01 1093 5756 UB AMSTERDAM   JPJLEBIKATIE GEHOUDEN OP DEN DERDEN ZONDAG NA PAASSCHEN, GEN AAM T: IN DE STADS-KERK TB POTSDAM, DOOR. PERMANN DANIËL HERMES Koningkk Pruysfiscb Opper- Confiftoriaalraad en Medelid van de Religie Commisfie ter Examinatie van Predikanten en Proponenten te B ERLiï N. Uit het Hoogduitsch Vertaald. * * Te AMSTERDAM, By J. A M M E L I N G, Boekverkooper op den Zeedyk, in t CONCORDIA. 1791.  Qeene Eacempldaren worden voor Echt erkend? San die door den TJitgewer deezes* onder teekend /bibliotheek^ llH. E. LG. J  PREDIKATIE, gehouden op den derden zondag na PAASSCHEN, O £ N A A M T: y U B I L A T E9 in de stads-kerk te POTSDAM. Niet voor de weinige oogenblikken van dit vergangklyk leeven, riep de Eeuwige den mensch in deeze waereld, welker tegenwoordige gefteldheid, zyne majestueufe Almacht zal veranderen, en, door ]esus Christus,door wien alles gefchaapen wierd, heerlyk zal omvormen. Hier ftaan wy 5 planten in vreemden grond j wel is waar, zeer arme en elendige fchepfelen, doch onder alle zigtbaare, juist die geene, welke de liefde Godsin den hoogften adelftand verhief, hen gebood, zyn Godlyk beeld te draagen,en heneenekoningklyke heerfchappy gaf, van welke wy, in onze gevalle,A s ne  ( | 3 laagheid, geen denkbeeld meer hebben. Ach! de mensen was een hemelsch weefen, op eene ter zyner voorbereiding geheiligde 9 gezegende en tot een paradys beftemde aarde. Thans zyn wy van de aarde, en aardsch ; woonen op i dezelve , zonder eene blyvende plaats te hebben; vermoeien ons onder den vloek, die over haar gefprooken wierd; ~zyn aan nietigheid en vergangklykheid gewoon; en hebben in deezen toeftand niets zekers, als — den dood. Wie dat erkent en gevoelt, die draagt zulk eene bloedende wondein zyn hart, welke door geene uiterlyke vreugde, door geenen luister , op geenen troon geneezen kan. Jammervol , aller traanen waardig lotgeval! Maar, nog veel droeviger is de toeftand van hem, die het niet gevoelt. 6 Vrienden! hoort het Woord des Heeren! Deuteronomium 29;, vers 13, 29. Dat niet misfebien een man , of eene vrouw, of serihuisgezin, of een flam onder ulieden zy, wiens hart zig heeden van den Heer e, onzen Godge~ wend hehbe; om heen te gaan, en de Goden deezer volkeren te dienen, en worden misfebien eene wortel onder 'ulieden, die gal en alszem dtaage : en of hy de woorden deezes vloeks al boort, nogtbans zig ze' gene in zyn bart, zeggende : het gaat my wel, ierwyl ik wandel, zo als 't myn ban goeddunkt. Van ouds af was dit de gezinning der gevalkne menfehen. Zy hoorden den vloek des Heili-  (5) gen over een geflacht, 't welk zyne banden verfcheurt, en zyne touwen van zig werpt. Zy wisten , dat Hy geen God is, dien goddeloosheid behaagt; nogthans zegenden zy zig in hun hart, hielden het tydelyk leeven voor wellust, en geloofden de allergelukkigften te zyn, wannéér zy haar den zin der waereld, in 't onbeperkt genot van vergangklyke vreugde, —'■ in de fcheiding van God, en in de overal doorbreekende ondeugds» liefde konden wandelen, zo als 'c hun hart goed dagt. ÖMensch! tusfchen God ën u, tusfchen zonde en heiliging, tusfchen zaligheid en rampzaligheid, ftaat. — Jesus Ch aistus, waaragtig God, van den Vader in eeuwigheid geboo« ren; waaragtig mensch, het orFer en de eeuwige verzoening voor de zonden der geheele waereld; de Weg tot den Vader; de bronwel des zegens, in de vergeeving der zonden, in de heiliging des harten en des leevens, en in alle die zaligheeden j welke ook den armften en eléndigften reeds hier bevinden laaten, dat hy tot Koning en Priester gemaakt is, voor God en zynen Vadên Wie onder ons deezen J e sus aanbidt $ of,So hy' hsrri vergeeten had,by het te rug roepetf tot hem, nog iets in zyn hart gevoelt, die merke heeden op zyn woord; misfchien leert hy alsdan over de vergangklyke waereld anders denken , dan hy tot hier toe in zyn dooiend leeven dagt. <5 Zalig hy, indien ook hem JesusCheUstüs Een en Alles A 3 kojs  (6) kon worden! Deezen zegen bidden wy over ons in dit uur, door gezang en gebed. Text Johannes i6, vers 16 tot 23. Wy zullen in dit uur de woorden van Je sus: over een kleine wyl op onzen toeftand in dit leeven toepasielyk maaken. Voor eerst: op de vreugde Van hetzelve; Ten tweeden : op het lyden, van welken aart het ook zyn moge. Gy kond wel vreugde hebben, o Je sus! eeuwig onveranderlyke, oneindige vreugde! In de geduurzaamheid en door alle eeuwen heen, van ergens eene waereldgetteldheid, even dezelfde vreugde, die Gy by Hem had, eer de waereld was! Maar gy daalde neder in deeze diepte, trokt aan de jammergeftalte van 't zondig vleesch, en onder de zonden der geheele waereld, omgeeven met lyden zonder getal — wierd Gy, ach! de Schrift zegt het! — een vloek voor ons aan 't Kruis. O dat niemand, die naar uwen naam genoemd g en in uwen dood gedoopt is, U — door waereldliefde mogt verloochenen en onteeren! Eene waereld, in welke de zonde woont? eene waereld, in welke de Heer der heerlykheid is gekruist, —^ wat is zy ? Wat is zy hem, die u levendig en alleen  leen wil bemihnen? Die gaerne zig zelfs vergee* ten, door alle dieptens van 't lyden, door vuur en water , door dood en leeven tot u dringen inogt? O eeuwige liefde! overreed ook in dit uur veele, en trek ze met uwe Goddelyke kragt tot ü! welk een zegen zoude dit zyn, op den dag tiwer heerlykheid! Amen. Over eene kleine wyl, fprak Jes üs, en de jon. geren vraagden onder eikanderen : wat is dat, 't geen hy zegt: over een kleine wyl? Wy weeten niet wat hy zégt. Was dan de vraag : wat is dat, 't geen hy zegt: gy zult my zien, gy Zult my niet zien; ik ga tot den Vader, was deeze vraag niet veel gewigtiger? Dan, zo is het geliefde Vrienden! de geheels gemoedsgesteldheid van den mensch, neemt het nietige en onbeduidende van gisteren, van heeden, van morgen, van dé nog lange voortduurenheid dés leevens en der toekomende jaaren aan; de waare waardye der tyd kénnen wy niet; nog minder mérken en gevóélen wy, dat alles hierop aankomt: „ of wy het doelwit van dit „ leeven vervullen, té weeten : Jesus, als on~ „ zen Heiland te leeren kennen; by hem rust ,, voor onze zielen te vinden ; zyne liefde te „ ondervinden, welke oneindig zaliger is, dan „ alles, wat ook de vuuriglte begeerte van 't hart kan wenfchen , en wat deeze vergangk„ lyke waereld kan geevsn of neemen ?" Op 'e A 4 tin-  (8) einde zal het ons toch waarlyk niets baaten, wan* neer wy ook een ongewoonlyk hoog ouderdom hadden bereikt; wanneer wy de grootfte wetenfchappen hadden vergadert; wanneer wy in 't hoogst genot van tydelyke vreugde, in dezonneftraalen van alle heerlykheid en hoogheid hadden geleeft; groote daaden ter bewondering van onze tydgenooten en der nawaereld gedaan, en —met al het menfchelyk lof gekroont, deeze waereld hadden verlaaten. Aan zulke kleinigheeden kon de Eeuwige onmoogelyk een zo groot welbehaagen hebben ; „ dat hy zynen Eeniggebooren Zoon „ voor ons gaf; ons van het eerfte oogenblik on- zes leevens af, met eene zo onbegrypelyk tee„ dere zorgvuldigheid opvoedde, befchermde en „ en leidde; dat hy nooit met ons handelde naar „ onze zonden, nooit naar onze misdaaden ons 3, vergold; dat hy zyne zon over ons ondank„ baare en boosaartige liet opgaan, en zynegoed- heid alle morgen nieuw worden; en dat hy „ door zynen Geest en door zyn Woord, onze „ harten zo dikwerf in zyne zaalige bewerking „ nam." Weet, alle gy die dit hoort; dat de menicb maar daartoe keft, op dat hy zig bekeere van de duisternis tot het Jicht ? en van't geweld des Satans tot God : om te ontvangen de vergeeving der zonden, en het erfdeel der Zaligheid, met allen die geheiligd worden, door bet geloof in Jesus; dat hy met deesen zynen Heiland zig meer duiï  C9) dan broederlyk veréénige; by alle zwakheid in de kragt van Ghristus wandele, zo wandele, ge* lyk hy hem aangenoomen beeft, Colosf. %, vers 6. in zyne naarvolging zig en de waereld verloochene, allen, die God met hem verbond, ten zegen, en zo ter Zaligheid voleind worde! Wie dat voor het wezenlyke en voor het doelwit des leevens houd, met een heilig geweetensgevoel der liefde, alles daar heen leid, en 't geen hem hierin hinderen kan, als onzegen befchouwt en vermyd, ja over alles , 't geen Jesus Christus niet heiligen kan, den vloek uitfpreekt, ■— die, myne geliefden! ja die kent de waardye, of veel meer de nietigheid van alles, 't geen de mensch gewoonlyk vreugde deezes leevens noemt. Over eene kleine wyl; dat is, naar weinig oogenblikken, zal dat niet meer zyn, 't geen thans onze zinnen hebben. Aan zig is het niets. In den wensch, in de verbeelding, misfchien zeer groot, — den meesten grooter, dan ziel en zaligheid. Maar wanneer wy het met veele zorge en moeite, met dikwerf zeer kwellende en het geweeten bevlekkende poogingen hebben verkreegen, — ach!dan geeft het niet Zaligheid! wilde , bedwelmende vreugde, die het binnenfte van 't hart leedig laat. Leedig, zeg ik; want welk eerzugtige, hield ooit op naar eere te ftreeven? Welken dorst naar goud, wierd ooit gebluscht? En welke begeerte naar wellust, heeft ooit een hart te vreede gefteld ? Trouwens weqA 5 ten  ten zy, die den tuimelkelk onder zig deelen, zeer wel, hoe haast hy leedig zyn zal, en zy zeggen zig zelfs de algemeene wet der nietigheid voor ; denken derhalven naar weinig oogenblikken op afwisfelingen, die hen over het verlies, der zo even thans genoötene vreugde zullen fchaadeloos houden. En 20 blyven zy dan wel, den korten tyd van hun leven door, by de voorbeen aangehaalde, zo ten hoogden onwaare en Gode mishaaglyke taal : bet gaat ons wel, terOHyl wy wart.de'en, zo als *t ons hart goeddunkt : Doch, hoe geheel anders klinkt die jammerende taal der vertwyffeling in de eeuwigheid! Boek der Wysheid Gap. 5, vers 8 — 15. Als een fchip, dat op de baaren des waters weg vaart — waarvan mén geen fpoor vinden 'kan, noch deszelven baan in den vloed : of als een vogel; —1 als een pyl door de lucht vliegt; — zy valt fchielyk weder te zaamen! Zo is onze rykdom en hoogheid daarheen gevaaren! Niets, denfchaduwe! Niets, dan een onbefuisd gefchreeuw was onze vreugde, en onze hoop wierd verftrooit, gelyk het ftof van den ftorrnwind. Geheel anders; 0 ! geheel anders maakt de vriend van Je sus, zyne woorden : over e.ene kleine ivyl, op elke aardfche vreugde toepasfelyk. Want, vooreerst is zy hem eigenlyk niet vreugde. Bevatten het uwe harten, geliefde toehoorders! Wat in die woorden van Jesus opgellooten ligt: » My  C ") \y My zult gy nog eenen korten tyd zien ?" Zalige oogen , die my zagen, wien zo veele Pro» pheeten en Koningen, nog eer ze hunne oogen toeflooten, wenschten te zien, en naar hem ftaroogden, of zy zyne toekomst, — het Woord, 't welk vleesch worden en onder menfchen woonen zoude, — of zy de heerlykheid des Eenig» gebooren Zoons van den Vader, over eenige dagen of maanden, of over eene reeks van onbe* fchouwelyke jaaren, eindelyk in een zalig uur, van verre mogten ontwaar worden ! My ziet gy, geene aardfche Kroon op myn hoofd; niet dat Koningkryk, 't welk gy my, voor my oneindig te gering, zo vuurig wenscht, om als de eerften by den troon, daaraan deel te kunnen neemen; my bemint gy; nog niet boven alles, nog niet alleen; maar gy bemint my toch, en dus ben ik inu verklaart. Joh, 17 vers 10. En my, deezen uwen allerliefften, ziet gy nu nog maar weinig uuren. Vrienden van Jesus Christus! Jongeren en Jongeresfen! bevat gy deeze woorden f Is het u in het binnenfte der ziele gewigtig , dat uw Heiland van geene andere zaak fpreekt, die de Jongeren flegts nog eenen korten tyd zien zouden , maar van zig zelfs ? Vallen u de woorden van Petrus in : welken gy niet gezien en nogthans lief hebt.? Kent gy geene zaligere oogenblikken, dan die, in welken de geest naar hem opziet; naar hem».  hem, die het affchynzel der heerlykheid, en het uitgedrukte beeld der eeuwige zelfftandigheid Gods is ; wiens liefderyke vriendelykheid, den eerften der Geesten en den heiligften der voleinde zielen der Gerechtvaardigden, Zaligheid is? Is u dat uur onvergeetlyk, in 't welk het aanfchouwen van zyne doodspyn, uwe harten verwondde, dat gy over uwe zonden, gaerne met hem zoudt bedroeft geweest zyn tot in den dood; in 't welk zyne liefde, die alle verwagting overtrof, de weenende ziel met de vergeeving van haare zonden troostte ? Hebt gy met een onveranderd reikhalzen des geloofs, alles voor fchaade gereekent en voor drek geacht, tegen de overvloedige kennis van'Jesus Christus? Hebt gy den Koning der heiligen in zynen cieraad lief gewonnen , in welken het hem ook aan uwe harten gelukte , Pfalm 45, vers 5 ; zo zult gy den tyd haasten heeten, gy zult weeten, dat die oogenblikken, in welken de ziel in deezen afftand zeggen kan: ik boude Hem, en wil Hem niet laat en ! ik laat, u niet los, 't en zy dat gy my zegent! zeer, kort zyn. Des te wenfchelyker zal het u zyn, gelyk Maria, aan zyne voeten te zitten, op dat gy het betere deel verkiest, 't welk Martba in haare zorge en moeite niet kende. En o ! hoe oogenblikkelyk kort, (2 Corinth: 4, vers 17.naar het grieksch) is ten tweeden, by zulke gezinningen , alle vreugde deezes leevens! Want haare nietig;  113) tigheid ,ïs al té opzigtig, tegen hét waare eh duur» zaame, voor eene ziel, die zig aan 't eeuwige gewent. Hoort met weinig woorden den levensloop van Jesus : „ Ik ben van den Vader uitgegaan, en gekomen in de waereld: wederom verlaat ik de zuaereld, en gaa tol den Vader. Zalig is hy,diè deezen zin van Christus aanneemt! Hy leevè nu weinig jaaren of veele; hy geniete veele tyde- lyke vreugde, of zy blyve hem, zo als zy. nen Verlosfer onbekend; kleine onkenbaare kleine druppels! zy verloopen in de zee der eeu^ wige Zaligheid 1 Erkent een Christen, by deeze gesinningen, de nietigheid en het kortftondige van alle vreugde der aarde ; zo zal hy zyn hart al meer en meet reinigen, van alle aankleeving aan dezelve. Hyzal al meer en meer met Christus in het heemelfche gezet worden , Ephef: a , vers 6. eh hy zal deeze waereld gebruiken , zonder ze te misbruiken; want de gedaante deezer waereld vergaat! i Corinth: 7 vers 31. Laat ons nu ook de woorden Van onzen Heiland : over eene kleine wyl, op het lyden van dit leeven toepasfen , van welken aart het ook zyfi moge. Over eene kleine wyl, naar weinig jaarert, dagen of uuren zal het niet meer zyn ! Deeze troost is zeer groot; zeer zoet is hy, ook in derj bitterften fmart; Hierby dringen zig, wel is waar j veele beden! 1 Rtri»  ( 14 ) langen aan de ziel op, in welke zy zig niet zo ligt kan vinden. Zou'er ergens een foort van lyden zyn» indien 'er geene zonde was ? Moet dus niet, de droeffenis blyven zo lange de heiliging nog onvoleind is ? Moet de getrouwe God, hem, die de mindere bekommering, de zagtere kastyding,niet met leergierige opvolging, ter breideling, temming en beftiering van zyne begeertens gebruikte; moet hy niet dien, die wel zelfs ongeduldig wierd ■> murmureerde en zyn hart verbitterde, eene veel zwaarere last opleggen? Moet het gewaande lyden niet voortduuren, tot wy verftandig worden? Moeten onaangenaamheeden , die wy ons zelfs toetrekken, niet blyven en voortgaan, tot wyons gedrag geheel en al veranderen P Deeze, en veele foortgelyke vraagen, moet de lydende aaüzyn hart doen, wanneer het roept: Ach, Gy Heer, hoe zo lange! — En wel hem, die deeze vraagen voor God, in diepe nederigheid en weemoedigheid aan zig doet! Alsdan geeft hy aan de eeuwige liefde de eer te bekennen, dat de Heer niet van harten, de menfchen plaagt en bedroeft. Klaagliederen 3 vers 31—43. Dat de hemehche Vader, niet, gelyk onze lichaamelyke Vaders, naar goeddunken — niet willekeurig, niet in toorn;— maar tot ons nut kaftydt, op dat wy zyne heiliging verkrygen! Hebr. 12. Dan, myne geliefden! thans moet ik u op eene heele andere overweeging wyzen En, o, hoe har-  ( 15 ) hartelyk wenfchte ik, dat de Geest van Je sus» u by yder fmart aan ergens een wonder van 't hart, op die bedenking mogt brengen, en u geheel gevoel, met die treurigheid beezig houden, voor welke -w de heele zvaereld geenen troost heeftj die het hart met de allerzoetfie weemoedigheid verwond, en alle treurigheid in die eene te [amen vat ; welke —• onfeilbaar over eene kleine wyl — in vreugde en zaligheid word veranderd. De overweeging is deeze : My zult gy niet zien, fprak j esus tot zyne Jongeren. Was dat voor hen zo geheel droevig ? Was Zyne afwezigheid; dé onzekerheid van zyne zaak; de (volgens hunne meening) mislukte hoop op hem; was deeze uiterftë donkerheid, in welke zy geheel niets zagen,voo£ hun hart, het fmartelykfte en vreesagtigfte? Ja, vrienden! Hy zelf, Jesus Christus zeidei Gy zult ween en en huilen. Hoe meer myne vyanden zig zullen verheugen,myne zaak vernietigd te hebben, en my niet meer voor zig te zien, (*) des te bedroefder zult gy zyn; gelyk eene vrouw In baarensnood fmartelyk lyd, zo zult ook gy dé pyn van den bitteren fmart ondervinden. En dit hebben de Jongeren dan ook ondervonden. Hoé droe- (*j Want zyne laaüle reeden in den tempel, naar welks hy niet weder in den tempel gekomen is, Matth: 22 verê 41. tot Cap. 23 vers 39, had hen in de tüter-fte woede gö'. b'ragt.  droevig klaagden die twee, welke naar EmmaüS gingen, aan eikanderen het bange gevoel — nu zo geheel ouderloos en verlaaten te zyn! Hoe bitter weende Petrus! Hoe vast waren de deuren toe geflooten! En Maria, vroeg by het graf, toen zy -« ook het geftorven lichaam van haaren Heer niet vond! Wie anders kon haar troosten, dan Jesus zelfs! Dit zy dan allen Jongeren en Jongeresfen van onzen eeuwig geliefden Heiland onuitwischbaar in 't hart gefchreeven ! Ach ! Hem zien wy niet! De afftand is te verre; het kleed der fterffelykheid te ondoordringelyk; de zonde te onteerend ! Wy kunnen niet wandelen in 't aanfchouwen ! en nogthans heeft hy eens voor al, yder geloovige het hart genoomen. Het is zyn waardig eigendom , zyne buit, zyn fchat. De begenaadigde kan en wil het Hem nu niet weder ontvreemden, kan het aan geen gefchaapen weefen geeven; en vind zig om zo veel zaliger, hoe helderder de vlam der liefde brandt , in welke zyne ziel opklimmen zal — om by Christus te zyn, onaffcheidelyk by Hem, den H e e r e te zyn. Waar dan in deeze allerfmartelykfte afzondering , ook de ftraalen des geloofs niet tot hem reiken, terwyl de ziel, dikwerf onbewaard , ongetrouw , tot de liefde der waereld verleid, of ook maar in de ligtzinnigheid het zondig gedrag te na gekomen zynde, niet rein, niet haakend, niet  niet kindelyk vertrouwelyk, en dus ook niet hel* der genoeg doorzien kan, in 't hart der liefde, . daar, myne geliefden! daar is treurigheid over alle treurigheid. Daar verdwynt yder fmart over het verlies of gebrek van ergens eene tydelyke, ook van de allerwenfchelykite vreugde. Daar heet het: waarom laat gy ons dwaalen van uwe wegen, dat wy u zo geheel niet vreezen ? Waar is nu de God van Israël ? Waar is nu de Geest van Christus? Heeft de H e e r my niet verlaaten, heeft hy my niet vergeeten ? De kinderen zyn tot aan de geboorte gekomen, fprak Hiskias, en daar is geene kragt om te gebaaren! Dan, ach! wanneer deeze treurigheid : Jesus Christus uit het oog te hebben verlooren, en zyne genadige tegenwoordigheid, dit onderpand van 't toekomend vroolyk aanfchouwen niet te merken, maar regt groot is; wanneer zy maar in. derdaad dieper in de ziel ligt, dan ergens eene andere treurigheid over tydelyke dingen, dan is zy waarlyk, juist alsdan is zy geheeven. Ik heb myn aangezigt maar een klein weinig voor u verborgen. maar met groote barmhartigheid wil ik u,uwe ongeruste , in het angftig zoeken omdoolende, wankelende , verftrooide ziel, weder zamelen!! Konde ook eene Vrouw haar kind vergeeten, dat zy zig niet ontfermde over den Zoon haares lichaams; zo zal ik toch uwer niet vergeeten! (let wel, lieve vrienden l op deeze gewigtige ornltandigheid.) B In  ( ïh rriyne handen heb ik u geteekent, fprak dë Heer, de ontfermer, reeds in de voorzegging* en deeze handen toonde Hy den Jongeren , op dien allervroolykften avond, tot eenteeken^ dat Hy hen niet vergeeten hebbe , noch vergeeten kunne. O waarlyk, die naar den He ere met een angftig reikhalzen vraagen, die zullen Hem pryzen! Hun hart zal eeuwiglyk leeven! Heet dat niet : over eene kleine wyl? Heet dat niet: uwé treurigheid zal in vreugde veranderd worden; in vreugde des harten, die niemand van u neemen kan, hy moest dan uwe harten neemen; en deeze kan niemand uit myne hand rukken 1 Derhal ven, myne geliefden! by dat lyden, 't geen in dit land der droefheid voor een Christen het allerfmartelykfte is, en tegen 't welke hy al het ander, waarlyk voor zeer gering houd, heet het ontwyffelbaar en gewis : over eene kleine wyl j en het veranderd in vreugde, welke verder gaat, vee! volmaakter en veel zaliger is > dan hy bidden of verftaan kam Gy hebt myne ziel uit den dood geredt, myne;oogen van detraanen, mynen voet van het glyden. Ik zal wandelen voor den Heere, in 't land der levendigen. Ik geloof, daarom fpreek ik, fprak David Pfalm 116 vers 8,9. En laat ons nü tereere van onzen Heere Jesus Christus, van de kortheid van 't allergrootfte lyden deezes leevens, op den korten duur van die nietige en onbeduidende bekommeringen be-  C 19) fluiten 5 welke ons dikwerf zo veele traanen kosten , terwyl ze geenen eenigen, van deeze heilig zyn zullende offerdruppelen waard zyn. Maar wel te bemerken! — wie Jesus Christus niet lief heeft — zeggen kan ik 't hem wel,doch, die vat het niet. Maar hy moet het vatten, en zal het vatten, wanneer de hand des He eren, hem zal vinden, was hy ook, zo als David zegt, aan de uiterfte zee gevlogen; wanneer Jesus Christus hem zal grypen. Isu, o mensen! de afzondering van uwen Heiland , terwyl uwe ziel Hem niet roepen, niet zoeken, niet vinden kan, het allergrootfte lyden , en de onuitftaanbaare bitterfte zielenfmart? En kunt gy van yder andere treurigheid tot deeze treurigheid overgaan! (Gelyk een kranke van 't heete gevoel van den fmart, tot de befchouwing van zyne bloedende wonde ; was die in den grond geneezen, dan zou geen brand,geen trillen door zyn lichaam woeden.) Kunt gy, in plaats van te murmureeren, te klaagen, verwyten aan de eeuwige wysheid en goedheid te doen, uw hart te verbitteren, en uwen God voor de menfehen met ongeduld te onteeren, welken de driemannen midden in 't vuur loofden, kunt gy, zeg ik, in plaats van alle deeze losbandigheeden van een wild en kwaalyk opgevoed kind, uwe kniën buigen, voor dien Jesus, die oneindig meer geleeden heeft, dan gy, die onfchuldig leed, en wel —— de ftraf B 2 uwe?  C ao ) uwer zonden; kunt gy in gebrek, in ziekte, iri verdriet, in al het woeden van weerzin tegen den fmart, in de diepfte bedroeffenis, die u hart breekt; kunt gy in de doodsnood, Hem, uwen Heiland, dit eenige zeggen :„ Jesus waarzyt „ zyt Gy, en waar ben ik? U heb ik verboren * „ wat kan ik winnen ? Van U heb ik my gewend, „ tot wien kan ik my wenden? Ik ben niet zalig, „ ik ben verlooren; bedroef myn hart zo als Gy j, wilt, alleen verftoot my niet van uw aangezigt. Ontferm Gy u over my} delg Gy myne zon,» den om uwes naams wille ! laat Gy my hoo. „ ren vreugde en blydfchap , dat de gebeen„ tens vroolyk worden, die gygeflaagen hebt! Al „ waar 't dan ook, dat my lyf en ziel verfmagt„ ten, zo zult Gy toch altoos zyn , de troost „ myns harten eü myn deel". Kunt gy dat, ogy lyder! zo zullen de woorden van Jesus, in alle uwe droeffenisfen gerechtvaardigd worden : over eene kleine wyl. Het uur des Heeren zal daar zyn > wanneer gy hetop 't minrte denkt. Word gy dan nog' niet ten vollen geredt; (terwyl uwe ziel nog niet zo tot den Heere getrokken is, dat zy den zin van dien Koning van Egypten heeft afgelegt, die,zo dra hy lucht kreeg,zyn hart wederom verftokte) zo zal toch uwe droeftenis zeer verminderd, het drukkende en ondraagelyke van dezelve zal geheeven worden; de getrouwe God zal u niet laaten verzogt worden, boven uw vermo-  gen; het einde zal van dien aart zyn, dat gy het kunt verdraagen; gy zult rykelyk getroost worden; de Goddelyke treurigheid , die voor uwe ziele nieuw is, of in dezelve wederom vernieuwd word, zal u tot de eerfte liefde brengen, die gy of nog niet gekent, of verbaten had. Zalige omwenteling van den fmart! heemelfche vergoeding voor een aardsch lyden! uw getroost hart zalftil, zal verduldig zyn, verbeiden, en ondervinden , dat de Heer een welbehaagen heeft aan de geenen , die hem vreezen, en in eene vaste hoop, op zyne goedheid wagten. En dat hebben dan ook gewis, gewis van 't begin der waereld af, zeer veele lydende ondervonden ! Meenige Rachel, welke haare Kinderen Ontroostbaar beweende. — Deeze zalige kinderen heeft Jesus Christus in zynen fchoot genoomen ! Ach deezen toeroep hoorde zy diep in haar hart, en nu weende zy traanen van Vreugde. Veele arme en verlaatene; de Weduwen, de Weezen, — onder de menfchen hadden zy geenen verzorger. Ach wanneer zy Jesus Christus met alle haare traanen zogten; zo heeft Hy ze niet verhaten ; Hy heeft ze nooit verzuimt! ö! hoe veele , die in de onrust van een geprangd hart, in de woeftyne omdwaalden: waarjzc na toe zagen, daar waren fchrikbeelden; waar zy heen wilden, daar waren afgronden; en hun weg was B 3 ten  (32 ) ten einde. Maar riepen zy tot hem, die veertig dagen in gebrek van alles, van den Satan befpot, in de Woeftyne gehoorzaam was; o! Zo fprak hy vriendelyk met hen , en ftelde hunne voeten op het ruime, en droeg het verlooren fchaap, t welk van 't dwaalen en fchreeuwen zo moede was, met de blydfchap van den eenigen goeden Harder, op zyne fchouderen. Dit alles, word dan in het zalig doodsuur geheel voleind. Het is het vrolykst uur van een Christen, het einde van al het lyden. Het veranderd de tydelyke en ligte droeffenis, in eene eeuwige en boven alle maaten gewigtige heerlykheid. Geliefde toehoorders! wy hebben een dierbaar woord des eeuwigen Zoons Gods, van onzen Heere Jesus Christus overdagt. Een woord, 't welk hy weinig uuren voor zyn bitter lyden, geheel uit liefde tot zyne jongeren zeide. En alleen tot zyne waare jongeren; want —— Judas, de verraader — was reeds weggegaan. Zyt gy Jongeren en Jongeresfen van Jesus Christus? Gedoopt zyt gy, cn in de jaaren uwer jeugd, zyt gy in de leer van uwen Heiland onderweezen. Ook hebt gy u by zyne heilige maaltyd voor aanbidders en voor verlokte van Jesus verklaart. Van dit uiterlyke , hebben ook die Christelyke gemeentens , zv■eiken Jesus, de Heer, bykans niets meer is, nog altoos iets  ( 23 ) iets by gehouden. Van het innerlyfce moeten menfchen, flegts met toegeevende billykheid oordee^ len, — inzonderheid vreemde , zo als ik ben. De Heer kent de zynen! Maar vraagen mag en moet ik: Zyt gy Jongeren en Jongeresfen van Jesus ? Want alleen deezen is zyn woord: Over eejie kleine wyl , by alle geneugtens des leevens, eene heilige aanwyzing , en by alle wederwaardigheeden, een zalige troost. Zo roep ik dan, gelyk weleer Philippus, Joh.1 i: vs. 45, allen, welke nog zonder levendige liefde tot hunnen Verlosfer daar heenen gaan , uit de volheid van myn hart, en in de verééniging met alle geloovigen, de woorden toe: Wy hebben dien gevonden, van welken Mo/es en de Propheeten gefchreeven hebben, Jesus van Nazareth. Wat kan van Nazareth goeds komen ? antwoordde Nathanaël, dien dit toegeroepen wierd. De zaak was hem veragtelyk, doch zyn hart was opregt. O, hoe veele Naam-christenen zyn in onze dagen zo verre verleid, „ dat de eeuwige God„ heidvan Jesbs Christus hen ongelooflyk „is; — dat zy waanen , van natuur goed te „ zyn, en, op zyn hoogst, flegts eenige zedely„ ke verbeteringen te behoeven, — dat zy de „ natuurlyke rampzaligheid, het volilagen onver,, mogen, om zig zelfs te verbeteren; de nood„ zaakelykheid van een eeuwig geldend Verzoen„ óffer; de waare verbrydzeling van 't hart, in Ü 4 „de  (S4) „ de boete tot God , en het vuurig verlangen 9, naar de onfeilbaare en eeuwige vergeeving der j, zonden , door het bloed en den dood van „Christus; -t- kortom, het geloof in zynen „ naam, en de heiliging des harten en des leeven, „ welke alleen door de vreugde der begenadiging mogelyk is , en eindelyk — de allerinniglte „ verééniging met hunnen Verlosfer, en de za- ligheid zyner liefde voor droomen van eer- tyds flegt onderweezen Leeraars houden, welke „ voor onze meer verlichte tyden niet meer voeglyk „ zyn, en tot dweepery verleiden. " Veelen, die zo geheel van de baan der Godzaligheid zyn afgeweeken, hebben egter toch nog eenen welmeenenden zin. Zy zouden hunne harten voor de zoete ftraalen der waarheid openen, indien zy zig» by de oneindige tegenftrydigheid van 't geen, inzonderheid zedert dertig jaaren, over den Christelyken Godsdienst is gezegd en gefchreeven geworden, —— daar van konden overtuigen. „ Kom, zeide Philippus tot zynen Nathanaël, kom,en zie 't!" Ziet, myne dierbaarden.' Dat is de korte en natuurlyke weg ter overtuiging! komt gy, die gy Iesus Christus niet in zyne eeuwig Godheid aanbidt, niet in zyne eertyds verne-, derde menschheid, niet aan 't kruis — alwaar zyn dierbaar bloed, ter redding uwer zielen van 't eeuwig vuur, in blaakende liefde daar ht en vloeide, die gy u, buiten zyne gemeenfchap, nog voor;  ( 25 ) voor deugdzaam en gelukkig fchat, die gy hem nog nooit zulke traanen, als die boetvaardige Zondaresfe,hebt geofferd, nog nooit de vreugdetraanen van dat geloof, 't welk uit de volheid van zyne genade fchept. Komt en ziet het! Hy is 'er geweest, — Jesus! Aan 't kruis is hy geftorven, — dat is nu eens voor al waar! Ook zy, die hem verlochenen bekennen dit* Zy moeten ; want zy kunnen het niet lochenen. Veele duizenden zyn zalige menfchen geworden } om dat zy door den naam van hunnen Heer Jesus Christus en door den Geest van hunnen God, zyn afgewasfchen, geheiligd, gereinigd en rechtvaardig gemaakt. Zalige menfchen, welke in 't levendig geloof, gelyk al wat van God geboorenis, ijoh. 5, vs. 4. de waereld, met alle haare verleidende vreugde, en met alle haare drukkende wederwaardigheeden — blymoedig overwinnen, zig nu op de naby zynde toe. komst van Jesus verheugen, en, als knegten op hunnen heer wagten! Uwe zalige ouders, nu voor den troon zyner heerlykheid voleind , leefden en ftierven in dit geloof, in den naam des Zoons Gods. Uwe hemelfche kinderen, nu onder de Engelen geplaatst, zien zyn aangezigt, en het lof deezer onmondigen en zuigelingen, weergalmt in zynen allerheiligften, niet van menfchen gebouwden, tempel! — Zo zalig zult gy ook worden , gy , die geene rust in 't hart, geene B 5 kwgt,  (26) Bragt y géene vreugde van den ftaat der genadé hebt. Gy hebt ze niet, en gy kunt en zultzfe buiten de gemeenfchap met Jèsus niet vinden. Ook ik zal daarom bidden, dat Gods woord eh Uw geweetenen de beftraffende Geest van Jé sus u geene rust laate, tot gy ze daar zoekt, waar zè alleen, alleen! te vindèn is. Laaten wy hem Hef hebben ; want hy heeft ons eerst lief gehad! Laaten wy Jesus Christus liefhebben! Veelen hebben hem reeds in jongere jaaren lief gehad. Ach, hoe Waart gy te dier tyd zo zalig! Keert weder tot Hem, tot Hem die u reeds zo lange tot zig trekken wilde. Ook de allergoddelooste onder u , moet heeden weeten, „ dat hy in 't hart van Jesus met eene liefde bemind word, voor welke zyn hart zoii verfmelten, indien hy ze wilde aanneemen." Dat elk uwer hier ter plaatze, terftond het befluit neeme , van nu af aan eenen anderen weg te gaan. Dat zyn hart klaage: ,, Ik heb J esus verboren, „ dien moet ik weder zoeken , ik heb Jesus „ onteert," dien moet ik aanbidden, tot Hy zig „ over my ontfermt!" Van dat oögenblik af, zult gy eene andere neiging in uwe ziel gewaar worden. Uwe gezinning zal worden: niet meer zonde, niet meer waereldliefde! Als dan zal de vreugde der waereld, u niet meer een firik des duivels zyn, van wien de goddeloozen tot zynen wil gevangen geleid worden, 2 Tim. 2, vs. 26. Als dan zult gy zyn: de vreugde van uwen Jé- s uS'  ( 27 ) sus,»—' de blydfchap van zyne Engelen! En geene droeffenis—noch eenig fchepze], zal u kunnen fchei. den, van de liefde Gods, die in Christus Jesus is. Waare Jongeren en Jongeresfen van Jesus onzen Heere, zullen de waardye, de zoetigheid en de kragt van zyne woorden: over een kleine wyl, voorzeker in hun hart ondervonden hebben. Hy heeft hen zyne liefde gegeeven ; deeze te verliezen , niet geheel te hebben , niet daarin te leeven, dit moest hen het grootfte ongeluk zyn. O, gy kinderen des levenden Gods! verbindt u aan den vertrouwelyken omgang , met dien u altoos naby zynden Jesus, door uw geheele hart daartoe te gewennen; veréénigd u, zeg ik, reeds hier in 't land der afzondering , met uwen , nu verheerlykten , Jesus, om geheel met hem, in het heemelsche gezet te worden; dat het binnenfte van uw hart en heiligdom zy, 't welk voor geene tydelyke vreugde open ftaat, die niet met de vreugde in den Heere kan gepaard gaan. Kon eene menfchelyke ziel zo verre komen, om alle dingen in het licht der klaarheid des Heeren te zien, welke zig in haar fpiegelt, gelyk het oog, alles in 't zonnelicht ziet; om alle menfchen te beminnen, dewyl het bloed des Zoons Gods aan hen kleeft, en dewyl Hy zig over hunne zaligheid wil verheugen; om in ieder foort van 't geen in deeze vergangklykheid bekoorlyk zyn kan, ook in de broodkruimkens, welke die in 't geloof groot ge-  C*8) gewordeae heldin begeerde } de onverdiende en Bribeperkte goedheid en tedere voorzorg van Jesus te erkennen; ja, ook in behoeftigheid, die vreugde te ondervinden, met welke eenige duizönderi zig in 't gras legerden, en met welbehaagen verzadigd wierden; zy zoude het geheeleleeven op de waereld, ook in deszelfs vroolykfte gedaante* met die gedagten en met dat gevoel aanzien: over eene kleine wyl. Gelyk men de flappen tot het doelwit gaerne doetj — gaerne fpoedig — Zy zyn bezwaarlyk, wanneer men ze nietfchielyk kan doen. — Gelyk men de bloemen nevens den weg aanziet, maar voorby gaat, — zy zyn lieffelyk, maai- de reiziger moet zig haasten, zo zult gyé door de goedheid Gods, in uwen leevensloop verligting vinden; maar de liefde Godsin Christus, ié beter dan het leeven. En kortom : valfche vreugde is kort en niets! waare vreugde is eeuwig! Kan eene ziel daar toe komen, dat ze tot den leevenden God fchreeuwt, gelyk een hart na versch water; dat het verlangen naar Jesus, haare geilaadige leevensbeweeging word en biyft, dewyl hy *t met haar op de innigfte verééniging begon, eri zy deeze liefde aannam, en daarin zalig wierd;zo zal geene treurigheid der waereld, by haaren dood kunnen werken : zy heelt zig aan haaren Heer geheel en al overgegeeven ; haare zaak is in allen opzigte, nu zyne zaak; Hem behoeft zyma at ge- loö-  ïopvig aantezien, zo is zy van 't zalig uiteinde yan alle haare wegen verzekert. Eene overdenking moet ik u nog by de woorden : over eene kleine wyl, voorhouden. Hy zelfs heeft gezegd: Ziet3ik kom baastiglyk- Haastiglyk zal Hy koomen en u tot zig neemen, op dat gy zyt, waar Hy is. Haastiglyk zal Hy met de openbaaring van zyne heerlykheid alle de geene verheugen, welke zyne verfchyning lief hebben. O Jesus! Heer der Heerlykheid! dank zy U, dat Gy in eenen tyd, waarin veele uwe altaaren hadden afgebrooken, u nog veele duizenden laat overblyven, welke hnnne knieën niet buigen voor Baal! Dank zy U, dat Gy nog dagelyks het getal uwer geloovigen vermeerderd , dat Gy over om land eenen Koning hebt gezet, die zyn volk uwen allerheiligen naam wil gepredikt hebhen. Verhoor elk zegenend gebed, van uwe begenaadigden en geliefden, voor deezen Koning! Trek hem zo geheel tot U, dat de volheid van. uwe zaligheid, hem oneindig meer worde, dan de glans van zyne kroon en alle hoogheid en vreugde deezer waereld! Laat onder zyne zagte regeering, de vrugt der gerechtigheid in vreede gezaait worden, den geenen, welke den vreede beminnen! Bewys de macht, die uw eeuwig Vader, u over al het vleesch heeft gegeeven, aan die ongelukkigen, verleidden en bedrogenen, wel. ke  (30) fee uwe hooge perfoon, uw heilig Zoenoffer, en uwe liefde, die het hart verlevendigd, niet kennen. Vergader hen vuurige kooien op hun hoofd en word hen te magtig, op dat zy de Goddelyke kragt van uw Evangelium niet langer wederftreeven. Komt ook heeden een Nathanaël, om uit eigen ondervinding te zien, dat Gy o Je/as! alleen de Ir onwel der Zaligheid zyt, — o, zo neem zyn geheel hart, gy allerliefderykfte! Neem het op eeuwig heen! Word uwe,n geloovigen altoos meer , hun Een en Alles! Dat hunne vreugde op aarde alleen u heilig zy! Dat hunne traanen alleen U vloeijën» Dat zy de ftem des Geestes altoos naader hooren, die tot u fpreekt; kom! dat zy mede inftemmen, wanneer de bruid tot u fpreekt; kom! Amen! ja kom, Heer Jesu-s! Heemel en Aarde wagten op uwe verfchyning! Het angftig verbeiden van 't fchepzej, -— het reikhalzender geenen, welke reeds de eerstlingen des Geestes hebben!. Alles wagt op U! En Gyi o, Gy zult gewisfelyk komen en — niet. vertoeven. Amen!.