01 1123 210+ UB AMSTERDAM  NOORDER-POOLLANDEN.  'Inter Crimina ingrati animi & hoe duxeriml quod naturam ejus (/c. Terrs) ignoramus. Plin. hist. nat. Lib. II. c. 64.  ra s CMM^irx^r® gelro&ièn uit de DIERKUNDE DER NOORDERS' OOLEANDETST: ili &e£ c?r ai Tiaar 'A V. nz« ^vZ-Znuinei-iimii,^^^).   VOORREDE DES VERTAALERS. Onder alle de kundigheden, welke de uitgebreidde kring der Wetenfchappen ons aan de hand geeft, is de kennis van den Aardbol op welke de Voorzienigheid denMensch geplaatst heeft, eene der voornaamfte; als zijnde niet alleen den grond van zamenleeving, waar door zo veel af geleegen Volkeren, zaamen verbonden worden ; maar ook de bron van onze welvaart, daar ijder gedeelte van de Aarde als het waare het zijne toebrengt, om het leven niet alleen te onderhouden, maar het zelve aangenaam en gemakkelijk door te brengen 5 befchouwen wij haar verder in haar zedelijk nut, dan ziet het oog van den Wijsgeer, den over den geheel Aardbol verfpreidden Mensch, zo verfchillend in gedaante, gewoonte, zeden, en handeling. Het ziet de voortbrengzelen van verfcheidene Landen, dikwijls onnut of niet * 2 geagt  iv VOORREDEN geagt voor deszelfs bewooners, van het uiterfle belang voor andere, die dezelve misfen; en leid hier uit den Koophandel en Scheepvaart af, die den band maakén, welke alle de bewooners der Aarde zamenbind. Slaan wij het oog op die menigte van-, en verfcheidenheid der Volkeren, die den geheelen Aardbol bewoonen, van het uiterfte van Spitsbergen, tot aan de Sandwich's Eilanden, en van de Vriendfchaps Eilanden tot nieuw Caledonien; dan opend zich een nieuw en onuitputtelijk toneel van onderzoek. De Natuurkundige befchouwing van onzen Aardbol is in deze verligtte Eeuw; door de pogingen van kundige Reizigers, onderfleund door het gezag en de fchatten van leergierige Vorften; thans zo verre gebragt, dat alleen de gefteldheid van Land en Water , den tegenftand maaken, om dezelve verder voort te zetten; dus zagen wij de groote Zeelieden, Anson, Bougainville, CaS-teret, en Cooks, den Aardbol om zeilen, en op nieuw ontdekte Landen de Engelfche en Franfche Koopvlaggen planten, en nieuwe en te vooren onbekende Koopwaaren, Dieren, Planten en DelfftofFen aan het verwonderend Europa mededeelen. Deze Reizigers, gaven, (behalven de  des VERTAAL ER S. V de voordeelen van nieuwe kundigheden in de Aardrijksbefchrijving en nieuwe voordeelen Voor den Koophandel,) ook een gewigtigLicht in de Volkskunde; hoe veele zamenitellen, hoe veele onderftellingen had men te vooren omtrent de bevolking der nieuwe Waereld, welke alle onoverkomelijke zwarigheden hadden, tot dat de ontdekking van de Beerings-, Koper-, Alieutifche-i Adreanitfche-, en Vosfen-Eilanden; benevens de Straat van Co oks, klaar bewezen > dat het Westen van Noord America , aan het Noordoosten van Aften voorheen verbonden was1, én dat dus de Noord Americaanen uit het Noordoosten van Aften gekoomen, dit Waerelddeel bevolkt hebben; en dus het geheele Menschdom uit eenen Stamvader gebooren is. Uit de befch'ouwing der Natuurkundige Aardsrijkskunde zien Wij verder, dat de voortbrengzelen der Landen gefchikt zijn , na de Lugtftreeken in welke zij liggen, en na de behoeften der bewoonders, in het vrugtbaare en zo door zijne ligging tot wellust gefchikt Aften, vind men alles wat het Climaat kan aanbieden om het Leven aangenaam te maaken; daar integendeel de zandige Woestijnen van Africa, door de onmatige warmte van het CÏimaat de * 3 .men«  vi VOORREDE menfchen lui en vadzig maakt, terwijl de Landen onder de gematigde Lugtftreeken; hunne Producten niet voortbrengen, ten zij door vlijt en arbeid, welke zij dan ook met overvloed beloonen; hier van zijn dan de befchaavende Kunften , welke Europa benevens veele nuttige Wetenfchappen uit Aften ontfangen heeft gekomen. De Noorderlanden aan al de koude en vorst der Poolen bloot gefteldt, zijn zeer arm aan voortbrengzelen van den grond, doch de Voorzienigheid, die over alle zijne werken waakt, heeft dit verlies goedgemaakt, door zommige Dieren, gelijk de Eland, het Rendier, de Vosfen enBeeren, door veele en verfcheiden zoorten van Vogelen, die in de holen en kloven der Rotzen hun verblijf houden, en door een onta-llijk heir van Visfchcn, van verfchillende zoort, en grootte, die jaarlijksch die Kusten voor bij trekken: deze beweging van Jagen en Visfchen weike de eenigfte bezigheid van de bewooners der Noorder-Poollanden is, vloeid noodzakelijk uit de geileldheid derLugtftreek; welke hen zekerlijk zoude doen bevriezen, indien eene fterke en geduurige beweeging den loop der vochten niet gaande hield; door deze beweeging worden de Ligchaamen tegens de koude gehard; en konnen zelf in rust de felfte kou-  des VERTAALERS. vu koude uitftaan ; gelijk el lis aan de Jagervolkeren van Hudjons baaij aangetoond heeft, de Groenlanden zommige Laplanders de Ostiakken Samojeden Tangufen, Kamtfchadalen leeven alleen van de Jagt- en Visfcherij; gelijk ook een horde in Nieuw Zeeland: zij hadden voor de aankomst der Deenfche en andere Zendelingen geen andere kundigheden, dan die,welke de noodzakelijkheid van hun levens onderhoud door Visfcherij en Jagt hen opgaf. Hier uit zien wij hoe de Natuurkundige befchouwing van den Aardbol den grond legt tot de kennis der Volkskunde. De Heer de bufpon fteld de geboorteplaats van den Mensch in de Hooge Landen van Aften (a) gelijk ook de Heer pallas (b) de Heer mei neus fteld dezelve op den Cau~ cafus, en de vlaktens die zich van den Caucafus Zuidwaards uitftrekken; (c) van hier verfpreidde zich het menfchelijk geflagt door alle de deelen der Aarde. Ten aanzien der vrugtbaarheid zijn de verfcheiden deelen der Aarde noch meer verfchillende, dan debewooners zelve, OO Buf f on. Epog. de la Nat. I. p. 272. (£) Pallas Origine des Montagnes. Cc) Meiners gefchiehte der Menscheit p. 6. * 4 j  VIII VOORRÉDE ve, ten aanzien van hun Ligchaam en Ziel. Iit Aften vind men de vrugtbaarfte Landen aan den Caucafus (d) dit toonen Mingrelun, Georgien, Circasften, en de aangrenzende Landen. Hier op volgen Medien Armenien en" een gedeelte van Syrien bijzonder den Libanon; bijna geheel voor Aften, de Bucharci enCachenur; Mefopetamien, en daar na alle die rijken van Siam, Pegu, Cochenchina, en onder de [Eilanden, Java en Sumatra; het Oostelijk gedeelte van Noord Aften, is onvrugtbaar gelijk Siberien, Tfchutskl, gelijk ook het fteenagtig Arabien, de groote Woestijnen die aan Perfieh en de Indostan grenzen, (e) Thibet, een gedeelte van de Mongobey of groot Tatarijen, voor al de Woestijnen Gobi en Chamo. Dus is het waarfchijnelijkst dat het Menschdom zijnen oor^ fprong (na den Zondvloed) ook van den Caucafus of het hedendaagsch Georgien heeft. Het is ook eene onbetwistbaare waarheid dat alle Volkeren maar ééri geflagt uit maaken, dit geflagt verdeeld zich in twee Stammen, die weder hunne zoorten en verfcherdenheden heb- ben, ijl) Pill. bedrage III. p. 330. 331. {e) Tavernier Reizen II. D.  Bes VERTAALERS. i£ ben; welke door vermenging der zoorten gebooren zijn. De eene dezer Volkftammen is de Mongotifche, beflaande fints onheugelijke Tijden uit de eigentlijke Mongolen en de Calmukken : de Mongolen verdeelen zich weder in twee Horden. De Kalchas Mongolen, en de Scandfcburen, (ƒ) de Calmukken zijn verdeeld in vier horden, de Chofchoten, de Soongaren, de Derbeeten , en de Torgooten: fchoon deze Volkeren geen vaste woonplaatzen hebben, fchijnen zij ten Oosten en Westen van den Altuifche Bergfchakel zich echter meest optehouden. (g) De Mongolen en Calmukken zijn ten naauwflen aan elkander verwandt, en van de Tataaren onderfcheiden. De Calmukken geeven dtBuratten of Brutfchth, en de Mongolen At Inwoonders van Dauri&n, hoe zeer onderfcheideri in zeden en befchaafdlieid. Uit de Buratten ontfpringen de Samojeden, de Ostiakken, Laplanders, en alle de Finnifche Volkeren, die onder de Naamen van Eschen , Tfchwafchen , Mordaanen , Wotiaken en Wogulen \>€&&nd zijn: deze vermengden zich zom- (ƒ) Voyag. au Hord. X. p. 42. pallas Mongolifche Volk. I. p. 10. (lO Pallas Mongol. Volk. I.  VOORREDE zommige met de Slawen of Wenden , andere met de Siberifche Tataaren; van de Tangufen 3 in den Noordöosterhoek van Aften, Hammen de Corahen, Tfchutfchen, en Kamtfchatdaalen, en de bewooners der Aleutifche, Andreanotfche en Vosfen Eilanden, uit welke Noord America bevolkt is : dus zijn de Esquimaux en Groenlanders benevens de bewooners van Labrador, en de Volkeren aan de Hudfons baaij, van Mongolifche Hammen; die ook de Japonneefen, Sineefen, en de inwoonders van Corca, benevens de Volkeren tusfchen den Indostan en China; vooral die van Tunkin en de Maleijers. Uit de Sineefen , Japonneefen en Malaijers zijn de roode of bruine bewooners der Ladrones en Zuidzee Eilanden. Uit de Mongolen kwamen verder de Inwoonders van Thibet, de laage Casten van de Indostan, de Ceilonneezen, de Maldevers, terwijl de hogere Casten van den Caucafchen fiam afkomen : deze geeven weder de INegers van Tunkin, Nieuw Guinea en Nieuw Holland, waar van de eerfte zich met de Arabieren en de fchoone Volkeren van den Itidus vermengende, de fchoone en witte Inwoonders van Nicobar, Bali, Staheiti, de Vriendfchapsen andere Eilanden der Zuidzee voortbragten. De Oostkust van Africa tot aan de Kaap de goede Hoop is door de Casten van den Indostan, Ara  des VERTAALERS. Xi 'Arabieren en Malaijers bezet; waar van men. ook in Madagascar en de Comroo Eilanden overblijfzelen vind, hunne afkomeiingcn geeven verfcheiden Hammen in het vaste Land van Africa. De Talrijkfle zijn de Negers, uit welke door vermenging met andere Volkeren, de Caffers en Hottentotten gefproten zijn. De tweede Hoofdflam van het Menschdom is de Caucafifche of Tatarifche, die zich op den Caucafus, fchoon thans niet meer zuiver, ophoud. Egter zijn de Caucafifche Volkeren eh voor al de Vrouwen de fchoonfte van den Aardbodem : hier veradeld zich de mensen, grooter en edeler houding, een fchoon gezigt met aanvallige trekken, een flerker baard, en beter en befchaafder vernuft en hart, teekenen dezen ftam; van onheugelijke Tijden af was de Caucafifche ftara in twee geilagten verdeeld, de Gottifche of Celtifche en de Slawifche of Wendifche , oudtijds Sarmatifche genoemd. Beide geilagten toonden in hunne fpraak eene naverwandfehap; doch zijn in andere Hukken zeer onderfcheiden. De Gottifche of Celtifche breidde zich over Pannonien , Illyrien, Griekenland, Italien , Duitschland, Vrankryk, Êf2geland en Scandinavien uit, en dreef de Finnen hoger op naar het  mi VOORREDE het Noorden; een. tak van dit geflagt liep naaf Aften na de Landen ten Oosten van de CaspifcheZee, verder vermengden zich de Sarmaaten met den Cehifchen ftam, de Sla'wifcheTak bewoondde Armenien, Syrien, Egypten, het gelukkig Arabien , Perfien, den indostan , een groot gedeelte van Siberien, Rusland, Poolen, Sclayonien, en in later tijd Duitschland. De Siberifche Tataaren zich. met de oude Mongolifche Inwoonders vermengende, bragten de Kirgifchen, Baschhren, en alle die Tatarifche Volkeren, die onder den Naam van Barabenski, Tomski, Tobolski enz. rontfom Cafan, Orimburg en aan de Wol ga woonen; eindelijk de Sajanen Beltiren en jakuten voort. Alle deze afleidingen der Volkeren zoude ik konnen ftaaven uit het verfchil en overeenkomst van grootte, flerkte , dikte en magerheid, gezigtstrekken, fchoonheid en leelijkheid, yerwj Tiair en baard, oogen, enz. zielsvermogens deugden en ondeugden , zeden, gewoontens, wcienfchappen, konften, en daar uit afleiden hoe zeer het Natuurlijk geftel (zo naauw aan het zedelijk verbonden ) van plaatslijkc ooizaaken afhangd; doch dit zoude eenboekdeei op zich zelve verëisfchen. Onder alle de Landen van den Aardbol zijn die welke aan de Poolen liggen het minst bekend ,  des VERTAALERS. xim kendj fchoon zij om hun Nut, nader verdienden bekend te worden. De Landen onder de heete en gematigde Lugtftreeken, meer ge-? fchikt voor den Mensch ten opzigte van zijn onderhoud, en belang, zijn ontallijke reizen bezogt en befchreeven, terwijl de Poollanden in zommige faifoenen ongenaakbaar, en Landwaards in, niet dan akelige toneelen van barre en dorre Landen , met weinige elendige Inwoonders bevolkt opleeverende, den lust des weetgierigen Reizigers veel eer verdooven, dan aanmoedigen. Echter ontbreekt het deze Landen niet aan voorwerpen die onze weetlust en ons belang aanwakkeren. Schilderagtige Tafereelenvan hooge Ijsbergen, die door ftraalbreekingen van het zonneligt, de befneeuwde Landen en bevrooren zeën bij dag, delevendigfle verwen van den Regenboog bijzetten, terwijl de Nagt door veelverwige Noorderligten een Toneel fchilderen dat, ontzag, fchrik en verwondering baard; deze Tafereelen worden verlevendigd door Rendieren, Vosfen, Beeren, Zeerobben, Waiyisfchen, enz. en eindelijk door redelijke Wezens, welke op dezelve Jagt maaken, of zich met de Visfcherij bezig houden ; deze Visfcherijen, zulk een aanmerkelijke Tak van Handel voor veele Ëuropi* fchs  xrv VOORREDE fche Volkeren, eischten eene meer nauwkeurige kennis van deze Landen; dan wij tot heden hebben. De Heer thomas pennant een der voornaamfte Dierenkenners, welke Engeland thans heeft, voorneemens zijnde, de Dieren van het Noorden te befchrijven , gaf ten dien einde een werk uit onder den naam van Zoology , in het welke hij alle de viervoetige n Dieren en Vogelen befchreef, die in de Noord Poollanden gevonden worden. Deze befchrijving liet hij voorgaan, door eene korte befchrijving der Landen, van Engeland af, tot aan Spitsbergen, om tot eene Inleiding te dienen van zijn Dierenkundig werk; hier ziet men den Oudheidkenner,en natuurkundigen Landbefchrijver die de beste en nieuwfle berigten der Reizigers en geleerden in dit vak, zich wist ten nutte te maaken; gretig wierd dit werk in Engeland ontvangen, en door die Monthly rivier , Magazins en andere Engelfche maandfclmften gepreezen: de geleerde Hoogleeraar ziMMïRMAN, Hoogleeraar in de Natuurlijke Historie te Brunswyk, nam de Hoogduitfche vertaaling van dit werk op zich, en volvoerdde dezelve, met behulp van de Heeren wittekopp en HUFMAfiN. De naamen van de Heeren pennant en zimmerwann reeds zo  des VERTAALERS. xv zo beroemd in de geleerde waereld, deeden dit werk greetig in Duitschland aanneemen. De Gottingfche anzeigen , de algemeine Deutfche Bibliotheecq, de algemeine Litteratur zeitungen , maakten deze vertaaling alom zeer voordeelig bekend. Het gewigt van het werk , het belang dat ons Vaderland heeft wegens onzegroote en kleine Visfcherijen, de weinige zekere berigten die wij van de Noorder Poollanden hebben, deeden mij dezebefchrijving derzelve aan mijne Landsgenooten mededeelen; ik heb 'er twee Kaarten , bijgevoegd behelzende de nieuwfte ontdekkingen door Captein cooke. Lord mulgrave toen noch bekend onder den naam van p h ip ï> s, en de Rusffche Zeelieden in het Noorden gedaan, wijl wij mijns weetens nochgeen HollandfcheKzzncn daar van hadden; deeerfte welke de Kaart van den Heer buffon ten grond heeft is op den Meridiaan van Parys bereekend; de andere, op den Meridiaan van Londen ; de Eilanden zijn na eene Rusfifche Kaart welke de Heer pallas in de neue nordifche heitrage gegeven heeft, op den Engelfchen Meridiaan gebragt; of ik verder de eigentlijke Dierenkunde van het Noorden hier op zallaaten volgen, die het ander en groot- fte  xvi VOORREDE des VERTAALERS, fte gedeelte van het werk van den Heer pennant uitmaakt 3 zal van den fmaak mijner Landsgenooten in dat gedeelte der Natuur? lijke Historie afhangen. D E    BESCHRIJVING VAN D E NO ORDER- P O O LLANDEN. INLEIDING Ëene kennis der Landen, der lugtflreek en gron» «Jen, zo wel als een algemeen begrip van de voortbrengzelen der landen , waarvan de Historie der dieren zal behandeld worden , zijn zulke noodzake. kelijke Hukken, dat het geen misdaad zijn zal,, wanneer ik dezelve in plaats eener Voorrede tot eene befchrijving maake. Het is ten hoogden waardig dat men den geduurigen aangroei der levende wezens van de geringe menigte der Rotzen van Spitzbergen nagaa, tot op die legers van Dieren, die in de vmgtbare vlakten van At Senegal leeven, Deoorzaaken der pïaatzeJijke armoede van zommige ftreeken onderzoeke, en de verwonderenswaardige overvloed van andere o*  2 INLEIDING. fpoore. De Kruidkenner moet mij hier ook op (feV zen tocht verzeilen, om de weinige planten der Noorderftreeken te bepaalen, en om bij het nederdaalen tot geringer breedten , die weelderige menigte van planten ia de warmere lugtftreeken op te geven. Ook is hier de hulp van den Mineraalkenner nodig , als die de veranderingen van de eerfte fchepping, van de vaste Rotzen van Spilbergen, door alle de trappen van aarditoflen moet aantoonen, hij moet den voortgang tot hunne volkomendheid bepaalen van de geringde aarde , tot den Diamant van Golconda, Hier bij moet hij agt geven op de veranderingen der oppervlakte van den Aardbol , op de verwoestingen door brandende Bergen; opde overftrooniingen der zee aan eenige kusten, en op het aangroeien van het Land door het afneemen der zeeHet vervolg dezer onderzoekingen, heeft noch grooter ea gewigtiger onderwerpen. De Historie moet te hulp geroepen worden , en door dezelve moet men een kort bericht van de bevolking der vergelegen landen verkrijgen , om uit dezelve de gronden te leeren welkede Menfchen bewogen hebben landen op te zoeken, die zoo weinig aanmoediging tot bewoonen fchijnen te hebben. — Men moet bij» zonder opmerkzaam op de middelen en wegen zijn, door welke de nieuwe waereld bevolkten met Die» ren voorzien is; hoe zich de mensch na den eerften aanbouw, onderhoud'veifehaft heeft, hoe zich d» dieren vei-meerderd en eindelijk opgehouden heb- bens  INLEIDING. 3 iieri, dm in zekere breedtens voor geheel verfchei= den zoorten plaats te maaken. Mier moet ons ook de Landbefchrijver de hand! bieden, men moet eene fchets van de Aarde tec= kenen , men moet op de vericheiden onderlinge naderingen der waerelddeelen agt geeven, de gefteld* -heid der Zeeën onderzoeken, de verfeheiden Eilanden bepaalen, in welke de menfchen, bij huniie verhuizingen uit een van menfchen beladen vast land, inkeerden en verbleeven. Geen minder agt zal men op de zeden der volkeren flaan, en op hunne ligchaamelijke en zedelijke veranderingen, door vergelijking van deri tegenwoordigen toeflaiid der afgelegen volkeren met andere, met welke zij gelijke voorvaderen hadden, en van welke men gevonden heeft" dat zij noch haare oorfprongelijke woonplaats hebben. Ecnige voornaame konnen aan beiden bij gebleeven zijn, of ten minden verfcheide,; gedenkteekens van oudheid. Bewijzen van gelijke gewoonten , die veelligt tegenswoordig noch in dé wilde , noch befchaafde takken van den geinen sien dam meer voorhanden zijn. A ö  ENGELAND, Ik wil mijne reize ten Noorden neemen van de naauwe ftraat van Donvres, de plaats de Landengte , wanneer Brittanje noch een half Eiland was , de oorzaak van deze groote omwenteling , welke Engeland van het vaste land affcheurdde, is niet ligt met zekerheid te bepaalen, of wij door eene Aardbeving afgefcheurd zijn, of dat eene geduurige aanfpoeling van het water ons allengskens losmaakte, is onzeker': geen Pythagoras is er meer, om het lot der Landen te bepaalen. Vidi ego, quod fuerat, qucndam folidisjima Tel' lus esje Fietum . . . . - Maar het is zeer waarfchijnelijk, dat die groote Wijsgeer zinfpeeld, op den Ondergang der Atlantifche Eilanden, waar van Plato als eene oude Overlevering reeds ten zijnen tijde, kennis had. (a) Dezelve wierd door eene Aardbeving of overftrooraing veroorzaakt, die veelligt, die fmalle Aardreep ver« fcheurdde, en Brittannien in zijnen tegenwoordigen toeftand vplaatfie , als een enkel overblijfzej' haa- (a) plato ftierv 347 Jaaren voor Christus geboorte fh het 81 Jaar zijnes Ouderdoms. pjjthagoras, 4y" Jaaiea "tooi Cnristus, in zijn pofte Jaar.  ENGELAND. 5 faaarer voorige gedaante. (Z>) De Svillij Eilanden , de Hebredes, de Orknsy's, de Schotlands en Ferm Eilanden, zijn misfchien brokken van een voorheen wijd uitgebreid land. Ik zal over het woord Eiland niet twisten. De kleine Aardtong , met het geheel vergeleeken zal misfchien eene onbemerkte verbinding bij de bepaalde Scheepvaart in vroeger Eeuwen geweest zijn. Men had het half Eiland niet genoeg onderzogt, en het zelve met de Ouden voor een waar Eiland gehouden. De overeenkomst der Aardlaagen, aan beide tegen over el, kander liggende Kusten van Frankrijk en Engelani laaten geen twijffel, dat zij niet voorheen verbon. den waaren, De Krijtheuvels van Blancnez tusfehen Calais en Boulogne, en die in bet Westen van Douvres komen volmaakt overeen: D*e laatfte zijn groot en zetten voort, de eerde zijn kort. Tusfehen Bo. logne en Folkftone (zes mijlen hier van daan) is een ander bewijs van de voormaalige verbinding der beide landen, namentlijk eene fmalle onder de Zee gelegen Heuvel Repraps genaamd, een vierde de*l van eene Mijl breed en tien Mijlen laag, die Oos\ tehjk na de Gerdwin's Sandbanken firekt. Hij be. ftaat uit afgerondde Keien, die in veele Aard la-en ingemengd zijn. Bij eene laage fpringvloed ftaat\r net water maar r4 voet boven. De Visfchers van Mlksjione hebben hem dikwijls met een Roeijriem van 2iesr sommer Philof. tram. abridg IV 3,0  (5 de NOORDER POOLLANDEN. v&n vijftien voeten aangeraakt, zo dat hij de fchrik der Visfchers is; menig groot fchip heeft er fchipbreuk op geleeden, en is op 21 vademen diepte ge. zonken, in 1782ftiet er de Belle Isle op, een fchip van 64 (lukken, bleef er drie uuren op leggen, maar het zelve ligter maakende kwam het gelukkig los. Deze beroemde zee-engte is aan de fmalfte zijde maar 21 Mijlen breed. Van Douvres tot Calais zijn 34 Mijlen; men meend dat deze breedte afneemd, en thans a Mijlen fmaller is, dan voorheen: Een naauwkeurig waarnemerzeide mij» dat bij fints vijftig Jaaren eene grooter Hoogte van water bij het afneemen der breedte bemerkt had. De Bodem bt; ftaat uit grofzand of afgefcheurde Rotzen, die zeperd onheugelijke tijden het geweld der ftroomen wederftonden. De midden haarer diepten bij de hoogften vloed bedraagd omtrent vijf en twintig Vademen , deze neemd tegen het Oosten en Westen omtrent hondert vademen toe, tot dat men geen grond meer vinden kan. pe fpringvloed ftijgt in de Zee-engte tot 24 voet, de doode vloed tot 15 voeten. De vloed koomt van de Noordzee, gaat door de Zee engte en verliest zich met den Westelijken vloed van een pceaan, tusfehen Ftierbergh en Bologne, ten bewijze dat wanneer het land, door de Zee aangegreepen wordt het door het overwigt van de Noordzee gefchied. Het is uitgemaakt dat Brittannien door iallm bevolkt is, de overeenkomst der zeden, zo ver men kan nagaan, bewijst zulks, maar dit tijdpunt is in de Historie niet bekend.  ENGELAND. 7 Mdjand the meafure vetst Nvs ea helmen nor Clif of thougth. fublime and hoary The works the wizard t 1 Hi pasfe wit unwet feet m ii had mought l trough all our Land The Gziü is held of Anti- Tot the blown Ba/tic ihen- que Story. (foy j-dy Sav Britain UnFd to hit The wild waes founda- now adverfe ftrand. nother way. c 0 l l 1 n s Ode to Libert/J. dat is: „ Over het grenzenlooze gebied dergedagtenlig», Sen de werken die de toverende tijd volbragt. De. 55 Gallier (zo verhaald de Oudheid; zag Brittannien a, met de nu gefcheiden landen verbonden; geen zee, 53 geen fteile , dorre Rotzen waren tusfchen bei»> den. Hij doorwandelde met eenen droogen voet „ ons geheel Land, en de woeste Baaren vonden s, eenen anderen weg na de Oostzee." enz. Schoon, na het tijdperk, dat Engeland van het vaste Land fcheurdde, en de overgang door eene fmalle Zee.engte in Booten QvitUia navigia) of Cano's QÉlonoxyla) der voorige tijden, zeer ligt was ; konde egter de menigte der viervoetige Dieren over dit fmalle water, niet naar Engeland komen, wijl de hevige ftroomen in hetzelve hunne uiterfte kragten overwonnen.Zij moeten derhalven overde.oude Lan dengte gegaan zijn. Want het ftrijd tegen'het gezond veritand te gelooven, dat de oude Britten zulke onvriendelijke Gasten als Wolven, Beerenen' de kleiA 4 nere  S de N 00II DER -POOL LANDEN. nere Roofdieren met zich zouden overgebragt heb* ben; zouden zij zelv wel de huisdieren en andere nuttige fchepzelen hebben konnen overvoeren. Would they on board or Bears, or Lynxes takt, Feed the fhe Adder and the brooding fnake. prior. dat is; Zouden zij Beeren of Lijnxeti aan Boord nee^ men, Adders en broedende Hangen opvoeden ? Menfchen en viervoetige Dieren kwamen uit dezelve p'aats naar Brittanien; er zijn in Engeland geen vie. voetige Dieren , die ook niet'm Frankrijk gevonden worden. Onder de Dieren die er niet meer gevonden worden, zijn de /Juer-os, de Wolf, de Veer, het wild Varken, en de Bever; welke voorheen aan beide Landen gemeen waaren. De Urus was in Eng/eland tot in 1466 'c) en ik heb eenige van hunne Nazaaten , die men ter naauwernood konde zeggen getemd te zijn , in de Parken van Drum Lwig en Chillingham gezien (d). De Caledoni/che Beeren wierden na Romen gebragt, en wegens hunne wildheid gefchat. («) Zij bleeven in, Schot. (c) Zes wilde Stieren, wierden bij het irtwijmgsmaal van flen Aartsbisfchop van York georg nevil gedood, le> lands Collect. vi. 2. ( 1■'"*-» De Steenbok en de Gems, die de Alpen en Pijreiïaefihe Bergen bewoonen, zijn waarichijnelijk niet irt Engeland geweest. Frankrijk heeft 49 zoorten van viervoetige Dieren en Engeland 39. Ik fluit twee zoorten van Robben in beide rekeningen uit, wijl deze zich tot bewooners van beide rijken maaken konnen. (i) De Vogels, die zich van de eene Plaats tot de andere begeven , hebben zeer dikwijls ook hunnè Grenzen. De eene worden door de Lugtftreek, de andere door zeker zoort van voeder gedwongen in mdere Landen te blijven,die niet Verre van de onze gelegen zijn, door een wonderbaar Inftinct agtervolgen de Vogelen den Landbouw, en Worden in nieuwe Plaatzen natuurlijke Inwoonders. De Kruisvink of Appelvink volgde de Appelen naar Engeland. Glenco kende het Korhoen] in de hooge landen van Schotland niet, voor dat de Pachters het Koorn in die ftreeken bragten. Er waaren ook geen Mus» fchen in Siberien, voor dat de Ras/en eenige groote woestenijen van dat Land bearbeidden. De Rijsvink, die in Cuba te huis behoord, verlaat hetzelve Jaar. lijks ,(" fints er ook Rijs in Carolina gebouwd word,) bij duizenden, en vliegdoverZee en Land om dan 3211 den oogst uit het vergelegen Indien deel te nee* men, Ce- (0 De gemeene Robbe is aan den Noorder Oceaan in da JVliddelandfche Zee gemeen.  ENGEL A N D. tl Gelijk Frankrijk Engeland in afvvisicling der L«gr> ftreek overtreft, zo overtreft het ook het zdve ia aantal van Fcgelen. Engeland teld liegts 131 Lauden 121 Watervogelen. PrMkrijk daar en tegen heelt 35*5 Land en 113 Watervogelen, mogelijk is deze rekening niet naauwkeurig , maar niemand heeft tot noch toeeen lijst der Dieren van Vranhrïjk gegeven , die in dat Rijk zeer talrijk zijn moeten; dewijl het zich van Calais op 510 N. Br, tot Colleowe in \\t% Zuiden van Rousfilktn aan de Middellandfche Zee, onder 42° N. Br. uitflrekt. De Noordelijke Lauden hebben dezelve Vogelen met Engelanden misfchien worden de Landen aan dc Middellandfche Zee Jaarlijksch van verfchciden zoorten uit Jfricn bezogt. Verbazend hooge en fteile Reïen van KfJjtkl'fp* pen loopen er langs de Kust van Douvres tegen her Oosten, en derzclver witte verw, gaf den Naam vaa JllHon aan Engeland. Onder eene derzelver ankerde Caefar vijf en vijftig Jaaren voor Chr. geb. en wel zona., dat de Britten hem met Pijlen konden bcnadeelen. Na het Anker geligt te hebben, zeilde hij in een Bocht, die thans in weiden veranderde is, en lande te Rutupium thans Richbarcugh, tegen over Sandwisch. De Muuren van Ricliborough. getuigen noch van zijne Sterkte in oude tijden, en de fyoo: ren van een Rheede, die van eene gragt omgeven is, tekenen de ankerplaatze der Romeinfcbe handel* fchcepen. Het daar bij liggende Ihatut tha?,'A. tos der ouden , dat thans van het Vaste land hier te ouderiefceiden is, was voprkeen een Eiland, door  s2 de NOÜRDER-POOLLANDEN. £en diep Kanaal dat van anderhalf, tot vier mijl?» breed was, gefcheiden, en de plaats der Romeinfche volkplantingen; het was in het jaar 499 beroemd want hier landden de Saxen het eerst, wijl eenon* voorzigtige vurtiger hen die plaats als een zekere oort aangewezen had; maar de tijd heeft zulke veranderingen gemaakt, dat Ihanet geen Eiland meer is, en het Brittanniarum Portus alwaar dcRoomfche vlooten lagen, nu met Veengronden aangevuld is. Wanneer men over het hooge Krijtgebergte koomt, opent Northfresland den mond der Theems; zij is van beide zijden met laage Kusten omgeeven, en haare Canaalen zijn door veele Zandbanken doorfneeden. De volkomen kennis der Scheepvaart voerd veel duizend Schepen jaarlijks zeker naar Londen , de Hoofdhandelftad van ons Rijk, wiens naderenden val zelv benijd wordt. Aan de Kusten van Suffolk en Norfolk, verhef, fen zich op zekere afdanden geheel verfchillende verhevendheden. Bij Lenjtofe en Dunwich vind men kleijagtige Bergen. De Cragfpiti bij Woodbridge beitaan uit ongemeen groote hoopen van fchulpen, van welke eenige noch volkoomen en geheel digt; en een onuitputbaare rijkdom van mest voor het land zijn. Van J&rmouth tot Winterlonesz is de kust laag en vlak, zij beitaat uit fchist,die met zand verbonden is. Van Habsburg tot Cromer verheft zich eene fchakel van hooge kleijagtige klippen van 40 tot 100 voeten loodregte hoogte, eene Roof der zee die hier groote veranderingen gemaakt heeft. Bij Sheringham en Cleij wor-  ENGELAND.; 13 worden het aangenaame heuvelen, die zich na- de ruwe uit rotzen en fteenen beftaande kusten neigen. In Holkham, Wells en Warkham eindigen de zandige kusten in kleine zandheuvels , die door fchilfriet (Arund. Arenaria linn.) zaamen gehouden worden. Deze plant is een kragtig middel tegen het wegfpoelen van het zand , dat anders geheele llreeken overftroomen , en de rei der zoutpoelen , die door dezelve befchut worden ras onbruik, baar zoude maaken. De Rotz Eunfianton heeft in dit vlakke land eene aanmerkelijke hoogte, de oppervlakte is met eene zeer nuttige veenaarde gedekt ter hoogte van een voet; onder deze leggen twee voet diep kleine gebrokkelde krijtklompen; het vaste bed derzelve, dat veele mijlen oiiderbrooken was, komt hier weder te voorfchijn en maakt een vlot van 30 voeten en rust op eene ha,rde, roode Heen ter dikte van vier voeten, die' dikwijls verwitterd is en tot roode verw gebruikt wordt. Daar na volgt eene laag van zeven voet van eene broofche viïjf baare vuil geele fteeu, op eene ijzerverwige Poddwgfteen,-, die tot in zee loopt; on~ ge.meene groote brokken van deze fteen liggen hier en daar verftrooid. Deze Berg is 80 voet hoog, en ligt aan den ingang der Wushbaay, die het Me~ taris (ejinnrium van Ptolomceus is. De geheele kust is van hier over Sneltesham tot aan Lij'.n^ laag en beftaat uit fchist. Van Hohn de Noorder Caap van Norfolk af, dringt de zee tegen het Vv>sren diep in het landden maakt de grooïc Baaij, die men Wishes noemd, zij'  If d k N O O R. DERl-P O O LL A N D E N. zij is met zeer groote zandbanken gevuld, welker oppervlakten, bij laag water droog zijn, met dit alles veiicnaflen de daar tusfchen liggende Canaalen eenen zeer Herken handel , tot aan 'Lipm in. Norfolk, aan de rivier Orze, die in zijnen langen loop veele firoomeiï inneemd, en daar door tot in cie binnenfte deelen van Engeland doordringt; Lipm was reeds, wegens zijnen handel met Noorwegen, in het Jaar ] 284 beroemd. Hiertegen over ligt de kust van Lincolmshife. Ce groote koopilad Boston ligt eenige mijlen af van de fpits der Baaij. De fpringvloeden Hijgen 111 de haven tot 14 voet, en brengen fcheepen honderd tonnen. Maar de groote fcheepen ligv gen om Scap de monding der baaij. Even zoo is het bij Li/um, wijl de vloeden hier geen kragtsgenoeg hebben om een diep bed te maaken. Linhlnshire en noch zes andere Graafi'chappen , afijn de Paisbas of Nederlanden van Engeland. Het eerfie wordt ten Westen, door eene verheven Landftreek begrensd; die hier in dit laage graaffchap als Alpen over de zee uitfteekt. Dit uitgebreid.èe. land van Scap tot aan het noorderlijke voorgebergte over Huil, loopt bijna zonder eenige In. fhijding als een Boog in zee, en is zoo laag, dat men dezelve maar op eehen kleinen afdand ih zee' zien kan; en in plaats van heuvels , zijn de Kerken de eenige feinen der fchippers. De gehcele Kust is met zandheuvelen omgeeven , en met konfiïge dammen legen de woede der zee befchut. liet oude Hoolim hoofd geeft een betvijs van acte ï  ENGELAND. lereenvolgende havens aan deze kust: Wagkfieei Voorheen eene beroemde haven is nu flegts eenen kleinen boezem. Stegnesz voormaals eene groote bemuurde ftad met eene goede haven, is nu een onbetragtelijk vlek, eene mijl van zee, en de Haven van Grimes bey, die in den tijd van Edward III. elf Scheepen bevatte is nu geheel verzandt. De groote vlakte van Holland in dit graaffchap en een deel van Northamptonshire, Norfolk, Suffolk , Cambridge en Hantinghan is zestig Mijlen lang en veertig Mijlen breed, en was oorfprongelijk eene boschagtige ftreek. Men heeft bij uitgraavingen hier geheele Bosfchen van Dennen en Eiken diep onder de veenaarde op den vasten Grond gevonden, gelijk ook Eiken die vijftien voeten in omtrek en zestien ellen Iangte hadden , en meest aan het einde afgebrand waren; trouwens dit was de manier der ouden om hoornen te vellen; veele andere waaren gelijk het fchijnt, door het geweld der inbreekende overitroomende zee, die van tijd tot tijd fÜjk met zich voerde, en er dit Land geheel mede bedekte, geheel uitgeroeid. Ovidiüs fchoonebefchrijving van den Zondvloed word hier bewaarheid, want onder Conington Down, en Huntingdau vond men het geraamte van een Walvisch van 20 voet lang, dat dus van zijne wooning herwaards gezwommen was. Et modo qua graciles gr amen c&rpfere Capellce% Nnnc ibi deformes ponunt fua corpora Phoca. . Sylvasque tenent Delphines, & altis- Incutfant Ramis agitauque robora pulfant. In  16 de NOORDER-POOLLANDEN. Ih het vervolg onderging dit land noch eene andere revolutie, de flam of het flijlc wierd zo aanmerkelijk , dat het geheele groote Plaatzen uitdroogde , en zo droog maakte , dat de Romeinen deze vrugtbaare landerijen aan deze zogten te ontweldigen. Dit dapper en naarftig volk leerde den Engelfchen eerst, de konst van afdammen , en Verkreeg dus, die fchoone landerijen , die men ftoch in Engeland vind. Ket was de klagt van Galgucus (k), dat zij de kragten der Britten uitputten , in fijlvis 6? palusibus emuniendis in het uitroeijeh der bosfchen en het uitdroogen der moefasfen. Toen de Romeinen Engeland verlieten , ontftond er eenige verandering. Men verachtte hunnen arbeid, verwaarloosde het uitdroogen, alles wierd dijk en moeras gelijk de tegenswoordige oosterlijke moerasfen; en een verblijf van een menigte watervogels eh bandieten. —' Elg en veele kleine üreeken, die hooger laagen, waaren Eilanden, en verfcheiden hunner, wierden in vroeger tijden, de vlugtplaats der geestelijke; Edj, Thorneij, Rhamfeij, Spencij en andere wierden beroemde abtdijen , en hunne bewooners begonnen door hunnen vlijt de werken der Romeinen te herftellen. Het land over Thorneij wordt door een oud fchrijver als een Paradijs voorgefteld (l) betert- (k) Vita dgricota. (0 Men vergelijke W. Dugdahs, Kaart van dit Land fa» hasren moerasfigen en idtgedroogden ttsat. Embark p 375- 4^5.  ENGELAND. if ïtendige, op heilzaame wetten gegrondde bezigtirigen hielden dit groote land in welltand. Maar door de ontvolking en de verwaarloozing der wetten omtrent het uitdroogen, wierden de Canaalen Verftopt, het aangebouwde land , wierd overitroomd, en de geheele ftreek in een onnut moeras verandert» (m) In het twintigfte jaar der regeering van Koningin Elifabeth (») , nam men den toelland van het land weder ter harten. Want men had tot de tijden van Frans en zijn zoon Wilhelm Graaven van Bedford niets van belang gedaan. Zij begonnen dat werk van Hercules, en wonnen eene zeer groote .(treek van meer dan 300000 acres. Graav Wilhelm verkreeg van het Parlement eene welverdiende belooning van 90000 acres. Die uitgedrekte moerasfige landen dezer Graaffchappen waaren oudtijds de verblijfplaatzen van veele watervogelen, maar eene gelukkige verandering heeft door het uitdroogen 'er veele duizenden Schaapen gebragt, en in plaats van riet is de grond met koorn bezaaid. De Kraanen , die hier in zulk eene menigte waaren, hebben geheel. Engeland verhaten. Het graauwe wildeÉendbroeid noch in menigte, in de noch niet verbeterde landen, zij worden bij duizenden gevangen , en te Londen ter markt gebragt. De graauwe wilde Gans, de (tammoeder der tamme Ganzen, broeid O) Men vergelijke ^Dügdales, Kaar: van dit Land in zijnen moerasfigen en uitgedroogde ftaac. EmbanLp. 375. 4ié4 («) ibid. p. 5.75, w  18 de NOOR D ER-POOLLANDEN. broeid 'er en blijft 'er het geheele jaar door, met eenige andere Eenden; Kemphaanen ftrand-Sneppen , Kievitten, roodborflige Poelfueppen, Regenvogels zijn bier des zomers in menigte , en verftrooijen zig in den herfst , door het geheele Eiland. De Uil met kaal* ooren (Strix Brachijotos* bood. Elench. II.) trekt met de Houtfnep herwaards en is den landman welkom, wijl hij het land van Muizen reinigd, Lijsters zwerven den geheelen winter door aan de Kusten , en worden in groote menigte met netten gevangen, doch des zomers ziet men 'er geene. O) Het vergelegenfte Noorden is waarfchijnelijk de woonplaats van veele Watervogels , die onze kusten bevolken, en de ftrenge Noorder koude drijft hen Zuidwaards, de meeste bezoeken ons regelmaatig, maar andere welker natuur de koude der Nocrderlanden kan doorftaan zijn toevallige gasten in Engeland en komen alleen dan , wanneer de koude in hun vaderland ongemeen fireng is. Van Cleanesz gaat het land na het Westen terug, en begrenst, teffens met de tegenoverliggende kusten van Tork de groote monden van den Bumber, die zich diep in het land kromt, en den Trent met alle de voornaame Rivieren dezer groote Provintie opneemd. Alle de kusten van Lincslnshire zijn vlak, en van de zee ingcnoomen, Barton en Borrow hebben zelv geen fchijn van haven, en worden egter vaa (/>) Tour in Schotland 1769,  ENGELAND. x$ Van holinshed als zeer-goede genoemde, (q) De overige deelen van het laageland van Eoldernesz, die aan dergelijke kusten leggen, hebben hetzelve noodlot ondergaan. Hedon eenige mijlen van Huil, was voor eenige eeuwen eene groote handelhaven, en ligt nu anderhalve mijl landwaards in , en heeft voor het bloeijend geluk van Huil (een werk van Koning eduard L in 't jaar 1296.) wegens zijne fchoone haven plaats gemaakt. Maar de zee heeft zig daar en tegen in deze eeuwen aan het land fterk gewrooken; de plaats, ja de naam van verfcheiden voorheen beroemde deden aan den Humber ; zijn thans niet dan in de Historie bekend. Ravensper was zo beroemd als Huil en in 't jaar 1332. eenezo wigtige haven ; dat ed ward ealjol en de met hem verbonden Engelfche Barons van hier met eene groote vloot onder zeil gingen, om een inval in Schcttland te doen; hendrik iv. koos in 't jaar 1399. deze haven tot eene landingsplaats om uichard 11 aan te vallen. Maar alles is reeds lang door de zee verllonden. Groote Zandbergen, die bij laag water droog liggen beflaan nu hunne plaats. He" Eiland Sunk alleen maakt hier eene uitzondering. Dit was iu 't jaar i665, flegts als eene verheevene ondiepte, en wierd toen door dammen aan de zee afgenoomen. Het geeft thans aanmerkelijke m. komden , en zal waarfchijnlijk wederom in des. zelvs voorigen toeftand gezet worden. li O) Defcript. Britt. 108. B 2  ao de NOORDER-POOLLANDEN. Spurnhead het Oce/um Promontorinm van ptoloMjEüs begrenst deze zijde van den Humbtr en heeft thans de gedaante van een zeis. De plaats alwaar de ligthuizen ftaan is eene groote, 2 mijlen lange bocht en met Zandheuvels, die de zee fints zeventig jaaren opgeworpen heeft, gemengd. Het land beftaat van hier af eenige mijlen ver, wit zeer hooge Klippen van bruine kleij, die altoos aan de woede der Noordzee blootftaan. Deze verflind zomtijds geheele morgen lands in eens , en werpt aan de kusten een aanmerkelijke menigte Barnfteen opv Op dezen Kleijgrond groeid tot aan de klippen fchoone whijt, van Killnfei tot het dorp Sprostlij is het land even vrugtbaar; en loopt golfsgewijze veele mijlen ver. Doe ik het zag was het rijkelijk met whijt en boonen voorzien. Van KiUenfeij tot aan Caap Flamborough buigt het Land wat inwaards , en is eene voortzetting der kleijtge Klippen tot aan het dorp Hornfcij. Naast dit ligt een Poel zeer bekend wegens deszelvs Aal en Snoek. Deze Poel is door eene fmalle ftreek lands van de zee gefcheiden, zo dat het waarfchijnelijk binnen kort fchielijk zal weggefcheurd worden. De ftraat Homfeij Beek is lang reeds verflonden, en van Hede ee. ne nabuurige ftad, is niets dan den Naam overig. Het land"word aanmerkelijk lager en trekt zich aan den voet van het Voorgebergte zoo zeer terug, dat het de Bridlengton baaij verbeeld. Het is het oude Gabrontovicorum jlnus, en de Landbefchrijver voegd tttvtutw bij , wegens deszelvs voortreffelijke en bekwaame haven in welke de fcheepen in volle ze-  ENGELAND. 5t kerlieid, onder de befchutting van het hooge Voorgebergte liggen, Smethie Zandbank, de eenige tusfchen Flamborougè en Sparnhead ligt dwars voor den ingang in de Bridlington baaij en vermeerderd, bij eene fterke Noorder- en Noord Oostenwind de zekerheid der fcheepen, die na de kust koomen. Su. rebeij een daar bij liggend dorp, fchijnt maar eene overzetting der oude benaaming te zijn ; de Romei. nen hadden hier waarfchijnelijic fcheepen liggen , want hier eindigt de Landftraat, die noch aan eenige plaatzen tusfchen dit dorp en Tork zigtbaar is, en naar, haare fligters de Romeinfche Rug hiet. De fpits van F/amborough beftaat uit fueeuw witte Kalklleen (r) zij heeft een ongemeene hoogte, en men O) Op dm Top is deze Kalkfteen week op het gevoel, en brokkeld ligt wanneer zij aan de Vorst lang blootgefteld is. Aan den voet des Heuvels is zij hard dicht en glad. Men brengt alle Jaar des Zomers eene groote menigte met Booten naar Sunderl roemd, wanneer hij zich van de waereld affcheidde, en de grootfte tot de plaats van zijnen aandagt verkoos, hij verdreef volgens het zeggen der legende, de booze geesten, die aldaar heerschten. Men ziet 'er noch overblijfzelen van eene Capell. Sints lange tijden zijn de eenige bewooners , eenige koeijen, die met booten derwaards gebragt zijn, en de Eiderganfen, deze hebben nog hunnen naam, na dien heilig. Ontallijke Zeevogels van allerlei zoort hebben deze Rotzen in bezit, wijl zij hier veiliger zijn dan aan de iaage rotzige oevers. De geheele Kust van Flamboroughhead tot St, Ebbs is onfchatbaar voor de Zeevogels, zij zoeken de hoogde Caapen; wanneer men van de woonplaats der Papegaaijduikers , (Alce LiNN.)Waterfnijders corps l i n Ni) Pronkvogels (Calijmbtts linn.) Cormorans ' onocratalus aquila linn.) en Water Raven hoord, zo kan men zeker vermoeden, dat de klippen zeer hoog zijn, en waar deze ontbreeken, trekken zij na Rotzen, die vau de zee omgeeven zijn, en van de menfchen weinig bezogt konnen worden. Van  ENGELAND. 29 Van F/amborough tot aan den mond der Tweed is de Kust zandig en word fmaller, na maaten zij Schotland naderdt. Lindes fann of holtj Islani met de vervallen Kerk en Casteel ligt ver van den oever. Dit Eiland is bij laag water toegangelijk en waarfchijnelijk voor heen door de golven , van Northumberland afgefcheurd. De vloeden overdroomen deze dreek niet op de gewoone wijze met eenen zigtbaaren toevloed, en door aannadering, maar zij zuigen het zand in, dat eerst modderig werd , en dan tot fchrik der Reizigers in eene gladde glanzige watervlakte veranderdt, in welke men de terug geworpen beelden der nabuurige oevers zich ziet fpiegelcn. SCHOTLAND. Hier na volgt de Tweed of Alaunus der ouden,die eene fmalle grenspaal tusfchen Engeland en Schotland maakt. Het land blijft noch eenigen tijd laag, eer dat het hooge voorgebergte Ebbs head in de zee als voor uitfpringt. Het word door waterfnijders Pronkvogelen, en behalven de Ganett van alle vogelen , die op den bas woonen, bezogt. Het laage deel is van holen als doorboordt, dit hooge Eiland is het zomer verblijf van ontelbaare menigte van Vogelen, die na dat zij de eerde pligten deinatuur vervuld hebben, met hunne jongen naar andere Kusten en Lugtdreeken verreizen. Deze is een van die weinige plaatzen van het Noordelijk halfrond , alwaar Jan van Gent ( Pclicanus B asfanus Iinn.) nesteld, Deze onderfcheid zich door haare ge-  3o de NOORDER-POOLLANDEN. gedaante, witte pluimaadje, ligte vlugt, en fnell induiken in het water na zijnen roof, van alle de overige gevederde inwoonders van het Eiland, de Papegaai/duikers, Cormorans en Meeuwen; de beide eerfte vliegen zeer fnel, maar de Meeuwen langzaam en traag. De ingang word aan Bafz enger , doch opend zich weder, buigd zich inwaards en maakt aan wederzijden eene fchoone baai. De Firth vernaauwd zich tot eene fmalle flraat bij Queensferrij en gaat in aangenaame kromtens voort, tot deze zijde van Alloa, alwaar de Rivier van welke zij haaren naam heeft, eindigt. De Kusten zijn laag , ten deele rotzig, deels met aangenaame deeden, overal onvergelijkelijk fchoon en bevolkt , Edimburgh de hoofdftad dijgt met een waare grootfcheid aan de kust te voorfchijn en is door haare haven de grootfte handelplaats van het land, en dan volgt Leith. De fpringvloed rijst vijftien of zestien voeten, en tot zeventien of agttien, wanneer een Noordooste wind het water na het Canaal drijft. Men vind aan den grooten mond dezer rivier op ijder mijl deden en dorpen; welke Handel en industrie hier plaatden. De fchoone befchrijving van de Kusten van Feve„ die ons Jonsthon nagelaaten heeft , is bij lange na niet overdreeven, en kan op ijder dezer Kusten toegepast worden. (0 Feheshirt, dat door de zeeboezems Fonth en Taij begrensd word , fteekt ver in zee uit. Het land bloeid door zijne Industrie en heeft zeer veele Natuur. (/) Tour in Schetl. 177a. II. p. 212.  [SCHOTLAND. 31 tuurlijke, door konst gemaakte, of verbeterde havens. Kooien en Kalk, welke hier te'lande gevonden worden, worden in menigte uitgevoerd. Behalven de geringe Koolmijn te Sutherland zijn 'er te Largo wood tusfchen de baaij en St. Andre'ws aan deze zijde van Noord Engeland. De Kusten van deze groote Provintie zijn meest rotzig en fteil, maar «iet hoog. De baaijen en voor al de fchoone baaij te Largo zijn door keijagcige of zandige oevers begrenst, op de meeste plaatzen word het land tegen het midden hooger. Ten Noorden is de rivier Edin §n zijne kleine bocht welke, uit den naam te oordeelen de Tinna der Ouden is. Het Noorden van Fiheshire word door den mond der Taij bepaald, voor de zelve ligt eene zandbank, die den oud Engelfihen naam /JberTaij behouden heeft, dat is de plaats alwaar de Taaij in zee loopt. De Romeinen behielden den ouden naam en veranden denzelven in Tava. De ingang bij het Casteel Brough-Taij is drie vierde mijlen breed, word wijder en ioopt veertien mijlen landwaards in, eer zij de gedaante van een rivier aanneemd. Bij het ebben ziet men groote zandvlakten en dat het Canaal zeer ondiep is, maar de hooge vloeden brengen fcheepen van i?o Tonnen tot Perth. De Kusten zijn laag, de grond rijst landwaards in aan de Zuidelijke zijde, aan de Noorderlijke zijde is het laager, tot aan den voet van den Grampianifchen berg, die 'er veele mijlen van verwijderd is. Men heeft op eenen grooten afdand van de bloeiende haven Dundee en diep in den grond een anker in den  32 de NOOR.DER.-POOLLANDEN» den grond gevonden, (v) Het is zeef waarfchij» nelijk dat de zee, deze plaatzen verlaatende, eea tegen overleggend land, door eene overdrooming verdond, en dat toen deae dreek lands te voorfchijn kwam. De Kust is van hier tot aan Aberbrotic in Angusfhire , (dat beroemd is , wegens een eerwaardig overblijfzel van zijne Abtdij) laag en zandagtig, van Aberbrotie tot aan Montrofe word het hoogden rotzig, welke rotzen hoog en ftijl zijn , behalven, daar zij door de baaij Lunan onderbrooken worden. Verfcheiden klippen zijn met zeer diepe holen uitgehold, eenige dezer holen hebben in de zee eenen naauwen ingang en verwijderen zich van binnen, met hooge ruime gewelven , met zulke lange en draagende gangen, dat noch niemand moeds genoeg gehad heeft het einde te zoeken. De ingang van eenige andere befchaamd den kondigden arbeid der fchoonde Gotthifche Kerken» Een prachtig voorportaal, word in het midden, door eene groote zuil gedeeld, wien bafis diep in het water daat. De fchippers konnen 'er met hunne booten invaaren, de wonderen befchouwen, en aan de overzijde terug keercn. De hooien, die men Geijlit pod noemd , maakt ten aanzien van deszelvs gedaante een fabel uit de Perfiaanfche vertellingen. Een dout avanturier kan hier eene groote onderaardfche reize beginnen, en op (v) douglas East Coast of 'Schotland p. 14.  S C H OTLANÖ, 23 ep de zelve de fchilderagcige toneelen boven zich en aan ijder zijde bewonderen. In deze daatige toneelen-, kan hij voortroeijen , tot dat hij den Hemel weder aanfchouwt, dan vind hij zich in eenen cirkelvormigen boezem, die het dagligt doorgang laat , eenen fmallen grond heeft ; en eene verwijderde opening van 200 voeten middellijns. Wanneer hij het einde bereikt , vind hij zich ver van de zee onder koornvelden en groene weiden > en heeft een verrukkend gezigt op bet land en op eene Landhoeve, die niet ver afligt van de plaats, daar hij uitgekomen is. Dit aangenaame is alleen het deel der zomer ftilte. Maar wanneer de ftormen uit het Oosten bruisfchen, dan is het aanzien van den rand van het hol vreefelijk, want dan zier. men van eene hoogte van meer dan 300 voeten, de woedende en met fchuim bedekte golven; die door eene naauwe weg des te meer opzwellen. Rotzen als halve Eilanden fpringen van de klippen voort welke zeer fteil en door het water af. gefpoeld zijn. De Land-engte die hen aan het land verbind, is dikwerf zoo ongemeen fmal, dat er met meer als twee of drie menfchen naast el. kander gaan konnen. Maar het voorde deel verwijderd zich in een groene vlakte, en toond noch fpooren van ruwe vestingen, die in oude barbaar, fche tijden de nabuurige Landen-, tegens de woe<ïe van eenen magtigen aanval befchutten (ar); Mant' (x)\T van Jaage Bergen, maar in Cumberland, een deel C 3 van  •38 (de NOORDER POOLLANDEN. van west Moreland , Jorkshire, Laneasfhireen Derbijshire verkrijgen de hooge Bergen hunne maje. fteit weder. Dan volgt eene lange laage tusfchenruimte, daar na ftijgt het groote verheven Wales, het oude eigendom van het Oudé Brittifche volk weder, van den Ord gaan de groote Bergen en laaten tusfchen hunne voeten, en de zee eene groote vlakte , die door eene reeks hooge afhangende Rotzen tegen het geweld der baaren beveiligd word» tot aan den kleinen boezem Staxigo. De geheele Kust is gevaarlijk, en kan geen fcheepen beveiligen. Wix en Slaaigo hebben ijder hunne boezem of liever bochten, die zich tusfchen de klippen openen en ter naauwernood, wanneer geen Oostenwind waaid, tot een toevlugt konnen verltrekken. De baaijen Sinclair en Freswick zijn zanderig en geven eene goede ankerplaats , van Freswick rijst het Land in hooge Klippen , van welke veele. uit laaaen of beddingen even als muurwerk zamengezet~ziin. Van hier verheffen zich Eilandsgewijze zuilen van dergelijke ftoffe, van welke eenige als pewelven uitgehold zijn , en andere als pijlaaren ftaan, en met het land gelijke hoogte hebben, zij zijn door Vogelen bewoond , welker geheele huishouding , broeding , uit koomen en voeding der jongen, men zeer ligt met vermaak van de nabuurige Klippen kan aanzien. Dungsbijhead het Beru\,ium der Ouden, is de Oostergrens van dit Rijk, en Fur out head of het oude Tarvedum het westelij. ke; Straihijhcaê het Fervtdrum van ptolomje us. ligt  SCHOTLAND, . 5$ ïigt in het midden. De geheele landftreek ligt te« gens het Noorden en beftaat uit verfcheiden Kaapen, die veele baaijen befchutten, van welke eenige diep in het land gaan. Men veroorloove mij hier de algemeenc aanmerking, dat de Natuur, de Oosterlijke Kusten, der Britfche Eilanden zeer weg. nig met havens voorzien heeft; terwijl 'er ten Westen in overvloed zija , welke eene menigte van Baaijen die zeer diep zijn, vind men niet in de Westelijke, van hooge befchaduwde en befch ut te Landen van Schotland, en hoeveel fchoone Haven heeft Triand niet ten Westen? De zee, die de voorheen befchreeven Kusten van Brittanje befpoelde, word van een der oude fchrijver Oceanus Brittannicut (y~) genoemd , en maakt een deel der groote zee uit, die Brittanje omgeeft, plinius bepaald dezen naam op de waterruimte tusfchen den mond van den Rhijn en der Seine, en noemde deze Mare Septentrionale (z) pïolom^eus noemde dezelve Mare Gertnanicum; beide benaamingen zijn behouden. De uiterfte Noorder grenzen liggen tusfchen Dungsbij. head onder 58 ° 35 N. br. en onder even dezelve breedte ten Zuiden van Noorweegen. Voor de affchei<3ing van Vrankrijk konden men dezelve als eene groote zeeboezem aanzien, maar wij weeten niets van dat tijdftip. De Rivieren ftroomden van het Noord- • (jl) POMPON. MELA. - (*) pi, in. Lib. IV. c. 15. C4  4o be NOORDER-POOLLANDEN. Noordoosten tot het Zuidwesten na den loop der Kusten. In het midden der zee liep de ebbe ten Noorden, om door het groote Canaal tusfchen de Schettslands Eilanden en Noorweegen door te drin. gen. De diepte van het water bij de hoogfte fpringvloeden in de ftraat bij Doven is 25vademen, zij neemd tusfchen Lowfloff en den mond der Moes tot op 31 vademen toe. Tusfchen Wills Bank en Doggersbank bekoomt zij aan eene plaats eenige vademea meer. Aan deze zijde van Dogger, verdiept zij van 48 tot 70 vademen; tusfchen Buchanesz en Schutneszia Noorweegen bij de Buchans diepte, is zij 86 tot 100 vademen; na de Orkneij en Schetu lands Eilanden neemd zij weder af van 75 tot 40; maar tusfchen de Schettlands Eilanden en Bergen, de Noordelijke grenzen dezer zee, is de diepte 120 tot i_jo vademen. De Kusten van DungsMjhead tot Flamloroughead zijn zeer fteil en hoog, en konnen van 21 tot 47 mijlen in zee gezien worden; Svffolk is laag en is' maar op eenen kleinen afftand zigtbaar , en wegens de veele in zee liggende Zandbanken ge* vaarlijk; wanneer de fchippers, Spurnhead voor bij gevaaren zijn, ftuuren zij tusfchen de buiten en binnen Doujmgs, want het drijvend ligt (Floating Ligh~), dat aan boord van een klein, daartoe ge. bouwd fchip is ankerdaan de binnenzijde der zandbank die Dcgshon's ihoal genoemd word, ongeveer agt mijlen van Linkolns Jhire ligt, en maar vijf-  SCHOTLAND. 41 •vijftien vademen water heeft. Van daar gaat men naar Cromer in Norfolk en van deze Caap tot naar Nore, gaat de weg door eene menigte fmalle Canaalen na de gevaarlijkfte Zandbanken, wanneer men nu daar en boven , het donker weder, duistere nachten, tegenwinden, en na den wind tegen overlig, gende Kusten er bij rekcnd, moeten wij deze fcheepvaart met recht, voor eene der gevaarlijkfte onder de zoo dikwills ondernoomenen rekenen. Gelukkig egter is de zee ten Noorden, meer beroemd , wegens haare nuttige dan gevaarlijke Zandbanken, die niet bemerkt zouden zijn, indien niet eene menigte Visfchen uit de groote Noorderdiepten dezelve in verfcheiden jaargetijden bezogten, of wegens het menigvuldig voedzel, of om hunne kuit in veiligheid te fchieten. De eerde van welke wijfpreeken is geen befchrijving waardig, maar mag egter nietovergedaagen worden, wijl zij tot de Natuurlijke Historie der Noordzee behoord. Eene Zandbank zonder Naam loopt dwars door het Canaal tusfchen Buclnn nesz en het Noorder einde van Juts riff. De minde diepte is 40 vademen, en men zoude haar naauwelijks gewaarworden , wanneer het water niet weder op eens verdiepte en die plaatzen maakte , die men Bu* ehans diepten noemd. De lange Bank of lang Fortijs loopt O. Z. O. van Buchan-nesz 45 mijlen wijd voort, en ftrekt tegen Zuiden over New Castle, zij is 50 Franfche mijlen lang, zeven breed en heeft van 32 tot 4? vademen diepte. De grond is keijagtig met zeeplanten geC s mengd  *ï de NOOR DER-POOLLANDEN. mengd ea word voor eene goede vischbank gehouden. De Marbank ligt tusfchen deze en tegen over £erwikt zij is eijrond en 15 mijlen lang. Het Wa« ter is op dezelve a6 en rondom dezelve 40 vademen diep. De zandbank Montrofe Pits legt wat ten Oosten van het midden van Long Fortijs; zij is 50 mijlen lang en wegens vijf groote hooien bekend, die drie of vier mijlen Middellijns hebben. Aan haar rand ftaat het water 40 vademen hoog, en verdiept op eens tot 70 ja 100 vademen. De grond is moerasfig, maar de rand keijagtig. Ik vernam of de oppervlakte van deze merkwaardige Bank, op eenige plaatzen fterk bewoogen wierd op eenige plaatzen , wijl ik vermoede , dat die holen maalftroomen maakten; maar ik verftond, dat de zee daar geen ongewoone verfchijnzelen voortbragt. Nu volgt de bekende Doggersbank, zij neemd haar begin op ia Franfche Mijier. van Flamboroughead, gaat ten Oosten 72 Kranfche mijlen ver in zee; en verbind zich met de Hom riff, fmalle zandplaat aan de Kust van Jutland. Dc grootfte breedte is so Franfche mijlen, op zommige plaatzen heeft zij maar 11 vademen water op andere 24of 25. Ten zuiden van den Dogger legd een groote zandbank, die op verfcheiden plaatzen Wellbank, Zwartbank, Bruinbank hietenaan alle deze plaatzen genoegzaam water heeft. Tusfchen deze en het land, liggende van de fchippers zo gevreesde Over, Lemon en zo veel ■andere , die wegens fchipbreuk zo bekend zijn. Het  SCHOTLAND. 4$ Het Canaal tusfchen de Dogger en Welbanken word 40 vademen diep; dit gat hiet Silvorpits en is we. gens de ftokvischvangst, die deLonder markt voorziet , beroemd. De Stokvisch leeft in de diepte, de Platvisch in de ondieptens. Ik zal hier niet herhaa» len, hetgeen ik elders wijdlopiger gezegd heb (b). Ik moet flegts beklaagen, dat de visfcherijen op deze Bank alleen tot weelde dienen; wanneer, vol. gens het plan van den Heer travis van Scarborough, een Canaal van het eene deel der nabuurige Kust, tot aan die van Leeds getrokken wierd, konden duizend handwerkslieden , goedkoope en gezonde levensmiddelen erlangen , den oproer in duure tijden zoude belet worden, en onze Manufactuuren zouden minder geld aan arbeiders geven, en daar door zouden onze naijveraars in den handel minder voordeels hebben; en bij de waarfchijnelijk e vermindering van de visfeherij bij Terre Neuve bijzonder na het verlies van America een Kweek* fchool voor zeelieden geven, dat genoegzaam zoude zijn, om het ontzag, dat Engeland bij andere Natiën heeft itaande te houden. Ik heb na mijne beste kragten, de Visfchen van Grootbrittan/e in den derden band derEngelfcbe Zoölogie opgeteld. De kleine Fauna, die ik voor den Heer ligtfoots Schotfche Flora geplaatst heb, bevat die der Noordelijke Kusten van Groot-Britianje , onder deze ontbreeken er veele van Zuid* Brit- (b) Britt. Zool. III.  4+ de NO ORDER-POOLLANDEN". Brittanje. De Beer lictfoot, heeft in dit werk een uitvoerig narigt van de zeeplanten van onze Noordzee gegeven. fk zal nu de reis van de uiterlle Kusten van Noord Brittanje door eenen nieuwen Oceaan voortzetten. Hier begint den Oceanus Caledonius , of Deucaledonius van p t o l o mje ü s. Hij heeft een verbazend grooten omtrek en ftrekt zich ten Westen tot aan Groenland, en ten Noorden, tot aan den Noordpool (treek. Deze zee is eigentlijk de NoorderOceaan en deszelfs deelen hebben hunne naamen van de Kusten die zij befpoelen VnnDungsbij Eead koomt men aan de Orkneij Eilanden , welke aan den Horizon liggende zig zeer fchoon opdoen. Eenige zijn zo nabij, dat men de rotzige zijden'van het Voorgebergte kan onderkennen, die het gewigt der fterke (troomen van de Noordzee tegenhouden ; andere zijn zo duidelijk zichtbaar niet, hunne afftanden vertoonen zich zeer fchoon , na maate zij verder afleggen , tot dat het gebergte der verstafgelegenenauwlijks een donkerder blaauw, dan het geboomte vertoond, en naauwlijks over de oppervlakte van den Oceaan uitfteeken. Tusfchen deze Eilanden en het vaste land bijna twee mijlen van de Kust van Catlmssz ligt Stroma het Ocetis van ptolom^eus, een klein Eiland tot een graaffchap behoorende', dat door de handen van tusfchen de dertig en veertig Huisgezinnen vrugtbaar gemaakt is. Het is aangenaam, en hoog genoeg, om de Papegaaijduikers tot een toevlugt te verftrekken, —De beroemde Mumien zijn nu ver- loo«  SCHOTLAND. 45 looren, wijl de ingang der holen, in welke zij lagen, gebrooken was en dat het ingelaaten rundvee dezelve vertrapt heeft. Deze Catacombe daat op eene laudrug, of tong, die door de zee aan drie zijden befpocld wordt- —— De met zoutdeelen bezwangerde lucht verdrijft alle infecten, en dat is het een behoudmiddel der lighaamen , van welke eenige veele jaaren hier gelegen hebben, op veele Eilanden hebben de Inwoonders geen ander middel om hunne fpijzen te bewaaren voor verrotting, dan dezelve in holen , die door de zee gemaakt worden, te hangen, en deze wijze is zeer goed be» vonden. Dit Eiland ligt in den zeeboezem Pentland, zo bekend wegens zijn zwaare vloeden. Het aanzien van hetzelve is verfchriklijk, maar het Eiland zelf dan alleen gevaarlijk, wanneer men er ten ontij* de henen vaart. De droom loopt ten Noordwesten; de droomeu aan de Kusten van Lewis ten Zuiden, de tegen flroma aanbruifchende vloed ( als ook tegen andere in het midden des flrooms liggende Eilanden,) verdeeld zich, eer dezelve het Eiland bereikt. Eene droom loopt met groot geweld aan beide zijden weg, en vereenigd zig weder op eenigen adand; aan de andere zijde, en maakt dus weder een eenigen droom. De ruimte tusfchen de zich verdeelende droomcn, aan de agterzijden van het Eiland is dil, en word een draai;, kolk genoemd. Zommige zijn twee Mijlen lang, en gceven de fcheepen plaats om te laveeren, tot, dat  4'ö de NOORDER.POOLLANDEN. dat de vloed zo breed word , dat het zijnen weg' kan vervorderen. Aan de uiterfte einden der Eilanden, wat aan dees zijde der draaijkolk, alwaar zich de (troomen vercenigen zijn zij het fchoonst. De zamenftoo. ting der tegen elkander inloopende ftroomen , maakt een kringsgewijze beweeging, en wanneer de vloed fterk is, maakt het een draaijkolk als eene omgekeerde klok, wiens grootfte middellijn drie voeten is, bij fpringvloed zijn zij fterk ge. noeg om een fchip om te draaijen, doch konnen verder geene fchade doen; maar men heeft voorbeelden, dat er kleine booten in gebleeven zijn. Deze Draaijkolken zijn bij hunne eerfte ontftaan het grootlte , zij worden met den ftroom voort» gefleept, verdwijnen, en er komen andere. De fpiraal beweeging (trekt zich niet wijd, over de holte en een boot kan twee ellen van deze maal. ftroom veilig voor bij zeilen. De visfchers, die het te na koomen, en het voor gelijk houden, werpen een riem, of een ander groot ligchaam, dat de oppervlakte fcheidt, de draaijende beweeging verbreekt, en het water dwingt aan alle zijden, plotzclijk heen te ftroomen en de holte te vullen. Bij ftorm , breeken de golven zelve dit verfchijnzel, een onder water verborgen Rots veroorzaakt bij den zaamcnloop , dezer alles weg fleepende een gruwzaam aanzien. Hier word de ftrcom gefluit, ftort met een groot geweld op den zeiven, woeld op den afgrond, en brengt zand-  SCHOTLAND, 47 zand , fchulpen , visfchen, of wat dezelve ontmoet, met zich in de hoogte; dit word dan met booten, of wat er dan bij is, uit het middelpunt, met groote heftigheid na den omtrek gedraaidt , de beroerde oppervlakte kookt en fchuimd als eene groote ketel, en werpt na het opwellen, een menigte op elkander draaijkringen. Deze noemd men Rousts; zij brengen de kleine booten in hét grootfte gevaar, deze worden zo fnel bevvoogen, dat de Bootslieden, fchoon de vaartuigen niet om geworpen worden , er uit geflaagen worden, en zonder redding verlooren zijn. Zij zijn bij ebbe te vreezen, doch meest bij fpringvloed, wanneer de wind West waaid, en het ftil weèr is; wantgcduurende het getij vaart men met de grootfte zekerheid over. Bij ftil weder zijn de fcheepen ,wan* neer zij in eenen ftroom geraaken, nooit in gevaar, om op een Eiland, of op eene zigtbaare Rots te ftooten , maar zij koomen altoos zonder gevaar er uit. Swona een klein Eiland, het zuidelijkfte van de Orkneiji ligt vier mijlen bezijden Stroma. Het is zeer beroemd wegens zijne vreezelijke ftroomen , b'jzonder wegens den Draaijkring, die de golven van de Stroma genoemd word. Deze vertoonen alle de boven gemelden verfchijningen veelj fterker, ■en het geen het geweld der ftroomen noeh vermeerderd , behalven haare knelling tusfchen zo .veele Eilanden, is de geringe diepte van het water. Aan alle de zijden der Orkneijs is het water -zo ondiep; en hier uit blijkt, dat zij voorheen, een deel  #3- uti NOOR.DE-R-POÖLL ANDEN. deel van Schotland maakten, en door eene groote omwenteling er af gefcheurd zijn. Het Canaal tusfchen Stroma en het vaste land heeft in zijn midden maar 10 vademen water en de grootfte diepte aan het geheel Eiland bedraagd maar 18 vade. men. De Fondes zijn van 40 tot 46 vademen diep, en de grootfte diepten liggen tusfchen Sudd Ro' naldsha en Zuid-Waks. De diepte der andere ftraat is maar van 3 tot 13 vademen en om de geheele Groep, zelden over de 25. Bij deze Eilanden neemen de getijden af, zij liggen in eene groote zee, in welke het water plaats genoeg heeft van zich uit te breiden ; en hebben dus de hoogte van getij niet, die men ia eenige zeeën vind. Hier klimt de fpringvloed zei* •den hooger dan 8 voeten, en fpringvloeden van 14 voeten zijn zelden bij hevige winden ten uiterften zeldzaam. De tijd der ontdekking en bevolking der Orkneij Eilanden is onbekend, zij is waarfchijnelijk zeer oud, en hebben volgens claudianus, hunnen naam van de Grieken Orcadss has mmorant dictafa nomine Graco. Pomponius mela en plinius fpreeken er van, de laatstgemelde befchrijft hun getal, en gedaante zeer naauwkeurig (c). De vloot van agio- co. (t) Pomp. mel. Lib. III. C. 6. plin. Lib. IV.C. 1S,  SCHOTLAND. 49 cola zeilde 'er heen en nam dezelve in; maar de Romeinen hadden waarfchijnelijk nooit een deel van Caledonia. Ik vond eenige blijken van de Romeinen , aan de andere zijde van Orrea of Juchtutel ji) , behalven die van Fontingal en Breadulbina, alwaar men eene kleine legerplaats ziet, misfchien flegts van eenige voorposten. Egter moeten zij door de fcheepvaart eenige kennis van de Kusten van Noord Brittanje gehad hebben; en dus ook van de Orcades. Pïolom^eds had uit berigten, die op deze wijze verzameld waaren, de naamen van ijder volk, de voornaamfte Rivieren en Caapen aan de Oostelijke, Noorder en West-kust opgegeven. Maar de Romeinen hebben de vaart in deze zeeën vergeeten, anders zoude de Dichter den moed zijner landlieden niet bezongen hebben, wanneer zij om de plunderende Saxen te vervolgen, door onbekende zee-engten zeilden, endoor de verfterking, die honorius gezonden had, ter ondei(leuning van de in de engte gedreeven Britten, eene zeedag bij deze Eilanden gewonnen hadden. Quid Jidera prolant Ignotumque Fretum ? maduerunt, Saxone fufo, Orcades, Deze Qrkneij Eilanden, wierden naderhand van de Pielen, en nog laater van de Schotten ingenoomen. Deze maakten weder plaats voor de Noorweegfche Zee- (/) Tour in Sskstl. 1772. p. 70» D  jo de NO ORDER-POOL LAN DEN. Zeeroovers, die door harold harfurgne in 't jaar 875 te onderbragt, en de Eilanden aan de kroon van Noorwegen verbondt, zij bleeven toe in 't jaar 1263 onder den Noordfchen Jupiter en naameti de Noordfche fpraak en wetten aan. De Nrfifche of Noorweegfche fpraak wierd op de Qrkneifs en Schotlmds Eilanden algemeen gelprooken; docli is thans geheel verboren, behalven op Foula, alwaar oude lieden noch eenige woorden weeten. Thans heerscht op deze Eilanden, de Engelfche fpraak, met een Nsorweegsch accent; maar de zeden, en den imborst van het volk toonen hunne Noordjche afkomst. De Eilanden zijn verfcheiden in gedaanten en in hoogte. Een groot deel van Hoij is bergagtig en hoog; het beroemde Landteeken, de Hoijlerg, zegt men, dat 540 yards hoog is. De zijden van alle deze Bergen zijn met lange Heide bekleed , waarin eene menigte Courlis of Wulpen, Pleviren, Strand/neppen, en andere Poelvogelen broeden. De kortoorige Uil is 'er ook in menigte en nesteld op den grond, waarfchijnelijk trekt hij met het begin van den winter, zo wel van hier als van Noorwegen, na de zuidelijke deelen van Brittanje. De meeste Poelvogelen zijn Trekvogelen, maar zij moeten groote verderkingen uit het Noorden krijgen , om onze Kusten in zulk eene menigte te bedekken. De klippen zijn verbazend hoog, en daan de zee tegen als muuren, Berrij head is eene zeer deiIe Klip, met een wijd hol aan den voet, dat zijn ingang aan de zeezijde heeft. Op de bovenzijde der Rotzen zitten Arenden twee aan twee, wat van el. kan*  SCHOTLAND. 51 kander of; noch deze noch de Valken konnen andere bij zich verdraagen, maar gelijkt het plinius zeer wel uitdrukt: Ad altos perfequitur pareus, £f longé fugat amulos fcüicet rapinc fZ^o-reA^i m .  8CHETLAND. 53 tïge gedaante van dit Eiland maakt], dat het fchoone en veilige Havens heeft; die hier den naam van Few draagen. Dit is een fchoon gefchenk der Voorzienigheid in een zee, die vol van de nuttigfte en eetbaarfle Visfchen is. De nevens liggende Eilanden zijn het groote Eiland zo na bij, hunne punten komen zo naauwkeurig met de tegen overleggende Caapen overeen, dat het ten hoogflen waarfchijnelijk is, dat zij voorheen een gedeelte van Mainland uitmaakten. De Rotzen neemen verfcheiden ge. daanten aan, menige gelijken uit het water rijzende Toorens en Gothifche Kerken, anderen, fcheepsvlooten, en de Inbeeldingskragt fteld zich duizend andere beelden voor. De Doreholm in het Kersfpel North Moven is zeer zonderling van| gedaante. Een gedeeltevan dezelve is afgerond, het overige fchijnt een puinhoop, die een dun ftuk van eene Rots verbeeld , van binnen een pragtige boog heeft , en zeventig voeten hoog is. Ik zal de eigen woorden van Captein preston aanvoeren: „ het land is woest, onvrugtbaar en bergagtig; men ziet'er noch Rots , Boch Boomen* ,, De Kusten zijn bezwaarlijk, dikwijls ontoegan- gelijk a vreesfelijk fteil, en als ijzer. Dit alles , zet de ziel in fchrik en vreeze, en die verbazen„ de Klippen en Rotzen, roepen ons het land van „ Brobdingnag in de gedachten te rug. Deze Ei- landen liggen tusfchen de 60° en öi° breedte. In. de winter gaat de zonkortnahaaren opgang weder onder,en in de zomer gaat ze kort na haaren onder„ gang weder op, zo dat og dien tijd denagt bijna zo D 3 „ hel-  54 be NOOR DER-POOLLANDEN. „ helder als de dag is; in December daar en tegen J; is de dag bijna zo donker als de nagt, tegen „ den tijd der zonne ftilftand, ziet men alle naf> „ ten Noorderligten, of, gelijk het de Inwoon95 ders noemen lustige danzers, die over het Noor. den halfrond eenen breeden glans werpen." De Noorderligten zijn in alle de Noorderlanden beften, dige begeleiders van fchoone avonden, en ftrekken den Inwoonderen tot een groote weldaad dat zijde lange winter nachten verkorten en verligten. Zij komen gewoonlijk in de avondfehemering aan' den Horizont te voorfchijn, en hebben eene donkere in het geel vallende verw, dus blijven zij, dikwijls eenige uuren zonder merkelijke beweeging, daar na breeken zij in derke ligtftroomen uit, die zich inpijlaaren uitbreiden, en langzaamerhand duizend verlcheiden gedaantens aanneemen; en haare verwen door alle tinten, tot donker roodbruin verau. deren. Zij bedekken zomtijds het geheel halfrond, en vertoonen dan een der pragtigfte Natiuirverfchijnzelen. Hunne beweegingen zijn dan zeer fchielijk, en doen den aanfehouwer door de plotzelijke afwisfelingen verbaazen. Zij breeken aan plaatzen uit, alwaar men 'er voorheen geen zag, breiden zich fchielijk over den geheelen Hemel, en verdwijnen in eens, laatende ecu donkere fchemering na. In zommige nachten neemen zij de gedaante van hooge pijlaaren aan. Deze zijn aan de eene zijde van het donkerde geel, en neemen aan de andere zijde altoos af, tot dat zij van de lugt niet meer konnen onderfcheiden worden, Zij hebben meest al.  SCHETLAND. 55 altoos eene fterk fidderende beweeging, van het eene einde tot bet andere, en die duurdzo lang, tot dat alles verdwijnt. Wij, die maar het laatst eindevan dit verfchijnzel waarneemen, hebben maar een zwak en flaauw denkbeeld van deszelvs glans en beweegingen, zij zijn naden toeftaird des dampkrings ook verfchillend van verwen. Dikwijls zijn zij bloedrood, en zijn dan yerfchrikkelijk om te zien. De bijgeloovige en vernuftige landlieden, worden dan Propheeten en dreigen den verbaasden Aanfchouwer met oorlog , honger en pest. Dit bijgeloof hebben de Noorderlijke Eilandbewooner niet; ook zijn die verfchijningen niet nieuw. De Ouden noemdenze na hunne gedaante en verw: Chasmata, Trales en Bolides. In vroegere tijden waaren zij zeldzaam, doch wierden naderhand meer waargenomen. Van plutabchüs af, tot op onzen Historiefchrijver richard baker hield men ze voor verkondigers van gewigtige gevallen; en de vreesbaarende inbeelding beeldde veldflagen in de lucht, uit het noorderlicht: Fierce fiery warriors figt upon the Gouds, In rank an fquadrous, and reght Form of war. Dat is: ,, vreezelijke wilde krijgers, vegten op wol,, ken, in reien en gelederen, en maaken eenzoort van oorlog." Na een lange tusfchenpoos verfcheen het Noorderligt in Engeland in 1715 en 16". üe Natuurkenners waaren er zeer opmerkzaam op; en het volk zag dezelve als een teeken aan , dat vorften van een vreemde ftam zouden ten throone D 4 ge-  56* de NOORDER-POOLLANDEN. gevoerd worden; maar het nieuws hier van is thans verdweenen, en de oorzaak is misfchien een overvloed van Electrieke ftoffe. De ftormen, die des winters op deze Eilanden heersfchen zijn verfchrikkelijk. De mist fterk en dikwijls; de ftormen beweegen het water tot op den grond, van deze, in vergelijking met andere, ondiepe zee. De Visfchen zoeken den bodem der groote diepten, en de Haringen, die in ffunH bij Schetland, in verbaazende reijen verfchijnen , gaan om ons Eiland om; en trekken verder terug, dan eenige menfchelijke kunde reiken kan. Wanneer het hoofdleger dezer Visfchen het Noorden naderdt, veranderd het aanzien der zee, zij verdeelen-zich in reien van vijf of zes mijlen lengte en drie of vier mijlen breedte, en drijven het water in eene fpoelende beweeging voor zich heenen zomtijds daalen zij een weinig en komen dan weder boven, en werpen bij helder weder eene zo verfcheiden glanzende verwe terug , dat men meent een veld te zien, dat met edele (teenen bedekt is. Vogelen en Roofvisfchen trekken met dit leger mede: Walvisfchen van verfcheiden zoort, bedekken de zijden; openen hunne wijde monden en Hokken dezelve bij honderden in; Meeuwen fchieten 'er uit de lucht op af, en de Watervogels vervolgen hen met de Walvisfchen. (/j De mensch vereenlgd zich (ƒ; Penna kts Reize tiaar de Hebrides, tnBrittisck Zoölogie, Vol. UI.  SCHETLAND. 5? zich met hen, tot hunnen vangst, en deze nuttige Visch geeft millioenen menfchen middelbaar en onmiddelbaar voedzel. Hollanders, Franfchen, Vlamingen, Denen, Engelfchen komen in de Brasjo fond zaamen, om dezen rijken zeefchat te deelen, en keeren met hunnen buit terug, en brengen de. zelve aan de uiterfle Jntilles. Stokvisch, Klipvisch en Dorsch geven Jading aan andere fchepen. Ik wenschte van deze visfcherij, hetzelve te konnen verzekeren , dat ik van de vrije Haringsvangst gezegd heb; maar in deze verafgelegen Eilanden heerscht eene onbepaalde onderdrukking. De arme Onderdanen, (die trots de wetten , noch in zwaaren dienst gehouden worden), moeten hun leven bij dien vangst waagen, en de Visfchen voor eenen geringen prijs hunne Heeren leveren, en deze verkoopen dezelve aan de fchip. pers van verfcheiden landen , zeer duur. Onder andere zeldzaame Visfchen, vind men hier den Opah in menigte, (zie isrittüch Zoolégie vol. II!. n°. löi; Deze fchijnt even als de Dorsch in het Noorden te huis behooren. Men vind deze laatfte ten Zuiden van de Orkneij Eilanden niet, en de eerfte flrekt zich uit, tot aan de zeebanken van Tcrre Neuve. Op deze Eilanden vind men den Vogel welke men op de Orkneij Eilanden aantreft, en die aldaar Skua genoemd word (g;, en die alleen in Fou. ' (g) Lams Catharratles linn. p. 226. muller Zool. dan. d. 167. ie Goitand biun buffon. VIlI. p. 408 D5  58 de NOORDER-POOLLANDEN. Foula en Unst broeidt. Tot de weinige Landvogelen , die des zomers herwaards trekken, behoord het Koningtje (Ji); deszelfs kortfte weg moet zestig mijlen zijn, wanneer het niet op het Eiland Fair, dat tusfchenbeiden ligt, uitrust, eene verbazende vlugt. voor zulk een kleinen Vogel. Eene menigte Inwoonders van ijder groep Eilanden leefd van de eijeren der Vogelen op de Klippen. De wijze van dezelve te vangen is zo gevaarlijk, dat men daar uit zien kan, hoe verre de arme lieden uit gebrek aan voedzel, gedreeven worden. Copensha , Hunda, Hoij, Foula en Nors liead zijn de beroemdlte Rotzen, en de nabuurige Inwoonders, de beroe;.idde klauteraars en waaghalzen. De hoogte van eenige Klippen bedraagd vijftig vademen, en hunne zijde vlakten, hebben uitfteekzelen , en brokken , die juist zo groot zijn, dat zij de Vogelen eene rustplaats en een nest voor zijn Eijeren verfchaifen. Deze beklauterd de onverfchrokte vovelvanger, en klimt van de eene brok op de andere, verzameld Eijeren en Vogelen , en klimt even koelhartig weder na beneden. Aan de meeste plaatzen om van boven naar beneeden te koomen, laaten zij zich aan een touw van flroo of verkensborstels van de deile klippen naar 1 {h) Moiadlla Regulus linn. fri. in fuec 262. latham n. 508. Roiielet buffon V. p. 363. Planch enlum. 651. 3. het gekuifde Koningtje van briss. omith .III. p. 519.  SCHETLAND. 59 naar beneden; zij oordeelen de ftrikken van verkensborstels beeter dan van ftroo, of van hennip, wijl dezelve niet zo ligt door de fcherpe kanten der Klippen doorfneeden worden, en die van ftroo zich. ligtelijk los draaijen. Zij vertrouwen zich aan een eenig Man, die zijn medgezel aan het touw naar beneden laat, en hem door zijn kragt houd; doch dikwijls is hij te zwak, en laat hem dan los, en dan word hij door den val verpletterd, of moet in zee verdrinken. Deeze ftrik word dikwijls met den daar aan hangenden vogelvanger en zijnen buit van de eene plaats na de andere gebragt. De man die boven is. bekoomt 'er een teeken toe, wijl zijn metgezel hem ver uit het gezigt is; en terwijl de andere hem voortfleept, zich met een ftok van de klippen afitoot; om van de fpitze uitfteekzelen der klippen niet gekwetst te worden. In Foula vertrouwd men zich aan een kleine in den grond geflaagen pen , die de Inwoonders ge« woonelijk bij zich draagen, en in den grond fteeken; om deze flaan zij een visfchers touw, en hiaten zich zakken tot op de plaatzen, die zij beklimmen willen, en wanneer zij hunne bezigheid voleind hebben, fteigen zij zonder vrees weder naar boven. Weinig van de geene die deze bezigheid oeffenen, fterven hunnen natuurlijken dood. Het is te beklaagen, dat de oude Noorweegfche wetten hier niet gelden, zij verklaarden dezen dood voor een zoort van zelfmoord, de naaste bloedverwant moest dar zelve weggaan, en wanneer hij niet wilde, moest hij het lijk een eerlijke begraavenis geeven. Deze zon.  óo de NOORDER-POOLLANDEN. zonderlinge wijze van vogelvangst vind men op een zeer groote klip , die van het Eiland Nosz door eene onbekende omwenteling gefcheurdt is, en 'er omtrent zestien vademen van af ligt. Zij had dezelve vreefelijke hoogte als de tegenoverftaande, zijnde 480 voeten hoog, en eene ruisfchende daar tusfchen liggende zee,maakt den afgrond tusfchen beide grouwzaam. Wanneer een ftout klauteraar de klip, in eene boot genaderdt is; en op de hoogte gefteegen is, en eenige pennen in de weinige a.irde op den top ingeflagen heeft, worden 'er aan den rand der tegen overftaande klip ook pennen vastgezet. Aan deze op beide Klippen vastgemaakte pennen word een touw gebonden, en een werktuig, dat men een wieg nocmd, glijd tusfchen dit touw en een ander, dat aan het zelve evenwijdig is; de vogelvanger gaat in de wieg op deze wijze heen en weer, met zijn buit, die in Eijeren of Jongen van de Zeetiieeuw en Haringmeeuw beflaat. Het getal der wilde viervoetige Dieren, die op de Orkneis en Schetlar.ds Eilanden , beloopt flegts vijf zoorten; zij zijn de Otter, de 1'rekrat, de gemeene Muis, de gemeene Spitsmuis, en de vledermuis. Het Konijn is niet van Britfche oorfprong, maar over al genatutalifeerd. In de zandige Ork~ neij Eilanden vind men ze bij duizenden, en hunne vellen maaken een groot artikel van handel uit De fchade egter , die zij bij het uitwoeien van den grond veroorzaaken ; neemt het voordeel geheel weg. Ia veelen deelen van deze Eilanden zijn openbaa- re  SCHETLAND. 6r re bewijzen, dat 'er voorheen veele bosfehen waaren. In het Kerspel van St. Andrews in Noord Mayen en zelf op Foula op de Schetlands Eilanden, zijn dikwijls aanzienelijke ftreeken , met overblijfzels van groote boomen aangevuld , ontdekt ; welke ontdekking ge woonelijk gefchied , wanneer een heftige ftorm, de daar op leggende zand- en keijlaagen weggewaaid had. Zij liggen in eene moerasfige ftreek , dikwijls tien voeten onder den turf. Eenige ftaan regt gelijk zij gegroeid zijn, andere liggen horizontaal, en wel zoo,als of zij alle door een ftorm of overftrooming omvergeworpen waaren. Thans kan er geen hout gekweekt worden, en het laagfte en gemeende hout, word met moeite onderhouden. De hazelftruik en de boschwillig , de netvormige kruipende en gemeene wilg, zijn de eenige ftruiken op het Eiland, en die vind men 'er nog zeer fpaarzaam. —» Ik zal op eene andere plaats het verminderen der groeijing nagaan. De groote menigte turf; welke de Voorzienigheid aan deze Eilanden uitgenoomen Sanda gefchonken heeft, is een ander bewijs van den voorma, ügen overvloed van boomen en gewasfen. Het gebruik van deze plantaarde, zegt men, dat de Inwoonders van eenen Einar, een Noorweger geleerd hebben , die daarom Turf Einar (Einar di Cespete) gekreegen heeft, (i) Indien deze man in Grif' CO TonFiEus de Orcad. Lib. I. C. 7.  6a de NOORDER-POOLLANDEN. Griekenland geleefd had, zoude hij, wegens deze nuttige ontdekking , zeker vergood geweest zijn. fier ik deze laatde der Britfche Eilanden verlaat, wil ik als een bijvoegzel tot de in ndjne reizen door Schotland gemeldde Oudheden; een kort bericht van die geven, welke men op dia Eilanden gevonden heeft. De Noorwegers bezaaten zederd Eeuwen reeds de Orkneij Eilanden, Cathnesz, Suderland, en Rotzhire en Schetland, teffens met de Hebrodis en voer. den "er in veele opzigten, hunne zederl in. Van de cude noch overgebleeven gedenkdukken, zijn 'er verfcheiden aan Scandinavien, en de oude bewooners van Rrittan/e gemeen ; andere fchijnen aan de Noordfche veroveraars alleen eigen te zijn. Tot deze behooren de ronde gebouwen, die onder den naam van Buizen der Pielen, Borgs en Dans noch bekend zijn. De eerde zijn zoo oud niet; en geen werk der Pielen, de tweede worden te regt zoo genoemd, en toonen hunne digters, die hen ook den naam van Borgs gaaven. Het is een Zweeds Goithch woord, dat eene verfchandng, of Casteel aanduid (k). De Hooglanders noemen deze plaatzen in het gemeen met den Cdtifchen Naam Dun, dat een heuvel , door een tooren befchermd, aanduid (J). Dit geeft ons hun oogmerk te kennen; men (£) Zie ihne Glosfarium , fuevo Gothicum , alwaar liet woord door Manimentum verklaard word, en afgeleid van Berge Cuslsdire of Bijrgia claudere. L (7) Baxter. Glosf.Antiq. Britt. iop.  SCHETLAND. 63 men vind ze alleen aan de grenzen der Graaffchappen, welke die van Noorwegen voorheen in bezit hadden. Eenige uitgezonderd, zijn zij alle aan zee gebouwd , en een of meer in elkanders gezigt» kring, zo dat men bij dreigend gevaar, door een brandend vuur, door een uitgeftooken vlag, of door het blaazen van een trompet, een teeken konde geeveu; en elkander ter hulpe roepen. Op de Schetslands en Orkneis Eilanden, hieten zij veel al Ward of Wardhells (Wagten of Wagtheuvelen,) dit toond, dat zij met foldaaten bezet waaren. Zij hadden hunnen Ward maiher, (m) of wachter een zoort van fchildwagt; die op de fpitze ftond, en ijder , die hij zag , werda ? toeriep. De Gackman (n) was een opziener van dezelven aard. Hij was niet flegts verplicht , wacht te houden , tegen overvallingen , maar moest ook een teeken geven , wanneer 'er een fchip in gevaar was.' Hij had altoos eenen grooten hoorn met gees" tigen drank bij zich , om zich wakker te houden. Dezen warten, liggen langs de Kusten der Orkneij en Schetland Eilanden , bij na in eenen keten, en hielden dus niet flegts de Ingeboornen in onderdanigheid , maar dekten tefl'ens de landingen van hunne Landslieden, die geduurig op zeerooverijen uitgingen. Men gebruikte deze toorens ook tot llaatsgevangenisfen , want wij zien ,uit («O I h re Glosf. fuevo Goth. (n) ToitFZEus ter. QrcatL 8.  64 de NOORDER-POOLLANDEN. uit torf/eus dat sukno, Paul graave van' Cathnes overviel, hem na Suderland bragt, en in een Noorweegfche gevangenis zette. Hier over is van den Heer cordiner en van mij zo veel gezegt. dat ik flegts daar heen behoefd te verwijzen. Ik zal hier flegts bijvoegen, dat behalven in Brittanje en Scandinovien nergens zulke gebouwen gevonden worden. Op den Berg Swalherg, vind men 'er een. De Sterbifchop te Up/al in Zweden is een ander, en Umfeburg in het zelve Rijk is een derde. Deze toorens verfchilhn in hunnen inwendigen bouw, doch zijn uitwendig eenerlei, eenige egter hebben aan de buitenzijje eene verfterking. De Burgt Culswick in Schetland, fchoon op den top van een Heuvel liggende , egter met eene» drooge gracht voorzien,, die dertien voeten diep is. Snaburg in Unst heeft een natte en drooge gracht, waar van de eerfte met groote moeite in dichte Rotzen ingehouwen is. De Berg Hogfeter op een Eiland in eene bocht van dien naam, is met eene muur omgeven, maar heeft iets bijzonders , hebbende een dam, die haar met het land verbind, en eenen zonderlingen bouwtrant. Een menigte kleine Burgten met enkelde Cellen, liggen op deze Eilanden in de na* buurfchap der groote verftrooid , en deze zijn waarfchijnelijk, van de arme clasfe des volks tot hunne verweering gebouwd. De naamen van veele plaatzen op deze Eilanden hebben noch het bijvoegzel van Burg, fchoon 'er geen fpoor van een  SCHETL AND. Öj een Tooren nevens hen te vinden is; want de bouw-* Moffen zijn reeds lang weggevoerd, en tot verfchei. den oogmerken gebruikt. Een van deze h;et Koningsburg of den Burg der Koningen, ik beklaag hun verlies zo veel te meer, wijl 'er veel ligt dergelijke van gelijke naamen in Torks J hire gevondea worden. Na de verdrijving der Noorweeger, wierden de Kus-' ten van Schotland, die zij overwonnen hadden noch door Kasteelen befchut, veele van hen b. v. Old. wik toonen weinig verbeteringen, van het model, dat de Scandinavifche Bouwmeesters nagelaaten heb. ben. Eenige weinige wijken van den oorfprongelijken Bouwfmaak af, en zijn vierhoekig en met groote dikke Muuren en Cellen, gelijk de ronde Toorens of Burgten voorzien. Het Kasteel Borve in Cathnetz is wat volmaakter. Dit was de verblijfplaats van den Thorkel een beroemd Vrijbuiter, dat in de zee uitfteekt en aan het vaste Land door eene noch geen tien voetbreede landtonge verbonden is; onder het flot is eene fchoone doorvaart voor eene boot, welke de rotzen van de eene zijde tot de andere doorboordt, en door een onvergelijkelijk na. tüurlijk fchoon gewelf bedekt. Ik moet noch eens op het voorig onderwerp terug komen , en van de Snabutg op Tetlor eene der verstgeleegen Schetlands Eilanden iets melden. Zij heeft de geftalte van een Romeinsch leger, en wanneer zij geheel was, lag in het midden derzelve eere regthoekige met eene muur omgeeven plaats,en deze muur begrensde op eenigen afftand eene van aarde opge£ wor-?  66 de N O O R. D E R-P OOLLANDER. worpen Batterij. Twee zijden van den muur omgeeven plaats, zijn noch door eene tweede, van aarde opgeworpen Batterij befchut. Deze tweede begint aan eene van binnen der fmalle zijden, en ftaat zo wijd van de kleine vlakte af, als de beide andere van de buitenfte afdamming verwijderd zijn , en eindigd zich aan de laatfte , nevens een konftige bron. Ik geloof zeker, dat het een Romeinsch werk is, want de zorg voor water, was bij dit vernuftig volk een hoofdzaak, die bij andere wilde volkeren niet zeer veel geacht wierd. Het bevat zich binnen de Batterij, en heeft in den kleinen afdand van de uiterde zijde der befchutting, een Berg die waarfchijnelijk voorheen tot verdere zekerheid eene bezette Citadel had, (o-) de regelmaatige Porta ontbreeken ; anders gelijkt het zeer naar een Romeinsch leger. Maar de zee heeft den eenen helft vernield. Ik weet maar van twee tijddippen, in welke de Romeinen deze Eilanden bezogten; het ccna, toen zij door de vloot van agkicola veroverd wierden; het andere toen de vloot van honorius de Saxen bijde Orkntifs doeg. Cp de Zuidzijde van Mainland is eene koperen Penning van ve spa si anus gevonden, die op de andere zijde bad Judea devicla. Zij is waarfchijnelijk van een van de eerde hier invallende foidaaten verlooren. De eenige Oudheden, die men aldaar gevonden heeft, waaren zes (lukken ertz die het naast aan de gedaante van ketenen kwaa- (o) Viget de re miUt. Lib. IV  SCHETLAND. 6f kwaamen, zij waaren in een ruw (luk leder gewonden; maar wij konden nier denken, dat zij tot de bezetting van het leger behoorden. Steene Pilaarfpitzen, (leenen bijlen, fwaerdenuit Walvischbeenderen, (leenen knoopjes, en andere Oudheden van dezen zoort, moeten aan de vroegfte bewooners gehoord hebben, in eenen tijd dat zij met de Inwoonders der nieuw ontdekte Zuidzee Eilanden, in gelijken rang (tonden. Druïdifche kreitzen of kringen van (leenen, die Tempels der oirfproiigelijke Godsdienst van het Eiland, zijn hier niet onbekend. De fchoonfle en noch onbefchadigde ziet men te Stennis op eene der Orkneij Eilanden. De middellijn is i so ellen , de hoogde (leehen zijn 14 voet, en het geheel is op eene bijzondere wijze, met eene breede en diepe gragt ödigeven, om veel ligt het ongewijdde Volk in afftand te houden. Terzelver plaatze is een fchoon halfrond s dat uiè vier groote geheele en een gebrooken (leen bedaar. Agter deze (leenen, die ten minden twintig voet boven den grond uitdeeken, is eene van aarde opgeworpen fchans, wanneer 'er zo veele (leenen niet bij elkander gevonden wierden; als nodig waaren om een volkomen kring te maaken , zoude deze Oudheid eene van die zoort zijn, die boruce, zenTheater noemd, en welke hij geloofd, dat hun tot tooneel voordellen dienden. Ik geloof veel eer^ dat zij tot Godsdiendige gebruiken, of gétrigshandelingen gebezigd wierden. Regt opdaande fteéfoen, als gedénkftukkén van verdorvenen,, cf we. E 2 gen^  63 de NOORDER-POOLLANDEN. gens eene behaalde overwinning vind men in menigte. Hettnerkwaarcigfte is den fteen Sator op het Eiland Eda; hij is vlak vijftien, vijf en een half voet hoog, en negen duim dik. Deszelfs Gcfchiedenis is geheel onbekend, en betrekt zich op den héld van dien naam. Niettegenftaande dat de Noorwegers zich lang op dit Eiland opgehouden hebben, vind ik maar eenen fteen met Runifche Letters, ten opfchriften op de zijden. Met overige van den fteen is fiegt en zonder beeldwerk, het welk men egter veel ai in Scandenavien vind. In den Kerkmuur te Sanduesf is ccn fteen , met drie ingehouwen geheele kringen eene halve kringen en een vierhoek. Deze is de eenige, die de fchoon gehouwen zuilen te Meigle en Glamis eenfgermaate gelijkt; en diezig na eene lange tusfchenruimte tor aan het Kerkhof van Far aan de uiterfte noordelijke Kusten van Cathnesz uitftrekkeh. Verfcheidene van die had men met opmerkzaamheid gezien; ik wil derhalven flegts aanmerken , dat zij zeerplaatzelijk en het werk van eenen korten tijd zijn, gelijk men uit hunne overeenkomst kan opmaaken. Ik geloof, dat de eerfte, waarover wij gistingen konnen maaken in het jaar 59,;. bij de nederlaag van den Don Camus, en de laatfte in het jaar 1034, bij de vermoording van Makolm 11, geplaatst is, Op het Eiland Unst zijn twee zonderlingen kringen nevens elkander, de grootfte heeft tot aan den Üiterften Ring, (want den kring beftaat uit drie en middelpuntige kringen), vijftig voet. De buitenfte kring is van kleine ftéenen, en de twee binnen"  SCHETLAND, 69 renfie zijn van aarde öpgehaaldt. Eene naauwe gang gaat door alle drie, tot een grafheuvel, die zich in het midden verheft. Ce andere kring beeft maar twee-en twintig voet middellijn, en te* ftaat uit twee van aarde opgeworpen ringen, in het middelpunt ligt eene met fteenen omgeven grafheuvel. Schoon men geen merkmanlen gevonden had, dat het begranfplaatzeu waaren; blijft het toch waarfchijnelijk, dat zij daartoe gefchikt geweest zijn. De zandbanken van Shuil in Sandwich een der Orkneij's Eilanden, hebben eene menigte minder grafheuvelen , eenige derzelve beftaan alleen uit aarde, andere uit lleenen, die met aarde bedekt zijn. In de eerde vond men eene uit fleenen gemaakte kist. Deze kisten zijn te kort om een lijk te bevatten, derhalven had men de geraamtens met de kjii'én op de borst gedrukt gevonden, en de beenen waaren kruislings over elkander geftaagen. Men vond aan den voet van eenige van die geraamtens, eene uit biezen' gemaakte zak vol beenderen; welke waarfchijnelijk de beenderen van iemand uit dit geflagt waaren. In eene anderenvond men veele kleine Kevers. (*) Of deze met oog- (*) Het ware te wenfehen , dat de Heer pennant de gedaante dezer Kevers opgegeeven had, waarfchijnelijk koomt het mij voor, dat het de Scarahaus Sacer is van linn^eus Sijst. XII. p. 545. n. 1?. bij den Heer voet btarfib. tab. 23. f. 40. en bij sulz. afgekeert hut. Inf, E 3 tab.  7o de NOOIlDEPv-POOLLANDEN. oogmerk, dan bij toeval, hier in gekoomen zijn, kan ik niet zeggen, wijl ik egter zulke Kevers in eene zak, in welke de heilige Ibis lag, gevonden heb: kan men vermoeden, dat de Egijpenaars en de Volkeren, aan welke deze grafplaatzen toebehoorden, eenerlei bijgeloof hadden. — In eenige grafheuvelen op dit Eiland ontdekte men ook , dat hier voormaals het gebruik was, de lijken te verbranden; want in de holligheid van zulk eene graf heuvel vond men asfche, in eene met fteenen gedekte lijkbusch. De kist of lijkbusch, vyierd op de aarde gezet, dan met fteenen, dan weder niet aarde en zoden gedekt, zo wel de grafheuvels, als het geen 'er in is, toon en, dat zij van, yerfchillenden ouderdom met de voorgaande zijn. Deze grafheuvels waaren het zelve als heden onze Famielie graaven. Men vond 'er twee reien met kisten; en het is waarfchijnelijk, dat bij den dood van iemand uit het geflagt, de grafheuvel geo„ pend, en het lijk naast de beenderen zijner bloedverwanten geplaatst wierd. Op Westra een der Schet'.ands Eilanden, hebben de ftormwinden, het zand van eene zekere ftreek wegwaaijende, eene groote begraafplaats ontdekt, die voorheen twintig voeten hoog' gedekt was. Deze fchijnt aan verfcheiden Volkeren gehoord te tab. i. f. 5. afgebeeld, welke onder de EgijptifcheBeeldfpraaken, te Rome op Pijlasren en Obelisken gevonden yord. Vertaale*.  SCHETLAND. 71 «e hebbeu. Een deel onderfcheid zich door grafkelders , die van fteenen en puin opgeworpen zijn. Eenige hebben eene ronde goftaite, andere zijn vlak op den top; en gelijkennaar eenen geknotten kegel. Nevens dezelve bevinden zich veele graaven; die alleen door een, twee, drie of zomtijds meer in het effen zand opgeregte fteenen gemerkt, en daar door ontdekt zijn, het lijk was eenige voeten diep ingegraaven, en om 'er het zand af te houden , met eene laag fijne kleij gedekt. Men vind in deze graaven, niet alleen menfchen beenderen, maar ook die van osfen, paerden, honden en fchaapen. Behalven deze, lagen 'er noch krijgstuigen, als ftrijdbijlen, tweefnijdende zwaarden, breede zwaarden, oude dolken, kappen om het hoofd te bedekken, uit wal vischbeende ren gemaakt. Mesfenen kammen, hals-en armbanden, fieraadkcttingen , een meraale lepel en fchoone glazen bekers, die meest door vreetcn waaren, kleine platte marmeritukken, fteenen, die de gedaante van flijpüeenen hadden, doorboorde fteenen bollen, gelijk zij voorheen in Schotland tot het draaijen der fpindel in gebruik waaren. Ket zonderlingfle van allen was een heup- of dijbeen met een gouden ring, die 'er naauwom floot; deze grafheuvels fchijnen de begraafplaatzen der Eilanders geweest te zijn; en de graaven der vreemden die hier landen, flag leverden, en zegepraalden. Dit befluit ik uit de wapenen, en andere zaaken , die 'er in gevonden worden. De Ertz was uit Noorwegen , het ijzer behoorde den Inlander , de wapenen der overwinnaars en overwounenen, wierli 4 den  Yz de NOORDER-POOLLANDEN, den met plegtigheden gelijk bij de begraavenis van pallas in de graven, der overwinnende parthij gelegd. Hinc alü fpolia occifisx derepta Latinis Conjitiunt Igni, gaïeasque enfesque decoros, Jremqüe, ferventisque rofam; pars manera tota lp forum Clijpeos; & hac felicia Te/a. Malta bon&m circa nmctantur corpora morti. T)e tot deze zoort behoorende Oudheden, die men in Scandinavien vind, zijn zeer talrijk en zo veel, dat men de fterke bevolking van het land 'er uit kan opmaaken Jk zal maar drie voorbeelden aunhaalen. De groote ronden aardheuvel in Smaland is een voorbeeld van de eerfte zoort, deszelvs bedekking is eene ruwe regtflaande ror.de fteen ; naast dezelve ftaat eene andere van kegelvormige gedaante, en fchoon uitgehouwen, die ter eere van Ingo Koning van Syreeden opgeregt is in de iXde fceuw, andere wierden ter eere van Ham» Mus en Laudur broeder van den Koning Atgentiyc opgeregt: de laatfte is aan den voet met een kring van ruwe fteenen omgeeven. De Rambora Rolle is een aardheuvel met'drie opgeregte zuilen, die zo. gefield zijn, dat zij eene driehoekige plaats afteekenen. Andere grafheuvels, beftaan uit groote fteenhoopen. Verfcheiden graf, denkmaalen zijn uit fteenen, gelijk die van den Deenfihen Koning h okald h ijl de la nd, dat rondfom den bovenfte vlakte van een laag heuveltje gefteld is. Hij wierd in  SCHETLAND. ' 73 jn een veldflag van den Schweedfchen éConing Rin-= go verflaagen. Deze gaf hem eene pragtige begraavenis, en liet zijn ljgchaatn met groote plegtigheid verbrandett'; en om zijn grafheuvel zijne trouwe begeleiders begraaven ; hunne rustplaatzen zijn door veele kleine aardheuveis , op welke een fteen legt, aangeduidt. Op de köninglijke grafheuvel ligt eene vlakke fteen met vijf holligheden ; in welke het bloed der offerdieren gegooten wierd. Anderen beftaan uit kleine fteenen, met Meinehiriam gelijk, de Weishen het noemen, of met hooge onbehouwen zuilen gemengdt. Bij eenigen, weeken de kleine fteenen van den kring af, en zijn eijvoraiig of langrond, hunne hoeken koomen niet zelden zaamen; en die plaatzen zijn dikwijls met hooge zuilen geteekend. Men vind zomtijds twee zuilen , over welke van de eenenfpits tot de anderen eene groote fteen ligt, zo dat zij de gedaante van een portaal hebben. Men vind ook zuilen van groote hoogte, die aan hunne voeten twee kringen van kleinen fteenen omgeeven zijn. Eindelijk liggen de fteenen zoo, dat zij wiggen , vierhoeken , lange keien en kringen maaken. De eerften toonden, dat legers te voet en te paard de overwinning behaald hadden , de andere beteekenden degts een hoop krijgslieden ; de derde tweegevegten van Ridders, en de laatfle fa. mielie begraavenisfen. Eene menigte enkele obelis. ken, zijn door het geheele land verftrooid; eenige hunner zijn geheel eenvoudig, andere hebben ter gedagtenis van den overleden opfchriften met RuE j ni-  H de NOORDERtPOOLLANDEN, ntfcfce letter^, die met goed uitgezogte fieraaden gemengd zijn. Men vind ook in veele grafheuvels wapenen en andere dingen, die met de verbrandde lijken begraaven zijn. In die van oude tijden liggen fteenen wapenen als bijlen en fpeerfpitzen. In andere vond men kleine lampen, eene fleutel en zwaarden, die van dezelve gedaante met de Romeinfche waaren. Het bijgeloof in opzigt der zwaarden was zonderling. Die met de breedfte klingen waaren vanDwer. gen (Dwergi) of Tovergodinnen gemaakt, en waaren onweerftaanbaar. Het zal den Lezer niet onaangenaam zijn , wanneer wij de overzetting van een Runisch gedicht mcdedeelen; dat de bezweering van eene Heldin, om het Tover-zwaard uit het graf van haaren verftorven Vader weder te verkrijgen , bevat: Runifche Bezweering van hervor, Bogter van ANGflNTijR, bij het graf van haaren Vad.r; den Terfing een met hem begraaven zwaard af-* tisfchende. h e r v o r. Ontwaak Anganttjr! tot uw graf Koom ik met llaap verdrijvende bezweeringen, Breek de ketenen des flaaps: op, Ontwaak! ontwaak Hervor roept u De  S C II E T L A N D, 75 pa terfing gemaakt door Toverhanden. Eischt Hervor van uw graf. Hervordur, Hervordur hoor! Luister ach luister mijn lieve Vader$ Ik roep u alle uit het itille graf, Gij geesten der Dooden ontwaakt alle 5 Met helm en fchild en wapenrok. Met zwaard en fpeer zijt mijner gegroet. Alwaar de wortelen van vaste Eiken zich ïn menigte door elkander flingeren, En den hollen grond ondermijnen. Ik roep ijder uwer uit uWe enge Cell! Geesten der dooden ontwaak alle. In welke donkere, diepe hooien Sluimeren thans de zoonen van angrijm Angrijms zoonen gij zijt Mof en asfche Geef raij antwoord, uit uw Ijs koude bedden, luister zooneji Van eijvor heft uwe hoofden Rijs h i o r v o r d u r ! rijs en fpreek. Hiorvordur breek' uw lange ftilte. Gij zijt ftof en asch Alles en ijgelijk antwoorde mij. Kooit \ i  76 be NOORDER-POOLLANDEN. Nooit of nooit moet gij rasten , Maar ongezegend verrotten en vergaan, Indien gij mij den betoverden lemmer weigerd En den draagband door Tovervingers. M c 4 N T IJ s, Houd op o Dochter! Houd op mij te roepen, Weet gij wat u zal overkomen. Dan had gij u nooit herwaards gefpoedt. Om dooden door Runifche roeping te wekken? Gij die ter kwaader uur kwaamt. Om de fchrikken van het graf te trotzen; Geen vriend, geen weekend vader bragt Angantijr's overfchot ten graave, En te rfin g het alles overwinnend zwaard Noemd angantjjr zijn Heer niet meer. Een krijgsman, noch leevend, draagt het, H E tt V O R. Het is onwaar angantijr! gjj ]iebt het> Zo moet de groote odin altoqs In  SCHETLAND. 77 In rust de Terp befcliaduwen waar gij i (laapt. Wanneer terfing ftil naast u legt. En met u den lijkftaatfle bijwoondde Ik roep om mijn regtvaardig Erfdeel; Ik bezweer u bij den naam van Dogter En éénig kind. A N G a N T IJ R. Ik weet het helaas! Gij wild eisfchen het geen u berouwen zal, Door terfings doodelijk punt zal De dapperfte van uw ftam fterven. Uit hervor zal een zoon voortkomen, De luister van Hervor en de Erfgenaam van terfing Ik voorzie reeds o Dochter! Dat heidrek de naam van den Held zal zijn. HERVOR. Nooit, nooit eindigd zich mijn Toverij, Nooit zal uw fchim in vreede rusten, Tot dat gij geeft wat ik eisch, Tot dat de terfing in mijne hand blinkt. A K.  7* de NOORDER-POOLLANDEN* ANGANT1JR. Meisje, dapperder dan eene vrouw, , Met een krijgsmans gelaat en manncmoed Wat bewoog uw voet tot de donkere Woonplaatzen van den dood te treeden? Met zwaard en fchild, en toverfpeer Op dit ongeleegen uur van fchrik ? HERVOR. Gij weet de reden, waarom ik tot uw graf Koom, in de duisterheid van den middernagt. Geef dan het Goddelijk we,k der Tovergodinnen Anders zijt gij mijn Vader niet meer! Een geest uit den zwarten afgrond. A S O A N T IJ m Luister dan Meisje, dat voor geen dood fchrikt? H ealinar toverfpreuk zult gij bcveelenj Het noodlottig zwaard is in mijn hand. Maar zie de vlammen, die 'er sond&uj rijzen Durfd gij het woedend vuur trots bieden? ■ Ei..  SCHETLAND. 79 HERVOR. Ja midden uit de vlammen neem ik, Het voorwerp der begeerte van mijn ziel En deeze mijne oogen zien zonder fchrik De vlam rondfom den dood fpeelen. A tf G A N T IJ R. Scoutmoedig Meisje ! houd dan geene machi Het poogen, van uw koene borst te rug Maar ftil! eer gij valt tot eenen roof Der vlammen valt, die om het zelve heenen fpeelenV Breng ik dit zwaard uit het graf: Gaat nu heenen en zing een zegezang. HERVOR. Afftammeling der Koningen, nu ken ik u En dus buig ik mij voor uwe tegenwoordigheid!. Vader ! Held ! Vorst en Vriend. Vol danks buig ik mijne knieën, Niet half zo gelukkig waare ik Wanneer Scandinavien mij voor Koninginne groette, a rt-  8o de N00RD£Il-P00LLANDEi>i. A N G A N T IJ It. Hoe blind zijt gij omtrent uw belangen Zwakke maar onverfchrokken vrouw , De terfing het voorwerp van uw vreugdé Zal uw toekomende ftam vernielen. hervor. Mijn fcheepsvolk roept; ik moet heenen: Vaarwel o Koning! ik kan niet langer blijven, 't Noodlot doe het ergst! de toekomende tijden Zijn wat zij willen, ten nadeele van mijne kinderen. A K G A N T ÏJ R. Vat aan en neem hialmaes toverzwaard, Rood van het bloed der verflagen Heiden Lang zal dit fchrikpand het uwe zijn Hervor, indien ik waarheid raadde Is dit felle, vergiftige, alverteerend lemmer, Voor dood en verwoesting gemaakt. h e r-  SdHETL ANÜ, M HERVOR. Verblijd neem ik het tweefnijdeud zwaard En agt zijn moorden niet, Ik heb het; en ik bekommer mij weinig, Wat mijne woedende Zoons 'er mede doen* A N C A N T IJ B. Vaarwel Dogtér gij moet leven. Zo waar als ik u van twaalven heden dood geev Aan u o maagd van krijgsman moed, Die Augrijms zoons nagelaaten hebben» l HERVOR. Rust in vreede angantijr. en gij alle Schimmen, die mijn eisch voldaan hebt. Rust in uwe diepe modderige gewelven. Terwijl ik hier des Doodszetel verlaat, Uit welks dampvolle diepte thans Een ligt glans flraald, en rontfom ligt geeft. I& (*) Dit vers fchijnt geen zin te hebben: het Engdlsclj zegt; — as thou dost live To the Death of twelve I give. F  82 de NOORDER-POOLLANDEN* Ik moet hier melden , dat de oude Seandinaviers , ook hunne grafheuvels hadden. Egter kan ik 'er maar een voorbeeld van bijbrengen, en dat wel op eene grafheuvel in Seeland die met twee andere in een vierhoek van fteenen ingeflooten is. Ook vind men hier kringen tot Godsdienftige Plcgtigheeden van hoge ruwe zuilen welke in ffest Gothland wegens heidenfche offerhanden beroemd waaren, en de groote fteenen te Finjiad, die in de gedaante van eene lelie gebouwd zijn en het Oratorium van Ste. Brigitta hieten, fchijnen flechts een Tempel, die waarfchijnelijk aan die der Druïden gelijk was. de FEROE EILANDEN. Nu komen wij tot de Feroe Eilanden. Deze liggen bij elkander, omtrent aio mijlen Noordwest van het Noorderlijk Schetland, tusfchen de 6i° 15' en 620 30 Noorder-breedte. Zeventien derzelver zijn bewoonbaar; en ijder is een uit de golven rijzende hooge Berg, en van de andere door diepe üroomen afgefcheiden. Eenige hunner, zijn diep ingefneden en hebben veilige Havens, en het fchijnt dat de Voorzienigheid, uit bijzondere zorg voor de Menfchen, in de woedenfte zeeën ook den zekerden toevlugt heeft laaten ontdaan ; zij zijn alle zeer deil, en de meeste van hen met de vreefelijkfte afgron. den. D? oppervlakte der Bergen heeft eene laagen doch ongemeen vrugtbaaren grond, want de Gerst, de eenige zoort vanKoorn, die hier gezaaid wordt, geevt  ÖE FËIlOË ÉILANÖËN. 83 geeVt twintigvoiuiig, en het gras geevt overvloedige weide, voor de Schaapeiï» De uitvoer bedaat inf gezouten Schaapenvleeseh en Talfc , Gahzefchaften , vederen en Eiderdons. De vlijtige Inwoonders maaken hier gebreidde Wollevesten, Kappen én Kousfen, Hier groeijen geen Boomen, die groo« ter zijn ., dan de Jeneverdruik en de Struikwilgëj ook vind men hier geen wilde viervoetige Dieren', behalven Ratten en Muizen ; die eigentJijk uit de fcheepen gekomen zijn.- De Lijst der Landvogelen is zeer gering de Aigtaaüwe Atend, de Lanette (Laniarius lin n.) de Sperwer,• een zoort van Uil,- de Raav, en de v?oratektaaij zijn de fchadelijke zoorten. De Raven maaken onder de Lammeren en de Schaapen zulk eene' groote fchade, dat in oude tijden ijder fchipper op' Olaus dag j een bek brengen moest, of wanneer hij dat na liet, voor een huid gedraft, die Rave fine' genoemd wierdt. De overige Landvogels zijn wilde Duiven en Spreeuwen, Winterkoningtjes en zottr* iijds Zwaluwen; de witte Ortolan rust hier flegts in het Voorjaar op zijne reis na het Noorden.' Men' Vind hier zomtij'ds Reigers; de Lepelaa? is gemeendde Zeeè'xter, de Water Rat, en de Kievit worden' hier ook gevonden. Vogels die op' de Rotzen woonen als de Puffin, de Watef Snijder, de kleine Papegaaijduiker ,de domme en zwarte Duikers zwermen' hier rontfom , en de Geijer fugl of groote Papegaaij»' duiker bezocht deze Eilanden op zekere tijden; hij nesteld aan den voet der Klippen, wijl hij wegens zijne korte vleugels niet vliegen kan. De' Skwj F' a de'  84 de NOORDER-POÖLL-ANDEN. de Noordfche Meeuw, de Haringmeeuw, de Fulmar, de Stormfwaluw, de Imber en de Noordfche Duiker, de wilde Zwaan, en de Gan/, de Zwaanen trekken hier maar in het voorjaar op hunne reis na het Noorden door, de Eidervogel, de Hevelda of het Ijs Eend, de Cormoran, de Sula Ganette zijnde ee. nige Watervogels , van deze ongastvrije zeeën. De wijze van vogelvangen is zo zeldzaam en gevaarlijk , dat ik deszelfs befchrijving niet kan voorbijgaan. De nood dwingt den Mensch tot wonder* baare onderneemingen. De klippen , op welke de Vogelen hunne woonplaatzen hebben, zijn dikwijls 200 vademen boog, en worden van boven en van onder beklommen. In het eerde geval neemt de vogelaar een touw van 80 of 100 vademen lengte, bind het eene einde midden om zijn Lighaam, ea trekt het tusfchen zijne beenen door, beveeld zich aan Gods befcherming en word dan van zes anderen neergelaaten, die aan den kant der Rots een ftuk houts leggen tegen het afflijten van het touw, aan de fcherpe kanten der Rots, daar en boven heeft hij noch een klein touwwaar door hij teekens geeft, om op-of nedergelaaten te worden, of van de ee» ne plaats tot de andere te koomen. Deze laatde arbeid is zeer gevaarlijk, wijl zich de fteenen losmaaken, en hem op khet hoofd vallen: zij zouden hem onfeilbaar verpletteren , indien hij niet door een fterke kap befchut wierd. Maar ook deze dekt hem niet genoeg tegen het gewigt van groote ftukken der Rotzen. De bekwaamheid van den vogelaar is verbaazend. Hij zet de voeten tegen de zij'  BE FER.OE EILANDEN. SS aijden van de afhangende klip, hij (loot zich eenige vademen en overziet met een onverfchillig oog de geheele plaats, waar de vogels nestelen en in hunne nesten kruipen. Aan eenige plaatzen nestelen de Vogels in diepe holen. De vogelaar fpringt dan in dezelve., maakt de touwen los, maakt zich vast aan -een deen, verzameld den buit, deekt die in zijn Gordel, en neemd zijn zweevende plaats weder in, Zomtijds fpringt hij van de Rotzen af, en vangt teffens , met een aan een dok vast gemaakt vogelnet, de ouder vogels die na hunne nesten vliegen. — Wanneer hij zijne gevaarlijke bezigheid voleindigd heeft, geeft hij zijn makkers, die boven zijn, een teeken, die hem dan optrekken, met den zwaar verkregen buit. De vederen worden ter uitvoer bewaard , een deel van het vleesch word verschgegeeten, maar het grootdestot winter fpijs bewaard. De vogelvangst van onder, heeft ook zijn deel van het gevaar. Een gedeelte booten zeilen na de klippen, aan derzelver voet gekoomen zijnde, flaat een der doutden een drik om het Lighaam; voorziet zich met een lange daf, aan welkers einde een opene haak is , klimt tot op de naaste plaats, alwaar hij een vasten voet zetten kan , of word van zijn gezellen, met een dang opgedooken. Hij trekt door een touw, een van de overige op, en dan worden de andere op gelijke wijze opgetrokken, ijder is hier toe met een touw en een vogeldaf voorzien. Dus zetten zij hunne vaart voort tot dat zij aan de plaats komen, alwaar de vo» F ^ gels  $6 de NOORDERrPQOLLANDRN. gels hunne woonplaats hebben. Hier houden zij zjch paarsgewijze bij elkander, en zoeken de vogels aan de zijden der Rotzen. De een maakt zich aan het touw van den ander vast, en gaat naar beneden op de plaatzen, alwaar zich de Vogelen genesteld hebben. Zijn leven en veiligheid hangt alleen , V»n de fterkte van zijn Medgezel af, die bem weder optrekken moet; deze word dikwijls dcjor de zwaarte van zijn medgezel van boven nedergehaald , en dan zijn zij beide onvermijdelijk verboren» zij werpen den buit fn de Boot die heil volgd. In deze gevaarlijke bezigheid brengen zij zeven of agt daagen door, en woonen dan in de klooven der Rotzen. De zee van het EHand is buiten gemeen ftormag. tig. De hoogte der vloeden is aan de Westlijke en Oostelijke zijde zeer verfcheiden. Aan de eerfte, waar de vloed van den Oceaan van het verzïgdegenGroenland, gebrooken word: Hijgt het ge? tij zeven vademen, en aan de Oostzijde drie vademen j yreezelijke wervelwinden ontrusten de zee buitengemeen, de Dwnennoemen dezelve Oes, deze Winden werpen zulke eene menigte water in de hoogte, dat zij, alwaar zij vallen, eenen diepen afgrond maaken; en op een buitengemeene wijze alle visch die haare woede bereiken kan, met zich voortfleepen. Dus heeft men groote hoopen Haringen op de hooge Bergen van Feroe gevonden. Zij zijn pok op het Land even woedende, en fcheuren Bpomen , fleepen fteenen en dieren met zich ypprt. Wij hebben dus geen reden den goeden Bis-  de FEROE EILANDEN. 87 fshop olaus magnus te befpotten , wanneer hij in ernst zegt, dat de Lemming Muizen zomtijds uit de Wolken in groote menigte op de JSfoorweegfclte Alpen gevallen zijn. Wij gelooven zulks, maar verklaaren het verfchijnzel door een wervelwind , het geen hij zelf op zekere plaats doet 'f maar 'er bijgelovig bijvoegd, dat zij in de boven Lugtftreeken, uit een vrugtbaare ftoffe voortgeteeld worden. Onder veele watermaaldroomen in deze zee, is de Suderoe en bet Eiland van dien Naam het meest bekend. Het maakt een Crater of Kroes, wiens middelpunt 61 en de zijden van 50 tot 55 vademen diepte hebben. Het water maakt veele draaijen; het punt waar zij beginnen legd aan de zijde van eene groote kom, alwaar eene fpiraal loopende reij van Rotzen aanvangd, en aan den rand van den Kroes of Crater eindigt. Deze rei is zeer gefcheurd, en maar met agt of twaalf vademen water bedekt, zij maakt vier van elkander daande kranzen en tusfchen ijder een Canaal van vijf en dertig tot twintig vademen diepte, aan de buiten zijde dezer diepte zinkt de zee tot tagtig of negentig vadem. Aan den zuidelijken rand van de kom ligt eene hooge Rots Sumboe.murk, die wegens de menigten van de aldaar woonendë Voge. len bekend is. Aan de eene zijde is het water maar drie of vier vademen, en aan de andere vijftien vademen diep. Het gevaar is de meeste rijd zeer groot, bijzonder bij florm. De fcheepen worden 'er ingetrokken, zonder weerdand te konnen F 4 bie-  8$ de NOORD ER-POOLLANDEN. bieden, het roer verliest zijnkragten, en de golven liaan over de Masten, zo dat het in der daad een wonder is, wanneer men bet ontkomt en egter Waagen zich de Inwoonders bij de Ebbe en ftil we? der in Booten, om te visfchen. De Heer qebes heeft de tijden van het grootfte gevaar niet opge* geven Echter is te wenfchen, dat men de verfcheiden periodiiciie verfchijningep van dit ftuk met opmerking befchouwe. De Menfchen vonden den weg na deze Eilanden eenigen tijd voor de ontdekking van IJsland, ftaddod een J\oqt we'g/che Zeerover, trok na deze Eilanden, als de eenige voor hem veilige plaats te rug. Omtreut dezen tijd, wierp Harold Harfagne het Deenfche jok af , en maakte zich meester van ^Noorwegen, 'er verhief zich wel een partij tegen hem t maar deze wierd overwonnen en de weerfpannige ylugten naar de Hebreden de Schetlands, Orkneij en Feroe Eilanden, en gaven in alle deze Eilanden, geks gendheid tot den aanwas van Noorwegen. IJ S L A N D, Van de Feroe Eilanden gingen de dappere, Seandinavers naar IJsland. Het is ten hoogden waar. fchijnelijk , dat dit Eiland veel vroeger ontdekt was, en dat het de Thule van Pijtheus een beroemd Jnwoonder van Marfeille was , die ten minden ten tijde van arisïoïeles leefde , en zijne pntdekkingen Noordwaards voortzette, gelijk Euthijmnsi die na de Linie, vervolgde, Pijtheus ver. basld.  IJ S L A N D. 89 haald, dat hij, zes dagen lang van Brittanje gevaaren zijnde , aan het Eiland Thule kwam ; alwaar he t beurtlings zes maanden dag en zes maanden nagt was. Schoon hij nu de lengte van Dag en Nagt niet nauwkeurig treft, konde hij op dezen afftand van Brittanje op geen ander Eiland komen, alwaar Dag en Nagt zo aanmerklijk zijn. Naddodd wierd in het jaar 861, toevallig door eenen ftorm aan de Oostkust van IJsland, aan de plaats, die thans Rudarftall heet, geflagen. Hij vond het land met fneeuw bedekt, en noemde het daarom Snoelland; en keerde vol lof van het zelve na huis. Kort na« derhand had gard ar een Sweed, het zelve noodlot. Hij wierd op een vaart na de Hebriden door een ftorm aan dit Eiland gedreeven ,en landde, volgens den raad van zijn Moeder eene waarzegfter, te Bom, Ter dezer tijd was IJsland, van de Kust af tot op de Bergen met Bpsfchen bedekt. Hij overwinterde aldaar en keerde met lof over het Land te rug. Floke een beroemd Zeerover was de volgende Avanturier. Hij nam drie Raven mede , en liet zich door hen, als een andere Noach het Land wijzen. Voor zijn uitzeilen, bragt hij op eenen hogen fteenhoop een groot offer, wegens zijn gelukkige Reize, Dit toond ons eenen anderen oorfprong der groote Heuvelen, die wij zoo dikwijls aantreffen. Hij bezogt eerst de Schetlands en Feroe Eilan» den en IJsland dat 'er 540 mijlen van af lag. Zijne eerfte Raav keerde naar Feroe te rug, dc andere vloog weder in het fchip, de derde bragt hem in het gewenschte Land; hier overwinterde hij; het F 5 me  oo de N00RDER-P00LLANDEN.J1 medegenoomen Rundvee flierf door gebrek aan Voeder. De Lente was buiten gemeen koud, de zee was vol ijs, dat gaf den Naam aan het Eiland. Floke wierd op Reis ziek en veragtte het Land buitengemeen , toen hij te rug kwam. Dit fchrikte andere Avantuiïers evenwel niet af, die alle Scandinaviers en af komelingen van den grooten Noordfchen ftam waa. ren.De overige der door hunne Landslieden verwoestte Landen, waaren voor hen gewis te klein, anders hadden zij nooit het ellendigfte vlek, van den halven Aardbol aangebouwdt. Eergierigheid dreef veelligt de aanvoerders aan, die dachten: Better te reign in heil, than fervin heaven. Eeter in de Heli te regeeren, dan in den He» mei te dienen. 'Er ging Volkplanting op Volkplanting derwaards, zij verbonden zich en maakten een gemeenebest, die 400 Jaar ftand hield; waar onderzo veel twist en Bloedvergieten gefchiedenalsin een Land gefchieden.kon alwaar de weelde de Bewooners bedierf In in 't jaar ia6i. waaren zij hunne oneenigheid moede, en vereenigden zich vrijwillig, onder de Regeering van Koning haqüin, met het Moederland , Noorweegen. Het is merkwaardig , dat de Dichtgeest van hun oorfprongelijk land met gelijke kragt in ijder Climaat groeidde. De Sialden of Barden behielden hun vuur in de ongastvrije Landen van IJsland even zo fterk, als of zij hunne Leida-  Ij S L A N D. 91 Leidslieden na het zagt Spanje of Sicilien begeleid , en aldaar hunne groote dimden bezongen hadden. Alles wat de Dichters van andere Landen Hofgaf, ontbrak hen in het eerfte Tijdftip, Bosfchen, groene velden, ruisfchende Beeken, zoele westewindjes, waaren volkomen onbekend, en in plaats van deze, heerschten overal dwergagtige Bosfchen mager kruid , fterke ftroomen en woedende ftormen, wij ftemmen de voorfpraak van torfjEUS wegens den tegenwoordigen toeftand van zijn Land toe, woedende ftormen mochten geheele ftreeken met zand bedekken; zondvloeden, die van de Bergen en. andere plaatfen afftroomden , Aardbeevin* gen , die groote ftreeken van vrugtbaare Landen met gebroken ftukken van Rotzen overftelpten, en overftroomingen der zee. Maar zagtere toneelen, waaren niet nodig om den Dichtgeest aan te vuuren, die de toebereiding tot krijgsmans daaden, gewoel der flag, de daaden hunner Helden en to» verplegtigheden van bijgeloof zingen moesten. Dit Eiland bied den Reiziger eene verbaazende menigte Lava aan, die voor hun uit de brandende Bergen ftroomde, en zich in de zee uitftortte, Dus is het aanzien, drie mijlen van Hafnaiford op 64" 4' breedte. Onmeetelijke klompen Lava, zijn tot eene Bergagtige hoogte op elkander geftapeld, gebrooken, verglaasd, fcherp, ruw en zwart, op ar, dere deelen van het Eiland koomt men in zan» dige ftreeken, in andere vind men den eigeuthjken grond van het Eiland, zijnde een Tuffteen, die Ui» de hevige uitbraakingen, en de vuungc uit " ' werp-  92 d;e NOORDER-POOLLANDEN. werpzelen van vuile waterltroomen ontftaan is. Dedrooge Bodem in de Daalen, geeft gras aan groo. te kudden Rundvee en Schaapen. Hier vind men het beste zoort van gras, dat linn/eds Aira% Paa, Festüca en Carex noemd. Een gedeelte van het zelve word tegen den winter ingeoost maar ia zulk eene geringe menigte, dat de Landman zich menigmaal genoodzaakt ziet , zijn vee met den Wolfvisch pf geitooren Stokvisch koppen te voe. den, het geen hij met een vierendeel Hooij vermengd- Tot welk voedzel dringt de nood de Menfchen en Dieren niet ? De Bosfchen zijn in IJsland lang verdweenen , wanneer men eenige Eerke Boomen, die ter naauwernood vier voeten hoog zijn, en vier duimen middellijns hebben, uitzondert, en die zijn noch zo klein en zoo zeldzaam dat zij weinig nuts doen. Maar de Inwoon, ders worden tot hunnen nooddruft met genoegzaam: ja overvloedig Drijfhout uit Europa en America verzorgd, gelijk de verfcheiden zoorten van Hout, duidelijk aantoonen, die voornaamentlijk aan de Noorderlijke Kusten, gelijk de Langanesz aan de Noordoostzijde, en te Hornflrand aan de Noordwestzijde gevonden worden. Dat hier oudtijds Bosfchen waaren, toond de menigte van Sabesband (of bitumineus Hout, 't geen men in verfcheiden plaatzen vind. Dit heeft noch fpooren van zijn groeibaar wezen , gelijk takken en jaarringen ; zelf konnen eenige (tukken bewerkt worden. Men vind het in de fpleeten der Rotzen, waar het door derzelver zwaarte zeer zaamen gedrukt is.  IJ S L A N D. ?ï is. 5Er komen zomtijds zulke dikke ftukken voor den dag, dat men 'er eene middelmatige groote Tafel uit maakerf kan. Men gebruikt bet zomtijds. om te branden, deszelfs gebruik word door Drijfhout , Aardkolen en andere middelen , die de nood uitvond, verzet. De Smeeden verkiezen den Suturbrand boven de Kooien en het Drijfhout. De. ze Delfftof fpreekt de mcening zeer tegen, dat/^x» land geheel door eene uitbarsting van eenen brandenden Berg, na de Schepping en later dan andere Eilanden uit de zee gereezen zoude zijn. Ltlos en Rhodus ontfionden in zeer vroege Tijden ; Thera het tegenwoordige Santorini en Therajïa in de 135" Olijmpiade; Thia ten tijde van plinius, (_f) en in het begin dezer Eeuw kwam een ander Eiland nevens Santwini, door de woedde van onderaardfche vuuren uit de zee, en tegenswoordig terwijl ik dit fchrijve, vormd zich een ander uit dezelve rede, niet ver van Rijkenes. een gedeelte van het Eiland waar van wij fpreeken, Deze Sutur en SorteIrands, zijn waarfchijnelijk overblijfzelen der Oude, na den gouden Tijd van het Eiland, door Aardbevingen omgeworpen en verwoestte Bosfchen. Men laate mij toe noch een bewijs voor de menigte der Houtgewasfen aan te voeren. Men vind 'er niet minder, dan 300 zoorten en 233 Crijptogamifche Planten; daar "de Flora van het Eiland Ascenfion. dat (ƒ>) Hïst. nat. Lib. C. 87. Ü) Phiiofoph. transaü. V. p. Ipf,  £4 de NOÖHDERPOOLLANDEN, dat geheel uit een Vulcanifeheu oorfprong is, 'er üiaar zeven heeft, (r) Dit groote Eiland ftrekt zich uit van 63 157 tot f6" 18' en word gezegd 5(50 Engelfche mijlen, en 250 breed te zijn en is maar van weinig Eilanderi omringut. Het legt in de Noordzee, en word van Groenland gefcheidcn j (r) door eene zee die 35 Franfche mijlen breed is. Het is geheel met ruggen van Bergen overtrokken; de hoogde zijn naakt en wegens de zwavelige en zoutagtige deelen , gewoonelijk vrij van fneeuw, de laagere Jokfals genoemd, zijn de Glatfchers van IJsland en met eeuwige fneeuw en ijs gedekt. Onder deze is de Snaefiael Jokkel aan het Westen van het Eiland de hoogde. Deze Eergen leeden in verfcheiden Tijddip. pen vreeslijke uitbreekingen van vuur en water eri fpleeten.daar bij met fchrikbaarend kraaken, vlammen en vuurkogels , wierden met Damp uitgeworpen en in den deen regen, wierd een deen van 300 ponden vier mijlen ver geworpen. Men had de Ber. gen niet naauwkeurig gemeeten , maar de Hecla fiall was niet lager dan 5100 voet. De Historie van Ijsland teld tien uitbraaken zederd de aankomst der Noorwegers. Het was de Hel der Noordfche Volkeren. Egter zijn zij in hunne gevoelens verdeeld, of de pijnen der verdoemden , uit het vuur ontdon- den; (r) Os lek Reiz. II. p. 98. f 0 r s ï e r resz. IÉ* 575- 576(f) Mallet I. bL 15.  IJ S L A N D. 95 den; of het geen de Bewooners dezer Landen noch akeliger fcheen, uit koude (r) To bathe in fiery fioods, or to reftde In thrilling regions, of thik ribbed ice. dat is; Zich in vuurige vloeden te baaden, ofte keven in de trillende ftreeken van dik op elkander leggend ijs. De hek la had, zo veel men weet, van 1104. tot 1693. maar tien uitbarstingen geleeden; hij bleef fints dit tijdftip in rust. Maar in dit jaar fpoog hij weder vlammen en Lava. In het jaar 1771 en 1772 fpoog hij weder vlammen', maar geen fteen ftroomen uit. In het jaar 1781, was 'er een uitbraak die allerhevigst was, en het geheele Eiland fchudde , en veele verwoestingen aanregtte. In onze Eeuw, zijn andere Vulcanen de fchoorftee* nen van het Eiland geworden. De Daalen tusfchen de Bergen zijn in het algemeen zandig en onvrugtbaar, Dan uitbraakingen van het vuur zijn niet alleen aan de Bergen verbonden. In voorige Jaaren braaken zij ook uit zwavelagtige gronden vande laage deelen van Skaftafield Sysfel. De Za« va heeft het Land op 30 mijlen ver overftroomd , tot dat zij eindelijk de zee bereikte en onderweegs alles wat zij vond meedefleepte. De vloe> den wierden uitgedroogd, en hun Bed met Lava aan- (/) BaRT-holinus de Comtemtu tntrtu,  9(5 de NOÜRDER-POOLLANDEN. aangevuld, moerasfeu ftremmen aan eenige Plaat' zen hunnen loop, en hunne geheele Natuur wierd daar door veranderdt zij had de woestijnen van die Provintie aangegreepen, en begind thans ten Oosten na Mule Sijs fel zich. uit te breiden, zijnde het volkrijkfte en vrugtbaarfte deel van het geheel Eiland het hield noch niet op, toen men dat berigt zond f31 Ocl. 1783) De Bronnen veeier daalen hebhen eene buitengevvoone Natuur. Zij worden Huers genoemd en maaken fonteinen, welker kookendheet water in zuilen van 30 voet middellijns op eene hoogte van 94 voeten fpringen ; zij werpen van hunnen top de pragtigfte verwen terug , wanneer de zonne agter iemand ondergaat. Zij fpringen uit Cijlindrifche Pijpen van onbekende diepte , deze verwijderen zich aan de oppervlakte in gedalte van een Trechter, en de monden loopen uit in eene italactitifche of Druipfteenige doffe, die zich daar fchubbig en golvend aanzet. Het fpringen van het water uit deze buitengemeene waterpijpen, maakt een gedruisch als de waterval bij Niagara, de Pijp vuld zich allengskens, het water Hijgt tot aan de óppervlakte en zijne hoogte neemd, onder hevige damp toe, waar bij groote fteenen uitgeworpen Worden. Wanneer zij de grootfte hoogte bereikt hebben, zinkt alles weder en verdwijnd. Koo* kend heete Fonteinen en Bronnen zijn 'er bij menigte in de meeste deelen van het Eiland. Op veele plaatzen kooken de Inwoonders in dezelve hnnne fpijs. De voornaamfte met naame Geijer ligt in eene vlakte, die tot eenen kleinen heuvel oploopt, in het  I) S L A N D. f7 net riiiddën van een Amphitheater, dat doorprachtigc Ijsbergen van verfcheiden gedaante waaronder 0*e driehoofdige Hscla uitmunt , befloóteti is. Deze hu bus zijn niet alleen aan het Land bepaald, maar zijn in zee insgelijks , en maaken kookende Bronnen in bet midden der golVetl. Ik weet niet hoe ver zij van het Land zijn, maar het nieuwe 'Vulcanifche Eiland, twaalf mijlen van Gaap Reïk'enes , werpt Vuur én Damp uit, en bewijst daar door, dat onderaardsch Vuür en Water zich zoo verre uitftrekkeh, Want deze vreeslijke uitwerkingen on titaan van de vereenïgde woede van 'die beide Elementen. De Diepte van het water tusfchen deze nieuwe fch'eppingswerken en Ge'ierfulg fkkr is vier en veertig vademen en tien Franfche mijlen, tegen het Westen bedraagd zij tweehonderd en vijf. De Bodem beftaat uit zwart zand , zeer waarfchijnelijk Puiriex arcnaceus, die her gewoon uitwerpzel der brandende Bergen is. Hoe zeer boven alle menfchelijk begrip moeten die kragten zijn, die de Materialen tot een Eiland, of flegts de middeldiepten opdrijven, en hoe diep onder den grond van den Oceaan moetende oorzaaken geweest zijn , die Steenen, Puimfteenen en Lava opgeeven konden, om de ruimte te vullen, die dit Eiland inneemd, welke veele mijlen in omvang en misfchien honderd vademen diep is. Wanneer 'er Eilanden uit deze zee rijzen ,wor* .den 'er weder andere, door Aardbevingen verflonden : Haar grond word ondergraaven , door de G wo«-  98 de NOOR.DER-POOLLANDER» woede der onderiiardfche Elementen, die de Moffen waaruit de grondlaagen beftaan wegflaan; de» zelve als Lava of in andere gedaantens weder opwerpen , door vuurfpuwende Bergopeningen. De Aardbevingen fchudden de korst op welke zij (taan en ftooten ze in den Afgrond. Dit was het Lot van de negen Goubermans Eilanden, die vier Fran. fche mijlen van Sandanesx, tusfchen Patrixfiord en Caap-Noord laagen, en alle op eens verdweenen. Hunne Naamen ftaan noch op verfcheiden Kaarten , en de plaats, waar zij ftonden , is alleen door de Diepte van bet Water kenbaar. Het getal der Inwoonders van IJsland word op 60000 gefchat. Wanneer men de onvrugtbaare oppervlakte nagaat, zal men dit getal evenredig vinden , aan de middelen tot onderhoud. De Schrijvers regtvaardigen dit gering aantal en fchrijven de ontvolking van het Eiland den forte Deod of zwarte dood toe. Dit was een Pest, die in 1346 in Cathaij of China begon, zich over geheel jffien en Africa uiiftrekte, en in 1347 het Zuidelijk Europa bereikte , en 1348 over Engeland en Duitschland en het Noorderlijk Europa tot aan het onbewoonde Noorden voortging. De Kinderziekte en andere Volkziekten zouden ook dit Eiland ont» volkt hebben. Het gemeene gerugt verhaald met de gruwelijkfte uitdrukkingen, dat die Menfchen die op de gebergten ontvlooden, het laage Land geheel met een dikke pestilentiaale Nevel , bedekt gezien hadden. Men kan het getal der Inwoonders in de elfde Eeuw vinden. Want een Bis- fchop,  IJ S L A N D. 9? fchop, van Schalholt maakte in 't jaar 1090 dat alle die menfchen geteld wierden, die hoofdgeld betaalden; en men vond'er 4000: wanneer men vijf Perfoonen in een Huisgezin rekend , koomen 'er aocoo uit. Veele werk behoord in de Noordelijke Waereld aan de Vrouwen, en in de Aartsvaderlijke tijden naa* men ook de Zoonen aan den Arbeid deel. Ik kan derhalven het getal der Huisgezinnen van den gemeenen Hoop , of die geen Hoofdgeld betaalen ,niet onder de ioooo rekenen,welk getal volgens de voorige Rekening 50000 gemeen volk is; behalven het gebrek aan voedzel op dit Eiland , zijn 'er noch andere redenen , die de bevolking verhinderen. ' — De nood dwingt de Menfchen op zee hun onderhoud te zoeken; dat het karig Land hen ontzegt. — De harde arbeid in altoos koud en vochtig weder ver» kort veele hunne Daagen , en deze harde arbeid word noch tienmaal vermeerderdt, om de hebzugt hunner Heeren te bevreedigen. Het fchijnt onge. loovelijk te zijn , dat een der voorige Koningen van Denemarken, het geheel Eiland met zijne Bewoonders, aan een gezelfchap van Kooplieden voor eene Jaarlijkfche Rente van icoo ponden verkogt. Deze Maatfchappij maakte de Inwoonders tot flaaven. Zij moesten hunne Visfchen de Handelproducten van het Eiland , voor eene geringe Prijs aan de Monopolisten overlaaten, en deze hebben hun uït vrees van tegenftand hun vuurgeweer afgenoomen. Dit is noch eene veel fterker rede van ontvolking dan de voorgaande; want de huwelijken konnen in een Land, alwaar de vrijheid verbannen is, niet veel G 2. aan*.  ioo de NOORDER-POOLLANDE^ aantrekkelijks hebben. Om deze reden moet men dert egten zoort der Noorweegfche ftam met vreemd Bloed niet vermengd vinden , gelijk in de verdere oorden der overige Waereld. De weelde in het voedzel, is zo. weinig bij hen ingekroopen, dat hun eeten en drinken zieh van alle andere Menfchen onderfcheid; want het bettaat meest uit kruiden, die op andere plaatzen in geen agting zijn. De Kleeding der inwoonders fehijnt zederd geruimen tijd niet veranderd; bij de Mannen is zij zeer eenvoudig en gelijl% aan die der Noor» weegfche Boeren. De kleeding der Vrouwen is bevallig en alleen aan haar en misfchien een ouwetwetfche Noorweegfche Matroone eigen; zij fieren zich met zilveren kettingen, en rijke zilveren fchoon gewerkte knoopen. Het Hoofd dekken zij met eene hooge fmalle huik, gelijk aan eene oude Phrij' gifche Mutze: lk kan dit met geen oude Europifche klederdragt vergelijken. Isa belle van Frankrijk vrouw van edward h. droeg een Hoofdfieraad van buitengemeene hoogte, en eene kegelagtige gedaante, die egter wijl zij aan de punt niet omgeboogen was , aan fchoonheid van fmaak voor de IJslar.dfche Vrouwen wijken moest. De Heer troil trekt onzen geheelen aandagt op de opmerkzaamheid der IJslandfche Oudheden'. Hij fpreekt van Slooten , Heidenfche Tempels , Begraavplaatzen opgeregte Steenen en Heuvels. Omtrent de eerfte hebbe ik eenige nadere berigtca gezocht te vinden, wijl dezelve ons op den oorfprong der ronde gebouwen op de Hebrides, Ork- neis  JJ S L A N D. ici neis Schotlandfche en die van het Noorderlijk Schotland leiden. De andere fcheenen mij de verfcheiden Scandmavifche Oudheden te zijn, die in Dahlbergs, Suecia anliqua modtrna fchoon afgebeeld zijn. Viervoetige Dieren zijn 'er weinig op het Eiland. De Paarden zijn klein maar van een fterk Ras en Koeijen zijn er in overvloed Deze hebben meest geene hoorns, en hun vleesch en huid, worden in groote menigte uitgevoerd. Schaapen vind men op ijder Boerehoeve in menigte; de wolle word in het Land verarbeid, het vleesch gezouten, en met de vellen meest na den tot den handel beftemde tweeëntwintig Havens, gevoerd. Het is merkwaardig, dat in dit Ciimaat hunne Hoorns zeer groot worden, en dat het aantal derzelyer bij deze Schaapen grooter is, dan in de andere Landen; want voorbeelden van drie, vier en vijf Hoornen zijn ten uiterften zeer gemeen. Geiten en Swijnen' zijn zeldzaam; de eerftc hebben geen Bosfchen, die zij beknaagen konnen , de laatfte hebben gel brek aan hun gewoon voedzel. De Honden hebben fpitze fnuiten, korte opftaande ooren, een bairige Haart en dik hair op het lijf. Men vind ook Huis. katten; maar veele zijn wild geworden. Ik behoef niet te herinneren , dat deze en andere Huisdieren oorfpronglijk van Noorweegen naar IJsland ge« bragt zijn. Men heeft getragt het Rendier in te brengen. Die welke de Reize overleefden, hebben zich zeer ver» G 3 mees»  .102 de NOORDER-POOLLANDEN. meerderdt, zonder twijffel zullen zij daar voorttee. teelen. Wijl IJsland met Groenland veele plan. ten tot zomervoeder gemeen heeft, en 'er een over» vloed mosch voor het Rendier tot wintervoeder gevonden word. Ratten en Muizen fchijnen hier niet met oogmerk gebragt te zijn. Men vind beide Huiszoorten zeer veel en ook de witte verfcheidenheid van den Muis; die in het IJlandsch Skogar Mijs hiet. Ik vermoede, dat 'er eene inlandfche zoort is, die met de Wortelmuis(M«j eecö«07BWf)vermaagfchaptis t want zij legd gelijke deze een Magafin van Besfen aan, tot winter voedzel. Deze zoort is bijzonder gemeen in de Hufafels Bosfchen. Deze kleine Diertjes, moeten dus in een Land, alwaar de Besfen zo zeldzaam zijn, Rivieren overtrekken, om hun. nen voorraad te verzamelen. De Heer olofsen geeft van deze zoort, het volgend Berigt: hoe zij haaren Buit over den ftroom brengen; gewoonelijk is 'er een partij van vijf tot tien bij elkander. Zij zoeken een droog ftuk koemist, liggen de Besfen in het midden op een hoop, en brengen het met vereende kragten naar den oever; dan fchuiven zij het vlot in het water, zetten 'er zich op, houden de koppen boven den Hoop zetten de de ruggen na bet water en ftuuren zo voort, de ftaarten hangen in het water, en dienen voor Riemen. Wanneer ik hefr'verwonderenswaardig vernuft van den Bever nagaa, en het gedrag van den Eekhoorn, die in dergelijke gevallen op een ftuk van een Boombast  IJ S L A N D. los bast zijn Boot maakt, en zijnen ftaart voor een zeil gebruikt, (t) twijffel ik geen ogenblik, aan het verhaal van olofs en. (v) De gemeene Vos, en de Ifatis zijn 'er in menigte. 'Er ftaat eene belooning op hunne Hoofden, om de verwoesting, die zij onder de Schaapen aanregten; voor te koomen. De Ijsbeer komt dikwijls van Groenland, op de ijsfchollen ,zo dra men zijne landing gewaar word, sntftaat 'er een algemeen alarm en men vervolgd lem , tot dat hij gedood is. De IJslanders zijn ieer onverfchrokken bij het aangrijpen van dit Dier, een Man flegts met een fpeer gewapend, laat z£h zomtijds met dit monfter in een tweegevegt in er. is altoos overwinnaar. Een Man, die bij Langeres, de Noorderlijke Kaap woonde, alwaar zij het meest aanlanden, is noch deswegen beroemd, dat hij 'er niet minder, dan twintig door een tweegevegt verflagen had. 'Er ftaat zelfs eene belooning op de vellen, die aan de naast bij zijnde Over. heid gebragt worden. De gemeene Vledermuis vind zich zomtijds op dit Eiland en befluit de Lijst der viervoetige Dieren. De viervoetige Amplübien of Robben zijn zeer talrijk. IJsland heeft zeer veel Huisdieren, maar heeft minder niets van deze zoort, dan andere Noordfche Lan. O) Volgens linne, klein, rzacziwski, scheffer. (*) Dit wierd egter aan den Heer olofsen alieea yerliaaldt, G4  io4 d e N O O.R D E R-P 0 0LL A N D E N. Landen. Egter zijn de voordeelen , die zij ver? fchaffen aanmerkelijk. De Vellen dienen tot klee« ding, en een goed Vel is. van zoo veel waardij als een Schaapen- of Koeijebuid; het vet geeft olie voor de lange Nagten. De gemeene Zeehond is des winters zeer, vet en geeft zestig pond vet. De IJslanden hebben twee zoorten van inlandfche Robben, de gemeene bij hen. Landf  IJ S LAND. ic? t hromundr» Luister l ik hoor Raven gekras! Zie! de noodlots Vogel is nabij. In de Schemering, met donkere wieken, Hoor ik hem den Dood zang zingen. Zo zong hij voorheen, Wanneer het gedruis van den Veldjlag klonk. Wanneer het Jlerfuur naderde. En magtige Heit-voerders ten dood gedoemd waaren» thorbiorn. De Raav krast: de Krijgslieden vallen, Zijn donkere Vederen zijn met Bloed bevlekt, Afgemat zoekt hij zijn morgenroof, En rookt van Bloed en flagt. Dus, op een oude Eik gezeten Wierd de tijdingbrengende Vogel krasfend gehoord. Dorjlende naar. den magtigen Dood, Wanneer het geheele Veld met Bloed bevlekt was. De Noorderlijke Volkeren bewijzen de Raav noch veel eere. Hij was aan odin den Held en God van  $q8 de NOORDER.POOLLANDEN. van het Noorden heilig. Hij was inde heilige Vaan. dels der Deenen gedikt. Men zegt, dat odin altoos van Raaven, die op zijne fchouderen zaten begeleid wierd, en daarom noemde men hem den God der Raven; de eene had den Naam van hu. g i n of gedagten , en de andere munninn ofgedagtenis, zij fluisterden hem alles in het Oor, wat zij hoorden en zagen. In de vroegfte fchemering liet hij ze om de Waereld vliegen en zij kwaamen met berigten, voor den middag terug. Odin bezong hunne verdienden aldus: Huginn en munninn mijn vermaak, Spreid uwen dagelijkfchen vlugt door de Waereld. Zij zijn beiden hunnen goeden Heer ontvloden , Veel ligt voor eeuwig ontvlooden. Huginns verlies beween ik, Maar munnjnns doet mij noch meer aan. Ik heb de voortreffelijke Valken van dit Eiland gemeld, en zal 'er noch bijvoegen, dat deze ook tot de aan oüin geheiligde Dieren behooren; wijl het Dieren van aanmerkelijken moed zijn , die zich gaarn in Bloed baaden. De zee, die IJsland omgeeft, is zouter dan die van andere Landen, zij laat groote Zout korden op de Klippen,, die de Inwoonders afkrabben en gebrui-.  IJ S L A R D. iep bruiken. Ik kan de diepte niet zeker opgeven, zij was tien Franfche mijlen , ten Westen van Geerfuglfkief, en de Heer ker.cn el in vond het twee honderd en vijf vademen diep. Bij de Nagt Eve» ningen ftijgd de vloed zestien voeten, anders gemeenlijk tot twaalf. De Kusten zijn in het gemeen fteil, bij de aankomst vind men een fmal ftrand. De Baaijen en voor al de Zuidelijke, die onder den invloed der koude van Groenland liggen, vriezen jaarlijksch toe. Patrixfeord, was tot den 14 Mei]' geflooten , maar de zee aan de Kusten, gevoeld noch den invloed der koude. De zee is daar ter plaatze diep, zeer onrustig en in fterke beweeging. Het gevreesde ijs, is dat, het geen van Groenland en Spitsberg afkomt. Het vuld de Straat tusfchen de eerstgenoemde en dit Eiland, den geheelen zomer door. Loopt langs de Noordfche Kusten, en bedekt de zee op eenen grooten afltand van het Land. Het beftaat uit beide zoorten , hetBerg-ijs Fialjakat en het gladde ijs van onbegrijpelijke dikte Hellu-is genaamd. Het koomt gemeenelijk in Januarii eu gaat in Maart weder heen. Het naderd het Land niet voor April, blijft eenigen tijd vast en brengt den IJslander een verfchrikkelijk ongeluk. Een menigte Pool Beeren, die wijd en zijds verwoestingen onder het Rundvee aanrigten; en een ongelovelijke koude die deLugtveel mijlenver zo koud maakt, dat Paarden en Schaapen dood ter nedervallen. Dit word aan den elendigen toeftand der Bosfchen van dit Land toegefchreeven. Er fchijnt een tijdftip geweest te zijn , dat aanmerkelijke Landen met Bosfchen  ito de NOORDER-POOLLANDEN. fchen bedekt waaren. De Bodem der zee is waarfchijnelijk rotzig, want hij heefc een grooter me. nigte diepten dan Engeland, die aan een ontelbaare menigte Visfchen befchutting geven. Deze worden een Bron van Rijkdom voor de arme Inwoonders , hadden zij het gebruik 'er maar van, want zij geeven voedzel aan de afgeleegenfte Volkeren, die jaarlijks hunne fcheepen bier ter Vischvangst zenden; maar hunnen handel met de IJslanders is ten ftrengften verbooden. In 1767 kwamen 200 Hollandfche en 80 Franfche Vaartuigen van eenige honderd Tonnen onder bevel van een Fregat van ijder Natie. Zij blijven vier of vijf Franfche mijlen van Land en visfchen in een diepte van veertig of vijf. tig vademen met angels, die in het gemeen met mosfelen geaast zijn. Andere gaan vijftien Franfche mijlen ver, van den oever, en visfchen op honderd vademen. De grootfte vangst beftaat in Kakeljaauw (gadus Morrhua) wanneer 'er de visfchers een vangen , fnijden zij hem den kop af, wasfctienhem, ontweiden;hem en zouten hem in, in vaten met fteenzout, of zout van Lisfahon- De visfcherij begint in Maart va eindigd in September, zij begint bij de punt van Brederwick, en gaat om Caap Noord voor bij het Eiland Grim tot aan het punt Langenesz, De Engelfchen hebben de visfcherij eeheel verhaten, fints zij in het bezit van Newland (Terreneuve) zijn. In veel vroeger tijden voeren de Engelfche fcheepen derwaards; want het blijkt uit een bevel van henei k v. dat hij wegens een liegt gedrag van eenige zij.  ij S L A f7 D iH zijner Onderdaanen, aan de Kusten van dit Eiland, in 1415 hen verbood, tot eene genoegdoening, naar de Eilanden van Denemarken en Noorweegen, en in het bijzonder ook naar IJsland te vaaren, gelijk voorheen gebruikelijk was. In 1429 bevestigde het Engelfche Parlement dit bevel, en bepaald, de eene ftraffe, wanneer eenige Engelfche Onderdaanen in Deenfche Havens handelen wilden, behalven in North eam of Bergen. Eindelijk befloot de Koning van Denemarken wijfelijk, het nut der visfcherij voor zijn eigen Onderdaanen te houden en zette in 14Ö5 'er de doodftraf op , wanneer een Engehchman in een IJslandfche Haven handelde. (Zie rijmer foed. IX. p. 322.) De Havens in Holgenland en Finmark zelf wierden geflooten. ik vermoedde dat deze geftrengheid, door eenige baldadigheid van de Engelfchen veroorzaakt wierd. Maar de oude Tractaaten wierden hernieuwd, en alle zeven jaaren bevestigd. In later tijden bad zelf Koningin elisabeth christiaaniv, om toelaating, om in deze zeeën te visfchen, en beval naderhand haare Gezanten, om op het regt van eene vrije en algemeene visfcherij te dringen, het antwoord is niet bekendt, maar onder de Regeering van haaren navolger, wierden 'er ten minften 150 fcheepen na deze visfcherij gezonden; misfchien wierden de Engelfchen wegens het huwelijk van James met de zuster van den Koning meer geduld. Deze floot alleen de Haven van West Monij uit, en behield die voor zijn Hof. De onderdrukte Inwoonders visfchen in de baaijen  kt* DE NOORDER-PÖOLLANDEN. jen met Booten; waar in maar één en nooit meet dan vier Menfchen zijn. Wanneer zij zich in zee wa» gen, dat nooit boven de agt mijlen gefchied, hebben zij groote;, met zes of acht man bemande Booten, en ondertusfchen werken zij als flaaven voor de Monopolisten, aan wien zij hunne visch voor een geringe prijs verkoopen moeten. Hoe flap moet niet het gevoel der Regeering zijn, die Elende op Elende hoopen kan, en niet veel eer het treurig lot van hunne tot zulk eene akelige woonplaats gedoemde Onderdaanen, zoekt te verligten. De zoortfn van Visch zijn weinig, maar de menigte van nuttige Visfchen is verbaazend, voor al der Kabeljauw. De Haringen gaan dit Eiland voor bij, op hunnen jaarlijkfchen trek uit het Noorden, en vullen eenen korten tijd ijder Baaij. Armoede en gebrek aan Zout, maaken deze Rijkdommen van andere Volkeren onnut, voor de ongelukkige ïngeboornen. De Haringen ziet men alleen in de Noordelijkfte ftreeken, want men vind ze niet in het laage water van Spitsbergen , en het is niet waarfchijnelijk, dat zij om Groenland na de ijszee trekken, wijl het water daar ook niet diep is. — Veel eer verliezen zij zich in de grondelooze Kelken van deze zee, in een diepte van 683 vademen op 650 N. Br. tusfchen dit Eiland in het Noorden van Noorwegen, alwaar men 780 vademende noch geen grond vond — De overige Visfchen van IJsland leeven ook in Groenland, en ftellen mijne aanmer. kingen dus uit, tot dat ik van deze ijsflreeken handelen zal. VLAAN-  VLAANDEREN en HOLLAND. Orn de tegen overleggende Kusten der ftreek * die ik doorgegaan ben, nategaan; ga ik tot Dow Vies terug. Calais ligd in eenen iagen, vochtigen grond, en de geheele Kust van hier tot aan het uiterfte van Holland is met duinen bezet. Deze getuigen van Gods Wijsheid en Voorzienigheid die dit laage Land met zulke heuvelen omzette j wijl hier de fterklte befchutting tegen de woede der zee het nodigst was. De Kusten van Vlaanderen, (deze rijke Lokfpijze derEerzugt, die dikwijls met bloed bevlekt worden,) zijn wegens haare veele fmalle Zandbanken, die in eevenwijdige reïen na den loop des Lands liggen, zeer •gevaarlijk;. De Kusten van Holland zijn insgelijks wegens de veelheid der Zandbanken onzeker, doch er is tusfchen dezelve en het vaste Land,veelheiderwater, van Duinkerken en Calais tot Schaagen. Aan het uiterfte vanjul* land is het Land laag, en men kan het maar op eenen kleinen afltand zien , behalven te tampen in Hol. land, Heigeland, niet ver van den mond der Él. be en Weftr, en Robfnout in Jutland. De tegenoverftaande Kusten van Engeland zijn hoog en het Canaal diep,doch deze zijn gemeenelijk verzandt. De groote Rivieren van Duitschland brengen een me. nigte zand en moeras, welker loop door hevige winden dikwijls geftremdt worden; die twee derde' van het jaar uit het Zuiden én Westen waaijen. Deze winden houden te gelijk met den vloed den uitgang van het zand in de open zee tegen, en [de-  H4 de NOORDER-P OQLLANDEN. ze Banken, die voor de ftranden leggen, zijn van vaste Darijgrond , of van klei met zand overdekt, het welk de ftranden ongenaakbaar, of zeer gevaarlijk maakt. De Duinen of Zandheuvels beftaan uit opeengewaaid zand. De hoogde vind men aan den kant van 's Gravenzand, voor bij 'Landvoort , te Petten en Egmond. Die van Scheveningen, Katwijk en Noordwijk hebben veele Dieren en planten. Die aan den hoek van Bolland en bij de Helder, moeten door Helmplanten bij elkander gehouden worden.] De fpringvloeden rijzen te Calais op twintig voeten en bij den Vuurtooren van Douvres op vijfentwintig. De Heer cowleij zocht de oorzaak van het verfchil daar in, dat de afftanden der Vuurbaaken met het merk van het laagfte water verfchilden, zijnde de eeriie op den afftand van eene halve mijle, en de andere maar honderd ellen. (Yards) Te Oostende klimt de vloed op agtticn, te Vlisfingen op zestien en een half, te He/voerjluis en Texel op twaalf vademen, en aan de Kusten van Helftein en Jutland, alwaar zich de zee meer uitbreid, worden de vloeden onregelmatiger, en 'zijn zo hoog noch fterk niet. Aan de Elbe koomen zij niet boven de agt voet, aan de Kusten van Jutland maar twee of drie voeten, dit is een zonderling verfchijnzel, wijl zij aan de tegenoverliggende Engelfche Kusten hoger zijn. De vloed ftrooind aan de Westkusten van Holland Noordwaards, en de vloeden aan de Oostkusten van Engeland en Schotland, Zuid waards. Vlaanderen en Braband maakten een deel van het Gal-  VLAANDEREN en HOLLAND. n5 Gallia Belgica van juL Ccefar, en Holland was het Ba. ïavotum Infula. De Rivieren de Scaldis, Mo fa, en Rhenus, zijn de Schelde, de Maai en de Rh'jn. De beide eerfte hebben bij hunnen uitloop naar zeé geen verandering geleeden, maar de Rhijn zo Veel te meer. De regter arm van deze Rivier, heeft thans noch op eenige wijdte, den loop, die hij in de oude Tijden had, en tot zo ver hij den ftroom Flevo maakt, daar na kwam hij weder uit zee, nam de gedaante van een' ftroom weder aan, en liep weder in zee, ter plaatze die noch de Vlieftroom hiet , en tusfchen de Eilanden Flietland en ter Schelling aan den mond van de Zuiderzee ligt. Dit Land was noch lang naderhand droog, vasten wel bewoond, doch eene groote overftrooming veranderde deszelfs gedaante , zij verwijderde de Flevo Lacus tot de tegenwoordige Zuiderzee; en fcheurde de Kusten tot aan de ketting van Eilanden , die thans het ftrand tot aan den mond der IVeztr omringen. De Hollandfche Historiefchrijvers plaat* zen deze overftrooming in 1421. Zij fchijnt het uit* werkzel van eenenlangen tijd geweekt te zijn: want de doorvaart door Texel wierd in .400 met geweld geopend, en was de oorfprong van den bloei van Amjlerdam. Dit land wierd eerst van de Kanen, eene Duitfche Natie bevolkt , die in het vervolg, door de Volkeren uit den grooten Noordfchen ftam gefprooten, op haare Land ezpeditien na andere deelen van Europa, zeer verminderd en bijna uitgeroeid is. Vlaanderen en Holland waren lang de woonplaats van Bandieten; het groote Bosch van Arft 2 atn  H6 de NOORDER-POOLLANDEN. dennes gaf hen aan de eene zijde befchutting, en de moerasfen verzekerden hen aan de andere zijde. Eindelijk wierd er eene Regeering in gevoerd in Holland onder de Graven , en in Vlaanderen onder de Jagers. Deze Provinden vielen allengskens onder den Hertog van Burgundien, van deze kwamen zij aan het Huis van Oostenrijk, en aan de Kroon van Spanje; de volgende omwentelingen zijn genoeg bekend. Holland bekwam zijne tweede bevolking uit Duitschland, en ook zijn geluk; want deszelfs beüaan hangd alleen van het vernuft van een arbeidzaam Volk af. De Rkijn brengt Jaarlijks eene meenigte Menfchen, die het verlies vergoeden, dat deiverre zee Reizen en ongezonde Volkplantingen in Oost- en West-Indien veröorzaaken. Holland is wegens zijne Lugtdreek aan de bevolking niet gunftig, en kan wegens verlies aan Menfchen zich niet op zich zelf verlaaten, maar moet hen aan andere Oorden opzoeken. [Holland is een zeer gezond kind, alwaar de Lieden eenen gezonden hoogen Ouderdom bereiken, bijzonder in de hooge Landen wan Gelderland, Overijsfel; en na de kant van Duitschland. De wateragtige Landen en uitgeveende Polders geeyen fchoone weiden voor het Vee.] Zie verder in het breede berkheij Nat. Bist. I. D. Vlaanderen heeft veel Dieren met Groot Brittanje gemeen,maar de meeste Watervogels ontbreeken, bebalven eenige met gefpleeten vingers , die aan de zandige Oevers broeden. Holland heeft nog minder viervoetige Dieren en Vogels. Tot de aan Engeland ontbreekende Viervoetige behooren eenige Bevers uit de  VLAANDEREN pn HOLLAND. 117 deT andftreeken aan den Rhijn en Maas. Y)tWolf is in Vlaanderen gemeen, en vind zich in de deelen van Holland, die aan DuitscUand grenzen. Beide Landen, hebben eenige Vogelen, die men niet in Enland ziet, of zij moeten door ftorm of Roofvogels hervvaards gedreeven worden. Nu volgd het oude Germanlen. Hsllani was eeniger maate een onzijdig Land , een toevlugt voor de Duit/che Katten , maar niet Duitschland zelve. De aangrenzende deelen, waaren zo als zij noch zijn in kleine ftaaten gedeeld. De Rivieren die hun. nen oorfprong diep in het Land hebben, zijn: de Etms de Wezer en dc Elbs, of de Amijius, Fïfargis en Albis der Ouden. Tegen over de Monden van de Wezer en de Elbe is het overblijfzel van Injula Castrum nemus beroemd wegens de verëering van Moeder de Aarde door TAciTtis met zijne gewoone welfprekendheid befchreeven: i(z) Est in Injula Oceani casturn Nemus; dicatum in eo vehicülum veste contectum attingere uni facerdoti concesfum, Is adesfe Deum penetrali intelligit, vectamque Bobus feminis, multa cum veneratione profequitur. Laeti tune dies, festa loca, quaecimque adventu hospitioque dignatur. Non bella ineunt, non arma fumunt. Claufum omni fetrum. Pax & quies tune tantum nota; tune tan» turn amata, donec idem Jacerdos, fatiatam converfa» tione mortalium Deam templo reddat. Mox vehicu- lum {%) Ta cit. de Morb, gertn. Cap. 40. H 3  n8 de NOORDER-POOLLANDEN. lum & vestes fi credere velis Numen ipfum fecreto lactt abluitur. Servi ministrant, quos fiatim idem iocus haurit. Arcanus hinc terror c5* faneta ignorantia, quid fit iUud, quod tantum perituri vident. (a) dat is: ,, er is in het Kiland der zee Castum Nemus .j een wagen met een kleed gedekt , die maar „ een Priester mag aanraaken; deze weet wanneer de Godin in den Tempel koomt, en hij volgd „ haar, die door Koeijsn voort getrokken word, ,, met veel Eerbied. Dan zijn het vreugde dagen , ,, en de Plaatzen die zij met haar aankomsten ver„ blijf verwaardigdt zijn heilig. Dan gaan zij geen „ oorlogen aan, noch neemen wapenen op, alle ,, ftaslen wapenen zijn weg geflooten. Men kend, „ men bemind dan niet, als vrede en rust, tot dat ,, dezelve Priester, de Godin voldaan van het ge,, fprek met de ftervelingen, weder na den Tempel ,, brengt, dan worden de wagen en de klederen, en indien men het gclooven wil het Godunebeeld „ zeive in eenen geheimen Poel afgewasfchen. De ,, Üaaven bedienen, en worden door den zeiven „ Poel verflonden, dit geeft eene geheime fchrik, „ en heilige onweetendheid , wat het zij, dat die alleen zien, die er om fterven moeten." Deze verëering hield lang daar na noch ftand, en het Eiland hield Fostaland , Farna , Infula Sacra Heilig Land, of het Heilig Eiland, wijl men daar de Godin Fosta of Fofeta (die dezelve met Festa, Her- thum (a) Tacitus de Mor. Cerm. C. 40.  VLAANDEREN en HOLLAND. 119 shum of de Aarde is) offerde, (b) Bij de Scandinaviers hiette zij Goya; De haar gebragte Offerdieren, worden in eene Bron geworpen, wanneer zij ten eerflen zonken, geloofde men, dat het Offer aangenoomen wierd en aangenaam was, maar wanneer zij eenigen tijd op de oppervlakte zwommen, (c) het tegendeel. Dit Eiland wierd van Lieden van den eerften Rang, uit Eerbied voor de Godhwe fcezogt. Radbouth Koning der Friezen, was hier in 690, toen winbekt en andere Christelijke zendelingen landden, den Tempel omver wierpen , en de Heidenfche Plegtigheden affchaf. ten. (d) Dit Eiland had voorheen eenen grooten omtrek , maar door verfcheiden overftroomingen tusfchen de Jaaren 800, en ï649 is het tot zijnen tegenwoordigen geringen omtrek gebragt. (O Het niet ver van d;t , ftelegen groote Eiland Nordfirand een van de Infala Saxonum, wierd in 't jaar 1654. door een overlïrooming van twintig Kersfpeelen, op een gebragt, wanneer er 50,000 fluks Rundvee en 6 of 7000 Menfchen verdronken; aan zulke ongelukken zijn de laage Landen onderworpen. JUT. (f) Het komt mij niet onwaarfchijneüjk voor dat deze Godinne dezelve is met de Nehaltnnia, welke te Domburg is Zeeland gevonden is, doch wij hebben te weinig kennis van de eene en de andere. Vektaaler. (c) Mallet North antiq. Trans. I. p. 136. (J) Ubb. Emm. rcrum Frific. 129. (e) Buscn. Geogr. I. 157. ^7H 4 .  ito di NOORDER-POOLLANDEN. JUTLAND. Jutland en Hols Te in het oude Cherfonefus (f) Cimbiea en Cantris, (g) die met de lage Voorgebergte Skagen of Scau eindigen, had de gedaante van een half Eiland, en word door de Noordzee en door het Katiegat, vlak tegen over de BalUfche zee bepaaldt. Het is een zeer fmal land en de Rustplaats der Vogelen op hun» ren trek van Scandinavien en het vergeleegei Noorden. De veele moeraslanden, in welken ce Lugtftreek tusfchen twee zeeën zeer mild is, teelen eene menigte heilzaame Planten, die een voortreffelijke kudde van Rundvee voeden. De Adel houd het niet voor fchandelijk het opzigt over het Vee te houden, en het getal hunner Koeijen is buiten gemeen. De Graav van rantzau heeft niet minder dan zeshonderd Melkkoeijen. Hoe verre dit Land in vroeger tijden geftrekt heeft, is onbekendt; maar het moet verbaazend groot geweest zijn , anders hadden 'er zulke magtig groote Legers, niet konnen uittrekken , die bij hun inbreuk in frankrijk door marius lot jaar voor Christus geboorte geflaagen wierden. Hun Leger zoude uit 300,000 Mannen de Teutaniers mede gerekend, beftaan hebben, zonder Vrouwen of Kinderen. Zeven jaaren te vooren hadden zij door overftrooming eene zwaare ramp geleeden , wijl over. (ƒ) Ptolom. Ub. II. tab. li. t%) Plin. fitst. Nat. Lib. IV. C, 13.  JUTLAND. lat dezelve een groot gedeelte van hun land verwoestte, en de overgebleevene , die in de Engte van den Cherfonefus zamengedrongen waaren, dwong om bij de Romeinen een ander Land te zoeken. Tacitus fpreekt van de fpooren , en van de, ten zijnen tijde aan ijder Oever zigtbnare merkteekenen. Ik denk, dat die overftroomiugen aan welke deze kust, aan den zeekant blootgefteld is, ijder merkteeken uïtgewischt hebben. De kaarten teekenen de overftroomde Landen zeer duidelijk door Jutsrif en de nabuurige Zandbanken. Het eerfte was veelligt de voortzetting van het uiterfte einde van Jutland, dat bij Sch'gen begon, en fikkelsgewijs in de Noordzee niet ver van het land voortliep , en ten Zuiden van Bergen in Noorweegen eindigde , en tusfchen de Zandbanken, en dit Kijk een diep Canaal in de Oostzee terug laat. Het Kattegat legt tusfchen een deel van Jutland, aan de met outallijke Eilanden bedekte Kusten van Zweeden. Het word aan zijn uiterfte , door de lage Deenfche Eilanden Zeeland en Fitnen, die de woonplaatzen (zo wel als Zweeden) de woonplaats der Sucones was beflooten. Tusfchen de eerfte en de Zweedfche Kusten ligt de beroemde Sund, alwaar veel duizend fcheepen der Deenen bunnen tol betaalen moeten. Deze Eilanden hietten voorheen Codonania (g*) en zij gaven het Kattegat den Naam van Codanus. De eigentlijke BaU tifche Zee, fchijnt het Mare Suevicum en het verfte deel het Mare Sarmaticum, in een gedeelte het H 5 Mac (f) P. Hela Lib» III. c. 3. 8.  J22 r>E NOORDER-POOLLANDEN. Ma p) in eenen veldfhg, toen waaren zij noch in eenen wilden ftaat. De Zweeden zogten in 't jaar 1277 het Land te verov-ren , \v,\L~ demar voegde het aan zijn Rijk, maar alle zijne' moeite om hen te bekecreu was vergeefs, q) Het is (0) Phiiofoph. tramnet, ihri '■' vu. part. IV. p.44. (/>) Hist. abreg, du Norct. il. 59. (q) Ibid. p. 3.  »8 de NOORDER POOLLANDEN. is naauwelijks 200 jaaren,dat zij de ChristelijkejGods* dienst aannaamen. De Landbouw en volksvermeerdering, hadden in de Zuidelijke deelen zulk eenen voortgang , dat veele woestijnen bevolkt, veele moerasfen uitgedroogd, en de befchaaving van het Volk zoo hoog gelteegen is, dat zij zig met de Zweeden vereenigd en hunne Afgezanten na het lagerhuis van het Nationaal gerigt gezonden hebben, (r) Maar deze waaren altoos de verllandig* fte van dit zo bijzonder Volk. Hun land, dat tot aan de Noordzee loopt, beftaat uit Bergen, groote Bosfchen, uitgeitrekte Moerasfen, Rivieren, Poelen en woonplaatzen van oneindig veele Watervogelen; die hier des Zomers, verre van de vervolgingen der Menfchen, een geruste broeiplaats vinden, De agteuswaardige lisj mvs, die deze woestijnen zoo naauwkeurig doorkruist heeft, zegt: dat zij bet getal van het Leger van Xrxes overtreffen , en in den Herfst ast geheele dagen en nagten met hem voortgetrokken zijn, om aan de Kusten en wateren van een gunitiger Lugtftreek voedzel te vinden. (7) Deze Poelen en vloeden hebben overvloed van Visch, maar het aantal der zoorten is egter gering. Zij zijn de tien fiekeiige Stekelbaars Britt. Zool. UI. u. 130. De Salm n. 143. Hijgt in groote fchaaren, zelf tot aan het begin der Rivicien Torneo en Kit- mi, (r) Anderson II. 14. (0 Amanit. Acad. IV. 570. F/. Lapp. 373-<  LAPLAND. 129 mi, öm hun kuit te fchieten, de Berg forell. n. 149. vind men in de Poelen in groote menigte; en de /Isch (Salmo Thymallus linn.) in de Rivieren. Witvisch n. 15a. (Salmo Lavaretus linn.) worden van 8 tot 10 ponden gevangen. De Snoek n. J53. is dikwijls 8 voeten lang. De witte Salm Salmo albala. fn. Suec. n. 353. fluit de lijst der Visfchen in de Rivieren en Vloeden van Lapland, na de Baars n. 124. die van eene verbaazende grootte is. (t) De Mond van den Bothnifchen zeeboezem , is met eene ongeloovelijke menigte kleine Eilandjes en Rotzen bezet, die zeer gevaarlijk zijn voor de fchippers. Het Eiland^/awdis wel het voornaamfle ; dit is zeer Rotsagtig, en fchijnt, gelijk alle de andere, door eene omwenteling, van het Land ge-, fcheurd te zijn. De Finnifche zeeboezem , loopt van hier Oostwaards; ten Noorden, bevind zich een fchabel van dergelijke Eilanden, en eenige zijn als langs het Canaal geflrooid. De geheele Kust, en alle de bij liggende Eilanden, bettaan uit roode en graanwe Graniet. De Kusten van Zweeden zijn eveneens gefteld , doch hier en daar met zandfteen gemengd. Finland en Carolien, maaken de gren. zen des zeeboezems aan deze zijde. Het (/) Schaeff Lapland. 1  i30 de NOORDER-POOLLANDEN. Het RUSSISCHE R IJK. Lijfland het Koorn magazijn van het Noorden . en Ingermannland zijn de grenzen van dezen zeeboezem aan de andere zijde. Deze Landen maaken met Rusland een deel van het Europisch Scythen oï Sarmatien uit; en dit deel der Oostzee niet bij ptolom;eus Mare fcythicum of Sarmaticum* De zeeboezem neemt hier in diepte af van 60 tot 5 vademen, wanneer men naar Cronftedt het groote zeearfenaal van Rusland koomt, van hier zijn 12mijlen laag water tot Petersburg, Dat groot meesterftuk van Czaar peter den grooten, de bron van fchatten en kundigheeden voor zijne voorheen barbaarfche Volkeren ontoegangelij k voor Europa, behalven doordemoeijelijke vaart, een Land alleen bekend door de Bar. baarschheid van zijne Tijrannen. Peter had eene bijzondere menging van zielsgaven, om een ruw en Barbaarsch Volk te befchaaven , zijn geest was (leeds zwanger van groote voorneemens, hardnekkig in zijn befluiten, en ongemeen ftreng in het ftraffeu dergeener, die het waagden, zich te verzetten tegens de uitvoering van zijn ftaaikundig zamenflel; hetgeen hij oordeelde tot het algemeen nut te (trekken. Een geest vol zagtmoedigheid zoude nooit met de wilde en onbefchaafde/?w.r/ewte regt gekoomenzijn. Pet er gaf zijn werk een ruwe geflalte, de laatfte polijsting bewaarde de Hemel voor catharina ji. de bewondering van Europa, het geluk van een Rijk , da^ ten minften het elfde deel van de wae. reid beheerscht, dat zich van de Noordpunt van No.  Het RÜSSjlSCHE RIJK. nt Nova Semblja op 780 Noorderbreedte tot aan den mond van den Torck , in de Caspijèhe zee in de warme breedte van 430 30' uitftrekt , of (om de kortfte breedte aan te geeven,) van de Kusten der IJszee aan het einde van het Land der "ifchutki op 730 breedte, tot aan den mond van de Aenwtan in den zeeboezem van Ochotz onder 54° breedte. De lengte, van Petersburg tot aan de Ajl-aifche zijde van de Berings ftraat is. In het volgend Werk , heb ik met hulp van den beroemden Natuuronderzoeker pallas, eene befchrijving der viervoetige Dieren en Vogelen van dit groote Rijk gegeeven, zo verre het met mijn Plan overeenkwam, dat tusfchen de hoogst bekende breedte tot op co0 bepaald is, het overige zal in de Verhandelingen der Keizerlijke Academiën begreepen zijn, en uitgevoerd worden door Geleerden , welker Roem het is, hunne groote Schutsvrouw waardig te zijn , door wier bevel zij ijder deel van haar groot gebied doorreisd hebben, om nuttige kundigheden te verzamelen. Petersburg trekt als eene groote Koopftad, den handel, uit de verstafgeleegen ftreeken na zich, en van hier gaan de Europifche waaren tot in China. De Handelplaats is aan de Chineefehe grenzen tot Kjackta , eene ftad zonder Vrouwen , wijl geen Vrouw haaren Man tot hier geleiden mag. Dezen weg gaat het Pelterij of Bontwerk van Hudfons baaij, om de wellustige Inwoonders van Pekin te verwarmen , wijl de Dieren van het nabuurig Tatarien en Siberier. tot hunnen vermeerderden nooddruft i a nis  i3* de NOORDER-POOLLANDEN. niet toereiken. Het gemis van geiegentheid om de waaren over zee te brengen , belet dit ondernee. mend Volk niet den handel met Indien te drijven. Rusland heeft meer dan honderd Baniantn uit Multan, alleen Mannen, opgewekt om zich in Astracan neder te zetten, en hun getal, word door jonge ongetrouwde bloedvrienden , vol gehouden. Deze voeren een zwaaren handel in Astracan, en brengen hunne waaren door Astrabad, tot in het binnenfte van het Mogolfche Rijk. Ik ben hier van mijn Plan afgeweeken;men vergeeve mij, dit om de nieuwheid der berigten, en wijl door dezelve eenen Zuidelijker Landweg aangeweezen word, dan die in de middeltijden bekend was; want toen naamen de Kooplieden hunnen weg over Bochara en Samaracand , naar de Noordelijke fteeden van Indien, Candahar en Cahul. Men veroorlove mij, bij mijn terug keer naar de Noordzee, ook op de oude Bewooners der Oostzee te komen. De verreezen de Sarmaat en van Scytijche afkomst, bezaaten het geheele Land van het Meir Onega tot aan den Weichzel, en een deel van het groote en wegens zijn ouderdom en wilde Dieren beroemde Haazwald nam bijna bet geheele Land in; Bijons met hunne groote maanen, Antrosfen, met hunne verbaazende Hoornen , welke de Inwoonders omwonden, om bij hunne groote Feesten er uit te drinken, Elanden van welke meri meldde, dat zij pooten zonder geleedingen hadden, en wilde Paarden , behooren tot de viervoetige Dieren van dit  Het RUSSISCHE RIJK. ,33 dit Land (V). Ik lagh met de Befchrijving van zekere Vogelen van liet Harzvald, welker Vederen des nagts glanzen, en den verdwaalden Reiziger tot gidzen (trekken. (*) De glanzende Vederen van den Sneeuw Uil, (y) hebben misfchien het oog van den Reiziger getroffen, en aanleiding tot dien. Fabel gegeeven. FINLAND. De tegenoverleggende Kust Iningia, was dezelve met het tegenwoordige Finland, en wierd van buitengemeene wilde en diep arme Volkeren bewoond; zij voedden zich van de jagt, fcherpten hunne Pijlen met Beenderen , kleedden zich in vellen, lagen op den grond, en hadden geen ander befchutzel voor hunne Kinderen, dan gevlogten teenen roeden, (z) Zij waaren toen zoo als de Inwoonders van het Vuurland noch zijn. Wie de Ornée geweest zijn, weet men met geen zekerheid. Het waaren Eilanders, die van vogelegraan en haver leevden , het geen veele noch doen ; (a) vermoedelijk waaren het de bewooners van het Eiland Aland, en de daar bij liggende Ei- 00 tas. Heil. Gall. Lib. 1F. ——. Plin. Hist. nat. Lib. Ftil. C. 15. (x) Sol in. C. 32. Plin. X. C. 47. (y) Strix Nyiïea linn (2) Tacitus de Moribus Germ. <«) Fors ter Obfervat. IJ  J34 de N O O li D E R-P OOLLANDEN. Eilanden van den Archipel, want mela plaatst hen uitdrukkelijk tegen over de Sarmaaten. Ik kan hier noch bijvoegen , dat de Bippopodce of Paardevreters en de Panoti of groot-ooren, be> wooners van het Noordelijk deel van de Botnifche Golf waaren; van de eerfte meld men, dat zij Paardehoeven hadden , en van de andere , dat hunne lange ooren hen tot eenen Mantel dienden. De Rippopoda waaren zonder twijffel, het zelve Volk met de Ftnni lignipedes van olaüs en de Fin Siridi; zij droegen fneeuw fchoenen, dat rede gaf. dat men hen Paardevoeten toefchreef.VVie de Panda konnen geweest zijn, gaat mijn denkenskragt te boven. De golf van Bothnien en Finland fchijnen mij een deel v211 het Mare pigrum ac tmmotum van tacitc s te zijn, die met een gedeelte van den Oceanus Hyperboreus, het tegenwoordig Scanc.inarien tot eui Eiland maakten, en dat hij aan deze zijde óeYSitünes, tegenwoordig Zweeden plaatst, p EiMus geeft, waarfchijnelijk uit berigten van Engel/che of andere Reizigers, een gedeelte van deze zee, misfchien het Noordelijkile, den Naam van Morimarufa of doode zee, en Crenium. De geleerde fokster leid dit woord zeer fcherpzinnig uit de Gcelifche en Celtifche fpraak af, het eerfte uit het Welfche woord Mór, Meir en Marw dood, het ander uit het Irlandfche muïr - Croinn, de geronnen of bevrooren zee. Tacj tds voegd er bij, dat men geloofde, dat zij de geheele Waereld omvatte, en dat het laatlte ligt der ondergaan»  FINLAND. 135 gaande zonne, zo levendig wierd en voortduurde dat het de fterren verdonkerde. In dit alles is geen omftandigheid vergroot, want de Golf is altoos des winters toegevrooren , en dus onbeweeglijk. Men konde veele voorbeelden bijbrengen, dat zelf de Oostzee toevroor; en de fterren veiliezen zich dikwijls in den glans en de gecouleurde ftraa.en van het Noorderligt. De Hdleviones een oud Zweedsch volk , noemden Scandmavien alter orbis Prrarum ( een anderen Aardbol ) en hunne nako« nelingen fpraaken in hunne gedigten, meer maaier van de verbinding 'van de Bothnifche Golf nut den Noorder Oceaan, het welk door overleve-ing, in de oude Zweed/dm Liederen herhaald is. T/.ciTus gebruikte de beide laatlle woorden . om te toonen dat de waereld door deze zee omgeeven is. Ten tijde van p a mp ê niusk iïla was er ze. ker ten fterke vloed in de bovenftê deelen der Oostzee; want wanneer hij van de Eilanden bij Finlatd fpreekt, zegt hij : quee farmatis adverfa fun't ok alternos accurfus, recurjusgue Pelagi £f guod fpatia gueis distant modo operiuritur iindis, modo nuda funt, alias infulce videntur, alias una & continent; op een andere plaats vergelijkt hij het bij eene zee-Engte par Freto hoewel hij den anderen ingang niet kende. De Heer pallas fchrijft wel te regt, de gedaante der Oostzee, en haar voormaalige verbinding met de witte Zee, aan de uitwerking van eene overftrooming toe. Het geheele tusfchen liggende Land geeft er bewijs van. De grond is het geen men oude Rotzen noemd, ert 1 4 is  i3ó a e NOORDER-POOLLANDEN. is met verfcheiden troffen bedekt, als met keijen en zand , en met groote Graniet ftukken , die van de Bergen los gefcheurd zijn. De fchakel van Landmeeren, van het fvleer Ladoga, tot aan de Witte Zee gelijk het Meir Onega en andere , die dikwijls door Rivieren aan elkander verbonden zijn, en in een zeer laag met voorgemeldde ftoffen bedekt Land liggen, zijn deelen van dit Canaai, dat Scandmavien tot een Eiland maakte. Di: was de zee • Engte , waar door de vloed uit dei Noorder Oceaan herwaards inftroomde, ende vai mela gemeldde befcbreeven Eilanden bedekte; gelijk andere Noorderlijke Meiren vroor zij ja:rlijks toe, en konde dus niet beletten, dat Scardiiiavien met viervoetige Dieren bevolkt wierd. IVen kan het T ijdpunt niet bepaalen, wanneer deze rborvaart toegedamt is. Eene groote menigte tcegevoerd zand, of eene Aardbeving kan dezelv; geflooten hebben. Zodra deze doorvaart gefboten was, ontbrak de Oostzee den gewoonentoe'loed; zij verloor de Eigcnfchappen van eene zee. en de menigte van water nam door geduurige uitwaasfefeming af. Nieuwe Natuurkundigen, hebben haare groote vermindering aangetoond, en beweezen dat dezelve in eene Eeuw veertig of vijftig duimen bedroeg: Dat de zee Golf van Eoihnien, bij Pithea en bij Lulea in agt en twintig jaaren eene geheele mijl terug gegaan is. Wanneer wij de berigten der Ouden, de oude Zwecdjche Overleveringen, pn de noch overige blijken van het cude Canaal nagaan , konnen wij, (niet tegengaande , den te-  FINLAND. • i3?> genwoordigen toeftand, en zonder de Inbeeldingskragt geweld aan te doenj geloof geven, aan de teekening in eene der Kaarten van cluverios, Jn welke Scandmavien als een Eiland voorgefteld is, welke teekening, na zijn zeggen, na de berigten der Ouden gemaakt is, (b) De Suiones hadden het tegenswoordigeZweeden in bezit, zij ftrekten tot aan de Zee, en hadden eene aanmerkelijke zeemagt. Hunne fcheepen waaren aan beide zijden puntig toeloopende; cn konden dus zonder winden voortwaarts zeilen. Deze Volkeren wierden naderhand , onder den Naam van Normannen, de verdervers en veroveraars van een groot gedeelte van het Zuidelijk Europa; want hunne bekwaamheid in het Zeeweezen, maakte hen, tot afgelegen onderneemingen bekwaam. In de Vide Eeuw, hietten zij Suethans en waaren wegens hunne Ruiterij beroemd. Het Zabeldier was ter dier tijd gemeen in hun Land. jornandez bemerkte, dat zij, fchoon in groote armoede levende, rijkelijk gekleed waaren, en berigt ons, dat zij de Romeinen, door middel van veele met hen handelende Volkeren, dit kostbaar Bontwerk verzorgden, (c) Scandinavien wierd toen Scanzia genoemd, en dewijlhet zelf van jornandez, die een Inwoonder van het Land was , een Eiland genoemd wierd (d) is (b) Aan het einde van het tweede Boek van de Gertitania antiqua. (c) Jornandez de rebus get/iicis C. IJL Cd) Ipem ibsd. C. IV. 15  13« j)p, NOORDER-I'OOLLANDEN. is er geen twijftel, dat de vaart in den Hjperborifchen Oceaan in zijnen tijd zoude geflooten geweest zijn. NOORWEEGEN. Wanneer wij door de Sond terug keeren, zien wij ten eerften, de door het Kattegat begrensde Zweecifche Provintien, Schenen, Halland en Bohusland. Men meend dat/1alland dtn zetel der Helleviones, die een talrijk Volk waaren, wijl men eenige overeenkomst in den klank der woorden vond, geweest is. Dit Volkisveelligthet zelve, met de Suiones van tacitus, want hij Iaat het Land der Siones( Noorweegen) op hen volgen. Deze waaren een zeer magtig Volk op zee, en gelijk tacitus zegt, van de Suiones onderfcheiden , cn dat zij onder eene vrouwelijke regeering Honden. liet, op acht of tien mijlen zichtbaare Voorgebergte Lindesmts maakte met de laage Zevenbergen in Jutland, den ingang in de Duitjche zee. De Bommel en Drommel tegen het Oosten liggende Bergen, en het Hoogland Lest, dat zich ten Westen allengskens van de Kust of verheft, z'jn bekendde gidfen der fcheepen. Men heeft te regt aangenoomen, dat plikiös dit greote Land door zijn Eiland Nerigon verftond , van het welk eene ftraat ging naar '1 liule. Hijfpreekt noch van Bergos, dat de tcgenswoordigc Provintie Bergen is, wijl tusfchen de klanken, van die twee woorden eene blijkbaare overeenkomst is. Het Promontorium Ruhtas , houd men voor de Noord Caap, tus-  NOORWEEGEN. 139 tusfchen, dewelke en de Cimbris phil^mon hij de doode Zee of de Mare Morimarufa fteld (e). Deze word wegens de droevige en altoos betrokken Lugt dus genoemdt. De eerfte kennis, die wij van de Inwoonders dezes Lands verkreegen, had haaren oorfprong, uit de roofagtige uitvallen, die zij tegen de zuidelijke Volkeren aanregten. Hun Land heette voor dit tijd (lip Nordmannaland, en de bewooners wierden Normannen genoemd, maar hier wierden ook andere aangrenzende Volkeren onder begreepen. In het jaar 845 verwoestten zij Groot Brittanje en Ir» land, en zij zetten hunne aanvallen zoo lang voort, tot dat zij eindelijk Engeland, onder hunnen aanvoerder CAWij t den grooten geheel veroverden. Zij begaaven zich op de Seine tot voor Parijs , verbrandden die ftad, en dwongen derzelver onmagtigen Vorst hunnen aftocht voor 14000 mark te koopen. Zij plunderden Spanje; zij trokken over de Middellandfeke Zee en deeden invallen in Italien, ja zeifin Sicilien. Hunne fcheepen waaren fmal, gelijk die van hunne voorzaaten de Sitonen; maar zij hadden behalven de riemen, noch twee voordeelige zeilen, en wierden van hen met fpijs voorraad verzorgd, als gezouten fpijzen, bifcuit, kaas en bier. In het begin waaren deze fcheepen zeer klein, in het vervolg wierden zij zo vergroot, dat zij 100en laoman voerden. De menigte dezer vaartuigen was ver- {«) Aangehaald bij pliniüs Lib. IV. C. 13.  ï40 de NOORDERPOOLLANDEN. ve-baazende, want de vloot van herald blatand belfond uit niet minder dan 700 (ƒ) Honderd duizend dezer Wilden, vielen op eensin Scan» dinavien, het welk daarom te regt cfficina gentium, aut certe velut vagina nationum genoemd is. (g) Misfchien drong de nood , meer dan de Eerzugt de Inwoonders dit Land te verlaaten. Een groote menigte kwam om, maar er bleef noch eene gioote menigte overig en bevolkte gunfliger Hcmelftrecken. Hun Koning olaus ging in 't jaar 994 tot den Chriften Godsdienst over. Bern hard een Engelschman had de eer hem te doopen, toen hij toevallig op een der Sci/ly Eilanden kwam. Hij plunderde met grooten moed verfcheiden 'jaaren agter een , en verkreeg in 't jaar socó de Martel kroon van zijne Heidenfche Onderdaanen. De Godsdienst ijver , verfchafte aan het overig Europa het eerst kennis van hun Land , en toonde hen de voordeelen des Handels met het. zelve. De Hanszee fteeden 1'chikken Misfionarisfen derwaards, en hadden eenigen tijd eenen rij. ken Oogst. De wijze Vorst suer gaf de Kooplieden in 't jaar 1204, alle aanmoediging tot den Han. del, en bragt dus Rijkdom en befchaafdheid, in dit ruwe Rijk. Engeland zogt op allerlei" wijzen de voordeelen te verkrijgen die uit den Handel met Noor» (ƒ) Mallet introd. I. p. 257. (g) Jornand. /. c. C. 4.  NOORWEEGEN. 141 Noorweegen voortfprooten, en Bergen was de groote handelplaats. H enri k nr. maakte met den Koning hacquin eene onderhandeling, waar doorbelde Vorften hunne Onderdaanen, in ijder Koningrijk vrije Landing Handel en zekerheid voor hunne Perfoonen toeftonden. In het jaar 11169 maakte hendrik met magnus een ander 'verbond, waarin beraamd wierd , dat geene goederen uit beide Koningrijken zouden uitgevoerdt worden, die niet te vooren eenen zekeren Tol betaalden, en men Helde van wederzijden, eene zekere Provifie. voor de zekerheid der Perfoonen, en goederen der Onderdaanen, welke aan hunne Kusten fehipbreuk leedden. Dit Land heeft 1500 mijlen in de lengte, en de Kusten vertoonen een wonderlijk aanzien, zij loopen ten Noorden tot aan Caap Staf, het Westelijk uiterfte van Sondmor, en keeren zich dan Noordoost, tot aan het uiterfte van de Noord Caap. Hun voorfte gedeelte, is uit hooge fteile Rotzen, er.!de zee aan hunnen voet is 300 vademen diep. (7z) op de meeste Plaatzen , een groote menigte kleine Bochten, met groote Bergen overfchaduwd, dringen diep Landwaards in. De zijden dezer. Bochten , zijn even zo diep als de daar bij liggende zee, maar in het midden is een Canaal Dybrer.des, dat is de diepe Gang, genaamd, dat 50 tot 100 va. demeu breed is, en 40.0 vademen diep, (i) het fchijnt (//) Pontoppid. I. th. (/) Idem I. th. p. 6ff.  142 de NOÖRDER-POOLLANDEN. fchijnt door vsrloop van tijd, door eenen heftï« gen ftroom van de zich daar in Hortende Rivieren gemaakt te zijn. Eene ontelbaare menigte Visfchen komen aan de Oevers. Deze Dochten zijn aan veele plaatzen de Landvveegen , want de Dalen, die dit Land doorkruizen, zijn dikwijls Afgronden, en geheel ondoorgangelijk. De Plaat, zen, die het gemak niet hebben, dat men 'er te water komen kan, worden geheel onbewoond ge» laaten , wijl men de Koopwaaren niet in- noch uitvoeren kan. Duizenden groote en kleine Eilanden, Klippen en Rotzen dekken deze wonderbaare Kusten. De Eilanden zelve zijn en Hijgen in de wolken met hunne toppen, die met de Alpen der tesrensoverliggende Kusten over een komen. De Löffarts Eilan. den aan de Noordzijde van den Maalltroom, door de br ui n afgebeeld , geeven een volkomen denk* beeld van de Natuur der Kusten. (*) De zee is bij deze Eilanden zo diep en Rotzig dat de Koning van Noorweegen groote ijzeren Ringen aan de voorzijden der Rotzen . met lood heeft laaten foldeeren, om door middel van dair door loopende touwen, de fcheepen aan te trekken, en dezelve veilig te konnen doen ankeren. (/) Aan de buitenzijde van deze natuurlijke Conterfcharpen zijn veele Haubroe of Zeebreekers , en lange Zandbanken, (£) de bruin Reizen I. tab. I. (O Or. aus magkus Gent. Septentr. Lib. IJ. Csp. XI.  NOORWEEGEN. 143 £en, die van vier tot zestien Franfche mijlen van het Land afleggen, en van 10 tot 15 vademen, onder water Noord- en Zuidwaarts loopen , en ter woonplaats van duizenden nuttige Visfchen verftrekken. De getijden bij Lindeshas zo wel als aan de mees» te Noorweegfche Kusten zijn van weinig aanbelang, aan de Noord Caap heeft men bemerkt , dat het fpringtij op agt voet en een duim Rijgt (m) wil» ham fergüsok een gefchikte Loots, die de Engelfche vlooten in de Noordzee brengt, zegt, dat de vloeden bij Lindenas en in veele andere deelen van Noorweegen naauwelijks bemerkt worden, ten waare 'er eene fterke Westen wind waaid; dan rijzen zij twee of drie voet, en vallen weder met den Oosten wind. De meeste Dybrenders neemen aan hunne einden de woedende vloeden, of eigentlijlc de rijzende Bergftroomen op. Deze zijn voor den Zeeman onnut, maar teffens zo veel te voordeeliger, tot het vervoeren van het groot Handels articul van dit Land, als masten en bouwhout, uit de op geene andere wijze toegangelijke Bosfchen. P ; Boomen worden geveld , en tot aan de vloeden gebragt ; zij vallen over ontzagchelijke watervallen , (n) tot aan de vlotten , die aan bekwaame Plaatzen, dwars over den Aroom leggen: de koopers van het Bouwhout komen na deze plaatzen en be- O) Ba cl e ij Vhilofoph. transact. LIX. 27a (») Pontoppid. I. png. 55. tap. 17j.  144 de NOOR DER.POOL LANDEN. betaalen aan de bezitters der Bosfehen een vast" gefielde Prijs, en krijgen hunne Hukken, die alle, eer zij in het water komen, geteekend zijn; er word echter op Reis veel befchadigd en gansch onbruik» baar gemaakt. De zoort welke voor Noorweegen van de grootfte waardij word aldaar Fyr genoemd en is de Schot* fcher Kief er, (o) zij groeit in de droogde plaatzen, en bereikt eenen ouderdom van 400 jaaren, (p) en verfehaft een algemeen nut aan de Noordfche waereld. De Boomen die niet tot masten gefchikt zijn, word vierzijdig gekapt en koomen onder den naam van Balk naar Engeland; de overige worden bij honderden, in Molens gezaagd, die door het water gedreeven worden, en koomen als planken naar En» geland er word ook eene verbaazende menigte Teer uit de boomen ja zelf uit de wortels, na dat de ftam lang geleeden gekapt is, (g) gemaakt. Het greenen hout word minder geagt. De Boeren , kappen er iaarlijksch duizenden van en voeden het vee met de eerst uitgehouwen fcbeuten. Het is rV dunfle van alle Europifche Boomen, hij word zomtijds ioo voeten hoog, zijne takken, worden des winters door de fneeuw, tot op den grond nedergedrukt, en maaken dan zamen holen voor wilde Dieren. Ik (o) Pinus rubra mill. 3. du hamel arbr. Tom, II. tab. 30. (/>) Amanit. Acad. IV. \q) Pinus ficea linn.  NOORWEEGEN. 14$ Ik moet hier de vreemde Vrugten , gelijk Nöoten en andere voortbrengzelen van Planten meitien, die door de Golven naai* déze Kusten, eri ook na de Orknei' en Fercè' Eiiahden, geheel 'uit Jamaica en de nabuurige Landen overgevoerd worden. Men moet de Oorzaak van dit verfchijuzel in den zeer grootert af/land van deze Landen zoeken. Jamaica ligt in de Golf aan den "zeeboezem van Mexico. De pasfaatwinden drijven den grooten Oceaan, door de Antillts naar het Westen tot in dezen zeeboezem, daar na word hij weder terug geftooten, ftroomd langs de Kusten van den mond der Misfisjippi tot aan Caap Florida, loopt orti deze Caap doör een fmalle zee tusfchen Cuba en het vaste Land, en loopt dan vijf of zeven Franfche mijlen van den oever in eene breedte van vijftien tot agttiert Franfche mijlen van Caap Florida tot aan Caap Cannaveral bijna tegen het Noorden. Hét dieplood toond regelmatige diepten van den oever tot aan den rand van den ftroom, alwaar zij gemeenelijk 70 vademen is, verder peilt men geen* grond. De diepten bij Caap Cannaveral zijn zeer onregelmatig, want het water word zb fchielijk laag, dat men Van 40 vademen op vijftien komt en van vijftien óp vier ën noch minder; zo dat een fchip in weiriig minuten kan vastzitten , wanneer men niet voorzigtig is. Men moet hier aanmerken, dat de Golf ftroom, niet tégenftaande hij aldaar begint, daar de ankergrond ophoud, verfcheiden Franfche mijlen ver zijne werking toond. De fcheepen vinK den  I4« de NOORDER-POOLLANDEN. den dikwijls langs de Kusten eeneu aanmerkelijken ftroom Noordwaards, tot dat zij op acht of tien vademen water komen, zelvs daar, alwaar de ankergrond op twintig Franfche mijlen van den oever voortgaat. Deze ftroom word door de heerfchende winden vergroot, of verminderd, die egter met alle hunne kragt, op den Hoofdftroom weinig werken kunnen. De ankergrond begint bij Caap Cannaveral zich te verwijderen, tot aan Caap IJatteras. De afftand van den oever tot aan den ftroom is meestal twintig Franfche mijlen, de diepten zijn regelmatig en aan den rand des ftrooms zeventig vademen; verder peild men geen'grond; tegens over de Cavannah loop de ftroom Noordwaards, naderhand keerd hij zich Noordoost naar Caap Hatteras, en draaid aldaar Oost Noordoost tot dat hij zijne kragt verloeren heeft. Wijl nu Caap Hatteras zeer ver in. zee uitfteekt, is de rand des ftrooms maar vijf of zeven mijlen 'er van verwijderdt. Het geweld en de woede van den Hoofdftroom is dan zo fterk, dat ook fcheepen, die naar het Zuiden beftemd waaren, bij zeer zagte winden of bij ftille naar het Noorden gedreeven worden. Dit veroorzaakt zo aan de Koopvaardij- als aan de Oorlogsfcheepen groot ongemak, gelijk de Engeljche in den voorigen oorlog dikwerf ondervonden. Een zeer goed zeilfchip, dat van Philadelphia naar Charlestown ge. fchikt was , moest in December f754. geheele dertien dagen dagelijksch Caap Hatteras voorbijvaaren, dikwijls zelf met den vloed, en in eenen mid-  NO Ó R W E E G E N; 147 middel afftand van de Caap enden rand des ftrooms. Het fchip wierd geduurig terug gedreeven , en konde zijnen verlooren weg eerst veertien dagen naderhand wederkrijgen , wanneer eene frisfche morgen koelie, het den ftroom deed overwinnen, en aan het Zuiden van die Caap bragt. Dit toond de onmogelijkheid, dat iets dat in den ftroom geraakt is, terug keeren, of den ftroom ftuiten kan. Aan de buitenzijde van den ftroom j is een fterker tegenftroom .naar den Oceaan toe, en aan de binnenzijde naar s/merica loopt 'er een fterke tegenftroom tegen in; wanneer de ftroom aan deze aijde van Caap Hatteras gekoomen is , loopt hij bijna Noordoost, en ontmoet eenen anderen grooten ftroom, die uit het Noorden komt. Deze komt waarfchijnelijk uit de tiudfmdibaay loopt langs dé Kust van Labrador, tot hij door Tcrreneuve gedeeld word. Fene arm loopt door de ftr'aat van Hele Isie, draaid om Caap Breton, ftoot in eene fcbeeve rigting op den Golf ftroom, en geevt die eene ngting naar het Oosten. De andere arm vereenigd zich met deze aan de Oostzijde van Terreheuve. De Uitwerking van deze moet zeer verre bemerkt worden. Doch waarfchijnelijk is deszelfs kragt niet zo groot, noeh op zulk eene bepaalde rigting gebragt /, dan voor hunnen zamenloop. De heerfchende winden in' deze deelen van dien grooten Oceaari zijn west en Noordwest. De geheele Westelijke Oceaan , fchijnt door de M'èr AP7Pr AAtJa bijna altoos" Oost en Noordoost te loopen. Op uczc wijze konnen de voortbrengzelen van >. & 2 tndi.  i48 de NOORDER-P00LLANDEN. maica en andere aan de Mexicaanfche zeeboezems liggende Landen , in Sargasfo of zeegras door den itroom uit den zeeboezem gebragt worden, zij worden dan langs de Amtricaanfche Kusten voort gefleept, of den ftroom in zijnen loop verzeilende, in den Oceaan gebragt, en dan door den loop van den ftroom en de heerfchende winden, die gemeenelijk twee derde van het jaar wagten, aan de Kusten van Europa gebragt, alwaar zij dan gevonden worden, (r) De Mast van het Oorlogsfchip Tilbury, dat te Jamaita verbrandde, wierd 'dus aan het Westen van Schotland gebragt, en onder de buitengemeeue menigte van Hout zoorten van drijf of Bouwhout; dat jaarlijks aan de Kusten van IJsland geworpen word, zijn eenige Houtzoorten , die in Carolina en Virginitn groeijen. (s) Alle groote Rivieren dezer Landen leveren hun deel; de Alatamaha , Santeé, Eoonok en alle die, welke zich in de Chefapeakbaay ontlasten , voeren ontelbaar veele Boomen met zich af. (?) IJsland heeft echter ook veel houts aan Europa te danken, want onder dat, bet welke t r 01 l l e opteld, vind men ook de gemeene Den* nen, de Linden en Wilgenboom; alle vermoedelijk uit Noorweegen hier aangedreeven. De (r) Dit merkwaardig Bericht hebbe ik aan Doctor garden te danken hij woond te charlestown, en is met deze Landen wel bekend. O) Troille rrize naar IJsland bl. 47. (/) DOGE, garden. ,.v,.. , ]  NOORWEEGEN. 740 De Bergen van Noorweegen konnen een onuitputtelijk onderwerp van het onderzoek des Reizigers zijn, zij (trekken zich ongemeen wijd uit, en de verfcheiden Planten, Dieren en Visfchen in de Meeren, zijn bronnen van een geduurige nafpooring. De fints 1603 bearbeidde zilver mij. nen, zijn bronnen van Rijkdommen , en geven de tot noch toe bekende beste gedeegen (tukken. In 't jaar 1697. vond men Goud in eene aanmerkelijke menigte, christjaan v. liet 'er Ducaaten vin (laan, welker opfchrift de woorden van hiob. uit het Noorden koomt het Goud. (r) Koper en Ijzer vind men in menigte; het lood minder; het Tin word in deze Noordelijke Landen niet gevonden. Het is mceijelijk te bepaalen, welke het begin van dezen Berg fchakel is. In Scanii: avien vangt hij aan met de groote Rots Kaelen in het uiterfte van Finmark. Hij komt in Noorwegen in het Kerspel Drontheim, buigt Westwaards, na de zee, en eindigt aan de Heerefosz geloof ik, drie Noorweegfche mijlen van Lister. Een andere Tak fcheid Noorw.ee» gen van Zweeden, bedekt Lapland, en verheft zich met de zeer hooge Bergen Horrikalen, Avafara, en Kittp, en eindigd in verftrooidde Graniet klompen in de laage Provintie van Finland. Dit gebergte fluit (v) Pontoppid. I. bl. 179 Muf. reg. Hafn. p II. S^ct, V. tab. 20. n. 18. rigtig misfchien' heeft de Engelfche overzetting, out of the Nórth comatk cold, uit het Noorden koomt de koude. (Onze Siaaien Bijbel heeft als van het Noorden het Goud komt. Job. 37: vs. 2i.  15° BE NOOR D ER-POOLLANDEN. fluit ScandinavUn, in de gedaante van een Hoefijzer, cn fcheid het af van de zeer uitgebreidde Rusji'. fche vlakten. De oude Naam van dezen fcbakelwas Sevo Muns, welke noch in den tegenwoordigen Seveberg overig is. Plinius vergelijkt hen met de Rephaifche Bergen, en zegt te regt, dat zij eene groote baaij tot aan het Cimbrifche voorgebergte maaken. Qx) De Bergen en Eilanden hebben bijzondere (gro* lesque) gedaanten; en zijn merkwaardige onderwerpen voorliet penceel van een'Schilder. Hetwaa*re zeer te wenfchen, dat een Man van vermogen en kundigheden, van'Kunftenaars verzeld, eene reize in deze ftreek deed, en de merkwaardigheden van deze Noorderlanden onderzogt: zulk eene reize zoude een groot Ligt verfpreiden over een Volk, dat half Europa bevolkt heeft. Onder de fchoonfte Romantifche uitzichten, behooren de Bergen der zeven zusters in Helgeland (y) en de verbaazende Rots Torghanten (z>, die zich met haare door ge» brooken Hol majestueus vertoond, wanneer zij zich uit zee verheft. Dit Hol is 3000 ellen lang, en 150 ellen hoog (aj, hier werpt de zori haare ftraa- ten (x> Sero tnons ibi imme-nfut, nee Rephaeis jugis minor, immanem ad Cimbrorum usque proinontorium, tfficit finum qui lodanus vocatur. Lib, IV. c. 13. ö) Pontoppid. I. p. 46. tab. 3. O' Ibid. I. p. 47. tab. 3. O) Ijder van twee Deenfche Voeten.  NOORWEEGEN. 151 lendoor, en maakt het gezigt noch fchooner. De toppen van veele andere, zijn in zonderbaare gedaantens gebrooken , en vertoonen ToorenS; Gotthifche gebouwen, fterktens en Kasteelen met regel, maatige Muuren en Bastions. Ik ftem den Heer oebuffon toe, dat de hoogten der Scandinavifche Bergen, door den Bisfchop Pontoppidan , en den Heer isrowallius overdreeven zijn , (b) zij konnen op geenerlei wijze met de Zwitferfche Alpen vergeleeken worden, en noch minder met die onder den Evennagts lijn. De getrouwe berigten, die ik van mijn vrienden ontfangen heb, bevestigen het gevoelen, dat de Bergen van het Noorden tot aan den Evenaar toeneemen. De Heer ascanius Hoogleeraar in de Mineralogie te Drontheim, verzekerd mij, dat volgens eenige dtr nieuwfte meetingen, de hoogde Bergen niet boven de 600 vademen boven het waterpas , in dit Kerspel verheven zijn; dat de Eer. gen aan de Westzijde op eerten afftand van agt tot tien Noorweegfche mijlen verminderen, maar na de Oostzijde op veertig. De hoogde is de Dovre fial in Drontheim, en Tille in Bergen: zij verheffen zich,doch roeren het oog niet, gelijk Ramsdale Hom en Hornalen, die majestueus loodregt uit het Meir rijzen. In Zweeden is 'er maar een Berg geregeld boven het waterpas gemeeten. De Hoogleeraar marzit; s (b) Epoques de la Nature Suppl. tab. VI. p. 136. edit. Ainft. K 4  152 de NOORDER-POOLLANDEN. zius te Lund, berigtte mij, dat de Kinnehulle in. West Gothland maar 8iy Engelfche voeten, boven bet Meer Wetiern, of 931 voet boven het waterpas der zee verheeven is. Hij voegd 'er bij, dat de voigende , alleen gemeeten wierden van hunne grondvlakte, of van de naastaanleggende wateren gerekend. Aorskata een enkele Berg in Jemteland vier of vijf Zweedfche mijlen van de hoogde Alpen, die Noorweegen en Zweeden fcheiden, zegt men, dat 6162 voet Engelfche voeten boven de naaste Rivier verheven is , Schwei Rustal binnen de grenzen van Noorweegen 465S boven het Meir Famunden SylfiaU len aan de grenzen van Jemteland is 3132 voet loodxegte hoogte boven zijne grondvlakte. Pontoppidan geeft de Noomeegfche Bergen eene hoogte van 3000 vademen, en browallius geeft aan de Zweedfche 2333; het welk hen aan de hoogde Alpen \znSavooyen, of de noch hooger Peruviaanfche Andes na bij brengt. In Fiimark loopen de Bergen, op zommige Plaatzen in het Meir, aan andere gaan zij ver terug, en laaten groote vlakten tusfchen zich en het water open. Hunne uiterde hoogten vind men op de FiaeUyggen of Alpenruggen, welken Naam aan den hoogden loop des geheele fchakels gegeeven word ; hunne Toppen zijn met eeuwige fneeuwgedekt. Zij zijn met laage Bergen omgeeven , die uit harde zand aarde bedaan , behalven daar waar zij met Rotzen vermengd zijn, en in het geheel geen Plan. ten voortbrengen. Op de aangehaalde Plaatzen groeien verfcheiden Rotzplanten, als de Diapenfia Lap'  NOORWEEGEN. 153 £.apponica flora lapp. n. 88. Azalea procunbens 90. Andromeda Coerulea n. \6\. en Hypnoidcs, 165. Zij zijn egter fpaarzaam geftrooid: dieper na onder vind men groote Berken Bosfchen. n. 341. welke aan de Laplanders het zelve nut verfchaften als aan de Noord AmericaanfcheIndiaanen. Op de laage Alpen groeid het Rendiermos in menigte, en is het voedzel van hun eenig Huisdier. De zaaden van de laage Berkenboom n. 342. zijn het voedzel van het Sneeuwhoen, in den langen en ftrengen winter. Arbutus Alpina n. iói. en Ariutus uvakrli n. 162. het Empetrum nigrum worden door de Laplanders tot hunne lekkere fpijs Kappifialmas gebruikt. De Denneboom (Pinus abies linn.) en de roode Pijnboom (Pinus rubra mil'lkr 3.) maaken met den Berkeboom, de groote Laplandfche Bosfchen. De Denneboom bemind een droogen, en de roode Pijnboom een' vogügen grond , zij bereiken eene verbaazende hoogte; maar wijl men 'er niet bij kan koomen , zijn zij voor de Menfchen van geen nut. Aan de Noordzijde zijn zij bijna naakt, en door de fcherpe winden van hunne Takken beroofd. De reizende Laplander rigt zig hier na, en bediend 'er zich van als van een Compas in de groote wildernisfen. 'Er worden dikwijls groote ftreeken door den Blixem aangeftooken, en door den naast opkomenden ftorm geveld. De Inwoonders maaken uit het onderfte gedeelte van het Hout hunne Sneeuwfchoenen , die door lengte van Tijd zeer hard worden. Uit het vel van den Baars (Pajine) maaken zij eene Lijm, en lijmen met dezelve ftuk. R 5 ken  154 de NOORDER-POOLL ANDEN. ken van dit Hout zaamen , en maaken dus hunne Boogen voor de Eekhoornjagt. Hunne gebrekkeliike Booten beftaan uit de dunfte Planken; hunneTou. wen uit de vezelige wortelen,en de binnenfte fchorsch geftooten en gebakken, diend dit, tot het voor de itrengfte Lugtftreek, veroordeeld Volk tot Brood. Deze drie Boomen de laage Berk, de Elze boom, (Ëetula nam en Alnus linn.) en niet minder dan drie en twintig zoorten van Willigen , maaken de Boomen van Lapland uit ; alle andere Zweedfche Boomen verdwijnen , zo dra men dit Land naderd. Tusfchen de Planten van deze Noorderlijke Alpen en die der Schotfche Hooglanders is eene groote overeenkomst. De Kruidkenner vind zonder verwondering dezelve Planten, op Bergen van dezelve hoogte; hunne afftand mag onderling zo groot zijn als hij wil. Men kan hier aanmerken , dat van 397 Planten die in Lapland groeijen, 291 in Schotland gevonden worden, en van de 150 Vaarenmosfen enz. (Crypptogamice) 97 in Noord Brittanje. De Alpen, Bosfchen en Moerasfen van het uitgeftrekte Scandinavien (want ik neem hier het geheele onder dezen Naam begreepen Land,) geeven wooning en befchutting aan veele viervoetige Dieren , die in Engeland niet bekend zijn. De geene die de firenge koude van het uiterfte Noorden trots bieden , zijn door de bijvoeging der Laplandfche Naamen onderfcheiden. De Eland vind men 'er in veele ftreeken. Het Rendier (Godde) is aan de koudfte deelen bepaald, de Wolf (Kumpi) is de pest van het geheele Land; de Ifatis {Njal) leeft aan de Kus"  NOORWEEGEN. \;$ Kusten van alle de Noorder Landen; de Kruisvos en de zwarte Vos, zijn alom verftrooid; deLijnx (Aibos) bewoond de dichtree Bosfchen; de bruine Beer (Guoazhia) en de Wolverenne (gjeed'k) houden zich aan dezelve plaatzen op. Het Zabeldier woondde in Lapland tot in het midden der voorige Eeuw, thans vind men het niet meer; de Poelotter of Maenk der Zweeden vind men alleen in Finland; de Bever (Mafaeg) vind zich noch in eenen ongezelligen toeltand in verfcheiden Provintien; de Europifche vliegende Eekhoorn {Orava) der Finlanders vind men in de Fmlandfche en Laplandfche Bosfchen; de Lemming (Lumenik) is dikwijls een pest voor Noorweegen; eu zij komen als een fn.el vlietende ftroom van de gebergtens. De Walrus Motthvhïi men in de zzzvm Finland, de met haare maanswijze vlakken geteekend (Daelja), de ruwe Zeehond, de Klapmuts Zeehond {Oanide) en de kleine Zeehond : Histeurfer of Quadrup bewoonen dezelve Landen. De laatlte word volgens den Heer genner ingezouten, en niet alleen door de Laplanders, maar door de voornaamlte in Finmark* gegeeten. Tot de Dieren, die zich ook in Enge* land bevinden, behoord de Europifche Vos (Ruopjok) de Boommarter (Naerre); de Hermelin (Boraid;) de gemeene Wezel (Seib-ush,) de vloed Otter (fZshieonares;) de veranderlijke Daas (Njaumal); de gemeene Eekhoorn (Orre ; de Huismuis, de groo. te Veldmuis ; de Waterrat ; de gemeene Spits, muis QFandes en Zeebak,) deze word tot aan Finmark gevonden; de gemeene Zeehond, en de groo» te  i<6 de NOORDER-POOLLANDEN. te Zeehond bezoeken de Kusten. Alle andere viervoetigen die aan Scandinavien eigen zijn, ziet men maar tot Noorweegen, zelf maar tot Zweeden. Scandinavien bekwam zijne Dieren uit het Oosten, hunnen wijderen voortgang wierd door de tusfehenkomst der Noordzee, tusfchen deze plaats en Brittanje gefluit. Onze verloorene zoorten, als de Beer, de Wolf, de Bever kwamen uit Gallien op dit Eiland, eer Brittanje van het vaste Land gefchcurd wierd. Eenige Noordelijke Dieren , kwamen nooit bij ons. Van de andere zijde vond men het Damhert nooit in het .Noorden , de Oogftmuis , de Watcrfpitsmuis , noch de Trekmuts, woonen aldaar; fchoon zij gemeenelijk de Noorweegfche Rat genoemd word. Dit groote Land heeft weinig Vogels, die men niet in Engeland vind, wij kennen de Valk met den Halsband, den Laplandfchen Omruil, den Negendooder , de Bontekraai, c'e zwarte Specht , de graauwkoppige Specht, de driev'mgerige Specht, de Relmjak, het Hazelhoen, de Ortolan, de Noordfche Vink, de Vink van Lulea, het Roodftaartje, het Blaauwkecltje, de Fijgeneter, de Rietvink, Motacill, Schoenobaenui. Alle de Watervogels met gefpleeten voeten, behalven de witte Lepelaar, de gemeene Kraan; de witte Gijevaar; de zwarte Oi/evaar; de Finmarkfche Snep, de geftreepte Strandlooper; de Strandkoptr van Btunniche , de Ptjper Tringa maritima; de Strandkreek \Tiinga Littoria;) de Kemphaan (Tringa Glarzola); de Goud Plevier, de Plevier van Alexanckijen. Alle zoorten van Water-  N O O R. W E-E GEN. 15? tervogels, behalven het Arlequvns Eend, en het Eend van Lapmark, zijn aan beide Landen gemeen; maar in den zomer, trekken de Kramsvo. gel, de roodvlak Lijster (Turdus pilaris de Hout [neppen en de meeste Watervogelen van Brittanje naar Scandinavien, om daar genist te broeijen, en veel Land- en Watervogels, verlaaten dit koude Land in den winter, uit gebrek aan voedzel en zoeken een zagter Lugtftreek. Het aantal der Visfchen, aan deze uitgeftrekte Kusten loopt flegts tot honderd en elf, 'er zijn 'er dus agt en twintig minder dan in de Brittifchezee; 'Et zijn in de Noordzee, niet veele zoorten die van de Engelfche verfcbillen. De diepte van het water en de Bosfchen van Zeeplanten, die den zeegrond bij Noorweegen bedekken , zijn vermoedelijk de oorzaaken, waarom zommige zoorten liever daar woonen: ontallijke zoorten van zeldzaame Wormen, Schulpdieren, Steen- en Dierplanten, worden biet gevonden, van welke verfcheidene alleen voor bewooners der vergeleegen zeeën gehouden wierden , eer de Bisfcbop Ponteppidan dezelve ontdekte, (c) De Visfchen, die onze Kusten tot noch toe vermijd en, zijnde Loornrsg (Raja clavata) Muller, h. 309. De Doornhaay (Squalus Spinax) Squalus Cen. trina, die tot in de Middellandfche Zee loopt, de Zeeduivel Chimaera Monjlrofa een zeer zonderlinge Visch, de blinde Naaldvisch Syngnathus Typhle en dé (c) Zie de afbeeldingen, uipontoppdan Gefchichtë von Noorweegen.  '5* de NOORDER-POOLLANDEN, deSyngn. aequoreas, deRegalecus ascan. tab. XL' de Brosme een zoort van Cabelljau, een Cabelljauw met twee rugvinnen, in Noorweegen Byrkelangt, de Bruine Snotvisch en de Kwab; de Zuigervisch Echentis Remora, de Scheermesvisch (eoryphaena novacula) en de Rotsvisch, Coryphaem Rupettris, de Grondel (Golius Jofoj, de Tong, de Griet, deroode Brazem; de Snuit Lipvisch Labrus fuiilut, de Noorweegfche Baars, en de Snoekbaars, de Makreel Scomber Pelagicus, de Silurus afotus, de ruige Haring, Clupea Vïllafa. Dit zijn egter de Visfchen niet die een algemeen nut verfchaifen. De Voorzienigheid heeft deze iireeken veele zoorten gefchonken die tot onderhouding der Menfchen het hunne toebrengen, en daar door Noorwegen tot eene Kust gemaakt , die van koene Visfchers bewoond word. De fcha. kei van Eilanden.om de Kusten, zijn meest door hen bevolkt. De zee geeft alleen den Oogst aan dit volk, en alle de Hoofdlieden (laan aan zee; de Magazijnen der voortbrengzen van den Oceaan ftaart aan de eene zijde, en de fchaarsch bewoonddeBergen aan de andere. Hoe dieper men in het Land komt, hoe minder men het bevolkt vind. , De Haring, Cabelljauw, deLenge en deSa/mzijn de fchatten van dit Land, de Haring komt tweern; ai's jaarr in deze zee, de eerfte aankomst gefchied van Kersdag, tot Maria Ligtmis: dan komt 'er eene groote menigte, welke door twee Walvich fchaaren voorgegaan word, die uit Inilinct op bert wagten, De Visfchen Hellen zich op hooge Klippen,  NOORWEEGEN. U9 pen, en verwagten met verlangen de Walvisfchen, als de Herauten der Haringen; zij loeren op dezelve in de nieuwe na Kersmis, en de volgende volle maan. Deze Haring fchiet kuit op de groote Zandbanken. Na deze koomt de Lente Haring, een kleiner Visch, die aan den Oever koomt, en daar na de Zomer Haringen, die bijna na de letter de baaij vervullen. De geheele Visfcherij geeft een ongemeen voordeel. In het Jaar 175a van Janua* rii tot October wierden van Bergen alleen 1113 las" ten uitgevoerd, en men meende, dat "er voor het einde van het Jaar, even zo veel inkwamen. De Haringen die aan deze Kusten koomen, zijn maar een gedeelte van het Noorderlijk Leger, dat jaar. lijksch de groote diepten verlaat; en aan ontallijke Menfchen der Europifche Volkeren, voedzel en fchatten geeft. De Cabelljauw Visfcherij brengt hen insgelijks groot voordeel aan. De eerfte komen na den eerften trek der Haringen, en mesten zich aan hun* ne kuit zo vet, dat zij het aas veragten, zij worden daarom in groote Netten gevangen, die men 40 of 50 vademen diep laat zakken, en alle vier en twintig uuren met een' buit van vier of vijfhonderd groote Visfchen optrekt. Wanneer de Ha* ringen terug trekken, word de Cabeljauw hongerig en dan word hij met den angel gevangen, aan welken men een Haring tot aas fteekt. Na eenigen tijd komen 'er de andere verfcheidenheden van den Cabeljauw, en men vangt hem gemeenelijk met fteen- bot-  i6"> »E NOORDER-POOLLANDEïtf. botten en andere visfchen, aan lange touwen, aari welke 200 kortere, met ahgelhaaken voorziene lijnen vastgemaakt zijn; alles werd tot den grond toe nedergelaaten, en de Plaats door een dobber, die aah een andere lijn daar aau vast is bemerkt. Men kan de wigtigheid van den Cabeljauwvangst daaruit beoordeelen, dat 'er jaarlijks 40,000 Tonder ijder van vier Busfels bransch en Spaansch zout ten dezen einde naar Bergen gevoerd worden. De Lenge (Gadui Molva) vangt men in den zomer, op de groote Zandbank; aan den Angel; zij word, wijl zij zich zoo lang goed houd, op Verre zeereizen zeer gezogt. De Salm eene in het Noorden algemeen verbreidde Visch ftïjgt de Noorweegfche Rivieren op, en word in groote menigte, zo wel gerookt, als gezouten in verfcheiden Landen vervoerd. De Praefectuur van Nordland is het verst afge. leegen deel van Noorweegen. Het district Beigeland in het zelve geleegen, is wegens het ongemeen vernuft van octhek of ohthere merk. waardig, die in eene zoo koude Lugtltreek, in de IXdeEeuw, eene drift tot ontdekkingen toonde, welke veelligt aan de tegenswoordige gelijk was. Zijn Vaderland was het uiterfte Noorden, dat het minst befchaafd was. Hij wierd in het jaar S90, door den roem van den beroemden alfred, aangezet om zijn Hof te bezoeken , en bem zijne Reizen te verhaalen. Hij zeide dien Vorst , dat bij had willen onderzoeken, of 'er aan de andere zijde der Woestijnen, die zijn Vaderland begrenzen * Land  NOGRWEEGE N, itSt Land was. Hij zeilde Noord waards, en liet eene woestijne ter regterhand , en het tegenswoordige Finmark, dat van de Finnen of tegenswoordige reizende Laplanders, om de Visfcherij en Vogelvangst bezogt wordt. Hij kwam zo ver als de Walvischvangers zich gemeenelijk wagen ; een bewijs dat de Noorweegers deze Visfcherij veeie Eeuwen voor de Engelfclien oeffenden. Hij zeilde om de Noord Caap en ging in de Twentn.ee, of witte Zee, en eb» ders tot aan den mond van de Dwina. Hij was voor deze ftreeken, het geen Colunibus voor America was; edoch de kennis dezer Landen, ging na Ochtïr veele Eeuwen, weder verboren. Hij fpreekt van de Fcride Fennas die ten Noordwesten van de Twentzee woonden , en fneeuwfchoenen droegen. Het Land aan de Dwina was zeer bevolkt, en de Beormas, een veel befchaafder Volk, dan de Finnas, woonden aldaar. De kaart van Qrojiutplaatst ben in het Land der Samojeden, dat noch heden zoo onbefchaafd is, als de MensCh zijn kan; hierom geloof ik dat die Beerma-Rus/en waaren. Oct her. zegt, dat hij in deze zee , zee Paarden (Walrusfen) gezien heeft, en gaf den Kening bewijzen van hun« ne groote Tanden , en lederen ftrikken , die uit hunne huiden gemaakt waaren; een bewijs, dat hij op de merkwaardigheden agt gaf, die hem vqor. kwaamen. (d) Ik ,(d) De Overzetting van orosius door hun. daj« &ES baring ton p. 9. en hak luit. 1. A, L  i«i de NOORDER-POOLLANDEN. Ik kan van Noorwegen niet affcheiden, zonder van de Menfchen te fpreeken. Scandinavien, wierd door Volkplantingen van de harde en dappere Scythen bevolkt; die onder den Naam van Sarmaaten, zich tot aan de Kusten van de Oostzee verbreidden. In het vervolg wierd hunne Magt door de aankomst van bunnen Landsman odin endoor de Hoofdlieden, die hij in alle deelen van het Land zette, vergroot. De ftrenge Lugtftreek had hunnen wasdom niet verhinderdt, noch de menfchelijke gedaante mismaakt. De Mensch is hier groot, Iterk, en van even» redige Ledemaaten. Het hair is blond, en de oogen ligt groen, De Boeren, die op het Gebergte woonen, zijn op de borst zoo ruig als Beeren, en niet minder moedig; zij hebben een los, buigzaam Lichaam , een goed gezond verftand , en bereiken eenen hoogen ouderdom; want van de 6929 in 1761 in het Kerspel Ckristiania overleedenen ,waaren 'er 300 die 90 jaaren, 63 die 107 jaaren, en 7 die joi jaaren bereikt hadden, (e) De Noorwttger$ hebben te regt hooge gedagten van zich zelve, en noemen hunne mede onderdaanen, de Deenen met den Naam van Jutten, (f) De Detntn erkennen ftilzwijgend hunne oppermagt, wijl zij bijna hun geheel Leger uit de Nakomelingen der alles veroverende Noormannen neemen. Ik zal bier, het geen ik, in mijn verhaal van de Scan» _ (e) PMofoph. TransaÖ. vol. LIX. 117. (/) Lord molesworth account of Denmark. p.a$.  NOORWEEGEN. 1(3 'Seandinavifche Oudheden overgeflaaeen had, invoegen. Te Kiviht een Kerspel in Schoonen in Zweeden, wierd in het midden van eene zeer groote Terp of grafheuvel van ronde fteenen, een merkwaardig graf gevonden , dat zeven Zweedfche ellen lang en twee ellen breed was. Het was langwerpig en beftond uit verfcheiden vlakke fteenen , op welker binnen zijde figuuren Van Menfchen, Beesten, en toenmalige wapenen, als bijlen en fpiespunten uitgehouwen waren. Een beeld zit op een' Triumphwagen: 'er fchijnt op Hoornen geblaazen te worden, gevangene met de handen op den rug gebonden, worden van gewapende Krijgslieden bewaakt; en Beelden die men voor Vrouwelijke houd, maaken een deel van het verwonnen Volk uit. Men vermoed, dat de Romeinfche Vloot hier toevallig landde, een gelukkig gevecht met de Inwoonders had, veelligt hunnen Leidsman verfloeg, en dit teeken van overwinning, bij deze Barbaaren terug liet. Het graf is door de L andlieden opgebrooken, en het geen 'er in geweest mochte zijn, wierd ge. ftoolen en ging dus geheel verlooren. F I N M A R K. Finmark. begint binnen den Noordpoolcirkel, het is eene fmalle ftreek Lands, die zich om de Kusten Oostwaards wend, en zich tot aan ae witte Zee uitflrekt. Het Land is tusfchen Noorweegen en Rusland gedeeld; het uitzicht over deze is vlak, en Landwaards door een keten van hooge L 2 me:  i6* de NO ORDER-PO O L LAND Ë N. met fneeuw gedekte Bergen begrenst. De diepte van hè; water aan de Kusten is van 100 tot 250 vademen, De Inwoonders verlaaten hunne Hutten in den winter, en keeren des zomers tot dezelve terug. Zelf de pp de Bergen woonendeLaplamlers komen in het midden van den zomer hier om te visfchen; gelijk de oudeScytlien,neemen zij hunne Tenten, Vee, goederen en Huisraad mede, en ktereu in den Herfst naar hunne Bergen terug. Eenige van hen , zijn lang Sia Fenni en foe-Lappernes genoemd; wijl zij na bij de zee leven. In deze Landen begint een nieuw zoort van Menfchen: hunne grootte is vier en vier en een half voet; hun hair kort zwart en ftraf, de oogen zijn in de dwarfte rjaauw, de oogkring is zwart; het hoofd is groot, de kaakbeenderen zijn hoog; de Mond wijd, de Lippen dik; de Borst breed; de Buik dik; de Huid zwartagtig, en de Beenen kort en krom: zij konnen op de Rotzen loopen gelijk de Steenbokken ; en op de Boomen klimmen als Eekhoorns; hunne Armen zijn zoo fterk, dat zij een'Boog fpannen, die een fterke Neorwee» ger, naauwelijks buigen kan. Zij zijn buitenge, meen lui , wanneer de nood hen niet dwingt te werken ; kleinmoedig en zwak op de zenuwen, tot opfHjgingen toe. De Bewooners van alle de Kusten die aan het Noorden van Europa liggen , als ook die van het uiterfte Noorden van Afitn en America, zijn alle (eenige vetfeheidenheden, en uitzonderingen ter zijde gefield,) malkander ge* lijk;  F I N M A R K. Ï65 lijk; zij maaken een eigen Geflagt van Menfchen, zo wel ten opzichte der ziele als des ligchaams, en moeten niet van de daar bij woonende Volkeren , of eenige andere wel geëvenredigde afgeleid worden. De Mcercn en Riviereii weemeien van Visfchen. De oude Rivier in West Finmark, maakt na eenen ftillen loop tusfchen Bosfchen en Bergen , eenen fchoonen waterval; die van eene groote R.ots in eene fchoone Kom valt, in welkers omtrek, veele fcheepen inloopen, (g) om de Salmvisfcherij, en Salmhandtl. De Tana en Kola krielen van deze Visfchen. In de Oude Rivier vangen de Inwoonders ze in Salmkooijen , die naar de Noorweegfche Modellen gebouwd zijn; zij hebbeneenen zwaaren handel met de Kooplieden van Bergen. Deze Visfcherijen zijn niet nieuw , want die in Kola was reeds voor soo jaaren, wegens de groote zamenkomst der Engelfchen en Hollanders om Thraan en Salm te verhandelen, bekend. Ward huis is de Noordelijkfte Vesting in de waereld, en deszelfs ouderdom is geheel onbe. kend, zij ligt in eene goede Haven op het Eiland Wardre, aan het uiterfte einde van Finmark, en is waarfchijnelijk gebouwd om den Vischvangst te beveiligen, en dit kan wel het eenig oogmerk van dezelve in deze afgeleegen ftreeken zijn. Wat verder ten Oosten in Rusfisch Finmark ligd Jr*. (g) Leems Lap), p. 242.  «fifi de NOORDER-POOLLANDEN. Ar/ma zo bekend wegens het treurig Noodlot vat» den dapperen jhugh willo üghbij, die in 1553 de eerfte zee ontdekkingsreize van Rus/and ten Noordoosten aanvoerde; een Land, dat van het overige van Europa naauwelijks bekend was. Hij verloor ongelukkig zijnen weg, wierd door ftorm in deze Haven gedreeven, en men vond hem en zijn' geleider in het volgend jaar bevrooren. Zijn navolger bic hard chancellor Capitein en eerfte Stuurman, had meer geluk. Hij zette zijn reize voort, en ontdekte ten tweedenmaale de vitte Zee of St. Nicolaas Baaij, die fints ociiteks tijd geheel vergeeten was. De omftandigheden bij zijne aankomst , zijn volkomen gelijk aan die, bij de eerfte ontdekking van America. De Wilden verwonderden zich over de Rus/en, en ftonden verbaasd over de grootte van het fchip, zij vielen neder en wilden zijne voeten knsfen, en als hij hen verliet verfpreidde zich het gerucht van de aankomst eener wonderbaare Natie, die uitmuntte in zedigheid en beleefdheid. Hij deed eene reis in fleeden naar het Hof van bus c lo witzii, die toen te Muscou zijn Hof hield , en hij lag den grond tot eenen ongemeenen Handel met dit Land, die veele jaaren duurde, en zich tot het afgeleegen en onbekende Perfien uitftrekte. Ik z-il nu mijne Reize in het uiterfte Noorden van het vaste Land van Europa voortzetten; of ]iev. er van deszelfs verftrooiüde brokken , het Liiïnd Maggeroe en andere Eilanden, welke van de Kust af kjjgen op 710 33' breedte. Aan het bo. ven«  F I N M A R K. x6j veneind van Maggeroe legt de Noord Caap en is aan haar' top hoog en vlak, het geen de fchippers Tafelgrond noemen, (h) Deze Eilanden zijn voortzettingen van den Bergfchakel , die door Scandinavien loopt; en in den Oceaan verzinkt, zich dan weder verheft , en tot aan de zeven Zusteren onder 80° 30' breedte, als het naast bekendde Land, voortgaat. Dit gebergte boven 't water uitkomende, gelijk de Beeren; of Cherit Eilanden op 74„ 30' breedte. Het ligd in den Oceaan iets over het midden tusfchen de Noord Caap en Spitsbergen, waar van het 150 mijlen af legd. Het heeft een ronde gedaante, en deszelvs oppervlakte verheft zich in hooge, fpitze, fteile en met eeuwige Sneeuw bedekte Bergen , van welke een te regt Elandsberg biet. Het fchrikken van den eerden ontdekker dezer Eilanden moet onuitfpreekelijk geweest zijn, het is een vreezelijk gezigt; alwaar geen fneeuw is, is de Berg zwart, en als in duizend afgronden gebrooken. Men hoort niets anders, dan het geluid van de Branding der Golven, het kraakend geftoot van het'Drijfijs, de klaagtoonen van duizenden Zeevogels, bet blaffen der Noordfche Vos/en, het knorren der fValrusfen* en het brullen der i?. De hoogte van een Heuvel op het kleine Eiland Noorweegen, niet ver van het Oosten van Spitsbergen was 2400 voet; eene op het Eiland Vogelzang was tö^o voeten; eene andere op het Eiland bij Claven Cliff op de 80° breedte was 865 , een derde bij Croks Hale 711; en een op de Hak' lui's Eilanden maar 320 voet: deze zijn de Noorderlijkfte Bergen, die ooit gemeeten zijn. De on. dervindiug bevestigd dus het gevoelen, dat de hoogte der Bergen na de Pool toe afneemd. In deze akelige Landen vind men geen aarde noch vrugtbaaren grond. De Hand des Almachtigen vormde hen uit fteen, die noch door dwarsfe noch door loodregte kloven , in brokken gedeeld is, en een eenige onmatige digte, vast klomp uitmaakt, die op eenmaal ontftond, zo als zij noch is. Een Berg is daar gemeenelijk een eenige Meen zonder fcheuren, behalven, daar, alwaar hem, de onweerftaanbaare vorst gefpleeten heeft , dan gefchied 'er eene inftorting , welke met een naar donder gelijkend geraas vergezeld is, en puinhoopen, die ■wijd en breed verftrooid over den voet van den Berg liggen, omver werpt. Het gebergte beftaat uit Graniet die meest graauw en zwart is, doch ook op zommige plaatzen rood, wit en geel. Ik heb een Merk vermoeden; dat *er een ijzergang onder gemengd is, want de fmeltende fneeuw vindt de Rotzen dikwijls met ijzer ooker. In de Oostelijke deelen der Eilanden vind men Pottebakkers Kleij en Gips. M 3 De  i8x de NOORDER-POOLLANDEN. De Dalen van dat Land zijn met eeuwig ijs en fneeuw aangevulJt, zij zijn ontoeg.mgelijk , en men onderkend dezelve alleen door den gedeelden loop van het gebergte, of daar zij aan zee in de gedaante van eenen Ijsberg uitloopt; geen Rivier bewaterd deze treurige fiieeken, 'er zijn geene Bronnen, en de Zeelieden, moeten uit de wa* tervallen (die maar bij tijden nCderltorten) van de in den korten zomer gefmolten fneeuw, of uit de bijten in de ijsfchollen - hun zoet water ver' krijgen. Aan de Westzijde zijn veele Havens, zij floo. pen diep in het Eiland Spitsbergen , en zijn de eenige Canaalen door welke men eene geringe kennis van de binnenftc deelen des Lands verkreegen heeft. Noordh-iven toonde een vcrfchrikkelijk fchildcragtig tooneel; het is door zwarte, rotzige, met fneeuw geftreepte Alpen ingeflooten. De naauwe ingang word door een Eiland gedeeld, en verfchaft veele fcheepen in den zomer en met Land omgeven befchutting. De vloed rijst bij F*ogehang maar vier voet en fchijnt uit bet Zuiden te ftroomen. De diepte der zee is zeer onregelmatig; aan de Kust is zij ongemeen laag, en bij Lo:v Island maar 10 tot 20 vademen , en dan word zij op eens dieper tot 117 vademen; bij Cloven Cliff bedraagd zij 14 tot 28 vademen; en neemd af tot 200. De ondiepten beflaan gemeenlijk uit Rotzen, de groote diepten uit weeke moerasfen. ik geloof dat de eerfte, Eilanden zijn, die onder de zee verborgen liggen, maar  SPITSBERGE N. 183 maar wegens het geringe aantal Visfchen moet de grond zeer onvrugtbaar zijn Het zand, dat door heftige winden, of door hetfchuuren der watervallen van gefmolten fneeuw, van de Bergen afkomt, is het eenige dat eenigzints naar Aarde gelijkt, en een grond voor de weinige bier gevonden Planten; en word gemest, door verrot mos, en den drek der Vogelen, die op dezelve wijze afgevoerd word. De bloemgodin geeft dit Land een kort bezoek, en ftrooid aan den voet der Be;gen eene keurige gifte, z':j brengt met alle moeite, maar weinige laage gewasfen voort, die in de korte warmte van junii en Julij opfchieten , bloeijen , zand geven , en dan tot het volg-, nde jaar te rust gaan. Men laa« te mij hier een Xuil je uit den fchoot van Floila vlegten.. misfchien van alle de Bloemen , die haar gunst aan zulk een ondankbaar Land gefchonken heeft.Her heilzaamc Lepdkrak$&ebeste Artzenij voor kranke fcorbutifche Zeelieden welke deze Landen bezoeken ; een gewas dat de goede Voorzienigheid zo rijkelijk hier geftrooid heeft, maakt desztlfs grootfte fieraad. Ik noem den eenigen Boom, de dwerg willig (Salix herbacea) door martens p. 6f. en phipps befchreeven het eerst; zij word zelden meer dan twee duimen hoog, en verdiend dus te regt dezen Naam. De overige Pianten zijn eene nieuwe zoort van Gras Agróstis algeda genaamd. 'HMa aquatica fp. pi. r8ö. 8. dr c. 1*6, Juncus Campestris fl. fcot. I. 1 Sö. M 4 Sir-  184 de NOORDER-POOLLANDEN. Sibbaldia recumbens% fl. Lapp. III. mart, Spitsb. tab. II. fig. b. Polygonum Pwparum fl. Lapp. 152. mart. Spitsb. tab. I. fig. a. Saxifraga oppofitifolia fl. Lapp. 179,102. Saxi/raga Cernua fp. pl. 1. ^77. fl. Lapp. 172. Saxifraga rivularis fp. pi. I. 577, fl. Lapp. 174. Saxifraga Cespüoja fp. pl. I. 573. fl. ruec. 3?6> Sedum annuumï fp. pl. 630. mart. Spitsb. tab fig. c. Cerastium alpinum f pl. 628. fl. Lapp. 192. Ranunculus Su>phureus phipps Vby. 202. mart» Spitsb. 58. Ranunculus Lappanicus fl. Lapp. 46r. 503. Ranunculus rivalis ? mart- Spitsb^ tab. F. fig. a. Cochkaria Danica fp. pl. \. 003< flt rLKCt ^?g> 579- Cocblearia Croenlandica fp. pl. 904. Polytrichum Commune ft. Lapp. 395. Bryum Hypnoides fl. Lapp. 3v6. Dill. rausc. 394. fl. Lapp. fig. 54. Jiryum trichoidei? dill. mtisc. Lapp. fig. 6r. Hypmm aduncum fp pl. 159a. fl.fuec. 879.10*35. Jungermannia julacea fp. pl. 1061. Jungermannia L/chenastro ramofioria. foliis trifol. Tos Dillenii fimilis dill. musc. 489. tab. LXX. fig 15- Lichen Ericcetorum fl. Lapp. 936. icö"8. Lichen hlandicus 959. 1086. Lichen nivalis 446, li  i SPITSBERGEN. 185 Lichen caninus 441. Lichen polyrhifos fp. pl. 191?. fl. ftttp. UoS. Lichen pyxidatus fl. Lapp. 428. Lichen cornutus 434. Ltcfo» Rangiferinui 437. L/c/wi globiferus linn. Mantisf. 132- Zicfew pafchalis fl. Lapp. 439. L/cfora chalybi formis fp. pl. 1623. fi fuec. 988. H27. en Fucus Sacchanirus, fl. Lapp. 460. maut. Spitsb. tab. F. fig. 6. Het fchijnt mij eene bijzondere melding waardig, boe de Planten van onze Landen af, tot op dit deel van den Aardbodem trapsgewijze af neemen. Deze vermindering fchikt zich na het aantal der vrugteetende Dieren en Menfchen. De volgende Lijst, fchoon niet naauwkeurig , koomt doch zeer na aan de waarheid. volkomen Planten onvolkomen fom Engeland heeft 1124 500 17:4 Schotland S04 4^8 1232 Orkney Eilanden 351 144 498 Sweeden 933 366 129? Lapland 379 155 534 IJsland 309 233 s,z Spitsbergen 17 58 r| Volgens de bovengemelde Lijst. 3804.. De drie op het Land levendige viervoetige Dieren dezer Eilanden zijn op dezelve als ingeflooten; en hebben geen mogelijkheid, om verder te verreizen. De Beeren van de Poollanden brengen het groot, fte deel van den winter in een zoort van verflijving M 5 door„  186 de NOORDER-POOLLANDEN. door: zo dra de zonne terug keerde, ziet men hen in menigte j zij gaan waarfchijnelijk uit het ijs, om hunnen buit van Zeelunden en doode Walvisfchen te vinden. Het is moeijelijk te zeggen, waar de Vosfen van leeven, wijl het Eiland den geheelen winter door geen Vogelen heeft, en de Zeekusten geheel toe. gevrooren zijn, konnen zij van daar geen voedzel hebben. Misfchen maaken zij een voorraad voor den wirter, van welke zij zich voeden, lot dat de Vogelen in Maart aankoomeu: op dien tijd verlaaten zij hunne holen, gelijk men opgemerkt heeft en verfchijuen in grootcn getale Dl Rendieren vinden altoos hun wel fmaakend Mos, het welk* zij door middel van hunne fch-.ffii.'voruiige Hoornen, van onder den fneeuw ligt opdelven. Walrusfen en Zeehonden zijn hier in menigte, de laatfte worden om hun vet en om hun vel gejaagd, en hierom reizen de Rusjm d kwijls derwaards. In 't jaar 174-s, wierden door een ongelukkig toeval vier Rusfifche Matroozen aan de Kust van Noord Qostiand , door dit Volk MALoij eugïhn g». niamd, terug gelaatcn- Drie derzelve , f de vierde ftierf in het laatfle jaar) leefden daar rot den 15 Augustus Ï749, wanneer zij gelukkig, door de aan* komst vnn een Schip verlost wierden. Zij hadden hier zes jiaren doorgebragt , cn door vernuftige uitvindingen , de beroemde Er.gAJche Kabel van k n b 1 tt s on cki'soe waar gemaakt. In het jaar JÓ33 lieten de Hollanders zeven Matroozen aan het Westen van Spitsbergen terug, om den winter aldaar  SPITSBERGEN. 187 daar te flijteu en waarneemiugen te doen ; men verzorgde hen Genees , en allerlei nodige Levensmiddelen , doch zij uierven alle aan het Scorbut. In het volgende jaar beflootcn zeven andere vrijwillig , aldaar te blijven ; die ook op dezelve wijze ftierven; van de terug gelaaten e$rfte zeven , leefde de laatfte (gelijk uit zijn Jontnaaj blijkt) noch den 30 April 1634. Van de andere ze. ven leefde de laatfte noch 20 Februariï £#35: £gterwierden agt Engelfchen, die in 16.50 dooreeutoe. val aldaar gelaaten waaren, door de terug keeren. de fcheepen, den 28 Meij 1631 in gleden welfland gevonden; van alles beroofd , wat tot de menfche. lijke noodzakelijkheid vereischt word , bouwden zij zich egter eene Hut, en zo bood eene Eusfifche hardheid gepaard met eenen Bnttifchen moed aan de boudfte Landftreek een trotz , die de Phlegm-.tique gelteldheid van een Hollander niet wederftaan konde. Het is een zoort van wonderwerk, dat wij bicrdeu fneeuw ortolan (Emberlza nivalis i.ibn.) vinden; een Vogel , die wegens de gelijke gedaante van zijnen Bek, met de overige van dit geflagt, tot de Craaneetende gereekend word. Het Land geelt zeer weinig zaaden, de Aarde geeft geen wormen, da' Lucht geen gekorvene ; echter ziet men dezen Vogel in ontelbaare menigte, en meest op het ijs om .Spitsbergen. Terwijl zij zeer vroeg broeijen , hebben veel ligt de Ouden en Jongen het Land yerlaaten , en zich bij de aankomst der fcheepen ep het ijs verzameld. Van  188 de NOOR.DER-POOLLANDEN". Van de Watervogelen met gefpleeten voeten , riet men alleen den Zeeleeuwrik. De Zwemvogels welke men aldaar vind, zijn de Peffin, de Waterfnijder, de kleine Papegaai)duiker, het domme Duikerhoen. (Colymbus Troila.') De zwarte Pronkvoge!; de ljsduiker, de witte Meeuw, de Haring Meeuw, de Noordfche Meeuw, de Ijslandfche Meeuw, de groote Zee Zwaluw. Deze benevens de Eidervogel maaken het klein getal van Gevogelte in Spitsbergen. Alle broeien zij in de door de vorst ontftaane klooven der Bergen, en laaten zich vo^r den '6 Maart in deze ftreeken zien. De IValvisch een opperheerfcher der zeeën, fchijnt als een magtig Dwingeland alle andere zoorten van Visfchen verjaagd ;e hebben. Eenige weinige zwarte Foorns £ Cyprinus Carbonarius bloch Zool. Britt. III. n. 78. entwee zoorten van Buikzuigers, waaren alles wat lotd mulguavk na verfcheiden pogingen met den Angel en het Net visfchen koude. Ik kan niet denken, dat het laa^e en ftormagtig ftrand derPoollanden , geen voedzel geeft, dat die overgroote menigte van Stnkvi fchen en Haringen, die jaarlijks vandaar naar Zuideiiijke zeeën trekken bevatten kan. Hunne verblijfplaatzen moeten in de hier voor befchreeven diepten zijn, alwaar zij veilig voor de ftroomen. eenen grond vinden, die rijk is aan Planten en Wormen. De Wüvisch die deze zeeën bewoond, en veele fcheepen herwaards lokt, behoord tot de gemeene zoort. (Britt, Zool. III. n. 16.J alwaar ik ee-  SPITSBERGEN. 189 eene Befchrijving van den zeiven gegeeven heb. Ik zal 'er derhalven niets bijvoegen, dan dat deze Dieren zich geduurende de Lente, bij Groenland en Jan Magins Eilanden ophouden, en tegen den zomer in de zee van Spitsbergen gezien worden. De Vinnsch Brilt. Zool. ilï. n. t. is een ander zoort, en wanneer die verfchijnt, gaat de Walvisch terug. De Bebige of witte Wahhch, word in den zomer gezien en beloofd eene rijke vangst. De Gekorvene, de Wormen, en de Schaaldieren zijn zeer weinige op Spitsbergen; men vind 'er de Krekelkreeft Brilt. Zool. IV. n. 28. de Cunier Boreas, Ampulla en Naga zijn drie nieuwe zoorten • met welke de edele Reiziger phipps dit Geflagt verrijkt heeft. Van de bekendde zoorten van Wormen vind men de Afcidiae gelatinofti linn. 1087. AJcidia rustica 105 Lernea Branchialis (Kieuwworm) 1092. Clio helicina of kleine Slijmvisch van marlins p. 141. tab. Q. e Clio limacina zijne zee Meijvlieg p. 169. tab. P. fig. 3. Sipunculus Lendix een nieuwe zoort, phipps p. 194. tab. B. Deze twee laatfte die voor voedzel der Walvisfchen gehouden wor. den, vind men hier in menigte. De haerige zee Kwall CMedufa Capillata,) de Asttrias pappofa linn. 1098. Asterias rubens 1099. Asterias pectinata nou Brilt. Zool. IV- n. 70. Asterias ophiura nco. Britt. Zool. IV. n. 62 en Asterias Caput Medufa linn. Syst. not. Britt. Zool IV. n. 73. Linn. Syst. 1101. Britt. Zool. IV. n. 73Onder de Schaaldieren bebooren in deze Lijst. De  I#> «e NOORDER-POOLLANDEN. De Cbiton ruhtr linn. 1,07. Z.,paf timinnabuhm H68. il/v:i frawafa ,112. ySr/iA Zw/. 14. en ^v«jZax rt-gu/us 1156. Britt. 7 ooi IV. 1*5. SerHatriffw'M 14455. /?„■«. IV. Ii6 Saèella frustulo//phipps 198. Buccinum connatum eene nieuwe soort, phipps Ï97. tab XIII. 7«n0 fle/ian«jibib, torpulafpirarhis lijn, - ,65. Van de Plantdieren vind r»eu de Mükpora polymorpha linn. ,285. JfiiZeportf 1286 en eene op deze reize ontdekte* nieuw en zonderling geflagt Syrocium turgens -90. tab. Xlll. de Flustra pilo/a likn. Piastra membranacea 1301. 3.5. en eindelijk het zonderling Plantdier uit welke de verlieende £qÓr/fefrf ontftaat linn. 13 i 7. Deze FoticJle of raderdier is inde XLVIII band der Philofophicals transactims befchreeven, en word'onder den 790 breedte op deze Kust gevonden , twee van deze wierden uit eene diepte van 2?6, en 228 vademen opgehaald met een dieploot. Over de eerfte ontdekking dezer Eilanden is flerk getwist tusfchen de Engelfchen en Hollanders. De Engelfche itcuneii daar i.p , dat Sir 11 u c h wulügbh ij voorgaf op zijne ongelukkige Reize Land gezien te hebben, maar wanneer dat, het geen hij onder den 72» breedte gezien had geen Zandbank geweest is, moeten wij het voor Jan Magins Eflattd , of voor een deel van Oost Groenland houden. De te veel toe gegeven ijver der Engelfche Compilateurs maakte steven Borouci-is tot tweeden Ontdekker in het jaar 1556, maar is het zeker, dat hij niet hooger kwam dan  SPITSBERGEN. W dan 70° 42' breedte, en op geen ontdekking maar alleen op een weg na den Ob dagt. Het wierd zonder twijffel eerst van den Holla der *oN1 s f x ontdekt, die op zijne derde Reize in bet jaar 1^6 om eene Noordoostelijke weg te vinden op 79° 30' breedte, Land vond, en op eene goede Rheede ter diepte van 18 vademen ankerde Daar na zeilde bij tor 8o° en vond twee ronde Eilanden, waar uit Spitsbergen beitaat. Door het ijs ingeflooten nam hïj zijn weg Zuid waard, en leed aan de Kust van Nova Semlfi fchipbreuk. De Engelfche en Hollanders maakten zich dit ten nutte, en de Walvischvanssr, tot diëtt tijd toe door de Biscaijers in de St. Lawensbaaij gedreeven , wierd met goed gevolg hier begonnen. De Engelfche waaren zo werkzaam, dat hunne fcheepen twee jaaren na de ontdekking, in menigte daar heenen zeilden. Ik keer tot de Noordkaap aan de Kust van FinWoriUerug, en koom in eene Straat die door het Rusfisch Finmark, dat uit laage Heuvelen b.llaat, en ten Oosten door de vlakke Provintie Mefen bepaald word. Deze Straat brengt ons in de Bielei Mone of Ac Witte Zee, of om beter te zeggen inden Zeeboezem; want het water is ondiep, en de grond flijkerig, welk flijk door de groote Rivieren, die zich 'er in uitgieten aangevoerd word. Dit was de J venzee van Oeiher maar die fints vergeeten wierd. De Dwina of dubbele Rivier is de grootfte Zij heeft dezen Naam verkreegen, wijl zij door de Suchona en de Tug die zeer wijd van haaren Mond . afleggen gemaakt word , zij is zeer verre heen vaar-  192 be NOORDER-POOLLANDEN. vaarbaar , en voerd de waaren uit het binnenfte van het Rijk tot Archangel, eene ftad, die zes mijlen van het Meir aan haare Oevers ligt. Deze ftad ontftond uit een Kasteel, dat basilowitz ji aldaar gebouwd had , om den aangroeienden Koophandel, die na de ontdekking van de Witte Zee door de üngelfcken gedreeven wierd te befchutten. Want de fcheepen van alle Volkeren, zelf die van Venetien kwaamen in deze Haven. De uitvoer bedroeg in 1655, 33000 ponden, (y). Czaar peter de groote, die het door hem gebouwde Petersburg gaarne wilde doen bioeijen, verbood allen Handel op Archangel, beha!ven dien, welke de naastaangeleegen Pro vintien 'er in bragten. Eg. ter was de uitvoer van Theer aanmerkelijk, en in 1730 beliep dezelve 40000 lasten, ijder tot li Bar. reis of Tonnen gereekend (z) groote menigten Nawaga, een klein zoort van drie vinnige Stokvisch a) wierden van hier naar Petersburg gezonden , gelijk ook bevrooren Haring van de Kola, De Witte Zee word alle winter met ijs uit de IJszee aangevuld, en dit ijs brengt den met halve maantjes geteekend Zeehond (Phoca Semilunaris bodd. El. 176.) met zich de Hazenharige Zeehond (Phoca Leporina bodd. Elench 172.) koomt in den zomer in menigte herwaarns, wanneer men een oog op de Kaart ilaat^ en de Landen tusfchen (y) Anders Dier. 197. (z) Ibid. 328. 00 Ntv. Cornm. Petropol. 484. tab. XII,  SPITSBERG H N. jg3 fchen deze zeeën en de Bothnifche en Finnifche zeeboezem overziet, bemerkt men ten eerden, dat zij meer uit water dan uit Land beltaan , en men zier duidelijk dat Scandinavien voor been een üi. land geweest moet zijn. Zo dra deze ftraaten ver'ftopt waaren, verloor de witte Zee haare diepte, en word thans alleen, door het geweld der groote Rivieren opengehouden. Aan de Oostzijde van den ingang der ftraat legd het Eiland Kandinos, waar van onze eerfte Zeelieden, op hunnen weg naar ftraat tVdygat, toen zij eenen Noordoóstelijken weg zogten , dikwijls fpraaken. Tusfchen dit Eiland, en het vaste Land ig een zeer fmal Canaal; wanneer trien Kaap Kurdinos omvaard, ziet men twee groote Baaijen. Een groot deel van den Oever aan de Oostzijde, beftaat uit laage zandige heuvelen. Onder 680 30 breedte, ontlast zich de Rivier Petzora met veele armen , in de verfte Baaij op deze Rivier, wierd voor Czaar peter,!, tijden eenen grooten handel gevoerd Veel duizend Samojeeden en andere Wilden, kwaamen na de ftad met vederen van fneeuw Hoenderen en andere Vogelen, met Zabel- en andere kostbaare Pelterijen, met vellen van Elanden en andere Herten, met thraan van Walvisfcneh, van de Belugaoï Witvisch,en andere zoorten vari Visch Ih 'ï jaar 16fl* was hier een groote Beluga Visfcherij, en over de Vijftig Booten, ijder van drie Man, waarin zij met derzelver vangst met Harpoenen bezig waaren, Oe mond der Rivier is wegens den ondiepen zandigen Oever gevaarlijk. De vloed klimt maar vier voet. N Dé  194 de NO ORDER.POOLLANDEN. De Oostelijke Kusten van Archangel, worden tot aan den Ob, door Sanwjeeden bewoond. Dit zoort van Menfchen is zoo klein als de Laplanders, maar lelijker en dommer; hun voedzel beltaai uit krengen van Paarden en andere Dieren. Zij gebruiken het Rendier om hunne fleeden te trekken, maar zijn niet befchaafd genoeg, om het gebrek aan Koeijen, met dezelve te vergoeden. Zij zijn in den eigentlijken zin, de Hottentotten van het Noorden. A S I E N. •Dit Waerelddeel heeft zijne Natuurlijke en juist bepaalde grenzen , en begint ten Oosten der Peizora. Hier vind men de Wercholurijcke Bergen, of .den beroemden Uralifchen Hergfchakel; die duidelijk (want men kan hen noch verder Zuid waards vervolgen) bij de ftad Kungur in het Gouvernement van Cafan op 57° 20' Noorderbreedte begint, zich Noordwaards voortzet, tegenover firaat Waygats eindigt, en weder op het Kiland A7ova Semlja op. rijst. De Rusfen noemen dezen Bergfchakel Semen. noi Pojas of aardgordel, wijl zij gelooven, dat zij den geheelen aardbol omgeevt. Het zijn de Riphaci 3Jor!ens eerjlclingen, men zegt, dat zij eerst door hunne Maagden, en naderhand door Folkeren , die dezelve weder aan andere overgaven, zonden; dat zij dit lang gedaan hebben, tot dat zij door anderen verbasterd wier den. Zij woonen in Bosfchen en Wouden: en wanneer zij meer verzadigd zijn van Int leven, dan 'er verdriet in hebben, vorder, zij vrolijk wet kransfen gecierd zich van eene zekere Rots afwerpen: Dit is bij hen een heerlijke daad. (d) Reize door Siberien II. 1 («, Flor. Siber. I. p. 54. van de Voorrede.  A S I E N. 197 de loopt op eenen grooten afltand , tot aan het Rosehagtig en Moerasfig Siber.en; hier door word een zeer uitgcftrekte afdaalende vlakte , naar de IJszee toe gemaakt. Dit ziet men duidelijk uit alle de groote Rivieren, die van deze zijde afloopen. Eenige ontfpringen in eenen buitengewoons n afltand. onder de breedte van 46° Noordelijk, en gieten zich na eenen loop van meer als op 73° 30' Noorder breedte in de IJszee. De Taïk alle n, die in de Zuidelijke deelen van de Oostzijde ontfpringt, neemt haaren loop Zuidwaards, en valt in de Caspi/che Zee I >e Dw'mi, Petzora en eenige andere Rivieren in het Europisch Rusland, toonen de fchuinte van deze vlakte. Alle vloeijen zij na de IJszee maar hun loop is evenredig korter Eene andere fchuinte leid den Dnieper en de Dan na de Zwarte, en de groote Wolga na de Caspifche Zee. De Altaijche Bergfchakel begint bij den hoogen Berg Bodgo- gaat over het begin van den Jolisch, en loopt dan tusfchen den Iriisch en den Ob, Hier zijn de Bergen gefpleeten, (teil, met fneeuw gedekt, en rijk aan Ertzen. Deze Schakel loopi voort tot aan het Meir Teleshi, de oorfprong van den Ob keerd weder te rug, om de groote Rivieren, die Aejenifey maaken, 'er bij te brengen, en loopt verder onverhinderd, onder den Naam van Sainnes tot aan het Meir Backal voort. Een tak van dezen Schakel kromd zich tusfchen de Bronnen van den Onon, lngoda, en lehikoi, en word verzeld t?an zeer hooge Eergen, die zonder tusfckenltand N j ten  Jo8 de NOORDER-POOLLANDEN. ten Noordoosten voortloopen, en de Rivier Amur, die tegen het Oosten in het Chineefche Rijk gaat van de Lena en het Meir Baikal fcheiden. Een andere Arm loopt langs de OJecma, kruist de L&na en de Jauits. en gaat tusfchen hen en de Tongonska na dejenefey, waar zij zich verliest inboschagtige en moerasagtige vlaktens. De Hoofdfchakel is vol fteire fpitzige Rotzen, en naderd de Kusten van de Ockhostige zee, gaat de Bronnen van de Rivieren Outh, Aldan, en Maya, voorbij, en deeld zich in kleine Armen, die dan tusfchen de Oost..dijke Rivieren, die in de IJszee loopen, doorftrijken; behalven deze zijn 'er noch twee andere' JHoofdarmen, van welke de eene zich Zuidwaards Wend, door geheel Kamtfchatka loopt; van het Voorgebergte Lopatka afgebrooken word, en dus de talrijke Kurüijche Eilanden maakt. Ten Oosten maakt eene andere Bergfchakel in zee, door de Eilanden, die tusfchen Kamfchatka en America liggen; de meeste derzelve, zoo wel als Kamtfchatka zelf, vertoonen vreezelijke brandende Bergen, of fpooren van voormaalige uitbarftingen. De andere Arm maakt voornaamentlijk de groote Kaap TfchuUki met zijne Voorgebergtens en gefpleeten Oevers. Ik heb hier van den arbeid van mijnen vriend (Prof. pallas) gebruik gemaakt, om de grenzen van dat groote Land te bepaalen; dat mijn Dierkundig Deel zoo zeer verrijkt heeft. Aan het Noordeinde van den Ueralifchen fcbakel, ligt ftraat ïf 'aaygat, daar het van Nova Zemlja, Novaztmbla of het nieuwe Land fcheid. De ftraat is eng  A S I E M. 193 eng en word door Eilanden en noch meer door ijs gellooien. Wegens de winden zijn Ebbe en Vloed onregelmaatig, maar men heeft aangemerkt, dat de vloed maar vier voeten (tijgt. De diepte is van tien tot veertien vademen. Zij wierd in 1556 doof steven boroughs ontdekt. De Hollanders zogten door deze ftraat naar China te zeilen, maar het dnfijs, verhinderde hunne oogmerken, en dwong hen rerug te keeren. Nova Semlja beftaat uit vijf Eilanden, maar de Canaaleu zijn altoos met ijs gevuld. Het is geheel onbewoond, en word alleen zomtijds van dzMefen bezogt, om de Zeehonden, Wahusfen, Noordfche Vos [en en witte Beeren ; die behalven eenige Ren. dieren, de eenige Dieren van dit Land zijn,) te doo> den. Men had getracht eenen weg naar Oost In* dien om deszelfs Noordelijke Kusten te vinden, maar met een even liegt gevolgt als door ftraat Way. gat Barsnoï zeilde om de Oostelijke zijde in het jaar tjijto1, leed 'er met zijn volk fehipbreuk, en overwinterde aldaar in eenen elendigen toefland , terwijl hij geduurig van de PoolReeren ontrust wierd; veelen van zijn fcheepsvolk Itierven aan de Jcorbut, of van de groote koude. De oveïgebleevene maakten eene Boot uit de wrakken van het fchip, eu kwamen in het volgende jaar., gelukkig in Euro* De Zuidelijke Kusten dezer Eilanden, zijn ee- (ƒ) Zie deze zonderlinge Reis bij os v£iR.N 4  30o de NOORDER-POOLLANDEN, nigzints onbekend. Tusfchen hen en het vaste Land Jigd de Karazee ■ die Zuidvvaards eene diepe Baaij maakt, in welke de vloed, volgens gedaane waarneemingen twee voet en negen duim rijst. Hier. komen jaarlijksch de Visfchers uit de Petzora, door ftraat IVaaygat, om met de Samofeden van het Gouvernement Tobolsky een Iluikhandel van Pelterijen te. drijven, (g) Onder de Regeering van de Keizerin Anna, trachte men om de tusfchen den zeeboezem van Kara en den Ob, leggende groote Caap Jalmal te zeilen; na veele zwarigheden, gelukte zulks in het jaar 1738. (h) Indien de ontdekking van Siberien door zee fcheepen had moeten gefchiedcn , zoude het zelve misfchien noch onbekend zijn. De' uitloop van den Ob ligd in eene diepe Baaij aan de IJszee onder 730 30' breedte, deze is de eerfte en grootfte van alle de Rivieren van Siberien, zij ontfpringt op 520 breedte, heeft eenen langzaamen loop van Hoo Franfche mijlen, en is tot aan haar begin vaarbaar. Zij word noch aanzienlijker door den /rtisch op 6i° breedte, die weder veele Rivieren in haaren wijden loop inneemd. Tobolski de Hoofdftad van Siberien, legt juist ter plaatze,waar 'er de Toéol invald. De Oever van de Iriis^h, van den Obtn andere Silerifche Rivieren, zijn op veele plaat- Oj) Pallas reiz. IIL (.4) C oxe Pu (ians tiifcoveries 306. en in de neu$ ^oic. beiu, 11. Th.  A S I E N. aei pjaatzen,, alwaar de grond zagt is, met zeer zwaare Bosfchen gedekt. Deze worden , door het onweerftaanbaar geweld van verbaazende zwaare ijsblokken , die door de ftroomen van gefmolten fneeuw voortgedreeven worden, los gefcheurd, en in de IJszee en andere Meiren gevoerd; met he$ drijfhout, waar van ik hier voor gefprooken heb. Het Bed der Ob is van zijnen oorfprong tot aan deA^J fteqnagtig, maar van die Rivier, tot aan haaren mond loopt zij door een vet Land. Wanneer het water eenigen tijd bevrooren ftaat, verrot het en ftinkt Dit moet toegefchreeven worden aan de moerasfen , waar door het op zommige Plaatzen gaat, den langzaamen loop en hetaardzout, waar me ede eenige Rivieren, bezwangerd zijn, die 'er zich in ontlasten. De Visfchen vermijden derbal. ven het water van den Ob, en trekken in groote fchaaren, na die ftroomen, die zich, uit fteenagtige Landen, in dezelve uitgieten, en aan deze Plaatzen worden zij in menigte gevangen. De flank duurd zoo lang, tot dat de Rivier in het Voorjaar door den fneeuw gezuiverd word. De Taz eene andere Rivier, die zich in den zeeboezem aan het Oostelijk gedeelte van den Ob uitgiet, is ook aan deze on aangenaame flank onderworpen. Hier naast aan volgt, de Jenifey. De Heer ome. li n als Natuurkenner maakt deze Rivier, den fcheidr paal tusfchen Europa en Afien. Aan deszelfs Oostelijke Kusten neemd alles eene nieuwe gedaante aan. Eene zekere nieuwe en ongemeene kragt verleven, digd alles. De Bergen, die Westwaards tot aan den N 5 Ura.  soa de NOoRDER-POOLLANDEN. Umlifchen fchakel flegts verftrooid zijn , hangen hier voikoomen zaamen, en zijn met ueaangenaamfte Haaien dosorflwerten, Nieuwe Dieren , als het wille Schaap her Muscus Dier en verfcheiden anderen vind men hier Veele Eumpifche 1'lanten verdwijnen , en andere alleen aan Afien eigen , tonnen de trapswijze verandering aan. (i) Deze Rivier is' bijna zo groot als de Ob. Hij ontftaat uit de beide Rivieren Ulm kern en Bei kent onder 51° o0' breedte en t.i° lengte; zij loopt Noordwaards na de IJszee, en heeft aldaar eenen Mond, die met vee. Ie Eilanden gevuld is. Haar bed is veel al fteenig of keiagtig, haar loop is fnel, en haare Visfchen zijn fmaakelijk. Haare Kusten voornamentlijk de Oostelijke, zijn berg en Rotsagtig, maar van de vesting Sajaenos tot Dubtches, vruchtbaar, zwart en bebouwd Zij word door veeTe Rivieren vergroot, van welke de /ungufia, en de laage Tungufiafe bekendftezijn. De eerfle valt, onder dep naam van Angura bij Irkuisch uit het groote Meir Baik.l tusfchen twee groote Rotzen, die fchoon door de Na. tuur gevormd, egter doorKonst fchijnen uitgehouwen te zijn ; en loopt dan over hooge Rotzen voort, ter lengte van eene mijl Het febuuren van het water tegen de Rotzen, veroorzaakt een ver-< fchriklijk geraas; dit met de pracht der heerlijke gezichten, maaKt dat men niet dan met den grootflen Eerbied, dit heilig water naderd, Eene Godheid be« CO FUr. Siber. pract. XLIV,  A S I E N. 203 beichut dit Meir , en niemand durft het wagen, hetzelve eenen veragtelijken Naam te geeven; uit vrees van zich de ftrafTe eenes verachters derGodheid op den hals te haaien, fn de plaats van Mek noemen het de Inwoonders ■ de Heilige Zee , en hunne Bergen, noemen zij heilig Bergen. St. Ni' colaas is hun befcherm heilige, en heeft hier eene Kapel. De Bergen zijn met Bosfchen gedekt, aan derzelver voet zijn de Boomen groot en aanzienelijk; maar worden kleiner en neemen in menigte af, hoe hooger men koomt. Zij zijn het verblijf van wilde Varkens, en verfcheiden andere zoorten van wild. De diepte van het Meir is zeer groot, en het water volkoomen helder. Zij bevat geene Eilanden behalveu de Olchan en de toef' cbia,, zij is overal vaarbaar, en bij ftormen gelijken haare Golven naar die der zee. Zij is 125 gemeene mijlen lang, en van 4 tot 7 breed. De gemeene Zeehond is hier zeer veel, 'er is eene kleine verfcheidenheid, maar zo vet, dat zij bijna mismaakt is. Deze Dieren moeten hier oor» fprongelijk zijn; want behalven den grooten nfftand van de zee , moet hunnen weg anders, door tusfchenkoomende watervallen verdopt zijn. Ik heb mijn Plan hier agt graden overfchreeden, Wijl ik de befchrijving van dezen Vorst der Landmeeren niet konde voorbijgaan. De Angara loopt eene groote ftreek bijna Noordelijk, neemt dan den Naam van Tunguska aan, keerd Westwaards en vereenigd zich met de Jenifey op 58° breedte. De laage Tunguska ontfpringt in het Westen , koomt  204 r>E N00RDER-P00LLANDEN. koomt zeer na aan de Lena, en werpt zich op o> 0o' breedte, in de Jenifey. Bi] hunne veree»>gmg ligt de Stad Mmgafea; deze is wegens haare groote Markt of Mifs van Pelterijen van aller-, lei zoort, die door de hier omflreeks woonende Volkeren (welke zich des winters met de Jacht be^ zig houden) gebragt worden, beroemd. 'Er zijn hier ook veele Rus/en, die zich met dit oogmerk nedergezet hebben; en groote voordeelen van de Jagt trekken. Des zomers trekken 'er eene menigte Watervogels na deze ftreeken : omtrent St. Peter begind de Bloem Godinne haare fchoonheden te ontwikkeien. Het Land word met de fchoonfte Si* berijche Bloemen gecierd; van welke veelen de Tuinen van onze Zuidcrlijke Landftreeken verfraaijen. De Vogelen huppelen dan van tak op tak, en trof zeeren elKander in menigvuldigen zang; niet tegenftaande zij gsen voortreffelijke Me'odie in hunne Stemmen hebben, maaken zij zaamen egter geen onaangenaam Concert; veelligt wijl de Toehoorder denkt, dat zij hun geluk bij het genot der alles verlevendigende zonne bezin°-en. In Oude Tijden lag Mangufea, of gelijk het to°n genoemd wierd Mongozey en Mongoemy aan den Mond der Taz, maar wierd door de Inwoonders in een zagter Lugtftreek, namentlijk aan de Zuidzijde van den Noordpoolkring verlegt: voordat dit gefchiedde, was zij eene groote Koopftad, die niet tegenftaande de veele verhinderingen van Archangtl zeer veel bezogt wierd, want men moest te water langs Rivieren, en te Land met Rendieren fleeden 'er na toe  A s i e Ni sös toe trekken. Deze Landen waaren zekerlijk le Pays peque inaccesfible a caufe des Boues & des glacés en le Pays des Tenebres, volgens mar co PAOto, die dezelve opgeevt als de Landen, uit welke de Chans van Talaryen hunne kostbaarePelterijen verkreegen. Van den Mond der Jeniscey, ftrekt zich het voorgebergte Taimura onder alle de Landen, het verstNoordwaards, in de lj>zee; bijna tot 78» breedte. Ten Oosten gieten zich de kleine weinig bekende Rivieren Chatanga, AnaloratnOlenek in de zee; en ijder derzelve heeft voor haaren Mond eene aanmerkelijke Baaij. Men heeft opgemerkt dat de vloed in Chatanga bij de volle en nieuwe Maan, twee voeten en op andere Tijden Veel minder Rijgt. Hier uit konnen wij opmaaken, dat zijne rijzing aan de opene Kusten der IJszee noch veel minder moet zijn , wijl hij in deze enge Plaats, en in de Kora zeeboezem niet hooger koomt. De Kusten zijn in het algemeen ondiep en dit beveiligd de weinige kleine fcheepen , die deze zee bevaaren , voor de groote ijsbergen , die (eer zij de fcheepen bereiken konnen ,) op den grond vastraaken. Aan deze zijde der Oleneh valt de groote Lena, die bij het Meer Baikal ontfpringt, na eenen langzaamen en onverhinderden loop, op'eenen zandi ge" en keijagtigen grond, met vijf groote uitvloei, jingen, van\velke de Oostelijke en Westelijke zeer ver van elkander afleggen; de middelfte of NoorderUjkfte onder 7J0 30' breedte legt. Om een denkbeeld van de grootte van dezen Rivier te geven, moe*  *oö de NOORDSR-ïOOLLA'NDÈNi moet ik aanmerken, dat zijne breedte bij Jakutsk op 6 ° breedte , cn u' van zijnen Mond bijna drie Franfche mijlen bedraagt, aan de andere zijde der Rivier word het Land fmaller, en Zuidwaardg is het door den zeeboezem Ochotz begrensti Dé Rivieren Jana, Judigerska, en Kolyma of Kowyma, hebben, tegens deze gereekend, eenen korteren loop. De laatfte legt het meest tegen het Oosten van alle de groote Rivieren, die in de Ijszee vallen. Aan de overzijde heeft het Land geen Hout meer, en Bevers, Eekhoorns en andere Dieren j die Hout tot hunne Huishouding nodig hebben konnen hier niet leven: Boven de 68" breedte kan 'er geen Bosch meer beftaan , en onder den 700, groeit »er naauwlijks een ftruikgewas. Alles is een Noordfche vlakte, boven den 6o°; de zomerwooning der Watervogels in eene dorre Heide, met Rotsagtige Bergen gemengd; en aan de overzijde van de Rivier Anidyr, die onder de 6j°, in de zee van Kamt. fchatka valt, vind men op het overige Land ttrs' fchen dezelve, en de Ijs zee niet eenen Boom, volgens het getuigenis van den Heer pallas. Ik zal nu de wijd uitgeftrekte Kusten der IJszee doorgaan, de Jucatfzlumifche Kusten tusfchen den Ob en We Jenefcey zijn hooger maar niet Bergagtig. Zij beftaan" gehéél uit kies en zand ; aan veele plaatzen zijn nederiger ftreeken. Men vind Met alleen in deze maar in hoger ftreeken groote Hukken ïlouts, en dikwijls geheele Boomen, die alle van eene zoort en noch frisch en groen, gelijk Dennen, Berken en Pijnboomen. Op andere Plaatzen, welke de  A S I £ N. ^207 *le zee niet bereiken kan , ziet men eene groote me. nigte Drijfhout, dat oud , droog, en verrot is. {k) .Dk is het eenige bewijs niet, dat de ijszee, zo wel als andere zeeën afneemt, want men vind hier een zoort van Kieij, door de Riiifen II genoemd; die volkomen gelijk is, aan die welke het water kat vallen: 'er is een vlot gebergte van dezelve,, dat omtrent een duim dik is. dat aan alle Plaatzen de bovenfte laag maakt. (/) Verder Oostelijk word de Kust berga^tig, deze is fteenagtig eu vol Kooien. Op den 'I op van den Eergfchakel üimavie Retche' novïe Oostwaards , is eene verbaazende menigte Mosfelen; van eene zoort, die men in de beneden liggende zee niet vind. Ik geloof, dat de Zeevogels dezelve hier brachten, om ze met moeite te verteeren, want het is geen wonder, wanneer veeJe natuurlijke Ligchaamen in zulk eene zee , als deze is, bet oog ontfnappen. Veele plaatzen zijn weder laag, maar meest alom is de zee aan den Oever vol fpitzige Rotzen. De Kust is aan den zeeboezem van Caap Tfchutski aan het Oostelijk einde van Afitn op eenige Plaatzen Kotsügtig , aan andere fchuinsch en groenende; maar het binnen Land verheft zich in een dubbele rei van hooge Bergen. Na het eind van Augustus is deze zee altoos toe* gevrooren, hetgeen nooit laater ,, dan met het begin van Ochber gelchied. Zoo wel hier , als aan den Mond (&) Gmelin befchrijv. van Siberien SI. Deel. (O Idem ibidem.  éüS de NOORDER-POÓLLANDEN. Mond van den Jeniscy, begint zij den 12 te óntdooijen; van de Voorgebergten loopen altijd Ijsbergen en vast ijs vei re in zee voort, üeen zee is zo onzeker en zo gevaarlijk te bevaaren dan deze, wijl 'er altijd eene menigte Drijfijs hier of daar orh zwemt. In den zomer waaid de wind nooit meer , dan vier en twintig uuren uit het Noorden, en niet tegenftaandedit, is de geheele Oever, eene groote flreek verre met ijs gevuldt; zelf word 'er de Berengs ftraclt mede geflopt, («x) Een flerke Zuidenwind jaagd het weder na den Pool, en bevrijd 'er de Kusten Van, maar niet van het vaste ijs. In den winter is 'er de zee, ten minften tot 6° van het Land af, mede bedekt. Een moedige Cofackmct naame markof? ondernam den \$Maart 1715 oude flijl, mét iieegeu andere Perfoonen, uit den Mond der Jena 71" breedte, eehe Reis naar het Noorden over het ijs met fleeden, die van Honden getrokken wierden; eenige Dagert was zijne Reize voorfpoedig, tot dat hij 770 of 780 Noorderbreedte bereikt had, wanneer hij door verbaazende groote ijsblokken vethinderd wierd verder te koomen, en door te dringen. Hij klom op den Top van zulk eenen 'Jsberg, en dewijl hij, zoo verre zijn oog konde bereiken, niet dan ijs zag, keerde hij den 3 April, met vëele zwarigheeden te rug; eenige zimer Honden ïtierVen, en ftrekten de andere tot voedzel. Ik (m) Pallas Reizen, eh het verhaal van viër kusfa fche Matrooaen, p. 55.  A S I E N. s«o Ik zal noch eenige Proeven melden, die aangewend zijn, om door de IJszee naar de zee van Kamtfchatka te koomen. De eerfte gefchiedde ié. 't jaar 1636 uit Takutsk: hier door wierd de Jam tot aan de Kolyma ontdekt. In 1646 reisde een Gszelfchap van Rusjifche Avanturiers , die Promyfchlens of Zabeldierjagers genoemd wierden , uit de Kolyma na het Land der Tfchutzki, en kogten hier Walrustanden. Eene tweede (maar zeer ongelukkige Reize, wierd in het volgende jaar onder* noomen. Een zekere deschnen begon den zojutiij 1648 eene merkwaardige Reize. Hij had het geluk van eenen tijd te treffen, dat de zee geen ijs had, hijging aan Tfchutski nosz, en kwam tot aan den Anadyr Zuidwaards gelegen op de Rivier Olutora; hier leed hij fchipbreuk , maar ontkwam 't gevaar noch gelukkig,om deEer van zijne Ontdekking te genieten. 'Er zijn noch veele andere pogingen gedaan , maar de meeste Avanturiers kwamen in een geheelen zomer niet verder, als van den Mond van de eene groote Rivier tot de andere. Ik vind behalven de Rivieren zeer weinig Naamen ,in dit groote Land, wijl het zoo weinig bezogt is. Het voorgebergte van St. Trans figuratian grenst aan CaapTiemura ten Oosten aan de Oostzijde der Chatanga baaij °P 74e 40'breedte en 1250 lengte van het Eiland Fer'TO. SwaÏÏoi nosz , of de heilige Caap op 73' 15^ breedte, is een ver vooruitfteekend voorgebergte, en maakt met de door den Mond der Lena gemaakte Eilanden, en eene andere tusfchen liggende Caap, twee groote Baaijen. Een Rusfisch Koopman met O naa»  2io de NOOR DER-POOLLANDEN. naamen schAloorof, die een Banqueroet ge» maakt had , zeilden uit de Oostelijke Baaij, om eene ontdekking in het Oosten te doen. Hij begon zijne Reize in Julij \ 7 x> uit de Lena; maar wierd door het ijs opgehouden , zo dat hij genoodzaakt was in de Tana in te loopen, alwaar hij om die reden den geheelen winter tot den au Julij blijven moest. Den 6 September zeilde hij om Swattoi-nosz, en zag, volgens eeniger berigt, ten Noorden een bergagtig Land , dat waarfchijnelijk een Eiland was. Hij bragt op deze vaart, tusfchen het vaste Land en het Eiland St. Diomedes, dat een weinig ten Zuidoosten van Nosz legd, agt dagen door: met eenen gunftigen wind zeilde hij de monden der Judigirka in Alazea door, en zag zich genoodzaakt, met zijn fchip in een der Monden van de Cohma te overwinteren; wijl hij van het ijs tusfchen Modvadkis Ostrova of de Beer Eilanden ingeflooten wierd. Hier voedde hij zich met Rendieren , die des winters in groote Kudden na deze ftreeken koomen, en met verfcheiden zoorten van Salmen en Forrellen, die Voor het begin van de Vorst in deze Rivier koomen. Hier op deed hij twee andere pogingen. Jn 1763 ging hij door Perm net nosz, en kwam in een diepe Baaij T/chaoun, Sky'a Gouba. Het Eiland Sabedei ligd voor deszelfs mond, het groote Schdatskoi nosz tegen het Oosten en de kleine Rivier 'Ifcliaoun, die uit het Land der Tfchutski komt, valt in dezelve. Hij zag eenige der Inwoonders aan den Oever, maar zij vlooden, zo dra zij hem gezien hadden. Kn wij] hij in deze Baaij geen middel tot onderhouding vond, was  A S I E N. 2ii Was hij genoodzaakt te rug te keerén , waar toe hem de fterke ftroom, die regelmatig uit het Oos' ten komt, zeer te Rade kwam. In 17054 deed hij zijne laatfle poging, en wierd, gelijk men vermoed, door de Tfcutski vermoord, of hij het beroemde Voorgebergte van dien Naam , gezien heeft, is onzeker, Eene geteekende Kaart, welke mij de Heer pallas mededeelde, zet het bovengemelde bergagtig Eiland op 75° breedte , tegen over Caap fchalatskoi. (n) Dit zijn alle berigten , die ik omtrent de Reizen na deze afgelegen Kusten heb konnen verzamelen. Eenige zijn genoomen uit c 0 x e Rus/ïan discoveries (0) en eenige uit een («) Men geloofde, dat dit Voorgebergte, een deel van America was; maar de Heer Thisfcherin, Gouverneur van Siberien, maakte in 1763, deze zaak buiten twijifel, hij zond in den winter, drie jonge Officiers over het ijs derwaards, zij vonden eenige kleiue woeste Eilanden, zonder tegen het Noorden, eenig Land te zien: op een dier Eilanden Vonden zij een zoort van fchans, die van drijfhout, aan den voet van eene fteila Rots gebouwd was» maar van wie, en tegen welk eenen vijand, is onzeker, pallas MfT. (de kaart van welke de Heer Pennantfpreekt, is naderhand door den Heer pallas in het IDiel zijner neue Nordifche beijirdge gevoegd. Ver.' taaler.) O) Zie neue Nordifche beitrage I. p. 249. (VerïaaXïa.) O a  ata de NOORDER-POOLLANDEN. een handfehrift , welke ik den bovengemelden Hoogleeraar te danken heb. (p) De Wind die over het ijs van deze Poolzee waaid, maakt Siberien tot het koudfte onder alle bewoonde Landen , ja misfchien (trekken zich deszelvs werkingen veel verder. De Heer bogle vond denThermo* meter bij zijn verblijf te Qhamnunning in Thibet, op 30° 44' breedte, ("volgens de Kaart van den Majoor ren nel) in den winter 29® onder het vriespunt. In het midden van April, waaren de (taande wateren geheel toegevrooren, en 'er viel geduurig een menigte fneeuw. Ik heb zelf van ijs te Patha op 250 35' breedte gehoord , en dat de Zeehonden die op de aarde geflaapen hadden, des morgens verilijfd gevonden waaren. Bij de Schans Ar gun, die niet hooger dan 52° breedte ligd, ontdooid, de grond zelden dieper, dan een of een en half yard. (q) Te Jakutsk op 6i° breedte is de grond altoos, zelf in den zomer, drie voeten diep onder de oppendakte bevrooren. Een Inwoon der aldaar, die een Bron tot op 91 voeten diep gegraaven had, wierd dien arbeid moede, wijl hij geduurig ijs vond. De Vogelen vallen verltijfd uit de Lugt, en de wilde Dieren derven dikwijls van koude. Zelf de Lugt is bevrooren, en toond eene buiten gemeene zwaarmoedige fchemering. Het Noorderligt word hier zo (p) Deze zijn naderhand in de N. nordifche beitrage ia gevoegd. (q) (Yard) is een Engelfche maat.; bedraagende 3 voe. ten. (Vertaaler.)  A S I E N. 213 zo dikwijls gezien, als in Europa, en toond gemeenelijk zulke verfcheidentheden. L>e eene zoort ver. fchijnt regelmatig tusfchen het Oost en Noordoosten, gelijk eene heldere Regenboog, met veele van de zelve afftroomende Ligtzuilen : onder den Boog is het donker, en men ziet de fterren flonkeren» Deze word van de Inwoonders voor eene voorbode yan florm gehouden. 'Er is noch eene andere zoort, die met afgefcheiden ftraalen uit het Noorden en Noordoosten begint. Deze ftraalen vermeerderen allengskens, tot dat zij den geheelen Hemel vervullen, en werpen eenen pragtigen glans van ver. wen, als Goud, Robijnen, en Smaragden van zich; Maar het geen 'er bij komt zet den aanfchouwer in vreeze en fchrik, want de ftraalen breeken, geven yonken, fisfchen, maaken een piepend geraas en een gedruiseh als van een konst vuurwerk. Het gevoelen van eene Electrifche oorzaak word door deze befchrijving zo bevestigd, dat men van wegen den oorfprong van dit verfchijnzel, niet twijffelen kan. De Inwoonders zeggen, 'er trekt eene bende dolle en razende Lieden voorbij. Alle Dieren worden door fchrik aangedaan. De Jachthonden hebben 'er zulk eene vreeze voor , dat zij op den grond vallen, en zonder beweeging blijven liggen, tot dat het verfchijnzel over is. (r) Ik ken zeer weinig Visfchen der IJszee, uit ge. noomen die uit dezelve in de Rivieren van Siberien koo- (r) Vojage en Siberië II. 31. 52,. O 3  a!4 de NOORDER-POOLLANDEN. koomen. De Ob en andere Rivieren van Siberien. worden van de Beluga den gemeenen Steur , den Jterlet (of Rusfifche Steur) Accipenfer Ruthenuslinn. 403. bezogt ; de Heer pallas berigtte mij, dat 'er zich geen Karpers; noch Braasfems, noch Barbcelen, noch andere van dit geüagt, als ook geen Aaien, Meervallen ( Silurus glanis linn. 501.) Snoekbaarzen, noch gemeene Forellen in op. houden. Alle deze Visfchen ziet men egter in den Amur en in andere Rivieren, die in de Oostelijker zee vallen; in deze laatfte vind men ook onze gemeene Kreeft. De Siberifche Rivieren hebben daar en tegen eene menigte verfcheiden zoorten van Stifa men, van welke 'erverfcheiden in Europa onbekend Zijn, en welke in het meer koude water van deze Hemelftreek (climaat) leeven. De gemeene Salm Britt. Zool. 111. 143. is eene derkleinfte zoorten. De Nelma Salm pall. reiz. II. 710". of Salmo Le«eihtys van guldenstüdt nov. Comm. Petrapol. XIV. 513. is eene grooter zoort; en bijna drievoe* ten lang, de Kop fteekt fterk voor uit, het onderkaakbeenjs langer, dan het bovenfte, het ligchaam is zilverwit, de Schubben zijn langwerpig, de ftaert gevorkt, en de Rugvin heeft 14 ftraalen. De Tcsmen Salm of de Heutio van pallas IE 766. word 14 of 15 pond zwaar; en ij el lang, de Rug is donkerbruin , de Zijden zilverwit, de Buik wit op den Rug is hij gevlekt, de fiaertvin is donkerrood, de /Jtftrf gevorkt, het vleesch is wit, de Lavaret Salm pall. III. 705. Britt. Zool. UI. IJ2. of de Albula vanHNN. 512. Salmo Schokur pall. refc. lil. 7°5.  A S I E N. 215 705. Is twee voeten lang, en gelijkt den Lavaret Salmo Pidfchiam pall. reiz, III. 705. istweefpanTien lang, breeder dan de Lavaret, en met een fcherpe Rug. De Wimba Salm linn. 512, en de Kuisfalm Salmo Nufus pallas reiz. III. 7°5-> zijn zeer menigvuldig in den Ob Andere Visfchen vermijden deze Rivier, en kiezen de Jenefey en andere ftroomen met fteenagtige gronden; gelijk de Salmo Lenok pallas reiz III. 116. de (pitsbek (Salmo Oxyrynckus linn, 512.) en de Herfst Salm s. Salmo /Jutumnalü of de Omul. pallas reiz Hl. 705 > zij trekken jaarlijks uit de zee van 73° tot 51° 40' breedte, naar het Meir Baikal en maaken dus eene Reis van meer dan at0, of bijna 130P mijlen. d'Omul doorkruist zelf de zee, en klimt in Augustus in de Sehnga, alwaar de Inwoonders 'er eene groote menigte vangen, en tot hunne voedir g het geheele jaar door bewaaren. Na dat hij zijne kuit tusfchen de fteenen in de Rivier gefchooten heeft, keerd hij weder naar zee. Wij konnen den MoordfchenSalm (Salmo Arabicus') pall. reiz. 111. p. 200. en den Thymallus Britt. Zool> IR n. 159 nog tot de Siberifche Rivier Visfchen betrekken De Salmo Cylindraceus, of de Walok der Rusfen is zeer lang en fmal, bijna rolrond, met eenen zeer kleinen mond en groote zilverwitte fchubbeu; de onderfte vinnen zijn roodagtig; woond in de Lena Kowyna, en Indigirska. De Heeren gmelin en Chappe d'Autero' dies, zeggen, dat men ook in de Ob en andere Rivieren van dit Land, Snoeken, Baarsfern, Keul. O 4 baars*  *id de NOORDER-POOLLANDEN, baarsfem, Karpers, Braasfems, Karaufchen (een zoort vari Voorn) Rogchen Bleijen, Roodoogen (een Baars zoort) Grondels en Ukeliger vind. Ik kan dit evenwel niet met het eerde berigt over een brengen, dat mi] van een beroemd Natuurkenner ?gegeven is, aan wien ik de historie der Noordfche Visfchen te danken heb. De Salmo Kundfcha pall. reiz. III. 709, houd zich in de Zeeboezems der IJszee in menigte op, maar koomt niet in de Rivieren ; en de Ijsbot (Pleuronectis glacialis) pall. III. 706. is aan de zandige Oevers in menigte. Om nu de Bewooners der Noordfche Kusten te befchouwen, zal ik naar Finmark terug keeren, en vooraf den Lezer verwijzen naar het geen ik van de Laplanders gezegd heb. De Samofeeden woonen langs de Kusten van de Oostzijde der Witte Z?e (volgens de Rusfifche Kaarten) tot aan de O'js, die op 730 3c/Noorderbreedte in de IJszee valt, en hebben de binnen Landen tot op 6jö breedte in bezit: naar hen volgt tegen het Oosten een Volk van middelbaare grootte, de Tfchuts* ki genoemdt. Het is buiten gemeen, dat men bij dit Volk, in een even drenge Luchtftreek, eii in een Land dat even zoo weinig bezogt word als eenig ander deel, van deze ongastvrije Landen , zulk een fchoon ras van Menfchen vind. De zeden van alle deze Volkeren zijn wild en bijna als Dieren, en dus ook hunne minnarijen; hunne levenswijze iszovuil en ontugtig, dat het bijna ongeloovelijk is. Niet te min heeft pomp. me la, dat Land der gelukkig*  A S I E N. 21? ffyperboreers, naast eene dezer Volkeren gezet, en de Engelfche prior laat eenen vrijen loop aan zijne Inbeeldingskragt, en fchilderd de zeden dezer Noordfche Volkeren; na dat hij den toeftand dei- Bewooners van de heete Lugtftreek gefchilderd had in de volgende fchoone verzen: And may not thofe, whofe distant lot is cast Noren beyoiiii' Tartary 's extented waste; Whére thró the plains of pne continual day, Six fhinings months, porfue their even way, And Sx fucceediug urge their dusky flight, Obfcured with vapours, end o'er heim'd in Nighr, May not, l ask, the Natives of thefe Climes. (As annals may inform fucceedirg Times) To our quotidian Change of heaven prefer Their own vicisfitude and equal fhare Of Day and Night, disperted, thro' the Year? May they not fcorn our funs repeated race, To narrow bounds prefcribed a little fpace Hastning from Mom and headlong driv'n froin Nooa Half of our daily toil yet fcarcely done ? May they not Justiy to our Climes upbraid Shortnefs of Night, and penury of fhade? That, ere our weary'd Limbs are justiy blast. O 5 With  ai8 de NOORDER-POOLLANDEN. With wholefome fleep, und necefsary rest, Another fun demauds return of care, The remnant Toil of yefterday to bear? Whilst, when the folar beara falute their ilght. Bold and fecure in half a year of Light, Uniterrupted Voyage tluy take. To the remotest wood, and farthest lake. Manage the fishing and purfue the Courfe With more extended Nerves and more continued force And when declining day forfakes their fky; When gathering Ciouds fpeak gloomy wenternight} With plenty for the coming feafon biest, Six folid months (an age) the live releasd From all the labour, procefs, clamor, woe, Which our fad fcenes of daily action know: They light the fhining Lamp, prepare the feast, And with full Mirth receive the welcome guest; Or teil their tender loves, (the only care Which now they fuffer, to the listning Fair: And rais'd in pleafure or repos'd in eafe. (Grateful alternates of fubftantial pace) Th. y blefi-'d the long nocturnal influence f hei On the crowned goblet, asd the genial bed, dat  A S I E N. 219 dat is: En die Volkeren, welke het Lot aan de overzyde der uitgebreidde woestijne van Tartarien, in het afgekgenfleNoorden, eene woonfieede aanwees; aldaar waar zes maanden, over het gelyke van eenen bejlendigen Dag, glanzend hunne effen fopbaan doorvliegen; en na hen zes andere, verduisterd door Dampen, en door den Nacht omgeeren , hunne zwarte vleugelen voortzetten? —— Ik vraag , konnen de Bewooners dezer Plaatz en, wel onze Hemelkreis die fteeds veranderd, boven den hunnen kiezm, in welke Dag en Nacht in gelijke helften verdeeld zijn"? —— Konnen zij onze Zonne/dvjn , die in zulke eene engeLoopbaan ingeflooten is, niet verachten* terwijl zij met eenen /nellen fpoed van den Morgen, naar den Middag, en van den Middag naar den Avond ijlt, eer ons dagwerk naauwlijks ter helfte voïbragt is ? Konnen zij ons niet de kortheid der Nachten en gebrek aan Jchaduw voorwerpen ? Konnen zij ons niet tegenwerpen, dat eer de verjlerkende ruste des flaaps, de afgematte Leden verkwikt, weder een nieuwe zonne ens opwekt, om den last des Arbeids te draagen, die de Dag van gisteren overliet! Intusfchen zo dra de eerjls Jiraalen van den Morgenjiond hen verligt,konnen zij, {verzeekerd, dat een halfjaarigen Dag hen volgt.) gerust na de verst gelegen Wildernis, en de afgelegen. JU zee trekken, en met onbezweeken moed en kragt den Arbeid en de Gevaaren der Visfcherij trotzeeren —— en wanneer de Dag den Hemel verlaat, en duistere opeengepakte wolken , den Nacht van den naderenden winter, verkondigen; dan leeyen zij door den overvloed, want  sao de NO ORDER-POOLLAND EN. want het voor bij gegaan jaargetij, heeft hen tegens het gebrek van zes Maanden verzek rd (welk een benijdenswaardig Tijdvak! ) i rij van onrust, zorg. en alle de kwaalen tt z jn, die door ons op het Tooneeel onzer bezigheden, onaffcheidelijk geleeden worden. Bij het fchemeren van een wel voorziene Lamp, bereide zij eene rijke maaltijd, en ontfangen den wAkomen gast gulhartig, of klaagen aan het gaarne luisterend Me'v.jen , den kommer hunner liefde, de eenige ongerustheid, die zij kennen, het zij zij vergenoegd ontwaaken, of ach op hun leger ter ruste•uittrekken, inhei genot van jleeds afwisfelende vreugde, is den langen Nacht, en deszelfs gelukkigen invloed, fp hunnen bekranjten Beker, of hun Bruilojtsbedde. Thomson de getrouwe Waarneemer der Natuur, fchilderd de Bewooners dezer Landen met meer waarheid in de volgende verfen , die aan de voorige vlak tegen over gelteld zijn. Hard by ihefe fhores, where fcarce bis freezingflream, Rolls the wild Oby' live the last of Men ; Ar.d half enüven'd by the distant firn, Thas rears and ripens man as well as plants Here human Nature wears its rudest form Deep from the piercing feafon funk in Caves, Here by dull fires, and with unjoyous chear, They wast the tedious gloom. Immers'd in furrs, D.o.  A S I Ê N. 221 Doze the grofs race; nor fprightly jest, nor fong Nor tendernefs they know; nor angth of üfe, Beyond the kindred bears, that fralk without. Till morn appears her rofes dropping ail, Sheds a long twilight bright'ning o'er thï fields And calls the quivei'd Savage to the chace. dat is: Na aan de Kusten, alwaar de wilde obïj, met moeite zijnen bevrooren Jlroora voortrold, leven de laatjle van het Menschdom, door de veraf gaande Zonne, die de Planten en Menfchen ontwikkeld, en rijp maar half verlevendigd, de menfchelijke Natuur heeft hier eene ruwe gedaante. Door het fcherpe jaargetij diep in holen gekluisterd, brengen zij, hij een droevig vuur de verdrietige Duisternis door: in bont ge donken, kend dit ruwe Menschdom niets ; zij weeten noch van vernuftige fcherts noch van gezang , zij kennen niet het geringfte levendig Dier dan de lonpe Beeren Na langen tijd, breekt de Morgen aan; dan vallen alle de Rofen af en 'er rijst eene laage fcheemering, die het Land verligt, en den met den Pij/koker voorzxtnm Wilden tot de Jagt roept. Dit verbaazend gedeelte der Rusfifche bezittingen bleef zeer lang onbekend; de in wellust verzonken of oorlogzugtige Czaars hadden noch lust noch tijd, om nieuwe Landen te ontdekken. Uit  2?.2 de NOOR.DER-POOLLANDEN* Uit begeerte naar Buit, deed men onder de Régeering van Czaar bazilowitz i. eenen inval in dezelve, en noch eene onder zijnen Opvolger; maar een vreemdeling de beroemde Cofak vermm, die uit zijn Land naar den Oever der Caspifche zee gedreeven wierd, vervolgde met eenige koene Lieden, zijnen weg naar Oxel, niet verre van den oorfprong der Rivier Karna aan de Westzijde van den Uralifchen Bergfchakel. Hier vond hij eenen zekeren strogonoff een Rusfisch Koopman, die zich korten tijd tevooren, hier nedergezet had, wegens den Handel in Pelterijen. Hij bleef hier den geheelen winter, en wierd door de Rus/en met alle levensbehoeften voorzien. In het voorjaar keerde hij zijne wapenen tegens k u t« chüm Chan, eenen der magtigfte onder de kleine Vorften van het Land, dat thans een deel van het GouvernementToboMy maakt. Hij leverde in 't jaari58i den CAaaeenenveldflag, overvvonhem, en zette zich op den Throon. Maar zijnen zetel niet zeker agtende, Rond hij zijne bezittingen aan ca. zelowitz af, die zich deze gelegendheid ten nutte maakte , om zijne bezittingen door dit Land uit te breiden. Hij zond yerm/e hulp. troepen; maar het geluk keerde; hij wierd door den Chan geflaagen en kwam op de vlucht om het leven, na dat hij als een Held het uitterfte gewaagd bad. De Rus/en verlieten Siberien na den dood van hunnen Bondgenoot ; maar keerden wel haast weder, en bragten de Landen die ïerm/il vero. verd  A S I E N. 223 verd had weder onder hunne gehoorzaamheid; zij voegden voor het midden der XVII Eeuw, 1440 mijlen lengte en bijna 700 mijlen breedte bij hunne oude bezittingen, zonder de Rusfifche Volkplantingen op het Eiland Oonalaskka mede te rekenen, (x) Dit groote Land is zo fchaarschf bevolkt, en met zulke onbefchaafde Menfchen bezet, dat de Land en Zeemacht van het Rijk 'er weinig door vermeerderde word. De Bewooners zijn traag, onhandig, en luij in den hoogften trap; wijl zij genoodzaakt zijn, hunnen langen winter aan den haard door te brengen; in dien tijd is de grond dik met fneeuw bedekt, en de koude vreezelijk geftreng. De Lente, (zoo men dien tijd zoo noemen kan,) kend men aan het, door den o-efmolten fneeuw troebel en drabbig gemaakt water, dat van de Bergen afftort, en de vlakten in JMeiren veranderdt. Nevels, Regen en Sneeuw wisfelen beurteling in dit jaargetij , tot op den vierden Juni). De korte zomer is heet, en gunftig aan den groeij der Planten. Men ziet den twee en twintigften Junij het koorn een voet hoog, en malsch gras; om Tobolkski groeijen weinig keuken Planten. Alle zoort van Vruchten zijn 'er onbekend, behalven St Jans besfen. »Er is eens eenen zuureu Appel in eene kas rijp geworden , en men droeg dezelve in fchijven gefneeden, in een grooten fchotel, op een aanzienelijk gastmaal op ta- CO d'Autroche Voyages en Siberië.  zn de NOORDER-POOLLANDEN. tafel met zoo veele praal, als men in Engeland een Ananas doet. De Dieren van Siberien , welker Pelswerk, de eerfte rede der verovering was, zijn zoo verminderdt, dat de Rus/en , genoodzaakt zijn, hunnen toevlugt naar Engeland te neemcn\ om uit Noord America, den uitvoer van hunne eigen Pelterijen naar China te vermeerderen. — De voornaamfte Handel van dit Land fchijnt in Metaalen te zijn. Het heeft voortreffelijk IJzelen Koper in overvloed. Goud en Zilver vind men in zulk eene menigte , dat zij een aanmerkelijk Articul in den Rusfifcben Handel maaken. De Kopermijnen van Kolyvan, uit welke men dit kost* baar metaal wint, houden veertig duizend Menfchen bezig, meest Colonisten in derzelver Mijnen van Nertfchink; aan geene zijde van het Meir Backal over de veertien duizend. De fommen der Inkomften van de verfcheiden Metaalen bedraagd niet minder, dan 679182 Ponden en 83 Schellingen (of 7471009 Gl. 16 St. Hollandsch. Na de ontdekking der nieuwe Waereld was geen Land wigtiger voor de Natuuronderzoekers , dan Siberien, zo wel in het Dieren- als Plantenrijk; ten minften vind men 'er zeer weinig boomen , die aan Europa en Aften behooren. De tik Qiiercus Robar, boe menigvuldig ook in Ruslanden Cafan ziet men in deze groote Landen niet nader, dan aan de Oevers van Argun en Amur in de Chinee. fche Bezittingen. De witte Populier Populus alba en de Ratelaar Populus tremula zijn 'er zeer gemeen. De Abeelboom Populus nigra, de gemeene Wilg  A S I E N. 225 Wilg Salix Caprea de Laurierwilg Salix pentandra, en de. witte Wilg Salix alba vind men itl menigte. 'Dé Hazelltruik Corylus avellana is zo zeldzaam als de Eik. Even zo word den Berk* Betula alba, in overvloed gevonden, en verfchaft alle de Noordfche Volkeren een algemeen nut. De JMaantjes Berk, Betula nana is alleen aan het Meir Baikal. De Els Betula Almus is 'er niet zelden, de Pijnboom Pinus Pinea en de Cembra, en de Lorkenboom Pinus Larix, alle Boomen van voortreftelij' ïijke geneeskundige, en huishoudelijke kragten, bedekken een groote ïtreeks Lands. De Vuurenboom. Pinus abies en de edele Denne Pinus Picea, maaken in veele Landen groote Bosfchen. De eerfte word niet hooger gevonden, dan tot 60 breedte, en de laatfte maar tot dan 58° breedte; de eerfte is in Europa in volle kragt, en men ziet in Lapmark verre boven de Noorder keerkring groote Bosfchen daar van; een bewijs van de heftige koude in Noord Ajun. Dit is het getal van de Boomen, die in Europa groeijen. De Heer omelin geeft de Lezer in zijne Voorreede (p. 94.) eene korte Lijst van andere Planten , die in beide Waereldsdeelen gemeen zijn , en die hij aldaar vond» De Boomen of Struikeni die aan Siberien en Tabetgen eigen zijn: Acer Tataricum Sp. plant. ",49-y. U/mus Pumila 327. Prunus Sibirica A tt m. Ruth. 072. Tab. 29, Pyrus bacceata 274. Robinia Carayam fiutescens en Pygmaea fp. pl. II. 1044. Ik kan sok noch melden, dat de Taccania haeca of de BalP ie na  226 de NOOR.DËR-POOLL ANDEN. fem Populier, die ook in Noord America gemeen is, ook aan de bovenlanden der Lena, Angora f Jer.efey en tusfchen de Onon en Aga in menigte groeid. De Inwoonders bedienen zich van een aftrekzei van zijne knoppen, als een werkzaam middel, tegen eene in deze groote Landen heerfchende fchandelijke ziekte. Europa heeft de voortreffelijke zoort van Haver Avïna Siberica 11. Sib. I. 113. tab. 2.2. linn. fp. pl. I. 117. te danken; én onze Tuinen worden fchoon verlevendigd, aan die praaiende en gloeijende [Bloemen, welke uit het afgefeegeri en ruw Noord China tot ons gebragt wórden; ik wil uit dé menigte maar eene weinige kiezen, als: Vcronica Siberica. Iris Siberica (1. Lib. 128, Eringium planum l. 185. Lilium bulbijerum I 41. Lilium pomponium ï. 42. Lilium Mantagon ï. 44- Delphinium grande florum fp. pl. ft 749. Erythronium dens 'Caninus I. 39. tab. 7. Hemerocallis flava 1. ,37. Sari fruga crasfi folia f. pl. I. 573. Lychhis chalcedonica fp. pl. L 625. Eyrüs baccata pall. III. ioj. fl. rusf. tab. X. Lytbrum virgatvm fp. pl- 62. Amygdalus nana fp. pl. 1677. Poeonia tenui folia fp. pl. I- 748. Clematis integri folia fp. I. 767. Ad*.  A S I E N. " 82? Adonis vinnalis fp. pl. 77 r. Afiragalus alopecuroides fp. pl- II. 10G4. Hypericon Afcyron fp. pl. II. 1102. Echinops Retr. fl. Siber. joo. Vèratrum nigrum fl. Siber. I. 76. Na de verovering van Siberien, wierden de Tfchuts* fa het eerst door de Rus/en ontdekt , als die de kennis van dit Volk aan den Avanturier Dtfsc ijken te danken hadden: zij zijn een vrij, dapper Volk, en overtreffen in grootte en aanzien alle de nabuurige Volkeren; zij zijn lang, fterk, welgemaakt , en hebben een lang inneemend gezigt. Het is ten uiterften bijzonder , dat dit ras van Menfchen geheel alleen daar woond, en rondfom door een klein zoort van Menfchen ingeflooten is; zij draagen geen baard, hun haair is zwart, kort afgefneeden, en met eene naauwe kap bedekt, of met een kaproen, die groot genoeg is, om ook de fchouders mede in te fluiten. Eenige draagen kleine knoopen in de ooren; maar niemand heeft de wilde gewoonte , van neuzen of lippen te doorbooren; zij draagen eene korte en enge rok, kouzen en korte laarzen; tot hunne kleedingsHukken nee. men zij op eene verwonderingswaardige wijze bereid Leder, met of zonder haair. (r) Men zegt, dat zij even als de Esquimaux, jakken naaijen uit ingewanden der Walvisfchen gemaakt, (v) welke zij ver, moé- (/) Cooks Voyage II. 450. tab. 51, (y) Gefchichte van Kamtfchatka. P 2  235 de NOORDER-POOLLANDEN". rnoedelijk aantrekken wanneer zij te fcheep gaan £ want zij overtreffen hunne Nabu uren in de Visfcherij, en bedienen zich van Booten met vellen gedekt, f» die aan de Croenland/che vrouwenbooten gelijk zijn. Zij hebben 'er ook kleinere of Kajaks, zij bedienen zich verder van fleeden, en houden groote Honden, die naar Vosfen zweetnen , van verfchillende verwen, en met lang, zagt, wollig haair: en die waarfchijnelijk dienen om te trekken. Volgens zommige gebruiken zij, 'er Rendieren toe , die zij in menigte hebben. Maar deze Dieren worden noch gemolken noch geflacht, wijl zij het vleesch der Zeedieren meer beminnen; edoch wanneer :er een' Rerft of van een wolf gedood word, eeten zij hem. — Dit Volk is dapper oorlogzugtig , met Boog en Pijlen, die met beenderen of ftee. uen gefpitst zijn, gewapend; zij hebben ook Pieken , die met Raai beflaagen zijn , en welke zij van de Rusfen door ruiling verkrijgen: deze draagen zij gemeenelijk op den regier fchouder, en hangen eenen lederen koker, die zeer fierlijk gemaakt is, over den linker. De Rus/en wonnen dikwijls veldflaa' gen tegens dit dapper Volk, die hen duur te Haan kwamen, maar waaren egter niet in ftaat, hetvolIcoomen te overwinnen. Het behield een hooggevoelen van zijne vrijheid, en weigerde telkens de fchatting, waarom de eergierige Eurcpeaanan, hen den naam van Rebellen gaaven. Onder geenevooci waar- (/) Cooks Voy/Jgc II, tab. 452»  A S I E N. 2?9 waarde, hoe ook genaamd, geven zij hunne wapenen weg, vermoedelijk wijl de TfihutsH een ontwapend Man voor onrëerd houden. Captein coók bemerkte, in een bezoek van drie uuren, dat hij hen gaf, deze ongemeene liefde voor hunne wapenen , daar zij anders alles gewiliig overgaaven, zelf zonder een tegengefchenk te verwagten. Zij behandelden hem zeer beleefd, doch teffens met veel voorzigtigheid , en begroetten hem , door een buiging met het hoofd , en hetafneemeii hunner kappen ; welke teekenen van beleefdheid zij waarfchijnelijk van de Rusfen geleerd hebben. Zij vereerden hem met zang en dans., en fcheidden van hem als vrienden, doch niet zonder merkwaardige en wigtige gevolgen. "■ »' 'i Een jaar na het bezoek van Captein cook met de Tfchutski kwam 'er een gezandfchap van dit Volk aan de Rusli/ïhe grenzen, en bood vrijwillig vriendfchap enfchattingaan : dit edelmoedig Volk, bij welke vreeze niets koude uitwerken, wierd door de Hofiijkheid en goede behandeling van den beroemden Zeeman geroerd; zij hielden hem en zijne Lieden voor Rusfen, terwijl zij geloofden, dat hunne bejegening omtrent veranderd was. De weldadige Keizerin heeft reden om te bloozen, over de verpligting, die zij aan de En* gelfclicn fchuldig is, wijl haar gebied, door de hulp der Britten, een magtig Bondgenoot verkreeg, juist op dien tijd, wanneer haare gewapende Neutraliteit, ons millioenen regtmatige Onderdaanen ontroofdde. Wegens de kortheid van het bezoek, konde men p 3 wei-  230 de noor.der-poollanden. weinig kennis verkrijgen van hunne gewoontens ik zal alleen aanmerken , dat zij hunne dooden onder Reenhoopen of Carnedds begraaven , men vond 'er eenige met eene Walvischribbe, op den hoop. Dit geeft een bewijs der algemeenheid dezer gedenkteekeneu voor de Dooden. Het Land der Tfchutski maakt het Noordoostelijke deel van Aften, het is een half Eiland, en word begrenst, door de Baaij Tehaoum, de IJszee, de ftraat Beerir.gs, den zeeboezem, en de Rivier Ariadyr, die in de zee van Kamtfchatka valt Het is een Bérgagtig Land, geheel zonder Hout, en dus ook zonder Dieren, die in de Bosfchen woonen. Het Voorgebergte Scha.'ctskoi is het Westelijke deel; of het Noordwaards, tof 74° breedte loopt, gelijk dei?nï/è»meeiien, is zeer twijfielagtig; en de Heer c ook was van dit gevoelen niet.: volgens zijn wijze van redeneeren, geloofd hij, dat Indigerska ten Oosten op de Kaarten , twee graaden te veel Noordwaards gezet is. (y) Volgens eene Kaart,die hij bezat, en naar een door de Rusjen medegedeeld Berigt, zet hij den Mond van de Kowyna op 68° in plaats van 740 20' gelijk de Kaart van Petersburg heeft. Het is derhalven te denken , dat geen deel van Afien in dezeftreek zich verder dan tot 700 breedte uitftreitt, onder welke wij Schalotskoy-nosz zetten moeten; verder moeten wij den Heer campbell volgen , die zijne Kaart van dit Land hoofdzakelijk uit Cy) Cooss Voyage iii, 268.  A S I E N. 231 uit de Papieren van Captein berings opgemaakt heeft, (z) die het Land, inliet welke dit Voorgebergte Oostwaards ligt een zeer Zuidelijke Plaats geeven. Wijl Captein cook rede had om te denken, dat de eerfte Kaarten zoo wel in lengte als in breedte feilden, is'het te vermoeden, dat hij cp Co mijlen na aan Schalotskoynosz genaderd was , hier was hij den 29 Augustus 1778. en van dien tijd z|jn wjj in ftaat, op zijne aanmerkingen zeker te konnen ftaat maaken. Na dat hij de IJszee van het uiterfte gedeelte der Amerikaanfche Kusten, die hij bereiken koude, doorkruist had, vond hij Land. Het fcheen aan de Kust laag, maar in het midden zeer hoog, en tusfchen beiden lag er een groot Meir. Hij gaf aan eene fteile en Rotzige fpits bijna onder 68° 56' breed, te en 1080 lengte, die zijn non plus ultra aan de zijde van Afien was, den Naam van Noord Caap; aan de overzijde konde hij geen Land zien; fchoon het weder vrij helder was. Drie mijlen van den Oever was het Meir maar 8 vademen diep. Dit laage water, de zich verheffende wind, een opkomende nevel, en de vrees, dat het ijs mogt komen afdrijven , noodzaakten hem om van verder onderzoek of te zien; hij zeilde flegts zo na aan de Kusten Zuid Oostwaards , als hem de voorzigtigheid toeliet, en het uitzigt bleef het zelve. Op 67° 45° breed- (3) In har ris Voyage II. 1016. P4  S32 de NOORDER-POOLLANDEN. breedte, ontdekte hij een klein Eiland, met fteile en rotzige Oevers , omtrent drie mijlen van het vaste Land; het geen hij ter eere van eenen zijner Officieren den naam van Barrey gaf, en toonde door deze en andere bewijzen, dat hij uit dankbaarheid, zijne reisgezellen onftervelijk wilde maaken. INa dat hij , dat Eiland voorbijgezeild was , verhief zich het binnenland met hooge Bergen, die het einde van den grooten boven befchreeven Bergfchakel uitmaakten. Onder de 63 breedte en 18S 11' lengte zag hij jferdez Kamen een hoog Vbojgebergte , dat zeewaards hooge fteile rotzige klippen toond ; de Kust is hoog cn fteil. maar vaar Noord Caap laager, want aldaar is zij een voortzetting der Noordpools vlakten. Dit waaren ook de Noorderlijke grenzen der Reize van een' ander beroemd Zeeman Captein bar 1 n g s, een Deen van geboorte, die het zelve oog. merk had in zijne Reizen, namentlijk om ontdekkingen te doen in deze Landen. Hij was in dienst van pet e r den grooten, die , dewijl zijn groot ver. nuft, de Nabuurfchap van America met zijne A/ia' tifche bezittingen vermoedde , een Plan tot eene ontdekking ontwierp, die zulk een' grooten opperheerfcher waardig was. Hij flierf egter, eer men bet onderzoek begon, maar zijn geest leefde in zij. nen Navo'ger- Bef. ring kwam na eene lange en vermoeiende Reis, door de woestijnen van Si, berien in Kamtfchatka en bragt na duizend zwarigheden flegts noch zeer weinig ftoffen tot zijne Reize  A S I E N. 233 ?emede, (a) verfcheiden omftandigheden van zijne gevallen , Zal ik bij gelegendheid aanvoeren. Ik merk hier flegts aan, dat hij den 15 Julij 1728. uit de Rivier-van Kamtfchatka zeilde, en den 15^gustus zag hij Serdze Kamen, of de hertvormige klippen gelijk der zeiver eerfte Ontdekker haar noemde. Van Serdze Kamen loopt het Land , tegen het Zuidoosten , tot een Voorgebergte, dat Captein cook Oost Caap noemd. (6) Dit is een rond half Eiland , met hooge Klippen ; zij loopt verre in zee tegen het Oosten, en hangt met+het Land zaamen op 66° 6' breedte, door middel van eene lange en fmalle Land-Engte. Dit is het Tfchutski-nosz van onze Zeelieden, en maakt het begin der naauwe ftraat, die de Oude Waereld van de nieuwe fcheid; de afftand van deze Caap in Afien van America bedraagd hier flegts 13 Franfche mijlen. Het Land is aan de Kaap en aan de Noordwesterzijde bevolkt. Omtrent in het midden der ftraat, leggen twee kleine Eilandtjes, door de Rusfen St. Diomedes Eilanden genaamd , van welke geen van beiden , meer dan 3 mijlen in den omtrek heeft, (c) Het is zeer (a) De nnrigten van zijne Reis verdienen nageleezen te worden; zij zijn door den Heer campbell in het tweede Deel van ha ruis Collection pl 1018. aangeteekend. (b) Zie de plaat der (Engelfche) lleisbefchrijviiag van cook, (e) Cook Veyages II. 445. III. 243. P 5  234 de NOORDER-POOLLANDEN. zeer zonderling, datBERiisc, die deze enge ftraat doorzeilde, het oogmerk van zijne Reize niet bereikte. Men kan hier van geen e andere oorzaak Vinden, dan het mistig weder; dat in deze Hemelftreek, die door haar nevels beroemd is, hem belet heeft (d); want hij zegt, dat hij noch ten Noorden, noch ten Oosten, Land zag. {e Onze edeldenken-e Zeeman, die eenen ijder de Eere geven wilde, die aan zijne verdienden toekomt, noemde de. zelve de Beering ftraat. De diepte in deze ftraat is van 12 tot 29 pf 30 vademen, zij is in het midden het grootfte, en daar heeft men eenen flijkerigen grond ; de ondiepfte plaatzen zijn aan den Oever, die uit een zand beftaat, dat uit beenderen en wortelen vermengd is. De Ebbe en vloed zijn naauwelijks bemerkbaar, en komen uit hetAVesten. Van de Oost Caap, gaat het Land Zuidwestwaards. Onder 65° 36' breedte, legd de Baaij in welke Captein cooks de zamenkomst met de Ifchutski had, en beneden dezelve is de St. Laurens baaij, aan den ingang is zij omtrent vijf mijlen breed , vier vademen diep en aan het einde met hoog Land begrenst. Een weinig beneden deze valt eene andere groote Baaij in het Land; die aan heleinde door zeer laag Land bepaald word, of zo groot is, dat men 'er het einde niet van zien kan; meer Zuid- 00 Idem ibid. II. 470. en Meter clog. Tabl. III. «ppend. 512. 513. 520. 521. O) Har ris Colkction. II. p. 1020.  A S I E N. 235 Zuidwaards zijn 'er noch twee andere Baaijen, en onder 640 13' breedte, en 1860 36' lengte legt, de allerzuidelijkfte punt van het Land der Tfchutski. Deze wierd voorheen Anaderskoi-nosz genaamd ; in deze had beering eene ouderhandeling met acht Mannen, die in een Bacdar of eene met Zeehonde vellen bedekte Boot tot hen kwaamen, waarom eenige dezelve Beerings en andere Tfchutski nosz noemen. Eenige weinige mijlen ten Zuidoosten van deze Landfpitze, legd het door Captein cooks ontdekte clerkb's Eiland, en vlak onder het zelve een grooter, dat beering den Naam van St. Laurtns gaf; hier komen de Tfchutski wegens hunne Visfcherijen zaamen. (ƒ) Beide beftaan uit hooge Klippen , en zijn door laag Land met elkander verbonden. Men vond op omtrent 19Franfche mijlen van St.Laursns, ten Noordoost en Oost een klein Eiland. Ik geloof dat het die Eilanden zijn, die Captein cook ter gedagtenis van zijnen Wondiirtzandersons Eilanden noemde; deHeer anders on ftierf bij dezelve, en verdiende wegens zijn beminnenswaardig Caracter deze gedagte. nis. Het legt onder 63° 4' breedte en 191 lengte. Een klein Eiland zonder naam, dat niet nauwkeurig gezien is , en onder 640 24' breedte en 900 31' lengte, m.idden in het Canaal ligt, vermeerderd het getal van de Eilanden tusfchen de Straat en St- Laurens. Deze Eilanden op de Kaart van den Lieute. nant (ƒ) Mulleus Voyages des Rusfes. I. 148.  236 de NOORDER-POOLLANDEN. nant sijnd, die in 1764 eene Reize van Kamt' fchatka na de Beerings ftraat maakte, fchijnen maar in de Inbeelding te beftaan. Niettegenftaande men den geheelen Rusftfchen Almanacli geleedigd had , om 'er naamen voor te vinden, st. agathon, st. titus, st. mijron, en veele andere vervullen de ruimte, die Captein pasfeerde, dus zouden zij zijnen Navolger zeker niet ontflipt ziju.fg) Dit Land loopt van beerings Tfchutski nosz Westwaards, en word begrenst aan deze zijde van den grooten zeeboezem Anadyr; in welke de Rivier van dien Naam -valt en maakt de grenzen van het Land Tfchutski. Van Caap Thaddeus onder 62' 50' breedte, en 1S00 lengte van de Zuidelijke grenzen van den zeeboezem Anadyr, loopt de Kust op eena zeer groote wijdte Westwaards naar Oljutershi nosz, en halverwegen deze Caap, loopt het Land naar het Westen te rug, en maakt eene zeeboezem. Bij Thaddeus-Posz zag men den 19 Juni] eene groote menigte Walrusfen en groote Zeehonden ; ja men bemerkte den Albatros in deze hooge breedten. Qi) Tusfchen deze en de Pengenskifche Zeeboezem, aan het einde van de Ochotskifche zee , legt de Landengte, die het beroemde half Eiland Kamtfchatka aan het vaste Land hegt. Zij is hier omtrent 120 mijlen breed, en loopt eene lengte van den 52° tot01. Noorderbreedte. De Kusten zijn dikwijls nederig] en (g) Core Rusfians discovery p. 300 in de Kaart, (h) Coqks Voyage III. 241.  A S I K N. »37 en ook dikwijls met Klippen, die aan veele Plaatzen; eene buitengemeene hoogte hebben, ingeflooten, ruwe en fpitze Rotzen fteeken uit de zee uit, en ftrekken tot wooningen der ruige Zee Leeuwen, welker vreefelijk brullen , dikwijls het behoud der fcheepen is, dewijl zij hen voor het gevaar van ftooten , in devze mistige Hemelftreeken waarfchuwen (i). De Kust heeft weinige Havens, niettegenftaande 'er veele groote Kaapen uitftecken.— De merkwaardigfte zijn Nordhead met zijne fpitzige Rotzen , aan den ingang van de Awatchaa* laai] ik) Cheepoonskoi nosz noch verder ten Noorden, (O en Kromtskoi nosz met haare hooge Klippen. Het half Eiland verwijderd zich buitengemeen in het midden, en loopt aan Caap Lopatka, fpitz toe : deze Kaap is bij eene laage vlakte ert maakt het Zuidelijk einde van het Land. - Het geheele half Eiland is in de lengte door een fchakel van Rotzige Bergen , doorfneeden, die dikwijls met fneeuw bedekt zijn , in kegelswijze toppen uitloopen, en dikwijls van een Vulcamisch vuur rookeu. Dit vuur is aan veele Plaatzen uitgebrooken; en men kan de uitgebluschte vuurfpuwende bergen aan de Craters of Tregters op de gefpleeten Toppen, kennen. De brandende Berg bij AwaU aha (O Befchrijving van Kamfchatka (in het Engelsen) 429. Qi) Cooks Voyage III. tab. 58. (/) Idem ibidem II. tab. 84.  a38 de NOORD ER-P OOLLANDEN. cha Cm), bij Tobbatthik, en op het gebergte van Kamtfchatka zijn de nieuwe, («) zij barden zomtijds met wervelende vlammen uit en verbranden de nabuurige Bosfchen; dan volgen 'er Rookwolken, die den geheelen Dampkring verduisteren, tot dat zij door het uitwerpen van Kooien en.Asfche, die het Land 30 mijlen verre bedekken, verdreeven worden. Aardbevingen, Donder en Blixem vereenigen zich, om dit akelig Toneel op het Land verfchrikkelijker te maaken; de zee rijst met hemelhooge Golven, deeld zich dan weder van elkander en toond eenen diepen afgrond. (0) Hier door ontdekte men het eerst de Bergfchakels, in den grond der zee, die de Kurilifche Eilanden, met het einde van dit groote half Eiland verbinden. Ik heb nooit gehoord, dat zij, gelijk de Europifche brandende Bergen, het I and met \Lava of water overftroomen. Op zommige Plaatzen vind men heete 'Bronnen, die in warmte, aan die van IJsland niet toegeeven. (p) Zij maaken op zommige Plaatzen kleine fonteinen, met een fterk geruisch, maar fpringen niet hooger dan ander, half voet, (q) ' De 0<'0 Zie cooks Voyage Vol. III. tab. 85. in de befchrijving der nitbarfting p. 235. 00 Defcript. Kamtfchalka. tab. 15. p. 342. CO Cooks ubi fupra III. 2c6. 332. (ƒ>) Defcript. Kamtfchatka p. 348. Tab. IV. V. alwaar de loop dier Laden afgebeeld is. (?) Cooks ubi fupra p. 327,  A S I E N. i# De Lugtftreek is des winters buitengemeen koud, want tot aan Bolgeretsk op 520 30' is alle gemeenfchap, tusfchen de nabunrige Volkeren ver. hindert. Zij' durven zich niet naar buiten waagen , uit vreeze van te bevriezen! De fneeuw ligt tot Mei) 6 of 8 voeten hoog; én de ftormen raazen vreclelijk , bet geen men aan het onderaardsch vuur, de, zwaveliigtige uitdampingen, en de vuurfpuwende gefteldheid des Lands moet toefch'rijven ; de heerfchende vvinaen komen uit het Westen, en maaken den winter in Kamtfchatka noch fcherper en ftrenger; wijl zij over de bevrooren Wi'lderni'sfen Siberien en Tatarien waaijen. De winter duurd tot half Juni) y van de'zén tijd tot het midden van September kan men dit jaargetijde zomer noemen, indien anders een met regen, mist, en droevige Lugt afwisfelend we. der, diëh Naam verdiénen kan. Men zaaid 'er Reigras, Gerst en Haver, maar dit alles word zelden rijp; waarom men de Rus/en en Cefakken levensmiddelen uit Siberïën zenden moet. Op eenige Plaatzen bereikt het gras eene aanzienelijke hoogte, en de Oogst geeft een buiterigemeen voedzaam Höoij, om het vee te mesten. De gemelde Colonisten alleen hebben Koorn. De Inboorlingen moeten uit nood, bunnen toevlugt tot andere voedzelen neemen. Op eenige weinige ftreeken na is het Land onvrugtbaar en onbekwaam tot verbetering. Zo dra de Zee Otter én andere kostbaare Pelterijen beginnen té ontbreeken ,• zullen de Rusfen hét Land móeten verlaaten, Wanneer zij  'Mo de NOÖRDER-POOLL ANDEN- zij het niet raadzaam vinden Volkplantingen in Amê. rica aan te leggen,waartoe de Pelterijen van dat Land» of het uitzigt op gewin uit het mineraalrijk, hen zouden konnen aandrijven. Men heeft tot noch toe weinig Mineraalen op dit Eiland ontdekt, niet om dat 'er gebrek is aan Koper en Ijzer, maar omdat het geen men van deze Metaalen gebruikt, tot zulk eenen laagen Prijs ingevoerd word, en het niet der moeite waardig is, dat een Volk dat onweetend is in Bergbouwkunde en in het fmelten van Metaalen , dezelve in ontoegangelijke Bergen nafpoord. De Lezer verwondere zich niet over de armoede van Flora in deze Landen van Kamtfchatka, wijl deszelfs oorzaak in de Lugtftreek en in den grond ligt te vinden is. Men moet niet gelooven, frtx i&a a. E. V. Oxgiocios. E. V. jEr/ca gmelin IV. 131. 21. B. jEn'ra ... 131. 22. a. Eryanthus .. 133 21. Polygonum bistorta. E. -Pofyg. viviparum E. .rftfioïa mofchatillina. a» E. Sophora Lupiuoichs am. acad. II. 231. Ledum palustre +. Andromeda gmel. IV.'iai. 9. Chamaerodendros gmel. IV, 5;6. n. B. Arbutus Uva Urfi E. forg Tarella trifoliata. E.Virg. am acad. II. 322. 2 P>  244 be NOORD ER-POOL LANDEN. Pyrola rotundi folia. E. Verg, Sedum Pér trcil/at ttm am, acad. II. 3a^. Prunus Padus E. Sorbus aucnparia. E. Virg. Craicegus oxyacanthus cooks Voy. III. 334. + . Spiraa hypericifolia. am. acad. 11. 3 c. Spirea Sorbifolia. —— II, 3»4» Spirea gmel. Sib. III. 191. 55- Spirea —> lil. 102. 5Ö. Spiraa aruncus S. Rofa alpina +. Rubut Idaut A. E.Virg. R. Catfius E. R. Fraticofus E. Virg. R. amfaf Virg.. +. R. Chamaemorus E. Fragraria vtfca A. E. Polentïlla fruticofa E. ZJryflï Pentapstala. Httacea Cimifuga Am. acad. Papaver nudicaule -f. Aconitum Napellus -f-. Anemone narcisfiflora-{-. Anemone Ranunculoides +. Anemone dichotona Am. acad II. 3'o. Thalictrwn flavum E. Ranunculus. Trollius Europdius. Helleborus irifolius* Am» acad. II. 327. Bar//?a pallida. ibid. Pedicularis Verticillata. Linnea Borealis. Virg. +, Myagrum Sativum E. Thlaspi burfa Pastoris E. Virg. Arabis grandio flora. Turritis hirfuta E. Geranium pratenfe E. Lathyrus gmel. Siber. IV. 85. Astraga!us alcpecuroides. Am acad. II. 330. Astragalus alpinus -f-, AJte. gmelin Sib. IV. 44. 58. Aste Phyfedes Atnoenit. acad. II. 329. Hy.  A S I E N. 245 ÜKamtfchadalen laaten zich zeer veel voorftaan, op hunne kundigheid in de aanwending der PlanQ 3 te« Uypericum gmel. Sib. ÏV. 279. 3. Paris hieraciordes E. Sonchus gmelin Sib.II. 13. n°. 13. Prenantbes repens. Amoe* nit. acad. II. 11. 331. Ssralula nov, Eboracenfis. Virg. Cirfium gmel. Sib. II. o> 49. Cacidia fmveolens. Ara. acad. II. 3.10, Artemrfia Vulgaris A E. Til filago B. GMEL. Sib. II. 145. n. 125. genecio B. .. 136 118 Aster A.B...U 175.145. Soiidago Virgaurea A.B.E. ■ Solidago gmel. Sib. II. Ï70- n. 190. ' Cineraria Siberica. i Pyrethrum A. B. gmel. £ I/. 203 170. ^ Orchis bifolia E. Virg. ^ O. latifolia E. I Ophrys Camtfchatea am. acad. V. 337. Dracontium Camfchatfen* te —— 11. 3*?. Cara; panicea. E. Virg. Cara gmel, ó/jb. I. 139. 72. Betulaalba E. B. Afana E. Virg. yfZnax A. E. Virg. Sagütma latifolia E. Pinus Lativ A. Virg. +. Mix retufa -f-. Empetrum nigrum. A. E. V. Juniperus communis E. dsplenium Rhyzophyllunu Am. acad. 311. Virg. £ Sanguinolentum IL 333 L7r«a cïo/ca. E. ?i»«r Cembra -{-. Kpicea +. 'alix Vimimlis E. *opu/us alba E. 'quifetumhyemale E - Virg. .ycopodium rupejlre. Virg.  «146 de NOORDER-POOLLANDEN. ten op het Nut der Menfchen. De Siberien heelen de Venusziekte , met een afkookzel van de Iris Siberica, die door afgang en braaken werkt. De Lijder moet agt dagen zijne Kamer houden; en op een Eedde van de bladeren der gemeene Klisfen liggen (arctium Lappa L ) zij neemen dikwijls fris. fche bladeren tot dat de ziekte geneezen is. De Noordfche Beerenklaauw (Heracleum panaces) is bij de Kamtfchadaalen eene Plant van veel en voortreffelijk nut, en maakte voorheen een hoofdfchotel bij alle maaltijden; maar de dorst der Rusfen naar beete dranken is zo heftig, dat zij deze Plant fints hunne aankomst, tot overhaling gebruiken. De fappige ftengel en bladeren, worden tot het begin van Junij ingezameld , en na dat de wolle met mosfelfchulpen afgefchraapt is, te gisten gezet; droog zijnde worden zij in zakken gedaan; en weinig dagen daar na vind men ze met een fijn zuikerpoeder overtoogen , men heeft van een Pad, of zes en dertig pont niet meer dan een vierendeel Poeder, dat als zoethout fmaakt. De geest (Spiritus) word op de volgende wijze afgetrokken: men maakt 'er Bundels van, die in heet water gedompeld worden; en bevorderd dan de gisting in een klein vat, met bijvoeging van de Besfen van de Lonicera Xylosteum Jp pl. I. - 48. en van het Vaccinium Uliginofum 499. 'Er word meer water opgegooten, na dat het eerst afgetapt is; dan brengt men de Planten en het fap in eenen koperen distelleerketel , en haald op de gewoone wijze den Spiritus over, die zo ïlerk als Bran-  A^S 1 E N. 247 Brandewijn is. (?) Deze Spiritus is bij toeval ontdekt. De Inwoonders verzamelden eerst eene menigte Besfen van verfcheiden zoort, tegen den winter, gelijk zij gewoon zijn, en vonden, dat in het voorjaar eene groote menigte aan het gisten ge« raakt was, en onbekwaam om te eeten geworden, zij trachten dezelve tot drank te gebruiken, en mengden dit Tap met water ; andere nuttigden hét zonder vermenging en wierden dronken, (v) De Rusfen naamen dit ten nutte, en verkreegen door bereiding van hunne Landproducten eenen zoo fter•ken Drank, dat hunne genegenheid om zich dronken te drinken, daar door bevreedigd wierd,. De Muchomone der Rufseu, of de Agaricus Mus* sarius, fp.pl 16 ;o, geeft hen een ander middel, om zich dronken te drinken De Kamtfchadalen en Koriakm eeten deze Champignon deels droog,deels met het uit het Epolobium gegiste fap, niettegenftaande deszelfs fchrikkelijke gevolgen. Hier uit ontüaan vreezelijke ftuipen in alle de Leeden , dan volgd ijlhoofdigheid, gelijk bij de heete koortzen: •duizend vrolijke of zwaarmoedige verfchijnzels (na ijders Temperament,) ftellen zich voor hunnelnbeelding: eenige danzen , andere zijn verfchrikkelijk woedend. Zij maaken dezen Champignon tot een Perzoon, en wanneer deszelfs uitwerkingen hen tet zelfsmoord , of andere misdaaden verleiden, seg- ff) Cooks Pbyag. III. 337. $y) Gmelin fl. Sib. I. 217. Q4  •48 de NOORDE R-P OOLLANDEN.' zeggen zij, dat zij na zijne beveelen luisteren. Zij. neemen Muchomone om een beflooten moord uit te voeren; de geneigdheid om zich dronken te drinken is zo groot, dat niets hen van dezen fchrik1» kelijken drank kan af houden, Onder de voornaamfïe voëdings middelen, behoord de Saranna of Lelie van Kamtfchatka, de wortelen worden in Augustus door de Vrouvveri verzameld , fri de zonne gedroogd , en tot gebruik bewaard; zij zijn het beste Brood van het Land, worden na dat zij gebakken zijn tot poeder' geftooten, en dienen in plaats van fijn zemel meel in focpen en andere geregten : zij worden zomtijds gewasfchen, en als Cartnffels gegeeten, zij zijn'zeer voedzaam, en hebben eenen aangenaa*' men bitteren fmaak; onze Zeelieden kookten dezelve en eeten ze bij hunne fpijzen. De Kamtfchadalen laaten dezelve opkooken, en vermengen ze met verfcheiden zoorten; het geen een zeer wel fmaakende verfnapering geeft. Volgens de wijze inrigtihg' der Voorzienigheid, is de grond den geheélen zomer door met haare Bloemen bedekt. (x) Een ander geluk voor dit Land is, dat de Saranna zeer weelig wast, wanneer 'er gebrek aan Visch is, en omgekeerd, wanneer 'er gebrek aan Saranna is, is 'er overvloed van Visfh. De Kumtjchatdalen hebben hunnen voorraad van de* zen wortel niet alleen aan hunne Vrouwen te dan. ken, (x) Be/cbrijv. van Kamtfchath pag. 3G3.  A S I E N. ken, maar ook aan de huishoudelijke Muis, ontheft hen ten grooten deele van hunne moeite. De Saranna maakt een gedeelte van den winter voorraad van dit Dier uit. Deze Diertjes verzamelen niet alleen, in het bekvvaame jaargetijde, en ileepen dezelve in hunne Voorraadsholen; maar hebben ook het Injlinct, om dezelve op zekere tijden in de zonne te leggen, en dus voor bederf te bewaaren. (y) De Inwoonders zoeken dezen Voorraad op, laaten uit list en zorgvuldigheid een gedeelte liggen, om dezen hunnen zoo nuttigen Proviandmeester niet van honger te laaten ver. gaan. Steller geeft noch andere zoorten van Leliën op, die ik geloof dat eetbaar zijn. Bebalven Besfen, zijn alle andere vruchten aan dit onvriendelijk Climaat ontzegt; maar de Inwoonders bedienen zich Van verfcheiden zoort der laatfte als gezond voedzel, zij eeten dezelve versch, maaken *er een fmakelijk Moes van, bereiden dezelve met hunne Visfchen, zo 'wel des winters als versch. Hier toe behooren de Leonicera Xylsstium; de Rubus Chamamorus de Morochta, Vaccinium Myrtillus Uliginofum.de Pitis Idcea en Oxycanticiof. het Empetrum nigrum, de Prunus Padus, Cratcegus oxyacantha, de Juniperus Communus en de Sorbus auiuparia. Uit fjO Pall. Noy. fp. Mur. 230, Q5  2?o de NOOR.nER.-POOLLAND.EN. Uit de Epilobium latifolium fp. pl. 494. of Kipri, word een gewoonen drank gebiouwen , en met hulpe van de Noordfche Beerenklaauw Heracleum Panaces een treffelijke wijnazijn gemaakt. De bladen worden als Thee getrokken, het Merg onder veele fpijzen gemengd, en groen zijnde in het Nageregt opgedraagen. Een aftrekzei hier van met Noordfche Beerenklaauw gemengd, geeft meer Brandewijn dan wanneer men water alleen neemdt. Het Polygonum beflorla of Jikoum, word versch of gedroogd en dikwijks met Caviar geftooten gegeeten, het Charophyllum Syhestre, of wilde Kervel, bij de Inboorlingen Morkway genoemd,word in het Voorjaar groen gegeeten, of als fuurkool ingemankt, de Solidago Itfvhhfchu fl. Siber. II. 170. word gedroogd of met Visch gekookt. De foepe uit dezelve gekookt, fmaakt even eens of 'er het vleesch van den Argali of het wilde Schaap in gekookt was, de wortel der Kotkennia (een zoort van Jradescantia) word versch of met viskuit gegeeten 5 de besfen hebben een onaangenaam zuur, gelijk dat van eenen onrijpeu Appel, houden zich niet, en moeten dus , zo dra zij verzameld worden, gegeeten worden. Het Allium Urjinum bij hun Tcherecha, bij ons Beerenlook, is zeer gemeen, en diend tot een geneesmiddel zo wel als tot voedzel, de Rusfen en KamtfcLatdalen verzamelen dezelve in groote menigte tegen den winter, ze leggen ze in het water, mengen ze met kool, uijen en au- de-  A S I E N. 251 dere zaaken, en maaken 'er een Ragout uit, dakout gegeeten word. Het is een voortreffelijk middel tegen de fcorbut: zo dra deze Plant boven den fneeuw gezien word, fchijnen z'j deze verfchrikkelijke ziekte trots te bieden, en het is hen een middel tegen dit kwaad in zijne ergfte perioden. De Potentilla fruticofa fp. pl. I- 7°°- of het heesteragtig vijf vingerkruid doet zeer goede werking in de Loop , en ook in verfcbe wonden. de Dryas Pentapetala fp. 1.7 r 7. of de Ichagban word ingezwelfcn of in Ledenpijnen gebruikt; het gevaarlijk vergift der Cuata virofa (fp.pl- I- 306.) of fcheerling, bij de Inboorlingen Omig word van ftoutmoedige Geneesheeren van dit Land voor pijnen in den rug zeer aangepreezen; zij laaten den Lijder fterk zweeten, en vrijven dan zijnen Rug met deze Plant, doch vermijden zijne Lendenen aan te raaken; het geen, volgens hun zeggen hem terftond zoude doen fterven. Onder de nuttige Boomen behoord eene kleine zoort van de Pinus Cembra. Deze wast in groote menigte zo wel op de Bergen, als op de met mos bedekte vlakten , hij ftaat nooit regt op , maar kruipt langs- den grond en word deswegen door de Rusfen ^lonetz genoemdt. De Inboorlingen ee. ten de zaaden, en zelf de Appelen, die verft >ppingen maaken; het voornaame nut van den Boom beftaat in deszelfs voortreffelijke kragt tegen de fcorbut. Bering leerde de Kamtfehadalen 'er een decocl van maaken, maar zij verwaarloosden zijne aanwijzing , fchoon eene menigte de kaaken. des  25* de NOORDER-POOLLANDEN. des doods onttrokken wierden. (z) De Lorken» boom Pinus larix groeit alleen aan de Kamtjehatk.it Rivier, en aan de Rivieren welke in dezelve vallen Hij is van een zeer groot nut in de Bouwkunst dezer Landen; zij georuiken hem tot hunne Huizen, Vestingen en Booten. Tot dit oogmerk diend hen ook de witte Populier. Uit den Berken, boom, die aan de Noorderhjke Volkeren zo nuttig is, vervaardigen zij hunne fleeden en Cano's, fnijden den Bast in kleine ftukjes, en eeten ze bij hun Caojar; ook tappen zij een fap uit de Boomen en drinken het zonder eenige toebereiding. Met den bast van den Esfenboom verwen zij hun leder. Deze en alle de overige aan de Kusten ftaande Boomen, worden kort gehouden, en de kruin afge* flaagen : daarom zijn zij genoodzaakt het groote Timmerhout uit het binnenfte van het Land te haaien. Een zoort van Whyt (Triticunt gmelin Siber. I. 119. n. 56.) dat in menigte langs de Kusten groeidt, geeft een betragtelijk Nut in de Oeconomie, zij maaijen dezelve, maaken 'er Vatten uit die zij als dekens en voorhangen gebruiken , als ook voor Mantels, die aan de eene zijde effen, en aan de andere ruig zijn, en geen water doorlaaten; zij maaken "er ook zakken en fierlijke korven van, e« (z) Cooks Voyage III. gmel. flor. Siber. I. i8r. •ver de Boomen. Zie Foyage III. 332. defcript. Kamfch. 359. in de voorige Lijst. I  A S I E N. a53 Jfierefi dezelve zo wel als de korven met vischbeen, en werken 'er verfcheiden figuuren in. (a) De gemeene Brandnetel Urtica aiocea is hen ook van groot Nut, men plukt dezelve in Augustus en September, men bind de ftèngelsinBondels, diöógd Ze op de hutten : men fcheurd ze aan Hukken, klopt en zuiverd ze, dan worden zij gefponnen , en de draaden worden om een fpil gewonden» Deze Plant alleen geeft hen de ftoffe Voor hunne Net" ten; die het egrer maar een jaar uithouden , en ligt verrotten, wijl zij de bereiding niet wel verdaan, (i) lk geloof, dat mijne berigten van de viervoetige Dieren van dit Land, die ik door hulp van de Rus* Jifche Akademisten, in het Dierkundig gedeelte van dit Werk gegeeven heb, weinig bijvoegzelen nodig hebben. Ik verzoek flegts, dat in de plaats vau den zwarten Eter, die ik alseen bewooner van Kamtfchatka aangegeven heb; den bruinen Beer te plaatzen: tot deze feil verleidde mij het gevoelen vaneen groot Natuurkenner. Ik heb hier na van een zekerder zegsman (Captein king (c) vernoomen, dat het de bruine zoort is, welke aldaar gevonden word, dat zij vleescheetend zijn, en zomtijds den ARGAiiof het wilde fchaap eeten ; maar geen Menfchen aanvallen; behalven wanneer zij zeer hongerig zijn, 00 Hist. Kamtfch. 373. O) Ibidem 375. (ó Zie Reiz. III. 304-308. alwsar de Heer king dez* Jagt oioftandig befchrijft.  054 de NOORDER-POOLLANDEN, zijn, of door wonden getergt of van hunne jongen beroofd zijn; dan kan niets dan hun dood, de Perfoon redden, dien zij aanvallen. In het eerfte geval, ontdekken zijden Mensch door den Reuk, en vermoorden hem door gebrek aan voedzel, dat gewoonelijk uit Visch en Besfen beftaat. Schoon de Kamtfchatdalen nooit Pope gelezen hebben. Volgen zij egter zijnen raad: Learn fromthe Beast the Phyfie of the field. Leer van de Dieren de Geneeskunde van het veld. De Beer is hun Leermeester, en zij hebben hem alle hunne kundigheden, in de Geneeskunst, Heelkunst , en de afbeeldende Konften te danken. Zij onthouden de Kruiden, die hij bij ziekten of verwond zijnde, gebruikt , en deze doen dezelve werking bij dit twee-beenig Beeren geflagt; ja zelf erkennen zij den Beer voor hunnen Dansmeester, en zijn ijverige Leerlingen, om zijne houding, ftellingen en gefchikte wendingen na te maaken. Ik heb van eeif Heer, die op de Reize om de Waereld , mede geweest is geleerd, dat de Zee Otter bij de eerfte aankomst aan de Kusten van America aangetroffen word ; maar wijl 'er in dat voortreffelijk Werk maar eerst bij de aankomst van het fchip in deNootka Sond , van dit Dier gemeld word, wil ik op de naauwkeurigheid van deszelfs graad van breedte niet ftaan. De  A S I E N. 255 De Argali of het wilde Schaap geeft een voortreffelijke fpijze. De Inboorlingen , maaken uit deszelfs Hoorns , l epels , kleine Bekertjes en Schoteltjes , zij hebben dikwijls eenen kleinen' Hoorn aan hunnen gordel hangen , die zij als een drinkvat op de Jagt gebruiken. De Honden, gelijken den Waterhond, maar zijn veel grooter, het hair is grover, en de gewoone verw donkerbruin, of vuilwit. De ïeeven worden nooit tot trekken gebruikt , maar alleen de Reuën, die 'er op deze wijze toe afgericht worden : men bind hen met een Touw aan een'' Paal, en zet hun voeder op eenen kleinen afltand, zo dat zij het niet bereiken konnen; door dat geduurig woelen en trekken worden zij fterk van Leden en vaardig in het lleepen. De Zeeleeuwen, Zeebeeren- en Manati's, moeten' op dien tijd, op hunne aftrek reize geweest 'ïjn, want men zag geen een van die zonderbaare Dieren. Maar de gemeene Zeehond die hier altoos blijft, zag men in menigte. De diknsuzige Zeehond, of den Zeeleeuw van Lord anson, is in deze zee ten vollen onbekend. Wegens de viervoetige Dieren en Vogels wijze ik den Lezer na de Lijst, door Captein cook in het derde Deel der Reizen opgegeeven. Ik zal 'er alleen bijvoegen, dat het geflagt der Havikken bet talrijkfte is, en zes zoorten bevat,die in Europa onbekend zijn, en dat de eenige Vogel , die mijne opmerkzaamheid ontweek, de kleine blaauwe Stormvogel is, welke men in menig  asö de NOORDER-POOLLANDEN. nigte op 490 48' breedte aan het Noorderdeel van dit half Eiland bemerkte. 'Er zijn in Kamtfchatka geene Slangen, noch Kikvorfchen, Haagdisfchen zijn 'erin menigte, doch zij worden door de Inwoonders verfoeid, zij houden dezelve voor overbrengers, die door de onderaardfche Goden afgezonden zijn, om hunne gangen na te gaan en hen den dood aan te kondigen. Wanneer zij eene Haagdisch vangen, fnijden zij denzelven in kleine ftukken, om te beletten, dat zij geen narigt van hun Gezandfchap geeven konnen, wanneer zij hen ontfnapt, worden zij zwaarmoedig en wagten alle oogenblik den dood; en het gebeurd meer dan eens, dat zij uit vreeze fterven, en daar door aan het bijgeloof voedzel geven. De Lucht is de gekorvenen niet gunftig ( uitgezonderd Luizen en Vlooijen). Deze houden zich in alle Wooningen op, en wordendoor dat vuile Volk gegeeten; Weegluizen, zijn 'er eerst voor weinige Jaaren in de Baaij Awalcha gebragt. Het is bezwaarlijk om de Visfchen van Kamtfchatka op te geeven; fchoon [het fchijnt, dat 'er geen groote menigte van zoorten is, zijn ds In* dividu's van ijder zoort zeer talrijk. De Voorzienigbeid zorgde gunftig voor de Inwoonders van dit half Eiland, wijl zij hen dit voedzel, zonder het welk het grootfte gedeelte der Inwoonders, wegens gebrek aan Koorn en Vee had moeten omkoomen, in zulk een' overvloed fchonk. Hunne Planten voldoen , om de verrottende Eigenfchap, der gedroogde Visfchen te verbeteren, en ko-  A S i E N. 257 komen dikwijls in hunne geregten , die op vers. fehïllende wijzen toebereid worden Hunne Joukola word uit Salm bereid, die men in £es ftukken fnijd, en in de vrije Lucht droogd, of rookt. De kuit, die in de Lucht of tusfchen blaaden van verfcheiden Planten doorliet vuur gedroogd word, maakt een ander zeer fmakelijk geregt uit.Zij konnen lang van een klein gedeelte van dit voedzel .leeven; want zij eeten 'er Berken- of Wilgen fchorfchen bij, om het wegens zijne kleverigheid heter te konnen inflikken. Hunne grootfte Lek» kernij is Huigul, het beftaat uit Visfchen, die in een' Pot bewaard worden, en wanneer zij daar in ge. heel verrot zijn , gegeeten worden. Dit verrotte aas veroorzaakt vooralle neuzen behalven die der/umffchatdaalen, eene onverdraagelijke ftank. De Vinvisch, Britt. Zool III. n. 18. is hier in me. nigte, en verftrekt de Inwoonders tot eeh groot nut, en het vet diend in hunne Keukens en Lampen £ met de hocrnagtige baleinen naijen zij hunne Ca. «o'f zaamen, en maaken 'er ook Netten van voor groote Visfchen; de Beenderen der onder kinnebakken, dienen tot hunne fleeden, zij maaken 'er ook Mesfen van, de fchouderbladeren worden géfcherpt, en 'er worden fikkels uit gemaakt, met welke zij handig het gras maaijen. De Tfchutski bevestigen het verhaal van plinius (d; en bouwen hunne huizen van Walvischribben, gelijk de oude Ge- £ (d) Rist. Nat. h. IX. C. 3, R  258 de NO ORDER-P O O LL AN DEN. Gedroft. Uit de Zenuwen maaken zij ftriktouwen voor veelerlei Dieren; uit de fchoougemaakte, gedroogde en opgeblaazen Darmen maaken zij zakken voor vet en olie; het vel geeft folen, riemen en ftrikken tot verfcheiden gebruik. De vangst dezer Dieren gefchied bij de Tfchutski met Harpoenen; Bij de Oloutoren met Netten uit Walvischvellen ; maaide iïamtfchatdaaknïdiieten ze met Pijlen, welker fpitzen met het fap van de Sgate eene zoort van Anemone en Ranonkel (e) befmeerd worden ; dit vergift is zo doodlijk, dat het gelijk het beroemde vergift der Indianen in Paraguay, ia de kleinfte wonde eenen onmiddelijkcn Dood werkt. Deze evengemelde Dieren , worden daar door zo, rafend, dat zij niet in de zee blijven konnen, maar naaiden Oever vlieden, en onder fchrikkelijk brullen lterven. De Noordkaper (ƒ) Kafarka (Britt. Zool. III. n. 26.) is in deze zee zeer gemeen. De Inwoonders zijn bevreesd voor hem, brengen hem offer, en fmee. ken hem om genade, dat hij hunne Booten niet omwerpt ; maar zij gebruiken hem even als den Walvisch wanneer hij op den Oever geworpen word. (g) De witte Haaij (Britt. Zool. III. n, 2.) Motfoja of (O Ik kan de zoort niet bepaalen, gmelin geelt in zijne pre Siberica "er geen narigt van. (ƒ) Lelphims, Orca linn. * (g) llefchrijv. van Kamtfchatka.  A S I E N. 259 of Akoul behoord tot de nuttigde Vifchen ; het vleesch word gegeeten, en uit de Darmen en de Blaas worden olie zakken gemaakt: bij het vangen van den Visch, durven zij zijnen Naam niet noemen, uit vrees, dat hij kwaad zoude worden en zijne blaas barden, (h) De Lamprey, Britt. Zosl III. n. 47. de Aaln. 5? de Zeewolf n. 65. de gemeene Kabeljauw, n. 73. de Schelviscb. n. 74. en de Stokvisch. n. 81. worden in de zee van Kamtfchatka gevonden j lk geloof ook , dat men den Kabeljauw met drie baardftraaltjes (n. 87,) 'er ook aantreft, en aldaar Mos* kie Nalimie noemdt: onze Zeelieden vingen hier eene fchoone zoort van Tarbot van eenen aangenaamen fmaak. De Rug was met derke lagen verhevendheden, en de bruine grond met zwarte linien geteekend. De Jerckei veelligt onze Kuilbaars n. 127. behoord tot de Visfchen van dit Land. Zo ook een zoort van Engelfchs Stekelbaars. De voornaamde Visfchen, van welke het levensonderhoud der Kamtfchadalen het meest af hangd, zijn de trekvisfchen of die, welke in zekere Jaargetijden» uit de zee in de Rivieren en Landzeeën op> Hijgen. Zij behooren alle behalven de gemeene Haring die in den Herfst het zoute water verlaat, tot de Salmen. Men zegt dat 'er alle zoorten van Salmen gevonden worden , en ik kan met ze. ker* (Ji) Britt. Zool. III. 261. R 2  a6o de NO OR DER-POOLLAND EN. kerheid 'er bij voegen, dat verfcheiden Siberifche zoorten, en veele die aan dit Land eigen zijn, in ongeloovelijke menigte, de Rivier van Kamtfchat' ka opftijgen.. De Inwoonders noemen eenige hunner Maanden na Visfchen; dus is de Kouiche de maand der roode Visfchen , een andere Ajaba of de maand der kleine witte Visfchen; een derde Kaiko na een Visch van dien Naam, een vierde Kaiko of de groote Witvisch. Het is aanmerkelijk, dat zich ijder trek van een zoort, van den trek van een andere afzonderd, en gewoonelijk de eene Rivier voor de andere verkiest, fchoon derzelver Monden digt bij elkander liggen. Zij trekken dikwijls in zulke groote troepen de Rivier op, dat zij het water voor zich heenen drij. ven, en zelf de Rivier toedammen ; zo dat zij buiten haare Oevers treed. De groote menigte , die na het afloopen van het water, op het Land blijft liggen, maakt zulk eenen verfchrikkelijken flank, dat indien geen heftige wind te hulp kwam , 'er een Pest zoude veroorzaakt worden, en behalven dit verminderen de Beeren en Honden de kwaade gevolgen ; wijl zij de overgebleevene Visfchen op eeten. Alle de Salmen fterven in de Rivieren of Landmeiren in welke zij gebooren zijn; want zij keeren telkens na dezelve terug, om bun kuit te fchieten ; de Paring gefchied in het derde jaar; het wijfje maakt met den ftaart en de vinnen een hol in het zand, en fchiet 'er haare kult in ; naderhand teeren het mannetje en wijfje uit en fterven. De jaarige Visfchen blijven bij de kuit en  A S I E N. 261 en keeren in November met het jonge broedzel naar Zee: de Salmen fchieten hier te Lande maar eens in hun leven; daar in tegendeel die van Europa en Siberien, alwaar de Rivieren diep zijn, en zij voedzel genoeg aan gekorvenen diertjes vindeiijVervullen hun geheel leven door het bevel derNatuur. De Rivieren in Kamtfchatka zijn koud, ondiep, vol klippen, en hebben geen voedzel genoeg voor zulke Heirlegers van Visfchen; derhalven moeten alle de Visfchen fterven, die nietna'de naaste warmere Rivieren, of in tijds naar de zee konnen terug keeren» De Voorzienigheid heeft zulk eene teelkragt in de hommers gelegd, dat men nooit eenig onderfcheid in de menigte bemerken kan, bij hunne terug keer. Het is zonderling dat noch de binnenlandfche Poelen , noch de Rivieren andere Visch zoorten opgeeven, dan die uit zee komen. Alle Poelen en het geheele Land is 'er mede vervuld, en hebben verbinding met de zee; maar hunne Ingangen, zo wel als die van veele Rivieren zijn met zand verdopt; dat door ftormwinden dervvaards gevoerd word. Dit houd de Visfchen des winters grootendeels gevangen, tot dat zij door ftorm eene andere rigting neemende, weder los worden. De zoort, die eerst verfchijnd, heeft den naam van Tfchawytfcha: deze is verre de grootfte , en weegd fomtijds 50 of 60 fg, en zijne hoogte is in evenredigheid zijner lengte zeer groot. De Rugvin heeft 12, de Borstvinnen 16, de Buikvinnen to, en de ftaartvin 15 ftraalen. De beide Kaakbeende. ren zijn even lang en nooit krom; de groote TanR 3 den  e62 de NOORDER-POOLLANDEN. den ftaan in verfcheiden Reijen, de fchubben zijn grooter dan bij den gemeenen Salm, de Rug is donkergraauw, de Zijden zilverwit , de Vinnen blaauwagtig wit, en niet gevlakt; de ftaart maansgewijze uitgefneeden; het vleesch is rood zo lang hij in zee is, maar word in zoet water wit. Hij is bepaald van de Oostelijke zijde van dit half Eiland in de Rivieren Kamtfchatka en Awatcha, en aan de Westelijke zijde aan Bolchaja-rika en eenige andere, en word nooit boven den 54° breedte gevonden. Hij Hijgt in het midden van Meij, met zulk een geweld, in de Monden der Rivieren , dat het water in golven voor hem heen ftuivt; zijn aantal is veel geringer dan dat der andere zoorten, doch word meerder geagt, en niet tot gewoone fpijze gebruikt , maar tot Gastmaaltijden gefpaard. De Inboorlingen letten naauwkeurig op zijne komst, die men door het fterker aan den Oever aanfpoelend water kennen kan. Zij vangen hem in fterke Netten, en eeten altoos den eerften dien zij krijgen, meenende anders eene groote misdaad te begaan. Een andere zoort is de Naerka, welke wegens het dikke purperroode vleesch door de Rusfen Krashaga ryba genaamd word; in de Rugvin zijn li, in de Borstvinnen 16, in de Buikvinnen 10, fin in de Staartvin 15 ftraalen. Hij is den gewoonen Salm in gedaante gelijk , maar weegt nooit boven de 16 fg: wanneer bij eerst in de Rivier koomt, is hij zilverglanzig met een' blaauwagtigen Rug en Vinnen; dan zijn ook de Tanden klein  A S I E N. 263 klein, en de Kaakbeenderen uitfteckende;maar eenigen tijd in het zoet water geweest zijnde, worden de Kaakbeenderen (voor al bij de mannetjes) krom en de Tanden groot. Hij trekt in Junij in groote menigte tegens de Rivier op , dringt tot aan haaren Bron voort, en keerd in September wedsr na de zee; rust eenigen tijd op zijnen Togt in de diepten der binnenlandfche wateren , en word weder in de Baaijen, wanneer hij de Rivieren naderdt; of in de Rivieren zelve, na dat hij de zee verlaaten heeft, met Netten gevangen (i) De Kyfath Bjelaga ryba, of de Walvisch der Rusfen, ftijgt in Julij in de Rivieren, voor al in zulke die doorgeene Landzeeën vlieten, en blijft tot December', als dan fterven alle oude Visfchen, en het jong Broedzel trekt naar zee. De Rugvin heeft u, de Borstvinnen 14, de Buikvinnen 10, en de Staartvin 14 ftraalen. Het bovenfie Kaakbeen van het mannetje word krom. Deze zoort is gelijk aan den gemeenen Salm , maar word nooit langer dan 3 voeten. Hij heeft eene glanzige zilverwerv, en is op den Rug gevlekt, maar in de Rivieren valt die verw in het roodtigtige. De Kaakbeenderen zijn lang en ftomp, de Tanden zijn groot; het vleesch is in zee roodagtig; maar in zoet water wit; hij word voor den lekkerften der witvisfehen gehouden. De O') Deze zoort is onder den Naam van Roodvisch befch:eeven Voyage III. 351. in de voorgaande onder den Naiui vau Schavitfi.® R 4  364 de NOOR DER-POOLLANDEN. Dc Keta of Kayko, heeft in de Rugvin 14, in de Borstvinnen 10, in de Buikvin r 1 , en inde Staartvin 18 ftraalen. Zijne gedaante en giootte is gelijk die der voorige, de Schubben zilverwit, de Rug groen, en het geheele Ligchaam is zonder vlakken. Hij komt in Junij in de Rivieren, en de Visfche. rij duurd tot October. Deze zoort word in groote menigte gevangen, zo dat de uit dezelve bereidde Joitkala, huisbakken|Brood genoemd word. De Corbufiha of Krombogchel. De Rugvin heeft 12, de Borstvinnen 15, de Buikvin 10, en de Staartvin 12 ftraalen. Hij koomt te gelijker tijd met de voorige, en gelijkt in de gedaante den Snoek. Hij word anderhalf voet lang, is zilverwit zonder vlakken. De (taart is gevorkt, het vleesch wit. Na een kort verblijf in het zoete water,word zijne gedaante (voor al die van het Mannetje) merkelijk veriinderdt. De Tanden en Kinnebak, ken worden zeer lang, het bovenkaakbeen is eerst het kortfte, maar groeid in het kort over het onderlte als een haak; hij vermagerd, en het vleesch is liegt. Zijn voornaamfte kenteeken is eene groote Bogchel, die voor de eerfte Rugvin uitgroeid, en naar welke hij ook zijnen Naam heeft. Zijn vleesch is zoo liegt, dat men 'er de Honden mede voed. Do Malma of Colet der Rusfen. In de Rugvin zijn 12, in de Borstvin 14, in de Buikvin 8, en jn de Staartvin 10 ftraalen. Hij weegd zomtijds to {§. en is 28 duimen lang. Hij is tengerder en ronder, dan alle de overige van dit geflagt. Het Hoofd  A S I E N. a6$ Hoofd gelijkt dat der Forellen ; de fchubben zijn zeer klein, de rug en de zijden blaauw met fcharlaaken roode vlakken; de rug is wit; de Buik en Staartvin rood; de Staart is gevorkt. Deze en de twee volgende, leeven niet gezellig, en trekken niet in benden voort maar alleen. Hij ftijgt de Rivieren in tot aan haar Bronnen ; hij verflind de kuit der andere zoorten, en word zeer vet. De Inwoonders zouten die, welke zij in den Herfst vangen, en bewaaren de bevroorene die bij den aanvang der vorst, gevangen worden. De MilktfchiUch. De Rugvin heeft 11, de Borst, vinnen 54, deBuikvin 10, en de Staartvin 13 ftraalen. Hij is klein , gelijk een jonge Salm van gedaante ; doch de fchubben zijn naar evenredigheid grooter en het ligchaam vlakker, hij is nooit langer dan anderhalf voet; is zilverwit met eenen blaauwen Rug. De Neus is kegelvormig, de Kaakbeenderen even groot, en de Staart bijna gevorkt. De Mykisz. In de R_ugvin zijn 12, in de Borstvinnen 14, in de Buikvin 10, en in de Staartvin 12 ftraalen ; bij zijne aankomst is bij zeer mager, leeft niet alleen van Visfchen, maar ock van Gekorvenen, en hij aast op Ratten, wanneer zij over de Rivier fwemmen. Hij is zo begeerig na de besfen, dat hij uit het water fpringt, en na de Bladeren en Besfen hapt, warneer zij over den Oever hangen. In gedaante gelijkt hij den gemeenen Salm, en word zelden meer dan twee yoeten lang; heeft groote fchubben > eenen afgeftompR 5  266 de NO ORDER.POOLLANDEN. tenNeus en veele tanden. De rug is donker bruia en met zwarte vlakken geteekend; aan ijder zijde loopt eene breede roode band. de buik is wit. De Visch (maakt ze£r goed, doch is zeldzamer dan de overige zoorten : de tijd van zijn aan. komst is niet bekend. De Heer steller meend, dar hij onder het ijs in de Rivieren opftijgt. De Kantsha van welke wij hiervoor gemeld hebben, bezoekt de Baaijen van dit Land, maar gaat nooit Landwaards in. Hij word twee voetm lang. De Neus is kort en fpits; de Rug en de Zijden donkerbruin , met groote geeliigtige deels ronde deels langwerpige vlakken geteekend: de Buik is wit, de onderite Vinnen en de Staart blaauw, het vleesch wit en fmakelijk; hij is hier zeldzaam, en gaat bij Ochotsk met groote hoopen in de Rivier. ik fluit hier met den gemeenen Salm, deze valt hierin menigte, en ftijgt gelijk de andere tot groot voordeel der Inwoonders, inde Rivier. Tot dat zoort van Salmen, dat linn^eus Corregoninoemd, behoord de highaghitsh, In dcRug. vin ftaan acht of negen ftraalen , in de Borstvin 12, in de Buikvin 10, en in de Staartvin 12. Hij heeft de gedaante van een'kleinen Karper, de Schubben zijn groot, de Kaakbeenderen van gelijke lengte, de Oogen zeer groot en zilverwit; de Tanden klein; het Ligchaam zilveriigtig; de Staart vorksgewijze. Hij word nooit langer dan vijf duimen , en koomt aan in de Lente, en in den Herfst- Eene andere kleine zoort van vijf fluimen, die het  A S I E N. 2fi> het wittertje(/a/mo albuh"> van linN/Eüs fchijnf, heet Innyagha. Deze zoort is zeldzaam , en woond in weinig Rivieren. De Rugvin heeft 9, de Borstvinnen Ti, de Buikvinnen 8, en de Staartvin 16 ftraalen* De zonderbaarfte van allen is de Quiki of de Salmi) catarvarius van stellrk. Deze behoord tot de Osrneri van linnabuüs. Men ziet ontelbaare hei« ren van deze Visfchen aan de Oostelijke Kusten van Kamtfchatkz, en der nieuw ontdekte Eilanden, alwaar zij dikwijls van de zee in zulke eene on tallijke menigte opgeworpen worden,dat het den Oever agt voet hoog bedekt. Hij is zeer ongezond en veroorzaakt de Loop bij de Honden. De grootfte lengte is 7 duim: juist op de zijlinie ftaat een ruwe band, die uit kleine Pijramidaale regt opftaande fchubben gebeeld; beftaat. Hun nut is zeer zonderbaar. — In het zwemmen, ja zelf wanneer zij door de zee op den Oever geworpen worden, hangen zij door Hairen aan elkander van twee tot tien Visfchen, of zij aan elkander gelijmd waaren, en met eenen Visch kan men alle de overige opneemen. Ten befluite van deze Lijst der Salmen van Kamtfchatka moet ik de Salmo Thymalhts, de hier vooren befchreeven Salmo Cylindriacus , de Salmo Albula linn. fyst. 512.. en de Spiering, 'er noch bijvoegen. Ik heb dit berigt aan Dr pallas te dan. ken, die dezelve uit stellers Handfchriften getrokken heeft, voor dit werk. De gemeene Haring zo wel als zijne verfcheidenheid, die men, in denBothnifchenzeeboezem en in Zwee-  aóS de N O O R D ER-POOLLANDEN. Zweeden Membras, doch in de Fn. Suecica 128. jlroming genoemd word , bezoekt deze Kusten in groote fchaaren, misfchien zo talrijk als in Europa. Hij koomt tweemaalen 'sjaars, eerst in het eind van Maij, en de tweedemaal in GBuber. De eerfte zoort is fchoon eh groot, en komt in de Rivieren en binnenwateren. De Herfst togt word door het op hoopen van het zand in den Mond van de Rivieren en Meiren ingcflooten, en blijft den geheelen winter gevangen. De Inwoonders vangen ze des zomers met Netten; in den winter maaken zij gaaten in het ijs, werpen in dezelve hunne Netten en bedekken de openingen met Matten; men laat maar eene kleine opening, waar door een hunner de aankomst der Visfchen bemerken kan, en op deze wijze vangt men ze in eene ongeloovelijke menigte. Men trekt een deel op bindgaaren om te droogen, en perst uit de overige olie, die zo wit is als Fin* landfche Boter. De zee uitwelke deze Volkeren hunne voornaamfte Levensmiddelen hebben, is tot het ophouden derVis • fchen,en tot hunnen onderhoud zeer bekwaam, en wel ingericht, zij heeft geen gelijken grond, die door ftormen kan ontrust worden; maar diepe Gronden en hooge Bergen, welke de gevinde Bewoonden zekerneki en rusc kan verfchaffen. De diepte is zeer ongelijk, op zommige plaatzen maar 22 vademen, op andere heeft men met het dieplood op 160 vademen geen' grond konnen peilen. Op zulke Plaatzen konnen de Visfchen den geheelen winter door, voor ftormen verzekerd zijn. .Ik vind geen het  A S I E N. a£9 het minst bericht van Schaaldieren , die hier gevonden worden. Zij zijn 'er niet, of zij houden zich verre van de Kusten, en ontfnappen het oog der Zeelieden. De Natuur heeft in deze zeeën rijkelijk voor de fpijze haarer Bewooners gezorgd, door de menigte van Zeeplanten, die zij hierfchiep. De groote Waameemer steller teld in deze ftreeken, de volgende, van welke veele zich door hunne fchoonheid uitzonderen. Fucus peucedanifelius. gmelin hist. fuc. 76. Fucus turbimtus. 97' Fucus Cerymbiferus. J24Fucus dulcis. l%9' Fucus tamarisci folius cooks Foy. III. 350. Fucus bifidus . . . gmel. kist. Fuc. 201. Fucus polyphyllus. aoö. Fucus claihrus. 211. Fucus myrica. 88. Fucus Rofa marina. 104. Fucus crenatus gmel. hist. fuc. 160. Fucus fimbriatus. 2°°* Fucus angustifolius. 205. Fucus Agarum. 2l°' Fucus Quercus Mairna. Fucus veficulofus fp. pl. 1626. U/va glandi formis. hist. fuc. 232. ULva Priapus. Van deze wierd de Quercus marina, of Zeeëik tegen den rooden loop gebruikt. De vrouwen in Kamt*  270 de NOORDER-POOLLANDEN. Kamtfchitka verwen hunne kaaken met een aftrek, zei van het Fucus. tamarisci fulius in Zeehonden thraan. In St. Pieters en Paulus baven, rijst de vloed op zijn hoogst 5 voet en 8 duim bij voile Maan, en met de nieuwe Maan ten half zes uuren, en 51, en bleef alle uuren zeer regelmatig. De Rusjïfche Natuurkenners bemerkten hier tweemaal in 24 uuren, een zonderbaar verfchijnzel bij de Ebbe en den vloed; eens namenlijk eenen grooten, en eens eenen kleinen vloed; den laatften noemen zij Moniklia-Op zekere Tijden ziet men flegts het vloedwater alleen in zijn eigen Canaal; op andere Tijden bemerkt men bij de Ebbe, dat het water uit zijne Oevers treed. Bij de Monikha valt het water na eene Ebbe van zes uuren ongeveer 3 voeten, en de vloed keerd drie uuren daar na terug; doch ftijgt niet boven een voet; dan volgt 'er eene Ebbe van 7 uuren, die het zeewater weg voerdt, en de Baaij droog laat; dit gefchied drie dagen voor en drie dagen na de nieuwe Maan ; na dien Tijd verminderd de groote vloed, en de Manikha of kleine vloed wast. De Rivieren van dit Land komen midden uit de Bergfchakels , en loopen aan wederzijden in de Ochoiskijche zee, en in die van Kamtjchalka; men kan op dezelve zeer gefwind in Booten of Kano's, door het geheele half Eiland vaareu , maar de Booten moeten dikwijls over het Land getrokken worden. Zij bevatten , gelijk ik gezegd heb, geen eigen Visfchen , maar Trekvisfchen uit de nabuurige zeeën. Dit half Eiland , en het Land tegen het Wes«  A S I E N. a?i Westen, worden door twee nabuurige Volkeren bewoond. Ten Noorden woonen de Koriaken, die in Rendier■ Koriakken of reizende, en in woonvaste gedeeld worden, Het Zuidelijk deel word van de eigenlijke zo genoemde Kamtfchatdaalen bewoond: de eerfte leiden een herderlijk of Nomadisch leven, in het Land dat ten Zuidoosten van de Penfchinskifche zee , ten Westen van de Kolyma, en ten Noorden van Anadyr ligd. Zij trekken met hunne Rendieren van de eene plaats na de andere, om het Rendier-mos (het geen het voedzel van deze Dieren is, die hunnen eenigen Rijkdom uitmaaken) op te zoeken: zij zijn morsfig, wreed, oorlogzugtig, en worden even zoo zeer van de woonvaste Koriakken gevreesd, als de Tfcutski van hen; zij gaan nooit ter zee,en eeten geen Visch. Hunue wooningen zijn Joorts of hutten, die half in den grond ftaan; zi} hebben geen Ealagans, of op Pijlaaren ftaande zomerhuizen gelijk de Kamtjchatdalen. Zij zijn kort en mager, hebben kleine Hoofden, en zwart hair, dat zij gemeenelijk affcheeren : hun gezigt is eirond; de neus kort; de oogen klein; de mond' groot; de baard zwart en fpits, of geheel uitgeplukt. De woonvaste Koriakken zijn even klein ,doch tengerder en losfer dan de andere, en fterk. Zij bewoonen het Noorderlijk deel van het half Eiland. De^ Anadyr bepaald hen ten Noorden, de groote zee' ten Oosten, en de Kamtfchatdaalen ten Zuiden. Zij hebben weinige Rendieren, die zij alleen voor hun. ne Ueeden gebruiken; want geen flain der Koriak, ken  ö72 de NOOR DER-POOLLANDEN. ken is befchaafd genoeg, cm dezelve in de Plaats van Koeijen te gebruiken. JJder ftam fpreekt dezelve 'J aal doch met een bijzonder Dialect. De woonvaste komen ten grooten deele met de Kamt* fchatdaalen overeen, en leeven gelijk deze bijna alleen van Visch, zij zijn in den hoogften graad vreesagtig , en behandelen hunne herömdwaalende Broederen met de grootfte onderdanigheid. Deze geven hen eenen Naam, die zoo veel als /laaf beduid. —• 'Er fchijnt geen andere weg, dan die van onderwerping aan dit arme Volk open. Want bij gebrek van Rendieren moeten zij hunne kleederen van deze Dwingelanden bekoomen , en dus van hen afhangen. De oorfprong dezer Volkeren kan ik niet opgeeven, indien ik ze volgens hunne gezigtstrekken moest btöordeelen, zoude ik dezelve voor aframmelingen der Tataaren houden; die zich tegens het Oosten uitgebreid hebben , en wegens het koude Climaat en gebrek aan Levensmiddelen, in grootte en in fterkte ontaard zijn. De waare Kamtfchadaalen, bezitten het Land van de Rivier Ukoi, tot aan het Zuideinde van Caap Lopatka. Volgens steller ftammen zij af van de MongolifchcChineefen; het geen hij niet alleen uit de overeenkomst in de eindiging hunner woorden heiluit, maar ook uit de overeenkomst hunner LigcJiaamen , die klein en kort zijn. De verw van hun aangezigt is zwartagtig, de baard klein, het hair zwart; het gezigt plat en breed; de oogen klein en diep; de wenkbraauwen dun; de buik hangende, de beenen klein. <—«-• Alle emftandigheden, die de Mo».  A s i e n. »rs Mongoïifche Chineefen eigen zijn. Men vermoed , dat zij zeer lang geleeden herwaards vlooden; om het jok van de Oostelijke veroveraars te ontgaan» maar zij meenen, dat zij aborigines zijn, die van hunnen God Kouikou gefchaapen, en in dat Land geplaatst wierden. 'Ten aanzien van hun geloof aan een' God, zijn zij ellendige Wijsgeeren , zij berispen de oogmerken hunner Goden, lasteren hen, dat zij te veel Bergen' Daalen, fteile Rotzen, ondiepten en watervallen gefchaapen hebben* dus ook wegens den ftorm en regen wanneer zij des winters van hunne onvrügtf. baare Rotzen afkomen, overlaaden zij hunne Gó> den met vloeken , wijl zij zoo veele moeite moeten üitftaan. Hunne zedekunde heeft veel overeenkomst met die Van veele (zo zij mëenen) verligte Euró. peaanen — zij houden niets voor kwaad, dat men zonder gevaar doen kan, en begaan allerlei misdaa^ den wanneer zij zelf maar zeker zijn. Zij hebben hunne onder Godheden of genii, vari welke ijder zijne bijzondere bezigheid heeft. Deze bewijzen zij den grootften eerbied , om hunnen toorn af te wenden, of zich van hunne befcherming te verzekeren. De Kamouli heerfehen over de Bergen , bijzonder over de brandende , de Ouchahhoü over de Bosfchen. Mitg over de zee, Caeth over de onderüardfche waereld, en Fouila is de oorzaak van het Aardbeven. Zij gelooven , dat de Waereld eeuwig is, en de Ziel onfterfelijk; dat de ligchaamen in de beneden waereld weder met de zielen worden verëenigd, en S lij-  474 »E NOORDER-POOLLANDEN, lijden alle de rampen van hunnen voorigen toeftand; Maar zij lijden nooit honger, wijl zij alles in overvloed zullen nebben; de rijke zullen arm, en de arme rijk Worden: zij gelooveh aan eene regc vaerdige vergelding, en evenwigt van goed eh kwaad. Dit bijgeloof is door de moeite der Rusfen , om hen te bekeeren, bijna geheel Verdvveenen; want zij hebben bijna alle den Christelijken Godsdienst aangenoomen. Men heeft Kerken gebouwd, fchoo« len geftigt, in welke de fpraak van hunne veroveraars met een goed gevolg geleerd word en thans de oorfprongelijke bijna verdrongen^heeft. Het Land was bij de aankomst der Rusfen zeer bevolkt maar na eene verfchrikkelijke woede der kinderziekte, die in het jaar 1767. acooo zielen wegraapte , zijn 'er thans niet meer dan 3000 die fchatting bctaalen; de Inwoonders der KurilifchetZi. landen mede gereekend. De krijgsfland beüaat uit 400 Rusfen en Cofacquen. Behalven deze is 'er noch een groot aantal van Rusfifche Kooplieden en reizende , die beftendig inkoomen , en zich met de Inboorlingen behuwlijken ; en waarfchijnelijk met *er tijd den oorfp» ongeiijken ftam zullen uitblusfchen. Deze Bastaerd zoort is veel voortreffelijker, want men beeft bemerkt , dat zij werkzamer is* dan die der Rusfen en Cofacquen: die geheel in luiheid verzonken, laaten alle hunnen arbeid aan de Kamtfchatdalen en hunne Vrouwen over, maar ook moeten zij de llraf hunner luiheid, door den fcorbut in zijne uiterfte woede, draagen. De Kamtfchatdalen fchijnen hunnen ouden dragt be-  A S ï Ë ft behouden te hebben, maar in den zomer beftaat zij uit vreemde Producten. Ih het warme jaargetijde draagen mans en vrouwen Nanquin, Linnen of Zijde; maar in den winter welbereidde Dieren vellen. De Weeding zo wel van de Mannen als van de Vrouwen, gelijkt een voermans rok met lange mouwen en is aan de opflaagen, de boorden en hals met Bontwerk, (zij zweemt dus naar onze Pelzen), op het hoofd hebben zij een bonte Kap, die zomtijds int ruige Hondsvejlen, maar ook dikwijls uit het fchoone vel van het ongeöorde Mormeldier gemaakt is; lange Broeken, Laarzen en gevoerde wanten maaken den verderen opfchik. Het gala kleed van 'een' Tojan of Hoofd rrian is zeer prachtig, en kost 120 Rubels (\\ voorheen wierden zij met llaarten van Dieren verfierd, eh de gevoederde Kap hing op de fchouders , gelijk eene deftige Alonge Paruik ten tijde van ka hel n. In de Franfche overzetting van de Historie van Karr.:fchtka, ziet men de afbeelding van een groot man in zijn praalgewaad. Maar de tegenswoordige Inwoonders zijn de Rusfeè 200 gevolgd, dat in den korten tijd van eene halve Eeuw, deze kleeding zo wel als veele andere gebruiken , onder de Oudheden van het Land konnen gereekerid worden. Pijlen en Boogen zijn geheel buiten gebruik; voorheen had men Boogen van lorkenhout, die met den fchorsch der Berk overtoogen waaren j de Pijlen eri Lant- W Een RubÉl doet thans 48 fluivers EollandseK S 2  a?6 de NOORDER-POOLLANDEN. Lantzen, waaren met beenen of fteenen parten voofzien; hun Harnasch was uit Matten gemaakt, of zij fneeden Reepen uit Zeehonden velieii, en naaiden dezelve zoo te zaamen, dat zij een buigzaam Pantzier verbeelden ; dit maakten zij aan de linkerzijde vast, een plank befchutte de Borft, en eene andere, wat hoogere den Rug en het Hoofd. Hunne wilde enbeestagtige gastvrijheid, behoord tot de verouderde gebruiken ; men zette den gast, ten teeken van hoogagting zoo veel voor als tien Menfchen eeten konnen. Beide kleedden zij zich naakt uit; de Gastheer raakte uit beleefdheid niets aan, maar nodigde zijnen Vriend, op te eeten , wat hem voorgezet was, tot dat deze meer dan verzadigd was; men goot te gelijk water op gloeijende fteenen, en maakte het vertrek onverdraaglijk warm: en wanneer de Gast tot de keel toe vol was, ftopte hemde Edelmoedige Gastheer, op ziju knieën zittende , noch een groot ftuk Walvischvet in dea moud, fneed het uithangend ftuk af, en riep in ee. nen vrolijken toon_: Tuna, of daar! Hier door voldeed hij ten vollen aan zijnen pligt, en nootzaakte dcor hitte en volproppen zijnen vriend, om genade te fmeeken; en hem van de zweetdroppels, en het gevaar van door dat edel onthaal verftikt te worden, te verlosfen ; dikwijls was hij verpligt zijne vrijlaating metkostbaare gefchenken te koopen, maar hij was tefFens verzekerd, dat hij bij de eerfte gelegendheid, zijne fchade konde inhaalen. Zij leerden van de Vogelen hunne Balagans of zomerhuizen bouwen, welke gelijken naar kegelügtige nesten en wier-  A S I E N. 27? «vierde 11 op hooge Pijlaaren gezet : aan de- eene zijde is een gat om in te komen, gelijk in een Externest; en hunne Jourts of winter wooningen zijn Copijen van de holen van den fVortelmuis, maar niet zo kondig en zuiver. Zij ftaan ten deele in den grond; de Muuren en het Dak worden door balken gefchoord; in zulk een hut woonen tot zes huisgezinnen bij elkander. Een Ruroptè'r zoude zulk eene wooning niet kunnen verdraagen , wegens den rook, de bette, en den ftank van gedroogde en verrotte Visch. Ja hunne luiheid gaat zelf zo ver, dat zij 'er zelf niet uitgaan om hun gevoeg te doen. De Rusfen veroverden dit woeste Land uit gierigheid , en vonden 'er hunne rekening bij, in de waardij der Producten van Peltwerk: zij hebben het uiterfte einde van Aften, dat ten minften 401-0 mijlen van hunne Hoofditad aflegd,bij hunne bezittingen gevoegd. De Reize na deze Landen ]s noch aan groote zwaarigheden onderhevig. Men moet door woeste onvrugthaaré ftreeken en over verfchrikkelijke Bergen. Het zoude onmogelijk zijn om daar heenen te komen, was het niet dat de Rivieren van Siberien de reize verligten. De Reizi. gers neemen gewoonlijk hunnen weg uit Siberien, van Jakatz op de Lena onder 62.0 breedte, begeeven zich op dezelve, tot dat daar zij met den sildun zaamenloopt; dan bevaaren zij den Aldun tpt aan de Mai, van deze komen zij op de Judo* nia , tot bijna aan haare Bron. Van hier gaat jijg weg mmïQckotsch, zijnde de haven al-waar zij S 3 fcheep  t.7f de NO.ORDER-P.OOLLANDEN, fcheep gaan, dan vaaren zij over de Ochbtskifchg zee, naar Bolfchafi.Reka, een haven aan de Westkust vzw Kamtfchatka Deze Reize neemt den geheelen korten zomer mogelijk in. Sneller eindigde zijnen weg over de Bergen bij Ockotsch, ( welke weg de beste is,) de zeven rustdagen af gereekend, in vier en dertig dagen. De Kurilen of Kurilski Eilanden, die waarfchijnelijk voorheen het half Eiland Kamtfchatka, eer zij 'er van afgefcheurd wierden, verlengden, zijn eene reeks Eilanden, die van de laage Kaap Lapatka op 510 breedte Zuidwaards loopen; Schoomska het Noordelijkfte, is maar eene Franfche mijl van die Kaap af; op het tweede der verheven Paramiefer Eilanden is eene hooge fpitzige, waarfchijnelijk brandende Berg. Eene andere brandende Berg vind men op Araumakuban ; de vierde op Urusz, op Storgu twee, en op Kunatier of Kaunacher een. Deze drie maaken een deel van de groep uit , die onder den naam van het heroemde Land van Jefo bekend is. Japan heeft ook veele Vulkanen, en 'er ftaat dus van Kamtfchatkatot japan. zijnde het laatfte groote Lid van den langen Keten, brandende Berg, bij brandende Berg. 'Er kan een tijd geweest zijn, dat alles zamenhing, en het wierd van elkander gefcheurd eer zich het onderaardfche vuur, door uitbraaken van vuurfpuwende Bergen lugt maakte. Bij deze uitbraakingen heeft Japan zeer veel van Aardbe. vingen geleetien. Brandende Bergen zijn plaatzeÜjke rampen , doch teHens groote weldaaden. De Rus-  A S I E N. 279 Rusfen voegden deze Eilanden bij hunne veroverde Landen. De zee beeft veele Zeeotters even als het Land veele Beeren en Vosfen, eenige hebben pok 7abelditren. Deze waaren voor de Rusfen ver. zoekingen genoeg, om eenen inval in deze Eilair landen te doen; maar de razende drift naar Pels. werk van Zeeotters was zoo groot, dat zij zoo vel hier als in Kamtfchatka zeldzaam geworden z;jn. Onze opmerkzaamheid zal nu op de Eilanden vallen, die ten Oosten van Kamtfchatka liggen en eenen Keten maaken tusfchen het zelve en Ameri* ia, zij liggen in eenen halven Cirkel, en worden jn drie groepen verdeeldt, de Aleutifche, Adreanofstde, en Fo.sfin Eilanden; maar vooraf moet ik van óe Bedingt, Medmr en een of twee kleine Eilanden fpreeken. Deze leggeu omtrent 250 Werften ten Oosten van den mond der Kamtfchatka Rivier- Het Bering* Eiland , legt onder de 550 Noorder breedte, alwaar die groote Reiziger in 't jaar 174*' in de Maand Napènbtt fchipbreukleed; op zijne terug reize van zijne Amtricaanfche ontdekking, en zeer veel van zijn Volk ftierf aan de fcorbut-, die met alle de vreezelijke toevallen vergezeld was, die zich bij Lord anson's Reisgezellen vertoonden. Behing zelve kwam na veel ïijdens om het leven» De overgeblevene, onder welke de Natuurkenner steller was, bereik, ten Kamtfchatka in Augustus 174*» in eene Boot, die zij uit het wrak van hun fchip gemaakt had. 4eu. Het Eiland is ongeveer ?£» of 80 werften. S 4 lanS»  a8o de NOORDER-POOLLANDEN. lang, en beitaat uit hooge Graniet Bergen, Rotzen en Klippen, die zich na de Kaap toe in zandfteen veranderen. Alle de Daalen loopen van het Noorden naar het Zuiden op dertig vademen; b Nieuw Georgienwierd door deze oorzaak uit zee opgebragt. Aan haare Oostelijke zijde ziet men een ongelijk loopende vlakte. De Amazoom Rivier, die op den Pongo bij Borfas ontfpringt, vloeidin eene .met Bosfchen bekleedde vlakte, tot dat zij zich gelijk eene zee in de Noordzee uitftort. Op  AMERICA. 20i Öp liet Noordelijk halfrond, komen de Andes over de fmalle Landengte van Darien in het Rijk van Mexico , en behouden hunne majestueufe hoogte, zo wel als hunne vulcanifche Eigenfchappen. GedutN rende den togt van cortes, door zijnen Historiefchrijver antonio de solis, zo fehoon be* fchreeven; leed de Popocatepee eene vreezelijke vuurbraaking. Dit is waarfchijnelijk dezelve brandende Berg , die de Abt d'Auteroche op zijne reize van P"era Crux na Mexico bemerkte. Hij maakte op, uit de noch weinig bedekte Lava, dat zij maar eerst onlangs opgehouden had te branden. Deze fchakel gaat van Mexico Noordwaards, tot aan het Oosten van Californien, keerd zich dan op eens zo fterk ten Westen, dat zij eene onbetragtelijke ruimte tusfchen zich e,n de Jlille Zee laat; 'er loopen veele zijtakken in zee, en deze maaken Kaapen, die nevens de dalen der fchakel van onze Zeelieden op hunne Reizen zeer dikwijls gezien worden. Eenige takken loopen ook na het Oosten, gelijk boven aangemerkt is , maar noch zeer ver. Een Vlakte die rijk is aan Bosfchen en Savanes , en van Buffels. Harten, Virginijche Rheeën, Beeren en veel ander wildbraad wemeld; neemd eene verbazende ruimte in; namentlijk van het groot Landmeer van Canada tot aan den Mexicaan/eken zee* boezem. Zij loopt Oostelijk tot aan de s/palachan^ die een anderen fchakel maaken van hooge Bergen, aan deze zijde van het Noorderlijk America* „Ik geloof, dat dit Gebergte bij het Meir Champlain en George zijnen aanvang neemd j en dat 'er T 2 zu  «02 de NOORDER.POOLLANDEN. armen Oostwaards na de Rivier St. Laurens uitloopen , die zich aan de tegen overleggende Kusten verheffen; andere van minder lengte, ftrekken zich tot in Nieuw Schotland, het armzalig overfchot der Engelfchen in de nieuwe waereld. De Hoofdfchakel gaat door Nieuwjork, alwaar zij den naam van Hoogland voerdt , en veertig mijlen van de Noordzee af is: van hier, keerd zij van de zee af en wel in Evenredigheid van haaren voortgang na het Zuiden, want zij is aan haar uiterfte einde in Zuid Carolina 300 mijlen van dezelve af; zij beftaat uit verfcheiden evenwijdige verheven rei. jen, die door fehilderagtige Dalen gefcheiden en alom met verfchillend zoort van hout gedekt zijn. (tri) Deze Bergruggen verheffen zich van het Oosten trapsgewijze, de eene boven de andere , tot op het midden , en vallen van hier weder Westwaards in de groote vlakten van Misfifippi. De middelfte rei is van eene ongewoo» ne hoogte, de geheele breedte bedraagd omtrent 70 mijlen. Zij hebben op veele plaatzen groote klooven, uit welke de aanzienelijke en talrijke ftroomen vlieten, die in haar binnenfte ontfpringen, en aan de van hen bewaterde Provintien ee. ne voordeelige fcbeepvaart verfchaffen, en dan in de Noordzee vallen. Ik heb hier voor eene befchrijving gegeven van de ongemeene groote vlakte in het (tri) D. ciEDm. zie ook lavisevans Esfays in de Kaatte Philadelph, edit. p. 6. feqq.  AMERICA. 493 het Rusjifche Rijk. Aan de overzijde van dien arm van het Jpalachisch Gebergte, die de oneindige genoemd word , vind men eene dergelijke vlakte, die verbaazend groot, en bijna zoo hoog als het gebergte zelf is. Deze boven vlakte (upper plains) heeft eene uitmuntende vrugtbaare grond, en begint bij de Mohoe Rivier, en loopt bijna tot aan het Meir Ontario; tegen het Westen maakt zij een deel van de groote vlakte van Ohio uit, en verheft zich in het noch onbekende Land aan de overzijde van Misfifippi. Hier ontfpringen groote Rivieren, en neemen haaren loop naar alJe waerelddeelen, als na het Meir Ontario, na de Hudfon, de Dellawarre en Susquehanna. De vloed Rijgt in het diepe bed van de Hudfonsbaaij ongemeen hoog, ja bijna tot aan de bron van de Dellawarre. Deze loopt met eeuen fnellen ftroom eene lange vlakte door, en word door ruwe rotzige ondiepten onderbrooken. (n) Men f» Men vind in de Hudfon en de Dellaware dikwijls plaatzen, die de fcleintte Visfcherfchuit niet door kan, zonder verpletterd te worden, deze zijn eigenlijk de raider Engelfchen. Het water der Rivier word op eens ondiep, en dwars over het zelve loopt eene, met ruwe fpitzen bezette ondiepte, die dikwijls een of twee voeten diepte heeft de Rotzen fteeken ten deele uit, het grootfte deel egterligt onder water. ~ De ftroom maakt vreezelijke brandin- gen, en veranderd zijn water in een witte fchuim. De Bruns. wykfche troupen trokken in de Hudfon over zulke plaatzen en moesten hunne flooten dikwijls langs ftreeken aan den Oever van een halfuur, voorttrekken. T3  291 de NOORDER-POOLLANDEN. Men ziet den vloed niet dan op eenen kleinen afltand van zijnen Mond in de zee. Veeic der lage Landen tusfchen de voet ótrApalachifche Bergen en de zee (voornaamentlijk in Fit' ginien en Carolina, waaren voorheen door de zee bedekt. Men ziet op veele plaatzen kleine hoogtens , die uit fchulpen beftaan , en men vind ook vlak onder de oppervlakte in alle vlaktens eene ongeloofelijke menigte derzelve. Dit is ook het zelve geval aan de Misfifippi op yx° 28' breedte. Want op de diepte van ) Het is te beklaagen, dat geen oog van eenen Wijsgeer , dit Land noch onderzogt beeft. De Eigenaars zouden hunne moeite rijkelijk betaald vinden, door de ontdekking der fchatten van het Mineraalrijk; die misfchien gelijk ftaanmet die welke (o) In het Engelsen flaat a great part of the momtains test on a kind of ftaty i imestone; maar hoe kan een oor» fprongelijk gebergte op een later ontdaan ligchaam rusten? dit is zeer duister. (p) De Lood-en Zilvergaugen in de Bergen van Canada% fcaijnen van dezen zoort te zijn. Zie k a l m reiz. III. D. T4  ajJfS. de NOORDERPOOLLANDEN. ke in den kleinen Bergfchakel van Rusland, geven* vonden worden, (q) Captein cook zette zijne Reis Noordwaards verder voort, maar wierd door het liegt weder, en de mist, die van 50° tot 550 30' breedte aanhield , verhinderd zijne gewenschte waarneemingeu te doen. Op 48? 15'zocht hij de ftraat, door juan uk fuca opgegeven, doch te vergeefs. ——.Deze misleidde eenen zekerenEngelschman michael eock, welken hij te Venetien vond, door het berigt, dat hij in 't jaar 1592. eenen ingang onder deze breedte gevonden had , dat hij 'er doorgezeild, en in de Noordzee, dat is in Hudfombaaij gekoomen was. De van den Admiraal de fonLEs in't jaar 1640. voor gegeven ftraat, heeft even Zo weinig geloofwaardigheid, zij wierd op 500 1 breedte gefteld, en koomt volgens eene Kaart, met het voorgeeven van de fuca over een: volgen» eene andere, valt zij in eene groote Landmeir de Westzee genaamdt. (r) Men zogt deze ftraat bij de Spaanfche tocht in 't jaar 1775. nauwkeurig op, en men word van de onwaarheid dezer verdigting overtuigd, üe Engelfchen hadden van deze Expeditie een ander gewigtig voordeel , door een overzigt van die Kusten , die Captein cook wegens het fleg- (q) Pallas Obfervations fur la formatien des Morttagnes. (r) Z'ejEFFERiEs Obfervationso.it tae Letter of Adm> PE fonles.  AMERICA. 297 fiegte weer verhaten moest, en men konde dus deze ledige Plaats op de Kaarten invullen. Captein cook vond onder den 490 breedte, eene zekere plaats in eene Have, die door hem Konings George's Sond, en door de Inboorlingen Nootka genoemd werd. De Kusten zijn rotzig, en in de Sond ziet men eenen arm van den gemelden Berglèhakel, hij is hier in fteile Bergen af gedeeld, die eene ongelijke hoogte, fpitze zijden, en ronde afgeftompte toppen hebben, en meest tot boven1 toe met hout bezet zijn: aan eenige Plaatzen , alwaar zij naakt zijn , ziet men hunne beftanddeelen. Zij zijn Rotzig en ten deele met eene laag verrotte Boomen of'Mos gedekt. Onder de Boomen vind men den witten Canadifche Pijnboom Pinus Canadenfis,den Schottenen Pijnboom Pinus Sylvestris (.r) en twee of drie andere zoorten, als ook de witte Cijpres, Cypresfus Thyoides* De Pijnboomen worden hier ongemeen hoog, want ee. nige bereiken 120 voet, en zijn tot Masten en ander fcheepshout van veel nuts. Hunne verbaazende dikte kan men het best uit de Booten in Noocka Sond nagaan. Zij worden uit een* eenigen Boom gekapt, zijn zeven voet breed, drievoeten diepen konnen in hunne bolligheid zitten. Zij gelijken de Moncxylia der oude Duitfchers en Galliërs (i) maar zijn CO Deze 's een zoort van Lorkenboom. (/) Polyguen Stratag. Lib. F. Cap. 23. « Vellet, paterc. Lib. \i. Cap. 107. T 5  *5§ de NO OR DER-PO O L L ANDEN. zijn beter gebouwd. De oude Europecrs waaren te vreden wanneer zij zich maar op het water hielden. Zij wierden waarfchijnelijk gemaakt na de Modellen, die de oude Virginiers of oude Britten (y) hadden; en geleeken naar die, welke ik in een Moeras in Schotland uitgegraven gezien heb; die zoo kunfteloos was als een Varkenstrog, (a;) Die in Nootka Sond gaan aan den Boeg of van vooren fpits uit, worden van agter breeder, en hebben een afgeftompt einde. De Dagvloeden rijzen hier twéé of drie dagen na de volle en nieuwe Maan tot agt voet negen duim. De Nagtvloeden zijn op dien tijd, twee voet hooger. De Zeelieden leggen ftukken Drijfhout op eene Plaats, alwaar na hunne meeninge de vloed niet komen kan, zij zagen dat het water in den nagt hogerop gedreeven was, waaruit zij de grooter hoogte van den Nagtvloed afleidden. Ik heb naar mijn beste vermoogen de viervoetige Dieren en Vogels, welke men op deze Reis 'mAmericav'md. befchreeven. Op de iöbladzijde ftelde ik mijne gedagten omtrent eenige Dieren tot het geflagt der Schaapen behoorende, voor, die Bewoonders van de tegenswoordige Landen en van Califortiicn zijn, ik kan egter niet zien, dat zij met den Argali of het wilde Schaap eene zoort uitmaaken. Bij (y) Brevis & fida narratio Virgin, in welke de Booten van dit Land, na de teekening van joh. with gegraveerd zijn. Zie tab. XII en XIII. in het account offlarida. (x) Tour in Schotland IL p. 106.  AMERICA. Bij het Volk in deze Sond zijr. wolle kleederen zeer gemeen. Zij worden door de Vrouwen gemaakt, en fchijnen de ftoffen tot de meeste van de Vosfen en Lijnden, en tot anderen, zo ik denk van de beste wolle van den Mosehus os (n. 2. te neemen. De Zee Otter is het eenige Dier (n. 44.) dat aan der,e Landen eigen is. Hij ft rekt zich langs de Kusten Zuidwaards tot op 499 Zuidwaards en tot op 60° Moordwaards. De overige viervoetige , door onze Zeelieden wanrgenoomen , vinden zich ook op de Oostzijde van Noord America. Ik kan ook noch melden ,dat de Heer maurelle bij de Haven Trinidada, of 41" 7' breedte, Zee Papegaaijen en Papegaaijen met roode Bekken, Voeten en Borst gezien had , en ook groote benden Duiven; dit was in Juni] , zij waaren misfchien op hunne verhuizing, wanneer onze Zeevaarders den ao Maart de Kusten bereikten. De Papegaaijen kon. nen zich zoo ver niet ten Noorden begeeven als Nootka ligd; want aan de Oostzijde van dit waerelddeel, vind men hen in den zomer niet hoger dan tot aan Virginien onder 397o breedte, en binnen het Land maar tot 410 15' alwaar zij de Zuidzijde van de der binnen wateren Erie, Michigum, en den Oever van de Rivier P.linois en Ohio in menigte bezoeken. Men ziet aldaar noch eenen anderen Vogel jn menigte, die tot de Honigzoekers of Colibri's behoord, en die ik n. 93. onder den Naam van gehaagde Colibri befchreeven heb. Onder de Watervogels vind men den grooten zwarten Stormvogel, de Quebrantralmesfos of beenbreeker der' Spanjaarden, die  Spo de N 0 ÖR D ER-POOLLANDEN. die zich fchijnt uit te ftrekken van de KurilifcheFAlanden tot aan Terra del Fuego. De JJsduiker n. 356. eene groote zvvarm zwarte Eenden met witte Koppen, en eene groote zoort witte Kenden met roode Eekken; verder Zwaanen, die Noordwaards naar hunne Broedplaatzen trokken, en de gemeene Cormoran was hier ook in menigte. De Bewooners van deze Sond zijn zeer verfcheiden van die,-welke verder Zuidwaards woonen , de meeste zijn onder de middelbaare grootte, plomp, maar niet fterk gefpierd, een rond vol aangezicht met uitpuilende Kaakbeenderen. Het Hoofd is aan de ilaapen zamengedrukt; deNeusgaaten zijn wijd, de Neus plat, met een ronde punt; door het middelfchot, fteeken veele eenen ijzeren, koperen, of blikken ring, de Mond is rond, de Lippen groot en dik. Het Hoofdhair is dik, fterk, zwart, lang en regt ; de Wenkbrauwen zijn zeer dun , de Hals korten dik; de Armen en Beeneu dun en mismaakt; de Huid wit en bleek, zo verre men door de befmeerzelen en fchilderingen zien kan. Het Vrouwelijk geflagt , gelijkende in gedaante en grootte bijna het Mannelijke, onderfcheid zich geenzints door Vrouwelijke zagtheid. Veele oude Mannen draagen Baarden, en zelf Knevelbaarden : de meeste jonge Lieden fchijnen hun hair, op een klein Boschje na, van het eind der Kin uit te plukken. Hunne kleeding beftaat uit Mantels en Dekkleeden, die zij zelf uit Matten, Wolle en eene andere Stoffe, dienaar Hennip gelijkt, maaken. De Mannen draagen gemeenelijk over hunne kleederen , uocli he^  AMERICA. 301 het vel van een wild Dier, het geen hun voor ee* nen grooten Mantel verftrekt. Het Hoofd dekken zij met eenen Kap, uit Matten gemaakt; die eene afgeftompte Kegel, of een Bloempot gelijkt, en van boven met een punt of een ronde knop, en dikwijls met een boschje lederen kwasten gecierd is. Het is een vuil lelijk flag van Menfchen, hun geheel ligchaam is met een korst van drek en verw bedekt; zij zijn narrig, Phlegmaticq, ten uiterften traag, en konnen ligt tot de grootfte gramfchap gebragt worden; maar zij worden ook weder ten eerden te vreden gefteld. De Mannen zijn zonder eenige fchaamte, maar de Vrouwen ten uiterften eerbaar, en zelf befchaamd. Ik zoude hier niet fpreeken van de oneindige verfcheidenheid der vreezelij. ke maskers, waar in dit Volk zoo veel genoegen fchijnt te vinden, indien de vernuftige Uitgever van deze Reize (y) niet getwijffeld had, of zij tot een godsdienftig of grappig oogmerk dienden. De Heer bar tram bewijst, dat die maskers zich tot aan de Oostzijde van dat waereldsdeel uitftrekken, en tot vermaak dienen ; hij wierd op zijne Reize, een gedeelte van den Nagt door een' man geplaagd , die in zijne wooning kwam, hem duizend Hans. worften ftreeken maakte, en eindelijk als of hij een fpook was, verdween. De Ostiaken hebben dezelve gewoonte, (z) De- (y) Travels 45. (a) Rusjian Nations I. 103,  Soa i) e NOORDER-POOLLANDEN. Deze Volkeren hebben eenigen voortgang in dè fchoone konllen gemaakt; behal ven hunne bekwaamheid in het uitfhijden van hunne Maskers, die zij de gedaanten van koppen van Dieren en Vogels geven, konnen zij vrij naauwkeurig een fchilderij vervaardigen. Dus maaien zij dikwijls den geheelen Walvischvangst op hunne Mutzen. Ik heb eenen kleine beenen Boog gezien , die door onze Zeelieden uit deze ftreek van Noord America gebragt was, op welke ijder voorwerp der Jagt zeer duidelijk gefneeden was. Deze zonderbaare Boogen , zo wel als de vreefelijke 7'omahacok uit Nootka fond, Taawcesh of Fluskseah genoemd , heb ik laaten afbeelden. Aan dezen Tcmahacok is een Menfchen aangezigt gefneeden, uit welksMond die met Tan» den van Menfchen en Dieren voorzien is, een fpitze fteen fleekt; aan verfcheiden Deelen van dit Hoofd zijn lange Lokken van gefcalpeerd Hair vast gemaakt, die wanneer het Inftrument op eene fchrikbaarende wijze gezwaaid word, affchu» welijk omzwaijen. Ik konde het Eland Dier. Het Rendier, de Virginifche Ree, den Hond, den Vogel, waarfchijnelijk een Ganzen zoort, den Walvischvangst , den Walrus en Zeehond zeer goed onderfcheiden; hoe ligtelijk konde dit Volk bij zijne neiging tot de vrije Konften opgeklaard, en befchaafd worden. Dit Land word Noordwaards tot 550 ) Colden five Indian Nations, I. 155. (?) Herodotus Lib. IV.  338 de NOORDER-POOLLANDEN. vellen van Wolven en andere wilde Dieren, en laaten 'er de koppen , die naar hunne Hoofden gemaakt zijn aan. (r) Van deze kleederen bedienen zij zich op dejagt, om de Dieren te bedriegen. Misfchien heeft onwetendheid en bijgeloof, bet ter dier tijd gebruikelijk middel om de Dieren te misleiden , dit voor eene boven natuurlijke verandering gehouden. De Kamtfchatdaalen, trokken nooit naast elkander op, maar zij volgden elkander, (j) deze gewoonte heeft ook bij de Americaanen plaats. De Tangufen de talrijkfte Natie in Siberien teekenen hunne aangezigten met verfcheidene genipte gedaantens, vrijven 'er Houtskool in, zo dat het geflipte 'er altoos in blijft, (fj Deze gewoonte vind men in verfcheiden deelen van America, De Indiaanen aan de Hudfons baaij, verrigten zulks noch heden, op dezelve wijze, en puncteeren hun vel in verfcheidene gedaanten; dit doen de Inboorlingen van Nieuw Zeeland ook, noch voorheen deeden het de oude Britten met het kruid glastum of weede (v), en de Virginiaanen bij de eerfte ontdekking van dit Land door de Engelfchen. (x) De Tangufen hebben (r) Cooks Foj. 11.311.389- Eene dus toebereidde Wolfskop word noch in het Cabinet van den Heer asthon. levers bewaard. (s) Hist. Kamtfchat. ft) Helles Travels edir. 8vo. 240. O) Herodianus in vita feveri. Lib. NI- 00 O e brïi Virginia. tab. III. III.  AMERICA. gap ben Cano's vanEerkenfchorsch, die zij over houten ribben fpanneh, eri netjes zamennaaijen. (y) Dé Canadenfe/s en veele andere Americaanfche Volkeren hebben geen andere Booten; de riemen der Tungufen zijn aan beide einden breed , en die der Volkeren aan Cooks Rivier en in Oorolaschka zijn van dezelve gedaante. Bij het begraaven der Dooden liggen veele Amerikaanfche Volkeren, na dat zij hen op hunne wijze toebereid hebben, Jang uit gerekt; andere geeven hen eene zittende gedaante, en leggen de pragtigtté kleederen en andere' kostbaare zaaken mede in het graf. De Tataaren doen hetzelve, eii beide Volkeren komen daarin overeen, dat zij alles, Zoo bedekken , dat het een Tumulus of graf heuvel word. Eenige Americaanfche Volkeren hangen hunné Dooden in de Boomen; bij de Tungufen gefchied hetzelve. Ik kan ook eene overëehkomst tusfchen beide vari de kleeding neemen. In beide Waerelddeelen hebben zij de gefchiktheid in agt génoomert , en dé ftoffen der kleedingen zijn oorfprongelijk dezelve , namentlijk, Vellen van Vogelen eh Dieren. Het is aanmerkelijk dat de kegelvormige mutze der Chmeezen ook bij de Volkeren van Nootka gevon* den word. Ik kan niet denken en bewijzen dat de Chïneefen ter bevolking van de Nieuwe Waereli iets (3O Ys brand ides bij Harris ColleS. IL oip. Y a  34o de NOORDER-POOLLANDEN. iets bijgedraagen hebben; maar ik wil gaarn toegeeven, dat eerfe fchipbreuk de Americaanen met een Model van deze kleederftukken voorzien beeft. Ten aanzien derGezigtstrekken en Ligchaamsgedaante, hebben de (lammen die langs de Westkust woonen, eenige gelijkheid met AtTaUarfche Volkeren; en zij behouden noch die kleine oogen en neuzen , hooge kaakbeenderen en breede gezigten. In de grootte zijn zij zo zeer van elkander verfchillende, als de flerke Kalrnuk van den kleinen Negaianeez. De Americanen in het Binnenland, gelijk ook de vijf Indiaanfche Volkeren , die een tenger, fterk Ligchaam en een tang gezigt hebben, worden zelf onder de Tataann van.eene verfcheidenheid afgeleidt. Het fchoone lias der Tfchutski fchijnt de (lam uit welke de Americaanen voorkoomen; gelijk uit het fchoone Ras der Tataaren, de Kabardinsli, of de bewooners van Kabarda. Bij Prins Williams Sund begint een ras, dat zich van de Zuidelijke Stammen door hunne kleeding, Kanos tnjagtinflrumenten hoofdzakelijk onderfcheidt Hier begint het Volk der Esquimaux, of het in de hooge breedtens der Oostzijde van dit Waerelddeel, onder dien Naam bekendde Ras. Men kan hetzelve in twee zoorten afdeelen , van dewelke het grootfte hier woond: verder Noordwaards gaande neemen zij in grootte af, tot dat zij in de DwergHammen verkleinen, die eenige Kusten der IJszee (z) en de zeezijde van de Hudfons baaij, Groenland (z) Zie Heannes discoyeries.  AMERICA. 341 land en het Land van Labrador bewoonen. -De beroemde Japanfche Kaart zet, (a) zo het fchijnt eenige Eilanden in de Beering piraat, aan welke den Naam van Ya-rue , of het rijk der Dwergen gegeven is. Maakt dit de Kaart niet eeniger maatën geloofbaar? en geeft dit geen'grond om te denken, dat America aan die Japonneefen niet onbekend is ge» weest, en dat zij gelijk kaempher en ciiarlevoix zeggen, ontdekkings reizen gedaan, en na de laattte in dit Waerelddeel overwinterd hebben P Het is zeer waarfchijnelijk, dat zij de Es. quimaux , die zij in vergelijking met zich zelve Dwergen noemen, misfchien aangetroffen hebben, De oorzaak van hunne kleine gedaante is duidelijk genoeg; zij leven in een zeer ftreng Climaat, en hebben weinig voedzel; de eerfte woonen in eene veel gunftiger hemelftreek , en hebben overvloed aan Levensmiddelen: omftandigheden, die vera-irting der rnenfchelijke vorming hinderen. Op het Eiland Oonalaschka vind men een Tongval der Esquimaux, die zich langs de geheele Kust van daar Noordwaarts uitftrekt. Ik heb hier voor van de overëenkomst der werktuigen tusfchen de Americaanen aan deze zijde der Kust en die der Esquimaux gefproken. Deze overëenkomst vind men tot in Groenland» Ik f». Deze Kaart wierd door kaempher aan den Heer sloane gegeven, en word in het Britsch Mufeum bewaard:. Y 3  34- »e NOORDER-POOLLANDEN. Ik kan de berigten, niet voor gegrond houden, die zeggen, dat America een deel van zijne eerfte Inwooners voor de XVde Eeuw uit Europa verkreeg. De Inwoonders van Wallis, beelden zich dwaaslijk in, dat 'Engeland, door de Reizen van hadoc een zoon van owen gwyneod, die na den dood van zijnen vader dcrwaards heénzeU* de, en in een deel van het Land eene Volkplanting maakte, veel toebragt, om de nieuwe Waereld te bevolkeren. Alles wat men ten bewijze bij brengt is eene aanhaaling van eenen van onze Dichters, die niets meer zegt, dan dat hij zich te water en te Land vertoondde. Men zegt, dat hij twee Reizen ondernoomeu had. Hij was naar het Westen gezeild , had IJrland verre Noordwaards laaten liggen, en had een onbekend Land gevonden, alwaar veele zeldzaame dingen waaren; toen keerde hij weder, verhaaldde veel van de vrugtbaarbeid van dit nieuw ontdekte Land, en overrede veele Wallifers van beide geflagt, hem op een tweede Reize te begeleiden, van welke hij egter niet weder te rug kwam. De begunftigers van dit gevoelen, zeggen ook, dat verfcheiden Walfche woorden in de Americaanfche fpraak gevonden worden; gelijk gwrando, luisteren, beluisteren. Het Eiland Croefo of welkom. Caap Breton na den Naam van het Engelfche Eiland Cwyndwr of het witte water, Pinguïn of een Vogel met een witten kop. (ft) De- (b) Pqwels hht.,ofWalls p. 228. 22p.  AMERICA. 343 Deze Gronden fta ik egter niet toe, wijl gelijkheid van Toon in eenige weinige woorden niet genoegzaam is; de zaak vast te fteilen, vooral wanneer de beduiding der woorden verdraaid is. Dus heeft bij voorbeeld bet geheele geflagt der Pinguïns bij ongeluk, niét alleen zwarte Koppen, maar zij zijn likt eens bewooners van het JNoorder halfrond. DeNaam hebben zij van de Hollanders, wegens hun. ne ongemeene vetheid (apinguedine} verkregen (c) De uitvinder der gemeldde onderftelling wilde Engeland eere doen, en vischteonbedagtzaam een woord op van Europifchen oorfprong , dat in de nieuwe waereld geheel onbekend was. Hier bijkomt dat de Wallifers nooit een Zeevolk waaren, dat de Eeuw in welke madoc leefde, van geen fcheepvaart wist, en dat zijne uiterfte pogingen zich alleen aan de vaart langs de Kusten moest bepaalen. De Noorwegers gronden hunnen Roem op beter bewijzen dan die van Wallis: wijl zij door hunne Volkplantingen in IJsland en Groenland zo na aan de nieuwe Waereld gekoomen waaren, is 'er ten minften eenige mogelijkheid , dat een in de Zeevaart zo ervaaren en eene zo dappere Natie als de Noormannen, dit Land hebben konnen bereiken.De bewijzen hier van zijn veel talrijker, dan die,welken door de Engelfche Historiefchrijvers bijgebragt worden. Want in verfcheiden ljslandfche Manuscripten word van deze ontdekking gefprooken, De Tijd (c) Clus. exotic. lor. ' Y'4  344 de NOORDER-POOLLANDEN. Tijd valt in 't jaar 1002. wanneer eene zekere Biorn in dit Land kwam. De ontdekking werd door leif, den zoon van Erich, die Groenland ontdekt had, met beter gevolg voortgezet. Het fchijnt, dat zij niet verder dan Labrador kwaamen. Aan deKusten vonden zij de Es quimaux, welke zij wegens hunne kleine gedaante fkraclingues of Dwergvolk noemden. Zij waaren met Pijl en Boogen gewaapend , en hadden gelijk noch heden lederen Cato's. Dit alles is waarfchijnelijk, en het verhaal van een' Duitfcher verfvvakt de waarfchijnelijkneid van dit verhaal niets. Hij verdwaalde op zekeren Djg van zijne Landslieden, maar verfcheen weldra danzen. de en zingende met de uirgelaatene vreugde van eenen lnstigen Broeder; wijl hij de verheugende vriigt van zijn Land, de Wijndruif ontdekt had. (d) Ja TOKf/Eus zegt, dat hij eenigermaten dronken te rug keerde, (e) Hij bragt verfcheiden Druiven mede om zijnen Bevelhebber te overtuigen , waarom hij dit Land Wijnland noemde, ik loochen geenszints , dat Noord America Wijn voortbrengt, (ƒ) Maar dezelve word in veele geringe breedtens gevonden , die onze Reizigers in den aangegeven korten '! ijd; niet bereiken konden. Ik twijfFel aan de ontdekking zelf niet, maar wijl hier nooit Colonien aangelegd , of 'er voordeelen uitgetrokken zijn , kan Mallets Norderliche Akkert hummen. O) Histor. Vmlandia antiq. per torfacum p. 8, j (ƒ) Acciunt ofVirginia. Phil. trans, Abr. lU. 570,  AMERICA. 345 kan men met zekerheid gisfen, dat zij niet verder dan tot het onvrugtbaar Labrador kwaamen. Het waerelddeel dat America bevolkte, voorzag het ook van viervoetige Dieren ; zeer weinige bleevea 'er op Kamtfchatka: ik kan maar vijf en twintig, Landdieren optellen, want de Zeedieren, die altoos het vermoogen hebben, hun verblijf te veranderen, moet ik voorbijgaan; alle de overige verhuisden, en naamen hun verblijf in de nieuwe waereld. Men vind zeventien zoorten van viervoetige Dieren, in America, die uit Kamtfchatka kwaamen; andere worden alleen in Siberien. of Tartarijen gevonden, en hebben om redenen, die wij niet weeten, Kamtfchatka geheel verlaaten, en zich tusfchen, America, en de bovengemelde deelen van Afisn verdeeld: veele hebben tot het laatfte Individu van hunne zoort de oude Waereld verlaaten, en hunne wooningen zeer wijd van de eerfte plaats van hun verblijf gevestigd , namentlijk op den Berg Ararath, de rustplaats van de Ark van Noë, die in het middelpunt der oude Waereld ligd; ter gemakkelijkfte verbreiding van de Dierlijke Schepping door alle de deelen der oude Waereld. Wij moeten ons niet verwonderen over die verbaazende Reizen , die veele viervoetige Dieren onderneemen moesten, qm aan hunne tegenswoordige wooningen te komen. Kan niet een groot aantal van zoorten in plaats van na de Cordellieres van Chili te trekken, een bekwaam verblijf in de hooge Alpen van AJïen gevonden hebben ? en konnen niet anderen in plaats van na de groote vlakten van Pampas, veel duizend Y 5 mij-  346 de NOOR.DE R-P O O L L'A N D E N. mijlen ver te reizen, met de onmeetbaare vlaktens van Tartarijen te vreeden geweest zijn ? Ligt aan deze vraagen te geven is voor een' Wijsgeer en een' Godsgeleerden eene waardige bezigheid ; het niet te onderzoeken is ftrafbaare traagheid, het is naïaatigheid de wegen Gods met den Mensch te regtvaardigen: Vindicate the ways of God to Man. ♦Er zijn veele onloogenbaare waarheden, die het menfchelijk verftand niet verklaaren kan; de zaaken zijn zonder twijffel, fchoon de oorzaaken verborgen zijn; in zulke gevallen moet bet geloof te hulpe koomen. Het zoude de grootfte dwaasheid zijn het Opperwezen, dat de bronnen der groote afgronden opende, om eenen Zondvloed voort te brengen , dat door verwarring der fpraaken het lVlenschdom verftrooide, om de Aarde te bevolken , dat men zeg ik dat wezen veele minder kragten zoude weigeren; na deze wonderbaare bewijzen van almagt, zoude het ongerijmd zijn, de mo. gelijkheid van het mededeelen van een Inftinct bij de Dierlijke fchepping te loogenen. Leus est anima brutorum, zijn wille moet den hunnen beftemmen en verfcheiden zoorten, ja geheele geflagten door eene onweerftaanbaare drift gedwongen hebben, zich door eenen langzaamen voortgang na hunne beftemde Landftreeken te begeeven. Anders zoude de Glama en de Pacos ia fteede van met moeite de Peruviaanfche Andes te bereiken, noch thans de  AMERICA. 347 de hoogte van Armenien en eenige nabuurige hooge Bergen bewoonen; het geheele geflagt van de traage Armadil, zoude nooit vrijwillig de heete Lugtllreek der oude Waereld, met die der nieuwe verruild hebben, en de geheele ftam der Aapen, was in plaats van zich in ue fchaduwagtigen In.' dostan en de lommerige Bosfchen van Brafil te verdeelen, in de wouden van Indien gebleeven. Leeuwen en Tijgers konden de heete ftreeken der nieuwe Waereld verwoest hebben, gelijk de eerfte de woestijnen van Africa, en de laatfte de gewesten van Aften overheeren , of de Panther van Zuid America, zoude met de Dieren van de oude Waereld noch eene plaag meer gebleeven zijn. De oude Waereld zoude dan met Dieren overlaaden zijn, terwijl de nieuwe een woestijn zonder lee. ven zoude blijven; of beide moesten een gelijk deel van alle Dieren bevatten. Men wende niet voor, dat die Dieren, die in een warmer Climaat gebooren worden, na den uitgang van hunne Ouderen uit de Arke, de koude en den fneeuw van het ftrenge Noorden niet hebben konnen verdraagen, eer zij Zuid America de plaats hunner beftemming bereikt hadden. Men moet bedenken , dat deze verhuizing een werk van Eeuwen was, dat ijder generatie, na maaten zij voortging zich naar het Climaat fchikte, en dat zij na haare aan» komst in America, weder van het Noorden naar het Zuiden gaande, allengskens aan de warmer gewesten gewendde; en dus ook van het Noorden na het Zuiden. Eenige Tijgers bewoouen noch den  348 de NOORDER-POOLLANDEN. den eeuwigen fneeuw van 'den Berg Ararat, en eene menigte Van den zeken aard, maar wreeder zoort, woond onder de Linie in het brandend zand vanBerneo en Sumatra; Leeuwen en Tijgers vertrokken nooit ra de nieuwe Waereld. Eenige weinige Leeuwen vind men in Indienen Perken; maar men vind ze in menigte in Africa. DeTijger woond Noordwaards» tot Westelijk Tatarijen, op 40° 50' breedte, maar bereikte nooit Africa. Ik zal dit met deze aanmerking befluiten, dat de nieuwe Waereld, haare Dieren uit geen ander Waerelddeel als Aften koude verkrijgen. De laatfte Reize van den beroemden co ore beeft deze waarfchijnelijke gisting geftaafd. Hij heeft beweezen , dat de grenzen der ou le en nieuwe Waereld maar 13 Franfche mijlen van elkander afleggen.' Wij weeten dat de Straat tusfchen beide dikwijls toegevrooren is , en wij hebben wigtige gronden om te vermoeden , dat beide Waerëïadeélen zelf tot de Aleutifche Eilanden op 52° rjo' breedte, zamengevoegd geweest zijn. Dus zijn 'er twee wegen tot eenen overgang uit Aficn naar America gevonden; de laatfte is in geen ftrenger Climaat, dan dat welk veele Dieren verdraagen konnen, en dan noch allengskens tot grooter hitte voortgaan. ~ Ijder ander zamenftel der bevolking van de nieuwe Waereld, is nu omver geworpen. De gistingen der Geleerden ten aanzien van de nabijheid der oude en nieuwe Waereld zijn thans door de ontdekkingen van den grooten Zeeman tot zekerheid  AMERICA. 349 heid, geworden. Het gezogte zamenftel der Godgeleerden , die zich op eene loffelijke wijze toe. leggen om de Heilige Schrift te verklaaren, fchijnt liegt gegrond te zijn; doch in plaats van in gebeeldde onderftellingen is de wezentlijke Plaats der verhuizing onflrijdig bepaald en uitgemaakt. Eenige hebben (volgens eene plaats van plato) over de Atlantifche zee van de Straat bij Gibraltar ria de Kusten van Noord en Zuid America een Eiland bedagt, dat zo groot was als Af;en en Africa, over het welke Menfchen en Dieren als over eenen Brug gegaan waaren; Negers met wollige hairen en Tijgers, die nooit in de nieuwe Waereld ge. weest zijn: en 'er zoude eene zeer groote zee ontftaan'zijn, die in eenen Dag en Nacht dit onmeetelijk groot Land, en teffens ijder fchepzel, dat zijne verhuizing naar America noch niet volbragt had, verflonden hebben. Het geheele Neger ras , en bijna alle de viervoetige Dieren die thans Africa bewoonen, kwamen op dezen verfchrikkelijken Dag om het Leven. Men vind 'er thans maar vijf in America, die aan Afia behooren , en van deze flechts een in Zuid America, den Beer namentlijk. (g) Men vind geen eenige gewoonte, die (g) Volgens de redeneering van den Heer zimmerman (Zool. Geogr. 476. Geogr. Zool. I!. p. 242. en na het ge. voelen van enxleben QSyst. regn. anim. 508.) geef ik de gedagten op, dat dePanther (Hist.quadr. n. 153.) een bewooner is van Zuid America. Het is waarfchijnelijk, dat het Vel, dat ik zag en dat uit Brafil zoude gebragt lijn f  $50 i>e NOORDER-POOLLANDEN. die aan Africa en America gemeen is, en die dus eenen gemeenen oorfproug aanduidt. De Beer, het Hart, de Wolf de Vos en de Wezel; zijn de eenige Dieren onder de viervoetige, van welke mert met zekerheid zeggen kan, dat zij in beide Waerelden gevonden worden. Het Hart, de Vos, en de Wezel zijn niet verder dan het Noorden van Africa gekoomen, maar de Wolf, die met den Vos en den Wezel fn Zuid America noch onbe. kend is, heeft zich alom in dit W'aerelddeel ver* breid; ik denk, dat het Hart, niet verder Zuidwaards, dan tot Mexico gekomen is. In Africa en Zuid America is de Beer zeer bepaald, en word in de eerfte, maar in de Noorderlijke deelen, en in de laatfte, maar op de Andes gevonden. Eene ons onbekende oorzaak verhinderde zijne verbreiding in Africa, en veroorzaakte de verhuizing van eenige Weinigen na de hooge Bergen van Chili, en noodzaakte hen de groote (treek van Noord America tot aan de hooge Cordilhines onbezet te laaten. Mijne Tafel van viervoetigen zal op eens een overzigtvan de Dieren geven, die Noord America bewoonen, en aldaar eigen zijn; of ook in andere Landen gevonden worden : zij zal ook den weg toonen, die zij op hunnen overgang genoomen hebben, en om val- zijn, eerst van de Westkust van Africa, daar gebragt is, want de Ptrtugeezen hebben in dit Waerelddeel, alwaar deze Dieren gemeen zijn, aanmerkelijke Volkplantingen en een' grooten flaveuhandel voor hunne Amerieaanfche Colo• uien»  AMERICA. 35* valfche Naamen te vermijden , zal ik ijder enkel deel van Aften het ooriprongelijkLand, uit hetwelk zij kwaamen 'er bijvoegen. Zeer bekwaame en diep geleerde Mannen, die de oeffening der Natuurlijke Historie verwaarloosden,gaven America ook Leeuwen en Tijgers; door de onwetendheid der Rei. zigers verleid zijnde , als die den Cuguar ten onregte voor een' Leeuw, en den gevlekten Panthtr voor een Tijger hielden. TAFEL der verbreiding van de' viervoetige Dieren, gehoefde. geflagt. zoort. oude waereld. nieuwe waereld. LdeOs. Bifon i. Muscus Os. In eenige ftreeken van Litthauwen en om den Caucafus, een algemeen Huisdier. Eene verfch eidenheid in't Land van Guinea, en in Zuidafrica. Zie Hist. quadr. I. N. 9. Ten Westen van Canada Louifanien, nieuw Mexico, ten Westen van Noord America, De Hudfons baaij ten Noorden van de Curchil Rivier tot op 73° breedte , en in Nieuw Mexico.  35* de NOORDER-POOLLANDEN. geflagt. zoort. oude waereld. nieuw waereld. II. Schaap. Sergali. 3. Sardinien Ctrfi- Zoude ook in ca, Creta. Californien woo- Ten Noorden nen , doch niet van Indien, Perfi- volgens de beste fche Alpen , aan getuigenisfen. den Onon en Argun, in Siberien, Mongaley, tot op 6o° van de Oostzijde der Lena, tot aan Kamtfchatka. III. Hart. Eland 5. Noorwegen}Swee- Hudfons laaij, denioiop6\°Rus- Canada, nieuw land, Siberien tot Schotland, nieuw op 53° dus Zuid- Engeland, ten waards tegen het Noorden van de Oosten. Ohio. Het Meir Baekal. In Noord China tot ■ aan het Noorden van Corea onder 45" breedte, (h) Rendier 6. Lapland, Noor- Hudfonis baaijt weegen Samoje- Labrador, Noord dien , langs de. Canada, Neuland. Noordkusten tot aan Kamtfchatka op (k) Volgens de nieuwe Kaart van den Heer zimmer. man op 420.  A M Ë R I C A. gtfiagt. zoort. oude waereld. nieuwe Waereld. op den Ural tot Kungur op s?" io', om het Meir Baikal, Spitsbergen , Groenland. Hart. 7. Noorweegen. De Van Canada, do<*r meeste deelen van alle de deelen van Europa Zuid. Noordamerica t waards , Noord Mexico. A/icn , China , Barbaryen, Virginisch .Alle de Landen terï Han 8. Zuiden van Cana¬ da tot aan Florida inisfchien ook in Cuj'ana, Mexi- Noord Westelijke caanfehe binnenlanden van Rheeo. America Mexico. Rhee 10. Noorweegen, Volgens Pattir Kt) Zweeden, de mees- Charlevoix in Ca- te deelen van Eu- nada ? ropa , behalven Rusland, Schotland. IV.Öond. Wolf ïi. Van den Noord- Van de Hudfons pool cirkel tot baaij tot aan de Zai- (i) Deze getallen hebben betrekking op de Noorderlijfce Dierkunde, door den Heer pennant als een vervolg van iii Werk uhgegeven. Vertaalder, Z  354 DE NOORDER-POOLLANDEN. geflagt. zoort. oude waereld. nieuwe yvaertld. Hond tot in Zuid Euro- Zuidebjkfte deeen pa. vmNoord Ameiica' Id Apen van den Noordpool cirkel tot na Peifien , Kamtfchatka eu alle deelen van Africa. Ifatisi^. BinnendenNoord. ITudfotistaaii.de pool cirkel Ijs. Ei'anden onder de land , Spiisber- hooge breedten gen, Groenland, aan het Westen Fintnark. van America. Europi- Geheel Europa. Van de Hudfons fcheVos De koude en ge- baaij door het^e14. matigde Landen beele Waertlddeel van Aften, Kamt- to: a?n de VosiVn fchatka en zijne Eilanden Labraveifte Eilanden dor, Terreneuve, IJsland. Canada, de Ihan- ! dros in Penjylva* men. Grallwe Van nieuw Enge- VoS l0. land tot aan het einde van NoordA'iiei ica. Züver. Louifanien. vos 20r V. Kat. Cuguar V.n Canada tot Tlorida, door AiV- st- a/te tot Quito in Peru.  AmericA. 35J Stfagt. zoort. oude waereld. nieuwe waereld. Kat Lynx 22. De Bosfchen van Van Canada, in Noord-en een se- de meeste deelen deelte van Zuid- \m Noord-AmenEuropa, Spanje, ca. Noord Aften , de Noorderlhke Bergen van 'Indien, Roode Nieuw-Tork. Lynx 23. Fardel- Cirolina en ande- kat 24. re deélen van VI. Beer. ïfsbeer Binnen den Pool- NoordamericuWm26, cirkel in Europa «en den P, olier/el en Aften, • tot aan de Hudfons baaij en Laèra* dor. " Zwar. Jifo. Majima, ten Oheei Noord. te 27. No jidüii va» Ja- America, pan misfchien in Japan. Bruine In meest alle Noördwaanfs tot B. 28. Noorder- en Zui- aan de Koper Ri. derdeelen van Eu- vier , Zui u ivo js ropa. In Aften tot aan het M.ir zelf in Arabien , Hnrons en asn het Barbaryen, Cci- VJ-^iLnviaNoordlon , Kamtfcfiat- America, ha. Vil Wolf. Wolve- Moordelijk Noor- Tegen het Noordtenne 29. wegen, Lapland, westen der Hudbi oord Siberien /ons baaij Westen Kamtfchatka. zijde van AmeriZ 2 $A  356 de NOORDER.-POOLLANDEN. getlagt. soort: oude waereld. nieuwe waereld. Wolf ca Nootka Sond. De Andcs en Peru. Schup Van nieuw Enge¬ ls, 29. land tot Fiorida , Mexico. De Marien Eilanden bij Caap Corientis in de Zuidzee. Das n. 20. Zuidelijk Noorwe- hm de Hudfons gen , alle Zuidelij. baaij Labrador , ke deelen van Eu- tot Penjylvanien. ropa, gematigd Apen tot aan bet Oosten smiChina, Boschrot. Opos- Van Canada tot VIII. /am 3r. Brajilien en Peru. IX. Wei Gemee- Bijna door geheel Hudfons baaijTer. zei. ne 32. Europa, Siberien, re neuve, tot aaa Kamtfchatka , Carolina. Barbaryen. Herme- Het geheele Noor- Hudfons baaij tot lin. 33. den van Europa zmTerreneuveen en Apen, tot aaa Canada na onder. Kamtfchatka en de Kurilifche Eilanden. Boom- Noord £^r(#* in Van de bovenfte morter34. Frankrijk: zeld- deelen van A/Wrfzaam in het Wes- America, tot aan lelijk Siberien de Zuidzee. China. Hud.  AMERICA. 357 geflagt. zoort. tude waereld. nieuwe waereld. Wezel Pekun 35. Hudfons baaij , Canada. Fifon 26. Canada. Zabel37. Siberien, Kamt- Canada. fchatka, de Cu- rilifche Eilanden. Visfcher Hudfonds baaij Wezel nieuw Engeland, 3P, Penfylvanien. Geftreep- Van Penfylvanien te We- tot Louifanien. zei 39. Chinihe Van Hudfons baaij 4°' tot Peru. X. Otter. Rivier Noord Europa, Van Hudfons baaij Otter 42. Neordafien,Kamt- tot Louifanien. fchatka. Norz43. Aan de Oevers van Van Nieuw Terfey den Taik, Polen, tot Carolina. Litthaucn , Finland. Zee- Kamtfchatka de Westkusten van, otter 44. -Curilifeke Eilan. America, den. XI. Haas. Veran. Scandinavien , Hudfons baaij, derlijke Rusland, Sibe. Cooks Rivier. Otter45. rien, Kamtfchatka, Groenland. "mH"d. Van Hudfons baaij fons baaij tot aan bei e-wie 46. van Noord-America. Z 3 XII. Be-  35? de NOOR DER-POOLLANDEN. gfjlagt. zoori. oude waereld. nieuwe waereld. XII. Be- Bever. Scandinavien aan Van Hudfons baatj ver« de Jenefci en tot Louifanien. Kondu , Cafan , IJaik. Onda- V"1 Hudfons haaij tra 49. tot Louifanien. XIII. Cat.a- Van Hudfons baaij Stekel- dasch 50. tot Virginien. varken. XIV. van Ca- in Canada. Mormel- nada 51. dier. van Vir- Van Penfylvanien ginienS2. tot aan de ma Eilanden. Wirnjrtifj Noorrien van graamv Noordamerica. 53- Oage- Hudfons baaij. ftaarr. Ziezel- Bohemen, Oosten* Weestzijde van ffiuis 55. , Ungarien, Noord-America, van Occa over de gemaatigde deelen van Siberien. Om Jakuts en Kamt* fchatka. 3£V.Eik- van 7. ge*  A M E R I C A. geflagt. zoert, oude "waereld. nieuwe waereld. Ehhoorn. Graauw Van Nieuw Enge* 38. land tot Peru > Ghili. Zwart 59. Van Nieuw Enge¬ land tot Mextco. Viie^en- Van de Zuidelijke de óo. , deelen der Hud¬ fons baaij tot aas Mexico, Ge''ap. Virginien. te 61. Groote Hudfons baaij. vliegende 62. XV* Geflreep- Siberien, tot op Van de Hudfons Slaaprtr, te 65. 650 breedte. baaij tot aan Uui- fanien. Groote Zweden, Zuidljjk Catolitta. Ha ze '- Europa. muis 66. * XVII. Huisrac Geheel Europa Op de Rotzen der Muis. 67. veele Zuidzee Ei- blauwe Bergen, lauden. Karaka Mongoley. Noerd-Amerie*. 69. Water- Van Lapland tot rata- 70. Zuidelijk Europa, van Petersburg tot Kamtjckatka, tot aan de z4  36o de NOOR.DSR-POOLLANDE N. geflagt. zoort. wde waereld. nieuwe waereld. Mms fche Zee en Per- fien. Huis- Door de geheele Op da Rotzen dei muis 71. oude Waereld. biaauwe Bergen. Groote Door geheel Eu- Hudfons baaij W Veldmuis ropa niet aan de Nieuw-Tork. 72. overzijde der Vral. Firgini- Firgsnien. fche 73. van de Hudfons baai Hudfons Labrador, baaij 74. van La* Ook aldaar. brador 75. Veld- Zweeden gematigd Hudfons jaaij muis76. Rusland, \nSibe- Terreneuve. rien tot aan den Swerlel- Jofeph Siberien. Hudfons baaij. muis 77. 1XVIII. Gemee- Europa,Siberien, Hudfons baaij'Ca,* Spits- ne 84. Kamtfchatka. rolina. muis. XiX.; Lang- Nieuw-Tori bin- Mol. J ftaart 85. nenland van Hud¬ fons baaij. Kamneus Nieuw-Tork, 86. Witflaa» Nieuw-Tork. li.  AMERICA. 561 geflagt, zoort. oude waereld. nieuwe 'waereld. XX. Walros Spitsbergen , Hudfons baaij golf Walros. £0. Groenland, Nova van St. Laurens Zemlja. De Kus- aan de Westzijde ten der IJszee, op van America. de zijde van Apen na de Zuidelijke deelen derBeerings ftraat tot 620 5» breedte. xxr. Zeehond. Gemee- Alle Europifche en De Noorder Zeeè'a ne 91. Noord Afiatifche van America. zeeën'tot aan het verfte Noorden Kamtfchatka. Groote Groenland, Kamt- Westzijde van 92. fchatka. Noord-America. Hafenhai- Witte zee , Ijs- Men kan niet rige 94. land, Spitsher- '■ twijffelen, dat allé gen , Kamtfchat- zoorten van. Zeska. honden aan de Americaanfche Kusten gevonden worden. Zeebeer Kamtfchatka , Westzijde van 98. Nieuw Zeeland. America van het Eiland Gallipagos tot Nieuw Gtorgien. Z 5 ë»  3^2 n-ï NOORDER-POOLLANDEN. geflagt, zoort. oude waereld. ■ nieuwe waereld. Zeehond Zeeleeuw Kamtfchatka. Westzijde va» 99- America ftraat Ma. gellatrs ftraaten. XXII. Walvisch- Beerings Eiland. Westzijde van Manati. ftiar'ioo. America. Zseaap Westzijde van 175- America. XXIII. van Nieuw Zeeland. Nieuw-Tork. Vleder Nieuw- muis. Tori. Langhal- Cirolina. rige. Groo;e. Frankrijk. Hudfons baaij. Eenige jaaren geleeden , wierd'er niet ver van de Plaats in welke Captein cook van zijnen Noorderlijken doortocht afftaan moest , eene zeer wigtige ontdekking-gedaan- De Heer samurl heartie in dienst vair de Compagnie van de Hudfons baaij, ondernam op bevel van den Gouverneur op den 7 December 1770. eene reize naar de Noordelijke deelen van America. Hij wierd alleen van Indiaunen met welke bij fints langs bekend was geweest verzeld; de plaats van zijne afreis was fort Prins Wallis onder-58° 50'Noorderbreedte. Hij'nameen Zuidwestelijke coers, voer over de zee Menescktie, op de <5i°breedte, die 35mijlen breed was, veele fchoone Eilanden in zijne binnenfte had; en zich met de Rivier Namasfy vercenigde. Hij ging door de Zeeën Weethen en Casfed, en hield zich van deze laatfte Westwaards. in April bereikte hij onder  AMERICA. 3ê3 der 6?0 30' breedte, een klein Meir Tldew/tgaza. Teth. Hier lag hij eenigen tijd ftil om Cand's te bouwen, welke hem zeer nodig waaren, wijl het ijs begon te breeken, van daar nam hij zijne Reis Noordwaards, en ging door eene geheele reeks van Meiren, onder welke zich Tihumey bevond; opo/}0 kwam hij over het Meir Pifchew en over het groote Meir Coyced, uit welk eene Rivier ten Noordöos. ten loopt, die in Boffiens Baaij valt, In het midden vanjunij zette hij het over de groote Rivier CopgeCatha-wa-Chaga op 680 46'breedte, en 4a0 i' Westelijke lengte , van de Churchill Rivier. In deze ftreek liggen de Stoney Mountains, die van 116° tot 144° lengte van London loopen, en een doorake. hg gezigt geeven : op den 7 Julij kwam hij op 6o° 30' breedte na het Buffel Meir, en zag al. daar het eerst de Mascus Os n. 2. Aan het Noordelijk einde zag hij de graauwe Beeren keuvel, die haaren naam van de aldaar zich ophoudende Beeren, heeft. Den 13 Julij kwam hij aan den Oever der Koper-Rivier, die Noordwaards in de Ijs. zee loopt; ten Zuiden zijn 'er veele Bosfchen en hooge Bergen. Haar loop is zeer fnel, door veele ondiepten dikwijls geftuit, en dwars door dezelve loopen reijen Rotzen , die drie watervallen maaken; derzelverOevers zijn hoog en haare breedte 880 ellen (yards): op eenige plaatzen verwijderd zij zoo zeer, dat zij de geftalte van een Meir aanneemd. Ongelukkig kwamen zij aan een Eiland van deze Rivier, alwaar de £squi~aux een zomerleger van vijf tenten hadden. De Indiaanen, die  S«4 de NOOR DER-POOLLANDEN, die den H«er hearne begeleidden, wierden woedende, zo dra zij hen zagen, zij gelooven zeer vast dat deze Wilden tovenaars zijn, en dat zij al hun ongeluk aan hunne Toverfpreuken te Wijten hebben. De Heer hkarne wendde te vergeefs alle moeite aan, om zijne Indiaanen af te houden, van dit arme Volk te beleedigen: volgens hunne gewoone laagheid, verfchooven zij den aanval tot den Nagt, overvielen hen , en vermoorden ze alle , ten getale van ao of ;>o. Eene jonge Vrouw zogt bij den Heer heahne be« fchutting, omvatte zijne knie, doch een van die wreede Indiaanen vervolgde eu doorllak ze. Hij zag in hunne Hutten, die van Hartevellen waaren, met de noch daar op zittende Hairen, koperen vaten, vischbeeu, Zeehondsvellen, houten troggen, uit eene weeke fteen gemaakte ketel, (volgens hem eene Potfleen Clapafollaris) Lepels en Schotels uit dikke Buffelhoornen: hunne Wapens waaren Spiezen, Werpfpiezen, Boogen en Pijlen. Deze laatfte waaren met fteen of koper toegtfpitst eii uit gebrek aan werktuigen zeer flegt gemaakt* Zij gelijken in aanzien, hunner kleeding de Esquimaux van de Hudfons baaij. Maar de panden van hunne Jacken waaren korter, en de Vrouwen flopten de Hulpen haarer Hevelen niet uit. Het voorfte deel van hunne Canons fteekt zo ver niet, maar zijn anders op dezelve wijze ge* bouwd. Dit Volk gelijkt veelal aan dat der Zta#*/, maar is in een ander opzigt verfchillende; want de Mannen trekken hunne Hoofdhaiien met wortel tn  AMERICA, 365 en al uit. De Heer hearne zag de zee eerst op den 16 Julij, op eenen afltand van acht mij. len. Hij kwam aan den mond der Rivier, op 70° breedte, en 1210 lengte van Londen, die zoo veele ondiepten en watervallen had. De vloed, die 12 tot 14 uuren te rijzen fcheen, konde hij niet bereiken. De zee was toen vol Zeehonden, welke op ftukken ijs lagen. Het Land loopt Oosten Westwaards, en de zee is vol Eilandeu. Aan de Koper Rivier, was het Land tot op negen of tien mijlen van de zee af veenig, en aan veele plaatzen met dunne Wilgen bezet- Maar men zag geen Eesfendraagende Heesters: omtrent 30 mijlen van den mond der Koper-Rivier is 'er geen Hout, en de Boomen, die men hier en daar ziet, zijn mismaakte en kleine Pijnboomen. Die Volkeren, die het naast aan dezen vloed woonen, zijn kopermijn Indiaanen en honds-rib Indiaanen; zij hebben geenen onmiddelbaaren Handel met die der Hudjons baaij, maar verkoopen hunne Pelterijen aan de Zuidelijke Indiaanen, die het bij hen af haaien , en van daar naa de Volkplantingen brengen. De Hondsrib Indiaanen, maaken thans noch hunne Mesfen, uit beenderen en fteenen, en fpitzen hunne Pijlen met fchist. De Koper Indiaanen bezitten eene menigte gedeegen Koper in hun Land, en maaken 'er beitels en punten van Pijlen van. De Mijnen zijn niet bekend; maar ik vind een berigt van een Indiaansch legerhoofd, die veel jaaren geleeden, met den Heer frost in dienst der Compagnie verbonden was, dat het Koper van  3<5 b of ERich de Roode vlood herwaards in de X. Eeuw, wijl hij in zijn Vaderland een Moord begaan had, eene gewoone gelegendheid tot avantuien , die de Scandinavifche helden , met de Griekfche gemeen had  AMERICA. .369 hadden.) Eeiie menigte zijner Landslieden volgden ■ hem derwaards, leif zijn Zoon nam den Christelijken Godsdienst aan , die hier naderhand zeer bloeidde. 'Er wierd een Bisdom opgerigt en een Klooster geftigt. De Bisfchops zetel was te Gardar, niet ver van het Zuiden van den Poolcirkel. In Hackluyt(m) vind men eene Reisbefchrijving der beide zeni (edele Venetiaanen) die 1380. dit Land bezogten , en het beftaan van een Klooster met Predikheeren Monniken, en een Kerk aan st. ThO' mas gewijd, beweezen. Zij fchijnt naast een bran. denden Berg gebouwd, en de bouwftoffen waaren Lava met een zoort van Pateolaansch Poeder, dat men bij de brandende Bergen vind, verbonden. Nevens het Huis is eene heete bron , die in het Huis zelve tot Keuken gebruik geleid was. Ik heb niets tegen dat geheele verhaal, want ik zie geen reden om het voormaalig beftaan der brandende Bergen te. lochenen; die men in zulke eene menigte op de nabij gelegen Eilanden vind; en men vind noch heden eene heete bron op het Eiland Onortok, niet ver van Caap Vaarwel. In de Reisbefchrijving van die twee Broeders heerscht eene bijzondere zegtswij,ze>, en misfchien wat Romanesq', maar de waarheid blinkt aan alle zijden zo zeer door, dat ik aan derzelver egtheid geloof moet geven. Forf/eus teld zeventien Bisfchoppen, die dit Kers,- (»/) PURCHA lil. ÓIO. Aa  37° de NOORDER-POOLLANDEN. Kerfpel regeerden; de laatfte wierd in 1408 verkooren, de zoogenaamde zwarte Dood heeft zints het Land ontvolkt. De overgebleeven bewooners ver* gingen van honger, of wierden van de Inboorlingen uitgeroeid; want na het jaar 1408. hoorde men 'er niets meer van. Het moet zeer wel bewoond geweest zijn, want de Puinhoopen der Huizen en Kerken , bewijzen deszelfs voorigen toeftand. De Koningen van Denemarken deeden veele pogingen om te onderzoeken of 'er van die oude Volkeren noch overgebleeven waaren; maar alles was te vergeefs. De fcheepen worden door het ijs met welke de geheele ftreek vervuld is, belet, en dit blijft . ook bij de uiterfte pogingen eene onoverwinnelijke hindernis , om 'er nieuwe Volkplantingen aan te leggen. De geheele ftreek van 8i° tot aan den Staaten Gock of Kaap Vaarvel, en het Zuidelijk Einde, feen Eiland bij dat Voorgebergte)onder 59° is een verfchrikkelijk Land, op beide zijden met diepe Baaijen ingefneeden, die ijskaapen tot grenzen hebben: veele dezer Baaijen zijn ten deels doorvaarten geweest, die het Land in verfcheiden Ei. landen afdeelden, maar tegenwoordig zijn zij alle met ijs verftopt, behalven de voorgemeldde doorvaart, en lager noch eene andere Beërfoni genaamd , op 63° breedte. De Straat onder 6l* 50', wierd: door de naamen van onzen beroemden Zeeman fro* arsher vereeuwigd , hij tragtte op zijne eerfte Reis in het jaar 1576. een doorvaart na Cabhaga te zoeken, en kwam tot op Co Franfche mijlen in de Straat:  AMERICA. jgj Straat; hij geloofde dat Aften de regter-en Jmericct de linkerzijde begrensde, f» Hij zag de Inwoon, ders, befchrijft hen en hun Huishouden: bijzonder houd hij zich op bij hunne groote Honden, en bij bet gebruik derzelve voor defleedert; op zijne tweede Reize vond hij eenen dooden Narwal aan den Oever, van welken hij ook eene teekening gaf.,, Dei, ze Hoorn, zegt hij, kan men in haare Majefteit „ der Koninginnes Garderobe zien, alwaar het als „ een Edele fteen op hoog Bevel bewaard wofd."(V) De origineele Kaart van zijne Reize is eene zönderbaare omtrek van dwaalende vooruitzettingen. Hij laat de Straat tot aan de IJszee voortgaan, regt te. gen over Cathaga zo als hij het noemd j en juist die tegen het Noorden, was gelijk aan de nieuw ontdekte Beerings Straat: deze hiet in de Kaart Ainan Jlraat, en zij had toevalliger wijze een eenigermaa, te goede gedaante, (p) Deze Ahian Straat is even zo fabelügtig als de Fuca, zij is vroeger uit gevonden , en zoude eene doorvaart uit de Zuidzee in de Noordzee zijn. f» De Koningin elisabeth gaf haar den naam van Meta excognittj. Groen* f» Atrue di fcourfe of the late Voyage of Defcoverié for fin ding a pasfage to Cathago by theNoprdwest, under the Conduét of Martin FrobUHer general printed bij Hen* ry Bynnyman 1578. de eerfte reize p. 48,; (0) Dezelve, tweede Reis bl. 19 (/O Ibidem. (?) Men vind een berigt van dezé Straat en bij dra cb Vuyage to the Hudfons baaij vol. II. p. «58. Aa »  37» de NOORDER-POOLI/ANDEN. Groenland verkreeg door den ijver van den eerwaardigenHeer hans egede, (dieden naamvarf den Noordfchen Apostel verdiend,) weder Noorveegfche Colonien in nu. Hij Meef 'er tot in 1735. en predikte het liuangelium aan de arme Inboorlingen , en had niet alleen het genoegen zijner arbeid met een gelukkig gevolg bekroond te zien, maar ook, dat eene menigte Zendelingen zijn voorbeeld volgde; deze hebben aan de Westzijde veele Colonien aangeiegdt, die tot heden toe den gelukkig, ften voortgang hebben. De Heer egede keerde naar Denemarken te rug, rigtte een Kweekfchool op voorde Groenlandfche fpraak, in welke Zendelingen voor Groenland opgekweekt wierden, en befloot zijn vroom leven in 1754. Bij Caap Farewell begint de groote opening tusfchen Groenland en Tirra di Labrador, die in de Euclfonsbaaij valt ; tusfchen de Westzijde van Groenland en eenige groote Eilanden , ligt Straat*Davis , die naar BaJJins baaij leid. De Eilanden hebben op verfcheiden Kaarten, verfchillende Naamen, ja in eenige zijn zij in elkander 'getrokken j zo weinig is deze ftreek bekend. In de befchrijving van Groenland hoord men nergens anders vau , dan van ijs, fneeuw en verbaazende hooge Bergen : volgens crantz zijn'er eenige van igoo vademen , met gebrooken Klippen en fpitzeu, of van Daalen, die geen andere Bekleeding hebben dan gras of moer gras; in zommige ftreeken zijn laage gladde Bergen met eeuwige fneeuw en ijs bedekt. Daar alwaar Vogelen door bun»  AMERICA. 373 hunne Drek wat aarde gebragt hebben, viud men eenige Planten. De Heer crantz teld 'er twintig zoorten van, behalven de Mosfen Leverkruiden enz. egkda bemerkte onder den 6o° of 61° geen Jenever Bosfchen, doch welWilligenen Berken; deze laatfte waaren twee of drie yards hoog, en zo dik als eenMans Dij, een verbaazende Boom voor dit Land; davis zag op 6V laage Berken en Willigen. De Natuur werkt hier tegen de beste oeffening. De Ijsbergen breiden zich beltendig over de Daalen uit, en vernielen alle hoop tot verbetering. De Heer crantz heeft zulk een'Ijsberg de Ijsblink genoemd, aan de Westzijde zeer fenoon befchreeven.lk zal hem zijne befchrijvingontleenen , IJsbergen zijn op Ijsbergen geftapeld tot eene vreezelijke hoogte, aan den mond van een Inham. Deze vertoonen zich aan de Schippers op vier mijlen als eene Glorie, onder dezelve loopt eene rei pragtige boogen, die zich agt Franfche mijlen in de lengte uitftrekken , en twee mijlen breed zijn; door deze worden groote van de Ijsbergenafgeftooten ijsblokken, bij het te rug gaan van den vloed in Zee gedreeven , die dus aan het in zee zwervend drijfijs een toevoer geven. De voor de fcheepen verdopte doorvaarten, zijn van binnen open, en met boven gemelde Boogen verwulft ; want ,'er valt jaarlijks eene oneindige menigte ijs uit hunne monden. Ik heb hier voor van de IJseilanden gefprooken , die van Spitsbergen en Groenland zijn hen in allen deele gelijk, de verwen der Aa 3 laat-  374 uk NOORDER-POOLLANDEPJ. laatfte zijn prachtiger, het groen is zoo fraai] ais de fmaragd, en het blaauwgelijkt den fapphier.Volgens den Heer egede, ontftaat het eerfte ijs uit zoeten het ander uit zout water: men heeft hier ,ook veele voorbeelden dat het zeewater bevriest, en de vorst maakt dikwijls een ijsftraat van Eiland tot Eiland , over die naauwe bogten. De vloed Rijgt in de Zuidelijke deelen van dit Land onder 650 drie, op de Westzijde twee, en op fpringvloe. den drie vademen. Bij Disco onder den 6y°, rijst het maar een vadem, en noch verder Noordwaards valt het tot op eene voet. Bij groote fpringvloeden vooral 's winters, ziet men een wonderbaar verfchijnzel , 'er worden aan den Oever zoetwater bronnen voortgebragt , op phatzen dje men te yooren niet gewaar wierd. De lange dag van den korten gomeris zeer heet, de lange winter word door het Noorderligt eeniger maaten verhelderd. Wet de nieuwe Maan in de Lente, is hetzeer prachtig, en werpt dan zijne glanzende Üraalen, veel fneller dan gewoonelijk. De Misten en Nevels verdonkeren den zomer, en de vorstrook, (of uitwaasfeming van het ijs,: maakt den winter noch grouwzamer. Het ftijgt op uit plaatzen in de zee, alwaar geen ijs is; en doet het vel los worden, wanneer men 'er zich in waagdt. De werkingen der koude op het Menfchelijk Ligchaam zijn zeer heftig, doch bij lange na zoo fterk niet, als in Oost Siberien , alwaar men het zomtijds naau-  AMERICA. -3/5 naauwelijks durfd waagen uit te gaan, fchoon men door eene warme Pels befchut is. De trotze Groenlanden noemen zich Innuit, dat h Mannen, als of zij over alle andere Menfchen verheven waaren. Weinige egter worden grooter dan 5 voet , zij zijn welgemaakt; hun Hair is 'lang en zwart; het gezigt plat en de oogen klein, zij zijn een ftam van de Esqtiimaux een klein ras van Menfchen, die de geheele Noordfche Kust bewoonen. Hunne voorvaders waaren Samojeden in Men, die in de nieuwe Waereld overgingen, de Kusten van Prins Williams Sond, op de Westzijde onder den 6<° innaamen , en langs dezelven tot Zuid Labrador op de Oostzijde voort togen. Zij kroopen in hunne kleine Cano's altoos verder tegen het Noorden , en naamen ook altoos bij hunnen voortgang af, tot dat zij in Esqmmaux en Groenlanders ontaardden. Dergelijke Volkeren of fpooren van hen zijn aan verfcheiden Plaatzen van Prins Williams Sond na het Noordëinde van de Beering ftraat ontdekt. Volgens het zeggen van de Groenlanders m Disco baaij , bewoonen ook eenige de Bsffins baaii op 780. De Heer egede zegt, dat het Land tot 76° breedte bevolkt is. (r) De verstafgelegen Volkplanting is te Woog/ook op 710. Dit (V) Gelijk in groens Kaarte van America, asngegeveii is. Aa 4  376 de NOORDERPOOLLANDEN. Dit Menfchen ras is geheel voor die Lugtftreelc gefchikt, en zij konnen zo min een gematigd Climaat verdrageD, als de Dieren der heete Lugtftreek onze hemelftreek ve rdraagen konnen. Het vveêr en gebrek aan gewoonelijk voedzel zoude hen welhaast verdrijven. Dit ras komt in zeden, kleediug, wapenen en fpraak met de bewooners van Prins Williams Sond, tot aan het einde van Labrador overeen; dat zamengenoomen eene ftreek van vijftien honderd Franfche mijlen is: zij bewoonen alleen de Kusten, want de Indiaanen haaten hen, vervolgen hen op de gruwelijkfte wijze, en drijven ze bijna in zee. Zij houden deze arme fchepzels voor Tovenaars, en fchrijven ze ijder ongelukkig voorval toe. (x) De Volks menigte der Groenlanders, heeft zich thans verbaasd verminder.:, want in bet jaar J730. telde men 30C00 zielen, en nu maar ioo'o. Deze vermindering is door de Kmderpokjes veroorzaakt. Groenland is zeer gelukkig geweest , in zijne Dierenkennis.DeHeer otto fabriciüs, wien een lofwaardig ijver om het verftand van deze menfchen op te klaaren, na dit Land dreef, heeft eene wijdloopige en Clasfifche befchrijving van deszelfs Dieren gegeven: zijne Fauna behoord onder de beste werken van deze zoort, en ik verwagne de beloofde vervulling van de historie van Groenland. De viervoetige Dieren van dit Land zijn Cs) Cooks Voyage I. Voorredep. LXXIV.  AMERICA. zijn het Rendier, dat enkel een onderwerp der Jagt is. Hun aantal is zeer verminderd, zij worden flegts noch in de verfle flreeken gevonden. De Ukalerajeck beltaat naar mijn gedagten alleen bloot, in de Inbeelding, De Groenlanders zeggen dat het een langoorig Dier is, met eene gefpleeten bovenlip , zeer naar een Haas gelijkende , doch van grootte als een Rendier; de ftaart zeer kort, de verw wit, met eene donkere ftreap over den rug» De Honden gelijken de Wolven in gedaante, grootte, en Natuurlijke Eigenfchappen. Aan zich zelve overgelaaten, jaagen zij cnderling de weini. ge Dieren van dit Land , zij gelijken volkomen de Honden der Esquimaux op Labrador, en het is waarfchijnelik, dat zij van dezelve herwaards gebragt zijn, toen zij Labrador verlieten en Groenland bevolkten. De menigvuldige Noordfche Vosfen en IJsbeeren verteeren het Land. Wanneer ik geen goede berigteu had, zoude ik twijftelen, of de Wolverenne die gewoonelijk boschagtïge Landen bewoond,in Groenland wel gevonden wierdt, men vind hem zelden, maar echter zeker in de Zuidelijke deelen, alwaar hij het Rendier en de witte Haazen verworgdt; zij moeten voorheen met het ijs van Terra de Labrador overgezwommen zijn; want dat is het naaste Land waar zij gevonden worden. De veranderlijke Haas is zeer gemeen. De Walros en vijf zoorten van Zeehonden, namentiijk de groote de ruige, de klapmuts, de met halve maanen geteekende, en noch eene niet be.paalde zoort , door de Laplanders Fatne Viae ge. Aa 5 noemd,  37* de NOÖR.DE R-P 00 L LANDEN. noemd, met eene ronde kop en lange fnuit, die zich neer buigt gelijk een Olyphants fnuit. Oe Heer fabritiüs voegd bij de Zeedieren de Walvisch ftaart, van welke hij eens een ten dee*. verteerde kop zag. De J jsbeeren, Zeehonden , en de Manati zijn oorfprongclijke bewooners dezes Lands. De ove. rige viervoetige vonden hunnen weg op de Ijs Eilanden van de Hudfonds baaij of Labrador, de Ifatis kwam op deze wijze naar IJsland, gelijk liet Rendier na Spitsbergen. De gemeene Wezel en de roode en gemeene Vos, zijn uit Labradar gebragt, de Skogarmuis die men in Groenland niet vind, kwam naar IJsland, en bevolkte dat: de gemeene Vledermuhi, wierd door een ftorm van Noorweegen na de laatfte verdreeven. De Wolverenne en de veranderlijke Haas, kwamen niet verder tegen het Noorden als tot in Groenland.— Deze zijn de vorderingen der viervoetigen in de koude Lugtftreek, zo verre men Land vind. Pe Land-en Watervogelen zijn de volgende: De aschgraauwe Arend. De Ptarmigan. De donkerbruine Valk. De fneeuw Octolan. De Giervalk. De Vink van Lulea. De Valk mei den Hals- De Carmin Mos. band. De zanger met de witte De middeloor Uil. ftaart. De fneeuw Uil. De Kuifmuis. De Raaf. De gemeene Reiger. De  AMERICA. 379 Het aantal der Visfchen is in deze Zeeën zeergroot. Het is eigentlijtt de grootfte verzameling derWalvisfchen. De Hollanders beginnen hunne Visfcherij, in Disco baaij, in April. De Inboorlingen vangen hen op andere tijden, fnijden het fpek op eene ongefchikte wijze, en bewaaren het met de Vischbeenen als een handels artikel. Het is zeker, dat zij geen Thraan drinken, gelijk de Es- De gemeene Snep, De kleine Poelfnep. Pe geftreepte Strandlooper. De Strandlooper van de Hebredis. De Duwlin. enz. Het graauwe bastaard Waterhoen. Het roode bastaard Waterhoen. De groote, Papegaaijduiker. De Icheerroes fnavel. De Papegaaijduiker met den zwarten bek. De Zeeëxter. De kleine Papegaaijduiker. Het zwarte Duikhoen. De IJsduiker. De Duiker met de roode kiel. De groote Zeezwaluw. De Zeemeeuw. De aschgraauwe Meeuw. De Burgermeester. De witte Meeuw. De Tarrok. De Noordfche Meeuw. De Fulmar. De Waterfnijder. De Duikergans. De Gans van Canada, De Brandgans. De Bernaile. De Konings Gang. Het Kobel Eend. De Pij Klaart. Het ijs Eend. De Harlequiu. De breed Bek.  3So de N O O R 0 E R-P O O L LANDEN. quimaux, en eenige met hen verbonden Volkereru De Walvisch Zoorten, die in menigte naar Groenland komen, zijn de Narwal, (Monodon) linn. Systh. ic5. Monodon fpurius in Groenland n. 19. eene zeldzaame zoort met twee tanden, die een duim lang zijn; en uit het boven kaakbeen (teeken, de gemeene Walvisch Balama Mystuctys Britt. Zool. UI. n. 16. de Vinvisch Balama Phyfalus. n. 18. Balama musculus. Balama ostrata in Groenl n. 84. met een zeer lange fnuit. Phyfetor Macrouphalus fn< Groenl, n. sï- de Cachüot met de ronde kop Phyfeter Caiadan, de Cacholot met de (lompe kop Phyfeïer microps Britt. Zool III. n. 21. de Noordkapcr Delphinus orca.fn- Groenl. n. 26; het is de pij. niger der roote Walvisfchen; hij valt hen aan en tergd he:i gelijk een Bulhond eenen Os , en fcheurd ben groote ftukken vleesch uit het Ligchaam. Delphinus Phoca Briit. Zool lil. n. 25. de Delphin. Delphinus Delpbis n. 24. de Grampus. Delphinus Toijio; ten befluite de Beluga Delphinus ubbicans, welke door haar fchitterend wit de zee verlevendigde Onder de kraakbecnige Visfchen, vind mep de Reja fullonica linn. Syst. 396. of witte Haij Britt. Zool. III. n. 42. die niets van zijne wildheid door bet ftrenge Climaat verlooren heeft, en even gulzig is van den Evenaar, tot den Poolkring, en de Groenlanders uit hunne Zeehondevellen fchuitcn trekt en verfcheurd, Squalus Corcherias. Britt. Zool. n. 40. Squalus Sphinax of Doórnhaag p. 41. Soiialus Pristis linn. fyst. 401. of Zaagvisch: de Lump  AMERICA. s«i Lump Cyclopterus Lumpus. Britt. Zool. III. ri. 57. een wigtig artikel voor de Inboorlingen. De gedoomde Rringbiük Cyclopterus Spinqfus fn. Groenl. n. 93. kleine Kringbuik, en de Cyclopterus Lipa* ris. Britt. Zool n. 58. Van de eigentlijke Visfchen met graaten, vind men de Aal Britt. Zool. n. 63. zelden in de Zuidelijke Rivieren, De Zeewolf n. 65 komt met de Lump of Zeehaas in het voorjaar, en vertrekt in den Herfst , de Groenlandfche Faunist geeft eene kleine verandering af, n. 97. b. De fand Aal, SJmmodytes Tobimus. Britt. Zool UI. n. 66. DeSlangenvisch met de groene oogen, ophidion viride fn, Groenland 99. De Schelvisch (Gadus Aeglefinus') Brilt. Zool. UI. n. 74. verfchijnd veel in den winter. De gefnarmelde Schelvisch linn. p. 43<5« en de ge. meene Cabbeljaauw. Britt. Zool Hl. n. 73. komen in het voorjaar in menigte aan de Kusten: de Steen bolk (Galus barbatus) de groene Kabbeljaauw, ga(Jus virens linn. Syst. 436. de Stokvisch (Gadus MerlucciuO Britt. Zool. 8t. De Leng Gadus Molva en de Gadus Érosme zijn zoorten van Kabbeljaauvv die in deze Zeeën gevonden worden; de gevlekte Sïijmvfsch Blinnius Lumpinus Britt. Zool. 93. de geÜippelde Slijmvisch Blinnius panitats fn. Groenl. n. 110. en die zonderlinge Visch (Coryphaena r«' peltris) n. 111. act- Nedr. tab. III. zijn nieuwe zoorten; de eerfte is zeldzaam, maar de laatfte in de diepe Baaijen Zuidwaards in menigte; de Steenpikker Coctus (Catapractus) Britt. Zool. III. n. 98. De Zeefcorpioen Collus Scorpius is zeer gemeen en nut-  3&2 de NOORDËR-POÖLLANDÉN. ' nuttig; de Groppoisc'n niet vier hoornen, Coltui Scorpioides , fn. Groenl. n. 114. of quadfeiornis tiNN. 451 en de Dikkop Coitus gobio, worden aldaar in zout water gevonden; de Zeehaan Zeus Gallus t'i n n.Syst. 454. een Visch die de heetfle dee. len van Zuid America bewoond, zegt men dat hier ook gevonden word. De Heilbot Plsuromctes Hypoglotfus Britt. Zool. UI. n- 10a. en de Hondstong Pleuronectes Cyropoglosfus fn. Groenl. n. 118. zijn zeer ge* meen, en de nieuwe zoort, of kleine Pladijs , Pleuronectes Platesfeides n. 119. ziet men in kleineBen. den aan den Mond der Rivier , de bleekblaauwe Lepvisch Labrus exoletus fn- Groenland n. 120. de geftreepte Lepvisch Britt. Zool. III. 119; de roode Baars, Porca Norvegica fn. Groenl. n. 121. en de Stekelbaars Britt. Zool.izg. vinden zich niet alleen inde monden der Rivieren, maar ook in overftroomde Plaatzen. De Salm Salmo Salor is thans ongemeen zeldzaam; zij was egter onder de gefchenken, die Davls van de Wilden ontfing, en buffon (f) zag verbaazende boopen dezer Visfchen , in Cecknis Straat aan de Westkust op 650 45' breedte; de Goudforel Salmo Qorpio fn. Groenl. n. 124. is eene' der gemeende en nuttigde Visfchen, zij is in de Meiren iu menigte, als ook in de Rivieren en haare monden. De Bergforrelle Salmo Culpinus Britt. Zool. 111. Ï49. vind men bij de andere en is even gemeen, de Poel forel Salmo Stagnales fn. Groenl. n. 136. is ee- (/) Purchas III. 84S.  AMERICA. 383 eene nieuwe zoort, en word alleen in de Binnenwateren gevonden, en Van de Reudierjagers gevangen, Salmo rivalis.n. 127. een andere nieuwe zoort, bewoond kleine beeken; Salmo arcticus of de Capelin van de Visfchers van Terreneuve, ( v) is de laat. fte en nuttigfte zoort in dit geflagt, en kan te regt het dagelijksch brood der Groenlanders genoemd worden, hij is hen door de Voorzienigheid in rijkef maate, toegedeeld ,■ zij fchatten hem ook boven al. Ie andere; de gemeene Haring is hier zeer zeldzaam. Dezelve onvermoeidde Dierenkenner, ontdekte in dit Land niet minder dan 01 gekorvenen , (de Schaaldieren medegedeeld^ 126 Wormen , 59 zoorten van Schulpdieren,en 42 Plantdieren, jo h n oavis een zeer bekwaam Zeeman, onderzocht het eerst de Westzijde van Groenland: te vooren was alleen de Oostkust aan de Europeers bekend. Hij reisde in i5''5- 1586. 1587- dus driemaal derwaards heen; na dat hij aan Caap vaarwel gekomen was, liet hij het dieplood vallen, en konde met een touw van 309 vademen geen'grond vinden: hij kwam ten Noorden, van het door hem genoemde Land, in een vuil, zwart, ftaand water, dat 120 vademen diep was; op 65» vond hij drijfhout, en een Boom, die 60 voet lang was, en noch zijn wortel had. De zoorten waaren Pijnboomen, Dennen , en Jenever- boo- (v) Men vind eene fchoone afbeelding van dezen Visch bij du hamel Hist. des Prifons II. tab. XXVI,  3$4 öé NOORDER-POOLLANDEN, boomen; zij kwaamen uit afgelegen ftreeken, aart de Oevers van die Rivieren, die zich in de Hudfons baaij ttorten. De Heer hutghins verzekerd mij, dat 'er thans noch in zekere Jaaren eene .menigte Timmerhout afgevoerd word, wanneer bet ijs i'u de Rivieren losgaat. Men vind 'er ook zwarte Puimtïeeni of deze van noch brandende, of van reeds uitgebrandde nabij leggende Bergen , herwaards gebragt is, kan ik niet bepaalen: misfchien koomt zij van IJsland. De Bergen zijn meest Graniet, hier en daar ziet men wat Zandfteen en veele grove Marmerzoorlen. De Potlteen Lapis ollaris, word aldaar in groote menigte gevonden, en is den Inlander zeer gewigtig, wijl zij 'er Potten uitmaaken. Talk, Albast, en Gips vind men 'er in menigte, granaaten vind men 'er veel. De Zwavclkies heeft de Schippers menigmaal bedroogen, als die waanden dat het Goud was. Aan de Rotzen,,had men Minerale teekens van Koper gezien, namentlijk groene en blaauwe vlakken, maar de geringheid zelve kan de Lieden zo verre niet brengen, om eene proef van de bearbeiding der Mijnen te maaken. Davis kwam tot onder de •70° breedte, en noemde het Land Londens Kust. De Straat tusfchen West Groenlanden de groote Eilanden , door welke hij zeilde, heeft zijnen Naam Behouden. Hij fchijnt tusfchen de groote Eilanden doorgegaan te zijn, want hij voer 60 Franfche mij. len ver in eene Straat, vond het water van dezelve verw, die het in de hooge zee had, en zag ver. icheidene Walvisfchen. Hij voer ten Zuidwesten door ee-  AMERICA; 35S ëerie andere Straat, welke in haar begin 90 vademen diep was. Doch konde in het midden met een dieplood van 330 vademen geen'grond vinden. Hij had hoop, de zoo lang gezogte doorvaart te vin« den. De vloed klom zes of zéven vademen * maar de ftroom kwam, gelijk gewoonelijk tusfchen de Eilanden, uit zo verfcheidene plaatzen dat men de eigentlijke Rigting niet kan bepaalen. Ik moet nu onder 72" 30' breedte, den grooten Zeeman willi am baffin, welke de groote Baaij in welke wij nu koomen, haaren jn'aam gegeven heeft, tot mijnen Stuufman neemen. Zijne eerfte Reize valt in 1613. de tweede op Welke hij de gewigtigfte pogingen tot een Noordwestelijke doorvaart maakte in 1616. Hij ging door Straat da vis, en vond dat aan de Londenfchê Kust de vloed maar 8 of 9 voet fteeg; in Hoorn Sond op 730 45' breedte, trof hij Verfcheiden Menfchen aan. Noordwaards op 750 40'breedte, was eene groote en open baaij; Caap Dudley Deggês maakt haare Noorderpunt; in deze Baaij ligt Westholm fund, agter deze de Walvisch Straat, en in het uiterfte Noorden, of in het binnenfte van die groote Baaij op 780, ligd Thomas Smiths fond. In alle drie zag hij zeer veel Walvisfchen, maar de grootfte in de laatst genoemde. Het is zeer waarfchijnelijk, dat 'er van hier eene of meerStraatén na de ijszee gaan, door welke de Walvisfchen hier koomen, en deze Baaij kan veel ligt het oogmerk van hunne verhuizing zijn, gelijk men uit hun aantal kan opmaaken, de afftand der IJszee hier van daan moet zeer gering zijn; maar de Straat ia Bb Hiis  386 NOORDER-POOLLANDEN. misfchien door het ijs geflooten, of indien dit het geval niet is, moet egter de Vaart derwaards, door veranderlijke Winden die het ijs fchielijk voort ftooten, met veele gevaaren verzeld gaan. Het ijs belette onzen grooten Zeeman, op de vloeden in deze Baaij proeven te doen; welke de zaak buiten twijffel zouden gefteld hebben. Hij vond zeer veele Walrusfen, en Zeehunden in deze ftreeken, maar hij Za