"12427 9423 UB AMSTERDAM  ( 33 ) Het tweede Bericht aan het eerlievend Publyk, nopens het Antwoord van D°. C. P. Sander , opgefield en in het licht gegeeven door F. G. C. Rütz. Zeer geëerde Leezer! I jlk heb da Waereld bykans- tien Jaar en langer, dan eene halve Eeuw., God zy gedankt! meteer e gezien, en veele en veelerley Menfchen leeren kennen; maar', zulk een' Man, als D°. C. P. Sander is e heb ik nog niet ontmoet op myne pelgrimfchap! En wie zoude ook ooit onder Menfchen, laat fbaan onder Predikanten , een' Man gezocht hebben, die, gelyk deeze Predikant, tegen zynen onfchuldigen Ambtsbroeder, op eene hemelfchreeuwende wyze Onwaarheden en Lasteringen, openlyk onder het oog van het eerlievend Publyk durft uitbraaken, die hy nooit nogte nooit zal kunnen bewyzen, omdat ik, zyn Amptsbroeder , de Zonden, Misdaden en Boosheden nooit begaan heb', die D°. C. P. Sander my op- en aantetygen poogt; en die de onbegrypelyke Vermeetelheid heeft, zyn vollen Naam onder zyn godvergeeten Antwoord (*) te plaatzen, (*) Er zullen, Geëerde Leezer! in myne Berichten meer zoortgelyke uitdrukkingen , als deeze is, voorkooC men,  C 34 ) zen, en hetzelve zoo in de Waereld te zenden ?!f om my van myne eer en goeden naam, en 't geen wat men , en, wil ik anders waarheid fehryven, moeten te vinden zyn, die de uiterlyke gedaante van Scheldwoorden hebben. Maar! ik protefteere daartegen : dat zy in myne pen zyn, 't geen zy fchynen te zyn. Wil ik de Waarheid fehryven , zoo mag en durf ik een Vhfchuit met eene Vlag, geen Oorlog/chip noemen. Voldoenden Leezer myne Bewoordingen niet, die ik als op de Goudwaage der Waarheid afgewoogen heb, zoo heb ik'er niets tegen, wanneer hy dezelven tegen andere Benamingen verwisfeit,. mits dat de Waarheid 'er niet door lydt. In myne Apostrophe koomen ook zoortgelyke Uitdrukkingen voor; maar de Waarheid heeft zy my in de pen gegeeven. Ik konde niet anders fehryven en my uitdrukken , wilde ik Waarheid fehryven , dan ik gedaan heb. Als ik nog tot op die oogenblik toe , aan den galachtigen en vergiftigen Inhoud van de beruchte Voorreden denke, zoo begint my nog het bloed in de Adern te kooken , en ik kan nog niet bcgrypen: hoe ik, — een Man, dien Goddank! een warme Yver voor zyn h. Amt en fchuldige liefde voor zyne Eer en goeden Naam bezielt — my zoo heb kunnen matigen als ik toch gedaan heb. Met dat al weet ik wel, dat hy, die aan den Strand ftaat, anders denkt, dan hy doedt, die gevaar loopt Schipbreuk te lyden: en wil wel toeftemmen, dat eenige aan en op zich zeiven, zeer onfchuldige en geoorloofde zinnebeeldige Spreekmanieren in de Apostrophe voorkoomen , die, wel is waar, Waarheid uitdrukken , maar die toch juist niet tot de kerkelyke Welfpreekenheid behooren, waarvan men zich op den Kan/el bediendt. Dan! ik heb niet van die h. plaats af geapostropheeit. Ik heb, als een onichuldig belooge Lceraar, wien D0, C. P. Sander de Eer en den Zegen van zyn Ampt wilde 'rooven, gefchreven, om my onder het oog van het eer-  C 35 ) wat my dierbaar is, zoo mogelyk te berooven"! Ik kan hem met niemand beeter vergelyken, dan met den Aanktaagtr van Job. Ik za] niet ^a]aa. ten God dagelyks te bidden: dat hy toch eiken eer- ecntVend ÏT'K tG ,Verdedigen- Door #*T»$r echter, wil ik dezelven geenszins herroepen. Neen' f- gaarheid uitdrukken. Het berouwt my niet, dat ik öeze ven gebeezigt heb; zoo min als het my berouwt aar ife de Anecdote verhaalt heb, die het beliegen en belasteren van onfchuldige braave Leden myner Gemeente tctreft, en die ik heb moeten vernaaien, om myne eer [e redden. Ik Iaat my door geen Mensen, en — ik zegge dit behoudens alle verfchuldigde Hoogachting -door geene Zuster in myne Amptszaaken iets voorfehry ven De onwaarachtige Befchuldiging, dat ik my door Heer van inzien , dien de Armen in myne Gemecv:e als een' van haare eerfie en voornaamjle Weldoenderen moeten eer en, en door de waardige Vrouw van myn hraaven Buurman, op dewelke niemand, dan de gède Nyd en de Lasteraar iets weet te zeggen-, — hadde laaten inftigeeren , om aan Do. C. P. Sander by het maaken van de Nominatie, myne Stem met te'geven ■ is te hoonende voor my geweest, dan dat ik dezelve zóu de hebben kunnen verkroppen. Do. Sander heeft my «foor zyne Voorreden gedwongen en genoodzaakt, om de Anecdote openlyk te moeten vernaaien. En ai hadde ik dezelve duizendmaal- niet verhaalt, 't geen 'er ten ort zichte van dezelve in het Antwoord van Do. C P San" der helaas! gevonden wordt, 't zoude 'toch nL en noott uitgebleven zyn. Het doet my volftrekt geen leed ik Do. C. P. Sander in dien Toon. dien fk h"bgt beezigt geapostropheert heb! hy heeft het ten vollen verdiendt, in zulk een toon te worden geapostropheert C a  C3°* ) eerlyken Man in genaden bewaaren en verhoeden moge: dat D9. C. P. Sander zyn oog op hem niet richte, en hem niet laate vallen in de hand en onder de pen van deezen Man, die zyn weerga wel in de waereld niet zal vinden. De onzydige Leezer beoordeele zelfs: of myne vergelyking niet treffend, en myn Gebed overtollig zy? hy beoordeele dit uit het geene ik in deeze Berichten, conform der Waarheid, zal melden. Al het geene ik niet op eene andere voldoende wyze zal kunnen bewaarheden, neeme ik aan /olemnec! te verifieeren. Ik heb thans by de bitterfte plaatzen en onverdraaglykften onwaarachtigen Befchufdigingen , in het Antwoord te vinden, een ftreepje meteen Potlood gemaakt, en hy die alleen zal ik in myne Wederlegging blyven Itaan: Wilde ik alles wederleggen, zoo als ilc het met gemak kan doen: ik zou een groot boekdeel moeten fehryven: 't welk, naar alle Gedachten, zou blyven — ongeleezen. I. D°. Sander befchuldigt pag. 8. in zyn Ant' woord, wel niet reehtftreeks, maar zylings, niet alleen my, maar ook myne Heeren Collegen, van Onrechtzinnigheid , en verraad daardoor den wensch van zyn hart, om den zeegen van ons h. Ampt eerst te verzwakken, en dan te vermoorden: en om ons, waare het moogelyk en doenelyk, het conftlium abeundi te dosn geven* Leeïaars, die den roem en de eere der Rechtzinnigheid verlooren hebben, kunnen met zeegen arbeiden rog in hun ampt blyven. Ik betuige voor God, op myn Ge weeten: dat ik alle die Stsl-  ( 37 ) Stellingen en Waarheden, die men niet loochenen en ontkennen kan, zonder onrechtzinnig te zyn of te worden, van harten gehore, voor Waarheden houde, en ook zuiver leeraare: Niemand, wie hy ook zou mogen zyn, niemand in myne lieve Gemeente, heeft, zoo verre my bekend is, myne of myner Collegen Rechtzinnigheid ooit in twyffel getrokken, of 'er zich over bezwaart. Ik zal don Leezer niet voor grypen, maar hem zyne volle vryheid laaten, om de pasfende Benaaming ze.'ven op te zoeken, die D°. Sander door deeze zoo onwaarachtige als grievende Befchuldiging verdient. II. Pag. ii. en 12. befchuldigt hy my : dat ik de h. Schrift en bagatel tratleere, en met alles, hoe ernstig ook, den fpot dryve ; en tracht dit te be- toogen uit den Lutherfchen Koster, dien ik , en des fchaame ik my niet — gefchreeven heb, over wien, zoo hyzegt, de kundige en befchaafdeWaereld, (datis te zeggen, tf/ekundige enbefchaafde Waereld, waarvan de groote Waarheidfpreeker Z>° Q p. Sander de eer heeft een voornaam , zoo niet het voornaamlle Lid te zyn) fchande /preekt. Dat 'er die Waereld, waartoe P°. S. behoord, fchande van fpreekc, houde ik voor eene waare eer! Het eerfte, t. w. dat ik de h. Schrift ë. z, v. kan en zil niemand dan hy, denken, zeggen en fcHryven,- in wiens Boezem' zulk een hart klopt, als.in de borst van ZK Sander flaat: die het ca'umniare audacler femper alteuid her et, (Jasten frisch voor de vuist weg, 'er C 3 zal  ( 38 ) zat altyd iets van blyven hangen') Van JUVENAï, voor eene hoofdregel houdt, en dezelve meesterlyk opvolgt, zonder eens te vragen: waar mede betooge ik myne Lasteringen? III. Pag. 12, heeft hy de verregaande onbefchaamtheid , te fehryven : dat ik den Predikant, door myne geheele levenswyze verdonker e, en alten , die my kennen, en met welke ik de eer heb te verkeeren, — in het oog te liegen. Ik ben Goddank ten vollen overtuigt, dat allen, die my in Breda en in den Haag kennen en de Waarheid beminnen, wanneer zy deeze lasterlyke plaats in bet Antwoord v. D°. S. zullen leezen , in Gedachten tot hem zeggen en uitroepen zullen: mentiris Caïn! Gy DQ. Sander, /preekt de Waarheid gelyk ze Caïn /prak. Voorzeeker! men zou, 't geen hy tégen my zegt, niet eens kunnen of durven tegen hem zeggen. Een zeeker zoort van Menfchen, diendt vooral een goed geheugen te hebben, om zich niet zeiven tegentefpreeken en zich leugenteftraffen! Eilieve! zoo het zoo waar waare, als het onwaar is, dat ik die Man ben, waarvoor hy my uitkryt, waarom heeft hy dan zoo fterk en hevig gerykhalst na de Verkeering met my, en na myne byzondere vriendfehap, (die hy echter Gode zy dank! nooit verkreegen heeft. Na de zyne te trachten, dat heb ik Goddank ! nooit gedroomt, of kunnen denken! ) Waarom heeft hy dan ten eene maale tegen myn Wil en zonder myne Voorkennis, myne Voornaamen in zyne Familie verplant, en zyn Zoon  ( 39 ) Zoon met die Naamen gedoopt ? 't geen ik fat» zoensfialve heb moeten goedkeuren, omdat het niet meer te beletten was. Denkelyk zal hy zeggen: dit alles is gepas/eert, voor dat de laatjle Nominatie in den Haag gemaakt en hy daarop niet gebragt was! Dat is waar! maar ik heb thans en hierdoor eerst geleert, dat een Man, als Dp. Sander is, daardoor, dat ik hem, wiide ik naar gcmoede handelen, myne Stem gewygert heb, het recht verkrygt, om de fchandelykjle metaviorphofering met my voorteneemen. Met dat al moet ik toeftemmen, dat ik myn Carafter als Prcedikant grootelyks zoude verdonkert hebben; byaldien ik D°. Sander bchulpelyk zoude geweest zyn, in het verkrygen van de Nominatie te R. NB. ingevaVe ik hem zoo gekend hadde, als ik hem helaas! uit zyn Antwoord heb ken* nen geleerd. Heb ik, gelyk ik kan nog zal ontkennen, toen ik zyne beruchte Voorreden geleezen hadde, en door den Wel Eenv. Heer Pred. Sch. te R. in een brief gevraagt werd : waarom ik D°. S. op de Nominatie te R. heb helpen brengen , terwyl ik hem ( voor myne perfbon ) niet in den Haag wilde hebben? heb ik, herzegge ik, toen geantwoord: ik hoope en wenfche dat God my die Sonde vergeven wille ; zoo heb ik thans dubbele redenen, om dien Wensen te herhaalen ! Maar! by God ! ik heb het niet voor moogelyk gehouden, dut D°. S. die — Man zoude kunnen zyn, die hy helaas! werkelyk, volgens zyn Antwoord, is. Voor dat ik zyne Voorreden geC 4 k e»  leeZen hadde; dacht ik, de Man kan zich immers beeteren, en deeze gelegenheid gebruiken om zich van eene beetere zyde te vertoonen, daarom deed ik myn best, om hem te R. in Aanmerking te doen koomen. IV. Pag. 15. fchryft myn valfche Aanklager: dat ik wel zal weeten ,Blyken en Brieven op te hopen, of laat en oplopen om hem zwart te maaken: gelyk hy pag. 122 lantert, dat de beroemde Hoogleeraar te Groningen Ch. , een brief aan my zou hebben -gefchreeven, en dat ik dat zou hebben doen blyken e. z. v. Ik verklaare voor God op myn Geweeten, dat ik nooit nochte nooit, zoo verre my bewust is; een eenigen brief heb gefchreven, of heb doen fehryven, om my na het Caracler, het Gedrag, en de levenswyze van D9, Sander te informeeren : dat ik nooit nochte nooit, 1— (met uitzondering echter van den brief dien een zeeker H. te Amfterdam aan mynen Eerw. K. Raad heeft gefchreven, en dien ik als Prafiêent openen en leezen moest, en nog éénen brief, waarin my een myner Vrienden ongevraagt, eene Anecdote van De. S., aangaande het Kerkelyk Atteftaat, 't welk D°. S. aan myn Eerw. K. Raad heeft gezonden, meldt, en ik voor enkele communicatie hield, zonder 'er verder onderzoek na te doen) één eenigen brief heb ontfangen of voorgegeven, te hebben ontfangen, waarin my iets van D°. C. P. Sander tot Zyn Nadeel gemeldt zou zyn, en roepe elkeen op, cn daage hem uit: om een eenigen brief te toonen, dien ik  C 4x > ik ten fine voorfchreven, heb gefchreven, of heb doen fehryven! Het is volftrekt myne gewoonte niet, om my te informeeren, naar eens anderns Mans Gedrag en Zeden, die my niets raakeo. r 't Geen ik van D° S. weet of mogt weeten, hebben my anderen verhaalt, zonder dat ik 'er na gevraagt heb. Nooit heb ik my direct of fodH recl geinformeert, naar de Waarheid van het geene ik, tot zyn Nadeel gehoord heb. Nooit heb ik gezegt, particuliere brieven in handen te hebben, waarin iets tot lasten van D°. C. P. Sander zou gefchreven zyn!! Hoe durft een Mensch; zoo handtastelyk liegen? en onwaarheden, uitftrooien, die volftrekt niet kunnen worden bewëezen? D° C. P. Sander, die zich boven alle fchande, en beneden alle eere heeft weggezet durft alles doen, om zich overtegeven aan dé verfoeing van allen die denken, en wél denken! V. Pag. 18. zegt C. P. Sander die Calumi niateur, dat ik fchatten bezit, (wie of hem dat toch wel gezegt heeft?) over het gemis van wetke de nadere Erfgenaamcn nog zuchten, en dat ik de Bewyzen voor dit laatfte te Groningen vinden kan' Ik betuige als een eerlyk Man, dat ik geen fterveling te Groningen kenne, die, op eenige wyze, betrekking tot my, tot de mynen en het ■ myne heefc: en kan onwederleglyk uit notarieels documenten in de daagen van myn trouwen opgeltelt en zoo onverandert gebleeven, bewyzen: dat geen Mensch in de Waereld, zoo lange mync oogen open firaan, eenig recht, laat ftaan C 5 een  'X. 43 > een nader Recht heeft, op het geene ik bezttte, dan ik heb. D°. C. P. Sander heeft in den roes van zyne AfFeóten volftrekt niet aan de bitteren gevolgen gedacht , waaraan zich een leugenaar natuurlyk bloot ftelt, wanneer hy zulke ftrafwaardige daaden, als deeze is, zynen evenmensen , zonder den allerminiten grond 'er toe te bebb.n, openlyk verwyt, en wanneer hy zyn' onfchuidigen Broeder, van zulke zoo fchreeuwende als ftrafwaardige Misdaaden, onder b.e* oog van de Waereld befchuldigt als die zyn, die hy my, zoo onverdiend als ongehoord tot lasten legr : en waarvan hy volftrekt geen een eenige betoogen kan en nooit bewyzen zal , dat ik dezelve ooit begaan heb: omdat alle deeze Boosheden, nergens andere, dan in het brein, in het hart, en in het Antwoord van D°. C. P. Sander te vinden zyn. Goede hemel! wat zouden zy, die myne Tydgenooten zyn , en my riet kennen, wat zouden de Nakoomelingen van my hebben kunnen denken; zoo God my het leven niet uit genaden gefpaart hadde, en ik dus niet in ftaat geweest ware, om de verre gaanden Befcbuldigingen van D°. Sander te wederleggen? Ik trill en beeve, als ik daaraan denke: en danke God innigst en vuurig daarvoor, dat hy my zoo genadig is geweest en my het leven tot dus verre gefpaart heeft! Myn leven, het,is waar, heeft zeedert myne terugkomst van myne Reizeuit Buitschland, in myne oogen zeer veel van zyne Waardye verlooren:. en, als God my ■wel  (43> wel voorbereidt heeft, gelyk ik vol van kindelyk Vertrouwen verzeekert ben, dat God zal doen, zoo verwisfele ik dit leven, met Vergenoegen, met een beeter leven. Als ik nog maar zoo lange mag leven, dat ik myne Eer tegen D°. C. P. Sander gered heb. Behaagt het Gode alsdan , andere van myne Wenfchen die my wichtig zyn ten opzichte van dit leven, niet te vervullen; zoo gefchiede Zyn Wille! VI. Pag. 22. en op meer andere plaatzen, befchuldigt my myn Anklaager, op meer dan eene wyze, daarvan, dat ik myn Ampt niet behoorlyk waarneeme, Preekbeurten de ééne na de andere affchaffe, Jlegts een paar Weeken in het Jaar Catechifeere, Weeskinderen uit de Catechifatie weg zende, of iets diergelyks, doe -—ik weet niet waar het in zyn Antwoord ftaat, en heb niet lust , om het optezoeken, om met de Regenten aan de gang te raaken? Ik weet niet, wat myn' Aanklaager, onder het behoorlyk waarneemen van het Preekampt verftaat ? Tot dus verre heeft nog niemand van hen , die 'er hier op letten moeten, of een Predikant zyn Ampt behoorlyk waarneemt, redenen gehad om over my te klaagen. De klagten van eenen Man als D°. C. P. Sander is, die een doodvyand van de Waarheid is, hebben geene Waardy, geene Kracht, en verdienen naauwlyks - verachting. Wat betreft het Affchaffen van Preekbeurten; het is te zot om 'er op te antwoorden. Myn E. K. Raad, geJoove ik, zal over dit Compliment, 't welk hem  (44> Hem hier ingewikkelt gemaakt wordt, byzonder gefticht zyn: zoo als over meer andere Sottifen , die C. P. Sander , Hem, in zyn Antwoord onder het - oog van het Publyk, zegt. Ik Catechifeere van den eerften Maandag in de Maand van February, dagelyks, de geheele week door, tot Paafchen toe , en zoms tot na Paafchen toe, van twaalf tot een uur, en in de Week als het myne beurt is. Gaarne Catechifeerde ik meermalen , maar helaas! de fcbuid ligt niet aan de Predikanten! Dat is waar! ik heb eens twee Weesjongens , die by my hunne Geloofsbelydenis geleerd en afgelegt hadden, verbooden in myne openlyke- en privaat Catechefatien te koomen , en zy zyn 'er langer dan één Jaar uit gebleven : en het is ook waar, dat ik dit gedaan heb, om aan de Heer en Regenten gelegenheid te geven, van my daarover aantefpreeken, en my te vraagen na de redenen: waarom? Hier fpreekt D°. C. P. S. de Waarheid. Maar! hoe ? de leezer oordeele ! De Zaak en het Geval is met weinigen het vo'gende: gemelde twee jongens, hadden zich vergreepen aan den Vader in het Weeshuis, en bleeven volftrekt — ongeftraft. Dit kwam my ter ooren. Vermits ik nu in het Weeshuis niets te zeggen, en aan Heeren Regenten niet voortefchryven heb, en het my nochtans onverdraaglyk was, dat zulke Boosheden ongeftraft zouden blyven: zoo verbood ik den twee Weesjongens het verfchynen in myne Catechifatien, ten einde aan de toenmalige zeer zacht-  C 45) zachtmoedige Heeren Regenten occafie te geven j van my deswegens te reede te tellen, en aan my gelegenheid te bezorgen, om over dit Geval met hen te fpreeken. Dan! Heeren Regenten vonden niet goed, myn wensch te vervullen! en de Zaak Is 'er by gebleven: tot dat ik eens occafie vond, om een gedeelte van een Prsefent van ƒ500, dat ander myne diretlie moest verdeelt worden, te betemmen tot eene Féte voor de Weeskinderen! Gemelde twee Weesjongens zouden 'er niets van genooten hebben, byaldien zy niet, gelyk zy hebben moeten doen, den beledigden Vader, ten overftaan van de Weeskinderen, Excuus gevraa°t hadden, op myn uitdrukkelyke Begeerte. De Leezer oordeele over my en myn gedrag! en over de haatelyke Befchuldiging van D°. Sander! VII. Pag. 23. vindt onze Waarhcidfchryver goed over de Bevindingen en Gevoelens van myn hart te oordeelen en te fehryven: dat het Leugentaal is, wanneer ik belyde dat ik groote Hoogachting voor wylen zyn braaven Vader heb , van wien ik altoos in Gezelfchappen waar het te pas kwam, nooit, dan met hoogachting gefproken heb. 't Is waar, 'wanneer het met myne Hoogachting voor zynen braaven Vader zoo getelt waare, als het gelegen is met de Hoogachting die D°. C. P. Sander voor Mejuffrouw zyne Moeder heeft; zoo zou ik leugentaal gefchreven hebben. Ik ben 'er helaas! oog- en oorgetuige eens van geweest, dat hy zyne Moeder met alle hoogachting, lesfen gav, dewelke naar myn' Zmaak,  ( 40 Zmaak, meentge andere Moeder, haaren Heer Zoon zoude betaalt hebben, met den pantoffel van den voet te neemen, en 'er zyn hoofd mede te meeten. VIII. Pag. 28. herhaalt myn valfche Befchul* diger, op eene bedekte wyze , zyne klachten over heterodoxie, die echter niet in myn, maar enkel in zyn hoofd, en in zyn Antwoord te vinden , en dus niets dan een Harsfenfchim is. Maar pag. 30. komt hy ronder voor de vuist met deeze klachten voor den dag. • Hier ter plaatze, pag. 30. en door deeze zich zelfs wederleggende zoo zotte als kwaadaardige Befchuldiging, overtreft D°. S. wederom zich zeiven in het liegen en lasteren, zoo als hy het op meer andere plaatzen doedt. 't Is waar,J_ ^, die byzondere redenen hadden om met de grootfte Hoogachting aan hem te denken "n van hem te fpreeken ; over Tafel wierd geüit: dat volgens het gerucht, de Lüthersche Predikan' ten d-e men Nieuwlichters noemde, ZTl Godheid van onzen Zaligmaker, nog die van den h. Geest nog A« Leerstuk van den Verzoendood ?a"?f'> noch de onfterflykheidder Ziele, kortem; dat zy niets geloofden, maar Atheïsten Deïsten e. z. v waren Tlr , , n> vaten. ik fprak met warmte D  C 5° ) tegen, communiceerde het Gehoorde aan die Waardige , en onfchuldig, door het Gerucht , befchuldigde Mannen, bad en fmeekte allen ï zy wilden toch beduiten , hunne Geloofsbelydenis openlyk onder het oog van het Publyk afleggen, enkel tot Maintien van hunne Eer en uit Achting voor het Publyk , ten einde te beletten, dat de treurigen en vreeslyken Gevolgen van deeze heillooze Uitftrooifels, zich niet verder mogten verfpreiden. Eik hunner was het met my eens, toen ik met hem tête a tête fprak. Dan! toen HWEerw. over den inhoud van myne Bede onderling deli^ bereerden, vonden zy wettige en voldoende redenen, myn Verzoek niet te vervullen: en dus hleev de Benaaming Nieuwlichter, en de Naam: Deïst, Ketter e. z. v. Uitdrukkingen van één en dezelve Beteekenis. En aan deeze Beteekenis dachte ik in myne Apostrophe, terwyl ik, tegen die Benaaming, met nadruk protegeerde en moest protsfteeren, dat ik ze aan my niet zoude laatcn geven, het koste wat het kostet Zeedert echter dat door de gedrukte orthodoxe Geloofsbelydenis, van de zoo onverdiend van Kettery befchuldigden waardigen Leeraaren te Amfterdam, welkers Waarheid wel gèen braaf Man zal willen in twyfiel trekken, de Benaaming: Nieuwlichter, de haatelyke en vergiftige Beteekenis verlooren heeft, en Nieuwlichters,van elk die denkt en wél denkt, gehouden worden voor Mannen, die, behoudens alle weezenlyke Leerftukken die behooren tot de Rechtzinnigheid yan een echt en braaf Lutherschman, den  Bybe yry naar hun best weeten en Geweeten verklaaren, en wanneer ik deeze Beteekenis met die Benaaming verbinde, zoo is my dezelve Benaaming onverfchiliig. :ft zal df Voorrecht der P,^w, deezen SeLt^ kenmerk van een eebt Proteftant, den Bybel vry en naar best weeten en geweeten te verklaaren nooit en door niemand Jaaten neemen, en geen traaf Man in onze Kerk moet en zal hetze v" ** ook laaten ontrooven. Zoo lange een LZ therschnan, door zyne Verklaaringen van den Bybel, maar geene Leerlingen voor den d2 brengt die met de weezenlyken rechtzinniger? Leerftellmgen, in zyne Symboüjche boeken vervar met beft.anb.ar zyn; zoo lange is en blyfr hy orthodox! Het tegendeel echcer doende, er L/ terfche Stellingen voor den dag brengende houd hy terftond op rechtzinnig, te zyn en kan echt Lutherschman, veel min een Predikant K° ven. De waardige Mannen te Amstprda„ zyn volgens hunne Geloof, belydenis, ZOo reclr' «nn,g, als het maar eenigzins kan g^cendee t woruen. En ik ben om geen haairbreed m reehtzinnxg; en weet ook niet dat my eenig brf Man voor onrechtzinnig houdt, of met r,f kan houden. Is de ongelukkige Scheurt inon ze aanmerkelyke Gemeente te AhsteIdaT veeleno^zer Tydgencoren een onoplosjyk^' zei; zy zal aan den Nakomelingen nof ,„ ter Raadzelzy, Daarom wen^f ZS' dat toeheén kondig, braaf en cnzydig W wiehyzy, de Gefehiedenis pragmatisch , 0f Ü 3 die  ( 52 ) die den Oorfprong, de Oorzaaken, den Voortgang e. z. v. van deeze ongelukkige Scheuring, voor de Waereld wilde opzoeken, verhaalen en alles behoorlyk betoogen! Gaarne zoude ik het myne daartoe bydra^en, dat aan hem, die myn' Wensch het best vervult, eene Prys-Medaille gegeven wierd. Althans my dunkt dat de Zaak het ten vollen verdiendt, dat zy naauwkeurig onderzocht en gedocuntienteert voor onze en voor de koomende Waereld opgefteld en bewaard worde. Ik koome van dëézeh uitflap, dien ik gaarne veel grooter zoude willen maakers, terug tot myne Verdecdiging tegen de ongegronde Beichuldigingenvan D°. Sander, die pag. 32 zegt: dat het op myn eigen kop zal t'huis koomen , wanneer ik hem bcfchuldigt heb van Cerinthiaanfche Kettery. Hy toont hier ter plaatze, en bewyst het raderhand in zyn Antwoord, ik weet niet waar: dat hy niet weet wat Cerinthüs geiooft heeft. Ik ben voor myn hoofd niet bang: en de pylen die hy'er opaffchiet, zyn fulmina bruta, Weerlichten, die geen kwaad doen , om dat zy geene kracht hebben. Myn Gevoelen omtrent het Leerftuk van de Damoncn e. z. v. heeft D°. Sander weleêr openlykop denHaagfchen Preekftoel, helaas! zelfs omhelst. Want toen hy in de vierde van myne Predikatiën tegen- de gewoone Leer van de Demonen — duivelfche Predikatiën heb ik ze nooit genoemd! dat is een bon mot door anderen van dezelven gebetzigt — pag. 208. hadde geleezen myne Vraage: Of men dan meende, dat de duivel te SMIB.N A Schoolmeester geweest zy? En in myne Af- l  C SS ) Afweezigheid in den Haag preedikte, was hy terftond by de hand, en preedikte, zoo my gezegd is, over de Woorden Apocalyps. II. 8. o om zich aan my aantefluiten (*). Wat my 'be' treft, ik heb D°. Sander meermaalen hier gehoon, maar altoos, ééne eenigfte keer uitgezonderd heeft hy lieeds gepreedikt over dien, die Apocalyps. VI. 8. op het raak Paard zit Dit fchync zyne hobby hor je in den Haag geweest te zyn. ° IX. Pag. 32. zegt D°. Sander, dat ik tegen het draaien yvere, en befchuidigt my zoo kwaadaardig als valfcfaelyk en zonder allen grond, hoewel ingewikkeld nochrhans zeer duideiyk, dat ik in het politieke en kerkelyke e. z. v dxaaie. Wat betreft myn yveren tegen het draaien in het politieke: daartoe heb ik wettige en voldoende redenen : zommigen van die redenen heeft my D° S aan de hand gegeven. Voor het Jaar ,?|? ^\\de D°. S. onder eene geheel andere Via- d'in ^ na 1787 gedaan heeft. De Zoon van den Heer Generaal v. N. die my niet kende, kwam in den Haag. verhaalde my, dat D°. S. 0p den Preekftoel te Groningen, Woorden en Gezegde^ gc- JS*2£ rachte wel dat'Do. sander de-zc s-offD 3  * 54 * geuit hadde, die my verdomt deeden ftaato. De Gemeente te-Groningen zal het wel nog weeten. Ik heb my-nooit na de Waarheid van het Verhaal, 't welk ik niet konde in twyffjl trekken, geinformeert, en het voor fimple Communicatie gehouden! Onder anderen verhaalde my die Heer, die te Coeverden woonde, dat hy D°. Sander gevraagt hebbende: hoe de Luiherfche Tioogduitjche Predikant in den Haag hiete ? tot antwoord hadd' ontfangen: ik kenne hem niet: en weet niet zeeker of hy Ris, o/Rus, of hoe hy hiet! D°. Sander yv&s dus in zynen zoogenoemd den patriotifchen yver zoo onweetend geworden, dat hy myn naam niet eens meer kende. Ik ben.ten allen tyden gereed, om-de echtheid van dit Verhaal folemneel te verifieeren, en daardoor te bewyzen, dat D°. Sander voor het Jaar-1787 een geheel ander Man was in het politieke, dan hy na 1787 geworden is. Duidelyker wil ik niet fpreeken, en ben in 't geheel niet beducht , dat zy, weiken 'er aan gelegen ligt — my ligt'er niets aan gelegen — het Bewys voor de Waarheid van dit Verhaal te vergeefsch zoeken zullen. Ik heb my nooit nogte nooit, als Predikant, met het politieke bemoeit, en zoo ver ik weet, is 'er op dien Preekftoel in den Haag, waarop ik predike, niets hoegenaamd voorgedragen, 't welk het politieke raakte. Ik heb niet verftand genoeg pm over Staatszaaken te kunnên oordeelen. Tegen Woordverdraaiingen en Lasteringen is geen braaf Predikant in veiligheid gefteld. Dat heb ik helaas ! ondervonden! Wat  ( SS ) Wat aangaat het draaijen in het Confiftorie of het Cabalifeeren in het kerkelyke; zoo kan ik on tegenz^glyk bewyzen, dat ik 'er een doodvyani altoos van geweest ben, nog ben, en altoos bivven zal, en dat ik nooit noehte nooit over myn E K. Raad heb getracht tg „ &fi v« het Do. sander niet fterk aanraaden, zieh hier jaar by myn E. K. Raad te informeer'en L # dat hy wenseht van denzelven te hooren : dat J Sander, een Man is die de waarheid fPaarl il ^gens ftbtfft Geheele Vellen zoude ik le ton volfehryven, wilde ik dit Bewys d ^fr H er ls het: het iiaat in het Kerken-Protocol in hu Jaar toen D°. Meyer en StkM hier betoenen -erden zweefden de Armen in mVhê li ^ ™e* e in het grootfte gèvésr, ha'arc SS Wed eenders, en gelyk ik thans mét v^ kerfaeid zeggen kan, veele duizend Guidenst verhezen : dit gevaar hadde ik kunnen af" 17 zoodra ik maar hadde willen Cabalifeeren mZ'i dat met kunnende en niet willende doen ^JJ blykt uit het Protocol, waarin ik d- / ,g 7 Woorden heb „aten inlasfchen ^ éene Stem, bf alle Stemmen, met een goeder, of met eenen duit kooien, Zoo Z0lJmy g Jf' nog te hoog zyn; heb ik liever ecniL ? s* Jaryks ^ g^Vzz b urs willen geven, om het ongeluk aftewen" n en Gode zy eeuwig dank! het ongeluk is Vr 3 ■ ' ZteLTtien'en ^^- hTbbt0: onder de beftlenng van de goddelyke Voorzienig, D 4 heid,  C 56 ) heid, door de edelmoedige denk- en bandelwyze van onze Overheid, die ik niet genoeg roemen en pryzen kan, 'er geen nadeel, maar veel voordeel van gehad, en zullm 'er, gclyk ik hoope, wenfche en needrig vertrouwe, by vervolg van tyd nog meer Voordeel van hebben. Byaldien dit niet onwederleglyk bewyst, dat ik een Vyand ben van Cabalifeeren, zoo weet ik niet, hoe men eene Zaak onwederleglyk betoogen moet. God weet! ik haat het Cabalifeeren: dit kan ik insgelyks betoogen door myne Conduite en Direfiie, die ik gehouden beb by het maaken v*an de laatfte Nominatie. Ik was in het Jaar 17 91 Prafes Con'ftjlorii, en moest dus als Prafes handelen en my gedragen. Doorgaans kan men zyn gehouden gedrag en handelwyze in deeze of geene Zaak, die gewichtig is en toevallig door vreemde Boosheid groote en vreeslyke Gevolgen heeft, gelyk deeze Nominatie helaas»! gehad heeft, beeter beoordeelen, wanneer dezelve geëindigt is, dan men in ftaat is te doen, wanneer de Zaak begint, en men dezelve onder .handen heeft. Ik heb myn gehouden Gedrag als Prcefes, by het maaken van de laatfte Nominatie en by de Eleclie, meer dan eens onderzocht: Maar ik betuige voor God op myn Geweeten: dat ik gevonden heb, dat ik my in allen deele daarby gedragen heb, zoo als ik als een eerlyk Man heb moeten doen: en dat ik, by aldien die Nominatie rog eens zoude moeten worden gemaakt, ik my daarby niet en nooit anders zoude kunnen of willen gedragen, dan ik gedaan heb. Ik heb vooraf geen Lid, tot den Eerw.  (m) Eerw.' K. Raad- bchoorende, voor het maaken ■van de Nominatie gefprooken, om hetzelve Lid op enigerhande wyze te inftigeeren of overtehaalen, om aan D°. Sander de Stem niet te geyem of zich daartegen te verzetten, dat hy op dé Nominatie gebragt werd. Toen ik als Pr5  <58) Sander inteneemen! Naauwlyks hadd' A. gehoord , dat het D°. Sander, toenmaals Predikant te Groningen, zy, tegen wien die gefupprimeerde Brief gericht was: zoo declareerde A. Ik kenne dien Heer rechts nog links, én weet goeds nog kwaads van hem: Maar ik ben van gevoelen, dat als 'er een heeraar moet worden gekoozen, zoo moet 'er op geen één van hen, die ten dien einde genomineerd worden, iets te zeggen vallen i en daarom proponeer e ik i 1— zonder de minfte Prejudicie van D°. Sander — dat 'er voor deeze keer geen Refiexie op Zyn WEerw. gejlaagen worde! Deeze Propofuie moest ik als Prafes in omvraage brengen, gelyk ik deed: en ziet! veertien Leeden van de Eerw. Vergadering verklaarden zich lerftond tegen D°. Sander, terwyl tien Lee den voor hem waren e. z. v. Op die 'Vergadering, in dewelke per plura beflooten wierd, om D°. Sander niet te nomineeren, volgde nog eene andere Confiftoriale Vergadering, waarin die Refolutie de Refumtie pasfeerde : en, dwaale ik niet, zoo was het in deeze, en zoo niet in deeze, zoo was het zeeker in de volgende derde Vergadering, die voor die vooraf ging, waarin de Nominatie gemaakt werd, dat ik declareerde en proponeerde het volgende: Ik hoore van ter zyde, dat een groot gedeelte van onze Gemeente wenscht, dat Do. Sander op de Nominatie mogt worden gebragt i Wat dunkt U, Myne Heeren ! zouden wy niet wél doen, om aan de Gemeente, zoo veel mogelyk en doenelyk, genoegen te geven, door D°. Sander op de Nominatie te brengen ? mits, dat die Lee-  C 59 ) Leeden, die voor D°. Sander zyn, zich vrywiU Hg, — wam by God', eifchen doe ik het niet' — neen! zich vrywillig engageeren, om aan D°. Sander by de Eleclie hunne Stem niet te geven f A het eerst voteerende, zeide Fiat' dat hy, onder die mits van den Prafes, gencmineert worde. Myn Heer Collega Meyer, die op a. volg(iej de_ clareerde ronduit: het is tegen myne Confcientie, om Do. Sander te nomineeren. A. nam het gegeven Fiat! daarop ook wederom terug: en zelfs van de nert Leeden, die voor het nomineeren van D° Sander te vooren gevoteert hadden, trokken eenigen , onder anderen een van zyne grootfte Vrienden , hunne Stemmen wederom terug: terwyl de laatfte, een Diacon, tot myne groote Verwondering, 'er by voegde: Ik wil met geene draaiers iets te doen hebben: D°. Sander is tweemaal by my geweest: toen hy de eerfte keer by my kwam, was hy van het oude licht, en de tweede keer by my komende, was hy van het nieuwe licht, of omgekeerr. Kortelyk! myne Propofitie wierd verworpen. A' Van de Elettie behoeve ik hier ter plaatze in t geheel niet te fpreeken: nog te declareeren gelyk de Waarheid is: dat de Eerw. Kerkenraad, op eene zeer geoorloofde wyze, zonder dat ik er iets van wist, of'er by prefent was, in eene particuliere By eenkomst, zich reeds bepaald hadde ten aanzien van de Eleclie (*). Want dit raakt *Stl mCCT iS: meer dan één Lid van den E K Raad kwam tot my, en vroegmy: aanwuLZik^  C 60 ) fa<3kt D°. Sander niet. Bysldien 'er nu iemand in den geheelen Eerw. K. Raad is, hy zy wie hy zy, die in itaat is om te beweeren en te bewyzen : dat ik p-y ooit getracht heb, binnen of buiten het C infiftorie, over den een of andere te heerlchen, en den Uefpoot te fpeelen : en dat ik hem, op eenigerhande wyze, privatim, getracht iu b overtehaalen, om z ch te verklaaren tegen P°. Sander: of dat ik iets hoegenaamd gedaan heb in deez^n, 't geen met het Cdraóter van een braaf Man, van een eerlyk Predikant en Prasfes, niet overeenftcmt, ten vollen overeenftemt, .dien bidde en fmeeke ik, ja! dien tarte ik en daage hem uit, om met die Bewyzen oper.lyk voor den dag te komen, en my befchaamt te maakene.z. v. Ik ben riet beducht, dat 'er iemand tegen my Zul opkoomen. Want by God! ik heb daartoe dat '^D°. Sander niet genomineert is, niets meer byg-. dragen, dan dat ik hem myne Stem niet gegeven, en in loco Confiftorii, voor de vuist, de ge¬ ne Stem geven? en myn Antwoord was: geeft uwe Stem naar uw Gewe.ten. Tk hadd' op den dag van de Electie gepredikt: na geëindigde Predieatie , verfcheen op het onverwachtst A. in de Kerk, en vroeg my: aan wien ■wilt gy, dat ik myne Stem geve? aai kan en durf ik, was mvn Antwoord, niet zeggen. Wat moet ik dan doen? voer A. voort te vraagen : en myn Antwoord was : in 't geheel niet Stemmen. Wy gingen te zaamen in de Conüftorie-Kanier: en A. ftemde in 't geheel niet!  ( 6i ) gewichtige en voldoende Gronden en Redenen (*) aangehaalt heb, en heb moeten aannaaien, waarom ik D°. Sander, wilde ik naar gemoede handelen , myne Stem heb kunnen nog durven geven. Dit is niet alleen geoorlooft, maar zelfs Plicht en Schuldigheid. Hadde ik my by deeze gelegenheid anders gedraagen, dan ifc we.k-lyk gedaan heb, zoo zoude ik kwaayk gehanJelt hebben. Ik breek hier af het Verhaal van deeze (*) Tot deeze gronden en redenen, behoorden echter geenszins de Vertelzels, waarvan Do. Sander pa?. 123. fpreekt die my ten deele onbekend zvn geweest,' en die ik ten deele voor nietswaardige Beufclaryen boude, als by voorbeeld: dat Do. Sander te Rotterdam alles op Tafel zoude hebben kort en klein geflagen (daarvan heb ik niets gehoon) zyn Kinderachtig Tydverdryf, is my voljlrekt onbekent. Van de Somma die hy zoude hebben ondergeflagen weet ik niets. Wat betreft de 100 Gl Waarmede het Tractcmant van Do. Sa.-.der, vermeerdert is, by occafie van het voorgegeven Beroep te Leeuwaarden, dat is my verhaalt: maar nog niet beweezen Waarc Do. Sander op het poind van eere, zoo delicaat als hy diende te zyn, zoo zoude hy niet moeten rusten voor en aleer hy, uit het Kerken-Prothocol te Leeuwaarden bondig beweezen hadde , dathv de 100 Gl judo titulo, gefioóten heeft te Groningen. Ik heb 'er nooit onderzoek nagedaan, de historie van Anifette-Negotie is my vertelt, en ik hebze als eene nietswaardige ztiak moeten aanhooren. "Maar in loco Confiftorii, hebben alle deeze zaaken, geen den minsten invloed daarop gehad, dat Do. s. niet genomineerd is. Wilde God' 'er 'waren geene andere dan deeze historietjes tegen hem geweest, dan zou hy vast'myne Stem gehad hebben. Althans op myn hart hebben zy geen indruk gemaakt  ( 6i ) Gebeurtenis, 't welk ik, wilde ik hetzelve volledig en uitvoerig maaken, tot myne eere, op veele bladzyden zoude kunnen voortzetten; en vertrouwe, dat ik genoeg gezegt heb, om den Geëerden Leezer! te overtuigen, dat ik zoo gehandelt heb in dcezen, als een eerlyk Man, en braaf Predikant en Profes, volgens plicht en fchuldigheid moet handelen. Pag. 3a. befchuldigt my D°. Sander, op eene oneerlyke, onwaarachtige en hemelfchreeuwende wyze,van draaijeryen op den Preekftoel! e. z. v. Ik ben ten vollen overtuigt, dat het menfchelyk hart zich nooit in eene zwartere, aTchuwelykere, en verfchrikkelykere Gedaante vertoonen kan, dan die Gedaante is, waarin D°. Sander het zyne aan de Waereld vertoont in zyn Antwoord en op deeze plaats pag. 32. 331 ó God! bekeerd gy dit hart, en vergeeft dan aan deezen ongelukkigen Man, zyne aan my begaane groote Zonden, uit genaaden om Christus willen. Wanneer D°. Sander, God zy by ons! den duivel wilde afmaaien en fchilderen, zoo, geloove ik, zoude hy moeite hebben, om zwartere, akeligere en verfoeielykere Verwen te vinden , dan die zyn, waar mede hy my en myn Caracler poogt aftemaalen. En ik bekenne gaarne, by aldien 'er een Mensch op aarde te vinden waare, die in dat akelige Pourtrait, hetwelk D°. Sander in zyn Antwoord gefchildert heeft, maar voor een tiende gedeelte zyn beeld konde vinden, zoo moest zulk een Gedrocht uit de menfchelyke Maatfchappy gebannen worden. Onder alle verfoeilyke trek*  C 6% ) trekken, die hy in zyn Pourtrait heeft te pas gebracht, is 'er echter geen één. die my zoo onverdiendt, als bitter en fmertelyk getroffen heeft, en die my als een tweefnydend zwaart, merg en been, hart en ziel, als 't waare doorboort heeft, als die helfche trek is, dien de Satan zelfs niet venyniger, vinniger en fmerteiyker voor my zou kunnen maaken, en dien men vindt pag. 131. alwaar die God-en eervergeeten Man zegt: dat God — hier ontvalt my de pen, en myn hart weent en zwemt in bloedige traanen! — wylen myne my eeuwig dierbaare en verheertykte Huisvrouw van my verlost heeft. Zoo helsch kan niemand, dan Satan en Sander liegen en lasteren ! Dit zullen die veelen, grooten en aanzienelyken zoowel als andere b'raave Menfchen, wel willen toeftemmen, met dewelke ik de eer heb te converfeeren, en die my, zedert dat ik ben getrouwt geweest, gekend en gezien hebben, dat, Gode zy dank! myn huwelyk, een Voorbeeld van een allergewenscht huwelyk geweest is. Ik heb, zoo lange ik ben getrouwt geweest, als Man, in myn huis als in een Paraas geleeft, en 't geen in myn Vermogen was met blydfchap gedaan, om wylen myne my* eeuwig dierbaare Huisvrouw, onder Gods hulp als in een Eden te doen leven. Nooit, nooit" dat betuige ik voor God, is 'er tusfchen ons één eenig onvriendelyk woord gevallen; en geen van ons beiden heeft ooit eene mine gemaakt, die niet vnendelyk was, en van de teederfte, liefderyk"e Hoogachting getuigde! Jobs Aanklager, en  ( 54 ) D°. Sander ! cn anders niemand, kan en za! ooit het tegendeel beweeren en ukftrooien! — ö God! hoe "zwaar, hoe hard en hoe bitter is het voor een eerlyk, onfchuldig Man , dat hy , onder het oog van een eerlievend Publyk, zulke harten ziel doorbrorende en andere op zich zetven wel niets waardige, maar door het 'Verband en den Zaarrieühang vergiftig en eerenrovend wordende Lasteringen, moet wederleggen,-en dat hy daartoe genoodzaakt wordt, door zynen Medearbeider aan het Evangeimm, die hem door zyne tot God om Wraakfchreeuwenden, zoo onwaarachtigcn, als helsch kwaadaardigen en wraakznchtigen Befchuldigingen daartoe als met de haairea fleept: dien hy nooit kwaad gedaan heeft, en tegen wien hy in zyne Apostrophe, die hy zoo goed als onmoogelyk anders fehryven konde , dan hy gedaan heeft, zyne Eer en goeden Naam heeft moeten verdedigen ! Tot dit zoort van Lasteringen behoort ook de plaats, daar deeze Verraader en Verklikker van onfchuldige Tafelgefprekken, fpreekt van Gouvernante en Secretarin; ik weet nietwaar het ftaat, en heb niet lust om ze optezoeken. Maar! zy is in zyn Schand- en Smaadlibel zceker te vinden : 't was my geheel en al omfchoocen, en anderen hebben het my in het geheugen terug geroepen : dat ik ten overftaan van deezen Vsrfpieder, Sander de onfchuldige en braave Huisvrouw van myn Buurman eens verzocht heb, om haaren Man, die te Amfterdam zich bevond, en aan wien zy fehryven moest, te verzoeken, voor my een zeekeren Roef te huuren: en dat ik by die  ( 55) die occafie, en by die gelegenheid alleen, (ik weet niet, dat ik 'er anders ooit occafie toe gehad hebbe, om het te doen) — van Secretarin, pp eene onfchuldige wyze gefprooken heb! Op zich zei ven is de Zaak eene nietswaardige.- maar in de pen van een C. P. Sander en in den Zaamcnhang wordt zy kwaad! zy wordt booze en vergiftig! Wacht u braave Inwoonders van Rotterdam! voor het Gezelfehap van Sander. Laat u waarfchuuwen . braave Lutheraanen in deeze StaJU voor deczen Menfchenvyand, Befpiedcr en Verrader van uwe onfchuldige Gezegdens! Hy zal zehooren, verdraaien, verminken, vergiftigen en openlyk vertellen , en U daardoor uw leven verbitteren en vergallen! Hy heeft aan zich zeiven het helfche Privilegie gegeven, om openlyk , in. Pasquillen en Smaadlibellen, gelyk . zyn Antwoord is, met zyn' vollen Naam daaronder, de Ro,l van een Eerrover en die van een Moordenaar des goeden Naams van anderen te fpeelen en is dus bekwaam veel en groot kwaad te doen. Men fpiegele zich aan my, en wachte zich .voor Schaden! i Dit myn Galey- en Slaavenwerk begint my onverdraaglyk te worden en ik begin te begrypen , dat het my, wil ik anders niet nog meer van mynen koste'yken tyd dooden, en als 't waare vermoorden, zoo goed als ondoenelyk zal worden , alle die ontelbaaren Onwaarheden, Leugens. en Rasteringen, die in het Antwoord van C, P. Sander gevonden worden, te wederleggen. E Daar-  C «O Daarom zal ik een einde van deezen mynen bitteren en onverdraaglyken Arbeid maaken, myne Verdeediging met dit derde Bericht a'fbreeken, en op zyn tyd' en ter plaatze waar het behoord , den last van het bewys op C. P. Sander. terugfchuiven. Ik vleie my met de hoop, dat een eertievend Publyk, van myne Onfchuld overtuigt, het goedkeuren zal, dat ik dit Werk ftaake. Ten einde dit derde Bericht te voltooien, zal ik nog flegts zoo veele onwaarachtige en fchandelyke Bi fchuldigingen, als op dit Vél ftaan kunnen , wederleggen. x« pag« 33, compromitteert C. P. S., die niet weet hoe een fatzoenelyk Man denkt, my met myne domeflicquen , om te bewyzen dat ik als een de/poot handele. Myne drie domeflic- quen zyn gereed, op behoorelyke Requifuie, onder Eede te declareeren: dat C. P. Sander in dit ftuk een Leugenaar is, zoo als hy het op veele plaatfen in zyn Antwoord is, geiyk ik betoogt heb. Wat betreft myne Nicht, die ik, bezield en bedwelmd van eene teugellooze en blinde Familiënliefde, om, waare het moogely'k, dit Meisje met Gods hulp, tot een gelukkig Burger - Meisje te maaken, 1 i Jaar heb by my gehad, en waarop C. P. S. zich ten fine voorfchreven pag. 3 3. beroept} zy beftaat my te na in den bloede, dan dat het my zoude geoorloofd zyn aan de Waereld haare Silhouette te vertoonen: want die zyn doorgaans zwart, en ik diende myne Nicht toch wel in het  C 67 ) het witte gefcleedt te vertoonen. 't Geen C. P Sander pag. 33. van den Schoolmeester verhaalt' terwyl hy zegt: dat ik hem in de Confiftoriekamer mishandelt heb, daarvan weet ik zoo min iets, ais hy het kan of zal betoogen. Dit is echter waar, dat, toen de Schoolmeester de onbefchaamtheid hadde in myn huys, op eene brutaale Wy23 tot my te zcgeen: ik heb jou ProteHie en die van den K. Raad niet van doen : ik tot hem gezegt heb : nu wordt het tyd dat gy vertrekt. Toen die Schoolmeester, eenige Jaaren geleeden* ten vollen verdiendt hadde, om uit het Weeshuys gezet te worden, ben ik de eenigfte geweest, die hem geprotegeert, en door zyne Voorjpraak te zyn en voor hem te bidden, in zyn' Post geconferveert heeft { Op meer dan eene plaats in zyn Antwoord beroept zich C. P. S. op den Proponent Höhler,' onder anderen pag. 118. om ware het mogelyk my zwart te maaken. Kortelyk! Ik heb dien Heer, die in den eigenlyken zin, zonder kousfen en fchoenen uit Duitschland, voorzien van goede Atteftatien , by my kwam, langer dan één Jaar de Kost gegeven. Myne teugellooze Dienstvaardigheid en gastvryheid, vooral ten opzichte van hier door pasfeerende en my bezoekende Geleerden en Predikanten, kent geene paaien lk hadde aan den Heer Proponent Höhler myn huys aanvertrouwt, toen ikopdereize na en dooreen gedeelte van Duitschland was. Toen ik terug kwam vond ik een gedeelte van myne Meublen E a ge-  geruineert en hoorde onder anderen i dat hy hef fyne Linnen, ('t welk wylen myne zaalige Huysvrouw, met en beneffens een zilvern Horologie e. z. v. aan hem gefchonken hadd') fa myn huys aan de Joden verkocht en gezegt hadde: dat, indien het zilver e Horologie ('t welk zeer goed was) bruikbaar ware geweest, hetzelve aan hem niet zoude gegeven zyn. Hy zelfs, d'Heer Höhler, heeft toegejlemt: dat hy het fyne Linnen in myn huys aan een' Jood verkocht heeft. (Dit was de Hoofdzaak.) En nu was en wierd hy my, naar myne manier van denken, volftrekt onuitJlaanbaar! en tot geen' prys zoude ik hem langer aan myne tafel gezien hebben of hebben kunnen zien. De Lasteraar ftrooide toenmaals uit: dat ik den Heer Höhler myn huys verbooden hadde, omdat hy zich aan trouwloosheid hadd' fchuldig gemaakt, 't Is een godvergeete Leugen geweest: en ik heb my naauwlyks verwaardigt, om die leugentaal tegentefpreeken, en konde het ook met nadruk en voordeel niet doen , omdat die leugen door den geheelen Haag als 't waare verbreidt was, en ik denzelven volftrekt door myne tegenfpraak niet konde agterhaalen en dooden. Genoeg hiervan! Ik zou 'er anders zeer veel van kunnen fehryven, niet tot myne oneere. Ik zoude moeten een hart hebben, 't welk ongevoelig gelyk een Steen is, wanneer ik in ftaat waare geweest te leezen, 't geen C. P. Sander, deeze Renommist onder het Corps van God- en Eervergeete Lasteraars, die de Helle fchynt  'fchynt uitgefpoogen te hebben; in zyn Smaadfchrift pag. 132. fchryft. Ik kan niet van my verkrygen , om alle vergiftige Woorden , die zoo als zyn geheel Schand- en Smaadlibel met Hellen inkt gefchreven is, overtefcnryven, die men pag. 132. gedrukt vindt, en die my het hart als doorboorden toen ik ze las. C. P. Sander fchryft daar ter plaatze onder anderen : Gy (ik) wilde misfchien door uw (myn) Geweld Haar (zyner Moeder) Weduwen Traclement ontneemen, denkelyk om het in uw (myn) Nest te Jlepen e. z. v. Ik ben buiten ftaat om uittedrukken den grooten Smert dien ik gevoelde toen ik deeze bladzyde voor de eerfte keer las: en niet minder ben ik buiten ftaat om uittedrukken, 't geen ik 'er thans by gevoele, terwyl ik ze herleczen heb: Ik zal 'er flegts het volgende by opmerken: Ik heb door de tweede en derde hand, onderfteunt door milde Gaven van Menfchenvrienden , eenige Jaaren lang, gelyk ik pag. 12. reeds gemeld heb, maar hier ter plaatze helaas! moet herhaalen, voor den Kelder, voor de Keuken, en voor de Tafel van Mejufvrouw zyne Moeder gezorgt, en haar door de tweede en derde hand doen weeten: dat, byaldien zy haare tong niet aan den Band wilde leggen, het Canaal ophouden zoude tot haar Voordeel te vloeien. Zy heeft haare tong aan den band gelegt, van het Jaar 1775 af tot 1791 toe. Zie daar, Geëerde Leezer! de redenen waarom ik gefchreven heb: zy heeft haare tong aan de Ketting moeten leggen : — Myne E 3 eer-  < .7°:) eèrlyke en getrouwe onbaatzuchtige Zqrge, voor de Zynen, — (waarvoor ik dank noch.ver wachty noch gezocht, noch verdiendt heb: want ik heb het niet van het myne alken gegeven, en heb niet meer gedaan, dan ik geloove dat ik in myne Situatie doen moest —.•).— die is het, die my C. P. Sander op pag. 132. betaalt zet. — Ik geev C. P. Sander over aan de Verfoeijing van elk die denkt en wél denkt: beklaag hartelyk de Lutherfche Gemeente te Rotterdam en berouw het oprecht en bitteriyk, dat ik 'er iets heb toe bygedragen ,dat hy Predikant in Rottehdam geworden is. Ik kenne thans geen Mensch in de Waereld, die zoo gevaarelyk is voorde menfchelyke Zaamenleving als Carel Philip Sander; hy is bekwaam, de eerlykfte en vroomfte dadenomtevormen in ftrafwaardige Misdaden. God bewaare eiken eerlyken Man voor hem! Pag. 137. en nog op eene andere plaats, fpreekt C. P. S. van Juweelen en eengaud Horologie e. z. V. Ik betuige voor God op myn Geweeten, dat ik aan de onfchuldige Huisvrouw van myn' braaven Buurman, voor die menigvuldigen onfchuldigen en voor my gewichtige diensten,— die ik haar nooit vergelden kan, ■— ik moet het bykans tot myne fchande zeggen .—■ in Jaar en dag geen het minfte teeken of Bewys van Erkentelykheid heb gegeven. De Juweelen zyn gein ven tarifeert, getaxeert en verzegelt geweest en niet lang geleeden door denzelven Man, die dezelve geinventarifeert hadde, fchoon gemaakt en liggen verze-  ( 7i ) zegelt in myne Geldkist. Het Horologie is nooit uit myne handen geweest. Zoo godvergeeten als D°. Sander de onwaarheid fpreekc, hier en in zyn geheel Antwoord, kan buiten hem niemand dan Beëlfebul liegen. O Sander! O Sander ! hoe zult gy voor uw Geweeten, voor een cerlievend Publyk, en binnen kort voor de waereldlyke Vierfchaar en eens voor dien Rechterftoel, waarop hy zit, die harten en nieren beproeft en door Leugen niet kan misleidt worden, verantwoorden kunnen uw onmenscblyk Gedrag, uwe Goden eervergeete zoo onwaarachtige als atroce Befchu!digingen tegen my ? God handele niet met u naar Recht en Gerechtigheid : maar naar Genade en Barmhertigheid om Jefas wille! Geloofde ik, dat de Vader der Leugen, Joh. V1H. 44. noch als Subitanz aan deeze zyde van den Maan, onmiddelyk werkte en werken konde; zoo zoude ik tot verfchoning van het men^chlyk hart niet ongenegen zyn te gelooven en vastteftellen: dat deeze Baas zynen Zeetel in het hart van C. P, Sander geplaatst, en daarin die helfche Lasteren Wraakzucht voortgebragt heeft, waardoor deeze ongelukkige Man in ftaat is gefteld en bekwaam gemaakt geworden, om alle die reeds wederlegden ongegronden en verfoeilyken Lasteringen , en de overigen, even zoo onwaarachtigen als grievenden Befchuldigingen, die ik terftond onder één hoofd zal bevatten en wederleggen, tegen my uittebraaken, teneinde zyne Wraakzucht te bevredigen, en zynen Moed aan my Onfchuldigen te koelen! E 4 My  <70 My dunkt! ik heb thans door de Wederlegging 'Van de aangehaalde Lasteringen, myne Ónfctiulo' voor de Vierfchaar Van een eeflieven'd Publyk, by hetwelk ik valfche'yk door C. P- Sander ben 'aangeklaagt, op eene voldoende wyzé gétoont ên beweezen. Waare ik een Particulier, een 'Borgerman, en bekleede ik niet de post van een opei.lyk Leeraar, zoo zoude ik my no'oit verwaardigt hebben, om de Lasteringen te'wede'rïeggen, die een Sander tegen my heeft üitgefp'oogen, maar zoude hem aan het Mededogen, aan Se Veraffchuwing en aan de Verfoeijing van de Waereld openlyk hebben overgegeven en dan laaiten loopen. Maar! een Leeraar zyndey heb ik moeten doen 't geen ik in deeze Berichten gedaan heb. Ik bidd' en fmeeke tot God en hoop vol van kindelyk vertrouwen op hem, dat hy in Genaaden de groote ergernis, die C. P. Sander aan zommige Srhaapen myner Kudde moge hebben gegeven, wegneemen wille! Deeze Gedachte alleen? myne lieve my dierbaare Gemeente is geërgert door C. P. Sander, en de Zegen van het h. Preekampt is 'er door verzwakt geworden! is de eenigfte die my treurig, onrustig en hartèlyk bedroeft gemaakt heeft. Wanneer en zoo lange ik op my en op myne gelasterde Perfoon zie, ben ik zoo gezond, gerust en zoo vergenoegt, God zy'daarvoor gedankt! als of'er niets gepasfeert waare, en een Sander my in zyn Antwoord niet in de maak en niet onder zyne vergiftige pen gehad hadde. Ik kan Goddank! elk vry onder de oó-  ( 73 ) oogen zien, en doe het ook, als weetendo, dat 'ik niets gedaan heb weswegen ik my behoeve tè fchaamen. Wat aangaat het akelige tallooze heir van' alle overige l-asterlyke Befchuldigingen, in het Antwoord van C. P. Sander te vinden, die ik, om aangehaalde redenen, niet wederlegge; zoo heb ik het aan C. P. Sander, Gode zy 'er dark voor! door myn gehouden Gedrag in de Waereld, niet alleen voltrekt onmoogelyk en ondoene yk gemaakt, om eene eenige van die atroce en fletnsfante enorme Befchuldigingen, die myne eer en goeden naam radken en flrafwaardig zyn en in zyn Antwoo d gevonden worden, ooic ofte ooa te kunnen verifieeren : Maar neeme mits deezen ook aan, op behoorelyke Requifuie, met folen neelen Eede te bewyzen: dat alle deeze Lasteringen door C. P. Sander verdicht, en die ftrafwaardige daaden, geene uitgezonden, waarvan hy my befchuidigt, door my niet en nooit begaan zyn! — Ik hadd' op den 29 Oétober achter den voorgaander, Volzin dit Bericht geflooten , en het Manvfcriptin de Drukkery gezonden ,my verbeeldende, dat het geene ik toenmaals opgefteld hadde , toereikend zyn zoude om het Vel — D, waarop het derde Bericht gedrukt is, optevullen. Dan! myn Zetter heeft my doen weettn, dat hy nog zoo veel Copy heeft overgehouden , als hy nodig heeft tot 8 bladzyden. Ik heb dus moeten befluiten het yerdrietigfte en lastigfte Werk, dat ik ooit in'myn leven verricht heb, te hervatten, E 5 en  4^ C 74 ) en by dit Bericht noch het een en het andere te voegen, ten einde op dit Vel E geene plaats ledig blyve. Ik heb ten dien einde het Smaadlibel van C- P. Sander nog eens doorgeblaadert, om die Befchuldigingen uittekiezen die de vergiftigden zyn, om hen het Vergif aftetappen. Maar de Keuze is my onmoogelyk geworden. Zy zyn bykans allen, waarby ik een Streepje gemaakt neb , even z,;o vuilaardig als onwaarachtig. Wilde iemand de Moeite op zich neemen, om myne Onilhuld te verdeedigen, myne Eere te redden, en te bewyz-n: dat ik zulk een Man en zulk een Predikant ben, als ik zyn moet, die heeft daartoe niets meer noodig dan het Lasterfchrift van C. P. Sander, om zyn oogmerk te bereiken. Want, —- dus zoude hy kunnen redekavelen en befluiten: - zyn alle Befchuldigingen en Lasteringen , die in het Smaadlibel van 'Sander gevonden worden tot lasten van F. G. C. Rütz, niets dan opgeraapte, verzonne en vergiftige Leugens, gclyk zy het waarachtig zyn: heeft de Pasquiliant Sander alles byeengeraapt en vergiftigt, wat hymaar heeft kunnen grypen en vangen, om F. G. C. Rütz zoo zwart als den fff Duivel te maaken • en is deeze Man (Rütz) nochthans zoo wit gebleven, als hy te vooren was, zoo moet de Lasteraar Sander volftrekt buiten ftaat geweest zvn om iets in de Gefchiedenis van 's Mat s leven te" vinden, 't geen hem, — nienfehelyke Zwak- ■ heden uitgezondert, - zoude kunnen bezwaaren en ftrafwaardig maaken, anders zoude hy 'er wel  ( 75 > wel mede voor den dag gekoomen zyn : en byge- volg moet Rütz zulk een Man en Predikant in de daad zyn, als hy weikelyk is en zyn moet e. z. v. en Sander is volftrekt die Man, die Predikant niet, die hy diende te zyn. Waare Sander een braaf Predikant,. zoo hadde hy den Predikant Rütz, ingev2lle hy tot Doclor Bahrdt die Woorden gefprokcn hadde, die nooit in zyne Ziel en in zynen Mond geweest zyn, en die C. P. Sander nochthans hem in den Mond legt, (5er.icht I, pag. 19. 20.) niet alleen moeten tegenfpreckcn, maar hem ook by den E. K. Raad aanklagen , en 'er op dringen dat hy afgezet werd c. z. v. Waare C. P. Sander een braaf Man, zoo hadde hy niet moeten liegen en lasteren, maar Waarhdd fchryver. Maar! het laatfte heeft hy niet gedaan en kan het niet doen, en het eerfte kan hy niet laaten! Kan hy van onfchuldige braave Mannen niet zeggen: dat zy onwaardige Menfchen zyn ; zoo moet hy dezelven ten minsten, hoewel ingewikkelt, nochthans zeer duidelyk — om het dus uittedrukken .— voor malle Jongens te boek flellen ; gelyk hy op meer dan e'éne plaats in zyn Schandfchrift de Leeden van myn E. K, Raad, — die elk met my voor braave Mannen houdt — daarvoor uitkryt. Ik ftemme toe: byaldien het 200 waar waare, als het onwaarachtig is, dat de Leeden van den E. K. Raad my als van de hand vliegen, zoo zou de Pasquilfchryver gelyk hebben. Maar dat is 'er zoo verre van daan, dat ik mits deezan elk en een  een iegelyk Lid van den E. K. Raad tarte en nl& daage: dat, byaldien 'er iemand onder hen is die bewyzen kan, dat ik my ooit ofte ooit, het zy binnen of buiten het Confiftorie, van het begin af dat ik hier in den Haag ben Predikant geweest, tot op dit oogenbük toe, eenige Superioriteit over hen heb aangematigt, hen gedefpotifeert en over hen geheerscht, en in 't minste onwettige en ongeoorloofde Middelen en Wegen heb gebruikt en ingeflagen, om myne Voorftelien of Propofitien dcortezetten; dat hy, herzegge ik, met die Bewyzen dan ruiterlyk voor den dag koome en my befchaamt maake! • Myn Principe is altoos geweest, is het nog, en zal het blyven zoo lange ik leeve: elk Lid van. den E. K. Raad moet zyne volle Vryheid hebben en behouden naar Gemoede te voteeren en te handelen. Ik wenfche van gantfcher harten, dat die Leeraars die na my koomen, meer tot Voordeel aan Kerk en Armen moogen doen dan ik gedaan heb, en helaas! heb kunnen doen. Ik heb als een eerlyk Man gedaan al het geene ik onder Gods gcnaade heb kunnen doen, en zoude wel meer gedaan hebben, waare ik niet in voorgaande tyden edog zy zyn voorby die tyden (*). Maar! dat Ge-, Nota behoorende tot pag. 44. 45, (*) In deeze Anecdote vindt de Geëerde Leezer een dcorflaahd Bewys van myne' verregaande Heerschzugt, die  C 77 ) tuigenis geeft my God en myn Geweeten, dat *er na my nooit, een Man koomen zal, die het mee zyne Kerk en Armen beeter meent en voorheeft, dan ik het, Gode zy dank! volgens plicht en fchuldigheid, met myne my dierbaare Gemeente, en met de Armen altoos gemeent heb, noch meene, en altoos meenen Zal. Heb ik niet die ik over de Leeden van myn E. K. Raad uitoeffene. Want, ik heb niet eens de Courage de Heeren Regenten Van ons Wccshuys, die ook Leeden van den E. IC. Raad zyn, over dit Geval direct te onderhouden; maar wenfche flegts, dat door Hun Eerw. aan my eerst mogt Gelegenheid gegeven worden, om myne Gedachten daarover te uitten, zonder de Agting , die ik aan hen vcrfchuldigt ben, te kwetfehen. Ik houde dien Man voor een braaf Man, die zegt en behoorelyk bewyst: dat ik ooit ofte ooit den Defpoot in Let Confiftorie gefpeclt heb: Maar hem die het zegt en niet behoorelyk betoogt, houde ■en verklaare ik voor een Lasteraar en voor eencn Eerroovcr! Gronden en Bewyzen zyn de ecnigfte Middelen welke ik beezige, om myne Voorftellen en Propofitien , die allen op het Welzyn van myne Kerk en Armen doelen , doortezetten: en andere Middelen kenne en gebruike ik niet. O! hoe vecli hoe veel! heb ik nog op myn hart, waarvan ik my by deeze Gelegenheid zoude kunnen ontlanden? Maar men kan niet fpreeken offchrvven zonder Woorden te gebruiken. '£r zyn , Jaaren 'geleeden, wel tyden geweest, dat ik, wïlde ik het doel treffen en goede Eindens helpen bereiken, naar den Noordftar kyken moest, wanneer ik de Zon vinden wilde, ik wenfche dat alle Defpooten zoo defpotifcerden als ik ben doende!! »  ( 78 ) niet meer kunnen doen, dan ik' gedaan heb, zoo denke ik , ad imfaffibilia non datur obligatio; tot onmogelykheden kan men niet- verplicht Korden. — De refpedtive Leden van myn riem K. Raad zouden goede Maagen moeten hebben' byaldien zy in ftaat zouden zyn, om de bitte'ren Smaadpillen, die de Pasquillarft Sander hen 'openlyk in den Mond ftopt, optéftokken en te verduuwen, zonder dat zy pyn en fmerten 'er van hebben. Zommigen hunner hebben my betuigt, dat zy 'er zeer gevoelig over zyn, en ik twyffele 'er niet aan, maar ben ten vollen overtuigt, dat zy allen 'er zeer malcontent over zyn. - Dan! wie is in ftaat om eenen Sander te beletten, dat hy den braven Man niet Latere en de Deugd niet fmaade ? Sander kan niet dan liegen, wanneer hy van veelen zyner Tyjgenooten fpreekt. En al fpreekt hy by geyaj eens de Waarheid, zoo fpreekt hy dezelve nochthans zoo, dat hy teffens aan anderen occafie daardoor geeft, om 'er onwaarachtige en nadeelige Gevolgen uit te trekken. Sander fpreekt pag. 63. in zyn Libel van een' waardigen ge weezen Schoolvriend, en hy fpreekt de Waarheid. Hieruit hebben zommigen het onwaarachtig gevo!°getrokken: die in de daad waardige Man en Schoolvriend zy altoos zyn Boezemvriend geweest en gebleven, en bygevolg thans zyn Raadgever! De eenigfte reden waarom ik dit ftuk aanftippe, en oordeele te moeten aanftippen, is, om te kunnen verzeekeren, dat het laatfte eene on-  C 79 ) onwaardige beledigende Leugen is, en daarvoor heb ik dit Praatje fteeds- gehouden. Sander kan bezwarelyk bewyzen, datliy, zeden hy Predikant te Weerden geweest is, ooit een' voet aan het huya van deezen waardigen Man gehad, of ooit eene Vifue van hem ontfangen heeft aan zyn huis. Wat voor een denkbeeld Sander toch wel van de Vriendfchap heeft? 't Is'waar, Sander heeft in den Haag onder braave Menfchen- Vrienden veele Vrienden — gehad, aan'dewelke-hy ten deele uit ceconomifche redenen, en met dezelve inzichten Vifues heeft gemaakt; Maar ifc zoude het hem juist niet zeer fterk kunnen aanraaden, om van nu af, in den Haag zynde, zyne Voeten over veeier drempel te zetten. Want ik weet en ben overtuigt, hy zou zoo vriendelyk als weleer niet afgewacht en ontfangen worden. Zoo is het, Gode zy dank! met my in den Haag niet gelegen. Men weet hier zoo als elders, dat 'er een groot en weezenlyk onderfcheid is tusfchen een' Lasteraar en Leugenaar, en tusfchen een' onfchuldig' beloogen en gelasterd Man. Het laatfte, onfchuldig beloogen en belasterd worden, kan niemand beletten, en is voor den beloogen Man' Schande noch Zonde. De eerfte wordt billyk veraffchuuwt en verfoeit: Gelyk Sander van elk die denkt en wel dertkt veraffchuuwt en verfoeit wordt. 't Geen de Calumniateur C. P. Sander. op pag. 119. in zyn Libel fchryft, is, — uitge- zon-  ( 80 zondert misfchien dit .■ ik ben naarstig, byna daa-. gelyks, en nog omtrent een half uur voor zynen dood — ik fchryf den Nonfens woordelyk over uwen nu vereeuwigden Amptgenoot heb be~ zogt: — (om te zien of 'er de Ziel nog niet uit zy, en ik myne Manmuvres om Predikant in den Haag te worden, zou kunnen en moeten beginnen): is niets dan Leugentaal. Ik heb, wel is waar, zoo verre my voorftaat, C. P. Sander nooit aan het huys van wylen mynen waardigen Amptgenoot gevonden; maar dat weet ik met volle zeekerheid, en dat weeten verfcheide nog levende Getuigen, dat de zaali-. ge Man het telkens met tegenzin hoorde: dat D°. Sander daar was en hem eene Vifue geven wilde. Dat wylen myn waardige Amptgenoot aan Sander, zyne aan hem (mynen zaaligen Amptsbroeder) begaane Zonden vergeven heeft, dat geloove ik zeer gaarne. O! hoe dikwerf heb ik uit den Mond van den zaaligen braven Leeraar gehoord.- Sander zou een fpyker tot myne doodkist zyn, byaldien hy ooit myn Collega wierd! Hoor eens! vraagt die Leugenaar op pag. 119. — Myn Heer: wanneer heeft de Overleedene begeert (dat geene Lykpredikatie zoude worden gehouden) voor of na den 7 Aug ? Deeze vraage, voegt hy 'er by, doe ik niet zonder reden. Dat geloove ik wel! Maar ik zou toch curieus zyn die redenen te weeten! Ik betuige op myn Geweeten, en myn tegenwoordige Heer Collega M. kan  C 5i ) kan en zal hetzelve doen; dat het Jaareh gele> den is, dat wy onderling de Affpraak genoomen hebben, op goede gronden genoomen hebben, om geene Lykpredikatien te houden: En by die Affpraak is het gebleven. Voorts kan de Geëerde Leezer verzeekert zyn, dat het een onfeilbaar kenmerk is daarvan, dat C. P. Sander liegt, wanneer eh zoodra hy dag en datum noemt, gelyk hy dikwerf in zyn Libel doedt. Hiermede eindige ik myne Berichten en tenens het allerlastigfte , onaangenaamfte, bitterde en zwaarfte Werk, dat ik ooit in myn leven verricht heb} terwyl ik elk eerlyk en braaf Medeburger en Medcburgeresfé, die het geluk heeft 'Carel Philip Sander van perfoon niet te kennen 0 bidde en fmeeke, om Godes wille! toch op zyne hoede te zyn, en in Gezelfchappen zynen Mond niet te' openen, zonder vooraf, — ingevalle hy het Gezelfchap, waarin hy zich bevindt, niet kend — te vraagen : Is Carel Philip Sander ook kier pr