INVALLENDE GEDACHTEN AANGAANDE DEN OORSPRONG DER HAIRKLOVERYEN, OVER DE GODSDIENST-OEFENINGEN DER VERSCHILLENDE GEZINTHEDEN ONDER DE CHRISTENEN. Te AMSTERDAM, bij D. M. LANGEVELDJ MDCCXCH C Xx / // ? r V. . "< ? ^ | ra co ^ ^ r Z > p "  BEPROEFT JLLËS EN BEHOUDT I1ETGÖEDE!  VERTELZEL VAN DB HAIRKLOVERIJEN, ; fVBGENS DE BETEKENIS DER IVOORDEN, 't MIDDEL of DE OORZAAK. Een gezelfchap van menfchen had zig te icheep bsgeeven , om naar zekere haven te vaaren. Naauwlijks waren zij onder zeil ge* gaan, of eenigen, die voor fpitsvinnige Geesten wilden aangezien worden, begonnen onder eikanderen over deeze en geene zaaken als het Schip, de Zee, de Winden, en aangaande de geheele reis te redeneeren Onder anderen opperde één uit het gezelfchap hun de vraag, of hun ingaan in het Schip het Middel of de Oorzaak van hunne gehoopte aankomst in de bedoelde haven moest genoemd worden. —— De meesten begreepen niets van deeze' vraag;maar eenigen, die zig de wijsiten verbeelden te zijn , koozen partij; de een was voor het Middel, en de ander voorde Oorzaak Men redentwistte, in 't eerst, nog al taameA 2 lijk  * ( 4 ) lijk bedaard over dit voorftel, doch allengskens wierd het gefchil ernftiger, en met hoe langer hoe meer hevigheid gevoerd. Veelen zonder te verftaan, wat Middel of Oorzaak ten dien opzigte zeggen wilde, namen niet te min partij, naar dat zij nevens deezen of geenen zaten, of dat hun de aangezigten der twistenden beter of flegter behaagden. Het gefchreeuw en gewoel wierd, van tijd tot tijd, geweldiger in het Schip: men troepte te zaamen, en men zonderde zig van eikanderen af. Men begon 'eindelijk te fchelden en te vloeken; men befchuldigde eikanderen over en weder van domheid, blindheid, halftarrigheid en geest van tegenfpraak. Eenigen, die in 't begin om deezen dwaazen twist gelachen hadden , ziende , dat het gefchil zo hoog liep, zogten de gemoederen tot bedaaren te brengen , en zei- „ Vrienden ; hoe kunt gij zo dwaas zijn , „ van u over woorden zo driftig te maaken P „ Uw lieder gefchil is louter een woordenftrijd. „ Gij hebt van weerskanten gelijk. Ons in„ gaan in het Schip is de Oorzaak van onze „ gehoopte aankomst; want waren wij niet in „ 't Schip gegaan, en waren wij aan de wal ge> „ bleven, wij zouden in de haven, waarheen „ wij vaaren , voor zeker niet aankoomen. „ Ons ingaan in het Schip is ook het Middel „ tot onze gehoopte aankomst, want zonder „ dat zouden wij nooit aan geene zijde der zee „komen. Praat liever wat anders, dan zulke „ harrewarrige viaagen te opperen ; of ont- breekt  C 5 ) „ breekt u betere ftof van gefprek , om den tijd te korten, wilt dan ten minften met be„ daardheid redentwisten en harrewarren, zon„ der uw bloed te verhitten. Wat doet het 'er „ toe , of ons zijn in het Schip het Middel of de ,, Oorzaak onzer aankomst zal zijn; gij vaart a, 'er immers niet te min om mede, en zult niet te min behouden aankoomen."! — Te vergeefsch; de minften hoorden naar deeze reden ; fommige noemden ze dwaas; zelfs fcheelde het weinig of zij, die zo fpraken, wierden door beide partijen te gelijk aangevallen. Zij hielden zig dan verder in een hoek ftil, terwijl de overigen voortgingen met kijven en raazen. 'tLeed nietlang, of deeze en geene der twistende Partijen kreegen elkander bij de ooren, Hoegen zig de oogen blaauw, en de neuzen aan itukken; ja eenigen, dat meer is , geraakten buiten boord, en verdronken; zo dat zij, voor zeker, niet behouden aankwamen , gelijk zij gedaan zouden hebben, hadden zij zig buiten de twist gehouden: en anderen hunner , die nog binnen boord bleeven en behouden overkwamen , moesten evenwel nog veele dagen met gezwollen oogen en neuzen gaan. Alleen zij,'die met de twist in ftilte gelachen hadden, kwamen, zonder letzel, gezond, en met bedaarde zinnen over. Indien ik nu mijne Leezeren ging afvraagen, wat zij van deeze Vertelling en dit flag van menfehen denken, ben ik verzekerd, dat zij mij eenftemmig zouden antwoorden , dat deeze twistzieke lieden volftrekt voor dwaa* A 3 zen  O 6 ) zen behooren gehouden te worden; en het antwoord zou op goede gronden fteunen. Maar dan valt de vraag, wat men te oordeelen hebbe, van menfchen, welken, in eene zaak van het allerhoogfte belang, juist het zelfde gedrag houden? i Men begrijpt terftond, vertrouw ik, dat ik hier het oog hebbe op den ftaat van den Christelijken Godsdienst, en de heerfchende verdeeldheden onder de Christenen, in 't algemeen, en in 't bijzonder op de thans heerfchende gefchilien, en verregaande oneenigheden der Lutherfche Gemeente te Amfterdam, en de daar uit ontftaane fcheidirig van hunne openbaare en bijzondere Godsdienstoerïeningen, en het oprigten van bijzondere Kerken , ten nadeele van beide Partijen , die zig navolgers van de Leere van ■ Luther noemen. Maar laat ons eens de gefchilien van het Christendom in 't algemeen in overweging neemen , en de ooripronk van alle die veri deeldheden kortelijk nagaan, en als met eerf opflag van 't oog befchouwen. Een Hemelsch Afgezant verfchijnt in de Waereld , om het menfchelijk geflagt te redden uit dien hooplozen toeftand, waar in het, door zijne verkeerdheid, zig zeiven geworpen had; en waar uit de poogingen der fenranderfte vernuften van dien tijd het niet redden konden. — Deeze Afgezant, met de biykbaarfte bewijzen zijner zending voorzien, doet de menfchen uit Cods naam beloften van  ( 7 ) van vergiffenis voor hunne zonden, en van eenen eeuwig duurenden Gelukftaat, mits zij zig opregtelijk, en met aanwending van alle hunne vermogens, wilden toeleggen om deugdzaam te leeven. Die Afgezant, om zijne leer te doen verflaan , moest noodwendig zig van zodaanige fpreekwijzen en redeneeringen bedienen , die van de menfchen , tot dewelken hij in de eerfte plaats gezonden was, het best konden verftaan worden. Het geen hij geleerd heeft, is, door eenigen uit zijne leerlingen, verder verkondigt * en te boek gefield. De gefchriften deezer lieden, ook bevat in fpreekwijzen voor hunnen tijd gefchikt, zijn tot ons overgekomen en zijn nog in onze handen. Wanneer wij deeze Schriften inzien, vinden wij daar in zo klaar, dat niemand, welke dezelve voor echt houd, daar aan twijffelen kan, dat die Afgezant een zeer buitengemeen en verheven perfoon is geweest, in de allernaauwfte betrekking tot de Godheid ftaande , met volle magt van God bekleed, om den mensch vergiffenis zijner zonden en een eeuwig geluk te belooven; mits hij, deeze leer gelovende, en aanneemende, met alle zijne kragten aan zijne zeedelijke verbeetering arbeidde. Deez Leer is nooit in twijffel getrokken A 4 door  C 8 ) door iemand, wélke geloof gaf aan de gefchiedenis van deezen Afgezant. Gelukkig zoude het geweest zijn, indien men met deeze kun« digheden vergenoegd, getragt had, in eenvoudigheid van geest, naar die voorfchriften te leeven, .— In 't begin gelchiedde dit. Men nam de Leer van 't Christendom aan, zonder daar over te Filofopheeren. Maar helaas! dit duurde niet lang. De menfchelijke Nieuwsgierigheid werd wel haast genoopt tot het doen van veele vraagem Men lag ziotoe op bovennatuurlijke onderzoekingen, omtrent eenige voorftellingen dier Leere en wilde dez,lve, met eene wijsgeerige naauwkéuïigheid bèpaalen. Men wilde weeten, welke de juiste zin was van deeze en geene plaatfén en woorden, die na verloop van tijd, door verandering van Omstandigheden, en verwisfeling van denkwijze en fpreektrant; al vroeg min of meer duider begonden te worden, en het nu nog meer zijn. Men wilde ée- he menigte van dingen, die de Heilige Schrijvers zelve mogelijk nooit bedoeld hebben te bepalen , uit hunne gezegdens beflisfen: in één woord, men deed veele vraagen, welke misfehien boven het menfchelijk verliand gaan, en van geen of weinig nut in de beoefening zijn. & Op zig zelve was deeze nieuwsgierigheid niet meer relaaken,dan alle wijsgeerige weetlust; en hadden de menfehen zig vergenoegd met eene befcheidene.na,fpooring, zonder het wezendlijke? naamehjk de betragting, uit het oog  C 9 ); oog te verliezen, zij waren volftrekt niet te berispen geweest. Maar de menfchelijke eigenliefde openbaarde zig welhaast, op eene verkeerde wijze. De een meende deeze, en de ander geene begrippen in de Heilige Schriften te vinden. Dit verdeelde de gemoederen; men begon elkanders gevoelens te beftrijden , de geesten werden warm, men werd moeilijk en afkeerig van elkander. Men zag om , naar aanhangers; formeerde partijen , en de partijen geformeerd zijnde, was de vreede uit de Kerk gebannen. Toen het zo verre gekomen was, vond men, al etlijke eeuwen geleden, goed, of uiteen loflijk inzigt, ten einde de vrede der Kerke te herftellen, of met een godloos oogmerk, om zijne tegenftanders,daar men wist,dat men de iterkfte was,' te onderdrukken, Kerkelijke Vergaderingen bij een te roepen , om de in geichil ftaande vraagen te onderzoeken, en te be« flisfen, wat vervolgens in de Kerk zoude ge. leerd worden. De uitflag deezer Kerkelijke Vergaaderingen was juist zo, als 'er natuurlijk moest verwagt worden,- naamlijk, de fterkfte partij verklaarde haare gevoelens voor waaragtig, en ftelde vast, dat die voor altijd in Kerk, als grondwaarheden, zouden geleerd worden. Een ieder, welke deeze gevoelens niet wilde aanneemen , wierd uit de Kerk gezet, en A 5 even  gaders van alle die Geloof belMeniS^p'8' rnol.eren van eenigheid, we teX „Sfif0?" dene Gezimen doeg„ o„iJ£m£ tijd van eikanderen verwiideïï ?^ ^ vo? aI" «it zijn ontltan die SS? hou die te houden, We?ke,f vfe^'f tf" naaste bi van allen, metde ovS'- °f het zijn geweeten overeenkomt en ïeïdPf"g V3n ieder die vrijheid te lm™^^ ^fl^ dat men veeltijds d£&f ■£ ge-  ( II ) gevoelens zijn , om dezelven meer of min haat, ja, als men 't doen kan, onderdrukten vervolgt. En als dit gefchiedt, handelt men dan wel anders dan die menfchen, in de boven opgegeevene gefchiedenis deeden, welken zo hevig twisten , dat . zij eikanderen floegen en over boord wierpen? Menfchen, welke zo hevig twisten voor Godsdienftige onderwerpen en Hukken, welken men goedvindt, met of zonder grond tot het Christendom te brengen , dat zij daarom de broederlijke liefde verzaaken; die ontrusten hunne eigene gemoederen en die van anderen; zij trekken hunne geesten af van het weezendlijke in den Godsdienst, de aanbidding van God en de liefde des naasten; en op deeze wijze verliezen zij noodwendig al de vrugt van het Christendom, de zaligheid hunner zielen, welke, volgens Christus Leer, zonder broederlijke liefde, en liefde omtrent allen, niet kan verworven worden. Dit is de vrugt der heethoofdigheid in het twisten over den Godsdienst, eene heethóof» digheid , welke dikwijls zo verre gaat, dat men niet alleen verdoemt en vervloekt, maar zelfs, wanneer men de magt in handen heeft, onderdrukt, gevangen zet, verbant, ja hangt en ten vuure doemt. Het vervolgen om den Godsdienst is, in alleopzigten, eene verfchrikkelijke zaak, en daarom  C ia ) 9m nog te meer * om dat de onderdrukking bijna niet valt , dan op de beste en eerlijkfte heden. Een man , die om zijn Goddienst vervolgd word, kan in dwaaling zijn: hij kan een tóweeper weezen; maar met dat alles moet hij een eerlijk en Godsdienftig Man zijn. Indien ik geene waare liefde voor mijnen Godsdienst neb; indien ik mij niet volftrekt verpligt acht, voor mijnen Godsdienst opentlijk uit te komen; en indien bij mij het bezef van mijnen phgt niet boven alles weegt, dat is, in andere woorden , indien ik geen naauw gezet deugdzaam en Godsdienftig Man ben, zal ik mij Sm' «innen Godsdienst niet laaten vervolgen. Veel liever, dan mijne ampten , mijne goederen, mijne vrijheid, mijn vaderland, mijn leven aan mijne belijdenis op te offeren, zal ik" wanneer ik 'er door het bezef van mijnen pligt met volftrekt toe bepaald worde, veel eer imine belijdenis opgeeven , mij naar de eisfchen der vervolgeren fchikkeu ;. en den huichelaar lpeelende, de meeningen der magtigfte partij toejuichen. Zeker, om alles voor den Godsdienst veil te hebben; moet men den Godsdienst boven alles ftellen: en hoe verkeerd ook die van zulk een man, welke alles aan denzelven opoffert, moge weezen, in zijn hart huisvest toch de grond van het wezendlijke van den Godsdienst; naamlijk, het vast voorneemen van alles te doen om Gods wil. Het was een fraaij zeggen van den beroemden Pope, t welk wij in een zijner Brieven vinden  ( 13 ) den (*> zo arm als ik hen,zegt hij, die, gelijk bekend is, (en hierin ligt de fraaijheid van 't gezegde,) van de Roomfche Kerk was ; zo arm als ik ben , ■ zoude ik met vermaak eenen Franfchen vlugteling, die een man van gewisfen is, hijftand verkenen. Zeker een Bramin, die ter eere van Vistnou, of een Turk, die, om den naam van Mohamed, vervolging leed, zouden te beklagen zijn, dat zij voor eene zo kwade zaak moesten lijden; maar zy zouden waardig wezen, als deugdzaame en Godsdienstige mannen geëerbiedigd te worden. Paulus, de groote Apostel Paulus, een voornaam vervolger der eerite Christenen, was onder de Jooden buitentvvijffel een welmeenend Godsdienftig man, wijl hij door zijne vervol, ging der Christenen,Gode meende te behagen; doch wijl hij dwaalde, met welmeenendheid , werd hij, door Gods goedheid, oumiddelijk en als door een wonderwerk, van zijne dwaalino- overtuigd, en tot een uitverkoren vat des Heeren verkooren , om zijne tegenftrevingen en vervolgingen der Christenen te ftaaken, en het werk des Heeren te bevorderen. Hoe wenfchelijk waare het, dat ook veele Christenen , onmiddelijk van hunne dwaaze handelwijze , in het vervolgen van hunne Geloofsgenooten, overtuigd waren geworden, of nog (*) Lettres to Edw. Blount, in Pope's works Vol. V. p. 311.  ( 14 ) nog overtuigd wierden, dan zouden 'er, sedert zo veele fc,euwen,zo veele vervolgingen verwoestingen, en bloedvergietingen nie! voorgevallen zijn, noch zo veel haat, nijd en wraakgierigheid onder de Christenengeheerscht heb.ben, of noch heerfchen, gelijk de dagelykfche ondervinding leert. Doch wat baaten file deeze en meer andere redeneeringen en voortellingen, over de buitenfporigheden en misdrijven der menfchen! het is den Moriaan-ge vvasfchen, om hetMenschdom, ten dien opfigte, wijzer en vqorzigtiger te willen maken. Daar ziin zedert hetoprigten van de Kristen Kerksdwaalgeeten en wargeeten in dezelve geweest en zij zijn er nog, en zuilen 'er , vermoedelijk in vervolg van tijd, altoos blijven. Menfchen van een dweepzugtigen of woelgeefïigen aart of eigenbelangzoekers, zo in het Geestelijke als in t Politieke, doch deeze en meerandere gebrekkehjke zaaken behooren mede tot de onvolmaaktheid dezer waereld,en dus hebben wij redenen, om gelijk de oude Wijsgeeren Beraclitus en Democmus, zo wel, over alle waereldfche zotheden , met den katten te lachen, als ons met den eerften daar over te bedroeven en te weenen.