Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2899 0173 r  HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEYENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING der BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUP DEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, VOLGENS HET ZAMENSTEI* i i w va* a| i C. L I N N A E U S. nieuwe uitgave mpt 105 platen. XIII! DEEl. te AMSTERDAM SU L O DEWYR van ES,' in ue Kaherftraat, N°. gS.   INHOUD van dit STUK. ZESDE AFDEELING. De GRASPLANTEN. I. HooFDST.DeEigenfchappen der Graspijpten in algemeen. Onderfcheiding derzelven van de andere Kruiden* Befchryving van 't Gewas en de deelen der Vrugtmaaking. Algemtene en byzondere nuttigheden. VerdeeliDg en Rangfchikking door vmrmame Kruidkundigen, ♦ • Bladz. i lï.HoonnsT.Befchryving der Een- enTwEEmannige Grasplanten, van ieder van welken maar één Geflagt was gevonden. —— 32. HL Hoofdst. Befchryving der Driemantjige Grasplanten, heedanigen de meeften zyn, tot welken ook verfcheide Soorten van Biezen, Riet en allerley Graanen of Koorn behooren, *» ■ ■- 41 * 2, IV. Hoofd»  IV. Hoofdst. Befchryving der Zesman- nige Grasplanten , tot welken de • Ryst, de Bloembiezen, en eenigeanderen moeten fhuis gebragt worden. Bfcidz.454 V. Hoofdst. Befchryving der Eenhüizi- geGrasplanten, tot welken deLifchdodden, Mays of Spaanfche Tarw, en verfcheide anderen behooren. _., 486 VI. Hoofdst. Befchryving der ITwee. hüizige Grasplanten, tot welken maar één Geflagt betrokken wordt, Touwgras genaamd. . . VII. Hoofdst. Befchryving der Veelwï^ vige Grasplanten, tot welken het Zorghzaad, Baardgras, Kleefgras en verfcheide anderen, meest Uitheemfcbe, zyn t'huis gebragt. , . s6o AAN.  AANWYZING dehL PLAATENj en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald ofbefchreeven WoFdetii Plaat.LXXXVII. Afbeelding van de Bloemen Vrugtmaaking der Grasplantea> , tegenover Bladz.al Plaat LXXXVIII. Afbeelding van Drie- mannige Grasplanten. - —— 07 Fig- 1. Javaanfch Cypergras. Cyperus Java- nkus. . . W' 68, — 2. Cevlonfche Haairbies. Scirpus Ca pülaris. • _w- I03; , — 3. favaanfche Kop-Bies. Scirpus Ce- s fAa/ofw. . M.122. . Plaat LXXXIX. Afbeelding van Drie- MANnice Grasplanten. — "I45 Fig, 1. lapanfch Suiker-Riet. Saccharum japonicum. • hl*X4 Folio.  der Grasplanten. 5 Werk over de Planten , waar in hy alle de Jl.^ Afbeeldingen derzelven meende te brengen , h ondernam, heeft het eerfte Deel, daar van, pavoor de Grasplanten gefchikt gehad (f). Dit , is uitgekomen , doch door een ongelukkigen Brand te Upfal, in 't jaar 1702, zyn alle de Exemplaaren daar van, op tweenaa, zo men verzekert, verlooren gegaan. Weinig laater gaf de vermaarde Ray een afzonderlyk Stelzel van de Gras- en Biesachtige Kruiden aan 't licht, en Scheuchzer fchreef een gegeheel Werk over de Grasplanten (-J-), dat op byna dergelyken Leest gefchoeid is. Monti en Michelius, twee Italiaanfche Kruidkundigen , hebben in deeze Eeuw ook Stelzels van Verdeeling dier Kruiden opgegeven en anderen» gelyk Schreber en Rotthböll, verwaardigden ze met eene byzondere befchryving. Wylen de vermaarde Leidfe Hoogleeraar van Royen maakte, in zyne opsave der Gewasfen van den iiollandfcn Akademie-Tuin , zelfs een byzonder Klasfe daar VaAnd§e'r'e Autheuren hebben, op het voorbeeld Jjtoor *W Ouden, gelyk vanDoDONéus, enz. de onder de yC Gras- anderen gemengd: C) T ScheochzeM Agrostographta, f. Hifloria Grawmum. Tig. tf** Quwto. Item cum Additam. Hai.i.e*i. Ibid. 1/75- Q«arto. ("§j Flor. Leid. Prodromus. Leid. 1740. Uttavo. UW. JII. Gramina. A s II. Defl. XITI. Stuk.  6 De Eigenschapteh Afdeel. GrasPIa,f n ondejde anderen gemengd. Tour. HcoL N7RT b^hreef dezelven onder die Planten, «E» we,*e Blo™en hebben zonder Bloemblaad. jes (*). De groote Haleer, die eerst deezen Autheur in dat opziet gevolgd was'f), nee.t naderhand ook een byzondere Klasfe geraaakt van de Grasplanten (+), By de mees, ten, die Afbeeldingen van uitheemfche Kruiden en Gewasfen, of ook van alle die 'er be, kend waren , leveren, zynze onder de overigen geplaatst. Rdmphios befchryfr, in zyn Ambonfch Kruidboek, alle de Wilde Kruiden door malkander. Onze Link je us zelf, heeftze in byzondere Klasfen verdeeld, naar dat de manier van Vrugtmaaking zulks vereifchte ^Volgens Voïgens de Natuurlyke Methode evenwel," tuurlyke maaken de Grasplanten eene byzondere Af. Mrthode deeling uit. gelyk onze R.dder zdf erkend «widen. heeft (§_). De Lyst, door zyn Ed. opgegeven, van alle de tot de Gramina behoorende Krui. den, in vierendertig Lieüagten verdeeld, bevestigt zulks (*;. Ook komen , ten dien op. zigte, in aanmerking, de Grond/lagen der Gras. befchryving, die onder de Voorzitting van LinN/eüs, in den jaare 1767, te üpfal zyn aan 't hcht gekomen; in welken de verfchillendheden der rH ïvb1 t Sfmkes' flore ap«alo feu Staminee. Clasf. XV. lnftit. Rei Herbaria. ff) Enumer. Stirp. Helvet. Gott. 1742. Folio fy-Jf^- Helm' Be™- 1768., Tom. m p. m, Clasf. XII. GraminSje.  PER GRASPLANTEN. 7 der Grasplanten van andere Kruiden omftandig worden aangetoond (t )• u„,1TOpri Hooid- Wy zullen dan dit onderfcheid befchouwen, sTÜK. , en tel dien opzigte acht geeven op de.byzon Wortel, dere deden van 'i Gewas, beginnende met de Wortels, die by dezelven, in 't algemeen, VeSg 4n van den Stoel a meeren1ueer, totin de uiterfte fynheid, verdeelende, I de meeften daalen zy tot eenige diepte in het Aaid ryk; in ibmmigen fpreiden zy ng p onder de Óppervlakte uit. Eenigen deezer Pianten feeven zydelingfe Scheuten, die onder den Sd ver vooftloopen ; gelyk in het zogenaamde Honds- of Kveekgras t'over blykbaat ■s welks Wortelen altemaal als Uit Leedjes b/ftaan. Eenige weinige G«pl«^ebtei den Stoel of het onderfte van de Halm, dik, Vleezig en dus eenigermaate Bolachng, en de jonge Scheuten zyn van dergdyke gedaante. '£ welk onder anderen in een Soort van Gerst PlSe Ste^d of Bloemfteel, in d|« van binnen Pypacntig uvi, ,prfl._ t e. de Knietjes ftyver en digt, en de onderfte U G)ZiehetL SxuKvandlt II. Deel der Nat. Hifiorie, bladz. 180. ("•0 Philofoph. Bot. §. 77- Pr 28- „ r,..* % Fundan, Agrostogvaphi*, per H«*. 6*»* Vol. VII. Holm. 1769, » 160, A 4 H. Dwa» XIII. Stük.  8 De Eicïhsceaepe» é!L> deD Ianf t zynde. In de meeften is dezelve HoorD- °P™e> in veelen als geknakt of hoekig.' StüK' S hn°gen/n /?heef' in Ceni^ verleggende ;°egS *n Grond irnipende. Veele Euro! P'fche hebben geheel enkelde, veele Indi zulks van den grooteren trap van Warmte, die den dnTtCnrïer ^ * de °*els der B ! nters J " ?n * heete Landen' ^ mers aldaar vindt men ook Heefterige, ia BoomachtigeGra.- of Rietplanten en'tftw * doorgaans fteviger dan in ons Wereldsded ahvaar hetzelve jaarlyks verdort en verd vVn ' B^en. D;.meefteftasplantenhebben eenvoud j7on' S elS;iangWerpifie^-"e^egenvo!mÏJ c j- J gemeenlyk ongefteeld. Een faag omvat, breidt 2Ig in zodaai een fi, . - dat een fcherpen hoek maakt ^ef Halm, en ruuw ,. aan den rand. De boveZ fte zyde is doorgaan. du„lcerer groen rf,„ 7 onderfte; uitgenomen in de genfn J^J* Hge rolronde of borftelige Bladen hebben ft •neenlyk zyn de Grasbladen buigzaarn eQ fTn doch by eemgen ftyf, zeifs raet ^™ ten,gelykin bet Z>^y en g£ zynzymvee en glad,. in fommi J** » eenige w«n.gen ruuw van Opperyfe fe' S oppeltjes.aan 't begin der Bladen . hebben w «et, en Doorens , Blikjes of Klieren, komen ff geene, dan enkelde Indifche Soorten voor! Het  oer Grasplanten. s Het bovenfte end van de Halm is de Bloem- vï. fteel, die de Aair* draagt. Deeze moet men A™™«aanmerken als een Samengeftelde Bloem, de^HooiDwyl zy uit veele Blommetjes, die boven elkander Aair_ aan eene middelrib of Graat\ gehecht zyn , \s^üs beltaat. In dit opzigt gelykt dezelve naar de m"s Tros van Hyacinthen en dergelyke Bloemplanten. Somtyds groeijen twee of meer Aairen op ééne Halm. De enkelde Aair is van figuur Klootrond, Eyrond en Cylindrifch of ook Kegelrond: zy zit aan ééne of aan twee zyden, of omringt den Bloemfteel. Somtyds js zy geheel als in eene Bladfcheede gedooken of daar mede omwonden. Naar deeze hoedanigheid krygt de Plant haare benaamingen. Sommige Grasplanten hebben , in de plaats Huig. van Aair, eene Pluimf; dat*is, de Bloemen/» zitten niet digt aan malkander , maar • los en ïakswyze verfpreid, op byzondere Steeltjes. Het voornaamfte en beste Gras onzer Weidlanden geeft daar van voorbeelden ; weshalve men hetzelve ook Pluimgras noemt. In 't algemeen onderfcheidt zig de Pluim daardoor, dat de Bloemen ieder een Steeltje hebben. Somtyds hangt de Pluim over ééne zyde: in eenigen is zy zeer yl, in anderen digter, Men vindt Soorten , daar de Steeltjes neerhangen en ftomphoekig afgaan van den Steel. By wylen beftaat de Pluim uit verfcheide byzondere Aairtjes , en by fommigen is zy cpk in eene . Bladfcheede als verholen, A 5 Eent- II. Deel. XIII. Stok.  lo DeEi genschappen VI. Eenige Autheuren hebben zig , met TourneAideel. FoRT } ve]bee]c]j jat het Gras geene Bloem. stok!115' blaadjes had> en hielden al het gene, buiten Bloem- een S^mper en Meeldraadjes, zig in deszelfs kelk. Bloemen openbaart, voor Kelk. Die deelen, welke dezelven bevatten, worden hedendaags *Gtumce Kafjes* geheten , en de twee buitenfte derzel- i Caiyx ven acht men de Kelk f te zyn Gemeenlyk zyn dit twee Lancetvormige holle Klepjes, zo geplaatst dat één derzelven van onderen aan het Bloemfteeltje is gehecht. Anders zitten zy vry, en vervatten wederzyds de Kafjes, die voor Bloemblaadjes gehouden worden, welke ieder met zulk een Klepje befchut zyn. Eenige Soorten vindt men , daar de Kafjes Schubswyze geplaatst zyn en meer in getal, gelyk 'er het Geflagt van Panikkoorn drie heeft, die voor Kelk verltrekken. Daar zyn ook die maar één zodanig Kafje hebben, dat tot Omwindzel dient van de Bloem of van verfcheide Bloempjes; zynde fomtyds Kamswyze veeldeelig, als in het Hondsftaart-Gras. Ook zyn deeze Kafjes niet altoos Lancetvormig fpits , maar fomtyds ftomp en Eyrond of Hartvormig. Bloem- ^et Sene WY thans Bloemblaadjes heeten , blaadjes, het eigentlyke Blommetje f uitmaakende, in ver^Corolia g^j^ng met andere Bloemen, zyn de binnenfte Kafjes , in de Kelkblaadjes voorgemeld , beflooten, of daarmede omringd. In 't uiterlyke aanzien verfchillen die Kafjes naauwlyks. Door«  dïe Grasplanten. n Doorgaans zyn 'er twee , waar van het eene VI. ' ook in het andere fchiet. Het buitenfte is hol- L achtig, met een verheven Rug en groene of s££™* anders gekleurde Adertjes, hebbende een witten Vliezigen rand, of geheel Vliezig zynde. Het binnenfte , minder hol, altoos Vliezig, met ingeboogen randjes , heeft wederzyds een aanmerkelyke ruigte, haairuheid of franje. Voor het bloeijen is dit laatfte geheel ingewikkeld in het andere, en tusfchen beiden zyn de Meeldraadjes geplaatst, terwyl het'binnenfte het Frugtbegïnzel omvat. Somtyds echter , gelyk in het Vosfenjlaart - Gras , beftaat het eigentlyke Blommetje uit één Kafje. Anders is , in de enkelde Aairen, gemeenlykhet gtootfte vervat in het buitenfte of kleinfte Kelkblaadje. In de famengeftelde Aairtjes heeft dikwils een andere fchikking plaats. De Gras- en Koornplanten zyn doorgaans Baardjes, voorzien met Haardjes * Dit zyn Borftelach- * tige puntjes of pyltjes, welke in verfcheide Soorten aan de Bloemkafjes gehecht voorkomen. Zy zitten of aan derzelver Voet of in 't midden, als wanneer menze Rugbaardjes noemt, of naar den tip toe, of ook wel aan den tip zelve, alsdan Endbaardjes geheten. Haar ge-, ftalte verfchilt zo wel als de plaatzing. Zy ftaan of regt ovevend , of fcheef:men vindtze geknikt , dat is knokkelig geboogen , of als j een Touwetje fpiraal gedraaid , of ruig met -. l me* II. Deel. XIII. Stuk.  12 De Eigenschap? en VI. menigvuldige Haantjes , gelyk in het zoge■Ara. naamde Veder-Gras. smT°' Dat door den Groocen Linnje us eerst met Homg- 0Pmerking waargenomen deel, 't welk ik b*kti!a. Hof,'ghakie * getyteld heb, is ook kenbaar in rimn ' de meefte Grasplanten. 1 wee kleine, zeer dunne, Vliezige Klepjes, zitten onmiddelyk tegen het Vrugtbeginzel aan. De geftalte is aanmerkelyk verfchillende en fomtyds vindt men maar één zodanig Klepje of Honigblaadje, terwyl anders de twee, te famen gevoegd, het Bakje maaken. Weinige Grasplanten hebben drie zulke Blaadjes en in eenigen is 'er geheel geen , zelfs met het Mjkroskoop, waar te neemen. drwdw Ver dC meeften hebben drie Meeldraadjes f, fitJmï eenige weinigen zes, en een enkelde één of "a twee. Deeze zyn het zigtbaarfte en fraaifte van de geheele Bloem, op hunne lange Draad\Anmera Jes vel' uitfteekende met groote Meelhwpjes j, die meestal op het punt van hunne aanhechting zeer beweeglyk zyn en oogfchynlyk draaijen als een Wervel. Men vindt deeze Knopjes gemeenlyk Liniaal en aan de enden Vorkachtig, doch fomtyds ook Ovaal of Ey. rond, endoor de uitwerping van het beviugtend Meel zeer veranderlyk. Het zyn , als gewoonlyk, Zakjes, aan beide enden gefpieeten , in 't midden overlangs gefleufd. Het $ Tollen Stuifmeel% verlcbilt in gedaante weinig van dat der andere Bloemen. Het  i» 8 a Grasplanten. 13 Het Vrugtbeginzel bepaalt den Stamper*» AV# die doorgaans met twee Stykn gekroond is , l welke Haairaehtig dun , krom , van elkander afgeboogen zyn, en aan 't end zeer ruige stamper. Stempels t hebben. Weinige Grasplanten heb- ^istiU ben maar éénen Styl, fomtyds fpiraal gedraaid f Sfigt zynde. Hy is in fommigen met kleine Vezel- mtm tjes, van onderen tot boven, doch in anderen, alleen aan 't boven - end, bekleed, daar de Bolletjes van het Stuifmeel zich aanhechten , en op de voorheen verklaarde manier hunne wer' king doen ( * )• v^'ant ieder Vezeltje is een Pypje, dat met het Buisje van den Styl gemeenfehap heeft, en welks Mondje aan'tend gaapt, ten tyde der Bevrugting. De Bolletjes van het Stuifmeel dan, door de Vogtigheid dier deelen , waar op zy gevallen zyn , open barftende, ftorten de fyne ftoffe uit, welke door den Styl gebragt wordt tot het Vrugtbeginr.el, en hetzelve bezwangert. Het Zaad is by de Grasplanten in geen Vrugt- Zaai kasje beflooten, maar naakt; zo dat zy geen byzonder Pericarpium hebben. Evenwel vindt men het in veelen met de gedroogde Bloemof Kelkblaadjes, die men dan, als de Graantjes afgefcheiden zyn, Kaf noemt, overtoogen. De Rogge heeft hetzelve geheel bloot. Het valt gemeenlyk Eyrond, Peervormig of lang- (») Zie het II. Deels I. Stuk. Ivan deeze Nat, HU ihrie.W- \, bl. 87. II. Deel. XIII. Stok,  H De Eigenschappen iSL ^«P* rond , en is aan de eene zvde stuk, ™k£e §lad> haaing, geribd of rimpelig. Som. tyds komen de Zaaden of Graantjes digt op elkander leggende, fomtyds van elkander I gefcheiden voor. Kleur. De gewoone Kleur der Grasplanten , wat ftet Looi" aangaat, is groen; maar dit Groen verfchilc m oneindige trappen, van het donkerfte, tot het helderfte bleek en blauwachtige. Men behoeft , ten dien opzigte, fle ts op het onderfcheid van de Kleur van 't Gras onzer vette Weiden en van de Helm onzer Duinen of van het Rïet der Waterkanten , acht te geeven. Dikwils valt dit Groen ook w het geelachtige, inzonderheid by het eerft uitkomende Gras en verouderende, of verdorrende tot Hooy, wordt het geheel geel. Ve Halmen of Stengels zyn natuurlyk bleeker or witachtig, vooral daar zy ia de Bladfcheeden zitten, m de Bloem- en Kelkblaadjes heeft een aanmerkelyke verandering en mengeling van Kleuren , waar onder *V dikSu plaats, zo dat fommige Grasplanten hier door een fieriyk aanzien bekomen, dikwils met eeT ZlIVrg'r- Degeftddheid vandenGrond en van het Weder maakt hierin een groot verfchil, m eene zelfde Soort «WB °ra7jnte"; dfenen wel in 't algemeen gei. tot Voedzel der Herkaauwende Dieren, gèïy, ker-  per Grasplanten. i5 feerwys de Graanen en het Zaad voor Men- VL^ fchen en Vogelen ; maar zy zyn met allen i. daar toe even bekwaam. De Smaak is ook in sHooFD. fommigen Waterig, laf en zoetachtig , in anderen zoutig en bitter. De eene Soort van Gras is geheel mals en zagt, als in de Mond fmeltende; de andere hard en wreed, naauwlyks verteerbaar. Dit maakt dat fommig Vee de ééne Soort, ander wederom anderen verkiest tot zyn Onderhoud. Door zeer moeielyke Waarneemingen is van den Heer Linn^eus, met behulp van eenigen zyner Discipelen, een Lyst opgemaakt van de Kruiden, welke in Sweeden door Runders, Bokken, Schaapen, Paarden en Zwynen, ieder op zig zelve, gegeten of niet gegeten worden: waar onder de Grasplanten begreepenzyn (*). De Heer Gleditsch heeft daar omtrent nog nadere Proefneemingen in 't werk gefteld (t). 'c Is bekend dat de Schaa* pen veele Soorten van Kruiden affcheeren, die voor het Rundvee te hard , fcherp of onfmaakelyk zyn. Het Gras van fommige Landen, weet men, dat door de Koeijen zonder hinder gegeten wordt, is haar fchadelyk en maaktze bottig of ongans. De Bokken en Geiten vreeten Kruiden , die doodelyk zyn voor het Wolvee, (*J Vid. Pan Suecus per N. L. Hesselgren: Am, ficad. Linn. Vol. II. Art. 25- P- «5£y Vermischte Abhandtungen. Tom. I. p. 359. II. Deel. XIII. Stuk.  15 DeEigenschappbn AidbÉl vee' ^e Paarden fcheeren gaarn het Riet af i i. ' dat de Osfen wegens de hardheid zelden aanstok?™"' roeren- De Varkens, hoe gulzig ook, zyn kies omtrent het Gras. . Gebruik Behalve het algemeene gebruik der Graanen mde (je- l ry j n neeskun- tot Brood en Spyze voor de Menfchen, ja de- zelfs tot Drank door de bereiding van Bier, Azyn en gedeftilleerde Wateren of KoornBrandewyn ; heeft de Geneeskunde ook veel dienst daar van, in Juleppen en andere verkoelende Vogteh. De Wortels van het Kweekgras, dat men ook Hondsgras noemt, die insgelyks tot Voedzel dienen kunnen voor Menfchen en Beeften, zyn in de Apotheeken bekend , zo wel als het Kemelshooy en andere Soorten van welriekend Gras, in fommige Landen. teuLÏ D Den Landma" leveren de Grasplanten een bouw. Rykdom uit, grooter dan alle Schatten van Peru. De Veeweidery hefT-aar geheel doormïd; del van Gras, en fchQon men, in fommige Gewesten , uit gebrek daar van, de Beeften ook wel met Boombladen voedert, of op allerley ruigte laat weiden , verfchilt nogthans derzelver tiering daar door grootelyks, zo ten opzigt van het Zuivel, als van Vleefch en Ver. Geen Kruiden of W'ortels kunnen , in daé opzigt, het gebrek vervullen van 't goede, voedzaame Gras, onzer vette Weidlanden. Dus' ziet men ook , dat de zwaarte der Rundëreri en de veelheid of deugd van de Melk die zy' gee-  des Grasplanten. iy geeven, de hoedanigheid der Landen evenaart. Hoe fchielyk worden de magere Osfen, r. op Heylanden of fchraale Biesgronden ge- J^Jfokt, in de Hollandfche Weiden vet ? Het Hooy overtreft alle Voeder in behendigheid en duurzaamheid van Voedzel, en geeft een oyzondere kragt aan de Paarden. De Schaapen krygen geene regt fyne Wol, dan wanneerze op Graslanden loopen, voor haar bekwaam. Het Voeder, dat tot derzelver Mesting dient, beftaat wel doorgaans in Boonen, doch de Varkens worden vet gemaakt door Meel, dat afkomftïg is van Grasplanten of Koorn. Dit laatlle maakt het voornaame Onderwerp van den Landbouw uit, gelyk wy naderhand zien zullen. Ik fpreek nu ook niet van de planting van het Suiker - Riet in de Indien ; noch van andere Soorten van Riet , die tot bind- en vlegtwerk , het maakën van Korven en Manden , van Winterdekzels der Gewasfen en wat dies meer is, zo hier als in andere Landen , gebezigd worden; noch van het Spaanfch Riet, dat men tot Mattenen 'm de Weevery, als ook tot Hengelen gebruikt: om dat dit alles in 't vervolg in aanmerking komen zal. Onder den naam van Gras en Grasachtige .Verder Planten werden zy oudtyds altemaal begree-lms' pen. Dit kon volftaan, zelfs ten tyde van C. Bauhïnus, wanneer nog naauwlyks tweehonderd Soorten onderkheiden waren. LaaB teil. Dkex.. XIII. SWK.  i8 Dé Eigenschappen 'AroL tere Kruidkundigen zelfs, gelyk Tournei. 'fort, hebben alleenlyk de Graan - Planten, stük;ID" eD d'e naar dezelven geleeken, in Geflagten verdeeld, en van het Gras één byzonder Geflagt gemaakt, meer dan tweehonderd Soorten bevattende. Ra jus was de eerfte, door wien de Grasplanten in Ge-aairde en Gepluimde enz., onderfcheiden werden (*_). Dergelyke manier werdt van Scheuchzer gebruikt, die het getal der Soorten tot vierhonderd bragt(f). M onti verdeelde ze in Grasbladige en eigentlyke Grasplanten (4.). Manier De vermaarde Haller heeftze thans t Maller. naar net ëeta^ der Kafjes, in vier Afdeelingen onderfcheiden, waar van de eerfte drie Kafjes heeft, de tweede zes, de derde één en de vierde twee Kafjes. Tot deeze laatfte, zegt hy , behooren meest alle Grasplanten, en bekent dat in veelen derzelven, gelykerwys in &c. ? .""; B 2 II. Deel. XIII. Stok.  20 De Eigenschappen VI. II. Rang. Hoorn- Mtf *»fo/«fe Sprinkhaantjes en eene Zaaddraa* STOK» gende Bloem. 1. Hordeum. 5. Oryza. 2. Phoenix. 6. Polydaftylon. 3. Phaiaris. 7. Ischajinum. 4. Spartiuui. 8. Panicuin. 9. Milium. III. Rang. 1 Met enkelde Sprinkhaantjes , waar van , op de zelfde Plant, eenigen flegts Bloem-, anderen ook Zaaddraagende. 1. iEgilops. 2. Sorghum, 3. Schcenanthum. IV. Rang. Met enkelde Sprinkhaantjes, van, op de zelfde Plant, eenigen Bloem- anderen Zaaddraagende. i. iEgilopoides. V. Rang. Met famengeflelde Sprinkhaantjes, waar van, op de zelfde Plant, eenigen Bloem- anderen Zaaddraagende. 1. Sefamum. 3. Lachryma Job. 3. Sefamaflrum. 4, Mayz. Zee*   » 2,Deel; PJj . LX XX VIII. .  der Grasplanten. *i Zeer fraaije Afbeeldingen zyn door deezen VI. Autheur van d"e Grasplanten , als ook van de t. l' Biesachtige , welke hy nogthans daar van on- S^°FD" derfcheidt, gegeven. In het voorgemelde Vertoog, genaamd Grondlagen der Grasbefchryving, dat onder de goedkeuring van den Ridder is aan 't licht gebragt , komt eene Rangfchikking der Grasplanten naar de Kelken ( * ) voor , volgens welke zy in Geaairde , Gepluimde en Biesachtige verdeeld worden. Dat de Bloempjes ongefteeld of gefleeld zyn , maakt hier een volftrekte onderfcheiding van de twee eerften , en die van den laatften Rang hebben één of vyfhladige Kelken , in Katjes vergaard , zonder Bloemblaadjes. Ik zal hier de Geilagten, volgens die Rangfchikking, voorftellen en voegen daar nevens, tot opheldering van onze Grasbefchryving, de Afbeeldingen van de Vrugtmaakende deelen op de ncvenegaanrlp Plaat LXXXV1I. ï. Geaairde Grasplanten. A. Met een tweezydige Aair, de Graat getand hebbende. i. SECALE.De Kelka, a, tweekleppig,twee of driebloemig : de Klepjes Lancetvormig, kleiner dan de Bloemklepjes b,b; waarvan het (*) Methodus Graminum Calycina. Amcea, Acat?. Vol. VII. p. 128. B 3 II. Debl. XIII. Stuk.  22 De Eigenschappen VI. het binnenfte plat, het buitenfte hol en - lang gebaard is: terwyl de Graat met haare swk°ID" ' TandJes door c wordt aangeweezen : zie Fig. i. 2. ^Egilops. De Kelk tweekleppig,driebloe- mig, met Klepjes die de Graat omvangen en veele Baardjes. Zie Fig. 2: alwaar A een enkele Bloem is van de Aair, ena,b, de lang gebaarde Kelkfchubben , die de Graat c omvatten; waar binnen drie Blommetjes d. 3. Triticum. De Kelk a, a tweekleppig , drie- of veelbloemig , met de Klepjes van de Blommetjes gelyk, doch meer gezwollen. Het middelfte derzelven is geheel, van de anderen zyn de Baardjes zigtbaar b, b,b. Zie Fig. 3. 4. L 0 l 1 u m. Een Omwindzel a, dat eenbladig is, veele Blommetjes b bevattende, waarvan één, by c,geopend, zyne Klepjes vertoont- 7.ie Wg. 4- 5. Hordeum. Een Omwindzel dat zesbladig is, waar in drie Blommetjes b,h,b, ieder gevat in twee Kelk-Blaadjes a,a; zittende aan de getande Graat c. Zie Fig. 5. 6. Elymus. Een Omwindzel c, dat zesbladig is, met drie Aairtjes b,b,b , daar in begreepen, zodanig, dat twee Blaadjes a, a tot ieder Aairtje behooren. Deeze maaken met elkander de Aair, Fig. 6, uit.  der Grasplanten. *3 B. Met een Spilrondachtige Aair en verfchei- Jf^ derley Bloemen. . HooiD. 7 Cenchrus, Een OmwindzelA, dat drie-sWK, bloemig is, gefnipperd en gedoomd, by B geopend zig vertoonende , waar m drie Bloempjes a,a,a, hebbende ieder een byzonderen tweeblocmigen Kelk, b, b. Het eene Blommetje c is Mannelyk, het andere d Vrouwelyk: zie Fig. 7- 8 C o i x. Een Kelk die tweekleppig is: de on¬ derfte aan de Graat Vrouwelyk als A, met Beenachtig harde Klepjes a en gebaarde Stempels b ,b: de bovenften Mannelyk met Eyrondc platte Klepjes c.Men ziet eenenKelk svfzonderlyk by B ,met de twee Blommetjes d,d, daar in, Fig. 8. . g Ze a. Een Kelk die tweekleppig is; de onderden van de Plant Vrouwelyk, cenbloemig, met rondachtig holle Klepjes c; de bovenften Mannelyk, tweebloemig d, met langwerpige Klepjes , in de Vrouwelyke Aair B vervat, terwyl de Mannelyke metA S aangewéezenl zie Fig. 9- De Vrouwelyke Bloemen a, hebben zeer lange StylenÊ, en zyn omwonden met eene Bladfcheede. jo Phleum. Een Kelk die tweekleppig is , Liniaal, geknot, egaal, aan de tip tweepuntig zig vertoonende, als b,tn een Blommetje , dat kleiner is en tweekleppig c, 5a zyne ruige Klepjes a, a bevattende: zie Fig. io. b^ ll Bo. II. Deel. XIII. St.K,  24 De Eigenschappen Ara BoBARTIA- Een Cylindrifche Aair, als |; • In Fig. ii, uit veele Kelkfchubbcn famenstuk?ID* gefteld, waar van de onderften eenkleppig zonder Blommetjes ; bet bovenfte tweekleppig a, a , eenbloemig. Het Vrugtbeginzei, (onder het Bloempje b, isdoor c aangeweezen. C. Met de Aair over êène zyde. ia. Tripsacum. De onderfte Kelken in de Aair eenbloemig, Vrouwelyk, met twee of vkvdeelige Klepjes a,a, Fig. 12, aan den bodem gaapendeof met gaatjes,en het Blommetje , by d driekleppig. De bovenften bb tweebloemig, Mannelyk, tweekleppig als c. 13. Isch^mum.Eèn tweekleppige tweebloemigeA^/£A,door 'tMikroskoop getekend, zittende,als by «,op een gegaffelde Graat e,c,c, zo wel in de Oxels als op den top van het Stpeltje 5 waar tusfchen gefteelde Vcelwyvige Blommetjes b, b, voorkomen, door Vergrooting afgebeeld by B: zie Fig.13. 14, Nardus. Eenzaame tweekleppige Blommetjes c,cy zonder Kelk , zittende aan de Graat A, in Fig, 14. Een Blommetje afzonderlyk vergroot en geopend by B, toont, behalve de Meelknopjes en Stempel , de ongelyke Kelkblaadjes, a een grooter het kleinere b omvattende. D. Met  der Grasplanten. a§ D. Met een tweebloemige Scheedige Aair. VI. Afdeel» 15. Lygeum. Geen Kelk dan de gemeene Hoora. Scheede A , Fig. 15 , welke twee twee-STüKkleppige Bloempjes bevat, op een zelfde gemeen Vrugtbeginzel B , dat twee holligheden heeft en met ruigte is bezet, als by a. Van de Blommetjes zyn de buitenfte Klafjes door b, b, de binnenften door c, aangeweezen, by de Stempels d, d en de zydelings uitfchietende Meelknopjes e, e^ waar vanflegts drie in't ééne Blommetje zig vertoonen. II. Gepluimde Grasplanten. A. Zonder Kelk. \6. Zizania, Tweekleppige ongebaarde Bloempjes , Mannelyke a en Vrouwelyke afgezonderd op de zelfde Plant: zie Fig. 16. 17. Saccharum. Tweekleppige Bloempjes, met een lange regt-vezelige Wolligheid:als in Fig. 17. zig vertoont. B. Met èinbloemige Kelken. 18. Panicum. Een driekleppige Kelk b,b; het derde Rugklepje a, kleiner; het Bloemtje c, tweekleppig: zie Fig. 18. 19. Cornucopije. De Kelk A, een Trechterachtig veelbloemig Omwindzel, bevat de B 5 Bloem 31. Deel. XIII. Stok,  aS De Eigenschappen Vi. Bloem b , uit Blommetjes B beftaande, die Aidel. eenklcppig zyni, in een tweekleppige Kelk Hoofd- c , c, vervat: zie Fig. 19. ilü5S' eo. Alopecurus. De tweekleppige Kelk, «7, a, bevat , als in Fig. 20, het enkelde Blommetje b , dat éénkleppig, rond getipt, is, en aan den voet een Baardje c heeft, zonder Omwindzel. &i. Aristida. De Kelk 0, ö is tweekleppig, het Blommetje b éénkleppig, met drie endelingfe Baardjes c,c,c; ruig aan den voet; zie Fig. ai. as. Lagurus. De Kelk beftaat uit twee Liniaale ruige Klepjes a, a; het Blommetje is ook tweekleppig , het buitenfte Klepje b twee Baardjes c aan 't end en een derde d ruggelings hebbende: zie Fig. 11. %%. STiPA.De Kelk tweekleppig zo wel als 't Blommetje , welks buitenfte Klepje b een gedraaid end-Baardje c heeft, dat aan den Voet gewricht is, en omgedraaid: zie Fig. 23, alwaar zig ook, gelyk in de meefte anderen, de drie Meeldraadjes en twee gepluimde Stempels by d vertoonen. 24. Anthoxant hum. De Kelk_aa is tweekleppig, zo wel als 't Blomm-etje , dat een Baardje aan de Rug van ieder Klepje heeft, het ééne b geknakt zynde, en twee Meeldraadjes c: zie Fig. 24.? 25. Andropogon, Dit Geflagt heeft een Hermaphroditifche Bloem a , waar van d& Kelk  der Grasplanten. 27 Kelk tweekleppig en ongefteeld is, van on- yi. deren met Wolligheid en een gedraaid afdeel. Baardje c uit den Voet van 't grootfte Bloem-J^m, klepje uitgeeft: als ook MannelykeBloemen, waar van de Kelk tweekleppig is en gefteeldM» het Blommetje ongebaard : zie S6. Oryza. De Kelka, a is tweekleppig en zeer klein: het Blommetje tweekleppig grooter dan de Kelk, met het grootfte Klepje b vyfhoekig en een regt Baardje c aan 'tend. Zes Meeldraadjes e komen in dit Geflagt voor , die in het Honigbakje d, by vergrooting getekend, zyn vervat, 't welk zydelings de ruige Stempels/, ƒ uitgeeft: zie Fig. 26. 27. Phalar 1 s. De tweekleppige Kelk a,a, met gekielde Klepjes, van gelyke grootte, bevat het Blommetje b, als in Fig. 27, met drie Meeldraadjes. s8. Dactylis. Dit Geflagt heeft het eene Klepje van den Kelk a,a, langer, famengedrukt en gekield. Het Blommetje b is ook tweekleppig; de Pluim cgeaaird, eenzydig: zie Fig. 28. 29. Cinna. De Kelk is tweekleppig 0, *,met fpitfe Klepjes , die een weinig korter dan het Blommetje zyn, 't welk ook tweekleppig is , onder de tip gebaard b, met één Meeldraadje c: Fig. 29. 00. Agrostis. De Kelk a, a, heeft twee ó ■' fpit- ÏL Deel. XIIL Stok.  a8 De Eigenschappen VI. fpitfe Klepjes, korter dan het Blommetje b, Aideel. ,t wejk js en gefpjtst: zie Fig. 30. sïo5°ïd* 31" Milium. De Kelk is ook tweekleppig, met buikige Klepjes a, a, grooter dan het ■ Bloempje b, 't welk tweekleppig is en Eyrond , met Penfeelachtige Stempels : zie Fig. 31. 32. Paspalum. De Kelk heeft twee rondachtige Klepjes 0,0, van figuur als het Blommetje , dat ook tweekleppig is, met het ééne Klepje rondachtig hol b , het andere fluitende verhevenrond c. De Pluim ^is eenzydig geaaird: zie Fig. 32. 33. Olyra. De Kelk is hier ook tweekleppig; de endelingfe a, a, met groote holle Klepjes , bevat een zeer klein Vrouwelyk Blommetje b ; de onderfte c, die veel kleiner is en gefteeld, een Mannelyk Blommetje d: zie Fig. 33. 34. Pharus. De ongedeelde Vrouwelyke Kelk b, heeft de Klepjes Eyrond langweipig. Een gefteelde Mannelyke a, komt uit den voet van den Vrouwelyken voort, met fpitfe Klepjes kleiner dan het Blommetje, 't welk tweekleppig is en gefpitst , hebbende zes Meeldraadjes c: zie Fig. 34. C. Met twee- of driebloemigs Kelken. 35. Melica. De Kelk a, a , is tweekleppig Eyrond. Twee Blommetjes b,b, met een onvolmaakt c, daar tusfehen in: Fig. 35. 36. Ai-  d£k Grasplanten. 29 3Ö. Ai ra. TieKelk a,a tweekleppig, gefpitst, met twee of drie Blommetjes b,b. Fig. 36. j. 37. Apluda. De AV£ö, 0 tweekleppig, ge-s^ïD' knot, bevattende een ongefteeld Vrouwelyk Blommetje b , en twee Mannelyken c, op een gemeen Voetje, dat hier in het eene Kelkblaadje is verborgen : zie Fig. 37. 38. Holcus. De Kelk tweekleppig Eyrond, bevat een ongefteeld tweeflagtig Blommetje a en een of twee Mannelyken b, b, die gedeeld zyn, in of buiten den Kelk geplaatst: zie Fig. 38. D. Met veelbloemige Kelken. 39. U n 10 l a. Een gefchubde veelkleppige Kelk> van gekielde Kafjes «, a,Fig. 39. DeAairtjes zyn Eyrond in dit Geflagt. 40. Briza. Een tweekleppige Kelk a,a met Hartvormige Klepjes , waar in verfcheide Blommetjes b, b vervat zyn. Het buitenfte Bloemklepje c is Hartvormig , het binnenfte d, kleiner langwerpig. De Aairtjes zyn Hartvormig: zie Fig. 40. 41. P 0 a. Een tweekleppige Eyronde Kelk a, at bevat verfcheide Blommetjes als A , waar van één by B vertoond wordt met zyne ongelyke Klepjes. De Aairtjes zyn langwerpig Eyrond: zie Fig. 41. 42. Festuca. Een tweekleppige gefpitfte Kelk a, a, bevat verfcheide Blommetjes b, b, b, met fpitfe Klepjes: zie Fig. 42. De Aairtjes zyn dunner , gefpitst. 43. Brq- II. Dbel, XIII. Stuk,  33 De Eioenscappen aÏÏel 43' Bromus' Een tweekleppige Kelk a, a S°EEL- bevat verfcheide Blommetjes , waar van de ^HooÏD- Klepjes, onder de tip gebaard zynde, b,b,b, zig alleen hier vertoonen. De Aairtjes zyn langwerpig als in Fig. 43. 44> Avena. Een tweekleppige Kelk a, a bevat Blommetjes b,b, b,met Klepjes die aan de Rug een gedraaid Baardje] hebben, in 't midden geknakt , als c,c,c; zie Fig. 44. Dit Geflagt heeft verfpreide Aairtjes. 45. Ar u nd o. Een tweekleppige Kelk a, «bevat Blommetjes, die. grootendeels met Wolligheid bedekt zyn, en ongebaard b,b,b: zie Fig. 45. 4<5. Cynosurus. Een gemeen veelbloemig Omwindzel a , de byzondere Kelken tweekleppig veelbloemig b, de Blommetjes c bevattende : als in Fig. 46. Het heeft de Aairen eenzydig, als by A. Dl. Biesachtige Grasplanten. 47. Cyperus Eenkleppige Kelken maaken een tweezydig Katje a. Geen Bloempje ten zy men 'er den Kelk voor neeme: waar in zig de deelenderVrugtmaaking.by b, vertoonen : zie Fig. 47. Een naakt Zaad. 48. Carex. Eenkleppige Kelken maaken een gefchubd Katje a: waarin de Mannelykeen Vrouwelyke Blommetjes b, c. byzonder. De : laari^nhebbeneentweetandig/fw^^^, • - ; ' ' '•dat  der Grasplanten. 31, dat het Zaad of Vrugtbeginzel omkleedt: zie Fig. 48. HoL 49. Scirpus. Eenkleppige Kelken maaken een STUk°id" gefchuhd ifojf/e Het Blommetje b be- ftaat uit den Stamper en Meeldraadjes in het Kelkblaadje c vervat. Het Zaad is byna naakt ,metzeerkleine Haantjes d: zie Fig. 49- 50. Eriophorubi. Eenkleppige Kelken maaken een gefchubd Katje a. Het Zaad is Wollig, met lange Vezeltjes, gelyk uit het vergroote Blommetje b blykt: zie Fig. 50. 51. Schoenus. Vyf of zeskleppige Kelken maaken een gefchubd Katje. Het Zaad is rondachtig: zie Fig. 51. Hoe behaaglyk deeze Rangfehikking ook mag zyn, zy heeft grootelyks haare zwaarigheden. De Soorten van liet Panik-Koorn, by voorbeeld, zyn door den Ridder in Geaairde en Gepluimde onderfcheiden ; terwyl men hier dat gantfche Geflapt tot de Gepluimde , die zelfs van het Panicum haaren naam hebben, betrokken vindt. Ook zyn fommige Soorten van dit Geflagt tweebloemig. In dat van Arundo komen voor met één- twee-, drie- en veelbloemige Kelken. Dergelyke on - eenpaarigheden hebben ook in andere Geflagten plaats. Het fchyntwel zeer bevallig, de voornaamfte Kpornplanten, gelyk de Rogge, Tarw en Gerst, voor II. Deel. XIII. St»K.  32. Een- en Twéemannigï VI. voor aan geplaatst te zien, en om die reden Afdeel. zqu Jk byna deeze jyjan;er gevolgd hebben; Hoofd- mERl- tusfeben dezelven voegen zig andere stuk. ,. . , , , . Planten m, die m 't geheel met tot het Koorn betrekkelyk zyn ; gelyk dan ook nog andere Graanen , de Haver by voorbeeld, hier en daar verfpreid bleeven onder de Grasplanten. Dezelven altemaal by elkander voegende, zouden wy het Stekel der Sexen , dat ik tot nog toe in deeze Plantbefchryving gevolgd heb, uit het Oog verliezen en tot de verwarring der Ouden wederkeeren. Ik zal derhalve de fchikking volgen, zo als Linn/eus dezelven in zyn Samenftel geplaatst heeft, en onderfcheidenze volgens de Teeldeelen , als voorheen is aangeweezen (*). II. HOOFDSTUK. Befchryving der Een- en Tweemannige Grasplanten , van ieder van welken nog maar één Geflagt is gevonden. Het eerfte Geflagt dan, hier voorkomende , voert den naam van C i n n a. Stekelgras. I. Maar ééne Soort heeft L i n n je u s van deeze rïnMna^' opgegeven, met den' bynaam van Rietachtig(i). cea. Zy Rietaeh- f«) Zie 't XI. Stuk , bladz. 423 - 425. tig' (1) Cinna. Sijft. Nat. XII. Gen. 15. Feg. XIII. p. 51. Forsk. F!. JEgypt. Atab. p. 3. Zie Fig, 29 op onze Plaat LXXXVIII.  Grasplanten. Zy behoort tot de Tweewyvigefi onder dè AY*rw. Planten, die maar één Meeldraadje hebben in n. ieder Bloem. Het Zaad daar van was uit Ka-s^°°ïD' nada medegebragt door Kalm, en hét Gewas Wordt dus befchreeven. Een Gras dat de grootte heeft van Haver, mét veele gladde Halmen. De Bladen taamelyk breed, glad, aan den rand ruuw. De Aair eene langwerpige , dunne , platachtige Pluim , over eene zyde. De Kelk is een tweekleppig eenbloemig Kafje, met een ruuwe Kiel, het grootfte Klepje eene Baardachtige punt hebbende. De Bloem is ook een tweekleppig Kafje 4 het buitenfte Klepje binnen het kleinfte van den Kelk begreepen; een weinig langer dan de Kelk ; beneden de Punt gefpitst. Het Meelknopje is paarfch 5 de Stylen zyn ruig; Óp den Berg Barah, in Arabie, vondt de Heer FoRSKaoHL ook dit Gras; des men het misfchien wel op meer plaatfen des Aardryks zal aantreffen. Anthqxanthum. Geelbloerii, Dit Geflagt behoort tot de Tweewyvigen ónder de Tweemannigen , alzo het twee Meeldraadjes en twee Stylen heeft. Zo wel de Kelk 'als de Bloem zyn tweekleppige Kafjes (*). Onze Ridder heeft 'er de volgende Soorten van. (1) (*) Zie ie Afbeelding vau het Bloempje, in Fig. 24; *>P onze Plaat LXXXVII. . c ÏI. Deël. XIII. Siun,  34 Een- en Tweemannige VI. (i) Geelbloem met eene Eyrond langwerpige II. ' Aair, de Bloempjes eenigermaate gejleeld f Hoofd- langer dan de Baardjes. Arikoxar.. Dit Gras, dat men Reuk - Gras, of Welriekend tamm*?0' Gras kan noemen, groeit, door geheel Europa, Welrie- en in de Noordelyke deelen van Afia, op hoogkend' ten , Heuvels , Bergen , Op vlakke Landen en zelfs fomtyds in Moerasfige Gronden. In onze Provinciën, inzonderheid in Holland, komt het veel in de Weidlanden en aan de kanten der Bosfchen en Wegen, voor. Naar de hoedanigheid van de Groeiplaats verfchilt het grootelyks ; in dorre magere Gronden fchiet het naauwlyks een Vinger, en in vette vogtige Weiden een Voet of anderhalf hoog. De Heer Kalm verhaalt , dat hy het in Sweeden aan een Berg, in een geduurig afftroomende Beek , rri 't Water groeijende gezien hebbe, hangende by groote Bosfchen aan de Rotfen, met Bladen bykans een Elle lang. Het heeft Vezelige Wortels, die overblyven, geevende, behalve de Halmen en Bladen, fomtyds ook kruipende Scheuten uit. De Halmen zyn langer dan de Bladen , glad, geftreept, geel- ach- fi) AnthoHcmthum Spica ovato - oblonga, Flosculis Fubpedunculatis AriftS longioribus. Stjft. Nat. XII. Gen. 42. Veg. XIII. p. 67. Anthox. Flosc. diandris. H. Cliff. 55. R. Lugd. 58. Gort. Belg. 9. Gramen Pratenfaj Spica flavescente. C. B. F/u, 3. Theatr. 43. c. fig.  Grasplanten. 2'7 achtïg groen , met drie of vier dikke bruine AjVr. Knietjes, en met korte, taamelyk breede, fpit- Fji.ei" fe Blaadjes bezet. De Stoelbladen, die uit den g"°°FnWortel fchicten, zyn langer, doch ooktaame- ReuhgmSt lyk breed, groen, fomtyds glad, fomtyds aan eene of beide zyden bezet met witte Haairtjes: de Bladfcheeden lang , rond , geftreept. Aan den top der opftaande Halmen is de Aair, die .eene langwerpige figuur heeft , in 't midden doorgaans dikker, zynde van één tot drie Duimen lang. Op vogtige Gronden fchiet.de Aair meer in de langte en is yler, op drooge meer famengetrokken en byna ovaal of Eyrond. Zy beftaat uit verfcheide Bondeltjes van Bloempjes» ieder Bondeltje uit twee langere en kortere, die gefteeld zyn, famengefteld. Gedagte Bloempjes hebben eene Kegelachtige figuur. De Kelk is famengefteld uit twee Schubbetjes van ongelyke langte , bevattende de twee Bloem? blaadjes, die zo lang als het kleinfte en buitenfte Kelkblaadje zyn. Zy hebben korte fyne Baardjes en bevatten de twee Blaadjes van het Honigbakje , waar in het Vrugtbegiuzel, dat twee Draadachtige Stempels heeft. De twee Meeldraadjes munten in langte uit, en hebben ieder aan 't ScheuChz. Agr. 8S- Gramen anthoxanthum Spicaturn. ]. B. Hifi. II. V- 466- Tournf. Inft. 518. Gramen Alopecu'rum. Vernum Pratenfe, Spica flavescente. Mor. Hifi. III. p. 193-S. 8. T. 7. f. 25. Schreber Grafir. T. V. p. 49- C a II. Deek.. XIII. Stuk,  36 Een- en Tvveemanni'ge VI. 't end een Wervelachtig Meelknopje, aan beids Afdeel. enden Vorkachtig gefpleeten. Het Zaad is Hoofd- ovaal, glad, bruinachtig van Kleur. Renkgras Reuk§ras begint, vroeger dan anderen , in 't Voorjaar te bloeijen , en ftaat gemeenlyk eenige Weeken in Bloem : ~ want alle Planten bloeijen niet te gelyk , en op eene zelfde Plant fchiet de eene Aair na de andere uit. De Aair is, wanneer zy eerst uit de Scheede van 't bovenfte Steelblad te voorfchyn komt, zeer fmal en te famen getrokken zonder eenige fchyn van Zaad. Vervolgens wordt zy breeder, als wanneer de Kelken van malkander wyken, geevende haare Draadige Stempels uit, als ook de Meeldraadjes , met derzelver Knopjes. Deeze zyn in 't eerst Roozerood van Kleur ; doch na de bevrugting verflappende en verflenfende worden zy geelachtig , en maaken de geheele Aair geel, wear van dit Geflagt den naam heeft. Middelerwyl is ook de Kleur der Kelken van groen in geel veranderd , door de rypwording van het Zaad, dat fomtyds de grootte van Tarwegraan bekomt. Ook heeft men in de Zomer dikwils nog een tweeden Bloeityd van dit Gras. Meest onderfcheidt zig hetzelve, van alle andere Soorten, door zynen aangenaamen Reuk , die in alle veranderingen van dit Gras, welken 'ei (*j Gramen Montanum odoratum Spicatum. Scheuchz. Gram. j>. 98- Gramen ereftum, Pomum et Meliloturn redolens, Paniculst Cupresfina, Boec. Mus. p. 67. T. 75.  Grasplanten. 3"/ servoorkomen,bertendigplaatstheeft. ScHeuch- ^vl^ Zer heeft, als een byzondere Soort, hier van IL verfchillende, een Gras geboekftaafd, waaraan ^oofdB 0 c cone den Geur van Appelen en Meliloten Reukgl.a}, toegefchreeven hadt (*). De Wortels hebben een te fterken , geilen Reuk, naar dien van Moskeljaat trekkende , doch die van het Loof is zagter en zeer aangenaam ; het kragtigfte , wanneer het op drooge Gronden groeit. Na den Bloeityd vermindert deeze Reuk in het Gras, dat niettemin,wel gedroogd zynde,denzelven eenige Jaaren behoudt, zynde tevens zoetachtig en aangenaam van Smaak, De aangenaam? Reuk van dit Gras kan aan- pittigleiding gegeven hebben tot het deftilleeren van 61 ' Graswater, dat in de Apotheeken bekend is geweest , doch meest gedestilleerd werdt van de Wortels van 't Kweek- of Hondsgras. Het Water van dit Reukgras. kan ten minfte dienen tot verfterking der Reukwateren (t> Of 'er snders eenige byzondere fcrags in plaats nebbe, 't zy door uitwendig, 't zy door inwendig' gebruik , kan ik niet verzekeren. Maar dit gaat vast, dat het zeer goed zy onder 't Hooy, maakende hetzelve voor de Beeften aangenaam van Smaak en mooglyk,door zyne Katterigheid, gezond. Immers dit is zeker. dat het van de Runders en Schaapen zeer bemind (ü A1ua ftillatitia ad ïecirien(Jos Odores utilis eft. pOCCONE. _ ^ 3 H. Deei..*XIII. Stuk.  38 Een- en Tweemannige VI. mind wordt; doch of de Geur , die in goed u. gewonnen Hooy plaats heeft, met ook van stuk!™" andere welriekende Kruiden afkomfb'g zy , Reukgras, zou men mogen twyfelen. Ondertusfchen wordt de deugd van het Hooy, 't welk omftreeks Leipzig in Saxen valt, daarvan afgeleid, dat aldaar een menigte van dit Reukgras groeit (*). Offchoon men hier te Lande meer werks maakt van de Klaveren, of ook, volgens den nieuwen Landbouw, van de Rupsklaveren en 't Gezegend Hooy (f); zou de vermeerde, ring van dit Reukgras, niettemin, voordeelig kunnen zyn. Dit kan gemakkelyk gefchieden door inzameling van het Zaad,'tzy hetzelve opzoekende in het Hooy-Zaad, of de Aairen , wanneer zy geelachtig beginnen te worden, in een Doos of Peperhuis uitkloppende. Wanneer men dus eenig Zaad daar van vergaderd heeft, kan men een gedeelte Gronds daar mede bezaaijen, en dan genoegzaam Zaads bekomen, tot beftrooijing van een geheel Land. Best zou dit mooglyk kunnen gefchieden na de inobgfting van het Hooy. Men moet lïeeds daar op acht gee» ven , dat dit Gras vroeger dan de anderen en ook wel tweemaal 's Jaars bloeit. II. (2J Geelbloem met een rolronde Aair, en onAnthuxatim thum In- x r. _ gem dtcum. ™ öChreber Gr af er. p. 57. Indifch. ff) Zie 't voorg. X. Stuk , bladz. 325. (2) Authoxanthum Spica Lineari, Flosc. fesiïlibus. Flor. Z*yt. 25, Gramen Alopecurioides. Burm. Zeijl. 105. damen  Grasplanten, 39 gefieeldeBloempjes, diekorter dandeBaard- fa zi'n' Hoorn- Die Soort van Indifcfe Gras, by Madrarf™ groeijende, welke door Plukenet u; afgebeeld, onder den naam van kortbladtg ,gekruid Knokkel-Gras,'met eene Fluweelachtige paarfcheAalr, verfchilt zeer veel van het Cey. lonfihe Fosfenfiaartige, door den zelfden Autheur in Plaat gebragt en onder dien naam geboekftaafd, door wylen den beroemden Hoogleeraar J. Burmannus f4-). Dit laatfte wordt, door Linn*us , aldus befchree- ^ De^Halm is een Voet hoog, gewricht, i, opftygende; met korte breede Bladen en Z een zeer fmalle yle Aair, van ongefteelde „ verftrooide Bloempjes. De Kelk is een „ tweekleppig Kafje , gefpitst; ieder Klepje „ in een langen Baard uitloopende. Dit Gras komt het Geflagt van Geelbloem naby , hoewel in gedaante zeer verfchillende; doch " de Meeldraadjes kon ik niet tellen." Dit verfchil moet daar in^beftaan, dat de Aalmen Atopecurioide,. Burm. Zeyl. **. Gramen geniculatum brevifolium crispum, Spica Pnrpuro - Ser.cea, Maderaspatanum. Plok. Alm. T. n9- £ *• Burm. FL Gramen, forte, Alopecuroides Indicum,majus vel minus &c. Pluk. Phyt. T. 92. f. 4 > 5("§) Flor. Zeijl. utiiipra. C 4 II. Dbsl. XIII. Stuk.  Een- en Tweemannige VI. 'Aairen hier zeer gebaard, en in het Europ:, Aideel. fche Reukgj-as vo]ftrekt 0ngebaard zyn : Hoorn- want de Geftalte komt anders taamelyk over$WK' een; 't zy men het Ceylonfche of Kormandelr fche van Plükenet befchouwe, en die Geftalte alleen fchynt my aanleiding gegeven te hebben, om hetzelve hier te plaatzen. De Meeldraadjes , immers, niet telbaar zynde , kon het met geene zekerheid tot de Tweeman* nigen betrokken worden. Die zelfde duifterheid komt my in een Exemplaar van zulke Oostindifche Grasplant, myner Verzameling , voor. III. (3) Geelbloem, dat Pluim-Aairige Bloemen, Avthoxan- heeft thmn ra- J mcitlatum. Ge- Van waar Rüdbeck de Afbeelding van f .ura , Qras t,ek0men nebbe 3 om dezelve in 't Eerfte Deel van zyn gedag te Werk, dat een Verzameling was van alle uitgegevene Afbeeldingen der Grasplanten, te plaatzen , is my duifter. Het groeit zegt Linn^us in de Zuidelyke deelen van Europa , gelyk in de Gods-Tuin teMontpellier: maar volgens Gouan groeit het daar niet zegt Reich ard; het Keukgras wel, dat men 'er overal op de Velden aantreft. By Tubingen hadt de Heer Gme- lin (z) Anthoxamhum Flor. paniculatis. Am. Acad. I. 145, dramen Sparteum Paniciüa flavescente. Rudb. Elysi I. f, |fe Gkel, Tub, p, V3S  Grasplanten. 4t lin dit Gepluimde waargenomen (*). Zou vr, het ook maar eene Verfcheidenheid van het A™^» Reukgras kunnen zyn ? Immers het gelykt, volgens den Ridder, naar hetzelve, hebbende ongebaarde Bloemen en vierbloemige Kelken. III. HOOFDSTUK» Befchryving derDriemannigeGrasplan,t e n , hoedanigen de meeflen zyn, tot welken ook verfcheide Soorten van Biezen, Riet en air lerley Graanen of Koorn behooren. Die Grasplanten , welken drie Meeldraadjes en Knopjes hebben in ieder Bloem., zyn zo menigvuldig, dat men alle.de eigentlyke Geflagten van Gras, byna, met Riet, Biezen, en alle de Verfcheidenheden , nagenoeg , van het Koorn, tot dezelven kan betrekkend Ik zal dezelven, wederom, volgens de fchikking van onzen Ridder voorftellen. X y r i s. Degenkruid. Den Griekfchen naam. van het Stinkend Lifch , te vooren bePchreeven , past Linn^eüs toe op een Geflagt, tot de Driemanni- ge f*) Reich. Syjl, Plant. Francf, 1779. C 5 II. Deel, XJII. Stvs.  42 Drieman nige ArDEÊL ge EenwyviSen behoorende, welks overige jn. " 'Kenmerken zyn , een driebladige egaale ge^Hooid- kartelde Bloem, waar binnen het Vrugtbeginzel: de Bloemen in tweekleppige Kafjes tot een Hoofdje vergaard. I.. De eenigfle Soort (i)is een Indifch Plantïndua. gewas, gelyk de bynaam aanduidt. ^ men Indicum , (Mm oblongis . Floribus Aureis fcpaa, xnatis. Burivï. Zegt. 109. Burm. Fl. tnd. p. 18. CO Zie de Afbeelding van een Blommetje m r,g. 51, op onze Plaat LXXXVII. f-P) Dit is volgens de Kenmerken, door Limbus reeds ingaat r767 » ^ Ed" ?».TT'V «"er derhand (in Ed. Veg. XIHO bevestigd, des de Heer II. Deeï-. XIII, Stuk.  44 Driemannigë VI. zyn in twee Rangen verdeeld, de eene Aïdeel. me,. ronde de andere me£ driekandge £jal_ Hoorn- men, als volgt. stuk. I. Met ronde Halmen. ScLnus ■Bles§ras w^ ^ ^« -&W V aillant niettemin zegt, Bmgtm dat het een Soort van Cyperus zy (f). Boccone noemt het Allerhoogst CyperachtigGras en merkt aan, dat het een Rietachtigen Stengel heeft, fomtyds eens Mans langte hoog, groeijende in de Moerasfen by den Tooren Vada te Livorno , als ook aan Kaap Pasfero , op Sicilië, overvloedig Zyne Af beelding van hetzelve is gering en fchiet veel te kort by die van Morison (§), door wien hetzelve van de Groote Waterbiezen onderfcheiden wordt, zo 't fchynt. Het verfchilt zekerlyk van die van T abernjEMont, welke korte Bladen heeft (*), daar dezelven in deeze lang zyn:derhalven heeft'er ook Tournefort een byzondere Soort van gemaakt. De leatis S#. Nat. XII. Gen. 6$. Veg. XIII. P. «i. Ft. Suec II p- 13- B. GoM- *7°- Weudo - Cyperus palaftris, Fol. & Carina ferratis. Scheuchz. Gram. 375. Cyperus longus inodorus Germanicus. C. B. Pm. 14- Mariscus Panicula Ramofa. Helv. inchoat. n. p. 179. Cyp. lon°-. inodorus fylv. Lob. Ie. 67. f*) Scirpus Paluftris altisfimus, Foliis & Carina ferra.tb. Inft. R. Hevb. p. 528- Plaflt- em- ParlS' 533> (f) Botanicon Parifienfe. p. 179. Cl) Boco. Sicul. p. 72. T. 39- f- 2I c§) Hifi. III. P- 237- S. 8. T. 11. f. 24. (*) Iuncus Paluftris major. Tab. I(.W> Krindb. 589. & II. DsEi.. XIII. Stok.  4& Deismakki et Afdeel Groeiplaats IS' zo we* ?n de Noorde* i 11. lyke als in de Zuidelyke deelen van Europa > 5tuk?rd" °P V08t]ëe plaatfen; gelyk men het ook omBiesgras. ftreeks Parys en in ons Land aan de kanten van verfcheide Rivieren en Staande Wateren, aantreft. In de Sweedfche Provinciën Oeland en Gothland, zyn 'er geheele Moerasfen mede gevuld en men gebruikt het om de Huizen te dekken, in plaats van Stroo, en veel duurzaamer. Dryvende Eilandjes maakt het aldaar in de Meiren, en de weeke Grond der Moerasfen is, wegens deszelfs door een gegroeide Wortels , gangbaar. De Gothlanders noemen het Agh, de Sweeden Tak-Agh. Het wordt in 't Voorjaar gretig van het Rundvee gegeten ; doch het Hooy daar van willen zy niet nuttigen dan in de hoogfte nood , ten zy het voor af geklopt en uitgedorfcht zy; ©m dat de 'fcherpe Stekeltjes der Bladen den Bek zouden kwetzen (*). Ik vind niet dat het Rundvee daar van fterve; gelyk de vermaarde Haller uit die plaats van L i nn^eus opmaakt ; deeze Soort, welke ook overvloedig in Switzerland voorkomt, aldus befchryvende (t). „ De Halmen of Stengels zyn van twee tot „ zes Voeten hoog: de Bladen zyn byna drie„ kantig door eene fterk uitpuilende Rib, wel- „ ke, CD LlNtT. Cotthl. Reifc. p. ijro, 190» CfJ K*tv, mclmat. Tom. II. p. 180,  Grasplanten 47 „ ke, zo wel als derzelver kanten fcherp is VI „ gedoomd i zo dat zy de Vingers kunnen 1IL * Letzen. Uit den boezem der Bladen ko-^o„ men eenige Pluimen voort, waar ofider Biesgrat. ll lange dorre bruine Stoppeltjes, met eene lange Draadachtige punt. Dergelyke, doch „ kortere Stoppeltjes zyn onder de Bladiïee„ len, die,gelykinde Biezen,ongelyk,lang, „ Takkigzyn; de Stoppeltjes onder de Tak„ ken eveneens. De laatfte Tak draagt een bondeltje van Sprinkhaanen, uit den Eyron- den gefpitst, Houtig, byna Kaneelkleurig. Het Zaad, rypwordende, is enkeld, meeD „ driekantig huisje vervat." (2) Biesgras met de Helm rond en Takkig, ^ aan V end Knopjes hebbende , en een driebla- aculeatliS, dig, zeer kort,jïyf> gapend Omwindzel. Gedoomd, Zeker Gedoomd Biesachtig Gras wordt hier bedoeld, dat in de Zuidelyke deelen van Europa zyne Groeiplaats heeft, in Puinachtige Gronden en op oud vervallen Muurwerk, zo Camerarius aantekent, die 'er een zeer goede Afbeelding van geeft. Caspar Bauhinus heeft het Wit Italiaanfch Gras, met gedoomde Hoofdjes, geheten. Daar komen ^ &s Schcenus Culmotereti Ramofo &c. Stf. Nat. XII. Gen. 65, Veg. XIII. P. 81. Loefe. »* GrT£1 *bum Capitulis aculeatis Italicum. Bavh. Pm. 7. Ï*J*. II. DBEfc. XIII. STUK,  4ë baÏEMAN'NïGÈ vi. Soorten van voor, zegt Scheuchzer $ de Afdeel. £ene me(; jj0rtere Hoofdjes , welke die van stuk°FD' Bauhinus* voorgemeld, is; de andere met Mesgras. een Tolachtig langer Hoofdje , door Triumfettüs getyteld Lifchdoddig Zee• Gras , met een korte dikkere Aair aan ieder Knietje voortkomende. De eerfte heeft de Halmen ten deele opftaande , ten deele hurkende, van een Handbreed tot een half Voet lang; de tweede van een Voet en langer, beiden vol Knietjes, als uit Leedjes van een half, één of anderhalf Duim beftaande, byna als die van 't Varkens* gras, dat men Duizendknoop noemt. Loefï.ing vondt het by St. Ubfes fnPortugal*1 op laage plaatfen, dié dagelyks door den Vloed van 't Zeewater overftroomd werden ," 'meè kruipende Stengetjes, naauwlyks een halven Vinger lang , Takkig, ieder van drié of vier Leedjes. De Bladen waren zeer kort, Gras* achtig, Eyrond of Lancecvormig, geevende een tweehoórnig Omwindzel uit, dat de gezegde Doornen maakt. In anderen is hetzelve driehoornig en zit op een Steeltje , byna als het Zaadhuisje in het gemeene Voetangelkruid (*). Hier door onderfcheidt zig dan deeze Soort. (3) 1Ö8: Scheuchz. Gram, 85. Mor: Hifi. III. p; 195, S. 82 T. 5. f. 3. Gramen fpicatum Spicis in Capitulum foiiatum congeftis, TounNF. Tnfti 517. Gramen aculeatum. Cam. Epit. 745. Agroftis aculeata. Scop. Carrt. II. N. 89. (*) Zie't voorg, VIII. STUK,b!adz.522.    Grasplanten. *9 (3) Biesgras met de Halm rond en naak, Ei- VI. ronde, gebondelde Aairtjes; een byna zesbla- A\°*EL" dis Omwindzel, e» Je Bladen Geutachtig. Hoofd- o * stuk. Zekere Zee - Biezen > op de Zandige Oevers Schoenus der Zuidelyke deelen van Europa groeijende, tni"n'm,a' maaken deeze Soort uit, die zig als door een Gefpitst, Schubbig gebladerd Hoofdje onderfcheidt.Men vindtze thans aldus befchreeven. De Wortel, die voortkruipt, geeft veele Bladen, in een Bondel verzameld en zeer lang, Geutachtig, eenigermaate rond, aan den rand ruuw, niet Vleezig noch plat. De Halm is naakt, rond, ftevig, effen, dikker en veel korter dan de Bladen. De Bloem heeft een driebladig Omwindzel, naar de Bladen gelykende, maar korter , en daar binnen nog drie kleinere Blaadjes. Zy beftaat uit veele Aairtjes, tot een Hoofdje famengepakt, fpitsachtig, met Eyronde , holle , fpitfe Schubbetjes bekleed. Het Bloempje heeft drie Liniaale Meeldraadjes, een Eyrondachtig Vrugtbeginzel, een enkelden Styl en drie langwerpige Stempels. (4) (3_) Schoenus Culmo tereti nudo , Spiculis ovatis fasticulatis &c. Syft. Nat. Veg. XIII. p. 81. Barr. Ic. 203. Fig. 1. Scirpus maritimus Capite glomerato. Tournf. Infl. 46. Scheuchz. Gram. 367. Gramen Cyperoides maritimum. C. B. Pi«- 6. Theatr. 91. Gramen Junceum maritimum , Capite Squamofo , foliaceo. Mos. Hifi. III. p. 227. S. 8. T. 9. f. 6. D II. Deel. XIII. Stuk.  " Drie man nige VI. (4) Biesgras met de Halm rond en naakt; het Afdeel. Hoofdje Eyrorid; het ééne Klepje, van 't twee- 'Hoofd- bladig Omwindzel, Êhvormig en lang. STUK. sJhL'mis ÏÖ uitgedroogde Moerasfen van ons We'nigjkans. reldsdeel komt deeze, volgens den Ridder, achtig?^ voor, die ze niet alleen in onze Zee-Duinen, maar ook in Sweeden vondt, inzonderheid in de Gothlandfe Moerasfen. By Montpellier groeit zy overvloedig op vogtige Weiden en aan 't Strand. In Switzerland is zy op vogtige plaatfen gemeen, zegt Haller, die aanmerkt, dat dit Biesgras Plaggen maakt van Bladen en Halmen, ter hoogte van één of an'derhalven Voet. De Bloem, uit het bovenfre 'der Halmen , heeft tot Omwindzel twee zeer ongelyke fpitfe Blaadjes, tusfchen welken veele famengedrukte , gefteelde, zwartachtig bruine Aairtjes een Hoofdje maaken. Het Zaad is driekantig rond, en glimt als Paarlen; byna gelyk de Zaaden van het Kruid, dat s Litho- deswegen den naam voert *. De Halmen zyn, fpermmn . ^ ^ janger dan rfe Bladen> (5) Bies- (4) Schoenus Culmo tereti mulo , Capite ovato &c, Scirpus Flosculis Spicatis. Alt, Stockh. 1741. p. 182Juncus I?evis minor &c. Mor. Hifi III. p, 233» S. 8- T. 10. f 2g. Juncus Lithospermi Semine. Magn. Mov.sp, ï45- T. 144. Gouan Mor.sp, 28. Gort. h'gv, 6. Belg. 12. Cyperus Spicis conglomecatis, Caiyce multifolio. Hai l^ Helv. inchoat. II» p. i%u  Grasplanten, 5? (5) Biesgras met de Halm rond en makt; en A^L, een dubbelde Aair, zo lang als 't grootfle ÏÖ^ Klepje van ,t Omwindzel. **uk. ïn de Veenige Moerasfen van Engeland, als ^J#*« ook in die van Gotbland, is deeze gevonden, ««^^ die Hoofdjes heeft naar Anjeliertjes of Dm- klea,ig. zenafchoon gelykende. Zy groeit by de voorgaande , zegt Linn^us, doch is wel zesmaal korter en heeft een zeer fmal Hoofdje > uit twee Aairtjes beftaande, en deeze ieder uit twee Bloempjes. Het algemeene Omwindzel is tweekleppig Roestkleurig. (6) Biesgras met de Halm rond, Bladertge, VJ.^ eenigermaate gebondelde Aairtjes en Draad- Bruin.' achtige Geutswyze Bladen. Op dergelyke Moerasfige plaatfen > in Engeland en Italië , komt dit Biesgras voor, naar het gebondelde zeer gelykende, doch verfchillende door gekropte bruine, geene getopte witte fV) Schoenus Culmo tereti mido , Spica duplici &c. M Snee. li. p. 40. Gramen Cyperoides minimum Caryophylli proliferi' Capitulo ftmpM Scmamato. Mor. ff'fi III. P. S4S. S. 8. T. 12. f- 4°- . ,. . , . . C6) Schoenus Culmo tereti Foliolb, Spicuhs iubfasuculatis &c. SP, Plant. 1664. Cyperella Paluftris &c. Ni'ch. Gen 53. Cyperus minor anguftifolius Paluftris, Capitul. fuscis Paleaceis. Mok. H0. III. p) 239' * 8 T. D 2 1% Deel. XIII. Stuk.  52 Driemannige vt. witte Aairtjes, en ook vroeger bloeijen- Afdeel. d£ (»> Hoofdstuk. (7) Biesgras met de Halm rond en naakt, de sïüclius /iair famengefteld en verdubbelde Aairtjes. compav. Aair'yk" ^an ^e ^aaP ^er Goede Hope vondt de Heer Koenic deeze nieuwe Soort van Biesgras, die door den Heer Rottb oLLin Plaat is vertoond. Zyn Ed. noemt het Biesgras met zeer enge ronde Bloemfcheeden, geknopte Aairen en Elsvormige Blikjes. Het heeft de Halmen een Voet lang , aan 't end met troppen van Aairtjes, die Eyrond , Roestkleurig en gelyk van grootte zyn. De Aairen komen uit een Bloemfcheede voort, welke in een fpitfe punt uitloopt , langer dan de geheele Aair. viii. ( 8 ) Biesgras met de Halm rond en Blade* Bimfetil ri§ ' en gefielde hangende langwerpige ge. baarde Aairen. Aan f*) Dat gebondelde Biesgras (Schoenus fasciculatus) zal het Witte zyn, hier de laatfte Soort van dit Geflagt. (7) Schoenus Culmo tereti nudo , Spica eompofita, Spiculis geminatis. Mant. 177. Schoenus Scapo ftriftisnmo tereti , Spicis glomerntis, Brafteis Subulatis, Roitboll. Nov. Plant, p, 65. T. 1?. f. 4. (8) Schoenus Culmo tereti Foliofo, Spicis Pedunculatis pendulis oblongis Ariftatis. Mant. 178. Schanius Culmo tereti, Vaginis hicidis &c. Roitb. Nov, Plant, p* 63. T. 18. f. 1 ?  Grasplanten. 53 Aan de Kaap groeit ook dit Biesgras, dat Avr;Et de Halmen twee Voeten lang heeft, met ee- nif** nige Draadachtige flappe lange Bladen en twee g Bloemblaadjes, die de Halm Scheedachtig omvangen, geevende Steeltjes uit, met langwerpige Aairen , die, zo wel ala de Scheeden en Blikjes, donker Roestkleurig , als gebrand, zig vertoonen. II. Met driekantige Halmen. (y) Biesgras met de Halm driekantig, het 13*^ Hoofdje rondachtig, een zeer lang Omwind- Niveus, zei en enkelde opftaande Kelken. hooftU^ In de beide Indiën fchynt deeze Soort van Biesgras voor te komen, welke befchreeven wordt, als geheel glad zynde, met een endHoofdje (drie zydelingfe digt by elkander) dat Sneeuwwit is en beftaat uit vertikaale Bloemen, (den eenen hoek opwaards gekeerd, den anderen nederwaards gekeerd ,) die Eyrond en famengedrukt zyn, ongefteeld, gefpitst, tweekleppig? met Zaagtandige Kielen. De Styl op 't Vrugtbeginzel is ten halve twecdeelig. Dit (9) Schoenus Culmo tritnietro , Capitulo fubrotundo &c. Schoenus glomeratus, Spec. Plant. 1. p. 52. Jacq. Hort T. 97. Cyperus Culmo triquetro foliofö, Capitulo glomerato triphyöo i Spicis teretibus. Gron. Virg. 131, Kyllinga triceps. Rottb. Nov. Plant, p. 14. T. 4. f, 6. Mottenga. H. Mal. Xll. p. 97. Tab. 52. Schoenus tubeïofus, Burm- Fl, Ind. p. 19. D 3 II. Deel. XIII. Stuk.  54 Driemannige vi. Dit zoude, volgens den Heer Reichard, Afdeel. ^ £)l.jej100f[jjge Kfllinga of Schcenoides van den stok0™" Heer RoTTBori' zvn, die daar toe betrekt het Knobbel-Wortelig Biesgras van den Heer N. L. Burmannus, en over zulks ook de Moitenga van den Malabaarfen Kruidhof. Gezegde Hoogleeraar merkt aan, dat het zo wel op Java groeije als op Malabar. Sfamui ^I0^ BieSgras met ^e Halm driekantig, het Cohratus, Hoofdje rondachtig; een zeer lang plat bont- Gekleurd, kleurig Omwindzel en gefchubds Bloemen, Deeze Soort,mede in de Indien huisvestende, is Malabaarfch Kruipend Watergras door Garcin genoemd, Rümphius beeldtze af, onder den naam van Gehoofd of HoofdjesGras, in 't Maleitfch genaamd Tabalisfa, wegens de drie Blaadjes , die het roodachtige Hoofdje omringen. Somtyds zyn 'er vier zodanige Blaadjes, die het Omwindzel uitmaaken ten deele wit, ten deele groen , volgens Slöane; doch elders groen, met het Hoofdje in 't midden wit, dat alsdan, volgens (10) Schoenfis Culmo triquetro , Capitulo fubrotundo &c. Gramen Cyperoides Spica compafta alba, Fol. ad Spieara partim albis , partisa viridibus. Sloan. §fam. \. 119. T. 78. f. 1. Gramen Capitatum. Rumph. Amb. VI. p. 8- T. 3, f. z. Kyllinga monocephala. Rottb. Nou. Plcwt', p. 13. T. 4, f. 4. Pee - Mottenga. Hort. Mal, XII. p, 83. T, 48, Bukm, Ft, Ind, p, 18,  Grasplanten. 55 Mns ~*t denkbeeld der Indiaaaen , een Kwaal VU^ gens aeii zoude ^ aan de Vinger, die men ae v y Hooin, voordellen, welke zy door t °P^f . dit Krnid willen géneezen. De hoog e » op vogtige plaatfen een Voet en meer ande s %n de Bkemkropjes overhoeks, de Bladen Lt-.B^ niaal Draadachtig. telig. Deeze Kaapfe Soort , van den Bolwortel, uei^c t rvn die rood is , beftaat uit drie of vier ongefteelde Kropjes aan den top der Halm, ieder met «n ffieli Blaadje van onderen geichoord. ; (i.) Biesgras met de Halm byna Samen- - , . Mdm'ëH nudis, Florum glome-gedrukt. Cn^ Schames Culrms triqwtris ruHsaltennsa^l. L nean S^ difti- (I2) Sckccnus Culmo ^ difticha «hl, Involucvo ^^^^i Spica iimp.ici &c. Mich. 53- üian.en ^ D 4 IL Deel. XIII. Sas».  5<5 Driekannige Atoeel nM^* ' de ^air tweezydlS ■> m& een één- in ' bladig Omwindzel. HoofD- ■Trat Tot deeze betrekt Haller de Synonyma Caricis Uligimfi; wordt door den Heer MurRay gezegd en is door den Heer Reichard nagefchreeven; doch ik vind op die Soort van Carex, in Sweeden waargenomen, geen Synonyma aangetekend; en by Ha el er byna niets aangehaald op deeze Soort, (behalve de eigenfte hier aangehaalde,) dan eene Berg-Carex met een famengedrukte tweezydige Aair, door Rüppiüs omftreeks Jena gevonden: zo dat de reden van die Aanmerking my duister is. Het Biesgras, van deezen naam, valt in Engeland, Switzerland en Italië, zegt de Ridder. Niet alleen op Waterige plaatfen komt het, volgens Haller, voor, maar klimt zelfs by de Alpen op. Aan den Ryn groeit het overvloedig, in Zandige, vogtige Landsdouwen. De Halm is ongevaar een half Elle lang, of ook minder, en heeft aan den top een Aair, van een Duim of langer, gefchoord door een breedachtig Blaadje. De Aair is famengefteld uit overhoekfe Bloemen of Bloemknoppen, byna gelyk in de voorgaande Soort: het compresfi difticha. Fvvk. Ah» I73 T. 34. f 9. Scheuchz. Gram. 490. Scirpus planifolius Spica terminante difticha, Hall. Helt/, induiat. N. 1341,  Grasplanten. 57 het Zaad, met zes Baardjes omgeven, plat- ^vi^ achtig Klootrond. tt stuk. (13) Biesgras met de Halm driekantig, ge- xm# bladerd; de Bloemen gebondeld; de Bladen Schmnus ' , „ » . j t- glomera- plat, en dubbelde Bi'oemfteeltjes zydeltngs.tuSt * Gekropt. Deeze , in Virginie groeijende , verfchilt van de volgende Soorten, door het gene in de bepaaling is gemeld. (14) Biesgras met de Halm driekantig gebla- xiV. derd; de Hoofdjes zydelings, famengefteld, Warr^abyna ongefteeld, en Degenvormige geki;lde&& Bladen. By de Warme Bronwateren aan de Kaap der Goede Hope,nevens de Zwarte Bergen, komt dit Biesgras, van aanzienlyke grootte, voor. Het heeft Halmen van zes Voeten langte, van dikte als een Zwaanenfchaft, byna Houtig ftyf en glad, begroeid met Scheedachtige opftaandeBladen, en naar den top byna ongefteelde Hoofdjes draagende,overhoeks geplaatst. Hoe dee- (13) Schoenus Culmo triquetro foliofo, Fior. Fasciculatis &c, Gron. Vivg. 131. (14) Schoenus Culrr.o triquetro FoHoib , GapituKs lateralibus compofitis rubfesfilibus , Fob Enfiformibus carinatis. Mant. 179. Schoenus Cuimo tereti, Spicis alternis Ariftatis &c. Rotib. Nov. Plant. p. 63, T. 18- f. ' Reich. Sp. Plant. Ed. 111. D 5 II. Deel. XIII. St.ts.  58 Driemannige AïDEEt ^eeZe t0t V3D ^eD ^eer RoTTBOLIi ui. ' afgebeelde, welke ronde Halmen heeft , besruK?rB" hooren kan, gelyk Reichard wil, begryp ik niet. XV. O5) Biesgras met de Halm byna driekantig etlfüs**** gebladerd, de Bloemen gebondeld en Bor- Wit. flelige Bladen. Op Veenige, Moerasfige Gronden, in de Noordelyke deelen van Europa , wordt dit Witte Biesgras gezegd gemeen te zyn, en te groeijen onder het Zwartachtige , voorheen befchreeven, wordende in Sweeden My-Agh, het andere Knapp-Agh geheten. Wegens de Witte Bloemen vindt men het by Scheuchzer Witbloemig Bfoeras - Gras gctyteld Maller noemt het Bies met Borftelige Bladen , een platte Pluim , en ronde Sprinkhaantjes. Het groeit zegt zyn Ed., in Switzerland ook op de Veengronden, met Halmen van ongevaar een Voet hoog of hooger. Zonderling is (15) Sctictnus Cu'mo fubtriquetro Foliofo , Flor. fasciculatis, Foliis Setaceis. Oed. Daiu 320. Fhr. Snee. 34, 41. Dalib. Fa;: 14. Schoen. FIosc. fasciculatis. H. Ciïff. 22. R. Lu«clb. 48- Scirpus Fol. Setaceis , Paaien» la plani , Lociistis teretibu». Hall. Helv. inchoat. N. 1341. Cyperus Paluftris , hirfutus minor, Paniculis albis. Morïs. Hifi. lil. S. 8- T. 9. f. 39. Gramen Lujulse accedens. Pluk. Mm. 17S. T. 34. f. 11. Gramen Palufire Leucanthemum. Schewcbz. p. 503. T. XI, f. 11*  Grasplanten. 59 is 't, dat deeze Soort van Biesgras in onze Jg^ Nederlanden nog niet gevonden zy, ^n.^ stok. C y p e r d s. Cypergras. Van dit Geflagt, 't welk de Soorten van Cyperus bevat, beftaan de Kenmerken inAairttjes, die uit twee ryën van Schubswyze op elkander leggende Kafjes famengefteld zyn, en waaraan, even als in 't voorgaande, de Bloemblaadjes geheel ontbreeken (*). Zy brengen een naakt Zaad voort. De twee eerfte Soorten hebben ronde, al de overigen driekantige Halmen. ï. Met ronde Halmen. (i) Cypergras met de Halm rond, naakt, uit Leedles famengefteld. ankula- *■■ , tus. Op 't Eiland Jamaika , in de Westindiën,Gewuchu groeit dit Biesgras in de Wateren aan Beekjes, met .een knobbeligen wehiekenden Wortel. Te Suriname heeft Rolander het ook ver- (*) Zie de Afbeelding van zulk een Aairtje en Blommetje daar nevens , in Fig. 47 , Plaat LXXXV 11. (i) Cyperus Culmo tereti, nudo , articulato. Sijft. Nat. XII. Gen.66.Sp. i. Veg. XIH. p. 82. Cyperus Culmo nudo articulofo. R- Lugdb. 51. Juncus Cyperoides creberrime geniculatus &c Sloan. 36- «Sfc !• P* I21, 1 81. f- 1. Rotib. Nov. Plant. p. 26. N. $t. ii. Deel. XIII. Stok,  oo Driemannige VI. verzameld, en het zoude door ForskaohI) insge'yks . by Rofette in Egypte zyn gestok0™* vonden> zo de Heer Rottböll aanmerkt. Dat Cypergras van de Nyl, evenwel, door dien Reiziger dus genaamd, hadt, volgens zyne bepaaling , de Halmen wel rond en naakt, maar niet gewricht (*). Cypers ^ CyPer?r*s met de Halm rond en naakt, mimmus. de Aairtjes onder den top. Zeer Op J ama?ka en in Afrika is dit zeer kleine gevonden, dat men, zo wel als 't voorgaande , in de Europifche Kruidhoven overgebragt heeft. De Bladen zyn Haairachtig dun, zo wel als de Halmen , die troppen van kleine Aairtjes, niet geheel boven, draagen. II. Met driekantige Halmen. mnljta- C3) C?PerSras met de Halm driekantig naakt; chyos. hebbende een enkelde Eyronde Aair aan 't Aafrig!1" end> met gefP'tfe Schubben. In Oostindie valt dit enkel-Aairig Cypergras, met (*) Cyperus Niloticus. Flor. sEgypt. Arab. p. 13. fa) Cyperui Culmo tereti nudo , Spicis ftib apice. ff. Ciiff. 21 R. Lugdb. 49. Gramen Cyperoides minimum Spicis pluribus compaftis ex oblongo rotundis. Sloan. 3am. 36. Hifii 1. p. 120. T. 79. f. 3. Raj, Hifi. II]. p. ' (3) Cyperus Culmo triquetro nudo, Spica firn phu ovata &c. Maat. igo. RoiTHBOtL. p. ig. T. 13, f. 3.  Grasplanten. 61 met menigvuldige zeer fmalle flappe Wortel- vi^ bladen van een Span, en eene Halm van een ffi" Voet hoogte, Draadachtig dun en ook flap. Het beeft aan 't end een famengedrukt ovaal, Schubbig Aairtje, van grootte als Komkommer-Zaad, waar onder een Elsvormig Blaadje, niet langer. (4) Cypergras met de Halm driekantig,naakt, c]jJfruS en een tweebladig Hoofdje van gladde Bloem- Iwviga- Aairtjes. Gladhoof- dig. Aan de Kaap vondt de Heer Koeni g deeze, die de Halmen twee Voeten hoog hadt, en het Hoofdje famengefteld uit verfcheideongefteelde gladde Bloem - Aairtjes , met een tweebladig Omwindzel. (5) Cypergras met de Halm driekantig , gebladerd , en een meervoudig famengefteld Geriemd. Bloemkroontje van ongefteelde Aairtjes. Het Kroontje, van dit Oostindifch Cypergras , beftaat uit Gefternde Aairtjes , volgens de Afbeelding van Pluken et, die 't zelve niet Ojperus Cnlmo triquetro nudo , Capitulo diphyllo , Flor. lsevigatis. Mant. 177. Rotthboix. p. 19. T. 16, f. l. (5) Cyperus Culmo triquetro Foliofo, Umbelia fupradecompofita , Spiculis umbellato - fesfilibus Flor. Zeyl. 37. Gramen Cyperoides Maderaspatanum &c. Pluk Alm. Ï79. T. 192. f- a- Burm, Ft. Ind, p. 20. Roïtbow,.: p. 36. T. 6. 3* II. Debi.. XIII. STOS.  6"i DriemAnnige Afdeel n{èt al!een Vaü de ^ust Vaö KorornandeI, maar m. '** van de Kaap der goede Hope bekomen s"k!ID' hadt* Het Sroeit insgelyks op Java, Volgens den Heer Bürmanwus, die het Gekamde van Garzin hier toe betrekt. Ook heb ik dergelyke, door den Heer Th onberg verzameld, van daar ontvangen. VI. (6) Cypergras met de Halm driekantig gebla» tongu7.US derd, en een meervoudig famengefteld ge- worteüg bladerd Kroontje, met naakte Bloemfteeh tjes, de Aairen over hoeks. In de Moerasfen van Italië en Vrankryk is de Groeiplaats van deeze, die van ouds bekend is onder den naam van Lange Cyperus, wegens de figuur van den Wortel, welken men in de Geneeskunde plagt te gebruiken. Hy groeit by Montpellier overvloedig in alle Waterige plaatfen: ook heeft de Heer Guettard hem omftreeks Eftampes waargenomen, van welke plaats men de Wortels naar Parys plagt te brengen. De Heer Dalibard telt hem zelfs onder de Planten, groeijende omftreeks die Stad, alwaar Tournefort deeze Soort nogthans niet gevonden fchynt te hebben. Hoewel Gesnerus gezegd had, dat hy by Rappers- (6) Cyperus Culmo triquetro foliofo, Umbella foiiofa iupradecompofita, Pedunc. nudis, Spicis alternis. R. Lugdb. £o. Mal. Med. 29. Dal. Parit. 14. Cyperus odoratus Rad. tonga f. Cyperus Officinarum. C. B. Pin I4* Schel'cüz  Grasplanten. 03 perswyl voortkwam, heeft de Heer H aller jfc^ hem Biet durven tellen onder de Inboorlingen !U. van Swkzerland (*). In 't Franfch wordt hy Hoe». Souchet genoemd , in 't Engelfch en andere Taaien Cyperus* by ons Cyper-Wortel, gelyk de anderen. "' 't Gewas is taamelyk groot, byna gelyk dat van onze Wilde Galigaan, groeijende op de zelfde manier, als die, aan de Waterkanten, met Stengen of Halmen van een half EUe hoog en fmalle, ftyve, harde Bladen, die fcherp gerugd zyn en op de kanten gekarteld. De top der Stengen is met lange fmalle Bladen gekroond , waar tusfehen de Aairen tropswyze in 't midden vergaard zyn, op naakte Steeltjes losfe Pluimen maakende. De lange, kruipende, knokkelige Wortels, bruin van Kleur , omtrent een Pink dik, zyn welriekende,en dit onderfcheidt dezelven van die der Gewoone Cyperusfen, in ons Land en zo wel inde ZuidcWke als in de Noordelyke deelen van Europa groeijende. Men heeftze deswegen, als Verfterkende, de Geeften opwekkende en afzettende in veelerley Kwaaien, uit een vergaaring van Slymige koude Stoffen ontftaande, voorgefchreeven en zy worden op fommige plaatfen nog als Geneesmiddelen gebruikt. (7) Scheuchz. Gram] 378. Mor. Hifi. 111. P. S. 8. T. 11. f- 13- Burm. Pt'. Ind, v 20. (*) Helt/, inchoat. 11. ll. Deel. XIII. Stu«.  Driem annig £ vi. (7) Cypergras met de Halm driekantig naakt Aideel. m em ^laderig Kroontje; de Wortelknob- Hoofd- iels Eyrond , met over elkander leggende y'jj zoomen gebandeerd. Ci// er'is escuien- Weinig ander verfchil is 'er tusfchen deeze Eetbaar, en de voorgaande. Linm/eus Itelt de Groeiplaats by Montpellier, als ook in Italië en het Ooften. Dewyl de Heer Goüan 'er onder de Montpellierfche Planten geen gewag van maakt, zou men hier aan mogen twyfelen; hoewel Jussieü ze omftreeks die Stad vergaderd hadt, zo Scheuchzer meldt. Van zelf groeide zy nergens in geheel Europa, volgens Pona, dan digt by de Stad Verona, alwaar zy Dulcighini genoemd werdt wegens de zoetheid der Wortelen , die men 'er, even als Nooten en Amandelen, tot Verfnapering op Tafel zette, onder de Nageregten. In Egypte en andere Oofterfche Landen, werdt de Plant deswegen aangefokt. Mooglyk is de naam , Thrafi of Trajtum, van de Arabieren afkomftig. De Room daar van, een foort van Amandelmelk, werdt tegen den Hoest en andere Eorstkwaalen, en pynlyk Wateren, tot verzagting zeer aan- (7) Cyperus Culmo tricruetro nudo, Umbeltè foliofS &c. R. Lugdb 51, Cyperus rotundus esculentus angustifolius.,C. B. Pin. 14. Theatr. 222. Scheuchz. Gram, 382. Mor. uts. T. 11. f. 10. Cyperus rotundus. Lob^ Ie. 78. Don. Pempt. 338. Thrafi. J. B. Bijl, II. p. 504.  Grasplanten. <$5 aangepreezen. Zonderling nogthans is bet, AJ^^ dat ik 'er by Forskaohl geen gewag van „in. ' Hooid- vind. stuk.' (8) Cypergras met de Halm driekantig^, byna V,^J;^ naakt, en een famengefteld Kroontje, van rotundus. overhoekfe Liniaale Aairen. wortelig. In Arabie was deeze door Forskaohl gevonden, fchryft de Heer Rottböll; doch ik vind ook dezelve, in deszelfs Lyst der Planten van dat Gewest, niet opgetekend. Indië ftelt Linn^us thans de Groeiplaats te zyn ; bevoorens Egypte en Syrië. In 't algemeen wordt dezelve Orientaalfche Cyperus geheten. Een Takje daar van vindt men afgebeeld by Scheuchzer , die zegt, dat menze, in 'tMalabaarfch, Cora Ca'lunga noemt. Het zou een zeer gemeen Gras zyn op Ceylon, volgens den Heer Burmannus. Ik heb dit Gewas onder de Javaanfe Planten bekomen. De Heer Rottböll geeft daar van een fraaije Afbeelding en merkt aan, dat de Bladen Grasachtig dun en flap, Zeegroen, de Halmen twee Voeten hoog zyn, dun en geftreept, aan (%) Cyperus Culmo triquetro fubnudo &c Ft. Zeyt. 36. Mm. Med. 30. Cyperus Orlentalis Radice Olivari, Spicis longis &c. Scheuchz. Gram. 391, Cyperus hexaftachyos. Rottböll. p. 28. T. 14. f. 2. E II. Deej.. XIII. Stuk.  66 D r i e m a n n 1 g s Vi. aan 't end eenige Blaadjes hebbende tot Om* Afdeel, windzel van het Kroontje. Dit beflaat uit vier Hóófd- dunne Straaltjes, van ongelyke langte, aan 't stuk. j , , ° J J1Jfe1-c-3 dtu1 end doorgaans bezet met zes Aairen, die bykans een Duim lang zyn , zeer frnalj Roestkleurig of bleek paarfch, met witte randjes. In Egypte vondt gedagte Forskaohl een Cyperus, welke hy den bynaam van Roestkleurig geeft. Dezelve hadt een driekantige Halm van een' Voet, onder gebladerd, zo wel als 't Kroontje, dat uit gebondelde , Liniaale,platachtig verhevenronde, Roestkleurige Aairtjes beftondt, die aan den rand groen waren, zelden gefteeld,aan den top famengehoopt. Hier door, byna alleen , werdt de Groente der vogtige Velden aan denNylkantveroirzaakt(*}. IX. (9) Cypergras met de Halm driekantignaakt, rqmrZ' het Kroont3e Bladerig gekropt, van geftreepts ƒ«». rappige Aaiftjes. Rappig. Aan de Kaap en by Tranquebar heeft de vermaarde Koeni g dit kleine Cypergras gevonden, dat ook op Malabar valt en my bezorgd is onder de Planten , door den Heer Th un- EER G (*) Fier. JEgypt. Arah. p. 14. (9) Cyperus. Culmo triquetro nudo, Umbella Foliof* giomerata &c. Am. Acad. IV. p. 303. Gramen Cvperoides Maderaspatamum minimum Ifchsmi Paniculis cum Ariftis. Pluk. Alm. 179. T. tgs. f. 2. Rottböll. p. 25- T. 6. f. 3. Burm. Fl. lud, p. I0   DE MELEN DEK BLOEM -EN VUUGTMAAXINGE VAK DE GliASPEANT EN.  Grasplanten. 67 berg op Ceylon verzameld. De Halmen zyn A^ maar één of twee Duimen hoog en korter dan hj. de Blaadjes , die Grasachtig dun en fmal val- Koon» len, ros wordende door den ouderdom. Het Kroontje, dat uit rappige Aairtjes beftaat, heeft doorgaans een vier-, zelden drie- of vyfbladig Omwindzel,veel langer dan hetzelve. (ï o) Cypergras met de Halm driekantig, naakt; omerus het Kroontje tweebladig , enkeld, driedee* dijjormis, lig, van fpits gepunte Aairen, de middelfte °D^el^* ongefteeld. Het Fasfumbo-Curry'der Malabaaren, van Plu» kenet, komt met deeze bepaaling geenszins overeen , als hebbende een driebladig Omwindzel van byna gelyke Blaadjes. Nader zou men dan hier, met den Heer Rottböll, betrekken kunnen, dat fraaije Kormandelfche Cypergras van dien zelfden Autheur, 't welk de Pluim uit zagte Aairtjes famengefteld heeft: want deszelfs Omwindzel is tweebladig, en een weinig ongelyk, doch zodanig niet, dat men 'er de befchryving van den Heer Murr a y op kan toepasfen (*> De Afbeelding van gedag- ten fn) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbella' diphyM fimplici triftda &c. Am. Acad, IV. p. 302. Gramen Cyperoides elegans &c. Pluk. Amatth. T. 317. f. 5. Rottböll» p. 24. T. 9. f. 2. Pluk. Alm. T. 192. f. 3. (*) Involucrum diphyllum, Foliolo altero longisfinjo. Suft. Nat. XIII. p. S3- JE 2 II. Deel. XIII. Stuk,  drlebladig , ^ ^ w visvormige Aairtjes. "W P^*" van Italië komt dit Aairig. voor, t welke. zo aangemerkt wordt, wel met ™»V l k°D OVerg^Sten dus in Italië Lt Hr^T 2y0; misfth,en Uk Za',J ™ het Hooge (,ypcrgra< voor befchreeven: wes- halve het, als in een kouder Klimaat geteeld, **hg»m grcefcn en dikker nie uugL-fprcdc Volgens Seguier ^ettcmm, heeft het de Halmen twee of drie Voeten en dus wel mim zo h d° d™ endiSemf6 i by dC ^-en" digthcid het Ho J r 'Cn rCgt h£t te««ffefteide van tieFK^ YPergraS U1'tmaakt- Dat d* Aair. tjes Elsyormig zyn, was de eenigfte ge'vk- he,d: maar, heeft men dit ook niet fn andere Soorten , cn van de Baardjes der Zaaden »,„datHooge Cypergras geenblyk: terwyl bovenden hetzelve een veelbladig en dit ü7Is een dnebladig Omwindzel heeft. De Aairen , niet- C'J Anucn. Acad. utiupra.  Grasplanten. 73 niettemin, maaken dit Krop - Aairige ook zeer c Hl, . fraay. Hoofdstuk. (15) Cypergras met de Halm driekantig naakt xv_ en efen ; het Kroontje driebladig met g*-g°g£™ kropte Bloemen ; de onder-fien gearmd; e» Glad* , bladig. gladde Bladen. Een Jaarig niet overwinterend Cypergras s omftreeks Verona ook op voltige plaatlen en aan een Bede , door Seguier gevonden, maakt deeze Soort uit, die de Halmen maar van een halven Voet en wat langer heeft. (16) Cypergras met de Halm driekantig , JVj.^ naakt; een famengejleld Kroontje, dat een- Ruikend, voudig gebladerd is, de Steeltjes tweezydig geaaird. Op de Karibifche Eilanden en Jamaika, als ook in Virginie, groeit dit Cypergras aan de Oe- (15) Cijpems Culmo triquetro nudo laevi, Umbella triphylla, Flor. glomeratis &c. Mant. 179. Cyperus parvus Panicula conglob'ata &c. Seg. Ver. p. 6. T. 2. £. 1. '■' (16) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbe.ia riecompofita fimpliciter foliofa &c. Cyperus longus odoratus Panicula fparfa, Spicis ftrigofioribtis viridibus. Sloane 3am. 35. Mifl. 1. p. n6. T. 74 f- ' & Tab \ J 1' Gron. Vtrg. 131. R. Lugdb. 50. Burm. tl. ma. 1. 2 f. 2. E 5 II, Deel. XIII. Stuk.  74 -dsiemannige «&. gevers der Rivieren; doch het valt ook in ui. Oostindie, volgens den Heer N. L Bur ST- »™ die 'er de Afbeelding van fel Te Suriname heeft de Heer Rohnder hetzelve ook gevonden, volgens Rotteöil die het een Reusachtig Gras noemt, de Halmen een Vinger dik hebbende en het Kroontje an, de-half Voet breed, de Aairtjes een half Duim C%IL (I7) CFCrfaS * driekantig, nntprejftu, naakt, net algemeene Kroontje driebladig Aitó& met S'&W' Kafa <** de kanten Viezig. Op Zandige Velden omftreeks de Stad St. Jago, op Jamaika, kwam dit den vermaard n uLoane voor. 'Het fchynt overeen te komen met dat Virginifche Cypergras, 't welk de Heer Cl a vton noemde, „ Laage Cype„ rus, die veele Stengels uit ééne° Wortel y, geeft, aan alle kanten hurkende, metEy. „ ronde glanzige dunne Samengedrukte Hoofd-' „ jes, veei op ééneHaim, die met zwartachi', tig bruine Zaadjes zyn bevrugt." De Heer Burmannüs heeft dergelyke Grasplant van Java in Oostindie bekomen. (18} £\ \ZyTs rotl,nd- GramineBS &'c- s—•  Grasplanten. 75 (18) Cypergras met de Halm driekantig, jg^ naakt; het Kroontje driebladig; de Steel- Hj. tjes enkeld, ongelyk, met getropte Lancetvormige Aairen. XVI^ In vogtige Zandgronden aan den en elders, komt in onze Provinciën dit Cyper-**** gras voor, dat de hoogte heeft van een Handbreed tot een Span of daar omtrent. Hetzelve groeit op Moerasfige plaatfen van Duitfchland, Vrankryk, Italië en Switzerland De Heer Hall er merkt aan, dat 'er Bolleties aan de Wortelen zyn gevonden, 't Getal der geelachtige Aairtjes, die het Kroontje maaken, is menigvuldig. Hetzelve is gefchoord door twee of drie ongelyke Blaadjes. Men noemt het in 't Nederduitfch Klein Rietgras, zo de Hoogleeraar de Gorter aantekent. ✓ IQ\ Cypergras met de Halm driekantig, p^us. naakt; het Kroontje driedeelig, de Steeltjes Bruin. en- flo-) Cyperus Culmo triquetro nudo, Umb. triphyM A minor Bulcher, Panicula lati compresfa &c. Cvperus minoi puiuiei , * iavescente Mor. T. il. f- 37- Clerus minimus PaiS ^k, fiavescente. Tour.,. ML Scheuchz. n V c ' r,wn ,,0 T B. Theatr. p, 88- Gori. fesfiUbus «mbe^ f,s , Glumis obtnfis. Hall. Helv. N. *m U, Cyperus Culmo triquetro nudo , Lmbella tnfida &c Cyperus minimus Pan. fparfa nigricante. Tour»r, II. Deel, XIII. Stwk.  & Driemannigj; &u eh*eId> onS^> met getropte Liniaak III. Aairtjes. Hoofd- Weinig verfchik dit Bruine Cypergras, in geftalre , van het voorgaande , en komt by hetzelve overal voor. Het heeft de Bladen ruuwermet wat fmailer bruine Aairtjes, op langer Steeltjes,en de Schubbetjes fpitfer, zo Haller aanmerkt, SLs (20) C/Pelfas «et de Hahn driekantig, ptmilus. naakt; het Kroontje tweebladig famenge- »on. field; de Aairtjes overhoeks, Fingerig, Lan- cetyormig, met gefpitfie Kafjes. Dit fraaije Iaage Cypergras gelykt naar het Flat - Aairrge, maar verfchik door minder Schubbige aan 't end gefpitlte Kafjes ; langer Omwindzels van de Kroontjes en de Aairtjes naauw^ lyks overhoeks, Vingerachtig, te hebben, volgens Torner. Dat van Plukene t, hier aangehaald, heeft een yeel meer dan tweebladig Kroontje , veel gelykende naar het >vaanfche, van my hier voor befchreeven, maar m grootte byfter verfchillende. (2 0 Infl. Scheuchz. &c. Hall. Helv. N. 1349. Gort Bel" 33. Moris. T. ii. f. 38. jaca. Vind. 206. Oeo. Dok 179. (20) Cyperus Culmo triq. nudo , Umbeïia djphytó &c Gramen Cyperoides pumüum elegans e Marteraspataam* Pluk. Alm. I?9. T. £ g. BuRM- F/ /w> ^  Grasplanten. 77 fai) Cypergras met de Halm driekantig, Jjj^ naakt, het Kroontje drie Aairen hebben- m.^ de, waar van de middelfte ongefteeld, en ^ gladde Aairtjes. gl.^ In Oostindie is ook deeze Soort door den *£eHeerKoenig waargenomen. Dezelvehadt de nu* Halmen een Voet lang; het Omwindzel tweebladig, korter dan de Bloem en Elsvormig. Drie platachtige, Eyronde, tweefnydige gladde Aairen, uit gefpitfte Schubben beltaande maaken het Kroontje uit. Veel fchynt deeze te gelyken naar de Tiende Soort. XXII» (22) Cypergras met de Halm driekmig^^ naakt; en een enkeld Kroontje, met Li ^ niaale Aairtjes, horizontaal, zeer digt by een getropt. In Moerasfen van Jamaika en Virginie, groeit dit Cypergras, dat, volgens S loase, fchraale Roestkleurige Aairen heeft. Hy vraag of het ook die Soort van Biesgras zy, waar „.ede de Wilden de Kraam voortzetten, of de ruikende Bies, by Rochefort. De Wortel intermedia fesfiU , Spiculis tevigatis. Mant. ,80. („j Cyperus Culmo triquetro nudo , Lmbella hmpnc, Spicui Unearibus te. Cyperus rotundus Pamcu afpar{1, Spicis ftrigofis Ferrugineis. Sloatje. 3*m. 35- M'JU I. p. 116. T. 74- f- 2 > 3- II. Deel, XIII. Stuk,  ?8 Driemaknige JL. tt°n^htiS Kroom''e ^ ■* en. m. kele optornde Steeltjes met menigvuldige JW fma le, RoestkIeurige Aairtjesj d. S **ge . en honzontaal op het gemeene Steeltje uitge! breid, of ook nederwaards geboogen. Cyperus (23) Cypergras met de Halm driekant;* j werptg, ongefteeld; de Omwindze/s zeer lang en Zaagtandig ruuw. Tot deeze Soort is het op Barbados groeijende T °ypergras> met -einig ver¬ gooide Puim, uit dikkere Hoofdjes begaande, door LjNN^us fhuis gebragt, die ten onregte de Groeiplaats op Jamaika ftelt. De Heer Rottböll acht daar toe het Jra of Iria van den Malabaarfen Kruidhof (*), tebe hooren, als ook een Grasplant, zyn Ed. van de Kust van Guinée bezorgd, en zeer fraay in Afbeelding gebragt: zo dat dit Veterige Cvpergras dan groeijen zou in de drie Werelds deelen , buiten Europa. De Halm , van 't zeive, zegt hy, is zeer hoog en dik; het Om- wind- 03) Cyperus Culmo triquetro, Umbella Spiculis Cauitat.S oblongis fesfflibus, Invol. longisfimis ferrato - aspP ris. Am. Acad. V. p. 391. Cyperus maximus Panicuï rmnus fparil, Ferruginea, Capitulis compaffc ™ ™: f r35, * L *36-T-9' R0"B"Ï. C*> Part. XII. pag. 103. Tab. 5j.  O R A S P L A ï? t E li. ?ï| windzel beftaat uit Bladen, waar van de groot- VL^ ften, twee of drie in getal, een Voet lang zyn, in. drie of vierLiniën, dat is omtrent een derde Duims, breed. Men kan hier uit eemgermaate van de grootte oordeelen. (24) Cypergras met de Halm driekantig XXIV. naakt i het Kroontje langer dan de Om- P?g£ windzeis, de Omwindzeltjes driebladig, Borjlelig, langer; dn Aairtjes drievoudig. a Ig' Deeze Soort bedoelt het Papier-Riet wm den Nyl, by de Ouden zo beroemd , en tusfchen het welke, zo fommigen willen, Mofes zou nedergelegd zyn in een Kistje van Biezen. Weinig zekerheid nogthahs is dien aangaande (*), en men heeft reden om zig te verwonderen, dat dit zo vermaarde Gewas den kundigen Forskaöhl, in Egypte,niet voorgekomen zy. Hy vondt aan den Westelyken Oever van den Ny!, by Rofette, een Cyperus, dien hy van <-„4) Cuperus Culmo triquetro nudo, Umbella involucris'longiore &c. R. Lugdb. 50. Rottbölij. Cyperus omnium maximus Papyrus diaus, CMont. Gram. 14.j, Locuftis minimis, Mich. Gen. 44. TV 19. Cyp. enodis nudus 8lc. Scheuchz. Gram. 387- T. 8- f. i4- Cyperus Niloticus vel Syriacüs maxïmus Papyraceus MoL. m. Hl. P- =39- S. 8. T. ». f- 4x-Papyrus Synaca & SIciliana. C. B. Pm. 19- Theair. 333- Papyrus Nilotica. Lob. Ic 79. ., ('O 't Hebreeuwfch woord So»f, dat aldaar gebru.kfc is» II. Deel. XIII. STOK.  Driemannige Afdeel. ft#*f de* bynaam geeft; doch deezo ■ lil. hadt ronde Halmen v3n „ n- , deeze Hoofd- 4Xa n XJJlinen > van een Pjrjjj 0D >t dji. »m. fte.flegts twee Voeten hoof* n, f Pjer van Linnen Vodden, ? welk nfdrie Eeuwen ïs ln gebruik geweest; fchynt men -et gefchreeven te hebben dan op St^n Hout of Bladen, >tzy van Boomen of Rjet, of od7pier van dergelyke Stoffen gemaakt. De Bh. den echter, van dit Riet, werden nie gelyk nog heden de Bladen van fomm geP m'! boomen en R.et in Oostindie, daar toe ge brmkt; maar de binnenfte Rokken of Vliezen van den Halm of Stengel, die men aflcSSe en ■». u de AM» ^ „ „I,,,w het voor »5.««* genomen. ^<"ing neett (t) Charta Pergamena. J'  Grasplanten. 8x en nat gemaakt tusfchen Plankjes vlak Iiet vidroogen; zo Plin i os fchryft, doch ande- r^jL* ren willen , dat men Papier maakte van he^HoomVlokkige Merg der Stengelen of Halmen. Het p^ eene kan zowel als 't andere plaats gehad, en^'die Iaatfte manier aanleiding gegeven hebben tot de Uitvinding, om Papier te maaken van Pap van Linnen Vodden , gelyk hedendaags algemeen gefchiedt in Europa. Ook is dit niet te verwonderen, aangezien men nu kortlings Proefondervindelyk getoond heeft, dat 'er Papier gemaakt kan worden van allerleyPlantaartige Stoffen , die eenigszins Vezelig zyn; gelyk de Chineezen , Japoneezen en andere Oofterfche Volken nog heden doen (*> Dat berugte Papier -Riet van den Nyl fchynt thans niet meer, nu men bekwaamer Stoffen uitgevonden heeft, tot dat gebruik gebezigd te worden. Men wil dat die Cyperus, welke hedendaags in Paleftina, op Sicilië en in Italië, groeit, de zelfde zy als de Egyptifche, welke oudtyds Papyrus heette. De Afbeeldingen, die men 'er van by DoDONéus en Lobel vindt; als ook die van Mörison, zyn veel te klein , om een regt denkbeeld te geeven van dit zonderlinge Gewas, 't welk men ook heeft in de Europifche Kruidhoven; doch alwaar («) Via. ttifi. cle VAcad. R. des Sc. de Paris. 1741. ' p. 218. Extr. du Mem. de Monsr. Guettard ,&Schafeer von Papier machen. Regensb. 1765. F TE, Dbej.. XIII. Stuk.  %i Driemannigë VI. waar het op ver naa de hoogte niet bereikt, h HL1" weIJce hetzelve op zyne natuurlyke MoerasfiHoofd- ge Groeiplaatfen heeft. Het bemint Wate* • papjerjsü die ongevaar een EUe diep zyn, en daar Riet. fchiet het zyne Wortels van een Arm dik, welke men zegt aangenaam te zyn van Reuk en Smaak (*). Ook wordt de Stoel van het Gemeene Volk gegeten, die Bladen uitgeeft, byna een Hand breed, Degenvormig, doch op ver naa zo lang niet als de Stengels of Halmen, die opfchieten tot tien of twaalf Voeten hoogte , ook ongevaar een Arm dik zyn, driekantig, jong zynde een zoet Sap, maar volwasfen een Vlokkig Merg bevattende. Op den top van die Halmen groeit een aanzienlyke Kroon, die een Omwindzel heeft van agt Bladen, de vier buitenften grootst. Daar binnen is een trop van veertig Steelen of daar omtrent, ieder een Span lang, aan den top wederom een Omwindzeltje hebbende van vier Blaadjes , die zeer fmal zyn, en in een Scheede vier Draadachtige Steeltjes bevatten , driekantig zynde , en byna in de geheele langte overhoeks met Aairtjes bezet. (25) C*) Waaiïchynlyk zullen het dergelyke Wortels zyn , waar van ik in de Vangst der Zee - Paarden gewag maakte. I. D. III. Stuk , bladz. 469. ft) Volgens den Heer Rottböll : Linnjeus fchynt fniettegenftaande de verbeterde figuur van Michelius, door zyn Ed. aangehaald, die dit Gewas, natuurlyk', zo in Tuinen, als in 't wilde, hadt zien groeijen :) Scheuchzer  Grasplanten. S3 ' (25) Cypergras , dat de Halm met Blad- A^ fcheeden bekleed heeft en gevinde zy deling- m L" fe Bloemfteeltjes. stok?™" XXV. In Virginie groeit deeze Cyperus, die de SC9P£>& grootte heeft van het Suiker-Riet, op Wa-„Wi terige plaatfen. De Bladen bekleeden den fc Halm Scheedachtig , en uit ieder Oxel derzelven komt een enkele regtopftaande Tros voort, bevattende zes, zeven, agt, negen of tien, Elsvormige Aairen , overhoeks en tweezydig geplaatst, ongefteeld, uitgebreid zynde. (26; Cypergras, dat de Halm driekantig naakt, tius. Geurtblaji 7er gevolgd te zyn in het getal der Steeltjes van dedlSbyzondere Kroontjes, welken die Autheur, volgens een droog Exemplaar, hem onbekend, voor Halmen gehouden en dus deezen Cyperus , in plaats van zeer groot, als zeer klein voorgefteld heeft, dat mooglyk den Franfchen Heer Guettard aanleiding gaf, om hem te noemen een Soort van Gras (uneefpecede Chiendent) ,waar van men, by Bomare , Hondsgras gemaakt heeft: doch Chien-Dent is, in 't Franfch, de algemeene naam van Gras (zie Tournefort): ook is het Jaargetal, 1751 » aldaar vitieus: zie IVoordenb. II. D. bladz 239. (25) Cyperus Culmo Vaginis Foliorum veftito &c. Schoenus Spatliaceus, Culmo tereti , Spathis alternis &c. Sp. Plant. II. p. 63 Cyperus Ferrugineus. SP. Plant. I. p. 44 Gramen Junceum elatius , Caule articulato, Virginianum. Pluk. Alm. x79 T. 301. Fig. i- Cyperus Racemis fimpl. lateralibus. Gron. Vbrg. i$t. Flor. p. 9. (26) Cyperus Culmo triquetro nudo, alternatiin ï"°^°" Fa II. Deel. XIII. Stuk.  34 D r i e m a n n i g e ^ VT. naakt, aan den top overhoeks gebladerd III?1" beeft, met zy delingfe Kinderende Bloem- S£°°ÏD- Jïeeltjes. Stengen of Halmen van een Voet hoog heeft deeze Virginifche Cyperus, aldaar aan de Rivieren groeijende, met Degenvormige Bladen van een half Voet , op de kanten ruuw. Uit de Oxels der Bladen komt een Draadachtig Steeltje dat gedoomd is, De Aair heeft aan den Voet eenige Steeltjes, met eene dergelyke Aair. Het is derhalve niet gekroond. Scirpus. Bies. Dit Geflagt bevat de eigentlyke Biezen, in ons Land algemeen bekend , en bovendien nog veele dergelyke Planten , zo dat het by de veertig Soorten heeft. De Kenmerken, die hetzelve van 't voorgaande afzonderen, zyn, dat de Kafjes niet flegts famengehoopt of getropt zyn, gelyk in de Schoenus, maarSchutbige Hoofdjes maaken (*), en dat het Zaad met zekere Baardjes omringd is of gekroond hebbende echter geene dergelyke Wolligheid, als die van 't volgende Geflagt. Ou- fo , Pedunc. lateralibus proliferis. Mant. 28. Gramen Fluviatile geniculatum Panicula FoliaceaJVirginianum. Mor, Hifl. III. p. 183. Fig. non invenio. (") Glumae Paleaceae undique imbricatse : zie de Afbeelding Fig. 49. PI. LXXXVII. hier voor.  Grasplanten. 85 Onze Ridder heelt deeze Biezen, naar de ^ gedaante van de Aair en van de Halmen, al- 1IL , „ , . , HoOÏD- dus onderfcheiden. STUK. I. Met één enkele Aair. (1) Bies met de Halm rond en naakt, de Aair sJ-rpuf Cylindrlfck met Lancetvormige Schubben, trigynus die aan den Voet, op zyde, Vliezig zyn. vige. In Oostindie groeit deeze, die de gedaante onzer kleine Water-Biezen heeft, met Draadachtige Wortelbladen, digt getropt , een Handbreed lang, aan de binnenzydegefleuid, van onderen breed wit gevliesd, en een ronde naakte Halm, geftreept en zonder Knoopen ter langte van een Span, zynde de Aair, aan \ end , een Duim groot, 't Getal der .Stylen is drie, gelyk dat der Meeldraadjes. (2) Bies met de Halm driekantig naakt, en eene Cylindrifche Aair aan 't end. Veran- derde. Deeze Jamaikafche Bies gelykt naar de Knokkelige ongemeen ; waar van zy mooglyk den bynaam heeft, als of 'er eenige verandering in gekomen ware, door ae Voortteeling. 3) fO Scirpus Culmo tereti nudo, Spica cylindrica, SquaJs Lanceolatis Bafi laterali membranaceis. Mant. 180. (O Scirpus Culmo triquetro nudo, Spica Cylmdnca terminal!.. Am. Acad. V. SQi- F 3 II Deei.. XIII. Stuk.  8(5 DriemannigE Afdeel. ^ ^f* Z W'' > m. Knokkelige Halm, en een gekropt zydelings Hoofd- Bloemhoofdje. 5 Scirpus arücuia- Op Waterige plaatfen aan de Kust van MaGewrich-Iabar v,ndt men deeze Soort groeijen, die een te. holle Halm, met Knietjes, doch „iet ov ral, bezet heeft, de Aairtjes in een gefternd zydeliügS Hoofdje, niet aan den top, vergaaid. F&is. (4) f" "* de ffa/m ™' *« naakt, en eene Moe- byna ronde end-Aair. fasfige. Deeze kleine Water-Biezen komen menig, vuld.g op Moerasfig- plaatfen , door geheel Europa, voor. Men vindtze , by ons , inzonderheid op vogtige Zandgronden en in drasfe Landen, voornaamelj k die eenigszins brak zyn; als ook in ondiepe Slooten, in vericheue doelen van onze Provinciën. Maar het Gewas heeft veelerley veranderingen , zo in grootte als in geftalte, behalven dat de Aairtjes altoos Spilrond blyven; zo de Heer Haleer , ten opzigt van de Switzerfche, aanmerkthoewel hy daar van eene Verfcheidenheid voorhe.t, met byna Kogelronde Aairtjes. Der■ • ge- ö) Scirpus Culmo nudiuscufo, femigeniculato, Capitulo g!omerato latera!.. Tsieli. H. Md. XII n i,c % 7i- Juncus conglomeratus Maderaspatanus, acuminegeÉfculato. P,vK. Atm 2oo T. lor. f. 6. C4J Sjirpus Culmo tereti nudo, Spica fub ovata ter mi-  grasplanten. *7 heh ik ook hier te Lande, met langer VJ;it ij 7:P hier , hoe zyn lid, deezeSTUa. en verzameld, ^e nier , j Soort befchreeven hebbe. q,pt,2ettes, 1 „ Plagmaakende ongebladerde Stekjes» ,,'anzes Duimen tot een Voet en daa boven hoog. Een enkelde Spuronde,, gefp* , fte Aair, van digt famengepakte Schubbe tjes gemaakt, die Homp zyn, op welken een bruine driehoek zig vertoont in een ' witte rand. Aan den Voet van de Aair ko- ter dan de anderen zyn , Korc, u „ rei uau u Eyrond, drie- , minder gebaard. Het Zaadis^ 3, kantig, glanzig.met f^^Qf^ Bo, „ aan den Voet omringd met drie otv ^ „ftelcjes, een weinig langer dan het Zaad. (O Bies »rf de Halm rond en naakt,en eene V.^ ■ langwerpigiêd-^ir. gto*- , _, Knokke- TV beroemde Sloane vondt,op tEnand^ De beioemu w ;den daar het jamaika, in de Slooten aei ^ • n r n~. Ft. Snee. 41, 42. SdfP>s GulW5mÜNoBS, term fubovata. R. 48. Scirpus too nudo, bp. term m G^aw.iéo.Tourwf» Jf£ - A: '1, Lob. /, 86. Gokt. '^ylirPus Cutao tereti nudo, Srica obWtermi-, F 4 II. Deel. XIII- Sxuk.  SS DjIEMASBIGï Ato. W33er na den Regentyd was Maan gebleeven , HÓÓÏD- Jeze Geknokkelde Biezen, die ook in de stok. Luropifche Kruidhoven overgebragt zyn Uit éénen Wortel fchooten vyf of zes Hal' men, twee of drie Voeten hoog , van binnen hol, en aldaar door middelfchotten van Vliezen als in Geledingen verdeeld,die het Gewas van buiten zig knokkelig doen vertoonen. De Hoofdjes geleeken zeer naar die van de voorgaande Soort. Zlpus (6) BieS met de Hal"- gereept en naakt: eene tespito- tweekleppige end-Aair van langte als de Vèenige, Kelk"> de Wortels door een Schubbetje on¬ derfcheiden. Deeze kleine Biezen, groeijende in Moerasfige Veen-ronden der Bosfchagiën , zo in de Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa, vind ik, dat zonderling is, niet onder de Nederlandfe aangetekend. Volgens de benaaming van Bauhinus echter,die ze noemt kleiner Biesachtig Gras mei de Bladen en Aair van Biezen, nali. Scirpus Culmo nudo, Spica termini fobnrfundi. f f l1- f ■ L"Sdk- 48. Juncus Aq. geniculatus , Capitubs Equifeti major & minor. Sloan. ffam. ,7 W.l. p I22. T. 75. f. z & T. 81. f. 3. Raj. Supp\ 62$. Rottböll. N. 58. ^ (6) Scirpus Culmo ftriato nudo; Spica bivalvi terminal, longitudine Cajycis; Rad. Squamula faterftincW. O.o. Dan. T. 167. FL Succ. 4I, 43. Scirfus Fol. Crfmi uui-  Grasplanten. 89 8e», zouden zy op buitendykfe Landen, hier JL^ aan denYkant, groeijen (*). De Heer nAL- jjj ler vondtze overal in de vogtige Valeijen der STUK. Alpifche Bergen, en befchryftze dus. „ Plagmaakende Halmen , by den Grond „ fcheedig, gefleufd, byna altoos bard, krom; „ drie Duimen of op 't hoogfte een Span „ lang, ongebladerd ; uitgenomen een Ton„ getje, uit het Scheedje, beneden 't midden „ aangedrukt (f). Twee Kelkfchubbetjes die „ ongelykzyn, (ovato-Jj)adicea,) het grootfte „ de geheele Aair gelyk en langer, gefpitst, „ niet gebaard; het andere korter. De Aair „ zeer dun (JfriSta) met weinig Blommetjes, „ drie op 't hoogfte. De Baardjes om het „ Zaad korter. Een lange Styl, driedeelig aan 't end. In het Schwartswald , in Bohème en Engeland, groeit (zegt hy) deeze Soort hooger, tot een Span; met regte Halmen, de Aair een weinig lyviger , en tot vyf Bloempjes bevattende, het eene Kafje langer dan de geheele Aair, umco R Lugd. 49. Scirpus Montanus Capitulo breviore. Scheuchz. Gram. 363. T. 7. f. 18, Junc. parv. paluftris cum parvis Cap. Equifeti. Pluk. Pk,p. T. 40 f. 6. Gramen Iunceum Fol. & Spica Junci , mmus. C. li. Pin. 6. Hall, Hetv. N. 1335- (*) Commel. Tndig. Hol/. Catalog. p. 50. Vid. & Rosenthal. Flor. Belg. Am. Acad. VI. pi, 54- (Y) Infra medii grandem appresfam. An Glafidem ? F 5 II. Deel, XIII. Stuk.  90 Driemannige A*SL Aair' met Draadjes van de Aair uitgaande, in als een foort van Pluis. Nogthans acht hy de- tok!* " zeIve niet daar van te verfchillen. In Sweeden maaken deeze Biezen, die men 'er Myrfaef of Mosfatuf noemt, volgens L i nn iEtis Turven in de Veengronden uit, en zyn gemeen in de Bofchachtige Gewesten (*). Hy verklaart zulks nader in de Laplandfche Plantbefchry ving, zeggende, dat aangezien de Wortel jaarlyks nieuwe Schubben aanzet op de onderfte overblyvende, waar tusfchen de Wortels uitfchieten, de Plant , hierdoor, boven den Grond zig verheffende, die Plaggen maakt van los Veen, welke aldaar zo gemeen zyn in de Bosfchen, een Soort van Turf maakende» die ligt in Brand vliegt en fcbielyk verbrandt. Dit maakt bet afbranden der Gronden, wanneer men in die Bosfchen nieuwe Landen ontginnen wil; alzo die bovenkorst, uit zulke BiesSchubben en Mos famengegroeid, na 't uitdroogen geheel ontvrugtbaar is; zo zyn Ed. aanmerkt, noodzaakelyk (f). Zeer blykbaarzyn gedagte Schubben, het onderfte der Halmen en den Stoel bekleedende , bruin van Kleur, in twee Plantjes van dergelyke Biezen, door den HeerThukberg in Japan verzameld, wier Halmen ongevaar de lang- (*) Habitat in Palndibus Cespitofis, Turfas conftitucns, v.ilgatisfimus in fylveftribus Provintiis. Flor. Snee. ll. p. 15. (f) Flora Lcpponica, j>, 17.  Grasplanteh. Pi langte hebben van een Span: gelyk ik dezeb ven thans in rayn japanfche Herbanus be- ^ fchOUW. stuk. (7) Bies met de Halm rond, naakt Borftel- Scirpus achtig, en eene byna Kogelronde end-Aair. gg*£ In Virginie is de Groeiplaats van deeze, welke door den Heer CLAYTONCyperachtig Gras, met dunne Biesachcige Steelen, getyteldwerdt. De Hoogleeraar N. L. Burmannus heeft deezen bynaam gegeven aan een Indifch Grasplantje met Bladerige Steelen en ronde Wollige Hoofdjes, 't welk zyn Ed. niettemin tothet Geflagt van Cyperus betrekt (4.). (8) Bies met de Halm rondachtig, naakt, Bor- vm flelachtig, en eene tweekleppige Eyronde r-f Aair; de Zaaden naakt. Jp?!^** ' Een allerkleinfte Wt van Biezen, die men Speld-Biezen zou kunnen heeten, groeijende in en dikwils onder zuiver Water, op een Zandigen Grond in verfcheide deelen van Europa. Onder den naam van Zeer klein Biesje met Hoofdjes (f) Scirpus Capitatus. Burm.F/. Ind. p. 21. Pluk. Pft(t. ï78. T. 190. f. 7' . c . , r . (7) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi, Spica lubglobofa terminali. Gron. Virg. n- Gramen Cyperoides Caule tenui Junceo. Clayt. N. 380. (%) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi, Spica ovata II. Deel. XIII. Stok.  ?>2 Driemannige AtoeËl j" VaH Pmrdeftaartkru'a'> befchryft Boe coke m L' Gewas, dat hy aan den Oever van de Loi^HooïD- re j in Vrankryk, hadt gezien. In Switzerland hadt Haller hetzelve overvloedig aan de kant van Meiren gevonden. Morisor nam het aan de kanten van Slooten, by Oxford in Engeland, waar. Pltjkenet tekent aan, dat hetzelve hem gedroogd door zekeren Heer, die het gevonden hadt, was gefebonken. By Dantzig is het door den vermaarden Breyn waargenomen. In Sweeden groeit het niet alleen , maar ook in Lapland, veeltyds onder Water, omtrent een Duim hoog en is in de Rivieren aldaar niet ongemeen. De bloote Zaadjes hadden den Heer Haller hetzelve van de Biezen doen afzonderen. Het groeit, in Switzerland, fomtyds twee Duimen hoog. IX. (9) Bies met ronde naakte Halmen overhoeks, fiutZPs"S aan een Bladerigen flappen Steel. Vlottende, Op Waterige plaatfen in Vrankryk en Enge- bivalvi, Semïnibns nudis. Ft, Suec. 43, 44. Dalib. Paris. 17, Scirpus magnitudine Acicula;. Ft. Lapp. 21. R. Lugdb. 49. Juncelius minimus Capitulis Equifeti. Pluk. Jttm. T. 40. f. 7. Juncus inutilis f. Chamje - Scheenus C'. B. Theatr, 183. Mariscus Foliis Setaceis mollibus Spicï yauciflora. Hall. Hela. imhont. N. 1346. (9) Scirpus Culmis teretibus nudis alternis , Caufe Foliofo flaccido. Sp. Plant, Scirpus CauleFoliofo flarei- do,  GRASPLANTEN. 93 geland komt deeze Soort voor, die in deNoor- ^ delyke deelen van Europa, zo 't fchynt, met wordt gevonden. Men heeftze nogthans m stuk» Vriesland , omtrent Bergum , zo in het Water, als op vogtige plaatfen van de Hey ^aargenomen. Op den Grond kruipt, doch in t Water vlot dit Biesachtig gras, met dunne Rankjes, die als uit veele Leedjes famengefteld zyn, zo dat het van 't Fonteinkruid weiDig verfchilt, dan door de roodachtige Hoofd- jes, insgelyks byna als die van 't Paardeftaartkruid, of liever Knodsachtig. Aan de Leedjes, die veele fmalle Blaadjes uitgeeven, hangen Worteltjes , waar door het uit den Grond zyn Voedzel trekt. II. Met een ronde veel-Aairige Halm. (10) Bies met de Halm rond en naakt, en veele Eyronde gefteelde end-Aairen. ItgjMs. Onder den naam van Biezenis deeze Soo^S' Scheuchz. Gram- 365- T. 7- * «' S Theatr, quifeti minor fluitans. C. B. rm. * ?«, Gramen Junceum Clavatum nummum. Raj^//. % ro. f.3,P,-^. X80. T. 3S. ÏI. Deel. XIII. StüK.  94 Driemannige aZL. gesast bekend , wordende in 't Hoog* III duitfch Binzen, in 't Engelfch Rushes gehestok? ten >en in "aam dikwils verward met de BloemMatten- biezen , die men in 't Franfch Joncs tytelt naar den Latynfchen naam >ww, by fommi! gen, evenals de Nederduitfche, onverfchillig gebruikt voor allerley Biezen, groot en klein. De Groeiplaats is allom in zuivere flil Maande en ftroomende Wateren, zo aan den Oever als op aanmerkelyke diepte, door geheel Europa. By ons komen zy zeer veel aan Rivieren, Vaarten, Slooten, Graften en Meiren, als ook op fomtyds onder loopende Gronden voor, maakende, op fommige plaatfen,als geheele Bosichagiën ; waar van de Biesbosch, niet ver van Dordrecht, den naam voert. dïedenV overtreft deeze Soort alle andere •Biesgewasfen van ons Wereldsdeel, opfchietende tot vyf of zes Voeten hoogte. Wanneer zy een minder voordeeligen Grond beflaat, nogthans , blyft zy kleiner ; gelyk men dit zeer veel aan de kanten van onze Slooten en Vaarten ziet, aldaar zy naauwlyks drie Voeten hoog voorkomt. Doorgaans heeft zy eenvou. di- bus pedunculatis terminaiibus. Ft. Suec. ao 46. Dali baro Paris. 16. Goet. Belg. l8. Scirpus' Spicis copiotis. R. Lugdb. 48. Scirpus Paluftris altisfimus. Tournf. m> 5*8. Scheuchz. Agroft. p, 354, juncus maximus f< Scirpus major. C. B. Pin. I2. Theatr, I?8. Juncus A max.mus. Lob. Ie, g5. juncus paiuftris ^ 249,  Gr 4 S f t anten. 95 dige ronde opftaande Halmen , om laag Schee- VI. dig en dergelyke Bladen, die effen zyn en zagt. Daar komt een Verfcheidenheid voor, Hoofdwelke de Bladen Zaagtandig ruuw heeft, doorsr^ Tournefort opgemerkt, die hy oordeelde Bies. met zekere Afbeelding van Lob el overeenkomftig te zyn (*): doch dit is de eerfte Soort van Biesgras , hier voor befchreeven. Een weezentlyk verfchil, van deeze zelfde Soort, wordt in de plaatzing der Aairtjes opgemerkt, welke fomtyds zydeling , een end wegs beneden den top geplaatst zyn, als in de figuuren van Lobel en Dodokaïus, fomtyds aan den uiterften top der Halmen, gelyk in de afbeelding van Tabernemont. Haller heeft die laatfte op de Eilandjes van den Elzas, in de Ryn, gevonden. Ook is zodanig, een Matten - Bies, waar van ik een fraay Exem plaar heb, den Heer Thunberg in Japan voorgekomen, met Kegelvormige Kaneelkleurige Aairtjes, in een Kroontje aan 't end vergaard. Op Ceylon vondt zyn Ed. eene Bies,'die weinig daar vanfchynt te verfchillen: zo dat deeze Soort ook tot Oostindie behoort. De 245. 587- luncus holofchoenos.Dop. Tempt, 605. Scirpus Caule tereti, Panicula laterali Ramofa, Locuftis ovatis. Hall. Helv. inAoat. N. 1337- (*) Scirpus Paluftris altisfimus Fol. & Carina ferratis, Inft P. 528. Gramen Cyperoides. Bocc.V. 70. CyP. longus Jnodorus fylveftris. Lob. Ic. 76. W** F- 533. ÏI. Deel. XIIL Stus,  56 Driemannïge Afdeel De verfclli!Iende hoogte naar de Groeiplaats iii. 'heeft hier ook doen t'huis brengen de Laagen sfv°°fD' Moeras-Bies van Scheuchzer (*) , welke de Halm op 't dikfte maar als een Schryfpen heeft; daar de Halm deezer Biezen, in fommige Meiren, om laag wel een Duim dik valt. Hier toe betrekt men ook de Waldbintfen van Tab er. nemont met Wollige ronciachtige Hoofdjes, die mooglyk nader aan de volgende Soort zou komen. Dat in diepe Waters deeze Biczen fomtyds niet bloeijen, noch Halmen fchieten, en dan , door de langte en dunte der Bladen zig als een Soort van Wier vertoonen heeft de Heer Bern. Jussieü aangetoond (f). De wyd vermaarde Tournefort zou hier door misleid zyn geweest (4-). Gebruik. Ten opzigt van 't gebruik voldoen deeze Biezen aan den naam; alzo men 'er op verfcheide plaatfen, inzonderheid in Vriesland, onze gewoone Vloermatten van vlegt. Die fyne Matten, uit de Zuidelyke deelen van Europa, onder den naam van Spaanfche en Alikantfe bekend, zullen waarfchynlyk gemaakt worden van een fyner foort van Biezen. Dus zal het ook (*) Scirpus Paluftris humilior. Scheuchz. 356. Juncus f. Scirpus medius. C. B. Pin. i2. Thealr. 181. JunCus Sylvaticus. Tabern. 250, 588. Vid. Scop. F/. Carn. p, 222. Reichard Syft. p. 133, (f) Gerard. Flor. Gallo- Prov. p. 115. (D Daar van maakende zyne Alga Graminea Fluviatilis longisfimo Folio. Inft. p. 569.  Grasplanten» 97 •ook gelegen zyn, met die fyne Matten, waar vt.^ van de Chineezen en Japoneezen, en andere in.' Oostindifche Natiën , zo veel werks maaken, S^°ID"' in de opfiering en affchieting van hunne Woo- Mattm ningen , en tot Zeilen voor de Vaartuigen ,B'"als, ook tot het maaken van Korfjes , Mandjes, Kistjes, die ongemeen fraay zyn. Ik wil nu niet ftaan blyven op derzelver gebruik by de Turken en andere Afiatifcbe Volkeren, binnenslands. De Heer Gmelin zegt, dat de Tartaaren van de Steelen der Biezen Spreijen vlegten, welken zy in de Zomer onder 't Lighaam leggen, om koelder te rusten. Door geheel Siberië, getuigt hy, komen die MattenBiezen in de Meiren voor (*). Zo heeft de milde Natuur haare Schatten over den geheelen Aardbodem verfpreid. Welk een onbefchryflyke nuttigheid levert niet dit verachtelyke Gewas aan de Menfchen uit? PliNtus maakt reeds gewag, van deszelfs gebruik tot Vischkorven en Fuiken, als ook tot Lampen , waar toe het Merg nog heden dikwils gebruikt wordt,en hy verhaalt, dat zy by de Zee - Alpen zo zwaar groeiden, dat zy, open gefneeden, Duimen breed waren. Ook fchynt hy op te merken s dat men 'er de Scheering tot Zeeven in Egypte van maakte (t> De grove re <-*) F/or. Sib. Tom. I. r>. 7* ff) Utilisfimus ad Vitilia Holoschoenos, cmia mollis & Carnofas eft. Ufus .ad Nasfas Mariaas, Vitiüum ele» G II. Deel. XJIL Stuk.  93 Driemannige Atoeel. re Biezen dienen n°g> op veele plaatfen inËtfm ' ropa, tot het dekken van Boeren Wooningen stük°ID" of StuIPen» gelyk in Sweeden, alwaar men 'et Matten- de Zadels mede vult en het ook, in tyden van Bies. gebrek, tot Beeften - Voeder gebruikt,zoLmN^us meldt (*). Ook heeft men bevonden, dat de Biezen, overlangs in dunne reepen gefneeden en gedroogd zynde, famengelymd, voor Papier kunnen verftrekken. Het verfche Merg is om op Brandlteden te leggen aangepreezen (f). Mlpus ^Ies met de Hahn rond en makt, de Hoh- Aairtjes byna Kogelrond, gekropt, gefleeld % Jchaenus. 777. ^ Rond- een tweebladig, ongelyk, gefpitst Omwind* Aairige. Deeze Soort, die door haare ronde Aairen van de voorgaande allermeest afwykt, zou de eigentlyke Holofchxnus der Ouden zyn, zo fommigen willen. Dezelve groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, en is in Italië niet alleen, maar inzonderheid omftreeks Montpellier, zeer gemeen, by en tusfchen de an- de- gantiam, Liicernarum Lumina &c. Hifi, NaU Libr. XXI, Cap. 18. ("*D Flor, Snee. II. p. 16. CD Epk, Nat. Cur. Vol. VUL Obs. 119. 00 Scirpus Culmo tereti nudo , Spicis fubglobofis &c. Gouam Monsp. 30. Scirpus mar. Cap. rotundis glomeratis. Tournf. Infi, 518. Juncus acutus maritimns Capit, ro*  Grasplanten. 99 dcrc. In grootte verfchik zy weinig, berei- AY^ kende fomtyds ook tot vyf Voeten hoogte. Uhu Het zal mooglyk eene Verfcheidenheid daar^™* van zyn: want de Aairen komen in dezelve fomtyds ongefteeld en digt getropt voor, zo JSaUhinus aantekent. (12) Bies met de Halm rond en naakt, en een XIT;^ zydelings Hoofdje met een omgeboogen Aufiratis\ Blikje, de Bladen gejleufd. landige",' Het zelfde zoemen van deeze kunnen denken , ten opzigt van de volgende, naar welke zy veel gelykt; maar zy heeft twee Blaadjes of onvrugtbaare Halmen, die regtopftaan, glad zyn en gëfleufd , (niet rond en aan den Voet Scheedig met een rappigen rand.) De Haljnen zyn rond en glad, naauwlyks een Voet lang, boven het Hoofdje met een opgeregtè maar gefleufde Tip , langer dan het omgeboogen Blikje aan de Halm. Het Hoofdje is Kogelrond, ongefteeld, -ftomp, Roestkleurig, mot gefchnSde Klepjes, die aan de punt byna driekwabbig ftomp zyn , de zydkwabbeii bruin getipt; 03) ïotundis. C B. Pm. ii. Tlwatr. 174. Scirpoides maritijnum , Capit. fparfis glomeratis. Scheuchz. Gram. 371. ïfolofrhoenus Dalech. Hifi. 987. Ger. Prov. t. 116. Phijt. T. 40. f. 4. Oeo. Dan. 454. (,~) Scirpus Culrao tereti nudo, Capitulo laterali, Bnaéa reflexa j Foüis Canaliculatis. S0. Nat. Feg. &■ V- 85- G a tl. Deel. XIII. Stuk.  100 Driemannige Aidee ^! cs m6t ^e ^m rond en naakt, en een III?1" zydelings Hoofdje, dat Kogelrond is, met stük°fd" een omgeboogen Blikje. XIII Scirpus Aan de Zeekust van Provence en van Lan* Room- gÜedok omft> eeks Montpellier, als ook by fche. Rome, groeijen deeze Biezen , die daar van den bynaam hebben. De hoogte der Bladen en Halmen is één of twee Voeten, doch zy zyn Draadachtig dun en aan 't end fcherp gepunt. Een, twee, drie of meer Duimen beneden de punt, groeit een Wrattig Bolletje, dat famengefteld is uit veele digt gekropte Aairtjes, uit Schubbetjes beftaande, die het Zaad bevatten, dat langwerpig is en driekantig. XIV. (14) Bies met de Halm naakt en Borllelachtie „ Setaceus. n , > .» . . 6 Borftelige. en een ongeJleelde Aair aan t end. Dit zeer kleine Biesplantje komt aan de Zeekusten van Europa, alom, voor; gelyk het ook Scirpus Culmo tereti nudo , Capitulo laterali conglobato, Bradea reflex!. Gouan Monsp. 30. Gerard Prov. 116 Scirpus Capitulo fingulari Rad.tomentofa. Barr. Har. 1249. T. 255. f. 3. Scirpoides acutum maritimum, Cap. glomerato folitario. Scheuchz. Gram. 373. Mich. Gen. 52. Pall. It. III. p. 537. ,3. Juncus minor acutus maritimus. Pluk. Alm, 200. T. 40. f 5. ("14) Scirpus Culmo nudo Setaceo, Spici terminal! fesfui. Gort. Belg. i4. N. 44, Ft, Snee, II. Jtf, 45. Sc. Cul-  Grasplanten. ioi ook in de Zee-Duinen by Santvoort en Mui- vi. derberg, en by ter Goes in Zeeland, is gevonden. Het heeft naauwlyks de hoogte vans^FD' een Vinger en de tropjes van Aairen , die aan 't end der Steeltjes groeijen, zyn naauwlyks zo groot als een Neet, zegt de Heer Gouan. Mor is on merkt aan, dat het zelden hooger dan een Handbreed worde, en dat de Bladen naauwlyks dikker dan Paardehaair zyn. Het kwam dus , in Engeland, aan de kanten van Poelen en Moerasfen,op veele plaatfen, voor. Wegens de kleinte kan men het ligt met de volgende verwarren, welken 'er, volgens den Heer Rottböll ,fiegts Vcrfcheidenheden van zouden zyn. (15) Bies met de Halm rond en naakt, en on- XV. gefieelde Aairtjes , die in 't midden van de fuf££™ Halm famengekropt zyn. del"*6"" De vermaardeTournefort fchynt deeze omftreeks Parys niet gevonden te hebben, de- Culmo nudo Set. Spicis pedunculatis. R. Lugdb. 49, Scirpus omnium minimus Cap. breviore. Tournf. I»fi. r28 Scheuchz. Gram. 358- Juncus inutilis f. Chamae- fchöenus?' C B. Pin- 12. Prodr. 22. Juncellus omnium minimus. Moris. Hifi. IIH p. 232. S- 8. T. 10. f. 23- Oed. Dan. 311. Rottböll. p. 47. T. 15. f. 4. (15) Scirpus Culmo tereti nudo, Spicis fesfilibus in medio Culmo glomeratis. Dalib. Paris. 16. Scirpus fu- pinus minimus , Cap. conglobatis , Fol. rotundo - tereu- bus. Tourkf. Infi. 528. G S II, Deel, XIII. Suis.  reu Dkiemannigb VI. dewyl hy 'er, in zyne Kruidleezingen aldaar , FIlTL* §een gewaS van maakt, en men het,by Vailsru°K°.FD" LANT>meteen Sterretje getekend vindt. XVI. Clö) Bies met de Halm tweefnydig, uaakt, het AmZll Kroontje famengefteld, de Aairtjes Ey is. rond. Herfifche: In Virginie is deeze door den Heer Cray, ton in de Herfst waargenomen, de Halmpjes ook niet meer dan een Handbreed hoog heb, bende en de Bladen Grasachtig flap. De Hoofdjes of Kroontjes beftaan uit drie ongefteeide Aairtjes, by elkander, in een mikje van twee dunne Blaadjes. Derhalve moeten de aanhalingen van P l u k e n e t en van wylen den Heer Burm annus hier t'hufs gebragt worden, en zou dus deeze Soort zo wel op Ceylon groeijen als in Noord - Amerika. De Heer Rottböll hadt, in den jaare 1760, met den Heer Jus si eu, by Parys een dergelyk Biesje gevonden, zo hy oordeelt en afbeeldt, doch dit hadt maar één Omwindzel ■ Blaadje. Ci 7) Bies 06) Scirpus Culmo ancipiti nudo, Umbella decompofita , Spiculis ovatis. Mant. l8o, Scirp, Foliofus puffllus Autumnalis &c. Clayt. 772. Gramen Juncenm perpufillum Capfflaceis foliis JEthiopicum. Pluk. Alm. 170, J S ),o. f. 5. Gram. pufiüum , Junci Capitulis minimis, ad bafm foholjs bmis acutis. Burm. Zeijl. Io8. T. 47. £ - rotib'jll. Fig. 5.  Grasplanten. 103 (17) Bies met de Halm naa\t, Haairachtig VI. ' dun i de Aairtjes gefteeld, één ongejieeld in " , . HoOFD- t midden. stuk. T XVII. Volgens deeze door den Heer Linnjeus si.irpu? verbeterde bepaaling , kunnen geene aanhaa- *gm* lingen ftand houden op d:eze Soort, die van bladige. zyn Ed. thans is befchreeven, als Haairachtige Blaadjes hebbende , naauwlyks een Vinger lang, en naakte Halmen, weinig langer of dikker : onder het Kroontje een Borftelig Blaadje, langer dan de Aairtjes, waar van aan'c end drie Eyronde gefteeld,het middelfte ongefteeld, beftaande uit Roestkleurige Schubbetjes , die groen gekield zyn en ftomp. Zeer naa komt aan deeze Soort dat Ceylon- Plaat fche Biesgewasje myner Verzameling, in Fig, "2^™* a afgebeeld. Want hetzelve heeft de Blaadjes Haairachtig dun , geen Vinger lang en de Halmpjes weinig dikker of langer, naakt. Dezelven zyn aan 'X end gekroond met twee, drie of meer gefteelde Aairtjes, omringende een ongefteeld in 't midden; zodat het volkomen aan de bepaaling voldoet; 't welk men in geene der aangehaalde Figuuren of beichryv-ingen vindt. Wylen ds Hoogleeraar BurM'annus zeid', in de text, dat het Hoofdje met (-17) Scirpus Culmo nudo Capillari, Spicis Pedunculatis intermedia fesfüi. Sp. Plant. j>. 73. Mant. 321. G 4 II. Deel. XIII. Stuk,  104 D r i e m A h n i g e AnÜL mSt éénBIaadie gefcboord was, en in de belil. ' paalmg met twee Blaadjes , 't welk zyne FisHooFD- guur ook aanwyst. Hermannus fprak van een Ceylonsch Zandgras, met Hoofdjes van Biezen, aan den Voet Bladerig: 't welk zekerlyk meer dan één Blaadje aanduidt. In het myne hebben de Hoofdjes een Omwindzeltje van vier ongelyke fpitfe Blaadjes, gelyk in het Cypergras: waar van het kleinfte, of zeer kleine , hier mede is verward geweest, zo de Heer Rottböll aanmerkt. Zyne Afbeelding, op deeze Soort door Reichard aangehaald, kan nogthans daar toe niet behooren , als altemaal ongefteelde Aairtjes hebbende; zo gezegde Deenfche Heer zelf erkent. Men kan klaar zien, dat de Steeltjes hier niet door afgevallen Schubbetjes veroirzaakt zyn, gelyk zyn Ed. vermoedde plaats te kunnen hebben: alzo hy waarfchynlyk dusdanig niet hadt gezien, met weezentlyk gefteelde Aairtjes (*). Dus ziet men dat de vier laat/te Soorten, hoe zeer ook in kleinte van Gewas ftrookende , in weezentlyke hoedanigheden verfchillen. Geheel wat anders is 't de Aair enkeld en aan den top te hebben, gelyk in deBorftelige, of in 't midden van de Halm, gelyk in de Hurkende : of famengefteld en ongefteeld, gelyk in de Herfstfche , of gefteeld , gelyk in dee- (*) Zie Rottb. Nov. Plant, p, dg. Tab. XIII. Fig 4  Grasplanten. to^ deeze laatfte Scoit. Die onderfcheidingen zyn zeer duidelyk en in de Afbeeldingen zelfs ken- m. baar. stuk.- III. Met een driekantige Halm en naakte Pluim. (18) Bies met de Halm driekantig, naakt, de XJ^s Aairen byna ongefteeld en gefteeld, met punt gelyk. tige. In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze Bies voort, die daar van den bynaam heeft, dat de zyden der Steelen vlak zyn, niet ingedooken. De uitfchieting van de Aairen, die gefteeld en ongefteeld zyn, is een weinig beneden de fpitfe punt der Halm. Dezelve is zagt en zwartachtig groen, met bruinachtige Hoofdjes, volgens MicHELios,die dezelve op verfcheide plaatfen by Florence vondt en ook van Londen gekreegen hadt. (io) Bies met de Halm driehoekig, naakt, ge- XIX. ' /- ■. . Mucrona» JP'tStftHS. Gefpitfte^ fig) Scirpus Culmo triquetro nudo , Spiculis fesfilibus pedunculatisque , mucronem sequantibus. Syft. Nat. Veg. XIII. Scirpo - Cyperus Paluftris , Cauie molli &c. Mich. Ge»- 47- Juncus acutus Maritimus Caule triquetro molli, procerior. Pluk. Alm. coo. T. 40. f. 3. Raj. Sitppl. 629. (19) Scirpus Culmo triangulo nudo acurninato &c. Scir- G 5 II. Deel. XIII. Stuk.  loS Driemannige ' VI. /pitst, en famengetropte ongefteelde Aairen zydelings. HooïD- In Engeland , Italië, Switzerland en Virginie , worden de Oevers van brakke Meiren aan den Zeebnt bekleed door deeze Soort van Biezen , die wegens de lange fpitfe punt van de Halm, welke boven de Bloemen uitfteekt,gebynaamd zyn. Derzelver Halmen zyn driekantig, driehoekig, met drie Kielen, aan de hoeken famengekneepen. Zy hebben de langte van één of twee Voeten en daar boven. De punt is flap en dikwils omgekromd. De Aair'. tjes zyn ovaal, getropt, bruin en bleek bont, veel naar die van onzen Water - Cyperus, die ftraks volgt, gelykende. XX. (20) Bies met de Halm driekantig, naakt; een dicZT- famengefteld Kroontje; de Aairtjes der gaf* mus. feling ongefteeld. Gegaf- In Oostindie groeit deeze , die een uitee- fpiei- Scirpo - Cyperus Panicula glomerata e Spicis imbricatis compofita. Scheuchz. Gram. 404. T. g. f. 14, Hall Helu. N, 1338. Scirpo - Cyperus marirjmus. Mich. Gen. 47. N. 45. Juncus acutus maritimus Caule triangulo. C. B. Pin. 11. Prodr. 22. Mor. S. 8- T. 10. f. 30°. pLUK' T. 40- f- 1» 3- (20J Scirpus Culmo triquetro nudo, Umbella decomyofita , Spicis dichotomise fesfilibus. Ft. Zeijl. 40. Burivt. Fl. Ind. 22. Gramen Cyperoides Maderasp. Juncellï Gesneri Capitulis fparfis. Pluk. Alm. 179. T. iio.f. 3.  fpreide Pluim heeft van ronde Aairtjes, veel VJ^ gelykende naar de Hoofdjes der Bloembiezen. ' m. Men vindtze by den Heer B u r m a n n v s , on- Ho.** der de Ceylonfche Planten, Klein Gras genaamd, met een Takkige Aair van drie Duimen ", als van de Geersten-Bieze: hoewel de Aairtjes hier voorkomen op gegaffelde Steeltjes, (21) Bies met de Halm driekantig, naakt,en XXI.^ een eenvoudig Kroontje, van Eyronde Aair- echmatus* tjes. De ronde ftekelige Hoofdjes, veel naar die van 't Sparganium zweemende, onderfcheiden deeze Soort, die zo wel in Noord-Amerika groeit als in Oostindie. Maar, hoe deeze behooren kan tot de Biezen met een naakte Pluim, daar dezelve, volgens de Afbeelding van Plukenet, zulk een fterk Omwindzel heeft, verftaa ik niet. (22) Bies met de Halm driekantig, en een ^XU.^ een-tus. Omge- r-0 Scirpus Culmo triquetro nudo , Umbella fimuli-knikted, Sptcis ovatis. H. Ze9t.3i. Grarnen Cyperoides Ame*canum, Spicis grandioribus &c Pluk. Alm I?9. T. • oi f 4 Gramen Cyperinum Zeylanicum Porcmum, Cap.'conglobalis rotundis. Burm. $0- ^ BtIRM- FL m. as. Cyp. Flor. Capit. ereffis pedunculat.s. Gron. ^(22) Scirpus Culmr triciuetro Umbella fimplid. Spijl. Deel, XIÏL Stok,  ïoï Driemankige VI. eenvoudig Kroontje, de Bloempjes der Aai- AI n.Et' ren agter"m geknikt. HooID- Een wonderlyk aanzien geeven de oms;eknikte en als neerhangende Blommetjes der Aairen aan deeze Soort; wier Groeiplaats in Virginiezou zyn. Plukenkt heeft het een Indiaanfche Soort van Cypergras , met een fraaije Pluim , van neerhangende zwarte Aairtjes, getyteld. XXIII. (23) Bies met de Halm driekantig, byna naakt Ferrufi'" de Omwindzels van langte als de Pluim, op ^ Roe t ^ ^ant £e^aa'rd' kleurige. XXIV. (24) Bics met de Halm driekantig, naakt;het SPBmï™S' Kroontje byna naakt; de Aairen langwer*oode, pig, ongejleeld en endelings. Grootelyks verfchillen deeze beiden niet, die carum Flosculis retrofraclis. Cyperi Genus Indianum, Panicula fpeciofa, Spicis propendentibus atris Pluk Phyt. T. 415. f. 4. C23J Scirpus Culmo triquetro fubnudo, Involucris Iongit. Pauiculse ciliatis. Cyp. Culm. triq. nudo, Panicula diphylia &c. R. Lugdb. 50. Gramen Cyperoides majnS, Spicis ex oblongo - rotundis compaftis Ferrugineis. Sloaw* ffam. 36. Hifi. I. T. 77. f. 2. (24J Scirpus Culmo triq nudo, Umbella fubnndr, Spicis obimgis fesfilibus terminalibusque. Scirp. Culmo' triq. nudo, Panicula laxa. Gron. Virg. i32. \\ p IO Gramen Cyperoides majus Aquaticum, Panic. phuvjun- ceis  Grasplanten. ior) die op Jamaika door den vermaarden S lo ane ^ vi^ waargenomen zyn. De eerfte vondt hy op llL ' 'Moerasfige plaatfen aan den Zeekant; de andere, by Caymanes, in eene Rivier van zoet Water. Deeze wordt ook geteld onder de Planten van Virginie, met aanmerking, dat de Pluim kleine Blaadjes heeft. Door de Kleur der Aairen fchynen zy het allermeest zig te onderfcheiden, en daarvan hebben zy denbynaam. Een dergelyke was van Tranquebar in Oostindie gezonden, zo de Heer Rottböll meldt, die 'er den bynaam aan geeft naar de veranderlyke Geftalte en ze tot een ander Geflagt betrekt (*). IV. Met een driekantige Halm en een Bladerige Pluim. (25) Bies met de Halm driekantig, naakt; en XXV.^ een meervoudig famengefteld Kroontje, dat miaceuSm een Borftelig Omwindzel heeft; demiddelfte ^Gg** Aairen ongefteeld. Zeer duidelyk is deeze door den Heer N. «eis fparfis , Spicis ex oblongo rotundis Spadiceis. Swas, gam. 36. Hifi. I. T. 76. f, 2. C*) Schoenus polymorphus. Nov. Plant. p. 67. Scirpus Culmo triquetro nudo. Umbella fiipradecompofita. Spicis intermediis fesfilibus; Involncro Se. taceo. Burm. Ft. Ind. T. 9. £ * RottböW.. Plant. P» 67- T. 5- f- «• l U, OlHb. XIII. STufe  *ï0 D R I E M A N N I G È A&l. L' BtTRM ANNtrs afgèbeeld, die op lava ée ■ i "°e™drZ°U ;orden kompot *m> dat i, stuk, VV ild Gras; Het heeft veele naakte, driekan. tige, gladde Halmen, van een half Voet lans en Grasachtige Bladen , die het onderfte be' kleeden. Het Kroontje is zeer Iagcig uitge breid, hebbende zo wel de byzondere als al. gomeene Omwindzels van korte, fmalië fpitfe Blaadjes. De Aairtjes zyn gefteeld, allen Eyrond, van grootte en figuur byna als Geerstzaad. ^Illus (2 Eies ™* & Halm driekantig, haèkt; het Cuperoi- Kroontje eenvoudig , met langwerpige Aai- . rm m Ótoormigé eenbloemige omgeboogene achtige. Blommetjes. Deeze, ook in Ooftindie waargenomen gelykt zeer naar het Schraal - Aairige Cypergras of naar de Omgeknikte Bies, van hier voor, maar de Blommetjes zyn ruimfchootig omgeboogen. Zy heeft Grasachtige gekielde Bladen en driekantige naakte effene Halmen, van een Voet lang. Het Kroontje 'is ongelyk 'en heeft een veelbhdig Omwindzel, dat langer is, vaa Grasachtige Bladen» .. (2?) , 06J Scirpus Cnlmo triq. nudo, Umbella fimplici Spfc oblongis, Flosculis fubuiatis unifloris reflexis Mant 181. Kyllmga umbeüata. Rorrs. Plant, p ,c T f f. g, ■* • 4.  Grasplanten. ui (2?) Bies inet de Halm driekantig', een Blade- VL rig geklonterd Hoofdje, met de Schubben A*™*u der Aairtjes driedeelig, in 't midden Els- vormig. XXVII. ScirpuS Om dat de Heer Ltnn^us dit Gewas, in Sweeden, aan den Zee-Oever hadt gevon- Galigaan, den, dien hetzelve aldaar, op funmige plaatfen, even als de Matten-Biezen de kanten van Meiren (zege hy) bekleedt, gaf zyn E.'. 'er deezen bynaam aan , die in 't algemeen geenszins toepasfelyk is. Het groeit niet alleen overal in de binnenslandfe deelen van Europa , maar komt ook by ons aan de kanten van Rivieren, Meiren en Slooten, zo wel in zoet als in zout Water , doch ook dikwils op onderloopende Gronden aan den Zeekant voor. In Neder-Saxen is het geméener dan inSwitzerland , zegt de Heer Haller, die in 't by- ^27) Scirpus Culmo triquetro , Panicula conglobati Foliacea, Spicularum Squamis trifidis, intermedia Subulata. Gort. Belg. 14. Ft. Suec 39, 47. Dalib. Paris. 15. R. Lugdb. 50. Cyperus rotundus inodorus Germanicus. C. B. Pin. 14. Theatr. 215. Gramen Cyperoides Aquaticum vulgatius. Lob. 2c 20. 0. Cyp. rot. inodorus Anglicus. C. B. Pin. 14. V. Cyper. Panicula compafta. Scheuchz. Gram. 400. T. 9. f. 9, 10. 3. Gramen Cyperoides Panicula fparfa majus. C. B. Pin. 6. t. ScirpoCyperus paluftris &c, Mies. Gen. 48. Scirpus LocuftiS ovatis nutantibus , Caule triquetro , Panicula Foliofa ramofa.Glumis dentatis Ariftatis. Hall. Helv. inckoat. N. 1339- ÏI. Dejei.. XIII. Stuk»  112 Drieman nige AbLl byzouder aeht geeft °P de verfchillende gein. * daante, welke het in 't Water of op 't drooge stüi<°ÏD' groeijende bekomt en waar door de opiregeGaiigaan. vene Verfcheidenheden zyn te weeg gebragt. „ Op 't drooge, (zegt die grooteXruidken„ ner,) heeft het een driekantige Stengel van „ een Voet hoogte, en platte fpitfe Bladen, „ byna even lang. Aan den top komen twee „ Blaadjes voort, het eene van twee Duim , „ het andere korter, beiden fchraal, in hunne „ boezem bevattende van vyf tot agt of tien „ dikke Eyronde, bruin-roode Aairen, digt „ getropt op korte Steeltjes. Zy beftaan uit „ drooge, ftompe Kelkfchubben, die tweepi hoornig zyn , in 't midden een Baardje uit„ geevende, dat geboogen is. De Bloem„ Kafjes , weinig verfchillende, zyn viertaij„ dig; het Zaad is met Borftels omgeven; de „ Styl driehoornig. „ In 't Water groeijende is het Gewas in „ allen deele grooter ; met Halmen van drie „ of vier Voeten hoogte: met Bladen onder 't „ Hoofdje, één van een half Voet, een twee,, de van drie Duimen lang; waar fomtyds nog „ eenderde bykomt. Eenige Bloem-Aairen „ hebben korte , andere lange Steeltjes, vier„ of vyf-Aairig;zo dat, in 't zelfde Hoofdje, „ dikwils byna dertig Aairen voorkomen. 5, Dezelven beftaan uit Schubben, als voorgew meld., en zyn veelal een Duim lang." Op  GttAsftANTIK. 113 - Öp dergelyke manier, hoewel ook dikwils VT. kleiner, komt dit Gewas, 't welk veel naar de Aiunh' echte Cyperusfen gelykt, zo menigvuldig aan s^^rDS onze Waterkanten voor, dat het te verwon- GaUgaa*, deren is, hoe men 'er naauwlyks een goede Afbeelding van hebbe. De befte ftaat by L obel onder den naam van Groot en gemeenst Wild Galigaan-Gras, dat hy een plaats geeft by de Gras - Soorten , zeggende daar van : j, Onze Water - Grachten ayn gemeenlyk daar „ mede wel geftofFeerd;" en aanmerkende , dat het aan den Wortel ook eenige ronde Bolletjes heeft, die in zyne Afbeelding ontbreeken. Van den Water - Cyperus van Nederland fpreekende, die overvloedig groeide in Graften en Beeken, aan de Rivier de Schelde, by Antwerpen, geeft hy daar een lange Aair aan, en zyne Afbeelding ftrookt niet: hoewel TourNEForT van denkbeeld was, datLobel door die beiden dit zelfde Gewas had bedoeld (*). Niettemin heeft hy 'er twee byzondere Soorten van gemaakt (f), waar van de ééne een verfpreide Pluim zou hebben. Het verfchil beftaat meest, zo 't my toefchynt, in 't getal en de plaatzing der Aairen, gelyk men jn de Afbeeldingen van Scheuchzer kan zien (40; of ook en beter in die van Mo- RI. (*) Pkmt. enu. Paris. p. 261. (fj Inft. Rei Herbaria;, p. 527. fJ[.) Gram. Tab. IX. Fig. 7,S&Fig.g, loi H ÏL Deel. XIII. Stok.  H4 Driemannige VI. rison (*), alwaar het genoemd wordt ReuAriïl6.1" &ef°oze> ronde Water- Cyperus van 't Noorden. In Hoofd- 't Zuiden van ons Wereldsdeel, nogthans, is dit Gewas niet mmder gemeen,komende overvloedig in de Graften der Stad Montpellier en elders in Languedok; als ook zo wel in Meiren, als aan den Zeekant, in Provence, voor. By Weenen in Ooftenryk groeit het insgelyks in Graften en Staande Wateren. In Engeïand fchynt het niet overvloedig te zyn, en die Cyperus, welke onder den naam vanEngelfche voorgefteld worde, zou in gedaante vry veel verfch;llen (f): doch de deeiender Vrugtmaaking brengenze, zo de Ridder aanmerkt, by een. XXVIII. (2^) Bies met de Halm driekantig, naakt',het Luzu"S Kroontje Bladerig, kinderende , met rond- Madelie- achtige Aairtjes. vige. Eenige gelykheid in gedaante naar zeker Bofchgras , heeft den bynaam gegeven aan deeze Soort, die , volgens den Hoogleeraar N. (*) 'Hifi. III. S. 8- T. ii. f. 9. Cyperus rotundus inodorus Aquaticus Septentiionalis. C B. Lab. (f) Cyperus rotundus inodorus Anglicus C. B. Pin. qui Littoreus Lobelio Ic. 77 : welke , zo Commelyn aantekent , by de andere in ons Nederland voorkomt. f28) Scirpus Culmo triquetro nudo, Umbella folioia proliferi, Spiculis fubrotundis. Burm. Ft. Ind. 22. Gramen Cyperoides Oriëntale , Panicula elegantisfima. Pi.uk. Mant. 97. T. 417. f. 3,  Grasplanten. n^* L. B o r m a n n u s, in de beide Indien groeit. VI. -Zyn Ed. , naamelyk, hadt uil het Kruidboek AjaEt" van Petiver dezelve in bezitting, aljeenlyk Hoofddoorde helft minder grootte van de Javaanfche verfchillende. Hier toe betrekt zyn Ed., derhalve, het Kleine Cypergras van Sloane, met digte, rondachtige , geele Hoofdjes. De Ha!m,meer dan een Voet lang, isnaakt, driekantig , glad : het algemeene OmwiRdzel b-eftaat uit Degenvormige Bladen, die langer dan het Kroontje zyn. Dit heeft de middel fteeltjes zeer kort, allen op 't end met een Bolletje, dat weder kleinere, byna als de Madelieven met Kindertjes, zo genaamd, uitgeeft, die allen uit rondachtige Aairtjes famengekropt zyn. (29) Bies met de Halm driekantig gebladerd XXIX. en een Bladerig Kroontje van naakte Steeltjes meervoudig famengejleld, en digt ge* Bofchtropte Aairen. ' minnende. Aan de Oevers vsn Meiren in vogtige Bosfchen, C29) Scirpus Culmo triquetro Foliofo &c. Gort. Belg. 15. Oed. Om. 307. Fl. Snee. 3S , 48. Dalib. Par. 15. Raj. Jlngl. 4. p. 33. Gouan Monsp. 31. Cyperus Culmo triquetro, Panicula FoliofH &c. R. Lugdb. 40. Gramen Cyperoides Miliaceum. C. B. Pin, 6. Gramen Arundinaceum , Fol acutisfimis , Pan. multiplici, Cyperi facie. Ï.oes. Pms/. 119. T. 33. Cyperus Grarrunea Miliacda. Lob. Tc. 79. H 2 II. Deel. XIII. Stuk.  ïi6 Driemannigï V£ fchen, overvloedig in Westgothland, kwam ' den Ridder die Bies-Gras voor, 't welk door stuk°FD" den Hoogleeraar deGorter ook in Staande Wateren, by Catharinen-Hof, in Rusland aangetroffen werdt of als daar voorkomende befchreeven. Het is omftreeks Weenen gemeen in Moerasfige Bofchlanden, in Beekjes en elders , zegt de Heer Jacc^uin. De Heer Gouan vondt het by MontpeHier in een Rivier: Gerard in Provence op Bergachtige plaatfen , in Velden en Bosfchen. By ons groeit het in vogtige laage Weidlanden. Grasachtige Cyperus of ook Geerstachtig Cypergras wordt deeze Plant van fommigen genoemd, als naar de Cyperusfen veel gelykende en een Geerstachtige Pluim draagende, met Zaadjes als Geerst. Het heeft de Halmen ongevaar een Voet hoog en Bladerig, gekroond met vier Blaadjes van ongelyke langte, waar tusfehen een uitgefpreide lugtige Pluim, van Takkige Steeltjes , met rondachtige Aairtjes. Het Zaad is tusfehen Borfteltjes geplaatst. XXX. (30) Bies met de Halm driekantig, gebladerd, Corymïof en enke^e zydelingfe Tuiltjes; het endelingfs ps. kinderende; de Aairtjes Elsvormig. Geruilde. (30 (30) Scirpus Culrno triduetro Foiiofo, Corymbis lateralilns fimplicibus , terminali prolifero; Spicis fubulatis; Cent. 112. Am. Acad. IV. p. 303. Kadira - Fullu, ff. Mat, XII. p. 97- T» 43- Burm. Ft. Ind. p. 23,  Grasplanten^ 117 (31) Bies met de Halm rond, naakt, Borfle- VI. lig en drie ongefleelde, Eyronde, rappige Ar^L* end-Aairen. Hoofdstuk. XXXI Deeze beiden groe'jen in Oostindie. De Scirpus laatfte is een Plantje, met ronde ftekeligeBol-f^mrn' letjes , gemeenlyk drie by elkander. Aan de Rappige; Kust van Malabar wordt het Vanamallecoddee geheten ; doch het valt wat verichillende van gedaante en voert dan ook andere naamen. De Heer Koenig befchreef het, als Borftelige Wortelbladen hebbende en Halmen van een Vinger tot een Voet lang , aan 't end met een tweebladig Omwindzt-Itje, waar in drie ruige Eyronde Aartjes zyn vervat. Deeze beftaan uit Elsvormige, aan den voet knoopige, omgekromde, Schubbetjes, die digt op malkander leggen: gelyk dit alles door denDeenfchen Heer Rottböll, zeer naauwkeurig, in Plaat vertoond is. Het hadt, volgens Plukenet , gemeen'yk twee Aairtjes by malkander. De klemte kan het twyfelachtig maaken, of de Halmen driekantig zyn dan rond (*). (32) Scirpus Culmo tereti nudo Setaceo, Spicis ternis fesülibus ovatis Squarrofis. Mant! 181. Gramen Cyperoides Oriëntale perpufillum, Cap. fubrot. hispidis. Pluk. Mant. 93. T. 350.f. 6. Avenacu. H. Mat. XII. p. 72- T- 36. Rottb, Plant. p.49. N, 65.T. 17. f. 5. f*) Door den Heer Koenis worden zy fubtrigoni, door Rottböll triquttri genoemd. H 3 II. Deel. XIIL Sim».  ïi8 Drïemannige Afdeel. (3*) B'es met de Halm driekantig naakt en H11 fd enke^ ^ader^S Kroontje , met Els- ttv°K.m' vormige omgekromde Kelkfchubben. In Oostindie, en aan de Kaap der Goede Hope 5 ftelt Li nisje us de Groeiplaats van deeze, d;e Grasachtige, opftaande gladde Bladen heeft en zeer driekantige naakte Halmen, naauwlyks langer. Het Kransje, aan 't end , beftaat uit drie lange Blaadjes, waar binnen drie gefteelde Aairen en een vierde, in 't midden, ongefteeld. Deeze zyn Eyrond - Cylindrifch ftomp, met zeer digt geplaatfte horizontaale Blommetjes, in Elsvormige Schubbetjes vervat. XXXIII. (33) Bies met de Halm driekantig en een Kb. Mukeha- gehond Hoofdje, dat een lang veelbladig Micheli- Omwindzel heeft. fche. Omdat de Italiaanfche Kruidkenner, Micheli, deeze gevonden hadt in zeker Meir, voert (32) Scirpus Culmo triquetro nudo , Umbella Foliofa fimplici, SquamisCalycinis Subulatis recurvis. Mant. ig2. Cyperus Ariftatus. Rott h d. Plant. p. 23, T. 6. f. 1, Scirpus Capitatus. Bubm. Ft. Ind. 21. (33) Scirpus Culmo triquetro , Capitulo Globofo Involucro polyphyllo longo. Gouan. Illustr. 7. 3. Juncus Foliatus minimus. J. B Mijt. II. Sj3, Gramen Junceum maritimum Capit. Squamofo. ld. p. 509. Cyperus Italicus omnium minimus. Iili, Pis. 51. T. 20. f. 5,  Grasplanten. 119 voert zy van hem den bynaam. Hy noemde ^ ze Allerkleinst italiaanfch Cypergras, met de UL Aairtjes tot een rondachtig Hoofdje vergaard, ^dMenvindtzedoor Tillius in Plaat gebragt. (34) Bies met de Halm driekantig, gebladerd, XXXIV. en verftrooide Kroontjes; de Kelkfchubben cumris. ,1 . . n 3' Baardige. met Haairige Baardjes. Volgens de befchryving van den Heer Koenig, die deeze in Ooftindië waargenomen hadt, zynde Halmeneen Handbreed hoog, opftaande , doch flap zo wel als de Bladen, ' Scheedswyze de Halm omvattende, Grasachtig. Uit de Oxels, en aan 't end, komen korte Steeltjes voort, met drie, vierofvyf, ongedeelde Aairtjes , een Hoofdje maakande, dat dikwils een Omwindzeltje heeft van één of twee Elsvormige korte Blaadjes. V. Met een driekantige Halm , aan 't end een Hoofdje hebbende. (35) Bies met de Halm driekantig, gebladerd xxxv< en een Kogelrond Hoofdje; de Kelkfchub- ben Lancetvormig, ruig. Houen- Die totfe. (34) Scirpus Culmo triquetro Foliofo , Umbeflis fparfis, Squamis Calycims Ariftis ciliatis, ^Mant. 182. "(35) Scirpus Culmo triq. Foliofo , Capitulo Globofo, Squamis Calycinis Lanceolatis, hirtis. JHaitt, 182. H 4 II. Deel. XIII. SrüK.  120 D R I E 'il A K S l G ï VI- Die zelfde Heer vondt deeze aan de Kaap A™JIto der Goede Hope , op Mqerasfige plaatfen s stuk01"" aan Beekjes. De Halmen waren een Voet lang , geftrekt en glad , zo wel als de Gras. achtige Stengbladcn, veel korter dan de Halm. Het Hoofdje was rondachtig , als famengekropt uit verfcheide tropjes van Blommetjes, wier Schubbetjes ook een Baardachtig puntje hadden. Het hadt een driebladig kort Omwindzel. XXXVr, (36) Bies met de Halm driekantig, makt; ahuTr' het Hoofdje Kogelrond, meteen éénbladig Kaapfe, Omwindzel. Den Hoogleeraar Bürmannus is deeze voorgekomen onder de Kaapfe Planten. Zy heeft Draadachtige Wortelblaadjes, zo lang als de Halm, die byna een Voet langte heeft, van gelyke dunte, op 't end gehoofd met een Bolletje van menigvuldige ongedeelde Aairtjes, Een Borftelig Blaadje, langer dan het Hoofdje, fteekt zydelings uit. De Aairen zyn Eyrond, drievoudig gefchubd, driekantig, bruin met een bleeken rand en ftompachtig. XXXVII. (37) Bies met de Halm driekantig, naakt; het 6)ep!wlotes. Hoofdige. Hoofd-' C36) Scirpus Culmo triq. uudo, Capitulo Globofo , Intolucro monophyllo, Mant, C3?) Scirpus Culmo triq. nudo, Capitulo ovato Squartrofo, Invol, triph, longo. Ujft. Nat. XIIL Jac q. Hort.  CrRASFfcANTEN. 13* Hoofdje Eyrond, rappig > met een lang vi. driebladig Omwindzel. Atdeel, HcoïO» Weinig zekerheid is omtrent deeze Soort, STUK* die, volgens den Heer Burmannüs, in de beide Indiën voorkomt, en dus van den Heer L i n n jev s was befchreeven. De Halm, hoog, driekantig, glad, geftreept: het Hoofdje Eyrond , aan 't end , met geen zigtbaare Steeltjes, De Keiken gefchubd en fpits rappig of omgekromd: het algemeene Omwindzel zeer lang, drie of vierbladig, omgeboogen, aan den rand rauw. DeHeèr Rotthboll, die de aangehaalde Plant van Brown hier niet acht te behooren, geeft de Afbeelding en befchryving van een dergelyk Gewas, van Suriname door den Heer Rolander overgebragt, doch het welke, volgens zyn Ed. onderzoek der Bloemdeelen, tot de Schcenus zou behooren. Hetzelve heeft Bladen van een Voet, aan den rand en kiel gedoomd , en dikke Halmen van twee Voeten of langer, gebladerd. Het Hoofdje is Rolrond' en zeergroot, twee of drie Duimen dat is ongevaar een Vinger lang en een Duim dik , uit Schubbige Aairtjes famengefteld van een vierde Duims, Het blykt derlialve dat dit Gewas, in Bobartia Spicis Capitatis Invol. foliofo tectis. Brown gfam. 129? Schoenus Cephalotes. Roiiboli Plant. p, 61. N. 79' T, ao? Burm. Ft, Ind. p. 33. H 5 II, Dee*. XHI, Swk.  iïa Driemannige •y-j. in verfcheide opzigten, van de bepaaling van Aïdeel. onzen Ridder afwyke. De Figuur wyst zulks Hoorn- ook duidelyk aan. Hy zegt wel, dat fommisiuk. ge ji\airen foor verbastering rappig en tevens onvrugtbaar worden; doch zulks brengt het niet nader. Ceylon- HeC Ceylonfche Bies-Gras , hier in Fig. 3, Phuft vertoond, door den Heer Thunberg ver. i-xxxvni. zameld, fchynt my naast tot dit Geflagt en fig- 3- wei Lot deeze Soort te behooren. De Aairtjes immers, uit welken het Hoofdje beftaat, fchynen uit Schubbetjes famengefteld te zyn , en hebben de punten aan 't end een weinig omgekromd ; zo dat het zig alszins rappig voordoet , 't welk de Heer LinnjEüs bedoelt. Ook beftaat het Hoofdje ten deele uit Tropjes, met naauwlyks blykbaare Steeltje". Het heeft de Bladen Grasachtig, de Halm driekantig en eenigermaate geftreept, effen ; doch geen half Voet hoog. Het algemeen Omwindzel is zeer lang en beftaat uit drie zeer lange Blaadjes , met eene of twee korte: des het in veele opzigten aan de befchryving en bepaaJing voldoet, en hier mede befluiten wy de befchryving der Biezen. Egypö- Alleen zal ik, nog kortelyk, van de Egyp. fche' tifche fpreeken. De Heer Forskaohl vondt de overftroomdeplaatfen, byKairo, begroeid met Biezen, welken hy oordeelt met de Bofchminnende van den Ridder, of ons Grasachtig Ga-  Grasplanten. 123 Galigaan, overeen te komen. Zy groeiden in VL December. By Rofette, in een Klaver-Land; m tm vondt hy Pypachtige Biezen , van anderhalf ^oorp. Voet hoog, als uit Leedjes famengefteld, met de Bloemhoofdjes op zyde, gelyk in onze Matten - Biezen- Op overftroomde Oevers der Eilandjes in de Nyl, kwam zyn Ed. een klein fl g van Biezen voor , in Juny bloeijende, naauwlyks een Span hoog, met drie Omwindzel-Blaadjes en dubbelde Kroontjes. Nog anderen vondt hy by Alexandrie, en in Arabie, waar mede de Arabiers hunne Hutten bekleedden (*). ER'Iophörtjm. Wol-Gras. Kaffige Schubbetjes, een roodachtig Hoofdje famenftellende , dat in zeer fyn Vlasachtig Dons als verborgen is ; welk Dons de Zaadjes omringt (f)s maakt dc onderfcheidende Kenmerken van dit Geflagt , bevattende de vyf volgende Soorten. (1) Wol-Gras met Scheedige ronde Halmen E^ophar en eene rapplge Aair, ' rum Vagi, Scheedig, (*) Flor. Egypt. Arob. p. 14, 15. (f) Zie de Afbeelding van het een en andere in Fig, 50, Plaat LXXXV1I, hier voor. (1) Eriophorum Culmis Vaginatis teretibus , Spica fcariofa. Sijft. Nat. XII. Gen. 68- Vig. XIII- v. 87. Ft. II. Deel. XIII. SWK.  X24 DRIEMiNNIGE VI, Op vogtige Weiden, inzonderheid van Berg^Ilïf1" acht'ge Landen, zo in de Noordelyke als in Hoofd- de Zuidelyke deelen van Europa, groeit deeze Soort, welke de Heer Haller , in Swit» zerland, ook gevonden hadt op de Bergvelden en in de Valeijen der Alpen. Zy was ook, door Bauhinus, Klein Wollig Alpifch Gras getyteld , en elders Alpifche Haazepoot ■ Bies. De Scheedigheid fehynt alleenlyk daarin te beftaan, dat de Bladen, die Biesachtig rond zyn, en een Handbreed of een Span lang, de Halm van onderen omvatten of influiten. Deeze heeft de langte ongevaar van een Voetof minder, en is doorgaans ook rond, doch komt in Siberië, zo Gmeliit aantekent, driekantig voor. De eenige Aair, opdeeze Halm, isEyrond, en uit Vliezige Schubben famengefteld, die in 't Voorjaar geheel zonder Wolligheid zyn, maar naderhand, aan den top van de Aair, geheel bedekt worden door een zeerfyn, Flu» weelachtig Dons, 't welk de Aair een Duim en daar boven lang maakt. Het valt met kleiner of grooter Aairen. In die Wolligheid zyn eerft de Vrugtmaakencte deelen , vervolgens het Ft. Snee, 45 , 50. Dal ib. Par. 18. O e d. Dan. T. 236, Er. Spica erefta Caulé tereti R Lugdb. 51. Er.Caule ter. Spica erefti ovata. H a 1. l. Helv. N. 1332. Gramen tomentofum Alpinum « minus. C. B. Pin. 5. Prodr. 10. Juncus Alpinus Capitulo Lanuginofo f. Schoenolagurus. C. B. Pin. 12. Prodr. 23. Theatr, 188Schevcez. Gram. 30J. T. 7. f. i*  Grasplanten. i&s liet Zaad vervat, dat langwerpig is en driekan- tig gefpitst. hl (2) Wol-Gras met ronde Halmen, platte Bk- STÜ^"I den en gefleelde Aairen. Polyjlci- chyon. Gemeeneris deeze Soort, die in Switzerland v| II. Deel. XIII. Stuk,  i2Ö D r i e m a w » i 0 e VI. men zeide Woldraagend of Wolk - Gras (*\ 11L IJus noemt men t ook m 't Nederduitfch, en STUK?"' Matte-^fch, van 't Hoogduitfch afkomftig, wolk- 'l Welk eChter m3ar Wi!d of Veld-Vlafch begras. " tekent (f). Onder het Landvolk geeft men'er den na3m van Katoenbloem aan. Het komt overvloedig in dorre Landen en op vogtige Heygronden in de Wouden van Vriesland; als ook by Harderwyk en elders in Gelderland, voor, zegt de Heer de Gorter. In Holland vindt men'took, op laage fchraale Landen, hier en daar, en het wordt niet zeer bemind, om dat men 't voor de Beesten fchadelyk acht. Van de Wolligheid zou wel eenig gebruik kunnen gemaakt worden, indien men die in genoegzaame veelheid had: want het is een zeer fyn en zagt Dons. Ik heb, voor veele Jaaren, op het Koegras, digt aan de Helder, een drooge Sloot of Greppel eens daar mede zodanig begroeid gezien, dat die zig byna als metSneeuw gevuld vertoonde, en dus in 't kort een aanmerkelyke veelheid van dat Dons bekomen. Anders groeit het doorgaans ten dien einde, tot geluk der Boeren, te veel verft! ooid. De Moerasfen, in Sweeden, zyn in de MaandJuny wit door het Dons, zegt L i n n jb, u s. Cs) ( *) Zie van eenen Woldraagenden Bol deezes naams , het XII. Stuk, deezer Nat. Hiftorie, bladz. 321, 326. C f) Matte is in 't Hoogduitfch een Veld of Weide, 't welk die benaaming, byDonoNjEUs nietbegreex &i , opheldert.  Grasplanten. ï-7 (3) Wol-Gras met gebladerde ronde Halmen, VIplatte Bladen en eene opgerigte Aair. Afdeei» h00id- In hoogte verfchilt dit Virginifche weinig van STUjn het gemeene Wol-Gras, doch heeft platte Bla- Erio'pUden, en aan den top der Halmen een driebladigr™nJZ.g'* Omwindzel , waar uit zes of zeven- Steeltjes Vjrgivoortkomen, ieder met een rondachtig Bolletie, dat zeer naar Katoen zweemt, van eene bruinachtige Kleur, met een Goudglans daar door verfpreid. Het wordt Katoen ■ Bies van Clayton getyteld. (4^ Wol-Gras met ronde gebladerde Halmen; IVeen meervoudig famengeftelde Bloemdraa- mm!'' gende Pluim; drie Aairtjes, omtrent, by malkander. Onder d en naam van Geerjlachtig Cypergras uit Mary land komt deeze voor, by Plukenet, die 'er een ruige Goudkleurige Pluim aan toefchryft. Tot de Biezen zou zy , wegens de Aairtjes, behooren , indien de rypwordende Zaaden geene Wolligheid voortbragten; wes- hal- (3) Eriophorum Culmis Foliofis teretibus, Fol. platvis, Spica erecta. Gron. 'Vtr'g. II. Gramen tomentofum Virginianum , Pan. magis compafti, Aiireo colore perfufa. Pluk Alm. 179. T. 299. f. 4. M o r. Hifi. III. p. 224. f. 8. T. g. f. 2. Juncus Bombycinus. Clayt. N- 461. (4) Eriophorum Culm. te'ret. Foliofis, Panic fuprade* coin^ tl. Deei,. XIII. Stuk.  Drieman mei VI. halven zy hier is t'huis gebragt. Dat DottS Aïïieei.. niettemin, is naauwlyks langer dan de Aairtjes» Hoorn- Goudglanzig rood van Kleur. Clayton SIUK' noemt het , Rietgras met een gewolde Pluim. Het heeft insgelyks een Bladerig Omwindzel. (5) Wol-Gras met naakte driekantige HaU Srlo'pho. men j de Aair korter dan het Dons. man Alpi* *lT' rh ^et a^een °P de Laplandfche Alpen, maar P C ' ook op de Switzerfche , en op onvrugtbaare Veenige Moerasgronden dier beide Gewesten, komt dit Wolgras voor; dat B auhinus de Alpifche Katoen- Bies tytelde. Het heeft maar de hoogte van een half Voet of een Span, en driekantige Halmpjes, op 't end een taamelyk groote Aair, met Dons - Vezelen, van een Duim langte, gekroond. Nardus. Bor ftelgras. De onderfcheidende Kenmerken van dit Geflagt beftaan in een tweekleppige Bloem, zonder Kelk. De Bloemblaadjes groeijen aan 't zaad «ompofita Florifera, Spiculis fubternis Suft. Nat. XIII. Scirp. paniculatus&c. Gron. V~irg. II. p. u, Cyperus Miliaceus ex Ptovincia Mariana &c. Pluk. Mant 62. T. 419. f. 3« Suppl. 620. Gramen Arundinaceum Panicula Lanata. Clayt. N. 548. f5_) Eriophorum Culm. nudis triguetris, Spica Pappo breviore. et. Snee. 46, 51. EL Lapp. 24. Lüiagrollis tov men«  Grasplanten. 129 Zaad vast, niet gaapende; zo dat zy zig flegts als Priempjes aan de Aair vertoonen. (*) Het m. bevat de volgende Soorten. stub°fd" (1) Borstel - Gras met een Borstelige, regte, l- eenzydige Aair. firitta: GefireÊfc Op ruuwe , dorre, harde Gronden, door geheel Europa, groeit dit Gras, dat men ook in veelen onzer Duin-Valeijen, onder in het Mos, aantreft. Het draagt, wegens de Borsteligheid, in *t Sweedsch veelerley naamen, naar het verlchil der Landfchappen ; terwyl het in dat Ryk zeer menigvuldig op de Boschvelden wordt gevonden. By de Laplanders noemt men het Lapphaer , als veel gelykende n3ar het ongekamde ruige Hoofdhaair van dat Volk, en by de Smalanders Kafskiaegg, dat is Oud Mannen Baard. In Switzerland noemt men het Naetsch , en in Duitschland is de gewoone naam Borflel- of Priemgras, die de geftalte zeer wel uitdrukt. Het maakt Plaggen van Haairachtige Bladen, die f ") Zie Fig. 14. op de voorgemelde Plaat. (1) Nardus Spica Setacei, recta, fecundS. Sijfl. Nat. XII. Gen. 69. Veg. XIII. p. 87. Gort. Belg. 15. Fl. Suec. 47, 52. Dalib. Par. 1%. Nardus Spica linearï Fl. Lnpp. 40. H. Cliff. 42. Gramen Sparteum Juncifofium, C. B. Pin. 5. Scheuchz. Gram. go. Gr. Spart. Hollandicum, Capillaceo folio & minus. C. B. Pin. 5. Prodr. II. M o r. Hift. III. p. 217. S. 8. T. 7. f. 8, Jrl a 'l1.. Helu. N. 1410. I II, Deel. XIII. Stuk.  '330 Driemannigk «X-l.?* eeni'gszins %f zvn> zeer dïgt aan malm. kander opfchietende uit een overblyvende sHoofd- Wortel, waar van de Stoel Schubbig bekleed is. De oude en buitenfte Bladen zyn gemeenlyk gantsch droog, geelachtig en dor, de binnenfte en jonge Bladen frisch en groen. Derzeiver langte is van één tot vyf Duimen, die der Halm van een halven tot een geheelen Voet. Deeze is, zo wel als de Bladen, dun en hoekig, met korte Haairtjes bezet, en heeft een eenzydige Aair, van vyftien tot twintig Blommetjes, als voorgemeld, in 't eerst groen, naderhand rood wordende, wan. neer zy digt fluiten om het Zaad. Dit Borftelgras zig, zo wel door zyn Gewas, als door den enkelen Styl en Stempel , van alle gewocne Gras-Soorten onderfcheidende, groeit op zeer drooge, dorre Gronden naauwlyks een Vinger hoog , en, na dat het in 't Voorjaar gebloeid heeft, blyven de Halmen, met het rype Zaad,dikwiis nog een Jaar ftaan. Ondertusfchen is het voor de Veeweidery nadeelig, wordende van het Rundvee niet dan by gebrek gegeten en van de Sc! aapen dikwils by geheele Plaggen, met Wortel en al uitgefcheurd; hetwelk ook door de Kraaijen gefchiedt, om de Wormen van zekere Langpooten , die de Wortels van dit Gras vreeten, op te zoeken tot haar Aas. Wenfchelyk ware het, dat hetzelve daar door meer werde uitgeroeid. (2) Bor-  GRASPLANTEN. i3ï (2) Borftelgras met eene opigekromde Aair. j&eE&u Of deeze Soort van de volgende verfcbille. H^r'n.. acht Linn^us duifter. Lob el hadze &n-***fc genoemd, als met de Ganghifche Nardus, tog van Dioscorides overeenkomftig zynde, Kr0^ ' en de gene, die hy afbeeldt, was verzameld Aairig, by 't opgaan van een Gebergte in Languedok, zeven Mylen van de Stad Gange, die wederom omtrent zo veel benoorden Montpellier legt. Dat Gebergte, zegt hy, wordt genoemd f iïort de Dieu, dat is te zeggen Ons Heeren Hof, of Gods Tuin, en is begroeid met veele voortreffelyke Kruiden. Hier door wordt de duisterheid, welke ik in de benaaming van Hortus Dei Monspelienfis by den Ridder heb gevonden gehad, opgehelderd. (3) Borftelgras met gebaarde Kelken. J^trn. Gebaard. - Dit is een ongemeen klein Borftelgras, dat by Rome,als ook in Languedok en Provence, groeit. . (2) Nardus Spica recurvS. ■ Syft. Nat. Nardus Gangilis ipuria Narbonenfis Lob. Tc. 84--Mor. Hifi. III. p. 257. S. 8. T. 13- f- tilt. RaJ- »*A ifiji (3J) Nardus Calycibus Ariftatis. Sijft. Nat. Nardus iiicurvus. Gouan. 'Monfp. 33. Nardus Spica Subulati , a'rticulati, incurva, tereti. Gek, Tiov. 73. Gramen exile Arundinaceum minimum acumine reflexo. Bocc. Mus. II. p- 74. T. 57. Gramen Junceum nodofum minimum Capillare. Base. Baf. io5. T. 117- f- ef Scheuchzer ft-a». p. 41. T. 1. f. ?• Litt. K. I 2 t* ** -H " II. Deel. XIII. Stuk,  132 Driemannige jfetoL ^roeit- Scheuchzer, die hetzelve, wat de ui' Aair belangt, zeer wel vertoont, geeft 'er de ^Homd- hoogte maar van een Handbreed of een Span aan: maar Gouan, hadt het, op zeer dorre plaatfen by Cannelles, twee Voeten hoog gezien. Men noemt het. zegt hy, in Languedok, le Nard, als behoorde het tot de welriekende Droogery van dien naam. Omftreeks Rome groeit het, volgens B arrelier, die de Stengetjes wat dik afbeeldt, niet meer dan een Vinger lang. Waarfchynlyk hangt de grootte veel af van den Grond. De Halmen , of Aairen liever, verfchillen weinig van die der eerfte Soort, doch zyn niet eenzydig en het komt zonderling voor, dat, daar het ontbreeken van de Kelk een Geflagts-Kenmerk is, hier van gebaarde Kelken gefproken wordt. Linn^eus heeft zulks alleen gedaan op 't gezag van Gouan, door wien mooglyk de Bloemblaadjes voor den Kelk zullen genomen zyn. Of anders zal deeze Soort, in die byzonderheid, van de anderen verfchillen. IV.' (4) Borftelgras met een omgekromde KantNardus 1 ■ • * ■ Ciliaris. haairtge Aair. Gehaaird. Deeze Oostindifche Soort wordt befchreeven, als hebbende platte Grasachtige Bladen; de Halm een Span hoog : de Aair flegts ten hal- (4) Nardus Spica incurva ciliata. Sijji. Nat. Burm, Fl. Ind. i>, 23.  'Grasplanten. 133 halve, of aan de ééne zyde, bezet met over- vi^ hoekfe opgeregte Blommetjes, van twaalf tot vyftien, die het buitenfte Klepje Eyrond- J^™*0' langwerpig, ftomp, aan den kant geboord hebben met menigvuldige ruuwe Haairtjes. Het heeft eigentlyk geen Kelk, maar aan de eene zyde der Blommetjes is een Borfteltje, korter dan het Kafje. Lyceum. Nootgras. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in eene eenbladige Scheede , twee Blommetjes bevattende boven het Vrugtbeginzel, dat een Nootje wordt. Voorts heeft ieder Blommetje drie Meeldraadjes en een enkelen Styl, even als de voorgaanden (*). De eenigfte Soort, tot nog toe daar van bekend (1), is door den fchranderen Heer Loe- Spartum. F ling in Spanje waargenomen,daar het door He-imachden grooten Kruidkenner Clusius , reeds voor twee Eeuwen, was gevonden. Het werdt door Zie de Afbeelding der Vrugtmaakende Deelen in Fig. 15 ; Plaat LXXXVIT, hier voor. (i) Lvgeum. Sy/t. Nat. XII. Gen. 70. Fig. XIII. f 87. L o e f l. Hifp, 284. T. 2. Spartum Herba alterum. Clus. Bifl. II. p- 220. f. 2. Gramen Sparteum fecundum , Panicula brevi, Folliculo inclufa. C. P>, Pm. 5. Spartum Plinii & Clufii alterum. Lob. Ic 88. Tabern. v. 567. Spartum alterum. Don. P-nipt, Gramen Spicatum Sparteum. Tournef. Inft. 518. I 3 IJ. Deel. XIII. Stbk.  *34 DriemannigE JÊL. d°01' deezen t0t de Soorten va" Helm betrofcni ' ken, en gelykt, buiten de Bloemen > oók veel Jtoow. naar dezelve. Tournefort hadt het genoemd: Geaaird Gras, dat naar de Helm gelykt, met een Aair als van Zyde, die uit een Blaasje voortkomt. De Spaanichen geeven 'er den naam aan van Albardin of Ahardin, die van de Arabieren afkomilig fchvnt. Het groeit by Plaggen van Halmen en Bladen , beiden omtrent even hoog; naamelyk van een Span tot twee Voeten, meest op Kleijige Velden, in de Zuïdelyke deelen van Spanje, ja volgens fommigen ook in Afrika, daar tegenover. Dezelven zyn rond en Draadachtig dun en glad, aan 't end zeer fpits. Aan 't end van de Halmen komt een Bloem, die als een dikke Scheede is, twee. Blommetjes bevattende, welke daar buiten uitfteeken, en wier buitenfte Kafjes, de kortften zynde, die den Kelk uitmaakeu, bedekt zyn met een zeer fyne Wolligheid, als Zyde. Hier in is het Vrugtbeginzel vervat, dat een Vrugt wordt als een Nootje, in twee holligheden doorgaans ' twee Zaadjes hebbende. Dit Gras bloeit van Mey tot July, en het Zaad wordt in de Herfst ryn, maar blyft-op de Halm tot het volgende Voorjaar, zyrde bleek van Kleur. De Geflagt aam is afgeleid van het gebruik, tot het maaken \;an Matjes, Mandjes, Korfjes, Hoedjes en dergelyke zaaken: maar hedendaags wórdt het niet veel daar tce gebezigd,om dat men 'er overvloedig heeft het  Grasplanten. 135 hst regte Spartum, Efparto of Elpho genaamd, ^VL 't welke taaijer is en langer valt. Dit zullen m. .wy vervolgens, in 't Geflagt van Stlpa, be-^0»* fchouwen. Het voornaamfte gebruik,dat men 'er van heeft, is tot het vullen van grove Lywaat-Zakken, om onder de Bedden te leggen, of om daar op te flaapen als Stroo-Matrasfen: 't welk Loeel reeds, voor tweehondeid Jaaren , heeft geweten. Bobartia. Bobartsgras. Nu komen wy tot die Driemannige Grasplanten , welke' twee Styleó hebben by haare drie Meeldraadjes. Onder dezelven onderfcheidt zig de tegenwoordige, door Aairen, die uit Schubachtig op elkander leggende Kafjes beftaan, welké dus een Schubbigen Kelk uitmaaken; terwyl één van deeze Kelkfchubbetjes, aan den top van de Aair , tweekleppig zynde, een Blommetje uitgeeft (*). _ Maar ééne.Soort is ook tot nog toe in dit Bolartia. Geflagt bekend (1), die naar den Engelfchen Kruid-fche. 00 Zie zulks in Fig, »» op de gedagte Plaat, aangewezen. O) Bobartia. Sijft. Nat. XII. Gen. ?l. Veg. XIII. P. 87 Bobartia Spicis capitatis Involucro foliofo. Ft. 'Zeijl. Ü Am. Acad. I. p. 388- Scirpus Maderaspatanus , Capitulo Squamofo fubrotundo. Scheuchz. Gram. 369. Pluk. T. 300. f. 7. Cyperus Maderaspatanus , &c. Mor. Hifi. III. p. »38> N. 36. 1 4 II. Deel. XIII. Stuk,  i3 D r iemannige Afdeel 5™'dkenner Bobartus een byzonderen naam 31. " bekomen heeft. Eigentlyk verfchilt dezelve sHoOFD- van de Biezen, en wel van de gemeenffe Soort, die aan onze Waterkanten groeit, in 't uiterlyke aanzien weinig, hebbende de Aairen aan dergelyke Hoofdjes klonterig vergaard: weshalve ook Morison 'er den naam aan gaf van Cyperus van Madras, wier Hoofdje beftaat uit veele Aairen, die aan den top der Steng famengehoopt zyn. Naar het Gefpitfte Biesgras gelyktzy derrhaate, dat men ligt de Afbeelding van het eene zou neemen voor die van het andere,zegt de Heer Reichard (*) 'De Figuur, nogthans, van Pluk e net, door zyn Ed. aangehaald, fchynt my veel van die welke op de gedagte Soort van Biesgras bygebragt zyn , inzonderheid van Barrelier, te verfchillen. Het Omwindzel, inzonderheid, wykt 'er veel van af, dat in de laatfte zeer zigtbaar is, in de eerfte byna geheel ontbreekt. Zie hier de befchryving der Bobartia door onzen Ridder. „ De Halm is rond, naakt, hoog; bepaald „ door veele ongefteeide, langwerpige, Rol,, ronde Aairen, die tot een Hoofdje ver„ g3ard zyn, omvangen van eên tweebladig „ Omwindzel, welks ééne Blaadje korter is „ en horizontaal, Buikig gefpitst, zo lang m als CO Refert ita Schoenum mucronatum, ut ejus Figura pro hujus ubique venditari poffit. Syfl. Plant. Linn. Francs i77g. p. i. P. i46.  Grasplanten. i3f , als het Hoofdje; het andere aan den Voet VI. \, Buikig, verder rond, gefpitst, vyfmaal zo A™« „ lang als 't Hoofdje, en insgelyks hori„ zontaal." Cornucopi^. Trechtergras. De Trechterachtige Figuur van het Omwindzel, dat de Bloemen in dit Geflagt bevat, geeft 'er den naam aan. Zy hebben een tweekleppigen Kelk en het Blommetje, daar in vervat, is éénkleppig (*), Twee Soorten vind ik daar van thans aangetekend. (i) Trechtergras met een ongebaarde Aair, het Bloemhuikie gekarteld. . pia cu- culiatam. Omftreeks Smyrna, in Klein Me, nam deho^rendv Heer Hasselquist dit zonderlinge Gras waar, dat evenwel te vooren reeds bekend was, als in de Oofterfche Landen groei jende. Meer dan tien Jaaren, voor dat hy het aldaar vondt, hadt men het reeds in de ClifFortfe en in de Leidfe Akademie-Tuin gezien. Linnjetjs merkte zelfs aldaar op, dat na 't bloei- • jen • (*) Zie Fig. 19. op de meergemelde Plaat. CiJ Carmicopiae Spica mutica , Cucullo crenato. Sfjt Nat. XII. Gen: 71, Veg. XIII. p- 88- % Cliff. 490. & Lugdb. 52. Juncus 'Clavatus vaginatus polycephalus. Pet. Gaz. T. 73. f- 5- Gramen Oriëntale Vernum in udis proveniens. Scheuchz. Gram.^117. ÏI, Deel. XIII. Stuk.  138 •Drie ma nni gr A*»L. fn de Bloemteel, zig verdikkende en omHoofc- ommende' de vertooning uitleverde van een Hoorntje met Koorngraantjes gevuld: zo dat geene Plant nader eenen Hoorn des Overvloeds affchetfte. Het heeft een Takkigen, Pypachtigen , knokkeligen Steel,met Scheedachtige Bladenv e^hnlven het van Pe n ver genoemd wordt Geknodfle, Scheedige Bies, met veéle Hoofdjes. Want uit de Knietjes komen dergelyke Takjes voort, die aan 't end Bloem- en Vrugtdraagende zyn. Het heeft omtrent de zwaarte van gemeen Gras en de hoogte van een Voet of minder. De Kleur is ook groen, maar de Knietjes zyn roodachtig en de Aairtjes donker Violet met helder paarfche Streepen; die der Meelknopjes witachtig geel, en als zy verwelken Roestkleurig; zo Hasselquist aantekent. 1!. O2) Trechtergras met een gebaarde Aair, in t^ST em half Kogelrond Kapje. Alopecu* 'vosfen- In Italie,S d°or den Heer Anu dinus deeze ftaartig. Soort waargenomen, die zeer naar het gemeene Vosfe iftaart-Gras gelykt. Zy heeft gladde Bladea en Halmen, met Eyronde end-Aairen, Van kort gefteelde Bloempjes. De Kelk is tweekleppig, het Blommetje éénkleppig, van - v de- CD Cornucopia Sviéi Ariftata, Cucullo hehuTuhaBrico recepta. Syft. Nat. Mant. 3g.  Grasplant ehj 139^ * zelfde langte; waar tegenover een uitge- Vfe breid Baardje, eens zo lang. De Scheede van ni. bovenfte Blad is buikig. De voornaamfte HooFDbvzonderheid beftaat in een half Kogelrond Kruikje, dat als een gemeene Kelk den Voet van de Aair omvat. Saccharum. Suiker-Riet. • Dit Geflagt onderfcheidt zig door eene lange Wolligheid buiten den Kelk ; daar dezelve, in het gewoone Riet, zig binnen den Kelk bevindt, en het Blommetje is tweekleppig, of beftaat uit twee Kafjes: voorts komt het, ten opzigt van de drie Meeldraadjes en dubbelen Styl,met de anderen overeen (*> Het bevat de volgende Soorten. (1) Suiker-Riet met gepluimde. Bloemen en 1^ omwonden Bladen. ■ rum /pot*. ... . taneum, - Op Waterige plaatfen , aan de Kust vanWlld> Malabar, heeft de Heer Koenig in 't wildé groeijende gevonden, dit flag van Suiker-Riet, Kerpa héetende by den Inlander. Het zelve hadt Stengen van twaalf Voeten-, geenszins Boomachtig, van dikte als een Pennefchaft, glad f») Zie de Afbeelding in Fig. 17 , als boven. O) Saccharum Floribus paniculatis, Foüis convolutir. Syfl. Nat. Xll. Gen. 73. Xlll. p. 38. Mant. is*. Kerpa. H. Mal. Xll. p. 85. T. 4°» II. Deel. XIII. Siuk.  Driemannige Aïdeel. ghd en ho1' bedekt met B1adfcheeden. De Ui. ' Bladen waren twee Voeten lang, van breedte ^Hcüid- als gras effehj a]n.de zyden omwonden> !heè maakte een groote Pluim , van zeer lange, eenvoudige, Haairachtig dunne Aairtjes, die overend ftonden. De Blommetjes , ver van elkander aan de Tandjes van de Graat, binnen een langere witte Wolligheid verholen, waren dubbeld, het eene ongefteeld, het andere gefteeld en omringd met zyn eigene Wolle. De Kelk was tweekleppig, Lancetvormig ; de Bloem éénkleppig, met drie Meeldraadjes en twee Stampers. II (2) Suiker-Riet met gepluimde Bloemen en Saccha- .. nr , rumojfici. tlatte Bladen, nariim. Gewoon. Van dit Riet, dat op vogtige en onder Water ftaande Gronden, zo wel in Oost- als in Westindie,overvloedig geteeld wordt, gewagen byna alle Reisbefchryvers. Het heeft dikke Knoopige Wortels, zig fcheef en zydewaards uitfpreidende, waaruit Rietftcngen voortkomen dikwils twee of drie Duimen dik, van zeven, agt, tot tien en twaalf Voeten lang. Rümphiüs heeftze gezien van zeventien CO Saecharum Floribus paniculatis, Foliisplanis Suft m. H' m * Mat. Med. 33. R. Lugdb. 5*. Ar»L Saccbarifera. C. B. Pin. 18. Sloan. °fa»t. 3I. Hifi. \. V- 108. T. 66. Rumph. Amb. V. p. 186. T. 74. C i[ Burm. Fl. Ind, p, 23.  Grasplanten. 14* tien Voeten. Zy zyn geelachtig en glad, maar VT.^ beftaan uit Leden, van een Handbreed tot een in. half Voet lang, die dus het Riet knoopig maaken. De bovenfte Leden geeven Bladen uit, Suiher< van eenige Voeten langte , maar n:et breed, die opwaards ftaan, en het Riet ten deele omvangen. Ik heb zulk een gedroogd SuikerRiet, dat in zyn geheel tien Voeten lang is, en ruim een Duim dik, met Bladen van wel twee Ellen langte, niet meer dan een Vinger breed. De Leden hebben, in ft midden, ongevaar de langte van twee Duimen; by den Wortel zyn ze korter. Gewoonlyk wordt het, zyne dikte en grootte hebbende, wat boven den Grond afgefneeden, en dan geeft het weder andere Stengen uit. Indien men 't voort laat groeijen geeft het fomtyds eene Bloem-Aair , als een uïtgefpreide Pluim en draagt een langwerpig fpits Zaad. Door Stek , of in den Grond gelegde Stukken, teelt men het gemakkelyk voort; ja een geheel Riet, begraven, geeft uit ieder Knoop een nieuwe Plant. Het Sappige Honigzoete Merg, dat rykelyk in het welgehavende Riet vervat is , levert die zo bekende Suiker uit, wier Latynfche benaaming van 't Arabisch woord Saccar afgeleid wordt, 't Is zeker dat den Ouden reeds dit Natuurlyke Sap-zout bekend was; hoewel men meent, dat zy het, in Arabie en andere Oos- U. Dbbl, XJII. Stuk,  7'4S DftIEMAHNlG& VI. Ooftërfche Landen, door de Hitte der LugC Afdeel. ge^0]de Sap £es j^jets daar voo]. gef3ruj-jft heb^ sTO°s!rD" beD * Mo°g1yk bebbe-n zy eerst maar het zoete &aker- SaP> aIs Syroop, uit zulk Riet gezoogen en genuttigd(*) Ga lenüs fchreef3 dat de Saccbar uit Indie en Gelukkig Arabie aangebragt werde, zynde een foort van Honig , doch minder zoet dan die (f). Plinius verhaalt, dat men het Gomachtig in Rieten vondt, van grootte als een Hazelnoot; doch fpreekt ook van Rieten, op de Gelukkige Eilanden groeijende, uit welken Sap geperft werdt van aangenaamen Smaak (§). Suiker De zeer geleerde Salmasiüs heeft zig den.°U" verbeeld, dat de Suiker der Ouden alleenlyk de Traan ware van het Bamboes-Riet, 't welk groote Boomen maakt in Oostindie. Dit is, ten deele, niet onwaarfchynlyk;om dat zy van Riet fpreeken,dat als Boomen groeide, en dewyl de Bamboezen, jong zynde, een zoet Sap, als Honig bevatten, 't welk door uitdrooging hard wordt (|): maar het is ook te denken, dat zy insgelyks het regte Suiker-Riet gekend hebben, en allengs gekomen zyn tot de bekwaamfte manier , om het Sap daar uit te per- 01) Quique bibuut tenera dulces ab Arundine Succos. iLucanus. (f) Simpl. Medicam. Libr. r. (§J H'fi. Nat. Libr. 6. O) Zie het II. De els ,11. Sr uk, van deeze Na* tuurlyke Hiftorie, bladz. 6o.  Grasplanten. 143 'pêrfen, en door uitwaafeming daar van Suiker ^ te bereiden. Sommigen willen zelfs, dat het zo berugte Tabaxir, 't welk Avicenna zeid' U™*0* de Asch te zyn van gebrand Riet, niets anders Suike^ zy geweest dan Suiker', die ruuw en ongezui-^- verd veel naar Asch gelykt. Piso verhaalt, dat in Brafil het Suiker-Riet van zelf groeit en zeer hoog wordt, geevende Suiker-Kryftal- len uit door de Hitte der Zonne. Onder de Verzengde Lugtftreek onzes Aard- Manier, ... - , van berei» kloots wordt dit Riet meest overal, waar eending< bekwaame Grond daar toe is, hedendaags geplant. De manier, op welke zulks in onze Westindiën gefchiedt, de bereiding der Landen, en het gene het maaken van de Suiker betreft, is elders door my omftandig befchreeven (*). In Ooftindie gefchiedt het op dergelyke manier , door de Javaanen en Chineezen , maar op fommige Eilanden kookt men 'er flegts Syroop van, die aldaar anders gemaakt wordt van de uitgeperfte Rieten , waar van de Europëers aldaar ook Bier brouwen. De Maleijers noemen de Suiker Gula, de Chineezen Tung. De Rum, weet men, is een Sterke Drank, welke in de Weftindiën van de Melasfen, gelyk in Ooftindie de Arak van Ryft geftookt wordt. Voorts eeten de Indiaanen of kaauwen veel de jonge Spruiten van dit Riet, CO Zie de Befchryving van Amerika, II. Deel, fcladz. 540 . enz. als ook bladz. 609, enz. II. Deel. XIII. Stuk.  144 Driemannige AfIL,. Jlet' inzonderheid van eene Soort, genaamd lil. Tecfia, welke zeer dun is van Steng en Baft Hoovn- en zeer zoetsap heeftjZO rumphius me]dt> Dit doet men ook in Egypte, zegt Fors** * a ö h l , die te Kairo de Halmen zag te koop venten: maar de Suiker, zegt hy, wordt 'er zo goed niet gemaakt als in Europa. Gebruik '£ Menigvuldig gebruik van de Suiker, in Suite. de Huishouding> tot het aangenaam maaken van allerley laffe, en het verzagten derfcherpheid van zuure Spyzen en Dranken , is zeer bekend. Men fchyntze hedendaags niet te kunnen misfen; terwyl in de oudfte tyden enkel Honig daartoe gebruikt werdt. Ook is zy van oneindigen dienst, tot het bereiden van Konferven, Geleijen, tot het inleggen van Vrugten', en 'inzonderheid tot de Syroopen der Apotheeken. Men kanze derhalve niet van de Geneesmiddelen uitzonderen, en behalve het gebruikbaar maaken van veele Artfenyën, welke zonder dien te leelyk of te fcherp zyn zouden, wordt zy, op zig zelve, ook, tot verzagting van de Borst, van Maag- en Kolykpynen, dienftig bevonden. Zelfs is zy zagtelyk den Afgang bevorderen-' de; maar gelyk, volgens 't gemeene fpreekwoord, te veel Zoets walgt, zo wordt ook het al te rykelyk gebruik van de Suiker, in fommi. ge Geitellen, voorde Ingewanden nadeelig;ja kan, misfchien, wel eene Uitteering veroorzaken ; gelyk fommigen daar van de Engel- fche   ■ ,2 Deel, PL. LXXXIX.  Grasplanten. ï4J fche Ziekte, in Kinderen, afleiden. Anderen AjV^ pryzen een rykelyk gebruik van Suiker, Ho- nj. nig en andere zoete dingen, als Middelen E^0ÏD" aan, om de Gezondheid te bewaaren. En,^sw^rwat het Schorbut in de Mond betreft, daar tet' eenigen de Suiker van befchuldigen, wordt het voorbeeld bygebragt van zeker Heer, die zyn geheele Leven veel daar van gehouden hadt, en over de tagtig Jaaren oud zynde een ltel nieuwe Tanden kreeg, leevende tot by de honderd Jaaren (*). Op dien grond heeft zeker voornaam Engelsch Geneesheer , genaamd Doktor Slare, een Verdediging uitgegeven van de Suiker , tegen de befchuldigingen van Doktor Willis en andere Geneeskundigen , als ook tegen 't algemeens vooroordeel; draagende dat Vertoog aan de Dames op- Dus zien wy dat dit ftuk zeer-in, twyfel ftaat, en dat de Suiker, even als allerley Levens- en Geneesmiddelen, Spyzen en Dranken, naar de Omftandïgheden, het Ge* ftel, de Levensmanier, van den genen die ze gebruikt, heilzaam kan zyn of vergiftig. Uitwendig is zy, als een zagtelyk zuiverend Middel, tot verfche Wonden, als ook, inzonderheid, voor fommige Oogkwaaien dienftig. Of het Rotting-Suiker-Riet, in 't Maleitsch Tabu-Rottang genaamd, dat by Rumphius, op (») Zie dit omftandig in de FhilofojAifche Verhcmde* Kagen, by F. Hmttuyn, III. D bei, bladz. 327 . &c. K II. Deel. XIII. Stuk.  146 Drieman nigï VI. op de zelfde Plaat als 't gewoone, afgebeeld Is , Afdeil. aneeniyt- jn Gewas, dan ook in hoedanigheid Hoofd- verfchille , vind ik niet aangetekend. Het 5T"K" zelfde merk ik op, in de befchryving van het Tweebloemig Suiker - Riet, (*) 't welk de HeerForskaöhl zo overvloedig, met en benevens het groote Hengel-Riet, op den Slykerigen Nyl-Oever vondt groeijen, dat het ondoordringbaar Kreupelbosch maakte., Men gebruikte het veel tot leevende Haagen, ter befchutting der Hoven. Het kwam, met zyne Halm, hooger dan eens Mans langte boven 't Water. Het was fomtyds getakt en hadt Peezige Bladen, met eene Stekelige Wolligheid van boven aan den voet; van onderen ftomp gekield, geheel groen, doch met een witte Streep aan de bovenzyde. Zyn Ed. noemde het Tweebloemig, om dat het twee Bloempjes by eikander hadt, 't eene gefteeld, het rodere ongefteeld. De Kelk , van onderen Wollig geringd, was tweekleppig, het Blommetje éénkleppig : ten minfte bevonden zig drie Kafjes in ieder Bloempje. japansch. In zeer vee,e °Pz'gten komt die fraaije fa* Pl. panfeRiet-Pluim, door den Heer Thunberg Fig, i. geplukt en uit myne Verzameling hier, ten halve verkleind , in Plaat gebragt, met deeze Egyptifche overeen. Ten minfte is het zeker, dat . CJ Sacchamm (bifloruin) Panicula Lanata, fecunda ; Calycibus unifloris , geminatis , extus Lanatis. Flort Egypt, Arab. p. 16,  '"G RASPIA N~T E NST Ï4? dat dit Gewas tot het Geflagt van Suiker-Riet y-r. behoort, alzo de Wolligheid buiten den Kelk ^fjf** der Bloempjes zig bevindt. Men ziet zulks in MóotbS het vergroote gedeelte eener Aair van deszelfsSTLK* Pluim, by « , die uit een menigte derzelven beftaat, en, dat de geheele Pluimoverzydehangt, begunftigt wederom de overeenkomst. Bovendien heeft dit myne ook telkens een gefteeld en ongefteeld Bloempje, beiden tweeflagtig, by elkander, en is dus mede tweebloemig. Ja het Blommetje fchynt ook maar eenbladig te zyn, doch het Bloemblaadje heeft een lang Baardje, waar van op dat Egyptifche Suiker-Riet niet gefproken wordt. Het Gewas komt in dit opzigt nader met de volgende Soort overeen * waar van het wederom verfchik, door de Graat niet Wollig te hebben. De Wolligheid van de Pluim is Zilverwit en volmaakt Fluweelachtig j terwyl die, voor 't overige, een Goudgecle Kleur heeft. In het Blad, dat zeer fmal is en Scheedachtig, komt eene feherpe rauwheid voor, als men na3r beneden ftrykt; 't welk wederom met de Stekeligheid der Bladen van dat Nyl-Riet ftrookt. (3) Suiker-Riet met een losfe Pluim, een ge- III. wolde Graat en gebaarde Bloemen. tum "r^ Niet vetmee, _ Ita- ' Ci) Saccharum Panicula texft, Rachi Lanata , F!o- liaanscll« ribus Ariftatis. Syft. Nat. XIII. Andropogon Ravenna?, • Sn. II. Deel. XIII. Stuk. K a  Ï48 D K. I E M A N N I G E hl. Niet alleen in de Alpen omftreeks Ravenna,: ^lif1" e2tl oude Stad in de Kerkelyke Staat, waar sTUK°rD" van bet zvnen bynaam, door Zanoni, heeft bekomen; maar ook elders in Italië, gelyk by Verona, ja zelfs in Provence en Languedok, groeit deeze Soort. Bauhinus hadt dezelve Takkig Rietgras, dat een witte Pluim draagt, getyteld. Daar van echter zou de tegenwoordige , volgens den HeerSegüier, door een fraaijere glanzige en byna Fluweelachtige Pluim, en door het vooze Merg , dat de Halmen vult, onderfcheiden zyn. Scheuchzer , niettemin, brengtze tot eene zelfde Soort 't huis, en het een zo wel als 't andere heeft in de zo even gemelde Japanfe Riet-Pluim plaats; maar in dezelve is de Graat niet gewold, en de Pluim, volgens de Afbeeldingen, aanmerkelyk verfchillende. Srllwim. (4) Suiker-Riet met geaairde Bloemen en geGeaaird. golfde Bladen. In Sp. Plant. 1481. Arundo Calycibus uniflorïs extus Lanuginofis. Go. Prov. p. 105. Ar, farcta Alpium Ravenna;. Zasos. Hift. I. p. 64. T, 24. Mor Hift. III. j). 22i. S, 8. T. 8- f. 32. S e g. Ver, J. 361. Gram. Arundinaceum Ramofum Plnmofum album. C. B. Pin. 7. Prodr. 14. Theatr. 95. Scheuchz. Gram. 137. (4) Saccharum Flor. Spicatis , Fol. undatis. Sijft. Nat. Alopecuius Malabarica &c. Scheuchz. Gram. 91. Gram. Panicul. brevifolinm crifpum. Pluk. Mm, 177; T. n9. f. 1. Tjeria- kuren -pulla. B. Mal. XII. p. 117. T> 62. B v RM. Fl, bid, p, 23,  Grasplanten. In Indie komt deeze Soort, op Steenige VI. plaatfen, voor, zegt Linnjeus. Ik hebze f™*" zo uit Japan als van Java bekomen, op welk ^ra* Eiland, zo de Hoogleeraar Börmannus aantekent, dezelve zo wel valt met Lancetvormige ruige of ruuwe, als met Liniaale Grasachtige Bladen. Dat van Madrasf, by Pluken et, hadt korte breed e gekrulde Bladen, en eene Fluweelachtig paarfche Aair. De Halmen vallen een Voet en daar boven, ja in myn Exemplaar van Java twee Voeten hoog. Dit heeft Bladen van wel een Voet lang en een Kwartier Duitns breed. Zonderling is't, dat de Bloemen hier geen Kelk hebben, maar twee Bloemklepjes; die beiden gebaard zyn. In de Woe-ftynen by Kairo , in Egypte, mjutuw. vondt Forskaohl een Soort, welke hy den Ulg' bynaam van Ruig geeft, wegens de ruigte van de Aair (*). Deeze hadt de Halmen een Voet hoog en Scheedachtige gladde Bladen. De Bloemen, hier den Kelk en het Blommetje, beiden, tweekleppig hebbende, waren gefteeld en ongefteeld, even als in zyne voorgemelde Soort. Pha- p\ Saccharum (hirfuturrO Spica rmfuta; Spiculis getninis , altera fesffli , altera pediceBata. Flor. EgffH Arab. p. 16. . @ K 3 II. Deel. XIII. SïUK.  ï5<* Driemanwigé Ah» st» Phalaris. Kmary. Hoorn. In dit Geflagt wordt het Blommetje, in zyn exus. gehee, s ingeflooten van de Kelkblaadjes, welke, ten dien einde, grooteren hol zyn, vervolgens ook als ccn Kafje fluitende om het Zaad. De beide Kelkblaadjes zyn even groot (*). Het bevat de volgende Soorten. T. (O Kanary met eene byna Eyronde AairachSé. ds Kafjes gekield. fis. Gewon. Dit Gras, zomen wil van deKanarifche Eilanden afkomftig, van waar het met de Kanary-Vogels ons is toegebragt, groeit evenwel ook, zo 't fchyntnatuurlyk,in Italië,Spanje, en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, aan den Zeekant,op de Akkers tusfehen 't Koorn. In de andere deelen van Europa, gelyk in onze Nederlanden , wordt het overvloedig gezaaid, om het Kanary-Zaad dmv van te winnen. Dit valt hier te Lande altoos wit; weshalve de vermaarde Tour ne fort het Kruid den naam gaf van Geaaird Gras, met een wit Geerft-f O) Zie de Afbeelding Fig. 27 . op Plaat LXXXVII. (O Phularh Panicula fiibovata Spiciformi , Glamis carmatis. Sijft. Nat. XII. Gen. 74. Veg. Xlll. p. 88H. Ups. 19. Sci-ireber Gram. 83. T. 19. f. 2. PhaUnsRadice annua. H. C(Jf.%. R. Lugdb. 60. Gort. Belg. i6.Dai.ib. Par. 20. Phalaris major femme albo. C.B.Pw. 28. Lob. Tc. 43. Don. Pempt. SI0. Gramen t>picatum femine Miliaceo albo. Tournef. lnft  'GRASPLANTEN,' 151 Geerftachtig Zaad: maar op 't Eiland Mahhi VL^ wordt het overvloedig met zwart Zaad aange- ^ Tokt, dat men 'er Cuneno heet. Daar is ook ^ " nog eene Verfcheidtnheid van bekend, met Ky„ariJ. grauwachtig Zaad. Toürnefort, zo even gemeld , maakte byzondere Soorten van d:e beiden. Met Grasachtige Bladen , en Halmen die knokkelig of met Leedjes zyn, van één tot twee Voeten hoog, groeit dit Kruid en brengt zyn Zaad voort. De Bladen omvangen Scheedaebtig de Halm, inzonderheid het bovenfte, dat de Aair, op een dun Steeltje, als uiteen Kokertje uitgeeft. Die Aair wordt een Pluim genoemd, om dat de Bloempjes, waar zy uit beftaat, gefteeld zyn. Zy is Eyrcnd en bevat veele Bloempjes , wier buitenfte Kelkblaadjes gekield zyn, hol, in 't midden witachtig en groen gerand; 't welk de Aair bont maakt. De binnenfte, die veel kleiner zyn, bevatten de Bloemblaadjes benevens de Meeldraadjes cn den dubbelen Styl , op de voorgemelde manier. Het Vrugtbeginzel wordteen Zaad, dat binnen de twee Bloemblaadjes, die hard geworden zyn, digt is beflooten. Dit Zaad wordt inzonderheid gebruikt tot Aas der Kanary-Vogelen, die hetzelve zeer beminnen. Hier toe teek men hetzelve; hoewel bet ook door fommige Liefhebbers van Paarden wel gebruikt wordt om die te Voederen; als waar door zy zeer tierig worden en K 4 Slad II. Peel. XIII. STJJK.  ij* Driemannige a!L fIad Van Huid- Men wn 'er ook Meel van Hoorn kurnn,enuma]ken>toc Spyze voor de Menfchen; stuk. Selyk het dus, in Italië, wel onder het TarKam,ry- wenbrood gebakken wordt. Moeijelvk, nor. thans, is het van 't Kaf te zuiveren, dat de 1 Vogeltjes 'er zo behendig weeten af te pellen Anders is 'er geen tvvyfel aan, dat hetzelve een zeer gezond en ligt verteerbaar Voedzel . uitlevere. Pna)aHs Kanai7 een Rolronde Pluim en ge* Bulbofa. kielde Kafjes. Bolworte- Of dit Bolwortelige Kanary-Gras, dat in de Oofterfche Landen, als ook by Rome, wild groeijende gevonden wordt, eene verfchillende Socrt zy, wordt van fommigen getwyfeld. De Kenmerken, waar door men hetzelve heeft willen onderfcheiden, beftaan, buiten en behalve den Knolligen Wortel, in de grooter hoogte en langwerpigheid van de Aair of Pluim, die dikwils de langte van twee of drie Duimen heeft; waarby Scheüchzer nog voegt, dat de twee binnenfte Kelkblaadjes daar in ontbreeken zouden. Maar de Knollige Wortel is door Barrelier aan het gewooneKanary-Zaad, in de Zuidelyke deelen van Euro Phalaris Panicula Cylindrka', Glumis carinatis.' *m .Jcad. IV. v. -64. Phatarfa radice perenni. R. ^gdb. 63. Phal. Bulbofa Senüne albo. Rat. Hifi. 134* Scheuchz. Gram. p. 53. iJ  Grasplanten. *33 Europa, waargenomen; het welke daar ook wel vi; een overblyvenden Wortel heeft, gelyk dit ^f' Bolwortelige, uit welks Zaad, in een vette Hooib» Kley-Grond,de Heer Schreber Planten bekomen heeft, korter van Halm en Aair, met Vezelige Wortelen. En , dat de binnenfte Kelkblaadjes ontbreeken zouden, zegt hy, is valschrzo dat dit Bolwortelige door hem, met Gouan, flegts voor eene Verfcheidenheid van het Gewoone wordt gehouden. De Heer Gerard heeft het in Provence ook jaarlyks. ftervende gezien, zonder Bolwortelen, met de Halm maar een Voet hoog doch de Aair. drie Duimen lang , aan den top verbreed. Waardig is het om te bouwen, dewyl het wel eens zo veel Zaad, als het gewoone, uitlevert. " (3) Kanary met een langiverpige Pluim en ftyve mJófa. Bladen. Knoopig. In de Zuidelyke deelen van Europa, zegt Linn«üs, groeit deeze Soort, welke ftyve Bladen, als Riet, heeft, die ruuwgerand zyn, het bovenfte flaauw buikig; de Aairen digt, langwerpig Eyrond en, zo wel als de Kelken, niet gebaard. (4) Ka- (*3_) Phciiaris Panicula oblonga, Foüis rigentibus major , Radice nodofa. Mor. Bijt. III. p. j8^. K 5 ÏI. Deel. XIII- Stuk.  154 DriemannigS Afdeel. ^ Kanary met eene Aairvormige , je?rfl*i lil. * langwerpige Pluim, de Kafjes gekield, s™k°fd" Lancetvormig. IV. Jq«aHca. In Egypte en aan den Tyber, by Rome, «ateng. groejt voigens den Ridder dit IFatertgeKamryGras, 't welk Buxbaum ook aan de Dardanelien , in de Weiden, vondt. Het h?eft Rietachtige Halmen en taamelyk ftyve Bladen. Uit den boezem van het bovenfte, die eenigzins buikig is, komt eene Eyrond-langwerpige gladde Aair, of liever dunne Pluim. De Kafjes zyn Lancetvormig, giad, gekield, met een Ribbetje doorreegen. V. _ (5) Kanary met eene Rolronde Aairachtige T*!i7ohh,* Pluim , die giad is en doorgaans jongI-ifchdod- draagende. Een Aair, veel naar de Lifchdodden gely- ken- CD Plialaris Pan. Spiciformi ovato-oblonga , Glumis carinatis Lanceolatis. Am. Jlcad. IV. p. 264, Gramen Typhinum Phalaroides majus Bulb. Aqnaticum. Barr.. Sar, 1200. T. 700. f. 1. Gramen Phalar. hiriutum Spica longifiima. Buxb. Cent. IV. p. 30. T. 53. (ü) PI'idaris Panicula Cyiindrica Spiciformi, glabra , yasnm vivjpara. O En. Dan. 531. Gort. Belg. 16. Fl. Snee. 49, 54. Dalib. Par 19. Gram. Typhoides. Spica purpurafcente foliacea. Scheuchz. Gram. 67. Gramen Typhoides medium, f. vulgatififimum. Mok. Hift. iii. p. 193. t. 4. f. 2. Gram. Typh. Jnnceum perenne Barr. Rar. T. 21. f. 2. Gramen Typhinum. Lob. Tc. io. Gram. Prat. Sp. 7. Don. Pemj.-t,  Grasplanten. 155 kende, geeft [den bynaam aan deeze Soort, welke door geheel Europa gemeen is aan de ui. Wegen en Velden, die Zandig zyn en aan de J^** kanten der Bouwlanden. BAUHiNüs,die het afbeeldt, zegt, dat het uit een Vezelige Wortel veele Halmen voortbrengt van anderhalve Span hoog, rond, knoopig, met korte, fmalle, fpitfe Bladen; de Aair valt wel drie of vier Duimen lang , en is ruuw, van Kleur Aschgraauw, uit veele digt famengepakte Blaasjes, die ftyf zyn, met kleine Baardjes, beftaande. Dit, evenwel, wordt thans aangemerkt als de eerfte Soort van Phlëum, waar mede deeze. in geftalte veel overeenkomft heeft, aileenlyk door de Bloemen verfchillende,zo Li nn.sus aanmerkt; door wien zeker Lifch-Doddegras met eene Bladerige Aair, paarsch van Kleur, dat de vermaarde Breyn van Dantzig aan Scheuchzer gezonden hadt, thans hier wordt t'huis gebragt. De Aair, zegt hy, die bleek is, breekt in Kwabbetjes en is hier en daar befprengd met Jongdraagende Kafjes. (6) Kanary met een geaairde Pluim, de Bloem- VT, blaadjes een gewricht Baardje hebbende ; icu het bovenfle Blad Scheedachtig. Blaazig. Dit. (6) Phalaris Panicula Spicata, Petalis Atifta artirulata &c. Sp. Plant. 4. GramenPratenfe Spica purpurea ex L'triculo prodeunte. Gramen Folio Spicam amplexante. C. B- Pm. 3. Tkcatr. 44. Scheuchz. Gram. 55. II. Deel. XIII. Sïuk.  T5<5 Driemannige afdeel ^ ^ras' dat de Bloem'Aair uit eene Biaain. * Z1"ge Scheede voortbrengt , groeit, volgens ^Hoopd- Bauhinus, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, niet ver van Montpelüer enLyons, als ook in Bourgondie. De Halmen zyn een Span of ook een Voet hoog en hooger; de Bladen fmal , de Aairen paarsch van Kleur. Dalechamp heeft het,in zyne befchryving der Planten omftreeks Lyons, in 't byzonder Feld-Gras getyteld: zo dat het aldaar vry gemeen moet zyn, groeijende in vogtige Velden. LinnjEus fielt de Groeiplaats in Italië, alwaar het door Scheuchzer overvloedig in de Velden by Rome, wel twee Voeten hoog, was gevonden. Vil. (7) Kanary met eene Rolronde Pluim; de Paradoxa. m r . . Wonder.- Blommetjes gefpitst, de meesten onvol- 'i't maakt, de onderflen als afgebeeten. De Halmen van dit Gras, dat door den vermaarden Forskaohl in de Oofterfche Landen is waargenomen, zyn een Voet lang en glad zo wel als de Bladen. Het heeft een lang- wer- (7) Phalaris Panicula Cylindrica ; Flofculis mucronat\s, neutris plurimis , infimis prsemorfis. Sp. Plant. 1665. L 1 n n. Dec. p. 35. T. 18- Sciireber Gram. p. 03. T. 12. Phalaris Panicula Ovato-oblonga , apice dilatata. G e r. Prov. 75 ? Gramen Phalaroides Lufitanicum. Rat. Kift. 1248. Gramen Phalarides, Spica brevi reclinata ex Utriculo prodeunte. Pluk. Alm. 177. T. 33. f. 5. M 0 r. S. 8. T. 3. f. 6.  GRASP LA N f e NV 757 werpige Aair, die deelbaar is in verfcheide VI. Trosjes, of Tropjes van Bloempjes, waar van het endelingfe alleenlyk vrugtbaar. Het on- s^orn' derfte gedeelte van de Aairachtige Pluim, vertoont zig, als door Infekten afgeknaagd. Het zelfde nam de Heer Schreber waar in dit Oofterfche Kanary-Gras, 't welke by hem uit Zaad was opgekomen en zeer wel geflaagd. Hy geeft 'er de Afbeelding van, benevens die van eene Verfcheidenheid, welke reeds in de voorgaande Eeuw, zegt hy, uit Engeland is bekend geworden, wild groeijende in Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Het kan, echter, dunkt 'my, het hier aangehaalde van den Heer Ger ard niet zyn. tiet is ook door den Jongen Heer L iNN.fius omftandig befchreeven en in Plaat gebragt. (8) Kanary met een langwerpige, Buikige p*J^'t.if groote Pluim. Arundi- nacea. ....... ... Rietach- By verfcheide Autheuren is dit Watergras, t;g. dat ' (8) Phalaris Panicula oblonga Ventricofa , air.plÉi O ed. Dan. 259? Fl. Suec. 48 , 53. Dalib. Paris 19. Arundo Fol. planis Panicula Spicata, Spicis confercis. ff. Cliff. 26. R. Lugdb, 66. Gramen Aq. Paniculatum Phalaridis femine. T 0 u r N f. Scheuchz. Gram. 126. Gramen Arundinaceum Spicatum. C. B. Pin, 6. Theatr'ji 94. 0. Gramen Paniculatum Folio variegato. C. B. Pin. 3. Gramen fulcatum vel ttriatum album. Lob, Ic, 3. Gouan. Monfp. 34. Ger, Prov, 76. ll, Deel, XIII. SrüK.  D R I E M A K K ï G E VI. dat door geheel Europa aan de Oevers van , lii.EL' Melren' aIs ook op vogtige Zandige plaatfen in ons Holland en elders groeit, voor een ' Soort van Riet gehouden. Dus hadt de Ridder zelf het voorheen genoemd , Riet met platte Bladen, een geaairde Pluim en digt getropte Aairtjes. De Heer H aller gaf'er den tytel aan, van „ Riet met eenbloemige Sprink„ haantjes, die gebondeld zyn, fchubbig op „ elkander leggende, de Bloemkafjes glanzig „ en eemgermaate ruig.» Toürnefort noemde hetzelve Gepluimd Watergras met Kanary-Zaad. Het heeft een dikke Halm, van twee of drie Voeten hoogte en gladde Bladen, meer dan een half Duim op 't breedfte. De Pluim is dikwils een Voet lang en Takkig, met Bloempjes, die de twee Kelk-Schubbetjes egaal hebben, een Blaasje uitmaakende, dat van onderen glanzig is , gelyk in het Kanary-Gras. ... . Twee binnenfte Kafjes bevatten het Zaad. ■ Dewyl het Pluis heeft onder aan en in het Blommetje , kon het by de Rietfoorten blyven, zoHaller oordeelde; doch dit Pluis js, volgens anderen, te kort. BontRiet- Hier toe behoort dat in onze Bloemhoven bekende en tot Sieraad nagehouden wordende Bonte Riet; 't welk Loeel afbeeldt onder den naam van gejleufd of gejlreept Wit Gras. Men noemt het ook wel Spaansch Rietgras. In de Bergen van Savoije groeit het wild , zeg* ! hr>  Cm s plakte st. ï-5f> hy, met Bladen byna als van Geerffc, maar Vr. ft'yf en fcherp, gelyk die van Dekriet. Het A™< is, zeer zonderling en fraay, door zyne wit- Hoofd» 1 ' „ ... j STUK, heid met groene ftreepen, in weinige andere Planten voorkomende; weshalve fommigen het ook wel Lintgras heeten. Zelden bloeit dit Bonte Rietgras, op die plaatfen daar het wild groeit, gelyk in Provence. Het andere komt met verdeelde en met ruige Aairen voor, als ook met breeder groene Bladen (*). . . (9) Kanary met een Liniaale eenzydige Pluim. jx. ' ' en tweebloemige Kelken. mis. Onder den naam van Moeras-gras, met Rups-^£foloe* tichtige Sprinkhaanen, was eene Afbeelding door Barrelier gegeven, van een byzondere Soort van Gras, 't welk hy aanmerkte de Halmen een half Elle hoog en Bladerig te hebben, aan 't end met een Aair, van ten minften een Span langte, met een Bloesfem als uit Rupfen beftaande. Die Aair is eigentlyk een Pluim , uit' Aairen van Rupsachtige gedaante fa- (-) Gramen Aquaticum Paniculatum latifolinm. c b, jPin. C o m m. Holt. 47. '' (9) Phalaris Panicula fecunda Lineari, Calycibus bi* floris. Sp. Plant. 7. Gramen Paluftre Locuftis Erucxformw bus.. Barr, Rar. 115S. T. 2 Daftylis Spicis numerofis, alternis Culmo appreffis. R. Ltigdb. 57. Gasii Sib. I. p- 130. T. 29. II. Dbel. XIII, SlUS,  ÏÖö D R I E M A !N N I C E VI. famengefteld, welke wederom beftaan uit kleiA™- ne Aairtjes of Bloempjes. De Aairen ftaan ' **°orD' overhoeks aan de Halm en hebben aan den Voet korter Aairtjes. De Heer Gmelin, die dergelyk Gras door geheel Siberië vondt, merkt aan, dat de Afbeelding van Barrelier niet nauwkeurig zy, en de zyne verfchik 'er aanmerkelyk van. Het was „ Knokkelgras, „ met menigvuldige Aairen, overhoeks tegen „ de Halm aangedrukt , van langte als de „ Leedjes, met tweebloemige Kelken", getyteld door den Hoogleeraar A. vanRoyen, die vastftelde, dat de kleine zydelingfe Aairtjes van Barrelier flegts Natuurfpeelingen zyn: doch zou 'er geene aanmerkelyke Verfcheidenheid plaats kunnen hebben in dit Gras, naar den Landaart en de foort van Grond ? Immers ook komt de bepaaling van LiN. N^us, wat de eenzydigheid belangt, met geen van beiden overeen. X. (10) Kanary met een zeer eenvoudige Pluim ■Z™«ioi~ in gedoomde Bloempjes, het eene ongefteeld. £Bloem- biadig. - _ in Ooftindie is dit Gras door den Heer K o en i g waargenomen, 't welk naar het volgende eenigermaate gelykt , maar Bloemblaadjes heeft, volgens den Ridder (*). Dit wil zeg- (io) PhatarU Panicula fimpliciffima, Floribus murica» tis , altero fesfili. Mant. 183. CD Petala gerit. Syfl. Nat. Peg. XJII. p. Sgi  ÜRASUASTEN. gen, dat de binnenfte Kafjes der Bloemen hier jjjgr met ontbreeken. Dc Kelk is langwerpig, lan- Hl. ger dan de Bloem, van buiten overlangs ge- nv^0" doornd. De Halmen zyn twee Voeten hoog, met Scheedachtige Bladen. (_n) Kanary met een uitgebreide Pluim; de p^J:ay.£ Kielen der Kafjes gehaaird. Oryzoides, Ryftach- In belommerde Moerasfen van Virginie''2* groeit dit Gras, dat hedendaags ook gevonden wordt op de Ryftvelden in Italië, alwaar men dat Afperella tytelt. Het is zo Ryflachtig, dat men het zelfs betrokken vindt tot de Soorten van Ryft. Anderszins komt het eenigermaate met het Trilgras overeen, hebbende een fraaije groote Aair, zo Sloane aanmerkt. Men vindt het ook Moerasfig, laat3 Ceerftgras getyteld. * De Heer Schreber heeft dit Gras zeer fraay in Afbeelding gebragt, aanmerkende, dat men het, wat Europa aangaat, wel eerff. irt (n) Phalaris Panicula effufl, Glumarutn Caïinis ciliaiis, Sp. Plant, g. Schree. Gram, T. 22. Jacq. Vind. 306. Horaalocenchnis. Hall. Hetu. N. 1411. Oryza Glnmis Carina hifpidis. Gron. l'irg. 153. Giamini tretoiülo affine Paniculatum elegSns majus. Sloan. ëfaw. §4: Hifi. I. p. 113. T. 71. f. 1. Gramen Paluftre Panicula fpeciofa. C- B. Pin. 3. Prodr. 7. Gramen Miliaceum Paluftre ferotinum. Mosi, Prodr. 51, Sec #«r« I. L II. Deel. XIII. Srox,  ï6a Driemannige VI. in Italië ontdekt heeft, alwaar het niet zeld. ia. zaam is; maar naderhand ook in Switzerland 6Ss!ÏD" in Beeken en Moerasfen, zynde van de Phalaris onderfcheiden, en door den Heer Mieg als een nieuw Geflagt voorgefteld, onder den naam van Homalocenchrus (*), welken de beroemde Ha ll e r aangenomen heeft. Het is verder ook op andere plaatfen, in Ooftenryk, Hesfenland, Saxenen elders, gevonden, daar het zelden Voor Augustus of September bloeit. Op de Italiaanfe Akkers is het een zeer lastig Onkruid, zig even zo uitbreidende, door de voortloopende Wortels, als hetKweekgras in onze Gewesten. Door Wieden worden zy, de Planten nog jong zynde, daar van gezuiverd; doch de Bladen zyn zo ftekelig, dat de Meisjes 'er, in 't uithaalen, dikwils de Handen aan kwetzen. Het Jamaikafche van Sloan e oordeelt die Autheur daar van te verfchillen. Dit Gras is taamelyk groot, de Halmen twee Voeten hoog hebbende, volgens Hallerdoch van één tot vier Ellen, zo Schreber aantekent. Dit laatfte komt my onbegrypelyk voor. Uit de boezem van het bovenfte Blad fchiet de Aair, die zig wyd en zyd uitbreidt doch geen ryp Zaad geeft, dan voor zo verre zy nog in de Bladfcheede is verholen. Dit Zaad is Eyrondachtig, famengedrukt, en dus .veel naar Kyst gelykende, glad en bruin. De Bloem- CD AB* Htlv, Vol. IV. p. 307,  Grasplant ë'n". 163 Bloemblaadjes volgens fommigen ; de Kelk- A^rJ^ blaadjes volgens onzen Ridder, zyn witachtig III. met groene Streepen, en in 't midden Haairig. srt,°c°F!>° Voorts komt het in de Kenmerken weinig met het eigentlyke Kanary-Gras overeen; 't welk ook aangemerkt wordt ten opzigt van de andere Soorten (*), De Heer Forskaohl heeft niettemin nog verfcheide Grasplanten in Egypte gevonden, welken zyn Ed. tot de PhaJarides betrekt (f). Pasp.altjm. Raspgras. Een tweekleppige Kelk, die rond is, het Blommetje byna van gelyke grootte en Pen^ feelachtige Stempels , onderfcheiden dit Geflagt (I), dat bovendien de Bloemen, aan de ééne zyde van de Graat,op één, twee of meer ryën geplaatst heeft, zig byna als een Rasp vertoonende: weshalve ik het Raspgras tytel (§). Men heeft daar van de volgende uitheemfche Soorten. CO (■*) Act. Helv. ïit fupra. (f) Vid. Flor, JEgypU Arab, p. 17. 1 (.(.) Zie Fig, 32 , op de meergemelds Plaat. C§) Men zou liet andaTs ook Geentgras kunnen heeten: want Paspalos is de Griekfche naam van Geerft, naar 't welke, de Aair minder gely'ct dan het Zaad. Pannengras , wegens de figuur der Blom "netjes , (Planer , Cattimgen & Teutfchen Nomenclatur, Erfurt.) is wat Vfir gezogt. • ■ _ L 2 . II. Deel. XIII. SïVK,  S6*4 DriemannïgH A^eel ^asPSras weï overhoekfe Aairen en eene III. * Vliezige Graat; de Bloemen overhoeks met sTOK°rD" Haairige tippen. I. Verdeeld is deeze Soort, in de Weftindien Verdeeld. groeijende , gebynaamd, om dat de Aairen PI. aan den Halm van één gefcheidcn waren, voltxxxix. gens Plukenetiüs. Hier van maakt nogthans Linn^üs inde bepaaling geen gewag. Hy befchryft het als een hurkend Gras, byna Scheedebladig, met weinige Aairen; zittende de Bloempjes, die Kogelrond zyn, op twee ryën aan eene Vliezige Graat, zo breed als de Aair, over ééne zyde. Tot het volgende Geflagt was het bevoorens, door zyn Ed., betrokken geweest. Met de befchryving en bepaaling komt taamelyk overeen, het Javaanfche, in Fig. 2, op Plaat LXXXIX, afgebeeld, 't welk ik heb met drie, vier, vyf en zes Aairen, overhoeks aan 'tend van de Halm; doch hier zyn deeze Aairen aan den Voet niet verdeeld. Ook beftaan fommigen derzelven uit drie of vier ryën van Bloempjes, daar de Stempel uitfteekt, en dus aan dezelven een zwart tipje maakt, dat zig ee- O) Paspalum Spicis alternis, Rachi Membranacea &c. Syff. Nat. XII. Gen. 75. Veg. XIII. p. 89. Panicum cjisfeftum. Sp. Plant I. p. 57. Gramen Paniceum Spica fimplici ad Caulem intervallata &c. Pluk. Mant. 94; T. 350. f 2. Daaylis Spicis numerofis alternis patenti-. bus &c. R. Lugdb. 56.  GKASfLAKTDKi ïöy eenigszins ruig vertoont. De Halmen worden vi. Scheedswyze van de Bladen omvat, en heb- "Aïn'jEL* ben, by my, meer dan een Voet langte. Dus^ooia» ziet men, dat deeze Soort ook in Ooftindie valt. (2) Raspgras met overhoekfe Aairen, en eene II. Vliezige Graat; de Bloemen overhoeks, deiatum/ " Kelken veelfihhig met ingedrukte putjes. Ingedrukt. Dit Ooftindifche wordt befchreeven als opftaande Halmen hebbende, van onderen ruig, een Voet en daar boven lang:de Bladfcheeden paarschachtig , aan den rand gehaaird, ruig: de Bladen glad, van boven met een witachtige Streep: de Aairen overhoeks, dikwils omgeboogen: de Graat breed en Vliezig: de Kelken rondachtig, Eyrond, glad, veelribbig, ftomp, gebult; het platte Klepje aan den voet ingedrukt, en in 't midden met een paar putjes. Die Soort van dit Geflagt, door den Heerjapansch. Thunberg in Japan verzameld, waar vanLX^xIX;, de Pluim en een gedeelte der Bladen in Fig. 3. FiS- 3« is voorgefteld, fchynt daar mede veel overeenkomst te hebben. Immers alle de Bloempjes vertoonen zig als met Kuiltjes ingedrukt, wat de Kelkkafjes aangaat, die even groot en zeer (Y) Paspalitm Spicis alternis, Rachi Membranacea; Flor. alternis , Calycibus multinervüs fcrobiculatis, Mant. 29. Sp. Plant, 5. Hi Deel. XIII. Stuk,  ï66" Drtemannig t VI. zeer hol zyn, waar tusfehen de Bloemblaadjes. ^nif1" zeer fpits voorkomen. _ De Pluim is ten deele Hoorn- ineen Scheedeblad5 dat zeer breed, ja breeder dan de andere Bladen fchynt te zyn, beflooten. De Aairen zitten overhoeks aan de Halm, en worden allengs korter, doch breeder, naar om hoog, alwaar zy zeer digt by elkander zitten. Myn Exemplaar, met Bladen en Wortel, is in zyn geheel meer dan anderhalven Voet lang. III. (3) Raspgras met gepluimde overhoekfe Aairtjes , Paspalunt . . f. Vhgatum. die aan den voet ruig zyn, en tweehngjs Roedig. Bloemen. Dit, op Jamaika gevonden, is, volgens L1 j*n.eüs, twee- of viermaal grooter dan 't Verdeelde. De Pluim beftaat uit verfcheide, tot tien, ruige Aairtjes,, overhoeks geplaatst,eenzydig; met eene niet dubbelde maar vierdubbelde ry van Bloemen. Het buitenfte Kelkklepje is zeer kort en ruig gerand. j\t. (4) Raspgras met gepluimde Aairen, 'die KransTcmicuUi- v ,s famengehoopt zyn. turn. •> J 0 -1 -p.. Gepluimd. uitj (3J Paspalitm Spiculis Paniculatis alternis, bafi villolïs, Flor. geminis. Sp. Plant. 2. Gramen Daftylon majus Panicula longa , Spicis plurimis nudis crasfis. Sloan. Qfani. 34. Hifi. I. j>. na- T. 69. f. 2. (4) Paspalam Spicis Paniculatis Verticillato-aggregatis. Sp. Plant. 3. Gramen Miiiaceum Panicula viridi. f, purpurea. Sloan. üfi.m, 34. Hifi. I. p, 115. 'T. 72. f. 2,  * G S i SPI. ANTEN, i«7 Dit, op het zelfde Eiland groeijende, heeft m. 'de Pluim als gekranst met ontelbaare Liniaale, A^lt* eenzydige , Draadachtig dunne Aairtjes; de s^°inBloemen op twee ryën gefchikt, fpitsachtig. (5) Raspgras met twee Aairen, de eene byna Dt^lmnh ongefteeld, en gefpitfte Bloemen. Twee- Aaing. Al wederom op Jamaika is dit waargenomen, zynde ongevaar een Voet hoog, met ingewonden Elsvormige Bladen; de Halm bepaald door twee Aairen , waar van de eene korter gefteeld is, dan de andere. De Graat is Vliezig, bogtig, aan de buitenzyde alleen bezet met ongedeelde Bloempjes, die Eyrond gefpitst zyn, overhoeks, allen met drie Meeldraadjes. Twee-Aairig is derhalve dit Gras, niet twee- ^Tweezyzydig, gelyk het tot een bynaam gebruikte 'pi. woord, volgens den Ridder, doorgaans bete-^x«kent. Veeleer zou die bynaam pasfen, op een Japanfche Grasplant, door den zelfden Heer Thunberg verzameld, welke tot dit Geflagt fchynt te behooren. Het overgezonden Exemplaar bereikt omtrent twee Voeten langte: des ik flegts een gedeelte van de Halm, met (4) Paspalum Spicis duabus , altera fesfili ; Flor. acuminatis. Sp. Plant. 4. Am. Acad. V. p. 391. Burm» FL Ind. p. 23. L4 II, Deel. XIII. Stuk.  i6t Driemanntc! VI. met de Aairen, hier, in de natuurlyke grootte, A^tt- heb in Afbeelding kunnen brengen; voegende Hoorn- een Blad, die 'er maar twee aan de Halm- zyn * daar nevens; zie Fig. 4. De Bladen zyn Lancetvormig: de Halm is rond, aan 't end een Fluim hebbende van vier Aairen, die wederzyds alhier beftaan uit Eyronde Zaadhuisjes , wier buitenfte bekleedzel Kelkbladen zyn, het binnenfte harde Bloemblaadjes, juist even zo in malkander fluitende, als tot de Kenmerken van dit Geflagt behoort. Des twyfel ik niet, of het zal een Soort van Paspalum zyn. Het voornaamfte onderfcheid is , dat zy niet aan een Vliezige Graat gehecht voorkomen,. maar overhoeks aan een ronde ruige Graat, tweezydig, zyn ingeplant; doch die Vliezigheid van de Graat maakt geen weezentlyk Kenmerk uit anders zou dit Gewas tot het volgende Geflagt behooren. Panicom. Panik. 't Woord Panicum^by de Romeinen bekend! voor een voedzaam Koorn , heeft zyne afkomst volgens Scaliger, van Panicula , dat is een Broodje. Mooglyk zyn oudtyds de Brooden van Kegelachtige figuur geweest, gelyk dc- Suikerbrooden nog hedendaags. Immers dergelyke gedaante hebben de Aairen van dat Gewas, 't welk den naam voert van Panik-Koom, en der Grasplanten, daar toe behoorende, die men Gramina Panicucata noemt, meer of min.  GüfiSf LANTEW. "i-60 min. Dewyl nogthans die Aairen uit gefteelde vt. Aairtjes beftaan , en daar door een lugtige **** voorkoming hebben, noem ik Panicula, in Nederduitsch , een Pluim. Dus zyn ook de menigvuldige Soorten van dit Geflagt in Geaairde en Gepluimde onderfcheiden. De byzondere Kenmerken, bovendien, beftaan in een driekleppige Kelk, waar van het buitenfte Klepje zeer klein is , als in Fig. 18 wordt aangeweezen. h Ge-Aairde Panik-Soorten. (O Panik met Spilronde Aairen; de Omwind- zeltjes eenbloemig Borflelig gebondeld ; depo^fta. Halmen opfiaande van boven Takhg (*). y'^-Ani rig. Borftelige Omwindzeltjes, veel langer dan de Bloemen,en van paarschachtige Kleur,onderfcheiden dit Gras, dat in Ooftindie groeit, en aldaar geheele Velden befiaat met eene Rietachtige ruigte, ter hoogte van één tot zes Voeten. Het zogenaamde Sny-Gras van Rumphiüs, dat op Amboina een laftig Onkruid (i) Panicum Spicis teretibus , Involucellis unifloris fafciculato-fetaceis &c. Syft. Nat. XII. Gen. 76. Feg. XIII. r. 89- Sp. Plant, 2. Gramen Caricofum alterum. Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 7- f- 2- Gramen Avenaceum Maderasp. Pluk. Php. p. 174- T- IQI- £ 3- Burm. Fl, Ind. p. 24. (*) Het Panicum Alopecuroidcs (.Sp. Plant. 1.) is thans de eerfte Soort van Alopecv.rus. L 5 II. Deel. XIII. Stuk.  ï70 Driemaknigs aVt&l klUid is' behoort daar toe- Ook betrekt de ll1" Hoogleeraar Bormahnüs, als eene Ver- Hoovt- fcheidenbeid, tot hetzelve het Ambonfe Kemels-Hooy, van Rümphius, dat echter, zo wat het Gewas als de Aairen aanbelangt, eene aanmerkelyk verfchillende voorkoming heeft. Pankum (2) Panik met een gekranfle Aair, van vier Perticiha. Trosjes, ecnbloemige tweeborfielige Omwind' Gekranst. zeltjes en verfpreide Halmen. In de Zuidelyke deelen van Europa,en in de Oofterfche Landen, groeit dit Panik-Gras, dat naar het Groene zeer gelykt, maar de Aair heeft drie of vier langere Trosfen , nederwaards eenzydig. De Bloemen zyn groen met paarschachtige Stampers, ieder één of twee ruuwe Borftels hebbende, die langer dan de Bloem zyn. Na het afvallen der Eloemen zyn de Steeltjes ieder door een hol, wit, napje bepaald. De Graat heeft drie of vier tweedeeIige hoeken. De Halmen zyn glad , uitgefpreid, twee Voeten lang: de Bladen naakt. De ruuwheid van de Aairen , die als Klisfen zig aan de Kleederen hechten, doen het Kleef gras noemen, zo Bauhinus aantekent. (3) (2) Panicum Spica Verticillata , Racerrmlis quaternis &c. Sp. Plant. 3. Gramen Paniceitm Spica afpera. C. B. Pin. 8. Theatr. 139. Scheuchz. Gram. 67. Gramen geniculatnm tertium. Taberk. Hifi, 516. Hall Helv. N. 1543-  f<0 Panik met eene Spilronde Aair; de Om. VI. windzeltjes tweebloemig en Bondelacnttg ge- 1IL . haaird; de Zaaden Golfachtig gerimpeld. ^f°' In Ooftindie» zo wel als in Noord-Amerika phntcum en in de Zuidelyke deelen van Europa, komt 2^™* deeze Soort van Gras voor, welke de Bor-groen, fteltjes van de Aair niet langer dan de Blommetjes heeft: de Bladfcheeden zyn Haairig gerand, de Zaaden met gegolfde Streepen getekend. Ten platten Lande in Saxen, inzonderheid om Leipzig en Dresden, groeit het, gelyk ook in verfcheide Streeken van Frankenland, op de Akkers, na den Oogfttyd, overvloedig. Het is zoet van Smaak, en zou de Tanden van het Vee niet ontgaan, indien het niet, door zyne laagte, zig verborg onder de Stoppelen. In 't wilde, naamelyk, wordt het zelden meer dan een half Voet hoog; doch in de Tuinen breidt het zig zodanig in hoogte en breedte uit, dat 'er verfcheide Planten door verflikt worden, indien men daar tegen met uitwieden geen zorge draagt. De Bloemfteel is zeer gefleufd. (3) Panicum Spica tereti; Involucellis bifloris fafciculato-pilofis &c. Sp. Plant. * Fl. Ze.fl. 44. Panicum Spica. fimplicU Ariftis aggregatis &c. Grom. Virg. 134. Schreb. Gram. p. 21. T. 25. Hal l. Helv. N. 154=. Panici effigie Gramen fimplici Spica. Lob. Ic 13.Buriï. Fl, Ind. p. 24. JI. Deel. XIII. Siu&  Ï72 D'RÏEUAWNIGE VI. f4) Panik met eene Spikonde Aair; de Om* Afdeel. windzeltjes tweebloemig en Bondelachtig ge* Hoofd- haaird; de Zaaden geribd. stuk. Piridh Uit, in de Zuidelyke deelen van Eüropa 5 Groen, zegt men3 wild groeijende Panikgras;. komt het voorgaande zeer naby, inzonderheid ook door de figuur der Aairen, byna als die van het Doddegras : doch het derde of kleine Kelkfchubbetje ontbreekt 'er dikwils aan. Ook hebben de Aairen de ruuwheid niet van het voorgaande; terwyl de witte Haairtjes niet op de Bladen zyn: zo dat het zig geheel groen vertoont. TtMcum (5) Panik met eene famengeftelde Aair; de Voed- Aairtjes gekropt met ingemengde Borjïeltjes ; Eaam, dg Bhemjleeltjes ruig. Dit is het algemeen bekende Panik-Koorn, *t welk oudtyds wel meer in gebruik was doch tegenwoordig nog tot Voedzel geteeld wordt in (4) Panicum Spica tereti &c. Panic. fylv. Spica fim- 3>lici & molliore. Sp. Plant. 5. Tournf. Inft. 515. Gramen Paniceum , f. Panicum fylv. Spica fimplici. C. B Pin. 8. Scheuchz. Gram, 46. M o r. Rijt. III. p. 139. S. 3. T. 4. f. 10. Cs) Panicum Spica compofita , Spiculis glomeratis Setis immixtis ; Pedunculis hirfutis. Sp. Plant. 6. H. Ups. 3R. Lugdb. 54. Gron. Virg. 134. Panicum Italicum f. Panicula majore. C B. Pin. 27 Theatr. 519, Gouan. Monsp, 34. Panicum. Ribph. Amb. V. p. 202. T. 75. i. s. Burm. Fl. Ind. $. 34. Loe< ie 42. Panici eflïgie Gr. Arift. Ibid. 14. U, Deel. XIII. Stuk,  I7ö ÜRIEM ANKlej VI. (8) Panik met de Aairtjes overhoeks, eenzydige Aideel. Eyrond, ruuw, de Graat rondachtig. Hooid- stuk. Het gerie by Rümphius Paardegras heec, PamC'umfat zekerlyk hier door Linnjeüs bedoeld Colonum. wordt; (niet het Speld- of Naaldgras, 't welk zeer fchadelyk is voor de Landen;) maakt op de Molukkes zeer goede Weiden uit, groeijende op de Kley der afgeoogfte Akkeren. Dus fchynt het zeer van dat van Barbados , door Plukenet afgebeeld, 't welk van de Engelfchen aldaar Pleijler- Gras en Peft des Landmans geheten werdt, te verfchillen. Het heeft omtrent de hoogte|van een Span; de Bladen zyn paarschachtig, zo wel als de Aair» tjes, die overhoeks voorkomen aan opftaande Halmen. IX. (9) Panik met de Aairen overhoeks. ongefteeld, Brizoides. 77, . Speltach- eenzyclig, aangedrukt, langwerpig. tie. Dit Ooftindifche heeft de Halmen een Voet hoog, met Leedjes, opgeregt, glad; de Bladen C8) Panicum Spiculis alternis, fecundis, muticis, ovatis, fcabrïs &c. Sp. Plant. 10. Gramen Pan. minus, Spica divulfa Inf. Barb. Pluk. Alm. 174. T. 189. f-5. Gram. Pan. minimum humiftratum. Sloan. ffaiu. 30. Ehret. PiH. T. 3. f. 3. Hippogroftis Amboinica Rumph. Amb. VI. p. 13. T. 5. f. 3. Burm. Fl. Ind. p. 25. (9J Panicum Spicis alternis, fesfiïibus, fecundis, appresfis , oblongis. Mant. 184. Gram. Paniceum multil«ci Spica Maderafpatauum, Pluk, Alm, 174. TV IQÏ-. f. i.  Grasplanten* 577 den overhoeks, ver afftandig; een Graat van AJ^m een Handbreed, met verfcheide, doorgaans ui. vyf, ongedeelde Aairen, tegen de Graat aan-J^"in" gedrukt, en beftaande uit drie ryën van Eyronde -Bloempjes. (10) Panik met de Aair gehalveerd eenzydig; X. de Graat Vliezig Liniaal; en de Bloempjes fa*^™* uitwaards vergaard. turH- 5 Gehal1 . veerd- . Dit zonderlinge Gras , in de beide Indien groeijende, heeft het Bloemfteeltje als uit op elkander geplaatfte Blaadjes beftaande, en vyf- bloemige Aairtjes, die zig als gehalveerd ver- toonen. Ieder Bloempje heeft een Lancetvor- migen Kelk , met het buitenfte Klepje zeer klein en ftomp. (11) Panik met een jam enge flelde Aair , van nh^lWK aangedrukte Aairtjes overhoeks, met dub- Ruig-Aaikelde Kelken; alle de Klepjes gebaard, hetris' ■buitenfte langst. De (ic) Panicum Spici diminiata fecmidi, Rachi iineari roembranacei , extus Foi'ciilis aggregatis. Mant. 323. Sp. Plant. ïz. B o r m. Ft. Ind. p. 25. T. 8. f- 3. Gramen Bcrmudenfe Frumentaceum. Ptus. Phyt. T. 444. f. 6, {ii) Panicum Spica compofita-, Spiculis compresfis alternis &c. Sp. Plant. 7. Am. Acad. V. p 391. Burm. fl. Tnd. T. 12. f. i. P. Uudulatifolium. Ard. Sp. 2. p. 14. f. 4. Gramen fupm brevi hirfuto folio. Bocc. Mus. Jï p. é6. T. 55. Panic. Sylv. Biowa. £S*K ■ M II. Deel. XIII. Stok.  i78 Driemannige VI. De zeer ruige Aairen onderfcheiden dit Afdeel. Qras ? fat 00k jn beide Indiën gevonden Hoofd- wordt, en aldaar voortgeteeld, zo wel als SIUK' hedendaags in Italië. Het heeft kruipende Halmen en gegolfde Bladen, die breed Lancetvormig, en in myn Javaanfch Exemplaar wel Wollig zagt , maar niet ruuw zyn : de Aairen Zilverwit eenzydig. XII. (12) Panik met de Aair eenzydig , byna EyJngïöme- rond, enftompe Bloempjes. rat" m Trosach- ^t aan Wegen en Straaten in Ooftindie groeijende, heeft Draadachtige zeer Takkige Halmen, en Lancetvormige gladde Bladen , met gefteeldeAairachtigeTrosjes,ongehaaird, dikwils van agt Bloempjes, die Éyrond zyn, met groote gepluimde Stempels. XITI. (13) Panik met gevingerde Aairen, aan den Satigm- v *" 00 3 nale. VOet Bloed- kleurig. O*) Panicum Spica iécunda fubovata, Flofculis obtufis. Mant. 324 Panic Indicum. Mant. 18a, 0. Aira Indica. Sp. Plant. II. p. 94. Burm. Fl. Ind. p. 27. ■ O3) Panicum Spicis digitatis, bafi interiore nodofis &c. Sp. Plant. 13, Gort. Belg. Burm. Fl. Ind. T- 10. f. 1. Gouan. Mon/p. 35. Ger. Prov. 84. Schreb. Gr m. 119. T. 16. Panicum Spiris alternis &c. R. Lugdb. 55. G r o n. Virg. 154. Gramen Daftylon repens Fol. hirfutisfimis. Buxb Cent. V. p. 34. T. 65. Gr. Dafty- lon folio Iatiore. C. B. Pin. %. Gr. Daft. elculentum. Bauh. Theatr. 118 Gr. 'Daft. Aquaticum. C. B. Pin. %. Jfchaamum Gramen Sanguinarium, Sanguinelia. TabIrk. Ic. 322. Lob. Ie, 14.  G s a s p u k t ï a r79>- Voet hiwaards knoopïg, tweelingfe enge- A^.' baarde Bloempjes en gejlippekle Blad- ui. fcheeden. STÜK_ Bloed- Door de geheele Wereld fchynt dit Gras te Gras. groeijen , dat men Bloedgras noemen kan , wegens de donker roode of paarfche kleur der Aairen. Bauhintjs hadt het Knokkelgras met breeder Bladen geheeten. Het heeft, naamelyk, de Halmen doorgaans Knoopig en Knokkelig geboogen» Sommig groeit op 't drooge en komt in de Hoven , ander in 't Water voort, en hier toe behoort ook het gene Bauhintjs Eetbaar t-ytelt, om dat het elders tot Aas der Vogelen of tot Voedzel der Menfchen gezaaid wordt. Hierom wordt het ook Wel Geerjlgras of Wilde- Geer ft 'geheten, in 't Engelsch Haanepoot- Panik gras, Sommigen willen, dat dit het eigentlyke Manna-gras, by de Ouden Hemelsdauw genaamd, zyn zoude (*). Het beftaat uit knokkelige Halmen, die de langte van een Vinger, een Span, Voet of meer hebben, naar de Grondsgefteldheid. Zy hurken altoos, tenzy tusfehen andere Planten opfchietende, of in een zeer vette Aarde. Aan dezelven yertoont zig een paarschachtige Kleur, doch de Bladen zyn groen, Lancetvormig, C) Ik zal daar van in 't vervolg , onüer den tytèl van Feftuca fluitans, nader fpreeken., M. 2 .. S II, Dsei. XIII. Stuk.  l80' D r i e m A n n i g e VT- mig, doorgaans Haairig. Op het end det Arom, Halmen en Takken komen troppen van vyf tot Hoorn- zeven dunne Aairen, die dus een V;n;erach*BJoed- uSe figuur maaien, naar welke de Heer HalOns. ler een Geflagtnaam daar aan h^eft gegeven (*). De Bloempjes ftaan zo enkeld aan de Aairen, dat veelen elkander niet raaken , en vertoonen haa.e paarfche Vrugtmaakende d-el n, die door den Baron van G l e i cbek zo keurlyk, by Vergrooting, in Plaat zyn gebragt , zo wel als 't overkleine Zaad (f). Het derde Klepje ontbreekt doorgaans aan den Kelk. Dit Bloedgras is een der gemeenfte Onkruiden in de Wynbergen en Moeshoven; doch komt ook op de aller-onvrugtbaarfte plaatfen, zelfs in Gronden van enkel Stuifzand, voort. Noordelyker dan Halland in Sweeden fchynt men het niet aangetroffen te hebben , maar de Heer Pa li as vondt het ook in Siberië. Het bloeit, hier te Lande , den geheelen Zomer door, zegt Schreber, d;e ook aanmerkt, dat het jaarlyks vergaat, en zeer ver?nderlyk is , ten opzigt van de Kleur , zo wel , als van de plaatzing en 't getal der Aairen. In fommig komen dezelven zwartachtig bruin, in an- (*) Digitaria Fol. fubhirlutis , Caule debili, Spicis verticillatis, Scapo anrpite. Haix. Helv. inchoau N. 1526. Digitaria Sangiünalis. Scop. Carn. II. 72. Cf) L'HerBe de la Marine. Obfery. T, 8f  Grasplanten. 181 anderen groen; in fommig gekranst, dat wel Af^L gemeenst is; in ander overhoeks, aan den top lil. ' van de Halm voor. Men plagt het tot Voed- S™°°FD" zei te zaaijen, en het leverde geen onaangesaame Spyze uit, doch het heeft plaats gemaakt voor een betere Soort van MannaGras, gelyk wy naderhand zullen zien. (14) Panik met gevingerde uitgebreide Aairen, XIV. , , 7 • . Panicum die aan den voet van binnen ruig zyn: DaHuion. eenzaame Bloemen en kruipende Stengetjes. ^fm' In de Zuidelyke deelen van ons Europa, als ook in de Oofterfche Landen, komt dit Kruipend Gras voort, aan 't welke de Pluim van Manna - Gras , door J. Bauhintjs, toegefchreeven werdt. Op de Zandige Oevers van 't Meir van Geneve heeft de vermaarde H a leer hetzelve aangetroffen. Het kruipt met dikke, ronde, gefchubde Scheuten voort, zo hy aanmerkt, en geeft ftyve Halmen van een Voet, die zig meer of min opregten, aan 't end gekroond met vier, of meer,, Aairen (14) Panicum Sv'k'is Digitatis patentibus &c. Sp. Sptant. 14. Gouan. Monfp. 35. M o n t. Tc. 99, Digitaria- Stoïoiiibus teretibus. Hall. Helv. N. 1527. Dig. Daftyloa. Sc op. II. N. 73. Gramen Daftylon rad. repente f Officinaruro. Scheuchz. Gram. 304. T. 2. f. n. Gramen repens cum Panicula Graminis Mannx. !• B. Hifi. II, P. 755- M 3 TL Deel. XIII. StïjS.  ï82 DSIEMANNIGÏ VI. ren, tot zeven in getal. De Bloempjes 'zya Afdeel. oQy, een,-gSZjns paarschachtig. Het blyft over. "Hoofdstuk. XV. (r5) rSimk met byna gevingerde, opftaande, Frtï/brmem Draadachtige Aairen digt by elkander; Draad- de Graat bogtig, met tweeb'loemige Tand* ttwüfi. jes^ fet jj.je ftioempje ongefteeld. In Noord-Amerika vondt Kalm dit Panikgras, dat door den Heer Jacquin, naar het daar van, te Weenen, uit Zaad'geteelde, is in Plaat gebragt. Het voorkomen is byna als het Bloedgras; met Halmen van een Voet, onder ruig, boven naakt, op den top gevingerd met lange dunne Aairen. XVI. fj<5) Panik met omtrent vier Liniaale gevin-- Lrneare. ja Liniaal. gerde Aairen, en enkelde eenzydige onge* baarde Bloempjes. In de Indien groeit dit, met gladde , leggende , takkige Halmen en Liniaale regte fmalle Aairtjes; de Bloempjes van onderen overhoeks ; (15) Panicum Spicis ftibdigitatis approximatis ereftis Füiforraibus &c. Sp. Plant, 15. Jac«. Obf. Hl. p. 18, T.70. ("16) Panicum Spicis digitatis fubfluaternis Linearibus &c. Sp. Plant. 16. Burm. Fl. Ind. 25. T. 10. f. 3, Gramen Daftylon Panicula longa. Sloan, Hifl. I. p.; T. 70. f. 3,   ■ _ z Deel, PLAAT XC.  Grasplanten. 183 hoeks; de buitenfte Kelkfchub korter, uitge- ^ breid, aan de Graat gehecht (*). ^m. Cl7) Panik met dubbelde eenzydige gladdes™vit. „ . Panicum Aairen. dm_ , j tr chuon. In Ooftindie is deeze Soort door den Heer TweeKoekig gevonden, met korte Grasachtige aaitls' Bladen en dunne Halmen van een Voetlang, aan 't end met twee gelyke eenzydi. e Aairen, beftaande uit veele gladde , Eyronde, ongefteelde, ongebaarde Bloempjes, met geele Meelknopjes en gepluimde paarfche Stempels. Hier zou men het voorgemelde Japanfche, in Fig. 4, op Plaat LXXXIX afgebeeld, kunnen t'huis brengen, indien het geen vier Aairen hadt, en wegens de gedagte byzorderheden niet tot het voorgaande Geflagt te betrekken ware; gelyk daar aan ook dat korte, bykomende, uitwendige Kelkklepje ontbreekt. (18) Panik met een famengeflelde Aair, Li' ^^jlli. fiir tnm. SamerP» eefteld. <"*J Het is Fig. 3, niet Fig. 2, van den Heet B u r- "PI. XC. man, op wier verkeerde aanhaaling en tekening in *1? *• zvn Werk door de Heeren Murray en Reichard niet gelet is- Fig. 2, op zyn Ed. Plaat, moet Fig. 3 zyn, en Fig. 3 , Fig. 2. (17) Panicum Spicis geminis fecundis laevibus. Mant, . 183- ,. ., (iS) Panicum Spica compofita, Spiculis Lmeanbus fecundis &c. Sp. Plant. 11. Ft. Zeyl, 42. Burm. Ft. Ind. p. 25. M 4 II. Deel. XIII. STOK.  ïS^ D R' I E M A N" N 1' G' E ■ Afdeel een^d'lSe Airtjes, (ifftan— III. ' Bloempjes en gebaarde Kelken-. Hoofd-- 5pi.KXC, Dit °oftïn*'fche heeft kruipende Bladerige fï£ i. Halmen, die Draadachtig dun zyn en Lancet• vormig korte Bladen. Aan de Halm zitten verfcheide aangedrukte Aairen , die uit paaren Blommetjes, van elkander afftandig, eenzydig famengefteld zyn: de Kelken hebben gefpitfte Klepjes en Baardjes; gelyk dit alles in myn Exemplaar, van Ceylon, in Fig. i, op Plaat XC, afgebeeld, blykbaar is. Hetzelve heeft meer dan vier of vyf, naamelyk tot agt Aairen, en is, in zyn geheel, meer dan twee Voeten lang. II. Gepluimde. &m ^ Panik met enkelde ^dmen, op een gegafi dtdwto- ' felde Takkige Halm. mum. Gegaf- feid. Een zeer zonderling Gras, naauwlyks een Voet hoog, en niettemin Boomachtig groeijende, met een ze:r Takkige meer dan eens verdeelde Halm, is deeze Virginifche Soort, aan 't end der Takjes een klein Pluimpje hebbende. (20) (roj) Panicum Paniculis iimplidbus , Culmo Ramofb ruchotomo. Sp. Plam. 1?. G r o n. Virg. 133. II. Gramen Claït. N. 45S.  Grasplanten; i8y (to>) Panik met eene enkeld getakte Pluim, vf. van drie Bloempjes of minder, het onderfte Al™8,£'*. ongefteeld, en eene Takkige Halm. Hoora- STUK. XX Dit Indifche , in de Koninglyke Tuin vso. Ratmfitm. Upfal geteeld, heeft Halmen van dergelyke Takkig. hoogte, met Knietjes en Scheedachtige Bladen. (21) Panik met eene uitgebreide Pluim en Tak- kige Halmen ; de Meeldraadjes en Stam- tum. 6 , J Gekleurd. pers gekleurd. Uit overgezonden Zaad is deeze Soort, welke by Kairo in Egypte groeit, aldaar ook opgekomen en dus naauwkeurig onderzogt. De Halmen zyn twee Voeten hoog en zeer Takkig , met eene uitgebreide Pluim , als van Draadachtige Vezelen , ieder aan 't end een Bloempje hebbende met geele Meeldraadjes en donker paarsachtige Stempels. Zonderling is 't, dat men wederom deeze onder de verfcheide Soorten van Panicum , welken de vermaarde Fo rskaöhl in Egypte waargenomen heeft, niet voorgefteld vindt. Hy maakt onder anderen gewag van een Di- cho- (20) Panicum Panic. Ram. lïmplicibus, Flor. fubternis, inferiore iubfesiiK 5 Gulmo rarr.ofo. Mant. 29. Sy* Plant. 29. (21) Panicum Pamcula patente , Staminibus Piftillifque coloratis: Culmo Ramofo. Mant. 30. Sp. Plant 30. M ? II. Deel. XIII. Stu^.  i85> Driemannige Vt. chotsmum , alom groeijer.de in de Velden vart Afdeel Arabie. Dit wierdt een Elle hoog en was een Hoofd- gewoon Voedzel voor Kemels en Ezelen. Uok 51m werdt hetzelve alge aeen gebruikt als Stroo of Riet, om de Hutten te u kken. De Wanden en het Dak van Stokken gemaakt, en die met anderen overdwars verbonden ebbende, werdt 'er dit, Tummam, en een ander Biesach:ig Panikgr s, Bockar genaamd, met Touwtjes op gebonden. Deeze Hutten zegt by % zyn Waterdigt en duuren vyf of zes Jaaren , wordende van binnen , tot fieraad, ook wel gewit met Kalk of Pleifter (*,\ Zie daar het opilaan der Tenten van de Oudvaders en den oirfprong der Loofhutt. n onder de Israëlieten! xxii. (22) Panik met eene Roedachtige Pluim , en Panicum Wyd gemikte Bladen. repens. Kruipend. . , Uit Spanje was deeze Soort door Alt- st roemer gezonden. Zy heeft kruipende Halmen van een Voet, die opftygen, en de Pluim is uit drie of vier opgcegte Blormtrosfen famengefteld. De voorgaande komt zy naby. xxiii. (23 Panik met eene losje Jlappe Pluim , en Atilia- ceum. TUJ. Geerst- achtig. ptor ASgypt Arab. p 20. f22) Panicum Panicula Virgata , Foliis divaricalis. Stjll. Nat. Peg. XIII. Sp. Plant. 27. C23J Panicum Panicu'3 laxa flaccida, Fol. Vaginis fcirtis , Glumis mucronatis , Nervofis. Sp. Plant. 33,  GRASPLANTEN. iS? f ruige Scheedebladen ; de Kafjes geffitfl, VïPeezig. Am™- Hoorn- Dit is de gewoone Geerst, uit Indië afkom-stuk. Jtig, welke op plaatfen , daar menze veel zaait, byzonderlyk in de Zuidelyke deeleü van . Europa, byna een Onkruid wordt. De naam is, in demeefte Europifche Taaien, van den Latynfche Milium afgeleid. Dus noemt menze in 't Fransch Millet, in 'tEngelsch Milfm 't Italiaansch Miglio, maar in 'tHoogduitsch Hirs pf Hirfen; waarvan onze benaaming afkomt. De Geerst fchiet een Rietachtigen Stengel, meer dan vyf Voeten hoog, die als Wollig is, bekleed met breede Bladen, en geeft aan den top eene losfe Pluim, neerwaards omgeboogen, met paarschachtige Bloempjes; waar op Zaad volgt, dat de Pluim geelachtig maakt. Dit Zaad, iedereen bekend , ziet uit den Goudgeelen en witten; doch men beeft ook Geerst met zwart Zaad. Het is in gebruik tot Spyze, maar geeft éen droog, hard Voedzel, ten zy het wel bereid zy. Te Venetië bakt men 'er Koeken van , die nog warm zynde moeten gegeten worden; zo dat het Gemeene Volk , op de Straaten roept. Al heet de Koeken al heet? zegt Loeel:. want koud geworden JT. Chff. Upf. Mat. Med. 34. R. Lngdb. 55. Daiie. Par. 22. Milium Semiue luteo & albo. C. B. Pin. 26. Theatr. 502. II. Deel. XJJI. Stuk,  l8F DrllEMAtïNlGE VI. den zyn ze taay en byna oneetbaar. Hier te Alj°fL- Lande worden 'er , als bekend is * lekkere Hoofd- Taarten van gemaakt. Ook wordt de Geerft van het Gevogelte niet ongaarn gegeten. PankJm ^an^ met een Haairige opgeregte uiige- Capiüare. breide Pluim; de Bladfckeeden ruig. H aair- Deeze, in de Weftindiën voortkomende, is veel ruiger dan te voorgaan e, en heeft de Pluim v el yler,als uitDracdjes famengefteld, en korte breede Bladen. Bovendien is de Pluim opftaande» niet nederbangende, 't welk een groot verfchil maakt. XXV Panik, welks Pluim enkelde Takken heeft Cro/fa- en twee Bloemen by elkander, de eene kort« Trosach- de andere lang gefteeld. tig. Hier wordt, ik weet niet om welke reden, het Kruipend Panik Gras uit Ooftindie, door den Heer Burmannüs afgebeeld, t'huis gebragt. De gedaante der Pluim is , inderdaad, Trosachtig. Het groeit ook op Jamaika. (26) (24) Panicum Panicula Capillari érefta patente, Fol. Vaginis hirtis. Sp. Plant. 20. Gron- Virg. 13. Panicum Miliaceum viride. Sloan. ffam. 35. Hift. I. p. 115. T. 72. f. 3. Milium Indicum Panicula fparla erefta. T o u r n f Inft. 515. (25) Panicum Pan. Ramis fimplicibus Sic, Sp. Plant. 38. Am. Acad. V. p. 392. Pan. repens. B« rm. Fi,In& p. 26. T. 11. f. 1.  Grasplanten. iSö {ad) Panik:, welks Pluim de zydelingfe Trosfen VI. enkeld heeft; de Bladen Eyrond-Lancet- A*jLEt' vormig, Haairig aan den Hals. stok™" XXVI Van dit Amerikaanfche zyn de Bladen breed, panicum gely' van de Plant die Commelina heet, aan^0" den Keel omvattende en aldaar van buiten BiredHaairig: de Pluim als gemeld is. In de Bos- Bkd's* fchen der Weftindifche Eilanden is het overal gemeen. (27) Panik, dat de Tróifen linnen de Blad- XXVII. , fcheeden verhor gen heeft.. Hum?*^*' Op de Savaanen of Boschvelden in de Weft- Aauïg. indien is deeze Soort waargenomen, wier Airen als in ftekelige Blaasjes zitten, in de Oxels der Bladen, aan de Halmen. Het was VeelAairig Cypergras van Sloane getyteld. (28) Panik, dat gepluimd en zeer Takkig «»XXVIII. met Eyrond-langwerpige gefpitfle Bladen. Arbores- Niet- Boomachtig. 06) Panicum Pan. Raoemis lateralibus fimplicibus Sc. Sp. Plant. 24. Gramen Virginicum lato brevique folio, Panicula rariore. Mor. Hift. III. p. 196. S. 8. T. 5. £'4. Gr. Miliaceum Sylv. maximum, Semine albo. Sloan. $am. 34. Hift. I. T. 71. f. 4- <2?J Panicum Racemis occultatis intra Foiiorum vaginas. Sp. Plant. 19. Gramen Cyperoides polyftachyon, Spicis adnodos ex foliorum Alis. Sloan. Stam. ,36. Hift. I p 120. T, 80 (28^ Panicum Panicu'atum Ramofisfimum, Fol. ovato-oMongis acum'natis. Sp. Plant 26. Fl. Zeyl. 43. Panic. •Pan laxa [pari! Fol. Vaginis giabris. H. Ctiff. 3,7. ll. Deel. XIII. Stuk,  AïdL. Niettegenftaande de Halm of Stengel, vafi m. ' dit Gras, naauwlyks dikker dan een PennesTui(°rD" fchaft zy* bereikt het byna de hoogte der grootfte Boomen, zegt onze Ridder f*). Dit moet dan Wel een Wonder-GraS zyn, inzonderheid , wanneer die Halm op zig zelve kan liaan. Mooglyk klimt het met dezelve langs de Boomen op, en dus kon 'er van gezegd zyn, niettegenftaande die langte, dat het een Kruipend Gras ware; gelyk van het Ceylonfche deezer aanhaaling fchynt getuigd te wor* den» Ondertusfchcn is by Morison, op het aangehaalde in de Cliffortfe Tuin, van die ontzaglyke hoogte niets gemeld. XXIX. (29) Panik met een getrofte Pluim, de Kafjes ZTatum. gekroond, ftomp, Peezig. Gekroond. J3it. G0k jn Ooftindie groeijendeheeft Draadachtige Halmer;; die glad zyn, zo wel als de Lancetvormige vyfribbige Bladen; een Takk;ge getrofte Pluim; de bloeijende Kelken ElsvormigjUitwaards gekromd, de Vrugtdraagendedriemaal grooter, Eyrond, bultig, ftomp, paarschachrig: het Blommetje de helft kleiner, Vliezig. (30) O Altitudine certat cum altisfimis Arboribus. Sp. Plant, p» 87. (29j Panicum Pan. Racemofa , Glumis curvatis, oblufis, nervofxs. ft/ft, Nat. XII. r. 733.  Grasplanten. 191 (30) Panik met een Roedlge Pluim, en gefpitfte gladde Kafjes, waar van het bui- m. ^ a j.* Hoof* ten/te gaapt. STuK. XXX. Hier toe behoort het Hooge Geerjtgras, met Panicum Rietbladen van den Heer i^mmi^pt>hfy^%!' deszelfs Zeer hooge, met em uicermaate groote, wyd uitgefpreide Fluim, de Aahtjes en dunne Haairachtige Steeltjes groen, de Kafjes Strook'eJiig bruin, hebbende, me: lange ftyve gefpitfte Bladen. De groeiplaats is in Virginie. (31) Panik meteen langwerpige vogtige Haai- rige , uitgebreide Pluim en tweebloemige bJ^p* Kelken; de Bladen Lancetvormig Liniaal; de Halm Wortelfchietende. Hier moet wederom acht gegeven worden cp die verkeerde nommers der Afbeeldingen by den Heer Bürmannus, waar v..n ik op het Liniaale Panikgras heb gjfproken. Ook is 't genoegzaam blykbaar, dat deeze Soort het Ambonfe Paardegras van Rumphius niet (30) Panicum Pan. Virgata., Glumis acUminatis lsevibus, extimS dehifcente. Sp. Plant. 2g. Pan. Paniculatum Glumis acutis. G r o n. Fkgi H- 12. (31) Panicum Pan. oblonga flexuoia, Capillari paten« te;Calycibus bifioris &c Sp. Plant. 21. Burm. Fl. Ind. r>. 26. T. 10. f. 2. Tfkma - Pullu. H. Mal. XII. S» 75- X' <&\ Gramen aciculatum. RuxneH, Amb, VI. X 5. f. 1. II, Deel. XIII. Stuk,  •1152 V R I ffi M a N N I C ï Vi. kan zyn; maar wel het of Naaide Gros mmi* van dien Autheurj datj wegens de Aairtjes> ^Hooïd, in 't Nederduitsch Boschluizen geheten wordt. Dit was door den Ridder in naam verkeerd aangehaald op onze agtile Soort. Daar mede, echter, ftrookt de bepaaling niet volkomen; alzo het geene Wortelfchietende Halmen heeft Het is een ftekelig Gras,dat met dunne flyve Blaadjes, van een Vinger lang , op alle woefte dorre Velden groeit, zegt Rumphios, fchietende Halmen, van een Voet of een Elle lang , op wier top dergelyke Haairige Pluim groeit, wier Stekels na de Bloemen beladen zyn met een langwerpig puntig Zaad, als van Komyn, dat in de Kleederen of Koufen, hoe dun ook, zitten gaat, en 'er naauwijks' uit te haaien is; vertoonende zig dan als Qngediert. Dit maakt het Speldegras, dat op alle Oofterfche Eilanden groeit, tot een zeer lastig en fchadelyk Onkruid; als zynde hetzelve tevens te hard tot Voedzel voor het Vee. XXXII. (32) Panik dat gepluimd is, met Bladfeheeden Fanumn . oyfrhmgs op Wfl ^-..^ Hum. Tiit Kortbla- , %. (32) Pametm Paniculatum, Foliorum Vaginis longi hidinaliter ciliatis. Sp. Plant. '25. Panicum Miliaceuih latiore folio , Maderafpatanum. Plu k. Mm. ,,6 T* 189. f- 4. Pan. Mil. viride &c- Sloan. ffam. J. £ Ti4 T. 72,f. 3. Gramen tremulüm minus , Itanie Zeviflaenfibiis. Burm. Ft. Ind, p. s6.  Grashantbs, ï93> Dit is een Gras, in Indië groenende, een VI. of twee Voeten hoog, zegt LinnjEüs, met Ai°lEr" Eyronde, de Steng omvattende Bladen en een h°°*d- i tvi • - r-, STUK. zeer yle Pluim, m Vrugtmaaking overeenkomende met het voorgaande en fomtyds ook voorkomende met fmallere, Lancetvormige, JBladen ; hoedanig ik hetzelve van Java heb bekomen. (33-J Panik met korte ongebaarde Pluimen; de XXXIIL Halm zeer Takklg, wydgemikt, de Bloem-dwark™ fieeltjes langer en korter, tweebloemig. tum- + ö Wyd ge- Op Jamaika is deeze Soort waargenomen, die een hooge, ftyve, Draadachtige gladde Halm heeft, met zeer wyd gemikte Takken en Lancetvormig Liniaale Bladen ;■ de Pluim zeer fchraal en kort. De Bloemen zyn viermaal zo groot als in het Gegaffeld Panikgras, hier voor. P h l e u m. Doddegras. Dit Geflagt bevat die Soorten van Gras, welken, om dat de Aair naar die der Lischdodden gelykt, Doddegras geheten worden, in 't Latyn Gramen Typhoides of Typhinum. Het heeft den Kelk tweekleppig , ongefteeld, Liniaal, ge- C33.) Panicum Paniculis ïbrevibus muticis ; Culmo Ramofisfimo divaricatisfimo ; Pedicellis bifloris, altero br». Viore. Sp. Plant. 22. Am. Acad. V. j>. 393. N ÏI. Deel. XIII. Sto&  TH Driemannicb yJL fknot' met twee puntJ"es van bove« > en nL daar is het Blommetje binnen in geflooten. ^HooïD- De Kelkklepjes zyn doorgaans van buiten ruig (*). Het bevat de volgende Europifche Soorten. Phièmn (O Doddegras met de Aair rolrond, zeer lati» ffttiig. kamhaairig; de Halm opftaande. De langte van de Aair is fomtyds in deeze Soort zo groot, dat men het deswegen, in Engeland, Cats-tail-Grafs, dat is, Katteftaartgras, noemt, en ook wel Timothy-Grafs. Het groeit door geheel Europa, als ook in NoordAmerika, en de Hoogleeraar Gmei.in heeft het in de Noordelyke deelen van Afie overal aangetroffen: doch onder de heete Lugtftreek wordt het, zo 't fchynt, niet gevonden. By ons komt het in de Weidlanden, en langs de Wegen, doch meest op Zandige - plaatfen , voor. Uit een Vezelige Wcrtel fchiet het verfcheide Halmen, die van één tot twee, drie en vier Voeten lang zyn, met eene Aair van drie, vier C9 Zie Fig. 10, op Plaat LXXXVII. fO Piileum Spica cylindrica Iongisfima , ciliata Culma erefto. Syfi. Nat. Xll. Gen. 77. Peg. XIII p Q2 ft Lapp. Snee H. Ctiff. R. Lugdb. 53. D a l 1 b. Par. 20. Gort. Belg. 17. Gouan. Monfp. 36. &c. &c. Hall Helv. N. 1528. Schreb. Gram. T. i+ Gramen Tyl phoides maximum Spica Iongisfima. C. B. Pin. 4. Gr. Typhoides afperura yiimum, Md.  Grasplanten, iqj vier of vyf Duimen. Aan deeze Halmen liaan overhoeks de Bladen, die helder groen zyn en Afdeel. Lintachtig, met eene witte middelrib van ag- HoÓrn. teren; meeftal glad van rand , fpits uitloo«STOK* pende. Zy omvatten de Halm aan haare Knietjes, en buigen zig dikwils om. DeA air is Rolrond en dun, op 't meefte omtrent de dikte hebbende van een Pink (*) ; witachtig groen met roodachtige Meelknopjes van buiten verfierd., Dit groote Doddegras is zeer goed onder 't Hooy, inzonderheid voor Paarden, maar van het Rundvee wordt het niet zeer bemind en nog minder van de Schaapen; om dat het harder is dan het gewoone Gras onzer Weiden. Niet lang geleeden, nogthans, heeft men het in Engeland, onder den naam van Timothy-Gras, als uit Noord-Amerika afkomftig, zeer aangepreezen en boven alle anderen verheven, (f) S chr eb er merkt de volgende Soorten flegts als Verfcheidenheden, daar van, aan. (2) Doddegras met de Aair Eyrondachtig pJJRolrond. . AlpLww Dit Alpisch, (*) Het moet een drukfeil of misftelling zyn, wan* neer de Heer Schreeer zegt, dat de Aair tot vier Duimen dik voorkome. (f) R o q, u e Pruil. Treatife on cultivating LucerneCrafs &c. Lond. 1765. in Append. (2) Phleum Spica Övato-Cylindracea, Sp. Plant, 3. Oed. N 2 ' Dar.. ïl. Deel, XIII. Srus.  Driemannïge AïdeÉi. "^1't*met een ^orte» dik^e en a's ru,'Se Aaff," III. ' komt op de Switzerfche Alpen, zo wel als op siuk!111" &e van Lapland en in Duitschland voor. Haleer merkt aan , dat de Kelken veel langer twcehoornig zyn, en dat het omtrent maar een Voet hoog groei je, als ook dat de Aair in de volwasienheid langer worde. Na 't bloeijen wordt dezelve zwart, in 't andere geel. Mooglyk valt deeze Verfcheidenheid ook wel op onze hooge drooge Gronden. TUeüm (3) Doddegras met de Aair Rolrond, de Halm JVodofmn. opftygende, de Bladen fcheef en een Bolli- Knoopig. ggn pfrortej. Dit Doddegras, daar H aller, ook een byzondere Soort van maakt, heeft, zegt hy, de Steelen aan den Grond met Scheeden overtoogen , als Bolachtig, eerft leggende, dan opftaande; de Bladen en Aair ruuwer dan het voor- Dan. T. 213. Fl. lapp. 25. Fl. Snee. 51,57. Dalib. Par. 20. Jacq. Vind. 12. Phleum Spicis ovatis hirfutis, Locuftis longe bicornibus. H a l l. Hetv. N. 1529. Gram. Typhoides Alpinum , Spica brevi denfa & velut villofa. Scheuchz, Gram. T. 64. Prodr. 3. App. Tab. 3. C3) PMeum Spica Cylindrica, Culmo adfeendente, Folis obliquis, Radice Bulbofa. Sp. Plant, j, Ou. Dan. T. 380. Gramen Typhoides afperum alterum. C. B. Pin, 4. Theatr. 52 Gtamen Nodofum Spica parva. C. B. Pin. 2. Prodr. 6. Theatr. 20. Gramen Typhinum. Lob. Tc, 10. Gr. Pratenfe feptimnm. Dod, Pempt. 562. Gort.. Belg. 18.  Grasplanten. 197 voorgaande; de Bloemen om laag onvolmaakt . vr- • - 11 ii 11 • o Afdeel. en is in allen deelen kleiner: maar Schre- lil. eer hadt dit zelfde ook waargenomen in de g^iif13" eerfte Soort. Het groeit, dus knobbelig of Knollig, in de Haarlemmer Hout. Sommigen noemen het, wegens de kleinte en dunte der Aairen, Muizenflaartjes. Men heeft bevonden , dat het, in een vette Grond overgebragt, het volgende Jaar geworden was als het gewoone Doddegras der Weiden (*). (4) Doddegras met de Aair Eyrond, gehaaird, pJZ'im en een Takkige Stengel. Arena- ° num. Zandig. Op Zandige plaatfen in Europa, en by ons in de Zee-Duinen, groeit dit Doddegras, dat misfchien ook tot de Verscheidenheden behoort ; zo wel als het hurkende van den Heer de Gorter of Muizenftaart-Gras met ruige Bladen (f). Men kan alle die byzondere Soorten nogthans, als weezentlyk voorkomende en duidelyk verfchillende, met reden in een Kruidboek verzamelen. L (5) O Leers Herbmn. N. 47. T. 3. f. 2. (4) Pkleum Spica Ovata ciliata, Caule Ramofb. Sp. Plant. 4. Ft. Suec. II. N. 58. H. Cliff. 23. It. Scan. 190. R. Lugdb. 54. Gort. Belg. li. Gramen Typhinnm maritimum minus. Plu k. Alm. 177. T. 33. f. 8. Scheuchz. 'Gram. 63. (f) Pikton reclinatum. Fl. Belg. ig. N 3 ÏI. Deei. XIII. Stus,  rs>§ Driemannige VI. (j) Doddegras met Eyronde omwonden Aairen Afdeel. , . n Hl. en zeer korte gefpttfte omvattende Bladen. HoOFD- STUv. Deeze Soort, omftreeks Smyrna en in SpanIchxnol fc door Loefling gevonden, en ook in Itades. lie waargenomen door Triumfetti, groeit tig.'esaci"by Montpellier op vogtige plaatfen, volgens Gouan. Die Autheur zegt, dat het naauwlyks een Handbreed hoog is, en veele Takjes uit de Oxelen uitgeeft, die met twee of drie korte Blaadjes bekleed zyn. Ook beftaat het geheele Gewas ;uit Leedjes , naauwlyks een half Duim lang. Scheüc hzer hadt het grooter gezien. De Aairtjes komen uit den boezem der Bladen voort. vuLm Doddegras met Cylindrifche ruige Aairett Jndtcum, en korte gefpitfle Bladen. Ooftin- Ü?Txc *k voeg hier deeze Soort by' van 4 EiIand Fgeregtes™y^ Halm en gladde Kafjes. Alopecu° rus Agres- , tis. ■ Deeze beide Soorten, hoe zeer ook ver- veidig. fchillende,zyn met elkander verward geweest. Fig\ 3 • Men ziet het onderfcheid best in de Afbeeldingen van den Heer Schreber, door wien zy op eene zelfde Plaat fraay uitgefchilderd zyn. Het voornaamfte verfchil beftaat daar in , dat de Aairen der eerfte ruiger dan der andere zyn, en zulks heeft ook in 't geheele Gewas plaats. In Duitschland en de Noordelyke Gewesten, als ook in Siberië, groeit dat ruige of pluizige overvloedig, als ook in onze Provinciën, op Zandige Wegen en ruuwe plaatfen. Het valt ook in fommige Weidlanden , doch op vet naa zo veel niet als het Glad-Aairige, in Switzerland en de Zuidelyke dee- N. 1539. Schse b. Gram. 133. T. 19. f- 1. Gramen Phalaroides Spica molli, f. Germanicum. C. B. Pin. 4> Prodr. 10, (4J Alopecurus Culmo Spicato erefto Glumis Iaevibus. Sp. Plant. 2. G e e. Prott. 74. Alop. Myofuroides. S c h r e b. Gram. 140. T. 19. £, 2. Al. Culmo erefto Spicato, Calyce ciliato. Hall. Hetv. N. 1540. Gramen Spicatum Sp Cyl. ten. longiore. Scheuchz. Gram. 69, T. 2. f. 6. Gr. cura Cauda Muris purpurafcens. J. B. Hifi. II- P- 473- Gramen Alopecurum minus alterum. Lob. 1c 9. Nj II. Deel. XIII. St;k.  2°2' Drieman n r g * Hooi,- de ze onder de befte Soorten van Gras ge„uk. teld, inzonderheid voor het Hooy, dat men er m één Jaar driemaal van kan winnen - dewyl het zo fchielyk opgroeit, en z0 fterk Doch naar den aart der Landen is een "root verfchil in deezen. De Halmen, waaraan de Bladen zitten, die dezelven Scheedswyze omvatten, zyn van een Voet tot een Elle, en de Aair is twee of drie Duimen lang. Hier moet ik die Grasplant t'huïs brengen van Java afkomftig , waar van het bovenfte gedeelte der Halm in Fig. 3. opPt4ATXC Js voorgefteld. De Aairen naamelyk. wier Bloemen volmaakt met die van dit Geflagt ftrooken, komen zeer met die van het Europifche Veld. Vosfeftaart-Gras overean, en de Bladen gelyken ook zeer; tewyl tevens de gladde Kafjes aan de bepaaling voldoen. Tot het Kana y-Gras kan het, wegens de geknikte Baardjes, niet behooren. J- (5) Vosfeftaart met een geaairde Halm, die rus Seni- geknakt :s, en ongepaarde Blommetjes, eulatus. Geknikt. Zeer Cs]) Alopecurus Culmo Spicato infrafto, Corollis muti. c,s. Sp. Plant. .. 0el, Dan. T. 564. Fl Suec. S3 6o Da.xb. Paru ao. Gort. Belg. I0. Gmel. sd. j P. 88. R. Lugdb. 54. AloP. Ariftis Gluma longioribus' Fl. Lapp. 37. Gramen Fluviatile alb„m. Tab. 2 7 G ' Aq. geniculatutu Spicatum. C. B. Pin , c „  Grasplanten. 203 Zeer kenbaar is, wegens zyne, als 't ware, ^Vi^ gebroken Halmen, dit Gras, dat op Moeras- m. fige plaatfen en in 't Water, door geheel Eu-^™" ropa niet alleen, maar ook in Afie, byzonderlyk in Siberië, groeit. De Heer Thünbero heeft hetzelve in Japan gevonden en verzameld. Het wil ook wel groei jen en bloeijen op drooge plaatfen. Het mogt, zo de Heer Gmelin, aanmerkt, wel eene Verfcheidenheid van het naaft voorgaande zyn. De Baardjes zyn fomtyds langer, fomtyds niet langer dan de Kafjes, en dit maakt dat de Aair zig als dan geheel ongebaard vertoont. Om dat het witachtig is en dikwils in 't Water zwemt, wordt het Wit Vlotgras van fommigen geheten. Gerard merkt aan, dat het zyne Halmen korter maakt of langer, naar de mindere of meerdere diepte van het Water. (6) Vosfeftaart met een enkelde Tros, deBloemp- jVL ies omringd met Baardjes. rus Hor- J ° deiformis, Dc geftalte van dit Ooftindifche,wordt door ac^" den Ridder gezegd , is volftrekt als die van het Muizenkoorn. De Halm is een Voet lang, met platgeutige Bladen , die geribd zyn en dikwils langer dan de Halm. Het heeft een gere) Alopecurus Racemo fimpüci, Flofculis Ariftis circumvallatis. Sp. W«. 6- ^nic. geniculatum brevifolmm crifpnm, Spici purpureo-fericea Pluk. Alm. 177. T. Ï19. f. 1. II. Deel. XII-I. Stuk.  204 Driemannige VI. getrofte lange Aair, met talryke Bloemen , f™*1" zeer kort gefteeld en enkeld. De Kelken zyn rHoopD- omwald met Baardachtige Borfteltjes, driemaal zo lang als de Bloemen. Het buitenfte Klepje van den Kelk is zeer kort en Eyrond: het Blommetje tweekleppig met lange gefpitfte Kafjes; de Stamper langer dan de Bloemen, j J«JL- W Vosfeftaart met een byna geaairde Pluim, yZefjf' rmm Kdkm en Sehaarde Blommetjes. Montpel- — liers. _ Terwyl deeze Soort zo wel in Engeland als in Vrankryk aan fommige Rivieren voorkomt; weshalven Morison dezelve genoemd heeft zeer groot Engehch Moeras-Vosfejlaart;zo fchynt de bynaam wat bepaald te zyn. Gerard befchryft dezelve, onder de Planten van Provence, omftandig. Goüan fchynt 'er gewag van te maaken, onder den naam van Buikige Agroftis, om dat de Kelken van onderen dikker zyn; doch deeze hadt de Halmen zeer dun en maar een Voet of daaromtrent hoog, even als die van Gerard; terwyl Morison 'er de langte aan geeft van byna een Elle en Bladen C?) Alopecurus Panicula mbfjucHta, Calvcibus fcabris Corollis Ariftatis. Sp. Plant. 4. Gouan Hort. 37.Phleum' Cruntum , Calycibus linearibus, ban fubventricofis &c nWnH"ErR^' T T' 2°- f' 3- A^oftis Panicula oblonga &c. Ger. prov. 8o. gramen a]opecuros jus, Spica virefcente divulfa, Pilis longioribus. Barr "5. f. a. Agroftis Ventricofa. Gouan. Monfp. 30*'  Grasplanten.1 20$ den als van Gras of Tarwe. De Aair was vyf 1 Duimen; en in dat Montpellierfe maar ander- nL half Duim lang Kan dit een zelfde Gewas zyn? Het onderfcheidt zig doordien de Aair zeer Pluizig is, en zig als van een gefcheurd vertoont , gelyk in de Afbeeldingen blykt van Bar re li er, die een kleiner en een grootere Soort van dit Gras befchryft, welken de Heer Schreber famenvoegt als Verfcheidenheden. Buxbaum heeft dergelyk in de Oofterfche Landen waargenomen. C8) Vosfeftaart met een byna geaairde Pluim, VIIT. Pluizige Kafjes en gebaarde Blommetjes. rm pani* ceus. De Heer Schreber meent dit flegts een acmie. Verfcheidenheid van het voorgaande te zyn, als gezegd is. Het verfchilt ook inderdaad weinig, dan in kleinte, zynde flegts een Handbreed hoog, met het Baardje van 't Blommetje korter dan het Kelkbaardje, en de Aair niet ruuw, maar zagt op 't gevoel en wolliger. Dit alles zou van de Groeiplaats kunnen afhangen , op drooge plaatfen, zelfs in de Noordelyke Landen. (8) Alopecurus Pan. fubipicata, Glumis villofis, Cotollis Ariftatis. Sp. Plant. 5, Cynofurus Paniceus Sp. Flant. i. -v- 73- Fl- Suec. 45, 90, Gramen Alopecurum minus Spica longiore. C. B. Fin. 4. Theatr. 57. Scheuchz. Gram. 154. Gramen Alopecurum minus, Spica virefcen«e divulfÊt. Barr. Ic 115. f. i. II. Dbsl. XIH. Siuk.'  ïo6 Driemannige Afdeel ^ vosfeftaart met eene geaairde Pluim, ge* lil- zwollen Kelken en gebaarde Bloemen. HoOFD- IX. Een zeldzaame Plant, onder myne Bengaal™slBeT~ fchen bevindelyk , geeft aanleiding tot deeze galenfis, Soprt. Zy wordt aldaar Belle tanne genoemd, gaaisch. en gekneusd, by eene Ontwrichting der Ledefig.+C' maaten' opgelegd, 't Gewas, waar van een Takje in Fig. 4, op Plaat XC, is voorgefteld, beftaat uit een geheele trop van zodanige Takjes, ongevaar een Span lang, met kleine fpitfe Blaadjes. Dezelve komen uit een Stoel voort, die Haairige Worteltjes heeft. De Aairen zyn zeer lang, met eene witte eenigszins rosfê Pluizigheid, voortkomende van twee Baardjes uit ieder Bloempje, wier figuur zeer naar die van hetMontpellierfe voorgemeld gelykt, hoewel zy wat langer en meer gezwollen zyn, met korte Steeltjes. Milium. Geerftgras. De Geerft reeds in het Geflagt van Panicum befchreeven zynde, geef ik aan dit den naam van Geerftgras, om dat het in geftalte naar Geerft gelykt. De Bloemen maaken een verfpreide Aair of Pluim. Het onderfcheidt zig, door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk die de Klepjes byna gelyk heeft, met een zeer C9) Alopecurus Panicula Suicata , Calyeibus Ventri, cofis, Floribus Ariftatis. Mihi,  Grasplanten. 207 zeer kort Blommetje en Penfeelachtige Stem- VT, pels (*> A™fu Hier van komen de volgende Soorten voor. Ho0ID- D STUK. Ci) Geerftgras met een Haairige Pluim en % gefpitfte Kelken, wier Blommetjes een krom Capenfe. endelings Baardje hebben. Kaaps. De Halmen van dit Kaapfe zyn een Handbreed hoog, glad en teder; de Bladen fmaï, van onderen met verfpreide Haairtjes , aan den Keel gebaard. De Pluim, naar alle kanten verfpreid , heeft Steeltjes byna dunner tals Haair en de Kelk beftaat uit Eyronde,Buikige, gefpitfte Klepjes, die gelyk van langte zyn. Het Zaad is zo lang als de Kelk. (2) Geerftgras met een Pluim van enkelde 11. Takjes en overhoekfe dubbelde eenzydige tf,""aa" Bloemen. Geftip- peld. Onder de Jamaikafe Planten komt dit Geerftgras voor, dat, ik weet niet waar van, den bynaam van geftippeld heeft. (3) (*) Zie Fig. 31, op Plaat LXXXVII, hier voor. (1) Milium PaniculÉl Capillari, Calyeibus acuminatiSj Cor. Arifta terminali curva, Suft. Nat. XII. Gen. 79, Peg. XIII. p. 93 Mant. 185. (2) Milium Panic. Ramis fimplicisfïmis, Flor. alt. geTOinis fecundis. Sp. Plant. 5. Am. Atad. V, p. 3.9». II, Debi.. XIII. Stuk.  208 DniïMAKSICÏ Af^dIel. ^) Geerftgras met een byna geaairde Pluim III. en gebaarde Bloemen. Hoofdstuk. ML' In de Levant groeit dit Gras, zegt de Heer Lendfge- Schreber, voegende daarby, dat de Heer Edraa-^0DJlN hetzelve onlangs ook by Montpelgend. lier ontdekt heeft. Het was echter reeds door M agjs ol aldaar gevonden, indien de aanhaaling van onzen Ridder ftrookt, en genoemd Dolikachtig Gras met een Takkige geele Pluim. Veel verfchik dit van de Afbeelding by Schreber, alwaar het een langwerpige Aair heeft, zeer fmal en famengetrokken , fpits; zonder eenige fchyn van Takkigheid, welke in de Afbeelding van Morison zo blykbaar is. Hy merkt alleen aan , dat de Steeltjes , van ongelyke langte , gedekt zyn door de Aairtjes. IV. (4) Geerftgras met gevingerde' Trosfen, het MilHim , . ° „ „,, ° , ö , . J Gmici- buitenfte Kelkklepje kanthaamg. num. ^Weeglm- jjj,. craSj aan $e j^u^ van Malabar op de Straa- (3) Milium Pan. fubfpicata , Floribus Ariftatis. Sp, Plant. 4. S c h r e b. Gram. p. 14, T. 23. f. 3. Agroftis Ventricofa. Gouan. Hort. T. 1. Gramen ferotinum Arvenfe, Pan. pyramidali. Raj. Hift. 1288. Gramen Loliaceum. M o r. Hift. III. p. 182. S. 8. T. 3. f. 12, M a g n. Monfp. ztpr. Gramen Alopecuro accedens &c Pluk» Alm. 177. T. 33. f. 6. (4) Milium Racemis digitatis , Calycum Valruia «s« teriore Ciliata. Mant, 184,  Grasplanten. 'Straaten groeijende, volgens den Heer Koehig, heeft gladde opftaande Halmen van een m. Voet langte en Lancetvormige op de kant ge- j^!°°ID" haairde Bladen : terwyl de Scheeden, die de Halmen van onderen influiten, ook ruighaairig zyn. Vier eenzydige losfe Trosjes, uit het opperfte van de Stengel, maaken de Pluim uit , beftaande in overhoekfe Bloemen. Het grootfte Kelkklepje is Eyrond, drieribbig, fpits, platachtig, zagt en digt op de kanten gehaaird; het andere Lancetvormig, korter, naakt. Het buitenfte Bloemblaadje heeft een regt end-Baardje. Het Zaad, met de geheele Bloem afvallende, heeft iets dat naar een Weegluis zweemt. (5) Geerftgras met gepluimde, vcrjpreide, on- Milium gebaarde Bloemen. ^tge'" fpreid. f6) Geerftgras met gepluimde digt getropte vi. bi ■ Confer- Bloemen, tnm. ' Het Digt-Getropt. f5) Milium Floribus paniculatis difperfis muticis. Sp. Plant. Fl. 1. Suec. 55,61- D a li b. Par. 23. Gort. Belg. -li). Ger. Prov. 83. Mil. Glumis dipbylfe. H. Ctiff.ii', Gramen Sylvaticum Panicula Miliacea fparfa. C. B. Fin. %. Theatr. 141. Mor. S. 8. T. 5. f. w. Scheuchz. Gram. 133. Hall. Relu. N. 1525. Gramen Miliaceum. Lob. Ie. 3. (6) Milium Flor. paniculatis confertis. Sp, Plant. 2. R. Lugdb. 57. Mui; Dia. N. 4. Gramen Pan. Miliacea fparfa. Scheuchz. Gram. 154. Lob. Ie, 4. O II. Deel. XIII. Stuk.  210 Driemannige VI. Het eerfte van deeze twee, hier en daar Afdeel. ^oor geheel Europa voorkomende, wordt Hoofd- Hirs-Gras of Zaadgras, in 't Nederduitsch geiTUK' heten. By ons groeit het op verfcheide plaatfen, in de Hooylanden , in Bosfchagie en aan de Wegen. Het heeft dikwils Haimen van drie of vier Voeten hoogte, en Bladen van een Pink breed. De Pluim is zeer dunnetjes uitgefpreid en daar door verfchik het inzonderheid van het andere , dat, volgens den Heer Hall er, een loutere Verfcheidenheid daar van is, in de Bosfchen van Switzerland groeijende, maar ook veel grooter valt. Dit, zegt hy, heeft Halmen van twee Ellen en Bladen tot zeven Liniën breed, met meerder en digter getropte Bloemen. Lobel fchynt dit laatfte aangeweezen te hebben , onder den naam van Groot Water-Gras met breede HirsAairen; aanmerkende, dat het Halmen heeft van vier of vyf Voeten hoogte, en Bladen van een Vingerbreed , anderhalf of twee Cubiten lang. Gemaaid zynde, zegt hy, is het HirsGras een uitmuntend Voeder voor de Beeflen (7) Bicubilales, Dit fchynt by zyn Ed. twea Ellen , dat is omtrent vyf Voeten :te betekenen : vyant anders , indien hy flegts Cubiten meende , zou het naauwlyks drie Voeten hoog en laager dan 't voorgaande zyn, dat met de Bladen geenszins ftrookt.  Grasplanten. 2ir {7) Geerftgras met gepluimde Bloemen , die ge- VL ? , AïDKEL. baard zyn. 111. Hoofd» Tot het volgende Geflagt is dit Gras bevoorens, door den Ridder, met den zelfden by- Milium naam, betrokken geweest. Het groeit in de^«. Zuidelyke deelen van Europa en wordt, des- Haver» wegen, Provencaalsch gepluimd Haver-Gras, mei athUs> Zaad als van Akeleijen, door fommigen, getyteld. Anderen hebben meest gelet op de gebaarde Bloempjes, die als in de Haver een yle Pluim famenftellen , op lange Haairachtig dunne Steeltjes. De Heer Scopoli, door wien het ook in Karniolie werdt gevonden, noemt het Agroftis met drievoudige hangende, TrosfLn en gebaarde Aairen, het Baardje lang en gegolfd. Schreeer, die hetzelve ook ■afbeeldt, zegt, dat de Halmen drie Voeten hoog zyn, of hooger, dun en glad ,opftaande, de Bladen breed, glad en fpits , met lange Bladfeheeden ; de Aairtjes eenbloemig. Het Zaad, in de Bloemblaadjes vaft beflooten, is langwerpig, byna rolrond, glanzig zwart. Agros- (7J Milium For. paniculatis Ariftatis. Gouan. Monfp. p. 38 Schreb Gram.T. 28. f. 2. Agroftis paradoxa. Sp. Plant. 3. Agroftis Panicula patente &c. G e r. Ptov. p. 81. Agroftis Racerais ternatis pendulis. Sc pp. Carn. 186. Agroftis Flofc. Ariftatis gemellis , altero ttetilij terminalibus ternatis. S a u v. Monfp. 45, O 3 II. Deel. XIII. STO&  412 iDK.IEM.AN NI GE VI. Agrostis. Struisgras. Afdeïl. Hoorij. Dit Geflagt noemt men Struisgras, om dat STÜK' de Pluim, in veele Soorten , naar de Staart van een Struisvogel zweemt. De Griekfche naam Agroftis betekent eigentlyk Veldgras. Het onderfcheidt zig door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk, die een Blommetje bevat , dat een weinig kleiner is (*), hebbende Stempels daar uithangende, die overlangs met Stekeltjes bezet zyn, niet Penfeelachtig, gelyk in het voorgaande. Het bevat de volgende menigvuldige Soorten, die in gebaarde en ongebaarde zyn verdeeld. I. Gebaarde. I. (i) Struisgras , welks buitenfte Bloemblaadje Spifa^'S een zeer lang, regt, geftrekt Baardje heeft: Vemi. de pjuim .Aair uitgebreid zynde. Breed- t> J Aairig. In (*_) Zie Fig. 30, op Plaat LXXXVII , in wier verklaaring gezegd is, dat de Kelkblaadjes kotter dan het Blommetje zyn. Cal. Valv. acutis Corolla brevioribus. Am. Acad. 185» (1) Agroftis Petaio exteriore 'Arifta refti , ftrifta , longisfima; Panicula patutè. Sijft. Nat. XII. Gen. 80. Veg. XIII. p. 94. G o KT.,Betg. 20. R. Lugdb. 50. Ger. Prov. 80. Fl. Suec. 58 , 62. G m e l. Sib. T. p. 92. N. 22. Avena monantha Ha li.. Helv. N. 1480. Gramen Segetum altisiimum Panicula fparfÉi. C. B. Pin. 3. Segetum Gramen, Panic. fpeciofa latiore. Lob» Jc% 3.  Grasplanten. «3 In Europa groeit deeze Soort vry alge- Jfc^ meen, zowel als in onze Geweften, in de lilZaaylanden onder het Koorn , inzonderheid sTUKonder de Gerit en Haver. Door geheel Siberië is het zeer gemeen, veranderende gelyk overal op den Aardbodem , met roode en groene Pluimen, zegt Gm el in. De Halmen zyn drie Voeten hoog, met breede Bladen, en een zeer groote Pluim-Aair, dikwils een Voet lang, zegt H aller, fomtyds knikkende, uitermaate veelbloemig,in de jongheid groen, volwasfen paarschachtig blaauw van K'eur De Kelk is een gezwollen Blaasje, het Blommetje bevattende,""welks ééne Kafje een flap Baardje uitgeeft, dat buiten den top geboogen hangt, waar door zig dc Pluim a's met Haairtjes voordoet, en door den Wind veeltyds in eene fpeeiende beweeging is. Het wordt deswegen 'Akker-Windhalm geheten. Dit Gras zou het zyn, 't welk Kalm als een der nuttigften om tot Voedzel voor het Vee, in Sweeden, te teelen, aanpryst, zo Haller wil (*)• (2) Struisgtas met het haitenjle Bloemblaadje interrupta. f*) Helv. JM. indtoat , utf, T. II. I>. 228. kenf r2) Agroftis Petaio exter. Ariftato &c. Sp. Plant. 5. s c o p. Carn. II. N. 85- Arvenfe Paniculatum Spica ïntermptl- Scheuchz. Gram. 146. Gramen Cap.llatum&c. Vaill. Par. T. 17■ f 4- O 3 II. Deel. XIII. Stuk.  -74 Driemannige aZÏ**. geaard - & pluim dumer^ fmaJkr^ ui. gebroken. HooïD" STUS. 't Verfchil van deeze Soort, die door Vaillant in Afbeelding gebragt is, fchynt te groot, om als eene Verfcheidenheid van het voorgaande aangemerkt te worden met den beroemden Hall er. Zy komt, volgens Linn^us, in Vrankryk, Switzerland, Italië cn Duitschland, voor. Jgrofiis Struiyg''as > welks buitenfte Bloemblaadje *£X S'ftrekt, middelmaatig Baardje ' By Montpeüier was den Heer Gouan deeze voorgekomen, die ook in Spanje en Sibene groeit. Zy heeft een Geerftachtige Pluim en de Baardjes zyn zolang niet als in de eerfte boort; de Pluim minder uitgebreid. £lïmrn- (4) Struisgras met een enkelde zeer fmalle Smal- PJuhn> ruigachtig Blommetje en regte Aairig. Baardjes langer dan de Kelk. De f3) Agvoflis Petaio exteriore Arifta terminaJi reet* ftnfta med.ocr, SP. Plant. 2. Gouan. IlU,jl,, 3. AfZ* ïtfiLacea. R. Lugdb. 59. SP. PtmL j. p/6l * A*roftis beicentej Arifta re&a CaJyce longioré. 30. Ag, Panic. Llneari auguftisïuna &c.  Grasplanten. Hf De Halmen zyn anderhalf Voet lang , met een zeer fmalle Pluim-Aair, in ^ d«^* by Montpellier is waargenomen, met mara ^ jes twee of driemaal zo lang als de Kelken. CO Struisgras, «tf een byna geaairde Pluim, J ruigachtige Zaaden, en het Baardje zo lang j£g ah de Kelk. De kortheid der Baardjes onderfcheidt deeze Soort, die in Portugal is waargenomen door den Heer Vandelli. Zy heeft drievoetige Halmen, die gewricht en gebladerd zyn , en gelykt naar de volgende , maar de Pluim is Aapachtiger, met breeder platter Bladen en byna Borftelige Kelken. 7W ■ VI. (6) Struisgras met een langwerpige Pluim; AruvdU het luitenjle Bloemblaadje aan den Voet ^j*^ ruig en een gedraaid Baardje, langer dan tig. de Kelk. . Op frf) Agroftis Pan. fubfpicata, Seminibus oyatis pubefccntibus , Arifta longitudine Calycis. Sp. Plant. if. (6) Agroftis Panicula oblonga, Petaio extenore Bafi vïllofo, Ariftaque torta Calyce longiore. Sp Plant. 3. Fl. S«ec. 59 ; 63. G * * l. m. i. !>• "6. Arundo Locuftis unifloris &c. Hall. 'Helv. »£a. Sc op. G»r». I. 2oo II. h6. Gramen Miliaceum fylv. Glumis oblong.s. pex. Gram. tiL Ra]. UI. P- 4°4- Gram. Avenaceum montanum &c. Scheuchz. Gram. 5&l> Agrorum Venti Spica. Lob. Ic 3. O 4 TL. Dee%. XIII. Stuk-  216 Driemannige a™. °P Zandige Heuvelen, begroeid met KrerHoöL ?di0Sch van Geneverboomen , komt deeze stuk. m Europa voor, en wel in Sweeden overai, zo Linn^.us zegt. Hy merkt aan, dat de* Boeren aldaar met de Halm, die zeer lang en regt is, zonder knoopen, hunne Tabakspypen, door te veel gebruik met Olie gevuld, zuiveren; waar toe de Laplanders, altyd te vrede met' een kort Pypje, het zo zeer niet noodig hebben. Men zou hier uit kunnen befluiten, dat de Sweedfche Boeren uit lange Pypen rooken. Ondertusfchen groeit het ook in de Laplandfche Bosfchen tusfehen Steenen en Heefters, zo hy aantekent (*). Ha l i e r brengt dit Gras, zo dat volkomen 't zelfde is , nog , gelyk de Ridder bevoorens gedaan hadt, tot de Rietfoorten t'huis: waar. toe het, volgens Scopoli, ook volftrekt behoort , als de Blommetjes , binnen den Kelk, met Wolligheid of Pluis hebbende, en voorzien met een geboogen Baardje, dat, by den voet van 't ééne Kafje, uit deszelfs rug, ontfpringt , weinig langer zynde dan de Bloem, die a'hier de Kafjes langer heeft dan de Kelkblaadjes. Deez' vondt het, in Karnïohe, aan den Voet der Bergen , by de Rivier Idriza. Hall er, die het op de Bergen in Switzerland waarnam, zegt, dat het de Halmen twee Voeten hoog hebbe; doch Linkje us merkt aan, dat het onder de hoogften  Grasplanten. 217 . van het Sweedfche Gras behoort , van vier Ap , of twee Voeten dikwils voorkomende , met 111. twee en drie Knietjes : de Bladen byna Riet- stuk. achtig, breed en hard; de Pluim Aairachtig famengetrokken; den Kelk gefpitft eenbloemig. De Geiten zouden liever honger willen Iyden dan hetzelve eeten. Gndertusfchen zou dit het Piphwen zyn der Sweeden , 't welk Kal Mals eene der nuttigfte Grasplanten voor Weiden aangepreezen hadt (*>: zo dat dit, gelyk ook Hall er wil, misfchien betrekke]yk zal zyn op de eerfte Soort, in Sweeden Aker-When, of alleenlyk When genaamd. De Kalmukken vlechten 'er Matten van, om hunne Hutten te dekken, als met Riet, zo Gmelin aantekent. (7) Struisgras met een verdikte Pluim en Tak- ^Jlkige Halm; het buitenfte Bloemblaadje ge- grortis. heel Wollig, aan den tip gebaard. Takkig. In 't Switzersch Gebied van Aigle , zegt Haller, komt deeze Soort zeer overvloedig aan de Rotfen voor, en Scheuchzer heeftze in de fteilte van den agter-Ryn gevonden. (*) Stokh. Verhand, van 1747. IX. Rand. bladz. 70. (7) Agroftis Panicula incrasfata. Petaio exteriore &c Sp. Plant. 4 rArundo Locuftis unifloris &c Hal l. Helv. N- 1521. Gramen Arundinaceum , Panicula denfa viridiArgentea., fplendente, Ariftata. Scheuchz. Gram. 146. O 5 II. Deel. XIII. Stuk.  2l8 , D r i e m a n n i g e VI. den. Hy noemt het een zeer fraaije Plant, ^nifL* die de Halmen drie Voeten hoog heeft, en Hoofd- gladde Rietachtige Bladen. De Pluim, insge51 ' lyks naar die van Riet gelykende, fmal, een half Voet lang, was door hem fomtyds zodanig gevonden,dat, in plaats van Blommetjes, groen en Zilverachtig bonte Blaadjes voortkwamen uit de Kelk. 'Jglljt'is ^ Struisgras, dat een Pluim heeft van lang' Serotiua. werpige gefpitfte Bloempjes en de Halm ge- 1-aatbloe- dekt met zeer korte Bladen. Deeze Soort groeit, volgens den Heer S eguier, by Verona. Zy heeft de Halmen maar een Voet lang en de Bladen naauwlyks langer dan de Leedjes. De Pluim is Takkig, met ongedeelde Bloemen, die weinig gebaard zyn, hebbende paarfche Stempels. IX. (9) Struisgras met het bloeijend gedeelte van ~Rubra. j Rood- «* ftairig. (8) Agroftis Panicula. Fofculis oblongis mucronatis , Culmo obtefto Foliis brevisfimis. Sp. Plant. iS. Mant. 30, Feftuca" ferotina. Sp. Plant. p. 111. Gramen Loliaceum ferotinum Panicula difpanfa. Ses, Per. III. p. 146. T. 3. f .2. (9) ^£r»ftis Pan. parte florente patentisfima &c. Sp. Plant. 6. Fl. Suec. 60, 64. Dalib. Par. 24. Fl. Lapp. 46. Agroft. Pan. Lanceolata Spiciformi. H u d s. Angl. 26. Gramen ferotin. Arvenfe Spica. pyramidali. Raj. Angl. 304. Hift. 1288. Gramen Alopecuro accedens. Pluk. Alm. T, 33. f, 6.  Grasplanten. 219 de Pluim zeer uitgebreid; het buitenfte VI. Bloemblaadje glad en een omgedraaid Al™81'* Krom end-Baardje. Hooin- j stuk. In Sweeden is dit Gras zeer gemeen, dat men ook in Engeland en Vrankryk aantreft, groeijende aan de Oevers van Meiren en in laage Velden. Het heeft een Pluim, die bloeijende zig uitfpreidt in Kransjes , anders van boven famengetrokken zynde tot een pieramidaale Aair. Na het bloeijen wordt dezelve geheel roodachtig; weshalven het, in Sweeden, den naam van Rodwhen voert. Het gelykt eenigermaate naar het Vosfeftaart-Gras, hier voor befchreeven. (10) Struisgras metgetrofte Bloemen; het bui- tenfte Kelkklepje krom en alleenlyk aan den Matrella. top gaapende. b^ Op Zandige plaatfen, aan de Kuft van Malabar, is dit Gras door den Heer Koenig gevonden. Het heeft een kruipenden Schubbigen Wortel, met Halmen die om laag neerleggen , voorts opryzen een Handbreed hoog. De Bladen zyn Elsvormig, tweevoudig, afftandig, uitgebreid,met de Scheeden in elkan- der (10) Agroftis Flor. Racemofis; Calycls Valvula exteriore incurva, Carinse apice tantum dehifceute. Mant. iS5- II. Deel, XIII. Stuk»  220 Driemannige VI. der fteekende. De Tros die zeer eenvoudig , AIHEI" opgeregt en bogtig is, byna ge-aaird, beftaat Hooid- gemeenlyk uit tien, byna ongefteelde, zeer gladde, Bloemen , die als een byzondere Vrugtmaaking hebben, met uitfteekende Pluizige Stempels: weshalve mooglyk dit hier tot de Gebaarde is t'huis gebragt. 'XI. (li) Struisgras met verlangde Kelken, een cfamt°[a.S krom Bugbaardje aan de Bloemblaadjes,en Hurkend.] leggende eenigermaate Takkige Halmen. Dit hurkend Struisgras komt op vogtige Weiden hier en daar in Europa voor, byzonderlyk in Sweeden, daar men hetzelve Brunivhen noemt. De fleer Reiger vondt het, by Dantzig , op Bergen en in Bosfchen: Gmelin, in Siberië, op wyd uitgeftrekte Weiden aan 't bovenfte van de Rivier Jenifea. In Provence en Switzerland bemint het vogtige plaatfen. De Halmen zyn een Voet lang, eerft leggende, dan opftygende, met Bladen, die fmaller of breeder zyn, en eene paarschachtige Pluim, byna als een Aairtje; doordien dezelve met veele lange Baardjes is bezet. SomTi O Agroftis Calyeibus elongatis, Petalorum Arifta Dorfali recurva &c. Sp. Plant. 7. FL Suec. II. N. 65. Giiïl. Sib. I. ]>. 92 Reig Gedan. II. p. 36. G o u an. Monfp. 40. Avena monantha &c. Hall. Helu. N. 1479. Gramen fupinum Paniculatum, Folio varians. C. B. Pin. 1 Theatr. 12. Gram. Pan. fnpim &c. Scheuchz; Gram. 141. T. 3. f. 9.  Grasplanten? 22f Somtyds beftaat die Pluim, zo de Heer Hal- VI. _ . Afdeel*' ler waargenomen heeft, uit een tropje van IIL gekruldeHaairtjes. Dit hadt reeds Schetjch- ^ooidzer opgemerkt. II. üngebaarde. (12) Struisgras met de Pluimtakjes uitgebreid J^^j ongebaard, een kruipende Halm en gely- Stohnike Kelken. Kruipen* Dit kruipt met Wortelende Scheuten; weshalve het Klein Hondsgras geheten wordt. Het komt door geheel Europa en ook in deeze Gewetten aan de Wegen en in de Bouwlanden, op veele plaatfen, voor. De Halm regt zig vervolgens op, en maakt een digt roodachtig groen Pluimpje. In Sweeden wordt het Krypivhen genoemd. (13) Struisgras met eene Haairige uitgebreide xill. Pluim- Captllarisi ("12) Agroftis Panicula Ramulis patentibus muticis &c. Sp. Plant 8. Fl, Snee. II. N. 66. Gort. Ingr. p. 10. Agroftis Culmo repente &c R. Lugdb. 59. Gouan. jManfp. 40. Gok t. Belg. 20. Poa monantha Stolonifera , Calyeibus fubasperis. Hall. Helv. N. 1473. Gramen Caninum fupinum minus. Vaill. Par. 86. Gr. Mont. Miliaceum Rad. repente. Rat. Sijn. 3. p. 402. (13J Agroftis Pan. Capillari patente &c. Sp. Plant. 9. Oed. Dan. T. 163. R, Lugdb. 59. Daiib. Par. 23: Gort. Ingr. 10. Gmel. Tub. 18. Gouan. Monfp. 40. G e r. Prov. 82. Agroftis Panjc. tenuisfïma. FL Lapp.. II. Deel. XIII. Stuk.  DïIEMAHHicJ teSïu PlUm' E/mm& Melige gé. IIL ' kleurde Kelken, en ongebaarde Bloempjes. Hoofd- 1j STUK- Dit Haairig Struisgras groeit in de Velden van Europa, en kruipt geenszins; hebbende opgeregte Halmpjes en fmalle Blaadjes. De Pluim is dun, in de jonge Plant groen, in de volwasfenepaarsch en wordt vervolgens bleek: gelyk zy ook zig eenigermaate Kransachtig uitbreidt. Sommigen hebben 'er een Vosfeftaart van gemaakt, om dat zy maar één Bloemblaadje vonden ; dat echter niet altoos plaats heeft. Ook is 'er een Jongdraagende Verfcheidenheid van ontdekt. S/W* ^ Struisgras met eene famengetrokkene onSylvatica. gebaarde Pluim en gelyke Kelken, de onbe. Bysfchig. yrugte korter \ de bewugte tmemaalzo lmg als het Blommetje. In Engeland, als ook in Duitschland, is deeze Soort in Bosfchen waargenomen, 'die zig door de gemelde byzondcrheid aanmerkelyk onderfcheidt. 45. Poa monantha Caule erecco. Hall. Hetv N 147Gramen Mont. Pan. fpadicea delicatiore. C. B. Pi„ Prodr. 12. Scheuchz. Gram. hg. Gram. Miliaceuur minus Panicula rubente. Mont. 52. Ic. 64 ^Agroftis Pan. coarctata mutica, Cal. senualibus &c. Sp. Plant. 16. Huns. Angl. 2g. Gramen Miliawnm Sylveftre Glumis oblongis. Raj. Angl. 4o4  Grasplanten. 2.0.3 (15) Struisgras met eene losfe Pluim ,ongebaar- yj. ' de gelyke Kelken en kruipende Halmen. A^EU Hoofd- Dit, ook in Bosfchen van ons WereldsdeelSIU^ gevonden , wordt Groot Geerftgras genoemd Jfenfib in vergelyking met het Haairige, waar van het a^{t. zig door de kruipende Halmen onderfcheidt. Dewyl de Pluim - Aair uit groene Kafjes met Violette Meelknopjes beftaat, weet ik niet, waar van het den bynaam heeft. (16) Struisgras met eene ongebaarde eenzydige Pluim, en opgeregte gebondelde Halmen. ^Zeer Op ïsland , in Sweeden, Switzerland en Duitschland , groeit dit zeer kleine, dat de Halmpjes maar twee Duimen hoog heeft en een zeer uitgebreid Pluimpje van gekleurde Bloempjes. Het komt dikwils onder het voorgemelde Kruipende Struisgras voor. S 07) (15) Agroftis Panicula laxa, Calyeibus muticis secmaübus &c. Sp. Plant. 10. R. Lugdb. 50. Agr. Paluftris. H u d s. Angl. 2.y. Gramen Miliaceum majus, Pan. Spadicea & viridi. Pet. Gram. 118, 129. Raj. Angl. III. p. 404. Oöj Agroftis Pan. mutica fecunda Culmis. fafciculatis ereais. Sp. Plant. 19. Mant. 31. Poa menantha, Fok Setaceis. Hau. Holv. N. 1474- Gr. minimum Paluftre, Fan. fpadicea delicata , tenuifolium. Scheuchz, Gram. 131. II. Deel. XIII. StUK.  224 DUEMAKHICI VI. (17) Struisgras met een ongebaard DraadachULU *ig 'Pluimpje. HoOFD- "xvn. Dikwils maar één Duim hoog vindt men dit rnJZa1'1* GrasPlantJ*e» 's Voorjaars, in Duitschland en Aiiet-' Vrankryk. Het heeft enkelde Bloempjes, kleinst, overhoeks, aan zeer dunne Halmpjes, die zig zeer fraay vertoonen. (18) Struisgras met een famengetrokken onge- XVIII. baarde Pluim , en ingerolde Elsvormlge, yj§f* ftyyt9 ultjlaande Bladen. nisch, Xix. Struisgras met een langwerpige famen- M™*»a. gehoopte Pluim; de Kelken en Blommetjes kaansch. gefpitst, byna gelyk en ongebaard. Deeze beiden hebben van de Groeiplaats haaren bynaam. Een naar het Virginifche gelykende , vondt de Heer Forskaohl by Suez, in de Arabifche Zand-Woeftynen, met een geaairde Pluim. Het andere heeft de Heer f17) Agroftis Panicula mutica Filiformi. Sp. Plant. tl. Gouan. Monfp. 40. Gramen Spart. CapiBaceo folio minimum. Dill. App. 173. Gramen Loliaceum minimum Pan. elegantisfimis. C. B. Pin. 2. Scheuchz. Gram. 40. Mor. Hift. III. j>. 200. S. S. T. 2. f. 10. Gramen minimum. J. B. Hift. II. p. 465. 08) Agroftis Panicula contrafta mutica, Fol. involuto-SubuIatis, rigidis, exftantibus. Sp. Plant. 12. Clayt. Virg. 507. f19) Agroftis Pan. oblonga congefta, Cal. Corollisque Acuminatis, fubxqualibus muticis. Sp. Plant. 20. Mant. 31.  Grasplanten. izjf Heer Jacq_uin in de Westindiën gevon- jJJ-^. den. Dit hadt veele opftaande Halmen van in. een Voet, met onverdeelde Takken en glad-s^FD" achtige Bladen. De Pluim was langwerpig , famengehoopt uit veele ruuwe groene Bloemen, wier Kelken aan den top gefpitst waren, zo wel als de Blommetjes daar binnen, die geen Baardjes hadden, maar donkerpaarfche getakte Stempels en witte Meelknopjes. Deeze Soort van Gras , merkt de Ridder aan, is zeer moeielyk te bepaalen. Het bloeide in de Upfalfche Akademie-Tuin om't andere Jaar en hadt de gedaante van de Cinna, welke ik Stekelgras heb geheten (*). Hier kan ik niet ongevoeglyk dat Javaan- Javaanfch; fche myner Verzameling plaatzen,'t welk by-P^X^' na met de laatfte bepaaling volkomen inftemt. De Afbeelding Fig. 5 , op Plaat XC, vertoont hetzelve in de Natuurlyke grootte, zynde omtrent de helft der langte van de Halm, van onderen , afgefneeden. Het heeft dezelve uit Leedjes beftaande , die byna geheel bekleed zyn met Scheedjes , welke de Bladen uitgeeven , die een weinig ingerold, Elsvormig gefpitst, en niet lang , voorkomen. Van onderen fchynt de Halm eenigermaate kruipende te zyn, hebbende aldaar de Leedjes en Bladen kleiner. Om hoog komt de Zie bladz. 32, hier voor. P ÏL Deel. XIII. Stuk,  226 ÜRIKMANNIGE VI. de Pluim uit eene Scheede voort en vergif.1" toorit Z1'g als een Aair van gladde Bloemen , 5tok?ÏD" PuntiS naar boven, te famen gehoopt. Deeze Bloemen beftaan ieder uit een fpits Kafje, het andere omvattende, beiden den Kelk uitmaakende , zeer hard , dik en glad, geelachtig van Kleur, waar binnen twee zeer dunne witte Vliezige Bloemblaadjes. De Meelknopjes en Stempels, beiden rosachtig, verfieren de Aair, zynde de eerften zeer groot, de anderen byna Takkig ruig, en als Wormpjes zig daar buiten aan vertoonende. Ziet by a de vergroote Afbeelding van een deezer Stempelen , als ee n der Kenmerken van dit Geflagt. XX. (20) Struisgras met een famengetrokkene on~ ïmftnt gebaarde Pluim en zydelingjè opftaandd Indifch. Trosjes overhoeks. Dit Indifche wordt befchreeven , als hebbende een opgeregte Halm en fmalle vlakke Bladen : de Pluim langwerpig uit zydelingfe overhoekfe Trosjes beftaande , die digt tegen de Graat aangevoegd zyn , hebbende zeer korte fpitfe Kafjes. Dat van Sloane, op Jamai- ka (20J Agrollis Panicula contracta mutica, Racemis lateralibus ereftis alternis. Sp. Plant. 13. Giamen Secaliuum Indicum, Sp. gracili tomentofa, Ariftis longis intortis. Pluk. Alm. 175. T. 191. f. 5. Gr. Prat. Panic. & Foliis anguftisfimis &c. Sloan. ffam. 35. Hifi. \, p «5. T. 73«f, 1. Burm. Fl. Ind. p. 27.  Grasplanten. Üif ka, byna overal in de Velden groeijende, yT. fchynt hier mede wel te ftrooken; doch ik Ameel.' begryp naauwlyks,hoe dat van Plokenet, Hoornmet lange in elkander gedraaide Baardjes, ST08, boven de Aairuitfteekende, hier teftadekomt: want aldaar is geen het minfte blyk van zydelingfe Trosjes en de Baardjes ftryden tegen de bepaaling. Zouden mooglyk eenige afgefieetene Graatjes daar voor aangezien kunnen zyn? Immers ik vind zodanigen aan een Exemplaar van dergelyk Indifch Struisgras, door den Heer Thünberg op Java verzameld , 't welk nader met de bepaaling ftrookt. (21) Struisgras met vier Aairen in 't kruis ; ^XI;. die aan den voet glad zyn , en Bloembla- Cnriata, dige gebaarde Klepjes. Gekruist. In een Bofchje, by den Oever van Rio Cofare , op Jamaika , beneden de Stad St. Jago de la Vega, is deeze Soort door den vermaarden Sloane gevonden. (22) Struisgras met omtrent vyf Aairen, die in 't XXir. kruis Geftrstald (21) Agrostis Suicis quaternis cruciatis bafi glabris , Valvulis petaloideis Ariftatis. Sp. Plant. 15. Gramen Dactylon bicorne minimum Ariftislongis armatum. Sloan. ffam. 34. Hift. I. p. 112. T. 69. f. 1. (22) Agrostis Spicis fubquinis &c. Sp. Plant. 14. Am. Acad, V» J?« 392. Gramen cruciatnm asftirgens &c. Brown. P 2 II. Deel. XIII. Stuk.  22S driemannige VI. kruis ftaan, aan den voet Pluizig , eft AV nï!" Bloembladige gebaarde Klepjes. Hoofdstuk. j-)|t was jjgjj zejfdeu Kruidkenner , byna overal, en als een zeer gemeen Gras, op dat Eiland voorgekomen. Het geleek naar het voorgaande zeer, maar was driemaal zo groot, èn hadt meer Aairen dan vier, in de mik ruig. Hier acht de Hoogleeraar BrjRMANNus,niet zonder reden, te behooren, het Amerikaan, fc gekrulfte Vinger gras van Plukenet, by de Engelfchen Hollandfch Gras genaamd, zo die Autheur zegt , twyfelende of 't ook het Gefiernde Egyptifche Gras zy van Vesling i u s , en het Gekruijle Javaanfche van Bontius. Dus zou het ook in Ooftindie voorkomen. A i r a. Rietgras. Dit Geflagt verfchik van de voorigen, doordien het twee Blommetjes heeft, in een tweekleppige Kelk, doch zonder een onvolmaakt daar tusfehen, gelyk het volgende f *). Daar komen evenwel fomtyds drie Blommetjes in voor. De Pluim is in veelen eenigermaate Riet- Brown. Ofim. 137. Gramen Dactylon Spicis gracilioribus plerumque quatuor, Eruciformiter dispofitis. Sloan. Sant. 33. Hift. I. p. ui. t. 68. f. 3. Gramen Daft. American, cruciatum. Pluk. t. 189. f. 7 ? CO Zie Fig. 36, op onze Plaat LXXXVII.   Deel, PLAAT XCI  Grasplanten. 229 Rietachtig , weshalve ik het Rietgras noem. VI. Aira was weleer de Griekfche naam van Do- nfEI" lik. Het bevat de volgende Soorten. stuk™* I. Ongebaarde. ( r ) Rietgras met een langwerpige eenzydige 1» ongebaarde, opleggende Pluim, en vlakke Arflldi. Bladen. mcf- Le- vantfch. Tot deeze Soort is door den Ridder t'huis gebragt het Levantfche gepluimde Gras van Touraefort, met Zaad van Porfelein. Het Indifche Rietgras thans betrokken zyn- Japanrch. de tot het Trosachtig of Gekropte Pahikgras:; P1>^^ zal. ik hier in plaats brengen een Japanfche zeer fraaije Gras-Soort, hier nevens op Plaat XCI, in Fig. 1. afgebeeld. Mefhet gedagte Levantfche Rietgras fchynt my dezelve, die met de Geflagts - Kenmerken ftrookt, veel overeenkomst te hebben in Gewas, volgens de bepaaling. De Halm en Bladen zyn Rietachtig en vlak,met veele Ribbetjes overlangs. De Pluim, welke eenigszins over zyde hangt, uit eene Bladfcheede voortkomende , beftaat uit menigvuldige, Haairdunne, lange, op elkander leggende Steeltjes', met ongebaarde Bloem- (1) Aira Panicula oblonga fecunda mutica imbricata , Foliis planis. Sjfi. Nat. XII. Gen. 81. Ftg. XIII. p. 96. Sp. Plant. 4. Gramen Oriëntale Paniculatum Portulacae femine. Tournf. Cor. 39. P 3 ÏI. Deel, XIII. Stuk,  230 Driemannige VI. Bloempjes twee by elkander, het eene wat Afdeel. , n , , , , iii. langer gelteeld dan het andere, en ieder twee sfuK.FD' BIommetjes bevattende. De Halm, waar van hier flegts het bovenfte vertoond wordt , is knoopig en by my ruim een Voet lang, maar fchynt langer te zyn geweest. n. (2) Rietgras met een losfe, byna getopte* 2/ujZ!g eH gebaard, met een kort regt Baardje. Dit Gras, dat alom in ons Wereldsdeel op vette vogtige Weiden , inzonderheid in een Veenige Grond en by ons meest aan de kanten der B^uw- en Weidlanden voorkomt , wordt van Hall er genoemd tweebloemige Haver, met een zeer groote uitgebreide tweekleurige Pluim. De Halm is van twee Voeten en hooger ; de Bladen zyn fmal en nederwaards geftreeken ruuw : de Pluim is Rietachtig en ziet eenigszins bruin geel met Ziiverkieur gemengd. Men kan het ligt met dat Struisgras, 't welk Akker -Windhalm genoemd wordt, (5) Aira Foliis planis Panicula patente , &c Sp, Plant. 8. Gort. Belg. 21. Ft. Suec. 63 , 70. Oed. Dan'. 240. Gmel Sib. Lp. 95. Gouan Monsp. 41. Aira Panicula patentisfima. Ail. Stoclh. 1742 p. 30. Aira Panic. longisf. tenui. Ft. Lapp. 50. Gr. Segetum Panicula Arundinacea. C. B. Pin, ^. Theatr. 35. Scheuuhz Gram. 244. T. 2. f. 2, 3. Gr. Agrorum latiore Arund. comofa Panicula. Mor. Hift. III. S. ,8. T. 5. f. 17.  Grasplanten. «33 wordt, verwarren. In de Laplandfche Moe- Aï^*u rasfen groeit het dikwils eens Mans langte „m. i ir ni riooïD- hoog, met een fmalle Pluim van een halt .tule «tuk. lang, die ongemeen flingert door den Wind. (6) Rietgras met Borftelige Bladen, byna JT. naakte Halmen , en een wyd gemikte Flexuofa. Pluim met bogtige Bloemjleeltjes. Bogtig. De bogtigheid der Bloemfteeltjes in de Pluim, die zeer aanmerkelyk is, onderfcheidt, vo'gsns den Ridder, deeze Soort, welke ' Bofchgras met een witte Pluim en Haairachtige Bladen van Bauhinus gety teld was, en ook afzonderlyk door Scheuchzer befchreeven, die het in de Bofchachtige ftreeken der Alpifche Bergen waargenomen hadt: maar de vermaarde Ha leer meende wel verzekerd te zyn , dat de Ouderdom flegts dit Gras een verfchillend aanzien gaf, terwyl het volftrekt behoorde tot de volgende Soort. (7) Rietgras met Borftelige Bladen , een M^la% fmalle Bergs. (6) Aira Fol. Setaceis, Cutaïis fubnudis , Pan. divaricata , Pedunculis flexuofis. Sp. Plant. g. Fl. Suec. 64 , 71. Daltb. Par. 26, Oed. Dan. '157. Aira Pan. rara Calyeibus albis. Fl. Lapp. 48. Gr. Alpinum nemorofum Paniculatum &c. Scheuchz. Gram. 218. T. 6. f. I. Gr. Nemorofum Panic. albis Capfflaceo folio. C. B. Pin. 7. Prodr. 14. Mor. S. 8.-T. 7. f 9- C7) Aira Fol. Setaceis, Panicula anguftata &c. Sp. p j • Pkmt. II. Deel. XIII. Siuk,  234 Driemannige Amlk. fmlh Phlim en Bloempjes die aan den vóet Hoorn- Haairlg zyn, met een lang gedraaid Baardje. SIUK. In Lapland vondt Linnaïos deeze met een meer famengetrokkene Pluim , de Kelken , inzonderheid aan den voet , bruinrood en de Bloempjes fmaller , dan in de voorgaande , waar ondar zy zeer gemeen was. De Heer Gerard merkt aan, dat de Haairigheid der Bloempjes, van onderen, een weezentlyk onderfcheid maake. Hoe 't zy, deeze Soort, wier Halmen een pf twee Voeten en ook wel een Elle lang zyn, komt niet alleen op Bergen Bofchachtige plaatfen door geheel Europa, maar ook by ons te Muiderberg en in de Haarlemmer - Hout voor; beminnende, zo 't fchynt, drooge en niet zeer vrugtbaare Gronden. VTII. (8) Rietgras met Elsvormige Bladen, een dlgAlpina'. te PMm' ck Bloempjes aan den voet Haal- AJpiich. rig, met een kort Baardje. Dee- Plant. Gort. Belg. 21. Ft. Suec.'6&, 72. Aira Pan. rara Calyeibus fuscis. Ft. Lapp. 49. Avena diantha, Ped. flexuofis &c. Hall. Helv. N. 1486. Gr. Avenaceum Paniculatum Alpinum &c. Scheuchz. Gram. 216. T. 4 f. 16. Gramen Avenaceum Capillaceum minoribus Glumis. C. B. Pin. 10. Gouan Mousp. 41. Ger. Prov. 86. (8) Aira Fol. Subulatis, Panic. denfa, Flosculis bafï Pilofis, Ariftatis, Arifta brevi. Sp. Plant. „. Fl. Suec. 69» 73- Reiq. Gedan. I. p. 30, jvr, 3< jACQi frtmf ^ Gramen  Grasplanten. 235 Deeze, die in Lapland gemeen is op de A^;L< Bergen, en in de Berg - Bosfchen van Duitfch- III. land ook voorkomt, heeft de Bladen niet alleen Srü_;. zeer fmal, gelyk de voorgaande en volgende, maar Elsvormig. Scheuchzer noemt het een Haverachtig Gras, met kleinere Zilverkleurige naauwlyks gebaarde Kafjes en langer Bladen. Het was hem , door Breyn, van Dantzig gezonden. (9) Rietgras met Borftelige'Bladen, het boven- IX. fte , dat Scheedig is, de Pluim van onderen caJs minimura molle. Scheuchz. Gram. 215. T. 4 f. 15. Caryoph. glaber Arvenfis minimus. C. B. Prodr. 10;. (♦} Zie 'Fig: 35, op Plaat LXXXVII, hier voor. II. D eel. XIII. Sta?.  238 D R I e m A N N I G E AroEEt. CO Havergras 111. het laagste Bloempje op de kant gehaaird. Hoorn- 0 srüKL Op onvrugtbaare Steenige Heuvels, in ons ciUata WereldsdeeI' is ds Groeiplaats van dit Gras , Kant- 'c weIk Clusius Berg. Gras genoemd heeft haairig. met Haver-Zaad. Baühinus geeft 'er den naam van Wollig Berg-Havergras aan , en Taeernemont noemt het enkel Havergras. Haller heeft het onder de Soorten van Riet betrokken , en merkt aan , dat de Halmen een half Elle lang zyn , de Bladen glad en fmal. Het heeft een uitgebreide zeer yle Pluim, wier Takjes ieder beladen zyn met verfcheide Bloempjes. De twee Kelkblaadjes zyn gefpitst, veel grooter dan de Blommetjes, waar van twee , het eene volmaakt, het andere onvolmaakt, daar in voorkomen, zynde het laatfte gefteeld. Van het volmaakte is het buitenfte Kafje hol en fpits, met lange Haairtjes ais Zyde op de kant; het binnenfte kleiner, vlakker en glad. Doktor S c o p o l 1 zegt, dat het grootfte Blommetje Wollig is en ongefteeld, het tweede geCO Melica Flosculi inferioris Petaio exterioreciliato. Sij/l. Nat. XII. Gen. 82. Feg. XIII. p, 97. Fl. Suec. 56, 77, It. Cothl. 297. Gmel. Sib. I. p. 99. T. 19. f. 1. Gouan Monsp. 43- Mei. Flor. horizontaliter patentibus. R; Lugdb. 57. Arundo Locuftis bifloris Spicatis &c Hall, Helv. N. 1517. Gramen Avenaceum Mont. Lanuginofum. C. B. Fin. 10. Prodr. 20. Gram. Mont, Aven.se femine. Clus. Fann. 717, 718. Hift, p, 219,  Grasplanten. 239 gefteeld en glad , het derde geknot, onvol- VI. maakt, verftrekkende voor Honigbakje. ^Rff^ H00ID- (2) Havergras met ongebaarde Bloemblaadjes en een eenvoudige knikkende Pluim. Melk» nutans. , . , Knik> Door geheel Europa, als ook in de Noor- kend. delyke deelen van Afie, groeit op Bergen en Rotfen dit aartige Gras, zo wel in de Schaduw als in open Lugt, bloeijende van Mey tot in Oktober. Het is in de Bosfchen van Switzerland zo gemeen als in de Laplandfche en in Siberië. Het wórdt van alle Soorten van Vee gaarn gegeten. Berg-Havergras heeft men het genoemd gehad , zo wel als 't voorgaande, waar van het nogthans in gedaante zeer verfchilt: des ook H aller het tot de Poa betrokken heeft. De Halm, een Voet lang , draagt een geaairde Pluim over ééne zyde , die uit lange Steeltjes beftaat, met weinige, doch fierlyke Bloempjes. De Kelkblaadjes , naamelyk zyn rood, en bevatten groenachtige Blom- ' (2) Melica Petalis imberbibus, PaniculS. nutante fimplici, Sp. Plant. 2. Schreb. Gram, 62. T. 6. f. 2. ReiS. Ged. I. p, 41. Gouan Monsp, 42. Ger. Prov. 88. Mei. Petalis imberbibus. Fl. Suec. 57, 76. Dai.ib. Par. 32. Mei. Flor. fub Culmo pendulis. Fl. Lapp. 36. R. Lugdb. 57. M. Flosc. glabris. Gmel. Sib. I. p. 07. Poa Pan. laxa &c. Hall. Hdv. N. 1472. Gram. Mont. Avenaceum Locuftis tubris. hem. Spicatum. Item: Locuftis rarioriBus. C. B. Fin, 10. Gr. Mont. fpicatum. Clus. Pann. 716 7*7' II. Deel. XIIL Stok,  240 •Driemannice &u B!ommeties. waar van het eene volmaakt, hÓofd- andere onvoImaakt- Somtyds zyn 'er vier stuk!1"3" in de Kelk gevonden , waar van twee of één onvolmaakt. III. (3) Havergras met een Takkige Halm, Bor- Jkull? fiel'Se Bïad™ ^ ongebaarde Bloemblaad- Klein. jes. Deeze nieuwe Soort heeft de Heer Scopoli in Italië gevonden. De Halmen zyn Draadachtig dun , een half Voet lang, zeer Takkig en bedekt met Scheedjes der Bladen , die zeer fmal en ingerold zyn. Het heeft eenvoudige fmalle end-Trosjes van weinige Bloemen » wier korte Kelk twee volkomene en één gefteeld geknot Blommetje, in 't midden, gelyk in de Kenmerken, bevat. IV. (4) Havergras met een famengetrokken Pluim m£i!!ï- en Ro/ronde Bloemen. Op (3, Melica Culmo Ramofo , Fol. Setaceis, Petalis imberbibus. Sp. Plant. 5. Mant. 32. (4) Melica Panicula coarftata, Floribus cylindricis. Oed. ban. 239. REYG. Qedan. I. p. 4o. N. 6. Aira coerulea. Gort. Belg. 20. Sp. Plani. II. p. 95. Agroffis Racemis fohtarns. Scop. Carn. I. p. __6. Arundo Locuftis bifloris conicis, Petiolis fubvillofis. Hall. Helv. N. i5ig. Poa Spiculis Subulatis. Ft. Lapp. 29. R. Lugdb. 61. Gramen Arundinaceum enode minus, Sylvaticum. C. B. Pin. 7. Theatr.  Grasplanten. 24 i Op laage vogtige Velden van ons Werelds- Vï. . deel, byzonderlyk in Veengronden ?, of ook ff^ in Bosfchen der Gebergten , komt dit Gras ^oofdvoor, dat Rietgras zonder knoopen, van Bauhintjs, getyteld wordt. De Duitfchers noemen het Berg-Riet, of ook Schmelen en Biezen-Riet, wegens de gefltalte. De bynaam zal van de Kleur ontleend zyn ; hoewel de Aairen meer uit den paarfchen of violetten zien, dan geheel uit den blaauwen. LlNN.ffiUS hadt het voorheen tot de Aira t'huis gebragt, of ook tot de Poa : Scopoli maakt'er een Agroftis van: Haller betrekt het tot de Rietfoorten. Het groeit veel in de vogtige Velden aan den Ysfel in 't Graaffchap Zutphen; alsook aan de Wegen, zoop deKley als in de Wouden van Vriesland en. elders in onze Gewesten. De Halm is ftevig, van drie Voeten en daarboven; merharde Rietachtige doch fmalle Bladen , en een dunne Pluim , van ongevaar een Voet langte. Dikwils komt, in de Bloemkelk , maar één Blommetje voor, zo de Heer Haller aanmerkt, die wegens 'tPluis dit Gras tot het Riet betrekt. Zo 'er twee zyn, Theatr. 97. Scheuchz. Gram. 209. 3. Gramen paniculatum Autumnale &c. Tdem. 207. Gram. Arundinaceum enode majus montanum. C. B. Theatr. 96. Gr. enoda majus Sylvaticnm. Scheuchz. Gr. 207. T. 4.f. U» , Q II. Deel. XIII. Stuk.  242 DrIEMannic! Aftieïi. z^n * dan 's §emeenlyk 't midden een gein. ' knopt Steeltje. In een vrugtbaare Grond heeft sits!™" het ook wel vier Blommetjes in ééne Kelk. V. (5) Havergras met het onderfte KeMïepje zeer Pa^tiona. Sroot en gekleurd, het buitenfte Bloem. blaadje eenigermaate kanthaairig. Vlinder- , bloemig. In Brafil is deeze Soort door den Heer A rDuinus gevonden, die de geftalte van de volgende heeft, maar een Roedige Pluim, en Bloemen , van eene Vlinderachtige figuur, 't welk de reden is van den bynaam. Twee Blommetjes met een langwerpig Stompje als het beginzel van een derde, komen in de Kelken voor. VI. (<5) Havergras met ongebaarde Bloemblaadjes en "zin""' een zeer Takk'Se Pluim. hoog. Deeze Soort groeit in Siberië en in Noord Amerika. De hoogte van het Siberifche vind ik niet gemeld ; het Virginifche wordt gezegd een (5) Melica Cal. Valvula inferiore maxima colorata , Petaio exteriore fubciliato. Sp. Plant. 4. Mant. 31. Melica Brafiliana. Ard. Sp. 2. p. 17. T. 6. f. 1, 2. Gramen Spica Brizae fmgulari, Loc. major, villofis purpurascentibus. Sloan. Hift. I. p. 2o6. T. 64. f. 1. (6) Melica Petalis imberbibus , Panicula Ramofisfima. Sp. Plant 3. H. Ups. 20. Mei. Flosc. glabris, fu mmo * Urceolari. Gmel. Sib. I. p. 98- T. 20. Gr. Avenaceum, Locuftis rarioribus muticis, Virginianum majus. Mor. Hift. iii. p. 216. S. 8,T.7.f.5i.  Grasplanten. 243 eëü Halm te hebben van twee of drie Voeten; 't welk geen zo ongemeene hoogte is. De A^EÏPluim fchynt in dit laatfte ook veel Takkjger Hoornte zyn en yler dan in bet eerfte; alwaar hetSIDK' bovenfte Bloempje Kruikachtig is en onvolmaakt , zo de Heer G m e l 1 n aanmerkte. Het is een overblyvend Gras, gelyk byna alle de andere Soorten. P o a. Beemdgras. Dit Geflagt onderfcheidt zig door een veelbloemigen Kelk en Eyronde Aairtjes, met fpitsachtige Klepjes, die aan de kanten rappig zyn (*). Ik noem het Beemdgras, om dat verfcheide Soorten bekend zyn, onder dien naam. Men zou het ook, met fommigen , Pluimgras kunnen heeten: maar die benaaming is te onbepaald. De Griekfche naam , Poa, betekent eigentlyk Kruid: gelyk men "t Gras in 't algemeen, in 't Franfch, ook wel VHerbe noemt. Het bevat meer dan twintig Soorten,als volgt. (1) Beemdgras met een verfpreide Pluim , en \, zesbloemige Liniaale Aartjes. Atiuatk* Aan Waterig.' C) Zie Fig. 41. PI. LXXXVTI. Poa Panicula diffufii, Spiculis fexfloris Linearï_ bus. Syft, Nat. XII. Gen. 83. Veg. XIII; p. 97. G ort. Belg, 22. Ft. Suec. 73 , 78. Gmel. Sib. I. p, 105. Poa Panicula contracta &c. H. Cliff. j£ Hoofd» (2) Beemdgras met eene verfpre'tde zeer Tak- T _£ *tp-e PM» e« zesbloemige Hartvormige fe . Alpiaa, Aairtjes. Alpifch. Dit Berg-Gras der Alpen , dat naauwlyks een Voet hoog groeit, is aanzienlyk wegens zyne bonte Pluim , bruin roodachtig en Zilverkleur. De Aairtjes bevatten van vier tot zeven en agt Bloempjes , en komen ook fomtyds geel en groenachtig voor, zo dat dit Sieraad der Bergen byna met allerley Kleuren fpeelt. Bovendien heeft het deeze byzonderheid, dat de Bloempjes , in plaats van Vrugtmaakende deelen, met kleine Blaadjes fchynen gevuld te zyn, 't welk fommigen voor misdraagende Bloemen houden, doch anderen merken aan, dat het Scheutjes zyn; weshalve •zy dit Gras Jongdraagend noemen. Zodanig komen de Grasplanten dikwils op de Alpifche Bergen voor ; maar onze Ridder zegt, dat het die eigenfchap behoudt in de Tuinen. (3) C*) Dit zegt Haller en haalt aan Ft. Suec. p. 73. Hy zal N. 73 gemeend hebben. Ondertusfchen vind ik niets daar van in dat Werk , en , in AB. Stockh. 3741 , fchynt onze Ridder dat ook niet te bedoelen. Indien het niet in 't Water groeide (zegt hy) zou het v/el de moeite waardig zyn te zaaijen. p. 215. In de Westgothifche Reize raadt hy het voort te teelen aan. r2~> Poa Panicula diffufa Ramofisfima, Spiculis fex- Q 3 fl0' II. Deel. XII. Stuk,  24<5 D ïx i e ar a n n ï g e Ap^el. C3) Beemdgras fe* j*» ^ w Hoorn- driebloemlge Aairtjes van onderen ruigack- stuk. t'g- de Halm opjlaande, rond. III. 12™' (4) BeemdSfas «» m Alge- vierbloemige Aairtjes , die ruigaehtig zyn; meen. ^ 0pfiaandC) ron^ Angujti- r \ v> film. (5; -Beemdgras a«?f «-« verfpreide Pluim en Smalbla- . yyfbhemige gladde Aartjes , * öjP. V. Jlaande, rond. Pratenfis. Groot. 00 florls Cordati.. ^ /w 3. ft. Suec. 79. Dalib. Par. 28. Poa latifolia, Culmo debili &c. Hall. Helv N. M56. Gramen Alp. paniculatum majus. Scheuchz. Gr 186. Hal,. 4,, T. 3. Poa Alpina vivipara. Gr] Alp, la.if. Pan. laxa Foliacea &c. Scheuchz. Gr™. 312. I 4. f, I4. Gramen Prat. paaien', minus tubrum. Scheuchz. Gram. ^o. Gr. Panicul. eWans &c. T. 3. (3) Poa Pan, diffufa , Spiculis trifloris &c. Sp. Plant . Cour. Belg. 22. Fl.Suec.7H, 8o, Dalib. p^ ^ tl 7 p103: Ni' SC°P' ^ Ll'- Gramen Piatenfe Paniculatum medium. C- B. 3. Scheuk Gram. 180. (4) Poa Pan. diffufa , Spiculis quadrifloris pubescentibus &c. Sp. Plant. 5. Gort. Belg. M. ^ g *c Gramen Pratenfe Paniculatum majus anguftiorê folio. C. B. Pm. 2. Prodr. 5. Scheuchz. Gram. „8 (5) i'öfl Pan. diffufa, Spie. quinquefloris glabris &c Sp. Plant. 6. Gort. Belg. 22. Fl. Suec. 76, g2. Poa p * dlffura, Locuftis trifloris glabris. Hall. Helv n'146-" Gramen Pratenfe Pan. majus latiore folio. C. B Fin 3. Scheuchz. Gram. 177. X. 3, f. 17. ' '  Grasplanten. «47 (o") Beemdgras met eene regtkoekig verfpreide vi^ Pluim , ftompe Aairtjes en een fcheef ja- ^ mengedrukte Halm. SXUK> Deeze vier maaken bet voornaamfte Gras P^An. der vette Weiden, door geheel Europa uit , en dewyl die oudtyds Beemden genoemd werden, zo voeren zy in 't byzonder den naam van Beemdgras. Haare opgenoemde Kenmerken maaken evenwel geen volftrekte onderfcheiding Nog minder kan menze door de benaamingen van Groot, Middelbaar of Klein, volkomen afzonderen ; dewyl dit veel afhangt van de Groeiplaats. De laatfte is een jaarlyks Gewas, dat men meest op Straaten, tusfehen de Steenen en op Muuren aantreft; de drie anderen blyven over, en van deeze is de derde allergemeenst in de Velden, waar van het ook den bynaam Pratenfis voert. Doftor Scopoli voegt, van deeze vier , de eerfte met de tweede famen, en Haller acht de derde van de vierde niet te verfchillen dan door de geftalte. Ondertusfchen is nog het volgende door Linn^eus, tot onderfcheiding der Soorten, opgegeven. Het algemeene Beemd- (6) Poa Pan. diffufa angulis reffis &c Sp. Plant. 7. Gort. Belg. 23. Suee, 75 . 83. Poa Culmo mfrafto &c Hall, Hel». n. 1466. Gramen Prat. Pan.cnlatuffl majus. C. B. F*. 2. Theatr. 31. Gr. Prat. Pan, naai ïulgatisfrmum. Raj. Bijt. 1285Q 4 ïl. Du XIII. Sxok.  24$ Driemannige Atdml. BecmdSfas heeft eenige Wolligheid aan den ui.' voet van 't buitenfte Bloemblaadje. Het Smalstok!id" blad'tge heeft een meer uitgebreide Pluim, het groeit Takkiger, en komt meer voor, aan de kanten der Velden en by de Wegen. Het groote valt grooter dan het algemeene; heeft ryüwer Bladen en kleiner Aairtjes dan het fmalbladige. Het kleine verfchik van alle de voorgaande, zo door zyne kleinheid, als doordien het zagter is en teerder, en doordien deszelfs Halmen als geknakt zyn , leggende gedceltelyk op den Grond. Hier by de opgegevene Kenmerken voegende, zal men deeze vier, zo gemeene , Gras-Soorten bekwaamlyk kunnen fchiften. De Halmen van het Groote en van het Smalbladige zyn dikwils drie Voeten lang , die van het Kleine naauw• Iyks een Span en doorgaans veel minder. Dit valt fomtyds geheel of ten deele roodachtig; terwyl de Meelknopjes van het Groote blaauwachtig en die van de twee anderen geelachtig zyn. Het Algemeene , dat men middelbaar noemt, komt tusfehen beiden, zynde dikwils een Voet of anderhalf hoog van Halm. VII. (7} Beemdgras met een verfpreide Pluim en va" fla' langwerpig Eyronde Glanzige Aairtjes. Geel. De (7) Poa Panicula diffufa, Spicuiïs ovato -oblongis nitidis. Sp. Plant. 8. Gron. Pirg. 13. Gramen Prat. majus Virginianum. Pet. Mus, 239.  Grasplanten; 249 De Heer Clayt on befchryft dit Virgini- A fche Fèldgm, als zeer hoog groeijende, met Hili^ weinige Bladen en een groote lange Aair ot STUK. Pluim, uit trillende Aairtjes famengegroeid, die door de zeer zigtbaarc Meelkuopjes zig geel vertoonen. m Beemdgras met een uitgebreide gejïrekte VTO.' Pluim , wier voornaamfte. Tahmahngen tofa. Haairig zyn. Italië is de Groeiplaats van dit Gras , en wel omftreeks Bononie , zo Scheuchzer aantekent. Het valt ruim een Voet hoog, en heeft de Pluim zeer fraay , ftraalende met paarsachtige Bloem-Aairtjes, die kleiner dan gewoonlyk zyn. • (9) Beemdgras met een verfpreide Pluim i f»FJuflris. Aairtjes byna driebloemig, een weinig ruig: Moeras* de Bladen van onderen ruuw. fis' Op m Poa Panicula patente ftrifta , Ramificationibus «rimariis Pilofis. Sp. Plant. 9. Gramen Pan. elegante fïmis majus, Locuftis purpureo - fpadiceis mmonbus. Scheuchz. Gram. 193. (0J) Poa Pan. diffufa , Spiculis fubtrifloris pubescenttbus, Fol. fubtus fcabris. Sp: Plant. 2. Gmel. Tab p "2 Poa Panicula ftriaa &c. Hall. Helv. n. ,467. Scheuchz. Gram. 18* Gr, Paluftre Panicula fpeciofa. C. B. Pin. 3> Frodr- t' JJ. Deel. XHL Stuk.  250 Driemannige VI. Op vogtige plaatfen, in Switzerland, Italië, ArMsi» rjuitschland, valt deeze Soort, die de Halm sius'8" drie ^oe£en heek en ruuwe Bladen, met een zeer fraaije Pluim. Dat van Baühinus zoude, volgens Haller, hier van verfchillen. X. (10) Beemdgras met een uitgebreide Pluim en foa ama* cgttien-Bloemige Liniaale Aairtjes. Behaag- ,yk- Dit Indifche Gras komt het volgende, met paarfehe Bloemen , naby , met drie-ribbige Kafjes, waar van de onderfte allengs afvallen, zo men aangetekend vindt. In de befchryving der Ceylonfche Planten wordt van hetzelve gezegd , dat het ten hoogfte agt Bloempjes in zyne Eyrond-Liniaale Aairtjes heeft. Het getal deeze; Bloempjes is thans tot agttien vermeerderd; 't welk geen Drukfeil fchynt te kunnen • zyn. Ook vind ik 'er nagenoeg zo veel in Exemplaaren, welken ik van dit Gras van Java heb bekomen, waar van een Pluim alhier, met haare Halm en Grasachtige fpitfe Bladen, in Fig. 2, op PI. XCI, is vertoond, 'xi. (ii) Beemdgras met een uitgebreide Pluim * EragroS' tis. bog.Minnelyk. fio) Poa Panicula patente, Spiculis oftodecimfloris Linearibus. Sp. Plant. 10. Fl. Zeyl. 46. Burm. Fl Ind. p. 27. Gr. Anioris alterum. Pluk. Alm. i~6. T. 92." f. 2. 00 Poa Panicula patente, Fedkelüs flexuofis &c Sp,  Grasplanten. 251 logtige Steeltjes, Zaagtcmdige tienbloemige A7DEEU Aairtjes en drieribbige Kafjes. Hooid- STUK. In Italië op Muuren; als ook in Switzerland cn Siberië op hooge drooge plaatfen; by Montpeliier in de Zaailanden overal; komt dit Gras voor, dat men Klein Trilgras noemt. Het mag inderdaad den naam van klein wel voeren, zo de Heer Haller aanmerkt; als naauwlyks twee Duimen hoog zynde daar hy het vondt; hoewel het omftreeks Bafel, aan de Wegen en op Zandige plaatfen, hooger waargenomen was. Scheuchzer zegt, dat de Halmen een Handbreed, een Span,en hooger voorkomen. Het heeft een zeer Takkige Pluim, met tedere bogtige Steeltjes. De onderfte Aairtjes , zegt hy, zyn vyf-, de volgende zeven-, de hovende negenbloemig. Zy hebben eene driehoekige figuur, en zyn paarschachtig, wanneer het hooger groeit. De buitenfte Kafjes Zyn gekield, Glasachtig dun, wederzyds met een groen zyd-Ribbetje, volgensLinn^us; waar door het gemakkelyk te onderfcheiden zou zyn, zo zyn Ed. aanmerkt, zynde ook de Bloempjes fpits Eyrond, van zes- tot negen- bloe- Sp. Plant. 11. Mant, 325. Hall, Helv. N. 1450. Gr. Faniculis eiegantisfimis minimum. Scheuchz. Gram. 192. T- 4. f. 2. Gr. Phaiaroides, iparta Brizae Panicula minus. Barr. Ie. T. 44, f. 2. Gr. tremulum minus Lacufta deltoide. Mor. Bijl. III, S. 8. T._ 6. f. 47. II. Deel. XIII. Stuk.  252 IDri. EMANNIGE AtoeÈl. bloem'g' zonder rappige rand ; en de Pluim III. ' gegolfd: maar zyn Ed. voegt 'er by, dat het stx)e°TD" al te naby komt aan de voorgaande Soort en aan de laatfle van het Trilgras, in 't volgende Geflagt : zo dat deeze drie misfchien alleen door de Groeiplaats zouden kunnen verfchillen. XII. (ia) Beemdgras met een losfe, zeer uitgebreide pillavis. Vezelige Pluim, Haaïrige Bladen en zeer. Vezelig. Takkige Halmen. InVirginie en Kanada groeit, volgens Kalm, &t Vezelige Gras , dat een zeer Haairige, ge. ftrekte, uitgebreide en Takkige Pluim heeft, waar van de Takjes en Steeltjes niet zydewaards maar opwaards groeijen, zynde ftyf en paarsch van Kleur: de Aairtjes langwerpig ongebaard en bruin, uit vyf of zes Spitfe Bloempjes beftaande, zyn uitermaate klein. De Aair is wel een Voet of anderhalf laDg , volgens Clayton.' De Bladen zyn aan den voet bezet met Vezelige Haairtjes. 'jffi*. ^ Beemd§ras met geheel enkelde Pluimtakrica. ken Mala- fcaars. (12) poa Panicula patentisfima Capillari, Fol. Pilofis, Culmo Ramofisfimo. Sp. Ptaut. I2. Poa Culmo lubcompresfo, Pan. tenuisfima &c. Kalm. It. III. p. 2gu Poa Pan. laxa ereaa ftrifta &c. Gron. Vtrg. 136. Gr. Panic. Virginiaimm, Locuftis minimis. Mor. Hift lil. j>. 202. ■ S. 8. T. 6. f. 33. • ("13) Poa Panic. Ramis fimplicisilmis , Floribus fes-  Grasplanten. 253 ken, ongefteelde Bloemen, afftandige Zaa- vi. den en een kruipende Halm. ju. Hooid- (14) Beemdgras met geheel enkelde Pluimtak- te», ongefteelde Bloemen, op elkander leg- Poa c'ki* gende Zaaden en een opgeregte Halm. «gg^ Deeze beiden, op de aangeweezene plaatfen in Ooftindie groeijende , zyn door den Heer Bürmannus in Plaat gebragt. Zy verfchillen ongemeen van de andere Soorten , de eerfte door haare Lancetvormige Bladen; de andere door de Kranswyze groeijing van de Takjes of Steeltjes der Halm, veel naar die van het Panikgras gelykende. Hier zyn de Bloempjes kleiner en maar van vier, geen zeven Blommetjes. Osbeck heeft deeze in China gevonden. (15) Beemdgras met een langwerpige Haairige xv. byna gekranfte Phdm, en zeer kleine knik- !^"^ kende zesbloetnige Aairtjes. % In füibus, Seminibus distantibus , Culmo tepentè. Sp. Plant. 13. Burm. Fl. Ind. T. n'.'t 2. Gr. Miliaceum fylv. maximum Semine albo. Sloan. Sfam. 114. T. 7. (14) Poa Paa. Ram. fimvl. Flor. fesfü. Semin. imbricatis, Culmo erefto. Sp. Plant. 14. Burm. Fl. Ind. T. it» f- 3- Poa Panic- oblonga, Capillari fubverticillata» Flor. fexfloris mimuisfimis nutantibus. Sp. Plant. 2$. ■ Gr. Fan. ex Qris Malab. Panicula delicatiore. Pluk. Alm. fl. Dbel. XIII. Stuk.  254 ÖSlEMANlflcE Afdeel. , In' Ooftindie groeit ook dit Gras, dat men HcoL er ^f^ noemt volgens Rumphiüs, om stuk, dat de PIu,m zig zo yl en dun, als een Rook vertoont. De Indiaanen , zeer geneigd tot zinnebeeldige uitdrukkingen, zenden het fomtyds aan hunne Vrinden of Bekenden, om hun te ennneren, dat zy hunne beloften niet ge houden hebben, die als in Rook verdweenen zyn. Het groeit 'er, zegt hy, 0p dorre plaatftn, onder ander laag Gras, meeft in de heete Zonnefchyn. Meeft heeft het, volgens hem, de Stengetjes opftaande, doch Li»Ho, - zegt dat het gladde, leggende, van onderen Takbge Halmen heeft, met gIadde BJad ruuw gerand , Haairig in de Keel: de PJuim langwerpig, zeer uitgebreid: de Bloemen kn.kkende, langwerpig, ftomp, paarsachtig, wederzyds met een groene Streep, aan den rand gehaaird, wanneer men ze met een Vergrootglas befchouwt. Bevoorens gEf hy 'er de hoogte van twee Voeten aan en lange Bladen, dat mooglyk door de Afbeeldrns mdeMalabaarfe Kruidhof, 7e tot het uitgebreide Panik-Gras , en tot het Spelde of Naaide Gras van Romplos £ hoort, za veroorzaakt zyn. Zulk een Gras tuners, kon niet laag geheten worden ; ter! wyl r«„. vi. 14. ,:3Tv^;3«s:° ^  Grasplanten. 255 wyl ondertusfchen uit gedagten Autheur, zo AfvEECj| wel als uit myne Exemplaaren blykt, dat het Hl. naauwlyks een Handbreed of een half Voet SIUK> hoog groeije. Naar den Grond kan echter daar in een aanmerkelyk verfchil zyn, gelyk in alle Soorten van Gras plaats heeft. De Haairigheid, in de Oxels of by den voet der Bladen, is van weinig belang. Ook beftaan de Aairtjes dikwils uit meer of minder dan zes Blommetjes; ten minfte, indien men derzei ver getal naar dat der Schubbetjes mag afmeeten. (16) Beemdgras met een Lctncetvormige, eeni- XVI. germaate Takkige , eenzydige Pluim ; de ^oa r'si* Takjes overhoeks eenzydig. Styf, Dit Gras, dat op Muuren en drooge plaatfen , in Vrankryk, Engeland en Duitschland, groeit, munt door zyne ftyfheid uit en dat het een Pluim heeft, veel naar het Loof van Varen gelykende. De Halm is zeer bezet met Takjes, die overhoeks ge-aaird zyn met byna agtbloemige fpitfe Aairtjes. Deeze beftaan uit fpitfe Blommetjes, aan 't end eenigermaate rappig met een gekielden Kelk. (17) (16) Poa Panic. Lanceolata fubramofa fecunda &c. Sp. Plant. 16. Am. Acad. IV. p. 165. R. Lugdb, 62. Ger. Prov. 30. Gr. Arvenfe Filicina duriore Panicula. Barr. lc f49. Gr. Loliaceum Murorum duriusculum. Mor. Mijl. HL p. 18a. S. 8. T. 2. £ 9, GrameS Paniculi multiplici. C. B. Pin. 3. Pr*tr. 6. SciwvciSt Gram, 271. IL Deel. XIII. Stuk,  256 Driemanhige vi. (17) Beemdgras met een gedrongene eenzy lil. L' dige Aair en een fcheeve famengedrukte 'Hoofd- Èalm, ETUK. XVII. Deeze Soort komt, zo in ons Land, als presfa""' *a andere • deelen van Europa, in Noord-A^Piathal-merika en in Siberië, op dergelyke plaatfen, voor. Hierom hadt Bauhintjs hetzelve Gras der Muuren, met eenen kruipenden Wortel, getyteld. Ook behoort daar toe zyn Hondsgras der Wyngaarden. Het heeft leggende Halmen en gladde Bladen, 't Getal der Bloempjes, in ieder Aartje , dat zes of zeven is in het Europifche,heeft men in 't Amerikaanfche meestal drie bevonden. XVIII. (18) Beemdgras met een gedrongene eenzydige Amboinen- * . . TT , 0 1/0 ftSt Aair en ronde Halmen. Am- boafdi. yan het voorgaanc]e zm djt jfafajfö Dyria alleen door de rondheid der Halmen, welke, bc- O7J Poa Pan. coarftata fecunda, Culmo obliquo compresfo. Sp. Plant. 17. Gort. Belg. 25. Fl, Suec. 74 , 84. Dalib. Par. 28. Gmét.. Sib. f. p. I03. poa Culmo compresfo declinato, Loc. diftichis , fexfloris. Hall. Helv. N. X455. Gramen Murorum Radice repente, C. B. Pin. 2. Prodr. 2. Gr. Panicul. Rad. repente , Culmo compresfo. Vaill. Par. 91. T. 18. f. 5. Gr. Caninum Vineale. C. B. Pm. n. C18) Poa Panic. toatftata fecunda, Culmo tereti. Mant. 557. Phoenix Ampoinica Montana, Rumph. Amb VI. p. 19. T. 7. f. 3,  Grasplanten. 257 beftendig zynde, een vast Kenmerk is, ver- VT. .Afdeel fchilien. Het is een hoog Rietachtig Gras , m, * zes of zeven Voeten hoog op de Gebergten ^°°rD* groeijende; weshalve het van Rumphius Berg-Phcenix getyteld is geworden. Het heeft gepluimde, gekranfte , vyfbloemige Aairtjes, met roode Meelknopjes en witte Stempels. (193 Beemdgras met een kromme Halm en XIX*. dunne Pluim ; de Aairtjes tweebloemig , nwrahs. ruuw, gefpitst. Bosfchlig. In Europa groeit, aan den belommerden voet der Bergen, deeze Soort, welke flappe half leggende Halmen heeft , volgens Haller, en gladde fmalle Bladen , met een yle Pluim. Somtyds komt zy voor,' met een ruig Sponsje aan ieder Knietje, rood of geelachtig zynde van Kleur, 't welke de Heer Gouan ontdekt heeft door een Infekt veroirzaakt te zyn, dat hy, by't openen, daar in veranderd vondt, doch dood ; zo dat hy de Gefhlte niet kon waarneemen. (20) (19) Poa Pan. attenuatü, Spiculis fubbifloris mucronatis fcabris , Culmo incurvo. Sp. Plant. 18. Gouan Monsp. 44, Gee. Prov. 90. Fl. Suec. II. N. 85. Poa Culmo debili, Pan. nutante , Loeuft. bifloris Flosc. fubvillofis. Hall. Helv. N. 1469. Gramen Panic. -anguftifol. Alpinum &c. Scheuchz, Gram. 164. T. 2. Gmel. Sib L y. 95- Gram. Nemorofum Pan. laxa, Rad. repente. Vaiix. Par. 90. R II. dsel. XIII. §TVK,  •25S DüIEMAMBICE Jï£L* (20) BeemdSras met de Blaim eenzydig taa. ^Ijtt ««6* uitgebreid en vierbloemige Aairtjes. STUK. xx. °P verfcheide plaatfen in ons Wereldsdeel Foam-\% deeze Soort gevonden, die ook voorkomt Boiwor- in de Oofterfche Landen. Zy onderfcheidt tells- zig door zekere Bolachtige uitzetting of knobbeltjes onder aan den Stoel, welke eenigszins naar Chalotten gelyken: terwyl ook de Pluim eene byzondere gedaante heeft. De Kelkfchubben zyn gebaard. Men vindt 'er Verfcheidenneden van. De Heer Haller tekent aan , dat de Halmen een Voet en daar boven lang zyn. Boerhaave heeft dit Gras, als eene der Planten van ons Land, opgetekend. gL C") Beemdgras met een ge-aaircle FWtn.en Ge-aaü-d. visvormige Bloemen , de Blommetjes ver van eikander. In Portugal is dit Gras waargenomen door den C20) Poa Pan. fecunda patentiuscuia, Spiculis qoadrifloris. Sp. Plant. ,9. Scoe. Carn. II. N. 103. Poa Fol bulbofis, Panicula diffufa. Loc. quadrifloris fubviJioiis' Ma-li.. Helv. N. 1461. Poa Culmorum Bafi tuberofal Guett. Stamp. I. p. i6s. Ealib. paK 2g Monsp 44. Ger. Prov. 9I. «. Gram. XeramPeIi„„m, Miliacea pratenui, Ramofaque fparfa Panicula &c Lob. Illujlr. i4. Scheuchz. Gram. 185. g Gram Att«ue Panicula crispS. C. B. Pm. 3, Barr. Ic.' ?03. Gr.  Grasplanten. 259 den Heer Vande'lli. Het hadt Halmen van VT. een Handbreed hoog , met Bladfcheeden be- Af"IEEL'' kleed en fmalle Bladen. De Bloemen beflaan Hoofd. byna de geheele Halm. De Blommetjes, door een fpits Klepje onderfcheiden, hebben geele Meelknopjes en gepluimde witte Stempels. (22) Beemdgras met de Takjes der Pluim XXIT. eenigermaate verdeeld; de Bloemen met vyf Blommetjes, die afflandig zyn en ftomp. ^Afftam In Ooftenryk groeit, volgens den Heer Jacquin, dit Gras, dat naar de overige Soorten van Beemdgras gelykt. Het heeft opgeregte Halmen en eên ruuwe Pluim. De Bloempjes zyn zo ver van elkander af, dat men het voor een Soort van Struisgras houden zou, indien men niet in acht nam , dat vier of vyf derzelven maar één gemeenen Kelk hebben. (21) Beemdgras met een geaairde Pluim; de XXIII. tt ji ■ tt ■ • t . Cr is tal u. Kelken eenigermaate rlaairig, byna vier- Gekuifd. bloe- Gr. euro Panicula molli rubente. J. B. Hift. ii. p. 464. y Gramen Vernum Radice Ascalonica. Vaill. Par. 91. t. 17. f. 8. ("21) Poa Panicula Spicata, Floribus Subulatis, Flosculis remotis. Sp. Plant. 22. Mant. 32. (22) Pon Panicute Ramis fubdivifis, Floribus quinquefloris, Flosculis diftantibus obtufis. Sp. Plant. 23. Mant. 32. (23) Poa Pan. Spicata, Cal. fubpilofis, fubquadriflo- R 2 II. Deel. XIII. Stuk.  2<5o Driemawniöë VI. bloemig , Steeltje; de Bloem- lil. blaadjes gebaard. Hoom- Op drooge Velden , in DuitschJand, Engeland , Vrankryk, Switzerland , komt deeze Soort voor, die, even als het Ge-aairde, veel naar het Zwenkgras gelykt. De Heer Haller, ten minfte, heeftze daar t'huis gebragt, en aangemerkt, dat de Pluim, die naar een Aair zweemt, uit tweebloemige gefpitfte, op elkander leggende Aairtjes beftaat. Linn jevs hadtze bevoorens tot het Rietgras betrokken; doch 't fchynt dat 'er naderhand meer Blommetjes, dan twee , in waargenomen zyn. Het munt door de ruuwheid zyner Bladen uit, en heeft de Halmen omtrent anderhalf Voet hoog. XXiV. C24) Beemdgras met een Aairachtige Pluim , Poaalt- je binnenjle Kaf klepjes kanthaalrlg. Kant- aaairig. Byna overal op de Velden van 't Eiland Ja- . mai- ris Pedunculo Iongioiibus, Petalis Ariftatis. Sp. Plant. 'a*. Aira criftata. Sp. Plant. tl. p. 94, R. lugdb. 6r! Dalib. Par. 27. Gmel. Sib. J, p. 93 N. 24. Feftuca Locuftis bifloris, mucronatis &c. Hall. Helv. N. 1444. Gr. Spica. criftata fübhirfutum. C. B. Pin. 13, Prodr'. g. Mok. S. g. T. 4. f. 7. Scheuchz. Gram. 166. (24J Poa Panicula contrafta, Glumarum Valvulis interior. Pilofo- ciliatis. Sp. Plant. 20. Poa Panicula glomerata &c. Am. Acad. V. 392. Gram. Maderaspa- ta-  Grasplant k n. sf>i fnaika, in de Westhidiën, kwam den vermaar- VI. . f\ F D E E L,. den Sloan e een Soort van Gras voor, dat m, gepluimd was, met zeer fmalle Bladen, kortes^v™™' ongebaarde Aairen en zeer kleine Bloempjes. Dit zelfde fchynt ook in Ooftindie te vallen; want het komt overeen met dat van Madrasl, by Pluken et , 't welk een Aair heeft, die uit afgezonderde kleine ruige Aairtjes is famengefteld. Hier van maakt Lirnjeusdeeze Soort, die, by hem, ten-befluite ftrekt van dit Geflagt, met by voeging, dat de Pluim gedrongen is en rood, met wit kanthaairige Kafjes. (25) Beemdgras met eenvoudige qpgeregte XXV. Halmen en Liniaale veelbloemige Aairtjes. ti/0"^lui' Veel- Deeze Soort van Beemdgras , en wel eend310^* geheel nieuwe, kwam d en Heer Forskaohl in Arabie voor. Dezelve is door haare veelbloemigheïd verwonderlyk , als hebbende in één Aairtje gemeenlyk dertien, doch ook van vvftien tot vierentwintig Blommetjes. Een an' de- tanum, Spica interrapta totali e Spicis parvis villofis conftfuaa. Pluk. Phijt. T. 190. f. 5- Briza tenuisfima &c. Brown. 3am. 135. Gramen Prat. Pan. & Foliis angustisfimis. Sloan. gfam. 35. Hift. I. p. 114. T. 73f. 1. (25) Poa Cnlmis fimplicibus erectis , Spiculis lïneanbus multifloris. Flor. Mgnpt. Arab. p. 21. R 3 II. Deel. XIII. Siuiï.  -62 Driemannïce 4&U derC WBaf 'er ' met bruinachtige Aairtjes van Hl. negen Bloemen. sHoo«- jn Abysfinie , dat boven Egypte in Afrika ' Abysfi- 'egt, groeit een Soort van Gras , aldaar Theef n'fti>- genaamd, 't welk kleine Graantjes draagt, van welken aldaar Brood gebakken wordt. In een vogtige Grond, in de Tuinen, gekweekt, bereikt het ongevaar drieën een half Voet hoogte. Niet lang is deeze Plant in Vrankryk bekend geweest. Natuurlyk groeit het twee Voeten hoog, en heeft korte Meeldraadjes (*). Wylen de Heer Doktor Bas ter heeft het in zyn Tuin geteeld gehad (1). Briza. Trilgras. Om dat de Aairtjes doorgaans in een trillende beweeging zyn, geef ik aan dit Geflagt den naam van Trilgras. De Latynfche heeft tot een foort van Spelt behoord. Het is ook Beevend Gras genoemd geweest. De Kelk is tweekleppig veelbloemig; gelyk in het voorgaande Geflagt; maar het onderfcheidt zig, daar van, door een tweezydig Aairtje , met Hartvormige ftompe Klepjes , het binnenile zeer klein. Ook zyn de Aairtjes niet langwerpig en eenigermaate fpits, als in het voor- gaan- PD P°a Abysfinica. Duchoz , Plant. miw. decouvert. Paris 1779, Fol. PI. XIV. (f) Zie Hott. Maatfch. XIX. D. 1. St. bl. 200. (I) Zie Fig. 40, oP Plaat LXXXVII, hier voor.  Grasplanten. 263 gaande, maar ftomp Hartvormig (|). Zy vi komen meest hangende aan de Steeltjes voor en afzonderlyk. *fK0™- (1) Trilgras met driehoekige Aairtjes; den Kelk langer hebbende dan de zeven Blom- minor. ° Klein» wetjes. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kleine Trilgras, dat men wel onderfcheiden moet van het Minnelyke Beemdgras, ook dus genoemd geweest f. Haller geeft 'er *Zie^ den naam aan , van Beemdgras met zeer tedere a z,25°' Steeltjes en driehoekige Sprinkhaantjes. Het andedere noemde hy , Beemdgras met tweezydige tienbloemlge Sprinkhaantjes en fpitfe Kelken. Of het weezentlyk verfchillende ware van het Middelbaare, werdt door zyn Ed. getwyfeld. De langte der Kelkblaadjes moet zulks béflisfen. (2) Trilgras met Eyronde Aairtjes; den Kelk n. met de zeven Blommetjes egaal. 'gw» Aairig. Zeer veel zweemt deeze naar dè volgende Soort, (1) Briza Spiculis triangulis, Calyce Flosculis (7,) Jongiore. Suft. Nat. XII. Gen. 84. Veg. Éllï. p' 99H. Ctiff. 23- R- Lag*. 63. Gouan Monsp. 46. Poa pet-iolis tenerrimis &c. Hall. Helv. N. 1449- Gramen tremulum minus , Panicula parvÊ. C. B. Pin. 2. Prodr. 4. Scheuchz. Gram. 205. T. 4. f. 9. (2) Briza Spiculis ovatis , Calyce Flosculis (7) «- R 4 luali' H. Deel. XJII. Stok,  l'64 D R I E M A N N r G E Aw*L Soort' maar de Bladcn zyn eens zo breed , Homd- Vlak' laDSS de Halm aflooPende nu>t een fpits stuk?™" Riempje. De Pluim gelykt zeer, doch is voller, ziet uit den groenen , niet paarfchachti" en heeft zeer wyd gemikte Takjes, die door Eeltige Knoopjes aan den voet neergedrukt worden. Ook zyn de Bloemen een weinig kleiner, ligt afvallende , wanneer men ze famendrukt. Mont- 'In de Levant, als ook in Spanje, was dee- J' ze waargenomen : maar zoude misfchien hier ock, volgens de aanhaalingen, niet kunnen ftrooken , dat Trilgras , 't welke de Heer Gouan Moutpelliers tytelt, en van de anderen onderfcheidt (*). Hy hadt hetzelve in 1 Bofch van Gramont gevonden ; een Plantje zynde van naauwlyks een Handbreed hoog, 'met kleine Steeltjes en groote Aairtjes; vier of vyf maar op eene Halm, de Kelken zevenbloemig hebbende. - Hl. (3) Trilgras mei Eyronde Aairtjes, den Kelk wé?™ korter dan de zeven Blommetjes hebbende. Middel- Dee- " quali. Sp. P'aM. 2, Gramen Paniculatum minus Lotustis magnis tremulis. Touknf. lult. 523. (*) Briza Spica nutante fimplici, Spiculis alternis Pedunculatis fubfolitaais ovatis , Calyeibus quinquefioris. p. De Halm was een Voet lang, met fmalle gladde Bladen, en eene Aair, beftaande uit elf of twaalf, byna ongefteelde , Eyronde , tweezydige , gladde , zevenbloemige Aairtjes. De Kelk was byna Baardig gefpitst. sjlata. ^ Bagge " Gr3S ' 'ht h"* Se m aaird **» m& Geaaird.' ingerolde ftyve Bladen. Aan de Zeekusten van Noord-Amerika komt dit Gras voor , 't welk de Halmen maar een Span hoog heeft, met overhoekfe ftyve, doot inrolling gefpitfte Bladen en een zeer kleine dunne Aair, die over ééne zyde helt. De Kelk beftaat uit gekielde Kafjes met vior Blommetjes. D a c- (3) Uniola Spica difticha: Spiculis ovatis, Calyeibus fnbariftatis. Sp. Plant. II. p, I04> Burm. Ft. Ind. 1'. 28. CO Uniola fubfpieata, Foliis involutis rigidis. 'Sp. Plant. II, p. 104. Gron. Virg. II, p. i4. Gramen parvum maritimum Spicatum Fol, involutis rigidis, Clayt 507. f*) Zie Fig. 28, op Plaat LXXXVII,  Grasplanten. 271 Dactyli s. Krop-Aair. vi- AlDEEC Dit Geflagt heeft zynen naam van de Knok- Hoorn,, keligheid der Aairen , die als gekropt zyn : weshalve ik het Krop-Aair noem. Het heeft de Pluim eenzydig, uit dikke Aairen famengefteld , wier Kelken tweekleppig zyn en famengedrukt, het ééne Klepje grooter en gekield hebbende(*). By de ééne Soort is de Kelk eenbloemig, by de andere veelbloemig. Daar komen 'er vier van voor, als volgt. (1) Krop-Aair. met menigvuldige verfpreide, I* - . Daltijlie ruuwe, eenzydige Aairen. Cynofmi. des. In Virginie en Kanada groeit dit zonder- ac^ïg^61"" lingeGras, dat door den jongen Heer Linn^us in Plaat gebragt is en omftandig befchreeven. Het heeft een Rietachtige Halm van twee Voeten, met eenige taamelyk breede Bladen, die glad zyn , doch Grasachtig: zes of meer Aairen, eenzydig , Kaffig , uit op elkander leggende Bloempjes beftaande, vervat in eenbloemige, ruuw gekielde, gefpitfte Kelken, langer dan de Blommetjes, eenzydig , met lange ruige Stempels. Volgens Clay- Datlylis Spicis fpariïs fecundis fcabris numerofis. Suft. Nat. XIL Gen 86. V*g XIII. p. 10. Loefl. It. 125. Linn. Fase. I. T. 9. Gron. Virg. II. p» 14, Gr. Maritimum Spica. crasfa Daftyloide &c. Clayt. N. 575» &c, Spartum Esfexienfe Spica gemina. Raj. Angl. \ 1 \, p- 393- II. Deel. XIII. Stuk.  272 Driejiannige AtXLt ClayTon heeft het een ranfen Reuk, er> HL groeit aan den Zeekant in Noord - Amerika • . Hoofb- van waar he[ f door z^ . fc ^ Portugal zal overgebragt zyn. II. (2) Krop-Aair met eene eenzydige digt eetroh. .«£23 Getropt. Onder verfcheide benaamingen heeft dit Gras, dat zeer gemeen is in de Velden en aan de Wegen door geheel Europa, by de Kruidkundigen gezworven. Sommigen hebben het tot de Dravik, anderen tot het Zwenkgras betrokken. Onze Ridder, zelf, hadt het eerst onder het Beemdgras , naderhand in 't volgende Geflagt geplaatst. De Heer Schre. ber befchryft het omftandig en geeft 'er een fraaije Afbeelding van , die ook zeer goed voorkomt by Baohinüs, onder den naam van Ge-aaird Gras met rüuwe Bladen. Het is door de ruuwheid zyner Halmen en Bladen hgt te onderfcheiden , wanneer het zyne Kogelrondachtige digt getropte Aairen met heeft. In een goede Grond wordt het gemeenlyk een Elle, in digte Schaduw dikwils eens Mans langte hoog, zegt Schreber Haller geeft 'er een Halm van drie Voeten (2) Da&ylis Spica fecunda glomerata. Gort Bet* 24. Fl. Suet. 11. N. g7. Gouan Monsp. 47. ger prov' S3- Schreb. Gram. 68.' T. 8. f. 2. Bromus Locuftis üuadnflom &c. Hall. Heh. N. 1512, Bromus glomera-  Grasplanten. 273. ten aan, en Bladen van drie of vier Lynen breed. De Pluim, aan den top, beftaat, als HL gezegd is , uit ronde digt getropte Aairen , stuk!™"' ieder uit vier of vyf, en fomtyds maar drie Bloempjes, famengefteld. De Kelk beftaat uit twee ongelyke fpitfe Klepjes. De Blommetjes, vier in getal, hebben fomtyds geele, fomtyds roode Meelknopjes, die de Aairen vertieren, en worden in de Tuinen fomtyds fchoon bont. Wanneer dit Gras hoog groeit, in de Schaduw, dan heeft het kleiner Aairen, die fmalIer zyn. In Italië is het waargenomen met korte, dikke, zeer ruige Aairen. Wegens de hard- en ruuwheid wordt dit Gras van het Vee weinig bemind : maar de Paarden willen 'er wel aan, en in 't Hooy doet het, alsdan minder ruuw zynde, geen kwaad. De Honden, zegt men, zoeken hetzelve op, om aan 't braaken te komen , als hunne Maag overladen is ; Hokkende , ten dien einde , de Bladen half gekaauwd in: des men het, met fommigen , wel Hondsgras noemen mogt. (3") Krop-~ tvts. Scop. I k N. ui. Festuca Paniculis partialibus &c. Gmel. Sik, I. p. 117. N. 52. Poa Flosculis confertis &c H. Cliff, 28- R. Lugdb. 62. Gramen fpicatum folio aspero. C. B. Pin. 3. Prodr. 9. - Mor. S. 8. T. 6, L38. S / II. Deel. XIII. Stuk.  174 Drieman Nic s VI. (3) Krop - Aair met een Hoofdige eenzydigê Aïdeel. ^ driebloemige Kelken en kruipende Hocïd- Steelen. stuk. Dafiyiis. Aan de Kaap der Goede Hope komt deeze l5ant- Soort voor , met Draadachtige , geknikte, kaairig. kruipende Steelen, die witte Worteltjes hebben. De Halmen daar uit voortkomende , en overend ftaande, zyn een Handbreed hoog, aan 't end een Eyrond Hoofdje hebbende, dat over zyde hangt, met verfcheide ongefteelde Bloemen, die op de kant gehaaird zyn. 1V (4) Krop-Aair met rondachtige Wollige Aai' Lagapoi- tin , en leggende Takkige Halmen. des. Haazen- pootig. Door den Hoogleeraar N. L. Bürmankus is dit, zo op Java als op Malabar voorkomend Gras, in Plaat gebragt. Uit een overblyvende Vezelige Wortel geeft hetzelve verfcheide Takkige Halmen van een Handbreed hoog, geheel bedekt met Scheeden der Bladen, die Elsvormig zyn als Doornen. Het heefteen gekropte Eyronde Aair, die enkeld is, (3) DaBtjlis Spica Capitata fecunda, Calyeibus triJloris, Caule repente. Mant. 185. Daftylus Spicatus, Burm. Fl. Cap. forte ? (4) Dalïijlis Spicii fubrotundis pubesrentibus , Culmo proftrato Ramofo. Mant. 33 , 557. Burm. Fl. Ind. p. 28. T. 12. f. 2. Niet. T. 10. f. 1, gelyk Reichard heeft, in welk Werk , zo uit loutere navolging als anders , oneindige fouten van aanhaabngen zyn.  Grasplanten. 175 is, en veel gelykt naar de Aairen van dat VI. Kruid, 't welk men Haazepootjes tytelt. Dee- Ar nf.1" ze Aair beftaat uit digt getropte agtbloemige S^°°FD* Kelken, die dikwils ook vierbloemig zyn ; fpits, ftyf geftreept, zo wel als het buitenfte Bloemklepje , terwyl het binnenlie ingerold is en gekleurd. Cynosuru s. Vingerpluim. De Griekfche Geflagtnaam , Honds ■ Staart betekenende, fchynt niet zeer toepasfelyk voor een Gras, waar van veele Soorten Vingerachtig zyn gepluimd, cn deswegen veeleer den naam van Da&ylis voeren zouden. Terwyl, nu , de anderen , hoewel een enkelde , ook eene Vingerachtige Pluim, hebben; zo noem ik het Vingerpluim ; dat beter luiden zal dan Ilondsflaart - Gras , en Kamgras is wat onbepaald of ver gezogt. Het heeft tweekleppige veeïbloemige Kelken, veelal eenzydig geplaatst in een gemeen veèlbïadig Omwindzel, of iets, 't welk dien naam voert, op zyde geplaatst (*). De volgende Soorten zyn daar van bekend. (1) Vingerpluim mét Vindeelige Blikjes. l. Die Cyr.ofurus Ci /flatus. , . „ _ Gekamd. O Zie Fig. 46 , Plaat LXXXVil. CijKofunts Braóteis pinnatifidis. Syfl. Nat. XI!. Gen. 87. Fig. XI11. p. 100. Gort. Belg, p, 24. Flor. S 2 Si,ec. . II. Deel. XIII. Stuk.  '27<5 DriémannigK Dit zou den naam van Kamgras kunnen voe111. ' ren, die van fommigen aan het geheele Ges"k?FD' flagt gegeven Wordt. B auii i nu s heeft het Gekamd Veldgras getyteld. Het groeit door geheel Europa op taamelyk hooge, niet fchraaIe Weidlanden en Velden , inzonderheid die Zandig zyn. Op vette Gronden heeft het de Halmen een of anderhalf Voet , op fchraale een Span hoog. Men kan het van de andere Soorten van Gras ligtelyk door de fierlyke Aair, die aan ééne zyde met Blommetjes en Kamswyze Blikjes bezet is , onderfcheiden. Duidelykst vertoonen zig dezelven voor en na het bloeijen, onder 't welke de Aairen een geheel andere gedaante hebben; hoewel altoos eenzydig. Dit Gras is op zig zelf niet van de beften, dewyl het zo fchraal groeit en niet digt fluit op den Grond ; maar , onder andere Soorten van Gras gemengd, doet het aan het Hooy geen kwaad : ja de Schaapcn beminnen hetzelve en de Lammeren worden 'er vet van. Het blyft des Winters over. (2) Vin- Suec, 81 > 88. GoUAN. Monsp. 47. Geb. Prov. 102. Oed. Dan. T. 238- Schreb. Gram. 69. T. 8- f. 1. Cynofimw Brafteis pinnatis rettifis. Hai-l. Helv. N. 1545. Phietim criftatum. Scop. Carn. 11. N. 81. Gr. Typhinum &c. Barr. ft. 27. N. 2. Gr. Pratenfe Criftatum Spica cristtita lsevi. C. B. Pin. 2, Prodr. 8. Scheuchz. Gram. 79. Gramen Criftatum. C. B. Pin. II. 'p. 468-  Grasplanten. 277 . (2) Vinpierpluim met de Blikjes Kafaehtigge- AJJ^ vind en gebaard. 111. HoornIn de Zuidelyke deelen van Europa, en inSTU * j de Levant , groeit dit Gras , 't welk van het Cijnofurus Vosfeftaart - Gras zig onderfcheidt door de|3SS ruuwheid zyner Aairen, die met Baardjes, en als gedoomd zyn door de puntige Kelken en niettemin ook eenzydig. De Blikjes, de Bloemen uitwaards befchuttende, zyn eenbloemig, overhoeks gevind, met Baardige Straalen.Zy hebben een tweekleppigen Vliezigen Kelk, die twee Blommetjes bevat , welke ook tweekleppig zyn en aan de buitenfte tip gebaard. (3) Vingerpluim met de Aair eenzydig , en Iir. het binnenfte Kelkkafje onder de Aairtjes y^chtig geplaatst. In Spanje is , door Loe fling, dit Jaarlyks Gras waargenomen , zynde naauwlyks een Span hoog , met gezwollen Bladfcheeden en kleine Blaadjes, Het heeft de Aair lang- wer- (2) Cijnofurus Brafteis Pinnato - Paleaceis "Ariftatis. R. Lugdb. 64. Gouan Monsp. 47. Ger. Poov. 102. CynBraftearum Dentibus Lanceolato - Linearibws. Hall. Helv. N. 1546. Gr. Aloiiccuroides Spica asperi. C. B. Pin. 4. Scheuchz. Gram, go. T. 2. f, 8- Barr, Pu; T- 123. Fig. 2. (3) Cijnofurus Spica fecunda, Calycis Gluma interiora Spiculis fubjefta. Loefl. It. 41. s 3 U. Deel. XIII. Stuk.  £?8 D r, i e U a n n i g e VI> werpig , digt gefchubd met twee ryën van Afdeel, eenzydige ongefteelde gekielde platachtige Hoofd- Kelken, wier Blommetjes doorgaans vyf in stuk. getai zyn, n IY' (4) Vingerpluim met de Aairtjes overhoeks "ijnofurus J durus. eenzydig , ongefteeld , ftyf, ftomp, aange- Hilrd- • drukt. Dit zonderlinge Gras, dat niet alleen in de 'Zuidelyke, maar ook in de middeldeelen van •Europa, overvloedig in Thuringen als ook in de Paltz voorkomt, munt door zyne hardheid uit. Het heeft leggende Halmen , naauwlyks een Handbreed lang , en gladde Bladen. De Aair beftaat uit twee ryën van eenzydige driebloemige Aairtjes , zonder Omwindzel: dus heeft het de Kenmerken van liet Beemdgras , gelyk DodtorScopolibillyk aanmerkt.Haleer, niettemin, brengt het tot de Dolikt'huis. De Aairen groeijen zydelings, Vinswyzeevenwydig aan de Halm, zodanig dat zy het Loof van Boomvaren eenigermaate voorftcllen. In de Tuinen te Kairo in Egypte heeft de Fleer Forskaohl dit Gras, aldaar van zelf groeijende, waargenomen (*). (5) (4) Cijnofurus .Spiculis fecundis alternis fesfilibns , rigidis , obtufis, appresfis, Sp. Plant. 10.5 , 1677. Lolium procumbens Spica difticba. Hall. Helv. N. 1419. Poa Aura. Scop. Cam. II, N. 101. Gr. Loliaceum majus fup. Spica multiplici. C. B. Prodr. 19. Gram. Arvenfe Polypod/i Panicula crasfiore. Barr, Sar. 1213. T, 50. (?) Flor, /Egijpt, Avab. p. 2i.j  Grasplanten. «7» (5) Vingerpluim met onverdeelde BBjes. Af^ei.. Op veelerley Gronden in verfcheide Jen 'an Europakomtdit Gras voor. n Swee en vondt onze Ridder het, doorgaans, op Moei as fige Velden: het was omftreeks Idria, m Ka£ Blaaw. niolie, gemeen op dorre Steenige plaatfen: m Switzerland vondt Haller hetzelve op Rotzen , Leys er by de Zoutwerken te Halle en T A c o n i n by Baden op de Bergen. De laatstgenoemde Heer merkt aan, datLiNN^us hetzelve ten onregte tot dit Geflagt betrokken hebbe; aangezien het geene Blikjes had, noch in 't geheel daar voegde. Ik laat dit onbefhst zo wel, als of het tot het Rietgras behooren kan, gelyk zyn Ed. oordeelt. De Heer S copo li heeft het zo zonderling geacht, dat hy het doopte met den naam van Seskria , zekeren Geneesheer te Venede, wiens Kruidtuin hy dikwils met veel genoegen hadt befchouwd. Dit hebben anderen, pook de groote Haller, gevolgd, door wien zelfs twee fcj C^/Braaeis integris. Èl f^.^t S2 i R.Lugdb. 64- Aira Fol. planis , Sp.ca fubova- Sesleria Scop. Cavn. I. p. 189- Gramen Gkvm.s varns. S BTril. io. Prodr- ,u Theatr. IS8- Scn^cH,. Gram. 83. T. 2. f. 9- A' B' S 4 II. Deel. XIII- SWS.  s8o • Driem annice vr. . c We. twee Soorten van Sesleria voorgefteld worHooïd- den' geevende zyn Ed. voor Kenmerken op stuk. De algemeene Kelk tweebladig, egaal, gefpitst. Het buitenfte Bloemblaadje groot', famengedrukt,gefpitst, drietandig,- bevattende in zyn boezem het andere, dat fchraaler is , ook drietandig, maar ftomper. JnX1'", Zyn Ed" merktaan, dat het van de CynoSesUna. Mus veel verfchille en by de Poa zou kunnen blyren. Wie het tot deeze laatfte betrokken hebbe, is my onbekend. De Poa Aquatica, van den Heer Jacq_üin , daar op door den Heer Murray aangehaald, is het zekerlyk niet. C. Bauhinus , die 'er reeds een Afbeelding van gegeven hadt, noemt het Gras met bonte Kafjes en Montius Kanaryachtig Berg-Gras, met eene in Kleur veranderlyke Aair (*). Voor dat de Aair ryp wordt, is dezelvefchoon Amethystkleur, wordende vervolgens witachtig zegt de Heer Segoier, die het in 't Veroneefche op Rotzige plaatfen van Gebergten heeft gevonden. Men zou het ook veel kleurig kunnen heeten : want, volgens Halier, beftaat de Kelk uit Violet-Zilverkleurige Kafjes met een Violette Streep en de Bloemblaadjes zyn wit en Violetkleurig bont, allen Baardig gepunt; het buitenfte drie-,het bin- p Gramen Phalaróides montannra Spica vcrficolore. Mont Agr Bon. p. 4g. Dit Rrckt tot opheld„rj ^ gebrelikeiyke aauhaaiinge van Rejchard.  Grasplanten. 281 binnenfte tweehoornig. Hoe zyn Ed. dan den vi^ Kelk, in de Soortbepaaling , driehoornig heeft fa* kunnen noemen, verftaa ik niet (f). Volgens Vg*» Scheuchzer zyn'er twee en dikwils drie Blommetjes in eene Kelk, Onze Ridder , die de gezegde Kelkblaadjes zal bedoelen met den naam van Blikjes, merkt aan, dat de Bladen van dit zonderlinge Gras blaauwachtig zyn, en, doordien hetzelve zig langs den Grond in 't ronde uitbreidt, in 't imdden verdorrende , die kaale Plekken in blaauwe Kringen op de Bergen hier en daar veroirzaakt, welken men , in Duitfchland , Dansplaatfen der Hexen noemt, of der Water- Nymphen: welker oirfprong de Natuurkundigen van Zwavelige uitdampingen (des Gronds of van het pisfen der Paarden, hadden afgeleid. De Halmen regten zig fchuins op, omtrent een Span of een Voet hoog. De Wortels doen de Geneverboomen, en 't andere Heeftergewas, verflikken. (6~) Vinserpluim met Vingerachtige omge- Vr. * . . r 77** CunofuruS kromde Aairen, en een famengedrukte op- Coraca. geregte Halm; de Bladen byna tegenover «»^^ elkander. Aairig. , Door (f) Haller heeft Calyce iricorni, niet Flore tricorni, gelyk die Autueur fchryft. (b) Cijnofurus Spicis Digltatis incurvatis, Culmo compresfo , erefto , Fol. oppofitis. Sp. Plant. 9. Gramen S 5 Dac" II. Deel. XIII. Stuk.  v 282 Driemannige Vï» Door geheel Indie wordt dit Gewas gezaaid, 1??** en mooglyk wel in alle Zuidelyke deelen van Hoofd- Afia, dewyl het in Egypte ook bekend is, zo men wil; doch het kan geenszins Nejem el Salib zyn van Alpintjs , dus, dat is te zeggen Kruis - Gras, genaamd , wegens de gekruifte Aairtjes , zynde de volgende Soort. Rumphius die'er een goede Afbeelding van geeft, waar mede myn zeer fraaije Exemplaar van Ceilon overeenkomftig is, merkt aan, dat de Plant, in een vette Grond, wel vier of vyf Voeten hoog groeit, geevende, na het opfchieten van de eerfte Halm, nog een menigte anderen uit éénen Wortel; zo dat het zeer vrugtbaar moet zyn. Aan den top van de Halm komen vyf, zes of agt Vingerachtige dikke Aairen, digt tegen elkander, zynde maar aan de eene zyde bezet met de Bloemen of Zaadhuisjes, die famen een Bol maaken. Van het Zaad, dat men , met de Handen, daar uit wryft of klopt, kooken de Indiaanen , na dat het van den bast gezuiverd is, een Bry of Pap, even als van 't Panik-Koorn, noemende hetzelve Naachumof, volgenshanneuitfpraak, Naatsjoni. Het is nog van veele andere gebruiken Daftylon Americanum minus. Schfuchz. .Gram. 107 Oriëntale majus Frumentareum. Pluk. Alm. 174. j. gu f. 5. Panicum Gramineum. I" Naats -ïbuï: Rdmth, Amb. V. p. 203. T. 76. f. 2. Tfitti-Pullu. ff, Malab. XII. j. 149. T. 78. Burm. Fl. Ind. p, 29.  Grasplanten.' 283 bruiken onder het Volk , gelyk uit den Ma- AiJ/;l. labaarfen Kruidhof biykt. Dit meent men , ^ dac het Koorn zy , door het welke, in ron-STUK. de Koeken gebakken als Brood, een groot gedeelte der Ingezetenen van Ethiopië gefpyzigd wordt. (7) Vingerpluim met vier Vingerachtige ftom- VJL^ pe, zeer uitgebreide Aairen , die gefpitst ^gyptiu^ zyn; gefpitfte Kelken, een kruipende Sten-Jggfr gel en gepaarde Bladen. Naast past dit op de Plant , welke Al pikus in Plaat gebragt heeft , zeggende , dat menze in Egypte Kruis-Gras noemt, om dat de vier Aairtjes een kruis maaken, op den top der Halm. Het heeft Bladen , zegt hy, als van aemcen Gras , doch kleiner en groeit naauwlyks een Vinger hoog. Het kleine puntje, evenwel, ontbreekt aan de.Aairtjes in zyne Afbeelding cn de Bladen zyn aan.de Halm niet gepaard , zo min als ifl de Afbeelding van M o- (7-) Cmofurus Spicis Digitalis qviaternis obtufis patenUslïmis &c. Cyu. Sp. cmaternis termina- lïbus horizontalibus. R. Lugdb. 64. Gramen Kcl^mmn Malabaricum fpeciofius , longioribus muctonatis ifolus. Pluk. Alm. x75. T. 300. f. 8. Gramen Vaccinum, femina. Ruiviph. Amb. VI. P- T- 4- * % Gr Dafty- m nvsxwm c 8. PM * ma% "a o T , f. 7. Scheuchz. Gram. 100. Nejem el Sahb l\v. ALgypt. Cap. XL. 5. m, W Ft. Ind. »g ■ II. Deel. XHL Stuk,  284 Driemannige Afdeel. Morison, en in de aangehaalde van PloHoofd- KENET» die veeleer tot het voorgaande fchynt stuk. te behooren. Veslingiüs zegt, dat het dikwils voorkomt met meer dan vier Aairtjes en noemt het Gejïernd Gras. Dus zou het fchynen te naderen aan de volgende Soort. VïlT. (8) Vingerpluim met gevingerde Liniaale Aai- tiuïculUS ■ rent een famengedrukte neigende Halm, PLd\CI am den voet Knoopïg is en overhoekfe Fig. 3. Bladen. Zodanig een Gras, als dit, valt in de beide •Indien. Wylen de Hoogleeraar J. Burihannus heeft het in Afbeelding gebragt, met zeven zeer lange, dunne, fpitfe Aairen, die nederwaards gebaard zyn, by elkander Sterswyze op den top der Halm geplaatst. Zyn Ed. Exemplaar was van Ceylon ; doch het komt ook in andere deelen van Oostindie voor; gelyk ik verfcheide Exemplaaren , daar van, uit Java ontvangen heb, één of anderhalf Voet lang, doch niet meer dan vyf-Aairig. In fommigen Ioopen de Aairen fmaller naar de punt: in anderen blyven ?y even breed, dat is Liniaal en hebben ftompe enden ; gelyk inzonderheid (8) Cijnofurus Spicis Digitatis linearibus, Culmo compresfo declinato bafi nodofb, Fol. alternis. Sp, Plant. 8. Cyn. Sp. aggreg. terminalibus deorfum Ariftatis. R. lugdb. 65. Gr. Daflyloides Spicis deorfuni Ariftatis. Burm.  Grasplanten. sS^ heldin die, welken de Heer Th cn berg in ^ Japan verzameld heeft. Het Koeijen ■ Gras van |fffA' Rumphius, op Ambon dus genaamd, óm £™im< dat het jong zynde van de Runders gaarn gegeten wordt, hadt ook dergelyke Aairen ; het Wyfje, dat laager bleef, vier , in 't kruis ftaande, en het Mannetje, dat twee of drie Spannen hoog wierdt, tot zeven, agt én tien Aairen , naar 't end verdunnende: zo dat hetzelve hier behoort. Het getal der Aairen is echter doorgaans vyf, die fomtyds wel zeer dun en een Vinger lang, fomtyds taamelyk dik en kort vallen , gelyk in dat Japanfche,in.R£. 3, op Plaat XCI , vertoond; alwaar men ziet, hoe fomtyds onder de Aairen , die het Kroontje maaken , nog een enkelde Aair verfchynt, die ook wel in de Oxel van een Blaadje is vervat. Is nu deeze Soort van de twee voorgaanden weezentlyk verfchillende ? Het fchynt my toe, dat de Kenmerken zeer in elkander loopen.De onderfte Bladen vertoon en zig dikwils als tegenover elkander of gepaard, terwyl de hoogere Bladen blykbaar overhoeks ftaan, of elkander, met haare Scheeden , vervangen. Dat de Kelken in het Egyptifche tweebloemig zouden zyn, en in de be'de anderen vierbloemig, fchynt Burm. Ziut. 106. T. 47. f. tl Gramen Vaccinum mas. Rumph. Amb. VI. P- T. 4- f- »• Kavara-Pullu. R. Mal. XIT. p. ï3i. T. 69. BURW. « /«* V- *9II. Deel. XIII. Stuk.  2S<5 dsiesiannioe Afdeel. fchynt iets te betekeöen ; doch gaat dit wel ui. ' vast? Wylen de Heer Bürmannüs vondt- swK.™' ze in het gedagte Ceylonfche maar twee of driebloemig. En zyn Ed. achtte het Ambonfche , voorgemeld , het Kruis - Gras te zyn van Alpinus: waar aan het Wyfje , immers, zeer naa kom:. Het Krom-Aairige , Coracan genaamd by de Cingaleezen , onderfcheidt zig aanmerkelyk door de Geftalte, en door de grootte van 't Gewas. Naar dit laatfte fchynt een Koorn Goddam genaamd, dat men op Java en Baly aan de kanten van de Rystvelden plant, zo Rümphius meldt, de Bladen van het gedagte Koeijen - Gras, Rompot Carbon genaamd, hebbende, doch vier Voeten hoog groeijende , te gelyken. Dit droeg vier Aairen op den top der overend ftaende Halmen , en het Zaad, dat wit cn nwart was naar de Soorten , werdt tot Bry gekookt als Panik - Koorn, of ook tot Aas gegeven aan 't Gevogelte ? terwyl het jonge Gras van alle deeze, nog jong zynde , diende tot Beeflen - Voeder. Ct/nofürus (9)'Vingerpluim, dat met eenvoudige Takjes * 'ro£ó\' jes sepiuimd "> en ongefteelde Kelken heeft 0t 'S" by- (9) Cijnofurus Panicula Ramis fimpücibus , Flor. fesfilibus fubfexfloris; ultimo fterili; inflmis fubariftatis. Sp. Plant. 6. Am. Acad. V. p. 393. Gramen Loliaceum &c. Brown. ffam. m. Gr. Daftyloa Panicula longat &c. Sloan, ffm. 34, Hift. I. p. n3. t. 70. f, 3.  O RA SPI* ANTE N. üf>7 byna van zes Blommetjes, het bovenfte on- AroHtt. vrugtbaar, de onderjien eenigermaate gebaard. stuk. Op 't Eiland Jamaika is, door den vermaarden Sloane, onder andere Soorten van Vinger-Gras, dit waargenomen, waar aan hy een lange Pluim toefchryft, beftaande uit veele fchraalere zagte Aairen. Browne befchryft, onder de Jamaikafche, een Dolyk? Gras, dat de Pluim uit enkelde Rolronde Aairen famengefteld heeft, met kleine famengedrukte tweezydige Aairtjes, overhoeks of in \ verband geplaatst. Men heeft de Kelken vyf of zesbloemig bevonden. De Aairen ftaan Kranswyze aan de Halm, 't welk een lange Pluim maakt. (10) Vingerpluim , dat met drievoudige han- y_ gende onvrugtbaare Aairtjes gepluimd is en Cjnofurus gebaarde Bloempjes heeft. Verguld; Dit zonderlinge Gras, naauwlyks meer dan een halve Handbreed hoog groeijende, munt niet- (10) Cijnofurus Paniculae Spiculis fterilibus pendulïs ternatis, Floribus Ariftatis. Sp. Plant. 10. Gram. Barcinonenfe Panicula denfa Aurea. Tournf. Injt. 523. Shaw. Afr. f. p. 232. Gramen Panicula pendula. Aurea. C. B. Pin. 3. Theatr. 33. Scheuchz. Gram. 149. overvloedig op Heijen en woefte Velden voor. DeTartaaren zoeken de plaatfen op, waar dit Gras groeit, om dat hetzelve hun een goede Weide voor het Vee verfchaft. Op Veenige Gronden, ja zelfs op drooge plaatfen en Muuren is hetinSwitzerland gemeen,zegt de Heer Haller. C2) Festuca Pan. coarftata fecunda Ariftata &c. Sp. Plant. 1. Gort. Belg. 24. Fl. Suec. 95 , Q1. Gouajj Monsp. 4y. Ger. Prov, 93. Feft. Fol. peranguftis, Panicula ftrifta. Hall. Helv. N. 1442. Bromus Ovinus. Scop. Carn. II. N. 112. Poa Fol. Setaceis &c. Gmel, ' Sib. I. p. 107. N, 42. R. Lugdb. 62. Gramen Fol. Junceis brevibus majus & minus. C. B. Pin. 5. Prodr. tu Exile Gramen duiïus. Lob. Ie. 7. Gramen CapilJatum Loc. Pennatis non Ariftatis. Vaill. Par. 92. 3. Feft. Spiculis viviparis. Fl. Suec. I. N. 94. Gram. Panic. Sparteum Alpinum, Panic. anguftl, fpadiceo - viridi, pro. liferum. Scheuchz. Gram, 313. T. 1.  Grasplanten. coi ier. De Friezen noemen het Amelands-Gras, vi. om dat het op dat Eiland vee! voorkomt in AlfiEt" dorre Zandgronden ; gelyk ook op Tesfel en Ho«h* anderen; aan de Zeekust in Friesland; op de Heiden buiten Harderwyk en Naarden, alsmede in het Veld aan den Haarlemmer Hout. In Jt algemeen is het kenbaar aan zyne zeer fmalle , doch niettemin platte , Biesachtige Blaadjes; de vierhoekige Halmen en korte gebaarde Pluim. De Halm is naakt, ftaat overend, en heeft op zyn hoogde ongevaar een Voet, doch dikwils maar een Handbreed langte. Hoe laager , hoe vleeziger de Blaadjes zyn, hoe kleiner de Pluim is en hoe minder gebaard. Laag is het eenigszins blaauwachtig groen: hooger valt het groen , met de Aairtjes bruinroodachtig of Violet. Ook komt het fomtyds jongdraagende f vpor, zogenaamd, 't f Fes,tuca welk dikwils in de Grasplanten plaats heeft op Wt"? Gebergten of andere fchraale Gronden ,• wanneer het Blommetje geen ryp Zaad voortbrengt, maar, in plaats van dien, lange groene Blaadjes, naar jonge Grasplantjes gelyken. de, uitfchïet, zo Haller aantekent. L inktkus, niettemin, merkt aan, dat dit een beftendige Verfcheidenheid zy, ook ftand houdende, wanneer men dit Gras voortteelt in de Tuinen Zyn Ed. hadt 'er zelfs een byzondere Soort van gemaakt gehad , en Scheuchzer geeft daar van , onder dien tytel, de Afbeel. ding. T 2 (3) II. Deeu XIII. Stuk.  202 Driemannige VI. (3) Dravik met eene eenzydige ruuwe Pluim; Fideel. je j£a-trtjes zesfrfoemig? gebaard; het laat- stuk°fd" fte Blommetje ongebaard: de Halm half' III. rond. Fefluca 'WRoode drooge plaatfen in Europa groeit ook dit Gras, 't welk van het voorgaande zig niet alleen door de grootte, als de Halm tot twee en drie Voeten opfchietende, maar ook door breeder, langer 'Bladen, en door de roodheid der Aairen, wanneer dezelven rypZaad in hebben, onderfcheidt. Van het Hardachtige, dat volgt, verfchilt het, inzonderheid, door de vlakheid der Bladen, dat de Aairtjes wat grooterzynen de Pluim losfer: van het Muizenüorige, doordien de Wortel-Bladen Borftelachtig en de Baardjes kort zyn. IV- (4) Dravik met een bogtlge Pluim, hellende fimTk'J' eenzydige Aairtjes die bykans ongebaard . Violette, zyn, en Borftelige Bladen. In Caj Fefluca Panic. fecunda fcabra, Spiculis fexfloris Ariftatis, Flosculo ultimo mutico , Culmo femi - tereti. Sp. Plant. 5. Fl, Suec. 93 , 92. Gouan Monsp. 49. Feft. Fol. peranguftis &c. Hall. Helv. N. 1440. £. Feft; Fol. hirfutis latiusculis &c. Idem. N. 1435. Scheuchz. Gram. 287, 289. , (4) Fefluca Panic. flexuofa , Spiculis fecundis, inclinatis fübmuticis &c. Sp. Plant. 6. R. Lugdb. 68. Gr. Mont. Fol. Capill. longioribus, Pan. heteromalla Spadicea & velut Amethjftina. Scheuchz. Gr. 276,  G r A SPLANTEN. 293 In Italië, Vrankryk , Engeland, komt, vol VT. gens den Ridder, deeze voor, die als eene Ver- Ar°^Et" fcheidenheid van de Schaapen - Dravik , door Hooid- . ' '1 j stuk, den Heer Haller, is opgetekend, en door Scheuchzkr omftandig, als een Inboorling van Switzerland, befchreeven. Hy noemt het Berg-Gras, met de Bladen langer enliaairachtig dun, de Pluim eenzydig, bruinrood en als Amethystkleurig. (5) Dravik met de Pluim eenvoudig getakt 'en V. , n r 7 ji ■ • Fefluca byna ongefteelde Aairtjes. reptatri*. Krui- In Arabie en Paleftina komt, volgens den pende. Ridder, deeze voor , die den Wortel, van dikte als een Penne-Schaft, zeer lang onder den Grond voortkruipende heeft , bekleed met breede Bladftukken. De Halm is meer dan anderhalf Voet hoog. De Bladen zyn, door inrolling, Draadachtig dun. (6) Dravik met de Pluim eenzydig, langwer- vi. pig ; de Aairtjes zesbloemig langwerpig cufjtrm' glad; de Bladen Borftelachtig. Met Hard- achtige. Cs) Festuca Panic. Ramis fimplicibus, Spiculis fubfesfiiibus. Sp. Plant. II. p. 108. N. 2. (6) Festuca Panic. fecunda oblonga, Spie. fexfloris ob> Iongis lsevibus &c. Sp. Plant. 3. Feft. Pan. nutante in- ' ferne Ramofa volgens den Heer Haleer , van twee tot vier Voeten; volgens Schreber van één tot twee Ellen langte. De Bladen zyn taamelyk breed; om laag meer dan een Voet lang, ncderwaards geftreeken ruuw. De Pluim heeft ook een aanzienlyke langte en is pieramidaal doch zeer yl bezet met lang gefteelde Aairtjes,die zes- en agtbloemigzyn, beftaande uit fpitfe Kafjes, van buiten glad. Hier door verfchilt het van het Beemdgras , waar toe fommigen deeze Soort betrekken. De Pluim hangt fomtyds, doch niet altoos, over zyde. Gmeliw wil, dat de Kenmerken van de Bromus, Fefluca en Poa, in dit Gras zig allen openbaaren zouden. De Kelkblaadjes, nogthans , zyn geenszins op de rug, onder de tip gebaard , gelyk tot het volgende Geflagt behoort, en de fpitsheid der Kafjes onderfcheidt het van de Iaatfte. Het zoude, volgens B A u h i n u s, de Calamagrofih zyn der Ouden. Op exterioribus teretibus. Gort. Belg. 25. Fl. Suec gl Schreb. Gram. 34. T. 2. Feft, Pan. Spicata , Spiculis uno verfu inclinatis fubmuticit. R. Lugdb. 68. Poa Pan Spicata, ftrifta &c. Gmel. Sib. I. p. 109. Poa Fol.Jatis asperis. Hall. Helv. N. i45I. Gramen Loliuceum &c. Scheuchz. 200. Mor. S. 8 T. 2. f. 15. Gr. Spartum. Barr. Rar. n54. T. 25. Gr. Arundinaceum SpicS wmltiplici Calamagroftis. C. B. Firn. 6. fi. Gr. Prat majus Locuftis tumidis. Buxb, Cent, V. i'. i'i. T. 16, '  Grasplanten. ej>9 Op dorre Gronden en aan de Wegen komt ^y* dit Gras dikwils maar een Voet hoog voor , nL meteen zeer korte, fehraale Halm, daarheenZaad in blyft, tot dat zy geheel verdord is. Tot Voedzel voor Rundvee en Paarden is het uitmuntende , • en byzonder goed onder 't Hooy. (14) Dravik met een Takkige opgeregte Pluim, XIV.^ 'de Aairtjes byna ongejleeld Spilrond en on- Fluimns^ gebaard. Dit komt, onder den naam van Vlotgras, menigvuldig in onze Slooten, Graften en Staande Wateren , zo wel als door geheel Europa, voor. De Halmen zyn, naar de verfchillende diepte cn de vettigheid van den Grond, zeer verfchillend van langte, fomtyds tot vyt en zes Voeten. Om laag geeft het veele Takken uit, aldaar zyn de Bladen zeer lang en dryven met de enden op het Water : om 1 hoog fik) Fefluca Pan. Ramora erecla, Spiculis fubfesfilibus teretibus muticis. Gort. Belg. 24. Ft. Suec. go, 9* Ozu.Da,, T. 237. Schreb. Gram. 37. T. 3- Govak Monsp. 49. Locuffis teretibus nmWnons.HAi.!..^. N. 1453. Poa Spiculis oblongis eréffis. H. Chff » k. Lugdb. 62. Gramen Aq. Fluitans multiphci Spica. O. O. Pin 2. Theatr. 41. Scheuchz. Gram. 199. Gr. Lobace„m'fluitans. Spica longisfima, divifa. Mor, S. 8. T. 3. f. 16. Gramen Mann* esculentum Prutemcum. Loes, Prusf. p. 108. U. Deel. XJII, StüS, »  3©o Drieman ni'ge *£L ï°°g kort en akemaal donkergroen. De Pluim, In. fomtyds byna een Elle lang, is digt bezet met s hoofd- veek kon gefleeide ronde fatitjes, van agt Manna-tot Cl'en Bloemen bevattende, wier Kelkblaadjes Lancetvormig zyn en wit gerand, de Bloemblaadjes van de zelfde figuur, ook fpits : 't welk deeze Plant alhier betrekt: hoewel veelen, en eenigen op 't voetfpoor van den Ridder zelf, haar tot het Beemdgras hadden t'huis gebragt. Mannin Niethet BloedkleurigePanik-Gras hiervoor 7tBladz befchreeven t' 'c'welk lang daarvoor gehouï78. Z' den 1S5 maar dit Vlotgras wordt thans gezegd het regte Manna. - Gras te zyn. Men noemt het derhalve dus, of ook Schwaden - Gras, ia Duitfchland ;om dat het zogenaamde Duitfche Manna-Zaad daar van komt. Die Schwaden nogthans is tweederley. De ééne krygt m^n van verfcheide Soorten van Panik, welke in Duitfchland, ten dien einde, hier en daar geteeld worden ; zynde naar Geerst gelykende ronde [Korreltjes , van verfchillende Kleur ; doch waar van het Meel geelachtig is en weinig Lighaam heeft. De andere, zynde de zogenaamde Poolfche of Frankforter Schwaden, komteenig en alleen van dit Vlotgras, 'twelk overvloedig wild groeit in Polen, Lithauwen, Brandenburg en omftreeks Frankfort aan den Oder; zelfs in Silezie , in eenige deelen van Deenemarken en Sweeden; van waar die Manna, toebereid zynde, wyd en zyd vervoerd wordt. De  Grasplanten; sci VI De manier, op welke de Inzameling en be- aideeu leiding in Schónen, de Zuidelykfte Provincie van Sweeden , gefchiedt, is door den Heer stuk. L i n nm v s aldus befchreeven (f). Na St. Jan, wanneer dit Koorn ryp is , fchuift men een Zeef, die zeer kleine Gaatjes heeft, des morgens vroeg-, de Daauw nog op het Gras leggende, of kort na dat het geregend heeft, door de rype Aairen heen en weer.; zo dat het Zaad met zyn Kaf in de Zeef valle. Op die wyze kunnen een paar Man , op plaatfen waar dit Gras overvloedig groeit, in twee Uuren tyds een Schepel daar van inzamelen. Dit Zaad fpreidt men vervolgens op Zeildoek uit, en laat het droogen in de Zonnefchyn. De fchifting van het Kaf, waar door de Schwaden een helder geele Kleur krygt, gefchiedt in een Houten Mortier , van een Eiken Blok gemaakt, met een 'rond Gat, omtrent een half El wyd en drie Vierendeel diep , dat naar beneden fmal toeloopt. Men heeft Stampers van Beukenhout, die naar Rolftokken gelykeu , dun aan de enden, en een Plandvol gekapt Scroo op den bodem van de Mortier gefmeeten hebbende, werpt men daar op een Handvol van het Zaad, dan weder gekapt Stroo. Voorts gaan twee Perfoonen te gelyk aan 't ftampen en dus gaat het Kaf van het Zaad af, dat men 'er vervolgens uit want. De Korreltjes, die dan (f) Schomfehe Reife. p, 349,  3"oi Drieman nigé uSau dan ZWart zyn' worden wederom, beurtlings hJÓïd' byeen ^and vo1' met gekaPc Stroo, inden stuk.0™' zelfden Mortier geworpen, tot dat 'er genoeg Manna in zyn. Alsdan gaan zy wederom aan 't ftamras' pen, tot dat de zwnrte Bast van de Koorntjes is afgegaan, en zy volkomen geel zyn. Dan wordt de Schwaden wederom door harpen en wannen gezuiverd en volkomen fchoon gemaakt. Deeze Duitfche Manna geeft, met Melk of Wyn gekookt zynde, eene zeer voedzaame Spyze, die fommigen nog aangenaamer voorkomt dan de Ooftindifche Sagoe. Gemeenlyk neemt men zeongemaalen; doch het Meel is nog fmaakelyker, overtreffende de Ryst en Geerst. Allerley foorten vanBryen Gebak kunnen daar van gemaakt worden, en het is in alle opzigten zo goed als ander Meel. Men kan van dit Manna-Graan ook Melkdranken of Koeldranken bereiden; 'er KofFy van branden en Brandewyn van ftooken (*). Wanneer dit Vlotgres te diep in 't Water, of op zodanige plaatfen groeit, dat men hst Zaad niet kan inzamelen, of zo men daar geen werk van maakt; dan kan het dienen tot een uitmuntend Beeften-Voeder. Men maait het onder Water, en daar uitgehaald zynde, worde hec OJ Vid\ S. Ledel fuccincla, Manna excorticatio, Soraw 1733. Octavo.  Grasplanten. 303 het gedroogd eii ten gebruike bewaard. Zeker ^ï. Landman in Engeland, Dean genaamd, heeft in.Bt" enkel met het Gras, dat op een geduurig on-s^OID" der Water leggend Stuk Lands, van ongevaar Manna twee Morgen, gegroeid was, byna alleen zulk Gras* Vlotgras zynde, vyf Werkpaarden, van April tot laat in de Herfst, onderhouden. De Varkens zyn 'er niet minder gretig naar, zwemmende diep in 't Water, om het te bekomen. Voorts dient het Zaad ook tot Voedzel van Eenden en ander Water - Gevogelte; ja de Ganzen weeten het byzonder wel te vinden. De Visfchen zelfs fchynen het te nuttigen : dewyl men opgemerkt heeft, dat de Forellen best gedyën in zulke Beeken, waar dit Gras meest groeit en zyn Zaad laat vallen. Het Kaf dient om de Wormen der Paarden te verdryven. Dus ziet men, welk een groote nuttigheid dit in 't wilde, en op meest ongebruikbaare plaatfen, groeijende Gras verfchaffe. (15) Dravik met eene ge-aair de kwabbige xv. Pluim, en breed Eyronde) zesbloemige , ^f^a ruige Aairtjes. Gekuifde. •Op dorre Heuvelen in Portugal nam de Heer Loefling deeze waar , die veele Halmen uit den Wortel fchiet, naauwlyks een Vinger lang. (15) Feftuea 'Pan. Spicata lobata., Spiculis ovatis la» tis fexfloris hirfutis. Loefl. Sp. Plant. 15. II. Deel. XIII. Stuk,  304 .Driemannige •7'VL lang. De Pluim is eenigermaate ge-aaird, ■ iii,el' byna Eyrond. Van het Gekuifde Beemdgras, -Ho«¥0. daar het in geftalte naby komt, verfchik het door menigvuldiger ruige Bloempjes. Fw/'c ^I<5^ ^ravi"k met een zeer dunne Pluim en Li. CalucinZ niaale Aairtjes ; de Kelk langer dan de kelk.™0'" Bloempjes , de Bladen aan den voet ge¬ baard. In Spanje vor.dt hy deeze, die een plag maakt van Wortelbladen en Draadachtige Halmen heeft, ook maar een Vinger lang. By Alexandria, in Egypte, vondt de Heer Forskaohl een Soort van Dravik, welke hy Gegaffeld noemt, wegens de Pluim die uit ongefteelde, zeer uitgebreide, Liniaale, driebloemige , ongebaarde Bloempjes , beftondt. Een andere hadt de Aairtjes Lancetvormig,rnet eene egaale Pluim en leggende Halmen. Een derde, aldaar ook groeijende, hadt eene Gehandelde Pluim, over ééne zyde, met lang gebaarde Aairtjes , doch deeze twyfelde hy, of 't ook de eerfte Soort mogt zyn. In Arabie kwam hem de volgende voor. (17) Dra- (16) Fefluca Pan. coarftata , Spiculis Linearibus, Cal. Flosc. lougiore, Foliis bafi barbatis. Sp Plant. n. Am, Acad. iii. p. 400. Feft. Pan. contrafta, Spiculis lineafibus mut. longitud, Calycis. Loefl. //. 116,  Grasplanten. 305 {17) Dravik met een gekropte Pluim , veel- VT. bloemige Aairtjes en Kllerdraagende Bloe- m. * men. Hoofdstuk. Dit Gras, overvloedig op Zandige Heuvels FeJtU'a groeijende, in 't Arabifch Scoucham genaamd>t™ucronahadt hy beter Geklierd geheten; aangezien de Gefi?itfte' Kafjes in dit Geflagt doorgaans gefpitst zyn; maar Geklierde Bloemen is zeer byzonder. Onder ieder Meeldraadje vertoonden zig Kliertjes in de uitgebreide Bloem, die vier of zes Blommetjes in de Kelk bevatte. De ruige Draadachtige Stempels kwamen 'er bezyden uit. Het Gras hadt ronde, gladde, kruipende Steelen , met opftaande Takkige Halmen en zeer uitgebreide, gladde, ftyve, gefleufdeeti fpits gepunte Bladen. Hy twyfelde, nogthans, of het wel hier t'huis hoorde. B r o m u s. Zwenkgras. De Griekfche naam, op dit geheele Geflagt toegepast, is gebruikt geweest voor dergelyke Planten als de Fejiuca of Dravik: doch aangezien de meeften zig alhier, door de zwaaijing of flingering der Aairtjes, onder* fche;dsn; welk Gras men deswegen, in 't Hoogduitfch, Schwingel ïiQQxnt} dat een Zwengel (ij)'Fefluca Panicula glotnerata, Spiculis' jnultifloris, flore GIandulifero»i%r. JEgupt.Arab, p, 22, V ÏI. Deei., XIII. Stuk, '  306 Driemannige VI. gel of Dorfchvlegel of iets dergelyks beteAfdeel. jjentj zo meen jjj het gevoeglyk Zwenkgras te Hoofd- heeteD. Het onderfcheidt zig, van 't voorige, door een Aairtje, welks Blommetjes als op twee lyën geplaatst zyn, en een Baardje hebben , dat onder de tip van 't Kafje is ingeplant (*). Het bevat de volgende, talryke, meest Europifche Soorten. j (i) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim 9 Secatïnus Eyronde Aairtjes , regte Baardjes en dui-> Rogmin- delyke Zaadjes. eend. Niet wegens de Geftalte, welke meer naar die van Gerst gelykt, voert deeze Soort den bynaam; maar, om dat zy dikwils in de Koornlanden voorkomt onder de Rogge. Dit is overal gemeen in Europa, en zy wordt deswegen, by de Sweeden, Rog-Loojïa geheten, en aangemerkt als een gebrek of miswas onder 't Koorn. Zy groeit , niettemin, ook ,wild op CO Zie Fig. 43 , op Plaat lxxxvii. (O Bromus Pan. patente, Spiculis ovatis, Anfti« ïedis, Seminibus diftinftis. Syjt. A/crt, ^jj Ge)l_ g^ Peg. XIII. p. 102. Gq--f. jsefg, 25. g'oiun 'Monsp. so. GtR.Prov. 96. Pi. StlKt g4> 9Ó- Bromus Foliis gIabr.Sj icCUnis aiiodecir^oris. Hall. Helv. N. 1502. Bromus vitiofus. Weio. Obs. Bot. p. 4. T. 1. f. 2. Bromus multiflorus. idem Fig 1, Feftuca Bremus Hordeaceus, Pan, ereaa coareïata. Fl. Suec, I. N. g7. RE1rö, Gtaen, I v. 4«- N. -iy  Grasplanten. 307 ep andere plaatfen , zelf op Daken en verval- vr. len Muurwerk; doch heeft dan doorgaans le- A]sfi**~ dige Kafjes of misdraagt en geeft geen Zaad. Hoorn, Dit heeft men als eene Verfcheidenheid aan-SWK* gemerkt, en 'er den naam van Muur - Gras, metDalechamp, aan gegeven. Bauhinus noemt ze Grasachtige Dravik en Morison Haver-Gras der Koornlanden, dat grooter Is, met meer gezwollen Kafjes (f). De Heer Weigel heeft ook een Veelbloemig Zwenkgras onderfcheiden. Eenigen meenen dat het de Bromos zy van Dioscorides; anderen houden het voor 't Lolium der Ouden. By Lob el is het gefield onderden naam van Bromus, byDoDONéus onder dien van Fes* iuca altera. De naam van Dravik wordt 'er , wegens de Kaffigheid, van fommigen aan gegeven. De Halmen van dit Zwenkgras zyn dikwils drie Voeten hoog, dun, geknokkeld en geitreept: de Bladen een vierde Duims breed , ruuw: de Pluim yler of digter , met meer of minder Aairtjes, op lange Steeltjes zittende en vry groot, met de Bloempjes op twee ryën,, In Cf) Morison heeft de benaaming in de Text en op de Plaat een weinig verfchillende, dat aanleiding gegeven heeft tot de Aanmerkins van Hallrr , als of Lin* hjjeus een verkeerde figuur had aangehaald, doch bet moet Fig. 16. zyn: Fig. 17 is 'er nieti V 2 SI» Dejei. XIII- SlUK,  508 D.RIEMANNIGE VI. In 't eerst ftaan deeze Aairtjes opwaards, verAV'lll!" volgens duiken zy allengs en, wanneer het Hodid- zaad ryp wordt, hangen zy nederwaards. Ieder STUK* Aartje heeft twaalf of veertien Bloempjes. Het Zaad, in ruige Blaasjes zittende,is langwerpig als Rogge - Graan, maar dunner en Kaffig. Als eene Verfcheidenheid behoort hier het Gramen Gros van Montpelgard, een Graaffchap aan de Grenzen van Lotharingen , dus door J. Bauöinus genaamd (f); 't welk niet minder hoogte dan 't voorgaande en gladde Aairtjes heeft, een Duim lang. De Kafjes zyn groenachtig, bleek gerand, met Baardjes van vier of vyf Liniën langte. Een dergelyke komt, zegt Gouan, overvloedig voor,in de Graften van Montpellier, by den Koninglyken Tuin, met ruige Aairtjes. (a) Zwenkgras met de Pluim byna opgeregv, Bromus Eyronde Wollige Aairen, met regte Baard- zè' ïes en zeer za& Plu¥Se Bladen. In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze Soort, op drooge plaatfen, voort. In Switzerland is dezelve, volgens Haller, zeer fT) Gramen Gros Montbelgard. I- B. Hift. II. p.438. ■ (2) Biomus Pan. ereaiuscula &c. Schreb, Gram. 60. T. 6, Wrig- Obs.v- 7- T/i.f. 4. Bromus hirfutus, Locuftis feptifloris ovato - conicis. Hall. Helv. N. 1504. Gr. Avenaceum Loc. villofis, candic. & ariftatis. Scheuchz. Gram. 254. Gr. Avenaceum Pratenfe &c. Mor. §. 8» T..2- f.18.  Gras, planten. 309 «eer gemeen, en zou de Trespe der Duitfche- Vi. ren zyn, die aan Wegen, Haagen en op Muu- ™f.u ren, ja fomtyds ook op de Akkers in Duitfch- ;s*j£°™* land, Vrankryk en Engeland groeit, zegt Schreber. Zyis veel kleiner dan de voorgaande, hebbende de Halmen naauwlyks een Voet hoog ; de Bladen zeer fmal; alles met eene zagte Wolligheid bekleed. De Pluim is naauwlyks twee of drie Duimen lang en heeft korte Steeltjes , met één of meer Aairtjes, die van zes- tot tien-Bloemig zyn, ook met eenige Haairigheid bezet en kort gebaard. Het Zaad is langwerpig, driekantig en bruin. Somwylen misdraagt ook dit Gewas , dat tot een goed Voedzel voor allerley Vee dient,- inzonderheid voor Schaapen. Men kan het , met voordeel, gebruiken, om het Stuifzand vast te maaken, fchoon het maar twee Jaaren duurt. Tot Hooy is het, wegens de laagte van Gewas, niet zeer dienftig. (3) Zwenkgras met een knikkende Pluim, en in. 1 Eyronde Aairtjes, met wyd gemikte Baard- SqwiïL jet. In/**- . J Ranpig. (3) Bromus Pan- nutante , Spie. ovatis Ariftis divaricatis &c. Gouan Monsp. 50. Fefluca Gram'mea Glumis vacuis. Scheuchz. Gram. 251. T. 5. f. u. C. B. Pin. g, Prodr. N. 64. Gram. Phaiaroides acerolum , nutante Spica. Barr. Ic 24. T. 1 , 2. Mont. 1c. 52. fl. Gr. Feftuceum majus , Locuftis crasfis Lanugiuofis. Buxb. Cent. V. p. 19- T- 3S- f- i« V 3 51. Deei.. XIII. Stuk. ,  3'to B'riemamnibé In Vrankryk, Switzerland, Siberië, kointdrï HooV Gras voI§ens den Ridder v°°r> die aanmerkt, «tok. dat de Aairtjes glad zyn , met Draadachtige Steeltjes, naar 't end verdikkende. De Baardjes, die anders regt uitflaan , wyken zydewaards af, dat een zeer kennelyk verfchil maakt. Om die reden oordeelt de Heer Haller, dat het tot de Haver behoore; doch bekent zelf, dat dit onderfcheid niet vast gaat. Hy telde negen Bloempjes in ieder Aairtje(f). IV. (4) Zwenkgras met een knikkende kroefe fu/gZ"! Pluim ' * Bladm wderzyds kaal, maar Purgee- de Bladfcheeden Haairig ai Pluizige tend- Kafjes. In Kanada is door den Heer IC alm deeze waargenomen, die ftevige Halmen heeft van anderhalven Voet, en Bladen van breedte als Riet, gekield groen, niet Haairig , gelyk de Bladfcheeden. De Pluim is gekruld, bogt;g, knikkende. De Aairtjes bevatten van agt èot* veertien langwerpige Bloempjes , met ruige Kafjes. In die van het Amerikaanfch Purgeerend Gras, by Feuillce, zyn de Aairtjes breederanders komt het Gewas taamelyk overeen (5) flexÏ HVe"a «°CUftifT teretibuS n0vefflfl°ris, Aréis rcnexis. Hall. Hew. N. 1501. p. 235. G a'JnT5 °flS: G'Umis ViMs- P'^-V. «L  Grasplanten- 3ti Zwenkgras met een opgeregte Pluim, de A^ Aairtjes byna Spilrond , Elsvormig naakt ^ en bykans ongebaard. stok. In Duitfchland en Switzerland groeit d^t J*g* fierlyke Zwenkgras, door Schreber zeet^ 0efraay afgebeeld. Het loopt fterk mt denStoe ta*a. voort, met zydelingfe Scheuten, gelyk het Kweekgras, en heeft de Halmen anderhalf Voethoog, met taamelyk breede Grasachtige Bladen. De Pluim is anderhalf Voet lang en beftaat uit lang gefteelde Aairtjes, die meestal ongebaard zyn, paarfchachtig , groen en wit, bont. Op vette Gronden groeit het wel drie, vier of vyf Voeten hoog; maar het komt meest voor, op Steenachtige ruuwe en woefteplaatfen. Men vindt fomtyds de Aairtjes met korte Baardjes bezet; welk verfchil ook ïn^de Hooge Dravik, hier voor befchreeven , naar welke het veel gelykt, wordt waargenomen. ' Dit gebeurt, wanneer hetzelve op Schaduwachtige plaatfen, in vogtige Gronden, geteeld wordt, 't Getal der Bloemen in de Aairtjes is van zeven tot tien, en dikwils negen, bevonden. (5) Bromus Pan. ereaa, Spiculis fubteretibus Subulatis nudis fubmuticis. Schreb. Gram. 93. T. 13- *«tu * Loc. 'teretibus &c. Hall. App. Scheuchz. p- 47N. 28. EiTu, N. I433- Gr. Pratenfe elatius & majus Locuft. tumidis. Buxb. Cent. p. 21. T. 49 & 4J' »j1 ' L.eys. Ft. Mal, 90, ^ II, Deei» XIII. Siuk,  3*2 Driemannxg e itoLt. EehaIve het Voedzel' *- welk d't Gras aan ni. 't Vee uitlevert, kan het door zyn kruipende Scheuten en Wortelen de kanten van Slooten en Graften vast maaken en, zo voor hetuittreeden van het Vee, als anders, in losfe Gronden befchutten. Brlmu ^ Zwenk&1-as' met em bikkende ruuwe Bmlatus. Pluim, gebaarde ruige Aairtjes en ruuwe Lang- Bladen. baardig. Deeze Soort, die in tegendeel de Aairtjes zeer lang gebaard heeft, fchynt', wegens de ruuwe Bladen, naauwlyks die van Bauhïnus, welke de Bladen met eene zagte Wolligheid bekleed hadt, te kunnen zyn. Door de langte der Steeltjes van de Pluim, welke tevens Takkig zyn , kan men ze, volgens Morison, onderfcheiden. Hier zou men de langte der Baardjes kunnen by voegen, waar door ze uitmunt, en noemen dit Zwenkgras , in vergelyking met het voorgaande , tot verbetering van den dubbelzinnigen bynaam, bepaaldelyker , Langbaardlg. Maar , wegens de ruuwheid van de Pluim, kon het ook Ruuw heeten, gelyk de Heer Reichard wil. Het groeit C6) Bromus Pan. nutante fcabra, Spiculis villofis Atiftatis, Fol. fcabris. Sy/l. Peg. XIII. Huds. Angl. 40. i\. 7. Feftuca Gram. Nemoralis latifolia -mollis. C. B. Pin. 9. Tlieatr. 144. Feft. Gram. Dumetorum Jub'a Ioneiore. Mor. Hift. III. p, ai3. s, 8. T. 7. f. 2?f  Grasplanten. 31$ groeit hier en daar, in 't Gebergte, in Euro- pa, en kruipt geenszins voort. ui. (7) Zwenkgras met een knikkende Pluim, ^STÜylT Bladen wederzyds, zo wel als de Schee- Bromus den, eenigermaate Haairig , de Kafjes fKantL kanthaairig. haairig. Uit Zaad , in Kanada door den Heer Kalm vergaderd, is deeze Soort voortgekomen, met dunre Halmen , en eene zeer knikkende Pluim, van langwerpige, famengedrukte, gefteelde Aairtjes , ieder agt Bloempjes bevattende , onder de tip gebaard , wier KelkKafjes glad, de Bloemblaadjes op de kant gehaaird zyn, en Lancetvormig. (8) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim, de yill. Aairtjes langwerpig tweezydig , de Kafjes Borjleiachtig gebaard. baar. Op (7) Bromus Pan.' nutante, Fol. utrinque Vaginisque fubpilofis , Glumis Ciliatis. Sp. Plant. 5. (8) Bromus Pan. patula , Spiculis oblongis diftichis &c. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. II. N. 103. Gouam Monsp. 50. Br. Pan. nutante Locuftis feptifloris &c. Hall. Helv. N. 1505. Brom. grandiflorus. Wetg? Obs. p.. 9. T. 1. f- 6. Feftuca Avenacea fterilis elatior. C. B. Pin. 9. Mor. T. 7. f. n. Gr. Avenaceum Pan. fparfa. Scheuchz. Gram. 258. T. 5. f. 14. Bromos Herba. Doo. Tempt. 540. ^ II. Deel. XIII. StÜK.  3*4 D n i ui a b n i 6 i Afdeel °p ^e^den » in BoSlchen en aan de Wegen, Ui. 'in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa, STUK.™' ëroe^ dit onvrugtbaar Zwenkgras,dat fommigen achten het Bromüs der Grieken te zyn. Men noemt het in 't Franfch Averon, in'tltaliaanfch Vena vana, dat is Tdele Haver', om dat het naar Havtr gelykt en geen Haver voortbrengt. De Halm is een Voet en daar boven lang; de Bladen zyn Haairig , aan de kanten ruuw en taamelyk breed. Het heeft een lange losfe Pluim, meest over ééne zyde hangende, met lang gefteelde Aairtjes, die lang gebaard zyn. IX; (9) Zwenkgras met een knikkende Pluim, en mvmfil* Eyrond-langwerpige Aairtjes. Akkerig. Dit zou de Naakte of Tdele Haver zyn, die in de Akkers van ons Land zo wel als elders voorkomt; welke de Hëer Haller befchryft als een Allergrootst Gras , met een ruige Halm vyf Voeten hoog; de Bladen in 't eerst ruuw, volwasfen glad, een vierdeDuims breed: de Pluim een half Voet lang, met Ian% ge zeer Takkige Steeltjes ; de Aairtjes langer dan een Duim, rondachtig en geheel glad, met (jg) Bronrus Pan. nutante, Spie. ovato - oblongis. Sp. Ttant. 7. Gort. Btlg. 25. Fl. Suec. 85 , 97. Oed, Dan. T. 293. Gouan Monsp. 51, GïR. Prov. 97. Br. Pan. diffufa pendula. Scop. Cam. \. 206. Br. Culmo Panïculato Spicis compresfis. Fl. Lapp. 27, H, Clip, jj, Br, gla.-  G KASPLANTEN. r3 15 metagt Blommetjes , zynde korter gebaard Ar^u dan de voorgaande Soort en tevens dunner,zo m. ° „ Hoofd* de Afbeelding van Scheuchzer aanwyst. SIUK, Dus worden deeze Gras-Planten van de meeree Autheuren onderfcheiden, maar de Heer Scopoli, dezelvenin Karniolie onderzoekende, vondt tusfehen het Rogminnende, Rappige, Akker-en Daken- Zwenkgras geene vafte paaien : des zyn Ed. die allen, onder den naam van Bromus polymorphus , 'te famen voegt (f). Jk zal derhalve ook tot geene der voorgaan-M'anfth. de Schorten in 't byzonder, dat Japanfe Zwenk- pig, 4, gras t'hous brengen, in Fig. 4>;op Plaat XCI afgebeeld* het welk van alle de voorgaanden eenigermaate fchynt te verfchillen; doch moogJyk naast komt aan de laatfte of liever aan de Agvfte Soort. ïföt heeft een dunne , ronde Halm] die van onderen eenigszins ruig en geknokkelu' is,- boven g'pdj met zeer fmalle, Liniaale Bla'den. Aan den C°P fpreidt zig een Pluim uit, vat» lang en dun geli>elde Aairtjes, die ten deele als Kranswyze uit e^n Knoopje voortkomen en fon;.tnige Steeltjes TaiJ^ë ver" deeld hebben. De onderfte Aairtjes zyn al' glalSÏj Locuftis glabris mrtantibüs'. Hall. Helv. N. 1509. Felti;?a Graminea Juba effufa. C. B, Pin. 9, Prodr. 19. Scheuchz. Gram. 363, T, 5. f.' 15. Bromos ftcrilis. Lob. Ic. 32. (f) FiQr. Carniol, II. N. 1J5. ÏI. Deel. XIII. Siuk.  '3 ï 5 ::~"Driemannigë VI. al zevenbloemig; de bovenften tienbloemig of Afdeel, faar omtrent. Boven loopen zy eenigszins Hoofd- puntig uit. De Kelkblaadjes zyn klein en on&IÜK' gebaard, doch anders Lancetvormig en Geut' achtig, gelyk het buitenfte Bloemblaadje, dat een Baardje heeft, uit de Rug, onder de tip, voortkomende: des het volftrekt tot dit Geflagt behoort, en,dewyl het binnenfteBIoemkafje Vliezig dun is en op de kanten gehaaird; zo zou het de Agtfte Soort zeer naby komen, indien de Kafjes in Baardjes uitliepen , gelyk Scheuchzer daar van getuigt. ~X' CIC0 Zwenkgras met een opgeregte Pluim en Genkula- afftandige Bloempjes; de Halm, leggende, *"lirnie. met e^n Knietje. , buigend. In Portugal is dit door den Heer V a n d e r- s. ti waargenomen. Het heeft de Halmen naauwlyks een Handbreed hoog, het uiterfte Leedje opgeregt, en bekleed met de Scheedjes van Grasachtige Bladen. De Pluim, die overend flaat, heeft geen dunne, maar byna driekantige ruuwe Steeltjes. De Aairtjes beftaan uit vier Blommetjes , eenigermaate ruig , van elkander afftandig , met taamelyk lange regte Baardjes. (II) (10) Bromus Pan, erefta , FIosc. diftantibus Peduncutis rngnlatis, Culmo genu procumbente. Sp. Plant. ig. Mant. p, 33,  Grasplanten. 3*7 fu) Zwenkgras met een knikkende Pluim en A^ Liniaale Aairtjes. H^ - STOK, Op droogs Heuvelen, op de Daken der XL HuizenenopoudMuurwerk,groeit dit Zwenkgras door geheel Europa : weshalve het ook, der Davan fommigen, Muurgras wordt geheten. De eerfte Soort komt het zeer naby, doch verfchik door de knikkende Fluim en dunner , eenigermaate Haairige Aairtjes, zo Toiurne fort aanmerkt. De aangehaalde Afbeeldingen van Plukenet en Morison, vertoonen ondertusfehen dit Gras met opgeregte Aairtjes en Pluim; welke geftalte het in t bloeijen heeft, vervolgens knikkende, gelyk veelen van dit Geflagt. Linnjeus zegt , dat het te Upfal de Daken bedekt, even als een Zaailand van Koorn. Hier te Lande vindt men 't ook veel op oude Boeren Wooningen, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk* groeit het overal, op hooge drooge plaatfen en Puinhoopen. De Ridder befchryft het dus. De („■) Bromus Panicula nutante, Spicis Linearibus. Sp. Plant. 8- Goax. Belg. 26. « Suec. 86 , 98. Goua* Monsp. 5i. Gek. Prov. 99. Brom. hitfutus, Pan nutante paucinora. Hall. Helv. N. r5o8. Gramen Murorum Spicis pendulis anguftioribus. Tour**. Par 91- Feftuca Avenacea fterilis Spicis ereftis. Kat. Angl. III. p. 413. Pluk. Alm. 174. T. 299- f- *■ MoR" S' 8- T> 7' f. 13. IJ. Deel. XII. Stuk.  3i8' Driemawnige aSél. " Do HaIm is van dikte aIs een Draad, meC fa ' » vyf dikker Knokkeltjes en geftreepte Schee- iSTüK.010" » den' De B!aden zy° van D°ven zagt, aan ,, de kanten meer gehaaird. De Pluim is „ eenzydig, knikkende , wordende als de „ Vrugt ryp is, op den Grond nedergedtukt. „ De Bloemfteeltjes, vooral de onderften, zyn „ vyf in getal, Haairachtig dun , los, ruuw. „ De Aairtjes Liniaal, met vyf onder de tip „ gebaarde Blommetjes, die uit Elsvormige ,, Kafjes beftaan , met het Baardje regt, zo „ lang als 't Kafje." XII. (12) Zwenkgras met een knikkende Pluim en vierbloemige Aairtjes, die korter gebaard Reusach- zyn. 0* Dit Reusachtig Zwenkgras is hier te Lande in 't Haagfche Bofch en elders gevonden. Het groeit overvloedig in lommerryke Bosfchen aan den Donau, volgens j a c qo i n. Het komt, buitendien, ook in andere deelen van Europa voor, doch bereikt overal geen anderhalf of twee Ellen langte, gelyk Schreber zegt, dat f12) Bromus Pan. nutante , Spie. nuadrifloris, Ariftis brevioribus. Sp. Ptant. 12. Gort. Belg. II. N. 106. Fl. Suec. II. N. 99. It. Scan. 394. Schreb. Gram. %%. T, 31. Bromus glaber , Locuftis quadrifloris nutantibus , Arift. longisfimis. Hall. Helv. N. I5io. Brom. Panicula nutante &c. Scop. Caïn. I. p. 20S. Gram. fylv. gla» 'brum Panie. recurva. Vaul. Par, 93. T. 18. f. 5. Fts-  crasplante n. 310 dat de Halmen hebben. Haller vondtze a^Êt,, van drie of vier Voeten , met Bladen van een ^J^. half Duim, dat is ongevaar een Pink breed. stor. Uit ieder Knoop van de Halm komen doorgaans twee Bloemfteelen voort: 't welk eene byzonderheid is, die het baarblykelyk van 't Akker - Zwenkgras, dat 'er meer by elkander heeft, doet verfchillen. Zo behoort dan ook hier, het Gladde BofchgrasvanVAiLLANT, met een omgekromde Pluim. Scopoi.i heeft het glad met vierbloemige , en ruig met zesbloemige Aairtjes waargenomen. Zy hebben aan 't end een Bondeltjevan fyne Baardjes,die witachtig bleek rood en altoos een weinig kroes zyn. De Aairtjes zyn byna Rolrond , taamelyk dun en fpits. Meest kwamen zy den Heer Schreber met zes of meer Bloempjes voor. Niet zelden zyn de Aairtjes maar driebloemig, zegt de Heer Jacquin (*> Dit Gras , dat van de meeften der voorige Zwenkgrazen, in de byzonderheid, van overblyvende te zyn, verfchik, groeit in Sweeden aan de Oevers der Zes, op lommerryke Heuvels Feftuca Fol. Dïgiti latitudine longisfimis, Pan. laxi. R. lugdb. 69. Gramen Bromoides Aimaticum latifoHum &c.> Scheuchz. Gram. 264. T. 5-£ H- Bromus glaber Panicula nutante. Hall. Helv. N. 1506. Scheugh> Gram. T. 5- f- l6(?) Plant. Vindel. ÉÜuru. p. 18. ll, psEi, XIII. Stok.  DriemanniöE VI. veis en op Bergen. Het gedyt niet minder ' ■dFI^EL* op vogtige Gronden. Dewyl het breede Bla' _Hoofd- ^en heeft, zou het, tot Voedzel voor het *rüK" Vee, zeer dienftig zyn in zodanige Landen , daar men anders gebrek heeft aan Gras. De Paftoor RiMROD, te Quenftedt in 't Mansfeldfche, heeft, nu omtrent twintig Jaar geleeden , veel Proeven daar mede in 't werk gefteld in zyne Hof, en het op plaatfen, daar anders geen Gras groeijen wilde, volkomen wel geteeld. Wanneer al ander Gras dor is, ftaat het nog groen en bloeit tweemaal in een Jaar. Men zou het, rekent die Heer, viermaal in één Saizoen kunnen maaijen (*). XIII. (13) Zwenkgras met eene gebondelde Pluim, by. fubmf m ongefiee^e Pluizige Aairtjes en op~ Rood-' Jlaande Baardjes. In Spanje is deeze Soort door den Heer Loefl inggevonden,die gebynaamdwordt, wegens haare zagte roodachtige Pluim. Menigvuldig is 't getal van derzelver Aairtjes, die langwerpig zyn en lang gebaard, vergaard tot een Eyrond bondeltje, 04) (*) Schreber Gram. utfiipra, f13) Bromus Pan. Fasciculata , Spicis fubresfilibus ViUofis, Ariftis reais. Sp, Plant. 10. Am. Acad. IV. p. e65. Gramen Panicutè molli rnbente. J, D, Hifi. II, z.  Grasplanten; 3al (14) Zwenkgras met een gebondelde Pluim , ^ byna ongefteelde gladde Aairtjes en uitge- nj. i. .7 7, Hooinjpreide Baardjes. STUK, XIV. ïiv) Zwenkgras met eene ge-aairde Pluim Bromus x JJ ° „ r Scovarttis* en byna ongejleelde , opgeregte , ruigacn. £ezem„ f/g-e Aairtjes, die omtrent vierbloemig zyn. achtig. Van deeze twee is'het eerfte in Spanje, het f(yf?^ andere in Portugal gevonden door den Heer aclltis* Vandelli. Dit laatfte heeft de Halm een Span hoog, t'eenemaal bedekt met Bladfcheeden, en eene kort gedeelde ■ Aair, met verfpreide Aairtjes , die taay zyn , ruigachtig, taamelyk ftyf, vier of vyf bloemig. De Baardjes hebben de langte van de Aairtjes. (16) Zwenkgras met een zeer eenvoudige Tros, pJ/emB, van eenbloemige Steeltjes, de Aairtjes zes-fus. ■ 7 j 7 j Getroft. bloemig, glad en gebaard. Ia (14) Bromus Pan. Fasciculata, Spiculis fublesfilibus glabris , Ariftis patulis. Sp. Plant. ii.Am. Acad. IV. p. 266» (15) Bromus Pan. Spicata, Spiculis fublesfilibus erectïs pubesc:ntibus, fubquadrifloris. Sp. Plant. 18. Mant. 33- (16) Bromus Racem» fimplicïsfimo, Pedunculis unifloris , Floribus fexfloris &c. Sp. Plant. 13. Gort. Beig. ll. N. 107. Feituca Avenacea Spicis ftrigpuoripns, RAji Augt. III. p. 414* ' X 11. Deel, XIII, Sim,  32a Drieman nige AfpH'l. In EnSeIand , als ook by ons op de Wallen 111. van Nymegen, komt deeze Soort voor, wier Hoofd- di ■ n stuk. rmim beltaat uit een eenvoudige Tros van overhoekfe Steeltjes. De Bladen zyn van onderen Pluizig. XVTI. (i?) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim; JflZZ5 de JairtJes h^m driebloemig. Drié- - Sï'-'r • »hn+] • ., bloemig. Jn de Bosfchen van Dccnemarken en Duitfchland komt zodanig Zwenkgras voor, dat ook in Switzerland is waargenomen , aldaar een Halm hebbende van vyf Voeten langte; zo dat hst te tellen is onder de grcorïïe Gas'. Soorten. De Aair was een Voet lang, met kleine Aairtjes, van drie, vier of vyf Blommetjes, in de jongheid Violet, vervolgens bleek. Het hadt fmalle Rietachtige Bladen. XVIII. (18) Zwenkgras met een yiere Pluim, die uit- Madriteu- . ^W {s gfJ . ^ Madrits, aal, de middeljlen dubbeld: de Steeltjes naar boven dikker. j)Jt (if) Bromus Panic. patente, Floribus iubtrifloris. Sp. Plant. 16. Brom Pan. laxa, Locuftis quadrifloris, brevisfime Ariftatis. Hall. Hetv. N. Gramen*Bro- moides Pan. Iparfa, Scheuchz. Gram, 5II. Qed. Dan 440 ? (18) Bromus Pan. rariore patulo- erefta, Spie. Linearibus, intermediis geminis &c. Sp, Plant. n. Am. AcadIV. p. 265. Bromus fterilis erefta Pan. major. Barr]! • Po. 76. f. 1. Gr. Bromoides pumilum &c. Scheuchz" Gram. 360.  Grasplanten.' 323 Dit groeit in Spanje, omftreeks Madrit , A hebbende, volgens de Waarneeming van den ^IHT Heer Loefling , een zeer yle geaairdeSTU°K° D" Pluim, en taamelyk breede zagte Bladen. De Halmen zyn twee Voeten hoog , glad, met gezwollen Knokkeltjes. (iq~) Zwenkgras met een zeer Takkige Halm, XIX. ongefteelde Aairtjes en ingerold- Llsvormige ramofUs. Bladen. Takkis< In de Levant groeit, volgens den Heer Schrebe r, deeze Soort, die in Takkigheid uitmunt, met Draadachtige leggende Halmen, hebbende de Aairtjes veel naar die van de volgende gelykende. (20) Zwenkgras wet de Halm onverdeeld, de »XX^| Aairtjes overhoeks , byna ongefteeld, Spil' Gevind» rond en weinig gebaard. Vry fig') Bromus Culmo Ramofisfimo, Spiculis fesfilibus &c. Sp. Plant. 20. Mant.'34. Gr. Junceum Cornicul. veht Frutescens glabrum , Oriëntale. Scheuchz. Gram. 38. (20) Bromus Culmo indivifo ; Spiculis alternis fubfesiilibus teretibus fubariftatis. Sp. Plant. 14. Gort. Belg. 26. Fl. Suec, 89 , 100. Oed. Ban. T. 164. Jacq. Vind. ï8- Gouan Monsp. 51. Gek. Prov. 98. Feltuca Culmo altern. fpicato. R. Lugdb. (sj. Poa &c. Gmkl. Sib. I. p. 112. Triticum Spicis diftichis &c. Hall. Helv. N. 1431. Gramen Spica Briza: majus. C. B. Pin. 9. Prodr. 19. Theatr. 133. Gr. Loliaceum Corniculatum. Scheuchz. Gram. 35. Gr. Loliaceum Corniculatum. Toürnf. Paris 92. X 2 ' ÏL Deei,. XIII. Stuk.  $24 DüIEMANNtGE 'Arraii ' Vry alêerneen fcomt °P ruuwe Bergvelden Ui. 'en in Bosfchen, door geheel Europa, dit stok?™" ZwenIcgi*as voor, dat hier te lande ook op Zandige Velden by Haarlem groeit. Het verfchik aanmerkelyk in geftalte van de voorgaande Soorten en komt de Tarwe zo naby , dat Uauhinus het Waitzen-Gras tytelde. Ook betrekt de groote Haller het daar toe , noemende hetzelve Tarw met tweezydige Aairen en ronde ruige gebaarde Sprinkhaantjes van twaalf Bloemen. Tournefort befchryft het, onder den naam van Dolykachtig gehoornd Gras, zeer omftandig. Die vermaarde Kruidkenner vondt het niet alleen in 't Bofch van Boulogne, maar omftreeks Parys bynaoveral. Ookkwamhetden HeerGMELiN in Siberië voor. De Halm is twee Voeten en daar boven; de Pluim ongevaar een half Voet lang, en beftaat uit Aairtjes, wier vlakke zyde naar de Halm gekeerd is, met endelingfe Baardjes, aan den Kelk. XXI. (21) Zwenkgras met de Aairtjes tweezydig CrffüZ's* gefchubd, ongejleeld, neergedrukt. gekuifd.' Dit (2O Bromus- Spie. diftiche imbricatis fesfilibus de« presfis. Sp. Plant. 15. Am. Acad. II, p, 339. Feftuca Culmo Spicato, Spie. multifloris. Gmel. Sib. 1,115. T. 23. Gr. Triticeum, Spica latiore compa&S. Buxb. Cent. I. p. 32. T. 50. f. 3. Triticum Criftatum, Schreb, Gram. is. T. 23. f. a.   _ ' 2 Deel, PLAAT XCII.  Grasplanten, 325 Dit Gekuifde groeit in Tartarie en Siberië, vi. Buxbaum vondt het in Georgië, op naakte A,F1D)EEIHeuvels. De Halmen zyn een Voet of ander- Hoofd. half hoog. Het is aanmerkelyke veranderin-STUK' gen onderhevig, en wordt Honig-Weitzen van den Heer Schreber genoemd, om dat het een zoet, bruin , kleverig Sap uitgeeft, waar van Stellerus zelfs meer dan anderhalf Once hadt vergaderd , en het met Thee ingenomen, denkende dat het de kragt van Manna hebben mogt: doch zulks evenwel niet bevondt. (22) Zwenkgras met twee opftaande Aairen XXII. OVerhoeks, Bromus. diftachyos. Dit kleine Gras, voorkomende in Paleftina AJffff^ en in de Zuidelyke deelen van Europa, fchynt verfcheide twyfelingen onderhevig te zyn. Gouan merkt zeer wel aan, dat hetzelve het uit Bar rel i er aangehaalde niet kan zyn. De Aairtjes zyn ongefteeld en plat als in de Tarw, met een fpitfen Kelk, wier Punten de Baardjes uitmaaken, gelyk in de twee voo- (22) Bromus Spicis duabus ereftis alternis. Sp. Plant. t?. Am. Acad. IV- p. 3o4, 450. Feftuca Ciliata. Gouan Monsp. 48. Br. Spiculis fubbinatis compr. fesfilibus Ger. Prov. 98. Gramen Spica Briza? minus, C. B. Pin'. 9. Prodr. 10. Pluk. Alm. 173. T. 33. f, j, - X'3 31. Debj.. XIII. Sttjk.  2i6 Driemannice VI. voorige Soorten ; die derhalve; volgens de Aideel. aigerneene Kenmerken , eer zouden ichynen Hooid- tot het voorgaande Geflagt te behooren. In STÜB' 't wilde groeijende is het twee -, wanneer men het teelt drie-Aairig. (23) Zwenkgras met uitgebreide Pluimen en Erauus ge-aair de Takken ; de Aairtjes overhoeks, chfJf11' aangedrukt, Liniaal, met zeer korte Baard. "Veel- :eSm Aamg, J By Alexandria, in Egypte , heeft de Heer Forskaohl, op vogtige plaatfen aan de Graften, deeze Soort waargenomen. Zyn Ed vondt 'er, bovendien, een andere, die hy Ruig noemt, of Pluizig , met zeer lange Baardjes, en eene, die naar het Beemdgras geleek, met vyfbloemige Aairtjes. XXIV. (24) Zwenkgras met de Pluim byna overend Svpoides. nMnde m Degenvormige Bloemjleelljes. Kwispel- J adltié' Op 't Eiland Majorka groeit dit Gras, hebbende de hoogte van een Span , met veele onzeregte Halmen, en eene langwerpige bruinachtige Pluim , die aan de Tanden Steeltjes 0 uit- f-Ó Bromus Panic. patentibus ; Ramis Spteatis; Spiculisalternis appresfis Linearibus; Ariftis brevisfinus. Flor. Mgypt. Arob. p. 23. 04) Bromus Paiv ereaiuscula, Feouneuhs Enfifor- tnibus. Mant. 557, .. .  Grasplanten. 327 uitgeeft, naar 't end verbreedende, het mid- vi. deLfte één, de zydelingfe twee- of drie- Aairig. A™E«» De Aairtjes zyn vierbloemig, met een Elsach- Hóófd, tigen gladden Kelk. Het buitenfte Bloemblaadje heeft een regt Baardje. De Meelknopjes zyn geel, de Stempels wit. S t i p a. Kwispel-Gras. Den Latynfchen Geflagtnaam vertaaien fommigen P'rièmgras , dat niet zeer eigen is; dewyl in het Gewas van weinige Soorten zig ietsPriemachtigs vertoont. Ik oordeel dat men gevoeglyker den naam van Kwispelgras gebruiken kan, dewyl de meeften zeer zwaar en ruig ge-Aairdzyn, als een Kwispel. De Kelk is tweekleppig, eenbloemig: het buitenfte Kafje van 't Blommetje lang , Veeïtyds Pluizig, gebaard, en aan den voet gewricht (*). Daar komen de volgende Soorten van voor. (1) Kwispelgras met gewalde Baardjes. \, Stipa ' Pennata. ■Niet Gevederd. CO Zie Fis. 23 , op Haat LXXXV1I. (1) Stipa Ariftis Lanatis. Si/ft. Nat, Xll. Gen, go. Peg. X111. p. 104. Gouan Monsp. 51 Ger. Pnv. 83 Jacq. Vind. 13. Stipa Ariftis Plumofis. Hall. Helv. N.' 3514. Feftuca Ariftis plurnofis. R. Lugdb. 68. Feftuca Glumis unifloris. Gmel. Sib. I. N. 50. Gramen Spieatum Ariftis Pennatis. Tol-rnf. Lift. 5ig. Gr. Spar? ^ teum ÏI. Deel. XIII. Stuk. 4  328 Driemannige VI. Niet alleen in Ooftenryk, waar van het by AïIDrETE£" Clusius den naam heeft, maar ook in SwitHoom- zeriand, Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , ja zelfs in Siberië, komt deeze Soort van Gras voor. Op de geheele reeks van Gebergten, die zig van Baden tot den Donaa uitftrekt, groeit het zelve op opene'plaatfen overvloedig, zo Clusius aantekent. Geheele Velden zyn 'er , tusfehen de Rivieren Jenifea en Oby, als ook tusfehen deeze en de Irtis , in de Noordelyke deelen van Afie, mede vervuld, zegt Gmel in. Het heeft menigvuldige Bladen van een Voet lang, die fmal zyn en Biesachtig famengerold. Hier tusfehen komen Halmen voort, van weinig meer langte,die uit eene Bladfcheede drie pf vier Bloeden uitgeeven, wier Kelk-Kafjes ieder in een Baardje uitloopen , van aanmerkelyke langte. Het Blommetje, in de Kelk, beftaat uit twee Kafjes, waar van het buitenfte en grootfte een Baardje heeft, aan 't begin fpiraal gedraaid en vervolgens ten einde toe gevederd met eene Donsachtige Wolligheid; zodanig, dat het by de Pluimen der Paradysyogelen vergeleeken wordt. Dit Baardje is fomtyds byna een Voet lang, en verfcheidene daar van, zig wyd en zyd uitfpreidehde, maaken teum Pennatum, 0- B. Pin. 5. Theatr. 70. Spartum Auftriacum. Clus. Hifi. II, p, 22.1, Pann. 719, Scheuchz Gr ken deeze Grasplant verwonderlyk. In Pro- aïdeÉl.. vence legt het Landvolk deeze Pluimen in de Kalk; waar door zy, die anders wit zyn , geel stuk. worden, en dan verfieren zy 'er hunne Hoeden mede , zegt Tournefort, die verhaalt , dat het insgelyks op de Heuvels van 't Boich van Fontainebleau groeit (*). (2) Kwispelgras met naakte regte Baardjes ; Jh^ de Kelken langer dan hef Zaad; de Bla- gUncea. den van binnen glad- ^Biesach- (3) Kwispelgras met naakte kromme Baard- lil, jes; de Kelken langer dan het Zaad; de cXaiurcl, Bladen van binnen ruigachtig. In Vrankryk zekerlyk, misfchien ook in Duitfchland enSwitzerland, komen deeze beiden voor; hoewel de Heer Haller geen anderen gevonden hadt, van dien aart, dan met ge- f") Plant, envir. Paris. p. 463. (2) Stipa Ariftis nudis reftis , Calyeibus Semine loni gioribus &c. Sp. Plant. 3. Gouan Monsp. 52. Ger. Prou. 83. Jacq. Vind. 13. Feftuca Ariftis nudis. R. Lugdb. 68. Gmel. Sib. I. N. 49. p. 114- Feftuca Junceo folio, C. B. Pin. 9. Theatr. 145. Scheuchz. Gram. 151. (3) Stipa Ariftis nudis curvatis, Calyeibus Semine Ion. gioribus, Foliis intus pubescentibus. Sp. Plant. 2. Pall. It. I. p. 267. Stipa Ar. nudis flexuofis &c. Hall. Helv. N. 1513. Feftuca longisfimis Ariftis. C. B.Pin. 10. Theatr. 153. Gr. Avenaceum Mont. Spica fimplici, Aristis recurVis. Vaill. Par. 85. X 5 51. Peee. XIII. Stuk.  330 D R I ,E M A N N I G E aTmel. 'gebo°gcrie of gekromde Baardjes. Dit is het Ui. " eenigfte verfcnil niet, tusfehen deeze beide ^HooFD- Gras-Soorten. De laatfte gelykt wel naar de andere zeer, doch heeft de Bladen, zegt men, korter , ftyver en minder ruuw van buiten, .maar van binnen ruiger: den Kelk niet witachtig maar bruinrood ; de Baardjes een weinig korter en volwasfen op verfcheide manieren gekromd. Beiden 'zyn zy zeer lang en ruig gebaard, de eerfte Zilverkleurig, zo Bauhinüs aantekent, wien deeze uit Wallifer-Land, daar dezelve aan 't Meir van Sedun overvloedig groeide, gebragt was, door Bursertjs. De Heer G melin tekent V3n de eerfte, die door geheel Siberië, zegt hy , zeer gemeen is, aan, dat de Baardjes zeer gtnegen zyn zig om te krullen. Ook houdt hy de paarfche kleur der Kelken voor eene Verfcheidenheid. IV. (4) Kwispelgras, met de Baardjes naakt en Arillella. . , Korthaar- reSt s naauwlyks tweemaal zo lang als de Kelk en gewalde Vrugtbeginzcls. Dit Kwispelgras by Montpellier door den Heer Gouan waargenomen, hadt cie Halmen twee Voeten lang en fmalle Bladen; de Pluim byna ge-aaird , met twee- of drie- Bloemige Steel- (4) Stipa Ariftis nudis reftis , Calyce vix duplo longioribus, Germinibus Lanatis» Syfl, Nat. XJI. T. 3. p. 229, Gouan Illujtr, 4.  Grasplanten, 331 Steeltjes; den Kelk zo lang als 't Zaad; dat VT. Spilrond is en eenigermaate Pluizig. Aideel. HooTD« (5) Kwispelgras met de Baardjes aan den voet STOyHaairig; de Pluim ge-aaird ; de Bladen Stipa Draadachtig. tmaajfio ma. Zeertaay, Op Zandige Heuvels in Spanje groeit dit Gras, dat men aldaar Efparto noemt, en ten tyde van Plinius reeds bekend geweest is onder den naam van Spartum, of Spartum Herha ; om bet van dat Bremachtig Gewas, 't welk Spartum of Spartium genoemd wordt, te onderfcheiden. Het hier bedoelde, door den grooten Kruidkenner Clusius zeer omftandig befchreeven en fraay afgebeeld, is een Krüid , met Biesachtige Bladen van twee of drie Voeten langte, regtopftaande, ftyf, een weinig dikker dan Koornhalmen, maar taay en gevuld. De taaiheid heeft insgelyks plaats in de Bladen, weinig korter, in 't eerfte taame. Iyk breed, maar vervolgens, door inrolling , fmalenrond, dunner dan de Halmen, waar aan ook Bladen zyn, doch korter, en Scheedswyze dezelven omvattende. Op 't end komt een Pluim byna als van Riet, een Span lang, uit f5) Stipa Ariftis bafi pilofis, Panicula Spicata, Foliis Filiformibus. Sp. Plant. 4. Am. Acad. IV. p. 266. ' Loefl, Itin. 118, Gram. Sparteum Panicula comofa. C. B. Pin. 5. Spartum Herba Flinii, Clus. Hifi. 2. p» 220. Hisp. 504. Lob. Tc, 88. H. Deel. XIII. Stuk.  Driemannige VI. uit Bloempjes beftaande wier Kelk ongebaard AïiuEI" is, het Blommetje een Kafje heeft byna half Hooid- ZQ iang5 maar jn een Baardje uitloopt, wel 5TüK' vyfmaal langer, dat aan den voet gedraaid is, en aan de buitenzydemet taamelyk lange Pluishaairtjes bekleed. Dus nam het de fchrandere Loefling , by. kans twee Eeuwen na zyn gemelden Voorganger, in deeze Grasplant waar, welke hy aanmerkt nog heden in Spanje van zeer veel gebruik te zyn, om Matten te vlechten tot bedekking der Steenen' Vloeren in de Winter; om Kabeltouwen te maaken voor de Schepen, als ook Mandjes, Korfjes en dergelyk Huisraad, tot het overdraagen en bergen van V rugten. In de Zuidelyke deelen van Spanje, byzonderlyk in Granada, langs de geheele Zeekust, totaauMurcia, voornaamelyk omftreeks Carthagena, zegt Clus ius,'was dit Spartum zo gemeen, dat by de Ouden die ftreek Spartaria geheten werdt. Behalve het gemelde, dat men van de drooge en frisfche Bladen fabriceerde, werden van dezelven, als Vlasch in Water geweekt zynde, vervolgens geklopt en dan gedroogd; ook zekere Schoenen of Pantoffels, Koorden ander fyn Werk, gemaakt. VI (6) Kwispelgras dat naakte Baardjes heeft, Stipa de Kelken met het Zaad gelyk. Avmacea. Jn Haver- (6) Stipa Ariftis nudis , Calyeibus Sernen aonanti- busi  Grasplanten. $35 In Virginie groeit dit Gras, dat dunne Hal- ^Vï.^,' men heeft, en boven een Buikig Blad, van ni. langte als de Pluim, die uit gepaarde eenbloe- J^™™* mi ge Bloemfteeltjes beftaat. De end-Baardjes der Blommetjes zyn van langte als de Steeltjes. (7) Kwispelgras met verbreede Vliezige Steel- VIT.' 1 tjeSm nacea. Vliezig.' Door den Heer Loefling is deeze Soort in Spanje waargenomen, die een gladde Draadachtig dunne Halm heeft, met eene Tros van eenbloemige platte Steeltjes. Het eene KelkKlepje is van langte als het Zaad, het andere korter, het Bloembaardje een weinig langer en bogtig: het uiterfte Bloempje, op één naa, ongefteeld. Deeze Soort zou, volgens den Ridder, ook aan de Kaap der Goede Hope voorkomen , doch daar van fchynt die te verfchillen, welke de Heer N. L. Bltrmannus Afrikaansck Kwispel-Gras tytelt (f), en waar toe zyn Ed. de Afbeelding van Plukenet t'huis brengt, welke byLiNN^EDs twyfelachtig betrokken is tot de volgende Soort. (8) Kwis- bus. Sp. Plant. 5. Andropogon Folio fuperiore Spatha» ceo &c. Gron. Virg. 133. (7J Stipa Pedicellis dilatatis Membranaceis. Sp. Plant. 6. • (t) Stipa A&icana. Burm, FL Cap. Prodr. 3, II. Deel. XIII. Siuk.,  334 Driemannige Afdeel ^ ^ Kwispelgras met makte Baardjes; de Blik* III. ' jes aan den voet gehaaird; de Bloemen on. «ukT g'ft"M, gebondeld. vin. Arguens. £jjer wordt bedoeld het zogenaamde beris- Bens- ° pend. pend of Fermt-Gras van Rumphius, den hg. i. 'naam, Tagalgnana of Tagelnana, op 't Eiland Ternate,in Oostindie, daar van hebbende, dat het gebruikt wordt, om den een of ander iets te verwyten. By de Indiaanen , naamelyk , zyn dergelyke Zinnebeeldige uitdrukkingen , even als by de Oófterlingen , in gebruik; 't welk derzelver afkomst klaar bewyst. Wil men iemand vleijen, vereeren, tergen, üitdaagen, en wat dies meer is , wordt ten dien einde eenig Zinnebeeldig Kruid, of iet anders', aan hem gezonden. De ruige, ftekelige Aairen van dit Gras, achten zy dus tot berispinging of verwyt te dienen. Het groeit , zegt hy, zes of zeven Voeten hoog, en heeft fmalle Bladen van twee of drie Spannen langte , Scheedachtig de Leden omvattende van de Halm , die geknokkeld is en in Takken verdeeld. Ieder Knokkel geeft een Aair uit en boven aan het end der Takken heeft het drie Aairen , allen onder met een dikke Dons of Wol- (8) Stipa Ariitis nudis , Brafteis bafi barbafcis, Folsculis feffili-fasciculatis. Sp, Plani. 7. Gramen Ethiopicum Panicula molli virente. Pluk. Alm. 176. T. 300. f. i. An Gramen Arguens. Rumph. Amb. VII. I>. 15» T. 6, I. 1.  Grasplanten. 335 , Wolligheid bekleed, waar in Zaaden fteeken, V3Edie lange, dunne, fpitfe Baardjes hebben. aul™ De Bloemen zyn in Bondels vergaard, zos^°0In*dat de Kafjes naauwlyks van de Blikjes onderfcheiden kunnen worden; maar de Blikjes zyn langer, aan den voet van buiten zeer Haairig. De Zaaden heeft het van onderen ruig , met naakte, zwarte, omgedraaide end-Baardjes, zegt LinnjEüs. Hier hit blykt, dat het zonderlinge Gras, in Fig. 1. op Plaat XCII, uit myne Verzameling afgebeeld , tot deeze Soort behoore. De Heer Thunberg heeft hetzelve in Japan verzameld. De Halm, die rond is, heeft zeer lange , dunne Scheedachtige Bladen , en verdeelt zig, uit den Schoot van één derzelven, boven in drie Takken, welken ieder gepluimd zyn met verfcheide Aairen , van gezegde hoedanigheid, van onderen ruig, en van binnen een lang gebaard Zaad bevattende, d3t grooter dan natuurlyk by Letter a is voorgefteld. Hier door wordt de Afbeelding van dit Gras zeer verbeterd, en 't blykt klaar, dat hetzelve het Ethiopifche Gras van Plukenet, met eenzagte groene Pluim, geenzins kan zyn. (9) Kwispelgras met de Bloemen ongebaard; jx. de bpinrfex. Doornfa/) Stipa Flosculis muticis; Br.afteis CapituIorumFas-'^Pl'ig» Fl. Deel, XJH, Stur,  235 DriemannigR VL ^ de Blikjes der Koppen gebondeld, zeer gr SM i IH. ' «»# fpitfe punten. HoOïD- 'TUB* De Hoogleeraar Burmannus, deeze Soort voorftellende met den bynaam van Oevers, merkt aan, dat zy een kruipende Wortel heeft, en eene Halm van twee Voeten , opftaande, rond, gebladerd, geknokkeld, met afgeboogene gefleufde ftyve Takken : de Bladen een Span lang, Scheedig, omgekromd, Geutachtig , ftyf, gepunt en glanzig. Het Bloemhoofd beftaande uit Lancetvormige Blikjes en Kroontjeswys gebondelde Bloemen, wier Kaf jes tweekleppig zyn , met Stekelige Borftels van een Handbreed langte. Onze Ridder merkt aan, dat ditOoftindifche Zee-Gras zeer groote Koppen heeft, famengefteld uit Geutachtig ingekrulde , gefpitfte, iterke, lange, geftrekte Blikjes; binnen welken ongefteelde , eenbloemige , ongebaarde Kelken, die veel kleiner zyn. Hier toe wordt de Strand-Cyperus van Rum* phius betrokken, die op onbewoonde Stranden van byna alleOoftindifche Eilanden groeit, en zo ftekelig is , dat men ze niet dan van onderen kan aanvatten. Öp fommigen vindt men het Gewas drie of vier Voeten hoog, zegt cicuiatte i maximis, mucronatis. Sp. Plant. %. Mant. 34,' Cyperus Littorens. Rumph. Anib. VI. T. 2. f. 3. Stipa i^orea. Burm. Fl. Ind. p. 29,  G K A S PLANTEN", 33? &egt die Autheur, met Koppen zo groot, dat vr. een Man dezelven naauwlyks kan omvade- Anift" men» Elders vallen zy, met Borftels van om- Hoorotrent een Voet langte, doch omftreeks Bata.-'KwispeL via kleiner, en in 't algemeen hadt men 'ergra*~ zyn kortswyl mede, doordien deeze Koppen, afgeflagen, door den Wind al rollende langs het Strand werden voortgedreeven : des de Chineezen 'er een naam aan gaven , betekenende Rollende Doorn, en men mogt ze, zyns oordeels, wel Wlndbollen heeten. Op de Zandige Stranden vanCeylon, merkt hy aan, is het mede bekend. Ik heb van daar een Plant Fig. i. ontvangen, welke geen andere fcheen te kunnen zyn, dan dit Kwispelgras. De Bladen , immers, hoewel korter dan in myne Javaanfche Exemplaaren van hetzelve, zyn even zo Geutig ingerold, fpits als Priemen, ftyf, krom en naar den voet geftreeken ruuw; Tropswys ontfpringende uit de dikke Knoopen van de Halm of Steel , die rond is, taamelyk dik, als een Schryfpen, en zagt op 't gevoel. Aan den top maakt hy een Kop of Bol, beftaande uit trapswyze vergaaringen van Lancetvormige Blikjes, die anderhalf of twee Duimen lang, ftyf en zeer fpits zyn. Maar hier tusfehen komen twee of drie gefteelde en aan 't end gefpitfte -Bioem-Aairen voort, die hetzelve betrekken tot het Geflagt van Spinifex, in de Drie- enY twin- 21. Deel. XIII. Stuk.  33»* ■Driemannigb VT. twintigfte Klasfe, hier agter volgende ; waal* Ajj|EL* van de opgegevene Plant, volgens den RidHooid- jer, buiten de deelen der Vrugtmaaking naauwlyks verfchilt van deeze Soort. Avena. Haver. Een tweekleppige veelbloemige Kelk, met een omgedraaid Rugbaardje aan de Kafjes der Blommetjes, die in de Kelk vervat zyn (*}\ onderfcheidt dit Geflagt, 't welk een Pluim heeft, beftaande uit verfcheide Bloem-Aairtjes. Daar komen de volgende Soorten in voor. I. (i) Haver die gepluimd is , met eenbloemlge. Sibirica Kelken, de Zaaden ruig , met de Baard* Siberifche. jes driemaal zo lang als de Kelk. In Siberië werdt dit flag van Haver door den Heer Gmel in waargenomen, die dezelve tot de Dravik t'huis bragt. De Halmen waren drie of vier Voeten hoog; de Bladen byna Biesachtig ingerold : het hadt de Pluim dikwils over ééne zyde, ge-aaird, een half Voet of een Span lang, groen, paarsch, violet, of gemengeld uit die Kleuren. • (2) Ha- O Zie Fig. 44, Plaat LXXXVII. (i) Avena Paniculata, Calyc, unifloris , Sem. hirfutis, Ariftis Calyce triplo longioribus. Sipl. Nat. XII Gen. 91. Veg. XIII. p. 104. Sp. Plant I. Feftuca Glumis Vfflofis, Ar. Calyce triplo longioribus. Gmel, Sib. I. Df 113. T. 32,  Grasplanten §39 (2) Haver die gepluimd is , met tweebloemige vi. Kelken , één Blommetje tweeflagtlg , byna &mmu ongebaard; één Mannelyk gebaard, Hoorn- STUK. ii. Op verfcheide plaatfen, in Europa , op de Velden, onder ander Gras, komt dit Haver-Haver.' achtige voor, dat aanmerkelyke Verfcheidenheden onderhevig is. De Halmen, waarvan het veelen uitéénen Stoel geeft, zyn van twee, drie tot vier Voeten hoog, naar' de weeligheïd van den Grond ; de Bladen een half Voet of langer, taamelyk breed en donker groen, Somtyds zyn de Halmen van onderen Knoopig of dik geknokkeld , en de Wortels komen uit een Knobbel voort, of uit verfcheide Knob» bels, dikwils vyf op elkander onder aan den Stoel; waar van men verfchillende Soorten gemaakt heeft: maar dit hangt mede af van de Gronds- (2) Avena Panic. Cal. bifloris , FIosc. Hermaphrod, fubmutico , Masculo Ariftato. Sp. Plant 2. Gort. Belg. 2.6. Fl. Suec. q%, 102. Oed. Dan. 165. Gouan. Monsp. 53, Ger. Prov. 98. Schreb. Gram. p, 25. T, 1. Avena, diantha , Flosc. bafi villofis &c. Hall. Helv. N. 1492, Holcus Avenaceus. Scop. Carn. IT. N. 1239. Gram, Avenaceum elatius, Juba longa fplendente. Scheuchz, Gram. 239. 3. Avena Pan. nutante, Cal. bifloris. R, Zugdè. 66. Gr. Avenaceum Gemmea radice. Mor. Hift. 111. p. 214. S. 8. T. 7. f. 38. alt. f. 37. Gramen nodo» ium AvenaceS. Panicula, Rad. tuberibus praeditl C, B, Fin. 2. Prodr. 3. Theatr. 18. Scheuchz. Gram. 237. T, 4» f. 7. Mont. Gram. T. 76. Y s II. Deei. XIII. Stam,  34ö Dribmaknige VI. Grondsgefteldheid. Ook heeft in de Bloemen Aïdeel. een aanmerkelyke verandering plaats, wier Hoopd- Blommetjes fomtyds beiden , hoewel ongesr0pètd- lyk, gebaard voorkomen , fomtyds het eene Haver. jjyna geheel ongebaard. Zeer veel zyn de Bloemen onderhevig, dat alle de Vrugtmaakende deelen in een zwart Poeijer veranderen. Deeze Veldhaver, hoewel een fchadelyk Onkruid onder't Koorn, is, op zig zelf, een deibeste Soorten van Gras, tot Voedzel voor het Vee; weshalve, in fommige Landen, daar van, door zaaijing, Konstweiden gemaakt worden, die men tweemaal 'sjaars kan afmaaijen. Zy is, ten onregte, voor het Ray-Grasf der Engelfchen gehouden, en daarom noemt men ze, in Duitschland, Fransch Raygras. In een Weide van Beemdgras doet zy niet veel goeds; dewyl zy , te fchielyk opgroeijende en te hoog, tegen den tyd des Hooybouws reeds uit haar kragt gegroeid is en verdroogd. Het Zaad is taamelyk Meelryk, en kan, van het Kaf gezuiverd, tot Spys gebruikt worden. Hierom voert zy, misfchien, den naam van Fromental, by de Franfchen. Hl. (3) Haver die gepluimd is , met de Kelken mi$V^0Ï' tweebloemig; de Baardjes tweemaal zo lang Lans- als 't Zaad; de Halm Takkig. Vaardige. Aan (3) -ifettflPaniculata, Cal. bifloris, Ariftis Semine du» plo longioribus. Sp, Plant. 15. Mant. 34.  Grasplanten, 341 Aan de Kaap der Goede Hope groeit dit Ha- A vr^ verachtige Gras, met Halmen van een Voet, ifl. en bloemdraagende Takjes uit de Oxels der S^°ID" Bladen. De Pluim fs Haverachtig maar klein. Misfchien zal hier de Kaapfche Haver van den Heer Burmannus behooren (*). (4) Haver met eene verdunde Pluim, tweebloe- _ IV. j d j Penfylvamige Kelken en Pluizige Zaaden; de IS aard- nica. jes tweemaal zo lang als de Kelken. nifche?Va" • C5) Haver met eene famengetrokkene Pluim , ^Vj^j^ en twee Bloempjes , die aan de tip twee- na. Baardig zyn ; het eene gefteeld : met een ^oeJlin£" omgeboogen Rugbaardje. Gelyk door K,a lm, in Penfylvanie, de eene, zo is door Loefling, in Spanje, de andere waargenomen, die tot aan de Kaap der Goede Hope groeit , zo men aantekent. Deeze laatfte komt ook in 't Haagfche Bosch, en op de Duinen by 't Dorp Hillegom, voor. Het is een Grasje , naauwlyks een Vinger lang, C*) Avena (Captitfis) P*n3c« at itl. I taSï bil li q bi-ariftatis &c. Fl. Cap. Pnér, | - ,. (4) Avena Pan. attenuata, Cal, bifloris, Start, villofis, Arift. Cal. duplo longiwnlxu. Sj . 1 (5J Avena Pan. c-ontradS. Fletse, bini», altero pe«l*n« / culato, apice bi-Ariftatis . Dorib AïM .teüexa. Sp. Plant. 4. Gort. Belg. 11. N Y 3 II. Dbel, XIII. Siuk.  342 -D R I E BI A N N I G E VI. lang, met veele Halmen en platachtige Bla. A nffU den, het bovenfte breeder en eene dikke digte J™TIO~ ^üm' de KeIken langer dan de Blommetjes, die Borftelig gebaard zyn. Sauva ^ Haver die gepluimd is , met tweezaadige Gewoone. Kelken en gladde Zaaden , het ééne een Baardje hebbende. Dit is de gewoone Haver, waar van het Zaad van veel gebruik is in de Samenleeving. Zy wordt ten dien einde door geheel Europa gezaaid ; doch van waar zy natuurlyk afkomftig zy, weet men niet zeker. Sommigen willen , dat zy uit Veldhaver door den Landbouw gekweekt zy; aangezien men haare verandering, door in 't wilde te groeijen, tot Ydele Haver waarneemt. Dat haare natuurlyke Groeiplaats op 't Eiland van Juan Fernandez, in de Groote Zuidzee, aan de Kust van Chili, zyn zoude ; is niet geloofbaar (*). Immers van waar zou (~6) Avena Paniculata, Cal. dispermis; Seminibus Isevibus , altero Arlftato. Sp. Plant. 5. Gort. Belg. 26. E. Cltff. 25. Upf. 20. R. Lugdb. 65. Gouan Monsp. 52. Avena diantha, Locuftis penduüs &c. Hall. Helv. N. 1494. Avena vesca Lob. Dod. Avena vulgaris f. alba. C. B. Pin. 23. Nigra. lbid. Bar. de Gleichen. T. 6, (*J Habitat in lnfula Juan Femandez verfus Chiüi.' Anlbnfi zegt Linnjeus. In de Reistogt van Anson vind ïk, dat hun , óp dat Eiland, Akkers met Haver en Weiden met Klaver voorkwamen. Maar, wat bewyst zulks ? Kon" het een en ander daar met bevoorens gezaaid zyn ? De  Grasplanten. 343 zou men dan dit Graan, voor de Ontdekking Afdeel, van dat Eiland , bekomen hebben ; daar het- ^i.u.^ zelve zo veel Eeuwen reeds is bekend geweest ? STUK De oudfte Plantbefchryvers maaken daarvan «f*. gewag. In 't Grieksch noemde men het Bromos, en de Latynfche naam Avena heeft men byna in 't Spaansch behouden en in 't Fransch veranderd in Avoine , terwyl men 't in Itahe Biava heet, te Montpellier Civade , in Engeland Oats, in Sweeden Hafre , en in Duitschland, zo wel als by ons, Haver. By gelegenheid dat, nu vyfentwintig Jaar Gcltalte, geleeden , door zeker Bericht uit Sweeden , ook alhier veele Liefhebbers van het onderzoek der Natuurlyke zaaken zodanig ingenomen werden, dat men aan de mooglykheid der ■verandering van Haver in Rogge geloof floeg en die zelfs door Proefneemingen meende bevestigd te hebben (*): zyn vervolgens , om de onwaarfchynlykheid hier van aan te toonen, niet alleen de Pluim en Bloemen, maar ook de deelen der Vrugtmaaking van de Haver , in vergelyking met die der Rogge, ten naauwkeurigfte in. Plaat gebragt en befchreeven(f). Ik De benaaming van Akkers en Weiden fchynt zulks aan de hand te gceven, Ook blykt daar niet uit , of het cnze gewoone Haver ware. CO Zie Uitgezogte Verhand. 111. D. bl. 4" 5 en HoU' Maatfch. IV. D in de Berichten, bl. 36- CD Zie Uitgez. Verhand. IV. Deel , Haat XXVII. y 4 bladzi II. Deel. XIII. Stuk.  344 Driemankioe Afdeel.^ zaI derhalve daar van, noch van de GeHoorn- ftake' aIs zeer bekend > niet fpreeken ; dan SX.t Qeta\ der Blommetjes , volgens het welke onze Ridder den reeks der Haver-Soorten gefchikt heeft, niet zeker gaande, gelyk wy dit verfcheide maaien gezien hebben; zo befloot Doktor Scopoli, dat deeze en de twee voorgaande, met en benevens de Naakte en Geelachtige, en nog twee anderen, ge- voeg- (14) Avena fübfpicata, Cal. quinquefloris. Sp. Planti ii. Mant. 327. Gort. Ingr. 15. Fl. Suec. II. N. 104. Avena Pet- brevibus unifloris &c. Hall. Helv. N. 1499. Av, Cal. trifloris, Pan. erefta, Fol. Setaceis. Gmel. Sib. I. p. 127. Gram. Aven. elatius, Fol. anguftioribus glabris. Mor. Hift. III. p. 217. S. 8. T. j.f. 1.Gr. Aven, Locuftis fplendentibus et biconiibus. Vaill. Paris, T. iS. f. 1.  Grasplanten. 337 voeglyk tot een zelfde Soort, onder den naam VI. van Haairige Haver, konden famengevoegd ^nj81" worden. Ik weet niet, waarom zyn Ed. alle Hoofdde Europifche dan niet by een genomen heb-STUK' be, onder den tytel van Wilde Haver. Immers verfchik deeze Weid - Haver ook van de Ruigachtige weinig, dan doordien de Bladen niet vlak, maar ingerold zyn ; 't welk evenwel een weezentlyk onderfcheid maakt. En zo is 't ook gelegen met de overige Soorten. In fommige deelen van Sweeden groeit deeze Weid - Haver zo fterk op de Berg - Velden, dat 'er de Geneverboompjes door verflikt worden , doordien zy 'er al het Voedzel aan beneemt. (15) Haver, die ge-Aaird is , met de Kei- XV. ken langer dan de zesbloemige Aairtjes ; SjÈua* het buitenjle Bloemblaadje aan de tip ge- Ge-Aair'; baard en Vorkachtig. In Penfylvanie groeit deeze, een fmal Gras met Liniaale Bladen , de Aair famengefteld uit drie of vier opftaande Aairtjes, die eenigermaate gefteeld zyn, en ieder een tweebladigen Kelk hebben, langer dan het Aairtje, dat zesbloemig is. 06) CiS) Avena Spicata, Calyeibus Spiculis ietfiotïs longioribus; Petaio exteriore apice Ariftato, furcatonue, Sp. Plant. 12, Z 3 II, Deej., XIII. Stok.  358 Driemannigé VI. (16) Haver , die bykans ge-Aaird is , met Aideël. tweelingfe Aairtjes, het ééne gejleeld';wyd HooiD' gemikte Baardjes en agtbloemige Kelken. A^vlia Bv Montpellier is door den Heer Gouan Bvouioi- fjeeze Soort van Gras gevonden; die ook in Dravik-Switzerland voorkomt, by Scheuchzer, achtige. Qfa(j fmalbladig Alpifch Haver-Gras getyteld. De Halmen, twee Voeten lang, hebben naauwlyks de dikte van een Speld , en de Kelken zyn doorgaans met agt Blommetjes gevuld. Door den Heer F o r s k a ö h l is , in de Woeftynen by Kairo, de voor gemelde driebloemige Penfylvanifche, en buitendien nog tweederley Wilde Haver, in Egypte waargenomen (f ). L a c u r u s. Haazeftaart. Een korte ruige Aair, eenigermaate naar eene Haazejlaart gelykende, heeft dien naam aan dit Geflagt doen geeven; weshalve fommigen hap Fluweelgras noemen. 'De twee Kelkfchubbetjes ■ zyn geheel ruig of Ioopen in een Haairig Baardje uit: het buitenfte Bloemblaadje heeft twee end-Baardjes, benevens een derde, dat omge- (16) Avena fubfpicata, Spiculis binatis, altera peckmculata , Ariftis divaricatis , Cal. octofloris. Gouak Jllonsp. 52. Gr. Alp. Avenaceum glabrum anguftifoliuiu &c. Scheuchz. Gram. 228. T. 4. f. 21 , 22, CrJ Flor, /Egypt, Arab. p. 23, LXI.  Grasplanten. 359 geboogen is (f). Dit Geflagt bevat de twee VI. volgende Soorten. Ain.EL' Hoornig i) Haazeftaart met eene Eyronde gebaarde STVK- Aair. Lagurus Ovatus. Dit Gras groeit in de Zuidelyke deelen van Eywnd' Europa en is in Vrankryk niet ongemeen. By Montpellier vindt men het langs de ge- ' heele Zeekust en aan de Oevers der Meiren: zo ook in Provence. By ons zou het, volgens Boerhaave, ook inlandfch zyn. De Halmen zyn één of anderhalven Voet hoog, opftaande , glad , met Leedjes ; de Bladen breed, lang, fpits en flap. Zelfs zyn de Halmen en Bladen met een fyn Fluweelachtig Dons bedekt. De Aair, op 't end der Halm, is Eyrond, één of anderhalf Duim lang; beftaande als uit zeer fyn Pluis, van geelachtige Haairtjes, voortkomende uit'eene witte Wolligheid. Deeze Haairtjes zyn, door het Vergrootglas gezien, niet rond, maar plat, even als in het Fosfeftaarl-Gras, voorheen befchreeven; welken naam men ook aan dit gegeven heeft. (2) CD Zie Fig. 22 , op Plaat LXXXVIL (1) Lcigurus Spica Ovata. Ariltata. Syfl. Nat. XII. Gen. 92. Peg XIII. p. 105. Gort. Belg. 27. B, Clijf. 25. Schreb. Gram. 143. T. 19. f. 1. Barr. Tc. 116. f. 1, 2. Gramen Alopecuroides Spica. rotundiore. C. B, Pin. 4, Theatr. 56. Gr. Spie toment longisfimis Ariftis dona- fum. Scheuchz. Gram. 5S. Gouan Monsp. 54.J, Z4 II. Deel. XIII. Stuk.  3*o Driemannige VI. (2) Haazeftaart met eene Rolronde ongebaarde 111. Aair. Hoofdstuk. n< Dit komt in Italië en de Levant voor, als mmdrT ook by MontPellier en 'm Provence, op vog- c»s. tige plaatfen , volgens den Heer Gerard, Rolrond. d,e he(. a](jus waarnam fjet j^ft. yeeje regte eenvoudige gladde Halmen, van twee Voeten langte en daar boven. De Wortelbladen zyn taamelyk lang; de Halmbladen korter dan de Leedjes, en hoe hooger hoe Scheediger. De Aair, die naakt is, een Span lang, heeft ongefteelde Bloemen,met tweekleppige Kelken, die van buiten met eene lange Wolligheid bekleed zyn. Het Blommetje , korter dan de Kelk, is zeer klein en twee'deppig, met hoog geele Meelknopjes en ruige Stempels. Somtyds zyn de Meelknopjes bruinachtig rood , waar door dan de Aair eene rosachtige of paarfche Kleur, als van geilippelde Zyde of Fluweel, bekomt. Tabernemont zou dit Gras ook by Gent in Vlaanderen gevonden hebben. Arun- O) Lagurus Spica Cylindrica mutica. Sp. Plant. 2. Ger. Prov. 103. Gr. Alopecuros Spica Jonga tomentofa candicante J. B. Hift. II. p. 474. Gr. tomentofum Spicatum. C. B. Pin. 4. Tluatr. 60 Gr. torn. Cret. Spicatum. Scheuchz. Gr. 57. Gr. Prat. Alopecurum Sericea Panicula. Barr. Ic. 11.  Grasplanten. 3 heelen Boom moet gemaakt hebben (f > Het hadt de Bladen, aldaar, dikwils over ééne zyde, groen, van onderen met een witachtige middel-Rib: vlak, aan den voet wit, aan de kanten niet gehaaird, in 't midden langst, de Halm ten halve omringende. De Pluim, aan 't end, was uitgebreid, geelachtig,hangende naar den Wind over ééne zyde. De Kelken waren drieof vierbloemig , en hadden het ééne Bloemklepje gebaard. Twee of drie Blommetjes kwamen in Switzerland flegts in de Kelken van dit Riet voor, zo Haller aantekent en Scheuchzer afbeeldt; maar de Heer Turra heeft dezelven, in Italië, doorgaans vyf bloemig bevonden. Behalve dit Riet, dat aan de Beeken in Gelukkig Arabie, en te Rofette in de Graften gemeen was, wordende by de Arabieren Ka. [ah, en by de Egyptenaars Euz Haggni ge* noemd ; kwam dien Kruidkenner aldaar een verfchiflend voor, niet minder groot , met kantCO Hy zegt Vtncc , doch ik denk, dat het maar Cubiten zullen gev/eest zyn, die hy bedoelde en evenwel was het dan nog by de twintig Voeten hoog. II. deel.yail. Stok.  364 D'RIEMAN-NIGE jtrDEEt. ^anth3a,'«ge Bladen, aan den voet wit en ruig, III. voor 't overige geftreept, vlak en geheel groen. stuk. D Dit of het andere, en een Soort van SuikerHengel- Riet*, bekleedt de Oevers van den Nyl, zegt *«''zfe zo d&> aIs de Elzen in 't Noorden en de biadz.146. Mangles- Boomen in Indie. De Egyptenaars gebruikenze tot leevende Haagen, die dikwils zes of agt Ellen hoog opgroeijen, zynde met een Sloot omringd. Bovendien worden de buitenfte dikwils , tot meer veiligheid en befchutting, met twee reepen van Palmboombladen famen?:eftrengeld. Men wil, dat in een Kistje van zulk Riet Mofes, nog zeer jong zynde, gelegd zy en op 't Water gedreeven hebbe (f). lil. (3) Riet me£ vyfbloemige Kelken en eene losfe Aruudo Pluim. Fhragmites. RWater- Dit is het Gemeene Riet, dat aan de kanten der Wateren, en in dezelven, door geheel Europa groeit en ook zeer gemeen is in Siberië. By ons weet men, hoe de kanten van Graf. (f) Flor. /Egypt. Arab. r>. 24. Ziebtadz. 79, hier voor. . (3) Arundo Cal. quinquefloris , Panicula laxa. Sp. Plant. 3. Gort. Belg. 27. R. Lugdb. 66. Gron. Virg. Ï37- Gmel. Sib. I. p. 125. Fl. Suec. 99, 105. Gouai* Monsp. 55. Ger. Piov. 105. Ar. Fol. iecantibus, Locuft. trifloris, pappofis muticis. Hall. Helv. N. 1515, Ar. vulgaris f. Phragmites Dioscoridis. C. B. Pin. iS, Scheuchz. Gram. 161. Ar. Paluftris. Camer. Epit. 73. fl. Ar. media vulgaris &c, Scheuchïi Gram, 162,  Grasplanten. 365 Graften, Slooten, Vaarten en Rivieren, daar Av^t. mede op veele plaatfen digt geboord zyn. m. Mooglyk zal de fcheiding, welke het dus tus-s"°.°fD* fchen Water en Land maakt, aanleiding gege- wattrven hebben tot den naam Phragmites, dien het*"' by de Ouden voerde. Anderen leiden dien af van de Schuttingen, daar mede op de ZaayLanden gemaakt, waar toe het nog heden weiin eenige Tuinen dient, tot breeking van den Wind. Anders noemt men 't by ons gemeenlyk Dek-Riet, om dat het alom ftrekt tot dekking der Boeren Huizen. Dergelyk gebruik werdt zelfs in Arabie gemaakt van zulk Riet, dat by groote Bosfchen, verfcheide Ellen hoog, groeide in een Meir, agt Uuren bezuiden de Stad Suéz, doch niet aan de Oevers van de Roode Zee, noch aan die van den Nyl, gevonden wordt, zo Forskaohl aanmerkt. Het werdt van daar , ten dien einde, door Egypte en Arabie vervoerd. Dit Riet, in 't Franfch den naam van Rofemu, in 't Engelfch van Reed,in 't Hoogduitfch van Rhor voerende, is ten opzigt van zyne Geftalte zeer bekend. Het groeit met zyne dunne Halmen, die hol zyn , en weleer tot Herders - Fluiten gediend hebben , dikwils meer dan eens Mans langte hoog; doch blyft ook wel veel laager. Het heeft Houtige , knokkelige kruipende Wortels, welke zig vast onder elkander ftrengelen: zo dat het by ge- heele II. Deel. XIII. Stuk.  366* Driemannïge vi. heele Bonken, als Eilandjes , van dén Wa! ^Tn.1" afgefcheiden, op 't Water dry ven kan. Ook stuk°ID" ondervinden dit de Landlieden , tot hunne water- fpyt, in veele broekige Landen ; daar het Riet> naauwlyks uit te roeijen is. De Bladen, wel een Duim breed, fpits aan 't end, ftevig en geftreept, hebben fcherpe kanten; daar men ligt de Handen aan kan kwetzen, wanneer men het vattende 'er door haalt. De Pluim, dikwils een Voet lang en bruinroodachtig , doorgaans over zyde knikkende, beftaat uit een menigte van lange dunne Aairtjes, die van twee tot vyf Blommetjes bevatten. Na het bloeijen fchynt deeze Pluim byna geheel uit Pluis te beftaan, dat de Steeltjes der Zaaden omkleedt, en is witachtig graauw. Behalve het voorgemelde gebruik dient het Riet tot Matten, ter dekking van tedere Planten voor de Koude, als ook tot Wanden van Hutten of arme Landwooningen. Het is, in zyn geheel, zoet van Smaak, inzonderheid de jonge Spruiten en de Wortels, die eenigermaate walgelyk zyn. Men heeft 'er, op 't voetfpoor der Ouden, kortlings wederom in de Geneeskunde gebruik van gemaakt. Mooglyk zyn zy wel zo dienftig en kragtig als Gras - Wortelen, 't Kan ook wel zyn, dat men 'er in fommige Landen Brood van bakt, na dat zy fyn gemalen zyn; gelyk ik gemeld vind. De Pluim wordt in Sweeden gebezigd, om de Wol groen te  Grasplanten» 307 te verwen. Het Pluizig Zaad kan doofheid Aï^ veroorzaaken, wanneer het met zyn Kaf in 't HIIL Oor raakt; om dat het 'er naauwlyks weder «ws. uit te krygen is. (4) Riet met eenbloemige Kelken , eene op' ^JJ^ ftaande Pluim , de Bladen van onderen epigejas. . Op drooge Heuvelen in ons Wereldsdeel, als ook op onze Duinen, komt deeze Soort voor, die veeleer den naam van Rietgras zou verdienen. Zy heeft de Halmen maar twee Voeten, zegt Linnjeus, hoog, dikker dan die van Tarwe; de Bladen een Vinger breed, en eene digte opgeregte Pluim. In Sweeden werdt het Berg.Riet geheten. Forskaöhl vondt, by Alexandrie in Egypte, een Riet, waar aan hy deezen bynaam geeft. Dit hadt eene Aairachtige Pluim, en opftaande byna famengevouwen Bladen ; agterwaards aan de kanten ruuw en met een witte Streep van boven, in 't midden van het Blad; meteen ftyve fteekende Punt (f). (5) (4) Arundo Cal. unifloris, Panic. erefta, Fol. fubtus giabris. Sp. Plant. 4. Gort. Belg. 11. N. 117. FL Suec. ïoi , 106. Ar. Locuftis unifloris Sericeis muticis , Panic. ftricla. Hall. Helv. N. 1520. Gr. Arundin. Paniculatum Sïontanum &c, Scheuchz. Gram. 124. ("f) Flor. AZgypt. Arob. jj, 23, U. Desjs. XIII. Stuis,  368 Driemannice VI. ( 5) Riet met eenbloemige Kelken , Wollige * Bloemen en Takkige Halmen. Hooid* nu* Deeze Soort lïo'em ik Weid-Riet, om dat Arundo zy op Moerasfige Weiden in Europa groeit. Sroftis"'a'Ia de Veenige Bofchvelden der Laplandfche Weid- Woeftenyën komt dezelve, zegt onze Ridder, 16' doorgaans voor. Aan de Rivier Neva in Rusland is dit Riet, volgens den Heer o e G o rter, gemeen,en, volgens Gmel in , door geheel Siberië zeer gemeen. In Languedok en Provence groeit het by ander Riet aan allerley Wateren ; in Switzerland op vogtige Weiden; hier te Lande op vette vogtige Akkers en Velden, by de Stad Delft en inde Betuwe. Men noemt het Pluim - Rietgras volgens Lobel, die zegt, dat het op de Doornachtige kanten van fommige Velden in Brabant en Vlaanderen groeit. De Halmen heeft het, volgens Scheuchzer, drie, vier of vyf, Voeten hoog, uit verfcheide Leden beftaande, en de Bladen een Kwartier Duims breed, ruuw of (5) Arundo Cal. unifloris laevibus , Coroll. Lanuginofis, Culmo Ramofo. Sp. Plant. 5, Gort. Belg. 28. Fl. Suec. 100, 107. Oed. Dan. 280. R. Lugdb. 66. Gouam Monsp. 55. Ger. Prov. 104. Gmïl. Sib. I. p. 126. Ar. Locuftis unifloris pappofis muticis. Hall. Helv. N. 1519.' Gr. Arundinaceum Pan. molli fpadicea majus. C. B. Pin. 7. Theatr. 94. Scheuchz. Gr, 122. Tab. 3. f. 3. Prodr. T. 5. Calamogroftis quorundam,yulgo Gramen Plumofum. Lob. Ie. 6.  Grasplast en. 369 of fcherp [ra 't aantaften. Uit de Oxels der A;J^ Bladen komen dikwils Takken voort. Het in^ heeft een digte Pluim , of Aair van onge^e^"1 dikte, met ontelbaare Bloemen; de Kelken Violet, de Blommetjes als bewonden met een Witachtig Dons, dat de geheele Pluim, inzonderheid ryp zynde, Zilverkleurig maakt. Voor de Beeftcn ïs het onnut, hard , onverteerbaar» ffO Riet met eenbloemige Kelken; de Bladen VI. v " y r ■ r Arunao ingerold, met ftekelige Jpttje punten. Arenaria, ZandRiet. Dit eigentlyke Zand-Riet groeit alom aan de Zandige Zee-Kuften van Europa, op de Duinen of Zanddyken niet alleen, maar ook in Valeijenen op de Oevers van Meiren, gelyk Gouan het by Montpellier vondt. Het komt opSt. Pieters-Eiland by Petersburg voor, en de Stranden van den Noorder - Oceaan , daar de Laplandfche Bergen teneinde loopen, heb- f6) Arundo Cal. unifloris, Foliis involutis mucronato-pungentibus. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. 28. Fl. Suec. 102, 108. Gouan Monsp. 55. Ger. Prov. 104. Gort. Ingr. 19, Gramen Sparteum Spicatum Fol. mucronatis longioribus. C B. Pin. 5. Spica Secalina. Theatr. 67. Gr. Spie. Secalinum maritimum maximum , Spica Ion- . giore. Tournf. Injl. 528. Scheuchz. Gram. 138. Spartum tertium. Clus. Hisp. 508. Spartum noftras. Laa, Je 89- Aa II. Deel. XIII. Stuk.  3?o Driemannige VI- hebben ook, doch zeldzaam, dit Gewas, dat ui?1" derhalve van de Koude weinig aandoening Hooid- j-JC2ft# j^gQ betrekt het tot de Soorten van stuk. Duin- Spartum en noemt het by ons Helm of Duinhelm, Helm. welke benaaming, om dat dit Woord gemeenlyk een Hooiddekzel betekent, door fommigen daar van afgeleid wordt, dat het tot befchutting der Duinen voor 't verftuiven ftrekt (f). Anderen , die het Halm uitfpreeken, willen , dat deeze naam van de zoutheid der Zee , volgens het Griekfch, afkomftig zyn zoude. Het een of andere kan naauwlyks plaats hebben , en , indien het gelykluidend kon zyn met Halm, dan zou ik het daar van afleiden, dat het de Bladen altemaal van eene Halmachtige gedaante heeft, en dus byna niets is, dan eene vergaaring van Halmen : zo dat men het met regt kon noemen Halmkruid en vervolgens Halm. Dit Duin-Helm, by geen waarfchynlykheid door ontaarding, gelyk fommigen willen, van het Spaanfche Baardgras of Priemgras afkomftig, is een Grasplant, die met lange, witte, Houtige Wortels door den Grond kruipt, en uit .derzelver Knoopen telkens nieuwe Scheuten uitgeeft. De Bladen , Scheedachtig elkander by den Stoel omvattende, zyn, ieder op (D Sic ciiilus quod at Galea Caput, ita Mc Frutex Agrei tnuniat ab Arena incurfu. Kjljaan.  Grasplanten. 731 op zig zelf, ter langte van een Voet of meer, ^VI. zodanig ingerold, dat zy zig als Biezen ver- ul*" toonen, hebbende aan 't end een ftyve fpitfe S™°K°FD* ftelcelige Punt. De Halmen,' hol en knoopig als Riet,- wat hooger dan de Bladen, hebbenHelm* een Aair, veel gelykende naar die van Rogge, vier of vyf Duimen lang , ter dikte van een Vinger, ruig en ruuw, in 't eerst donker paarfch, vervolgens witachtig,uit fpitfe Kelkkafjes beftaande , die een enkeld Blommetje bevatten. De Plant is voor 't overige van eene blaauwachtig groene Kleur en zeer glad; doch door de Punten der Bladen kan men zig onvoorziens de Handen en bloote Becnen kwetzen. Behalve de gemeene Soort', die op zeer veele plaatfen aan en op de buiten- en binnenDuinen van ons Land , als ook op de Veluwe, 't zy natuurlyk , of door plantinge, voorkomt, valt een breedbladig Helm, digt aan 't Zee-Strand, by Zandvoort, op de Duinen, en één met korter Bladen, op fommige plaatfen , onder 't voorige: terwyl men een allergrootfie Soort van Helm by Scheveningen aan' treft. Die zogenaamde Rogge-Aairen, welken op 't Zand in de Zee by Stavoren in Vriesland groeijen zouden , zyn niets anders dan Aairen van dit Helm. Het bygeloof wil, dat dezelven uit in de Zee gefmeeten Koorn zouden ontftaan zyn : maar 't is buiten twyfel I, L, v Aa 2 aog II. de», xih. stm  372 DriemannigB VI. nog het overblyfzel van een oudtyds aldaar AïaEL gewezen Zee-Strand. 'Hoofd- £)e Natuur fchynt deeze Plant , in 't by"IdI'/h zonder, gefchikt te hebben , om het Zand Helm, der Zee-Oeveren by een te houden, en dus is 'er, na alle onderzoekingen en overweegingen ten dien opzigte, nog geen bekwaamer Gewas uitgevonden, om de Zand-Verftuivingen onzer Duinen te beletten. Te wenfchen zou het derhalve zyn, dat alle Middelen werden aangewend, om de beplanting derzelven, op opene plaatfen, daar zulks noodig is, met dit Helm gewas, in een bekwaam Saizoen en met behoorlyke voorzorgen te doen gcfchieden, ten einde 'erniet,in plaats van leevende, doode Planten, of zodanigen die noodzaakelyk uitgaan en verdorren moeten, werden ingeboet, tot vrugtelooze verfpilling van moeite en koften (f). Aristida. Driebaard. Alzo de drie Baardjes, aan 't end van het éénkleppig Blommetje , een byzonder Kenmerk (f) Zie de Aanmerkingen deswegen, in het XIX. Deels 2. Stuk , van de Verhandelingen der Holland' fche Maatfchappye te Haarlem , bladz. 26 en 3 Stuk , bladz. 12: door my , benevens andere Omftandigheden, deeze nuttige Duinplant betreffende. aangehaald in het III. Deels, 2. Stuk van deeze Nat. Hiftorie, alwaar, bladz. 437 en 441, by misfteUing, gezet is IX. Deel»  Grasplanten. 373 merk van dit Geflagt zyn, kan hetzelve ge- avi-e voeglyk Driebaard heeten : terwyl het ook inf"" zynen Latynfchen naam van deeze lange S^J°0FD" Baardjes heeft (*). Het bevat de volgende uitheemfche Soorten. (i) Driebaard met een Takkige Pluim en ^jiidlt vrrjpreide Aairen. Adfcenfi- onis. Ascenzi- Tot het drieba3rdige Gras, 't welk de be- ons. roemde Sloane op 't Eiland Madéra, by de Stad Funchal, aantrof, en dat langbaardige van Madrasf, by Plukenet, fchynt te behooren dat Gras, 't welk als één van de vier Planten op 't Eiland Ascenzion , in de Atlantifche Oceaan, door den Heer Osbeck is opgetekend. Dit gelykt zeer naar de Schaapen - Dravik, welke ' men Amelands - Gras noemt f, maar is een weinig grooter, en maakt -f Zie Plaggen. De Halmen zyn om laag getakt, de ^'Adz-1^' Bladen allengs verfmallende , geflenfd Elsvormig: de Pluim langwerpig beftaande uit Draadachtig dunne Bloemkafjes, in drie lange Baardjes uitloopeode. 09 f») Zie Fig. 21, op Plaat LXXXVII. (i) An/lida Panicula Ramofa , Spicis fparfis. Sijtt. Nat. XII. Gen. 64. Veg. XIII. p- 106. Gr. Avenaceum Panic. minus fparfa &c. Sloan. ffam. 35. Hift. I. p. 16. T. 2. f. 56. Gr. Avenaceum Maderaspatauum, Pan. fparfa &c. Pluk. Alm, 174. T. 191. f. 3 ? Aa 3 II. Peel. XIII. Stbk.  374 DrIEMANNÏGE ü£u D»ebaai'd met zeer eenvoudige Pluimtak-. i« overhoekfe Aairen. Hoorn- Dit Wostindifche , op Jama?ka gevonden, Verfchik van het v°orgaande , doordien de Takken van de Pluim onverdeeld zyn en dat difïStin' ds Aaircies overhoeks beftaan uit ongefteelde Bloempjes, met een paarfchachtig Kelkklepje. Piul'ora. ^ Driebaard , dat gepluimd is, met het midGevederd! delfte Baardje langer en gewold , de Hal¬ men Pluizig. In Amerika groeit, volgens den Heer Schreber, deeze Soort, welke door haare getooide Baardjes naar het Gevederde Kwispelgras gelykt, maar de Pluim famengeftelder heeft, en in alien deele kleiner is. De twee bykomende kleine Borftelige Baardjes of Haairtjes, aan den Voet van 't groote wederzyds, uitwykende , geplaatst, hebben dit Gras hier doen t'huis brengen. Anmii- ^) Driebaard, dat gepluimd is, met het mid- mcea. delfle Baardje langer en glad. RietacU- ns- In di) Ariftida Paniculse Ramis flmplicisfimis , Spicis altertiis. Am. Acad. V p. 393. ("3) Ariftida Paniculata, Arifta intermedia lonniore Lanatst, Culmis Villofis Sp. Plant p. 1666. Gr. Oriënt, tosnent. Spicatum minus Ariftis Pennatis. Tournf. Cor. 39. (4.) Ariftida Paniculata, Arifta intermedia k>ngiorea tevi, Mant. Wfi,  Grasplanten. 375 In Ooftindie heeft de Heer Koenig dit VI. /~i „ Akdeei,. Gras waargenomen , dat naar gemeen Lrras m. gelykt, maar de Halmen vier Voeten hoog,^™' dun, glad en digt heeft: de Bladen ingerold, D riebaard. fmal, glad, geftreept: de Fluim langwerpig, uit Haairachtig dunne Voetfteeltjes, opgeregt, beftaande. De Bloemen zyn langwerpig,grysachtig, me't bykans vyf Blommetjes in een dunne Kelk ; de Blommetjes aan het Klepje met een omgekromd Baardje , dat zydelings nog twee anderen heeft, byna onzigtbaar kiein. Met reden kon de Franfche Heer Guett ar d tot dft Geflagt,waar V3n zyn Ed. nogthans maar de twee eerfte Soorten bekend waren, zekere Grasplant t'huis brer.gen, die in de L'kraine groeit, aldaar Tirfa genaamd by de Kofakktn. De Soort daar van is aldus door hem bepaald. (5) Driebaard met Takkige Pluimen van ver- V. fpreide Aairen ; een zeer lang Baardje op Avenacea. het Blommetje zittende en Ehvormige Bla- ac^er' den. 't Gewas,zegt hy, gelykt zeer naar Haver; (weshalve ik het Harerachtlg noem;; en het Zaad (5) Ariftida Panic\ilis Ramofis, Spicis fparfis , Cutollse Arifta longisfima inüdente , Foliis Subulatis. GuetT, JUeni. des Sciences & Arts, Tom. I. p. 19. T. I. Aa 4 II. Deel, XIII. Stuk,  376 ÖRIEMAHNIGE A °^Graan Wordt aI^r, met Smaak, van *ff|f- de Paarden gegeten. Hy heeft de Plant uit sHocro- het gene hem van daar gezonden was, in J)rt>èamra-/iaDkryk geteeld, en zeer fraay in Plaat doen brengen. Uit den Wortel fchiet zy een groote trop Bladen, die Scheedswyze elkander omvatten, en helder groen zyn, loopende puntig uit. De langte deezer Bladen is omtrent anderhalf Voet, en uit het midden derzelven ryst een Halm van by de twee Voeten hoogte, met eenige brecde Scheedebladen omvat. Die Halm verdeelt zig in twee Pluimen , waar van de één eer dan de andere opengaat, beftaande uit verfpreide Aairen, van twee, drie, vier, tot twaalf Bloemen, op Haairachtig dunne Steeltjes. Ieder Bloem heeft een Kelk van twee langwerpige puntige Kafjes, waar binnen het Blommetje van één Kafje met kleine witte Haairtjes aan den voet en drie Meeldraadjes met Vorkswys' gefpleeten Knopjes, benevens twee witte ruige Stempels , die, zig naar elkander omkrommende, als een Kroontje maaken om den Kelk. Het zeldzaamfte is dat zyn Ed. het Zaad, na dat het Bloemkafje daar afgefcheiden was, nog bezet vondt met het Baardje, van vier of vyf Duimen langte t welk hem deeze Grasplant in dit GenVe' hadt doen plaatzen. Maar , hoe kon dit vallen, terwyl het Vrugtbeginzel zyne Stempels hadt ? Zou men niet mogen denken, dat zyn • Ed.  Grasplanten 377 Ed. daar in bedroogen ware geweest, terwyl VI. hy zelf het Baardje aan het Blommetje' toe- ^j™11" fchryft en dus afbeeldt? Immers zyne Waar- HoorE" . - STUK. neemingen komen my niet genoegzaam voor, om daar uit de Kenmerken van dit Geflagt, zo duidelyk uit andere Soorten door Linnjetjs bepaald, gelyk hy in bedenken geeft, te verbeteren. L o l 1 u m. Dolyk. Een Kelk, die eenbladig is en vast zit, als een Omwindzel veele Blommetjes bevattende (f), onderfcheidt dit Geflagt , dat anders ook aan deGeflalte der Aairen kenbaar is. Hier van komen de volgende, meest Europifche Soorten, voor. (1) Dolyk met een ongebaarde Aair, de Aair- j. tjes platachtig veelbloemig. p^nT Overbly» Op Wegen en Velden komt dit Overblyvend^^ Do- fi) Zie Fig. 4, op Plaat LXXXVTI(1) Lolum Spica mutica, Spiculis compresfis multifloris, Suft. Nat. XII. Gen. 95. Veg. XIII. p. 106. Gort. Belg. p, 29. Fl. Suec. 104, 110 E. Lugdb. 69. Gouan Monsp. 55. Ger. Frov. 100. Lolium Rad. perenni, Locuftis oftoflons contiguis. Hall. Helv. N. 1416. Gramen Loliaceum anguftiore folio et Spica. C. B. Tin. 9. Theatr. 127. Scheuchz. Gram, 25. g. Ariftaturr, Vaill. Par. 80 • T. 17. f. 3. y. Gram. Loliaceum Spica Iata ex plurimis Spicis, Scheuci^. Gr. 29. T- 3. II, Deel. XIII. Sivn, ^ S  373 Dhiemannige K*%tz ^°!yk'* d°°r geïleel Europa, menigvuldig m.U voor« Het groeit ook op Kerkhoven, PuinHoofd- hoopen en allerley woefte plaatfen. De Enjiotyk. gelfchen hebben het, onder den naam van Rye-Grasf, dat is Rogge-Gras, tot Voedzel voor het Vee geteeld , dat men verkeerdelyk met de hier voor befchreevene Veld-Haver f Zie verwart, zo als ik heb opgemerkt f. Men a *34°'moet hetzelve met de Bafterd-Gerst, die insgelyks Muizekoom genoemd wordt, en mede aan de Wegen groeit, ook niet vermengen. De Franfchen geeven 'er den naam van Fausfe Irraye, of Bafterd- Dolyk, de Engelfchen van Red Darnell, de Italiaanen van Gioglio falvatieo of Wilde Dolyk en van Fenice, aan. Deeze laatfte naam ziet eigentlyk op den Latynfchen of Griekfchen Phcenix, welke 'er wegens de roodheid der Aairen , zo fommigen willen, doch waarfchynlyker wegens de Geftalte, aan is gegeven. Het heeft de Halmen een Voet of daar boven lang , dikwils meer dan half be/et met platte Aairtjes, ieder uit een bogt van de Halm groeijende, en met de Rug der Kafjes naar de Halm gekeerd. Gemeenlyk zyn deeze ongebaard , maar Vaillant heeft het met gebaande ^airtjes waargenomen. Ook komt het fomwylen , zeer fraay, met verdubbelde Aairtjes voor. Wel zestien Verfcheidenheden van dit Dolyk, in ons Land gevonden, heeft wy-  Grasplanten. 375» wylen de vlytige Graskenner Rainville ah>eel. aan den Hoogleeraar de Gorter medegedeeld. PLL Altoos zyn de Aairtjes groen met witte rand-stuk. jes: zo dat die roodheid , voorgemeld , een Ooiyh. herfenfchim moet zyn; misfchien uit verwarring van dit met ander Gras gefprooten. (2) Dolyk met een ongebaarde Spilronde Aair ^ en driebloemige Aairtjes. tenue. Dun- Terwyl het voorgaande door fmaïïer AairA^m^' en Blad van het volgende onderfcheiden wordt, komt hier een Soort ter baan, die beiden nog fmalle" en tevens de Aairen rond heeft,maar, niettemin , door fommigen flegts voor eene Verfcheidenheid van het voorgaande gehouden wordt. Immers zo zyn 'er ook, in Vrankryk en Duitfchland, met vier, vyf en zes-Bloemige, met platter of ronder en meer of min afftandige Aairtjes gevonden,welken de HeerHALXER altemaal betrekkelyk oordeelt tot de voorgaande Agtbloemige, of tot het Switzerfche Dolyk, 't welk hy Vierbioemig tytelt (f). Co) (Y) Lotium Spica mutica tereti, Spiculis trifloris. Gort. Belg. II. N. 121. Gmel. Tub. p. 31."Gr. Loliaceum. Fol. et Spicis tenuisfimis. Vaill. Par. 81 • Graminis Lol. anguft. Fol. & Spica, varietas. C. B. Pin. 9. Spica tereti anguftisfimï. Scheuchz. Gram. 28. (fj Lolium pereime, Locuftis diïfitis , quadrifloris^ Hall, Helv. N. 1418. ÏL Deel. XIII. Stuk. .  38o Driemannige Afdeel *-3) Dolyk met een gebaarde Aair en plattt Hm- veelbloemige Aairtjes. stuk. ,u Overal, doch byzonderlyk in de Zaaylantemukn' ^Cn tusl~chen '£ Koorn, voornaamelyk in nattum. te Zomers, groeit deeze, die voor'het eigentleFd!>ze' ]yke Dol?k of Lohk-> het Lolium van Diosco rides, gehouden wordt. Die naam is waarichynlyk van een Grickfch woord , dat bederven betekent, afkomflïg; dewyl men het aanmerkte als een bederf van 't Koorn. In 't Itaiiaanfch noemt men het nog Loglio en Giog!io,m 't Hoogduitfch Lulch of Lolch,in 'tEngelfch Darneïï of Tvray} en in 't Franfch Irraye, welke benaaming op deszelfs_ bedwelmende eigenfehap ziet. Het valt grooter dan 't voorgaande, als de Halmen een Elle en hooger hebbende ; ook zyn de Bladen, zo wel als de Aair, langer en breeder, met de Aairtjes verder afitandig van elkander, en voorzien met Baardjes, doorgaans agtbïoemig. Dit alles, evenwel, maakt zo C3) Lolium Spica Ariftarê, Spiculis compresfis multifloris. Gort. Belg. 29. Gouan Monsp. 55. Ger. Ptov. ico. Oed. Dan. T. 160. Lol. Spicis Ariftatis, Rad. anima. H. Cliff. 23. R. Lugdb. 69. PI. Suec. 103, 109. Lol. annuum, Locuftis disfitis. Hall. Belv. N. 1420. Gr. Loliaceum Spica longiore ,S. Lol. Dioscoridis, C. B. Pin. 9. Theatr. 121. Scheuchz. Gram. 31. Lol, f. Gram. Loliaceum fine Ariftis. C. B. Pin. 9, Lolium album. Huus. Angl, Lolium. Lob, Pod, &c.  Grasplanten. %o zeer het weezentlyk verfchil niet uit; als A^^u dat dit een Taarlyks Gewas of Zaayplant is , m. TT- 1 ! HoOïD- het andere overwintert. Hier van, naamelyk, STUK. komt ook eene Verfcheidenheid zonder Baard- DotyK jes, Witte Dolyk genaamd, in Engeland voor, en het heeft, in fommige Landen, ook wel ■vierbloemige Aairtjes. Gouan merkt zulks van het Montpellierfe aan. Het Zaad is Eyrond, aan beide zyden platachtig, en kleiner, gelykende anders veel naar Graan. Het denkbeeld der Ouden , dat het Dolyk een verbaftering van de Tarw of Gerst zou zyn, wordt door het geregelde maakzel en verfchil der Vrugtmaakende deelen genoegzaam wederlegd. Gegronder was hunne Stelling , dat dit Onkruid het Hoofd bezwaarde en de Menfchen als dronken maakte. Zy hielden het gebruik van deszelfs Zaad voor een oirzaak der verduifteringe van 't Gezigt (f). Veele Waarneemingen deezer Eeuw beveiligen die nadeelige hoedanigheden van het Dolyk. Inzonderheid is het fchadelyk in Brood, 't zy geheel of ten deele daarvan gebakken; gelyk in tyden van fchaarsheid nog wel gefchiedt,in fommige deelen van Europa. De Menfchen wor- (D Theophrastrus grave Lolium dixit et Caput tentans. Item Lolio viftitare dicebantur, qui Vifu erant jmbecillo, Ovidius dixit Carecmt Loliïs Oculos vitiantilus Agri & Virg. Infettx LoKum: quia Cibus Hojiüfium Fortunse adverfae. il. Dbsl. XIII. Stvk,  Driemannige aSL. worden daai-vanmetBenaauwdheden, HoofdM. * pyn, Slaapzugt, Duizeligheid en zelfs met STuLorD" StuiPen bevangen. Kinderen , evenwel, en JDokfi. die van een Waterig, flap Geftel zyn, hebben 'er minder nadeel van, dan vlugge, Galachtige , Bloedryke Perfoonen. Men wil ook, dat zulk Brood den Beeften nadeelig zy, hebbende Hoenders, Ganzen , Varkens, ja zelfs Paarden, doen fterven. In 't Bier, dat men van zulk Graan maakt, gaat die eigenfchap over: zo dat hetzelve dronkenfchap veroirzaakt en ylhoofdigheid: ja de Genever, daar van geftookt, zou byzonder koppig zyn (*_). Met het Zaad , evenwel, worden Hoenders en Varkens gemest, en uitwendig is het een Pynftillend Middel; waar toe het Meel van Dolyk, in Pappen opgelegd, reeds in gebruik was by de Ouden. Om de reden te ontdekken van die uitwerkingen, heeft, de Heer RiviéuE, te Montpellier, het Zaad van Dolyk op Herken Wyngeest gezet, en daar uit veele Harstachtige Stoffen gekreegen, welken zyn Ed., niet zonder reden , achtte de oirzaak wel te kunnen zyn van de Bedwelming en Duizeligheden , uit CD OpGothland, daar het overvloedig onder de Gerst groeit, werdt het aangemerkt minder kwaad te doen m * Brood, dan in 't Bier, 't welk dc Menfchen ligt dronken en dan eenige Uuren geheel blind maakte. 2 zen Geeft; gelyk alle andere Plantgewasfen. Het Zaad is anderszins niet onaangenaam van Smaak en eenigszins Zuurachtig; gelyk men 'er ook , door Gisting, een Zuuren Geest uit . heeft bekomen (*). (4) Dolyk met een dubbelde Aair, eenbloemi- £fffum ge Kelken en gewelde Blommetjes. diftacty* on. Aan de Kust van Malabar valt deeze Soort Aairlgf* van Dolyk, door den Heer K o e n i g ontdekt, de eenigfte die tot nog toe in Oostindie gevonden was. Dezelve heeft Grasachtige Bladen en leggende Halmen , aan den Voet takkig; die Bloem draagen opftaande, een Voet lang, Draadachtig dun en glad : op 't end twee zeer dunne Aairtjes van gelyke langte, aan de eene zyde, uitwaards, overhoeks met Bloempjes, die witachtig ruig zyn. Het Kelk- fchub- <*J Vid. Halt.. Helv. inchoat. Tom. II. p. 205 , 206. die echter den Spir. Urinofus ten onregte aan het Zaad toefchryff. want op bladz. 314, der Mem.de Montpetlier s door zyn Ed. aangehaald, wordt flegts van dien Geest, uit het Kruid , gefproken. Ik begryp de bewerkingen omtrent zodanig, als ik ze hier , kortelyk, heb verhaald. I4J Lolium Spica binata , Calyeibus unifloris, CoroJ» Us Lanatis. Mant. 187, ÏI. Deel. XIII. SiöK,  384 Driimassice Aideel fchubbetje is éénkleppig, Liniaal;ftomp, eeniii. bloemig en blyft zitten, bevattende een EysSk!ID" rond Wollig Blommetje. Dolyk. Het duizelende Dolyk, zo wel als het Overblyvend , is door den Heer Forska öhl ook in Egypte, en het laatstgemelde omftreeks Smyrna; doch geen van beiden in Gelukkig Arabie, zo 't fchynt,waargenomen. E l y m d s. Koorngras. Een zydelingfe , tweekleppige , vergaarde veelbloemige Kelk, of een veelbladig Omwindzel (*), onderfcheidt dit Geflagt, dat denty. tel van Haairgras by fommigen voert; doch, dewyl alle Soorten geen Haairige Aairen hebben, zal ik het liever Koorngras noemen, als pasfende opdemeeften, die de gedaante hebben van Rogge, Tarw of Gerst. Elymos was, by de Grieken, de naam van zeker Panik-Koorn. Van dit Koorngras komen de volgende Soorten voor. i. A^retia. (T) Koorngras met een opftaande bekrompen r'lus- ■ Aair en Wollige Kelken , langer dan ck Zandig. . ° ° Blommetjes. Op O Zie Fig. 6 op Plaat LXXXVII. (i) Elymus Spica eeftra arfta, Cal. romentofis, FIosculo longioribus. syft. Nat. Xil. Gen. 96. Peg. XI11. p. 107. Gort. Belg. 29. Ingr. 19. Gouan Monsp. 56. GerJ Prov. 100. El. Foliis mucronato - pungentibus. lt. Scan. 336»  Grasplanten. 385 Op de Zeekuften van ons Wereldsdeel, die . „vrZandig zyn, groeit alom dit Gewas, 't welk 111. by ons Zee-Haver genoemd wordt of Zand- ST^,°°FD" Haver; niet wegens de Haverachtige Geftal- Zcmdte, maar om dat deszelfs Graantjes veelgely- Haver. ken naar Haver. Het was te vooren, dooiden Ridder, genoemd Rog met tweelingfe Aairtjes, en door den Hoogleeraar A. van R o yen Tarw met gefpitfte fteekende Bladen. Gmelin noemt het Tarw met overblyvende Wortel, en twee Wollige Aairtjes. Hy befchryft hetzelve en beeldt het af, volgens de Waarneemingen van Stellerus , door wien dit Koorn-Gras op de Oevers van een Eilandje in 't Meir Baikal, by de Stad Irkutskoy in Siberië, zo overvloedig werdt gevonden, als of 't 'er gezaaid ware. DeRusfen noemden het Wilde Rogge. Even zodanig komt het voor by Strelna en Peterhof, als ook aan het opper-gedeelte van de Rivier Neva, boven den Waterval, zo de Heer de Gorter aantekent , die aldaar waarnam, dat de Bladen, naar de punt toe, wegens zeker aanklaevend wit.Poeijer, byna Zilverachtig zyn .en zeer ruuw , van onderen glad ; daar zy van de 336, Triticum Rad. perenni, Sp. binis Lanuginofis. Gmel. Sib. I. p. 119. T, 25.Secale Spicuiis geminatis. Fl. Suec. 106, in. Triticum Foliis acuminatis pungentibus. R. Lugdb. 71. Gr. Caninnm maritimum Spica Triticea noftras. Raj. Hift. 1256. Scheuchz. Gram. 6. Bb ÏI. Deel.. XJII. Stuk.  &6 Driemannige VI. de Halm afwyken , fmal en aan den rand als Afdeel. . 111. met een rappig Vliesje gezoomd. ^Hoofd- ik zaj) wegens de geft3lte van deezezee, Zand- Haver, die by Katwyk en Zantvoort aan de Haver. Duinen, als ook aan den Zeekant buiten Har derwyk en elders, overvloedig groeit, alleen aanmerken, dat zy aan ons Strand doorgaans de hoogte van twee of drie Voeten en Rietachtige Bladen heeft en niet minder kruipende Wortels, die het Zand by elkander houden, dan het Duin-Helm ; kunnende derhalve, zo wel als dat Gewas, tot weering der Zand-Verftuivingen dienen ; gelyk ik reeds heb opgemerkt (*). In Sweeden, daar zy op veele plaatfen overvloedig de Stranden bedekt, maakte men 'er ook gebruik van, omze doorZaaijen in gulle Zanden, die men voor 't wegwaaijen bewaaren wilde, te vermenigvuldigen Cf). De Geftalte van de Aairen, die dikwils langer dan een Span zyn , gelykt veel naar die der Rogge ; of ook naar de Aairen van het Helm, hier voor befchreeven fl). Een derzei ven, of beiden , maaken het Wilde-Koorn der Yslanderen uit, van welks Zaad zy eenig Meel weeten te bekomen, tot Levens . onderhoud (§). (2) CD Zie U t Deels 11. Stuk van deeze Nat. Hiftorie , bladz. 440. W Het zelfde , bladz. 435. Cl) Zie bladz. 371, CD Olafs. und Povels, Reifi dunk Island. II Th bl. 113, u'  Gra splanten. 3B7 (2) Koorngras met eene nederhangende be* VI. krompene Aair en tweelingfe Aairtjes, die aiii.ei" langer dan 't Omwindzel zyn. Hoofd-* ° * stuk. Dit onderfcheidt deeze , in Siberië overal wild groeijende Gras-Soort, welke in ver-^?™^; fcheide Kruidtuinen is voortgeteeld. Gmelin noemde dezelve Tarw met een overblyvende Wortel en twee, of fomtyds drielingfe, zeer lang gebaarde Aairtjes. Zy heeft zeer broofche Halmen, dikwils twee Ellen of eens Mans langte hoog en taamelyk breede Grasachtige Bladen, meer dan een Voet lang. De Aair , van wel een half Voet of een Span , beftaat grootendeels uit twee Aairtjes tegen elkander over, van drie tot tien Blom- • metjes bevattende , en eenigszins rood- of bruinachtig groen van Kleur. (3) Koorngras met eene nederhangende uit- 11 r. gebreide Aair, van zesbloemige Aairtjes 9 de onderjlen drievoudig. Pbiiadel- pmfch. (4) (2) Eltjimis Spica pendula arfta, Spiculis binatis Ca!yce longioribus. Sp. Plant. 3. Am. Acad. III. p. 20. Schreb. Gram. T. 21. f. 1. Triticum Radice perenni, Spie. binis lonjisfime Ariftatis. Gmel. Sib. I. p. 123. T. 28. |8. Spiculis ternis. Ibid. (3) Élijmus Spica pendula patull, Spiculis fexfloris, ïnferioribus ternatis. Sp. Plant. 2. Am. Acad, iy. p. s66. Bb 2 II. Deel. XIII. Stuk.  j$88 Driemannige VI. (4) Koorngras met een knikkende uitgebreide lïj.EI" Aair , de onderfte Aairtjes drie-, de bo- sxux?ïD" venften tweevoudig. mijmus De bynaamen wyzen de afkomst en groeiCanaden-^&s van deeze beiden 'aan , die naar het Kana- Siberifche gelyken, doch in weezentlyke teafch" hoedanigheden verfchillen. V. (5) Koorngras met een knikkende bekrompen Camnas. * . , * . . ■ * Kweekig, Aair, de Aairtjes regt en zonder Om¬ windzel; de onderften tweevoudig. Naar het Hondsgras, gemeenlyk Kweek genaamd, voert dit den bynaam, als veel naar 't zelve gelykende, hoewel het geen kruipende Wortels heeft. Het komt in Europa hier en daar voor, zynde in Sweeden en Switzerland, omftreeks Parys en ook in ons Land, gevonden. Het heeft de Halmen twee Voeten Cl) Elymus Spica nutante patull Spiculis inferioribus ternatis, fuperioribus binatis. Sp. Plant. 4. Am. Acad. III. p. 20. Cs) Elymus Spica nutante arfta , Spiculis reftis Invjlucro deftitutis, infimis geminis. Sp. Plant. 8. Gort. Belg. p. 29. Ingr. p. 19. Ft. Suec. II. N. 112. Triticum Rad. Fibrofa, Fol. hirfutis, Locuft. quiuquefloris Aristatis. Hall. Helv, N. 1429. Trit. Rad. petenni &c. Gmel. Sib. I. p. 122. T. 27. Gramen Spica Triticeü compafta &c. Scheuchz. Gram. p. 10. Gr. Caninum non repens elatius SpicS. Ariftata. Mor. Hift. III. p. ijw. S. 8. T. r. f. 2. Buxb. Cent. IV. p. 29. T. 50. Triticum Caninum. Gort. Belg. H, JSf. i2%.  Grasplanten. 389 ten en daar boven hoog; de Bladen wat Haai- vi. rig, een Kwartier Dulms breed. Omdat de A^EIonderfte Aairtjes tweevoudig'zyn, heeft onze HoofdKidder het van de Tarw afgezonderd; dochSTUK' anderen hebben dit niet waargenomen, en voegen het by dezelve. De Aairtjes zyn taamelyk lang gebaard. < (6) Koorngras met een opgeregte Aair, drie- VI. bloemige Aairtjes en een geftreept Omwind- VirghV- zel. cus' Virginifch, De Heer Clayton noemt dit Virginifche Ge-aaird Rogge-Gras. Het heeft de Aair grooter dan die van Gerst , hebbende een * getande Graat, met twee ongefteelde Omwindzels aan ieder Tandje, van twee lange dikke Straalen, in een lang Baardje uitloopende. Hier tusfehen komen , gelyk in de gewoone Gerst , t'elkens drie Blommetjes by elkander voor. (7) Koorngras met een opgeregte Aair en VII. tweebhemige Aairtjes, even lang ah 't Euro" Omwindzel. . tffch- In (6) Elymus Spica erefta, Spiculis trifloris, Involucro ftriato. Sp. Plant. 5. Hordeum Floss. omnibus hermaphroditis, Invol. Flosc. crasfitie & longitud. iuperante. Gron. Virg. 13. (7) Elymus Spica. erefta, Spiculis bifloris, Involucro requalibus. Sp, Plant. 9. Mant. 35. Hordeum Spicis rigidis Cylindr. Calycinis Glumis Ariftatis. Hall. Helv. B b 3 N " II, D*el, XIII. Stuk.  39° DrieMANNIÖE1 Am*u .Iü de Bosfchen van Duitfchland, by Goc. 111 ' togen , als ook in Switzerland op fommige til*.™' Gebei'gten,groeit deeze Soort van Koorngras, welke Gerst met ftyve Rolronde Aairen en gebaarde Kelkkafjes , getyteld is door den Heer Haller. Hier toe wordt het Groote of BergGerstgras van C. Bauhintjs, betrokken door Linn^eus, die aanmerkt, dat het naar 't Virginifche grootelyks gelyke, maar de Blaadjes van 't Omwindzel niet geftreept hebbe. De Blommetjes, met de Baardjes langer dan hetzelve , zyn twee in getal, niet drie als in 't voorige. ! e)^Ls (8) Koorngras met tweebloemige Aairtjes en zeer uitgebreide Borftelige Omwindzels, rifr8 aai" Aan de Zeekusten van Portugal en Spanje , als ook op de Velden omftreeks Madrit, komt deeze voor, die allereerst door den vermaarden Tournefort ontdekt werdt. Zy kan met regt Ruighaairlg genoemd worden , alzo deeze Kruidkenner haar Pluim by 't Hoofd van N. 1537, Hord. Cylindr, Murrat Prodr. j>. 43. Gr. Hordeaceum Mont- Spica ftri^ofiore, brevius Ar'iftata". Scheuchz. Gram. 16. Prodr. T. 1. f. f. Gramen Hot- deaceum montanum. f- majus. C. B. Pin. 9. Theatr. 135. (8) Elymus Spiculis bifloris . Involucris Setaceis p-ttentisfimis. Sp. Plant. 6. Elym. Invol. reflexo - patentibns. Am. Acad. III. p. 2I. Schreb. Gram. T. 24. f. a. Avena Lufitariica Spie. Cap.. Medufa? referens. Mor. Htll. III. p. 2,o. RAJ. Suppl. 611. Gram. £pic. Lnlitanicum Cap. Medufte effigie, Tournf. \Ihft. 519,  Grasplanten. 301 van Medufa vergelykt. Het is een langwer- ^VL pige Aair, uit vierbladïge Borftelige Omwind- m.L' zeis famengefteld, die zeer lang zyn en, ops^£OFD* verfcheide manieren, door malkander geboogen of omgekromd ; 't welk eene verwarde Vertooning maakt. Ieder bevat twee Aairtjes van twee gebaarde Blommetjee. De Halm is dun, omtrent een Voet lang. Forskaohl nam een Soort van Koorngras in Gelukkig Arabie waar, aan 't welke hy ook dien naam geeft (*). Het Elsvormige , dat zyn Ed. by Alexandrie in Egypte aan de kanten der Akkeren voorkwam , fchynt nader te komen aan de volgende Soort (f). (9) Koorngras met een opgeregte Aair, de ïx Aairtjes uitgebreid, zonder Omwindzel. Elymzis J o ' Hyftrix. In Virginie groeit dit Koorngras , dat vier-tj^selacl1" bloemige Aairtjes heeft met lange Baardjes,zodanig uitgebreid, dat zy de Pluim naar eenEgel doen gelyken ; zo de Heer Clayton waargenomen heeft. S e c a l e. Rog. De Kelk beftaat, in dit Geflagt, uit twee Klep- (*) Elymus Cap.. Medufbe. Flor. /Egtjpt. Avab. p. 25. CD Elymus Subulatus. Ibid. p, 26. (cj Elymus Spica erefta, Spiculis Involucro deftitutis yatentibus, Sp. Plant. 7. Gron. Virg. 15. Gramen Avenaceum Loc. Ariftatis, Panic. Echinum referentibus. .Clavt. N. 570. Bb 4 II. Deel. XIII. Stuk.  392 'Driem a n n i g e AfVe'el. Kapjes tegenover elkander en "twee BlommeHo"'D- tjeS bevattende- Hyis OP zig zelf geplaatst stuk. aan een getande Graat (*). Het bevat de volgende Soorten. Saaie ^ dte de kmUn der Kafjes ruuw ge- Cerectle. haaird heeft. Gewoone.. Dit Koorn , dat in de Noordelyke deelen van Europa , byzonderlyk aan de Oostzee » in Poolen en Pruisfen, overvloedig gezaaid wordt en geteeld , fchynt wild te groeijen in fommige der Zuidelyke deelen, en in Siberië. Gouan zegt, dat het in Languedok overal groeije en van den Heer Mürra? wordt dc groeiplaats gefteld op 't Eiland Kandia. In Duitfchland en onze Nederlanden bouwt men ook veel Rogge, doch zy kan daar niet gehouden worden voor een inlandfch Kruid. De Rogge-Aair, en derzelver Vrugtmaakende deelen, zyn zo duidelyk afgebeeld en befchreeven , om het verfchil met de Haver aan te toonen (f)» dat ik daar van niet om. Handig (*J Zie Fig. i, op Plaat LXXXV1I. (i) Secale Giumarum Ciliis fcabris. Syst. Nat. XIT Gen, 97. Veg. Xill. p, 107. Gort. Belg. 30. Qouan Monsp. 56. H. Ups. '22. Hall. Helv. N. 1421. Secale ïiybemum vel majus. C. B. Pin. 22. Tlieatr. 425. Secale Vexnum vel minus. C. B. Pin. 23. Theatr. 427. Tournt. ïnft. p. 513. T. 294. Cf) Uttgezogte Perhand. IV. Deel, bladz, 57. Fl.  Grasplanten. 353 Handig fpreeken zal. 't Is het hoogfte van jj^1 ons Koorn, zegt Haller, hebbende in^J"^ Duitfchland de Halmen fómtyds zes Voeten STUK. hoog; doch zyn Ed. bekent, dat zy in Swit- Rogge, zerland zo hoog niet valle, en in zeer fchraale Gronden, die men daar veel in Brabant, Vrankryk en Italië, toe gebruikt, groeit zy veel laager. In 't algemeen, nogthans, is de Halm langer en dunner dan die der Tarwe. De Winter-Rog, welke in de Herfst gezaaid wordt , valt zwaarder dan de Zomer-Rog, die 's Voorjaars in den Grond wordt geworpen eh niet dan in kleinte en fchraalheid van de Win terRogge verfchik. Ook komt het in deeze dikwils voor, dat de Kelken drie Bloempjes bevatten , naamelyk een kleiner, tusfehen twee gewoonen op een Steeltje ftaande. Misfchien hangt daar van af, de ongemeene vrugtbaarheid van dit Koorn in Afrika, alwaar men gemeenlykvan één Schepel vyftig in-oogst, zo de Heer des Landes aantekent(*). De Baron vo n Glei chen, die zulks oppert, heeft de Vrugtmaakende deelen der Rog- \ ge, door fterke Vergrooting, ongemeen fraay en duidelyk onder 't Oog gebragt. Men ziet'er wederom uit, dat het Koorn, behalve zyne nuttigheden, een Schat van Schoonheden bevat, Verwonderlyk is het maakzel der CD Biffer, ^rdMs de Phijficfue p. 31. Bb $ II. Deel. XIII, Sïuk.  39i Drieman nige AfdL. der Meelkn°Pjes en Stempelen , als ook de iu. ' %uur der Bolletjes van het frisfche Stuifmeel, *g*n- als gladde Eytjes. Zyn Ed. merkt aan, dat Rogge, men , de Rog in bloey ftaande, met een heldere Lugt en een klein Koeltje, dikwils een Nevel van dit Stuifmeel over den Akker ziet hangenf*). De Heer Ledekmuller heeft het zonderling famenweefzel van een Blaadje der Rogge Plant, keurlyk in Plaat gebragt (f). Maar ongelyk meer treffende is de Natuur, kundige Ontleeding der Rogge , door deezen laatflen, die zelfs het kiemen en opfchieten ■der Rogge-Koorntjes, benevens de byzcnderheden tot de Aair behoorende, als ook een Rogge-Plant, die by hem, in vier Weeken tyds, veertien Halmen gefchooten hadt, in Plaat vertoont (1). Dus zouden dan ook veertien Aairen daar van kunnen voortgekomen zyn; 't welk misfchien het Geval is , door den Heer Haller aangehaald, als' eene Verfcheidenheid van Rogge (§). Deeze beroemde Kruidkenner hadt, geduurende zyn Verblyf te Gottingen, nooit Roggen - Brood kunnen verdraagen ; dewyl hy 'er O Obfevvat. Mïcroscop. P\W 1770. Fol.p. 25. T. 20. OP Mik'oskoopifche Vermaakhjkheden. Quarto. III Deel Plaat XLIV. (|) Phus. Mikrosk. Zerglied. des Korns oder Rohens. Neuremb. 1764, in Folio. CD Secale Spicis usque quatuordecim &c. Tknzel Mom. Unterr. I. tfALL. Helv. InOimt. Tom. II. P. 206.  Grasplanten. 395 •er het Zuur van in de Maag kreeg. Veel VI.^ Menfchen, zelfs die dagelyks arbeiden, zyn ook van dit denkbeeld en eeten liever flaps^FD" Voedzel; terwyl het zekerlyk ftilzittende Per- Rogge, foonen, die een zwakke Maag hebben, niet wel bekomt. Maar het te buiten gaan van de Maat, is in alle opzigten en altoos nadeelig.- Vette , bederflyke of ligt rottende Spyzen, bekomen beter met Rogge- dan met Tarwe-Brood. Ik heb een Man gekend van omtrent tagtig Jaaren, die my verhaalde , van eene Lusteloosheid en verval van Kragten, waar door hy als op den Oever des Doods gebragt was , herfteld te zyn door het eeten van Rogge-Brood alleen. Voeg hier by, hoe men leest, dat de Teering, door enkel Bry van Rogge-Mee te nuttigen, genezen ■7-Y (*)• Ik wil nogthans niet ontkennen, dat dit Koorn een fcherp Zuur bevat, hoe zoet ook deszelfs frifch gemalen Meel zy: want zoete dingen verzuuren fchielykst en fterkst. De groote Boerhaave verhaalde, dat uit Rogge-Brood een Middel getrokken was, fz welk den Blaasfteen oploste. Anderen beweeren, dat docr het Sap van Rogge met Gan- ■ zenkruid de Steen ontbonden zy. 't Is zeker, dat door Gisting, uit de Rog een-zuur Sap of Geest (*) SchelhUbmer Natur. r>. 213. II. Deel. XIII. Stuk,  356 D r i-e m a w n i g e iffi. Geef k°mt' we,ke het Yzer en Koper niet lil. mmder en verteert dan Sterk Water w"" De kïa& vaQ de ^genaamde Jenever, die,' m zo groote menigte, van Rog geftookt wordt, is bekend. van tt" Dit Kool'n * behaIve de B™d of het Zwart, Spoor in welk het met de Tarw gemeen heeft, een bv<* R"gge. zondere Kwaal onderhevig, het Spoor genaamd, in 't Franfch Ergot. Deeze beftaat, volgens den Heer Aimen, in eene uitzetting der Rogge-Kroontjes, in langte en dikte, terwyl zy van binnen als vermolfemd zyn(*> Zykrygen daar door eene figuur, die dezelven naar een Haanen-Spoor doet gelvken ; waar van de naam. Men is 'er , in Vrankryk, in een natte, koude Zomer , dikwils mede ge. .plaagd: te meer, om dat dit Spoor zig fomtyds in groote menigte onder de Rog bevindt en by een fchraalen Oogst niet daar uit gefchift wordt; 't welk men anders gemakkelykdoor ziften kan doen, wegens de grootte der Korrelen. Jn >t jaar 1?09 was ondef de Rog van Sologne byna een vierde deel Spoor , en de genen , die van het daar van gebakken Brood aten , wierden als door dronkenfehap bedwelmd of kreegen Stuipen en daarna eene Verfterving der Ledemaaten (f). Dit is, 00 Zie Nieuwe Landbouw, III. SruR, bl. ror.' (ü Hift. dc VAmd. R. des Sc. de'Paris, de 1710,  Grasplanten. 397 is, zo in 't korte , een voorftelling van de vj, < nadeelen, welken dit Spoor-Graan doet; waar Afdeel, over de Heer Salerne een geheel Vertoog Hooï'daan 't licht gegeven heeft (*,). Sologne isSTUK' een Moerasfige Landltreek, die naauwlyks Rosse* genoeg opbrengt tot onderhoud der Ingezetenen. Waarfchynlyk doet dit zo wel tot het gedagte bederf van de Rogge, als tot de Kwaal der Menfchen, het zyne. Een Big, evenwel, die men hadt willen opvoeden met zulk Koorn, waar in rykelyk een derde Spoor was, is daar van geftorven. Op zig zelf gegeten is het doodelyk. Dat deeze Kwaaien, uit het Spoor ontllaande , by wylen ook in andere deelen van Europa waargenomen zyn , heeft de Heer T i s s o T, in zyn Brief aan den Engelfchen Heer Dr. G. Baker, in 't jaar 1765, omftandig aangetoond (f). „ De Gehoornde Rog, (Ergot, zegt dieHetRog-^ „ Heer,) lS een byzondere Kwaal, door wel-beffchres. „ ke alleen de Rogge of misfehien nog tweeven" „ of drie Alpifche Grasplanten, gelyk mymyn ,., beroemde Vrind Haller verhaald heeft, „ aangetast worden, 't Is eene ongeregelde „ groeijing van het Rogge-Koorntje, 'twelk „ als een gemiddelde zelfftandigheid tusfehen „ Graan (*_) Mem. fnr les Maladies que caufe le Seigle Ergcn té. Mem. de Math. & Phys. Tom. II. p. 155. (D Fhil- Tranfaü. Vol. LV. p. 108, 11. Deel. XIII. Stuk.  3i>8 Driemannige VI. „ Graan en Blad verkrygt, van Kleur ("gein. ' » ,vk ife » hoewel zeer zelden , gezien heb; sSk°FD" " wanthetgroeitiQonzeL3ndfchappen[SwitRogge. » zerland] weinig;) bruinachtig groen, zyn„ de onregelmaatig famengedrukt, en, gelyk „ weleer de Heerec Marchand en Vaillant gezien hebben, dikwils veertien „ of vyftien Liniën [dat is meer dan een Duim] „ lang en twee Liniën breed. Ten naauwj, keurigfte zyn die Graanen doorLANGius, „ met bygevoegde Proefneemingen over der„ zeiver eigenfchappen, befchreeven (*). Ge„ zaaid zynde fpruiten zy nooit uit. Men 3, heeftze overvloedigst in Regenachtige Jaaj, ren, en wanneer een zeer heete Zomer op „ een vogtig Voorjaar volgt." ^Verfchil Dit R0gge.Spoor moet ^ ge]yk goeder- gen gedaan hebben, verward worden met het Mutterkorn of Moeder-Koorn der Duitfcheren , dat eene onfchadelyke uitzetting der Graanen is, in vrugtbaare Jaaren. Sommigen pasfen deezennaam ook wel toe op het zogenaamde Stam- of Heefier - Koorn , onder de Rogge inzonderheid plaats hebbende, wanneer veele Halmen uit ééne Stam groeijen , en ieder een Aair draagen van zes of agt Duimen lang, die zeer wel gevoed en gevuld zyn. Men zaait hetzelve voor den Winter, en Ot) Desctipt. Morborum èx efu Clavormn Secaünorum c;;m P^.Lucem. i7i2. Vid. AU. Emd. i7i8. Pag. 309.  Grasplanten. 399' én dan wordt het Graan in de volgende Zo- An^g ^ mer ryp. In Noorwegen is zodanige Heefter- -ui. ' Rogge zeer gemeen, en van daar overgebragt stuk?™" in Pommeren en Poolen; maar tot groote Oog- Rogge, ften zal menze , om dat het Graan zo ligt uit de Aairen valt, niet verkiezen. De vermaarde Ledermuller heeft dit flag van Rogge uitvoerig befchreeven en op Plaaten afgemaald (*). (2) Rog met Pluizig gehaairde Kafjes en \\, Wigvormige Kelkfchubben. vilofilm Pluizige^ In deeze Soort, die in de Zuidelyke deekn van Europa, en in de Levant, wild wordt gevonden, zyn de Kafjes Pluizig gehaaird, en zy valt ook gröoter, zynde veel langer gebaard dan de gewoone Rogge. (3) Rog met ruige Kafjes, de Kelkfchubben fII ElsVOrmig. (4) Oriëntale. (*) Varjlell. und Zerglied. einer Rockenplanze, gemeinlick das Staudten, Stek oder Gerftenhorn gênant, Numb. Ï765. Folio, (2) Secale Glumarum Ciliis Villofis , Squamis Calycinis Cuneiformibus. Sp. Plant. 2. Gouan Monsp. 56. Gr. Spicatum Secalinum , Glumis Villofis in Ar. longas defin. Tournï- Inft. 518. Gr. Secalinum maximum. Pa\:k. Theatr. I144. 0. Gramen Creticum Secalinum, Glum» Ciliaribus. T. Cor. 39. Bwxb. Cent. V. T. 41. (3) Secale Glumis hirfutis, Squamis Calycinis Snbulatis. Sp. Plant. 3. Gr. Oriënt. .Secal, Spica brevi &lata. Tournf. Cor. 39. II. Deel. XIII. Sim;,  400 Dkiemannige Afdeel. C4) Rog met de Kafjes aan de buitenzyds III- gehaaird. Hoojd- 115 stok. seL'ic Deezc Soorten van Rogge zyn door den Cretkum. vermaarden Tournefort in de Middelf£.ndia" landfche Zee, en de laatfte op 't Eiland Kandia waargenomen. Deeze hadt, zo hy aantekent, een knobbeligen Wortel, doch verfchüt, zegt Scheuchzer, grootelyks van het Bolwortelige Rogge-Gras van Aleppo , doorBABrelier afgebeeld , 't welk by onzen Ridder de Vyfde Soort is van 't hier volgende Geflagt. H o r d e u M. Gerst. De Kelken zydelings, tweekleppig, eenblaemig, drie by elkander (*), onderfcheidt dit insgelyks zeer bekende Koorn , 't welk ook een getande Graat heeft, van 't voorgaande. Gedagte drie Kelken maaken met el» iander een zesbladig Omwindzeltje uit. Daar by kan men voegen , dat de meeite Soorten lang gebaard zyn. Hier volgen dezelven. 5 (O Gerst (4) Secale Glumis extrorfum Ciliatis. Gr. Cret. Spie. Secalinum altisfimum , Tuberofa Radice. Tournf» Corj 39. Scheuchz. Gram. 22. . CO Zie Fig. 5, op Plaat LXXXVH.  0-R.ASPLANTENi 40I' (1) Gerst met alle 'Bloempjes tweejlagtig-en VL gebaard; twee Ryën r eg ter opjlaande, ^TlL^" Hoüïd- Dit is een niet minder bekend Koorn danSTUKde Rogge. Men noemt het, naar den Latyn- Hotdtmfs. fchen naam, Hordeum , in 't Italiaanfch Orzo■)v"lsn^m 't Franfch Orge ; maar in 't Engelfch heet het Barley, in 't Spaanfch Cerada , in *t Horigaarfch Arpa, in 't HoogduitfchGer/fc«,gelyk by ons Gerst. Omtrent de natuurlyke Groeiplaats ichynt geen zekerheid te zyn; hoewel fommigen die in Schotland, anderen in Rusland of zelfs op li Eiland Sicilië (tellen. D1oscorides maakte maar van eenerley Geril gewag; docli Theophrastus fpreekt van deszelfs verfchillendheden naar 't getal der Ryën van Graantjes in de Aair, twee, vier of zesvoudig. De eerfte en laatfte worden nog als byzondere Soorten onderfcheiden.Wy fpreeken hier van die Gerst, welke de Koornt- jes (O hordeum Floscuiis omnibus hermaphroditis Aristatis, Ordinibns düobus ereftioribus. Syfi.' Nai. X1 li Gen. 98. Veg, X111. p. 107. Gort. Belg. 30. Gouaw Monsp. 58. Seminibus Corticatisi Mat: Med. 47. H. Cliffi 24. R. hugdb, 69. Hord. Spica fubdilticha, Cal- Foliofo Setaceo &c. Hall. Jïelu. N. 1533. fl. Hord. Flosc. omnib. hermaphroditis , Sem. decorcitatis. H. Ups. 23. Jlord. riudüm, gymnociiton. J. B. Hifi, 11. 430. Zeopy* ïon vel Tritico-Speltum. C. B. Tkeatr. 423. 438. Cc 11. Dkbe. XIII. Stuk.  402 D-riemank1cb vi. jes op vier Ryën heeft, maar twee derzelven t hl" regteropftaande dan de anderen. Deeze wordt raxfE" weclerom gefchift in Zomer- en Winter-Gerst„ Gerst, naar den Zaaytyd : hoewel de laatfte veel zwaarder valt dan de andere. Ook is 'er van deeze eene Verfcheidenheid, met gepelde Koorntjes , zeldzaam in de Akkers voorkomende, in Duitfchland Hemel - Gerst ge. naamd. De Deelen der Vrugtmaaking van de Gerst zyn, door gedagten Heer Baron de Gleic hen,ook naauwkeurigin Plaat vertoond(*). De Heer Hall er merkt aan, dat deeze Soort, in alle Bloemen, twee Kelk-Kafjes „ heeft, korter dan het Blommetje, Elsvor„ mig, in een kort Baardje uitloopende. Het „ buitenfte Bloemkafje, zegt hy, is zeer hol, s, met de zyden famengeplooid en de Rug „ gehaaird , de tip eindigende in een Baardje ,, van drie Duimen langte : het binnenfte is „ ongebaard. De Twee Bloemblaadjes zyn Pluimachtig. Uitwaards, ia de aanvoeging „ van het grootfte Kafje, is een Haairige Styl j, zo lang als een derde van het Kafje, zynde een onvolmaakt Bloempje." ïhrdemn Gerst met alle Bloempjes tweejlagtig en hexasti- gechum. Zetzydige ^ Q^erv_ tficroscop. T. 27. (2) Hordeum Flosc. omnibus hermafluoditis Arifta- tis,  Grasplanten. 403 gebaard; de Zaaden op zes Ryën egaal VT. geplaatst. A*\\\U Hoora» Zodanige is de Gerst die men gemeenlyk STOKKaait, ook wel genaamd Roode Gerst. Zy Gcrst' heeft de Aair dikker en zwaarder. De onderfte Bloemen zyn onvolmaakt; de overigen hebbenden Kelk korter dan de Bloem, aan 't begin Bladerig, aan 't end gebaard. Het buitenfte Bioemkafjé geeft een ruuw Baardje uit, van twee Duimen lang,- het binnenfte is kort en Lancetvormig. Twee Pluimachtige Bloemblaadjes zyn 'er , het derde heeft de gedaante van een Baardje, als in de voorige, zegt Haller. (3) Gerst met de zydelingfe Bloempjes Man- in. nelyk en ongebaard, de Zaaden hoekig en ^or^"'m op elkander leggende, Tweezy. dige, De hs, Sein. fexfariam oeqnaliter pofitis. H. Ups. 23. Mill Dicl. N. 6. Hord. Spica polyftichl Flor. omnibus hermaphroditis longe Aiiftatis. Hall. Heh. N. 1534. H. Hexaftichum pulchrum. J. B. Ht/t, n. p. 129. Hord. polyftichum vernum & hyberlium. C. B. Theatr, 439. Hordeum. Lob. Ic. (3J Hordeum Flosculis lateralibus Masculis muticis, Sem angul. imbricatis. H. Ups. 23. Mat. Med. p. 47. Gouak Monsp. 58. Hordeum. Hall. Helv. N. 1535. I-lord. Diftichum. C. B. Pin. 22. ƒ. B. Hift. \\. p. 429.$m Hord. nudum , f. Seminibus decortitatis. Mor. T. 6.f. 1. CC 2 , II, DsEi. XIII. Stuk.  4*4 D R i E M a N N i G e afdeel. ^e zeldzaame byzondcrheid, dat van de . lil. vier ryën Bloempjes , welken deeze Soort zo Hoorn- ..* /i , /• stuk. wel als de eenre heeft, twee uit onvrugt» Gerst, baare beftaan; zo dat de Aairen van deeze Gerst maar twee ryën van Zaaden hebben, en derhalve tweezydig zyn ; onderfcheidt dezelve ten duidelykfte. Zy is fchraalder en teerder, ook laager van Gewas, wordende daarom Kleine Gerst of ook Zomer-Gerst geheten; omdat zy niet dan in 't Voorjaar gezaaid wordt en meest tot Aas voor Hoenders, Ganzen en ander Pluimgediert. In 't Hoogduitfch noemt menze deswegen Futergerst, in Italië Scandella, in 't Franfch Pomette of Paumette. Hier toe behoort de zogenaamde Bloote Gerjl, dus niet zo zeer geheten , om dat zy minder gebaard is, als wegens de bloote Graankorrels. Men noemtze in 't Franfch Sukrion of Orge nu, en uit deeze heeft de Heer Adanson , door 't zaaijen, verfcheide veranderingen ten opzigt van de Bloemdeelen bekomen, die echter niet beftendig waren (*).. IV. (4) Gerst met de zydelingfe Bloempjes ManZeZritol mhk en ongebaard, de Zaaden hoekig 3 Spdtige, , uitgebreid, met basten. Zo («) Mem. deVAcai. R. des Sciences de 1765 , p. 960. (4) Hordeum Flosc. Iateralibus Masculis muticis, Sera.  Grasplanten. 405 Zo weinig verfchilt deeze van de voorgaan- Aj de, dat de Heer Haller ze [daar toe be- iii. trokken heeft. Men noemtze Baard-Gerst , stuk°.fd' om dat zy de Baardjes langer heeft dan de Gerst, gemeene, naamclyk van vier tot zes Duimen. Zy heeft anders de Aair breeder, platter en korter; de Graankorrels digter op één gepakt en eenigermaate hoekig. Voor 't overige komt zy, alzo de Korrels maar op twee ryën aanrypen, met de Tweezydige naast overeen : hoewel zy zes ryën heeft van Bloempjes ; maar de overige misdraagen. Dewyl zy naar de Spelt zweemt, is 'er de naam van Zeo-Crithon, die tevens den Griekfcheh naam van de Gerst influit, aan gegeven. In; Italië noemt menze Duitfche Ryft;'m Engeland Sprat-Barky , in Sweeden Skyffelkorn , of ook PluimKoorn', dewyl zy zig door haare plat gevederde Aairen alszins Vederachtig vertoont. Deeze Soort van Gerst wordt beter dan de voorgaande geacht, om dat zy, ook in vette Grond , niet te fterk in 't Stroo fchiet en zwaarer Korrels draagt; weshalve menze in Duitfchland verkiest tot het Bierbrouwen. Men angularibus patentibns corticatis. Schreb. Gram. 125 , T. 17. Hord. dift. Spica lata compresfa breviore. Mor. Hifi. III: p. 206. Hord. dift. Oryza Germairca. J. B. Hifi. 11. p. 420. Zeocriton f. Or. Germanica. C. B. Pin. 22. Th. 42:. Mos. T. 6. f. 2. Cc 3 II. Deel. XIII. Stok.  40Ö Driemannigs .VI- Men heeft 'er , zo in Engeland als in Vrankin.EL' Tyk> verfcheide Proeven mede werkftellig gc. Hoofd- maakt en daar van een ryken Oogst bekomen. Gerst. Doc!l ZY vereifcht een vrugtbaaren en wel toebereiden Akker: ook moet het Zaad, dat men tot zaaijen gebruiken wil, eerst van de kleine Korrels, die daar onder zyn, gezuiverd worden : daarenboven laat zy zig zeer moeielyk pellen; zo dat het teelen van deeze BaardGerst meer tot Liefhebbery, dan tot een weezentlyk en beliendig voordeel, in deeze Landen dient. In Italië wordt zy op verfcheide plaatfen gebouwd. van ouds her, tot Jn a, hcete Ziekten , niets gebruikelyker dan een Gences- Ger- (*) Vid. Flor. Lapp. Proleg. §■ 29. (f) Zie de Aanmerkingen van den Heer Ltnn^us , over het Bier , Stockh. Ferhand. van 1763, of XXV. Band. nag. 58. Cc 4 II, Deel. XIII. Stuk.  40$ D It i e m A n N i G E AXL. Gerjle-Drank, of Afkooksel van Gerst, om de kragten der Lyderen te behouden. Nog ?*uk° heden, weet men, van hoe veel dienst hetGerst, zelve zy. Dun, verfch Bier, kan ook tot het zelfde einde ftrekken. Boerhaave leerde, dat Bier kragtiger was dan Wyn; doch hetzelve is, oud zynde, tgvens koppiger. Vette, dikke Bieren zyn zeer voedzaam,alsblykt uit de Brunswyker Mom en dienen tot verfter-. king van zwakke Geitellen. Men heeft nu kortlings het Weekelyks brouwen van verfch Bier, op de Schepen, die lange Reizen doen, het allernuttigfte tot voorkoming van het Scheurbuik bevonden (*> Van zuur Bier wordt, door een nieuwe Gisting, Azyn gemaakt. Uitwendig is het Gerfte - Meel, in Pappen, dienftig om Gezwellen te doen vei> flaan, of de Verettering te bevorderen. De Baardjes van dit Koorn zyn, als kleine Vlympjes, tot opening van de Adertjes der ont^ lloken Oogleden, volgens de uitvinding van Woolhouze, zo Haller aanmerkt, in gebruik geweest; doch volgens Heister waren het de Baardjes van Rog?e-Aairen (f). De (•J De eerde Uitvinding daar van wordt aan den Heer Macbride, Geneesheer en Chirurgyn te Dublin in Ierland , toegefchreeven. Zie Alg. Vadert. Letter - Oefenin. / gen , II. D. bladz. 559. CD InjlU. Chirurg, gap. Lil', de Scariikatione Ocu, llorum*  Grasplanten. 40 T. sa. f. i, 1  Grasplanten. 4i S me tweekleppige Kelk, drie of meer Blomme- av_*-e£< tjes bevattende; benevens ftompachtig fpitfe m. Bloemen (*j, die ook doorgaans veel minder S^U°°FD"' gebaard zyn, zictende in de bogten van eene zonderling geboogene Graat (f). Het bevat de volgende Soorten ; waar onder de agt eerften Jaarige , de anderen overblyvende Planter! zyn. (1) Xarw met de Kelken vierbloemig, Buikig, ï. glad, op elkander leggende en gebaard. ccflivum. Zomer*] (2) Tarw met de Kelken vierbloemig, Buikig,Tarweffen , op elkander leggende en byna onge- Hyber* ^ ■ Dat^i„ter< Tarw., ("') Flos oblufiusculus acutus heeft LiNN-ffius, dat door den Heer Reicharb , uit een byzondere Smaak, veranderd is in obtufiusculus obtufus : 't welk misfchien zeggen wil flomper dan Jlomp. Immers onze Ridder heeft 'er alleen mede te kennen willen geeven, dat de Bloem minder fpits is dan in de Gerst en Rogge, of, gelyk zyn Ed. van 't buitenfte Bloemklepje zegt (obtufa cum acumine) ftomp met een puntje. Ct) Zie Fig.3, op Plaat LXXXVII. (1) Triticum Calycibus quadrifloris Ventricofis, glabris, imbricatis Ariftatis. Syft. Nat. Xll. Gen. 99. Veg. Xlll. p. 10S. Gouan Monsp. 57. Hort. Ups. 21. Mill» Dtiï. N 1. Trit. Loc. imbric. quadrifloris, Ariftatis. Hall. Helv. N. 1422. Hall. Comm, Nou. Gott. V. T. 1. f. 1. Trit. Rad. annua, Spica glabrê AriftatJ. H. C/iff', 24. R. Lzigdb. 70. Trit. Ariftatum. Blacicw. T« 40. f. 4, 5. Trit. jeftivum. C. B. Pin. 21. Trit. Typhinum. Lob. Ie 26. (2) Triticum Cal. quadrifloris Ventricofis, -laivibus, 1L Desl, XIII. Siuk,  4^ DSIEM ASBlCS Aiïxku ^at onze Ridder de Gebaarde voor Zomer'8 bt ' Tarw, de Ongebaarde voor Winter-Tarwhier sSk!*"1" opgeeve, acht de vermaarde Haleer niet Tarw. billyk : want onder de laatfte zegt hy komt ook Gebaarde Tarw voor , zo wel als Ongebaarde onder de eerfte , en men ziet dikwils dat Tarw, die op een ruuwen Grond Baardjes gehad heeft, dezelven aflegge in een wel toebereid , vrugtbaar Aardryk. Zelfs komt uit Zaad van Zomer - Tarwe, zo zyn Ed. getuigt ondervonden te hebben, Winter-Tarw voort: des die onderfcheiding byna geheel vervallen zoude. Beiden zyn het Zaayplanten, (zegt hy) „ van onzekeren oirfprong: 't zy waarlyk op „ Sicilië of by de Bafchkiren [aan de Rivier s, Samarra, in Tartarie, alwaar zo men wil „ ook de Tweezydige Gerst van zelf groeit,] j, of in het Oosten , de oirfprongelyke Plant verfchuile: 't zy dezelve van eenig Hondsj, Gras, dat niet genoegzaam bekend is, door „ langduurige oefening, volmaakte Tarw ge„ worden zy. Waarfchynlyk is het, ten 3, minfte , dat deeze onze Tarw het Puron zy 3, der Ouden , hoedanig, inzonderheid op Si- 5j ci- imbricatis fubmuticis. Gouam Monsp. 57, H. Ups. 2r. Mat. Med. 47. Hall. Helv. N. 1422. Trit. Rad. annua , Spica mutica. H. Clijf. 24. R. -Lagdb. 70. Triticum Blackw. T. 40. f. 1, 2. 3. Trit. hyb, Ariftis carens. C. B. Pin. 2i. Siligo. Lob. Ic. 25. Trit. rufum Grano maximo»' C. B. Pin, 21. Hall. Gott. V. T. 1. f, 3,  Grasplanten, 417 }5 cilie, met een rood, kraakbeenig hard Graan, VI. ,, voorkomt, dat by ons zagter valt. Want A^£s „ in Egypte , Griekenland en het Ooften , sf°°vu" ,, bouwt men dergelyke Tarwe. Voorts kun-^r'arw. „ nen wy zo min de Verfcheidenheden by de „ Ouden bekend,alsdiederHedendaagfchen, „ ontwarren." De Tarw, in 't Hebreeuwfch Chïttach ge- Uïtmvmnaamd of Chintach, in 't Griekfch Puron, thanstendheid' zo bekend onder den naam vanTritfcum,is oud* tyds Robur en Siligo genoemd geweest. In 't Engelfch noemt menze Wheat of Weete , dat veel overeenkomst heeft met den Hoogduitfchen naam Weit/en, waar van wederom Weite of Weit, dat in verfcheide deel en van onze Nederlanden voor Tarw gebruiklyk is, afftamt, en ziet op de witte Kleur van het Meel en daar van gebakken Brood. In 't Franfch vereert menze met den algemeenen naam Froment en Bied, dat is Koorn, by uitmuntendheid; gelyk de Italiaanen het Fourmento, Grano en Solina heeten, de Spaanfchen Trigo. Onder de Graanen is de Tarw in zo veel achting, dat men die al van ouds, in 't byzonder, Koorn genoemd heeft, in 't Griekfch Sitos, dat is Spyze. Nog heden is dit by veelen in gebruik,- terwyl zy de Rog en Gerst flegts mede begrypen onder den naam van Graanen. Offchoonwel, inde Heilige Schrift, doorgaans gefproken wordt van Tarw en Gerst, IT- Dd als II. Deel. XIII. Stuk.  4iS Driemannige aSl. als de Leeft°gt der Israëlieten, zo vindt men lil. nogthans in 't byzonder gewaagd van het Vet» 5?ukotd" u der Tarwe. Men vindt dat dit Koorn allarw. leen, door Salomo, tot Onderhoud gegeven werdt aan Vorftelyke Huisgezinnen: men vindt in het Nieuwe Testament byna alleen van Tarw gefproken en in de Openbaaringe van Johannes wordt de Tarw op driemaal zo veel Prys gefield als de Gerst: dat meer verfchilt dan hedendaags. De Land- Hier uit blykt de uitmuntendheid van dit bouw. j£oom, dat het voornaamfte Onderwerp ge• weest is van den Landbouw, van den aanvang des Werelds af. Van Adams Zoonen was Habel een Veehoeder, maar Kaïn een Landbouwer. Na den Vloek, wegens zyn Broedermoord , week deeze Oostwaards, en heeft waarfchynlyk den Landbouw verfpreid in de binnenfte deelen van Afie. De Egyptenaars zyn nog heden Meefters daar in , houdende door hunne Waterleidingen het Land vrugtbaar ; terwyl de Inwooners van Gelukkig Arabie , eene anders dorre Landsdouw , zelfs de kanten der Bergen, door het afloopende Water, kondig weeten-te bevogtigen en te maaken tot ongemesn vrugtbaare Terrasfen. Bemesting heeft het Land aldaar, tot den Koornbouw , niet noodig. Men zaait 'er tot Spys byna niet dan Tarwe, en Gerst tot een foort van Drank: Rogge en Haver zyn 'er  Grasplanten 410 'er onbekond. De Winter is, om zotefpree- VI, ken, de tyd de.s Oogsts in die Oofterfche Lan- Ai °fc' den, gelykerwys de Zomer in het Nporden. HooInDe Gerst wordt 'er reeds in February, de Tarw j'aym in Maart ryp. Dikwils teelt menze onder malkander in die Gewesten, en dus wordt van beiden , of van elk in 't byzonder, dat gezegende Brood gebakkea , 't welk tot Onderhoud ftrekt van alle befchaafde Naden aan deeze zyde des Aardbodems. Dat het Koorn oudtyds, (een Wonderwerk Vragtuitgeflooten ,) vrugtbaarer geweest zou zyn van'rte"1 dan heden , is niet waarfchynlyk. Men kan Joa0rrw^öo, in Egypte, zo Forskaöhl aantekent,om-ten. trent ftaat maaken op een tienvoudigen Oogst van Tarwe en anderhalf maal zo veel van Gerst. By Geneve zyn Landeryën, die maar driemaal zoveel, als 'er gezaaid was, uitleverden (f). Doch dit was een ongelukkig Jaar: men rekende , zestien Jaaren door malkander, op eenen ruim twaalfvoudigen Oogst (j). Volgens de nieuwe wyze van Landbouwen , zou byna een derde meer door die Landen zyn opgebragt. Verfcheide Proeven zyn daar omtrent, ook in onze Provintiën3 federt twintig (f) Proeven tot den Nieuwen Landbouw. II, SrUK, Arafterd. 1763. bladz. 36. G) Het zelfde bladz. 117. Dd 1 II. Deev XIII. Stuk.  42o Driemannige Vi. tig Jaaren genomen (*). De Tarwe.Graanen. Aïmel. ^aar toe m'tgekoozen , op Bedden gedoken in Hooró- een wel geroerde Grond , elke Graankorrel ^j5* een half Voet van de andere , in een kuiltje Tarw. ,. van een Duim diepte, hebben Stengen voort gebragt, ieder met by en over de dertig Halmen ; zo dat van een twaalfde van een Vat negenentwintig Vaten waren voortgekomen. Dit is gefchied te Vugt, in de Meijery van 's Hertogenbosfche (f). Naar den kant van 't Gooy heeft men, op dergelyke manier , van een fchraalen ongemesten Grond wel anderhalfmaal zo veel Koorn gewonnen als gewoonIjk. Met Rog- en ander Graan gelukte het nog beter (i). Dit pooien van de Tarw, gelyk men 'tnoemt, heeft zekerlyk het voordeel, dat de Graanen elkander niet in de Grocy beletten, en dat 'er, om zo te fpreeken , geen Grond verlooren gaat; 't welk aanleiding geeft tot die groote Vrugtbaarheid. Het fchynt, echter, in ons Land , tot nog toe, onder de Boeren niet doorgedrongen te zyn: 't welk mooglyk door de grooter moeite en koften, of door aankleeving der oude gewoonte , veroirzaakt is. Veelen fchroomen zig aan befpotting bloot teftel- len, (*) Zie III. Stuk , bladz. 356 , enz. ff) Zie HoU. Maatfch. XIII. D. 2. Stuk, bladz. 265 , enz. Cü Zie N. Landbouw. IU, SiuK, als boven en nieuWè Proeven in 't IV. Stuk.  G r a SPLASïTEN. 42» len, wanneer iets nieuws , dat zy onderneemen, eens tot hunne fchade niet welflaagen ill^' mogt. Nu twaalf Jaar geleeden , evenwel, stuk° hebben zekere Landbouwers in hetNorfolkfe, Tém. in Engeland , dit doorgedaan en zyn zo ver gekomen , dat één derzelven omtrent anderhalf honderd Morgen Lands, op die wyze,met een goeden uitflag bepoot hebbende, gedagte Nieuwe Landbouw 'er algemeen is doorgedrongen. Zelfs heeft men de Manier door verfcheide Uitvindingen verbeterd , en een byzonderen Ploeg, daar toe dienftig, uitgevonden (*). Menhadt, uit pryswaardige Liefhebbery, Sterke rr, i i j vermemg- in deeze nieuwe Tarw-teelt, geteld den op-Vuidiging breng van Graanen uit ééne Korrel , zYndefleuren, twee- of driehonderd en daar boven. Omtrent dien zelfden tyd vernam men , dat de Heer Miller, Hovenier van den Koninglyken Kruidtuin te Cambridge in Engeland, Zoon van den beroemden Kruidkenner deezes naams, door bet fcheuren van Tarwe-Planten, die in de Zomer van 't jaar T766gezaaid waren;door het verplanten van de gefcheurden en derzelver zyd-fcbeuten , die den Winter overbleeven; in 't volgende Voorjaar van één Graankorrel bekomen had vyfhonderd Planten, die Voortel Geutlemans Magazine Nov. 1780. Zie A/g. Vad. Letter - Oefi. 1781. III. Deel. Mengelw. bl. 380, Dd 3 ÏI. D eel. XIII. Stuk.  422 Driemannice AïdeÉj. voortb5"agten meer dan twintigduizend Aaifen 111. ' uitleverende omtrent agtenveertig PondKoorn. stuk?111" 'l Getal der Graankorrelen uit die ééne dus Tarw. gefprooten, werdt berekend op meer dan vyfhonderdzesenzeventigduizend. Dit is een verbaazende vermenigvuldiging, welke nog veel verder gebragt had kunnen worden: want de Planten waren in 't Voorjaar maar eens gefcheurd (*). Deeze Proefneemingen, door wylen onzen Vrind , Doktor Baster, te Zirikzee, in't jaar 1770 en 1771, nagedaan, waren denzelven niet gelukt: dat echter maar aan toevalligheden te wyten fchynt: alzo de Heer van Hazen meende, zo hy niet belet ware geweest , nog een grooter getal van Planten en Aairen , dan de HeerMiLLER voorgemeld, te zullen bekomen hebben (f). Vyftigduizend van éénen Graankorrel te teëlen, is thans niet ongewoon C|). Deeze Konftige vermeerdering der Graanen heeft haaren oirfprong van de Proeven en Waarneemingen door den beroemden Wolff, HoogJeeraar in de Wiskonst te Halle , die vyftig Jaaren vroeger uit een eenig Koorntje , op die wyze, meer dan tweeduizend fluks bekwam (§_). Dee- (*) Phil. Tromfaiï. for 1768. Vol. LVIII. y>. 203. (+) Brief over den mislukten viitflag der Tarw-Teelt, door ]. BastEr. Zeeuwfch Genootfchap. Hl. Deel. bladz. 59?- (ü Zie N, Landb. I.Stük.dI. 214. (5) Zie Rreslauer Sammlmigen, 1718 , p. 588, enz.  Grasplanten. 423 Deeze Heer hadt ook van de voorgemelde wy-. VI. ze van Nieuwen Landbouw, door pooting 'm. " der Graanen, reeds een denkbeeld (*). Hoofd- j at stl'k. 't Is bovendien een voordeel van denNieu- Br.an(j« wen Landbouw , dat de Graanen dus zo zeer Koorn. niet bloot gefield zyn aan derzelver gewoone Kwaaien , welken de Tarw meer dan anderen onderhevig is. Als eene der voornaamften moet men dat Ongemak aanmerken, 't welk Brandkoom genoemd wordt. Dit werdt al vroeg, onder dc Israëlieten, aangemerkt als, eene Landplaag (f). Die fchraale en van den Ooftenwind verzengde Aairen, in Pharaös Droom , zullen daar toe behooren (4-). Men vindt 'er de Afbeelding van by Dodon^us en Lob el, onder den naam van Uftilago, in 't Floog- en Nederduitfch Brandt , in 't Franfch Bruiure, in 't Engelfch Blight or Brant* corne. „ Als de Aair, zegt hy (§), nog tej, der is en op 't bloeijen ftaat; wanneer 'er „ dan een zwaare Regen valt,en hier opvolgt 3, een heete Zonnefchyn , waar door dezelve „ verfchroeid wordt en als verdort: dan komt » 'er (*) Ibid. p. 592. (i) I Koningen. VIII. vs. 37. (X) Gen. CaP. XLI. 1 (§) Lob el Kruidboek. Antw. 1581. bladz. 45. Zie aangaande de UJlitago in verfcheide Soorten van Koorn- en Gras - Planten de nieuwe Uitgave der F/ar. Belgica , door den beroemden Hoogleeraar D. de Gorter, in dit jaar s781, bladz. 347, 348. Dd 4 II. Dsel. XIII. Stok.  4^4 D R I E M A N N I G E & " 'er dit Misgewas van, 't welk daar in beul. „ ftaat, dat de Aair beladen is, met een „ zwart Poeijer of Stof, door de vermolfeZ.rw. 5> ming der Graankorrelen , die als verbrand „ zyn." Hy geeft 'er de figuur van, zo wel in Gerst en Haver, als in de Tarwe. Volgens deeze befebryving zou het met de Molm of het Zwart Veel overeenkomst hebben, daar men het, volgens anderen, wel van zou moeten onderfcheiden (*). Zekerer is 't,dat men het niet verwarren moet met de Kanker in 't Koorn, hoewel hetzelve daar uit ontftaan kan. Veelen geeven 'er den naam aan van Niëlle, en verwarrenze, ten onregte, met de Honigdaauw (f). Het fchynt een hooger trap te zyn, en als een Verzwooren Kanker: want terwyl in de Kanker, genaamd Charbon, de Vermolmde Graanen nog in een Velletje zyn beflooten, en, hoewel uitgezwollen, haare gedaante behouden, zynze hier als geheel in een zwart Poeijer veranderd, dat wegfiuift,enaan de Aairen , die nog gezond zyn , door den Daauw bevogtigd,, kleevende, dezelven insgelyks befmet (j.). Hier uit is het gantfeh niet (*) Zie het VI. Deel der L'itgezogte Verhandelingen , bladz. 357, en het VII. Deel, bladz. 233/ als ook het III. Stuk van den Nieuwen Landbouw, aan 't be°in alWaar de Ziekten van het Koorn omftandig worden voorgefteld» Cf) Gelyk de Heer Bonnet : zie Üitgezogte Verhandelingen. III. Deel , bladz. 5a. G) Zie de gedagten van den Heer Tissot, overdee* se Koorn - Kwaaien . Phil. Trans., Vol. LV. p. 109.  Grasplanten.1 4&S niet onwaarfchynlyk, dat zekere kleine Infek- VT. ten mede iets tot dit bederf der Graanen toe- A™^c* brengen (*); en aangeziende Baron vanGlei-s^°ofd" chen in de meefte Bloempjes der Tarwe ze- T'mv^ kere kleine Diertjes, die men te regt Ziertjes noemen mag} vondt, naauwlyks grooter dan een Spelde-Punt j welken die Heer vergroot afbeeldt (t); zo zou men niet onbillyk vermoeden mogen, of deeze ook, door Vogtigheid en broeijing vermenigvuldigende, aanleiding konden geeven tot dit Kcornbederf(-j-). Een andere Kwaal, die ook zeer dikwils de HonigTarw aantast, is de Henigdaauw, zogenaamd.daauw' Men vindt daar van, insgelyks, onder de Israëlieten , als eene Landplaag gefproken. Gemeenlyk verftaat men daar door een Honigachtig, kleverig Vogt, dat zig in de Zomer by Druppels aanzet op de Bladen der Boomen en Planten, 't Kan zyn, dat dit Vogt, uitdroogende , die roodachtige StofFe overlaat , welke de Franfchen la Rouille of de Roest noemen, de Italiaanen Rugine, deEngelfchen Mil- f*) Vorgelyk >t Gevoelen van den Heer Tillet , N. Landbouw , 111. Stuk , bladz, 25, en van dan Heer Tull, bladz. 14. Of) Obfervat. Microscopiques. 1770. Folio. Tab. XVI. (4.) Dat zou eenigermaate fttooken met het denkbeeld van den Heer Aimen, die ds Niette ftelt een bederf te zyn der Bloemen van het Koorn. Mem, de Malh. & Fhys. Tom. III- p. 69. Dd 5 P. Deel. XIII. Stuk.  42<5 Driemannigs aZLl mldew Het is eene Kwaal > welke de in. *~ -Bladen en Stengen of Halmen van het Koorn SwT°' aantasc> bedekkende die,hier endaar, meteen Tarw. Roestachtig Poeijer, dat zelfs de witte Honden , die door het Graan loopen befmet. Sommigen willen, dat het de uitzypeling van eenig, waarfchynlyk reeds bedorven , Vogt der Pianten zy, 't welk zig met den Daauw vermengt, of op zig zelve deeze droevige Kwaal veroirzaakt, die het Koorn doet kwynen en misdraagen. ^Middelen Immers, dat de Honigdaauw niet aan de gen. uitwerkingen der Lugt,door Droogte, Dampen of Nevels , toe te fchryven zy, is taamelyk blykbaar uit het berigt van wylen den Heer Doktor E aster , die verhaalt, dat zeer veele Boeren in Zeeland , daar men zo uitmuntende Tarwe teelt, raad weeten, om nooit eenige blaauwe Tarw te hebben, als ook om de Roest, het Brandkoorn , Zwarte en Verzengde Tarw, het Vioeijen en andere Ziekten van dit Koorn, te verhoeden (f). Ook vind ik aangemerkt, dat fchraale Landen meest aan dergelyke Kwaaien onderhevig zyn : waarfchynlyk , doordien 't Gewas niet fterk genoeg is, omdezelventewederllaan(j). Som- CO Zie 't gedane III. Stuk , voorden Nieuwen LandGouw, bladz. 2, enz. (f) Aantéfc Holt. Maatfeh. XIX. Deels u Stuk, madz. 198. Ci) Stockholm*. Ferltand. XXXiy. Band. g, 3S9. ,  Grasplanten, 427 Sommigen hebben het Graan , dat zy zaaijen VI. wilden, daar tegen met Kalk of Zout befprengd; A™EEI" maar in Sweeden heeft men dienitig bevonden, s^°*D" het Zaad, dat men in de Herfst meent te zaai- Tmw% jen, een Handbreed hoog leggende op een Houten Vloer, in 't Voorjaar met het Loof van uitbottende Denne-Takjes digt te befteeken, en het dus tot den Zaaityd te laaten leggen. Ter plaatfe, daar men voorheen zeer gekweld was door Roeftig Koorn, hadt men , Da het ii» 't werk ftellen van dit Middel, federt vyftien Jaaren geen Ongemak in de Tarw befpeurd (*). Dat zodanige Middelen, ten dien einde, dienftig zyn, blykt inzonderheid uit de Proeven en Waarneemingen van den Vryheer van M u nchaüsen, doorzyne Ontdekkingen omtrent de voor 't bloote Oog onzigtbaare Diertjes vermaard, die bevonden heeft, dat de Stofjes der Zwart vermolfemde GraankorrelenEijereü van Infufie-Diertjes zyn, door onzen Ridder onder de Wardkrtjcs begreepen (f). Deeze Eijertjes, vogtig in zekere trap van Warmte gehouden , kwam 'er een Eyvormig Diertje uit voort, dat, barftende, weder een groote me- (•") Stoctti. Verhand. XXXIII. Band, p. 172. (f) Zie het I. Deels XVIII. Stuk van deeze Natuurlijke Hiftorie, bl. 201. II. Deel. XIII. Stuk.  428 Driemannige Atrlll meni'gte v™ dergelyke Eijertjes overliet. DechÓ'oïd- 26' verbeeIdt hy z]S > dat met de Graanen stuk: wederom gezaaid worden, en dan, als dezelTarw. ven opfchieten , het Koorn op gezegde manier bederven : zo dat de Brand of het Zwart dikwils een derde of een vierde deel van een Akker bellaar. Daar uit blykt, hoe nuttig de uitkiezing van goed Zaadkoorn , deszelfs afwasfchinge indien het eenigszins befmet is, bevogtiging met Pekel- en Kalkwater, indien men 't verfch moet zaaijen, en anderszins deszelfs drooghouding zy , om bevryd te blyven van deeze Akkerplaag. Hy hadt dezelve, twintig Jaaren lang , in zyne Tarwe niet vernomen; terwyl by zyne nabuuren, middelerwyl, dikwils een derde van den Oogst daar door verlooren was gegaan (*). ^Verfchil Uit het voorgaande blykt , dat de HonigKoorn- daauw of Roest, in 't Franfch genaamd Rouil. Kwaaien. k> een Kwaal is die de Bladen en Halmen van allerley Koorn: de Brand of Kanker, Charbon, een Kwaal die de Bloemen aandoet: het Zwart of Vermolfeming, genaamd Niëlk, een Kwaal die de Graankorrels zelfs verteert. Deeze laatfte heeft meest in de Tarw plaats; terwyl het Spoor, Ergot, een byzondere Kwaal is, beflaande in een bedorven uitzwelling der Ro"-ge-Koorntjes, door eene inwendige oirzaak. Deeze f3) Der Hansvcater. Hanover i?66. Octavo. II. Bani V* 329. Vide Amcen, Acad, Vol. VIL r« 296.  Grasplanten. 42(7 Deeze komt aan de Kanker het naafle, als VP. door welke dikwils de Graanen grootelyks A^°^ht uitzwellen; weshalve de Heer du Hamel Hoofd» die Kwaal la Bosfe noemde , dat is de Bult. j'aïW^ Gemakkelykst neemt men deeze waar in de Graanen van Turks Koorn, zo de Heer Bonnet aantekent, als welken hy daar door hadt uitgezet gezien tot de grootte van een Hoender-Ey, vol van eenzwatt, Hinkend , Etterig Poeijer en als in Plaatjes gefpleeten (*). In hoe verre, nu, de gedagte Kwaaien in Bewast* trappen verfchillen, en of zy alleen van War. Grtanettf diertjes, die met de Schimmel naverwant zyn, voortkomen, en of deeze Diertjes ook eenige gemeenfchap met de Aaltjes in Verzengde Tarwe, (die tot de Kanker of Brand (Charbori) in 't Graan behooren zou), of ook met de Styfzel-Aaltjes (f) hebben; laat ik onbeflist. Ook weet ik niet, of hier toe betrekkelyk;zy, dat lang gedroogde, verfchrompelde Tarwe-Graantjes, in laauw Water gelegd, als een wit Wormpje uitgeeven. Zekerer is 't, dat de Graanen zelf, ingeoogst, gedorfcht, en door de Wan van Kaf gezuiverd zynde, nog een goede Bewaarplaats noodig hebben, en door Verfchieten behoed worden voor de vermenigvuldi. ging (*) P/iil. Traiifaiï.V01*. LV« p. 109. Bonnet. Reclierch, fttrtufage des Feuilles. pag. 327. Fig. 10. PI. XXXI. (f) Zie Baker over 't Mikroskoop , Ledermu!.i,er, en , «eeze Nat. Hift. I. D. XVIII. Stuk, bladz. 194. ZL Deei.. XIII. Stuk,  430 Driemannige VI. ging van 't Ongediert, dat altoos meer of min inf by dezelven huisvest en ze anders in 't kort -Hoofd- geheel vernielen zoude. De Klander of Koorn- STÜK. ° Tarw. tor» en de /^? Het Zuurdeeg maakt de Eelt en Lykdoorns der Voeten zagt. Het verfche Brood, warm open gefneeden en met eenige Kruideryën opgelegd, heeft dikwils zwaarKolyk en andere Pynen fpoedig doen overgaan , enz (f). (o.) Tarw met de Kelken vierbloemig* Buikig lifc vj' . . Tnticnni en eene famengejlelde Aair. campofi- tum. Daar de Gebaarde Tarw, Froment Grifin Aa^ge. in Switzerland genaamd, door verbetering van den Grond dikwils in Ongebaarde overgaat, gelyk wy gezien hebben; zo heeft het zelfde plaats in de Kleur Van "t Graan. Men onderfcheidt het in Roode, Bonte en Witte Tarw, waar van de laatfte het befte Brood geeft; maar de Roode, in Zeeuwfche of Vriefche Akkers gezaaid, levert fpoedig Witte Tarwe üit| gelyk in tegendeel de Vriefche of Zeeuwfche, op C*) De Franlchen noemen dit Eau blanckè. (■{•) Vid. Ruttt Mat. Med. ubi plurima in hanc rem. (3) Triticum Cal. craadrifloris Ventricofis, Spica corri* yofita. Syft. Veg. XIII. Trit. Spica bafi Ramofa* fi'aA. Hetv, N. 1422 ? Triticum multiplici Spica. J. B* .Bijt. LI. p. 408. Lob. Tc p. 26. Mor. S. 8. t. 1» E e II, Deel. XIII. Stuk.  434 Drie bi a nni ge VI. op fchraale Gronden in de Betuwe of in BraIII. '-^Bt overgebragt, niet dan graauwe of bruin- «ooïd- achtige of zogenaamde Roode Tarwe geeft. Tarw. Dit is dan maar een verbastering , welke in de meefte Planten en Dieren, door 't Voedzel en Klimaat, waargenomen wordt. Hier van zullen wy de zwaarheid der Poolfe en de lekkerheid der Kaapfche Tarwe afleiden. Tarwder" Weezentlyker ]S 'c verfchil der Smyrnafche, by ons Roomfche of Turkfche Tarw genaamd, en by de Franfchen Bied de Miracle, dat is Wonder - Tarw. Deeze brengt verfcheide groote, wel gevulde Aairen, tropswyze, aan den top der Halmen voort, en heeft dus weezentlyk een Samengeftelde Aair of is VeelAairig. In Gewas verfchilt zy anders niet van de gewoone Tarw, en brengt, op fchraale Landen, weinig meer voort; gelyk zy dan ook in verfcheide Provinciën van Vrankryk verbasterd voorkomt, onder den naam van Grosfane, Gros/et of Krufet, in Lotharingen , Vlaanderen en Artois , onder dien van Ble~ Souri of Muizen-Koorn. Waarfchynlyk is 't, dat zy uit Barbaryfch Graan , volgens den Nieuwen Landbouw, gepoot wordende, wel haare Geftalte en Vrugtbaarheid zou behouden (*). Wonder- DeFranfche KruidkennerAdanson,heeft by (?) Zie JV. Landbouw, I„ Stuk . bladz. 30S.  Grasplanten. 435* by toeval, onder de Gerst die in 't jaar 1764 VI. gezaaid was in de Vlakten van Ivry, welke ge- ATu.Et~ duurende de Maand February waren over- h°ofdfiroomd geweest, een dergelyke Gerst Aair gevonden, waar van een Plant voortkwam met zestien Armen, ieder een Aair draagende, van welken drie Veel-Aairig waren ; doch naderhand is die by zonderheid van deeze WonderGerst, by hem, weder byna geheel verdweenen (*). Onder den naam van Spreit - Wehzen is de gedagte Wonder-Tarw in Sweeden, door den Hallandfchen Paftoor O s b e c k , uit Duitfchland ontvangen en voortgeteeld uit twee Verfcheidenheden daar van,welken eenHoogduitfch Profesfor uit Hongarie en Vrankryk hadt bekomen. Hy merkt aan , dat dezelve veel vrugtbaarer ware dan de gewoone Tarw. Zy bragt, naamelyk, tagtig Korrels voort in de Hoofd-Aair , die nog vier of vyf kleiner Aairen aan ieder zyde hadt (f). Lobel heeft, nu meer dan twee Eeuwen geleeden, een geheel Veld vol daar van by Rysfel gezien. Ook fchynt Plinius van deeze Tarwe , onder den naam van Centigranum, gewag te maaken. De Boeren by Lyons noemden het (*) Mem. de l'Acad. R. des Sciences, de 1765. p. 960. Oftavo. Cf) Stockh. Verhand. XXXI. Band, van 't jaar 1768, bladz, 64. Ee 2 II. Deel. XIII. Sire.  436 D'riemannigb Afdeel. het Elé 1ui truche > wegens de gefpleetene in. Aair; zo J. Batjhinus aantekent. Hoofdstuk. Tritium T3rvv met de KMen vierbloemig. Buikig, turgidum. ruig, op elkander leggende en /lomp. Aairige. De dikke , gezwollene, ruige Aair, onderfcheidt deeze Soort, die met dat alles, door den Heer Haller, flegts voor eene Verfcheidenheid van de Zomer - Tarwe gehouden wordt. Hy merkt aan , dat dezelve ook gebaard en on gebaard voorkome. Men zou ze op fommige plaatfen, in Engeland,EendebeksTarw noemen, volgens R ay, wegens de dikte der Aairen; doch die in de Engelfchc tevens zeer groot en Afchgraauw waren en gebaard: zo dat hier twee Afbeeldingen van M o r i s o n te betrekken zyn, de eene met een lange, de andere met een korte Aair. By Nymegen groeit deeze Tarw, in 't wilde, op verfcheide plaatfen. (5) Tarw f4_) Triticum Cal. quadrifl. Ventr. villofis &c. Sp, Plant. 3. Gort. Fl. Belg. 11. N. I25, Trit. Radice annua Glumis Villofis. H, Cliff. 24. R. Lugdb. 70. Trit. Spica villola quadr. longiore & breviore , rotundiore. Mor. Mijl. lil. p. 176. S. 8. T. 1. f. 13, M. Trit.' Arift. Spica maxima cineritia , Glum. hirfutis, noftras. ÏUj. Hifi. 11, 1232. Hall. Gott. V, p. 12. T. ï.  Grasplanten; 437 (5) Tarw met tweebloemige naakte Kelken, yi. zeer lang gebaarde Bloemen en de Tanden Fideel. der Graat Haairig. Hoofd- 0 STUK. v. Deeze, die den bynaatn van Poolfche voert, Triticum om dat zy in Poolen geteeld wordt, heeft eenp^é*" lange Aair, veel naar die der Rogge gelykende, met zeer lange Baardjes. De Korrels zyn wel de helft langer en tevens dikker dan die der gewoone Tarwe: zo dat, indien de Kelken vierbloemig waren , hier mooglyk ook die zeer groote Soort van Tarw, welke, volgens H a l l e r , in Thuringen gebouwd wordt zou t'huis te brengen zyn : want die hadt ook een zeer gladde Aair (*). Doch de Verfcheidenheden van dit Koorn, en deszelfs veranderingen door den Grond , de Behandeling en het Saizoen , zyn, gelyk die der andere Graanen , menigvuldig. (6) Tarw f53 Triticum Cal. bifloiïs midis, Flosculis longisfime Ariftatis &c. Sp: Plant. 4. Mill. Dift. 5. Trit. lsevisfimum Locuftis trifloris &c. Hall. Gott. V. p. 17. T. i. f. 16. Trit. Polonicum. Pluk. Phijt. T. 231. f. 6. Trit. inajus longiore Grano , Glum. Pol. Polonicum. Mor. sits. f. 8. An. /j. Robur f. Triticum Ins. Gallo - Belgis Loca vocatum. Lob. Tc. 27 ? (*) Trit. leyisfimum , glaucum, Locustis quadrifloris , duobis Floribus Ariftatis, duobus mucronatis. tieh. In. choat. Tom» 11. p. 209. Ee 3 II. Deel. XIII. Stuk,  43» Driemannice Aimfi» & tarw met vterbloemige geknotte Kelken en Ho"» gebaarde tweeflagtige Bloempjes, war »» stuk. ^ middelfte onvolmaakt. VI. ri>'^T Dit Koorn} oudtyds 2w, hedendaags Spelte. la genaamd, in 't Franfch Epeautre, in 't Engelfch Spelt-Corne, in 't Hoogduitfch Speltz, Dinckel-Korn of Zweykorn, heeft de gefïalte byna van Tarw, doch groeit een weinig laager dan die, maar hooger dan de Gerst. De Bloemen zyn wat Kegelachtiger dan in de voorgaande en hebben kleine enkelde Baardjes, die de Aair een ander aanzien geevcn. Het Zaad, uit twee of drie famengevoegde Koorntjes, in twee Blaasjes, belïaande, is langer dan het Tarwe-Graan en fchcrp gerugd, ros van Kleur, gaande niet gemakkelyk uit zyn Kaf, zo dat het gepeld moet worden als de Gerst. Dit flag van Koorn is al vroeg onder de Israëlieten en Oofterfche Volken bekend geweest; gelyk hetzelve nog heden in Egypte en Arabie geteeld wordt. Ja Herodotus fchryft, dat de Zea het eenigüe Koorn «was der Egyptenaaren : waar van nogthans het tegendeel uit de Heilige Schrift blykt. Dat zy de ("6J Triticum Cal. quadrifloris truncatis , &c. Sp. Plant. 5. H. Ups. 21. Gouan Mlonsp, 57. Trit. Flor. quater**» duobus fecandis , Glumis adbcerentibus. Hall. Helv. N. 1424. Trit. Loc. trifloris &c. Hall. Gott. V. j». 17. Zea dicoccos vel Spelta major. C. B. Pin. 22. Theatr'. 412. Mor. S. 8. T. 6. f. 1.  Grasplanten. 439 de eigentlyke Tarw niet is geweest, zou men vl daar uit opmaaken , dat 'er de Paarden mede jjtee[" gevoerd werden; voor welken de Tarw te vet en zwaar , ja nadeelig is. Ondertusfchen is 't SpeU, zeker , dat de Ouden de Zea geteld hebben onder de Soorten van Koorn: gelyk de Spelt nog heden , in de vlakke en Noordelyke dee- len van Swi: zerland, het voornaamite Graan is, zo de Heer Hall er aantekent, wordende ook in Swaben en Frankenland, zo wel als in andere deelen van Europa, gebouwd. De Spelt is van het zelfde gebruik als de Tarw, en wordt in hoedanigheid gerekend als een middelflag tusfchen Tarw en Gerst; zynde het Brood , daar van gebakken, ruim zo aangenaam en verteerbaar, doch niet zo voedzaam als het Tarwebrood. Het Meel, inzonderheid , is witter en fyner dan het TarweMeel, hebbende ook meer Lymigheïd in zig; zo dat het bekwaamer geacht wordt om Styfzel van te maaken , daar ook wel de Spelt den bynaam van voert (*). Men heeft de« zelve deswegen Far genoemd, van 't welke Farina, afkomftig is , en Ador , een byna gelyknaamig Woord , waar van het Graan den naam kreeg (tj- Een zeer gemeen Soort van Bier (*) Zea Amylea vel Zeopyron Amyleum. C. P. Pin. 22? Zea Amylacea. Mok. Hifi. III. S. 8. T. 6. f- 3. (f) Zea vulgo Spelta, Far aatiquis , Ador pofteiioL'ibus & Semen Adoreum» Dod. Ee 4 ÏL Deel. XIII- Simi,  44° D s I e HA n k I c e vi. Bier of Drank, daar van gemaakt, was bydea afj^l- naam van Alica bekend, Hoofd- "UJ'IT C7) Tarw met byna driebloemige Kelken, het Triticum eerfte Blommetje gebaard, het middeljle onvrugtbaar. Een- koM-n. jjjt Graan, ook vooreen Spelt gehouden, verfchilt daar van niet alleen doordien het maar een enkel Graan in een Bastje heeft, maar ook doordien het veel laager blyft en langer gebaard is; weshalve fommigen het tot de Gerst betrokken hebben. Volgens Gouan zou dit de echte Spelt, en de voorgaande een bailerd'Spelte zyn. De Latynfche naam is Briza, de Hoogduitfche, om gezegde reden , Einkorn, weshalve wy het Eenkoorn heeten, zegt D odoNjEüs. Men noemt het ook wel St. Pieters Koorn, en in 't Hoogduitfch Blieken. Op de. onvrugtbaarfte plaatfen groeit het en wordt door Jt Bergvolk dikwils gezaaid , doch is een zeer flegt en hard Voedzel. (8) Tarw C?) Triticum Cal. fubtrifloris , primo Ariftato, interJnedio fterili. Sp. Plant. 6. Gouan Monsp. 57. Tr. Spica difticha , Flor. ternis &c. Hall. Helv. N. 1425. Gott, V. p. 18. T. 1. f. 17. Hord. diftichum Spica nitida, f. Briza nuncupatum. Tol-rnf. Inft. 513. Zea Briza dicta f. monococcos Germ. C. B. Pm. 21. Mor. S. 8. T* 4- z- Briza monococcos Dqiunxi, Lob. Ic. 31.  Gras p ,l anten. 441 fB") Tarw met zesbloemige Kelken en eenzydige VI. , , . 7 . Afdeei, Bloempjes, die aan de tip gebaard zyn. m. HoOFD- In Spanje groeit deeze'Soort, die voorheen Zee Dravik was getyteld. Men moet geens- Triticum zins denken dat het de Spaanfche Tarw zy: want het is een Gras , naauwlyks een Span hoog , .Spaanmet geaairde eenzydige Bloemen en Haairach- 0 tige Baardjes. De Aairtjcs zyn zesbloemig ; de Bladen Elsvormig met geftreepte Scheeden. De volgende, die men eigentlyker ookTarwCras kan noemen, zyn overblyvende Planten. Cq\ Tarw-Gras met v^fbhemige geknotte Kei- IX. V.y J " 1 fftmceum. ken en ingerolde Bladen. Biesach- tig. Dit is een fraai je Gras-Plant, in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Levant groeiiende, zo Linn^eus zegt. Bauhinus vondtzc aan den Rhyn,11 al ler in Wallifer- Land f8) Triticum Cal. fexfloris, Flosc. fecundis, apice Ariftatis. Mant. 325. Festuca ( maritima) Spica lineari fecunda refta, Flor. adpresfis nibanftatis. Sp. Plant. II. p. 110. Loefl. Ttin. 44. (-9) Triticum Cal. quinquefloris truncatis , Föl. involutis. Am. Acad. IV. p. 266. Sp. Plant. 8- Gort. Fl. Bdg. II. N. 126. Trit. Rad. repente Culmo duro &c. Hall. Hetu. N. 1428. Trit. Rad. perenni, Spie. folitaïüs. Gmel, Sib. Ii p. 118. N. 54. Gramen Tritici Spica muticre fimill. C. B. Pin. g. Prodr. 18. T. 17. Theatr. 132. Mor. S. 8. T. 1. f. 5- Ee 5 51. Deel. XIII. Stuk.  442 Driemahricï y. Land overvloedig. Zy groeit wel anderhalf Afdeel. Elle hoog, en heeft Halmen naar die der onm. Hoofd- gebaarde Tarwe gelykende, met Biesachtige TÜK" Bladen, die zeer glad zyn. Het komt forntyds ook gebaard voor , en groeit in de Duinen by Scheveningen. 'X. (10) Tarw-Gras met vierbloemige Ehvormige replns"™ geJpitfie Kelken en platte Bladen. Voort- kruipend. ^ ^ geheel Europa, wegens zyne lange voortkruipende Wortelen, bekend, noemt men in 't Latyn Gramen Caninum of Canarium , waar van het ook in 't Duitfeh Honds-Gras geheten wordt. De Engelfchen noemen 't .Dogsgrafe , Couchgrasf, of Ouickgrasf, dat overeenkomt met onze benaaming Kweek- of Kweekgras, waarfchynlyk daaraan gegeven, om dat het zo ilerk voortteelt. Anders noemt men 't ook wél Peen, wegens de lange Wortels , of Lidgras, om dat de Halmen in Leden verdeeld zyn; maar zulks heeft het Cio) Trhicuni Cal. quadrifloris Subulatis acuminatis, Fol. planis. Sp. Plant. 9. Gort. Belg. 31. Gouan Monsp. 57. Ger. Prov. 101. Trit. Rad. repente Fol. viridibus. Ft. Snee. 105 , 114. Gmel. SJ6, T. p. 118. INT. 53. Hall. Helv. N. 1426. Schreb. Gram. T. 26. Gramen Caninum repens vulgatius. Mor. T. i. f. 8. Gram. Caninum Arvenfe f. Gram. Dioscoridis. C. E. Pin. 1. Theatr. 7. Gram. Lolia Rade. recente f. Gr. Officin. Ariftis donatum. Vaill. Par. T. 17. f. 2.  Grasp lanten. 443 het gemeen met meer Gras-Soorten. Men VI. vindt het onder de Duinplanten opgeteld, by hl 15 den naam van Kruipkoom. By fommigen heeft J^™™* . het eenvoudig den naam van Gras, als het al- Kweek*.. lergcmeenfte; gelyk de Italiaanen het Gramm-s™. ga, de Spanjaarden Gramenha en Grama heeten. Zonderling is 't, dat men van dit zo beken-ïWAfbeek de Gras naauwlyks goede Afbeeldingen heeft;dinsen' gelyk T o u r n e f o r t reeds klaagde (*). Die by Dodonjeus, in 't Latyn onder den naam van Gramen, in 't Neerduitfch onder dien van Lidtgras of Peen , vondt hy ten opzigt van de Aairen zeer gebrekkelyk. By Tabernemont komt 'er, zegt hy, een taamelyk goede Afbeelding, onder den naam Gramen Ca* mmmi i, van voor, welke door C. Ba urnkus overgenomen is en by L o b e e geplaatst onder den naam van Gramen Canarium, doch niet voldoet ten opzigt van de Wortelen. Met reden gaf dan de Heer Schreber een verbeterde Figuur van dit Gras aan 't licht, op eene Plaat, waar zyn Ed. tevens de menigvuldige veranderingen aantoont en voorftelt, die 'er in dit Kweekgras plaats hebben. Men kan dezelven by hem nazien. Ik merk Verheialleen kortelyk aan, dat de Aair Dolykachachtig is, gelyk Monti dezelve befchouwd heeft (4!) Plant. env. Pal is. j>, 271. II. Deel. XIII. Stuk.  444 Driemannige Afdeel. heeft C*0» beftaande het verfchil van dit Gras ■lil. en het Dolyk inzonderheid daar in, dat de stvkÏ"' Aairtjes aan de Halm hier niet in een enkelde .Kiveek- Kelk begreepen zyn. Terwyl de Kélken, even- sras' wel, niets ftompachtigs hebben , begryp ik niet, hoe meest alle Autheuren zig zo geduldig aan de fchikking van Linn^eus hebben onderworpen , om het in 't Geflagt van Tarw te laaten. De Verfcheidenheden , als gemeld , zyn meestendeels veranderingen: deplaatzing en 't getal der Aairtjes en der Blommetjes in dezelven is geheel onbehendig. De Slangswys voortkruipende holle Wortelen, die echter van fommigen voor Halmen gehouden worden (f), maaken het zekerfte Kenmerk uit, zo -wel als de platte Grasachtige Bladen. De hoogte der knokkelige opftaande Halmen verïchilt van twee tot zes Voeten. Dit hangt grootelyks van den Grond af, zo wel als de uitgeftrektheid der Kruipftaarten ; des men in Duitfchland het kleine , dat op de Akkers groeit, Loof kweek; hetgroote, in de Hoven, Snoerkweek noemt: waar van Hall er twee by- 00 Hetzelve noemende 'Gramen LoKacenm Radice repente f. Gramen Officinamm. p. 42. Tc. 25. Ct) Haller zegt, dat het voortkrnipt teretibns Vajginofis Draconibus , een zonderlinge uitdrukking: hoéwei Hracop.es oudtyds gebruikt zy,, voor Slangswys Afgerende Wyngaard - Ranken. Forskaöhl hadt in Egypte Gras - Wortels gezien , die volmaakt geleeken naar gedroogde Slangen, p. 26.  Grasplanten'. 44J byzondere Soorten maakt. Scopoli onder- A^ fcheidt het, naar dat de Aairen gebaard zyn in. met een Haairige, of ongebaard met een glad- S^°IDde Halm ; doch de Aairtjes zyn altoos meer Kweet* of min gebaard , en de grootte der Baardjes gmSt hangt niet af van de ruigte der Halmen. Of dat Zeekantig het gemeene Hondsgras gelykende in Vriesland, en dat Kleine Knokkelgras met lange Wortelen, in Zeeland aan de Dyken voorkomende (*), weezentlyke Verfcheidenheden van het Kweekgras zyn,bepaal ik niet. Men meent, dat dit het Gras der Ouden Gebruik zy, by hun genaamd Agrofth of Agria , dat fe^n^0'" is Landgras; waar van Plinius fchryft, dat het een knokkeligen Wortel heeft, die met Leedjes voortkruipt, en uit den top nieuwe Wortels fpreidt, waar van de Egyptenaars, in de eerfte tyden , zouden geleefd hebben; alzo dezelven zoet zyn, tot Voedzel ftrekkende voor Menfchen en Beeften ( f )• Hedendaags fchynt dit aldaar geen plaats te hebben; maar de zogenaamde Wortels worden nog heden in het Napelfche tot Voedzel der Paarden gebruikt: 't welk ook wel in Opper- Gel- Gramen Marit. vuig. Canino iïmile. Mor. Boerh, Item. Gramen Geniculatum parvüm Arenoforum Aggeium &c. Zie Gort. Fl. Belg. 32. (t) Hall. Helv. inchoat, II. 210. II. Deel, XIU. Stuk.  44<5 Driemankice VI. Gelderland , ra de Bergachtige deelen van Sile- Afdeel. • r i * * « In, zie, en waarichynlyk op veele andere plaat- sf™™* fen ' &efcIliedt- Voor het Rundvee, inzonderheid dat op 't Kalven ftaat, zynze ook, by gebrek van Hooy , zeer nuttig. Nu en dan gebruikt men de Graswortelen*, in fchaarsr s heid van Koorn, tot Levensmiddelen voor de Menfchen; 't welk nog geen twintig Jaar geleeden in Saxen gebeurd is. Men gaat dan van de gemalen Wortels , met eenig Meel daarby, zelfs Brood bakken (f). Anders worden zy weinig geacht, en met het Gras, dat men zo veel mooglyk is uitroeit, op hoopen gefmeeten , en verrot zynde , tot Mest gebruikt. Elders worden zy zorgvuldig opgezogt, en zelfs geteeld ten dienfte der Geneeskunde; dewyl men ze onder de Winkelmiddelen telt, en veel gebruikt in Dranken, die tot Bloedzuivering , Verkoeling, Verzagting van Scherpheden en Uitloozing der Vögten ftrekken. Men teltze onder en gebruikt\Rad. A-ze, dus voor Openende Wortelen+. In Vrank- pei lentes ... 1 ryk is derzelver gebruik in Koel- en Borstdranken zeer gemeen. In Engeland gebruikt men ook wel de Wortels van de Veld-Haver, \ Bladz. hier voor befchreeven \., en elders andere 339- Gras-Wortelen, in plaats van dien. Nadeel Dat de Kweek den naam van Honds-Gras Kweek- bekomen heeft, om dat de Honden, hunne «jnuttig-Maag overladen hebbende, daar van eeten om te (:0 Linu. ScIioh. Reife. p. 63.  Grasplanten. 447 te braaken, is wel mooglyk ; hoewel zy ook AïYJ* ander Gras,enmisfchien dat wegens defcherp- m. te der Bladen dienftiger daar toe is , verkie- STÜ^°ÏD" zen. De Franfche naam Chiendent, gebrui- Kweet* kelyk voor 't Gras in 't algemeen , is niet hier5™** van, maar van de Scheuten , die naar een Hondstand gelyken, afleidelyk. Het voortloopen der Halmen of Wortelen onder de Grond, tot verfcheide Ellen langte, maakt dit Kweekgras zeer gehaat en fchadelyk, zo by de Landlieden als Tuiniers, en de uicroeijing zeer moeielyk; alzo het minfte Stukje vaneen Wortel, dat in of op den Grond leggen blyft, een nieuwe Plant geeft. De benadeeling, welke het aan het Koorn, aan goed Gras, aan de Moeskruiden en Peulvrugten toebrengt, is zeer groot; maar het zou , door gezegde hoedanigheid, misfchien met vrugt kunnen gebruikt worden , om Wallen , Dy ken, Paden, vast te maaken, en inzonderheid om de Zand-Verftuivingen op een fpoedige manier voor te komen ; 'aangezien her zig , zeer gemakkelyk, door aan ftukjes gefueeden, verfche Wortels Iaat voortplanten (*> Dus ftrekt, het gene in (*) Zie 't Werk van den Heer Screber, over de Grasplanten, als boven, die van de manieren van [Jitroeijing zeer omftandig fpreekt en e^n Lyst geeft van by de vyftiq Gras-Planten , door haare voonloopendo Wortels ook hier toe dienftig. Ce manier . zeg:, iiy , woidt in zyn Vaders Auweizung ,wie der Flugzand jtahend ztt ma* elzen, Leipzig , 1764, omftundiger voorgedragen. IL Deel. XIII. Stuk.  44« Driemannige vi. in 't eene opzigt fchadelyk is, in 't andere ter. Afdeel, djenfte van de Huishouding der Natuur, en Hoofd- men ziet, dat 'er niets nutteloos gefchapenzy. STUK. XI (n) Tarw-Gras met veelbloemige Kelken,ge- Triticum fait/Ie Blommetjes en eene Takkige Aair. mairiti- Jr mum. Zeekan- Dit, aan de Zeekusten van Engeland en Vrankryk waargenomen , Dolykachtig.Gras, is zeer klein en hard : zo dat het misfchien de kleinfte Soort der gedagte byfoorten van het voorgaande, adn de Dyken van Zeeland groeijende , wel kon zyn. Het heeft de Halm een Span lang, eenigermaate Takkig; de Bladen ook van die Iangte , met paarfchachtige Scheeden : een Takkige Aair, byna gepluimd, met platte agt- of tienbloemige Aairtjes , overhoeks , aan den voet dikachtig, ongedeeld en eenzaame inde mikken. X11 (12) Tarw-Gras met byna vierbloemige KelTemltum. ken, fpitfe ongebaar'de Blommetjes en Bor- Fyn' jielige Bladen. Aan ("11) Triticum Cal. multifloris , Fiosculis Bmcronatis > Spica ramofa. Sp. Plant. 10. Poa Pan, Ramofa, Flor. altern. fesfilibus. R. Lugdb. 274, Feftuca Pan. coarftata fecunda &c. Ger. Prov. 94. Gramen pumilum Loliaeeo fimile. Raj. Angl. 111. p, 395- Gr. exile duriuscnlum maritimum. Pluk. Phyt. T. 32. f. 7. Gr. Maritimum Panicnla Loliacea. C. B. Pin. 8. Prodr. 19. Mor. S. 8. T. 2. f. 6. (12.) Triticum Cal. fUbluadrifloris, Flosc. muticis acu- tis;  Grasplanten. 44S> Aan de Wegen komt dit in Provence voor, „vrgelyk het, in fommige Velden , in Switzerland in. waargenomen was door den Heer Haller , ^i^10" in grootte zeer verfchillende, een Voet of anderhalf, ja twee Voeten hoog , doch zeer fyn van Gewas, met Draadachtig dunne Halmen en Borftelachtige Bladen; alle Bloemen geaaird , van vier of vyf tot agt en meer in een Aairtje. IndeZuidelyke deelen van Vrankryk valt het maar een Span hoog , met minder en kleiner Bloemen. (13) Tarw-Gras met eenzydige, ongepaarde XITI. Kelken, overhoeks. Triticum ' unilaterale. Op de Kusten van Italie enVrankryk aan de Eenzydlg. Middellandfche Zee groeit dit kleine Grasplantje , naauwlyks een Duim hoog. J. B A uhinus geeft 'er de Afbeelding van, waar uit blykt, dat deAairtjes Dolykachtig zyn, gelyk in alle de vier laatfte Soorten, die weezentlyk wel tot het Geflagt van Dolyk hadden mogen t'huis gebragt worden. Dus tis, Fol. Setaceis. Sp. Plant. 7. Trit. Rad. Fibrofa.FoL fuiguftisfimis. Hall. Helv. N. 1430. Feftuca Spica iecunda refta &c. Ger. Prov. 96. Gramen Loiiaceum minus Spica iïmplici. C. B. Pm. 9. Prodr. n. Mor. S- 8. T. «i f. 3- ("13) Triticum Cal-unilateralibus alternis mnticis. Mant. 35. Gramen minimum. J. B. Hijl. II. p. 465, Gr. pufillum Unciale Panicula Loliacea, Bocc. Mm. 3. T. 57. Ff II. Debe. XIII. Stuk,  45° Driemannige aXw. Dus heb ik de Grasplanten befchreeven , ui. die drie Meeldraadjes hebben en twee Stvlen stuk, ot ütempels, een getal uitmaakende van negen-en-twintig Geflagten. Van die, welke drie Stylen of Stempels hebben, had ik, om de gelykvormigheid, ook nog tot deeze Afdeeling befpaard, het Geflagt van Eriocaulon. Kanthalm. Dit, hoewel door Bladen en Gewas naar de Grasplanten zweemende, heeft kantige, geen ronde Halmen, die met Bolletjes, op de wyze der Samenteelige Kruiden, byzonderlyk gelyk in het Kogelkruid (*) , getopt zyn. Deeze Hoofdjes hebben een gemeenen Schubbigen Kelk, gelyk de Madelieven; de Bloempjes, daar het Hoofdje uit famengefteld is, beftaan uit drie gelyke Blaadjes en hebben het Vrugtbeginzel met drie Meeldraadjes gekroond, behalve de drie Stylen voorgemeld. Hier van komen de volgende üitheemfche Soorten voor. I. (O Kanthalm met een driehoekige Halm, De* tTtrian- genvormige Bladen en een Eyond Bolletje. gulare. Driehoe- Dit kig. Cs) Zie II. D. VIL Stuk , bladz, 229. (O Eriocauton Culmo triangulari, Fol. Enfiformibus, Capitulo ovato. Sgfi. Mae. XII. Gen. 100. Feg. XIII. p. 109. Plantaginella Aurea Alopecuroides Brafiliana. Fol" Gramineis. Brevn Cent. T. 55. Mor. Hifi. HL Pl „7 T. 16. f. 17. v  (Grasplanten. 451 Dit is een zeer klein Plantje uit Brafilie afkomftig, dat naar de Smalbladige Weegbree m. ' wel wat gelykt, doch de Bladen Grasachtig s™°°/*" heeft en glad , uit den Stoel voortkomende, waar tusfchen menigvuldige , wel tot vyftig , dunne Steeltjes, van twee of drie Duimen langte, die op 't end ieder een Hoofdje hebben met Pluis van Afchgraauwe Kleur, waar in kleinegeele Blommetjes, als Gouden ftippen, uitblinken. (2) Kanthalm met een vyfhoekige Halm , De- II. genvormige Bladen; de algemeene Kelk vyf- im quin" bladig. C3) Kanthalm met een. zeshoekige Halm en De- kig. °6 genvormige Bladen. „ M- ° ö SexangU* (4) Kanthalm met een zeshoekige Halm en Bor- 'zesltoefielachtige Bladen. Op lds-^ (2) Eriocaulon Culmo quinquangulari, Fol. Enfiform. ^q^I\)J' Cal. uni\r. pentaphyllo. Ft. Zeijl. 48. Scabiofa Graminea niulicaulis. &c. Pluk. T. 221. f. 7. Rhandalia Maderaspatana, Gram. folio, Globulifera. Pet. Mus. Burm. FU In.ï. p. 30. (3) Eriocaulon Culmo fcxangulari , Foliis Enflformibus. Ft. Zeijt. 49. Burm. Ft. Iud. p. 31. T. 9, f. 4. Gr. Jmiceum Cap. albis aphyllis. Burm. Zcijl. 108. Gr. Junceum Ind. Or. minus, Capit. rotundo &c. Pluk. Mant. 48. (4) Eriocaulon. Culmo fexangulari, Fol. Setaceis. Ft. Zeijl, 50. Rhandalia Malabarica Capillaceo folio. Pet, Gaz. T. 53. f. io. Hort. Mal. XII. p. 129. T. 63. Burm. Ff, Iud. p. 31. Ff a 1 II. Deel. XIII. Stuk.  45^ DrieSiannige Aideel. Op Ceylon, Malabar en elders aan de Vaste Hoorn- ^ust van ^nd'e' komen deeze voor, het laatfte stuk. inzonderheid op Waterige plaatfen. Het Zeshoekige onderfcheidt zig bovendien van het voorgaande, doordien het de Kelkblaadjes van het Hoofdje niet fmal maar rondachtig heeft, gelyk zy ook in myn Ceylonfch Exemplaar zyn. Hetzelve is duidelyk uit Kafachtige Schubbetjes famengehoopt, gelyk Plukenet daar van getuigt. Het laatfte verfchilt doordien de Bladen volftrekt Borftelachtig zyn, en heeft de Halm in een Vliezige Scheede beflooten, 't welk in het myne ook plaats heeft, welks Bladen niet Borftelig zyn. Het bereikt, zegt Hermannos, omtrent een Voet hoogte: het myne zes Duimen: zo dat dit zekerlyk tot de Derde Soort behoort. De Worteltjes van het Borftelige zyn verfpreid in 't Water. V. (5) Kanthalm met. een tienhoekige Halm en Eriocau- „ • m j t. 520. j3. Juncns acurus maritirans Anglicns. Raj. Hifi. E303. Mor. S. 8. T. 10. f. 14 & 15, ÏI. Deel. XIII. Stuk.  45^ Zesmannige vi. j in eene Verfcheidenhaid, in Engeland gevon- jjyY den, hooger. Ieder Pluim is gefchoord door stokTD" een dubbeld ftekelig Blaadje. ir. (2) Bloembies met de Halm naakt, geflrekt mfgTme- en een zalings Hoofdje. ratits. Gekropte. (3) Bloembies met de Halm naakt, geftrekt, fJ»%. en een vfat'wg* Pluimpje. Uitgebreide. (4) Bloembies met de Halm naakt, aan den rlflexus t0P ^'eZ!S •> omgekromd, en een zydelingfe Omgeboo- Pluim. gene. Deeze mag men wel de Gemeene Biezen noemen der middelfte en Noordelyke deelen van Europa,- hoewel zy niet de gewoone MattenBiezen zyn, waar van de grove Matten gevlog- ten (2) Sfuncus Culmo nudo, ftricto; Capitulo laterali. Gort; Belg- 99. Gouan Monsp. 183. Ger. Ptov. 138. Fl. Snee. 278, 298. R. Lttgdb. 44. Juucus Caule nudo, Fol. ter. mollibus , Pan. conglomerata. Hall. Helv. N. 1312. Juncus vis Paniculi non fparfa. C. B. Pin. 12. Theatr, 183. Juncus. Cam. Epit. 780. Lob. Tc. 84. (3J duncus Culmo nudo, ftriao ; Panicula latera!;". Gort. Belg. 99. Gouan Monsp. 183. Ger. Prov. i39. Flor. Suec. 279, 299. R. Lugdb. 44. Juncus Var. 0. Hall. Helv. N. 1311. cc. Junc. Culmo nudo acnminato , ad bafin Squamato , Flor. fesfilibus : ft. Idem Flor. pedunculatis. Fl. Lapp. 116, 117. Gron. Virg. -38-Juncus laevis , Panicula fparfa, major. C. B. Pin, 12. Theatr. 182. Juncus laevis. Don. Pempt. 606. Lob. Tc. 84. (4) ffuncus Culmo nudo , apice membranaceo incur- vo,  Grasplanten. 45? ten worden. Zy hebben ook in 4ang die hoog- ^ VI., te niet, maar zyn evenwel tot Vlegtwerk be- iv. kwaam en komen niet minder menigvuldig opsT^°ora"' fommige Moerasfige plaatfen in ons Land voor; inzonderheid de twee laattlen. Ook wordt het vooze Merg, daar uit, wel gebruikt tot Pit in. de Lampen. Door uitdrooging wordt het zo ligt, dat men 'er dingetjes van maaken kan , die als Pluimpjes in de Lugt vliegen. Men noemtze Onfcherpe of zagte Biezen , om dat derzelver punten , hoewel fpits, niet lïyf zyn noch fteeken ; maar de laatstgenoemde voeren den naam van Tzer-Biezen, om dat zyzo hard zyn, dat zy van Kastenmakers en andere Werklieden in glad Hout, tot' het polyften daar van gebezigd worden. Ook zyn dezelven, wegens de hardheid en taaiheid, volgens fommigen, tot binden en tot Touwwerk zeer bekwaam. De vermaarde Haller merkt de Tweede aan als eene Verfcheidenheid van de Derde, en de Eerfte zou laager vallen, hebbende de Hal- vo , Panicula laterali. Gort. Befg. 99. Gouan Monspi 183- Gee. Prov. 139. Juncus Caule nudo, Fol. ter. ftrictis , Pan. laterali fparfa. Hall. Helv, N. 1311. Juncus acumine reflexo major. C. B. Pin. 12. Prodr. 184. 0. Junc. acumine reflexo alter. C. B. Pin, 12. y, Juncus Panicula univerfali Culmo Iongiore, fecundariis fparfis. Guett. Stamp. 412. Juncus acutiis Panicula fparfa. C. B. Pin. 11. Ff 5 II, Duel. XIII. Stuk.  45$ Zesmannige VI. Halmen maar :een Elle hoog. LiNN/Eustwvi v, telde , in bweeden , of de gekroptheid der stuk!™* Bloemen wel een Soortelyk verfchil uitmaakte van derzelver uitgebreidheid , die trapswyze verandert. In Lapland twyfelde zyn Ed. aan het weezentlyke verfchil der Tweede en Derde. Men bevindt dat zy in de Tuinen haare Verfcheidenheid behouden. Ik heb uit Japan, door den Heer Thunberg verzameld , zo wel de Gekropte als de Uitgebreide Bies bekomen. 'V*mf C5) Bloembies met eene naakte, Draadach- Wiiiformis. tige , knikkende Halm en eene zy deling fa Draad- Fluim. aclitige. De dunheid der Halmen, byna als Draaden, geeft den bynaam aan deeze, die hier en daar, op Veenige , Moerasfige, onder Water ftaandeGronden, zo wel in Switzerland, tusfehen 'de Gebergten , als in Lapland voorkomt, en inzonderheid ook door de ongemeen laage plaatzing van het Bloempluimpje, byna op de helft der Halm, verfchilt. (6) Bloem. (5) Hfuneus Culmo nudo, Filifbrmi, nutante, Panicula laterali. R, Lugdb. 44. Geon. Firg. x52. Fl. Snee, 280 , 300. Juncus Fol. mollibus &c. Hall. Helv. N. 1313. Juncus parvus &c. Raj. A,igl. 111. p. 432. FL Lclpv% 118. Juncus laevis Panicula. fparfa minor. C. B. Pin, 12., Theatr, 183. Scheuchz. Gram. 347. T. ?. f. lt  Grasplanten. 459 (6) Bloembies met de Halm makt, aan "t vi. end driebladig en driebloemig. Afdeel. hoofd" Op de Zwitzerfche Alpen, zo wel als op de STUyT Laplandfche Gebergten zyn deeze Biezen, die Smcut de Koude Gewesten beminnen, zeer gemeen. DriedeeZy maaken 'er dikke Plaggen, uit welken Hal-"Se* men voortkomen van ongevaar een Span langte, die zig aan 't end in drie en fomtyds ook, doch zeldzaam, in vier dergelyke Blaadjes verdeelen , welke in de mikken de tropjes van Bloemen bevatten. De Bladen, welke zy mede uit den Wortel uitgeeven , zyn , gelyk in de andere Bloembiezen , niet dan onvolmaakte Halmen. . - Cf) Bloembies met naakte Halmen , Borflel- yTT achtige Bladen en gekropte ongebladerde Sqaarro* Hoofdjes. Kamige, Niet (69 juncus Culmo nudo , Foliis, Floribusque tribus terminalibus. Fl. Ldpp. 119. Ft. Snee. 281 , 301. R. Lngdb, 43. Juncus acumine reflexo trifidus. Hall. Helv. N. 1315. Junc. ac. reflexo, minor et trifidus. C. B. Pin. 12. Prodr, 22. Theatr. 186. Juncoides Alp. trifidum. Scheuchz. Gram. 325. Oed. Dan. T. 107. (7) ffuneus Culmo nudo, Foliis Setaceis, Capitulis glomeratis aphyllis. Gort. Belg. 100. Gouan Monsp. 183. Fl. Snee. 282, 302. Junc. Fol.'Set. Culmo nudo &c. R. Lugdb. 44. Juncus rigidus , Pan. Spicata, Floribus cartilagineis. Hall. Helv. N. 1317. Junc. Montanus paluftris. Raj. Hijl. 1303. Fl, Lavp, 121. Gramen Junceum Fol. II. Deel. XIII. Stuk.  45o Zesmannige Afdeel N'e£ al,een °P de M°erasfige , Veenige, IV. " dorre Gronden, in verfcheide deelen van stük.0ID* Sweeden en Lapland, maar ook in de Moerasfen van den Gothards - Berg in Switzerland,in Languedok en elders aan den Zeekant, groeijen deeze rappige Biezen, by Lobel ZeeBiesgras genaamd; het welke, zo hy zegt, gemeenlyk voorkomt in de aan Zee leggende Velden, als by Middelburg, Vlisfingen,Gent in Vlaanderen, Briflol in Engeland , enz. ■ In ons Holland ontbreekt hetzelve ook geenszins aan den Ykant en is in de Wouden van Vriesland zeer gemeen, zo wel op hoogeals op laage Gronden. Het verfchilt in geftalte aanmerkclyk van de voorgaanden , doordien het uit den Wortel een trop Biesachtige Blaadjes uitgeeft, die byna op den Grondleggen, zynde veel korter dan de Halmen , welke omtrent de langce hebben van een Span , en zig uitbreiden in rappige Hoofdjes. Voorts is een byzondere ftyfheid in dit Gewas op. merkely'k. II. Met gebladerde Halmen. VUT. (8) Bloembies met Knoopig gewiekte Bladen 2Vofo/"s"S en gefpitfte Bloemblaadjes.. Dee- Knoopige.^rA & Spica Jur.ci. C. B. Pin. 5. Mor. S. 8. T. 9. f. 13. Gram, Junceum Semine acuroinato. Loes. Pïusf. 115. f. 29. Juncus parvus cum pericarpiis rotundis. J. B. II. p. 522. Gr. Junceum maritimum. Lob. Ic. \%. OS) (?"««" Fo/, nodofo - Amculatis , Fetalis mucro- na-  Grasplanten, 461 Deeze Noord - Amerikaanfche gelykt naar de VI. volgende zeer , maar de Bloemen zyn meer Afdbel,in Hoofdjes vergaard , die grooter zyn en Hoofdyler, met de Pluim enkeld getakt; doch on-5™** derfcheidt zig inzonderheid door de gefpitfte Bloemblaadjes. (9) Bloembies met Knoopig gewrichte Bladen jx enftompe Bloemblaadjes. Ankula- tus. Op Waterige plaatfen, in het Water, alstffwrichook aan de kanten van Graften en Wallen , komt dit flag van Biezen door geheel Europa voor; zynde niet alleen in de Laplandfche Bosfchen , maar ook in de opene Landsdouwen van onze Provinciën, zeer gemeen. Zy on- natis. Sp, Plant, q, Juncus Fol. minor, Per. ovatis A« mer. Gron. Virg. 15. Gr, Junceum elatius ftc. Plok. Alm. 179. T. 92. f. 9. Gr. Junc. Virgin. Mor. S. 8. T. 9. f. 15. (9) 3ancus Fol. nodofo - Articulatis , Petalis obtufis. Sp. Plant. 8. Gort. Belg. 100. Gouan Monsp. 183. Ger. Prov. 139. Juncus Fol. Articulofis &c. R. Lugdb. 43. Ïournf. Inft. 247. Fl. Lapp. 120. Fl. Suec. 285 > 303. Gr. Junceum Fel. artic. Aquaticum. C. B. Pin. 5. Prodr. 12. Theatr. 76. fi. Idem cum Utriculis. C. B. Prodr. 12. y. Juncus Alpinus Fol. Articulofo. Scheuchz. Gram. 333. Gramen Junceum Fol. articulofo Sylvaticum. C. B, Theatr. 75. 2. Junci Foliofi, Fol. per ficcitatem nodofis. Mich. Gen. 38. N. 1 - 13. Juncus &x. Hall Helv, N. 1321 , 1322, 1323. II. Deel. XIII. Stuk.  46"s- Zesmanni Cf Ahmbl: ondel'fcheiden zig door de Gewrichte of uit IV. Leedjes beftaande Bladen; 't welk echter fom- siuK?1"" lyds naauwlyks dan in gedroogde Exemplaaren te befchouwen is. De Heer Linn^eusgeeft 'er de onderftaande Verfcheidenheden van op, maar de Heer Haller meende thans Soortelyke verfchillen daar in opgemerkt te heb« ben. De eene hadc de Bladen Pypig, hoedanig de Alpifche was van Scheuchzer, de andere, en wel de gemeenfre der Wateren, platachtig; de derde Spilrond; en in de eerfte was de Pluim eenvoudig, met gebaarde Kafjes, in de tweede éénmaal, in de derde tweemaal of by herhaalingen getakt. De hoogte der Halmen van de eerlte was minder, van de tweede meer dan een Voet, en de laatfte groeide nog veel hooger. x. (10) Bloembies met Liniaaïe gejleufde Bh* BMofuT. den en fiompe Zaadhuisjes. Bolachti- £e' Op dorre Moerasfige Velden , aan Wegen en Voetpaden , groeit deeze Soort meest in de Noordelyke deelen van Europa; doch ook in (10) guncus Fol. Linearibus Canaliculatis, Caps.obrufis. Sp. Plant. 10. Gort. Belg. 101. Fl. Snee. 284, 304. Oëd. Ban. T. 431. Gort. Ingr. 51. Juncus Fol. angul. Culmo fubnudo. R. Litgdb. 43. Juncus pamis cmu Pericarpiis rotundis. J. B. Hifi. II. p, 522. Junc. Fol. carinatis, Panicula fparfa, Fruftu Globofo. Hall." Helv. N. 1315. Juncus compresfus. Jacq.. Vind. 235.   . 2 Peel, PLAAT XCIII.  Grasplanten. 463 in onze Provinciën in natte Weidlandeti aan VT. fl(»t Hajflommai' Moi. i„ \7..:_ _1 I ' i, A V nrer ..^^-nwn,m vncsiauu en eiaerSj Jy; in natte Laagten en aan de kanten der Sloo- Hoorn, ten. In Duitfchland , zegt Haller, is zy STOK* gemeen, die dezelve in Svvitzerland ook op Moerasfige plaatfen en aan de Oevers van den Rhyn vondt. Zy heeft een kruipende Wortel die digte Plaggen maakt, eenigszins Bolachtig. De Halmen, een Voet lang en daar boven, zyn Draadachtig dun, platachtig, met Liniaale fmaL le gladde Bladen, van onderen rond en geftreept» van boven gefleufd. De Bloemtrosjes zyn ongelyk , met gebaarde Stoppeltjes en Bladen befchut, in wier mikje altoos.een Bloempje zit. Derzelver Kleur is jong zynde groen , en ryp wordende bruin rood, leverende rondachtige , bruine, gladde Zaadhuisjes uit Onder de Oostindifche Planten nog geene CeyIon, koort van Bloembiezen opgegeven zynde, is fchedie Ceylonfche, uit myne Verzameling te aan- ^Su" merkelyker, welke in] Mg: r, 0p Plaat XCIII. afgebeeld voorkomt. Het Exemplaar heeft byna anderhalf Voet langte: zo dat flegts het bovenfte gedeelte hier vertoond heeft kunnen worden : waar uit de groeijing der Bloemen met getakte Pluimen , in de mikken der Bla- - •' den, die gefleufd fchynen te zyn,'blykbaar is, geevende een Paarlachtig rond Zaad. Of' deeze Plant tot de laatfte Soort betrokken kan worden, is my onzeker. II. Debi,, XIII, Stüis, (n3  4Ö4 Zesmannige Atoeel t11) bloembies met em gegaffelde Halm, hoeIV. i /r/gv? Bladen en eenzaam'e [ongefteelde Bloe- Hooed- 'm men* 5tuk. XL gfuncus Op vogtige Gronden , dikwils aan de kanPaddige. ten van Graften, of in dezelven, en ook wel in het Water, groeit door geheel Europa, van Lapland tot in Italie , als ook in Groot Brittannie en in Rusland aan de kanten van den Nevaftroom , dit Paddegras, zogenaamd. Dikwils valt het maar twee Duimen,fomtyds ook tot een half Voet hoog. Hier uit, en uit de verfchillende Geftalte , fpruiten de Verfcheidenheden , hier onder opgenoemd. Ook kruipt het eene voort , het andere niet. Het verdeelt zig in dunne Rankjes, in wier mikjes de Bloemen enkeld zitten, in een KaffigeKelk , hebbende onder zig witte Stoppeltjes. Het Zaadhuisje is driekantig , bruinrood, veelzaadig. De Heer de Gorter merkt aan, dat het Els- OO tfuKcus Culmo dichotomo, Fol. angulatis, Flor. folitariis fesfilibus. Gort. Belg. 101. Fl. Suec. 283,305. Fl. Lapp. 122. Gort. Ingr. 52. Gouan Monsp. 184. R. Lugdb. 43. Juncus Caule Brachiato &c Hall. Helv. N. 1319. Gramen Nemorofum Calyculis paleaceis. C. B. Fin. 7. Theatr. 100. Holofteum Mathioli. Lob. Tc. 18 p. Repens. y, Procerior fpecles altera. Scheuchz. Gr, 329. 2. Gr. Bufonium er. anguftifolium majus. Barr. 7c. 264. *. Gr. Holofteum Alpinum minimum. C. B. Fin. 7, Frodr. 64. Theatr, ior.  G R A S P L A N T Ë tV 46j Ëlskruid {Suhularia') dit Gras in Rusland on- AV3^L4 aficheidelyk verzelt. Linn &u s fpreekt van IV..' een Speldekoppige Spinnewebs Faddeftoel, in STU^ Sweeden; waar uit dit Paddegras zou voortkomen, zo fommigen wilden. Het groeit by ons in de Duin • Valeïjen en elders. (12) Bloembies met Borftelige platachtige xiT. Bladen , dubbelde end - Bloemjlèeltjes en s^^* byna tweebhemige eenzaame Kafjes. grondige-. Dus is byna deeze Soort befchreevèn, die op diepe Veenige Gronden , in de BofchMoerasfen van Sweeden, groeit, de Halmen een Span hoog hebbende;de buitenfteBloemblaadjes ( * ) fmaller , fpitfer, holrond , van buiten paarfchachtig, de binnenfte bleeker ; Draadachtige Meeldraadjes met geele Knopjes : het Vrugtbeginzel vry groot, met een witten.Styl en drie omgeboogen Stempels. (13) Bloembies met een Elsrormig Blad, en een xiif.. byna vierbloemig end- Hoofdje. ^Ooften» In rykfö.. ("12) Sfuncus Fo!. Setace's depreslïusculis , Peduncuüs geminis terminalibus, Glumis folitariis fubbifloris. Sp. Plant. 11. Petala ; dat niet anders kan betekenen dan Bloemblaadjes ; 't welk ftrydt tegen de Geflagts - bepaaling, hier voor. (13) juncus Fol. Subulato , Capitülo fübquadrifloro terminali. Sp. Plant. 19. Mant. 63, Taco.. Vind. 237. T\ 4. f. 2. Gg IJ. Deel. XIII. Stuk.  405 Zesmannice AïDEEt.. *n bloven der Steenrotfen, met Aarde gei V. vuld, digt by dea hoogden top van den stuk? " Schneeberg , in Ooftenryk, vondt de Heer Jacojjin dit zonderlinge Biesplantje, door den Ridder naar hem getyteld. Uit een dikke j Knoopige , kruipende Wortel gaf het Stengetjes van een Handbreed hoogte, met een enkel Blad, ver uitfteekende boven het Hoofdje , beftaande uit vier en meer bruinpaarfche Bloempjes , veel grooter dan in de volgende Soort. XIV. (14) Bloembies met een Ehvormig Blad, en iF&unTs. een tweebloemig end-Kafje. . Twee-' kaffigc (15) Bloembies met platte Bladen , en een ~ ?vv' • driehloemig end-Kafje. jrighirms. ö -J Driekaf- fibe- Op de Laplandfche Alpen zyn deeze Bies. plantjes waargenomen. Het eerlte groeit naauwlyks een Duim hoog, en heeft maar één Scheedachtig Blaadje : het andere, dat platte Bladen heeft, bereikt, meer of min, de (14) juncus Fol. Subulato, Gluma biflora rerminali. Sp. Plant. 13. Oed. Dan. 120. Flor. Sitec. II. N. 307. Am. Acad. li! p. 266. T. 3. f. 3. (15) Sfuncus Fol. planis , Gluma trfrlora terminali. Sp. Plant. 14. Oed, Dan. 132. Fl. Suec. 286, 306. Junc. Gluma triflora [Culmum teiminante. Fl. Lapp. 115. j. 10. f. 5. Junc. exiguus Montanus mucrone carens, C. B. Fm, 1,2. Prodr. 32, Tfimtr. 183. Rudb, Ehjs, I, p, 103. f. S-  Grasplanten. 4G7 de langte van een Vinger, met zyne Halm , vi die zo dik is als een Varkens-Borftel. Dat Af***°> Biesje, 't welk de vermaarde Burserüs op Hoofd* een Gebergte in Ooftenryk gevonden hadt,SMK' door C. Baohinüs befchreeven , fchynt eenigszins naar het laatfte te gelyken. (16) Bloembies met platte Haairige Bladen XVI. en een Takkig Bloemtuiltje. ^Jgf * Haairige* Dit Bloembies-Gras valt met zyne aanmerkelyke Verfcheidenheden in verfcheide deelen > van Europa,meest in deBosfchen voorkomende. Het kan onder de algemeene bepaaling van onzen Ridder begreepen worden; doch de beroemde H a ller heeft 'er vier Soorten van gemaakt, allen in eenige byzonderheden verfchillende. Allen hebben zy de Bladen min of meer ruighaairig, breeder of fmaller, doch al* ' f16) gmcus Fol. planis Pilofis, Corymbo Ramofb tÏQKï. Belg. 101. Ft. Subc, 2%7, 308. Oed. Ban. 441. Gouan Monsp. 184. Gek. Prov. i4I. Junc. FoI. p]^i Panicula diffufa. R. Lugdb. 43. Gramen Nemorofunl hwfntam latifoliHm majns. C« B. Pm. 7. Mor. S 8 1' 5. f. z. fi. Gr. liirs. anguftif. perënne Lini 'utriculis! Barr. Tc. 74o. v. juncus &c. floi. ^ ^ }. Gr. Kern. hiriut. latifol. maximum. Mor. nts. T. 9. fi 2. t. Gi. hirfut. anguftifolium majns. C. B.Pin. 7. Prodr. 16. 105. Mor. T. 9: f. 3. £ Gr. MrS. latifoi lmm minus. C. B. Theatr. 102. Juncus Fol. planis hir> iutis &c. Hall. Helv. N. 1324 -1327. Gg 2 H. D bei. XIII. Stuk.  468 Zesmannige vi. altoos Grasachtig; maar verfchillen zeer in Aï vEI" grootte. Het grootfle heeft de Halmen een Hoofd- Elle; het kleinfte een Span hoog. Men vindt het Groote en Kleine in de Provincie van Friesland in de Wouden en op de Kley in de Bosfchen. Ook bevindt zig het Kleine, by my, onder de Planten, door den Heer Thükbeug in Japan verzameld. . XVII. (17) Bloembies met platte eenigszins Haairige mveus",CUS Bladen, de Tuiltjes korter dan het Blad , Wit- $e Bloemen gehandeld. bloemige. 0 Op de Heide by Nymegen groeit deeze, die anders haare Groeiplaats heeft op de Gebergten van Switzerland, Bohème, Oostenryk en elders. Haller zegt, dat het een Hevige Plant is, van drie Voeten hoogte, dochBAuhinus geeft 'er Steeltjes van een Voet aan. Wegens haare groote witte Bloempjes is zy een der fraaiften onder alle de Biezen. Hierom wordt zy Withloemig Gras van fommigen geheten: te:wyl de voorgaande den naam van Haairig of ruig Bofchgras voert. (18) Bloem- (17) ^Juncus Fol. planis fubpilofis, Corymbis folio brevioribus, Flor, Fasciculatis. Sp. Plant. 16 Gort. Belg. II. N. 316, Juncus planifolius Panic, umbellatis &c. Hall. Helv. N. 1328, Juncoides Mont. nemorofum &c. Scheuchz. p. 320. T. 7. f. 7. Gramen hirfutum angnftif, rninus Panic. albis. C, 15. Theatr. 106.  Grasplanten. 469 (18) Bloembies met platte eenigszins Haairige VI. Bladen , en gefteelde of ongejleelde Bloem- A*y^L' Aairen. Hoofdstuk. Dit is een klein Biesachtig Gras, met Hoofd- XJ£^ jes naar die van het Vlookruid gelykende, 't cJff?Pewelk op Zandige Velden, zo wel in de Zui- Ve'ldige. delyke als in de Noordelyke deelen van Europa, voorkomt. Het groeit op het grcote Veld aan den Haarlemmer Hout, in de Weidlanden omtrent Zwol, als ook by Harderwyk en elders in onze Provinciën. Dit zelfde Gras komt in Rusland en door geheel Siberië, tot in Kamtfchatka , voor. De Heer Thonberg heeft het ook in Japan gevonden. Tot zes Verfcheidenheden zyn door LinnjEus daar van opgetekend, onder welken eenigen de Hoofdjes wie, anderen geel of zwartachtig hebben. Ook vindt men dezelven in fommig Ovaal, (18) ffwicits Fol. planis fubpilofis , Spicis fesf. pedunculatisque. Sp. Plant. 17, Gort. Belg. p. 102. Fl. Snee. 28S, 309 Gouan Monsp. 184. H. CHJf. 137. R. Lugdhi 42. Gron. Virg. 38- Juncus planifolius, Spicis petiolatis muantibus , Petalis Ariftatis. Hall. Helv. N. 1330. Junvus Villofus Capit. Pfyllii. Tournf. Inft. 246. Gramen hirs. Capitulis Pfyllii. C B. Pin. 7. Theatr. 103. fi. Spicis ovatis. Fl. Lapp. T. 10. f. 2. y. Gr- hirfutum Gapit. globofo. C. B. Theatr. 104. £ LatifoUum elatius. Micn. Gen. 42. e Alpinum glabrum. SeHEucHz. Gram. 314. £ Hirs. elatius Pan. Juncea. Raj. Angl. I!l. p. ^xb. 3 Juncoides Bohemicum Panic. nigricante. Mica. Gen. 42- Gg 3 It Deel, XIII. Stuk,  47° Zesmannige Vj. Ovaal, in ander Klootrond. De Bladen zyn Aideel. maar weinig ruig en fomtyds geheel glad of Hoora- kaal, dat ook door den Ouderdom plaats grypt. «ijk, immers de Heer Hall er heeft zulks in de Switzerfche Alpen opgemerkt; alwaar ook die Verfcheidenheid hem voorkwam , welke het Hoofdje als een Kroontje en glanzig geel heeft, met gladde Bladen, door Scheuchzer eerst aldaar gevonden (*); waar van zyn Ed, een byzondere Soort maakte. Het Laplandfche, bevoorens ook door den Ridder afge-. zonderd, hadt eene gepluimde Aair, van ver. fcheide Eyronde Bolletjes, over ééne zyde. XIX. CIQ) Bloembies met platte Bladen en eene ge* Spic7tZS. tr°fle knikkende Aair. Ge-aair- de, Niet alleen op de Laplandfche , maar. ook op de Switzerfche Alpen naar den kant van Italie, groeit dit Biesachtig Gras,'t welkdoor de gezegde byzonderheid zig onderfcheidt; hoewel het door den Heer Ha leer tot het voorgaande betrokken wordt. Tusfchen dat der (s) Juncus planifolius glabef, Panicula nitente, Flor. pbtufis. Helv. N. 1329. Juncoides, Alpinum glabrum &c. Scheuchz. Var. e. uts. ("19J juncus Foliis planis , Spica RaCemofa nutante. Sp. PlarJ. 18. GoUaw Monsp. 184. Ger. Prov. 140, Oed, Dan. 271. Fl. Lapp. 125. T. 10. f. 4. Fl. Suec, 2%g , 310. juncus Alpinus latifolius Pan. Racemofa, nigricante pendula. Till. Fis, 91. Hall. Helv. N-1330. (3.  Grasplanten. 471 der Noordelyke en Zuidelyke Landen fchynt vi.' ook een aanmerkelyk verfchil plaats te heb- «ÏVEEI" ben , ten opzigt van het Aairtje, 't welk Til- Hoofd- 7 r. ° stuk» iius hangende noemt. In Egypte vondt de Heer Forskaohl, behalve eene Ehbladige , een Gedoomde Bloembies , welke hem ook omftreeks Konftantinopolen was voorgekomen, dus bepaald. (20) Bloembies , die de Omwindzels van het XX^ onderfte Pluimpje jiekelig, van het boven- Spinofus. jle Eorfielig heeft. de^00'11" Van deeze Biezen , zegt hy , worden de Matten of Spreijen gemaakt , waar mede de Oofterfche Volken de Vloeren bedekken. Men brengtze uit de bovenfte deelen van Egypte , en het Land om Suéz, in zulk een menigte te Kairo, dat menze naar Konftantinopolen uitvoert. Zy zyn zeer fraay gevlogten en kostbaar. Voor ééne zulke Mat , bekwaam om den Vloer van een maatig groot Vertrek te beleggen, worden dikwils twintig Piafters betaald. Ondertusfchen is 't zonderling, dat de Ingezetenen van Klein Afie, waar die zelfde Biezen overvloedig groeijen,die niet kennen, of geen werk maaken van ze te vlechten. De Tweewyvigen onder de Zesmannige Planten, (20) Sfuncas Involucris Paniculse infimx pungentibus , ïupérioris Setiferis. Flor. Mgijpt, drab. p. 75. Gg 4 SI, Deel. XIII. Siuk,  47^ Ze-S' mannige AïdÏ«. ten' leveren hier alleenlyk uit, het Geflagê IV". V30 siua. O li y z a, Ryst. Een Gewas , waar van het Graan , in de Noordelyke deelen van Europa , bekender is dan.de Plant of Bloem : zo dat ook de groote Kruidkenner To urne fort die niet in Afbeelding gebragt, maar flegts de Zaadpluim, met het gebaarde Zaad, vertoond heeft. De Bloem zelfs fchynt tot in het voorfte deezer Eeuw niet regt bekend te zyn geweest; alzo 'er de Ouden geen duidelyk gewag van maaken (*). Mooglyk was de Italiaan Mich'eEtus, in den Jaare 1729, wel deeerfte, die dezelve in Plaat vertoonde; waar door de hoedanigheid der Vrugtmaakende deelen aan Linn.eus bleek. Immers de groote Boerhasve verklaarde , niet lang te vooren , dat hem , aangaande de Bloem der Ryst, niets zekers voorgekomen was. Thans weeten wy , dat dezelve zodanig is , als hier voor, op Plaat LXXXVII, wordt vertoond en in de befchryving van Fig. 16, zeer omftandig, aangeweezen. Sommigen twyfelen echter, of ook de Bloem uit twee Blommetjes beftaa, De (*_) Bauhinus getuigt 'er- van.- „ Wy hebben de Bloev men niet waargenomen , die men zegt uaarfch te zyn „ als in de Geerst , brengende te gelyk Bloemen eu. v Zaad voort." Theatr^ p. 430^  Grasplanten; 47.1 De Ryst zou, zo fommigen willen, natuur- VI. lyk m Ethiopië voortkomen. Zy groeit in A\y^ de Moerasfen van Oostindie, zeid onze Rid- Hooïd. der toen hy den Cliffortfen Tuin befchreef."^^ Zou hem diestyds onbekend zyn geweest dat dit Graan in Noord-Amerika en het Milaneefche zo wel groeit en gebouwd wordt, als in Oostindie ? Met meer reden hadt hy kunnen zeggen, dat het de voornaamfte Spyze is der Chineezen, Japanners en Indiaanen, vervullende aldaar de plaats van ons Koorn. 't Gewas CO, veel zweemende naar dat van -ï- v Orijca Tarw of Gerst, heeft dikker en ftyver Hu-fatwa. men van één of anderhalf Elle hoog , met R>'sU breede, Rietachtige Bladen , die de knokkels der Halmen Scheedachtig omvatten. Aan den top fpreidt de Halm zig uit in eene Pluim , digter dan die van Haver, en eenigermaate gelykende naar Geerst, yle'r dan die van PanikKoorn. Zy is in Takjes verdeeld, die overhoeks bezet zyn met kort gefteelde Bloemen, wier Kelkje zeer klein is, maar het Blommetje uit twee ruige Klepjes beftaat; het éêne lang gebaard , als voorheen in Plaat vertoond is, (O Oryza. Syfl. Nat. XII. Gen. 443. Peg. Xlll. Gen. 448- p. 283. Tournï. Mi. 513. T. 296. C. B. Pin. 24. Theatr. 479. Cam. Epit. 192. Dod. Pempt. 509. Lob. Ie. 38. Catesb. Car. I. T. 14. Sel. Pop. L Band. T. 2S. Mich. Gen. 35. T. 31. ff. Olijf, 137. Mat. Med. 174. R< lugdb. 58 Boerh. Lugdb. II. p. 160. Gg 5 ÏI. Deel. XIII. Stoic  474 Zesmannige ah>eel 's ' en mY 00^ ^ykt in een dergelyke Ryst1V- ' Aair, van Java overgezonden , wier 'Halm sluK?rD" twee Voeten langte heeft, met de Bladen weiRyst, nig korter, een half Duim breed. Dezelven zyn zwaar geribd, geftreept, en, agterwaards ftrykende, ruuw, gelyk in veele Grasplanten. Het Vrugtbeginzel, in het Honigbakje vervat, verwandelt in een Rystkoorntje, dat met de gedroogde Bloemblaadjes als Bast omr kleed is , en fomtyds zyn Baardje al fpoedig moet verliezen. Catesby, immers, beeldt eenrype Ryst-Aair af, geheel ongebaard. Ik heb dergelyken van Java bekomen , die nog wel met Baardjes zyn voorzien. Verfcheï- Deeze laatften ondetfcheiden zig, als zyn.nenheden. de van ffr^ R_00je m Zwarte Ryst, naar de verfchillende Kleur van de Bast, zo lanj zy in Liqueur blyven, zeer kenbaar; maar, dezelven opdroogende , verandert het Zwarte aanmerkelyk en wordt eenigszins bont, 'twelk de reden zal zyn, dat de Hoogleeraar Burmannus van Witte, Roode en Bonte Ryst, als in Oostindie voorkomende , fpreekt. Mo- rison hadt reeds van driederley Oostindifche Ryst, Roode, Witte en Zwarte, gewag gemaakt, die eenigszins van de Italiaanfche of Milaanfche , als zynde by ons de gemeens Ryst, verfchillen zouden. Ondertusfchen kan men die veranderingen van Kleur, zo wel als de meer of minder grootte, dewyl de Pit altoos  Grasplanten. 47S toós Wit is, alleenlyk voor Verfcheidenhe- vi. , , j Afdeel, den houden, iy. De Ryst, in 't Latyn, volgens het Griekfch ^°0FD' Oryza , mooglyk om dat zy zo diep groeit, Teglt in genaamd , in 't Italiaanfch Rifo, in 't Franfch Oostindie, Rh, in 'tEngelfchiüft;, wordt in 't Maleitfch jPady geheten , en als zy uit de Bolfter of gepeld is, Bmsf Gemeenlyk teelt men dezelve, zo wel op Java als in China, op laage Landen , die men , door middel van Sluisjes, kan onder Water zetten. Hier in wordt de Ryst in April gezaaid en in Mey Halm voor Halm in Modderig Land , dat onder Water ftaat , verplant: waar na menze in 't Water laat opgroeijen; zodanig, dat zy met de toppen maar pas boven, komt, en dat men over de Ryst-Akkers kan vaaren, ja zelfs Vifch daar in vangen. Op drooge Landen wordt zy ook wel, doch niet dan in het RegenSaizoen , gebouwd. Aldaar zaait menze in September, verplantze in November , omze in February of Maart in te oogden. Dit gefchiedt fomtyds op plaatfen, daar Bosfchen •afgekapt zyn, wier Struiken en Stompen men verbrand heeft. De Ryst, ingeoogst zynde, wordt of door ftampen ineen Houten Mortier, of door middel van Handmolens, gelyk de Chineezen doen , van de Bast gefcheiden of gepeld, en kost dan te Batavia gemeenlyk de Coyang van 27- Picols of 3375 Ponden , IL Deel. XHI- Stok,  47Ö Zesman nige VI. 35 a 40 Ryksdaalers, dat is ruim een halve Stuiver 't Pond (*). Hoorn, jjy Dioscorides werdt de Ryst geteld j^sf onder de Soorten van Koorn, en aangemerkt, dat dezelve op natte Modderige plaatfen groeide : Theophuastus merkt aan, dat zy een groot deel tyds in 't Water huishoudt en Straeo, dat zy voortkomt tusfchen Rivieren. Zy wisten reeds , dat menze in Indie zaaide ; dat zy wel vier Kubiten hoog groeide ; 't welk niet boven de waarheid gaat ; want Rümphius zegt, dat fommige Ryst meer dan eens Mans hoogte opfchiet. Ook was hun bekend , dat zy voor het grootfte deel van Indie tot Spyze ftrekte , gelyk nog heden plaats heeft: niet zo zeer, om dat men de Ryst verkiest boven ander Koorn ; maar om dat zy zig beter fchikt naar het Saizoen van die Gewesten , verduurende de zwaarfte Plasregens zonder Ongemak, en aanrypende in de Droogte , waar door zy dan ook zo droog en hard wordt, als wy ze kennen. Dus kan men het Raadzel, hoe het bykome, dat een in 't Water groeijende Plant zulk droog Graan uitlevert, volkomen oplosfen. In Pie- (fi) Dit volgens Berigten my door den Wel Ed. Gfeftrengen Heer Mr. J. C. M. Radermacher , Extraordinair Raad van Nederlandfch Indie, medegedeeld. Omftandiger kan men alles, wat de Ryst betreft, vinden by RuMPinus, Aihbonrch Kruidb, V- Deel VUL Boek» XXX. Hoofdft. bladz. 196.  Grasplanten. 477 Piemont en 't Milaneefch, als ook in Karoli- vl na , daar men de meefte Ryst voor Europa ry. " teelt, h.;bben dergelyke veranderingen van^°rD" Saizoen plaats. Men bakt in Indie wel geen eigentlyk Brood Gebmlfe van Ryst, dat waarfchynlyk te droog zon zyn; maar bereidt 'er verfche:derley Taarten en Koeken van, die, met Boter en Speceryën toegemaakt, zeer fmaakelyk zyn De gewoone manier is, de Ryst met Water, Kalappus - Melk of Vleefchnat, te kooken, en vervolgens te baten meuken, tot dat het zodanig zy, als wy Rysten - Gort noemen; 't welk dan of met de Vingeien, gelyk by de meefte Indiaanen, of met Stokjes, gelyk by deChineezen, in den Mond geftoken wordt. De hoedanigheid deezer Spyze wordt verfchillende beoordeeld. Ook is 't een groot onderfcheid, of menze dagelyks , dan flegts nu en dan gebruike. Op den duur is zekerlyk de Tarw s als het edelfte Koorn , gezonder voor den Menfch. Ook meent men dat het onophou. delyk gebruik , 't welk de Chineezen van de Ryst maaken , aanleiding geeve tot blindheid in de Ouderdom. By Menfchen, die 'er niet aan gewoon zyn, is Ryflenhry dienftig tot verfterking der Ingewanden in overmaatige Ontlastingen , zelfs van BloeJ ; doordien zy eene ftoppen Ie hoedanigheid heeft. Dat 'er een aanmerkelyk Zuur in zy, blykt, dewyl dik- EL Dsbx.. XIJL Stok,  4"?^ Zesmannige VI. dikwils de Melk Molt, wanneer dezelve od *t IV- Vuur gezet wordt met raauwe Ryst. Voorvcrstub°ID' fcheiderIey Borstkwaalen is deszelfs gebruik , Ryst. wanneer zy wel bereid is, niet minder dienftig, dan van Gort of Melkfpyzen. Bry daar van, met Amandel-Melk, Boter en Suiker, wordt voor den Hoest zeer gepreezen. Van zekere Ryst, die te kleverig is om te eeten, worden in Oostindie Balletjes gemaakt, met welken men een foort van Bier, Brom genaamd , weet te brouwen, dat zeer aangenaam is van Smaak. Het Afkookzel van Ryst, genaamd Candje, is aldaar, als Gerftewater, tot een Koeldrank voor Zieken in gebruik. Hoe de zo bekende Arak , daar van , met KalappusWyn geftookt worde, heb ik bevoorens medegedeeld (*). Onder de Driewyvigett deezer Klasfe bevinden zig de volgende Grasachtige Planten. scheüchzeria. Een Gewas, dat in Geftalte veel naar de Bloembiezen gelykt, en een zesdeeligen Kelk heeft zonder Bloemblaadjes , maar drie gezwollen Zaadhuisjes, die eenzaadig zyn , in ieder Bloem, zonder Stylen, maar alleen ieder _<*> Inde befchryvingvan den Kokos - Nooten Boom, 11. dbei.s I.Stuk, van deeze Nutuurlyke Hiftorie, bladz»  Grasplanten. 47£ der een Stempel hebbende,volgens de Waar- „VI> neeming van Linn^us. IV. De eenigfte Soort (i), hier van, bevoo-S^°FD" refis tot de Bloembiezen t'huis gebragt, door l. den vermaarden Bauhinus , als op Moe-S^fe» rasfige plaatfen in de Switzerfche Alpen door tuftris, Bürserus gevonden zynde, werdt naderügl°.SÏSS"' door onzen Ridder in Sweeden ontdekt, en naar de beroemde Gebroeders Scheuchzer, die de Kruidkunde, inzonderheid wat de Grasplanten aangaat, zo zeer bevoordeeld en opgehelderd hebben, getyteld. In alle diepe Veenige Moerasfen, met zwarte Aarde gevuld, en begroeid met Mos en Biezen , inzonderheid in Lapland, was dit Plantje zeer gemeen. Men heeft het ook in Pruisfen waargenomen en in Afbeelding gebragt. Bovendien groeit het in Rusland en Siberië. De Heer Hall er, die het doch niet in Switzerland hadt gevonden, befchryft het als volgt. „ Halmen van een Voet, geknok- j, keld, (i) Scheucbzeria. Syfi.Nat.Xll, Gen. 447, Veg. XIII. Gen. 454. p. 286. Fl. Lapp. 133. T. 10. f. 1, Fl. Snee* 297, 320: R. Lugdb. 45. Hall. Helv. 258, II. N. 1310. Gmel. Sib. I. p. 73. Gort. Ingr. 55. Beri. Ptttdr. 67. Juncus floridns minor. C. B. Pin. 12. Prodr. 23. Theatr. 190. Rudb. Elys. I. p. no. f. 2. Juncoidi affinis Paluftris. Scheuchz. Gram. 336. Gramen Junceum Aq. Semine Racemofo. Loes. Prusf. 114. T. 28, Oed, T. 67. ' II. Deel. XIII. Stuk.  $d Zes man Nietf Vi. „ keld , met witte Scheeden by den Grond A*D*EL- „ bekleed- Gekielde Bladen , die famengeHoofd- „ rold zyn , doch zo, dat menze kan ontSIÜK,J „ wikkelen» Eyrond - Lancetvormige Stop„ peltjes de Steelen omvattende. Uit de „ knietjes een yle Pluim , van eens Takkige ,, Steeltjes, waar nevens, aan een lang Steel„ tje, zitten, eenzaame zesbladige Bloemen, „ uit den groenen geelachtig, met Lancet„ vormige Blaadjes. De Meeldraadjes boven „ de Bloem uitfteekende. Gefpitfte Scheed„ fes , die rond zyn , kort, breed en plat, „ twee of drie, tegen elkander gekeerd, een„ óf tweezaadig. Eyronde , famengedrukte „ Zaadjes, naar een Amandel gelykende." Dus ziet men , dat eenige veranderingen plaats hebben in dit Plantje, 't welk,zóGMElin aanmerkt, door zyne kleinte ligtelyk, onder Mos en andere ruigte , het gezigt ontglipt : want het heeft fomtyds de Halmen maar een Handbreed hoog. Hy twyfelde niet, of het was door geheel Siberië gemeen, 't Getal der Vrugtbeginzels en Zaadhuisjes verandert van drie tot zes, maar natuurlykst is het drie, zegt LinnjEos. De Zaadjes zyn omtrent zo groot als Peperkorrels, waar van fomtyds maar twee tot volmaaktheid komen, zo Bauhinus meldt. Tri-  tjRASPLANTEN. als boven. Hh 3 II Deel. XIII. Stok.  486 Eeniiuïzige VI. Afbsel. V. HooïD.STIIK, V. HOOFDSTUK. Bèfchryving der Eenhuizige Grasplanten , tot welken de Lifchdodden , Mays o/Spaanfche Tarw, en verfcheide anderen behooren. 1T\e andere Klasfen van het Stelzel der Se•^"^ xen, in welken geene Grasplanten zyn , overfbppende, komen wy thans tot de Eenen -twintigfte, die de Eenhuizigen (Momikia) bevat: dat is zedanigen , die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen , op eene zelfde Flant, van elkander afgezonderd , hebben. Hier van heb ik tot deeze -Afdeeling befpaard , de volgende Geflagten , die , dat aanmerkelyk is , ook meeftendeels tot de Driemamiigen, en de twee laatften tot de Zesmannigen. in deeze Kksfe, behooren T y p h a. Lifehdodde. Deeze is een Lifchachtige Plant, gelyk de Neerduitfche naam aanduidt. Men noemtze in 't Hoogduitfch, wegens de Knodsachtige figuur van de Stengels of Halmen, die aan 't end zekere dikke Dodden hebben, 'NarrenKolben , Rohr - Kolben , Liefch-Kolben, en ook wel eenvoudig Kolben. De Griekfche naam wordt  Grasplanten. 487 wordt van haare Moerasfige Groeiplaats afge- VI. leid; doch fchynt my veeleer afkomftig te zyn FIV5EL van de opgeblazen Vertoonine;, welke zy met Ho°ed. r° ° j stuk. haare niets betekenende Dodden of Dollen, die jjfchfommigen Zotskappen genoemd hebben,maa-rfo^' ken. 't Woord Tuphos , immers, heeft dergelykenzin, ontleend van Rook (*_). De Italiaanen noemenze Mazza forda , om dat zy zig als een Knods vertoonen, doch geen geluid geeven of uitwerking doen, wanneer men 'er mede flaat ; de Franfchen Masfe d'Eau of Masfe de Rofeau: dat is Water- of Riet - Knods. De Engelfchen heetenze Cats ■ Tayl, dat is Kattenftaart, en Reede-Mace ofRiet-Knods;doch die benaamingen zyn zeer onbepaald. Verfcheide anderen , die zeer zonderling zyn, gaa ik voorby (f). De r CO Lob ei. is op de koers geweest, met zulks ook van dat woord, 't welk in zekere zin IVind betekent, af te leiden ; doch vergeleek het, oneigen, by een °-edraay van den Wind. CD De vermaarde Hoogleeraar D. de Gorter, heeft , in zyne nieuwe Uitgave der Flora Belgica, eenige andere gebruikelyke natonen van dit Kruid , in ons Land , voorgefteld : gelyk dat menze Duivels - Koppen noemt en Ssaioorden: welke laatfte naam, als bekend is, hier te Lande door de Kinderen ook gegeven wordt aan zekere Spruitjes, welken zy in de Grond vinden, op plaatfen daar 't Riet groeit, en deeze fehyneH my veeleer Scheutjes van Riet zyn, die zy om de zoetigheid uitzuigen en af kaauwen: want ik bebze dezelven in 't Riet, op ylaatfen daar in 't geheel geen Lifchdodden groeijen , zien uitplukken en verzamelen. Hh 4 II. Deel. XIII. Stuk.  4SS Eenhdizige VI.' De Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen' Aideel. maa|cen in dit; Geflagt ieder een zogenaamde s^tT0" Kat ' dat is een RoIronde Dolle uit, boven elkander. De Mannelyke bekleedt het hovende van de Halm , en beftaat uit drie famengevoegde Meelknopjes, voortkomende uit een naauwlyks blykbaare driebladige Kelk. De Vrouwelyke Dol , onder de Mannelyke , is ook Rolrond,en beftaat uiteen zeer fynDonsachtig Haair,waar in de Vrugtbeginzeïtjes, op een fyn Steeltje zittende, vervat zyn, die eerjt zeer klein Zaad, weinig grooter dan Zandkorreltjes , uitleveren. Men heeft *er de volgende Soorten van i, (i) Lifchdodde met byna Degenvermïge Bla- forifofa* den* de Bloem' en y™gt*Aair digt by Breed- elkander, bladige. Deeze Soort, die door de langte der Dollen uitmunt, welke dikwils een Voet en daar boven bereikt, heeft dezelven ook digt tegen elkander aan en de bovenfte of Bloem-Aair veel kleiner en ligt afbreekende. Hier van komt CO Typha Fol. fub - Enfiformibus, Spica mascula foernineaque approximatis. Suft. Not. XII. Gen, 1040. Veg, XIII. p. 702, Gort. 'Belg. 264. Fl. Snee. 772, 830.' Gouan Motisp. 264. Ger. Prov. 120 Jacq, Fv.d, 169, Typha Clavü unica. Hall Helv, N. 1305. Typha paluftris major. C. B. Pin. 20. Theatr. 337. Mor. Hift. III, V- 24°- S. 8, T. 13. f. i, ioB. Ie, Si. Cam, Epit. 607, BftP, &c,  Grasplanten,1 489 Komt het, dat men in de Afbeelding van Lo- aideel, bel en DodoNjEus deeze Soort met enkel HovjD, Vrouwelyke Aairen afgebeeld vindt. In die stuk. van C. Bauhinüs is bovendien een misflag, dat de Halmen te veel en te hoog met Scheeden bezet zyn; om welke reden, waarfchynlyk, Tournefort de Afbeelding van Tabernemont voor zeer flegt uitmaakte (*). Zy groeit in 't Riet, aan de kanten van Meiren , Vaarten en Rivieren, zo hier te Lande als in andere deelen van Europa. De Heer Haller befchryftze dus. „ Een Halm van zes Voeten hoogte: plat,, te verhevenronde Bladen , die dik zyn , ,, fmaller dan een Duim, van drie Voeten en „ langer, de Halm omvattende. Een enke„ le onafge-brokene Dol, zes Duimen lang, s, een Duim breed, bruin: Zaaden met Plui„ zige Steeltjes, die wegvliegen." Het Pluis zegt men dat wel gebruikt worde om Kusfens en Beddekens te vullen: maar dan moeten dieniet groot zyn, of het zou in meer veelheid moeten voorkomen, dan men 'tgemeenlyk hier te Lande ziet, De Bladen worden fomtyds van het Vee gegeten, en fommigen fchryven den Wortel byzonder voedzaame en verHerkende kragten toe, (2) Lifch- C*J Plant. *»*". Paris. p. 369. Hh 5 ïï. Dsee, XIII, Stok,  490 Eenhuizige VI. (2) Lifchdodde met half • Rolronde Bladen , V. ' de Bloem- en Vrugt-Aair ver van el- SZa' **** II. m»S>/t% De Lifchdodden vindt men fomtyds wel de Ha. helft laager en met fmaller Bladen , de Aairen ^Smalbia-naauw]yks ^ Dujm q( anderha,f jang eQ twee Duimen van elkander. Dit acht de Heer LiNN^EUseene Verfcheidenheid te zyn, wegens de beknelling der Wortelen tusfchen Steenen voortkomende. En dus zou dezelve weezentlyk niet verfchillen van de gewoone Smalbladige Lifchdodde, met een fchraale Aair, welke de Bladen Biesachtiger heeft , zynde by ons en alom weinig minder gemeen dan de Breedbladige met een dikke Aair. Door geheel Siberië, zegt Gmelin,komen zy beiden menigvuldig voor, en de Tartaaren achten de Halmen zeer bekwaam om Matten van te vlechten. Ook wordt aangemerkt dat de Bladen , fyn geklopt, dienftig zyn om de Naa- den (2) Tijpha Fol. femi - cyllndricis, Spica mascula foe-: mineaque remotis. Gort. Belg. 264. Ger. Prov. 120. Gouan Monsp. 480-fACQ. Vmd. 169. Gort. Ingr. 148. Typha Clava. mascula a foeminina remota. Hall. Helv. N. 1306. Typha. H. CliJJ. 439. Ft. Snee. 772 , S30. R. Lugdb. 73. Gmel. Sib. I. p. 133. Typha media. Clus. Pann. 716, Typha paluftris Clava gracili. C. B. Pin. 20. Tournf. Inft- 530. Typha paluftris minor duplici Clava. Mor. S. 8. T. I3. f. 3. Typha minor f. Typhula. J. B. Hifi. IJ. 2?. 5i8. C.B. rtor.341.  Grasplanten. 491 den van Schuiten digt te breeuwen , en dat VI. zy van de Kuipers gebruikt worden, om de y. Hoepels vast te doen fluiten om de Vaten. Hoorn. r STUK. Sparganium. Egelknop. De naam van Rietgras en Driekantig Lifch te onbepaald zynde , gebruik ik die van Egelknop , overeenkomflig met Igelknosp, gelyk de Duitfchers dit Gewas tytelen. De Griek» fche naam kon van de breede Bladen afkomftig zyn. Immers men noemt het, in 't Franfch Ruban d'Eau, dat is Water - Lint: in 't Engelfch Bur-Reed, dat is Klis-Riet, wegens de ruige ronde Bloemhoofdjes , de bovenften , met Mannelyke Bloemen , wier Kelk driebladig is,zowelalsderVrouwelyken,in deonderfte Bolletjes, alwaar hy een tweedeeligen Stempel bevat. Hier op volgen een- of tweehokkige Zaadhuisjes, ook tot een Bolletje vergaard, (1) Egelknop met opgeregte driekantige Bla- T> den. In Sparga- mum erecturn. (1) Sparganium Fol. ereftis triquetris. Sij/t. Nat. XII, Opftaand, Gen. 1041. Veg. XIII. p. 702. Gort. Belg. 264. [Gouan Monsp. 483. Ger. Prov. 120. Fl. Suect 770, 831. R. Lugdb. 73. Gron. Virg. 114. Gmel. Sib. J. p. 133. Hall. Helv. N. 1303. Sparganium Ramofum & non Ramofum. C. B. Fin. 15. Theatr. 228. Platanarda f. Butomon. Dos. Peinpt. 601. Lob. Ic 80. Tournf. Jnft, 530. T. 302. II. Deel, XJH. Stujs.  492 Eenhhuizige Afdeel. . In Moerasfen, Meiren, Slooten en Beeken, v. liefst in niet fterk bewoogen Wateren, die STUK. tevens helder zyn , groeit door geheel Europa dit Gewas, dat meestal twee of drie Voeten, doch fomtyds ook eens Mans langtehoog voorkomt, zo Linn^eus aantekent. Het is kenbaar aan een Rietachtige groeijing met breede geelachtig groen glanzige Bladen, de onderden driekantig, de bovenften plat,groeijende aan de Steng, die fomtyds enkeld is , fomtyds zeer Takkig , gelyk men 't dus overvloedig in de Slooten tusfehen Haarlem en Overvéen kan befchouwen. De Steng en Takjes zyn met de voorgemelde ruige Bolletjes beladen, waar door het een aartige Vertooning maakt, ti. (2) Egelknop met neerleggende platte Bladen. Sparganium natam. In de Noordelyke deelen van Europa was Zwem- , ... „ , _„ r oicud. deeze kleinere Soort, met op t Water leggende en dus als zwemmende Bladen, door onzen Ridder waargenomen. Zyn Ed. merkt aan, dat dezelve voorkomt in groote zagt. vloei- (2) Sparganium Fol. decumbentibus planis. Sp. Plant. 2. Sparg. Fol. natantibus plano - convexis. Fl. Lapp. 354. Fl. Sutc. 771 , 832. Spang, non Ramofum minus. Dill. Giesf. 130. Sp. 58. Sparg. Fol. plani's mollibus decumbentibus. Hall. Helv. N. 1304. Sparganium minimum. Raj, Hist. 1910. Atigl. Hl, p. 437,  Grasplanten. 493 vloeijende Stroomen en in Meiren , dikwils VT. ter diepte van twee Vademen, zo dat dit geen AF^st* kleine Plant kan zyn : maar het allerkleinfte Hoorn» Egelknop, door Ray in Engeland gevonden» was ook in de Moerasfen van Sweeden gemeen. Of dat alleen door de Groeiplaats verfchilde, kon hy niet bepaalen. Haller houdt dit Kleine voor een Verfcheidenheid van 't voorgaande, dat hy gezien hadt , naauwlyks een Handbreed hoog. Voorts was hem, zo hy meende , ook in Switzerland dat Zwemmende van LinnjEus voorgekomen. Dit hadt maar drie of vier Zaadbolletjes, eh één enkel Bloembolletje, aan den top der Stengen. Zea. Spaanfche Tarw. Dit Geflagt heeft de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen in verfchillende Aairen, boven elkander, de eerstgemelden hoogst. Van deeze beftaat de Kelk, zo wel als de Bloem , met haare drie Meeldraadjes, uit langwerpige Kafjes. De Vrouwelyke Bloem heeft ronde holle Klepjes, het Vrugtbeginzel influitende met een zeer lange Styl. Deeze Stylen maaken, met elkander, de Vrugt - Aair zeer Vezelig en als gehaaird. Dit alles ziet men hier voor duidelyk aangeweezen (*). Maar C*) In Fig. 9. op Plaat LXXXVH , en bladz. 33. II. Dbtel. XIII. Stok.  Eenhuizigü VI. Maar ééne Soort is hier van bekend, welke AiDEEL. naam van jyja^ o£ Maiz in Amerika stük0™" voert (*J' Wy noem en ze gemeenlyk Spaanl fche Tarwe, om dat zy door de Spanjaarden uit Zea^ de Westindiën overgebragt en, in Spanje Gewoone.voortgeteeld zynde, van daar door Europa is verfpreid. Anderen noemenze ook wel In* diaanfch en fommigen Turkfch Koorn, om dat zy in de onderhoorigen van 't Ottomannifch • Ryk ook wel toe Spyze gekweekt wordt: of om dat zy eerst uit de Levant overgebragt is in Italie: 't welk fchyn zou hebben, indien zy het Triticum Baclriamim van P l i n i u s kon zyn. In Languedok , daar menze Blé de Turquie en in de Landtaal B/at cTEfpagne noemt, is zy gentfturalizeerd , zegt Gouan. Anders heet menze , in 't .Franfch , gemeenlyk Blé Sarrazin : misfchien , om dat de Mooren ze llerk gebouwd hebben. In Oostindie, alwaar zy ook overgebragt is , doch meer aan de Vaste Kust dan op de Eilanden geteeld wordt, noemen de Maleijers haar Jagon, dc Chineezcn Fannie. Linn^eus den gewoonen naam Mays , als barbaarfch, verwerpende, heeft dien van Zea, zekerlyk voor een geCO Zea. Sijft. Nat. XII. Gen. 104;. Veg. XIII. ji 702. ff. Cliff. 437, ff. Ups. 281. R. Lugdb. 73. Gouaw Monsp. 481. Mays Granis Aureis. Tournf. Jnfl. 581. Frumentum Indicum Mays diftum. C. B. Pin. 25. Theatr. 49o. Frumentum indicum, Cam. Epit. !g5. Dos. Psmpt. 509.  Grasplanten. 495"' geheel ander Koorn in gebruik geweest (*), vl. hier op toegepast. Die van Brafil noemden 't ■Aï™ECAuati: de Mexikaanen Tlaof/i, zo Hernandez Hooïb* fchryft. Van dit Koorn zyn, met verloop des tyds, Verfcheï« door de Voortteeling of door den Grond, denheden-' veele veranderingen , die ftand honden , gefprooten. Ik heb niet zo zeer het Oog op de grootte van 't Gewas, dat hier te Lande, gelyk bekend is, dikwils meer dan eens Mans langte, en in de Indien veel hooger groeit (f), met Bladen van een Elle lang en een half Voetbreed: noch op het getalder Aairen, dat naar de vrugtbaarheid des Aardryks en het Klimaat, ongemeen verfchilt. Dus ziet men, aan de Kust van Guinée, dikwils zeven of agt Aairen (|) op ééne Halm of Steel; daar het gewoone getal derzelven in Amerika twee, drie of vieris, en , alzo een Aair verfcheide honderd Graankorrels bevat, die op ryën langs den Stoel, en indeszelfs holligheden gefchikt zyn; zo blykt, dat men daar van een verbaazende vermenigvuldiging kan hebben (§). De Kor- (*) Zie Tritict Sp. 6 , bladz. hier voor. (i) Tot drie Mans langte of 18 Voeten in Karolina", zegt Kalm, CV) Men kan aldaar fomtyds een 'duizend Aairen ïiebben voor een Gulden Hollandfch Geld: die byna een Zak Koorn uitleveren.. (§) Ik heb 'een Aair , met blaauwachtjjje en geele Kor-' II. Debl, XIII. Stuk,  49°' ëenhüizioë VI. Korrels , nu, zyn wel gemeenlyk Goudgeel» AïDEEc. ^oc^ qqJj witachtig,uit den blaauwen paarfch, sTüK°rD" Druinr00^ j ro°d of zwart ; ja men vindt die Spaanfcke Kleuren verfcheidelyk gemengeld in eene zelfTarw. de Aair. Dus komt het voor met de Aair Goudkleurig en wit bont; wit of rood en bruin» rood; wit of bleek Violet met bruinroodeStippen; witachtig geel met de Stippen Violet en blaauw of rood ; als ook met de Aair rood , zwart en bruinrood, of blaauw, geel, Violet en wit; alle welke Verfcheidenheden de beroemde Tournefort heeft opgetekend; zo wel als die van Spaanfche Tarw met veelvoudige of verdeelde Aairen , waar van Boccone fpreekt (*). r-eling. Over de manier van Teeling van dit Graan zal ik niet breed uitweiden. De Korrels worden twee aan twee , anderhalf Voet van malkander, in een diep geroerden en gemeften , liefst Zandigen Grond, in een zelfde Gat geftoken, en als zy beiden groeijen haalt men de zwaklte Plant uit.. Na de bevrugting worden Korrels , op agt ryën , ieder van dertig of daaromtrent dit maakt ongevaar 250 Korrels. Ik heb 'er één met enkel Goudgeele Korrels op zestien ryën, ieder van ruim dertig: dat is nagenoeg 500 Korrels in ééne Aair; en zo 'er dus maar vier Aairen zyn voortgebragt geweest , dan kwamen van één tweeduizend Graankorrels. 00 Frumentum Indicum Spic& divifa , feu polyftacl.yon. Rar. Plant. 32.  GüAspliNTï» 497 den de Bloem-Aairen afgefneeden en dus topt a^jee men de Stengen, waar van de afval ook ver- v. volgens een goed Voeder is voor 't Vee.. Vee- sivk. Ie Aanmerkingen hier omtrent zyn elders StSmf*\ü opgetekend, uit het berigt van den Heer Ay- tarw' men , die verhaalt, dat het in Vrankryk gemalen en onder Tarwe of Rogge-Meel gemengd, zeer fmaakelyk en gezond Brood uklevert , maar op zig zelf te _ zwaarmoedig en hard om te verteeren zy. Tot Voedzel voor Hoenders, Eenden, Ganzen,als ook omVarkens te mesten, is het zeer nuttig (*). Byna allerley Spyzen en Dranken werden in Gebruik, de Weflindiën van de Mays of Spaanfche Tarw gemaakt, zo Hernandez aantekent. Zy aten dit Koorn of als Ryst gekookt of geroost, Lacryma Jobi Indica. Rumph. Amb. V. p. I93. T. 75. f. 2. Lachryma Jobi Zeylanica omnium maxima. Burm. Zetjl, 138. HbrM» 'Lugdb. 426. Catriconda. H. Mal. XII. p. 133. T.70. I , II. Deel. XIII. Stuk,  512 Eenhüiziok VI. zegt 'er van: het befte groeit in Kandie , dat ii Aideei.. in Zy!t mtmriyk Land. De Kloofterlingen Hoofd- plagten het veel te kweeken in de Tuinen, STVTr'aan- om dat zy Paternosters maakten van het graf. Zaad. Of dit ook aanleiding gegeven hebbe tot den belachlyken naam van Jobs of Christus-Traanen , is bedenkelyk. In Duitfchland en Vrankryk noemt men ze ook wel Lieve Vrouwe- en in- Spanje Mofes Traanen. Closius geeft daar van, onder de Spaanfche Planten, een zeer fraaije Afbeelding. Forskaohl heeftze, by Kairo in Egypte, wild groeijende gevonden. Dit Traangras zweemt, in Gewas en Bladen, veel naar de Spaaufche Tarwe, doch valt in Europa op ver naa zo hoog niet als in Oostindie , alwaar het de hoogte bereikt van zes Voeten, zoRumphius meldt(*). Waarfchynlyk zal die meerdere grootte van het Klimaat afkomftig zyn; gelyk men zulks in meer Planten waarneemt. Dus zal hier ook behooren de Rietachtige Geerst van Hermantïus , met Zaad als van het Lithofpermum , zeer groot en hard: als mede de Zonne • Geerst van BoNTius,en die uitermaate groote Jobs Traa- Te weeten da} gene, 't welk van hem befchreeven is en afgebeeld , onder den naam van Lachrijma ffobi, niet dat Gewas, 't welk Ova Piscium of Kuit der Visfchen by hem genoemd wordt, op dit Geflagt aangehaald zynds door de Heeren. Linn^us en B u r- tfAïfïJVS,  Grasplanten. 513 Traanen, door Plumier gemeld en van AJJ^L Merian in Afbeelding gebragt, zo fommi- v. gen willen (*): welke my echter vry wat ver* stuk» fchillende voorkomen. Dat Kruid groeide aldaar op Waterige plaatfen , vier of vyf Voeten hoog;' zo zy aanmerkt, en hadt de Trosjes zeer kort gedeeld ; dat niet zodanig is in het Ooffindifche , aldaar Sake genaamd , en meest van het Europifche verfchillende, door eetbaar Zaad te hebben. Aan 't end van ieder* Steeltje, waar in zig de Pluim verdeelt, groeit een Korrel als een Erwt , die wel zeer hard van Bast is , doch door weeken gepeld kan 1 worden , zegt Rumphitjs, cn waar van de Amboineezen,gekookt,veel werksmaaken tot verfnapering. Het werdt aan de kanten van de Rystvelden , of ook in de Tuinen , op de Oofter-Eilanden , als ook op Java en elders , geplant of gezaaid. Men heeft 'er, zegt hy, ■ook Wilde, Sake outan genaamd, die door de Steenhardheid van het Zaad nader kwam aan de Europifche of Levantfche Jobs Traanen. O l v r a. Speltgras. De Griekfche naam Olyra werdt aan een foort van Koorn oudtyds gegeven , dat in de - Oos- («) Surin. Infeiïets. Tab. 54. Burm. Fl, Zetjl. «ts, IX. Djssi.. XIII. Stus.  5*4 Eenhuizioe VI. Oofterfche Landen groeide, en daar men in "™ït- Egypte Meel van maakte : doch de derde of sHooFD- flegtfte Soort (*); des veelen het voor de Spelt j neemen. Jk noem, derhalve , dit Geflagt UHfaïm. SPeltSras- De Kenmerken zyn,hier voor,duiBreed- delyk opgegeven (f). bkdig. De eeuigfl-g Soort, tot nog toe gevonden (i), groeit in de Westindiën. De beroemde Sloane ontdekte dezelve op 't Eiland Jamaika en noemde ze Groot Panikgras met een eenvoudige gladde Aair, de Korrels op Steeltjes zittende. Het heeft een hooge gewrichte Halm, met de Scheeden der Bladen bekleed, en ongefteelde, Eyronde, zeer brccde gefpitfte Bladen. De Pluim is enkeld, met menigvuldige Mannelyke Bloemen zydelings en eene Vrouwelyke , die Vrugt draagt, aan 't end, op een verdikkend Steeltje : zo dat het Kraakbeenig Zaad zig als een Befie vertoont. C a r e x. Cyperbies. De Ouden hebben door Carex verftaan een Soort CO Far in Egypto ex Olyra conficitur. Tsrtium Genus SPic:e hoe ibi eft. Plin. Hifi. Libr. XVIII. Car ?■ P' 373- (f) In Fig. 33, 0p Plaat LXXXVII: 2ie bladz 25. (i) Olyra. Syfi. Nat. XII. Gen. 1045. Veg. XIII. P.' 703. Am. Acmi. V. p. 40S: Gramen Paniceum maj'us.' Spica fimplici laevi, Granis Petiolis iniïdentibus. Stom, ffam. 30. Hifi. I. P. I0?. T, 64. f. «.  Grasplanten. 515 Soort van ftekelige Biezen, en wel het Helm- VI. gras onzer Zee-Duinen, zo fgmmigen wil- A™Z1" len: anderen hebben dien naam op andere, in HoorB" 't Water groeijende Kruiden, toegepast. Lin-s NjEus gebruikt hem hier voor een Geflagt van Planten, welken de vermaarde Toürnefort gedeeltelyk Cyperoides genoemd heeft, als gelykende naar den Cyperus, dien ik Cypergras geheten heb : zo dat ik deeze Plan» ten, die gemeenlyk Biesachtig zyn, Cyperbi.ezen zal heeten. De Kenmerken beftaan daar in, dat hetGe* flagt gefchubde Katjes heeft, meer of min naar die der Biezen gelykende, doch geene tweeflagtige Bloemen daarin, maar Mannelyke en Vrouwelyke, elk byzonder, en wel of in de zelfde Aair of Katje begreepen , of in afgezonderde Aairen, op veelerley manieren. Dc Kelk, ondertusfchen , is in beiderley Bloemen eenbladig ; die der Mannelyken bevat drie Meeldraadjes, die der Vronwelyken een Honigbakje, waar in het Vrugtbeginzel beflooten, dat drie Stempels heeft. Het Zaad rypt binnen het Honigbakje aan (*). De menigvuldige , meestendeels Europifche Soorten, zyn in verfcheide Afdeelingei onderfcheiden, als volgt. I. Met O Vergelyk Fig. 84, Plaat LXXXVIL Kk 2 II. Deel. XIII. Stuis.  5iö Eenhuizige VI. (i) Cyperbies met een enkelde tweehuizige Ar^EL' Aair. HooïD- " (2) Cyperbies met een enkelde Aair, die Carex Manwyvig is en Eyrond, van boven Man- ^Twée- nehh! de Zaadhuisjes op elkander leggende. huizige,. uitgebreid. II. Capitata. ' ■ Rond- (,3; Cyperbies met een enkelde Manwyvigc hoofdje. Aaki yan hovm Mannelyk. de zaadhuis- Pulharis. jes wyd gemikt en agterom geboogen. Vloozaa- Van deeze drie komt de eerde in vogtige Weidlanden , de laatfte in Modderpoelen, zo wel CO Carex Spica fimplici dioica. Syfl. Nat. XII. Gen. 1046. Feg. XIII. p. 703 Gokt. Belg. 265. Fl. Suec.ytf , 833- Oed. Dan. 166. Gouan Monsp. 481. Cyperoides parvum , Caul. & Fol. tenuisfimis triangularibus &c. Mich, Gen. 56. T. 32. f. 1. Gram. Cyperoides minimum Spica fimplici crasfa. Mor. Hifi. III, S. 8. T. 12 f. uit. (2) C;7?«c Spica fimplici -Androgyn! ovata, fup. mascula, Caps. imbricato-patulis. Sp. Plant. 2. Oed. Dan, 379.; Cyp. parvum , Caule. & Fol. ten. triang. Spica •fubrotundS. Mich. Gen. 56. T. 32. f. 2. Gr. Cyper. minimum Ranunculi capitulo, &c. Mor. S. 8 T. 12. f. 6. Car. Spica. unica fubrotunda feminibus inflatis Hall. Belu. N. 1351. (3,1 Carex Spica fimpl. Androgyna, fuperne mascula Capfubs divaricatis retroflexis. Sp. Plant. 3. Gort. Belg. 265 H. Cliff. 438. Fl. Stuc. 747 , 834. Dalib. Par. 287. Gmel. Sib. I. 144. Car. minima, Caul. & Fol. Capillaceis &c. Mtch, Gen. 66. T. 33. f. 1. Gramen Cyp. minimum &c. Mor. S. 8. T. 12. f. 21. Carex Spie? unica terete, Sem. Roftratis. Hall. Hetv. J\T, j3j0.  Grasplanten. 5T7 wel in onze Provinciën , als in andere deelen A^J*U van Europa voor. De tweede is by Gronin- ^ V^ gen gevonden en valt ook zo wel in Lapland STUK. als in Engeland. In Switzerland zyn ook deeze Biesachtige Plantjes waargenomen , zo de Heer Haller meldt, ten minfte de twee Jaatften. De hoogte van 't Gewas is naauwlyks een half Voet , en het beftaat uit zeer dunne Halmpjes, aan 't end een Aairtje draagende , dat Mannelyk of Vrouwelyk is in de eerde ; Manwyvig in de beide anderen. De Zaadhuisjes , die rondachtig zyn in de tweede, vertoonen zig in de derde byna als Vlooijen. (4) Cyperbies met een enkelde Mamvyvige IV; Aair , van onderen Mannelyk; de Zaad- squarro, huisjes' op elkander lessende, horizontaal, fa- . J 1 öö Rappige. Door den Heer Kalm is deeze in Kanada gevonden , die eene langwerpige Rolronde dikke Aair heeft , uit Hokjes beftaande , als gezegd is, die een lang uitfteekend puntje hebben en onder gedekt met dorre Mannelyke Kafjes. Zy behoort tot de grootften van dit Geflagt. (5) Cyperbies met een byna Bolrond Kroontje, y. de . c>Jperoiaea, Kwispeü- (4) Carex Spica fimplici Androgyna, interne mascu-ge. £a ; Capfulis imbricatis horizontalibus. Sp. Plant. 4. (5) Carex Umbella fubcapicati , Flor. finrpl. Subula- Klï 3 tis, II. Deel. XIII. Stuk,  Eenhuizigs ArmÉt. de Bhemen eenvoudig Elsvormig, mtt V. *en dtiebladig lang Omwindzel. Hoorm Deeze, die door de lange Staarten der Zaaden , of ook wegens de byhangzels, een Kwispelig Hoofdje heeft, is een zeer fraay Plantje, op Moerasfige plaatfen, die Mosfig zyn, in Siberië voorkomende, volgens Gmelin; dat ook Buibaum by Aftrachan , aan de Kaspifche Zee, hadt waargenomen. Michelius noemt het Bohcmifche Jaarlykfe Water-Bies, naar den Cyperus gelykende, met een zagten Steel. De Heer Schrebernogthans, die het gezonden hadt, befchryft het als een overblyvende Wortel hebbende en Halmen van een Voet lang, welke driekantig zyn, met een end - Hoofdje uit veele Kropjes beftaande, waar van de buitenfte Mannelyk , de binnenfte Vrouwelyk: drie witte Meeldraadjes; een Stamper , langer dan 't Honigbakje met een tweedeeiigen Styl. II. Met Manwyvige Aairen. cïlèx ^ CyPerb5es met Manwyvige Eyrond-drie- Balden fis. fcaJ2 - A'eronee- fcnei tis, Invol, tetrapli. elongato. Sijfl. Nat. Veg. XIII. Carex Bohemica Aq. anima &c. Mich. Gen. 73. J. 33. f. 19. Scirpus Spici multipartita , Sem. Caudatis". Gmel. Sib. 1. p. 8l. Cyperus minor Capit. inflexis Euxb. Cent. iv. r. 34. t. éi. Schmb. Gram. «. T, 28- f. 3. 5 (6) Carex Spicis ternis congeftis fesf. oratis triquetris An«  C u S H i N T E !f. 519 kantige Aairen , drie famengehoopt, ende- vi. lings, ongefieeld; met een tweeUadig ■A™EEt' OmWtndzel. Hoofdstuk, Op den top van den Baldus - Berg , in 't Veroneefche, heeft Baghinus dit Biesgewas je ingezameld, dat door zyn tweebladig Omwindzel, voornaamelyk, van 't voorgaande verfchilc. Het heeft de Halm ruim een Voet lang, met een Hoofdje aan 't end, naar dat van Kanary - Zaad gelykende , puntig , uit Schubbetjes famengehoopt, en door twee Blaadjes gefchoord, waar van het één veel langer is dan het andere. Het Hoofdje beftaat uit drie of vier Aairtjes, die wit zyn en langwerpig , met helder blinkende Mannelyke Bloemkafjes ; aan wier voet de Vrouwelyke bultige met een driedeeligen Styl. (?) Cyperbies met een famengefielde Aair ; vil; Carex arenaria. Zandige. Androgynis, Involucro diphyllo. Sp. Plant. 5. Am. Aead. IV. p, 331. Caf. Alp. Capitulis albis &c. Se'1. Ver. \. p. 125. Gr. Junceum Mont. Cap. Squamofo. C. B. Pin. 6. Prodr. 13. Theatr. 80. Gr. Junc.' e Monte Baldo. J. E. Hijl. II. p. 509- (7J Carex Spica comp. Spiculis Androgynis , in!er. rem. Fol. long. inftruftis ; Culmo triquetro. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. II. N. 760. Oed. Dan. T. 425. Ft. Snee, 749 , 835. Carex Marit. humilis, Rad. repente. Mich. Gen. 67. T. 33. f. 4. Gr. Cyperoides e Monte Ballon fimile ïiumilius. Pluk. Alm. 178. T. 34. f. 8. Loes. Prusf, $16. T. 31. Hall. Helv. N. 1362, 1363. Kk 4 II. Dzsj.. XIII. Stuk.  520 Eenhuizige AfJeel. * Aairtles Manwyvig ; de onderflen ver* V. der af en met een langer Blaadje voorzien: MvT*' de Halm driekantig. Van dit Biesachtig Gras , dat op Zandige plaatfen in Europa groeit, maakt Haller twee Soorten zo de Heer de Gorter te regt aanmerkt, die geen van beiden met de onze ftrooken, welke overvloedig in de Duinenen aan de kanten van Zandige Akkers in ons Land voorkomt , en aldaar Helmdraad genoemd wordt. Zy is, wegens haare kruipende Wortels, lastig zegt zyn Ed.,en gehaat by 'tLandvolk; doch die Wortels zyn tot Medicinaal gebruik, in plaats van Salfaparilla, aangepreezen. Mooglyk hebben zy dergelyke kragt als de Graswortelen. In Sweeden, daar men het veel aantreft in het Stuifzand, aan de Zeeftranden, is de Halm maar een Handbreed hoog; doeh in Switzerland bereikt de ééne Soort van H a l l e r wel één, de andere twee Voeten hoogte. VIII. (8) Cyperbies met een famengeflelde Aair- de gZÓfaUl" Aairtie* Manwyvig, de onderflen ver dl af Modderi- en met een langer Blaadje voorzien : de S driehoekig, ge> ftreept, met kleine Blaadjes, in welker mikjes ronde Bolletjes en twee aan 't end, waar tusfchen een lang dun Aairtje opwaards gekeerd. Gezegde Bolletjes beftaan uit Blaasjes met een klein Staartje , dat door aanryping van het Zaad ftyf wordt en' zy veranderen van groen in geelachtig ros: zynde dus eenïgermaate gedoomd, bevattende een bruin driekantig Zaad. jj£ (20) Cyperbies met de Frouwelyke Aairen Pedatl langwerpig ongefteeld; de onderfte in de 0- Voet- de Bladen byna Draadachtig. Aairige. XXI. (21) Cyperbies met Liniaale opPeregte Aai. SJigitata. ö Gevin.- ren, gerde. (30J Carex Spicis foemineis fesfilibus oblongis &c. Sp. Plant. 19. Carex Sp. femin. raris , Marem adxquantibus, ima jietiolata. Hall. Helv. N. 1375. Gramen Caryophyllatum nemorofum Spica mültipiiei. C. B. Pin. 4. Theatr. 47. Prodr. 22. Scheuchz. Cr. 450. Mich. Gen. P. 65. T. 32. f. 14- (21) Carex Spicis Linearibus ereftis, rUascula breviore inferioreque , Brafteis apliyllis Capfulis diftantibns. Sp. Plant. 20. Gort: Belg. 266. Fl. Suec. 758, 844. Gouan Monsp. 482. H. Ctiff. 438. R. Lugdb, 75. Cyperoides Mont. nemorofum &c. Mich. Gen. 65. T. 32. f. 9. Gr. Caryophyllatum Mont. Spica varia. C. B. Pin. 4. Prodr. 9. Theatr. 48. Car. Spicis foemininis petiolatis raris Masculam fuperantibus. Hall. Helv. N. 1376.  Grasplanten.' 529 VT ren, de Mannelyke korter eu langer', onge- Afde"el. bladerde Blikjes, en afflandige Zaadhuis- tt V. jes. stuk. De zonderlinge gedaante der Aairen geeft den bynaam aan deeze, die veel naar elkander gelyken , komende in de Bosfchen van ons Wereldsdeel hier en daar voor, hoewel de laatfte gemeener zo 't fchynt, die ook in onze 'Provinciën wordt gevonden. De Bladen zyn Anjelierachtig , de Halmen een Span of daaromtrent hoog, zig Vingerachtig verdeelende,en eenigermaate bruinachtig rood,doch zeer fmal en yl geaaird. Men vindt de laatfte zelfs op Heuvels en andere drooge plaatfen. f221 Cyperbies met de Vrwwelyke Aairen on- XXII. K ,, 7^ j J- + Carex gefteeld, byna eenzaam, Jbyrond, digt aan Montan*. de Mannelyke ; de Halm naakt; de Zaad-™^™" huisjes ruigachtig. Op opene Bergachtige plaatfen komt deeze in Europa, als ook op onze Duinen en elders voor. Zy valt laag, maakende Plaggen van (22) Carex Spicis Foemineis fesfilibus fubfolitariis ovatis masculse approximatis &c. Sp. Plant. 23. Gort. Belg. II. N. 770. Fl. Suec. II. 845. Iacq. Vind. 167. Cyperoides Aipinum Saxatile &c: Micb. Gen. 64. T. 32. f. 3. Car. Fol. Caryophylbeis, Spicis fesfil. approximatis &c Hall, Hein, N. 1372. LI ÏI, Deel. XIII. Stok.  53° E E N H II V I z I C E AfdIel van Anieucrachtige Bladen, welker Stoel een V. Halm fchiet van een half Voet hoogte, die stuk?1"3" dikwils maar één Vrouwelyk Aairtje, dat door de rypheid zwart wordt, onder het Mannelyke heeft. Met een Vergrootglas laat zig de ruigte der Zaadhuisjes waarneemen. XXIII. (23) Cyperbies met de Vrouwelyke Aairen ^uèmofa." eenigermaate gefteeld, opftaande; de Zaad> Wollige. huisjes byna Kogelrond en Wollig. In Ooftenryk is deeze door den Heer Jac qjj i n waargenomen , welke de Halm driekantig heeft met fmalle Bladen, 'en eene Mannelyke end-Aair, die bleekros is en langwerpig , waar onder twee Vrouwelyke, uit Wollige Blaasjes famengefteld , en rondachtige gladde, wat puntige Zaaden, bevattende. XXTV. (24) Cyperbies met de Mannelyke Aair langG/Rond-V" werP'S > de Vrouwelyke Eyrond, ongedeeld, Aairige. met een korter Bloemblaadje, digt gena¬ derd. C25) (23) Carex Spicis Foemineis fubpedunculatis, Capfulis fubglobofis tomentofis- Sp. Plant. 3S. Mant, 123. Cyperoides angüftifolium Mont. Folliculis Seminum Villofis. Scheuchz. Gram. 423. (24) Carex Spica Mascula oblonga, Foeminea fesfifi ovata, Foliolo Florali breviori approximata. Sp. Plant. 22. Gort. Belg, II. N. 771. Fl. Suec. 759, %64.Fl. Lapp. N. 336. Cyperoides Alpinum Saxatile &c. Mich. Gen. 64. T. 32. f. 3,  Grasplanten. 531 {25) Cyperbies met de Mannelyke Aair lang- Vf. werpig ; de Vrouwelyken langwerpig onge- ■Ar^EEt' fteeld ; de onderfte met een korter eigen Hooin- nr j- stuk. Blaadje. xxy_, Carex Fi- (26) Cyperbies met getrapte rondachtige end- ^TaadA&irtjes; de Mannelyke Aair langwerpig, achtige. XXVI. (27) Cyperbies met drie Eyronde ongefteelde Aairen overhoeks; de Mannelyke lang- gende. wffg> 'SS: Rotsmiii" Alle deeze vier zyn hier te Lande, en wel nend» de eerfte op de Duinen by Egmond op den > Hoef; de tweede in de Weidlanden en Velden by Haarlem en elders; de derde en vierde op de Duinen by Scheveningen waargenomen. Men vindtze meeftendeels in Sweeden, en fom- ' (25) Cartx Spied Mascula oblonga, Foemineis fesf. oblongis, infer. Folio proprio breviore. Sp. Plant. 23» Gort. Belg. II. N. 772. Fl. Suec. 760, 847- Cyperoides Fyiv. tenuifolium, Spicis parvis tenuibus fpadiceo - vhidibus. Scheuchz. Gr. 425. T. 10. f. n. (26) Carex Spicis terminal, confertis fubrotundis , Musculini oblonga. Sp. Plant. 24. Gort. Belg. II. N. 773. R. Lugdb. 75. Gr. Cyperoides tenuifolium &c. Plukt. Alm. 178. T. 91. f. 8- (27) Carex Sp. tribus ovatis fesfilibus alternis , Mascula oblonga. Sp. Plant. 25. Gort. Belg, II. N. 774^ Fl. Suec. 756, 848. Cyperoides Alpinum faxatile &c, Mich. Gen. 63. T. 32. f. 4'? Oed. Dan. T. 159. Carex fpicis foemininis binis &c. Hall, Helv, N. 1388? LI 2 II Deel. XIIL Sxuk.  532 Eenhüizige AVI- fommigen ook elders in Europa. De laatfte Afdeel. r V. wordt door den Heer Halleu aangehaald, stuk°ÏD" als in Switzerland voorkomende, zynde aldaar in 't Gebergte gemeen: doch zeldzaam is 't, dat de zyne twee Vrouwelyke , lang gefteeide, afftandige Aairen hadt, en langfnuitige,tweedeelige Zaadhuisjes; ja dikwils maar ééne Vrouwelyke , fomtyds zonder Mannelyke Aair. LinNjeus befchryftze, in Sweeden, aldus. „ De end-Aair Mannelyk, Eyrond lang„ werpig , bruinrood of bleek Roestkleurig , „ met geelachtige Meelknopjes. Twee Vrou- welyke Aairen , overhoeks , ongefteeld , „ Eyrond, zwart, met Schubben zo lang als de Stampers onderfcheiden. De Vrugtbe„ ginzels zwart, driekantig , met zwarte , tweedeelige , lange Stylen. Onder de on„ derfte Aair een Borftelig Blaadje, korter „ dan dezelve," IV. Met de Aairen van verfchillende Sexej de Vrugtdraagende gefteeld." XXVIII. (28) Cyperbies met Manwyvige Aairen, en- Carex , Atrata. "e Zwart- Aairige. (28) Carex Spicis Androgynis terminalibus peduncuIatis &c. Sp. Plant. 26. Gort, Belg. II. N. 775. Taco.. Viud. 167. Fl. Suec. 761 , 849. Gmel. Sib. I. j). 149. H. Cliff. 438. R. Lugdb. 74, Gr. Alp. pulchrum, Foliis Caryophyllzeis . Spicis atiis et tumentibus. Scheuchz. Gram. 481. Gr. Cyperoides Alp. majus, Apicis atris &c. Rude. Elijs. I. p, 55, ï, 23, Car, Spicis ovatis,  Grasplanten. 533 delings gefteeld; de bloei jende opgeregt, ^ Vrugtdraagende neerhangende. V. Hoofd- ■ Op de hoogften der Switzerfche Alpen, in-siuiv' zonderheid naar den kant van 't WalliferLand; als ook op de Ooftenrykfe en Laplandfe Bergvelden, en door geheel Siberië, is deeze Soort gemeen, die men insgelyks op onze Duinen vindt. Uit een groote Houtige Wortel geeft zy Anjelierige Wortelbladen, en fchiet Halmen van een Voet of anderhalf hoog; doch op de Bergtoppen komt zynaauwlyks een Handbreed hoog voor. De Kafjes zyn byna zwart, maar de Zaadhuisjes geel , zode Heer Haller aantekent. By hem is dit Gewas uit Scheuchzer , verkeerdelyk met witte, in plaats van zwarte Aairen ,aangehaald. (29) Cyperbies met Eyronde hangende Aai' XXIX. ren, de Mannelyke langer en meer op/laan-^.Carex de; den Wortel kruipende. Slykerige» De petiolatis, congeftis , fenescendo nutantibus. Hall. Helv. N. 1369. Oed. Dan. T. 138. ("29) Carex Spicis ovatis pendulis, Mascula longiore ereftaore , Radice repente. Sp. P/awt. 27. Gort. Betg. II. N. 776. Fl. Suec. 762, 850. Gmel. Sib. I. p. 140. Oed. Dan. T. 158? Carex Spicis foemininis pendulis, Capfnlis ovatis compresfis. Hall. Helv. N. 1392. Cyperoides Spica pendula breviore &c. Scheuchz. Gram, V' 443: T. 10. f, 13. LI 3 IL Deel. XIII. Stuk.  534 Èenhuizige ■ ■ vi. De Kruipende Wortel onderfcheidt byzonAjmel. derjyk: deeze , die in Moerasfige Slykerige Hoofd- Gronden, zo in Lapland, als in Switzerland slüS' en Siberië , gemeen is , komende insgelyks in onze Duin-Valeijen voor. By Scheuchzer vindt men 'er een goede Afbeelding van; maar by Baühintjs ftaatze niet bekend (*). De Heer Haller merkte aan, dat de Steelen een Voet lang zyn, de Bladen een Linie breed: de Mannelyke of Bloem-Aair een Duim lang, de Vrugt - Aairen , drie, twee of één, uit de Oxels der Bladen , dikker dan de Mannelyke, beftaaude uit Lancetvormige gebaarde bruin roode Kafjes en Eyronde famengedrukte Zaadhuisjes met een zeer kort Puntje. Dit heeft plaats in het Exemplaar door den Heer Thuneerg in Japan verzameld, en met den naam van deeze Soort beftempeld ; gelyk hetzelve puccill,in Fig. 2, op PI. XCIII. wat het bovenfte ge3" deelte van de Halm betreft, die hier wel anderhal ven of by de twee Voeten lang is, vertoond wordt. (3°) Cyr CO Cyperoides Spica pendule minus. Bauh. Pin. 85. Murrav. p. 705. Gort. Belg. uts. is 'er niet, en Theatr. 85. vindt men wel Spica penduid breviore, maar die behoort tot de Pfeudo - Cyperus, Sp. 34. Ook is da aanhaaling van Scheuchzer, in Sp, Plant, ea Fl, Belg, fout.  Grasplanten. 535 (30) Cyperbies met hangende Aairen; de VI. Mannelyke opgeregt; de Vrouwelyke. lang- y. werpig tweezydig , en naakte gefpitfte Zaad- S^,°°ID* huisjes. XXX. Carex Ca- (31) Cyperbies hangende Aairen; i^ulakMannelyke opgeregt; de Vrouwelyke Ey- dunne. rond Schubbig; de Zaadhuisjes getropt. en p^};„s% ftomp. tfggekach" Deeze beiden komen in Sweeden voor, als ook in Switzerland en in Italie. Michelius nam de laatfte in Berg -Bosfcben , omftreeks Florence waar; Seguier de eerfte op den Baldus-Berg in 't Veroneefche. Dezelve is een der kleinften van dit Geflagt, zo de Heer Haller aanmerkt, de Blaadjes en Halmen naauwlyks een Handbreed hoog hebbende, alles by- na (30) Carex Spicis pendulis; Mascula ercfta , Foemineis oblongis diftichis, Capfulis nudis acuminatis. Sp. Plant, 2<&°Fl. Suec. 763, ;85i- FL LaPP- 326- Carex Spicis foemininis raris pendulis &c. Hall. Helv. N. 1394. Cyperoides Alpinum Spicis Seminiferis, pendulis &c. Seq. Vér, III. p. 83. T. 3. f- i- Oed. Dm. T. 168. (31J Carex Spicis pendulis; Mascula erefta ; Foemineis ovatis imbricatis &c Sp. Plant. 29. Fl. Suec. 764 852. Gmel. Sib. ï. p. 139- C;u'- Sl'icis tribus pcdunculatfc &c. Fl. Lapp. 327. R- Lugdb. 75. Car. Spicis foemininis pendulis, Caps. ovato- conicis. Hall. Helv. N. 1393- Cyperoides polyltachyon flavicans &c. Pluk. Alm. r-8. T. 34. f. 5. Mich, Gen. 61. T. 32. f. 13, LI 4 II. Deel. XIII- Sïuk.  5.1<5 Eenhuxzige Aföeel na Haairacllt:iS dun en teder. De laatfte komt rvEt" door geheel Siberië, overal op Moerasfige ^Hoofd- plaatfen voor, zegt Gmel in, hebbende de Halmen fomtyds hooger dan anderhalven Voet, en zeer ruige Bladen. Zy heeft céne Mannelyke bruine en drie of vier bleeke Vrouwelyke Aairen, by elkander getropt: weshalven men ze Veel-Aairig genoemd vindt. XXXIr. (32) Cyperbies mei gcfleelde opgeregte af m'ua ftandige Aairen ; mr Vrowxelyken Liniaal Panik- en ftompachtige opgeblazene Zaadhuisjes.. . In Veenen-en natte Heigronden komt deeze by ons voor, gelyk zy dus ook in Sweeden gevonden wordt, zynde van alle de Cyperbiezen , zo Linn^üs zegt, in Lapland de gemeende. Zy groeit door geheel Siberië, tot in de Ooftelykfte deelen , volgens Gmel i n , met Halmen van een Handbreed of een Voet. In Switzerland, daar zy ook in de Alpen gemeen is , valt zy hooger , en heeft fomtyds meer dan ééne Mannelyke Aair. (33) (32) Carex Spicis peduncnlatis ereftis remotis, Foemineis linearibus &e. Sp. Plant. 30. Gort. Belg. 267. Fl. Suec. 765, 853. Jacq. Vind. 167. Dalib. Far. 283. Gmel. Sib. I. p. 136. Fl. Lapp. 333. Carex Spied Mare una. pluribusve; Femininis petiolaiis ereftis &c Hall. Helv. N. 1405. Cyperoides Fol. Caryophyllseis &c, Mich. Gen. 61. T. 32. f. 11, Pluk. Alm, 178. T. 91. f. 7. Oed. Dan. T. 261.  Grasplanten. 53? (33) Cyperbies met gefteeJde end-Aairen', een AJ^U Mannelyke en Vrouwelyke: de Zaadhuis- V. J ' ' ' . Hoorn¬ ig Elsrormig,zo lang als de Aair. STUK. XXXIII In Noord-Amerika groeit deeze, volgens Kalm, hebbende eene driekantige Halm 3 Blaazige. van twee Voeten langte , met fmaller Bladen bekleed : de end-Aair Mannelyk langwerpig gedeeld , en in 't zelfde mikje een Vrouwelyke of Vrugt - Aair, van zeven of agt fpits Kegelvormige Zaadhuisjes. (rtti) Cyperbies met hangende Aairen entwee- XXXIV. V. OTv ■ j r _ Pfeudo- lingfe Steeltjes. Cyperus. Bafterd- Zeer dikwils komt deeze, die men Bajterd Galigaan noemt, aan de kanten der Slooten en Rivieren op veele plaatfen van ons Land, en (33) Carex Spicis terminalïbiis pedunculafis ; Mascula Foeminelque; Caps. Subul. longitudine Spicse. Sp. Plant. 31. Gr. Cyperoides Marianum, Tamarisci Belgarum pericarpüs &c. Pluk. Mant. 96. T. 419. f. I. C34) Cavex sl,icis l,endulis' Pedunculis geminatis. Sp. Plant. 32. Gort. Belg. 267. Gouan Monsp. 482. Dalib. Paris 281. « Suec. 766 , 854. Gron. Vir& 114. Gmel. Sib. I. N. 81. P- I4I- Carex sl,icis femininis pendulb asperis , Capfulis longe roftratis retroverfis. Hall. Helv. N. 1397. Gramen Cyperoides Spica pendula breviore. C. B. Pin. 6. Theatr. 85. Cyperoides &c. Scheuchz, Gram. 440. Mor. S. 8- T. 12. f. 5- Pfe«do - Cyperus, Dod. Pempt. 339. Lob. Tc. 76. LI 5 II. Deel. XIII. Stuk,  538 Eenhuizige VI. en elders in Europa , voor. Ook groeit zy Afdeel- veej in ftaande Wateren. Het is een der Hoofd- grootften van dit Geilagt, de Halmen tot drie STU ' Voeten en hooger hebbende, wel een Vinger dik; de Bladen bykans een Duim breed, en de Aairen twee Duimen lang, allen neerhangende , aan lange Steelen, dikwils tweevoudig uit de holte van een Blad voortkomende, doch niet altoos: zo dat dit geen vast Kenmerk maakt. De rype Aairen hebben de Zaadhuisjes Elsvormig , geftreept, met een dubbelde Doorn gefpitst en agterom geboogen. De Blikjes zyn , in deeze Soort, byna Borftelachtig. XXXV. (35) Cyperbies met de Aairen opgeregt, Rol* Carex Cas- rond, drievoudig byna ongefteeld; de Man* ■^Turfach- nelyke aan 't end der driekantige Halm. tige. XXXVI. (36) Cyperbies met de Aairen zeer ver af- Dijlans. ftan* Afge- (35) Carex Spicis ereftis Cylindr. ternis iubfesfilibus, Mascula terminali &c. Sp. Plant. 34. Gort. Belg. 267' Fl. Suec. 767 , 855. Gort. lngr. 151. Gmel. Sib. I. p. 137. Hall. Helv. N. 1382. b. Gramen Cyperoides Caryophyllatum, Folio longiore & anguftiore &c. Mor. Hifi: III. p. 243. S. 8. T. 12. f. 3. (36J Carex Spicis remotisfimis fubfesfilibus; Braftea. Vaginali: Capfulis angulatis mucronatis. Sp. Plant. 33. Gort. Belg. II. N. 779. Car. Spicis parvis longe diftantibus. Scheuchz. Gram. 431. Car. Spicis brevisfime petiolatis disfitis. Hall. Helv, N. 1382- Gr. Cyperoides graeile alterum &c. Mori S. 8. T. 12. f. iS.  Grasplanten 535 ftandig, byna ongefteeld; een Scheedig VI. Blikje en hoekige gefpitfte Zaadhuisjes. y. Hoofd» Deeze beiden komen in Veenige, Broekige STÜK* Landen, zo in Switzerland, als by ons voor; gelyk ikze dus in Noordholland heb gevonden. De eerfte maakt Turfachtige Klompen, door de veelheid haarer Bladeren , en vervult dus geheele Moerasfen; gelyk Linnjeüs ten opzigt van Sweeden aanmerkt. In de Moerasfen van Siberië en Rusland is zy vry gemeen. De Halm heeft zy omtrent een Span of een Voet hoog. De andere groeit hooger , en heeft de Vrugt-Aairtjes, zo van de Mannelyke, als van elkander, ver af géplaatst, ieder in een Bladmikje , kort geheeld en niet knikkende. Haller achtte ze tot eene zelfde Soort te behooren. V. Met de Aairen van verfchillende Sexe; Mannelyken meer dan één. (37) Cyperbies met verfcheide Mannelyke Aai- XXXVII. ren, de Vrouwelyke byna ongefteeld', (ka£fjf£* Zaadhuisjes ftompachtig, Sj?itfe.| Door (37) COrex Spicis Masculis pkribus Foemineis fubfesfilibus , Capfulis obtufiusculis. Sp. Plant. 35. Gort. Belg, 267. Dalib, Far. 281. Gouan Monsp. 483. Ger. Prov. ï13. Jacq. Vind. 168. Gort. Ingr. 151. Fl. Suec. 769, 85?. 11. Deel. XIII. Stuk,  S4o Eenhuizice Afdeel, ®oor ëenee^ Europa is deeze Soort geV. meen. Behalve de Verfcheidenheden van sto8°rd" Zwart en Ros, door den Ridder opgegeven, waar van de eerfte op drooge plaatfen, in Weiden , de andere aan de kanten van Slooten, Graften en Poelen, in 't Water groeit , (maakende zelfs Eilandjes daar in, die dryven kunnen en waar op men kan gaan en ftaan, zo Haller aantekent;) heeft de vermaarde Hoogleeraar de Gorter, in onze Provintiën , nog andere Verfcheidenheden daar van opgemerkt en befchreeven. De Rosfe , zegt zyn Ed., heeft fomtyds de Vrugt-Aairen Manwyvig ; fomtyds alleen de onderfte daar van gefteeld ; fomtyds die lang gefteeld en neerhangende ; fomtyds de bovenfte BloemAair als geknot of afgebroken. Anders zyn de Aairen fpits gepunt, waar van deeze Soort den naam zal hebben. Van de Zwarte, zegt hy, is een Grootere en Kleinere, waar van de laatfte in de Aairen wederom eenige veran- de- 857. Carex Spicis ereftis ^oblongis fesfilibus 8tcH. Cliff. 439. R. Lugdb. 74. Car. Sp. Masc. ternis, Femininis jiurrerofis &c. Hall. Helv. N. 1404. «s Car. nigra verna vulgaris. Flor Lapp. 320. Gr. Cyperoides Fol. Caryophyllseis vulgatisfimum. Raj. Hift, 1292. 3. Car. Sp. Masc. fup. numerofis &c. R. Lugdk. 75. Cyperoides Fol. Car. Spicis habiii rihus, Squamis cultis. Mich. Gen 62. T. 32. f. 12. Gramen Cyperoides latifolium Spica ruft feu Caule triangulo. C. B, Fin, 6. Tfieatr. 83» Cyperoides, Lob. Ie, 11.  Grasplanten. 541 deringen heeft. Tot deeze laatfte betrekt VT. zyn Ed. het kleine Anjelierbladige Gras met eene V\EIa van één gerukte Aair, by Bauhintjs, en het Geaaird Grasje met Anjelier■- Bladen by Lobel; zynde Zwart-Geel Voor jaars-Gras by anderen getyteld (*). De Heer Haller maakt, op dien voet, van dezelve een Soort, welke zyn Ed. echter niet zeer beftendig acht te zyn. Ondertusfchen was dit Grasje gezegden Hoogleeraar zeer gemeen by Petersburg voorgekomen, en zyn Ed. merkt aan,dat men het hier ook in vogtige Zandgronden vindt. Dit laatfte groeit zelden meer dan een half Voethoog: het andere heeft dikwils Halmen van twee Voeten en Bladen die nog langer zyn, een half Duim breed. Linn/eds merkt aan, dat 'er in deeze Soort, naar de droogere of nattere Groeiplaats, een verfchil in hoogte plaats hebbe van een Duim tot drie Voeten, ïn Duitfchland , zegt Haller, eeten de Paarden alleen de Cyperbiezen, maar in Switzerland leveren dezelven ook Moeras - Hooy voor de Koeijen en Schaapen; zo 'er flegts geen Unjer in zy. In Sweeden wordt het goede O Cyperoides nigro-luteum vernum minus. Tournf. lufi. 529. Gramen Caryophyll. Fol. Spica divulfa. C. B. Win. 3. Theatr. 46. Gr. Spicat. Fol. Vetonicce Caryojjhyllatee. Lob. Ie. 10. Car. Spicis Maribus ovatis , Fesninin. gracilibus ereftis &c Hall. Helv. N. 1406. TL Dsel. XIII. Stuk,  542 Eenhuizigi VI. de Gras door deeze Biezen verflikt, zo onze AV.EEI" Ridder aantekent. Hier zyn zy, in dat opéTUK°Fn" kv 't Landvolk ook zeer gehaat. „ On„ ze Herders en Koeijen - Melkers en pryfen 't niet zeer, (zegt Lobel van dat laatst „ gemelde ,) om dat de Koeijen 't zelve niet ,, gaarn eeten , en niet veel Melks daar af ,, geeven: want het is fuur en hard." xxxvin. (38) Cyperbies met verfcheide Mannelyke AaiVeficaria. ven '■> de Vrouwelyken gefteeld; de Zaad- Aair"00'" huisjes opgeblazen met puntjes. Menigvuldig aan de kanten van veele Vaarten en Slooten, als ook in Staande Wateren en Moerasfen , komt deeze Soort, zo in onze Provinciën , als door geheel Europa , ja ook in Rusland en Siberië voor. De Vlamin7 gen noemen dezelve Zegghe oïWater-Rietgras, vol- C38) Carex Spicis Masculis pluribus; Foemineis pendunculatis ; Capfulis inflatis acuminatis. Sp. Plant. 36. Gort. Belg. 268. Gouan Monsp. 4S3. Ger. Prov. 112. Dal. Paris 2S2. Jacq. Vind. 168- Gort. Ingr. 152. FL Suec. 768, 856. Gmel. Sib. I. p. 143. Carex Spie. Mirte una pluribusve, Femininis ereftis teretibus , Capftilis ampullatis roftratis. Hall, Helv. N. 1401. Gr. Cyperoides anguftifolium Sp. longis ereftis. C. B. Pin. 6. Theatr. 84. 6. Carex Culmo longislimo, Sp. tenuibus remotis. R. Lugdb. 75. Mor. S. 8- T. 12. f. 9. y. Car, Spicis femininis oblongis pedunc brevioribus &c. R. Lugdb. 76. Gramen paluftre majus. Lob. Ic, n,  GüAJUAüTïR J43 volgens Lobel;welk eerfte woord vanHoog- Aï^'t duitfche afkomst zal zyn. Of de rauwheid der V. Bladen , als een Zaag, ook aanleiding daar stck°id" toe geeve, is by my bedenkelyk. Men heeft dien naam op het geheele Geflagt van Carex toegepast, hoewel de meefte Soorten , in 't Iloogduitfch, Cyper- of Galgan - Gras geheten worden. In 't Sweedfch noemt men ze, alge* meenlyk, volgens L in n^eus, Starr, en onderfcheidtze metbynaamen; gelyk deeze Soort Blafe - Starr, de voorgaande Blao - Starr genoemd wordt, de volgende Grus- Starr. Haller befchryft deeze aldus. ,, De Halmen zeer hoog, tot vyf Voeten „ driekantig , op de hoeken ruuw. De Bla- den tot twee Voeten lang, een Kwartier „ Duims breed, als men agterwaards ftrykt „ zeer ruuw. Twee of drie Mannelyke Aai„ ren, die zeer fchraal zyn, rosachtig, twee „ Duimen lang, met Eyrond Lancetvormige „ ftompe Kafjes, die breede witte randjes „ hebben. Van twee tot vier, kortgefteels, de , Vrouwelyke of Vrugt-Aairen , in de „ Oxels der Bladen opgeregt, met bruin roo„ de Lancetvormige Kafjes. De Zaadhuisjes „ Ampulachtig gezwollen, geftreept, meteen „ tweehoornig Halsje, dat fchraal is en dun." De laatstgemelde Aairen zyn fomtyds vier of vyf Duimen lang , beftaande uit gezegde Blaasachtige Zaadhuisjes, en dus taamelyk dik zvh- II. Deel. XIII. Stuk.  544 Eenhüizige VI. zynde; doch fomtyds vallen zy ook dunneren AiDEEt. kleiner . ge]yj- de geheele Plant, maar een ^°fD" half Voet hoog; dat dan de ééne Verfcheidenheid uitmaakt ; terwyl de andere zeer korte Vrugt-Aairen heeft, doch de uiterfte der Mannelyke uitermaate lang. De Vrugt-Aairen hangen ook fomtyds neder : zo dat de Elaasachtigheid der Zaadhuisjes' hier de voornaamfte ondcrfcheiding maakt. „ Alle deeze Water - Galigaanen worden nergens anders toe gebruikt, zo veel ik weet, „ (zegt Lob el) dan om te ftrooijen op Boe„ ren Kermisfen en Ommegangen." Onze Ridder merkt aan , dat de Laplanders de gefneden, gedroogde en belezen Bladen, in hunne Schoenen doen , zo om de Koude in de Winter , als de Hitte in de Zomer af te weeren. „ De Glasblaazers gebruikenze, (zegt „ hy), om 't Glas, inzonderheid Wynflei„ fchen, te bekleeden: de Stoelemaakers tot 3, Matten te vlechten : de Kuipers om de „ Spieeten en Naaden der Vaten te ftoppen:" waar toe men doorgaans flegts gewoone Matten-Biczen neemt. XXXIX. (39) Cyperbies met ver afftandige Aairen; de tjrtit** Mannelyken meer dan één: de Vrouwely- R«ige. . ken eenigermaate gefteeld en opgeregt: de Zaadhuisjes ruighaairig. Op {35) Carex- Spicis remotis, Masculis pluribus; Fcemi-  Grasplanten. 545 Op dorre Zandige plaatfen, zo in ons Land, VI. als in Switzerland , Duitfchland en Sweeden, v.Et" komt deeze Ruige Cyperbies voor , die op S;^?FD" vogtige vette Gronden wel ter hoogte van twee, drie of vier Voeten opfchiet, zo de Heer de Gorter aantekent. Doorgaans zynde Halmen geen Voet hoog, gebladerd met twee of drie Mannelyke Aairen aan den top, en even zo veel Vrouwelyken, in de Oxels der Bladen, kort gedeeld, met Lancetvormige gebaarde Kafjes en Kegelvormige ruige Zaadhuisjes. VI. Met de Mannelyke Aairen afgezonderd van de Vrouwelyke Bloem. (40) Cyperbies met de Mannelyke Aairen ge < XL. pluimd; de Vrouwelyke Bloemen eenzaam; ^"pln'ia. ds Zaaden Kogelrond en glanzig. Steen- "Pq). zaadig. neis fubpedunculatis ereftis ; Capfulis liïrtis. Sp. FlanU 37. Gort. Belg. 268. Jacq. Vind. i6S- FL Suec. 767, 858 Carex Pilofa, Spicis ereftis &c, B. Cliff. 438. Cyperoides polyftachyon lanuginofum. Mor. S. 8. T- 12. f. 10. Pluk. T. 34. f 6. Carex Caule, Foliis, Capfulisque hirfutis. Hall. Hetv. N. 1403. Gram. Spie. Fol. & Spicis hirfutis mollibus. C. B. Theatr. 48. (40) Carex Spicis paniculatis Masculis, Flor. Foemineis folitariis; Sem. Globofis nitidis. Syjl. Nat. Veg. XIII. Schoenus Lithospermus. Sp. Plant. p. 65. Burm. Ft. Iud. p. 19. Schoenus fecans. Am. Acad. V. p. 391. Scirpus Lithospermus. Sp. Plant. I. p, 51, Cyperus maxi" Mm II. Deei,. XIII. Stuk.  54<5 'Eenhoïzigë AimÉl. Tot een bJyk' hoe de uitheemfche Planten HcIïd- dwaa,en Icunnen - eer zy een vaste zitplaats stuk. bekomen , kan dit zonderlinge Gewas vertrekken. Het is eerst door den Ridder in 't Geflagt van Scirpus, vervolgens in dat van Schcenus gefchikt geweest, komende eindelyk hier t'huis. S loa ne, die het op Jamaika in de Westindiën vondt, noemde het zeer groot knokkelig Bofch ■ Cypergras, en Morison Allergrootfte Amerikaanfche Cyperus, met Zaad - van Litho sper mum; waar van Linn^eus den bynaam ontleend heeft. By Rumphius v'ndt men het, onderde Ambonfche Planten, afgebeeld met den naam van Rietgras of Calamagrostis; om dat het eene Rietachtige geftalte heeft. Hy befchryft het aldus. De Halm groeit twaalf of dertien Voeten hoog, een Vinger dik, en is niet volkomen rond, maar met twee platte zyden, in Leden verdeeld en van binnen gevuld met eene vooze Draadige zelfftandigheid. De Leden zyn omtrent een Voet lang, met uitpuilende Knokkels. Aan ieder Knokkel ftaat een Blad, van derdhalf Voeten langte en een Vinger1 breed ( ximus Americ. Lithospermi Semine. Mor. Hifi. j*fj. p. 237. S. 8. T. 11. f, 16. Gr. Cyperoides Sylvar. maximum geniculatum afperius, Semine Milii. Solis. Sloan. ffam. 36. Hijl. I. p. iig. T. 77. f. I. Calamaeroftis; Rumph. Amb, VI. p. 16. T. 6. f. s. Kaden - Pallu. Hort, Malt. XII. p. 89. T. 48.  GsiSftAHTÏ», 54? breed (*); maar om laag is de Steel Vlerkswy- A^ ze omgeven met Bladen van wel vyf Voeten v. L' langte. Boven maakt de Halm een foort van Sto5°ïb" Rietpluim, als een groote Aair, van meer dan anderhalf Voet langte, in veele Steelen verdeeld, waar van fommigen Schubbige'Aairtjes draagen, die ruig zyn , en in een Baard uicloopen; anderen enkele Knoppen, met lange ftekelige Baarden, waar binnen een bruinachtig en wit Zaad. Dit Rietgras groeit op Ambon overal in 't Veld , zegt hy , op open plaatfen ; zo wel langs de Rivierkanten als aan den Voet der Bergen, waar 'tzo digte Struiken maakt, dat zig het Wild daar agter kan verfchuilen. De Driemannige Grasplanten van deeze Klasfe thans befchreeven hebbende , gaa ik over tot de Zesmannigen , van welken maar de twee volgende Geflagten voorkomen;naamelyk Z i z A n i a. Wild Koorn. Niet oneigen heeft onze Ridder den Griek- fchen (*} Dat deeze Bladen , zo wel als de Halm, aan den rand en Kiel 1'clierp gepunt en fnydende zyn, wegens kleine ftekelige Doorntjes , als ook zeer lang en meer dan een Duim breed: hier van maakt Rumphius geen gewag. Hy fchryft 'er een lang gebaard Zaad aan toe ; doch dit zal oP de Zaadknoppen zien» De Styl li driedeelig, zegt Linnjeus. Mm 1 II, Deel. XIII. Siuk,  548 Eenhuizige ATDT.tr fchen naam ' die oudtyds Onkruid of Dolyk V. ' heeft betekend , als een Miswas der Tarwe, stuk?"" toegepast op het Wild Koorn, dat in andere Wereldsdeelen gevonden wordt. Men vindt immers, oudtyds , ook van Frumentum Ziza* tii-i j r -i AiDEit, ünand Jamaika als in Virginie , groeit deeze v. Soort van Wild Koorn, die van Mitchellst^°°ïd" Elymus genoemd is of Wilde Haver, en van mtd, Clayton een fraaije zeer groote CyperbiesKoor"' met Rietbladen. De vermaarde Sloane tyteltze Hoog fchraal Riet, met de Bladen uit den groenen blaauw , en kleiner Sprinkhaantjes. 't Gewas heeft een opftaande gekranste Pluim, van een Voet langte, daar de Vrouwelyke Bloemen boven zyn , de Mannelyken onder. Deeze laatften beflaan de vier of vyf onderfte verdeelde Kransjes: terwyl de. eerften een Aairachtige Pluim maaken. De Mannelyke Bloem beftaat uit twee Kafjes, bevattende zes Meeldraadjes : de Vrouwelyke insgelyks , maar het eene Kafje is veel grooter, hol, het andere omvattende en loopt in een taamelyk lang Baardje uit, Deeze heeft twee kleine Styltjes , met Haairige Stempels, op een Vrugtbeginzel zittende, dat een langwerpig fpits, glanzig Zaad werdt, in het gedagte Kafje begreepen. (2) Wild 1062. Peg, XIII< p- 714- Zizania. Gron, Virg. i^g, 148. Elymus. Mich. Gen. N. 7. Arundo alta gracilis , Fol. e viridi coeruleis , Locuftis minoribus. Sloan. tfam. 33, Hift. I. p. 110. T> 67. Mm 3 II. Deee. XIII. Stuk.  SSo Eenhüizige Arni». ^ Koorn met & Pluim van onderen van boven geaaird stuk. Vrouwelyk. II. Pai'aMs! *n Staande Wateren en aan de kanten van Mcerasiïg. Rivieren in de middelde deelen van NoordAmerika groeit deeze Soort, met Halmen, die naar de diepte des Waters min of meer in de hoogte fchieten. Men heeft tot agttien Ha men geteld uit ééne Wortel. Zy zyn gehiel bekleed met Scheeden der Bladen , welke veel naar die van ons Water-Beemdgras gelyken. De Fluim van dc middelde Halm is dikwils vier Voeten lang , die der andere Halmen één Voet. Onder bedaan zy uit getakte Kransjes, met ongedeelde Bloempjes, van bleek roodachtige Kleur, die fiegts twee Kafjes hebben, wel ten men, naar believen, Kelkof Bloemblaadjes kan noemen. Hier in zyn de zes geele Meeldraadjes of Meelknopjes vervat. Het bovende der Pluim is eene digte Aair van Bloempjes, die insgelyks uit twee Klepjes bedaan, van dergelykefiguur en hoedanigheid, als in de voorgaande Soort. De Afbeelding van dit Gewas is door den Heer Schluchzer van Zurig, in 't jaar 1760, te Ci) Zizania Panicüla infeme Racemofa Mascula, fuperne SpicatS Foemine^. Mant. 295. Zizania fylv. asiurgtüs tcnuis Ramofa, Brown. ffam. 340, Schhïe» Gram. 54. T. 29.  Gra sflanten. 551 te Leiden by zyne Disfertatie, over de Meel- Asohu achtige Spyzen , gevoegd; zynde te Parys, g Y^n. onder 't opzigt van den Heer deJussieu, stuk. naar de Natuur gemaakt, en door den Heer K^ld Schreber overgenomen. Men noemt dit Koorn in 't Franfch Rifave en in Kanada Folk Avoine, dat is Malle Haver. Het bloeit in July en brengt in September en Oktober ryp Zaad voort, dat veel naar Rystgelykt, en tot verfnapering ftrekt voor de Wilden, die hetzelve zorgvuldig aan de Waterkanten gaan inzamelen. In de Koninglyke Tuin te Trianon, als ook in de Akademie - Tuin te Upfal in Sweeden, is het zeer wel voortgekomen, en zoude misfchien in Europa , zo wel als het Manna-Gras, voorgemeld*, geteeld kunnen * Zie worden. bladz-300* (3) Wild Koorn met eene byna getroste m. Pluim. rZiTÏ? lerrejlns. Veldig. Op drooge Zandige Velden aan de Kust van Malabar groeit deeze Soort, die aan ronde Steelen fmalle ftyve groene gefpitfte Bladen heeft. Uit de Knietjes komen dunne Steeltjes voort, die in Bladerige Kelken ronde C3) Zhania Paniculata fubracemofa f. Gramen Panicu!atum Indicum &c. Rat. Hijt. 617. Katou - sjolam. Hort. Mal. XII. p. 113. T. 60. Burm. Fl. Ind.p.aoo. Mm 4 II. Dsbl. XIII. Stuk. •  j52 Eenhtjizige Ato. re zwartachtI'ge Korrels voortbrengen. Dit V Zaad, met Areekfap gewreven , geneest de sroT*' Spruuw der Kinderen; wanneer de Tong daar mede beftreeken wordt. P H a r o s. Baakbloem. Van de zonderlinge geftake der Bloempjes, die als een ouderwetfe Vuurbaak of LichtToorn voorflellen (*) , heeft waarfchynlyk Linnjeüs den Geflagtnaam ontleend. De Vrouwelyke Bloem is ongefteeld en heeft een tweekleppigen Kelk, zo wei als de Mannelyke, die gefteeld is en daar boven of bezyden uitfteekt, met een tweekleppig Blommetje en zes Meeldraadjes. JW De een'ëfte S°0rt (O wordt hreedbladig ïatïfQihs. gebynaamd, om dat de Bladen uitermaate breed \St~ zyn onder de GrasPlanten. Zy is op 't Eiland Jamaika,inde Westindiën , gevonden en door Browne niet alleen, maar ook dooiSloake afgebeeld en befchreeven. Deez' geeft 'er den naam aan van Bofch-Havergras met zeer breede Bladen en ongebaarde Bloemen , CO Zie Fig. 34, op Plaat LXXXVII. (ij Phams. Suft. Nat. XII. Gen. 1063. Fcg XIII 714. Am. Acad. V. y. 409. Pharus Fol. Nerv'o/ïs obtiifis, pagina fupina roelum refpicientibus. Brown & ftap ik over. De Biesachtige Elegia aangaande , welke door zyn Ed., volgens de Waarneeming van K o enig , is befchreeven : dezelve fchynt eenigermaate met het Trosdraagende Touwgras te ftrooken ; doch de Vrugtmaaking was niet naauwkeurig onderzogt in de Vrouwelyken. Men hadt, in de Mannelyken daar van, platachtige, bruine wit gerande Meelknopjes gezien. VII. HOOFDSTUK. Befclnyving^Veelwyvige Grasplan. ten, tot welken het Zorghzaad, Eaardgras, Kleefgras en verfcheide anderen , meest Uitheemfche, zyn f huis gebragt. \TE elwyvigen heb ik , volgens het " Griekfchc woord Polygamia, zodanige Planten genoemd (*), in welken zo wel Twee ; * ' " ami i! I ft*g- C*) Dit Woord Veelivijïigai behoud ik, hoewel het, wat de Grasplanten betreft, eer Peeljmimigea zou moeten zyn; om dat ik hetzelve, ter verduitfehing van Po. Tijgamia , altoos ïn deeze Natuurlyke Hiftorie heb gebezigd ; als betekenende eene vermenging buiten den ge-" woonen band des Huwelyks of dea Echten Staat.  Grasplanten. 561 fiagtigei als Mannelyke en fomtyds ook Vrou- . V1, welyke Bloemen ; 't zy op dsn zelfden, 't zy vil. * op verfchillende Stoelen, voortkomen. DesiuT"'' Grasplanten, van dien aart, behooren allen tot den Eerden Rang in die Klasfe , de Eenhuizigen naamelyk en zyn vervat in de agt volgende Geikgten. Spinifex. Doorngras. Onder deezen naam is thans een Geftagt gemaakt, dat van het Kwispelgras , en wet van deszelfs laatfte Soort, het Doomkoppige, afgezonderd wordt door de volgende Kenmerken. Een Tweeflagtige Bloem, wier Kelk een tweekleppig, tweebloemig Kafje, met de Klepjes aan de Graat evenwydig. Een tweekleppig ongebaard Blommetje, met drie Meeldraadjes en twee Stylen. Een Mannelyke Bloem, die een gemeenen Kelk met de Tweeflagtige heeft; het Blommetje en de Meeldraadjes eveneens, maar geen Vrugtdeelen. De eenigfte Soort, daar van opgegeven (1), !. zou het Tabaxirgeevend Boomachtig Riet zyn rquri'm* van 'f"s- . Happig, (O Spinifex. Stjfl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1333. p. 757. Mant. 300 Arundo Arborescens Tabaxifera. Mor. Hift. III. p. 219. S. 8- T. 8. f. 11. Iiy Mullu. Hort. Mat. XII. p. 75. Raj. Suppl. 614- Gramen Daftylon pumilum Malabaricum, Spicis Loliaceis in acutam Spinatn terminatis. Scheuchz. Gram. 112. Na II. Deel. XIII. Stvs.  56*2 Veelwyvige VI. van Mor is on, 't welk een Stam van twee vu. ' of drie Mans langten hoog heeft en Rietachsi^K?fD" tige BIacJen s komende in alle opzigten met het Bamboes - Riet, reeds lang befchreeven (*), overeen. My fchynt noch de Ily Mullu, van den Malabaarfen Kruidhof; noch het Laage Malabaarfe Vinger gras van Schecchzer , het allerminfte met dat Bcomachtig Riet te ftrooken. Zou ook, by misftelling, hetzelve genomen zyn voor de volgende Soort van Morison, ook gi-oeijende aan de Malabaarfe Kust (f), en aldaar Pyl-Riet van de onzen genaamd, by de Malabaaren Beesha en SchryfEamboes by de Por tugeezen ? Of voor een derde Soort van dergelyk Riet , aan die Kusten groeijende? Immers het voorgemelde kan zekerlyk hier niet behooren. Linn,eus befchryft aldus dit Rappige Doorngras , dat op de Zandige Zee Oevers van Oostindie groeit. Het heeft de Halmen zeergroot, van dikte als eeH Vinger, Zeegroen, gelyk het geheele Gras, met Leden, aan de Knokkels met troppen van Bladen voor' zien , glad , geflopt : de Bladen Grasachtig , famengerold , krom uitgebreid, ftyf, aan de tip doornig , een Handbreed lang, met geftreepte Broekachtige Scheeden, boven Wollig. Zie II. Deels II. Stuk deezer Nat. Hiflarie, U. 58. Cf) Arimrio farfta Indica Flor. Spicatis , Beeshat Hort. Mal. V. Mor. Sp. 13.  Grasplanten. 55*3 lig» Het heeft drie of vier end-Bondeltjes, VL . uit verfcheide Tropjes famengefteld van Lan- Ayfjhb cetvormige kortere Blaadjes , zonder Schee- Höoii* den, tusfchen welken veelal drie Aairen. Ie-STUK" der -Aair is bykans een Vinger lang, met een driekantige Graat die in een Doorn uitloopt en vyf zydelingfe Bloemen overhoeks , ongefteeld, wat van elkander af. Deeze zyn langwerpig Eyrond , met de zyden naar de Graat gekeerd , gelyk de Bladen. Zy beftaan uit een Kafje, met twee Lancetvorrmg Eyronde Klepjes, geftreept en fpits. Het is een zeer groot Gras, naar het Cey* ■ Doornkoppige Kwispelgras -Zodanig gelyken- plxciï. de, voegt 'er onze Ridder by, dat men het, Ms-^ als het geen Bloemen heeft, niet daar van onderfcheiden kan, uitgenomen door de grootte. Derhalve , zegt hy, behoort ook'dat van de Malabaarfe Kust alhier. Wannéér , no°-. thans, hetzelve naar het Gedoomde Kancliafche Riet van Alpinus (*) gelykt , zo Ray wil, dan moet het zekerlyk hier van verfchillen. Ik heb van Ceylon onder anderen, een gedroogde Plant bekomen, die in de meefte opzigten zodanig met de voorige befchryving ftrookt, dat menze achten moet geen andere te (*) Arundo Graminea aculeata. Alp, Exot. Cap. XLVt p. 105. Nn a IT, Deel. XIII. Stuk,  504 Veelwyvige Aïde1' te Z^n' ^e Afbeelding > in Fig. 2, op Plaat 'vn. XCII, hier voor, daar van gegeven , toont stuk,?™" zulks duidelyk. Het eenige verfchil zou misfchien het getal der Aairen, en dat der Bloempjes in de Aairen , als ook derzelver plaatzing , betreffen : waar omtrent de Planten dikwils veranderlyk zyn. De hoedanigheid der Bloempjes, of zy Mannelyk zyn en Tweeflagtig, waar omtrent Linn^us zelf niet verzekerd was (*), heb ik, om 't Voorwerp niet te bederven, niet onderzogt. Het Riet fchynt van eenen hurkenden aart te zyn, en heeft de Halmen zekerlyk niet hol, maar geftopt. Andropogon. Baardgras. Wegens de gebaardheid der Aairen mag dit Geflagt den naam van Baardgras te regt voeren, welken ook de Griekfche benaaming aanduidt, als betekenende Mam Baard. Het gelykt in dien opzigte veel naar het zogenaamde Vosfeftaart - Gras {Ahpecurus) , doch verfchilt door de Bloemen , waar van fommigen tweeflagtig , anderen Mannelyk zyn , hebbende éénbloemige Kafjes en het Blommetje aan den voet gebaard, beiden drie Meeldraadjes, doch de eerflen twee Stylen bovendien , en een enkel Zaad (f). Het (*) Flosculus alter Hermaphroditns, alter Masculus? linnt, Uts. (t) Zie Fig. 25, Plaat LXXXVII. Het fchynt ftry- d'S,  Grasplanten. 565 Het bevat. veele , byna allen Uitheemfche viï Soorten , tot meer dan twintig, als volgt. A vu!" Hooin- (1) Baardgras met de Aair eenzaam, Schub-STUk' big en ruige Zaaden ; de Baardjes naakt jjndnpo- en omgedraaid. Sot'Cari- ° cofum. Snydend. Hier toe behoort het Snydend of Sny - Gras van Rumphius, dus genaamd, om dat de Bladen veel naar die der Cyperbiezen gelyken, en Degenvormig plat , met fcherpe kanten, zyn. Het groeit, zegt hy, op de Oofterfe Eilanden in Ooftindie overal, en is 'er zeer gehaat, om dat het zo fnel opfchiet en zo fterk voortloopt, zonder tot vee! nut teftrekken, De Bladen worden vier of vyf Voeten lang , en zitten zo digt op malkander, dat men 'er niet door kan gaan , zonder ze neer te trappen. Het beflaat geheele Velden en Heuvels en verftopt niet alleen de Wegen in de Bosfchen, maar zelfs de Paden in de Tuinen, dig, wanneer in Sijft, Nat. Veg. XIII. p. 753 & 758 , van de Marfnelyke Bloemen gezegd wordt, dat zy gebaard , en in Gen. Plant., als ook in Am. Aead. dat zy ongebaard zyn (CoroM mulicd) ; maar uit de Afbeelding blykt, dat zy wel een Baardje hebben, doch pp vernaa zo groot niet als de Tweeflagtigen. Andropogon Spica foiitaria imbrkata, Sem hirfutis ; Ariftis nudis contortis. Syft. Nat.XM. Gen. 1145. Veg. XIII. p. 758- Burm. Fl. Ind, p. 118. GramenCarlcofum. Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 7. f. 3, A. Nn 3 II. Dbet,. XIII. Stuk,  $66 Veëewyvice VI^ nen, wanneef menze maar twee Weeken niet vnEL' gebruikt. Dikwils wordt het afgebrand , om sïue!™" de Landen daar van te zuiveren ; doch het groeit weder op en (trekt dus tot een groote Plaag. In de Regentyd fchiet het dunne Steelen, ieder met een gebaarde Wollige Pluim, van een Span of een Voet lang en een Vinger dik; waar van de Wolligheid door het Gemeen wel gebruikt wordt, om in Kusfens te (toppen. Op Java en Baly dekken de Inlanders met de Bladen, aan Bosjes gebonden als Stroo, hunne Wooningen; 't welk duurzaam is,doch veel Ongediert uitlevert. Andropo- Baardgras met de Aair eenzaam, de on- gon con- derfle Bloemen ongebaard. tortum. d,raaid?e Plet Ooftindifch Rogge - Gras. , met een fchraale Wollige Aair, van Plukenet, dat de Baardjes boven lang en wonderlyk, als een Touwetje, in elkander gedraaid heeft, van Plükenet, is door Scheüchz£r onderden naam van Algilops van Madrasf, met Haairige gebaarde Kafjes, befchreevcn. Hy hadt het van Petiver van Londen .ontvangen en merkt f» Andropogon Spica folitaria , Floribus inferioribus muticis. Sp. Plant. 2.Burm. Fl. Ind. .ffigilops Madeïaspat ana &c, Scheuchz. Gr. 93. Gram. Secalinum Indicum Spica gracili tomentola &c. Pluk. Alm, 173. T. 19;. f, 5. Mok. S. 8,- T. 4. f. uk.  Grasplant ek- 567 merkt aan , dat de Baardjes hier alleenlyk uit VI. den to.p voortkomen, zynde de overige Kaf- vil- " jes ongebaard. Hoorn- (3) Baardgras met de Aair langwerpig , de 2nd\opo- £ kernen Wollig, afjlandig, yydgmikil8^afi"a' een bogtig naakt Baardje. Wyd gemikt. Dit Virgïnjfche Gras heeft iange fmalle Bladen ; de Kafjes zyn bruin, hard en glanzig , met wein'ge korte Haairtjes bezet en de Meelknopjes geel : de Zaaden met een zeer lang bruin glanzig gegolfd Baardje gekroond. (4) Baardgras met de Steeltjes van de Pluim IV. zeer eenvoudig driebloemig; het tweejlagtig Krekeug!" Blommetje kanthaairig, van boven en onde- ren gebaard. De (3^) Andropogon Spie! oblonga , Fioribus Lanatis remetis divaricatis, Arittl flexuofa nuda. Sp. Plant. 3. Lagurus humilior, Panicula. conica laxa nutante , Culmum terminante. Gron. Virg. 135. (4) Andropogon Panic. Pedunc. fimpHcislïmis trifloris &lc Sp. Plant: 5. Am. Acad. IV. p. 332. Gouan Monsp. 513. iEgilops Bromoides Juba purpurascente. ƒ. B. Hift. II. p. 436. Scheuchz. Gr. 267. Gr. Sparteum Feftuceum f. iEgilops Spartea Villofa. Barr. 1c, 18. f. 2. Phoenix Spica laxÉi , LocuiHs ionge petiolatis &c. Hall. Helv. N. 1412. Avena Spicuüs i>olygair.is trifloris. Scop. Carn. 207. Nn 4 II Desl, XIII. Sktk.  568 Veelwy vige Afdeel De êedaante del' Bloemen moet den byvu. ' naam geeven aan dit Gras, 't welk in de Zui^Hoofd- dely]fe deden van europajals oo]f in graauw. bunderland, is waargenomen. Doctor Sc op ol i vondt het in Karniolie, en betrekt het tot de Haver,befchryvende de Vrugtmaakende deelen zeer omftandig, gelyk öokScHEucHzer, die een naauwkeurige Afbeelding van de Aairen geeft en Barrelier van het Gewas. De Steelen, zegt Haller, zyn drie Voeten hoog; doch Scheuchz er maakt de Halmen maar anderhalf of twee Voeten , met eene Pluim die paarfchachtig gekleurd is, een Handbreed of een half Voet lang. V. (5) Baardgras met een knikkende Pluim , en Andropo- , . , , ,. _ gou nu- gedramde gladde Baardjes; de Kelkkafks tóKnik- TU,è' keu.. In Virginie en de Westindiën groeit dit Baardgras, dat het bovende Blad Scheedig en Kogelronde Baardjes heeft, met eene witte Fluweelachtige Wolligheid. De vermaarde Sloane meende hetzelve op 't Eiland Nieves gevonden te hebben. De Wolligheid is hier, gelyk in 't voorgaande, zeer kort. Clay- ton Cs) Andropogon Panicula nutante; Ariftis tortuoüs Ixvibus; Glumis Calycinis hirfutis. Sp, Plant. 4, Androp. Folio fuperiore Spathaceo &c. Gron. Virg. i,j Gramen Avenaceum Pan. minus frarfa &c. Sloax. $am. 25. Hift. 1, 44. T. ,4. f. 2,  Grasplanten. 559 ton noemde hetzelve Geerst, met een dun- vr/i «e Aair uit de zyde van een lange Scheede vil." voortkomende , en het onderfte Klepje uit- s^ro* loopende in een zeer lang Baardje. (6) Baardgras met een knikkende Pluim, vier- VI. kleppige driebloemige Kelken en een gebaard gon qua-*, tweejlagtig Bloempje. *vter!" kleppig. In de Upfalfche Akademie - Tuin is deeze geteeld, zonder dat mende plaats der afkomst wist. Het was een jaarlykfe Zaay - Plant, met veele Takkige Halmen van een Voet hoogte en overhoekfe Bladen, met eene knikkende end-Tros, uit veele Trosjes famengefteld , van Draadachtige Bloemfteeltjes. Zy kwam het Krekelige Baardgras naby. (7) Baardgras met eene verfpreide Pluim; en V1] Schuitachtige Blikjes; waar in drie dwarfe Oymba. gebaarde Bloempjes. "schuit- achtig. Deeze , in Ooftindie door den Heer KoeHiG gevonden, hadt Halmen van een Vadem lang, (6) Andropogon Pan. nurante, Calycibus quadrivalvibus trifloris, Flosculo JiermaphrocHto, Ariftato. Mant. 303. (7_) Andropogon Pan. fparfa , Braöeis Cymbiformibus, Flor. transverfis Ariftatis ternis. Mant. 303. Nn 5 II. Defx, XIII. Smis.  57° V E ELWYVIGE A%Lu IaDg' ZCer glad' SevuId' "egtopftaande, en Yu. meeftendeels mee Bladfcheeaen gedekt, van Woon- di&te ais een pennefchafc> De Bladen waren Grasachtig , een Voet lang, geftreept. Uit de Oxels der bovenften kwamen veele dunne Steeltjes, aan 't end ieder een Schuitachtig bruinrood Blikje hebbende, met drie of meer Bloempjes daar in. Vin. (8) Baardgras met de Bloemfteeltjes Kroontjes§t"pr7-'~ '*t*' vyf bloemig zonder Kelk , en één ge. Leggend baard tweejlagtig Bloempje. Veel Halmen van een Voet , die zeer Takkig zyn en Knoopig, leggende, U'ortelfchietende , met ocheedachtige Bhadies, gaven in dit Oostindifche Gras, aan 't end, dunne Steeltjes uit , met een Kroontje van vyf Bloempjes, waar van het middelfce alletm tweeflagtig was, de overigen Mannelyk. Gedagte Heer Koenig heeft ook dit ontdekt. IX. (9) Baardgras met een losfe Pluim en eem'de Aiopecu- ° roides. Graat; Vosfen- ftaartig. fg) Andropogon Pedunculis umbellaco ■ quinquefloris ecalyculatis ; FIosculo hermaphrodito Ariitato. Mant. 301. ("oJ Andropogon Panicula laxa, Rachi Lanata, Flosculo u roque Arifta toxtuofa. Sp. Plant. g. Androp. Culmo Paniculato. Gron. Vïrg. i33. Gramen Daa.vlon Alopecuroidis facie, Panicula longisfima &c. Sloan. §am. 34. Hifi. L p. 113, T. 70. f. 1.  Grasplanten. 571 Graat ; de beide Bloempjes een gedraaid VI. Baardje hebbende. Avn* Hooïd.» In Noord • Amerika groeit dit Gras , datSTÜKdikwils de hoogte van zeven Voeten bereikt, en een groote Pluim'heeft, als het Riet, aan 't end der Halm. Die Pluin) beftaat uit veele Aairtjes, welke met paarfch Zilverkleurig Fluweelachtig Dons digt bekleed zyn en paarfche Meelknopjes hebben. De Wortelbladcn zyn taamelyk breed en lang, ftyf, holrond, gefpitst. Het bloeit 'er in de Herfst, in Bosfchen met een flykerigen Grond. (10) Baardgras met twee end-Aairen en eene x. onverdeelde Halm. Andropogon dijtachyon. In de Zuidelyke deelen van Europa komt dit A^Tee* Gras, doch zeldzaam , voor. Het is doorBAU- r' ' hinus onder de Dravik geteld geweest. Burserus zou het in Switzerland gevonden hebben en de Heer Gerarü heeft hetzelve in Provence waargenomen , befchreeven en af- ge- v (10) Andropogon Spicis binis terminalibus, Culmo indivifo. Sp. -Plant. 9. Ger. Prov. 106. Tab. 3. Fig. 3. Hall. Helv. N. 1415. Gr. Daftylon Spici gemina, Tournf. Inft. 421. Gr. bicorne f. diftachyophorum. Bocc. Rar. 20. Feftuca Junceo folio- Spica gemina. C. B. Pin. 9. Prodr. 19. Theatr. 145. J. B. Hift. II. p. 544. (3. Andropogon Sanguinarium. So^eb. Gram. T, sS Fig. 1. ÏI. Deel. XIIL Stdb»  572 V l u w v v i g ev YI. gebeeld. Haller merkt aan , dat het Hal^vïï.EL'men hebbe van twee Voeten hoogte , die onJivkSD~ &eta^t zyn j aan 't end twee Aairen uitgeevende, welke ieder beftaanuit meer dan twintig gebaarde Bloempjes. Het buitenflc Kelkklepje is eenigermaate geknot en aan de tip ruigachtig ; hst binnenfte zeer klein , zegt Linn^eus. Zeer naa fchynt hier aan te komen het Bruin* roode Bloedgras van Barbarie , door Schreeer afgebeeld en befchreeven , dat twee of drie Aairen op 't end der Halm heeft. Het grootfte "verfchil is, dat de Halmen Takkig zyn, de Bloemen grooter en digter aan elkander, de Baardjes kleiner, zo die Heer aanmerkt. XI. O1) Baardgras , dat een Pluim heeft van ge^oi^Scia' paarde Aairen, die Eyrond langwerpigzyn; Kantkus. de Graat ruigachtig; de Bloemen ongefteeld hooy?eIS" met een geaaid Baardje. Dit (ii) Andropogon Pan. Spicis conjugatis «vato-oblongis, Rachi pubescente Flosc. fesfilibus Arifta tortuofil. Sp. Plant. 10. Flor. Zeijt. 465. Mat. Med. 31. Burm. Fl. Ind. p. 219. Juncus odoratus. f. Aromatkus. C. B. Pm. 11. Theatr. 163- Schoenanthum Amboinicum. Rumph. Amb. V. p. 181. T. 72. f. 2. Gramen Daftylon Aromaticum multiplici Panicul!. Pluk. Alm. 175. T. igo. f. 1. Mor. S. 8. T. 9- f' 25- Gr. Daftylon ZeyL Burm. ZnjU 107.  Grasplanten 573 Dit Kruid, in 't Nederduitfch Kemels - Hooy, VI. in 't Arabifch Teben Meccati, dat is Stroo van A^dekï,. Mekka, genaamd, voert in de Ooftindifche HoornEilanden in 't algemeen den naam van Siree ,STUK* zo Rumphius aantekent. Het groeit, naa- Hoo™ *' melyk, zo wel aldaar, als in de Oofterfche Landen: hoewel men 't gene tot Medicyn gebruikt wordt, als welriekender zynde, uit Arabie bekomt. Onze Ridder hadt het bevoorens tot het Haazeftaart - Gras t'huis gebragt. B a uhi nus noemde het welriekende ofKruiderige Bieze en Celsus ronde Bies; om dat hy wel opmerkte, dat de Bladen eigentlyk niet Biesachtig zyn, maar rond. In fommige Landfchappen van Arabie, zegt Garzïas, groeit het zo overvloedig , als het gemeenc Gras in Spanje. De Karavaanen, uit Syrië en Egypte naar Mekka reizende, vinden aan den weg een menigte van dit Gras of Hooy, dat den Kemelen tot Voedzel ftrekt; waar van het den naam heeft. Het wordt ook op dezelven geladen, om ter plaatfe, daar men het niet vindt, te gebruiken , en in menigte te Alexandrie en Kai'ro in Egypte gebragt, alwaar men 'tdikwils als Stroo gebruikt in de Paarde- Stallen , wegens denaangenaamen Reuk. In manier van groeijing fchynt het Indifche aanmerkelyk van het Arabifche te verfchillen. Daar het laatfte naauwlyks hooger wordt dan een Voet, hééft het andere de Bladen wel een hal- ÏL Dssx, XIII, Siük,  574 Veelwyvige AfoBCLt ha,ve Vadem Iang > doch ook zeer frnal en Hoofd ^'tS aan *£ ecd' maar ^i"113 noolt: bloei jende, stuk. 't weJk het Arabifche dikwils do.et, fchietenKemeis-QQ dan Halmen, die wat langer zyn, met DoHocV' lykachtige Bloemen. De Wortel is in beiden zeer Kruiderig van Reuk , zo wel als de Bladen ; doch hier in wordt het Indifche zeer door het Arabifche overtroffen. Dit laatfte wordt in Bondeltjes, fomtyds met de Bloemen, als een Drogery in Europa overgebragt; doch het verliest wel dra zynen Geur. Anders is het taamelyk Hartflerkende, Windbreekende en zagtelyk verwarmende: dus dienfïig tegen fommige Hoofd- en Zenuw-Kwaaien. Weinig, nogthans , wordt het hedendaags, dan in de aloude famenftelling van de Theriaak, als een Winkelmiddel nagehouden. Opfommigeplaatfen in' Oostindie deflilleert men 'er een Olie van, genaamd Olie van Siree, welke tot verfterking van de Maag, tot aangenaamheid eii bewaaring der Spyzen en Dranken , inzonderheid van den Palm. Wyn , veel gebruikt wordt. Jydrojo- ^ BaarcJSras > dat heeft vangt* go» l'ir- paar* gimcum. Yirginifch. (u) Andropogon Panicuke Spicis conjugatis, Fedunc. fimplicibus, Rachi Lanata &c. Sp. Plant. n. R. Lugdb. 53. Gron-. P'irg. i32. Androp. altisfimum gracile &c. Brown. Sfam. 365. Gramen Daaylon bicorne tomentofura. minus. Sloan. ^«»,33. Hift. I. 110.J. 6s. f. 3.  G R A s P A B T E If, 575 paarde Aairen, met enkelde Bloemfteeltjes ; VTeen gewalde Graat en ongepaarde Bloemp* VIlfW jes, het Mannelyke uitgeteerd. Jca^™' {i'S) Baardgras, dat een Pluim heeft van ge- XIir. paarde Aairen, met^ zeer Takkige Bloem- ^droPftedtjes; een gewelde Graat; de Bloempjes^. met een krank Baardje, het Mannelyke uit- hJ0^ geteerd. a' Deeze beiden, niet grootelyks verfchillende, komen zo wel in Noord-Amerika, als in de Westindiën voor, Sloane vondtze beiden op Jamaika , en het laatfte was inzonderheid van het eerfte onderfcheiden, doordien het veel hooger opfchoot, en zeer menigvuldige Aairen in de Pluim hadt. Hy wil, dat het een Pluimgras van Ma r c e ra af zoude zyn, in Brafil groeijende, en aldaar Capupuha genaamd by de Ingezetenen. Tweehoornig werdt het, wegens de gepaarde Aairen, geheten. Het Hooy van dit Gras wordtin Noord-Amerika, door de Wilden , voornaamelyk ge- bruikt, (13J Andropogon Panicula: Spie. conjug. Pedunc. Ramofisfimis, Rachi Lanata &c. Sp. Plant. u. R. Lugdb. 53. Androp. ereftum Montanum &c. Brown! Qam. 365. Lagurus Spicis oblongis peduncuiatis. &c. H. Ctiff. 25. Gron. Virg. I35. Gr. Daft. bicorne tounent. maximum, Spicis numerofisnmjs. Sloan. 3am. 33- HW. I. p. ,4ï. T. 15. li. DiSEi,. XIII. Stok.  J7<5 Veelwyvige Af^'Iel. bruikt, om de Kuilen te bekleeden, waar in 'Vil. zy de Aairen der Spaanfche Tarwe willen beHooïd- r stok. waaren. XIV. (14) Baardgras, dat een Fluim heeft van gegonhir-"' paarde Aairen en ruige Kelken. tutu. . Ru's' Dit in Portugal, op Sicilië en te Smyrna , voorkomend Baardgras, is tot de Dravik betrokken geweest, naar welke het veelgelykt, doch onderfcheidt zig daar van, door de algemeene Kenmerken van dit Geflagt. De Pluim beftaat uit twee -Aairige Steeltjes,die, zo wel als de Bloemen, geheel.ruig zyn. XV. ' (15) Baardgras met een losfe gladde Pluim , ^Uands. tweelingfè ongebaarde Bloempjes , het eênt Steeltje korter, en gewalde Kelken. Dit, waar aan de Groeiplaats op Jamaika toegefchreeven wordt, was door den ver- maar- C14) 'Andropogm Pan. Spie. conjugstis , Calycibus birfutis. Sp. Plant. 13. R. Lugdb. 53. Gron. Ptrg. 133. Loefl. //. 171. Feftuca Junceo folio," Spica gemina. C. B. Pm. 9. Prodr. 19. Theatr. 145. Gramen Daflylon Spica gemina. Scheuchz. Gr. 95. Gr. Öaft. Siculum . multipUci Panicula. Pluït.. Alm. 175. T. 92. f. 1. (15) Andropogon Pan. laxa glabra , "Flosc. geminis muticis, Pedicello altero breviore Sic. Sp. Plant. 6. Am. Acad. V. p. 412. Androp. Aven, asfurgens &c. Brown, £}am. 365. Gr. Avenaceum , Panicula minus fparfa &c. Sloan. Sfam. 35. Hift. I. p. 43. T, 14. f. 3,  G rasplantbn, 577 maarden Sloane, zo het hem wel in de ge« n^^, dagten lag , op 't Eiland Nieves of Mewis , j^Jdigt by St. Chriftoffe!, gevonden. Hy merkt stuk.' aan , dat de Kafjes met een witte Fluweelachtige Wolligheid bekleed zyn. fj6) Baardgras met gevingerde Aairen , My- XVï. venae Kelken en kant haam ge Blommetjes, g0a bar- batnm. T „ . ,. Gekaard, in Uostmdie groeit dit Baardgras, met een gewrichte Halm van een Voet hoogte ; drie Grasachtige Bladen en tot tien gevingerde Aairen , gelyk van langte , uitwaards ee:jzyd:g, opgeregt, ongefteeld. In hetKelkkafje komen twee Blommetjes voor, een Vrouwelyk laager, een Mannelyk hooger, beiden met taamelyk lange Baardjes. Zy hebben witte Meelknopjes en paarfche Stempels. (17) Baardgras met de Takken der Pluim meer- xvn voudig verdeeld en Jongdraagende. Nardm, Spike» ■Nard. Ter- (16j Andropogon Spicis digitatis, Cal. perfiftentibus, Corollis ciliatis. Mant. 302. (17) Andropogon Pauicuïse Ramis fupradecompofitis proliferis. Sp. Plant. 14. Burm. Fl, Tnd. p. 219. Lagurus. Pan. Ramis &c Fl. Zeijl. 45. Mat. Aled. ti. Calamus odoratus Matthioli. C B. Pin. 17. Theatr. 263, Arundo Zeylanica farfta, odore et 1'apore Calami Arornatici. Busim. Zeijl. 15. Oo II. Def.l. XIII. Stuk.  578 Veelwïvigje aZL. . Tera;!lde. Qehifche Spike-Nard een Soort vu. ]S van \a!enaan (*), kwam onzen Lihs^ds Woctd- geen Piant meer naar de Indifche der Apothee. Spil», &n gelykende voor, dan het Welriekend Riet K'ré. van Matthiolus, dat geacht wordt te zyn het Ceylonfche gevulde Riet, met den Reuk en Smaak van Kalmus. Dit wordt, onder de Planten van dat Eiland, aldus befchreeven. „ De grootte is als van Riet. Uit deOxels „ der bovenfte Bladen , van de platte zyde „ der Halmen , komen uit een Scheede twee „ Steeltjes voort , waar van het eene korter „ uit zyn boezem eenige korte Steeltjes uit„ geeft, weder Kinderende; het andere lan„ gere Steeltjeis ook doorgaans van dien aart; „ zo dat het te famen een gemengde PInim' „ maakt met Kelk gelykende Blaadjes.'' De Indifche Spike-Nard is kragtiger dan de Celtifche , doch anders byna van de zelfde hoedanigheid. Zy komt over, als Aairen van bruine Haairachtige Vezelen aan 't boven-end van een Halm of Worteltje zittende, die als 'c ware uit gedroogde Blaadjes beftaan. De Smaak is bitter, fcherp en Kruiderig ; de Reuk niet onaangenaam. Van de Inlanders op 't Eiland Java, daar zy veel groeit, maakt men 'er inde Keuken gebruik van , om een Geur te gee- ven CJ> Zie het VII. Stuk deezer Plambefchryvine, blad/ »94«  Grasplanten. J7£ ven aan de Spyzen. Van ouds heeft menze zeer aangepreezen , als een Hartfterkend, vu. Windbreekend en Tegengiftig Middel. Uit s^°m' dien hoofde komt zy nog in verfcheide, zo Spike* in- als uitwendige, Winkelbereidingen; doch Naid' heeft, voor 't overige, in Europa weinig achting; dewyl men 'er kragtiger Speceryën kaa bekomen. (18) Baardgras met omtrent drie gevingerde XVIII. Aairen, en Bloempjes overhoeks, die onge- g^nmaS-" fteeld zyn en ongebaard. CHm- Ongebaurd. Aan de Kaap der Goede Hope groeit, vol- pi.xcnr. gens Linnjëös, deeze Soort, die veele Hal- Fi£- 3> men van een Span heeft, een weinig Haairig zo wel als de Scheeden en Bladen, die ingerold Elsvormig zyn: drie of. vier gevingerde Aairen, Liniaal, gewricht, eenzydig: tweekleppige Kelken, die fpits zyn, aan de zyden gaapende, groen: Bloemblaadjes met den Kelk ' tegenfirydig, gekleurd, teder en geene Baardjes. Tot deeze Soort fchynt dat Kaapfe Gras t'huis gebragt te moeten worden , waar van ik de Afbeelding in Fig. 3, op Plaat XCIII, gegeven heb. Hetzelve , niettemin , heeft veelmeer dan drie of vier, ja tot negen Aai.ren op .den top der Halm, met overhoekfe Bloemp- (1$) Andropogon Spicis digitatis fubternjs, Flosculi? •alternis fesfilibus muticis. Sp. Plant, 15, Oo » II. Deel. XIII. Stuk.  j"8c Veelwyvisk a%Lu BloemPjes-. eenzydig geplaatst aan een lange '«yiïo- dunne Graat. De Bloempjes kan men zeggen *tükTD" opgebaard te zyn, in vergelyking met de andere Soorten, hoewel het buitenfte Kelkkafje een zeer klein opgeregt Baardje heeft. De Kleur is eenigszins bruinachtig. De Halm is rond, glad en regt, byna een Voet lang, gedeeltelyk bekleed met- de Bladfcheeden. Ik kam 'er geene Haairigheid aan befpeuren. Deeze Soort was, geloof ik, nog niet afgebeelde*). XIX. (19) Baardgras met veele gevingerde-Aairen • Andropo* j n, • „ •««■»» go» Ifchce- & Bloempjes ongefteeld, gebaard en onge- Hoender- baard; en gewalde Voetjes. poot. Niet alleen in de Zuidelyke deelen van Europa , maar ook in Switzerland en in het Oostenrykfe, omftreeks Weenen ,• is dit Baard. . gras (*) De Heer N. L. Bdrmannus betrekt daar toe wel een Figuur van Morison , doch die is een Tripfatum, op welk Geflagt zyn Ed. deeze zelfde Figuur hadt aangehaald, onder de Ooftindifche Planten. (19) Andropogon Spicis digitatis plurimis , Flosculis fesfilibus Ariftaro muticoque; Pedicellis Lanatis.' Sp. Plant. 16. Mant. 500. Gouan Mousp. 5i3. Androp. Spi* cis Villofis fepteuis, Locuftis bifloris , Fol. alternis fesfilibus. Hall. Helv. N. 1414. Jacq. Vind, 177. Ichaemum Panicula digitata , Spie. oppofitis |disjunctisve &c. Dalib. Paris. 288. Gramen Dactylen Spicis villofis. C. B. Pin. 8. Tlieatr. Il6. Scheuchz. Gram. 94. Gr. Dactylon Sp. Ariftatis geniculatis. Bark, Ie, 753, f. z.  G.Pv A g P L A N T E N. 581 gras op dorre drooge Heuvels en Velden, aan vide Wegen en kanten der Akkerlanden , zeer AVif.E£" Gemeen. Te Montpellier noemt men het HoofdPied de Poule, dat is Hocnderpoot , volgensSTUK" Gouan en die benaaming is zekerlyk van de famengevoegde Aairen , op den top der Halm, afkomftig , wier getal van vyf tot zeven is, volgens Haller, die evenwel aanmerkt, dat dezelven niet gevingerd maar ge• tropt zyn , van een Duim en langer, geheel Wollig. De Halm is anderhalf of twee Voeten hoog. De Bloempjes liaan op twee ryën, in ieder' Tandje van de Graat twee , het eene gebaard, het andere ongebaard en grooter, zynde dit laatfte vrugtbaar. De Aairen hebben eene paarfchachtige Kleur, 't welkmooglyk aanleiding gegeven heeft om den bynaam Ifchozmüm hier op toe te pasfen. ' (20) Baardgras met'veele regtopflaande ge: XX. wrichte gladde gevingerde Aairen; deBloem- gfnKfZTpjes wederzyds gebaard. cuiatum. Gebondeld. Dit (20) Audropogbn Spicis digitatis plurimis ereftiusculis Articulatis laevibus &c. Sp. Plant. 17. Gr. Dactylon. Indicum, Sp. Villofis rubescentibus. Mor. S. 8. T; 3. f. 15. Burm. Fl- Ind. p.-2ig. Audrop, majus Panicula fparfa. Brown. ffam. 365. Gr. Daft. majus Panicula longJ , Sp. pjurinus nudis- crasfis. Sloan. &am. 34. Hift. I, p, ïij,. T. 69. f. 2. Oo 3 II. Deel. XIII. Stuk.  582 Veklwyvige AïdeeL Dit Z0U 20 WeI in °ost" a!s in Westindie VIL* voorkomen, volgens Morison , die het af- >tös.FD* beelc"t onder den naam van Indifch Vinger-Gras, met Pluizige roodachtige Aairen. Linn^eus, nogthans, tekent aan, dat de Aairen glad zyn , en, volgens Sloane, zyn zy naakt en dik, dat Haaiiloos'^al willen betekenen. Ditichynt volkomen tegenftrydig, of zy moeiten, in 't laatlte geval, de Haairigheid der Baardjes zyn kwyt geraakt. Immers dat van Jamaika hadt, volgens Browne, de Aairen wederzyds gebaard. JSfrl* o (2I^ Baardgras mei gehandelde Aairen, de ga» 'p'olij- buitenfte Bloemblaadjes gebaard ; die van "*VeeT" ^et onderfie Bloempje kanthaairig. vingerig. Op Jamaika groeide ook dit Gras overvloedig, dat Sloaneinoemde Hooger Vingergras met veele Wollige Aairen , die wel een Vinger lang zyn, en geheel bezet met eene witte Wolligheid. Het paarfche ruige Javaanfche Vingergras, door Kleinhop waargenomen , heeft de Heer N. L. Burm an nos hier t'huis gebragt. Den (21) Andropogon Spicis Fasciculatis, Petalis extprioribus Ariftatis &c. Sp. riant. 18. Am. Acad. V. p. 412. Androp. polydaftylon asfbrgens &c. Bkown. ffam. 364. Gr. Daétylon elaöüs , Sp. plurimis tomentofis. Sloan. Sam. 33. Hift. \. p. m. T. 65. f. 2. Dactylus pnrpnreus liirfutus Javajiicus. Klei»jh. Burm, El. Ind. p.^20.  grasplan TENi 583 Den Heer Forskaohl kwam, aan de Oe- VI. vers van den Nyl in Egypte, het volgende viif1" VOOr. Hoofd- STUK.' (22) Baardgras met de Aairen getropt aan ?XI1den top der Halm, overhoeks; twee Bloem gon Annu. pjes gepaard; het één Tweejlagtig gebaard""ceringa. en ongefteeld; het andere gefteeld en ongebaard. Hy noemt hetzelve geringd, om dat de Halmen, twee Voeten lang, verdikte ruige Knietjes hadden, als Ringetjes van Haair. De Aairen waren drie Duim lang, fomtyds tweelings, fomtyds eenzaam, uitgebreid. De Bloempjes hadden zeer lange gedraaide Baardjes ; doch by ieder was 'er één, befhiande uit een geheel ledig Kelkje, zonder Bloem of Vrugtbeginzei. In Arabie zyn hem nog drie andere Soorten van dit Geflagt voorgekomen (*). H o l c u s. Zorghzaad. De Geflagtnaam Holcus betekende by PlIniüs een Gras , dat op drooge Steenrotfen groeien Andropogon Spicis ad apicem Culmi confertis, alternis, Floribus geminatis ; Ariftato fesfili Hermaphrodito ; pedicellato mutico inani. Flor. Mgtjpt. Arab. 133. (*) Andropogon Ramofum, bicorne, contortum. Vid. ïbid. Oo 4 II. Dssl. Xlli. Stuk.  584 V £ e l w y v i g e Afdeel, ê^ëde , Aairen hebbende met lange dunne Hc^Vd- Baard.ies en HaImen als de Gerst. Men acht si-es. dat dit de Muur. Gerst zy, hier voor befchreeven. Het fchynt ook op fomm-se Soorten van dit Geflagt toepasfelyk te zyn ; hoewel niet zo zeer op de voornaamften, naar welken ik het Zorghzaad noem : want de benaaming van Paardegras , door fommigen gebruikt, voegt daar aan niet. De Tweeflachtige Bloemen hebben gebaarde Kafjes , drie Meeldraadjes , twee Styjen en een enkel Zaad: de Mannelyke een tweekleppig Kafje, gelyk hier voor aangeweezen is (* ). Het bevat de volgende Soorten. Hoic-u ^ Zor"Ilzaad • met r.veebtoemige ongehaarde Spkatus. Kafjes. twetlingfe Bloemen met een Pen. Üeaaird. feejtje omwonden en eene Eyrond- langwer¬ pige Aair. In. Indie groeit dit, ózt veel gelykt naar het Panik-Koorn, weshalve het ook Indifch Pa- CJ Zie Fig. 3g op Plaat LXXXVII. (1) Holcus Glumis bifloris muticis , Floribns geminis Pemcillo nwolucratis , Spica ovato - oblongiL Syp. A'at. XII. Gen. 1146. Vèg. Xlll. v. 75g. bürm. Fl. Ind 21D. Panicum Splc3 finjplid an.uali , Ped. bi/loris R* Lugdb. 54. Pan". Ind Sp. obtula coeruIeS. C B. K$'' 7. Theatr. 522. Panicum Americanum. Clus. Heft. H. ï>- 215 Gr. Panic SyW. maximum Ind. Oriënt. Pluk. Alm. .64. T. 3:. f. 4. Tan. coerul. Indicum, Lob. Tc. 43. '  Grasplanten. 5»5 Panicum, met eene ftompe blaauwe Aair, van Bau- Afdmc hinus is getyteld. üit Peru fchryft by, was hst Zaad omtrent den aanvang der voorgaan- stuk. de Eeuw, of wat vroeger , in Spanje overge-,^^ bragt, en van daar verfpreid in de Tuinen van Europa, daar men 't nog heden jaarlyks zaait. Het heeft een Halm van twee Voeten, een Pennefchaft dik, met Bladfcheeden bekleed , die ilekelig zyn , zo wel als de Halm en Bladen. Deeze , doorgaans tien in getal, zyn een Vinger breed. De Aair is kort en zeer dik , uit korte Steeltjes beftaande, die aan den top een bondekje Haairborfteltjes hebben en daar binnen twee ongedeelde Bloemen. De Kelk is tweekleppig , Vliezig , tweebloemig,met het buitenfleBloemblaadje derTweeflagtigen gefpitst, der Mannelyken ftomp: de Styl langer dan de Bloem, Wollig, aan 't end een weinig in tweeën gedeeld; met langwerpige Meelknopjes. (2) Zorghzaad met gladde zwarte Kafjes en u_ Klootronde witte gebaarde Zaaden. Biaitri Tweq- In Perfie zou de Groeiplaats van deeze Soort kleurig. zyn, (2) Hdcts Glumis glabris nigris , Seminibus globofis albis Ariftatis. Mant. 301. Holcus Glumis glabris. H. Clijf. 468. Milium Araridinaceum fubiotundo Semine , Sorgho nomnatum. C. B. Pin. 26. Mor, Hift. \\\, p. 196. S. 8- T. 5- f- 7- Op s II. Deel. XIII. Stuk.  5?6 Veelwyvige ry?' TClk° V3n het Sevvoone Zorghzaad verRH. ,ch.lIc do°'- de Kleur en Figuur der Zaaden , Moe,™- die een zwart Kapje hebben. Anderszins gelykt zy naar de volgende zeer. Waarfchynlyk is het dit Koorn, waar van Plinius fprcekt onder den naam van Geerfl, „ die „ toen binnen tien Jaaren uit Indie in Italie „ was overgebragt, zwart van Kleur, groot ss van Korrel, met Rietachtige Halmen. Zy „ fchoot op tot zeven Voeten hoogte, en „ maakte groote Aairen, zynde van alle Graa3, nen het vrugtbaarfte" (*). Hoï'cus ^ Zorghzaad met Pluizige Kafjes en ,faSorghum. met-gedrukte gebaarde Zaaden. Gewoon. Dit is het Gewoone Zorghzaad, dat in Indie, zo wel als aan de Kust van Afrika, veel geteeld wordt, het Groote Neger.Koorn uitmaakende. Dit heeft de Zaaden niet zo rond als de voorgaande Soort en zonder zwarte Kapjes. De Kelk is groen en ruigachtig; de Pluim Eyrond en regtopfïaande. De voorige Kruidbefchiyvers hebben het tot de Geerst be- Ci:J Hift. Nat. Libr. XVIII. Cap. 7. Ca) Holcus Glumis villofis, Seminibus compresfis A riftatis. Mant. 5oo. H. Ups. 301. Gron. Oriënt. ^s Sotv' hu J. B. Hift. II. p. 44?. Burm. Ft. ma. p. 220. MiIium Arundinaceum plano alboque femine. C B Pin 26 GouAN Monsp. 513. Miliurr. albo et plano Semine. Tourn*' 5*4- Sorgo, Melica Italorum. Lob. Ie 4Ï.  Grasplanten. Sfy betrokken gehad en deswegen noemt men het, in 't Franfch, Mllet d'Inde. In Itaüe., vn. daar men 't ook vesl teelt, heet het Melka SXUK. of Sorghi, in Engeland Turkie Millet of Turkte Zorgk* Hirsfe, in Duitfchland Sorghfaamen, Weljcherzaad' Hir/ch, dat is Italiaanfche Geerst, of Sorghweitzen, dat is Zorgh-Tarwe. Te regt noemt Ba uh in us dit Gewas Rietachtige Geerft ; alzo het zig op de Velden\ daar men het bouwt, gelyk Riet vertoont. Hec groeit met dikke Knoopige Halmen, veel naar die van de Spaanfche Tarw gelykende, welke van zes tot wen Voeten hoog zyn , en op 't end eene Aair hebben van wel een Span of een Voet langte en zeer uitgebreid , die Zaaden draagt grooter dan Hennipzaad, wier Kleur in de befte Soort wit is, doch ook bruin of zwart, hoedanig Zorghzaad in Oostindie meest-geteeld wordt. Het zal wel't vrugtbaarfte zyn van alle Koorn, dewyl men 'er doorgaans tot een anderhalf of twee honderdvoudigen Oogst van heeft. Waarfchynlyk is de honderdvoudige Oogft van Is aak van zulk Koorn geweest (*). Aan de Kust van Guinee heeft het de grootte van Linzen of kleine Erwten, en daar wordt dit Koorn Guiarnatt geheten. De voornaamfte Teelt van het Witte Zorghzaad, Harcoman genaamd, is in Arabie,alwaar 'er een zeer fmaakelyk Brood van gemaakt wordt, (*) Genbs. Kap. XXVI. vs. U, II. Deel, XIII» Sïük,  5^8 Vee l w y v i g e 3L. W°rdt' zoRa™°^ verhaart, in- Koekjes van vn. omtrent zes Vingerbreed lang, vier breed en £HooFD- tWee dik. Forskaohl, niettemin,getuigt, Zorgh- dat dit Brood voor een Europifche Ton? onfmaakelyk zy. De Arabieren eeten byna -en ander Brood. In Syrië en Paleftina. daar men veel Tarw teelt, verkoopt het Landvolk d-e om dit Brood te nuttigen. Het Koorn wordt Dnrre geheten, maakende met de Dochna byna h-t eenjgfte Onderwerp van den Landbouw der Arabieren uit. Van de eerstgemelde heeft men drie Oogften in het Jaar, en het Zaad is bekleed met groene of-bruine Kafjes ,- wit van Kleur, fommig met Goudgeele puntjes. De Vogels zyn 'er ongemeen'gretig naar, eu dit - maakt dat zy , in de twee laatfte Oogften uit gevallen Zaad, naauwlyks van de Akkers te houden zyn. Ook wordt het Zorghzaad, in lurkye, Egypte en de Levant, meest tot Aas van 't Pluim gediert geteeld. Dit Koorn vvas het Spoor of Brand, gelyk de Rogge en iarw, onderhevig. De Dgehna hadt het Zaad van grootte als Ryst, ovaal, famengedrukt en Roestkleurig. In Gelukkig Arab'e was eene kleine Soort, die hy Getroste noemt, de Dochna nabykomende, zeer gemeen. Dezelve hadt eene Rolronde Aair , van een Spin lang en een Vinger dik, aan 't end met 'drie Aairtjes (*). Ik heb een Aair Zorghzaad van Suratte, dat wit is met een roode Bast. 0) F tor. JEgypi, Ar al, p, w.  G ras p C anten. 5Sc> (4) Zorghzaad met -gladde Kafjes en twee- VY. Jlagtige ongebaarde Bloemen, de Vrouwe- Ay°jETEt' Me gebaard. . Hoorn- 03 stuk. IV. Dit,in Syrië groeijendeenin Barbarie,heeft Holcus de Halmen twee pf drie Ellen hoog, de den meer dan een Elle lang , in 't midden met Syrifch. een overlangfe Rib, Zeegroen van Kleur. De Pluim is zeer yl, uit lang gedeelde Aairtjes beftaande , die , byna gelyk in het Zwenkgras , knikken en door de minde beweeging zwaaijen. De geheele Pluim is paarfchachtig met eenig ligt groen gemengeld. By ieder vrugtbaar Bloempje zyn twee onvrugtbaare gedeelde geplaatst. Het.heeft wit getipte Baard-' jes. Het Zaad is ovaal en plat, byna als een Kwee-Appel-Pit , met de beide Styltjes gekroond, wederzyds glad, aan den eenen kant donker bruin, aan den anderen wat helderer. Men vindt het door den Heer Schreber zeer fraay afgebeeld , die aanmerkt, dat het ook in verfcheide deelen van Italie, tot in het (4) Holcus Glumis glabris , Flor. "hermaphroditis muticis , Foemineo Ariftato. Sp. Plant. 4. Gram. Arundinaceum Paniculatum &c. Scheuchz. Gram. 509. Gr. Arundiii. Halepenfe, Tragopogonis folio, Panic. Miliacca. Pluk. Alm. 176. T. 32. f, 1. Gr. Pan. Arund. Syriacum Hulliam diftum. Mor. Hift. III. p. 20i. Holcus Panicula laxa nutante, Glumis oblongis &c. Schreb. Gram. T. 18.' EI. Deel. XIII. Simt.  590 VïEtirrncE ' Afdeel. het Veroneefche, inzonderheid op Heuvels HooÏd- groeit' en a,daar op eenige plaatfen gebouwd stuk. worde. In Duitfchland kweekt men het in de Tuinen van Liefhebbery,daar het 'sWinters overblyft en zelfs den Vorst verduurt, in de open Lugt. Bolus ^ Zor§hzaad met Ph'Z'ge Kafjes en alk ZaaSacchara- den gebaard, tus. ' Suiker.g. y^j, j^,. Sorghum verfchilt dit Indifche door eene regtopftaande byna gekranfte Pluim,met zeer uitgebreide horizontaale Trosfen , die eenigermaate neerhangen en dus geen kleine Eyronde Aair maaken. De algemeene Graat der Pluim is niet ruuw maar glad. De Kafjes zvn aan alle yyden Pluizig. Mede tweeflagtige Bloemen hebben, aan 't eene Kafje, een lang gedraaid Baardje. Dit is het Suiker-Riet met kleine Bladen van Nieuhof, die 't zelve afbeeldt , zynde in 't jaar 1^56 uit het Mogols Land overgebragt , volgens Breyn, die aanmerkt, dat het rond zwart Zaad hebbe; hoewel hy het £>ok hadt met Roestkleurige Zaaden, en dit zal Cs) Holcus Glumis villofis, Seminibus omnibus Ariftatis. Sp. Plant. 3. Mant. 500. Burm. Fl. Ind. 220. Milinm Ind. Arund. Caule, Gran. flavescentibus. Herm. Lugdb. 425. Mil. Ind. Sacchariferum altisfimum. Breyn Prodr. 2. Frum. Ind. quod Milium Indicum vocant. Batjh. Theatr. 488. Rumph. Amb. V. p, 194. T. -5. f. 1.  Grasplanten. 591 zal dat zyn, 'twelkHERMANNUsbefchryft, vi. die het ook hadt met zwart Zaad. Het wierdt ^f51' ze ven Voeten hoog en heeft de Halm een Vin- Hoofdger dik met fmalle Bladen , aan den top eenST^s. Aair draagende vaneen Span lang en een Vuistzaaddik, uit veele digt famengekropte Aairen beiïaande (*); dat weinig met de voorgaande befchryving ftrookt. De Zaaden, die geelachtig waren , hadden kleine zwart glanzige Kelkjes. Dit komt nader met het Tweekleurige overeen. Niet beter ftrookt het aangehaalde Indifche Koorn van Bauhinus, In. difche Geerst genaamd, natuurlykaan de Westkust van Afrika groeijende, daar mede : zo dat omtrent dit Koorn nog een aanmerkelyke duifterheid heerfcht, misfchien door de veranderingen, welken het Zorghzaad in de andere Wereldsdeelen onderhevig is, veroirzaakt. Het allernaafte komt dat Indifche , 't welk Rumphius onder den naam van Sorghum befchryft en afbeeldt, met deeze Soort overeen. Dit laatfte, dat men in 't Moorfch Koeshes noemt, heeft Korrels zo groot als Peper, die tot Brooden gebakken en door geheel Oostindie, by gebrek van Ryst, gegeten worden. De Chineezen noemen het Kaulean en ftoo- CD Muleis Paniculis ftriclius invicem junctis coacervata. M. Dsai.. XIU. Stuk,  59ï Veelwyvice AmÈt. flooJcen daar van, met Syroop en Towak of Hoofd- Ka-aPPus"Wvn ' Ank (veeI fterker , dan die stik. van Ryst geilookt wordt,) onder den naam van Kankan-Tjeuw : zo my de Wel Ed. Geftrenge Heer Mr. J. C. M. Radermachek, thans Ordinair Raad van Indie, heeft medegedeeld. VI, (6) Zorghzaad met tweebloemige Kafjes, die het tweejlagtig Bloempje ongebaard'. het Mannelyke met een omgekromdBaardje. Wy komen nu tot de Soorten van Gras' , die tot dit Geflagt betrokken zyn, onder welken deeze weleer Gepluimd Gras zyn genoemd geweest. Beiden groeijen zy in ons Werelds- ' deel, en in onze Provinciën, maar de laatfte is gemeener dan de eerlte, die de Kelkenfpit- fcr ("6) Holcus Glumis bifloris nuriiuscilis, Flosculo herniaphrodito mutico, Masculo Arifta genicuiati. Sp. Plant. 6. Gouan Monsp. 514. Gort. Belg.2%7. Schreb. Gram. T. 20. f. 2. Gramen Caninum Paniculatum molle. Ral Hift. 1-85. Scheuchz. Gram. 235. T. 4 f. 2$. Gram" Panicul. molle, Rad. Gram. Camni repente. Mor. HiH. JII. p. 202. Avena. Hall. Helv. N. 1485. Ci)Holms Glurn. biflor. Villofis, Flose. hermaphrod. mu-  Grasplanten. 593 fer heeft, voorkomende in Zandige Bouwlan- vl den. De andere groeit veel op hooge Zan- vil. ' dige Velden , buiten Haarlem en elders. De s^°OED" Vrugtmaakende deelen verfchillen weinig, maar de Geftalte onderfcheidt het een van 't andere genoegzaam, als uit de fraaije Afbeelding van Schreber blykt. Soberer is die van Bauh i n d s, ten opzigt van 't Gewolde, dat, zo wel als 't-andere , de Halmen twee of drie Voeten hoog heeft en, volgens Haller, in Switzerland overvloedig voorkomt' op Velden , die vogtig van Grond zyn, en aan de Oevers der Meiren. Schreber noemt dit Wollig Paar' de-Gras, en Hudson zegt, dat de Engelfchen het Zagt Weidgras heeten. Niet alleen het Hooy, daar van, is voor de Paarden zeer goed , maar de Schaapen beminnen het Gras zeer, terwyl het door zyne Vezelige Wortels het Zand en drooge Aarde by elkander houdt, inzonderheid het Zagte, zo genaamd, 't welk Kruipende Wortels, gelykerwys het Hondsgras, heeft. , Dit rmitico ; MascaJo Arifta recurvS. Sp. Plant. 5. Gouaw Monsp. 514. Ger. Prov. 106. Gort. Belg. 287. Schreb. Gram. T. 20. f: 1 Aira Fol. pubescentibus &c. Fl. Suec. 67, 917. Aira Flost, mascnlo Ariftato, Fcemineo mutico. H. Cliff. 27. R. Lugdb. 66. Avena diantha, Flor. ovatis, perfecta mutico , imperfecte Ariftato. Hall. Helv. N. 1484- Loes. Prusf. T. 25. Gramen Pratenfe Paniculatum molle. C. B. Pin, 2. Prodr, 5. Theatr. 27. Scheuchz. Gram. 234. PP II. Deel; XIII. Stuk.  594 Veelwyvige vt. Dit laatfte heeft de Pluim meer gedronA™fL' gen en minder uitgefpreid dan het Gewolde; Hoofd- ook zyn de Bladen , op. ver naa, zo Wollig niet, in beiden dof Zeegroen en taamelyk breed. Haller tvvyfelde, of zy niet tot eene zelfde Soort behoorden. Immers deeze Grasplanten zyn, zo de Hoogleeraar de Gorter aantekent, zeer veranderlyk, niet alleen in de Kleur van de Pluim, welke groen, Olyfkleurig of geelachtig is in de eerfte, terwyl de andere dezelve wit of bleek paarfch, paarfch of zwart heeft; maar ook in derzelver uitgebreidheid. De Baardjes, zegt zyn Ed. , zyn in de leevende Plant byna allen regt, en de Bloemblaadjes groeijen fomtyds zeer lang uit. ~jf}?' W Zorghzaad met de Kafjes tweebkemigglad, taxus. ongebaard, ge/pitst en een Draadachtige Zwak' flappe Pluim. . In Virginie en Kanada groeit deeze Soort , die de geftalte heeft van het Blaauwe Rietgras. De Halmen zyn twee Voeten lang, dun,w3t knikkende : de Bladen glad , aan den rand ruuw, ruig gemikt : de Pluim zwak, zeer weinig getakt, met de Bloemfteeltjes meestal tweebloemig : het Mannelyk Bloempje dik, Eyrond. (9) (8_) Holcus Glumis glabris bifloris muticis acuminatis , Panicula. Filiformi debili. Sp. Plant. 8. Aira Calycibus trivalvibus trifloris. Gron. Virg. 136. II. 159.  Grasplanten. (9) Zorghzaad met de Kafjes tweehhemig ge- VI.' ftreept, ongebaard , ge/pitst , en een ge- ^^ffff drongene langwerpige Pluim. Hoofd. , STOK. In Moerasfen van Virginie groeit deeze,die Hofats lange platte Bladen heeft, met dikachtige ge-ftriams. ftreepte Scheeden. De Fluim is lang en fmal, Geftreeptals Haairig, wegens de dunne Bloemfteeltjes, die echter kort en Takkig zyn, twee Bloempjes draagende in een zeer klein Kelkje. Het eene Bloempje is Mannelyk,het aüdereTweeflagtig. (10) Zorghzaad met driebloemige, ongebaarde X. gefpitfte Kafjes . het Bloempje tweejlagtig Ruikeudf' tweemannig. In de Noordelyke deelen van Europa, als ook Cg_) Holcus Glumis 'ftriatus bifioris muticis, acuminatïs; Panicula conferti oblonga. Sp. Plant. 10. Aira Panicula. oblongS, Flor. muticis &c. Gron. Virg. 135. II. 160- (10) Holcus Glumis trifloris muticis acuminatis ; Flosculo hermaphrodito diandro. Sp. Plant. 7. Gort. Belg, II. N. 829. Hierochloë. Gmel. Sib. f. p. I0I. Gouan Monsp. 524. Jacq. Vind. 176. Aira Fol. planis, Flor. trifloris Ariftatis &c. Fl. Suec. 70, 918. Poa Spiculis bifloris (Jordatis. Fl. Lapp. 53. Gramen Paniculatum odoratum, C. B. Pin. 7. Prodr. 7. Theatr 36. Scheuchz. Gram. 236. Gramen Maria? Borusforum. Loes. Prtttf. in. T. 26. Pp 2 II. Desl. XIII. Stuk,  596 VïUWIVIGE ArtHsi,,ook in Ooftenryk en zelfs in onze NederlanhIoid- den' groeit ditGras> dat zo welriekende is, stok. dat men het in 't Pruisfifche Lieve Vrou^eGras % noemt , wordende by Bondeltjes tusfchen de Kleeders in Kasfen gelegd. Gmeun gaf 'er, deswegen , den tytel van Hierochhë aan. Hy vondt dat hetzelve , in een tweekaffige wyde Kelk, drie Bloempjes bevatte, zynde het middelfte Vrouwelyk, de twee anderen Mannelyk. Eens was hem maar, in Siberië, alwaar ook dit Gras alom groeide, een Tweefla.ptig Bloempje in 't midden voorgekomen. Het zelfde is, in 't gene dat men by ons vindt, waargenomen. Het heeft fmalle Bladen, die langer dan de Halm zyn, en kruipende Wortels, zegt Bauhinus. Bolus C") Zorghzaad met driebloemige Kafjes, het fot'fo'™*- eerfle Bloempje ongewapend, twee aan den bladig! " rand gedoomd; de Bladen Eyrondachtig. In Oostindie is dit Gras door Osbeck waargenomen , dat de Halm glad, naauwlyks een Voet lang heeft, de Bladen zeer breed en byna Eyrond , met breedachtige geftreepte Scheeden. De Pluim heeft eenvoudige RoedachdgeTakjes, met de Bloemen eenzaam op Haair- 00 Holcus Giurnis trifloris, Flosculo primo inermi duobus margine acnleatis, Fol. fubovatis. Sjj. Plant. 9. Osp. Itm. 247. Burm, Fl. Ind, 220.  Grasplanten. 597 Haaïrachtige Steeltjes. De Kelk is kort, twee- vi, kleppig , driebloemig ; met het eerfte Blom- y^°[Eu metjeglad, het tweede en derde, aan den bo- Hoofdvenrand, gewapend met kromme Doorntjes. ,STUK" (12) Zorghzaad met gevingerde Aairen, het XII. éène Kaf klep je een gaatje hebbende. pmufZ. Loor- Deeze, ook in Oostindie groeijende Soort, is wegens djt ronde Gaatje , in het buitenfte Bloemblaadje van het Tweeflagtig Biommetje, niet in dat van 't Mannelyke, zeer zeldzaam, en bewyst de onuitputteiyke Konst des Scheppers. Het heeft de Halm gewricht-en 'lakkig, ongevaar een Voet lang, met fmalle Grasachtige Bladen, en vyf gevingerde Aairtjes van gelyke langte. De Graat is dun en Haairig met tweebloemige Tandjes, het eene Bloempje gefteeld en Mannelyk , het andere ongefteeld Tweeflagtig. Dit, in de meefte dergelyken plaats hebbende , toont de byzondere fchikking der Natuur, in de Mannelyke Bloemdeelen hoogst te plaatfen : maar het gedagte Gaatje maakt een byzondere onderfcheiding van deeze Soort. Aplüd a. (12) Holcus Spicis Digitatis, Glumis Valvula pertufa. Mcmt. 301. PP 3 II. Debi.. XIII. Stuk.  59» Veelwyvise „ vr- A v l u d a. Breedblad. Afdeel. VII. sxuK?rD' ^m ^et my onbe^ende woord , Aphtda, te * vertaaien, gebruik ik de benaaming van.Breedblad voor dit Geflagt, welke toepasfelyk is op alle Soorten , die breeder van Blad zyn dan de Grasplanten in 't algemeen. Het heeft een gemeenen tweekleppigenKelk, welke een Vrouwelyk Blommetje bevat en twee Mannelyken , die gefteeld zyn, daar nevens (*). Het Blommetje is in beiden tweekleppig, de Styl in het Vrouwelyke enkeld, zo wel als 't Zaad. Daar zyn de volgende uitheemfche Soorten in begreepen. 1. (i) Breedblad met Lancetvormige Bladen en tmmcafa a^e Bloempjes ongebaard. Onge- baard, pe Groejpiaats js jn indië van deeze Soort, die de Halmen zeer lang, zwak en glad heeft, met gezwollen Knietjes: de Bladen lang ,plat, Lancetvormig , gefteeld of naar de Scheede toe in een Steeltje verfmallende. De Pluim is dun en klein, zydelings voortkomende uit de Scheedjes van kleinere Bladen , gelyk in het Baardgras dikwils plaats heeft. O) (•) Zie Fig. 37 , op Plaat LXXXVII. (O Apluda Fol. Lanceolatis , Flosculis omnibus rr.uticis. Syft. Nat. XII. Gen. 1147. Veg. XIII. p. 760. Burm. Ft. Ind. p. tzo  Grasplanten. 509 (2) Breedblad met Lancetvormige Bladen; de Av^Bft Mannelyke Bloempjes ongebaard; het on- H^LD_ gefteelde met een end-Baardje. stmk. II. Dit Indifche Gras heeft ook lange Halmen Jffij^ van een Voet , die glad zyn , en Bladen als Gebaard, het Haazen-Oor Kruid, dat isLancetvormig, ruuw, gefteeld. De Bloemtrosjes komen ook uit de Oxelfcheedjes der Bladen voort, en het heeft drie Bloempjes op ieder Steeltje, maar het Vrouwelyk is hier met een lang gedraaid # Baardje voorzien. Anders heeft deeze Soort, welke Scheuchzer Haverachtig Kemelshooy noemt, veel overeenkomst met de voorgaande- (3) Breedblad met Eyronde Bladen, de Mannelykc Bloempjes ongebaard; het ongefteeldè met een end- Baardje. dig. Dit op Jamaika groeijend Kruid, doorBaowne Zeugites genaamd, heeft een zeer Takkige Rietachtige Halm, met Eyronde Blaadjes, die kort (2) Apluda Fol. Lanceolatis; Flosculis Masculis muticis ; fesfili Arifta terminali. Am. Acad. IV. p. 3°3- Burm. Fl. Tnd. p. 220. Schoenantlius Avenaceus procumbens Maderaspatanus Buplevri folio. Scheuchz. Gram. 119. - Apluda Fol. Ovatis ; Ilosc. Masculis muticis; fesfili Arifta terminali. Am. Acad.Y. p- 412. ZeugitesAruncheedachtig omkleeden, welke aan 't end ^Hoorn. een verfpreide piuim heeftj rosachtjg van Kleur. I s c h a e m u m. Schub-Aair. Door de Ouden werdt de Grïekfche naam Ifihamutn aan zeker Kruid , dat naar Geerst geleek, gegeven, wegens de Bloedftempende kragt, welke dat woord aanduidt (*). Een Soort van Baardgras voert, deswegen, dien B; naam. De Aairen, daar van, gelyken veel naar die van dit Geflagt, vertoonende zig ais ge.fchubd : weshalve ik hst Schub-Aair tyteï: want Schubgras drukt zulks niet wel uit. In een gemeene Kelk bevat hetzelve twee Bloempjes, het eene Mannelyk, het andere Iweeflagtig, die byna van de zelfde gedaante zyn, beiden tweekleppig (f). Het bevat de twee volgende Soorten. Ifikmmum ^ Schub"Aair met ongebaarde Zaaden. mv.ticum, Ongebaard. Het CO Ifchsemum Miüo fimiiis , Foliis asperis , S«luarr.ons Sanguinem fiftens. Plin,Z/^t,XXV. Cap.45. CV Zie Fig. 13 , 0p Plaat LXXXVII. * (1) Ifchatmum Seminibus muticis. Sijft Nat XII Gen. 1148. Feg. XIII. p. 7fo. Gramen Arund. Indicum £ «!Tv fqUam°ra- RAJ- Hift- 3- P- 604. Tagadi, H. Ml. X1L r. 91, T. 49. Bukm. Fl. Ind. P. w.  Grasplanten. 6ol Het is een Grasachtig Ktuid, in Oostindie vr. J groeijende, dat eene Aair heeft, die in tweeën Ay°ijf' verdeeld is, en als gefchubd met overhoekfe, Hoornenkelde, tweebloemige hoekige Bloemfteeltjes, die tegen de Halm aangedrukt zyn. De Kelk der Tweeflagtige Bloemen zit op 't end van 't Steeltje ; daar onder een andere , aan den voet van 't zelve buitenwaards ingeplant , die tweekleppig is en hard, twee Blommetjes, het eene Mannelyk, het andere Vrouwelyk, bevattende. De Stempels der Stylen zyn dik en ruig : de Zaaden ong^baard. De Steel van de Aair is met Bladen bekleed. (2) Schub - Aair wet gebaarde Zanden. ' ii. Ifchcemum Deeze, in China door den Heer O s e e c k Gebaard" waargenomen, heeft het maakzel, van de Aair en Bloemen , even als de voorgaande, zegt onze Ridder , maar de Halm is hooger , de Aair langer en derzelver Steel naakt. De Zaaden zyn met een gedraaid Baardje , dat langer dan de^Eloempjes is, gewapend. Ik kan niet na'.aaten hier de Afbeelding by Ce>rte voegen van het Ceylonfche Gewas , onder Fi.xcin, deezen naam door den Heer Tbunberg tls' * overgebragt; zie Pi.XCIII, Fig. 4. De Schub- big- (2) Ifckoerr.um Serninibns Ariftatis. Suft. A'.it. Burm. Pi. h'.li. p. 221. Pp 5 II. Dbel. XIII. Stok.  602 Veelwyvice VI. bigheid der Aair is in hetzelve zeer blykbaar, AVnEI"die ook geheel naakt is, doch enkeld, en bestuk°FD' ^a^ve de 'ange Sedraaide Baardjes de ruigte der Stempelen, die als gevederd zyn, zeer klaar vertoont. De Aair heb ik derhalve grooter dan natuurlyk doen afbeelden. Zy heeft een bruinachtige Kleur. De Halm is rond en glad, byna een Voet lang, en bekleed met Scheedjes der Bladen, aan 't end een weinig puntig afwykende van de Halm. Cenchrtjs. Kleefgras. Den naam van Kleefgras kan dit Geflagt billyk voeren , wegens de ftekelige Hoofdjes , byna als die der kleine Klisfen , welken het heeft. De Griekfche naam is voor Geerst gebruikt geweest. Het ftekelige Omwindzel, waar uit die Hoofdjes beftaan , bevat twee Bloempjes , die ieder een byzonderen tweebloemigen Kelk hebben, met het eene Bloempje Mannelyk, het andere Tweeflagtig, beiden ongebaard (*). Het bevat de volgende Soorten. Cenchrvs ^ K!ecfgraS met een Pluim , de Saceinofus Kafjes gedoomd met kanthaairige Bor- Getrost' feitjes. Aln (*) Zie Fig. 7. Plaat LXXXVII, in wier verklaaring (Am. Acad. V1I-J waar van de myne ontleend is , gezegd wordt, dat het Omwihdzel driebtoewig zy, hier tweebloemig. (i) Cenchus Pan. Spicata, Glumis muricatis Setïs • ci-  Grasplanten. J03 Aan de Zeekusten der Zuidelyke deelen van VT. Europa, als ook elders, groeit dit Gras, dat Ahwei. de Heer Gerard achtte niet hier te behoo- Hoorn, ren; dewyl het, zegt hy, geen OmwindzelSTUK* en alle de Bloempjes tweeflagtig heeft. Het voert den naam van Zee-Hondsgras , dat een gedoomde Aair beeft ,by Bauhinüs of van Ruuw Zee-Hondsgras , wegens de ruuwe ftekeligheid der Aairen. Het breidt zig wonderbaarlyk uit, maakende een Plant van wel een Elle of anderhalf breed, doordien het uit den Stoel veele Halmen fchiet, die hurkende weder in den Grond wortelen en nieuwe Planten maaken. Dus dient het ongemeen tot vafthouding en verbinding van' het Zand der Stranden, en zou, in dien het de koude onzer Lugtfteek veruraagen kon, ook ftrekken kunnen om de Verftuiving onzer Zandduinen te beletten. Inmiddels kan het , in de Lusthoven , tot verfraaijing der Parterres dienen , die het bekleed met een aartig Groen , waar in de paarfche Aairen fraay affteeken; zo Schreber Ciliatibus. Syft, Nat. XII. Gen. 1149. Veg. XIII. p. 761. Dalib. Far. 305. Gouan Monsp. 514. Schreb. Gram. Tab. 4. Tragus. Hall. Helv. N. 1413. Agroftis Panicula Spicata, Glumis echinatis. Ger. Prov. 83. Gramen Caninum maritimum Spica echinata. C. B. Pin. 2. Scheuchz. Gram. 76. Gr. Can. maritimum asperum. C. B. Prodr. 2. T. 2. Gr. Canin. Marit. Spicatum, echinatis Glumis. Barr, lo, 718. II Deel. XIII. Stuk.  Ö04 v i i l w n i » ï Afdeeb BER aanmer^t' Zyn Ed. heeft het fraay in Vu. ' Afbeelding gebragt, en alle de deelen der sluit™" Vrugtmaaking vertoond. Haller, die het Tragus noemde, merkt ook aan, dat het weinig voldoet aan de Kenmerken van dit Geflagt. Het heeft, niettemin , zeer ruuwe ftekelige Bloemhoofdjes en groeit ook in Ooftindie. - II. (a) Kleefgras met de fluim zeer eenvoudig Lavpa-S getakt, de Blommetjes agterwaards fleke- a"s: lig, de Kelken driekleppig en twee- -tvllScLCll" - . tig. bloemig. Dit Indifche heeft Hartvormig Lancetvormige Bladen, die aan den rand ruuw zyn en een zeer uitgebreide Pluim, met eenvoudige , Haairachtig dunne, Horizontaale Takken; de Aairtjes overhoeks gefteeld , langwerpig Eyrond: den Kelk driekleppig als in het PanikGras, langwerpig , tweebloemig; het onderfte Bloempje vrugtbaar,het bovenfte onvrugtbaar. Het buit-enfte Bloemkafje is boven , op zyde, met ftyve Borfteltjes gewapend. Ili. (3) Kleefgras met een gedoomde Aair, van verGedoomd fiheiderley gefpitfte Schubben. In (2) Cenchrus Panicute Ramis fimplicisfimis, Coiolüs rettorfum hispidis, Calycibus trivalvibus bifloris. Sp. Plant, s. Burm. Fl. Ind, p. 221. (3) Cenchrus Spica muricata, Squamis variis mucroBaüs. Mant, 302,  Grasplanten, 605 In Oostindie is ook deeze Soort door den vr. Heer Koenig gevonden , die een leggende Avii.l* Halm heeft van een Span, Takkig, met Gras-fHoom^ achtige, zagte , Scheedebladen. Een Draadachtig end-Steeltje draagt een langwerpige eenzydige naakte Aair , met eene bogtige , Vliezige Graat, waar gekropte Bloempjes ingeplant zyn, die rappig beftaan uit ftyve, gladde, geftreepte , gefpitfte Schubben , van Eyronde, Lancetvormige, Elsvormig fpitfe fi- ' guur. (4) Kleefgras met eene Eyronde eenvoudige IV. j4a;r Cenchrus Capitatus, Hoofdig. 1 In de Zuidelyke deelen van Europa, byzonderlyk in Languedok, Provence en Italie, is de Groeiplaats van dit ftekelhoofdige Gras, dat de Halmen naauwlyks twee duimen hoog, geheel eenvoudig en zonder Knoopen, of aan den Voet maar met één Knietje heeft, zode Heer Gouan aantekent. Het komt op de allerdorfte Heuvelen voort. C5) (4) Cenchrus Spica ovata fimplici. Sp. Plant, 3. R. Lugdb. 71. Loefl. //. 172. Gouan Monsp. 515. Gramen Spica fubrotunda echinata. C. B. Pin. -. Prodr. 16. Scheuchz. Gram. 74. Gr. Mont. echinatum Tribuloides. Col. Ecphr. L p. 340. T. 338. f. 1. Gr. minimum Spi«a globofi echinata. Barr. Rar. 1176, T. 28f. 1. & T. 862. f. 2. Ger. Prov. 107. ïT. Debl. XIII. Stuk.  CoS Veelwyvice Arö^el. (*0 Kleefgras met eene langwerpige famenge* VII. kropte Aair. Hoofdstuk. V. ' Op Jamaika en elders in de Westindiën, E?hZatusgmdt deeze Soort' na den Regentyd, overStekelig.'vloedig , zegtSLOANE, die aanmerkt, dat de Aair wie zy of rood. Naar die van het Panik-Koorn gelykt zy eenigermaate, doch verfchilt door de groote ftekelige Bloemen. Michelius heeft ze, wegens die gelykenis, Panicajlrella getyteld. Tribit ^ Kleefgras met een gekropte Aair, de Vrouhides. ' welyke Kafjes Kogelrond kmndoornig ruis: Winky- ó 2erig. De Bloemhoofdjes gelyken in deeze Soort, zo wel als in de voorgaande , eenigermaate naar de Zaadhuisjes van 't Kruid dat men deswegen Minkyzers noemt of Waternooten. Michelius onderfcheidt deeze door een dunne witachtige Aair. Sloane noemtze , Stekelig of Gedoomd hurkend Zee-Gras met een langere Halm en ruuwer Aairen. Onder de (5) Cenchrus Spica oblonga conglomerata. Sp. Plant. 4. R. Lugdb. 72. Schreb. Gram, T. 23. f. u Panicaftrella Araer. major annua , Sp. laxa purpurascente. Mich. Gen. 36. Gr. Americ. Spica echinata, majoribus Locuftis. Pluk. Alm. 1?7. T. 92. f. 3. Gr. Echin. masmr. Spica rubra. Sloan. &am, 30. Hift. it p. Iog m Cenchrus Spica glomerata; Glumis Feemineis slo-  Gr a s p l a n t e n.' C07 de Doornen zyn de Hoofdjes roet Wolligheid VI. begroeid. Het valt aan de Zee-Kust van Vir- Af°bm» 1 ginie en is een jaarlyks Gewas, als het voor- Hoofd* gaande. (7) Kleefgras dat de Aair met Borftelige Om- vil. windzeltjes heeft, die kanthaairig en vier- bloemig zyn. Kanthaairig* Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer Koenig, aan de kanten der Akkeren en in de Duinen , dit Kleefgras , dat een opftygende gladde Halm heeft, van dikte als een Draad, een Span lang, gewricht, met geboogenKnietjes. De Bladen waren als van gemeen Gras; de Aairen rond, als een Vinger maar korter, met overhoekfe Hoofdjes van vier Bloempjes, in een Omwindzel als geheel uit Baardjes beftaande, bruin van Kleur» (8) Kleef- globofis muricato - fpinofis hirfutis. Sp. Plant. 5. Cenchrus Cap Spino tomentofis. Gron. Virg. 160. Panicaftrella minor annua, Spici angufca alblcante. Gr. Marit. Ecmnatum procumbens &c. Sloan. Stam, 30. HiH. I. p, 108. T. 65. f. 1. Gr. Tribuloides Spicatum maximum Virginianum. Pluk. Alm. 177. Mor. S. 8. T. 5. f- 4- (7) Cenchrus Spic& Involucellis Setaceis Ciliatis qiiadrifloris. Mant. 302. II. Deel. XIII, Stuk,  ö'oS Veelw^vice Vi. (8) Kleefgras met dubbelde Trosfen, van KoAVIl!t' gelronde rimpelig gekartelde Frugten. Hoofd- Vüi. Dk 0ostiadifche Kleefgras heeft Takkige, Cenchrus naakte , gladde Halmen , aan de eene zyde Granuta- pht. Grasachtige Bladen, met ruige Scheedjtorrelig.jes aan den voet: Oxel - Trosfen , dikwils twee; van zeer kleine Vrugtjes, naauwlyks de grootte van Koolzaad hebbende. ix. (9) Kleefgras met zydelingfe ongefieelde Hoofd4ensUttS~ fes * Se-fP'ffie bladen en een Heefterige Heefterig. Stengel. Dit overblyvend Heefterig Kleefgras , in Armenië door den beroemden Tournefortwaargenomen, heeft gedoomde Aairen, in een Hoofdje vergaard. Het Gedoomd Grasachtig Riet van Kandia, door Alpinus afgebeeld, zou hier mede overeenkomftig zyn. I-ghoïs, Geiten-Oog. De naam van dit Geflagt, Geiten■ Oog be- te- (8) Cenchrus Racemis geminis , Fruftibus globofis rugofo-crenulatis. Mant. 575. (9) Cenchrus Capit. lateralibus fesfilibus, Fol. mucronatis, Caule Fruticofo. Sp. Plant. 5. Arundo Graminea ^uculeata. Alp.. \Exot. 105. T. 104. Gr. Oriëntale Spicatum Fruticofum Spinofum &c. Tovknf. Cor. 39,  Grasplanten, 609 tekenende, wordt aan zekere Oogkwaal, Traan- VI. fiflel genaamd, gegeven , tot wier Geneezing Arvii^ liet Kruid van dien naam oudtyds aangepree- Hoo,rDzen werdt (*). Men was omtrent die benaa-STUK' ming, echter, zo onzeker, dat de Dravik en Dolyk ook JEgilops genoemd zyn geweest. Men heeft dien naam zelfs aan een Eikeboom, anders Cercis genaamd , gegeven (f). D1oscorides, evenwel, fchynt dit Kruid bedoeld te hebben (l); waar van de Kenmerken bedaan in een byna driebloemige Kelk, een Kraakbeenig Kafje zynde, en een Bloemkafje met drie Baardje gekroond , zo wel in de Tweeflagtige als Mannelyke of onvrugtbaare Bloempjes (§) , waar van de éeifte drie Meel. draadjes hebben en twee Stylen en ieder een enkeld Zaad , dat eenigermaate naar Gerst zweemt: weshalve dit Kruid Orzo falvatico by de Italiaanen genoemd wordt , of Grano falvatico , dat is Wilde Gerst of Wild Koorn , by de Franfchen Coquiok , by de Duitfchers Haazen-Brood of Frembdtwalch, dat is Vreemde Dravik. De volgende Soorten zyn daar van opgegeven, co O ^gilops Tritici folio fanat iEgilopes; in Hordeo nascitur. Plin. Hift: Nat. XXV. Cap. 93. (t) Zie II. D. 3. Stuk, bladz. 316. (•}•) .ffigilops Folia Tritici habet, molliora, in fummo Capite Semina bina vel terna, rübra, quibus Ariftre velut Capillaceae exeunt. Libr. IV. Cap. 134, ($) Zie Fig. 3, Plaat LXXXVII. Qq II, Deel. XIII. Siuk.  610 VïEtWYVIGE Atdeeu (l) Geiten-Oog met een gehaarde Aair en VU- alle Kelken driebaardig. Hooii> ° stuk. l In Italie komt deeze aan de kanten derAk-s -vfta!"pS herlanden, in de Maanden Mey en Juny, meA-Urind" nigvuIdiS voor' fchryft Scheuchzer, en • 'J lg by Rome ziet menze dikwils in Mey, ten min-, fte een Span hoog. Badhikcs hadtze , in Languedok en Provence, onder de Tarw en Gerst, aan de Zandige zoomen der Akkeren, menigmaal een Voet hoog gezien ; doch, in de Tuinen van Duitfchland gezaaid, bereikte zy wel anderhalf Voet hoogte. De Bladen waren zagter en kleiner dan die van 't ander Koorn ; maar het Zaad verfchilde wemig van Gerst, dan dat het kleiner was en wat breeder, drie by elkander ineen Blaasje of Kafje, dat veele Baardjes uitgaf. Of het kwaad deed onder de Tarw of Gerst, was no^ onzeker. Vaudata. Gei ten - Oog met een gebaarde Aair en al- Geftaarr'. Ie Kelken tweebaardig. Op Ci) Mgilops Spica Ariftata Calycibus omnibus triariftatis. Sy% Nat. XII. Gen 1150. Veg. XIII. p. 761] Gouan Mmtfp. 515. Ger. Prov. 108. iEgilops Spica ovati , Arftis breviore. //. Ups. 301. Dalib. Par. 304^ iEgilops R. Lugdb. 73. Don. Pempt. 73. Cam. Epit, jp8- f. 2. Feftuca altera Capit. duris. C. B. Pin. 10. Theatr. 151. Gramen Spicat. dur. et crasf. Locuftis, SpicA brevi. Tournf. Inft. 519. Scheuchz. Gram. u, (2) JEgilops Spica Ariftata , taJycibus omnibus bi- v • aris«  Grasplanten. Sn Op 't Eiland Kandia moet, door den be- , VTJ ^ ' Afdeel. roemden Tcurnefort., dit waargenomen vu. zyn , dat hy Kretiich Gras noemt , met een s^f™* fchraale Aair, die in twee zeer lange en ruuwe Baardjes uitloopt. Ik vind aangemerkt, dat alle Kafjesj uitgenomen het laatfte, tweetan- dig zyn. (3) Geiten-Oog mét een gehaarde Aair, de 111. onderfte Kelken tweebaardig. tialis. In de Zuidelyke deelen van Europa, Italie en A*^"f" 'Klein Afie , in Languedok en Prevence, als ook omftreeks Parys,, is deeze Soort gevonden , die aldaar aan Wegen , op Akkers en In . dorre Gronden groeit. Men kanze derhalve ook zeer wel in de middeldeeien van Duitfchland en de Nederlanden aa-nkweeken. Zy heeft een overblyvenden Vezeligen Wortel, en fchiet verfcheide Halmen, met taamelyk breede eenigszins ruuwe Bladen, en eene Aair van ten minfte drie Duimen langte. Dezelve is famengefteld uit verfcheide dikke Bloemknoppen ariftatis. Sp. Vlamt. 2. Gramen Cret. Spica gracili, in dnas Ariftas longisf. & asperas abeunte. Tournï- Cor. 29. (3J JEgilops Spica Ar.ftata , Cal. inferioribus bi-aïistatis. -p. Plant. 4 Mant. ^ai. Schreb. Gram T. 10. Gouan Monsp. 515. Ger. Prov. 108. Fèft. altera, Cap. duris, Spica triunciali. C. B. Pin. to. Gr. Spicat dur, & crasf. Locuftis , Spica longisfima. Tourns. Inji. 519, Scheuchz. Gram. Qq 2 II. Deel. XIII. Ssus.  6-2 V e e l w y v i s f, Aimtu pen met laESe Baardjes, zig vertoonende als Hoofd- Sthoornde Meten- Ieder Knop bevat drie stl-s. Bloempjes, als boven gemeld, één Mannelyk, de twee onderflen beiden Tweeflagtig j zo dat 'cr doorgaans maar twee Zaaden of Koorntj.s aanrypen in ieder Kelk. JgZ'aPs ^ GeIten met ee"s Elsvomige Aair. Jtjuarrofa. die langer is dan de Baardjes. Roppig. In de Levant is de Groeiplaats van deeze, volgens den beroemden T o c r k e f o r t , zegt Li.Nxau s. Incunata ^ Geiten - Oog met eene Elsrormige onge. Omge-" baarde , gladde, omgekromde Aair en één- kromd. bhemige Kelken. In Moerasfen aan de Zeekust van Spanje en Italie is deeze waargenomen , die de Aair Draadachtig, naauwlyks dikker dan de Halm en rond heeft, veel naar die van het Borftelgras gelykende : de Kelk is tweekleppig on♦ verdeeld en de Bloemkiepies zyn daar mede ftrydig. «9 (4) JEgilops Spica SubuIatS, Ariftis longiore. Sp. Flant. 3. (5) JEgilops SpicR Subulata mutica Iaevi incurvt, CaJycibus unifloris. Sp. Plant. s. Nardus SpicS Subulata* diftichJ. R. Lugdb. 5s. Gr. Loliaceum Spicis Articulofis ereftis. Tournf. Inft. Scheuchz. Gram. 43. Gr. Myuros ereftura minimam Arundinuceum. Eocc. Mus -o. T. 59- ' '  Grasplanten. 613 (6) Geiten-Oog met Draadachtige ongehaar- VL de Aairen, die getui/d zyn. Ay°je!* HfJOFD- Aan de Kust van Malabar groeit dit zon.STDKderlinge Gras,, zo de Ridder aantekent, aan /E&bps de Graften of Slooten der Landen. Het heeft ^j^atade Halmen eens Mans langte hoog , regtop- ernoos heeft een zeer byzonderegedaan^ ^HooFD- te. De Halmen zyn opftygende of verfpreid, L gewricht, glad, van dikte ais grof Garen, een SfVoe£ ,aiJg' naar den voet 'Ia*kig, van boMuizen- ven met Aairdraagende 'lakken , overhoeks. ^"s- De Bladen Grasachtig, Scheedig, uitgebreid, fmaller: de Bloembladen, aan den voet van 't Steeltje, zonder Scheeden, opgeregt, ingerold, Lancetvormig. De Aairen, elk op zig zelve, drie ofvier.aan de Halm,één endelings de anderen zydelings geplaatst, gedeeld, eens zo dik als de Halmen, Vingerslangte,Schubbig; aan de Rug digter gefchubd, eenigermaate gewricht, met eenige Stippen als doorboord, wegens de uiigerande Schubben • aan de onderzyde (naar den Grond toe)gewricht: tweevoudig, rappig ; met de Bloempjes gedreept, rondachtig uitpuilende» De Heer Forskaöhl heeft in Arabie twee nieuwe Gedagten van Grasplanten ontdekt, hier volgende. S e h i m a. Lidgras. Deezen Geflagtnaam heeft hy ontleend van 't Arabifch woord Seehim; gelyk men dit Gras' te Hadie noemde, alwaar het zyne Groeiplaats in de Gebergten .hadt. Ik noem het Lidgras, wegens de groote Leden der Halmen. ZynEd. bepaalt het dus. ("O Manifuris. Suft. Kat. JVg.XIII. Gen. 1334. Jfart, 300.  GRASP LAKTE», 615 (r) Lidgras met een enkelde Aair; gepaarde VI. tweebloemige Aairtjes; de Mannelyke Bloem A^fL' ongebaard , de Tweeflagtige gebaard. s^uk0fd~ Het heeft Draadachtige Halmen van een sAima half Elk lang, eenvoudig, zelden Takkig ,S^T* glad, in Leedjes verdeeld van anderhalve Span A^hltb" langte. De Bladen, met gladde Scheeden de amg*' Halm omvattende , voor 't overige plat, geftreept, Liniaal, ruuw, aan den voet ruig. Op 't end der Halm was een Aair , uit dubbe'de Aairtjes beftaande, het eene ongefteeld, het andere gefteeld,ieder in een tweekleppige Kelk twee Bloempjes bevattende. In het ongefteelde was het buitenfte Mannelyk, het binnenfte Tweeflagtig; in het gedeelde waren zy beiden Mannelyk. De Kelk was tweekleppig en gebaard. Hy geeft 'er den Bynaam aan , als naar dit Gras, 't welk ik Schub-Aair genoemd heb, veel gelykende, T h e m e d a. Scheedegras. • Hier geeft hy ook d°n Geflagtnaam naar 't Arabifch woord Theemed aan. Ik noem het, om reden, gelyk men zo aanftonds zal zien, Schee- (1) Sehima Spicst fimplici; Spiculis conjugatis biflo* ris,; Fl. masculo mutico, hermaphrodito Ariftato. Flor. /Egypt. Arab. p. 17s,. II. Deel, XIII. Stïhï.  6i6 Grasplanten. ^Vr.1;., ScheeJegras. Het behoort mede tot de VeelVU. wyv:gen en kwam insgelyks by Hadie voor. noot*- Eenvoudig noemt hy dit Gras Drkmanmg(\)y 1 djt echter tot weinig onderfcheiding dient, en ^iTntl. befchryft het dus. Uit een Scheede komt als Drieman- een Hoofdje voort van Aairtjes, wier buitenm' ften gekranst en Mannelyk zyn; de Kelk eenkleppig , eenbloemig, het Blommetje tweekleppig ; zonder Stylen of Baardjes. Uit het midden van het Hoofdje ryst een kort Steeltje, waar op drie Aairtjes, twee M-nneiyke gefteeld , een Tweekleppig ongefteeld. De Takken en Hoofdjes zyn voor de uitbreiding in breede platte Scheeden verholen gewee;t. Men mogt de Vrugtmaaking van dit Gras met regt verwonderlyk noemen. • (i) Themeda triandra. Ik sEgypi' Ar. p. 17S. Het volgende Stuk, zynde het laatfte van de befchryvins: der Plantgewa 431 C. Cyperbies. 514 Cypergras. . 59 Cyper-Wortel. 63 D. Degenkruid. . 41 Dek-Riet. . 365 Doddegras. . IJ3 Dolyk. : 377 Doorngras. . 561 Draadgras. . 613 Dravik. . 289 Driebaard. . 372 Driepuutgras. 481 Duinhelm. . 370 Duitfche Ryfr. 405 Duivelskcppen. 487 E. Eendebeks-Tarw. 436 Eenkoorn. . 440 Egelknop. . 491 F. Fluweelgras, . 358 G. Galigaan. . ui Galigaan - Gras. 522 Gangitifche Nardus. 131 Gebaarde Evene. 351 Geelbloem. . 33 Geerst. . 187 Geerst. (Italiaanfche) 587 Geerstgras. 179,206 (groot) 223 Geiten - Oog, . 608 Rr Ge-  bladwyzer Gepluimd Gras. 592 Gerst. . 400 (wilde) . 609 Gerst-Gras. . 410 Gefternd Gras. 284 Goud-Haver. . 354 Graanen. 477, 429 Gras • Wortels. 44(5 H. Haairbiezen. , 103 Haairgras. 384,4x4 Haanepoot. I -175 Haanepoot Panikgras. 179 Haazenbrood. 609 Hnazeftaart. . 358 Haver. . 338 , Havergras. 237 ,349 | Htefter-Koorn. . 398 1 Htlm. . 370 Helmdraad. . 529 Hemels.iaauw. , 179 j Hemel - Gerst. 402 Hengel-Riet. 362 Hirsgras. . 210 Hoenderpoot. 580 Hollandfch Gras. 228 Hondsgras. 273,442 (Klein) 221 Hondsftaartgras. 2751 Honigdaauw. 425 Hoofdjes - Gras. 54 J. Jobs Traanen. 510 Toagdraagend Beemdgras. 245 K. Kamgras. 275 f Kanary-Gras. 150'. Kanker in de Gerst. 409 I Kant-Halm. . 45°, Katoen - Biezen. " 125 | Katoenbloem. 126 | Katteftaart-Gras. 194 Kemels-Hooy. 573 | Klander of Koorntorretie.430 | Kleefgras. . 602 Klis- Riet. 491 Koeijengras. . 2P5 Kolben. . 4F6 Konfiige Landbouw. 421 Koorn. Froment 417 (Wild) 609 Koorngras . ?84 Koorn kwaaien. 428,430 Krop ■ Aair. 271 Kruipkoorn. , 442 Krüisgras. . 28, Kweekgras. . 442 I Kwispel-Biezen. u5 j KwispeJ-Gerst. 414 1 Kwispelgras. . "27 Lid-Gras. 442,614, Lidkoorn. $07 Lieve Vrouwe Gras. 594 Traanen. 512 Lifchdodde. 4g6 TLó;^- • . 380 Loofhutten-Gras. ig? Papier - Riet. 79 Peen Gras. . 442 St. Pïeters Koorn. 440 Pleiftergras. : 176 Pluimgras 243 Pluimkoorn. . 40; PlHim-Rietgras. 368 Poolfche Tarw. 437 Priemaras. . 129 Pyl-Riet. . 562 R. Raavepoot. . 174 Raboorden. . 487 Raspg'as. . 163 Ray-Gras ofRye-Gras.340,378 Reukgras. 34 Riet. . 361 Rietgras. . 228, 491 Rog. . 39T Ro^ge-Gras. 378 Robr-Kolben. 486 Rojde Gerst. 403 Rookgias. 254 Ryst." , 472 S, Scheedegras. 615 Scherpe Biezen. . 455 Schub-Aair. . 600 Schwaden-Gras. 300 Sefamum. 508 Seslerin. I 279 Snydend of Sny - Oras. 565 Spaan fche Taiw. 493 ! Spaanfch Riet. 3Ö2 Spartum of Esparto. 331 Speldbiezen, 91 Spelde of Naaide - Gras. 192 Spelte. . 438 Speltgras. . 513 , Spike-Nard. . _ 577 j Spitsgras. - a6S I j Spoor in de Rogge. 305 I Spreit-Weitzen. 435 j Srekelgras. . 32 j Strand-Cyperus. 335 j' Scruisg.-as. . 212 j Suiker-Riet. .' 139 T. Tarw, . 414 I Tsrw- Gras. . 441 T,:mothy- Gras, 105 Tirfa der Kofakken. 375 Touwgras, . 554 Traangras. . 510 Trechtergras. 137 Trilgras. . 262, (Klein) 251,263 Turkfch Koorn. 454 V. Varen-Gras. . 267 Veld-Haver. • 339 Veldrlafch. . 125 Verwyt-Gras. 33;. Vingerpluim. 275 Vlok - Biezen. 12 j \ lo:biezen, . 92 Vlotgras. ; 299 (Wit) 203 Vosfeftaart. 199 W. Water-Cyperus. 113 Water - Doddegras. 200 Water-Gaügaauen. 544 Water-Lint. 491 Water - Riet. . 304 Water-Rietgras, 244,542 Weid-Haver. 35,5 Weid-Riet. ; 363 WeiteofWeit. 417 Weitzen-Gras, 324, Wüde Haver. q49 Wild Koorn. : 547 Wiudbollen, 337 Wie Biesgras, . 55 Witbioemig Gras. 468 Rr 2 Wolf  BLADW YZER. Wolf of Koorn worm. 430 Wolgras. . 123 Wonder. Gerst. 435 Wonder-Gras. . 190 Wonder - Tarw. 434 Y. Ydele Haver. 3r4 Yzer-Biezen. 457 Z. Zaadgras. . jio Zaay-Riet, 362 Zand- of Zee-Haver. 385 ZaDd - Riet. 369 Zee-Biesgras. 460 Zee-Siezen. : 49 De P L A A T E N zyn dus ingevoegd. Plaat LXXXVII. tegenover Bladz. 21 . . . LXXXVIII. 67 • . . LXXXIX. — — 14j . . . XCI. 229 . . . XCII. 333 . . . XCUI. 463 R E« Zee-Dravik. ^t Zee - Gras. 4g2 Zee - Havergras. ». 269 Zee - Hondsgras. 603 ZeggheofWar.er-ilietgn3.54z Zemelen. 432 Zilver - Haairgras. . 237 Zomer - Gerst. 404 Zonne-Geerst. ; 512 Zorgh-Tarw. . 587 Zorghzaad. . 583 Zoutgras. . 4sr Zwenkgras. . 305 Zyde-Biezen. . 125  REGISTER DER GE SLAG TEN: /jbgnops. . 6o§ AgVOStiS. . 212 Aira. . 228 Alopecurus. ; 199 Andropogon. 564 Anthoxunthum. 33 Apluda. . 598 Ariftida. . 372 Arundo. . 361 Avena. . o^g Bobartia. , 135 £n"za. . 262 Bromus. . 305 G Carex. . 514 Cenchrus. . 602 Cinna. . 32 Coix. - . 510 Cornucopice. j 37 Cynofurus. 075 Cyperus. . 59 D. Daftylis. ♦ 271 £. Elymus. . 384 Eriocaulon. 450 Eriophortim. . 123 .F. Festuca. , 289 Hordeum. . 400 Ifchamum. , 6"oo Juncus. . 454, Zagum. . 358 Lolium.' , 377 £}gea<«. . 133 M, Manifuris. 613 Melica. f «13 7- Müium, . qoö iV. Nardus. , ug O. Ofyra. » 513 Oryza. . 47a P. Panicum. . 168 Paspalum. .■ 163 Phalaris. . 15b Pharus. ; jg2 Phleum. , jp^j Poa. ; 243 Reftio. " 554 6". Saccharum. 139 3 Scheuch'  REGISTER. Scheuc'izeria. 478 Schoenus. . 43 j Scirpus. . 84 j Secale. . 391 Sehima. . 614 Sparganium. . 491 Spinifex. 561 Stipa, 4 327 T. Themeda. . 615 Trigiochin. . 481 , 481 BYVOEGZEL. By den loffelyken Oecommifeiten Tak onzer Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, in den voorleeden Jkare i?8i, de Zilt-'* ren Medaille en 8 Dalmaten uitgeloofd zynde, aan don gel;en' die Middelen aan de hand zou geeven , om de Bouwlanden te zuiveren van het zogenaamde Vogelgras; heb ik my, hetzelve in onze Provincie niet kennende, en by naame nergens aangetekend vindende, noch by inlandfche', noch by nitlandfch'e Kruidbefchryvers ; daar over geïnformeerd by den beroemden Hoo