01 1091 2227 UB AMSTERDAM  D A G-V E R H A A Lj VAN HET VOORGEVALLENE IN DEN TOOREN van den TEMPEL, gedüürende de gevangenis VAM LODEfYK XVI, KONING van FRANKRYK. DOOR M. C L E R Y, KAMERDIENAAR VAM »«N KONING. met plaaten. UIT HET FRANSCH. Ti amsterdam, ïjj JOHANNES ALLART, M O C C C.   DAG-VERHAAL VAN HET GEEN 'ER GÈBEÜRD IS,i IN DEN TOREN VAN DEN TEMPEL * GEDUURENDE DE GEVANGENIS VAN LODEWYKöen XVI^ KONING VAN FRANKRYK. ïk heb, geduurende vijf maanden $ den Ko« ning en zijne doorluchtige familie in den toren van den Tempel opgepast; en, ondanks de waakzaamheid van de leden der Municü paliteit , die daar over het toevèrzicht had* den, heb ik echter, het zij fchriftelijk, het zij door andere middelen, van de voornaamfte gebeurtenisfen, die in het binnenfte vari deze gevangenis hebben plaats gehad, eeni. ge aanteekeningen gemaakt* Deze aanteekeningen bij wijze van Dagverhaal rangfchikkende * beoog ik veel egs A  fl tODEWYKDE XVI. eenige bouwftofFe aan te voeren voor hun, die de gefchiedenis, en "het rampzalig uiteinde van den ongelukkigen Lodewyk den XVI, zullen fchrijven, dan wel zelve gedenkftukken zaam te ftellen: hier toe bezit ik noch de bekwaamheid, noch de vermetelheid. Alleen bij aanhoudenheid getuige van de beleedigende behandelingen, die men den Koning en zijne familie heeft aangedaan, kan ik dezelven ook alléén befchrijven, en 'er de naauwkeurigfte waarheid van vermelden. . ... Ik zal mij dan bepalen om de daadzaken in al haar beloop eenvouwig voorteftellen, zonder eenige aanmerking, en eenzijdigheid. Hoewel ik, zederd het jaar 1782 , aan de koninglijke familie ben verkleefd geweest, en, door den aart van mijnen dienst, getuige van de rampfpoedige gebeurtenisfen geduurende den loop der omwenteling: zoude het echter buiten mijn bellek zijn, die te befchrijven; dezelven zijn voor het grootfte gedeelte in onderfcheidene werken opgezameld. Ik zal dit j Dag - verhaal dan met de gebeurtenis van den tienden Augustus 179a bes  IN DEN TÈMPÈÜ g ginnen; dien dag van fchrik! waar op eenige menfchen eenen troon, die veertien eeuwen geftaan had* om verre wierpen, hunnen Koning in boeijen floegen, en her Franfche rijk in eenen afgrond van ellenden Horteden* Ik was ten tijde van den tienden Augue* kis in den dienst van mijn Heer den Dauphin. Reeds zederd den ochtend van den negenden, waren de gemoederen in geweldige beweging: men rottede bij troepen in Parys te zamen, en in de Tuilerien vernam ttien, met zekerheid, het ontwerp der zamengezworenen, De alarmklok moest tei gen middernacht in de geheele ftad luiden,^ en de Marfeittianen, met de bewoners van dé voörftad Sr. Antoine vereenigd, moesten alsdan optrekken om het kafteel te belegeren. Door mijnen post, in de kamef Van dett jongen Prins, en bij zijn perfoon te rug gehouden, heb ik flechts gedeeltelijk kennis gehad van het geen buiten is omgegaan? ik zal geen verflag doen^ dan van die gebeürtenisfen, waar van ik getuige ben geweest, geduurende dien dag , op wel. ken men zoo vele onderfcheidene tooneeles 2ag, zelfs in het Paleis. A *  I LODEWYK DE XVI. Den negenden, tegens den avond, offl half negen, na dat ik den Dauphin had te bed gelegd, gong ik uit de Tuilerien, met oogmerk om de algemeene denkwijze te vernemen. De tuinen van het kafteel waren met ongeveer acht duizend man nationale Gardes van onderfcheidene afdeelingen vervuld, gezind om den Koning te verdeedigen. Ik gong na het Paleis - Royal, alwaar ik bijna alle de toegangen gefloten vond: de nationale Gardes waren er onder de wapenen, gereed ftaande, om naar de Tuilerien op te trekken, ten einde de bataillons, die hun vooraf gegaan waren, te onderfteunen; maar het gemeen, door de oproerlingen aangehitst, vulde de nabuurige ftraten, en deszelts gefchreeuw weergalmde luid van alle kanten. Ten elf uuren kwam ik in het kafteel te rug, door de kamers van den Koning. De lieden van zijn hof, en die in zijnen dienst waren, kwamen er met ongerustheid zamen. Ik vervoegde mij in de kamer van den Dauphin, alwaar ik kort daar na de klok hoorde kleppen, en in alle de wijken van Parys de alarmtrom (laan. Ik bleef in het Sallon tot fmorgens ten vijf uuren met Me-  IN DEN TEMPEL; £ juff. de St. Brice, kamenier van den jongen Prins. Te zes uuren kwam de Koning beneden op de plaatfen van het kafteel, en hield de revu over de nationale Gardes en de Zwitzers, welke zwoeren hem te verdeedigen. De Koningin en hare kinderen volgden den Koning. Men vernam eenige oproerige ftemmen tusfchen de gelederen; doch zij werden wel dra verflikt, door het duizendmaal herhaald geroep van leve de koning! leve de natie! De aanval der Tuilerien fcheen noch zoo nabij niet; ik gong voor de tweedemaal naar buiten, en volgde de kaaij tot bij de Pontneuf. Ik ontmoetede overal troupen van gewapend volk, wiens boze voornemens niet meer twijffelagtig fchenen; zij droegen pieken, gavels, bijlen, en halve manen. Het bataillon der MarfeiManen trok aan met hun gefchut, de lont brandende, in de grootfte orde: het nodigde het volk, hen te volgen, om hen te helpen, zeiden zij, den dwingeland te doen verhuizen, en zijne ontzetting aan de Nationale Vergadering af te kondigen. Al te zeker van het geen er gebeuren moest, maar flechts alléén mijnen plicht raadplegende, gong ik dit bataillon A 3  £ fcODBWYKDE XVI. voor uit, en maakte, dat ik fpoedig de Tuilerien bereikte. Een groot-gedeelte van de Nationale Garde begaf zich in wanorde van daar door de poort van den tuin, tegen over de Pont - Roijaf, De treurigheid ftond op het gelaat van de meesten onder hen te lezen. „ Wij zwoeren dezen morgen (zei. den velen) den Koning te zullen verdee„ digen, en in het tijdftip, waar in hij „ het grootst gevaar loopt, verlaten wij hem." De anderen, die aan de zamenzweerders verbonden waren, vloekten7, dreigden hunne fpksbroeders, en dwongen hen zich te verwijderen. De goeden, lieten zich aldus door de oproerigen overheeren; en deze misdadige zwakheid, die alle de onheilen van de omwenteling tot hier toe berokkend had, was ook weder het begin der ongelukken van dezen dag. Na vele vergeeffche pogingen om binnen in het Paleis te komen,. werd ik door een der Zwitzers of deurwaarders herkend, en dus gelukte het mij binnen te gaan. Ik vervoegde mij onmiddelijk in de kamer ,van .den Koning, en ik verzocht een van die ge* nen, welken iri zijnen dienst waren, zijne Majefteit te onderrichten van alles,  IN DEN TEMPEL. 7 wat ik gehoord en gezien had. Om zeven uuren werd de ongerustheid veermeerderd, door de lafhartigheid van onderfcheidene batailions, die voor en na de Tuilerien verlieten. Die van de Nationale Garde, welke , ten getale van vier of vijf honderd, op hunnen post bleven, betoonden even zoo veel getrouwigheid als moed: zij werden zonder onderfcheid met de Zwitzers in het binnenfte van het Paleis geplaatst, en bezetteden alie de onderfcheidene trappen en uitgangen. Deze manfchappen hadden den gantfchen nacht doorgebracht zonder eenig voedzel te nemen. Ik beijverde mij, roet eenige anderen van s'Konings bedienden, hun wijn en brood te brengen, en hen aantemoedigen om de koninglijke familie niet te verlaten» Op dit tijdftip droeg de Koning het bevel over het binnenfte van zijn Paleis op aan de Heeren, den Marfchalk de Mailly, den Hertog du Chatelet, den Graaf de Puyfégur den Baron du Fioméml, den Graaf d' Hervitty9 den Marquis du Pujet enz. Da lieden van het Hof, en die, welke in dienst waren, werden in onderfcheidene kamers verdeeld, na alvorens gezworen te heb* A 4  8 LODÏWVKDE XVr. ben, dat zij den perfoon des Konings toe den dood toe zouden verdeedigen. Wij waren ongeveer drie of vier honderd fterk, doch bezaten geene andere wapenen, dan degens en pistolen. Om acht uuren nam het gevaar fterk toe. De Wetgevende Vergadering hield hare zittingen in het gebouw van de Ma« nege, uitziende op den tuin van de Tuile» rien: de Koning had aan dezelve onder» fcheidene boodfchappen laten doen, om haar onderricht te geven van den toeftand, waar in hij zich bevond, en haar te verzoeken eene commisfie te benoemen, die hem met haren raad onderfteunde. De Vergadering, alhoewel de aanval op het kafteel onder haar oog wierd toebereid, liet echter geen andwoord, hoe genaamd, geven. Eenige ©ogenblikken later, zag men het Departement van Parys en verfcheidene leden van de Municipaliteit binnen treden, hebbende aan hun hoofd Koederer, toen Procureur - Generaal Syndie. Roederer, het denkelijk eens zijnde met de zamengezworenen, poogde met veel ijver zijne Majes* tent over te halen, zich met zijne familie  IN DEN TEMPEL. $ In de Vergadering te begeeven: hij verzekerde, dat de Kuning geen ftaat meer kon? de maken op de Nationale Garde; en dat, indien hij in zijn paleis bleef, noch het Departement, noch de Municipaliteit van Parys, voor zijne veiligheid meer ver» andwoordelijk waren. De Koning hoorde hem zonder ontroering aan; hij trad in zijne kamer te rug met de Koningin, de Minifters, en een klein getal andere perfonen: kort hier na ging hij daar uit, en begaf zich met zijne familie in de Vergadering. Hij was omringd van een detachement Zwitzers en Nationale Gardes. Van alle de perfoonen, welken in dienst waren, werd aan Mev, de Princesfe van Lambalk, en Mev. de Marquifinne van Tour* zei, Gouvernante der kinderen van Frankryk, alleen toegelaten, de koninglijke familie te volgen. Mev. van Tourzei, om den jongen Prins niet te verlaten, werd genoodzaakt MejulF, hare dochter, zeventien jaren oud, in de Tuilerien, in het midden der foldaten, achter te laten. Het was toen bij negen uuren« Genoodzaakt zijnde, om in de vertrekken «e rug te blijven, wachtede ik met fchrik, A5  lo r. o d e w y k db XVI. de gevolgen af, die de ftap des [Konings moest hebben: [ik ftondj voor de glazen, die op den tuin uitzagen. De koninglij ke familie was reeds een half uur in de Vergadering, ;toen ik op het terras van de Feuillans vier hoofden zag, op pieken geftoken, welken men na den kant bracht, alwaar [het Wetgevend Lichaam zijne zitplaats hield. Dit was, geloof ik, het teeken van een aanval op het kafteel, want op het zelve oogenblik liet zich een verfchrikkelijk kanon - en musquetten-vuur hooren. De kogels van het kanon en van het geweer, doorboorden het Paleis. De. wijl de Koning er niet meer was, zorgde elk flechts voor zijne eigene veiligheid: maar alle de uitgangen waren bezet, en eene zekere dood fcheen ons deel te zullen worden. Ik liep overal heen: de kamers en trappen waren reeds met doo. den bezaaid; ik nam het befluit, om door een der venfters van de kamer der Koningin, op het terras te fpringen. Ik liep in aller ijl dwars over het parterre om de draaibrug te bereiken. Een troep Zwitzers, die mij vooruit waren, verzamelden zich onder de boomen. Aldus tus-  IN BEN TEMPEL* it fehen twee vuuren gebracht, keerde ik te rug om de nieuwe trap van het terras aan den kant van het water te bereiken: ik wilde op de kaai fpringen; dan het aanhoudend vuur, dat bij de Pont - Roijai gemaakt werd, verhinderde mij zulks. Ik gong aan dezelve züjde voorwaard tot aan de poort van den tuin van den Dauphin: daar waren de Marfeillianen, die verfchei* dene Zwitzers vermoord hadden, bezig hen uit te plunderen. Een van hun kwam met een bebloeden degen in de hand op mij af: „ Hoe, burger! zeide hij mij, „ gij 21 jc ongewapend? neem dezen de„ gen, help ons doodslaan/' Een ander Marfeüliaan maakte zich van denzelven meester. Ik was in de daad zonder wa* pens, en met een eenvouwigen rok gekleed: had de geringde kleinigheid aangeduid, dat ik mij- in den dienst van. het kafteel bevond, ik zoude niet ontfnapt zijn. Eenige vervolgde Zwitzers namen de wijk in eenen kort daar bij ftaanden paerdenftal; ook ik verborg mij in dienzei ven s weldra werden deze Zwitzers -aan mijne zijde vermoord; Op het gekerm van deze ongelukkige flachtofters, kwam de Heer van  I* LODEWYKDE XVI. het huis, U Dreux, toefchieten: ik maakte van dit tijdftip gebruik [om bij hem in te gaan, en, zonder mijj te kennen, haalden de Heer le Dreux en zijne vrouw mij over, om zoo lang bij hen te bljjven , tot dat het gevaar over was, Ik had in mijn zak eenige brieven, eenige dagbladen met het opfchrift van den Kroon-Prins, en een briefje van toegang in de Tuillerien, op welk laatfte mijn naam, en de hoedanigheid van mijnen dienst, befchreven ftond: deze papieren hadden mij bekend kunnen, maken; ik had ter nauwernood tijds genoeg dezelven weg te werpen. Kort hier op kwam een gewapende hoop het huis doorzoeken, om zich te overtuigen, of 'er noch Zwitzers verborgen waren: de Heer le Dreux, zeide mij, mij te houden, als of ik aan eenige teekeningen, die op eene grote tafel geplaatst waren, werkte. Na een vergeefsch onderzoek, zetteden deze lieden, wier handen met hloed geverfd waren, zich neder, om hunne moorderijen met de grootfte koelzinnigheid te verhalen. Ik bleef, van s'morgens ten tien uuren, tot vier uuren des nadenmiddags in deze vrijplaats, ziende voor mijne oogen de  IN DEN TEMPEL* Ig gruwelen, die op de plaats van Lodewijk XV gepleegd werden. Zommigen moordden, anderen fneden de hoofden der lijken af: vrouwen, alle fchaamte vergetende, fchon* den dezelven, fcheurden lappen van derzelver kleederen, en droegen dezelven als zegeteekens» In dezen tusfchen tijd kwam ook Mad. de Rambaut, kamervrouw van den Dauphin, die met veel moeite het moord-toneel in de Tuilerien ontfnapt was, in dit huis vluchten; eenige wenken, die wij elkander gaven, noopten ons tot zwijgen. De zoons van onzen huisheer en vrouw, die in dit oogenblik uit de Nationale Vergadering te huis kwamen, berichteden ons, dat de Koning, in zijne bedieningen gefchorst, met de koninglijke familie in de loge van den dagblad-fchrijver ftreng bewaakt werd, en dat het onmogelijk was, om tot hem te naderen. Ik befloot toen mijne vrouw en kinderen te gaan zien, welke zich op eene buitenplaats, vijf uuren van Parys gelegen, die ik zederd meer dan twee jaren bewoonde, ophielden: maar de Barrieren waren gefloten, en ik kon Mad. de Rambaut niet  *4 LODEWYK DÉ XVI. verlaten. Wij kwamen over eeni defi weg van Verfailles, alwaar zij woonde, in te flaan. De zoons van onzen huisheer vergezelden ons. Wij pasfeerden de brug van Lodewijk XVl, bedekt met ontblote lijken, welken door de fterke hitte reeds aan het rotten waren * en, na veel gevaar, kwamen wij eindelijk , buiten Parys, door eene opening, die niet bewaakt was. In de vlakte van Grenelle, ontmoeteden ons boeren te paard, welken van verre, al dreigende met hunne wapenen, fchreeuwden: ,, Hou ftil, of de dood." Een van hun, mij aanziende voor eenen van 'sKonings lijfwacht, leide op mij aan, en Zoude op mij gefchoten hebben, toen een ander voorftelde, mij naar de Municipaliteit van Vaugirard te brengen. „ Er zijn reeds, zeide hij, een twintigtal, de flachting zal groter zijn." Bij de Municipaliteit gekomen zijnde, werden onze leidslieden herkend: de Maire ondervroeg mij. „ Waarom zijt gij niet op uwen „ post in het tijdftip van gevaar van het ,j Vaderland ? Waar om verlaat gij Pa* „ rysft dit duidt kwade oogmerken aan/*  in den tempel; 15 — »> Ja, ja!" fchreeuwde het gepeupel,' „ na de gevangenis, de aristocraaten, na „ de gevangenis." i „ Het is juist, and- „ woord de ik, om dat ik mij na mijnen „ post wilde begeven, dat gij mij op den „ weg van Verfailles ontmoet hebt, alwaar „ ik woon: het is daar, dat mijn post is* „ gelijk het de uwe hier is." Men ondervroeg ook Mad. de Rambaut: onze geleiders verzekerden, dat wij de waarheid zeiden, en men reikte ons paspoorten uit. Ik moet de Voorzienigheid danken, dat men mij niet na de gevangenis van Vaugirard gevoerd heeft: men had er evën te voren twee en twintig perfonen van 'sKonings lijfwacht gebracht, die vervolgens na de Abtdy gevoerd, en aldaar den volgenden tweeden September vermoord werden. Van Vaugirard na Verfailles werden wij elk oogenblik door gewapende patrouilles aangehouden, om onze paspoorten te bezichtigen. Ik bracht Mejuff. de Rambaut bij hare ouders, en ik vertrok onmiddelijk, om mij in den fchoot van mijn huisgezin te begeven. De val, dien ik gedaan had bij het uitfpringen van eender venfters der  1(5 L O D E W Y K DE XVI* Tuilerien, de vermoeijenis van eene reizë van twaalf uuren, en mijne treurige overdenkingen , over de rampzalige gebeurtenisfen, die plaats hadden, overvielen mij zodanig, dat ik eene zeer fterke koorts kreeg. Ik hield het bed geduurende drie dagen: maar, ongeduldig om het lot van den Koning te vernemen, overwon ik mijne ziekte, en kwam in Parys te rug. Bij mijne wederkomst, s'avonds den dertienden, vernam ik, dat de koninglijke familie, na zederd den tienden bij de Feuillans opgehouden te zijn, in den Tempel ftond gebracht te worden; dat de Koning tot zijnen dienst had uirgekozen de Chamilly, zijn eerften kamerdienaar; en dat de Heer Hut, dienaar van 'sKonings kamer, en tot eerften kamerdienaar van den Dauphin beftemd, dezen jongen Vorst zoude bedienen. Mev. de Princes van Lontbalie, Mev. de Marquifinne van Tourzei, en Mejuif. Paulina van Tour zei, hadien de Koningin vergezeld: de Juff Thibaut, Bazire, Naverre, en St. Brice, kameniers, waren de drie Princesfen en den jongen Prins gevolgd. Ik verloor als toen alle hope om mijnen  IN DEN TEMPEL» £j post bij den Dauphin te blijven behouden, en ftond gereed om weder naar buiten te vet* trekken, toen ik, den zesden dag na hec firrest van den Koning, onderricht wierd* dat men des nachts alle de perfoonen. die in den toren bij de koninglijke familie zich bevonden, opgelicht had, en dat men, al-' vorens zij door den Raad der Gemeente van Parys verhoord waren , dezelven ia de gevangenis van la Force had overgebracht, uitgezonderd den Keer Haè', die naar den Tempel te rug gebracht werd, om den Koning te dienen. Men gelastede Pe» tion, toen Maire van Parys, twee andere perfonen op te geven. Onderricht van deze befchikkingen, nam ik het befluit, alle mogelijke middelen te beproeven, om mijnen dienst bij den jongen Prins weder op te vatten. Ik vervoegde mij bij Pe* 1 tion: hij zeide mij, dat, dewijl ik een : gedeelte uitmaakte van s'Konings huis, ik de goedkeuring van den Raad der Gemeen- I ta niet zoude verkrijgen. Ik bracht den , Heer Haë als een voorbeeld Ibij, die doot den zelfden raad tot den dienst des Ko- { nkigs gezonden was : hij beloofde mij een verzoekfchrift, dat ik hem overgaf, t© B  t$ li O O E W Y K DE XVI, zullen onderfteunen, maar ik merkte op, dat het vooral nodig was, dat hij den Koning van dezen mijnen ftap kennis gaf. Twee dagen daar na fchreef hij aan zijne Majefteit het volgende. Sire! „ De kamerdienaar, zederd -zijne kinds* „ heid aan den Kroonprins gehecht, ver* % zoekt om zijnen- dienst bij hem te ma„ gen vervolgen: terwijl ik tgeloof, dat „ dit voorftel u aangenaam zal zijn, heb „ ik zijnen wensch toegeftemd" enz. Zijne Majefteit andwoordde fchriftelijk, dat hij mij tot den dienst van zijnen zoon aannam. Ingevolge hier van, werd ik naar den Tempel geleid: men doorzocht mij; men gaf mij onderricht van de wijze, waar op men goedvond, dat ik mij moest gedragen', en, dien zelfden dag, den zes en twintigften Auguftus, s'avonds om zes uuren, trüd ik in den toren. Het zoude mij moeilijk vallen den indruk te befchrijven, dien het gezicht van deze doorluchtige en ongelukkige familie op mij maakte. Het was de Koningin, die jegens mij het woord voerde, en, na eeni-  ge uitdrukkingen, met goedertierenheid ver* vuld, voegde zij er bij: „ Gij zult mijnen „ zoon dienen * en gij zult met den Heer Hu'ê „. affpraak, maken, over het geen ons be,» treft." Ik was zoodanig aangedaan, dat ik naauwlljks konde andwoorden. , Geduurende . het avond eeten, vroeg mij de Koningin en de Princesfen, die zederd acht dagen zonder hare kameniers geweest waren, of ik heure hairen zoude kutmen uitkammen ? Ik andwoprdde ^ dat ik alles doen wilde, wat haar aangenaam zou zijn. Een lid der Municipaliteit trad tot mij toe, en zeide met eene vrij harde Jlem: van voorzichtiger te zijn in mijne andwoorden. Ik verfchrikte over dit begin» Gedurende de eerfte acht dagen, welken ik in den Tempel doorbracht, had ik geenen omgang, hoe genaamd, met het geen buiten was. De Heer Huë was alléén gelast om de nodige dingen voor' de koning* lijke familie te vragen en te ontvangen; ik diende dezelve, zonder onderfcheid en gelijkelijk, met hem. Mijn dienst bij den Koning bepaalde zich, om hem s'morgens te kappen, en s'avonds zijn hair op te rol* len. Ik bemerkte, dat ik geduuii^ door B a  flf> MgïffïS DB XVI. de Municipalen in acht genomen wierd: een beuzeling bragt hen in verlegenheid; ik was op mijne hoede, ten einde alle onvoorzichtigheden te vermijden, die mij gewisfelijk in het verderf zouden geftort hebben. Den tweeden September was er veel beweging ronds om den Tempel. De Koning en zijne familie gongen, als naar gewoonte , naar beneden, om in den tuin te wandelen. Een der Municipalen, die den Koning volgde, zeide tot zijn ambtgenoot: wij hebben kwalijk gedaan om toe te la„ ren, dat zij dezen nadenmiddag wande„ len." Reeds s'morgens had ik de ongerustheid der Commisfarisfen opgemerkt; zij deden de koninglijke familie met fpoed weder binnen gaan. Maar naauwelijks was zij in de kamer van de Koningin bij elkander, of twee leden der Municipaliteit, die toen niet in dienst waren in den Storen, traden binnen, en een van hun, MatUea genaamd, een gewezen Capucijner Monnik, zeide tot den Koning: „ Gij zijt „ onwetende, mijn Heer! van het geen er gebeurt; het Vaderland is in het grootst gevaar; de vijand is in Champagne ge»  IN DEN TEMPEL. 21 rukt; de Koning van Pruisfen trekt op ,, Chalons aan; gij zult verandwoordelijk „ zijn voor al het kwaad, het welk daar „ uit ftaat te gebeuren. Wij weten, dat „ wij, onze vrouwen, en onze kinde„ ren, zullen omkomen: maar het volk „ zal zich gewroken zien; gij zult vóór ons „ fterven. Het is echter noch tijd, en „ gij kunt. " „ Ik heb al- „ les voor het volk gedaan, andwoordde „ de Koning: ik heb mij niets te verwij„ ten." Die zelfde Mathiau zeide aan den Heer Hu'ê: „ de Raad der Gemeente heeft „ mij gelast u in fiaat van arrest te ftel- „ len." Wie? „ vroeg de Ko- „ ning." „ Het is de kamerdie- „ naar." De Koning begeerde te weten, van welke misdaad men hem befchuldigde? maar hij kon niets ontdekken; dit veroorzaakte hem veel ongerustheid over zijn lot, en hij beval hem met zorgvuldigheid aan de twee leden der Municipaliteit. Men verzegelde, in het bijzijn van den Heer Huë, het kleine kabinetje, dat hij in gebruik had, en hij vertrok s'avonds om zes uuren, na twintig dagen in den Tempel te hebben ^overgebracht, In het weggaan, B 3 ^  aft LODEWYK DE XVI. zeide Mathieu tegens mij: „ Let wel op ,, de wijze, waar op gij u hier zult ge* „ dragen; het zelfde zoude u ook kunnen overkomen.'* Een oogenblik daar na, ' riep mij de Koning: hij ftelde mij de papieren ter hand^ die de Heer Huë hem te mg had gegeven , inhoudende aanteekeningen van uitgaaf. De ongeruste houding der Municipalen , het gejoel van het volk rondsom * den Tempel, kwelden zijn hart verfchrikkelijk. De Koning, na zich te bed begeven te hebben, gebood mij den nacht bij hem door te brengen : ik plaatfte een bed naast dat van zijne Majefteit. Den derden September, terwijl ik den Koning kleedde, vroeg mij zijne Majefteit, of ik ook iets van den Heer Huë had gehoord , en, of ik ook iets wist van de bewegingen in Parys ? Ik andwoordde, dat ik des nachts door een Municipaal had hooren zeggen, dat het volk na de gevan» geniffen liep; dat ik trachten zoude iets meerder te vernemen. „ Pas op van u '„ niet bloot te ftellen, zeide mij de Ko'„ rrg, want als dan zouden wij alleen „ blijven, en ik ben bang, dat het hun  IN DEN TEMPEL. 23 „ oogmerk zij, vreemden bij ons te zet- „ ten." 's Morgens om elf uuren, toen de Koning bij zijn huisgezin was in de kamer van de Koningin, geboodt mij een Mimici-paal, om op de kamer van den Koning te gaan, alwaar ik Manuel en eenige leden der Gemeente vond. Manuel vroeg mij, wat de Koning van de oplichting van den Heer Huë zeide ? Ik andwoordde, dat zijne Majefteit er ongerust over was, Hem „ za! , zeide hij mij, niets overkomen: „ maar ik ben gelast, om den Koning té „ berichten, dat bij niet weer om zal „ komen, en dat de Raad hem door eenen „ anderen zal doeri vervangen: gij kunt „ hem hier van verwittigen." Ik verzocht hem mij hier van te verontfchuldigen, en ik voegde er bij, dat de Koning hem wenschte te fpreken, betrekkelijk onderfcheidene zaken, "waar de koninglijke familie ten hoogften om benodigd was» Manuel nam tragelijk het befluit om na de kamer te gaan, waar de Koning zich bevond: hij gaf hem kennis van het befluit van den Raad der Gemeente, aangaande den Heer Huë, en berichtede hem, B 4  &4 LODEWYK DE XVI, dat men iemand anders zoude zenden. Ik bedank u", andwoordde de Koning: ik zal mij van den kamerdienaar van mij. nen zoon bedienen, en, indien de Raad „ dit weigert, zal ik mij zelf helpen; ,, ik ben er op bepaald." De Koning fprak vervolgens over de behoefte van zijne fa> milie, die gebrek had aan linnen en andere kleederen. Manuel zeide: dat hij er verflag van zoude doen aan den Raad, en vertrok. Ik vroeg hem in het weggaan, of de gisting voordduurde? door zijn and* woord maakte hij mij bevreesd, dat het volk zich naar den Tempel zou l egeven. Gij hebt u met eenen moeilijken dienst „ belast, voegde hij er bij; ik vermaan „ u tot moed." Tegen één uur gaven de Koning en zijne familie te kennen, lust tot wandelen te hebben ; men weigerde zulks. Geduurende den maaltijd hoorde men het geraas der trom, en weldra het gefchreeuw van het gepeupel. De koningiijke familie verliet de tafel met ongerustheid, en vereenigde zich in de kamer van de Koningin, Ik gong na beneden om het middagmaal te houden met Ti/on en zijne v;ouw, die tot  IN DEN TEMPEL. a$ den dienst in den toren gebrnikt werden. Wij zaten naauwlijks, toen men een hoofd, op een piek gedoken, voor het venfter vertoonde. De vrouw van Tifon gaf eenen ijzelijken gil: de moordenaars meenden de ftem van de Koningin erkend te hebben, en wij hoorden het onzinnig gelach dezer wreedaarts. In het denkbeeld, dat hare Majefteit noch aan tafel zat, hadden zij het flachtoffer zoo geplaatst, dat' het zelve haar gezicht niet konde ontfnappen. Het was het hoofd van Mevrouw de Princes van Lamballe; hoe wel bloedend, was het zelve niet onkennelijk: haar blond hair golfde noch in gekrulde lokken om den piek, Ik ijlde onmiddelijk na den Koning. De fchrik had mijn gezicht zoodanig ontfteld, dat de Koningin daar iets van merkte: het was hoogst noodzakelijk haar de oorzaak er van te verbergen; ik wilde flechts den Koning, of Mevrouw Elifabeth, er van verwittigen, doch de twee Municipalen waren tegenwoordig. „ Waarom gaat „ gij niet eeren"? vroeg mij de Koningen. „ Mevrouw I ik ben ongeftelj, B s  S6 LODEWYK DE XVI. „ andwoordde ik" Op die oogenblik trad een Municipaal binnen, en fprak op eene geheimzinnige wijze met zijne ambtgenoten. De Koning vroeg hem, of zijne familie in zekerheid was? „ Men verfpreidt „ het gerucht," andwoordden zij , ,, dat „ gij en uwe familie niet meer in den to„ ren zijt. Men wil, dat gij u aan het „ raam vertoont; maar wij zullen het niet „ toeftaan: het volk moet meer vertrou„ wen in zijne regenten ftellen." Het gefchreeuw van buiten intusfehen vermeerderde : men hoorde zeer duidelijk befchimpingen , tegen de Koningin gericht. Een ander Municipaal trad binnen, gevolgd van vier mannen, door het volk afgevaardigd , om zich te verzekeren , of de koninghjke familie in den toren was ? Een van hun, als Nationaal foldaat gekleed, dragende twee epaulettes, en zijnde met eenen groter, fabel gewapend, drong er op aan, dat de gevangenen zich voor de venfters vertoonden : de leden der Municipaliteit verzetteden er zich tegen. Deze keerel zeide, op de onbefchoftfte wijze, tegen de Koningin : „ Zij willen u het „ hoofd van Lamballe verbergen, het welk  IN D E N T E M PEL. tf „ men u gebracht heeft, em u te doen ,, zien, hoe het volk zich van zijne,, dwingelanden wreekt; ik rade u van u te vertonen, indien gij niet wilt, dat „ het volk hier boven kome." Op deze, bedreiging, viel de Koningin van haar zelve. Ik vloog toe om haar te helpen ; Mevrouw Elizabeth hielp mij om haar in een armftoel te plaatfen s hare kinderen fmolten weg in tranen, en poogden door hunne liefkozingen haar weder bij te brengen; Die man verwijderde zich niet; de Koning zeide hem mee klem: „ wij verwachten ■„ alles, mijn Heer; maar gij had de moeite kunnen fparen dit fchrikkelijk on„ geluk aan de Koningin bekend te ma. „ ken." Hij vertrok daarop met zijne makkers ; hun oogmerk was bereikt. De Koningin , weder tot zig zelve gekomen , vermengde hare tranen met die harer kinderen , en begaf zich met hare familie naar de kamer van Mevrouw Elifa~ beth , i alwaar men het gewoel des volks minder hooren kon. Ik bkef een oogenblik in de kamer van de Koningin , en het venfter Uitziende door de zonnefchermen heen , •zag ik voor de tweede maal het hoofd van  a8 L O D E W Y K DE XVL Mevrouw de Princes van Lamballe\ hij, die hec zelve droeg, was op de afbraak der naastbij gelegen huizen, die weggeno. men werden om den toren aftezonderen, geklommen; een ander, naast hem ftaande, droeg, aan de punt van zijnen fabel, het, noch bloedend hart van deze ongelukkige Princes. Zij wilden de deur van den toren met geweld openen. Een Municipaal , Danjon genaamd, deed den zeiven eene aanfpraak , en ik verftond zeer duideiijk, dat hij hun zeide: „ het hoofd '„ van Antainette koomt u niet toe; de De„ partementen hebben recht op het zelve. „ Frankryk heeft de bewaring dier rnisdadige groten aan de ftad van Parys toevertrouwd : het past u ons te helpen, de„ zeiven te bewaren, tot dat de Natio„ nale rechtvaardigheid het volk zal wre„ ken." Het was wel na meer dan een uur wederftands , dat hij zijn doel, om hen te doen verwijderen, bereikte. Op den avond van dien zelfden dag, zeide mij een der Commisfarisfen, dat het gepeupel gepoogd had met de afgevaardigden binnen te dringen, en het naakt en bloedend lichaam van de Princes van Lanf  INDEN TEMP* L. è£ balie, het welk, uit de gevangenis van la Force, tot na den Tempel gefleept was, in den toren te brengen; dat de Municipalen , na hun worftelen tegen dit gepeu* pel, voor het zelve hadden gefpannen, als een flagboom, een drie kleurig lint, vastgemaakt dwars in de groote of voor» naamfte poort; dat zij te vergeefs de hulp van de gemeente van Parys, van den Generaal Santerre, en van de Nationale Vergadering hadden ingeroepen , om oog- i merken te verhinderen, die men geenszins ontveinsde; en dat het, geduurende zes uuren, onzeker was geweest, of de koninglijke familie niet vermoord zou worden. In de daad, de zamenzwering vermocht noch alles niet: de hoofden, fchoon eensgezind omtrent des Konings moord, waren het noch niet omtrent de middelen om denzelven uittevoeren, en de Vergadering verlangde misfchien, dat andere handen, dan de hare, het werktuig der zaamgezworenen wierden. Eene omftandigheid, die wel opmerking verdient, is, dat de Municipaal, na dat hij zijn verhaal geëindigd had, mij vijf e»  g& lodewyk db XVL veertig ftaivers liet beialen voor het dtië kic^ri lint, \ Av ndi om acht uuren, was alles bedaard . in den omtrek van den Tempel: nuar het was 'er verre af, dat deze zelf-, de ftilte in Parys heerschte, waar de moordenarijen, geduurende vier of vijf dagen, . aanhi.lden. Ik had gelegenheid, toen ik den Koning ontkleedde, om hem kennis te geven van de bewegingen, welken ik gezien had, en van de bijzonderheden,die U Verjaoméo had. Hij vroeg mij ,4 weiken d^ Municipalen waren, die de meeste" ibnd vastigheid . getoond hadden , om het leven zijner familie te -befchermen? Ik noemde hem Danjon, die de woede van het volk beteugeld had, alhoewel hij geenszins voor zijne Majefteit genegen was. Deze Municipaal kwam niet weder in den toren, dan vier maanden daar na: de Koning, zich zijn gedrag herinnerende, bedankte hem,. De fchriktooneelen, waar van ik mei» ding gemaakt heb, door kalmte opgevolgd Zijnde, gong de koninglijke familie voord in dat eentonig leven, het wek zij bij  IN DEN TEMPEL. gt hare komst in den Tempel had aangenomeni Ten einde men de bijzonderheden daar van gemakkelijker naga, zal ik hier eene beichrijving laten volgen van den kleinen toren , waar in de Koning toen opgefloten was. Deze was achter tegen den grooten toren aangebouwd , zonder van binnen uit den eenen in den anderen te kunnen komen, en maakte een langwerpig vierkant , aan deszelfs hoeken met twee torentjes bezet. In een, dezer torentjes was een kleine trap, die van de eerfte verdieping gong, en uitliep in eene gaanderij op het plat van het gebouw: in het andere waren kabinetjes, die gemeenfchap hadden met elke verdieping van den toren. Het voorname gebouw had vier verdiepingen. De eerfte was zaamgefteld uit eene anti - chambre , eene eetkamer, en een kabinet in het torentje gemaakt, alwaar eene boekerij van twaalf a vijftien honderd boekdeelen gevonden werd. De tweede verdieping was bijna op gelijke wijze verdeeld. De grootfte kamer diende tot een flaapvertrek voor de Koningin, en den Dauphin; de tweede, door  32 L O D £ W Y K DE XVI. een donker kamertje van de eerfte gefeheiJ den, werd door Mevrouw hare dochter en Mevrouw Eïifabeih bewoond. Men moest deze kamer doorgaan om in het kabinetje van het torentje te komen, en die kabinet , het welk tot een kleervertrek diende voor dit geheel gedeelte van het gebouw, was ten gebruik van de koninglijke familie in het gemeen, van de leden der Municipaliteit, en van de foldaten. De Koning woonde op de derde verdieping , en fiiep op de grote kamer. Het kabinet in het torentje diende hem tot een leeskabinet. Daar naast was eene keuken, gefcheiden van des Konings kamer door een kiem donker vertrek, het welk bewoond geweest was door de Heeren Chamïïiy en Huë, en thands verzegeld was, De vierde verdieping was gefloten. De keukens waren op den vlakken grond, doch men maakte er geen gebruik van, De Koning ftond gewoonlijk om zes uuren des s'morgens op: hij fchoor zich zeiven; ik kapte en kleedde hem. Hij begaf zich dan in zijn leeskabinet. Die kamertje zeer klein zijnde, bleef de Municipaal in de flaapkamer, met de deur  IN DEN TEMPEL. 33 fealf open, ten einde fteeds het ocg op den Koning te kunnen houden. Zijne Majefteit bad knielende, geduurende vijf of zes minuten, en las vervolgens tot negen uuren. In dezen tusfchentijd, na dat ik zijne kamer had in orde gebracht, en de tafel voor het ontbijt klaar gemaakt, begaf ik mij naar de Koningin; zij opende de deur niet, voor dat ik kwam, ten einde te verhoeden, dat de Municipaal niet bij" haar binnen kwam. Ik kleedde den jongen Prins, kapte de Koningin, en ik gong om het zelve werk te doen in de kamer van de koninglijke Princes, en Me-] vrouw Elifdbeth, Dit tijdftip, bij de kaptafel, was een van de oogenblikken, waar in ik de Koningin en de Princesfen bericht geven kon, van het geen ik vernomen had» Een zeker teeken gaf haar te kennen,' dat ik haar iets had te zeggen, en wanneer ééne van haar met den Municipaal praatte, trok dit zijne oplettendheid van ons af. Om negen uuren ging de Koningin mee hare kinderen en Mevrouw Elifaheth naar de kamer van den Koning om te ontbijten: na hun gediend te hebben, gong ik de kamers van de Koningin en de Princesfen Q  34 LODEWYK DÉ- XVÏ. opredden; Tifon ' en zijne vrouw hielpen mij Hechts alléén bij dit zoort van bezig* heden, Het was niet allsen tot het bedienen, dat men hen in den Toren had geplaatst: een rol van meer aanbelang was hun toevertrouwd; zij moeiten alles opmerken, wat aan het toeverzicht van de Municipalen had kunnen ontfnappen, en de Municipalen zelfs aanbrengen. Het begaan van misdaden was zeker ook begrepen in het ontwerp van hun, die hen gekozen hadden: want de vrouw van Tifon, die van eenen vrij zachtzinnjgen inborst fcheen, maar die voor baren mm zidderde, heeft zich naderhand door eene fchandelijke aanbrenging tegen de Koningin doen kennen, waar na haar eerlang toevallen van krankzinnigheid zijn overgekomen ; en Tifon, een gewezen Commis aan de Barrières, was een grijsaard van eenen wreeden en ondeugenden inborst, onvatbaar voor eenig gevoel van medelijden, en vreemd van alle bezef van tederheid. Ter zijdè van het deugdzaamfte, dat op het aardrijk beftond, hadden de zamenzweerders willen plaatferi het verachtelijkfte, dat zij konden vinden!  ï N 0 E N TEMPEL»* gtjf Om tien unren kwam de Koning met zijne familie in de kamer van de Koningin, en bracht 'er den dag door. Hij hield zich met de opvoeding van zijnen zoon bezig, deedc hem eenige plaatfen uit Corneille of Racme opzeggen, gaf hem lesfen in de aardrijkskunde, en oeffende hem in het afzetten van landkaarten, Het vroegtijdig vernuft van den jongen Prins beandwoordde volkomen aan de tedere zorgen van den Koning. Zijn geheugen was zoo gelukkig, dat hij op eene kaart, met een papier overdekt, de departementen, de districten, de fteden, en den loop der rivieren aanwees; het was de nieuwe Franfche aardrijkskunde, welke de Koning hem leerde. De Koningin hield 2ich insgelijks bezig met de Opvoeding van hare dochter, en deze onderfcheidene lesfen duurden tot elf uuren. Het overige van den morgen werd doorgebracht met naaijen, breiden* of met eenig borduurwerk. Om twaalf uuren begaven zich de drie Princesfen in de kamer van Mevrouw Elifabeth, om hare- ochtend kleederen met andéren te verwisfelen; geen Mtsncipaal gong dan met haar. G 3 / -J  1 O D ï W V K DE XVI. Wanneer het goed weder was, liet men om één uur de koninglijke familie naar den tuin gaan; vier leeden van de Municipaliteit, en een legioen Officier der Nationale Garde verzelden haar. Alzoo er veel werklieden in den Tempel waren, welke tot het afbreken van huizen, en ter opbouwing van nieuwe muuren gebruikt werden, vergunde men flechts een gedeelte van de kaftanje - laan ter wandeling: ook mij was het geoorloofd in deze wandelingen te deelen; geduurende dezelven liet ik den jongen Prins fpelen, het zij met den bal, met kaaifen, loopen, het zij in eenige andere fpeeloefFening. Om twee uuren begaf men zich weder naar den Toren, alwaar ikj de tafel bedien, de, en alle dagen, op het zelfde uur kwam Sanferre, een bierbrouwer, Commandant Generaal van de Nationale Garde van Pa» rys, in den Tempel, verzeld van twee Adjudanten, Hij doorzocht de onderfchei. dene kamers naauwkeurig. Zomtijds fprak de Koning hem aan, de Koningin nimmer. Na den maaltijd begaf zich de ko. ninglijke familie in de kamer van de Ko. ningin; hare Majeileiten fpeelden gewoon-  IN DEN TEMPEL. 3? lijk een partij piquet, of trictrac. Geduu» rende dien tijd, hield ik het middagmaal. Om vier uuren nam de Koning eenige oogenblikken rust; de Princesfen zaten rondsom hem, ieder met een boek in de hand: de grootfte ftilte heerschte geduurende dezen flaap. Welk een fchouwfpel! een Koning, door haat en laster vervolgd, van den troon in de boeijen geftort, maar .geen fehuld in zijn geweten gevoelende, en gerustelijk flapende den flaap des rechtvaardigen- Zijne vrouw, zijne kinderen, zijne zuster, met eerbied befchouwende zijne achtbare gelaatstrekken, wier edele onfchuld het ongeluk noch fcheen te verheffen, en waar in men toen reeds het geluk kon lezen, het welk hij thands geniet l Neen! dit tooneel wordt nimmer uit mijn geheugen verdelgd» Als de Koning ontwaakt was, hernam men het gefprek; die Vorst liet mij bijhem zitten. Ik gaf in zijn bijzijn lesfen m het fchrijven aan zijnen zoon; en, ingevolge van zijnen opgaven, fchreef ik de voorbeelden af uit de werken van Montesquhu C3  3Ïj LODEWYK DE XVI. en andere vermaarde Schrijvers. Na de* ze les geleidde ik den jongen Prins in de kamer van Mevrouw Elifabeth, alwaar ik hem met den bal, of met de palet, liet fpelen. Tegens den avond plaatfte de koninglijke familie zich rondsom eene tafel; de Koningin las dan oveVluid iets uit een gefchiedkundig boek, of uit eenig ander uitge. zocht werk, best gefchikt om hare kinde1 ren te vermaken, en nuttig te zijn; maar waar in zomtijds onverwachte overeenkomften met hare tegenwoordige omftandig' heden voorkwamen, die dikwerf treurige denkbeelden deden geboren worden. Mevrouw Elifabeth las ook op haar beurt, en dit lezen duurde tot acht uuren. Ik bezorgde vervolgens het avond eeten van den jongen Prins, in de kamer van Mevrouw Elifabethi de koninglijke familie was 'er bij tegenwoordig; de Koning vermaakte zich dan met eenige vervrolijking aan zijne kinderen te geven, en haar raadzelen te doen raden, getrokken uit eene verzameling van den Franfchen Mercurius, welken hij in de Bibliotheek had gevonden.  IN DEN TEMPÉ Li 39 Na het avondeeten van den Dauphin, ontkleedde ik hem; de Koningin liet hem zijne gebeden opzeggen: hij deedt 'er één bijzonder voor Mevrouw de Princes van Lamballe, en, in een ander, bad hij God om het leven van Mevrouw de Tourzei, zijne gouvernante, te bewaren. Wanneer de Municipalen te kort bij hem waren, had deze jonge Prins uit zich zeiven de voorzorg, om deze twee laatfte gebeden niet overluid te doen. Ik bracht hem vervolgens in het kabinet, en, indien ik eenig bericht aan de Koningin te geven had, bediende ik mij van dit oogenblik. Ik gaf haar kennis van den inhoud der dagbladen: men liet 'er gëen van in den toren komen, maar alle avonden, om zeven uuren, kwam er een roeper, opzettelijk gezonden, die zich kort aan den muur naar de zijde van het v rondeel van den Tempel begaf, en, aldaar herhaalde keeren, overluid den inhoud van al het geen in de Nationale Vergadering, in de Gemeente, en in de Legers was voorgevallen, opzeide. Ik plaatfte mij dan in het kabinet van den Koning om hem te hooren, en -daar, ftü C4  IJ.Ö LODBWYKDE XVL zijnde, konde ik gemakkelijk alles onthouden, het geen ik hoorde. De Koning hield om negen uuren zijn avondmaal. De Koningin en Mevrouw Elifabeth bleven, beurt om beurt, geduurende dezen tijd, bij den Dauphin: ik bracht haar het geen zij van het avondeeten begeerden; dit was noch é£n van de oogenblikken, dat ik haat zonder getuigen kon fpreeken. Na het avondeeten begaf zich de Koning een oogenblik in de kamer van de Koningin, gaf haar de hand ten teeken van vaarwel, gelijk hij ook deed aan zijne zuster, en ontvong de omhelzingen van zijne kinderen. Dan gong hij in zijn kabinet, en bleef er lezen tot middernacht. De Koningin en de Princesfen floten zich in hare kamers op. Een der Municipalen bleef in bet kleine kamertje, het welk hare kamers van elkander fcheidde, en bracht er den nacht door: de andere volgde zijne Majefteit. Ik plaatfte mijn bed als dan bij dat van den Koning; maar zijne Majefteit wagtede om naar bed te gaan, tot dat de nieuwe Municipaal boven was, ten einde hij we-  IN DEN TEMPÉ t. 41 ten kon, wie hij was, en , indien hij hem noch niet gezien had , gekstede hij mij om zijnen naam te vragen. De Municipalen werden s'morgens om elf, s'avonds om vijf uuren , en om middernacht afgelost. Deze levenswijs bleef voordduuren al den tijd , dat de Koning in den kleinen* toren bleef, tot den dertigften September. Doch ik herneem den fchakel der gebeurtenisfen. Den vierden September , kwam de Secretaris van Petion in den toren , om den Koning^ eene fom van twee duizend livres in asfignaten over te brenger» : hij vorderde eene quitantie van den Koning, Zijne Majefteit beval hem aan, om den Heer Hul eene fom van vijf honderd zes en twintig livres ter hand te ftellen, die hij voor hem, tot zijn gebruik, had uitgefchoten: hij beloofde hem zulks. Deze fom van twee duizend livres is de eenige, die betaald is geworden , alhoewel de Wetgevende Vergadering vijfmaal honderd duizend livres had toegedaan , voor de uitgaven van den Koning in den toren van den Tempel , doch denklijk , voor dat zij de ware oogmsrken van hare opperhoofden C 5  4» LODEWYK DE XVI. had ingezien, of dat zij zich met dezelven durfde vereenigen. Twee dagen daar na , liet Mevrouw Elifabeth mij eenige kleinigheden bij één verzameien , toebehorende aan de Princes van Lambalk , welken zij in den toren had achter gelaten, toen zij uit den zei ven werd opgeligt. Ik maakte er een pakje van, het welk ik met een brief aan hare eerfte kamenier adresfeerde. Ik heb naderhand vernomen, dat zij, noch het pakje, noch den brief , had ontvangen. Ten dien tijd toonde de inborst van de meesten der Municipalen, die men koos om in den Tempel te komen, duidelijk aan, van welk flag van menfchen men zich had bediend, om de omwenteling van den tienden Augustus , en de moordenarijen van den tweeden September, uittevoeren. Een Municipaal , James genoemd, een Engelsch taalmeester, wilde eens den Ko. ning in zijn leeskabinet volgen , en zettede zich naast hem neder» De Koning zeide denzelven, op eene bedaarde wijze, dat zijne ambtgenoten hem altijd alleen lieten; dat, dewijl de deur open bleef, hij zijn gezicht niet konde onifnappen , want dat  IJJ DBN TEMPEL. 43 het kamertje te klein was, om met hun tweën te zitten. James bleef op eene ruwe en onbefchofte wijze volhouden; de Koning werd genoodzaakt om toe te geven : hij gaf dien dag het lezen er aan, en kwam in zijne kamer te rug, alwaar die Municipaal voordvoer hem met een tijrannisch oog naar te gaan. Eens nam de Koning, bij zijn opftaan ,den Commisfaris van de wacht voor dien van den vorigen, avond, en toonde hem met een gevoelig hart zijn leed, dat men hem vergeten had af te losfen ; deze Municipaal beandwoordde het gevoel van deelneeming van den Koning met hoon. „ Ik ,, koom hier," zeide hij, „ om uw ge* „ drag na te gaan, maar niet dat gij u „ met het mijne bezig zult houden.'' En, met den hoed op het hoofd , nader tot zijne Majefteit tredende i si Niemand, en gij „ minder dan iemand, heeft het recht om' 4, 'er zich mede te bemoeijen*" Hij was geduurende het overige van den dag onbefchofr. Ik heb naderhand gehoord, dat hij Meunier genoemd werd. Een ander Commisfaris, le Clerc genaamd , van beroep een geneesheer 9 be-  44 LODEWYK DE XVI. vond zich in de kamer van de Koningin, op het oogenblik, dat ik den jongen Prins les in het fchrijven gaf; hij verkoos dit werk te verhinderen, door te redekavelen o> ver de Republikeinfche opvoeding, die men aan den Dauphin geven moest, hij wilde hem, in plaats van het geen hij las, de aller lrevolutionairfte gefchriften doen lezen. Een vierde was tegenwoordig bij het lezen, het welk de Koningin deed voor hare kinderen: zij las een deel van de Franfche gefchiedenis, ten tijde, dat de Connetabk •san Bourbon de wapens opnam tegen Frankryk: hij liet zich voorftaan, dat de Koningin , door zulk een voorbeeld , haren zoon gevoelens van wraak tegen zijn Vaderland wilde inboezemen ; en hij maakte daar van in den Raad eene plechtige aanbrenging. Ik gaf 'er de Koningin bericht van, die in het vervolg hare boeken zoo uitkoos, dat men hare bedoelingen niet meer kon lasteren. Een andere, genaamd \Simon, fchoenmaker, en lid der Municipaliteit , was een der zes Commisfarisfen , gelast om de verrigtingen, en uitgaven van den Tempel na  IN DEM TEMPEL. 45 te gaan: maar hij was de eenigfte, die 'onder voorwendzel van zijnen post wel waar «e nemen, den toren nooit verliet. 1 Deze man verfcheen nimmer . voor de koninglijke familie, zonder de laagfte onbefchoftheid aan den dag te leggen, Zomtijds zeide hij mij, na genoeg bij den Koning om door hem' verftaan te worden: „ Clery^ „ vraag aan Capei, of hij iets nodig heeft, „ ten einde ik de moeite niet behoef te „ nemen om tweemaal naar boven te gaan." Ik was genoodzaakt om te and woordden: „ hij heeft niets van noden." Het is deze zelfde Simon, die in het vervolg bij den jongen Lodewyk geplaatst werd, en die, door eene berekende barbaarscheid, dit belangrijk kind zoo ongelukkig maakte. Er zijn redenen, om te gelooven, dat hij het werktuig was van hun, die zijne levensdagen verkorreden. Om dezen jongen Prins te leeren cijiferen, had ik eene vermenigvuldigings tafel uitgewerkt, involge de orders van de Koningin. Een Municipaal kreeg in het hoofd, dat zij haren zoon door cijffers leerde fpreken; men moest de letfen in de rekenkunde opgeven.  $6 LODEWYK UB XVÏ. Het zelve gebeurde mét tapijtnaaijen^ waar mede de Koningin en de Princesfen de eerfte dagen van hare gevangenfchap zich betfg hielden. Eenige ruggen van ftoelen afgeWerkt zijnde, gebood mij de Konin" gin dezelven aan Mevoruw de Hertogin df Sérent te zenden. De Municipalen, aan wien ik hier toe verlof vroeg, meenden, dat de teekeningen van dezelven zinnebeelden waren, gefchikt om naar buiten brief'ivisfeling te houden : ingevolge hier van namen zij een befluit, waar in verboden werd om eenig handwerk van de Princesfen buiten den toren te zenden. Ecriigen der Commisfarisfèn fpraken nimmer van den Koning, van den jongen Piins of Princesfen, zonder bij hunne namen te voegen de honendfte bijnamen. —. ■Een Municipaal, Turkt genoemd, zeide eens tegen mij: »• Indien de beul deze 4, ver .... familie niet guillotineerde, „ zoude ik zelve haar guillotineren." Wannéér de Koning , en zijne familie, uitgongen om te wandelen, moeften zij een aantal fchildwachten voor bij gaan, ■waar van er verfcheiden toen ter tijd in het binnenst van den kleinen toren geplaatst  IN DEN TEMPEL, waren. De fchildwachten prefenteerden let geweer voor de Municipalen en Commandanten van het Legioen: maar, zoo dra de Koning bij hen kwam, zetteden zij het geweer bij den' voet, of keerden het met eene honende houding om. Een van die fchildwachten, binnen op de wacht zijnde, fchreef eens op de deur van s'Konings kamer, en wel van binnen: » De guillotine blijft fiand houden, en wacht „ den dwingeland, Lodewyk den XFL" De Koning las deze woorden; ik maakte beweging om dezelven uit te wisfchen: zijne Majefteic belettede mij zulk?. Een der deurwaarders van den, toren, genaamd Rocker, van eene verfchrikkelijke gedaante, gekleed als een mijnwerker, met groote knevels, eene ruuwe zwarte nrnts op het hoofd, met een langen fa. bel , en eenen gordel, waar aan een bos met groote fleutels hong-, vertoonde zich aan de deur, toen de Koning wilde uitgaan ; hij opende dezelve Hechts [op het oogenblik , dat de Koning reeds bij hem Hond, en, onder voorwendzel van uit een groot aantal fleutels, die hij met een verfchrikkelijk gedruis door één fchommel-  48 LODEWYKDE XVI. de, eenen uit te zoeken , liet hij de koninglijke familie met een gemaakt opzet wachten, en trok de grendels met veel geraas los. Hij liep vervolgens fchielijk naar beneden , plaatfte zich bezijden de laatfte deur, met eene lange pijp in den mond,, en bij elk perfoon der koninglijke familie , blies' hij eene wolk van tabaksrook uit, vooral tegens de Princesfen. Eenige leden der Nationale Gardes , die zich met deze onbefchcftheden vermaakten, verzamelden zieh bij hem , lachten al fchaterende bij elke wolk van rook , en fcbaamden zich niet de {lordigO-e taal te voeren. Eenigen zelfs, ten einde dit fchouwfpel noch meer op hun gemak te Ziert, HUrden ftoelen uit de wachtkamer, bleven 'er zitten, en vernaauwden den weg, die reeds zeer naauw was. Geduurende de wandeling , verzamelden zich de konftapels om te dansfen, en zongen altoos revolutionaire en zomtijds fchandelijke liedjes. Wanneer de koninglijke familie tor den toren te rug keerde , ondervondt zij dezelfde beleedigingen, zomtijds bedekte meft de muur met de onbefchaamdfte uitdrukking  I DIM TEMPÜl; 49 gen, die mee zeer groote letteren, ten einde zij baar oog niet ontfnappen zouden, geichreven waren. Men las er: „ Mevrouw n Veth zal daar danfen . . . . . Wij zullen » kef dikke varken wel onder de knie krijgen, a Weg met het roode lint. , . . . t ,, Men moet de kleine wolfjes verwurgen," enz. Dan eens fchilderde men eene galg, waar aan eene menfchelijke gedaante was opgehangen, onder wier voeten gefchreven was: „ Louïs nemende een lugtbad" Dan eens eene guilliotine, mee deze woorden : s, Louis in den zak fpuwende." enz* Men veranderde aldus deze kleine wandeling, die men der koninglijke famillie toeftond, in eene ftraf. De Koning en Koningin hadden zieh daar aan kunnen onttrekken door in den toren te blijven; maar hunne kinderen., de voorwerpen hunnèr tederheid, moeften zoms de opene lucht genieten. Het was om hunnent wil, dat hare Majesteiten dagelijks duizenden de*er beleedigingen doorftonden, zonder te kkgen. Nu en dan kwamen échter bewijzen vim getroüwheid, of van teerhartigheid, hét affchuwelijke van deze vervolgingen verD  gO L0DBWYK DE XVI. zachten: dezen werden zoo veel te fterker opgemerkt, als dezelven zeldzamer waren. Een fchüdwacht betrok de wacht aan de deur van de kamer der Koningin: hij was een bewoonder van de voorlieden, netjes gekleed, alhoewel in een boeren pak. Ik was alleen in de eerfte kamer, en bezig met lezen; 'hij bekeek mij met oplettendheid en fcheen zeer ontroerd: ik gong voorbij hem: hij prefenteerde het geweer, en zeide met eene bevende ftem, „ Gij kunt „ er niet uit." Waarom? „ Die „ mij den post betrouwde, gebood mij -, om het oog op u te houden." • Gij vergist u, zeide ik hem. —— „ Hoe !^ „ mijn Hser! zijt gij de Koning niet?'' " ',; . Gij kent hem dan niet? „ Nooit „ heb ik hem gezien, fnijn Heer! en ik „ wilde tem elders zien, dan hier. —— „Spreek zacht: ik zal in deze kamer " gaan; ik zal de deur half open laten, „ en g;j zult den Koning 'zien: hij zit bij .het raam, met een boek ih de hand." Ik verhaalde de Koningin' de begeerte van dien fchüdwacht, en de Koning, dien zij 'er van onderrichtede,  2 N DEN TEMPEL» gl had de goedheid om van de eene kamer naar de andere te wandelen,, ten einde voer bij hem heen te gaan. Ik naderde op nieuw den fchüdwacht, „ Ach ! mijn Heer J zeide « bij j> wat is de Koning goed l hoe bemine hij zijne kinderen"! Hij was zoo aangedaan, dat hij naauwlijks fpreken kon. „ Neen , vervolgde hij , zich op „ de borst flaande , ik kan. niet gelooven , dat hij ons zoo veel kwaads berokkend „ heeft " Ik vreesde , dat zijne lierke aandoening hem zou in ongelegenheid brengen ; ik verliet hem. Een ander fchildwacht, aan het eind van de laan, die ter wandeling diende, ge» plaatst , noch zeer jong, en van. eene belangrijke houding , drukte met zijne oogen »de begeerte uit, om der koninglijke fajnihe iets te kennen te geven. |n den tweeden omkeer der wandeling , naderde hem Mevrouw Elifaheih, orn te z.ien, of hij hasff aanfpreken zou* het zij qic vrees, het zj uk eerbied, hij durfde het niet wa^en ; maar egnjge traanen zwommen in zijne oogen, en hij gaf . een' teeken om aan te wijzen , dat hij, dicht bij zich een papier in het puin D 2  53 LODËWYK DE XVI. verborgen had. Ik gong het zelve zoeken , veinzende , dat ik paletten voor den jongen Prins opzocht : maar de Municipalen geboden mij te rug te gaan, en gelasteden mij, om in het vervolg, niet weer bij de fchildwachten te naderen. Ik heb het voorneemen van dezen jongen mensch nimmer ontdekt. Dit wandel - uur verfchafie aan de koninglijke familie noch eene andere zoort van fchouwfpel , het welk hare gevoeligheid dikwerf gaande maakte. Een groot getal der getrouwde onderdanen maakte eiken dag van dit kortltondig oogenblik gebruik, om hunnen Koning en Koningin te zien, door zich voor de glazen te plaatfen in de huizen rondsom den tuin van den Tempel, en het was niet mogelijk om zich omtrent hunne gevoelens, en hunne wenfchen te bedriegen, Eens meende ik Mevrouw de Marquifin van Tourzei te erkennen , en ik geloofde het des te meer , om de uiterfte oplectendheid, waar mede hare oogen alle de bewegingen van den jongen Prins gade floegen, wanneer hij zich van zijne door-; luchtige ouders verwijderde. Ik gaf van deze mijne opmerking kennis aan Mevrouw  IN DEN TEMPEL, 53 Elifabeth. Op den naam van Mevrouw van Tourzel, kon deze Vprftin hare tranen niet verbergen: zij meende, dat zij eene der flachtofièrs van den tweeden September geweest was. Hoe! zeide zij» zou zij ,5 noch leven"! Des anderen daags vond ik middel, eenig nader bericht op te doen: Mevrouw de Marquifin van Tourzel was op een van hare landgoederen. Ik vernam ook^ dat Mevrouw de Princes van Tarente, en Mevrouw de Marquifin de la Roche- Aimont, welke den tienden Augustus, op het 00genblik van den aanval, zich in het kafteel der Tuilerien bevonden, de moordenaars ontfnapt waren. De beveiliging van deze perfoonen, wier tedere verknochtheid in zoo veele omftandigheden gebleken was, gaf eenige troostrijke oogenblikken aan de koninglijke familie: maar zij vernamen wel dra de fchrikkeüjke tijding, dat de gevangenen van het hoge Gerechtshof van Orleans, den negenden September, te Verfailles vermoord waren. De Koning werd door droefheid overftelpt, toen hij het ongelukkig uiteinde vernam van den Hertog van Bwfac, die hem, zints het D3  £4 L"° D E W Y K DE XVI. begin der omwenteling, geeren enkelen dag verlaten had. Zijne Majefteit betreurde ook zeer fterk den Heer ie Les/art, en de andere aanzienlijke flachtoffers van hunne verkleefdheid aan zijne perfoon, en aan hun Vaderland. Den één en twintigften September *s avonds ten tien uuren, kwam een Municipaal, Lu* bin genaamd, omringd met eenige Gendarmes te paerd, en een talrijk gepeupel, voor dsn toreti , eene afkondiging doen. Men blies de trompet, en 'er heerschte eene giote ftilte. Deze Lubin had een Stentors ftem. De koninglijke familie kon duidelijk verdaan, dat deze afkondiging de affchafiing van het koningfchap, en het daarftellen eener Republiek behelsde. Hébert, zoo bekend onder den naam van vader Duchesne, en Destourtieïïes, naderhand Minifter van de pubüque geldheffingen, hadden toen de wacht bij de koninglijke familie: zij zaten in dit oogenblik bij de deur, en hielden hun oog gevestigd op den Koning, met eenen verraderlijken glimlach. De Vorst merkte het, hij had een boek in de hand, en voer voord te lezen; geene aandoening, hoe  IN DEN TEMPEL». SS 1 genaamd, venoonde zich op zijn gelaati De Koningin liet dezelfde ftandvastigheid blijken: geen enkel woord, geene enkele beweging, die het genoegen van deze twee menfchen kon vermeerderen. Toen de afkondiging geëindigd was, bliezen de trompetten op nieuw; ik piaatfte mij aan een venfter; de oogen van het volk vestigden zich oogenblikkelijk op mij: men zag mij aan voor Lodewyk den XVI; ik werd met fcheldwoorden overladen. De Gendarmes maakten dreigende gebaarden met hunne fabels; ik was genoodzaakt om weg te gaan, ten einde het getier te doen, ophoudec. Dien zelfden avond, gaf ik den Koning te kennen, dat zijn zoon gordijnen en dekens over zijn bed nodig had; het begon koud te worden. De Koning gebood mij om het verzoek daar toe fchriftelijk te doen, en teekende . het zelve. Ik had mij van dezelfde uitdrukkingen bediend, als ik van te voren gebruikt had: „ De „ Koning vraagt voor zijnen zoon" enz. .. . ... „ Gij zijt wel ftout, zeide mij „ Destournelles, om aldus gebruik te maken „ van eenen tijtel, die door den wil van D 4  56 LODEWYK DE XVI. '., het volk vernietigd is, zoo als gij „ ftraks hoordet." Ik gaf hem te kennen, dat ik eene afkondiging had horen doen, doch dat ik er den inhoud niet van wist. Het is, zeide hij, de vernietiging van „ het koningfchap, en gij kunt aan mijn „ heer zeggen, op den Koning wijzende, „ dat hij zich wachte om eenen tijtel aan „ te nemen, dien het volk niet meer „ erkent."—•— ,, Ik kan dit briefje, her3, nam ik, het welk reeds geteekend is, niet veranderen; de Koning zoude mij naar „ de redèn vragen, en het ftaat niet aan „ mij, om hem die bekend te maken."—•*** „ Gij kunt doen, wat gij goedvindt: maar „ ik zal uw verzoek niet bekrachtigen." Des anderen daags gelastede mij Mevrouw Elifabeth, om, in het vervolg, bij diergelijke gelegenheden op de volgende wijze te fchrijven. ,, Er is ten dienst van „ Lodewyk den XVI. ..... Van Maria „ Antomette, Van Lodewyk Carel. j, . . .. Van Maria Thére/ia...... ., Van Maria Elifabeth enz. nodig.'" Tot dezen tijd toe, was ik genoodzaakt geweest deze aanzoeken dikwerf te herha» Jen, Het weinig linnen, dat de Koning  IN DEN TEMPÉ Li en Koningin hadden, was hun door perfonen van het hof (*), geduurendo den tijd, dat zij bij de Feuillans bleven, geleend ; geweest. Men had niets uit het kafteel der Tuillerien kunnen bekomen, alwaar, op den dag van den tienden Augustus, alles ter plundering was overgeleverd. De koninglijke familie had vooral gebrek aan kleederen: de Princesfen verftelden die, eiken dag, en dikwils was Mevrouw Elifabeth genoodzaakt, om die van den Koning te kunnen lappen, te wachten, tot dat hij te bed was. Ik verkreeg eindelijk, na menigvuldig aanhouden, dat er eenigf nieuw linnen gemaakt wierd: maar, door den de naaijfiers het zelve met gekroonde letters ge- (*) De Gravin van Sutherland, Ambasfadrice van Engeland in Frankryk, vond middel om aan de Koningin eenig linnen en ander goed voor den jongen Prins te doen toekomen.. De Koningin gebood mij in het vervolg aan Milady Saherhnd de goederen, die haar toebehoorden, te rug te zenden, en haar van harentwegen te fchrijven, om daar voor te bedanken. (Op dezen tijd was de Koningin van papier en inkt beroofd.) De Municipalen verzetteden zich tegen deze te rug zending, en hielden het liniwn, en, d bonnier genoemd , las den Koning een be-  IN DEN TEMPEL, fluit van den Raad der Gemeente voor, die beval : .„ om alle papieren, inkt, „ pennen , potloten, en zelfs gefchre»$ vene papieren weg te nemen , zoo wel „ die, welken de gearresteerde perfonen „ bij zich droegen , als die zich in hunne „ kamers bevonden, insgelijks bij den ka„ merdienaar, en andere dienstbare perfo„ rien in den toren; en , wanneer gij „ iets nodig hebt, voegde hij er bij , zal „ Ciery na beneden gaan , en uwe verzoe» „ ken op een register ftellen, ' het welk „ in de raadzaal zal blijven." Da Koning en zijne familie zochten, zonder de min» fle bedenking , in hunne zakken, en gaven hunne papieren , potloten , brieftasjes enz. over. De Commisfarisfen onder, zochten vervolgens de kamers en de kasten , en namen de dingen, in het befluit opgegeven, mede. Ik vernam daar op van eenen Municipaal uit die commkfie , dat de Koning, dien zelfden avond, in den groten toren zoude worden overgebracht. Ik vond gelegenheid om zijne Majefteit door Mevrouw Elifabeth daar van te doen verwittigen.  60 LODEWYK DB XVI» In de daad, na het avondeeten, op het oogenblik, dat de Koning de kamer van de Koningin verliet, om weer naar boven naar de zijne te gaan , kondigde hem een Municipaal aan, ?dat hij moest wachten , door dien de Raad hem iets te berichten had. Een vierendeel uurs daar na kwamen de zes leden der Municipaliteit, die des &' morgens de papieren hadden opgeligt , binnen , en lazen den Koning een tweede befluit van de Gemeente voor, het welkg de verplaatfing in den groten toren gebood. De Koning, alhoewel van deze gebeurtenis reeds onderricht, was er op nieuw hevig over aangedaan : zijn troostloos huisgezin zocht in de oogen der Comnaisfarisfen te lezen, tot hoe verre hunne ontwerpen zich moeiten uitftrekken I De Koning, het zelve verlatende, ontving , onder de hevigfte aandoening, deszelfs vaarwel. Deze fcheiding, die reeds zoo veel andere onheilen voorfpelde, was een van de fmartelijkfte oogenblikken , die hare Majefteiten in den Tempel hadden overgebracht. Ik volgde den Koning in zijne nieuwe gevangenis.  ti» DEN TEMPEL.' fa Dé kamer van den Koning in den grooten toren was noch nier. volkomen in gereedheid; er was Hechts een enkel bed, en noch geen een huisraad. De fchilders en lijmers waren er noch aan het werk, het geen eenen onverdrageiijken flank veroorzaakte; ik vreesde , dat dit zijne Majesteit niet weinig zou hinderen. Men had mij eene kamer, zeer verre van die van den Koning verwijderd , ten verblijf aangewezen: ik hield ten fterkften aan, om daar weer nader bij te zijn. Ik bracht den eerden nacht door op eenen doel bij zijne Majefteit; des anderen daags verkreeg de Koning niet zonder veel moeite, dat men mij eene kamer naast de ziine gaf." Na dat zijne Majefteit opgeftaan was; wilde ik mij naar den kleinen toren begeven, om den jongen Prins te kleeden ; de Municipalen verzetteden zich hier tegen. Een van hun, Feton genaamd, zeide mij : « gij zult geene gemeenfchap meer heb„ ben met de gevangenen , ook uw mees» ter niet; hij moet zelfs zijne kinderen t> niet weer zien,"  6"a LODEWYK DE XVI» Om negen uuren vroeg de Koning , dat men hem naar zijne familie zoude brengen. • Wij hebben daar toe geene orders," zeiden de Commisfarisfen. Zijne Majefteit maakte hun eenige aanmerkingen: zij and» woorden niet. Een half uur daar na, kwamen twee Municipalen binnen, benevens een knecht, brengende een ftuk broods en eene ca» raffe limonade, ten ontbijt voor den Konin0 : zijne M.jefteit betuigde hun zijne begeerte, om met zijne familie het middagmaal te houden ; zij andwoordden , dat zij naar de bevelen van de Gemeente zouden vernemen. „ Maar , voegde de „ Koning er bij , mijn kamerdienaar kan „ naar beneden gaan ; hem is da zorg voor „ mijnen zoon aanbevolen, en niets ver„ hit dert hem immers , dat bij niet voord- vare , hem te bedienen." „ Dit „ han^t van ons niet af" zeiden de Con> misfanslen, en zij vertrokken. Ik ffond teen in eenen hoek van de kamer, door fmart overkden , en aan de bitterfte pverde» l ingen , omtrent het lot van deze doorluchtige familie , overgegeven. Aan  IN DEN TEMPEL. 63 den eenen kanr, zag ik hec lijden van mijnen meester; van den anderen kant , verbeeldde ik mij den jongen Prins welligt in andere handen overgegeven. Men had reeds gefproken om hem van hunne Majelleiten af te zondaren , en welke nieuwe folteringen moest dit fcheiden niet weder aan de Koningin veroorzaken 1 Ik zat in deze treurige overdenkingen verzonken, toen de Koning naar my toe kwam, houdende in zijne hand bet brood, dat men hem gebracht had; hij bood er ftiij de helft van aan;, -zeggende: „ het fchijnt, dat men: uw ontbijt vergeten „ heeft, jtj'. m dit; ik heb aan het ove» „ rige genoeg." Ik weigerde v maar hij bleef aandringen. - Ik 'kon mijne tranen niet te rug houden ; de Koning merkte het, en liet de zijnen -vlöeijen. Om tien uuren, brachten andere Municipalen de werklieden binnen, om het werk in de kamer voord te zetten. Een der Municipalen zeide aan den Koning, dat hij het ontbijt van zijne familie had bijgewoond, en dat zij welvarende was. ,j Ik „ bedank u," andwoordde dé Koning; „ Ik „verzoek; dat gij--haar-tijding van mij  '6^ LODEWYK D .5 XVI. 4, geeft, en zegt, dat ik wel ben. Zou„ de ik niet eenige boeken mogen hebben, „ die ik in de kamer van de Koningin „ heb gelaten; gij zoudt mij dienst doen, „ mij die te zenden, want ik heb niets „ te lezen." Zijne Majesfteit gaf de boeken, die hij begeerde, op: deze Municipaal ftemde het verzoek van den Koning toe, maar, alzo nij niet lezen kon, ftelde hij mij voor om hem te verzeilen. Ik wenschte mij zeiven geluk met de onweten* heid van dien man, en dankte de Voorzienigheid mij dit troostrijk oogenblik verfchaft te hebben. De Koning gaf mij eenige bevelen; zijne oogen. zeiden mij het overige. Ik vond de Koningin, in hare kamer, door hare kinderen, en Mevrouw Elifabeth, om. ringd: zij fchreiden allen, en haare droefheid vermeerderde, toen zij mij zagen; zij deden mij duizend vragen, ten opzicht van den Koning, welken ik niet, dan met omzichtigheid, kon beandwoorden. De Koningin, zich tot de Municipalen, die mij vergezeld hadden, wendende, hernieuwde met den gevoeligften aandrang het verzoek om bij den Koning te zijn, ten  ï H fiËN t E M P Ë L» ©"§ ffimften eenige oogenblikken daags, en ge» duurende de uuren van het eeten* ,Het waren geene fraeekingsn , of tranen meer, het was een luid gekerm van fmarce .... », Wel nu ! zeide één der Municipalen i „ zij zullen dezen dag t'zamen eetens „ maar, alzoo wij ons moeten gedragen „ naar de befluirsn der Gemeente, zullen „ wij morgen doen het geen zij zal gebie„ den." Zijne ambtgenoten Hemden dit toe. Bij het enkele denkbeeld van den Koning weder te zien, overmeesterde een gevoel, het welk bijna aan dat van vreugde grensde, deze ongelukkige familie. De Koningin, hare kinderen in de armen klemmende, — Mevrouw Eïïfabeih, de handen hemelwaard opgeheven, dankten God voor die onverwacht geluk, en verfchaften het aandoenelijkst tooneel. Eenige Municipalen konden hunne tranen niet te rug houden, (het zijn de eenigfte, welken ik hen in dit verfchrikkelijk verblijf heb zien plengen). Een van hun, de Ichoenmaker Simon, zeide vrij hart op: „ Ik geloof dat die b vrouwliecea „ mij zouden doen huilen:" en, zich E  C6 LODEWYK DE XVI. daar op tot de Koningin wendende, „ toen „ gij, den tienden Augustus, bet volk ver- }, moorddct, toen fchreidet gij niet." „ Het volk is omtrent onze gevoelens zeer bedrogen," andwoordde de Koningin, Ik nam vervolgens de boeken , die de Koning mij opgegeven had, en bracht hem dezelven : de Municipalen traden met mij binnen, om zijne Majefteit aamekon» digen, dat hij zijne familie zien zoude. Ik zeide aan deze Commisfarisfen, dat ik zekerlijk zoude kunnen voordvaren den jongen Prins en de Princesfen te bedienen; zij Honden het toe. Aldus vond ik gele* genheid om aan de Koningin te doen weten , het geen er was voorgevallen, en al het geen de Koning had overgebracht, zints hij haar had verlaten. Het eeten werd opgedaan in s'Konings kamer, alwaar zijne familie zich begaf, en uit de gevoelens , die hij deed blijken , kon men de zorgen en angften berekenen, dia haar gekweld^ hadden; men hoorde van het befluit van de Gemeente niet meer fpreken; en de koninglijke familie kwam voordaan bij elkander op de uuren van den maaltijd"-» gelijk ook bij de wandeling.  IK DEN TEMPEL. 67 Na den eeten liet men de Koningin de kamer zien, die men voor haar gereed maakte, zijnde boven die van den Koning : zij verzocht de werklieden, om dezelve fpoedig in orde te maken; maar, eerst na drie weken, hadden zij gedaan, In dezen . tusfchemijd, deed ik mijnen dienst zoo wel bij hare Majefleiten, ais bij den jongen Prins en de Princesfen; hare bezigheden waren bijna dezelfden. De zorgen, die de Koning nam voor de opvoeding van zijnen zoon, werden niet afgebroken : maai het verblijf van de koninglijke familie, ■ in twéé onderfcheidene torens, daar het de tceverzicht der Mu* Kicipalen moeilijker maakte, gaf hun dus meer bekommering. Het getal der Commisfarisfen werd vermeerderd , en hun mistrouwen liet mij zeer weinig middelen over, om onderricht te worden van hec geen buiten omgong: zie hier die, waar van ik gebruik maakte. Onder het "voorwendzel vön mij linnen, tn andere noodzakelijke i dingen,, te doen brengen , verkreeg ik , dat : mijtte .' vrouw eefcs s'weeks in den; Tempel kwam : zij was altoos verzeld van eene harer vrienE 2  ét LODEWYK DE XV!. dinnen, die voor eene bloedverwante doorgong. Niemand heeft meerder verkleefdheid aan ce koninglijke familie betoond, dan deze vrouw, door de flappen, die zij gedaan heeft, en de gevaren, waar aan zij zich bij onderfcheidene gelegenheden heeft bloot gefield. Als zij kwamen, liet men mij in de raadkamer gaan; m9ar ik kon haar niet fpreken, dan in het bijzijn der Municipalen: wij werden van nabij in acht genomen, en de eerfte zamenkomften bereikten geenszins mijn oogmerk. Ik deed haar toen begrijpen, oüi niet anders, dan des nadenmiddags, om één uur te komen; het was de: tijd van de wandeling-, waar in de meeste leden der Mumcipalitek de koninglijke familie volgden: 'er bleef dan maar één in de raadkamer, en, daar deeze een ordentelijk man was, liet hij ons wat meerder vrijheid,, zonder ons echter uit het oog te verliezen. Aldus de vrijheid verkregen hebbende om te fpreken, zonder gehoord te worden, kreeg ik van haar de berichten omtrent -die perfonen, waar in de ko-inglijke familie belang (telde, en ik vernam, wat  1» DEN TÉMPEl, *er in de Conventie omgong. liet was mijne vrouw, die met den omroeper, waar van ik reeds gefproken heb, de affpraak had gemaakt, om alle dagen zich onder de nmuren van den Tempel te begeven, en, herhaalde reizen, den hoofdinhoud der dagbladen op te fchreeuwen. Ik voegde, bij deze berichten, dat geen, het welk ik uit eenige Municipalen kon ontdekken, en vooral van een zeer getrouwen dienstknecht, Turgi genaamd, een koksjongen, en die, uir verknochtbeid aan zijne Majeifcit, middel had gavonden, om zich in den Tempel te laten gebruiken, met twee van zijne makkers, Marchand en Cbretien» Zij brachten hec eeten voor de koninglijke familie in den •toren, het welk in eene vrij ver afgelegene keuken gereed gemaakt werd; buiten dien werden zij gebruikt tot de hertellingen van het daar toe banodigde, en Turgi, die dezen post met hun deelde, twee of drie malen in de week op zijn beurt uit den Tempel komende, kon zich laten onderrichten van het geen 'er omgong. De grootfle moeilijkheid was, om mij bericht te geven vaa het geen hij vernomen E3  LODEWYK DE XVI. had: men had hem verboden om met mij te fpreken, ten zij het den dienst van de koninglijke familie betrof, maar altoos in het bijzijn der Municipalen. Wanneer hij mij iets bijzonders wilde zeggen, gaf hij mij een afgefproken teeken, en ik zocht, onder eenige voorwendzelen, met hem te fpreken. Dan eens verzocht ik hem on mij te kappen: Mevrouw Elifabeth, die mijne betrekkingen met Turgi kende; trad dan in gefprek met de Municipalen. Ik vond dus den nodigen tijd tot ónze gefprekken. Dln eens gaf ik hem gelegenheid om in mijne kamer te komen: hij gebruikte dit tijdftip om de dagbladen, memorien, of andere gedrukte dingen, die hij voor mij had, onder mijn bed te bergen. Wanneer de Koning of Koningin eenige ophelderingen, van het geen buiten om gong, begeerden, en dat de dag, wanneer mijne vrouw moest komen, in het kort noch niet op handen was, balastede ik Turgi daar mede. Indien het zija dag van uittegaan niet was, gaf ik voor om iets ten gebruik van da koninglijke familie nodig te hebban. w Ik zal het op een aode*  IN DEN TEMPEL. 71 9> ren dag doen , zeide hij" „ Wel 5J nu, sndwoordde ik, met onverfchülig. „ heid , de Koning zal wachten." Door aldus te fpreken wilde ik de Municipalen nopen , hem bevel te geven om uit te gaan: dik wils ontving hij dit, en dien zelfden avond ,. of des anderen daags gaf hij mij omftandig bericht van het geen: ik verlangde te hooren. Wij waren over een gekomen om ons aldus te verftaan, doch hij moest zorg dragen, om geen tweemaal dezelfde middelen te bezigen in het bijzijn van dezelfde Commisfarisfen. Er deden zich nieuwe hinderpalen op , om dan Koning verflag te doen van het geen ik vernomen had. Des avonds kon ik den Koning niet anders fpreken , dan in het oogen blik, dat de Municipalen wierden afgelost, en bij zijn te bed gaan. Zomtijds konde ik hem des morgens een woord zeggen, wanneer naamlijk zijne oppatfers noch niet in ftaat waren om bij zijn opftaan te verfchijnen. Ik hield mij dan, als of ik, zonder hen, niet wilde binnen gaan, terwijl ik hun echter deed gevoelen, dat zijne Majefteit mij wachtede. Vergunden zij mij onj binnen te gaan; E 4  f$ LODEWYK DE XVI* dan trok ik oogenblikkelijk de gordijnen van s'Konings ledikant open, en, terwijl ik hem kousfen en fchoenen aandeed , fprak ik met hem, zonder gehoord, of gezien te worden. Ik werd mees: al in mijne hope bedrogen , en de Municipalen noodzaakten mij te wachten , tot zij gekleed waren , om mij bij zijne Majefteit te verzeilen. Verfcheidene onder hen belandt lden mij zelfs met hardigheid ; ecnigen geboden mij s'morgens de onderftelzels der matrasfen weg te nemen , en dwongen mij dezelven des avonds- 'er weder neer te zerten. Anderen plaagden mij ftefeds met ergerlijke gefprekken ; maar dit gedrag verfchafe mij nieuwe middelen om hunne Majefttiten nuttig te zijn, Niet anders dan met heuschheid en beleefdheid de Commisfansfen bejegenende , nam ik hen, in •weerwil van hun zeiven , voor mij in: ik boezemde hun vertrouwen in, zonder dat zij zeiven het bemerkten , en het gelukte mij, dikwijls van hun zeiven te horen , het geen ik wenschte te vernemen. Dusdanig was het ontwerp, het welk ik rnet zoo veel zorg uitvoerde , zederd mijne kpm§t in den Tempel, toen . een zoo zon»  IH DEN TEMPEL, 73 derling, als onverwacht voorval mij deed vrezen, voor altijd, van de koninglijke familie te worden afgefcheiden. Op eenen avond, ongeveer zes uuren ^ het was den vijfden Oétober, na de Koningin in haare kamer gebracht te hebben , begaf ik mij weder bij den Koning, in het gezelfchap van twee leden der Municipaliteit, toen een fchüdwacht, geplaatst aan de deur van de groote wacht, mij, bij den arm vasthoudende, en bij mijnen naam noemende, vroeg , hoe ik voer ? en mij in eene geheimzinnige houding zeide , dat hij mij wer;schte te fpreken. „ Mijn heer, „ andwoordde ik hem , fpreek hard op; „ het is mij niet vergund om met iemand „ zacht te fpreken." „ Men heeft „ mij verzekerd , hernam de fchüdwacht, „ dat men den Koning zints eenige dagen ,, in een gevangenhok gezet had, en dat „ gij bij hem zat." 9, Gij ziet het „ tegendeel," zeide ik, en verliet hem. In dit oogenblik gong één der Mu* nicipalen voor mij uit, en de andere volgde mij: de eerfte bleef ftilftaan, en verftond ons. £5  ff LODEWVR DE XVI, Des anderen daags s'morgens, werd ik door twee Commisfarisfen aan de deur van de kamer van de Koningin opgewacht: zij brachten mij naar de raadkamer, en de leden der Municipaliceit , die daar bij elkander waren , verhoorden mij» Ik verhaalde het gefprek , zoo als hec zelve had plaats gehad: de Municipaal , die ons verdaan had , bevestigde mijn gezegde ; de andere hield ftaande , dat de fchüdwacht mij een papier had' overgegeven , waar van hij het gefommel gehoord had, en dat het een brief' voor den Koning was, Ik ontkende zulks , terwijl ik de Municipalen verzocht, om mijne zakken te doorzoe. ken , en narpcricgen te doen. Men maakte een woordelijk verhaal der zi'ting van den Raad op \ ik werd te gelijk met den fchüdwacht verhoord , en deze werd verwezen tot eene gevangenis van vier en twintig uuren. Ik hield deze zaak reeds als rfgedaan, toen , den zes en twintigften October, geduurende het middagmaal der koninglijke "familie, een Municipaal binnen trad, gevolgd van zes Gendarmes, met den fabel in de vuist, een Griffier, en een diender ,  IN DEN TEMPEL. beiden dezen in hunne ambts kieeding : ik verbeeldde mij , dat men den Koning kwam halen , en werd door ichrik bevangen. De koninglijke familie ftond opj de Koning vroeg, wat men hem te zeggen had; maar de Municipaal, zonder hem te andwoorden, riep mij in eene andere kamer: de Gendarmes volgden hem, en na dat de Griffier mij een bevel van arrest had voorgelezen, maakte men zich meester van mijn perfoon, om mij voor de Vierfchaar te brengen. Ik verzocht verlof om 'er den Koning van te onderrichten : men zeide mij , dat, Van dit oogenblik af, het mij niet meer geoorloofd was met hem te fpreken. „ Neem „ flechts cé:i hembd, zeide mij de Muni,, cipaal, het zal van geen langen duur » ziia" Ik begreep hem, en nam flechts mijnen hoed. Ik gong voorbij den Koning en zijne familie heen , die noch ftonden, en ontzet waren over de wijze , waar mede men mij opligtede. Het gepeupel , dat op de plaats van den Tempel verzameld was , belaadde mij met fcheldwoorden, en vorderde mijn hoofd. Een Officier van de Nationale Garde zeide, dat het  76 LODEWYK DE XVI. noodzakelijk was mij in het leven te behouden , tot dat ik de geheimen bekend had , welken mij alléén toevertrouwd waren , en zoortgelijke uitjouwjngen lieten zich, geduurende mijnen gehelen weg, hooren. Ik was naauwelijtts in het rechterlijk paleis gekomen, of men bracht mij achter af. Ik bleef daar zes uuren zitten , mij , hoewel te vergeefs, bezig houdende, te ontdekken, welke toch wel de redenen van mijn arrest mochten zijn? Ik herinnerde mij eeniglijk, dat s'morgens van den tien* den Augustus, geduurende den aanval op het kafteel der Tuilerien , eenige perfo. nen , die zich daar opgefloten bevonden, en poogden van daar weg te komen, mij verzocht hadden, om in eene commode tafel , die mij toebehoorde , eenigs kostbare dingen, en zelfs papieren, die hen kenbaar zouden kunnen gemaakt hebben , te verbergen Ik verbeeldde mij, dat men deeze papieren gevonden had , en dat deze welligt mijn bederf zouden berokkenen. Om acht uuren verfcheen ik voor rechters, die mij onbekend waren. Het  f N DEN T Ë M P E I». 77 Was eene revolutionaire rechtbank, welke den zeventienden Augustus was opgerecht , om eene keuze te doen onder die genen 9 weiken aan de volkswoede ontkomen waren , en dezelven ter dood te brengen, Hoe groot was mijne verwondering , toen ik op den armftoel, voor de befchuldigden geplaatst , zag zitten dien zelfden jongman, welke , drie weken te voren, verdacht gehouden, was van'mij eenen brief te hebben overhandigd, en toea ik , in mijnen befchuldiger , dat lid der Municipalkeit herkende , het welk mij bi| den Tempel-raad had aangebrachte Ment ondervroeg mij 5 getuigen werden geboord. De Municipaal herhaalde zijne betichting % ik antwoordde1 hem , dat hij onwaardig was om volks beftuurder te zijn ; dat „, terwijl hij het fommelen van een papier gehoord had ,en meende gezien te hebben ,, dat men mij eenen brief had ter hand gefield, hij mij op {taande voet had moeten doorzoeken , in plaats van ach tien uuren te wachten , eer hij mij bij den Raad van den Tempel befchuldigde. Na eenige debatten , gongen de gezworenen over ter ftemmingen, eo op hunne verklaring wej>  J»8 LODEWYK DE XVt. den wij vrij gelaten, De voorzitter gei laste de vier Municipalen , die bij mijn verhoor tegenwoordig waren , mij naar den Tempel te rug te brengen : het was middernacht. Ik kwam op het oogenblik , dat de Koning zou te bed gaan , en het werd mij vergund , hem mijne te rug komst bekend te maken. De koninglijke familie had het levendigst deel in mijn lot -genomen , en rekende mij reeds veroordeeld. Het was toen juist het tijdftip , waar op de Konirgin de kamer gong betrekken, die men voor haar in den groten toren had gereed gemaakt : maar die zelfde dag, zoo vuurig gewenscht, en die eénigen troost aan hare Majefteiten fcheen te beloven , werd door de Municipalen met eenen nieuwen trek van verbittering tegen de Koningin .gekenmerkt.. Zederd hare komst in den Tempel , zagen zij , dezelve haar gantfche beftaan aan de zorgen voor haren zoon toewijden, en eenige verzachting harer rarcpfp'oedêd "fcheppen uit deszelfs dankbaarheid eh liefkozingen : zonder haar te verwittigen, werd hij van haar gefcheiden ; hare droefheid was onuitfprekelijk,    IN DEN TEMPEL* Dsn jongen Prins san den Koning overgegeven zijnde, werd ik met zijne oppaslïng belast. Met welk eene tedere aandoening beval mij de Koningin , om voor het leven van haren zoon te waken. Daar de gebeurtenisfen , waar van ik, in het vervolg zal moeten fpreken , zijn voorgevallen in eene plaats, onderfcheiden van die, waar van ik de befchrijving gegeven heb, zoo oordeel ik het nodig om'de nieuwe woonplaats van hare Majefteiten te doen kennen. De groote toren, ongeveer honderdvijftig voeten hoog , heeft vier verdiepingen , die verwelfd zijn , en in het midden door eenen groten pijlaar gefchraagd, van beneden af tot boven in den toren, — het binnenfle is ongeveer dertig voet in het vierkant. De tweede en derde verdieping, voor de koninglijke familie beftemd, die, even gelijk de anderen , flechts een groot vlak uitmaken , werden , door middel van houte befchotten, verdeeld in vier vertrekken. De woning, gelijks gronds, was tm gebruik van de Municipalen : de eer-  80 fcóDÈWYKDE XVL ite verdieping diende voor de wacht; de Koning werd op de tweede gehuisvest. Het eerfte gedeelte van zijn verblijf, was eene voor- of fpreekkamer (i) , waar in drie onderfcheidene deuren afzonderlijk uitkwamen in de drie andere kamers. Tegen over de deur van den ingang was de kamer des Konings (a), waar in een bed voor den Dauphin geplaatst werd. De mijne was aan de linker zijde (3), gelijk ook de eetzaal (4) , die van de 'fpreekkamer door een befchot met glazen was afgefcheiden. Er was een fehoorfteen in de kamer van den Koning : een grote kachel , in de fpreekkamer geplaatst, verwarmde de andere vertrekken. IJder dezer kamers was door een glasraam verlicht , maar men had voor dezelven van buiten zware ijzere traliën gemaakt, en vallichten , welke den omloop der lucht beletteden : de fchuinte, of diepte der glasramen in de muur, was negen voeten. De grote toren had gemeenfchap op élke verdieping met vier torentjes, op de hoeken geplaatst. In een dezer torentjes was de trap (5)»    Ifo DEM TEMPEL. &f die tot de kanteelen gong; men had et op bepaalde afftanden venrtertjes met traliën in* gemaakt, ten getal van zeven. Van de» ze trap gong men door twee deuren, op elke verdieping: de eerfte deur was van eiken hout, zeer dik, en met fpijkers beflagen; de tweede was van ijzer. Een ander torentje (6) , kwam uit in de kamer van den Koning, en maakte er een kabinetje. Men had eene kleerkamer (7) in het derde gebracht. Het vierde (8), bevattede het brandhout: men plaatfte 'er ook des daags het onderftel der matras» fen, waar op de Municipalen, die dö wacht bij zijne Majefteit hadden, den nacht doorbrachten. De vier vertrekken van den Koning had* den een plafond, van doek gemaakt: da befchotten waren met gelchilderd papier overdekt. Dat van de fpreek - kamer verbeeldde het bmnenfte van eene gevangenis, en op een der paneelen had mén geplakt, de verklaring van de rechten van den mensch, in zeer groote letters gefchreven, en in een drie couleurige lijst gezet. Eene commode - tafel, een kleirt bureau, vier bekleede' ftoelen, een armF  82 LODEWYK DB XVL ftoel, eenige ftoelen met matten zittingen, eene tafel, een fpiegel boven den fchoorfteen, en een groen damast ledikant, maakten al het huisraad uit. Deze dingen, zoo wel als die van de andere kamers, waren uit het Paleis van den Tempel genomen. Het bed van den Koning was het zelfde, het welk gebruikt was door den Capitein van de wacht van den Graaf van Artois (*)* De Koningin woonde op de derde verdieping: de verdeeling was bijna dezelfde, als die van de kamers des Konings. De flaapkamer van de Koningin (9) en van Mevrouw hare dochter was boven die van den Koning: het torentje (:o), diende haar tot een kabinet, Mevrouw Elifabeth betrok de kamer (11) boven de (*) De Hoitog van Augtukme, in zijne hoedanigheid als Groot - Prior van Frankryk, was eigenaar van het Paleis van den Tempel. De Graaf van Artois had het zelve met huisraad doen voorzien: het was zijne woonplaats, als hij te Parijs kwam. De groote toren, die twee honderd voeten van het Paleis verwijderd was, en midden in den tuin ftond, was de bewaarplaats der archiven van de Ridder Orde van Maltha.  ïn Den i è n p ê Li 83 mijne: de kamer, daar men doorgong j diende tot eene antichambre (12); de Municipalen waren er daags, en brachten 'er den nacht door. Tifon en zijne vrouw waren boven de eetzaal (13) Van s'Konings verblijf gehuisvest. De vierde verdieping was niet bewoond: 'er liep eene gaanderij langs de binnen kant der kanteelen, en diende zomtijds ter wandeling. Men had horretjes voor de openingen geplaatst, om te verhinderen, dat de koninglijke familie niet konde zien, noch gezien worden (*), > Zederd deze wedervereeniging van hare Majefteiten, in den groten toren, had 'er weinig verandering in de uuren van het eeten , van het lezen en van dé Wandelingen plaats, zoo min als in die tijdftip. pen, welken de Koning en de Koningbi tot hier toe aan de opvoeding hunner kin. C*) A, tweede verdieping van den kleinen to. ren, bewoond door de Koningin, hare kinderenen Mevrouw Elifabeth, zederd den dertienden Augustus tot het einde van October 1792. È, derde verdieping Van den kleinen toren, béWoond door den Koning, zederd dén dertienden üugUS« tm, tot den negen en twintigften September tm. F g  84 LODEWYK DE XVI, lieren hadden toegewijd. Na dat de Koring was opgedaan, las hij de gebeden der Ridders van den Heiligen Geest, en, alzo men verboden had om de Mis in den Tempel te laten lezen, zelfs op de Feestdagen , zoo gelastede hij mij een Getijboekje te koopen, zoo als het zelve in het Bisdom van Parys gebruikt werd. Deze Vorst was waarlijk godsdienftig, terwijl zijn godsdienst, zuiver en opgeklaard, hem nimmer zijne overige plichten had doen verzaken. Reisbefchrijvingen, de werken van Montesquieu, die van den Graaf de Buffon, het Schouwtooneel der Natuur door Pluche, de Engelfche Gefchiedenis door Humt in het Engelsch, de navolging van Jefus Christus, in de Latynfche taal, de Tasfo in het Italiaansch, onze onderfcheidene tooneelftukken, wa. ren, zederd zijne komst in den Tempel, zijne gewone leesbezigheid. Hij beileedde vier uuren van den dag aan de Latynfche Schrijvers. Mevrouw Elifabeth en de Koningin hadden godvruchtige boeken begeerd, gelijk aan die van den Koning; zijne Majefteit gebood mij dezelven te laten koopen. Hoe  IN DEN TEMPEL. 0*5 dikwerf heb ik Mevrouw Elifabeth, bij haar bed geknield 9 gezien, met vuurigen aandacht biddende. Om negen uuren kwam men den Koning en zijnen zoon halen, om te ontbijten ; ik verzelde hem. Ik maakte vervolgens het hai'r van de drie Princesfen wat ,op, en , ingevolge de bevelen van de Koningin, leerde ik Mevrouw , hare dochter , kappen. In dien tusfchentijd fpeelde de Koning dammen , of fchaken, dan eens met de Koningin , dan eens met Mevrouw Elifabeth. Na den maaltijd fpeelden de jonge Prins en zijne zuster in de fpreekkamer met het palet , of Siam , ook wel andere fpelen: Mevrouw Elifabeth was 'er altijd bij tegenwoordig ; zij gong aan eene tafel zitten met een boek in de hand. Ik bleef in deze kamer, en zomtijds las ik; om dan aan de bevelen van die Princes te voldoen, gong ik zitten. De koninglijke familie, aldus verfpreid, ontrustede dikwijls de twee Municipalen , die de wacht hadden, welken, den Koning en de Koningin niet alléén willende laten } zich noch minder van eikanderen wilden fcheiden; zoo weiF 3  $6 LODEWYK DE XVI, nig vertrouwden zij zich onderling. Het was dit tijdtrip, het welk Mevrouw £/?» fabeth zich ten nutte maakte , om van mij iets te horen , of mij hare bevelen te geven* Ik hoorde dan , en andwoordde haar , zonder de oogen van het boek te flaan , het welk ik in mijne hand hield, om door de Municipalen niet verrast te worden. De Dauphin en zijne zuster, hier in met haare Tante het eens zijnde, bevorderden deze gefprekken, door haar luidruchtig fpelen , en waarfchouwden haar dikwils , door eenig teeken , van het binnen komen der Municipalen in dit vertrek. Vooral moest ik op mijne hoede zijn voor Tifon , verdacht zelfs bij de Commisfarisfen , die hij meer dan eens had aangeklaagd : te vergeefs behandelde de Koning en de Koningin hem met goedheid; niets kon zijne eigenaartige boosaartigheid overwinnen. Des avonds , tegens het uur van naar bed te gaan, plaatften de Municipalen hunne bedden in de antichambre, op zulk eene wijze, dat de kamer, die zijne Majefteit bewoonde, als met eenen flagboom, gefloten was. Zij floten insgelijks eene deur van  IN D £ N TEMPEL. 8/ mijne kamer , door welke ik in 's Konihgs kamer zoude hebben kunnen komen , en namen den fleutel met zich. Ik moest dus, wanneer de Koning mij des nachts riep , door de antichambre gaan, mij blootftellen aan de gemelijke luim der Com» misfarisfen, en wachten, tot dat zij wel wilden opftaan. Den zevenden Oétober, 's avonds ten zes uurên, liet men mij beneden in de raadzaal komen , alwaar ik een twintig-tal Municipalen verzameld vond, ten voorzitter hebbende Manuel, die , van Procureur der Gemeente, lid van de Nationale Vergadering was geworden: zijne tegenwoordigheid verwonderde mij, en veroorzaakte mij ongerustheid. Men gebood mij óm , noch dien zelfden avond , den Koning de ordens te ontnemen, waar mede hij tot dus ver was vercierd, als die van Sint Louis, en het Gulden - Mies. De Orde van den Heiligen Geest, welke door de eerfte Vergadering vernietigd was, droeg zijne Majefteit niet meer. Ik deed hun zien, dat ik niet gehoorzamen kon, en dat het mijne zaak niet was, de bevelen van den Raad aan den F4  88 LODEWYK DE XVI. Koning bekend te maken. Ik gaf dit andwoord , ten einde tijd te hebben , om zijne Majefteit dit voor af te berichten , en , ik meende daar en boven aan de verlegenheid der Municipalen te bemerken, dat zij in dit ooger biik handelden , zonder daar toe gerechtigd te zijn, door een befluit, het zij van da Conventie , het zij van de Gemeente. De Commisfaiisfen weigerden om naar boven te gaan, bij den Koning; Manuel haaide hen daar toe over , door het aanbod , om hen te verzeilen. De Koning zat , en was bezig met lezen. Manuel voerde het woord jegens hem , en het gefprek , het welk daar plaats had, was even zoo merkwaardig door de onhoflijke gemeenzaamheid van Manuel, als door de rust en bedaardheid van den Ko* ping. „ Hoe bevindt gij u?" vroeg hem Manu tl; « hebt gij wel , het geen gij nodig. „ hebt?" — „ Ik vergenoeg mij met „ het geen ik heb," andwoordde zijne Majefteit. — „ Gij zijt zeker onderricht van de overwinningen onzer armées, yan het innemen van Spiers , van Ni» i, ce % en van het bemeestereq van Savp«  IN DEN TEMPEL, 89 »» Jen" » ïk heb 'er voor eenige da- „ gen van horen fpreken, door een dier 99 Heeren, die het dagbJad van den a- „ vond Jas" „ Hoe! hebt gij dan „ de dagbladen niet, die zoo belangrijk „ worden"? —— „ ft ontvang 'er geen „ één" —— „ Gij moet, mijne Hee„ ren," zeide Manuel, zich tot de Mu„ nicipalen wendende, „ alle de dagbladen „ aan Mijn Heer, (wijzende op den Ko»» ning) geven, het is goed dat hij van „ onze voordeden onderricht zij." Vervolgens zich op nieuw tot zijne Majefteic wendende: de Democratifche grondbe„ ginzelen winnen veld; gij weet, dat j, het volk het konirgfchap heeft vernie„ tigd, en de Republikeinfche regerings- „ form heeft aangenomen." Js Ik „ heh het horen zeggen, en ik wensch, „ dat de Franfchen* dat. geluk mogen vin„ den, het weik ik fteeds getracht heb, „ hun te bewerken." —,— „ Gij weet ,, ook, dat de Nationale Vergadering alle „ Ridderorden! heeft afgefchaft. Men had „ u moeten zeggen, 'er de eerteekenen van „ af te leggen: in den ftand van andere „ Burgers te rug gekeerd, moet gij, F 5  £0 LODEWYK DE XVI. even als zij, behandeld worden. Voor „ het oveiige, vraag alles, wat gij no* „ dig hebt, men zal zich beijveren, a „ het zelve te bezorgen." „ Ik be- „ dank u", zeide de Koning. „ Ik heb „ niets nodig." Onmiddelijk hier op zettede hij zich weer aan het lezen. Manuel had gedacht eenig hartzeer te ondek* ken, of zijn ongeduld gaande te maken. Hij vond niets anders, dan eene groote onderwerping , en eene on vei andelij ke bedaardheid van geest. De deputatie vertrok: een der Municipalen zeide mij, dat ik hem in de raadkamer moest volgen, al waar men mij op nieuw gebood, om den Koning zijne Ordensteekenen af te nemen. Manuel voeg» de er bij: „ Gij zult wel doen, om de „ kruisfen en linten aan de Conventie te „ zenden. Ik moet u ook waarfchou» „ wen, vervolgde hij, dat de gevange» „ nis van Lodewyk den XVI nog lang zal „ kunnen duuren, en dat, indien gij „ niet van zin mocht zijn, om hier te „ blijven, gij wel zoudt doen, om het „ thands te zeggen. Men is ook noch e, voornemens , ten einde het toe verzicht  IN DBS' TE MP E L. 91 „ gemakkelijker te maken, het getal van ,, perfonen, die in den toren gebruikt „ worden, te verminderen, Indien gij „ bij den gewezen Koning blijft, zoo „ zult gij dan volftrekt alléén zijn, en „ uw dienst zal veel moeilijker worden» „ Men zal u, voor den tijd van acht „ dagen, hout en water brengen : maar gij zult zelve de kamer moeten fchoon„ maken, en het andere werk verrichten.1' Ik andwoordde hem, dat ik, befloten hebbende, den Koning nimmer te verlaten, mij aan alles onderwierp. Men bracht mij in s'Konings kamer te rug, die mij zeide: „ Gij hebt die Heeren gehoord: gij zult dezen avond mijne Ordensteeke,. nen van mijne kleederen weg doen." Des anderen daags, terwijl ik den Koning kleedde, zeide ik hem : dat ik de kruisfen en linten had weggeflóten, of. fchoon Manuel mij had doen verflaan, dat het pas zoude geven, die zeiven aan de Conventie te zenden, „ Gij hebt wel „ gedaan," andwoordde zijne Majesteit. Men heeft het gerucht verfpreid, dat Manuel, op het eind der maand Septem-  92 LODEWYK DE XVI. ber, in den Tempel was geweest, om den Koning over te halen aan den Ko. ning van PruiiïVn te fchrijven, ten tijde van zijn inrukken in Champagne. Ik kan verzekeren , dat Manuel Hechts tweemalen in den toren is verfchenen , geduurende den tijd, dat ik aldaar geweest ben, te weten, den derden September, en den zevenden October. Dat hij elke reis van een groot gei al leden der Municipaliteit vergezeld was, en dat hij den Koning nimmer alléén fprak. Den negenden October, bracht men den Koning het dagblad der debatten van de Conventie; maar, eenige dagen daar na, deed een Municipaal, Michel genaamd , een parfumeur, een befluit nemen , waar bij op nieuw het zenden van nieuwspapieren in den toren verboden werd. Hij liet mij in de raadkamer roepen , en vroeg mij, op wiens last ik nieuwspapieren aan mijn adres liet komen ? In de daad , zonder dat ik 'er van verwittigd was, bracht men alle dagen , vier dagbladen, onder dit gedrukt opfchrift : /tan den kamerdienaar van Lodewyk den XVI, in den toren van den Tempel. Ik heb nim»  IN DEN TEMPEL. mer gewetèn, en ik weet ook noch niet, den naam der perfonen, die de inteekening daar van betaalden. Deze Michel wilde mij dwingen, hem dezelven te noemen: hij deed mij aan de uitgevers der dagbladen fchrijven , om ophelderingen te erlangen; maar hun an d woord, indien zij eenig gegeven hebben, kwam niet tot mij. Dit verbod intusfchen , om geene dagbladen in den toren te laten binnen komen, had uitzonderingen, wanneer, naamlijk, deze gefchriften gelegenheid aanboden tot nieuwen hoon. Bevatteden dezelven beleedigende uitdrukkingen tegens den Koning, of de Koningin, gruwelijke bedreigingen , fchandelijke belasteringen , dan hadden zommige Municipalen de opzettelijke kwaadaartigheid , dezelven op den fchoorfteen te plaatfen, of op de commode in de kamer van zijne Majesteit , ten einde dezelven in zijne handen vielen, Dees Vorst las eens, in een dezer bladen, den eisch van een Canonnier, die „ het hoofd van den dwingeland, Lodej, wyk den XVI, vorderde, om er zijn éi Huk mede te laden, en het zelve naar  94 tOBEWYX DE XVI. „ den vijand te zenden." Een ander dezer dagbladen , fprekende van Mevrouw Elifabeth, en willende te niet doen de verwondering, welke hare trouwe ver» kleefdheid aan den Koning en Koningin, ijder een inboezemde, poogde hare deugden , door de belacheiijkfte belasteringen , te bezoedelen. Een derde zeide» dat men de twee jonge wolfjes, die in den toren waren, moest verfmoren: beoogende hier mede, den Dauphin en de koninglijke Princes, De Koning werd over deze artikels alleen ten aanzien van het volk aangedaan. De Franfchen» zeide hij, zijn wel „ ongelukkig, van zich aldus te laten 4, misleiden." Ik zorgde, om deze dagbladen aan het oog van zijne Majefteit te onttrekken, wanneer ik die het eerst ontdekte ; maar dikwils plaatfte men dezelven aldaar, als mijn dienst mij buiten zijne kamer te rug hield : dus zijn 'er zeer weinigen van die artikels, opgefteld met het oogmerk, om de koninglijke far milie te honen , het zij om tot den Konings moord aan te zetten , het zij om het volk voor te bereiden 9 dien te laten  Inden tempel. 95 volbrengen, welke niet door den Ko. ning sijn gelezen. Zij, die de baldadige gefchriften, welke in die tijden uitgegeven werden, kennen, zijn alleen in ftaat, zich een denkbeeld te vormen van dit ongehoord zoort van ftraf. De invloed van deze bloedgierige gefchriften, kenmerkte zich ook in het gedrag van het grootst gedeelte der Municipaliteits bedienden, die zich, tot dezen tijd toe, noch zoo wreed, noch zco wantrouwend, getoond hadden. Op zekeren dag, na den eeten, was ik bezig, in de raadkimer, eene rekening van uitgaven te fchrijven; en die ik, daar op, in een Jesfenaar, waar van' men mij den fleutel gegeven had, wegfloot. Naauwelijks was ik uit de kamer, of Marinot, lid der Municipaliteit, hoe! wel hij toen niet in dienst was, zeide tot zijne medeleden, dat men den lesfenaar moest openen, onderzoeken , het geen men in den zeiven vond, en nafporen, of ik niet eenige briefwisfelingen met de vijanden des volks hield. „ Ik „ ken hem wel, voegde hij er bij, en „ ik weet , dat hij brieven voor den Ko.  06 LODEWYK DB XVI. ning ontvangt" Vervolgens, zijne ambt* genoten befchuldigende , dat /ij mij. te veel ontzagen , Overlaadde hij hen met verwijtingen , dreigde hen allen , als medeplichtigen , bij den Raad der Gemeente aan te brengen , en hij vertrok om dit oogmerk uit te voeren. Men ftelde onmiddelijk een naauwkeurig bericht op van alle de papieren , die in mijn lesfenaar gevonden werden ; men zond dezelven na de Gemeente , alwaar Marinot zijne aanklacht reeds gedaan had. Deze zelfde Municipaal hield op eenen anderen tijd ftaande , dat een dambord, het welk men mij te rug bracht , en waar van ik, met goedvinden van zijne ambtgenoten , de vierkante vakjes had laten herftellen , eene briefwisfeling inhield ; hij maakte het geheel en al los , en niets vindende , liet hij de damvakjes weder vastlijmen in zijn bijzijn. Mijne vrouw en hare vriendin , op zekeren donderdag, als naar gewoonte in den Tempel gekomen zijnde, fprak ik haar in de raadkamer. De koninglijke familie , die aan het wandelen was , ontdekte ons, en de Koningin en Mevrouw ElU  IN DEN TEMPEL. O? fahth, knikten ons toe met het hoofd.. Dit onfchuidig blijk van genegenheid werd door Marinot gezien ; meer wes 'er niet nodig, dat hij mijne vrouw en hare vriendn deedt vasthouden, op het oogen blik, dat zij de Raadkamer wilden verlaten. Men verhoorde haar elk' afzonderlijk. Men vrdeg aan mijne vrouw: wie die dame was, welke haar vergezelde? Zij andwoordde: zij is mijne zuster, Over het zelfde ftuk ondervraagd, zeide deze, .dat zij hare nicht was. Deze tegenftrijdigheid gaf aanleiding tot een lang procesverbaal, en tot de ernftigfte verdenkingen. Marinot liet zich voorftaan, dat deze dame een verkleede Page van den Koning was. Eindelijk, na drie uuren het mceilijkiïe en beleedigendfte verhoor te hebben doorgedaan, ftelde men haar in vrijheid. Men vergunde haar echter, om weder in den Tempt 1 te komen, doch onze voorzichtigheid en oplettendheid verdubbelde. Het gemkte mij dikwijls, in onze korte zamenkomften, | haar eenige aar?teekeniagen, met een potloot gifchreven, ter G  p8 LODEWYK DE XVÏ. hand te (lellen, welken ik aan hec onderzoek der Municipalen had weten te onmekken, en die ik met zorg verdopte : deze aanteekeningen hadden betrekking op eenige berichten , door hunne Majefteiten begeerd. Gelukkig, dat ik 'er dien dag geene had overgegeven: indien men eenige briefjes bij haar ontdekt had, wij zouden alle drie de grootfte gevaren hebben geloopen. Andere Municipalen kenfehetften zich door de aller grilligfte invallen. De een liet de amandelkoekjes aan ftukken breken, om te zien, of men er ook briefjes in ver» borgen had. Een ander belastede, tot dit zelfde oogmerk, dat men de perfiken ^in zijns tegenwoordigheid öpenfneed, en 'er de ftecnen van kliefde. Een derde noodzaakte mij, op zekeren dag, van de zeepzop, beitemd voor den baard van den Koning, te drinken , wanende beducht te zijn, of het ook vergif was. Telkens, als men gegeten had, gaf Mevrouw Elifabeth mij een klein mesje met een gouden lemmet , om af te vegen; dikwijls grepen de Commisfarisfen mij het  ! w d E N T b éi p É U 9J> zelve uit de hand, om te onderzoeken, or ik met eenig papier onder in* de fchede nad geftoken. Mevrouw Elifabeth had mij gèbodm, om een klein ge,sfeJijk boebje ^ vrouw de Hertogin Sérent te rug te z-nden: de Municipalen fneden er de randen af, uit vreeze, dat men 'er iets met bij. zonaren mkt opgtfchreven had Een van hun verbood mij, op zekerea dag, „a boven tegaan, om de Koningin te Jappen: hare Majefteit moest in de kamer des Konings kernen, en zelve, al het gene dat zij tot haar kapzel nodig had , L debrengen. Een ander wilde haar volgen, wanneer zij, volgens gewoonte, om twaalf uuren m de kamer van Mevrouw Elifabeth gone om hare ochtend kieederen uit te Ik gaf hem het onzeglijke van deze handeJwijze te verftaan; hij drong 'er op aan. hare Majefteit gong de kamer * ' het kleeden 'er dien dag aan. Wanneer ik het linnen van de waschvrouw ontvong lieten de Municipalen mij het. zelve, ftuk voor ft.k, los vouwen, „ b . ^ken het tegen het isch, i.J G a  100 LODEWYK. DE XVI. van de waschvrouw, en al het andere papier, waar in het goed gerold was, wierd boven het vuur gehouden, om verzekerd te zijn, dat het geene geheime fchrift behelsde. Het linnen, het welk de Koning en de Princesfen uittrokken, werd insgelijks onderzocht. Eenige leden der Municipaliteit echter hebben, in de hardigheid van hunne ambtgenoten, geen 'deel gehad: maar de meesten, aan het Committé van Algemeen Welzijn verdacht geworden zijnde, ftierven als flachtoffers • hunner menfchelijk» heid; die, welken noch leven, hebben langen tijd in de gevangenisfen gezucht. Een jongman, Toulan genaamd, dien ik, naar zijne gefprekken, voor eenen der gfbotfle'vijanden van de koninglijke familie aanzag, kwam op zekeren dag bij mij, en mij de hand drukkende, zeide hij mij, met geheimzinnigheid: „ Ik kan „heeden de Koningin niet fpreken, ter oorzaak van mijne makkers; zeg haar, " dat de boodfchap, die zij mij gegeven l heeft, volbracht is; dat ik over eeni„' ge dagen weder in dienst zal zijn, en '„ dat ik haar als dan andwoord zal bren-  IN DEN TEMPEL. 101 „ gen.". Verwonderd van hem aldus te hooren fpreeken, en vrezende, dat hij mij een vaMrik wilde fpannen, zeide ik hem: « Mijn Heer, g!j bedriegt u, door u, „ met diergelijke boodfchappen, bij mij te » vervoegen." Neen, ik bedrieg ,> mij niet," hernam hij , mij de hand noch fterker drukkende, en hij gong heen. Ik deed aan de Koningin verflag van dit gefprek. „ Gij kunt u aan Tou„ lan vertrouwen," zeide zij mij. Deze jongman werd naderhand . in het rechtsgeding van die Princes betrokken, met negen andere leden der Municipaliteit, en beichuldigd, dat zij de vlucht van de Koningin hadden willen begunftigen, toen zij noch ia den Tempel was: Toulan ondergong de doodftraf. Hunne Majefteiten, in den toren van den Tempel, zederd drie maanden opge* floten, hadden noch geene andere' perfonen, dan Municipalen, gezien, toen men haar, den eerften November, eene bezending van de Nationale Conventie aankondigde. Zij beftond uit Drouet, postmeester van Sint Menehouid, Chabot, gewezen Capucynet Munnik, DuboitG 3  JOa LODEWYK DE- XVL. Crancé, Du-prat en twee anderen, wier namen ik mij niet meer herinnere. De koninglijke familie, de Koningin vooral, beefden van afgrijzen, op bet gezicht van Drouet, dees afgevaardigde gong op eene onbefchaamde wijze naast haar zitten: Chcibot volgde zijn voorbeeld, en kreeg een ftoel. De bezer.dirg vraagde aan den Koning, hoe men hem behandeidde, en of men hem de nodige dingen gaf? „ Ik „ beklaag mij over niets, andwoordde „ zijne Majefteit\ ik verzoek alleen, dat „ de commisfie aan mijnen kamerdienaar „ doe ter hand ftellen, of bij den Raad „ afteggen, eene fom van twee duizend „ livres, voor eenige kleine loopende uit„ gaven, en dat men ons linnen, en „ andere kleederen doe toekomen, waar „ aan wij groot gebrek hebben." De afgevaardigden beloofden het hem, doch van het zenden kwam niets. Eenige dagen daar na, kreeg de Koning eene vrij hevige zinking in het hoofd; ik verzocht dringendst, dat men den Heer Dubois, tandmeester van den Koning, liet halen» Men beraadflaagde drie dagen lang, en dit verzoek werd afgefiV  IN DEN TEMPEL» log gen. De koorts kwam 'er bij : men ver. gunde toen aan zijne Majefteit, den Heer Le Momier., zijnen eerften, geneesheer, te mogen fpreken. Het zoude rr.oeilijk vallen, de fmart van dezen eerbiedwaardigen grijsaard te befchrijven, toen hij zijnen meester zag. De Koningin en hare kinderen , verlieten den Koring bijna niet, geduurende den dag; zij dienden hem met mij , en hielpen mij dikwijls, om zijn bed op te maken : de nachten bracht ik alléén bij 2ijre Maje;leit door. De Heer Le Mmnier- kwam .tweemalen s'daags , vergezeld van een groot aantal Municipaliteits leden : men doorzocht zijne zakken, en het was hem niet vergund te fpreken, dan overluid. Eens, op eenen dag, dat de Koning geneesmiddelen had irgenomen , verzocht oe Heer Le Momier, om eenige uuren te mogen blijven : alzoo hij bleef ftaan , terwijl verfcheidene Municipalen, met den hoed op her hoofd, zaten , nodigde hem de Koning, eenen ftoél te nemen; het geen hij echter met eerbied weigerde. De Commisfarisfen morden er openlijk over. G4  104 LODEWYK DE XVI. De ongefteldheid des Konings duurde tien dagen. Weinige dagen daar na, kreeg de jon' ge Prins, die in de kamer van zijne Majefteit fliep, en die de Municipalen niet hadden willen toelaten, in de kamer van de Koningin te brengen, de koorts. De Koningin ondervond des te meer ongerustheden , om dat zij, in weerwil van hare zeer dringende verzoeken, niet verkrijgen kon , den racht tij haren zoon door te brengen. Zij bewees hem de tederfte zorgen, geduurende de oogenblikken, dat het haar vegund was, bij hem te blijven. Dezelfde ziekte floeg over tot de Koningin, de koninglijke Princes, en Mevrouw Elifabeth De ! Heer Le Mannier kreeg verlof, met zijne bezoeken vooid te varen. Ook ik werd op mijne beurt ziek. De kamer, die ik bewoonde, was een vochtig vertrek , en zonder fchoorfteen : de kcekoek ■ voor het glasraam benam noch de weinige* lucht, die men 'er kon inademen, Ik kreeg eene zinkingkoorts, mee eene geweldige pijn in de zijde , die  IN DEN TEMPEL. IO5 mij noodzaakte het bed te houden. Den eerrten dag ftond ik op , om den Koning te kleeden.; m?ar zijne Majefteit, mijnen toeftand ziende, wilde mijne hulp nier, en gebood mij weder naar bed te gaan. De Koning zelf kapte en kleedde zijn zoon. Geduurende dezen, eerften dag, verliet de Dauphin mij. bijna niet ; dit doorluchtig kind bracht mij te drinken. Des avonds maakte de Koning gebruik van een oogen* blik, waar in de Municipalen min oplettend fchenen, om'in mijne kamer te komen; hij gaf mij een glas van den drank, en zeide mij, met eene goedhartigheid, welke mij tranen deed ftorten : „ Ik wenschte , „ dat ik zelf u mocht oppasfen, maar gij weet, hoe zeer wij worden nage„ gaan; houd moed , morgen zult gij mijnen geneesheer zien." Op het uur van het avond eeten, kwam de koning, lijke familie bij mij, en , zonder dat de Municipalen het bemerkten , gaf Mevrouw EUJabeth mij een klein vlesje met reuk* water. Deze Princes, die zwaar verkouden was, onthield het zich zelve, om het mij te geven. Ik wilde dat weigeren ; zij drong G 5  IOÓ LODEWYK DE XVI. /er op aan. Na het eeten ontkleedde de Koningin zelve den jongen Prins, en bracht hem te bed ; Mevrouw Elifabeth rolde den Koning het haïr op, Des anderen daags s'morgens , ordonneerde mij de Heer Le Monnier eene lating; maar men moest de toeftemming van de Gemeente hebben, om eenen heelmeester te laten binnen komen, i Men floeg voor, om mij na het Paleis van den Tempel te doen brengen. Vreezen de, dat , indien ik eenmaal uit den toren raakte , men 'er mij niet weder in zoude laten , wilde ik niet gelaten zijn; ik hield mij zelfs, als of ik beter was. Des avonds kwamen 'er nieuwe Municipalen, en men dacht niet meer om mij te verplaat fen. Turgi vroeg om des nachts bij mij te blijven: dit verzoek werdt hem toegeftaan, gelijk ook aan zijne twee makkers, die , elk op hunne beurt , mij dezen dienst bewezen. Ik hield zes dagen het bed, en eiken dag kwam de koninglijke fa™;15e mij bezoeken, Mevrouw Elifabeth bracht mij dikwerf geneesmiddelen, die zij als voor zich zelve vroeg. Zoo veel  IN DEN TEMPEL, ïo^ goedertierenheid herftelde een goed deel mijner krachten , en , in plaats van de gewaarwording mijner fmart , had ik zelfs fëtöêr geene andere, dan die van dankbaarheid, ' en bewondering. Wie toch zoudé oifB gevoelig geweest zijn, 'als hij dit doorluchtig huisgezin, het herdenken van deszelfs eigene langdüurige ongelukken, in zeker opzicht, zag opfchorten , om zich met een hunner dienaren bezig ~ te houden ! Ik moet niet vergeren , hier , eenen rrek van den Dauphin ter neder te ftellen, trn bewijs, tot welk eene hoogte de goedbeid van zijn hart fteeg, en hoe veer-nut hij trok uit de voorbeelden van deugd, die hij fteeds voor zijne oogen had. Na dat ik hem, op zekeren avond> had te bed gelegd, gong ik weg, om plaats te maken voor de Koningin," en de Princesfen , die hem kwamen omhelzen, en in zijn bed goeden nacht zeggen : aizoo de waakzaamheid der Municipalen Mevrouw Elifabeth verhinderd had, om mij te fpreken , maakte deze van dit oogenblik gebruik, om hem een klein doosje met koekjes-van Ipecacuanha,  108 LODEWYK DE XVI. ter hand ,te. {tellen, hem aanbevelende, mij dezelven te geven , als ik weder zou komen. De Princesfen begaven zich weder naar hare kamer; de Koning gong in zijn kabinet, en ik gong eeten. Om elf uuren kwam ik weder in de kamer van den Koning, om het bed. van zijne Majefteit op te maken : ik was alléén, de jonge Prins riep mij zachtjes. Ik was zeer, verwonderd, dat hij noch niet Hiep, en, bezorgd zijnde, dat hij niet wel was, vroeg ik hem naar de rede daar van. „ Het is," zeide hij mij, „ om „ dat mijne Tante mij een klein doosje „ voor u t heeft gegeven, en ik heb niet „ willen gaan flapen, voor het u te ge„ven; het werd tijd, dat gij kwaamt, „ want mijne oogen zijn al verfcheidemalen toegefchoten." Tranen vervulden de mijnen: hij bemerkte dit, omhelsde mij, en, twee minuten daar na, : fliep hij gerust. Bij deze gevoeligheid, vereenigde de jonge Prins vele bevalligheden, en alle de lieftalligheid, ara zijne jaren eigen. Dik. wijls deden zijne kunfte'oze aardigheid, de vrolijkheid van zijnen imborst, en zijne  IN BEN TEMPEL) Ï09 kleine grapjes, zijne doorluchtige ouders hunnen treurigen toeftand vergeten: hij echter zelve bezefte dien zelfden. Hoe jong hij ook was, begreep hij nochtans, in eene gevangenis te zijn, en door vijanden bewaakt te worden. Zijn gedrag, en zijne gefprekken, r hadden die behoedzaamheid verkregen, welke de natuur, wanneer zich gevaar op doet, aan een ieder, hoe jong ook, inboezemt. Nimmer hoorde ik hem van de Tuilerien, noch van Verfailles fpreken , noch van eenig ander voorwerp, het welk aan den Kening , en de Koningin eenig droefgeestig herdenken had kunnen verwekken. Zag hij eenen Municipaal optreden , die beter gemanierd was, dan zijne ambtgenoten : dan liep hij voor uic naar de Koningin , haastede zich, om het haar te berichten , en zeide dan, met de uitdrukking van het kennelijkst genoegen. „ Ma„ ma! het is van daag mijn Heer, die „ of die." Op eenen zekeren dag, terwijl hij de oogen op eenen Municipaal gevestigd had, dien hij zeide te herkennen, vroeg hem  IlO LODEWYK DE XVÏ» deze, waar hij hem gezien had? De jonge Prins weigerde ftandvastig om 'er op te andwoorden ; vervolgens zich tot de Koningin neigende, zeide hij haar zeer zachtjes: het is op onze reize na Varennes „ geweest." De navolgende trek levert een nieuw blijk van zijne teerhartigheid op. Een fleenhouwer was bezig om aan de deur van de fpreekkamer gaten te hakken, om zeer grote grendels daar in te plaitfen. terwijl deze arbeider aan het ontbijt was, vermaakte zich de jonge Prins met zijne gereedfchappen. De Koning nam den hamer en den beitel uit de banden van zijnen zoon , hem wijzende, hoe hij die moest aanvatten ? Hij bediende 'er zich eenige oogenblikken van. De Metzelaar , innig aangedaan , dat hij den Koning aldus zag werken, zeide tot zijne Majesteit : „ wanneer gij uit dezen toren „ gaat , zult gij zeggen kunnen , dat gij „zelf aan uwe gevangenis gewerkt hef t,'* Ach! andwoorde de Koning, „ wanneer ," en hoe zal ik 'er uitgaan"? De Dauphin begon te weenen: de Ko»  IN DEN TEMPEL» III ning liet den beitel en hamer vallen, en, in zijne kamer te rug kerende, wandelde hij daar met grote fchreden. Den tweeden December, werd de Municipaliteit van den tienden Augustus, door eene andere, onder de benaming van voorloopige (provifionele) ]y]unicipali- reit vervangen. Vele Municipalen werden weder ingekozen: ik verbeeldde mij in het eerst, dat deze Municipaliteit beter zaamgefteld zoude zijn, dan de vorige, en ik hoopte op eenige gunftige verbeteringen in het beftuur der gevangenis. Ik zag mij in mijne verwachting bedrogen. Velen van deze nieuwe Commisfarisfen, gaven mij rede, om hunne voorgangers te rug te wenfchen. Dezen waren veel onbefchofcer, doch het viel mij min moeilijk, van hunne eigenaartige onbefcheidenheid gebruik te maken, om alles te vernemen , wat zij wisten. Ik moest de Commisfarisfen van deze nieuwe Municipaliteit beftuderen , om hun gedrag, en hunnen inborst te onderfcheiden: de eerften waren onbefchofter; de fnoodheid der anderen was meer doordacht.  IÏ2 LODEWYK DE Tot dit tijdftip toe, was 'er flechts een eenig Municipaal bij den Koning , en een ander bij de Koningin geweest: de nieuwe Municipaliteit gaf bevel , dat 'er twee zouden zijn , en van toen af, viel het mij veel moeilijker, om met den Koning en de Princesfen te fpreken. Hier -kwam bij , dat de Raad , die tot dus verre m een der zalen van het Paleis van den Tem» pel vergaderde, verplaatst wierd in een vertrek van het onderfte gedeelte van den toren. De nieuwe Municipalen wilden de ouden in ijver overtreffen, en deze ijver was flechts een wedftdjd van dwingelandij. Den zevenden December, kwam een Municipaal, aan het hoofd var, eene bezending der Gemeente, den Koning een befluit voorlezen , waar in bevolen werd, om aan de gevangenen aftenemen , „ mesfen , fcheermesfer , fcharen , pen* „ nemesfen , en alle fnijdende werktuigen, „ welken men aan de gevangenen, onder „ het vermoeden van hals - fchuldig te zijn, „ ontneemt, en er het ftrengfte onder„ zoek naar te doen, zoo wel bij hunne  IN DEN TEMPEL. Jtlgj ï, perfónen, als in hunne kamers." De Municipaal had, geduurende dat hij las , eene ontroerde ftem; men befpeurde gemakkelijk, dat hij zich zeiven geweld aandeedt, en hij heeft naderhand door zijn gedrag getoond, dat hij niet had toegeftemd, om naar den Tempel gezonden te worden, dan om eene gelegenheid te zoeken, der koninglijke familie nuttig te zijn. De Koning trok uit zijn zak een mes , en een klein kokertje (etui) in rood maro* quin, waar uit hij de fchaar en het pennemesje nam. De Municipalen deden het naauwkeurigst onderzoek in de kamer, namen de fcheermesfen, het tangetje om het haïr op te rollen , het poeijer mesje, eenige kleine inftrümentjes om de tanden fchoori te maken j en andere gouden en zilveren kleinigheden mede, — Diergelijke nazoekingen werden ook in mijne kamer gedaan, en men belastede mij, de zakken uit te fchudden, De Municipalen begaven zich vervolgens naar boven bij de Koningin, en lazen het zelfde befluit aan de drie Princesfen voor, en ontnamen haar tot de kleinfte dingen 4 H  114 LODEWYK DE XVI. die zij tot haar handwerk nodig had* den. Een uur daar na, liet men mij in de raadkamer afkomen, en men vroeg mij, of ik niet wist, welke dingen 'er in het etui van den Koning gebleven waren, het welk hij weder in zijn zak had geftoken. ,, Ik gebiede u," zeide mij een Municipaal, Sermaize genaamd, ,, om „ dezen avond het etui te rug te ne„ men." — Het ftaat niet aan mij,'* hervattede ik, „ om de befluiten van de „ Gemeente ten uitvoer te brengen, noch „ de zakken van den Koning te doorzoe„ ken." — Clery heeft gelijk," zeide een ander Municipaal: „ het was uwe zaak, zich tot Sermaize wendende, om J} dit onderzoek te doen." Men maakte een proces - verbaal van alle de dingen,' die men der koninglijke familie had ontnomen, en men verdeelde dezelven in pakjes, die men verzegelde. Men gebood mij vervolgens, om' mijne handteekening te zetten onder een befluit, het welk mij verplichtede, om den Raad te verwittigen , indien ik bij den Koning, bij de Piincesfen, of in derzei ver kamers,  IN DEM TEMPEL. g {£ fnijdende werktuigen vond; Deze onderfcheidene ftukkën werden aan de Gemeen* te gezonden. Men zoude kunnen zien, indien men zich de registers van den Raad van den Tempel deed vertoonen, dat ik dikwijls ben genoodzaakt geweest, om befluiten en vragen, waar van ik verre af was* de form of den inhoud 'er van goed te keuren * te onderteekenen. Ik heb nimmer iets geteekend, iets gezegd, iets gedaan, dan ingevolge de bepaalde bevelen van den Koning, of van de Koningin. Eene weigering van mijne zijde zoude mij van hunne Majefteiten, aan wien ik mijn beftaan had toegewijd, verwijderd hebben. Mijne handteekening, onder zommige befluiten , had geen ander oogmerk, dan om ten bewijs te verftrekken, dat deze Hukken mij voorgelezen waren. Die zelfde Sermaize, van wieh ik zoo even fprak, bragt mij toen in de kamer des Konings. Zijne Majefteit zat bij den ichoorfteen, met dé tang in de hand; Sermaize vroeg hem van wegens den Raad, om te mogen zien, wat er in hei etui gebleven was ? De Koning nam het uit H g  tl6 lodewyk de XVI. zijn zak, en opende het zelve, er was een fchroevedraaijer , een krasfer , en een klein vuurftaal in. Sermaize liet zich die dingen overgeven, ,, Dezt tang, die ik in de handen heb , is die ook niet een fnijdend gereedfchap" 9 zeide de Koeing, hem den rug toe drajende. Dezen Municipaal naar beneden gegaan zijnde, had ik gelegenheid , om zijne Majefteit verflag te doen, van al het geen er in den Raad was omgegaan , betrekkelijk dit tweede onderzoek. Op het oogenblik, dat men aan tafel zoude gaan, ontftond er een gefchil tusfchen de Commisfarisfen. Dezen verzetreden zich hier tegen , dat de koninglijke familie gebruik maakte van vorken en mesfen; andeten wilden , dat men haar vorken gaf: eindelijk werd beflist, dat men geene verandering hier in maken zoude, maar dat men de vorken en mesfen, na het eindigen van eiken maaltijd , weg zoude nemen. Het gemis van die kleinigheden , aan de Princesfen ontnomen , trof haar des te gevoeliger, door dien zij genoodzaakt wierden, van onderfcheidene handwerken,  IN DEN -EMPEL. H7 die tot hier toe gediénd hadden, om haar, in de lange dagen eener gevangenis, eenig tijdverdrijf te geven, af te zien. Op zekeren dag, naaijde Mevrouw Elifabeth de kleederen van den Koning, en geene fchaar hebbende, brak zij den draad met hare tanden af. Welke „ eene tegenftrijdigheid," zeide de Koning, die met veel aandoening zijn oog op haar gevestigd hield, „ 'er ontbrak u niets in » uw fraaije huis van Montreuil." - „Ach! mijn broeder"! andwoordde zij, „ kan ik mij zulk een gemis beklagen, als ik in uwe ongelukken deel." IJder dag, intusfchen, leverde nieuwe befluiten iop, waar van elk eene nieuwe dwingelandij behelsde. De norschheid , en onvriendelijkheid der Municipalen tegen mij, was nu meer dan ooit kennelijk. Men hernieuwde aan de drie dienstboden het verbod, van niet met mij te mogen fpreken, en alles deed mij nieuwe oeiheilen duchten. De Koningin en Mevrouw Elifabeth, door dit zelfde voorgevoel getroffen, vroegen mij geduurig naar nieuwstijdingen: ik kon haar geene geven ; ik wachtede mijne vrouw eerst over H3  }l3 LODEWVK DE XVÏ, drie dagen; mijn; ongeduld rees ten hoog" ften top* Des donderdags eindelijk kwam mijne vrouw. Men deed mij afkomen in de raadkamer; zij nam de houding met mij fterk overluid te fpreken , om de verdenkingen van onze nieuwe bewakers aftewen' den, en, terwijl zij mij verflag deed van onze huislijke omftandigheden, zeide mij hare vriendin : „ aanftaanden dings» „ dag brengt men den Koning na de Con,. ventie; het proces zal beginnen ; de „ Koning kan eenen Verdediger nemen; dit „ alles is zeker." Ik wist niet, hoe ik deze fchrikkelijke tijding rechtftreeks aan den Koning zoude bekend maken. Ik had *er de Koningin, of Mevrouw Elifabeth wel vooraf van willen onderrichten, maar ik was in de grootfte verlegenheid : de tijd was zeer kort, en de Koning had mij verboden, hem iets te verbergen. Toen ik hem des avonds ontkleedde > deed ik hem verfiag van al het geen ik gehoord had; ik deed hem zelfs bezeffen , dat men het voornemen had, hem, geduurende den loop van het p]eidooij, van zijne familie af te zonde-  IN DEN TBMPBI» H9 § ren, en, ik voegde 'er bij, dat 'er niet meer, dan vier dagen, overbleven, om met de Koningin affpraak te maken over eenige wijze, om met haar briefwisfeling re houden, Ik verzekerde hem, dat ik befloren had alles te ondernemen, om hem de middelen hier toe gemakkelijk te maken. De komst van eenen Municipaal vergunde mij niet, daar over meer te zeggen, en verhinderde den Koning mij te and woorden. Des anderen daags, bij het opflaan des Konings, kon ik geen oogenblik vinden, om hem te fpreken: hij begaf zich met zijnen zoon naar boven, om met de Princesfen te ontbijten; ik volgde hem derwaard. Na het ontbijt, fprak hij langen tijd met de Koningin, die door eenen aanblik, waar in de fmart over al te lezen was, mij deed begrijpen, dat 'er gefproken wierd, over het geen ik den Koning gezegd had. Ik vond, geduurende het verloop van den dag, eene gelegenheid , om mij met Mevrouw Elifabeth te onderhouden ; ik fchilderde haar de fmart af, die ik ondervonden ha4, door de rampen van den Koning te verH4  |30 I^ODEWYK DE XVI. meerderen, mee hem kennis te geven van dien dag, op welken zijn pleidooij zou beginnen. Zij ftelde mij gerust, door mij te zeggen: „ dat de Koning „ gevoelig was over dit blijk van mijne „ verkleefdheid ; het geen hem het meest „ bedroeft," voegde zij er bij, „ is de „ vrees, om van ons gefcheiden te worden; „ doe u best, om noch eenige nadere be. „ richten te krijgen." Des avonds betuigde mij de Kening, hoe zeer voldaan hij was, voor af vernomen te hebben, dat hij in de Conventie moest verfchijnen. „ Ga voord," zeide hij mij, „ in uwe pogingen , om ,, iets te ontdekken , omtrent het geen „ zij met mij voor hebben. Vrees nim„ mer, om mij te bedroeven. Ik heb „ met mijne familie afgefproken, om mij, „ als niet onderricht, te houden, ten „ einde u niet in verdenking te bren« gen." Hoe meer de tijd van het pleitgeding nade)de, hoe neer mistrouwen men jegens mij toonde ; de Municipalen bsandwoordd>'D geene mijner vragen. Ik had al te vergeefs ondei&heidene voorwendzelea ge-.  IH DEN TEMPEL. bezigd, orn in de raadkamer te komen, al. waar ik eenige nieuwe bijzonderheden, den Koning mede te deelen, had kunnen opdoen, overmids eene Commislïe, gelast om de uitgaven van de koninglijke familie te onderzoeken, in den Tempel kwam. Men werd genoodzaakt om mij beneden te doen komen, ten einde eenige aanwijzing te doen, en ik vernam duor een wel gezind lid der Municipaliteit, dat de affcheiding des Konings van zijne familie, flechts bij de Gemeente vastgelïeld, noch geenszins bevestigd was doer de Nationale Vergadering. Dien zeiven dag, bracht Turgi mij een dagblad, waar in ik het befluit vond, het welk gebood, den Kónif>g voqr de balie der Conventie te bren» gen: hij ftel.de mij ook ter hand eene verhandeling over het pleidooij van den Koning, uitgegeven door den Heer Nee ' her. Ik vond geen ander middel, om dit dsgblad en deze verhandeling aan de. koninglijke familie mede te deelen, dan om die onder een der ftukken in het kleeder kabinetje te verftoppen , na 'er alvorens den Koning en de Princesfen van verwittigd te hebben.  las LODEWYK DE XVI. Den elfden December, een duizend ze* ven honderd twee en negentig, hoorde men, van s'morgens om vijf uuren af, door geheel Parys alarm flaan; en men deed cavallerie en gefehut in den tuin van den Tempel rukken» Dit gëdruisch zoude de koninglijke familie verfchrikkelijk ontrust hebben, indien zij 'er de oorzaak • niet van gekend had; zij veinsde echter 'er onwetende van te zijn : en vroeg aan de dienstdoende Commisfarisfen desaangaande eenige uitlegging; zij weigerden te andwoorden. Öm negen uuren begaf zich de Koning met den Dauphin naar boven, om te ontbijten in de kamer der Princesfen; hare Majefteiten bleven een uur bij elkander, doch fteeds onder het oog der Municipalen. Dit aanhoudend gekwel der koninglijke familie, van zich nimmer aan eenige hartelijke uitlating, aan eenige vrije uitboezemingen, te durven overgeven, in een tijdftip, waar in zij zoo veel angften meest verkroppen , was voor haar een der wreedfte uitvindingen hunner dwingelanden, en eene der ftrelendfte ge. «ietingen voor hun.  SN DEN TEMPEL, 12$ Men móest eindelijk fcheiden. De Koning verliet de Koningin, Mevrouw Elifabeth, en zijne dochter; hunne oogen zeiden, het geen zij zeiven niet konden zeggen: de Dauphin gong, gelijk de andere dagen, met den Koning naar beneden. Deze jonge Prins, die zijne Majefteit dikwijls overhaalde, om met hem eene partij Siam te fpelen, drong 'er dien dag zóö fterk op aan, dat de Koning, in weer* wil van zijnen toeftand, hem dit niet konde weigeren. De Dauphin verloor alle de partijen, en tweemaal kon hij niet verder tellen , dan het getal van zestien: „ Elke „ reis als ik dien flag van zestien heb,*' zeide hij met ' eene kleine gemelikbeid, „ kan ik de partij niet winnen." De Koning andwoordde niets ; maar ik meende te befpeuren, dat die overeenkomst van woorden eenigen indruk op hem maak» te. 1 Om elf uuren, terwijl de Koning den Dauphin eene les in het lezen gaf, traden twee Municipalen binnen , en zeiden aan zijne Majefteit , dat zij den jongen Louis kwamen halen , om hem bij zijne moeder te brengen. De Koning wilde  Ii4 LODEWYK DE XVI. de reden dezer opligting • weten: de Cornmisfarisfen and woordden, dat zij de bevelen van den Raad der Gemeente uitvoerden. Zijne Majefteit omhelsde zijnen zoon tederlijk, en gelastede mij, den zeiven te geleiden. Bij den Koning te rug gekomen zijnde, zeide ik hem: dat ik den jongen Prins in de armen der Koningin gelaten had; dit fcheen hem gerust te ftellen. ——« Een der Gommisfarisfen kwam weder binnen , om hem te berichten, dat Chamr bon, Maire: van Parys, in den Raad; was, en dat bij boven ftond te komen: „ Wat wil hij van mij"? zeide de Koning. „ Ik weet het niet," and«i wocrdde de Municipaal. Zijne Majefteit wandelde eenige ©ogenblikken, met grote fchreden in zijne ka-i mer, zettede zich vervolgens in een armftoel, bij het hoofden eind van zijn bed: de deur was half tce, en de Municipaal durfde 'er niet binnen komen, om, zoo als? hij nr'j zeide, het vragen voor te komem Na dat 'er aldus een half uur in de diepfte ftilte was voorbijgegaan, werd de Commisfaris ongerust, den Ka.  IN DÉN TEMPEL. J23 hing niet meer te horen; hij trad zachtjes binnen, en vond hem met het hoofd op zijne hand leunende* en fchijnende in diep gepeins weggezonken. „ Wat wilt », gij van mij," vroeg . hem de Koning met eene fterke ftem? „ Tk vrees. » de, andwoordde de Municipaal, „ dat „ gij u niet wel bevondt," S ik >, bedank u," hernam de Koning, "met eene ftem, die de grievendfte fmarte vernedt; » maar de wijze, op welke men » mij mijnen zoon ontrukt, is mij ,, ten uiterften gevoelig." De Municipaal andwoordde niets, en gong weg. De Maire verfcheeh eerst om één uurhij was verzeld van Chaumeue, Procureur van de Gemeente van Coulomleau, Secretaris ter Griffie van onderfcheidene leden der Municipaliteit, en van Sa»terre, Bevelhebber van de Nationale Garde, die zijne Adjudanten bij zich had. De Maire zeide tot den Koning, dat hij hem kwam halen, om hem naar de Conventie te brengen, ingevolge van een belluit, waar van de Secretaris der Ge« meente hem den inhoud zoude voorlezen. Dit befluit behelsde, dat „ Lodewyk Capet  iflê lodewYk de XVL voor de balie der Nationaale Conventie „ zoude gebracht worden." Ca- „ pet" zeide de Koning, *, is niet mijn „ naam: dit is de naam van eenen mijner „ Voorouders. Ik had wel gewenscht, „ Mijne Heeren!" voegde hij er bij, „ dat de Commisfarisfen aan mij mijnen „ zoon hadden gelaten, geduurende de „ twee uuren, die ik doorgebracht heb „ met op u te wachten; doch deze be„ handeling is een gevolg van die, „ welke ik hier zederd vier maanden on„ derga. Ik ga u volgen , niet om „ aan de Conventie te gehoorzamen; „ maar vermids mijne vijanden de macht „ in handen hebben." Ik gaf den Koning zijnen overrok en zijnen hoed; hij volgde den Maire van Parys. Een talrijk geleide wachtede hem aan de deur van den Tempel. Met eenen Municipaal alleen in de kamer gebleven zijnde, vernam ik, dat de Koning zijne familie niet weder zoude zien* doch dat de Maire van Parys, alvorens noch eenige afgevaardigden over deze af. fcheiding moest raadplegen. Ik verzocht dezen Commisfaris, mij te brengen bij  t N DEN TEMPEL. Ia^ den Dauphin, welke zich bij de Koningin bevond, het geen mij werd toegeftaan. Ik gong 'er niet voor zes uuren weder van daan, op het oogenblik, dat de Koning weder uit de Conventie kwam. De Municipalen gaven de Koningin kennis van het vertrek van den Koning naar de Nationale Vergadering, zonder in eenige bijzonderheden te willen treden. De Princesfen en de Dauphin begaven zich naar beneden , als naar gewoonte , om in s'Konings kamer te eeten , en gongen vervolgens weder naar boven. Des nadenmiddags bleef een enkel Municipaal bij de Koningin: het was een jongman, van ongeveer vier en twintig jaren, uit de Sectie van den Tempel; hij had voor het eerst de wacht in den toren, en fcheen minder mistrouwende, en minder ongemanierd, dan de meesten van zijne medemakkers. De Koningin begon een gefprek met hem; ondervroeg hem naar zijnen ftaat, zijne ouders, enz. Mevrouw Elifabeth gebruikte dit oogenblik, om in haare kamer te gaan, en gaf mij een reeken, om haar te volgen.  Sa8 lodewyk dé XVI; Bij haar binnen gekomen zijnde, gaf ik haar kennis , dat de Gemeente befloten had, om den Koning van zijne familie te fcheideh; hoe ik Vreesde, dat deze fcheiding dien zelfden avond wel plaats zou hebben; dat de Conventie wel in de daad noch niets beflist had ; maar de Maire gelast Was , om er den eisch toe te doen , en dat hij denzelveh zonder twijffel zoude verkrijgen. ,, De Koningin en ik andwoordde mij deze Vorftin , ,, verwachten alles, en wij koefteren gee„ ne harsfenfchimmen omtrent het lot* „ dat men den Koning bereidt. Hij zal 3, derven als het flachtoffer zijner goedhar„ tigheid , en Zijner liefde voor het volk : om welks geluk hij, zederd zijne komst i9 op den thtoon, niet opgehouden heeft , werkzaam te 'zijn. Dat volk , hoe # wreed wordt het zelve misleid! De godsdienstigheid van den Koning, en „ zijn groot vertrouwen op de Voor,i zienigheid, Zullen hem in zijne wreede „ rampfpoeden onderfteunen." Eindelijk, Voegde deze deugdzame Vorftin, terwijl hare oogen in tranen zwommen, er bij:  IN DEN TEMPEL. 120. 9, Clery, gij zult alléén bij mijnen broe„ der blijven, verdubbel, zoo hei mo» », gelijk is, uwe zorgen voor hem; ver„ zuim geen een middel, om ons berich„ ten van hem te doen toekomen ; maar, „ voor alle dingen , ftel u niet bloot j; » want als dan zouden wij niemand heb9, ben , waar aan ons te vertrouwen." Ik verzekerde Mevrouw Elifabeth van mijne' vaste gehechtheid aan den Koning, en wij fpraken de middelen af, om eene briefwisfeling te onderhouden. Turgi was de eenigfte, dien ik in ons geheim kon doen deelen .• maar ik kon hem flechts zeldzaam fpreken, en dan noch met omzichtigheid. Wij kwamen overeen , dat ik het linnen, en de kleederen van den Dauphin zoude blijven bewaren; dat ik alle twee dagen zenden zoude, het geen hij nodig had, en ik van dia gele. genheid gebruik zoude maken, om bericht te geven van het geen bij den Koning gebeurde. Dit ontwerp deed bij Mevrouw Elifabeth de gedachte opkomen, mij eenen harer neusdoeken te geven: » GiJ zuJc denzeiven houden,*' zeide zij ^U» » zoo lang mijn Broeder welvarende  IÏO LODEWYK DE XVI. „ is ; indien bet gebeurde, dat bij ziek „ wierd , zult gij mij denzelven in het „ linnen van mijnen neef te rug zenden." De wijze, waar op dezelve gevouwen moest worden, zoude den aart der ziekte aanduiden. De droefheid van deze Princes, mij over den Koning fprekende , hare onver» fchilligheid over haren eigenen toeftand, de prijs, dien zij op mijne geringe dienften bij den Koning ftelde, dit alles ontroerde mij geweldig. ,, Hebt gij ook van de „ Koningin hooien fpreken"? vroeg zij mij met een zoort van fchrik ? „ He„ laas! wat zoude men haar kunnen ver- „ wijten" !! „ Neen , Mevrouw ! „ maar wat kan men den Koning verwij- „ ten"? „ Ach! niets, neen „ niets : maar misfchien befchouwen zij „ den Koning, als een flachtoffer, nood» „ zakelijk voor hunne veiligheid: de Ko„ ningin , in tegendeel, en hare kinderen „ zouden geene hindernisfen voor hunne „ heerschzucht zijn"? Ik nam de vrijheid, haar te doen opmerken, dat de Koning buiten kijf, alleen tot de balling» fchap zoude verwezen worden •, dat ik 'er  IN DEN T E M P E li, |*g Van had horen fpreken, en dat, alzod Spanjen den oorlog niet had verklaard, het denkelijk was, dat men den Koning, en zijne familie, derwaard zoude overbrengen. „ Ik heb geene de minfte hope," zeide zij, „ dat de Koning bert houden blijve." Ik meende 'er te moeten bijvoegen, dat de vreemde Mogenheden middelen beraamden, om den Koning uit zijne gevangenis te verlosfen: dat Mijn Heer, (Monfieur) en de Graaf van Artois, op nieuw alle de uitgewekenen rondsom zich verzamelden, en dezelven met de Oostenrijkfche en Pruisfifche krijgsmacht vereenigen moeiten ; dat Spanje en Engeland zich de zaak zouden aantrekken; dat geheel Europa belang had, s'Konings dood te verhoeden., en dat dus de Conventie ernftige bedenkingen zoude hebben te maken , alvorens zij over het- loc van den Koning befliste. Dit gefprek duurde rijkelijk een uur, toen Mevrouw Elifabeth, met welke ik nooic zoo lang gefproken had, vrèezende de komst der nieuwe Municipalen, mij verliet, om zich weder naar de kamer der I s  13a Ï.ODEWYK DE XVI. Koningin te begeven. lifon en zijne vrouw , die onophoudelijk hunne oogen op mij hielden, zeiden: dat ik lang bij Mevrouw Elifabeth gebleven was , en dat het te vreezen was, dat de Commisfaris het gemerkt had; ik gaf hun ten andwoord, dat deze Princes mij over haren Neef gefproken had, die denklijk voordaan bij zijne Moeder zoude blijven. Een oogenblik daar na, gong ik weder in de kamer van de Koningin, aan wien Mevrouw Elifabeth van haar gefprek met mij had kennis gegeven, als ook van de middelen, waar omtrent wij waren overeengekomen , om briefvvisfeling uit te winnen. Hare Majefteit verwaardigde mij met de betuiging van haar genoegen daar over. Om zes uuren, deden mij de Commisfarisfen beneden in den Raad komen; zij lazen mij een befluit van de Gemeente voor, het welk mij gebood, voordaan geenen omgang meer te hebben met de drie Princesfen, noch met den jongen Prins, om dat ik beftemd was, om den Koning alleen te bedienen: *er werd zelfs in dit eerfte oogenblik bepaald, ten ein-  IN DEN TEMPEL, I33 de den Koning in een zekeren zin geheel af te zonderen, dat ik in zijne kamer niet zoude fiapen. Ik moest in den kleinen toren mijn verblijf houden, en niet bij zijne Majefteit gebracht worden, dan juist op het tijdftip, waar op de Koning mij nodig had. Om half zeven uuren kwam de Koning; hij fcheen vermoeid , en zijne eerfte zorg was, te vragen , dat men hem bij zijne familie bracht. Men weigerde zulks , onder voorwendzel, dat men geenen last daar toe had : bij drong aan, dat men haar ten mieften kennis zoude geven, dat hij te rug was; het geen men hem beloofde. De Koning beval mij zijn avondeeten tegen half negen uuren te vragen: hij befteedde de twee tusfehenkomende uuren aan zijn gewoon leeswerk, geftadig door vier Municipalen omgeven. Om half negen uuren, gong ik den Koning verwittigen, dat het avond-eeten gereed ftond: hij vroeg aan de Gommisfarisfen, of zijne familie niet beneden mocht komen 9 Men gaf geen andwoord. „ Maar," zeide de Koning, s, mijn zoon zal den nacht bij mij door13  Ï34 LODEWYK DE XVI. ,, brengen, zijn bed en andere dingen hier „ zijnde" ? Het zelfde ftilzwijgen. Na het eeten , hield de Koning op nieuws aan , ter voldoening van zijn verlangen om zijne familie te zien: men andwoordde hem, dat men het befluit der Conventie moest afwachten. Ik gaf toen af al het geen de jonge Prins nodig had, om naar bed te gaan. Des avonds, terwijl ik hem ontkleedde , zeide mij de Koning: „ Ik was „ 'er verre af, dat ik alle die vragen, „ welken men mij gedaan heeft, kon den„ ken" Hij gong met veel gerustheid te bed. het befluit van de Gemeente, ten aanzien mijner verwijdering , geduurende den nacht, bleef zonder gevolg. Het zoude voor de Municipalen te lastig geweest zijn, mij elke reis te gaan halen, als de Koning mijnen dienst mochs nodig hebben. Naauwlijks had de Koning des anderen daags, den twaalfden, eenen Municipaal vernomen , of hij vroeg hem , of 'er een befluit op zijn verzoek , dat hij gedaan had, om zijne familie te zien, gevallen Was, Men andwoordde hem , dat men  IN DEN TEMPEL» IJJ noch ordres wachtede. Hij verzocht dezen zelfden Municipaal, te gaan vernemen naar de gezondheid van de Princesfen , en naar die van den Dauphin , en hun te zeggen, dat hij welvarende was. De Commiffaris verzekerde hem , bij zijne te rug. komst, dat zijne familie eene goede ge> zondheid genoor. De Koning gelastede mij, om het bed van zijnen zoon bij de Koningin te laten opflaan , alwaar die jonge Prins den nacht had doorgebracht op een der matrasfen van die Princes. Ik bad zijne Majefteit, de uitfpraak der Conventie af te wachten. „ Ik maak wel „ geen ftaat op eenige infchiklijkheid , op „ eenige rechtvaerdigheid ," andwoordde mij . zijne Majefteit; „ doch laat ons 5, wachten," f Dien zelfden dag, bracht eene bezending uit de Conventie, beftaande uit vier afgevaardigden , Thuriot , Cambacèrbs, Dubois - Crancé en Dtipont - de - Bigorre , het befluit , het welk den Koning het recht toeftond, om eenen Verdediger te neraen. De Koning verklaarde , dat hij den Heer Target koos; bij weigering van dezen, den Heer Tronchet; of beiden, indien de I 4  J3Ö* LODEWYK DE XVI. Nationale Conventie dit toeftond. De afgevaardigden lieren den Koning zijne voordracht onderteekenen, en teekenden •na hem. De Koning voegde er bij , dat het nodig zoude zijn, dat men hem papier , pennen en inkt, verfchafte. Zijne Majefteit gaf het adres op van de buiten* plaats van den Heer Tronchet, en zei» de, dat hij niet wist, waar de Heer Target .woonde. Den dertienden, des morgens, kwam dezelfde bezending weder in den Tempel, en zeide den Koning., dat de Heer Target geweigerd had, om hem tot Verdediger te dienen j dat men den Heer Tronchet had laten opzoeken, en dat hij denkelijk dezen dag zoude komen ; zij lazen hem vervolgens onderfcheidene brieven voor, die aan .de Conventie geadresfeerd waren door de Heeren Sourdat, Huêt, Willem en Lwpoigmn de Malesherhes, gewezenen eerften voorzitter van het hof der gemeene Lands middelen te Parys, en zederd Minifter van s'Konings huis. De brief van den Heer de Malesherhes was in deze bewoordingen bevat.  IK DEN T E M P E Li Parys, den elfden December 1792. Burger Prefident! „ Ik ben onbewust, of de Conventie „ aan Lodewyk den XVI eenen Raadsman, om „ hem te verdeedigen, zal geven, en s» of zij aan hem de keuze van denzel„ ven overlaat ? in dit laatfte ge?al, „ wensch ik, dat Lodewyk de XVI „ mag weten, dat, indien hij mij tot „dit werk kiest, fik bereid ben, mij daar aan toe te wijden. Ik vraag u „ niet, om aan de Conventie kennis te ,, geven van mijn aanbod, want het is „ 'er verre van daan-, dat ik mij zei ven „ befchouwen zoude, als eenen perfooa, „ die veidienfte genoeg bezit, om ziek ;, met mij bezig te houden.: maar, ik „ ben tweemaalen tot Raadsman geroepen ,, door hem, die mijn meester was, in „ eenen tijd, dat deze post door een ijge» „ lijk op hogen prijs wierd gefield, Ik ben hem denzelven dienst verfchuldigd, „ dan, wanneer vele lieden deze bedieI5  ?l$8 LODEWYK DE XVI. ning gevaarlijk befchouwen. Wist ik „ eenigen mogelijken weg, om hem mij„ ne genegenheid te doen kennen, zou„ de ik de vrijheid niet genomen hebben, „ mij bij u te vervoegen. Ik heb ge„ meend, dat gij , in dien liand, wel„ ken gij bekleedt, meer dan iemand, „ middelen zult hebben, om hem van „ dit mijn gevoelen kennis te doen ge„ ven/1 Ik ben met eerbied ( Geteekend) Lamoignon de Malesherbes. Zijne Majefteit andwoordde aan de Deputatie : „ Ik ben gevoelig voor de aan„ bieding , die mij de perfonen doen, „ welken verzoeken , om mij als Raads„ mannen te dienen; en ik bid u, „ hun mijne dankbaarheid daar voor te be„ tuigen. Ik neem den Heer de Maks* „ herbes voor mijnen Verdediger aan; indien „ de Heer Tronchet mij zijnen dienst niet „ kan lrenen , zal ik met den Heer de Malesherbes overleggen , om eenen an» „ deren daar voor te kiezen."  IN DEN TEM P E Li I39 Den veertienden December, had de Heer Tronchet een gefprek met den Koning» gelijk het befluit zulks toeftond. Dien zelfden dag werd de Heer de Malesherbes in den toren ingeleid: de Koning liep dezen eerbiedwaardigen grijsaard te gemoet, dien hij tederlijk omhelsde, en deze oude ftaatsdienaar fmolc in tranen, toen hij zijnen meester zag; het zij, dat hij zich de eerfte jaren zijner regering herinnerde; 'het zij, veel eer, dat hij in dit oogenblik alleen den deugdzamen man befchouwde, ten prooij van het ongeluk. Gelijk de Koning het verlof had, om met zijne raadslieden in hec bijzonder te fpreken, zoo floot ik de deur van zijne kamer toe , ten einde hij zich vrijer met den Heer de Malesherbes kon onderhouden. Een Municipaal deed mij daar over verwijten, gebood mij de deur weer open te doen, en verbood mij dezelve in het vervolg weder te fluiten : ik deed de deur weer open ; maar zijne Majefteit was reeds in het torentje, dat hem tot een kabinet diende.-  140 LODEWYK DE XVI. De Koning en de Heer de Malesherbes fpraken zeer overluid in deze eerfte za» menkomst. De Commisfarisfen, die in de kamer waren, luifterden naar bun geiprek, en konden het verftaan. Toen de Heer de Malesherbes vertrokken was, deed ik zijne Majefteit verflag van het verbod , dat wij door den Municipaal ge» daan was, en van de oplettendheid, met welke de Commisfarisfen de gefprekken hadden aangehoord: ik fmeekte den Koning , de deur zijner kamer zelve toe te doen , wanneer hij zijne raadslieden bij zich had; het geen hij deed. Den vijftienden, ontvong de Koning het and woord , betrekkelijk zijne familie. Het befluit behelsde hoofdzakelijk: „ dat „ de Koningin en Mevrouw Elifabeth gee» „ ne verkeering met den Koning zouden „ hebben , geduurende den loop van het „ pleitgeding; dat zijne kinderen bij hem „ zouden komen , indien hij het begeer„ de ; maar onder voorwaarde, dat zij, „ noch hunne Moeder, noch hunne Tante „ zouden kunnen weder zien, dan na „ het laatfte verhoor." Zoo dra het mij  IN DEN TEMPEL. I4I doenlijk was den Koning alleen te fpreken, vroeg ik hem zijne bevelen. „ Gij „ ziet," zeide mij de Koning, „ de » wreede keuze, waar toe men „ mij wil bepalen. Ik kan niet beflui„ ten mijne kinderen bij mij te hebben: „ wat mijne dochter betreft, het is on„ mogelijk; en ten aanzien vatt mijnen „ zoon, ik bezef al het hartzeer, dat de „ Koningin 'er door zoude ondervinden. „ Ik moet mij dan deze nieuwe opoffe„ ring laten welgevallen." Zijne Majesteit gebood mij andermaal, het bed van den jongen Prins te doen overbrengen, het geen ik dadelijk werkftellig maakte. Ik bleef echter zijn linnen en zijne kleederen bewaren; en ik zond, alle twee dagen, het geen hij nodig had, gelijk ik zulks, met Mevrouw Elifabeth, had af. gefpröken. Den zestienden des nadenmiddags, om vier uuren, kwam 'er eene andere bezending van vier leden der Conventie; Falazè, Cochon, Grandprè en Duprat, medeleden zijnde van de Commisfie der één en tiwintigen, benoemd om het pleidooij van den Koning te onderzoeken, Zij ware»  14* LODEWYK DE XVI» verzeld van eenen Secretaris 3 eenen Diender , en eenen Officier van de wacht der Conventie: zij brachten aan den Koning zijne acte van befchuldiging , en de Hukken betrekkelijk zijn pleidooij, voor het grootst gedeelte gevonden in de Tuile» rien, in eene geheime kas van zijne Majefteics kamer, door den Mini der Keiand de ijzere kast genoemd. Het lezen dezer ftukken, ten getale ven honderd en zeven, duurde van vier uuren tot >» middernacht: allen werden gelezen , en door den Koning onderteekend, gelijk ook een affchrift van elk derzelven , het welk men hem ter hand ftelde. De Koning zat aan eene groote tafel; de Heer Tronchet naast hem, de Gedeputeerden tegen over hem. Na het lezen van elk Huk, vroeg Valazè aan den Koning: Hebt gij kennis" ? enz. Hij andwoordde ja , of neen , zonder andere uitlegging, Een ander afgevaardigde deed hem dezelven teekenen, gelijk ook het affchrift, dat een derde hem telkens aanbood voor te lezen , waar van zijne Majefteit hem altoos ontfloeg. De vierde maakte de optelling der ftukken bij liasfen  IN DEN TEMPEL. I43 en nommers, en de Secretaris registreerde dezelven, naar mate zij den Koning waren overhandigd. Zijne Majefteit brak de zitting af, door aan de afgevaardigden der Conventie te vragen, of zij wilden avond-eeten nemen? Zij ftemden 'er in toe: ik liet hun eenig koud gevogelte, en vruchten in de eetzaal opdisfchen. De Heer Tronchet wilde niets aannemen , en bleef met den Koning alleen in zijne kamer. Een Municipaal , Merceraut genoemd , voorheen fteenhouwer, en oud voorzitter der Gemeente van Parys, alhoewel hij voor de omwenteling ftoelendrager te Verfailles was geweest, had dien dag, voor het eerst, de wacht in den Tempel. Hij was gekleed in zijn werkrok, vol lappen, met eenen zeer flechten ronden hoed, een lederen fchootsvel, en zijn driekleurige fierp, Deeze man kon van zich verkrijgen, om' in eenen armftoel bij den Koning te gaan liggen, terwijl zijne Majefteit op een ftoel zat; hij fprak gemeenzaam van gij en jij, met den  144 LODÈWYK DE XVli hoed op het hoofd, tegen hen, die hem aanfpraken. De leden der Conventie waren 'er over verwonderd , en terwijl zij aan tafel zaten, deed mij een hunner onderfcheidene vragen over dezen Marceraut, en over de wijze, waar op de Municipaliteit den Koning behandelde. Ik wilde andwoordden , toen een ander Commisfaris aan dat Conventie lid te kennen gaf, zijne vragen te ftaken, dat het verboden was, met mij te fpreken , en dat men hem in de raadkamer alle de berichten zou geven, die hij kon begeeren. De Afgevaardigde, vreezende van zich blootgefteid te hebben , andwoordde niets. Men hervactede het verhoor. Onder het aantal ftukken, die men hem aanbood , ontdekte da Koning de verklaring, die hij bij zijne terugkomst van Varennes had gedaan , toen de Heeren Tron> chet, Barnave en Duport, door de Wetgevende Vergadering benoemd waren , om dezelve te ontvangen. Deze verklaring was door den Koning en de afgevaardigden geteekend. „ Gij erkent dit ftuk  1 » BEN TEMPEL. I45 j, voor echt," zeide de Koning regens den Heer Tronchet; „ zie daar uwe ons, derteekening." Eenige der aangeregene ftukken bevatteden ontwerpen van eene ftaatsregelingt met aanmerkingen van s'Konings hand: verfcheiden van deze aanteekeningen waren met inkt gefchreven, anderen met een potlood. Men vertoonde ook aan den Koning registers der PoÜcie, waar in aanbrengingen voorkwamen, gedaan, en geteekend door bedienden van den Ko»! ning: deze ondankbaarheid fcheen hem fterk te treffen. De aanbrengers hadden niet zoo zeer geveinsd, verflag te doen van het geen bij den Koning, of Koningin in het kafteel der Tuilerien omgong, dan wel om hunnen laster meer waarfchijnlijkheid bij te zetten. Toen de bezending vertrokken was ^ nam de Koning eenig voedzel, en gong te bed, zonder zich over de vermoeid* beid , die hij uitgeftaan had, te beklagen. Hij vroeg mij flechts maar, of men het avond-eeten van zijne familie had vertraagd: op mijn ontkennend andwoord, zeide hij, „ Ik zoude gevreesd hebK  I46 LODEWYK DE XVI. „ ben, dat haar deze vertraging ongerustheid had veroorzaakt." Hij had zelfs de goedheid, mij een verwijt te doen, dat ik niet reeds, voor hem, had gegeten. Eenige dagen daar na, kwamen de vier afgevaardigden, leden der Commisfie van één en twintigen, weder in den Tempel. Zij lazen den Koning één en vijftig nieuwe ftukken voor, welken hij toekende, gelijk de vorigen; het geen te zamen honderd acht en vijftig ftukken uitmaakte, waar van men hem de affchriften liet. Van den veertienden , tot den zes en twintigften December, zag de Koning zijne Raadslieden gczettelijk: zij kwamen des avonds om vijf uuren, en gongen om negen uuren weder weg- De Heer de Sezi werd hun toegevoegd. De Heer de Malesherbes bracht den Koning alle morgen de nieuwspapieren, en de gedrukte advifea der Gedeputeerden, betrekkelijk tot zijn proces. Hij maakte het werk voor eiken avcnd gereed, en bleef een uur of twee bij zijne Majefteit. De Koning verwaardigde' mij dikwijls eenigen van deze advifen te ' laten lezen, en  £ SK d rEtTi x ■» 9? mi r © tl 147 .zeide mij. vervolgens.: hoe vindt gij » bet gevoelen van dezen , of dien"? & „ De woorden ontbreken mij , om mijne „ verontwïiardigii g: uit te drukken , and„ wooidde ik aan zijné Majïfteit: maar 9, gij, Sire! hoe kunt gij dit alles zon„ der afgrijzen lezen"? _ „ lk zie, „ hoe - verre de boosaartigheid der . men> „ .fchen gaat," zeide mij de Koningh » en ik had niet gedacht, dat 'er dier?. „ gelijken gevonden wierden."' Zijné Majefteit begaf zich nimmer ter rust, zonder deke cnderfcheidene ftukken gelezen te hebben, -en, om den Heer de Malesherbes aan geene verdenking bloot te ftellen, had dé Koning de voorzorg, om die zelf in den kachel van zijn kabinet te verbranden. Ik had reeds een gunftig oogenblik. gevonden, om Turgi te fpreken, en hem op te dragen , aan : Mevrouw Elifabeth tijding van den Koning over te brengen. Turgi berichtede mij des anderen daags,, dat deze Princes, hem, bij het te rug f even van haar fervet , na het eeten , een klein papiertje , als met het geprik van een fpdd gefchreven, . hsd in de hand gefeho> K 3  I48 fcODBWYK DE XVL fchoven , waar bij zij mij te kennen gaf, den Koning te verzoeken, haar een woord van zijne hand te fchrijven. Dien ( zelfden avond, maakte ik den Koning de begeerte van Mevrouw Elifabeth bekend. Daar men hem, zederd het begin van zijn pleitgeding, papier en inkt gegeven had, fchreef de Koning aan zijne zuster een ongezegeld briefje, mij zeggende, dat het niets bevattede, dat mij in verdenking konde brengen, en dat ik het lezen mocht. Op dit laatfte ftuk, bad ik zijne Majefteit voor de eerfte keer, het niet gehoorzamen mij ten goede te houden. Ik gaf, des anderen daags, het briefje aan Turgi, die mij het andwoord brachc in een kluwen van garen, het welk hij , onder het voorbijgaan van de deur van mijne kamer, onder mijn bed fmeet. Zijne Majefteit zag met veel genoegen, dat dit middel, om tijding van zijne familie te krijgen, wel gelukte : ik deed hem begrijpen, dat het gemakkelijk was, om deze briefwisfeling te doen voordduuren. De Koning gaf mij de briefjes; ik droeg zorg om derzelver omtrek te  IN DEN TEMPEL. J^g verkleinen, en die dan mee katoen garen te bewinden. Turgi vond dezelven in de kast, waar de borden ten gebruik der tafel geplaatst waren, en hij bediende zich van onderfcheidene middelen, om mij de andwoorden te bezorgen. Wanneer ik dezelven aan den Koning gaf, zeide hij mij altijd, met veel goedhartigheid: „ pas op, gij ftelc u te veel „ bloot." De waschkaerfen, welken de Commisfarisfen mij lieten ter hand ftellen, waren in pakjes, met touwen gebonden. Toen ik touw genoeg had, zeide ik aan den Koning, dat het flechts aan hem ftond, om zijne briefwis relingen menigvuldiger te maken, als hij maar een gedeelte van dit bindtouw aan Mevrouw Elifabeth deed toekomen , die hare kamer boven de mijne had, waar van het raam loodrecht boven dat van eene kleine tusfehengalerij was, die op mijne kamer uitkwam. De Princes kon des nachts hare brieven aan dit touwetje vastmaken, en dezelven laten nederglijden tot aan het venfter, dat onder hec hare was. Een fcheplicht, op de wijs van eenen draag-mand K3 "  .'IgC LODEWYK DE XVI. .gemaakt ,'het welk voor ieder raam geplaatst was , benam de vrees, dat de briefen in den tuin konden vallen. Het zeifde middel sou aan de Princes kunnen dienen, om de and woordden te ontvangen. Men ken ook aan dat touweje een weinig papier en inkt, waar van de Princesfen verfloken waren , vasthechten. Zie: danr - een fchoon ontwerp"" l zeide de Koning; 4, wij zullen 'er gebruik van maken, 'indien dat, waar van wij ons tot hier^ toe bediend' hebben $ onbruik„baar wordt." In de daad, de Koning :gebruikte; i Jïec. zelve in het vervolg. Hij wachtede altoos, tót -hat .uitvoeren van deze briefwisfeling, tot des avonds ten 'acht uuren. Als idan i deed ik de deur van mijne kamer, en die van de tutfehengalerij toe.. Ik pratede dan met de ■Commisfarisfen der Gemeente ; of ik i haalde hen ■ o/er om te fpeien, ten einde hunne oplettendheid af te leiden; Het was op dezen tijd, dat Marchand, een dienstknecht, vader van een huisgezin , die zijn huurloon van twee maanden , bedragende de fom van twee honderd livres, had ontvangen, in den  IN DEN TEMPEL.' J-51 Tempel befreien wierd: dit verlies was zeer aanmerkelijk voor hem. De Koning , die zijne neerflachtigheid gemerkt had, de oorzaak daar van vernomen hebbende, gelastede mij, om aan Mar. chand die fom van twee honderd livres ter hand te ftellen, hem vermanende, om daar van niemand iets te zeggen; vooral, dat hij 'er niet over uit zou zijq', om hem te bedanken,: want, voegde hij 'er bij, hij zou zich in het verderf Horten. Marchand was getrof • fen over de weldaad van zijne Majefteit, Kaar hij was het noch veel meer, over het verbod , van 'er zijne dankbaarheid niet voor te mogen betuigen. De Koning , zederd hij van zijne familie was afgefcheiden, weigerde ftandvastig, af te komen, om in den tuin te gaan; wanneer men hem zulks voorftelde, andwoordde ... hij: „ Ik kan niet befluiten „ om alleen uit te gaan; de wandeling „ was mij alleen aangenaam., voor zoo „ verre ik dit genoegen met mijne familie „ kon genieten." Dan, alhoewel hij verwijderd was van de voorwerpen, die zijn hart beminde ; alhoewel hij van zijn K4  l$& LODEWYK DE XVI. noodlot zeker was, ontglipten hem noch klachten , noch murmureringen : hij had zijnen geweldenaren reeds vergeven. Elken dag fchepte hij in zijn leeskabinet nieuwe krachten , die zijnen moed onderfteunden; kwam bij 'er eens uit, het was om zich over te geven aan de bijzonderheden van een leven, altoos gelijkvormig , maar altoos vercierd door een aantal bewijzen van goedhartigheid. Hij verwaardigde mij wel te behandelen, als ware ik meerder geweest, dan zijn dienaar. Hij behandelde de Municipalen, die bij hem de wacht hielden, als had hij zich over hun niet te beklagen, en fprak met hun, als voorheen niet zijne onderdanen. Hij onderhield hen over zaken , die betrekking hadden op hunnen ftand, over hun huisgezin, hunne kinderen, over de voordeden en plichten van hun beroep. Die , welke hem hoorden, Honden verbaasd over de juistheid zijner aanmerkingen , over de verfcheidenhcid zijner kundigheden, en over de wijae, wsar op dezelve in zijn geheugen gerangfchikt waren. Zijne ge* Iprekken hadden hec oogmerk niet om hem  IN DEN TEMPEL. I53 zijne onheilen te doen vergeten: zijne gevoeligheid was levendig, en diep, maar zijne onderwerping was noch zeer verheven boven zijne rampfpoeden.. Woensdag, den negentienden December, bracht men, als naar gewoonte, het ontbijt voor den Koning; mij de vier getijen niet herinnerende, bood ik hem het zelve aan: „ het is heeden „ vasten dag," zeide mij die Vorst. Ik bracht het ontbijt weder naar de eetzaal. i „ Naar het voorbeeld van „ uwen meester zult gij heeden, buirea. „ twijffel ook vasten," zeide mij een Municipaal, (Dorat de Cubières) op eenen fpottenden toon? „ Neen, mijn ,> Heer, ik heb dezen dag noodig te ont„ bijten," andwoordde ik hem. Eenige dagen daar na , gaf zijne Majefteit mij een dagblad te lezen, het welk hem de Heer dé Malesherbes had medegebracht, en waar in dit geval in een geheel verkeerd daglicht geplaatst was. „ Lees," zeide mij de Koning, „ gij zulc zien, „ dat men u van boosaartigheid befchuln digt, zij hadden zeker liever gewild, K5  i54 L O DE W V. K :;D; Ei XVI. „ u nis eenen huichelaar te kunnen be- „ handalen," Dien zelfden dag, den negentienden, zeide mij de Koning, aan tafel zittende , in tegenwoordigheid van drie of vier Municipalen : „ htt is nu veertien jaren , „•dat gij vroeger cpgeftaan zijt dan he„ den." Ik begreep zijne Majefteit oogenblikkelijk. „ Het was de dag, „ waar op mijne dochter geboren wierd,*1 vervolgde de Koning. —— Dezen dag haar geboorte dag" l zeide hij voor de tweedemaal , met hartelijke aandoening, en beroofd te zijn,.haar te.zien!" . . . . Eenige tranen ontrolden zijne oogen: en 'er heerschte, geduurende een oogenblik , eene eerbiedige (lilte. . De koninglijke Princes eenen almanak begeerd hebbende, in het formaat van den kleinen hof-almanak, gelastede de Koning, mij, dien te koopen, en om voor hem den republikeinfchén . almanak te nemen, die in de .plaats van den koninglijken almanak gekomen was. Hij liep denzelven dikwijls door,, en teekende de namen daar uit met een pötlcod aan.  IN DEN. TEMPEIs» J55 De Koning moest": wel dra voor de' tweedemaal voor de balie der Conventie., ver■fchijnen. Hij had zich niet :kunne» fcheren, zederd men hem zijne fcheermesfen had afgenomen , en hij leedt 'er veel door , . het geen • hem noodzaakte om .zijn aangezicht dagelijks meer. dan eens met koud water te wasfchen. De Koning zeide mij, dat ik mij voorzien zoude van eene fchaar, of een ichefrmes , maar d3t hij zelf de ! Municipalen.- 'er niet over fpreken wilde, Ik nam de vrijheid hem te doen opmerken, dat, indien, hij zich dus aan de Vergadering vertoonde, het volk ten minden zien zoude , i met welke bar, baarschheid de Algemeene,-Raad hem. behandelde, „ Ik moet 'er niet over uit zijn, „ om- hen over i mijn loc voor : mij in te ,, nemen-," ' andwoordde. mij zijne Majefteit, "Jk ■ vervoegde ■>mij'* bij de 'Commisfarisfen , en de Gemeente beflooc des anderen daags, dat men de fcheermesfen- dsn Konk-g te rug zoude geven: maar dat hij dezelven niet mocht gebruiken, dan in het bijzijn van twee Municipalen. ■ . tóe: ;: rntv • .  155 LDDIWTK DE XVI. Geduurende de drie dagen voor Kersmis," fehreef de Koning meer, dan naar gewoon te: men had als toen het voornemen van hem , een of twee dagen, bij de Feuillans te laten blijven, om hem, zonder van daar te laten gaan , te vonnis, fen. Men had mij zelfs order gegeven, mij gereed te houden , om hem te volgen , en befchikking te maken, omtrent het geen hij nodig konde hebben: maar dit ontwerp werd veranderd. Het was op Kersdag, dat zijne Majefteit zijnen nutriten wil fehreef. Ik heb denzelven gelezen, en afgefchreven, ten tijde, dat dezelve aan den Raad van den Tempel wierd overgegeven ; dezelve was over het geheel door de band des Konings gefchre* ven , met eenige doorfchrappingen. Ik oordeel het nodig, alhier, dit onfterflijk gedt.nkftuk zijner onfchuld en godsvrucht te moeten piaatfen. „ In den naam der allerheiligfte Drieëen- heid, des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geests I Heeden, den vijf en twintigften dag van December, duizend  IN DEN TEMPEL. jg~> zeven honderd twee en negentig, ik, Lodewijk de XVI, van dezen naam, Koning van Frankryk, zijnde zederd vier maanden met mijne familie, in den toren ven den Tempel, te Parys, opgefloten door die genen , welke mijne onderdanen waren, en beroofd van alle gemeenfchap, hoe genaamd, zelfs, zederd den elfden dezer loopende maand, van die met mijne familie; daar en boven, ingewikkeld in een pleitgeding, waar van de uitflag onmogelijk te voorzien is, uit oorzaak der menfchelijke driften, en waar van men geen vcorwendzel, noch middel vindt in eenige ,voor handen zijnde wet, hebbende God alléén ten getuige mijner gedachten, en tot wien ik mij kan wenden. Ik verklaar hier, in zijne tegenwoordigheid, mijne laatfte begeerten, en mijne gevoelens." Ik Iaat mijne ziele aan God mijnen Schepper. Ik fmeek hem, dezelve in zijne goedertierenheid te ontvangen, dezelve niet te rechten naar hare verdienden, maar naar die van onzen Heer Jefus Christus, die zich voor ons menfchen, hoe onwaardig wij zulks ook waren, en ik ia  ■n£8 l.o d k w y k de XVI. He; eerfte plaats, tot een zoenoffer aan God, zijnen Vader,. heeft opgeofferd," Tal* , hi.; -X shciis ^dv^^rs'H nay w Ik fterf in de vereeniging onzer1 Heilige Moeder, de Catholijke, ' Apoftoli* fche en Roomfcbe Kerk, die,hare macht ontleent door eene nimmer afgebrokene opvolging van den heiligen Petrus, aan wien Jefus Christus dezelve had toevertrouwd." • „ Ik geloof vastelijk, en ik doe belijdenis van al het geen vervat is in de Geloofs-artijkelen, en de geboden van Gód en de Kerk, de bondzegels en verborgenheden, zoo als de Catholijke Kérk dezelven leert,. en altoos heefc geleerd. Ik heb mij nimmer tot rechter willen opwerpen in de onderfcheidene wijzen van den uitleg der leerftukken, die de Kerk van Jefus Christus verfcheuren; maar ik heb mij daar bij gehouden, en zal mij alrijd blijven houden, indien God mij het leven vergunt, bij de ui:fpraak, die de ker* kehjkè Opperhoofden, vereenigd met de heilige Catholijke Kerk geven, en zullesi gavan, overeenkomftig aan de inftelling  » « ü EN ' TE M P E L, der Kerk, gevolgd zints Jefus Chris. ,*. Ik beklaag met rtiijn geheel hart, onze broeders, die in de dwaling kunnen zijn; maar ik maak geen aanfpraak dezelven te rechten, en ik bemin dezelven niet te min , allen in Jefus Christus, ingevolge het geen ons de kristelijke liefde beveelt. Ik bidde God, mij alle mijnë zonden te vergeven; ik heb mij beijverd, dezelven zorgvuJdiglijk te kennen, te ha* ten, en mij in zijne tegenwoordigheid te verootmoedigen. Mij niet kunnende bedjienen van den kerkdienst van een Catho^ijken Priefler, bidde ik God, dat hij de belijdenis, die ik hem daar van gedaan heb, wil aannemen, en vooral het diep berouw, dat ik gevoel, mijnen naam (hoe wel dit tegen mijnen wil was) gefield te hebben onder ftukken, die ftrijdig kunnen zijn met de inftelling, en het geloof van de Catholijke Kerk, met de welke ik fteeds in mijn hart oprechte*jk ben vereenigd gebleven. Ik bidde gÜ , dac bij mijn vast voornemen, waar in ik  lob lodb-wvr.de XVL ben, aanneme, om, indien hij mij het leven vergunne, mij, zoo dra ik zulks zal kunnen doen, van den kerkdienst van een Catholijken Priefter te bedienen , om de belijdenis van alle mijne zonden te doen, en het bondzegel van boetvaardigheid te ontvangen." „ Ik bidde allen, die ik mocht hebben beleedigd door onoplettendheid, (want ik herinner mij niet, met opzet iemand eene beleediging aangedaan te hebben) of die, aan welken ik kwade voorbeelden of ergernis mocht gegeven hebben, dat zij mij het kwaad vergeven, het welk zij denken, dat ik hun kan gedaan hebben, Ik bidde allen, die liefde bezitten , hunne gebeden met de mijnen te vereenigen, om bij God de vergeving mijner zonden te verkrijgen." „ Ik vergeef met geheel mijn hart hun, die mijne vijanden geworden zijn, zonder dat ik denzelven daar toe eenige reden hebbe gegeven, en ik bidde God, hun te vergeven, gelijk ook die, welken, het  ÏN DEN TEMPEL. t6t zij uit eenen valfchen ijver, het zij uit eenen kwalijk begrepen ijver, mij veel kwaad hebben berokkend.'* „ Ik beveel aan God mijne vrouw en mijne Kinderen, mijne Zuster, mijne Tanten, mijne broeders, en allen die genen, welke aan mij, door den band des bloeds, of op welk eene andere wijze zulks ook zoude mogen wezen, verknocht, zijn. Ik bidde God in het bijzonder, zijn oog van meewaerdigheid te werpen op mijne Vrouw , mijne Kinderen, en mijne Zuster, die zederd lang met mij lijden, hen door zijne genade te onderfteynen , indien zij mij mochten komen te verliezen, en zoo lang zij in dit vergangelijk leven zullen overig blijven.'^ „ Ik beveel mijne Kinderen aan mijne Vrouw: ik heb nimmer aan hare moederlijke tederheid voor hun getwijfeld ; ik beveel, haar vooral goede Kristenen, en eerlijke menfchen van hun te maken, hun de hoogheden van deze waereld (indien zij verwezen zijn, om die te ondervinden) niet anders te doen befchouwen, L  - l6a lodewyk de XVI. dan als gevaarlijke en vergangelijke goederen, en hunne begeerten alleen op te leiden tot de eenige behendige, en duurzame heerlijkheid der onfterftijkheid. Ik bid mijne Zuster, in hare tederheid vGor mijne Kinderen te willen volharden, en bij hun de plaats eener moeder te bekleeden, indien zij bet ongeluk hadden, de haaro te verliezen.'* „ Ik fmeek mijne Vrouw, mij alle de rampen, die zij mijnenthalven lijdt, te" vergeven, ook de fmerten, dié ik haar, geduurende den tijd van onze verbintenis, mocht hebben aangedaan : zoo als zij verzekerd kan zijn , dar ik niets tegen haar voede , indien zij zich zelve iets meende te verwijten te hebben." L Ik beveel, op de nadrukkelijkfte wijze, aan mijne Kinderen, na het geen zi} aan God, die voor alles moet gaan 3 verfchuldigd zijn, fteeds onder zich veree -i "d te blijven, onderworpen en gehoorzaam aan hunne Moeder, en dankbaar voor alle de zorgen en moe'ten, die zij voor hun neemt, en ter mijner ge* dach'tenis3 Ik bidde hen, mijne Zos?  ï & D E N TEMPEL. |Cg als eene tweede moeder, te be* fchouwen." ,i Ik beveel mijnen Zoon aan, indien wj het ongeluk had van Koning te worden, te bedenken, dat hij zich geheel en al aan het geluk van zijne Medeburgers verfchuldigd moet rekenen; dat hij allen haat, allen wrok, moet vergeten, en in het bijzonder dien, welke betrekking heeft op de wederwaardigheden en het hartzeer, dat ik onderga ; dat hij het geluk der volken met kan bewerken, dan, wanneer hij naar de wetten regeert : maar te gelijker tijd, dat een Koning dezelven niet kan doen eerbiedigen, noch het goed, dar zijn hart bezielt, daar nellen, dan vöor zoo verre hij het nodig gezag heeft, en dat, indien hij anderzins in zijne werkzaamheden gebonden wordt, en geen ontzag inboezemt, hij eer nadeelig, dan nuttig Zjj," „ Ik beveel mijnen Zoon aan, om zorg te dragen voor alle de peribonen, die aan mij verkleefd waren, voor zoo verre de onhandigheden, waar in bij zich zal bevinden, hem 'er de middelen L 3  I64 LODEWYK DE XVL toe zullen vergunnen; — te denken, dat het eene heilige fchuld is, die ik gemaakt heb, ten aanzien van de kinderen, of van de ouders van hun , die voor mij zijn omgekomen, en voorts ook van die, welke mijnenthalven ongelukkig zijn." „ Ik weet, dat 'er onderfcheidene perfonen zijn, welke aan mij gehecht waren, die zich jegens mij niet gedragen hebben, als zij wel hadden behoren te doen, en die zich zelfs ondankbaar hebben betoond; maar ik vergeef het hun, (dikwijls is men, in oogenblikken van verwarring en gisting , geen meester over zich zeiven) en ik verzoek mijnen Zoon, indien hij 'er de gelegenheid toe vindt , alleen hun ongeluk indachtig te zijn." „ Ik wenschte hier mijne erkentlijkheid te kunnen betuigen aan hun, die mi> eene oprechte en belangeloze verknochtheid bewezen hebben ; indien ik, van den eenen kant, gevoelig ben getroffen geweest over de ondankbaarheid en trouw» loosheid van lieden, aan welken ik nooit anders dan goedheden bewees, aan huis  IM DBN T E II r I U l6g «elven, of aan hunne ouders, of vrienden: zoo heb ik, van den anderen kant, troost ondervonden, ziende de verkleefdheid , en het onbaatzuchtig belang, dat vele perfonen mij betoond hebben. Alr Ien verzoek ik daar voor mijne dankbetuigingen aan te nemen. In de omftandigheden, waar in de zaken thands noch zijn, zoude ik vrezen, hen in verden. king te brengen, indien ik meer ontwikkeld fprak: maar ik beveel bijzonderlijk mijnen Zoon aan, de gelegenheden op te fporen, om dezelven te kunnen herkennen." „ Ik zoude intusfchen de gevoelens der Na*ie meenen te beleedigen, indien ik niet openlijk mijnen Zoon aanbeval de Heeren Chamilly en Huë, wier oprechte gehechtheid aan mijn perfoon hen zoo verre gebracht heeft, om zich met mij in dit treurig verblijf op te fluiten, en die gedacht hebben, aar van de ongelukkige flachtoffers te zijn. Ik beveel hem ook Clery, over wiens zorgen, ze» derd dat hij bij mij is, ik alle rédenen heb, van wel voldaan te zijn. Gelijk L 3  Ï66 LODEWYK DB XVli hij het is, die , tot den einde toe, bij mij gebleven is., zoo verzoek ik mijne Heeren van de Gemeente, hem mijne kleederen , mijne boeken, • mijn horologie , mijne beurs, en de andere kleinigheden, die in de handen van den Raad der Gemeente gefteld zijn, te doen toekomen." \\ Ik vergeef ook noch zeer gaern aan hun, die mij bewaarden, de flechte behandelingen, en de kwellingen, die zij gemeend hebben, mij te moeten aandoen.' Ik heb eenige gevoelige en deelnemende harten gevonden: dat dezen in hun binnenfte genieten die gerustheid, welke hunne denkwijze hun moet verfchaf* fen"! „ Ik verzoek de Heeren de Malesherbes, Tronchet en de Sèze, bier alle mijne dankzeggingen te ontvangen , en de uitdrukking mijner gevoeligheid, voor alle de zorgen en moeiten, die zij voor mij genomen hebben." „ Ik eindige, voor God verklarende;  IN DEN TEMPEL. I4I en gereed, om voor hem te verfchijnen, dat ik mij geen één dier misdaden verwijte , welke tegen mij worden aangevoerd." i, Dubbeld gemaakt in den toren van den Tempel, den vijf en twintigften December, een duizend zeven honderd twee en negentig»" (Geteekend) „ L O D E W Y K." Den zes en twintigften December, werd de Kening voor de tweede keer voor de balie der Vergadering gebracht : ik had 'er de Koningin van doen verwittigen, ten einde het geraas der trom, en de beweging der gewapende macht haar niet mochten verfchrikken. Zijne ' Majefteit vertrok des morgens ten tien uuren, en kwam des avonds ten vijf uuren te rug, fteeds onder het toeverzicht van de Chambon. en Smnterre* De Heeren de Malesherbes, de Sèze en Tronchet, kwamen dien zelfden avond, op het oogenblik, dac de Koning L4  Ï68 LODEWYK DE XVI. van tafel opftond. Hij bood hun aai eenige ververfchingen te gebruiken : mijn Heer de Sèze was de eenigfte, die het aannam. Zijne Majefteit betuigde hem zijne erkentelijkheid, voor de moeite, die hij had aangewend, om zijne redenvoering uit te fpreken. Deze Heeren begaven zich vervolgens naar zijn kabinet. Des anderen daags verwaerdigde zich zijne Majefteit, om mij zelf zijne gedrukte verdeediging te geven , na dat hij aan de Municipalen gevraagd had, of hij mij dezelve zonder zwarigheid geven konde. - 1 De Commisfaris Vincent, opzichte^ der gebouwen, die aan de koninglijke familie alle de dienften, die onder zijn bereik waren, bewezen heeft , nam op zich, om aan de Koningin in het geheim, cok een affchrift te brengen. Hij maakte zich dït oogenblik ten nutte, om vari den Koning , terwijl die hem voor dezen kleinen dienst bedankte , iets, dat hem had toebehoord, te verzoeken. Zijne Majefteit maakte zijnen ftropdas los , en gaf hem den zeiven ten gefchenk.  IN DEN TEMPEL.' I<5£ Op eenen anderen tijd, gaf hij aan eenen anderen Municipaal, die, uit den zelfden beweeggrond, iets van hem begeerde te hebben, zijne handfchoenen. Zelfs in de oogen van velen zijner bewaarders, waren reeds overblijfzels van hem geheiligd. Den eerften Januarij naderde ik het bed van den Koning; ik vroeg hem met eene zachte ftem verlof, van hem mijne vuurigfte wenfchen, om het einde zijner rampen, re mogen aanbieden. „ Ik neem « uwe wenfchen aan,'* zeide hij met .toegenegenheid , mij eener zijner handen toereikende, die ik kuste, en met mijne tranen befproeide. Zoo ras hij opgeftaan was, verzocht hij een Municipaal, om, van zijnent wegen, bericht van zijne familie te gaan vragen, en haar zijne nieuwjaars wenfchen over te brengen. De Municipalen waren ontroerd, ' door den toon , waarop deze zoo zielvericheurende woorden, betrekkelijk den toeftand, in welken de Koning was , werden ui:gefproken, „ Waarom," zeide mij een hunner, teen de Koning wederom in zijne kamer L5  Ijrcf CODE W V K D E XVL getreden was, „ waarom vraagt hij ,, niet, om zijne familie te zien? te- genwoordig, daar de verhoren zijn af„ gelopen , zou dit geene zwarigheid ontmoeten: men moest zich bij de „ Conventie vervoegen." De Municipaal, die naar de Koningin gegaan was, kwam te rug, en "zeide aan zijne Majesteit, dat zijne familie hem voor zijne zegenwenfchen bedankte, en hem de hare aanbood. „ Welk een nieuwjaars dag"! zeide de Koning. Dien zelfden avond , nam ik de vrijheid , hem te zeggen, dat ik bijna zeker was, dat de Conventie hare toeftemming zoude geven, indien zijne Majefteit het veriof vroeg, om zijne familie te zien. '„ Over eenige dagen," andwoordde de Koning, „ zullen zij mij dezen troost ',, niet weigeren; 'er dient gewacht te PJ worden. Hoe meer het tijdftip van het vonnis, indien men dezen naam geven kan aan het rechtsgeding, het welk men den Koning deed ondergaan , naderde : hoe meer mijne vrees, en mijne angften vermeerderden. Ik deed duizend vragen aan de  IN DEN TEMPEL; Municipalen, en alles wat ik'er van vernam, vermeerderde mijnen fchrik. Mijne vrouw kwam mij alle weeken zien, en deed mij een naauwkeurig verflag van al het geen in Parys gebeurde, Het algemeen gevoelen fcheén bij aanhoudenheid den Koning gunftig: dit openbaarde zich zelfs met nadruk, op het Fransch Tooneel, en op dat van de Vaudevilles. Men vertoonde, in bet eerfte, het ftuk, LAmi des Lois: alle de zinfpelingen op het rechtsgeding van zijne Majefteit werden wel begrepen, en met drift toegejuichd. In dat der Vaudevilles, zeide een der perfonen uit het ftuk, La chajie Sufanne, tegens de twee grijzaards: „ hoe kunt gij befchuldigers en „ rechters te gelijk zijn"? De aanfchouwers deden dit gezegde meer dan eens herhalen. Ik ftelde den Koning een exemplaar van het ftuk UAmi des Lois, ter hand. Ik zeide hem dikwijls, en ik was bijna zoo verre gekomen van het zelf te gelooven, dat de leden der Conventie, zijnde onderling in ftrijdige gevoelens, geene andere ftraf, dan die van gevangenis, of  IfÈ LODEWYK DE XVI. van ballingfchap zouden uitfpreken. „ Dat „ zij , om mijner familie halven , deze gematigdheid konden hebben" f andwoordde mij de Koning; „ ik heb geene „ vreze, dan voor haar." Eenige perfonen deden mij door mijne vrouw verwittigen, dat eene groote geldfom, ter bewaring gegeven aan den Heer Parifeau, Schrijver van het dagblad, ia feuille du jour, ter befchikking van den Koning was ; dat men mij verzocht , om zijne bevelen te vragen, en dat deze fom aan den Heer de Malesherbes zoude ter hand gefteld worden, indien zijne Majesteit zulks begeerde. Ik gaf *er kennis van aan den Koning : r„ bedankt deze menfchen welmeenend van „ mijnent wegen," gaf hij mij ten andwoord, „ Ik kan van hunne edelmoe„ dige aanbieding geen gebruik maken; „ zulks zoude hen aan gevaar blootflel„ len." Ik bad hem 'er ten minften met den Heer de Malesherbes over te fpreken, het geen hij mij beloofde. De briefwisfeling tusfchen hunne Majefteiten duurde {leeds voord. De Koning, onderricht zijnde, dat Mevrouw,  Iti DEN TEMPEL: Iff zijne dochter, ziek was, voelde zich, ge? duurende eenige dagen, zeer ongerust. Na veel aanhouden verkreeg de Koningin, dat men den Heer Branier, geneesheer der Kinderen van Frankryk, in den Tempel deed komen: deza tijding fcheen hem gerust te ftellen. Des Dingsdags, den vijftienden Janu>; arij, de dag voor het vonnis fpreken over den Koning, kwamen zijne raadslieden, als naar gewoonte. Heeren de Sèze en Tronchet gaven zijne Majefteit kennis van hunne afwezendheid voor den volgenden dag. Des Woensdags, des morgens van den zestienden, bleef de Heer de Malesherbes vrij lang bij de Koning, en zeide aan zijne Majefteit, in het uitgaan, dat hij hem verflag zoude komen doen van de hoofdelijke omvraag (het appel-nominaal), zoo dra hij 'er den uitflag van zoude weten; maar de n zitting tot verre in den ,nacht verlengd zijnde, was het niet voor des morgens den zeventienden, dat men het befluit uitfprak. Dien zelfden dag, den zestienden, des avonds om zes. uuren, kwamen vier Ma.  ff\ LODEWYK DE XVL nicipalen in de kamer, en lazen den Koning een befluit van de Gemeente voor, houdende hoofdzakelijk: „ dat hij, dag en „ nacht, door de vier bovengemelde Muni„ cïpalen, onder hun oog zoude bewaard ,, worden, en dat twee van hun den „ nacht, naast zijn bed, zouden door* „ brengen." De Koning vroeg of zijn vonnis was uitgefproken P Een van hun {du Roure") begon, met in den armftoel van zijne Majefteit, diè was ftaande gebleven , te gaan zitten: hij andwoordde vervolgens, dat hij zich niet bekreunde aan het geen in de Conventie omgong ; dat hij intusfchen had horen zeggen, dat men noch bezig was met de hoofdelijke ftemming, Eenige oogenbinken daar na, kwam de Heer de Malesherbes binnen, en gaf den Koning kennis, dat de ftemming noch niet geëindigd was. In dit oogenblik kwam 'er brand in den fchoorfteen van eene kamer, waar de man, die het hout in het Paleis vart den Tempel bracht, huisvestede: een vrij aanmerkelijke hoop volks kwam óp de plaatsi Een Municipaal, geheel verfchrikt, kwam  3N DEN T B M P ! t if£ èsn Heer <& Malesherbes aanzeggen, om ftaande voets heen te gaan. - De Heer & 'Malesherbes vertrok, ïïa dat hij den Koning beloofd had, weerom te komen 1 onr hem van de mtfpraak. zijns vonnis » onderrichten. „ Weik is de rede van „uwen fcbrik," vroeg ik aan den Commisfaris ? n Men heeft dfin Tem_ » pel in brand geftoken,» zeide hij miy „ men heeft het met. opzet gedaan, om' » m dat gedruisch, Capet te redden; maar" „ik laat de muuren, door eene fterke ,> waeht, rondsom bezetten." Weldra vernam.men, dat het vuur was uitgebluscfac en dat het een bloot toeval was. Donderdag , den se ven tienden Januarii kwam de Heer de Malesherbes des morgens om negen uuren. Ik gong hem voor uit: „ alles is verloren," zeide hij, „ de Koning is veroordeeld.*' De Kow ning, die hem zag komen, ftond op j om hem te ontvangen. De Staatsdienaar wierp zich aan zijne voeren: hij werd door ?ijn hart beklemmend geween ver*] flikt, en was verfcheidene ©ogenblikken' zonder te kunnen fpreken. De Koning)  Ijrft LODEWYK DE XVI. beurde hem op* en drukte hem met aan-* doening tegen zijnen boezem. De Heer de Malesherbes gaf hem kennis van het befluit, het welk hem tot de doodftraf verwees. De Koning maakte , hoe genaamd, geene beweging, die verbazing , of ontfteltenis te kennen gaf: hij fcheen niet aangedaan , dan over de droefheid van dezen eerbied waardigen grijsaard, en poogde zelfs hem te troosten. De Heer de Malesherbes gaf zijne Majefteit kennis van den uitflag der hoofdelijke ftemming. Aanklagers, bloedverwanten, perfonele vijanden, leken, kerkelijke perfoonen , afwezige afgevaardigden, allen hadden geftemd, en, in weerwil dezer verkrachting van alle goede orde, hadden die genen, welke voor de doodftraf geftemd hadden, de één op grond van eenen ftaatkundigen maatregel, de ander, onder voorwendzel, dat de Koning fchuldig was, geene grootere meerderheid, dan van vijf ftemmen verkregen; verfcheidene afgevaardigden hadden flechts voor den dood geftemd, mits de uitvoering nog eenigen tijd bleef opgefchort.  iS ben tempel. 177 Men had eene tweede hoofdelijke ftemming bepaald over deze vraag, en het was te vermoeden, dat de ftemmen van hun , die de uitoefening van Konings moord wilden vertragen, gevoegd bij de ftemmen , die niet voor de doodftraf waren , de meerderheid zouden uitmaken. Maar, aan de deuren der Vergadering, maakten de moordenaars, die aan den Hertog van Orleans , en aan de Deputatie van Parys verbonden waren , allen, die weigerden het met hun eens te zijn, door hun gefchreeuw vervaard, en dreigden dezel» ven met hunne dolken; en , de hoofdftad, het zij uit verftomming, het zij uit onverfchiüigheid , of durfde niets , of wilde niets ondernemen, om haren Konin^ te redden* De Heer de Malesherbes maakte zich gereed om te vertrekken : de Koning ver* kreeg, om hem alleen te mogen onderhouden. Hij nam hem mede in zijn kabinet , floot . de deur toe, en b'eef on« geveer een uur met hem alleen. Zijne Majefteit gaf hem het uitgeleide tot aan da deur, daar men mede binnen kwam; be* M  I78. LODEWYK DE XVf. val hem noch eens aan, des avonds vroeg weer te komen, en hem in zijne laatfte oogenblikken riet te verlaten. „ De fmart van dezen „ goeden grijzaard heeft mij hevig ontroerd," zeide mij de Koning, weder in zijne kamer komende, waar ik hem waehtede. Zederd dat de Heer de Malesherbes binnen gekomen was, had mij eene trilling door mijn geheel lichaam bevangen: ik maakte echter alles gereed, wat de Koning nodig had, om zich te fcheren» Hij fmeerde de zeep zelf: overeind en voor hem ftaande, hield ik het bekken vast. Verplicht om mijne fmart in te houden, beftond ik noch niet mijne 00. gen naar mijnen ongelukkigen meester te wenden: ik zag hem bij geval aan, en , mijns ondanks, ftortede ik tranen. Ik weet niet, of de toeftand, waar in ik mij bevond, den Koning zijne om* ftandigheid te binnen bracht, maar zijn aangezicht verbleekte zeer fchielijk; zijn neus en zijne ooren werden op eens wit, Op dit gezicht bezweken mijne kniën onder mij; de Koning, die mijne bezwijming bemerkte , greep mijne beid* banden,  IN DEN TEMPEL: 179 hield dezelven zeer vast, en zeide met eene flaauwe ftem; „ wel aan ! meer „ moeds." Het werd gadegeflagen ; eene ftomme taal fchetfte hem mijne droefheid af: hij fcheener gevoelig over; 2ijn gezicht verlevendigde zich; hij fchoor zich met bedaardheid; vervolgens kleedde ik hem. Zijne Majefteit bleef in zijne kamer tot het eetens uur, zich bezig houdende met lezen , of met wandelen. Des avonds, zag ik hem naar de zijde van zijn kabinet gaan , en ik volgde 'er hem , onder voorwendzei, dat hij mijn dienst konde nodig hebben. „ Gij hebt," zeide mij de Koning, „ het verflag van mijn von- „nis gehoord"? „Ach! Sire," zeide ik, „ hebb' hope op eene fchorflng; „ de Heer de Malesherbes denkt niet, dac 99 men dezelve zal weigeren," ,j ik .,, wacht geene hope, hoe genaamd," andwoordde de Koning : „ maar het bedroeft «mij zeer, dat mijn Heer yan Orleans, „ mijn bloedverwant, voor mijnen dood „ geftemd heeft; lees deze lijst." Hij gaf mij toen" de lijst van de hoofdelijke ftemming, die hij ia de hand M 3  l80 LODEWYK DE XVL hield : „ Het algemeen , ** zeide ik, mort openlijk ; Dumourkr is te Parys : men zegt , dat hij de begeerte zijner „ armée tegen het rechtsgeding , dat men uwer Majefteit heeft aangedaan, over- , „ brengt. Het volk is verontwaardigd over het fchandelijk gedrag van mijn „ Heer van Orleans» Het gerucht ver» s9 fpreidt zich ook, dat de Minifters van de buitenlandfche Mogenheden zich gaan „ vereenigen, om zich naaF de Verga„ dering te begeven. Eindelijk , men „ verzekert, dat de Conventionelen ee- „ nen volks opftand duchten." Het „ zoude mij zeer bedroeven , indien die „ plaats had," andwoordde de Koning, ,, 'er zouden nieuwe flachcofFers vallen. Ik vrees den dood nietvoegde deze Vorst er bij , „ maar ik kan , zonder te „ ijzen , niet denken aan het wreede lot, „ het welk ik moet ndaten voor mijne fa„ miiie, voor de Koningin, voor onze onge„ lukkige Kinderen!...... En die getrou- „ we dienaren , welken mij niet verlaten „ hebben , die grijzaards, die geene an« „ dete middelen, van beftaan hadden , dan die matige jaargelden, welken ik hua  IN DEN TEMPEL. l8t « gaf, wie zal hun bijfpringen ? Ik „ zie het volk , der regeringloosheid „ overgegeven , het flachtoffer van alle j, de partijfchappen worden, de misdaden „ zich opvolgen , langduurige verdeeldheden Frankryk verfcheuren." . . Vervolgens , na een korte poos ftilzwijgens: „ O ! mijn God ! was die het loon , dat ik ontvangen moest voor alle mijne opofferingen ! beproefde ik niet alles om „ het geluk der" Franfchen te verzeke„ ren"! Deze woorden uitfprekende, drukte hij mij de handen : van heiligen eerbied doordrongen, befproeide ik de zijnen met mijne tranen; ik moest hem in zulk eenen toeftand verlaten. De Koning verwachtede den" Heer de Malesherbes te vergeefs. Des avonds vroeg hij mij, of hij zich aangemeld bad ? Ik had dezelfde viaag aan de Commisfarisfen gedaan ; allen hadden mij geandwoord van neen. Des Vrijdags, den achtienden, ontvong de Koning geene tijding, hoe genaamd , van den Heer de Malesherbes \ hij was er zeer ongerust over. Een oude Franfche Mercuur, hem in de hand M3  l8s LODEWYK DE XVI. gevallen zijnde, las hij er eene raadzelfpreuk (eene logogryphe) in, die hij mij te raden gaf; ik zocht te vergeefs naar het woord. Hoe , vindt gij het niet ? Het is nochtans," zeide hij, „ in dit tijdftip zeer toepasfelijk op mij; „ het woord is flachtoffer" De Koning gaf mij bevel om, in de boekerij , het deel eer gefchiedenis van Engeland te zoeken, w;ar in de dood van Karei den eerften befchreven wordt : hij las daar in , de volgende dagen. Ik vernam ter dier ge* enheid, dat zijne Majefteit na des* zeifs komst in den Tempel, twee honderd en vijftig boekdeelen gelezen had. Des avonds, nam ik de vrijheid, den Koning te doen bedenken, dat men hem van zijne Raadslieden niet konde beroo* ven, dan door een befluit van de Convectie , en dat hij vragen moest, dat men hun vergunde in den toren te komen. ,, Laat ons tot morgen wachten," and» woordde mij de Koning. Des Saturdags , den negentienden, des morgens om negen uuren , kwam een Municipaal, Goheau genaamd, met een pa* pier in de hand, binnen : hij was verge»  IN DEN TEMPELi 183 zeld van den Cipier van den toren , Mathey geheten, die een inktkoker droeg, De Municipaal zeide aan den Koning , dat hij last had , om de huisraden, en andere dingen op te fchrijven. Zijne Majefteit liet mij bij denzelven , en begaf zich naar zijn torentje. Hier op, onder het Voorwendzel van een inventaris, gong die Municipaal met de beuzelachtigfte naauwkeurigheid aan het doorfnuffelen , om verzekerd te zijn, zeide hij, dat geene wapenen, ncch fnijdend gereedfchap in zijne Majefteits kamer verborgen waren. Hij ftond er op, een klein bureau , waar in papieren waren , te doorzoeken. De Koning werd genoodzaakt 'er alle de laadjes van open te maken, de papieren ftuksgev  IN DIN'TEIUFIU I99 mer aan den Heer de Malesherbes te rug gegeven. De Heer de Firmont verfcheen, de Koning liet hem in het torentje gaan, en fioot zich met hem op. Garat vertrokken zijnde, bleven 'er in de kamer van zijne Majefteit niet, dan drie Municipalen. Om acht uuren kwam de Koning uit zijn kabinet, en zeide aan de Commisfarisfen om hem naar zijne familie te brengen : de Municipalen andwoordden , dac dit niet gefchieden kon, maar dat men haar zoude doen benedén komen, indien hij zulks begeerde. „ Wat zal ik doen"! zeide de Koning, „ maar ik zal haar „ ten minften alleen in mijne kamer kun„ nen zien." „ Neen," andwoordde een hunner , „ wij zijn met den „ Minifter der Juftitie overeengekomen, „ dat het in de eetkamer zoude zijn." „ Gij hebt gehoord," hervattede zijne Majefteit, „ dat het befluit der Conven„ tie mij toeftaat, baar zonder getuige te zien- „ Dat is waar," zei- den de Municipalen, „ gij zuic a]jeen n zijn: men zal de deur toedoen , maar N4  SCO LODEWYK DE XVI. „ door het glaswerk zullen wij het oog ,, op u hebben»" • Laat mijne „ familie beneden komen," zeide de Koning. Geduurende dezen tusfchen - tijd , gong de Koning in de eetzaal; ik volgde hem , ik fchikte de tafel ter zijde, en zettede de floelen tegen den muur, om meer ruimte te geven. Gij moest wat wa- „ ter en een glas brengen," zeide mij de Koning. 'Er Hond eene caraffe met jjswater op eene tafel, ik kreeg dus alleen een glas, en zettede het zelve bij deze caraffe. „ Haal water, dat niet >» geijsc is," zeide de Koning, „ want indien de Koningin hier van dronk, ,, zij zoude 'er niet wel van kunnen wor- den. Gij zult aan den Heer de Fir~ „ mont zeggen," voegde zijne Majefteit ?er bij, „ dat hij niet uit mijn kabinet „ kome, ik zou vrezendat zijn ge- zicht te veel nadeel zou doen, aan mij„ ne familie," De Comraisfaris, die haar was. gasm halen , bleef een quartieruurs weg; in dezen tusfcbentijd gong ) aan mijnen Zoon „ geven, ...... dezen ring aan „ de Koningin; zeg haar vooral, dat ik „ 'er mij met moeite van ontdoe, „ Dit kleine pakje, bevat haïr van mijne „ gehele familie; gij zult ook dit aan haar „ overgeven Zeg aan de Ko. „ ningin, aan mijne lieve Kinderen, aan „ mijne zuster, dat ik hun beloofd had, fè ben dezen morgen te zien; maar dat O a  212 LODEWYK DE XVI. „ ik hun de fin art van zulk eene wreede „ fcheiding heb willen befparen. Hoe „ veel koiC het mij, weg te gaan, zon„ der hunne laatfte omhelzingen te ontvan„ gen"! ... r ... . Hij droogde eenige traanen af, voegde er vervolgens mat de droevigfte uitfpraak bij: U dbe. „ last ik, om haar mijn vaarwel overte- „ brengen," . Dadelijk daar op gong hij weder binnen in zi)n ka» biner. De Municipalen, die nader bij gekomen waren, hadden zijne Majefteit venlaan, en gezien, dat hij mij onderfcheide dingen had overgegeven, welken , ik noch in mijne handen hield: zij geboden mij dezelven aan hun te geven; maar een hunner ftelde voor, om die bij mij te la»en, tot dat de Raad 'er over befliste: dit gevoelen kreeg de overwicht. Een quanier-uurs daar na, kwam de Koning uit zijn kabinet: „ vraag," z ide hij mij, „ of ik eene fchaar kan ,, kriigen"? hij gong wêer naar binnen. Ik vr^eg dk aan de Commisfarisfen. „ Weet gij, wat hij 'er mede doen  IN DEN TEMPEL. 213 9, wil" ■ „ Ik weet er niets van," ,, Gij moet het weten," Ik klopte aan de deur van het kleine kabi> netje; de Koning kwam 'er uit. Een Municipaal, die mij gevolgd was, zeide hem: ,, Gij hebt eene fchaar begeerd; maar, eer ik het verzoek daar van ga 5, doen in den Raad, moet men weten; „ wat gij er mede doen wilt"? Zijne Majefteit andwoordde hem: „ op .. dat „ Clery mij het h/ir affnijde." De Municipalen vertrokken ; een van hun gong naar beneden, in de raadkamer, alwaar, na een half uur beraadflaagd te hebben, men de fchaar weigerde. De Municipaal gong weder na boven, en gaf den Koning bericht van dit befluit, „ Ik zoude de fchaar niet aangeraakt hebben," zeide zijne Majefteit; „ ik zou gaarne gehad „ hebben, dat Clery mij de hairen in „ uw bijzijn had afgefneden: beproef „ het noch, mijn Heer, ik bid u, van „ mijn verzoek kennis te geven»" De Municipaal keerde te rug naar den Raad, die in zijne weigering volhardde. O 3  314 h O D E W Y K DE XVI, Het was toen, dat men mij zeide, dat ik mij gereed moest houden, om den Koning te vergezellen , ten einde hem op het fchavot te ontkleeden; op deze aankondiging werd ik van fchrik bevangen s maar, alle mijne krachten hereenigende, bereidde ik mij, om dezen laatflen plicht aan mijnen meefter, wien het zeer tegenftond, dat de beul dit deed, te bewijzen, toen een ander Municipaal mij kwam zeggen, dat ik niet uitgaan zoude, en 'er bijvoegde, de beul is goed g& $oeg voor hem. Zims vijf uuren des morgens,- was Parys onder de wapenen : men hoorde allarm flaan, het gedruisch der wapenen, het getrappel der paarden, het vervoeren van gefchut, dat onophoudelijk geplaatst en verplaatst werd, alles weergalmde door den toren. Om negen uuren, vermeerderde het gedruisch, de deuren werden met geraas geopend. Santerre, vergezeld van zeven of acht Municipalen, tradt binnen aan her hoofd van tien Gendarmes, en plaatste dezelven in twee rijen? Op dit gezicht,  IN DEN TEMPEL. »I5 tradt de Koning uit zijn kabinet: „ Gij „ komt mij halen"? zeide hij tegen San terre. „ Ja." ,, Ik verzoek ,, u eene minuut," en hij tradt te rug in zijn kabinet. Zijne Majefteit kwam er oogenblikkelijk weer uit; zijn Biechtvader volgde hem. De Koning hield zijn testament in de hand, en het woord richtende aan eenen Municipaal , genaamd Jaques Roux, beëdigden Priefter, die het meest voor aan ftond: ,, Ik verzoek u dit papier te geven aStl de Ko- „. ningin, aan mijne vrouw." ; „ Dit „ raakt mij niet," andwoordde dees Priefter, weigerende het gefchrift aan te nemen; „ ik ben hier, om u naar het „ fchavot te brengen:' Zijne Majefteit zich vervolgens tot Gobeau, eenen an deren Municipaal, wendende : , geef ■» dit papier, bid ik u, aan mijne „ vrouw; gij kunt het zelve lezen , 'er „ zijn befchikkingen in , die ik verlange, „ dat de Gemeente kenne," Ik ftond achter den Koning, bij den fchoorfteen, hij keerde zich tot mij ©m, en ik bood hem zijnen over-rok O 4  Hl6 LODEWYK DE XVI. aan. „ Ik heb dien niet nodig," zeide hij. „ geef mij flechts mijnen „ hoed" Ik gaf hem denzelven, zijne hand ontmoette de mijne, die hij voor de laatftemaal drukte. „ Mijne Heeren," zeide hij, zich tot de Municipalen wendende, „ ik zou gaarne hebben, dat „ Clery bij mijnen Zoon bleef, die aan „ zijne zorgen gewend is: ik hope, dat s, de Gemeente dit verzoek zal inwilli„ gen/' vervolgens Santerre aanziende, „ laat ons gaan. Dit waren de laatfte woorden, die hij in zijne kamer fprak. Aan den ingang van de trap ontmoetede hij Mathey, Cipier van den toren, en zeide hem: it Ik ben eergisteren wat haastig tegen u ge„ weest, neemt mij dit niet kwalijk." Mathey andwoordde niets, en hield zich zelfs, als of hij wilde weg gaan, toen de Koning henr aanfprak. Ik bleef alleen in de kamer, van fmart doordrongen, en bijna zonder ge. voel. De trommen en trompetten verkondigden, dat zijne Majefteit den toren verlaten bad Een uur daar  IN DEN TEMPEL; £I*S na, liet zich het losbranden van het gefchut, het gefchreeuw, leve de Natie ! leve de Republiek! horen! . .. . . . De beste der Koningen was niet meer!  Sl8 LODEWYK DE XVL. NOTA. C«) Van Weenen vertrokken zijnde, om mij naaf Engeland te begeven , deed ik Blankenburg aan , met voornemen, om den Koning door mijn handfchrift hulde te doen. Toen die Vorst aan dit gedeelte van mijn Dag-Verhaal gekomen was, zocht hij in zijn fchrijftafel, en mij, met aandoening een cachet wijzende, zeide hij: ., Clery, herkent gij ,, het"? „ Ach! Sire, het is het zelfde." • „ Mocht gij er aan twijffelen," hernam de Koning, „ dan lees dit briefje." Ik nam het zelve beven. de. Ik herkende de hand van de Koningin, eo het briefje was boven dien ondeneekend door den Dauphin , toen Lodewyk den XVII, door de koninglijke Princes , en door Mevrouw Elifabeth. Men oordeele over de levendige aandoening, die ik gevoelde! Ik bevond mij in de tegenwoordigheid van eenen Vorst, wien het noodlot niet moede word te vervolgen. Ik had naauwlijks den Heer Abt de Firmont verlaten, en het was den een en twintigften Januarij, dat ik, in de honden van Lodewyk den XVIII, dit zinnebeeld der koninglijke waardigheid wedervond, die Lodewyk de XVI voor zijnen Zoon had willen bewaren. Ik aanbad de wejen der Voorzienigheid, en verzocht den Koning verlof, om dit dierbaar briefje te mogen laten graveren. Zie hier het zei. ve, afgebeeld naar het oorfpronglijke CO- Ifc woonde de Mis bij, die de Koning door mijn Heer den Abt de Firmont liet bedienen, op den dag van hst;  I» BES TEMPEX» aip manelaarfchap zijns Broeders. De tranen, die ik daar heb zien plengen, zijn niet vreemd san, he? pnderwerp, dat ik behandelde. (£) Deze ring is in de handen van mijn hee$ ^monsieur, s'Konings broeder); dezelve werd hem, toegezonden door de Koningin, en Mevrouw Eli fa* petA, met eenig hair van den Koning. Zie hier het daarbij gaande briefje (2).  320 LODEWYK DE XVI. (i) Daar wij een getrouw perfoon vinden, op wien wij ons verlaten kunnen, ranak ik 'er gebruik van. om aan mijnen Broeder en vriend, dit onderpand, dat alleen in zijne handen kan toevertrouwd worden, te zenden, De brenger zal u zeggen, door welk een wonderwerk wij deze kostelijke panden hebben kunnen krijgen; ik behoude aan mij, om u zeiven eens den naam te noemen van hem, die ons zoo nuttig is. De onmogelijkheid, waar in wij tot hier toe geweest zijn, om u bericht te geven van ons, en de overmaat onzer rampen, doet ons onze wreede fcheiding noch levendiger gevoelen. Mochte dezelve niet lang zijn! intusfchen omhelze ik u, zoo als ik u bemin, en gij weet, dat het met heel mijn hart is. M. A. Ik ben gelast voor mijnen Broeder, en mij, u met mijn ganfche hart te omhelzen. M T. Lodewyk. Ik geniet reeds voor af het genoegen, dat gij gevoelen zult, bij het ontvangen van dit pand van vriendfchsp en vertrouwen; met u vereenigd te zijn, en u gelukkig te zien, is alles, wat ik wensch, Gij weet, of ik u lief hebt Ik omhels u uit grond van mijn hart. E. M. (9) Daar wij eindelük een middel gevonden hebben, aan onzen Broeder toe te vertrouwen een eenig    IN DEN TEMPEL. 221 pand, dat ons overgebleven is, van dien geenen, welken wij allen zoo teder liefhadden, en beweenen , meende ik, dat gij wel te vreden zoudt zijn, iets te bezitten, dat van hem kwam. Bewaar het, als een blijk van de tederfte vriendfchap, waar mede ik u met mijn geheel hart omhelze. M, A, Welk een geluk voor mij, mijn lieve vriend, mijn Broeder, om, na zoo langen tijd, u weder over alle mijne gevoelens, welken ik voor u geleden heb, te kunnen onderhouden! Er zal, hope ik, een tijd komen, dat ik u zal kunnen omhelzen, en u zeggen, dat gij nimmer eene vriendin zult vinden, die oprechter en tederer is, dan ik; gij twijffelt er aset aan, hope ik.  BERICHT VOOR DEN BIND ER. De Toren van den Tempel, tegen over BI. Platte grond . . . 80. Handfchriften . * . £2d«