aan de andere plat, en „ aldaar uit een Sleuf een nieuwen Stengel „ uitgeevende, brengt in de Herfst de Vrugt, „ met de beginzels der Bladen, onder de Aar„ de voort. Na dien tyd en even zo in 't „ Voorjaar , in de Verfcheidenheid B, komt ,, de Bloem , alleen , door een Sleuf van den j, ouden Wortel te voorfchyn , met een Pyp- je van een half Voet of een Span en bleek ,, paarfche Bloemblaadjes. In 't naafte Voor„jaar, (of omftreeks de Maand Juny in de „ gezegde Verfcheidenheid,) volgen Bladen , „ die Lelieachtig, zeer groot , Eyrond Lan- „ cetr (*) Helv. incbiat. II. p, 115, Ee 2 II. DEEL. XII. STUS. V. Aft.ehLj III. Hoofdstuk. Cokbitun,  436 Zesmannige Lelie- V. Afdeel. lii. Hoofd- «tuk. jCalciicum. cetvcrmig zyn , bevattende de ongefteelde „ Vrugt." De gezegde Verfcheidenheid is het Foorjaar f Colchicum, „ dat by Roche, ("zegt zyn ,, Ed.) in de Velden omftreeks Rennaz, over* „ vloedig is , groeijende ook by Zurich en ,, Dyon. Dit brengt insgelyks de Bloem een „ weinig voor de Bladen voort, welken te ge„ lyk met de Bloem overblyvcn. De Bladen ,, zyn niet Liniaal, noch uitgebreid, maar zo „ wel als de Bloemblaadjes een weinig fmaller „ dan in het andere." Zyn Ed. hadt de Bloemen aldus befchrceven. ., Een Pypje , uit den Wortel zelf ge„ 'booren , lang zonder weergaa , zeer naauw „ en vervolgens in drie grootere, drie kleine„ re, famenluikende , ovaale Slippen verdeeld. „ Zes Meeldraadjes, uit het onderfte derBloem„ blaadjes , ['t welk de gezegde Slippen zyn,] j, fpruitende. Drie Stylen , ook buitenfpoo„ rig lang, Draadachtig, uitloopende in krom» „ me Haakjes. Een groote, Eyronde, dries, hokkige, veelzaadige Vrugt." Men behoeft flegts de aangehaalde Plaaten van Tournefort, die ten opzigt van dit alles byna volmaakt zyn, te befchouwen , om een begrip te krygen van de Bloemen deezer zonderlinge Plant, welke ook gemakkelyk des Winters, tot onderzoek, zyn te bekomen, 't Is naamelyk , bekend , hoe deeze Bloemen des Winteis, zelfs buiten den Grond, uit de Bolle-  OF Bol. PLANTEN. 437 letjes voortkomen. Dus vindt menze doorgaans by de Bloemisten en op de Markt te koop.' Men heeft 'er aanmerkelyke Verfcheidenheden van, zo ten aanzien van ds breeder of fmaller5 en ook bonte, Zilver- of Goudkleurig geftreepte Bladen, als ten opzigt van de Kleur der Bloemen, die, met veel veranderingen, van 't witte in het bleek en bruin paarfche fpeelen, als ook geftreept, gevlamd en dubbeld of volbladig voorkomen. Men heeftze ook met veel Bloemen op één Stengel en geel van Kleur (*_). De geftalte van de Bloem zweemt zo zeer naar de Crocus, dat menze,op fommigeplaatfen, Wilde of Veld-Saffraan noemt, gelyk in Engeland en Italië. De Duitfchers heetenze 'Zeitlofen of Wieftnzeitlofen, dat is Tydelo zen: een benaaming , welke by ons aan de Naaktt Juffertjes of ook aan.de wilde geele Narcisfei gegeven wordt *, om dat zy zo vroeg in 'i jaar en dus buiten dengewoonen Bloeityd, voor komen ; even of zy de Tydrekening misten Met meer regt mag die naam dan op de Colchi cums worden toegepast, als welke doorgaat) midden in de Winter bloeijen. De Franfche geeven 'er den naam aan van Tue ■ Chien , o Mort au Chien, dat is Hondsdood : welke voc een geheel ander flag van Planten , doch oi c (*) Vid. Lob, Pm 144. !<■' t'tuh , Co'chicum candldu Pannonicum polyanthoti Clufii & Colchicum luteum. p. 14 item TABMINEM9NT. lieri. 333. Ee 3 21 Deel, XII. Stok. V. ifDEEL." II i. rloOl'd» rus. Zolch'.curm, 1 * Zie bladz. 133. S 1 f c * n e tl u  V. Afdeel, UI, Hoofd STUH. Cckbicum. i i I j i 1 3 1 < ] c § I c 1 43 43^ Zesmannigk Lelie- de zelfde reden, gebruiklyk is (*) ; dat 'er naamelyk eene verworgende kragt aan toegefchreeven wordt. De Reuk is walgelyk en van het veel eeten der Eloemcn was een Kalf geftorven, dat de Maag zeer gezwollen en hard en de Bloedvaten van dat Ingewand met zwart Bloed opgevuld hadt, fchryft Doktor Scopoli. Men verhaalt zulks, ten opzigte der Wortelen, ook van andere Dieren. Men heeft, jn Engeland, net Honden daarvan de proef genomen. Door wee Oneen der Bolletjes op te eeten, wierdt ;en Hond blind , en van een half Loot ftierf :.n ander , met geweldig braaken en afgaan rfen vondt de Maag , in dit Dier , zeer ramen ietrokkenen ontlioken, de Darmen vernaauwd, net harde Vuiligheid opgevuld en van derzei. ^er Vliezen was de Hond, zo boven als onder ;wyt geraakt (f). Ten epzigt van de Menfchen was het Col:bcum ook in een zo kwaad gerugt, dat men et, met DioscoriDESj veeleer onder de /ergifcen , dan onder de Geneesmiddelen tele. De verfche Wortel is zo fcherp, dat hy, ekaauwd zynde, de Tong en het Gene:elte verfchroeit en als gevoelloos maakt, voor snige Uuren; dóch, gedroogd zynde, verliest ezelve byna zyn geheele kragt Dit heefc een p Zie ir. Def.ls vrj. Stuk, bl«fc. 740 f 747 Ct) Stobck ee tolchice.p. is f i2 Cl) 5TOBCK. de Pul/atiUa, p '5s> 1  o? BoLPLANTEN» 439 «en byftere tegenftrydigheid , omtrent deszelfs eigenfchappen , onder de Geneeskundigen veroirzaakt. Men leest van geweldige uitwerking gen, daar van waargenomen op de Waterloo ( zing en Afgang. De Aftrekzeis daar van, 't zy met Water •, Wyn of Wyngeest, waren by .uitftck bitter en fcherp en van het gebruik der Wortelen , in zelfftandigheid, waren verfcheide Menfchen geftorven. Anderen verhaalden, dat men de Wortels eeten kon als Hazelnooten , hebbende dergelyken Smaak, Veel gerugts maakte, voor eenige Jaaren , gelyk bet Extratlum Cicutm , zo ook het Oxy~ snel Coichici. De Weener Geneesheer Storck , door het beproeven van verfcheide zogenaamde Vergiften, ter Geneezing, Wereldkundig(*); zette den Wortel, in 't voorfte van den Zomer verzameld , op twaalfmaal zo veel Azyn en maakte van het Aftrekzei, met Honig,een Syroop. Hier van tot zes Drachmen in Kinderen, tot anderhalf Once in Volwasfencn eens, of tot twee Drachmen om de twee Uuren gebruikt zynde , kreegen zy daar van , fomtyds, zulk een fterke Waterloozing, dat zy dagelyks negen Pond Pis kwyt raakten; des zyn Ed. daar me» (*) Zie myn breedvoerig en naauwkeurig Berigt dien aingaande, ten opzigt van de Dolle Kervel, zo in het ii, D-EELS » viii. STUK j deezer Natuurlyk' Hifierie , bladz,j7 > en vervolgens ; als in de Uitgezogte Verhandelingen ,op ï«fcheide plaatfen , aldaar aangehaald, Ee 4 11. deel. xii. Stuk. v: Afdeel.: III. 300FB- rus. ".okhiettm*  v: Afdeel, III. Hoofd STUK. ClUhicum, I I ] i h e b 440 Zesmannige Lelie- mede verfcheide Waterzugtigen genezen hadt Borstkwaalen waren ook door dit Middel wee genomen; weshalve het daar toe, inzonderheid wanneer men gedagren op een Borst - Waterzugt hadt, naar zyn voorbeeld, van andere Geneesheeren ook voorgefchreevemwerdt. Doch dit Oxymeel voldeedt, zo min als het zo berugte Extrakt van Dolle Kervel, aan de verwagt-ng. Een Poolfch Geneesheer , C r atochwyll genaamd, maakte zelfs de Wortels van Colchicum voor kragteloos uit, heb. bende van vyf Oneen van dit Oxymel, op éénen Dag gebruikt, geen de minde uitwerking waargenomen. Het zelfde hadt hiérplaats, :n in Engeland heefc men ook de Pisdryvende :ragt des Wortels fchriftelyk t ecnemaal oncfend. ,, De vermaarde Storck derhalve (zegt de , Heer Hall er (*)■ Van wien ik dit out, leen,) bekent, dat hy in Karniolie de Wor, tels van het Colchicum onfchadelyk bevon, den heeft , zo dat hy zonder nadeel daar , van een geheel Bolletje kon opeeten, en, , zelf de proef herhaalende, hebik in de Herfst , den Wortel zonder eenige Smaak of fcherp, heid bevonden. Is miiJchien , gelyk mI. , ttAMTAgewaarfchouwd heeft, de Wortel, « 3, in <** mfi' S,:r?- H'lv- Tom. 11; p. , Iï6. =t We„ftaande is een kort begfip van ^ ^ ' h« van daan hadt, aidwt Mgezien W0I(lea>  of BoLPLANTEN. 44I „ in 't Voorjaar zeer bitter, in de Herfst zoet (f)? „ Maar, in de Proeven van anderenontftondt, j, op het gebruik van Colchicum, gelyk ook 3, Monro meldt, een geweldige prikkeling1 „ tot en pynlyk Wateren. Andere Genees-' „ heeren maakenze zwakker dan de Zee-A,, juin : anderen evenwel hebben gezien dat ,, het Oxymel de Pis fterk afzette , met een ,, zeer gewenfcht gevolg. In de Proefnee„ mingen, eindelyk , van Cratochwyll ,, zelf, ftierf een Hond van twee Oneen dee3, zer Wortelen met Ontfteeking van 't Gedarm,, te. My komt het zeer onwaarfchynlyk voor, ,, dat een Hond van twee Wortelen zou frer. ven , en een Menfch 'er vier zou kunnen „ verdraagen : want in 't algemeen kunnen de „ Honden grooter Giften van Geneesmiddelen, ,, dan de Menfchen, uitltaan (_!}." (2) Colchicum met Liniaale zeer uitgebreide Bladen. De ff) Lobel fchryft dit groote verfchil aan den Landaart toe: zie zyn K&ttidb, p. 176. CL) Behoudens de achting yin den grooten Halier verfchilt het vee! , welk foorr van rfoiiierï men de Proef op neetne, Van een Bulhond ia] dit laatfte wiar zyn ; doch niet van kleine of Schooihondje;, En of 'er in 't voorgaande ook een Drukfeil fchuile , djt het tw>i Drachmen JVertelen moer zyn; is my _onzeker. (2) Colchicum Fol. Lineari'ïus patentislïmis, i.OEïL, Kisp. E e J 1?: ii. Deel, xii. stuk, V. IedesL. ItL üoofd» tuk. Tolthieum. ii. Colchicum wntanum. Smalbladig.  442 Zesmak nige Lelie- v, Afdeel. UI. Hoofdstuk. Colchicum I 1 1 1 1 < ( i c P De Smalbladighcid onderfcheidt voornaamelyk dit Berg-Colchicum , 't welk ïd Spanje en Switzerland valt. Üp Heuvels by Salamanca plekte Clüsios hetzelve in de Meymaand uit den Grond , met een ftevige otcngei, van een Span langte , die op den top een driehoekig Peultje hadt , met klein, rondachtig, bitter Zaad bevrugt. In Nederland overgebragt , zegt hy, heeft dezelve, fchoon eenige Jaaren gebloeid hebbende , nog geen Zaad voortgebragt. Men noemde het aldaar Merenderas en )y fommigen Villorita. De Bladen vergeleek hy by die der Duitfche Hyacinthen, drie of vier in getal, een Vinger lang zynde en ruim zo breed , maar donker groen en glanzig , op den Grond uitgefpreid, Qjp wordende roodachtig en zuur van Smaak. Eerst kwam de Bloem te voorfchyn, doch werdt èhie'yk van Bladen gevolgd en als voortgelooten, die den geheelen Winter overbleeven ot den Zomer toe. De Wortel was Bollig, liet groot, met veele ros en zwartachtigeRok:cn bekleed, van binnen digt, wit, zoet met enige famentrekking. Overvloedig vondt de Heer Loefling dit Mchicum by Madrit groeijen, 't welk van het jemeene, zo hy aanmerkte, genoegzaam in het ;, j6. Colchicum Monranum anguuifolium. C. B. Pin. es. olch.cum Montcnum, Cus, Hisp. zss. T, 2S7, Hij}, i. aco. Lob, Ic, i^j.  of E o t r u » i e K, 443 het Loof, door de geftalte, kleuren tyd, onderfcheiden is,-hoewel de Bloemen eveneens zyn, en hy achtte het moeielyk te bepaalen , of het een byzondere Soort dan eene Verfcheidenheid ware van de andere. Het bloeit zo wel in de Herfst als die. (3) Colchicum met gegolfde uitgefpreide Bladen. De Bladen van deeze hebben volmaakt de gedaante van een Tulp, zegt Lïjsn^eus (*). Door die uitdrukking , hoe duister ook , zal hy zekerlyk hebben willen zeggen, dat de Bladen van deeze Plant naar die der. Tulpen zweemen. Zy komen ook als zodanig voor by Mo. nisoN, die door dezelven haar van een ander Bontbloemig Colchicum, dat vlakke Bladen heeft , onderfcheidt. Het hier bedoelde, var 't Eiland Chio, zo men wit, afkom (tig, geefi ook in de Herfst zyne Bloem, die, gelykerwys fommige Kievitsbloemen, van binnen Ruitswy. ze gefchakeerd is met zwartachtige Plekjes, loopende in 'c midden , overlangs, een witte Streef (}) Colchicum Fol. Undulatis patentibiu. H. Cliff. R, Lmii. 4». Colchicum Chionenfe , Flor. Fririllarix infta! tesfulatis, Fol. undulatis. MORis. Hifi, II, p. 3(r. S. 4. T, 3. f. 4. Colchicum variegatum. CORN. Ccnai, Colch. Fritillaricum Chlenre. RAJ. Hifi. 1172. (*) Folia hujus faciem exafte Tulips ferunt, flirt, Clifi. 11. Deel. XII. Stuk, V. Vfdeel^ III. Hoofd. stuk. nr. CcUhieum variegatum. Bontbloemig,  v. Afdeel III. Hoofdstuk. Colchicum. 444 /esmannige Lelie- Streep daar door heen. Midden in de Bloem , ' voor 't overige naar die van 't gemeene gelykende , zyn zes Meeldraadjes met blaauwe Knopjes. De Wortel, met rosachtig zwarte Rokken omwonden en met Wolligheid voorzien , is van binnen digt en wit, gelyk in de andere Soorten. Na het bloeijen komen de Bladen te voerfchyn , welke donker groen zyn met gegolfde kanten, als boven is gezegd. Veelen hebben de Wortels, 't zy van deeze of van een andere Soort, gehouden voor den Hermodattylus der Apotheeken. Anderen hebben het gebruik derzelven, als zodanig, zeer veroordeeld. Ten overvloede zagen wy, hier voor, het ongemeene verfchil, dat 'er tusfchen de Bolletjes van het Colchicum, 't zy door den Landaart, 't zy door het Saizoen , plaats heeft, en dat fommigen derzelven zoet en onfchadelyk zyn. Todrnefort verzekert, dat deHermodadlyli de Wor. tels zyn van die Soort, welke Ca spar Bauh inu s genoemd heefc , Colchicum, welk den gedroogden Wortel wit heeft. Hy hadt dezelve dikwils in Klein Afie aangetroffen met Bladen cn Vrugten van Colchicum. „ Men heeft dan „ de minfte reden niet, zegt hy, om te twy„ felen of de Hermodaclylen de Wortels van 3, een Soort van Colchicum zyn; alzo ik de „ Plant , waar van menze afrukt, bevonden „ heb , overec nkomftig te zyn met het ge„ meene Colchicum , door haare Bladen en „ Vrug-  of BoLPLANTE n. 445 Vrugten (*)♦ Ra u wolf heeft ook in Syrië , by Aleppo , een Soort van Colchi-A cum, tusfchen de Olyfbnomen groeijende, ge-f vonden , by de Ingezetenen Kufam genaamd, i' 't welk de Hermodadtylus zou zyn. Dit wordt van fommigen voor een Soort van Iris gehouden, als boven is aangemerkt (f). Heloni as. Een zesbladige Bloem, zonder Kelk, en een driehokkig Zaadhuisje, komt als de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor, 't welk gelyk de voorigen zes Meeldraadjes en drie Stylen heeft, hoewel de geftalte anders veel naar die der Weegbree gelykt. Het bevat de volgende Soorten. (1) Helonias met Lancetvormige geribde Bladen. t We: (*) ToUBNï. de la Mat. Med. Par. 3717, Tom. i. p, 167 , 168. (-f) Iiis tuberoCa. bladz. 8«. (1) Helmies Fol. Lanceolatis Nervofis, Syft. Nat, XII. Gen. 4J3- V~tg, xin' Oen. 458. p. 2S7. Helonias Fol. Radicalihus Lanceolatis. *4m. Aead. Hl, p. ü. T. I. f. 1. Ephemerum Phalangoides Virginianum, Flosculis Auteis bullatis in Spicam dispoiitis. Pluk, Alm. 135. T. 174. f. 5. MORIS. Vijl. III. p. 6a6. S. is. T. ». f i. Vetatram Racemo fimplicisfimo, Corollis patentibus, Staminibus longiotibus. Mill. le. 181. T, 272, u. dssl. xii. stuk. V. fDEEL2 III, [OOFDCUK. i. Helonias ultata. Belbloenige.  V. UI. ÏIjofd, «UK. ii. helor.ia *p/icdsItidés. Affüdillige. 446 Z e s m a n n 1 g é Lelie- Wegens de Bolachtige gedaante der B'oe. " men, die gancfch niet groot zyn, heeft d.exe den bynaam. Zy groeit op Moerasfige plaatfen van Penfylvanie, als ook van Nieuw Jerfey, in Noord - Amerika. De Wortel is Vleezig, en geeft Lancetvormige, Ribbig gefireepte, fpitfe Bladen uit. In 't midden derzelven ftaat een geheel eenvoudige Stengel, die rond is , met eenige Lancetvormige Schubbetjes, wyd van elkander, aan den voet digrer en Eyrond, bekleed. Op 'c end is een Eyronde, paarfchachtige, BloemAair, met blaauwachtige Meelknopjes. Hier brengt de Ridder die Plant t'huis, welke Miller genoemd heeft Veratrum. met een geheel eenvoudig Bloemtrosje , gaapende Bloemen en langer Meeldraadjes. De Geftalte, inderdaad, gelykt zeer, doch dat de Bloemen zig plat open fpreiden, gelyk die Kruidkenner zegt, wykt ongemeen af van eene Belvormige figuur. Ook waren de Bloemen geenszins Goudkleurig , gelyk in die van Plus e net, maar donker-rood en ten deele Mannclyk, ten deele tweeflagtig: zodat de Plant,volgens Millers oordeel, billyk, met het Veratrum, tot een andere Klasfe moest behooren. (2} Helonias met Borftelige Stengbladen. Deere) Helmias Foliis Caulinis Setaceis. Asphodelus mino.* albus. Flus. /tei. 29, T. 34a, f. 3.  ©F BflLFtiSTÉN, 447 Deeze, ook in Penfylvanie groeijende, heeft een geheel enkelde Steng , twee Voeten lang , overhoeks bezet met Borftelige Bladen, cn aan 't end getrost met lang gefteelde witte Bloempjes. Zeer gelykt deeze naar de Affodil, zegtLiN. n^üs, maar heeft drie omgekromde Stylen. B twyfel of de aanhaaling van de kleine witte Affodil, uit Pluk ene t j wel regt be greepen zy. Immers , het fchynt my toe . dat met die Figuur een andere Plant bedoelc worde (*) ; waarfchynlyk de Aletris Hya cinthoides, hier voor befchreeven, Kam-Kapel der Malabaaren. (3) Helonias met Liniaale Bladen en Takkige Stengeltjes. Nevens het Vlek aan de Kaap der Goede Hope, op Puinige of grof Zandige plaatfen, is deeze door den Heer Koenig gevonden,die men ook in de Upfalfche Tuin gehad heefc. Haar Wortel is een Kegelachtig Bolletje, van onderen geknot en gerand. De Wortelbladen Liniaal , Vleezig , fpits , langer dan de Stengetjes of Bloemfteeltjes, welke rond zyn en Takkig, met witte Bloempjes , ieder op een Steeltje. Het (3) Helmias Fol. Linearibus, ScapisRamofis,^ar.23j. U. Ceel, XII, Stuk. V. Afdeel. III. hoofd' stus. ur. Helonias Zeer kleine.  V. Afdeei iii. Hoofdstuk. Heutiayni Capenfis. Ka.ipfe. FI.LXaXI Fig. i. 448 Zesmannioe Lelie- Het Vrugtbeginzel is langwerpig , met drie ■ Vliezige Styltjes , pieramidaal famengevoegd. Het fcheen een overblyvend Plantje te zyn. Eer ik dit Hoofdft.uk eindig, zal ik hier de befchryving nog invoegen van een aartig Plantje, by my , nu vyf of zes Jaaren gelecden, uit Kaapfe Bloembolletjes, die ik gekogt had, gebloeid hebbende en toen door den Heer Philips naar 't leeven afgetekend. Het is my nergens voorgekomen en dewy! het , fchoon driemannig, wegens de figuur der Bloem geenszins tot de Ixiaas behooren kan, noch ook, zo 't my voorkomt , tot eenig ander Geflagt in de derde Klasfe, zo geef ik 'er den naam aan van Houttuïnia. De Kenmerken zyn een éénbladige Klokvormige of liever Trechterachtige Bloem, die in zesfen gedeeld is-, met een CylindrifchPypje en drie opftaande Meeldraadjes , de Styl in drieën gedeeld. • Aan de eenigfte Soort , my daar van bekend , kan ik niet gevoeelyker dan den bynaam 'van Capenfis geeven. M«n zou mogen denken of zy tot een der Sifynrichia. welke door den vermaarden Commelyn op ééne Plaat, uic den Hortus Medicus alhier , vertoond zyn, behooren mogte; dewyl derzelver Bloemenook wit waren, met paarfchachtige Streepen, gelyk in  O ff BOLPLANTEN. 449 in de myne; maar geen derzelven komt, in andere opzigten, daar mede overeen, én hétJ fchynt my toe , dat dezelven Ixiaas zyn ; tot ] welken dit Plantje , als de Bloem niet zes-s bladig noch tot het Pypje toe verdeeld hebbende , volgens de Kenmerken van dat Geflagt geenszins behooren kan. Ook komen de Bloemen niet uit dergelyke Scheedjes, maar uit een afzonderlyk tweepuntig Kelkje, dar. in een Blikje gevat is, voort. De Styl is Draadachtig dun , in drie Stempels verdeeld , en langer dan de Meeldraadjes, wier dikke langwerpige Knopjes zig in de vergroote Bloem , by e , duidelyk openbaaren. Die aftekening toen niet hebbende, was 't my in de andere voorgekomen, dat de Bloem zes Meeldraadjes had en daarom had ik ze dus lang bewaard: maar naderhand heb ik bevonden , dat die hoog paarfche Streepen, in 't midden van ieder Bloemflip, in de Keel der Bloem, zig als Meeldraadjes vertoonden; doch het niet waren ; zynde die deelen juist in zodanige vergrooting , ook , op myn order, ten naauwkeurgfte afgetekend. Voor het overige was de Bloem geheel wit en, diestyds door andere bezigheden verhinderd, heb ik geen nader Waar* neemingen daar op gedaan. Het Plantje federt verlooren hebbende, ftrekt de Aftekening alleen tot onderrigting van de Geftalte; zynde de hoogte omtrent een Voet geweest. Ff II. DEEL. 211. SlUK. IV. HOOFD* IIL JOOFD* TUK.  450 Manwyvige Lelie- V. Afdeel. IV. Hoofdstuk. I : IV. HOOFDSTUK. Befchryving der Manwyvige Lelieachtige of Bolp-l anten, der genen, naamelyk, wier Bloemen de Meeldraadjes of op den Styl zittende, of op eenigerley manier daar mede vereenigd hebben; als daar zyn. devtrfchillende Geflagten van Standelkruid en derge-, lyken. De zodanigen heeft de vermaarde Hoogleeraar, op oöze Leidfe Akademie,A. van Royen , toe de Palmce betrokken en gerekend dat zy als een middelflag tusfchen de Lelieen Grasplanten uitmaakten: zo dac zy, in myne Natuurlyke Methode, niet gevoeglyker dan hier geplaatst konden worden. Haller maakte 'er een byzor.dere Klasfe van , onder den wam van Liliaceis adfines, dat is de Lelieachigen nabykomende, en DoktorScopol i onder ten tytel Satyria , W3ar van hy het volgende segt. „ Met de Leliën komen zy overeen, door , een enkel Zaadblaadje, een fappigen Wor„ tel, onverdeelde Bladen en een onbekleede I Bloem. Zy verfchillen daar van door een , enkele Stengel of Bloemfteel; een veelbla, dige onregelmaatige Bloem; twee Meel, draadjes op een eigen Kolommetje gegroeid, „ met  o f È o t p t i s t e üj 4yj£ met Wigvormige Meelknopjes; geen Styl; i, het Vrugtbeginzel gedraaid en altoos buiten „ de Bloem te hebben ; als ook een éénhokkig „ Zaadhuisje, dat driekleppig aan de hoeken „ open fplyt en zeer veele Zaagzelachtige „ Zaadjes, welke op drie ryën gefchikt zyn." De algemeene Kenmerken der Standelkruiden, achtte de Heer Haller te beftaan „ in die si Klootronde Balletjes, Kluwens naamelyk van „ Draaden, daar het Stuifmeel aan kleeft, in „ twee Huikjes verborgen cn op den top van „ 't Vrugtbeginzel zittende binnen dèn Helm; }, van welken , door een taamelyk open Kaj, naai, het Zaad bevrugt wordt:" zegt Doktor Doktor SeoPoLi. Halles hadt zulks tot ondericheiding der Orchis van de Hellebca lice en anderen voorgefteld , in welken de „ Meeldraadjes (zegt zyn Ed.) , binnen de „ vooze zelflïandigheid van het opgeregte „ Spongieufe Lighaampje geplaatst zyn"(*). Het algemeene Kenmerk deezer Planten, hadt de beroemde Tournefokt , zeer eenvoudig en duidelyk, gefteld in een ongeregeld veelbladii ge Bloem , wier Kelk de Vrugt wordt. Kelk (Ca- (*) Non posfum , quin notem, viiura Chara&erei» Otchidis, jao &b HelUborini feparatur, esfe ftruftucam Statninum. Testes enim Glo'joli &c. ^ut habet SCopau, Fit Cara. p. *4+-) I" HeUëborine vero, Calceolo, Ni jp AWsj Stamina in fungofa fubilantia Corpasculi ereili fpongiöfi locantur. Ofasc. Botan. p. Ff i B. DEEL, xiit stok. V. Afdeel* . IV. ËoopD- STlJXi  4f2 Manwyvige Lelie- V. Afdeel IV. Hoofdstuk. (Calyx) naamelyk , was by hem de algemeene benaaming van dat gedeelte waar de Bloem op rust: mids tot de Bloem behoorende, 't welk daar uit blykt, dat hetzelve uitzet en een Zaadhuisje wordt: zynde daarom gemeenlyk door eenige dikte van den Steel of het Steeltje onderfcheiden. Hier is 't byna het Bloem fteeltje zelf. Zulk een eenvoudige fchikking verwerpende , heeft men de Kenmerken in 't algemeen van andere omftandigheden ontleend, en is daar door in ongemeen e verwarring geraakt. Onze Bidder kwam zo ver , dat hy het verfchil der Wortelen en van 't Gewas in aanmerking neemende , de overeenkomst der Plsnten, welken hy tot den Natuurlyken Rang van Orchidece betrekt, byna zou hebben doen beftaan in de Bloeinen of in de Kragten (*). De Bloemen komen in dat opzigt overeen , dat zy veelal, zeer grappig, de een of andere Menfchelyke of Dierlyke gedaante, 't zy van een Aapje, Vogeltje , Kapelletje , Vliegje cf dergelyken voordellen en aan de Wortelen wordt eene Geilmaakende kragt toegefchreevendoch allen hebben zy wederom dit niet; zo dat de groote L i n n m v s , na veele overdenkingen ten dien opzigt,eindelyk het volgende daarvan geboekftaafd heeft. Het is een Natuurlyke Rang, waar in de m Ge- (*) zie het II. deels i. stuk van deeze Natutrlyl» Hiflirit, bladz. 177.  OF BOLPLANTEN. 453 „ Gt Aagten byna alleen ten aanzien van hec „ Honigbakje verfchillen: welk Kenmerk ik ver-' ,, re boven dat der Wortelen verkieze. Ook ] ,, heeft deeze Rang eene byzondere plaatzing' „ der Teeldeelen. Het Vrugtbeginzel is altoos omgedraaid. De Bloem beftaat uit vyf Blaadjes, waarvan de twee bincenften door3, gaars tot een Helmpje famenluiken , welks ,, Onderlip het Honigbakje wordt, dat de plaats „ inneemt van den Stamper cn van een zesde ,, Bloemblaadje. De Styl is aan den binnenften rand van het Honigbakje aangegroeid; ,, zo dat men hem , met zynen Stempel, naauwj, lyks onderfcheiden kan. Altyd vindt men 'er twee zeer korte Meeldraadjes f*), ieder een Meelknopje draagende,dat van onderen fmalS) Ier is, naakt of zonder bekleedzel, en gelyk „ het Merg der Citroenen deelbaar. Deeze zyn gedekt met zo veele Celletjes, neder waards ,, open , in den binnenrand zelf van het Hoj, nigbakje ingegroeid. De Vrugt is een één5, hokkig driekleppig Zaadhuisje , dat aan de „ hoeken gaapt onder gekielde Ribbetjes. De „ Zaadjes zyn menigvuldig, fyn als Zaagzel, „ zittende aan een lang en fmal reepje in ieder „ Klepje. Alle deeze Planten zyn, door de „ Ge- t*) Des makken deeze Planten, ondei den naam van Tvitemar.mgm , den eerflen Rang uit in de Tvjintigfte fClisft van het Samenftel det Sexen , die de Manwyvigen Gy uaniria) behelst. Zie het voore. XI. STUK, bladz. Ff 3 II. Deel. XII» Stuk. V. Lfdeelj III. ÏOOFB» TUK.  454 Manwyvige Lelie, V. Afdeel, IV. Hoofdstuk. „ Geneesheercn , in 't algemeen als de Minnes j, driften opwekkende erkend (f)." Zy voeren daar van ook veelal den naam, gelyk blykt in het Geflagt van Orchis. Standelkruid. Dat van de figuur der Wortelen, die veelal naar Honds - Balletjes of Kuüctjes gelyken, den Griekfchen tytel heeft; in 't Franfch CouilIon de Chien; in 't Spaanfch Coyon; in 't Engelfch Goats - Stones , Fools - Stones, enz. Men noemt het, in 't Hoogduitfch, Knabenkraut, Ragwurts cn Stendelwurts, waar van misfchien de Hollandfche naam. „ De Orchis (zegt de Heer Hal lek) heeft „ de Wortels Bolachtig , gevingerd of onver„ deeld. Haare twee Meeldraadjes hebben „ Vliezige Klepjes , die als met een Kleedje „ geflooten zyn, 'c welk opfcheurende, als het 1} tyd is , de Meelknopjes uitlaat. Dit zyn „ geen Doosjes , maar Kluwentjes van een „ opgewonden Draad , waar overal de Zaad„ bolletjes aan zitten.*' Dit Gellagt wordt van onzen Ridder door de Hoorn van 't Honigbakje, die z\g als een Spoor jj on« (f) Voorts makt de Ridder aan, dat men, in 't onderzoeken en verpelyken der Kenmerken van deeze Klasië, altoot eerst scht moet geeven op den Stamper of Styl, niet-, tegenfiaande zyn Ed de Meeldraadjes tot de eerfte onderscheiding hadt gebruikt. Pid, ejus Genera Plantarum.   PL AAT LXXXV I.  OF B 0 l ï I 4 H TEN. 45. cnder aan de Bloem vertoont, onderfchciden , en bevat meer oan dertig Soorten, welken op de volgende manier gefmaldeeld zyn. A. Met de Helm der Blrem geipoord. (i) Standelkruid met onverdeelde Bolwortelen, de Bloemhelm tweefporig. , Deeze en de beide volgende verfchillen van de andere daar in , dat zy de- Helm gefpoord hebben. De eerfte heeft twee Hartvormige Wortelbladen en drie of vier aan de Stengel, Huikswyze dezelve omvattende. De Aair is met Lancetvormige Blikjes voorzien, befchuttende de Bloemen , welke ieder een gewelfd, eenbladig Helmpje hebben , dat van agteren twee Hoorntjes uitgeeft, langer dan het Vrugtbeginzel , en op hetzelve leggende. De twee zydelingfe Blaadjes zyn breeder dan de flippen van het driedeelig Lipje,welke byna egaal zyn: gelyk dit zig in de vergroote Bloem van myn Kaaps Exemplaar deezer Soort, in Fig. i, op Plaat LXXXVI afgebeeld, by a, vertoont. (2) Stan- (i) Orchis Bulbis undivifis, Corollis Galei bicalcarata. Syft- Nat. xii. Gen. 1009. Vcg. xij.i. p. 67s. Am. Aced., vi. Afr. 90. Orchis lutea, Csule geniculato, BuXB, Cent, ÏU. p. 6, T. BüBM. Fl. Cap. Prodr. p, 30. Ff 4 q ..■ tl. Desl. XII. Stuk. V. Afdeel. iV. Hoofdstuk. r. Orchis 'kornis. rweehooilig.Plaat lxxxvi. Fig. i.  45, Acad, VI. Afr.  OF BoLPLANTF. N. 4^7 twee zydelingfe Blaadjes zyn langwerpig, de anderen korter dan de Helm en daar onder bykans famenluikende , met een kleinder ovaal H middellipje. Men ziet de Bloem van deeze Kaapfe, die in Fig. 2, op de gezegde Plaat is afgebeeld, vergroot by b. Myn Exemplaar heeft twee Hoorntjes of Staartjes. Mooglyk heeft men 't eene over 't hoofd gezien of, gelyk alhier, niet kunnen zien. B. Met onverdeelde Wortelbollen. (4) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip van 't Honigbakje, dat krom gehoornd is, Lancetvormig vyftandig; de Bloemblaadjes famenluikende. Deeze Soort , in 't Beloofde Land groeijende , heeft de Steng een Voet. lang , tea grootften deele naakt, boven met een of twee fpicfe Blaadjes. Dc Tros isyl, met Lancetvormige Blikjes en drie fpitfe Bloemblaadjes, welke een langwerpige Helm maaken. De Lip is breed Lancetvormig , in vyf fpitfe Tanden verdeeld, waar van de middelfte langst. (5) Standelkruid met onverd. Bohv. .de Vleu¬ gels (4) Orchis Bulb. indivifis ? Labio Lanc. quinquedentato, Cornu incurvo, Petalis connivenübus. (5) Orchis Bulb, indiv. Neftatii Alis arnplioribus ciliatis. Ff 5 *' II. DISL, XII. STUK. V. IV. OOFD«_ 'UK. IV. Orchis Sa»&a. Joodfcn. V. Safanna. Sufannaas.  458 Manwyvige Lelie. V. IV. Hoofdstuk, vi. Orchis Ciüaris. Kanr- kaairig. gels van 't Honigbakje grooter en kanthaairig. Deeze wordt by R u m p h i vs Sufanna • Bloem genoemd , naar zyne Beminde, die hem in 't opzoeken der Planten behulpzaam was geweest, en hem ook allereerst dezelve getoond hadt. Zy heeft een Steng van derdhalf Voet langte, die van onderen af bekleed is met Scheedachtige, geribde Bladen als van Weegbree, en boven vier of vyf witte Bloemen draagt van eene zeer aartige figuur. Op zyde hebben dezelven twee gedraalde Vleugels, boven een Helm, van agteren een Hoorn , Spoor of Staart, die byna een half Voet lang is en de Bloemen zyn zo groot als gewoone Narcisfen , hebbende een flaauwen Lelie - Reuk. In 't midden zyn de deelen der Vrugtmaaking vervat en het Steeltje levert het Zaadhuisje uit, geiyk in de Standelkruiden in 't algemeen. De Groeiplaats was voornaamelyk , zegt hy, op de Bergen van Leitimor, by het Kafteel Victoria , naar het Ooften, onder laage ruigte, daar de Cajupoetie - Boomen liaan. (ö) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lipvan 't Honigbakje Lancetvormig kanthaairig: met een zeer lange Spoor. Ia Orchis Amboinenfis F!, slbis fimbr. HERM Par. p, T. ïoj. Flos Sufannat. Rumph. Amh. V. p. 28S. T. si, Cs) Orchis Bulb. indiv, Neftaiii Labio Lanceolato &c.  OF BOLPT. ANTEN. 45£ In Virginie en Kanada komt deeze voor, die niet minder aanmerkelyk is, wegens de, zeer lange Staart van haare Bloem, welke geel is van Kleur en aartig gepluimd. Zy heefc fmalle geftreepteBiaien. Aan deeze wordt, dooi Banister, een gepalmde Wortel toegefchreeven. (7) Standelkruid met onverd. Bolw.de Lip van 't Honigbakje driedeelig ; de zydelingfer, Borjlelig en een Draadachtige Spoor, tienmaal langer dan de Bloemblaadjes. Op 't Eiland Jamaika , in de Westindiën . is deeze waargenomen , die een ongemeet lange Staart aan de Bloem heeft. De Stens is een Voet hoog , met langwerpig EyrondeBladen en Vrugtbeginzels of Bloemfteeltjes var een Duim lang in gefpittte Blikjes gevat. Dt drie bovenfle Bloemblaadjes luiken famen ei zyn eenigermaate gekarteld; de twee zydeling fe Eyrond langwerpig, uitgebreid , en het on derfte , dat de Lip maakt , is in drie lang* Slippen gedeeld. (8 A?i. Ups. 1740. p. 6. gron. Virg. ii. 13c. r- Lugdh. is Orchis palmate elegans lute* Arueticana &c. Moris, Hifi 111. p- 499- Orchis Marilandica grandis et procera, ra] Suppl. 5s8. (7} Orchis Bulb Ne£latii Labio tripartito&c. Ars Acad. V. p. 408. Saryriurn creftum , Fol. obiongis &< brown, Jam. 314, n. ogsl, xii, stus» V. Afdeel, IV. Hoofdstuk. vu. Orchis Habenaria. Getoomd. 1 )  4<5ö Manwyvige Lelie- V. 'Afdeel IV. Hoofdstuk,viii. Orchis hifoiia. Tweebladig. (8 ) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip van 't Honigbakje Lancetvormig effenrandig een zeer lange Spoor en uitgebreide Bloemblaadjes» Deeze Soort, op drooge Velden door geheel Europa hier en daar voorkomende, wordt ook by ons in de Duin - Valeijen agter Hillegom, en op Heyvelden in Vriesland gevonden, zo de Heer de Gorter aaniekent, die ze insgelyks in Rusland aan de Neva en elders waargenomen heeft. Wegens de Wortelen telt menze onder de Vosfe* Kulletjes, hoewel de Engclfchen haara veel deftiger, ButterflySatyrion heeten, om dat de Bioem eenigermaate naar een Vlindertje gelyken zou. LobeLj nogthans , oordeelt, d3t dezelven de figuur van eene Mug uitdrukken, en zegt, dat menze daarom , in 't Neerduitfch , Muggen noemt. Zy bloeit Iaat , zegt Hallek, en geeft (t) Orchis Bulb. lijdiv. Nectarii labio Lanceolato inregerlirao &c. Hat. Mei. 411. gort. Belg. zii. Ad. Ups. 1740. p. 5. Fl. Suec. 723 , 795. DALIB. Par. 273. Ger. Prcv. 127. SCOP. Carn. 244- kram. Audr. 26j. hall. Flor. T, 3j. Orchis alba bifolia inino/ Calcari cblongo. C, B. Pin. 83. VAiLL. Par. lil. T. 30. f. 7. SïC. Peren. t. jj. f. 10. Orchis Serapias primus. Dod. Pempt. 237. Testiculus Vulpinus primus. Los, le, 178. Tssticuli Sp. quinr*. Cam. Epit. 6zs- £• Orchis trifolia minor. c. b. 83. V. Orchis bifolia alicra Sc latisfima. c. b. Pin. 82 Orchis Raclicibus oblongis , Labello Lineari. Hall-, Helv. inehiat. H. m6. Tab. f. *. Oed. Dm, t. sjj.  of Bolplanten. 461 geeft tegen den avond , als ook in de vroege raorgenftond, en zeer aangenaamen Reuk. Ongemeen heeft deeze Kruidkenner in 't Geflagt der Standelkruiden uitgeweid en zeei fchoone Afbeeldingen van de genen , die ir Switzerland groeijen, gegeven. Daar onder is ook deeze , die dus ongelyk fraaijer by herr. voorkomt, dan by Camerarids, Lobei en DodonjEüs. Vaillant heeft dt Bloem ook zeer naauwkeurigin Plaat gebragt. die wit is en aan haar fmalle voorwaards afhan gende Lip, niet minder dan aan het lange Staar tje of Hoorntje (*) van agteren, kenbaar. In langte echter komt hetzelve by de naastvoor gaande veel te kort (■[). De opmerkzaame Heer Scopoli befchryft dus deeze Bloem. „ De Lancetvormige Wieken maaken een kruis met het ovaale Schildje en de Lip, die lan„ ger is dan het Kapje. Het byna vierhoekige „ Hoorntje, eenkleurig met de Lip, is eens „ zo lang als het Vrugtbeginzel. Het groen,, achtig Blikje is langer dan hetzelve en kor„ ter dan het Hoorntje. Het Huisje der Meel« „ draad- (*) In de bepaaling noemt LimjmïUS het een Hoorn: in Mantisf, alt. zegt hy Calcar Subulatum longisfimum. HALLES Boemt het ook een Spoor. (■f) Die groeit in de Westindiën , gelyk ik aangetekend heb , des men daar agtet , in Syft. Peg. Ed XIII. zeer verkeerdelyk, Oeo. Dan. T ziS, geplaatst heeft, 't Welk deeze is , die ook geen Cetlear Imgisfimxm heeft, alt in Mmtisfa wordt gezegd. II. Ceel, ui. Stuk. V. Afdeel.' IV. d00FD^ "TUK.  V. 'Afdzïl IV. Hoofd. stuk. IX. Orchis fltxmfa. Bogtig, 462 Manwyvige LElie- „ draadjes is groen getopt, van agteren knob„ belig , met afltandige beursjes. De Meel„ koopjes zyn geel: de Reuk is aangenaam." Voorts moet men aanmerken dat deeze Soort de Geftalte der andere Standelkruiden heef-,, maar voorkomt met een byna naakte Stengel, van een Span of een Voet hoogte, naar den Grond (*) ; hebbende om laag twee of drie breede Bladen, waar hy uit fpruit en van on. deren twee bngwerpig getepelde ronde Wortelbolletjes. De Stengel is onder met eenige kleine Blaadjes bezet, en boven met Bloemen en Blikjes, maakende een lange yle Aair. Hier toe behoort ook dat Breedbladige allergrootfte Standelkruid, welk de groote Clusius, nu twee Eeuwen geleeden , by het Kasteel Greben , in Opper - Ooftenryk , eenmaal waarnam met twee Bladen , zo groot als die van 't Witte Nieskruid , fterk geaderd, van boven groen en glanzig. De Bladen, naamelyk, van deeze Soort, zyn de grootften in dit Geüigt. (9) Standelkruid met onverd. Boh: de Lip van 't Honigbakje geplooid; twee Draadachtige verborgene Bloemblaadjes en een bogtige Stengel. Aan (*) Caulis Caiitalis zegt de Heer Hallïh. Ky moet zekerlyk CMtus op een half Elle hebben genomen. (c.) Orebis Bulb. indiv. Nea«rii Labio iinbrkaro, PetsTi's duobos occnltjiti Filiformibui , Scapo flexaofo, Am. Acad VI. Aft, t).  q, f bolplantew» 453 A an de Kaap valt deeze, die de Wortelbladen Eyrond , de Stengel een Voet lang heeft , overhoeks bezet met kleine Scheedeblaadjes, en aan 't end met kleine Bloempjes , ver van elkander. Deeze zyn Vlinderachtig, met de Vlag en Vleugel roodachtig wit en twee Draadachtige Blaadjes onder de Vlag; de Lip bleekgeel met zwarte Stippen , breed en golfachtig geplooid. (10) Standelkruid met onverd. Bohv. de Lip van 't Honigbakje driedeelig ; de Bloemblaadjes famenvloeijende en een naakte Steng. In Siberië groeit deeze, die door haar drietandig Kapje van alle anderen verfchilt, zo de Heer Gmelin aanmerkt. Zy is nogthan; aldaar, of ook in Rusland, niet ongemeen, en wordt van hem een zeer fchoone Plant genoemd. Zy heeft twee rondachtige Wortelbladen , het Stengetje een half Voet of een Span hoog, met een losfe Aair van Bloemen, die paarfchachtig zyn, hebbende de Lip ook driedeelig en een kort krom Hoorntje, (11) Stan- (10) Orebis Bulb. indiv. Neitarii Labio trifido, Fetall confiuentibus , Caule nudo. Oichis Rad lotunda, Cucullc eridentato. Gmel. Sib. I. p. 16. T. 3. f. ' ii. DEEL. XII. STOK. V. Afdeel» IV. HOOFDiTÜK, X. Orchis Cu. :ullata. Gekapt.  4t>4 Manwyvige L e t .1 e- V. Afdeel IV. Hoofdstuk.xr. Orchis Ghiefa Rond. Aaiiig. XII. Pyramidalis. Fietamii daal. (li) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip ' van 't Honigbakje omge/lagen , driedeelig , met de middelfte Slip uitgerand: een korte Spoor en de Bloemblaadjes Elsvormig getipt. Wegens de rondachtig Kegelvormige BloemAir voert deeze den bynaam , die de Steng ook ongevaar een of and rhalf Voet hoog heeft, met Lancetvormige Bladen bezet en langwerpig ronde Wortelen. De Bloemen zyn bleek paarfch en flaauw van Reuk. Men vindt deeze, zo wel in Ooftecryk als in Switzerland, op laage Bergvelden. Ci2) Standelkruid , met onverd. Bolw. de Lip van 't Honigbakje tweehoornig, driedeelig, !i egaal, fllj Orchis. Bulb. indiv. Neaarii Labio refnpinaio rrifUo &C. jACOc Vind. z9z. HALL. Kor. zy. Orcli.s Rad. Conkis &c. HALL. Helv. 291. Opusc. zz6. Orchis Flore globoiö. C B. Pin. gr. Orchis Flore globofo. C, B, Pin 81. Orchis" Rad fubrotundis , Spica denSsfiini Sec. HALL. Hclv. in. thoat. N. 12.7*. T. 17- f I. (12; Orchis Bulb. indiv. Neftatii Lablo bicorni trifido squali integerrimo . 8cc gort. Belg. zss- Gooan Monsp. 469. geb. Prov. \zy. JACCJ; Pind. 29Z. Fl. Suec. II. N. 7J>8, H. Clif. 4Z9. SEG. Ver. T. is. i. It. KhyAngl. 3. p. J77- T. 18. Cynoforchis Militaiis monrana Spica ru'iente conglomcrata. C. B. Pin. 81. Prodr. 28. fit Cynos. latjfoüa hiante Cucullo altera, y. Cynos lanf. Spica compacti. C. B. Pin. si. Cynolbrchis tertius. Dod. Pempt. z;s. Cynos. major alt. noftras. Lob. Ic. 17+. HALt, Helv, ïiehttat. St, iW t. 35. r. ». Rtv. Hex. T. 14.  OF BöLPLANTEN. 465 egaal, effenrandig : de Spoor lang; de Bloemblaadjes byna Lancetvormig. 1 Aanmerlcelyke Verfcheidenheden komen vans deeze , die door geheel Europa gemeen is en onder de Honds -Kulletjes geteld wordt, by de Autheuren voor. In 't algemeen cnderfcheidt zy zig door haare Aair, die wel rondachtig , gelyk in de voorgaande , doch tevens eenigermaate Pieramidaal is. Zy valt zelden meer dan een Voet hoog. Het is een fraaije Plant, zegt de Heer Hallek, die haar zeer fierlyk afbeeldt, en aanmerkt, dat de Bloemen fchoon paarfch zyn. In Sweeden vondt de Heer Berciijs haar flegts een Handbreed verheven. By ons groeit zy omftreeks den Haag en elders in de Duinvelden. Haar Bladen zyn taamelyk breed, Lancetvormig , doch hier' in heeft, zo wel als in de digtheid van de Aair, fomtyds eenig verfchil plaats. (13) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip ' van 't Honigbakje driedeelig omgéboogen c Os) Orchis Bulb. indiv. Neótarii Labio riifido reflexo crenato &c. Gouan Monsp. 469, Gek,. Prov. 127. Dalir. Par. 272. Orchis odore Hitci minor. vai ll. Par. I4s>. T. 31f. 30 , 31 , 32. B-iv Hexandr. t. 20, Tragorchis minor Flo». ie fuligiriotb. B.aj. Hift. 1213. Trag. minor et verior Gemiria:. Lob. lc 177. hall. Heiv. incboat. ii, I4j, n, 1284. T. 34. 5- Gg '~ II. Deel. xii. s»s. V. tFDEHL. >iv. lOOFD- xuk. xnr. Orchis iriophora. Wants;aagend.  4' VJ ArDEBt. IV. Hoor Br •t5jk. 1 5 i i J j ', i i ifW ,. xiv. Orchis Cuhtelis.. hoog. ><5 . Manwyvige L e l i e- en lekarteld ; een korte Spon-en fa-mmluikende Bloemblaadjes. De Bloemen van deeze hebben iets, dat naar 3e fi..uur van Weegluizen gelykt, zo Lob el vil, of de Stank der Bloemen heeft reden ;egeven tot de Griekfche benaaming Coriosmies en Coriophora. 't éen mooglyk met het an. lere gepaard'. Van fommigen wordt die R Niet minder vreemd 3s 't, dat die Saleb, welke by ons bevonden wordt zo verzagtende te zyn voor de Borst in Koljkpyncn, en tegen den Bloedloop uit d-en hoofde dienftig (i), de zelfde Wortel Zv waar vari de Ooflerlingen tegen Onmagt en tol Harttterking gebruik maaken. Ten dien einde fchynt iets Kruiderigs vereischt te worden of een-ge bitterheid, met het Lymige vermengd gelyk men in de Ginzeng , Pedro del Porco Bezoar en Ambergrys vindt. Tot langduurigê Verzwakkingen , door Uitteering, wegens in wendige Kwaaien of anders, zyn enkel Lymf, ie middelen dienftig (§), De ^ W Folia fimilia Planta: SaIab. ^ ^ (t) Vid. Exp. GïomoT : Mem Je l'Acai. de Paris ■740. p 1J9, &c. AS. Seeckb. I7S+; r ,n de Roode Loop pen gebtelc h«f., van „p Ie d(00gen * te floppen. ZimmeRman ven der Rkur p 5,5 M^°m PieraqU8 Ani"eptica M f"m?,Rü"T^  e* Bol planten. 473 De Wortels van 't Satyrion werden door de Ouden, in Melk gekookt, tot opwekkinge der Minnelust gebruikt. Men atze ook, ten dien einde, gebraden of gekookt en fchreef'er, in 't algemeen, eene verzagtende eigenfchap aan toe. Tegenwoordig bevindt menze van een zoetachtigen Smaak , en fchryftze voor, tot verfterking , in Uitteenngen door BorstkwaaJen veroirzaakt, (17) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip van 't Honigbakje vierdeelig en ruuw gefiippeld, met een ftompe Spoor en afgezonderde Bloemblaadjes. \ Deeze en de volgende, door geheel Europa ook taamelyk gemeen, voeren by de Autheuren den naam van Orchis Militaris of Strateumatica , om dat de Bloemen de figuur van een gehelmd Mannetje voorftellen. Deeze fchynt wegens de Pukkeltjes, welken zy meoigvuldig heeft, of paarfche Vlakjes, die op hei f17) Orchis Bulb. indiv. Ne&arii Labio quTdrindo punctls fcabto &c. Gouan Monsp. 470. Dalib. P*r. 272. Pt. Stuc. 726 , 797- Oed. Dan. T. roi. Orchis Militaris Pratenfis humilior. Vaill. Par. T. 31. f, 55, }S. Seg. Ver. T. ij. f. 4. Orchis Rad. iubrotundis , Labello quadrifido, Calcare brevisfimo. hall. Helv. inchoat, H. p, ijs.N,i27i T. 28. f, 2. Orchis Pannonica quarta. Clus. Hi/1. t. p. 26g Cynoforchis alter. Ooo. Pempt. 234. Orchis Strateurnatica minor. Lob. Ic. 184. Orchis Militaris minor, minima, 8.1», Hexandr. T. 17. Gg 5 JI. Deel. XII. Stuk. V, Afdeel, IV. HOOFD' STUI. xvn. Orchis uflulata. Pukkelig.  474 Manwyvice Lelie- V. 'Afpeel IV. H0O;'i> fTUK. XVIII. Orc/r.s M'ln*ris, Krygs. mans. het witte zeer affteeken , den bynaam bekomen te hebben. De Oelanders in tweeden noemenze. zo de Ridder aanmerkt, Krutbran* nare. De hoog;e van de Stengel is een Span of minder; met taamelyk breede Bladen, en een korte Aair van kleine Bloempjes , die korter gefpoord z\n dan in de volgende. Ci 8) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip van 't Honigbakje vyfdeelig en ruuw geftippeld , met een Jiompe Spoor en famen. gegroeide Bloemblaadjes, Veele Verfcheidenheden behooren tot deeze Soort, die ook, doch zeer zeldzaam, in onze Provinciën wordt gevonden. Wegens de Wortelen behoort zy, met de voorige, tot de zogenaamde Hondskulletjes. Zy valt grooter dan die , • doch verfchilt zelf ook in grootte , komende fomtyds tot by de twee Voeten, fomtyds (\Z) Orchis Bulb. ir.diy. Necruii Labio quirquefido punctis fcabro &c. GOKT. Belg. 2,5, Gouan Mor.sp. 470. Oamu. Paris. 271. Fl. Suec. 725, 79t. Orchis Rad. iubro. tundis, Spica Conica , Label o quadrifido , Biachiolis et Peüoie peranguftis. Hall, Helv. IJ. 140. N. 1277. T. »s. f. j. hem. Orchis Rad, fubiot, Sp Ionga, Labello quadrifido, Brachiolis argulris, Crusculis latis letratis. Md. T. 31. Cynoforchis latifolia hiante Cucullo major et minor. C B. Pin. 80, 81. him Alilituis m-jor. leid Orchis Militaris m?jor. Toubnf. Inft, 43 g. t. 247. a. Orchis Strateumati» Ca f. Stratiotes major live Militaris. LOB, le. 134.  OF BoLPLANTEN. 47S tyds van anderhalf of éénen Voet voor. De Bladen zyn in de kleinere fpitfer dan in de grootere , doch in beiden Lancetvormig. De Heer Haller , die onvergelykelyk naauwkeurig is geweest in 't onderzoek der Standclkruiden , merkt het gedagte grootfte byna als het fchooufte van allen aan. De Armpjes van het Krygsmannetje , ( dat de Onderlip is dei Bloem,) zyn, zegt zyn Ed., in deeze langer en fchraalder, de Schenkeltjes veel breeder en wyder gemikt, dan in de kleinere , die in Switzerland by de andere voorkomt. Van beider getfc hy zeer fchoone Afbeeldingen , zo vat de geheele Plant, met Wortel en Bloem-Aair als van de Bloemen in 't byzonder. Het klei ne puntje, dat tot onderfcheiding der Sexe zou kunnen dienen (*) , neemt LiNNasus vooi het vyfde deel, en noemt daarom de Lip vyfdeelig. Somtyds komt de figuur nader aan dié van een Aapje, en dan voert de Plant, hoewe! ook tot deeze Soort bepoorende, daar van den naam(t> Zodanig is de Bloem, welke * de (*) Men vindt dat Puntje ook wel in de voorgasndt Soort, doch het is doorgaans kleiner en ontbreekt ook wa geheel : zo dat men. die Wyfjes zou kunnen noemen. C BAUHI NOS heeft van deeze Menlchdraagende Bloemen • om die ze!fde reden, ook Wyfjes en Mannetjes gemaakt, (■f) Orchis Flore Simiam referens. C. B. Pin. 8». Or chis Zö'ophora Cercopithecum, exprimens Qreades. Col Ecpbr. I. p. 320. ii. deel. xii. stuk. V. (Vfdekl; IV. Hoofd-, stus- i  476 Manw, yvice Lelie- V. Afdeel IV. Hoofd- XIX. OrcA/s Pa. piliont cea. Vlindei- de vermaarde Tournefort daarvan zo fraay in Plaat gebragt hetft , door de fmal te der Armpjes en Schenkeltjes veel verfchillende; weshalve hy ze ook zegt de figuur van een naakt Menfch voor te ftellen : tervvyl du; der mderen van dee/.e Soort een Mannetje vertoonen als met een Tabberd of in Turklch Gebaad. Met eenige toegeeflykheid kan men zig allerley veranderingen daar in verbeelden. Ook gaapi in de eene het Kapje of Helmpje meer dan in de andere. De Kleur der Bloemen is, gelyk in de voorige , van buiten paarfch, van binnen bleek met paarlche Vlakjes of weerfchyrende met eer,en blaauwen Glans. Men vindtze ook geheel wit en Vleefchkleurig mee paarfche Streepen op den Helm en roode Stip. pen, de Borst van 't Lipje rood gevlakt zynde, zegt de Heer Halllr , die gedagteVerfcheidenheden als byzondere Soorten aanmerkt. (19) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip van 't Honigbakje grooter .onverdeeld, ge. karteld , uitgerand; de Spoor Elsvormig; de Bloemblaadjes famenluikende. In geftalte komt deeze, die door den Heer Alt. " (19) Orcbit Bulb indir. Necïani Labio indivifb crerjato, ernarginaro , ampliato , Sec. Orchis Fapilionem expan» fum mig is, omvattende. , Deeze, van de Kaap afkomftigheeft de Stengel een Span hoog, naakt en pluizig: een enkel Wortelblad, Hartvormig, ftomp, gefpikkeld : een zeer korte, gekapte Bloem-Aiir, met ééne Bloem. Deeze heeft, behalve drie buitenfte Blaadjes, die Lancetvormig zyn en ruig, twee langere Degenvormige , gladde, en een . -.y.r, - bree. f20) Orebis Bulb. indiv. Ne&irii Labio mulripartito Lineaii, Fol. Cordato amplexicauli, Scapo uniflaio. Am. Acad. Vi. Afr. 88. BUBM. Prsdr. p. 30. U. Deel. XII. Stuk. V. Ifd^el; iV. Eï )OFO« TUK. xr. Orchis Burman* Sana. Burnaan. LiTch*  V. Atteel. • IV. HoOFD. STUS. XXI- Orchis pallms. Bleek. XXII. - Latifolia. lireedbladig. 47S Manwyvige Lelie. breede lange Lip , die in ontelbaar* Liniaale Slippen is verdeeld. De Spoor, van agtercn, heeft naauwlyks de langte van het Vrugtbeginzel. (21) Standelkruid met onverd. Boh: de Lip van 't Honigbakje driedeelig effenrandig, een flo-npe middelmaatige Spoor en uitgebreide Bloemblaadjes. In Duitfchland, omftreeks Jena, a's ook in Ooftenryk en Switzerland , komt deeze voor, die van de bleekheid der BIcemea gebymamd is, welke echter de Lip geel hebben. De Bladen zyn zeer breed, doch de Stengel is laag, met eene yle Aair van weinige Bloemen, veel laar die van het Harlckyn gelykende, maar aigeiïippeld. Zy ftinkt zodanig naar Kattepis, dat tedere Vrouwtjes 'er byna in zwym door vallen, zegt Halles. C. Met gevingerde Wortelbollen. (22) Standelkruid met byna gevingerde regte Bol- (21) Orebit Bulb. indiv. Neélarii Labio ttifido integern110 &c. Mant. 292. Orchis Bulbofa fl. fiavescentibus. Seo. rit. T. S. f. 3. Orchis foetida Sylv. pra-cox, Fl. alSo BarJa luteola. B.OFP. Jen. II. p. 257. Orchis Fann. feptima. CLUS. Hifi. I. p, 1C9. HALL. Helv. inchoat. N. i2si. r. 10. (12) Orchis Bulb. fubpalm. re&is &c. GOST. Belg. p. 257. DA-  OF BoLPLANTEN. 47? Bohvortels; de Spoor van't Honigbakje Kegelvormig ; de Lip driedeelig met de zydelingfe Kwabben omgéboogen , en Blikjes langer dan de Bloem. Op vogtige Velden ,, meest in de middelftf deelen van Europa, als ook in oize Nederlan !en , komt deeze voor , die in 't Franfch Satyrion Royal getyteld wordt, in 't Hoog duitfch Kruisbloem. De gemeene naam,by ons is Handekens - Kruid , .misfchien wegens de fi guur der Wortelen, die knobbelig en als ge vingerd zyn. Dit onderfcheidt deeze en dt volenden zeer van de voorgaande Teftikeldraa gerde. Zy heeft de Steng ongevaar een Voe hoog , Pypachtig hol , Scheedachrig over hoeks bezet met Lancecvormige breede Bladen die overlangs geribd zyn en ook wel wat Vlak kig, opwaards verkleinende en eindelyk zi*: tusfchen de Bloemen als Blikjes invoegende zo dat zy de Aair fomtyds fterk gebladcrc maaken. Dalib- Par 274. Ft. Suec. 723 , 801. Orchis Rad. pilnntr &c. H. Cliff. 429- Orchis palmata Biatenfis latifolia., Ion gis Calcaribusi vaill. Par. T. t\. f. i —— j. fa Orchl palm. Paluöris latifolia. y# Orch. palm. Montana altera, è Orch. palm. Paluftris maculata. C. B. Pin. 86. Oïd. Dan 066. Satyrium Bafilicuru mas Si foliofam. Dod. Pempt 240, 1241. Palma Chrifii et Serapias oias lsvi folio. lob. Ie l8S, HALL, ït. I279. T. 32, f. 2, ii. deel, zii, stuk. V. Afheel» IV. Hoofd.' STUE» I I  4°*o Manwyvige Lelie* v. Afdeel. IV. Hoofd. STUE, xxiii. Orchis ncarnata. vleefch«leutig, ( i * ï \ \ b z V d CU 8( , 11 De Bloem, die paarfchachtig is of ook wie of Roozekleurig, zweemt eenigerrrraate naar een Crucifix in deeze Soort. Haar bovenfte Bloemblaadje, dat Eyrond is, dekt twee anderen en de Kolom der Meeldraadjes, die groene Knopjes hebben. Wederzyds is een fpits uitgebreid Blaadje, en nederwaards hangt de Lip, die bultig is in drie Kwabben gedeeld. De Spoor, korter dan het Vrugtbeginzel, is krom en ftomp. (23) Standelkruid met gevingerde Bolw. dt Spoor van 't Honigbakje Kegelvormig; de Lip flaauw driekwabbig Zaagtandig ; de Ruggeblaadjes omgéboogen. Deeze komt in Sweeden, zo 't fchynt, als ok in de Zuidelyke deelen van Europa, doch net eenig verfchil voor. L 1 snm as merkt an,,dat zy van de voorgaande niet alleen ver:hilt door de Bladen bleek groen en ongelakt , de Stengel half zo hoog , maar ook 'egens de Bloemen bleek Vleefchkleurig te hebeD, waar van de bynaam. Zodanig hadt hy e in Sweeden gevonden; doch Hall er erwondert zig, waarom de Ridder dezelve ien bynaam had gegeven ; terwyl hy ze, zo wel (23; Orchis Bulb. palm. Ne£taiü Cornu conico; Lahioobs. tetrilobo ferraco, Petalis Dorlaltbus reflexis. Fl. Suec. II. N. Orchis palmata lutea, Flor. Labio maculato. Seg. Ver. I. p. i4s>. T. 8. f. s. H4LL< N. j280>  O 'F B o t P fc A h t È Ü. 4Sï 'v7el als Següter in 't Veroneefche, met geelachtige Bloemen vondt. Van de volgende acht by haar ; hoewel zy geen den minften Reuk heeft, niet foortelyk te verfchillen. ' (24) Standelkruid mei byna gevingerde regie Bolw. de Spoor van 't Honigbakje Kegel- < vormig; de Lip Eyrond. byna driekwabbig ; de Blikjes van langte als de Bloemen. Deeze, die in Sweeden zo wel als elders in Europa groeit, is door den Ridder zeer naauwkeurig waargenomen. „ Men onderfcheidtze, i, (zegt hy) , V3n haare mede - Soorten, zo „ door de figuür van dè deelen der Vrugt„ maaking als door de Kleur der Bloemen, 3, die geelachtig is met paarfch^clitige Streep- jes en Stippen. Ook valt zy op vogtigé „ Bergachtige plaatfen en bloeit vroeger dan eenig ander van onze inlandfche Standelkrui„ den , naamelyk met de Kroon Imperiaalen* s, Men onderfcheidt ze ligtelyk van het Breeds bladige , door weinige Bloemen , de Steng ,, beneden 't midden flegts gebladerd, de Blik- jes niet langer dan de Bloemen te hebben. „ De (24) Orchis Bulb. fubpalm. reftis Sec. Fl. Suec. II. tf. Sej. Orchis palmata Sarnhuci edore. C. B. Pin. ss. RuDI. Elys. II. p. a,3. f, 9 QKkis Pann oStira> CLÜSi fj^ , ^ Hall. Helv. N. 1280. Var. 'tik 11. DEEL. XII. STVS. *lFdeel£ ÏV. Hoofd» tuk. xxiv. Orchis ' Amhttciniii Vlierig,  482 Manwyvige L e l i e. v. Afdeel IV. HOOFDstuk, xxv. Orcbil meetdata. Gevlakt. „ De Bladen zyn ook geenszins Eyrond Lan» „ cetvormig , maar byna Tongachtig, gelyk ,, in het Gevlakte Standelkruid, waar van men,, ze ligtelyk onderfcheidt, door yler Bloem„ Aair, de Lip niet gekarteld, een langer Spoor, ,, ongevlakte Bladen , minder wyd gemikte„ Wortels , cn door de gantfebe Geftalte." /y komt ook met witachtige en met paarfche Bloemen voor en heeft een zwaaren Reuk als van Vlierbloemen. (25) Standelkruid met uitgebreide gevingerde Bolw. de Spoor van 't Honigbakje korter dan 't Vrugtbeginzel; een platte Lip en Ruggelingfe Bloemblaadjes. Ten opzigt van het Breedbladige wordt dit Standelkruid ais het Wyfje aangemerkt, en zoude dus Wyfjes Handekens-Kruid genoemd kunnen worden. Het komt op de zelfde plaatfen van Europa , als ook in onze Nederlanden veel in de Duin - Valeijen en in laage Zandige Velden voor, zynde op de Graslanden der Gebergten in Switzerland zeer gemeen. Het heeft de (25) Orebis Bulb. palm. patentibus &c. Gobt. Belg. iej. Gouan Monsp. 471. dalie. Par. 274. Ft. Suec. 729 800. Orchis palmata frareniïs maculata. C. b. Fin. 85. Item. Orch. palm. Mcntana mas. Ibid. Vaill. Par. t. 31. f. 9 10. Hall N. 1278. t. 32. Satyrium Bafilicum fcemina, Dod. Pempt. 140. Falma Chtifti Serapias famina Pratenlit. Lob. Ic. 188. Riy, hex.T. ï, 11.  OF EOLMASTE* 4^3 de Stengel wat hooger dan het Ereedbladige, niet hol maar digt; de Bladen fmaller en met Veel donkerer Vlakken getekend, die dezelven van boven gantfch bont maaken. Wat de Bloem1 aangaat, die verfchilt daar in, dat de twee zycJeiingfe Blaadjes agterwaards uitfleeken ; dat de middelflip der Bloem niet uitgerand is, de Lip niet bultig maar vlak,doch ook met paarfche Streepjes en Stippen getekend. Voor. 't overige merkt de Ridder ten opzigt van deeze op Waterige plaatfen groeijende Standelkruiden aan, dat de ééne Wortel zwemmende't Gewas uitgeeft, en de andere zinkende de Spruit bewaart van 'c volgende Jaau lVlisfchien zal iets dergelyks plaats hebben in de Teftikel-draagende of rondworteligé, waar van het ééne Bolletje doorgaans laager dan het andere, als ook fletfer en meer ingekrompen bevonden wordt. De groocuen dier Bolletjes, in het Stinkende of Bokkige voorgemeld, zyn ongevaar als een Oekcrnoot in de Bolfter, of als de Balletjes van een jong Bokje. De gevingerde Standelkruiden hebben de Wortels ook dubbeld , maar als Kinderen Handjes , en deeze noemt men elders Lieve Vrouwe Hand* of gevingerde Orchis. (26) Standelkruid met gevingerde Bolw. Q de Spoor van 't Honigbakje korter ent* om-k( jfï«) Orchis Bulb. palm. Nectariï Corrm recuiyo hieviote Hh a &* SI. EEXL, XII, STBS, V. IV. fiOOFDITUKi XXVI" •chis cdt* tisftma. Welrig* nde3  484 Manwyvige Lel-ie- V. Afdeel, IV. Hoofdstuk. xsvn. Orchis Conopfea. Steekvliegig. omgekromd; de Lip driekwabbig: de Bladen Liniaal. Deeze ,' die ook hier en daar, doch meest in de gemaatigde deelen van Europa, groeit, is ongemeen fterk en aangenaam van Reuk* Misfchien is zy daarom Kruidnagelig of Anjelierig genoemd geweest. Zy heefc de Stengel een Voet of anderhalf hoog, de Bladen zeer fmal, de Bloemen bleek paarfch en veel naar die der volgende gelykende. (27) Standelkruid met gevingerde Bolw. de Spoor van 't Honigbakje Borjtelig en langer dan het Vrugtbeginzel; de Lip driedeelig met twee zeer uitgebreide Bloemblaadjes. Naar Sec. Gouan XiHsp, 47L Orchis palmata angnftifblia minor odoratisfima. C. B. Pi*. 86. Prodr. T. p. 10. RAJ. Hiff. h25. SEG. Ver. III, p. li0. T. 8. F. 6. HALL. N. 1274. T. 29. Orchis palmata Caryophyllata. j. r. Hifi. 777. Lob. 1c. 19+. < 17j Orchis Bulb. palm. Ncóbrii Cornu Set3ceo , Germ. longiore, &c. GoaT. Belg. 258. dalib. Par. i7j. Obd. Dan. T. 244. PI. Suec. 727 , 799. tt Cliff. 429. Orch. Rad palm. Calcnre longisGmo , Lahello obtufo trifido concolore. HAlL. N. 12S7. T. 29. Orchis palmata minor, Calcaribus oHongis. C. B. Pm. 85. VAILL. Par. T. jo. f. S, 8. R';cb. Elys. II. p. :u, f, j. Rly. Hexap. T. 11. Serf pias minor ru'-.ello nirente Flore. Lob. h. 189. Satyriura bafiÜcum mas. Fucns. lii/i. 712. Palma Chtifti minor mas. TaBern. fa Orch. palm. anguftifolia minor. C, S. Pin. 8*.y» Orchis palm. Prat. maxima. Ibidtm,  OF BoLPLANTEN, 485 Naar een Geflagt van Infekten , döcr den Ridder Conops genoemd, by ons Steekvliegjes, voert deeze Soort, wegens de Bloem, d:e als niet een langen dunnen rooden Angel voorzien is, den bynaam. Zy groeit ook op veele plaatfen in Europa en komt by ons in de DuinValeijen voor. In Sweeden is zy vry zeldzaam , maar in Switzerland groeit zy overal op de Velden , zo in de Valeijen als op de Gebergten , zegt de Heer H a l r. e r , die ze telt onder de genen , welke een zeer lange Spoor hebben. Hier door verfchilt zy inzonderheid van het Welriekende Standelkruid, en van het Pieramidaale door de Wortelen, uit hoofde van welken zy ook tot de HandekensKruiden behoort. De Steng is Bladerig, anderhalf Voet lang ! tot omtrent de halve hoogte bekleed met fmalle Bladen, allengs verkleinende, tot dat zy de Blikjes worden van de Bloemen, die een paarfche Aair uitmaaken , wat zwaar, doch fomtyds aangenaam, van Reuk. De bovenfte Bloem blaadjes zyn Lancetvormig ovaal, de Lip is in drieën gedeeld, even als in de voorgaande, en egaal gekarteld. (28) Standelkruid met gevingerde Bolw. dt Spooi (28) Orchis Bulb. palm. Neétarii Cornu Filiformi longisfijno Sec. Gron. Virg. II. 137. Orchis palmata elegans lute; yirginiana Sec. Moris, Hifi. III. p. 499, Hh 3 H. DEEt. xii STUKjj V. Afdbfl» IV. Hoofdstuk. xxvih. Orchis jïava. Geel.  485 Manwyvige Lelie- V. Afdeel. IV, Hoofdstuk. xxix. OrctisfusineensBruin. Spoor van 't Honigbakje Draadachtig zo lang als 't Vrugtbeginzel; de Lip driedeelig effenrandig. In Virginie groeit deeze , die wegens de Kleur der Bloemen den bynaam voert, hoewel dezelven maar flets geel zyn, en in een lange Aair vergaard, zo Clayton aantekent, By Morison wordt zy een fraaije Virginifche Plant geheten. De onderfte Bladen zyn een Handpalm groot, Lancetvormig. In Arabie vondt Forskaohl een Soort van Standelkruid , daar hy ook den bynaam van Geel aan geeft, hebbende eene vry hooge Stengel , met groote getroste geele Bloemen en gladde Limaal -Lancetvormige Bladen, van langte als de Stengel. Dcszelfs Wortelbollen waren groen, drie Duimen dik, fteekende dikwils boven den Grond uit. De Groeiplaats was op 't Gebergte Barah genaamd. De Arabicrïeren beeldden zig in, dat het Sap daarvan, op een Wondje geftreeken daar een Doorn in zat, dezelve daar uit kon dry ven. Nog maakt hy van een Bladerloos gewag en van een Groenbloemig, waar van ik reeds gefproken heb. D. Met gebondelde Wortelbollen. (19) Standelkruid met gebond. Bolw. de Spoor van (19) Qrcbit Bulb, Fascic. Ne&jrii Cor,nu longit. Gcrminis 9cc-  OF BoLPLANTEN. 487 van 't Honigbakje zo lang ah 't Vrugtbeginzel ; de Lip Eyrond aan den voet getand. } t In Silezie nam de Heer Gmelin deeze waar, hebbende veele Wortels als dikke Vezelen, langer en korter, in 't midden dikwils dikker , gelyk die der Affodillen. De onderfte Bladen zyn langwerpig Eyrond, de bovenften allengs fmaller. De Stengel is een Span of een Voet hoog , met eene Aair van een halve of geheele Handbreed en ook van een half Voet langte. De Bloemen zyn uit den groenen geelachtig. De Plant wordt door 't droogen bruin, waar van de bynaam. (30) Standelkruid niet gebond. Bolw. de Lip van 't Honigbakje tweekwabbig effenranrandig: de Spoor van langte als het Vrugu beginzel. Deeze, op Ceylon vallende, heeft de Stengel een Span hoog ; de Bladen Lancetvormig Liniaal, overhoeks , de onderften korter, de bo &c. Orchis R3d. multïs, Labello qualï alato. Gmel. Sik i« p. 10. T. +. f. i. (30) Orchis Bulb. Fascic. Ne&aiii Labio bilobo integerrimo, Cornu longitudine Germinis. Fl. Zeyl. 31». Bukm. Fl. Ind. p. 18S. Orchis Caule ad fummum Foliolo. Euem. Zeyl. 17S. Hh 4 il mr.u xii, stuk. v. Ifdeel» IV. 3ÖOFDTUK, xxx. Orchis Strateuma* tica. CeyloBS.  4S8 Manwtvicb Lelie» V. 'Afdeel. IV. hoofd «tue. XXXI. Orebis Hyperberea.Xslands, XXXII. $ortiva. Baiterd, X I bovenften langer. Dus is de Stengel tot bovea toe gebladerd , zo wel als de Aair der Bloemen , welke de Bovenlip driedeelig, de Onderlip ftomp Hartvormig tweekwabbig hebben :n van agteren een dunne Spoor. (31) Standelkruid met gebondelde Bolw. de Spoor van 't Honigbakje zo lang als 't Vrugtbeginzel; de Lip Liniaal effenrandig ge. knot. De Heer Konig, deeze op Ysland gevonien hebbende , befchryftze dus. „ De Sten» gel met de Aair een Handbreed hoog. [Welk , een klein Plantje!] De Bladen Lancetvormig , overhoeks, van dergelyke langte. De Aair , Eyrond, met Lancetvormigc Blikjes, zo lang , als de Bloemen, die geelachtig groen voot , komen, hebbende de drie bovenfte Blaadjes , famenluikende; de twee zydelingfen laager, » langwerpig en de Lip naauwlyks langer dan , een Bloemblaadje. (37) StaDdelkruid met gebond. Bolw. die Draadachtig zyn; de Lip van 't Honigbakje Eyrond effenrandig; de Stengel Bladerhos. Deeze f31) Orebis Bulb. Fascic Neftarii Cornu longit. Gerra abio Lineari integer*, truscato. Mant. m. 0rc,lis fiul[)/ brofis 8cc. Oed. Dan. 333. (izj Orebis Bulb. Faicicuhtij Filiformibus., Neclrarii La- 1 &8>  SF BoLPLANTEK» 485» Deeze was, door den vermaarden Tournefort, tot een byzonder Geflagt gemaakt onder den naam van Limodorum 1 by welken zyl ook voorkomt in de befchryving der Ooften-s rjkfe Planten, door den grooten Clüsiüsi Van 't Limodorum (zegt deeze) vindt men „ wel verfcheide Soorten , die aan veele Ge„ westen gemeen zyn; maar ééne, weet ik „ niet, ergens anders gevonden te hebben , „ dan in 't Gebergte boven de Badenfe Bad,, iiooven. De Stengel verheft zig een Voet, ,, om laag met veele Scheedachtige Blaadjes „ omwonden , boven een Aair draagende van „ Bloemen uit vier Blaadjes beftaande, waar „ van het bovenfte in een Hoorntje uitloopt, „ en zeker Snuitje tusfchen de middelfte Blaad,, jes uitfteekende , daar zekere Baardjes aan gegroeid zyn. Onder de Bloemen bevinden „ zig geftreepte langwerpige Hoofdjes, met „ zeer klein Zaad als dat der Standelkruiden ge„ vuld. De Wortel beftaat uit dikke lange ,, en fcheeve Vezelen. De geheele Stengel „ met de Bloemen is donker paarfch of Violet „ gebio oyato integerrimo. Couan Monsp. 471. dahb. Paris 375. Orchis aboitiva violarea. c. B. Pin, $6. Limodorum Auftriacum. TouRNF. Inft. 437. t. 4jo. Seg, Ver, II. 137. Clus. Pann, 241. Orobanche et Nido Avis affine PfeudoLimodorum Auftr. Violaceura. J. B. Hifi. II. 78*. Epipacïis aphylla, Calcare longo, Labello oyato Lanceolato. hall. Helv. inchoat. II 148. t. 3«- Hh 5 ll, Deel, XII, Stuk. V. Lfdeeu' IV. I00FD< TUK.  V. Afdeei IV. Hoofd stuk. xxxiii. Orebis P/yeedei, Goudkiflurig. 490 M a n w y v 1 g e Lelie- „ gekleurd. Een dergelyke , maar veel blee„ ker, heugt het my, weleer inhetBofch van ■ „ 't Land omftreeks Montpellier, by't Kloos„ ter Gramont, onder de Groen-Eiken, ge,s vonden te hebben." Hedendaags groeit deeze Basterd - Orchis overvloedig in de Pynboom-Bosfchen van Languedok, als ook in Provence op verheven Heuvelen. Men vindtze veel in Switzerland,alwaar de vermaarde Haller dezelve naauwkeurïg in Plaat gebragt en befchreeven heefc. Haare Zaadhuisjes zyn grooter, zegt hy, dan in eenige andere van dit Geflagt, en hebben die ei. genfchap, dat na de uitftorting vau het zeer fyneZaad de Klepjes afvallen, waardoor een gevenfterd Hokje overblyfc, gelyk Toorn e. Fort in Plaat vertoont, E. Met de Wortels nog onbekend. (33) Standelkruid, dat de Spoor van 't Honigbakje Borflelig, zo lang als 't Vrugtbeginzel ; da Lip driedeelig en kant haairig Deeze Virginifche, in Kanada ook door den Heer Os) Orebis Neöarii Cornu Setaceo Iongitudine Germi**» Labi0 ™>rtito ciüari. Gbon. Virg. ir.p. U7. oichi, Maiiland.ta SpkA bied conferta &c. RAf. Sappl. S8i Orchis Floribas Aureis. Spica habitiore fcc Gron. Firz. I  bf bolplanten. 4s»ï Heer Kalm gevonden, heeft de geftalte van 't Gevlakte Stsndelkruid. De Stengel, met Liniaale gefpitfte verftrooide Bladen bezet, heefc een lange digte Aair en Bloemen van vyf famen* luikende Blaadjes , die Goudkleurig zyn , de drie buitenften Eyrond , de twee binnenften langwerpig. De Lip is omgéboogen, driedeelig, met zeer fmalle Slipjes, Wigvormig, aan 't end gehaaird. (34) Standelkruid , dat de Spoor van 't Honigbakje zo lang als 't Vrugtbeginzel; de Lip ovaal en uitgerand; en ovaale Bladen heeft, met een naakte Stengel. Wegens de fraaiheid voert deeze Virginifche den bynaam, die, volgens Clayton, zeet 1'choone groote Bloemen heeft , met de Hein van 't Honigbakje hoog blaauw; de twee bui tenfte Blaadjes groen en een witte Spoor. Maai vyf of zes zodanige Bloemen maaken de Aai uit. Wortelbladen zyn 'er twee, ovaal, ge fteeld, ftomp en byna van langte als de Sten gel, die met Lancetvormige Blikjes,welke vr; groot zyn, bezet is , van onderen naakt. Dii Blikjes zyn de bovenfte Blaadjes , uit wier Oxelei é (34) Orchis Neftarii Cornu longitud'ne Germinis, Labi c»aü emaiijinato , Caule aphyllo, Fol. ovalibus. Grom. Virg II. ij*. Oichis FL pulcherrimo magno fpeciofo &c. Claï ton. II, Deel. XII. Stuk. V. Affeel.' IV. 3oofd;TUK. XXXIV. Orchis rpetlahiUs. Aanziealyk. . F 1 i  492 Manwyvige Lelie. V. Afdeel, iv. Hoofdstuk. Kaapfe Soorten de Bloemen voortkomen, gelyk elders wordt gezegd (*). Van dit Geflagt komen, derhalve, zeer weinige Soorten in Alle, in Oost- of Westindie, voor; maar ettelyken in Noord - Amerika. Buiten Europa, dat de meeften huisvest, groeijen veelen op den Zuidhoek van Afrika: want zy beminnen , in 't algemeen , drooge Zandige Lancsdouwen. Behalve de vyf hier befchreevene, naamelyk de TweeLoornige, Tweebloemige, Gehoornde, Bogtige en Burmannifche , vind ik onder de Kaapfe Planten , door den Heer N. L. Burmankus, ook aangetekend, de Vlinderachtige en nog vyf nieuwe Soorten. Zyn Ed. heefc een Knikkende, met onverdeelde Bollen , de Lip van 't Honigbakje vyfdeelig, een Hartvormig Blad, een ruige geaairde Stengel en knikkende Bloemen. Een Gebladerde en Digte by Euxbaum gemeld. Een Dunbladige: met onverdeelde Bolwortels, een gebladerde Stengel en Liniaale opgeregte Bladen. Een Ge~ fpoorde , eindelyk , met wyd gemikte Bollen , de Helm der Bloem gewelfd, gehoornd; uitgebreide Vleugels, een uitpuilende Lip en zeer lange Spoor; tot welke, als eene Verfcheidenheid, zyn Ed. nog eene van Buxbaum betrekt (t). Sa. (") Orchis Fol. inferioribus ovatis, iuperioribiis ovato-obiongis , Flor. ex Alis fiiperioribus Gaoij, VUg. I.p, 109. (t) Oichis cernua, Orch, Foiiacea & denfata. Buxfl, Ca«f. III.  OF B ö i y, A H I E tt. 493 Satyr i u m. Zakjesbloem. Een Honigbakje, dat naar het Balzakje gc-} lykt, of zig als twee Balletjes vertoont, ag-s ter de Bloem, onderfcheidt dit Geflagt, waar van de meefte Soorten weleer geteld zyn onder de Standelkruiden en in geftalte daar van weinig verfchilien. Ook komen zy in alle opzigten, wat de deelen der Vrugtmaaking betreft, daar roede overeen; uitgenomen , dat de Spoor, die als een aanhangzel van het Honigbakje aangemerkt wordt , ontbreekt, en dat zy in plaats van dien 'c gezegde !3alzakje hebben: weshalve ik 'er den naam van Zakjesbloem aan geef (*). (i) Zakjesbloem met onverdeelde Bohvortels, en III. T. 14, li. Orch. tenuifolia. Orch. Calcarata, fa Buxb. Cent. III. T. 10. Pridr. Fl, Cap. p. 30. C) De Heer Haller betrekt de Satyria van LlNN&'JS ook tot zyn Geflagt van Orchis, en onderfcheidtze alleenlyk van de anderen dooreen korte Spoor: Calcare brem'. zegt zyn Ed. quod cum Sereto eomparet.- dat is: we'.ke LisHKus met een Balzakje gelieft te verge'.yk'n. (1) Satyrium Bu1!). indiv. Fol. Lanceolatis ; Ne&arii Labio trifido, intermedia [1c, parte] Line.iri obli'qui pra:morla. Syji. Nat. XII. Gen. roro. Vez- XIII. p. «76 üouAW Monsp. 471. dalib. Par. 275 Orchis barb ta foetida. J\ B. Hifi, II. p. 756. Vaul Par, T. 30. f. 6 sec. Ver. X. ij. f. 1. Orchis barbata Odore Hirci, breviore et latiore fjlio G. B. Pin, 20. Tournf. Zift. 433. Tragorchis Tefticulus Hirci. dod. Pempt. 237. Lob. Ie. 177. Fig. 1. HALL. Helv. N. 1268. T. 25. Riv. Hexandr. T. 18. II. deel. XII. Stuk, V. Vfdeel. IV. ÏOOFD' TUK. I. Satyrium Hirfnuta, Bokkig.  494 Manwyvige Lelie* V. Afdeel IV. Hoofd- STUE» 46 s. en Lancetvormige Bladen ; de Lip van 't Honigbakje in drie deelen gefpleeten, waar van het middeljte Liniaal is en als fcheef afgebeeteu. Bokkig Standelkruid of Boks - Kulletjes wordt deeze in 't algemeen genoemd; dat meer zynen oirfprong van den Bokkigen Stank, dan van de figuur der Wortelen heeft, die eveneens zyn ais in de Teftikeldraagende, voor befchreeven. Des verfchilt zy van het Wantsdraagende Standelkruid, dat ook Tragorchis geheten wordt, byna alleen in de figuur der Bloem, welke door fommigen Haagdisachtig is gekeurd. In Vrankryk, zo wel als in Engeland, komtzy, als ook in Switzerland, doch zeidzaamer voor, dan andere Standelkruiden. De Heer Haller heeft 'er een allerfraaifte Afbeelding van gegeven. Zyn Ed. merkt aan, dat de Wortelen Stengbladen zeer groot zyn, een half Voet lang en tot drie Duimen breed, de Wortelbolletjes van de grootften in dit Geflagt, als Eijeren naamelyk , en dus wat grcoter nog/dan die van het andere Bokkige hier voor befchree, ven *. De Stengel valt fomtyds een Elle hoog (*), De (*) Zyn Ed. zegt wel, Culmus Cuhitalis, hlcubitalis; doch hy neemt Cuihui , gelyk 't behoort, op een half Elle, gelyk ik boven heb aangemerkt. Het is een der hoogden onder de Otchisfen , de; *er ock onze Ridder van zegt, Planta ah» (in Syfl. Hat. en elders Cm MantisöJ Planta  OF BOLPLANYEN. 49$ De Aair is Trosachtig en beftaat uit veele, paarfchachtig groene, taamelyk groote BJoe i men, die ten uiterften byzonder zyn door hetj lange, fmalle , middeldeel der Lip, terwyl des zyddeelen als gekruld zyn of geplooid : waar by komende de geftalte der andere Bloemblaadjes, die zig als tot een Kop of rond Hoofdje vereenigen; zo kan men 'er, met eenige toegeeflykheid , zeer wel een Donderpaddetje of jonge Kikvorfch , die zyne eerfte Pooten flegts bloot heeft, van maaken. In plaats van Spoor is agter aan de Lip, nevens het Vrugtbeginzel daar de Bloem op rust, een dik Knobbelachtig deel, dat weezentlyk naar een Balzakje ge • lykt. Het gedagte Strookje van de Lip , naar een Lintje gelykende, is wit met paarfche Vlakjes, twee of drie Duimen lang, aan 't end fcheef, met Tandjes of ook in twee Slippen verdeeld. ( 2 ) Zakjesbloem met gevingerde Bolwertels en cltisfima; dn is , een zeer hooge of allerhoogfte Plant: welk, in betrekking tot de Orchides in 't algemeen, moog. lyk zal gezegd zyn. De grootfte Militaris komt daar in het naast aan deeze '. zie bladz. 474. Dikwiis is de Stengel Fypachtig en maar een Voet lanr, zegt de Heer GOUAN, die ze by Montpe'.iier hadt waargenomen. (a) Satyrium Bulbis pilmatis, Fol. oblongis obtufis &c. DALlli. Par. 276. Fl, Suee. 730, go-t. OED. Dan. T. 87. Sat. Fol. oblongis Caulinis. Fl. Lapp, 313. Orchis palmata Floie viridi. C. B. Pin. SS. Prodr. 30, LOES. Prusf. is». T. j«. 0. Orchis palmata Batracbites. C. B. Fin. Ss. vaisl. U. Deel. xii, stok, V. iFDEKL.' IV. Ioofdrus. 11, Satyrium viriele* Groen.  V. Afdeel, 'IV. Hoofü» stue. ! i < i J ] c a g P i •i 496 Manwyvige Lelie". en langwerpige Jlompe Bladen; de Lip vaii 't Honigbakje Liniaal driedeelig, vut de middelfie Slip klein. Veel laager valt deeze, die wegeas de groeno Bloemen den bynaam heeft , beminnende de koude Gewesten van Europa. In fommige deelen van Sweeden is zy zeer gemeen, en komt in Switzerland op hooge en laage Bergvelden, als ook in de Valeijen, veel voor. In Siberië groeit zy van de Oby-Rivier tot de Jaik, overal, indien de Grond gunfiig is, zegt GmeLin. De Heer Scwencke heeftze in de Valeijen op Staalduin, by 's Graavenhaage, gevonden. Zy heeft twee driedeelig gevingerde SVortels, welke, even als in de Teftikeldraapnde of rondbollige Standelkruiden, de eene irifch, de ander flets zyn en flap. De Stengel s naauwlyks een Span hoog,met taamelyk bree. le Lancetvorrhige Bladen als die der Helléboine. Of zy wegens dergelyke figuur der Jloemen Batrachites genoemd Zy,is onzeker. iOBEL ze&t, dat menze Myoides of Batrahites noemt, om dat de Bloemen groen zyn Is Vorskens, ghelyckende larckwerpige Vliehen. Zy hebben een rond groenachtig Helmje, van vyf Blaadjes gemaakt, als devoorige aar binnen de Meeldraadjes beflooten zyn* maar ar. i;3. T. 31. f. 6, 7, g. Serapias Batrachites velM/. (les, LOB. le. 193. HALi, Htlv. n. ia5P. T. »«.  of B b i n i » t b k. 497 imaar de Lip is geel, en in drieën gedeeld $ de Slippen fpits , de middelfte zeer klein. Verflenzende worden de Bloemen bruin. (3) Zakjesbloem met gevingerde Bolwortels en Liniaale Bladen; de Lip van 't Honigbakje opwaards geftrekt en onverdeeld. Een Plantje van dergelyke hoogte , als de doorgaande , maakt deeze uit, die taamelyk gemeen is, zo op de Laplandfche als op dë Switzerfche Gebergten , alwaar zy insgelyks* in de Valeijen voorkomt. Dè Duitfchers, (want zy groeit ook op dén Schneeberg in Ooftenryk), noemenze Brandtlia, de Switzers Jaloujie, de Sweeden Brunkulla, volgens dón Heer LiNN^ e-s. Zeer gemeen is'zy op alle Velden der Sweedfche Provincie Jemtenland, alwaar men de Bloemen gebruikt orri een Vio« lette Kleur te geeven aan de Jenever. Dezelven zyn eigentlyk niet zwart , maar donker paarfch en hebben een zeer aangenaamen Reufc als' fj) Satyrium Buil), pal.n. Fol. Linearibus, Neflarii Labio refupinato indivifo. Mant. k%%. Kram. Auflr. ass. jACtJ. Vir.i. 293. Flor. Suec. 731 , SOS, Sar. Fol. Lineari. bus. &.. I.ugdb, 14. Orchis palmata angufljfolia Alpirra nigró flore. C. B. Pin. 8«. Paima Chrisri minor. cam. Epie. 617. Orchis , Rad. palmatis , Spica denfisfima, Flore reCipinato, Calcate Uievisiimo. Hall, N. «71, T, tf, f, 2. li. 11. DfiEt, xn. Stok, iFDKEL^ IV. EIoOFB«t !tuk« III. . ïatyriuns nignm. Zwait»  493 Manwyvige Lelie. V. Afdeel. IV. HOOFD' STUE. IV. Satyrium aliidum. Witachtig, als van Anjelieren (*). Zy zyn zodanig omgekanteld, dat de Helm onder komt, de Lip met de Spoor boven : maar de deelen der Blcem zyn zeer klein: het Lipje gelykt naar een Ploegyzer en de Spoor is naauwlyks zigtbaar. Dit fmalbladig Standelkruid of Zakjesbloem, dat Bladen byna als de Gocusjes heeft, komt op de Gebergten ook , doch zeldzaam, voor, met Roozekleurige en met Witte Bloemen, zo Tournefokt aantekent. Het wordt, wegens de gevingerde Wortels , mede tót de Handekenskruiden betrokken (-[). (4) Zakjesbloem met gehandelde Bolwortels , Lancetvormige Bladen, de Lip van 't Ho» nigbakje fpits driedeelig, het middel-Slipje ftomp. In Sweeden is deeze Soort zo zeldzaam , dat LiNNiEüs haar ia Schoonen vindende « 'er (*) Flos famrate purpureus , pene niger , in altioribus Alpibus rarius Rofens, odore Caryophyiiorum eximio.HALL. (tJ Inco&a Radix dicitur Lac in fervorem ciere. Idem. (4) Satyrium Eulb, Fasciculatis, Fol. Lanceolatis , Nectarii Labio trifido acuto &c. jAcq; Vind. 294. FL Sv.e.yzx, sjoö. Oed. Dan. t. 115. Satyrium Scanenfe. It. Sean. 155. Fleudo.Orchis Alpina Flore Herbaceo. Mich. Cen. 30. t. a.6. Limodorum montanum &c, Cbom. Mem. de Parit Hos. p. 517, Tab. S. Orchis Rad. confeitis teretibus &o. Hall. N. 1270.t.2«. Fig.^i, Helleborine fiioccenbergeniïs. Bjv, M&élfldr. T. 3.  o È BotPLANTE». 499 'er den bynaam van die Provincie aan gaf. Men vindtze ook hier en daar in Duitfchland j Ooftenryk en Provence, aan den voet der Bergen , maar in Switzerland is zy op alle Grasvelden der Alpen t'huis. Een trop ronde Wortelen geeft een ftevige Stengel van een Voet hoogte, met Bladen van taamelyke breedte overhoeks bezet en een digt langwerpig Aairtje hebbende van Bloemen, wier Helmpje wit, geelachtig of Roozekleurig is, het Lipje groen: ja zy komt fomtyds met paarfche Bloemen voor ; zo dat de Kleur, inderdaad , hier geen genoegzaame onderi'cheiding maakt. Chomel, die ze op hoogeGe. bergten in 't midden van Vrankryk vondt , heeftze, onder den naam van Berg-Hongergift , met eene uit den witten bleek groenachtige Bloem , in een byzonder Vertoog uitvoerig befchreeven en afgebeeld. Rivi kus hadtze Brokkenbergs Niesblad getyteld. (5) Zakjesbloem met famengedrukte getande Bolwortels . een Scheedige Steng, de Lip van 't Honigbakje opwaards onverdeeld, t l De (5) Satyrium Bulb. compreslïs clematis, Caule Vsginato &c. ]acc£. Vind. i6en 't end van July fraay bloeijende vnndt, Epipogum genoemd, om dat zy de Bloemen Omgekeerd , met de Baard of Lip , naamelyk , opwaards geftrekt heeft, even als het Zwartbloemige. Zy komt in Ooftenryk, op dergelyke plaatfen , en zelfs in Switzerland voor, hebbende een vreemde geftalte. De Wortel, die Takkig is, geeft een Stengeltje , dat zeer teer is en ongebladerd, een half Voet of een Span lang, by den Grond als Bolachtig. Een yl Bloem-Aaïrtje, met groote Stoppeltjes, draagt zeer weinige Bloemen , die naar een Spincekop , doch omgekeerd , gelyken, zyr.de uit den paarfchen witachtig. Op dezelven volgt een driekleppig en drievenfterig Zaadhuisje met zeer fyne Zaadjes, gelyk iri andere Standelkruiden. (6) Zakjesbloem met byna Vezelachtige Bol* bottels , de Stengbladen Eyrond gefleéld en Scheedig ; de Lip van 't Honigbakje onverdeeld, Dee- (6) Satyrium Bulb. fubfiSrofis , Fol. Csulinis ovatis Petiolatii Vaginantibus, Sec. Am. Acad. v. p. <0j, orchis elatior latifolia, Asphodeli Radice, Spica ftrigofa. SLOla.Jam. 119- Hifi. I. p. 2jo. T. r+7. f. 2. Helleborine Fol. *Lil:acei». Plum. It. 190. Satyrium erectum minus Sec. Browm. Jam. 324. Epipa&is amplo flore luteo. Feuill. Per. 11, T. ao.  6 K B o L P L 4 « t E N, 501 Deeze Westindifche heefc Wortels byna als der Affodillen , zo uic de aanhaalingen der Autheuren en uit de Afbeeldingen blykt : des het te verwonderen is, dat zy byna Vezel chtig genoemd worden. De Stengel is een Span hoog. De Bladen zyn gefteeld, langwerpig Eyrond en geribd : dus veel naar die van Weegbree gelykende. De Steelen maaken Scheedjes om de Steng. De Bloem heeft twee uitgebreide zydblaadjes; ééne langwerpige onverdeel.'e Lip, en een ftomp Eyronde Spoor. ( 7) Zakjesbloem met Vezelige Bolwortels , Eyrond Wortelbladen en eenzydige Bloemen. In verfcheide deelen van Europa, inzonderheid in Switzerland , komt dit Kruipend Zakjesbloem in de Bosfchen voor. Het fchynt die van Pyn- en Denneboomen, voornaamelyk, te beminnen. De Wortels zyn Spilrond Takkig, als met Leedjes geringd, zonder Haairige Vezelen. Zy geeven kruipende Ranken uit en (75 Satyrium Eu'.b. Fibrofis, Fol. Ovatis Radicalibus, Flor, lecundis. DAUl. Par. 27». Ft. Suec. 732, S07.Ftar.Lapp, 314. Orchis minor Flosculls albis f. Radice repente. Ca.vi. Hort. m. T. 3j. Piëudó Orchis. C. B. Pi» 84. Pyrola anguftifiilis polyanthos. Lofs. Prusf. 210. T. 68. Orchis Rad iep. Fol. maculis ntg™s et albis. Mentz, Pug. T. 3, f. 4, f. Epipaétis Fol. pettoiitis &c. Trew. Nor, 1736. p.' 409. T. 6. f. 7. Hall. Helv, incboat. p. ijj, N. 129j. Ti 22. U 3 II. Deel. XII, Stuk, V. Afdeel IV. Hoofd? :tuk. vir. Satyrium repe-is. Kruipend.  £©2 Manwyvige Lelie- V. Afdeel. IV. Hoofdstuk. vhi. Satyrium Capenfe, K>aps. Plaat LïXXVI. B(. 3. < I 1 1 2 t r i I en nis 't ware lang gefteelde Bladen die zwaar geribd zyn, fomtyds bont met zwarte en witte Vlakken. De Stengel , een Span hoog, is byna naakt en geheel ruig, Wonderheid boven , alwaar zy eene Aair draagt van een Duim lang;e, die als een^ydig zig vertoort, bevattende by de twintig Bloemen. Dezelve zyq flegts vierbladig en witachtig geel van Kleur. (8) Zakjesbloem, dat de Lip van 't Honigbakje breeder, ftomp uitgerand en wederzyds gulpswyze getand heeft. Dit Kaapfe hadt eenige Liniaal Lancetvornige Wortelbladen , geftrekt en eenigermaate geftreept; de Stengel werdt overhoeks omvat wn kortere gefpitfte Scheede-Blaadjes. Een de Bloemtros droeg dezelve met kleine Lan:etvormige Blikjes en Steeltjes van langte als ie Bloemen, die uit vyf byna gelyke Blaadjes >eftonden, behalve de Lip, welke breeder was, lomp getipt, uitgerand en wederzyds in 'c nidden een .Tandje hadt, van agteren een eer korte ftompe Spoor. Van dit alles zyn de blyken te befpeuren in nze Afbeelding Fig. 3, op Plaat LXXXVI, iet de vergroote 'Bloem, by c, daar nevens. Hier (8) Satyrium Ealbis Ne^rii Labio latiore obtufo uarginato utrinque undulato. Syft. Nat. dentato. Am, ead. vi. Aft. 53. unidentato. Sp. Plant, n.p. 1} Js>  of bolplistu' s°s Hier by voegt de Heer Burmannus, onder de Kaapfe Planten , een Gelwornd Satyrium, met gevingerde Bolwortels, Eyronde Wortelbladen , Lancetvorrm'ge Stengbladen en1 sen enkele gehoornde Bloem (*), O p h r y s Tweeblad. De Griekfche naam Ophrys wordt gemeenlyk gegeven aan een Plantje, dat de Duitfchers Zweyblatt of Tweeblad noemen. Ook hebben de meefte Soorten van dit Geflagt, by onzen Ridder, twee Bladen aan de Stengel; maar zyn voornaamfte Kenmerk beftaat daar in, dat het Honigbakje van onderen eenigermaate gekield zy. Ondertusfchen zou de Griekfche naam, die Wenkbraauw betekent, volgens fommigen op gedagte Bladen zien. De Heer Halter brengt de Soorten tot zyne Orchis, tot zyne Epipaclis en elders t'huis , naar de zeer fyne onderfcheiding der Teeldeelen , door hem gemaakt. Weinigen, inderdaad,zal het gelusten, zyn voetfpoor in die verdrietelyke uitpluizing te volgen. Ik kome dan tot de befchryving dtr Soorten, volgens onzen Ridder. A. Met Takkige Wortels. (ij Tweeblad met Vezelige gebondelde Wortel' (*) Satyrium Cornumm. Fl. Cap. Froi. p. 30. (ij Ophrys Bulbij fibrofo - fasciculatis , Caule Vaginato li 4 «P1*1* li, BEEÏ.. XII. STBK. v: Afdeel; IV. 3oOF»< tuk, \ r. Ophryt Nidus Av--s ('ogelnestj  j V. IV. hoofdSTUK. 1 I I I ( \ I § r e v i h g I 'P G bi P< Ti SS m M Manwyvige Lelis- telbollen ; era Scheedige ongebladerde Steng > P- 33. Fi. Smc. 7+i, 8i5, Dal. r. 177. Orchis abortiva fusca. C. B. Pin. 85. Nidus AvW •rJBNjr Inft. 437. l0B. ht Neott.aj Dod_ -\ '• Ep,Paa,s aPty»a , Flore inermi.Labellobicorni. HAit.  ÖF BOLfUUTEK, 505 vergaard en een Lipje , dat in twee ftompe Slippen Gaffelswyze gedeeld is, lang uitfteekende en ncderwaards hangende, volgens de wyze van dit Geflagt. De Bloemen zyn ook rosachtig wit en zwaar van Reuk. (2) Tweeblad met getakte bogtige Wortelbollen , een Scheedige ongebladerde Steng ; de Lip van 't Honigbakje driedeelig. In de Wildernisfen der Noordelyke deelen van Europa, als ook in Switzerland en Oostenryk , in lommerryke Dennen Bosfchen, komt dit Gewas voor, dat wegens den aardgen Koraalachtigen Wortel den bynaam bekomen heeft. Corallorhiza was het, voor veele Jaaren reeds,door Ruppius getyteld, die het omftreeks Jena in Duitfchland vondt. Neottja met eenen Netswys' gevlogten Wortel heef men het, als met Vogelnest naverwant, getyceld. M e n t z e l nam, op zyn fchroomelyken Togt naar den top des Bergs van Mittenwalde , eerj Plant- (2) Opbrys EuI'ks Ramofis flexuofis Sec, Neottia Bulbïs Reticulatis &c, AH. Ups. 1740. p. 34. Fl. Suec. 743,816, Örobanche Rad. Coralloide. C. B. Pits. 68. Rude Elys, II. p, 234. f- IS. Örobanche fpuria f. Corallorhiza, Rüpp. Jen, 284. t. 2. Örobanche Rad. Coralloide ruberrima. Mentz. Fug. t. 9- f. i. Corallorhiza. hall, H4v incbone. ii. p. 159. N. 1301, t. 44. Dentaria Coralloide Radice. Clus. Pann, 4*9. t. 450, li f $1. Dïil, XII. Stus- V. ÜFDEELa IV. ' Hoofd, stuk. ti. Opirys Corallorói- sts, Koraalwortïl.  So5 Manwyvige Lelie* v. AlTFEL iy. Hoofd stuk. Plancje van deezen aart waar, dat hy noemt Kleine Oro;anche, met een hoogrooden Koraalachtigen Wortel, doch Clusius vondt in zyn Koraalwortelig Tandkruid den Wortel geheel wit, zowel als H aller, die de Plant aldus befchryft. ,, De Wortel wykt van de Stengel in den „ Winkelhaak af, maar geeft aan alle zyden „ fpruchtels , die zelf Takkig zyn en ftomp, „ gelyk in de Koraalen [Madreporen], allen „ teder, voifappig en wit. De Stengel is een „ Span of een Voet hoog, regt en ongebia„ derd , uitgenomen de niet groene, weinig „ uitfteekecde en ftompe Schubben. Zy heefc „ een yle Aair, van twaalf Bloemen of daar „ omtrent, met Eyrond Lancetvormige Blikjes „ en Steeltjes van eenige Lynen ; des deZaad„ huisjes neerhangen. Deeze zyn driekantig „ Eyrond en geribd, met drie breede Strooken, welke de Klepjes zyn, daar, gelyk in „ alle de Standelkruiden , het Zaad aan ge., kleefd zit. De Bloem heeft een groenach» „ tig Helmpje, maar de Lip is wit met eeni* ge paarfche Vlakjes en daar in verfchilt ,, deeze Soort van de andfreo , dat zy vier „ Meelknopjes heeft, doch welke in twee „ ovaale Beursjes verborgen zyn en ryp zyn,, de daar uit fpringen.". Dit maakt deeze Plant in alle opzigten zeldzaam. De Heer Linn/eijs wil, dat men hier mede vergelyken zal, twee Plantjes,die onder den  OF BoLptANTEN. 507 den naam van Örobanche met getande Wortelen _ door D. Ban isteb opgegeven endoor Pr,-' jïenet in Plaat gebragt zyn (*), de eene een Voorjaars , de andere een Herfstgewas. De Heer Clayton nam in Virginie eene Plant waar, die hy Neottia abortiva of Limodorum 4uftriacum noemt, zonder eenig Blad ; de Stengel fchubbis! als in 't Heermoes; hangende Bloemen van Roeftige Kleur , met paarfche Streepen , van binnen rood, in een yle Aair gefchikt en eene lange witte Vleezige Snuitige Wortel (i). (3) Tweeblad met vergaarde langwerpige Wor' telbollen, een byna gebladerde Steng; Spi raal - eenzydige Bloemen en de Lip van ,t Honigbakje onverdeeld gekarteld. Deeze Europifche voert, wegens de Spiraal gedraaide Aair , den bynaam. Welriekende Kullet jes was by fommigen de naam, om dat zy een C*) Conf. Pluk. Pbyt. sii. f. 1,2.. (t) gron. Virg. ii. p. 137- (3) Opbrys Bulbis aggreg.nis ob'.ongis, Caa'e fubfoliofo &c. Gouan Monsp. 4?2. Dalib. Par. 277. Triorchis alfa cdorara minor. C. B Pin. 84. Satyrium odorifemm. Bbunse. flerb. 1. p. ios. Tefticuius cdoratus. Lob. le. isiS. fa Triorchis f. Terraorchis odorata major. C. B. Pin 84 y. Orchiaftrum XÜW. paluftre album odoratum. MiCH. Gen. 30. T. 0.6. a, Epip. Fol. plerisque ex lincari Lanceolatis. G.uel. 5;*. 1, p. ij. T. 3. f. i. Epipa&is Bulb. Cylmdr. Spici fpirali, Labello crenulato. HALL. n. 1294. T, SS. ii. Deel. xii. Stuk. V. lfD":el. IV. ÜOOFDTUK, TIt. Opbry; Spiraiis. ^Spiraal.  508 Manwyvige Lelib- V, Afdeel, IV. HoOFDstvk. I een zeer aangenaamen Reuk heeft. De Groeit plaats is op Grazige Velden, in Italië, Vrankryk en Groot Brittannie. In Switzerland is zy zeer gemeen, volgers den Heer Hall er; hebbende een Wortel, die uit één , twee of drie, rolronde Bolletjes beftaat, van twee Dui. men langte, en een Stengetjevan een half Voet tot een Voet hoogte. Zy heeft vier of vyf Sappige Wortelbladen en aan het Stengerje kleine Blaadjes, dat ter ha'ver langte fchraal geaaird is met omtrent twintig Bloemeu , die Spiraal gefchikt zyn, even als een Wenteltrap oploopende. Behalve dit. zyn ook de Bloemen van eene zonderlinge figuur, eenigermaate Klokvormig of Lelieachtig, gelyk in fommige Soorten van Aloë, doch hebben evenwel een Lipje , dat rondachtig is en aan de kanten pe'iaaird. De Kleur is witachtig , de Reuk als der Hya:inthen. Als Verfcheidenheden behooren hier: i. Een grootere van den zelfden aart, die een Wortel van drie of vier Bolletjes heeft: 2. Het witte Zomers Moeras - Orchiadrum , dat Michel 1 os afbeeldt, op vogtige plaatfen des Lands amftrteks Florence, tusfchen de Biezen groeiende en 3. Dat geen , 't welk Gmel i n in Siberië waarnam , meest verfchillende door de aaarfchachtige Kleur der Bloemen. Dit laatfte, mmers, komt volgers Halleb anders in alle jpzigten overeen ; hoewel de meefte Bladen Li.  OF BoEPLANTEWi $00. Liniaal Lancetvormig zyn en het Lipje fpits, fmal, niet rond is gelyk ia de anderen. J (4) Tweeblad met gehandelde Wortelbollen,' een gebladerde Steng en knikkende Bloemen ; de Lip van '£ Honigbakje langwerpig j fpits, onverdeeld. t In Virginie en Kanada groeit, volgens den Ridder, deeze, wier Wortel beftaat uit zeer veele dikke Vezelen. De Wortelbladen zyn Liniaal en lang; de Stengbladen Scheedig, zeer kort, Zy he^ft een digte langwerpige Aair , van omgekromde knikkende Bloemen , welke klein zyn met de bovenfte Blaadjes famengevoegd; de Lip als boven is gemeld. (5) Tweeblad met een Vezeligen Wortelbol; de Steng tweebladig; de Bladen Eyrond ; de Lip van 't Honigbakje tweedeelig< Dee- (4) Ophrys Bulb. Fasciculatis, Caule Foliofo, Flor. cernuis, Ne&arii Labio oblongo integra acuto. Sp. Plans. II. p. 134°- (s) Ophrys Bulb. Fibrofo , Caule bifolio , Fol ovatis, Ne&arii Labio bifida. Gouan Monsp, at-. Gïr. Prov. uo. Kram. Auflr. icj. Gort Pelir. 2j8. Gobt. Ingr, 145. Gmel. Sik. I. p. 25. Fl. ïuec. 738 , 808. Oed. Dan. 137. Scop, Carn. 2j+. Ophrys Fol ovatis. Dalib. Par. 27a. H. Cliff. 429. R. Luidb. is. Ophris bifoiia. C B. Pin. 87. Bifolium. LOB. le. 3°J. Pfeudo«Orchis Bifolium. Dod. Pempt. it. Desl, XII, Stuk» V3 lïDESL V IV. IOOFDTÜK.IV. Ophrys cernui. Knikkenle. V. O vata. Eyronde,  V. Afdeel. IV. Hoofd. stuk» ] I 1 ] i 3 f] V. 9 J! SI J! »l 55 5} Pl O y Haarlem , voor. in Switzerland groeit zy ilom , in Velden, Boomgaarden en Bosfchen, tegt Hal lek. In Karniolie vindt menze nenigvuldig op laage Kruidige Heuvelen, zegt )oktor Scopoli , die ze aldus befchryft. ° ,, Eyronde gladde Bladen , de Steng boven , de Bladen ruig, gefchubd. Een lange Aair. , Groene uitgebreide Bloemen. De BIoe;n, blaadjes van het Huikje even lang. De Lip inwaards geboogen, langer dan het Vrugti beginzel, met een glanzige Borst. Meel. draadjes met een rondachtig Plaatje gedekt, geel van Kleur , driekantig, op een byzon! dere manier geplaatst. Het Vrugtbeginzel Eyrond, met een Blikje dat langer dan het Steeltje is. De Reuk als van vermufte dingen." (6) *pt. t\z. Ophris bifolia. TOURNF. lnji, 437, T. 2tr.« abris ttifolia. c. B. Pin. 87. Epipaftis Fol, binis ovatis Lu llo uifido. Hall. n. 1*9:. t. 37,  OF B O L P l A H T I IT. Jlf (6) Tweeblad met een Vezelige Wortelbol, tweebladige Steng en Hartvormige Bladen, Zeer veel komt dit kleine Tweeblad, dat in de Bosfchen van Lapland gemeen is, ook in die van Switzerland voor. Men vindt het ïnsgelyks in Siberië. By ons groeit het in de Duin-Valeijen agter Overveen by Haarlem, op opene luchtige plaatfen, zegt Commelyn. Het valt ook op hooge Gebergten, in Thuringer-Wald en elders in Duitfchland, doch meest in de Hey en Mos, op vogtige Moeras, fige Gronden ; terwyl men het in hooge Dennen - Bosfchen , omftreeks Idria, in Karniolie aantreft. 't Is, volgens Gag ne b i n ("die 'er een byzonder Vertoog over gegeven heeft in de Switzerfche Verhandelingen,) een zeer klein Plantje, dikwils maar één of anderhalf Duim hoog voorkomende , met zyne twee Blaadjes boven aan een Stengetje; doch , als het bloeijen wil, dan verheft zig hetzelve tot twee, vier of zes Duim (6) Ophrys Bulbo fibrofo , Caule bifolio, Fol. Cordatis. gort. Belg. 259. Ophrys Fol. Cordatis. Fl. Lapp. 247, Fl. Suec. 7J9 , 809. Gmel. Sib, l. p, 2;. Gagneb. AH, Helv. II. p. 75. T. 6. Ophris minima. C. B. Fin, S7. Prodr. 3r. Bifolium minimum. J. B. Hifi. III. p. 534. Epipaftis Fol. binis Cotdatis , Labclio bifidj, poftice bi. dentato. Hall. n. fa Ophrys minima Flor, pmpiiro - «oeeis. Mentz, Pug, T. s. f. *» CL DEEL, XII, stuk. V. Afdeel; IV. Hoofd « STUK. VI. Ophrys Cordata. Hattvoi» mige.  , v. Afdeei . IV. Hoofdstuk. vil Ophrys iilifolia. Leliebli dg. jpri Manwyvige Lelie- Duim en fomtyds tot een Voet hoogte, zd 'H aller meldt. Dit Stengetje is roodachtig bruin, en heeft aan 't end een Aairtje van by de twaalf Bloempjes , wier bovenfte Blaadjes van elkander gefpreid zyn , allen groen zo wel als 't onderfte, dat de Lip uitmaakt, die in tweeën gefpleeten is, als in het gemeene Tweeblad, maar wederzyds een Tandje heeft. De Bloemen worden vervolgens rood of paarfch en fomtyds komt aan het Stengetje, digt onder de Aair, een derde Blaadje voor. De Wortels zyn als Touwtjes door den Grond verfpreid, wit van Kleur, doch worden door 'tdroogengeel, bruin of zwartachtig. B. Met rondbollige Wortel?, (7) Tweeblad met een ronden Bolwortel; een naakte Steng en Lancetvormige Bladen ; ie Lip van 't Honigbakje onverdeeld; de Ruggeblaadjes Liniaal. In Virginie en Kanada , als ook ih de Moerasfen van Sweeden, groeit volgens Linnjeus dit (7) Ophrys Bulbo lubrotundo, Scapo nudo, Fol. Lanceolatis &c. GORT. Belg, 259. Fl. Suec. II. N. 811. Gron. V'trg. I3S. EHRET. Pbil. TranfaH. 1764. n. J3. p, gi. T. 4. Orchis Lilifolia minor Sabuletorum Zelandia: et Batavia:, ]. B. Hifi. II. p. 770. Herminium Rad. ovatis tunicatis,' Scapo nudo, H. Cliff'. 419. fa Epipaólis Fol. binis ovatis, Bulbis Pyriformibus, HALL, A&. iv. p, 110. Bifolium biribofum, Dod. Pempt. 242.  8 f B o l p l a n t e r.' 513 oïc Tweeblad met Lelie - Bladen. Men vindt bet ook by ons, volgens Commelyn, in' de Breefaap, een groote Duin-Valey, bezuiden den Weg van de Beverwyk naar Wyk-op Zee. Niettemin wordt het a's een gemeen Gewas der Duinen van Holland en Zeeland, door fommigen opgegeven. In de Moerasfige Gronden van tóngeland, by Kambridge, is het ook waargenomen. Uit een Schubbige Bol wortel geeft het twee Bladen, van gezegde gedaante, waar tusfchen een Stengetje van een Handbreed of half Voet hoog , dat hoekig is , en boven drie, vier of meer, Bloempjes draagr. Deeze beftaan , als in de anderen, uit zes Blaadjes, waar van vyf een Kapje maaken , en het onderfte een Lip. De Kleur is ten deele groen , ten deele rood* Hier zal ik by voegen ae befchryving van de Virginifche, welke, volgens Linnjeos, zesmaal grooter is dan de Europilche of Sweedfe, door hem waargenomen. De kundige Ehklt gaf daarvan, in de Verhandelingen oer Konirglyke Sociëteit van Londen,een zeer fraaije Afbeelding en merkt aan, dat de Heer Clayton dezelve voorgefteld heeft onder de be* paaling van: „ Tweeblad meteen Stengel uit het midden van twee Bladen , die naakt is ,, en ongeb aderd , dun aan 't begin, naar den „ top allengs aafigroeijende en zes of zeven „ Doosjes drtagentie ; een Vleezigen, Vezeli„ gen, groenen Wortel, met Bladen omwon„ den , ter aarde leggende en weinige Ve- ,, zeis II. DEEL, XII, STÜ», " v, IV. ÏÏOOFD-. TUK.  514 Manwyvige Leï.ie- V. 'Afdeel IV. Hoofd- btuk» „ zeis uitgeevende ; daar de Wortel van 't „ voorgaande Jaar , aanraakende en van de ,, dorre bekleedzeïs ontwikkeld, doorfchynen„ de aan kleeft." Terwyl zy voor de eerfte maal in Engeland, in den jaare 1758 , in de Tuin van den Heer CoLLiNSON bloeide, befchreef hy ze aldus. „ De Wortel, die veele Vleezige Vezelen ,, Takswyze uitgeeft, beftaat uit de Voet„ fteelen der Bladen, welke elkander zodanig „ omvatten , dat zy een Bolachtigen Wortel ,, vormen. Van den gezegden Bol komen twee „ ovaale geribde glad ie Bladen voovt, welke „ vliezige Scheedachtigc Voetfteelen hebben. „ Deeze omvatten een driekantige Stergel of „ enkelen Steel, uit het middelpunt van deezen ,, Wortel fpruitende en veele Bloemen van een byzonder maakzel voortbrengende. Dezel„ ven zyn door kleine Steeltjes onderfchraagd , ,, van een Bloedroode Kleur , die tot Zaad„ huisjes uitzwellen , hebbende een fcherp ,, Tandje aan den voet." De Bloem en Vrugtmaakende deelen, door hem onderzogt, achtte de Heer Ehret aanmerkelyk van die van Clayton te verfchillen , welke in Virginie deeze Plant, in Mey van 't jaar 1741 , bloeijende aangetroffen hadt en aanmerkt dat de Vrouwclyke deelen volmaakt als die der Ophrys van onzen Ridder zyn. Zyn Ed. brengt hier, als eene Verfcheidenheid,  OF B0LFLA8TÈK, 515 heid, t'huis; de Èpipaclis met twee Eyronde Bladen , die tusfchen Gottingen en Pirmont gevonden was, door den Heer HALLER.befchreeven. Deez' vondt op den Wortel twee' groene Vleezige Bolletjes zitten, ieder uit een Scheede van driekantige Bladen een Stengetje uitgeevende van een half Voet of een Span , met een Aairtje van zeven Bloemen of iets meer. „ De Bloem was uit den geelen groen, zeer „ uitgebreid, met afftandige Blaadjes, de drie „ buitenften Eyrond Lancetvormig en daar van „ het middelfte opftaande 3 de zydelingfen ,, hangende, evenwydig aan het Lipje : de ,, binnenfte gantfch Draadachtig, gelyk in hee „ Vliegdraagende Standelkruid 5 het zesde Blaad„ je,dat het Lipje maakt, holrond als een Le* ,, pel en uit den ovaalen Lancetvormig." (8) Tweeblad met een rondachtigen Botwottel, een naakte driehoekige Stengel, de Lip van 't Honigbakje Eyrond. Deeze , eerst in Pruisfen door den Heer Loesel gevonden , waar van zy den bynaam draagt, komt, volgens Loeflinc, ook in Sweeden , op Moerasfige plaatfen , voor. De Wortel is een Bol , die een opftygende Tak uit* (8) Ophrys Bulbo fu'jromndo, Scapo nudo trlgono, Nee» tam Labio ovato. Fl. Suec. II. N. 812, Ophiys diphyllös bulbofa, LOÈS. Pmsf. ua. X. 5?. Kk & U. DKEL.XII. SïOK, V; ÜFDEEÏii IV. EIOOFD^ TUK. vnti Opbryh Loefelis. PiuigSfch.  5*6 ManwTvice L e l i i" V. Atbeel iV. hoofd' stue, IX. Opbrys Paludo/a. Itfoerasfig uitgeeft. Zy heeft twee Lancetvormige ge* fteelde Blaadjes , byna zo lang als het Stengetje, dat naakt is, bovtn driekantig, met Bloemen eens zo groot als in de volgende s van vyf tot agt in getal. Deeze hebben fmalle omgebuogene Bloemblaadjes en de Lip van 't Honigbakje Eyrond, vry groot. (9) Tweeblad met een rondachtigen Bolwortel, een byna naakte vyf hoekige Stengel; de Bladen ruuw getipt ; de Lip van vt Honigbakje onverdeeld. Op Veenige Moeras - Gronden in Sweeden , als ook in Engeland , komt deeze voor, die daar van den bynaam heeft. Uit een Eyrorde kromme Worte'bol 'geeft zy drie of vier Spatel vormige Bladen, en eene meest naakte Stengel, die een Trosje draagt van veele groene geelachtige Bloemen. Deeze hebben twee zydblaadjes langwerpig Eyrond en een weinig omgéboogen; twee anderen Liniaal omgekromd: het bovenfte regt , maakende het Kapje deiMeeldraadjes. De Lip is Lancetyormig Eyrond, omgéboogen. De Bolletjes hangen nederwaards als gekettingd aan malkander. Van de voor- gaan- (9) Opbrys Bulbo fubrottindo , Scapo lubnudo pemagono &x. Fl. Suec. N. 811. Orchis minima Eulbofa. B.aj. Hifi. III, p. 587. Orchis bifolia minor paluftris. Fi.uk. Alm. 270, T. 147. f. 2. Bifolium Paluitre. Raj, Angl. III. p. 385.  G F BoLPLANTEN. 51; gjsnde verfchilt zy door meer Bloemen te hebben en een fmaller Lip; van de volgende door niet Eyronde maar ruuw getipte Bladen engeene Haairige Bloemfteeltjes, zegt de Ridder. (10) Tweeblad met een ronden Bolwortel en een naakte Stengel; het Blad Eyrond; de Lip van 't Honigbakje onverdeeld. ■ In fommige deelen van Sweeden, doch by. zonderlyk in het Pruisfifche, groeit dit Eenbladig Tweeblad. dat men ook in Switzerland, op ééne plaats, naamelyk in 't opklimmen van eer Berg, Frenalp genaamd, in 't Kanton van Glaris, heeft gevonden. Uit een rond Bolletje, dat met veele droogs Bladen als omkleed is, komt, volgens Hal. l e r. , een enkeld ftevig Stengetje van anderhalf Voet hoogte , met één Blad, zeer daar 't Siangetong-Kruid gelykende. Het bovenfte van de Stengel, ter langte van een half Voet, is yj bezet met ongevaar tagtio; Blo?men, die zeer klein zyn, hebbende het bovenfte Blaadje Eyrond , het Lipje Tongaehtig ; alles groen van Kleur. Ac- " (10) Ophrys Bulbo romnda, Scapo nudo, Folio ovato &s. Gphris monophyllos bulboft. LoEs. Prmf. \Sa. T. 57. Mojiorchis ODhloglosfoides. Mentz, Pug. T. 5.f. 1, 2 PfeudoOtchis moaopiiyiios, Clus. Hijl. L p. 2s9, Epipa&is Folio ijnico amplexicauli, Spica prolixa mulnflorj, hall. ti$5, T. 3«. Ft. Suec. II. N. 814- Kk 3 II. deel. xii. Stuk. v. Afdeel? IV. koofp' STUK. X. Ophrys mC' KOpbyllos. Eenbladig,  V. 4j?deel. IV. Hoofdstuk. XI. Ophrys aenerchis. fcnbalüg. 518 Man w^y vige Lelie- Anderen, gelyk Mentzel, hebben dk Gewas veel kleiner , met het Stengetje Draad-, achtig dun, naauwlyks een Handbreed hoog, en dus nog meer naar het Slangetong gelykende , waargenomen. (11) Tweeblad met een Klootronden Bohvortel en een naakte Stengel; de Lip van 't Honigbakje driedeelig gekruist. Op vogtige plaatfen , in verfcheide deelen van Europa , groeit deeze, die in Switzerland zeer gemeen is, zo de Heer Halles aantekent, beminnende veelal de Berg-Valeijen» Zyn Ed. betrekt 'er toe dat Plantje, 't welk Lob el Klein Oever - StandeUrnia] van Vriesland en het gene die Autheur Klein Luiks Standelkruid noemt, als in die Gewesten groeijende. Uic fn) Ophrys Bulbo globofo, Scapo nudo, Ne&arii Labio tiifido cruciato. geb. Prov. 131. Oed. Dart. 162. Herminium Bulbo üipra tadiato &c. Fl, Suec. 740, 810. Herm. Rad. Globofa. Fl. Lapp. 317. Orchis Rad. fubrotundi , Labello Haftato. Gmel- SU. 1. p. 18. T. 4. f. I. Orchis odorata, cicfchata f. Monorchis. C. B. Pin, 84. Orchis trifolia. seg. Ver, II. p i3r. T. 16, Orchis Coleo unico f. Monorchis. Loes. Prusf. 184. t. 61. Monorchis. Mich. Gen. 30. T. H6, Rupp. Jas. 4*1. T. *. HALL. N. 1262. p. 13a. T. 22 fa Oiclrs lutea hirfuto folio. c. B. Pin, 84. y* Triorchis lutea Fol. glabio. Uid. ê. Triorchis lutea altera. HU. t, Monorchis bifoiia, Flore pallide virente, Prusfica. ii^NTZ. Pug. T. s- f- 5. Orchis Frifia: Lirtoialis. LOB. Is. ::s. Orchis minor Leodienfis. Uid.  OF B O l P l A N T e N» JI^ Uit een enkel rond Worteltje geeft het twee of drie Lancetvormige Blaadjes, die Scheedachtig in elkander fluiten , omvattende tevens het Stengetje, dat naauwlyks een half Voet hoog is, maar digt geaaird met een reeks van Bloempjes, naar Honig ruikende, die het Onderlipje Kruiswyfe in drieën gedeeld hebben, met alle punten fpits. De Kleur is meer of min groenachtig en fomtyds byna volkomen geel. De Heer Hall er hadt bevoorens aan dit Plantje,behalve het Rruiswys' Lipje, ooktwee Kruisachtige Blaadjes van het Kapje toegefchreeven (*)< Daar toe betrok zyn Ed. alle de gemelden , onder den naam van Monorchis en Triorchis, hier uit de Kruidkundige Autheuren aangehaald. Thans verdwynt die Kruisvormigheid der twee zydblaadjes, by hem, byna ge* heel en het Lipje alleen behoudt die figuur zeer aanmeikelyk (t> Derhalve kan ook dat Plantje , 't welk G m e l i n door geheel Siberië, op alle zo drooge als vogtige Velden , aantrof, hier billyk t'huis gebragt worden. Hyfchryft daar van: „ in't Voorjaar,wanneer het bloeit, „ is (*) Orchis Radice fubrotunda , Labello & duobus Peialis Cucuili Crucifoi-fiiibus, Calcare nullo. Enum. Stirp. Helv. p. 2«s>. N. 20. (f) lnteriora duo Petala ad ortum ex Bafi incifione aliqua notata; Labellum ad angulos rettos trifidum Sec. Helv. inchoat. II. p. 132. .. Kk 4 U, deel. XII, Stuk. v; Afdeel. IV. hoofb. STUK»  V. Afeek IV. Hoofd XII. Opiry f/t.pma. Aipifct Op (U) Ophrys Bulbis ovatis, Scapa nudo &c. Fl Svc Ir N. .17. lu^rtni. *95.T.9, OSO Dan. 45a. Cham*! Otchis Alpma Fol. Gramineo. C. B. Pin. 81. Prodr 2» Qr chis Rad. fubrotundis, Labella ovato, Wxim% Deat'kall> nOtatO. HALL. N. I26J. x, .Si f. i, c 5 5ao Manwyvige Lelie- • „ is maar één enkel BladaaD den Wortel,doch, „ als de Bloemen verflenzen , dat in 't laatst ■ „ van July gebeurt, groeit ook een tweede en „ derde Blad, zelfs aan de Steng, die dan hoo„ ger opfchiet. Ik heb ook in fommigc Plant„ jes , behalve den gewoonen Bol , aan 't end „ van een dikken Vezel, die boven aan den „ Bol^ was uitgegroeid, een anderen Bol vinden „ hangen: d-s het byna geloofbaar is, dat aan „ alle Eenbollige Standelkruiden twee Bollen „ gegeven zyn, maar van welken de één eerst „ in de Herfst aangroeije , daar dezelve in de ., echte Standelkruiden reeds in 't Voorjaar „ waargenomen wordt." Volgens anderen geeft dikwils het Wortelbolletje van dit Plantje één of meer Draaden uit, waar aan een ander Bol worteltje op eeni. gen afftand is gehecht; 't welk dan het Plantje twee- of drie-Ballig maakt , gelyk men 't in de aangehaalde van Lob el afgebeeld vindt. t (12) Tweeblad met Eyronde Bolwortels, een naakte Stengel, Elsvormige Bladen ; de Lip van 't Honigbakje onverdeeld Jtomp wederzyds eentandig. '  of BoLPLANTEN. Op de Alpen van Switzerland en van Lap-^ land is deeze waargenomen, zynde eender allerkleinften onder de Standelkruidacbtigen volgens e LiKftius. De Elsvormige Blaadjes, ech-sl ter, welken zyn Ed., zo wel als het Stengetje, maar een Duim lang opgeeft, kwamen inSwitland den Heer H aller weinig korter dan de Stengel, die van vier tot zes Duimen lang was, voor. Het getal derzelven was ook grooter : hy fpreekt van veele en onze Ridder van vier Blaadjes. Op de toppen van den Schneeberg, die met Kruiden begroeid zyn, by Weenen in Ooftecryk , vondt de Heer Jucqüih dit Plantje met van vier toi agt dun?e,groene, gekielde Blaadjes dikwilé van twee Duimen , en het regtopitaaode Stengetje , hoekig naakt, van de zelfde langte. Alen begrypc ligt, dat de Grond en Groeiplaats dit onderfcheid maakt, 't Getal der Bloemen of Bloempjes verfchilt niet minder. In Lapland h'dt de Aair 'er flegts vier of vyf; in Ooftenryk van drie tot twaalf; in Switzerland van twaalf tot twintig Bloemen : 't welk eenigszins met het verfchil van grootte evenredig is. Vyf Blaadjes maaken het Helmpje of Kapje als gewoonJyk en 't zesde het Lipje, dat weinig langer is; het Vrugtbeginzel omgedraaid ais in de vporige. De Kleur der Bloemen is ook uit den groenen geel. Kk 5 II< XII. STUK, (13) .FDEEL» IV. [OOFD'UK,  V. Afdeel. IV. HOOFDSTUK. XIII, Ophrys Camtfcbai ta. Siberilcb, XIV. '*4nthrop0m phora. MenlcliT draagend. Ia (li) Ophrys Balbis Scapo Filiformi vaginato Neftani Labio lineari bifido. Neottia Necï. Labio bificïo Lineari. Am. Acad. II, p. 35 j. y, 4 f. 2+> (14) Ophrys Bulbis fubrotundis , Scapo Foliofo; Ne&arii Labio &c. gouan Monsp. 473 ger. Prov 131. Neottis Bulb.s fubrotundis, Neót. Labio qusdrifido. Dalib. Par. 277. Orchis Fiore nudi Hominis effigrem reprsfentans, foemina C. B. Pin. Sa. Vaill. Par. i+7. T. 3I. f.j,>10. Orchis antropophora Oreades. Col. Ecphr. I. p. }i0. Orchis Rad. (ub.ot. spie* longa , Fl. inermi , Labello perangufta quadrifido. Hall. N. 1254. T. 23. 512 Mahwivige Lelie- C13) Tweeblad met een Draadachtige Scheedige Stengel, een yle Bloemtros, de Lip van 't Honigbakje Liniaal tweedeelig. Een byzonder aartig Bloempje heefc deeze •Siberifche, m Kamdchatka groei jende; waar van de Wortel nog onbekend is. Zy heeft een Draadachtig Stengetje van een Handbreed hoog, gevat in Pypachtige Blaadjes. De Bloempjes bettaan uit vyf uitgefpreide Blaadjes en een Lipje dat veel langer is, aan 't end in twee Slippen gedeeld. Zy zyn zeer lang gefteeld en het Zaadbuisje is langwerpig , met veele Kaffige Zaadjes. (14) Tweeblad met rondachtige Bolwortels; een gebladerde Stengel ; de Lip van 't Honigbakje Liniaal driedeelig; met de middeljie Slip langer en gevorkt.  oïï BoLPLAN-ïEif. js.3 In de Zuidelyke deelen van Europa, als ook in Vrankryk en Switzerland,komt deeze voor, die door den Heer Haller zeer duidelyk in Plaat gebragt is. Zy wordt Menfchdraagende' bygenaamd , om dat de Bloemen, wegens haare vier Slippen van de Onderlip, iets hebben , dat naar de geftalte van een naakt Menfch gelykt. Het Kapje , naamelyk, kan voor het Hoofd worden genomen; doch de gelykenis blyft niettemin zeer onvolmaakt. De Plant heeft twee Ballen, en komt daar in met alle de Teftikeldraagende Orchisfen overeen, dat de ééne Bolwortel grooter cn kragtiger dan dc andere is , welke in 't volgende Jaar een Steng zal fchieten (*). De Plant heeft aan den Wortel eenige Bladen , die taamelyk breed zyn, en andere kortere aan de Steng, welke één of anderhalf Voet lang , en grootendeels bezet is met een yle Aair van menigvuldige Bloemen , die regt op ftaan. Het Kapje is groenachtig, met een paarfch randje : het Lipje bleek met twee Gouden flipjes en de Armpjes zyn hoogrood. De Reuk is fterk als die der Standelkruiden (f)- (15) Twee- (*) Omnibus Bulbofis Orchidibus el eiï natura, ut alra Bulbus hoe Anno vigeat, inde periturus ; alter , nunc mi' jior, alterius Anni Scapum fit ed'turus. HALL. p. ijj. ( ƒ) Odor vehemens, Otchideus. Hall. II. DZEViXII. STUK* V. Afdeel IV. HOOFD- ;tuk.  524 Manwyvige Lelii- V. AfOPEL IV. HOUFDSTUK. xv. Orchis lnfetlifer* Inlekten draagend. ] 1 J 1 ] t 'I I c F O c f, c 8c (15} Tweeblad met rondachtige Bolwortels, ee» gebladerde Stengel, de Lip van 't Honigbakje byna vyf kwabbig. Onder deeze algemeene bepaaling heefc onze Ridder die Standelkruiden hegreepen, welken men Vlieg-, Wesp of Spinnekopbloemige genoemd hadt, volgens de byzondere gedaante der Bloe* men, naar deeze of genen, der gedagte Infekten, gelykende. 't Is zeker, dat zy aanmerkelyk van elkander verfchillen , en dat dit verfchil ftand houdc in veele der opgenoemde, Verfcheidenheden; doch men kan ze gevoeg- (Ij) Orchis Bulbis fubrotundis, Scapo Foliolb , Nectarii Labio fubquinqueïobo. GouAN Mcnsp. 473. Ger. Prcv.tsi. Cypripedium Bulbii fubrotundis, Foliis cblongis Caulinis. It, Oei, 44. p. UI, Fl, Suec. 737 m- Orchis Musea; Corpus elerens minor. C. B. Pm. sj. Vaïll. Paris. 147. T. 31, • 17, is. Orchis Myodes prima. Lob 1c. 181. j3. Orch. luscam refcrens major, V Lutea. C, B, Pin. 83. Orch. rtyndes lutea Narbonenfis. Lob. Ic. 181. Orch. Muscara otruleam majorem repiailèntans. BREYN Cent. joo, T. 44. roRls. Hift. lil. S. lx. T. 13. f. ir. ,t Orch. Myodes lu. sa Sc ^, fu korte Elsvormige Armpjes* t Deeze komt, zo wel als de volgende, in verfcheide deelen van Europa, buiten ons Nederland , voor; hoewel menze veelal, zelfs in Engeland, in laage Grazige Velden vindt. Dikwils vertoont zy zig zodanig , dat het fchynt of 'er Vliegen hingen aan de Stengel, die een Voet of anderhalf hoog en ftevig is, om laag bezet met Grasachtige Bladen. DeBloem-Aair is ongemeen yl (*), uit naauwlyks meer dan agt Bloemen beftaande, welke ieder een Blikje hebben , langer dan het Vrugtbeginzel of Steelt, je. Zy ftaan overend, en hebben eeo open Helmpje, met de drie buitenblaadjes groen, de binnenfte twee donkerpaarfch of byna zwart, gelyk de Lip, die als het Lighaam van een Vleefch vlieg vertoont , te meer, om dat zy Pluizig is als Fluweel: maar de Bloem verwelkende wordt zy bruin met een witte Vlak. Ook zyn 'er niet geele Bloemen, en dus kunnen hier de zes eerfte (A) Orchis Rad. fubrotundis, Labello Sericeo , bifulco , Erachiolis bjevibus Subulatis. Helv. inchoat, II. 13$. (f) Spica Floraüs omnium Orchiduin raiisfima, HALL. iiid. II. DSSL. XÏI. STUK, V. LroEELi IV. loOFDTUK. Ai Orchis lyoiJes. Vlieg, loemig.  V. Afdeel UV. Hoofd» STUK. B. Orchis Airachnh 'es, Spinnc bloemig. $16 Manwyvige Lelie- eerfte Verfcheidenheden van Li nnaus wor' den t'huis gebragt. (B) Standelkruid met rondachtige Wortels, het Lipje als Fluweel, uitgerand, met ee» byhangzel. Veel overeenkomst heeft deeze in geftalte met het Vliegbloemige, maar de Steng is meer gebladerd en de Aair minder yl, Zegt Haller. De Blaadjes, van het opene"Helmpje der Bloemen , zyn hier wit of witachtig, en de twee binnenften , in het voorige Fmal en dun, in dit dik en breed. Het Lipje is rosachtig of donker bruin van Kleur, hebb-nde een rondachtige figuur , met twee knobbeltjes m plaats van Armpjes en verfcheide Vlakjes zynde van onderen met een byhangzeltje in de uitranding voorzien, en zo wel Pluizig als Fluweel, met eenen glans, als in het voorige. Door den ouderdom ondergaan de Bloemen van dit Standelkruid, zo ons de Heer Hal. Ler leert, een aanmerkelyke verandering. Het Witte , niet alleen , wordt paarfch, gelyk in andere Planten , maar het middelfte tipje van de Lip flaat om, zo dat het fchynt weg te zyn, en de Knobbeltjes worden, door omkeering, een foort van Armpjes of Pooten. Dit maakt, (B) Orchis Rad. fubromadis , Labello holofericco ematfinato, appendiculato. Helv. inchoat. I. p. ï3t.  «F BoLPLANTÈN. maakt, dat de Bloem (hoe tegenftrydig zulks ook fehyne) als van eenSpinnekop ineen Wesp verandere. Dus kunnen hier de genen die I naar een Wesp gelyken, zo wel als die men5 Spinnekopbloemig genoemd heeft , worden t'huis gebragt. Gemakkelyk heeft men 'er ook de figuur van een Torretje in kunnen vinden. Maar de gedaante der Bloemen, die naar een Aapje of Meerkatje zweemen, in het Portugeelche Standelkruid door Breyn afgebeeld en befchréeven , fchynt meer overeenkomst te hebben met de voorgaande Soort: ten ware het enkele Staartje of byhangzeltje genoegzaam mogt zyn, om hetzelve, wegens de vyfdeelige Lip, hier te betrekken. (16) Tweeblad met Vezelige Bolwortels , en driebladige Bloemen , die een groot uitne- , /pannen Helmpje hébben en een gekruiste' Lip; de Stengel gebladerd. (17) Tweebbd met onverdeelde Bolwortels, en driebladige Bloemen ; de Vleugels uitge- \ rand; £ (16) Ophrys Bulbis fibrefe, Flor. tripetalis; GaleS Ventticola magna, Labio Cruciato, Scapo foliolb. Am, Acad. VI. Air, 94. Orchidi affinis Flore luteo. Buxb. Cent. M. p, 12. T. 21. BURM. Fl. Ir.i p. 30. (17) Ophrys Buibis indivifis, Flor. tripetalls; A'is cmarginatis; Labio trifido lateralibns circutnflexis. Am. A-.ad. VU Aft. 9S. Orchis baroa carens Flore luteo . Wridi. BüXB. Cent, III. p. i. T. 13. n. Deel. XII. stus. V. Ifdeel. IV. lOOFD* rus, XVI. Ophrys Ir.thiiica. ïekaperd. xvir. ïrcttmfie* •et. Dmgeboo» en.  S*s Manwyvige Lelie. v. Afdeel. •v. HOOFDSTUK. xviii. Ophrys Ca/Tra. Kaffers. xix. Atnte. Zwart wordend. I ti bi rand; de Lip driedeelig met de zydjlippen omgéboogen. (18) Tweeblad met de Lip van t Honigbakje Niervormig, zeer breed en uitgerand. (19) Tweeblad met het Kapje der Bloemen, waar in de Meeldraadjes vervat zyn , tweehoornig. Van deeze vier Kaapfe zyn de byzonderheden uit de bepaalingeo genoegzaam blykbaar. De Wortels van de twee Iaatften waren Liknjeus onbekend. De eerde en derde hadden de Stengel orgevaar een Voet, de allerlage maar een Handbreed hoog, en daar die wetni;e Lancetvormige Bladen hadden, was dee-e* net menigvuldige , visvormige , byna Liniaale blaadjes, aan ce Stengel voorzien. Zy had- de 31oempjes v\fbladig en het Helmpje gehoondvorderde door het droogen geheel zwart, vaar' '-an de bynaam. Serap ias. Niesblad. Een Eyrond, bultig Honigbakje, meteen ■yronde Lip , onderfcheidt dit Geflagt, waar de Of) Ophrys Bulbis N-darii Labio Reuiformi h- ;fimo enarginato. *4m. Acad, VI. Afr sf (19) Ophrys Bulbis Hoium Cucuilo Stajninifero :o;ni, Hcnt, ut,  OF BOLPtANTEH.1 52? de Ridder den naam, die door D: os co ritjes aan een Soort van Standelkruid gegeven was, aan toeeigent. Om dat de Helkborines meest daar in begreepen zyn, die van de gedaante der Bladen haaren naam hebben, geef ik 'er den van Niesblad aan. Het bevat thans de zeven volgende Soorten , waar van de vier eerften door den Heer H aller betrokken ayn tot zyn Geflagt van EpipaEtis , dat hy door de plaatzing en figuur der Teeldeelen , zeer fyn , van dat van Orchis, waar toe de vyfde bebooren zou, afzondert. (IJ Niesblad met Vezelige Bolwortels, Ey ronde de Steng omvattende Bladen en hangende Bloemen. Tot veel verwarring heefc dit Krnd ,dit men gemeenlyk Helleborine , of basterd-Nieskruid, in (1) Strapias Bu!!>i« fibrofis, Fol. o?ati* amplexicaulibus, Flor. pendulis. Syft, Nat, XU. Gen t^eg. X U. p. 678. Ser, Bulb. fibr Nectarii Labio obtulo crenato, Petalis xquali, Frudibus pendulis Hcds. An.l j+i„ sersp, Bulb, fibrofis, Flor. lecundis, Labello planiusculo , Petalis ovatis, Scop. Car 25j. Ser. Bulb. Fibr. Caule mmtifioro, Flot, fpii.atis, Ne& Labio Petalis breviore Gf.k. Prov. 132. Epipa&is Fol. amplexicaulibus L»nceobto-Ovatis , Labello Lanceolato. HALL. üüv, inchoat, li. N. 1297. p- 154. T, 40. Helleborine latifolia montana. C. B. Pin. 18g, Toubni. Infi. 436. T. 249. Helleborine. Dod. Pempt. 384. Heil. r. Epipa&is lecentiorum. lob. Ic. 312. Cam. Bpit. 187, Ri^. Hexazir. T. 6. gort. Btlz. 259. GOUAN Mmtp, 474, LI II, deel, xii. stuk, V. IV. ' JOOFDq >TUE, i. Strapias latifotia. Breedbla. dig.  5;o Manwyvige Lelie. V. Afdeel. IV. Hoofd- 5v3s. in 't Griekfch EpipaEtis roemt, aanleiding gegeven. De verfchillende kleur der Bloemen nam men BK Kenmerken van byzondere Soorten, zo wel als derzelver hangende of opftaarde geftalte, benevens de langte of konheid van de Lip. Liks&us heeft eio:e'.\k goedgevonden, de onderfchsid'ng dus re nvaken naar zeer b'jknaare Ke> teken n , (laar toe ook inzonderheid de befdaüogen vun den grooten Hall er , die de S.ance kruidachtige Planten , op de Groeiplaats ?e've , weergaloos naauwkeurig onderzont en in Afbeelding gebragt heeft , gebruikende. Aan deeze, die z'g djor de breedte haarer Bladen, welke Larcetvormig Eyrond zyn, en in 't kkin zeer veel raar die van 't Witte .Nieskruid gelsken, kJj en fomtyds ook wel roodachtig of Violet , v-orkomen ; want derzelver Kleur is veele veraneerrgen orde-hevig. De Sten.cl valt wei .een half EUè hoog, met eene Aair vea: een half Voet, fameogefteld uit een groor getal, tot dertig, meest hangende Bloemen; waar op Zaadhuisjes volgen , die ook Ecderwaards gekromd ayn. (2) Niesblad met Vezelige Bohvorth, Zwaar-dachtige ongejie-Ade Bladen en hangende Bloemen. ■ ■ c Door geheel Europa komt deeze Smalbladige zo wel voor als de Breedbladige Helleborine, en wordt ook in onze Cuin - Valeijen, hier en daar, gevonden. De Bloemen ban' gen zo wel nederwaards , als in de voorgaande, doch in deeze zyn zy eens zo groot, met breeder Blaadjes , en het Honigbakje, met de overige Blaadjes famengegroeid, hee't het Schuitje paarfch geftreept, met geele Vlakjes en (2) Strapias Bulb. Fi^tofis , Fol. Enfiformibus fesfilibus, Flor. pendulis. Ser. Bulb. Fibr. Neft. La' io nhmfo ,on,:,tu. dine Peralorum. G£a Prov. 13:. Ser Rulb Fi'-r. f! fparfis paralis, labello concu-o, Peralis iongiore. scop Cam. 2SS. Ep.paöis Fol. Eflfifönnibiu , Flor pend Laue lo obtiifo, Otis plicaris. Hall. Helv. tnthtat. II. '% 1295. p. ij4. t. 39. He'leborine an^ultifolia Paluftiis f. Pratenüs, c. B, Pin. 1s7. G0U4N Memp. Var. yt LI 2 n. deel, xii. sïljs, I 1 v. IV. ioOFD" tuk. ri. Seratiès ■r.n'oti*. Langbla-  5$2 Manwyvige L e i i é. V. Afdeel. IV. Hoofdstuk. lil. Strapias grandiflo*a. Grootbloemig, en een veel kenbaarer Lipje, dat ftomp Hartvormig is. Zy vak omtrent van gelyke hoogte en is meest in 't Loof verfchillende, hebbende de Aair ook yler, met minder Bloemen, doch grooter, als gezegd is. (3 ) Niesblad met Vezelige Bolwortels „ Zwaardachtige Bladen en opgeregte Bloemen ; de Lip van 't Honigbakje Jtomp en korter dan de Bloemblaadjes. Deeze heeft de Bloemen nóg grooter en zeef weinig aan de Stengel, vertoonende zig byna geflooten, en, doordien zy regtop ftaan, veel van de anderen verfchillende. Zy zyn niet ia Stoppeltjes gevat, maar in kleine Bladen, die langer zyn dan de Bloemen. Men vindt van deeze Soort eene Verfcheidenheid , welke de Bladen breeder, Eyrond - Lancetvormig, heeft* Het geftreepte Lipje van de Bloem heeft drie geele Ribbetjes, welke Haairig zyn, doch is voor 't overige, gelyk de Bloemen, wit. (O Nïes- (5) Strapias Bulb. Fibrofis, Fol. Enfifotmibus, Flor. erectis, Neft. labio obtufo Petalisbreviore. It. Oei. 144. Huds. Angl. 3*1, Ser. Bulb. Fibr. Caule paucifloro, Flor. diftant. 6cc. GER. Frov. 13». EpipaAis Caule Foliolb paucifloro , Lineis lxyibus Labelli obtufi. HALL. Helv. inchoat. ii. N. 1298. p. 155. T. 41. Helleborine Flore albo, f. Damalbniuna montanum latiFolium. C. B. Fin. 187. Heileb. alba. Rn», Jiex.T. 4, j, Oed. Dan. t. sos, Gouan Mmsp, 4.74 Vm. 9.  of BoLPLANTKN, 533 (4) N iesblad met Vezelige Bolwortels en Zwaard' achtige Bladen; de Blcemen opgeregt en dt Lip van 'ï Honigbakje fpits. ' Deeze, die meest kenbaar is aan haare roodof paarfchachtige Bloemen, heeft dezelven ook njet klein , maar met Stoppeltjes gefchoord. Het Loof komt veel met dat der voorgaande overeen en de geftalte verfchilt weinig, uitgenomen die der Bloem , gelyk uit de bepaaling blykt» Dus ziet men dat alle deeze vier Soorten van Niesblad , die zo wel in onze Provinciën ah elders in Europa voorkomen, gemakkelyk t< onderfcheiden zyn. Of evenwel die Kenmei ken zo beftendig plaats hebben, dat zy op alli Gewesten toepasfelyk zyn, is twyfelachtigdoo de Waarneemingen van den Heer Gmelin die in Siberië de zelfde Soort fomtyds met wei nige , fomtyds met veele Bloemen ; fomtyd ho'oger , fomtyds laager; met fmaller o: breeder Bladen, aantrof en de Kleur der Bloe men fomtyds groen en rood bont , fomtyd paarfeh vóndt , fomtyds uit den groenei wit (4) Serapias Bulb. Fibrofis, Fol. Enfiformibus, Flor. ere; tis, Necïarii Labio acuto. Oed. Dan. 34S. Riv. Hex. T. fi Epiiadtis Caule Foliofo paucifloro, Lineis undulatis Labell acutislimi. Hall. Helv. inchoat. II. N. 1299. p. ij5. T. 4: Elleborine quinta. CLUS. Pann, p. 27S. T. 27S. Helleborin montana anguftifolia purpurascens. C. B. Pin. 187. GoRl Mttg, 1S0. GOUAN Mentp. 474- V Var. £(Gmhl. StM.p. 8 LI 3 tl. DEEL. XIL STUK, , V. Afdeel? IV. Hoofdstuk. IV. Serapias ruira. Roodbloemig. > 9 f i  534 Manwyvige Lelie- V. ArrEEL. W. Hoofo ITüK. ' v. Serspi*. Lir.gaa. Gerongd wtachtig. Evenwel fchynt de Heer Haller, en Linnjeus , op zyn voetfpoor, dit ftuk thans, zo 't mooglyk is, op een casten voet gcbr. gt te hebben. (5) Nif-sb'ad met rondachtige Bolwortels. de Lip van 't Honigbakje driedeelig ge/pitst, glad. langer dan de Bloemblaadjes. Gezegde Hai ler brengt deeze, die wegens de lange Tongachtige Lip van 't Honigbakje den bynaam beeft, tot het Gellagt van Orchis t'huis. Ky noemtze Standelkruid met nnJachtige Wortels, een famengelymdHelmpje met een zeer lange Snuit en een driekwabbige Lip , die Eyrond Lancetvormig is. Dus befchryft hy dezelve. „ De geftalte is als die der anderen, met „ twee Wortelbollen, en een gebladerde Steng, van een Voet langte, met zeer grrote,paarfch„ achtige , peftrcepte Stoppeltjes. De Aair „ heeft weinig 31oemen , geheel van die der „ Standelkruiden verfchillende. De Helm,van ,, vooren lang gefnuit, beftaat uit driegeftreep- » te (O Strapiat Bulb. fubtomndis , NeSarii Labio trifido , acuminato, glabro, Peralis longiore. Gouan Mok*. 474! Orchis Montana Ital. Flore fenugineo, Lingua obionga C b. Pin. 8*. Proir. z9. fa Orch. Mont. Ital. Ungai oblongi a:.era. C. B. Pin. 84. Orchis macrophylia. Coi. Eohr. 11. p. j». T zn. Orchis Rad. fabrot. Galei corglutinata , longisfime Roftr.ti , LabeJlo trilobato , One Lanceolato. Hall. Afc.v. inckttt, u. n, 1267. p. u,.  of BoL PLANTEN. §35" 3, te buiten - Blaadjes , welke uit den Eyron„ den lang Lancetvormig zyn, hebbende, aan „ de binne-zyde , de twee binnen-Blaadjes; s, aange]ymd , die van de zelfde figuur zyn , „ gebaard , geftreept. Het zesde daalt ver „ neder, als een Ploegyzer ■ Lancetvormig , „ met twee Eyronde ftompe Uitfteekzels aan „ 't begin, tot dus vei re meer naar die der E« „ pipactes gelykende. Tusfchen die byna reg„ te Uitfteekzels is een Valcitje (*) en zy „ fchraagen wederzyds het pylaartje derMeel- draadjes. Door het Blaadje zelf loopen om „ laag Slangswyze verhevene Streepen, maai „ aan 't begin is het ruigachtig. Het Pylaar„ tje der Meeldraadjes geeft voorwaaris een „ zeer lange punt uit, gelyk in het Wespbloe„ raige Standelkruid; voor 't overige heeft het „ twee Kapjes en gejieekle Meelknopjes. Des h „ het een waare Orchis. Midden onder dc „ Meelknopjes puilt een Bolletje uit. Onde; ',' het Pylaartje der Meeldraadjes is het laagf s, holle gedeelte met Smeer gevuld." Dit laatfte Kuiltje is aan alle de Kruiden var deezen aart , die ook veel Horig uitleveren gemeen. Van het andere heeft gedagte Kruid kenner het onderfcheid der Epipaéles van d< Orchisfen ontleend; als aan weiken de gezegd< Kapjes over de Meelknopjes ontbreeken en d, r Mee! (*) Qax fubiofta Vaüeculam inteicipwnt. LI 4 IL Deel. Xl\. stuk. V.' Afdeel» IV. tuk.  v; IV. Hooit STUK* VI. Seraoia Co<Ü.-ra Hem- ; 53* Manwyvige Lelie- Meelknopjes ongefteeld zyn. Zy zitten, zonder eemg bïyfc van Meeldraad jes, in twee holletjes van een Spongieus Lighaampje, dat op eeD der^elyk Pylaartje rust, voortkomende uit het Vrugtbeginzel. Iets fraays, waarlyk, om van de Liefheobers de Kruidkunde nagegaan te worden (*). s (6) Niesblad met rondachtige Bolwortels, de Lip van 't t. enighakje driedeelig gefpitst, Zeer groot en aan den Voet gebaard. De Groeiplaats der voorgaande is in Italië, Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , als ook in Switzerland ; van deeze in Spanje, Italië en de Levant, volgens den Ridder. Hall er zegt , dat zy niet van de voorgaande verfchille: Lsnn^us, dat zy 'er veel naar gelykt, maar grooter is, hebbende de Lip van 't honigbakje byna Hartvormig, in (*) !k heb dit te meet hier mede gedeeld, om dat het als een Toegift kan dienen op de Inftorie der Standelkruiden , welken de kundige Heer Haixeb uit de enkele geda=nte der v.uatmaakende deelen, in de twee Geflagten van Orchis, dat ook de SatyrU van onzen Kidder bevat en van EBmcTis, waar in de meeften van 't Ophrys en Se. rapias nn LlNNasus .'>egreepen zyn, geplaatst heeft: terwyl onze Ridder de onderfcheiding van veel blykbaarer Kenmerken , mt de gedaante der Bloemen , in navolging van looBREïOBT, afleidt. (6) Serapias Bulb fubrot. Neft. labio trifido acuminato, u^V^ bi'hat0- °[chisM™lta!ica tingitf trift». VÜDJ». Jilys, 11. p, 204, ^ i9<  of bolplanten» 537 ia 't midden van den Voet gebaard, wederzyds met een opgeregt ftomp Oortje. (7) Niesblad met verdubbeld ■ Zwaardachtigel Bladen : de Steng om hoog byna naakt ; met Bladerige Scheedjes, Een geheel enkelde opgeregte Steng van een Voet langte heeft deeze Kaapfe Soort, met Zwaardachtige Wortelbladen , glad en fpits, van een Vinger, de Stengbladen een Duim lang, Scheedig, ver van elkander. Aan 't end komt een eenzydige Aair , met elf of twaalf Bloemen , die gefteeld zyn, en Lancetvormige Vliezige Blikjes hebben. De Bloem beftaat uit vyf Lancetvormige opgeregte Blaadjes en heeft de Lip van 't Honigbakje tweedeelig. Het Langbladiae is door den He^r N. L. Bukman lus onder de Kaapfe Planten geteld: of deeze Soort daar mede bedoeld worde kan ik niet bepaalen. Limodorum. Hongergift. Een Honigbakje dat eenbladig , holrond i; en gefteeld, binnen het onderfte Bloemblaadjf vervat, onderfcheidt dit Geflagt, welks be naaming ik dus vertaald heb. O (7) Serapias Fol. conduplicaio ■ Enfiformibus; Caule fupsr ne nudtusculo: Vaginis Folia<-eis. Mant, 293, LIS tl. Deel. xii, Stuk. V. FOEELi IV. lOOFD. tok. vit. Serapias Capenfis, Ka-ps, )  V. Afdeel, IV. Hoofdstuk,i. J.imcderan Knobbelig 1 i l ] J ( 1 p h 53S M akwyvi ce LelieCo Höhgérgift met ongejteelde getroste Bloemen ovirhoeks, In Noord- Amerika is de Groeiplaats van dit Gewas , dat eèn Knobbelig n V\ orcel heeft, 'waar van de byraam. Het ko bt in Gc^aite met de Hellebonnes overeen, iieb'iende lange fmalle Bladen, uit den Wortel voortkomende; van groote Wortels gemeenlyk vier in getal, zegt Miller. Dezelven zyn negen of tien Duimen lang, in 't midden drie Kwartier Duims breed, aan 't end zeer fpits uitloopende, en sverlangs als gekreukt, met vyf Sleuven,- dus naar jonge Bladen van Dadelboomen wat gelytende. De Bloemfteng, aan ééne zyde uit den Wortel fchietende, is naakt, anderhalf Voet icog, van boven een lange yle Aair hebbende ?an Bloemen, die roodachtig paarfch zyn. Deese beftaan uit zes ongelyke Blaadjes, waar van ïyt in *t ronde geplaatst zyn, en één laager als :en Geutje uitgehold. Ket Voetfiuk worde :en Vrugt, die zig tweekleppig opent. De Wortels van deeze Plant hadt Miller an Penfylvanie , als ook van de Bahama-Eianeen en zelfs van Jamaika ontvangen, daar )edtor Hotjston dezelve overvloedig op de ïebergten vondt groeijen. Zy is in Engeland, als (i) Limcdnrum Flor. fesfilibus Racemofis alternis Syft. Ut. xii. Gen ioi3- Vtg X;i'. p. «go R. Lugdi. 16, GflOJ*J ~trt.llt.AB. Ups 17-fo. p. ai. HeleborineAmer Rad. tn:rofa &c. MAKT, Cent, jo, T. io, Mill. Diil. r. ias.  9 F BoiPLANTÏSi 539 als ook in de Leidfe Akademie - Tuin, alhier^ voorgeteeld. (2) Hongergift met gefteelde verfpreide Bloes men. De Amerikaanfche of Westindifche Plant» welke Pater Plomjer genoemd hadt Helleborine met eenen Rietachtigen Wortel en zeer groote Lierachtige Bladen, acht thans de Ridder een byzondere Soort te zyn. Hy onderfcheidt dezelve door den bynaam van Verheven^ alzo de Stengel geze;!,d wordt zeet hoog te zyn, en de Bladen,door hunneplonren eenigszins naar een Lier gelykende, ('twe'k echter LiNNffiüs niet Lieraclitig noemt,) waren in de Natuurlyke Groeiplaats zeer breed. De Bloemen worden van den Heer Burmannus gezegd in een Tros vergaard tezyn, en uit eigentlyke Blaadjes te beftaan, zynde ook niet meer rrefteeld dan in de voorgaande Soort. Maar het fchynt, dat omtrent deeze Gewasfen eqj> veel duisterheid plaats hebbe. A R e T ïl u S A. 'Een Pypachtig Honigbakje binnen den bodem de (1) Limodorum Flor. pedunculacis fparfis. Syft. Kat. XII, Helleborine Radice Aiuniinacea. Fol. amplisfimis Ly. Htis. Pi-CM. Sp. 9. /«. HJ. ii, Deel. XII. Stuk. V. \fdeklJ IV. ÏOOFDTUK. II. Limodorum eltum Verheven. |  540 Manwyvige Lelie- V. Afdeel. IV. HoOfD" STUK. i. Arethufa Eulbofa. Eolwortelige. I ] \ i o l P' A j3 V. by der Bloem , wier Onderlip aan den Styl is aangegroeid, maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, welks benaaming van den Heer Clayton afkomftig fchynt te zyn. Het bevat de volgende Soorten. (O Arethufa met een Bolronden Wortel, een Scheedige Stengel en een tweebladige Bloem* fcheede. Dit Virginifch Plantje is Arethufa genoemd loor gezegden Heer, als zyndé een Water)Iantje (*), naar het Standelkruid gelykende, lat in 't Voorjaar zig met een eenige zeer 'raaije roode Bloem op zyn Stengetje vertoonle. Het hadt zeer fmalle groene Bladen, zeer reinige aan den Steel , en een ronden witten Heezigen Wortel. Volgens den Ridder komt et ook in Kanada voor. Het is door den leer Mitchell befchreeven als een byzoner Geflagt , onder den naam van Orchidi. n, die aanmerkt , dat hetzelve vyf byna gely:e Bloemblaadjes heeft, drie buiten twee binnen, O) Arethufa Radice globofa, Scapo Vaginato, Spatha dilylla. Syft. Nat. XII. Gen. 10H. Veg. XIII. p. 68.. Am =ad. III. p. ij. Arethufa Claytoni. Gbon. Virg. i?4. If* 8. Serapias Bulbis fubrotundis , Caule unifloro. AH. Ups', 40. p. 24. Helleborine Mariana monanthos. Plus. Mant. o. T. 34S. f. 7. Orchidion. Mitch. Tiev.Plant. Gen. i9. (*) Arethufa Was eén der Nymplien of Water-Godinnen de Ouden,  Ö F BOLPLANTÉ». «ftï tien, tot een Helm opwaards famenluikende en een éénbladig Honigbakje , dat TrechterachtigA is, met twee Lippen , de bovenfte breed eni hol , dc onderfte fmal en byna van langtes' als de Bloemblaadjes. Dit zal die eenbladige Bloem zyn, waar van de Heer Gronoviüs fpreekt en uit hoofde van welke zyn Ed. dit Plantje zo zonderling onder de Standelkruid» achtigen oordeelde. Het is door den vermaarden Plukenet eenbloemige Helleborine van Maryland, met een lange paarfche Lelieachtige Bloem, getyteld. (z) Arethufa, meteen Vezéligen Wortel, een ovaal Stengbladen een Lancetvormig Bloem' t fcheede-Blaadje. J Een niet minder zonderling Plantje maakt' deeze uit, op dergelyke plaatfen in Virginie en Kanada groeijende. 't Is een louter Stengetje of Steeltje, ongevaar een Voet lang en zeer dun, met één Tongachtig Blad in 't midden en boven een Scheedeblaadje, dat een Bloem bevat, die Vleefchkleurig is, met een paarfchen gehaairdenBaard, zoClayton aantekent. C3) f» Arethufa Rad, FibroH, Scapi Folio ovali, Foliolo Spa, thaceo lanceolato. Gron. Vlrg. \\, p. 139. Cypripedium Folio Caulino oyaro - oblongo , terminatrici Setaceo plano. H. Cliff. 430.Helleborine Virg. Ophioglosfi folio. Pluk. Alm. 181. T. 93- f.a.Heil. Virg.diphylla. MoMS.Hi/l. III. p.4SS. S. li. T. II. f. rf. II. DEEL. XII, STUS. V, FD EEL» IV. [OOFD-. tUK. ir. Arethufa ~)phiogles. niet. Slangcon-  Afdeel IV. Hoofd» ïtdk. vu divarui. la. Wvd ge mikte. lf. Capnfis. Kaaple. ( ] £ 542 Manwyvige Leuz. (3) Arethufa met een byna gevingerden Wortel, het Steng . Blad en Scheedeblaaaje Lancetvormig , de buitenjle Bloemblaadjes opfiygende. Dit, ineeze kaapfe Soort thans uitgemonfterd h-b)e, is my duifter. Ik vindze nogtlars by den ^oogleeraar N. L. Br«maftkos opgetekend n belchryfze derhalve hier. Een langwerpige Wortel fchiet een Stengel van Itess Cal s' f"'"0"6 MB F0L0 Caulea, aoniente. Clfn°U' ««.ton.  of bolplanten. 543 van een Voet langte , die om laag ruig is, en V; drie omvattende Bladen overhoeks heeft, wel-^F^2L' ke Lancetvormig zyn. De Bloem, op den top, Hoófdheeft drie Blaadjes met Staarten, het bovenfte STi,K:« der anderen ovaal, met twee Hartvormige ftompe zydelings. Het is een overblyvend Plantje, so wel als de voorigen. Cypripedium. Vrouwe-Schoen. Een Buikig opgeblazen hol Honigbakje onderfcheidr dit Geflagt, 't welk van dat gedeelte der Bloemen den naam heeft, bevattende de twee volgep.de Soorten. (i_) Vrouwe - Schoen met Vezelige Wortels en 1. Eyrond • Lancetvormige Stengbladen. di^J^cIi- eetlus, ïn de Noordelyke deelen van Europa, Afia Vez£''B' en fi) Cypüpeiinm Rad. Fibrofis , Fol ovaro-Lanceolatis. Syft. Nst. XII. Gen. 1015 Veg. XIII. p. 6go. GoUAN Mnnsp. Wi. kram. Auftr. 166. Ft Suec. sao. Fl. Lapp 318. Gmfl. Sib. I. p. 2. T. 1. Calceo'us. hall. Helv. inchoat. N. 1200. p. 157. T. 45. Mill. le. T. 24.2. Calceolus Malianus. Dod. Pempt. 1S0. Calceolus Miris et Sacerdctis Cte. pida LoB,./c. S12. Heilehorine 5!ore rotundo 1. Calceo'.Ks. C- B. Pin li?. tournf Inft 436. T. 249, GMKL. Sib. I. Tab. 1. fa Helleborine Virginiana &c. Plu*. Mant. 101. T. 418, f. 2. Calceolus Matianus Canadentis. CoRN. Canad. 204. 3. Cslce.ilus minor FL vario. Amm. ê&utb.i}} T, 22 Caic. Fol, ovatis binis Caulinis. Gmel. Sib, I.p, 5. si. Desl. xii. Stuk.  544 Manwyvige Lelie- V. Afdeei IV. Hoofdstuk. en Amerika, zegt LinnjElts, groeit deeze, • doch zy valt ook vry Zuide'yk . gelyk in Languedok, diar menze Sabit de notre Dame, dat is Lieve Vrouwe-Schoen noemt, en in Virgi. nie. In Switzerland is zv niet zeldzaam , zegt de Heer Heller, die het Gewas zeer<"raay afbeeldt. Hy noemt het een fchonne Plant, gelyk inzonderheid uit de gekleurde fïguuren van 't zelve, by M i ller en by VVeinm an, blykt. De Wortel beftaat uit Vleezige zwarte Vezelen , die zig d:gt aan de Oppervlakte des Gronds uitfpreiden. D: Stergel is een Voet of anderhalf hoog , met Blaadjes bezet byna gelyk het Biesblad, welke drie of vier Duimen lang en aan den Voet by de twee Duimen breed zyn, loopende zeer fpits uit. Op 't end van de Stengel kamt een enkele ri'oem, die vier paarfche Blaaajes heeft, twee breeder, twee zeer fmal; van elkander uitgefpreid , en in 't midden een dergelyk Honigbakje, als boven is gemeld , geel van Kleur , met een Lipje of Dekzeitje aan 't beain , waar onder de Vrugtmaakende deelen geplaatst zyn Zodanig komt het Vrouwefchoen in Europa voor; doch men heeft 'er Verfcheidenheden van, 't zy met kleiner of g-ooter groea (*) Labellura amplisfimum, Cake! lignei firaile, ovatuna , ld Cymbe mcdum cavum. Haller , ibidem.  of Bolplanten» 54? sï groen afgeplukt, tusfchen Papieren droogt. Dit Kruid is, by de Ingezetenen des Lands „ afgekookt zynde , tegen de Vallende Ziekte s, in gebruik. f2) Vrouwefchoen met eenen rondachtigen Bolwortel en één rondachtig Wortelblad. Te verwonderen is 't, dat de Ridder, naar zyne gewoonte , niet een duidelyker onderfcheiding in dit Geflagt gemaakt hebbe : alzo hy het eerfte en gemeene Europifche Vrouwefchoen , zeer gevoeglyk , veelbladig ; het Siberifche kleinere , zo even befchreeven, dat *er zekerlyk van verfchilt, tweebladig, en dit laatfte eenbladig hadt kunnen noemen. Hy gebruikt de Wortels, die aanmerkelyk in dit laatfte vtrfchillen , 't welk ook zyne Groeiplaats in Lapland en Siberië heeft. Het was door de groote Kruidkenners Rüdbeck gevonden,uit welker Aftekening de Ridder het, onder den naam van Vrouwefchoen met één rondachtig Blad, in Plaat gebragt heeft en befchreeven. Zelf hadt hy 't in Lapland niet aangetroffen. Het Siberifche heeft Gmelin, wegens het getal der (2) Cypripedium Bulbo fubrotundo , Folio fubrotundo Radi. cali. Att Ups. 1740, p. 2j. Fl. Suec. 736, 821. Cypripedium Folio fubrotundo. FL Lapp. 319. T. 12. f. J. Serapias Scapo unifloro. Gmel. Sih. i. p. 7. T. 2. f. 1. Orchis laponenfis monofolia, Ri'DB. Elys. 11. p, 20?, f. 1°. Mm a IX. Deel. XII, Stuk. v; Afdeel*; IV. hoofd-} stuk. II. Cypripe*. lium Bulhofum. Bolwot. telig.  j4* Manwyvige Lelie- V. Afdeel IV. Hoofdstuk» der Bloemblaadjes en het maakzel der Teeldeelen , liever tot de Serapias dan tot het Cypripedium willen betrekken. De Afbeelding van Stellerüs, door hem gebruikt, is, zo hy oordeelt, ook veel naauwkeuriger. Zie hier zyne befchryving van dit Plantje, dat in 't midden van Mey zig , op opene Velden tusfchen de Bosfchen , aan de Rivier Lena, tot vyfenvyftig Graaden breedte toe, bloeijende vertoont. ,, Het heeft voor Wortel een byna rond , „ wit Bolletje , op een trop dikke Vezelen x> rustende ; waar nevens een ander, voor ,'t „ volgende Jaar. Een Eyrond Wortelblad, op „ den Grond leggende, met Rai:jes geftreept, ,, dikwils van onderen paarfchachtig, van bo„ ven groen. Een zeer teder Stengetje, van „ een Handbreed of een half Voet hoog, „ witachtig, met fpitfe Schubben, en boven „ met een Scheede • Blaadje , dat paarfch is , „ voorzien. De Bloem beftaat uit vyf fmalle „ fpitfe Blaadjes, Waaijerswys'gefchikt, paarfch „ met eenig wit, van welker midden herHo„ nigbakje afhangt, dat famengedrukt Eyrond „ is, van binnen met geele en purpere Stree,, pen , die aan de buitenzyde doorblinken. „ De opening of Mond van 't zelve is zeer i, groot , en daar over hangt een paarfche „ rondachtige Lip, bedekkende den Stamper, n die de gedaante heeft van een Penis met een i, Glans voorzien, welke aan de binnenzyde „ twee  OF BoLPLANTEN. 549 „ twee Meelknopjes bevat, ieder met een kort „ Draadje gehecht aan den Stamper." De overigen van den Rang der Tweemannigen onder de Manwyvige Kruiden , gelyk het Epidendrum of Boomplaag , dat veel naar de Standelkruiden gelykt, en de Gunnera, zyn reeds befchreeven ; maar onder de Driemanni gen komen nog voor, de twee volgende Geflagten , ook tot de Manwyvigen (Gynandria] behoorende. SlSÏRINCHIUM. Dit is eenwyvig , als maar éénen Styl of Stempel hebbende,met eene tweebladige Bloemfcheedeen zes vlakke Bloemblaadjes en 't Vrugtbeginzel beneden de Bloem, wordende een drie» bokkig Zaadhuisje. Het bevat de twee volgende Soorten. (i) Sifyrinchium met Degenvormige Bladen, die ongeribd zyn. De (i) Si/yrir.ebium Fol. Enfiformibus en.erviis. Syft. Nat. XU. Gen. 1017. Veg. XIII, p. «82. Sis. Caule Foliisque ancipitibus. H. Cliff. 431. Ups. iyt. R. L*gdt>. 19 Gou*H Monsp. 47s. Gbon. Virg. ii. p. 140, Sifyr. ccerul. parvum gladiato Caule Virginianum. pluk. Alm. 348. TT. Sr. f, 1, Eermudiana Graminea Fl. minore cocruleo, DiLL. Elth. 49. T. 41. f- 49- fi. Sis. Eeimudienfe &c. Pluk. Uid. f. 2. Bermud. Iridis folio Radice fibrofa. Tournf, Dill. Elt.i. 4>, T. 41. f. 4*. Mra 3 ÜJ.DSSL, Xlt. STUS. V. Afdeel, IV. Hoofd, stuk. I. Sifyrhf ihium Ber. nudmum. Lifchbla-  V. Afdeel, IV. hoofdstüx. 5fo Manwyviue Lei, ig. De vermaarde Tournefort hadt dis Plantje, als van de Bermudes Eilanden aftorn" ftig, Eermudiana genoemd en wegens de Bloem onder de Lelieachtige Planten geplaatst. Pluken et hadt hetzelve Sifyrinchium geheten. Dat van die Eilanden afkomftig is, heeft Bladen ais van Lifch , doch kleiner , groeijende niet meer dan één of anderhalf Voet hoog met de Stengel, die, 't welk zonderling is, de gedaante byna heeft van een Blad, zynde plat en tweefnydig. Boven heeft de Stengel een Bloemfcheede, welke verfcheide Bloemen uitgeeft omtrent zeven in getal. Zy zyn wat grooter dan die der Violen en paarrcrblaauw van Kleur, maar aan de Nagels der Bloemblaadjes geel! In 't midden van de Bloem is een enkele Styl, met drie !\.elknopjes, die aan kleine Draadjes hangen, beladen. Dit is de gemeene Bermudiana, waar van de Virginifchc eene Verfcheidenheid uitmaakt, als veel kleiner zynde, met Grasachtige Bladen, welke op de Natuurlyke Groeiplaats byna Draadachtig dun voorkomen , zo wel als de Stengel. Voor't overige is dezelve aan de voorgaande gelyk , maar valt in alle opzigten kleiner en de Bloemen hebben dikwils niet dan een blaauwe Kleur, De Bladen zyn, zo wel als in 't voorige, overlangs geftreept en de Stengel, die zig ook boven verdeelt, heeft in 't midden als een uitpuilend Ribbetje, (O  OF BoLPLANTEN. 551 (2) Sifyrinchium met Degenvormige geribde Bladen. Deeze Amerikaanfche , Ixia met geribde i Bladen door den Heer Bormannus getyteld, beeft dezelven geplooid of gekreukt en witte. Bloemen. I Ferrari a. Een enkele Bloem uit eene Scheede, onderfcheidt dit Geflagt, dat ook eenwyvig is, of éénen Styl heeft , met gekapte Stempels: zes Bloemblaadjes, die Golfachtig gekruld zyn, en onder de Bloem het Vrugtbeginzel, dat eeo driehokkig Zaadhuisje wordt. De eenigfte Soort (i) , reeds lang bekend geweest, heeft van wylen den beroemden Hoog-, leeraar J. Bormannos, die 'er in de Ver.' handelingen der Keizerlyke Akademie een goede (i) Stfyrir.chium Fol. EnGfotmibui) Ncrvofis. Mazt. izz. Stfyt. Americanum Fol. plieatis et nervofis. MAGN. Hort. i8j. Bermudiana Palmz folio, Radice bulbofa. Plum. Ic. 3 5. t. 46. TOUBNï. InH 388. (i) Ferratia. Syft. Nat. XII. Gen. 1018. Veg. XIII. p. 68i. Mill. Ic. 280 JacQ; Hort. t. 63. Ferratia Fol. Nervofis Lanceolatis. BURM Eph. Nat. Cur. 1761. p. 199. t. 3. f. 1. 'ris ftellata Cyc!a ninis r'dice pullo flore. BARR. Ic. EilS. Narcislus Flore laturate purpureo. Rudu. Elys. II. p. 49. f. 9. Flos Ind. e violscej fuscus, Rad. tubetofa Ferr. Cult. 168. t. tffi Gladiolus Indicus &c, MORlS. Hifi. II, p. 344. s. 4 t. 4. f. 7. Mm 4 II. DEEL. XII, STUS. V. Afdees..' IV. eïoofdtuic.II. Sifyrinbium Pal. •sifoliüm. Kreuk>ladig. i. Ferraria mdulata. Gegolfde.  55» Manwyvige Leus- V. Afpeei IV. Hoofd- stuk. I 1 1 de Afbeelding en befchryving van uitgaf , de& • naam bekomen van den Kruidkundigen Italiaan Ferrarius: door wien zy was vQorgefteld onder den tytel van Indifche Bloem, uit den Via. letten bruin, met een knobbeligen Wortel. Zy is nogthans van de Kaap der Goede Hope en niet uit de Indien af kom [tig. Sommigen had- denze tot de Irisfen, fommigen tot de Narcisfen, anderen tot de Gladiolen t'huis gebragt. 't Gewas gaf zekerlyk daartoe aanleiding,doch de Bloem betrokze tot een ander Geflagt. Ook behoorde zy niet tot de Klasfe der Driemannigen, gelyk Miller dagt; maar, alzo de Meeldraadjes op den Styl gegroeid zyn , tot deeze Klasfe, die de Manwyvigen bevat. Hy hadt den Wortel, afkomftig van de*Kaap der Goede Hope, ontvangen van wylen den Heer Doktor B aster , van Zirikzee , zynde een plat Bolletje , veel naar. die der Ixiaas of Gladiolen gelykende, van buiten lichtbruin, van binnen wit. Uit een holletje, in deszelfs midden, kwam een Stengel voort van anderhalf Voet hoogte, engevaareen Pink dik,over 3e geheele langte met Piekvormige Bladen beset, de laagften van vier tot vyf Duimen lang licht groen van Kleur. Aan den top kwamen ut Scheedeblaadjes, de Bloemen voort, die uit :es Blaadjes beftonden, drie kleiner, driegrooer, aan de kanten met Franje en agteroveï gewogen. Op het langwerpige Vrugtbeginzel, lat het bovenfte van het Steeltje uitmaakte, had»  of bole lakten. 553 hadden zy een Styl, die met zes Meelknopjes was gekroond, en daar onder drie Stempels. De Kleur der Bloemen was Hemelfcbblaauw en aan de buitenzyde vuil wit. Het Vrugtbeginzel wierdt een driehoekig Zaadhuisje, dat driehokkig was, gevuld met kleine ronde Zaadjes. De Heer Miller merkt aan, dat de Bolletjes deezer Plant dit byzonders hebben, dai zy één of twee Jaaren kunnen over leggen , zonder Blad of Bloem te geeven. Mooglyk komt dit van 't Klimaat: want te Rome hadt men bevonden, dat de Wortel Biesachtigt Bladen uitgaf, waar tusfchen de Bloemfteng fproot en de Bloemen , anders van de zeifds gedaante, waren van buiten groen, van binner Violetkleurig blaauw , met donkere Franje er Vlakken, wordende in ruim een Etmaal gehee zwart, en verflenzende of rimpelig famentrek kende , zo wel als de Meeldraadjes. In hei getal der Knopjes (Anthercs) fcheen ook eenij verfchil te zyn; zo dat deeze Plant veele by zonderheden oplevert. Mm 5 U. DUSl, XII. SIUS, V. HOOFD-: V. IV. loOBDTUK. I  V. Afdeel V. Hoofdstuk, i. Butomus umicllatui. Gekroond, i ] ] i ] i 554 Lelie-achtige V. HOOFDSTUK. Befchryving van eenige Lelie-achtige of üolplanten, welke tot de voorgaande niet behooren , naamelyk liet Water -Lifch of Zwaanebloemen, enz. "WaD andere Klasfen, in hetSamenftel der Sexen, behooren tot de Lelie - achtige of Bulp'anten nog eenige weinige Geflagten, waar onderin de Negende, dat is onder de Negenmannigen , het Geflagc van B u t o m ö s. Zwaanebloem. Hetzelve is het laatfte, en het eenigfte onder de Zeswyvigen, dat is die zes Stylen of Stempels hebben, 't welk de voornaamfte Kenmerken uitmaakt. De eecigfte Soort CO, daar van, door geheel Europa op Waterige plaatfen, en hy ons averal aan de kanten van Slooten, Vaarten, Ki' fO Butomus. Syst. Nat. XII. Geu. so7. Veg. XIII. p. 319. ÏORT Belg. p. ,«. R. Lugdb. 4y. Gouan Monsp. 2CJÏ. :ram. Aujlr. ,H. n, Lapp, 1S9- n% Süee. sl8tSse, [ALL. Helv. z9S. Helv. ineboat. II. p. 9I. juncus fioM[ls najor. C. B. Pin. iz. Gladiolus aquatilis. Dod. Pempt.6oz. uncus Cyperoides floridus Paludofus , Gladiolus palufitis :ordi. LOB. It. Sf. Butomus. TOUENS. Injl. m. T. 143,  Oï BOLPLANTEN. S$5 Rivieran , Vyvers en buiten - Graften der Steden, in het Water groeijende , wordt des wegen Water - Lifch of Zwaanebloem, in 't Franfch Jonc fleuri, dat is Bloeijende Biezen, geheten. Dus is ook de Latynfche naam, Juncus floridus, by de Autheuren gemeener dan Butomus, eerst door CjEsalpinus gebruikt, onder welken de vermaardeToürneforteen Geflagt daar van gemaakt heeft, in zyne Klasfe van Planten met eene Roosachtige Bloem. Water - Gladiolus is deeze Plant ook van fommigen getyteld. Wylen de Leidfe Hoogleetaai A. van Roven hadtze tot de Lelieachtig< Planten betrokken (*> De Wortel is Vezelig , doch de onderfte Blad fcheeden geeven een foort van Bolwortels aai dit Gewas, dat in Switzerland zeldzaamer dai in Duitfchland is, zegt H aller. Het hee( zeer lange driekante Biesachtige Wortelbeden tusfchen welken een regtopltaande Stengel fchiet van meer dan een Elle lang. Op den top draaj die een fierlyke Kroon, van veele Bloemen, welk elk een byzonder Steeltje hebben, in een g< meen Stoppelig Omwindzel. De Bloemen zy dubbeld driebladig, met de drie buitenfte Blaa< jes fmalst, de binnenften breedst, gelyk in c' meefie Lelieachtigerj. Haar Kleur is uit dt paarfchen Roozekleurig, doch men vindt h 0( (*) ïlanta hsc in Syft. Natutali lub Liliaceis omnino cot 1 prehendi debet. LINN, Fl. Lapp, p. Ho, II. DEEL, XII. STUS, V. Afdebl. V Hoofdstuk. [t 3 a l e n ?t )k  55ö Lelie-Achtigê V. Afdeei V. Hoofdstuk. I « « 1 ] c ook fomtyds met witte Bloemen. Daar binnen zyn vervat negen Meeldraadjes, omringende het Vuutbeginzel, dat uit zes geftylde Scheed-, jes beftaat , die een zeshokkig Zaadhuisje fa-, menftellen, waar in veele kiene Zaadjes. Van st Vee wordt het Loof, misfehien wegens de bitterheid, verfmaad Verfcheide Soorten van het Geflagt van OaaHs, dat ik Klaver-Zuuing genoemd heb,zouden ook, wegens den Bo^achtigen Wortel, hier kunnen behooren; maar de Bloem verfchilde te veel van de Leüeachtigen } des ik alle de Soorten van dat Geflagt by elkander heb befchreeven (f). Des volgt dan bier, uit de Elfde Klasfe, bet Geflagt van Gethyleis. Waar van , boven en behalve het getal van waalf Meeldraadjes en een enkelen Styl of itamper, de Kenmerken beftaan in een zesledige Blcem , die uit een Bloemfcheedje oonkorrt, en de geftalte der Crocusfen eeft, maar met een zesvoud'ge inplanting der Meeldraadjes, en het Vrugtbeginzel, dat eea riehokkig Zaadhuisje wordt, onder de Bloem. De f*) Armentis non placet, HALL. uts. (t> Zie II, D, Vili. ST«u, blïdz, 6J4 , eaz.  & F BeiiPLAKTEN. 55? De eenigfte Soort (i) fchynt eene nieuwe Kaapfe Plant te zyn, alleenlyk in deCliffortfe' Tuin gebloeid hebbende, en by geen Autheuren bekend. Dezelve geleek zeer, zegt LiN-i njeus, naar de Crocus of het Bulbocodium van Tour ne fort. Zy hadt een Bol worteltje , met veele Liniaale Blaadjes , van een' Vinger lang. Aan den Wortel was, binren de gemeene Scheede der Bladen, een witte Bloemfcheede. De Bloem hadt het Pypje langer dan de Bladen , een witten zoom en witte Meeldraadjes, met geelachtige Knopjes. De Vrugt zat binnen de Bloemfcheede verholen. Nu volgt nog uit de Drie - en - twintigfte Klasfe, welke de Veelwyvigen (Polygamia) bevat, het Geflagt van Chrysitrix. Deszelfs Kenmerken zyn , tweederley Bloemen op byzondere Planten, de eene met, de andere zonder Vrouwelyke deelen of onvrugtbaar. üe Tweeilagtige Bloem heeft een tweekleppig Kafje , en beftaat uit veele Borft lige Vezeltjes, hol zynde, en ieder een Meeldraadje (i) GethyUis. Syft. Nat. Xtl. Gen. Sso, Vtg- XIII. p. Ify. H. Clift. 49!. bubm. fit Ca?. Pnir. 13. II. Deïl. XII. Stuk. v; V ÏOOFJ>TUK.I. CttbyUiS Afra. irrÜuanfe.  V. Afdeel, (V. Hoofd stuk. i. Cbryfitrix Capenfis. Kaapfe, O) Chryfitrix. Syft. Nat, Veg. XIII. Gen. 133c. „. 77ï. Mant, 304. In 't volgende XIII. St dk, zullen de Grasplanten, het Koorn en dergelyken, enz. be. fchreeven worden. BLAD. 558 Lelie-acötigï, je influitende. De Styl is enkeld, en ontbreekt geheel in de Mannelyke Bloemen, die anders eveneens zyn. De eenigfte Soort fi), hier van, is door den Heer Koenig aan de Kaap der Goede Hope ontdekt en waargenomen, 't Is een overblyvend Plantje, dat de geftalte van 't Sifyrinchium heeft, en daarom zekerlyk hier t'huis behoort. De Bladen zyn Degenvormig, effen , een Handbreed of een Voet lang. De Stengel, naar een Blad gelykende, is famengedrukt Vliezig , en heeft aan 't end een Bloemfcheedje, dat tweekleppig is, met het eene Klepje regt, als een verlanging van de Stengel; het andere laager, gaapende, Eyrond. De Bloem, voortkomende uit den anderen bovenrand der Stengel , is als een getopte Bondel van Gouden Borftels, in een Kraakbeenige Bloemkelk vervat.  BLADWYZER DER LELIEACHTIGE O F BOLPLANTEN. AA. dder.Look. 190 Affodil. 33o Ajuin of Uijen. 21 5 (lange Spaanfche) 220 Akker - Hyacinth. 397 Aletris. 402 Aloë Africana. 402» 411 Aloë Hyacinthoides. 40 Aloë Uvaria.1 406 Amaryllis. 1Ö6 B. lafterd-Narcisfen, 133 Beenbreekend Kruid. 354 Beer of Honds - Knoflook. 214 Belladonna. 173 (Kleine) 174 Berg - Colchicum. 442 Berg-Look. 190 Bies-Anjelier. 184; Bieslook. 221 Boks - Kulletjes. 494 » C. Chalotten. 208 Cipels of Ajuin. 216,220 Colchicum Autumnale. 433 (Voorjaars-) 183 Corona Imperialis.' 247 Crinum. (Haak - Lelie) 153 , Crocus. 8 I D. Dagfchoon. 420 j Das-Look. 213 J Druif-Hyacinth. 7>99 E. Egelgras. 354 F. Fritillaria of Kievitsbloein.2f4 G. GeelLifch. 77 Gladiolus. 4J Goud - Lely. 232 Gras - Look. 198 H Haak - Lelie. (Crinum) 153 Haanekop. 80 Haazenklokjes. 369 Handekens - Kruid. 479 Harlekyn - Orchis. 467 Helleborine. 529 Hemerocallis. 347 Hermodactyius. 444 Hondendood. 145 Honds-Ajuin. 377 Honds - Kulletjes. 465 , 474 Honds - Look. 205 , 375- Hondsdood. 437 Hondstand. 263 Hongergift. 537 Hyacinth 368 (Gedeinde) 319 (Getrofte) 398 (Gewolde) 4or (Groene; 372 (Konftantinopoli- taanfche). 322,376  BLADWTZEr. Hyacinth (Monftreuze.) sg( (Muskeerende) 39j (Nederlandfche.)36'j (Orientaalfche) 3J( (Peruviaanfche) 32J (Roomfche) 393 (Spaanfche) 37c (Tweebladige) 324 Hyacinthen.(Geifoone) 374 Hyacinthus Africarms. 164 Belgicus. 369 Orchioides. 400 Peruvianus. 32 r Plumofus. 396 Stellaris. 319 I. Indifche Lely. 1 «8,144 Infekten - draagend Twee. blad. 524 Irias of Iris. 65 Iris Bulbofa. 87 Florentina. 67 Perfica. 88 Sufiana. 65 Uvaria. 407 J. Jacobiet-Narcis. 169 St. Jans Look. 220 Jonquiljes. 142 Juffertjes in 'tHembd. 124 K- Keizers - Kroon- 247 Kievitsbloem. 246 (Pyreneefche) 252 Kievits-Eijeren. 253 Klokbol-(Bulbocodium.) 182 Knof. rok of Knoplook» 195 Xoni-ginne - Lelie. 174 Konirus-Kroon- 248 Koraalwortel. 505 Kroon Imperiaal, 247 Kruisbloem- 479 ; Krul - Leliën. (Breedbladi- Se) , 241 (Geele geftippelde) 239 (Roode; 236 (Smalbladige)234 Kullekens-Kruid. 408 Kulletjes. (Welriekende) 507 ' Lancafler-AfFodil. 354 Landlook. 212 L'.euwenblad. 550 Lelie. 228 (Alexandryr.fe) 306 (pragtige Ceylonfche) 2C0 (Japaniche) 245 (Perilfchc) 250 (Roode) i72 Leliën (Roode) 23r (Witte) 2,p Lelietjes van Kalvarie. 24.1 Lelie - Affodillen. 420 Lelie-Hyacinth. 3I0 Lelie - Narcis. lt% (Afnkaanfche)i(5o (Amarvilis 105 (Indifche Bolronde) I?g (Indifche groote) 1^4 1 _ ,. (Twyfelachtige) 18 c LehepraaL 2(5a 1 Lelkruid. 6 Lieve Vrouwe Hand. 48> Liliaftrum, ,.1 Lifch. % Look. (Allium) 3sj (Alpifche) joo (Egyptifch) der Wil dcrmsfen. 22ï (Tamrne) Knoplook. (Vl'iide)Hoadslook/o|  BLADWYZBK M. Martagons of Krul-Leüè'n. 23. Menfchdraagend Tweeblad. 52: Methonica der Malabaar. 2êc Mexlkaanfcbe Lelie. 17. Moly. (Allerkleinst) 22] (Breedbladig) 211, (Indifch allergrootst) 175 Muscari. 39+, 39c N. Naakte Wyfjes. 124 Nagelbloemen 375 Nagt - Mirmaares. 364 Narcis. (Ambonfche) 152 (Japanlche) 175 (Laatbloemige) 342 Narcisfen. 130 ^Bekerise) 138 (Geele) 132 (Tweekleurige) 134 (Welriekende) 135 (Witte) 131 Nareisfus Jacobeus. 1Ó9 Narcheciuui. 353 Niesb.ad. 528 O. Oever-Standelkruid. 518 Oichis of Standelkruid. 454 Ornithogalum Aiesandrinum. 30Ö Neapolitanum. 313 Vulgare. 310 P. Faas-Leliën. 130 Perilaanfche Iris. 88 Perfifche Lelie. 250 Phalangium. 340 Pickflerbloemen. 77 Prey of Parey. 186 R. Rietmoes. ic.6 Riiigbiad. 295 S. Saffraan. 9 (Wilde of Veld-) 437 Salep-Wortel. 471 1 Satyrion. 493 Slan2 Look. 190 Spaanfche Jenette. 139 Spaewortel. 156 Spinnenkmid. 3441 349 SpinnekopbloemigeOrchis 524 Squille. 315 Standelkruid. 454 Ster-Hyacinth. 320, 322 Stiftbloem. 29z Stinkende Lifch. 78 Sultan Sambach Lelie. 230 Sufanna-Bloem. 458 T. Tros-Narcis. 14J Tros - Narcisfen. 139 Tuberoos. 363 (Afrikaanfche) 164. Tulp. 267 (Javaanfche) 160 (Kaapfche) 2or Tulpaanen. 27r TulpeD. (Gewoone) 270 van Goudeba. 255 (Laate) 279 (Vroege) 272, (Wi.de) 267 Tulpen-Handel. 280 Tweebiad. 503 Tydebos. 125 Tydeloozen. 437 (Geele) 133 (Witte) I2> Tyloozen, 130 I U. üijenjof Ajuin. 215 Uurwerk van Flora. 346 U varia. 4O0V. VaJfche Kalmus, 75 Na Veld.  jBLADWYZER; Veld - Ajuin. 299 Veld-Saffraan. 437 Vlinderbloem. 477 Vogelmelk. (Ornithogalum) ' 298 (Wit) 310 Vogelnest. 504 Vosfe- Kulletjes. 460 Vrouwefchoen. 544 Vyfwouters of Pepels. 477 W. Water - Affodillen. 354 Water-Leliën. 7<5 Water - Lely. 97 Water - Ltfch.(Bloe'jende)555 Weegluizen - Kruid. 78 Wilde Ajuin.) Ooftindifche) 1521 DRUKFEILEN. Bladz. 15., Reg. 8. Lees Ixia. 257. — a. — nederhangen. 372. — 22. — Voorts. 277. Aantek. — K»grv. 381. '< >—■ monopetali. 423. Reg. 25. —— Bolplant. 440. — 7. -— Oxymel. 469. — 1. —— worden. 542. Opde kant en Aant.-— Ophrys; Witte Leliën. (Westincfi- fche) 146 Wittertje. 1*3 Woldraagende Bol. 321,326 Wyngaards - Look. 20 7 X. Xiphion. 87 Z. Zakjes - Bloem. 493 Zee-Ajuin. 315 Zee-Leliën. 149 Zee - Narcis. . 148 Zomer - Zot jes.* 124 Zots-Ballen. 469 Zwaanebloem. 554 Zwaarnekruid. 43 Zwaardlelie. 87 Zwibsls. aiö  REGISTER DER GESLAGTEN. stlbuca. Bladz. 292 Aletris. . 40a Allium. . I85 Alftroemeria. ♦ 415 Amaryllis. C> . 166 Anthericum. . 340 Antholyza. . 56 Aphyllanthes. 184 Arethufa. 539 Asphodelus. . 330 Bulbocodium. . i82 Butomus. • 554 C. Chryfitrix. . 557 Colchicum. . 433 Commelina. • 103 Crinum. • 153 Crocus. . 3 Cyanelia. . 3^9 Cypripedium. • ƒ43 JE. 'Erythronium* . 263 ■F- * Wabricia. . 119 Ferrari». . 551 Fritillaria. Bladz. 246 G. Galanthus. . 123 Gethyllis. ♦ 556 Gladiolus. . 43 Ghriofa. . 200 H. Hcemanthus. . 117 Helonias. . 445 Hemerocallis. 440 Houttuynia. 44.8 Hyacinthus. 368 Hypoxis. 295 J. 2m. , 65 lxia. 14 i; Leontice. . 359 Leucoium. 125 Lilium. zat Limodorum. 533 M. Matfonia. . 424 Melanthiurn. . 425 Morcea. . 95 Nn * jyf-  register. N. Nareisfus. I30 o. Ophrys. . J03 Orchis. >•> Qtnitliogalum. 2g8 P. Pancratium. , 143 Pltalangiw . T1. Polianthes. , ^ S. Satyrium. 4931 Soi/a. 3i51 De Plaaten zyn dus ingevoegd. PtAAT LXXVII. tegenover Bladz. ,7 . LXXVIII. 2 LXXIX. Z lxxx. JJ lxxxi. LXXXIf. —. LXXX1II. , . * . .; .. lxxxiv. 3?i .. ... LXXXV. 37 lxxxvi. ~ 455 Serapias. . g öijynnchium. i Sparrmannia. . ^ T. Trillium. Tulbagia. *ll ltihP*- . 26^ u. Uvularia. g . V. Vieusfeuxia. pi W. Wachendorfia. 9g