HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING DER B O OMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, VOLGENS HET ZAMENSTEk [ R VAN § i t C. L I N N A E U s! nieuwe uitgaVE met 105 piaten, XIV* de eu, te AMSTEEDAM bit L O DE W YK va» ES,- in de Kalverllraat, N9. 36,   INHOUD van dit STUK. ZEVENDE AFDEEL/N G. De VARENS. I. Hoofdst. De Eigenfchappen van de Ge* heim-Echte o/'Schüilteelige Planten in 't algemem, en van de Haair,pianten in 't byzonder; vonrvdumelykiten. opzigp van der welver Vooraeelii'g of Vfugtmaukende deelen. , Eiadz. i Al. Hoofdst. Befchryving van de Haairplanivk.n met Ge-aairde Bevrugtin- ^ gen , ge/yk liet Paardeftaart , Welk- Varen , Adders- Tong en Tros - Varen. . 20 III. HoofDST..Befchryving van de Haair, PiJiNUN met de hevrugtingen aan de agierzydeder Bladen; waar toe de Varens , eigentijk zogenaamd, het Hertscong, Wederdoodj^teem-uit, Engelzoec., Vrouwen-Haair en veele anderen}behoofen. — 67 VIII. AFDEEL! NG. d e W I E R E N. . I. Hoofdst. .Dg Eigenfchappen der Wieren in t algemeen, en der zei ver ondei fcheiding. 2 n bst. Befchryving van de Wieken of dergelyke Waterplanten, met duifiere V rugtmaakingm; gebjk het Zee - R u y. Watervlies en Flap. . 26- * jA.  IX. AFDEELING. De MOSSEN. I. Hoofdst. Algemeene Eigenfchappen der Mosfen. Verjchiilende denkbeelden over de Vrugtmaaking. Veelerley gébruik derzelven. Bepaaling der Geflagten en Rangfchikking. . . Bladz. 345 II. Hoofdst. Befchryving van ^Mossen, die bloot en onged; kt zyn, dat is, Meelknopjes hebben zonder Huikje, tot welken het Wolfsklaauw, Gaattnos, Veenmos en Baardmos, behooren. . —- 366 III. Hoofdst. Befchryving de Mossen die met een Huikje gedekt zyn: gelyk het Fonteinmos , Kaalmos , Parafolmos , Haairmos, Roosmos, Knopmos, Takmos, hier volgende. . —— 391 X. AFDEELING. De PADDESTOELEN. I. Hoofdst. De Eigenfchappen der Paddestoelen of Kampernoelies in '£ algemeen ; derzelver Voortteeling, Naamsreden, Gebruik en Misbruik : Ge- jlagts-Verdeeling* enz. 587 II. Hoofdst. Befchryving van de Paddestoelen met Hoedjes, tot welke de Kampernoeljes, Boomzwammen, Stekel- en Rimpelzwammen behooren. —— 600 III. Hoofdst. Befchryving der Paddestoelen die geen Hoedjes hebben, tot welken de Netvormige, Tolachtige, BekerKnods- en Stuifzwammen, als ook het Schimmel, tlmis gebragt zyn. —- 64^ AAN  AANWYZING der. PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of hefchreeven worden. Plaat XCIV. Afbeelding van Haai rplan- ten. tegenover Bladz. 41 Wig. 1. Ceylonfch Adders-Tong-, Ophioglosfum Zeylanicum. bl. 43. ■— 2. Klimmend van Japan , OpMoglosfum jcandens. . bl. 46". _ 3. Spitsbladig van't Eiland Java, Ophio* glosjum acuminatum. ■ bl. 49. Plaat XCV. Afbeelding van Haairplan- Fig. 1. Japans Tros-Varen. Osmunda Japoni: ca. . Tm 57- 2. Piekachtig Plak-Varen van Japan, A- creftichum.Jiqftatum. bl. 6?. 3. Driebladig Ceylonfch , Acrojlichum trifoliatum. . -bl. 79. Plaat XCVI. Afbeelding van Varens. .—- — 87, Fig. 1. Muis - Oor - bladig Randvaren , Pteris Pilofelloides.vm Ceylon. 'bl. 88. « —- 2. HzlMnnigdito,Pterisfemipïnnata.l'l.io'j. — 3. Rondbladig, Pteris orbiculaiti van de Kaap. . bl, iog Plaat XCVII. Afbeelding van Varens , Fig. 1. Japanfch Rib-Varen, Bltchnum Jap»nicum * bl. 113» 2. Kaapfch Miltkruid , Asplenium imnanthemum. • bl, 134, * 3 . Plaat  Plaat XCVIIJ. Afbeelding van Boom-Va- kens. • tegenover 'Éladz. 147 Fig. 1. Driekwabbig Boom- Varen, Polypodium trilobum, van Java. bl. 148. —EikeWadig, dito. Polypodium Ou'ercifolium- • "~bl. 161. — 3. TapairftUi, Polypodium JaponicumM 11:7. FlAaYXC IX. "Afbeelding van Boom-Va- Fig. ï. OngelykblaJig , Polypodium disfimils , van de Kaap. «. bl. 169. —— 2. Spitsbiïdig van Japan, Polyptd. aciMi' natum.' . u. 181. — 3. Gekuifd Japanfch , Polyptdium crifia- tum. . u. 184. ïbAAT C. Afbeelding van Vrouwe of Ve- nus-Haaik." .... ■ 205 Fig. 1. Maanvimig,^d'ianiim'Lunulatim, van Java. .... bl. 309. — 2. Getand", Adiantum Deriticulatum , van dito. . W..ai2. . «— 3. Afrikaanfch, Ad. JKïliiopkum, v.m de Kaap. ' , bl. 219.' Plaat Cl. Afbeelding van Wierac'btige Planten. ^ . . . . 287 Fig. 1. Pckki? fmalbladig Zee - Ruy, Fucus Variolofus, uit Weffedie. bl.. 288. — 2. Wrattig , Fucus Ferrucofus, van de fKaap. . bl. 309.. «— 3. Hoornachtig, Fucus Corneus, uit Óostindie. . bl. 2*6. Plaat CII. Afbeelding van Mossen.■ 367 Fig. 1. Het Krullige Womiihamv, Lycopodium circinele, van't Eiland Java. W. 382. a. De Aajren van 't gewoone Wolfsklaamv. . li. 359, JFl£,  Fig. 2. Het Moerasfig Veenmos, Sphagnum Palujlre. . bl. 385. —— 3. Het gefteelde B.iardmos, Phasctim peduncalatum. , . bl. 387. — 4. Brandiiuicend Fonteinmos , Fontinalis antipyretica. bl 39». ■— 5. Bladerloos Kaalmos, Buxbaumia, ap'iylla . bl 3.J6. — 6. Geel Parafolinos , Splacknun lu- teum. m bl. 403. 7, Gemsen Haairmos , Polytrickum com- ■ - mune. . bl. 40%, j — — — 8. Quendelbludig Roosmos , Mnium Ser- pillifelium. • bl. 420. — 9, Bizemachtig Knoptnos , Bryum Scopa- metra, . w 438'. — 10. Japanfch Takmos , Hypnum Alopecu- rum. . bl. 4S7- Plaat CIII. Af beelding van Schürftmos- sen enz. tegeaoverBhdz. 465 Fig. 1, Klaanwierige J-ungermcmnia, Vïticuhfa* - 467. — a. Onderbladige Targïoniq , hypophyl. la. . bl. 480. —— 3. Veelvormige Marchantia , palymorpha. . bi 482. — 4. Manwyviw dito, Androgyna. bl. 488. 5, Geftippeld Hoornbloem , Anthoceros punüatus. . bl. 494. -— 6". Kaikftöenig Scburftmos, Lichen Calca- reus. . bl, 503, «—» 7. Heyveldig dito. Lichen Ericeterum. . . bl. 505. — 8. Verzilverd dito. Lichen Argentatus. . . bl. 5'©. •— 9. Navelachtig dito. Lichen Ompkaloides. . . bl. 513. 10. Yslandfch, Lichen Islandicus. bl. 520. — 11. Saffraanig, Lichen Croceus. bl. 537. — 12» Snuitig, Lichen Proboscideus. bl. 539.  Fig. 13. Doozig, Lichen Pyxidatus. bl. 542. 14, Orcel of Orfeiljc, Lichen Roccella van de Kanarifche Eilanden. 6/. 55a, Plaat CIV. Afbeelding van Verwmossen. . tegenover Bladz. 551 Fig. 1-4. Zeer zeldzaame en uitgezogte Plantjes van de Kanarifche Or/eilje.bl. 551. •— 5. Dito van de Kaap Verdijche en —— 6. Van de Siciliaanfche Orfeilje, allen tot Verwftof in gebruik. bl. 552. Plaat CV. Afbeelding van Paddestoelen. Fig. 1. Een Japanfch Zwammecje, 4gari» cus. . bl. 621. 2. Een Bywasfige Stekelzwam, Hyd- num parafiticux. tl. 634. 1 3. Onderaardfche Tolzwam , Helvel- la* ' bl. 649. 4. CeylonfcheBekerzwam.Peziza bl. 655. . 5. Gezoomde dito. Peziza limbofa. bl. 659. , 6. Gewortelde Stuifzwam, Lycoperd»n. bl. 681.  R E G N U M FEGETABILE. Het RYK der PLANTEN. ZEVENDE CLASSE. F 1 L I C E S. VARENS.   BESCHRYVING DER PLANTEN. VII. AFDEEL ING. De VARENS. ssssssssssssassssssssssssssssss© I. HOOFDSTUK. De Eigenfchappen van de Geheim - Echte Planten in 't algemeen , en van de Varens in 'ü hyzonder; voornaamelyk ten opzigt van derzelier Voortteeling of Vrugtmaakende deelen. ^A^y komen thans tot de laatfte Klas*C ])* fe der Planten , in het Samenftel van Linnsus , door zyn ^^V^ Ed. Cryptogamia getyteld. Dit woord heb ik Geheim-Echte Planten verduitfcht: wantdatde Bloemen, door haare kleinheid, buiten het bereik onzer Oogen of op eenigerley manier verborgen zyn (*): gelyk fommigen willen, die het derhalve Planten met onkenbaare Sexen hee- ten üitgezcgte Verhand. 11. J5. bl. 450. A 11. Dsst. XIV» Stuk. Cryptogamia , wat?  IVI1. Arrnt I. Hoofd siuk. Gedagten der Ouden. 2 De Eigenschappen der u*e»(*y, is oneigen. Beter zou men het ; vertaaien kunnen , Planten van eene duiftere Frugtmaaking of Teeling (f)i alzo de manier van derzelver Voortplanting nog grootelyks in gefchil fta-.t. Voornaame Kruidkundigen, ondertusfchen, dat woord , 't welk onze Ridder als een Heimelyke Bruiloft der Plantgewasfen verklaard hadt.(.j.!5 niet goedkeunnde of met iets nieuws tviilonde praaien ; hebben het in een andere Vorm vergooten. Dus maakte de vermaarde Wacbendorf daar van Cryp. thanthe (§), en Adr. van Royen, Cryptanthera S). Het woord, door den Utrechtfen Hoogleeraar gebruikt , betekent Planten met verborgen Bloemen; het andere, van den Leidfen Hoogleeraar met verborgen Meelknopjas: terwyl volgens de Waarneemingen der laat, fte Natuurkundigen , de Bloemen; ten minfte dat gedeelte , welk men Meelknopfes tytelt, in deeze Planten allerblykbaarst zyn. Waarfchynlyk is die verandering gefprooten uit het denkbeeld , dat het zigtbaare der Vrugtmaaking , 't welk zig in deeze Planten open- _ CO M't unkenntlichen Gefchlechtem. Planer Galt. W Pflmizen, Gottng. tjft'. p 1603. (f) Plantas obl'cur* Fruftificationis vel Generationis. G) Nuptia; clam celebrantur. Syft. Nat. Veg% XIII. ?. 23. CD Hort. UlirajtQ. p. 346. C:,J Fltr. Leyd. Prot/r. p. 495.  . 8- (\) T)e Zestiende Klasfe, by Tourntefort, bevat de Varens , Lichens en dergelyken: de Zeventiende de Mos fen, Paddeftoelen, Zee - Ruy , Wier, enz. A 2 tL Desi. XIV- Sïuk. ■ VIL . Afdeel. 1 li i Hoofd» stuk. I » !': l Deeze Planten hebben Bioem en Zaad.  4 De Eigenschappen der vii.' Afdeel. i. Hoofdstuk. 3 ! j 3 9 „ ten uiterfte verzekerd, dat niet alleen de „ Planten , in de Zestiende Klasfe vervat, „ Bloemen voortbrengen , maar dat ook die j, van de Zeventiende , zo wel als alle anderen, welken de Natuur heeft voortgebragt, Bloem- en Zaaddraagende zyn. Wy ge„ looven , naamelyk , niet, dat 'er eenige „ Plant gevonden wordt, zonder Bloem of Zaad. En, dat 'er onder de Oudenen Hedendaagfcht;n , (zelfs , die iu onze Leeftyd „ zig beroemd gemaakt hebben, niet uitge,, zonderd ,) fommigen zyn, die zeggen, dat ,, 'er Bloem- en Zaadlooze Planten voorko,, men; zulks is daar aan te wyten, dat zy of deeze Kenmerken niet naauwkeurig onder„ zogt hebben; of aan derzelver kleinheid; zo dat zy de fcherpte van 't Gezigt, zelfs ,, door Vergrootglazen geholpen , by fommi, gen ontglippen. Bovendien is de zeer on(, gewoone gedaante van zodanige Bloemen , of Zaaden dikwils de oirzaak geweest, dat , menze daar voor niet heeft aangezien, ge, lykdit, by voorbeeld,met de Bloemen der , Varens gebeurd is. „ Tot beveiliging vau ons Gevoelen, dat , alle Plantgewasfen Bloem en Zaad hebben, , is geen omflag van Woorden noodig, maar , de Vertooning alleen genoegzaam van eeni, ge weinige Bloemen en Zaaden; inzonder, heid by zodanigen , die niet alleen als , van dezelven ontbloot, maar naauwlyks » als  Geheim-Echte Planten. 5 als Planten aangemerkt werden ; zynde, 3, zo men meende, by toeval of door eenige ,, belachlyke oirzaak ontftaan ; in wier getal „ zy de Paddeftoelen, Truffels, Schimmel en „ dergelyken plaatften. Weshalve, daar het j, ons gelukt is in eenige Geflagten der ge„ melde Kiasfcn en anderen van ons uitge„ dagt, tot dezelven behoorende , dat gene te ontdekken J waar van 't Gemeen tot nog toe onkundig is en dat wy altoos geloofd „ hebben te beftaan ; naamelyk de Bloemen van de Zestiende , en de Bloemen zo wel „ als de Zaaden van de Zeventiende Klasfe „ van Tournefort; hebben ,vy getracht j, die op de gezegde Geflagten in Plaat voor te ftellen , en tevens een nauwkeuriger 3, vei deeling van de Soorten, die tot dezelve „ Geflagten behooren , op te geeven. «Wy „ hebben, wel is waar, in alle die Geflagten,, „ de Bloemen niet zo wel als ds Zaaden kun„ nen befchouwen: maar, wegens de overeen,, komst, welke 'er tusfehen eenige Bloemen van dc Zestiende en Zeventiende Klasfen „ plaats heeft, is eene twyfeling ontftaan, of „ zy in haare Klasfen te laaten en te bevefti„ gen, dan liever allen tot eene zelfde Klasfe 5) te betrekken waren. In 't Tweede Deel „ van dit Werk , daar wy van de Zee-Ge3, wasfen en Haairplanten , als ook van de „ Aard-Mosfen meenen te handelen, zal beA 3 3, kwaa. II. Deel. XIV, Sxuk. VII. Afdeel, J. Hoorn» stuk.  6 De Eigenschap-pen der VII. AïDEEI I. Hoofdstuk. Waarneemingen ten dien opzigte. i l < < t » kwaamer gelegenheid zyn, tot het oploste» >« van die twyfeling (*)." Dat de Mosfen, die door den vermaarden Tour NE fort als Planten zonder Bloemen voorgefteld waren (f), weezentlyk Bloemen, en wel fommigen, naar oogenfehyn, Mannelyk, anderen Vroawelyk hebben, is door gezegden Autheur, reeds by voorraad, in 't zelfde Deel aangetoond. Tournefort hadt, zo hy meende , de Vrugten of Zaaden. daar van afgebeeld; doch men erkent thans, dat die Topjes, met een Huikje gedekt, het Mannelyk Stuifmeel bevatten en verfpreiden: zo dat hy de Bloem voor het Zaad genomen hebbe (j). Immers naderhand zyn, door den geleerden Heer P. J. Bergius, thans Hoogleeraar in de Natuurlyke Hiftorie te Stokholm, in zyne Inwydings- Redenvoering te üpfal, in den jaare 1750, de waare Zaaden der Mosfen niet alleen befchreeven , maar ook in Afbeelding gebragt (§); waar van ik in O Michel. Nova, Plant. Genera. Florent. 1729. p. 72. fü Muscus eft Plantse Genus Floribus carens. Infl. ?. llerb. p. 550. (40 Jbid. p 556. T. 326. H, I, K, L, M. (£) Am. Acad. Vol. II. Holm. 1751. p. 284. Dat bmmigen alle die Verhandelingen, bevoorens afzonderlyk litgegeven, onbillyk op rekening van Linnjeus ftellen, n, het gene daar in vervat is, voor zyn Ed. Werk of )pftel aanzien,-fchynt byzonderlyk uit deeze te blyken ; al-  Geheim-Echte Planten. ; in 't vervolg nader fpreeken en ook acht geeven zal op de Tegenwerpingen, ten dien op^igte gemaakt door den Heer N J. de Nëcker , die dezelven voor Zaadblaadjes of jonge Plantjes houdt (,*). De groote Halllr was insgelyks van dit Gevoelen. Dat ook de Paddeftoelen haare Bloemen en Zaadjes hebben , is door gedagten Italiaan aangetoond en ondervonden f). Terwyl de wydberoemde Reaümür, reeds lang te vooren , de Bloemen en Vrugten van het Zee-Ruy en. dergelyke Planten ontdekt en belchreeven hadt (4-». De Vrugtmaaking of Voortteeling der Planten van deeze myne Afdeeling, de Varens naamelyk, tot welke de zogenaamae Haairplanten (Plantte Capillares) behooren, fchynt nog wel de duifterfte van allen te zyn. Immers die voornaame Plantkenners van den ouden tyd , Theophrastüs en Dioskorides, ja op d-rzelver voetfpoor Plinius en Ga lenus , verzekerden , dat zy geen alwaar van onzen Ridder meermaa's in de tweede Perfoon gefproken wordt: waar (::) Kruidboek in. D. 15. Boek,bladz. 7S7. (t) Injiit. Rei Herb.v.5i%,J,zll) 3I*(  Geheim-Echte Planten. 9 }, waar door het gevoed werdc, ten duide„ lykfte gewaar worden. Men zal, naamelyk , in die geelachtige Haairige uitpüilin-s gen twee ryën befpeuren van Tuiltjes, „.ieder omtrent vyftig Bloemen of Vrugten „ met haare Zaaden bevattende" (*). De EngelfchmanW. Cole, van Briftol, deedt na« der Waarneemingen daar omtrent, die door hem, in 't jaar 1669 , Briefswyze aan den beroemden Hooic medegedeeld werden en vervolgens door deezen aan 't licht gegeven; waar van ons Ray kortelyk het volgende meldt (f). ,, De Huisjes of Doosjes, die het Zaad „ bevatten , zyn , in de meefte Planten vaa ,, dit Geflagt, kleiner dan een Afchgraauw „ Zandkorreltje , tot de helft, ja in fommi„ gen tot een derde of vierde deel en min- der, gelykende veel naar zekere Blaasjes, ,s met Ringetjes of Wormachtige Bandjes „ omwonden. Onder deeze Blaasjes waren 'er , die men rekende omtrent honderd , „ geheel met het bloote Oog onzigtbaare, Zaadjes te bevatten. De Bladen, inzonder,, heid van het Wyfjes Varen , voorzigtig „ vergaderd en bewaard zynde , vervolgens „ in de Zon of open Lugt geplaatst, wierdt „ men een fterke beweeging in derzelver „ Wol. (*) Annot. ad Nat. Recchi , in Hift. Mem. p. 875. Cf) Hift. Plant. Tom. I. p. 132. A 5 31. Dbei. XIV. Stok. VII. Afdeel. I. Hoofdrus.  vri. Afdeei 1. Hoof stuk. Inzameling van 't zelve betwist. 10 De Eigenschappen der ■ „ Wolligheid gewaar en de Zaadhuisjes bor3_ „ ften , werpende het Zaad uit, gdyk men „ zulks in die van fommige Planten reeds » lan^ heeft waargenomen ; waar by zig te» vens een knappend Geluid, inzonderheid „ wanneer men dezelven op een Papier by „ een vergaderd hadt, openbaarde, en door „ het Mikroskoop zag men de Zaadjes uit „ dezelven hier en daar verfpreid. Uie Zaadhuisjes en Zaadjes worden in alle Haair„ planten , gelyk in de Varens, .steenruy, „ Hartstong en anderen , hoe zeer ook in „ grootte en gedaante verfchillende . byna van de zelfde figuur en grootte bevonden. „ De ongemeene kleinheid der Zaadjes was, ,, invergehking met het Gewas, verbaazen. „ de. Nogthans vondt men, by dezelven, met het Mikroskoop Diertjes loopen, die' „ nog veel kleiner waren. De Zaadjes der „ Varens geleeken naar 't Zaad van Virfen „ of Linzen, en fommigen waren als drooge „ Erwten gerimpeld: maar die van 't Boom„ varen verfchilden in figuur en kleur, üe „ overigen roodachtig of bruin zynde, waren „ deeze geel en Niervormig als 't Zaad van j» Rups-Klaveren." Voorts Jaat hy 'er dit op vol een „ üe Zaaden der Haairplanten worden niet „ voor den Herfst ryp. Hier uit blykt hoe beuzelacht'g en valfch 't gemeene praatje j» zy, van de vergadering van 't Zaad van „ Va-  Geheim-Echte Planten. ii „ Varen, dat fommigen op den langden Dag, „ anderen op St. Jans Nagt verzekeren te kunnen gefchieden , met Linnen daar on-( „ der gefpreid. 't Is echter te verwonderen „ dat de vlytige en geenszins inbeeldige „ Kruidkenner Tragus niet gefchroomd ,, heeft, opentlyk te betuigen, hoe hy noch ,, door bygeloof gedreeven, of op Tover„ middelen {leunende , viermaal ter toets ge„ bragt hebbe, om, op St. Jans Nagt, met 3, onder gefpreid Linnen en Bladen van Wol- lekruid, dit Zaad te vergaderen; bekennen,, de, dat het hem gebeurd zy, 's morgens, s, voor het aanbreeken van den Dag , dus een klein zwart Zaad , naar dat der Heul» ,, bollen gelykende, meer onder de eene dan onder de andere Plant, ook meer in 't eene 3, dan in 't andere Jaar , te vergaderen (*). „ Maar, hoe zeer ook Tragus zig tragt „ te zuiveren van bygeloof, zal hy den blaam ,, van ligtgeloovigheid ten minften niet ont„ gaan kunnen , by de genen, die weeten , ,, dat de Zaadjes van het Varen niet voor de 3, Maand September voortkomen, en, al wa,, ren zy 't geweest, niet dan met een Ver3, grootglas zigtbaar zyn." Voornaame Kruidkundigen, van deeze Eeuw, hebben dan ook de beftaanlykheid van het Zaad dee- P_) De Stirp. Hijl. Lib. I. p. 545. II. Deel. XIV. Stuk, Vil. Atdeel. 1. Hoöid- TUK.  12 De Eigenschappen der VII. Afdeel. 1. Hoofdstuk. DeVmgt- maaking befchree> en, i > 3 deezer Gewasfen voor zeker gehouden (*). Morison zegt, dat hy zelfde Zaadjes van de rugzyde der Hertstongen , daar afgewreeven , op een vogtigen befchaduwden Grond verfpreid , en met den Vinger in de Mosachtige Kors* ingeftreeken hebbende , in 't volgende Jaar daar uit ontelbaare Plantjes, van dien aart, heeft zien voortkomen (f \. Onze groote Boerhaave zegt. „ De Europi„ fche Haairplanten ontbreekt een Steng en ,, eene tot nog toe zigtbaare Bloem ; maar zy „ draagen Zaad , dat met het bloote Oog , wegens de kleinheid , naauwlyks zigtbaar „ is, in Huisjes, tusfchen twee dunne Vlies„ jes geplaatst: welke Huisjes in kuiltjes, die „ op zekere ryën in de Bladen ingedrukt >i zyn» gefchikt voorkomen; weshalve men,, ze Epiphyllojperma noemt" Q.~). Onder de Voorzitting, zelfs, van den Ridder Linnaius , is in den jaare 1745, te Upfal, ioor den Heer Hei ligtag eene Verbandeing verdedigd; waar in de Vrugtmaahng der harens aldus befchreeven wordt (§)." Aan , den agterkant der Bladen van deeze Planten , komen, in zekere Kuiltjes , famengehoop, te Bolletjes voor, met een Vliesje gedekt, , 'c welk, op zyn tyd gaapende, uittocht aan „ de» O Zie Phil. Tranfaa. Vol. LV p. 264. (f) Hift. PUnt. Tom. UI. p. 555. (D Ind. Hort. Lugi. Bat. p. 25 (_§) Am, Acad. Vol.I. Hohn, 1749. p. 363,  Geheim-Echte Planten. 13 „ dezelven geeft. Deeze Bolletjes, op een „ Haairachtig Steeltje zittende, zyn doorgaans „ Klootrond, en met een gedraaid Veerkrag-s tig Ringetje gezoomd, 't welk los fpringende het Bolletje tweekleppig opent. Als dan „ werpen die Bolletjes een Stof uit, welks ,, Deeltjes, onzigtbaar voor 't bloote Oog, „ door het Mikroskoop van een bepaalde fi_ „ guur, met eenige Haairtjes gewapend, ver„ fchyneu. Dat open fpringen doet de Bol- „ letjes, op een Papier famengeboopt, als levendige Diertjes zig vertoonen; hier in naar de Vrugten of Zaadhuisjes van de Sigesbeckia gelykende" (*). Die beweeging is voor veele Jaaren reeds waargenomen door den vermaarden Bor ellus ff) , en naderhand door anderen bevestigd ; maar fommigen hebbenze , door verwarring van den naam, aan dat Stof of aan de Zaadjes zelf toegefchreeven. De groote Haller is eenigszins duifter in dat opzigt (|). Volgens hem zouden de Deeltjes van dat Stof zelf, of de zogenaamde Zaadjes , die uit de gemelde opengebarften Zaadhuisjes fpringen, nog (*) Zie het II. D. X. Stok , deezer Nat. Hiflorie, bladz. 813Cf) Cent. Obferv. Art. 3. N. 54. (•!•) Annulus C;vpfulam cogit disfilire, fuumque fundere Pollinem, qui elaftici vi fubfiliat, üranulis foetus innu* tnerabllibus. Bist, Helv. SI, Deel. XIV. Siva. ; Vil." AïDEEt, I. Hoofdtuk.  T4 De Eigenschappen dek. VII. Afdeel. 1. Hoofdstuk. Het Stof voor Zaad gehouden- I Meelknopjeswaargenomen. J 1 3 < nog met ontelbaare Korreltjes bezwangerd zyn; 't welk mede uit de Waarneemingen van den Baron van Gleicben blykt, die 't zelve veertigduizendmaal vergroot voorftelt, en Schmiedel heeft in eene Soort van Varen die Stofjes ook met Ringetjes afgebeeld. „ Dat dit Stof Zaadjes en geen Stuifmeel 5> zy, (vervolgt^men ,) blykt uit de Proef„ neemingen van Morison, bevoorensge„ meld, en anderen. Plumiek meent, „ in Boomachtig Varen, Klokswyze half„ klootronde , grysachtige Bloemen gezien „ te hebben ; maar mooglyk zullen de open „ gebarften Zaadhuisjes, als naar Klokjes „ gelykende , door hem voor Bloemen ge„ houden zyn: want zo lang de Vrugtmaa„ kende deelen daar in niet zyn ontdekt, is „ daar van geen zekerheid. De overeenkomst „ deezer Planten, evenwel; daar in 't Lycopo„ diuth Meelknopjes van de Zaadhuisjes onder, fcheiden, en in de Pilularia, een Soort van * Marfika, Bloemen, van de Vrugt afgezon, derd, waargenomen zyn; doet ons,hoewel , de Bloemen der Varens nog onbekend , zyn , daar van het zelfde denken." De Heer Baron von Gleichen, ge. ;egde Bolletjes vastelyk voor Zaadhuisjes ïoudende , meent in dit flag van Planten , luitendien, Meeldraadjes en Meelknopjes ge'onden te hebben. Het Vliesje, dat de buicnzyde van het Blad bekleedt, 't welk niet  Geheim-Echte Planten, 15 niet dan met het end daar aan gehecht is , opligtende, en 'er een ftukje affnydende, komen by zeer fterke Vergrooting, zegt hy, wanneer men '1 nat maakt, in hetzelve Meelknopjes, die geel zyn, en Meeldraadjes, dkbogtig door elkander loopen, te voorfchyn. Zelfs zag men , in dat Stukje, iets, 't welk naar Stuifmeel Bolletjes geleek. Dit is door zyn Ed. dus in het Boomvaren waargenomen en afgebeeld . Hy merkt aan . dat deeze Meelknopjes niet grooter zyn dan het Stuif meel van de meefïe Bloemen. In het Steen ruy {Ruta Muraria hadt hy zulks ook waargenomen , zynde die Meelknopjes aldaar nog wat grooter. Maar, zouden dit niet de Klieren der Bladen zyn, welken de Heer Go ettard zo omftandig heeft befchreeven en zelfs in dit flag van Planten waargenomen , zig als kleine Schubbetjes verheffende boven derzei ver Oppervlakte Cf)? Ten minfte komt het zonderling voor , dat de Mannelyke deelen der Vrugtmaaking hier onder een Vliesje beflooten zouden leggen , en als in deszelfs geweefzel vervat zyn. Zekere kleine Bolletjes , welke aan de Puntjes der geftraalde Schildjes of Schubbetjes op de Vinblaadjes in een Soort van Water-Varen zitten, heeft de Heer Sch mi edel daar voorgehouden (\.). Dit (öj Nouvett. dectmvert. Tab. iii. (f) Zie het ii. Deels i. Stuk, van deeze Nat. Historie, bladz 58. icon, Ptaut. p. 48, T. XIII. Fig. 6-9, Dat de «. Dbkl. XIV. Siuk. ver* vii- AlDEEl. L Ho ofd- ïTUKi  15 ,De Eigenschappen der VII. AïDE3L I. Hoofdstuk. j ] j I c r 2 I Dit alles om het oude Gevoelen, dat dff ' open barftende Bolletjes op de agterzyde der Bladen van de Haairplanten Vrugten of Zaadhuisjes zyn, ftaande te houden. De bewyzen, daar omtrent bygebragt, zyn inzonderheid, dat men jonge Plantjes uit dit Stof, door 't zelve op een bekwaame plaats te zaaijen , bekomen hebbe, gelyk bevoorens is gemeld. Hall er brengt, ten dien opzigte, de Proeven by van StjEheli nos, door wien de Hertstonge dus geteeld was op een Muur ; waar van hy aan Plantjes van verfchillende grootte de blyken hadt (*). Ook kan men niet zeggen , dat de kleinheid der Bolletjes dit ongeloof baar maakt (f> Maar, aan den anderen kant, komen die Bolletjes, en derzelver gefteelde Huisjes, benevens derzelver osbarfting , zo zeer met het Stuifmeel der 31oemen overeen , dat zy van veelen voor Vleelknopjes (Anthem) en dus voor de Manlelyke deelen der Vrugtmaaking, dat is voor 31oemen, gehouden worden; terwyl dan dc Vrou- ermaarde Haller' dit bedoele, (wanneer hy Hift. ielv. Tom. iii. p. s> zegt> de alltheris non perinde quet. Globulos minutisfimos, iu Polypodii opercnlis Raios facientes , Schmidelius eo.refert: is waarfchynlyk, och de aanhaaling en befchryving ftrookt niet. (f) Hist, Èelv. loco citaro, (t) Daar is, misfchien, minder evenredigheid van de. aadjes eenes Appelbooms, tot denzelven, danvandees Bolletjes tot de Haairplanten.  'Gehjejm.Echtje Planten» 27 Vrouwelyke en het Zaad nog onbekend zyn zouden. De geleerde Heer Thunberg, thans Hoogleeraar te Upfal in Sweeden, acht zulks, ten minfle wat de ge-aairde Vrugtmaakingen van de Varens en andere Haairplanten betreft, volkomen zeker.(*). Hier komt in bedenking, waarom deeze Gewasfen met den naam van Haairplanten QPIantce Capillares) zyn beflempeld. Móoglyk hebben zy dien van het VrouwenHaair, zogenaamd, of Capilhis Venerh^ welks Haairachtigheid , wanneer het gedroogd is, zeer blykbaar in de Oogen ftraalt. Immers in de Geneeskunde zyn reeds lang vyf Haairige Kruiden (Herbce Capilhres) bekend geweest: naamelyk het Vrouwen-Haair, zo even gemeld, de Hertstonge, Wederdood, Steenruite en Miltkruid. Ray hadt tot een Kenmerk der Haairplanten gefield, geen Steng te hébben, en als uit enkele Bladen te beflaan: doch, wegens de nienwlings ontdekte der andere Wereldsdeelen , vondt hy Eelf die bepaaling onbeflaanbaar en flelde vervolgens tot öerzelver Kenmerk: een zeer fyn Poeijerachtig Zaad op de Bladen, en meest aan derzelver agter of Ruggezyde, groeijende (f), Dss- we- . (*) Iu zyn We! Ed. Vertoog, aan de Holl. Maatschaffv ingeleverd, en, door my vertaald, in derzelver Verhandelingen geplaatst, XX. Deels z- Siük , bladz. 419. £f) Method. Plant, entend. & autla, Lond. 1703. p. 8* B EL Deelj XIV. Sïutïi VB; AïDEEl» 1. HodfdsruK, W*aarora Haairplantengenaamd.  VH. AiDEEI- 1. HoGTBSTUK. Verrtee- Img in Geflagten C') De Piantis Capillaribns epii%Uofperrnjs, jgi/7. Vlam. III. [8 De Eigenschappen der wegen noemen anderen ze Epiphyïïosperm tel. MftRsiLEA. Dryfblad. Pi lol aria. Pillenkruid. IsoëTES. Priemkruid. B 2 II. HOOFD- II. Lesu XIV. Sick. VIT. AfDEE£. i. Hoofdstuk. tj  VII. ArDF.il. II. Hooid5TUK. gr) Beschryving van' II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Haairplanten mei Ge-aairde Bevrugtingen, tot welken het Paardeftaart, Welk-Varen, Adders-Tong en Tros-Varen, behooren. De Varens of Haairplanten met Gesaïrde Bevrugtingen , zyn zodanigen, die dezelven van de Bladen afgezonderd hebben en Aairswyze geplaatst. Hier toe hadt LinNjEDS j behalve het Paardeftaart, Welk-Varen , Adders-Tong en Tros-Varen, ook de Cycas en Zamia, tweeuitheemfchePalmboom-Gewasfen, t'huis gebragt; welke reeds door my, onder dePalmboomen, zyn befchreeven (*}. De Heer Thüneerg, dezelven in Indienaauwkeurig onderzogt hebbende, oordeelt dat zy, alzo de Vrugtmaaking thans volkomen bekend is, tot de Klasfe der Tweehuizigen (Dioikia) moeten betrokken worden, en heeft twee nieuwe Soorten daar van , de eene in Japan , de andere aan de Kaap ontdekt, en van die beiden omftandige befchryvingen aan 't licht gegeven (f> Ten opzigt van de Cycas, die ten (*) Zie het II. Deels I. Stuk, van deeze Natuurlijk» Hiftorie, bladz. 282 , 299) 425' (f) In zyn Ed. voorgemelde Vertoog, Virhand. der Hall. Maatfifoppy, te Haarlem, XX. Deels 3 stuk, bladz. 419»  de Haairplanten. 2r ten onregte met denSagoe - Boom verward was, is thans, onder den naam van Krullende MoesPalm, een omftandig Berigt, in Ooftindie op gemaakt zynde , medegedeeld (*). Ik gaa' dan tot de befchryving van 't eerstgemelde Geflagt over (f). Equisetum. Paardeftaart. Dit bevat de Kruiden, die men Paardeftaart noemt, in 't Franfcn Preie of tgmüc de Cheval, in 't Engeïfch Horfe-Tail. üe Duitfchers heetenze Schaftenheu of Pennen > Hooy, en Kannenkraut, dat is Kannenkruid: gemeenlyk Paar- C*) Verhandel, vm hel Bataviafch Genoolfchap. III. Deel , Batavia 1781, bladz. 411, Cf) Te verwonderen is 't, dat men in een gantfch nieuw Vertoog over 't Heermoes of Paardeftaart, waar mede de Heer C. N. onlangs den Prys by het Genootfthap ran den Landbouw alhier behaald heeft; den Vygeboom nog onder de Cryptogamia, en dus het Equifetum als- het tweede Geflagt opgetekend vindt: daar liet al by de dertig Jaaren is, dat het Equifetmn de eerfte in Rang is geweest. CVid. Gen. Plant. Linu. Ed. V. Holm. 1754O zynde de Vygeboom toen reeds in een andere Klasfe geplaatst. Hoe kon de Heer C N. nog den Ouden Druk,van 't jaar 1743 , daartoe gebruiken : xerwyl hy die verandering in alle de volgende Uitgaven van 't &//?. Nat. Linn. Ed. X , XII & XIII. zeer duidelyk rr.oeft gezien ^lebben? En een deezer laatfteii behoorde hy zekerl-yk in te zien, wanneer hy over zulk «en zaak wilde fchryven. B3 f I. DCBLi XIV. SlWX. VII. Afdeeï, ïl. HoOFDtuk.  VIL' Afdeel. II. HoOlDSTDK. Paarde /taart, I. Equifetun, fylvati- cum. Bosfchig. a*; M e s c.' h r y v i n g V A m P*«v/e- of. Kattefaart: doch-Katteftaart is eea naam , die niet tot dit Geflagt maar tot dat van Hippuris behoort (*). By ons zyn zy ; onder der, naam van Heermoesr, Haarhuis, Roe, bol en Unjer, onder 't Landvolk bekend. De vermaarde Tournefort hadt dezel* ven, als wier Bloem en Zaad bekend was, tot de Klasfe der Planten met Bloemen zonder Bloemblaadjes betrokken. Onze Ridder ftelt tot Geflagts-Kenmerken., dat zy Schildvormige Vrugtmaakingcn hcbbcu , die aan den voet veelkleppig gaapen. Zyn .Ed. heeft 'er de zeven volgende Soorten van opgegeven. - I' '■' '• • l A , O) Paardeftaart met een geaairde Steng en famengeflelde Bladen. Deeze Soort, in de Bofchvelden der Noordelykedeelen van Europa, volgensLikn^us, gemeen, komt op dergelyke plaatfen,inSwitzerland', ook, volgens Haller voor, en in fommige deelen van Duitfchland op lornmer• f'ff ff "f:: ■ '-ry. (*) Zie het 11. D. VII. Stuk, bladz. 57. (i) Equifeium Caule Spicato, Frondibus compofïtis Syfl. Nat. Pif. XIJI. Gen. nég. SP. i. Fl. Snee. g34, 927. Gort. lh'S, II. p. 2?s. Equif. 5etis Ramofis intexnodio mnltoties Iongioribus. R. Lngdb. 496. Equif, Sylvatienm. Fl. Lapp. S9i. Tab. JJist.' 562. Eq. SylV.' tenuisfimis Serij. C. B. Pin. 16. The'dihzl^. Eq. Fol. repetitoRamofis, Vaginis laxislïmis. Hall. Hetv, inchoat. T. IJl p- 3.  de Haairplanten. 23 ryke Weiden, zoTabernemoNt aantekent. Geen Bosfchen, byna, zyn 'ervan ontbloot in Moskovie. 't Is twyfelachtig of het, ook in onze Provinciën gevonden worde. Het vertoont zig met zyn,Loof volkomenJ als de Kransjes-Kruiden, in geftalte byna als een Denneboom, zegt onze Ridder. Het onderfcheidt zig van de anderen door de zagtheid, en de fyne verdeeling zyner Bladen, zoRay aantekent. Haller merkt aaD, dat het de Scheedjcs van dc Steng, dip een Voet of anderhalf hoog is , allergrootst, ruim en geel, met groote driehoekige Tanden ingefneeden , de Bladen zeer dun ,. vierhoekig , geftrekt, meer dan twaalf in getal heeft. Ieder Blad geeft wederom agt of tien Kransjes van vyf Blaadjes uit, die zo Scheedig zyn, dat zy als gedoomd voorkomen. Qp den top der Steng, is een gefteelde, .lange , bonte Aair (*). Van dit Paardeftaart getuigt L1 n n je n s, dat hetzelve 't voornaamfte Voedzel der Paarden is in dat gedeelte van Sweeden, 't welk Jemtenland heet. Anders vind ik geen gewag van deszelfs gebruik of nuttigheden. O) CO Volgens Haller Helv. hfekoat. {tl P- 3« °P den Berg Neuneuen, in een Denne - Bofth , hadt hy het overvloedig gevonden met' een korte bruinroodachtige Bloem-Aair. Spïca Florali brevi Tuipadicea, in foliofa Caule. lt. Hetu. pv 280. B 4 - - • • Sf. Deel. XIV. Stok. vu. Afdueu ' 11. HoOTDTUK. Paarde taafL  £4 ÏFSCHRTVIHO VAR vim HooID» stuk. ix Fquifetmü; /Irvenfe. Akkerjg. (2) Paardeftaart me; een naakte Vrugtmaa^ kende Steng; de onvrugtbaare Bladerig. Veele Laage Landen m onze Provinciën zyn; befmet met dit Paardeftaart, 't welk gemeenlyk Heermoes genoemd wordt of ook Unjer in Noordholland.- Voorts groeit bet door geheel Europa hier en daar in de Weidlanden» waar van veelen 'er byna door bedorven zyn. Niets is in Switzerland,des Voorjaars,gemeener aan de Slootcn of Craftcn, cn in vogtige Landsdouwen, zegt Haller. Het kom* op Zandige, drooge Akkerlanden door geheel Duitfchland , zelfs in Moskovie, ook veel voor, en wordt insgelyks in Virginie gevonden. In de Maand April fchiet deeze Soort uis den Wortel dunne tedere witachtige Scheuten, die in een Bloemknop uitloopen, doch fchielyk verdwynen. In de Meymaand geeft het zyn (2) Eqnifetum Scapo fruftificante nudo ; fteriü frondofo.GoKT. Belg. it p. 275. Equif. Scapo Fruft. nudo, Caule fteriü Ramis comnofitis. Ft. Snee. 833 , o2g. Mat. Jkfed. 479. Equif. Setis fimplitibus internodio multotias longioribus. R. Lugdb. 496. Eqsifet. Arvenfe. Fl. Lapp. 390. H. Cliff. 471. Gron. Virg. 123. Eqnifetum Atv. longior. Setis. C B. Fin. 16. Thealr. Bot. 247. Equif. minus. Fuchs. Hift. 323. Hippuris minor- Dod. Tempt 73. Klein Peerdefteert met en zonder Bloemen. Dod. Kruidb. bl. 9. Lob. Ic. 794, 795. Eq. Caute Florifero nudo fterili verticillato , radïorum duodecim. Hall. Helv, inchoat, III, N. 1676.  de Haairplanten. 25 zyn Loof, beftaande uit bogtige Stengels van een of anderhalf Voet langte,Knoopig famengefteld uit veele in elkander fteekende Scheed-, jes, ieder een Kransje hebbende van ongevaar een dozyn lange Borftelige Bladen (*). Gelylc het zeer weinig te vermoeden is, dat de eerfte uitfchietende Spruiten Zaad , maar veeleer dat dezelven Bloemdraagende , en dus Mannelyk zyn , blykt zulks nog te meer aan de wonderbaare beweeging van der zeiver Stuifmeel. Haller heefl die Jn deeze Soort, zo hy fchryft (f), waargenomen; op 't voetfpoor van Stehelinüs , aldus fpreekende. „ Van alle Paardeftaart , doch „ inzonderheid van het Akkerige, welks Bloem „ afzonderlyk van de Bladen voortkomt, in 't vroege Voorjaar groeijende, fchuddemen de Aair over een Papier uit, dan zal uit de agt Doosjes, die onder de knikkendeSchil,, den zyn , een groen Stuifmeel vallen, zo „ zwaar , dat het in Water zinkt. Dit een „ weinig drooger , echter niet al te droog , „ op een Glaasje geftort zynde, zal, wanneer „ men het door 't Mikroskoop befchouwt, aartig huppelen en fpringen; zo dat mee het C:(J Dit Kenmerk van de byzonder. opfchietende Bloemftéeltjes, welke ik zeer dikwils waargenomen heb, on•derfcheidt dit Heermoes zeer duidelyk van het volgende. (fj Hujus particulas Spermaticas tripudiare vidf. Hefa. utlupra, B 5 II. Dehl, XIV. Stur* VII. Ifdeel. II.. h00bd- ituk.' Paardeftaart.  26 B e s'-e h r y v;i n g v a u VIL Afdeel, 11. Hoofdstuk. JPaardeJjtMrt. III. Equifetum Pahijire. Moerasfig. 1 i j „ het geluid daar van zelfs kan hooren. De „ Zaadelyke Ligbaampjes, naamelyk, bewee„ gen en draaijen zig , door een ingeboren „ Veerkragt.- De Bolletjes zyn byna allen „ voorzien met twee Pooten tot vyf toe; „ waar van het uiterfte end, gefpleeten , zig weder'famenvoegt als een Strik. DieBeent„ jes ontfpannen zig met een 'groote Veer„ kragt , en doen de Bolletjes , verfcheide Minuuten lang, tot eenigen afftand huppe,, len. Dus overtreft deeze zeer gemeene „ Plant alle bèweegingen van het gevoelig , Boomvaren en de Mimofa ,grootelyks, in i vlugheid en aanhouding (*). (3) Paardeftaart met eens hoekige Steng; kit Loof enkeldbladerig. Deeze Soort, die aan een taamelyk groote zwarte Aair , op de gebladerde Steng, keriaaar is, komt ook vry algemeen in Europa, :n dikwils op vogtige Velden, doch ook wel op C*) Hali.. It. Helveticum. Opitsc. Bot. p. 281. (3) Equifetum Caule angulato, frondibtis fimplicibus. Gort. Belg. 11. p. 275. Eq. Setis fimpl, internodia vix uperantibus. R. Lugdb. 496. Ft, Suec. 835 , 929. Eq. Paluftre. Ft. Lcrpp. 392. Eq. Paluftre brevioribus Setis. 3. B. Pi". 16. Theatf. 242. {$, Eq. Paluftre minus 'poyftachion, C. B. .Pw. 16. Prodr. 24. Rat. Angl. III. i. 131. T 5. f. 3, Eq. Caule fulcato, Ramis multiflois, Foiiis,indivifis. Hali.. Helv, weimt, 111. p. a. N< 677.  I5E HAAIR'PIAHTE NS 2? op drooge plaatfen en in zeer verfchillende Gronden , voor. Dit doet dezelve in byzondere Geftalten verfchynen. Qp 't droo^ ge groeijende. heeft zy Stengetjes van een Voet, met niet meer dan vier of vyf Sleuven,/ geenszins ruuw. In Noordholland wordt dezelve gemeenlyk lfe/Êr genoemd , als een ondeugend Kruid. De Steng-Scheedjes zyn gebaard, bladerig, zeer zwart met witte randen. Het geeft zeer veele Takken uit, met Kransjes van agt of negen Bladendie diep gcflcufd zyn, en ieder Tak heeft eene Bloem-Aair. Dat in 't Water groeit, heeft de Steng breeder en hooger , met veel meer en dieper Sleuven , en veel Takken hebben aan 't end ook een Aairtje of zwart Knopje. Somtyds komt het; zonder dezelven vopr, en dus vindt menze onder malkander groeijende. Aaó die Knopjes wordt-, door de Landlieden, de nadeeligheid van dit Heermoes of ün. jer, voor het Vee , toegefchreeven. Men is door veele Waarneemingen, dienaangaande, taamelyk verzekerd. De Paarden fchaadt het niet, noch de Schaapen; hoewel zy 't niet dan by gebrek van Gras eeten; maar het Rundvee kan dit Onkruid niet verdraagen. Elders wil men waargenomen hebben , dat het de Beeften dikwils bun Jong verfmakken doet(*> Haller CO Eph. Nat. Citr. Vol, I. Obs. 230. Mh Acad.Yol ï. ï. 537IL Dseu XIV. Stok, VII. Atdef.l» U- 1 Hooïd- tUK. Paardeaart. Nadee» igheid.  «8 B E S G II R Y V I N G VAK VII. Afdeel. II. Hoorn. stuk. Paarde ftaatrt, IVIiddelen tot nitroeijing. l er hadt zelf daar van , in eene Xoe, de ondervinding gehad, die aan den Afgang ftierf. De manier, op welke het door zyne fcherp•heid in de Ingewanden dier Beeften werkt, en eenen bloedigen Afgang of doodeiyke Eloedwatering veroirzaakt, is door den Heer Berkhey omftandig aangeweezen {*). Zyn Ed. oordeelt die ruuwe, zonder Bladen , welke als de zesde Soort ftaat te volgen, by ons meest in Slooten groeijende, met reden de gevaarlykflc (f). Hy acht, dat men het Heerhuis noemt als Haarhuis , wegens de Haairigheid der Pypachtige Bladen; en misfchien is de naam Heermoes ook wel daar van afkomftig. In Groningen noemen de Boeren het Houtpypen; zegt de Heer de Gorter. Dit fchynt meest op de ongebladerde Soort toepasfelyk te zyn. De Heer Haller merkt aan, dat de uitroeijing van dit Onkruid een wenfchelyke zaak, den Landman veel Gelds waardig, zyn zoude. Noch de Ploeg of Egge, waar van Schreber tot uitroeijing van het Kweekgras gewag maakt, (*) Verhand, der Hott. Maatfcli. te Haarlem VIII. Deel. Antw, bl. 158. (t) Want fchoon dezelve elders uitgemonfterd wordt, als ten dien opzigte geheel niet in bedenken komende, om dat zy meest in Slooten of Beeken en Bofchjes groeit: (Zie 't gedagte V«rtoogvanC N.,) is het nogthans zeker, dat zy zeer dikwils gelegenheid geeft, om afgefchooren te worden en gegeten deor het Ve.e.  DE HAilEFUKTEM. 5, n°g- (*J Deeze Soort zal bedoeld zyn, wanneer in Am. Acad. Vol. I. j>. 537, door den Heer Aspelin gezegd wordt, Equifetum Vaecis utilisfimum Foenum. Verfcheide Soorten yv.a Equifetum, op Ysland groeijende, zvn een zeer begeerd en goed Voedzel voor het Vee, dat 'er fpoedig vet door wordt. Reifedurchlsland, I.Th. p. %■  t> E ïï A i ! R P L A H T E S. 3; y, nogthan's , is het de Maag en Blaas fcha•„ delyk geweest. Tegen de Schurft der ■„ Blaas, wederom, zou niets beter zyn, dan „ 't Afkookzel van Paardeftaart, volgens A„ gricola Ammonius. Van de Kolen wordt mee Olie een Zalf gekookt tegen », Brandfteden. Doch ik'' geloof dat het ■j-, naauwlyks met ernft gebruikt worde" (*)* Uit dit alles ziet men, dat de Geneeskragten van byzondere Soorten, die zeer verfchillende eigenfchappen hebben, verward worden» Een Scheidkundig onderzoek zou misfehien de zaak üader kunnen ophelderen. De gewoonte van gebruik maakt, zo fommigen aanmerken, dat het Vee,zelfs van de fcherpe Soort, in 't vervolg geen nadeel heeft. {5) Paardeftaart met de Steng byna naakt en glad-. o ïn diepe Moerasfige Veengronden van Svveeden heeft Linn^eus deeze waargenomen, welke hy zelf oordeelt de voorgaande naby te komen, hebbende fomtyds eenig Loof aan de Steng» Haller merkt aan , dat zy eene ver- C4i) Haller He'.v. incJwat. utfupra. (5) Equifetum Caule fubundo Isevi. Fl. Suec.%3?, 931-. öalib. Par. 308. Eq.. nudum laBvius noftras. Raj. Angh HL p. 131. T. 5. f,2. Hall, Helv. inchoat. N» 16.77. c 11. Deel. XIV. Stuk. VIL Afdeel* it Hoofd» iruK. V. Equifetuih Limofum. Slykeri£«  34 Eeschhïvihc vak VII.: Afdeel, 11. Hoofdstuk. Paarai /taart. VI. Eqmfe-.un Hyemale. Winterig. 1 verandering is van het Moerasfige Paardeftaart, 't welke, in 't Water groeijende, eerx dikker Steng verkrygt, met veele Sleuven of . Voortjes overlangs. By Frankfort aan den Main is het, in Waterige Greppels, ook waargenomen (*). In onze Provinciën fchynt het, tot nog toe , dus niet gevonden te zyn. (6) Paardeftaart met de Steng naakt en rauw 5 aan den voet eenigermaate Takkig.' Deeze Soort is in Zandige Slooten aan den Duinkant en andere ftilftaande Wateren van ons Land ; als ook door geheel Europa, zelfs in Rusland en byzonderlyk in Sweeden , vry gemeen. Ook groeit zy, zo hier als elders, in vogtige Bosfchagiën. Men vindt daar van, waar over men zig billyk mag verwonderen , by Dodonóus en Lob el geen Afbeelding. Zy fchynen dezelve gehouden te hebben voor eene verandering van het Groote Paardeftaart, dat echter de Steng niet (*) ReicharD, Flora Francofurt. 1772. p. 117. f6) Equifetum Caule nudo fcabro, bafi fubramofo. Gort. Belg. 276. Ft. Suee. 838 , 931. Eq. Scapo nudo iïmplicisfimo. R. Lugdb. 496. Gron. Firg. 196. Eq. hyemaie. Flor. Lapp. 394. Eq. Fol. nudum Ramofum & non Ramofum. C. B. Pin. 16- Theatr. 248. Equifetum. Cam. Epit. 692. f. A. Equif. Caule fubnudo asperrimo, Vaginis Caulinis indivifis, Rameis ciliatis. Hall. Helv, inchottU III. j». 3.  de HniifiAii'tES. SS niet t'uuw hééft, gelyk dit, het welke des we. gen Schaafflroo genoemd, en van de Schrynwerkers gebruikt wordt cm glad Hout te polyften. Andere Soorten zyn daar toe ook Wel in gebruik, en worden , wegens de fuuwheid, in Dnitfchland gebezigd, om Tin* öen Vaatwerk te fchuuren: weshalve men het Kcmnenkruid noemen zou. Die naam, echter, kan ook wel daar aan gegeven zyn, wegens de aartig in elkander fteekende Leedjes,welke zeer zigtbaar zyn in deeze Soort,, Om dat zy 's Winters overhlyft , zal onze Ridder 'er den bynaafn aan gegeven hebben, van Winïerig Paardeftaart., Het heeft de Stengen fomtyds wel vier of vyf Voeten lang, aan 't end gekranst; doch voor 't overige uit Leedjes beftaande , die zelfs naauwlyks getand zyn , wit gezoomd, niet zwart, gelyk de anderen ; hoewel met zwarte Tipjes. De Takken, welken het fomtyds uitgeeft, hebben integendeel de Scheedjes Ooghaairig getand. Over 't geheel is de Steng zeer ruuw op de kanten vanhaa* re Sleuven , en draagt op den top een zeer zigtbaar bruin A airtje. Van dit Paardeftaart getuigt LinnjEüs:, dat het een goed Voedzel voor de Paarden zy, maar fchadelyk voor de Runders , die 'er de Tanden door kwyt raaken, en het derhalve dikwils weg fmyten : terwyl ook de Schaapen, die 'er door miskraamen, dit Kruid Biet willen nuttigen. C % (7) 41. PEjse, XIV. Siük. VIL Afdeel-. ii. Hoofdstuk. Paarde* /laan. o  II. Afdeel Vil 1.' Hoofdstuk. VIT. Equif etui Gtganteum.Reusachtig- / ' 4 36 Beschryvinc van (7) Paardeftaart met een geftreepte Boomacht& ge Steng eu enkeld, geftrekt, Aairdraa' gend Loof. Door den vermaarden Plumier is, in *de Westindiën, deeze zeer hooge Takkige Soort van Paardeftaart, gevonden. De Takken van de Steng, Kringswyze uit de Leedjes fchietende, twaalf in getal, waren ieder met een Aairtje gepunt: des het dat groote WaterPaardeflaart niet kan zyn , 't welk , volgens Sloane, op Jamaika groeit (*). Het Naakte, zo even gemeld , wordt ook in NoordAmerika gevonden. Haller zegt, dateen dergelyk, met gebaarde Scheedjes, in de Rhyn voorkomt, zynde door zyn Ed. ook omftreeks Bern, in Switzerland, waargenomen (f). Hoe zeer ook de befchreevene Soorten van Paardeftaart oogfchynlyk verfchillen, zouden echter de veranderingen , daar in geduurig voorkomende, byna doen denken, of niet de Grond en Groeiplaats gelegenheid gaf totVerfcheidenheden van eene zelfde Plant,die voor Soorten gehouden zyn. Immers, ik heb dit dikwils gedagt ten opzigt van de vier eerfte Soor- r (7) Equifetum Caule» ftriato Arborescente &c. Equifetum altisfimum RamoRim. Plum. Sp. li. Icon. 125, f- 2- l («) Sloan- &ai». Cat. p. 215. ff) Equifetum Caule fulcato, fubnudo, Vaginjg Aju> tatis. N- 1678. Equif. nudum. Tabefj*. 59°«  de Haairplanten. 37 Soorten , en Doclor ScopoLr vondt de'on- ^ derfcheiding zo duifter, dat hy maar twee als Soorten vootftelde; de eene met een Gladde, s. de andere met een Gefleufde Steng, waar hy de anderen, als Verfcheidenheden, aanonder-y' fchikte (*). Inderdaad deeze Planten verdienden , ten dien opzigte, wel nader onderzoek. O n o c l e a. Welk-Varen. Deezen Geflagtnaam geeft Linn^üs aan een Gewas, welks Kenmerken zyn, een tweezydige Aair en vyfkleppige deelen van Vrugtmaaking. Eehalve de eene Soort, tot welke dezelven behoorden , is een nieuwe daar by gekomen: zo dat zyn Ed. daar van thans twee Soorten opgeeft, hier volgende. (l) Welk-Varen met gevind Loof, dat aan de tippen eenigermaate getakt is. VanJ (c) Flora Camiolica, p. 172. ("1) Onoclea Frondibus pinnatis, Apice fubramofis. Sy/t. ]Vat. Veg. XIII. N. 1170. Angiopteris^ Mich. Gen. 29. Osmnnda Frondibus pinnatis &c. H. Cliff. 472. Gro™. Virg. 196, II. 163. Filix Mariana Osmundae facie', Racemifera. Pluk. Mant. 80. T. 404. f. 2. Polypod urn Virg. majus, Osmundx facie, tenerius. Moris. Hifi. III. p- 563- S. 14. T. 2. f. 10. Filix Indica Polypodii facie. Mentz. Pug. 6. T. 10. Filix Indica Osmund* fa' cie, Bod. Stap. 320- Polypodium fenfibile. Munt, Hifi. c 3 II. Deel, XIV. Stuk. VIT. fdrel. Ii. -[oofd'uk. Paardeaart, li Onaclea 'enfibtlis. levoelig. /  38 Beschryving van Vil. Afdeel. ii. Hoofdstuk.Welk-. Van ouds is reeds deeze Plant, onder den, naam ven Virginifch of Gevoelig Boomvaren , bekend. Badhinüs maakt 'er gewag van» onder den naam van Gevoelig Kruid met Loof van Boomvaren.. Sedert is het onaer de Boomvarens of Varens geteld geweest; gelyk Mdnting daar van getuigt, „ dat het een Plant ,, is van eene verwonderens waardige natuur, „ zodanig, dat, wanneer iemand een der Bla-^ „ den tusfchen de Vingers drukt , hetzelve „ des anderen daags geheel verwelkt en ver„ dort: weshalve men het met regt,zegthy, „ Gevoelig Boomvaren mag heeten. Ja al het „ Loof famendrukkende zal de geheele Plant verdorren ; doch de Wortel geeft weder „ nieuwe Bladen uit: al gebeurde dit driemaal in een Zomer." Dewyl het de Vrugtmaakende deelen Troswyze vergaderd heeft, zo heeft onze Ridder het tot de Osmunda betrokken gehad ; doch, fchoon 'er een Plant van was in de ClIfFortfe Tuin, die Gevoeligheid, zo 't fchynt, niet ondervonden. M:chelius noemde het, wegens de groote Vatachtige hokjes, in de Vrugt- of Bloemtros, Angiopteris. Linn^eüs heeft het eindelyk, ik weet niet om welke reden, Onoclea gedoopt. Mori?on befchryft het aldus. „ Uit Wortels van een Vinger dik,die Knoopig zyn, met fcheeve Spruchtels en Vezelen , komen Bladen voort, die, nog te-. M der zynde of eerst uitfpruitende , omge- v kruid  de Haairplanten. go s, kruid verfcbynen, zynde bekleed met eene „ bruine Wolligheid, welke 'er afgaat en ver-" dwynt. Vervolgens breiden de Bladen zig, „, breeder en grooter uit, dan de andere Boom5, varens , zynde dun, bleek groen en glad, „ met taamelyk breede Kwabben of Vinnen, e, op de kanten uitgefneeden en zo teder,dat „ zy op de minde famendrukking of aanraa„ king verwelken. De Bladen vergaan by ?t „ aankomen van den Winter en fchieten „ 's Voorjaars weder uit." In de Europifche Tuinen heeft men, tot nog toe , zo 't fchynt, de Vrugtmaaking of Vrugtmaakende deelen niet kunnen waarneemen , van dit zonderlinge Gewas, dat ook in Oostindie groeit f*). {2) Welk-Varen met dubbeld-gevind Frugtmaakend Loef; de dekzeltjes driekleppig. i In de Kloven der hoogfte Rotfen van den Tafelberg aan de Kaap is dit door den Heer Koenig groeijende gevonden, en aldus befchreeven. Het heeft een Draadachtige , glanzige, kruipende, rosfe, wortelende Steng. Het O Créscit in utraque India. N. L. Burmannus. Fl. Ind. p. 227. (2) Onoclea Frondibus bipinnatis Fl'u&iikantibus, operculis trivalvibus. Mant. j>. 306. C 4 II. Dbïx,. XIV. Stuk. VII. ftFDEEl. II. HoOFD- rUK. IVethrarea, II. Onoclea 'ohjpodides. [aapfch.  VII. 11. Hoofdstuk. W«lkVaren. 4'3 B e s c h r y v i k g vak Het Loof is famengeft. eïd; de Blaadjes twee-, vinnig gepaard, uitgebreid: de Vinnetjes byna tweevinnig, ver afltandig; liniaal, tot aan de Rib verdeeld, ftompachtig: de Vrugtmaakingen , gelyk in bet Boomvaren , naar den voet der Tandjes zydelings, yl, platachtig, gedekt met een driekleppigen Kelk of driedeelig Vlies , dat uit het middelpunt naar den voet verdeeld is. Voorts merkt Linn^us aan; „ dat de,, ronde Vrugtmaakingen , gedekt met een „ Vliezig dekzel, 't welk driekleppig is en „ een vasten rand heeft, veeleer dit Qellagt „ dan eenig ander der opgegevenen,' fchynt „ aan te duiden: hoewel de andere Soort „ Trosachtige Vrugtmaakingen heeft." Maar dus verdwynt het Geflagts-Kenmerk, in een tweezydige Aair beftaande, grootendeels. Ophioglossum. Adders-Tong» Van ouds was reeds deeze Griekfche benaaming in gebruik , voor een Geflagt van Planten , welker Vrugtmaakingen vergaard zyn, in de gedaante van een Adders-Tong. Volgens onzen Ridder beftaan dezelven in een gewrichte tweezydige Aair, wier Leedjes overdwars gaapen. De volgende Soorten ryn daar van waargenomen.  ^ JDeel, PLAAT XCIV.   be Haairplanten. 41 (1) Adders- Tong met Eyrond Loof. Door geheel Europa komt deeze Soort voor, op vogtige Zandige Bofchvelden ,! en by ons in de Duin - Valeijen , als ook in broekige Landen , by Zutphen en Zwol. Zy groeit insgelyks in Ooflindie, volgens Rumjrhiüs, en volgens CLAYTONinVirginie(*). Men noemtzc Adders • Tong of Nater- Tong, in 't Franfch Langue de Serpent > wegens het Tongetje, dat uit het Blad voorkomt, en Henophylhim , dat zo veel zegt als Unifolium of Eenblad : ook wel Speerkruid, Het heeft een enkeld Steeltje, van een Handbreed hoog, dat regt opwaards uitloopt in een puntig Eyrond " of Lancetvormig Blad, waar van het Steeltje als omvangen wordt. Dit Blad is ongcribd en zonder naad : weshalve, mooglyk, de Franfchen dit Kruidje Herbe fans couture heeten. Uit deszelfs boezem fchiet mede C1) Ophiogtosfum Fronde ovata. Stjfl. Nat. Veg. XIII, Gen. 1171. Gort. Belg. 11. 276. Burm- Fl. Ind. p. 227, Fl. Snee. 839, 832. Dalib. Par. 309. Ophioglosfum Folio ovato, Spica difticha. H. Cliff. 472. Oph. vulgatum, C. B. Pin. 354. Plum.' Fil. XXXVI. T. B f. 5. Ophioglosfum. C. B. Piu. 364. Dod. Pempt. 139. Lob. Tc, S08. Oed. üan. 147. Ophioglosfum minus fubrotundo folio. C. B. Pi». 354- Prodr. 150. Ophioglosfum f. Enneaphyllum. Lou. Hift, '471. Rumph. Amb. VI, p. 152. T. 68. f- 2- (*) Ophioglosfum, Radicerepente, Gron. Virg, II. 164. C5 II, Deel. XIV. Stuk. Vil. Vfdeel. 11. HOOFBTUK.1. Ophiogtos-, rum vulgatum.Semeen.  42 Beschryvinc van VII. Afdeel. 11. Hoofdstuk. AddersTang. 1 1 de regt opwaards een dun Steeltje, dat aan 't end zig als een Tongetje verbreedt en verdikt, beftaande wederzyds uit zekere Hokjes, die, open gaande, een fyn Stof uitwerpen , laatende dan dit Tongetje in eene Zaagswyze gedaante over. Het komt in April of Mey uit den Grond , en blyft naauwlyks zes weeken frifch. In Oostindie komt het veel op vlakke drnogf" Velden voor , ZO R u m- ïkids aanmerkt, inzonderheid na de afbranding van het Snygras , wanneer 'er Regen op volgt. Het heeft aldaar fomtyds kruipende Wortels, gelyk het Boomvaren. Anders komt het met het Europifehe overeen. De Smaak van dit Plantje is lymerig en zoetachtig : weshalve men het voor een V\ ondmiddel gehouden heeft. Inwendig is het, tot een Vierdeloots daags, cegen Breuken aangepreezen geweest. Men heeft het Lancea. Chrifti genoemd, en mooglyk is daar van wel de ingebeelde kragt , tegen Toveryën, afkomftig. Van dit Europifehe Adders-Tong zyn eenige Verfcheidenheden. Het komt kleiner voor, met een rondachtig, als ook met een hoekig Blad , en het Tongetje is niet alleen twee en drievoudig , gelyk Mentzel dezelven uit het Bïandenburgfe afbeeldt, maar /alt in Engeland drie, vier en zesdubbeld, zo Lob el aanmerkt. Somtyds vindt men iet, in zyn geheel, naauwlyks twee Dui. nen hoog. (2j  i>e Haairplanten. 43 (2) Adders - Tong met Lancetvormig Loof. De fmalbladigheid onderfcheidt deeze Soort, die zeer klein is en in Portugal gevonden' wordt. (3) Adders Tong met Hartvormig Loof. De Netvormigheid van het geweefzel der Bladen geeft den bynaam aan deeze, die naar het gemeene Adders-Tong veel gelykt,( groeijende in Zuid-Amerika. (4) Adders- Tong met Vindeelig Loof. Onder de Ceylonfche Planten is deeze door; den Heer Thünberg verzameld, welke wegens de figuur der Vrugtmaakingen en gete alszins tot dit Geflagt behoort, terwylook de Aair tweezydig is. Ik geef daar van de Afbeelding in Mg. 1, op Plaat XCIV: van het Blad , naamelyk, 't welk ook een zeer fraay Netswys' Geweefzel heeft en wederzyds Vindeelig ingefneeden is, hebbende, aan den ■(%) Ophioglosfum Fronde Lanceolata. Sijst. Nat, Ophiogl. pumilum Antumnale. Grisl- Lufit. Ophiogl. anguftif. minimum. Barr. Rar. 12S0. T. 252. f. 2. (3) Ophioglosfum Fronde Cordata. Sp. Plant. 4. Ophiogl. Cord. & reticulatum. Pluim. Pil, 141. T. 164. Oph.io§losf. vulgari facie. Pet. Fil. 179. T. 10. f. 4. (4) Ophioglosfum Fronde Pinnatifida. Milu. II, Deel.» XIV. Siuk, VII. Afdeel» 11. Hoofd» tuk. II. Ophioglos* rum i.ufi'anicum. Portujeefch. III. Reticulatum. NetblaÜg. TV. Zeilanimm. Ceylonfch Plaat ÜCIV. Fig. i.  44 ' Bescdr'ï vik'g van VII. Afdeel II. Hoofdstuk. Adder. Jong, V. Opluogtos fuut Pal' fnatum. Gepalmd VI. Pedawm. voetach tig. den Voet, twee afgezonderde, feheef geoorde Vinblaadjes, en afzonderlyk is gefteeld: terwyl de Vrugtmaaking zig op een dunner Steel-tje, van omtrent negen Duimen of een Span langte , vertoont Het is een Aair van twee Duimen, die wederzyds, aan den Voet, ook een klein Aairtje heeft, even als 't Blad zyne • Vinnetjes. De Aairtjes zyn bezet met menigvuldige Korreltjes, gelyk in 't volgende Geflagt, (5) Adders-Tong met gepalmd Loofaan den Voet Aairdraagende- Dit Amerikaanfche heeft de Bladen als een Handpalm verdeeld of Vingerachtig, en de Vrugtmaakingen komen uit derzelver Voet voort, zo Plumier vertoont. (6) Adders - Tong met een bogtige hoekige Steng en een Voetacutig Loof. Men moet hier niet denken om eens Menfqhen maar om een Vogelen , en misfehien naast een Eenden-Poots Voet of dergelyken. Op (5_) Ophioglosfum Fronde Palmata, bafi Spiciferê. Sp-, Flant. N. 5 üphiogi Falmatum. Plum. Fit. 130. X. 163, Pet. Pil, 178 T- 11. f. 2. (6) Ophioglosfum Caule flexuofo angulofo, Fronde Pedata Burm. Fj. Ind. p 227. Tab. 66. f, 1. Filix guldens Fol. tripartitls. Pryon,  ce Haairplanten. 4.5 Op Java was dit door den Heer Pryon waargenomen , die het klimmend Varen noemde , met driedeelige Bladen. Onze Hoogleeraar N. L. Burmannus maakte 'er een nieuwe Soort van, met gedagte .bepaaling. Ik heb, het gene de Heer Thunberg op Java,rondom Samarang, verzameld heeft, welks Bladen gepaard en , juist gelyk in het afgebeelde Takje V3fl den eerltgeineldcn , ouder drie-, boven vierdeelig of vierkwabbig zyn ; maar dieper, tot aan het Steeltje toe, verdeeld, en op de vlakte met evenwydige, van de Rib fchuins afloopende Streepjes; fmaller en wel vyf Duimen lang geflipt. (7) Adders - Tong met Liniaal', zeer lang, onverdeeld Loof. jj d Een Bygewas der Boomen in Oostindie, dat^ veel naar het Hertstonge gelykt, uit Blade-g ren beftaande , welke drie, vier of vyf Voeten lang zyn, ruim een Duim breed, dikachtig , doch flap, glad en groen. Twee of drie zulke Bladen groeijen uit éénen Wortel, die in de Schors der Boomen zit. Sommigen deezer Bladen zyn, aan 't end, in Lappen verdeeld; (.7} Ophioglosfum Frondibus Linearrbus longisfimis indivifis. Sp. Plaul. 3. Burm, Fl Ind. 227. Scolofendria major. Rumpu. Amb, vi. p. 84. T. 37. f. 3. ft Dbw,. XIV. Stuk. VII. Afdeel» II. Hoofd- ;tuk. Adders* Tong, VII. 'phioglos* im pen. dum. eerhanmd.  46 llKSCURÏVING VA» Vil. Afdeel. Li. Hoofdstuk. AddersTong. Vlll- Ophioglosfum fcandeus. Klimmend.Ï1.XC1V. Fig. 2. 1 deeld; doch demeeften geeven, omtrent eenVoet van den Wortel af, uit het midden een Steeltje , dat een Aair draagt, wel gelykende naar die van lange Peper , maar platter en op de zyden byna gelyk die van het gewoone Adders-Tong geftreept en kartelig, fomtyds een Vinger, fomtyds een Voet lang. In 't Maleits noemt men het Daunrambu, dat is Haairig Blad. Meest Jcomt het aan de Sagu« eer-, doGh ook aan andere wilde Bofchboo* men, voor. (8) Adders-Tong met een bogtige ronde Steng en gepaard Vihbladig Loof, de Blaadjes wederzyds Aairdraagende. Van dit klimmend Gewas, dat zo wel in West- als in Ooftindie groeit, zyn verfcheide Afbeeldingen aan 't licht gegeven, die het in zeer verfchillende gedaante voorftellen. Byzonder fraay is de Vertooning van het Brafiliaanfche, by Bueyk, door Morison overgenomen, welke duidelyk doet zien, hoe de Vrugt- (8.) Ophioglosfum Caule flexuofo teretï; Frottd. conjug. pinnatis; Foliolis utrinque Spiciferis. Sp. Plant. N. 6. H. Cltff. 473. Fl. Zeyl. 374. Burm. Fl. Ind p, 227 Filix fcandens pulchra Brafiliana Breyn Cent. 185- T 96. Pet. T. 64. f. ii, Lonchitis fcandens Brafiliana. Mor. Hift. 111. p. 568. S. 14. T. 3. f. 15. Adianthum volubile minus. Rumph. Amh. VI. p. 75. T. 32, f. z, 3.Tferu Valll-panna. Hort. Mal. XII. r>. 65. T. 33.  be Haairplanten. 47 Vrugtmaakingen wederzyds als Aairtjes fpruiten uit de kanten der Bladen. Dit heeft Rijmphitjs flegts in één Blad, Fig, 3, aangewee-, zen: terwyl Fig. 2 een endelings Takje voorfielt, met eenvoudige Blaadjes. Dat dit dus zy, ontdek ik in een Tak van zulk Gewas , wel drie Voeten lang , op Java rondom Samarang door den Heer Thüneürg verzameld, alwaar de Bladen naar \ end tuc dus Klyfachtig, byna driekantig ; de laager Bladen Lancetvormig en aan den Voet wederzyds ge-oord zyn, of ook wel tweevoudig verdeeld. Van de Vrugtmaakingen komt aan deezen Tak niets voor ,• maar ik heb dezelven zeer blykbaar aan fommige Blaadjes van een anderen van Ceylon, die wederom het Loof wat verfchillende heeft, doch zodanig dat het aan de op. gegevene bepaaling van Linn,eus eenigermaate voldoet. Mooglyk zal dit de Verfchei» denheid zyn daar de HeerBurm annus van fpreekt , met Hartvormige Blaadjes en korter Aairtjes. De Afbeelding van zulk een Vindraagend ge-aaird Blad geef ik in Fig. 2, op Plaat XCIV, van een zodanig Gewas in Japan verzameld , 't welk zelfs de onvrugtbaare Blaadjes ingefneeden-heeft. Linnjeus merkt aan , dat de Vinnen in deeze Soort Hartvormig gepiekt, of Piekswys' Lancetvormig zyn: de Bladfteelen niet tegenover elkander, maar famengevoegd zittende II. Dbbi. XIV. Stuk. mn VII. Afdeel, 11. Hoofdtor, AddersTong.  48 B ESCHRÏVINO VAN Vil. Afdeel. II. Hoofdstuk. IXOphioglosfumflexuofuw. Bogtig, aan de knobbeltjes der Takjes, Zulks is blyk» baar in gezegde Exemplaaren. (p) Adders - Tong met een bogtige hoekige Steng en tweebladig Loof, de Vinnen drie* deelig gepalmd. Tot deeze Soort heeft de Ridder t'huis ge* bragt, het Groote Slingerende Vcnus- Haair vari Rümphiiis, dat op de drie- en - dertigfté Plaat is afgebeeld; terwyl de twee-en-dertigHe door hem aangehaald wordt. Op deeze vindt men niets, dat met de befchryving ftrookt: terwyl ook dezelve niet overeenkomt met de bepaaling : alzo dat Venus - Haair ronde fingerende Steelen heeft. Het "Loof aangaande, dit wordt niet duidelyk befchreeven, en is ook veranderlyk; doch fchynt door de Gevingerde Bladen meest van de voorgaande Soort te verfchillen, die fomtyds maar in tweeën of drieën, fomtyds meervoudig zyn verdeeld. Dus acht menze met het Klimmend Varen van Sloane, op Jamaika groeijende, met de Bladen in lange, fmalle , niet gekartelde Vinhen ge* fpleeten , overeenkomftig; 't welk taamelyk met dat Vrouwen-Haair van Rumphius ftrookt; (9) Ophioglosfum Caule flexuofo angulato, Frond. diphyllis, Pinnis trifido - palmatis. Sp. Plant. N. 7. Fl. Zeyl. 375. Burm. Fl. Ind. p. 227. Adianthum volubile majus. Rümph. Amb. VI. p. 75, T. 33. Valli - Panna. Hort. Mal. XII, p. 63. T. 32.  »e Haairplanten. 49 'ftfookt: doch zyne Afbeelding fchynt Veeleer het voor befchreevene Foetacktige aan te wyzefi. De Heer N. L. Bdrimamnus heeft daar van een nieuwe Soort gemaakt (*). tasfimis prselongis, anguftis. Mihi, D II. Dekx,. XIV. Sxra. VU. Afdeel» 11. HoofD* ituk. X. Op/iio'losfusuicumiuaurn. Jpitsbla- '1. XCIV %. 3-  5© Beschryvimg vak vii.' i Afdesl» II. Hoofdstuk. TresVaren, 1. Osmunda Zeylanica. Ceylonfch. e of Trosachtige Takkige Aair, zo Li rismus aanmerkt, met Kogelronde Vrugtmaa» kingen. In fommige Soorten van hetzelve zit de Bloemfleel op de Steng aan den voet van 't Loof; in fommigen komen de Bloemfleelen naakt uit den Wortel voort;in anderen draagt het Loof zelf de Vrugtmaakende deelen. Dit maakt drie Afdeelingen, als volgt. I. Met de Bloemfleel op de Steng. (i) Tros-Varen met een enkelden Bloemfleel; het Loof gekranst, Lancctvormig onver ~ deeld. Op Ceylon en Amboina groeit, volgens Linn/eos, dit Tros-Varen, waar toe zyn Ed. betrokken heeft het ingefneeden Slangentong van Rumphius, dat, wat het Loof aangaat, veel naar het Voetachtige of Gepalmde gelykt. 't Is een Plant die een Voet of Elle hoog groeit, en Bladen heeft in twaalf Slippen verdeeld, üit het midden der Bladen fchiet een Aairdraagend Steeltje. De Wortels gelyken naar die van 't Boomvaren. Het is, zegt hy, een fierlyke Plant in de Hoven. De Bla- (ij Osmunda Scapo Caulino folitario , Frondibus verticillatls, Lanceolatis indivifis. Stjtt. Nat. Vcg. X UiGen. 1172- Sp. 1. Fl. Zeijl. N. 373. Burm. Fl. Ind, y. 228. Ophioglosfum iaciniatum. Rumph. Amb. VI. p« 153. T. 68. f- 3.  b e ÖaAïrplantès'. j't. Bladen en Steelen worden tot Moes gebruikt en de jonge Scheuten als Aspergies gekookt en gegeten» (2) Tros-Varen meteen enkelden Bloemfleel en enkeld gevind Blad: Vry algemeen komt dit Kruidje, dat men, naar den Latynfchen naam T.unaria, in 't Franfch Lunaire, in 't Hollandfch Maankruid noemt, op drooge Bergachtige Velden door geheel Europa voor. By ons; vindt men 't, -hier en daar, in de Duin- Valei jen , in Engeland op de Heuvels by Greenwich en aan de Theems, zegt Lob el» Het wordt dus genoemd wegens zyne halfmaanswyze Blaadjes ^ die als Vinnen aan een Steeltje ïraan , het eenigfte Blad uitmaakende , 't Welk aan zyn voet een Steeltje uitgeeft, dat een Trosachtige Aair draagt. Dus groeit het fomtyds een Hand. (2) Osmunda Scapo CasJino foiitario, Fronde pimrata folitaria. Gort. Belg. \ |, p. 277. Fl. Suec. 842, 932. Dalib. Pair 309. H. CUff. 47a Fl. Lapp, 389. Lunaria Racrinofa nilnor St vilïgarïs. C. B. Pin. 354. Lunaria minor- Cam. Epit. 643. Lunaria. Dod. Pempt. 139, Lobj Tc 107. B. Lunaria „Racemofa ramofa major. C. B*. Fin. 355- Lunariae rarior fpecies. Cam. Epit. 644. j,s Lunaria Racemofa minor, Adiantlli folio- Brevn. Cent. 183- T. 93. 3. Lunaria minor Rutaceo folio. C. B. Pin, 355. Epimedium. Col. Pkpob. p. 05. T. zg, D 2 II. Pesl. XIV. Stok. VIL AfDeee.' 11. Hoofdstuk. 11. Osimmd/t Lunaria. Maankruid.  J2- " B E S C H R ï V I H G VAN VII. afde3i, II. Hoofdstuk. Tros. Varen, UI. Osmunda Virginiana. Virginifch. Handbreed of een Span hoog; maar het blyfe ook wel zeer klein , ter hoogte van een of twee Duimen. In Engeland is eene verandering gevonden met meer Bladen dan één, welke Camerarius afbeeldt. Ook komt het op de Gebergten , aan de Grenzen van Poolen en Pruisfen, zeer klein voor met diep ingekerfde Blaadjes, als die van 't Vrouwen - Haanof Moederkruid ; hoedanig door Breyn in Plaat vertoond wordt. Het is insgelyks met Blaadjes als van Wynruït gevonden , en in veele andere geftalten, gelyk men negen Verfcheidenheden , daar van, door Buxbaum verzameld, in Afbeelding vindt \f). Dit Maankruid is eenigszins famentrekkende en wordt als een Wondmiddel, of ook tegen de Breuken der Kinderen, gepreezen. Binnen den voet van den Steel, wanneer die in 't Voorjaar uitgefchooten is , openbaart zig de Plant van 't aanftaande Jaar, in alle zyne deelen, een Jaar voor uit, in volkomenheid, duidelyker dan in de Hepatica of Daphne, zegt Ll NNflüS (f). (3) Tros-Varen met een enkelden Bloemfleel, het Loof meervoudig Vinbladig. Jq (*) Nov. Att. Phjs. Med. Tom. I. Norimb. 1757. p. 43. (f) Flor. Suec. 11. 370. (3) Osmunda Scapo Caulino folitario, Fronde fupradecompofita. Sp. Plant. N. 3. üron. Virg. 196.11.164. Osmunda Asphodeli radice. Plüm» Fit. 136. T. 153, Pet. Fil. 16S. T. g- f. s.  oe Haairplanten. 53 In Noord-Amerika, en in 't byzonder in Virginie, groeit deeze, die Wortels als der Affodillen heeft , welke tegen de uitwerkingen van den Beet der Ratthlangen , als een Geneesmiddel, in gebruik zullen zyn ; alzo de Plant, van de Engelfchen, Ratel/lang -Wortel Varen geheten wordt, Bladen hebbende , welke naar die van Moederkruid gelykec. (4) Tros-Varen meteen dubbelen Bloemfleel, die glad is, het Loofgevina. In Zuid-Amerika komt deeze voor, die de Bladen Snipperachtig gevind heeft; zo dat zy naar die van het Kruid, dat men Hertstong noemt, eenigszins zweemen. Zy zyn Lancetvormig, zeer fyn getand. (5) Tros - Varen met een dubbelen Bloemfleel, die ruig is, en gevind Loof, Dee- (4) Osmunda Scapis Caulinis geminis, Fronde pinnat-a, Caule Isevi. Sp. Plant. N. 4. Osm. Lanceo;ata & fabtil. ferrata. Plum. Pil. 133. t. 156. Osmunda Race? nüfera, Phyllitidis folio, vix crenato. Pet. Pit, 163, T. 8. f- 15. Cs) Osmuuda Scapis Caul. geminis, Fronde pinnata , Caule hirto, Sp. Plant. N. 5 Osmunda hirfuta Lonchièidis folio. Plum. Fit. 114. T. 157. Lunaria e»atior Amer. hirfuta, Tim. Lonchit. integris, duplici Spica. Mor. Hift. 111. p. 596. Lonchitis hirfuta florida. Plum. Aimr 1%. T. 36. D 3 tl. DE3L. XIV. Stuk. VTI. Apïieêl, II. H00BDITUK. TrosCaren. IV. Osmunda Phuléitfiis. Hertston- V. Hirto. Ruigfteelig.  54 Bes c h'r vvihg v a u VIT. Afdesl. H- HoOFD■STUK. Tres-', Vare», VI Osuiuudd Hirfuta. Ruigfcladig. Vil. Adiantifalia.Vrouwen' Jiaairig. Deeze , op Martenique gevonden , geeft uit éótien Wortel vyf of zes Steelen, van een Voet lang, die met een bruine Haairigheid bekleed zyn , en opwaards bezet met gevinde Bladen , welke ieder twee Bloemileeltjes uitgeeven, met een Pieramidaal Bloemtrosje van twee Duim langte. (6) Tros - Varen met een dubbelden Bloemfleel, en dubbeld gevinde Wollige Bladen. Deeze groeit op Rotfen in Zuïd-Amerika, zegt Linn^üs. De vermaarde Sloane heeft het Gewas, aan den Oever van Rio Co-, breop Jamaika, beneden de Stad St Jago de, la Vega, op een Rots groeijende gevonden. Dit zal de reden der bepaaling van die Groeiplaats zyn. ("7) Tros - Varen met een dubbelden Bloemfleel, en meervoudig verdeeld Loof. Op (6) Osmunda Scapis Caulinis geminis, Fronde bipinnata hirfutï. Sp, Plmt, N. 6. Osm. Sp. geminis villofa. Pet- Ftl. 165. T. 8. f. 16. Osm. mo'f. hirfuta & prolande laciniata. Plum. Wil. 138. T. 162. Lonchitis hirfuta florida. Plum. Amer. 28. T. 26. Lunaria elatioc MatricariiE folio, Sp. duplici. Sloan ffam. 14. Hift. \. !>• 71. T- 25. f. 6. Mor. Hift. 111. p. 505. Raj. Suppt. lor, , (7J Osmunda Scapis Caulinis geminis, Fronde fupradecompofita. Sp. Plmt. N. 7. Osm. Filiculse folio major, Plum. Pil. 135. T. 158. Osm. Adiantfri nigri facie.  d'è Haairplanten. 55 Op de Rotfen der Eilanden Dominika en Jamaika komt deeze, volgens den Ridder voor. Zy groeit by en onder de voorgaande, zyn-s de door Pater Plümier op Dominika waargenomen, 't Gewas is omtrent anderhalf Voet hoog , en gelykt zeer naar het zwarte Vrouwenhaair , maar verfchilt van hetzelve door zyne Trosachtig geaairde Vrugtmaakingen. Hierom was het ook Bhdjend Steenig Vrouwenhaair door Plümier getyteld. II. Met naakte Bloemfteelen , uit den Wortel fpruitende. (S) Tros-Varen met gewortelde Bloemfleelen en gekranfle Trosjes; het Loof meervoudig t verdeeld. \ Wegens de gekranste Trosjes voert deeze Soort, die, gelyk de volgende , in ZuidAmerika of in de Westindiën groeit, den fsynaam. (9) Tros- 3Pet. Fil. 167. T. 9. f. 1. Lunaria elatior &c. Sloane Hts. Mor. uts. Adianthum Saxofum floridum. PlumAmer. 29. T. 43- Raj. Suppl. 101. (8) Osmunda Scapis Radkatis, Rac. Verticiilatis , Fronfle fupradacompofita. Sp. Plant. N. 8- Osmunda verticillata. Plum. Fil. 137. T. 160. Pet. Fit. 171. T. ia» ff. 4. D 4. II. Dkel. XIV. Siuk. VIL Afdeel. 11. Hooeoruiï. TroS- Varen. VIII. Osmunda erticilla1. jekranst.  56 Beschryving van VII. 11. Hoofdstuk.IX. Omnmdi Cervina. Smalvir^jig. X.' Jëipinnata. Dubbelzinnig. l ! 1 1 { (o) Tros - Varen met een gewortelden Bloeit fleel; het Loof gevind; de Vinblaadjes onverdeeld. 1 Het Loof van deeze wordt by dat der Hertstonge vergeleeken, even als dat; van de Vierde Soort, doch dit is vreemd , indien men 'er de gemeene Lingua Cervina dvorverftaat, maar, men vindt Soorten van Hertstonge met veeldeelige , gefnipperde, of zelfs gevinde Bladen ; gelyk die tweede van DalechaïvIp, door Toürnefort afgebceld(*), welke naar het Loof van Tros - Varen byzonder zweemt, volgens Baohinus, (10) Tros-Varen met een gewortelden Bloem-, fleel; het Loof gevind; de Vinnen Vinswyze ingekerfd. Door die inkerving der Vinbladen is deeze Soort genoegzaam van de voorgaande onderrcheiden. Ook blykt het, dat tot dezelve niet be- (9) Osmunda Scapo Radicato . Fronde pinnata, Pinïis integerrimis. Sp. Plant, N. 9. Oim» Lingua» Cervina; blio. Plum. Fit. 132. T. 154. Osm. Racemifera, Phylitidis folio. Pet. Fit 162. T. 8- f. 3. (*) Lingua Cervina foliis Cofta; innascentibus. lnfl. R. Herb. Tab. 321. J. B. Mijl. Hl. p. m. DalEch. Lugd. w%. Oo) Osmunda Scapo radicato, Fronde pinnata, Pinnis innatifidis. Sp. Plant. N. 10, Osmunda latis Crenis mei* X, Plum, Fil. 133, T. 155.   2 Deel, PLAAT XCT.  de Haairhastkh, %i behooren kan , dat fraaije Tros - Varen» 't welk de Heer Thunberg in Japan heeft waargenomen, hier in Fig. i, op PlaatXCV, uit myne Verzameling naar 't Ieeven afgebeeld. Hetzelve heeft den Bloemfteel van het Loof afgezonderd, 't welk dubbeld gevind is: want in de eerfïe plaats heeft het Blad een gladden ronden Steel, paarswyze of tegenover elkan. der bezet met andere dergelyke Steeltjes, en deeze, op de zelfde manier, met naauwlyks getande, zeer fmalle Vinblaadjes, van eene Lancetswyze figuur, zonder infnyding of verdeeling. Zyn Ed. heeft hetzelve, deswegen, niet oneigen , Osmunda 'Lancea getyteld. De Bloemfleel is zodanig getrost, dat de Trosjes, als aan Risten, zydelings en uit den top voortkomen; 't welk tevens een aanmerkelyke byzonderheid in dit Geflagt uitmaakt. ( 11) Tros - Varen met een gewortelden gefluimden Bloemfteel \ het Loof meervoudig verdeeld, i Het Blad van deeze Soort, die zo wel als de fn) Osmunda Scapo radicato paniculato; Froncte fupradecompofita. Sp. Plant. N. n. Osmnnda Frond. ra* dicatis &c. H. Cliff. 172. Osmunda Fiüculze folio altera. Puim. Fil. 138. T. 161, Osmunda Cicutse folio. Fei. Fil. 170. T, 9. f. 3- D s ïï. DsEt, XIV, SlüK. vii. Ar-DEBC. il. HOOFDSTUK. TrosVaren» Sfaponica. Japans. PI XCV. Fig. 1. XL' Osmuudit ^iliculifaia. Kervel* jladig.  53 Bëschryvinc vAn VII. AruEÉt Hoofdstuk. T'osVarett, XII. Osmunda Regalis. Koningïyk. dé voorgaande in Zuid - Amerika of in de Westlndiën groeit, is zodanig ingefneeden , dat het door Petiver by 't Loof van Dolle Kervel vergeleeken wordt. Het Loof is viermaal overhoeks gevind, met eenen naakten Bloemfteel, de Steeltjes overhoeks, met overhoeks geplaatfteBloem Aairtjes, volgens Ht' gene zig in de Cliffortfe Tuin bevondt. Hier is door den Ridder bygevoegd, dat het in de Bosfchen van 't Eiland Dominika zeldzaam groeit. III. Het Loof zelf de Vrugtraaakende deelen draagende. (ia) Tros-Varen met dubbeid gevind Loof, aan de Tip Trosdraagend. Deeze Soort heeft allereerst den naam gevoerd (12) Osmunda Frondibus bipinnatis, apice Racemiferis. Gort. Belg. 11. p. 277. Osm. Scapo paniculato polyphyllo. Oed. Dan. 217. Fl. Suec. 840, 933. Dalib. Var 308- ■% Cliff. 472. Osm. Regalis f. Filix flori la. Plum. Fil. 35. TB f. 4. Filix Ramofa non dentata floflda. C. W.Piu. 357. Osmunda vuig & paluftris.TouRNF, Tnjl. R. Herh. p. 547. Osmunda, Filix florida, Filix ladfo 'a Cordi- Lob. Tc. 813. Kruidb. 992. Filix paluftris. Dod- Pempt. 473. Kruidb. 759. 0, Filix florida f. Osmunda Regalis, Fol. alternis,furculis Seminiferis.Gron. Virg. 123. Filix non dentata florida. Pluk. Alm. 156. T. 181 f 4. Filix Botryites f. Fioridana major VirginituiS. MpK ttift. 111. j>. 593» '  DE TÏAAlR.PfcANTE N. gO voerd van Osmunda; mooglyk wegens 't zuiveren van den Mond in Gorgeldranken. Want, hoewel dat gebruik van dit Kruid niet gemeld wordt, is het nogthans , als van een famentrekkende en Wondheelende hoedanigheid, Xodanig aangepreezen , dat men het zelfs Koninglyk genoemd heeft, zégt 'Lobel, wegens zyne uitmuntende kragten. By Do* Don£üs wordt het flegts Groot of Wild Varen, anders Water- /-aren, getyteld. Het komt, in ons Land, veel aan donkere vogtige kanten der Slooten, in Gelderland , Vriesland en Groningen , meer dan in Holland, voor. Het groeit ook veel in Bosfchagiën van Poii tiers, en is in den Elfaz , tusfehen Wimmenau en Ingweiler, op vogtige Steenige plaatfen , zeer gemeen , doch komt aldaar niet voor in vette Moerasfige Gronden. In dé Zuidelyke deelen van Europa is het zeldzaam; doch in de Noordelyke, gelyk in Sweeden , wordt het op verfchelde, zelfs Bergagtige plaatfen, gevonden. In Switzerland, zegt Haller, is het nog niet ontdekt j*). Uit Wortels, die een Schubbigen bol met veele Vezels maaken, komen Steelen van een Elle of drie Voeten hoog (ij, welke op zyde paars- (*) Hein. inclwat. Tom. Ui. p. 6. Cf) Van tw«e Cubiten zegt Lobel. Morison fpreek van Caules hïtutitales et ad Bominis ahitaditjem asfur ' - gen ÏI, Deel. XIV. Siuk. VII. Afdeel. 11. Hoora- iTUK. Troi- Varen.-  6© BESCHRVVIflc van 1 VII. Afdeei li. Hoofdstuk. TrosVaren.. paarswyze bezet zyn met Vleugelachtige Bladen, gelyk aan die van 't Varen , doch niet ingeiheeden, gekarteld noch getand. De Vinnen, naamelyk , waar uit ieder Blad beftaat, zyn eenigermaate Lancetvonnig en derzelvar gemeene Steel geeft een Tros uit, van veeien Aairtjes, naar de Bloemen van den Tamarïsboom gelykende : weshalve het ook bloeijend Varen geheten wordt. Die Tros is een half Voet pf een Span lang, en derzelver Aairen beftaan uit een menigte zeer kleine Bolletjes , eerst wit,, vervolgens geelachtig en eindelyk ■bruin rood. Zy gaan in een vuile Stofachtige Schimmelheid open,,zegt Lobel , en toonen een geftalte of hope van Zaad. Moris o « fchynt 'er den opflag van te hebben gezien : want hy getuigt dat zy, ryp zynde , in een bekwaamen vogtigen Grond vallende, eerst Plantjes met ronde Blaadjes, dan drievoudig en vervolgens in Takjes en Vleugeltjes verdeeld, voortbrengen (*). In Virginie is een Soort ontdekt, die zelfs Boomachtig genoemd wordt wegens haare grootte, en als een Verfcheidenheid hier t'huis ge- bragt. %eutes: maar van die hoogte is het Europifehe niet hakend. f*) 't Ts wat omftandig uitgedrukt, om zo op zyn Ed. gsloof aan te neemen: terwyl anderen nog te vergeefs naar Zaad in deeze Planten zoeken. Dodon^euszegt, dat dit Witter - varen onvrugtbaar is, zo wel als alle andere Varen-Planten.  DE H a A I R f L A B ï E K. 6i bragt. Het vóofnaamfte Verfchi! fchynt daar in te beftaan, dat, daar de Vinblaadjes in het Europifehe Water - Varen gepaard voorkomen, dezelven in dit Virginifche overhoeks ofbeurtlings, ter wederzyden, aan de Bladrib ftaan: doch is dit wel beftendig? Ik vind dat zy, in het Europifehe, niet altoos volkomen gepaard zyn. Ik heb een Tak van dit Kruid uit Japan, alwaar zy in de bovenfte Bladen volkomen overhoeks ftaan, en in het onderfte ten minfte zo wel gepaard , of tegenover elkander, als in het Europifehe. In allen zyn deeze Vinblaadjes fcheef, byna als een Hakmes van gedaante. (13) Tros Varen met gevind Loof; de Vindeelige Finblaadjes aan den verfmalden tip Vrugtmaakende. Door den Heer ClaytoN wordt dit Virginifch Gewas befchreeven , als gevind Loof hebbende dat gepaard is, de Blaadjes ook tegenover elkander , onverdeeld ; de Zaaddraa» gende Aairen uit het bovenfte van den Steel, twee aan twee , als Bladen , voortkomende. Dit maakt hetzelve zonderling, en dus komt het als een middelflag voor, tusfehen het volgende en voorgaande. IV. fi3_) Osmunda Fiond. pinnatis; Pinnis Pitmatifidls apice coarftato Fru&ificantibus. Sp. Plant, N. 13- Gros-, Virg, II, p. 164. II. Dssii, XJY. Stuk. VII. Afdeel; n. Hoofd- STUK. TrosVaren. XIII. 'Osmundst Ctayloniai na,\ Claytoris.!  VII. Afdeei 11. Hoofdstuk. XIV. Osmund, Capenfis. Kaapfch, XV. Cinnamotaea. Kaneel kjenrig. Cü BescHRÏ. VINC VAN IV. Met fommig Loof Bladerig, ander Vrugtmaakende. (14) Tros-Varen met gevind Loof; de Vin1 blaadjes Hart - Lancetvormig, gekarteld. Tusfchen den Tafel- en Duivels-Berg aan de Kaap, by een Beekje , vondt de Heer Koenig deeze, die het Loof meer dan een Voet hoog heeft, enkeld gevind. Uit het Loof komt een Bloem- of Vrugtfteel voort t welke met Blaadjes is bezet, die met de Vrugtmaakende deelen bedekt zyn , als in het volgende Geflagt. (15) Tros-Varen met gevind Loof'; de Vin■ blaadjes Vindeelig ; de Steelen ruig met fa- mengejlelde gepaarde Trosfen. In het groote Tros-Varen , voorgemeld, zyn de zogenaamde Zaadblaasjes Kaneelkleurig en de Steel is Haairig, zo Ceayton aanmerkt : terwyl deeze Soort van die Kleur den bynaam voert. Mooglyk zal zy eene Ver- fchei* (14) Qi munda. Frond.pinn.Pinnis Cordato - Lanceolatis crenulatis. Mant. 306. (15) Osmunda Frond. pinn. Plnnis Pinnatifidis ,• Scapis hirfutis , Racemis oppofitis compofitis. Sp. Plant. N. ï4- Osm. Mariana Dryopteris folio, in medio Cauiis Florifeta. pEr. Mus, 86, Osm. non JRamofa &c. Rat Snppl, 86. -  be Haairplanten. 6% ■[cheidenheid daar van zyn. In de Provincie van Maryland is haare groeiplaats. (16) Tros-Varen met gevind Loof; de Vinblaadjes Vindeelig ; de Vrugtmaakende Steel tweezydig. Ey oude Schryvers vindt men van deeze gewaagd, onder den naam van Struthiopteris, dat is Struisveerig Varen. Dus komtzy b} Cordits voor, en is omftandig doorTHA' lius befchreeven, die aanmerkt, dat zy zee; gemeen is by Luttersdorf in't Graaffchap Hon Hein, duizend Schreeden van Andersberg, ii 't Schwartswald waarfchynlyk. H allee liadtze by Jena gevonden, doch in Switzer land , zegt hy, is zy nog niet waargenomen Te vooren hadt hy ze met de volgende ver ward, en als een Inboorling der Bosfchen vai zyn Land voorgefteld. Behalve Sweeden waar zy op fommige plaatfen groeit, komt z] ook in Noorwegen , en in Rusland , voor Amman, die ze Noordelyk Moerasfig Ft licafirum noemt, merkt aan , dat het Aller grootfte Moeras-Varen van Bauhinus daa tc • fiO Osmunda Frcsid. pinn. Pinnis pinnatifidis, Seat ftuftificante difticho. Fu Suec. 841, 935. Oed. Ban 16 Filix paluftris altera fusco pulvere hirfuta. C B. Pi j58» Filicaftrum feptentrionale & paluftre. Amm. Rui 175. AB. Petrop. X. T. 18-. Struthjopteris. Thai.. Het 119. II. DasLf XIV. Stue, VIL AfdeeI, 11. Hoofdstuk. XVI. Osmunda Struthiopteris. Struis* veerig. 1 l 1 l r e o j' %  64 Beschrïving van VII. Afdeel. II. Hoofdstuk. TrosVaren. XV11. Osmunda Spicant. Miltkruidig, i : 1 ] toe behoore. Dit is een Gewas van wel an* derhalf of by de twee Ellen hoogte. Linn^eus merkt aan, dat deeze Soort, door haare groeijing in 't ronde, eene holligheid maakt, welke de Natuur als gefchikt fchynt te hebben tot Vogelnesten,en verblyfplaats van Slangen of ander tweeflagtig Gedierte: maar, hoe is dezelve dan zo zeldzaam ? (17) Tros-Varen met Lancetvormige Vindee~ deelige Bladen , de Stippen famengehecht, onverdeeld, evenwydig. Zonderling is 't, dat Linn^üs den Hoog* Juitfchen naam Spicant hier tot een bynaam gebruikt, vooreen Kruid, dat tot de Lonchitis van Dioscorioes behoord heeft, worden3e anders Miltkruid geheten , in 't Engelfch Splenewort. By Dodo Né os en Lobel komt iiet voor, onder den naam van Grachtvareni vant het groeit, zo de eerfte zegt, aan de kan* (17) Osmunda Frond. Lanceol. pinnatifidis, laciniig :onfluent. integerrimis parallelis. Sp. Plant. N. 16. Pteris 'ronde pinnata lanceolata , lacin. parall. integ. Ft. Suec. >44» 936. Oed Dan. 99. Dalib. Par. 310. Gort. Belg. 77. Pteris fronde pinnati &c R. Lugdb. 497. Lonchitis ninor. C. B. Pin. 359. Lonchitis aspera. Dod. Pempt, ,69. Grachtvaren. Kruidb. 766- Lonchitis altera Diosc* Lob. Ie. 815- Lonch. aspera minor. Cam- Epit. 665. Spiant. Tab. Kruidb 509. Polypodium folio vario. Tournf. r*ft. 540. Struthiopteris. Hall. Helv. incltoat, III, 6. As», lenon fylreftre. Trag, Hift. p. 550,  b e MaairpuutE», '5 kanten van Kuilen en Grachten, in broekige vogtige , belommerde plaatfen van donkere -Bosfchen , op een dorren Grond-, Lobel getuigt dat deeze Plant gevonden worde in magere Bosfchen , zo van Engeland als van Nederland ais cok omtrent Bafel , by der; ■hooeen Berg, eene Myl van de Stad gelegen, Haller , die het Struthiopteris tyteït, zegt dat het in Dennen Bosfchen van Switzerland 'niet 'zeldzaam is. Tournefort hadt hef ih 't Geflagt der Boomvarens t'huis gebragt: doch de Vrugtmaakingen zyn daar van verTchillende , hoewel de Bladen veel naar die Van 't V\ inkel- Boomvaren gelyken. 't Gewas is larig zo hoog niet, als dat der voorgaande Soort, bereikende naauwlyks een Voet hoogte; maar de groeijing is ook ih 't ronde; zo dat het Nestjes maakt, gelyk hetzelve- Die Nestjes beftaan uit de gedagte Bladen , tusfche'n Welken , als uit het midden , anderen opfcbieteh, dieinet deWormswyze Vrugtmaakende deelen beladen zyn: zodanig , naamelyk , dat de Slippen zig als Wormpjes vertoonen, welke roodachtig zyn. Hier van geeft Tragus een taamelyk goede Afbeelding. De verdcelingen der middelbladen, die hooger opfchieten, zynfmaller, en wederzyds met rosfe Streepjes , welke zeer fyne Zaadhuisjes bevatten, volgens den Heer Gleditsch, met een enkel Zaad, niet 'met zeer fyn Stuifmeel, gelyk de andere E Tros* II. Deel. XIV. Stuk. > VIL Afdeel. li. Hoofd.» stok. Tros-  VII. Afdeel 11. Hoofdstuk. XVIII. Osmundi (rispa. Kruibla- 66 Beschryvïng VAK Tros Varens* Ook oordeelt Haller,dat het niet tot dit Geflagt, 't welk de Zaadhuisjes zigtbaar en onderfcheiden beeft, behoore. (18) Tros Varen met zeer fyn verdeeld Loof i de Vinblaadjes overhoeks, rondachtig, /»gefneeden. Deeze, gelyk de voorgaande, in Engeland en op de Pyreneefche Bergen voorkomende , is in de SwitzerfeheAlpen niet ongemeenzegt Haller. Zy heeft insgelyks verfelvllend Loof; weshalve Tournefort haar op de zelfde manier onderfcheidt. Wart uit het midden der Blaadjes , veel naar die van Steenruit gelykende, komen'er voort, die Vrugtof Bloemdraagende zyn,en byna Wormswyze zig vertoonen. Evenwel wordt deeze Soort als tusfchen de voorgaande en volgende middelflagtig aangemerkt. III. HOOFDAS) Osmunda Frond. fupradecompolitis, Pinn. alter» fubrotundis incifis. H"ds Angl 383 Oed. Dan. 469. Pteris heterophylla. Sp. Plant. 1534. N 19. Adiant. Fol. minutim in oblongum fcisfis, Pediculo viridi. C. B. Pin. 5.55. Adiant. alb. tenuifolium , Ruts Murarise aceedens. f. B Hift. IH p. 743 Ad. alb- Alp. crispum Raj- Hi/t. 5.7. Angl. III. p. 126. Ad. alb floridam Pluk. Alm. ). T 3. f. 2. Adiant Fol. minutim in oblonge fcisfis. Moris. III. p. 585. S. 14. T. 5. f. 25. Item. T. 4 f, 5. fj. Junior. Filicula Montana folio vario. Tournf./»./?, 54s,  deHaaïrplantèn. 67 III. HOOFDSTUK. Befchryving van de Haairplanten met de Bevrugtingen aan de agterzyde der Bladen; waar toe de Varens eigentlyk zogenaamd, het Hertstong, Wederdood, SfceënVpit, Engelzoet , Vrouwen - Haair en veele anderen, behooren. De meefte Geflagten en Soorten van deeze? Afdeeling komen in dit Hoofdftuk, 'c 'welk de Varens in 't algemeen bevat, die door onzen Ridder naar de plaaizing der Vrugtmaakende deelen onderfcheiden zyn Dit heeft dan de volgende benaamingen in trein gebragt; dewyl dezelven , wat de eerile Geflagten aangaat, ten opzigt van het Loof in malkander loopen. Acrostichum. Plak-Varen» Alzo de geheele onderfte vlakte der Bladen bedekt of als beplakt is met de Stuifmeelachtigë zelfftandigheid. Offchoon dit Geflagt veele, tja by de dertig Soorten heeft, komen daar Onder maar twee of drie Europifehe; alle de overigen behooren tot de andere Wereldsdee-, len. Zy zyn, naar de hoedanigheid van het Loof, in drie Rangen onderfcheiden * als volgt Kt n» vnr c . ^ 2 Mét 21. D*bl, XIV. Stük, VIL rirDEEL. iii. HoóirjSi iXUK,  vu. Afdeel. m. Hoofdstuk. I. Acrofli cfium Lat ceolatum. Lance vormig. fiaflattt» Piekagrig PI. XCV. Fig. 2. 68 Besgurïving v as I. Met eenvoudig onverdeeld Loof (i) Plak-Varen met Liniaal-Lancetvormige fpitfe Bladen en een klimmend Siengetje. "- Een Gewas, dat in Ooftindie,byzonderly£: pp Ceylon , als ook aan de Malabaarfe Kust, op Boomen groeit. Het heeft een zeer dun klimmend Stengetje , waar aan fmal Lancetvormige Bladen, die over de geheele Oppervlakte als met Stuifmeelbolletjes gepoeijerd zyn. Het komt ook op Java aan rottige Boomen en in de Kloven V3n Steenrotfen voor, volgens den Heer Bürmannus. De Heer Thunijerg heeft hetzelve aldaar, rondom Samarang, verzameld tn my bezorgd. In Japan heeft die zelfde Kruidkenner een •Soort van dit Geflagt verzameld, waar aan hy den bynaam van Piekachtig geeft. Men kan de reden daar van uit de Afbeelding van hei Blad, in Fig. 2, op Plaat XCV, genoegzaam befpeuren. De Kleur is meer bruinachtig dan groen ; terwyl het Lancetvormige , waar van dit wel eene Verfcheidenheid kou zyn, uit den rosfen ziet. (O (1) Acroftiehum Frond. Lineari - Lanceolatis, Surailo fcander.t?. Suft. Nat. feg. XIII. Gen. 1173. Sp. 1. Ft. Zeul. 380. Am. Acad.'l. p. 268- Bubm. Fl. Tnd. 228» Phyllitis Malabarica &c. Pet. 3. T. 54. f. 8. Tiri-Paii» na. Hort. Mal. XII. p. 141. T. 33.  de Haairplanten. 69 (2_) Plak - Varen met Eyrond Lancetvormig effenrandig Loof en een klimmend Siengetje. , De Bladen, eenigermaate naar die van den Citroenboom gelykende , onderfcheiden dit,, het welke in de Westindiën door PlumierJ is waargenomen en afgebeeld. (3) Plak-Varen met effenrandig gladgefleeld Loof; de bevrugtende Bladen Liniaal, dej anderen rondachtig. 1 Op Ceylon, Malabar, als ook op Java, en in Afrika, groeit deeze Soort, die wegens de verfchillende Bladen den bynaam heeft; zynde dezelven geheel rondachtig en breed of fmal en langwerpig , welke laatften het bevrugtend Stof houden. De Stengetjes zyn als kruipende Worteltjes, ter dikte van een Draad Stopgaren , geheel Schubbig met Vezeltjes als (Y) Airoflichum Frond. Lanceolato - Ovatis integerrimis, Surcrdo fcandente. Am. Acad. I. p. 269. Lingua Cervina fcandens, Citrei foliis, minor. Plum. FiL 107. ï. 116. (3_) Acroftiehum Frond. integerr. glabris petiolatis ; fterilibus fubrotundis ; fertilibus lineaiibus. Fl. Zeijl. 378. 378. Am. Acad. \. p. 268* T 2. Phyllitis repens fcandensve, Fo!. dupllcibus &c Raj. Suppl. 13. Filix Maiabarica. Pet. Gaz 3. T. 53. f. 12. Maletta-mala-maiavara.Mart. Mal. XII, p. 87. T. 29. Bubm. Fl. Ind, p. 228. E 3 II. Deel. XIV. Stuk. VII. Afdeel. 111. HooiD. ix uk. 11. Ac>oftihum Cirifolium,yitroeniladig. 111. Heteromytlum.Verfclul)ladig.  7« Beschryving van VIL Afdih», iii Hooid stur. PUh- lraren. IV. AcroftiC hum Criaitum.Gehaaird, V. PunUa%um.Geftipeld. als Mos bezet , welke een groot end wegs, langs de Stammen der Boomen , als Klyf , Opklimmen , zig hechtende in de Schors me£ ruige Worteltjes. Het Loof is rondachtig , zeer kort gefteeld , en Wollig , of langwerpig , als gezegd , met Schubbetjes bekleed» Boven op het Gebergte, bezuiden Batavia, heeft de Heer Thüheerg dergelyke verzameld. (4) Plak-Varen metfiomp Ey ronde ruige Bla» den t die van boven Haairig zyn. De Groeiplaats van deeze fchynt niet bekend te zyn. Zy is zeer breed van Blad. De Heer Bormannus geeft, uit Java , eeri Langbladig Plahvaren op, dat van het midden tot den top Zaaddraagende is, volgens Pe-_ tivee, en wel het Loof onverdeeld heeft, doch niettemin naar het Boomvaren zou gelyken (*), (5) Plak - Varen met Hartvormig Tongachtige B/a- (4) Acroftiehum Frondibus ovatis obtufis hirfutis, fupra crinitis. Sp. Plant. N. 4 Phyllis crinita latisfimo fe« lio Pet. Fit. 145. T. 13. f. 14. ("J Acroftiehum lougifotium. F-. Ind. p. 228. Asplenium anguftifolium, e medio ad apicem Seminiferum. Pet. Gaz. 310. T. 61. f. 2 & 4. (5) Acroftiehum Frondibus Cordato - Lingulatis acuminatis integerrimis , fuprapunftatis. Sp. Plant. N. 5. Bürm. FL Ind. p. 229. I  be Haairplanten. 71 Bladen, die ge/pitst effenrandig zyn, van boven geftippeld. In China komt, volgens J. Fotherg r ll, deeze voor, welke naar het Hertstong uitermaate gelykt , doch de onderfte vlakte der Bladen vol heeft met geele Stippen, zeer digt aan elkander. Zou het dan ook eer tot de Boomvarens behooren, vraagt Linnjeus. Het- heeft van boven eenige zeer fyne , yl verfpreide Stipjes, en een naakten byna vierhoekigen Stam. Het is een Winkelmiddei by de Chineezen. II. Met eenvoudig verdeeld Loof. (6) Plak Varen met naakte Liniaale gefnipperde Bladen. Dit zeer kleine Plantje heeft Link^eus' Noordelyk getyteld , als veel in Spleetcn der 1 Rotfen in Sweeden voorkomende, hoewel in Lapland niet gemeen , en overvloedig op de Gebergten in 't midden van Duitichland, alwaar 1 ra gos het een Vinger lang waarnam en ("6) Acroftiehum, Frond. nndis Linearibus laciniatis. Sp. Plant. N. 6. Fl. Lapp. 3X0 Fl. iuec. 856 , 937. Am. Acad. I. p 269. Oed. Dan.T. 60. R.Lugdb 507. Dalib, Par. 314. Filix faxatilis corniculata. C. B. Pin. 358. Filicula. Tournf. lnft. 542. Holoftium alter. Filix faxen Jragi Lob. Ie, 47. Hall. Heli/. 134. E 4 ÏI. Dut, XIV. Sivk. VIL Afdeel. UK. Hoofdstuk. Plah, Foren. VI. Acroftt- 'hum iepentrionale, Noordeyk.  7& B e s e h r y v i n e va» VII. AïDEEL. 111. HOOFDSTUK. PlakVarm, 'VII. Acrofti chumpelii tiatum. K amdraagend en Steenvaren noemde.. Goüar merkt aan .,. dat het in Languedok ook voorkomt, hebbende Draadachtige Blaadjes, naauwlyks tw.eeDuimen lang. Aan 't end zyn de Blaadjes als die van 't Hertshoorn ingefneeden, volgens Lobel, die het ongevaar een Handbreed hoog gezien hadt by Narbonne, by Lions, als ook in de Elfaz , op ongebouwde, dorre Steenachtige Heuvels. Haller heeft het omftreeks Bern gevonden. De agterzyde der Blaadjes is geheel bruin , zegt hy , door hetStuifmeer. (7) Plak-Varen, dat naakt is en zeer eenvoudig, met een Eironde, eenzydige, opflygende , om gel 00gene, famengedrukfe Aair. Tot de Biezen zou men, onverhoeds, deeze Soort t'huis brengen, die 'er ook den naam van voert by voornaame Autheuren. Plu renet noemtze Allerfiaaifie Bloembies met gekamde Hoofdjes. '1 Zyn enkelde Steeltjes, van een Voet hoog, ieder zujk een Kammetje op den top ' C?) Acroftiehum nudum fimplicisfimum , Spica ovata fecunda adftendente reflex;! compresfii. Am. Acad. L p. S70. f. 4. Ad- peainatum e Cap. bonse Spet. Pet. Mus. 743. Juncus elegant. Cap. pectinatis. Pluk Alm. 200. f, 95. f. 7. Tune. Afric peftinato Capite. Mor. Hift. III. p, ?33- S. 8. T. y, f. 30- Burm. Cap. Prodr. p. 28. Berg Cap. 255. y  de Haairplanten. 73 top draagende. De vermaarde Hermanwits heeftze aan de Kaap gevonden, (8) Plak Varen, dat naakt is en gegaffeld met eenzydige, opflygende, omgeboogene, famengedrukte Jlairtjes. In China komt dit voor, dat naar het voorgaande veel gelykt, maar den Steel meermaalen gegaffeld heeft, met een Aairtje op ieder top. (9) Plak - Varen met naakte driekantige Stengetjes; het Leof gevingerd, Liniaal, effenrandig , egaal. Op Ceylon is deeze waargenomen, een Plant met driekantige Bladen, als het Cypergras, die aan den top in verfcheide Slippen, van twee Duimen lang , verdeeld zyn. Het Stengetje is naauwlyks een Voet hoog. De Vingerachtige verdeelingen zyn aan de binnenzyde geheel bedekt met Meelknopjes of Stuifmeel. (ie) Plak- (8.) Acroftiehum nudum dichotomum , Spicis fecundis, adfeend. reflexis, compresfis. Sp. Plant. n. 8» Filix Cochine. Pet- Gaz. T. 70. f. 12. ("9) Acroftiehum Stfpiti'jus nudis triquetris , Fronde digital Lineari integerrima sequali. Sp. Plant. N. g- Fl Zeul. 379. Am. Acad. I. p. 269. f. i, Herm, Zeul. 27. E 5 II. Dbei,. XIV. Stuk. VII. Afdeel. UI. Hoofd;tuk. VIII. Acrofti' ■hum di■hotomum.Gegaffeld. ix. Digitamm. Gevingerd.  74 Beschryvinc vak VII, Afdeel. Hl. Hoofdstuk. X- Acrofti chum Fw- Roeit kleurig. XI. Polypodioides.Boomvaxenig. ; i (io) Plak-Varen met Vindeelig Loof; de Vinnen Liniaal Jpits uitgebreid, effenrandig , famengegroeid; de Steng glad. . Op de aangehaalde Afbeelding van Pluken et, ftait , Virginiaanfch klein dunbladig Boomvaren ; met Blad van Varen. Hetzelve komt, in befchryving , met het Jamaikafche van Bk owne overeen. De Bladen zyn van agteren Roestkleurig door het Stuifmeel. ( 11) Plak • Varen met Vindeelig Loof, de Vinnen Liniaal, Jiomp, effenrandig, uitgebreid, famengegroeid; de Steng gefebubd. De Vinnen zyn in dit naauwlyks ftomper afgebeeld dan in het voorgaande by Plu renet, 't welk door Sloane betrokken wordt tot zyn Klein Boomvaren, 't welk de Vinnetjes van onderen Afchgraauw of Zilverkleurig heeft, fro) Acroftiehum Frond. pinnatifidis; Pinnis linearibus acutis , patenttbus , integerrimis connatis; Stipite Iaen, Sp. Plant. N. 10. Brown. ffam. 105. Filicis folio Polypodium ferruginofum minus. Pluk. Phyt 89. f. 9. (n) Acrofiichum Frond. pinnatifidis, Pinnis Linearitms obtufis , integerrimis patentibus connatis ; Stipite rquamofo. Am. Acad. 1 p. 271, Gron. Virg. I98. Potyp. minus Virginianum, Fol. brev. fubtus Argenteis. Hor. Hift. 111. p. 563. S. 14. T. 2. f. 5. Polyp. „vnus fee, Sloan. §am. 16. Hift. L p. 79. Filix Polypodium lifta, minima, Jamaicenfis &c. Pluk. Alm. 153. T. 289. '. 2,  pi Haairplanten. 75 heeft , volgens Morison; in deezen zeer Van het voorgaande verfchillende. III. Met gevind Loof. (12) Plak-Varen met gevind Loof; de Vinnen overhoeks , Tongagtig, effenrandig, glad. Op vogtige plaatfen der Westindifche Eilanden komt deeze Goudkleurige Soort van Varen voor, die tot het Hertstong is betrokken geweest. De Vinblaadjes , immers , hebben eene Lancetvormig Tongachtige figuur , en zyn aan de agterzyde geheel bedekt met eene Roestkleurige Wolligheid, dikwils byna Goudkleurig De Stengen van dit Gewas zyn meer dan negen Voeten hoog en een Pink dik, yerfcheidene by elkander voortkomende uic ééne Stoel. (13) Plak - Varen met gevind Loof; de Vinnen langwerpig Eyrond, geheel effenrandig , Wollig ruig. Dee- (12) Acrostkhum Frond. pinnatis , Pinnis alternis Linguiformibus integerrimis glabris. H. Cliff. 477. Am. Acad. I. p. 273. Phyilitis Ramofa Aurea. Pet Fit. 142. T- 8- f- 5- Lonchitis paluftris maxima- Sloan. gam, 15. Hift. 1. p 76. Lingua Cervina Aurea. Plum; Fil. 87 T. 104. Fil. paluftris Aurea Fol. Ling. Cervina. Plum. Amer. 5. T. 7 Raj Suppl. 63. Fil. fimpï, pinnatis foli's &c. Pluk. Alm. 154. T. 28S. f- 2. Cn) Acrofiiohum Frond. pinnatis ; Pinnis oblongo- II. D*u. XIV. Sxux, OTa" vii. Aïdeel. III. Hoofdstuk. XII. Acroftichem Aureum. Goudkleurig. XII!. Rufum, Ros.  ■6 Besohrtvinc van Vil. AprJEEf III. Hoofdstuk. XIV. Acrof/i dmm Sar Infolium. Qualfter bladig. XV. Areolatum. Afgeperki Deeze, in Europa overgebragt, is een zeer fraay Gewas,met rondachcige Vinblaadjes,die niet gekarteld zyn en geheel met eene rosfe Wolligheid bekleed. Het groeit natuurlyk in Westindie. (14) Plak-Varen met gevind Loof; de Vinnen langwerpig. onverdeeld, Zaagt au dig, [pits ; de Stengen Schubbig. De Vinbladen van deeze Soort, die insgelyks op de Westmdifche Eilanden groeit , gelyken byzonder naar het Loof van den Lyfterbezie- of Qualfterboom ; of ook naar Esfchenbladen , by welken zy door Plukehet vergeleeken worden , zynde zeer fyn gekarteld, en gefpitst, (15) Plak-Varen met gevind Loof s de Vinnen over- ovatis integerrimis pubescentibus. Sp. Plant N. 13 Acroftichum Fronde pinnata &c. Hort. Ciff. 475. Filix minor ruffa Lanugine tota obducta &c. Sloan. 3am. ig, Htft. 1. p. 87. T. 45 f. 1. Pteris rufa. Sp. Plant. I. p. 1074. (i4_) Acroftiehum Frond. pinnatis; Pinnis oblongis integris ferrutis acntis; Stipitibns fquamofis. Sp. Plant. N. 34. Lonchitis Calamifera, Pinnis ferratis Pet. Fit. 153. T- 9 f. 8 Fil. fcand. latifolia ferrata. Plum. Amer. 8. T. 12. Raj. Suppl. 76. Filix major &c. Sloan. ffam, 18. Hi/l. I. p. 84- T. 38- Filix Jam- Pinn. Fraxini foJiis. Pluk. Alm. 153. T. 286 f. 3- (15) Acroflichum Frond. pinnatis, Pinnis alternis Li- ne-  DE HAAIRpLASTËKi 7? overhoeks, Liniaal, aan de tippen Zaagtandig. In Virginie en Maryland komt deeze Soori voor. die daar van den naam voert, hebbende de Vrugtmaakende Vinnetjes zeer fmal. De zeiven zyn door de Rib van 't Vinnetje it twee ryën verdeeld, en deeze wederom overdwars afgeperkt, waar van de bynaam. (16) Plak-Varen met gevind Loof; de Vinnen langwerpig, effenrandig, gegolfd, gefpitst; de Steng naakt. Dit gerande Plekvaren , op Jamaika vallende, is door den vermaarden Sloane aan de Oevers van de Goud-Rivier overvloedig groeijende gevonden. (17) Plak-Varen met gevind Lancetvormig Loof, nearibus apice ferratis. Sp. Plant. N. 17. Gron. Vir124. II. p. 165- Am. Acad. I. p. 274. Filix Mariana , Pinnulis Seminiferis aiiguftisfimis. Pet Aiï. 246. p. 398. f16) Acroftiehum Frond. pinnatis; Pinnis oblongis intêgerrimie undulatis acuminatis; Stipite nudo. Sp. Plaul' N- 15- Acroft. ereftum fimplex Brown. gfam. 105- Filix major in Pinnas tantum divifa, oblongas anguftasque non crenatas. Sloan, Stamt. j8. hift. 1. p. 84. T. 40. ("17J Acroftiehum Frond. pinnatis Lanceolatis, Pinnis Lineari - Lanceolatis incifo - ierraiis ; Serraturis infimis II. Dkbl. XIV. Siux, vn. Afdéei, 111. Hoofd* . «uk. XVI. AcroftichumMar»ginatum. Gerand. XVII. Santlum. Heilig»  ?8 B E S C H R Y V I N G VAN VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Plak. Varen. i XV111. Acroftiehum platyneuros.\ Breedribbig. Loof; de Vinnen Liniaal • Lancetvormig ingefneeden Zaagtandig; de onderfte Tanden grootst. Aan belommerde Beekjes in de binnenlandfche deelen van dat Eiland, kwam dien Kruidkenner dit voor, een klein Gewas met veele Steeltjes , de Blaadjes diep ingefneeden hebbende, met zeer fmalle gékwabde Vinnetjes* Het maakte aldaar geheele Plaggen uit. By Plukenet vindt men het zeer fraay afgebeeld. (*i8) Plak-Varen met gevind Loof; de Vin» nen overhoeks, Eyrond, gekarteld, onge* fteeld, opwaards gekromd. Een handbreed hoog valt dit klein Virginifch Varen, 't welk zeer naar het Boomvaren gelykt, inzonderheid door de breedte van de mid» majoribus. Sp. Plant. N. 16. Acroft ereft. minimum fimplex. Browuj. Sfam 105. Filix Jamaicenfis non Ramofa &c. Pi.Uk. Alm. 150 T. 283. Filicula non Ramofa minima , furculis crebris &c. Sloan. ^«b, 20. Hift. I. j>. 91. T. 49. f. 2. (~i8) Acroftiehum Frond. pinnatis, Pinnis alternis ovatis, crenatis, fesfilibus furfum arcuatis. Sp. Plant. N. 18- Gron. Virg 123. II. 165. Am. Acad. I. p. 272. Filix Polypodium difta, m nima , Virg. platyneuros. Pluk. Alm. 153, T. 289 f. 2. Asr-lenium Virg- Polypodü facie. Raj. Suppl. 59. Polyp minus Virg. Fol. brev. fubtus Argenteis. Mor. Hift. 1II.p. 563- S. 14. X. 3. f, 5.  3 Ë HaaIrïlantèn. mïddelrib der Blaadjes : wier Vinnen ftomp zyn, en aan de agterzyde geheel bedekt met een Zilverkleurig wit poeijer. (19) Plak-Varen met gevind Loof; de Blaadjes drievoudig Lancetvormig. J De driebladigheid onderichcidt deeze Soort,, op Jamaika groeijende, weike rosagtig zwarte Stengecjes heeft van een Voet langte en drie 1'malle Blaadjes , het middelde langst , die' van agteren met een geel Stof overtoogen zyn. Hier moet ik dat Ceylonfche t'huis brengen, waar van de Afbeelding in Fig 3, op Plaat XC V,is gegeven: ten ware het eene verandering mogt zyn van de volgende Soort, waar voor jk het nogthans niet durf houden. De Planten, van deezen aart, zyn in haar Loof niet zeer beftendig. Ondertusfchen , terwyl het middelfte van de drie Blaadjes langst is 9 fchynt het tot deeze Soort te betrekken. IV. Met (19) Acroftiehum Frond. pinnatis; Foliolis ternati» Lanceolatis. Am. 'Acad. 1. p. 274. H. Ups. 476, Fhyllitis Ramofa trifida. Sloan. Stam. 19, Hifi. (. n. gg. -r/. 43. f. •>.. P-ftylH pulveruienta-, Fol. anguftis trifidis. Pet. Fil 141 T. 8. f. 91'Ling. Cervina triphylla. Pl-m. Fil. 12. T- 144. Filix Jamalcénfis &c. Mor. Hift. HL i>. 573» Raj. Suppl. 73. IL Dbbu XIV. Stuk. VIL AïDEBt. III. jHooiuStuK. XIX. Acrofti' 'hum tri* 'oliqtum. LrieMa,-* lig.  Vil. Afdeel [11. Hoofdstuks XX. Acrofii'chum Sili quofum. Peuldraagend. SO BESCH H.YVING VAK IV. Met het Loof byna dubbeld gevind (*)» (20) Plak-Varen met gevind Loof ; de Vinnen overhoeks opwaards Liniaal gevind j de on* derften tweedeeligi Een zonderling Gewas, ia 't uiterlyk aan* zien naar Zee-Venkel gelykende , 't welk door geheel Indie in byna ltilftaande Rivieren> Graften en heldere Poelen groeiti Rumpkiüs noemde het, om die reden , Water - Duizendblad: want het zweemt , in 't Water, veel, naar onze Slootplant van dien naam. Pt,ijken et hieldt het voor Peuldraagend , als de Peultjes verfpreid hebbende in verfcheide als gebladerde Takjes, zodanig dat die'er de Blaadjes van uitmaaken. 't Zou ook op 't drooge groeijen , indien 'er het Javaanfch Berg-Vann van Kleinhof, dat de Heer ïHiumannus hier t'huis brengt, toe behoorde: maar, behalve dat deszelfs Vinnetjes getand zyn, (*| Dit is de onderfcheiding van deezen Rang (Fronde fubbipmnmd;) 't welk de Heer Murray', ("in Ed. Veg. X111J verkeerdelyk veranderd heeft, in, Fronde fubpinnatd. (30) Acroftiehum Frond. pinnatis, Pinnis alternis furfum pinnulatis Linearibus ; inferioribus bipartitis. Sp. Plant. N. 10. Fl. Zetjl. 376. Am. Acad. I. p. 270. f. 3. Millefolium Aquat. Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 74. f. 1, Planta Siliquofa bivalvis unicapfularis &c. Pluk. Ajia298. T. 215. f. 3. Burm. PI. Ind. p. 228,  öb Haairplanten. 8i ïyn , verfchilt, inderdaad , de Groeiplaats wat veel. Het Ceylonfche heeft dezelven volftrekt effenrandig. (21) Plak-Varen met gevind hoof; de Vinnen 'overhoeks wederzyds Vindeelig; de onvrugtbaare breedst. ; Niet minder zonderling is deeze, Ook in 't Water , op Ceylon groeijende Plant, veel haar die Vlottende Water-Ranonkel onder Graften en Staande Wateren gelykende^ waar van ik voorheen de befchryving gaf (*). Sommige Bladen ^naamelyk, van het Loof, zyn als van de voorgaande Soort, Venkelachtig, anderen als die der Pluis-Akeleijen of als die van Wynruit, breed met Vinswyze infnydin» gen. Gezegde Hoogleeraar merkt aan, dat het Javaanfche Kruid, van dien aart, het on* derst onvrugtbaare Loof breeder en meer verdeeld heeft, dan het in de Afbeelding van 't Ceylonfche voorkomt; terwyl het andere zig met zyne fmalie Blaadjes aan een Steng verheft , de Vrugtmaakingen aan 't end omge-1 draaid hebbende, (22) ■ (21) Acrofiichutn Frond. pinnatis ; Pinnis alternjs u* trinque Pinnatifidis; fterilibus latioribus. S%. Plant, N. er. Fl. Zeyt, 377. T. 4. Am. Acad. \. p. 275. BurM. Fl. Ind. 228. • C«) Zie II. Deels IX* Siujt , deezer Nah M/teit** Wark. 248. G »j ,,.cb«*-uW;> «.«s. " rb El, Sm*. XIV. $tS* Vlï. AfdeejS 111. Hoofd» huk. XXI. Acrofti■:hum ThoC'iUroiies^Wynruitig.  f,2 Beschryving VAIï VII. - Atdeei 111. ■Hoofdstuk.XXII. Acroft ehum Mi tantce. , Maran ta-aith. (22) Plak-Varen met het Loof byna dubbel gevind', de Vinnen door paar ing famengeroegd, van onderen uitermaate ruig, aan deu voet eenigszins getand. r- * lp de Zuidelyke deelcn van Europa, alleen , is dit Gewas bekend , 't welk Camera ruis getyteld heeft, Lonchitis van Marania. Men heeft hetzelve betrokken tot het Ceterach of Miltkruid, waar van het bykans de Bladen heeft;maar, doordien het Stuifmeel dezelven geheel bekleedt, behoort het, vol-gens onze onderfcheiding , alhier. Het is over 't geheel als met eene rosfe Wolligheid bedekt en wordt dus door LinnjEUS be. fchreeven. „ Donkerpaarfche Stengetjes van een Span hoog. Het Loof bykans dubbelvinnig Lan,, tetvormig , van onderen digt bezet met 3, Kaffigc Saffraankleurige Schubbetjes. Door uitdrooging wordt het famengetrokken en ■jj verbergt de opperzyde. De Blaadjes ge,, paard , byna gevind. De Vinnen Eyrond , ftomp , dik, effenrandig; maar de onder- flen (ïï) Acroftiehum Frond. fubbipinn- 5 Pinnis oppofilo* 'etiadunatis , -fubtus hirfinisfimis ; bafi fubdentatis. Sp. Plant. N. 22. Lonchitis Folio Ceterach. C. B. Pin. 359, Bark. Ic 858, 857. Lonchitis aspera Marantae. Cam. 'Epit. 666; Filieula crispa, Lanugine Hepatici coloris veftita. Pluk. Alm 150. T. 281. f. 4. Lonchitis Maraa» th*, Ceterach Ramofum qiiorundam. Lou. Pc. 816,  v ë HAAu?UiTEir. &gj 5, ften aaïi den Voet dikwils wederzyds getand. „ De Vrugtmaakingen , tusfchen de Bladerige ,, Schubben -, over de geheele agterzyde ver* sj ftrooid," (23) Plak-Varen met het Loof byna dubbeld gevind', de Vinnen door paaring famenge-, voegd , flomp, van 'onderen ruig, aan denVoet effenrandig. Op de Rotfen der koudlle deelen van Eu. ropa groeit deeze, zegt Lïnn#us , daar. hy, niettemin , den bynaam aan geeft van het Eiland Elba in de Toskaanfebe Zee. Dit komt tegenftrydig voor; doch een dergelyk Kruidje;, als op de Laplandfche Gebergten, zeldzaam , tusfchen de. Rotfen groeide , was door J. Bauhi nus voorgefteld_ met den. bynaam van Ilvenfis , naar 't gedagte Eiland. In Sweeden , wederom, zegt hy, dat hetzelve gemeen is in de hoogde Kloven der fteilfte Rotfen , „ liet gelykt naar 't voor,, gaande zeer, doch is naauwlyks langer dan ,, een Vinger, (zo hy aanmerkt) nietpaarfch „ maar (23) Aeroftichum Frond. fubbipinnatis ; Pinnis oppofïto-coad. obtufis, fubtus hirfutis, bafi integerrimis. Sp, Plant. N. 33. Polyp. Fronde dupl. pinnatii &c. Fl. Suec. 85° > 938- Fl. JLapp, 383. Polyp, Lonch. Mar. Sp. Cfambro - Btittannica. Pluk, Alm, 150. T. 89» f- 5- Fi« licula Alpina tenerior &c. Mor. Hift. UI. p. 576. S. 14.' T. 3. f. 23. Oeo. Dan. 391 F % II. I?ÈiX. XIV. Stuk. va. AïDEEt,. III. Hooï» stuk. XXIII. Acroftin hum 11- lts, &c. Ptux. 4!w. j^. I. lgr. 1 •86 B E Ü C H E, Y V I N G v & N (27) Plak-Varen «ft* $»ladig.  02 Beschryvino van VIT. Afde«l. III. Hoofh= Stuk. X. Pteris Vittata. £noerig. P- Enfifot mis. Degenachtig. Liniaal nitgegulpt, aan den Voet Hartvormig. (10) Rand-Varen met gevind Loof; deVinnen Liniaal en regt, aan den Voet rondachtig ge - oord. (11) Rand-Varen met gevind Loof; de bovenfte Vinnen Degenvormig byna effenrandig; de onderflen gepaard, Eyrond, ge> ■oord, Zaagtandig. De bepaalingen van deeze drie Soorten komen elkander zo naby , dat menze byna tot eene zou kunnen betrekken. De eerfte is op 't Eiland Dominika , in Bosfchen , aan Beekjes, door Plümier gevonden. Zy heeft de Stengen wel vier of vyf Voeten hoog en de Vinbladen zyn Hartvormig ge - oord. De andere , die den bynaam van Snoerige voert, nam Hift. lil. p. 568. Lonch. non Ramoüi &c. Plum. Fit. 52. T. 69. Amer. 12. T. 18. (10) Pteris Frond. pinnatis, Pinnis Linearibus reflis,, Bafi rotundatis. Sp. Plant. N. 9. Osb. /tin. T. 4. Lonchitis major Pinnis long. anguftisfimisque. Sloan. Ofam. j6. Hift. i. p. 79. T. 34- Filix odorata Luzonica. Pet. G/82. T. 63. f. 10. Pteris Frond. pinnati; Pinnis fuperioribus EnfiSormibus fubintegerrimis ; infer. oppofitis, ovatis, Auriculatis , ferratis. Burm. Fl, Jnd. p. 230. Filix Fronde Pinnata, Pinnis Enfifonnibus ferratis &c. Fl. Zeijl. 1991 Polypodium Caule fimplici &c. Burm. Zeul. 196. T- 87p Fiücula Cheufanica &c. P*xw., Amalt, 94. T. 40;?» Es.  ÜE- HAAISHAHXÉ!}. #5 aam Oseêckop de oude Müuren van Can^ton in China waar; doch volgens de Afbeelding fcheen dezelve weinig ge-oord te zyn. Ik heb zulks duidelyker in 'een Oostindifch Exemplaar, waar van de Vinbladen wel agt Duimen lang en ruim een Kwartier Duims op *t breedfte, met ronde Oortjes den Steel omvatten. De Heer N. L. Burmannus heeft deeze aangehaald, onder de OostindifchePlanten , maar maakt bovendien gewag van een Degenvormig Randvaren, 't welk Linn^os niet heeft; 't gene ik hier ook als eene byzondere Soort bybreng; aangezien het van de anderen verfchilt. Met het Ceylonfe, van dien aart, door den ouden Heerzeer fraay in Plaat gebragt, komt vry wel overeen, dat, op 't Gebergte bezuiden Batavia door den Heer Thuneerg verzameld ; als ook de Kaapfe Exemplaaren van dit Gewas, my toegekomen: des deeze Soort mede te tellen is onder de Kaapfe Planten. Ook heb ik 'er uit Japan bekomen , die geen andere kunnen zyn. Die Soort is anders gevind dan de voorgaanden. Zy heeft de Vinbladen wel gepaard of tegenover, maar veel wyder van elkander , naauwlyk drie Paar aan een zelfden Bladfteel en deeze Vinblaadjes zyn dikwils twee- of ook driedubbeld, inzonderheid de onderften ; 't welk dan het Gewas eenigermaate ïsaar het Kandiafche , dat volgt, doet gelyken; hoewel 11. Desl. XIV» Stuk. vu: Afdeel- lil. Hoofdstuk. RanaU Varen,  04 B E S C H R Y V I N G V A M VIT.' Afdeel. 111. Hoofdstuk. XII. Pteris Sti< pularis. Stoppelbladig. Xlll. Trichomattoides. Steenbreekig. wel het vee! daar van verfcbilt, doordien de Bladen niet Zaagtandig ingefneeden zyn» (12) Rand-Varen met gevind Loof; de Vinnen Liniaal ongefteeld, en Lancetvormige Stop. peltjes. De Stoppeltjes, dat zekere kleine Blaadjes zyn, aan den voet der Bladfteelen, in de Boomen niet ongemeen, maar in de Varens zeer zeldzaam, pnderfcheiden deeze Soort, die de Bladen ook zeer lang en fmal heeft ; in de Westindiën voorkomende. (13) Rand-Varen met gevind Loof; de Vinnen Eyrondachtig Jlomp, uit gegulpt, van onderen ruig. Naar het bekende Kruid > dat men Steenbreeke noemt,gelyktdeezeiWestindilche zodanig, dat C12) Pt'ris Frond. pinnatis, Finnis linearibns fesfilibus; Stipulïs . Lanceolatis. Sp, Plant. N. 10. Filix alt. longisf. anguftis et ad bafin foliofis foliis. Plum. Amer, 12. T 19. Fit. T. 70. Fil. lineata ad bafin foliofa. Pet. Fit. 130. T. 12. f. 1. (13) Pteris Frond. pirmatis; Pinfls fubovatis obtufis ïepandis, fubtus hirfutis. Sp. Plant.' N, h. ff. Clip. 473. Trichom. Argenteum ad Orasnigrum. Plum. Fil. 57, T. 75. Pet Fil. 137 T. 9. f. 16 Trichom. majus Pinii. finuatis fubtus niveis. Sloan. ffam. 17. Hift. I. p. 80. T, 35. f. i. Raj, Suppl 60. Filix crispa Lahngine Hepa. tini coloris ex Jns, Fortunads. Pluk. Alm. 150. T, t$l f. 4- *  »e Haa i s uasten, 55 dat menze Zilverkleurig Trichomanes, aan de randen zwart, genoemd vindt by de Autheuren. De Bladen zyn omtrent een Voet lang en komen, uit dergelyke Wortels als andere Varens voort, zo Sloane aanmerkt. De Vinnen, een half Duim lang en ge-oord, naar't end Puntig, zyn op zyde als uitgehoekt en voorts Zaagtandig ingefneeden , .van boven groen, van onderen Zilverkleurig, met eenen Mos. achtig graauwen Rand, dat de Zaaddeelen zyn. (14) Rand-Varen met gevind Loof';de Vinnen gepaard, Lancetvormig,Zaagtandig, aan den voet verfmallende; de onderften veelal driedeelig. Die Plant, welke door Alpino-s", ondet den naam van Takkig Hertstong, is befchree* ven en afgebeeld, groeide op 't Eiland Kandia een Elle hoog en hadt aan lange Steelen wederzyds fmalle, fpits uidoopeode, Vinbladen , zonder dat zy, zo hy zegt, Bloem, Vrugt of Zaad, voortbragt. Zy fcheen echler de " ," Bla- (14) Pteris Frond. pinnatis; Pinnis onpof. Lanceolatis ferrulatis bafi anguftatis; infimis mbtripartitis. Mcmt. 130. Hemibnitis multifida. C. B. Pin. 354, Phyllitis Ra'mofa. Alp. Exvt. 67. T. 66, Lingua Cervina Fol. Colt» ïnnascentibus. Tournf. Injt. 544. T. 32I. ^fjj& Cï6t> mjnor nöri ramofa. Morjs. Hift, 111. p. 573, S, 14. '1. f "ï6. - ■ >■■■■■■..'* 11 Desï,. XJV. Stuk, VIL Afdeel» III. Hoorn» stuk. Rand' Varen. XIV. Plerii: Vretica* Kan- ' Uafch»  oo Beschryvihg va» vu. Afdeel, ia Hoofdstuk.Rand- Viiritt. XV. Pteris Pedata. Voetach* tig» Bladen niet Zaagswyze gekarteld te hebben» dat dezelven zo duidelyk zyn in de Af beeldin41 gen van Toürnefort en DALECHAMPj als die op 't Eiland Elba, naauwlyks een Voet hoog groeijende, welke in gedaante ook vry veel verfchilt, doordien de onderfte Bladen dikwils twee- of driedeelig zyn. Nogthans wordt het voor een zelfde Gewas gehouden. III. Met het Loof byna dubbelde '(15) Rand-Varen met het Loof vyf hoekig driebladig; de Vinnen Vindeelig; de zydelin* fen tweedeelig. De Bladen van deeze Soort zyn, door fom-» migen, by die van 't gemeene Oijevaars ■ Bek of St. Robeitskruid; door anderen by die van den Platanus; door eenigen by het Loof van Peterfelie vergeleeken. Morison noemt dezelve Amerikaanfch eenb/adig Vrouwen-Haair, net diep gefnipperde Bladen , poeijerig aan de Pteris Frond. quincjuangulis trifoliatis ; Pinnis pinnatifidis , lateralibus bipartitis. Sp. Plant. N. 12. H, üliff. 473. Hemionitis profunde laciniata &g. Plum. Amer. 24. t. 35. Fil. 130. t. 152. Hem. Fol. atrovirentibus &c. Sloane Qam. 15. Hift. \. p. 73. Filix Hemionitis Amertcana &c. Pluk. Alm. 155. T. 286. f 5. Raj. Suppt. 55. Filix marginifera Geranii folio. Pet. Fil. 176. t. 8- f- 12. Adiantum monophyllum Americahvim. Mor, Hift. \\\. p. 592. pteris Argentea,, Aft. 2* fop. Xn.p.5i°. t.i2.f,a.  de Haairplanten1. 97 de kanten. Het valt niet alleen op de Westindifche Eilanden, maar ook in Siberië, doch dat is kleiner, zegt Linn^us, en van onderen Sneeuwwit. Ik heb een fchoon Exemplaar , op Java rondom Samarang door den Heer Thunberg verzameld, dat my hier toe fchynt te behooren. Immers dat het Westindifche -ook gladde zwarte Steden heeft , gelyk het myne , van omtrent een half Voet hoogte, bevestigd my in dit denkbeeld. (16) Rand-Varen met het Loof meervoudig verdeeld; de Blaadjes gevind; de Vinnen Lancetvormig ; de onder ft en Vindeelig, de hovenften kleiner. Van het Kruid , dat onder den naam van Varen, in onze Bosfchen , Duinen en dorre Wildemislen, gemeen is en iedereen bekend, worden thans, by de Autheuren in 't algemeen , de Soorten, wegens de verfchillende manier van Vrugtmaaking, in byzondere Geflagten geplaatst. Van ouds onderfcheidde men hetzelve in Mannetjes, en PVyfjes-Varen", zon- ■ (16) Pteris Frond. füpradecompofitis, Foliolis pinnatis ; Pinnis lanceolatis, infimis pinnatifidis, luperioritms minoribus. Sp. Plant. N. 13.-ff. Cliff. 473. R. Lugdb. 497^ Flor. Snee. 843, 940. Dalib. Par. 309. Gort.-S^. 11. p. 27S. Fil. ramofa major, Pinn. obt. non dentata. C. B. Pin, 357. Filix foemina. Cam. Epit. 992. Dod. Pempt. 46a, G II. Deel. XIV. SiCk. Vil. Afdeel 111. Hoofd* iTUK. Rand* Varen. XVI. Pteris /iquilinct, 3emeen.  98 BEscsnviKc v A fï VII. Afdeel. III. Hoofdstuk. HandVaren. Naams' redenen der Varens, zonder echter te begrypen , dat bet eene? vrugtbaarer was dan het andere. Dit laatfte maakt deeze Soort uit: terwyl het zogenaamde Mannetjes - Varen, door onzen Ridder, in 't Geflagt der Boomvarens geplaatst is. Hier in wordt zyn Ed. van de meelle en zelfs van den beroemden Haller , die anders in geenen deele zyn Stelzel aankleefde of beminde, op 't fpoor gevolgd ; maar van het WyfjesVaren heeft dezelve uit achtinge voor den ouden naam , onder dien van Ftlix, een byzonder Geflagt gemaakt (*). Ik fpreek dan hier ook in 't byzonder van dat Kruid , welks Griekfche naam , Pteris 3 den Hoofdnaam uitlevert van dit Geflagt. Dezelve is, wegens de Vleugelachtigheid van het Loof, toegepast op de Varens , wier Neerduitfchenaam,met den Hoogduitfchen Fahrenkraut, en den Engelfchen Fern, in klank byna overeenkomftig, ook iets Vederachtigs aanduidt. De Latynfche naam , Filix, zou van die Haairige ruigte, met welke de Wortels van boven begroeid zyn, afgeleid kunnen worden: terwyl men misfehien zo veel reden voor den Franfchen Foitgere of Feuchiere niet vinden zal, nog voor den Italiaanfchen Felce, of Spaanfchen Helecho Terva. De andere Europifehe benaamingen, gelyk Paproe ia Poolen , Kaprady in Bohemen en zes byzondere in Sweeden, laat ik onaangeroerd. Dat, CO Hth.mhoat. Tom. p. 7,  j) E' h A A I R P fc A N T E. N. 99 Dat onze Ridder den bynaam Aquilina aai deeze Soort gegeven hebbe, was, by gebrel Van beter , niet te mispryzen; doch ander: zeer ver gezogt. Buiten twyfel is het, on dat de Steel of Steng, overdwars doorgefnee den zynde, in zyn Merg eenige gedaante vai een dubbelen Arend, of Adelaar met twee Kop pen, fchynt te vertoonen 5 zo Dodonód: zegt. Lobel fchryft, „ dat in de Wortel „ die een Vinger dik, lang uicgefpreid, vai », bniten zwart is, Halmswyze , niet over ,, dwars , eenige Sieraadtekens fchynen ge fneeden te zyn, gelykende naar een Arend „ of anderen Vogel, met uitgeftrekte Vleugels en open Beenen ftaande; weshalve dit Ge was ook, van 't Gemeene Volk, Arend ge* heten wordt." De Wortel, die geel is en kruipende, fielt ingefneeden een Kruis voor, 't welk anderen voor een Arend houden,zegt Haller. Zie hier zyne verdere befchryving van dit Gewas, het fraaifte onder de Europifehe Varen-Kruiden, zo zyn Ed. aantekent (*> Hy noemt het, Varen met drievoudig gevinde Bladen, de Vinnen geribd en geheel effenrandig, de uiterften Lancetvormig. Het heeft, zegt „ hy. Stengen van twee Voeten en meer, tot „ vyf CO Fi'icem vocamis [liane] Stïrpem ejus Claslïs inter Europseas fpeciofisfimam. Mfupra. G 2 II. Deel, XIV. Stuk. 1 'VIL , AïDESL» > 111. . Hoofd* ' STUK. ' Rund" . Varen, L > l Geftaltss van deeze Soort.  lOQ Beschrïvino van VII. : Afdeel. III. Hoofdstuk. RandVaren% Gebruik. (*) Zyn Ed. haalt Boehmer ten dien opzigte aan, en , dit zo zynde, zou men deeze Soort, als Zaaddraageiï^ de, te regt het Wyfjes - Varen mogen heeten. , vyf Voeten lang , die Takken uitgeeven, „ waar van de Vinnetjes ook Takkig zyn. De „ tweede Vinnen brengen Bladerige Vinnetjes „ voort, die met een breeden Voet de naas„ ten raaken, ftomp, ribbig hard, effenran„ dig; de uiterflen in een grooter halfvinnig „ Blad famenvloeijende , van Lancetswyze „ figuur , dat in de hooger Bladen weinige „ Vinnetjes aan den Voet heeft, in de boven„ den geene , die enkel Lancetvormig zyn. De Bladfteeltjes heeft het gefleufd , het „ Ribbetje van onderen ruig. De Zaaddoos, jes bevinden zig in Streepen aan den rand „ evenwydig, doordeszelfs omkrulling allengs „ bedekt wordende, zynde de Opperhuid van „ de Blaadjes het omwindzel der Zaadltreep„ jes. Het Doosje is Klootrond, eenzaadig, ,, gedeeld (*)." Voorts fpreekt hy ten opzigt van de hoedanigheid en het gebruik aldus. • „ De Wortel is Lymerig, eenigermaate bit„ ter en walgelyk; gelyk in alle de Varens , iets Slymerigs zig bevindt en Zoutigs. Theo, piiRASTus fchryft 'er een zoeten famen„ trekkende Wortel aan toe, en dat dezelve „ tegen den Lintworm dienftig zou zyn; „ Dioscorioes tegen de ronde.Wormen. „ Dien Lof heeft Tragus herhaald en onlangs „ AndrYj  r>e Haairplanten. ioi Andry, fpreekende voornaamelyk van den „ bast des Wortels. Dat door een Drachme ,, Varen-Wortels de Lintworm overwonnen( zy, getuigt Spigeliüs; terwyl anderen het ontkennen. Dat 'er 'een famentrekkende „ kragt in zy, blykt, alzo het Afköokzel van „ Varen dienftig is tot Lederbereiding, maa„ kende inzonderheid van Geitenvellen het „ Leer dat men Corduaan noemt (*_)- Het „ Zout uit de Asfche is geen zuiver Loogzout, „ maar gelykt naar 't Armoniak-Zout meer, „ en heeft eenig Olieachtigs in zig. Het dient, „ niettemin, om Zeep te maaken, en van de „ gebrande Wortels maakt men Balletjes, die, „ in Water geweekt, dienen voor [Spaanfche] „ Zeep. Van dit zelfde Zout met Zand maakt men uitmuntend en buigzaam Glas, „ in Vrankryk gemeen : zo dat ook de Poëe,, ten, van die Natie, den naam van Fougere „ aan Drinkglazen geeven. Dit zou ik liever „ doen, dan het by Brood voegen, gelyk men „ in Normandie gewoon is (f). Men behoort » die (fj) 't Kan zyn, dat in de Noordelyke Landen zulks daar mede gefchiede , doch het echte Corduaan ofSpaanfch Leer wordt met Sumak bereid en met Galnooten geverwd. (f) Haller haalt ten dien opzigte de Hiftorie der Planten van Lions aan , in welke alleen gezegd wordt. Au rede il eft asfuré, que les Bretons et les Normands, lui habitent parmi de fort grandes Forefts, a faute de Bil G 3 II. Deel, XIV. Stuk, vii. AlDEEL. "Til. Hoorn- TUK. Rand'/aren.  102 Besciiryving vak vii. .Aïdebi. iii. Hoofdstuk. RandVaren. Onderfcheidingvan het Mannetjes-Varen. die Wortels , in Water gekookt, aan dfe „ Varkens over te laaten. Ook zou het my „ niet behaagen, het Bier met Varen te be- derven , door twee derden daar van by de„ Mout te doen. Tegen de Engelfche Ziek„ te wordt het onder Kinderen gelegd." Dit laatfte gebruik van' het Varen-Kruid is zo wereldkundig, dat ik my grootelyks verwonder , daar van geen gewag gemaakt te vinden by den Heer Rutty , die over alle enkelde Geneesmiddelen, en zelfs anders ook over dit Kruid, zo uitvoerig is. Deeze Autheur merkt te regt aan , dat het Mannetjes en Wyfjes-Varen, wat den Wortel aangaat, onbillyk verward worde ; alzo dezelve in het laatfte Lymerig is en in het eerfte bitter en zeer famentrekkende. Dus dient de Wortel van het Wyfjes - Varen ook dikwils, by gebrek van Koorn , tot Brood , en waarom zou dezelve niet zo dienftig daar toe zyn, als de Boomfchors voor de Laptanders. Ik vind dat de Opgezetenen van Nieuw Zeeland hun gewoone beftaan hebben van Varen-Wortels, welken zy eerst over 't Vuur braaden , dan tusfchen Stee- Blé font du Pain de la Racine de Feugiere & meslant les cendres de la Feugiere au lieu de Salpetre font fandre les Pierres & en font des Veires de couleur verte fcrune, dans Iesqueis ceux d'Anjou & du Mans prennent grand plaifir de boire du Vjn blanc, lorsqu'il eft encore an grootte als een Pinknagel, zyn niet Lan:etvormig , maar rondachtig. Anderszins s het daar mede genoegzaam overeenkomftig; icbbende ook breede omgeflagene kanten en ge-  be Haai rplastis> 109 gefteeld zynde, maar niet de endelingfen langst. De Steeltjes der onderfte Blaadjes zyn ook langer en bezet met twee of vier ongefteelde Blaadjes. Terwyl dezelven geheel effenrandig zyn, en naar 't end verfmallen, kan het ook niet tot de Pteris Adianthoides, voorgemeld 3 behooren. Ik heb van Java nog twee of drie Soorten van dit Geflagt, met Vindeelig ingefneeden Bladen, welke zo van het Gemeene als van het Geftaarte en de volgende Soorten , verfchillen. Mooglyk zal in 't vervolg wel nader Waarneeming daar omtrent gefchieden , tot naauwkeurige bepaaling en befchryving derzelven. Behalven het Gemeene Wyfjes - Varen , vondt de Heer Forskaohl, op het Gebergte by Hadie in Arabie , nog tienderley Pterisfen met gevind Loof, welken hy allen omftandig befchryft. Ik zal de benaamingen hier opgeeven van zyne nieuwe Soorten. Hy heeft een Scheef Rand-Varen, dusgenaamd, om dat de Vinnetjes aan den voet fcheef zyn. Een Kanthaairig heeft wegens de Haairtjes aan den rand der Vinnetjes zynen naam. Voorts een Viervinnig, wegens derzelver getal. Dan geeft hy een Regelmaatig op, en een Afloopend Rand - Varen : ook een half Zaagtandig en een Groen; als mede een Getand, een Zaagachtig en een Meelig Rand- Varenj ÏI. Debl. XIV. Stuk, VIL ^ Afdeel. 111. Hoofdstuk. RandVaren. j Javaan? fche. Arabifchei  mo B e s c ii li y v I h G VAN VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. I- Blechnum Occidentale. Westindifch. Varen ; wier aller hoedanigheid eh onderfchei* ding uit de Bepaalingen blykt (*). Blechnum. Rib-Varen. Dit Geflagt, waar aan Linnjeus derï Griekfchen naam Blechnon , bevoorens ook op zulk Kruid toegepast geweest (f), heeft ge* geven, noem ik dus , om dat de Vrugtmaaking geplaatst is op twee Streepen digt aan en evenwydig met de Rib van 't Blad. Zulks dient tot onderfcheiding van hetzelve. L i knjevs geeft 'er van op , de vyf volgende Soorten. (i) Rib-Varen met gevind Loof, de Vinnen Lancetvormig, gepaard, aan den Voet uitgerand. Gezegde hoedanigheid , van langs de Rib flreepig gepoeijerdte zyn, onderfcheidt deeze Soort (") Flor. Mgypt. Arah. p. 185, 186 , 187. Cf) Fterin Graeci vocant, alii Blechnon. Plin. Libf. XXVII. Cap. 9. Ci) Blechnum Frond. pinnatis; Pinnis Lanceolatis oppofitis , bali emarginatis. Syft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1175. Sp. 1. Lonchitis juxta nervum pulverulenta. Pet. Til. 128. T. 3. f. 9. Moms. III. S. 14. T. 2. f.16. Lonchitis f. Hemionitis pinnata. Plum. Fil. 62. Amer. 20. T. 29. f. B. Filix minor in Finnas &c. Sloan. ffam. 18. Hift. I. p. 87. T. 44, f. a. /3. Blechnum Indicum. Burm. Fl. Ind. p, 531.  d Ë H A a 1 i p L A N T È N. -lil Soort, -welke door Sloane aan de zyden var den Duivelsberg, op Jamaika, was gevonden, Zy hadt de Stengen een Voet of anderhali hoog en de Vinblaadjes als gemeld is. (2) Rib - Varen met gevind Looft de Vinnen Liniaal overhoeks geplaatst. In China was deeze Soort door den Heer Osbeck waargenomen, die het Loof drie Voeten hoog hadt, de Stengaan den Voet, van vooren , met groote gryze Haairen bekleed, en aan de yoorzyde met drie Sleuven overlangs uitgegroefd. De Vinbladen waren Liniaal-Lancetvormig , ongedeeld, glad, effenrandig, fpitshoekig geftreept, een Vinger lang. Hier mede ftrookt een Exemplaar van Ceylon, myner Verzameling, van byna anderhalf Voet langte ; de Vinbladen van gezegde figuur, een half Duim breed en meer dan een half Voet, ja fommigen wel agt Duimen lang hebbende, en voor het overige van de zelfde hoedanigheid. (3) Rib-Varen met gevind Loof; de Vinnen on-R (2) Blechnum Frond. pinnatis ; Pinnis Linearibus alternis. Sp. Plant, N. 2. Burm. Fl. lnd. p. 231. (2) Blechnum Frond. pinnatis ; Pinnis fesfilibus Cordato - Lanceolatis integerrimis, inferioribus oppofitis. Mant, 130. Blechnum Capenfe. Burm. Fl, Cap. p. ag. ÏI. Deel, XIV. Stuk, Vü. Afdeel. , ni. Hoofde STUK. ir. • Btechnum Oriëntale, Oostin.. difch. III. lutlrate. aapfch.  112 Besghryvinc vak Vil. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Rib. Varen. IV. Blechnum Virgini- cum. -rVJrgi" rufch. V. Radicans. Wortelend» c ongefieeld, Hartswys' Lancetvormig effenrandig, de onderften tegenover elkander. Aan deeze Kaapfe worden toegefchreeven Stengen van een Voet , die groen zyn; gemind onverdeeld Loof, dat ruuw gerand is : 3e onvrugtbaare Vinnen breeder, aan den Voet eenigermaate geknot; de vrugtbaare Vinnen Lancetvormig, van Hartswyze figuur aan den Voet. Twee Vrugtmaakende Streepen overlangs, van den Rand en van de Rib afftandig. (4) Rib-Varen met gevind Loof; de Vinnen veeldeelig. Dit Virginifche komt in geftalte met het gemeene Mannetjes - Varen van Europa overeen; doch de Vinnen zyn Lancetvormig , Dngefteeld, half Vindeelig , fpits, met (lompe effenrandige Slippen. (5) Rib-Varen met dubbeld gevind Loof; de Vinnen Lancetvormig gekarteld; de Vrugtmaakende Streepjes afgebroken. ■ ' \ In (4j Blechnum Frond. pinnatis; Pinnis multifidis.Mant. 507. (5) Blechnum Frond. Öipinnatis; Pinnis Lanceolatis renulatis , Lineolis fructificantibus interruptis. Mant, 307. Filix Masvulgari fimilis, Pinnulis amplioribus planisneö :renatis, Virginiana. Pluk, Mm, 151. T. 179. i.i.   2 Deel, PLAAT XCVII.  In diepe Kleijige Kloven der Rotfen van Virginie en Madéra nam de Heer Konig deeze waar , die beneden den top uit het Looi Wortelfehier en daar van den naam heeft. De Vinnen zyn Lancetvormig, ongedeeld, aan den Voet eenigszins famenloopende, gefpitst, met een fyne, Eeltigheid Zaagtandig en van onderen meest geaderd. Nevens de Rib loopen de Vrugtmaakende Streepen, die als uit langwerpige Stippen famengedeld en dus afgebroken zyn. Dat zeer fchoone Exemplaar, door den Heer Thunberg in Japan verzameld, en uit my. ne Verzameling hier gedeeltelyk in Plaat gebragt; fchoon door zyn Ed , als een nieuwe Soort, getekend met den naam van Blechnum Japomcitm \ komt zo naby met de laatstgemelde overeen, dat ik het naauwlyks daar van kan afzonderen: te minder, aangezien het ook taamelyk drookt met de aangehaalde Afbeelding van PlukeNet , door den Heer Banis t e r in Virginie getekend en overgezonden* Gedtgte plaatzing der Vrugtmaakende deelen onderfcheidt het Gewas genoegzaam van alle anderen» Myn Exemplaar, dat een Bladdeel heeft van meer dan een Voet langte, hier in Fig. i, op Plaat XCVII, wat verkleind, vertoont hetzelve als veel grover dan 't gemeene Mannetjes Varen; waar mede die Au« Vl 1. Afdeel. III. Hoom- StUK. ii. Hemionitis f alma/a. Gepalmd^ HL Parafuica. Boom- iuipentL  I VII. Afdeel, III. Hoofd, stuk. Bogt. Vaten, \. Lonchitis tiirfuta. Ruig. II. Aurita. Ge - oord. III, RepenSKruipend, I Sgneps. Stirp. Britann. j6.o0. p. 2$. et figur, ih Tabnli*  üe Haairplanten. iat ï, ter wederzyde van de Rib, getekend, ever „ als in het Gemeene Hertstong, en gelyk 5, hetzelve van een wrangen opdroogendeu „ Smaak. De Wortels zyn zwart en Veze„ lig, hoedanig ik dezelven befchouwd heb. „ (en men nog kan zien) in de echte Hemi. onitis, welke de zeer vermaarde en geleer ,, de Geneesheer Hippolytus Salvia„ nüs van Rome gezonden heeft aan dei doorlugtigen Heer j.de Brancion, var „ wien zy nog in een Pot levendig gehouder „ wordt." Of men door deeze Echte een andere verflaan moet dan de voorgemelde, en welke van de twee, by DonoNéus afgebeeld, is my duifter, en mooglyk onzeker in deeze kleine Plantjes, die misfchien door de Groeiplaats alleen verfchillen van de volgende Soort. - (3) Miltkruid met het Loof'eenvoudig, Hart. vormig Tongagtig effenrandig; de Bladfieelen ruig. De (3) Asplenium Frond. fimplicibus Covdato • Lingulatis integerrimis; Stipitibus hirfutis. Sp. Plant. N. 3. Gort. Belg. II. p. 278. Gouan Monsp. 525. Aspl. Frond. Eniïform. integris &c. R. Lugdb. 498. Hort. Cliff. 474. Mat. Med. 481. Fl. Suec. 843 , 94'- Dalib. Par. 310. Hail. Helv. inchoat. 111. p. 10, 11, Lingua Cervina Officinarum. C. B. Pin. 353. Phyllitis. Cam. Epit. 579. Scop. Fl, Cam. 191. Lob. Ie. 805. Don. Pempt 464. Kruidb, 51, Dest, XIY, Sïuk. 5 ! VIL Afdee£.s 111. HOOFDSTUK. Miltkruid* III. rfsplenium Scolopen- Mum. Hertstong.  122 Beschryving vak VIT. III. HoofdstukMütkruid < | l 3 I 1 ie fi f( L Ü De gemeene naam van die Gewas is, wegens de Tongachtige figuur der Bladen, flerts- Tonge , in 't Latyn Lingua Cervina, in 't Franfch Longue de Cerf; als naar dc Tong van een Hert gelykende, en dat dezelven, op zyde, niet ingefneeden zyn , onderfcheidt hetzelve van 't Ceterach gemeenlyk Asplenium genaamd, 't welke ftraks zal volgen. Phyllitis als uit enkele Bladen beftaande, wordt hec ook wel in 't Griekfch geheten, en het komt, onder dién naam, by voornaame Kruidkundigen voor: terwyl eenige dezelven faménknoopen (*), voegende 'er fomtyds dien by van Scolopendria of Scolopendrium (f), met welken het ook alleen fomtyds , doch verkeerdelyk , :o Lobel aanmerkt, bedoeld wordt. - De groeiplaats is , door geheel Europa :eer verfchillende. Camerarius zegt \ lat het op belommerde en donkere plaatfen ier Tuinen uitfehiet. By ons Iaat het zig in j'uidb. 763. Lingua Cervina. Tournf. Tnft. Sd4 f 19 > 3^o. ,3. PhylL crispa. J. B. Hift. Ui. p. 7s?. ' hyll. f. Ling. Cervina maxima, undulato folio, ftvji 'fnjt. T. 248. f. 1. i. Ling. Cervina med. folio in acu-, um. Moris. S. 14. T. 1. f. 9. e. Ling. Cervina rnultiio folio. C. B. Pin. 3S3. Phyll. f. Lingua Cerv. crispa, Jio multifido, ramofa. Pluk. Plujt. T- 248. f. s. C*J Lingua Cervina Phyllitis. TSLACKw.lHerb. T. 138. (fj Zie de fraaije Afbeeldingen, onder den naam van ingua Cervina, Scolopendre , Hirfch -Tung. Weinm midi. Tab. 667, 668.  be Haairplanten» 123 in de Kruidhoven voortplanten en blyft's Win-, ters over, In Provence groeit het, volgens Gerard, aan de kanten van befchaduwde Beeken, Scopoli getuigt , dat het veel voorkomt in Bosfchen van een Steenaehtigen Grond (*). In de Gebergten van Ooftenryk, omftreeks Weenen, groeit het in de Spieeten van Rotfen zegt Jacquin. De Heer de Gorter heeft het in Rusland niet gevonden, In Sweeden is het ook gantfch niet gemeen, en by ons komt het maar op weinige plaatfen, aan oude vogtige Muuren van Waterputten , te Utrecht en elders, voor. Door geheel Engeland , in tegendeel, vindt men het dikwils op allerley vogtige Steenachtige plaatfen, aan Rotfen, Muuren, enz. Ook is 't een gemeen Kruid in de Elfaz, op lommer» ryke Bergen. In Switzerland, zegt Haller, dat het overal te vinden zy in het hangen der Gebergten , beminnende de fleuven of kloven der Rotfen. Ook is dit Kruid aanmerkelyke veranderingen onderhevig. De gewoonde geftalte be-' ftaat in Bladen , byna van gelyke breedte, langzaam tocloopende naar een ftompePunt, en dus Tongachtig, aan een korten,ronden, ruigen Steel aanmerkelyk uitgefneeden en dus aldaar eenigermaate ge-oord ; Lederachtig taay (*_) In fylvis asperioribns frequens. Flav. Cam. p. i7i«. tl. Deel. XIV. Stuk. Vil. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Miltkruidi Verfcheilenheden»  TIL Afdeel lli. Hoofdstuk. Mihkrtsid. j < t j f i 1 c' k I n fl w h Ui d: Di I24 B E S e H R Y V I K C V A H taay van zelfftandigheid, aan de bovenzyd* glad, aan de onderzyde met fcheeveStreepen der Vrugtmaakingen op de Vlakte van het Blad, fchuins met de Rib, meest aan elkander evenwydig. De langte deezer Bladen is ongevaar een Voet, de breedte drie of vier Duimen, met Steelen van twee Duimen: de Kleur ?roen of bruinachtig. Het komt ook voor met gekrulde, met gegolfde, met gefnipperde of aan t end veeldeelige Bladen; dat fommigen aan len Ouderdom toefchryven. Van dit laatfte leeft men het Takkig gezien, en daar is ook :ene Verfcheidenheid , aan de kanten Zaagandig , aan 't end rond, met de middelrib doornachtig uitfteekende , waargenomen, De Vrugtmaakende deelen , van de grootten onder de Europifehe Haairplanten, beftaan isgelyks uit Eyronde Doosjes, met een Veerragtigen Ring, die dezelven , ryp zynde, oet open fpringen. Dit wordt algemeen erend; maar volgens Gleditsch is dit •oosje eenzaadig, dat geenszins met de Waarneming en Afbeelding van Toornefobt' rookt, door wien het Zaadftof of Stuifmeel el duizendmaal kleiner afgebeeld wordt dan 2t Doosje , 'c welk die Autheur zegt, ten terfle kleine Zaadjes uit te werpen. Het gegte, door Haller aangenomen, fchynt der bevestiging te vereifchen. Onder de Winkelmiddelen is dit Ktuid van ouds  BE ÜAi UHiNTlS, 1&$ ouds bekend, en worde nog heden in Duitfchland, onder anderen, gebruikt tot inwendige Kwetzuuren , door vallen , kneuzen of ftooi ten, veroirzaakt. Men acht het, naamelyk, dienftig om Verftoppingen op te losfen, inzonderheid ook in Miltkwaaien. De Smaak is walgi-iyk en famentrekkende; zo dat het Kwyl, terwyl men 't kaauwt, in den Mond vloeit. Hierom is het, uitwendig , tot een Wondmiddel dienftig. Ook leggen de Italiaanen , niet zonder vrugt, de Bladen op plaat» fen daar men zig gebrand heeft. In Wyn afgetrokken , wordt het aangepreezen tegen Venynige Slangenbeeten. Dat het Poeijer van 't gedroogde Kruid, in dun Bier , of de Conferf van de frisfche Bladen, in Hartkloppingen, Opftyging en Stuipen, V3n wonderbaare uitwerking zy , wordt door Ray verzekerd (*). (4) Miltkruid met het Loof eenvoudig, Lancetvormig, effenrandig en glad. Op hooge Boomen van 't Eiland Java groeit, vol- f») Ruttv Mat. Med p. 389. (4) Asplenium Frond. limpl. Lanceolatis integerrimis glabris. Sp. Plant. N. 4. Phyll. Indica maxima &c. Mor. Jiift Hl. p- 558. S. 14 T. ii f. 15. Scolopendria Indijk Orientalis Mufie facie. Breyn. Cent. 139. T. 99» II. L)2ËL. XIV» S'IUKi VIL ArDEÉt lil. Hoofd- ITUK. Miltkruid. IV; Asplenium Nidus. Nestig»  vii. Afdeel. Hl. Hoofd» stuk. Mittkruia v. Asplenium Plantagineum. Weegbreeach- ■ tig. vi. Serratum. Zaag- . ;tandig. vii. ■Bifalhim. Tweebladig. - t c S f* f< li 126 Besciuttihc vab volgens Osbeck, dit Gewas, dat Bladen van twee Voeten lang heeft, een Span breed! ftevigen fterk, glad, in een fpitfen hoek ge komen de Vrugtmaakende deelen voor , die kort zyn, naauwlyks tot een derde der breedte van het Blad zig uitftrekkende. De Wortel zit op de hoogfte Boomen, en geeft Bladen uit, als een Kroon gefehikt, binnen welken de Vogels dikwils kunne Nesten maaken, Breyn , d.e^een zodanige Plant gedroogd uit Oost,nd,e had bekomen, noemtze Scolotendrm^t Banannen-Bladen. (5) Miltkruid met het Loof eenvoudig ,Eyrond, Lancetvormig, eenigermaate gekarteld; de Steng byna vierhoekig. (6) Miltkruid met het Loof eenvoudig, Lancetvormig, Zaagtandig, byna ongefteeld, (?) Miltkruid met het :Loof tweevoudig; de JSlaad* (5) Asplenium Frond. fimpl. ovato - Lanceolatis fcfa rehatis . Stip. fubtetragono.H Sp. P,am. jj f 1L ! Z Ts oblongis'Peti01is t^*~£ (6) Asplenium Frond. fimpl. Lanceolatis ferratis fubsfibbus. Sp Plant. N. 6. Lingua Cervina longo So -atodue folio. Plum. :is major. Pet. Fit. i06. T. 6 f y V (ÏÏU&mm Frond. binaüs} Folipjjs Lanceolatis, ' • • • •ftb-  »';ë ÖaairPlanten. 127 Blaadjes Lancetvormig . #y»m. n. Lapp. 388. Fl. Suec. 8s4, ^ 0eD. Van. Z. IT'/^T 3Ü' H' mff- 4?4' R- L^db' VS- Mat. Zl 483' Trlch<"™n« f. Polytrichum Officinarum. C Pm- 356. Plum. Fil. 2Ó. T. 5. f. 1. Trichomanes. Cam. PU gr5. Don Pempt. 47r. Lob. 8o9. fl. Trichomaes fol. eleganter mcifis. Tournf. Infl. 539. T. 3I- f. • Aoiantlmm maritimum. Pr.UK. Php. ,3. f 6 nchomanes minus et tenerius. c. b. Pin. -=6 ' '  It ê ha 4 ï 8 p l akten. 131 Hét groeit doof geheel Europa, cn wordt in Vrankryk Politric genoemd , naar den Griek» fchén naam Polytrkhum, welKe het Vetius- ( Haair eigentlyk toebehoort, 't Schynt dat' men het daar onder geteld of daar mede ver-1 ?geleeken hebbe : want Haairig is het niet. ïïét is een Plantje, dat uit Bladfteëltjes beftaat 'van een half Voet langte, die in de gemeende bezet zyn met ronde groene Vinblaadjes ,• doch fomtyds zyn die Steeltjes gegaffeld of verdeeld, en men vindt het met de Blaadjes fierlyk ingefneeden ; hoedanig het zeldzaamer voorkomt en inzonderheid in de Levant. Men vindt het ook met driehoekige en met fpitfe Blaadjes-. De Zaadftreepjes loopen allengs in 't zelve famen én bedekken de Ëlade'rvlakte, gelyk in andere Soorten. Tot de Haairplanten behoort dit mede en vvordt Van de zelfde kragten geoordeeld te zyn als het Venus - Haair en de Hertstonge. De Nederduitfche naam , JVederdood, fchynt eene byzonder heilzaamheid in hetzelve aan 'te duiden. Het Afkookzel is bitter en famen'trekkende; het Sap zeer zoet en bitterachtig; doende het Eywit flremmen- (ï 3) Miltkruid mét gevind Loof; de Vinnen fiomp Wigvormig , Tandswyze uitgegülpt. d< DitG (13) Asplenium Frond. pinnatis, Pinnis Cuneiformitius obtufis, crenato - emarginatis. Sp, Plant. 39. Polytridmm faxatile dentatnm. Plum. Amer. 35 T. 50. Tricho- li. Deel. XIV. Stuk. % VIL Afdeel,' lil, HoOFfltuk. Weder* Jood. XIII. fplemuM ntatum, etand,  132 B E S C II R ï V I H 8 VAN VII. Afdeel. III. Hoofdstuk. XIV. Asplenium Matinum, Zeekants. XV. Culirifotium. Mesbladig. i Dit Westindiiche, veel naar 't gewoone Wederdood gelykende, is nogthans daarvan genoegzaam verfchillende geoordeeld, om een byzondere Soort uit te maaken- 0 4) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen ftomp Eyrond, Zaagtandig, van boven bultig , ftomp; aan den Voet Wigvormig. Een Plantje, dat aan de Zeekusten van Engeland en de Hieres-Eilanden, in de Middellandfche Zee , by Toulon , als ook in de Westindien , voorkomt, maakt deeze Soort uit, welke dé Vinblaadjes Wigvormig en aan den bovenkant ge-oord heeft; dus veel naar die van de Elfde Soort gelykende. (15) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen Zeisfenachtig Lancetvormig ; infneedig ge. tand; aan den Voet nederwaards gehoekt. (16) Milt- manes Iatifolium dentatum. Plum. Fil. T. 101. Pet. Fit. 420. T. 2. f. 15, ("14) Asplenium Frond. pinnatis, Pinnis obovatis ferratis fuperne gibbis obtufis , Baft cimeatis. H. Cliff. 474. "hamsefilix Marina Anglica. Moris. Hift. 111. p. 573. 5. 14. T. 3. f. 25. Filicula maritima ex Ins. Stoechalum. C. B. Fin. 359. Adianthum. C. B. Fin. 359. Alianthum Jam. Pinnulis auriculatis. Pluk. Alm. g. T. 153- f- 5- Ci5) Asplenium Frond, pinnatis, Pinnis Falcato-Lanceolatis incifo - ferratis; Bafi deorfum angulatis. Sp. Plant. 10. H. Cliff. 474. Lonchitis Iatifolia , Pediculis lucidis et glabris. Plum. Fil, 45. T. 59.  de Haairplanten. 133 't (16) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen rondachtig, vyf of drie. (17) Miltkruid met gevind Losf, dat uit de tippen Wortelfchiet; de Vinnen Eyrond; uitgulpig byna geoord; de kleinflen ver affiandig ongekarteld. De zelfde eigenfchap , welke wy jn eene' Soort van Rib-Varen met verwondering be-< fchouwen , heeft ook dit Miltkruid; dat het naamelyk uit de tippen der Bladen in 't Aard. ryk wortelt : maar dit laat Worteltjes uit de enden der Bladfteelen , welke naar die van 't Penningkruid gelyken, in den Grond neerdaa. len. Het groeit in de Westindiën , alwaar ook de beide voorgaanden waargenomen zyn. (1 tl) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen fcheef vierkantig ftomp, van boven gekarteld; t) de Vrugtmaakingen op eene enkele Streep. Ditb <"i6.) Asplenium Frond. pinnatis, Pinnis fubrotundis quinis ternisve. Sp. Plant. N- i8- (17) Asplenium Frond, pinnatis , apice radicantibns; Pinnis. ovatis repando-fubauruis ; minimis remotis integerrimis. Sp. Plant. N. 17. Lonchitis Asplenii facie, Pinnulis variis f. fubrotundis ex utroque latere Auriculatis. Sloan. &dm. 16, Bilt. I. p. 76. T. 29, 30, f. 1. Adianth. f. Filix Trichomanoides Jamaicenfis &c. Pluk. Alm. g. T. 253. f. 4. , ("18) Asplenium Frond. pinnatis; Pinnis Trapeziis obtufis fnperne crenatis , Lineü Fruftificationis unica. Mant- 230. ■ I 3 ÏI. Debl. XIV. Stuk. VII. Afdeel. lil. H00FD!tuk. xvi. Asplenium Pygmeunt, Dwergs. XVII. Uiizophoum. WortelIraagend. XVI11. Mor.an. emum. Eenoemig,  i34 Beschryvin© van- Vil. Afdeei 111. Hooïd- STUK, MiltkruiA Pl.XCVl Fig. 2! XIX Aspleni Ruta m t aria. Steel Ruit. Dit, van de Kaap der Goede Hope afkomftig, gelykt, zegt L i n n^os , naar het Wederdood, maar is grooter; de Vinnen zyn o. '• verhoeks geplaatst, van gezegde figuur, aan '• de bovenzyde gekarteld. De Streep der Vrugtmaakinge, langs den beneden-rand loopende, is enkeld, korter dan de Vin en van onderen met een Vliezigen rand gefchoord. Dit alles neem ik waar in dat Kaapfe royner Verzameling , gedeeltelyk van de agterzyde in Fig. 2, op Plaat XCVII, afgebeeld.. Hetzelve heeft donker bruin of zwart-glanzige* Steeltjes , in myne Exemplaaren meer daneen Voet lang , overhoeks bezet met ongefleelde Blaadjes van gemelde figuur, die op 't meefte een half Duim lang zyn en van agteren ieder, voor een klein gedeelte, bedekt met een trop-. . je Zaadftofbolletjes, welke in de bovenften half in een Schubbetje vervangen zyn; gelyk Gleditsch ten opzigt van 't gemèene Miltkruid waarnam, 't Getal der Vinblaadjes is , aan ieder Bladfteel , honderdtwintig of daar omtrent, (iq) Miltkruid met het Loof overhoeks famen* '™ gefield uit Wigvormige gekartelde Blaadjes, Al- « (19) Asplenium Frond. alternatim decompofitis , Foliolis Cuneiformibus crenulatis. &p- Flant. N. 22. Gort. Belg, 11. y. ï7g. Fl. Suec. §55, 943. Oed. Dan. 190. A —  15 e Haairplanten. 135 Allergemeenst is dit Gewasje in" ons Wereldsdeel, als ook in onze Provinciën, op oude Muuren, alwaar het in de Spieeten der Steeten wortelt , en Blaadjes uitfchiet, veel naar die van Wynruit gelykende, groen van kleur, zelden meer dan twee of drie Duimen lang. Ieder Blaadje heeft een Steel, aan welke-de onderfte Vinnetjes driebladig , de bovenften driekwabbig zyn , met fluitachtige Kwabbetjes, rondom fyn getand. In Frankenland eu in Switzerland is een dergelyk Gewas ontdekt, welks Bladen een Span lang en veel fyner gebladerd zyn (*). Zeker is 't, dat daar omtrent een groote ongelykheid plaats heeft, alzo ik,in de gemeene Steenruite onzer Muuren , de onderfte Blaadjes ook wel vier of vyfbladig, en de bovenften enkeld vind. Aan de agter- of onderzyde zyn de Blaadjes begroeid met de Vrugtmaakende deelen of Streepjes van het Zaadftof, dat by veroudering Daltb. Pur. ju» Gouan Monsp. 526. Fl. Franco/. 121. R. Lugdb. 498. Mal. Med, 484. Asplen. Fol. laxe ramofis &o. Hall. Helv. inchoat. 111. p. 9. Ruta Muraria." C. B. Pin. 356. Dod. Pempt. 470. Salvia Vitie f. Ruta Muraria. Lob. Tc. 8ir. Paronychia. Cam. Epit. 785. Gleich. Obs. Microscop. T. 24. C") Asplenium Caule pinnato, Pinnis.imis trifoliatis, luperioribus fimplicibus dentatis. Hall. Helv. inchoat. 111- p> 8- N. 169a. Adiantnum novum tïermanicum Ruts Muraria; facie. Breyn Cent. 1, Ic, 97'. I 4 II. Deel. XIV. Siuh, 'VIL ATDE3L. 111. Hoofdstuk. ' Steenruit.  i38 Haaïrplanten. ijt de Syroop van 't Venus - Haair wordt door de Ondervinding zeer voor de Borst gepreezen. Wat ver gaat derhalve>de beroemde Hall Er, wanneer hy ze altemaal voor droog, fmaak-, reuk- en kragteloos uitmaakt (*). Ik wil niet hopen , dat hy verdroogde en Verouderde tot onderzoek in deezen gebruikt hebbe. (21) Miltkruid met dubbeld gevind Loof; de Vinnen ftomp Eyrond gekarteld; de onderfte Blaadjes kleiner. Dit Takkig Wederdood, dat de Bladfteel- 1 tjes verdeeld heeft en daar door van 't gemee- ~ ne verfchilt, hadt j. Baijhtnus bekomen van Turnerüs. Linnjeus zegt, dat het op de Rotfen van Auvergue groeit: Ray tekent het onder de Engelfche Planten aan. Taberkemont heeft 'er, onder den naam van Wyfjes-Wederdood, groot en klein, de Afbeelr dingen van gegeven. CD Ru'a Muraria in Officinas irrepfie inter quinque Plantas Capillares, qua; nescio quo modo Petto i antifa creduntur ,. cum tameB ficca;, infipid*, inodorse , inertes videantur. Helv, inchoat. uts. (21J Asplenium Frond. duplicato - pinnatis ; Pinnis obovatis crenatis; Foliolis inferioribus minoribus. Sp. Plant. N. 24. R. Lugdb. 498. Trichomanes ramofum majus et minus. C. B. Pin. 356. Trich. ramofum. J. B. Hift. 111. p. 747. RAJ. AttgU 111. P. „9, Trichomanss faemina & minor. Tab. Kramerb. 11, p, 506, 507* II, Dist. XIV. Stijk, VU. AïDEÉl, 111. HooïDstüK, XXI. 4splenmM Trichomas» les ramorum. Takkig Vedetood. ;  vu. III. H.30ïd» STütf. XXII. Aspleniuti Jtargtnaturn.Gerand XXIII. Squamo'fum.Gefchubd XXIV. Striatum, Geftreept XXV. Fvofum. Uitgeknaagd. 14* B E S 0 H R Y V ï K G VAK (22) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen gepaaid, Jïartswys' Lancetvormig, cent' germaate gerand, effenrandig* , (23) Miltkruid met gevind Loof, de Vinnen ge/pitst en ingefneeden; de Steng gefchubd. (23) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen Vindeelig, ftomp gekarteld; de endelingfe gefpitst. (24) Miltkruid met gevind Loof; de Vinneu langwerpigfcheef vierkant, geftreept, uitgeknaagd; aan den Voet verbreed. De groeiplaats van deeze vier verfchillende Soor- (22) Asplenium Frond. pinnatis; Pinnis oppofitis Coraato - Lanceolatis, fnbmarginatis integerrimis. Sp. Plant\ N. 13. Phyllitis Ramofa margine Membranaceo. Pet;. Fit. rog. T. 12. f. 2. (23) Asplenium Frond. pinnatis; Pinnis acuminatis incifis; Stipite fquamofo. Sp. Plant. N. 14. Lonchitis Ramofa Caule Squamofo. Pet. Fil. n2. T. 5. f. 2. (24) Asplenium Frond. pinnatis ; Pinnis pinnatifidis obtufis crenatis; terminali acuminatl Sp. Plant. N. 15. Filix ftriata, Pinnis crenatis , major & minor. Pet. Ftl, 113; 114- T. 3. f. 3, 4. (25) Asplenium Frond. pinnatis; Pinnis Trapezio-oblongis ftriatis, erofis , Bafi auftis. Sp. Plant. N. j6. Asplenium fimplex nigrum. Brown. §am. 94. Lonchitis major, Pinnis anguftioribus &c Sjujank &amt 16. Hift, I. P. 78- T. 33. f. 3.  i) e H a A l r p t i n t ï & 143 Soorten is in de Westindiën. Sloane hadt de laatfte in de Middellandfche deelen van Jamaika i op lommerige Steenige plaatfen, waargenomen, en merkt aan, dat de Blaadjes aan de bovenzyde ge-oord zyn. Behalve het Trichomanes heeft de Heer N. L. Btjrmannus, onder de Kaapfe Planten, een Asplenium lucidum befchreeven. Hetzelve heeft, zegt zyn Ed., het Loof overhoeks meervoudig famengefteld, de Vinnetjes overhoeks Vindeelig, infneedig Zaagtandig en zeer glad. Het Eenbloemige van de Kaap , uit myne Verzameling , befchreef ik hier voor. Behalve het Hertstong, aan de Muuren van Konftantinopolen groeijende, vondc Forskaohl, in gelukkig Arabie, by Kurma,een Miltkruid, dat hy Lancetvormig noemde. Dit is door hem befchreeven , als hebbende gevind Lancetvormig Loof, met de Vinnen langwerpig, fpits, ingefneeden, overhoeks geplaatst. Het Wederdood en Steenruit kwamen hem aldaar ook op het bovenfte der Bergen ; het Hertstong en Miltkruid in het middelfte gedeelte, of aan de zyden, tusfchen den Top en Voet derzelven, voof(*J. P o- (*) Flor. JEgyp. Arob. v. jg-, CXXIV. II. Dbex. XIV. Siuk. VIL Afdeel. ' III. Hoofdstuk. Miltkruid*  VII. ■ Afdeel» 111. Hoofdstuk. Boom' Varen. i Polypodium Lanceolatum. Lancettormig. I 1 j 144 B £ s c h a ï ï i » c vak Polypodium. Boom-Varen. Schoon de minde Soorten in dit Geflagt aan Boomen groeijen, waar van het Gemeene den naam heeft, zal ik echter, om die reden*, den Griekfchen Polypodium , welke ook op de minften past, aldus verduitfchen. De Kenmerken van dit uitgebreide Geflagt waar in omtrent zeventig Soorten begreepen zyn, beftaan in eene Vrugtmaaking van rond* achtige Stippen , over de vlakte der Blaadjes verfpreid. Het is, naar de figuur van 't Loof, in de zeven volgende Rangen gefmaldeeld. I. Met onverdeeld Loof. (i) Boom - Varen mei Lancetvormige epfenrandige gladde Bladen; de Vrugtmaakingen eenzaam; de Steng naakt. De Vrugtmaakingen noemen wy, in dit Gelagt, eenzaam, zegt onze Ridder, wanneer :y flegts aan beide zyden overlangs gefchikt ;yn: op ryè'n, wanneer zy overdwars,op eene mkele ry, tusfchen de Aders zyn geplaatst: ver- O) Polypodium frond. Lanceolatis integerrimis g!a« >fis, Fruftificarionibus folitariis j Surculo nudo. Syfi. Vat. Peg. XIII. Gen. 1179. Sp. r. Phyllitis folio longo, inguftifolia, Maculis majoribus. Pet. Fil, 8. T* 6. . 2.  D E HlAIiHASïE É. Ï4, "fèrfprèid; indien menze tusfchen die dwars-A'ders op meer dan ééne ry vindt ftaan. { 2 ) Boom - Varen met Lancetvormige effenrandige giadde Bladen; de Vrugtmaakingen eenzaam ) een Schubbige kruipende -Steng. Dit, op de Stammen der Boomen inde Westifidiëö groeijende, maakt door de ruigte zynei kruipende Stengetjes eene Wolfspootachtige vertoonifigi De Bladen zyn Lancetvormig lang en fmal , zeer glad. In Japan heeft df Heer T-hunberg deeze Soort aangetroffen. {3) Boom-Varen met Lancetvormige effenrandige ruige Bladen , de onvrugtbaare Eyrond, de vrugtbaare Liniaal: de Vrugtmaakingen eenzaam. (4) Boom. (2) Polijpodhim. Frond. Lanceolatis integerrimis glabris, Fructif. folitariis; Surculo Squamofo repente. Sp. Plaat. N. 2. H. Cliff. 474. Lingua Cervina fcandens , Caulibus Squamofis. Plum. Fil 104. T. 119. Phyllitis minor fcandens Fol. anguftis. Sloan, !§am. 15, Hift. I, p. 73. Filix Sarmentofa bifrons, Pluk. Alm. 156. T. 290. f. 3. (3) Polypodium Frond. Lanceolatis integerrimis hir'tis , fter. ovatis , fertil. linearibus; Fruftif. folitariis. Sp Plant. N. 3. Lingua Cervina minima repens et hirfuta. Plum. Fit. 103. T. n8, Filix foliis ovalibus et longis PIïpfis. Pet. Fil. 175. F. i0. f. 5. K II. Deel. XIV. Sïuk. vii. AïDIBI* 111 Hooïn- STUK. tl. Polypodium Lycopodioidis. WolfspoorAch- tig. Ml. Pitofelloi? des. oMuisoor** bladi*.  I4<5 Bescheïvirc van Vil. Afdeel. 111. Hoofdstuk.IV Poppodium Heterophyllum. Verfchil bladig. V. Crasfifotium. Dikbladig VI. Phyllitidis. Hertstongachtig. i i (4) Boom-Varen met gekartelde gladde Bla* den\ de onvrugtbaare rondachtig omgefteeld? de vr ugthaar e Lancetvormig; de Vrugtmaakingen eenzaam. (5) Boom-Varen met Lancetvormige gladde r '; effenrandigc Bladen ; de Vrugtmaakingen op ryè'n geplaatst. Deeze drie, in de Westindiën groeijende» zyn door haare bepaalingen genoegzaam on« derfcheiden. De Bynaameu drukken eenigerrrraate de geftalte uk. (6) Boom - Varen met Lancetvormige gladde effenrandige Bladen, en verfpreide Vrugt~ maakingen. (7) Ci) Polypodium Frond. crenatis glabris; fterrilibus fubrotundis & fesfiiibus, fertilibus lanceolatis ; Fructificarionibus folitariis. Sp. Plant. N. 4. Lingua Cerv. hetero i>hylla fcand. & repens- Plum- Fil. 105. T. 120 Filix müculofa fcandens. Pet Fil. 174. T. 15. f. 4. (5) Polypodium Frond. Lanceolatis glabris integerrïnis; Fructificationibus ferialibus. Sp. Plant. N. 5. Phyll. naculata amplisfimo folio. Pet Fil. t. p. 6. T. 8 Item» sreviori & crasfiori folio. Pet. Fil. 2. p. 6 T. 1 (d) Polypodium Frond. Lanc glabris integerrimis, Fruaif. fparfis Sp. Plant. N. 6. Polypod. Ling. Céry.' Folio majus. Pluim. Amer 26. T. 38. Raj, Suppt. 52. Phyll. folio longo & marginato. Pet. Fil. 5. T. 6. f [o- Phyll. fol. non finuato tenuiore. Sloan. Sfam. 14" Bijl. 1. p. 72.   3 Peel,PLAAT XC VUT  b E II A a I r ? l A n t e n. Tij C?) Boom-Varen «tëü Lancetvormige gfaddt 'efenrandige Bladen, <*J» & «.^ ^ Vrugtmaakingen verfpreid. W Boom- Varen Lancetvormige gladde, gulpswys' uitgelekte Bladen ; die aan de tippen drietvabhig zyn. Dewyl de Bladen van het Hertstong, waar mede deeze drie veel overeenkomst hebben,, ook nu geheel, dan aan de enden verdeeld voorkomen; zo is 't begrypen, dat deeze drie Soorten eikanderen naverwant kunnen zyn. De eerfte groeit op de manier van het Europifche aan Boomen , wier oude Stammen 'er op de Westmdifche Eilanden , fomtyds als' mede bedekt zyn, Zy heeft de Bladen twee of drie Voeten lang , anderhalve Vinger op 't breedfte , aan 't end fpits , met ronde , zwarte, poeijerige vlakjes, als Wratten, op de agterzyde. De Bladen zyn aan de kanten golfswyze geboogen , doch effenrandig, zo wel f?) Polypodium Frond. Lanceolatis glabris integerrimis, apice multifido; Fructil', fparfis. Sp. Plant. % 7. Ling. Cervina multifido cacumine, laciniata. PLU'M. Ft'l. iiS- T. 131. Phyll. Fol. longo, apice palmato. PEr' Fit. 6. T. 6. f. n. X&JPatypoiium Frond. Lanceol. glabris repando-fiJiuatis,'apice trilobis. Sp. Plant. N. 8. Lingua Cerr fmuofa, ih fummit. trifulca. Pj.om. Fit. 120. T. 138. Po* lyp. vulgarefummo trifido. PEX Fil T k f l K i II. Dbel. XIV. SroK. 7 ■ VIL Afdeei,!, " 111. Hoofdstuk. VII. Polypodium Cavtojum. Gefniptérd. VIII. Trifurcaunz. Drietan-, iS-  Vil. Afdeel 111. HOOFDRUK. BoomVaren. ix. Tohjpodium tri tobum. Driekwabbig.PI- xcvin Big. i. * Zie bladz. 45 148 Beschryving van wel in de eerfte als in de tweede, die dezelven 'aan 't end gefnipperd heeft, en de laatfte aan de zyden gulpswyze uitgehoekt, met de punten drietandig gevorkt; zo als de bynaam aanduidt. Ik heb Boom-Varen van Java en Ceylon, dat mooglyk hier zoude t'huis te brengen zyn, alzo de Bladen glad,- effenrandig, naar die van 't Hertstong eenigszins gelyken. ($) Boom - Varen met Lancetvormig driekwêlhige gladde Bladen. Hier voegt best de Afbeelding "van dat zon■ derlinge Boom-Varen, 't welk de meergemelde Sweedfche Heer Thunberg op het Gebergte bezuiden Batavia gevonden, en ontdekt heeft, tot dit Geflagt te behooren. Fig. r, op de nevensgaande Plaat, ftelt myn Exemplaar in Afmeetingen tot de helft verkleind voor. Men ziet klaar , dat het één Blad is , in drie Kwabben gedeeld , en dus veel overeenkomst hebbende met het Loof van het Javaanfch Gewas, 't welk de Hoogleeraar N. L. Bürmannos onder den naam van Ophioglosfum pedatum in Plaat gebragt heeft, doch myn Exemplaar van 't zelve , daar ik bevoorens van fprak*, toont genoegzaam, dat het daar van verfchillende zy. II. Met CoJ Po'ypodium Frond. Lanceolat o- trilobis , glabris. Mihi.  de Haairplanten. 14c II. Met Vindeelig Loof, de Kwabbetjes vereenigd hebbende. (10) Boom - Varen met eenvoudig , drie of vyj'deelig, Lancetvormig Loof; dat boven op de Vrugtmaakingen Wrattig is. De byzondere eigenfchap , van de Bladen aan de bovenzyde , op de Plekjes der Vrugtmaakingen, met uitpuilende Wratten of Puisten bezet te hebben , zou deeze Soort genoegzaam beftempelen , indien zulks altoos plaats had. Maar uit de Afbeelding en befchryving van Breyn, welke zekerlyk het zelfde Oostindifche Gewas bedoelt, is blykbaar, dat het Loof fomtyds zonder die Puisten voorkome. Misfchien is het 'er alleen op fommige tyden des Jaars mede bezet. Ook vindt men 'er geen blyk van in de Afbeelding van den ouden Heer Burmannus, onder de Ceylonfe Planten, die 't zelve noemt , Boom-Varen op verfcheide manieren verdeeld,[pitsen ftampbladig. Dit drukt. de hoedanigheid zeer (10) Pohjpodmm Frond. fimpjicibus trifidis qninq.ue.obisve Lanceolatis , fupra Frtiftificationes Verrucoiis. Mant. 306. Polypodium vario modo divifum, acutum et obtufum- Burm. Zeyl. i96. T. 86. Filix Hemionitis Pliymatodes. Pluk. Phyt. T. 404. f. 5 & 1. Polypodium Scolopendria. Burm. Fl. Ind. p. 2}2. Polypodium Indicum Scolopendria facie. Breyn. Cent. J. p. iq0> T. na f. 1, 2 , 3. ÏI. Dhl, XIV. Stuk. k 3 vii. Afdeel. Hit Hoofdstuk.X- Polypo* dimn Phjmatodes.Puiftig.  VII. lil. Hoofdstuk. BoomVaren. (i f) Boom- 150 B e s g 11 a x- ving va n zeer wei uit, en beter dan de bynaam va-j Scolopendria , door den jongen Heer daar aan gegeven j 't zy men die op het Hertstonge , of op bet Miltkruid toepasfe; Breyn heeft zekerlyk, met zyne vergelyking, het eerfte. op 't oog gehad , naar 't welke de enkelde. Bladen van dit Boom-Varen, die gantfch onverdeeld zyn , zweemen. Ik heb zodanigen op een zelfden Wortel zitten en by het vyf. declige, in myné Ceylonfc Exemplaaren. Linnjeus merkt aan, dat het drie- of vyfdeelh. zou voorkomen, doch uit de Af beelding van eefstgemelden Hoo-leeraar, uit het Kruidboek van Hermannus ontleend, is blykbaar , dat het ook twee* en vierdeelig zv. Ik heb een zeer groot Blad , met zyn^dikken Steel meer dan twee Voeten lang , op Java amftreeks Samarang door den Keer Th ukberg verzameld, 't welk de gezegde Puiftig. beid zeer blykbaar heeft met hoog uitpuilende Wratten, en wegens de Geftalte ook volftrekt :ot deeze Soort behoort; maar dit Blad zal vel in elven gedeeld zyn geweest. Mooglyk neemt het getal der Vindeelingen in het Loof 'an dit Boom - Varen toe, naar den ouderdom m aangroeijing der Bladen. Immers in myne :eylonfe Exemplaaren zie ik duidelyk, dat de :nkelde, ftompe, onverdeelde ver de kleinften yn, naauwlyks een Vinger lang.  oe Haairplanten. 151. (lij Boom-Varen met Vindeeligè gladde Bladen ; de Kwabben half- Schyfrond, gekarteld, \ . .iut ahiob jor (12) Boom- Varen met Findeelige gladde Bladen ; de Kwabben half 'Eyroiid en puntig. (13) Boom-Varen met Findeelige ruige Bladen; de Kwabben half Eyrond en puntig. (14) Boom Varen met Vmdcelige Lancetvormige Bladen; de Kwabben ftompachtig; de. onderften van elkander af. Deeze vier, altemaal Westindifche BoomVarens, komen in gedaante veel overeen. De' Bla- (11) Polypodium Frond. pinnatifidis glabris; Lobis ferm-orbxulatis cremttis. • Sp. Plant. rf$J o. Polyp. Asplenii folio crispo penduium. Pet. Fil. 25 T. 13. f. 1:. (12) Polypodium Frond. pinnatifidis glabris, Lobis femi - ovatis acutis Sp. Plant. N. 10. Polypodium pendumm glabrum. Plum; Fil. 67. T 87- Polyp. Asplenii folio brevi, penduium. Pet. Fil. 24. T« 1. f. 15 (13) Polypodium Frond. pinnatifidis Pilofis ; Lobis femi-ovatis acutis. Sp, Plant. N. 11. Poiypod. Asplenii folio villofo. Pet. Fil. 26. T. 7. f. 16. Plum Fil. 68. T. 88. v. . - (14J Poppodium Frond. pinnatifidis, Lanceolatis; Lobis obtusiusculis, infimis remotis. Sp. Plant. N 12 Polyp. incifv.ris Asplenii. Plum. Fil. T. 91. Filix non ramofa Scolopendrioides. Plum. Amer. 7, T. n. Fiüx ]amaicenfis &cPluk. Alm. 152 T. 290, f. 1. K 4 II. Deel, XIV. Stuk. Vil. Afdkkl. IH. Hoóhtj>tuk. XI. Polypodium crispatum.Gekruld. XIT. Snspenfum. Hangend. XIII. Aspttnifbïtem. Miltkruilig. xrv. ScolopenIrioides. TongJladig.  VIT. Afdeel 111. Hoofdstuk.Boom- - XV. Polijpodhtm v.tlgare. - Eurö5'ifch. i Ï5* Bes c-h-ry ving- va n Bladen gelyken naar die van het Ceterach. of Miltkruid, zynde in de twee eerftea glad, in het derde ruig. De drie eerften zyn hangen . de Gewasftn, waar van alleenl.yk het tweede den bynaam voert. Het laatfte is op Jamaika in 't byzondcr waargenomen. (15) Boom-Varen met Findeelige Bladen; deVinuen langwerpig , eentgermddle getand' en ftomp. Door geheel-Europa groeit dit Kruidje, dat eigentlyk den naam aan dit Geflagt gegeven heeft, alzo de Bladen naar die Dieren , welke veele Pooten hebben , gelyken. De Ouden leidden de benaaming af, van de Mosachtige Vezelen , die 'er aan dc Wortels zyn. De Franfche naam Polipode is, zo wel als de Engelfche, van den Latynfchen of Griekfchcn Polypodium, ontleend. In 'tHoogduitfchnoemt men het Erigelfusz en Susz-Faren, waarvan onze benaaming, Engelzoet, fchynt afkomftig te fri0 Fêtijpodmm Frond. pmnatiftdis; Finnis oblongis rubferratis obrufis; Radice fquaraata. Sp, Plant.^.;n. Goimn Monsp. 527. Gort. Belg. H. p. 2?9. p0|yp0d, (ronde pinnata &c. R. Lugdb. 499. ff. QUff. 475. fl, Suèe, 845, 044. ï)alib. Bar, 311. Mat. Med. 485. p0, ypod. vulgare. C. B. Pik. 359. Plum. Fit. 3?. T. A. f, !• Polypodium majus et minus. Dod Fempt. 464. Tournf, Tnfi. 540. T. 316. Hall. Helv.inclioal, 111. p. ii.Gleich» Sbs. Microsc. Tab. 3.  «e Haairplanten. 153 te zyn. Gemeenlyk heeten wy het Boom-Varen , of Eiken-Varen , als veel voorkomende op de Eikenboomen. Het groeit by ons, aan Wallen, Wegen en in de Bosfchen, op oudes Wilgen , als ook aan de Wortels der Eiken,, In Sweeden is het gemeen in de Spieeten der' Rotfen ; weshalve men het aldaar Stenfóta noemt, In Switzerland komt het ook meer aan oude Muuren en Rotsfleenen, dan in de Spieeten der Boomen , voor, zo Haller aantekent. De Ouden hebben reeds eene purgeerende kragt aan de Wortels van dit Boom - Varen toegefchreeven, en het moest juist op Eiken, boomen gegroeid zyn: weshalve het nog beden in de Winkels berust, onder den naam van Polypodium Quercinum. Sommige laateren ondertusfchen , bedenkende , dat de famen-. trekkende Sappen dermaate heerfchen in het Eiken-Hout, hebben aan, deze eigenfchap der Wortelen begonnen te twyfelen , en anderen , die op zig zelf alleen in Afkookzel gebruikende, bevondenze, in dat opzigt» byna kragteloos, Ondertusfchen kan men niet ontkennen , dat 'er eene verzagtende , openende en oplosfende hoedanigheid in plaats heeft; des de Wortels ook in Borstdranken, in zodanigen als tegen Leverkwaaien dienen , en in de Jicht, aangepreezen worden. Maar, zo veel van dezelven te verwagten, dat menK 5 II. Deel. XIV. Siuk. VII. Afdeed, HL", Hoofdtuk. Boom-  VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. EoomVaren. ï54 B e s c ii r y v i n a Ei a n ze op zig zelf tot Geneezing van Krankzinnigheid en Dolheid gebruiken-zóu, gaat buiten fchreef. Verfcheide Samengeftelde Middelen , Conferven , Syroopen van dien naam, zyn in de Winkelboeken opgetekend, die echter hunne voornaamfte kragt van de daar inkomende Purgeermiddelen hebben. De Wortels zyn zoet met eenige walgelykheid en bitterheid. Het Kruid fchynt mee in aanmerking te komen , dat ter langte van een handbreed , half Voet of een Span , uit de Wortels groeit ; zynde Vinswys-" verdeelde Bladen, van agteren met groote geele hoopjes Zaadftof daar op verfpreid.'- -De Heer Baron van Gleiciien heeft dezelven naauwkeurig waargenomen en zo wel de Bolletjes, als derzelver Steeltjes en het Stof daar in vervat, zeer duidelyk afgebeeld : zo wel als dat hy meent de Meelknopjes en Meeldraadjes te kunnen zyn. Deeze Waarneemer merkt aan , hoe de Berlynfche Heer Gleditsch zig verbeeldde, dat 'er maar één Zaadje ware in deeze Doosjes: 't welk zyn Ed. van Elackwell fchynt ontleend te hebben : doch zulks is mis. De Heer Gleditsch fchryft 'er veele zeer kleine,rondachtige Zaadjes aan toe(*j. Gleichen heeft dezelven bevonden haar Citrcen«•••aW ;-nél™w 09W^q98nss.«.3t!?lt tb (*J Semina plutima, rninutisfima , fubrotunda. Syjl* Ttisnt. Berol. 1764. p. a88.  Haairplanten,. 155 Pitjes te gelyken,en ongevaar veertigduizend maal kleiner te zyn, in doorfnyding, dan die.' Maar Gleditsch moet daarin zeergedoold hebben, dat hy aan het Boom-Varen Kloot-5 ronde Doosjes zonder een Veerkragtigen Ring toefchreef (*;; welken GlEjChen zo blykbaar aan dezelven waarnam. • Immers deeze Ring is ook door anderen waargenomen en niet minder duidelyk afgebeeld (f). Niet alleen is. in de hoogte van dit Kruid een aanmerkelyk verfchil, 't welk DodoNéus zeer wel uitgedrukt heeft, met byzyne Afbeeldingen te voegen : Boom - Varen dat groot wordt, en Boom- Varen dat klein blyft; doch in de befchryving wordt aangetekend, dat dit flegts van de Groeiplaats afhange. Haller geeft 'er Bladen van een half Voet en van een Voet aan. Ik hebze van een Span en van een Vinger lang verzameld. Gleichen houdt het zyne, van een half Voet lang, voor een middehlag van grootte. Maar, ten aanzien van de Wortelen heeft ook verfchil plaats , 't welk de oirzaak kan zyn van de zo tegenftrydige Ondervindingen ten opzigt der kragten. „ Aanmerkelyk is. 't, dat „ de Wortels van 't Boom- Varen, op vogti- j» ge Cl) Polypodium Capfulis globofis absque Annulo. Itict. 'Msfchien om dat Tournefopt zegt, Annulo carentes. (f) Vid. Phil. Tvanfaa, Vol. LV, for i?65 3pag.27<,, C'g- 33» 34» 35. • : I!. Desi.. XIV. Stuk. VII. \fdeel. III. Hoofd» tuk. Boem-. ''aren, •  VII. Afdeel 111. Hoofd stuk.. Boou:Varen, XVI. Fohjpo élium VU gir.iamm Virgitüfch. T5 : „ J:_ 166 B Ê s c pi r y V I n c v A H In Engeland was dit; op een Röts j in *È 1 Graaffchap Glamorgan, groeijende gevonden; gelyk het insgelyks voorkomt in Languedok* omftreeks Montpellier, volgens GouAN,die aanmerkt, dat het Loof byna Hartvormig zy. Het verfchiit in grootte niet van het grootlïe gemeene Boom-Varen, als hebbende dé Bladen maar ben Span lang en vyf Duimen breed; in Lancetvormige Vinblaadjes verdeeld, Welke aan de kanten Zaagswyze, doch zeef ongelyk en als doorinfcheuring getand, voorkomen. Somtyds vallen zy wel een Voet lang en breed ; zegt Morison : des het döor de ongemeene breedte van het Loof zig onderfcheidt. (05) Bbom-Varen met Vindeelige gladde Bladen; de Vinnen langwerpig afftandig; de onderften uitgebreid, de endelingfe grootst: de Vrugtmaakingen op ryè'n. Hoe dit Boom-Varen allergrootst en allerhoogst, of zeer groot en hoog genoemd, kan worden, indien het de Bladen maar een Voet lang (25) Potijpodium Frond. pinnatifidis Iaevibus ; Pinnis oblongis diftantibus, infimis patulis, terminali maxima, Fruftificationibus ferialibus. Sp Plant. N. 23; Polyp. fronde pinnata &c. H. Cliff. 475. Polyp, majus Aureum. Plum. Amer. 25. T. 35. Fil. 59. T. 76. Polyp. maximum. Pet.Fik J5- T. 7. f. 8. Polyp. altisfimum. Sloan. Sfam. 15. Bifl. !• P- 75. Puk. T. 179. f. 1.  ÏÏE HA AIÏtïLARTEHi li tang heeft , gelyk in de befchryving wor. gemeld , begryp ik niet. Het is aanmerkely wegens de Goudkleurige plekjes van Zaadbo letjes, welken het aan de agterzyde der Bk den heeft. Ik heb het hier met Bladen va meer dan een Elle lang, bleek blaauw va Kleur, in de Medicinaale Tuin, gezien. O Jamaika groeit het aan de Stammen van oud Boomen, in de middellandfche Gebergten. (26) Boom-Varen met de onvrugtbaare Bh den korter en ftomp uitgehoekt; de Vrugt maakende overhoeks, gevind, Lancetvor mig. Door geheel Oostïndie, ten minfte wat dt Eilanden en Kusten aan de Indifche Zee betreft , groeit deeze Soort, die wegens de ge. daante der Bladen den naam draagt. Hei klimt by de Boomen op , met dikke ruige Wortelen, die omlaag Bladen fchieten, welke eenigermaate naar die der Eiken zweemen, kort C26) Polypodium Frond. fterilibüs brevior, obtufis finuatis; Fruaiflcantibus alternis pinnatis lanceolatis. Sp. Plant. N. 24. Fl. Zeyl. 382. Hill. Anat. T. ió. Polyp. exot. folio Quercus. C. b. Pin. 359. Mor. Hift. 131. p. 564- S. 14. T. 11. f. j5. Polyp. Malabaricum foliis biformibus. Pet. Mas. 794. Raj. Sttppl. 57. Polyp. ïndicum. Clus. exot. 88- T. 89- Pis. Mant. 195. Rumph. Ainb. VI.p. 78.T. 35.Jar<""'.^«/.XII.p.23.T.si.burm. PI. lud. p. 231. ÏL Best, XIV. Stuk, Sl ^Afdeeü.' fc in. Hoofd, "stuk. - Boom. U Varers, n P e i xxvr. PollJgQ* ' dium Qitercifo. Ham, Kikebladig. Plaat XCVIIi. Pig. 2»  162 Beschryvinc VAIf VIL Afdeel, 111. Hoofdstuk. BoomVaren. XXVII. Polypodium Laciniatum. Gevenflerd. kort zynde en breed, rosachtig van Kleur en ftomp uitgehoekt : maar hooger komen 'er Bladen uit voort, naar die van 't BoomVaren gelykende , ongelyk langer en grooter dan die anderen. Dikwils komt het ook wel op den Grond voor , alsdan veel ongemaks in 't gaan veroirzaakende , door zyne dikke knobbelige Wortelen en de fcherpe punten der Bladfteelen die na 't vergaan der Bladen overblyven. Ik heb het van Ceylon in tweederley gedaante, als ook van Java, omftreeks Samarang, van waar een der eerstgemelde Bladen, van een byzonder maakzel, alhier in Fig. 2, op Plaat XC VIII, half verkleind, is afgebeeld. C27) Boom - Varen met Vindeelige Bladen i de Slippen ongelyk. Déeze Soort is 'er door den Heer N. L. BtiRMAMstus bygevoegd, welke men eigener Gevenfterd noemen kan , om dat de Bladen in het Malabaarfe met Gaatjes doorboord zyn: want de fnippering hebben zy allen byna gemeen. Echter tekent zyn Ed. aan, dat in de Javaanfe Exemplaaren, daar men het Gewas Kakajer of Taly Kaffa noemt, die Gaat» jes niet gevonden worden. Op Malabar waren de Bladen drie Voeten lang. III. ip.7) Polypodium Frond. pinnatifidis, Larinüs inseqna; libus. Burm. Fl. lnd. r». 331. Elettadi Marayara, H, Mal. XII. p. 41. T. 20, si. Rat. Suppl. 57,  f) E ' II A A I R P L A H T E If. 1(5; i III. Met driebladig Loof, op een Steeltje. (2[Q Boom - Varen met drievoudig Loof; dt Kwabben uit gehoekt, de m'iddelfle grootst. Veel gelyfct deeze , wat ieder Blad in 't byzonder aangaat, naar het Hemionitis der Ouden, hier voor befchreeven. Het middelfte Blad, dat bet grootfte is, heeft de langte van een Voet en half zo veel breedte.; doch de Steel der drie Bladen is maar een half Voet l3ng. Evenwel is dus dit Gewas zeer groot, naar het Hemionitis te rekenen. Het groeit op de Karibifche Eilanden. Mooglyk is het veranderingen onderhevig, die ook anderen, met meer of minder Bladen , daar toe betrekkelyk maaken. IV. Met het Loof eenvoudiglyk Vindeelig. (29) Boom-Varen met gevind Loof; de föth-. nen (28) Polypodium Frond. ternatis fïnuato-lobatis, intermedia majore, Sp. Plant. N. 25. Polyp. Fronde terriati finuata. H. Cliff. 475. Polypodium trifoliatiim. Pet. Pil. 18. T. 7. f. 3. Lonchitis maxima trifolia Americana. Raj. Suppl. 66. Hemionitis maxima trifolia. Plum.^w. 22. T. 32. Fil. 127. T. 148. Filix f. Hemionitis difta Calibaeorum &c. Plok. ^tlm. 15;. T. 2gi. f. 3. ' (29) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Lunulatis ciIiato-ferratis declinatis; Stipitibus ftrigofis. Sp. Plant. L 2 II, Daat. XIV* Stuk. VIF. Aedeel.' 111. ' Hoofd* stuk. XXVIII.' Polypo-i dium trifoliatum. Driebladig. XXTX. Lonchitis. Scheef. )ladig.  104 BïSCHRÏ YINO vAJf VIL Afdeel 111. Hoofdstuk, BoomVaren, mn halfmaanvormlg, kanthaairig getand , weergeboogen; de Stee/en ruuw. Op vogtige Bergvelden der Zuidelyke deelen van Europa , groeit dit Kruid , dat men ruuw Spicant noemt of Groote , om het van 't kleine voor befchreevene Spicant te onderfcheiden. Het is geheel ruuw, en harder dan de overige Varens van Switzerland, zegt Haller. De Steel is een Voetlang, gevind, met bruine Schubben bekleed. De Vinnen gepaard en krom , zyn aan de eene zyde hol-, aan de andere verhevenrond , met fyne Tandjes als gehaaird. Ieder Vin heeft een driehoekig byhangzel opwaards en fomtyds ook een dergelyk nederwaards. Om die reden hadt Toornefort een byzonder Geflagt van dergelyke Kruiden , onder den naam van Lonchitis, gemaakt, en ze hier door van de Varens onderfcheiden (*), De menigte der Paaren van Vinnetjes, tot over de veertig , welken dit Kruid fomtyds heeft , ziet men in de Afbeelding, door den Heer Gunnerus gegeven, van 't gene in Noorwegen was gevonden. Het is in 't Noorden zeldzaam: evenwel groeit het ook op de N. 27. H. Cliff. 475. Ger. Proy, 69. Gouan Monsp. 527 Gfon. Virg. 123. Lonchitis aspera. C. B. Pin. 359. Lonchitis aspera major. Cam. Spit. 664. Moris. S. 14. T. 2- f. 1. Hall. Helv. inchoat. III, p. 16. Oed. Dan, 179, M. Nidros. IV. T. 5. f. 2, 3 («) Zie de Afbeelding Infi, Bot,T. 314,  I> E H A A I H p u K T E H, 1(5 de hooge Bergen in Engeland en zelfs in Sweeden: zo 't fchynt: doch onder de Sweedfche Planten vind ik het niet opgetekend. Het Virginifche heeft de Blaadjes langer en mindei krom, de Tandjes ook niet zo fyn en fcherp. (3°) Boom-Varen met gevind Loof , de Vinnen Degenvormig effenrandig, aan den onderkant inwaards, aan den bovenkant opwaards bultig. (31) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen Zeisfenswys Lancetvormig, Zaagtandig, aan den Voet geknot en opwaards ge-oord. De Oortjes der Vinbladen, in deeze en de twee voorgaande Soorten voorkomende, maaken dezelven altemaal Scheefbladig. De tweede valt in West-, de laatfte inOostindie, inzon- der- (30) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Enfiformibus integris . bafi inferiore hvrorfum. fuperiore fttrfum gibbis. Sp. Plant. N. zg. Lonchitis glabra minor. Plum. Amer. 19. T. 48. Lonchitis aitisfima Pinnulis ab mroque latere Auriculatis. Sloan. ffam. 16. Hijl. \. p. 77. T. 31. (31) Potijpodium Frond. pinnatis; Pinnis Falcato- Lanceolatis ferratis, Bafi trimcatis, furfum Auritis. Sp, Plant. N. 28. Ft. Zeyl. 383. Filix Zeylanica Lonchitidis facie. Breyn Cent. 189. Raj. Suppl. 69. Burm. Zeyl. 98. T. 44 f. 2. Filix f. Lonch. aspera maxima Indorum, Pluk. Alm. 352. T. 30. f. 4. Burm. Ft. Ind. t>. 232. L 3 ÏI. Dbbl. XIV. Stuk. f VII. Afdeel 111. Hoofd, stuk, XXX. Polypoiium exaltatum. Hoogteelig. XXXI. Auricula'um. 3e - oord.  Vil. ' Afdeei 111. Hoofdstuk. BoomVaren. xxxn, Polypo•dium uni tam. Veree- .1» 166 Beschryving v a Bf derheid op Ceykm, van waar ik een Exem« plaar heb , volkomen daar mede overeenkomftig en van Java een , aldaar genaamd Jangot Sagresfe, 't welk alleen door ongetande Blaadjes verfchilt, dat ook in een zodanig Kaapfch, van myne Verzameling, plaats heeft. Volgens Breyn groeit dit flag van Varen wel anderhalf Voet hoog. (32) Boom - Varen met gevind Loof; de Finnen Degenvormig Zaagtandig; de Tanden half Eyrond, Eyrondig geaderd. 1 By het befchouwen van een Exemplaar deezer Soort,.op Java omftreeks Samarangdoor den Heer Thunberg verzameld, blykt, in vergelyking met de Afbeelding van den Hoogleeraar Burmannus, eenigermaate dereden der bepaaling , dat de Vinnige Tandjes Eyrondig geaderd zyn. Zy zyn fpits en aan de kanten omgeboogen, doch de hoopjes van 't Zaadftof vind ik op 't midden verfprcid. Mooglyk zal hier dat gene, 't welk de jonge Heer Burm ah Spits Boom -Varen noemt, beter voegen. (33) (32) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Enfiformibus ferratis; Serraturis femi-ovatis ovato-nervofis. Sp. Plant, N. 26. Filix pyramidalis Maderasp. elegans. Pet. Mus. 10. T. i. f. 55- Fil. Zeylanica denticulata non Ramofa. Burm. Zeyl. 98. T. 44. f. 1. Filix Bermudienfis non Ramofa petrsea. PlUK, T. 244. f, 1 & 403. f. 1. Burm. Fl. Intl. p. 332.  »e Haairplanten. 167 03) Boom - Varen met gevind Leef; de Vin nen driehoekig en getand. (34) Boom - Varen met gevind Loof; de Vinnen ftomp Hartvormig, effenrandig, uit gegulpt. (35) Boom-Varen met gevind Loof'; de Vinnen Zeisfenachtig, effenrandig, fpüs Hartvormig. Den bynaam van Japanfch heeft de Heer Thünberg, voorgemeld, aan dit laatfte zeer raare Boom-Varen gegeven, 't welk door zyn Ed. in Japan is gevonden. Zeer gevoeglyk zou het tot het Hartbladige betrokken kunnen worden , indien het niet de Bladen met zulke fpitfe punten had; waar door het grootelyks van dat Westindifche verfchilt. De Afbeelding in Fig. 3, op Plaat XCVIII, geeft een genoegzaam denkbeeld van deeze Soort, welke rosachtig is van Kleur en de Zaadhoopjes byna (33) Polypodium Frond, pinnatis; Pinnis triangularibus dentatis. Sp. Plant. N. 30. Tricliomanes Folio triangulo dentato. Pet. Fil. 76. T. 1. f. 10. ff, Polypodium acutum. Burm. Fl. Ind. p, 233. Pluk. Alm. :f. 2&j. f. t. (34) Poli/podium Frond. pinnatis; Pinnis Cordatis obtuiis, integerrimis repandis. Sp. Plaat. JNT. 33, Trichotnanes Folio Cordato. Pet. Fil. 75. T- i. f. 11. (35) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Falcato-Cor-' «üformibus acutis, integerrimis. Mihi, L4 II. Deel. XIV. Stuk . VII. Afdeel; 111. Hoofdstuk. XXXIII. Polypodium triangulare. Driehoekig. XXXIV. Cordifolium. Hartbladig. XXXV. Sfaponicum. Japanfch. Plaat XCVIII. F'g' 3-  168 Beschryvinc van- VII. 111. HOOFDSTUK, XXXVI. Polypodium firn* ie. Gelykbladig. XXXVII Hisftmild. Ongelykbladig. byna op ryën overlangs , op de geheele agterzyde der Bladen verfpreid heeft. De Steel, die gefleufd is, fchynt eenigermaate Schubbig ruig te zyn geweest, 't Gewas is hier wat kleiner dan natuurlyk vertoond ; zo wel als de twee anderen op deeze Plaat. (36) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen Lancetvormig effenrandig, aflandig, de bovenften kleiner: de Zaadplekjes op ryën geplaatst. (37) Boom - Varen met gevind Loof; de Vin* tien Lancetvormig, famenvloeijende , eenigermaate ruig, de onderfteu onderfcheiden;. Zaadplekjes hier en daar verfpreid. Van die ongelykbladigheid vind ik geen blyk, in eenige der of door den Ridder bygebragte , of door den Heer Borman nader aan- (36) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Lanceolatis integerrimis diftantibus, fupremis minoribus; Punctis ferialibus. Sp. Plant. N. 31. Lonchitis altisfima, Pinnulis raris non laciniatis. Sloan. Sfam. 16. Hift. I. p. 77. T. 32. C87J Polypodium Frond. pinnatis ; Pinnis Lanceolatis lubpubescentibus, confluentibus , inferioribus diftindis ; Punftisvfparfis. Sp. Plant. N. 32. Fïfcc Jamaicenfis Jace* majoris aemula, Falcatis foliis integris margine xquali. Pluk. Mm. 154. T. 288. f. i» Polypodium Indicum minus five glabrum. Rumph. Amb. VI. p. 80. T. 35. f. 2? (3. Filix Africana Polypodii facie. Pluk. T. 179, f, i Si 400. f. s.   2 Deel, PLAAT XCÏX.  t> e Haairplanten. iö£ aangehaalde figuuren. Want die van Rum«phius zoude het kleine of gladde Boomvaren moeten zyn, welks befchryving geene ongelykheid der Bladen aanduidt. Ook is het zelve geenszins ruig en de Puisten van boven .betrekken dat Boom - Varen veeleer tot het voor befchreevene Phymatodes; terwyl het ook flegts Vindeelige Bladen heeft. De Afbeeldingen van Plukenet geeven zulks niet meer, dan in andere Planten van dit Geflagt te kennen. De laatfte alleen hadt verfchillende, naamelyk Vindeelige en afgezonderde gevinde Bladen , doch dit was een Varen van Maryland naar de Osmunda gelykende, en dusalhier niet behoorende. Zyn Ed. ondertusfchen hadt verfcheide Javaanfche Exemplaaren , met die ongelykbladigheid op eene verfchillende manier begaafd , bekomen ,. welke naar de laatften van Plukenet, wier ééne een Afrikaanfche was, geleeken. Met meer regtzoumenhierdatKaapfemyner Verzameling kunnen t'huis brengen; 'twelk in Fig, I, op Plaat XCIX, hier nevens, ten deele in natuurlyke grootte, vertoond wordt. Dit heeft, naamelyk , de Bladen van boven en van onderen, zeer ongelyk; niet alleen opwaards allengs langer wordende, maar zeer verfchillende van figuur, byna als op de Vierde Soort gemeld is. De onderften zyn driehoekig , ongedeeld, aan den Voet opwaards L s ge. II. Deel, XIV. Siiik, VII. Afdeel» III. Hoofd» ;tuk. Boom* Kaaps. ?1. XCIX* Fig, i.  SlO Beschryving van Vil- Afdeel III. Hooid- stuk. BooinFaren. sxxvm. Potypotiium reticulatum. Netvoï mïg. ge-oord: de bovenften Liniaal Zeisfenvormig, breed aan den Voet. Maar, ais men 't wel befchouwt, ziet men, dat die fraaiheid der bo. venfte Bladen alleen daar uit ontftaat, dat derzelver kanten omgeflagen zyn, tot bedekking der Vrugtmaakingen, die als vereenigde Streepen maaken aan den rand; doch tevens aan de Middelrib evenwydig. Mooglyk is dit derhalve het gene de Heer Üürmannus genoemd heeft .Blechnum Capenfe, met gevinde Bladen, de Vinnen ongedeeld, Hartswys Lancetvormig effenrandig. Liever zou ik, nogthans, dit myn Exemplaar tot het Geflagt van Pteris betrekken. Evenwel, wanneer ik het beginzel der Vrugtmaakingen op de onderfte Blaadjes befchouw , die uit ronde Plekken beftaan, dan fchynt het my volftrekt tot dit Geflagt te behooren. En, acht geevende , zo op de figuur der Vinblaadjes, als inzonderheid op de Streepen aan de onderzyde, waar mede dezelven , gelyk in het Hemionitis, verfierd zyn; dan komt hcc my voor, dat dit een zelfde Soort zy als dat Kaapfe, 't welk anders voor het Ge-oorde kon worden aangezien, doch waarfchynlyk dus verandert, door het toeneemen der Vrugtmaakingen. (38) Boom-Varen met gevind Loof; de Finnen ■ C38) Poli/podium Frond. pinnatis; Pinas oblongis in- te-  DE 'H A A I 5 PI iN TE B. 171 tien langwerpig effenrandig met regthoekigi Adervlegtingen, en vierkante Stippen dig aan elkander. De Netvormigheid van het Aderachtig Ge weefzel der Bladen onderfcheidt deeze West indifche Soort, welke vierkantige Zaadftippei heeft, zo Plümier aantekent. (39) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen Lancetvormig - Degenachtig, effenrandig , evenwydig gefi'reept, en borftelig Zaagtandig: overhoeks geplaatst. Hier zal deeze Ceylonfche van den ouden Heer Bürmannus, van welke de Ridder geen melding maakt, behooren. Mooglyk heeft zyn Ed. zulks gelaten, om dat 'er geen zekerheid was, aangaande de Vrugtmaakingen, die tegerrimis, Ankftomofibus reflangulis; Punftis reftang. approximatis. Sp. Plant, N. 34. FDfc latifolia non Ramofa , nigns Tuberculis pulverulenta. Plum. Amer 6 T. 6. (39) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis LanceolatoEnfiformibus, integris , [paralleie] ftriatis, Setaceo-ferratis, aitemis. Burm. FL Ind. p. 234. Fifix non Ramofa altisfima Paluftris, Pinnis integris Serratis alternis acutis. Burm. Zeyl. 10o. T. 46. Filix esculenta f. Foemina. Rumph. Amb. VI. P. 67. T. 29. S. Lonchitis Amboimca. Rumph. Amb. VI. j. 70- T. 30. Polypodium fimplex. Burm. Fl. Ind, p. 335. y. Polypodium glabrum. Id, ibid. II.' Dïbl. XIV. Stuk. VIL Aedeei,, lil. . Hooïd- stuk. Boom* ,Varen. I XXXIX. Polypodium Paluftre. Moeras-  Ï72 ÜÏSCBllïVIHC VAJSf \1h Afdee 111. Hoofd stuk. BoomVaren. XL. Polypodium Fonlamum.Bronnig. die ten minfte in myn Exemplaar niet zigt- baar zyn. Ook wordt 'er, door gezegden Heer, ■ niet van gefproken. 't Gewas is aanmerkelyk wegens de dunte en evenwydige Adertjes der Bladen, die by my meer Eyrondachtig dan Lancetvormig zyn , en wegens de fyne ftekeltjes aan derzelver kanten. Het zoude ook in andere deelen van Oostindie voorkomen ; gelyk op Java , alwaar men het Daun Peckou noemt, zo de jonge Heer Bürmannus aanmerkt. Dus zal het buiten twyfel het Ectbaare Varen zyn van Rumphius, dat niet dan op vogtige Zandige plaatfen groeit, wordende Sajorpacu in 't Maleitfch genoemd, als een eetbaar Moeskruid zynde. Het Ambonfchs Lonchitis, dat ook een Moeskruid is , en de Bladen insgelyks overhoeks gevind heeft, fchynt weinig van deeze Soort te verfchillen. Uit de befchryving blykt, dat hetzelve weezentlyk tot dit Geflagt behoort. Het Gladde Boom-Varen, van gezegden Heer, komt insgelyks dit Moerasfige naby, (40) Boom-Varen met gevind Lancetvormig Loof; de Blaadjes rondachtig fpits ingefneeden; het Stengetje glad. Dit Polypodium Frond. Pinnatis Lanceolatis; Foliolis fubrotundis argute incifis; Stipite Isevi- Sp. Plant. N. 39. Acroftiehum Frond, fubpinnatis, Pinnis alternjs Cvmei- for-  de Haairplanten. 17' Dit is een zeer klein Plantje, 't welk op fommige plaatfen in Provence zeer overvloedig groeit in de Kloven der Rotfen; en tevens voorkomt in Siberië , zo Linn^us zegt. Waarom het zyn bynaam van Bronnen of Fonteinen hebbe, vind ik niet gemeld. Dezelve zou van Tabernemont kunnen ontleend zyn, wiens Afbeelding echter veel van die van Lobel verfchilt, door wien hetzelve Wit Venus-Haair genoemd wordt. Niets gemeener in't Gouvernement van Aquileja, zegt Haller, dan dit Kruidje, aan Muuren en Rot. fen. Zyn Ed. befchryft hetzelve aldus. „ Een fraay Plantje met de Steng, van de „ kleinften der onzen, een Handbreed of half » Voet IanS» ftevig, glad, gefleufd,gevind, j, plat, met een middelrib doorloopen , de „ Bladen en Vinnen yl geplaatst. De Vinnen. „ zelf zyn los gevind, van vier of vyf paa., ren , de uiterften famenvloeijende. De Vin„ blaadjes zyn breed en kort, in halfmaans-, „ wyze figuur fpits verdeeld. ook viertandig „ met gebaarde Tandjes. De hoopjes rond, s, met een wit Omwindzel, tot vyf op één » Vin- ibrmibus incifis. Ger. Prov. 7x. Filicula Saxatilis omnium minima, elegantisfima. Tcurn- Inft. 542. Garid. 183. Adiantum Filicinum durius rrispum minimum.* JSarr. Ie. 432. f 1. Filicula Fontana. Tab. p. 7gi. Adianthum album. Lob. Ie. 8i«u Polypodium duritisculum Hall. Helv, inchoat, III. p. I5, Pu,K, yt 89. f.3. VIL AiDEür,» HL Hoofd» stuk. Boom* Varen,  174 Beschryvin c va» vil. AlDEEL. UI. Hoofdstuk. xli. Polypotlium Cicutarhtm. Kervel bladig. xli1. Spinulofum. Stekelbladig. ,, Vinblaadje, bedekken, ryp zynde, het ge„ heele Plantje, als in het Plak-Varen'" De Afbeelding van Plukenet drukt zeer fraay de Geftalte der Bladen uit. (41) Boom-Varen met drievoudig Loof', de Blaadjes dubbeld gevind, aan den Voet geflipperd, ftomp Zaagtandig fpits inge* fneeden, de onderften buitiger. Ik kan , om de waarheid te zeggen, geen de minfte driebladigheid befpeuren in de aangehaalde Afbeeldingen van Plu ken et: waar van het Loof evenwel taamelyk naar dat deiDolle Kervel gelykt. 't Geen Browne befchryft, hadt het Loof driebladig, met de Bladen diep verdeeld, de Kwabben langwerpig, eenigermaate Kwabbig gekarteld. Dit was op 't Eiland Jamaika gevonden. (42) Boom - Varen dat geftengd is, met het Loof gefteeld, Vinswy*' driedeelig]^ aan de tippen tsveedeelig met Hoorntjes. Hier (41.) Polypodium Frond. ternatis ; Foliolis bipinnatis Bafi laciniatis, obtufe incifo - ferratis acuminatis ;infimis gibbofioribus. Sp. Plant. N. 35. Polyp. minus triphyllum. Brown. dam. cyj. Filix pumila paluftris Virginiana. Pluk. Alm. 151. T. 284. f. 1. Filix Virg. non Ram. fol. planis. Pluk. ibid. f. 2. (42J Polypodium Caulescens, Frond. petiolatis pinna* fiftdo-trifidis; apice bifida fpinofl, Burm. Pi. Ind. pj Z33. L ÓZ' 11.  de Haairplanten 175 Hier fchynt alszins dat aartige Javaanfche Boom-Varen te behooren , 't welk de Hoogleeraar N. L. Burmannus zo fraay in Afbeelding heeft doen brengen. Het heeft de Bladen, zo zyn Ed. aanmerkt, op verfcheide manieren gefnipperd, met Doorntjes aan de Tippen. (43) Boom - Varen dat geftengd is, met de Bladen Straalswyze vergaard, de Vinblaadjes Liniaal, aan den Voet famengegroeid. Dit behoort ook tot de Boom-Varens,wier Bladen eenvoudig gevind zyn; hoewel verfcheidene derzelven, by elkander op den top van 'tStengetje Straalswyze vergaard, als de figuur van een Vogelpoot vormen; weshalve de Heer Th u kb erg, thans Kruidleeraar te üpfal, die dit Gewas in Japan heeft gevonden, daaraan den bynaam van Voetachtig gaf, Geene; Soort, naamelyk , noch onder die van L1 nnaïüs, noch van Burmannus, kwamzyn Ed. volfirekt daar mede overeenkomftig voor. Men kan evenwel niet ontkennen, dat de Bladen op zig zelf veel naar die van de volgende gelyken. In myne Exemplaaren zyn 'er zes en vier by elkander op den top van 't Stengetje, dat omtrent een half Voet hoogte heeft. (44; (43) Polupodium Cnalescens, Frondibus Radiatim COün geftis; Pinnulis Linearibus, ad Bafin connatis. MM. IL Deel. XIV. Stvs. VIL Afdeel, 111. Hoora;tuk, XLIIL; Polypo, Hum Pe« iettum. Voettchtig.  i7 Beschryvino van vil Afdeel. iii. HooIB- sruK. XLIV. Polypodium Limare. Liniaal. 1 t > V. Met (44.) Polypodium Fronde Pinnis geminis t Pinnulis oppofitis, Bafi dilatatis connatis, Linearibus ftriatis integerrimis. Burm. PI. Ind. p. 235. T. 67. f 2. Filix Fronde Ramofa, Foliis conjugatis, Foliolis pinnatifidis &c. Fl. Zeyl. 2ox. Filjx Ramofa Zeylanica &c Burm, Zeyl. 97. (44) Boom-Varen met twee-Vinnig Loof, dc. Vinnetjes tegenover elkander, aan den Voet breeder en famengegroeid. Liniaalgejireepi effenrandig. Met reden wordt deeze Ceylonfe Takkig genoemd van den ouden Burmannus; want het gevinde Loof verdeelt zig zodanig, dat men het byna gegaffeld zou kunnen heeten: 't welk een voornaam verfchil is met het voorgaande Japanfe. Ondertusfchen zyn aan de enden altoos twee gevinde Bladen op zulk een manier famengevoegd, als de jonge HeerBuRman in Plaat gebragt heeft. Ook heeft ieder Blad, op zig zelve, veel overeenkomst met iet Voorheen befchreeven Taxisbladige: zo Nel als dat van Thunberg, zo even geneld ; maar een weezentlyk verfchil beftaat laar in, dat in het Ceylonfche de Vinblaades van agteren groen , in het Japanfche Roetachtige als Roozekleurig wit zyn : 'c velk insgelyks fchynt aan te wyzen, dat het ryzondere Planten zyn.  BS HAAlRïUSTÏff. V. Met het Loof dubbeld of byna dubbeld gevind. (45) Boom • Varen met byna dubbeld gevind' Loof; de Vinnen Degenvormig Vindeelig; de Vinnetjes ftomp Wigachtig: de Steng] Takkig. ^ Door den meergemelden HeerThdhbers is ook deeze in Japan gevonden en met den nevensgaanden bynaam gedoopt. Zy maakt zo veel ik uit het daar van bekomen Exemplaar kan oordeelen , een zeer fraay Gewas; de Stengen rosachtig en getakt hebbende; de Bladen van boven geelachtig groen, van onder blaauwachtig wit; alwaar zy met kleine zwarte Stipjes bezet zyn. De langte der Degenvormige Bladen is byna een half Voet, op naauwlyks een half Duim breedte. Aan één derzelven tel ik by de honderd Vinnetjes. (46) Boom - Varen met byna dubbeld gevind ; Loof, de onderfte Blaadjes omgeboogen; de P'' paaren met een vierhoekig Vinnetje 'ver-t eenigd. dig Op C45) Polypodium Frond. fubbipinnata; Pinnis Enfiformibus, pinnatifidis; Pinnulis Cuneiformibus obtufis: Stipiie Ramofo. Alihi. (46J Polypodium Frond. fubbipinn;uis; Foliolis infi> mis reflexis ; paribus Pinnula guadrangulari coadunatis. M II. Dsnx. XIV. Stuk. VIL AïDEEt, III. HooEn"" ITUK. XLV- Polypo' iiumglatt* 'um. Zeegroen. OLVI. ■egople» ombia»  178 Beschrvvino vah VIL Afdeel. Ui. Hoofdstuk. BoomVareii. i < i j (47) Boom- Sp. Plaat. N. 36. R. Cliff. 475. Fl. Suec. 851, 94S. Fl. Zapp. 367. Phyllitis minor hirfuta, Pinnis variis. Ad. Petrop. 10. T. 31. Filix non ramofa minor & fylveftris. Petit. Epift. 56. T. 50. Filix minor Britannica. Mor. Hift. IIï. jfi 575. S. 14. T. 4. f. 17. Polypodium Fol. pinnatis reflexis, Pinnis ovatis hirfutis &c. Hall. Helv, inchoat, Tom. 111, p. 12. Dryopteris candida. Dod. Op verfcheide plaatfen van Europa, inzonderheid in Berg- en Bofchachtige Landsdouwen , groeit deeze Soort van Boom ■ Varen, die het Witte Eike - Varen van Dodonóds eenigszins gelykt. ten minde de Vinbladen zweemende heeft naar die van den Eike-Beuk, Esculus of Phegus genaamd. Den Heer Haller. kwam dezelve doorgaans , zo wel in Duitfchland als in Switzerland, voor,doch in onze Provinciën fchynt zy nog niet gevonden te zyn. Omftreeks Petersburg groeit dezelve overvloedig in de Bosfchen, zo de Heer o e Gorter fchryft. De Stengetjes zyn een Voet hoog en glad, ioch de Bladen dikwils ruig en ruuw, inzonderheid aan de kanten. De onderfte maaken ;en zeer breede vereeniging aan en om den Steel , waar door deeze Soort zig grootelyks mderfcheidt; maar het ombuigen der onderfte /inblaadjes heeft zy met de volgende .Westndifche gemeen. De bovenfte loopen drieïoekig ten einde uit, en vereenigen zig dikwils met elkander.  uk Haairplanten. gg| (47) Boom-Varen met byna dubbeld gevind Loof; de onder/ie Blaadjes omgeboogen;de Vinnen rappig. 08) Boom-Varen met byna dubbeld gevind Loof; de Blaadjes getropt, de Kwabben fiomp Zaagtandig : de Steng Kaffig. Deeze laatfte groeit, volgens Lismüs, zo wel m Engeland als in Siberië, alwaar de Jnwooners van Jenifea, volgens 't berigt van den Heer Gmex™, dit Kruid in Bier kookende, aan 't zelve een aangenaame Reuk en Smaak yan Braamboozen geeven. Ook droog in een Vertrek famengehoopt, vervult dit Kruid hetzelve met zynen Geur. Het wordt, door hem ■ als een zeer kragtig Middel tegen 't Scheurhuift geroemd. Op de Gebergten aan de Rivieren Angara en Selenga groeide het overvloedig. De hoogte is omtrent een Voetendegeftalte als die van 't Mannetjes - Varen , maar de Blaadjes zyn digter famengehoopt en als getropt j f4?J Polypodium Frond. fübbïpinri. Foliolis fofimfa le, fea; Pinnis laceris. Sp. Plant. N. 37. Filicula AU infenonbus penciulis. Pet. Fil. ja. T. 1. f. 0, (48J Polypodium Frond. fubbipinn. Lanceolatis MóU fconfertis; Lobis obtufis ferratis: Stipite Paleaceo. Sp. riant. N. 38. Huns. Angl. 388. Dryopteris Rubura Idffi«rri fpiiaus. Auw.. Rmh. 251. M 2 ij, Dbbi., XJYi Stms. I VIL ArDEEti, III. Hooua» STUK. XLVII. Polypodium retroflexum; Omgeboogen.XLVIIIv Fragrans-, Geurig.  t8o BeSCHRYVINC VAN VII. AïDEEL. III. Hooïd- stuk. XLIX. Polypodium pa■raftticum,Bywasfij • Zie bladz. 113 (50) Boom- (49) Polypodium Frond. femi - bipinnatis Lanceolatis; Lobulis rotundatis integerrimis ftriatis. Sp. Plant. N. 40. Kari - WeH - Panni. Hort. Mal. XII. p. 35. T. 17. Burm.. fl, Ind. p. 234» tropt, met de Zydkwabben ftomp, diep Zaagtandig ; zo de Ridder aantekent. (49) Boom-Varen met het Loof ten halve dubbeld gevind, Lancetvormig; de Kwab■ bet jes gerond, effenrandig, gefi'reept. In de bynaam van deeze Soort fchynt LinKiEus de voornaame eigenfchap van ve°len van dit Geflagt vergeten te hebben , die op Boomen groeijen ; alzo hy deeze, als iets byzonders, dus beftempelt. De Hoogleeraar NL. Burmannus, niettemin , tekent zulks ook getrouwelyk aan , en betrekt zelfs hier het Virginifche Varen van Plukenet , 'c welk zeer blykbaar tot het Rib-Varen behoort en aldaar ook door onzen Ridder was t'huis gebragt *. Plukenet, evenwel, beken ik, hadt bedenkelyk gefteld, of het niet met dat Malabaarfche, hier aangehaald , overeenkomftig ware. De Blaadjes zyn Lancetvormig , tot het midden Vindeelig, met ftompe niet Zaagtandige Kwabben, eenigermaate geftreept, en de Vrugtmaakingen Stipswyze daar op verfpreid: het heeft gladde Steelen.  ï>e Haairplanten. ï8 (50) Boom-Varen met het Loof ten hah dubbeld gevind Degenbladig; 'de-Kwabbt tjes 'ftomp gefpitst geftreept effenrandig. Zeer weinig, hoewel weezentlyk, in d aangetekende hoedanigheden , verfchilt daa van het Japanfche Boom - Varen, door dei Heer Thunbero verzameld . endoor nv in Fig. 2, op Plaat XCIX, in Afbeelding gebragt. De Steel van 't zelve is eenigszin Haairig , doch niet ruuw; gelyk ook de Stee len der Vinnen, die overhoeks aan den hoofd fleel ftaan, en eene zeer fpits Lancettige o Degenvormige figuur hebben. Zy zyn wederzyds ter halver breedte in Vinblaadjes verdeeld, aan 't end ftomp met een puntje, en op de ondervlakte zeer ftaay met Ribbetjes geftreept en in enkelde ryëri verfierd met de Stippen der Vrugtmaakingen van eene Rosachtige kleur. De Steel loopt in een zulk lang puntig Vinblad uit. Het bovenfte van 'c Gewas, alleen, is hier vertoond. (51) Boom-Varen met het zydelings Loof dubbeld gevind, het onderfte Blaadje Vindeelig. Vol- (50) Pokjpodium Frond. Semi - bipinnatis Enfiformibus; Lobuiis obtufo acuminatis, ftriatis , integerrimis Mihi. (5ij Polypodium Frond. Iateralibus bipinnatis, Foiiolo infimo pinnatifidó. Sp. Plaxl. N. 41, M 3 II. Deel. XIV. Stuk. i e VII.Apdeee; - Ui. Hoofdstuk. L. ; Polypodium acti' f minatum. I Spitsb'adig. r Pi. xcix , F'S. 2- LI. Varium. Verfcheilen,  i$z Beschryving van vu. Afdeel -111. Hooïd- siuk. Bnom- Varen, Volgens de Waarneeming van den Heer Osbec# heeft dit Chineefche Varen een, ruighaairige Steng en gevind Loof; de zydelingfe Blaadjes aan den Voet Vindeelig; alle Vinnen ongefteeld, fcherp en zeer fyn Zaagtandig. De onderfte Vinnetjes, by de Steng, zyn langer en ten halve Vindeelig; waar aan het gemakkelyk kenbaar is. Het Loof, naamelyk, is aan de tip eenvoudig^,, aan de zyden dubbeld gevind , en heeft het onderfte Vinnetje langer, Vindeelig. Deeze Verfcheidenheid geeft reden van den bynaam. De Hoogleeraar Burmannus haalt, op deeze Soort, een Afbeelding aan van Plukenet, welke het Twee-Oorig Varen, hier voor befchreeven, voorftelt (*_). Dezelve zou zyn, deszelfs Groote Takkige ofWyfjes-Varen, met fmalle ftompe niet getande Vinnetjes, het endelingfe zeer lang. Maar die Afbeelding past, voor eerst, daar op niet, en is niet daar toe door Plukenet betrokken. Ten anderen komt dezelve geenszins met dit Gewas overetn. Misfchien heeft zyn. Ed. Fig. 4. van die zelfde Plaat op 't oog gehad, als waar mede de Javaanfche Exemplaaren overeenkomftig waren. Volgens Plukenet betekent dezelve een C") Pteris btaurita. bladz. 107, Filix Ramofa major yinnulis anguftis obtuiis non dentatis, impari furculüm terminante longisfima. Pi.uk. Mant. 83, t. 401» f. 1. Buhm, Fl. Ind. p. 234.;  be Haairplanten. 183 een Gegaffeld Varen van 't Eiland Jokanna, mc fmaller Vinnen van Boom-Varen, de uiterfl zeer lang. Die Afbeelding ftrookt eenigerma; te met de bepaalihg van onzen Ridder : e daar op kon ook'de benaaming van gezegde Autheur, door zyn Ed. op deszelfs Fig. 1 toegepast, betrekkelyk zyn. Ik heb een Exemplaar van Japan, dat in a le opzigten met de befchryving ftrookt, doe waar aan die lange onderfte Vindeelige Vinnc tjes ontbreeken. Het Loof is zeer fyn en heei ook de Vinnetjes zeer verfchillende, maareve: 't zelfde bevind ik in 't gewoone Wyfjes Vi ren, hier voor befchreeven, plaats te hebben waar toe het echter , wegens j de Vrugtmaa kingen, niet behoort. (52) Boom-Varen met het Loof byna dub beid gevind; de Blaadjes langwerpig Ey rond; de Vinnen fiompachtig aan de tippet, fpits Zaagtandig. In de Noordelyke deelen van Europa zou dee- 1 (52) Polypodium Frond. fubbipinnatis; Foliolis ovatoeblongis; Pinnis obtufiusculis, apice acute ferratis. Sp. Plant. N. 41. Gort. Belg. 11. p, 2%ó. Gouan Monsp, p. 528- Polyp. Fronde duplicato - pinnata. Fl. Suec. 8481 Filix non Ramofa major &c. Mor. Hift. 111. S. 14. T, 3. f. ii. Filix mas Ramofa, Pinnulisdentatis. Pluk. Phiji, I. 181. f. s : aut T. 180. f. 6, M 4 fl. Deel. XIV. Stuk. t VIrAfdeel. e 111. HoOFD'STUK. tl BoomaFarc • 1 't 1 5 - Lil. Potypo. 'dium Cris'/at urn. Gekuifd.  VIL Afdeel. IJl. Hoofdstuk. BoomVeren. fl XCIX t'S- 3- 184 Bescjejryving van deeze, volgens den Ridder, groei'ien ,"die ze echter in de laatfte Uitgaave der Planten van S weeden heeft weg gelaten. In de eerfte merkte hy aan, dat zy van de volgende Soort verfchille, door de Vinnetjes famengevoegd te hebben. Dit byzondere kan ik in de Afbeeldingen , die door zyn Ed. aangehaald zyn, niet befpeuren ; zelfs niet in die andere van Plukenet, aldaar door hem bygebragt , welke alleenïyk van onderen Takkig was. Misfchien, hoewel Meese ook deeze Soort, in Vriesland , omtrent oude Borkoop , in een Bofch, niet ver van den Ryweg, hadt waargenomen, zal het flegts eene verandering van de naastvolgende zyn. Of het voor vast doorgaat , dat de bovenfte Blaadjes , alleen , in deeze bloeijen; gelyk L1 n n je u s ren opzigt van het Gekuifde Boom-Varen aantekent; zou nog te onderzoeken zyn. ; Ondertusfchen fchynt my hier dat Japanfche te behooren, waar van ik in Fig, 3., uit myne Verzameling, de Afbeelding geef. Want, hoeWel het in 't laatfte opzigt, 'wat myn Tak aangaat, niet voldoet, kan dezelve wel niet de onderfte zyn. De Vinnetjes zyn ook niet volkomen famengevoegd , doch zeer digt aan malkander, langwerpig Eyrond,ftompachtig, aan de Tippen fpits Zaagtandig en, voor 'C ipverige, volkomen Kuifachtig. Wat de Vrugttnaakingen aangaat, welke maar enkelde plekjes  i>e Haairplanten. 185 jes aan den rand der Vinnetjes zyn, komt het naast met eene volgende Soort, die daar van den naam voert , overeen ; maar deeze heeft, ongekarcelde Vinnetjes , terwyl dit Japanfche dezelven zeer diep ingefneeden heeft (*). (53) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen ftomp en gekarteld; det Stengel Kaftlg. E>it is het Mannetjes - Varen , door geheel Europa bekend; en , gelyk by ons , overal meest in de Bosfchen en op andere donkere vogtige plaatfen, in een Zandige Grond, voorkomende. Het voert den Griekfchen naam Pteris, den Latynfchen Filix, den Italiaan- fchen CD De Heer Haller heeft ook aanmerkelyke duifterheden, in de. bepaaling en aanhaalingen van Linn je v s , ten opzigt van deeze Soort, gevonden : (Helv. inchoat. 111. p. I?. N. I40Sj maar dezejven vermeer. derd, doordien hy Pluk. p. lgo. f. 42. aanhaalt, dat T. 181. f. 2, moet zyn, en zelfs een Varen van Mappus, met drievoudig gevind Loof, met de vitieufe'aanhaaling van digitata in plaats van dentata, hier t'huis brengt. (53) Polypodium Frond. bipinnatis ; Pinnis obtufis crenu'atis ; Stipite Paleaceo. Sp. Plant. N. 43. Gort. Belg. II. p. 280. Gouan Monsp. 528. Ger. Prav. 70. DalibPar. 313. Fl. Suec. 846, 946. R. Lugdb. 499. ff. Cliff. • 475- Hall. Helv. inchoat. UI. p. 13. Fiix mas non fa_ mofa dentata. C. B. Pin. 358. Filix Mas. Lob. Te. 8l2, Don. Pempt. 462. Cam. Epit. 991. Fuchs. Hift. 994. M 5 II. Dsel. XIV. Stuk. Vil. Afdeel. ui : HooSQ. TUK. tïiï. Po ypoHum Filix Was, Varen tonnetje.  vu. AïDEE fïJL HoOFD STUK. Boom. Vare». *B1.9S 09 Filix raas, Finnnlis Cristatis. Botan. Var. T. IX. Fig. 2, 3t8ö B E S C II R Y V I' N c' V ATN fchen jFffe, den Franfchen Fougere, den En'gelfchen Ferne, den Hoogduitfchen Fahren of ' Fahrenkraut; zo wel als het hier voor befchreevene Wyfjes-Varen*, dat gemeener is, doordien het op opene plaatfen , Duinen en Bergen groeit. Het werdt daarvan, al voor verfcheide Eeuwen , onzeker om wat reden, door den naam van Mannetje onderfcheiden. De Afbeelding van dit Varen is by DodoNéus uitermaate liegt; die van Lobel voldoet taamelyk , alzo zy de Vinnetjes onderfcheiden voorftelt, doch ongekarteld ; waar omtrent de Figuur van Morison nog beter is. Camerarius, wederom, vertoont dezelven wel gekarteld, maar niet afgezonderd. Haller haalt eene Afbeelding van Vaill a n t aan , welke my fchynt tot de voorgaande Soort te behooren (*). Ik vind dezelve onder de Soorten van dien Autheur niet. Zie hier de befchryving van dit Kruid, door gemeld en Kruidkenner. „ Niets gemeener in de Bosfchen van Swit„ zerland en aan de Landfcheidingen. Het „ groeit by ronde Plaggen. Het geheele Blad „ is een Cubitus lang, met de laagfte Vinnen „ korter, dan allergrootst, de overigen driej, hoekig afneemende. De Vinnen, naar de „ Rib .  ïï E rlitUfUBTES; 18? 5, Rib hellende, langwerpig, met evenwydige „ randen, gekarteld,ftomp geïpitst. [Op het ,, Loof komen} Nierachtige hoopjes, zes, „ zeven, met een Schubbetje gedekt, dat j, gefternd is en rond (*). [Het heeft] Eyronde Doosjes , met een gewrichten Veer. „ kragtigen Ring omgeven. De geheele ge„ ftalte is ftevig en glad: de Stengel Schub„ big." Voorts merkt hy aan dat de Wortel een walgelyken, uit den bitteren zoeten Smaak heeft. Door het Afkookzel zou een doode Vrugt zyn afgedreeven. Een Handvol van den Wortel, op een Pint Wyn gezet, veïhaalt hy, wordt tegen een Zwellinge, die de Wa* terzugtdreigde, aangepreezen. In de Geneeskunde, zegt hy, wordt het naauwlyks met ernst gebruikt , hoewel het tegen de Jicht voorgefchreeven is door Majow, en anderen het tegen de Wormen dienftig geoordeeld hebben; Scopoli vondt het nutteloos. Dee» zeAutheur ondertusfchen, zegt zulks niet van het Mannetjes-, maar van het Wyfjes - Varen: waar uit men wederom de getrouwheid der aan- (*) Dat dit Schubbetje geffcmd eu rond ïs, moet een hïeuv/e Waarneeming van Haller zyn: Tournbfort, die hy aanhaalt , zegt , dat het de gedaante van een Hoefyzer heeft, 't walk ook beter met dwzelfs Afbeelding ftrookt. II. Deel, XIV. Sxyis. VII, Afdeel. 111. Hooed- SrUK. BoomVaren.  lilt BSSC. HrYVING v A K VII. AlDEEL ut Hoofdstuk. Boomvaren. aanhaalingen van Haller middagklaar befpeurt (*). Wy weeten voor zeker, dat het Poeijer van den Wortel, met vrugt, tot uitdryvinge van den Lintworm ingegeeven wordt, mids het Lighaam , vooraf, door Purgeermiddelen gezuiverd zy (f;. De veelheid ondertusfchen en de leelyke Smaak, zyn by 't inneemen zeer lastig. Ander-s zou het tegen de ronde Darm - Wormen , volgens Hot- mann, ook een goed Middel zyn. De nuttigheid der gedroogde Bladen, in Matrasfes ot Kusfens , om Kinderen op te leggen, die de Engelfche Ziekte hebben,is by ons zeer bekend +). Op 't Eiland Faroe zqude de Ingezetenen den Wortel , in Bier gekookt, tegen den Steen ■ - ' , . dien- (*) Vide Scopoli Flor. Carniol. p. i~o; door zyn Ed. aangehaald. GO Zie de Proeven en Ondervindingen ten dien opzigte reeds verfcheide Jaaran in 't werk gefield door den zeer kundigen Apotheker W- van Barneveld, in de Hedend. Vadert. Letteroeffeningen , V. Deel N. 5 en 6 , of bladz. 188 en 236- Deeze Heer , een groot Liefhebber der Natuurkunde, heeft reeds een aanmerkelyk getal Lintwormen, door deezen Varen - Wortel uitgedreèven , verzameld , en verfcheide byzonderheden in dat Ongedierte ontdekt. CU Pueris Rachitide laborantlbus loco Straminis fubfternunt Batavi. Boerh. Id. ibidem, uit Haller Helv. Ed. I. p. 139; die twyfelde of het dit MaiiBerje dan 't Wyfje moefte zyn: maar Boerhaave ftelde de kragten gelyk en fprak 00K niet van in plaats van Stroo, waar de jonge Kinderen zelden op gelegd worden, in ons Land.  » E H A A I r v L A N T E KT. 1S9 dienftig bevinden f*). De jonge Spruiten zyn als Spergies eetbaar en de Schubben van den' Wortel worden in Noorwegen , van 't arme Volk, by gebrek, wel zo in 't Bier als in V Brood gebruikt (f). Dit Varen verfchilt niet alleen aanmerkelyk in Geftalte, van het Wyfjes • Varen, dat Takkig is en wel driemaal zo hoog groeit; maar ook in de manier van Vrugtmaakinge en veelal in de Groeiplaats, als boven is gezegd. Ik begryp derhalve niet, hoe Hallsr zeggen kon, dat her,even als 't Wyfje, uitgebreide Landftreeken beflaat en een plaag der Velden is , naauwlyks uitgeroeid kunnende worden (1). Alle Autheuren getuigen, gelyk hy zelf ook zegt, dat het Mannetje in Bosfchen groeit(§). Maar inzonderheid verfchilt het door de figuur van den Wortel, die zeer knobbelig Schubbig is en ruig , langs den Grond door het Aardryk voortkruipende, en geduurig nieuwe Scheuten uitgeevende, 't welkzekerlyk dit Onkruid moeielyk uit te roeijen maakt. Ook is in het Mannetje die zonderlinge omkrulling der Scheuten, gelyk in veele andere Soorten van Varen, opmerkelyk. (54.) CO Ruttv Mst. Med. p. 2Qr. Cf) Gunn. Flor. Norveg. Fol. p. 4. CD Peftis Pascuorum vix ullo modo potest extirpari* & Iatas regiones , perinde ut Femina, tenet. Helv. incha* at. ibid (£) Somtyds, evenwel, komt het Wyfjes• Varen,dat voor- JL Deel. XIV. Stuk, vir; : Ifdeil,' (11. HoOED- riiK Boottp. Varen.  i0o li e s c ii s y v i h o' Van TH. Afdeel. 111. Hoofdstuk. LIV. Poli/podium Filix fcemina. VarenWyfje. 1 I I < ] 1 1 1 3 i i jj 3 \ t i (54) Boom-Varen met. het Loof dubbeld ge' vind; de Vinnen Lancetvormig Vindeelig, fpits. Hoewel de Naamen goedertieren zyn, begryp ik niet, met wat reden onze Ridder den naam van Varen-Wyfje op deeze Soort toe^ pasfe, die 'er door geen Autheuren aan gegeten is, buiten Tabernemönt, by wien iet nog door den naam van Steen - Varen onlerfchehien wordt. Immers 'die bynaam baart ie uiterfte verwarring Het groeit, by het voorigej in Bosfchen, zelfs foorheen befchreeven is , of het Arend - Varen, ook in Ie Bosfchen voor: gelyk my de gedagte Heer W. vau 3arneveld verhaalt, in Gelderland ondervonden té lebben, en het Wyfjes - Varen , waar van hy my de eheele Plant, benevens die van 't Mannetje bezorgd eeft, is weezentlyk het voorgemelde. (5<Ü Poli/podium Frond. bipinnata; Pinnulis Lanceottis pinnatifidis acutis. Sp. Plant. N. 44. Gort. Belg, I. p. Gouam Monsp. 528 DaliB Par. 3I3, jr^ Sneci 47, 947. R. Lugdh. 499. Hall. Helv. inchoat. IJl. p. 4. N. 1704. Filix mas non ramofa, Pinnulis anguftl arioribus, profunde dentatis Mor. S. 14. T. 3. f, g, 'luk. Phijt. 180. f. 4. Filix Petrsea foemina, 1, Tab. A* '93- (*J Mooglyk is deeze of de volgende Plant ondtyds oor 't Wijfjes Paren gehouden; dewyl Plinius van eiden, zo wel van 't Mannetje als van het Wyfje , egt; Pellunt iiMeramorum Animalia, ex kis Tcatias cum ■lelie; ccetera cum Vino triduo potce. Libr. XXVII*  ft E HAAIRPLANTEN. I$)t ■ zelfs in ons Land, en onderfcheidt zig, bovendien, door de langte der Bladen; terwyl ook de tropjes van Bloemen 3 gelyk onze Ridder ze noemt, hier niet Niervormig, maar Eyrond, eenigermaate gehaaird en eenzaam zyn. (55) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind ; de Vinnen Vindeelig effenrandig, van onderen feenemanl bedekt met Stuifmeel. \ In de Moerasfen der Noordelyke deelen van Europa, zelfs ook in die van Switzerland, en in Rusland aan de Wortels der Boomen , volgens den Heer de Gorter, groeit die zeldzaame Varen, dat naar 't gewoone Varen wel wat gelykt, doch inzonderheid in de Vrugtmaaldnge verfchilt. Dewyl het Stuifmeel de geheele onder vlakte der Vinnetjes beflaat, hadt Linnjeos het bevoorens in 't Geflagt van 't Plak-Varen geplaatst; maar naderhand bevindende , dat het in de jongheid af- (55) Polypodium Frond. bipinnatS; Pinnis PinnatifidisiBtegerrimis fubtus undique Polline teöis. Mant. 505. Acrostichum Thelypteris. Sp. Plant. p. 1528, Flor. Suec. II. p. 939. Polyp. Pinnis pinnatis, Pinnulis ovatis integerrimis. Hall. Helv. inchoat. III. p. 14. N. ^gy, Fjjjx Saxatilis foliis non ferratis. Pluk. T. 179. f. 3. Filix mimor non ramofa. Mapp. Als- Tc. 7. Thelypteris paluftris non ramofa. Rupp. ff en. 277, Schmid. Ic. T. XI. II. Dbm,. XIV. Siuk. Vil. * Afdeel. UI. Hoofd. tuk. Boom. Varen. LV. PolypoHum Theypteris.Plakmee-  VII. ArDEEl,. 111. Hoofdstuk. BoomVaren. I J I 5 i ? j v S £ k h d 152 Beschryvino van afgezonderde Plekjes waren 5 heeft zyn Ed. het hier weder t'huis gebragt, daar het,volgens Haller, weezentlyk behoort. Een keurlyke Afbeelding en befchryving heeft de Heer Schmiedel, Hoogleeraar te Erlangen, aan 't licht gegeven van dit Kruid, 't welk ten tyde van J. Badhinds reeds in 't Wurtembergfe was waargenomen. Het blykt daar uit, dat de Vinnen alleenlyk Vindeelig zyn , niet in Eyronde Vinnetjes verdeeld , gelyk Haller zegt. Hetzelfde is blykbaar in het derde Steen-Varen Wyfje van Taberhemont,als ook in het Laage Vir'inifche Moeras-Varen van Plukenet, hier :oe behoorende (*). Want de Vinnetjes zyn net een breede ftrook, langs de Bladrib heen, /ereenigd, en de endelingfen loopen in een ange fpitfe punt famen. Zeer duidelyk beeldt )ok gezegde Autheur af, hoe de Zaadhoopjes ;ig eerst op eene Lyn, langs den rand,vertoo. ien, terwyl zy met een geftraald Schildje ;edekt zyn ; vervolgens aldaar famenvloei:n, en zig ciudelyic over de geheele onder lakte verfpreiden; even als ook in andere oorten van dit Geflagt gebeurt. De Evronde guur der Bolletjes , haar Steeltje, de Veerragt.ge: Ring en hoe zy open fpringen, om MZaadftof uit te werpen, is ook zeer duidelyk 3or hem in Plaat gebragt. (56) CD Mix immila Paluftris Virgi»iajia. Tab.^.f.i.  Ü È H,A Alk.Pt ANTEN. I»; (56) Boom - Varen met het Loof dubbeld ge vind; de Finnen halfmadnswyzè, haairig getand; de Steng ftrOef. De gedoomde Vinnétjes maakën deeze Soort z'eèr kenbaar, die door Toürnepórt tot het Geflagt van Lonchitis betrokken was, we-, gens de fcheefheid derzelven ; terwyl zy geoord zym Dezelve groeit ook óp verfcheide plaatfen in ons Wereldsdëel, doch is niet zeer gemeen. Haller merkt aan, dat zy fomtyds met famenvloeijeride , fomtyds met onderfcheiden Vinnetjes voorkomt. De Steng is driekantig, bekleed met bruinroode Schubben; (J7) Boom-Varen met het Loof'dubbeldgevind'yc ( (56J Polypodium Frond. bipinnatis ; Pinnis Lunulatisb' fciliato-dentatis; Stipite ftrigofo.Sp. Plant. N. 45.G0UAN Monsp. 528, Dalib. Paris. 314, Huds. Angl. 500. Polyp. Pinnis pinnatis, ciliatls, ferratis, aculeatis. Hall. Helv. inchoat. III. p. 16. N. 1712. Filix aculeata major. C: B. Pin. 358, Piodir. 151. Filix mas noh ramofa,Pinriulis latis auriculatis Spinofis. Pluk. Alm. 152. T. 179. f. 6 &180. f. n Lonchitis aculeata major, Tourüf. In/li 538; Mor. S. 14. T. 3. f. 15. <57) Polypodium Frond. bipinnatis, CFoliolis Pinhisque remotis Lanceolatis ; Serratufis acuminatis. Sp. Plant N. 46. Gouan Monsp. 528. Huds. Angl. 390. Filix Rha;tica, ternuisfima denticulata. J. B. Hift. III. p. 740. Filicula Fontana major, f. Adianthum album Filitis folio. C, B. Pin. 358. Tournf. Inft. 542, Dryopteris „ N can- II. Dbbl. XIV. Sxük, i VII. Afdeel:' 111. HoOFDITÜK. lvi. Polypb' Hum a'cu'eatum: Doom'innig. LVII. Rhcetiim, ïraau\v« inders.  VII. AïDEEfe 111 Hoorn- stuh. Boom- Varen. i LVITI. Polypodium JVovebaracenft Nieuw Jorks. LIX. Pubescens. Ruig- c achtig. j ii 1 194 B E S c H R Y V I N C VAN vind; de Blaadjes en Vinnen ver afftan* dig, Lancetvormig; met gefpitjie Zaag. landingen. Dit moet het Witte Eiken. Varen van DoooNéus zyn, volgens de aanhaaling van Tournefort, op den naam van C. Bauhinus. Haller betrekt daar toe de Filicula, door Se o uier afgebeeld. Onze Ridder heeft den bynaam van J.B auhin.us ontleend , die het in Graauwbunderland gevonden hadt, hoewel hy zelf aanmerkt, dat het ook in Vrankryk en Engeland groeije. In Switzerland is het, volgens Haller, zo gemeen, als by ons de Steenruite, zyn3e byna op alle Rotfen en Muuren te vinden. (58) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen langwerpig effenrandig evenwydig: de Steng glad. (59) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge¬ vind andida. Don. Pmpi. 465. Haller. N. f7<& Seg. y„. C5S) Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis oblongig tegerrimis parailelis ; fitipite Isvi. Sp. Plant N 47 (59) Poh]Podh;m Frond. bipinnatis Pilofis; Pintó  j Haairig; ^z/z/«« Lancetvormig Eyrond, een weinig ingefneeden, jpits; de uiterfien famenvloeijende. (<5o) Boom-Varen «of fof Loof dubbeld gevind; de Vinnen aan den Voèt hoekig uitgegulpt; de Vinmaakingen aan de kantin. - Van deeze drie groeit de middelfte, die Haairig Loof heeft, op Jamaika; de eerfte, hoewel Nieuw Jorks gebynaamd , in Kanada , volgens Kal m; zo wel als de laatfte,die zig onderfcheidt, doordien de Vrugtmaakingen aan den Rand zyn , niet op de vlakte van da Vinnetjes verfpreid , gelyk in het gewoone Mannetjes Varen, naar'welk zy anders veel gelyken. t (61) Boom-Varen met het Loof dubbeldgevind ; de Blaadjes aflandigde Vinnen T langwerpig, ftomp, Zaagtandig, van on* deren Boldraagende. * Dee-S (60) Polypodium Frond- bipinnatis; Pinnis bafi fïnuato-repandis; Frnaifieationibns marginalibus. Sp. Plant N, 49- * (6 ij Polypodium Frond. bipinn. P'oliolis remotis; Pinnis oblongis obtufis ferratis fubtus Bulbiferis. Sp. Planu !N. 50. R. Lugdb. 5oo. Filix Saxatilis Canad.'Globnlifera. Pluk. Alm. %rj0. Filix Baccifera. Corn, Canad ki 'Mor. Bijl. UI. v. 57g. S< I4. T. 3, j J0, N a II. DKfit. XIV. SïVK, Vlïi, Afdee?.» 111. 1 HÓOfD* STUK. LX. Polypa» dium marginale. Rand* ftippig. LXf. Bulbife* im. BoldraaJ  Xj>r5 BÏSCHKÏVIH6 VA» VIL Afdeei, IILt HoOÏDSTUK, BoomVaren, LX 11. Polypodium fragile. Broofchfteelig, 1 < I t 1 Deeze Soort , de zeldzaarnfte in dit Geflagt , zou de Voortteeling der Varens eenigermaate kunnen ophelderen, indien het waar is, 'tgene 'er van gefchreeven wordt. Immers op de rug der Vinnetjes of Blaadjes komen, volgens Cornuti, tusfchen de gewoone tropjesvan Stuifmeel-Bolletjes, ronde Kogeltjes voor, die afvallende het Gewas voortplanten. Maar hoe gefchiedt dit dan in de andere Soorten V In Kanada is ook deeze t'huis. (62) Boom-Varen met het Loof duhheld gevind ; de Blaadjes aflandig; de Vinnen rondachtig, ingefneeden. Of de Heer Haller dit, dan hetGraauw. bunderfe bedoele, met zyn Boom - Varen, dat 3e Vinnen gevind, ruimfchootig verdeeld,de kinnetjes half gevind, met rondachtige geande Kwabbetjes heeft , blykt my. te minder wegens de veranderingen ,door zyn Ed. daar in vaargenomen, die hem zelf ten opzigt van leeze twee deedt twyfelen. In Sweeden groeit dit (6ï) Polypodium Frond. bipinn. Foliolis remotiï,- Piniis fubrotundis, incifis. Sp. Plant. N. 5r. Dalib. Par n. Gouan Monsp. 528. Fl. Suec. 849, 948. Flor. Franof. 119. Hall. Helv. 111. N. 1707. Filix Saxatilis Cauculo tenui fragili. Pluk. Alm. 150. T. 180. f. 5. Filix >umila Saxatilis fecunda. Clus, Pann. 706.  ».e Haairplanten. it dit Braofchftceüge overal op dorre Steenachtig ■ plaatfen, zegt Linn^us. (63) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge vind; de Vinnen Eyrond eenigermaate ge kwabd ^omp, van onderen naakt, aan dei Rand, waar de Vrugtmaakingen zyn, om geboogen. In de Zuidelyke deelen van Europa is deeze nieuwe Soort waargenomen, die de Geftaltc der voorgaande heeft, en,verfch gedroogd zyn de, zeer aangenaam is van Reuk. Het Looi is maar een Handbreed hoog en zou, indier de Zaadftofhoopjes niet met een eigen Schubbetje gedekt waren, tot het Rand - Varen zyn t'huis gebragt. (64) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen Eyrond infneedig getand, van onderen Kafflg, aan den Rand, waar' de Vrugtmaakingen zyn, omgeboogen. Deeze, aan de Kaap der Goede Hope ge- von- (63) Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis ovatis fablobatis obtufis nudis margine reflexis; Fruftificationibus marginalibus. Mant. p, 307. Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis ovatis inciio -denjiculatis ;fubtus paieaceis margine reflexis; Fruc,.tif. marginalibus. Mant, 307. N 5 ik Vszi. xiy. Sivk. '7 e vu. Afdeel. UI. Hoofd-si uk. . LX III.' Polypol dium fra- grahs. ' Welrie» kend. LXtv. " Oaffro•um.Kaffers .  yn. Afdeei 111. HOOF»' STUK» JLXv. ■ Polypc dium Re gium. LXVl. Leptophyllum. Fynbladig. ipS Beschk-tvingva S, vonden, is van Geftalte als de laatfte, maat 1 driemaal grooter en dikker, met de Stengel Kaffig gehaaird, zo wel als 5t geheele Loof° (65) Boom-.Varen met het Loof. dubbeld gevind; de Blaadjes \byna gepaard; de Finnen overhoeks geflipperd. In Vrankryk groeit deeze, die de tropjes Zaadftof grooter heeft dan dergelyken. Vajl, xant, die ze omftreeks Parys vondt en zeer fraay in Afbeelding bragt, heeftze Koninglyk -Eike-Varen, met de Vinnetjes van Duivekervel , getyteld. (66) Boom - Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen Wigvormig gekwabd. . Dit Kruidje in Spanje, Portugal enProvence, gevonden, heeft de gedaante byna van onze Steenruite, en fchynt als een middelflag tusfchen het Plak - Varen, Tros - Varen en BoomVaren , te zyn. • " (67) . C65) Polypodium Frond. bipinn. Foliolis fub - oppofitis ; ^innjs altemis lacmialis. Sp Plaat. N. 52. Hort. Cliff, 475. R. Lugdb. 500. Dalib. Paris. 3Ï2. 'Filicula Regia, jFumarise pinnulis. Vaill. Par. 52. T. 9. f 1: . (66) Polypodium Frond. bipinn. fteriübus brevisfimis. Pinnis Cuneiformi - lobatis. Sp. Plant. N. 53. Magw? Monsp. 5. T. 5. Adianth. Filicin. leptophylt. elatiusHis5?anicum. jBarr. Rar. 2270'. 431,  de Haairplanten. i< (6>) Boom-Varen met het Loof dubbeld gt vind; de Vinnen Vindeelig Lancetvormig Zaagtandig. Uit China hadt Linn ajus deeze Soort me den Wortel bekomen, die als met eén gee Dons, gelyk een Haazepoot, is bekleed. Dt Stengetjes , een Voet of anderhalf lang , wa ren groen en glad, zo wel als het Loof; waa: aan de {Ridder geen Vrugtmaakingen befpeur de, hebbende het wegens de gedaante liegt! hier t'huis gebragt. 1 VI. Met verfpreide Stekels gedoomd' of Boomachtig. (62) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge. vind, Zaagtandig; de Steng Boomachtig ongedoornd. ((59) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind, (67) Polypodium ? Frond. bipinn. Pinnis pinnatifidis lanceolatis'ferratis , Radicibus Lanatis. Sp. Plant. N. 54. C68) Polypodium Frond. bipinn. Serratis; Caudice Arboreo inermi. Sp. Plant. N. 55- Filix Arborescens, Pinnulis dentatis. Plum. Fil. 1. T. 1. Amer. 1. T. i, s. 'Pet. Fil. 41. T. ivf. 1 , 2. (69) Polypodium Frond. bipinn- Serratis; Caudice Arboreo aculeate. Sp. Plant, N. 56. Filix Arborea ralo£a fpinofa &c. Sloan. §am. 24. Hifi. ï. p. 9;. T. 56. 'Filix arborescens latifolia aculeata. Pm» Amer. 3. T. 3« Fit. 3- T. 3. Pet. Fit. 42. T. 4'.%. i. N 4 II. Dou. XIV. Stuk. >9 Afdeel. r in. EOOFDstuk. LXVH. ; Polypodium Ha- ■ roniez. , Chi- ' neei'ch. LXVIIL Arboreum. Boomachtig. LXIX. Spinofum. Doornteelig.  VII. Afdee: lil. Hoorn STUK. LXX. Polypk dium hoi ridum. Schro( melyk. LXXI Ptjrami- dale Pieramie' daal. 2Qp Beschkyving van m vind,* Zaagtandig; de Steng Boomachtig gedoomd. (70) Boom - Varen met het Loof meervoudig. I famengefleld; de Finnen half-Pylvorm,ig\ aan den Voet vereenigd, aan de tippen Zaag- ■ tandig; de Steng gedoomd. (71) Boom-Varen met het Loof meervoudig] famengefleld; de en delingfe Vinnen Lancet-vormig, zeer lang, Zaagtandig; de Steng] om laag gedoomd. Deeze vier zyn Westindifche Gewasfen ,, hoedanige men , zo 't fchynt, in Qostindie i nog niet heeft gevonden. De twee eerften 1 zyn Boomachtig ; het eene ongedoornd, het: andere gedoomd; gelyk ook de twee laatlten, die door de dubbele verdeeling van het Loof I uitmunten : terwyl de zydelingfe Ribben in I het Schroomelyke wederom Takkig zyn. (72) (70) Polypodium Frond. fupradecompofitis ; Pinn. femifagittatis, bafi connexis. apice ferratis; Caudice aculea\o. Sp. Plant. n. 57. Fil. ramufa, Pinnis latis , Gladia:is; Caudice fpinofo. Pet. Fil. 5o. T. 5. f. 1. pLUM. Amer} . T4. Raj Suppl. 92. (71) Polypodium Frond. fupradecomp. Pinnis terminaibus Lanceolatis lougisfimis ferratis; Stipite interne acu«ato. Sp. Plant. n. 58. Filix ramofa pyramidajis Pjnnjs ?aryis. Pet. Fil. 40. T. 4. f. 9.  v e Haai r p l a n t e h> oo* (f2) Boom- Varen met het Loof meervoudig famengefleld; de Vinnen ftomp, aan de tip Zaagtandig; de endelingfe gefpitft; de Steng Boomachtig, gedoomd. (73) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind, de Vinnen Eyrond met kleine Tandjes (74) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind en ruig; de Vinnen langwerpig ftomp; de endelingfen gefpitft. (7J) Boom - Varen met het Loof dubbeld gevind ; de Vinnen horizontaal effenrandig ftomp; de endelingfe Lancetvormig* Van deeze vier heeft de eerfte de Steng, de tweede de Blaadjes ftekelig of gedoomd: de der- (72) Polypodium Frond. fupradecompofitis; Pinnis obtufis apice ferratis , termin. acuminatis; Caudice Arborreo aculeato.US/7. Plant. N. 59. Pet. Fit. 47. T. 4. f. 7, (73) Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis ovatis,denticulato -fpinofis. Sp. Plant. N. 60. Pet. Fit 53 T 1 f. 6, (74) Polypodium Frprtd. bipinn. hirfutis; Pinnis oblongis obtufis, terminalibus acuminatis. Sp, Plant. N. 61. Pet. Fit. 52. T. 4. f. 10. Plum. Alm: 15. T. 23. Fil, 21. T. 27. Raj. Suppl. 97. C75J Polypodium Frond. bipinn. Pinnis horizontalibus integerrimis obtufis; terminalibus Lanceolatis. Sp. Plant. N. 62. Filix Taxi foliis major et minor. Pet, Fil, di, 6$, X. »- f. 5, 6, Burm, Fl. ln.1. p. 234. N J |I, D?au XIV> Siük, VII. Afdeel. 111. Hoon» stuk. LXXII. Polypof dium as- ' perum. Ruuw. LXXIII.5 MurUa,tum.Stekelig: LXXIV. Filtofum. Pluizig. LXXW Decuspt- 'um. Kruis- sladig.  208^ H E S CHRYVINC VAM VII. Fideel. III. fHoOEDSTUK. BoomVaren. fcXXVI. Polypodium Dry epteris. Wynruitig» derde heeft dezelven ruig of als met Haairig Pluis begroeid : de vierde heeft het Loof als kruislings of Taxisbladig. Het fchynt dat deeze laatfte ook in Oostindie groeije. De drie anderen zyn alleenlyk in de Westindiën ge.vqndén. . < / ra VIL Met meervoudig famengefleld Loof. (j6) Boom-Varen met hef Zoof meervoudig famengefleld, de Blaadjes drievoudig en dubbelvinnig* In de Bosfchen van Europa, doch niet algemeen, komt deeze Soort voor, welke van C h ü s i V s klein laag - Steen • Varen genoemd wordt. Hy namze aan den Voet der Bergen in 't Ooflenrykfe zeer overvloedig vraar. Plet hadt kruipende Wortelen , byna als 't Mannetjes Varen, van een zeer famentrekkenden Smaak en zeer kort Loof. Ik kan echter de drievoudigheid der Blaadjes niet vinden iu zyne Afbeelding. Mooglyk komt die (ffy Polypodium Frond. fupradecompofitis ; Foliolis iernis bipinnatis. Sp. Plant. N. 63. Gort. Ingr. 165. Dalib. 'Bar, 314. Fl. Suec, 852» 949- Polyp. trifidum, Ramis piarialis, Pinnis pinnatifidis. Fl. Lapp; 387. Filix Ramofa minor,. Pinnulis dentatis. C. B. Pin. 358 jW Peirop. X. T. 22. f. 2. Filix pumila faxatilis prima. Clus. Pamu 705.' Ic. 704. Nonne Hall. Helv. inchoat. Sp. 1709. Filicula Alpïna «ispa. Ség. Ver. Tab, ï. f. 3? '\™ • - ■« *  Haairplanten. apj die van Sec uier, behoorende tot een Varen op den Baldus-Berg in 't Veroneefche gevonden, iets nader daar mede overeen. Het blykt , dat deszelfs Bladen Wynruitachtig jwaren, • (77) Boom-Varen met het .Loof meervoudig famenfteïd en Haairig; de Blaadjes Lancetvormig gevind; de Pinnen gepaard,', Vindeelig. Van het groeijen in eene Spelonk op de Bermudiiche Eilanden, daar Plukenet gewag van maakt, zal buiten twyfel deeze den bynaam hebben, hoewel zy ook op Ceylop is waargenomen, en derhalve niet ten o.nregte onder de Ooftindifche Gewasfen mede betrokken wordt. Het Portugeefche Varen met den Wortel van Boom-Varen, bevoorens de laatfte Soort van dit Geflagt uitgemaakt hebbende, is thans tot dat van Trichomanes, ftraks volgende, overgebragt, Voor- (7.?) Polypodium Frond. fupradecornp. Pilofis,- Foliolis Lanceolatis pinnatis5 Pinnis oppofitis pinnatifidis. Sp. Plant. N. 64. Fl. Zeyl. 384. Filix Bermudenfis elegans Ramofa, Pinnis rarioribus dentatis , Cauliculis Musoofa lanugine obduftis. Pluk. Alm. 155, j> 344. f. zi Buem. PI. Ind. p. 234. 16 Dsjtt. XIV. Stuk, VIL Aedehc.. lil. Hoofdstuk. Boomt Varen. LXXVII. Polypoiimn Speuncee. ipelonkig»  >vu. Afdeei 1U, Hoofdstuk. Boomvaren. S04 B E s C ii R ï v i W g v A tr Voorenaleer hetzelve te befluiten , zal ilc 'nog gewag maaken, hoe in Gelukkig Arabie, op het Gebergte, alleen maar drie Soorten van Boom■ Varen door Forskaohl zyn gevonden; eeaKambladig, een Gekarteld en Getand; als ook een Borfieldraagend aan de Dardanetien , by Konftantinopolen (*> Op Ysland komen , behalve het Mannetjes- en Wyfjes - Varen , ook het Broofche , het gemeene Europifehe , het Bronnige, bet Krom bladige en Wynruitige, voor. Meer dandee^ ze zeven vind ik onder de Yslandfche Planten niet opgetekend (f). In Noorwegen is maar ééne Soort van Pteris, naamelyk de heterophylla, en twee van Acroftiehum] waargenomen (•!-> AdiantuM. Venus-Haair» De Kenmerken van dit Geflagt heeft Linb Aios gefteld tebeflaan in end-Vlakjes onder den omgeboogen rand van het Loof. Totjrnefort hadt dezelven in de byzondere. gedaante der Blaadjes, die tot het gezegde aanleiding geeft , gevonden. Van onzen Ridder wordt het in deeze Rangen onderfcheiden. t, Met f») Flor. JEgypl. Arob. p. 185. (f) Zoega Flor. Island. p. 239. {O GuHN- Flor. Norvegim   x Deel PLAAT C.  t? S M A A I R P i A li T E Jf« au I. Met eenvoudig Loof. (i) Vénüs-Haair met het Loof Niervormig eenvoudig , onverdeeld, geftengeld , Zeer biykbaar is het Voorgemelde, in da zogenaamde Varen van Madéra , Hemionitï genaamd, van Plükenet, 't welk rondi Bladen als het Mans-Oor heeft, met de lang werpig vierkante Tandjes der Bladen, in d< geheele omtrek, omgekruld. Sloane had dit raare Gewas van dat Eiland , alwaar he alleen fchynt gevonden te zyn, bekomen. (2) Venus-Haair met het Loof Niervormig eenvoudig overhoeks , gefteeld, gekwabd, veel' bloemig. Op de Philippynfe Eilanden, daar het den naam van heeft, is deeze Soort waargenomen. H. Met (ij Adiantmn Fol. Reniformibus fimplicibus indivifis, Stipitatis, multifloris. Syft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1180. Sp. ij Ad. monophyllum Fol. Afari rotundis. Mor. Hift. 111. p. 592. Filix Hemionitis difta Maderenfis &c. Px.uk. T. 287. f. 5. Hemionitis Afari folio. Sloane ffam. 14. Hift. I. P. 15. (2) ^diantuto Frond. Reniformibus fimpl. alternis, Petiol. Lobatis, multifloris. Sp. Pttmt. N. 2. Ad. Fh>< |ipp. Fol. rotundo laciniato. Pet. Gax. 8. T. 4, f, 4. EL Dszx, XIV. Simt. VII. Afdeel: 111. 1 Hoofdstuk. J. Adiantuni Rëniforme, Nierbloe» tmig. s il: Philippénx f'. Phi!ip# pyns, j  20(5 Deschryvikg vak VIL Aideel. III. Hoofdstuk. 111. A.dianniit radiatum. Geftraald ' IV. Pedatum, Voetachtig. II. Met famengefteld Loof. (3) Venus - Haair met gevingerd Loof; de Blaadjes gevind; de Vinnen eenbloemig. Op de Eilanden Jamaika en St. Domingo, in .de Westindiën , is dit, Venus-Haair waarge* nomen, 't welkSLOA ne noemt, Groot zwart niet Takkig, met de Spruitjes uit den top van het gemeene Steeltje als Sternswyze geftraald, Dit is het Polytrichum van du Tertue, gelyk hy aanmerkt. Anderen hebben het tot de Tri', chomanes betrokken , of tot de Lonchitis wegens dege-oorde Vinnetjes. De Stengetjes zyn een Handbreed of een half Voet hoog. (4) Venus-Haair met het Loof Voetachtig; de Blaadjes gevind; de Vinnen van vooren bultig, ingefneeden, Vrugtmaakende. In " Ci) Adiaiitum Fronde DigitatS ; Foliolis Pinnatis ; Pinnis unifloris. Sp. Plant. N. 3- Ad. Alis radiatis Pet. Pil. 93. t. 14. f- 3. Ad. RamoTufn radiatum. Plum» Amer. 33. t. 49, Ad. Jamaicenfe, Pinn. Auriculatis &c. Pluk. Aim. 11. t. 253. f. 3'. Trichom. Amer. radiatum. Mor. Hift. 111. p 59'- S. 14. T. 4 f; 9. (4) Adiantum Frond Pedatis; Foliolis pinnatis; Pinnis antice gibbis, incifis, fruftificantibus. Sp. Plant N. 4. Kalm. tt. 111. p. 338. Ad. Fronde bifida &c. R. Lugdb. 500. Ad. Fruticofum Americannm &c. Pluk. T. 124. f» a. Mor. T. 5.'f. 12. Ad. Frut. Brafiliiinum. C.B. Pittt 355. Prodr. 159 Ad, American. Corn, Canad. 7.T.6.  DE h a a 1 R ï= t a N T -e n. 40 ïn Kanada en Virginie groeit deeze, died Blaadjes niet zo in 't ronde, maar op de wyz van den Voet eens Vogelpoots uitgebreid heef en omgeboogen , met de Blaadjes Ruitachti| of fcheef vierkant. De Takjes zyn glanzig zwart. Het vak ook in Brazil. (5) Venus-Haair met het Loof gevind ; dt Vinnen langwerpig en gepaard; de ende» lingfe driehoekig Piekvormig. (6) Venus - Haair met het Loof famengefleld; ■de Vinnen driedeelig, ftomp, ingefneeden, veelbloemig. (7) Venus. Haair met het Loof. gevind % de Vinnen ftomp Blondachtig, Zaagtandig, eenbloemig. Deeze drie zyn ia de Westindiën, of in Amerika, en de eerfte te Suriname waargenomen, (S) Adiantum Frond. pinnatis; Finn.'oppofitis oblongis; termm. trianguluri - haftatis. Sp. Plakt. N. 5. Adiant. album maximum Americanum. Seb. Thes. 11 'P 6«» T. 64. f. 7, 8. f6) Adiantum Frond. compolitis; Pinnis tripartitis obtufis, mrifis, multifloris, Sp. Plant. J\J. 6. Ad. tripl.vll. repens. Pet. Fit. 20o. T. 11. f. 9. C7J Adiantum Frend. pinnatis; Finnis obtufis, obovate, ferratis, unifloris. Sp. Plant. N. 7. Trichomane* majus nigrum, Pinnis leviter Ama^ T Sloaw. ffam. 17. X. 35. %. 2, ' fiHAlto U. Dbm. XIV, Stuk, ~ vil , AïDEZt. ' 111. C Hoofiw» stuk. f 1 Venus* j Haair* , v. Adiantum Lancea. Piekvinx nig. VI. TrJtobum^ Driefewabbig.' VII. Serruftu ',um. Zang* andig.  VII. Afdeel. III. Hoofdstuk, VIII. Adiantum Caudatum. Staartig. 208 BeschrVvinc vak men, wordende dezelve Allergrootst witFroü* wen-Haair van Suriname door Seba gety« teld. (8) Venus-Haair met het Loof gevind, 2.eisfenvormig , aan de tippen Staartig. In Oostindie groeit deeze Soort, wier Loof uit veele Blaadjes aan een Steeltje beftaat, als dat van Trichomanes: zynde het Steeltje tevens Zeisfenswyze omgekromd , 't welk 'er sen aanmerkelyke byzonderheid van uitmaakt, zeer blykbaar in de fraaije Afbeelding daar van door wylen den ouden Heer Burmannus, die het Ceylonfche Exemplaar van den büdên Gronovius hadt ontvangen én aanmerkt •, dat de tip van het Loof zig naar den Grond fchynt om te krommen, tot Wortelfchieting. lVtdoglyk zal hier het Maariswys Penus-fiadir van den jongen Burm <\ nnus te betrekken zyn; niettegenftaande zyn Ed. 'er eenvoudig Loof aan toefchryft: wantLiNNAïus noemt Loof, dat gevind is , niet eenvoudig. Ik bezit een fchoon Exemplaar van een Adiantum, dat de onvermoeide Heer Thunberg, thans Kruid- f8) Adiantum Frond. pinnatis, falcatis, apice Candatls. Mant. 308. Adiant. Caule reflexo , Pinnulis alternis ftriatis &c. Burm. Zeyl. 8 T. 5- f. 1. An Adianthüm Ltjnjilatum ? Burm. Fl. Ind. j>. 235.  DE HAAUPUHTES. 2bc Kruidleeraar te Upfal, boven op het Gebergte, bezuiden Batavia , in Ooftindie , verzameld heeft. Dit fchynt my den zelfden naam te verdienen ; hoewel de Vinnen eigentlyk niet gekarteld noch getand zyn. Ik bepaal het dus. GO Venus - Haair met hei Loof gevind , de Vinnen Maanvormig vyfbloemig. Dit heeft een Steng, mooglyk Heefterig,v van dikte als een Pennefchaft, eenigzins Schu bbig, hier en daar Bladen uitgeevende gelyk 'er één in Fig. i, Gp Plaat C, is afgebeeld: van omtrent zeven Duimen lang, die overhoeks bezet zyn met afgezonderde doch naauwlyks gefteelde Vinnetjes , aan de eene zyde rond, aan de andere hol; aan de ronde zyde vier en endelings dikwils nog één tropje heb. bende van Zaaddof, dat my hetzelve vyfbloemig doet heeten. De rand kromt zig om, ten einde waarfchynlyk deeze zogenaamde Bloemen te bedekken; en daar door vertoont hy zig als Golfachtig geboogen , zonder eenig blyk van Infnydingen of Tandjes. Aan 't end loopen de Bladen fmaller en zyn aldaar Vindeelig bepaald. III. Met C9) Adiantum Frond. pinnatis; Pinnis Lumilatis quin. «juefloris. Mihi. O H. Dcexi XIV. Stuk. \ VII. Afdeel lil. Hoofdruk, IX. idiantmn Lunulatm. , Maanïnnig. Pi~ C. Fig- i)  rvn. Afdeel. ui. Hoofdstuk.X. *4diantuin Flabellulaturn. Waaijerlg. XI. Trtfoliatum. Driebladerig. XII. Chufanum, Chmeefch. 2lo BESCHit ï V1HO VAS III. Met meer famengefleld Loof. (10) Venus-Haair met het Loof meer famengefleld; de Vinnen overhoeks, Ruitachtig gerond, veelbloemig ; de Stengen om hoog ruigachtig. (n) Venus-Haair met het Loof meer famengefleld; de Blaadjes overhoeks, drievoudig. Liniaal, eenbloemig, (12) Venus-Haair met het Loof meer famengefleld ; de Vinnen overhoeks, Vindeelig , met ongelyke Kwabben. Van deeze drie Soorten is de middelde in de Westindiën; de beide anderen in China waargenomen. De eerfte , met de BIaadje3 byna als van het Koriander, is Takkig, het Loof roodachtig: de laatfte heeft hetzelve glad, de Vinnen Vindeelig ingefneeden , met Wig- (10) Adiantum Frond. decompofitis , Pinnis alternis Rhombeis , rotundatis , multifloris; Stip. fupra pubescentibus. Sp. Plant. N. 8. Ad. Chinenfe perelegans Ramofum. Pluk. Alm. 11. T. 4. f. 3. Ad. fol. Coriandrl Ramofum. Raj. Hi/l. 1853. (11) Adiantum Frond. decomp. Fol. altern. ternatis Lin. unifloris. Sp. Plant. N. 9. Ad. Clavatum triphyl-° lum. Pet. Fil. 99. T. n. f 4. (12) Adiantum Frond. decomp. Pinnis alternatis pinna* tifidis, Lobis insequaiibus, Sa, Plant. 10.  b k H a a i r p l a n t e n. 2ii Wigvormige Kwabbetjes. . Deeze beiden zyn, door den Hoogleeraar,N. L Burm 4nnus pnder zyn Ed. Ooftindifche Planten van den Ridder overgenomen ,• waar by zyn Ed nog! een Soort gevoegd heeft, met den bynaam van. Ckneefih (*), uit het Kruidboek van Peti verzullende zyn , het Zwarte fyn , verdeelde,' Chineeiche Venus-Haair v3n Plukenet, met zeer kleine , ftompe , doorgaans tweedeelige Vinnetjes. Dan brengt zynEd. nog een Soort te berde, welke hy Getand noemt Cf), zynde onder den naam van Paren, met cverhoekfe Bladen, die Tandjes hebben, van boven b/y-groen en glad, van onderen of aan de agterzyde der Vinnen bruin, door den Heer Pryon uit Java gezonden. Zyn Ed. betrekt daar toe die Afbeelding van Plukenet, welke een Europifch Varen voorftelt, én door Linn^us t'hufs gebragt - is tot het Wyfjes-Varen , in 't Geflagt van Boom-Varen , hier voor Cl): merkende nogthans aan, dat het Javaanfche, gelyk ligt te begrypen is, daar van vry wat verfchille. 't Is zeker, dat die Afbeelding veeleer een Soort van Varen voorftelt, dan van Venus-Haair. Uit i (*) Adiantum Chinenfe. Burm, FL lnd.v. 336. Ad nigrum Chinenfe &c. Plbk.%%*. J0. T. 4. f. 1. . ff) Adiantum denticulatum. Burm. Ft. M. p. 236 Filix mas non Ramofa. Fi.uk. Fhyt.j. 1radecompofitis , Pinnis fexangularibus emarginatis, integerrimis utrinque unifloris. Sp. Plaut. N- 18. Adiantum Pinnis hexagonis furcatis. Pet. Fil. 94. T. 10. f. 2. (23) Adiantum Fronde fupradecompofita; Pinnis ova^ ^is, integris, crenulatis; Stipite lxyi. Mant. 130. (22) Venus-Haair met het Loof meervoudig famengefleld 1 de Vinnen zeshoekige uit gerand, onverdeeld, wederzyds eenhloemig. ' Deeze vier Amerikaanfc Soorten van Venus-Haair worden door haare Bynaamen zeer "duidelyk afgetekend. De drie eerften hebben zig in de CliffbrtfeTuin bevonden. De tweede munt wel het meefte uit, door haar gedoomde Steng, de laatfte door haare zeshoekige gevorkte Vinnen. ( 23 ) Venus - Haair met het Loof meervoudig famengefteld; de Vinnen Èyrond, onverdeeld, gekarteld', de Steng glad. Van deeze Kaapfe is de Steng een Span lang, paarfch van Kleur : de Vinnen hebben den rand , van onderen, gedekt met zo veel Schubbetjes als Tandjes , waar onder de Vrugtmaakingen zig verfchuilen.  ï>e Haairplanten. 219 (24) Venus - Haair met het Loof meervoudig famengefteld; de Vinnen rondachtig, onverdeeld, gekarteld, met Haair dunne Steel-t tjes. Volgens de befchryving van Bergivs, die \ aan dit Venus-Haair flegts een Handbreed l hoogte geeft, en Eyrondachtig geronde Bladen van twee Lynen langte; zou het naauwlyks van 't voorgaande fchynen te verfchillen; niettegenftaande Plukenet hetzelve Heefterachtig tytelt, met groote rondachtige Vinnetjes. - Myn Kaapfch Exemplaar, zeerfraay gefield, waar van een gedeelte in Fig, 3 vertoond wordt, is volftrekt een. Rynlandfchen Voet hoog, en heeft de Vinnetjes wel vier Lynen breed en drie Lynen lang ; komende taamelyk met de Afbeelding overeen , welke Plukenet van een zeer klein Takje daar van gegeven heeft. Zelfs komen, in het myne, de Vrugtmaakingen voor, taamelyk groot zynde en van eene halfmaanswyze figuur, op fommige Blaadjes één, op veele twee, aan zekere uitgehoekte Infnydingen, die in andere Blaad- (24) Adiantum Frond. fupradecompofitis; Pinnis rofcundatis integris crenulatis ; Petiolulis capillaribus. Sp. Plant. 19, Adiant- Fruticofum iEthiopicum. Plum. Alm, 10. t. 253. f. 2. Burm. Fl. Cap, Prodr. p, 28. Bf.rs. Cap. 359. II. Dssl. XIV. Stoa. VIL AfdeEiu 111. Hoofdtuk. XXIV. idianiuni- Ethiopi- um. Afri;aanfch» PI. C. Fig. 3.  420 beschryving van VII. Ut HoOIDSTUK. VenusHaair. r»B).I3< t Jtkli waiies Jl'embra viaccum. Vliezig. Blaadjes ontbreeken of naauwlyks zigtbaar zyn. Die Bloemtropjes fchynt de Heer Berg 109 niet gezien te hebben; alzo zyn Ed. 'er geen gewag van maakt. Aan de bovenzyde der Blaadjes vertoonen zy zig zwartachtig , aan de onderzyde witachtig. In Japan heeft de meergemelde Heer Thunberg ook deeze Soort, doch met eenige verandering, gevonden, gelyk uitmyne Exemplaaren van dezelve blykbaar is. T r 1 c h o m a n e s, Wcderdood. Van dit Geflagt , op 't welke de Ridder den naam van een zeer bekend Haairkruid , !.hier voor befchreeven*, toegepast heeft, beftaan de Kenmerken in eenzaame Vrugtmaakingen , die in een Borftelig Styltje uitloopen, in den rand van het Loof ingeplant zynde. Het is insgelyks in drie Afdeelingen onderfcheiden, als volgt. I. Met eenvoudig Loof. (1) Wederdood met het Loof'eenvoudig, lang-i " werpigt geftheurd. In (1) TrichomaneS Frond. fimpl. oblongis laceris. Sijfl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1181. Sp. i. Darea Americana Lichenoides. Pet. Mus. 763. Adiantum Membranaceum Lichenoides. Pet. Fil. 101. T. 13.fi 5-Ad. Muscofum Lichenis Fetraei facie. Plum. Amer. 34. T. 50, Filix Hemionitis Lichenoides &c. Pluk. Flvjt. 385- f- 3>  de Haairplanten. 221 In de Westindlën groeit deeze, zynde ee: zeer klein Mosachtig Plantje, met Vliezigf Waaijerachtige Blaadjes , voortfpruitende ui een kruipende Wortel. Petiver heeft het Da tea geheten. (2) Wederdood met het Loof'Vindeelig, Lan cetvormig; de Finnen evemvydig, eenigermaate Zaagtandig. Op het Eiland Martenique is deeze gevon den , welke Plümier tot het Boom - Varen betrekt, Petrver in gedaante vergelykt by het Mannetjes• Varen. (3) Wederdood met het Loof Lancetvormig Vindeelig uit gegulpt; de Bloemen eenzaam endelings. ' 1 Het Loof van deeze, die in Oostindie valt, is een Vinger lang en breed, bynaaande Rib toe Vindeelig, met Lancetvormige Kwabben, die ftomp Zaagtandig aan de tippen fpits zyn , met ééne Bloem aan de punt van elke Kwab. De (2) Trichomanes Frond. pinnatifidis Lanceolatis: Pinnis parallelis fubferratis. Sp. 2. H. Cliff. 4?6. Polypodium crispum Calyciferum. Plum. Fit. 67. T. 86. Darea Filicis Maris facie. Pet. Fil. 103. T. 11. f 8. (3) Trichomanes Frond. Lanceolatis, Pinnatifidis repandis, Floribus folitariis terminalibus. Sp, Plaat. N/. 3, Bukm. Fl, Tni. p. 236. 1 VÏL Atdeel» ! 111. • Hooïn« STUK. 11.1 Trichd* fnanes crispum. Gekruld,' lil. Polypodèides.'.Boomva.» ■enig,  212 B E SC H R V V I N G VAN De Blaadjes zyn doorfchynendemetoverhoek» fe Aderen. II. Met famengefteld Loof. (4) Wederdood met het Loof gevind; de Finnen overhoeks, Findeelig, Haairig. (5) Wederdood met het Loof byna dubbeld gevind; de Finnen overhoeks digt getropt, gekwabd, Liniaal. Deeze beiden vallen in Amerika, doch de laatfte komt ook in Engeland voor, wordende Laag kruipend Varen van Ray getyteld. Naar de volgende gelykt zy zeer. (6) Wederdood met het Loof gevind, de Pinnen langwerpig gegaffeld ,af?oopende, getand. Van (4J Trichomanes Frond. pinnatis,- Pinnis altemis pinnatifidis Pilofis. Sp. Plant. N. 4. Filicula tfigitata. Plum. Sp. 13. Fil. T. 50. f. B. Darese afianis digitata. Pet; Fil. 105 T. 15. f. 5. (5) Trictiomanes Frond. fub - bipinnatis , Pinnis akernis confertis lobatis, linearibus. Huds. Angl. 392. Filix Pyxidifera. Plum. Fil. 74. T. 50. Filix humilis repens. Rat- Angl. 111. p. 127. T. 3. f. 3 , 4 Darea; Tunbrigenfis facie. Pet. Fit. 104. T. 13. f. 13. (6J Trictiomanes Frond. pinnatis ; Pinnis obiongis dichotomis decurrentibus dentatis. Huds. Angl 3g2. Ad. Petrseum perpulillum Angl. foi. bifidis trifidisque. Raj. Angl. ili. p. .123. Ad. Radicofum humisparfum &c. Pluk. Alm. 10. T. 3. f. 5 , 6, Muscus montanus Italicus Adianthi föliis. Bocc. Mus. 11. p, s4< X. 2. f. i. Til. Afdbel. 111. Hoofdstuk. IV. Trichomanes hir fatum. Ruig. v. Pijxidiferum. . DoosÖraagend VI. . Tunbrigenfe. Tunbridgs.  de H a a I r p e a n t e n. 223 Van Tunbridge in Eögaland heeft deeze der naam, alwaar zy door den HeerDaisewerdt gevonden , naar wien Petiver haar den tytel van Darea gaf. By Ray wordt zy Zeer klein Engelfch Steen •Venus - Haair , met twee en driedeelige Bladen, geheten. Plukenet geeft 'er den naam aan, van Wertelig op den Grond verfpreid Venus-Haair, of doorfchynend Varentje van ons Land, met Blaadjes van Koriander die zagt zyn , Bolletjes draagende. De Blaadjes zyn langwerpig, aan 'C end met knobbelige Tandjes. (7) Wederdood met het Loof gevind; de Vinnen Degenvormig gefpitst, infneedig Zaag-, tandig; de Tanden tweedeelig. 't Deeze Soort groeit, volgens LiNN^Us, in' Indie en in Afrika, 't Is zeker, dat het Afrikaanfche Venus-Haair , naar de Steenruite gelykende, van Plukenet, zeer veel overeenkomst met het Ceylonfe hebbe, dat door den ouden Burmannus is afgebeeld. De jonge Heer onderfcheidt hier van eene Soort, welke (7) Trichomanes Frond. pinnatis ; Pinnis Enfiformibus acuminatis incifo - ferratis ; Serratnris bifidis. Sp. Plant N. 7. Fl. Zeyl. 385. Ad. Afric. Ruts Muraria amulum" Plük. Alm. 10. T. 1*3, f. 6. Filix non ramofa Zeyknica. Burm. Zeyl. 97. T. 43. Burm. Fl. Cap. p. 2g, » Trich. iEthiopicum. Burm. Tbid. \ II. Deel. XIV. Siujc. VII; AFDEÉEi 111. Hoofdstuk. tVedevdood, VII. Trichonanes A'iantoides. Venuslaairig.  224- beschr.yvinc van VII. Afdeel. III. HooidSTuK. VIII. Trichomanesfcandens. KHmjmend. welke zyn Ed. Ethiopifih noemt, hebbende de Vinbladen, in plaats van Vindeelig, in Vinnetjes gefcheiden , die overhoeks ftaan en wederom Vindeelig zyn; doch even 't zelfde heeft ook plaats in de Vinnen van myn Ceylonfch Exemplaar en de Kaapfchen , die ik heb , verfchillen meest in de diepte der Infnydingen: zo dat het mooglyk Verfcheidenheden zullen zyn , van deeze Soort. III. Met meervoudig famengefteld Loof. ('£) Wederdood met het Loof meervoudig fatnengefeld; de Blaadjes overhoeks; de Vin«en overhoeks langwerpig Zaagtandig* By de Stammen van groote Boomen op 't Eiland Jamaika, en wel op hooge Gebergten, is dit Gewas opklimmende gevonden door den vermaarde Sloane, die aanmerkt, dat het de Blaadjes diep gefnipperd en doorfchynende heeft. Hem was een dergelyk van het Land del Fuego, aan de Straat van Magellaan, gefchonken. (9) (8j Trictiomanes Frond. fupradecompofitis; Foliolis alternis ; Pinnis alternis oblongis ferratis, Sp. Plant. N. 8. Ad. Ramofum fcandens. Sloan. ffam. 22. Hift. I. p. 96. T. 58. Ad. fcandens ramofisfimum. Plum. Fil. 76. T. 93- Darea ramofwfirna fcandens. Pet. Fit, 103. T. 12. fc 5.  fc< E H A A I K P t A N T E Ni 22; fo) Wederdood ratf Loof meervoudig faI . mengefleld; de Bladen en Finnen overhoeks Lancetvormig j de Vinnen met Wigvormige Slippen: ! In China nam de Heer Osbeck deeze Soort waar, die den Wortel naauwlyks Haai-1 rig hadt; den Stengel glad, van vooren eeni. : germa'ate gefleufd, maar ftomp gerand, niet fcherp , als in de volgende. Het Loof was Lancetvormig, een Voetlang, uit ovérhoekfe ! Lancetvormige Blaadjes beftaande: de Bladen overhoeks, beurtlings gevind. (ïo) Wederdood met meervoudig famengefteld driedeelig Loof; de Blaadjes overhoeks; dep Vinnen overhoeks Vindeelig. Öp de Kanarifche Eilanden groeit deeze i in de fchuinte der Bergen, en komt overeen, iao LiNN^Eüsaanmerkt, met het Portugeefch Va- (9) Trictiomanes Frond. fupradecompofitis; Fol. Pinhisn_ue alternis Lanceolatis; Pinnis Laciniis CuneiformiBus. Osb. Itin. 222- T. 6. (10) Trictiomanes Frond. fupradecompofitis partitis; 'Fol. alternis; Pinnis alternis pinnatis. Sp. Plant. N.ibi Filix Ramofa Canarienfis &c. Pluk. Alm. 156. Ti 291. f. 2. Polypodium Lufitanicüm. Sp. Plant. 1556. R. \Lugdb, 500. Filix Lufitanica Polypodli radice. JHagh; '(■Hort. 79. T; P ! II. Dunt, XIV. Stuk* I VÜ; AFliEEL.! III. Hoof» STUK. IX. Trichonanes"hlnenfe. ^hineefcfr. 'anariehi Kana; fch.  vn. AlDEEL rn. Hooid- stuk. XI. Tricho mams C, piliaceuw, Haairbladig. XII. Temtift Hum. Fynb'.a dig. 226 ÊESCHRïfINC vAS' Varen, dat den Wortel heeft van Boomvaren , zynde ook in de Tuinen van Europa bekend. (11) Wederdood met meervoudig famengefleld '•' Draadachtig Loof, de Blaadjes Liniaal eenbloemig, De Blaadjes zyn Haairachtig dun en fyn in deeze Soort, die in de Westindiën haare groeiplaats heeft, De Heer N. Burmannus heeft, van dit Geflagt, nog de twee volgende Soorten. (12) Wederdood met meervoudig famengefleld Loof; de onderfle Vinnen overhoeks, Vindeelig ; de bovenften gepaard; de Bladen Lancetvormig, ingefneeden. Deeze,met het Loof naar dat van Wynruit gelykende , heeft eenige overeenkomst met de Veld - Dryopteris van Rumphius, welke op dorre Heuvels van Amboina groeit. (13) (11) Ti icUmanes Frond. fupradecomp. Pinnis Filjformibus Linearibus unifloris. Sp. Plant. N. n. Adiantum Capillaceum. Plum. Fit 83. T. 90. Pet. Fit. 96. T. 10. f. 7. (12) Trickomanes Frond. fupradecomp. &c. Burjw. Ft. Ind.p. 237. Dryopteris Campeftris. Rumph. Amb. VI. p. 77. T. 34- f- 2.  I) k ti a a i k p r, a n t e if. 22; 03) Wederdood met eenvoudig Loof, de Vinnen overhoeks, uitgulfig Eyrond, van ofc deren witachtig. Ih de beide Indiën kómt déeze Vöör , die door SloAne tusfchen Rotfen op'c Eiland! jamaika werdt waargenomen. Dezelve behoort tot den tweeden Rang , als het Loof gevind hebbende, \ welk LtNn je us famengefield noemt, IV. HOOFDSTUK. Èefchryving vah de HaAirplantèn , die dé Vrugtmaakende deelen aan den Wortel hebben j waar van drie Gefagten. M a r s r l e a. Diyfblad* ITVfc Geflagt heeft de Vrugtmaaking Watduidelyker. De Manne/yke Bloemen zitten, zo onze Ridder aanmerkt, boven het Loof* de Vróuw elyke aaü den Wortel en deeze maaiken een Vrügt, die uit vier rondachtige Doosjes beflaat. Drie Soorten zyn thans daar van aangetekend, naamelyk. (13) TricUmanes Fronde fimpiici, Pinnis alternis ova" :to -finüatis , fubtus albicantibus. Burm. Fl. Ind- uts. Tricliomanes rnajus, Pinnis finuatis fubtus nireis- StoAsf Wijt. ffMii. I. T. 34. f. 2. ¥*" P 3 i II. Deel. XIV. Stuk. \ V & AfDItÉfcs lil, Hooïn- itUK. XÜI. TriehonnnesVivenm. sneeuw* witte.  428 Beschrïvino van VII. Afdeel. III. Hoofdstuk. L Marfilec natans. Zwemmend. II.' Quadrifoliata. Vierbladig. (i) Dryf blad met gepaarde eenvoudige Bladen. Een Plantje, dat, als Eenden-Kroos op 't 1 Water dryvende, in Italië en andere Zuidelyke deelen van Europa, als ook in Zuid-Amerika, gevonden wordt , zynde Breedhladig geftippeld Moeras-Kroos genoemd geweest. J. Bauhinus geeft 'er den bynaam van Padua aan, en zegt, dat het ook in Silezie gevonden worde. Het groeit in zeer zagtvloeijende Moerasfige Wateren, wordende allengs door den Stroom naar beneden gevoerd. Michelius, die het Salvinia noemt, geeft 'er een zeer ftaaije Afbeelding van , en merkt aan dat de Vrugt, uit het midden der Wortel-Vezelen voortbreekende, een enkeldof dubbeld, ook drie- en fomtyds vierdubbeld, rond ruig Doosje is, gevuld met kleine ruige Zaadjes. O) Dryfblad met viervoudige efenrandige Bladen. In (i) Marfilia Fol. oppofitis fimplicibus. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1182 Sp. 1. Salvinia vuig. Aquis innafans &c. Mich. Gen. 107. T. 58- Loefl. Mn. 281. Lenticula Paluftris latifolia punótata, C. B. Put. 362. Lens Paluftris Patavina. j. B. Bijt. 111. p. 785. Gouan Monsp. P- 529- (2) Marfilia Foliis quaternis integerrimis. Sp. Plant. N. 2. Lemna. ]uss. Atf. 1740. p, 363. Leniic. paluftris qua-.  E H A a I R p r, A n T e n. 2l In verfcheide deelen van Europa , niet alleen maar ook in Siberië, groeit deeze Soort, die altoos Vierbladig is; hoewel de Heer Thunberg, in Japan , eene Driebladige heeft gevonden. De Groeiplaats is in heldere SIooten onder Water; en dus komt het menigvuldig voor, in de Elfaz*, als ook in Vrankryk. Men vindt 'er uitgebreide befchrvvingen van, als door den Heer Mappus,die het overblyvende acht te zyn, wegens de voortlopende Wortels en Slierten; daar Morison het een Jaarlykfe Plant geheten hadt en aanmerkt, dat de Bloemen in de Voorzomer zeer dun en fyn zyn , naauwlyks dikker dan een Speld, een weinig omgedraaid en aan 't end open: terwyl men, in de volgende Maanden, op den grond van het Water een me nigte Linsachtige Zaadhuisjes van dit Gewas befpeurt, vol van kleine Zaadjes. Deeze zitten op kleine kromme Steeltjes, en zvn door den Heer B. de Jussieu, by ver grooting , doorgefneeden , zeer duidelyk in Afbeelding gebragt, die onder den naam van Lemna dit Plantje befchryft. (3; Dryf blad met viervoudige getande Bladen. l In mi quadrifolia rW ^tfat. 166. T. l66. Lens «atoftrfa «i «uadnfol.a. J. B. Hifi. M, v. ?8o. MoR. mfi,™ 619. S. 15. T. 4.f. 5. Lens Paluftris altera. Cam. Epit gr <"?) MarfiUa Foliis quaternis denticulatis. Mant Mars. Cormandelina. Burm. Ft. Ind, £t i37m j, 63. £ 3 H. Deel. XIV. Stuk. 3 I , VIL AFDEEt. IV, Hoornstuk. Dryfblad. 111. tarfitea nuta. Zeer in, *  230 êeschryving v a VII. AfdESL. iv. Hoofdstuk.Dnjfblad 1. Pilnlari fHobuliJera. Bolletjes dtaagenc In teerheid en kleinheid munt deeze uit j hoedanige de Heer N. L. Burmannüs. uit Oostindie zeer fraay in Afbeelding heeft gebragt. De Steeltjes, een Duim lang, wa-. ren dunner dan een Hoofdhaairtje; de Blaadjes zeer klein: gelyk ook de geele Bloempjes; doch daar groeit, zo zyn Ed. aanmerkt, een grootere, met de Europifehe overeenkomitig. Linn^eüs merkt aen , dat de Zaadhuisjes van deeze kleine tweetandig zyn. Pilularia Pillenkruid. Maar ééne Soort is tot nog toe waargeno-. men van dit Geflagt, welks Kenmerken beftaan in Mannelyke Bloemen aan de zyden ;van het Loof en een Vrouwelykc Vrugtmaaking aan den Wortel,Kogelrond, vierhokkig. By verfcheide Autheuren , doch wel aller-, fraaist by Vaillant, vindt men de Afbeelding van dit zonderlinge Gewasje (i), dat .zig als een foort van Bicsachtig Gras voordoet. Hy gaf 'er den naam van Pilularia , dat is Pillenkruid, aan, wegens de Zaadhuisjes, f~i) Pilularia. SylL Nut. Feg. X111. Gen. 1183. Sp. \. Tl. Suec. 11, p. 950. Gort. Belg. 11. p. 280.] Mees. Fris. 431. Pilularia paluftris JuncifoHa. Vaill. Par. 159. T, 15. f. 6. Dill. Musc, 538. T. 79. f. 1. Juss. Mem. de 1739. p. 240. T. 11. Graminifolia paluftris repens, Vasculis Granor. Piperis semulis. Raj. Bijl. 1325. Angl. HL 3?. 136. Moris. S. 15. T. 7. f. 49. Gramen Piperinum. 'Pet. Heib. 19. f. g- Muscus Aureus Capill. Paluftris, Pluk. Alm. 246. T. 48. f.i.  ÖE H AAIR P LA NT E N. 231 jes, die zig als Pillen vertoonen , bevattende veele kleine Zaadjes. Zy zitten aan en by de Spruchteltjes; waar mede dit Gewas langs den Grond voortloopt, bekleedende ais een Tapyt die plaatfen rondom Meirtjes en Waterplasfen , welke droog geworden zyn Dus vindt men het omftreeks Fontainebleau en elders, niet ver van Parys, in Vrankryk: ook in Engeland , en in Friesland beooften Ruikhorne en Bergum , aan een Waterpoel. By Chriftiaanftadt, in Schonen , vindt men het op de Landen, die door de Rivier zyn overftrcomd geweest. Plukenet ook noemt het, Gulden Haair achtig Moeras - Mos : want fchoon de Kleur van het Gewas doorgaans wit is , verandert die, fomwylen, en de aart van den Grond of van de Modder maaktze fomtyds ovaal of ros, uit den geelen; hoewel ook dikwils bruin en zwartachtig. Juss 1 eo merkt aan, dat dit Kruidje in verfcheide opzigten met de Varens ftrooke , byzpnderlyk door de opfchietende Scheutjes, die insgelyks aan 't end omgekruld zyn. De Bloemen vondt hy te beftaan uit Stekelige Bolletjes, in vier hokjes gedeeld, welken ieder een tweeflagtige Bloem bevatten,uit Meeldraadjes en Stampers beftaande, geplaatst op een gemeenen Stoel: welke vervolgens de Pilachtige Vrugtjes worden, die gevuld zyn met kleine Zaadjes. Men noemt het, in Engeland, Peper-Mos. P 4 I s o« ÏI. Dkbi. XIV- Stuk. VIT. Afdeel» IV. Hoofdruk. . Pillen'iruid.  VII. Afdeel» ' IV. Hoofdstuk. L Ifoé'tes f/tcuflris. Foeiig. 23a I) ï II AAIR plakte k3 I s o ë t e s. Priemkruid. Een zeer zonderlinge manier van VrugSh maaking heeft dit Geflagt, welke men aller* billykst tot de Schuilteelinge betrekken kan. De eenigfte Soort van 't zelve(1),die,even als het Ruiters- en Elskruid, in Poelen onder Water groeit, heiraat uit taamelyk dikke fpits uitloopende Bladen, tropswys' vergaard als de* Aloë planten. Van deeze Bladen bevatten fommigen , aan den voet, ieder een Meelknopje, in een Schubbetje vervat; anderen , en wel de buitenften, een Vrugtbeginzel of tweehokkig Zaadhuisje. Wanneer de Braafem rydt, dan; woelt dezelve zodanig in dit Kruid, dat verfcheide Bladen daar van aan de Wal komen dry ven, en deswegen noemt men het,inSweeden , Braafemgras. In Engeland kwam het in Poelen, op hooge Gebergten, voor. Onze Ridder heeft eerst regt de Vrugtmaaking waarge» nomen, door welke het inzonderheid van het Elskruid verfchilt (*), R EGCO Hbè'tes Lacuftris. Suft. Nat. Veg. XIII. Gert. I184. Sp. 1. Marfilea Fol. Subulatis, femi - cylindr. articulatis. Fl. Suec. 996. Calamaria folio longiore et graciliore. Diix. Musc. 541. T. 80. f. 2. Subularia Iacustris f. Calamiftrum. Heiba Aq. Alpina. Raj. Angl. I. p, Jio. T. 00 Zie II. Deels IX. Stuk deezer N#t, Hiftorie K bjadz. 6q6«  REGNUM VEQETAB1LE. HET RYK DER P h ANTEN. AGTSTE CLASSE, A L G JE. WIEREN.   BESCHRYVING DER PLANTEN. VIII. AFDEEL ING. De WIEREN. I. HOOFDSTUK. -He Eigenfchappen der Wier en't algemeen, en derzelver onderfcheiding. ^AA^e Heer L x n n m u s hadt de Mos- *^ Fl ^* **en *aaten v°lgen °P de Varens, en *€ j)« dan de Wieren; doch 't kwam my ^VV^ beter voor, de laatflen onmiddelyk na de Varens , en dan de Mosfen te befchryven (*). Door Wie ren verftaa ik, in 't algemeen, Planten die geheel in 't Water woonen en onder Water blyven, of alleenlyk de Opper-. vlak-; O) Zie hóe 11. Deels XI. Stuk deezer Natuurlijke Hiftorie, fcladz. 426. II. Deel. XIV. Sïuk.  VIII. Afdeel. I. Hoofdstuk. i 23.(5 De Eigenschaïfes vlakte der Wateren bekleeden. De Ridder fchynt hier van een ander denkbeeld gehad tc hebben, toen zyn Ed. verfcheide Landplantjes, die in 't droogegroeijen, onder den naam van Alge voorftelde als eeuNatuurlyke Rang(*j. Ook geeft zyn Ed. als een bepaaling derzeiven op, dat Wortel , Blad en Steng, by haar een zelfde ding, of onaffcheidelyk vereenigd zyn(f): gelyk men dit, by voorbeeld , in het Schurftmos (Lichen) waarneemt;'t welk men niet zeggen kan, een Wortel, Blad of Steng, te hebben, en dat niettemin groeit en weelig tiert. Doch, aangemerkt het gewoone gebruik der benaaming Alge , kwam my zulks niet eigen voor, en dus betrek ik tot de Wieren alleen de gedagte Waterplanten. Daar zyn ech» ter eenige Soorten van Fonteinkruid , enz. reeds befchreeven , die hier ook behooren zouden. Ik heb dan de Wieren in twee Rangen onderfcheiden C -I-) 5 waar van de eerfte de zodanigen bevat, die blykbaare Bloemen hebben ; ie laatfte alle de Planten van dien aart, met iuiftere Vrugtmaakingen. ÏI. HOOFD- (*) Zie het 11. Deels I. Stuk, bladz. 19$. ft) Alga. His Radix, Folium & Caudex, in «narri 'hilof. Botanica, p. 37. CD Zie het 11. Deels XI. SivKj als boven,  der W i eren. 237 II. HOOFDSTUK. Befchryving van d» genen, die blykbaaro Bloemen hebben; ah het gewoone Wier, dat tot befchutting onzer Dyken en andere Zeeweeringen , ah ook tot Zeehoofden gebruikt wordt, en van andere Waterplanten; gelyk het. WaterDuizendblad, Eendekroos, enz. TTJe Waterplanten , die blykbaare Bloemen en Zaad hebben, behooren tot verfcheide Afdeelingen van het Samenfrel der Sexen Men heeft 'er onder van de Twintigfte, van de Een-en -twintigfte en Twee-en tw'mtiofb Klasfe. Eenigen daar' van hadt onze bidder tot den Rangder/Wa^ofOverftroomde in de Natuurlyke Methode, t'huis gebragt Ik zalze agtervolgelyk befchry ven. . nawx zbi'O icsa fèg^ ijijff . Z o st era. Zee-Wier. He.t gemeene of Zee - Wier is het laatfte Geflagt in de Klasfe der Manwyvigen; naamelyk van die Planten, welke de Mannelyke enVrouwelyke deelen famengevoegd hebben. Linnjeus heeft 'er den naam van Zofera aan. . geCO Zie II. Deels I. Stvk, bladz. w, II. Dbbl. XIV. Stik.  «38 iïiCHüïvIRC VAN VIII. Afdeel 11. Hoofdstuk. L Zojlera JHarina. Gemeen (O Zojlera Peiicarpiis fesfilibos. Syft. Nat. Peg. XIIJ Gen. 1032. Sp. 1. It. IVestgoth. T. 4. f. 1. Mees. Fris'. 379. Gort. Belg. II, p. 241. Alga Gramineo folio, minor. C. B. Pin. 364. Comm. Hall. 38. Oed. Dan\T. i5. Ruppia Fol. Linearibus obtufis. Phil Trans. 1741.P.Ï17. Futus f Alga marina Graminea, Raj. Angl. \\\. p. J2, Sloan- Sfam. p. 5. gegeven , om dat oudtyds een Zee-Ruy, 't ' welk lange platte Bladen, als Riemen heeft, met den Griekfchen naam Zofter benoemd werdt. By hem zyn deszelfs Kenmerken een Liniaale Vrugtfcbeede ( Spadix), die aan de é.éne zyde Vrugt draagt, hebbende overshands Meeldraadjes en Zaaden, doch geen Bloemblad of Kelk. Daar van ftelt zyn Ed. de twee. volgende Soorten. (1) Zee-Wier met ongefteelde Zaadbakjes. Dit is het gemeene Wier, by ons zo be. kend en van zeer groote nuttigheid tot behoud onzer laage Landen. Men noemt het gemeenlyk Alga , wegens de Koude op 't gevoel , die hetzelve echter met andere onder Water groeijende Zee - Planten , Zee - Ruy {Fucus) genaamd, gemeen heeft. Elders geeft men het den naam van Strand- of Zee-Gras , om dat het veel naar Gras zweemt, en het Smalbladige Zee-Ruy, naar Veters of Neftelingen gelykende, van Bauhinds, dat door foinmigen' hier t'huis gebragt wordt, is, zo  ti E W ï E R E ff. S3(j 20 wel als de tweede Zee-Fucus ofWiert, by Do&oNiEDs, van het gewoone Zee-Wier zeer verfchillende. (a) Zee- Wier met gefleelde Olyfachtige Zaadbakjes. Volgens den Heer Gerard komt zodanig5 eene Soort van overblyvend Zee-Wier aan de Kuiten van Provence voor, van welke hy aldus fpreekt. „ De Zostera, in de Middel„ landfche Zee groeijende, tot welke metregt „ het Smalbladig Wier der Glasblaazeryën, van „ C. Baühinus, t'huis gebragt wordt, „ fchynt van de Zoftera,. die in de Oceaan „ en de Oostzee huisvest, te verfchilien, door „ Vrugten die op een langer Steeltje zitten „ en grooter zyn : zynde bovendien de Wor„ telvezelen zodanig in elkander gedraaid, dat „ zy tot een ronden Bal famengroeijen: welke „ Ballen, aan den Oever opgeworpen, voor „ een Soort van Alcyonium, en dus vooreen ,, byzonder Zee-Gewas gehouden zyn (*). ,, Dit doen de Wortels van het Zee-Wier 5, niet, dat in de Oceaan groeit." DerCs) Zostera Pericarpiis pedicellatis Oliviformibus. Mant. i«3'. Ger. Ptov. i2i. Alga anguftifolia Vitriariorum. C. B. Pin. 364. Alga marina , Zee - Neftelen. Lob. Ie. U; 248. 00 Alcyortium XIV. C. B. Pin. 368. Pila marina. Cjesalp. IJ» DBSfc. XIV. SltTK. viir. AïDEEI,. lli Hoon* ;tuk. II. Zostera Oceauica% Oceanfeh.  VIII. Afdeel 11. hoofd' Stuk; ZeeBallehvaWier, p , «4iï B ïschkïvisg van Defgelyke Zee-Ballen vondt de Heer Fer^ ' ber in het Zand aan den Oever der Zee van het Napelfche, by den Paufillp, overvloedig (*). Dat zy van een andere Soort van Zee - Wier 4 i dah het onze , komen, is niet onwaarichynlyk, aangezien dezelven hier niet gevonden worden. Die, welke onder deezen naam aan de Stranden van Holland voorkomen, zyn meëfl Neften van de Zee-Wulk, uit Blaasjes beftaande eh dus naar Zee-Schuim gelykende (f). De zodanigen zyn bedoeld met het Vyftiende Alcyonium van C. Bauhinus (\J.) , en wor* den van de Visfchers Druivetrosfen genoemd (§); By fommigen heeft daaromtrent eene aanmerkelyke verwarring plaats ( **). Ik geloof niet j dat zodanige eigentlyké Zee - Ballen , als boven gemeld, ooit aan onze Ruften gevonden zyn. Het gene dat Ray befchryft, was van binnenhol, en dus een Zee-Blaas of zogenaamde Zee-Orange-Appel;of Bal, behooren* de tot de Plantdieren (ff}. De Zee-Ballen , die uit Vezelen van het Zee- f») Briefe aus Walfchland, p. 147. (f) Zie Uitgezogte Verhand. I. Deel. bladz. 461. PI. VII. Fig. 1. G) Püa Marina velut ex Ampullis conftans ad Spit* mae fimilitudinem. C. B. Pin. 360. Alcyonium Vefica; ria. (D Baster Nat. Uitfpann. 1. D. bl. 42. x (**) Gorter. Belg. Append. Ed. Imae. p.381:. (ft) Zie het I. Deels, XV11. Stuk van deeze Natuur* üiliorie, bladz, 410.  b e W i e a e n, zaa 'Zee-Wier ontftaan, zyn door den beroemden Klein zeer omftandig befchreeven en in Plaat vertoond. De Oever by Marfeille, merkt zyn Ed. uit Fi sches. aan, is met dezelven' als bezaaid. Ia >t eerst zyn zy langwerpig ,» doch worden door 't rollen rond; zo dat zy naar de Haair-Ballen , die uit de Maag der Beeften komen, gelyken, en doordien de jongens aan den Oever 'er mede fpeelen, en die als een Sneeuwbal in de Handen rollen worden zy ronder en gladder. Inzonderheid' gebeurt dit, wanneer zig in de kleverige ruigte der Wierballen , door 't gewemel der Baaren, veel Kaf, Zand en wat dies meer is , mengt • want dan worden zy byna onkenbaar» tls eigentlyk de Stoel en niet zo zeer de Wertel van het Wier, die den grondflag cFKern van deeze Ballen uitlevert (*). Dat dit laatfte niet bekend Was, heeft zö veel verfchillende denkbeelden ten opzigt van deeze aan de Middellandfche Zee zo gemeene Zee - Ballen veroirzaakt. Ondertus* ichen fchynt my de onderfcheiding der geoagte twee Soorten van Wier'nog zeer twy. fe)acht,g. De Heer de Gorter merkt aan, üac de eene by de andere voorkomt (f): dan moes* C*) Klein * m MM. Tab. Marin. Apreni *. *o. Zie ook Lob els Kruidboek, en leon loc J V W Fior. Belg, Ed.IL P. 24I. * ' U. Debl. XIV. Sick, ^ vnr. AïDEÈï* 11. Hoorn» ruK. Zee- 'Vier.  242 BESCHRÏVING V A n "VUL AWEE] U. TÏOOFD STOK, ZeeWier, Geftaltc en Vrugt maaking moeften die Zee - Ballen hier ook bekend " zyn: ten minfte moest hier het Wier grocijen met een zodanigen ruigen Stoel of Wortel, als Klein afbeeldt. Dit verdiende een naauwkeurig onderzoek , zo wel als het onderfcheïd der Vrugtmaakinge , waar in het Soortelyk verfchil , door LinnjEüs, is gefield geworden, die in denjaare 1746,op zyn Westgothifchcn Reistogt, het Zee - Wier , dat men aldaar Taeng noemt, by Marftrand zeer overvloedig op ondiepe Gronden vondt groeijen , en de Vrugtmaaking van hetzelve naauwkeurig waarnam en in Plaat bragt. „ In 't uiterlyke aanzien , zegt zyn Ed. ■„ komt het met het Vlotgras overeen. De „ Steng is rondachtig, met Leedjes: de Bla,, den zyn eenzaam , Liniaal, zeer lang en „ glad Vrugtmaakende. De Vrugtmaaking gefchiedt uit het Blad, dat eenige Duimen „ van onderen een Gewricht heeft; vervol„ gens aan beide zyden een breeden rand „bekomt, wederzyds ftomp,'overlangs fa„ menluikende. Zo dat men , van de zaak „ onbewust; het Blad van boven befchou,, wende, zou denken , dat het van binnen „ door een Worm uitgevreten ware, en llegts ,, de beide Vliezen behouden hadden. .Dus „ heeft hetzelve een Frugtjcheede beftaande „ uit het fa menluikende Blad: een Frugtfieng^ , die plat is en Liniaal, daar binnen vervat, „aan  » e W i Ë r e & 243 ij aan de eene zyde met Meeldraadjes en », Stampers, die afgeöoogenzyn, overhoeks » geplaatst. De Meeldraadjes, meestin getal, » zyn zeer kort met Eyrond-langwerpige ' » kmkkende, ftompe, Meelknopjes, van agte-i is ren opwaards Elsvormig omgekromd. De 55 We,n,Se Vrèpbeglmehj, platachtig Eyrond, » op zyde fcherp , eenigermaate gefteeld , " ~ende ' met de tippen aangehecht' 5J hebben eenen Elsvormigen Styl, zo lang als , 't Vrugtbeginzel , ten halve tweedeelig en» „ Haairachtige eenvoudige Stempels. Het „ Zaadbakje is Vliezig, famengedrukt ovaaL, „ gaapende in een hoek overlangs: het Zaad s» enkeld Eyrond." Voor ruim veertig Jaaren door de Wiervel* den tusfchen deZyp en Wieringen vaarende, Js my duidelyk getoond het Zaad van 't Wier, zittende overlangs in de Bladen en naar kleine Gerst-of larwkoorntjes gelykende. Mywerdt daar by verzekerd, dat een menigte van wilde üenden, Ganzen en ander Watergevogelte aasde op dit Zaad. Onlangs verzogt ik den Wel Eerwaarden Heer Ma rtin'et,waardiV Natuur-onderzoeker, diestyds daar toe gele° genheid hebbende , om eenige opheldering aangaande de Vrugtmaakinge van dit zo nuttige Gewas , 'die my dan ook, in de Zomer des Jaars 1770, niet alleen een droog Vrugtblaadje, maar zelfs in Vogt een dergelyk be- H. Daat. XIV, Siuk. ^ * zotg* vim AFÓEKfcs 11. Hoofd» tuk. , Zeti Vier.  244 E E S C H E ï t I K 8 VA Ni VIII. Afdee 11. Hoofd* stuk. ZeeWier. ' 4 zorgde met zeer duidelyke Vrugtmaakingen, L't welk ik nog bewaar. Hier nevens voegde zyn Ed. onderrigt te zyn, dat aan een Zaaddraagende Wierplant zig vooraf vertoonen , lange fmalle Scheeden , waar in twee ryën langronde Lighaamen, gelykvormig van figuur , beiden groen van Kleur, in 't midden door een Bandje aan de Scheede gehecht. Eenigen hebben twee Sprietjes, die door de Scheede heen gaan en zig daar buiten vertoonen ; i gelyk zy ook door O ede rus afgetekend zyn. Anderen hebben een enkele Punt, aan welks end men een zwarte Stip waarneemt. Deeze worden Zaadkorrels, terwyl de anderen met de Sprietjes vergaan, en 'er blyft maar één doorgaande ry van Zaadjes in de Scheede over. Dit laatfte had ik bevoorens ook opgemerkt, en het door zyn Eerw. my in Vogt gezonden Bloeizel komt zeer naa met de gedagte Afbeelding van Linnjeus overeen; uitgenomen, dat aan het Zaadftengetje of Vliesachtig middelfchotje zekere Schuitachtige Vliesjes uitfteeken , welke waarfchynlyk de Zaadbakjes (Pericarpia) zullen zyn , die 'er ligt afgaan en misfchien om deeze reden in de Afbeelding van den Ridder niet voorkomen. Hoe aeer ik zulks wenfchte te doen, geef ik echter dit niet in Plaat, laatende de eigentlyke tliftorie der Vrugtnjaakinge nog over tot na« der onderzoek. Wat  o e W iereij. 2|5 Wat nu het gebruik betreft, van 't ZeeWier, daar omtrent merkt onze Ridder aan , dat de Bladen, aan den Oever opgeworpen,s en wit geworden door de Zonnefchyn, van de Gothlanders in Kusfens en Matrasfen ge-; flopt worden ; terwyl zy het groene Kruid tot bemesting der Landen bezigen. Aan de Zeekusten van Groot Brittannieen Vrankryk, is dit insgelyks, op veele plaatfen, de gewoonte. De Runders worden 'er, op de Schotiche Eilanden , ook -wel mede gevoed. Maar, hoewelL in n^eus meldt, dat de Hollanders van 't groene Wier Huisdaken maaien, die byna onverganglyk zyn; is zekerlyk. by ons het allervoornaamfte en byna ononcbeerlyke gebruik daar van, tot het befchutten der Dyken tegen den flag def*Zee. Hier toe is dit Kruid, dat groen op elkander gehoopt tot een Muur famengroeit, van de groothe nuttigheid voor de aan Zee leggende Provintiën; wordende jaarlyks , by groote menigte , in Schepen van de Gronden benoorden Wieringen opgevifcht zynde,aan de Dyken gebragt: terwyl het, dat zonderling is, ook in 't Water geplompt, op zig zelf dient tot het maaken van Wierdyken en Zee-Hoofden. Wy kunnen derhalve dit Gewas, met de Ouden geenszins voor nutteloos of voor gering uitmaaken (*). De O) Alga'Herba Maiïna miliius ufus: inutilis, HoraÏïo. Fabri Jhefaurus. Vilior Alga, Provetè U. Vxiu XIV. Swk, x VIII. .Afdeel. ii. Hoofdtor. Gebruik an 't ee-WierJ  s>4t» Bescïiuyving van VIII. Afdeel i 11. Hoofdstuk. Zout van Zee-Wier. De Afch van 't Zee-Wier levert, door uitloogirjg, een Zout, dat niet alleen dienen kan om 't Vleefch voor bederf te bewaaren ; maar ook dikwils in de Glasblaazeryën van Engeland, als ook tot het maaken van Aluin en Zeep, in plaats van Potafch, onder den naam van Kelp gebruikt wordt;*;. Dus moet dit Zout dan aanmerkelyk verfchillen van dat Zout van Wier , 't welk men uit verfcheide Soorten van Zee-Ruy, aan 't Strand der Noordzee opgeworpen , heeft bekomen, als 't welke geheel onzydig was. ( f ). Die Gewasfen worden ook wel onder den naam van Wier of Wierd, in 't Franlch Algue marine, begreepen. Of dat Zee- Gras, 't welk op een Oostindifche Reize , by de Kaap der Goede Hope, door 't 'ïchoonmaaken van het Schip bekomen , en tegen het Scorbut zo dienftig bevonden was (1), van dergelyken aart zy, laat ik daar. Immers het geleek veel naar Gras, om welke reden ons Wierook Zee-Gras wordt geheten. Broeijende geeft het een zeer leelyken Stank , mooglyk dienftig tot het verdryven van Vlooi jen en Wantfen. Aan de Oevers der Roode Zee, by Mocha, kwa- (*J Zie het omftandige Berigt van Doftor Baster diea aangaande. NatmtrL Uitfpanu.\\. Deel,bladz. 137. Ct) Zie Half. Maatfck. XVI. Deel , 2 Stuk, bladz. 232- CD Zie Zeeimfsh Ceaootfeh. VU. Deel, 3 Stuk, Wad*. 367.  ij e Wieren» 247 kwamen den Heer Forskaohl drie Soorten van zodanig Grasachtig Zee-Wier voor. De eene, met zeer korte Bladen, werdt van hem Eenribbig genoemd ; de andere Kanthaairig, wegens de Haairigheid der Bladen : de derde Stoppelig, wegens de Stoppelige Blaadjes, welken zy aan de Knietjes had (*). Z a n n i c h e l l 1 a. Tot de Eenhuizige Eenmannige Planten behoort dit Geflagt, welks Kenmerken zyn , dat de Mannelyke Bloem uit een enkel Meeldraadje beftaat , zonder Blad of Kelk ; de Vrouwelyke een éénbladigen Kelk heeft, met vier Vrugtbeginzels of daar omtrent, en even zo veel Zaaden. Het Gewas (1) is door den beroemden Midi e li ns getyteld, naar den vermaarden Ve-cl netiaanfehen Apotheker Zaknichelli , door'* verfcheide Werken over de Natuurlyke Hiftc*^ rie (•") Flor. JEgypt. Avab. p. 157. CO Zannichellia. Sijfl. Nat. Veg. XI11. Gen. 1034. Flor. Lapp. 321. Fl. Suec. 745, 824. Hort. Cliff. 437. R. Lv.gdb. 9. Gron. Virg. 143. Zannichellia paluftrisrriajcSr foiiis Gramineis. MiCH. Gen. 71. T. 34. f. 1,;. Algoides vulgaris. Vaill. Aft. 1719. p. I5. f. i. f.'1. Pctamogeton Capiiiaceum. C- B. Pin. i93. p10dr. rot. Potamogetoni fimilis Graminifolia ramofa & ad Genicula ï>o!yceiatos. Pluk. Alm. 305. T. 102. f, Q4 31. Deel. XIV. Siuk Vlll. Afdeel. II. Hoofdstuk. ZeeWier. I. Znnnicl'.ia pa/Iris.doeras-  VIII. Afdeel, II. Hqofd8SUS. i i i < j ] i ] I i < 248 Eeschryvinc vak rie wereldkundig. Vaihant gaf 'er der? naam aan van Algoides, als veel naar 'e Zee, Wier gelykende. He't was te vooren onder de Fonteinkruiden geteld geweest. Immers zo wel in de Noordeiyke als in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa komt het voor, zynde ook by ons in fommige Vaarten en Slocv ten gemeen. In Virginie wordt het insgelyks gevonden. Het is een onder Water groeijende Plant, welke zig Takkig in veele Leedjes verdeelt, zeer dun gedeeld, met eenvoudige fmalle Bladen, uit wier Oxels de Bloemen voortkomen, uit ieder één. Deeze beflaan uit een enkeld Meeldraadje* rondom het welke veele Vrugtbeginzels geplaatst zyn, die in Peulachtige Zaadhuisjes overgaan, met een enkel Zaadje, Jat eene Nierachtige figuur heeft, Vaillant kende maar ééne Soort van litGeflagt , van 't welke Ray 'er drie heeft vaargenomen. Mighelius telt 'er twee; :en Groote, naamelyk, met Grasachtigefpitfe 31aden, een vierhokkig Meelknopje, de Schildes van 't Vrugtbegineel effenrandig , en 't Celkje ongebaard, de Zaadhokjes aan de Rib ,-etand; een Kleine met fpitfer Bladen, de doemen zeer klejn , het Meelknopje tweeokkig , de Schildjes van het Vrugtbeginzel ondom gekarteld en het Kelkje gebaard, met leZaadhoijes ruuw aan de tXib. Omiïreeks Flo,  E» E W ï E R E N. 24( Florence komen deeze beiden voor, en zyne Afbeeldingen bevestigen het Soortelyk verichn derzelven. C h a r a. Modderftaart. In dit Geflagt heeft de Mannelvke Bloem, Melk- en Bladerloos, een Meelknopje onder 'f Vrugtbeginzel: de Vrouwelyke een vierbladigen Kelk, zonder Blaadje; een vyfdeeligen Stempel en één enkel Zaadje. Van hetzelve komen de vier volgende Soorten voor, CO Modderftaart met Eyonde Stekels aan de Steng. c Aan den Zeekant, als ook in Meiren en andere Wateren van ons Wereldsdeel, groeit deeze, die de Blaadjes Kranswyzeom de Takjes heeft, welke gekaauwd zynde Zandig zyn, zo fommigen opmerken. Het leevende Gewas is, zo de Ridder aantekent, altyd roodachtig, met eenen gedraaiden Steel, doch droog wordt het Afchgraauw. 00 (O Chara aculeis caulinis ovatis. Syjt. Nat. Fig. XIII. Gen. 1203. Sp. r. Fl. Suec. 993, ii32. Equifetum fragile majus fub - cinereum A etuis immerfum. Mokis. Hijl. m !>. 6j:. S. 15. T. 4. f, g. Equif. f. Hippuris Lacuftris,! fplus manfu Arenofis. Pluk. Alm. 135, T. 29. f. 4. IL Debl, XIV. Siuis. ^ S Vin. ; Afdeel, II. Hoort). sïuk, L iara to, entafa. tVoilig.  ö5ö Bescbrïvisc van vm. Afdeel 11. HooedsruK. IF. Chara vulgatis. "Gemeen. \ i ] f f 3 (2) Modderflaart met gladde Stengen, het Loof mwaards getand. Gemeen is deeze Soort, die Stinkende Water -Paardeftaart genoemd wordt, op den modderigen Grond van veele Slooten en ftaande Wateren in ons Land. Zelden vertoont zy zig daarom ook in haare waare gedaante, zynde meest als met een Vlies van Slibber overtoogen, op 't aanraaken glad en zeer broofch, inzonderheid droog wordende , als wanneer zy van zelf byna tot Stof vergruist. De Kleur is alsdan ook Afcbgraauw, in 't Water groen. In Vrankryk wordt het wel eensLtiftre d'Eau, dat is Water-Kaarskroon,geheten. Het beftaat uit veele zeer dunne ronde Stoeien, die Slingerachtig als Wrongel - Suiker geftreept zyn , onder Water langs den Grond verfpreid , fomtyds wel een half Elle lang. Deeze verdeelen zig in veele gearmde Steetjes, met korte Blaadjes,Kranswyze omringd, velke inwaards Tandjes hebben. De Heer iVEiss tekent aan , dat het langwerpige /eelzaadige Besfen draagt. De Reuk is Sly:erig en fomtyds Zwavelachtig of Bitumineus. C3) Mod- (2) Chara Caulibus kevibus, Frond. interne dentatis» >. Plant. N. 2. Gort. Belg. *I. p. 242. Chara vulgaris )etida. Vaill. Mem. 1719. p. 23. T. 3. f. i. Equifetum etidum fub Aqu& repens. C. B. Pin. 16. Prodr, s£> 'heatr, 351. Oed. Dm, T. 150.  v e Wieren. 251 (3) Modderflaart met de Stekels aan de Steng Haair achtig, digt getrapt. In Ierland is deeze door den HeerSHEhard gevonden, die ook elders voorkomt, gelyk aan de Zeekust by Roslag in Sweeden. Frifch is dezelve witachtig of bleek groen, ' zegt Linnjeds. (4) Modderflaart met de Leedjes der Steelen ongedoornd, doorfchynend, van hoven1 breeder. Aan de Zee-Kusten van Europa komt deeze, die doorfchynend is en buigzaam, doch zeldzaamer voor- De Blaadjes Honden, hier en daar, Borflelig by elkander, en aan derzelver Voet zaten kleine ronde Zaadkorrels; zo zyn Ed. in Gothland waarnam. L E M N A C3) Chara Aculeis Caulinis Capillaribus confertis. Ft, Suec. qQ4, II33. chara Caulibus aculeatis. Hort. Cliff. 477- R. Lugdb. 214. Chara major Caul. Spinofis. Vaïm,. Mem. 1719. p. l8. T. 3. f. 3. Eq. f Hippuris Muscofus fub Aqua repens. Pj.uk. Alm. 135. p. I93. f. 6. (4J Chara Caul. Articulis inermibus , diaphanis, fuperne Iatioribus. II. Ootl. 215. Fl. Suec. 995, II34, Chara transfluens minor flexjiis. Raj. Angl, m, ,, 133. ■ H. Deel, XIV. Stuk, vin. Afdeel. II. Hoofdstuk. III. Chara 'lisptda. Stekelig.' , IV* 'lexilis. Buigaam.  2^3 B B "S C H R ¥ V I no VAN ' VIII. Afdeel. 11. Hoofdstuk. U Lemna frifulca. Groot. i 1 L e m n a. Kroos. Tot de Tweemannige Eenhuizigen behoort dit Geflagt, welks Mannelyke Bladerlooze Bloem een eenbladigen Kelk heeft, zo wel als de Vrouwelyke , met éénen Styl ea een eenhokkig Zaadhuisje. Vyf Soorten komen 'er in voor, altemaalap 't Water dry'vende, als volgt, (i) Kroos metgefteelde Lancetvormige Blaadjes* Op verfcheide plaatfen in ftille Waters en Slooten van ons Land, als ook door geheel Europa , komt dit (lag van Kroos voor, dat aan zyne op 't Water dryvende driepuntige Blaadjes kenbaar is; weshalve het van Lobel Hederula Aquatica , in 't Nederduitfch Klein Water-Feil, geheten wordt. Dat de Blaadjes gefteeld zyn , onderfcheidt het, bovendien , van 't andere Kroos, zo wel als de Takkig-» Jieidj terwyl die Blaadjes dunne Worteltjes in 't Water nederlaaten, even als het gewoone. Drie- (i) Leuim Fol. petiolatis Lanceolatis. Syft. Nat. Feg. XI11. Gen. 1038- Gort. Belg. 243- Ft. Lapp, 470. Fl. Suec. icoo, 828. Hort. Cliff. 417. R. Lv.gdb. 526. Lemna Fol. Lanceolatis. Sauv. Monsp. 91. Lenticularia Ranofa monorhiza. MrcH. Gen. 16. T. n. f. 5. Lenticula \<\. trifatea. C. B. Fm. 3°s- Hederula Ag., Loa. Ic. R .. 36.  » e W I e e e Ut, tS§ DriefleuVig Kroos hadt C. BauAinus hetzelve geheten. (2) Kroos met ongefleelde wederzyds platachtige Blaadjes, en eenvoudige Wortelen. ^ Het gewoone Kroos, dat men dikwils Eendekroos noemt , is onder den naam van Lenticula of enkel Lens palujlris, by de Autheuren gemeld. Niets gemeener in ons Land, dan de (taande Wateren met dit Gewas bedekt te zien , welks Blaadjes veel gelyken naar het Zaad van Linzen. Grootelyks wordt het van de Eenden bemind en is derzelver voornaamfte Voedzel, met het welke zy tevens veele Waterdiertjes influrpen. Het bloeit jaarlyks in de Hondsdagen zegt Linn^us. Micheli os merkt aan, dat het de Oppervlakte, van onderen, met kleine Zaadjes bezet heeft, onv der het Huidje zittende. Dikwils is het aldaar rood of paarfch, en geeft een menigte Wor« teltjes uit, omtrent een Duim lang , die aan 't (O Lemna Fol. fesfilibus utrinque planiusculis, Radiobus folitariis. H. Cliff. w. Fl\ Suee. m. Gort. Belg. «* R. Lugcto. 5l6. Gron< Firg_ Lent.cuIa ^ nor monorhza, Fol. ftbrot. utrinque vïridibus. Mictr. Gen. ,6. T tr f. 3. Lens M„ftris. Um. Epit. 853, W oonde RAJ I2g.f,uY^ 11. s. 81. T. 14, I5. Vaill. Paris, „4. x, ao. II CiEKt. XIV, Stuk. A,FnEEL, ' fl TUK. 11. Lemna linor. Gewoon?  VUT. Afdeel U. Hoofdstuk. III. Lemna gibba. Bultig, IV. Polyrhiza. Groot. 654 ÜESCIIRVVING VAK 't end een foort van Dompertje hebben, dae misfehien tot Evenwigt dient, voor het dryvende Kruid. Deze Dompertjes worden , by deszelfs.veroudering, zwart en vallen af. (3) Kroos met ongefleelde Blaadjes, van mderen halfklootrond, en eenvoudige Wortelen. In verfcheide Slooten in Friesland is door Meese deeze Soort waargenomen , die door Gerard voor eene Verfcheidenheid der voorgaande gehouden wordt. Waarfchynlyk zou zy, by nader onderzoek,ook wel hier gevonden worden. Immers ik meenze wel in onze Provintie gezien te hebben. (4) Kroos met ongefleelde Blaadjes en getrapte Wortelen. Een grooter Soort van Eende-Kroos, welke men niet zo menigvuldig, echter ook in onze Hollandfe Wateren, in Friesland en elders in Eu- (3.) Lemna Fol. fesfilibus fubtus heir.ï - fphxricis, Radicibus folitariis. Gort. Belg. 244. ƒƒ. Cliff. 417. Fl. Suec. 998, .826. Lenticula paluftris major. &c. Mich. Gen. 15. T. ir. f. 2 -Mees. Fris. 384. C4I Lemna Fol. fesfilibus, Radicibus coafertis. Gort. Belg 244. H. Cliff. Fl. Suec. R. Lugdb. 516. Lenticularia major polyrhiza, inferne atro - purpurea. Micjr. Gen. 16 T. 11. f. 1. Lenticula paluftris major. Raj. Angl. 111. p 129. T. 4. f. 3. Vaili. Par. T. 20. f. 3. Comi Molt. 65,  b E W 1 EREN. 2J Europa, aantreft. By ons vindt menze in d. Vaart van Amfterdam op Gouda , niet ve; van de Goudfe Sluis, enz. (5) Kroos met dubbelde Blaadjes, zonde) Worteltjes. In Italië en Vrankryk is deeze waargenomen, die even als de voorgaanden op 't Wa. ter dryft, beftaande uit twee Blaadjes, 't een grooter, 't ander kleiner, aan elkander gevoegd. Micheeius hadtze in Vyvers, by Florence , aangetroffen. ' C e r a t o 1? H ¥ l l u m. Hoornblad. Tot de Veelmannigen onder de Eenhuizige Planten behoort dit en het volgende Geflagt. De Mannelyke Bloem heeft een Veeldeeligen Kelk, en van zestien tot twintig Meeldraadjes. De Vrouwelyke , met een dergelyken Kelk , heeft één Stamper zonder Styl en een enkel naakt Zaad. Beide deeze Bloemen zyn Bladerloos. Van dit Geflagt heeft onze Ridder de twee volgende Soorten opgetekend. (O Hoorn- (5) Lemna Fol. geminis eradicatis. Mant. 294. Len. ticularia omnium minima arhiza. MichI Geit. j j£ f. 4. ' •l, i>«" .k«oJ ,j8t .5 -II i .VA .8 .1 .BiuJumoo .Ik/jdA ïh Deel. XIV. Siuk. f ; VIII.. Afdeel. 1). Hoofd* stuk. V. Lemna arhiza. , Wortelloos. 0  VIII. Aedeel. II. Hoofdstuk.1. Ceratophijllumdemerfum Doornzaadig. 0 ï5ee> dubbeld en driedoornige Zaadhuisjes. Dit Gewas komt by ons op veele plaatieti in Slooten j als ook in de Kolken by den Ouden Ysl'el en in de Graften om Harderwyk, 'volgens den Heer de Gorter, voor. Ik heb het in ons Holland dikwils in Vyvers aangetroffen , gelyk Commelyn meldt. Het groeit taamelyk diep onder Water, doch verheft zig , daar het ondiep is, tot aan de Oppervlakte. Een Tak daar van , met eenige Wortel, leeft lang in Huis in een Glas met Water, en is alsdan goed om de Goudvifchjes in 't Leven te houden ; waarfchynlyk , doordien het de groeijing en voortteeling der Waterluizen en andere Infekten zeer bevordert, gelyk ik dit zelf bevonden heb. Vaielant, die het Hydre cortm noemt, heeft, behalve de gewoone Soort, die ruuwe vierhoornige Bladen heeft, een andere waargenomen , met gladde agthoornige Bladen en omgcdoornde Zaadjes, Hy vondtzeby de an* dere groeijen, in de ftilftaande Wateren om- ftreeks fl) Ceralophyllum Fol. dichotomo - bigeminis , Frufï. trispinofis. Gort. Belg. 256. H. Cliff. 446. Flor. Suec, 783, 866. R. Lugdb. 214. Dalib. Par. 292. Hydroceratophyllum Fol. aspero , quatuor Cornibus armato. Vaill. Mem. 1719. P. 21. T. 2. f. 1. Equifetum fub Aqu£ repens , Fol. bifurcis. Loes. Prusf. 67. T. 12. Millefolium Aquat. cornutum. J. B. Hift. 11'. P. 789, Comm. Hollet.  D E W i M r b gr 2. feeks Parys. _ Dat dit flcgts eene Verfchei denheid zy , is my uit een keurlyke Afbeel- ' d^n hvanm f™' d°0r myn ^en Vrind denHeerM.slaBBERjuitZeeiand, ter onderzoek overgezonden, gebleeken. LinNeuswas ook byna van dit denkbeeld, hoewel zyn Ed.'erde volgende Soort van maakte, <*) Hoornblad *» * j/afe> gaffd} ^ dubbeld, en engedoomde Zaadhuisjes. Want zyn Ed. merkt aan , dat de dezelve' de voorgaande al te naby komt; als of zy' eene Verfcheidenheid daar van ware. My r i o p ii y l l u m. Vederkruid. De Bloemen hebben, in dit Geflagt, een vierblachgen Kelk, zonder Bloemblaadjes, de Mannelyke agt Meeldraadjes ; de Vrouwelyke vier Stampers zonder Styl en brengen vier naakte Zaaden voort. Het bevat de twee volgende Soorten. CO Ve- O) Ceratophyllum Fol, dichotomo - trigeminis, Fruit rnut^s. Oed. Dan. 5I0. Hydroceratophyllum folio 1*." v» ofto cornibus armato. Vaiu.. Mm. i7lg. p. 3Ii T. II. DiSEL, XIV. Stuk, ? ■ vur. Afdeel. 11. Hoorn» stuk. ffeombkti ii. CeratQ. 'hyltum "ubmer* 'um, Ongeloonid.  2j8 BEJcSavviHo v a ff • Vin. Afdeei 11. HOOFDSTUK. I. Myrio' phyllum Spicatum Ge-aaird (i) Vederkruid, welks Mannelyke Bloemen afgebroken ge-aaird zyn. Dit komt ook in Vyvers en ftiliraande Wateren , op veele plaatfen van ons Land, en door geheel Europa , voor. Gemeenlyk is het Water - Duizendblad genoemd geweest; om dat het Loof naar dat van 't Duizendblad gelykt: doch ik noem het Vederkruid. Het Gewas geeft uit dunne Vezelachtige Wortelen veele holle geftreepte Takken, die gearmd zyn , en op het Water vlottende dryven. Uit ieder Knietje derzelven komen, Sterswyze, drie of vier Bladen voort, welke, in figuur en dunheid, zeer veel naar een Pennen-Veder gelyken , bruin zynde van Kleur. De toppen der Steelen , een Handbreed lang, Verheffen zig in de Zomer boven 't Water, met eene paarfchachtige Aair , van geele Blommetjes , die als Knopjes "famengevoegd ver van elkander om het Steeltje liaan. Een kleiner Soort, in Engeland gevonden, welke niet meer dan een Span in hoogte bereikt, heeft (i) Myriophyllum Flor. masculls interrupte Spicatis. Syfl. Nat. Peg. Xlll. Gen. 1066. Sp. 1. Gort. Belg. 256. Bert. Cliff. 781 , 867. R. Lugdb. 3I3. Dalib. Var. 292. Sauv. Monsp. 160. Myriophyllum. Fl. Lapp. 343. Millefoliitm Act. Pennatum Spicatum. C. B. Pi». 141. Pndr. 73. T. 73. Potamogeton Fol. jennatip. roimuF. Infl. 233.  ïï E W I ij IJ. ■ E «, pfft °nder ieder Kransje vS Bloempjes (*). üagt Volant dEau noemt, om dat de Stukje van de Steng, afgefneeden , wegens de Vt dertjes naar Palet-Balletjes zweemen; merS IZ n? 1^Twee%dge Bloemen va, vie Blaadjes hebben, die uk een vierdeelii KeLqe voortkomen , 't welk vier Vrugtbe ginzelen bevat; zo dat die nader onderzoel i verdient, . (=0 Vederkrnid, 't welk alle Bloemen gekranst en tweejlagtig heeft. Van deeze, die by ons zo wel als elders op verfcheide plaatfen, voorkomt en zig ook aan 's Waters Oppervlakte verheft, zegt LlNK*üs: » de voorgaande heeft doorgaans vier, deeze vyf Blaadjes tegen over elkan». der. Ik vind Mannelyke en Vrouwelyke 5> Bloe- ««s?Floe;/r'K I,'nnatUm m!mS' FoMis R»^< la tmsc. i-losc. fubjectis. mor. III. s. K T , v> ' I tf) Mem. de z7r9. p. & 0a.lv0. t2?Sffi* rv™-vertidiiatis >9 n viii.- Afdeel. II. '. HoOFDSTUK. Veder» t 1 f II. Mijriom pkullum verticiitci* turn. Gekranst»  560 BE9CBSÏVIH8 VAM vin. AïDEEL. 11. hooidstuk. Vederkruid, 1 Najas Marino. Zee waterige. „ Bloemen, onderfcheiden, in de eene zo „ wel als in de andere zeer zeldzaam eenige „ Tweeflagtige. Ik vreez' dat deeze de voor„ gaande al te naverwant zy". Volgens Turja heeft dezelve vier Blaadjes in de Kransjes ;n Tweeflagtige Bloemen. Tot de Klasfe der Tweehuizigen behooren nog de twee volgende Geflagten van Waterplanten. Najas. Najade. Hier heeft de Mannelyke Bloem een Rolronden tweedeeligen Kelk, en een vierdeelig Bloemblaadje, zonder Meeldraadje : de Vrouwelyke geen Kelk of Bloemblad, maar één kamper of Vrugtbeginzel, en een éénhokiig Eyrond Zaadhuisje. De eenigfte Soort (i) wordt door onzen Ridder Zee-Najade genoemd, terwyl alle de Autheuren dezelve als een Rivier-Plant aan- mer- (i) Najas. Syft. Nat. Veg. XI11. Gen. 1096. Hort. Cliff, 437. Fl. Suec. 791, 877- R- Litgdb. 10. Gouaw Monsp. 500. Fluvialis vnlgaris latifolia. Vaill. Mem, 1719- p. 17. T. 1. f. 2. FIuv. latifolia et anguftifolia. Mich. jen. 11. T. 8» f- 1» ?■ Potamogeton Fluviacile Sargasro fimile Ineens. Pluk- Alm. 304. T. 216. f. 4. fl. Pluralis fpecies Spinis infefta- Raj. Suppl. 132. ^ Fluv» fpecies Flagellum Chrifti difta. Raj. Suppl, 131. Fluyia* lis Pifana. j. B. Hift. 111. p. 779..  o E W r E r É N. 2. 29. Mas. Vallisneroides Palflftre Alg* follfo, Italicum. M»oh. Gen, 13. T. lo.f.s.  ■ » E W 1 E R E N, g(5: is Graften of Slooten van Italië, door 't fterk voortloopen,zodanig vermenigvuldigt, dat de Vaartuigen dikwils daar door in 't voortkomen verhinderd worden; alzo het Kruid den geheeIen Grond befiaat. Dit heeft by Pifaen oofc omtrent Florence plaats. De Bladen, als uit fyn Netwerk geweven, hebben aan de tippen ryne Tandjes. Tusfchen dezelven komen Krultrekkige dunne Steelen voort, op 't end een Bloem hebbende , die zig ontfpannen, en deeze Bloem aan de Oppervlakte van 't Water brengen. Zy is paarfchachtig en driebladig , voortkomende uit een Kelk , waar van het onderfte gedeelte een lange Rolronde Vrugc wordt, met veele Zaadjes bezwangerd. Dit is de Wyfjes-Plant; terwyl de Mannelyke, van even de zelfde gedaante, Bloemen voortbrengt, die onvrugtbaar zyn, wit van Kleur, tot een Hoofdje famengehoopt. Deeze Bloemen fcheiden zig van de Plant af, eer zy ont. luiken, en ryzen tot aan des Waters oppervlakte, alwaar zy dan als Veerkragtig open fpringen, vertoonende twee Meeldraadjes en Knopjes, waarfchynlyk om het Stuifmeel tot bevrugting der anderen te verfprejden. Het Water is, in de Herfst, dikwils met zodanige Bloemen, als met een wit Laken, bedekt. Behalve deeze wonderbaare werking, dooiden geleerden Mie helios in. Italië waar- T> ÏI. Büel,, XIV. Srwc 4 ge* vin. REL. ii. Hoofd. Wierblad,  264 Beschryvj.no vak viii. AlDEEl. i. Hoofdstuk. Wierblad JU. HOOFD- (*) Crescentem vidi In Fosfis ei Rivulis Finmarkte, Norvegia;, Juxta Mare glaciale: in Fluvio Saia juxta Urbem Upfalienfem; in Piscinis juxta FOsfas Be'svi tarius. Hort' Cliff. p» 454. genomen, is 't ten opzigte van dit Kruid ook zonderling, dat het buitendien in Oostindie gemeen zy; zo ik thans door den Heer Mür1 ray aangetekend vind; hoewel 'er de Hoogleeraar N. L. Burmannus,wien zo veele Ooftindifche Planten bezorgd zyn, niets van meldt. En wederom, dat het, volgens Linn^us veel groeit in de Beeken van Finmarken; daar hy hetzelve, te Upfal, nog nooit hadt zien bloeijen. Zyn Ed. telt het evenwel niet onder de Planten van Sweeden, maar zegt, dat het in de Vyvers, nevens de Slooten van Nederland, zeldzaam voorkome. 'e Schynt dat de beroemde Hoogleeraar D. de Gorter hetzelve aldaar nog niet gevonden hebbe. Ook is de uitdrukking van den Ridder , ten dien opzigte, wat duifter' (*). Zyn Ed. merkt aan, dat men bet bevoorens voor Wier of Grasbladen aangezien hebbe. Een Kruid ontmoetende, onder Water, dat de Bladen dun en taamelyk breed, aan 't end. ftomp en zeer fyn getand heeft, mag men wel om hetzelve denken. Ook wordt my verhaald, dat het in de Kyn of Vaarten by Leiden te vinden zy.  o e W f E r en. III. HOOFDSTUK. , J^*3«*K M de Wieren of dergelykeWaterplanten, met duifter e Vrugtmaakingen; ge. hkhet Zefi.Ruy> Watervlies Flap. ]M"u blyven van de Waterplanten nog de zo^ damgen over , wier Vrugtmaakingen , wat de Bloemen aangaat, niet zo blykbaarof geheel verborgen zyn: vervat in de drie volgende Geflagten. F ü c o s. Zee-Ruy. De Planten, hier toe behoorende,zyn veelerley, en komen alleenlyk in de zoute Wateren voor, weshalve menze, teregt, Zee-Ruy noemt Dat zy den Griekfchen naam, Fucus, van zekere Soort, die tot een Blanketzel bekwaam waren , eer dan van de Geftalte die zig fomtyds als Eiken of andere Boomen vertoont, bekomen hebben, is blykbaar. De meeften bevatten een paarfchachtig Sap 't welk men 'er door weeking in Pis met Zeezout uithaalt. Het Vrouwvolk aan de Stranden maakt 'er, zo wel in de Ooflelyke deelen van Siberië, als in ons Wereldsdeel, gebruik ^ s van II. DKat. XIV. Siuk. Vilt .Afdeel; III. Hoornruit.  2ÖB 13 s s c ii r y v i n o van VIII. Afdeel, lil.' Hooh>> stuk. Zee'Rm Df Vrugt maaking. van, om de Wangen te kleuren (*> Ook zie ik dat een gedroogde Fucus, uit Japan, roodachtig afgegeven heeft aan 't Papier. Met de Jlgce zynze doorgaans verward, en ook onder den Nederduitfchen naam, Wier of Wiert, begreepen geweest; hoewel zy van ons gewoone Wier zeer verfchillen. In 't Pranfch worden zy onder den naam van Vray ofVarec, in 't Engelfch ónder dien van Scanrak, enz. begreepen. In Sweeden is Tang de naam van het gewoone Wier , en met een byvoegzel ook van het Zee-Ruy. . Met den aanvang deezer Eeuw werdt dit Gewas, door den beroemden Tourkefort, onder de Planten geplaatst, wier Bloem en Vrugt gemeenlyk onbekend zyn. Niet lang daarna meende men de Vrugtmaaking volkomen ontdekt te hebben. De vermaarde Reaomüï gaf, in 't jaar 1711, zyne Waarneemingen dien aangaande in 'tlicht, op een breedbladig getand Zee-Ruy, welks oppervlakte , in 't midden van de Zomer, geheel bedekt gevonden werdt met Bloemen, van eene Sterswyze gedaante, groenachtig in't Water, maar buiten 't zelve wit. Deeze Bloemen aan 't afvallen toe zynde, dan verdikten de enden der Bladen zeer aanmerkelyk, en, als zy afgevallen waren, zag men in derzelvcr plaats , O S. G. GmeliN. Hift. Fuccr, Gen, r>. j,  » e W r E * e jr. g(57: plaats , over 't geheele Blad, even zo veele Gaatjes, als de Kelkjes zynde, waar in zy gezeten hadden. De enden der Bladen openende, vondt men die gevuld met eene Lymenge doorfchynende Stoffe; waar in een merngte ronde Korreltjes, ieder met een Steeltje vast aan een zodanig Gaatje. Deeze Korreltjes waren vol van een dergelyk Vogt met veele zeer kleine Zaadjes. De zwelling der enden van het Zee-Ruy, welke men voor een Soortelyk verfchil gehouden heeft, merkt zyn Ed dus aan als toevallig , en tot de Vrugt. maaking behoorende (*). Vervolgens werden ,' door dien grooten Waarneemer, ook in ander flag van Zee - Ruy dergelyke Vrugtmaakingen ontdekt. Zyn Ed vondt Fucusfen, wier Bloemen langer of korter , van eene andere Kleur of anders gefatfoeneerd waren : fommigen zelfs die 'er in 't geheel geene hadden: eenigen,wier Zaad veripreid1 was door de geheele dikte der Bladen of beflooten in zekere Peultjes,alleenlykdoor' de ophgcng van het Vlies des Blads veroir zaafct zynde, cf vervat in de Rolrondachtige enden der Bladen. Zo dat, hier omtrent,door nem een groote verfchillendheid naar de bv zondere Soorten van Zee-Ruy werdt geven. De X£ Hifi. <,e VAcad. R, des Sciences, de l?tt, p. ?ï, Ct) Hifi. de tM de ^ p> ^ II. Deel, XIV. Sri/K. V1Ü. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Zee-Ra f.  2(58 Beschryvinc van VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Zes-Rxy. GeflagtsKenmer- , ken. 1 1 1 i l (*) fPe/tgtit&ifckt Seifi. f. De Heer Linn^eds maakte , in 't jaar 174.6, op zyn Westgotthifchen Reistogt, een andere Ontdekking ten dien opzigte , in een Zee-Ruy met gegaffelde Bladen en Wrattige Endblaasjes. „ Aan de zyde des Blads en daar de Takken afgaan (zegt zyn Ed ) zaten „ Kogelronde, gezwollen, bleeke en gladde „ Blaazen, inwendig hol en met een Geweefzel „ vanHaairenopgevuld: boven, naar de Punc toe, bevonden zig een paar met Wratten be3, zette, metLillig vogt gevulde en met veele „ kleine flippen beftrooide Blaazen, welke, dat merkwaardig is, aan de uitwendige zyde ), een klein open Gaatje hadden: waar uitmen „ mag vermoeden,dat ieder van deeze Wrat„ jes een klein Zaadkorreltje bevat, 't welk „ uitgang neemt door dit Gaatje. Ik denk, „ dat deeze laatfte Blaazen de Vrouwelyke, , de andere de Mannelyke Teeldeelen voor, ftellen" (*). Waarfchynlyk is hier van zyn Ed. bepaaling Ier Geflagts-Kenmerken ontleend t wanneer :yn Ed. van de Fucus zegt: Mattn. Blaasjes net Vezels doorweven. Vrouw. Blaasjes beprengd met ingedompelde Korreltjes, die lan de tippen uitbotten. Eenzaame Zaaden. ' De vlytige Natuur-onderzoeker, wylen de leer Doctor Ba ster , heeft de Vrugtmaaking  t) e W ieren. 2s Icing van fommige Soorten van Zee.Ruy ooit waargenomen en in Plaat voorgefteld (*) Hy bevondt dezelven bezet met Kwispeltjes of Pluisjes, zynde dat gene, 't wellc Reaumür voor Bloemen Weidt, en aan welken Donati zelfs Meelknopjes meende gezien te hebbendoch dit was hem nooit gelukt, en, dewyl zy in geheel jonge Plantjes voorkwamen : als ook om dat fommige Soorten dezelven nooit hebben, geloofde hy niet , dat het Bloemen waren. Maar de dikke Blaasachtige top-Enden in 't Voorjaar dóorfnydénde, vondt hy d.e met eene Wolachtige StofFe gevuld en, ,n de zelfftandigheid van het Bladzelf, da Begmzelsvan die Korreltjes, door Reaomor opgemerkt, zynde de weezentlyke Zaadhuisjes van dit Gewas. 1 De Heer S. G. Gmelin, Hoogleeraar te Petersburg,. gaf, in '£ jaar * r te voortreffelyk Werk over dit flag v'an Santn «« ft). H,er m wordt het denkbeeld van t vl)^^ d£ FüCUSfen 20 wel B1-men a^ Zaad hebben zouden , insgelyks, als ongegrond , tegengefproken. De Onderftellini, dat alle Schepzels uit een Eitje voortkomen, 't ^ Natuurkundige Vitfpamirgen. II. D. c. . Haarlem. i765. bladz. 12g. Tab. XI. k' ÏL Dmi. xiy, Snx# 0 vut. •AïDEel» 111. Hoofdstuk, Zee-Rug.  VUL Afdebi.1 111. Hoofdstuk.Zet-Ruij, Zelfftandigheid. 270 Beschkyving van 't welk door 'c Mannelyke bevrugt wordt , toont hy mank te gaan. Voor eerst in die Soorten van Zee-Ruy , w'elke Blaasjes draagen: want de Zaadkorreltjes worden in dezelven , aan 't end der Bladen, in het Slym,zegt hy geboren, en fchynen dus buiten Haat gefteld voor uitwendige Bevrugting. Ten anderen komt in die Soorten, welke Bolletjes draagen , niets voor, dat naar eenige Mannelyke Werktuigen gelykt. Dus gaat hy voort met de Penfeeldraagende, Vliezige en andere Soorten, behoorende tot de volgende Geilag^ ten, en oordeelt dat dezelven, wat de Voort» teeling aangaat, niet minder van de gewoone Planten , dan de Polypen V3n andere Dieren verfchillende zyn. De Fucusfen zyn Zee - Planten van eene Lederachtige , meer of min taaije , buigzaame zelfftandigheid; ïnfommigen Lilachtig, in anderen Vliezig dun. Wortels hebben zy doorgaans niet , of zitten flegts met hunnen Steel als geplakt op Steenen , Schulpen, enz. Des moeten zy door inzuiging van het Zee-Water gevoed worden , en zulks blykt niet alleen., doordien de genen, welke op 't Strand in 't Zand verdroogd zyn, door affpoeling der Eaaren herleeven ; maar inzonderheid , doordien verfcheide.Jaaren gedroogd bewaard Zee-Ruy, wanneer hetzelve in Water geworpen wordt, i»  I) E W I E R E w. 2?: in korten tyd een nieuwen groey krygt,ftifcl en tierig wordende (*_). Dat zy veel Zouts bevatten is hier uit ontwyfelbaar, maar dit Zout is door de Slym.Vheid van het Gewas zodanig getemperd, dat bet tot een goeden Mest verfhekt op deLan deryën, en ook wel dient tot Voedzel voor het Vee. Het nuttige Zout, Kelp aenaamr? uit de Afch van Zee-Wier , waarin 1 be' voorens fprak*, wordt in verfcheide deelen van Engeland, inzonderheid op de Sorlintrs Manden en aan de Kust van Cornwall, alsook in Schotland , met veel zorgvuldigheid en in De Heer Ba ster oevondt dat het een vast Loogzout ware, uitmaakende de helft van het Gewigt der Asfche. Die Kelp is derhalve een foortvan Pot-AfchCf). Aan fommige100" ten • Ci) Gmelin utfupra, p. 3g. . (D Men kan in het XVI. Dert ? „ c HoUandfche Maatrclm,,,,» a ,rr SlüK van de j •* maatj(.Happy der Weetrnfchappen, een Vp- Vn c j d«gelyk verfchil, gelyk ik ;n tL VII. Stvk deezer Natuuriyke HifioM, Wad, Z n merkt heb, Of mvrio u a \- 5 ' °pse- *» daar van "ior ook ^ *" ft* vaa de re' was wel waardil I T ^ kn ^mS hebben , dien de C vtn ÏÏf r* ^ • » 'P van geen Loogzontigea iuït ware, kon II. Deel. XIV, Srux. z.vr „ VIJL Af deel» UI. Hoofdstuk. Zout van ^ee-RUy, * Black. 46.  27a Beschryvinc van VUT. Afdebim 111. Hoofdstuk. Gebruik. ten groeit , wanneer menze, uit het Water gehaald zynde , toedekt, een foort van Suiker > welke een Salpeterige hoedanigheid heeft (*). Gedagte Heer Gmelin heeft meer dan eene Soort van Fucus Scheidkonllig onderzogt , en bevindt zig allermeest belemmerd met den oirfprong van het Slymig Zeepachtig Vogt, in dezelven huisvestende. Dit Slym, dat des Zomers in de Blaasjes van fommig Zee-Ruy gevonden wordt,is uitermaatedienftig tot het doen verflaan van harde Kliergezwellen. De Engelfche Geneesheer Russee wil, dat men flegts die Blaasjes in de Hand breeken en dan dergelyke Knurven daar mede wry ven zal. De Heer Baster goot ZeeWater, tot een Pint, op een Pond zulke Blaasjes , en , na dat dit veertien Dagen geftaan hadt, het Vogt zo dik als Honig zynde, liet zyn Ed. daar mede de Verhardingen eenige maaien 's daags wry ven; dezelven dan met Zee-Water afwasfchende: 't welk doorhem zeer dienftig werdt bevonden(f). Al- zy niet dienen rot liet maaken van Glas en Zeep: daar ondertusfchen nu, ten dien einde, door 't Volk der Sorlings-Eilanden , jaarlyks voor eeuige duizend Guldeus van dat Zout bereid wordt, om naar Briftol te verzenden. Dat met de grootfte Blaazen geeft, zo Bastzr aanmerkt, het meefte Zout. Cs) Bastsr utfupra. XfJ Als boven, bladz. 135.  * E W I E » E H. ^ Algemeener Zee. Gewas za{ men nfer £ ï :eien ^db°dem bedeckeq zefsleSh H 1/"'^ genaamd' in ^s. zelfs verfchillendheden. Maar zonderling is faunen deeze Planten allermeest aanSef i OP d.e plaatfen van den Oceaan, waar g" o te Rivieren haaren uitloop hebben. Aaf den n^ond van Ri0 de la Plata, in Zuid-llüS zo verhaald wordt, groeijen dezelven n zulfc eenmemgte, dat de Schepen 'er door Ve ! traagd worden „ hunne voortgang. Van het Sargazzo ]Q 't midden van den Oceaan, tus fchen Afrika en Amerika, f, '£ b^ ^ zn ks_ weezentlyk p,aats heeft. De daar in verward raakende, is men 'er fomtyds zeer mede belemmerd. Evenwel komt 17*1 om aan de Stranden yoor, inzonderheid t Baayen en Inhammen, alwaar het dikwTr een verbaazende grootte bereikt Me„ yindt Fucusfen vaneen Duim tottwin-Gefl Sf V°eCen eo meer ^ogte. De Geftalte van fommigen is als een enkel Blad, met een Steel; van fommigen als een Trechter of W pet van fommigen Waaijerachtig 0f gevi' rt van Ibmmigen als een breed Lint of louw' van fommigen als een Veter of Nefteling. An'. deren maaken een Boomachtig Gewas uFt daC z-gmbreede Bladen, of in fyne Takken Loof verdeelt; waar van het yd ' ' e« Zee Ruy.of Zee-Eyk^ bekomen. Me* P. Pbbl. XIV. Sius. S viocJC f VUL Afdeel.' ' III. Hoofd. Groei, 'laats.. stfre.  274 Bescerïving van VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Zee - Ruy Verdêefing. vindt by Kamtichatka een Fucus , die met gebladerde Roosjes praalt, hierom te regt de Zee-Roos by Gmelin getyteld , geelachtig rood .van Kleur. Anderen draagen Blaasjes als Vygen, Appelen en Peeren. De Vrugtmaakingen zyn in eenigen als Peultjes, in anderen als Peperkorrels. De gedaante van veelerley Planten Wynruit, Venkel, Averoon, Alfem enz, wordt door hetzelve uitgedrukt. De Middellandfche Zee, inzonderheid, levert Gewasjes van dien aart, welke zeer fraay zyn. Ik zwyg van de heerlyke veranderingen van Kleur deizogenaamde Kaapfche Zee - Gewasien , des wegen gebynaamd. Voor 't overige is de Verfcheidenheid, in deezen, ongemeen. Weinige Autheuren hebben zig op eene geregelde befchryving van deeze Zee-Planten toegelegd. Clusiüs, Dodonjetjs, en andere Kruidkundigen van de Zestiende Eeuw, hielden zig meer op met de Landplanten. Zy maaken flegts van eenige weinige Soorten gewag. Omtrent den aanvang der tegenwoordige Eeuw , of in 't laatfte der voorgaande , heeft men zig meer bemoeid met derzelver onderfcheiding. Dus telde Tournefort reeds 3ver de zeventig Soorten van Fucus, en Rat betrok dezelven tot Hoofd verdeelingen, welke door MoRison grootelyks uitgebreid en verbeterd zyn. Gedagte Heer Gmeein bragt aeeze Planten ook tot verfcheidene RaDgen, vap  * * * W t te j> Ë - a ^^ïBöI^aag^^^ boven gen,ed;maai. Ridder b /fdeelingen tn ebt Geflagt gemaakt hebbend heeft thans eenvoudigIylc.de Soorten van Ze Buy agter elkander,ia zyn Ed. nu laatst, do den Heer Mür.u aitgegeved g 'üoc aldus Voorgefteld. <0 Zee"tRuy «* öraadachtigen fakki- ^J1*»:/" dlS' ëetr0*te gronde ge, welfde Bladen» • s ïn de üoftindifche Oceaan groeit deeze Soort,weIke de Bladen Klein, Vliezig,p^! mm Troswyze getropt heeft, è Q v J a gteren gewelfd* zegt Lïnhjbtjs. {pO Z™-^y meteen Draadachtige ^ Steel Lancetvormige, Zaagtandige Bladen en Kogelronde gefieelde Vrugtmaakingen. „ Dit is het Kroos van den Oceaan, dat men gemeeniykJar^wnoemt, by geheele Velden tiaar m voorkomende op ftille plaatfen. Men vindt CO Fucus Caule Filiformï Ramofo &c. Syfl. L. Fegt KUÏ. Gen. 1205. Sp. Plant. N. 36 («)FucusCaule Filiformi Ramofo &c. Sp. PUm% ferrato WC B. ^.365 Sargaco.R,,™J "/ fefeSft^ Sargasf0 Liltorenra> S a II. Dhe*. XIV. Stue. 75: 'S Aïdeei,. r in. Hoofd* * stuk. - Zee-Rut}% r 5 1. FucusUvarius.'Druiftros* % ïr. Naiansï Zwemend.  a76 BEschryving van Vin- Afdeel. 111. j Hoofdstuk. 1 Zee - Rtty, 111. Fucus Acinarius, Besdraagend. /indt het 'er echter , op ver naa, niet overal n; zo dat ik de bedenking van den Ridder, jf dit het allermenigvuldigfte Kruid op den Aardbodem zy , zo voetftoots niet kan billycen. De Vrugtbolletjes, zegt zyn Ed., zyn [bmtyds met een Draadje gebaard ; fomtyds komen uit de Oxels der Bladen zeer kleine Trosjes van zeer kleine Wrattige Peultjes. Dit Zee-Kruid was op't Strand, tusfchen Scheveningen en Katwyk, door Meereurgh gevonden; zo de Heer de Gorter meldt. Het zal zekerlyk by toeval daar gekomen zyn , en ik zou het daarom niet tot de Planten van ons Land betrekken. Ook ftrookt hier geenszins het Ambonfche Sargasfo van Rum. >hius, dat de Heer N. L. Burmannos Jaartoe betrekt, maar wel deszelfs StrandSargasfo, met het Braliliaanfche van Piso en dat van den Oceaan overeenkomftig, 't welk verkeerdelyk door zyn Ed. tot het Korrelige is t'huis gebragt. ■ (3) Zee-Ruy met een Draadachtlgen Takkigen Steel, Liniaale effenrandige Bladen, en Kogelronde gefteelde Vrugtmaakingen. Zeet (3) Fucus Caule Filiformi Ramofo &c. Sp. Plant. N, 14. Fucus Foliiculaceus Linarise folio. C. B. Pin, 365. Lenticula marina Serapionis. Lob. Je. 11. p. 256. Acinaria. Imperati. Donat. Marin. 35. T. 4< Mant. 508. GjisVt Fut. 99.  de Wieren. t, Zeer weinig verfchilt deeze, die in de Mi( dellandfche Zee , aan de Kusten van Itali groeit, van de voorgaande, dan doordien d Blaadjes effenrandig,niet gekarteld zyn.noc getand. Ook komt dezelve fomtyds voor met een lange, gedoomde Steng, wel twee maal zo dik als een Duim, naar Ginann aantekent. Gemeenlyk heeft zy een Kraak beemgen , rooden , Draadachtigen Steel, ei de Vrugtbolletjes , die rond en gefteeld zyn van grootte als Koolzaad, hebbende dikwil aan den Voet een Elsvormig Blaadje. (4) Zee-Ruy meteen Draadachtigen, Takki gen Steel, Lancetvormige Zaagtandige Bladen , en getroste Vrugtmaakingen me, knobbelige Peultjes. Aan 't Eiland Ascenfion nam Osbeck deeze waar, die de hoogte hadt van een Span, een Steel hebbende met enkelde Takken, en uit de bovenfte Mikken byna ongebladerde Trosjes van Elsvormige Peultjes met Knobbeltjes als Neeten. (j) Zee-Ruy met een Draadachtigen eeniger- maate (4) Fucus Caule Filiformi Ramofo Sec. Sp Plant K. 15. (5) Fucus Caule Filiformi fubramofo &c. Sp. Plant. c N.' S 3 II. D«h XIV. Stuk. 7 \. VJH. Afdeel. e 111. 1 a HoOFD5 STUK. 1 Zee - Rmj, 9 I 1 ■ IV. FucusZendigerus. Neetdraagend. V. Turbina. tus. Tolblaazig.  278 B8.CBRÏVIBC V f\ N VITT. Afdee fil. Hoofd STUK. Zee-Rt VI. Fucus Serratui 1 Zaagtandig. . maate Takkigen Steel, cn getrojle Vrugt¬ maakingen ; èène Blaazig Tolachtig in eetp Hartvormig gekarteld Blaadje. y. Een zonderlinge Soort van Zee-Ruy; door. den fchranderen Stellerus op Rotfen aan de Kust van Kamtfchatka gevonden , doch welke ook groeit aan die van Sumatra en elders in Oost- als ook in Westindië. De Trosjes beftaan, als in de voorgaande, uit Wrattige Peultjes , en hebben ieder een Tolachtige Blaas, die gefteeld is en gerand met een ltomp, Hartvormig Blaadje , de Blaas als een Kasje omvattende. (6) Zee-Ruy met plat gegaffeld Loof, dat geribd is en Zaagswyze getand, aan 't end, knobbelige Vrugtmaakingen hebbende. Gemeen is deeze in de Oceaan, inzonden heid aan de Kusten van Europa, als ook aan onze N. 16. Fucus Ramofiis teres, Fructifkationibus turbinatis Membrana cinctis. Hort. Cliff. 478. Fucus Mar. Veiiculas habens Membranis extantibus alatas. Sloan. ffam IV- Bijl. 2. p 58- T. 20. f. 6. Gmel Fuc. 97. T. 5. f, i. Acetabuli marini varietas. Rumph. Amb. VI. p. 185. (6) Fucus Fronde plana dichotoma coftata ferrato-Dentata &c. Sp. Plant. N. i. Gort. Belg. 3i5. Fl. Suec. iooi, 1144. H. Cliff. 478. Fucus f. Alga latifolia major dentata. Mor. Hifl. III. p. 648. S. 15. T. 9. f. 1. BasTer. Natuurk. Uitfpann. 11. D. 111. Stukje, bladz. 133ïab. XI. fig. 3> Gmel. Fttc. j>. 57,  nu Wieren. onze Stranden. Wylen de Heer Bastei merkt aan, dat zy aan de Zeeuwfche Eilan den meest onder Water groeit, en duurzaa mer is dan onze andere gemeene Soorten weshalve de Kreeften , die men van Zirikzee Baar de andere Provinciën verzendt, altoos in zulk Zee-Ruy worden ingepakt. Het is by hem de derde Soort, in welke men, aan 'tend der Bladen, die kleine Korrelige Vrugtmaakingen waarneemt, van welken hier voor is gefproken. Zy komen fomtyds over de geheele Oppervlakte van het Loof voor. In Noorwegens Noordelyke deelen verftrekt dit Zee-Ruy , met Meel beftrooid, tot Voeder voor het Rundvee, zo Gunnerus aantekent. C7) Zee-Ruy met Spiraalplat,doorbladerig , uitgulpig getand Loof. -t Ik begryp niet, wat de reden zy geweest, om dat kleine Plantje, naauwlyks twee of drie Duimen hoog , in de Middellandfche Zee op .Steenen en Schulpen groeijende , hier in te voegen. De Takjes beftaan uit een dun fpi- raai (?) Fucus Fronde planS fpirali perfoliata repandotïentata. Sp. Plant. N. 6. Epalica Spiralis minor. Gi2jann. Adv. Th p. 26. T. 27. Alga fpiralis maritima. Bocc. Sic. 70. T. f. as S4 C L Dzst. XlY* Stuk. L VIII. Afdeel.. 11.' 1 . Hoofdstuk. Zee -MtttJ, VIL Fucus olubilis. Spiraal.  VIII. Afdeei 111. Hoofdstuk. VIII. Fucus Ve ficulopts. Blaazig. Co) ZeeCS) Fucus Fronde planS dichotoma Coftata integerrinr.a &c. Sp. Pla«t. N. 2. Fucus Fronde dichotoma Integra, Cauie medium folium transcurrente , Veficulis Verrucolis terminalibus. Gort. Be!g. 11. P. 3j5, r. Lugdb. 514. Flor. Suec. ioo2,ii45. Fucus Marinus f. Quercus maritima Veliculas habens. C. B. Pin. 365. Tournf. Inft. 566. Quercus marina. Lob. Ic. II. p 255. 0. Fucus maritimus f. q. Marina Fol. extremis tumidis. C. B. Pin. 36s. B/ister utfupra. Tab. XI, Fig. 1. ïucus Marinus prior. Dod. Pempt, 479. 2Kl» B E s c II r y v I n G van s naI gronden Vliesje en zyn aan 't epd ate met Frarjje of zeer fyn ingefneeden. Boccone hadt het op 't Strand by Livornoen elders gevonden. (8) Zee-Ruy met plat gegaffeld Loof, dat geribd is en effenrandig; tweelingfe OxelBlaasjes; de endelingfe geknobbeld. Deeze wordt gemeenlyk Zee-Eik geheten , om dat het Loof eenigszins gelykt naar Eikebladen. Men zal 'er de eerfte Soort van DoDONéus, als ook van Baster, toe betrekken moeten, wegens de gezwollene endBlaasjes , die dikwils als met Wratten zyn bezet. Overvloedig komt zy in de Zuiderzee, en aan de Zee-Stranden voor. Deeze is't, wier Blaasjes het gezegde Lymerig Vogt inhouden, dat zo dienftig is om harde Gezwellen te doen verflaan.  » É W r E r e k. a! (9) Zee-Ruy met plat gegaffeld efenrand Loof, dat wyd gemikt is en dubbelde Blaa jes aan de mikken heeft. Deeze die waarfchynlyfc eene Verfcheider heid van de voorgaande is, wordt by Harlin fevonrf ;Dd Cn dderS 330 ^eStrande gevonden. Voor veele Jaaren is my aan onz Zee-Dyken een Soort van Zee-Ruy voor,' komen, met groote Eijerachtige Blaazen, Klap pers genaamd , hangende aan gefteeld Looi Hier van vind ik geen melding; des het to nader onderzoek zal overlaaten. Oo) Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Loof, dat geftippeldis en Eyrond-Lat ' cetvormig opgeblazen; aan de tippen ver. deeld. x Aan de Kusten van Lapland en Sweeden heeft men deeze gevonden , die flegts één of tweemaal gegaffeld is, ook eene Verfcheidenneld van de voorgaanden. 00 ZeeCo) ^Fronde plana dichotoma imegerrimi &c. Hm [7 !' fucus bu',atus mok rtflTJtT r'ana dichot' inte^™*^ & s s H. Dsst. XIV, Sxus 5r S' vin. r- 11). Hoofdstuk. - IX. _ Fucus di" vctricatuz, \ Wydge* mikt. e x. blazen.  BESCHRTVlHoviS VUL lil. Hoosrj- gTUK. XI. Fucus Ce «anoides. Hoorn fichtig. ] (li) Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Loof', dat geflippeld is en Lancetvormig , aan 't end met geknobbelde tweedeelige Vrugtmaakingen. ■ Een kleiner Soort van Zee -Ruy , zelden meer dan een Handbreed hoog en dikwil3 veel kleiner, maakt deeze uit , die ook dikwils aan onze Kullen, en veelal op Steenen zittende» gevonden wordt. Zy verfchilt weezentlyk van de voorgaanden, als door 't uiterlyk aanzien blykt. De zelfftandigheid is Vliezig, dun , Kraakbeenig doorfchynende. Zy heeft het Loof plat , Takkig en aan 't end Trosachtig verdeeld , dewyl de Takjes zig Eladerig verbreedcn. De Kleur is meestal geelachtig wit of Vleefchkleurig ; doch ook geel, groen of paarfchachtig, ja geheel donker of zwartachtig bruin. Voorts verfchilt het Gewas , naar den Ouderdom, in gedaante ongemeen. Aan't end is het altoos verdeeld en als gefnipperd, doch dikwils ook aan de kanten rappig ; 't vrelk dan eene Verfcheidenheid uitmaakt. Somtyds is het ook gekruld, en als met Franje aan 't end voorzien, of aan de tippen gefternd. (i2_) (n_) Fueüs Fronde plana dichotoma integerrima, punftatH ^anceolata, Fruftif. tuberculatis bifidis terminalibus. Sp. Plant. N. 3. Gort. Belg. II. p. 315, Fucus humilis di:hot. Ceranoides &c. Mor. Hifi. UK p. 646. S. 15. T. I. f. 13. fl. Fucus laccrus.Sp, Plant. N- 4. Gmsl, puc, p.  » » W ï E R E N». a8a> <ïa) Zee-Ruy Loof dat geftippeld is, van onderen Liniaal gefleufd, en tweelingfe knobbelige Vrugtmaakingen* Een plat Vliezig Loof, van onderen fmal-Ier, aan de eene zyde gefleufd, maakt deeze Soort u,t, die tweelingfe gefleerde langwerpige dikachtige Vrugtmaakingen heeft: zynde terv/yl zy jn ds Zee groeit, Spiraal gedraaid/ C13) Zee-Ruy met plat gegaffeld, effenrand'g» gefleufd Liniaal Loof, en tweedeelige] geknobbelde ftompe Vrugtmaakingen.. ( Tot het Hoornachtige fchynt ook dit Zee. juy te behooren, dat fomtyds aan onze Stranden wordt opgeworpen.. Verfcheide maaien «> het gefcheiden in fmalle \ erdeelingen, en üeeft aan 't end tweevoudige Blaasjes, die met doorboorde Knobbeltjes bezet zjn. 04) s/pL?m FT" nP,a"a dich°t0ma ^emma &c T PlanJ: 6- 0ED. Dan. ,85. Ft. Suec. R. Lugdb. &c. FucU£.fp.rahsrnaritimus major. Raj. Angl. UI. p. 41 (13) Fucus Fronde plana dichotoma integerrima canahculata lineari &c. ■Sp. Plan, N. # 0J Dan. 2 " Mem^L : ^ ^ N- I0-Fucus dichotomi «• Dm*. XIV, Srl% VIII, 111 h00fd. iTUB. XII. Fucus, piralis. jedraaiiiV , x 11 r.; 'analicii. ttus :eileufd<  ag4 Beschrïvinc van vni- Afdem.. Hl. Hoofdstek. XIV. Fucus distichus.Tweezyslig. XV- Nodofus. Knoopig. (14) Zee-Ruy met plat gegaffeld effeurandig Liniaal Loof; de Vrugtmaakingen knobbelig en gefpitst. Van de voorgaande Soort verfchilt deeze, dat het Loof geenszins aan de eene zyde gefleufd is en dat de Blaasjes , als Peultjes ; ang en gefpitst zyn. De verdeclingen zyn fmal en egaal van breedte, met een middelRibbetje en de zelfftandigheid is Kruidig. (15) Zee-Ruy met plat gegaffeld Loof, de Bladen tweezydig effenrandig , met eenzaame Blaasjes , die uit verdikking der Steelen entjlaati. Dit is dat knobbelige Zee-Ruy, onder Water groeijende , 't welk van de Engelfchen Knotted Fucus , van ons Volk Paternojler-Wier geheten wordt, om dat de Blaasjes, die het heeft, als 'aan een Ketting gereegen zig ver- toonen. (14) Fucus Fronde plani dichotoma integerrima lineari &c. Sp, Plant. N. 46. Fucus diciiot. &c. Huds. Augl. 473' Oed. Dan. 351. Fucus Filiformis. GmEl. Fuc^ 72. T. 1. (15) Fucus Fronde ccrnpresfa dichotoma &c. Sp. Plant. N. h. Gort. Belg. 11. p. 316. Baster Uit/pan», |1. D. 1U- Stuk. p. mi. T. ii- f- 5- R- Lugdb. SI4. Ff, Suec. 1006 , 1149-Gmei.. Fuc, 78. T. 1, B. f. 1. Oïd. Dan. T. HÖ- Fucus maritimus nodofus. C B. Pm, 365. Fucus marinus tertius. Dod. Pempt. 480.' Kruidb.  be Wieren-. zt$ toonen. Het heeft plat rondachtige Steelen die wederzyds met kleine Blaadjes bezet zyn! Het komt omtrent Wieringen, aan de Kuilen van Vriesland, als ook aan onze Stranden en elders aan die van Europa, voor. (16) Zee-Ruy dat een Draadachtige gegaffelde Steng heeft, met Vliezige Degenvormige eenzaame Zaagtandige Bladen , de endelingfe aan den Steel opgeblazen. In de Ethiopifche Zee komt deeze uit de Diepte voort en maakt een Soort van Eilandjes; weshalve Linn^eus aanmerkt, dat het misfchien de allergrootfte zy van dit Geflagt. (17) Zee-Ruy met platachtig Takkig Loof, tweezydige effenrandige Blaadjes overhoeks en gefleelde langwerpige gefpitjle Vrugtmaakingen. < Deeze , die aan onze Stranden als ook in de 06) ftcw Stirpe Filiformi dichotoma, Frond. Memfcranaceis EnHformibus &c. Mant. 31 r. (17) Fucas Fronde compresfa Rampfa, Fol.diftichis alternis &c. Sp. Plant. N. 17. Gort. Belg. p. 317. Fucus Caule tereti Ramofislimo, &c. Fl. Suec. 1007, 1150. Fucus maritimus alter tuberculis paucisfimis. B. Pin. 365. Fucus marinus quartus. Doo. Pempt. 480. Oud. J?an. 106. Gmut,, Fnc. 31. T. 3l , VI7T. Afdeel» III. Hoofdstuk. XVI. Fucus Pij* riferus. Peerdraagend. XV11. Siliqaom 'as. Peullraagend.  £83 E E S C II R ? v I N G v A ïr VIII. ^ Afdeei. II. Hoofdstuk. XVI11. Fuius Silicnlofus.Kortjjetllig. "XIX. Elongatus Uitgerekt. de Zuiderzee, en in de Oceaan voorkomt $ 1 heeft het Loof Draadachtig , fameng-drukt, bogtig , wederzyds als getand door de overblyfzels der Steeltjes of Vrugtmaakingen, die geheel Peulachtig zyn , grooter dan de Lancetvormige Blaadjes. Cl 8) Zee-Ruy met het Loof Draadachtig famengedrukt; de Bladen overhoeks, eenigermaate Zaagtandig; de Vrugtmaakingen byna Klootrond gefteeld, gefpitst. Veel fchynt deeze , wat het Gewas aangaat, naar de voorgaande te gelyken, doch is 'er, wegens do verfchillende Vrugtmaakingen , van afgezonderd, wierSteeltjes onge^ Vaar zo lang als de Bladen zyn. (19) Zee - Ruy met het Loof Draadachtig , • . famengedrukt, gegaffeld, gewricht, met gezwollen Knietjes. In de Spaanfche Zee is deeze voorgekomen, die het Loof gegaffeld en aan de verdeelingen dikwils wat gezwollen heeft, daar het ook wel O 8) Facits Fronde Filiformi compresfi Sec. C19) Fucus Fronde Filiformi compresfa dichotoma &c. Sp. Plant. N. 9. Fucus Caule Lineari aphyilo, dichotomo. R. Lugdb. 517 Fucus Filiformis teretiusculus fob. dlchotomus. Huds. Angl. 470.   Zl3eel, TL AAT Cl.  t> S W ï E R E N.' figj! wel afbreekt. Men' vindtze ook aan de Kust van Groot-Brittannie. Terwyl L1 n mvs hier geeö aanhaalingen doet en zelfs die van Morison f*) uitmonftert, heeft de HeerGMELiN, deszelfs bepaaling bybrengende op zynen Fucus elongatus (f), daar toe veelen van andere Autheuren betrokken. Dat het de Fucus Fungularis van Imperati, zo min als de Fucus Fungis affinis van Ca spar of de Fuci Fungiformes van Jan BAUHiNUszy, die naar alle waarfchynlykheid tot de Pavonius, thans U/va Pavom'a, behooren, is allerblykbaarst. Bet Tweede Zee-Ruy van Don onheus, 't welk door de G orter tot de eerfte Soort van Wier, hier voor*, t'huisgebragt is (\.), hadt Reaumur opgemerkt, zo wel als het Smalbladig Zee-Ruy,' naar Veters gelykende, van Bauh 1 nüs; om dat die plat Loof hadden, hier niet te behooren(§). Dit echter is de enkele .reden niet; maar wel, dat het Zee-Wier niet zodanig groeit, als de Figuur van Dod onheus voorftelt. iC o m m e l y n, willende volftrekt ons gewoone Zee -.Wier by dien ouden Autheur vinCO Fucus fpongiofus teres. Bi ff. Plant, S. 15, T. S. f. 7. (f) Paar. Hift. fpecial. p. 103. GJ Flor. Belg. Ed. 11. p. 241, (§) Mem. de 1712. p. 3I. Octavo. IJ. Duei.. XIV. SlUK. VIII. >\fdeeb 111. Hoofdstuk. •Zee-Rufk- 8 Z\e )ladz,s38,  268 Leschryvinc vAn VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Zu - Ruu. '. I 1 ! ■ Fucus Variotofus.Pokk'g. pi. ci> Fig. i. vinden , was gedagten Hoogleeraar daar in voorgegaan. Morison, ondertusfchen, hadt, met veel reden, dat tweede Zee-Ruy van DoooN-ffius betrokken tot het Zee-Ruy met lang , fmal dik Blad, van C. Bauhinus , 't welk daar mede beter ftrookt dan het eerfte Zee-Ruy van dien Autheur. Billyk fchynt hier de Heer GMELiNt'huis te brengen dat Zee-Ruy van den beroemden Reaumur, genaamd Fucus in lange [malle rondachtige Neflelingen verdeeld; maar die Autheur merkt op, dat deszelfs Bladen geenszins gewricht zyn, gelyk die van het Draadig Zee-Ruy, 't welk Baohinüs noemt Fucus naar een Snaar gelykende, rond en zeer 'ang, buiten twyfel het Zee-Draad, 't welk ook wel Zee-Vlafch wordt geheten. Hetzelve bovendien is alleenlyk een lange fmalle ronde Draad of Veter, niet gegaffeld, oft'elfens in tweeën verdeeld, als dit ,'t welk ik hier usfchen het uitgerekte en Riemige van Lin. s^eus een plaats geef: want het is niet ge. tvricht gelyk het eerfte , noch met zekerheid t'huis te brengen tot het laatfte , waar toe iet echter naast fchynt te behooren: hoepel het zo min Draadachtig Loof heeft als ^én van beiden. Des noem ik het (*) Zee-Ruy met gegaffeld famengedrukt zeer 0 lang Fucus Fronde dichotoma compresfa yralonga ,Se-  » e Wieren. agc laag Loof, volzaadig , Bokkig, den Wortel Paddeftoelachtig hebbende. Ik breng hier het Hoornachtig of naar Hertshoornen gelykend Zee-Ruy t'huis, van MoRison, dat met Wrattige Bolletjes, zo hy zig uitdrukt , is getekend : om dat hetzelve volftrekt hier mede ftrookt. Het heeft de Bladen, zegt hy, een weinig famengedrukt rond, pieramidaal , dat is puntig of dunner nitloopende , en beneden eene zagte verhevenheid , vau Stofte als de Paddeftoelen, waar onder eenige kleine Worteltjes. Dit onderfcheidt biykbaarlyk deeze Soort, welks Steel zo Gmèlin aantekent , voortkomt uit een rond Schyfje, dat een weinig boven het uitgebreid Voetje geplaatst is , en welk Schyfje, volgens Waarneemingen van wylen den ge! leerden Doktor Schlosser, reeds beftaat eer eenige Steel wordt uitgefchooten ; des het i begin zei van dit Zee-Ruy naar een Paddeftoel; tje gelyke. Zyn Ed heeft hetzelve overvloei dig aan de Oevers van Cornwall groeijend ge- * von- minibus repleta, Variolofa, Radice Fungiformi. MM Fucus elongatus. Gmklin. Fuc. p. io?. Fucns in Ligulas longas anguftas et fubrotuudas divifus.. Rbaum. Mem, ) de 1712. p. 31. T. f. 2. Fuc. Marinus Ceranoides, üiobuüs Vermcofis fignatus. Mor, Hift. 111. p 648. S. 15. 1 T. 9. Fucus Fronde dichotoma difticha &c. Broww ffam. p. 73. N. 8. II. Dbei. XIV. Siuk. VUT. AïbÉEi., 111. Hoofdstuk. Zee - Ruij,  soo Beschryving van VIII. | AFDEEL, II. Hoofdstuk. Zee • Ruy vonden. Het wordt dikwils verfcheide Voeten lang, zegt Gmelin, en is van eene Lederachtige , dikke, ondoorfchynende zelfftandigheid, vuil geelachtig van Kleur. Morison getuigt, dat het eens Mans langte hoog groeit , zynde het zyne in de Inham XJdJenSoright, die waarfchynlyk tot Europa behoort, gevonden. Het Sargasfo van Rtjmphius, door Gmelin aangehaald (*), van dergelyke geftalte, groeide, volgens dien Autheur, langs de geheele Kust van Portugal en Spanje. Dit komt aan de Oevers van den NoorderOceaan, zegt hy , overvloedig voor, altoos los dryvende: misfchien dewyl het, wegens zynen zwakken Wortel, door de gewoone beweeging der Golven, ten minfte by gelegenheid van Stormwinden , van de Rotfen afgerukt wordt. Volgens de aanmerking van Gmelin zyn de Stoelen of Stengels van dit Zee-Ruy natuurlyk niet rond, maar plat, wordende door 't droogen rond; waar van ik eer het tegendeel zou denken. Immers zyn Ed. hadt dezeiven , in zyne befchryving, rond genoemd. Edoch, hier uit is ten minfte blykbaar, dat het ook plat voorkome, en niet altoos zodanig als RÉaumur voorftelt; naamelyk, dat de doorfnyding een ovaal zy, half zo breed als <") Rumph. A<*i> VI. p. 18?. N. 3..  *yÈ w r ë k é n. a9t als lang. Ik heb het in Liqueur, met dergelyfce p/atrondachtige Takken, waar van een gedeelte ,„ Fig-. op pLAAT a is rf beeld, Zynde myne Plant geelachtig van' Kleur, meer dan twee Voeten lang. Ook heb ik het nog langer en zwartachtig bruin, dat geheel plat is. Beiden zyn aan den Wortel met een dergelyk bruin plat Schyfje, nagenoe* een Du,m breed, voorzien, en in dat zwart! w onder aan hetzelve een infekt, dat men Concha Anatifira noemt, gegroeid : waar uit blykt, dat hetzelve los gedieeven hehbe. Of het eerfte met zyn Spongïeus Voetje, ondef het Schyfje, niet elders zy vast gehecht Re. wecst acht ik bedenkelyk. Ia beiden zyn öe Bolletjes, door het geheele Loof, van bin. ren zigtbaar en in het eerftgemelde op fomrnige^plaatfen uitpuilendeals Kinderpokjes, doch ook met een Gaatje of zwart Stipje, 't welk zelfs in die van binnen zig eenigermaate vertoont. Of zy met Zaadjes gevuld zyn, 't welk Rü aümdr in de zyne waarnam, heb ik niet onderzogt : maar de zogenaamde Bloempjes, daar zyn Ed. van fpreela,uit kleine Vezelt, jes beftaande, en dus geheel Schimmelachtig voorkomende, zyn in myn laatstgemelde zwartbruine Exemplaar zeer blykbaar, groot en fraay. De afkomst van beiden zal waarfchya» lyk üit de Westindiën zyn. II Dsei,. XIV. Sivk, T 5 C»} Vïlk 111. HoQFiJ" ïüïs. Zee * Mm} Plaat-CI, Fig, u  VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. XX. ' Fucus loreus. Riemig XX L Fceniculeiceus.Venkelbladig. XX11. Trïqueter. Driekantig- i ( 1 i i t ï ïj2 Bbschrïvirg van (ao) Zee-Ruy met Draadachtig famengedrukt gegaffeld Loof, dat overal -wederzyds met Knobbeltjes is bezet. (21) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof en Eyronde Blaasjes, die bepaald zyn door veeldeelige flompe Blaadjes , aan de tippen Vrugtmaakende. (a2) Zee - Ruy met tweefnydig Takkig Loof, de Blaadjes gefleeld met kleine Tandjes; de Vrugtmaakingen binnen 't Looft langwerpig driekantig. Dit laatfte is een Kaapfch Zee Ruy,'t welk le Blaadjes Vliezig heeft met enkelde Takken; Ie Vrugtmaakingen Eyrond langwerpig, fomyds gefteeld, doch niet uitfteekende buiten t Loof. (23) Zee- (20.) Fucus Fronde Filiformi compresfa dichotoma ïc. (21) Fucus Fronde Filiformi ramofisfima &c. Fucus reficulis ovatis alternis pediculatis &c. Sp. Plant. N. 20. fucus Folliculaceus , Foeniculi foliis brevioribus. C. B. "'in, 365. Gmel. Fuc. 86. T. 2. a. f. 2. 0. Fucus baratus Sp. Plant. N. jo- Quercus maritiina barbata. C. „ Prodr. 154. (22) Fucus Fronde ancipiti Ramofa &c. Mant, 13.  1> E W I E R E N. 2g, (23) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof, de Takjes gefpitst , met rondachtige famengehoopt e Blaasjes, aan de Takken en fpitfe Bladen allen opgegroeid. Dit is een Oostindiïch Zee-Ruy, vaneen Span hoog, dat de Blaasjes allen op de Takjes en aan derzelver punten gegroeid heeft: zo dat zy met elkander als famengehoopt zyn, zonder Blaadjes : des hier de Afbeelding van het Oever-Sargasfo van Rümphiüs, welke het eigeutlyke Kruid van dien naam voorftelt niet kan behooren. (24) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof, de Takken gegafeld, de Bladen Els- j vormig, overhoeks aan den Voet Blaazig. * ' d Sommigen verwarren deeze met de Zee-Hei. de; waar zy nogthans , volgens Gmelin , van verfchilt, die 'er geene overeenkomst met den Denneboom in erkent; hoewel Zee: Denne de f23) Fucus Fronde Filiformi Ramofisfima &c. Fueus Fronde Varicofa &c. Sp. Plant. N. 18. Oed. Dan. 591. Burm. Fl. Ind. p. 239. (24) Fucus Fronde Filiformi Ramofisfima, Ramis dichotomis &c. Sp. Plant. N. 36. Mant. 134. Fucus Abies Marina. Gmel. jfite. 83. T. 2. A. f. 1. Fucus Folliculaceus Foliis Abrotani. C. B. Pm. 365. Fucus crispus loricatus nigricans. Barr. Tc. 1290. Bocc. Mus. 7. T. 12 83. Debl. XIV. Stuk. f • VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. XX11I. Fucus %ranula'■us. Korrelig. XXIV. "elaginoi's. Heybla-  s>94 Bescürïvihc van VIII. AFDEEL iiL Hoorn» sïuk, Zet-Ruy XXV. Fucus foncatencl' jus. Gekcttoügd. de gewoone naam is van dit Gewas. Sommigen verwarren 'er het Denneboom - Korallyn mede , dat tot de Dierlyke Schepzelen be« hoort (*), groeijende als een klein Boompje op Hoorns en Mosfelfchulpen en andere ZeeGewasfen. Het onderfcheid is niet zeer blykb3ar, dewyl het Gewas, ook in deeze, volgens Gmelin geheel uit Blaasjes beftaat , met Bladerige Takjes, veel naar die van Heide gelykende. Mooglyk hoort zyne HeyachtigeFucus (f) ook hier t'huis. (25) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof, dat gegaffelde Takjes heeft en afftandige Blaasjes , die als een Kraal-Ketting gegroeid zyn, om Elsvormige Blaadjes. Deeze, veel naar de voorgaande gelykende Soort , heeft in de Oceaan haare Groeiplaats, (26) Zee- Ci!) Zie 1. Deels XVli. Stuk van deeze NaluurlykeMiftorie, bladz. 534. Abieti fimilis maritima. C. B. Pin, Corallina Abietis forma. Tournf. Cf) Fucus Ericoides Gmel. Fuc. 128. J. XI. Fig. 3. Tamarisco fimilis maritima. Comm- Erica Marina quibusdam. J. B, Hift. 111. p. 799. Gort. Belg. 11. p. 918. (25) Fucus Fronde Filiformi Ramofisfima, Ramulis tfichotomis &c Sp. PUnt. N. «. Fucus Caule tereti Ramonsjimo &c, R.Lugdb. £14,  Jïe Wieren. 29 (26) Zee-Ruy met Draadachtig famengeclruk zeer Takkig Loof, de Tandjes aan den ram Elsvormig overhoeks opfiaande. Tot dit Gedoomd Zee-Ruy, in de Spaanfche Zee voorkomende, wordt ook dat Mosachtige door Linkjeus fhuis gebragt, of het Roedig Zee-Ruy van Noorwegen, door den Heer Gunnerus, te Dronthem, befchreeven en afgebeeld. Wegens de fynheid van het Loof, wordt dit Gewas by een Paardeftaart vergeleeken, maar het heeft, aan de Takken, Blaadjes als kleine Doorntjes. (27) Zee-Ruy met Draadachtig rond, eenigermaate Takkig Loof, dat overal met Borftels is hekleed. 1 1 Deeze heeft een opftaand Loof, dat weinig" Takkig is, naauwlyks een Voet hoog, overal, op de wyze van het Wolfsklaauw, gedekt met Borftelige Blaadjes, van een half Duim. (28) Zee- (26) Fucus Fronde Filiformi compresfa Ramofisfima &c. Sp. Plant. N. 34. Fucus tenuifolius Foliis dentatis Moris. 111. S. 15. T, 9. f. 4. Oed. Dan. 353. O Fu_' cus Muscoides. Sp. Plant. N. 23. Gmel. Fuc. %0.t 12. Fucus virgatus. Gunn. Norv. 93. Atl. Nidvos. 1 v° p. 83. T. 7. Fucus Foliis Erica; fimilis. Raj. Hijl. '73. ' (27J Fucus Fronde Filiformi tereti fubramofa &c Oed P-n' 35?. T4 IL Deeu XIV. Sivk, 5 f VIII. r Afdeel, lil. Hoofd, stuk. XXVI. Fucus aculeatus. Gedoomd. XXVII. Ltjcopo'ioides. Wolfslaauwchtig.  zyS Beschryvinc van VIII. AlDEÏL, III. HoOïD- stuic. XXV111. Fucus hirfutus. -Ruig. XXIX. Biscors. Twee- XXX. Tendo. Peesach» (28) Zee-Ruy met Draadachtig rond,gegaffeld Loof, 't welk overal met ruigte bedekt is. Dit bykans naar een Spons gelykend Zee* Ruy, heeft zeer Takkige Steeten van een Voet lang, als grof Garen, overal bekleed met een zeer fyn dik Pluis , byna als dat der HerteHoornen , doch naauwlyks zigtbaar met het bloote Oog. Het komt de voorgaanden naby, en is ook in de Noorder Oceaan , aan de Kust van Noorwegen, gevonden. (%9) Zee-Ruy dat het Loof rond, met flappe Doorntjes digt bezet heeft; de Bladen tweezydig, byna gevind, Liniaal- Lancetvormig Zaagtandig, De Steng van dit Gewas is een Handbreed hoog, behalve de Doorntjes wederzyds bezet met Blaadjes, alsof zy gevind ware, (30) Zee-Ruy met het Loof Draadachtig eenvoudig , Kraakbeenig , eenigermaale doorfchynende, Ty\r (28) Fucus Fronde Filiformi tereti fubramofa &c. Sp. Plant. N. 35. Mam, 134. Fucus teres Ramofiis &c. Huds. Angl. 470. (29J Fucus Fronde tereti inermi aculeatisfima &c. (30) Fucus Fronde Filiformi fimpliei &c. Sp. Plant. N. 52. Fucus Indicus teres. Pluk. Alm. 160. T. 184. t 5. Gramen Sparteum Setas Equinas referens. C. B, Pin, §. Prodr, 11. Burm. Ft, Ind. 233.  Dit zeer lang , dun , Peesachtig Zee-Ruj groeit in China en Ooftindie , alwaar het om Tapyten of Vloermatten te vlechten gebruikt wordt; zo het dat is, uit Ba dhihds aangehaald, 't welk de langte van twee Ellen hadt, CSO Zee-Ruy met het Loof Draadachtig eenigermaate hroofch en niet doorfchynende. . ïn de Sroote °ceaan niet alleen, maar ook in de Noordzee, en in onze Zuider-Zee omtrent het Eiland Wieringen, komt dit Zee! Ruy voor, dat Zee-Hafch geheten wordt van Bartholinüs. Hy vondt hetop eenKeyfteen gegroeid, gelyk met het Zee-Ruy meermaals plaats heeft. Plet valt dikwils, by Marftrand m Sweeden, onder 't Wier, en vertoont zig als Vlafch , fomtyds wel een Elle lang. Hierom wordt het Zee-Garen en ook wel Zee - Haair genoemd. Ik heb het, dat aan onze Stranden gevonden is, op een Schulpje gegroeid, van twee Voeten langte. (33) CsO Firn» Fronde Filiformi fubfragffi opadL 5 Plant. N. 31. Am. Acad. 1 V. p. 250. t , f , v„ Fd.formis fimplex. Ft, Lafp. 459. Fl. Suec IOoo „„ R. LugM 5r3. Fucus f. Fiium maritimum Germanicum." Bocc. Mm. i. p. 27-. T. 9. f. 9. C. B. Prodr. x« Linum Marinum. Barth. AS. I6?r. p. ng. £ g Gm^' Fuc. X3X. Goar.Belg. ft. p. 3,7." Alga njgfó c n ' jolio. Comm. Holt. p 5. T5 II. DBIt-IXIV. SlUK. ' vrir. ■Afdeel. Hf. Hoofdstuk. Zee-Ruif. XXXI.: Fucus Filum, Draadig.  agS Beschryving vasi viii. AlDEEL. iii. Hoofdstuk. ixxx11. Fucus Lanofus. fe. Wolachtig. xxx111. Fastigiatus.Getopt. xxxiv. Furcellatus. Vorkaclitig. 1 j 1 (32) Zee-Ruy met Haairig gegaffeld, zeer Takkig, ruuw Loof. In de Yslandfche Zee komt, volgens den Heer Koenig, deeze voot, die naar zwarte Wol gelykt, een Handbreed hoog zynde, en, door een Vergrootglas gezien, zig ruuw vertoont, met byna gekranfte Stippen. (33) Zee-Ruy met Draadachtig gegaffeld, zeer Takkig, ftomp getopt Loof. In de Oostzee valt deeze, die zig in 't ronde uitbreidt, omtrent een Handbreed hoogte hebbende, verdeeld in korte, ronde, gegaffelde Takken. (34) Zee-Ruy met Draadachtig, gegaffeld, zeer Takkig, ge/pitst Loof. Worm • (32) Fucus Frond. Capillaceis dichotomis Ramofisfinis fcabris. Sp. Plant. N. 49; (33J Fucus Fronde Filiformi dichotoma &c. Sp. Plant. ». 29. Oed. Dan. 393. Fucus Caule Lineari dichotomo. 1. Lugdb. 514. F. Palmaris tenuis &c. Moris. S. 15. T1. f. 9. Fucus Marinus polyfchides. Loes. Prusf. 7-, J. 5. GmEl. Fuc, p. 106. f34) Fucus Fronde Filiformi dichotoma Ramofisfima icuminata. Sp. Plaut. N. 30. Oed, Dan. 419. Fucus Japrinns. Att. Nidros. 1 V. p. 82. T. 5. f. 4. Fucus Lumricalis. Gmel> Fuc. 108. T. 6. f. 5. Mor, S. li. T. 9. 4.  J> E W r E R E N. 299 Wormachtige Fucus noemt Gmelin deeze Soort, om dat zy de Takken van gedaante • als Wormen heeft. Hy merkt aan, dat dezelve meest voorkomt in de Engelfche, doch' ook in de Indifche Zeewateren. Zy valt ook' by Noorwegen en heeft by Gcnnerus den naam van Geitenhoornig Zee-Ruy bekomen. (35) Zee-Ruy met Handpalmig pht Loof. Deeze Soort, die ook zeer klein is, heeft1 niet alleen eene Handpalmige gedaante, maa/ weinig meer grootte dan een Hand. MoRison fpreekt van eene die Vliezig dun en groen was, vallende op Anglcfey: Gcnnerus beeldt een dergelyke af in de Natuurlyke grootte, die derhalve ook flegts een Handbreed hoog was , maar hoog rood van Kleur en dus opdroogende bleef. Hy noemtze Schaopen-Zee-Ruy, om dat het Wolvee, aan de Noorfche Kust, zeer daar op was verflingerd. De Schaapen zegt hy, zo wel als de Geiten, wisten dit Zee-Gewas, opeen behendige manier, by het afrollen derBaaren, te C35) Fronde palmata plana. Sp. Plant. N. 26. Fucus Membranaceus Ceranoides. C. B. Frodr. i5J. F. Frond Planis palmatis. R. Lugdb. 5,5. F. Foliaceus humjlis* l-almam humanam referens. Mor. S. 15. T. 8. £ r Fucus Ovinns. AB. Nidros. IV. T. g. Gort. Belg. \[ „* 31?- II. DïEt. XIV. Stuk. Vlll. i.FDEE£«» in. Hoofd- TUK. Ïee-Ruy. XXXV. 'almatas. epalr~*  300 Beschryving van viii. afdeel lil. Hoofdstuk. Yslandfc Zee-Gra: te bekomen. Aan onze Stranden komt het ook , inzonderheid by Sandvoort, fomwylen voor, zo Co m m el y n aantekent. h Hier moet men dat Tslandfche Zee - Gras, Soel •genaamd , t'huis brengen , waar van een menigte op dat Eiland vergaderd , en ingepakt zynde, tegen Vleefch,Boter, Wol en andere Waaren verruild, of ook voor Geld verkogt wordt, als een zeer aangenaam Voedzel.Tagtig Pond zulk gedroogd Wier, kost'er veertig Schellingen. De Yslanders kooken het ook wel verfch in Melk , en maaken 'er dus eene Bry van , of, in verfch Water gelegd zynde geweest, laaten zy het door de Zon opdroogen en verharden, en fluiten het in Houten Vaten, waar door het wit en Suikerzoet wordt: zo dat zy het met Stokvifchen Boter eeten(*). Anderson verhaalt, dat dit Wier verfch ftrekt tot Voedzel voor het Vee, als ook gedroogd, en dat het Vleefch daar van walgelyk ■wordt. Van het Zee-Volk, aan de Stranden van Engeland, wordt dit Zee-Ruy ook veel gekookt en gegeten. De zoetigheid of Suiker, welke het uitlevert, ontftaat zo men wil uit Zee-Zout, door 't Slym daar van getemperd. Mooglyk zou hier ook het Zoete Zee - Ruy van den Heer Gmel i n(|) kunnen t'huisge- bragt Olafs. und PovEls. Reize durch Islami. Kopp. und: Leips. 1775. U. Theill.p. 177. (f) Fucus dulcis. Gmel. Fuc. 189. T. 26.  de Wieren. 301 bragt worden, hoewel hetzelve eene verfchillende geftalte heeft. Het beftaat uit allengs verbreedende Bladen, dikwils verfcheidene van 't zelfde Stammetje of Worteltje opfchietende. De Ieren efl Schotten hebben het geduurig al kaauwende in de Mond en, die de Eilanden in de Zee van Kamfchatka bewoonen, mengen het in eene Bry, welke daar door rood en dik wordt. Ook eeten zy het uit de Hand. Ik heb een Plant dergelyk Zee-Ruy, gedroogd, uit Japan bekomen. (36) Zee-Ruy met een Prachtige Steng; het: Loof Vimwyze gepalmd, Lederachtig; de * Blaadjes Degenvormig effenrandig. " Van eene gantfch zeldzaame gedaante is' d.t, gemeenlyk Trompetgras genaamd, tot welk het Vlottend Indlfch Riet wordt t'huis gebragt Men vindt het in de Oceaan, voorbydeKaap der Goede Hope , dikwils ook dryvende; als van de Steenen, waar op het groeit, afgerukt zynde Het heeft een Vezeligen Houtigen Wortel en de Steng is ook eenigermaate Hou»g» Pypig hol, zig verwydende en verwaaiende, en eindelyk uitbreidende in een' Lancet? ifin. ig, t 11. Bwt, XIV. Sn/*. VIII. •Afdeel, UI. Hoofdstuk. Zee-Rui), prxvr, 'ncusBucnatis.Trom, 'ttig.  302 B e s c h r V vin o van VIIIAfdeel. 111. Hoofdstuk. XXXVII Fucus digitatus. Gevingerd. cetvormig Loof, 't welk eenigermaate gevind is en tevens Vingeragtig. Dit Zee-Ruy is zeer groot. (37) Zee-Ruy met gepalmd Loof, van De< gemormige Bladen, en eene ronde Steng. De Steng van deeze Soort heeft de dikte van een VVandelftok of Rotting , en is ongevaar een Voet lang, voortkomende uit eene Bolachtige Wortel, die Vezels uitfchiet, even als de gewoone Bolwortels, doch van binnen hol is, zo groot als een Vuist. De Steng, die rond is, verdeeld zig Vingerachtig in Degenvormige Bladen , die fomtyds tot vyftien Voeten lang zyn, Vliezig, Kraakbeenig , van Kleur geelachtig groen. Zo in de Oceaan, als in de Middellandfche en Noordzee, inzonderheid aan de Kust van Engeland, komt dit Zee-Ruy menigvuldig voor, en dient op de-Schotfche Eilanden grootelyks tot bemefting der Akkeren en Boomen. Hier behoort zekerlyk die Zee-Plant, aan de Frie. fche Kust gevonden, welke de kundige Mee- se f37) Fucus Fronde palmata , Foliolis Enfiformibus 1 Stirpe tereti. Mant. 134. Huds. Angl. 474. N. 41. Fucus Hyperboreus, Fronde fimplici palmatS., Caule Iongislïmo. Gouan Flor. 61. T. 3. Fucus Arboreus polyfchides, édulis. C. B. Pin. 364. Raj. Angl,afi, Oed. Dan, 392. Gmel. Fm. 20e. T. 30.  U E W I E R e n. g< se befchreef en afbeeldde (*): als ook di daar Doktor Murk van Phelsitm vai gefproken heeft', ageer zyn Vertoog over d< Gewelf-Slakken, welks Tytel genoegzaam d waarde van den Inhoud aankondigt : zo da dit alszins een Plantgewas is van onzen Land aart. (38) Zee-Ruy met eenvoudig, onverdeeld, Degenvormig Loof, een vierzydige gevinde Steng het Blad doorloopende. Dit Zee - Ruy beftaat uit één enkel Blad op de kanten gefalbalaad of geplooid, maar'van onderen gevind; weshalve het elders Gevind Zee-Ruy wordt geheten. Zeer digt, naamelyk, ondereet enkelde Blad, is de Steel wederzyds begroeid met agt lange Bladen, die mooglyktot Vrugtmaakingftrekken. ByKamtfchatka valt de Geplooide Fucus van Gmelin, welke hier t'huis gebragt wordt, van tien tot twintig Ellen lang. Hy wordt aldaar waarfchynlyk ,zo wel als aan de Kusten van Noorwe- 00 Agter zyn Vertoog over de XIX. Clasfc vinLm njeus. Leeuw. i76i. vant,iK- Z T 11' ■ W' FUCUS *™b^G^. Fuc aoo. i. 20. Fucus pimiatus. Aïï. Nidros. IV T 8 ff Rlonglsfimo iatisfnno tenui.ua fo!io. MfUfó DfiBi. XIV. Stuk, '3 e, vm> 1 III. Hooiu, ; sruje. t XXXVlll* Fucus esculentus. Eetbaar.'  vin. Afdeel. 111. Hoofdstuk. xxxtx FucusSa charinus. Suikerij 304 Eeschrïvino vam wegen van het Vee, ook van Menfchen gegeten: waar op de bynaam van Linnjeus ziet. Dit heeft hy nogthaps met den voorgaanden en volgenden gemeen. (39) Zee - Ruy met byna. eenvoudig Degenvormig Loof, en eene ronde zeer korte Steng. ' Deeze Soort , in de Oceaan hier en daar voorkomende, wordt Zee-Gordel of Bandelier, by de Franfchen Baudrier, getyteld. Overvloedig groeit zy aan de Malouines Eilanden, en in derzelver Wortelen of Stengels , welke als eenTakkebos uitmaaken, neftelen veelen van die fraaije Ccnchyliën, welke men ons onlangs van daar heeft aangebragt, die met dit Kruid op den Oever worden gefmeten (*> Het is •eenige veranderingen onderhevig51, hebbende de fomtyds zeer korte,dan eens langere Stoelen , doch die niet door het Blad loopen, gelyk in de voorgaande Soort , ten minfte daar in niet zigtbaar zyn. Het is fomtyds vier Ellen lang, (39) Fucus Fronde fubfimplici Eiififormi &c Sp. Plant, *N. 25. Oed. Dan. 416. Fl. Suec. ioio, 1151. Ft- Westgoth. 169. Fucus longisfimo , latisfimo crasfoque folio. C. B. Prodr. 154. Raj. Hift. 74; Eph. Nat. Cur. 1748- p450. T. 9. f. 1, Fucus Alatus f. Phasganoides. C. B. Pin. 364. Gmel. Fuc. p. 194. ï, 27, 28. Rïaum. Mem. de 1712. p. 38. Tab. 3. f. 4. ("*) 3urn. Hift. d'un Voiage aux lies Malouines. Berl. 17^9. P- 154-  Ü E W I E » E & 3<5 ang , aan beide enden fmal, in 't middel breed en overlangs met ingedrukte Holletjes die als een Zoom of Bandelier maaken: doch bet komt ook zonder dezelven voor. Dt Ploonen zyn altoos vol Slym , waarin de Vrugtmaakende deelen zullen vervat zyn Hoewel dit Slym eenige Zoetigheid heeft, is nogthans deeze Soort het regte Suikerdraagen. de Zee -Ruy niet, 't we[Jc tot hec Gepalmde, hier voor befchreeven, behoort. (40; Zee-Ruy met Vliezig, langwerpig Ey. rond, effenrandig gefieeld Lwf; dé Stenorond en Takkig hebbende. }, Bladen heeft deeze als de roodePatich, die* doorfchynende zyn , en bleek paarfchachtig Jood. Men vindtze aan de Oevers van Engeland, als ook elders in de Oceaan, aan de Kusten van Europa en Amerika. (40 Zee-Ruy met Vliezig Lancetvormig Kinderend kanthaairig Loof. jQC! ^-^0^0nlfembïarnaCeiS °^-°biongis &c.h: 3Ü; f Da,u 349- Gmel. Fuc, i8s. t f * . Pucus f. Alga Folio Mernbranaceo rurPuL LapC t » f r? Us CauIes«ns. Gmel. Fuc. i72, i. ao. f. 2. Fucus Membranaceus rubens anguttifoliï V K Suu, Xjv. Sivis. l VIII. Afdeel. ' 111. Hoofdstuk. Zee-Ruifi, XL. Fucus tangui* eus. Bloedleurig. XLn liatusi Kantlairig.  3C vin. 111- c FoclD- 2 STUK. , Zee. Ruy. 1 ( 1 XLII. Fucus erispus. Cekruld. XLHI. Crispatus Kronkelig. 5 BESeHRVVlNOVAN1 In de Atlantifche eu Indifche Oceaan, als ok aan de Kaap der Goede Hope, komt deeevoor, die by Gmelin de Steelmaakende ,, et, om dit zy een doorloopende Steng leeft of Steel, daar het Vliezig Loof als Blalerig uufch'et; zynde de Blaadjes aan de kanen met kleine Blaadjes als gehaaird. Doch laar den Ouderdom verfchilt dit Zee-Ruy zeer in gedaante. Jong zynde heeft het geen Steng: omtyds zyn de Blaadjes op de kanten met er» kele Borfteltjes gehaaird , fomtyds met Bolletjes bezet, fomtyds als gepluimd. (42) Zee - Ruy met byna Vliezig gegaffeld Loof, de Slippen verbreedende. In de Oceaan, aan de Welter Kullen van Engeland, valt dit Zee-R.uy, dat dikwils op Oefter-Schulpen groeit, naauwlyks een Handbreed hoog , en dus in grootte, als ook doordien het geen Steel heeft, van het voorgaande verfchillende. Het wordt van de Strandvolkeren gegeten. (40) Zee-Ruy met Vliezig, byna Liniaal, . zeer Takkig, gekruld Loof,dat gekleurd h. De fa) Fucus Frond. fubmembranaceis dichotomjs ; laci>34- Fucus f. Alga Mernbranacea candida &c Mor. Hift. W. V 646- | *5- T" 8- £ & Fucus ciliatus. Gmel Fuc. 176. T. M. * ?• (43) Fucus Frond. Membranaceis fthtowanbns Ramc-  I> e W I e . r e N. ;g De zelfftandigheid van dit Zee-Ruy is zet teder en fcheurt ligt; de Kleur uit den roode of geelachtig , zo het de eerst aangehaald van Gmeli n zy, die in Ooftindie, als oo by Harwich op Steenen groeit. Het heeft d kanten als gekronkeld ; door klein Loof, da daar aan groeit. (44) Zee-Ruy met Vliezig byna gegaffeld « geribd Loof; de Slippen overhoeks, afloo. pende, tweedeelig. In de Noorder Oceaan komt dit, volgens de Heer Koenig, voor; hebbende het Loof Takkig, paarfch, doorfchynende, Liniaal, met een dikkere middelrib; aan de Tippen eenigermaate getand. (45) Zee-Ruy met Vliezig, ongeribd, overhoeks Vindeelig Loof, dat ftomp uitgehoeku is; aan de tippen als afgeknaagd. Deeze fisfimis &c. An Fucus laceratus. Gmel. Fm, t79. T, 41. f. 4, An F. Ligulatus. p. 178. f. 3? (44) Fucus Frond. Membran. fubdichotorais eoftati? &c. Mant. 135. Fucus dichotomus parvus coftatus Membranaceus. Raj. Angl. 44. (45) Fucus Frond. Membr. enerviis , alternatim pinnatifidis &e. Mam. i35. Oed. Dan. 3S2. R Membr. rubens, Moris. S. 15. T. 8. f. 5. Fucus atomarius. Gmel, Fut. Ï25. T. 18. f. ï. V % IL Deel. XIV. Stuk. * vnr. 0 Aïff> S HooïB, STUK, f-Zee-Ruijï 5 t '. XLIV. Fucus Alatus, Gevleu* geld. XLV. Qentatus, ïetand.  i vin- ' Afdeei» III. Hoofdstuk. XLVÏ. Fucus vnbens. Roodachtig. XLVII Vtwofas. lieaderd JOB B E S C H r Y v I N O VAN Deeze, in de Atlantifche Oceaan voorkomende , heeft, volgens onzen Ridder, een rood doorfchynend Loof. Hy brengt hier ■fhufshet fyngruizig Zee-Ruy van Gmelin, Welks Oppervlakte geheel bezet is met kleine Stipjes, die als Gruisjes zig tegen 't Licht daar in openbaaren , waar door het anders zig als vuil vertoont. Men vindt het veel aan de ^Kuiten van Amerika. (46) Zee-Ruy met Vliezig langwerpig ge. golfd, uit gehoekt Loof, en eene ronde Takkige Steng. , De roodachtige Kleur geeft aan deeze Soort, die in de Oceaan-voorkomt, den bynaam. (47) Zee - Ruy met plat langwerpig Loof, dat gefchilderd is met Wrattige Aderen. Deeze, die aan de Kaap valt, is langwerpig Liniaal een Vinger breed, zegt Linnjus; üloedkleurig effen, aan den rand met eenige Tanden of Slippen. De Oppervlakte is met eenige verhevene Aders, die hooger rood zyn en Takkig, overlangs getekend. (4«) (46) Fucus Frond. Membranaceis obkwgis undulatis fmuatis.&c. Sp. Pla& N 27- R- LnSdb- S'4« AISa mi" nor fuave- rubens, yarie divifa. Mart. Cem. 32. T.^- C4-) Fucus Fronde plana, oblonga, picla Venis Verrucofis. Sytl. Nat. XIII. Ramofis. Mam. 312.  o e Wieren. 3o9 (48) Zee-Ruy met plat langwerpig byna ge vind Loof, dat geheel met Wratten als be groeid is. Om wat reden de bepaaling der voorgaand* veranderd zy, die te vooren was met Tak kige Aderen, begryp ik niet. De Heer Thun berg heeft aan de Kaap deeze Soort waarge nomen, die weezentlyk den bynaam verdien; van Wrattig, door zyn Ed. daar aan gegeven Dezelve heeft eene zwartachtige Kleur en i< in de Natuurlyke grootte en gedaante, volgen het daar van my door den Heer Budmah, nus medegedeelde Exemplaar, in Fig. 2, od Plaat Cl, afgebeeld. v (49) Zee-Ruy met Vliezig verdeeld Degenvormig Loof, dat Tandswyze gekruld is. Aan de Noorder Kusten van Europa komt deeze voor, die veel gelykt naar de Kaapfche, welke onze Ridder Verfierde gebynaamd hadt. Dezelve heeft het Loof Liniaal of langwerpig, of Lancetvormig, Bloedkleurig, ongeribd! De rand van 't Loof is zeer digt op de kanten gehaaird, met kleine gefcheurde of ingefneeden Blaadjes. ^ (48J FucM Fronde plana oblonga fubpinnata, totaVerrucola- Mini, U9) »«« Fiond. Membranaceis divifis Enfiformibus dentato-cnspatis. Oed» Dan. 3JJ. fucus ' Mant. 313. II. Diel. XIV. Sxvic. . VIII. afdeel. • lil. Hoofdstuk.XLV1H. ï FucuS' Ferrucofus ' Wrattig. . ri. Cl. Fig- 3- XLIX. Vittatus. Gefnperd.  3io Beschryvinc van VIII. Afdeel. 111. HOOÏD" stuk. L. fucus Bamentaceus. Snipperig. LI. Flumofus, Gepluimde. LU. Abrotanifulius.Averoon« foiadig. (50) Zee-Ruy met eenvoudig DraadachtigLoof, dat aan de eene zyde digt Bladerig is gefnipperd. Aan de Kust van Deenemarken valt insgelyks deeze Soort, die Pypig holle Stengetjes heeft, een Handbreed hoog, aan de eene zyde digt bezet met gekleurde Bladerige Snipperingen. (ji) Zee-Ruy met Kraakheenig, Lancetvormig , tweevoudig gevind Loof, dat gepluimd is; de Steng Draadachtig dun, famengedrukt en Takkig. . Naar de volgende gelykt deeze, die in de Atlantifche Oceaan voorkomt en zeer klein is, met Mosachtig Loof. - ( 52 ) Zee - Ruy met Draadachtig famengedrukt dubbeld gevind Loof, dat de'tippen Blaasachtig verbreed en uitkopende heeft in Vrugtmaakingen , die aan de eene zyde geknobbeld zyn. (53) Zee- (50) Fucus Frond. Filiform. lïmplicibus, hinc ramen, tis Foliaceis confertis. Oed. Dan. 356. C51J Fucus Frond. Cartilagineis Lanceolatis bipinnatis Plumofis &c. Mant. 134. Oed. Dan. 150. Huds. Angl. 473- N- 35. Fucoïdes purpureum eleganter Plumofum. Bat. Angl. 37. (sO Fucus Fronde Filiformi compresfa bipinnata &c, Fucus pinnatus Ramis dichotomis. LOefl, ih 174. Fn« «us CapenSs. Gmïx. jFifir. hjj.  t> e Wieren. 311 (53) Zee -Ruy met Kraakbeenig famengedrukt, meervoudig famengefleld gevind Loof \ de Slippen niet verbreedende. • (54) Zee-Ruy met Kraakbeenig Draadachtig, famengedrukt, gegaffeld Loof;.de Vrugtmaakingen Kogelrond, gefleeld, endelings,\ met.een onderleggend Baardje. Deeze drie Verfcheidenheden van het Kruid, dat men gemeenlyk Kaapfche Zee-'Céwdsfen noemt, heeft Linn^eus opgetekend. Gmelin heeft ook de twee eerften onderfcheiden , en het verfchil duidelyk in Plaat vertoond , noemende één derzelven Kaapfch, het andere Kleurwisfelend Zee-Ruy; hoewel die eigenfchap ook plaats heeft in zyn eerfte. Het komt naamelyk insgelyks rood-, geel-of groenachtig voor, doch de zelfftandigheid is Lymig en veel weeker , dan in zyn laatfte, welke onze Ridder Kraakbeenig tytelt. Men kanze , buitendien, door de bepaalingen fchiften, uit de verdeeling van het Loof. Ook heeft het laatft- C53) Fucus Fronde Carti'aginea1 compressa, fupradecompofito - pinnati , Laciniis linearibus. Frutices Marini. Seb. Mus. 111. T. 102. f. 1. 2. Fucus verficolor. Gmel. Fuc. 158. T. 17. f. 2. Fucus vindicatus. Gunn. Notv. N. 975 & 864. Tab. 111. Fig. 5. C54) Fucus Fronde Cartiiaginea, Filiformi , compresfa dichotoma &c. Syfl. Nat. Veg. XI11. V 4 II. Dsel, XIV. SlUK. VTII. Afdeel. . iii. Hoofd:tuk. LUI. Fucus Curtilagiwus. Kraak>eenig. L1V, Gigarli- tus. Korrelig.  - vin. Afdeei 111. Hoofd Stuk. Zee *Ru tv. Fucus tSpinofuS. Gedaornd< I QI2 DEsefiRYvrNO VAK faatstgemelde meer veranderingen van Kleur j ' gelyk uit het gene, onder den gezegden naam, zo menigvuldig gedroogd, aan Papier gehegt, j, wordt overgezonden , zeer blykbaar is. De hoogte is fomtyds wel twee Voeten, doch dikwils ook veel minder. Somtyds groeit dit Zee-Gewas op Steentjes, fomtyds op Schulpen, Hoorens of Patellen. Het Korrelige ver-, fchilt daar van, door de Kogelronde Vrugtmaakingen. Het wordt aldus door den Ridder befchreeven. „ Opftaande, flyf, een Handbreed hoog, „ doorfchynend, Draadachtig, famengedrukt. a, gekleurd, op zyde met weinige Takjes voor „ de Vrugtmaakingen , die Kogelrond zyn , „ van grootte kleiner dan Koolzaad , op een „ kort Steeltje of Takje zittende, dat onder „ 'tZaad uitlteekt met een langer Puntje", (55) Zee - Ruy dat ongebladerd, Takkig Kraakbeenig is , met dyevoudig gekranfle Tandjes, Aan de Kaap groeit ook deeze Soort, een Handbreed hoog, met een Kraakbeenig Stengetje , zegt de Ridder , dat rond en Takkig is, CsO F«cs aphylhis Cartilagineus Ramofus, Denticufs verticillato-ternis. Mant. 313. Fucus denticulatus, 9us«. Fradr. p. 28,  der Wieren. 3 ïs, doorfchynend ongebladerd, met Tandj gekranst, meest drie in getal, niet fteekend Ik zie niet, hoe dit met den bynaam ftrook, De Getande van den Heer Burmannus die een platachtigen Takkigen Steel heeft c Takken met Tandig Takkige Knietjes, byr gegaffeld, wordt hier t'huis gebragt. Cj6) Zee-Ruy met Vliezig , gegaffeld, fü mengedrukt, Haairig Loof, dat gefleeld zydelingfe Vrugtmaakingen heeft en Lini aale veeldeelige Blaadjes. Deeze , ook van de Kaap zo 't fchynt af komftig,was niet grooter en Gaffelswyze zeei Takkig verdeeld, in Haairig Loof. Dit heefi zydehngfe Steeltjes, met ronde Vrugtmaakin. gen, met grooter dan Thym-Zaad. Aan der voet van de Steng komen Liniaale Vliezige Blaadjes , die breeder zyn, verfcheidelykveeldeelig, ftomp. (57) Zee Ruy met Kraakbeenig, meervoudig f56) Fucus Fronde Membranacea dichotoma compres- ffidi?? ^' ^ ,Mib«s'Fol. Linearibus Litindis. Suft. Nat. Feg. XIII. (57) Fucus Fronde Cartilaginea , decompofita, Ra«nuhs extremis Circinnato - pinnatis. MM. Fucus Pfoca- V s 11. IJaaj.. XIV, Stvk. 3 [3 Afdeel. 2. 111. . s IIOOFD-STUK. , Zee -Ru$. e a - LVI. Fucus ■SpermoJihorus. Zaaddraagend» LVII. Ptoca'lium.Krullig.'  vtit. AfDEELi 111. Hoofdstuk.Zet-Ruy 314 Beschryving van famengefteld loof; de Takjes aan 't end Krulswyze gevind hebbende. De Kraakbeenigheid , welke door onzen ' Ridder aan verfcheide der voorgaande Soorten toegefchreeven wordt, is eigentlyk maar een Veerkragtige taaiheid, waar in dezelven uitmunten. Dit hebben de meefle zogenaamde Zee-Gewasfen van de Kaap, voorgemeld, zo wel als deeze , welke van den Heer Gmelin naar de Krulachtigheid vin het Loof bygenaamd is. Hierin verfchilt zy van dieKaapfchen, wier Loof de uiterfte Takjes aan beide zyden gevind heeft, en deezè ÏÏegts aan ééne zyde, een weinig omgekromd, zodat zynaar Kammetjes - of naar Haairkrulletjes gelyken. Uit de Middellandfche Zee bekomt men zodanig Zee-Ruy, dat veel kleiner dan het Kaapfche,ook fynerendigter van Loof is, en op het uiterlyk aanzien zelfs blykbaarlyk daar van verfchilt, hoewel het met niet minder veranderingen van hooge Kleuren fpeelt. Ik heb 'er zeer fraaije Boompjes van, een half Voet hoog en aan den voet aartig begroeid met Koraal-Mosfen. Gezegde Heer oordeelt, dat het Loof zeer n3ar 't Duizendblad, 't welk men Geruwe noemt, gelyke. By de Engelfchen wordt het, volgens zyn Ed., Scarlet Fucus of Scharlaken Zee-Ruy, by de Hollanders ZeeBloem genoemd. Het komt , volgens hem , over-  4> e W 1 e r e ' n. 315 overvloedig voor, in de Zeewateren van Engeland. (58) Zee-Ruy mét Vliezig , Liniaal, famengedrukt Takkig Loof; de Vrugtmaakingen verftrooid, ongefieeldrondachtig. , Een Zee-Ruy, dat in gedaante veel naar1 Flap gelykt , wordt dus van Linn^us omfchreeven. Zyn Ed. betrekt hier het Wrattige Zee-Ruy van den Heer Gmelin, dat de Engelfchen dus noemen wegens de Vrugtmaakingen, die als Wratjes op . zyde zitten van het Loof, dat zig uitfpreidt in eene menigte van Borftelachtige Takjes. Het valt, zegt hy, zo wel in de Oceaan, als in de Middellandfche Zee , en merkt aan, dat het van de Roccella , die tot de Lichens behoort , verfchille. Zelf heeft hy ook een Flapachtig Zee.Ruy benoemd en in Plaat voorgefteld, 'c welk veel naar het Krullige gelykt en dus een geheel andere gedaante heeft. (59 j Zee- C58) Fucus Froni Membran. Linearibus compresfis , Ramofis &c. Fucus fubdichotomus teres Filiformis Ramofisfimus, Ramis insequalibus Setaceis. Sp. Plant. N. 22. Fucus Verrucorus. Gmel. Fuc. 136, T. j4. f. 1. Fucus teras rubens Ramofisfirnus. Raj, Angl, 111. p. 5I. Huds. Angl. 470. II. Deel. XIV. Stuk. VIII. Afdeel. II. HoOFDi" STUK. LVIII, Fucus Vonfervoig' les. Flap- : xlitig.  VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. LTX. Fucus Corneus. Hoorn achtig. PI. Cl. Fig. 3. LX. Capitt ceus. Haair ïichtig. JI5 13 E S c « r v v i n g v h n (59) Zee-Ruy iwtf ra;afe Hoornige Takken, ongebladerd, eenigertnaate getand. De Heer Gmelin befchryfteen Zee-Ruy, dat hy, wegens de zelfftandigheid, den bynaam van Hoornig geeft, voorkomende zo wel in de Middellandfche Zee, als aan de Kusten van Engeland. Het verdeelt zig, zegt hy, op eene onregelmaatige manier, van een Stammetje ; dat omtrent de dikte van een Pennefchaft heeft, al dunner en dunner. Van de voorgaanden verfchilt het zeer , doordien de Takken en derzei ver verdeelingen rond zyn. Hier toe fchynt dat Gewas , 't welk ik uit Oostindie , en wel van 't Eiland Java, bekomen heb, in Fig. 3, op Plaat Cl, ten deele afgebeeld, te behooren. Vrugtmaakingen heb ik 'er niet aan ontdekt. (60) Zee - Ruy met Kraakbeenige Haairdunne, *" Takjes , die overhoeks gevind zyn. Deezê Soort van Zee-Ruy, in de Middellandfche Zee groeijende, is, volgens Gmelin , die dezelve afbeeldt, omtrent een Hand- (59) Fucus Ramis teretibus Corneis, aphyllos, quodammodo denticulatus. Mihi. Fucus Corneus. Gmel. Fuc. 144. T. 14- fii- 3- (60) Fucus Ramulis Cartitagineis Capillaribus , alternatim pinnatis. Mihi. Fucus Capi|laceus» GmEl. Fuc. 146. Tab. 15- fii> »•  *> e W i e * e ar. st* Handbreed hoog, Van eene Vliezig.Kraak beenige zelfftandigheid. Zy heeft de Stenj eerst rond, vervolgens zig platachtig uitbrei dende in fyne Takjes, die wederom ron zyn. Deeze Takjes zyn wederzyds , ovei hoeks, bezet met vyfborftelige Vinnetjes aan de tippen Vrugtmaakende. De Kleu van dit Gewas ziet uit den groenen. U l v a. Watervlies. De Kenmerken van dit Geflagt fielt Lin KiEüs, dac het de Vrugtmaakingen heeft ir een doorfchynend Vlies. Het onderfcheidl zig, door zyne Vliezigheid, van het voorgaande en volgende; des ik hetzelve Watervlies heb getyteld. Daar van komen de volgende Soorten voor. (i) Water vlies, dat plat Niervormig onge. fteeld is, kruislings geftreept. Deeze Soort, die in de Zee der Zuidelyke deelen van Europa voorkomt, volgens Linö;eus, valt inzonderheid aan deEngelfche en Schot- (i) ülva plana Reniformis fesfilis, decusfatim ftriata. Syft. Nat. Feg. XIII. Gen. 1206. Sp. 1. Fucus Pavonius. Sp. Plant. p. 1630. Sp. 28. Fucus marit. Gallopavonis Pennas referens. C. B. Prodr. 155. Mor. S. 15. T. 8. f- 7. Ell. Coratl. 88. T. 33- f; C CoralUna Payonia." Pacl. Zob'pUut. 419. U. D«t. XIV. Stuk. - viii. AïDHEè» ï 111 Hoofd, 'stub. i Zee. Ruy, > r 1. Vlva Pavonial ■Kalkoen» ft*art.  318 Beschryving v a ft' VIII. Afdeei Ut Hoofdstuk.. Watervlies. 11. Diva Uw, bilicalis. Genaveld Schotfche Kusten, zynde ook op ons Strand, 'by Scheveningen , opgeraapt. De Heer Ellis beweert met kragt tegen den Heer Pallas, dat hetgeen Korallyn ofDierlyk, maar een Plantgewas zy. De geftalte zweemt veel naar de Agaricus ofgeoorde Boomzwam; maar het is een Vliezig dun Gewas; des , hoewel bevoorens tot het Zee-Ruy betrokken, veeleer hier t'huis hoorende. De Zaadjes zyn , door den Heer ELLis,in de Vliezige zelfftandigheid waargenomen. ' (2) Watervlies dat Schyfrond is, ongefteeld^ Schildvormig, Lederachtig. In de Oceaan , byzonderlyk aan de Kusten van Engeland , komt dit voor, wordende aldaar Navel-Lover geheten: want dit Geflagt noemen zy Laver. Dillenios merkt aan, dat de naam van Uha by de Romeinen wel zeer bekend geweest is, doch gebruikt voor allerley zagt Watergewas , Kroos of Flap: weshalve hy het verkoos Tremella te noemen. Het is donker van Kleur, glad en taay van zelfftandigheid, groeijende op den grond onder 't Zeewater, dikwils een Voet en daar over breed. (3J (2) Utua plana orbicularis, fesfiiis, peltata Coriacea. Sp. Plant. N. 7. Fucns Umbilicus marinus diftus. C B Pin. 364. Tremella marina umbilicata. Diti., Muse. 45. T. 8. f- 3.  b E Wieren. ggf (3) Watervlies, dat Buisachtig is, eenvoudig In alle Zee-Wateren valt, volgens onzei Ridder, deeze Soort, die, volgens den Hee de Gorter ook in onze Zuider en in d Noordzee groeit', veel voorkomende omtren Koehool in Friesland. L i nnjeus merkt aan dat zy aan de Oevers derOoftzee opgefmeetei en buitendien te üpfal veel' in de Vyvers ge vonden worde. Zo heeft ook Dilleniu in Slooten, by Woolwich, dezelve , en eem verfcheidenheid breeder uitgeftrekt , als he Darmfcheil gekruld, waargenomen. Zeer vee komt zy by ons voor in brakke binnen- Wate ren, die byna ftil. ftaan alwaar het groene Vlies , op dezelven groeijende , zulk eene Darmachtige gedaante aanneemt en geelachtig wordt. (4) Watervlies, dat Buisachtig is, door middelfchotten verdeeld. Aan de Kaap der Goede Hope nam de Heer Koenig deeze Soort waar, die veele StenCs) Ulva tnbulofa fimplex: Sp. Plant. N. I. Gobt. Belg- 11 p. 318. n. 1004. Flor. Lapp, 458. Fl. Suec. 1113 , 1154. Hort. Cliff. 4?8. R Lugdb. 515. Gron. Virg. \ 304, 128- Fucus cavus. C. B. Pin. 364. Tremella marina Tubulofa. Dill. Musc 47. T. 9, f. 7. (4) Ulva Tubulofa, Iftlirnis intercepta. Mant, 31 j, H. Deel. XIV. Siuk. »■ VIII. ' Afdeel. Ui. 1 Hoofdstuk. 1 ïii. ï Ulva hu ^ teftinalis. Darm, achtig. i 5 [ IV. Lumbrica* lis. Worm. achtig.  3 VIII- £ Afdeel, i IH. Hoofdstuk, j i i 1 V. Ulva, iompresfa. Samengedrukt. VI. Rugofa, Rimpelig. 20 Beschryvinu van* tongetjes uit een zelfde Voet fchiet, van dik» e als een Pennefchaft, van langte als een Vinger, opftaande, Pypig» Vliezig, geelachig, rond, gelyk van grootte; wel met midchotten, doch niet volkomen geflooten; gee■ende uit den top der Stengetjes een bondel ïit van Blaasachtige Tepeltjes. Dus verfchilt :y van de voorgaande zeer. (5) Watervlies, dat Buisachtig, Takkig is en platachtig. By de Darmachtige komt deeze voor, zo de Heer de Gorter, aantekent. Dillenius meldt, dat zy in de Theems overvloedig aan Hout en Steenen groeije: Linnjeds vondtze ook op Strooijen Daken aan den Zeekant, in de Zuidelyke deelen van Schónen. Zy is , zegt hy , vafter van zelfftandigheid , oneffen , bogtig , met ongelyke belletjes in elkander uitloopende , en heeft eenvoudige verfpreide Takken. (6) Watervlies, dat Buisachtig Takkig is en gerimpeld. Deeze fjj Ulva Tubulofa ramofa compresfa. Sp. Plant. N. 2. Gort. Belg. p. 318. Tremella marina tenuisfima comrresfa. Dill. Mttse. 48. T. o.f.8. ('6) Ulva Tubulofa Ramofa rugofa» Mant. 311.  p E W J e ri e jy, 32 Deeze is, wederom, een Kaapte, door der Heer K o e n 1 c waargenomen , die eenige Stengetjes uit de zelfde Voet uitgeeft, van langte , doch naauwlyks van dikte als een Vinger, geheel Buisachtig open, even als het Darmachtige of gewoone Watervlies , maar Takkig en zeer gerimpeld. (?) Watervlies , dat Draadachtig en gewicht is, de Leedjes overhoeks famengedrukt hebbende. Aan de Kullen van Engeland komt deeze doch zeldzaam, voor, die ook aan de Kaap der Goede Hope groeijen zou. Zy valt naauwlyks een Handbreed hoog,dikwils kleiner en het gewoone Zee-Ruy jS 'er fomtyds mede begroeid. (SD Watervlies , dat langwerpig , plat, ge. golfd, Vliezig is en groen. 1 Aan de Oevers van de Middellandfche Zee b vondt Baühinds dit Gewas, 't welk hy tot CZ) Ulva Filiformis articulata , Artfculfs alternatim eompresfis. Sp. Plant. N. H Cliff „er e Marina BMotk Dill. Musc.^T^.^ 2? f ™°b]°y *Ia™ u»d»lata, Membranacea yiS'f SP\ T' * PI. Suec. 11. N. H56. Fucus loa. primo. la„sfim0) ?enuique füli0_ Baüh> ^ ^ X II. Dïbl, XIV. Sitfc t VUL AfDBELi 111. Hoofdstuk. Water* vlies, , VII.' C03fervoides. Flax>ach« yin. atisjima-i Zeer reed.  VIII. Afdeel. 111. 'Hoofdstuk. (Valervlies. IX. Ulva laSuca. Zee-Sla 322 Beschrvviho van tot het Zee-Ruy betrekt, zynde een zeer dun Blad van byna een Elle langte, vyf of zes Duimen breed , bleek groen van Kleur. Het kwam onzen LinnjEüs- by Marlband, in Sweeden , overvloedig voor , onder de opwerpzelen der Zee. Het werdt, door zyn Ed., by de Banannen - Bladen vergeleeken. Aan de Kust van Noorwegen vondt de, Heer Gunnerus twee Soorten, hier van in langte en breedte aanmerkelyk verfchillende (*). De eene was wel anderhalve Vadem lang en een Voet breed, de andere hadt meer breedte en langte. (9) Watervlies, dat gepalmd is, Kinderend, Vliezig; met de happen van onderen fmalu Ier. Onder Water groeit deeze aan de Zee - Kus" ten op Steenen , en breidt zig dikwils zeer uit in Kuilen en Waterplasfen, aan onze Stranden O Ulva longisfima et Ulva maxima. Giww. Fl. Norpeg. 1766. N. 1002 & 1003. Tab. Vil. Fig. 2 &. 5. (9) Utva palmata proüfera Membranacea, Ramentis inferne anguftatis. Suil. Nat. Veg. Xlll. Ulva Labyrinthiformis. Sp. Plant. N. 5 FS- Suec' \k N- "57-GoRT' Belg. 11: p. 319. N. 1006. Tremella Laftuca. Gmel. Fuc. 215. AJuscus marinus Laftucae fimilis., C. B. Pin. 364Tremelia marina vulgaris , Laftucs fimilis. Dfll. Mnsc, 41. T. 8. f- 1. Fucus Scoparius. Siköji. S»n4m. 93.  n e Wieren. den zo wel als aan die van geheel Euro k ump Hjus noemtze Zee-Salade , zo G» xin aanmerkt, doch dit fchynt my een anc Kruid te zyn , dat in Oostindie, ond»r de « daante van Slaa - Planten , op het Wa' dryft en Wortels heeft (*). Het onze c de Franfchen Laitue de Mer.noemen, groei als gezegd is, 0p Steenen of andere Ligha men, zonder Wortel, en beftaat uit eene ve gaaring van gegolfde, gefnipperde en als g« fcheurde Bladen, van eene zeer dunne , Vli£ z>ge, bleek groene doorfchynende zelfftarj digheid, een halven Voet of anderhalf Voe iang. Of dit het zelfde zy, daar de Ouden onde den naam van Zee-Mos, naar Slaa gelykende gewag van gemaakt, en waar aan zy genee zende kragten toegefchreeven hebben , rs on, zeker. Op de Eilanden van Schotland zou het aan 't Voorhoofd en de Slaapen worden aan. gelegd, om de Hoofdpyn te ftillen , zo MAa. tin fchryft. In de Wefrelyke deelen van Engeland wordt dit, of het Genavelde Watervlies 4**ifa in 't Zout gelegd, en van 't arme Volk gegeten, . (l°)WM?rvl\e$, dat Lancetswys'Ekvorwg *' 0veral»« Tepels gedoomd. ' ]D < te) Rumph. Herb. Amb. VI. p. ,7? T 74 f j ^ l .(ioj u e Wieren. 3,5 0.3) Watervlies met langwerpig hobbelig Loof. Aan de Zeeftranden van Friesland, zo wel als elders in de Oceaan, aan de Europifehe Kullen , komt dit Gewas voor , het welke van ouds Lima genoemd is by de Italiaanen, om dat het zig als Eanden of Windzels vertoont , die dubbeld gevouwen en bobbelig gekreukt of gefronzeld zyn. De Kleur en figuur doet het eenigszins naar de Zee-Slaa gelyken. (14) Water vlies , dat Kogelrondachtig is , eenzaam, van binnen Sappig, J In Meiren van Sweeden en Pruisfen valt * deeze zonderlinge Soort, die rondachtig is , en uit een Vlies beftaat , byna als de Huid van een Pruim, waar in dergelyk Vleefch als in die Vrugt vervat, zo dat men het WaterPruim zou kunnen heeten. De vermaarde Gleditsch, te Berlyn, heeft dit Gewas befchreeven. Ci5) (13) Ulva Fronde oblonga bullata. Sp. Plant. N- S. Gort. Belg. 11. p. 319.'Tremella marina fasciata. Dill. Mme. 46. T. 9. f. 6. Fucus Linza diftus, Laftucze Maïlnae fimilis. J. B. Hift. 11!. p. 81. ("14) Ulva fubglobofa folitaria, intns fucculenta. Sp. ' Plant. N. 9. Fl. Suec. IOi5, 1159. Fucus globofus fesfi|is mollis. Gled. Monogr. II. Deel. XIV. Stuk "* VIII. Afdeelj 111. Hooïdsïuir. Xlll. Ulva Linza. Windzelachig, XIV. 7runifor«s. Pruim.chtig.  -.26- Be«cH8ïvino v a .« vin. Afdeel mi Hoofdstuk. • XV. Uk/agratiulata.Korrelig (15) Watervlies, dat Kogelrond is, geflopt en groen. Zekere Bolletjes , naauwlyks van grootte als Speldekoppen of Hennipzaad, die aan de kanten van fommige Rivieren en Slooten voorkomen , en bevonden worden te beftaan uit famengehoopte Korreltjes, maaken deeze Soort uit: welke misfchien beter tot het Schimmel zou kunnen betrokken worden. Immers zy iirooken weinig met de bepaaling van dit Geflagt. Verfcheide andere Soorten van Ulva zyn den Heer Forskaohl, op zyn Oofterfchen Reistogt, voorgekomen. Aan de Oevers van Vrank^yk, en elders in de MiddellandfcheZee, vondt hy een Rystachtige , dus van hem genaamd , om dat zy , een wyl aan de Zonnefchyn blootgefteld , naar Ryftenbry geleek. By Mocha , in de Roode Zee, nam hy eene Klootronde waar , van twee Duimen middellyn, die van binnen hol was en rimpelig geplooid, met Celletjes; als ook een Netvormige breed Vliesachtig, met Gaten van een Duim wydte. Een andere , by de Stad Tor, hadt Wigvormige Blaasjes , aan een ronden Steel ; dat (15) Ulva globofa farfta viridis. Suft. Nat. fig. XI1!. •Ulva fphxrica aggregata. Sp. Plant. N. 10. Fl. Suec. 1066 , 1160. Tremella Paluftris , Veficulis fphaericis FanEiformibus. Diia.. Must. 55. T. 10. f. 17.  » e Wieren, 32? dat al wederom dezelve van de Geflagts bepaaling doet verfchfflen: doch waar zal menze anders betrekken? t C o n f e r v a. Flap. Gelyk de Vliezige dunheid het laatst be. fchreeven onderfcheidt van 't Zee-Ruy, zo wordt dit Geflagt door zyne Draadachtigheid van beiden afgezonderd. De naam, Conferva , ziet op de famenlyming deezer Vezelen (*) , of op derzei ver heelende en famenvoegende natuur, zo Plinius wil, naar wien de eerfte Soort den naam bekomen heeft. Deeze heet gemeenlyk Flap in 't Nederduitfch: weshalve ik ook niet kan nalaaten daar van den-Geflagtnaam te maaken ; niettegenftaande ik bevoorens Conferva Zee-Mos had verduitfcht (f): want die benaaming is geenszins op alle Soorten toepasfelyk. Linn^eus zegt, dat het ongelyke Knobbeltjes heeft, fn zeer lange Haairachtige Vezelen. Zyn Ed. heeft dit Geflagt in verfcheide Rangen verdeeld, als volgt. L Met eenvoudige, gelyke Vezels, die geen Knietjes hebben. (O l C) Conferveiït Osfa mota aut foluta. Cet.-;. (f) I. Deels XV11. Stuk, Sejwer NhHxrtytt'HiJoriir, Ibiadz. 62, enz. ' X 4 II- Deel, XIV. Stuk. VIII. Afdeel. 111. Hoofd» tuk.  328 BfiSCriRÏVINO VAN VIII. Afdesl. III. Hoofdstuk.1. Confetna Bivularis. Flap der Beeken. (1) Flap met geheel eenvoudige , gelyke, zèet lange Vezelen. Gemeen is deeze Soort van Flap, by ons, in de Slooten , die 'er dikwils als geheel door toegroeijen, en om die reden jaarlyks moeten gezuiverd worden van dit Ontuig. Dilleniüs merkt aan, dat het in zagt vloeijende Beeken zig tot verfcheide Ellen uitftrekt, en dus veel langer wordt, dan in (Taande Wateren. Linnjéüs vondt het, op Gothland , ter ohgewoone langte, zegt hy , van vyf Ellen. In de Zuidelyke deelen van Europa komt het ook voor. Het is, zo men wil, de Conferva van Pliniüs, welke, zo dieAutheur verhaalt, gebroken Beenderen wonder fchielyk doet te famen groeijen (*). Hy hadt eene verbaazende uitwerking daar van gezien, in 'c geneezen van een Man, die, van een hoogen Boom gevallen zynde, geheel met Flap bewonden werdt, welke men geduurig vogtig hieldt. Byna alle Beenderen, zegt hy, van dien Man, waren gebroken en werden dus toe hee- ' (1) Conferva Filamentis fimplicisfimis aequalïbus longisfimU. Syft. Nat. Feg. XI11. Gen. 1207. Sp. 1. Gort. Belg. 11. 319. N. ioo8- Ft Suec. 1023, 1161. Conf. Capillaris fimplicisfima enodis. R. Lugdb. 511. Conf. Fluviatilis Sericea vulgaris & fluitans. Dill. Musc. 12. T. z. f. 1. Conferva Plfnii. Lob. Ic. 11. 257. O Hiji. Nat. Libr.XXVü. Cap. 8.  » E WiEREN. heelinge gebragt. Men mag zeggen, dat dit meer te verwonderen dan te gelooven zy. Wylen de kundige Hovenier Mee-, SE» z,'g pryswaardig toeleggende om dé nuttigheid van fommigen onzer gemeene inJandfche Planten te onderzoeken, heeft zig ook byzonderlyk daar in ten opzigt van dit Gewas bevlytigd. Hy verhaalt, daarvan Vlafch en Papier gemaakt te hebben, en acht, dat het ook zeer wel tot Lemmetten in Lampen , Vulzens van Kusfens, Bedden en Rokken, zou kunnen dienen, door welke behandeling veele Menfchen de Kost zouden kunnen winnen,- terwyl het anders nutteloos vergaat en tot veel belemmering voor den Landman ftrekt. In de tyd van anderhalven Dag hadt hy daar van zo veel verzameld, dat het gedroogd negentien Ponden uitleverde. Het rot, zegt hy , niet ligt en de Reuk verdryft de Motten (*)•' Hy hadt Monters daar van aan deHollandfche Maatfchappy, te Haarlem , gezonden. In 't Werk van den vermaar. den Paftoor Schaft, er, over het Papier maaken, vindt men 'er Proeven van, die zeer fraay zyn. Deezen Heer was, door den Heer Buchner te Halie , een van zelf daar van gegloeide Sprey, veele Ellen lang en breed, welke men, als door de Zonnefchyn gebleekt zyn- t f») Hall. Maaifckapp.-£ÏS. a.StnkJbL 15=1. X 5 II. Deel. XIV. Stuk. "vin. Afdeel. II. Hoofdstuk.,Flap.  33« Besciiryving van VIII. Afdeel. 111, Hoofdstuk. Flap. 11. Conferva pominalïs Flap dei Bronnen. zynde, voor een van Wol geweven Kleed aanzag, toegezonden (*). Mooglyk noemt men daarom dit Gewas, in ons Land, ook wel Dekenvlag. Immers ik heb my over deszelfs natuurlyk fyn Geweefzel, wanneer het uit de Slooten opgehaald en door de Zon gedroogd was, dikwils verwonderd. De Engelfchen noemen het, deswegen, CrowSilk of dryvend Zyde Water-Mos. Den Latynfehen naam Conferva vind ik, 't welknogthans niet eigen is, Water - Spongïe vertaald (+). Dewyl het als lange dikke Draaden voorkomt, noemt men het, in 't Hoogduit! ch, Wasferfaden. De Draadjes of Vezelen, waar het uit beftaat, zyn hol, en bevatten zeer kleine groene Bolletjes, die de Vrugtjes of Zaaden daar van zyn. (2) Flap met eenvoudige gelyke Vezels, die kor. ter dan een Vinger zyn. Dit toont de ongemeene kleinheid van deeze Flap, die in fommige Bronnen voorkomt, en aldaar dikwils een Okerachtige of andere Kleur aanneemt , naar de hoedanigheid der Wateren. II. Met (*) Schjeffer von Papiermachen. 1. B. 7, Cap. (j) .1 Lcxico Pitisci Latino - Belgico. (i,) Lottjerva Filam. fimpl. aeq. Digito brevioribus. Sp. Plant.N-i.Fl. Suec. II. N. 1163. Conferva minima Bysfi facie. Duu Musc. 14. T. 2. f. 3.  » E W f E S. e js\ II. Met Takkige gelyke Vezels. (3) Flap met gelyke Vezels, die Takkig zyn, Lugtbelletjes influitende. s In ftilftaande Wateren en Regenbakken van, ons Land, komt deeze voor, die ook in andere deelen van Europa gevonden wordt. Het' Js een Mosachtig Gewas, als Zyde of Katoen, veelal groen van Kleur, doch ook donkerer, naar de hoedanigheid van het Water. Het breidt zig ter langte van een Handbreed, of ook van een Voet en langer uit, en kan, gedroogd zynde , zo wel als het voorgemelde Flap, tot die gebruiken dienen. De Takkigheid onderfcheidt hetzelve duidelyk daar van. (4) Flap met gelyke Vezels, die naar den Grond/leun Takkiger zyn. t la By Dillenius voert deeze den naam van Bi Fluweel Molen-Flap, en hy merkt aan dat dezelve (3; Conferva Filament xqualibus Ramofis, Bullas Aereas includentibos. Sp. Plant. R 3. Gort. Belg. v 319. N. 1009. Fl. Suec. 1024 , 1166. Conf. Paluftris Bom! bycina. Dill. Musc. iS. T. , f TT A,„n „ . c. b. Pin. 363. 3" Ai§a Bomby™*- Éft VerVr Fil' T*''Bafm Verfus R^aonbas. Sp. Plant. N 4. Gort. Belg. p. 350. N. 1010, Flor. Suec.il. 1 Conf" Rivulorum Capillacea; Dt^Musc 21 T | f. 15. Alga in Tubulis Aq, Font. ducentibns. C.Y rtn. 364. * II. Desl. XIV. Stuk. vin. Afdeel. Hl. HoOFDTUK. 111. Conferva 'nllofr. Lugtbelg. IV. hiulicuts. lap der lizen.  33* B E S C II R Y V I tf O VAM VIII. Afdeel. III. Hoofdstuk. V. Conferva Amphibia. Tweeflag. tig- (6) Flap •> ' (.5) Conferva Fol. se f- zelve groeit in heldere Beekjes , als ook in Pypen en Geuten, die 't Water naar de Mo < lens afleiden ; 't welk de oirzaak, zegt hy , is, dat deeze gemeenlyk korter valt. Zy gelykt naar Fluweel, zagt en digt van geweefzel, groenachtig van Kleur, en wordt door 't droogen byna zwart. In ons Land komt zy op dergelyke plaatfen voor. (5) Flap met gelyke Fezels, die Takkig zyn r en door 't uitdroogen tot Doorens famenloopen. Op veele plaatfen, in Graften, Vyvers en Slooten , als ook aan Hout en andere Lighaamen onder Water , komt deeze, zo by ons als elders in Europa, voor, en houdt zelfs buiten 't Water ftand op vogtige belommerde plaatfen; door 't uitdroogen eindelyk zig verwonende als een ruuwe ftekelige Spons; gelyk menze fomtyds op de Oevers van Rivieren vindt. Zy blyft den Winter door; maar verdwynt in 't Voorjaar, groeijende ter hoogte van twee of drie Duimen»  d § Wieren. *, (6) Flap met gelyke Vezels , die zeer Tak/ lang en ruuwachtig zyn. Aan de kanten, van de Zuider-Zee, in on: Provinciën, als ook op Rotfen en Klippen a; den Zeekant van Engeland, Sweeden en e ders, groeit deeze Soort van Flap , die ee -Handbreed of een Voet lang wordt, en in ze< fyne Vezelen is verdeeld, geelachtig groe zynde van Kleur. (7) Flap met Takkige zagte Fezels die korte dan een Vinger en hoog groen zyn. (8) Flap met gelyke gegaffelde Vezels. (9) Flap met Kinderende getopte ruige Draaden. t» (6J Conferva Fil. sequal- Ram. elongatis fcabriuscuy>s. Sp. Plant.-6. Gort. Belg. n. 1012. Conf. Mar. i-iliformis longisfima fusca &c. Fl. Suec. io?8, ii?o.Conf. Marina Capill. longa Ramofisfima. Dill. Musc. 33. t. 4- f- 19. (7) Conferva Fil. Ram. mollibus, Digito brevioribus v.nd.sfimis. Sp. Plant. N. 7. Conf. Marina Capillacea brevis viridisfima. Dill. Afusc. 23. T. 4. f. 20. (8) Conferva Filam. a;q. dichotomis. Sp. Plant. N. 8, Conf. dichotoma, Setis Porcinis fimilis. Dill, Musc. 17' t. 3. f. 9. (9) Conferva Fil. proliferis faftigiatis hirtis. Sp. Plant. IN. 9. Conferva Marina Penuata. Dill. Mttse. 34, T. ^ 23. f4 Dan, XIV. Siw«.j 33 7> Vlll. ö Afdeel. III. Hoofd, STUK. !e VI. [jj Conferva . Liltoralis, Oever- :r n P Vu. ■förugina^ fa. Koper, roeftig. VIII. Hichoto. nta. Gegaffeld. IX. Scoparia. Bezem» achtig.  VIM. Afdeel. . 111. Hoofdstuk. X. Conferva i Cancrlla- . ta. . ' I n Getralied. "t ' XI Re;;culata. '■ Netvur wig. dl i v i ,&l9B«sVj"' j •... jiji i j i i B E S C H R Y V I N G VAK (10) Flap met Takkige Draaden; de Vezels overhoeks, kort, veeldeelig gevingerd. Kleine Mosachtige Waterplantjes , in Engeland door Dillenius waargenomen, naaken deeze uit , waar van de laatfte ook n Sweeden , aan den Zeekant, is gevonden, ïe eerfte groeit veel op het Zee-Ruy , de weede in Slooten der Velden aan de Theems, III, Met in elkander uitloopende Vezelen. (n)-Flap met Netswji' vereenigde Vezelen. In de Rivieren van Europa, aan derzelver Oevers,komt deeze Soort voor, die eenNetsvys -Geweefzel heeft, zeer fyn en teder, waar n dikwils Rivier - Posthoorntjes en andere Slakkenhuisjes zig verftrikken. De Vezeltjes of Draadjes , waar het uit beftaat, zyn in de Meinfte Plantjes fyner dan Hoofdhaair. Men reeft het aan de Theems in Engeland en in de ria) Conferva Filis Ramofis; Filametitis altern- brevi' nis mtiltipariitis dig;tatis. Sp. Plant. N. 10. Flor. Suec, 1. N. 1171- Conf. Marina cancèllata. Dill. Musc: 24. r. 4. f 22. Ol) Conferva Filamehtis reticulato - coadunatis. Sp, Ylant. N. 11. Conferva reticulata. Dill. Musc. 20. T. j. f 14 Ft. Suec. 1015 , 1167. Conf. reticulata crispa. jluk. Alm: 113. T. 24. f. 2. Mor. S. 15. T. 4. f 4. Muscus Aq,, Bonibycinus Retiformis. Loes. Prtisf. 173. I- 54.  o e ' W ieren. $ de Rivier van Upfal, in Sweeden, waargen< men. Het zal , waarfchynlyk, by naauwket ng onderzoek , in onze Provinciën ook m ergens te vinden zyn. IV. Mee Knoopige Vezelen. (is) Flap met geheel eenvoudige Borftelachtig regte Draaden; de Knietjes dikker en ge In de Rivier van Upfal komt deeze Soort, zeer veel aan Steenen zittende, voor. D iL lenius beeldtze overend ftaande af, eD noemtze Paardejlaart Rivier-Flap, om dat zv zeer naar het Kruid van dien naam gelyken zou De hoogte is, Z0 hy aanmerkt, van een Vinger of een Plandbreed, de Kleur donser en bruin paarfchachtig. (13) Flap met Takkige Koraalkettingachtige Draaden ; de Leedjes Kogelrond en Lil-' achtig. Dit OO Conferva Filis fimpIicisl; Setiformibus reftis • Gen crasfior.bus angulatis. Sp. Plant. N, ti Fl st r T Ttc;t: Fiuviati,is ^^-^Ze: nnoiica. major & mmor, Djl,t Muse> ^ ^ ^ ■ IL Dabi. XIV. Stuk. f>4*« 5 >• VIII. . Afdeel. 111. ] Hooio. stuk. ? Xll. ' Conferva ' Fluviatilis. Rivier* Flap. ,XI1L relatinofa, Lillig.  VITI. Aids el. 111'. Hoofdstuk. Flap. 'XIV. Confervi Cnpillan. Haairachtig. }3. 113. T.84.f. 9. Mokis. S. 15. T. 4>  P, E W I E R E K. 3: In Meiren , Vyvers, Graften van Europ komt deeze voor, die in Plasfen van brak W£ ter en Slooten , omtrent Dy leshoek in Fries land, door Meese is gevonden. Dille *ius namze, in Engeland, waar, op plaat fen, daar het.Zee-Water, met de Ebbe, wa afgeloopen. Het is een Haairig Gewasje,. vee naar m elkander gewikkelde Draaden gelyken de: weshalve hy ook hetzelve Moeras. Garen tytelt. Men wil dat het Water-Vlafch vao Imperati daar toe hehoore. (15) Flap met geknokkelde Draaden, die gegaffeld zyn. Deeze, veel aan de Stranden, dikwils op' Hoorens en Schulpen, of ook op Mosfelen' voorkomende, beftaat uit Knokkelige Leedjes fils het Korallyn , vallende rood of witachtig van Kleur.. De Heer Ellis, de Conferva van de Coralhna onderfcheidende, merkt aan, dat dezelve een Plant is , met Vezeldraaden die uit Leedjes, beftaan. Hy geeft een Afbeelding van eenige derzelven , met de Vrugtmaakin? •gen welken zy als de Tweehuizige Planten -hebben,- beftaande de Bloemen der Mannely- •' ken ■ 05) Conferva Fllis geniculatis dichotomis. Sp. Plant £lS'n°KT'f g- 1 ' N' MI+ Conf' Gelatino "fa &c, Dill. Musc. 33. T. 6 f. 3 6, 37, Y II. Dbbi. XIV, Siük. 15? 3 VIII. AfDEÉLs • Jll.' . Hoofd» stuk. Flap» s 1 . XV. Confervê Coraltinot* les. Koraily* ig-  5ï VTÏÏ. k Atdï-ïl i, lli. lHoorn- b «uk. d' XVI. Conferva Catenata. Gekettingde- 1 c f 1 1 XV11. Polytnorpha. Veran-' derlyk. 8 BiscBiïvim vak :n in een foort van Katjes, die der Vrouwerken in rondachtige Zaadhuisjes. Waarfchynrk behooren eenigen daar van tot deeze eü ; volgende Soort (*). (16) Flap met geknokkelde Draaden, en Rot"' " ronde Leedjes. Tn de Zee , die de Zuidelyke deelen van europa en de Kullen van Zuid - AmfiVa efpoelt, komt, volgens Linn^e os, dit Gsetlingde Zee-Mos voor, 't welk weezentlyk ie Takjes als uit Schakels van een Ketting amengefteld heeft. CATEssyhadr hetzelve an de Bahama - Eylanden medegeb■ d\haate TakjeS naar ^ Bladen van fommige. Palmboomen gelyken. f 18) Plap met geknokkelde bogttge ft* len* de Takken en Takjes korter hebbende, i In tridaftylites &e. Bocc. Mus. I. p. 26g T f Fncus crisnus loricatus nigricans. Ba.ür.' Har fl* *'* 1301. ' s**' mi Y s II. Obu. XIV, Swk, 59 'e vnr, > III. ji Hoofd* j STUK. t FJ«p> :r » i 1 'XVIII. Conferva. fa. 'werrend,'  i VUL AïdeEl. lil. Tb Hoofdstuk. r' Flap. O c v I XIX. Conf ei va, Clomerata, Gekluwend. < ] XX.. RupeflriS' Rotzig. m Beschryvino van In de Europifehe Zee vindt men dit Zeelos vry zwervende in 't midden der Wate:n, zo L i n n as u s aantekent. Als een Vlies f Vel uitgebreid, dryft het daar ep en worde oor de Golven her en derwaards gedreeen. Men vindtze ook in Moerasfen en 'oelen aan de Zee-Kust van Engeland. (19) Flap met geknokkelde Vezelen, de Tak fa, korter en veeldeelig. Iii Bronnen , Slooten en Beekjes, komt leeze Soort in ons Wereldsdeel voor , zo „innaïüs aantekent. Dillenius merkt an, dat zy zig van een Handbreed tot een Voet en meer langte uitbreide, zynde in nenigvuTdige Takjes , al fyner en fyner, /erdeeld ; zo dat zy zig als een Kluwen , sf als een" Spons, vertoont. Ray hadtze in Regenbakken gegroeid gezien. (20) Flap met geknokkelde Vezels , die zeer Takkig en groen zyn. Zeer (19) Conferva Filamentis Geniculatis, Ramulis breviorjbns multifidis. Sp. Plant. N. 19. Conf. Fontinalis Ramofisfima, glompratim congefta. Dill. Musc- 28. T. 5. f. 31. Conf. viridis Capillacea. Mor. S. 15- T 4- f- 2» Alga Fontana trichodes. C. B. Pin. 364. (20J Conferva Filamentis geniculatis Ramofisfimis vi-  d e W i e K e fJ ?_ Zeer gemeen komt deeze voor, op d -Jotfen van Europa , zo de Ridder aante Kent. D i ee e n i o 8, die dit Mos Zee.Baan noemt, hadt opgemerkt, dat dezelven'er aan de Engelfche Kuiten, dikwils geheel me de bedekt zyD. Het vertoont zig, 0p zi ze ve ais een Bosje Haair, en gelykt naai z n Rivier-Baard zo zeer, dat men het'e) naauwlyks van kan afzonderen. (2i) Flap met geknokkelde. Vezelen , die zeer Takkig zyn , digt aan elkander uit een middelpunt, .Klootwys' groeijende. Naar de Haairballen der Beeften gelykt deeze dermaate, dat zy daar van den naam bekomen heeft. Aan de Oevers der Meiren in Sweeden heeft menze dikwils opgefmeeten gezien. De Kleur is groen , de grootte ongevaar als een Ockernoot, de gedaante volkomen rond. Zy is nergens aan vast , en heeft in 'c midden ook geen vast Lichaam , waar zy op gegroeid zyn zoude. Het rMibus. Sp. Plant. N. 20. Fl. Suec. IJ. N. n-6. Con£> Marina Trichodes ramofior. Dill. Musc. 3S. T c f' 29- Pluk. Mam. 53. T. 182. f. 6. " ' 00 Conferva Filamentis geniculatis Ramofisfimis e centro confertisfimis. Globum conftituentibus. Sp. Plant K. 21. Conferva globofa- Fi. Suec. 1027. n69 Y •* IL Deel. XIV. Stuk. j i » VIII. Afdeel. ■' "lil. >. Hoofd-' 1 iTVK. , Flap v XXI. Conferva jEgagropita. Haairballig.  34» Beschryyivg van Vin. Het Gegaffelde Flap vondt Forskao^f *ïï£u- in de Middellandfche , en een Plat, als oofe ^HooïD- een Borftelig Flap of Zee-Mos, by Moch* in de Roode Zee. £ £ C-  REGNUM VEGETABILE. HET RYK der PLANTEN. NEGENDE CLASSE. M U S C 1. MOSSEN.   BESCHRYVING r. y d e r ■ 9*" PLANTEN. /Xr AFDEEL ING* De MOSSEN. 1. li OOFDSTü fc. Algemeene Eigenfchappen der Mosfen. Verfchillende denkbeelden over da Vrugtmaaking. Veelerley gebruik derzelven. Bepaaling der Geflagten en Rangfchikking, 3&AA$e Mossen, in 't algemeen, worJ D \ dea door den Ridder Linn^os, fchouwd in het Planten-Ryk. Zv moeten zig behelpen op plaatfen , die voor anderen onbekwaam zyn , en hebben dus , doorgaans, een zeer fchraal Voedzel. Ook is baare gedaante , veelal, zeer gering , en de Kleedmg, welke de overige Planten dikwils Y ? U Dssu XIV. Stuk. ?q . Eigen xhaypen.  346" De Eigenjch iïP-e» IX. Afdeel. I. Hoofdstuk. zo zeer verfiert, gantfch onaanzienlyk. Zy verdraagen , zonder hinder, de brandende Zonnefcnyn , en dienen tot befchuttinge van de Wortels der Boomen en Kruiden, zo voof uitdrooging als voor 't bevriezen; terwyl zy zelf naauwlyks aandoening fchynen te hebben van de Koude. Immers men vindtze meed op hooge Gebergten en Vlakten, in de Noordelyke Landen.' Ondertusfchen Wordt door haar een vrugtbaare Aarde, tot bemesting der Landeryen. diehltig, verzameld (*). Deeze oogfchynlyke nietigheid der Mosfen , heeftze oudtyds ook veelal doen over 't hoofd zien: ten minfren bemoeiden zig de Kruidkundigen der voorgaande Eeuwen weinig met her, nagaan van derzelver verfchillendheden. Meest sverden zy door de Groeiplaats, ook wel door de grootte of kleinte en eenigen door de Geftalte onderfcheiden. Dus telde Ca spar Batjhinus dertien Kruipende, veertien Tak. kige, vier Koraalachtige Aard-, en agtderley B oo m- Mosfen. Dit maakte negen - en ■ dertig Soorten van byna altemaal Europifehe Mor* Qn. Door de Kruidkundige Waarneemingen van Plümier in Amerika, als anders, vermeerderde het- getal zodanig , dat de beroemde Tournbfort 'er, omtrent den aan.;<:-.- oV ... vang f*J Zie II. Dhsls I. Stuk deeaer Nat. Hifiorie , tlad. 237.  ükr Mossen. ^ vang deezer Eeuw, reeds over de bonder, boekftaafde. Sedert is derzelver getal noj grootelyks uitgebreid. Micheli usfchreef omtrent dertig Jaaren laater, dat hy *er na genoeg tweehonderd in zyne Verzameling hadt welke misfchien door niemand nog gezien wa ren (*). Ray befchreef, in de derde Uit gaave van zyn Kort Begrip der Planten vai Groot Brittannie (f), meer dan driehonden verfchillenüe Mosfen , op dat Eiland waarge nomen; by welken Dillenius nog veele nieuwen gevoegd heeft: zo dat het getal dei Soorten thans byna oneindig is. Door een Reistocht, op de Gebergten van Wales, tot bevordering der Kruidkunde, in 't Jaar 1726 ondernomen, vondt die Autheur nog veele nieuwen , en anderen kreeg hy van buitenslands. Uit Noord - Amerika, byzonderlyk uit Virginie en Penfylvanie, veele Mosien bekomende, wierdt hy gewaar, dat omtrent het derde deel, van de aldaar groeijende, nieuwe Soorten waren.. In de Zuiddykite deelen van Zuid-Amerika, zegt hy, verichillen de meeften van de onzen; maar,die in Groenland en Lapland voortkomen, zyn meest.aan die der Bergen, van Wales en der Alpen van Switzerland gelyk. Op de Gebergten tusfchen de (*) Mich. Nova Plant. Gen. Flor. 1729. p. io9. CV Raj. Syn. Stirp. Britamii», Ed. IIi. XL Dml. XIV. Sn*. 7 1 IX. r AïBEEL. » B; , Hoofd» stuk. i I \ Oneindig getal der Soorten.  348 De Eigenschappen IX. 1. HooïD' STUK. Verdeeling. i ( i I de Keerkringen groeijen, vervolgt hy, zeer fraaije Heefterachtige Soorten, naar de Varens zweemende; waar van veelen nog niet ontdekt zyn. Zelf bezat hy vyfhonderd verfchillende Soorten ; buiten en behalve de Verfcheidenheden , en toegang hebbende tot de drooge Kruid-Verzamelingen van Bob art, Sherard en du Bois, vondt by zig in ftaat tot de onderneeming en uitvoering van zynonvergelykelyke Werk over de Mosfen; 't welk nog heden tot een grondflag van dcrzelver befchryving dienen moet; in welks Voorrede hy dit verhaalt (*). De vermaarde Tournefort, van deeigentlyke Voortteeling der Mosfen onbewust , sn meenende dit zy wel Zaad maar geen Bloemen hadden, verdeelde ze , eenigszins naar de gedaante, in drie Rangen. Hy hadt 'er Haairichtige, Gefchubde, en met Bladen van Varkensgras, Vlafch-en Penningkruid, enz. (f). Ray jnderfcheidde de eigendyke Mosfen in Groo:ere en Kleinere, en deeze laatfte in Schubbige Gebladerde, welke laatften, wederom, naar dat :y gedeelde of ongefleelde Hoofdjes hadden ;n naar de fchikking van het Loof, door hem *efmaldeeld werden (Ij. DitLEains, daar (*) Oillenii Hift. Muscomm. Oxon. 1741. Quarto. (f) Touknf./b/?- Kei Herbaria, Paris 1700. p. 550. (4) Raj. Melh. Plant, emer.4. &eiil?a. Lond. 1703. jj. 7.  Ü E RM O S S E K. 345 daar onder ook de Conferva, Lichen en anderen betrekkende, maakte eene geheel verfchillen de hoofd-verdeeling van dit flag van Planrgewasfen. ' Deeze Autheur hadt de Mosfen eerst gehcu^ den voor Planten geheel zonder Zaad, en, in plaats-van Bloemen , zekere Hoofdjes voortbrengende met Stuifmeel, waar door de enden der Blaadjes bevrugt en tot Voortteeling bekwaam gemaakt zouden worden (*). Naderhand fcheen hy , in verfcheide Soorten, Vrouwelyke Zaadhuisjes te erkennen ; hoewel hy meende, dat de meeften maar Spruitjes hadden in de Oxels der Bladen , met die Bolletjes , welke dus in fommige Bolplanten verfchynen , overeenkomftig. Eigentlyke Zaaden, zegt hy, ontbreeken 'er aan (f). MrcBEnus waande, in de Sterretjes der Mosfen , zo wel de Vrouwelyke als de Mannelyke deelen van Vrugtmaaking ontdekt te hebben , en ftelde vast, dat zy in 't zelfde Plantje, op de manier der Straalbloemen, by elkander zig bevonden. Doch zyne verklaaring, door 't Mikroskoop geholpen, is duifter en doet weinig ter zaake, zo de Heer Haller oordeelt, .die aangaande de Mosfen dus fchryft (j). „ Wy (*J App. Flor. Giesf. p. 77. (f) Wijt. Musc. Introd, p. 14. (-!■) Hift. Stirp. Helv. inchoat. Tom. Ui. p. ig, ÏL Vnu XIV. Srvs. Afdeel. I. Hoofdstuk. De Vrugt. maaking volgens■ DlLLKNLUS.  IX. Afdeel. L Hoofdstuk. Aanmei kingen yan Hai LEK. Denkbeeld van LlNNJSUS 3$o Dé Eigenschappeh „ Wy onderfcheidenze vari de LJcfau,da.t „ zy waare Bladen hebben en Zaadhuisjes „ draagcn. Meestal hebben zy iets dat naar -„ Bloemen gelykt; rondachtige Bolletjes vol _„ Stuifmeel, naamelyk, 't welk ontvlamt aan „ de Kaars, even als dat der gewoone Meel„ knopjes van de Bloemen. Dezegelyken naar „ die der Varens , of zyn van een andere fl„ guur, Klootrond of Cylindrifch, ongefteeld „ ofgeftetld, van binnen met een Sponsje of „ als lange gegaffelde Hoorens. Bovendien „ is in zeer veele Mosfen iets dat naar Zaaden „ gelykt, op den top van het niet Bloemdraa« gend Steeltje famengehoopt, of in het Blad „ zittende , dat my in de meeften veeleer „ voorkomt als een Knopje of Spruitje, dewyl „ het beftaat uit waare Blaadjes. De eigent„ lyke natuur, echter, van deeze, naar Bloe. „ men of Zaad gelykende, Deeltjes, en der„ zei ver bekwaamheid om de een of andere „ Sexc te vertoonen, is nog door geene dui. „ delyke Proeven verzekerd. Hiel houdt „ het Stuifmeel voor Zaad, en Stsheli. „ nus heeft een Soort van Mos gezaaid: maar „ welke Deeltjes het zyn, die de Voorttee„ ling eigentlyk maaken, is ons nog onbe„ wust." Onze Ridder, de Mosfen bepaalende, zegt: „ zy hebben Meelknopjes zonder Draadje \ „ afftandig van de Vrouwelyke Bloem, welke' st een  8» ï l M O fi s E »t 35? een Stamper ontbreekt. Ook hebben de „ Zaaden geen eigen Rok, noch Zaadblaad» jes ( * ). Elders merkt hy verder aan, dat „ haare Meelknopjes met een Hnikswys'Kelb g 3'e gedekt zYa (th Het fchynt, derhalve, dat zyn Ed. door Anthera in het eerfte geval iets anders .verdaan hebbe dan in 't laat. de; want hoe kon hy anders zeggen, dat de Meelknopjes geen Draadjes, (zo blykbaar in deeze gedeelde Knopjes,) hebben? Schreber betrektze, dat zonderling is, met alle de Geheim-Echte of Schuilteelige, tot de Planten met een naakte Bloem (1"). De geleerde HeerBbrgius beflnitzyn uitmuntend Vertoog, over de Zaaden der Mosfen , als volgt f § ). „ Wy hebben uit het voor„ gaande klaar gezien , dat het Poeijer in de „ Hoofdjes een Mannelyk Stuifmeel is; dat de „ kleine Spruitjes haare Zaaden zyn, of ont„ bolfterde Zaadplantjes,die ook geeneZaad„ blaadjes hebben: derhalve dat, dewyl alle „ Mosfen haare Meeldraagende Hoofdjes of „ Meelknopjes hebben , zy ook noodwendig „ haare Vrouwelyke Bloempjes of Zaaden bezit- j> ten . («) Phitas. Botan. Stockh. i75i. p. 3?. (D Calyptra Calyx Musci cucullatusAnther* fuperimpofitus. Ibid. p. 5» 1 ($) Spiciltg. Flor, Lipftca. LiPs. i77r. (5) Semina Muscorum, Autore P. J. B««0. Am. Aea4, Vol. II. Holm 1751.?. 284. H. X,IV. Siu/c 4 asdeejl, 1. Ho orU» stuk, v'erklaatê door Berciius;  352 De EioENscffAPPES !X. Afdek 1. Hoofdstuk. I Bepaalinj der Geflagtendoor hem, i De Vrouwelyke Bloemen Vergaard. Mniüm. „ .ten moeten. Deeze Zaaden, nu, zyn ge» ti heel naakt, 't welk evenwel met de Zaaden „ van alle overige Klasfen ftrydig is. Zo dat „ men in de Mosfen geen Stamper vindt, met >, Styl en Stempel praaiende. Daar is, naa„ melyk, geen Vrugtbeginzel, Kasje of Rok „ van 't Zaad; maar deszelfs plaats wordt „ bekleed door een geheel naakt Vrugtje, 't „ welk men in geen ander Plantgewas voor. j, heen gezien heeft, en dus het Stuifmeel on. „ middelyk op het Vrugtje der Plant werke. „ Wy weeten dan thans , wat Mannelyke en VrouwelykeBIcemen inde Mosfen zyn/' Voorts merkt zyn Ed. aan , dat de Sterrc. tjes, in fommige Mosplantjes de toppen kroonende, weezentlyk de Vrouwelyke Bloemen zyn , terwyl dezelven iü anderen verfpreid voorkomen in de mikjes der Bladen , en in eenigen nog niet gevonden zyn; 't welk byEonderlyk plaats heeft in het Schurftmos (Zi:hen), daar zy zo veel te duidelyker zig vertonen in het Wolfskteauw (Lycopodium). Derïalve , meent hy, zou men dienvolgens de ïeflagten dus bepaalen kunnen. Polytrichüm. Een gebuikt Meelknopje, met zyn voet zittende op een üitfteekzel. •  D E R fvi o s S S H. 3^ Mni o m. Een Meelknopje zonder Uit- fleekzel. De Vrouwelyke Bloemen vergaard. 1 *aK2E *** zonder De Vrouwelyke Bloemen eenzaam verfpreid. Hypnom Een gebuikt Meelknopje, zondcr üitfteekzel. De Vrouwelyke Bloemen eenzaam, enz. Fcnt itiALis. Een gebulkt Meelknopje, aan den voet omringd mee een Haairbe, kleedzej. De Vrouwelyke Bloemen niet bekend. | Splachnum. Een gebuikt Meelknopje, met een Vliezig Uitfteekze!, De Vrouwelyke Bloemen vergaard. Sphagndm. Een naakt Meelknopje met een effenrandigen Mond, gedekt door een afvallend gefteeld Dekzeltje. De Vrouwelyke Bloemen verfpreid. rr r, Z Pil AS' JI. Deel, XIV. Stuk. XI. Afdeel. 1. Hoofdstuk.  TX. Afdeel, I. Hoofdstuk, Waarneemingenvan Nec- ICER. i 354 De Eigenschappen Phascum. Een naakt Meelknopje meteen gehaairden Mond, zonder üitfteekzel. De Vrouwelyke Bloemen verfpreid. Fob. el la. Een Meelknopje doorboord met verfcheide Gaatjes. De Vrouwelyke Bloemen onbekend. Lycopodium. Een naakt Meelknopje, tweekleppig. De Vrouwelyke Bloemen met een vierdeeli, gen Kelk. Omtrent twintig Jaaren daarna kwam de Heer N. J. oe Necker, de Planten in de Paltz nagefpoord hebbende, ter baan met een Vertoog over de Voortteeling der Mosfen en Wieren (*). Zyn Ed. tracht daar in, op 'c voetfpoor van Adanson, de beftaanlykheid der beide Sexen in dit flag van Planten geheel ander de voet te werpen. Hy erkent ook niet, dat zy eigentlyke Zaaden hebben. Hy hadt waargenomen, dat de Mosfen door eukee Spruitjes worden voortgeplant, even als dit *efchiedt in fommige Soorten van Gewasfen, wel- Cs) Disf. de Mnscorum et Algarum generatione. AS. Acad. Tkeod. Pakt. Manh. 1770. Quarto. Tom. II. r.  b t r M o s s g n. 25 welke tüeü deswegen Johgwerpeöde * tytelt, Dus zou, daar omtrent, flegts eene Ontwikkelende Voortteelingf plaats hebben, 't welk zyn Ed, door het wegneemen der Meelknopjes ondervonden hadt. En hier in ftrekte hem tot beveiliging die zonderlinge eigenfchap der Mosfen , welke men Herkeving noemt. Immers , het is bekend , dat zy, fchoon Veele Jaaren gedroogd geweest, door enkele bevog. tiging met Water wederom frifch en tierig worden, en dus als uit den Dood in 't Leven komen , groeijen en uitbotten. Hy verwerpt volftrekt derzei ver Stuifmeel en Zaad, verdeelende dus de Mosfen in de vier volgende Rangen. 1. Gemmtpdrée. Deeze fchieten naakte Knopjes aan het voltvasfen Stengetje: waar toe de Lycopodia,Hyp^ mi Sphagna, Brya, enz. behooren. 2. Bulbipara. Deeze ontwikkelen Bolachtige Scheuten , door welken de Voortteeling gefchiedt, gelyk de Phasca, fommige Brya, Mnia, enz. 5- Plumuiïpartg, Uit de voorgaande fchieten deeze fluim» II. Debli XIV. Szvjb Z 2 Bch* f IX. Aiiwit. Hoorn- STüB. * VivU paree f Genét ratio evo~ Uttivet  356 De Eigenschappen IX. Akdee I. Hoofdstuk. Denkbeeld van MttESE. 1 ( 1 i C l z O r< h b k d P Z h m achtige Spruitjes, die onder den grond verborgen zyn: welken Rang de Polytricha, verfcheide Mina, Brya ,en anderen uitmaaken. 4. Frondipartz. Zy brengen Poeijerachtige deeltjes aan de Oppervlakte voort, of beginzels van Loof aan den rand en in de holligheid : by voorfa eel d, d e Marchantice, Lichen es, Jungermannite, die ongelteeld zyn, de Riccice, Anthocerotes, enz. De Friesfche Hovenier Meese, door zyne Kruidkundige- Werken beroemd , heeft zig )yzonder veel moeite gegeven, om de deelen Ier Vrugtmaakinge in de Mosfen na te fpooen. Men kan niet ontkennen, dat zyne Waareenlingen op één Geflagt derzelven, dat van e grootften is , Haairmos genaamd, tot den iterilen trap van naauwkeurigheid gebragt yn; maar, terwyl hy, met Doctor Hiel vereenkomftig , zekere Haairtjes, welke in immigen aan den rand van 't Doosje , dat st zogenaamde Meelknopje uitmaakt, zigtiar zyn, in andere Mosfen geheel ontbreeen , voor Meeldraadjes houdt, blykt ten jid'jlyklte, dat zyn denkbeeld geenszins toeisfelyk zy op de Mosfen in 't algemeen, yne Ondervinding, van Plantjes geteeld te ïbben uit zekere Cylindrifche Lighaampjes, wei«  » e r M O S S e ». s5; welken hy in de Sterretjes waarnam en voor Vrugten h,eldt, fchynt met het Gevoelen van onzen Ridder meer te ftrooken, dan wanneer hy met Doktor Bzel op den zelfden vo onderftelt, dat het Stuifmeel der Meelknopjes Zaaden zouden zyn. In hoe verre hy geflaagd naakte Zaaden, 'maar Zaadkwabben hebben gelyk de andere Planten, is my duifier C*; ' De Gevoelens van de vermaarde Kruidkun- i digen Schrebbe en Oederds, dieniet-^ temm ook vastftellen, dat het Stuifmeel der Meelknopjes Zaaden zyn, en dat van Kotareuter , die wederom dezelven Mannelyk ftelt en de Vrouwelyke Teeldeelen in de Sterretjes of Roosjes of elders zoekt joverftapPende kome ik eindelyk tot het Gevoelen van Doktor MÈwviê, van Chemnits in Saxen, bygebragt ineen Vertoog over de Leer. rvyze der Mosfen; t hchtgekomen (fj. Die Autheur beweert, dat de tT'f^fu Vem°°' daaromt«"t,inde Verhand, der Koll. Maatfchappye. X. Deel 2. Stuk. Haarl.i768 hl t7i Cf) Mnhodus Muscorum iltullrata, quani prafide cL' A,Lme' Med- & Bot Pnrfesfdre, üpfalte, i„ And£i S ^ d'lemr M Alllilis ****** oio, Swartz , Norcopia Gothus. Z 9 H. Deel. XI y. SruK. IX. Afdkec. 1. UoOFDil'UK. icvoelcn. .111 .>oft. Iedwis.  3j8 De Eigenschappen IX. Afdeel, 1. HOOFD" WK. Nieuwe Methode van den iongen l^INNiEUS-. * Sotyle- $e»es de gedagte Sterretjes of Roosjes Mannelyk zyn endat de Meelknopjes'waar ZW bevatten, doch tevens een Stuifmeel, door den top uitgaande; dat de Vrouwelyke Bloem beftaat in een gefteeld, Vrugtbeginzel, 't welk na de Bevrugting uitpuilt en een Doosje wordt, waar van het Huikje het Dekzel is: dat de Zaaden weezentlyk met een Vlies overtoogen zyn, 't welk openbarftende Zaadkwabben uitlevert, dus het Spruitje: uitlaatende, enz. Tot aanpryzinge van dit Gevoelen, 't welk my duifter is en naast met dat van Meese fchynt te ftrooken , kan ik zeggen, dat hetzelve door den jongen HeerLi nn^us, thans Hoogleeraar te Upfal, is goedgekeurd en met eenige verandering aangenomen: terwyl deer ze ten allerfterkfte de Zaadkwabben* , die door wylen den Ridder Li nn^kus , zyn Vader, ontkend waren, beveftigt plaats te hebben in de Mosfen. Wat verder aanbelangt zyn Ed. Leerwyze der Mosfen, daar uit opgemaakt; hier van zal ik, eensdeels , dewyl dezelve my wat duifter voorkomt; andersdeels, omdat zy niet algemeen is , als het Wolfsklaauw , een der voornaamfte Mos - Geflagten , buiten fluitende; en eindelyk ook, om dat zy my van des Ridders Methode, die ik tot dus verre gevolgd heb, zou doen afwyken ; terwyl ik voor Jt overige dit Stuk al vry omftandig heb behandeld ; met verlof van den Leezer niet uitvoeRg fpreekec. Al-  B E B. M O S s E N. Ed. de Mosfen fielt. of fe. of r^te je zyn, dat u Mannelyke en Vrouwely] doemen te hebben op een zelfde of bvzond re Plantjes: ,. Dat die Bloemen ofin Knop , vergaard of naakt geplaatst zyn in de Oxe der Bladen: 3. Dat die Knopjes ('t zy als ee Haairbekleedzel, . De Mo s se n, die door hunne Bladerigheid, als kleine Kruidjes, zig kenbaar maaken, waren door onzen Ridder, na3r dat zy gedekt of ongedekt, een- of tweebeddig zyn , in drie Rangen onderfcheiden, als volgt, * Zonder Huikje. Lïcopodiüm. Een tweekleppig, onge- fteeld, Meelknopje. Porella. Een Meelknopje dat met Gaatjes is doorboord. Sphagnum. Het Meelknopje effenrandig gemond. Phascum. Het Meelknopje kanthaairig gemond. ** Gebuikt tweebeddig. Splachnum. Het Meelknopje met een zeer groot üitfteekzel. Po- $U Zie I. Dejels 3. Stuk van deeze Natuurlijke Hi« fiorie , bladz. 109. II. Deel. XI.V. Stuk, IX. Afdeel. 1. Hoorn- STOK. Onderi fcheiding Joor LlNNTEUS»  IX. Af DEEL. 1. Hoofdstuk. Myne Rangfchikking. 1 1 ] Vi n 364 De Eigenschappen Polxtrichum. Het Meelknopje met een zeer klein gerand üitfteekzel. Mnium. Het Meelknopje zonder üitfteekzel. * * * Gehuikt eenbeddig. Bryum. Het Meelknopje met een endelings Steeltje uit een Knobbeltje. Hypnum. Het Meelknopje met een zydelings Steeltje uit een Haairbekleedzel. Font:nalis. Het Meelknopje met een Haairbekleedzel, ongefteeld. Büxbaümia. Het Meelknopje g-.'fteeld , Vliezig aan de eene zyde. Ik heb, met Dillentus en anderen, de Lichens en dergelyken , die door LinnjEus ;ot de Alga of Wieren betrokken waren, hier >ygevoegd , en dus de onderfcheiding in drie hangen , op de volgende manier, gemaakt De Mosfen zyn I. Bloot en ongedekt. Lycopodium. Wolfsklaauw. Pouella. Gaatmos. II. Sphag- (r) Zie 't voorg. XI. Stuk , biadz. 126. Cf) Deeze twee Iaatften hebben ook wel een Soort .n Dekzeltjes of Huikjes, doch zo k.ein , dat men die lauwlyks in aanmerking neemen kan.  Sphagmum. Veenmos., Phascum (f). Baardmos.' 'II. Gedekt met em Huikje. F on t i n al is. Fonteinmos. Buxbaumia. Kaalmos. Splachnum. Parafolmos. Polytrichum. Haairmos. Mnium. Roosmos. Bryum. Knopmos. Hypnum. Takmos. III. Met Kelkjes voorzien. Jungermannia. Jungermannia. Targionia. Targionia. Marchamïia. Marchantia. B las ia. Blafia. R icc ia. ricc;a. ■Antboceros. Hoornbloem. Lichen. Schurftmos. Tremella. Lilmos. Byssus- Katoenmos. Volgens deeze Orde zal ik myne befchryving eter Mosfen inrichten ; gelyk men in het voU gende kan aien. II HOÜFjQf IX. AlOBBtê ). Hoofd» stuk.  IX. Afdeel. ii. Hoofd» stuk. 365 Beschkyvinc vah II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Mossen, die bloot en ongedekt zyn, datis,Meelknopjes hebben zonder Huikje , *öf welken het Wolfsklaauw, Gaatmos, Veenmos en Baardmos , behooren. T\Q v'er Geflagten, hier opgenoemd, maaken deezen Rang uit; waar van het eerfte is. Lycopodium. Wolfsklaauw. De grootften en aanzienlykften onder de Mosfen bevat dit Geflagt, welks naam, van de gedaante afgeleid , in 't Franfch Piedde Loiip is of Wolfspoot; doch ik noem het, tot onderfcheiding van het Kruid deezes naams, Wolfsklaauw. Men noemt het anders ook Geknodst Aardmos en in 't Hoogduitfch geeft men 'er den tytel aan, van Teuffelsklauwen, Beerlap, Gurtelkraud, Schlangenmoofs, enz. Het laatfte betekent Slangen-Mos; om dat de Stengetjes veelal Slangswyze gedraaid zyn of gevlogten. De Sweedfche naam is Matten-Gras*, alzo 'er veelal Vloermatten van gemaakt worden, om de Voeten aan te veegen , als men in huis komt. Hier van komen de volgende Soorten voor. (i) Wolfs-   Z Deel, PLAATCII.  v e Mossen. 36; (I) Wolfsklaauw met overhockfe, af/landlge, Lancetvormige Bladen en Bloemen in de Oxelen. s Zeer drukt deeze de gedaante van Vlafchkruid uit, die door Plümier in de Weile-' indien is waargenomen, aan de Boomen han-7 gende, zo 't fchynt. Het is een Mos, dat in1 grootte veele Varens overtreft. (a) Wolfskiaauw , met byna geen Bladen, gegaffelde Aairen en afflandige Bloemen. In de Indien komt deeze voor, die een overendftaande, byna Houtige, vierhoekige Steng heeft, met zeer kleine, fpitfe, ver afftandige Blaadjes: aan 't end gegaffelde Takjes, met zeer korte zydelingfe Steeltjes, en in de Mikken ongefceelde rondachtige Meelknopjes,met Stuifmeel gevuld. (3) Wolfs- (1) Lycopodium Fol. alternis remotis Lanceolatis, FIoribus Axillaribus. Syfl. Nat Feg.XUï. Gen. 1185. Sp1. Selago Linarise foliis. Dill. Musc, 440. T- 57. f. 5 Muscus maximus Linaria; foliis. Plum. Fit'. i44, j. i6ó! f- C. b, 00 Lycopodwm Fol. fubnulMs &c. Lycopodioides frutescens, Spicis ifpcis nudis, Dill. Musc. 468. T. 64 f 4. Musc. frutescens Fruftu tricaplülari. Plum. Fil. m' T. 170. f. A. A. Burm. Ft. Ind. p. idy. n. Dftstj XIV. Stuk, IX. Afdeel. u. Hoofdrus. 1 Lycopo» 'inm Liui* 'otium. Vlafchladig. 11. Nudumi Naakt,  368 Beschryvihc van IX. AïdeBl. 11, Hoofdstuk.III. Lycopodium : Phlegmaria. Geesfelig. IV. Clavatum. Geknodst. (3) Wolfsklaauw met vier gekranfte Blaadjes, en endelingfe gegaffelde Aair en* De Stengen van deeze Soort, welke aan de Vafte Kust van Oostindie , doch zeldzaam, gevonden wordt , loopen uit in een Kwast , iie zeer gelykt naar een Geesfel van Koordies, hoedanig de Roomfche Boetelingen gebruiken : weshalve het, aan de Kust van Malabar, de Geesfel van St. Thomas en door Breyn Phlegmaria getyteld is. Het heeft tvel drie Voeten hoogte. (4) Wolfsklaauw met verfpreide Vezelige Bladen en Rolronde gefteelde tweelingfe Aairen. Door geheel Europa is deeze Soort, die men gemeenlyk Wolfsklaauw, in 't Hoogduitfch Beer lap of ook Slangen - Mos noemt , in Mosfi- ge " C3) Lycopodium Fol. verticillato - quaternis &c. Lycop. ereftum dichotomum &c. Dill. Mus:. 450. T. 61. f. r. Fl. Zeyl. 386. Selago Ind. Or. five Phlegmaria admirabilis Zeyl. Brevn Cent. 186. T. 91. Burm- Ft. Ind. p. 237. (4) Lycopodium Fol. fparfis fiiamentofis &c. Gort. Belg. 281. Lycopodium Caule repeute &c. H. Cliff. 476. R. Lugdb. 5oé. Fl. Suec. 859» 952- Hall. Helv. inchoat. III. p. 22. N. 1722. Dalib. Per. 339. Lycopodium vuig. pilofum anfragofum & repens. Dill. Musc. 441. T. 58. f. 1. Muscus terreftris Clavatus. C. B. Pin. 360. Puk. Phyt. 47. f. 8- Oed. Dan. 126. Muscus clavatus. Lob. Ic, II, 244. Lycopodium. Tabern. Ic. 814.  de Mossen. 309 ge Bosfchagiën te vinden. Op de Heiden van Gelderland, Utrechr, Holland en anderen onzer Geweften , is dezelve gemeen. In Rusland, merkt de Heer de Gorter aan, wordt dikwils een zogenaamde.Zwavel-Regen waargenomen , die alleenlyk uit het Stuifmeel van dit Gewas , in de Herfst overgebleven , en in 't Voorjaar door den Wind verfpreid wordende , ontftaat. Het komt in Switzerland zo wel in de Dennen Bosfchen om laag, als op de Alpen, voor. De Steng is kruipende , lang en Takkig , Schubswyze met Blaadjes bekleed , die lang en fpits zyn, in een Haairtje uitloopende, zo I dat de jonge Scheuten zig geheel ruig vertoonen. Het Bloemfteeltje, dat ongebladerd is , opftaande, eenige Duimen lang , verdeelt zig, GafFelswyze, in twee Rolronde Hairen , die ongebladerd zyn , met Kafjes bekleed, wier Mikjes Niervormige Doosjes bevatten : zig de Afbeelding derzelven by Letter a, op Plaat Cm. Deeze hebben in zig een overvloedig Stuifmeel, dat uit ronde gladde Deeltjes bePaat , en ontvlambaarer is dan eenig ander Stuifmeel der Bloemen. De Rusfen gebrun ken 't zelve tot hunne Vuurwerken, doch het brandt niet, dan in de Lugt verfpreid zyr,d(. Pet fchynt bykans van natuur als V- efeh te zyn en heeft door de fynheid zy, ner Deeltjes eene byzondere heelende hoeda* U. Dm», XIV. Siux, A a D,K * IX. Afdeel. II. Hoof», stuk. tValfs, Het Stuif, meel van, Wolft- ' ilaauw» 1  IX. Afdeei.. 11Hoofdstuk. IValfsklaauw. ,v. Lycopodium rupejlre. Rotzig. vr. . Selaginoides Glimkruidig. 370 Beschryvino var nigheid: zo dat men het met voordeel uitwendig gebruikt om Wonden, de Kloven der Tepelen en de Dauworm der Kinderen te geneezen. Inwendig worde het tegen de Teering en andere Borflkwaalen , tegen *t Graveel, den Rooden Loop en Buikpyn, als verzagtende, gepreezen. Men acht dat het de Stuipen doet bedaaren, de Doorwaafeming bevordert, enz. Door deftillatie geeft het zeer veel Olie, tot vyf agtfte deeien, en een Zuurachtigen Geest, gelyk andere Harftige zaaken. (5) Wolfsklaauw met verfpretde Vezelige Bladen ; de endelingfe Aairen vierkantig. Uit Pcnfylvanie hadt D1 llenius deeze ontvangen, waar van de Plantjes niet meer dan twee, drie of vier Duimen hoogte hadden. Zy groeit ook in andere deelen van Noord-Amerika en in Siberië. (6) Wolfsklaauw met verfpreide kanthaairige Lancetvormige Bladen; de endelingfe Aairen eenzaam en gebladerd. Op (5) Itjcopodium Fol. fparlïs Filamentolis &o Lycop. Rupeftre Pilofum & incanum. Dill. Musc. 457. T. 63. f. 11. Muscus Rupeftris repens Virginianus. Pluk. Alm. 348- T- ico. f- 2. (6) Lycopodium Fol. fparf. Ciliatis Lanceolatis &c.  D e M O S S E N. $71 Op Mosfige Velden in Europa groeit deeze, welke Selagiuoides genoemd is van Dilleniüs, als naar het Kaapfch Gewas, dat ik Glimkruid getyteld heb , gelykende. Zy* fchynt volftrekt Zaaddraagende te zyn: want* in de onderfte Mikjes der Bladen komen Zaadhuisjes voor, die zig als drie vertoonen, maar vierhokkig zyn, ieder een Zaadje uitgeevende. van grootte als Papaver - Zaad, welke een indrukzel als de zogenaamde Kreefts-Oogen hebben. (7) Wolfsklaauw met verfpreide kanthaairige Liniaale Bladen; de endelingfe Aairen d gebladerd. . />, Deeze wederom in Noord-Amerika groei-11 jende, fchier Worteltjes uit de enden der Tak» ken, waar door zy zig fterk uitbreidt en voortplant. Aan de kanten van Moerasfen komt zy in Virginie, Penfylvanie en in Kanada voor. £ (8) Wolfs- Lycop.-Sp.'folitariis fesfi'ibns &c. Fl. Sw, 863,953 Selaginoides Fol. Spinofis, Dill. Musc. 460. T. 68. f, s. Ö'ed. Dan. 70. f") Lijcopndlum Fol. fparfis ciliatis Linearibus &c. Lytpp. Ramis' reflexis &c. H. Cliff. 476. Lycopod, terreftrg icpens. Gron. rh-gi 126. Lycop- Alopecuroides. Dill. 'Musc. 454. T. 62. f. 8. Musc terreftris repens Virgini?,» nas. Mor. Hift. III. p. 624. S. 15, T. 5 f. 13, Aa 2 II. Debl. XIV. Stuk. IX. Afdeel. II. HooïD- ruK. Wofslaauw. VII. Lycópo'urn Alöcuroides. Vosten; tartig. '  37a Eeschrïvinc va» IX. Afdeel. II. Hoofdstuk. VIII. Lycopo dium inut, datum. Moeras^ «g. IX. Selago, Glimktuid. (8) Wolfsklaauw met verfpreide effenrandigt Bladen; de endelingfe Aairen gebladerd. Op vogtige plaatfen komt deeze Soort, zo . wel in Sweeden als in onze Nederlanden, voor. "Van het gewoone Wolfsklaauw onderfcheidt zy zig door haare kruipende Stengen en gebladerde Aairen. (9) Wolfsklaauw met verfpreide agtvoudige ■ Bladen , een gegaffelde opftaande getopte Steng en verfpreide Bloemen. In Vriesland is deeze'gevonden, die inzonderheid voorkomt in oude Bosfchen der Noordelyke deelen van Europa. In Sweeden noemt men het Luhgras , om dat het Landvolk met deszelfs Afkookzel het Ongediert der Runderen en Varkens wegneemt. De Takjes, die gegaffeld zyn , endelings bekeeken, vercoo- nen C8) Lycopodium Fol. fparfis integerrimis &c. Gort. Belg. 281. Lycop. Caule repente &c. Fl. Suec. 862,954, Lyc. Paluftre repens, Clava fingulari. Vaill. Paris. 113. T. 16. f. 11. Dill. Musc. 452. T- 62. f. 7. Oed, Ban. 336. (9^ Lycopodium Fol. fparfis ocrofariis, Caule dichotomo &c. Gort. Belg. 281. Lycop. Caule erefto dichotomo. Ft. Suec. 857, 955- Mat. Med. 487. H. Cliff. 476. Selago vuig. Abietis rubrse facie. Dill. Musc. 435. T. 56. E. 1. Muscus ereftus Abietiformis. Mor. Hift. 3. p. 634. S, 5- T.5.f 9»  de Mossen. 375 Eten de Blaadjes op agt ryën gefchikt. Uit de Vrouwelyke Bloemen . in deeze Soort, is de Vrugtmaaking der Mosfen zeer blykbaar. Want in de Mikjes der Bladen komen hier, behalve de tweekleppige Meelknopjes, met Stuifmeel bezwangerd, zekere Knoppige puntjes voor, welke de Vrugtbeginzels fchynen te zyn, zo Dillenios oordeelde. Dat het den bynaam van Selago voert, is, om dat de Ouden dien naam aan dergelyk Mosfig Kruid gegeven hebben (*). (10) Wolfsklaauw met verfpreide aftoopende Bladen , kruipende Stengetjes en opftaande gegaffelde Takjes. Uit Penfylvanie hadt Dillënïus deeze Soort ontvangen, doch zegt niet,gelykLinnmus, dat dezelve in de Hoofdftad Pbiladelphia woont. Een Stammetje, van ruim een Handbreed hoog, geeft Straalswys' fpreidende Takjes uit , die aan 't end gegaffeld zyn. De Vrugtmaaking is nog niet waargeno. men. (11) Wolfs- • C"l) Lycopodium Sabinse facie Thalius credidlt esfe Selaginem Plinianam , quod Herba fit Sabin» fimilis. Dill. Oo) Lycopodium Fol. fparfis decurrcntibus &c Lycopodioides radiatum dichotomum. Dill. Musc. 474. T. T. 67. A a 3 II. Dmi. XIV. Stuk. ix. Afdeel; u< Hoofdstuk. Wolfs. klaauw, x. LycopoHum obrcurum.Donker.  IX. ArnnEi.. ' II. HpoIDSTUK. XI. Lycopodium 'Ankotinum.Jaarlyks XII- , Cernuu». Knikkeni 374 B E S O II R Y, V I N G; V A N (11) Wolfsklaauw met verfpreide eenigszins Zaagtandige Bladen , op vyf ry'èn ; de Spruitjes jasi lyks, gewricht; de endelingfe Aairen opftaande, glad. In de Bosfchen van Europa, ook op Veenige Hey - Velden in Switzerland en op Gebergten , is deeze waargenomen, die de Stengetjes fomtyds een half Elle lang heeft, met opftaande Steeltjes als Takjes van den Geneverboom , aan 't end ieder een ongefteeld Knodsje hebbende, dat glad is, bevattende de Stuifmeel-Bolletjes, gelyk in de anderen. (12) Wolfsklaauw met verfpreide gekromde • Bladen , een zeer Takkige Steng en knikkende Aairen. Een (11) Lycopodium Fol. fparfis quinquefariis ftibferratis &c Lycop. Caule ereÉto Spiéü glabra terminali. Fl. Suec, 838» 956. Lycop. elatius Juniperinum &c. Dill. Musc. 455- T. 63. f. 9. Muscus clavatus &c. Mor. S, 15. T. 5. f. 3. Musc. terreftris repens , Clavi fingul. erectus. Pluk. Pluk. Alm 248. T. 205 f. 5. (12) Lycopodium Fol. fparfis curvaos &c. Lycop. frutescens Capillaceum crispum. Dill- Musc. 456. T. 63. f. 10. Lycop. Zeyl. ereft. raraofisfimum. Burm. Zeyl. 144. T. 66. Muscus Zeyl. ereftus perpetuo virens. Pluk. Alm. 247. T. 47. f. 9. Musc. Clav. erectus crispatis foliolis. Plutc. Alm. 149 T. 431. f- 3. Muscus maximus Coridis folio. Plum. Fil. 144, T. 165-. Burm. Fl. Ind.  de Mossen. 375 Een der hoogfte Soorten van Mosfen maakt deeze uit, die zelfs in de befchryving der Planten van Malabar een Heefter genoemd worde, met ruige Wolligheid bekleed. „ Hoe! hoog dezelve groeije (zegt Dillenius) „ is onzeker; wy hebben Exemplaaren van , één en anderhalven Voet, met een ftyven ,, groenachtigen Steel, die van onderen Hou„ tig bruin is , geevende. veele Takjes uit, die zig in kleinere verdeelen, welke om, gekromd zyn, en bezet met gekrulde Blaad,,' jes." 't Schynt dat zy zo wel in Amerika als in Ooftindie huisvefte, en op 't Eiland St. Helena werdt zy op Rotfen aan Boomen groeijende gevonden. Van Ceylon heb ik een fchoonen Tak daar van, die 't gezegd© beveiligt, en boven beladen is met veele knikkende Aairtjes. (13) Wolfsklaauw met verfpreide Schubbige Bladen en omgekrulde Takjes. 1 In Ooftindie , als ook aan de Kaap , valt deeze, wier Loof naar dat der Varens zweemt, zeer . (13) Lycopodium Fol. fparfis imbricatis &c. Lycopodioides Squamofum hispidum &c. Dill. Musc. 472. T. 66 f 11. Muscus ereaos Indicus platyceros , Filicem refcrens. Mor. S. 15 T. 7. f- St- Muscus Filiciuus elegans. f. Bryopteris Pluk. Alm. 247. T. 100. f. 3- Burm. Fl. Ind. p. 238. , . Aa 4 II. Debl. XIV. Siw IX. Aedf.el» II. h00fdtuk. Ueauur. XIII. Lycopodium Bryopteris. Mosv'aren.  IX. Afdeèl. Ih Hooro. stuk. XIV. Lycopo. dium San guinolentum. Bloederig XV. Alpinum Alftfch. 576 B E S C H R Y VING VAK zeef breed uitloopende. Ik heb een dergelV* ke uit Japan bekomen. (14) Wolfsklaauw met gefchubd vt'erryige Bla* den, gegaffelde kruipende Stengen en ongefleelde vierhoekige Aairen. ' Op Kamtfchatka, aan den Ooftkant van Siberië, is deeze kleine Soort gevonden, die door haare kleinte, en in de gezegde byzonderheden , verfchilt. (15) Wolfsklaauw met gefchubd vierryige. Bladen, die fpits zyn; opftaande gegaffelde Scheutjes en ongefleelde Spilronde Aairen. Deeze komt niet alleen op de Gebergten van Lapland en Swirzerland, maar ook in onze Nederlanden voor, wordende by die van Zutphen Hexen - Krans geheten, 't Is het Wolfsklaauw in de gedaante van Savelboom by (14) Lycopodium Fol- quadrifariis imbricatis &c. Am,' Acad. II. p. 363- f- 2Ó- f15) Lycopodium Fol. quadrifariam imbricatis acutis &c Gort. Belg. 2S2. N. 861. Lycop. Caule repente, Ramis tetragonis. Fl- Lapp. 417. T, 11. f. 6. & Suec, Si. Cliff. R. Lugdb. 506- Hall. Helv. 91. Helv. inchoat. N, 17*9. Lycopodium Sabinse facie. Cill. Musc. 445. T. 58. f>  » £ Mossen. 37? by Dillenius , die het Cypres-Mos tvtelt of Hey-Cypres. Anderen vergelyken de fcheuten, die fomtyds wel een Voet lang zyn, by 't Loof van den Levens-Boom. By veele oude Autheuren is dit Mos gemeld, befchreeven en afgebeeld. Het heeft, volgens Haller, op de Alpen een aangenaamen Reuk. (16) Wolfsklaauw met tweeryige famengegroeide Bladen; de Oppervlakkige eenzaam, en tweelingfe gefleelde Aairen. \ In drooge Bosfchen van ons Wereldsdeel,' als ook van Noord- Amerika, groeit deeze Soort van Wolfsklaauw, die Zeer gemeen is in Sweeden , en aldaar in Smaland van de Boeren gebruikt wordt om de Wol geel te verwen. Men vindtze Gevingerd Wolfsklaauw, met Bladen van den Levensboom , en dubbeld-tweelingfe rolronde Aairtjes, by Dil. le n 1 o s getyteld. Ook fchynt daar toe het Zeer hoog Wolfsklaauw, met vierkantige dubbeld - tweelingfe Aairtjes , van dien zelfden Autheur, te behooren. (17) Wolfs- (16) Lycopodium Fol. bifariis connatis &c Lycop. Caule repenre, Ramis triquetro - planis Fl. Suec. 8óo t 058. Mufcus Clavatus Fol. Cupresfi. C. B. Pin. 360. Muscus terreftris Ramofus pulcher. J. B. Hift. \\\. v\ 759. Lycop. digitatum , Foliis Arboris Vitse. Dill! Mnsc 448 T. 59. f. 5. Oed. Dan. 7%. II. Djisl. XIV. Stuk, * 5 IX. ArDEEfc, II. Hoofdstuk. XVI. Lycopo. Hum comdanatum.Platftees-  IX. afdeel. B. Hoofdstuk. XVII. Lycopodium Caroliniarmm, Karolinifch. XVIIT. Melveticum. Switzerfch, XIX. Demiculü' jum. Getand. 378 BïSCHRÏVINO VAN O 7) Wolfsklaauw met tweeryige uitgebreids Bladen ; de Oppervlakkige eenzaam , en zeer lange een-Airige Bloemfiengen. Deeze, uit Karolina gezonden door Catesby } heeft de Blaadjes maar één of twee Duimen, doch de Steeltjes wel een Handbreed of een half Voet lang, met groote Aairen. Zy maakt een aartig Plantje uit. (18) Wolfsklaauw met tweeryige uitgebreide Bladen; de Oppervlakkige gepaard en tweelingfe gefleelde Aairen. Op de Alpen van Switzerland , als ook op die van Karniolie, is deeze waargenomen. ("19) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen, de Oppervlakkige Schubbig ; kruipende Stengetjes en verfpreide Bloemen. In (17) Lycopodium Fol. bifariis patulis &c. Lycop. Pinnatum repens , Spicis & Pedic. fingularibus longis. Dill. Musc. 452. T. 62. f. 6. (i8_) Lyiopodium Fol. bifariis patulis &c. Lycopodioiies denticulatura pulchrum repens &c. Dill. Musc. 465. T. 64. f. 2. Muscus denticulatus major. C. B Pm. 360. Lycop. Caule plano, Fol fuperne quaternis. Hall. Htiv. inchoat. III. p. 20. N. 1718. (19) Lycopodium Fol. bifariis, fuperficialibus imbricatis &c. Sp. Plant. N. 24. Lycopodioides imbricatum repens. Dill. Musc. 462. T. 66. f• 1, A. Muscus denticulatus minor. C B. Pin. 360. Muscus Terreftris denti•ulams. Lob. Ie, II. 242.  Mossen. 379 In de Zuidelyke deelen van Europa, Spanje, Portugal, enz. groeit deeze, die Gerand Mos is genoemd geweest, en waar van de voorgaande Switzerfche een Verfcheidenheid volgens den Heer Haller zyn zoude; zo niet de zelfde Soort. C16) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen; de overhoekfen kleiner ; kruipende Stengen en ongefleelde Aairen. (21) Wolfsklaauw met twee-ryige 'Bladen; Oppervlakkig tweezydig: en eene opftaande Spilronde Steng. Van deeze twee wordt de eerfte in Virginie , Penfylvanie en andere deelen van NoordAmerika ; de laatfte in de Westindiën gevonden. De Bynaamen drukken genoegzaam de hoedanigheden uit. De eerfte is een zeer Klein Mosje; de laatfte taamelyk groot. (22) Wolfs- (20J Lycopodium Fol. bifariis ; alternis minoribus, Caule repenre, Spicis fesfilibus. Sp; Plant. N 19. Lycopodioides dentic. pulcbrura repeus, Spicis apodibus. Dill. Mnsc. 467. T, 64. f. 3. (21) Lycopodium Fol. bifariis fuperficialibus diftichis &c. Sp. Plant. N. 20. Lycop. dent. erccl:. Filicïnum, Caule tereti Ramofisfimo. Dill. Musc. 468. T. 65. f. 5. Muscus Squamofus erectus. Plum. Amer. 35. T. 24 Fil. T. 43. Raj. Suppl. 31. II. Deel. XIV. Stuk. IX. Afdeel, II. Hoofdstuk. Wolfs. klaauur. XX. Lycopodium apd. dunt. Voeteloos. XXI. Flabella* turn. Waaïferig.  lx. 11. Hoofd STUK. XXII Lycopo dium Ca naïiculatum.Gefleufd XX1H. Tlumofui Veder,achtig. 380 Beschryving vak (22) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen, dt Oppervlakkige gepaard, en eene opftaande gejleufde Steng. ' (23^ Wolfsklaauw met tweeryige uitgebreide Bladen ; de Oppervlakkige half Eyrond kanlhaairig; de Stengatjes byna opftaande; de endelingfe Aairen vierkantig, onge. • fteeld. In Ooftindie komen deeze beiden voor, waar van de eerfte by R u m p h i ü s den naam van Aard-Gordel voeren zou, volgens den Heer N. L. Burmannus; doch dar fchynt niets anders te zyn dan het Knikkende Wolfsklaauw , in zyne eerfte opfchieting aanmerkelyk van de volwasfenheid verfchillende en nog geene Aairen hebbende; hoedanig de Heer Thunberg hetzelve boven op 't Gebergte bezuiden Batavia gevonden heeft, dat in myne Verzameling berust: zo wel als een al- (22) Lycopodium Fol. bifariis ; fnperficralibus diftichis &c. ïp. Plant. N. 21. Lycopodioides ereftum Filicinum. Dill. Musc. 469- T. 65. f. 6. Musc. denticul. major ex Ceram. Pluk. Amalth. T. 453- f. 8- Burm. Fl. Ind. p. 238. (23) Lycopodium Fol. bifariis patentibus &c. Lycopodioides dentatum dichotomum rigidum Dill. Musc 471. T- 66. f. 8.9» 10. Musc. Squamofus repens Puim. Amer ;6. T- 24. Fil. 43. Planta Muscofa Guyanenfis perelegans. Brbvn Cent. I. p. 194. T. 101. Burm. Ft. lud, p. 23».  • e Mossen. 3< allerfcboonft Exemplaar, van dien'aart, u Bengalen. Het andere onderfcheidt zig du delyk door zyn gefleufde Steel of Stengetje m een ander Exemplaar van 't gedagte Ge bergte zigtbaar: terwyl een derde volmaak de geftalte uitdrukt van het Vederachtige Wolfs klaauw,zo als dit by D i llenius vertoonc wordt, nagenoeg met dat van Breyn,'tweIÏ die Autheur een zeer fraay Gujaanfch Mosach tig Plantje tytelt, overeenkomftig. (24; Wolfsklaauw met tweeryige uitgé. breide Bladen, Oppervlakkig tweezydigkruipende Stengetjes en ongefleelde jïairen.'t Deeze, wier Blaadjes naar de Vinnetjes van! t Kruid , dat men Vogelpoot of Vogelvoet noemt gelyken, valt in Ooftindie, zo wel op Ceylon als op Java waargenomen zynde volgens den Heer Burmannus, die aan' merkt dat de Bladen by de Javaanen op Wonden gelegd worden , tot Bloedftempin* j> heb het zeer klein van Ceylon, doch een veel grooter Exemplaar , meer dan een Voet lang , op Lycopodium Fol. bifariis patentibus, Superficial? bus diftichis &c. Sp. Plant N r ^P^cnh. repens &c F/ 7 , t' 3" LyCop- P^umbens repens &c. F!. Zeyl. 388. Lycopodioides renend Pin., Ks Ornithopodii. Dxll MJ% * *J r' r Fl. Ind. p. 33g. w i-bb.t,i, B. Burm. II. Dmi» XIV. Sxag, . Af deel. Hoorn. '■stuk. " Wolfs* \kiuauw, \ XXIV: Lycopo* iiumOrnihopodioi'es. Vogel* ootig.  382 B e s c k r y v i n o van IX. AïDEEL. II. Hoofdstuk. XXV. Jjfcopodium circinale.Krullig. rlaatCll f'S- »• op Java rondom Samarang verzameld,fchynt my ook daar toe te behooren. (25) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen', de Oppervlakkige tweeiings; de Takjes omgekruld. De Takken zyn met Takjes gevind en, even als in de uitbottende Varens omgekruld, wordt wordt by Li nn/eu s gezegd, door wien de zelfde Autheuren hier aangehaald worden als op het Mos - Varen ,'voorheen befchreeven. Hier komt in byzondere aanmerking dat fraai je Wolfsklaauw , door den Heer Thunberg op 't Gebergte, bezuiden Batavia, verzameld. Myn Exemplaar is een Tak van byna anderhalf Voet langte ■, waar van een gedeelte , in Fig. 1, op Plaat CII, ten naauwkeurigfte vertoond wordt. Van onderen is dezelve zeer ruim bezet met fpitfe Schubbige .Blaadjes, die naar boven veel digter ftaan en •aan de Takken, die overhoeks geplaatst zyn, in elkander fluiten. Voorts zyn deeze, ook overhoeks, verdeeld in twee- en driedeelige Blaadjes , van den zelfden aart, wier omkrul. f25) Lycopodium Fol. bifariis; fuperficialibus geminis; Ramulis convolutis. Sp. Plant. N- .24. Lycop. So.uamofum hisiiidum &c. Dill. Musc. 473. T. 66. f. 11. Muscus Filicinus elegans. Pluk. Alm. 247. T. iep, £ 3. Moris. Hift. IH. p. 628. S. 15. T. ?• f. 51.  öe'mosse-n. 381 krulling zig, inzonderheid aan de onderfte Takken, zeer duidelyk openbaart, terwyl de Bladen aan de bovenfte byna regtuit geftrekt zyn; doch aan 't end niet zodanig verbreedende als in het Mos-Varen , voorgemeld ;< van 't welke dit Wolfsklaauw, voor 't overige,' ook grootelyks verfchilt. En , dewyl de Vrugtmaakingen hier fchynen te ontbreeken , heb ik 'er die van 't Gemeene Wolfsklaauw * op Letter a , wat de Aairtjes aangaat , bygevoegd. ; \ De Heer Forskaöhl nam, by Hadie in Arabie, een Wolfsklaauw waar, 't welk hy Imbricatum noemt; het welke Takkig gevind Loof hadt; altemaal boven en onder met Blaadjes op twee ryën gefchubd. Men noemde het aldaar Scheker rabba, dat is zyn Meefter dankzeggende : om dat de Bladen, verdroogd en omgekruld , door den Regen bevogtigd zig onmiddelyk weder uitbreiden en op nieuws groen worden. P 0 r e l l a. Gaatmos, De Meelknopjes in dit Geflagt met veele Gaatjes doorboord zynde, heeft het daar van den naam by Dillenius bekomen. Het heeft dezelven, bovendien, ongedekt en zonder Huikje. De II. D*m, XIV. Stuk, IX. Afdeeijv 11. Hoofdstuk. Wotfs* jauuw.  384 Beschryvih» van IX. Afdeel. II. Hoofdstu k. 1. Forella pinnata. Gevind !. Sphagnu palu/tre, Moera: fig.. De eenigfte Soort, hier van, voert den bynaam van Gevind (1). Dillenius hadt dezelve uit Penfylvanie gedroogd ontvangen, en door in 't Water te leggen haar doen herleeven , als wanneer hy tot ontdekking van .die byzondere eigenfchap kwam, welke hem deedt goedvinden om 'er een nieuw Geflagt van te vormen, 't Gewas is anders zeer Mosachtig , en verfchilt van de laatfte Soorten van Wolfsklaauw weinig, als de Blaadjes byna gelyk die van 't Vogelpootige gevind hebbende, en de Takjes overhoeks aan het gemeene Steeltje. S p h a c, n u m. Veenmos. Dit Geflagt veelal Veenige Gronden beminnende , geef ik daar van den naam. De Griekfche, Sphagnon, was" van ouds aan fommig Mos gegeven. Het tegenwoordige onderfcheidtzig dooreen gedekzeld Meelknopje met een gladden Mond, byna zonder Huikje. Van dit Geflagt komen de drie volgende Soorten , in ons Wereldsdeel, voor. (1) Veenmos met neergeboogen Takken. Dit (O Forella,. Syfl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1186. Sp. 1. Porella Pinnis obtufis. Dill. Musc 459 T. 68- f. 1. CO Sphagnam Ramis deflexis. Sy/i. Nat, Veg. XIII Gen.  de Mossen, 381 Dit is een Mos, dat veel voorkomt in Vee» nige Moerasfen en aan de kanten van Staande Wateren , welken het, allengs aangroeijende, opvult en tot droog Land maakt,zo LiNNiEos' aantekent. By ons groeit het in verfcheide Provinciën, zo Gelderland, als het Sticht en Overysfel , als ook in Vriesland , in WaterKuilen op vogtige Hey-Gronden. Het wordt by Bauhintjs allergemeenst Mos geheten. In Sweeden wordt het vogtig en koud, als een hulpmiddel, op dikke Beenen gelegd , by het Gemeen. In Lapland ftrekt het tot een bedding in de Wieg van jonge Kinderen .welke men dagelyks ververfcht. De Heer Hal. ler, die het in Switzerland ook zeer gemeen vondt, befchryft het aldus. In de weeke Grond der Moerasfen fchiet het zyne Wortels zeer lang nederwaards uit, en geeft opüaande Steelen , met nederhangende Takjes, geheel met Bladen bedekt, die fomtyds ovaal, fomtyds lang en fmal zyn; r bo- Gen. 11S7. Sp. 1. Gort. Belg. II. p. jg2. Fl. Suec.%6^, 959. Got'an MoHSp. 530. Ger. Prov. 65. Sphagnum paluftre molle deflexum , Sq. Cymbiformibus. Dill Musc. 240. T. 32. f. 1. Muscus Paluftris in Ericetis nascens. Pluk. Fhut. 101. f. 1. Vaill. Paris, 139. T. 23. f. 3. Oed. Dan. 174. Hall. Helv. inchoat, III. p. 24, Muscus paluftris. Dod. Pempt. 472. Musc. Terr. vulgaris. Lob. 1c. 242. 0. Sphagn. paluftre molle deflsxum Squamis Capillaceis. Dill. Musc, T. 32. f. a. Bb II. Dkel. XIV. Stuk. IX. Afdeel II. Hoofd- 1tuk. V;enmos. Plaat CII. Fig. 2,,  386 Beschryving van V1TI. Afdeel. 11. Hoofdstuk. Veenmos, II. SpliagHum Alpitintn Bergpoelig. boven wie en ook niet zelden roodachtig, 't welk de Verfcheidenheden van dit Mos uitmaakt. Van die met fyner Haairachtige Bladen , volgens Dillen ïus, geef ik in Fig. 2, op Plaat CII , de Afbeelding. Men ziet aldaar, hoe het van boven zig eenigermaate als een gedraalde Bloem vertoont. Aldaar komen , uit Kegelvormige Knoppen , dikke Sreeltjes voort, byna drie Lynen lang, aan den top als een plat Schyfje gezw ollen ; waar op een groot, Eyrond, bruin, opftaand Doosje zit, vol van een fyn Poeijer, dat hetzelve uitgeeft, wanneer het dik gebaard Dekzeltje afgevallen is. De Meelknopjes barften met geluid, zegt onze Ridder. De Slym, aan de Wortels van dit Mos vergaard, merkt hy aan als de voornaamfte Grondftoffe van het Veen, dat de brandbaare Turven uitlevert. (2) Veenmos dat eenigeimaate Takkig is en overer.d ftaande. In Poelen of vogtige Spongieuze gronden , op hooge Gebergten van Engeland, is deeze waargenomen, die by Plaggen groeit, hoedaoige Dillenii's ook uit Groenland bekomen hadt. Lr nnjeüs twyfelde, of het ook ;en Soort van Bryum ware. (3) (2J Sphagnum fubramofiim ereftum. Sp. Plant N. 2. >]ihagnum fubulatnm viridisfimurn capfulis ovatis. Dill. Musc. 145. T. 3ï. f. 3.  ïi. e Mossen. 38 (3) Veenmos , dat Takkig is en kruipende met eenzydige zydelingfe Meelknopjes. Alleenlyk op Boomen is deeze in Engelanc waargenomen, die enkelde hon'zontaale Tak jes uitgeeft, met veele Hoofdjes, allen aai ééne zyde , doch ongefteeld. Zy blyft der Winter over, en bloeit flegts in Oct.ober ei November, zynde donker groen van Kleur Men heeftze ook elders gezien. P h a s c u m. Baardmos. Wegens de Baardjes , die aan het Mondje van de gedekzelde Meelknopjes zyn, geef ik hier aan den naam van Baardmos. Het heeft een zeer klein Huikje en bevat de vyf volgende Soorten. (1) Baardmos dat ongedeeld is, met een gejleeld Meelknopje. Op rottige Spongieuze plaatfen, in fommige dee- (O Sphagnum Ramofum repens , Antheris fecundis lateralibus. Sp. Plant. N. 3. Huds. Angl. 396. Sphagnum heteromallum polycephalon. Dill. Musc. 248, T. 32. f. 6. fi) Phascum acaule Antheri pedunculata. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1189. Sp. 1. Huds. Angl. 391. Bryum Arr.pullaceum, Fol. Serpilli pellucidis, Collo crasfiore.' Dill. Musc. 344. T. 44. f. 4. Bb 2 II. Dbbl. XIV. Stok. 7 Afdeel. 11. hoofd. stuk. ' III. . Sphagnum Arboreum. i der Boomen, t i. Phascum peduncutatum.Gefteeld. PI. CU. Fig. 3.  IX. Afdeel. 11. Hoofdstuk. !it. Phascun acau'.on. Ongefteeld, 38$ Bescïiryvinc van deelen van Engeland, groeit dit Mos , 't welk doorlchynende Blaadies als van Wilde Thym of Onzer Lieve Vrouwe Bedftroo heeft, zo Diu.emhs aantekent, die't zelve tot het Geflagt van Bryum betrokken hadt. De Steeltjes en Knopjes zyn ten deele Goudkleurig. Van deeze Soort geef ik uit Dillenius, in Fig. 3' de Afbeelding. (3.) Baardmos, dat, zo wel als't Meelknopje, ongefteeld is, met Eyronde jpitfe Blaadjes. In fommige Velden , Tuinen en aan Graften, komt deeze Soort van Mos, in verfcheide Landen van Europa voor. By ons heeft menze om 't Huis Staverden op de Veluwe, op de Bergummer Heide, en aan de kanten van vogtige greppels in Vriesland waargenomen. In Engeland is zy niet ongemeen , een zeer klein Plantje uitmaakende , niet grooter dan een Erwt , dat de Meelknopjes, in 't laatst van 't Jaar, naauwlyks zigtbaar voortbrengt, in midden der Blaadjes, niet veel grooter zvnde dan Papaver- Zaad. , (3) Baard- (2) Fhascum acau'e Antbera fesfili, Fol. ovatis acutis Gokt Belg II. P- 282. Ft. Suec. 11. N 960 Sphagnum acau'.on bulbiforme majus e' minus Dill Musc 251. T. 32- f. 11, 12- Muscus acaulos trichodes minor latifolius. Vaill. Par. 128. T. 27. f. 2. Oed. Dan. 249. f. 3-  de Mossen, 3} (3) Baardmos, dat, zo wel ah 't Meelknopj ongefteeld Is, met Elsvormig Borftelige uh gebreide bladen. Weinig grooter is deeze, die ook by kiein Vlaggetjes gevonden wordt, en de Meelknop jes veel zigebaarer heeft, of de Zaadhuisjes welke als Bolletjes . van grootte gelyk Zaa, van Tabak, tusfchen de Blaadjes groeijen , by blyvende tot in de Herfst,en Goudgeel zynd, van Kleur. In de Zuidelyke deelen vat Sweeden is thans ook deeze Soort var Baardmos, in de Veengronden, waargenomen. (4) Baardmos , dat gefteeld is en overendftaande, met Lancetvormige Blaadjes overhoeks. (5) Baardmos dat gefteeld is en kruipt. Een (3) Phascun, acaule Anthera feslïli, Fol. Subulato-Secate^s patulis. H. ds. And. m. Sphagnum acmlon trfchodes. Diix. Musc. ,5t.T. 32. f. o. Muscus tricfaodes minor acaulos, Cap.llaceis foliis. yA1, L par I2g T 29. f. 4. Oed. Dan. 249. f. I( Atl. Stokhelm. 1769. p 248- (4) Phascun Caulescens ereftum, Foliis Lanceolatis Hlrenns. Sp. Plant. N 3. Sphagnum Fol. tenuibus Grammeis pellucidis. Dill. Musc, 550 T. 35. f 1- (O Phascum Caulescens repens. Sp. P[am N Sphagnum Vermiculare repens &c. Dill. Mnsc «J T %%. L-16. ' 55°' x- j_ Bb 3 II. Dbbl. XIV. Stuk. 9 f, IX. , Afdeel. " tl. Hoorn* STUK. ; Phascum Subulo-turnE.sbladig. i 1 IV. Caulescens Gefteeld. V. Pepets, Kruipend.  IX. Afdeel. If. Hoofdstuk. Baardmos, III. HOOFD- 390 Beschryving van Een half of een geheelen Duim hoog vallen deeze Mosjes, beiden uit Penfylvanie gezonden aan den Heer Dillenius. Zyzyn, op ver naa , niet zo digt gebladerd als de voorgaanden, en komen, buiten het verfchil van de opgeregte en kruipende geftalte, vry veel met elkander overeen. De eerfte groeit op den Grond , de laatfte op de Schors van Boomen. „ Het ongefleelde Baardmos, volgens de „ waarneeming van S c h m i e d e l , en het Els,, bladige, volgens die van S c h r e e er , draagen „ beiden een Huikje , zegt Linnjeos en „ zouden derhalve bekwaamelyk tot de Knofr* „ belmosfen kunnen betrokken worden." Maar in de bepaaling van dit Geflagt vind ik reeds een klein Huikje gemeld, en dan zou de Vraag zyn, of zy dat Knobbeltje op 't end der Stengetjes hadden, het welke de Brya onderfcheidt. Immers uit de Afbeeldingen' en de Geftalte fchynt zulks onmooglyk. Waar toe dan die bedenking?  » e Mossen. 39i III. HOOFDSTUK. * Befchryving der Mossen die met een Huikje gedekt zyn : gelyk het' Fonteinmos , Kaal. mos , Parafolmos , Haairmos , Roosmos , Knopmos, Takmos, hier volgende. Fonttnalis. Fonteinmos. jT\e Latynfche benaaming bilïykt den Nederduitfchen , dien :k'er aan'geef, hoewel 'er andere Watermosfen zyn, gelyk wy in 't Geflagt van Veenmos gezien hebben. Die van die beminnen meeftendeels heldere Bronsen Rivier- Wateren. De Kenmerken zyn, een gedekzeld Meelknopje. met het Huikje ongedeeld , beflooten in een Haairbekleedzel. De vier volgende Soorten zyn hier van opgegeven. (O Fonteinmos met plooi fig gekielde drieryige fpitfe Bladen ; de Meelknopjes zydelings. £ tica - . - Uit 1 ftui fi) Fonttnalis Fol. complicato - Carinatis, trifariis acu- j tis &c. Sij/t. Nat. Peg. XIII Gen. 1.90. Sp. i. Gojit. Belg.U p. 283. Fl. Suec 866 , 961. Gouam Monsp. 531. Fontin. Capit. lateralibus. R. Lugdb. 506; Fontm. tri- aa- Bb 4 II. Dkcl. XIV. Stuk. IX. AlDEEt. 111. Hoopdruij. t. itinnlis 'pure- Irand:eii(i.. C1I. 7'ë- 4'  3y2 BEScHRYVING VAN IX. afdeel. III. Hoofd- stuk. Fontein mos. Uit den zonderlingen bynaam zou men denken, dat deeze dienftig ware tegen de Koorts, doch de Ridder heeft denzei ven gebruikt, om een Mos te betekenen, dat, tusfchen den Schoorfteen en een Houten Wand ingeftoken, het Vuur belet door te dringen , en dus den Brand ftuit. Het dient evenwel, met dun Bier, zo hy zegt, tot een Voetwasfching in eene Borstkoorts. Dit Mos groeit, zo hy aantekent, in de Rivieren van Europa. In die van Sweeden kwam het, aan Steenen en Boomftammen, doorgaans voor , en werdt, by die van Dalekarlie, LonJee-Mosfa geheten. In Engeland groeit het, insgelyks, in Staande Wateren, zegt DilleNius; als ook in Fonteinen of Bronnen, voigens Ray. Het is aldaar in kleine Rivieren gemeen. Men vindt het, by ons, volgens den Heer de Gorter, in donkere Bosfchen , in Slooten en natte Greppels onder deBoomen , op veele plaatfen in de Wouden in Vriesland: in Switzerland in Rivieren en Meiren op Steenen, volgens Haller. Het heeft Steeltjes van een Span , die paarfchachtig en Takkig |syn, met zeer bree- de, singularis major. Dill. Musc. 254. T. 33 f. 1. Musc. Squam. Fol. acutisfimis. Vaill. Par. 140. T. 33. f 5 Musc. Aq. terreftri vuig. fimilis major. Buxb. Cent. y. 39. T- 69. f. s. Musc. Aq,. denticulatus. Loss. Prusf, ï?3- T. 52.  i) e Mossen. 303 de, verdubbelde, Lancetvormige Bladen. In het onderfte en middelde gedeelte van de Plant komen Bladerige Knoppen voor, in de mikjes der Bladen , die het Meelknopje of Zaadhuisje omkleeden , 't welk een Kegelvormig rood gebaard Dekzeltje heeft en een Huikje van de zelfde figuur. De Afbeelding Fig. 4, op onze Plaat CII, ftelt een gedeelte voor van dit Gewas. (2) Fonteinmos met Eyrond holronde drieryige fpitfe, doorgaans tweelingfe , Bladen, erï endelingfe Meelknopjes. Driehoekige Takjes , zo wel als de voorgaande, heeft deeze, die derhalve , het kleiner driehoekig Fonteinmos by Dillenius heet. Het valt korter en takkiger. Bovendien komen de Knopjes niet uit de Mikjes der Bladen , ma3r uit de enden der Takjes voort. (3) Fonteinmos met gefchubde ElsvormigeBladen en zydelingfe Meelknopjes. Fyn-1 (2) Fonttnalis Fol, ovatis concavis trifariis acutis, pasfira geminis, Antheris terminalibus. Sp. Plant. N. z. Foutin. triangularis minor carinata, e Cymls Capfulifer'a. Dill. Musc. 257. T. 33 f. 2. Font. Capit. terminalibus. R. Lugdb. 506. (3J Fontinalis Fol. imbricatis, Subulato - Lanceolatis, Bb 5 tl. Dbel. XIV» Stuk, IX. Afdeel. lil. Hoofdstuk. Fonteinnos, II. 7ontinalis minor. Klein, j , III. ïquamofa, Schubig.  394 Beschryving van IX. Afdeei 111. Hoofdstuk. Fontein moi. TV. Fonttnalis Peimata. Gevederd. i I J j t i Fynbladerig glinjlerend zwartachtig groen Fonteinmos noemt Dilleniijs deeze , die in Engeland, in Beeken , is waargenomen en ook, te Franeker in Vriesland, in een Regen» bak gevonden. Volgens J. B a ■. h i n u s komt zy in Vrankryk tusfchen Mompelgard en Clarenvaux voor, als ook by VVatmunfter. Het is een Gewas van omtrent een Handbreed of een Span lang, met zwarte Haairdunne Takjes, die zig rigten naar den Stroom van 't Water. Nat zyn zy ook driekantig , doch droog rond. De Meelknopjes of Zaadhuisjes zitten in een Haairbekleedzel, dat uit veele Bladertjes beftaat, gelyk by de anderen plaats heeft. (4) Fonteinmos met tweeryige uitgebreide Bladen en zydelingfe Meelknopjes. Op de Boomen in Switzerland is, volgens LlK- Antheris lateralibus. Sp. Plant. N. 3. Gort. Belg. p. 283. Font. Squamofa tenuis Sericea atro - virens. Dill. Musc. 259 T. 33. f. 3. Font. miuoi lucens J. B. Hifi. UI. P- 778. (4) Fontinalis Fol. bifariis patentibus . CapfUHs Iateraibus. Sp, Plant. 4. Aiï. Stokh i?6g p. 248, Sph:igmm Penn undulatum, Vagina Squamofa D ll. Musc. 50 T. 32. f. 9. Sphagn. Cauliferum & Ramofum. Hall. ielv. 94. T. 3. f. 2. Muscus Terreftris major. Vaill. 'ar. 129. T. 27. f. 4 Confer. Sphagn Pennatum plaum & Undulatum. Dill. Musc. 249, 250. T. 32. S. , 8.  de Mossen. 395 Linnjeus, de Groeiplaats van deeze Soort. Immers vandaar hadt Dilleniüs dezelve, door Haller overgezonden , ontvangen ,, tfie het thans noemt, Hypnum met tweezydi-' ge Steelen, welke Takkig zyn, en Eyronde Bladen, overdwars gegolfd (*). Men heeftze thans ook aan Beukeboomen , in Sweeden, gevonden. Een dergelyke, meteen Haairig Scheedje, denzclven door Dilleniüs bezorgd, fcheen, zo die Kruidkenner aanmerkte, ook hier te behooren. Zelfs fchynt een Gevederd niet gegolfd Mos, plat van Loof, dat uit Patagonie gekomen , en in de BoomMosfen , daar men de Goederen in pakt, gevonden was, mede betrekkelyk te zyn tot deeze Soort. (5) Fonteinmos met Liniaal-Borftelige Bladen. 1 Deeze Soort, die M e e s e in natte laagtens, * tusfchen Franeker en Harhngen , in Vries-b land, op verfcheide plaatfen, gevonden heeft, was door Celsius in een Rivier van Sweeden 09 Hypnum Caulibus diftichis &c. He!v. inchoat. 111. !>■ 42. T. 46. f. 2. Men leest 'er, by misftelling. T. 45, en pinnatum, in plaats van pennatum: 't is te beklaagen dat zo veel Drukfeilen in dat Werk zyn (5) Fontinalis Fol lineari - fetaceis. Fl. Suec. 11. 962. Gort. Belg.-U. n. 866. Font. Capillacea , Cal. Sryli adinftar cuspidatis. Dill. Musc: 360. T. 33. f. 5. II. Desl. XIV. Stuk. IX. Afdeel. 111. H00FDTUK. Fonteinnos, V. 'ontinalis tpillacea, Haair- . adig.  296 B e s c ii ii ï v I n c van IX. afdeel 111. Hoofdstuk. 1. Buxbaumia ophulla. Bladerloos.P'. C1I, Fig. 5. den waargenomen. Die van Dilleniüs, ' met de Kelken als een Priem gepunt, zyn Ed. uit Penfylvanie gezonden , was omtrent een Handpalm uitgebreid. Zy is zeer kenbaar door haare ipitspuntige Scheedjes. IJ u x b a u m i a. Kaalmos, Naar den vermaarden Büxbaum, Boogleeraar te Petersburg , door wien de Kruidkunde zeer verrykt is, werdt dit Geflagt met te meer regt benoemd door den beroemden Haller us, alzo hy de gemeenfte Soort, daar van, eerst omflreeks Aftrakan in Moskovie ontdekt heeft cn befchreeven, welke naderhand ook in Sweeden, Noorwegen, Deenemarken , Duitfchland en Italië, is waargenomen. (i) Buxbaumia mét een gefteeld naakt Doosje. 'tGewasje, door den kundigen Scjimiedel in een byzondere Verhandeling, als ook door den Svveedfchen Heer Roland Martin onder de (i) Buxbaumia Capfula Stipitata nuda. Mihi. Buxbaumia. Hall Helv 10. Am. Acad. V. p. 78 Tab 1. Schmitd Bis/- propr Oed. Dan. 44. Muscus Capillaceus aphyllus, Capitulo crasfo bivalvi. Bcxb. Cent. II. p. 8. T 4. f. 2. Dill. Musc, 477. T. 6ï. f. 5' Hall. Hetv. inchoat. 111, p. 25-  Ti % Mossen. de Voorzitting van Linn^us befchreeven ; kan mer regt Kaalmos genoemd worden, alzo het volftrekt Bladerloos is , gelyk onze Ridder hetzelve ook dien bynaam geeft. Sommigen hebben zelfs getwyfeld , of het niet eertot de Paddeftoelen , dan tot de Mosfen, te betrekken ware. Veel gelykt het , in zyn geheel , naar een Koker , waar in het gemeene Volk zyne korte Tabakspyp bergt, een Pypedoos genaamd : maar dan moet men niet op 't ontzagiyk verfchil van grootte zien : want het valt naauwlyks een Duim hoog. Zie hier de befchryving door deszelfs eerften ontdekker , voorgeme'd. Zondi r eenige Bladeren fchiet het uit een „ ronde, ruige en als Paddeftoelige Wortel ; „ als uit een Scheede, een Steehje van een „ half Duim of iets langer, bruin paarfch van „ Kleur, veel dikker dan in het Goudkoppig Mos. Hier zit een krom Ko;ije op, uit „ twee Klepjes beftaande, die overlangs van „ elkander wyken , en wier Onderfte rond is, „ het bovenfte platte in een kort Nageltje „ uitloopt, dat met een groenachtig Zwavel„ bolletje is bevrugt Zie het , volgens de „ Afbeelding van den vermaarden Heer „ ScHMiEnEi., in Fig. 5, 0p onze Plaat CII, „ in de Natuurlyke geftalte en grootte ver5, toond " In Itaüe zou de fchrandere Michelitj s 11. Dssl, XIV. Sïük. dit XI. Afdebiï 111. Hoofdstuk Kaalmos.  39S B e s o ii r y v i n g van tx. 111. HoOTDSTUIC. Kaalmos dit Plantje ook waargenomen hebben, indien deszelfs Mosje met een knobbe'igen Wortel en een groot Eyrond gezwollen Hoofdje hier t'huis behoort; doch hy geeft daar aan zeer fyne Blaadjes , 't welk de zaak twyfelachtig maakt. F a b r i c i u s befchryft het onder den naam van Paardepotitje, welke niet zeer eigen is. Haller, die het zeldzaam in Switzerland heeft aangetroffen , fpreekt 'er dus van. „ Het is een zonderling Plantje, dat onder „ alle my bekende Mosfen het Doosje aller„ grootft heeft, ovaal, met een Kegelvormig „ Dekzeltje, dat met een Huikje gekroond ,, is, de Haairtjes inwaards uitgerekt, tot zo ,, verre hetKnopmos iBryum) en Fonteinmos „ gelykende: maar, volgens 't gevoelen van „ vermaarde Mannen , daalt uit den top van „ 't Dekzeltje, door de ry van Haairtjes,een „ Styl in 't Doosje neder, waar aan een rond„ achtig geknor Meelknopje, dat nederwaards „ open is en met Stuifmeel bezwangerd. Dit „ Zakje heeft de vermaarde Muller eerst „ gevonden en Linnjbos in een ander Mos „ befchreeven. My fcheen dit Zakje binnen „ een Schorfig bekleedzel geplaatst te zyn , „ maakende het Bolletje uit, welks ronde „ gedeelte paarfch, het platte groenachtig „ was, en het Zakje met Haairtjes bekleed. Dit maakt echter geen volftrekt onderfchei„ dend Kenmerk uit; alzo verfcheide andere „ Mos-  as Bossen. 399 „ Mosfen een derge'yk Zakje binnen bet „ Bolletje hebben, en een dergelyken Styl in n het binnenfte Zakje neergelaten. De Bla „ derlooze Geftalte moet 'er derhalve als een' „ Kenmerk worden bygevoegd," Dat "er aanmerkelyke VerfcheidenheJcn in dit Gewade plaats hebben , blykt uit de byzondere befchryvingen van hetzelve. Men kan zulks niet aa i 't verfchil der Waarneemingen alleen toefchi yven. De fiëër Holm vondt het in Deenemarken met een langwerpig 0f Rolrond Bolletje, veel langer, naauwlyks aan de eene zyde plat en niet Vliezig : daar het anders een Eyrond Hoofdje heeft, 't welk als plat afgefneeden is , en aldaar in het groene met roodachtige Vlak.es en glinfterende.Schubbetjes, byna gelyk de GouJfteen , Avafiturine, getekend, zo de Heer Maktin aanmerkt! die hetzelve in 't jaar 1756 eerft bv Upfal in Sweeden, aan de kanten der Greppelen , daar s Winters het Zand voor de gemeene Wegen uitgegraven word;, in 't Voorjaar vondt, en federt is het aldaar menigvuldig waargenomen. Dit volgende tekent die Heer, aangaande de Groeiplaats, aan. „ Het komt in een onvrugtbaare zwarte „ Aarde, gelyk veelerley Mosfen en dikwils „ uit rottige brokjes voort, die bevogtigd „ worden dooi- helder van den Voet der Ber„ gen afzypelend Water. Daarom heeft het II. Deeu XIV. Sxi/x. 3' niet IX. FIDEEL. iii. Hoofd- rurc. Kaalmos,  4< IX. Afdeel. ': ra. , Hoofdstuk. ! Kaalmos.. 3 II. Buxbaumia folio- Gebladerde. >o Beschr'ïving van niet veel Wortels noodig. Men vindt het , onder ander Mos en fomtyds op 't open , Veld onder het Schurftmos groeijende; 't , zy om door deszelfs Schaduw of door het daar van afdruipende Vogt in groey gehou, den worden , verkiezende derhalve inzon, derheid laage en holle plaatfen. Hierom , is het ook gemeenlyk verholen en niet dan „ by geval te vinden, 't Gelykt, bovendien, „ zeer naar de Steeltjes der Mosfen, enblyft, „ even als dezelven , den gantfchen Winter „ over. (a) Buxbaumia,die het Doosje byna ongefteeld heeft, omringd met Bladertjes. Ik moet hier deeze Soort byvoegen, welke door den ouden Linnjeus niet opgemerkt was, doch thans door den jongen Heer, onder deeze bepaaling , wordt voorgedragen en afgebeeld. De Heer Haller geeft voor, dat dezelve , hoewel menigvuldig in Switzerland groeijende , door hem eerst ontdekt zy. Immers het was op zyn Reistogt door dat Gewest, in 't jaar 1739, dat hy dit Mos waar- nam (2) Buxbaumia acaulis, Capiula iubfesfili, Foliis cincta. Meth. Musc. entend. LmN. p. 33. T. 1. f. 4- Schmied. Disfert. Weber. Spicil. 128. Sphagnum acaule maximum , Fol. in Centro Ciliaribus. Hall. It- Helv. N. 57Helv. inchoat. T. 111. N. 1725- T. 46. f. 3- Oed. Dan.T. 249. f- 3. Ad. Stokh. 1764. p. 29- T. z. f. 6 - ia.  B E M O S S B n, 401 nam en ondèr een anderen naam befchreef, die in de eerfte opflag daar van een verkeerd denkbeeld geeft. Hy noemde het al-s lergrootst ongefteeld Sphagnum; terwyl het een, i uitermaate klein Mosplantje is, naauwlyks een i halve Vingerbreed hoog, maar het welke ook een zeer groot Doosje heeft, met Haaïrachtige Blaadjes omcingeld, In 't jaar 1762 werdt het door den Heer Muller, in Deenemarken, aan de kanten van oude Dammen gevon* den en omftandig befchreeven. De Heer Schmiedel gaf een byzonder Vertoog ; daar over uit. Het is dan tegenwoordig al' om bekend; hoewel in deszelfs Geftalte eenig verfchil fchynt te zyn ; gelyk uit de Afbeeh dingen blykt en van Haller in 't breed© i aangeweezen wordt, S i> l a c h n o m. Parafolmos, Dit Geflagt onderfcheidt zig , van de andere Mosfen , door een Zonnefchermpje, waar op het Meelknopje geplaatst is, zynde dat Schermpje doorgaans gekleurd en naar het ' overige zeer groot. Het heeft een afvallend . Huikje en een gefternd Hoofdje aan een Wyf1jes - Plantje, van 't Mannelyke afgezonderd. Hier van zyn de volgende Soorten in Europa i; gevonden. li. dbej.. xiv. Siuk. Ce pa- ix; Afdeel, Hl. HOOFD* ruit. Xaalnns,  IX. AlDEEL- UI. Hoofdstuk. i. Splach, nnm rubrum.Rood. II. Luteum. Geel. 402 U E s C ii r y V I n O VAN CO Parafolmos met een half bolronde Zonne* fcherm. (2) Parafolmos met een platte Sehyfronde Zonnefcherm. De eerfte van de twee , in 't jaar 1695 ia Noorwegen ontdekt zynde door Richard Wh el er en aan Pet i ver medegedeeld, kreeg van deezen den naam van Noorweegfch bevallig Blos, wegens de fraaiheid, en Plukemet befchreef het als een klein Goudkleurig Haair - Mos, dat op 't bovenfte van den Steel, by het Hoofdje , een Schild draagt. Mori son noemde het Gekroond Noorweegfch Mos en Tournefort betrok het tot de Schurftmosfen; hetzelve Haairbladig Lichen heetende, die lang gefteeld is,met een hoogrood Bekken (*). De andere Kruidkundigen van dien tyd helderden de kennis daar van niet op, maar de vermaarde Buxbaum, hetzelve CO Sptachuum Umbraculo Orbiculari hemispha^rico. Sijjl. Nat. Veg. XIII. Gen. ngU Sp. 1. Am. Acad. II. I>. 272- T. 3. f. 2. Fl. Suec. II. N. 963. Muscus Norvegicus Umbraculo ruberrimo. Pet. Mus. 70. T. 1. f. 10. Dill. Musc. 547. T. 83- f. 9. Mor. S. 15. T.?.f.jo. ' (2J Splchnum Umbraculo orbiculari plano. Am, Acad. II. p. 277. T. 3. f. 1. Ft. Suec. 11. N. 964. CO Lichen Capillaceo folio, elatior, Pelvi ruberrinrê, fnfl- p- 5».  » e Mossen. 403 zelve in Siberië, daar het zeer gemeen is waarneemende, befchreef het nader, tot dat' het m zyne yerfchillende ftaaten van groeiiing naauwkeurig afgebeeld en omftandig voorge-' fteld werdt door den fchranderen Dilleniüs, en ook in Sweeden gevonden, in 't jaar 1748, in banden van den Heer L1 n nauts kwam, Onder wiens Voorzitting een Vertoog over dit t Jantje, door den Heer Mo n tin, aan 't licht gegeven werdt. Deeze Leerling van den Ridder , op deszelfs aanraaden , tot bevordering der Kruidkunde, in 't volgende Jaar geheel Lapland döorkruifende, hadt het geluk, van aldaar een nieuwe Soort te ontdekken van dit Geflagt, welke het Zonnefchermpje in plaats van bolrond plat, en niet rood maar geel heeft! Van be.de deeze raare Mosplantjes hadt de ynendelyke Heer Thonbesg , thans Leeraar der Kruidkunde te Upfal, onlangs'de goedheid my te zenden, waar van ik het geele hier in Fig. 6, op Plaat CU, in afbeelding geef Dit verfchilt van het Roode weinig dan doordien hetzelve, 't welk in 't eerft ook half Bolrond is emdelyk geheel plat en geel wordt van Kleur; terwyl het Meelknopje bruinrood is en met Tandjes als ook met een Dekzeltje y^rzien. Beiden fchieten uit een Vezelig ■Worteltje een Haairdun Steeltje, dat'onde? Voor een gedeelte met Blaadjes is bekleed, die 11. Dnisi,. xiy, s.ibk» Cc? W IX. Afdeee,. 'UI.'Hoofd=> tuk. * Paraolmos. ' ?!• cii, F'g. 6i • S' 0»  404 Beschrïving van ÏX. Arnsni,. 111 Hooid- stuk. Parafolmus. III. Splachnuni Ampullaceum, Flefchachtig. IV- Vasculofum. Peerachtig. ovaal zyn met een Puntje, doorfchynende, de onderften kleinst. De Steekjes bereiken een half Duim , fomtyds veel minder langte. Het Wyfje heeft den Steel geheel met Blaadjes bekleed en aan 't end gekroond met een Sterretje van fpitfe Blaadjes. Dit Geele Parafol - Mos werdt door gedagten Heer Montin eerft op rottige Boomen, die in een Moeras lagen, en vervolgens ook aan de kant van een Gebergte gevonden; doch het fchynt, zo wel als 't Roode,gantfch niet gemeen te zyn. (3) Parafolmos met een Flefchachtig ftomp Eyrond Zonnefchermpje. (4) Parafolmos met een Flefchachtig byna Bolrond Zonnefchermpje. Deeze beiden komen op Veenige plaatfen in Sweeden, en ook elders voor , byzonderlyk het (.l) Splachnum Umbraculo Ampullaceo obovato. Am. Acad. II. p. 280. Fl. Suec. 11. N. 965. Bryum Ampul[aceum, Fol. Thymi pellucidis .&c. Dill. Musc. 343. T. $4. f. 3. Musc. Capill. minor , Capit. geminatis. Vaill. Paus. 130. ï. 26 f. 4. Oed. Dan, 192. Muscus Aureus Sapillaris minor &c. Pluk. Alm. 246- Moüis. S. 15. T. 16. f. 10. Reich. Flor. Francofurt. 123. Hall. Helv. 'nchpat. 111. 49. (4) Sptechnum Umbraculo Ampullaceo fubglobofo. Am. Acad. 11. p. 282. Musc. Capillaceus, Capitulis Py< riformibus, tubulolis, Cent. ll. p. 1, T. t. f. 1.  de Mossen. 4c het eerfte derzelven; maar Linn^üs meri aan, dat zy zeer weinig en naauwlyks mee dan de twee voorgaande verfchillen. Hc Kopje is Bolronder in het laatfte en Bloedkleu lig of donker rood , in het andere Tolachtige en geel van Kleur. Ook fchynt zyn Ed. t twyfelen, of het niet eene enkele Verfchei denheid van zeker Fonteinmos en of dit ge heele Geflagt niet maar eene Natuurfpeelinj zy (*> Haller betrekt dit Flefchachtig! tot het Geflagt van Knopmos. Vaillani noemt het Haairachtig Mos met dubbelde Hoofdjes, om dat het Meelknopje boven het Bolachtig gedeelte uitfteekt. Hy heeft hetzelve in Beekjes, omftreeks Parys, waargenomen. (5) Parafolmos met een Klootrond Hoofdje. (6) Parafolmos met een zeer kort Steeltje en Haairdraagende Bladen. Deeze (*) Anne Natura lufus totum hoe Genus? An hoe' Mnü Fontani mera varietas? Sp. Plant. II. p. i572 (5) Splachnum Receptaculo Globofo. Meth, Musc. emend Limn. p. 33. T. i. f. 1. (6) Splachnum Caulescens , Foliis Piliferis, PeduncuSo brevisfimo Meth. Musc. emend. Linn. p. 33 Bmjm Ampullaceum Caps. & Fo!. anguftioribus. Dill. Musc 345. T. 44. f. 5? Cc 3 II. Dbel. XIV. Stok. >5 :t A ix- Afdeel. r III. ., Hoofd- c stuk. Parafol' j, mos, V. Splachnum fpheericum.Bolrond. VI. Angufta'um. Ounhalig-  AïDIEL. iii. Hoorn- STUK. .. Parafolmos. (I) Haair» 406 B ESCHRYVING VAM Deeze beiden zyn, door den jongen Heer LinnjEus, in Lapland gevonden. . Het eerfte groeide onder het Roode en Geele voorge= meld. Dit onderfcheidt hy door een zeer lang Steeltje , ten minfte als een Vinger, hoewel dat in 't Geele fomtyds langer valt ,en een zeer klein Doosje, dat groen is, van Klootronde figuur; het andere, in tegendeel, hadt een uitermaate kort Steeltje en het Hoofdje, dat ook bultig was, zeer dun gehalsd : des men het Ampul- achtig zou kunnen noemen met Dilleniüs , indien deszelfs Bryum 'ermede ftrookt. Waarom zyn Ed. dit door de byvoeging van Caukscem onderfcheide , begryp ik niet. Polytrichum. Haairmos. Deeze naam is, zo wel als die van 't voorgaande Geflagt, by de Ouden in ge^ brüik geweest, om een Haairig Mos te betekenen. De onderfcheidende Kenmerken, by LinN^eus, zyn: een gedekzeld Meelknopje , op een zeer klein üitfteekzel zittende en een ruig Huikje: terwyl het Wyfjes Plantje gefternd is op den top , als in 't voorgaande. Van dit Haairmos komen de drie volgende Soorteh voor;  ós Mossen. 40 (O Haairmos met een eenvoudig Steeltje en eet, vierkantig Meelknopje. Van dit gemeene Mos, overvloedig by ons op vogtige Heygronden en Mosachtige plaatfen groeijende, zyn drie aanmerkelyke Verscheidenheden, mooglyk veel afhangende van den Ouderdom en van den Grond. De eerfte, die de grootfte is, groeit op vogtige vette plaatfen wel een Voet of anderhalf hoog • zo dat men 'er in Sweeden , Engeland en' elders, wel Bezems van maakt om de BakOvens uit te veegen. Hier van wordt zy Muscus Scoparius, dat is Bezem-Mos, by Lobel getyteld. Dodonasits noemtze Muscus Capilforis, dat is Haairmos. Deeze. gemeenlyk een Span of een Handbreed hoog opfchietende, wordt by ons Geel Vrouwen Haair, Gulden Haair of Gulden Wederdood, geheten. Onder den naam van Verguld Ve- nusi /°c ¥W-"ry CaU'e fimpIici» AM Parallelepide, da. S0 Na, Peg. Xlü. Gen. IIg2. sp. x.GorxJ^. »83. Po ytr. quadrangulare vuig. Yuccse foliis ferratis. IW Musc. 420. T. 54. f. r. Polytr. Aureum majus. V. a. Pm. 356. Muscus Juniperifolius &c. Vaill. Par 131- T. 23. f. g. ft Polytri quadr> Juniperi fo)..*Sj &c- Dill. Musc. 424. T. 54. f. 2. Vaill. uts. f. 6. Polvtr Aureum medium. C. B. Pm. 356. j,. Polytr. quadr. mi* J"niperi foliïs Pilofis- Dl"- f. 3. Muscus coro- B?,tUS. BoERH. MORIS. &C. ,T _, Cc 1 ÏI. EteEi. XIV. Stuk + t IX. Afdeel.' !11. Hoofs- STUK. 1/ Pohjlrichum commztne.Gemeen»  IX. AïDEÉL. 111. Hoofdstuk. HaairtlioS. Tl. CU. F'S 7- (2) Haair- 40S Bescrstvjso vad nus-Haair (Adiantum Aureum ) is zy in de Apotheelcen bekend geweest en voor een Geneesmiddel gehouden , dat hedendaags* geen geloof vindt, 't Kan nogthans wel zyn,dat zy, in Water afgetrokken , tot een Zweetmiddel verftrekke, gelyk Lemery wil. De Franfche naam is Perce-mousfe. Sommigen hebben het Afkookzel, als een uitmuntend Middel, in Aamborfligheid, Zydewee en andere Borstkwaalen, aangepreezen. De Bladeren , die den Steel omtrent ten halve bekleeden, gelyken meer of min naar die van den Geneverboom. In de gemeenfte en grootfte zyn ze breeder cn Zaagswyze getand ; in de anderen fmaller en in de laatfte Haairig. L » n n m u s merkt aan, dat de eerfte en grootfte op modderige losfe Gronden; de tweede op vogtige Bergagtige; de derde op zeer drooge Zandige plaatfen gemeen zy. Deeze laatfte bereikt dikwils naauwlyks een Duim hoogte en ziet roodachtig in de Zomer; gelyk de Haairachtige Steeltjes , die 's Winters boven uitgroeijen ; de Meelknopjes , ryp zynde, Goudgeel, gelyk ook het Loof door den Ouderdom wordt, waar van de naam. Tot verkiaaring van de geftalte dient, in Eg. 7, de Afbeelding van de middelfoort.  de Mossen. 509 O) Haairmos met een zeer Takkigen Steel, en endelingfe Bloemfteelt jes. (3) Haairmos met een zeer Takkigen Steel, ens zydeling/è Bloemfteeltjes. Weinig verichillen deeze, waar van de1 eene op dehoogfte Gebergten van Switzerland en Groot-Brittannie , de andere niet alleen, in Europa , maar ook op Jamaika, is waargenomen. De Takkigheid onderfcheidtze van het Gemeene Haairmos, en zy hebben, bovendien, de Meelknopjes niet vierkant, maar rondachtig , zo dat dezelven zig, in de laatfte, als Kruikjes vertoonen. Dit heeft alleenlyk plaats, wanneer dezelven door Ouderdom Open gaan : voorheen zynze fpits gelyk de anderen, en van boven geflooten. Dit Mos valt anderhalven of twee Duimen hoog. Het Loof is gelyk in het eerft befchreevene Gemeene Haairmos of Gulden Wederdood. Twee Ca) Pohjtrichum Caule Ramofisfimo, Pedunculis terminalibus. Sp. Plant. N. 2. Osd. Dau. 296. Polytr. Alpinum Ramofum. Dill. Musc: 427. T. 55. f. 4. C3) Polytrhhum Caule Ramofo, Pedunc. Axillaribus. Sp, Plant. N. 3. Fl. Suec. 870. 967. Dalib. Par. 3isi Polytr. Ramofum &c, Dill. Musc. 427, T. 55. f- 5.' Musc. Ramofus erectus, Calyptra Villonl. Vaill. Par, 131. T. 28. f. 13. Cc 5 II. Deel, XIV. Stsk. IX. Afdebl» Hl. H ooi'BruK. ii. PólytrU hum Al'inum. Alpifch. lil Urnige. 'um. KruikIraagend.  4IO B e S C H r Y v I N O VAN ix. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Haairfnos. i j i 1 I t i i i Twee raare Soorten heeft de jonge Heer L i NN-ffiu s by dit Geflagt gevoegd. De eene, welke zyn Ed. Omwonden Haairmos noemt , van 't Eiland Bourbon afkomfdg , hadt de Blaadjes Elsvormig en als om den Steel gewonden. Zodanig één , doch maar half zo groot, hadt zyn Ed. ook van de Kaap der Goede Hope. De andere, uit de Straat van Magellaan, hadt de Bladen gefleufd, Kraakbeenig-Zaagtandig. Beiden waren zy en keld gefteeld (*;. M n i u m. Roosmos. Wegens zekere Bladerige Roosjes , met velken een gedeelte der Steeltjes in dit Gelagt gekroond zyn , noem ik het R oosmos : ïoewel 'er veele Soorten in komen , die van inderen betrokken zyn tot de Gefternde Mosen: want Sternmos zou hetzelve verwarren met Ie beide voorgaande Geflagten , wier Wyfjes3lanten ook Sterretjes op den top hebben. Hier leeft zulks dikwils in een zelfde Plantje plaats erwyl andere Steeltjes gehuikte Meelknopjes raagen op lange Haairdunne Draadjes. Dit los zou men derhalve Eenhuizig kunnen noeïen, de twee voorgaanden, het Parafol- en Haair- (*J Polytrichum convolutum & Magellanicum. Meth. Uise. entend. v. 33. x. i. f. 2 & t>, 34.  t> t M • O s s È K. dit Haairmos naamelyk, Tweehuizig; indien het vol ftrekt doorging, gelyk Haller fielt: maai wy zullen zien , dat 'er ook veele Tweehui zige onder zyn. Van het volgende Geflagi onderfcheidt het zig door die Gefternde Roos' jes, welken Linmus noemt, een naakt Poeijerig, afftandig Hoofdje. Een gedekzelc Meelknopje, en glad of ongehaaird Huikje, heeft het met het Knopmos gemeen. Dit Geflagt bevat by de twintig Soorten . als volgt. CO Roosmos met een eenvoudig Steeltje en Eyronde Blaadjes. Veelal komt dit Mos in Velden, op vogtige plaatfen, in Sweeden, Engeland, Vrankryk, als ook in Duitfchland , voor. De geleerde Schmi edel heeft het zeer omftandig befchreeven, en ten keurlykfte afgebeeld. Het heeft, in zyne Figuuren, door Vergrooting, byna een half Voet hoogte, terwyl het na' tuurlyk niet boven een Duim hoog valt. Hier van komen Plantjes voor, die enkel Roosjes draa- O) Mnium Caule fimplici, Foliis oratis. Syjl Nat Ü*' ™: Gen' Sp- FL S"ec- 96S. Mnium' berpiilr foliis tenuibus pellucidis. Dim.. Musc. T 31. f 2. Bryum alternans. Hall. Helv. 118. T. 4. f. 8- Muscus coronatus minimus. Vaili,. Par, i30. T. 24. f. i, Schmi edel. Icon Plant. T. 111. II Dksi. XIV. Stvit. IX. . Afdeel. 111. . Hoofdstuk. ' Roosmos. 1. Mnium vellucidum. Doorchynend.  IX. Afdeel lil. Hoofdstuk:, 11. Mnium Androgynum. JVIanwy vig. i 41 z Beschrï'viho van draagen , betraande uit zeer kleine famenge' hoopte Bladertjes, welke zig, met het bloote Oog gezien , als Poeijer vertoonen. De Kleur der Bladeren is groen , doch die der Steeltjes Roozerood , zo wel als der Meelknopjes. (2) Roosmos met een Takkig Steeltje, Manwyrig. • Om dat de Roosjes op het zelfde Plantje groeijen als de Gehuikte Meelknopjes en Draadjes , wordt deeze Soort Manwyvig geheten : des zulks niet in alle Mnia plaats heeft; gelyk Ha ll er zig verbeeldde. In de voorgaande Soort, immers, komen zy op byzondere Plantjes voort, zo wel als in de volgende. Dit Manwyvige of Eenhuizige Roosmos komt by ons in de Duinen en in de Haarlemmer-Hout voor, groeijende op vogtige Gronden fomtyds wel twee Duimen hoog. 't Is, in Europa, opvernaa, zo gemeen niet, als het voorgaande. (3) Roos- (2) Mnium Caule Ramofo, Androgynum. Sp. Plant. N. 4. Gort. Belg. II. p 284- OïD. Dan. T. 299. Mnium peranguftis et brevibus foliis. Dill. Musc. 230. T. 31. F. 1. Muscoides. Vaill. Per. T. 29. fc 6. Muscus triJioies parvus Mich. Gen. 108. T. 19. f. 8- H, K.  »e Mossen. 41 (3) Roosmos éet een opgeregt Takkig Steel tje; en Vrouwelyke Steeltjes in de Mikjes Minder Takkig is dit Roosmos , dan he Moerasfige, 't geen thans volgt; hoewel he niettemin Takkig genoemd kan worden, hebbende zeer veele kleine Takjes en draagend. dus menigvuldige Poeijerige Hoofdjes. Hei viel grooter dan het naast voorgaande; doel de Groeiplaats was niet bekend. (4) Roosmos met een enkelden Steel, die met Knietjes is geboogen. (5) Roosmos met een gegaffelden Steel en Elsvormige Bladen. 1 Van (3) Mnium Caule Ramofo eredo, Peaunc. Fsemineis Ax.llaribus. Huds. Angl. 4o3. Mnium majus; minns Ramofum. T)i\a..-Musc. 235. T. 31. f. 4. C4J Mnium Caule fimplici Genlculis i„flexo. Sp. Plant. ,N. 2. Fl. Suec. 0I3, g6g. Bryum paluftre, Scapis teretibus Stellatis. Dïll. Musc. 340. T. 44 f 2 Muscus Capillaceus tenuisfimus. Vaill. Par. i34* T 24- f- 10. Muscus trichodes.MoR. S. 15. T. 6 f 8 Musc* parvus Stellaris. PLUM. Alm. 255. T. 47 f. 6 G) Mnium Caule dichotomo, Fol.'Subülatis. Sp. Plant. 3 Ft. Suec. gl2 , g?0. Mnium majus Ramis long.or. b.furcat.s. D.m. Musc. T. 3r. f. 3. Musc. pal. Plagellfa ereft.s &c. Mor. S. ts, T. 6. f. 9. Muscus fotellans, Buxb, Cent. i, p. 4S, j. 65. f. 1- 4, IL XIV. STt«c ï • IX. Afdeeh ' 111. Hoofd» . stuk. ' Hl. ■ Mnium . ramofumi Takkig. IV. Fontanumi Bronnig, V. Paluftre. Moeras-» ig-  414 13ESCHRYVIN0 VAN IX. Aideel. Hl. ■Hoofdstuk. Roosnios. liygromiiricum.Vogtmeeterig- Van deeze twee Mosjes, in Sweeden en elders gevonden, is de eerfte voor de Laplanders een aanwyzing om Waterbronnen te vinden in de Bosfchen , die Moerasfig zyn: de andere groeit in Moerasfen van ons Wereldsdeel op verfcheide plaatfen. Het onderfcheidt zig door zyne gegaffelde Takjes van de andere , die dezelven eenvoudig en gcfternd heeft, geelachtig van Kleur, met langwerpige Hoofdjes als die van 't Venus-Haair, volgens Dilleniüs, maar Buxbaum heeft dergetyk Mos met groote ronde Bolletjes op Goudgeele Steeltjes. f 6) Roosmos dat ongefteeld is, met een knikkend Meelknopje en een vierkantig omgeboogen Huikje. In lugtige onvrugtbaare Bosfchen groeit dit Mos in ons Wereldsdeel, volgens L i n n je u s. By ons komt het op oude vogtige Muuren en Steenachtige dorre plaatfen, onder 't Geboomte, (6_) Mnium acaule Antheri nutante, Calyptra reflexa tetragona. Sp. PUnt. N. 5. Gort. Belg. p. 284. Fl. Suec. 903, 972. Bryum Bulbifonne Aureum , Calyptra ouadrangulari. Dill. Musc. 407. T. 52 f. 75. Musc. Eol. fcutellatis. Vaill. Par. 135. T. 26 f. 16. Musc. Coronatus minor. Moris. S. 15. T. 7. f. 17. Polytrichum Aureurri minus. C. B. Fin. 357. Mnium Fol. ovato-lanceolatis conniventibus. Hall. Helv. inchoat. III,. j? • 55-  de Mossen. 415? te, ook in Duinen by 's Gravenhage voor, volgens den Heer de Gorter. De naam is da3r van afkomftig, dat de drooge Draadjes een Vogtmeeter uitleveren, zo de Ridder wil. Zo men , naamelyk, een najten Vinger, langs het Meeldraadje , waar onder naar 't midden opvoert, zegt hy, dan buigt zig het Meelknopje om, en denzei ven van hetzelve nederwaards tot het midden ftrykende,herftelt het zig. Die Proef moet zeer moeijelykin 't werk te Hellen zyn, ineen zo klein Mosje. Dilleniüs, die het Klein verguld' Vrouwenhaairnoemt, merkt % aan, dat in droog Weer de Draadjes minder omgeboogen of overendftaande zyn. Hy zegt, dat het tropswyze groeit in .Bosfchen, Tuinen, aan Voetpaden , als ook op Muuren , oude Boomen en rottig Hout; beminnende vooral deafgebrandedorreGronden. Dodon^eus ftelt het voor, als een tweede Soort van Gul. den Wederdood, kleiner dan de eerfte. Sommigen betrekken dit Mos onder de vyf Haairplanten der Apotheeken (*). (7) Roosmos met een gegaffeld Steeltje, Steel, draagende Mikjes,een opjlaand Meelknopjep en gekielde Bladen. n Aan <*J Dale Pharm. p. n3. Edit. Brem. Haller. f7) mnium Caule dïchotomo , Axilfis peduncsliferis II. Dam,, XIY. Stuk, IX, 4fdehl, III. Hoofdhuk. Roostms, "VII. Mnium trpu- ■um. Paajfch*  4t6 Beschryvinc; van X. AfdeelI III. < HoOïD- ( STUK. ( Roosinos. I 1 VIII. Mnium Setaceum, Borftelig. IX. Cirratum. Krullig. Aan oude Paaien en Boomen by 't Hujs Enlelgeer heeft de Leidfe Hovenier Meerburg leeze Soort gevonden , volgens den Heer de jouter. In de Mey-Maand is zy op de belden, by Upfal en elders in Sweeden , zeer -emeen. Aan de paarfche Draadjes is zy ken>aar. (8) Roosmos met opftaande Meelknopjes en Draadachtige Dekzeiljes, zo lang als die zyn, (9) Roosmos met de Bladen door 't droegen omgekruld. Genoegzaam onderfcheiden zig deeze, die jeiden Roos- of Stern-Mosjes zyn, door de gedaante. De eerfte heeft, oogfchynlyk , seer dunne fpitfe Meelknopjes en paarfche Stsel< &c. Sp. Plant. N. 6. Gort. Belg. II. p. 285. Bryum Caps. ereftiuscula oblonga. Pt. Suec. 896, 973. Bryum tenue Stellatum Setis purpnreis. Dill. Musc. 386. T. 49. f. 51. Musc. trichodes parvus &c. Mor. S. 15. T. 6. f. 4, 16. (8) Mnium Antheiis erectis &c- Sp. Plant. N. 7. Gort. Belg. 11. p. 235. Fl. Suec. 11. N. 974. Bryum Stellare niti» dum pallidum Caps. tenuisfimis. Dill. Musc. 381. T. 48- f. 44- C9) Mnium Fol. arefaftione revolutis. Sp- Plant. N. g. Fl. Suec. 1}. N. 975. Bryum Cirratum & Stellatupi „ tenuioribus foliis. Dill. Musf, 379. J. 48. f.42. Vaill. Par. T. 34. f. 8.  » * Mossen, 41; Steeltjes. Deeze is op de Hooybergen en eenige Wilgeboomen, by Noordwyk, door M eerbürghgevonden. In Sweeden groeide zy op Paaien aan de Draaibrug te Upfal. De andere, die zeer dunne gekrulde Blaadjes beeft, komt in Bosfchen van Europa en aan Haagen voor, zegt Dilleniüs, die aanmerkt, dat deeze omkrulling der Blaadjes door 't droogen ontftaat. (10) Roosmos met Eyronde gefphjle doorfchynende Blaadjes, de Draadjes byna uit, den Wortel en knikkende Meelknopjes. > (11) Roosmos met hangende Meelknopjes en gekromde Draadjes; een enkeld Stammetje ; de Blaadjes ruuw gerand. j: Wegens den bloeytyd in ;t Voorjaar heeft deeze laatfte, die in 't Haagfehe en andere Bosfchen onzes Lands op de Wortels der Eiken (io) Mnium Fol. ovatis acurh. pellucidis &c. Sp. Plant. N. 9. Fl. Suec. II. 9?6. Bryum Annotinnm Lau«olatum Pdlucidum , Caps. oblong, pendulis. Dn*. Musc. 399. T. 50. f, 68. . OO Mnium Anth. pendulis, Pedunoulo curvato &c. Sp. P.ant. N. IOi Gort. Belg. 11. p. s8s. Bryum Stellare hornum Sylvarum &e. Djll. Mme. 402. T- 51. f. 71. Musc Capillacw, major Stellatus. Vaill. Par. T. «4- ƒ. 4, 5- Mnium Fol Lanceolatis imbricatis &c. Hall. Helv. inchoat. III. N. 1846. ih Dbkl. XIV. Stuk. IX. AiniiEi. lil. HoofU- STUK. Poosmos. X. Mniunt wnoti- * urn. Jaarig. XI. ttormtni. Voor-* tars.  4l8 I3ËS CHRYYING VAM IX. Afdeel. III. HOOFDSTUK. Roosmo. XII. Mniun Capillan Haairig. ken groeit, den bynaam. De'eerfte komt op vogtige Gronden in ons Wereldsdeel, de andere veelal in Bosfchen voor-, doch verkiest . aldaar ook vogtige plaatfen. Beiden hebben zy knikkende Meelknopjes, die uitermaate groot zyn in de laatfte. (12) Roosmos met hangende Meelknopjes en Eyronde Borjleldraagende gekielde Bladen; de Draadjes zeer lang. Dit Mosje, dat zeer klein maar wegens zy. ne lange Draadjes opmerkelyk is, wordt voor de kleinfte Soort van Gulden Wederdood, by fommigen , gehouden. Dewyl de Sterretjes of Roosjes in 't zelve niet zeer blykbaar waren, hadt onze Ridder het voorheen tot het volgende Geflagt betrokken. Het komt veel by Plaggetjes op de Daken der Huizen voor, zo Ray aanmerkt, of ook op Heijen en Zandige Gronden, gelyk men het dus in Sweeden, als ook in onze Frovintiën, by Harderwyk, Haarlem en elders, aantreft. (12) Mnium Anth. pendulis, Fol. Ovatis Setiferis &c. Gort. Balg, 11. p. 285. Bryum Capillare. Sp. Plant. p. 1586. Mnium Capillare. Sp. Plant. p. 1586. Mnium Capillare. FlK Suec. 11. N. 981. Bryum Fol. latiusculis congeft's &-c. Dill. Musc. 398- T. 50. f. 67. Muscus Capill. major. Vaiil Paris. 134. T. 24. f. 6. Musr. Capiüaris folio longiore. Magn. Hort, 138- T. 138 Musc. Aurens Capillarisminimus, Capit. longofubflavo.BoeBh. Lugdh. I. p. 21.N~.38>  9 B M O S S E N. 4IU O 3) Roos mos met hangende Meelknopjes, een omgekromd Buikje en doorfchynende Bladen. (14 Roosmos met hangende Tolachtige MeeU knopjes; een Draadachtig Stammetje; de Vrouwelyke Bloempjes Borfteldraagende, Deeze beiden' komen in Sweeden en andere deelen van Europa; de eerfte by ons veel in Bosfchen en aan de kanten van greppels, als ook op de Muuren der Stad Leiden en elders voor. De laatfte heeft den bynaam van de Peerachtige figuur der Meelknopjes , welke, gelyk in de andere Soort, nederhangen, zyn* de Goudgeel van Kleur. (15) Roosmos met een pluizig Buikje. Op c (13J Mnium Anth. pendulis &c Sp. Plant. N. 11.. Gort. Belg. 286. Bryum Caps. pendulis &c. Ft. Suec. 90^, 979 Bryum penduium hornum molle &c. Dill. Musc. 401. T- 51. f. 70. (14) Mnium Anih. pendulis turbinatis &c. Sp. Plant, N. 12. Fl. Suec. go2, 980. Bryum trichodes Aureum, Capit. Pyriform. nutuntibus. Dill. Musc. 39,1. T. 50. Os) Mniuf* Anth. Calyptra villofal. Sp- Plant. N. 13. Polytrichum nanum Aloè's folio non ferrato. Dill. Musc. 128- T. 55. f. 6. Musc. Cap. minor, Calyptra tomentófi. Vaill. Par 131. T. 26 f. 15. fl, Polytr. parv. Aloës folio ferrato. Dill. Musc 429. T. 55. f. 7.1, Vaill. Par. T. 29. f. 11. M. Adumi Aurei facie, bumiiis &p. Dd 2 Bux.s, II. Db^l. XIV- Stok, a ix' Afdeel. ui. Hoofd,, • tuk. Xlll. Mniifttf "rudum. Raauyp. XIV. Pyriforme. Peeracli? tifi. "' ' XV, Polytri. hoides. Ruigoppig.  4 IX. AlDEBL. , III, ï Hoofd- f STUK. j Roosmos. i ( 3 i XVI. Mnintn Serptllifolium.Quendelbladig.Fl. CII. Fig. 8. to Beschryvino van Op vogtige Heygronden komt deeze, vollens den Ridder , in Europa voor. De Gecalte zweemt veel naar die van 't Haairmos en .et heeft ruige Huikjes , even als hetzelve. 3aarzynVerfcheidenheden van: verfchillende e twee eerften , doordien de Elaadjes, naar üe van de Aloë' gelykende, inde eerfte effen, n de andere Zaagtandig zyn. De laatfte heeft le Hoofdjes dunner, de Draadjes langer, de Blaadjes regter, Vliezig,dun en doorfchynende. Altemaal zyn het zeer kleine Plantjes , aaauwlyks , met hunne Draadjes , een Duim hoogte bereikende. (l6) Roosmos met vergaarde Draadjes en uit' gebreide doorfchpende Blaadjes. De ondergefchikte Verfcheidenheden met den bynaam van Gejlippeld, Gefpitst, Kinderend en Buxb. Cent. f. p. 43. T. 63- f- »• ». Polytr- acaolon , Capillaceum , Caps. cylindr. Dill, Musc. 434. T. 55. f. is. f16) Mnium Pedunc. aggregatie, Foliis patentibus pellucidis. Sp. Plant. N. 14. Gort. Belg. 28°. FA Suec. 901, 982. », Funttatum. Bryum penduium Serpüli folioDill. Musc. 416. T. 53- f- 81. Vaill. Par. T. 26. f- 5p, Cuspidatuw. Dili. f. 79. Vaill. f. 18- y. Proliferttrn. Dill. f- 77. Muscus Stellaris Rofeus. C. B. Pi». 361. i. 'Undulatwn. Dill. f. 76. Muscus Roseus polycephalus. Vaill. Par. T. 24- f. 3« Mich. Gen. 108- T» 59' f- 5.  de Mossen* 421 en Gegolfd Roosmos, zyn , zo Linn^eus aanmerkt, door de Autheuren als byzondere Soorten befchreeven; doch zyn Ed., niet voor derzelver vermenigvuldiging zynde, acht dat* zy alles tot deeze Soort kunnen t'huis gebragt worden. De laatfte, evenwel, die Veelkoppig Roosmos , met gegolfde Bladen van Vlafchkruid, door Vaillahï getyteld wordt, oordeelt de Heer Haller grootelyks van de anderen te verfchillen. De Blaadjes, zegt hy, zyn geel; eenige Steeltjes kruipen, anderen regten zig op, en breiden zig als een Roosje uit. De Blaadjes, inderdaad, welke in de eerften veel naar die van Wilde Thym of Quendel gelyken , gelyk uit de Afbeelding van dit fraaije Mos , in onze Figuur !i, op PlaatCII, blykbaar is, zyn veel langer en 'fmaller in de laatfte, en komen meer met die van Vlafchkruid overeen. In onze Afbeelding ziet men, hoe de Draadjes trcpswyze uit een Roosje van Bladeren voortkomen , gelyk dit ruim zo blykbaar is in die van Micheliüs, waar nevens een ander Roosje gevoegd is, dat men Vrouwelyk kan noemen, als geen Meeldraadjes hebbende en in plaats van dien veele Pypjes, door welken mooglyk het Stuifmeel , dat deeze Mosfen uit de Knopjes blaazen , ingeflurpt wordt. Zulke Roosjes komen blykbaar voor, m Exemplaaren van dit Mos, welken de Heer Dd 3 TiuiN- II, Deel. XIV. Stuk. IX. Afdeel, ui hoofd•uk. Roosmos.  Ix. Afdeel. 111. Hoofdstuk. ■ xvii. Mnium iriquetrum.Driekaii^g. 422 13 ë s c ö r y v i n g v a it Thunberg op het Gebergte bezuiden Batavia verzameld heeft. Hier uit blykt , dat men in Ooftindie Mosfen heeft, die veel met de Europifchen overeenkomftig zyn. Linnjeus merkt aan, dat dit Quendelbladige, in Sweeden, aan Beekjes en op vogtige Velden overal groeit : elders zegt hy , in Europa komt het byna overal voor. In ons Land is het zo gemeen niet. Het Geftippelde vindt men te Katwyk, zo wel als het Gefpitfte, dat ook veel voorkomt in 't Haagfe Bofch : het Kinderende te Heemfe in Overysfel : het Gegolfde op verfcheide plaatfen in de Weiden van Vriesland, zo de Heer de Gorter heeft aangetekend. (17) Roosmos met drieryke uitgebreide Elswys' Lancetvormige gekielde Bladen* Op vogtige plaatfen komt zodanig Mos, in verfchillende hoogte , voor , dewyl het ligt afbreekt, zegt Die leis i os. De Steelen zyn . (17) Mnium Fol, trifariis patulis Subulato - Lanceola» fis carinatis. Sp. Ftant. N. 15. Fl. Suec. 11. N. 978. Bryum annotinum Pauftre, Caps. Ventricofis pendulis. Dill Musc. 404. T. 51. f. 72. Musc. dentic. lucensFluv. maximus &c. Vaill. Par. 135. T. 24. f. 2. £, Bryum Lanceolatum bimum &c. Dut. Musc 405. T. gx. f 73. 9>4 Br paluftre complicatum rubens &c. Dill. Musc, 406. T. 406. T. 51. f. 74.  n E Mossen. 42; zyn digt met Blaadjes , op drie ryën , bekleed , en hebben aan de Draadjes dikke han. gende Meelknopjes. Mooglyk zou hier het glanzige allergrootite getande Rivier-Mos, van Vaillant, omftreeks Parys vallende, behooren kunnen. In Sweeden vindt men het in de Veenige Moerasfen. De Roosjes, of Sterretjes komen, in 't zelfde Plantje, opbyzondere Takken voor. Hier kunnen , als Verfcheidenheden , nog twee andere Mosfen, van Dillekius, t'huis gebragt worden, die weezentlyk weinig daar van fchynen te verfchillen. (18) Roosmos met tweezydige onverdeelde Blaadjes, Op vogtige plaatfen , zo wel in Sweeden als in Engeland, groeit dit Mosje, dat wee-' zentlyk veel naar het Wederdood gelykt , kruipende langs den Grond. In onze Provinciën fchynt het nog niet waargenomen te zyn. (19) Roosmos met tweezydige tweedeelige Blaadjes. Dit1- 08) Mnium Fol. diftichis integerrimis. Fl. Suec. II. N. 985. Mnium Trichomanis facie, Foliolis integris. Dill. Musc. 236. T31. f. 5 Og) Mnium Fol. diftichis bifidis. Gort. Belg. 11. p. s8?. Mn. Trichomanis facie Foliolis'bifidis. Dill. Musc. Dd 4 237. II. Dbel. XIV Sivk. i IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Roosmos; XVIII. Mninm Trichomalis. Wederloodig.^ xix.' Fisfum. Gefplet* n.  tx. 111. Hooins tuk. Roqsmo, xx. Mnium ffungerMannia. 424 be8chryvtng vak Dit aartig klein Mosje verfchilt van hefc ' voorgaande zeer weinig, geevende ook,gelyk hetzelve , kleine opftaande Steeltjes, uit de ..Mikjes der Bladen, die een Roosje draagt , dat fomtyds rood is en naar een Aardbefie gelykt. Immers , dus hadt Haller hetzelve in Switzerland waargenomen. (20) Roosmos met tweezydige Blaadjes , de Finnen van onderen ge-oord, Wegens de gelykenis naar zeker volgend Geflagt van Mosplanten voert deeze den by» naam; gelyk ook Mie helios een Jungeu mannia daar van maakt, doch Dilleniüs heeftze geheten Alpifch paarfch Lichenaftrum, met ge-oorde en Lepelachtige Blaadjes. Naar den Ouderdom en Groeiplaats is dit Mosje , dat met Biaden als van Wederdood overend. ftaande groeit, zeer verfchillende. Het kwam niet alleen op de hoogfte Bergen in Engeland, maar ook elders op vogtige plaatfen, en te Lei- »J?. T. 31. f. 6. Jungermannia Terreftris repens. Mich. Gen, Terreftris repens. Mich. Gen. %. T. 5 f. 14 Jun-r germ. Fol. bidentatis, in apice fragifera. Hall. Helv. inchoat. N- 1864- (20J Mnium Fol. diftichis , Pinnis fubtus Auriculatis. Gort. Belg. II. p. 287- Bl. Suec. 11. N. 984. Lichenaftrum Alp. purpureum , Fol. Aur. Dill. Musc. 479. T. 69 f. i.Jungerm. Alpina paluftris j>urj>. Cambrica&c, Mich. Gen. 6. T. 5. f, 16,  Leiden op de Stads Muuren, aan den Hom Janus Meerbuugh voor, die het voorgaan de in de Haarlemmer Hout en 't HaagfeBofcI heeft waargenomen, zo deHeer deGorteb aantekent (*), Bryum. Knopmos. Dit Geflagt onderfcheidt zig van 't voor. gaande , doordien het geen Roosjes, maai het Meeldraadje uit een endelings Knopje fpruitende heeft. Het is gedekzeld en heeft bovendien een ongehaaird Huikje, even als 't voorgaande, welks naam, zo wel als die van het tegenwoordige, oudtyds in 't Griekfch gebruikt is, om zekere Mosfen te betekenen. De Soorten , wier getal hier meer dan der tig is, heeft Lish^us in drie Rangen onderfcheiden, als volgt, I. Met ongefleelde Meelknopjes. (i) Knopmos met ongefleelde Meelknopjes aan 't end en een zeer klein Huikje. Om f (*) Men vindt dit Geflagt thans verrykt met verfcheide^ Soorten uit het volgende, wier endelingfe Roosjes waar.I( genomen zyn, naamelyk het Bryum undulatum, fquarra. fum, Pomiforme, Rurale, Murale, tartuofum, ExtinBorium , Subulatum .viridulum , Paludofum, Trüliodes, Car* tieum, Ccespititium, Alpinum. Vid. Meth. Musc. entend. utfupra. CO Bryum Antheris fesfilibus terminalibus, Calyptra Dd 5 mi, Ih Dbel. XIV. Stok, ï • IX, ï • 111. Hoorn» 'mtjk. Roosimsj I. Bryumapoc&rum. Vrugt e>os.  42Ö Beschryvihg van IX. Afdeel, 111. Hoofdstuk.Knopmos, II. Bryum flriatum, Geftreept. i '« ; i i Om dat dit Mos zyne Meelknopjes naauwlyks vertoont , en die voor Zaadhuisjes plagten gehouden te worden , hadt de kundige Vaill ant 'er den bynaam van Vrugteloos. aan gegeven, liet is op Steenen en Boomen door geheel Europa , als ook in onze Nederlanden, gemeen. De Meelknopjes aan de enden der Takjes in de Blaadjes verborgen, zyn rood van Kieur en fteeken met Puntjes uit. (2) Knopmos met ongefleelde Meelknopjes die verfpreid zyn, en de Huikjes geflreept of opwaards Haairig. Deeze Soort komt, met haare Verfcheidenlieden, in ons Wereldsdeel, alom, op Boomen, Stee- minimt. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1194. Sp. 1. Gort. Belg. 11. p. »8f. Fl. Suec. 865, 9S6. Oed. Dan. T. 4S0. Sphagnum Foliis Pilo ttrminatis, R. Lugdb. 500. Sphagnum fubhirfutum obfeure virens, Cap. rubeliis. Dill. Musc. 245. T. 3a. f, 4,5, Muscus apocarpos hirfutus ic. Vaill. Paris. 129. T. 21. f. 15, (2J Bryum Antheris fubfesfiiibus fparfis &c. Gort. Mg- 287. Polytrichium Cal. ftriata furfumve Pilofa- Fl. Suec. 869, 987. Polytr. Bryi Ruralis facie, Caps. fesilibus.majus. Dill. Musc, 430.T. 55. f. 8-Musc.apoarpos, Arboreus Ramofus. Vaill. Par. 129. T. 25. f. !■'« 6. fl. Pd, ibid. T. 27. f. 10. Dill- T. 55. f. 9. y. 3ill, T. .55. f. 10. Polytr Capill. crispum. Dill. T. 5. f. 11. Vaill. Paris. 130. T. 27, f. 9. Bryum Setis revisfimis Axillaribus, Calyptris Cylindncis viUofisfimis. Iall. llelv, inchoat, lil, N. 1798.  de Mossen. 42? Steenen, Rotfen en in Bosfchen, voor, zegt L ikn£us. By ons groeit zy ook veel aan Boomen. Die , welke de Huikjes zeer ruig heeft, merkt Haller aan , komt in Switzerland overvloedig voor op de Schors der Boomen. Deeze zou eigentlyk aan de bepaaling niet voldoen , en veeleer tot het Geflagt van Haairmos behooren, indien zy eenig üitfteekzel ondef het Meelknopje had. Ook verfchilt zy door de ongemeen korte Draadjes te veel daar van, en wordt wegens de gelyke gedaante hier t'huis gebragt. II. Met gefteelde Meelknopjes, die overend ftaan. (3) Knopmos met opftaande Kogelronde Meelknopjes. ' (4) Knopmos met opftaande Eyronde Knopjes, een Elsvormig Huikje , ongefleelde Spruitjes en Eyronde ongefpitfte Blaadjes. CS) Knopt (3) Bryum Anth. ereftis Sphaericis. Gort. Belg. 11. p. 28S. Fl. Suec. 888, 988 Bryum Capillaceum Capfulis fphsericis. Dill. Musc. 339. T. 44. f. 1. Muscus Trichodes minimus Sericeus Capiilaceus. Vaill. Par. 129. ï. 24. f 9 , 12. (4.) Brijum Anth. ereftis obovatis , Calyptra fubulatt &c Gort. Belg. II, p. 288 Fl Suec. §90, g39. Bryum Serpillifol pellucidum, Caps. Pyriformibus. Dill. Musc. 345. T. 44. f. 6 Musc. Capiilaceus minimus &c. Vaill. Par. 129. T. 29. f. 3. II. Dml. XIV. Stuk, IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Knopmos. ui. Bryum Vomiforne. Appeltchtig. IV. Pyriforne. Peerach-  428 Beschuyvijnc van IX. Afdeel 111. Hoofdstuk. V. Bryum ExtinUortum."Comperig IV. Subula tutu. Elsvor- HÜ£. ] 1 (5) Knopmos met een opflaand langwerpig kleiner Meelknopje , de Huikjes ruim en egaal. (6) Knopmos met opftaande Elsvormige Meel' knopjes en ongefleelde Spruitjes. Deeze vierderley Mosfen, allen wegens de figuur der Meelknopjes gebynaamd, komen door geheel Europa voor. De Groeiplaats der eerfte, tekent onze Ridder aan , op Aardige Rotfen, die der tweede in Velden aan Dyken ; die der derde op Zandige plaatfen; der vierde op Dykjes die wat vogtig zyn. De Hoogleeraar de Gorter merkt op, dat het Appelachtige in 't Haagfche Bofch voorkomt, in eenige Groepen; het Peerachtige aan Schaduwachtige Wallen, in fchraale Weiden en in de Duinen by 's Hage : het Domperige in den Enck by Harderwyk: het Elsvormige , eindelyk, op vogtige Zandgronden en onder aan fommige Boomftammen. Allen zyn het zeer (5) Bryum Anth. erefta oblonga minori &c. Gort. 'Belg. II. p. 288. Fl. Suec. 891, 990. Bryum Calyptra Sxtinftorii formi minus. Dill. Musc. 349. t. 45. f. 8, /aill. Par. 137. t. 26. f. 1. Muscus Capillaris mini»us cucullatus, Magh. Hort. 139. t. 82. (p) Bryitm Anth. ereftis Subulatis &c. Gort. Belg. II. P. 2S8. Fl. Suett. II. N. 991. Bryum Caps. longis fubulatis. 3ill. Musc. 350.T. 45. f. 10. Muscus Capillaris, Corniculis angisfimis incurvis. Vaill. Parts. 133. T. 25, f. 8.  be Mossen. 42c zeer kleine Mosplantjes, naauwlyks een half op 't hoogfte een Duim hoog, behalve het eerfte, dat fomtyds wel anderhalf Duim bereikt, zo Dilleniüs aantekent. ,(7) Knopmos met byna opftaande Meelknopjes en Maairige omgekromde Blaadjes, (8) Knopmos met opftaande Meelknopjes, Haairige Blaadjes die byna regt zyn en eenvoudige Spruitjes, Plagmaakende. Zeer gemeen Mos is dit in ons Werelds.' deel. Het eerfte groeit, volgens L1 nn m u s, op de Daken der Boeren Huizen en op de Stammen van Boomen: het andere op Steenen s Muuren , Daken en Dakpannen. Beiden komen zy in ons Land, op de Rieten Daken en oude Muuren, als ook tusfchen de Straatftee- nen (7) Bryum Anth. ereftiusculis &c. Gort. Belg. II. p. p. 389. Fl. Stut. 900, 992. Bryum Rurale Unguiculatum &c Dill.- Musc. 352. T. 4;. f. 12. Muscus Capillaris Teftorum &c. Vaill. Par. 133. T. 25. f. 3. (8J Bryum Anth. ereftis, Fol. Püiferis reftiuscnlis&c. Gort. Belg. II. p. 289. Fl. Suec, 11. N. 993. Bryum Tegulare humile Pilofum & incanum. Dil*. Musc, 355. T. 45. f. 14. Muscus vuig. omnium vulgatisfimus non villofus, Vaill. Par. 133. T. 24. f. 14. Muscus Capillaris minor, Cap. ereftis, Fol. in Pilum desinentibus. Id. ibid. f. 15. Bryum Caulicnlis brevisfimis &c. Hall, Helv. inchoat. N. 1825, 1836. SI. Dbzl. XIV» Stuk, IX. Afdeel* IH. Hoofd. STUK. VII. Bryum Rurale. Landnans. VIII. Muralet Muuiig.  IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Knopmos. IX. Bryum fcoparium. Bezemachti?.Pl."C!I. Fig. 9. X. Undulaturn.Gegolfd. i i 1 . j 130 B E s c n r Y v i n g va K nen, voor. Ook vindt menze, dat zonderling is, in de Haarlemmer Duinen. Het laatfte inzonderheid , groeit by Plaggen of Plaggetïes. Hier toe behoort het Allergemeenfte Mos van Vaillant, met Haairtjes en zonder Haairtjes. Aan hunne dunne fpits gehuikte Meelknopjes zyn zy kenbaar. De Draadjes, van taamelyke langte, komen uit zekere Sterretjes voort, welken Haller Roosjes noemt, (9) Knopmos met byna opftaande Meelknopjes, vergaarde Draadjes, eenzydige omgekromde Blaadjes en hellende Steelen. Oo) Knopmos met byna opftainde Meelknopjes, omtrent eenzaame Draadjes, Lancet? vormige,gekielde, gegaffelde, uitgebreide, Zaagtandige Blaadjes. Van deeze heeft het eene wegens de Bezem- ach- (9) Bryum Anth. erettiusculis, Pedunculis aggregatis fee. Gort. Belg. 11. p. 2g9. Fl. Suec, 898, 995 Bryum eclinatum Fol. falcatis, Scoparum effigie. Dill. Musc. J5?. T. 46. f. 16. Musc. Capill. major. Vaill. Par. i«. C 28. f. 12. (10) Bryum Anth. ereaiusculis , Pedunc. fubfolitariis cc. Gort. Belg. 1). p. 289. Fl. Suec. ggq, gg6. 0ed. )an. 477. Bryum Phyllitidis folio rugofo acuto, Dill, Vusc. 360. T. 46. f. 18. Musc. ereftus Linari* folio' ïiajor. Vaill. Par, 132. J, t(,, £  DE M O S 8 E BT. 43 achtige gedaante, het andere wegens de rim peligheid der Bladen , die als gegolfd zyn,der bynaam. Het eerfte groeit veel in Bosfchen op de Wortels van verrotte Boomen en op Hey velden: het andere komt ook in Bosfchen er belommerde Velden, zo in ons Nederland ah elders, voor. Dit laatfte heeft de Blader breeder en eenigermaate naar die van Vlafchkruid gelykende, zo Va illant aantekent, Beiden vallen zy veel grooter dan de voorgaanden en het eerfte maakt eene aartige Ver tooning, als blykt in Fig. 9, op onze Plaat CII, hier voor. f 11) Knopmos met byna opftaande Meelknopjes, een Boogswys' Dekzeltje, opftaande Schubswyze Bladen en Takkige Spruitjes. (12) Knopmos met opftaande Meelknopjes, de Bladen Tongachtig , byna ftomp , uit gehrp.id. (13) Knop. (11) Bryum Anth. ereftiusculis, Operculo arcuato &c. Gort. Belg. 11. p, 290. Fl. Suec. IJ. N. 994. Bryum albidum & glaucum fragile majus. Dill. Musc. 362. T. 46. f. to. Musc. er. Capill. Vaill. T. 26. f. 13. Musc. Saxatilis Ericoïdes, C. B- Pin. 362- Prodr. 151. (12) Bryum Anth. ereftis , Fol. Lingulatis &c. Bryum nanum, Larignis foliis albis. Dill. Musc. 364. t. 46, f. 31. II. Debl. XIV. Stuk. t, • IX. ApDEït, 111. , Hoofdstuk. Knopmos. : Brymft glaucum. Zeegroen* XII. Albidum, Witachtige  432 Beschryvinc van ïx. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Xlll. Bryum peilucidum. Doorfchynend» VIV, Imlrerbe.' Ongebaard. XV. Unguieulatum. Genageld. XVI. Aciculare. , Speldachtig. (13) Knopmos met byna opftaande Meelknopjes; de Bladen [pits, omgekruld; de Steelen ruig. De Kleur onderfcheidf, voornaamelyk deeze Mosfen, die in geftalte weinig verfchillen. De eerfte komt veel op bloote Hey velden, de laatfte in Moerasfen , zo by ons als elders, voor. Het Witachtige Mos, met Bladen als van den Lorkenboom , is op het Eiland Pro» vidence, dat tot de Bahama's in de Westindiën behoort, verzameld. (14) Knopmos met opftaande volmondige Meelknopjes en gekielde Bladen. (15) Knopmos met opftaande langwerpige Meelknopjes; Draadjes in de Bladermikjes', de Spruitjes opwaards verdikkende. (16) Knopmos met opftaande Meelknopjes, een Speldachtig Dekzeltje en opgeregte byna eenzydige Bladen. Drie C13) Brywm Anth. ereft. Fol. recurvis acutis &c. Gort. Belg. 11. p. 290. Fl. Snee. 11. N. 997. Br. Paluftre pellucidum &c. Dill. Musc. 364. T. 46. f. 23 & 24. Muscus Polytrichodes elatior &c. Pluk. T. 44. f- 7. ("14) Bryum Anth. ereftis Ore dilatatis, Fol. Carinakis. Huds. Angl. 309. Bryum tenue imberbe &c. Dill. Musc. 382. T. 48. f. 46. ("15) Bryum Anth. ereftis oblongis , Pedunc. Axlllaribus &c. Dill. Musc. 383. T. 48. f. 47. Musc, Capillaris &c. Buxb. Cent. II. p 9. T.2.f. 9. (16) Bryum, Anth. ereftis, Operculo Aciformi &c Sp. Plant.  db Mossen'. 433 Drie zeer kleine Mosfen, allen in Engeland gevonden, maaken deeze uit. Het laatfte onderfcheidt zig door de Speldachtige puntjes, die het aan de Dekzeltjes der Meelknopjes heeft, genoegzaam. (17) Knopmos met opftaande Meelknopjes,en Borftelige Bladen; de Draadjes bogtig. } (18) Knopmos met opftaande Meelknopjes en Borftelige Bladen, over ééne zyde. , (19) Knopmos met opftaande Meelknopjes en Borftelige ongedoornde Bladen, door 'fj droogen omgedraaid, ,. Aan Plant, N. 14. Bryum Mont. hemi-heterophyllum, Operc. acutis. Dill. Musc. 366. T. 46. f, 25. Hoogleeraar te Upfal, aldaar gevonden , heeft zeer langwerpige Meelknopjes. 07) Knopmos met byna opftaande Meelknopies. die het Mondje Haairig zonder Ring hebben en hei Draadje zeer lang. f28) Knopmos met fcheeve Meelknopjes; del Blaadjes op vyf ryën Schubbig omgekromd ■ de Steel met eene Roeftige Wolligheid bè- ' kleed. Het laatfte van deeze twee Mosfen, vanh»c " Rapp.ge Takmos zeer verfchiilende, komt in open Moerasfen der Noordelyke deelen van Eu. (27) Bryum Anth. ereft. Ore ciliato ihr„ &c. Sp. PUnt.K. ,5. Ft. Suec. TtoTV* ° chodes Aureum. DILL. Musc 389. T. 49 f '-o (28) Bryum Anth. obliquis, Foliis qüi„'qucfariis &c Sp. Plant. N. 26. Fl. Suec. \\ N ,m, £ ™ &C" ftris &c. B'Jxb. Cent. 1V. p. ■£ g* f f s Ee 3 II. Dbbi.. XIV. Stuk. IX. AïDEBt, III. Hoofdstuk. Knopmos. XXVIT. Bryum Trichocies. Haairig. rxviii. Squar>fum,Rappig.  ix. Afdeel. 11L Hooïd- siitk. xxix. Bryum ArgentaHum. Verzilverd. xxx. Pulvinatum. Gekus.»nd. 438 BftCRRTyiNC V A b Europa voor. Het is door Büxbatjm zeer wel afgebeeld en befchreeven. III. Met knikkende Meelknopjes. (29) Knopmos met hangende Meelknopjes, de. Stammetjes Rolrond, Schubbig gebladerd en glad. Dit Verzilverde Mos is, zo Linn^tjs aanmerkt , op Daken , Muuren en Rotfen, in Europa , gemeen. By ons groeit het meeft op Steenen, en wordt derhalve Zyachtig Steenmofch geheten , zo de Heer de Gorter aantekent. De Stammetjes of Spruitjes, waar van verfcheidene uit één Worteltje voortkomen , gelyken veel naar de Katjes van fommige Boomen. Voorts heeft dit Mosje de gedaante van Zilver - Moor. (30) Knopmos met de Meelknopjes rondach- tig (29) Bryum Anth. pendulis, Surc Cyiindr. Argenteum. &c. Sp. Plant. N. 27. Gort. Belg. 11. 291. Fl. Suec. 909, 1008. Br. penduium Julaceum Argenteum & Sericeum. Dill. Musc. 392. T. 50. f. 62 & 63. Musc. Squamofus Argeuteus Ericae folio. Vaill. Par. 134, T. 26. £ 3- Hall. Helv. inchoat. 111. p. 47. N. 1821. f30) Bryum Anth. fubrotundis, Ped. reflexis &c. Sp Plant. N. 28- Gort. Belg. ii. p. 292. Fl. Suec. 9041009. Br. orbiculare pulvinatum ,hirfutiecanescens,Caps* immerlis. Dill. Musc. 395. T. 50. f. 65. Vaill. Par. 333, T. 29. f. 2. Hall. Helv. inchoat. 111. 47. N. 1812.  we Mossen. 43s tig, & Draadjes omgeboogen, de Blaadjes Haairdraagende. (30 Knopmos met hangende Meelknopjes; de Bladen Lancetvormig , Borjlellg gefpitst en zeer lange Meelknopjes. Deeze beiden , die kleine Plaggetjes maaken , welke veel naar Kusfentjes gelyken , groenen op Dakpannen, Muuren, Steenen zo m andere deelen van Europa als in onzê Provmuën. Ook komen zy, op vogtige Hey. gronden, in onze Duinen voor. Beiden zyn.' ze, door zekere fyne Haairtjes , ook eenigermaate als verzilverd , « het laatfte, inzonderheid, heeft paarfche Draadjes,fomtyds bont, de onderfte helft roodachtig, de bovenfte uit den geelen groen. (32) Knopmos met hangende byna Kogehon- * de Meelknopjes en fpltfe Blaadjes over- & hoeks. V klei (33) £2,BZm ^ VeM' Fo> Lanceolatis Sec. Musc , 6UT Pend;°rm > \3t T' *» {- Vaill. Par. 134. T. 29.f. 7. (12) Bryum Anth. pend. fubglobofis, Fol. acutis al- ceolatum pellucidum.Caps.fubr. Pedt.nc, Carneis. Dxll. 500. T. 50. f. 6g. II. DMt, XIV. Siük. efi 4 1 IX. jïpdefl. 111. HcOFB" stuk. XXXI. Bryum Ccespiti- 'ium. Piaggig; XXI1. üéutn. eefch'rig.  IX. Afdeel. III. HooïD- stuk. XXXIII. Bryum fimplex. Enkeld. XXXIV. duplex Dubbeld. XXXV. Alpinum. Alpifth. 40 Beschkyvïnc van (33^ Knopmos met een knikkend langwerpig Meelknopje, Elsvormige Blaadjes en een zeer eenvoudig Stammetje, dat in 't midden een Draadje uitgeeft. (34) Knopmos met knikkende Meelknopjes en dubbelde Draadjes. Het eerfte van deeze drie , wegens de Kleur der Draadjes Vleefchldeurig gebynaamd, is op vogtige plaatfen in Sweeden, als ook elders in Europa, gevonden: het tweede in Engeland: het derde, dat aldaar op Muuren en Haagen in Tuinen groeit, heeft de Hortulanus Meerburgh op fommige Muuren te Voorfchoten waargenomen. Lihn^us hadt dit laatfte niet aangetekend. (35) Knopmos met een hangend langwerpig Meelknopje ; Eyronde gefpitfte , gekielde Bladen en Takkige Stammetjes, die in deMikjes Draadjes hebben, (36) Knop. (33) Bryum Anth. nutante oblonga, Fol. Subulatis &c. H'Ids. Angl 309. C34) Bryum Anth. nutantibus . Pedunc geminis. Mihi. Br. parvum Surculis et Setis geminatis. Dill. Musc. 385- T. 49- f- 50. Gort. Belg. 11. p. 292. N. 898- (35) Bryum Anth. pendula oblongH. Fol. ovatis acuminatis Carinatis. Huds. Angl. 414. Bryum Hypnoides penduium Sericeum , ComS. inligni atro » rubente. Di«.« flusc. 394. T. 50- ££4.  *>e Mossen. 44* (36) Knopmos met knikkende Meelknopjes, die langwerpig zyn, en hoog groene Blaadjes. Het eerfte van deeze twee, dat niet dan op hooge Gebergten, in Engeland, door Dilleniüs was gezien, werdt deswegen, niel ten onregte, Alpifch van Linn-eus getyteld, „ Alpifch is dit fraaije Mos (*) , (hadt die Au„ theur daar van gezegd ) , 't welk ik by ze „ ker verwoeft Kafteel, niet ver van Llanber „ ris , op Rotfen dunnetjes met Aarde be „ dekt, heb gevonden." De donkerroodheic der Draadjes geeft 'er een fierlyke vertoo ningaan. Ik geef, om dergelyke reden,der bynaam van Eilands aan een Mo.«je , 't well den Heer de Gorter op 't Eiland van Ba silius , te Petersburg, aan de Wortels vai Boomen, zeer overvloedig was voorgekomen niettegenftaande het in Engeland op vog tige plaatfen en Gebergten waargenomen is Van dergelyke Mosfen vind ik ook by der Heer N. L. Blumannus , onder de Ooftin di (36J Bryum Anth. nutantibus , Capitulis oblongis , Fol viridisfimis. Mhi, Bryum Trichodes late virens, Capit cernuis oblongis. Dill. Musc, 391. f. .50. f. 61, Musc trich. Font. minor, Fol. Capill. viridisfimis. Raj. Syn 11. p. 32. Gort. lugr. p. 171. ("*) Alpinus eft hic Muscus fpeciofus. Dill. ut fupra. Ee s II. Deel, XIV. Sivk IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk. XXXVI. Bryum Irifulare, Eilands.  44a Beschryvinc vam IX. Afdeel, 111. Hoofdstuk. Knopmo, 1 4 z i i difche Planten, geen gewag. De fchrandere Heer Thunberg, niettemin, heeft boven op het Gebergte, bezuiden Batavia, een Mos ;of Bryum gevonden, waar van ik gaarn de Afbeelding zou hebben medegedeeld, indien het my, wegens 't ontbreeken der Draadjes en Meelknopjes, niet onmooglyk ware geweeft, hetzelve tot een Soort te brengen (*;. In 't zelfde geval, misfchien, bevondt zig Forskaöhl, Egypte en Arabie doorkruifende, die wel gewag maakt, dat men 'er Mnium en Bryum vindt: welke Mosfen de Arabieren Hakob, Tolbob of Roba noemden; doch aan dezelven geen Soortelyke benaaming geeft. Denkelyk zal hy de Vrugtmaakende deelen daar van niet hebben waargenomen. Ik gaa nu over tot het Geflagt van H y p n u m. Takmos. Veelal Takkiger valt dit Mos dan de voorbaanden, en geeft een zydelings Draadje uit» lat aan zyn Voet omringd is met een Schub)ig of Haairig Kransje; hebbende voorts de Meel- O Mooglyk is dit het Bryum Dendroides, waar van e jonge Heer Linnjeus thans de Afbeelding en een 5er omftandige befchryving heeft medegedeeld; Meth. lusc emend. p. 34. T. t. f. 2. Zyn EJ> ^ ^ ^ at het e«n Mos is van een Handbreed hoogte.  »' B M o s s e u. 443 Meelknopjes gedekzeld en een Haairloos Huikje, even als de voorgaanden. In dit Geflagt zyn over de veertig Soorten begreepen , welken onze Ridder in zeven Rangen onderfcheiden heeft, als volgt. I. Met gevind Loof, CO Takmos met geheel eenvoudig Loof, de Blaadjes Elsvormig uit gebreid; de Draadjes uit den Wortel. Een zeer byzonder en aartig Mos is dit Ja* maikafche, aldaar door Sloane gevonden, 't welk veel naar het Bezem-Mos, voorheen oefchreeven, gelykt. Het geeft, naamelyk, Uit den Wortel enkele Steeltjes, die met Bladertjes gevind zyn, ter hoogte van het middelflag Vergulde Haairmos of Wederdood, De Draadjes , ondertusfchen , die de Meelknopjes draagen, komen uit den Wortel , tusfchen de Bladfteelen , voort, en overtreffen dezelven weinig in hoogte. (2) Tak- (i) Hupnum Fronde fimplicisfima, Foliolis patentlbus Subulatis , Pedunc. Radicalibus. Syft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1195. Sp. 1.. Hypn. er. non Ramofum, Spin. Halecum remulum. Dill. Musc. 332. T. 43. f. 68. Adiantum f. Polytr. Aureum medium &c, Sloane. &am, 12. Hifi. 1. p. 68. T. 25. f. 4. II. Deel. XIV- Siu«. IX. Afdeel. Hl. Hoofdstuk. Knopmos. 1. Htjpnum, Spiniforme. Sraatach-  444 Eeschryvino vaw IX. Afdeel. III. Hoofdstuk. 11. Bypnun Taxifotium. Taxisbladig. 111. Denticulatum,Xandig. U) Tak- O) Hypmtm Frond. fimplicisfiml, Pinnata, Lanceolata. Bafi Pedunculifera. Gort. Belg. II. p. 292. Fl. Suec. 11. N. 1013. Oed. Dan. 473. f. 2. fiypr». Fol. Pinn. contig. Linearibus. R. Lugdb. 504. Hypn. Taxiforme minus Bafi Capfulifera. Dill. Musc. 263. T. 34. f. 2. Mufc. Pennatus, Capit. Adianti. Vaill.-Ptfr. 136. T. 24. & 11. Cj) Bypnum Fronde Pinnata. fimplici; Pinnis diiplicatis; Bafi Pedunculifera. Gort. Belg. Fl Suec. uts Hypn. denficul. Pinnatum, Pinn. dupl. recurvis. Dill. Musc. a66. T. 34. f. 5. M. Perm denticulatus minor. Vaill. Par. 137. T. 29. f. 8. ML. Penn. Capit. Adianti. Mor. S. 15. X. 6. f. s*- (2) Takmos met geheel eenvoudig ge, ind Loof, dat Lancetvormig is, aan den Voet Draad' draagende. C3) Takmos met gevind eenvoudig Loof; de Vinnen verdubbeld; aan den Voet Draaddraagende. Grootelyks verfchillen deeze niet, die uit den Wortel Vederachtige Bladen uitgeeven , welke zig Roosachtig uitbreiden, en uit het midden Draadjes fchieten met knikkende Meelknopjes, veel gelykende naar die van 't Haairmos of Verguld Venus-Haair. 't Is een dein Mosje, by ons tusfchen het Gras, op veele plaatfen, en elders daar het vogtig is, groeijende. In Sweeden komt het in lommerige Bpsfchen, by Upfal, voor.  i>e Mossen. 44 (4) Takmos met zeer eenvoudig gevind Lat, cetvormig Loof, dat aan de tippen Draac fes draagt. (5) Takmos met gevind Takkig Loof, aa, de tippen Draaddraagende. f6) Takmos met gevind Takkig Loof, da overend plaat, in 't midden Draaddraa gende. Naar de gelykenis, welke deeze Mosfen met het Knopmos, Sleepruim of Venus Haair hebben, zynze dus gebynaamd. Het middelde was door Dillenios onder Mosfen, mt Patagonie overgebragt, dus gevonden. Dit hadt maar zeer korte Draadjes. De twee an- Ê-ArffS ^"f fi^lidsfima ïSi Lanceola1. N T n ^ G°RT' ^ ï>' 293> Ft. Suec» ?? R 10Jf' °ËD- Da«- 473- f. 1. HyPn. Taxiformeexitl" ^LL- *"* 262- T' 34- f. L Muscus Poly* . C5) Fronde Pinnata Ramofa , Apice Pedunc. Hypn.Pmn. Acacia, Setis brevisfimis. Diu. Jllusc. s6s, 4. S4. f. 4. ■>* Cp Hypmm Fronde Pinn. Ram. erecia &c. Gort. IK 1, 293. m Stokh. I76o. 'p. 284. Hypn. Taxiforme paluftre Ram. majus & ereftum- D«*. ^«xc ,Ó4, 34- f. 3- Musc. Taxiformis Ramofts, Vajli,. ^."4 » 5- Ü. J5f «l» XIV. SibK,, 5 - IX. tü. Hooïa- stuk. IV. j Hyptium Bryoides. Knopmos fig. : V. Acacioi* des. Sleepruimig. VI. AdiantoU des. Venushaairig.  IX. 'Afdeel. Hl. Hoofd- STVK. Takmos Jfypnutr. eomplanaium. Platach tig. VUL Ormtliopo dioides. Vogelpootig. ix. Sytvati cum. Bofchminnend. 446 BEScflRïVlHC VAfj anderen zyn in ons Wereldsdeel t'huis. tiet eerfte is een zeer klein Mosje; het laatfte valt grooter en gelykt, volgens Dilleniüs, naar Taxis ,• zo dat ik de overeenkomft van hetzelve,[in gedaante, met het Venus-Haair, niet kan vinden. Veeleer zou ik 'er een Varenachtige geftalte aan toefchryven met Buxbaum, of noemen het Taxisbladig, Takkig Mos, met Vaillant. Deeze beiden zyn in *t Haagfche Bofch gevonden: het laatfte komt op Steenen in Bosfchen van Sweeden voor* (7) Takmos met gevind Takkig Loof; de Blaadjes Schubbig, fpits , geplooid, fatnengedrukt. (8) Takmos met gevind Takkig Loof; de Blaadjes zeer uitgebreid, Eyrond, gekield, gefpitst. (9) Takmos met gevind "takkig leggend Loof en (7) Hypttum Frond. Pinnata Ramoft &c Gort. Belg. II. p. 293, Ft, Suec. 11, N. 1015. Hypn. Pennat, compresfum & fplendens. Dill. Musc. 268. T. 34. f. 7. Muscus Trichömanoides. Vaill, Par. 139. T. 23. f. 4. (8) Hyptium Frond. Pinn. Ramofa, Fol. patentisfimis &c. Hypn. Pennatum Ornithopodii Pinnulis pellucidïs. Dill. Musc. 270. T. 34. f. g. Co) Hypauni Frond. Pinn. Ram. procumbens &c. Huns, Angl. Hypnum dentic. Pinnatum, Pinnulis fimplicibus rectioribus. Dill. Musc. 267. T. 34. f. 6.  © s M o S s e ïï. 44? en fpitfe Blaadjes, in 't midden Draac draagende. Weinig verfchillen , van elkander, in ge ftalte deeze Mosjes; waar van, het gene dei bynaam van Vogelpoetig voert, uit Patagonit was overgekomen. Het Platachtige is in de Duinen by Hillegom en Noordwyk waargenomen. Het laatfte komt op donkere plaatfer in Bosfchen voor, zo Dilleniüs aante« kent. II. Met verfpreide. Spruitjes. (ro) Takmos met Takkige Spruitjes, bym gevind Loof en gejlippelde Blaadjes. Takmos met verfpreide byna regtopjlaande Spruitjes ; de Blaadjes over éêne zyde ,omgekromd, rimpelig aan den Voet. O) Takmos met Takkige Spruitjes, byna ge-t Oo) Jftgtt» Surculis Ramolis, Frond. fubpinnatis &c. Sp. Plant, N. g. Hypn. Penn. Aq. , fc latisque Foliis. Dill. Musc. 27o. f. 34. f. ro. 00 Hijpnum Sari. vagis ereftiusculis &c.' Sp. Plant N. 43. Mant. ,jï. Hypn. lutescens crispum Lycopodii face. Dru.. Musc. 2g9. T. 37. f. 24. P ' vi%"Vf T SUK- R£Un°fis' Frond' ^Mrmatis &e. Sp. Plant. N. 10. Hypnum Penn. undulatum, Lycopo. in adinftar fparfurri. Dill. Musc. 271. T. 36. f. iu IL Djcb. XIV. Siw. ?" ix. ■AFDEKï.4 Ui. Hoofd» • stuk. I Takmos, 'X. Hypuuni tucens. Glinfte» :end. XI. Rugo/um. Gerim- .1 >eld. xii. Unduta* 'tm. Gegojfji.  448 Eeschryvino van IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk. XIII. Hypnum irispum. Krullig. XIV. Triquetrum.■ Driekantig.XV. Rutabuturn. Schraaï>erig. gevind Loof en gegolfde famengevouwen Bladen. (13) Takmos met Takkige Spruitjes , byna gevind Loof en gegolfde platte Bladen. Van deeze vier Europifehe komt het eerfte op Moerasfige plaatfen voor: het tweede zou in Hesfenland en Halland groeijen: het derde in En; eland, Ierland en Switzerland: het vierde, eindelyk, op Steenige plaatfen. Dit laatfte zou, volgens Boer ha ave, in onze Provinciën ook t'huis zyn. Het heeft veel korter Draadjes dan het Gegolfde, 't welk 'eranderszins zeernaar gelykt, en'platachtige Takjes, de Blaadjes op de Oppervlakte gekruld. (14) Takmos met verfpreide omgekromde Takken, de Bladen Eyrond omgekromd en uitgebreid. (15) Takmos met verfpreide , byna kruipende Tak- (13J Hypnum Surc. Ram. Frond. fubpinnatis , Fol. undulatis planis. Sp. Plant. N. n. Hypn. Pennat. undulatum crispum &c. Dill. Musc 173. T. 36. f. 12. Musc. Squamofus Linarise folio, crispus, Capit recurvis. Tournf. lnft. 554. Eoerh. Lugdb. 1. p. 20. N. 13. Gort. Belg. 11. p. 293. (14) Hypnum Ramis vagis recurvis &c. Gobt. Belg. II. P..290. Fl. Fuec. 11. p. 881, 1016. Hypn. vuig. triingnlum maximnm & pallidum. Dili.. Musc. 293. T. 38. ;. 28- Vaill. T. 28. f. 9. Os) Hypnum Ram. vagis fubrejentibus &c. Gort. B'!g.  f)e Mossen» 449 Takken', de Bladen Eyrend, gefpitst er, fchubbig. Deeze in Velden , Bosfchen en Haagen , van ons Wereldsdeel voorkomende, groeijer by ons in Weiden en met Onkruid begroeide Tuinen , tusfchen 't Gras. Het eerfte heeft zyn naam van de driekantigheid der Eladerige Steeltjes , het andere van de figuur der Meelknopjes; zo dat dezelven, met de Draadjes, als een Schraap- Yzer , waar mede de Oven Uitgehaald wordt, vertoonen. III. Met gevederde Spruitjes. fl (5) Takmos met gevederde Spruitjes, aflandige Takjes en gefchubde kromme fpitfe Blaadjes over ééne zyde. (17) Takmos met Kinderende Spruitjes die plat gevind zyn, en vergaarde Draadjes. ' (i!3) Tak-, Belg. 11. p. 294. Hyph. dent. vulgatisfimum. Dill. Muss. *95- T. 38. f. 29. Muscus Myofuroides Rutabuli fruftu. Va:llc Par. T. 27, f. g, (16) Hypnum Surc. Pennatis, Ramulis diftantibus &c. Sp Plmt. N. 14. Gort. Belg. II. p. 294. Ft. Snee. 875, 1017. Hypn. repens Filicinum crispum. Dill. Musc. 282. T. 36. f. 19» Muscus Filicinus. Vaill. Par. 138. T. 29. f. 9. (17) Hijpnum Surc. proliferis plano -Pinnatis , Pe~ dunc» Ff II. Dml. XIV. Swx, IX. Afdeel» III. Hoofd. STUK. Takmos. XVI. Hypnum ^ilicim^m. Vareaachtig. XVII. Prolife. ■um. Kinde» end.  IX. Afdeel. lil. 'Hoofd* stuk. XVIII. Hypnun delica- tulum. Tederij XIX. Parieti Klim. Mnurif XX. Prcelon gum. Zeer lang. 450 Br. SCHRÏVINO VAN (18) Takmos met de Spruitjes byna Kinderend plat gevind, gepunt, en vergaarde Draadjes. (19) Takmos met plat gevinde niet afgefcheiden Spruitjes en vergaarde Draadjes. '* (20) Takmos met eenigermaate gevinde leggende Spruitjes , aflandige Takjes , Ey .t ronde Blaadjes en knikkende Meelknopjes. ■ Deeze vyfderley Mosfen kernen veel met malkander overeen. Zy hebben eene Varenachtige geftalte, waar van de eerfte Soort den by- dunc. aggregatis. Sp. Paltit. N. 15. Gort., Belg. Fl. Suec. uts. Hypn. Filicinum Tamarisci foliis majoribus fplendentibus. Dill. Musc. 274. T. 35. f. 13. Muscus Filicinus major. Mor. S. 15. T. 5. f. 2. Tournf. hifl. T. 326. f. C. Vaill. Par. T. 15. f. 1. fi8J Hypnum Surc. fubproliferis, plano - Pinnatis, cuspidatis ; Pedunc. aggregatis. Sp. Plant. N. 16. Fl. Suec. 11. N. 1019. Hypn. Filicinum, Tamarisci foliis minimis non fplendentibus. Dill. Musc. 546. T. 83. f. 6. (ro) Hypnum Surc. plano-pinnatis continuatis , Pedunc. aggregatis. Sp. Plant. N. 17. Gort, Belg. 11. p. 295. Ft. Suec. Lapp. Hypn, Filicinum Tam. fol. minoribus non fplend. Dill. Muec. 276. T. 35. f. 14. Muscus Filicinus major. Buxn. Cent, U. p. 2. T. 1. f. 2 & p. 3- T. 2. f. 1. Vaill. Par. T. 28 f. I & T. 29. f. 1. f20) Hypnum Surc. fubpinnatis decumbentibus &c. Gort.. Belg. Fl. Suec. &c. Hypn- repens Filicinum, trianpulanbus parvis foliis , prselongum. Dill. Musc. 278. T. 35. f. i5. Musc. terr. minor fol. crispis. Buxn, Cmt. IV. p, 37. T. 63. f. 3.,  r> e Mossen, 451 bynaam draagt by Linn^us; doch Dille n 1 u s heeftze allen Varenachtig genoemd. De derde Soort is teerder dan de anderen en fyner van Loof, vallende zq: wel in Amerika als in de Noordelyke deelen van Europa. De vierde is zeer gemeen en de vyfde komt, by ons , in veele Bosfchen onder oude Heggen en op oud Hout voor. Zyis gemakkelyker te kennen,dan door de befchryving of bepaaling te onderfcheiden. Dus is de eerfte Soort ook gemakkelykft aan de gedaante kenbaar, en aan haar krullend Loof. (21) Takmos met gevinde Spruitjes; de Tak. jes digt by één, met omgekromde tippen. Om dat de Takjes eindigen als een Vederpluim der ouderwetfche Helmetten , heeft deeze Soort den bynaam. Zy is in Europa en in Penfylvanie aan de Wortels der Denneboomen gevonden. Boerhaave heeft dit Mos (21) Hypnum Surc. pinnatis, Ramulis approximatis &c. Sp. Plant. N. 19. Gort. Belg, p. 2gj Hypn, Fi. licinum Criftam Caftrenfem repraefentans. Dill. Musc. 284. T. 36. f. 20. Musc. Terreftr. repensfubflavus. Vaill. Par. 141. T. 27. f. 14. Musc. repens Ramofus Pinnatus, fubtilisfime divifus , Foliolis crispis reflexis. Boerh. Lugdb. 1. p. 21. N. 27. Ff 2 « II. Deel. XIV. Stuk. XXI.i Hypnum Crilla Cü' flrenf's. Helm? kuif. IX. Afdeel. 111. HoOFDiTUK. Takmos.  452 Beschryving van IX. ] Afdeel. III. Hoofdstuk. XXII. Hypnum Abielinum. Denneboomig. XXIII. Plumofum, Pluimaehtig, (22) Hypnum Surc. pinnatis teretiusculis remotis ina;qualibus. Sp. Plant. N. 20. Gort. Bilg. Fl. Suec. Hypnum lutescens Alis Subulatis tenacibus. Dill. Musc. 280. T. 35. f. 17. Musc. Pennatus minor, Caulibus Ramofis. Vaill. Par. 1- 29. f. 12. Muscus Abietis facie. C. B. Pin. 360 Comivi. Holl. (23) Hypnum Surc. Pennatis repentibus &c. Sp- Plant. N. 21. Gort. Be'g. 296. Huds. Angl. 423. Hypnum repens Filicinum Plumofum. Dill. Musc. 280. T. 35. f. 16. vlos als inlandfch onzer Geweften opgetekend. 3et heeft eene geelachtige Kleur. (22) Takmos met gevinde Spruitjes , die rondachtig zyn, afjiandig en ongelyk. (23) Takmos met gevinde kruipende Spruitjes, getropte Takken, Schuhachtige Elsvormige Bladen en opjlaande Meelknopjes. Van deeze twee heeft de eerfte van het groeijen in Bosfchen onder Denneboomen of van de Denneboomachtige geftalte den bynaam. Immers CoMMELYNheeftze genoemd, Mos in de gedaante van den Denneboom, en zy is dus ook van ouds beftempeld. By Haarlem vindt menze op 't Hooge Veld aan den Houte. De Draadjes , die paarfch zyn, komen uit het midden der Spruitjes' of Takjes voort, gelyk in de andere, die aan de Wortels van Boomen in Engeland is gevonden. IV. Met  »e Mossen. 453 IV. Met omgeboogen Bladen. (24) Takmos met eenigermaate gevinde Spruitjes en omgekromde Bladen, die Elsvormig getipt zyn, over ééne zyde. (25) Takmos met byna regtopjlaande Takkige* Spruitjes; de Takken omgekromd; de Bladen Elsvormig omgekromd over ééne zyde. (26) Takmos met gevinde famengedrukte Spruitjes, omgekromde gefpitft e Bladen en1 byna regtopjlaande Eyronde Meelknopjes. J 1 Alle deeze komen in ons Wereldsdeel voor. De eerfte groeit in Bosfchen op de Wortels der Boomen: de tweede is in de Duinen by Noordwyk; de laatfte in Engeland , in eenBofch niet ver van Londen, doorDiilenhjs, gevonden. De Geftalte van deeze drie is , over 't geheel, weinig verfchillende. (27) Tak- (24) Hypnum Surc. fubpinnatis , Fol. fecundis recurvis j apice fubulatis. Sp. Plant. N. 22. Hypnum crispum Cupresfiforme Foliis aduncis. Dill. Musc. 287. T. 37. f. 23- Musc- Sqïïam. Ramoius minor& crispus. Vaill. Par. 139. T. 27. f. 13- . (25) Hypnum Surc. erectiusculo - fubramofis &c. Sp. Plant. N. 23. Gort. Belg. 296. Hypnum Paluftre ereftum fummitatibus aduncis. Dill. Musc. 291. T.37. f.26. (26) Hypnum Surc. Pinnatis compresfïs &c. Huns. Angl. 423. Hypn. Filicinum Sericeum molle & pelkcidum mucronibus aduncis. Dill. Musc. 286. T. 36. f. i f 3 IL Dsel. XIV Stuk. IX. Afdeel. III. üoofd- »Tü k. XXIV. Hypnum Cupresfi'onne. Cypresiclitig. XXV. Aduncum. Haakig. XXVI. lompres'um. Samen.edruki.  454 Leschryving van ix. AïDEEI» iii. HooID» STUK. xxvii- Bypuum Scorpioi-j des. Scorpioenflaartis. xxviii. Piticulofum. Klaauwierig. xxix. Squorrofum.Rappig. (27) Takmos met verfpreide leggende omgekromde Takken , en gefpitfle Bladen over ééne zyde. Naar het Wolfsklaauw gelykt deeze in Geftalte zeer, maar heeft de Takken aan 't end als een Scorpioenftaart omgekromd. In diepe Moerasfen van Engeland en Sweeden is dezelve gevonden. (28) Takmos met kruipende Stammetjes, verfpreide ronde Takken en uitgebreide gefpitfle Bladen. (29) Takmos met verfpreide Takken en Lancetvormige Plooijig gekrulde omgekromde Blaadjes op vyf ryën. Het (27) Hypnum Ramis vagis procumbentibus recurvis &c. Sp. Plant. N. 24. Pt. Suec. II. N- 1026. Hypu. Scorpioides paluftre magnum , Lycopodii inftar lparfum. Diï-l. Musc. 290 T. 37. f. 25. (28J Hypnum Surc. repentibus &c. Sp. Plant. N. 25. Gort. Belg. II. p. 296. Hypnum fubhirfutum &c. Dill. Musc. 307. T. 39 f. 43- Musc. Squamofus Viticulis longioribus glabris. Vaill. Par. 137. T. 23. f. 1. (29} Hypnum Ram. vagis, Fol. complicato - carinatis &c. Sp. Plant. N. 26. Gort. Belg \\. p. 296. Fl. Suec. 878, 1027. Hypnum repens, triangul. reflexis foliis majus & minus. Dill. Musc 303. T. 39. f. 38, 39- Musc ereft. Fol. reflexis. Vaill. Par. 139. T. 27. f. 5. HalI» fftlv. imhastt. 1II. p. 37- N. 1793, 1733.  de Mossen. ^ Het eerfte van deeze twee, onderfchei zig, doordien bet zig byna als Klaauwien van den Wyngaard vertoont:, het andere doi eene rappige gedaante, wegens de omgekror de Blaadjes, die ieder op zig zelf driekant] zyn en op ryën geplaatst. Volgens den Ri der komt het eerfte op drooge Bergachtig plaatfen aan 't Geboomte, het andere op vog «ge in ons Wereldsdeel voor. By ons vind men bet Klaauwierige in de Duinen by Haar lem, het Rappige , dat ook veel op vogtigi Gronden groeit, in de Haagfe Duinvelden overvloedig. (30) Takmos met kruipende Stammetjes, getropte opftaande Takken, Eyronde eenzydige Bladen en opgeregte Meelknopjes. ■ (30 Takmos met kruipende Stammetjes , opjlaande verfpreide Takken , eenzydige Bla-2 den en rondachtige Meelknopjes. Twee- ■ (30J) Hjpnum Surc. repentibus, Ramis confertis erect.s &c. Sp. Plant. N. 27. GoRT. Belg. U p. 2g?, H"n heterophyllum Au, polycephal. repens. Dill. LZ9l T. 37. f. 27. j3pt yzam st remnt-Ramis ^ e^ftis &c. Sp. Plant. N. ,8. Gort. Belg.it. p. 297. Hypn.Loreum Montanum Caps. fubrotundis. d,ll. Musc. 30c. T ,„ £ 40. Vaill. Par. T, 25. f. 2. mscas Montanus/xï bern. Tc. 809. -r. Ff 4 »1. Deel. XIV. Stuk. 55 dt , IXAfdeei. ;n ut. Hoofd- stuk. 1 - Takmos. g i. e t XXX. Hijpnnm Paiujtre. ^losras- XXXL Loreum, weepig.  i IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk.latmos. XXXII. Hypnum Dendroidis. Hoornachtig. .56 Bbschrïviko van Twee kruipende Mosfen, die niet alleen in gedaante , maar ook in Groeiplaats zeer verfchilien. Het eerfte komt in Moerasfen voor, waar van het zelfs den bynaam heeft; het andere op Gebergten , weshalve het Eergtnos is geheten. Het eerfte, evenwel, zou , volgens Meerbürgh, by ons in eenige Hoven op Steenen groeijen, en het laatfte in de Zalliker-Waard , zode Heer de Gorter aantekent. Dit is wegens zyne lange dunne Zweepige Stammetjes of Sliertjes opmerkelyk. V, Met Boomachtige of gebondelde Spruitjes. (32) Takmos met een opgeregt Stammetje; de Takjes byna eenvoudig, gebondeld, aan V end; de Meelknopjes overend jlaande. Zeer fierlyk is dit Mos, doordien het met de uitgebreide Takjes zig als een Boompje vertoont. Het groeit in ons Wereldsdeel in Velden en Bosfchen die eenigermaate vogtig zyn; by ons in 't Bofch van L'lenpas, volgens den Heer de Gorter, lk heb een fchoon E- xem- C32) Hypnum Surc. ereHo, Rarr, Fasciculatis termï. malibus &c. Sp. TSard. N. 29. GoRT- £e'S- PFl. Suec. 886 , 1028. Hypnum Dendroides Sencéum, [Sesis et Caps. longioribus erechs. Dill. Musc. 313. T. 40. f. 48. Muscns Squamofus Ram. ereftis Alopecurokles. TftURN?. l»Jh T. 336. f. B,  de Mossen. 45? xemplaar daar van, dat in Japan door der Heer Thunberg is verzameld. (33) Takmos met een opgeregt Stammetje, de Takjes meeji verdeeld, gebondeld aar, 't end; de Meelknopjes eenigermaate knikkende. Zo eenvoudig zyn de Takjes niet van dil Mos, 't welk ook Boomachtig groeit en anders weinig verfchilt van 't voorgaande. Ik zie niet, waarom het meer Vosfenüaartig dan hetzelve zoude zyn. Vaillant hadt het dien bynaam gegeven. Op dergelyke plaatfen komt het voor, zynde by ons in 't Haagfe Bofch, als ook in de Duinen by Noordwyk, waargenomen. Uit Japan hebik ook Exemplaartjes, die veel gelyken naar deeze Soort, doch insgelyks geen Meelknopjes hebben. Zy behooren zekerlyk tot dit Geflagt, en de manier van groeijing betrektze tot de Boomachtige Mosfen met gebondelde Takjes; gelyk uit de Afbeelding, van hetzelve, in Fig. 10, op Plaat CII, blykbaar is. IV>Met f33) Hypnum Surculo erefto, Ram. Fasciculatis &c. Sp. Plant. N. 30. Gort. Belg.U. v..m. Fi% Suea.%%9, J029 Hypn. Dendroides obfcurius , Setis & Caps. brevioribus fubnutantibus. Dill. Musc. 315. T. 41. f, 49. Musc. fquam. Alopecuroides, Flagellis recurvis. Vaill' Par. 137. T. 13. f. 5. Ff 5 • II. Deel. XIV, Stuk. TX. Afdeel. UI. Hoofdstuk.XXXIII. Hypnum Aiopecurum. Vosfeaftaartig, IPl. CII. Fig. 10.  IX. Hl hoofdstuk. XXXIV. Htjpmtn eurtipendulum. Korthangend. XXXV. Pt/rum. Zuiver. XXXVI Filifótium Driadbladig. (34) Hypnum Surc. vagis teretibus &c. Sp. Plant. N. 31. Ft. Suec. 877, 1030 Hypn dentatum curtipendulum. V»ticu!is rigidis. Dill. Musc. 333. T- 43. f. 69. (35.) Hypnum Surc. Pinnato- fparfis Subuiatis &c.Sp. Plant. N 32. Gort. Belg. 11. p. 298. Hypn. Cupresfiforme vuig. fol- obtufis. Dill. Musc. 309. T. 40» f. 45Muscus Squamofus Cupresfiformis. Tournf. Inft. 554. C36) Hypnum Surc. vagis Ramofisfimis , Ram. Füiformibus &c. Huds. Angl. 421. Hypn. Sericeum Ram. & tenuius, Caps. acuminatis. Dill. Musc. 317. T. 42. f. 62. Gort. Ingr. 173. 458 B E 8 C II R Y V I N G V A N VI. Met byna rondachtige Spruitjes. (34) Takmos met verfpreide ronde Stammetjes, Eyronde fpitfe uitgebreide Bladen en hangende Meelknopjes. (35) Takmos met Ptnswys' verfpreide Elsvor" mige Takjes, de Blaadjes Eyrond, ftomp , famenluikende. (36) Takmos met verfpreide zeer Takkige Spruitjes, Draadachtige Takken en fcheeie Meelknopjes, In geftalte komen deeze drie taamelyk overeen; wier eerfte , wegens de kort gefteelde hangende Meelknopjes bygenaamd, in Europa en Amerika op de Wortels, van Boomen en Steenen groeit: de tweede, om dat zy van Aarde en ander Vuil zo zuiver is, wordende van de Visfchers in Lancaster gebruikt om de Wor-  B E M o s s is w. 45 Wormen af te veegen , waar mede zy henge Ien willen, en Hertshoorn. Mos geheten. Dce ze, fay T oor ne fort C>WM JMos getyteld, groeitby ons veel in natteruig Weidlanden en Hoven, volgens den Heer di Gorter, die de derde Soort, het Dnadbla dig Mos.aanBoomflammen en op den Grond in Rusland, omftreeks Petersburg, doch zonder Meeldraadjes , aangetroffen hadt. (37) Takmos met de Spruitjes en Takken verfpreid rond, byna regtopjlaande , ftomp. (38) Takmos met ronde Takkige Spruitjes en uitgebreide fphfe afftandige Bladen. (39) Takmos met verfpreide Spruitjes, die aan de tippen met omwonden Blaadjes gefpitst zyn. Het (37) Hypnum Surc. Ramisque vagis teretibus ereft obtufis, Sp. PUnt. N. 33- Fl, Suec. II. N. I03,. H * Cupresfiforme rotundius vel lllecebra semulum Dill Musc. 3,,, T. 4o. f. 46. Muscus Terreftris &c. Vaill' Par. 137. T. 25. f 7. (38) Hypnum Surc. teretibus Ramofis &c Sp. Plant Fl. V. Fl. Suec. 11. N. 1033 Hypnum Aq. Flageliis tel retibus & pennatis. Dill. Musc. 308. T. 40. f 44 C39J auptrnm Surc. vagis, Apice Fol" cónv. acuminato. Sp. Plant. N. 35- Hypn. paluftre extremit. Cuspid. & pungentibus. Dill. Musc 300. T. 39-f. 34. Muscus Saxatilis repens Coma fparia. Buxb. Cent. 11. p. & T. 3. f. 1-4. II. Deel. XIV. Stuk., . IX. Afdeel. - 111. ,. Hoofd- > stuk. ï Takmofi 5 XXXVII. Hypnnm Illece- brum. Huislook- achtig. XXXV111. Ripa-ium. Oeverig. xxxix. Cuspid'a'um. Stekelig.  46» Beschryvino van IX. Afdeel 111. 'Hoofdei uk. . Takmos XL. Hypnum fluitansVlottend Het naar Huislook gelykend Mos komt in 1 de Velden van Europa en Amerika voor; het Oererige aan de kanten van Rivieren : het Stekelige in'Mosfige Moerasfen, die het opvult, volgens Linnteus. Bhxbaum, evenwel, fchynt het als een Steenmos opgetekend te hebben en Meerbursh hadt het, in de Duinen by ss Hage , tusfchen het lange Gras gevonden. (40) Takmos wet Lancetvormige orerhoel-fe aflandige Bladen. Dit in de Wateren vlottendMos, zo in Ierland als in Engeland groeijende, vermoedde Dilleniüs misfchientot het Geflagt van Fonteinmos te behooren. Niemand hadt de Vrugtmaakingen , zegt hy, daar van gezien. In Sweeden , nogthans, zynze naderhand ontdekt, en bevonden te beftaan uit zeer dunne roode Draadjes, in eenigen zeer lang, in anderen naauwlyks van een Duim, met een krom, rood, zeer kort, ongehaaird, Meelknopje. Dus heeft Linn^us het onder de Sweed. fche Takmosfen opgetekend, en ik vind het ook door den Heer de Gorter, onder ' die (40) Hypnum Fol. Lanceolatis alternis remotis. Fl. Suec. 11. N. 1034. Gort. Belg. 11. y, 298- N- 922. Hyjm. «rectum aut fluitans, Foliis oblongis peranguftis acutis. Diw» *ktsi. 299. T. 38.f. 33.  » * M O S s K N. 46] die van ons Land, als aan verfcheide Beekjes te Wasfenaar voorkomende opgefcfireeven. VII. Met getropte Spruitjes. (40 Takmos met een kruipend Stammetje, getropte opftaande Takken , Elsvormige Bladen en opgeregte Meelknopjes. (42) Takmos met een kruipend Stammetje, getropte opftaande Takken , Elsvormige Bladen en eenigermaate knikkende Meelknopjes. Deeze beiden, wegens hunne zagte Wolligheid gebynaamd, groeijen zo wel in ons Land als elders in Europa. Men vindt het eerfte aan Boomfiammen , op Steenen, als ook in vogtige Weidlanden en Hoven • het andere komt aan de Wortels der Boomen,op Schaduwachtige plaatfen, voor. (43) Tak- f41) Hypnum Surc. repente, Ramis confertis ereftis &c. Sp. Plant. N. 36. Gort. Belg. U. ?. 2o8. FL Smc^ £82 , 1036. Hypn. vulgare Sericenm recuryum &c. Dn l" 323. T.42.f. S9. Muscus Arboreus fplendens Senceus. Vaill. Par. I32. x. 17. f. 3. (42J Hypuum Surc. repente &c. Sp. Plant. 88. 10?, Osn. Dan 475. HyPn. Velutinum Caps. ovatis cérnuis' Dill. Musc. 326. T. 42. f. 61. Musc. Squamofus Ramofus temnor, Capit. incwvis. Vaill. Par. I3g. T. s6 t. 9. Ij. Des. XIV. Sïffjj. IX. ' Aedeel. III. Hoofdstuk. XLI. Hypnum Sertceum. Zydachtig- XLII. Velutinum. Fluweejig.  4f)2 Ueschryvimg van IX. Afdeel» III. Hoofdstuk. XLIII. Hypnum ferpens. Kruipend. XLIV. Sciuroides. lnkhoornig- XLV- Gracile, Schraal. (43 ) Takmos met kruipende Stammetjes, Draadachtige Takjes en als verjleeten Blaadjes. (44) Takmos met opgeregte, Takkige, omgekromde Stammetjes. (45) Takmos met kruipende Stammetjes, gehandelde, ronde, byna regtopjlaande Takken en opgeregte Eyronde Meelknopjes. In Europa en Virginie komt het Kruipend Takmos, zo gebynaamd, aan Boomftammen, Hout en Steenen, voor. Men vindt het, by ons, in verfcheide Tuinen. De twee eerften zyn in Sweeden waargenomen, groeijende, zo wel als 't laatfte, op Boomen. In de rypheid der Vrugtmaakinge heeft het de Meeldraad- C43) Hypnum Surc. repentibus , Ramis Filiformibus , Fol. obliteratis. Sp. Plant. N. 38. Gopt. Belg. p. 299. AH. Stokk. 1769. p. 248. Hypn. Trichodes ferpens, Set& Caps. longis ereftis. Dill. Musc. 329. T. 42. f. 64. Musc. Terreftr. omnium minimus &c, Vaill. Par. 138. T. 28 f- 2, 6, 7, 8. (44J Uyjmum Surc. ereftis Ramofis incurvatis. Sp. Plant, N. 39. AU. Stokh. 1769. p. 248. Hypnum Arboreum Sciuroides. Dill, Musc. 319. T- 41. f. 54. Muscus Arboreus fplendens Myofuroides. Vaill. Par. T. 27. f. 12, (45) Hypnum Surc repentibus, Ramis fasciculatis teretibus ereftiusculis, Anth. ereftis ovatis. Huds, Angl. 430. Hypn. gracile Ornithopodioides. Dill. Musc. 320. T. 41. f. 55-  ij b M o s s b «♦ 463 draadjes als een Touwetje gedraaid ; groeijende de Spruitjes van het Wyfje afzonderlyk, zegt Linkjeüs. Dit is van Dilleniüs ontleend, die waarnam, dat zekere Spruitjes van dit Mos dikker waren, zonder Meeldraadjes , maar in de Mikjes der Bladen bevrugt met met zekere Schubbig Haairige Lighaampjes , welke , in 't Water gedaan , door een ligte beroering met een Naald , zig ontbonden in kleinere dergelyken , welken hy voor jonge Plantjes hieldt. Hy noemt het Inkhoornjlaartig Takmos. Het Schraale eindelyk, dat Vogelpootachtig van hem gebynaamd werdt, kwam in Engeland aan Boomftammen hangende voor; het was aldaar ook op Rotsfteenen , en tevens onder de Mosfen, uit Patagonie overgebragt, door zyn Ed. gevonden. (46) Takmos met zeer Takkige, Stammetjes en Elsvormige, aan beide enden verdunnende, ronde Takjes. (47) Takmos dat kruipt, met opftaande zeer digt getropte Takken, kromme Meelknopjes en geboogen Dekzeltjes. C48) (46) Hypmmi Surc, Ramofisfimis &c Sp. Plant. N. 40. Gort. Belg. 11, p. 299. Hypn. Myofuroidestenuius, Caps. nutantibus. Dill. Musc. 317. T. 41. f. 51, (47.) Hypnum repens , Ramulis ereftis confenisfim js &c Sp. Plaut. N. 41. II. Dssl, XIV. Stuk, IX. Afdeel, lil. Hoofdstuk.Takmos. XLVI. Hypnum Myofuroiies. Muizenïaartig. xlvii. Clavellakim. Knodzig,  464 BESCHUYVIN& Y A JS IX. Afdeel. 111. Hooid- CTVK. XLVTI1. Hypnum ffulaceum, Katu'g. j 1 j < < i IV. HOOFD (48) Hypnum Ramis ereftis teretibus imbricatis obtufis, Perichsetiis longitudine fere Pedunculorum. Sp. Plant. N. 41. Hypnum Julaceum , Periehstio Setas sequante. Dill. Musc. 321. T. 41. f. 57. Hypnum Claveliatum parvum repens, Setis brevibus. Dill. Musc 551. T. 85. f. 17. (*) Hypnum Halleri. Hall. Helv. iuclt. N. 1734, Hypnum nitens. ld. N. 1754. Dill. T. 39. f. 37. Web. Spie. 157, Schreb. Spie. 92. N. 1063. Meth. Musc, eruend, NtS. (48) Takmos met opgeregte ronde gefchubdi ftompe Takken en Haaireekleedzels, zo lang byna als de Draadjes. Byons en elders komthetMuizeniïaartigeop Boomen en Steenen voor. Het Knodzige groeit, co wel als 't Kattige, met Spruitjes die naar de 31oem Katjes der Boomen gelyken, en Blaadjes ils van den Savelboom, in Noord-Amerika, zyn3e uit Penfylvanie aan Dilleniüs óvergezon3en. Twee nieuwe Soorten heeft de jonge Heer j 1 nNjEüsby dit Geflagt gevoegd. De eene, gevonden in de Switzerfche Alpen, geeft zyn ïd. den naam van Hypnum Halleri; de andere, >p vogtige plaatfen in Duitfchland groeijende, vordt, om dat het een ongemeen Glanzig uit len rosgeelen groenachtig Mos , Hypnum ni~ ens getyteld ("*)   2, Deel.PXiAAT Cin.  » b M o s s e w; 405 IV. HOOFDSTUK. Befchryving ^ Mossen, & met Kelkjes^ voorzien zyn, gelyk de Schurftmosfen en anderen daar toe behoorende. "Tjeeze Rang van Mosfen is door den Heer Linn^us onder de Algce of Wieren geplaatst, om dat in dezelven, meeftal, geen onderfcheiding plaats heeft van Wortel, Steur* en Bladen, of dat die vereenigd zyn. Immers dus heeft zyn Ed. den Rang van^fc* bepaald onder de Sehuilteelige Planten. Ik hebze, we* gens de geringe overeenkomst met de Wieren, hier t'huis gebragt. Het eerfte Geflagt dat wel allermeest van die bepaaling fchvnc ar te wyken, voert den naam van Jungermannia. Want hetzelve bevat veele Soorten, die wel duidelyk gefteeld zyn en Vinswyze gebladerd; gelyk hier volgt. Ook draagt fommig blykbaar Bloem- en Zaad. Het Mannelyke Teeldeel is gefteeld , naakt, met een vierklep. pig Meelknopje 1 het Vrouwelyke ongeüeeld naakt, met roodachtige Zaaden. Door Riu>; pxüs en Micheliüs is hetzelve benoemd, maar eenen Dottor Jdhoermann, door wien, nu ruim honderd Jaar geleeden, de Ca. II. Dau XIV. Stuk, °ë sa* IX. iv. Hoorn» STCK, t  4t56 Eeschryving van ix. A deel. IV. HcorD- SIUK. I. HJtmgertttanniaAsplenioi des. Miltkrui d;ge. talogus van den Altdorffen Tuin aan 't licht gegeven werdt, I. Met gevind eenzydig Loof. (1) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof; de Vinblaadjes Eyrond, eenigszins Kanthaairig. Dit Mos, dat de gedaante heeft van het Miltkruid of van Wederdood, groeit op vogtige donkere plaatfen , zo van ons Wereldsdeel als van Indie. Het beftaat uit kruipende enkelde of Takkige Steeltjes, van een tot drie Duimen lang, die met veele rondachtige Blaadjes digt bezet zyn, en aan 't end in de Winter Kelkjes uitgeeven , uit welken in 't Voorjaar een Styltje of Meeldraadje fchiet, dat aan 't end een rond Korreltje heeft of Meelknopje , 't welk door de rypwording in vieren fplyt, en alsdan een Kruisje van vier Klepjes ver» (2) 3?atigermantiia Frond. fimpliciter Pinnatis, Fojiolis ovatis fubciüatis. Syjl. Nat. Veg. XIII. Gen, 1196. Sp. 1. Gort Belg. 11. p. 299. Jungermannia major Fol. brevioribus & obt non dentatis. Mich. 6e». 8 T. .5. f. 3. o, o. Lichen aftrum Asplenii facie, Pinnis laxioribus, Dill. Musc. 482. T. 69. f. 5, /3. Jungerm. Caule Ramofo repente &c. R. Lugdb. 508. Jungermannia major &c. Fol. denticulatis. Mich. Gen. 7. T. 5. f 1, 2. Dill, Musc. uts. f. 6. Hepaticoides Polytrichi facie. VailI* F.aris. 99. T. 19. f. 7.  b e M o s s E N. 46" vertoont. Het groeit langs den Hiefder Weg, by Harderw'yfc ,- volgens den Heer de Gorter, die het aldaar heeft Waargenomen. (jij Jungermannia met eenvoudig gevind Loof de Finblaadjes plat, naakt en Liniaal. (3) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof; de Finblaadjes effenrandig, Schubbig, verhevenrond. (4) Jungermannia met eenvoudig gevind Lancetvormig Loof, aan de tippen Bloemdraagende; 'de Blaadjes effenrandig. (5) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof, aan de Tippen Bloemdraagende; de Blaadjes tweetandig. f6) Jun- ("2) Jungermannia Frond. fimpl, Pinn. &c. Jungerm.' terreftr. Viticulis longis &c. Mich, Gen. g. j. 5, £ ^* Lichenaftrnm Trichomanis facie e bafi & medio florens. Dill. Musc. 484.,T. 69. f. 7. Cs) gungermannip. Frond. fimpl. Pinn. &c. Jungerm. paluftris repens.' Mich. uts. f. 5. Lichenaftrum Trichom. facie , polyanth. .breve repens. Dill. Musc. 486. T. 70. £ 9. {4) jungermannia Frond. fimp!. Pinnat. Lanceol. &c. Jungerm. Paluftris minima repens &c. Mich. uts. f.6,7. Lichen. Trich. facie. Dill. uts. f. 10. (5) ffungermannia Frond. fimpl. Pinnat. apice Fioriferis &c. Jung. major repens. Mich. uts. f. 12. Dill. uts. f. 11. AÜ. Stokh. 1769. p. 248. Hepaticoides PoJyl trichi facie. Vaill. Par. T. 19. f. 8. Gg 2 ii. Deel. XIV. Sxux. ? IX. Afdeel. 1 V". Hoofdstuk. tï, jungermanniaViticuhfa. Kiaau*wierige.PI. CHI. ■Fig . li iii. Fa'uanthos. Vecibloenige. iv. Lanceola'a. Lancetvormige.V. Biden- 'ata. rweetatj. lige.  463 BESCB JÏV1SO TAN ix. ArDKEL. 1 V. Hoofdstuk. VI. jnngei mannia bi cuspidata Tweepuntige. VIL QuwtjMedentata.Vyftandige. (6) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof'y : jn 't midden Bloemdraagende; de Blaadjes tweetandig. - (7) Jungermannia met eenvoudigTakhigLoof, aan de tippen Bloemdraagende; da Blaadjes vyftandig. Alle deeze Soorten van Jungermanniaas, in 't een of ander opzigt verfchillende , doch hoofdzaaklyk in gedaande overeenkomftig, komen in ons Wereldsdeel voor. Meeft beminnen zy donkere, vogtige, Moerasfige plaatfen. In Italië heeft Michelius ze allen waargenomen. In Engeland zynze, volgens Dillen uts, allen gevonden; die de Taatfte ook by Giesfen zag en uit Kanada overgezonden bezat. Van de eerfte, KïaauwieSge gebynaamd, geef ik hier, uit hem, de Afbeelding in- Fig. 1 , op Plaat CIII. Duidelyk vertoont zig daar in het Gewas, het Loof, de geflooten en opengebarften Meelknopjes. Hy begryptze allen onder den naam van Lichenaftrnm, als naar het Sghurftmos meer of min gelykende. In (6) jungermannia, Frond. fimpl. Pinnat medio Floriferis &c Jung. minima repens, fol. bifidis. Mich. T. 6 f i7. Dill. T. 70. f. 13- (7) jungermannia Frond- Pinn. Ramofa, apice Florifera. Huds. Angl. 433. Lichenaftrum multifidurnn»j»S &g. Dill- Musc. 494- T, 71» f- s3>  Inde Noordelykedeelen van Europa,Sweeden , Rusland, zynze geheel niet waargenomen , uitgenomen de Tweetandige, welke men thans in Schónen op Beukeboomen heeft gevonden. Zelfs mankeert dit Geflagt by den Heer de Gorter, onder de Planten van Moskovie , t'eenemaal. De meeften komen omftreeks Frankfor t, en elders in Duitfchland, voor; veelen in Switzerland , eeniger in Vrankryk, omftreeks Parys; maar in onze Provintiën is nog geene deezer zes Soorten opgetekend. II. Met gevind Loof ; de Vinnetjes geoord (*) en van boven gedekt. (8) Jungermannia met het Loof van hoven dubbel - Pinnig , aan de tippen Bloemtj draagende; de Blaadjes rondachtig, effenrandig , gegolfd. (y) Jun- (») Een zonderlinge verandering in de laatfte Uit. gaave van 't Syjlema Notaree, door den Heer Murkay ; met van Auriculatii te maaken Arliculatis, dat geheel geen zin. heeft en op zig zelve niet . is te regt te brengen. CiQ jungermannia Frond. furn-a bipinnatis &c. Lichenaftr. Pinnul. Auriculatis majoribus et non crenatis* Dill. M"sc- 450- T. 71. f. 17. Hepatica Saxatilis undulata Seminifera. Vaill. Par. 98. T. jg. f. 6. Gg 3 II. Deel, XIV. SlHK. IX. Afdeïl. i v' . Hoofdstuk. VIM. junger. vramiia uudulata. Gegolfde,  A IX. Afdeel. IV. HOOÏD- aruK. TXjungermanniaNemorea. Bosfchige. X- Pefupinata. Agteroverige. XT. Albieans. Wi'achtige. XII. Trilobata. Driekwabbige. 70 B. E SC H R Y V I' K i* ï[ A H (9) Jungermannia met het Loof van hoven dubbel- Vinnig, aan de:'tippen Bloemdraagende; de Blaadjes kanthaairig. (10) Jungermannia met het -Loef van boven dubbel'- Vinnig , van onderen Bloemdraar gende ; de Blaadjes gekarteld . Schubbige . ronïff, i (11) Jungermannia met het Loof van hoven dubbel- Vinnig, aan de tippen Bloemdraa* gende; de Blaadjes Liniaal omgekromd. (12) Jungermannia, met hei Loof van onderen dubbel - Vinnig ; de 'Blaadjes vierkant en flaauw driekwabbig. (13) Ca) jungermannia Frond- fupra bipinnatis, apice Floriferis &c. Jungerm. Nemorofa &c. Mich. Gen. 7. T. 5. f. 8. Lichenaftrum Auriculatum. Dill. Musc. 490. T. 71. f. 18. (10) jungermannia Frond. fupra bipinn. &c Jung. Surrulofa refupinata. Tl. Suec. 926, 103S. Lichenaftr. ïmbricatum. Dill- Musc. uts f. i°- (11) jungermannia Frond. fupra bipinn. &c Jung. Surc. Pinnatis &c. tt. Suec. 916, 1039. Lich Auriculatum. Dill.' Musc. uts. f ad. Hepaticoides albescens, Fol. Pinnatis. Vaill. Par. ioo- T. 19. f. 5- C«0 jungermannia Frond. fubtu's bipinn. &c. Jung.. Surc. planis Pinn. Fl. Suec. 917, 1040. Jung.'Fol. iatiusculis &c. Mich. Gen. 7. T- 5, f. 10. Lichen. Pinn. ob-. tufe trifidis. Dill. uts, f. 22.  »e Mossel 4, (13) Jungermannia.^ het Loof van ondere, dubbel-Vinnig, aan de tippen kruipende de Blaadjes viertandig. Alle deeze Soorten komen in gedaante taa melyk overeen , maar de iaacften zyri zeei kleine Plantjes. Zy groeijen allen in ons Wereldsdeel, en drie derzelven zyn in Sweeden gevonden. De Groeiplaats is, als die der voongen, op vogtige plaatfen,die belommerd zyn m Bosfchen en elders. In-Swirzerland en Vrankryk heeft men 'er Ook van waardenomen. 6 ' (14) Jungermannia met kruipend Takkig Loof, de Blaadjes overhoeks, dubbeld, BorReli? ■ egaaL . - , , Veelbloemig heet te regt dit aartige kleine Plantje In Bosfchen van Engeland , doch zeer^zeldzaam , gevonden; Vwelk uit een middelpunt veele Meeldraadjes bjP elkander voortbrengt. Het is zo klein , dat men ! ... . Blaad; 'MS^fr^-M ïffi,m *. - II. Dml. XIY. Stuk, g° 4' l I ix. ' iv., Hoaia- STIIii. xni. ifunger. riicninid ifVtans. Kruipen, lie; 'xrv.. . nutiipn-ï: Veeibioeaige.  IX. AFOEEL. IV. Hooid- stuk. XV. jungermanniaecmplanata. Platbladige. XVI. Dilatata. Verbreede. XVII. Tamarisci Tamaïisfige. xvnri. Ptetuphylla. Breedbiadige. (FT2 BE SCHRYVÏNG VAN Blaadjes niet dan met een Vergrootglas kan befchouwen. III. Met Schubbig gebladerd Loof. (15) Jungermannia met kruipende Spruitjes ; de Bladen van onderen ge-oord en dubbeld gefchubd; de Takjes egaal. (16) Jungermannia met kruipende Spruitjes', de Bladen van onderen ge - oord en dubbeld gefchubd; de Takjes aan de tippen breeder* (17) Jungermannia met twee ryën van gefchuhde Bladen; de bovenften verhevenrondachtig ftomp en viermaal zo groot. (18) Jungermannia met leggende Spruitjes, van (15) jungermannia ' Surc. repentibus &c. Sp. Plant. N. 14. Gort. Be'.g. IC p 300, Fl. Suef. 922, 1041. Jung. Fol. circjnatis &c. Mick. Gen- 7. T. 5. f. 21. Lichen. imbr. majus. Dill. Musc. 496. T. 72. f. 26. Jungermannia Surc. repeut. &c Sp. Plant. N. 15. Gokt. Belg. II. p. 300. Fl. Suec. 919 , 1042. Lich. imbr. minus. Dill. uts. f. 27. Hepaticoides. Vaill. Par. 99. T. 19. f. 10. Muscoides minimum. Mich. T. 6. f. 6. C17) jungermannia Fol. imbricat. Serie duplici. Sp. Plant. N. 16. Gort..£j(?. uts. R. Lugclb. 568. Mich. Gen. T. 6- f. 5. Dill. Musc. T. 72. f. 31. Vaill. Par. ioo. T. 23. f. 10. (18) jungermannia Surc procumbentibus &c. Sp. Plant. N. 17. Lichenaftrnm Arb. Vitse facie. Dill. Musc. 501,  be MossEn. 473 van onderen gefchubd; de Blaadjes Hartvormig jpits. (19) Jungermannia met kruipende Spruitjes;* de Blaadjes dubbeld gefchubd, van onderen geoord, kanthaairig. - , (20) Jungermannia met byna opgeregte Spruit- 1 jes , die op twee ryhi gefchubd zyn; de Blaadjes tweedeeüg. li Van deeze zes groeijen de drie eerften op Boomftammen , in ons Wereldsdeel; de anderen op Heijen en in Bosfchen. Vier derzelven heeft men in Sweeden en vyf in onze Provinciën waargenomen. Allen, naamelyk, behalve de Brëedbladige , die ook in de Bosfchen van Noord-Amerika groeit. De Kanthaairige is in de Haarlemmer. Hout gevonden. Allen hebben zy iets, dat naar het Loof van den T. 72. f. 32. Hepaticoides. Vaill. T. 19. f.iq. Muscoide-s. Mich. T. 6. f. 3 , 4. O 9) jungermannia Surc. repentibus &c. Sp. Plant. N. 18. Gort. Belg. 11. p. 300. Fl. Snee-. 918, 1024. Lichenaftrnm Filicinum pulchr. villofum. Dill. Musc. 503. T- 73- f- 35-Musc. Paluftr. Abfynthii folio. Vaill. Par. 140. T. 26. f. 11? (20J jungermannia Surc. ereftiusculis &c. Sp. Plant. N. 19. Gort. Belg. \\ p. 30l. jung. repens Fo|. CorJ> carinatis. Mich. T. 5. f 9 Lichenaftrnm Fol. variis, Dill. Musc. 505. T. 73. f. 36. Gg 5 II. Debl. XIV. Stuk, IX. A 'oebl. iv. ■ HoOFB- ruK. XIX. jungermanniailiaris. Kanraairige. XX. Varia. Veifchil-  474 BïSCHRïVIBt VAN IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. XXI.' junget mannin julacea. Hattige. XX11. E.upeJlriS Rotzige, XX11I. Trichophjtla, Haairfcladige. dgn Zavelboom , of van dergelyke Planten , gelykt. De laatfte heeft den bynaam, om dat 'er door de groeijing een aanmerkeiyke verandering in het Loof ontftaat. Deeze komt, by ons , in de Bo fchen, op de Heiden , en ook in eenige Hoven , onder 't .Geboomte, voor. IV. Met de Spruities overal gefchubd en verfpreide Blaadjes. (2:) Jungermannia met Spilronde Sprtfiijts, de ■ Blaadjes overal gefchubd en gefteelde Bloempjes. Jungermannia met Spilronde Spruitjes én Elsvormige eenzydige Blaadjes. (13) Jungermannia met Spilronde Spruitjes en Haairachtige gelyke Blaadjes. (24) Jun. (21.) jungermannia Surc. teretibus &c. Sp. Plant. N. 20. Lichenaftrum Alp. Bryi Julacei Argentei facie. Dill. M$sc. 506 ï- 73- f- 38- (22J jungermannia Surc. teretibus &c. Sp. Plant. N. ai. Jung-. Surc. ereft. Fl. Suec. 920,. 1045. Lichenaftr. Alp nigricans, Fol. Cap. reflexis. Dill. Musc. 507. Ts 73. f. 40. (23) jungermannia Surc teretibus &c- Sp. Pl&nt. N. »a. '. Suff, 921, iot6. Lichenaftr. Trichoides minimum tu extr. florens. Dïu.. Muse, 505. T. 73. f. 37..  DE M O S .S E. sfa 473 (14) Jungermannia met Spilronde. Spruitjes . en Eyronde uitgebreide Blaadjes; de Kelkjes gefchubd. •Eene Boomachtige gedaante, aanmerkelyk van die der voorga3nden.verfchiilen.de, met zeer fyn getakt en als nitkroonend Loof, hebben deeze kléine aartige Plantjes, naauwlyks de hoogte van een Duim bereikende, en dj Takjes niet dikker hebbende dan een fyne Speld of Naald. De twee middelden groeiden op Rotfen in Sweeden; de anderen heeft men op Gebergten in Engeland aangetroffen; de eerfte op de Alpen van Switzerland. V. Ongefteeld met eenvoudig Loof. (15) Jungermannia die ongefteeld is, met een Blaadje op 't Loof gegroeid. * ■ (26) Junge-tmrinia die ongefteeld is, met hetC Loof langwerpig, uitgehoekt en vettig. 1 f24) jungermannia, Surc. teretibus &c. Sp. Plant. Ns 23- tichenaiïïJ Alp. atrorubens teres $ Cal. Scmamofis. Dill. Musc. 506. Tv-73. f, jg, C25) jungermannia -acauiis , Eoüoio Frond: innato. Sp. Plan,: N. 24. Gort. Beg. ft p.301. M Suec.9l7r 1047. Lichenaflrüm Capifculis rotundis &c. Dill, Musc. 508. T. 74, f. 41. Lichen Fetraaus Cauliculo Calceato. C B. Pin. 361. (26) jungermannia acanlis Fronde oblong! fmuata ïingui. Sp. Plant, m 2j, Fl. Suec, 029, 1048.-Dill* t .1 , Musc, IX. Afdeel. 'V... Ho orsstuk. " xxiv.- junger■mcmma. Aipina. Alpifche. XXV. piphylla. Opblaerige. XXVI. inguis. Vettige.  476 ISeschryvincvak IX. IV. Hoofdstuk. XXVII jungct mannia tnultifida, Veeldee lige. xxviii. Fnreata. Gevorkte XXIX. Pufi.la. Zeer •kleine. (27) Jungermannia, die ongefteeld is, met dubbeld Vindeelig Loof. (18) Jungermannia, die ongefteeld is, met Liniaal Takkig Loof; de uiteinden gevorkt en ftompachtig. (29) Jungermannia, die ongefteeld is, met byna Vindeelig Loof; de Kwabben gefchubd, en een geplooid Haairbekleedzel. Aan de vogtige Oevers van Rivieren, in Moerasfen , op Steenen en Heijen , als ook aan Eoomftammen en op den Grond , waar het fiegts vogtig is, heeft men deeze Gewasjes in dit Wereldsdeel waargenomen. De Opbladerige groeit by ons op vogtige Steenachtige plaatfen. Deeze ftondt by Baohiküs reeds onder Musc. 509. T. 74. f- 42. Lichen parvus erectus. Pluk. Alm. 16- T- 42- f- 2- (27) jungermannia acaulis, Fronde bipinnatifida. Sp. Plaut. N. 26. PI. Suec. 11. N. 1049. Lichenaftrum Ambroii* divifura. Dill. Musc. 511. T. 74. f 43. (28) jungermannia acaulis, Fronde lineari Ramofa &c. Sp. Plaut. N. 27. Gort. Belg. 11. N. 301 Lichenaftr. tenuifoüum furcatum &c. Dill. Musc. 512. T, 74. f. 45 Hepatica Arbcrea Globulifera. Vaill. Per. 98. T. 23. f. 11. (29) jungermannia acaulis, Fronde fubpinnatifida; Lobis imbricatis, Perictmio plicato. Sp. Plant. N. 28. Tl. Suec. II. N. 1050. Lichenastrum exiguum, Capitufcs nigris lucidis &c. Dill. Musc. 513. T. 74. f. 46. Schsudel. Icon. Plant. T. 22.  o e Mossen, 47 onder den naam van Steen -Schurftmos met ee Gefchoend Steeltje , bekend , en heeft den by naam daar van, dat de Steeltjes of Meeldraad jes uit een Kelkje, dat naar een Schoentje ge Jyfct, in 't midden van het Blad voortkomen Zulks, evenwel, heeft ook in de andere Soorten plaats , die altemaal, elk op zig zelve, als uit ©en Slaablaadje beftaan , 't welk meer of min gekruld is en fomtyds zeer diep ingefneeden ; gelyk in de Veeldeelige blykt. De Gevorkte, welke het Loofeenigermaate Hertshoornig heeft, is op laage plaatfen, in 't Haagfe Bofch, gevonden. Deeze wordt, in kleinte, nog overtroffen van de laatfte, een naauwlyks zigtbaar Plantje, 't welk de kundige Heer S ch m r edel zeer fraay en naauwkeurig in Plaat gebragt heeft: waar uit blykt, dat 'er zo wel Wonderen in de kleinfte Plantjes als in de kleinfte Diertjes zyn. Dilleniüs hadt opgemerkt, dat dit Mosje zeldzaam en wegens de kleinte niet gemakkelyk te vinden zy. Schmiedel acht het by Erlangen taamelyk gemeen, komende zo wel op een Kleijigen als Zandigen Grond voor; meest onder Gras en ander Onkruid verholen. Somtyds evenwel vondt men het ook op opene plaatfen, daar het by hoopjes groeijende naar Kropjes Slaa geleek, zynde ieder Plantje niet grooter dan een Gerftekoorntje. Het zyne fcheen echter iets il dm*, xiv. sVJ&t V3Q f f IX. ' IV. . Hoofdstuk.- Ofutlgey. , mannia.  v47S Bes c«h r y v i n c vak IX. AlDEFt. -1\ ■ hoofdstuk. I - . jungfr naniiia. L Targionu iiypophui ia. Onderbladige. van dat van Dilleniüs te verfchillen, als de Blaadjes weezentlyk Vindeelig hebbende. Voorts hééft hy waargenomen , dat 'er van .zyn met enkel Vrouwelyke, als ook met beiderlcy Teeldeelen op één zelfde Plantje. Vier nieuwe Soorten zyn door deu jongen Heer L i n n je v s by dit Geflagt gevoegd: twee Javaanfche, zyn Ed. door den Heer Thunberg medegedeeld, waar van de eene Scheedige heet: twee anderen, dat Europifehe zyn ; de eene allerfchooiifte, de andere Korallynachtige getyteld , beiden zeer kleine Plantjes ; het eerfte op de Stammen van Boomen, het laatfte op vogtige Heijen groeijende (*). Targionia. Dit Geflagt, door den beroemden Miche• Lius benoemd naar een Geneesheer van Florence, wiens naam Taugioni was, beeft tot.byzondere Kenmerken een tweekleppigen Kelk, waar in een Bolletje is beflooten. De eenigfte Soort, daar van (O, voert den . by CO jungermannia Javanica & Vaginata. Tab. fli f. 21 Tab- I*f. 5- Pulcherrima. Dili. T. 69. f 3. & Serfularioirtes. 11. Vid Meth, Musc. emend. Tab. J f. 6. CO Targionia. Stjft. Nat. Veg. XIII. Gen. nor-Gort. Be'.g. \\, p. 301. Targionia minima & vulgaris Mich. Gen. 3. T. 3. Lichen Petraeu. minimus, fruftu Oroii C. C. B Pin. 362. Dill. Musc. 532. T- 78! f. 9. Lichen Ötfflftris minor Semiuifer. Bexu. Cent. 1. p. 41. J. 61. f.4.  BE m O S * E bynaam van Onderbladige, om dat zy de Vruzi onder 't Blad draagt. Haar eigentlyke Groeiplaats ,,s dat ^i^^^r60/a,zomeQ derheid tegen de LeVerkwaaIen' 'W tgen de Geelzugt, aanprees. Het vertoont zig als een Bladerig Mos Kropjes maakende van veele Rl.rW Mee, fnee- Si foï: G0Rr' ^ * 30r. F, Suec. fteUatus &c Dill. Musc. '* j «neus latifolinï r u „ 7 6> Lichen Pe- ' Lichen CUl/-IHLrCa//;rana- ï B' ^ 3^ Marc„. Mkp'i^l „ 1 A Mard]!««ia Stellata. *c R 21 "t,a C°mmUni 0Ö» Lich. Petr, 3. LoB. /f .£ ft* Sc*™. T. o. U. D«t, XIV. Sxük. hh t IX. AïDEEIi. IV. Hoofd» 'tuk. MarsUm*  4«2 ,B e s c h r v v I n g vam IX. Afdeel. 1 V. Hcoïd- STl.r. . MtitcSian tta. P. CII F'£< 3 fneeden Bladen gedeelde Hoofdjes, die in fommig gefternd zyn- of Roosachtig, niet ingefneeden, terwyl van de cerften een grooter ■is en kleiner; maakende dus drie Verfcheidenheden. Deeze Hoofdjes bevatten de Bloemen of Meelknopjes, wier Stuifmeel de gedagte Franfche AkademistMA rciia kt, doorwien deeze Soort in Plaat is voorgefteld en befchreeven voor het Zaad hieldt van dit Gewas: daar hetzelve niettemin de Eigenfchappen van het Stuifmeel der Bloemen heeft, vliegende, als men 't door dé Vlam van een Kaars blaast, in brand. Ieder Hoofdje maakt op zig zelf dat qene uk ', 't welk Linnjeus den gemeenen Kelk, [der Bloemen of Meelknopjes naamelyk,] noemt. Ook zyn door M i chelius de eigentlyke Zaadkelkjes ontdekt,'die ongefteeld op de Oppervlakte van* het Loof zitten, bevattende op den bodem rondachtige Zaadjes. i. De vermaarde Haller maakt een byzon- ' dere Soort van de eerfte Verfcheidenheid, welke het Loof door een Streep verdeeld en het Hoofdje van zeven tot tien-Straahg heeft. Dit is de eerfte van de Autheuren, welke aan Bronnen en Beekjes, als ook aan de Bakken der Fonteinen en aan vogtige Muuren der Wa- («) Jllem. de PAcad. R, des Sciences de Paris,de 1713 P. 307. Gft.  i> e Mossen. 4 Watermolens groeit. Schmiedei hee deeze , onder den naam van m> u • gefternd is, met een naak! Mï'chant,a d Kelk, zee/fraay J&teTcT ' fchreeven. Ziel J^l uLZ ^^ Fig. 3, Plaat CJir IJ,nS de'z^e i S j, rL^at uil, hiervoor. Dan maal Haller een andere Soort, met h e r Tn ongeftreept en: ag^aalige ■ Hoofdjes Z toe de twee andere Verfcheidenheden J2 de tweede en derde van Lobel, behoore, &er van zegt hy, dat dezelve in SwkzeZ op de Alpen groeit, terwyl DiLLF!? dezelve Buifebk genoemd 4tf ,t voo^o mende uit Muuren en de Voeden van Sr ook op donkere en vervul P^S ter de Huizen ■ *) T,w^^ a6' ; (2) Marchantia ^ ft, f^ , h^ veerd, gevingerd, vierdeelig. & o} (2) Marchantia Cal. cnmm,,,.- j- .,. mm AuaP oc: ; sd,sato>.rfaat°' n. dew. xiv. Sn». ^3 ^ IX. e Afdeeg, IV. n Hoofd» .„stuk. Mare/tan* Otia. :t f :r . t: 1 r, 1 n. Marchan* a Cheno* oda. Ganzen» ietige.  4' ix. AlDEïX. . IV. ]< HoOÏD- L, STUK. t h l iit, Marchantia Cruciata. Gekruifte. iv- Teneüa. Tedere. V. Hetnifphcerica. Halfkogelronde. 54 Beschrïving van Op Martenique is deeze Soort, die het Hoofd* : van figuur als een Ganzen- of Eendepoot eeft, door Plümier waargenomen. Doch et gene die Autheur voor Vrugt en Zaaden ieldt, zyn Meelknopjes en Stuifmeel , zo 11 llen ius aantekent. (3) Marchantia met den gemeenen Kelk vief deelig ; de Slippen Pypachtig. (4) Marchantia met den gemeenen Kelk halj'kogelrond gefpitst , aan den rand geftraald met Plaatjes. (5) Marchantia met den gemeenen Kelk halfkogelrond, vyfdeelig: zonder Haairbekleedzel. In geftalte verfchillen deeze drie aanmerkelyk (3) Marchantia Cal. communi quadripartito &c.Gort. Bilg. U. p- 30a. Lichen Seminifer, Lunulatus &c. Dill. Musc. 521. T. 75 , f. 5- Lichen Hepaticus, Capit. quadrifidis. Buxb. Cent. 11. T. 62. f. 2. Lunularia vulgaris; Mich. Gen. 4. T, 4. (4) Marchantia Cal. comm. hemisphxr. apiculato &c. Lichen Piieatus parvus Carinatus. Dill» Musc, 521. T75. f. 4- (5J -Marchantia Cal. comm. quinquefido &c. Gort. Belg. II. V' 3°2- Fl- Sitec- 9Ï*> i°5z' R- Lugdb- 507. Hopatica media. Mich. Gen. 3. T. 2. f. 2. Lichen Piieatus parvus, foliis crenatis. Dill. Musc. 519. T- 75. f' 2. Lichen Petrseus. Buxb. Cent, 2. p. 5- T* S' fl Se SchmideL. Icon. Plant. T. 34*  r» e Mossen. 4«5 lyk van de eerfte Soort. De Gekruifte groeit in ons Wereldsdeel op belommerde plaatfen; de Halfkogelronde op Moerasfige en de Ted«' re in Virginie, zo wel als de Gekruifte, volgens Gronovius. De eerfte zou, zo wel als de volgende Soort, in ons Land voorkomen, naar de aantekening van B oek b aa ve Men vindt de Tedere, die een zeer aartïg klein Plantje is, in de Duinen by Wasfenaar, inde Elzebofchjes. Delaatstgemelde is, door den kundigen Fleer Schmiedel, zeer fraay rn Plaat gebragt en ten uitvoerigfte befchreeven; die aanmerkt, dat dezelve aan den Noordkant van Rotfen en Muuren groeit. De bynaam is van de figuur der Hoofdjes 'ontleend, die Kogelrond zyn, van onderen vyfBolIetje. hebbende, welke, openbarftende, het Stuifmeel uitwerpen. In de twee eerften is het Plantje, dat de Vrouwelyke Zaaddraagende Kelkjes draagt, zo wel als in de volgende Soort, afgezonderd. (6) Marchantia met den gemeenen Kelk vyf hok. kig en eenigermaate Eyrond. JU Deeze * ac ( 6 ) Marchantia Cal. communi quiuqueloculari fubovato. Gort. Belg. IJ. p. 303 . 0i£D. Dan. 2?4. ja Stokk. 1769. p. 248. Lichen vuig. major Pileatus et Verrucofus. D11*. Musc. 5,6. T. 75. f. Lichen ^ Cahculo Pileolum fuftinente. C. Ji. Pin, 303, jj h II h 3 5 II. Dzzl. XIV. SlUK, IX. Afdeel. lv. Hoofdstuk. Marchantit. VI. archan' Cönica. Kegellitige.  TX. IV. HoolD- stuk. Marchantia. Plinii primus et Pileatus Col. Ecph. ï< p. 330. T. 33r. Hepatica vuig. major f. Officinarum Italise Mich, Gen. 3. T, 3. f, 1. ScHiaip. Icon. Plant. T. 31. 486 Beschryving van Deeze is, door den zelfden Sch mie del, ook zeer fraay vergroot in Plaat vertoond en befchreeven ; zo wel als door den geleerden1 Michelius, die 'er drie Verfcheidenheden een groote , middelflag en kleine , van voorftelt , welke op vogtige plaatfen , omftreeks Florence, gevonden waren. De grootfte derzelven was aan haare Hoofdjes met gefteelde en gekelkte ; de anderen waren met ongefleelde Blommetjes , die ook geen Kelk hebben, voorzien. De Groeiplaats was aldaar aan vogaige Steenen, in derzelver voegen en fpleettn , als rok aan de kanten van Bronnen. Óp dergelyke plaatfen kwam den Heer SchMedel deeze Soort in Duitfchland voor, door wien waargenomen is, dat de gezegde Wratjes beginzels zyn van jonge Plantjes, die in 't Voorjaar affcheiden, en myns oordeels waarfchynlyk bevrugt worden door de ronde Bolletjes met Draadjes, welke in de zogenaamde Blommetjes , die onder aan de Hoofdjes zitten , zyn vervat, en van hem voor Zaadjes gehouden worden. Want , fchoon hy daar tegen inbrengt, dat die Wratjes door vogtigheid verfmelten en door droogte ook verdwynen; fchynt zulk3 geen tegenwerping te zyn vaa  de Mossen. 487 van eenig belang; alzo zekerlyktot de Voortteeling in de Schurftmosfen genoeg gelegenheid, tusfchen een te groote vogtigheid en droogte, kan voorkomen , en de plaatzing niet alleen van de één en andere Werktuigen, maar ook de vergelyking met andere Plantjes van deezen aart; de Gekruide by voorbeeld, zulks fchynt aan te duiden. Dat die Wratjes de Mannelyke, en de gedeelde Hoofdjes met Bloempjes de Vrouwelyke Werktuigen zyn zouden, komt my zeer met de algemeene fchikking der Natuur onovereenkomftig, en zelfs met zyn Ed. voorgaande gezegdeftrydig voor. De Celletjes, bovendien, uit welken de gezegde Wratjes beftaan, en de gaapende Tepeltjes in derzelver Dekzel, fchynen het denkbeeld , dat zy tot ontvanging van het Stuifmeel gefchikt zyn, grootelyks te begunftigen (*). De kundige Dilleniüs fcelde dit twyfelachtig, doch de gedeelde Hoofdjes hieldt hy voor Mannelyke Werktuigen, en de gezegde Bolletjes , met hunne Wolligheid, voor Stuifmeel. Hy merkt aan, dat de Wratjes en gefteelde Hoofdjes op byzondere Plantjes groeijen ; terwyl Michelios dezelven op het zelfde Plantje of Blaadje heeft afgebeeld. Die AU- f*) Fceminei Flores in Fronde, tanquam Verrucse. Suft. Nat. Veg. XIII. p. Soi. JLih 4 II. Deel. XIV. Siuk. m. JKt DEEL. .1 v, ■Hoof d- sruir, Mare/ion'ia.  +38 BlïSCHRYVINC VAN IX. Afdeel IV. Hoofdstuk. Marchanfia, vn. Marchantia Andra- Manwyvige. Pi. CIII. Fig. 4. Autheur hadt de Bloempjes fraa jer in P'aat vertoond; danzy dcor hem zyn waargenomen, sn in vyven verdeeld, daar dezelven, volgens Vaillant, flegts vierdeeligzyn. Mie helios noemde het, der Winkelen van Italië of Gemeen Leverkruid: misfchien , om dat men het aldaar de kragten toefchreef, welken oudtyds aan 't gemelde Steen-Leverkruid zyn toegekend. Volgens Boerhaave zou deeze Soort ook in onze Provinciën voorkomen en men heeftze thans in Sweeden , aan de Oevers van een Beek, gevonden. (7) Marchantia met den gemeenen Kelk half Kogelrond, onverdeeld. In Italië en op Jamaika is deeze gevonden , die haaren bynaam heeft, om dat op een zelfde Plantje de Vrouwelyke zo wel als Mannelyke Teeldeelen, even als in de eeifte Soort, voorkomen. Het is de derde Hepatica van Michelius, voorgemeld, waar van die Autheur getuigt, dat dezelve tusfchen het Mos en in de voegen der Steenen, op verfcheide plaatfen,niet ver van Florence,voor- kome. (7_) Marclianria Cal. comrauni integro, hemifphserico. Lichen Pileatus an^uitif. dichotomus. Dill. Musc. 520. 1. 75' f. 3. Hepatica minor anguftif. Capitulo hemifphaerico, Mich. Gen. 3, T. 2. f. 3. Scop. Cam. p. 320.  D E M o S S E N. kome. Dilleniüs hadt 'er drooge Exemplaaren van gehad, die van Jamaika aan den Krmdminner Col lins o n gezonden waren. Scopoli, die aanmerkt, dat de Hoedjes by' hem kwaalyk afgebeeld zyn, vondtze te Idria* in Carniolie, op Muuren en ruuwe plaatfen, overvloedig, en befchryftze als volgt. „ De Bladen fmal, gegaffeld, plat, Wrat„ tig, in een Hartvormig Blaadje uitloopende, „ Borftels uit den oirfprong van dit Blaadje , „ die hoekig zyn, een Duim lang, befprengd' „ met weinige Haairtjes. Een Hoedje dat „ vierhoekig is of voorzien met vier Plooijen „ kruislings , ten halve in vieren gedeeld „ Wrattig, groen, maar inde Bloeytydrood! „ Vier Hokjes met bruin Stuifmeel. Vrouwe„ lyke Kelken die rondachtig zyn, effenran„ dig hol, op de zelfde Plant, gefteeld met „ een kort, rond, groen Voetje Deeze be„ vatten een rondachtig rood Zaadhoopje. De „ Smaak is fcherp. Het heeft, in de Genees„ kunde, een tegenfc'-.curbuikige , oplosfende, doordringende kragt." Ik heb, uit Dilleniüs, de Afbeelding ook van deeze Soort, in Fig. 4, op Plaat CIII, medegedeeld, alwaar zo wel de Vrouwelyke of Zaad-Kelkjes, als de Mannelyke Meelknopjes zigtbaar zyn. Zo algemeen is deeze niet als de voorgaande, welke ook in Switzerland groeit, en in fcherpe Smaak byna l JI. Pbil. XIV. Siük. h h 5 °ver" IX. Afdeel. 1 v. h00fdtuk. Warchcmia.  IX. Afdeel. IV. Hoofd, stuk. Marchantia. 1. Blafii pufilla. Zett kleine. 490 Beschryving van overeenkomt , zo Haller aanmerkt, met het gemeene Steen-Leverkruid, dat de eerfte Soort is, voorgemeld, aan welke de gedagte oplosfende Eigenfchappen worden toegefchreeven. Voorts komen deeze Plantjes,in gedaante , veel met het Schurfcmos overeen , maar verfchillen daar van door een zagte Bladerige zelfftandigheid; weshalve Haller oordeelde-, dat zy tot de Mosfen :e betrekken waren. B l a s ia. In dit Geflagt fchynt de Mannelyke Kelk rolrond, met Korreltjes gevuld; de Vrouwelyke naakt te zyn, een rondachtige Vrugt voortbrengende , die in de Blaadjes gedooken is en veelzaadig. Men heeft 'er maar ééne Soort (i) van ontdekt, welke door Michelius benoemd werdt, naar een Kruidkundigen Monnik,Blasius , hem in zyne Kruidleezingen zeer behulpzaam geweeft. Men vindtze in ons Wereldsdeel, op verfcheide plaatfen aan de kanten van Waterloopen , op een vogtigen fynzandigen Grond , zo wel in Sweeden als in Ita- (i) Blafia. Sijfi. Nat. Veg. XIII. Gen. 1199. Fl. Suec. 933 > 1053. Schmi ed. Disf. Blafia pufilla, Lichenis Pyxidati facie. Mich. Gen. 14. T. 7. Oed. Dan: T. 45. Mnium Lichenis facie. Dill. Musc, 237. T. 31. f. 7. ïJall. H»lv, inchoat. III. p. 57.  * « M o s s e n. 49j Italië. Zy is ook in Switzerland, in Engeland en elders gevonden. ; Het is een zeer klein Planrje , anders naar i de laatfte Soort van MarcHiritia vee! gelyken-5 de , doch Pypachtige Bloempjes hebbende en Kelkachtige Zaadhuhjes. De Blaadjes zyn met Korftig gelyk in 't Scburftmos, maar beftaan uit kleine Blaasjes. De Ribbetjes, door 't midden der Blaadjes loopende, zwellen aan 't end , tot een Bolletje , dat een hol Buisje uitgeeft met een klein Hoofdje. Dit acht dc beroemde Schmi edel enkel uit Korreltjes te beftaan, die zig over 't geheele Loof vërfpreiden , en waarfchynlyk dienen tot voortplanting van dit Mosje. klCC 1 a. Verwonderlyker is nog dit Geflagt, naar een Itahaanfchen Raadsheer Ricci, door den zelfden M chehus, benoemd. Het heeft naamelyk, volgens de Waarneemingen van den zeer Kruidkundigen Schji/bf.r, geen Kelk, dan een Blaazige holte binnen des Hhds zelfftandigheid ; geen Bloem: maar een Rolrond, ongefteeld, Meelknopje, zittende op het Vrugtbeginzel, dat Toliond is , en een Draadigen Styl heeft, het Meelknopie doorboorende. Het Vrugtkasje is Klootrond, met een verwelkt Meelknopje gekroond; het Zaad halfkogelrond, mee een Voetje, II. DeBt. XIV. Stux. dc IX. Ifdeel. iV. lOOFD- ruit. Blafièi,  i IX. Aft/fel. IV. Hoofdstuk.L Hiccia C-: r.a. ne. fl? JShm Allerklein fte. m. Qhucc. Zeegroese. IV. Fluitar.s. Vlottende v. ftalar.s. Zwemmende. 92 Besciiryvikg van De volgende Soorten zyn daar van voorgekomen. (1) Riccia mei het Loof in de Oppervlakte getepeld. (2) Riccia met het Loof glad, Iweeieelig, fpits. (3) Riccia met het Loof glad, gefleufd, tweekwabbig, ftomp. (4) Riccia met het Loof gegaffeld, Draadachtig Liniaal. ( s ) Riccia met het Loof Hartvormig kant- ... At naaing. (1) Riccia Frond. rarerficie Papillofis. Suft. Nat. Veg. XIII- Gen. iico. Sp 1. R Suec. 935, 1055- R-«*» minima et minor pinguis. Mich. Gen. 107. T. 57. £ 2, 3. Hep. Paluftris Lobis inilatis. Vaill. Par. 9S. T. 19. f. 2. Lichen Pal. Ruta: fo'.io. Dill. Musc. 535. T. 78. f. 12. (2) Riccia Frond. glabris bipart. acutis. Ft. Suec. 934 , 1=54. Riccia minima nitida. Mich. £ 6 Lichen omnium minimus. D'.ll. £ ii- (3) Riccia Frond. g'.abr. CanaL &c Riccia minima pinguis. A3. Stckti. 1769. p. 248. Mich. f. 4. Lichen minimus &c Dill. £ lO-Hey. Paluftris bifurca. Vaul. Par. 98- T. 19. £ «. ( 4 ) ffrrr* Frond. dichotomis Lineari - Filiformibus. Fl Suec II N. 1056. Lichenailram Aq fluitans &c fin*. Musc. 213. T. 74- £ 47- Hepaiica Pal. dichotoma. Vaiu. F*r. 98- T- 10' f' 3" CS_) RicHa Frond. obcordatis Ciliatis. Ucaen parvus Vereus, Cordifotmis &c Dill. Musc. 536. T. 78- C* Raj. ^«2/. 116. Lens Paluftris Roris Sohs foliis Cordatis. Pet. Mus, 65-.  de Mossen» 493 Alle deeze zyn kleine Plantjes, het grootfte naauwlyks als een Duim of Vinger - Nagel, veel naar het Schurftmos gelykende, is zodanig, dat Haller ze naauwlyks daar van af-! fcheidbaar oordeelde. Verfcheide Soorten , daar van , kwamen hem in Switzerland voor. Allen vallen zy op vogtige plaatfen in ons Wereïdsdeel , en de laatflen groeijen zelfs in 't Water. Het Vlottende is in Vriesland, door Meese, waargenomen , die "er nooit Vrugtmaakingen in ontdekt heeft. Men vindt het in Slooten, Vyvers, by tropjes dryvende of ook aan het Kroos zittende. Het laatfte is in Staande Wateren van Engeland, als ook in Duitfchland volgens den Heer Schm:edel, gevonden ; het Zeegroene op Zandige plaatfen in Sweeden. Zy onderfcheiden zig, in 'c algemeen, door eene Roosachtige figuur; dewyl de Blaadjes uit een middelpunt fpreiden; dat echter geen plaats heeft in de twee laatflen. Anthöceros. Hoornbloem. De Mannelyke Teeldeelen zyn een onge. Heelde , Cylindrifche , onverdeelde Kelk, met -een Elsvormig, zeer lang, tweekleppig Meelknopje: de Vrouwelyke een zesdeeïige Kelk met drie Zaadjes, in dit Geflagt, dat wegens de Hoornachtigheid der zogenaamde Bloemen II. Deel. XIV. Sros. IX. Afdehl. IV. Hooïd- tuk. Riccia,  4P4 I* e s c h r y v i n g van IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. i' Anthoceros punctatus. Geftippeld.PI. CIII. *g- 511. Loeuis, Glad. 111- JMultifidus. Gefnipperd. Is getyteld. Het bevat de drie volgende Sqorten. (1) Hoornbloem met onverdeeld, uitgehoekt, geftippeld Loof. (2) Hoombloem roe; onverdeeld, uitgehoekt, glad Loof. (3) Hoornbloem met dubbeld Liniaal Vindeelige Bladen. Onze Afbeelding, Fig. 5, op Plaat CIII, geeft een fchets van deeze Gewaq'es, ftellendede eerfte en grootfte Soort voor, die het Loof geftippeld heeft. Men ziet'er uit, dat zy ook naar het Schurftmos. gelyken, maar inzonderheid verfchillen door de Vrugtmaakende deelen, als gezegd is. Het Geftippelde Hoornbloem groeit in Engeland en Italië, zo Linjs^eus aantekent, op belommerde vog- Ci) A-.ithoceros.Frond. indivifïs Sinuatis pun&atis. Sijfl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1201 Sp. 1 Dill. Musc. 476. T. 68. f. 1. Anth. minor. Mich. Gen. II. T. 7. f. 2. (2) Amhoceros 'Frond. indiv. Sinnatis laevibus. Gort. Beg. II. p, 303. Anthoceros. li. Cliff. 477. R. Lugdb. 307. Dill. Musc 476. T. 68. f 2. Anth. major. Mich. ibid. f. 1. Lichen Hepaticus Pedic Gramineis. Buxb. Cent. p. 40. T. 61. f. . Hall. Helv inchoat. III p 67. SchmIed Icon: Plint. T. 19. (3J Authoce.ros Frond. bipinnatifidis Linearibus. Anth. Fol. tenuisfimo multifido. Dill. f. 4. Hall. Helv. inchoat. utlüpra»  p e . M os s e srJ 49^ vogtige Gronden: het Gladde, zo wel in Noord-Amerika als in Europa. Men zou de Bloemen voor Grasblaadjes aanzien, doch, fplytende, vertoonen dezelven hun lang Meeljenopje. Deeze Soort is omftreeks de Stad; Haarlem en elders, inzonderheid aan de kanten der Graften en op rottig Hout, gevonden. De Heer Schmikdei, heeft dezelve zeer fraay in Plaat gebragt en befchreeven. De ■laatfte , zo wel als die in Switzerland door Stjehelin waargenomen , heeft het Loof omtrent een Duim groot, met kleine Bloemhoorntjes, zo Haleer aantekent. L i g h e k. Schurftmos. In dit uitgebreide Geflagt, "t welk een zeer bekenden naam heeft, zyn de Mannelyke deelen een rondachtig, byna vlak, glanzig Bakje, zegt de Ridder ; de Vrouwelyke als Meel op de Bladen, verfpreid. Tournefort hadt gezegd, de Heken is een Geflagt van Planten, dat geen Bloemen heeft, maar de Vrugt eeni£szins. Bekkenachtig, met een zeer fyn Meel of £aad bezwangerd, 'twelk door 't Mikroskoop zig rondachtig vertoont. Die zogenaamde Vrugt erkent men thans i voor een Rkembakje, met de Mannelyke dee-m' Jen van Bevrugting, een Soort van Stuifmeel zynde , of aan den rand, of over de geheele tL Eeel. XIV. Stuk. ix. Aïdeel. IV. Hoofditdk, Hoornloem, ie Bloe*  '4S>ö Beschryving van ix. 'Afdeel. iv. Hoofdstuk. Sckurflmos' De Zaaden. : i l 'i 1 * > 1 Oppervlakte der Meelknopjes, die in dit Geflagt een verfchillende gedaante hebben, verfpreid. Sommigen zyn Kogelrond, anderen Eyrond, anderen Testikel-, eenigen Knodsachtig of Knoopig of naar de Pennen van Zee-Appels gelykende. De Bakjes zyn ook verfchillende, Kogelrond , Pieramidaal, langwerpig en fomtyds getakt, in wier Holligheid de Meelknopjes doorgaans in een Lymerige Stof zitten, in eenigen voor 't bloote Oog door drukking dgtbaar, in anderen niet dan met behulp van 't Mikroskoop , fomtyds enkeld , dikwils op ryën geplaatst, zo Michklius aanmerkt. De Zaadjes, zegt die Autheur, komen onder ïlkandet famengevoegd,fomtyds Draadswyze, bmtyds Troswyze voor. Men vindtze nu :ens in de Bloemdraagende Plantjes, nu eens n die geen Bloem hebben , en wel op byzonaere plaatfen of over de geheele Oppervlakte. Hfy erkent, nogthans, dat men weinige Sooren in dit opzigt volkomen bevindt; naamelyk zodanig, dat men 'er de Bloemen en Zaadjes, )eiden , in kan befpeuren. Dit heeft den jrooten Haller" ze beiden byna onder el. tander deen verwanen. Zie hierwatDiL.enius daarvan zegt. „ De L i c h e n is by my een Soort van Mos, , dat een volmaakter Vrugtmaaking heeft, , naamelyk zo wel Bloem- als Zaaddraagende , is : welks bloeijende Hoofdjes, van ver- „ fchei*  ft s M o s s s w. |0j » fcheiderley figuur, door de rypheid veele „ eenbladige Blommetjes , op verfcheide wy. « zen verdeeld , uitgeeven , die Meel ftor„ ten , door 't Vergrootglas gezien Kogel-' » rond, dat met dunne Draadjes doorweven. j> is. De Zaaden komen voort in andere „ byzondere gaapende Doosjes , ongefteeld 35 op de vlakte van het Loof, fomtyds in de „ zelfde , fomtyds in verfchillende Plantjes , s, van die Soort, zynde klein en platachtig „ rond. Behalve die bloeijende Hoofdjes , „ worden in de Gefternde Soorten Navelach3» tige waargenomen, zonder Bloem of Zaad „ welk alleen voorkomt in de Plantjes die' n geen Bloem draagen. Van beiderley flag „ zyn de Steeltjes doorgaans naakt, zonder „ Scheedachtig beklecdzei." Hier zou men, volgens hem, kunnen by' voegen, dat de Bladen minder doorfchynende zyn, van eene Kruidige zelfftandigheid en onbepaalde figuur, zig breed langs den Grond uitbreidende en veel Worteltjes van agteren nitgeevende. Ha ller merkt aan , dat de Lichens.m 't algemeen , geen eigentlyke Bladeren hebben, alzo het Loof uit Blaasjes beftaat, zynde doorgaans als uitgebreide Korften droog en broofch of Lederachtig taay: geivk zy door de Vogtigheid Lymerig worden. Men vindt er ook die niet als Korften, maar Draaden Vezelachtig zyn, doch van dergelyke na- tuur- li ri II. JDjbkx. XIV. Siuis. Uc r IX. •AfDEBX. IV. Hoofd- TUK. ScllUrfi* Het Loof.  40? Beschryving var IX- AïDEE.1' IV. Hoofdstuk. Naamsoirfprong. De Ouden hebben, door den' naam van Lfr -chen , zo 't fchynt, het zelfde Gewas verftaan, en volgens Plinius zoü die naam daar van afkomftig zyn , dat het een allerbest Middel ware tegen de Schurft of dergelyke Huidkwaaien. „ Dioscorides zegt, és Lichen die „ aan Steenen groeit en van fommigen Bryon „ geheten wordt, is als een Mos geplakt aan „ vogtige Rotfen. Opgelegd verzagt dezelve ,, de Ontfteekingen en geneest de Kraauwa„ gie," enz. Het groeijen aan verfcheide Lighaamen als een foort van Schurft, kan 'er ook den naam of aanleiding gegeven hebben tot dat denkbeeld. Want dergelyke overeenkomst was dikwils een Kenmerk in voorige tyden. Ik heb 'er, fchoon men hedendaags van die kragten niet weet, dan ook den naam van Schwftmos aan toegeëigend. Het Poeijer derzei ven zou, echter, misfchien, tot opdrooging dienen kunnen in natte Schurft. De Kruidkundigen van de voorgaande Eeuw9 hadden de Lichens onder denalgemeenen naam van Mos begreepen. Ray zelf noemde ze neg onvrugtbaare of Zaadlooze Mosfen. Mori s o n gaf 'er den naam van Musco- Fungi aan. Toornefort was de eerfte, die deeze Planten onder den naam van Lichen befchreef , gee. vende daar van vierenveertig Soorten op. In deezen als anders werdt hy door Boerhaave gevolgd, ais ook door Vaill abt, die des«  8 E M o s s i j, m ■ifezelfs benaamingen behielden. Door de fiuije Afbeeldingen van den laatftgemelden wordt de onderfcheiding dier Planten grootelyks bevorderd. Mich» lt us ging echters deezen Autheur, in het onderzoek der Li-, diens, grootelyks te boven. De Afbeelding derzelven, waar by de Vrugtmaakende deelen m tklaarfte Daglicht gefield zyn, beflaat omtrent twintig Plaaten van zyn Werk, waar in hy, met een onbegrypelyk geduld, agtenderti* Rangen van Lichen heeft opgegeven, die by de driehonderd. Soorten bevatten. Niettemin worden nog eenige Geflagten, gelyk de Marchantia, Riccia, Hepatica, Limuhria, door hem daar van afgezonderd. Dilleniüs, deeze daar onder begrypende, maakte evenwel maar drie Rangen van eigentlyke Lichem: één van de genen die Hoedjes hebben: één van de genen diegeflraald zyn of gefternd en één van zodanigen, wier Bloemen en Vrugten Diet genoegzaam bekend zyn. De overigen verdeelde die uitmuntende Autheur, in de Geflagten van Usnea, Coralloides en Lichenoides. Het eerfte Geflagt, waar in de Haairige Boom-Mosfen vervat zyn , heeft zestien Soorten. Het Geflagt van Coralloides, alle de genen bevattende , die van eene Paddeftoelachtige, Py. pige, Heefterige of Takkige en Koraalachtig gehoornde gedaante zyn, in drie Rangen verdeeld, heeft negen-endertig Soorten. Dat II. Bw. XIV. Smis. '1 2 va& » IX. Hoora» ruK. Schurft*, 10S.  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. SchurJ mos. 1. fccltet fcriptus. Letter^ 500 BBscnaïvmo van van Lichenoides, eindelyk, naast komende aan de eigentlyke Schurftmosfen , houdt alle de genen in , die Korftig en Bladerig zyn , en dus honderd-vyfendertig Soorten : zo dat hy 'meer dan tweehonderd Soorten heeft van dergelyke Planten, die allen, in zyn onvergelykelyk Werk , ten omftandigfte befchreeven en naauwkeurig in Plaat voorgefteld zyn. _ De beroemde Haller bevoorens de Ut chens in zeven Rangen verdeeld hebbende , bevattende honderdzefiig Soorten in Switzerland gevonden (*), maakte 'er naderhand tien van: als 1. Gehoornde: 2. Koraalachtige: 3Vezelige : 4. Platachtig gehoornde: 5- Met groote vrye Bladen : 6. Anderen met rond Loof, dat weinig Takkig is en vry. 7. Met fmaller, minder vry, Loof: 8. Lilachtige: o. Korftige, met Schotteltjes of Napjes. 10. Enkel Korftige. In deeze Rangen zyn by hem thans nagenoeg tweehonderd Soorten vervat (+)• j- Onze Ridder verdeelt de Planten van dit Geflagt in negen Rangen, als volgt. I. Schurftige met Knobbeltjes. (1) Schurftmos, dat Schurftig is en witachtig, met zwarte Takkige Streepjes als geletterd. Groeit (*) Enumer. Stirp. Helvet. Gott. 1742-pag. 63, &c. C|) Hift. Stirp. Helv. inchoat. Bern. 1768- Tom. HL' p, 70. &c „,,. Ci) Lichen Leprofus albicans SicSyJi. Nat. ^XUl, v ' Gen*  » E M O S S E V. SQ , Groeit op de Baft van jonge Eiken en ande. re Boomen, zo by ons als elders. (2) Schurftmos, dat Schurftig h en geelachtig, met zwarte Streepjes als een Landkaart getekend. JZJ 7htGfW3rtZ?ge Steene^er Alpen van Dalekarhe m Sweeden, by ons op de Baft van jonge Boomen voor. (3) Schurftmos , dat Schurftig f en groen met zwarte rand en knobbeltjes. Groeit op Rotfen in ons Wereldsdeel. (4) Schurftmos, dat Schurftig is en Meelig, met gejleelde byna Kogelronde Schildjes. ' Groeit op Zandige Gronden. (5) fhurftmos, dat Schurftig is en wit, met half kogelronde witte Knobbeltjes. Groeit Gen. 1202 SP , Gort. Betg. II. p. 3o4. Fl. Sltec ros? • Lichemndes Crufta tenuisfima. W,. r. i8. f. i. ° (2) i^Lepr.flavescens&c.GoRT. Betg uts S7 »SW«r. Lichenoides nigro - flavum. Dill. T. ig'f c' ' ƒ3) Z£«* LePr. vfrid}s, margirie Tuberculis'que 'atris, *v. g39 , I062. *r G) Xche» Lepr. Farinaceus &c. Suec. Lichenoides Fungiforme. Dill. T. i4 f. 5. (5) Lepr. alb,IS &e. Ad. Stokh, I?69. p. 24g. II. Dut. XIV. Siite ° C IX. Afdeel, IV. Hoofdstuk. R Lichen phicus. Landkaartig. III. Atrovj. 'ens. Donker;roep. TV Brfsfoides, Schimaelachtïg. V. Lacieus, Melkwit.  502 B 0 s c h r y ▼ i n g ** a n IX. AfU f el. IV. Hoofdstuk'. VI. Lichen Rupicola". Rotzig. vii. Tertufus. Doorboord. vh1. Rttgofus. Gerim- Groeit alom op Rotfen en Steenen. (6) Schurftmos, dat Schurftig is en witach. tig, met hleeke wit gerande Knobbeltjes. Op platte kaale Rotfen in de Bosfchen komt deeze voor, zynde fomtyds zeer klein met groene Knobbeltjes. (7) Schurftmos, dat Schurftig is met Wiatjes byna Dobbelfteenig , glad, die met een of twee Cylindrifche gaatjes doorboord zyn. Op Steenen en Boomen in Europa. (8) Schurftmos , dat Schurftig is-en witachtig met enkele zwarte Streepjes en Stippen digt bezaaid. Op Boomftammen in onze Bosfchen en elders. (9) Schurft- (6) Lichen Lepr. albidus &c. (7J Lichen Leprofus , Vermcis &c Lichen ernftaceus. Huds. Angl. 445- Lichenoides Verrucofum &c. Dill, Musc. 128. T.-t8- f. 9- Lichenoides. toftaceum Arbaïeum. Mich. .Hen. 106. T. 52. f. 2. f8) Lichen Leprofus albicans &c.Gort. Belg.W. p. 304. Fl. Suec. 11. N. 1059. Lich< pma. rugof. nigrum. Dill. T. 18. f. 2. (tj) Lichen Leprofus Cinereo - irescens &c Fi. Suec. 938, io6q. Lichenoides Leprofum. Dill. Musc. T. 18.  wftmoSs ^^/^^,^^ sijchgraauw, met zwarte Knobbeltjes. ' Cio; Schurftmos, ^ Schurftig is en bruin, met zwarte Knobbeltjes. ' - 00 Schurftmos , dat Schurftig is en witachtig, met ronde Roeftkhurige Knobbeitjes. pis!groeijen in Europa op verfcheide Ci2) Schurftmos,^, Schurftig is en wit, met zwarte Knobbeltjes, < In Oeland en Gothland komt deeze op alle ^ KaUclteenen en op geen anderen voor. (13) Schurft- (ioJ ZJckm Leprofus fuscus tuberc. atris. Gort. Bete «ts. Ft. Suec II. N. 1063. «oRT.-öftS. (11) Lichen Lepr. albidus &c. Suft. Nat, XII. Tom. MI. P. 234. Lichenoides Leprofum &c. Dill. Musc T 18. L 4. & 55. f. 8. f») Lichen Lepr. candidus &c. Fl. Suec. 937, Io6t LKhenoides Calcarium Tindorium candidum. éïLt. T. Os) Z*fc» Lepr. Tuberc. „;gris, albo marginat;3, li 4 H. Dm». XIV. Stok. '3 ? IX. IV. Hoofdstuk. ' 'X. Lichen Sanguina* rius. Bloedig. 'X. Fuscoaler. Zwartbruin. XI. Fernaüs, Voorjaars. XII. lalcarius. Kalk:eenig.I CIII. Fig. 6.  504 B E 5 C II R ï v I H e Vit? IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. xiu. Lichen Cinereus. Afchkleurig- XIV. Atro-aU hus. Zwart en wit. XV. Ventofus. Windig. k XVI. Faginas. Beuketoonis. I xvn. CarpineuS. Haagbeukig. ;i3) Schurftmos, dat Schurftig is, met zwarte Knohhelt\es die wit gerand zyn. Deeze groeit overal op Rotfen en Rotsenen, zynde in de omtrek zwart. (14) Schurftmos, dat Schurftig is en zwart, de Knobbeltjes zwart en wit gemengeld. (15) Schurftmos , dat geel is metroode Knobbeltjes. Op de Rotfen der hooge Bergen van Dalewlie, in Sweeden, komen deeze voor. (16) Schurftmos, dat wit is, met witte Mee' Uge Kmbbetjes. Deeze groeit op de Schors der Beukeboonen, zo in ons Land als elders. (17) Schurftmos, dat Schurftig is en Jfchgraauw, met witachtige rimpelige Knob beitjes. Aan de Stammen en Takken der Haagben- ken, (I4) Lichen Lepr. niger &c. Ft. Suec. 11. N. 1064. (I5j Lichen Leur. flavus &c. Fl. Suec. II, N. 1065. (16; Lichen Lepr. albus &c. B. Scan. 59. Gort. Belg. (-,7) Lichen Lepr. cinereus &c. Ft. Suec.U, N. 1067. Lichen Gecgraphicus. Ii. Scan. 48-  » k Mossen, 505 ken , in Schónen , het Zuidelykfte van Sweeden, is deeze waargenomen. Cl8) Schurftmos , dat rondtakkig is en digt™ getropt, met ronde toppen, wit van Kleur. ' Op de Rotfen van Sweeden is deeze, naar™ het Kalkfteenige veel gelykende, vvaargeno.K men. C 19 ) Schurftmos , dat Schurftig is en wit met roode Knobbeltjes. ra Op den Grond van dorre Zandige Heiden d« en Bosfchagien, die eenigermaate vogtigzyn, 1 komt dit aartige Schurftmos . door geheel Eu. ropa voor. Men vindt het ook by ons op de Veluwe , in de Haarlemmer-Hout en elders. Het vertoont zig als kleine roode Paddeftoeltjes, van grootte als Koriander - Zaad, op een witachtig Korfrje zittende , en fomtyds ronder , fomtyds platter en eeuigszins Schildvormig zynde. Ik heb de Afbeelding van zulk een Plantje, in Fig. 7, medegedeeld. Deeze (18J Lichen Lepr. Ramofus teres fascioilatus &c Mant. 131. r<9) Lichen Lepr. candidus , tuberculis incarnatis. Sp. Tr u G°RT Bd*- 11 P" 304. FL Suec.J, 1068. Lichen Cruft. terreftris &c. KICH. Gen. joq. T „ £. uit. Coralloides Fungiforme Carnenm Bafi Leprofl* ■ • t\/i }' 4" u FujlSllh mcarnati. Col. miaiati, Musco infidentes. Mbntz. Pug. X. 6. II. Dwu.. XIV. Sroa., 5 ix. \ïDKEL. iv. HooiD" 'uk. cv 111. Lichen. Coraltis. oraalig. XIX. EricetO' 11. er Hein. '1. CIII. «SP- 7*  506 Bbscmryvikc vam IX. Afdeel- IV. Hoofdstuk. VerwMos. XX. UchtH Candela* rins. . Kaarfig. Deeze behooren tot de eigentlyke Schurftrnosien , die als Schurftige Korften op Boomen , Steenen en op den Grond groeijen, en waar onder veelen niet onaanzienlyk zyn , door de Verfcheidenheid van Kleuren. Sommigen , zelfs , geeven Verw af, welke men niet zou vermoeden daar in te zyn ; gelyk dat witte Schurftmcs , als een Tarterachtige Korft op de Kalkfteenen zittende , 't welk Dilleniüs op de toppen der Gebergten in de Weftelyke deelen van Engeland waarnam , en dat de Ingezetenen des Lands hem verhaalden van hun gebruikt te worden om rood te verwen. Zy zeiden hem, dat het beter daar toe ware, dan het Verw-Mos, by hun Kenkerig genaamd, waar V3n ik vervolgens zal fpreeken. ' Hy verbeelde zig, dat dit het Mos zy, waar van Mart in onder den naam van Corkir meldt, zeggende, dat het Volk der Wefter - Eilanden van Schotland daar uit een Scharlaken - roode Kleur weet te maaken , door het te droogen en drie Weeken in Pis te zetten. Ik heb de Afbeelding van dit nuttige Schurftmos in Fig. 6, op Plaat CIII, gegeven. II. Schurftige met Schildjes. • (ao) Schurftmos, dat Kor/lig is en geel, met geele Schildjes. Aan (20) Lithm Crufiaceus flavus &c. Gort. Belg. II p. , . ... 8«5-  ©E MOS sbk. 507 Aan oude Muuren en veelerley Boomftam. komt deeze Soort ,■ zo by ons als in andere deelen van Europa , voor. De Smalander: mengen het afgefchraapte Mos, gedroogd er fyn gemaakt, in Smeer, om geele Kaarfen u hebben op Hoogtyden: waar van de bynaam, (21) Schurftmos, dat Korftig h en witachtig, met Knobbelige, rimpelige , bruin - roode Schildjes. Op Rotsfteenen van Ysland groeit deeze , die een gebladerde ronde Korst maakt, van de Steenen onaffcheidelyk, in 't midden met Schildjes. Dat Schurftmos van Dilleniüs, hier naar gelykende, hadt de Schildjes geel, kleiner en gerand. (2a) Schurftmos,dat Korftig is, uit den witten groenachtig:, met geelachtige Schildjes, die wit gerand zyn. Aan 305. Ft. Suec. II. N, 1069. Lichen Cruftofum Orbic. & Scutellis flavls. Dill. Musc. 136. T. 18- f. 18- Bysfus farinacea flava. It. Oei. 30. Weftgoth. 159. t7(2i) Lichen Cruft, aibicans &c. Mant. 135. Dill. Musc. T. 18- f. 18, a, c« ("22) Lichen Cruft, ex albido virescens &c Sp. Plant. N. 14. Lich. Lepr. candidus Scute'1. fuscis. Fl. Suec. 943, 1070. Lichen Tinctürius ruber. It. Oei. 29. IVefigcth. 146. Lich. Tartareum Farinaceum. Dill. Musc, 131. T. 18. f. 12. Mich. Gen. 96. T. 52. f. 6. ït Deel. XIV. Sibjc IX. Afdebl. IV. ! Hoornsiuk. . ; XXI. Luhens gelidus. Yskoud. XX11. Tartareus, Wynfteenig.  5o!5 Beschryviko vak IX. Afdeei IV. Hoofd stuk. XXIU. Lichen Falieseens. Bleekaebtig. XXIV. Subfuscus. Bruinachtig, XXV. Parellus. Parella. j i ( 3 'i (23) Schurftmos, dat Korjtig is en witachtig, met bleeke Schildjes. Op de Schors der Boomen komt deeze niet alleen in Sweeden en elders, maar ook by ons, menigvuldig! voor. (24) Schurftmos, dat Kor/lig is en witachtige met zwarte Schildjes ; de jongsten Bekerachtig hol. Deeze groeit met en nevens de voorgaande. (25) Schurftmos, dat Korftig is en wit, met ftompe holle bleeke Schildjes. Deeze, die men in Vrankryk tot Verwftof gebruikt, groeit op Muuren. (2(5) (23J Lichen Cruft. albicans. Sp, Plant. N. 15. Gort. 3elg. II. p. 305.' Fl. Suec. 924, 1071. Lichen Cruft. orbic. ïcanura. Dill. Musc. 135. T. ig. f. 17. (24} Lichen Cruft. albicans &c. Sp. Plant. N. 16. jORf, Belg. uts. Ft, Suec. Lich. Cruft. & Leprofum. )ill. 134. T. ÏS. f. 16. (25J Lichen Cruft. albus , Peltis concavis &c. Mant. 32. Lichenoides Leprofum Tinftorium &c. Dill. 13c, ?. 18. £. 10. Fareile d'Auvergne. Tournf. //. I, p, 223» Aan de kanten der Bergen en Rotfen groeit ' deeze Soort in fommige deelen van Sweeden ' overvloedig en dient aldaar tot gebruik, als wy ftraks zien zullen.  b e Mossen.' 50$ (26) Schurftmos, dat Korftig is, met Eivormige geftreepte Blaadjes. Deeze groeit by Upfal , op den kaaien Bergtop , tusfchen het Kafteel en 't KoningsBofch. Dit noemt men eigentlyk Korstmos/en, alzo zy zig als enkele Korftjes vertoonen, die dikwils niet geheel kunnen afgefcheiden worden van de Steenen of van de Boomen. Zy hebben meestal zekere ronde indrukzels, die meer of min hol zyn, en dus naar Schotteltjes of Napjes gelyken, fomwylen vlak als Schildjes. Men vindt 'er ook onder, die tot Verwftof gebruikt worden; gelyk de Wynfteemge vanLiNN^os, welke tot onderlingen Koophandel gelegenheid geeft in Sweeden. Die van Westgothland reizen naar Boras, in 't midden des Lands, alwaar aan de Noordzyde der Steenrotfen, inzonderheid naar den kant van Hisfingen, een menigte van dat Mos groeit, 't welk by vog. tig Weder, of na een Regen, afgekrabt, gedroogd , gemalen, en dan in Water omgeroerd wordt, vervolgens, van de Aarde en Vuil afgegooten, wederom gedroogd, in een Pot gedaan zynde, laat men het vier of vyf Weeken in Pis ftaan, Dus komt 'er een Verwftof van die (a6J Lieten Cruft- Fol. Subsi, ftriatis. Sp. Ftam. ï?. Fl. Suec. 11, N- 1073» II. Eem.. XIV. Stbr, i IX. •AfDEKi; IV. Hoofdstuk. XXVI. Lichen Uppalien. fis. Ujpfals. Roode Verwftof daar vaq.  519 B e s c h r y v ï n o vak IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Schurft mos. Franfclu LandOrfeille. Engelrein Pl. CIII fig. 8, die onder den naam van Byttekt naar Oeland en andere deelen van Sweeden vervoerd wordt; gelykende naar een zwartachtige Aarde met ■roode Vlakken ; die men ten gebruike, om rood te verwen, met Water en wat Pis kookt. Van dergelyke natuur is de Parellc van Au« vergne of Land - Qrfeille der Franfchen, welke aan Steenrotfen in die Provincie van Vrankryk op dergelyke manier vergaderd wordt en met Kalk en Pis toebereid. Hedendaags is dezelve aldaar in meer gebruik dan de Orfeille van de Kanarifche Eilanden. Dit Schurftmos, door Dilleniüs Kreefts - Oogen gelykend Lichenoides genaamd en ftraks belchrceven, groeit ook wel in andere deelen van Europa, aan Steenen en Muuren ; doch het is niet te denken, dat het overal van dien aart zy : dewyl de kleurende hoedanigheid buiten twyfel afhangt van de natuur der Steenen, daar het op gevonden wordt. !. Die van Wales, in Engeland,maaken een roode Verwftof van een andere Soort van deezen Rang, door Dilleniüs befchreeven, onder den naam van Groot Korftig en Schurftig Lichenoides met geele Plaatjes, die Zilverkleurig gerand zyn. Ik heb de Afbeelding van dit raare Schurftmos, zynde door LinnjEüs niet aangehaald, welk men Verzilverd zou kun« nen noemen, in Fig. 8, op Plaat CIII, mede-  bk Mossen» i degedeeld. De Grond van dit Mos een t melyk dikke rimpelige Korft, zegt hy,isn den rand der Schotteltjes eenkleurig. Het aan Steenrotfen en Gebergten, op verfchei plaatfen in Engeland, door gezegden Authe waargenomen , die aanmerkt, dat men f verkeerdelyk voor eene Verfcheidenheid v het Kreeftsoogachtige heeft gehouden. Ten opzigt van deeze Korstige Schuri mosfen, komt nog verder in aanmerking < wonderbaare Voorzienigheid van den Sche] per, die zodanige verachtelyke Gewasfen buitendien , tot eene byzondere nuttighe heeft gefchapen. Zy bekleeden, naamelyk de kaale Bergen , niet alleen, om dezelve beklimbaar te maaken voor Menfchen en Ge dierte: de Boomen om Voedzel en verfchu ling te verfchaffen aan veelerley Infekten e Wormen , die wederom een lekker Aas zy voor 't Gevogelte; maar wel inzonderheid d naakte Rotfen, zo dra dezelven door de Ze bloot gelaten zyn , om den Grondilag te leg gen van de Aarde,die vervolgens dienen moe tot de groeijing van allerley Plantgewasfen IH. Schubbige. (2?) Schurftmos, dat Schubbig is, mei Blaad- (37) ZM* imbricatus, Foliolis obfolete muMfidis &c *■ «■* N. I8. Ft. Séti 945, I074.Lich, FoL plan/ II. Pjs«,. XIV. Siu*, mul" »■ A ix. AfDEEt,. et iv. Hoofd. 1s stuk. 3*6 Schurft. □ r mos. et in 't. ie >- » d i i i e xxvn.! Lichen Centrifugus. Middel. 1'unt"chuuvead.  IX. AïDEEL. iv. - HoOÏBSTUK. » Schurft mos. XXVIH Lichen Saxatilis Steenig. ;\% Bescur-vving vah B laai jes, die flaauw véeldeelig zyn, glad, witachtig, middelpuntfchuuwende; de Schildjes uit den rosfen bruin. Deeze, Winter - Mosfa in Sweeden getyteld, groeit op Rotfen , daar zy vast aan kleeft, zynde geheel Sneeuwwit. Door, van het middelpunt naar den Omtrek toe, allengs te verdwynen, is zy in de eerfte opfteg kenbaar. ( 28 ) Schurftmos, dat Schubbig is, met Blaadjes üe uitgehoekt ruuw en gatig zyn; de Schildjes Kajlanje-bruin. Op alle Rotfen , die niet van Kalkfteen zyn, komt deeze Soort, volgens den Ridder, voor, en is, in gedaante, overeenkomftig met dat Mos, op Doodshoofden groeijende , 't welk den naam van Usnea bekomen heeft, oudtyds bekend in de Apotheeken. Ook wordt zy, van onzen Ridder, daartoe betrokken. Tot Verwmos is het, in de Zuidelyke deelen van Sweeden, in gebruik. (29) multifidis &c. Fl. Lapp. 448. T. 11. f- 2. Lich. imbricatus viridans &c. Dill. Musc. igo. T. 24. f. 75. (2%) Lichen im'ir. Fol. finuatis &c .Sjt;. Plant. N. 19. Gort. Belg. 11. p. 305. Fl, Suec. 946. 1075. Mat. Med. 494. Lichen Fol. plan. acute laciniatis &c. R. Lugdb. 507. Lichen Tsn&orius. It. Scan. 409. Lich. opere phrygio. Vaill. Par. T. 21. f. 5. Lichenoides vulgatisfimum. Dill. Musc. 188. T. 24. f. 83. Musco-Fungus Lichenoides &c. Moris. S. 15. T. 7. f. 6.  » E M O S S E », 5^ f>f>) Schurftmos, dat Schubbig is,fó«kBlaadjes die yeeldeelig, glad, ftomp en grys zyn; met verfpreide uitpuilende Stippen. Aan Rotfen en Boomen groeit dit Schurftmos in ons Wereldsdeel, inzonderheid in Engeland, alwaar het de Verwftof uitmaakt, die het Volk van Wales Kenkerig noemt. Mich el i üs geeft 'er den naam aan van LongenVerw- Mos, met de Bladen fraay en fyn verdeeld , van onderen zwartachtig en krullig van boven paarfch en gatig, # Bloembakies van de zelfde Kleur. Zie de Afbeelding van hetzelve in Fig. y, op Plaat CIII. In Sweeden en elders wordt 'er geel mede geyerwd. (20) Schurftmos, dat Schubbig is, met Blaadjes die gekwabd, glanzig Zyn en Lood-[ kleurig. * Op veele plaatfen komt deeze, aan de Balt van Boomen , Muuren en Steenen, zo in onze Provinciën, als elders voor. (29J Lichen imbr. Fol. multifidis &c. Sp. Plant. N. ao„ , Suec- Lichen nigricans Omphalodes. Vaill. Par. 116. T. 20. f, 10, Lichenoides Saxatile Tinftorium', Fol." P>lofis purpura. Dil'l. Musc. 185. T. 24. f. So. Lichi Pulmonar rinftorius &c. Mich. Gen. 90. T. 49. f. 3. (30) Lichen unbr. Foliolis Lobatis &c Sp. Plant. N ?i. Gort. Belg. II. j>, 305. R. Lugdb. 511. Fl, Snel Vaill. Par. T. ao. f, 8. Lichenoides Oliva^eum. Dill, Musc, T. 24, f. 78. " " B" Jf, Dinu XIV. Sïtrs, K" IX. Hoofdstuk. XXIX. Lichen Omphalo* ] fes. 'Navelichtig.PI. CIII, ' ffr ?! XXX. Vivaceus. 'lyfklen&  514 DïSCHRÏVINC VAN ÏX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. XXXI. Lichen Fahlur.enfis.Fahluns. XXXII. Stygius, Helfch. XXXIII. Crispus, Gekruld. (31) Schurftmos, dat Schubbig is,met Blaadjes die Liniaal, gegaffeld, platachtig [pits en zwartachtig zyn; de Schildjes zwart. Overvloedig valt deeze op Rotfen te Fahlun in Sweeden, alwaar zeer weinig Boom- en Steen - Schurft.mosfen zyn. (32) Schurftmos , dat Schubbig is , met gevingerde, omgekromde, zwarte Blaadjes. Voornaamelyk op een Eilandje in de Oost. zee, aan de Sweedfche Kuft, groeit dit Schurftmos, dat de Schildjes holrond,zwart, lan den rand ftomp gekarteld heeft. (33) Schurftmos, dat Schubbig is, met de Bladen gekwabd , geknot, gekarteld, zwart» groen ; de Schildjes van de zelfde kleur. I In Engeland komt deeze Scort op belommerde Steenige plaatfen en aan den voet van Muuren voort. (34) (31) Liclun imbr. Foliolis linearibus &c. Sp. Plant. N. 22. Fl. Suec. 1040 , 1078. Lich. Tinftorium atrum. Dill. Jlly.sc. 1%%. T. 24. f. 8i- C3O Lichen imbr. FoL palmatis &c. Sp. Plant. N. 23, PV. Sues. 049 9 ro79. C33) Lichen imbr. Fol. Lob. trunc. crenulatis &c. Huns. Angl. 447. N. 26. Lichenoides Gelatinofum atro-virens srisp. & rugofum. Dill, Musc. 139. T. 19; f. 33,  » * M o s s e k. jis (34) Schurftmos, t welk te verwonderen is, op een zelfde Boom en plaats. Dikwils fpeelt er een mengeling in, van die drie Kienren, en zelden ontbreekt het gsel • dat nu hooger ,s dan bleeker , fomtyds Goudgeel Toürneport merkt aan, dat het de tweede juichen zy der Ouden. f^ ^Lichen imbr. dentato - ciliatus &c. Sp.Plant.N. «* Lich. GelatuiofumFol, imbric.& criftatis. Dill. 140 (35) Lichen imbr. Fol. crispis fulvis &c Sp. Plant W *5. CoRT. Belg. II. p. 3o6. pL Suft. n N iogQ * vuig. finuofum. Fol. & Sartell. luteis. Dill. p. l8o T 'p' f' tMUSC' Crnft£e modo ^'b- adnascens. cY. m f si Diosc'& PIinii feeundus **TouRJte- 11 Deau XIV. Stok. k^2 IX. IV* Hoofd» :tck. XXXIV. Lichen trilfatus. ' Gekamd» XXXV. Parieti. 'is. Iuurig,  5 IX. Afdeei» IV. i 10stuk. XXXVI. Lichen Piujfodes. Blaazig. XXXVII. Stellam. Gefternd. Het Mos Vsnea genaamd. IÖ B F. S C H R Y V I N G VAN (36) Schurftmos , dat Schubbig is, met dt Slippen ftomp, etn weinig opgeblazen. Aan de Stammen der Berkeboomen komt deeze in 't byzonder voor, en is op dezelven zo gemeen in Sweeden , dat men naauwlyks Bast zonder dit Mos vindt, 't welk in ons Land ook daar op groeit; zo wel als elders op Steenen en Rotfen, (37) Schurftmos, dat Schubbig is, met de Blaadjes langwerpig, gefnipperd, fmal en Afchgraauw ; ie Schildjes donker bruin. Dit, niet minder op de Boomftammen zo hier als elders gemeen, behoort, gelyk de voorigen , tot de fyn verdeelde Schurftmosfen. De laatften , naamelyk, van deeze Schubbige Sehurftmosfen , hebben het Loof, dat uit op elkander leggende Blaadjes beftaat, veel fy- (36) Lichen imbr. Laqinüs obtufis fub-inflatis. Sp. Plant. N. 26. Gort. Belg. U. p. 306. Lichen Foliaceus &c. Fl. Suec. 951, 1081. Lichen Saxeus. It. Scan. 409. Lichen Puimonarius. Mich. Gen. 91. T. 50. f. i, 2. Lichenoides Ceratophyll. Dill. 154. T. 20. f. 49. (37) Lichen imbr- Fol- oblongis &c Sp. Plant. N. 27J Gort. Belg. uts. R- Lugdb. 510. Fl. Suec. Lichen Pulmon. vulgatisf. Mich. Gen. 91. T. 43. f. 2. Lichen. ciner- Segm. arg. ftellatis , Scutell. nigris. Diêl. Mnsc 176. T. 24. f. 70.  » E M O S $ B i(. jl- fyner verdeeld, dan de anderen. Veelen zyn zeer gemeen op aüerley Boomen , Paaien , leti, Steenen. Wat hec Mos Usnea betreft, gaat het niet zeker, welke Soort men eigentlyk daar door te verftaan hebbe,en, zó dit de Geneezende kragt, tegen de Vallende Ziekte, van de Doodshoofden ontleene, is het te denken dat allerley Mos , daar op groeijende , van die zelfde eigenfchap zy. Ten minfte zou men dat Mos, op alle Rotsfteenen in Sweeden groeijende , daar mede niet behooren te verwarren , 't welk algemeen in Sweeden van het Landvolk gebruikt wordt om een bruin paarfche Kleur te verwen. Het Steen-Mos, afgefchraapt, leggen zy Laagswyze tusfchen het Garen of Wol, en kooken het dan met Water en Loog, om eene vafte Kleur te hebben. De Boeren weeten zelf, dat zy het op de Rotsfteenen, niet op de Kalkfteenen moeten zoeken. Dus is het niet waarfchynlyk, dat dit de regte Usnea zy; maar wel het Navelachtige, 't welk Linnjeos met dien naam beftempelt, hoewel hy 'er het andere bevoorens voor gehouden hadt» Het Navelachtige of Genavelde Schurft-; mos maakt, als gemeld is , een vermaarde; Verwftof in Groot Brittannie uit. De Schotten •gebruiken het, onder den naam van Cork of Arceï, om paarfch of rood te verwen. De bereiding is , dat men het fyn wryve en met K k 3 Pis II. Deel. Xiy. Stuk. f IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk.Schurftmos. letVerwïos der 'Chojten. PI. CUL F-S- 9-  IX. IV. HooIDSXÜK. Ecburft ms. II Cc 518 EïseiuïviSB VAN Pis tot een Deeg maake. Het arme Volk in Derbyshire, daar ook dit Mos veel aan de Rotfen groeit, gaan 'er eveneens mede te werk. Ey die van Wales, daar het Kenkcrig heet, is 't insgelyks in gemeen gebruik. De Kleur is zeer donker of bruin rood, doch zoude waarfchynlyk wel verbeterd kunnen worden. Het Eiland Aland , dat meeftendeels uit een rooden Spaathigen Rottfteen beftaat, is aan den Zeekant byna geheel begroeid met zulk Mos, waar mede, door het enkel in Water te kooken, het Vrouwvolk aldaarhet WolIe Goed geel verwt; doende 'er, als zy de Kleur wat hooger willen hebben , een weinig Roucou by. Van het Muwig, zogenaamd , of allergemeenfte Schurftmos, maaken, zo LiNNjEüs verhaalt, de Gothlanders een dergelyk gebruik, en hy voegt 'er by, dat het by 't Landvolk in Sweeden een gemeenzaam Middel tegen de Geelzugt zy. Helwing verzekert, dat dit Mos Papier en Linnen'met een levendige Vleefchkleur ver we; welke zelfs beftendig is tegen de Zonnefchyn : maar Dilleniüs zou het vrugteloos beproefd hebber. Dat Mos, 't welk den hynaam van He/sch voert, en aan Sweeden byzonder eigen zo^e zyn , heeft, volgens onzen Ridder , de eigenfchap van eene donker paarfche Kleur te verichaffèn.  de Mossen. 5: IV. Gebladerde. (38) Schurftmos, dat Bladerig is, byna gt fchuhd, rappig , kanthaairig^ptet verht vene gefiraalde Goudgeek Schildjes. Volgens wylen den HeetKoENi.o groei een zodanige op de Rotfen aan de Kaap de Goede Hope. Men vat de reden ligtelyk vai den bynaam. (39) Schurftmos, dat Bladerig Js, byna ge fchuhd, gekruld ; de Schildjes, verheven , Doornachtig gerand, met een platten neergedrukten bodem. Volgens 't Handfchrift van Burgess'e is deeze Soort doorfchynende en heeft glanzigt vlakke Schildjes. (40) Schurftmos, dat Bladerig is, 'byna opgeregt, met Liniaale kenthaairige Slippen: de Schildjes gefteeld * gekarteld. Dit (38) Lichen Foliaceus fub ■ imbricatus &c. Mant. 311."' . C39) Lichen Fol. fub-imbricatus crispus &c. Sij/l. Nat. Veg. XIII. Lichen Fol. erectiusc. peliucidus crispus, Bcutell. plan. nitidis margine crispo. Burgkss. Msft (40) Lichen Fol. ereftiusculus &c. Sp., Pj,ant. N. 28. Gort. Belg. 11. p. 306. Fl. Suec. 952, 1083. Lichen Fol. laciniatis cinereis. R- Lugdb. 509. Lich. cin. Arboreus &c. Vaill. Par. 115. T. 20. f. 4. Lichenoides Hisp. majus et rigidius. Dill. 150. T. 20. f. 45. Kk 4 II. Debl» XIV, Stuk. 9 IX. Afdeel. 13 IVI^oD^aJr,stuk.. ^XXXVIII. Lichen - Chryfophthalmus.t Gouiroogig. 1 "' ... . XXXÏX. Burgesfi. JBurgeslig. XL. Ciliaris, Kantlaairig.  IX; AfDEEI IV. HOOFDSTUK. XLI. Ucken Istandt bus. Yslandfcl Fl Clli Hg. ic j20 BeSCHKYVINO vai» Dit komt by, ons, zo wel als in Sweederi en andere deelen van Europa, aan veele Boo» men voon Het heeft de Bladen één of twee Duimen lang en lïekelig ruig ; groenachtig Afchgraauw. (41) Schurftmos, dat Bladerig is, epftygend gefnipperd, met verhevene kanthaairige randen. 1. >4 . ■ . ffifunifA T^h Dit, dat van zyn gebruik, als een Purgeerendmiddel, op Ysland den naam heeft, groeit in Zeer dorre drooge Bosfchen-van Pynboomen, der Noordelyke deelen van ons Wereldsdeel, overvloedig. Elders, gelyk in Rusland, vindt men het op Gebergten, by Dantzig op Mosachtige Heuvels, zo Breyn aanmerkt. In Thufingen valt het veel, doch ih de Zuidelyke deelen van Europa weinig. Ih Engeland is het zeldzaam. Het zoude op den Weg van Leiden naar Voorfchooten, aan een bude Schutting, door Meerbdrgh gevonden f41) Liclien Fol. adfcendens laciniatus &c. Sp. Plant. N. 29. Gort. Belg.U. p. 307. Oed. Dan. 155. Fl. Suea 959, 1085. Mat. Med 493. Lichen Föl. oblong, laciniatis &c R, L-tgdb. 568- Hall Helv. 75. Lichenoides rigid. F.ryrigii fo'lia referens. Dill. 209. T. 28. f. hu Muscus IslKndicus purgans. Boir. AH. Ha/n, 1674. pï 126. /}. ptïx\ f. 112. y, Coralloides tenuisf, nigricanj;. Dill. 113. T. 17. f. 3». .JJ> .1 .os „ui" • ■■■■•'■hA'. •„« izis,sï  DE M Ö S S E N. $2i den zyn. Dilleniüs vergelykt het Loof hy de Bladen van'den Kruisdiftel. De Kleur 'is aari de eene zyde wit, aan de andere groenachtig door Breyn waargenomen, doch het' valt dikwils bruin. Ik heb de Afbeelding van een Blad van dit Yslandfehe Mos, ia Fig. 10» medegedeeld. (42) Schurftmos, dat Bladerig is, opftygend, gefnipperdj,. gekruld , glad, Catig, wif3j met een verheven rand. i Op droóge, naakte, Zandige Bergen van Lapland en Groenland, komt dit Schurftmos Overvloedig voor , 't welk wit en glad is, en de gedaante van gekrulde Endivie heeft. Het is ook in de Duinen by Hillegom gevonden, zo de Hoogleeraar du Gorter aante'kent. (43) Schurftmos, dat Bladerig is geftnipperd, •ftomp en glad;,van haven Gatlg; van on-\ ■ deren Wollig. Zeef (42) Lichen Fo'. adCcend. laciniatus' crispus &c. Sp. Plant. N. 30. (ïóRT.Belg. 307. Oed. Dan. 227 Fl, Snee. 1086. FL.Lapp.'N- 446 T. u. f. j. Lichenoides lacunofum cand. glabrum, End. crispa: facie. Dill. 162. T. 21. f.56. .f43) Lichen Fol. Laciniatus obtufus glaber &c. Sp. Plant. N. 31, G.oht. Belg. II p. 307. Fl. Suec. Lapp. R. Lugdb. 509. Lichen, Pulmon. reticulatum vulgare, Kk 5 marg, II. Duel. XIV. StUK, IX. iFOEEL. iv. Hooïd. TUK. XLII. Lichen Vivaiis. Ineeuwig. XLTII. 7ulmonaius.Long* chtig.  522 B E S C H R. Y V I N C VAN IX. Afdeel. iv. Hoofdstuk. Schurftmos. I n « £ Zeer bekend is deeze,onder den naam van Longekruid of Longen - Mos , by de oude Kruidkundigen en Artfen geweest, Hetzelve groeit overvloedig in Bosfchen op de Boomftammen , inzonderheid van Beuken , als ook aan vogtige Wallen en Dykjes.op veele plaatfen in ons Land en elders. In Engeland komt het meeft op Eiken voor, zo Dilleniüs aantekent: doch het verkiest, zo ik waargenomen heb , veelal een gladde Schors. Dus zit het aan dunne jonge Boomen dikwils als geheele Kwasten , vallende het Loof wel een Handbreed , ja byna een Span lang. De gedaante maakt het genoegzaam kenbaar: maar het heeft menigvuldige Verfcheidenheden , ten opzigt van de figuur en fnippering der Bladen. De Smaak is bitter , met eenige wrangheid of ook wel laf; naar de Groeiplaats. De Kleur is witachtig Afchgraauw of uit den *eelen, dikwils met eenige Vlakjes, die het ?og meer naar een Long doen gelyken en aan len rand heeft met veele Schildjes, welke, vanneer zy aan de Schors raaken , daar op rast groeijen , zo Limn^us aanmerkt. Van ouds is dit Mos zeer beroemd tegen alsrley Borstkwaaien. „ Men pryst het, zegt „• C jE- Arg. peltiferis. Djll. Musc. 212. T. s9; f. II3. Mus:s Pulmonariu; -~C. B. Pin., 36u Lichen Arboreus f. ulmonaria Aïboiea. Touknf. Inft. 5W. Palmonariai 00. Leb. &c.  de Mossen. 523 ii C M s a l p 1 n u s, tot de Gebreken der Lorjg, „ een drpoge Hoeft en moeijelyke Ademhaa„ ling. De Beeften -Dokters gebruiken het „ Poeijer met Zout, tegen het Kuchen en de „ Aamborftigheid van het Vee. Anderen voe„ gen 'er by, dat het de Wonden, inzonderheid die verfch zyn, van de Long famen„ lymt en dienftig zy tegen den Vloed der „ Vrouwen en den Bloedloop." Linn^eus merkt aan , dat het van een bekende uitmuntende kragt zy. Breyn verhaalt, dat een hardnekkige Geelzugt door het Afkookz-I van dit Mos is genezen. Dus telt men dit Longekruid nog hedendaags onder de Winkelmiddelen. In een gedeelte van Engeland wordt met het Afkookzel bruin geverwd. (44) Schurftmos , dat Bladerig is, neerleggende Zemelig; met fpitfe Slippen, die van onderen Gatig zyn en zwart. f, . Dit . van boven Afchgraauw, van onderen zwart Schurftmos, weleer bitter Mos met Alfembladen getyteld , groeit in Sweeden, als ook in Duitfchland, aan Boomen ; in Engeland (44) Lichen Fol. deoumbens AVc, Sp. Plant. N. 32. Gort. Belg, II. p. 307. Fl. Suec. 953 , k>88. Lichen Arb. leucomelanuf. Buxb. Cent. II. p. 12. T 7. f. 1. Lich. Cornutum amarum. Dilt,. Musc 157. T. 21. f. 52. Muscus amaius Ablyhthii folio, J. B. Hijt. III. p. 764. II. Desl, XIV. Siwk. IX. AïDEEU IV. Hoorn- iTUK. Schurft' BOS. XLIV. Lichen 'urfura'us. Zemelig,  J24 li E S C II R ï V I N C VAN IX. , Afdeel. )V. 1 Hoofdstuk. xlv. Lichen j9mpull&eens. BlaasbeJJig. xlvi; LeucomeUs. Wit en zwart. xlvii. Farinaceus.Meelig. I and heeft men 't aan Paaien waargenomen : >y ons komt het veel op oude Schuttingen aan den Duinkant voor. (45J Schurftmos, dat Bladerig is, platachtig , gekwahd , gekarteld ; met Bolronde opgehlazene Schildjes. In 't Enge'fch Graaffchap Lancaster is deeze Soort, wJke eene alleszins vreemde gedaante heeft, waargenomen. Het wordt van D i r. • i-EKius the Bladder-Cork geheten. (46) Schurftmos , dat Bladerig is, Liniaal, Takkig, met zwarte K-.nthaairtjes; de Schildjes eenigermaate gefteeld, gejlraald. Uit Zuid-Amerika is deeze overgebragt, een Handpalm groot gebladerd zynde. Melkwit, aan den rand yl bezet met zwarte Haairen, die vry lang zyn; de Schildjes wit. (47) Schurftmos , dat Bladerig is, regtopjlaande , famengedrukt en Takkig; met Meelige Wratten aan den rand. (48) (45) Lichen Fol. planiuscnUw &c Sp. Plant N. 33. Lich. Fol. lacini.itis. R., Lugdb. 509. Lich. Tinftorium 'labrum Veficulofum. Dill. Musc, 1S8 T. 24. f. 82. (46) Lichen Fol. Linearis Ramofus, nigro fubciliatus, Peltis fubjipdi nculat>s radiatis. Sp. Plant. N. 34. (47J Lichen Fol. ereftus compresfus Ramofus &c. Sp. ?lcmt. N. 35- Gort. Belg, H, p. 307. Fl. Suec. Lich. Cl-  I) E M OS S EN, 52$ (4'i) Schurftmos , dat Bladerig is , regtopftaande Liniaal, Tatekig, Gatig, verhevenrond, gefpitst. (49) Schurftmos , dat Bladerig is , regtopflaande , langwerpig , Lancetvormig, wat geflipperd, Gatig, glad; met de Schildjes eenigtrtnaate gejleeld. Deeze drie groeijen op Boomen, en de laatfte inzonderheid op de Esfchen , in ons Wereldsdeel; hoewel men de eerfte ook by ons aan Schuttingen , Hekken , Paaien , en ander Houtwerk, aantreft. Deeze is van buiten gantfch Poeijerig, als met Meel beftrooid; de tweede, die veel op Appelboomen gevonden wordt, heeft gekelkte Schildjes aan de enden der Bladen, en by de derde zitten zy, veelal een weinig gefteeld, aan derzei ver Oppervlakte. Deeze laatfte gelykt naar het Longekruid veel. (50) Schurft- Cinereus anguftior &e. Vaill. Bar. 115. T. 20. f. 14, 15, 13. Licnen. Segment, angult. Dill. Musc. 172. T, 23. f. 63. (48) Lichen Fol. ereft. Linearis &c. Sp. Plant N. 36, Gort. Belg. II. p. 308. Fl. Snee. Vaill. T. 20 f 6, Dill. uts. f. 62. Musco - Fungus Arboreus. Mor. T. 7. f. 5. (49) Lichen Fol. ereft. oblongus &c, Sp. P'ant. N. 37 Gort. Belg. uts. R. L'igdb. 509. Tournf. Inft. T. 325. 6 A. B. Dill. T. 22. f. 59. Mor. T. 7. f. 14. U, Dbbl. XIV. Stuk. IX. .4tdf.bc, IV. H00BD» STUK. xLviir. Lichen 7alicaris. Kelkig. XUX. Frxxineus. Esfchenjoomig.  IX. IV. HoOTDITUK. l. Lufhen Futifor mis. Zeeruy achtig. 326 Beschuyving van (50) Schurftmos, dat Bladerig is , byna regtopjlaande, effen, eenigermaate Wollig en Takkig; met Lancetvormige Slippen. Deeze wordt door Link* us befchreeven, "als het Loof hebbende een Span lang, 't welk -uit verfcheide Bladen beftaat, die witachtig zyn, naar het Esfchen-Mos gelykende, maar zagter en Lancetvormig, niet Wollig, met fmaller Slippen in de zelfde Vlakte: de Schildjes niet alleen op de zyden, maar menigvuldiger aan den rand verfpreid, breeder, rond, naauwlyks gefteeld , Afchgraauw met een ftompen witten rand. Eenige Verfcheidenheden worden , door Dilleniüs, opgegeven van zulk een Schurftmos, naar het Zee-Ruy gelykende , waar van hy Plantjes onder de gewoone Orcel der Verweren gevonden hadt. By J. Bauhinus komt 'er een goede Af beelding van voor, naar een Exemplaar van 't Eiland Candia hem bezorgd, als ook byliiPERATi, onder den naam van Wrattig Ferw-Zee-Ruy. In de beide lndiën groeit zulk Gewas, zo Dilleniüs aanmerkt, zynde zelfs by Bontius af- (50) Lichen Fol. ereftiusculus &c. Sp. Plant. N. 3g, Mant. 507. Lichen. Fuciforme Tinftorium &c. Dill. 168. T. 22. f. 61. Fucus Vemicofus tinftorius Roccelk. C. B. 365. I- B. Hift. III. p. 797. Alga? Cornu Cervi (Jivifura. C. B. Pin. 364. BuHm. Fl. Ind. P. 239,  o e Mosser. 527 afgebeeld onder de Javaanfe Planten (*). Onder de uitgezogte Soorten van Orcei of Orfeille, daar ik vervolgens van fpreeken zal, heb ik zeer breedbladig en dus grootelyks naar Zee-Ruy gelykende , doch 't welke ik flegts voor eene Verfcheidenheid houde; dewyl het Takkige op den zelfden Wortel of Voetfteurj groeit. (51) Schurftmos, dat Bladerig is, byna regtopjlaande Gatig; van onderen Wollig wit. Dit zeer Bl3dertakkig Mos, groeit by ons aan de WiIge,Esfche en andere Boomen, doch voornaamelyk aan den Sleedoorn , waar van het den bynaam heeft. Het gelykt veel naar Hertshoornen en is zagt van zelfftandigheid, vol CO Onder den tytel van Cornu Atcis Simbor diiïa , Planta Javanis Simior Mangianam, Malaijis vero Tando Raufa. Hift. Nat. & Med. Libr. VI. Cap. 33. Maar hoe de befchryving, welke 'er Bontius van geeft, met dit Schurftmos overeenftemmende geacht kon worden door Dilleniüs, begryu ik geenszins. Bladen, immers, van zelfftandigheid en gebruik als die der witte Leliën by ons, ftrookt zeer weinig, en komt meer met dat ZeeRuy, 't welk ik van Japan ontvangen heb, bevoorens gemeld, overeen. (51) Lichen Fol. ereftiusc. Lacunofus &c. Sp. Plant. N. 39. Gort Belg. II. p, 308- Lich, cinereus Cornu» Darme referens. Tournf- Inft. 549. Eoerh, Lv.gdb. I. p. 17. 13, 24. Lich. cornutnm Bronchiale &c Dill. Muse. lbo. T. 21. f. 54, 55, Vaill. Par. T. so. f. 7. IX. Afde»l. IV. Hoofdstuk. Schurftmos. LI. Lichen Prunaftri. SleeJoornig.  523 B E S C *t R V VI N O V A W IX. Afdeel IV. Hoofdstuk. Schurf mos. (52) Schurft- (•) Flor. Mgupt, Arab. p. 193. vol Gaatjes. Het groeit van één tot twee en drie Duimen hoog en is fomtyds witter , fomtyds Afchgraauw, en ook wel groenachtig gevonden. „ Dit Schurftmos, hoewel niet inlands in „ Egypte, heeft nogthans in de Broodbakken ,, ry aldaar een aanmerkelyk gebruik, zegt „ Forskaohl (*). Men brouwt in dat „ Land geen Bier, op de Europifehe wyze, M en heeft 'er daarom ook geen Geft. In „ plaats van dien gebruikt men Zuurdeeg , met byvoeging van eenig Kruid , 't welk „ ik, toen het my getoond werdt, aanftonds voor deeze Lichen kende. Zy noemen 't ,, Schcebe, en het -wordt by geheele Scheeps „ Laadingen, uit de Griekfche Archipel, in,, zonderheid van 't Eiland Stanchio, gevoerd „ naar Alexandria , van waar men het in Kai„ ro, Rofetteeu andereplaatiën vertiert. Met „ Water, dat twee üuren op een Handvol van „ zulk Schurftmos geflaan beeft, wordt het „ Deeg beflagen; 't welk 'er een byzenderen „„Smaak aan geeft, dien de Turken bemin„ nen. Het Zemelig Schurftmos is ook „ in gebruik, maar wordt zo veel niet aan„ gebragt."  n r Mossen. 52 {52) Schurftmos, dat Bladerig is, gefnip perd, gekruld, Goudgeel, . met Loodkleu rige Schildjes. ■ Aan de Geneverboomen groeit deeze Soort inzonderheid in Sweeden , die veel gelykt Baar het byons zeer gemeene Muurige Schurftmos, voorheen befchreeven, byna alleen .door Bladerigheid verfchillende; terwyl dat andere tot de Schubbigen behoort. C53) Schurftmos , dat bleek groen en gerimpeld is , aan den rand gegolfd. C54 ) Schurftmos, dat Bladerig is, met een Poetjerigen geelen rand. (S5) Séhurftmos, dat Bladerig is, platachtig gekwabd, glad; met een gekrulden Meeli. gen rand. #£) (5O Ucheu Foliaceus laciniatus crispus Sic. Sp. Plant. N. 40. Gort. Belg. II. ,, 30^. Fl. Suec. 967 , 1093 Lichen fulvus fin. P^fialeis laciniatus. R. Lugdb 510. Lichenoides ving. Sinuofum, Fol. & Scutell. tuteis. DitL. Musc, . 180. T. 24. f. 76. . <53) L'chen pallide viridis rugofus &c. Sp. Pt N. 41, R. Lugdb. 510. Lich. Caperatum &c. Dill. 193. T. 25 f. 97. Mor. S.iS.T.7.f. 1. C54-) Hchen Fol. margine pulvereo flavo. Mant. 310. (55J Lichen F01. depresfus Lobatus &c. Sp. Plant. N. 42. Gort. Belg. 11, p. 309, Ft. Suec. 966, 1094. Oeb. Dan. 598. Lich. Endivi3e foliis crispis &c Dtti, i9j T. 25. f. 96. Mor. S. 15. T. 7. f, 4, LI ) • IX. AfdEELc lv. Hoofdstuk. LIL Lichen §funiperinus. Geneverboomig, UIL Caperatus. Gekaperd. LIV. Crocatus. Gefaf» fraand. LV. Glottcui. Zeegroen.  IX. • IV. HoOFD•TUK. LVI- , Lichen Fascicu laris. Gebondeld. '56) Licheu Fol. Gelatinofus &c. Mant. 133. Lich. Ge« tatinofiim palmatum, Tuberculis conglomeratis. Pnii «41. T. 19. f- 37. 530 Beschutting van (56) Schurftmos, dat Bladerig is en Lillig; • met gehandelde Tolachtige knobbeltjes, grooter dan het Loof. De eerfte van deeze vier, naar de gedaante gebynaamd , komt by ons veelaan Boomen, Plankeu en Steenen voor; de tweede is ia Ooftindie door Koenig gevonden; de derde op de Duinen te Katwyk door Tvl e e rbürch; de vierde door Dilleniüs in Engel'nd en in Smaland door den jongen Heer L1n n je v s. Deeze Bladerige Schurftmosfen zyn, gelyk wy gezien hebben, ook van een aanmerkelyke nuttigheid. Verfcheidene dienen tot Verwftof, gelyk het Zeet uiachtige, eri van het Geneverboomige meldt onze Ridder , dat de Gothlanders 'e.r de Wolle geel mede verwen. Ook merken de Boeren hetzelve als een Geneesmiddel tegen de Geelzugt aan. Het algemeene gebru;k van het Longekruid tot Borftkwaalen is Wereldkundig. Het Tslandfche Mos heeft eene zonderlinge eigenfchap. By het Landvolk, op Ysland,.is 't, volgens Boa» RicHius, de gewoonte, in 't vroege Voorjaar hetzelve tot een Purgeermiddel in tè neemen;  S2i men; maar in de Zomer, zegt hy, maaken 'er , gedroogd en tot poeijèr gewreeven, e Ery van , die zeer voedzaam is. Ondertt fchen is 't zeker , dat hetzelve, aldaar Rc zen- of Klippen: Gr.xs genaamd , tot een alg meen Voedzel der Ingezetenen ftrekt. I Ht wordt 'er' Jaarlyks ingezameld en, gedroog zynde, in Tonnen gepakt, om door het ge heele Eiland te verzenden. Men gebruikt h( öfgehakt of fyn gemalen, in Melk'ofWatÊ gekookt, of bakt 'er zelfs Brood van, met bj voeging van eenig ander Meel. Het rhaaJ een zeer gezonde Spyze uit, die voedzaam e tevens ligt verteerbaar_is, ja ook ipJBqrftfcwsï Jen dienftig (*)• gelyk Linn^us zegt, dat in Sweeden, die Teering'achtig' zyn, door des zelfs gebruik zig het Leven lang kunnen rek ken. Men gebruikt, op Ysland, ook ander. Soorten van Schurftmos, op de zelfde wyze Van de zonderlinge hoedanigheden der Slee. doornige en Zemelige gaf ik hier voor' berigt, V. Lederachtige. (57) Schurftmos, dat Lederig is f kruipend % gekwabd, ftomp; met zeer groofe half Ko1gelronde Schilden. ry[t . (*) Qlafs. und Povelsem XtifedurcklsiaHd.'Kaprienh. m Leipzig. 1774.1 Th. p. 86. .' (5?) Lichen Corïacens repens lobatus &c. Sp, Plant. N. tü.Ft. Suec, Tl. N. 1095. Lichenoides Scutellis ampüs'. Dill. Musc. 150. T. 20, f. 44? & T. 82. LI a' i 1 ' H. DBBL. XIV, S*WKo J Afdf.eï„ :n iv." HOOFD* ''"stuk. t~ Schurft* 5 vos, :t 4 ï t | ,niva * ... 1 % mi .y,)j * .-. 1 ja LVIL Lichen Aquatt~us. Waterig.  IX. Afdskl. IV. Hoofdstuk. Schurft, ntos. lviii. Lichen refupi,iatus. Agteroverkantig. LIX- Fenofus. Geaderd. ,11VJ Ht0ÈL j32 Beschrtvinc van Dit is het eenigfte Schurftmos, dat men tot nog toe onder Water groeijende gevonden heeft , waar van de bynaam. Dergelyk hadt Dilleniüs uit Noord-Amerika bekomen ; zelfs met Haairtjes aan den rand der Schildjes, die hy opgemerkt heeft, dat 'er af gingen door den Ouderdom, en dat derhalve twee Amerikaanfche, door hem als byzondere Soorten afgebeeld, de zelfden waren (*). Deeze , echter , groeiden aldaar aan Eike» boomen, en dus niet onder Water, gelyk dit Sweedfche : zo dat het een andere Soort zal syOï!; . :Laov -S.z ,. . ■ 10x9$ 12?s 099 (58) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend, gekwabd; met Schildjes aan den rand van agteren. (59) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend Eyrond vlak; van onderen geaderd en ruig, met horizontaale rand- Schildjes. ((5o) (*) Fig- 42 & 44 op Tab. 20: Zie zyne Append. p. 544. T. 82. f- 3- (58) Lichen Cor. repens lobatus &c. Sp. Plant. N. 44. FU iuec. 11. N. 1096. Lich. Pulmonarius major f. minor ex obfcuro cinereus &c. Mich. Gen. 86. T. 44- f- 1 > *• Lich. fuscum, Pelt- potter, ferrugineis. Dill. 206. T. a8.' (59) Lichen Cor. repens ovatus fianus &c. Sp. Plant, N. 45. n. Suec. 964, 1097. Lich. parvum yiretceiw. Dill. ao8. T. a8. f- 109.  fl e Mossen. 53. (60) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend\ gekwabd , ftomp , vlak , met verfpreide Wratten en een opftygend rand-Schildje. (61) Schurftmos , dat Lederig is , kruipend, gekwabd, ftomp, vlak, glad; van onderen ongeaderd ruig. De drie eerften van deeze vier komen in Bosfchen van Europa voor, zynde de derde wegens de vertooning , of wegens het gebruik, dat 'er onder 't Landvolk in Sweeden van gemaakt wordt, dus getyteld. De Boeren in Upland geeven het Afkookzel in Melk de Kinderen in, die de Spruuw hebben. Het Loof is gevingerd , blygroen , en getekend met zwarte Wratjes. Men noemt het, zegt de Ridder, Muscus Cumatilis; hoewel hy aanmerkt , dat het niet gehouden wordt in de Apotheeken (*). Tegen de Wormen is het ook dienftig bevonden. Het vierde, eindelyk, aan Lapland eigen, komt aldaar onder de (60) Lichen Cor. repens Lobatus obt. &c. Sp Plant. N. 46. Ft. Suec. Mat. Med. Am. Acad. II. p. 69. Lich. digitatum l*te virens. Dill 207. T- s8- f 106. (61J Lichen Cor. rep Lob. obt- planus &c. Sp. Plant. N. 47. Fl. Suec, 062, 1099. Lich. Fol. planis fubrot. Lob. obtufis &c. Fl Lapp. 442. (*.) Oudtyds heeft Cumatiiis Zeegroen of Hemelfchblaauw betekend. Zou het dan wegens de Kleur dus genoemd zyn? De frisfche Bladen zyn hoog gioen, maar de gedroogde Zeegroen, zegt Linn^eus. LI 3 IX. afdeel, I V. Hoofdstuk. LX. Lteheu jiphthofus Si>ruuiwig. LXI. drlficus. Noordfch.  534 BESCHR.ÏVINO van tx. Afosbc,. IV". Hoofdstuk. schutfttttes. LXII. Lichen C~ninus. Afchgraauw. de Geneverboomen vóór. Dit heeft de Bla* den onverdeeld, witachtig , van onderen Sneeuwwit , van boven glad , aan den rand een Schildje van een Duim breed ; dus het grootfte van alle bekende Schurftmosfen; zyn* de blaauwachtig rood. Onder alle de zo menigvuldige Soorten van Dilleniüs en Mich elius , is dergelyk Schurftmos niet bekend. Het groeit overal in de Bosfchen van Lapland en de Noordelyke deelen van Sweeden , zo Linnjeos aanmerkt, maar komt het volgende zeer naby. (62) Schurftmos , dat Lederachtig is, kruipend , gekwahd, ftomp , vlak; van onderen geaderd ruig, met een opftygend rand-. Schildje. Zeer gemeen is deeze Soort in Sweeden in de Bosfchen aan ingedooken Steenen; doch in Lapland zeldzaam , hoewel menze anders door geheel Europa aantreft. By ons komt zy op dorre Zandige plaatfen in de Duinen, Veel by Katwyk, ook op 't hooge Veld in de Haar- . (60 Lchen Cor. repens Lob. &c. Sp. Plant. N. 48, Gort- Eelg. II. p. 309. Ft. Suec 961 , noo. Mat. Med. N. 491. Fl. Lapp. N. 441. R. Lugdb. 508. Lich. Puim. Saxat. digitatus. Vaill. Par. T. ai. f. 16. Lich. digitatum cinereum , Laftucse fol. finuofis. Dill. 200- T. 47. f. 102. Musco - Fungus terr. Mor. S. 15. T. 7. f. u Lichen maritimus. Comm. Holt. 65. Boerh. iugdb. I. pm 16. N. io- Lob. Ie. II. p. 247. Hall. Helv. inchoat. 111. f. 85. N. 1988.  de Mossen. 535 Haarlemmer - Hout , en in de Wouden van' Vriesland op veele plaatfen onder deHeyftruiken; als ook aan Dykjes en Wallen in deScha- ; duwe voor. Aanmerkelyke Verfcheidenheden' heeft de groote Boerhaave, daar van,aani den Zeekant ontdekt. Lob él noemtze ZeeLeverkruid , en zegt, dat zy naar 't gemeene Leverkruid gelyke , doch de Bladen fomtyds roodachtig, geel of bleek groen hebbe. Gemeenlyk valt dit Schurftmos Afchgraauw,' waar van het den gewoonen naam heeft l doch men noemt het ook Honds-Mos, wegensi de kragten, daar aan toegekend. Eerft heeft het in de Familie van Dampier, als een Geheim tegen den Beet der Dolle Honden, beruft; vervolgens aan den beroemden Sloane medegedeeld zynde, wist Doctor Me ad hetzelve als een Geneesmiddel in de Londenfche Apotheek te brengen. Men heeft 'er, met half zo veel Zwarte Peper , een Pu/vis antilysfus van gemaakt, het welke tot de veelheid van vier Scrupels ingegeven, en zeer geroemd werdt, als men het, voor dat de Watervrees plaats gegreepen hadt, gebruikte. Wel haast werdt de ongenoegzaamheid bevonden van dit Middel, dat echter in fommige Gevallen dienftig kan zyn. Nog heden zyn 'er, (") Muscus Caninus, Lichen Cinereus terreftris Officinarum. LI 4 ÏI. Vmu XIV. Stok. IX. Afdeel IV. ■lobïD- tuk. Schurftnes. Pegen de iondsdoleid gereezea.  53"" Keschrïvïno van IX. Afdeel. iy. Hoofdstuk. Schurftmos, LX1TT. Lichen Syivaticus Bosfchig. LX1V. Horizon* t.ilis. Horizontaal. 'er, die het voor zeer uitmuntend houden. Men heeft het ook gelyk Thee getrokken , als een Pisdryvend Middel , en tegen den Steen of 't Graveel, niet zmder vrugt, ingenomen (*}. Het Loof is als een Kropje Slaa , dikwils grooter dan een Vuist , beftaande uit Lederachtige Bladen, meer of min ingefneeden , van onderen geribd, van boven gefleufd, cn geheel met een Afchgraauwe Meeligheid bebedekt, hebbende roodachtige, doch ook wel eenkleurige , hol- en verhevenronde Schildjes aan den rand. Het Aftrekzei in Water heeft een walgelyken, laffen, fomtyds bitterachtigen Smaak,- doch dat met Wyngeest is eenigermaate fcherp en byna Honigachtig (f> (63) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend, Gatig , gefnipperd; met ep/ïygende RandSchildjes. (64) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend, vlak, (»j RuTTr Mat. Med. ad rit. Lichen. (f) CarthEus. Mat, Med. Ed. nov. T. II. p. 448. (bi) Lichen Cor. repens laciniatus &c Huns. Angl. 455. N. 47. Lichen polyfchides villoiiim & fcabrum. Dm.. 199. T. 27. f. ioi. (64J Lichen Cor. repens planus &c. Mant. 132. Huds. Angt. 453. N. 48. Oed. Dan. 533. Lichenoides fubfuscum &c. Dill. »o5. T. 28. f» 104. Mich. 85. T. 44. f. 1 - 6.  T) E M O S S E N. 537 vlak, van onderen niet geaderd; met horizontaale rand • Schildjes. (65) Schurftmos, dat Lederig is. kruipend,* gekwabd, glad, van onderen zwart; met de Schildjes gefteeld, onverdeeld. (66) Schurftmos , dat Lederig is, kruipend rondachtig; met platte Schildjes die van onderen Zakkig zyn. (67) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend, rondachtig, plat; van onderen geaderd,, ruig, Safraankleurig; met verfpreide aan- ■ gegroeide Schildjes. Genoegzaam zyn deeze Lederachtige Mos fen door hunne bepaalingen onderfcheiden en door hunne Bynaamen aangeduid. Het eerfte is in Bosfchen van Engeland gevonden. Het twee- (65J Lichen Cor. repens Lobatus &c. Huds. ^tngl. 448. N. 31. Lich glaucum Feriatum &c. Dill, 147. J. as. f. 39. (66) Lichen Cor. re\>ens fubrotundus &c. Sp. Plant. N. 49. Fl. Snee. 11. N. 1102 Huns. Angl. 453. N. 49. Ofd. Dan. 532. f. 3. Lichenoides Lichenis facie. D11.1.. 223- T. 30. fDi2i. (67J Lichen Cor. repens mbrotundus &c Sp. Plant. N. 50. Fl. Suec. Lapp. N- 443. T. it. f. 3. R. Lugdb. 509. Lich. Alpinus viridis, fuhtus Aurantius, Scut. magn. nigris planisfimis. Hall. He'v. 74. Lichenoidss fubtus croceum &c. Dill. 221. T. 30. f. 120. LI 5 II. Bisl. XTV, Stuk. IX. Afdeel. IV. HoororuK. LXV. Lichen Perlatus. Gepaeld. Lxvr. Saccatus. Zakkig. LXVIT. Croceus. jaffraa'ig- PI. CIII. Fig. 11.  538 H E S C II R V V I N G VAN IX. AïDEEL. IV. HeeïDpTUK. .chutft mos. iJBvm. Lichen n.intatus. Roodachtig.LX IX. / tlleuS. Vngtig. LXX. Pufiulnlus. Pukkelig, t 4 ] s tweede komt ook in Sweeden en Deenemarken voor. Het derde groeit insgelyks in Engeland overvloedig. Dit is van boven blaauwachtig groen; van onderen zwart ; doch gedroogd zynde geheel wit. Het vierde komt veel voor op de Lapiandfche Gebergten, naar den kant van Noorwegen. Van het vyfde, eindelyk, op de onvrugtbaarfte Velden van Lapland, als ook in Groenland en Switzerland, groeijende , heb ik, in Fig. n, de Afbeelding van de boven en onderzyde medegedeeld. VI. Genavelde, als met Roet befmoddeld. (68) Schurftmos, dat genaveld is, bultig, geftippeld, van onderen Goudgeel. (69) Schurftmos , dat genaveld is , van onderen uitermaate ruig. (70) Schurftmos , dat genaveld is, van onderen Gatig, met zwarte Zemelen befprengd. Op (68J Lichen Umbilicalus gibbus punftatus Sic. Sp, "tnnt. N 51. Licben. CorLceumNebulofum Ciner. puncttum fubtus fulvum. Dill.. 223 T. 30. f. 127. (69) Ltchen Umbil fubtus hirfutisfimus. Sp. P,ant, N. 2. hl, Suec, 968, 1103 Lich. Fol. fubrot. pcltato. Fl. -app. N. 454 R Lugdb. 5u. Lich. Coriaceum &c. )ill. 545. T. 82. f. 5- (70) Lichen Umbil. fubtus lacunofus Sic. Sp, Plant. N. \, Gort. Belg. \\, p. ,l0, 0*r>. Ba», 597. f. a. Fl, Sust.  tt e Mossen. 359 Op de hooge Bergrotfen van Engeland . Switzerland, Italië, komt de eerfte van deeze drie voor, die van boven Afchgraauw is van onderen roodachtig geel, als van Menie Kleur. De tweede Soort, die een geheeli Vagt maakt, vindt men in Lapland,Sweeden Engeland, cp Steenrotfen; als ook in Kana da, alwaar dit Schurftmos, gekookt, van d( Ingezetenen , by gebrek van andere Spyze , gegeten wordt, zo Ka Lm verhaalt. Het Puk kelige komt op naakte Klippen en Steenen . in Sweeden en elders , als ook by ons or. groote Keyfteenen, die lang aan de Zon blooi gelegen hebben ; gelyk aan de Dykweerhx gen, overvloedig voor. Vogtig zynde, heeft het de Bladen aan den rand wederzyds uit den bruinen groen ; in 't midden van boven blaauwachtig Afchgraauw, van onderen groenachtig zwart : maar gebroken zynze van bin> nen wit. Sterk doornat wordt het zo dun en gedwee, dat het naar Flap gelyke. (71) Schurftmos , dat genaveld is , met Totachtige geknotte doorboorde Schildjes. (72) Schurft. Suec. 969, 1107. Ft. Lapp. 453. R. Lugdb. 5lu Lichenoides Cruftae modo Saxis adnascens, Verrucolus cinereus & veluti deuftus. Vaill. Par. 116. T. 20. f. 9. Lichen puftulatum &c. Dill. 227. T. 30. f. 131. (71J Lichen Umbil. Pelcis tnrbinatis &c. Sp. Plant. N. 54. Fl. Suec. 11. N. «06. Am. Acad. U, p. 264. Dill. 149. T. 20. f. 42. II. Dbbl. XIV. Sivx. IX. AïDEEL. iv. Hooftj- 1 STUK. Schurft* . mos. LXXI. Lichen Proboscileus. Snuitig, pi. cm: Fig. 12.  540 BeschrVvinc van IX. AïDEEL IV. Hoofdstuk. LXXIl. Lichen deuftus. LXXIII. Polyphyl tas. Veelbla dig. LXXIV. Poiyrhi- zos. Veelworteiig (72) Schurftmos , dat genaveld is en aan alle zyden glad. (73) Schurftmos, dat genaveld is, veelbladig, overal glad, gekarteld, donker groen. (74) Schurftmos , dat genaveld is, veelbladig , wederzyds glad, met veele Worteltjes. Van deeze vier komt de eerfte in Sweeden, Lapland en Feufylvanie , voor ; de tweede groeit in Sweeden en Vrankr>k op kaale Rotfen of verhevtn Gronden: de derde en vierde hebben in verfcheide deelen van Europa dergelyke Groeiplaats ; maar zyn in onze laage Geweften nog niet gevonden. De aartigheid van het Snuitige Schurftmos, dus wegens de figuur der Schildjes genaamd , heeft my de Afbeelding daar van, in Fig. 12, doen mededeeltn. Deeze Genavelde Schurftmosfen fchynen van weinig gebruik of nuttigheid te zyn. Ook kan (72) Lichen Umbil undique lsevis. Sp. Plant. N. 55. Pt Suec. C70, 1105. R- Lugdb 511. Lich. Pulmon. Saxatilis. Vaill Par. 116. T. 21 f. 14. Dill. 219. T. 30. r. 117. (73; Uchen Umbil. polyphyllus &c. Sp. Plant. N. 56. Fl. Suec. II. N- 1104 Dill- 225. T- 30. f 129. ("74) Licheu Umbil. polyphyllus utr. bevis, polyrhizos. Sp Pi rt. N 57. Pt. Snee. 11. N. 1108- Dill. 226. T. 30. f. 130.  ï) e M o s s e n. 54Ï kan men fommigen naauwlyks affcheiden var de Rotfen of Steenen , waar op zy groeijen ; gelyk het Puiftige van dien aart is> daar, evenwel , een fc'ioone roode Kleur uit gehaald wordt, in Sweeden. Misfchien zou men, in ons Land, alwaar dit Schurftmos wél te bekomen is, daar van ten dien einde, in plaats van 't Schotfche Weed , gebruik kunnen maaken, en dus den Prys daar op,dor>r de Hollandfche Maatfchappy van Haarlem uitgeloofd, verdienen (*). VII. Kelkdraagende. ( 75 ) Schurftmosdat Kelkjes draagt, die eenvoudig , effenrandig zyn ; met ronde Steeltjes en hoogroode Knobbeltjes. l', J • ' .. j_v * j 'l (76) Schurftmos , dat Kelkjes draagt, die eenvoudig, korter dan het Blad zyn; met hoogroode Knobbeltjes. C77) ("_) In 't Jaar 1781 werdt door den Oeconomifchen Tak uitgeloofd een Premie van 50 Dukaaten, aan den Ontdekker van een Iniandfch Gewas, dat van de zelfde kragt en d'enst ware voor de Laknoes-Fabrieken. (75) Lichen Schyphifer, fimplex integerrimus &c. Sp, Plant. N. 58. Gort. Belg. II. pi 3i0. Fl. Suec. 972, 1109. Mat. Med. 496. Vaill. T. 21. f. 4. Mich, T. 41 1.3. Coralloides Scyphiforme. Dill. 82. T. 14. f. 7. (76) Lichen Schyphif. fimpl. Folio brevior &c Sp. Plant. 11. D»l. XIV. Stvs. IX. Afdebl. IV. Hoorn- stük. Schurft, mos. LXXV. Lichen "occiferusi Roodopi'ig. LXXVL Cornuco* lioides. Hoorn* ichtig.  54-2 Bkschryving van IX. Afdeel. • " IV. Hoofdstuk. LXXVII. • . Lichen Puxidatus Doozig. PI. CU 1. P'g. 13LXXVIU. Fimbriatus. Geftanjed '.IttNS' V ' •mooH Atnba < (77) Schurftmos, dat Kelkjes draagt, die eenvoudig , gekarteld zyn, met bruine Knobbeltjes. (78) Schurftmos, dat Kelkjes draagt , die éénvoudig, getand zyn, met Rolronde Steeltjes. Alle deeze komen zo. jrgl in onze 'Provinciën, als elders in Europa, voor. De algemeene groeiplaats derzelven is in Bosfchen , maar fommigen groeijen ook op Hei jen"; gelyk de Roodtoppige dus in Gelderland veel gevonden wordt ; de volgende in de Duinen, by het Huis ten Deil, is waargenomen, vDe Doozige, waar van ik de Afbeelding r. Gort. Belg, Fl. 5«ec. Lapp. Vaill. Far.'T, z<. t ',. Mich. T. 41, f. 45. Dill. ï. 14. f. g. *ai>t2 ,vix .j**q: ji  de Mossen. 543 dat een aartige VertooniDg maakt. De Jaatfi verfchilt van alle de anderen daar in, dat d rand der Kelkjes met Franje is bezet, al kleine Tandjes; gelyk de bynaam aanduidt. (79) Schurftmos , dat Kelkjes draagt , di Takkig, getand en Draadachtig dun zyn. (80) Schurftmos , dat Kelkjes draagt , dit ultennaate Takkig zyn ; de Takken Rol rond; de Kelken onverdeeld en knoopige (81) Schurftmos, dat Kelkjes draagt, die byna eenvoudig, eenigermaate Buikig zyn, met onverdeelde Kelken. (82) Schurftmos, dat Kelkjes draagt ,■ die byna eenvoudig, eenigermaate Buikig zyn, met getande Kelken. £)er. (79J Lichen Schyphifér Ramofus &c. Sp. Ptatit. N. 69. Gort. Belg. 11. p. 3u. Ft, Suec. 975 ,11131 Lich. 'pyxidatus & cornicnl. Mich. Gen. gt. T. 41. f. 5. Coralloides Scyphiforme,&c. Dill. 88. T. 14. f-13. (80) Lichen Schyphif. Ramofisfimus &c. Sp. Plant. N. 63. Gort. Belg. uts. Ft, Suec. Lapp. Coralloides Ramulofum, Tuberc. coccineis. Dill. 96. T. 15. f. 19. C81) Lichen Schyphif. fimpliciusculus &c Sp. Plant. N- 64 Gort. Belg. uts. Fl. Suec. Lapp. R. Lugdb. Cor. yix Ramofum Dill. 90. T. 15. f. 14. Muscus Fiftulofus corniculatns. Barr. T. 1277. f 1. (82) lichen Schyphif. fimpl. &c Sp. Plant. N. 65. Gort. Belg. II. p. 312. Fl, Suec. Lapp. T. 11. f. 5. Lichen Pyxoides teres. Mich. Gen. 80. T 41. f. 1. Cor. srasfius fub'incanum. Dill> 59. T. 15. f. ig. IL JDbsl. XIV. Srusfe ■ IX. .Afdeel, ' IV. ; H00FD» stuk. ; LXXIX. Lichen gracids. Schraal. LXXX. D'.gitatus, Gevingerd. LXXXI. Cornutus. Gehoornd. LXXXII. Deformisy Mismaakt.  544 B s s c n E ï V I N (! VAN IX. AfdüEl IV. Hoofdstuk. Schurft mos. Gebrui tegen de Kinkhoe Dergelyke Groeiplaats, in Bosfchen en op Heijen, hebben deeze, zo wel by ons, als in Sweeden , Lapland en elders in dit Werelds'deel. Allen zyn zy , zo wel als de vier voor» gaande, door Dilleniüs in zyn Geflagt van Coralloides- begreepen. Doktor Hill heeft een byzonder Geflagt van deeze Kelkdraagende Mosfen gemaakt, onder den naam van Pyxidium. Haller maakt'er zyn eerHen Rang van, onder den naam van Gehoornde Schurftmosfen (*) en is niet vreemd van te denken, dat het flegts Verfcheidenheden zyn; gelyk Doktor Scopoli alle de Koraalachtige acht uit ééne te zyn gefprooten (f). c Van deeze Kelkdraagende of Doosachtige is tinde Geneeskunde gewag en gebruik gemaakt tegen de Kinkhoeft der Kinderen. Of men hier toe de Roodtoppige, gelyk Linnigs wil, dan de Bruintoppige, door hem Doozige gebynaamd , genomen hebbe, zal weinig verfchillen. Alle de Schurftmosfen hebben meer of min eene famentrekkende hoedanigheid, welke in dergelyke Kwaaien dienftig kan zyn. Men magze derhalve wel als een Hulpmiddel, doch niet onfeilbaar, in deezen, aanmerken. Verfcheide Geneesheeren hebben 'er zeer hoog mede geloopen. Willis gafze in Poeijer, in Afkookzel of in Syroóp, niet zonder vrugt1. f*) Helv. iuchoat.' 111. p. 70. (f) Flor. C.iriüolita. p. 95. ■  » e M o 8 3 e W. ft Hdxham houdtze voor het befte der by zondere Middelen tegen deeze Kwaal. Dok tor Lister verzekert, in zyne Waarnee mingen omtrent Kleuren en Verwftoffen, dal de roode Topjes deezer Mosfen, met by voe, ging van Loog , een paarfche Kleur geeven , die ftand houdt (*), VIII. Heefterachtige. (83) Schurftmos, dat Hee/ierigis, doorboord, zeer Takkig; de Takjes knikkende. Op Bergachtige plaatfen komt deeze Soort door geheel Europa, by ons op de Duinen en dorre Heygronden menigvuldig voor, 't & dat Mos ,waar van ik voorheen, als het voor', naame Winter-Voedzel der Rendieren in Lap, ïand, omftandig gefproken heb , en de Af, beelding medegedeeld (f;. Het heeft eenHee- fte. (*) howrHORVsMndg.ofthe Trau/aB.Voi..ll p. 6É0. (83) Lichen Fruticulofus perfor. Ramofisf. Sp. Plant v k *-3iï-H w- * g«ok: Fvg. R. Lugdb. Coralloides montan. Frut fj-ecie , ubique candicans. Dill. 107. T. 16. f. ao. p, Cornic. rufes. «mtibus. Ibid. f. 30. Muscus Coralloidos f. Comutus W.01 tan lis. C. B. Pin- 361. Corallina Mom. J. B. Hift tr98. Coralloides Cornic. candidisfimis. Tournf.' ƒ«/ 565. Hall., Helv. inchoat. 111. p.?8. Oed. Dan.J ,g9"* (f) Zie het I. Dbels 111. Siük van deeze Natuur^ m°rie, m meer da„. twimjg Jaar gelegden doof 'f^W UitSeS6Ven " ? ¥ï> "»*■ 11. Di*l, Xiy. Swx. -5 . IX, Afdeel. IV, Hoorn- ' stck. Sfhurft* mos. LXXXIII Lichen Rangifl, rtnum. Rend»» ren-  545 Bescwryvïnö vaK 7X. AfdeklIV.Hoofdstuk. Schurftmos. LXXX1V. Lichen Uncialis. Duims. LXXXV. Subutatus, ElsverWig. fterige gedaante , verdeelende zig in zeer fy» ne Takjes en groeit tot een half Voet, ja in Lapland wel een Voet hoog; zynde geheel met een fyn Poeijer, als Meel bedekt; maar fomrnig heeft de Hoorntjes aan de enden ook geheel wit; ander heeft dezelven rosachtig. Dit maakt de twee voornaame Verfcheidenheden , die men daar van in Lapland aantreft, zynde deeerflgemelde, die Alpifch van Liknjïds genoemd wordt, wel de helft grooter; de andere, door hemBosfchig getyteld , kleiner en fyner van Loof(*). Tournefort voDdt 'er zes Verfcheidenheden van, omftreeks Parys. Ik vind 'er, behalve het- gewoone, vier in onze Duinen voorkomende, door Boerhaave opgetekend : de eene zeer klein; de andere zagt; de derde met Haairachtig dun, de vierde met nog fyner Loof. Alle de Tak» maakingen zyn aan de Mikjes doorboord. (84) Schurftmos, dat Heefterig is en doorboor tl t met zeer korte ffitfe Takjes. (85) Schurftmos , dat byna gegaffeld is, mep eenvoudige Elsvormige Takken. (86) (0 Alpeftris differt aSyivatico, nt Flos plenus a firnpüci. Sp Plant. p. i6n- (84) Lichen Frutkulofus perforatns &c. Sp. Plant. N. '67'. Gort. Belg. U. p. 312. PI, Suec. Lapp. R. Lugdb. 511. Coraiioide/jperfpr. minus. Dill. 99. T« 16. f.22. (K5) Lichen Frutic. fubdichotomus &c. Sp. Plant. N, É8- Gort. Belg. Fl. Suec. Lapp. R. Lugdb. Corall. Cor* fiicul. loagioribus & rarioribus. Dill. ioï. T. 16. f. té.  ■ B M o s s t Kt ^ WSchurfcrnos, Heefterig js3 digt en glad, met Kogelronde holle Knobbeltjes aan (87) Schurftmos, dat Heeflerlg is, ^t, ge dekt met Korftige Blaadjes. § B (88) Schurftmos , dat Heejlerig is en 'jL met ronde ftompe Takjes. Ia Bosfchen, 0p Heijen en Gebergten grofjen deeze Soorten van Schurftmos niest* * f N00r^ke > ^ch ook in de m dSe ^deelen van Europa en veelen zelfs in Sw£er •land. Haues teltze onder de Komlach ^Mosfen en zy behooren mede^deS: *fo;des vanD.UENxos. In onze provTn. c.enZyn de twee eerften, en nog eene Z fche.denh.eid van de tweede, op Loge HeyJ Vel» (86J Lichen Frutic. foljdus \^,la t t Dill. h4. T. }7 , 33. cfefef^ Pet. Mus. T. 65. f. 7. Muscils r„ rr fnSpa" l^m-Prusf. i68. T. 4s C^flformis Raroolus. ' (88) Frutic. folidu., &c. Sp. PU,*. N 70 „ r r r, , 983' II3I> Lichen ereft. Ramn. fisfiraus..^/. ia^. 440. x. it f , r „ ™ Kitno» „i - • . > 4i 4- Corall. A pin. Co= Jalun.» minoris facie. Dill. hö. T 17 f a IL Dkel. XIV. Svm. m * r r l V' Hoofdstuk, LX XXVI, Lichen Glohifems, Kogelaraagend,.Lxxxyir» Pafchalfs. Paafphen. LXXXVIIï, Fragilis. Broofcfe.  IX. AfdEsl. IV. Hoofdstuk. Schurftmos. LXXX1X Lichen Roe cel la. Orcel. j48 Beschut vino van Velden in Gelderland en Overysfel gevonden. Hier voegt de Heer de Gorter, onder den bynaam van Meefii, een dergelyk Plantje by, door den fchranderen Meese , Hovenier te Franeker, op de Bergummer- Heide, in Friesland , gevonden: maar t'is zeker , dat dit niet alhier behoore (*). (89) Schurftmos , dat Heejlerig is en digt, ongebladerd, eenigermaate Takkig , met overhoekfe Knobbeltjes. Dit is de zo vermaarde Verwftof, in Engeland Argol en Canary-JVeed, in Italië Roccella, Orcella & Rajpa, in Vrankryk Orfeille genaamd. Het groeit op de Zee-Klippen, en is gemeen aan de Kuften van de Middellandfche Zee, en de Eilanden daar in gelegen, inzonderheid naar den kant van Barbarie. Wel allermeest komt het van de Kanarifche Eilanden en van Kaap Verde , en wordt van daar jaarlyks, ten gebruike der Verwery van Stoffen, (*) Zie het T. Deels XVII. Stuk van deeze myne Natuurlijke Hiflorie, bladz. 519. (%<)) Lichen Frutic Solidus aphyllus &c. Sp. Plant. N. 71. Corall. corniculatum Fasciculare Tinftorium t Fuci teretis facie. Dill. 120. T. 17. f. 39- Musc. Ceranoides Palmenfis , Comis digitatis, Orchili diftus. Pet. Caz. T- 7. f. ia. Pluk. T. 205. f. 6. Fucus marinus Roccella Tinftorum. C B. Pin. 365. Lichen Graecus Pe« lypoides tinftorius, Cor, Injl, R, Herh, p. 9e.  *> k MoSsEK. 54ï Fen, in Engeland by groote menigten ingevoerd. De Vraag naar Orcel is zo groot, dat Monfr. Heeeot, Lid van de Akademie der Weetenichappen , ons verhaalt , hoe men jaarlyks op Teneriffe vyfhonderd Kwintaalen dat vyfentwintig 'j on maakt, en op de andere Eilanden, te famen, meer dan tweeduizend Kwmtaalen inzamele (*;. In 't jaar 1726 was de Prys van 't zelve te Londen tagtig Pond Sterlings de Ton: 't welk byna eens zo veel is als dit Mos, in 1700, aan de Eilanden van Griekenland goldt, zo Tournefort verhaalt. Plet valt wel, zo hy aanmerkt, ook op andere Eilanden van de Archipel, maar wordt om te verwen alleen te Amorgos gebezigd (f). Den Ouden is reeds deeze Verwftof hekend geweest. I m p e r a t d s gaf 'er, byna twee Eeuwen geleeden , de Afbeelding van, noemende het een Wrattig Zee-Ruy, dat deVerwers onder den naam van Roccella gebruiken hjS) De Manier befchryft hy aldus. „ Het Poeijer' „ een Maand in Pis geweekt zynde, wordt 'er „ een twaalfde deel Potas bygedaan en vyf„ maal zo veel Pis , als de zwaarte van 't 4, Mos bedraagt, op nieuws daar op gegoo„ ten." Weinig verfchilt de manier, door > Mr- (*) ['Art de la Teinture des Laines &c. Par. i75Ql Q) Reize naar de Levant 1. Deel. V1. Brief. f4) Iftoria naturale. p. 6j0. Mm e Mossen. 555 voor. Lobel noemt het de graauwe Haairlokfcen van de Boomen ; doch de Kleur is eigentlyk Afchgraauw. Dat aan Eikeboomen groeit, wordt voor het flegtfte gehouden; dat tier Cederen voor het befte, als een aangenaamen Reuk hebbende ,• hier aan volgde dat der Popelieren en dan dat der Lorken, Pyn- en andere Harftige Boomen. Hier uit blykt, dat dit Mos weezentlyk zyn Voedzel uit de Boomen trekke. Het hangt als verwarde Bosfen Haair aan derzelver dikke Takken, tot eene aanmerkelyke langte, zynde fomtyds ook bruinen geelachtig van Kleur. Men vindt het door geheel Europa, zelfs in onze Nederlanden, als ook in Noord-Amerika. Ik heb 'er van, dat op het hooge Gebergte Siërra Moréna, in Spanje , aan zekere Boompjes groeijende is verzameld. Dergelyk bezit ik , d3t de Heer Thunbeug op't Gebergte bezuiden Batavia gevonden heeft, zynde byna geheel wit, doch zonder Schildjes. Dit Boom-Mos, onder den naam van Usnea bekend geweest in de Apotheeken, en door' zyne famentrekkende hoedanigheid tegen het1 Neusbloeden , als ook tegen Breuken, uitwendig aangepreezen, is ten dien opzigte uit de mode geraakt. De Laplanders leggen het onder de Voeten, die door lang loopen Veile-, loos geworden zyn. Ook geeft het, met Wollen Stofte in Water geweekt, daar aan een geele Kleur. Iï. Dekl. XIV. SlBK IX. Afdeel IV. Hoofd» iTUK. Schurjf- tjOS> Gebruik Dt een Reukoeijer.  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Schurfi «tos. 556 Bkschïïvihc van Kleur. Maar wel het voornaamfte gebruik, daar van, is geweeft in het Reuk-Poeijer, dat weleer , onder den naam van Corps de Cypregris, _^een groot gerucht maakte in Vrankryk. Jean "Bauhin verl aa't de manier, hoe men het te Montpellier in zyn tyd bereidde (*). Het Mos moest van Eikeboomen zyn en werdt eenigen tyd in Water geweekt, dan geklopt en fyn gewreeven , befproeid met welriekende Vogten en, geheel wit zynde, gemengd met Poeijer van wit Sandelhout en andere Drogeryën; zo dat men minder zig behoefde te verwonderen , hoe het welriekende kon zyn, dan hoe het van de Grooten zo zeer geacht werde,dat men het byna tegen Goud opwoog. De Wereld wil bedroogen zyn, is 't gemeene Spreekwoord : maar laaten wy ons zelf niet misleiden, om te denken , dat dit Schurftmos, na zo veel behandeling, iets toebragt tot den Geur van dat Cyprifche Poeijer , 't welk even zo wel bereid kan worden van andere Schurftmosfen ; gelyk by voorbeeld dat der Sleedoornen (f). Mooglyk heeft men het als Snuif gebruikt, en dan zou de famentrekkende hoedanigheid misfchien van dienst zyn kunnen. An- r («) Ui/!. Plant. I. P. 2. p. 88. Zie ook Elzevier dpo. thekers Woordenboek, I Deel , bladz. 637. Cf) Lichen PrunaJM. Ziet hier voor. Pulvis Cyprius fertur ex Foliis parari posfe prseftajatisfimns. LitjN. PI, Suec. II, p. 416.  o k Mossen. $57 Andere Reuk-Poeijers, van dien naam, worden gebruikt om in 't Haair te ftrooijen , enz. (yi) Schurftmos , dat Vezelig is, hangend," eenigermaate gewricht , met uitgebreide Takken. (92) Schurftmos , dat Vezelig is, hangend, hoekig , gewricht, van binnen Wollig; det Takken wyd gemikt; de Schildjes Schyfrond, ongefteeld. (93) Schurftmos , dat Vezelig is, hangend , famengedrukt, Takkig, glad. Onder den Hoofdnaam Usnea , dat is Baardmos, befchryft Dilleniüs deeze, het voorgaande en alle voigendeHaairige of Vezelige Schurftmosfen; doch alleenlyk dit laatfte achtte hy te zyn de echte Usnea der Arabieren, die te Konftantinopolen verkogt wordt onder den naam (91) Lichen Filament, pend. fubarticulatus Sic. Sp. Plant. N. 73. Fl. 'Suëe. 985, 1123. R. Lugdb. 513. Usnea Barbata. Dill. 63. T. 12. f. 6. Muscus CapiUaseus longisfimus. C. B. Pin. 361. C92J Lichen Filament, pend. angulatus &c. Lich. Fil. pendulus &c. Scop. Cam. 75. Usnea mollis Ramis Iongis compresfis. Dill. 62. T. 12. f. 5. (93) Lichen Filament, pend. compresfus Ramofus tevis. Mant. 131. Usnea Ceratoides candicans glabra odolata. Dill, Musc. 71, T. 14. f. 13. & T. 34. £ 19. II. Dsbl. Xiy. Stvs. IX. Afdeel»' IV. hoofdtuk. XCI. Lichen BarbatnSi jebaard. XCII. Divaric*> tts. Wyd gemikt. XCIIT. Usnea. Takkig.  JffS li ïUKï ï V I Nfi VAN ÏX. AïDÏEU j V. Hoofdstuk. Schurft- I I naam van Usnech, en het waare Bryon van D ioskoriües en Pliniustzou zyn. Dit hadc hy uic de Oostiudiën , van Madagaskar en van Sc. Helena ontvangen. Op Martenique is hec ook door den Heer Jacquin waargenomen. Deindiaacen, zegt Came:. li, noemen dit Gewas Saliaga en verzekert dat het, 1 verfch zynde, een zeer aangenaamen Moskeljaat - Reuk hebbe. Zelf hadt hy onderzogt, 't geen S era pion daar van verhaalt; naamelyk, dat een Aftrekzei in Wyn floppend is, de Maag verfterke, het braaken bedwinge en Slaap verwekke. Avicehka telde het onder de Hartfterkendemiddelen, wegens den Geur. Dit Mos kan, wegens zyne Takkigheid, dat Haairige-AmbonfcheMos niet zyn, 'twélk R o m ph ru safbeeldt en befchryft; te minder alzo hy van den Reuk geenszinsfpreekt, maar aanmerkt, dat het verkoelende zy, wordende het Poeijer aldaar van de Dames gebruikt tot een Blanketzel. De Heer N. L. Bur mankus maakt hier van , onder den bynaam van Capillaris , eene byzondere .Soort, Djamma genoemd wordende by de Javaanen (*), doen zou dit niet, zq wel als dat gemelde van den fleer Thcneesg, tot de eerfte.Soort deezer Vezelige Mosfen behooren ? CP4) (*) Lichen Capillatis. Fl. Ind. p, 239. Muscus Capillaris. Rumph. Amb. yI. p. 89. X. 40. f. a.  » e Mossen. 5?9 f94) Schurftmos , dat Vezelig is en hangend, i met famengedrukte Mikjes. (95) Schurftmos, dat Vezelig is s en zeer* Takkig , leggend, ingewikkeld, donker. ■ De voorgaande Schurftmosfen, die VezeligC zyn, hangen aan de Takken der Boomen en het Wyd gemikte komt, volgens S c h r e b e r , in Switzerland in de toppen der Pyn- en Denneboomen..yopr. Dit, 't welk van Maanen der Paarden den bynaam,heeft, groeit zo wel aan Steenrotfen als aan Boomen ; maar het laatfte, dat Wollig ïs , alleenlyk aan Rotfen en Steenen , in de koude deelen van Europa, zo Linnjeus aantekent. Het is in de Provincie Upland van Sweeden zeer gemeen. Men heeft het eyenwel ook in Cornwall en de Wes. telyke deelen "van Engeland, aan de Klippen, .gevonden, welken het als eene zwartachtige Wolligheid bekleedt. Haller heeft het op de Gebergten van Switzerland verzameld, zo wél (94) Lichen Filament, pendulus, Axiltis compresfis. Sp. Plant. N. 74- Fl. Suec. Lapp, Usnea-jübata nigricans. Dill. 64. T. 12. £. 7. Muscus Arboreus niger tenuior. DodP empt. 471. (95_) Lichen Filament. Ramofisfimus decumbens implicatus opacus, Sp. Plant. N. 75. Ft. Suec. Usnea 'La«3e nigr* inftar Saxis adhaerens. Dill. 66. T» 13» £• 8. Hall. Helv. inchoat. III. p. 80. II. Bui.. XIV. Sara. IX. Lfjdeel. IV. Hooid. rUK. XCTV. Lichen 'uhatus.. emaand» XCV-,-, Lanalus. Gewold.  IX. Afdeel. IV. ■Hoofdstuk. ' Schurft mos. Voedze der Rendieren. * Zie Wadz.545 Mos vai Corfika. 56ó li ï S C H R ï V I K O VAN wel als het geen van Maanen den naam draagt; zynde dat zwarte Boommos , 't welk van de Ouden voor het flegtfte wordt uitgemaakt en evenwel een uitneemenden dienfi: doet in de Laplandfche Wildermsfen. I Akelig is derzelver aanzien, zoLinn^us getuigt, die dezelven doorkruist heeft. Wyd uitgeftrekte Vlakten geheel bedekt met het witte Rendieren - Mos * , in de Winter dier BeelTen gewoone Voedzel zynde, en gezoomd met Bosfchen van Geboomte, 't welk met dit zwarte Mos gebaard is, maaken een grillige Vertooning. Wanneer , nu, de Winter aanvang neemt met Regen, zo bevriest de Sneeuw van boven zodanig , dat de Rendieren, (van welken fommige Boeren, die ryk zyn,'er wel duizend bezitten ,) het niet op kunnen krab» ben, dat zy anders dikwils tot één of twee Ellen diepte doen. Dus zyn de Boeren genoodzaakt , ten fpoedigfte naar de Bosfchen te gaan en van dit zwarte Mos, naar 't welke de Beeften immer zo gretig zyn , zo veel mooglyk is te verzamelen en hun te bezorgen; dat dikwils veel moeite in beeft, voor eene groote Kudde. . Met het Wollige fchynt taamelyk dat Mos overeen te komen, 't welke nu kortelings alhier is in trein gebragt, als een Middel tegen de Wormen der Kinderen. Men noemt het Mos van Corfika; het is inderdaad Wollig,, don-  de Mossen. 56 donker van Kleur en fchynt op Zee - klippen verzameld te zyn, uit den Reuk. Misfchien, echter , zou het nader komen aan het gene Dilleniüs noemt, Plaggig, klein, Haarig, zwart, Baardmos, 't welk aan de Klippen van Groenland verzameld en hem door een Heelmeefter van daar bezorgd was, zynde de volgende Soort. Het Koraalmos, dat dergelyke Groeiplaats heeft, weeten wy, is van „ouds voor een Wormdoodend Middel geroemd (*). (96) Schurftmos , dat Vezelig is, zeer Tak&'g> leggend, warrig, glanzig. (97) Schurftmos, dat Vezelig is, Takkig,1 wyd gemikt, leggend, ingewikkeld-bogtig. J Van deeze groeit het eerfte, dat een zeer( fyne Wolligheid , als Fluweel, maakt, pekzwart van Kleur, op den Berg by 't Kafteel van Upfal en op de Laplandfche Alpen: het andere,naarYzerdraad gelykende, door zyne ftyf- (*) Natuurt. Hifi, I. D. XVII. Stuk, bladz. 512. .(96) Lichen Filament. Ramofisf. &c. Sp, Plant. N. 76. Fl. Suec. Jl N. ns6. Usnea Caesyitofa Capillacea exi« l^s atra- biïï. 66. T. 13. f. 9. Q)j) Lichen Filament. Ramofus divaricatus &c. Sp, Plant. JJ. 77. Fl. Suec, Oed. Dan. J. 292. Usnea rigida horfum vorfum extenfa. Dill, 66, T, 13. f. 10 Hall, fiflv, inchoat. IJl. p. go, ■ Nn ÏI. Dbbj.. XIV- Stuk, i IX. Afdeel. IV. Hoofd. stuk. Schurftmos, , XCVI. Lichen mbescens^ RuigLchtig. xcvïr, Chalyhei'ormis. Vzerraadig;.  IX. Afdbm.. IV Hoofdstuk. Sthnrfl mos. XCVI1L Lichen hirtus. Ruig. XCIX, Vutpinus Koper draaaig. C. Articuta.. tus. Gewrichi $fiz Beschrïyino v a N 1 ftyfheid en Kleur, op Rotfen en Haagen in Sweeden en elders. In Switzerland vondt Haller hetzelve, aan Steenen en Boomen, .vier Duimen lang. In Engeland heeft men "het gevonden aan de Scammen van Eikeboomen , langs dezelven zig verwardelyk uitftrekkende, als ook aan rottig Hout. Het gene men Dorreboom heet, in de Graflieden, behoort misfehien daar toe. Ik heb dergelyk uit een Herfenpan gegroeid gevonden. (98) Schurftmos, dat Vezelig is, zeer Tak' kig , regtopjlaande, met Meelige Knobbeltjes daar op verfpreid. (99) Schurftmos , dat Vezelig is, zeer Takkig , regtopjlaande, getopt, ongelyke koeken maaiende. (100) Schurftmos, dat Vezelig is, gewricht, met zeer fme gehippelde Takjes. J & (lol) ' Lichen Filament. Ramofisf. ereftus &c. Sp. Plant. N- 78. Gort. Belg. II. p- 314- Fl- Usnea vulgatisfima &c. Dut. 67. T. 13. f- 12- Muscus Ramofus. Tab.' Ic. 807. Hall. uts. p. 81. (93) Lichen Filament. Ramofisf. ereftus faftigiatus &c. Sp. riant. N. 79. Fl- -%ï 9f3. H29- Usnea Capillacea Citrina Fruticuli fpecie. Dill. 73. T. 13. f. 16. Hall. uts. p. 8i. (leoj Lichen Filament, articulatus &c. Sp. Plant. N. 80. Gokt. Befg.'uts- R. Lugdb. 513. N. 29. Usnea Ca-  P E M o $ s B K. Jg<5 (ïOiJ Schurftmos, dat Vezelig is, Takkige regtopjlaande , met gejlraaltfe Schildjes. . Het eerfte van deeze vier laatften in dit Ge-1 ftagt, is zo Takkig , dat men het byna voor Heefterig zou aanzien , gelyk het .vólgende, daar onze Ridder den bynaam van Vulpinus aan geeft; misfchien , om dat men het in Noorwegen gebruikt tot het dooden der Wolven. Het wordt, met geftooten Glas ge. mengd zyr.de, in Krengen gepropt, die men dus laat bevriezen. Aderfynst Gulden Mos is het genoemd geweest en Dillenios tytelt het Koperdraadtg. Het is zeer klein en komt in Smaland aan de Daken der Kerken, die Tegelswyze met Hout gedekt zyn, voor. Dergejyk vondt Haller op de Switzerfche Gebergten, zo wel als 't Ruige, dat men hier te lande veel aantreft aan de Boomen, zegt de Gorter, Het Gewricht e is, volgens zyn Ed., door Meerburgh in de Duinen teWas. pillacea & nodofa. Ditt. 60. T. 11. f. 4. Musc. Arbo. feus nodofus C. B. Pin. 361. Mor. S. 15. T. 7. f. n, ( ïorj lichen Filament. Ramofus ereftus &c. Sp. Plant, N St Gort. Beig. uts F,. Suec. I.ichen Caule Ramo. jfo folido, Fol. Setaceis &c H Cliff. 427. R. Lugdb. 513 Usnsa vulgatisfima tenuior &c. Dnx. 69. T. 13. f. ,jf$t Mor. f. 14. Musc. Arboreus cum Qrbicujis. C. B- P' . 361. Muscus Ram, floridus. Ta* Ic. goS. Hali., Hts p. 81. Nn 2 11. J)wu XIV. Sï.js. TX. Aïdeel IV. h00sb» tok. Cl. Licheit floridus. Bloem, whiig.  IX. AïDEEt,. IV. HOOFDSTUK. Schurf mos, 564 BESCHRYVING VAM Wasfenaar gevonden. Dit noemt DilLEnios Halsketting- Mos, en zegt, dat het meer voorkomt in de warme Landen; hoewel f-het fomtyds ook in Engeland en Duitfchland wordt befpeurd. Het hangt aan Boomen, gelyk de te vooren befchreevene Baardmosfen, en gelykt naar de Koraalmosfen zeer. Knoopig Boom-Mos heette het by de Ouden. Het laatfte is een zeer fraay en aartig Plantje, dat zig als bloeijende of met Bloemen vertoont , wegens de ronde gedraalde Schildjes, die het aan de enden van zyne Takjes heeft. Men vindt het, zo wel by ons als elders, veel aan Beuke-Boomen. Het is voorheen Venielbladig en bloeijend Takkig Mos genoemd geweest , en men heeft het dergelyke kragten, als aan veele anderen, toegefchreeven. Zie daar het uitvoerigfte Geflagt, in Soorten, van het geheele Planten -Ryk, befchreeven. Onze Ridder heeft, niettemin, derzel"ver Getal,gelyk wy gezien hebben,noggrootelyks verminderd; dewyl anderen 'er tot tweeen driehonderd hadden opgegeven. Mooglyk zou , wanneer men alle Verfcheidenheden . over den gantfchen Aardbodem, kon befchouwen , derzelver Getal oneindig zyn (*). Want (*J Door den jongen Heer LinwjeUs , thans, als Hoogleraar in de Genees- en Kruidkunde te Upfal in Sweeden , de plaats van wylen den ouden Heer, zyu Vader»  n e Mossen. 505 Want veelen van deeze Schurftmosfen veranderen, gelyk de Mosfen in 't algemeen , naar den Ouderdom, de Groeiplaats en 't Saizoen , grootelyks in Gedaante, Geftalte en ' Kleur: terwyl zy ook, op zekeren tyd des* Jaars, even als de andere Plantgewasfen, hunnen Bloeityd hebben , en dan alleen zig met de Vrugtmaakende deelen vertoonen. Zy beminnen de koude Gewesten, hooge Bergtoppen , onvrugtbaare barre Wildernisfen , en' fchynen dus als het uitvaagzei des Aardbodems te zyn onder de Planten, vergenoegende zig met het allergeringfte Voedzel en niettemin veel nut verfchaffende, gelyk wy gezien hebben ; alzo verfcheidene tot Voedze/ dienen voor Beeften, dat dezelven vet maakt en zelfs voor Menfchen, by gebrek van beter Spyze. Zonderling blykt de Voorzienigheid van den Schepper, met het Aardryk niet onvoorzien te laaten van Planten, die Koude, Sneeuw, Vorsten alle de onaangenaamheden van het Winter-Saizoen, zelfs op die plaatfen, daar een eeuwige Winter heerfcht, gelyk op de Alpen en naar de Poolen toe, bra- vee. der, bekleedende; zyn nog elf nieuwe Soorten van Schurftmosfen , waar onder twee uit Nieuw Zeeland, opgegeven : daar ik alhier geen befchryving van doe; kunnende dezelven in zyn Ed. meermaals aangehaalde Vertoog, Meth. Musc. emend. Ups. !?8i , worden nagezien. Nn 3 ÏI. Dessl. XIV. Stuk. ix. Afdeel. IV. HooFDttjk. Schurfttos.  fX. Aid e er. Hoofdstuk. Sckurf Was, Tremella. Lilmos. Vergun my , Leezer, deeze verduitfching van een Geflagtnaam, door Dilleniüs in trein gebragt en afgeleid van de trillende beweeging der Lilachtige Planten , die 'er het Onderwerp van zyn. Zy verfchillen, door die Lilachtigheidof Lymerigheid.van het Watervlies, en van de Flap door de Bladerige gedaante, die echter in fommigen rondachtig is of Kogelvormig. Men heeft 'er tot nog toe geeneiley deelen van Bloem- of Vrugtmaaking aan ontdekt. (i)Iil. 5<5<7 Beschkïviso vak veeren , wordende als door de Koude zelf gevoed. De tyd , immers , wanneer deeze en andere Mosfen , onder de gemaatigde Lugtftreek , meest groenen en bloeijen , is des "Winters en in 't vroege Voorjaar, wanneer de Natuur nog flaapt ten opzigt van demeefte andere Planten zo dat zy als den weg baanen voorden Bloeityd der overigen. Hoe Slaafachtig dus , en hoe gering van aanzien en grootte , (hekken zy, door hunne nuttigheid in de Huishouding der Natuur , tot bewys, dat de Schepper van 't Heelal niets te vergeefs gemaakt hebbe!  » e Mossen. 567 Cl) Lilmos, dat ongefteeld en Vliezig is, Oor. vormig, Goudgeel. Na den Regen heeft Linn^üs dikwils deeze Soort, in de Laplandfche Bosfchagiën, op de Geneverboomen gevonden. Het is een donker Goudgeel Vliezig Gewas, dikwils Tak-' kig, week als Lil en zo broofch, dat men het1 naauwlyks aanraaken kan, of het breekt. Na eenige Dagen verloops,met een droogewarme Lugt, verandert het in een Vliezige zwarte Korst. Haller maakt 'er een Boomzwam van. Het gedefinieerde Water hebben fommigen tegen Oogkwaaien en tegen Lammigheid, van de Jicht overblyvende, aangepreezen. C2) Lilmos , dat geplooid is en gegolfd. Een Lilachtige Klomp, fomtyds groenachtig, fomtyds geelachtig, welke men ter grootte fi) Tremella fësfilis Membranacea &c. Sy/i. Nat. Veg. XIII. Gen. 1204. Sp. 1. Fl. Suec. 1017 , 1175. Bysfus Gelatinofa fugax, Juniperis innascens. Fl. Lapp. 531. Lacryma lutea Juniperi. Frank. Hall. Helv. III. 136. (z) Tremella plicata undulata. Gort. Belg. II. p. 314. Fl. Suec. Lapp. 530. Tremella Terr. finuofa pinguis et fugax. Dill. Musc. 52. T. 10 f. 14. Linkia Teir. Gelat. Membran. vulgatisfima. Mich. Gen. ntj. T. 67. £. %. Noftoc Paracelfi. Att. Parh. 1708. Noftoch ciniflonum. Tournf. Plant. env. Paris. Nn 4 II. Dttttt. XIV. Stuk. IX. Afdeel. IV. Hoofd. stuk. i. Tremella, Juniperi' ta. Geneverloomig- II. Noftoc. Weidig.  568 B B S C II R y V i n g VAN IX. Afdee IV. Hoofd stuk. Lilmoi te van een of twee Duimen , in Regenachtig u Weder, fomtyds zo by ons als elders,in Wei• den of ook in Wandel - Laanen, op den Grond vindt, maakt deeze Soort uit. Zy komt meelt in de Nazomer voor en verandert, zo dra 'er de Zon op fchynt, in eenige bruine Vliesjes. Men heeft ze voor iets dat uit de Lugt gevallen ware, en wel voor het overblyfzel der zogenaamde Vallende Sterren, aangezien: doch 't is ontwyfelbaar , dat het een Gewas zy, dewyl de allengfe aangroeijing , van een zeer klein beginzel, is waargenomen. Eenigen houden het voor een Paddefloel, anderen voor Schurftmos. In Lapland groeit het veel by de Mesthoopen : op Yslaad fchiet het uit Zand-Aarde en wordt gedroogd gebruikt om te branden. De Sweeden noemen het Tovenaars Boter en Wolkebreuk, anderen SterrenSchot: Toe rn e fort, ik weet niet om welke reden, Nostoch der Frifeerderen. Zou hier ook niet dat zwartachtige Noftoc van Vaizlant behooren,'t welk aan de Bast van Boomen groeit , en in Engeland Witches Butter geheten wordt, om dat het, in 't Vuur gefmeeten , een behoedmiddel zou zyn tegen Eexeryën (*). Onder den naam van Noftoc Paracelfi heeft de Franfche Akademist, Gëof- froy , (*) Tremella Arborea nigricans, minus pinguis et fugax. Vaill. p. 144* N. 3. Dill. p. 54. T. ro, f. 15.  de Mossen. 505 Froy, daar over gefchreeven en de zelfftandigheid Scheidkundig onderzogt. Daar kwam, behalve Water, Olie , Geeft en een Vlug Loogzout, een weinig vaft Zout uit. Hy merkt aan , dat de Boeren , in Duitfchland , het gebruiken om 't Haair te doen groeijen ; dat het dienftig zy in Fiftuleuze en Kankreuze Kwaaien; dat zeker Switzer deszelfs Poeijer tot eenige Greinen gebruikt hebbe tot Pynftillinge en uitwendig in Zweeren: terwyl de Chymiften 'er den algemeenen Geest in trachten te vinden , enz. Hier uit blykt, dat het meer ten dienfte der Kwakzalveren en Landlooperen, dan tot een weezentlyk Geneesmiddel ftrekke. Micheltus, die het Linckia noemt, meent Zaadjes in deszelfs zelfftandigheid ontdekt te hebben. (3) Lilmos , dat regtopftaat en vlak is, aan den rand gekruld en een weinig gefnipperd. Van fommigen, gelyk Vaili.ant,wordt deeze Soort ook voor het Noftoc gehouden , waar (3) Tremella erefta plana, margine crisp. lacinulato. Pt, Suec. 1030, 1138. Lichenoides pe/Iucidum Endivise fol. ten. crispis. Dill. 143. T. 19. f. 31, 32, 34, 3c. Lichen Terr. Membran. mollior fuscus. Mich. Gen. 26. T. 38- Lichen Terr. minimus fuscus. Vaill. Par. T. 2i. f. 15. Lichen atro-cxruleus laciniatus et ciliatus. Hall. Helv. inchoat. III. p. 94. Nn s II. ij ml. XIV. Stuk. IX. AïDESL. IV. Hoofdstuk.Lilmos, III. Tremella Lichenoiles. Schurfimosfig.  IX. Afdeel, IV. HoCTD« STUK. Lilmos. iv. Treil, ella Verrttcofa. Wrattig. (4_) Tremella tuberculofa foüda rugofa. Sp. PUut. N. 5. Gori. Belg. II. p. 3'4. Fl. Suec. Ie. Gotli. Weftgotk. Tre- 570 Beschryving vak waar van zy echter, volgens Dilleniüs, door niet in 't ronde bolachtig te groeijen, als ook door minder Paddeftoelachtig te zyn, verfchilt. Zy gelykt meer naar 't Schurftmos, waar van zy den bynaam heeft, groeijende, in Engeland , doorgaans tusfchen 't Gras of Heide, met de Verfcheidenheden, welken hy als byzondere Soorten opgegeven heeft. Linn/eus betrekt dezelven thans ook tot deeze Soort, volgens Haller, door wien dit Gewas inderdaad wordt t'huis gebragt tot het Schurftmos , als niet Lillig zynde dan op vogtige plaatfen ; dat evenwel de eigenfchap is der Lilmosfen. Het heeft, zegthy, de Kleur als blaauw Ley, met breede platte of holle Steeltjes , die fpits en kort gefnipperd zyn , in Takjes uitloopende , byna als Ooghaairtjes. In 't midden van het Plaggetje of Dotje komen menigvuldige, opftaande, zeer tedere Slipjes voor , die een gekruld Vagtje famenftellen. Het valt naauwlyks een Duim groot, en is zo broofch, dat men het naauwlyks opneemen kan, of van de Planten, daar het by groeit, afzonderen. (4) Lilmos , dat Knobbelig is, digt van zelfftandigheid en gerimpeld. Een  Si E M o s s X n. 571 Een Blaasachtige gedaante heeft dit Wrattig Liimos, dat op Steenen in Beekjes groeit; geiyk men het by ons,op de Veluwe,fomtyds' waarneemt. Men heeft het, in Switzerland, ook op 't Water dryvende gevonden. Het is donker geel van Kleur , op dergelyke manier , in Italië gevonden en Michélids zou 'er Zaadjes in waargenomen hebben, zo hy zig verbeeldt ; doch de geheele zelfftandigheid fchynt als uit Korreltjes famengefteld te zyn, volgens Dilleniüs. (5) Lilmos dal rondachtig is en uitgehoekt, mismaakt, Lillig. (6) Lilmos, dat half • Kogelrond en verfpreid is. Aan de Kufc van Westgothland, in Swee-J den, zyn deeze Soorten op het Zee-Ruy, dat aan de Klippen groeit, waargenomen. Dergelyke als de laatfte, zynde een menigte halfronde groeDe Korreltjes, nam onze Ridder aldaar Tremella Fluviat. Gelatinofa et uteixulofa. Dill. 54- T. 10. f. 16, Linkia Paluftr. Gelatinofa, Saxis adnascens &c. M«ch. Gen. 136. T. 76. f. 2. Tremella Lobata et rugofa. Hall. Helv. inchait UI. p. 109. (5) Tremella fubrotunda, finuata, difformis, gelatinofa. Sp. Plant. N. 8. Fl. Suec. II. N. 1140. It. IVeJlgoth. 193. (6J Tremella hemisphxrica fparfa. Sp. Plant. N.6. Fl. Suec.U. N. 114'. Weflgoth. 193. 11. Dïei. XIV. StWK. IX. Afdeel. IV. Hcoftj- iTÜK. Litrms, V. Tremella Hfformis. Mismaakt. VI. Hemi. 'phcerica. ialfrond;  57a Beschryving vak IX. Afdeel IV. Hoofdstuk. VII. 'Tremella purpurea, Faaiich. VIII. Adnata. Aangegroeid. 1 aldaar op de natte Klippen waar, zynde van 'eene Lilachtige zelfftandigheid; waar door de Voeten uitgleeden. (7) Lilmos, dat byna Kogelrond, ongefteeld, eenzaam Is en glad. Dit , dat misfchien het beginzel van eene Boomzwam zou kunnen zyn, komt aankwynende Boomen, of aan doode of ftervende Takken van dezelven voor ; gelyk men het dus als paarfche Knobbeltjes, aan de Takken van Abrikoozen- en Aalbezie-Boomeu, in 't Voor- en Najaar, dikwils waarneemt. (8) Lilmós, dat rond is en fchubbig op elkan. der legt, Loodkleurig. Dit is, als eene Boomzwam, doch Vliezig, ïan de Klippen onder Water, op de Kust van Schonen waargenomen. De Judas-Ooren, bevoorens in dit Geflagt snder den bynaam van Auricula geplaatst,zyn :hans tot dat van Peziza , onder de Padrieloeien, betrokken. Bys- (7) Tremella fubgiobofa fesfiüs foütaria glabra. Gort. Bê>g. II. p. 315. Ft. Snee. 10-2 . 1142. Lichenoides Tuerculofum amoene pjrpureuin. Dill. 127. T. 18. f. 6. ("8) Tremella rotunda, imbricata, livida. Sp. Plant. 9, r/. Suec. II. N- 1143. li. Scan. 323.  » e Mossen. jj B y s s u s. Katoenmos. Gemeenlyk betekent Bysfus fyn Linnen c Doek, of de Stofte daar 't van gemaakt wordt des fommigen willen, dat de Wollighei der Katoen - Vrugten , of het onbereide Katoer oudtyds daar door verftaan zy. In de Kruid kunde betekent het, by de hedendaagfchen een dergelyke Wolligheid of een Wollig Poei jer, van eene groeijende zelfftandigheid. Du gebruikt het Dilleniüs, die. aanmerkt, dat het als een middelflag tusfchen de Mosfer en Paddeftoelen zy. 't Is een Vezelig Gewas, van de Flap verfchillende door zyne tederheid; de kortheid der Draaden en de Geftalte. Michelius wil aan deszelfs Vezelen kleine Bolletjes ontdekt hebben, diehy voor Zaad houdt en Gleditsch hadt dezelven als Stof door de Lugt zien vliegen; doch anderen twyfelen daar aan. Linn^eus onderfcheidt het in twee Rangen, als volgt. I. Vezelige. ''jdDjï3f)iTo 'mi -s.' < Een weinig van de groene Slibber, die men aan de kanten van Drinkbakken, Waterkommen en Vifchhouwers vindt,met het Mikroskoop onderzoekende, vondt Ledermuiler daar in zulk een aartige Vertooning; als door hem zeer fraay in Afbeelding is gebragt. (4) N. ï. Bysfus Farinacea virescens Aq. infperfa. Gort. Belg. uts. Fl. La]jp. Suec. 1128 , 1182, R. Lugdb. 520. Bysfus Iatisfima Papyri inftar fuper Aq. expanfa. Dill. p. 2. Conferva Cruftacea tenerrima fubviridis. Hall. Helv. inclioai. UT, p. 107. (3) Bysfus Filis exafte andique cancellata. Leder. UtULL. Mihrosk. 31. Deel. PI. 72. U~ Dbïl. XIV- Stuk, IX. AlSEEt» IV. Hoofd» STUK, Katoenmos, II!. Bysfus ancellata, ïetralied.  IX. asdeel» tv. Hoofdstuk. iv. Bysfus Phosphorea. Liclitgeevend. v. Veltttina. Fluweelij vi. Goudklei J7Ö B s s c ii 11 t v i n o vak (4) Katoenmos, dat Wollig is en Violet, aan Hout groeijende. Een zeer fyn paarfchachtig Vlies, met korte Vezelen als een fyn Dons, dat in de Herfst en Winter in Italië aan de Bast der Boomen groeit, zig wyd en zyd uitbreidende, maakt deeze Soort uit, welke byons, op oud verrot Hout, in beflooten plaatfen en vogtige Kelders , dikwils voorkomt en dan fomtyds in 't duifter Licht geeft. (5) Katoenmos, dat Haairachtig is en groen, '■• met Takkige Vezelen. Dit bekleedt als een groen Tapyt dikwils den Grond, op vogtige donkere plaatfen , en beftaat uit Vezeltjes, zo fyn, dat menze zonder Vergrootglas niet kan onderfcheiden, die digt in elkander gevlogten , Takkig en niet Takkig zyn, volgens de Waarneeming van Mich eli us. (6) Katoenmos, dat Haairachtig is en Poel» 1- jc- (4j Bijsfus Lanuginofa Violacea, Lignis adnascens. Gort. Belg. uts. Fl. Suec. 113:., 1186. Dit-L. p. 4. T. 1. f. 6. Bysfus purpurea delicatisfima &c. Mich. G<«. hl T. 90. f. 3. (5) Bysfus Capillacea vindis, Filamentis Ramofis. Sp. Plant. N. 3. Gort. Belg. 11. p. 322. Fl. Suec. IJ. N. 1183. Bysfus tenerrima vind. Velutum referens. DiLL. p. 7. T. 1. f- 14. Bysf. Terr. viïid. Herbacei.ec mouisfima. Mich. 211. T. 89. f- 5- f6) Bysfus Capül. jmlv*. &c, Sp. pta«t. N. 4. Gled. Ftu-S-  i) £ M os $ E W, 577 jfer/g» «e/ verfpreide Vrugtmaakingen de Vezelen enkeld en getakt. In Tralie komt dit Goudkleurige Katoensnos, in 't Gebied van Florence, veel voor op Steenen en Steenachtige Gebergten. Het is ook op de Muuren der Stad Bern in Switzerland , en wie weet op hoe veel andere plaat* fen , zeer gemeen. Immers in de Weftelyke deelen van Engeland is het ook, aan Steenen groeijende , waargenomen. Het maakt Kusfentjes, als van Mos, die Oranjekleurig zyn, zegt Hall er , maar door droogte Afchgraauw worden , betraande uit zeer zigtbaare Vezeltjes. (7) Katoenmos , dat Haairachtig is, overhlyvend, Afchgraauw, taay, aaneen Rots gegroeid, Dit is den Ridder, op zyn Laplandfche R.eistogt , voorgekomen in een Spelonk van Medelpad , daar voortyds Struikroovers genefteld hebben. Het beftondt uit zeer dunne, Fung. 1. Bysfus Petrxa Crocea &c. Dill. p. 8. T. r. f. 16. Bysf. Aurea Derbenfis bumifufa. Pet. Gaz. 1, J*. 15. f. 3. Bysf. minima Sax. inodora. Mica. 210 T. gg, f. 2. Bysf. pulvinata Crocea. Hall. Helv. inehoat. UI. p. 105. (7) Bysfus Capill. petennis, cinerea , tenax , Rupi Jnnata. Sp, Plant. N. 5. Fl. Lapp. 527, Ft, Suee,w2, Uil. Oo II. Dkm., XIV. Stbk. IX. Afdesl, IV. Hoofdstuk. Katoen» mes. VII. Bysfus Crypta..^ 'urn. SpeIon« ken.  57* BïscirïviHc van IX. AïDEEL. iv. MuCÏDSTUK. VIII. Btjsfus TinhUlnm ne, weeke Afchgraauwe Draaden, een Duim lang aan de Hots gegroeid en zo taay, dat men ze 'er naauwlyks met de Vingers af kon trekken. (8) Katoenmos , dat Haairig it, Takkig, m Penfeeltjes uitkopende. Eillyk kan hier deeze Soort bygevoegd; worden, welke Docfor Scopoli aan Hout in onderaardfche plaatfen van Karniolie waarnam en deezeu bynaam gaf. Volgens zyne Afbeelding komt het, in manier vangroeijing, dat Katcenmos zeer naby, 't welk Dillenios, in Engeland, heeft gezien, noemende hetzelve zeer teder Pluizig en ongemeen fraay Takkig Katoenmos. Op rottig Hout en Eikenbladen kwam het witachtig , op rottige Schoenzooien bleek geel voor. Het beftond als uit kleine Penfeeltjes , daar op geplakt, en, in de eerfte opflag,naar Spinnewebben gelykende. Scopoli nam, in fommige Myngangen, een Heeftertje waar, dat aan de enden dergelyke Haairachtige Penfeeltjes hadt (*). II. Poei- (Ö Sijs/as Cauiliatea, Ramofa, in Penicillos termïnata. Mihi, Bysfus Penuilium. Scop. de PI. nt. fubterr. Bisfert. Prüg. 1772. )>. 9'. T. 2. B»fus tenerrime Villoïa et elegnntisliine Ran.ulofa. Dill. Amsc, 7.T. 1. f. 15* (*) Bjsfus Frntituiofa. Jiiit. T. 3.  II. Poeijerige. t (9) Katoenmos, dat Poeijerig is en zwart. si Aan Muuren van Oude Gebouwen,te Wis bym Sweeden, kwam dit overvloedig voor.' Het beftaat uit zeer fyne Draadjes met een. zwart Stof gedekt, zo Weiss by Gottingen waarnam, alwaar by het ook op groote Steenen vondt. (10) Katoenmos , dat Poeijerig is, Afchgraauw, de Rotfen bedekkende. i Op allerley Steenen, die lang aandeLugt zyn bloot gefteld geweest, komt deeze Soort als een Afchgraauw poeijer voor, mooglyfc uit veroudering van de volgende ontftaande. (11) Katoenmos , dat Poeijerig is en Bloedkleurig, op Steenen groeijende. , Een ft (3) Bysfus Pulverulenta Stra. Sp. Pt. N. 6. It. Gothl, 2g8. Fl. Suec. ii26 , nSo. DILL, p< ? T> fc f jg> (10) Bysfus Pulver, cinerea Ruj.es operiens. Sp '. Plant N. 7. Fl. Suec. 11. N. 1179. • 00 Bysfus Pulver. Sanguinea, Saxis innaseens, Sp. Plant. N. 8- Gort. Belg. p. JJWJ N< J2g> vS««. iiaS , 1178. Güett. p. 3. R> z^ .5?q. Bysfus Germ. minima Sax. Aurea Violae odorem fp.rans. Mich. 2x0. T. 89. f. 3. Jolifcus f. Lapis Vioiaceus. Schwenckf. Fosf. 382. n. ffejlgoth. p. l2, £89. &c. II. Dui. XIV. Smis. °° * IX 1-Fdeee,. IV. Hoofd- vk.. IX. Bysfus I Intiquim. s. ïudheids. X. axatilis. Steenig. XT. foliikus. Violensenig.  IX. Afdeel. i y. Hoofp- STUK. Katoen, mos. jtO BïKHïYVINC VAN Een rood Poeijerig Mos, waar mede veele Rotsfteenen of Keizeis aan de onderfte vogtige zyde bekleed voorkomen ; 't welk wegens .den aangenaamen Reuk , dien het daar aan geeft, de zodanigen Fiolen-Steenen doet noe geheele Planten-Ryk, maaken met *C })♦ recht hier de laatfte Afdeeling ^•W^ uit. Linnjeus merktze aan als het Uitfchot of ais Vagebonden , die niet leeven dan van Steelen en rooven , gencerende zig met rottig Vuil en uitwerpzels van andere Planten, of van derzelver bedorven Overblyfzels. Ten onrechte, nogthans,merkt hy II. Dïbl. XIV. Smit. i , Eigenschappen.  S?S De Eigenschappen x. Afdeel. i. 1- clD- $tuk. ' Groeiplaats. hy aan, du zy in de Herfst te vocrfchyn komen en dus 's Winters groeijen (*); 't welk eigentlyk op de Mosfen past, niet op de PadJeftoelen: want deeze groeijen, byna onverfchilüg , het geheele» Jaar door, ten minfte in 't Voorjaar zo wel als in de Herfst (f). Vogtigheid en broeijing, naamelyk, benevens de Verrotting, geeven gelegenheid tot den Groey van dit Ontuig, dat door Koude en Droogte vergaat. Sommigen zyn 'er, die op zekere tyden des Jaars voortkomen; gelyk men dus Voorjaars en Herfst - Paddeftoelen heeft. Byna geen Lighaam is 'er, zo in het Dieren als Planten - Ryk, dat niet, door Vogtigheid of Rotting , de Groeiplaats worden kan van derge'yk Gewas. Evenwel zyn 'er, die de Vogtigheid meer beminnen dan anderen, ten minfte meer inzuigen j weshalve zy Hydrophori genoemd worden , als een Waterig Vogt, veelal zo zwart als Inkt, laaterde afdruipen uit het Hoedje, 't welk dus verfmelt en rottende verdwynt. Dit zyn veelal ondeugende Mestzwammen , van een zeer bederfjykèn aart, welken ScHjEffer deswegen Waterzvammen noemt (|). Anderen, in tegen* (*_) Zie liet 11. Deels , I Stuk deezer Natuurlijke Hiflorie , bladz. 237. (■}") Gleditsch de Futigis- Praef. p. 6. (|) Zie zyne Piaaten N. 6, 7,8,17.46» 5* > 66 , 07, 100.  der. Paddestoelen,- 5%q gendeel, d;e op L'roey-Bedden van PaardenMesc zo menigvuldig geteeld worden , zyn drooger en Vieezig en dus van een geheel anderen aart. Ook: zyn 'er Ëetbaare Kampernoeljes, die ,' wanneer menze doorfnydt, overvloedig witte Melk uitgeeveD. De meeften komen van zelf op Velden , in Tuinen, Bosfchen en op onderaardfche plaatfen, voort. Met de Ouden te onderftelien, datdePad-, deftoelen uit enkele Verrotting of uit over-; tollig bedorven Slym der Boomen en Planten, uit de Sappen des Aardryks of uit de Dampen der Lugt, ontftaan zouden,wordt hedendaags voor ongerymd gehouden. Men acht, dat zy haar Zaad hebben, gelyk andere Planten, en de vermaarde Michelius hadt niet alleen haare Zaadjes ontdekt en afgebeeld, maar ook de Paddeftoelen uit Zaad vuortgeteeld. De verfcheide Proefneemingen, door hem met alle zorgvuldigheid gedaan en ten omftandigfte befchreeven , fcheenea zulks te beveiligen (*). Voorts bleek zulks niet min* der uit de Paddeftoèlen-Steen, in Italië zeer bekend (f). Doch die Zaadjes, tusfchen de Plaat- (*) Vide Nov. Gm PUnf. p, 136. (f) Zie ons II. Stuk der Delfftoffen , bladz. 671: want dewyl die door enkele bevogtiging Kampernoelies voortbrengt en een verhardt Veenklomp is ; zo moeten daar zekerlyk Zaadjes 'n geweeft zyn, even ais men zulks by de groeijing van alle andere Planten onderftelt. II, Dbsl. XIV. Stuk, X. AïDEEU 1." HooinTUK. Voortteeing uit Saad.  Afdeel. E Hoofdstek. Hit Eijertjes volgens Schjeïfbr. («) Vid. Obs. Microsiop. Suppl. Tab. 4. Kg, 5,6,7. Ct) Phil. 7V«»/"tó.Yol.m.p.49S. ' ■90 Dk Eigens c happen 3laatjes aan derzelver Oppervlakte zittende , syn niet waarneemelyk dan door het Mikrosioop. Bovendien meent hy ook de Bloemen waargenomen te hebben, zittende of als enkelde Vezeltjes of Penfeelswyze getropt, op de kant der Plaatjes; maar de weinige zekerheid, die daaromtrent plaats heeft, doet dit veelen nog zo gereedelyk niet toeftemmen. Ook is het een en andere in fommig flag van Paddeftoelen meer, in anderen minder of byna geheel niet zigtbaar. Maar in de gewoone Kampernoeljes heeft de Heer Baron van Gleichen deeze Bloemen of Meelknopjes , met derzelver Stuifmeel, zeer duidelyk waargeno. men (*). De beroemde Paftoor Schaeffer, die voor weinige Jaaren een zo uitmuntend Werk, met ongemeen fraaije Afbeeldingen van allerley Paddeftoelen , in de natuurlyke Kleuren, uitgegeven heeft, fcheen zelfs derzelver Voortteeling uit Zaad te willen ontkennen (f)- Ten minfte beweert hy , dat die Bolletjes geen eigentlyk Zaad kunnen genoemd worden , zo als dat der Plautgewasfen in 't al. gemeen. Hy meent, dat men dezelven veeleer moet houden voor Eijertjts , als waar in het jonge Paddeftoeltje reeds volkomen gevormd  der Paddestoelen. 593 vormd is, voor dat zy van de Moer zyn afgefcheiden. Maar, dit komt op 't zelfde uit:1 alleenlyk zou menze dan tellen moeten onder I de zogenaamde Jongwerpende Planten (Ftvi-* fartf), hoedanigen 'er, gelyk wy in 't beloop onzer Befchryving van 't Planten - Ryk gezien hebben, nu en dan voortkomen. Men heeft 'er onder de Grasplanten verfcheidene van dien aart. Voorts verbeeldt hy zig, dat de Paddeftoelen, buitendien, van alle andere Planten ver-v fchillen , door haar Voedzel te kunnen in-* neemen aan alle gedeelten van haar Lighaam. Hy hadt fomtyds de eene Paddeftoel aan de andere gehecht gezien met de kant van haar Hoedje of Huikje dus voortgroeijeade of in 't leven blyvende , zonder dat de Wortel aan den Grond raakte. . Maar dit zelfde kan men ook van de Boomftammen zeggen , die t'onderfte boven geplant of afgezoogen worden; zonder dat men aan derzelver Voeding door de Wortelen twyfele. 't Is ondertusfchen zeker, dat de Paddeftoelachtige Gewasfen vol1'trekt geen Bladen, en naauwlyks blykbaare Wortels hebben, waar door zy,zo wel als de Schurftmosfen en dergelyken, van de Planten in 't algemeen verfchillen. Sommigen houdenze zelfs voor Planten van eene Dierlyke natuur, ja willen dat zy Dieren zyn of geweest hebben (*). On- 09 Opinionem quam foveat ; eos Animalia esfe val II. Debl. XIV. Stuk. tuis- X. trOKEL, i. loOFD- ruK. Li Verfchil m ande! Planten,  552 De ElC KKSCHAtïEÏ £ f deel. I. HoOFDSTOK. Verfclii in Groeiïing. Verfclii lende Ge ftalte. Onder elkander zyn ook deeze Gewasfen , ten opzigt van de manier van Groeijing, ten uiterfte oneenpaarig. Men vindt 'er die langzaam groeijen en lang in 't leven blyven gelyk de Boomzwammen en zodanigen, die door goede en minder overtollige Sappen gevoed worden. Anderen zyn 'er, die zeer fchielyk groeijen en niet minder fpoedig fterven of verdwynen (*). Daar zyn van dit ïlag van Planten , die, gelyk het Haft of Oeveraas, binnen één Etmaal gebooren worden, tot volmaaktheid komen en fterven. Zelfs heeft Haller 'er^ ónder de kleinfte Soorten, opgetekend, die maar één of twee Uüren leeven; terwyl anderen , oogfchynlyk van de zelfde hoedanigheid , naauwlyks 'binnen veertien of zestien Dagen haare Vrugimaakinge voleinden. De Heer Gleditsc h heeft bevonden, dat eene zelfde Soort tienmaal voortkomen kan in twaalf Maanden tyds. De Verfcheidenheid in de Geftalte der Paddeftoelen is oneindig. De gemeenften hebben een Steel, die taamelyk dik is, van boven gedekt met een Hoedje, dat plat is of Kegelvormig, fuisfe, a fedulo 'quodam NaU'.ras contemplatore olim ftabilitam fove , coujicere licet. Meth. Muscor. iuujtratq, pra;f. C. a. Linnè juniore, iiropofita. Ups. iij*3r. p. s'0. Zie ook het laatfte van myne befchryving det Dieren of I. Deels. XVHI. Stuk, op het .end. C*j Hier van het Spreekwoord .• Nasci fubito ut Fungi.  j> 3 9, Paddestoelen, sm taig, van onderen dikwils hol en altoos vol Plaatjes of Pypjes. Van de zodanigen heeft Touknefort meer dan zeventig Soorten opgetekend. Anderen hebben het Hoedje van onderen met Gaatjes , eenigen gedoomd, eenigen geheel glad. Voorts komen 'er ook zonder Hoedje voor, die of getralied zyn , of Tolachtig , of Klokvormig, langwerpig of Kogelrond. Sommigen groeijen geheel Oorachtig, gelyk de Boom - Zwammen: maar deeze ondergaan een ongemeene vervorming; zo dat zy de Oppervlakte fomtyds geheel zonder Gaatjes , fomtyds dezelven boven hebben , vertoonende zig als omgekeerd. Dikwili zyn dezelven ook dermaate bekneld, of door de engte van de plaats geprangd, dat zy als een Knobbelige of Vliezige Klomp uitgroeijen, die in geenen deele naar de Natuurlyke figuur gelykt. En de verandering, welke 'er buitendien, door de enkele Groeijing en Rypwording of Verfterving ,door uit,droogingvandeZonof al te fteike Vogtigheid, in deeze Gewasfen plaats heeft, is zeer groot. Het woord Fungus, dat de Latynfche naam der Paddeftoelen in 't algemeen is , leidenrc fommigen af van de gevaarlykhcid , alzo 'er veele Vergiftige onder zyn, waar voor men zig moet wagten *: anderen van de dood zelve f , welke zy fomtyds veroirzaaken. Hetf komt my echter veel waarfchynlyker voor, * Pp dat U, Dbel. XIV. Siuk. X, ArrjEEt. i. HooKJ* STUK. Jea, * a fu. enéh afimere  594 De Ei oenschappen X. Afdeel I. Hoofdstuk. * fi'*ig ditm ■f Turn res Fun. dat hetzelve van 't woord fangor of 't zelve daar van afftamme ; 't welk in een goede en in een kwaade zin daar op toegepast kan worden (*); alzo het dienft doen en fterven betekent *. Het wordt op dergelyke Uitwasfen van Spcngieus Vleefch, aan 't Menfchelyk Ligaaam, gelyk men weet, ook toegepast en is bovendien grappig gebruikt geweest , om Menfchen van een plomp Verftand, inzonderheid een groot Hoofd hebbende, te betekenen. De Sponsachtigheid van deeze Gewas-fen doet fommige Gezwellen, van dien aartf» met dergelyicen naam beftempelen. De Franfche, Champignon, fchynt van het groeijen op 't Veld, Potiron van 't gebruik , Morelle van de gedaante afkomftig te zyn. De Engelfchen noemenze Mushroom of Todeftole, dat is Paddeftoel, gelyk wyze mïsfchien wegens de affchuwlykheid, en Duivelsbrood, om het gedagte gevaar heeten: maar de Duitfchers begrypenze, in 't algemeen , onder den naam van Schwam; de eetbaare door dien van Reifchen, Breitlingen of Pfijferllngen, onderfcheidende. Ik fpreek niet van de byzondere Soorten, welken zy door veelerley benaamingen aanduiden. Wy noemenze ook Kampernoelies, (*) Dit myn denkbeeld vind ik met dat van den Pastoor Ste8bkek o vereen komftig, die het in een goede zin neemt, voatfmgi officio, op de Eetbaare pasfende.  ï> e r Paddestoelen» 501 /«jdatmooglyk van 't Franfche Champignon, «o wel als 't Brabantfch vroord Weijer, zyne afkomft heeft. By de Italiaanen is nog het woord Fongho in trein. Dat men oudtyds, by de Romeinen , niet minder werks maakte van deeze Gewasfen , om aangenaamheid by te zetten aan de Spy. zen , dan in Vrankryk, Brabant en Duitfchland nog heden, is onbetwistbaar (*}. Echter waren 'er s die derzelver gebruik, wegens 't gevaar, geenszins goedkeurden ff). Hoe kan men zulk een vermaak fcheppen in 5t eeten van een gevaarlyke Kost, zegt Pt 1 mus, die verhaalt, dat verfcheide Huisgezinnen en geheele Gaftmaalen , van voornaame Luiden zelfs, ten zynen tyde daar door om 't leven geraakt waren. Hy geeft ndgthans verfcheide Middelen aan de hand, om zig voor 't gevaar te hoeden; niet alleen in de uitkiezmg beftaande, maar zelfs in het kooken,dat best was met Salpeter en by Vleefch, als ook Peeren daar op te eeten. Azyn pryst hy tot verbetering van dezelven aan. Verfcheide Middelen tegen de Vergiftigheid derzelven heeft hy aangetekend, gelyk het Sap van Kool, van Kers, het Zaad van Brandenetelen, enz. Schoon Pratenfibus optima Fungis Natwa eft. Horatius. Cf) Quae voluptas tanta ancipitis Cibi? Pun mu Nat. Libr. XXII. Cap. 33. ' IL Dast. XJY. SïüK. P]? * AruEEXè I. Hooïd. stuk. Gebruik.  X. Afdeel» HoofdI. stuk. Gevaarlykheid. Uitkiezing. ('O 4tia Med. 1673- Hift. CXVI. y9ó De Ei(i*N»ch.ïf ïs Schoon men hedendaags de .goede Kampernoelies genoegzaam van de kwaaden te onderfcheiden weet, zyn 'er echter nu en dan nog voorbeelden van Ongelukken daar door gei beurd; die minder gemeen zyn in Landen daar menze veel gebruikt; gelyk in Silezie, alwaar het Landvolk dezelven niet alleen des Zomers verfch, maar ook 's Winters gedroogd nuttigt. Bartholinus brengt een Hiftone by, van eene Beroerte daar uk in een Man en Vrouw te Koppenhagen ontftaan (*). In Vrankryk en Brabant word?uze menigvuldig getesld en ter Markt gebragt ;zo dat men daarvan de hoedanigheid genoegzaam verzekerd is en de Kampernoelies dagelyks,zonder fchroom, in Ragouts, Soupen en Toefpyzen gebruikt ; maar zy blyven altoos een Kost die moeielyk is te verteeren , kunnende in zwakke Geftellen allerley Kwaaien , uit verftopping der Ingewanden ontftaande , veroirzaaken ; des de maatigheid en voorzigtigheid , of liever de geheele Onthouding , even als van anderzwaar Voedzel , fommigen is aan te pryzen. Zulke Kampernoelies zyn best, volgensLem e it y , welke men in één Etmaal op Mestbedden teelt. Hier aan volgen de genen, welken in de Velden groeijen , van boven met een wit Vlies bekleed, van onderen Vleefch- kleurig  DER PADDEJTOILEN. JÏT kleurig en van binnen wit. Men vindt in de Bosfchen ook goede Kampernoelies, die van boven bruinrood, van onderen geelachtig wit zyn; maar dewyl fommige Boomen, naarmenS zig oudtyds verbeeldde, eene fchadeiyke hoedanigheid daar aan byzetten, zal men zig liever van deeze onthouden. Ondertusfchen blykt uit de Ondervinding, dat het in deezen meer aankomt op de Soortelyke onderfcheiding, welke afhangt van de kennis van derzelver Geftalte en Kleur. Die holle Stcelen hebben , worden van de onzen verworpen , zege Haller, maar de Rusfen letten daar geenszins op, eetende zelfs zodanigen, welken wy voor zeer Vergiftig houden.° Zekere kleine Voorjaars - Kampernoeltjes , op het Mos groeijende , aangenaam van Reuk, rond en van grootte als Erwten, zyn zeer goed om te nuttigen. De Moriljes, Truffels en anderen, maaken zig genoegzaam kenbaar, enz. Bovendien is het wel kooken en toebereiden van deeze Gewasfen , even als in aller'ey Spyzen , tot het wel bekomen noodzaakelyk (*;. Dee- (•) Lauta decent nitidse Boleti Fercula Coense • Sed, nifi percoftis, Virus inesfe puta: Cui Pifuita placet, vel inerti ftigida Succo Peaora, Fungorum mjllia multa voret. SCALIGER Exeicit. léfl. PP 3 X. Ar DEEL. I. F-IcOFD- ruK,  5£»8 De Eigenschappen x; Afdej-L.i L Hoofd- . stuk. Toebt- ' leiding, i 1 j Geflagcs•terdeeling Deeze Aardvrugt levert mooglyk wel de alergrootfte Verfcheidenheid van Geregten uir. Vlen legtze in, met Zout, Azyn of Olie, en lus kunnenzc, zo wel als gedroogd, verfcheile Maanden, ja Jaaren zelfs,naar haarenaart, >ewaard worden. Voorts worden zy gekookt, ;eftoofd, gebakken of gebraden. Dit laatfte tan ook aan 't Spitgefchieden. Men bakt 'er Pannekoeken of Taarten van en bereidt 'er nede veelerley Pottagiën. In Hongarïe worden zy , gedroogd zynde , tot een Poeijer gewreeven , waar mede men aldaar byna alle Ragouts en Sausfen mengt, in plaats van Meel. In Italië maakt men van gepelde Amandelen, met een weinig Look, Peper,Olie en Limoenfap , een foort van Moftert, met welke altoos de Kampernoeljes aldaar gegeten worden; 't welk tot een goede verteering derzelven ftrekt. Omtrent de Geflagts - verdeeling der Padde-Ï ftoelachtige Planten is , gelyk omtrent andeten, een aanmerkelyk verfchil tusfchen de Autheuren. Tournefort hadt'er van gemaakt agt Geflagten, welken hy, naar de Geftalte, met beaaamingen onderfcheidde. Mich e l i u s fchifcze naar de Groeijing, van enkeld of byeengevoegd , Takkig of niet Takkig te zyn, den Steel geringd of niet geringd, het Hoedje geftreept of ongeftreept te hebben , enz. Dilleniüs hadtze in de genen die  i*EB Paddestoelen. 595. die Hoedjes of geen Hoedjes hebben, en deeze wederom naar de Plaatigheid, Pypigheid en Geftalte, onderfcheiden. Linn^tjs geeft; 'er van op, deeze tien volgende Geflagten,in twee Rangen: als I. Met Hoedjes. Ag Ar ic ijs. Het Hoedje van onderen Plaatig. Boletus. Het Hoedje van onderen Gatig. Hydnu m. Het Hoedje van onderen Stekelig. Piïallus. Het Hoedje van onderen effen. II. Zonder Hoedjes. Clatrüs. Getraliede. Hel vel la. Tolachtige. Peziza. Klokvormige. Clavaria. Nagelachtige. Lvo o per don. Klootronde. Mccor. Met gefteel de Blaasjes. Naar deeze verdeeling,nu, zal ik wederom de byzondere Geflagten en Soorten befchryven. P p 4. II. HOOFD- II. Dsïl. XJY. Srus. X. AFDEEIn 1. Hoofd» run.  6oo Beschryvinc y x f x. li. t'oom- iTUJfc II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Paddestoelen met Hoedjes, lot welken de Kampernoeljes, Boomzwammen , Stekel» en Rimpelzwammen behooren. De Paddeftoelenmet Hoedjes begrypen onder zig alle de eetbaare en andere zogenaamde Kampernoeljes of Duivelsbrood, die vervat zyn in de vier gemelde Geflagten, als volgt. A o a r i c o s. Kampernoelje, Onder deezen Geflagtnaam, die eïgentlyk tot een Winkel-Boomzwam, op de Lorkenboomen groeijende, behoort, heeft het LinNiEus behaagd, de gewoone Kampernoeljes of Paddefloelen voor te Hellen. Heller, die zig bevoorens aan 't gebruikelyke woord Fungus hieldt , heeft naderhand, in plaats van dien, Amaritt* , 't welk oudtyds flegts op Gevingerde toegepast werdt, verkoozen. DilEf Nius was hem daar in voorgegaan. Hier volgen de Soorten. I. Ge'  BE P A B D E S T O U ï ». OOI 1. Gefceekle met een rond Hoedje. ( i ) Kampernoelje, die gefteeld is, met Tak' kige aftoppende Plaatjes. ! Deeze, die men gemeenlyk Chanterelle of, geele Champignon noemt , komt, met haare' veranderingen, in de Velden voor. Menl vindtze veel onder de Boomen en in de Bos* fchen in Gelderland, in 't Sticht van Utrecht en in Vriesland. Eene Verfcheidenheid, die zeer klein en Trechterachtig is, groeit op 'c hobbelige Veld buiten Haarlem. De gemeene is hoekig en a!s in Slippen verdeeld, een andere bleek en gelyk Endivie gekruld. Zy is eetbaar, en wordtin Duitfchland, onder den naam van Gelber Pfiffèrling, veel genuttigd van den gemeenen Man ; doch, niet wel gekookt en toebereid zynde, kan zy ligt fcherpeBuik** pynen en Buikloop veroirzaaken; gelyk de Heer Glbditsch, in't jaar 1741, onder 't (1) JgarittrS ftipitatus, LaraeH. Ramofïs decurrcmibus. Syft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1209. Sp. 1. Gort. Belg. II. p. 323, Fl. Suec. 1049, 1207. It. iï'eflgaih.215. Ag- cauiescens fulvus &c Fl. Lapp, 493, Elvela pediculata pileata, Guett. Stamp. 1. p. 12. Fung. minimus flavescens Infundibuiiformis. Vaill. Par. T. u.f. 9. 10 > fi. f« 11 • '3- y. i. Mj 15. Gleb. Fung. p. 103. Sterb, Tlwatr. p, 59-61. Merulius flavus Oris contortis et laceris. Hall. Helv. inchoat. 111. p, 150. II. Dbil. XIV. Stuk k X. Afdeel, li. Hoofd- TUK. 1. Agarieuï laniharelus. Zeemse te.  X. AfdeeI ii. hoofd' stuk. Kampe (*) Odor gratus Prunorttm, zegt Hallbk. 6oa BbschiiyvINc van 't Landvolk in een gedeelte van 't Branden* burgfe waarnam. Sïerbkek houdtze nog1 thans voorde besten en verhaalt, datmenze ..zelfs raauw kan eeten zonder eeaig nadeel. Zy hebben alsdin , zegt hy , een prikkelende of Peperachtigen Smaak , waar van de Hoogduitfche benaaming, en, dewyl het Hoedje, dat echter meer naar een Waaijer gelykt, op den Steel wat febeef ftaat en fomtyds als omgedraaid is, wor len zy van fommigen Haazsn-Oor geheten ; hoewel hy ze liever Zeemleere zou noemen, wegens de zelfftandigheid, of Saffraan-Kampernoeljes, wanneer zy Goudgeel zyr. Zy verfchillen daar in van anderen dat de Plaatjes, door hem Pluis genaamd, vast zitten aan het Vleefch, en derhalve 'er niet afgedaan worden, om ze te eeten. De Reuk is frifch, rins en zeer aangenaam (*). De gemeenfte zyn ruim zo groot als een halve Ryksdaaler, bleek geel van Kleur. De allergrootften hebben het Hoofdje of Hoedje een Handpalm groot, den Steel een Duim lang en een half Duim dik. Tweemaal 'sjaars, in 't Voorjaar en den Herfst, komen in Brabant d°eze Kampernoeljes te voorfchyn, doch werden 'er meest gedroogd te Markt gebragt. Men veizamekze aldaar in de Bosfchen. Zeker Edel Heer, die een groot Liefheb-  p k padde8toelen. 603 hebber van Kampernoeljes was, noemde deeze het Merg der Aarde en Hemelfch Manna, eetende dezelven tot verfnapering raauw , zegt. Sterbeek, wanneer hy ze vondt. (2) Kampernoelje , die gefteeld is, met een geelachtig verdeeld Hoedje, en witter Plaat-■« jes, die inwaards Tandswys' famengevoegd' zyn. (2) Kampernoelje , die gefteeld is, met alle de Plaatjes egaal van grootte. c De eerfte van deeze twee komt zeldzaam op de Velden van Sweeden voor; de andere groeit aldaar in drooge Bosfchen, en by ons opHeyvelden en eenige Weiden in Vriesland. Gemeenlyk valt zy Vleefchkleurigbont, en heeft het Hoedje een weinig ingedrukt, als genaveld ; doch Haleer heeft deeze Kampernoeljes, in Switzerland, van byna alle Kleuren, waargenomen: rood, naamelyk, en wel bruin- (2) Agaricus Stipitacus , Pileo fubflavescente partito &c. Ag. caulescens 8tc Fl. Suec. 1063, 1222. (3.) Agaricus Stipit. Lamellis omnibus magn. aqualibus. Gort. Belg. n. p. 3*3. Fl Suec. 1071, 1230. Agaricus major &c. Raj. Suppl. 18. Buxb. Cent. IV. p. 12. T. 19. fi, Agar- caulescens Sec. Fl, Lapp. 487. Amairita Petiolo farto, Pileolo convexo Sec. Hau. Helv. inchoat, III. p. l6l. TOURMF. Inft. T. 327. E, Gl.8D.p. loé. ïi. Dim. XIV. Stok. x. IFDÏ.SL. 11.? IlooïBTUK. II. Agaricus winque- sartïtus. Vyfdeeli»e. III. Integer. Onvereeide.  x. Afdeel IJ. Hoofdstuk. Kamper noetje. iv. Agaricus Muscw rius. Vliegdoodende 604 BïSCIIRYVING VAN bruinrood of Bloedkleurig, Violet, blaauw , 'geel en groen; hoedanigen ookby SoijEffer voorkomen. De Steel is altoos wit en dik ; het Hoedje op zyn hoogfte vier, dikwils maar twee Duimen breed , aan de kanten rimpelig en geftreept , van onderen met dikke witte Plaatjes , die eindelyk geel worden. Deeze heeft het Vleefch byzonder broofch en fcherp van Smaak, doch is niettemin eetbaar. (4) Kampernoelie , die gefteeld is , wet gehalveerde eemaame Plaatjes, ten gering' den Steel, aan den Top verbreed, aan den Voet Eyrond. Tot de Vergiftige Paddeftoelen behoort deeze, die niettemin zeer fraay is voor 'tOog, door de hoogroode of Bloedkleurige met geel litgemonfterde Kleur van haar Wrattig Hoedje, dat dikwils zeer'breed valt, tot twaalf Duimen over 't kruis en ook wel geheel Afchgraauw gevonden wordt. Dit Hoedje gelykt fomtyds naar een zogenaamden Rammelaar, daar men de kleine Kinderen mede ftilt, zegt Gle- (4) Agaricus Stipit. Lamellis dimidiatis &c. Gort. Belg. II. p. 343. Fl. Suee. 107*, 1235- Fung. Muscas interficientis tertia fpecies. C B. Put. 373. Mich. Gen. T. 78. f. 1, 2. Amanita Petiolo annulato, Sanguineo , Lamellis albis. Hall. Helv. inchoat. III. p. 160. Gled. f. 82. Sterbeek. p, 314. T. ». A.  de Paddestoelen. 605 Gleditsch. Te Frankfort, en elders in Duitfchland, worden deeze Zwammen op de Markt te koop gebragt , om de Vliegen en Mug?en te dobden, ten weiken einde menze5 aan brokjes fnydt en in de Venfterpoften legt:. als wanneer 'er de Vliegen, 't zy door den Reuk, 't zy door de Kleur aangelokt, op gaan zitten en dood 'er af tuimelen, zo men verhaalt. In Sweeden kookt men deeze Zwam in Melk, ten zelfde einde,of ftamptze in Water ; wanneer "er de Vliegen als dronken door gemaakt worden. Deswegen noemt men deeze Kampernoelje, gemeenlyk, in Duitfchland Flkgenfchwam ; hoewel zy ook voor de Menfchen nadeelig is, die 'er niet aan gewoon zyn; dezelven als uitzinnig en dol mankende. Van de Rusfen niettemin worden zy, hoe fcherp ook van Smaak en hoe Hinkende, tot Spyze gebruikt: ja van de Franfchen zelfs,zo men verhaalt. Hier te lande komen zy weinig voor; maar in Brabant veel in de Hakbosfchen, in de Herfst. Buiten twyfel zal de verfchillende Landaard, Grond en Groeiplaats; de jongheid of ouderdom en het Saizoen, in de uitwerking veel verfchil maaken. Ook verfchilt het zeer, of men 'er veel dan weinig van gebruike. Dat men met het Sap , daar van, de Weegluizen dooden kan, is zeker. II. Dasi.. XIV. Stuk. C5) Kam- X. Afdeel. 11. HoOFD- tuk. Kamperwetje.  <5o5 BEttHïïYIDfi VAN x. AïDEEL. 11- Hooid- STUK. V- Agarict, dentatus. Getand* VI- Deliciofu Lekker VIL Laliifluu Melkgeevendi (5) Kampernoelje, die gefteeld is; het Hoedje verhevenrond; de Plaatjes aan den Voet fpits getand hebbende. s In de Bosfchen van Sweeden komt zodanige Paddeftoel voor,die een geel Hoedje heeft, tropswys' groeijende. Zy ziet van boven Lymerig glad en fchynt vry veel met een dergelyke, in andere deelen van Europa waargenomen, die ook Goudgeel en groen valt, te ftrooken. (6) Kampernoelie, die gejleeldis; het Hoedje [' Tegehood hebbende; met geelachtig Sap. (7) Kampernoelje, die gejleeld is, met een s' vlak Melkgeevend Hoedje, Vleefchkleurig; !. rosfe Plaatjes en een langen bleekrooden Steel. Deeze Cs) Agaricus Stipit. Pileo convexo &c. Agaric. Caulescens, Pileo flavo &c Fl, Suec. 1048, 1206. Amanita flavus viscidus Pileo conico. Hall. Helv, inch. III. p. 169? Schjefi. T- 2. f. 4, 9. (6) Jgarieus Stipit. Pileo Tefbceo , Succo lutPscente: Fl- Suec. II. N. iiii. Fungus perniciofus, Lateritio colore varians &c. Mich Gen. 141. Amanita fulvus Lafte Croceo. Hall Helv. inchoat. p. 168. Gled. p. ;ot. (7) Agaricus Stipit. Pileo plano Carneo Laftésc ute &c. Ft. Lapp. 484. Fungus Laftescens prse^-Tant.sfimus. Vaill. Par. p. 61. N. 9, 10. Schjeff. T. ii , 12. Seop. Carn. p..Ss. Sterb. N. 41. T. 6. C.  »e Paddestoelen. r>0? Deeze twee, door Haller tot ééneSoort t'huis gebragt, groeijen met haare Verfcheidenheden, die aanmerkelyk in Kleur verfchillen, op verfcheide plaatfen van Duitfchland ,* alwaar men 'er den naam van Reitsker ofReh-* fche aan geeft. Zy zyn vol van een Melkachtig Sap, dat SafFraankieurig is en zeer fcherp van Smaak; weshalve zy ook van fommigen geteld waren onder de fchadelyke Kampernoeljes. Op een taamelyk langen dikken Steel hebben zy een rond Hoedje , met den rand wat mwaards omgekromd , welks Kleur van boven meer of min Tegelrood is,dat is,gelyk de Kleur der Dakpannen of gebakken Steenen; doch ook wel wat naar 't geele of bruine trekt, fomtyds met groene of geele ftreepen ; van twee tot zes Duimen breed. Van onderen zyn de Plaatjes, die Melk fbrten, bleekrood, geel of Afchgraauw, wordende, door veroudering verdroogende , groen. Volgens Scopoli is dit een onfchadeiyke , fmaakelyke, ja regt lekkere Kampernoelje, welke in Karniohe,Karinthie, Tirol en aangrenzendeLandfchappen.met veel vlytjopgezogt wordt, om tot Spyze te gebruiken. Dit beveiligt het verfchil der Paddeftoelen naar den Landaart. Hier te Lande is deeze, met het geele Sap, met bekend. Sterbeek fpreekt fen een Roode Wollige of bonte gehaairde, in 't rioogdmdch Hirfchling genaamd, dat is Herts-KaraH. JDsat. Xiy. Stuk, $m X. ArrjEEt li. Hoorn. tan'. Kampér* oelje.  X. AlDEF.I.. 11. HooIDStUK. Katnpernoetfs. VIIT. Agaricu, Piperatus Gepeperde. :7o8 3lSCHïT»IHG VAM pernoelje » door hem in Brabant gevonden, p/elke hiertoe behooren zou, zo Gleditsch wil, die verhaalt, dat deeze Reitfchers in het Mark Brandenburgfche en de aangrenzende Landen j als ook in Thuringen, enz. ever? rioedig op.de Heijen en in de Bosfchen groeien, wordende, van het Gemeen vlytig opgezogt, ten diepfte van de Keuken. Maar zyn Ed. merkt tevens aan , dat 'er ook kwaade of Vergiftige Reitfchers zyn , bleeker van Kleur en op de kanten Wollig, die zorgvuldig onderfcheiden worden. Deeze zyn gevaarlyk, doordien zy een uitermaate fcherp Sap bevatten , en dus zwaare Buikpynen , Buikloop en andere Ongemakken, vercirzaaken. (8) Kampernoelje, die gefteeld is, met een ' platachtig Melkgeevend Hoedje; aan den rand neergehoogeu ; de Plaatjes Heek Vleefchkleur. Deeze behoort tot de Pfiferüngen of Peper> zwammen der Duitfcheren; dus wegens hiar fcherpe Sap genaamd , dat eigentlyk plaats heeft (8) Agaricus Stipit FÜeo pianiusculo &c. Gokt. Belg. II. p. 324- Fungus aibus acris. C. B. Pm. 371. tl. Suec. 103b, 1195. Fung. Pi'përatus aibus crasfus. Lacteo Sflclo turgens.' ». Fun". Pileoio lato drblc. candicante. Comm. Bolt. 14. Fung. Umbilicoius laftescens. Sterb. Fung. 116.  de Paddestoel en. tfo? heeft in het vafte Vleefch j doch de daar uit vloerjende Melk, door kwetzing, is llegtseen weinig famentrekkende. Men kan dit, derhalve, met regt'noemen, een bedrieglyke* Kampernoelje. Gleditsch verhaalt zulks;» doch Haller brengt, daar tegen, de Waarneeming by van Listek , die in een Bofch van Engeland de Melk, uit dergelyke Kampernoeljes , hèeter op de Tong dan Peper, en, tot een Koek opgedroogd zynde, nog even • fcherp bevondt, doch niet Saffraankieurig, gelyk Hal der zegt, maar wit (*). Niettemin vondt hy 'er Vliegen-Poppen in, en Slakken, die 'er op aasden. Hy achtte het deeze Soort te zyn , welke, jong zynde, geheel wit is met een platachtig , ouder met een Trechterachtig Hoedje, geel, ros of Kaftanjebruin wordende , van Kleur. Alsdan zyn dezelven van vier tot negen Duimen breed bevonden. Hoe fcherp ook, eet men in Pruisfen' en Rusland deeze Kampernoeljes, waar van geheele Vaten vol, ingezouten , tegen de Vasten bewaard worden. Zy zyn derhalve eetbaar, en wel, dat zonderling is, de Melkgeevende; want van deeze zelfde Soort komen 'er volgens Gleditsch voor, die geen Melk gee.' (*J TranfaB. abritlg. by LoWthorp. Vol. II. p. 634, II. De hl, XIV. Stok, . X. Aï'DEEL. Ml Hooid» ruK. Kcitnper-  01o beschr.yvin6 van X. g AïDÜEL. , II. d HOOFDSTUK. 1 I 1 IX. Agnricus Campeftris.Gewoone. 1 eeven en Vergiftig zyn. Ook groeijen op e Amerikaanfche Eilanden, volgens Sloafe, witte Lymerige Paddeftoelen van een 'enynigen aart. Zy komen, aldaar, na den legentyd , overvloedig in de Velden met en lenevens de volgende voort (*). (p) Kampernoelje , die gefteeld is, met een verhevenrond, gefchubd, witachtig Hoedje en rosfe Plaatjes. Dit zyn de Gewoone Champignons , die uit fgefneeden Plaatjes, het Pluis genaamd, of ndere fnippers; uit een gedeelte van de Meft lan de Steeltjes zittende, en met witte Draalen overkorst; of uit Water, in welk zy gevasfehen , geweekt of gekookt zyn, op Bedien van Paarde-Mest , als eene Ezels-Rug jpgehoopt, met een Duim frisfche Aarde en net Stroo bedekt, rondom Parys en elders loor de Tuinlieden zo menigvuldig, als de Groen- C*) Sloan. ffam. Cat. p. 8. Hift. I. p. 65. Fungi aibi Venenati viscidi. j. B. Hift. 111. p. 826. Sterb. p. 206. r. 20. f k (9) Agaricus Stipit. Pileo convexo Sqnamato albido, Lamellis rufis. Gokt, Belg. 11. p. 324. Fl. Suec. 1045, 1203. Fungus Campeftiis aibus fuperne, inferne rubens. f. B- Hif. 111. p. 814. Amanita Fetiolo annulato, Pileo Campaniformi albido, Laminis Roleis. Hall. Helv. inchoat. 111. p. 173. Agar. Pileolo amplo hemifph*rico. Glrd Fung. p. 115. N. 21. Pradellorum tertia fpecies. Sterb. p. 29. T. 1. Fig. C, D,  ïb Padbestosuk, öij Groente hier om de Stad, geteeld worden, Wanneer zy zig als Knobbeltjes vertoonen dan verplant men deze!ven in de Aarde Men heeft van ouds al de Kampernoeljes, welken1 de Grieken MykeStas en Hydna noemden, gezaaid , en het Zaad zelfs overgebragt. Van zelf komen deeze Kampernoeljes op. drooge Grasvelden voort: weshalve menze in Brabant Weijers noemt, als gezegd is, Zy hebben een laffen Smaak, doch worden lekker door 't kooken, door 't braaden en door bygevoegde Speceryën. Ook maaken zy, wederom , door byvoeging in Vleefchnat ea andere Soepen , de Pottagie aangenaam. In de jongheid zynze geheel wit, met een half Kogelrond Hoedje , dat van boven Schubbig is, en zig voorts uitbreidt, platter wordende, van onderen Roozekleur, nog geringd: eindelyk valt de Ring van den Steel af en de Plaatjes worden zwart: als wanneer de Kampernoelje ondeugend wordt, even als bedorven Vrugten, en niet langer eetbaar is. Als eene Verfcheidenheid van deeze Soort wordt aangemerkt de St. Joris.Kampernoelje welke de Duitfchers May-Schwamm of Welling heeten (*). Deeze is zo gemeen niet en vaic (*) Fungi Divi Georgii, coloris exalbidi cum pauca fla. virie, esculenti Pratend. J. B. Mijt. fffc P. 824. Sp. "Plant, N. 14. Oq 2 II. Dbk. XIV. Siük. x X. li. Hoofd-* tük. Kamper* 10e je. St Joris jtm])er-  tfl2 B E. S C H RYVIKG VAK X. v Afdeel. 11. ^ Hoofd- , STUK. J Kamper- I 1 i ] X- Agaricus viotaceus. Violette. XI. Cinnamotneus Kaneelkleurig. XII. Viscidus. Lymerige alt kleiner, geheel wit, doch wordt allengs ;wavelkletirig en eindelyk zelfs hoog geel. Jeeze komt vroeger, naamelyk in de Meynaani ; daar de gemeenen meest in de Na:omer, in 't wilde, gevonden worden- maar nen teelrze in Kelders, op Mestbedden en a Broeybakken, 't geheele Jaar door. Op't iooge Veld, by den Haarlemmer-Hout, als >ok elders in drooge Weiden, zyn ze in de herfst te vinden. (\o) Kampernoelje , die gefteeld is, met een Scheurig Hoedje, aan den rand Wollig en Violet; de Steng hlaauwachtlg met Roest» kleurige Wolligheid. (11) Kampernoelje , die gefteeld is, met het Hoedje vuil geel, de Plaatjes uit den geeleu ros. (12) Kampernoelje , die gefteeld is , met het Hoed- fio) Agaricus Stipit. Pileo Rimofb.&c. Fl. Suec. 1066, 1226. Dalib. Paris. 371. Fungus esculentus Bult), dilute .jwrpureus. Mich. Gen. 149. ï. 49. f. 1. Fung. coeruleus major. Buxb. Ceut. IV. p. 7. T. n. Hall. Helv. inchoat. 11T. p. 175. Sch* ff. Fung. T. 3,34,56. Cu) Agaricus Stipit. Pileo fordide flavo &c. Fl. Suec. 1047, 1205. Amanita ficcus Leoninus, Annulo Araneofo- Hall, Helv. inchoat. III. p. 171. f12) Agaricus Stipit. Pileo purpurascente &c. Agar. Caulescens &c. Fl. Lapp. 485. Fl. Suec. 1070,1229-  de Paddestoelen. 613 Hoedje Lymerlg, paarfchachtig bruin; de Plaatjes bruin paarfchuchtig. (13) Kampernoelje , die gejleeld is, met het'Hoedje^ bleek; de Schyf gejlernd, geel, de Plaatjes Zwavelgeel. In Sweeden zyn deeze vier waargenomen ,1 in Switzerland de twee eerden , de allereerfte ook in Rusland , groeijende uit de Me ft die 's Winters buiten Petersburg in de nabuurige Bosfchen gebragt wordt, in de Maaffd Okto. ber. Geen derzelven is als in onze Provintiën waarneemelyk befchreeven. De Kleur onderfcheidtze genoegzaam. Het goudgeel Sterretje op de Schyf zal de reden zyn des bynaams van de laatfte, die anders ook kenbaar is aan de Zwavelgeele Plaatjes. De Violette zou volgens fommigen goed en eetbaar " volgens anderen fchadelyk zyn. ■ C14) Kampernoelje, die gejleeld is, met het Hoedje verhevenrond gefpitst, grys; de 1 Plaatjes verhevenrond grys gekarteld; den \ Steel naakt. (15) ge (13) Agaricus Stipit. Pileo palüdo &c. Fl. Suec.ioCo, 1219. Ag. Caulescens , Pileo convexo fordido &c. Ft Lapp. 502. (14) Agaricus Stipit. Pileo convexo acuminato &r. Sp. Plant. N. 15. Gort. Belg. IJ. p. 324. Fl. Lcpp. Suec. Fungus minor, Capjtu'o Pileum Nauticum &c. Buxb. Cent. IV. p. 13. T 21. f 1 Qq 3 II. Daar.. XIV. Stuk. x " X. Afdsel. II. Hooïd- ituk. xjir. Agaricus Equeftris. R-idderly;e. XIV. lammo- ammi-  (5i4 Beschryvino v a X. /ïtjr.Et. l.OuïüSTUK. XV. Agaricus chirmalus. Scnildigfc XVI. Exlinflorius, Domper rige. XVIT. Ortnitui. Gehaair. de. (15) Kampernoelje , die gejleeld is, met het Hoedje half Klootrond gefpitst, Lymerig ; de Plaatjes wit; den Steel lang, wit en Rolrond, (l6_) Kampernoelje , die gejleeld is, met het Hoedje Klokvormig, rappig, wit; de Plaatjes Sneeuwwit ; den Steel Bolachtig, Elsyormig naakt, (17) Kampernoelje , die gefteeld is, met het Hoedje Trechterachtig Haairig; de Plaatjes egaal; den Steel Draadachtig. De drie eerden van deeze komen zo wel in onze ProvinL:ën voor, als in Sweeden, waar menze in de Bosfchen vindt. De Prammige groeit omtrent het Bildt , in Vriesland, aan den Zeedyk; de Schildige in 't Najaar veel in Bosfchen en Hoven; de Domperige komt aan oude Boomen ; als ook by de Wegen teSchalk- wyk, (15) Agaricus Stipit. Püeo hemifphser. viscirlo &c.Sp. Plant. N. 16. Gokt. Belg. 11. p. 325. Fl. Lapp, Suec. Ï057, 1216. (16) Agaricus Stipit. Pileo Campaniformi a'bido &c. Sp- Flard. N. 17. Gort. Betg. uts. Ft. Lapp. Suec. n96. Amanita albus Petiolo Vi!:ofo. Hall. Belv. inchoat. III. p. 155- (17) Agaricus Stipit. Tüeo Infundibuliformi Püofo A-e. Sp. Plant. N, 25- Pucellaria Lanuginofa. Brown S'am. f8t T-15 f. 1. Fungoides, Cynthiforme purpurenm, in. tns vilioliim. Plom. Sft*. 16. Fit. X. 227. Fig. B,  I) ï PADDEST0ELEK. 615 wyk, in 't Sticht van Utrecht, voor. Dee: heeft een fchraalen Steel , van onderen Eo achtig, wel vier Duimen lang, gelyk de breec te van het Hoedje is, dat naar een Dompertj gelykt. De laatfte is in Zuid-Amerika, doe Roland er, waargenomen. Deeze heel den Steel maar van dikte als een Pennefchaft het Hoedje als een Trechter met de holte op waards en van binnen vol lange dunne Haai ren: de Plaatjes zeer dun. (18) Kampernoelje, die gefteeld is , met een Klokvormig rappig Hoedje en zwarte Plaatjes die zydelings bogtig zyn; de Steel Pypachtig. Gemeenlyk worden deeze, die op de Mesthoopen overal groeijen, Paddeftoelen genoemd, volgens den Heer de Gorter. Zy komen ook op andere vogtige vette Gronden voort en Haller merkt aan, dat zy in Switzerland op Puinige plaatfen , by Stads Muuren en Wallen, als ook aan de Wegen, groeijen. Ster*» (1%) Agaricus Stipit Pileo Camp'.rmlato lacero &c. Gort. Belg. 11. p. 325. Fl. Lapp. 503. Fl. Suec. 1056, 1215. Fungus comatus. Sterb. Fung. 21%. T. 22. f. I,' K, L. Fung. albus Ovum refereus. Buxb. Cent. IV". p. 16 T. 27- f- 1. Amanita alb- Cainpauulatus Sqnamofus nigresceus. Hall. Helv. inchoat. 111. p 157. Gleditsch p. 122. ScHiEFFER. T. 7, 8 j 46 & C SCHMIKDEL. IcOJU Plant. T. X. Qq 4 II. Deel. XIV. Stuk. ^ :e x- Afdeel. 1- 11. 1 Hoofdstuk. e Kampernoelje. r . t > XVIII. Agaricus timetarius. Mefthool'ige.  Gi<3 13 e s c ii ii y v i n o van, X. ! Afdiiex 1). Hoofdstuk'. Kampernoelje, XIX. Agaruu Campanu latus. Kiokvcr > ter beek namze waarop oude rottige Balcen, die Jarig beflooten gelegen hadden, toen in de open Lugt gebragt zynde. Hy geeft 'er den naam aan van Roode- Pruik- of ook van Bezem-Fungi, wanneer zy met de H aanlokken los omgekeerd voorkwamen Geheel Pekzwart hadt hyzeop oud Brandhout in een Kelder met Rommeling gezien. Hoe zeer verfchillen de zulken dan niet van deeze Kampernoeljes in de jongheid, wanneer zy zig met een Eyvormig Hoofdje vertoonen, dat flegts van-buiten rappig is, gefchubd en geelachtig, van binnen Roozekleurig wit: gelyk Schmiedel dit zeer fraay in Plaat gebragt heefc Vervolgens wykt dit Hoedje onder van deu Steel af, en wordt Klokvonnig; daarna, al verder afwykende , l arst het aan de kanten, wordt allengs bruiner en eindelyk zwart; tot dat het, zig op den top der Steel omkeerende, geheel in Vezelen als een Kwast of Bezempje verdeeld zynde, verfmelt in een Vogt zo zwart als Inkt. Hierom worden deeze Paddeftoelen, die ook de Vogtigheid zeer beminnen, Water-'Zwammen geheten. (iy) Kamcernoeije, die gejleeld is; met een Klok- ("ig) Agaricus Stipit. Pileo Campanulato &c. Gort. Belg. II. p. 325. Fl. Lapp. 507. Pt. Suec. 1054, I2I3Fungus multiplex obtufe Conicus, Col. grifeo Murino. Vaill. Par. 71. T. 12. f. 1, 2.  be Paddestoelen. g"i« blokvormig, geftreept, doorfchynend Hoed je , opjlygende Plaatjes en een naakten SteeL (20) Kampernoelje , die gefteeld is, met een effen Loodkleurig Hoedje; zwartachtige afgezonderde Plaatjes, en een gebolden geringden Steel. (21) Kampernoelje, die gefteeld is, met een verhevenrond, Lytnerig, doorfchynend Hoedje en geele Plaatjes; den Steel naakt. In 't Najaar komen op natte Weidlanden , in onze Gewesten, de Klokvormr-e en Broc! fche Kampernoeljes, hier gemeld, voor. In Sweeden vindt men, op dergelyke plaats , de Afgefcbeidene, die een langen Rolronden Steel heeft, in 't midden met een hangenden Vlie zigen Ring. De Plaatjes zyn zwartachtig,als met Roet beftrooid, om laag van den Steel afl gefcheiden. De Eroofche, wier Hoedje de Kleur van Spaan&he Snuif heeft, is ook in Switzerland gevonden. (22) j (20) Agaricus Stipit. Pileo kaW Hvido Sec. Fl, Suec 1. N. 1220 (21) Agaricus Stipit. Piieo convexo viscido &c.Gort. Setg, 11. p. 3,6. Fungus Pileo Croceo fplendoris partiele. Vaill. Par. T. n f. l6, I7, ïg. Amanita flayo - Cinereus, viscidas , ftriatus, Tapillatus. Hall. Helv. inchoat. 111. p, 170. Qq 5 II. Debl, XIV. Stuk. x 1 • X. Afdeel. II. Hoofdstuk. XX. Agaricus feparatus. Afgescheidene. XXI. Fragiits. Broofche.  6i8 Beschrïvino van X. AlDEÏL. li. HooïD- stuk. XXII. Agaricu timbeluftrus. Zonne fchermigl XXIII. Androfi cius. ZeenaveligeXXIV.Ctevus Spykernagel. (%% ) Kampernoelje, die gefteeld is, met een geplooid Viezig Hoedje; de Plaatjes breeder aan den Voet. f (23) Kampernoelje, die gefteeld is, en wit, met een geplooid Vliezig Hoedje; den Steel zwart hebbende. (24) Kampernoelje, die gefteeld is, met .een bleek geel, verhevenrond, geftreept Hoedje, de Plaatjes en Steel wit. ' Deeze drie zyn zeer kleine dun gefteelde Kampernoeljes, waar van de eerfte, die haar Hoedje als een Zonnefcherm uitbreidt, ook by ons in de Hoven en Bosfchen voorkomt, tusfchen afgevallen Boombladen. De tweede heeft (22) Agaricus Stipit. Pileo plicato Membranaceo &c. Gort- Belg. 11. p. 326. Fl. suec. 1033, 1192. Fl. Lapp. 471. Fungus minimus totus albus &c. Mich. Gen. 166. T. 80. f. 11. OD Agaricus Stipit. albus , Pileo plicato &c. Fl. Suec. 1034, 1193. Ag. Caulescens albus minimus. Fl. Lapp. 472. Fung. Caule nigro Capillari, Androfaces capitslo. Bocc. Mus. 143. T. 104. Fung. Pileo candirante &c. Vaill. Par. 69. T. 11. f. 21,22,23. Amani* ta Pileolo nigro, Pileo albo ftriato excarni. Hall. Hein. inchoat. lil. p. 156. Gled. p. 108. N. 15. (24) Agaricus Stipit. Pileo luteo convexo Szc. Fl. Suec. 1053, 1212. Fungus minimus AurantiusMamillaris. Vaill, Par. 76. X. li- I. 19 t Hall. Helv, incl-toat. III. p. 160.  V % P a d d ï S t o I 1 ï n. ÖIJ •heeft de Hoofdjes zeer gelykende naar hei Zeenavel-Kruids ofVenusnavels Bladen, waai van de bynaam. Deeze , op rottig Hout en Bladen in verfcheide deelen van Europa zeer gemeen , is naauwlyks een Diiim hoog, gelyk de laatfte, die naar een Spyker-Nage'l gelykt, hebbende het Hoofdje rond, het Steeltje een weinig krom. Weinige Soorten van Kampernoeljes heb ik opgegeven , zegt onze Ridder, om de Ver« fcheidenheden te myden , die menigvuldiger zyn dan men gemeenlyk denkt, verwarrende dikwils het ééne Geflagt met het andere: zo dat de Kruidkunde in deezen nog vry gebrekkelyk is. Wy zullen 'er derhalve ook geene Soorten van andere Autheurenbyvoegen;maar zulks overlaaten voor de genen, die het gelust dit verder na te gaan, II. Bywasfen, ongefteeld halfrond. (25) Kampernoelje, die ongefteeld is, mef Doolhofachtige Plaatjes, (iC) Kam- 2 ("25) Agaricus acaulis, Lamellis Labyr'nthiforrmbus Gort. Belg. 11. p. 326. Ft. Suec. 1082, 1241. Agaricus Villofus &c. Büxb. Cent. V. T. 4. f 1. Agarico - Fungus Lïimell. cresfisfimis rigirlis. Hall. Helu. 57, Amanita fesfilis. Helv. iuchoat. 11!. p. i5t, Agar. de Saint Clou. Vaill. p. 3 T. 1. f. 1, 2. Agar. Coriaceus durusve. Gled. p, 134. Vonkhout. Sterb. N. 138. p, 2*2. II. Dbbl. XIV. Sras. X. Afdeel. II. Hoofdstuk, Kamper, noelje, XXV. Agaricus \uercinus. Eikenwam,  620 Beschryving van X. Ainssi • II, HooTBÏTBK. XXVI. Agaricus, Betulinus, BerkenZwam. XXVII. Alneus. ElzenZwam. (26) Kampernoelje, die ongefteeld is. Lederachtig , Pluizig, met een Hompen Rand en Takkige aan elkander fluitende Plaatjes. (27) Kampernoelje , die ongefteeld is, met tweedeelige Poeijerige Plaatjes. Drooge taaije en fomtyds Lederachtige , fomtyds Houtige Uitwasfen aan verfcheiderley Boomen en Hout voorkomende , en dikwils zeer aartige fi.;uuren maakende , zyn deeze, die men eigentlyk Zwammen noemt. Sterbeek geeft den naam van Vonkhout aan de eerfte, die op Eiken Paaien en Balken groeit en gantfch niet ongemeen is; een droog, Kraakbeenig Houtuitmaakende, dat voor Tontel gebruikt kan worden, zo wel als het Pit van dood Elzen Hout. Verfcheide Duimen , ja wel een geheelen Voet, zyn fomtyds deeze groot, van boven glad en met veelerley Kleuren half cirkelswyze getekend. Aan de Elzeboomen vallen dergelyken die kleiner zyn en aan de Berken heeft menze Lederachsig ruig, zo Linnjeus in Sweeden waarnam. Men vindtze ook aan andere Boomen en Hout, en deeze fchy- (26) Agaricus acaulis Coïiaceus Villofus &c. Fl. Suec. 1085,1224. (27) Agaricus acaulis, Lam. bifidis pulverulentis. Fl, Snee. 1083 i I242 Agarico - Fungus Lam. bifidis pulv. Hall. Helv. 58. Amanita fesfilis &c. helv. inchoat. 1U. p. 152.   e Deel, PLAAT CV.  de PADi)ESTOEnH. 621 fcbyneu als een overgang te maaken van dit tot het voegende Geflagt. Zeer duidelyk toont de Japanfche Zwam , myner Verzameling , door den Heer Th onberg gevonden, haare overeenkomst met de Eiken-Zwam, zo even gemeld, en met den Agaric de St. Clou, door Vaillant afgebeeld; maar, dewyl ik niet weet , op welke Boomen dezelve gegroeid zy,en men in Japan waarfchynlyk geen Eiken heeft, zo kan ik ze niet tot die Soort betrekken. Zy is hier, in Fig. 1 , wat grooter dan natuurlyk afgebeeld. B o l e t u s. Zwam. Onder deezen naam komen die Paddeftoelen voor, welke ook waterpas groeijen, maar van onderen , in plaats van Plaatig, Poreus zyn, dat is met Pypjes of Gaatjes; waar vaa wederom twee Rangen, als vólgt. ' I. Bywasfen, ongefteeld. (O Zwam , die ongefteeld is, byna Kus jen- ' achtig, ruuw; met overendftaande Takkige Borfte/s en opene hoekige Gaatjes. Dee-Z CO Bolelus acaulis fubpulvinatus fcaber &c. Shjfi. Nat r*B. XIII. Gen. I3.o. Sp. 1. Sp. Plant. N. «. Burm. fl.Ind ?• 239- II. D«8i. XIV. Stuk. X. Afdeel. H. Hoofdituk. rapanfche PI. CV f'g. 1. !. Bolettts Favus. Honi-j aat- varu.  X. Afdeel. II. Hoofdstuk.Zwam. 11. Boletus Subero/us, Kurkachtige. 111. Fomentarius. Tontelige. IV. Tgmarius, Vuurrattende. 522 Beschryving van Deeze , in China gevonden, is een platte bruine Kampernoelje , naauwlyks Kusfenachtig; met de bovenfte zyde geheel ftekelig, als of zymet een klein Rendieren Mos begroeid ware , van platte , Takkige, bruine Borreltjes: de onderfte zyde, als een Honigraat, met groote hoekige Gaten, dikwils ongelyk van grootte naar den Voet toe. (2) Zwam, die ongefteeld gekusfend is, wit en giad. met fpitfe ongelykvormige Gaatjes. Deeze,die in plaats vanKurkgebruikt wordt in Sweeden, zynde Sneeuwwit en zagt als een Spons, groeit aldaar aan de Berkenboomen. Men vindtze aan dezelven ook in Rusland, alwaar de meeften halfmaanswyze Gaatjes hebben , volgens den Heer o e Gorter. (3) Zwam, die ongefteeld is, gekusftend, on~ effen , ftomp; met ronde egaale Zeegroene Gaatjes. (4) Zwam , die ongefteeld is, gekusftend, effen , met zeer fyne Gaatjes. Dat ("2) Boletus acaulis pulvinatus albus tevis &c. Sp. Plant. N. 1. Agaricus acaulis &c. Fl. Suec. 1093 , 1253. C3J Boletus acaulis pulvin. inKU.. obtufus &c. Fl. Suec, I892, 1252. ( Polyporus fofilis. convexo -planus, Anulis discolonbusfulvs, Poris Ochroleucis. Agaricus omnium Antorum. ileiv. mchoat. N. 2:84. Rr 2 II. Deel. XIV. Stuk. ■1 • X. Afdeel. fl. ^ HoOFE- srvs. Lorken■ Zwam.  X. Afdeel. II. Hoofdstuk.Zwam xiaS Beschryvino va»1 met bleekgeele, Oranjekleurige en bruine Ringen, van onderen vol kleine Pypjes, wier Mondjes uit den geelen wit zyn, gelyk het Vleefch van binnen, dat zeer taay is, byna als dat van de Tontelzwam. Gedroogd zynde, vergruist zy tot een wit Poeijer, dat door zyne fcherpheid niezen doet, zo fommigen willen; hoewel anderen getuigen , dat het geheel Smaakeloos zy ; doch dit zal misfchien V3n de 'verfcheidenheid of verandering afhangen. Over de hoedanigheid is een aanmerkelyk verfchil. Sommige Zwammen, vandeezenaart, zyn voor nadeelig, ja vergiftig uitgemaakt geweest: des men het Wyfje, dat wit en ligt was, alleen goedkeurde en het Mannetje, dat zwart of geel was en zwaar, verwierp. De Reuk van een zodanige, in 't Voorjaar geplukte Zwam , zou doodelyk zyn, volgens Bellonius. Het Bergvolk kent derzelver purgeerende hoedanigheid, doch gebruiktzemeelt voor de Beeften. Het Extrakt, met Water gemaakt , is milder, dan de Tinctuur met Wyngeelt, welke dikwils braaken doet en veel Harst bevat , die door Deftillatie overgaat , naar Terpenthyn gelykende. Hedendaags maakt men 'er , om de gevaarlykheid en dat men veiliger Purgeermiddelen heeft, inwendig weinig gebruik van. Zy komt in verfcheide Winkelmiddelen, en de Zyde wordt'er, op fommige plaatfen, zwart mede geverwd. (7)  DE Paddestoelen. 629 (7) Zwam die ongefteeld is, van boven glad, der ÏVilgeboomen. In Sweeden worde deeze, by de Helfingers , Sahefock geheten , om dat zy aan de Wilgen groeit. Men kentze aan haaren aangenaamen Reuk en zy wordt van de Lappen en Wermelanders tot bevalligheid gedragen. Ook dient1 zy, tusfchen de Kleederen gelegd, te»en de Myten , zegt LiNN^üs. Die bon°t£, der Wilgen, aan de Wortels van oude Stammen groeijende, waar van Commelyn fpreekt zou, volgens den Heer oE Gorter, tot' de voorgaande Soort behooren. II. Gefteelde Zwammen. (8) Zwam , die gefteeld is, overblyvendes met het Hoedje wederzyds platachtig. Pt CsO Zwam, die gefteeld is, het Hoedje gekusA end Lymerlg. de Qaatjes rondverheven F ydooken, onderfcheiden;de Steel rappigA (10) '^i^M^m^ «. Plan, i!» D«u XIV. Sxvk. rr 3 X. Afdeel. I 1. Hoofdstee.VJI. Boletus fuaveo, ■ 'ens. Welrietende. tennis. vorblyde. IX. scidus. tierige.  630 Beschryving vaw X. AïDEEL II. Hoofdstuk.X. Boleius tuteus. üeele. XI. Bmm kundj Z.vam. (10) Zwam , die gefteeld is , het Hoedje gekusftend, eenigermaate Lymerlg, de Gaatjes rond verheven , zeer geel; de Steel witachtig. Aan rottige Boomftammen, in Sweeden, groeit de Overblyvende eerftgemeld; de anderen komen ook aldaar en elders in de Bosfchen voor , zynde de Lymerige van boven, de laatfte van onderen geel, beiden dik en Vlcezig. Deeze valt ook wel van boven geel of rood, doch is doorgaans aldaar bruinachtig of Loodkleurig. Men kan haare fraaiheid in ScHjEFFERs Afbeelding befchouwen. Zy worden Piljgt of Bilften genoemd, zo wel als de volgende , die eetbaar is en wel fmaakende, zo de Heer Muller , in zyne Verhandeling over de Zwammen, te Koppenhagen in 't Deenfch uitgegeven,getuigt. (n) Zwam, die gefteeld is, het Hoedje glad, % ' (10) Boletus Stipit. Pileo pülvin. fubviscido &c. Bol. Caul. Pileo livido fubviscido &c. Bl. Suec. 10S8 , 1247Dalib. Par. 281- Fungus Porofus Autumm. viscidus. Buxb. Gmt; V*. p. 7. T. 14. Polyporus Carne fecedente, Petiolatus annulatus. Hall. Helv. inchoat. III. p. 145. (11) Boletus Stipit. Pileo glabro pulv. marg. &c. Bo'. Caul. Pileo Teftaceo. Fl. Suec. 10S7 > Dalib. Par. 382- Bol. Julli Menfis. Dill. Giesf. 388- Polyporus Carne fecedente petiolatus, fulvus, inferne virescens.Hall. Helv. inchoat. 111. p. 145. Welfmakende Pilfen. Mull. om Suampe. Hafn. 1763. ScasFFüR. ï. 114. ToURNF. Ifift. T. 3-8?  de Paddestoelen. 631 gekmfend j gerand ; de Gaatjes famengt field en fcherp; met korte hoekige Pypjes. Door het eeten van deeze Zwammen, die dc gedaante van Kampernoeljes hebben , doei van onderen aan het HoedjePypig zyn, word; de Melk der Koeijen walgelyk,endan meenet de Boeren in Sweeden dat de Beeften bete verdzyn, volgens den Ridder. Den geheelen Herfst , zegt Haller, vindt menzo in de Bosfchen veel. Het Vleefch is week en gcei, het Zaadftof groen. Hy hadt deeze Zwammen, die meelt door de Kleur ve;fchiiien,bevoorens, misfehien om dat 'er de Varkens gretig naar zyn, Suillus geheten. (12) Zwam, dié gefteeld is, het Hoedje Lyml rig gekusftend, de Gaatjes rond en eenigermaate hoekig, geknot; aan den hoek Aor~> relig. f13) Zwam, die gefteeld is, het Hoedje geel, eenigermaate Wollig; de Gaatjes wat hoekig , ongelyk Goudgeel en plat; de Steel geel. ï^fÏÏS^T^17;' (12) Boletus Stipit. Fiieo viscido pulviiiato &c. Ft Suec. II. N. 1249. dl) Boletus Stipit. Piieo f.avo fubtomentüfo &c. Ft. Suec. 1091, 1251. II. Desl. XIV. Stuk. * y. il. I < OFCSTUK. XH.1 Boletus Qranula'us. Sekorrel' te. XÏII. " Su&Zomeft* 'tifuS. Wdlige.J  632 1) E 5 C H R ï V I 8 b tan X. Afdeel. II. Hoofdstuk. XIV. Boletus fubfquamofus. Schubbi- T. Htjinum imhrica%um. (ïefchub- (14) Zwam , die gejleeld is, het Hoedje witachtig ', de Gaatjes ongelyk , langwerpig bogtig, Sneeuwwit, In de Bosfchen van Sweeden zyn deeze waargenomen; de laatfte het Hoedje zeer groot en dik hebbende. H y d n 0 m. Stekelzwam. Deze Griekfchen naam, weleer ook aan de Paddeftoelen gegeven , past onze Ridder, 't zy met reden of zonder reden, op een Geflagt toe, 't welk van de voorgaanden verfchilt, door geen Plaatjes of Pypjes, maar Stekels of Doornen van onderen te hebben. De Heer Haller heeftze, deswegen, met den naam x&nEchinus, Mi ciieli met dien vanErihadeus gety teld. De plaatzing niettemin, is horizontaal, niet opgeregc, gelyk in dezelven. Linnjeus geeft 'er van op, de vyf volgende Soorten. (1) $téke\7.\vsLm, die gejleeld is, met het Hoedje verhevenrond, Schubbig, Een Boletus Stipit-Pileo albido, Poris diffortubus &c. Fl. Suec. 1090, 1250. CO Hypnum Stipitatum , Pileo convexo imbricato. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. nu. Sp. I. Fl. Lapp. 523. Fl. Suec. 100?, 1257. Lt- Wcstgotlu 215. R. Lugdb. 519, Erinaceus esculentns albus crasfus. Mich. Gen. 132. T. 72. f. 1. EchiriBS petiolatus albicans fuperne Squamofus. Hall. Helv. inchoat. III. p. 149. Fungus poene candidus &c. J. B.Hijl. III- p, 8*». Sch. ^ S$ ÏI. Dm.su XiV. Stuk. 4t , X. y 11. k Hoof-ri-r . STUK. k zwam. P f f s r s Uitè*4' frhooten Zwam.  642 BeschryviHo van x. ArosEi I!. Hoofdstuk. Rimpgi •mwam. Gebrui je doorboord is, in anderen geflooten. Hier van maakt de Heer Gleditsch, in navolging van Mighelius, twee Soorten, en -noemt de eeritgemelde de echte Hirjchbrunst; terwyl de andere , zo wel als die, den naam van Stertmurchel of Sta3i tzwam , en van Gicht* zwam, by de Duitfchers voert. De Kleur is over 't geheel witachtig , doch wordt, inzonderheid boven aan , door den tyd bruin en zwart: de zelfftandigheid een fpongieusVleefch: om laag zyn de Velletjes van het Ey, 't eene geel, 't andere wit, als afgeftroopt. Zekere Eeltachtige zoom, die om het Hoofdje loopt, verfmelt eindelyk allengs tot een uitermaate Hinkend Vogt, als van een rottend Kreng, en loopt 'er Druppelswyze af; in welke Druppels zeer kleine Zaadjes,als Stof, vervat zyn. Men noemt het des wegen Stinchzwamm, in Duitfchland, en ik heb het daarom Stinkfchaft geheten. Door dien Stank worden de Vliegen zodanig aangelokt, dat zy by hoopen op dit Gewas aanvallen, en of daar in, of daar op, door de Lymerigbeid gevangen en vast gemaakt , verflikken moeten. i. Het één en andere heeft al van ouds den Gemeenen Man een denkbeeld ingeboezemd, van zonderlinge eigenfchappen in dit Gewas. Dat deszelfs Slym , vooral die der Eijeren , van dienft zou kunnen zyn tegen de Jicht,door beftryking , is zo ongeloof baar niet, als dac het  D E P A D D E S T O E L E K. 645 het juist een byzondere kragt zou hebben , tot opwekkinge der Minnedriften. De Stank, dien hec uitgeeft , fchynt eer van Verrotting yoort te komen en door Deftiliatie haalt men er een vlug Pisachtig Zout uit. Niettemin' worden deeze Aard-Eijeren, daartoe, door de Jaagers en boeren , in Thuringen , zorgvuldig verzameld , en in de Lucht gedroogd, of in de Rook gehangen; naderhand gepoeijerd met eenig Ceeftig Vogt , wel eena de Beefcn ingegeven , om de Paaring te bevorderen. In het Brandenburgfe wordt niet minder werks gemaakt van de volwasfen Stinkichaft , d>e men 'er droogt en zelfs wel zo geheel de Runders in de Keel flopt, of ook hetPoeijer aan Menfchen ingeeft; maar fomm.gen willen , dat 'er dan dücwiis een M». kraam door veroirzaakt worde (*).. III. HOOFD. (*) Vid. Glbsivcck uts. S« 2 II. Dbuu XIV. Sm. X. AFDEEi. 11. Hooro* TUK. Rimpelwam,  i x'v mr. (■• ■ .o- si;,k. L Ctithrus cancellatus. Getraliede. 544 Beschryvino v A III. HOOFDSTUK. Befchryving der Paddestoelen die geen Hoedjes, hebben, tot welken de Netvormige, Tplachtige , Beker Knods- en Stuifzwammen , als ook het Schimmel, thuis gebragt zyn. Vm geheel verfchillende Geftalte komen deeze voor, gelyk uit de befchryving zal blyken. C l a t h r u s. Netzwam'. Een rondachtjge Kampernoelje of Paddeftoel, die als met Rooflerwerk getralied is of Netswyze bekleed , maakt de Kenmerken van dit Geflagt, 't welk met het voorgaande naverwant is, beyattende de volgende Soorten. (ij Netzwam, die ongefteeld is en rondachtig. In (i)Clathrus acaulis fubrotundas. Stjl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1213. Sp. 1. Gort. Belg. II p. 32S. Cliff. 479. R. Lugdb. 518- Clathrus-ruber. Mich. Gen. 214. T. 93. Boletus Cancellatus purpureus. Toornt. Infi. 561- T. 329. f. B. Fungus Coralloides cancellatus. Clus. App. alt. Fung. rot. canc. C. B.- Fin. 375. Col. Ecphr. I. p. 337. T. 536. Barb. Tc. 1265, Gled. p. 140. SteRb. T. 30. f. N,0. Gücjn. Norv. p. 124. Fungm parvus pyramidalis &c. Meniz. Pag. T. 6.  »e Paddestoelen. 645 ln de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, door Michelios eerft met den naam van Clathrm beftempeld,'die echter door' onzen Ridder , in 'c jaar 1735, aan den Weg' tusfchen Haarlem en Amfterdam in 't Riet groeijende gevonden , zo hy fcnryft , niet alleen, maar volgens den Bisfchop Gunneaus ook in de Bosfchen van Noorwegen, aan den vcet der Bergen , en fomtyds aan de Haagen groeit, wordende aldaar Sprinkelfip geheten. In 'c Brandenbyrgfeendaaromftreeks komt zy , doch zeldzaam , voor, zo Gleditsch aantekent. De roode is in Toskanen gemeen, zegt Michelius, maar de witte zeldzaam. In Vrankryk wasfen zy veel tusfchen het Riet, in vogtige plaatfen, zegt S t e r b e e k , wien dezelve in Brabant niet was voorgekomen. Omftreeks Montpellier valt zy, volgens Gooan, ovaal of rond. Op de wyze der Moriljes komt deeze te voorfchyn met een rondachtig Bolletje , als een groot Hoender-Ey, waar van het Vlies opcnbarftende, zodanig een ongefteelde holle getraliede Kampernoelje vertoont, als men in de Afbeeldingen kan befchouwen(*). Dezelve CO Hoe de Heer Gleditsch hier de TMige Koraalachtige Hinkende Zwam kar, t'huis brengen , welke ReaobWr aan een Mour in Vrankryk vondt, zo zeer in gedaante verfchillende (zie Mem. de 1?i3), begry,, ik Ss 2 tl. Dsel. XIV. Stvx. X. Aideic. UI. HüOFDTUK. Netzwam,  x. AfDÏBl.. III. hoofdïtuk. tl. Clatkrui denvuialus. Ontbloote III. Nudus, Naakte. IV. Reculitus. Beiheedene. j-iö Ikschrïïisg van ve heeft derge'yken Stank als de Stinkfchaft, waar door ook de Vliegen worden aangelokt en gevangen , zo men verhaalt. (a) Netzwam , die gefteeld is, tnet een langwerpig gehikt Hoofdje. (3) Netzwam , die gefteeld is, wet een langwerpig Hoofdje, dat aan den overlangfen As is aangegroeid. iif) Netzwam, die gefteeld is , met een Kogelrond Hoofdje, dat een ovaal Topje heeft. Zeer kleine aartige Kampernoeljes , na Regenachtig Weder aan Hout , de öchors van Boomen en elders opfchietende , naauwlyks een vierde Duims of een half Duim hoog, zyn deeze: waar van Michelius de twee eerden in Toskanen waargenomen , en zeer duidelyk, door Vergrooting, in Plaat vertoond heeft. (2) Clathrus Stipitatus , Capit oblongo volvato. Clath. pediculatus purp. Cap. oblongo. Guett. Stamp. f. j>; ï6. Clathroides purp. pediculo donatum. Mich. Gen, 214. ï. 94. f. 1. (3_) C.athrus Stipit- Capit. oblongo, Axi longitudinali adnato. Fl. Suec. II. N. 12S3. Cïathroidaftrum. Mich. Gen. 214. T. 94. f. 2, Stemonitis. Glfo. p. 141. Hall. uts. p. 115. (H) Clathrus Stipit, Capit. Globofo, Glands o/ali, Fl. Suet. li. N. 1264.  de Paddestoelen. 647 heeft. Hy maakt 'er byzondere Geflagten van, met naamen , die aanduiden , dat zy naar zyne Clathrus gelyken. De Tweede is ook in Sweeden waargenomen en in Switzerland , zvnde door Ha ll e rTrichia genoemd : terwyl Gleditsch haar Sttmonitis doopte. Deez' vondtzeop verfcheide plaatfen in Duitfchland, ineeft aan 't Hout van Stooven, Broeibakken en Kanaalen, die door de broeijing van Paardemest vogtig gehouden werden, in 't vroege Voorjaar. Misfchien zou menze dan hier te Lande ook wel dus kunnen vinden. De laatfte is, zo 't fchynt, alleen in Sweeden,op de Bast der Boomen , waargenomen. Haar ron* de Hoofdje, breekende, blyft ten halveover, met een Eyrond dotje, als van Katoen, daar op geplaatst. De Heer Schmiedel geeft de Afbeeldingen van twee Netzwammetjes , fraay rood van Kleur, waar van het eene zyn Netje behoudt, het andere hetzelve afwerpt. Zy fchynen van alle'deeze drie aanmerkelyk te verfchillen (*)> Helvrlla. Tolzwam. Dit Geflagt, bv verandering van Elvtla, dat oudtyds een Paddeftoe! betekende, dus gedoopt, heb ik naar de g ;ftalte Tolzwam ge- (*) Uw, PUnt. T. 33. S14 X. Ar-Deer,. DJ. Hoofdstuk. Netzwam,  648 IiESClJRÏVIKC VAN 111. IlGI.FD- L Helve'la Mi/ra. Jflyterige. genoemd , als zynde dit het Kenmerk, door onzen Ridder daar van opgegeven. Het bevat maar dc volgende Soorten. ( r ) ïolzwam met het Hoedje nesrgeboogen, aangegroeid, Kwabbig , van verfchillende figuur. Aan de Boomen in 't Bofch te Meersbergen , in 't Sticht van Utrecht, vindt men deeze Kampernoelje, volgens den Heer de Gorieu. Aan rottige Boomen 'kwam dezelve te Upfal, in Sweeden,voor: na veel Regen, in Mey en Juny, op de Heijen en Landen in 't Brandenbergfe; in Switzerland in de Herfst op Bofchachcige plaatfen: in Toskanen , in de Maand November, na langduurig Regenweer, in de Bosfchen overal: in Noorwegen is zy ook gemeen. Het is een zeer veranderlyk Gewasj, piet een dikken Steel, die gefleufd en geplooid is, en het Hoofdje als uit veele gekrulde Snippers beftaande, en fomtyds puntig getopt als epns Bisfchops Myter of Priefters Muts by de fi) Belvilla Pileo defiexo adnato, Lubafco diffornii, Svl. Nat. Ftg. XIII. Gen. 1214. Sp. 1. Gort. Belg. li. p. 328. Elvela Fl. Suec. 1103, 1265. Fungoides Fun^ifurme ctjspum lacinistum &c Mich. Gen. 104. T. &{>. ï. 7. Fungus Autumn. velut apex Flaminis. Mentz. JPug. T. 6 Boletus Capitulo explanato laciniato. Hall. Jiiv, inchoat. lil. p. 133. Gled. p. 36. SchjEFfer. T. P|4^ 153- 362. Oed. Dan, T. ut- Gunh. Not v. N. 477.  be i a d ö e s T O E t E N. 641 de oude Heidenen. Die fchynt Mentzelitjs te bedoelen, dewyl hyPLiNius aanhaalt, die een witten Paddeftoel daar mede vergelykt (*). Het zweemt insgelyks naar de Meelknopjes der Bloemen; gelyk doorïnderen is aangeduid (fj. Ook noemt het Gleditsch een „ Morilje - achtige „ Kampernoelje , welker nederwaards getoo„ gen en kruisplooijig gefnipperd Hoofdje „ een Hoedje voorftelt, op een hollen, geftreepten en geribden Steel," Van boven , zegt hy , is bet Hoofdje natuurlyk zwartachtig bruin, van onderen wit; ook wel eens geelachtig van boven , enz. Men kan de menigvuldige veranderingen van deeze Kampernoelje, by Sch^ffek, die ze Fallenfehwamm , dat is Kreuk- of Plooy-Zwam noemt, befchouwen. Gemeeniyk wordt zy , in de Noordelyke Landen , onechte of SteenMorilje geheten , en , in Duitfchland, in 't Zomer Saizoen gebruikt; maar in de Herftt is zy taay en niet eetbaar. (2 j Tolzwam met een Kogelrond, effen Hoedje; by troppen vergaard. \ Dit" a Mox candidi, veint apice Flaminis ; 'infignibus ; pedicnlis. Hifi. Nat. Libr. XXII. Cap. 23. ff) Apex Staminis. Sp. Plant. Gort. Belg. uts. (2) Helvella Pileo globofo sequali congregata Miki Ss 5 H. D*w.. XIV. Stok. I , X. Afdeel.' III. Hoofdstuk. Tolzwam, II. Heluetta 'bterra'a. Ouderardfe.\ CV, O  *5o Beschryvinc van X. Afdeel. 111. 'Hoofdstuk. Jalxwam. III. He.velU Fineti. Pynboomen, 0 Die is de naafte bepaaling, welke ik geeven kan van de zonderlinge Zwam, in Fig. 3, op Plaat CV. afgebeeld. Dezelve heeft een bruin geel Okerige Kleur en eene zagte zelfftandigheid. Men heeftzeop het oude Hout, dat met eën Salpeter- en Zwavelig ^Vater doordrongen was, in de Zilvermynen van Dorothéa te Chusthall op den Maarts, honderdtwintig Vademen diep, gevonden. Veel fchynt dezelve naar die , weike Doctor Scopoli in de Alt -Anthoni de Fadua Stollen waargenomen heeft , te geiyken (*> (3) Tolzwam, die ongefteeld is. In Lapland groeit deeze aan de Pyn- en Denneboomen, daar zy overblyft enftand houdt, offchoou dezeiven kwynen en beginnen te fterven. Gledi i sch fpreekt van een dergelyke met een platachtig famengeplooid Hoedje , doch dtzelve hadt ook een Steel. Zodanig eene was in de Pynboom - Bosfchen van de Mark, op vogtige Mosachtige plaatfen, en in 't Land omftreeks Jena, hem dikwils voorgekomen, Haller fchynt die als eene Ver- fchei* (*) Agaricus Coralloides vel Clavatus. Plant. Jtibterr. Prag. 1772- p 109. Tab- 35, 36 (i) Helvella acaulis. Agaricus acaulis utrinque flaninsculus. Fl. Lapp. N. 517. Fl. Stiet. 1084. An Bcletus Petiolo rugofo, Püeolo pianiori. Hall, Heli: 33, Gl*d, p, 38.  de FlDBtiTlliiy, fcheidenheid aan te merken, van de voorgaan» de: doch de verandering van deeze KreukZwammen is oneindig; gelyk men by Schaef-, f £ r kan befchouwen. (4) Tolzwam , die het Hoedje met onge/yke Kwabben heeft, die niet geflooten zyn, zwart en klein. Op Ysland is zodanig eene kieine door den Heer Koenig waargenomen en bovendien nog eene,die uitermaste klein was, van Kleur als Kopergroen. P e z i z a. Bekerzwam. Ik heb den Geflagtnaam Peziza, welke oudtyds voor een fchadelyken Paddeftoel gebruikt was (*), terwyl de Geftalte Klokvormig is en ongefteeld, in navolging van den Pastoor S c h je ff b r door Bekerzwam vertolkt. Men vindt 'er de volgende Soorten van. CO Be- (4) Helveila Pileo Lobis difformibus, non claufis, atra papra. Oed. Fl. Dan. I. T. 534. N. 1. Fase. IX. p. 7. Gunn. Norv. N. 1050. Flor. lslmd. p. 244. (f) Sunt et in Fungoriim Genere a Grxcis difti P«zica;, «tui fine Radice aut Pediculo nascuntur. Ptiu. HiII. Nat Libr. XIX. Cap. 3 . U. Dkbl. XIV. Siu*. X. Akdeïl. 111. Hoojfbtok. IV. Helvella atra. Zwarte.  X. AïDEKL. lil- , Hoofdstuk. 1. Peziza Lentifera, Lunsdraa gende. 6ja Beschryvino van (i) Bekerzwam , die Klokvormig is, Litisdraagende. In de Bosfchen, op Takkenen andere (lukken Houts, die op den Grond leggen, alsook in de Tuinen aan oude Broeybakken en elders, vindt men deeze, die dikwils geheele plekken Gronds op Bedden met Run en in de Paden beflaat : zo dat Ruppius dezelve een allergemeenst Paddeftoelachtig Gcwasje noemt. In Noorwegen, daar men het in de Herfst op de Landen, dikwils op rottende Koornhalmen, aantreft, wordt uit de menigte des Zaads, welke het geeft, de vrugtbaarheid van 't aanftaande Jaar, by fommigLandvolk, voorfpeld, Zy K-omen eerst als Peerachtige Knobbeltjes, kleiner dan Erwten, te voorfchyn, die, na een Dag of anderhalf verloops, open barften, en dan (O Peziza Cnmpanulata Lentifera. Suft. Nat. Peg. XIII. Ges. 1215. Sp i. Gort. Belg, IJ. p. 328. pez. Cal. campanulato Hort. Cliff. 479. R Lugdb 518. Pez. Caliciformis Lentifera laevis. Dill. Gisf. 195 Fl Suec. 1109 , 1271. Cyathoides cinereum et veluti Sericeum. Mich. Gen. 222. T. 102. f. 1. Fungoides. Totjrnf. Vaill. T 11. f. 6, 7. Pluk. Phyt. 184, f g. Fungus Caliciformis Seminiferus. Mentz. Pug. T. 6. Gled. p. 13-. Cyathoides cinereum fubhirfutum. Hall. Helv. 18. Cvathus, Hall. Helv. inchoat III. p. 127. Oed. Dan. T. 105 Gunn. Norv. N. 515. ,8. Peziza Cal. Camp. interne ftriato, externe fquamofo. Guett, Stamp. 1. p. 13. Dalib. Par, 387.  DE PlïSlJTMIiEK, ' 653 dan zig als Kelkjes of Bekertjes vertoonen , bevattende een Linsvormig Zaad. De Kleur is van buiten zwartachtig glad, vanST binnen Afchgraauw. Eene Verfcheidenheid,S die van binnen geftreept, van buiten Schubbig is, heeft men in Vrankryk en elders waarge. nomen. (2) Bekerzwam , die Tolachtig geknot is, met eene geftippelde Vlakte. pi Deeze, die de Oppervlakte wit heeft, metïe zwarte Stippen, komt in de Herfst op hoopjes oude Paarden- of Koeijen - Mest in de Weidlandea , by ons, doch niet veel, voor, zo de Heer de Gorter meldt. De Heer Gleditsch merkt aan , dat menze op gedroogde Koeijen - Stront, in 't Voorjaar en de Herfst,overvloedig door het Brandenburgfe aantreft: ja de Exercitieplaats buiten de Halfe Poort te Berlyn is 'er , onder anderen , vol van. De Stippen der Oppervlakte vertoonen zig, door 't Mikroskoop , als kleine Gaatjes, die het rype Zaad , dat zwart is, zo fyn als Stof uitwerpen. Zy heeft een zeer kort Steeltje. (3) Be- CO Peziza turbinata truncata; disco punaaco. Gort. Be'g. uts. Fk Suec. H. Cliff. R. Lugdb. Oed. Dan. Té *8% Muse- minimus. Lignofus Disco punftaio. Bocc. Mus.U. p. 2, T. 107. Oed. Dan. 28S. EK-ela turbinata patula &c. Gled. p. 44. Sp!i»ria niyea plana Ttingtis nigricant. FUll. p. i2t. II. Duel. XIV. Sruu.. !- X. fdeee,, 111. lÖOFD'JK. ir. Peziza n£iatat eftip1de.  ój4 Bescmuyvïw* van X. Afdmi. 111. Hooïd* stuk. 111. Peziza Comucopioides. Hoornachtige. (3) Bekerzwam, die Trechterachtig is, van hoven gaapend, uitgehoekt, geftippeld. In Vrankryk niet alleen, maar ook in Duitfchland, in Switzerland , ja in Noorwegen zelfs, komt deeze , hoewel zeldzaam , voor. Zy groeit tropswyze, en maakt als een Tros vau groote Trechterachtige Bloemen , gelyk die der Bignonia, hy voorbeeld, uit; welke doorgaans wat krom ftaan, zo dat zy elk op zig zelve naar een Overvloeds- Hoorn gelyken , waar van de bynaam. In de Bosfchen der hooge Gebergten van het Thuringer Woud, is zy niet ongemeen. Zy verfchilt, doordien de rand fomtyds omgekruld is, fomtyds als afgefneeden , fomtyds in Slippen verdeeld, als die van veele Trechterachtige Bloemen. De Kleur is van buiten doorgaans bruingeel, van binnen donkerrood of zwartachtig, gelyk V a 1 l l a n t dit ook van buiten opmerkte {*) , die ze in 'c Bosfchagie der Parken van Verfailles en Marly, omtrent het midden van Augustus, van twee tot vier Duimen hoog vondt. Hier (3) Peziza Inmndibuliformis, Disco patente finuato, puntuito. Elve a Infundibuliformis &c. Gueit. Dalib. Hts. Fungoides «igricans majus , Cornucopiae forma. Vatll. Par. T. 13. f. 4.3. Peziza Membranacea Tnbse fimilis. Hall. Hela. inchoat. III. p. u%. Elvula petiol. Corpore excavato, Infundibuliformis. Gled. p. 41. Gunn. Norv. N. 743. Schjeff. T. 165, 166. (*) Brun d'aboid, puis aprés noir c«ndré en dehore. f - i7'  ï)E Paddestoelen. «Syy Hier zal die fraaije Ceylonfche behooren, welke de Edele Heer Chr. P. M e 1 j e rt , keurig Verzamelaar van uitgezogte Naturaliën,^ onlangs uit Oostindie, onder verfcheide andere Zwammen ontvangen , en my ter Afbeel-1 ding gunftig medegedeeld heeft: zie Fig. 4, op Plaat CV. Want, fchoon dezelve geenszins Vliezig is, maar eene vaste zelfftandigheid heeft, toont de Geftalte genoegzaam, dat zy hier t'huis te brengen zy en als een middelflag uitmaake tusfchen deeze en de volgende, die beiden gefteeld zyn in dit Geflagt. Dat zy tropswyze groeijen blykt aan den Voet; de Geftalte uit de Afbeelding, zo wel als de dikte van den Rand, die ftomp is en rond, eenigermaate uitgehoekt of als ingefneeden. De hoogte is omtrent vier Rynlandfche Duimen boven het Voetftuk, dat voor Wortel fchynt te verftrekken. Zy heeft den Steel of Stam, tot omtrent een Duim beneden den Rand, zeer glad zwartachtig bruin , even als of zy gevernist ware , en zodanig is ook de binnenhok e , meer dan een Duim diep , voor een groot gedeelte. In 't overige heeft de geheele Top eene geelachtig witte Kleur en is van onderen vol uitermaate kleine,naauwlyks met het bloote Oog zigtbaare Gaatjes; welke haar veeleer tot de Boleti zouden betrekken, indien niet de Trechter- of Trompetachtige Geftalte haar hier t'huis bragt. (4) Be- ÏL Da.u. Xiy. Sim v X. rn: Hoofd- iik. Ceylon* che. Pl. CV. Fig- 4.  6jö II E S C JI It ï V I S (i VAN X. m. HocïDSTUK. IV. Peziza Jlceiabü illlH. Vinge: hoedige; IV. Cyathoi des. Kroesachtige. • (*\) Bekerzwam , die Kroesachtig is, van buiten gehoekt met Takkige Aderen. Des Winters, nam Michïlius deeze op hoopen Paardemest en op daar mede gemeste Landen, in Toskanen waar. Zy is van zeer ■ veranderIyke'figuur , wordende van hem by een Smeltkroes , van anderen by een Mortier of Poe vergeleeken. G t f. {) itscii vondtze fomtyds rond , fomtyds driekantig hol , op een klein Voetje, van teritan aartig begroeid met Takkige Ribben, hard en bruin van Kleur. Zy kwam hem , na den Regen , in Mey en Juny, in Mosfige Bosfchagiën en op Velden in het Brandenburgfe, ja fomtyds ook: in Ho. ven, Boom-en VVyngaaruen, voor: In groote Bosfchen van Meisfen vondt hy ze op de Wortels van Boomen. Somtyds hadt zy de figuur van een .Schulp of was-up-andere manieren wanftaltig,•gelyk.men in de Piaaten van S c h je f f e r kan belchonwen. (5; Bekerzwam, die Krocsaciuig is, met een ftompen opgeregten Rand. .. (6) Bef (4J Peziza Cyathifoimis , extns atignlïtta Venis'Rnmr.fis. Gort. Belg. II. p. .329. Füngoiries fuscum Acetabuü forme. Vaill. Par. 57. T. r3. f. 1. i-'ungoides maxiuiLiu Vafis fufurii ïbrmi. Mich- G.n 206. T ^6 fc 1. Peab:» brafteata fordide lutea fubvillofa.' Hall. Hetv. inihodf .11. y. 129. Elvela Córpore hemisplixno. Gi.fd p. 'at. Sch>:efek. T. 150, 155, 156. Cs) P'ziza Cyathiformis, marging creft'o -obtuio. Fl. Sttsc.  we Paddestoelen. 05f (6) Bekerzwam , die Khotachtig Klokvormig is , met een gekartelden rand. (7) Bekerzwam, die vlak is, met een verheven Haairigen rand. (8} Bekerzwam, dieTolachtig is, Slakvormig. De verfchillende figuur, in de bepaalingen en door de bynaamen aangeweezen , onderfcheidt deeze Soorten , altemaal kleine Padde(toeltjes zynde, waar van fommigen op den Grond , anderen aan Boomen , op Hout of Muuren, in donkere vogtige plaatfen,voortkomen. De Schildachtige, {die meer naar een klein Kommetje gelykt, vindt men by ons menigvuldig in "de Weidlanden , op hoopjes ou. Suec. 1210, 1274, Peziza lutea parva, marg. fevibus. Raj. Uugl. ui. p. 470. t. 24. f 4. (6) Peziza Globofo-Campanulata , margine crenato. FL Suec. II. N. 1273. Fungoides Gjandis Cupulam re-» ferens. Vaill. Per. 57. T. 11. 'f*. 1, 2 , 3. (7) Peziza plana, margine conrexo Püofo. Gort. Belg. II. p. 329. Fl. Suec. II. N. 1272. Peziza lutea parva marginibns Püofis. Raj. Angl. Hl. p. ig. T. 21. f. 3. Fungoides, qui Fungus minimus Scuteilatus, Coloris Aurantii. Vaill. Par. T. 13. f. 13 , 14. Elveia Disciformis fesfiiis et plana. Gled. p. 42. f8J Peziza Turbinata Cochleata. Elvela muilis aufractibus Cochleata. Guett. Dalib. Par. 384. Fungoides Auriculam Judae referens &c, Vaill. Par. c7 j „ f. 8- , ' . Tt II. Dsel. XIV. SlUK. X. Afdeel. HL 'Hoofdstuk. vr. Peziz* Cupularis. Roemerachtige. VII. Sculellata. Schild, achtte. viii. Cochleata. Slakvortnige.  CjS Besohrïyinc van X. Afdeel. III. HooïD- STUK. Bekerzwam. IX. Peziza Auricula. JudasOor. oude Koemest, by nat Weer. Deeze is frany Oranjekleurig. Somtyds komt zy ook byna geheel wie voor, als Schildjes of kleine Penningjes, beflaande groote plekken op Boomftammen , rottig Hout, Kruiden, Mosfen, ja zelfs op een vogtigen Kley - Grond. Door Ouderdom wordt zy bruin en zwart of Roestkleurig. De laatfte , die een Slakvormige figuur heeft, is van binnen rosachtig, van buiten wit en als met Meel bepoeijerd. (9) Bekerzwam , die holrond rimpelig is en Oorachtig, Aan de Stammen van oude Vlier- en andere Boomen, komen in de Voortyd dikwils de Zwammen voor , die men gemeenlyk JudasOoren noemt. „ Ik had deeze bevoorens met Dilleniüs voor een Lichen gehouden, „ zegt Linnjeus, doch door 't gezag van „ Gleditsch ben ik thans gedwongen haar *,, tot de Boomzwammen te betrekken." Zy heeft eene minder Oorachtige gedaante dan de foj Peziza concava rngoCa Auriformis. Gort Belg, p 329. Tremella fesfilis Membranacea Auriformis cinerea. Sp. Plar.t, p. 1625. Fl. Snee. 1137. Elvela fesfilis Membr. rugofk er crispa, forma concavü. Gleditsch. •V 39-Peziza Brafteata CKspitofa plana-, extus Sericea. Hall. Helv. inchoat. 111. p. 129. Agaricus Auriculie forma. Tournf. lnjl Mich. Gen. 124, T. 66. f.i. Fuiv gus Sambuci vel Auricuia JudK. Sterb. p. s$6. T, 27.  *> e Pao destoe lek. C50 de naastvoorgaande Soort, zo Haleer aanmerkt, 't Is eene half ovaale Klomp, die aan de eene kant eene infnyding heeft, van welke plooijen afloopen, gelyk in eens Menfchen [ Oor, metSlangswyze draaijen van Bladerach-* tige verheffingen over de geheele holle Vlakte, die donker van Kleur is en glad, doch de buitenzyde uit den Afchgraauwen groenachtig. Gedroogd zynde, is deeze Kampernoelje bard, maar krygt door in Water te weeken zyne Lymerige taaiheid weder. In de Apotheeken zyn de Judas -Ooren bekend , doch weinig in gebruik. Het Aftrekzei of Afkookzel , in Water, Azyn of Melk, wordt om te gorgelen in Keelziekten, als ook in de Spruuw der Kinderen , zeer geroemd , en de Zwam zelf tegen Ontfteekingen der Oogen; mids, in Water en Azyn geweekt, daar op gelegd wordende. Inwendig houden fommigen ze voor Laxeerende, anderen voor Samentrekkende : ja eenigen zelfs achten derzelver gebruik gevaarlyk; des het mooglyk beter zy, zig daar van te onthouden. (10) Bekerzwam, die platachtig is en Oorack* tig, vol Gaatjes, met een hreeden Zoom T-2 ' JLw Ge; Dee-de. Fi (icj Peziz,a explanata Auriformis foraminulofa, Limbo lato cincta. Mihi. Tt a II. Desl. XIV. Si.uk. X. III. HoOFDTUK. BekerX. 'ezizit 'bofa. oom- . CV. '>g' 5-  x. AïDSE .111. Hoon STUK. Bekerzwam. Geba deerde. ooo Bescheyvi üg van Deeze zeer zonderlings , niet minder fra'ari* '" je Zwam , waar van ik de Afbeelding in Fig. * 5, op Plaat CV, mededeel, heeft gedagte Heer Meijer verfcheide Exemplaaren van , onder de gemelde Ceilonfche Zwammen, door zyn Ed. onlangs ontvangen. Dit is wel het volkomenfte , de anderen zyn kleiner, waarfchynlyk jonger en niet zodanig gezoomd. Zyn Ed. heeft ook een Takje, waar aan eenige zeer kleine zitten , uit welken de natuurlyke plaatzing en bovendien ook zeker blykt, dat de Gaatjes , waar de eene Oppervlakte uit beftaat, niet beneden zitten, als wanneer deeze Zwam tjt de Boleti van Linh^üs behooren zou kunnen, naar fommigen van wel* ken, inzonderheid naar de Kleurwisfelende, wegens de andere Oppervlakte, die ook zeer aartig gezoomd en bovendien gebandeerd is , {half paarfchachtig bruin , naar 't midden, half geelachtig naar den rand t) zy anders veel gelyken zou. DeGeftilte is ook taamelyk Oorachtig, en zodanig heeft zyn Ed. 'er anderen die fraay rood zyn van onderen. De bovenfle Zeefachtige Oppervlakte ziet uit den rosfen geelachtig ongelyk. n- Die op Ysland door den Heer Koenig gevondene, welke onder den naam van Zonalis is te boek gefield door Zor.e;i; een uitgebreid Vliezig Hoedje hebbende , dat Vezelig was geftreept en met Banden getekend; heeft de  f) e Paddestoelen. 66: de Heer Gunnerus bygebragt onder den bynaam van Gefraaide (*). C l a v a r i a. Knodszwam. De Paddeftoelen die glad of effen en langwerpig zyn, hebbende een Knodsachtige Geftalte, maaken dit Geflagt uit, tot hec welke ook anderen, die Takkig zyn, betrokken worden, als volgt. (1) Knodszwam, die Knodsachtig is en geheel eenvoudig. (2) Knodszwam , die geknodst is en onver- 1 deeld, met het Hoofdje Schubbig. g (3) Knods- C") Peziza radiata. üunn. Fl. Norueg. f\T. 1050. Peziza Zonalis. Flor. Island. p. 244. Ft. Damc.F&sc. VUL T. 469. f. 2. (1 ) Ctavaria Ciavaeformis fimpl cisfnna. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1216. Sp. 1. Fl. Suee. 1104, 1266. H. Cliff. R. Lugdb. Ciavaria alb* Piftilli forma. Vaill. T. 7. f. 5, Ciav. major lutea. Mich. Gen. 208. T. 87, f. 1. Schmied. Icon. T. 15. Ciavaria erefta Corp. fimpl. obtulb integro. Gi.ed. p. 26. Hall. Helv. inchoat. 111. J>. 125. (2) Cla&aria Clavata Imegérrima, Capite Squamofo. Guerr. Stamp. Dalib. Par. Clav. Militaris Crocea. Vaill. Par. 39. T. 7. f. 4. Schmied. Icon. T. 4. Hall. uts. ÏI. Dbbu XIV. Stuk. X. Afdeel. I II. HOOFDST'Jlt. 1. Ciavaria °iftitlaris. Stampeige. TI. Wititaris. Schubbie.  6t X. Afdeel. Hl. hoofdstuk. III. , Ciavaria Ophioglos- \ foides. Ruige, t 1 J 4 3 ] « 3 ] IV. Digitaia. Gevingerde. kt B e s c ii ii ï v ; h c vak (3) Knodszwam, die geknodst is en onverdeeld, fctmengedrukt, ftomp. Deeze , in de Bosfchen van Europa, daar : vogtig en belommerd is, hier en daar voor:omecde, verfchillen eenigermaate in Geftale, doch meest in Kleur, 't Zyn kleine Gel-asjes , naauwlyks meer dan één of twee Duinen hoog en allen eenigermaate Knodsachtig; loch de eerfte Soort, die witachtig of uit den ;eelen ziet, heeft meer de gedaante van een Stampertje ; terwyl de tweede, die Saffraandeurig rood is , na3r een Kiygs-Knuppel der Jhiden of naar een zogenaamde Hcrkules-Knods ;elykt. De derde wordt by een Slangetong /ergeleeken. Deeze laatfte is zwart en eeniyermaate ruig of ruuw van Oppervlakte. Nog ïeefc Michelius een zeer klein geeltje, en inderen , opgegeven. De Heer Schmiedel heeft de drie Soorten, elk in "t byzonder, zeer fraay in Plaat vertoond en omftandig befchreeven. Gleditsch brengtze allen, als Verfcheidenheden, tot ééne Soort. (4) Knodszwam, die Takkig, Houtig is en zwart. (5) (9) Clfvaria Clavata 'integerrima compresfa obtufa. Guett. Dalib. uts. Clav. Ophioglosfoides nigra. Vaill. Tar. 39. T. 7. f. 3. Hall. uts. p. 126. Schmied. Icon. T. 25. (4) Ciavaria Ramofa Lignea nigra. Gort. Belg. II. P. 329. Dalib. Par. 387. Agaricus Digitatus niger. TouRKfw Suft. 56S.  de Paddestoelen. 663 (5) Knodszwam, die Hoorenachtig getah is , famcngedrukt. (6) Knodszwam, met de Takken digt getrapt>' zeer Takkig, ongelyk. t (?) Knodszwam, met de Takken digt getrapt. 1 zeer Takkig , getopt, ftomp, geel. (3) Knodszwam, met de Takken gefpitst Tak ' klg, ongelyk , geel van Kleur. 1 Deeze brengt de Heer Gleditsch ook; ais Verfcheidenheden tot ééne Soort t'huis, welke hy noemt, Knodszwam met een veeldeelig Lighaam, dat ongelyk en zeer Takkig' is, in dunne topjes uitloopende. Tourne-» fort Cs) Ciavaria Ramofo - Cornuta compresfa. Gort. Betg. Ih p. 330 Ft. Suec.0. Agaricus] Ramofus Cornu Rangii6m refer.ns. M>ch. Ehrett. Tab. Fungus Cornu Dorcadis faae. Eph. Nat. Cur. Dec. i. Ann,4. p. r95. Gled. p. 3,. ("6) Ciavaria Ramis confertis Ramofisf. inajqualibus. Gort. Belg. uts. Flor. Suec. Dal. Par. R. Lugdb. 518. Corallo-Fungus flavus. Vaill. T. 8. f. 4. Coralloides flava albida. Tournf. Tnfu 564. T. 332- f. B. Barba Caprina. Sterb. p. 96, 97. T. n. f. A D. C7) Ciavaria Ram. conf. Ramofisf. faftigiatis &c Fl. Suec. 1107, 1269. Fungoides Fungiforme luteum foetidum & minus Ramofum. Raj. Angl. \ IJ. p 479. T. 24. f. 5. (%) Ciavaria Ram. Ramofis acuminatis, iniequalibus, luteis. Fl. Suec. 1108 , 12^0, Fhng. parvus Ramofus Intens. Raj. Angl. m. p. l6. T. ^ f. - Halu ^ inchoat. 111'. j>. 124. II. Dan.. XIV. Sii/s. ^ ' 4 X. Afdeel. li). HootD- tub, V. Clavarict ujpoxijlon. Onderloutige. VI. Coraltai'es. Koraal.chtige. VII. Fastigia- Getopte. VIII. Muscoies. Mosackige.  ÖÖ4 B I S c H r ï \' i no VAN X. Afdesi, ii r. Hoofdstuk. Knodszwam, fort hadt 'er een Geflagt van gemaakt, onder den naam van Coralloides, als zweemende naar de Koraalgewasfen, die in Zee groeijen. De zelfftandigheid is, volgens H a ller, die 'er wel agt Soorten van heeft, a's Kaarsfrneer. Sterbeek zegt, dat menze in Duitfchland noemt Ziegetrbars of Geissbart, dat is, Geitenbaard , in 't Latyn Barba Caprind. Anderen noemden ze ook Hand- of Vinger - Kampernoeljes, wegens de Geftalte. Hy hadtze in Brabant tot vier Duimen hoog en grooter gevonden. Zy komen in Bosfchen voor; doch de Onderhoutige in Kelders en op andere donkere plaatfen , aan rottig Hout. De drie eerften zyn in onze Provinciën, en de derde op Weidlanden in Vriesland, door Mee se, waargenomen; de twee laatften, die kleiner vallen, in Engeland, als ook in Sweeden , tusfchen 't Mos. De Kleur van eenigen is wk, van anderen roodachtig Vleefchkleur, paarfchachtig of Violet, ook Vuurkleurig of hoog geel, en zwart, naar het verfchil der Soorten. Van binnen hebben zy eenige Vezelen: men vindt 'er geen blyk van Zaad in$ dan een Poeijer , door de Opperhuid verfpreid. De Koraalachtige behoort tot de kwaade Paddeftoelen niet, zo Ster bï i k aanmerkt, die zegt, dat menze in Duitfchland zeer klein kapt en Balletjes daar van maakt , even als de Fricadellen van gehakt Vleefch. Hy hadt verfcheide Perfoonen ge-  de Paddestoelen. 665 gefproken , die bekenden , dat zy dezelven aldaar dus menigmaal gegeten hadden. Men teltze 'er onder de belle Kampernoeljes, zo Haller aantekent. Lycoperdon. Stuifzwam. De overvloed vaneen zeer fyn Stof,'twelk uit deeze Gewasfen, wanneer zy ryp zyn, door drukking of van zelve met een geblaas ukfpuit, heeft 'er den zonderlingen Grfekfchen naam, welke Wolfsveest betekent, aan doen geeven. Ectaamelyker geeft men 'ei dien van Stuifzwam, cm de zelfde reden, aan. Zy hebben , in 't algemeen, eene rondachtige figuur, en beftaan meestendeels uit zekere 'Rokken, die eene Holte befluiten, waar in eerst een week of harder Vleefch huisvest. het welke vervolgens in Celletjes van één icheidt , die het gedagte Stof, 't welk men denkt het Zaad te zyn , bevatten. In fommigen, evenwel, ook tot dit Geflagt betrokken, vindt men 't zelveniet, in anderen wordt het niet uitgeworpen, gelyk in de twee eerfte Soorten, die I. Vast van zelfftandigheid zyn , onderaardfch, zonder Wortel. (0 Stuifzwam , die Klootrond is, vast van zelf, CO Lycoperdon globofum, folidunij rnuricatiirri, RaTt S dice li. Deel. XIV. Stuk. X. Afdeel. UI. HOOÏD, 1. Lycoper- fon Tuber, r/artnffel.  666 IJ E S; C H R ï V I H C VAK X. f Aidot.i.. III. HoOï.T" stuk. Sfuifpwam, zelfftandigheid, gedoomd, geen tfortel hebbende. Die Aardvrugter», welken men in 't Latyn Ta> hera, in 't Franfch Trufes, in 't Hoogduitfch Truffels, in't Itaüaanfch Tartuffi, in't Hollandfch Tartuffels of ook Aardbui'len noemt, maaken hier de eerfte Soort. Men vindtze niet alleen in Italië, maar ook in Vrankryk en verfcheide deelen van Duitfchland , doch aanmerkelyk verfchillende. Michelius merkt aan, dat dezelvzn rondachtig zyn , met een ongelyken Bast, die als bezet is met een menigte punten van Diamanten, en dus zeer ruuw; de zelfftandigheid, van binnen, Eeltig,en,gelyk de Pit van eene Moskaatnoct, door veele Streepjes of Spleetjes verdeeld en gevuld met ronde Celletjes of Zakjes, ieder twee, drie of vier, rondachtige Zaadjes bevattende. Van de zodanigen werden in Toskanen, 's Winters, in het Gebergte, gegraven, met een fmaakelyk welriekend Vleefch; des Zomers in Bofchachtige plaatfen en dice deftitutum. Sijfi. Nat. Peg. XIII. Gen. 121-7. Gort. Belg. U p. 330. Lycoperdon folidum. Fl. Lapp. Suec. 1116, i»8i. R. Lugdb. 519. Dalib. Par. 391. Tuber Brumale. Micn. Gen. 211. T. 102. Tuber. Matth. Dicsc. 544. Lob. Ic. 11. p. 276. Tournp. Inft. 565. T. 333. Gled. p. 157. Sterb. p. 308. T. 32. g. Lycoperdon ovato - oblongum glabrum &c. Gled. p. 156 Tubera fubterrsnea Tefticulorura formj. Memiz. Pug. T. 6. BoeP.h. Lugdb, I. p. 15.,  de Paddestoelen. ö07 en Boomgaarden, omftreeks Florence; van binnen bleeker, met minder Smaak en Reuk: des hy ze in Winter- en Zomer - Truffels onderfcheidt. Van deezen aart komen die Aardvrugten , in; de Zuidelyke deelen van Vrankryk, ook overvloedig voor. De Provencaalen noemenze Rabasfos. Doorgaans groeijen zy in magere Gronden, daar men naauwlyks eenige Planten ziet, dan Lavendel of Wilde Thym en dergelyken. Het Landvolk weetze op te fpooren , door middel van een Zeug, welke zy op dergelyke plaatfen brengen , en , wanneer dezelve het Gat diep genoeg gegraven heeft, om aan den Truffel te komen, zo trekt de Hoeder haar by den Poot met het Touw te rug; dan ligt zy den Kop op, als wanneer hy haar eenige Gerst aanbiedc , en , terwyl zy die opvreet, haalt hy den Truffel uic de Grond. Dit Werk wordt meest door Vrouwvolk verrigt, die met dit Truffelzoeken den Kost winnen. Men kanze, in de Zomer, fomtyds ook vinden, door in de Zonnefchyn te letten op plaatfen daar vergaaringen van Vliegen tot eenige hoogte boven den Grond zig verheffen; maar dan is deeze Aardvrugt doorgaans bedorven of Wormgatig, en in 't algemeen hebben de Zomer-Truffels weinig Smaak cf Reuk (*). In (") Garidbl. Hfft. des Plar.t. i'Aix en Provence. p.474. II. Das*. XIV. Sm*. X. Armst 11!. Hoorn. tok. Stuif, •■team.  C6Ö Besciiryvxno van x. Afdeel. 111. Hoofdstuk. VeT-fchil lende Ge fialte. i ! I i 1 i I 1 ( % o tt 1 1 In Piemont daar de Tartuffels mooglyk wel hec overvloedigfte in geheel Europa groeijen, gebruikt men Honden omze op te fnuffelen, en veele Boeren zyn 'er , die daar uit alleen hun beftaan hebben. Men vindeze 'er zwart, wit en rood gemarmerd, fomtyds wel twaalf of veertien Ponden zwaar (*). In 't Park van Villater.eufe , by de Abtdy van St Denis in Vrankryk, waren 'er, voorheen, zo veel te vinden, dat hetzelve, ten dien einde, in 't [aar 1674 , door 's Konings Prokureur Generaal, Heer van Villateneufe , aau een Fruitkooper te Parys verpagt werdt voor zes Jaaren , tegen tweehonderdvyftig Livres in 'c Jaar en tien Pond Truffels aan,den Heer daar jit te leveren , in ieder Saizoen (f). Haller nerkt aan , dat zy in de Bosfchen, op fomnige plaatfen van Switzerland, ook gevonden Torden , die de Bast eerst wit dan zwart heb>en en van buiten ruuw zyn ; doch mooglyk o ruuw niet, als Mkhelius dezelven veroont. Die welken To urne fort, zekeryk naar 't Leven, in Plaat gebragt heeft, zyn >ok zo fcherppuntig niet bekleed. En, aan de (*_) Men kan hier aan niet t.vyfe'en, alzo liet uit, jloofwaardige Schiyvers blykt, maar zouden het dan )k Klompen van verfcheidene famengegroeid zynïlmers Monsr. Geoffrot verhaalt , dat zy fomtyds een 'end an zelden vyf Vierendeel zwaar vallen. Mem, d# -11. (£) G' ettard. Mem. propr. Tom. I. p, XC1V-  eè Paddestoelen. c6< degenen, welke men by Lobel en DodoNteus afgebeeld vindt , vertoonen zig in 't geheel geen Puntjes. Zy worden 'er maar genoemd , ronde Bahchiige Knobbels en by de Aardappelen vergeleeken. Men zouze, volgens die figüuren , eigener Knobbelige Aardbuilen mogen heeten. Door de gedagte Snuffelhonden , uit Italië , zyn verfcheidene van dien aart in Duitfchland, zelfs in het Urandenburgfe ontdekt : doch die komen meest voor m digte Hakbosfchen , vet van Grond ; zy hebben naauwlyks de grootte van een Kaatsbal en _dikwils maar van een Cckemoot, en zyn zeer hard van Vleefch. Dus fchynen zy nader te komen aan de gladden, naarTe^tikels •gelykende, van Mentzel, die door fommigen met de voorgaande verward, door anderen volftrekt daar van onderfcheiden worden (*). Zie hier wat 'er gedagte Autheur van zegge. 3> In (*) Dit taatfte doet Gleditsch, die ze tot één byzondere Soort brengt en valfche Èirfih-Bfunst döeh ook Swezm- Tn.ffei noemt, fchryvénde 'er c?n Vereïfti.gea Reuk aan toe , P. 156.- maar de Heer d é G°oeT" *T*%e: v°' dc ^"ff^ en merkt aan, dat menze m -t Graa«U,ar Zut.hen vindt. Sterreek beeldt ae _A.ardbu.len, die goed om te eeten zyn.«erverfclnllende af, hebbende zyne Figuuren zekerlyk vin alderen ontleend, PI. 3,. Hy zegt daar van , dat zy eel naar zyn, van grootte als Kaatsballen of Kwee-Al-peten, het meefte deel van buiten gebult, geknobbeldla, ÏL Deel. XiV. Stuk, on" ) a'. Afdeel, 111. Hoofdstuk. Stuif, zwam.  6^0 B E S C II R Y V I N O VAN X: Afdeel* 111. Hoofdstuk. Stuifzwam. „ In Auguftus en 't begin van September vond ik deeze, by Furftenwald en elders in „ 't Brandenburgfe , onder de Zandige Gras„ Zooden. Het was , by gelegenheid, dat eenige Zwynen den Grond dien ik pasfeer„ de omgewroet, en nog eenigen van deeze „ Aardbuilen overgelaten hadden. Ik vondze, ,, in grootte, figuur en kleur, volmaakt naar ,, Menfchen Ballen gelykende. Doorgefnee„ den, hadden zy een bruinachtig groen Merg, „ gelyk de frisfche Boviften. Buiten twyfel ,, zullen de andere Truffels , in Italië , die „ men daar voor zulk een Lekkerny houdt, ,, van buiten zwart , van binnen wit.gemar„ merd zynde, ook zo toevallig ontdekt zyn. „ Hier te Lande zoekt meo 'er weinig naar cn ,, de meeften worden van de Wilde Varkens, „ in de Bosfchen, of ook van anderen, die „ men door 't Land dryft, vernield en op„ gevreten." Het oneffen, Joch fommigen ook glad en langwerpig ronJ als een Ey, van binnen met een geel witachtig Merg, als Knollen of Raapen: groeijende doorgaans verfcheidene by elkander. Maar deeze ftrydigheid wordt opgelost door gedagten Franfchen Heer, die zegt, dat zy in de jongheid, en wel in da Zomer, wit, en glad, vervolgens , in grootte toeneemende , in de Herfst en Winter, gemarmerd, zwart en ruuw zyn. Mem. de 1711. Men heeftze in Engeland ook gevonden, die puntig ruuw als de Italiaanfche en Franfche , maar veel kleiner WH* ren. Lowiiiorp. Abricfgm, Vol. II. p. 625. Fig. 157.  de Paddestoelen. 671 Het zyn dan deeze Testikelachtige .gladde Aardbuiltjes niet, welke men voor de regte Tartuffels kan houden , waar van ons de gedroogde Snippers uit Vrankryk of Italië toekomen, die men tot Sausfen gebruikt. Verfch hebben deeze een meer of minder geilen Reuk, welke aan de Zwynen en Honden gelegenheid geeft, om ze door opwroetinge te .vinden. Men eetze in Italië als lekkere Spyzen, dien! ftig tot opwekkinge der Minnelust. Tot Voedzei, echter, zynze weinig beter dan de Kampernoeljes, in 't algemeen, als hebbende doorgaans een hard en taay Vleefch. De Ouden hebben reeds erkend, dat zy moeielyk te verteeren waren, 't Kan zyn, dat haare hoedanigheid naar den Grond en het Saizoen verfchille. Immers, ryp of vol wasfen, zynze zeer goed van Reuk en Smaak, zegtGEOFFROY, doch verrotten dan ook ligt in de Grond, of worden Wormfteekig , als wanneer zy bitter zyn. In plaats van ééo verrotten Truffel vindt men , na eenig tyds verloop , een menigte jongen, niet grooter dan Erwten in de Voortyd. Dikwils komen zy by de Wortels van Eikeboomen voor, doch men moetze van die harde Houtige Knobbels , welke aan zodanige Wortels groeijen , wel onderfcheiden. Dat 'er fomtyds een Steentje, of iets anders, in gevonden zy, is mooglyk aan zekere verharding, gelyk in de Peeren, toe te fchryven. IL Desiu XIV. Sïbk, X. .Afdeel» III. HooïDSTÜK. Stuif, zwam.  6"7* Bbsciïryvihg vak X". Afdeel. UI. HcCFDstuk. II. Lycoperdon CtrvV «urn. KertsBuil. (2) Stuifzwam , die Klootrond is, taamelyk vast van zelfflandighxid, in 't midden Meeldraagetide, niet geworteld. Dit zyn de zogenaamde Hertszwammen, of Herts- Spon/én , van ouds onder de Geneesmiddelen opgetekend , en Boletus Cervl genoemd. Zy komen in veele deelen van Europa, niet alleen in Eoheme , Silezie en in Wermeland , :dat tot Sweeden behoort , zo Linnaius aantekent (*) ; maar ook in Walliferland , aan de Zuidzyde der Switzerfche Kantons, en zelfs in Brabant overvloedig voor. Ofzy niet dikwils voor de Truffels zyn aangezien, zou ik twyfelen. Onze Ridder, immers, zo kundig in de Kruidkunde, heeftze baarblykelyk verward. Zyn Ed. befchryfc de Truffels, als ,, ronde Baiiea , van grootte als „ een Pruim, wit, door verhevene pukkels „ ruuw , zonder Wortel, in 't midden met „ een bruin Poeijer , even als de Bovist ge- „ vuld, ("2) Lycoperdon G'obofum r.ud.uscu'.um Centro Farinifero, Radice deftitutum. S.j.'l. Ar.:/. XIII. Idem Radice inftructum. Sp. Piant. N. 2. I ycoperdaftrum Tuberofuin arhizon fulvum rtc. Mich. Gen. 2:0. T. 99. f. 4. Tubera Cervina. C- B. Pin. 376. Mat. Med. 500. Lob. Tc. 276. S, Ii3eria fubrotunda &c. Hall. Helv. inclioit. p. 122. Sterb. p. 316. T- 32, B. Gled. ]>. 155. N. 7. c. (*) Habitat in Bohamia, Silezia , Vermeiandia. Sp. Plant. 1L p. 1053. Nogthans vindt menze, in Flor. Suee. uiet, dan onder den bynaam der Voorgaande.  « e Paddestoelen. fc7< n vuld, doch in kleine veelheid , niet gaa», pende." Dit past in geenen deele op die Aardbu.len, welken zyn Ed. Lycoperdon fotidum noemt ; maar grootendeels op de Hertszwammen. En zodanigen, zegt hy, dat men' in VVelter-Eothnie, aan 1 DorpSwartia, op Gebergte Kmnekulle in Westgothland, en elders vindt (*). * Ook is het zonderling , dat deeze Hertszwammen, door LiNN^ÜSj bevoorens ge. zegd werden een Wortel te hebben; naderband denzelven te ontbeeren. Mkhuius be.chryft ze als een Goudgeele ronde Kampernoelje, naar de Eovist gelykende, meteen dikken korreiigen Bast, het Vleefch uit den witten paarfch en een zwart taamelyk dik Zaad. Baühibh, geeft 'er de grootte van een Hazel- of Ockernoot aan: anderen verhaaien, dat zy van grootte als een Kaatsbal voortkomen; doch dit zynde gewoone Herts zwammen niet, welke in de Aptbeeken gehouden worden , om ze te doen in eenL oude Winkelbereidingen. Men heefcze aangemerkt als Minnedrift verwekkende,en zulks waarfchynlyk, dewyl men voorgaf, dat zy uic de Natuur der Herten, door geilheid op den Grond geftort, gegroeid zouden zyn; wes. hal. (*3 Aldaar, pag. 460. Vv II. DEBt. XIV. SiüS. X. Afdeel 111. HoOFDiTUK. Stuif, wam.  674 Beschryvïng van x. Afdhkl. III. Hoofdstuk. Stuifzwutn, III. Lycoperdon Bovifta.BoTift. halve menze, nog heden, Hirfch- Brunft noemt; doch deeze Fabel is al voor twee Eeuwen uitgejouwd. Veel zekereris 't, dat menze dikwils vindt op.plaatfen, daar de Herten den Grond hebben opgewroet , omze te bekomen. Dit doen ook de Zwynen en Haazen , aangelokt door den Reuk of Stank.van. deeze Zwam, die, volgens Haller, zo wel boven als onder den Grond groeit. II. Van binnen Poeijerig, groeijende boven den Grond, en Wortels hebbende. (o) Stuifzwam , 'die rondachtig is , hy opfcheuring gaapende. Eekenderen gemeener dan de voorgaanden, door geheel Europa, is dat Gewas, waar aan men den naam van Wolfsveefl of Bovist, in 't Franfeh Vesfe de Loup , in 't Latyn Crepitus Lupi, van ouds heeft toegeëigend. Maar veel v.eranderlyker is ook hetzelve in Geftalte en ■' rGrootCs ) Lycoperdon fubrotundnm , lacerato - dehiscens. Gort. Belg. ft, p. 330. Fl. Lapp. Suec. Dalib. Pan R. Lugdb. 518 &c. &c. Lycoperdon vulgare. Tournf. Injl. 563. Fungus max. rot. pulveruientus, Germ. diftus Bof.it. J. B. >/;//. JJJ, j>. 8Sg, Lycoperdon globofum fesfile. Gled. Pang. 143. Lycop. SaccuUim cinereum, polline öbfciiro-viridi. Hall. Helv. inch, III. p. ij7, Lupi Ciepitus. Lob. Ic. II. 275. Fungus crbicularis. Dod. Pempi. 434, Bovifta Officinarum. Dill. Cal. Giesf. &V  D* Paddestoelen. 675 Grootte,- zo dat de beroemde Hoogleeraar de Go 11 ter daar van veele Verfcheidenheden in ons Land optekent. « De eerlle en . voort B°ViSt' Klootrond, voorkomende op Zandde Gronden. Deeze l„ J gI'°0£te a!s e™ Menfchea Kiev e" T°°:en 2' De »««g™fte op 1 n r Ca ' !n*onder!^ cien voet *n Dyken m de Beemfter en Purmer. Commklvn verhaalt, dat hy 'ervan gezien hadt, groot als een Bier-Vats Vierendeel. Den geleerden Bergius te Stokholm, werdt in'c voorst van September des Jaars beenzodamge Bovist gebragt, die aidaar op een ou den Mesthoop, in zes Dagen tyds, gegroeid was zynde wat platachtig rond, dwars over anderhalf Elle en, waterpas gemeten, wel twee Duim meer dan twee Ellen omtreks, weegende agttien Ponden , Kraamers Gewigt. De zelve hadt een Steel van maar drie Vingerbreedten hoog en twee Vingeren. dik. °De Heer Ka est n«r hadt, in'c Leipzi-er'.Roo* zendal, voor veele Jaaren een nog grootere gevonden (*). Lnmers , men Üchze dok gezien van twee Voetë'é midddlyn , d?t is zes en een vierde Voeten, dus ohgévaar dordhalf Elle omtreks en vyferitwmtig' Voaóen> zwaar (f). ., \\i t - ■ ■ Aki (•) Stockk..rtM. oP >t jaar dat is XXiVY Band, pag 334. CD Hanow SUiuUt. II. »36g. SeCi Haller> li. Dkel. XI7. Stuk, v X. Mi. ï-Jcopdstuk.-- trrj Stti/fi wam.  676 beschry- ving van X. AïDIEL. 111. Hoofdstuk. Verfcheidenheden. Geftalte Als eene derde Verfcheidenheid, 3. tekent gedagte Hoogleeraar aan , een ongefleelde , die klein en glad, rond en wit is,in de Wandellaanen by Harderwyk gevonden : 4. Een Klootronde met een taaije Kafhnjekleurige Bast: 5. Een kleine veelvoudige Klootronde: 6. Een dergelyke Eyronde: 7. Een zwarte half Klootronde , die naar een Kelk gelykt. Deeze is,doorDoooNéus, onder den naam van platronde of halfronde afgebeeld, en komt, volgens Co m m li ly n, voor, in Zandige Moeshoven en Weidlanden: 8. Een kleine, die naar een Krygs - Mortier gelykt: 9. Een langwerpige wederzyds naar binnen uitgerand ; die bruin V3n Kleur is, met den Voet Klootrond: 10. Een bleeke gladde Klootronde. ir. Een groote Kegelvormige met een Hoedje, doorgaans twee by elkander. Alle deeze zyn door ien grooten Boerhaave als inlandfe gemerkt, en zy komen , volgens.den Heer de Gorter, altemaal, in Vriesland, op deK!ey en in de Wouden , in Weidlanden en Bosfchen voor. Om niet wydloopiger te zyn, wil ik geenszins treeden in de befchouwing der Verfcheidenheden van Boviflen, welken door den Heer Gleditsch in Duitfchland zyn waargenomen s byna eens zo veel beloopende ; noch ook van die, welken de vermaarde Haller in de Switzerfchen opmerkte, dezelven hoofd- zaa-  de Paddestoelen,. Cl? zaakelyk in Ruuwe en Gladde onderfcheidende; maar zal alleen deszelfs befckryving van dit Gewas, in 't algemeen, aannaaien. „ Het „ is, zegt hy , een Zak, met drie Rokken , „ welke men doorgaans van elkander fcbeit, den kan. Onder de Opperhuid zit een witte „ Eeltige en daar binnen een andere, die het „ Merg bekleedt, dat in de jongheid geeiach„ tig is en digt, vervolgens zig in Plaatjes ,, fcheidt, Celletjes maakende, die een don„ ker groen Poeijer bevatten , hetwelk de „ Bovifl, door een opgebarften Gat in 't bo,, ven He gedeelte , einde'yk uitwerpt. Dit „ Poeijer beftaat uit ronde Deeltjes, meteen „ fpits Staartje. De figuur van het Gewas is „ fomtyds ronder, fomtyds platter; fomtyds „ van onderen dunner en Peerachtig; fomtyds ,, aanmerkelyk gefteeld , fomtyds gantfch „ ongefteeld. De Baft is dikwils geheel glad, ,, dikwils met veelerley Vlakken, Knobbels, „ Wratten , Puntjes, die tegen de rypwording „ afvallen, voorzien. De natuurl'yke Kleur „ is witachtig of Afchgraauw en Loodkleurig; „ doch ook geel, ja zelfs Oranje met rood , „ en bruinrood. „ Het Poeijer van Bovi?t bruifcht noch met ,, Loogzout, noch met Zuur, noch maakt de ^ Vioolen - Syroop groen. Het Aftrekzei , „ met heet Water , is bitter. De Ouden ge-. „ bruikten dat Poeijer tot Bloedftemping niet It d«ah. XIV. Stuk. v 3 " ai" X. Afdeel. lil. Pooro- iiuk. Sluif, '.team.  eni., 11]. H coïDsreit. ituifzwath. „ alleen, maar leiden zelfs den geneelen Pad. v deftoelop de Wonde; de Duitfche.rs inzou* „ derheid: Rap maakte 'er ook veel gebruik „ van, doch hy Hetze blyven , om van zelf af „ te vallen , wjarfchotiwende, dat men door „ afrukken misdeed. Ik* wil niet ontkennen , „ dat zy in een ligte Bloedflorting van dienst kan zyn; doch in derze Eeuw is zy geheel „ in onbruik geraakt." De groote Franfche Chirurgyn Mor and fielt de Eovist, in dit geval , met de Spons gelyk, en achtze minder kragtig dan de Zwam (*); Het zekerfte is, dat men op geen van beiden, in zwaare Wonden, volffrekt kan betrouwen. Egter is de kragtigbeid van het Poeijer der Bovist , tot Bioedftemping , niet lange Jaaren geleeden, door Proefneemingen op Paarden, van Monsr. dv. la Fosse in Vrankryk zigtbaarlyk bevestigd ff). De Engelfchen perfen de Bovist, nog vogtig zynde* uit, droogenze in de Oven en maaken 'er dus Tontel van , die aangeftoken en onder een Byekorf gelegd, de Byen bedwelmd doet neervallen (|). Hier te Lande gebruikt men daartoe, zeer vaardig en mocglyk beter, zonder Stank, den Damp van brandende Zwavel. Ten •(*) Schwencke Vertoog.//»// Maatfdu\\. Deel, bladz. 2^3. (f) Phil. TranM.ijji. Vol. XLIX. P; i. p. 3g. (J.) Getitkm, Magaz, 1766- Jul. fee. Hall.  de Paddestoelen. 679 Ten ware het mogt zyn, dat men op de voorgaande manier dezelven in 't Leven behield. Jonge Bovisten worden van de Italiaanen , zegt men, aan Schyfjes gefbeeden., en in de Pan gebakken, met Olie en Zout gegeten. (4) Stuifzwam , die Klootrondachtig aan den Voet rimpelig is eri gefteeld, met ftomp uit-, gerande Slippen gaapende. 1 . (5) Stuifzwam , met een veeldeelig uitgebreide Kraag; een glad Hoofdje; den Mond ge-\ fpltst geplooid. Van deeze twee fchynt de eerfte, die Oranjekleuiig in Vrankryk is gevonden, tot het Lycoperdaftrum van Michelius te behooren , waar van die Autheur eenige Soorten op, (4J Lycoperdon Sphseroidale Bafi rugofiim Stipitatum' &c Dalib, Par. 390. N. 9. Lycop. Aurantci Colorif. Vaill- Par. 123. T. 16. f. 9, 10. (5J Lycoperdon Volva mr.lrifïda patente &c. Gort. Belg. 11. p. 331. H. Cliff. Fl. Suec. R. Lugdb. 519. Lycop. fteüatum Cal. inverlo. Buxb. Ceni.W. p. 45. T. 49. f. 3. Geafter major , umbiüco fimbriato. Mich. Geu. 220. t. 100. f. 1. 2, 3. Lycoperdon GiobolUm et fesfile, Volva radiata patente. Gied. Fung. p. 151. Lycop. 'Cort. exteriore revoluto, ftellato. Hall. Helv. inctmat. 111. p. 11S. Oed. Tab. 360. Schteff. T. 182- Touhnf. Infl. t. 331. G. Lvcoperdon Volvam {recoiligens. Schmied. Icon. Tab. 2~ , 28- Vv 4 II. Dbkl. XIV. Stok. X. Afdee l. 111. H00FDituk. IV. Lycoperion Au■autium. Oronjedeurige. V. Itetlatum. iefternde.  68o Bë-schrtvino van x. A fdeei, lil i. BvOfDHTi:k, Stuif. wam. opgeeft, van verfchillende Kleur. De andere, waar aan hy den naam geeft van Geafter, dat is Aardfter, heeft eene zonderlinge en niet onaartige gedaante, dewylzy haaren buitenften Rok:, gelyk een Kraag , Sterswyze uitbreidt, met vyf, zes tot tien en meer Punten, die benedenwaards omgekromd zyn, gelyk de fchrandere Schmiedel dit zeer fraay in Plaat vertoont. In 't midden blyft een Klootrond Bolletje, vol Stuivend Zaad, het welke door een opgefcheurd Mondje wordt uitgefpooten. De byzondere eigenfchap, dat de Gefternde Rok door de droogte zig famentrekt en om het Bolletje fluit , heeft deeze Heer opgemerkt. Ook wyst hy zeer duidelyk aan, hoe de Zaadjes aan Vezeltjes zitten, even als in de gewoone Bovist. De Grootte van deeze is als een Ockernoot of Karfteng , waar van zy ook byna de figuur heeft, zynde bruinachtig geel van Kleur. In fommige deelen van Duitfchland is deeze Ster.Bovist, op Zandige plaatfen, inde Bosfchen , vry gemeen , op anderen zeldzaam. G ONMEft os vondt haar in Noorwegen by dé Wortels van Boomen. Te Upfal in Sweeden kwam zy, gelyk in onze Duinen, den Ridder zeldzaam voor. Gooan vondtze in Languedok naar een Duiven-Ey gelykende: Gek/.rd nam in Provence deeze zo wel als de voorgaande waar: Scoi-on vondt in Karniolie daar  de Paddestoelen, dsi daar van eenige Verfcheidenheden , en het fchynt dat dit Gewas in verfcheide deelen van Europa aanmerkelyk verfchille. Ik heb voor eenigen tyd , in het Zand op den Muiderberg, dergelyke gevonden, die van grootte als een Ockernoot, rond cn geworteld zyn, komende, zo 't my toefchynt , nader aan de voorgaande oort. Ifc geef in Hg. 6, od Plaat CV, de Afbeelding van hetzelve, welks wedergaa ik thans by doorfnyding bevind , met een digt te famen gepakt Afchgraauw Poeijer, binnen een taamelyk dikken Bast, gevuld te zyn. Dit Poeijer, door 't Mikroskoop gezien, beftaat t'eenemaal uit ronde Bolletjes die, by een Zandkorreltje vergeleeken , zig* vertoonen als Raapzaad by een Meloen. (6) Stuifzwam , met een veeldeelige Kraag en eene Kogelronde Vrugt van famengevoegde Zaadjes. . Ongemeen klein, naauwlyks van grootte als een Speldekop , is dit zonderlinge Kampernoeltje, aan't welke Michelius den naam van Carpobolus toegelegd heeft, om dat de Vrugt van 't zelve Veerkragtïg weg fpringr. Eeni- (6) Lycoperdon VoVa rmtltifidt, FruÉh, globofb ex Se minibus combinatis. f Carpobolus. MiCh, Gen. 22I. 7101. Lycoperdon, Corticibus revolutis, Stellatis, Glabulo projectili, Hall. Helv. incliont. lil, p. iio. Vv 5 ÏI. Dim, XIV, Stuk X. Afdeel, II r. Hoofdstuk, Stuif, zwam, PI CVtig. 6. VI. Lycovar. ion Cur. lo&olur. Springende.  X. Afdeei UI. Hoofd stuk. Stuif. ticani, VII. Lycopet don radia turn. Gefcraalde. 6o*2 B E S c h r T V I N « VAN Eenige brokjes vermolmd Hout, uit een Kelder, waar op izodanigen zig bevonden, in een Kistje, dat een Elle lang, een half El breed en diep was , gedaan en 't zelve digt in zyn Slaapkamer gezet hebbende, hoorde hy des nagts dikwils het tikken van deeze Vrugtjes, die men 's morgens aan 't Dekzel en de Wanden in menigte zittenxvondt. In Sweeden hadt Forskaöhl dergelyken waargenomen , die de werking by het fpringen der Kaas-Maden vergeleek. Haller hadt, in Switzerland, op rottig Hout, dergelyke Bovistjes , naauwlyks een twaalfde Duims dik , doch het fpringen niet gezien. ( 7 ) Stuifzwam , met eene half-Kogelronde Schyf en gekleurde Straalkrans. Op rottig Denne-Hout, aanzyme Hofftede, was deeze , zegt Linn^eus, in 't jaar 1760, door zynen Zoon gevonden. Zy hadt de grootte en figuur van een half Korianderzaadje; was bruinen wierp, algaapende, een ïbort van Katoen.uit, met een wegvliegend Stof; hebbende ook een in twaalven gedeelden Zoom of Kraag. Onder de Sweedfche Pianten wordt nogthans van deeze geen gewag gemaakt. w (7) Lycoperdon Eisco hemisphxrico , Radio colorjlto. Suft. Nat.  ftjE Pa, d destoe L-R Ül (M 00 Stuifzwam, die lang geflamd is, met eer, glad Klootrond Hoofdje en een Cylindrifch onverdeeld Mondje, Vry aigemeener is dit kleine Paddeftoeltje, dat overal in onze Duinen gevonden wordt,zo Dir, nasus aantekent, en ook door zyn Ed, m de Zuidelyke deelen van Sweeden, is waargenomen. Hallsr vondt hetzelve in Switzerland doorgaans , en te Gottingen , zegt hy , is 't niet zeldzaam. Op Zandige plaatfen, in het Brandenburgfe en daaromilreeks, kwam het den Heer Gleditsch ook menigvuldig voor. Het mag de grootte ongevaar van een Erwt hebben of van een Hazelnoot, met een Steeltje van een Duim of anderhalf lang, dat teenemaal onder 't Zand verholen is ; zo dat men dit ook wel voor den Wortel zou kunnen houden. Het Hoofdje, dat rond is, heefteen Tepeltje, 't welk zig met een Gaatje, tot uitwerpinge van het Zaadftof, opent. C9) (y Lucoper'don Stipite longo, Capitulo Giobofo glabro, Ore Cylindrico integsrrimo. Gort. Belg. \\ p, 32I. jy. Clijf. 47S. Ft. Suec. nis, 1276. R. Lugdb. 519. Lycop, Parifienfe minimum, Pediculo donatum. Tour^f. lnjt. r>63- T. 331. f. E , F. Lycoperdon Pediculo gracüi &c. Ha-ll. Helv. inchoat. III. p. jiö. L>coperd. Spluericopapillatum, Petiolo longisfimo. Gi.ed. p. 150. IT. Da si» XIV. Stws. X. Afdeel, 111. Hoofdruk. VIII. Lucoper* don pe- ■iuncula'uyn. aelteelde.  524 ïilSCHItYViïrö VA» X. AlDEEC, lil. Hoofd* STUK. rx. Lycoperdon Pistillare. Knodsachtige. ( ( X. Caneellatum. Getraliede. < (n) Stuif- (cj Lycoperdon Claratum Stipite torto. Mant. 313. Conf. Lycoperdon Clavs effigie. Tournf. Inli. 564, Fung. Clavat. albicans Italicus Piftillans. Bocc. Mus. T. 107. (10) Lycoperdon parafiticum, apice puftula , fateribus fissa. Jacq. Auftr, T. jé. Co) Stuifzwam , die Knodsachtig is, met een gedraaid Stammetje. In Ooftindie vondt Koenig deeze, van ;en Span lang , Saffraankleurig. Zy hadt een Cylindrifch Stammetje, van onderen Eyrond, zo wel als 't Hoofd, dat viermaal zo dik was en tweemaal zo lang, bekleed met :en Saffraankleurig Vlies, dat gevuld was met :en ros poeijer. III. Bywasfige, die in Meel verdwynen. (ro) Stuifzwam, op iets anders gegroeid', aan de tip met een Puistje, dat op zyde gefpleeten is. Op Peerebooms - liladen vondt de Heer acqü 1 n deeze in Ooftenryk gegroeid, ais >en Saffraankleurig Wratje, hebbende een wit repeltje op zyde gaapende met Draaden en en bruin Poeijer uitgeevende.  de Paddestoelen. é8j (n) Stuifzwam, op iets anders gegroeid ,rondachtig ongefteeld; met den buitenften Bafi Goudgeel afvallende en een zwart gepakt Meel. Op rottig Bout, dat vogtig is, komt deeze, in verfchillende grootte , des Winters , op veele plaatfen voor. Veel vindt men 't aan doode Takken van Boomen. 't Zyn verfpreide Wratjes, eerst hoogrood of Goudgeel en Sappig , die opdroogende bruin worden , en verhard blyven, niet hardende, offchoon gevuld met een zwart Meel. (12) Stuifzwam , op iets anders gegroeid, die rondachtig en geknot is. Op de Beukeboomen valt deeze, een Bolrondachtig Lighaam , ter grootte van eene Erwt tot die van een Vuist, met een Lederachtigen Bast, van boven geknot en byna gerand, een drooge Kurkig fpongieuze zelfftandigheid bevattende. (13) Stuif. (11) Lycoperdon fesfile fubrotundum &c. Gort, Belg. II. p. 332- Syft. Nat. XII. Tom. III. p. 235. Lichenoides tuberculofum compresf. nigrum &c, Dill. Musc. 127. T. 18. f. 7. Lycogala Globofum &c. Mich, Gen. 216. T. 95. f. 2. Sphseria Lycopérdoides. Weia- Obs. Bot, 47. T. 3- f- 2. (12) Lycoperdon parafiticum fubrotundum truncatum, Syft. Nat. Veg. XIII. 41. Debl. XIV. Stuk. X. Afdeel. IIL HoOJDi* STUK. XI. Lycoperdon Vtxrioto/um. Pokkige, XIL Trunca- Geknotte'.  X. Afdeel, IH, Hoofdstuk. XIII- Lycoperdon Pififprme.i.rwtach- t'Se- XIV. Epidendrum,Boomen- XV. Epiphultum,Biaden- ] 1 XVI. Brasfitcc. Ivoolzwam. j I 1 1 ] c i i 686 E E f C II R Y V I N G VAN (13) ' Serdfzwam , .die Kkotrondachtig is en ruuw, met een doorboorden Mond. (14) Stuifzwam , met den Bast en het' Meel paarfch. (15; Stuifzwam, bywsjtg vergaard, met den A'jpiid gefcheurd veehleelig en een Goudgeel poeijer. Aan Iloute Schuttingen cn oude Muuren' komt de Doornen - Stuifzwam , welke derhalve dien naam in 't byzonder niet verdienen zou , volgens den Ridder voor.' De Bladen Stuif :wam is, in Sweeden, op de rug der groene Jladen van het gewoone Hoefblad der Akkeen waargenomen. . (16) Stuifzwam, onder aardfch, rimpelig,fa-_ me;/gehoopt. Van (13) Lycoperdon globoium fcabrun, Ore perforato. Sp. Vant. N. 11. O4J Lycoperdon Cortice Farinacnie purpurea. Sp. Vant. N. 9. Fl. Suec. „,4, 1279.'Lyco,>erd. Epiden, ron, Miniatum pulv. fundens. Buxb. Hall, 203. Hall. Te/u. 11. Lycop. Saneuin. fpliawjcum. Buxb. Cem. V. '. 15. T. 29. f. 2. Bovifta n.iniata,' Pifi majoris magti. )ill. GiesJ. 197. (15) Lycoperdon aggregatum parafiticum, Ore mukifio lacero; pulvere fnlvo. Sp. Plant. N. io fl wi ir f. 1278. ' ' (16) Lycoperdon fubterraneum , ragofrm, cong^um' all. Helv. inchoat. Hl. p< IC0. Fuagj iutis. Gleich, Rt:ch, der Plantz,  de Paddestoelen. 6S7 Van dit Zwammetje, dat aanmerkelyk is, dewyl het groeit aan de Steelen en Ribben van Kool, die men 's Winters in 't Zand of Aarde begraaft, maak ik hier nog laatftelyk gewag. Het heeft niet meer grooue dan Koriander-Zaad , weshalve fommigen het ook voor Zaadjes van de Kool hebben aangezien* De Kleur is zwart en men zouze, wegens de hardheid , haast voor Peperkorrels houden (*,-. Buiten twyfel behooren hier de meeften van die üitgroeizeis, welke de zo onvermoeide Haller tot een Geflagt gebragt heeft onder den naam van Sphceria, wegens de Kogelrondachtige figuur , en van welken zyn Ed. wel veertien Soorten opgegeven' heeft , die of enkeld of vergaard voorkomen, tot welke laatften ook de Herts-Builen of Herts-Sponfen {Boletus Cervinus), als voorheen gemeld is, door hem betrokken zyn. Dan heeft hy nog twee Gefteeld: van dien aart, tot de eerfte van wel. ken zynEd. t'huis brengt, een zwart Vingerig Gewas, dat op drooge Planken en ander Hout fomwylen groeit, zynde ook met zwart Poeijer gevuld if) , en een ander met platte Vlee- zige (*) Een nader onderzoek dien aangaande en bewjs dat het geen Zaadjes maar Zwammetjes" zyn, vindt men in het Vertoog van B. Bergius, over der Schwamm ant weisfem Kohl. Stockh. Verh. van 17Ó5. p. 2rs> Cf) Sphceria nigerrima aspera petiolata Conica. Hall. TL Pskl. XIV. Stuk, X. Afdeel. 111. Hoofd;tdk. Stuif, twam.  688 li S S C B ï Y V I K G VAN X. Afdeel III. Hoofdstuk. Stuifzivam. zige Hoornen, 't welk zyne Wortels uitbreide tusfchen den Bast en hec Hout van doode Boomftammen , aldaar een Netswyze vertooning maakende (*). Deeze laatfte zou misfchien ook tot de Knodszwam van onzen Ridder en wel tot die Soort, daar hy den bynaam van Hypoxyhn aan geeft, tot welke zekerlykde eerfte behoort,kunnen t'huis gebragt worden. De Stinkende Koraalachtige Takkige Paddejtoel, welken de vermaarde Reaumur uit een Muur gegroeid vondt (f), fchync my ook veeleer alhier, dan tot de Blaasachtig ronde of Bekerachtige Boviften , gelyk Haller zig verbeeldde, te behooren. M u c o R. Schimmel. Gelyk in het Ryk der Dieren de minst aan. merkelyke , of laat ik liever zeggen de minst opgemerkte , cot befluit gediend hebben van de befchryving, zo maaken hier de veragtelykfte Planten het laatfte Geflagt uit. Als Planten, naa- Htlv. inchoat. III. p. 122. N. 2193. Lithophytoides terreftre digitatum nigrum. March. Mem. de Paris. 1711. p. io« , &c. Fungus Hypoxylon digitatus. Brlckm, Cent. II. T- 9. (*J Sphsria nigerrima aspera palmata , Cornubus planis Carnolis pulveruleutis. Hall. uts. N. 2194. Lichen - Agaricus nigricans, Ligno adnascens ótc. Mich, Gen. 104. T. 55. f. 1. (f) Boletus Ramofus Coralloides foetidus. Mem. de Paus, d« 1713. Vid. HAll. uts. p. 119.  r> e Paddestoelen. 6S9 naamelyk, zyn dezelven naauwlyks bekend, maar in hoedanigheid al te Wereldkundig en grootelyks gebaar. ; aizo zy het bederf der Dierlyke en Plantaartige Storten aankondigen. Zy zyn nogthans de oirzaak niet van de beginnende Verrotting, maar flegts een uitwerking daar van, of worden by gelegenheid derzelve uit onzigtbaare Zaadjes, mooglyk inde Lugt huisveftende, voortgeteeld (*), Ik bedoel hier het Schimmel in 't algemeen, dat door Linnaïus bepaald wordt te zyn, Paddtjloelen met gefleelde Blaasjes. Sommigen maaken, ten opzigt van hetzelve, een onderfcheiding; gelyk Haller, die de Mucilag» van Mucor fchift,en Michelios , die ook dergelyke Plantjes tot verfcheide Geflagten brengt en met byzondere naamen beft empelc: maar dit uit te pluizen zou myn beftek te buiten gaan. Aan het Katoen-Mos, voorheen befchreeven, komt het wel het naafle, en zal, indien hetzelve Bolletjes aan 't end der Draadjes heeft, niet gemakkelyk volfirekt daar van te (*) Zie het Vertoog van den Heer Elli s, over de Zaadjes van Schimmel, door my veitaald en gevoegd agter Bakers Mikröskööp - befchryving, Amfterd. 177s; bladz. 368, enz. Als bokSde Waarneemingen van Needham over de Schimmel- Plantjes, in het I. Deel, XVIII. Stuk van deeze Natuurlijke HMorie, bladz. 223: en de Afbeelding van een zeldzaam Schimmel - Plantje, aldaar PI. CXLHI. Figi 4. C, D. Xx II. Desl. XIV. Stuk. X. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Schimmel.  éOO Ij E 8 C IX K Y V I H Cf VA» X. AïOT.EL. IJl. Hooit- STUK. Schminnt. I. Mueif fphcsrocephalus. Klootpollis. te onderfcheiden zyn. Ondertusfchen is het Schimmel ten overvloede bekend , en men kan doorgaans , zelfs met het bloote Oog, zig verzekeren , dat de bepaaling van onzen Ridder voldoende zy; die echter zig,alsgewoonlyk, niet ten naauwfte daar aan bindt, geevende ook Soorten op , welke niet gefteeld zyn, en verdeelende het Schimmel, in 't algemeen, in twee Rangen, als volgt. 1. Oveiblyvende. Schimmel , dat overblyft, met een zwart Draadachtig Stengetjs en een Klooirond Afchgraauw Hoofdje. Op rottig Hout en Bast van Boomen was dit in Sweeden waargenomen. De beroemde Kallek, zyn vermaak vindende in Naamveranderingen, die niet dan moeielykheidbaaren in de Kruidkunde, hadt hetzelve, wegens de Geftalte , Spharocephalos genoemd, of wet betrokken tot het Geflagt van dien naam, dac hy naderhand, by de nieuwe Uitgaave van ■.^tövö'. ■- • ' zyn CO itffftr per nnis , Stipite Filiformi nigro, Capital» Giobofo, ciiiereo. ïyjl. Nat. .Veg. Xlil. Gen, 121S. Sp« t. Fl Suec. 132%, 1286. It. Scan. 20. Spbxretcephatos niger , Villo ochro - leuco. Hall. Helv. Enum. p. q. Ti j- f 3. Tricliia petiolata nigra , Capitnlo fpharrico , Villa echro - leuco. Helv. inchoat. \\\, p. n5. X. 48- f. 3.^3» Trichulius Stipitatus Globofus. Schmied, Icon. Tab. 24.  J> B P A D l> E S T O E L E N. 691 zyn Werk- over de Switzerfche Planten, me TrichiA verdoopt heeft, om dat door hei breeken van de Bast , welke het Klootronde Hoofdje heeft, zig bleekgeele Draadjes ver toonen , die door het afvallen van denzelvei het Plantje doen voorkomen als een Haairig! Wykwast met een Steeltje van omtrent eet Stroobreed hoogte. Men vindt het, zegt hy, in 'c begin des Winters, op barftige Boomfchors, Paaien en Planken. Als eene Verfcheidenheid fchynt hier de Trichulius van den Heer Schmiebel , die veel dikker geflengd is en rosachtig van Kleur, te behooren. Dezelve was op den Grond gegroeid en hadt naauwlyks de hoogte van eén twaalfde Duims. (1) Schimmel, dat overblyft, met een Elsvormig zwart Stammetje , en een Linsachtig Afchgraauw Hoofdje. Gezegde Heer keurde niet goed, dat deeze Soort, wegens het Linsvormig Hoofdje, van de voorgaande afgezonderd weide." LinNjeus, nietttemin, vondt daar gecoegzaame re- ■ (2) Mucar perennis, Stip. Sfibulato nigro. Capirulo Lenticulari cinerto. Fl. Suec. 1122, 1287. CoraUoidés Fungiforme Arborum , nigrum vix Cruftofnm. Dai, Musc. 1%. T. 14. f. 3. XX 2 II. Dml. XIV. SrvK. t 3T. . Afdeel; 111. Hoofd* !stuk. . Schimmel, i l II. Mucor Li■henoides. Schurft» nosfig.  X. AFDEEi m Hooid STUK. III. Mucor Ewbolus. Zuiferachtig. IV. Fulvus, Goudgeel. 602 Br. SCHllYVINO VAN A reden toe ,als hebbende dit Schimmel, te Fahlun, op Pynboomen - Bast waargenomen, niet alleen tot driemaal zo veel hoogte, maar het Hoofdje zeer byzonder, byna naar een KreeftsOog , zogenaamd , gelykende , van grootte als Papaverzaad. Dilleniüs was een dergelyk, in Engeland, 's Winters en in de Herfst, op den Bast der Eiken; voorgekomen. (3) Schimmel, met een zwarte Borflel en bruin Pluis. Van een Geflagt, daar de Heer Haller, wegens de gelykenis naar den Zuiger van een Pomp, den naam van Embolus aan gegeven, en dien, dat zonderling is, in zyn laatfte Werk ook behouden heeft, maakt dit Schimmelplantje by hem tene Soort uit. Het was door hem, zo wel als anderen, die Vleefchkleurig en wit waren, in de Herfst op rottig Hout, daar het by ons ook voorkomt, gevonden. (4) Schimmel, dat overblyft en bleek is, met een Goudgeel Hoedje. Jn (3) Mucor Seri nigra. Villo fusco. Gort. Belg. JJ. p. 332. Fl. Suec. 1136, 1288. Embolus nigerr. Villo albo adsperfus. Hall. Helv. 8. T. 1. f. Helv. inchoat. p. ui. T. 48. f. 1. C4) Mucor perennis pallidus , Pileo fulvo. Fl, Suec. II. N. 1289. An Aspergillus capitatus ochroleucos. HallsBi , q. Mich. p. Jla2  ^ e Paddestoelen. < In Sweeden is dit door Solahder wa g nomen, dat mooglyk tot de Aspergilli v MichelIÜS zou kunnenbehooren. die do IUller overgenomen zyn. Deeze ben, n»ug is van een Wykwast ontleend. (5) Schimmel, dat ovcrhlyft en groen is, n Zemehge Bladen , een Draadachtig Sto getje en Klootrond Hoofdje. Een Schimmel met Bladen, dit luidt vreem Ondertusfchen vind ik geen nader befchrvv^n vaa deeze Soort, welke op^ogg^ II. Verdwynendc. nwd Doosje. Die _<5) perenni, viridis, Foliis Furfuraceis Sti» Fmformi, Capituio Globolo. Fl. Suec II N P' (6) ^ Capfu, hook. obs. ao. mucor petioiatuscine^usf; jÏÏ;p-?. f. 4. Sterb. p. 2gg. T, MscHi ffw , j Xx 3 ÏL Dbel, XIV. Stuk, '93 h-- X. Afdeel an ui. Hoofd» 01'stuk, la- et v. Ai-Mor 2~Furfuraceus.Zemel^ achtig. ir i i vi. Mucedo. Algeneen.  X. Afdeel» 111. Hoofdstuk.Schimmei VTI. Mucm J.ep'ofu: Melaattch. 694 Beschryvino van Dit is het algemeene Schimmel, dat op Brood en andere eetbaaredingen uit het PlantenRyk, gelyk inzonderheid op de Boomvrugten, ia . beflooten, vogtige plaatfen groeit. De Steeltjes van hetzelve zyn zeer lang, de Bolletjes zeer zigtbaar en derzelver verandering , van doorfchynend helder, in groen en eindelyk in zwart, zeer bekend, by allen,die eenige oplettendheid gebruiken. Haller merkt aan, dat het Cylindrifche holle Borftekjes zyn, ongevaar twee of drie Lynen lang, niet een Hoofdje, dat een zigtbaaren Bast heeft. Maar die Bast is het eigentlyke Bolletje, dat open barfleade zyn Zaad uitftort; gelyk de vermaarde HoOKE dit zo fraay is Plaat vertoont,'t welk door Steubkek en auderen is overgenomen. Dat dit Zaad zy, is allerwaarfchynlykst, alzo zelfs ieder uitgeworpen Bolletje een Draadje heeft. Dat Schimmel, 't welk de Baron van Gleiche.n op groene Snyboonen waarnam, fchynt baarblykelyk van een anderen aart te *yn. (7) Schimmel , dat Borfïellg is , met Worielige Zsiadjes, Deeze Soort', door Miciielius in De- cem- (7) Mucor Setaceus Semin'ibns Radicalibus. Sp. Plmt. TR. 7. Aspergillus Cespitofus denlisfimus &c. Mich. Gen. 313. T. 91. f- 5-  i> e Paddestoelen. 695 cember op Bergachtige Heijen in 't Hertogdom Toskanen, en aan de Wortels van Boomen, in derzelver Holletjes gevonden , gelykt naar een Wykwast, byna zonder Steel en groeit aan dikkeZoodjes,zyndeeerst Sneeuwwit , vervolgens Goudgeel, met Eyronde Zaadjes. (8) Schimmel, dat gejleeld Is, met een rondachtig vergaard Hoafdje. Op fommige Vrugten, die bederven, komt dit Schimmel voor, dat van het Gemeene zeer verfchilt, door getakt te zyn, en doordien de Hoofdjes uit vergaarde en als getroste ronde Zaadjes beflaan. Men heeft het van aartige fi^uuren en veelerley Kleuren waargenomen. Hier toe behoort du van Ledermuller op een Druiven-Tros, uit hetwelke men zou mcgen denken of de Hoofdjes ook Mannelyke Stuifmeel Knopjes waren, terwyl het buitendien nog Zaadjes hadt. De G le ichicn, die zulks vermoedt, vertoont een dergelyk Schimmel, dat op Snyboonen gegroeid was. (8) Mucor ftipitatus , Capitnlo fubrotundo aggregaten Gort. Belg. 11. p. 333. Aspergillus Capitatus Capitulö glauco, Senf.nibus rotundis. Mich. Gen. an. T. pi. f. 1. Botrytis cinerea Racerais fphsericis. Hall. uts. p. 112. Gleich. Obs. Microsc. JI. T. 4. LedekmUll. Mikr, Tab. 2. Xx 4 ïï. Dm. XIV. Stuk. X, Atdeel. 111. Hoofdstuk. VIII. Mucor vlauciGs. Zeegroen.  9ö Beschryvino van X. Afdeel IIT. Hoofdstuk. Schimmel. IX. Mucor truftacev.s. Korftig. X. Cwspitofus. •P-aggig. was. EI i r. r, befchryft 'er een, met een vier'hokkig Hoofdje, in 't midden Meelknopjes en Vrugten bevattende. Haller zegt, dat dit Schimmel op Plantjes groeije, die onder de Pers vogtig worden, gelyk op de Weegbree. Du verftaa ik niet. We! waardig ware het , te onderzoeken , wat oirzaak gave tot het Verfchil van deeze en de Gemeene Soort. (ö) Schimmel, dat gefteeldis, met gevingerde Aairtjes. Al wederom een ander Schimmel, dat volgens Linnj.cs groeit op bedorven Spyzen; volgens Michelius op alle Lighaamen die bederven, en volgens Haller lange Draad, jes voortbrengt, waar van fommigen wel allermeeft vier Aairtjes of Trosjes draagen. (io) Schimmel, dat Takkig gefteeld is, met drievoudige Aairtjes. Dit hadt Michelius eens op een doorgefneeden halfrottige Limoen gezien , doch het- (9) Mucor Stipitatus Spicis digitatis. Gort. Belg. H. ■ f- 333- Fl. Suec. uts. Bysfus Fiiamentofk fugax^aiba.' r. Lugdb. 5-.0. Bom tis non Ramofa alba. Mich. Ge». .12. T. 91. f. 3. Hall. N. 2141. (10) Mucor Stipite Ramofo , Spicis ternatis. Aspergilus albus tenuisfimus &c. Mich. *i5. T. 91, f. 3. fi. ksp. Terreftris Caefpitofus. Iet. T. 91. f, 4.  de Paddestoelen. Dryf blad. 227 > ) E. ■ Eendekroos. 251 . Eiken-Leder. ' 024 Eiken-Varen. 153 CVVit) f78,194 (Zwart) 13S Eiken - z;wara. 61*9,624 Engelzoet. 1S2 F. Flap. ' 32? [ Fonteinmos* sot O. Gaatmos. , l 383 Geesfel. ('sHèilands) 262 Geitenbaard. Gevoelig Boom-Varen. 38 Grachtvartsn, g^. Gulden daair. '401 Hj Flaairbuis. Haairmss. 4o5 ^ y Haair-  B L A D W Y Z E R. Haairplanten. 17, 139- Haazen - Oor €02; Halsketting-Mos. 564 Heermoes. 2j,2(i! Hcmkuif. 4.5 il Hiitshoorn-Mos, 459 H.-its-Sponfen. 672! Hertstor.g. 122 Hertszwam of Hertsbuil. 672 H.xcn-Ei.eren. 640 Hesen-Krans, 376 Hey-Cypres. 377 Hirfcbbrur.ft. 641,674 Hondstnos. 535 Honigdaauw. 697 Hoornblad. 255 Hoornbloem. 493 Houtpypsn. 28 J- Jicbtzwam. . 6421 St. Joris - Kampernoeije. 611 Judas-Ooren, 658 E. Kaa'mos. 3P6; Kalkoen-Staart. 317, Karr.pernceljes. 587,600 Kannen-Kruid. 21.35. Katoenmos. 573 j Kstteftaait. 221 Kenkerig. 513. 5i8 Klappers. 281 Klimmer d Varen. 48 Knods-Zwam. 661 Knopmos. . 425 Kogel-Zwarr. roetje. 6S7 Kool-Zwam. 686 £9; aal. Zwam. 2 66+ Kreuk - Zwim. . 651 Kroos. 252 L. Land-Orfeifle. »' 51» Lilmos. : 566 LoDgekiuid of Long.n- Mos. . 522 Lorken-Zwam. 627 Luisgras. . 372 M. Maankruid. « 51 Mannetjes-Varen. 185 Matten-Gras. . 3CÖ Miltkruid. 64,117,127 Moddermaan. . 249 Moeras - Garen. . 337 Molen-Flzp. . 3:1 rviorchel - Zwam. 637 Monlje. . 636 Mos van Corfika. 5^0 Mos-Varen. ,' 375 Mosfen. . 3i5 N. Najade. . ■ 26b Net-Zwam. . 6.14 Noftcch of Noftoc. 563 O. Oever-Flap. . 333 Oever - Sarg«ffb. 293 Oorlepel-Zwam. 634 Oor. Varen. .] 114 Oor-Zwam. . 659 Orcel of Orfeilje. 548 Otfeilie. (Land-)' fib  BLADWYZER. P. Paardepootje. , 39! Paardeftaart. . 2 Paddeftoelen, 587,61 Parafolmos. . 40 Parelle der Franfcben. 5K Paternoster-Wier. 28- Pennen-Hooy. 2: Peperzwammen. 6oi Pillenkruid. . 23c EUfen ofBüfen. 63c .Vlak - Varen. ; 0; Piooy-Zwam. . 645 Pricmkruid. . 231 R. Rand-Varen. . 8; Ratelflangwortel-Varen. 53 Rendieren - Mos. 5^5 Rib-Varen. I lic Rimpel-Zwam. 635 Rivier-Baard. . 341 Rivier-Flap. . 335 Roebol. . 22 Roosmos. . 410 Runbloemen. . 698 Runder-Zwam. .. 630 S. Sargazzo of Zee - Kroos. 275 Schaafllroo. . 35 Schaapen- Zee ■ Ruy. 299 Schim-nel. . 688 , 694 Scburfimos. . 495 Slangen - Mos. , 366 Spaander-Fungus. 626 Spcerkruid. . 41 Spicant. . 63 (Ruuw of Groot) 164 j Spring-Zwam. 681 | Staartzwam. . f,42 ' (Steenbreeke. . 130 Steen-Leverkruid. 481 >: Steen rMoril je. . 649 I Sreeumos. . 438 1 Steenruire. . 134 } Steenvaren.. 127,100 Stekelzwam. . 632 1 Ster-Bovist. . 680 ' Sterrenfchot, . 568 ' Stinkfchaft of Stinkzwam. 638 Strand ■ Gras. . 138 Struis-Varen. . 62 Stuifzwam. . 665 Suiker-Appeltjes. 29 Suiker-Zee-Ruy. 305 t. Takmos. . 442 Tanuffels of Truffels, 2o6 Tol Zwam. . 647 Tonttlzwam. . 623 Tovenaars • Boter. 508 Tralie-Zwam. , 644 Trechter-Zwam. 654 Trompetgras. . 30r Tros - Varen, . 49 U. üngers-Eijeren. . ö40 Unjer. . 2l Usnea of Baardmos. 5Iö,55? V. Varen. (Gemeen) 97 (Eetbaar) 172. Mannetie. 18? Wyfje. . igo  B L A D W V Z E R. Vederkruid. . 257 1 Veenmos. . 384 Venus. Haair. 204 Europifch. 213 1 (Geel) 407 (Verguld) 408 (Wit) 140,173 I (Zwart)i 137 ' Verfmos der Schotten. k 17 ' Vinger. Kampernoelje. 664 Vliegen Zwam» . 605 Vonkhout. . 620,623 W. Waterbloelzel. . 575 ! Water Duizendblad. 80,258; Water - Paardeftaart. 250: "Water-Pruim. . 325 Water-Spongie. 33° Water Varen. « 59 Water-Veil. (Kleiu) 252 Watervlies. . k JI7 Waterzwammen. 5S8 Wederdood. 130. 220 (Gulden) 407 1 415 Weijers pf Weidzwaminen.ör 1 Welk «Varen, . 37 Wier of Wiert. . 266 Wierblad. . =62 Wieren. . 235 Wilgen-Zwam. . 629 tVoifsklaauw. . 366 Wolfsveeft. . 74 Wolkebreuk. . 568 Wyfje» - Varen. 98 R E- Vyfjes - Wederdood. 141 Y. fslandfch Mos. , 52° Z. m 'ee-Baard. • 341 iee- Ballen- . 240 £ee-Denne. « 29$ £ee-Eik. 273,280 Jeu-Garen'of Zee-Haair. 297 Zee-Gordel. ' . 3°4 Zee-Gras. 238, 246 (Yslandfcb) 300 Zee- Kroos gen- Sargazzo. 275" Zee-Leverkruid. 535 Zee-Mos. • 327 Zee-Najade. . 260 Zee - Paddeftoel. 640 Zee-Ruy. . 26 4 (Elaazie,) 280 (Draadig) 297 (Eetbaar) 303 {GedcornJ) 295.312 fGepalm'd) 299 (Hoornachtig) 310" (Knoopig) 284 (Korrelig) 31 ï XPckkig) 288 (Smalbladig) 287 (Suikerig) 304 (Trompettig) 301 Wrattig) 309 Zee-Salade. '323 Zee-Vlafch. 288, =97 Zee-Wier. 2 37 I Zwammen, - 620  REGISTER DER G E S L A G TE N» A. jicrojlichum. , 67 Adiantum. . 204 Agaricus. . 600 Anthoceros. . 483 Asplenium. » 117 B. Blafia. . 490 BlecJmum. • uo Boletus. . 621 Bryum. . 425 Buxbaumia, . 396 Bysfus. . . 573 C. Ceratophyllum* : 255 Chara. . 249 Clathrus. . 644 Ciavaria. " . 66' Conferva. . 327 & Equifetum. . ai F. .FoKfinafeV» . 391 ff. Helvella. \ 647 Hemionitis. . 114, Hydnum. . 632 Hypnum, . . 44» i. Ifoëtes. .ü 232 Junger mannia. . ^6% L. Lemna. . 252 Lichen. . 49^ Lonchitis. . Lycoperdon. , 065 Lycopodium. . 306 E,.! Marchantia. 480 Marfika. ". ' 227 Mnium. . 410 Mucor. . 68 S Myriophyllum. 257 Najas. ( 26"o Yy 3 - O.   REGISTER. O. Onoclea. . 3; Ophioglosfum, 40 Osmunda. . 49 P. Peziza. . 651 Phallus. . 635 Phascum. . 387 Pilularia. . og0 Polypodium. ; 144 Polytrichum. . 406 Porella. . 383 P&m. . 87 Riccia. . De Plaat en moeten dus ingevoegd worden. ^*J£fcvv: J!fD0Ver BJadz• ••. xcvi. _"ZT HZ & XCVII. . T"? XCVIIJ ^T" "3 XCIX.' J47 ... .vc. — !