D E ALGÈMEENE AANBIËD1NGE DER ZAL1GHEÏB ES DE VOÖRWEIUPEEYKE GROND van HET TOE-EIGENEND GEEOÖF i REH a nd E T IN TWEE ZA MEN SPRAKEN D Ö Ö R, EEN Beminnaar der Waarheid* Te 4 M S T E R D A Af, By I Z A A C d e JON O H. 7782.   VOORBERICHT. 'Meer clan eens is het by my in overweging gekomen cm myne gedachten over de algemcene Aanbiedinge van Zaligheid, en over de Voorwerpelyke grond van het Toe-eigenend Geloof door den druk gemeen te maken; doch ben telkens door eene Verfcheidenheid van bedenkingen te rug gehouden, dan meer en meer overreed wordende van myne verpligtmg, eïi, uit aanmerkinge van het inzien dat my *dc Heere in die Waarheden gegeven heeft, en uit aanmerking van derzelver aanbelang. heeft my tot de uitgave doen beflutten. Dat ""er al veel tegens de algemcene Aanbieding gefchreven is, ontflaat my niet van die verpligtmg, om dat my het een en ander is voorgekomen, dat men by andere niet vin~ den zal. Ik heb by zonder onder het oog gehouden, de oude zuivere en vaste Geloofsleere 3 waar van men zedert een geruime tydal vry wat afgeweken is, zoo dat de rechtftreekfe- toe eigening t alleen op grond van de Goddelyke beloftens, die een der voornaamfte ingredicSnten der oude leere is , byna uit de Kerke geraakt is: maar zedert men de algemeeneAanbiedinge zoo Jlerk heeft aangedrongen, heeft wen ook op de rechtftreekfe toe- eigeninge meer geft aan-, om die overeenkom ft ig de oude leere weder in te voeren, doch helaas! op zulk een grond, die tnyns oordeels inloopt tegens pndamenteele Waarheden , en uit haar eigene aan aanleiding geeft tot een Ugvaardig en oppervlakkig omhelzen van de dierbaare beloften des Euangeliums. — Ik heb in die onder ft etting het verfchil behandelt, dat de Voor'ftanders der algemcene Aanbieding, die de Aanbieding, niet alleen zonder ecnige voorwaardelykheid begrypen, maar ook zonder eenigc bepalingen van de onderwerpen dan alleen dat het Zon* daars  VÖO&BÈRICHT. mars zyn onder bei Euangelium levende ; die ggs derftclling dunkt my is gegrond, vermits men met alleen zodanige getuigenis/en van Gods Woord, waar in hoedanighedeu voorkomen by voorbeeld hongerigen cri dörftigerij vermoeiden en belasten toe* past op de ftant van alle menfchen van natuure, zelvs op de zorgelooste en verhardfte ; maar ook zodanige getuigenisfen van Gods woord$ die volflrekt leggen zonder eenige bepalingen aan Zondaaren en Goddeloozen, niet toepast of allerlei zondaaren, maar öp elk en een iegelyk van hun j immers zoo verre ± dat men een igelyk vryheid geeft om zig daar in te fluiten. Mogélyk zal den een of ander zommige gefprekken wat ingetrokken en afgebroken vinden. Zulke dtnkc daar by, dat ik de kortheid bedoelt hebbe^ dat ik my in andere verfchil ftukken en aangren» zcnde Waarheden niet wilde inwikkelen, dat ik nog al wat zorge gehad hebben,. om door meerdere uitbreidingen iets neder te jiellen, dat niet regt mogt zyn; mogclyk al te veel zorgen: JÖan hoe het hier mtde, of met andere gebreken ook gelegen zy, dai ik gezegt hebben meene ik na de Woorden Gods, gczegt is; bliefd de Heere daar ovér zyne zegen te gebieden, dit zoude eene grote en vry magtige weldaad zyn, en bliefde de Heere nog een of ander op te wekken en bekwaam te maken, om op gelegde gronden myu gebrek te vervulltn, dat zoude my ook verbly den. Voorts wehfche ik dat de Leezers veel van den Geest, en van den zin Chrifti ontfangen mogen, 0,72 geestelyke dingen met gcctelyke zanten te voegen, en alle dingen zoelte onderfcheiden na I Cor. I: 13 té. én XII: 10. en ""er voor haar zelve nog eenig We* icnïlyk nut, uit erlangen mogen.  D E ALGEMEENE AANBIEDING , van ZALIGHEID, en de VOORWERPELYKE GROND van het TOE-EIGENEND GELOOF. BEHANDELD in TWEE ZAME NSPRAAKEN. eerste zamenspraak. A. Het is my zeer aangenaam, u, myn Vriend te ontmoeten, reeds lange hebbe ik begeert de Vriendfchap die zedert eenige tyd afgebroken was, te hernieuwen, de redenen van onze afgefcheidenheid, zyn u, zoo wel als my bekent; namentlyk de verfchillen over gewigtige waarheden van onzen Hervormden Godsdienst; konden wy door eene openhartige Zamenfpraak het met elkandere daar over eens worden, wy zouden dan een gemeenzaam en ftichtelyk verkeer, zamen onderhoude kunnen. A B.  2- VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE B. Ik waardeer ook uwe Vriendfchap ; en wi! gaarne daartoe het myne aanbrengen,en wenschte wel, dat wy de verfchillen over zulke ge' wigtige waarheden uit den weg konden ruimen, dan zoude wy hartelyk met elkander verkeere kunnen; doch ik vreeze dat zich hier tegen nog wel eenige zwaarigheden zullen opdoen. A. Laaten wy het eens met alle befcheidenheid beproeven ; en beginnen met het verfchil, dat nu zoo lang in de Hervormde Kerk geweest, en al meer en meer toegenomen is; te weete, de algemeene Aanbieding der Zaligheid. Ik weet dat gy daar van een groote voorflander zyt; mag ik u dan vergen, de bcwyzen die gy daar voor meend te hebben, my op te geven. B. Ik wil niet ontveinzen, dat ik daar van' ëen voorflander ben, maar men zou Je my ten onrechte befchuldigen, wanneer men daar uit befloot, dat ik een voorflander van de algemeene genaden was; ik gelove zoo flerk als iemand, CO de byzondere verkiezing van bepaalde Perfonen, zonder opzigte tot eenige hoedanigheid in de onderwerpen, (2) ook de byzondere voldoening aan Gods geregtigheid, door Jefus Chris- tus ;  AANBIEDING DER ZALIGHEID. 3 'tus; alleen voor die bepaalde Perfonen, (3) als mede het kragtdadig werk des H. Geestes in de toepasfing der Zaligheid: Doch ik ben even ftetk overreed van het algemeene aanbod van Zaligheid, aan allen, die onder het Euangelium leven; zonder opzigt tot eenige hoedanigheid in haar zeiven. Myne bewyzen wil ik n wel openhartig opgeven, ik vinde die zoo menigvuldig, dat wanneer ik in de Bybel leeze, die aantref; waarom ik my dikwils verwonder, hoe het van iemand kan worden tegengefproken, en dat ik voorheen, die zelve niet ingezien hebbe; uit veele van die bewyzen zal ik alleen zommige noemen. 1. Hoe menigmaal betuigd Godin het algemeen zyne Zondaars liefde, zyne genaden en ontferming zelfs met Eedzzveringe Ezech, 33, 11. Joël. 2. 13. enz. maar dat is Hy alleen in den Zoon zyner liefde, zoo als dit ook «Igemcin verklaart word Joh: 3. 16. I Tim: 1. 15. en op veel andere plaatzen. By deeze algemeene betuigingen en verklaringen komen, 2. roepingen, nodigingen, biddingen, ja bevelen sra in Jefus te geloven, om door Hem zich met óoJ te laaten verzoenen, en dit gefchied weder algemeen, zonder eenige bepalingen , aan zondaar~en, goddeloozen, aan alle creaturen, aan alle eindens der aarde, alommen; en dan word het A 3 nog  4 VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE nog aangedrongen, met de fterkfte beloften* en bedrygingen t op dat de menfchen zig zoude laaie bewegen tot het gelove. Gy weet dat hier van de Bybel vol is, en daarom zal ik de plaatfen niet noemen, ze zyn u ook bekent. ■ 3. Indien men geen algemeene aanbieding fielt dan heeft 'geen een Zondaar recht of Vryheid, om Jefus voor zig te mogen omhelzen; of men moet daar toe komen; dat men, of eenige hoe danigheid als een grond in zichzelven, of eene onmiddelyke openbaaringe fteld. Het geloofs aanneemen onderftelt immers de aanbieding, «/ zonder in die algemeene. voorflellingen, een algemeen Aanbod in te fluiten dat een Zondaar, die het Euangel'um verwerpt , des te zwaarder ftraffe verdient, en waardig is. De Zondaar die reeds door de Wet Veroordeelt is, die hem regtvaerdig onder den Vloek beilote heeft, wil zig altyt nog v.erontfchuldigen, fchoon zonder de minste grond, en wanneer hem zyne uitvlugten ontvallen dan is hy genegen om de Wet te befchuldigen van eene al te grote geflrengheid. Wat is 'er nu meer gefchikt tot overtuiging van zyn boosheid, dan dat zoo eene, een weg van Zaligheid verwerpt, is dat niet eene verfmadinge van God, die zyn fchuld zeer vergroot en hy dus zwaarder flraf verdient. —; Verwerpt nu den Zondaar het Euangelium niet , als aan hem van Gods en Christus] wege verklaart word welke de eenige weg tot Zaligheid is, en daar door word verpligt, om van alle andere wegen van Zaligheid geheel af te zien; wanneer hy door ongeloof dit weigerd te doen, B 4 en  24 VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE en aan zyne natuurlyke begrippen en neigingen, wil blyven vast houden, verzwaard dit niet zyn fchult ? Verwerpt den Zondaar niet alle die roepingen en nodigingen, om tot God in Christus, boetvaardig en gelovig weder te keeren , wanneer hy die alle van de hand wyst zelfs dan nog wanneer er kloppingen aan zyn harte zyn, is dat geen ongehoorfaamheid aan de Wet des geloofs? is den Zondaar niet verpligt om God te verheerlyke, en daar aan ondergefchikt zyn Zaligheid te behartigen , kan den Zondaar dat niet anders doen, dan door te gehoorfamen aan het Euangelium, is dan de weigering en de opftand daar tegens, niet eene onverantwoordelyke zonde, en verdient die niet de zwaarfle ftraffe ? B. Ik kan, fchoon ik my uwe denkwyze klaar zoek voor te ftellen, daar aan myne toeftemming niet geven; my dunkt God fpreekt zoo fterk van zyne liefde tot Zondaaren, en wil dat men die gelove zal, dat daar geen uitvlugten op mogen gemaakt worden, integendeel hoe meer men daar van overreed word, hoe groter de zonden van ongeloof is; het is wel waar dat al fluit men de algemeene Aanbieding uit, dat zoo eene Verwerping van het Euangelium als gy daar opgegeve hebt, eene groote misdaad is, maar die misdaad word nog veel grooter, als men een aangebode Jefus verwerpt. A.  AANBIEDING EER ZALIGHEID. 25 Het bevreemc my niet, dat gy tot myne denkwyze niet kunt overgaan, Ik weet hoe rnoeilyk het is af te ftaan van eene aangenomene denkwyze, al rust dezelve op onbewezene onderftellingen, byzonder als ze wat diepe wortelen gefchotenhebben, en door het oordeel des gezachs geflerkt word , ook kan ik niet gelove dat gy myne denkwyze zoo voor uwe geest gebragt hebt, dat gy die over het geheel hebt door gedagt, en dat kunt gy ook niet doen, zoo lange wy niet alles hebben afgehandelt. Ik geloof met U dat Gods liefde tot Zondaaren zeer groot is, maar breng ze alleen tot die orierwerpen , die Gods woord bepaalt, en dat verliest gy geduurig uit het oog, men maakt te regt onderfcheid , tusfehen eene liefde van wel willen, en eene liefde van welbehagen, dan is de liefde van wel willen, die liefde die geen opzigt heeft tot eenige hoedanigheid in de onderwerpen; de Verklaring welke God van die liefde doet, is begrepen, in die meer genoemde volftrekte voorflellingen , die zonder eenige voorwaarde leggen; maar de liefde van welbehagen, heeft wel degelyk opzigt, tot hoedanigheden in de onderwerpen , en de Verklaring van die liefde is begreepen, in de voorflellingen, die onder voorwaarde leggen , de Verklaringen van deze liefde; zoo van wel willen, als van welbehagen , komen wel tot ider Zondaar die onder het Euangelium leeft, en brengen op ider Zondaar verpligtmg, om die B 5 ver-  20 VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE verklaringen Gods zoo te geloven, als ze veorgeftelt worden , zonder daar iets af, of toe te doen. Hy zoude er iets toe doen wanneer hy zig aanmatigde, het recht en de vryheid om zig in de liefde van wel willen zoo in te fluiten dat hy die voor zig recht ftreeks mogte toe eigenen; want die verklaringe legt wel algemeen, maar niet opfigtelyk ider Zondaar, als meer gezegt is. Hy zoude er iets afdoen, wanneer hy die liefde Gods in Christus niet aanmerkte hem ook te raaken, om die te geloven, zoo algemeen als ze legt, en wanneeer hy niet gelooft, (hoe flegt hy zig ook bevind,) dat hy in de weg van wederkeering zekerlyk zal behoude worden , na de verklaring van Gods liefde van welbehagen, doch hy zoude daar weder iets by doen , als hy daar uit befluite wilde, Gods genege wille om de genade van wederkeeringe te fchenken, dit legt daarin nog direct nog ingewikkelt opgefloten. Met welk eene wysheid is het Euangelium dan niet ingerigt ? hoe meer men dat by Gods eige ligt mag inzien , hoe meer men er dat in ontdekke zal, en hoe meer dan de volmaakfte overeenkomst der waarheden, zal erkent worden en men er eene volkome berusting in zal kunnen vinden. Laaten wy alleen die opmerken. Het Euangelium houd aan Zondaaren en Goddeloozen, en het komt tot hun, als de zodanigen, dus kan nog mag zig niemaat uitfluiten. Het Euaa-  aanriedinc oer zaligheid Euangelium roept om in betrekking, en dus in de erkentenis daar van, als Goddeloozen, de voorflellingen daar in vervat, als Goddelyk te geloven , en in die overreding van alle andere wegen van Zaligheid af te zien , alles los te laten en zoo met al zyn fchult en bederf tot Jefus te komen , om door Hem alleen verlost te worden, met die vaste verzekering, op grond van Gods eigene toezegginge van de vergevende en verlosfende genade, dit korte voorflel, onderftelt veel, en fluit veel in, doch dit breide wy niet uit, na ons oogmerk moet ik hier by opmerken , dat den Zondaar wie hy ook zy een Uitverkorene of Verworpene , die in zyn Natuur ftaat het zelve beginfel heeft, altyt uit zyn boos en ongelovig harte, dat Euangelium zal verwerpen , en dus verklaart dan dat Euangelium aan al die onglovige Zondaaren, dat Gods toorn op hun blyfc, en dat het Tyrus en Zidon verdraaglyker zal zyn in den dag des Oordeels. Dit moet den Zondaar ook gelove , maar daar is zyn harte ook te trots toe en wil zig daar door ook niet laate bewegen tot het gelove, en alzoo word alle hope aan de zyde des Zondaars afgefneden, cn aan de zyde Gods blyft er alleen over dat God ook zulke Goddeloozen, in Christus kan en wil Zaligmaken, om dat God Zundaanen wil Zaligmaken, zonder opzigt tot eenige hoedanigheid in hun zelve , maar dat Euangelium geeft niemand regt of vryheid om te geloven, God wil my Zalig maken om dat ik een Zon-  è8 VERHANDELING OVER DE ALGEMEENE Zondaar ben, en dat het Euangelium aan Zondaaren is houdende. Dan moet ik hier by u ook doen opmerken, dat het Euangelium juist aan Goddeloozen en Zondaaren is houdende, om die bepaalde perfoonen die onder het Zegel der Verkiezinge leggen , en daar Jefus zyn bloed voor geftort heeft, toe te brengen, wanneer die bevinden dat ze zulke Goddeloozen zyn, en dat baar de Wet en het Euangelium , wegens ongehoorzaamheid , ongeloof en onbekeerlykheid veroordeeld, Gal. III: 10. Joh. III: 18, 30". Luc. XIII: 3, 5. dan in dat Euangelium hunne naamen kunnen leezen, dat God zulke wil Zalig maaken, maar om nu te geloven dat God ook haar in 't by zonder wil Zalig maken, dan moet haar ook in 't byzonder in de kragtdadige roeping dat Euangelium toegepast worden, en dat zal voor haar dan de grond van het toe-eigenend geloof worden, gelyk ik daar over in een volgende Samenfpraak gaarne met u wilde fpreken. Ziet, zoo dient dat zelve Euangelium tot veroordeeling; en tot Zaligheid , en alzoo bereikt er God die twee genoemde eindens mede die Hy bedoeld. Ik oordeele dat ik nu alle uwe bewyzen, die gy in het begin van onze Samenfpraak hebt opgegeven, genoeg wederlegt hebbe, en het geen daar aan nog ontbreken mogt, zal dan in.onze volgende Samenfpraak gefchieden; ik geve het intusfchen aan  AANEIEDING DER ZALIGHEID. ig aan uwe verdere bepeinzinge over, wenfchende dat de Heere zelve ons door zyn Geest in alle waarheid leide! —- B. Ik zoude nog wel eenige plaatfen uit Gods woord hebbe kunnen opgeven , waarin myns oordeels duidelyk de algemeene Aanbieding voorkomt, by voorbeeld, Jef. XLV. 22. Wendet U na my toe, tvordet behouden, alle gy einden! der aarde; doch ik.'voorzie uw antwoord al voor uit, want ichoon daar de eindens der aarden, de behoudenis word aangeboden en dus niemand vryheid zal vinden om zig zelve daarvan te mogen uitfluiten , zoo zult gy hier weder eene voorwaardelykheid vinden, in de woorden Wendet U na my toe. Ik zal dan liever eerst hooren wat in ons volgend gefprek, van U zal aangevoerd worden, wegens de voorwerpelyke grond van het toe eigenend geloof, laate wy dan nu fcheiden, de Heere blyve by ons. A. Ik hoope dat ons volgend gefprek van een heilzaam gevolg zal zyn > en dat Gods Geest hier toe mede werke! £3 TWE&  £0 OVER. DE V00RWERPELYKE GROND TWEEDE ZAMENSPRAAK. HANDELENDE OVER DE VOORWERPELYKE GROND) VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. B. T^cwyl wy thans weder by elkander gekomcn Zyn, met oogmerk om bepaalt te fpreken, over de vooriverpelyke■ grond des geloof, zoo wenschte ik gaarn van myn Vriend te hooien, wat hy daar door verftaat. A. Dit is ook zeer noodzakelyk; zoo wy etkanderen regt zullen bevatten; wy moeten derhalven die zaak voor af wel bepalen, en wel opgeven, welk geloof wy bedoelen, en dan welke de voorioerfelyke grond van dat geloof is. — Ik denk dat wy beide bedoelen, dat Ziel zaligende geloof, het welke in zig bevat, derechtflreekfe toe eigening van Jefus met alle zyne weldaden, uit hartgrondige overreding van de vrye en welmeende genade gifte Gods des Vaders , aan my gedaan in de belofte des Euangeliums zonder opzigt tot iets in my zeiven. Wanneer wy nu aan dit geloof eene voorwerpelyke grond toekennen, dan moeten wy daardoor niet verftaan , de Onderwerpelyke genade om te hunne geloven; maar dat het welke den Zon-  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOP. 3I Zondaar van Gods wegen recht en vryheid geeft, ommet toe eigening te mogen geloven namentlyk, dat Jefus met alle zyne weldaden, in de belofte des Euangeliums, aan my gefchonken word. — Wat nu den Zondaar dat recht en die vryheid geeft, is dc groote vraag, daar wy over fpreeken zouden. B. Ja, dat is juist de zaak daar ik gaarn over fpreken wilde, voor my, ik begryp dat er geen andere grond kan zyn als de algemeene Aanbiedinge in het Euangelium. A. Gy zyt zoo voorbarig, ik denke dat het een zaak van zoo veel aanbelang is, dat er veel wysheid en voorzigtigheid toe nodig is, om er regt over te handelen; naa myn inzien, moesten wy ons eens bepalen, tot het onderzoek van deze drie gronden , voor eerst of men de grond van vrymoedigheid, zoude mogen ftellen , in eenige boedanigheid of werkzaamheid in ons zelve, aangemerkt als eene voorwaardelykheid; zoo denke er veele omtrent. Ten tweede wanneer dit niet beftaan kan, of men dan de grond van vrymoedigheid moet ftellen in de uitwendige roeping, of de algemeene aanbieding als het voornaamfte deel daar van ; zoo zyn dan uwe gedagten. Ten derde , of men de grond van vrymoedigheid moet ftellen in de kragtdadige roeping; dit laatfte is myn gedagten. * ft  32 OVER, DE VOOR.WERPELYKE GR.OND B. Ik begryp dan, dat gy het niet eens zyt met de zulke die de grond van haare vrymoedigheid in haar zelve flellen; ik heb daar ook zeer veel tegen, want dat is niet anders dan eene Pharizeenfche grond, en een oprigten van eigene gerechtigheid , neen de grond moet niet in ons, maar buiten ons geftelt worden ; maar hoe moeijelyk word den Zondaar van zyne wettifche begrippen afgebragt , hy wil maar niet geloven dat hy in zyne tegenwoordige ftant vryheid heeft, om zoo als hy is, Jefus voor zig te omhelzen, maar wil eerst, dit en dat in zig zelve bevinden. A. Ik heb ook zeer veel tegens die denkwyze, dus zoude wy dit ftuk kunnen laaien leggen, evenwel oordeel ik het nodig daar nog wat by ffil te ftaan; gy moet niet denken dat dié menfchen van oordeel zyn , dat ze de gronden van haat vrymoedigheid in haar zelve ftellen, zy meene dat die hoedanigheden en werkzaamheden voorwaarden van het Euangelium zyn, waar aan de beloftens van Zaligheid zyn vast gemaakt, by voorbeeld Matth. V; 6. zegt Jefus Zalig zyn de hongerige en dorjlige na de gerechtigheid, en Cap. XI: 28. belooft hy de vermoeide en belaste ruste te geven. God verklaart dat Hy woone wil by die énes verbry zelden ende neder igen Geest sis. Jef. LVII: 15. en de Mesfias, Jef. LXI: 1. dat Hy gezonde was om te verbinden de gebrokene van herten.— ca by tegenRellinge dat Hy de hongerigen met goederen  VAN HET TOE.EIGENENÜ GELOOF. 35 ren vervuilden ryken ledig heef: iveggezonden, Luc. 1: 53. God zvederfiaat de hovaerdigen, maar de nedertge geeft hy genade, 1 Pet. V: 5. Ik zegge dan, dat die menfchen van oordcel zyn, dat zoo lang den Zondaar in die ootmoedige gefteldheid niet is, en geen oprechte begeertens boven alles tot Christus heeft, hy geen onderwerp van die beloftens is, en geen recht heeft, om zig die të moge toe-eigenen; maar wanneer hy in die gefteldheid en met die opregte begeertens tot Jefus de toevlugt neemt, hy dan vërtrouwe mag, dat de beloftens van Zaligheid,aan hem gefchieden, met volkome vryheid om zig die toe te' eigenen, cn om zig te verzekeren, dat ze ten vollen aan hem zullen vervult worden. B. Schoon die menfchen in dat oordeel ftaan^ dat ze haar vrymoedigheid niet in haar zelve, maar in de beloften van vryè genade ftellen, zoo zegge ik dat ze in de grond niet anders doen, als een fubtiele eige geregtigheid op te rigten; maar dat zien ze niet; Zy oordeele ook gansch verkeert, over die genoemde Schriftuur texten, want of al in veele plaatfen de roepingen, en de beloftens, houden,aan hun die in zulk eene gefteltheid van ootmoed en verflagenheid zyn, daar door word niet bepaalt, dat de zodanige alleen de onderwerpen zyn, aan welken de beloftens gedaan worden, ó neen een terhard Zondaar die nog te raidde» in de zondeÈf <3 ïëef$V  34 OVER DE V00UWERFELYKE GROUD leeft, heeft daar even goed recht op, want de Jlcgte, de weder horige, de Jlyve van herte die verre van de geregtigheid zyn-, worden geroepen om die voor zig te omhelzen. Spr. l'i 22, 23. Jef. XLVI: 12. Pf LXVIII: 19. Nogtans worden bekommerde , en by zig zelve , radelooze menfchen , met een byzondere nadruk opgewekt, om Gods liefde in Christus te geloven om dat de Heere weet, met wat ongeloof en vreeze zodanige te worftelen hebben, om dat zy zig zelve dat recht en die vryheid niet durve aanmatigen die zy niet boven, maar met alle andere gemeen hebben. A- Ik voege hierby, dat zodanige menfchen, naa maate zy meer verootmoedigd zyn, meer gefpeent zyn aan de fchepfelen, flcrker begeertens tot Jefus vinden , zy meer hope fcheppen, dat zy bekeerde menfchen zyn, en Zaligheid te wagte hebbe; nogtans om dat zy nooit de ruste in haar zelve, in haar geflaltens of werkzaamheden verloren hebben, dezelve ook nog nooit in Christus gevonden hebben trouwens dat zullen zy doorgaans zelve bekennen, evenwel leven zy in die hope, dat 'er nog eens een tyd zal komen, dat 2e eens in de ruimte voor haar gemoed zulle komen; intusfehen oordeelen zy, de naaste en eenige weg daar toe te zyn, om maar by den Heere aan te houden, en haar geduurig op te dragen en over te geven aan Christus. Wat fiu myne gedagteo aangaan, over het be- ftaan  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 35 rtaan van zulke menfchen, ik denke dat men daar omtrent zeer voorzigtig te handelen hebben, en de beflieringe juist gerigt moete worden,naa de waarheden van Gods woord, daar toe hebben wy nodig aan de eene kant onder het oog te houden , waarin het oude zuivere en vaste geloofs vertrouwen gelegen is, in onderfcheiding van veele ongelovige werkzaamheden daar veele Zielen, doch te vergeefs, haar ruste in zoeken; en aan de andere kant, dat die geftelchedens van waare boetvaardigheid met het geen daar toe behoort, dat geloofs vertrouwe noodzakelyk onderftelt, althans dat het waare geloofs vertrouwen buiten de waare boetvaardigheid geen beflaan kan hebben. Wy zoude te verre van ons beflek afwyken, wanneer wy hier over breeder wilde fpreken. Ik zegge dan alleen, dat ik het als een groot vocrregt agte dat men thans meer inzien heeft, in het verkeerde beflaan van zulke menfchen» die de grond van haar ruste in haar zelve zoeken en In het verkeerde beflaan van zulke beftierders, die de menfchen daarin ophouden en voort helpen. Ik heb dat verkeerde al voor veele jaren in% ;zien zelfs doe zulks als heerfchen« de in onze kerke plaats had, zoo dat zelfs de beste "er niet vry van waare: doch het fmert my aan de andere kant, dat men, yverende om het waare en oude geloofs vertrouwe in het rechts ligt teherflellea, daar oe een algemeeu* roepia* Ga &  30 OVER DE VOORWÏUPELYKE GROND ge tot een grond heeft gelegt, en zo fterk aandringt* op de omhelfinge van Christus en de beloftens van Zaligheid, zonder de menfchen de noodzakelykbeid van de waare boetvaardigheid, onder het oog te brengen , als zondes het welk zy daar toe geen vryheid hebben. B. Ik merk het ai myn Vriead, gy zyt het met die eens, die voorbereidfelen ftellen, eer men gelove mag, en ik denke dat 'er niets noodzakelyker is, om den mensen, tot een zuivergeloofs betrouwe op Christus, te beftieren, dan hem aan te raden hoe eer hoe liever, van alle zoogenaamde voor vereistens af te zien, en zonder eenige omwegen, zig tot Jefus te wendeny Hem aan te nemen, alleen op de grond van- een aanbieding, die geen voor vereistens bepaalt. A. Om na geen aanmerking te maken over het woord voorvereistens, of zoo als andere liever het woord voorbereidzels in deze zaak willen gebruikt hebben, zoo verklaare ik, dat ik het met die menfchen eens ben, welke oordeelea, dat vermits een Zondaar van natuure, in de zonden als in zyn element leeft, en diep in het werkverbond' geklaistert zit,. zoo dat alle zyne begrippen en nygingen om zah'g te worden, in eene eigen werkelyke weg leggen, en het geen ik'ervoor al moet by voegen, dat indien hy in die ftant blyven wil, hy nooit tot Jefus zal kunnen dat hy daar toe ook geen vry-  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOP. §? vryheid heeft, zoo lange hy van zyne ramp zalige gefteltheid niet zoo overtuigd is, dat hy de wapenen van tegenflant begeert neder te leggen, om alleen door Jefus met God verzoent en verlost te worden. B. Dat een Zondaar eerst aan zig zelve moet ontdekt worden , eer hy de noodzakelykheid van Jefus zal erkennen, en bewogen zal worden om Hem tot verzoening en verlosüng aan te nee men,ftem ik u volkomen toe,maar dat hy geen vryheid zoude hebben om Jefus voor zig aan te neemen, zoo lange hy aan zig zelve niet ontdekt is, dat ftem ik u gantsch niet toe. Want de vergunning, ja de verpligting daar toe, is zonder eenige bepaling, want hoe kunt gy anders begrypen, dat menfche die fterven zonder ooit aan haar zelve ontdekt te zyn , fchuldig verklaart zullen worden,over de verwerping van Jefus, ook moet men tot Jefus komen, om alles van Hem te ontfangen, ook om de ontdekking aan zig zeiven. A. Wat fchyn van waarheid, ook in uwe denkwyze mag zyn, ze kan regt ingezien zynde daar mede niet beftaan ; Het Euangelium ververpligt wel een iegelyk om tot Jefus te komen, maar niet zoo als gy voorftelt, zonder eenige bepaling; Zoude iemant vryheid hebben om tot Jefus te komen om verzoening en verlosfing, ter zeiver tyd als hy nog aan de eige gerechtigheid, C 3 wil  gS OVER DE VO0RVVERPELYKE ©ROND wil blyve vast houden, en de zonde wil blyve beminnen en dienen, zoude dat wel anders als een geveinsd komen tot Jefus zyn, jaa een fpotten met Hem, heeft daar iemant vryheid toe? Ik oordeeie dat men in deze tyd, in onze Kerk niet minder moet waarfchouwen voor een ligtvaardig omhelzen van de dierbare beloften der genade in Christus, zie Pfalm: 50.16,17 Matth. 7. 6 als voor de verwerping van Hem, door ongeloof. B. Gy moet niet denken, dat ik in dat oordeel ftaa, dat ieder Zondaar vryheid heeft, om maar los te geloven' dat hy deel aan de beloftens van Zaligheid heeft, ik oordeeie dat men hem wel deegelyk moet waarfchouwen dat hy zig daar mede jammerlyk misleiden zoude, maar ik wil dat hy gelove zal, dat hem die beloftens worden aangeboden , en aan het goed in de beloften begrepen alleen deel krygt, door het geloof in Jefus Christus, en wel door dat geloof dat ue Ziele reinigt. A Zulke waarfchouwinge zyn ook zeer noodzakelyk om dac 'er menfchen zyn, welke in die waan liaan wanneer zy zulk een ruim onbepaalt aanbod hoo en,dal' dan hun het deelgenoojfchap aan de genade werd toegezegt en zulks geredelyk aannemen • m ar ik bedoel anuere waarfchouwingen namentlyk voor een ligtvaardige en oppervlakkige aanneminge van zulk een onbepaalde san-  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 39 aanbiedinge , de ondervindinge heeft, de veröerffelyke gevolgen daar reeds van geleerd. Ik weet wel dat den Zondaar, zoo wel te wettisch als te los kan handelen, dat hy al ligt denkt was ik zoo en zoo geftelc, ik zoude vrymoedigheid neme om Jefus voor my te omhelzen, maar dat komt niet voort, uit de waare erkentenis van zyne verlorene ftaat het geen altyd tot ontbloting werkt, maar uit zyn eige wettisch harts geftel. Ik weet ook wel dat niet alleen boetvaardige, maar ook verharde Zondaaren geroepen worden j doch hun word geen vryheid gegeven, om onboetvaardig dat is met vasthouding aan de Zonden en eige geregtigheid Jefus voor zig te omhelzen, want zulke verharde Zondaaren, worden geroepen, om met erkentenis van haare fchuld en bederf tot Jefus te komen, om verzoenende en verlosfende genade, te verkrygen het Euangelium eist niet alleen geloof, maar ook bekeering, of om het naauw faame te voegen, een gelovige wederkeering. B. Ik flel dan eens den Zondaar begeert af te zien van alle eige gerechtigheid, en begeert van de Zonden ook verlost te worden, heeft hy dan vryheid om te gelove dat Jefus gewillig is om hem zalig te maken, zo jaa op wat grond mag hy dat gelove, is het om dat hy nu zoo regt gefield is of is het om dat het Euangelium hem aartoe vryheid geeft. C 4 A.  40 OVER DE VOORWERPELYKE GROND A. Zyn gefteldheid kan onmogelyk de grond niet zyn, want al is het dat een Zondaar, nog zoo veel berouw over zyn zonden had en na verzoening en verlosfïng begerig was, dat verpligt God niet om hem genade te bewyzen, de grond legt alleen in het Euangelium, dat geeft hem vryheid om met al zyn fchuld en bederf tot Jefus te komen, en verzekert hem, van de vet" Zoenende en verlosfende genaden. — B. Zoo zullen wy het dan mogelyk eens worden, want dan ftemt gy reets toe, dat de grond in het Euangelium legt, en dat is juist myn fen* timent; de uitwendige roeping is dan de grond des geloofs. — A. Nu brengt gy my zelve tot het 2de Stuk van onze tegenwoordige famenfpraak, neen Vriend de uitwendige roeping kan de grond van het geloof niet zyn. — Wanneer ik zegge dat de grond om te moge geloven in het Euangelium legt, dan meen ik niet dat het Euangelium een iegelyk onbepaalt regt en vryheid geeft om Jefus voor zig te mogen omhelzen zoo als gy het begrypt, maar ik zegge dit op uwe gemaakte pnderfteliing, die gy my eens toegaf namentlyk wanneer een Zondaar wil afftaan van Zonden en eigegercgtigheid. en tot Jefus wil komen, hy dan, in het Euangelium grond heeft, om zig van de verzoenende en verlosfende genade verzekert te houden, het is immers die dorst heeft,  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 41 kernen en die wil, neeme het IVater des levens era niet. Openb; XXII: 17. Nu gelooft gy immers met my dat, een Zondaar van natuure, geen wille heeft om dpor Jefus verzoent en vrygemaafct te worden, dus is het fer verre van daan, dat hy grond in het Euangelium heeft, dat hem die weldaden zullen deelagtig gemaakt worden, integendeel, het Euangelium zegt tot hem, die niet gewilt hebbe dat ik ever haar Koning zoude zyn, brengt ze hier,.ende Jlaatze hier voor my dood, Luc: XIX: 27, bint hem, neemt hem weg, ende werpt hem uit in de buiten/ie duisternisfe: daar zal wenjnge zyn end» knersfinge der tanden Matth: XXII: 13. B. Om dat het met den Zondaar van natuure zoo boos geftelt is, dat, niet tegenftaande alle de welmenende roepinge en noodiginge die het Euangelium doet, hyeven halfhrrig blyven zal, zoo gelove ik met u, dat het Euangelium hem veroordeelt, en dat hy dus geen grond heeft om zig van de verzoenende en vry makende genade te verzekere die alleen aan het gelovig komen, en omhelzen van Jefus is vastgemaakt, nogtans geloof ik ook, dat zulk een boos Zondaar, egter die vryheid heeft om te gelove, dat niet tegenftaande dat boos geftel, Jefus' gewillig is om hem te verlosfen en vry te maken, eu dit geloof zal, wanneer het door de genade in zyne C 5 Zie-  42 OVER DE VOORWERPELYKE GROND, Ziele ontfloke word, zyne ban den breken, en hem gewillig maken om Jefus voor zig te omhelzen. A. Ik geloof alweder met u dat dit geloof inde Ziele ontdoken door de genade des H : Geests, alleen die banden verbreken zal, en hem gelovig in Christus doen overgaan, maar ik geloof niet dat het Euangelium aan een iegelyk Zondaar, die vryheid geeft, dat hy Jefus gewilligheid ten zynen opzigte gelove mag, indien hy weigert aan de roeping van het Euangelium te gehoorzaamen', dat is, indien hy "weigert om zig alleen door Christus met God te laate verzoenen en van de zonden te laate vrymaken, want daar toe word hy geroepen door het Euangelium, dan veroordeelt hem dat Euangelium en het geeft hem geen vryheid, om dan nog te mogen geloven, dat Jefus gewillig is om hem die weldaden te fchenken, zoo lange hy in die weigering blyft ftaan. B. Indien dat gefielde waar is, dan heeft geen een Zondaar van natuure vryheid om Jefus gewilligheid hem waarts te geloven, want het is met die allen zoo geftelt, als Jefus zegt Joh.V: 40. gy en -wilt tot my niet komen, op dat gy het leven moogt hebben, en ik zoude dan wel vragea wie kan dan Zalig worden, zoo als 'er is Matth. XIX: 25. — A. Ik zoude hierop met Jefus moeten ant. woor-  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 43 woorden , By de menfchen is dat onmogelyi maar hy God zyn alle dingen mogelylt. Volgens het 26fte Vers. Zulk een veroordeelt Zondaar, zal moete erkennen, dat zyn Zaligheid alleen legt irj het vrymagtige Gods, en in het overwinnende van de genaden, maar hy heeft geen vryheid om te gelove dat die aan hem bedeelt zal worden, het is wel waar, dat Godin het Euangelium verklaart, dat Hy zulke booze, zulke goddelooze wil Zaligmaken, zonder opzigt van eenige goede hoedanigheid, maar dat geeft niemant regt of vryheid om te moge gelove dat God ge. negen is om hem Zalig te maken, dit hebbe wy breder in onze eerfte Zamenfpraak behandelt s dus blykt myns oordeels uit al het gezegde, dat ook in de uitwendige roepinge geen genoegzame grond is voor het toe-eigenend geloof, — bepeins alles wat in de uitwendige roeping begrepen is, alle de eifche van geloof en bekeering, alle de vergunningen om met zyn fchult en bederf tot Jefus te komen, alle de verklaringen, en toezeggingen van het Euangelium, wanneer gy dat alles hebt door gedagt, met opzigt tot den Zondaar zoo als hy van natuure is, hoe goddeloos of hoe zédig gy hem ook aanmerkt, gy zult daar komen, van te moete erkennen, daar js voor die mensch geen raad meer over, als zig aan de vrymagtige, en overwinnende genade aan te beveelcn, die vryheid blyft hem alleen over in de uitwendige roeping, daar in verklaart God dat hy behoudens zyne volmaaktheden de God- x de-  -44 WER DE VOORWERPELYKE GROND delooste Zondaren, kan en wil Zalig maken en dit zelfs kan nog wil den Zondaar niet gelove, zonder tusfchen komst van de genade, maar die vryheid dat aan hem Zondaar vergevende en verlosfende genaden in Christus gefchonke word, die heeft hy niet in de uitwendige roeping, en die is evenwel noodzakelyk voor het toe - eigenend geloof. Want. 1. In de uitwendige roepinge word maar in 't gemeen verklaart dat God vergcvinge van zonden en Zaligheid aan Zondaren in Christus fchenken wil, maar dat geeft my geen vryheid om te geloven , dat God die weldaden aan my wil 'fchenken, zoo als dit reeds is aangetoont, 2. AI gaf men 'eens toe dat de uitwendige roeping die vryheid gaf, dankonde ze nog de grond van het toe eigenend geloof niet zyn want. Vooreerst de uitwendige roeping komt tot dove ja doode Zondaaren, voor welkers ooren en herten het Eaungelium gefloten blyft; hoe fterk men ook fpreken mag, dat dé uitwendige roeping de voorwerpen, en gronden des geloofs zoo zeer naby brengt, en als in de fchoot legt; en hoezeer dit in een zekere zin zyn waarheid heeft, nogtans blyft het Euangelium in een zeer verre afftant van des menfchen hart, zoo lange tot de H. Geest het in de Ziele openbaart, hoe is het dan mogelyk dat de uitwendige roeping, de grond des geloofs kan zyn. Ten twede de grond des ge-  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 4*?. geloofs moec zyn als een anker der Ziels, welk zeker en yast is, ende ingaat in het binnenfle des voorhang fels. Hebr. VI: 19. maar heeft het geloof in de uitwendige roepinge zulk een vastigheid, als dat waar was, dan moest ze haar vastigheid hebben in die onveranderlyke raad, Gods eeuwige verkiezende liefde na het 17 Vers maar dit heeft alleen zyn waarheid betrekkelyk die roepinge daar Paulus van fpreekt Rom. VIII: 28—30. die is aan die onveranderlyke raad zoo vast gefchakelt, dat het geloof daarop, eene on« wankelbaare ruste heeft. Doe hier ten derde by dat een Zaligmakend geloof op grond van eene uitwendige roeping, een Helling is, die waarlyk geen wezen of befiaan heeft, nog hebbe kan , dan alleen in zekere denkbeelden, maar niet in der daad of waarheid. Het geloof dat de uitwendige roeping alleen tot een grond heeft, is niet meer, dan een Historisch geloof, koome daar by eenige gemeene werkïnge des Geestes, daa klimt het op tot een tydgeloof, waar van Jefus zegt dat het in geen goede grond hezaaid zynde, ook geen wortel heeft Matth. Xlll.'ao. 21. B. Gy hebt daar al vry wat bewys op gegeven, myne bevatting hieromtrent is doch anders. Ik begryp dat de H. Geest, de Ziele verligtende, haar inzien geeft in de uitwendige roeping* en haar de vryheid doet geloven, die haar in die uitwendige roeping gegeve word, dus i» dan de uitwendige roeping de grond des geloofs y  4^ OVER DE VOORWERPELYKE GROND loofsen de genade des geloofs is een bewy-3 fan de verkiezing. A. Dit rust Weder op die onderffelling dat in de uitwendige roeping die vryheid gegeve word , ook ziet gy voorby, de noodzakelykheid, dat zoo wel de voorwerpen des geloofs aan het gemoed van den Zondaar moeten geöpenbaart en toegepast worden, als dat de ogen geopent moete worden om ze te zien, en het herte gebogen om ze zig toe te eigenen. De genade des geloofs is wel een bewys van de verkiezende liefde , maar het geloof kan niet onmiddelyk opklimmen tot de verkiezing, maar moet door de roeping opklimme tot de verkiezing daarom fpreekt den Apostel van zyne roe* pinge en verkiezing vast temaken 2 Petr. I: 10. dit kan nu immers door de uitwendige roeping niet gefchiede, want die is geen bewys van iemands verkiezinge. Merkt dan nog dit aan, de grond van de verkiezing is alleen Gods vrye welbehagen om bepaalde perzooflen zonder op» zigt tot eenige hoedanigheid, 't zy van geloof of heiligheid, te zaligen, de bekentmakinge daar van komt tot die bepaalde perfonea "niet door de uitwendige roeping, als zodanig aangemerkt, maar door de inwendige roeping, en dus is die alleen de grond van het toe-eigenend geloof en dit is het 3de fr.uk dat ik in de begiqne van deze Zamenfpraak heb opgegë-. .. bco-g s» g trol  VAN HET TOE-EIGENEND GFL007. 4? ven om te onderzoeken. Laate wy daar by nog wat ftilftaan. Wanneer ik van de inwendige roeping fpreke , verftaa ik daar door geen onmiddelyke openbaring, of een hoorbaare ftemme, waardoor God uit den hemel ieder van die bepaalde perfonen zoude toeroepen, gy zyt een uitverkoorene, Jefus is voor u geftorven, en dat dit hun het regt van toe-eigening zoude geven; Neen al wat van die natuur is, houde ik voor Enthufiaftisch. Ik verftaa door de inwendige roeping dat gewone werk des H. Geests in de Ziele van ieder uitverkooren Zondaar» waar door de algemeene verklaring en beloften van het Euangelium, hun in 't byzonder ontfloten en toegepast worden, waar door zy, en vryheid, en kragt ontfangen, om zig dezelven perfoneel gelovig toe te eigenen, en alzoo dadelyk deel genieten aan de verzoenende en verlosfende genaden in Christus, met een woord, de inwendige roeping is niet anders dan eene ontlluiting, toepasfing en dadelyke gift van het geen in de uitwendige roeping begrepen is; wanneer ik van de inwendige roepinge fpreeke als de grond van het geloof, dan merk ik die roeping niet aan, in zyn geheele ruimte, want dan bevat ze ook in zig die trekkende en overbuygende genade, waar door de Ziele in Chris» tus word overgezet na Col. I: 13. in dat opzigt is die roepinge niet de grond des- gëieofs, maai  48 OVER DE VOORVVERPELYKE GROND maar de genade werkinge des geloofs'. Maar' die roepinge is de grond des geloofs voor zoo verre Jefus met al zyn volheid als het voorwerp des geloofs aan het gemoed van den Zondaar geopenbaart word, met die Ziel doordringende opeysfinge om tot Hem te komen, ea Hem met alle vrymoedigheid gelovig voor zig te omhelzen, voor zoo verre wy nu dit aanmerken als gefchiedende van Godswegen, behoort dat tot de kragtdadige roeping, doch voor zoo verre de Ziele die ontdekte voorwerpen zig vertegenwoordigt, ën voor zig omhelst ^ moet men dit aanmerken, als de oefening des geloofs; B. Ik heb onder de kragtdadige roeping nooit anders begrepen, als die trekkende genade des". H. Geests, waar door het herte van den Zondaar gebogen word, om Jefus op grond van de uitwendige roeping voor zig te omhelzen. A. Ik heb voorheen ook zoo gedagt, evenwel is my al dikwils in bedenking gekomen, of men de roepinge, de wedergeboorte en de bewerking tot het geloof wel genoeg onderfcheid, om dat veele Theologanten, daartoe'al veel dezelve zaken brengen, en naderhand , zyn ook myne bepeinzingen geweest, wat men wel eigen tlyk door de voorwerpelyke grond des geloofs, te verflaan hebbe, waartoe de verfchillea my aanleiding gaven. Vermits ik lange overreed W«**  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 49 was, dat de grond des geloofs zodanig iets moest zyn, dat buiten den Zondaar was, zoo kwamen onderwerpelyke hoedanigheden by my in geen aanmerking , meer kwam by my in bedenking de uitwendige roeping , om dat die zodanig iets was, dat buiten den Zondaar was, maar daaromtrent wat doorgedagt hebbende, zag ik dat die ongenoegzaam was, om te zyn een grond voor een Zaligmakend geloof; behalven dat het niet konde flrooken met andere gewigtige waarheden; zoo als wy deze dingen nu reets befproken hebben. Dus bleef 'er niet anders over als de inwendige roeping, die vermits ze niet anders is dan een kragtdadige en perfoneele ontflui* ting van het geen in de uitwendige roeping begrepen is, te regt konde aangemerkt worden zodanig iets te zyn, dat buitenden Zondaar was^ waar by ■ dan nog dit kwam, dat alles wat in dè uitwendige roeping ontbrak, in de inwendige roeping plaats had en alle tegenftrydigheid met andere waarheden wierd weggenomen. Doch dat my dan nog het meeste overreedde, egter in zaamevoeging met het reets gemelde, zyn de nidrukkelyke Schriftüurplaatfen die my van tyd tot tyd onder het oog zyn gekomen, welke zoo iiadrukkelykleeren hoe de voorwerpen des geloofs welke in het Euangelium worden voorgeftelt, door een byzondere en kragtdadige werkinge van Gods geest,in he. herte van den Zondaar geopenbaard en toeg jpast worden, niet alleen om'denZondaaf'bekwaam te maken om die voor zig te omhelzen, maar'  OVER. DE VO0RWERPELYKE GROND ook om hem daar toe regt en vryheid te geven, en alzoode vaste grond te zyn van het toe-eigend geloof, vermits in die byzondere uitfluiting van het Euangelium aan het herte van den Zondaar, een fchenken van alle de beloften der genade legt opgefloten; ik zal eenige van die Schriftuurplaatfen opgeven , en aan uw oordeel overlaaten, of 'er dat alles niet in begrepen is. — Paulus zegt van het woord Gods, dat het levendig is, ende kragtig , ende fcherpfny dender dan eenig twee fnydend zweert, ende doorgaat tot de verdeel in ge der Ziele ende des Geest es, ende der zamenvoegzelen ende des mergs, ende is een oordeeler der gedachten , en der overlegginge des harten Heb. IV'■> 12. Dat het Euangelium een kragt Gods is tot Zaligheid Rom. I: 16". maar zoodanig is het niet alpen in woorden, maar ook in kragt, ende in den Heiligen Geest, ende in veele vcrzekertheid; op die grond hadde de Thesfalonicenfers het woord aangenomen , met blydfchap des Heiligen Geestes i Thes. I: vs, 5. 6. en dit was een bewys voor den Apostelvan hunne verkiezing van God zie het 4 vs. Maar wy moeten nader tot de byzonderheden komen, wanneer Gods Geest zoo kragtig met het Euangelium tot het harte van den Zondaar komt, dan vertegenwoordigt zig de Heere zelve, aan het gemoed, en zegt ziet hier hen ik, ziet hier ben ik. Jef. LVIII: 9. Cap. LXV; 1, en zulks met zoo veel bewyzen van Goddelykheid als de inhoud van de belofte is Jef. LU: 6", Daarom Zal mvn volk, daarom zal het myne mme in die dagen  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. Jt gen kennen, dat ik hét zelfs ben die fpreke ziet hier hen ik. Want van deze kennelyke vertegenwoordiging Gods aan en in het gemoed, hangt het gewigtige van Gods onderhandelinge met dé Ziele af, d >arom vind men zoo dikwils deze woorden, op dat zy weetc zoude dat ik de Heere hen, ook by de oprichting van het Verbond Ezech. XVI: 62, 63. Want ik zal myn Verbond met u oprechten, ende gy zult weeien^ dat ik dé Heere ben, op dat gy het gedagtig zyt, ende ü fchaamt, ende niet meer uzven mont en opent zuan. neer ik voor u verzoeninge doen zal, over al het geen gy gedaan hebt, [preekt de Heere Heere. ■ Dewyl wy nu niet handelen van de openbaaririge van God aan het gemoed als richter, maar van de openbaringe van Hem als een verzoend God, zoo moeten wy ook alleen zulke Schriftuurplaatfen op geven, en dan komt hier byzonder te pas 1 Cor. IV: de Apostel had in het 3 en 4 vers gezegt dai het Euangelium bedekt blyft in de gcenen die verloren gaan.en laac daar op volgen vs 5. 6. Wy prediken niet ons zelve maar Christus Jefus den Heere , zvant Godt die gezegt heeft, dat het licht uit de duisternisfe zoude fchyncn is de geene die in onze -herten gefcheencn heeft, oni ie geven verlichtinge der kennisfe der Ixerlykheid Gods in het aangezichte van Jefus Christus. Hiermede komt over een het geen hy uit eige ondervinding van de Goddelykheid van het Euahgëlium zegt Gal. I. 12. Want ik en hebbe ook hef xclve niet van een menfche ontfangen, noch geleeri D at indef  5* OVER DE VOORWERPELYKE GROND, maar door de openbaringe Jefw Christus en vs. 15* 16. Maar wanneer het Code behaagd heeft, my te roepen door zyne genade, fynen Zone in my te open* baaren. Zoo openbaart zig Jefus niet aan de Waereld Joh: XIV: 22. deze openbaaring bevat dan in zig eene ontfluiting van de weg der Zaligheid, of zoo als Zacharias het uitdrukt, om zynen Volken kennisfe der Zaligheid te geven, in vergevinge harer Zonden Luc. I: 77. dat is die uitnemende kennisfe van Jefus Christus den Heere 9 Phil. III: 8. de kennisfe des zoons Gods Eph. IV : 13. deze ontfluitinge van den Weg der Zaligheid befchryft den Apostel nog uitvoeriger Eph. I; 17. 1-8. op dat de God van onzen Heere Jfefus Christus de Vader der heerlykheid u geven den Geest der vjyshcid ende der openharinge in zyne kennisfe, namentlyk verlichte oogen des verflands, op dat gy moogt zoeten zvelke zy de hope van zyne roepinge, ende welke zy de. rykdom zyner heerlykheid van zyne erfenisfe in de heiligen^ Ook worden in die openbaringe niet alleen de beloften der genade en heerlykheid voor het gemoed geopent, maar ook toegepast, ze worden haar toegereikt als een gefehenk des Vaders, om ze met alle vrymoedigheid voor zig te omhelzen. Zie wat de Apostel zegt 2- Pet. T: 2-4 Hy had in het 1 vers de verftrooijelingen gewenst;, genade ende vrede zy u vermenigdvul. digd, door de kennisfe Gods en van onze Heere Jem fus, en' legt . dan ia het 3 en 4 vers, de grond waar  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. ƒ waar op hy in 't vervolg zyne vermaninge zal bouwen ; Deze grond was een erihnering van het geen God aan haar gedaan had, hy zegt , gelyk ons zyne Goddclyke kragt alles wat tot het leven , ende de Godzaligheid behoort gefchonkenheeft, door de kennisfe des gecnen die ons geroepen heef tot heerlykheed ende deugd. Boor welke on? de grcotfte en dierbaarfie beloften gefchonken zyn, op dat gy door dezelve der Goadelyks natuure zoude deelagtig worden. Wanneer gy u nu vertegenwoordigt dat het Euangelium over eenkomftig den inhoud van alle die texten in het gemoed van den Zondaar geopent en Jefus met alle de beloften gefchonken word , dan zegt God in kragt tot een Zondaar als Jef. XXVII: 4 en 5. Grimmigheid is by my niet, wie zoude my als een doorne, en de distel, in oorloge ftellendat ik tegen hem zoude aanvcrflen, ende hem te gelyk verbranden zoude, ofte hy moeste myne ft er kt e aangrypen, hy zal Vrede met my maken. Vrede zal hy met my maken en als Jef. LV: 3. Neigt uzue ooren en komt tot my, hoort ende uwe ziele zal leven; want ik zal met u een eeuzaig verbond maken, ende u geven de gezuisfe weldadigheden Davids. Zoo ook Jef I: 18. komt dan, ende laat om zamen richten zeid de Heere, al waren uzue zonden als fcharla* ken, zy zullen wil zoor den als fneeuw, al waren zy rood als carmoezyn, zy zulle worden als witte wolle. Trekt dit nu eens in uwe gedagcen korselyk zamen: God openbaart zig aan het geanoed met ligt en kragt, en wel in het aangeD 3 zigte  ƒ4 OVER BE VOORWERPELYKE GROND z:gte van Jefus Christus, opent daarin de ganfche weg van Zaligheid , verzekert de Ziele van zyne genegene wille cm al het heil dat in de belofien begrepen is, haar te fchenken, roept haar kragtig toe, dat zy kome zal, om dat alles als een vrye genade gifte voor haar aan te neemen; ziet gy dan niet dat zoo eene Ziele, hoe fchuldig en boos zy zig in haar zelve bevind, recht en vryheid ontfangt," om zonder eenige twyffelinge dat betrekkelyk baar zelve te geloven, en moet men dan zulks niet als de grond des geloofs aanmerken- Jaa wanneer de Ziele die liefde Gods in Christus, betrekkelyk haar zelve met overreding 'nziet, dat verbreekt haar herte, maakt al haare banden los, en dóet haar onder de bewerkinge van den Geest des geloofs, als een fchuldige en onreine, maar ook als een boetvaardige tot Jefus komen als de geopen, de funie'me tegen* do zonden en tegen* de onrynigheid, en fchept uit dieforiteine des beits het iuciter des Ic•vbiis om niet. Zach X!II: i. Jef. XII: 3. Openb. XXII: 17. dat is zy eigent zig al dat heil gelovig toe. Wilt gy nog meer bewys dat in de kragtdadige roeping de grond des geloofs gelegen is, Iaat ik 'er dan dit volgende nog by voegen Het is tot myn oogmerk dat de Apostel tot de Corintheren zegt 1 Cor. II : 4, 5. Ende myne reden ende myne prediking?, en was niet in ie- wee*  van het toe-eigenend geloof. ^5 weegelyke woorden der menfchelykc wysheid, maarin betooninge des Geestes ende der kragt, op dat uw gelove niet en zoude zyn, in wysheid der menfchen, maar in de kragt Gods. Onze ranttekenaars zegge hier op „ dat is , ,, op dat u gelove zyn oorzaak of grond niet „ zoude hebben, in redenen of woorden die de „ menfchelyke wysheid bedenkt, maar in de „ Goddelykheid der leere , door de kragt van j, Gods Geest aan onze harten betuigt. " Het is ook opmerkelyk dat de kragtdadige roeping genoemd word een roepen by naamen, dit is niet eigentlyk te verdaan; zoo als gefchiede tot Corc:,Samuel, Paulus en anderen Jef. XLV: 3. 1 Sam. III: 10 Hand. IX: 4- maar geesteIyk, zoo als plaats heeft in hetgewoone genade werk, de Heere zegt Jef. XLIII: 1. Uw Schep, per 6 ffacob , ende uw Formeerder 6 Israël, en vreest niet, want ik hebbe u verlost; ik hebbe u by uwe naame geroepen, gy zyt myne, en Joh. 10: 3. Hy roept zyne fchapcn n y naamen dit roepen by naamen, dunkt my, geeft klaar te kennen een fpreken tot iemand in 't byzonder, jaa een zoo kragtig fpreken, daar het hooren en gehoorzamen niet vankanagterblyven, en dus het tegengeftelde is, van een roepen dat maar algemeen gefchied. Iemand die zoo perfonccl cn kragtig geroepen D 4 word»  gr? over de voorwerpelyke grond word mag zulks dan met recht aanmerken als zyne byzondere roeping, hier vinger wyst ook den Apostel op i Cor. ï: ,a6. als hy zegt, want gy ziet NB. uwe roepinge Broeders. Ook Eph. I: .13. in welken ook gy zyt, na dat gy het woord der. waarheid, namentlyk het Euangelium uwer zaligheid gehoort hebt. Erinner u ook de geloofsbelydenis van Petrus Matth. XVI: 16. Gy zyt de Christus de Zone des levendigen Gods, met Jefus antwoord daar Op in het 17 vers. Zalig zyt gy Simon Bar Jona: want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaarl, viaar myn Vader die in de hemelen is. Zoo als Jefus ook zegt Joh. VI: 45. een iegelyk dan die het van den Vader gehoon ende gel eert heeft die komt tot My. Men zoude zeer voegzaam dit hoore (het welk een fpreken van den Vader onderfteltO kunne aanmerken, als de grond van vrymoedigheid, en het leere, als de bekwaammajjing, om tot Jefus te komen. Ik durf my vrymoedig op de ondervinding van Godsvolk beroepen, dat ze maar zegge hoe het haar gegaan is, ten dagen, wanneer ze verwaardigd wierden Jefus met al zyn heil voor zig te omhelzen, wat haar de vrymoedigheid gaf om toe te treden, om de beloften der genade zig toe te eigenen; was het om dat haar herte zoo verbroke was, of om dat ze na Jefus, en in hem naar de vergevende en verlosfende genade zoo zeer begeefig waaien ? ó neen! ze zulle gaarne b'ekennê' dat ze  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 5? ze verlorene by haar zelve waaren, wel fchuld, maar geen geregtigheid, wel diep bederf, maai geen een goede begeerte in haar vonden, waar pp zy eenige aanfpraak zoude durve maken. Wel wat was dan de grond, ware het dan de beloften des Euangeliums aan Zondaaren gedaan, ja zullen zy zeggen, doe my die geopent wierden, doe ik daar inzien in kreeg, begon ik te geloven dat 'er voor zulken nog raad was, hoe hopeloos het ook by my geftelt ware,maar ik durfde nog niet geloven, dat ook aan my die beloften van Gods wegen gedaan wierden, en welke verzekeringe my daar van door Leeraars of particulieren gedaan wierd, ik durfde tot die byzondere toeeigening niet komen, en bevond onwilligheid en kragteloosheid, en dat fneed al myn hope af, maar doe de Heere my byzonder voorkwam, en die beloften met zoo veel kragt op myn herte bond, kreeg ik vrymoedigheid, en geloofs kragt, dat God ook aan my die beloften fchonk, en zoo is het my ook in 't vervolg gegaan de Heere moet my byzonder voorkomen, zal ik met toe - eigening geloven. Ik denk dat de ondervinding wanneer ze juist met de waarheden overeenkomt, van de egte foort is, en dus dat de grond van recht en vrymoedigheid, zoo wel, als de bekwaamheid om de belofte te omhelzen , door den Geest moet gefchonken worden; Dat men wel een bewys mag ontleenen uit de ondervinding of daar uit iemant van een dwaaP 5 ling  j8 OVER. DE VOORWERPELYKE GROND üng mag zoeken te overreden, daar van heeft men een voorbeeld by Paulus, van die natuur is de -vraag die hy aan de Galateren doet Cap. III: 2. Dit alleen wil ik van u leeren, hebt gy den Geest onfangen uit de werken der wet, ofte uit de predikinge des geloofs en aan de Epheferen Cap. IV: 20, 21. Gy en hebt Chris turn alzoo niet geleert, indien gy hem maar gehoon hebt, ende door hem geleert zyt, gelyk de waarheid in Je* fu is. B. Onder de opgiften van alle die Schriftuurplaatfen is my voorgekomen, dat het wel een ontegenfprekelyke waarheid is, dat de Geest ons vermand moet openen, om het Euangelium m te zien, ons het hart openen om 'er op agt tegeeven na Luc. XXIV.- 31, 32. en Hand. XVI. 4. maar daar legt een donkerheid in dat men zegt het Euangelium moet geopent worden. Ik zoude dan liever overhellen, om de grond des geloofs te ftellen in het Euangelium, voor zoo verre de H. Geest het verftant ver' licht om het betrekkelyk zig zeiven, in haar Goddelykheid in te zien. A. Ik erinner my iets dat ik u zoo zal voorftellen, vooraf moet ik zeggen, dat het geen gy daar op geeft, dan in het wezen der zaken met inyn denkwyze overeenkomt, dewyl gy het Euangelium dan niet op zig zelve aanmerkt als de voorwerpelyke grond des geloofs, maar zoo  van het toe-eigenend geloof, 59 eoo als het zelve met het verftand, door deH: Geest verlicht betrekkelyk zig zeiven, word ingezien, mits gy die verlichtinge ook op haar zelve niet aanmerkt als de grond van vrymoedigr heid, want dan zoud gy de grond in de onderwerpen ftellen, maar voor zoo verre die verlichtinge door Gods Geest gegeven word,omhetEuan» gclium betrekkelyk zig zclven in >te zien, en dan is die verlichting het zelve met het geene ik genoemd hebbe de openhaaringe van God in het aarigezigt van Jefus Christus, of de ontfluiting van het Euangelium door den H: Geest» aan en in het gemoed van den Zondaar. Het geen ik dan dagt u voor te ftellen, dient nog meer tot opheldering van uwe aanmerkinge, ik had op het oog die gewigtige befchryving van het geloof die wy vinden Heb. XI: 1. Het geloove nu is eene vaste grond der dingen die men hoopt, ende een bevuys der zaken die men niet en ziet. De Apostel wil hier mede zeggen dat het geloof daar in beftaat, dat het de voorwerpen , die verre cn die onzienelyk zyn, zoo naby cn klaar vertegenwoordigd, dat ze in de Ziele als verzelfftandigd worden, dat is, daar een wezen en beftaan verkrygen, om zig daar op vast te gronden. Vergelyk hier mede onze ranttekenaars en de Geleerde H. Wits over de tweegriekfe woorden die in dezen text voorkomen, en van zeer kragtigen betekenisfe zyn, in zyn werk over het geloof en 't gebed. Der-  tfO OVER DE VOORVVERPELYKE GROND Derde oefening § 13 en 14. derhalve is daa het geloof niet de grond der gehoopte dingen voor zoo verre het geloof een hoedanigheid s of werkzaamheid is, daar men zig op grond, maar voor zoo verre het geloof de voorwer. pen zig vertegenwoordigd, die in het Euangelium geopenbaart zyn en het geloof zig daarop grond. Zo is het ook gelegen met Galate II: 16. daar zegt den Apostel, dat wy door het gelove Jefu Christi gcregtvaardigd worden, of wilt gy liever Rom. V: I. wy dan geregivaardigd zynde uit den gelove. Dat is niet voor zoo verre het gelove een gegeven hoedanigheid of zoo men zig wel uitdrukt een gefchape genade is , maar voor zoo verre Jefus met zyn geregtigheid, als het voorwerp des geloofs,/een vereenigend beftaan, in de Ziele krygende, zyn die betrekking geregtvaardigd word. Gy hebt daar zo even ook gezegt, dat 'er een donkerheid in gelegen is, als men zig zoo uitdrukt dat het Euangelium moet geopent wor*den. Ik heb daar reeds op geantwoord dat wanneergy de zaak liefst zoo begrypt, dat niet het Euangelium maar het verftand geopent word, om de inhoud betrekkelyk zig zelve in te zien, dat zulks wat het wezen der zaak betreft op het zelve uitkomt, en ik heb dit opgeheldert met Heb. XI. r. om u te doen zien, dat die verlichtinge des verftands het zelfde is met de Geestclyke kennis die in het geloof plaats heeft, waar  VAN HÊT TOE - EIGENEND GELOOF. €i waar door men de voorwerpen des geloofs, of het Euangelium, zig vertegenwoordigd en al200 de grond is van het t oe - eigenend geloof, maar ik moet tot uwe waarfchouwinge hier nog by voegen, dat gy het denk beeld van eene byzondere ontfluiting van het Euangelium, niet moet noch mag uit het oog verliezen, nadien het van veel gewigt en aanbelang is, gelyk gy zelfs zult moete erkennen, wanneer gy de opgegeven texten die ons dat denkbeelt inboezemen, maar regt inziet; het is 'er doch zoo mede gelegen, wanneer het verftand verlicht word, om het Euangelium betrekkelyk zig zelve in té zien, dat dan zoo eene Ziele, het daar voor mag en moet houden, dat het Euangelium tot haar in 't byzonder fpreekt, en vryheid geeft om zelfs de allervolftrekfte beloften der genade, als eene vrye gifte voor haar te mogen aanmerken, en op dien grond ze zig toe te eigenen. B. Dan, eens toegegeven, dat men op die wyzen de grond des geloofs moet ftellen, is dat voor het gemoed altyd even klaar, kunnen 'er geen duisterheden zyn onder die inligtinge van het Euangelium, zoo dat het haar bedenkelyk is, of het wel de ftemme des Geestes is tot haar in 't byzonder en dus een grote belemmering geest, om het met vrymoedigheid daar voor te houden, ja zoude den een fchyn  f$2 OVER DE VÖORWERPELYKE ©ROND licht niet wel voor een waar licht kunnen aafi; Zien, en alzoo zig zelve bedriegen? A. Indien wy over de toevalligheden die by de onderwerpen kunnen, en dikwils plaats hebben, wilde handelen, zoude wy verder als ons beftek gaan: evenwel kan ik uwe vrage niet geheel laate leggen, en antwoorden. Dat de toevalligheden in de onderwerpen nooit de minfle inbreuk of veranderinge in de waarheden moge makem Dat die zelve bedenking die tegens de grond van het geloof gemaakt kan worden , ook kan gemaakt worden tegens het geloof zelve , want daar omtrent kan ook wel twyffelinge in de Ziele zyn, hoe dikwils ryst die vreefe op, zoude myn geloof ook maar een tyd geloof of ingebeeld geloof zyn. Van Samuel fiaat aangetekent, dat de Heere1 hem tot drie maaien met name geroepen hadde en hy niet opmerkte dat het de flemme des Heere was, en de reden was, Samuel cn kende den Heere noch niet, i Sam. III: 4—8. en zoo gaat het ook wel een Ziel die voor de eerfte maal de ontfluitinge van het Euangelium ontfangt, fchpon de blyken van Goddelykheid aan het gemoed zyn; ongelovige bedenkingen bedwelmen «tfkwils zoo eene Ziele, doch de genade die zal de-  VAN HET TOE-EIGENENI) GELOOF. flg dezelve wel overwinnen. Het blyft doch eene zekere waarheid, dat als God zig door het Euangelium aan de Ziele openbaart als een verzoent God in Christus, dat 'er dan altoos kennelyke blyken zyn , in eene meerdere of mindere maate, dat de Heere tot het gemoed fpreekt en haar de vergevende en verlosfende genade toezegt, denk aan de reeds genoemde beloften Jef- LU: 6. en Jerem. XXXI: 34. Zy zullen my alle kennen van haare klynsten af tot haare grootflen toe, fpreekt de Heere, want ik zal haare ongerechtigheden vergeven ende haare Zonden niet meer gedenken. Trouwens als Jefus zyne fchapen roept, dan hoor en en kennen zy zyne ftemme, ende volgen hem, zie Joh. X: 3,4. 14 en 27. Behalven dat in die openbaringe van Jefus aan het gemoed, zoo veel Goddelykheid, zekerheid en fchoonheid van den levensweg word ondervonden , zoo word de Ziele nog meer verzekert, door de gezegende invloed die ze op zyn hart en beftaan heeft; want het is 'er zoo mede gelegen als Paulus fchryft 2 Cor. III: 17, 18. Waar de Geest des Heere ist aldaar is vryheid, en als de Heerlykheid des Hecren met ongedekt aangezigte , in de fpiegel van het Euangelium aanfehouwd word, dan word men na het zelve beelt in gedaante verandert, van heerlykheid tot heerlykheid als van des Heeren Geesu Trouwens het is het einde waartoe de beloften aan bet gemoed in de kragtdadige roeping géfchonke wordea,  $4 ÖVER DE VOORwERPELYKE GROND Word , op dat mén door dezelve, der Goddtlyké natuure deelagtig zoude worden, na dat men ontvloden is, het verderf dat in de Waereld is door de begeerlykheid 2 Pet. 1: 4. en het is een kenmerk dat ons de dingen van God gefchonken zyn± dat wy niet ontfange hebben, de Geest der M?aeveld, maar de Geest die uit God is na 1 Cor. II: 12. Hier van is zeer onderfcheiden het bedriegIyk fchynlieht, en de gemeene verligtinge des Geestes, dat is doch maar oppervlakkig, het mag de harstogten wat in beweging brengen 4 en die kennisfe des Heeren en Zaligmakers jefa Christi mag die invloed hebben dat men de befmettinge der Waereld ontvlied, dat licht dringt niet door tot op den bodem van het harte, het fchiet geen wortelen , en dus brengt het geene' waare vrugt voort, maar de natuurlyke blindheid en hardigheid, blyft op den grond van hét harte legge, hier over was veel te zegge, en'er moest veel van gezegt worden in deze dagen, maar behoort niet tot ons tegenwoordig beflefc B. Ik ffel dan al wederom eens, die ontfluiting en toepasfing van het Euangelium dooi- den H: Geest is de grond des geloofs, als nu dat licht des Geestes' van het gemoed geweken is, dan is immers de Ziele haar geheele geloofsgrosd kwyt, maar wanneer men de grond des geloofs §jjk>telyk in het Euangelium ftelt, dan kan men fioü  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 65 noit de grond verliezen , want het woord Gods blyft in der Eeuwigheid 1 Pet. I: 25. hoe donker het voor de Ziele ook worden mag. A. Gy zult my wel wille toeftemmen, dat de geestelyke kennisfe en het waare vertrouwe we ■ zentlyke eigenfchappen zyn van het Zielzaligcnde Geloof, wanneer het nu met de Ziele zoo geflelt is, dat die geestelyke kennis en dat Vertrouwe van de Ziele geweken is, zoo verre dat zy die klagte doet myne flerkte is vergaan , ende myne hope van den Heere Klaagl. III: 18. Zult gy dan ook datbefluit maken dat zoo eene Ziele haar geheele Geloof Verloren heeft ? Zoo min als dit doorgaat, zoo min gaat het andere door. Petrus verftaat in die aangehaalde plaats door hei Woord der Waarheid, niet blotelyk het Euangelium , maar zoo als het de Ziele wederbain, zie het 23. vers daar noemt hy dat woord het levende en eeuwig blyvend woord Gods. Wanneer God de H. Geest het woord des Euangeliums ontfluit, en de Ziele de beloften van Zaligheid fchenkt, dan blyft dat zoo vast de onveranderlyke grond van het geloof, als God zelve onveranderlyk is , wat donkerheden dat 'er ook mogen plaats hebben. Zie wat Johannes daar over fchryft I Joh. II: 24—27, Het geene gy lieden van den beginne gehoort hebt, dat bl)ve en u, en dien in u blyft dat gy van den beginnen gehonrt hebt, zoo zult gy ook in den Zone ende in den Vader blyven , ende de is die belofte die hy ons belooft E heef)  CS OVER DE VOORWERPELYKE CROND heeft namelyk het eeuwige leven. Dit hebbe ik u gefchreven van den genen die u verleiden. Ende de Zahinge die gy lieden van hem ontfangen hebt, blyft i,i u, ende gy en hebt niet van noden, dat iemant u leeren: maar gelyk de zelve zalvinge u leert van alle dingen, zoo is zy ook waarachtig, ende en is geen leugen z ende gelyk zy u geleert heeft, zoo zult gy in hem blyven, in het 14 vers had hy pok gczegt het woord Gods blyft in u. Ja de H. Geest die met dat woqrd tot de Ziele gekomen is blyft by haar tot in eeuwigheid na de beloften die Jefus gedaan heeft Joh. XIV: 16, 17.— pndertusfchen wil ik u wel toegeven, dat wanneer de Ziele in die donkerheden haar bevind, dac de voorwerpen des geloofs in een verren afflant van haar gemoed zyn, zoo dat ze daar pmtrent niet gelovig verkeeren kan , het dan de "beste en naaste weg is om haar aandenken by het Euangelium te bepalen, en op te merken wat God daar in verklaart, met een biddend uitzien om den Geest te mogen ontfangen ; vermits, in het Euangelium de voorwerpen des geloofs geopenbaart zyn, en de H. Geest altoos door. middel van het Euangelium in de Ziele w.erkt, niet alleen in den aanvang, maar ook by vervolg. -. B M$g eens, geftcld zynde de kragtdadige roepinge, of het door u bepaalde deel daar van, geeft den Zondaar alleen regt en vryheid tot het |Qe' eigend geloof, vojgd daar niet uit, dat den  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 67 Zondaar dan zo lang moec wagcen, tot dat hy die kragtdadige roeping in zig bevind, en is hy dan zoo lang ontflagen van de verpligting, om gelovig tot Jefus te komen, en Hem voor zig tc omhelzen. Ik bedoel nu een Zondaar in 't gemeen 01e nog geen ligt in het Euangelium ontfangen heeft. A. Om hierop volleedig te antwoorden zoude ik weder veele gezegde dingen moete herhalen; over het IvJelyk wagten s was ook veel tc zeggen , om het goede en kwade daar van op te geven. Ik zegge dan nu alleen. Dat den Zondaar noit van zyn verpligting mag ontflagen worden, hy blyft altoos verpligt, hoe flegt, hoe afkeerig hy ook is, het zy hy zulks weete of niet weete, om tot Jefus te komen als de eenige weg tot Zaligheid, maar hy heeft wel toe te zien, dat hy niet anders komen, als hy geroepen word; hy word geroepen in die flaat zoo als hy van natuure is, met een woord als een Zondaar, en als zulk een Zondaar moet hy ook komen, maar dit zegt niet genoeg. Ik zeg dan nog eens, hy moet zoo en niet anders komen, als hy geroepen werd ; dat is hy moet zoo flegt en afkeerig als hy is tot Jefus komen maar het moet zyn om Verfoenende en Verlosfende genade, en als het hem daar niet om te doen is, dan is zyn komen, een louter fpotte met God. Hoe verfoeijelyk dit ook in de ogen E 2 Gods  CS OVER I)E VOORWERPELYKE ttROND Gods is, 't heeft nogtans veel plaats, om dat men blind ftaat aan zyne natuurlyke Vyandfchap tegens de Verzoenende en Verlosfende genade, vermits men noit grondig ontdekt is, dat het ,gedigtzel der gedagten van 's menfchen harte 1 aïleenlyk, ten alien dagen , en van zyn Jeugd aan boos is Gen. VI: 5. VIII: 21. Wat is het dan noodzakelyk om de menfchen hun verpligting onder bepalinge op het harte te binden, op dat men hun geen aanleiding geven, dat zy leugen en fpreken. Dan onderflelt zynde, den Zondaar is hartgrondig aan dat kwaad ontdekt, dan behoeft men nog niet te komen tot zodanig een lydelyk wag. ten, als gy onder het oog hebt, want de gefteltheid van den Zondaar , maakt hem niet vry van zyn verpligtmg; aan den eisch van geloof en bekeering blyft hy altoos verbonden ; kan nog wil hy daar aan niet gehoorzamen, dan veroordeelt hem het Euangelium ; is hy daar van overreed, verliest hy alle zyne uitvlugten; ligt denkt hy dan, dat God al te ftreng met hem handelt , en wil die waarheid betrekkelyk hem zelve niet erkennen , dat hy waarlyk het eeuwige verderf verdient heeft, en dat zyn behoudenis louter in het vrymagtige Gods gelegen is, het is wat anders dit oppervlakkig toe t$'lemmcri, of in der waarheid daar met zyn harte voor God te (laan. Daar is niets daar onze bedorve natuur afkeeriger van is, dan aan alles los  VAN" HET TOE-EIGENEND GELCOF. ^ te laaten, en aan de vrye genade in Christus zig toe te vertrouwen, ook zal den Zondaar daar noit toe komen dan door tusfenkomst van de kragtdadige roepinge ; Te ftellen, dat den Zondaar na die kragtdadige roepinge lydelyk wagten moet, om dat hy zelfs niets tot zyne redding doen kan, dat is geen wettig befluit, nadien zyn verpligting door zyn onvermogen niet word weggenomen en dat hy altyt oorzaake zal vinden, immers zal hebben, dat hy niet gedaan heeft, 't geen hy nog had kunnen doen. jaa al flelde hy zig voor, dat hy eens alles gedaan had, dat hy had kunne doen, dan zoude hy nog moete erkennen, zulks geen verpligting op God bragt om hem genade te bewyzen. Luc. X VII: 10. B. Ik moet bekennen dat uw fyftema zeer wel fluit en zeer overeenkomt met onze Hervormde leer; Ik zal onze gefprekken nog nader zoeke In te denken, en ik hope dat wy eikanderen , nog nader zullen ontmoeten , de tyt is thans al verre verlopen. Evenwel nog'eene vraag; Wat denkt gy van zoo veel regtzinnige Godgeleerden van vroege tyden, die evenwel een algemeene aanbieding gefield hebben. Zemy eens kort hier over uwe gedagten. A. Ik weet dat 'er een ganfche welke van getuigen worde opgegeven ; maar ik zoude uiö veele van die zeiven op giften, kunnen aantonen , dat ze zulk een algemcene aanbiedinge niet ■ £ 3 h&-  70 OVER DE VOORWÉnPEtYKE GROND bevatten, als thans geleerd word, en uit andere' pasfagien,die by dezelve Godgeleerden gevonde worden, kunnen aantonen, dat ze met myne gedagten veel meer overeenkomen. Ik weet wel dat 'er fómmige voorflellen by hun gevonde worden, die de voorflanders van de algemeene aanbiedinge zeer begunflige, maar daar by moet men dan weder andere van haare voorflellingen vergelyken, die weder zeer begunfligen, de-tegen fprekers van de algemeene aanbiedinge, wanneer men aan 't werk zoude moete gaan , om het een en het ander te vereffenen; en dit zoude een ieder doen na zyne denkwyze. En wat is het goed dat wy Gods onfeilbaar woord hebben, dat moet doch alleen de grond van ons geloof zyn. Ondertusfchen weten wy dat voor dat de verfchillen in onze Kerk over de alge. meene aanbiedinge hebbe plaats gehad, niemant opzettelyk daar over gebandelt heeft, en dus kan men uit de pasfagien die hier en daar by de vroegere Godgeleerde voorkomen, geen volledig bewys trekken, maar men is verpligt om die te verklaren of pp te nemen overeenkomftig de zuivere Hervormde leere, indien men hun anders voor rcgtzinnige houde zak Ik zal u maar een enkele proef geven, ten be. wyze van myn gezegde, ik verkieze het te doen uit Olivianus, een mede opfleller van onze Catechismus, te meer om dat ik niet weet dar. iemant van de oude flerker fpreekt van de algemeene aan.  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. ft aanbieding , in zyn getuigenisfe over 't genade; "Verbond, agter de verklaringe van de GeloofsArtikulcn, zegt die vermaarde Man bladz. 438. §• 5- » Voorts begrypt de bedieninge des genade „ Verbonds door het woord, twee deelen: het j, eene is de voorbereidinge tot geloove , het 5, andere is de predikinge der genade waar door s, Christus in den name ende op het gezag van „ God aan allerlei toehoorders word aangebo„ den, met een bygevoegt bevél om hem aan s, te neemen , het welke zy van natuure elk „ verfchuldigd zyn; doch in de uitverkorenen j, word te gelyk door de kragt des Geestes het ,, gelove gefchapen, waar door zy de aangebode Christus met zyn ampt aannemen, Op bladz. 443. §. 14. „ Maar al is het dat ze 3, alle Christus niet aanneemen, zoo werd hy „ echter aan alle tot welke dat woord des Euanj, geliums komt aangeboden 2 Cor. V: 20, 21. „ en §. iy. Edog de hemelfche Vader, en bied den uitverkorenendoor het Euangelium, Chris„ tus niet alleen aan (want zoo hy niets meer „ deed, zoo zouden we hem zelf aangeboden, „ niet aannemen Joh. I: 11. gelyk als de onzin„ nigen de Geneesmeester van zig vcrdryven) ,, maar hy fchept ook door de predikinge des 5, Euangeliums het gelove in de uitverkorenen." Laate wy nu die zelve Olivianus op andere plaatfen hoore fpreken. bladz. 473. §. 36. „ twee E 4 „ din-  P? 0V£R °E VOOUWEnPEEYKE GROND „ dingen zyn 'er overig te verklaren: eerst dat », de beloften gericht wordt tot de geenen die „ geloven, ten anderen met wat oogmerk 'er te gelyk gewag gemaakt word van de bekeering, „ dat is dat de beloften gericht word tot den „ geenen welken den Heiligen Geest, door de h predikinge der beloften gelovig maakt, ofte „ nu al reede gemaakt zynde, bevestigt, waar ai van daan zy ook kinderen der beloften ge- „ naamt worden daar na verklaart wor- „ den, met wat oogmerk 'er te gelyk melding £ gemaakt word van de bekeering, dat zy na„ mentlyk door dezelven, tot het ontfangen van „ de beloften der genadige Verzoeningen, van „ den H. Geest voorbereid worden, ende dat „ dezelven na het ontfangen , een kenteken is van de kinderen der beloftenisfen." Dan neemt hy het eerfte fluk weder op en toont aan , dat de Verzoening met God aan geen an„ deren verkondigd word als aan de geenen die ii geloven — om dat de beloften tot die allen en tot die alleen behooren " Dan verklaart hy met Wat oogmerk van het twede fluk namentlyk van de bekeering melding word gemaakt bladz, 47J- en vervolgens: aantonende dat 'er geen vry*. fpreking van zonden, zonder de bekeering dooide Leeraars mag gepredikt nog door de hoorders mag aangenomen worden zeggende blad 481. % 30- „ in 'c korte alle oorzaken waarom God niet 4* dan aan die genen die berouw hebben , ende f, m den Zone geloven de vergevinge der zon- „ den  VAN HET TOE-EIGENEND GELOOF. 7* r>, den verkondigd en belooft , en door de ver. „ kondiginge het berouw te gelyk verwekt, en „ wel niet in alle die het woord hooren, maar „ in die geenen in welke ende wanneer hy zelve „ wil, alzoo hy vry werkt, zyn in de natuure ,, van God opgefloten." Hier van geeft hy zes reedenen op: de cerfte betreft, de V'oorbereidinge, de tweede is deze „om dat Hy barmhartig is »» ende deongeregtigheid,endede misdaden ver„ geeft , zoo bied hy alleen aan de' belaste en „ vermoeide (met uitfluiting van de geveinsde) „ ende aan die alle de beloften der barmhartig,,'heid aan, ende verwekt te gelyk' het gelove.'1 Indien men nu niet al te zeer met vooroordee ■" len is bezet, zal men moete erkennen , dat die waardige man, niet alleen fpreekt van een ver-, zekering te geven aan de reeds gelovige van haar deelgenoodfchap aah de goederen in de belofte begrepen, maar dat hy ook'bedoelt, zódanig een verkondiging van de vergevinge der zon. den, die nog aangenomen moet worden , cn de onderwerpen daar vah bepaald; ook wanneer hy van aanbieden fpreekt, opzigtelyk alle tot wien het Euangelium komt, daar door niet meer verflaat, dan hetgeen ik tot de uitwendige roepinge gebrr.gt hebbe , en daar niet inflnit een algemeene onbepaalde vcrklaringe van Gods liefde en barmhertighcid om de zonden te vergeven, maar bepaald de aanbieding, daar zulks in opgegoten is, tot, die berouw hebben, vermoeiden E 5 be-  ^ OVER DE VOORWERPELYRE GRONID- belast zyn, en tot die alleen, en zyn leere, van tot het ontvangen van de beloften der genadige verzoeninge voorbereid te worden, door den H. Geest, bewyst dit ook. Ik kan 'er nu niet af om hier by te voegen een tweede proef, van een later Godgeleerde, die na zyn dood by ons nog in zegen is. Ik meen onze Zalige J. Temmink,doch ik zal het kort doen, gy kunt het zelve breder nazien in zyn Verklaring over Joh. XVII: 20. Men wil dat die man, ook al, zoo een algemeene aanbiedinge geleert heeft, hy fpreekt by wegen van een uitflap over het 21e. antwoord van onze Catechismus. Hy zegt „ te geloven dat het woord „ Schenken, niet kan betekenen in de dadelyke „ befittinge gefleld te zyn, maar wil liever het „ fchenken begrypen van de daad van aanbie„ ding of toereiking, die my nog niet tot een dadelyk bezitter maakt, voor dat ik myne hand uitfleke, het toegereikte goed aannemen „ en my dus toeëigene..'' Maar op wat grond zal ik my dat, goed toeëigene, niet op gromf van een algemeene , maar van eene byzondere aanbieding. Want zegt hy „ als ze daar ligt in „ krvgt, dat Jefus zulke Zondaars hebben wil, „ als hy is en NB, dat hy haar in 't byzonder „ dat heil aanbied, dan kan en durft, zy dat ook 5, aannemen, en krygt 'er dus dadelyk gemeen„ fchap aan, zoo als dit nader uit de 20 en 60e. antwoorden aangewezen word." Ik gelove met dip  VAN HET TOE-EHSENEND GELOOF. 75 die waardige man dat de opftellers vaa de Catechismus de fchenking zoo begrepen hebben , en ben het daar mede eeas — doch nadien het Euangelium maar algemeen fpreekt,zoo kan dat aan my geen regt of vryheid geven, om te vertrouwe dat die weldaden aan my gefchonken zyn, te minder daar dit algemeene zig niet uitflrekt tot alle Zondaars, on'oepaalt, maaralleen die byzondere aanbieding geeft my daar toe vrymoedigheid: Het is de H. Geest die dat zeker vertrouwen door het Euangelium in myn harte werkt, dat niet alleen anderen maar ook my die weldaden gefchonken zyn, te weeten als het -woord der waarheid aan myn gemoed geopenbaartword, als het Euangelium myner Zaligheid Eph. I: 13. Ik hebbe niet korter uwe Iaatfte vragc mogen beantwoorden: Ik wensch dat gy onder uw nadere bepeiazinge zult ondervinden , dat ' Gods woord ileeds een lampe voor uwe voel en een ligt op uw pad zy: en dat wy veel in kragt moge verftaan, wat het in zig bevat, als de Heere door. zyn Woord en-Geest tot ons zegt. Ik God ben «we God. Ik ben uw heil. Wanneer de Heere alzoo tot onze Ziele van Vrecdefpreekt, zoo zullen wy zoo haastelyk niet weder tot dwaasheid keeren.