(>:V  01 1065 4993 UB AMSTERDAM  WAARACHTIG is tfAAUWKEURIG ONU ERWYS V O O E DEN LANDMAN, AANGAANDE DE RUNDVEEZIEKTE EN DERZELVER INENTING, door G. C R E ï C H, Hoogeer aar in de Geneeskunde, te Erlangen enz. Uit hei Hoogduit ich vertaald, naai den tweeden Druk. MET E E N E VOORREDE VAN R. FORSTEN, Eerste Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Bataafsche Hoogefchcol te Harderwyk en Archiater van het voormalig Gewest Gelderland &c. © TeZUTPHEN, By H. C. A. Thieme, 1 7 9 9-   Kundige liefhebbers van den Landbouw, en wat daartoe behoort, die de Verhandeling van den Hoogleeraar G. C. Reigh over de Vee-pest met veel vermaak gelezen hadden, fpoorden den nyveren Boekhandelaar H. C. A. Thieme op, om dat ftuk, ten nutte van onze Landgenoten, uit het Hoogduitsch in onze taal te laaten overbrengen: begeerte om in zynen kring den Vaderlande nuttig te zyn, en het gegrond uitzigt op eene billyke belooning, bepaalden zyn befluit, hy droeg daartoe de taak van Overzetter op aan den ver dienftelyken Leeraar by het Lutersch kerk-genootfchap, den Burger G. H.Reiche, voor wiens reekening dierhalven de vertaling ligt, terwyl hy my aanzogt, om myne Landgenooten met deze onderrichting van Reich, wat nader bekend te maken. Geen lust noch tyd hebbende, om voor het gebouw van anderen eenen gevel te plaatzen, zoude ik het verzoek van den Uitgever gewisfeiyk hebben * 2 van  IV FOORREDEN. van de hand geweezen, zoo ik zelve niet met veel genoegen de verhandeling van den Hoogleeraar Reich, welke J. J. 'Hartenkeil in zyne Medicinifch-Chirurgifche Zeitung 2 Band Nö. 30 my leerde kennen, gelezen, en daar by gedagc hadde, dat dezelve voor onze Landgenoten mede zeer nuttig konde zyn. Immers zeer zeeker verdient dit Onderricht voor den Landman over de Vee - ziekte van den beroemden Erlangfchen Hoogleeratr Reich, onder de veelvuldige ftukken, welke over deze zoo geduchte ziekte, gedurende de twee jongst verloopen jaaren, in het naburig Duitschland ten voorfchyn kwamen, de opmerking van een ieder onzer Landgenoten, die vermaak vind, en zich beyverde, om het zoo nuttig, en voor het Menschdom zoo voordeelig Rund vte hulp te bieden, wanneer hetzelve door de, keiaas! van tyd tot tyd wederkeerende, eigenaartige Pest-ziekte wordt aangetast; ja hetzelve verdient de opmerking van elk hunner, die zich bevlytigen willen, om, het zy tot eigen, het zy tot algemeen voordeel, die milde bron van welvaren, welke de Vee • teelt voor ons Vaderland opleevert, zoo veel mogelyk ongeftoord te doen vloeyen. 't Is waar! de kundige Opfteller van dit Onderricht is niet geheel vry te pleiten van vermoeyende lang.  VOORREDEN. V langdradigheid, en fomtyds van lastige herhalingen; dan zulks is, myns bedunkens, in dit ftukje eenigzins verfchoonbaar, wyl hetzelve, volgens den tytel, voor de Landlieden werd opgefteld, en de Schryver zich gevolglyk niet te gemeenzaam, niet te duidelyk of te gemakkelyk, voor dat min geoeffend gedeelte der Maatfchappy konde uitdrukken, en hierdoor tot herhalingen dikwylen vervallen moeste. Niet minder naauwkeurig en onderfcheyden, dan uitvoerig, behandelt dc Hoogleeraar Reich de kenmerken der beginnende ziekte: ten duidelykften blyk1 het, dat hy geensins met een vlugtig oog de zieke Hallen heeft doorzien, of ter loops het zieke vee waargenomen, maar dat hy alles, by herhaling, ten naauwkeurigften heeft gadegeflagen, wat dienen konde, om de beginnende Vee-pest, in alle deszelfs byzondere wyzigingen, en daarmede gepaard gaande verfchynfelen, tydig te onderkennen. Hierdoor maakt de Schryver zich dubbel nuttig: hierdoor ftelt hy den opmerkzamen vee-houder in ftaat, om niet alleen by tyds gepaste maatregelen te nemen en uit te voeren, waardoor de gezondheid van zyn overig vee kan bewaard en het verfpreidcn der befmetting beteugeld worden, maar tevens ook, om tot behoud van het ziek geworden vee in tyds de * 3 ee"  VI VOORREDEN. gefchikte hulp aan te wenden, 't zy men dezelve zoeke in eenen behoor! yken Leefregel, het zy in het toedienen van noodzaaklyke geneesmiddelen: door beide deze wapenen toch, kunstmatig gekoppeld, moet, en kan alleen deze verwoestende vyand beftreeden worden. De Schryver toont zich niet alleen een naauwkeurig opmerker van de, met de ziekte wortelende, Natuur, maar tevens vindt men hem ook met het Ontleedmes gewapend, om de uitwerkfelen van de dodelyke krankte in het geftorven Rund, door de ziekte-kundige Ontleedkunst naar te fpooren, ten einde dus ook van deeze fakkel, welke in de Geneeskunst voor het lydend Menschdom een zoo helder licht verlpreidt, en zoo veele, anders ondoordringbare, nevelen heeft opgeklaard, nut te trekken in het onderzoek der verborgene gangen, welke de Natuur in deeze Runder-ziekte houdt. Of intusfchen des Schryvers redenkavelingen, betreklyk de oorzaak van fommige verfchynfelen, overal de proeve kunnen doorftaan, wil ik niet onderzoeken, veel minder de waarheid daar van beweeren. Zeer gepast, en doelmatig is de vergelyking, welke de Schryver maakt tusfchen de, voor het Menschdom zoo noodlottige, Kinderpokjens, wier geduchte  VOORREDEN. Vil te woede ook den Landlieden over bekend is, en tusfchen de Vee-ziekte: Zeer gepast ontleent hy daaruit de overtuygendfte drangredenen, welke den min opgeklaarden Landman, hoe zeer aan over ouderlyke vooroordeelen niet zelden byster verkleefd, kunnen overreden, en hem aanfporen tot het bezigen van gepaste kunsthulp, ja hem tevens terug brengen van het gebruyken van, en vertrouwen op zo veele, waarlyk beuzelachtige en belaglyke, zoms zeer fchadelyke middelen, als de geldgierige en drieste onkunde, of het dweepziek bygeloof, ter voorbehoeding of geneezing, onbefchaamd durven aanpryzen. In zyne Raadgevingen fpreekt de Schryver met welmeenenden yver en klem: betreklyk de gevolgen van zyne geneeswyze, en den uitflag van zyne toegediende middelen, beroept hy zich op 2yne Landgenoten, onder wier oog hy zyne middelen heeft aangewend en toegediend : vooral toont de Hoogleeraar Reich zich een yverig voorftander van de inenting der Vee-pest, en gebruikt alle de wapenen welke debefpiegeling zoo wel als de beoeffening der Vee-artzeneykunde in 't gemeen, en de behandeling van de Vee-pest, 't zy natuurlyke, 't zy door de inenting verwekte, in 't byzonder aan een kunstkundig Arts * 4 kun-  VIII VOORREDEN. kunnen opleveren, om het algemeen en tydig gebruyk van deeze, door kunst verwekte, ziekte aan te pryzen. Genoeg meene ik gezegd te hebben, om den Nederlandfchen Lezer eenigzins bekend te maken met dit Onderricht voor den Landman over de vee- ziekte, 't welk by deezen wordt aangeboden; genoeg, om denzelven uit te lokken, niet alleen ter lezing van dit onderricht; maar ook ter beproeving van de daar by aangepreezene geneeswyze en voorgefchreevene middelen, wanneer de Veepest, die in dit ons Gewest, voor bykans tweejaaren ontftak, en die, hoe zeer niet zoo algemeen verfpreyd als men met recht mogt duchten, echter, zoo het fchynt, nog niet geheel verdoofd is, op nieuw het hoofd mogt opfteeken, en weder haare geduchte verwoestingen aanrichten. Bedriege ik my niet, dan zal het dit Onderricht van den Hoogleeraar Reich, 't welk in Duitschland zoo veel byval vond, dat het binnen 10 maanden moest herdrukt worden, ook in ons Vaderland aan geene begunftigers ontbreken, die, door hunnen invloed, voorbeeld en werkzaamheid den Landman trachten nuttig te zyn, door zyn lydend vee van die ziekte te geneezen, die tot nog toe meer beklaagt dan geneezen is. - Harderwyk R. FORSTEN. November x 7 9 *' IN*  INLEIDING. 25<» wreedè Rundveeziekte, die reeds zeden etlyie jaaren versheiden landjlreeken in Duitschland bezocht heeft, openbaarde zich ook in de maanden Auguftus en September van het voorige jaar 1795 in verfcheidt by de Stad Erlangen gelegene plaatfen en raapte, binnen korten tyd, het grootfte gedeelte van het zoo nuttig Rundvee weg. Dit droevige noodlot van myne waarde Landgenooten ging my zeer ter harte, en ik zocht my derhalven, door het 0penen van 'veele gcflorvenc, ter nedergefagene en gefachte beesten eene nog betere kennh van dit zo* ten uiterflen gevaarlyk kwaad te verfchafen, dan ik my voorheen reeds had verworven. Daar ik m eindelsk vermeende, het kwaad in den grond te kennen, gaf ik aan eenen verftandigen man in Bruk, die reeds zeven (lukken, niet tegenfiaande het gebruik van alle hem aangeraadene middelen, verhoren had, voor zyne nog overige, gezamenlyk doodzieke zes fiukken vee, op den xcden September tne artfeny, die va» etnc zoo goede uitwerking vaty  XII INLEIDING. was, dat alle zes /lukken binnen korten tyd onder de menfchen voor den geest brengen, die insgelvks maar van een eigen zeer fyn vergift, het zogenoemde pokkenvergif, ontdaan, en alleen door befmetting op eene, deels in de zinnen vallende, deels nog onbekende wyze, verder verfprcid worden. Wat dus van de kinderziekte gezegd kan worden, dat geldt ook van de. veeziekte. Dezelve ontltaat, gelyk deeze, van een eigen fyn vergift, dat Zich, in 't bvzonder dan, van zelve ontwikkelt, wanneer, het rundvee, vooral in oorlogs tyden, uit zyn vaderland in andere hen ongewoone landen gedreven, bv hitte en koude, by droog en nat weer, by dag  dag zo wel als by nacht, onder deft blooten hemel gelaaren, aan de inwerking van de geduurig uit de aarde en de ftüftaande en loopende wateren opftygendé dampen en nevels is blootgefteld, daarby door bovenmaatig fterke en vermoeiende marfchen of dagreizen ten uiterften afgemat, en in het herkaauwen belet, met opblazend, flecht, of al te veel voedzel voorzien, en hoofdzaaklyk niet toereikend, niet ter behoorlyker tyd, en alleen met flechtj onzuiver, bedorven water gedrenkt wordt. Deeze en nog meer andere omllandigheden fchynen de voornaamfte oorzaaken te zyn, waaruit dit fyne vergift ontftaat, dat men het ziektevergif noemt, en dar, enkel en alleen, door befmetting of mededeeling op eene deels in de zinnen vallende, deels mg onbekende wyze in het bloed van het nog gezonde rundvee over gaat; i 4- Deeze overgang van het ziektevergif in he£ bloed, gefchiedt or door bet inademen, of inhaalen van de met het 'ziektevergif behebte lucht in de long, of door onmlddelyke aanraaking van een ding of eerie zaak, waaraan het fyne ziektevergif vast hecht. Daar men nu niet altyd weeteii kan, of de lucht, dan of eene andere zaak, die het rundvee naby komt, of by hetzelve gebruikt wordt, met het vergift behebt is, zo kan mén ook niet weeten, of de befmetting werkelyk al óf niet zal gebeuren. Hetzelfde heeft ook by de kinderziekte plaats. Zoo weinig gy derhalven uwe kinderen voor de kinderziekte kunt beveiligen , ten zy dan, dat gy alle bekende en onbekende gelegeriheA 3 deii  den tot de befmetting vermydt, even zo weinig kunt gy uw vee voor de ziekte bewaaren, ten zy dan dat gy van hetzelve ülles verwydert, wat hen de befmetting kon mededeelen. De bekende gelegenheden tot de befmetting kunt gy nu wel vermyden ; maar hoe is het met de onbekende gelegen? Zvc gy hier toe ook wel in ftaat? Ik geloove, van neen! Behoeft gy u dus meerder te verwonderen, wanneer uw vee, niettegenftaande alle gebruikte voorzichtigheid, van de veeziekte even zoo mm bevrvd blyft, als uwe kinderen van de kinderziekte, niet tegenftaande gy alle u bekende gelegenheden tot befmetting van dezelven zorgvuldig verwydert < $ 5. De befmetting van uw vee kan niet alleen daardoor gefchieden, dat gy in eenen zieken ftal gaat, en tof uw gezonde vee het ziektevergif mede naar huis brengt, of dat iemand, die in eenen zieken ftal geweest is, en met ziek vee omgaat, in uwen ftal of ook maar in uw huis komt, en uwen gezonden ftal of ook u zei ven met het ziektevergif bennet; of wanneer gy zelf een ziek ftuk vee hebt, en hetzelve maar een of twee dagen lang by het gezonde ftaan laat; of van het zieke vee terug m uwen gezonden ftal gaat; of by uw gezond vee het gereedschap gebruikt, 't welk gy by het zieke gebruikt hebt; of wanneer gy vreemd doorpasfeerend eni reeds befmet of ziek vee koopt, en in uwen ftal ftaan laar; maar ook, wanneer gy uw vee by zieke ftallen of zulke plaatzen voorby dryft, waar ziek of aan de ziekte geftorven vee het vel afgehaald en begraaven is geworden; ja zelfs, wanneer uw gezonde vee maar in de nabyheid van ziek, of aan de ziekte ge- itor-  ftorven vee, of van. derzelver verfchafgehaalde vellen komt; of mogelyk ook, wanneer eene rot, eene muis, een hond en diergelyken, uit eenen zieken ftal in uwen gezonden loopt, of wanneer eene zieke lucht uwen ftal of uw vee aanwaait. s & Gy moet derhalven, wanneer gy gezond vee wilt houden, alle deeze gelegenheden tot de befmetting zorgvuldig vermyden,- dus, gy zelf moogt niet in de zieke tollen of huizen van uwe nabuuren gaan, noch uwe kinderen en dienstbooden daar in laaten gaan; uwe nabuuren, die ziek vee hebben, of bv diergelyken vee geweest zyn, moet gy niet in uwen tol laaten komen, wanneer dezelve nog gezond is; ook moogt gy, waneeer de ziekte in de nabyheid is, geenen vreemden mensen, geenen veekooper, flachter, jood, veedokter enz. den toeging tot uw gezond vee vergunnen, om dat diergelyke lieden u ligtelyk de ziekte in 't huis konden brengen ; gy moet, wanneer gy zeiven reeds ziek vee hebt, hetzelve oogenbliklyk, op den eersten, of op zyn hoogfte, op den tweeden dag van her gezonde af/lallen, of liever het gezonde van het zieke vee af [lallen, om dat de gcheele ftal immers reeds befmet kan wezen ; gy moet aan het zieke vee eenen eigenen oppasfer geeven, die in 't geheel niet tot het gezonde vee gaan mag, nog minder van het zieke tot het gezonde gaan, of by het laatfte dat huisraad of gereedfchappen gebruiken mag, wat by het zieke gebruikt wordt; uw vee moogt gy niet met uwe of met de kudde van een dorp of ftad, onder welke zich al reeds ziek vee bevindt, of op plaatfen dry ven, waar vreemd of ziek, of aan de ziekte geftorvon vee geA 3r ,e'  legen heeft, of begraven te-geworden; gy moogt geen vreemd rundvee irt uwen ftal ftalien, geene verlche runderhuiden en vellen, geene hairen, geen onge{fnokett ongel of vet, geen raauw. vleesch, geen hooi, ftroo en hak /.el van doortrekkende troepen, of uit befmette en verdachte plaatfen koopen, en in uw huis, of tot uw vee brengen; het voeder, dat uw ziek vee voor zich liggen, en waarop hetzelve gekwyld heeft, moogt gy uw gezonde vee niet voorleggen, ja, hetzelve niet eens tot het onderftrooien virf hetzelve gebruiken, enz. enz. Alles tot bewaaring van uw vee, en vermyding van ongeluk. § 7- Door geneesmiddelen en alle maar mogclyke huismiddelen zyt gy' toch niet in ftaat, de beimeuing van uw vee te verhoeden, zo gy mee alle evengenoemde gelegenheden daartoe vermydt. Eer uw vee ziek wordt, is het derhalven overvloedig, ja, wegens de veroorzaakte onkosten, zelfs voor u nadeelig, uw gezonde vee geneesmiddelen te geeven; want zoo weinig zedert veelc honderd jaaren een ander middel tot verhoeding van de kinderziekte is uitgevonden, dan alleen de mogelykfte verwydering van al het geene, wat het pokkenvergift kon mededeelen; even zoo min heeft men, tot hier toe, en zal misfehien nooit een ander middel tot verhoeding van de veeziekte uitvinden, als de mogelykfte zorgvuldigheid in' de afwending van al dat geene, wat aan uw vee de befmetting kon mede deelen Als gy ook iets gebruikt heht, en uw vee is gezond gebleven, dan moogt gy hier uit nog niet beftuiten, dat dit middel het vee bewaard heeft Uw buurman gebruikt dat middel niet, en zyn vee blyft ° niet  riet te min gezond; een ander gebruikt hetzelve met alle zorgvuldigheid, en echter wordt al zyn vee giek en derft Laat u dus door diergelyke proefueemingen niet misleiden! Tot hier toe weet men nog geen onbedrieglyk kenmerk, waar aan men weeten kon, dat een beest met de ziekte bedriet is; en hetzelve vreet en zuipt, nog zes tot acht dagen naderhand, na dat het vergift reeds in het bloed is overgegaan, gelyk naar gewoonte, voort, en fchynt, in 't algemeen, heel gezond te zyn, ofschoon het vergift reeds in het bloed werkt. Befpaart dus liever uw geld, dat gy tot artfenyen voor uw gezond vee wilde bedeeden, om dat gy daardoor de befmetting toch niet verhoeden kunt; en bedeedt hetzelve liever tot artfenyen voor het vee, daB reeds werkelyk door de ziekte is aangetast, § 8. Van de kinderziekte weet gy nu verder, dat dezelve dikwyls in veele jaaren niet in uwe dorpen of fteden komt, of, wanneer dezelve zomtyds komr, echter maar hier en daar een huis, of een kind aantast, en niet alleen andere huizen, maar zelfs verfcheidene kinderen in een. huis, waar dezelve werkelyk is, vry iaat, in 't algemeen genomen, zeer goedaartig is en geen kind doodt: even zoo wel weet gy echter ook, dat dezelve, in een ander jaar, met eene buitengemeene woede en fchielykheid om zich grypt, byna geen kind in eene plaajs verfchoont, dezeiven met ingedrukte, blaauwe en zwarte pokken overdroomt, en. eene groote menigte van dezeiven wegraapt, indien men niet bekwaameen doorkundige Artfen gebruikt, die het kwaad paal en perk dellen. Juist zoo is het ook met de veeziekte A 4 ge-  «fe«»' ïn zommige landftreeken en in zommige oorden blyft dezelve veele jaaren lang weg, wanneer het vergift daar heen niet gebracht wordt; of, wanneer dit ook werkelvk gefchied, dan bekruipt zy toch maar enkele ftukken rundvee, is zeer goedaartip-, en mankt, dat raaar weinigen daar aan derven ; jn° andere gewesten en oorden echter verfpreidt zy zich ten uiterton fchielyk, verfchoont byna geen enkel (tuk en doodt gewoonïyk het vyf zevende eedeelre, byzonder, waneeer zy langen tyd niet in een zodaanig gewest of oord geweest is. Het ichynt dus, als of deeze ziekte door het dikwyls wederkomen veel van haare hevigheid en gevaar verliest; in tegendeel, door lange weg te blyven, door oneindig, byzonder door koud en vocht weder, door fk-cht voeder en water, door onzuiverheid, en verzuimd roskammen en fchoonmaaken, door gebrek van, op last der overheid, gemaakte fchikkingen, die, indien zy iets zullen helpen, met alle gedrengheid uitgevoerd moeten worden, en door diergelyke omHandigheden dezelve geduurig boosaartiger en verwoestender wordt gemaakt, om dat door het eerde het bloed van de beesten ligtelyk fcherper enueenter wordt, dan het by gezond, droog en niet al te heet weder, in drooge, gezonde (tallen, by goed voeder en drank, by maaqge beweeging, by een vlyng roskammen cn fchoonmaaken en diergelyken is, en door het laatde de luiheid, lig. vaardigheid en het moedwillig verzuim van uwe nabuuren zelfs tot vergrooting der algemeene ellende bydragen. § 9- Zo als echter menig mensch of menig kind in zyn seheele leven de kinderziekte niet bekomt, met te» gen-  genftaande men hetzelve dikwyls, zelfs met opzet, aan de befmetting bloot ftelt, en, by voorbeeld, by een kind, dat de kinderziekte heeft, in 't bed legt, of met hetzelve laat ipeelen en verkeeren; juist zoo blyft ook menig (luk rundvee van de ziekte bevrvd, niet tegenftaande het zelve aan alle befmetting llootgefteïd is, zelfs wel in eenen zieken ftal ftaan blyft, ja zelfs met het ziektevergif ingeënt wordt. De oorzaak hier van ligt in zekere eigenaartige gevleidheid van het ligchaam, dewelke het veeziektevergif even zoo min, als het pokkenvergif, op zyne manier, op het vee laat werken. Zoo lange derhalven geen middel wordt uitgevonden, 'c welk het ligchaam, in 't algemeen, of het bloed, in 't byzonder, deeze eigenaartige gefteldheid geeft, en zoo lange men geen middel weet uit te vinden, waardoor het vergif zelve in of buiten het ligchaam verdelgd en veranderd wordt, zoo lange zal de veeziekte, even zoo weinig als de kinderziekte, kunnen verhoed worden, uitgezonderd, wanneer men alle maar mogelyke gelegenheden tot befmetting vermydt. Maar als u iemand, wie hy ook zy , wys wil maaken, dat hy een veilig middel tot verhoeding van de veeziekte bezitte, of een zoogenaamd Praefervatief, dan gelooft hem niet; en als gy misfchien ergens leest of hoort, dat deeze of geene door dit of dat middel zyn vee gezond heeft gehouden, dan laat u hierdoor niet misleiden, maar denkt, dat het enkel geluk, of de gebruikte voorzichtigheid in de afwending van alle gelegenheden tot de befmetting geweest is, waar aan hy de behoudenis van zyn vee te danken heeft. Gy zult u hierdoor zeker veele moeite en veel geld befpaaren, en my ongetwyffeld daar voor danken, dat ik u geA 5 zegd  zegd heb, wat ik, en duizend anderen, uit onder* vinding weeten, en wat gy, alleszins, ook uit ondervinding tot uw nadeel leeren kunt. § «o. Van de kinderziekte hebt gy reeds dikwyls gezien, dat menig kind maar zeer weinig pokken heeft, en er den geheelen tyd by omloopt, met fmaak eet en drinkt, en gelukkig daar door komt, zonder dat men zeggen kon, dat het recht ziek geweest is; een ander'heeft al meerdere, is al zeer ziek, en blyft in bed liggen, eet eenige dagen lang geheel niets, herhaalt zich echter fchielyk weder; een ander blyft terftond van den eerften dag der Ziekte af liggen, kan het hoofd niet meer opbeuren, fluimen in eenen voort, of is ten uiterften onrustig, heeft kwaade ingevallene pokken* en fterfe onder de flimfte toevallen: 'Het eene is, als het ware, maar eenen of een paar dagen ziek, het andere vier tot zes dagen, en een ander tien tot twintig dagen: Het eene is, na doorgeftaane ziekte, terftond weder vrisch en vrolyk; het andere blyft nog langen tyd naderhand zeer mat en machteloos, en kan maar zeer langzaam weder tot krachten komen: Het eene heeft terftond van den beginne a gezwollene, vuurige, traanende oogen, het andere verkry°-t dezelve eerst na verfcheide dagen van de ziekte:' Het eene is zeer hardlyvig, het andere heeft eenen fterken doorloop, en deeze doorloop ftelt zich by het eene op den derden, by het andere op den zesden, en by nog een ander op den negenden dag in: Het eene heeft zwaare pyn in het hoofd, het ander in het kruis of den ruggraad, het derde in het lyf: Het eene overbrengt in zes tot acht, het andere  in veertien daagen, en het derde zelfs wel eerst in drie weeken de ziekte: Het eene fterft op den vyfden, het andere op den zevenden, achttien, negenden en dikwyls eerst op den veertienden, óf een en twintigtien dag; kortom , gy weet, dat de pokken by den eenen mensen altoos anders zyn, dan by den anderen En echter zyn en blyven het de pokken, hoe verfchillend ook de toevallen mogen zyn, en hoe langde ziekte ook moge duuren! Even zoo is het ook met de veeziekte gelegen, dezelve blyft een en dezelfde ziekte, alhoewel zy by het eene beest op deeze, by een ander op eene andere wyze plaats heeft. Naar maate het bloed en het ligchaamsgeftel van een beest is, naar maate er eene gezonde en drooge, of kwaade en vochtige lucht heerscht, en naar maate de bykomende omftandigheden zyn, die op elke ziekte eenigen invloed hebben, naar die maate zyn ook de toevallen, die zich by dezelve, en dus ook hier, by de veeziekte openbaareu. Dat echter by de veeziekte niet overal een zodanige uitflag ten voorfchyn komt, gelyk in de kinderziekte, moet u niet in het denkbeeld doen wankelen, dat de veeziekte eene met de kinderziekte gelykvormige krankheid is. Bedenkt Hechts, hoe zeer het vee van den mensch vertchilt, en oordeelt hierna, of by het vee, in de ziekten van hetzelve, alles zoo kan zyn, als by den mensch. Als gy nu bedenkt, dat het vee vier maagen maar de mensch maar éénen maag heeft, en dat het vee enkel gras en fpyze uit het plantenryk, de mensch daarentegen niet alleen fpyzen uit het plantenryk, maar ook vleesch  vleesch gebruikt, dan zult gy ligtelyk inzien, dat hec gevolg van de ziekten by beiden geheel verfchillend moet wezen. En ec;uer is het nog de vraag, of niet elk ftuk vee eigenlyk eenen uitflag behoorde te krygen, wanneer hetzelve het leven daar var» zal brengen? Gy zult ten minden geen ftuk weder gezond zien worden, dat niet ten minften op eeltige plaatfen eenen uitflag had, of eene buil of een gezwel verkrygt, dat werkelyk open breekt, of het welk niet den ruifchenden (vliegenden.) brand doorftaat, of de haïren en het ftaartboschje verliest; 't welk alles tot een bewys verftrekt, dat het ziektevergit zynen uitgang door de huid moet zoeken, als het bees: het leven zal behouden. 5 ï*« De veeziekte heeft ook in dat opzicht met de kinderziekte veel gelyks, omdat zy, gelyk deeze, het ligchaam maar eens aantast, en. dus ieder ftuk, dat de ziekte eens heeft doorgedaan, niet meermaals overkomt. Het zal u zekerlyk zomtyds zoo voorkomen, als of dit zoo nier ware, om dat menig ftuk, dat de ziekte reeds had doorgedaan, en frisch weder gevreten had, voor de tweede keer ziek wordt, en, binnen weinige dagea, derft. Miar dit is geen tweede aanval van de veeziekte, maar het is, meestal, de zogenoemde longenziekte, of, in 't algemeen, een gevolg en uitwerkzet van uwe nalaatigheid, dat gy naamelyk het vee niet te rechter tyd, door ontlastende middelen, behoorlyk gezuiverd hebt. Hetzelfde ziet gy immers ook by uwe kinderen; want deezen hebben dikwyls de kinderziekte geheel en al doorgedaan, maar daar gy verzuimd hebt, hen iets tot zuivering van het ligchaam in te geeven, be*  bekomen zy allerhande takken en builen, ftyve gewrichten, kwaade oogen, worden blind of doof, en fterven eindelyk zelfs wel, indien gy niet nog, by tyds, hulpe zoekt Kunt gy nu dan, in dit ge al, zeggen, dat uwe kinderen de kinderziekte voor de tweede keer bekomen hebben? Ik geloof, van neen! Even zoo min kunt gy dus ook zeggen, dat uw vee voor de tweede keer de ziekte verkrygt. Neemt Hechts eene proef, en ent een ftuk vee in, dat de ziekte reeds heeft doorgeftaan, cn een ander, dac dezelve nog niet gehad'heeft, met hetzelfde ziektevergif, op denzelfden dag, in denzelfden ftal, en by hetzelfde voeder, en gy zult zien, dat het eerste geheel vry en gezond blyft, terwyl het andere, na zes tot veertien dagen, van de ziekte wordt aangetast. § 13- Gelyk nu verder het pokkenvergif aan geen ander fchepzel op Gods aardbodem, dan alleen aan den mensch, de kinderziekte mededeelt, zoo deelt ook het veeziektevergif aan geen ander .fchepfel, dan alleen aan het rundvee, de veeziekte mede. Men kan derhalven paarden, geiten, fchaapen en andere dieren by het zieke vee laaten ftaan, zonder dat men behoeft te vreezen, dat deezen ook van de ziekte zullen worden aangetast. Even zoo min fchaadt het veeziektevergif, in deszelfs zuiveren aart, den mensch. Maar als de ziekte eerst verfcheidene dagen geduurd heeft, en het bederf reeds in het ligchaam is ingetreden, dan kan het zekerlyk voor het andere vee zeer nadeelig worden, om dat de ftallucht, door de bedorvene uitwaasfemingen van de huid, van de pis, en van den mist, noodzaaklyk bedorven en verpest moet worden. Ook voor den mensch moet het na-  moedig zyn, als hy zich langen tyd in den ftal by heel ziek vee ophoudt, of by vee, dat aan die ziekte geftorven is, verkeert. Ik zelf kan hiervan by ondervinding fpreeken, doordien de kwaade gal van een aan de ziekte geftorven beest my op de hand eenen rooden uitflag en blaêren veroorzaakt heeft; Het op die wyze geflorvene vee, nog warm zynde, te openen of het vel aftehaalen, kan zelfs den dood te weeg brengen* I 2oo als echter de kennis van de artfenyen, die den mensch in zyne ziekten dienstig en heilzaam zyn, éene gewigtige en zwaare zaak is, waarmeae Zich' de Artfen eri Geneesheeren hunnen geheeleu leeftyd bezig houden; even zoo eene gewigtige en zwaare zaak is het ook,ómtë weeten, welke geneesmiddelen voor het vee in ieder ziekte dienstig en heilzaam zyn. Hét komt echter, gelyk gy zeiven by ondervinding kunt weeren, niet alleen daarop aan dat meh maar weet, welke middelen tegen eene ziekte goed Zyn, maar men moet ook weeten, onder welke omftaridigheden, en ter welker tyd, ieder van deeze middelen goede gevolgen en uitwerkzelen kan voortbrengen By den eenen mensch begint dezelfde ziekte geheel anders, dan by den anderen; by den eénen is zy fterker, by den anderen zwakker; by den eenen eindigt zy fpoediger, dan by den anderen; by den eenen doet dikwyls ctatgeene zeer groot nadeel, wat by den anderen zeer wel uitvalt; in her kort! gy moet zeiven reeds hebben opgemerkt, dat de geneesmiddelen in een en dezelfde ziekte by den eenen mensch dus, by den anderen anders moeten zyn, indien dezelve onder de ziek-  ziekte niet zal bezwyken. Juist zoo Is het ook met de veeziekte gelegen! Hec eene (luk vee worde door dezelve fterker aangetast, dan het an» dere, het eene is hardlyvig, het andere heeft eenen doorloop; by het eene openbaart zich de doorloop reeds in den beginne, by het andere eerst na etlyke dagen, of wel in 't geheel niet; het eene kwylt zeer en is traanoogig, het andere niet; het eene kucht en haalt zwaar aasfem het andere aasfemt ge* maklyk; het eene heeft heete hoorens en ooren, by het andere zyn ze geheel koud; het eene ziet in de geheele ziekte nog tamelyk monter en vrolyk uit, het andere is, terftond van den beginne af* zeer magteloos en ziet lodderig uL deoogen. Welkverftandig mensch zal dus nog gelooven, dat de ziekte door een middel geneezen, of dat by ieder ftuk een en hetzelfde middel gebruikt kan worden? Gy zeiven gelooft zulks, na het geene ik u gezegd heb, be, zekerlyk niet meer, maar gy begrypt veel meer, dat tot de geneezing van de veeziekte even zoo groote kunst en wetenfehap vereischt wordt, als tot de geneezing van menschlyke ziekten; en dat uwe gewoone veedokters, de fmids, veeherders» visfers, boschwachters, oude vrouwen en landloopers of vagebonden, onmogelyk die weetenfehap kunnen bezitten, omdat zy niet eens weeten, hoe het vee, in zynen gezonden ftaat, er uitziet, uit welke deelen hetzelve beftaat, of, ten minften, waartoe deeze deelen dienen, hoe en waarom die ziekten ontftaan, en hoe dezelve het best te geneezen zyn. Deeze weetenfehap kan die gene maar hebben, die zich alleenlyk, en jaaren lang, daarmede bevat, om het vee, in deszelfs gezonden en zieken toeftand, naauwkeurig te onderzoeken, en de planten en art: fe-  fenyen flaauwkeurig ce leeren kennen, welke tot verbetering van dien gezonden en zieken toefland diewen, leder ambachtsman moet zyn ambacht in den «rrond leeren; en als hy dit niet gedaan heeft, dan is en blyft hy verder niets, als een breekbeen. Wie zichdus met de geneezing wil bevatten, zonder den behoorlyken tyd in de leer te zyn gegaan, en het meesterrecht verkregen te hebben, is en blyft een breekbeen, wie hy ook zy, of welken naam hy ook moge dragen. En aan zulk een mensch wilde gy uw vee toevertrouwen ? Dit komt my even zoo voor, als of gy uwen ftukkend gebrokenen ■wagen door den fchoenlapper, of uwe yzere kettingen van den pottebakker wildet laaten verbeteren en herftellen. § t? Gy volgt my derhalven, om uw eigen voordeel wil, zekerlyk, en verlaat u niet verder op u zeiven, ofop de voorheen genoemde kwakzalvers, maar zoekt hulpe daar, waar gy dezelve alleen vinden kunt. Gy vind: dezelve by de door de overheid aangeftelde Veeartfen, of ook by kundige, geftudeerde Artfen, die u immers, van God zeiven, tot uwe hulpe zyn aangewezen, en die den gezonden en zieken ftaat op het naauwkeurigfte moeten kennen, om dat het hun ambt zoo medebrengt. Verlaat u derhalven alleen op hen en op de overheid, en volgt alle hunne voorfchriften en inrichtingen ten naauwkeurigften op. Gy zult zien, dat het kwaad hierdoor krachtdadiger gefluit zal worden, dan wanneer gy u opuwe gewoone veedokters verlaat, die, naar hun eigen bekentenis, de ziekte in 't geheel niet kennen, en dus ook niet, op eene verftandige wyze, weeten te ge-  i7 •— <— 17 •— geneezen. Gy zult rriynen raad des te eerder volgen, daar gy immers zeiven kunt begrypen, dat ik geen voordeel daarmede bcöoge, wanneer ik u tot de genoemde kundige, en door de overheid aangebelde, gelludeerde A rtfen henen wyze, en dat het my om het even zou kunnen wezen, of uw vee er door komt, dan of het u afïterft, indien ik niet uw waarc best van gafitfcher harte wenschte, en trachtte te bevorderen. § 17- Zommigen van u handelen echter zeer dwaas en onchristelyk, wanneer zy zeggen: „ Wat 7al ik het vee nog lange met artfenyen kwellen'? Als het er door zal komen, dan komt het er toch wel door; en ah het (l erven zal, dan fier ft het toch: ik zal my dus, zonder het gebruik van artfenyen, enkel en alleen op onzen lieven Heer verlaaten " —— Heet dat dan , het vee kwellen, wanneer men hem iets ingeeft, waardoor men hetzelve weder gezond maaken, en in 't leven behoudeu kan? Is dan het zieke vee niet als een Hukkend gebroken of gebrekkig veld of huistrereedfehap. dat men wederom tracht te verbeteren en te herflellen, om het nog lange te kunnen gebruiken? En zyn dan de arrfenyen iet? anders, dan het ambachtsgereedfehap, waarmede gy het gebrokene of gebrekkige veld- of huisgereedfehap zyne voormaalige bruikbaarheid tracht weder re geeven? Past dan zulk eene dwaaze taal, en het blind geloot' aan het noodlot wel voor Christenen, tot wien gezegd is geworden : Eerbiedig den Geneesheer mei behoorlykcn eerbied, op dat gy hem hebt ten tyde van nood: want de Heer heejt hem gefchapen, en de artfeny komt van den B Al*  'Merhoogften, en Koningen eeren hem. Be kunst yan den Geneesheer verhoogt hem, en maakt heni groot by Vorsten en Hteren. De Heer laat de geneesmiddelen uit de aa de wasfen, en een verflandig mensch veracht dezelve niet. En meent gy dan, dat gy, armzalige fcheplelen, den Heer van Hemel en Aarde dwingen kunt, dat hy uw vee moet helpen, al is het ook, dat gy de vermeetelheid hebt, alle door hem zeiven vastgeilelde orde en alle middelen te verwaarloozen, die hy u, door bekwaame Artfen, heeft aangewezen? Zegt eens, wat zoud gy van uwen buurman denken, die zynen akker niet bebouwen, en echter eenen gezegenden oogst van God verwachten wilde? § 18. Maar wanneer gy ook by den rechten man gaar, en den waaren Dokter om raad vraagt, dan verbeeldt u echter niet, als of de Artfen almachtig waren en al uw vee kouden redden. Neen, zo weinig er een Dokter is, die alle menfchen helpen kan, even zoo weinig is er een, die al het vee kan helpen. Maar dikwyls gelukken de beste geneesmiddelen Hechts daarom niet, omdat de ziekte reeds te verre gekomen is, of omdat gy, buiten de artfenyen, op uw eigen gezach, verkeerde dingen gebruikt^of de artfenyen niet ordentelyk worden ingegeeven, of omdat nog eene andere ziekte in 't ligchaam (leekt enz. Gy moet derhalven van den Dokter ook niet te veel verlangen; hy zal nogthans altoos eerder en beter kunnen helpen, dan een kwakzalver of een oud wyf, die haare artfenyen maar op 't onzekere geeven, en niet weeten, waarom zy dezelve geeven. Gy ziet zekerlyk zomtyds, dat deeze lieden, door hun:  19 hunne middelen, hier en daar, een ftuk er door brengen ,• nwar dit moest by verftandige menfchen, gelyk gy zyt, geheel en al geenen indruk maaken. Want weet gy dan niet, dat eene blinde kip ook wel eens eene erwete vindt? En is u dan uit de ondervinding niet bekend, dat een mensch, of ook een ftuk vee, door dezelfde ziekte harder wordt aangetast, dan het andere? Helpt zich toch by den mensch de natuur dikwyls zelve! Dus helpt zy zich ook dikwyls by het vee, indien de ziekte niet al te erg is, en indien men niets gebruikt, dat tegenilryflig is Maar meestal zyn in de veeziekte de krachten der natuur niet toereikende, om het kwaad te overwinnen, maar dezelve moetr op de behoorlyke wyze, onderfteund worden, indien de ziekte, en met haar de dood niet de overhand zullen verkrygen. jDan, deeze onderfteuning kan haar niemand verfchaften, als de Arts, die dezelve in den grond kennen moet, en die u overal, naar zyn beste inzien en vermogen, zal helpen. § 19- Om u in ftaat te ftellen, van dit alles nogbe-terte kunnen beoordeelen, zal ik u de ziekte, in alle kortheid, maar teffens met alle naauwkeurigheid befchryven. Dezulken, die reeds ziek vee gehad hebben, kunnen daaruit zien, dat ik met de ziekte zeer naauwkeurig bekend ben, en de overigen, die nog enkel gezond vee hebben, kunnen terftond weeten, wanneer hun vee ziek begint te worden. Ieder ftuk vee kan men aanftonds voor ziek, of met de veeziekte befmet houden, wanneer het eenen geheel byzonderen, hollen hoest, krygt, dien het anders niet gehad heeft. Maar hiernevens openbaren zich B 2 de  de eerste fpooren en kenmerken van de ziekte meestal hierdoor, dat de toppen van één of van beide horens en ooren, gelyk ook de teepels van de koeien koud beginnen te worden, maar allenskens weder brandend heet worden, dat het beest fliller, in zyne beweegingen langzaamer en fchuuwer wordt, dan hetzelve anders was, dat het den dag over meermaals eene rilling en beving over het geheele ligchaam krygt, vooral, wanneer het Hallen of zynen mest wil van zich geeven, dat het de pootcn, voornaamlyk de achterpooten, op eene geheel byzondere wyze, nader by eikanderen zet, dezeiven zomwylen in de hoogte trekt, en er mede tegen den buik flaat óf krabt, dat het, als het ware, maar op de toppen van de pooten of klaauwen flaat, dat de koeien minder melk geeven, dan gewoonlyk, dat de oogen een gantsch byzonder, als^het ware, glasachtig voorkomen hebben, dat het vee zomtyds met de tanden knerst, en dat het niet meer, als naar gewoonte, herkaauwt, alhoewel het nog altyd voortvreet, ja zelfs, zedert eenige dagen, gulziger, dan voorheen, gevreeten heeft Langzamerhand verloopt de melk altoos meer en meer, het vreeten duurt nog wel geduurig voort, maar gaat toch langzamer en by tusfchenpoozing; het herkaauwen en mondlikken houdt allenskens geheel op; het vee geeft geen geluid meer van zich , maar laat het hoofd geduurig hangen, en fchudt dikwyls met hetzelve; de tong wordt, beneden aan den wortel, met flyrn overtrokken, dat, in den beginne, nog in 't geheel geenen reuk heeft, maar iangzaamerhand meer naar voren komt, en Hinkend wordt; de tanden flaan los, en men bemerkt ook wel onder de tong eenige blaêren of blaazen; de oogen worden betrokken en  en beginnen te traanen; uit de neus en uit den mond vloeit meerendeels een dun, waterachtig vocht, dat, in den beginne geheel geenen reuk heeft, maar na drie tot vyf dagen dikker, en den fnot en etter gelvkvormig wordt, en eene voor de neus zeer gevoelige lucht heeft Nu komt meestal eene nog duidelykere koorsachtige rilling, de ooren en horens worden, naar den wortel toe, geduurig kouder, maar. van tyd tot tyd, wederom geheel warm en heet, de eetlust neemt meer en meer af, of gaat geheel weg; maar daar voor neemt de trek naar koud zuipen gewoonlyk geduurig meer toe; uir. den mond vloeit een geduurig, altoos fchuimender wordend fnot of zever; het beest haalt dikwyls zwaar aa.fem. en zucht als het ware ; op de pis, die in den beginne zeer dun en waterachtig, en in eene groote menigte afgaat, ziet men ordentelyk kleurige en vette wolken dry ven; de omtrek van het kruis en de lendenen is zeer gevoelig, zo dat het beest zamen krimpt, wanneer men met de hand daar over heen llrykt, en er komt dikwyls, een uitflag ten voorfchyn. De afgang van den drek blyft dikwyls, in de eerfte dagen van de ziekte, gantsch natuurlyk; maar meerendeels wordt dezelve geftremd, en er blyft, eenen of meerdere dagen lang eene hardnekkige, verftopping terug, geduurende dewelke de endeldarm, als het ware, open flaat en het beest zomtyds werkelyk kan komen te fterven. Maar gewoonlyk houdt deeze verftopping van zelve op, en gaat in eenen meer of minder dunnen, nu eens waterachtigen en flymachtiggeelen, dan eens in eenen bloedigen, altoos aasachng Hinkenden doorloop over, die zomtyds nog daar en boven met eene hevige persfing vergezeld gaat. By deezen B 3 door-  doorloop, gelyk over t algemeen m het vervolg van deeze ziekte, bh ft het ftallen by na geheel en al achter weeg, tot dat eindelyk de dag komt, waar leven en dood van eikanderen willen fcheiden, wan-' neer de beeften dan dikwyls en veel water op eenmaal losfen. Veelen verraaden nu door fteeien, kermen, trekkingen in de vangsten* groote fmërten ie t onderlyf; anderen door een dikwyls herhaald heeften een gebrek in de long, 't welk gemeenlyk in eene ontftekwg beftaat, en in den longenbrand uitloopt; de matngheid neemt toe ; de beeften blyven den meeften tyd liggen, en leggen het hoold recht voor zich uit op°de aarde; de oogen zyn geelachtig, ingevallen en meer in haare holte terug geweeken, ot bloedrood en voorwaar* gedreven , in de hoeken van de oogen blyft veel dikke, etterachtige vochtigheid zitten, dewelke allengskens hard wordt; de neusvleugels hebben een geelgroenachtig aanzien, en zyn, gelyk de ooren en horens, geheel koud; men hoort een fterk rommelen en wentelen van winden in het Ivf, byzonder in het midden van den buik, het vel begint dikwyls geweldig en hevig te fidderen J de hairen rvzen omboog ; uit den mond komt een krengachtige reuk voort; in den binnenmond bemerkt men verfcheide roode of zwarte vlakken en biaêrcn,- het ligchaam wordt opgeblazen, en het zieke beest fterft onder alle kentekenen van een gantschlyk verval van kracht. Anderen daar en tegen fpringen dikwyls overend , en leggen zich fchielyk weder neder, fpringen dan wedeTop, betoonen zich wild en razend, ftooten over al tegen, en zelfs met de horens in den grond, verheffen zich dikwyls met de voorpooten, en fterven eindelyk onder brullen, fnuiven, ftampen, tande-  deknarsfen en fluiptrekkingen. Nog anderen worden, nadat deeze toevallen eenigen tyd geduurd hebben, op eenmaal gerust, betoonen weder wat lust tot vreeten, en men meent derhalven, dat zy den bere reeds over zyn. Maar de ondervinding leert weldra, dat men zich met eene vergeefsche hoop gevleid heeft, en zy fterven, onverwachts, als het ware, in den ilaap. § 20. Gy moet u echter niet verbeelden, als of alle de evengenoemde toevallen by ieder beest, dat werkelyk ziek wordt, ten voorfchyn moesten komen. Neen, zoo als de menfchen verfchillen, zoo verfchilt ook het vee; en zoo als eene en dezelfde ziekte van de menfchen by den eenen niet is, gelyk by den anderen, zoo openbaart zich ook de veeziekte by het eene beest anders, dan by het andere Het eene wordt door dezelve Merker aangetast, dan het andere; het eene heeft roode en uitllaande oogen, het andere meer geele en ingevallene; by zommigen traanen dezelve, by anderen niet; zommigen fnotteren en kwylen fterk uit de neus en uit den mond, maar by anderen zyn neus en mond geheel droog; by eenigen zwelt het hoofd op, by anderen niet;eenigen hoesten veel anderen weinig; eenigen zien in de ziekte geheel vrolyk en gezond uit, anderen in tegendeel zien er lodderig uit de oogen, en zyn machteloos; eenigen lterven met verftopping, anderen met eenen Herken, waterachtigen doorloop ; eenigen geeven maar weinig en dunnen mest van zich, anderen fpuiten denzelven als water voort; eenigen zyn altyd warm en heet, anderen maar au en dan. Om kort te gaan! Gy hebt zeiven gezien, en zult nog meer zien, dat de B 4 ziek-  ziekte zeer onderfcheiden, en by het eene beest altoos anders is, dan by het andere. Des niet te min blyft het eene en dezelfde ziekte, naamlyk de veeziekte, zoo als de kinderziekte de kinderziekte blyft, dezelve mag ook in naare uirerlyke vertooning en uitwerkzelen zoo, verfchillend zyn, als zy maar wil. § 21. Voegt men nu by de dus verre befchrevene toevallen en natuur van de ziekte, de verfehynfelen, die men by het openen van het zieke, en aan de ziekte geftorvene rundvee in het binnenlte van hetzelve waarneemt, dan kan men niet anders befluiten, dan dat de rundveeziekte eene van een byzonder befmettingSj ■ vergif voortkomende, galachtige ontfieekhtgéoorts, (of ontfteekingachtige galkoorts) is, dewelke zeer ligtelyk in eene rotkoorts en brand overflaat, indien zulks niet door de krachtigfteen meest gepaste middelen verhoed wordt. Zo dra door de befmetting, door middel van de adcmhaaüng of onmiddelbaare aanraaking, maar iets van het fyne ziektevergif in het bloed is overgegaan, dan ontftaat op dezelfde wyze, gelyk, by voorbeeld en ten bewyze, een klein ftuk zuurdeeg een geheele kuip vol meeldeeg aan *t gisten brengt, even zoo ook in het bloed van het rundvee eene innerlyke gisting of fterke beweeging, door welke al het bloed in eenen omiteekbaaren toeftand gebracht wordt Dat dit werkelvk zoo is, blykt reeds hieruit, om dat het bloed, 't welk men van een ingeënt, maar nog niet ziek, of ook van een, zedert een of twee dagen, werkelyk ziek geworden ftuk vee aftapt, volkomen ftolt, zoo dat het, gelyk een koek, aan malkanderen hangt, en ge-  25 geheel en al geen bloedwater, fwey*) of ten minden maar weinige droppels daarvan afzet. Maar waar zulk bloed gevonden wordt, daar zeggen de Arden algemeen, dat er eene neiging tot ontdeeking, of een ontdeekbaare toedand, voorhanden is. Hierby kan men nu natuurlyk vraagen, waar of het water dan gebleven is, dat anders met het bloed vermengd, en tot de in den gezonden toedand noodzaaklyke ver. dunning van hetzelve dient Het antwoord hier op valt niet moeilyk, wanneer men de verfchynfelen te baat neemt, die men by elk ftuk vee, dat ziek is geworden, ontwaar wordt. Dit waterige bedanddeel van het froed trekt zich naamlyk meer naar de zoogenoemde afzonderende werktuigen , naamer lyk de lever en galblaas, de maag, de darmen, de nieren, de neus, de Ipeekfelklieren enz daarom worden, gelyk ik my door de waarneming van het ziek gewordene, en door het openen van het, in het begin van de ziekte, ter nedergeflagene vee overtuigd heb, de gal, het maagfap, het darmfap , de pis, de neusflym, het fpeekzel enz. veel dunner, dan zy natuurlyk zyn moesten. Miar als deeze vochten dunner en waterachtiger zyn, dan dezelve behooren te wezen, dan moeten zy de diensten niet meer verrichten kunnen, die zy eigeulyk moesten verrichten. Daar nu de verteering van de genotene fpyzen hoofdzaaklyk van de goede hoedanigheid van het fpeekfel, van het maagfap, de gal en het darmfap afhangt, zoo volgt hieruit, dat de verteering niet meer behoorlyk kan gefchieden, wanneer deeze vochten haare behoorlyke goede hoedanigheid niet bezitten. Hieruit laat zich dan de in het begin van de ziekte plaats hebbende verdopping, en de verdwynende eetlust verkiaaren, die men by ieder B 5 duk  ftuk vee meer of min waarneemt. Daar nu ieder al eenigzins bedorven of gebrekkig vocht, des te eerder aan een geheel bederf onderhevig is, fcherp wordt en tot verrotting overgaat, wanneer hetzelve op eene warme plaats zich bevindt, zoo kan men Bèt begrypen, dat de gal, het maag - en darmfap en de overige vochten van het ligchaam, die bovendien reeds eene Hechtere hoedanigheid hebben, dan zy, natuurlykerwyze, hebben moesten, zoo veel te ligter tot een geheel bederf overgaan, en eene grootere fcherpte aannemen, om dat zy in het, door de ontfteekende koorrs tegennatuurlyk verwarmde, ligchaam fteeken blyven. Dit bederf van de gal en van de overige vochten moet noodzaaklyk nog fchielvker plaats grypen , omdat het natuurlyke vet van het ligchaam door de inwendige ontfteekbaare hitte niet alleen grootendeels verteerd, maar ook fcherp en galftrig gemaakt wordt, en derhalven de gal en de fappen van het ligchaam in het algemeen eene «rootere fcherpte verkrygen moeten, dan dezelve In den natuurlyken toeftand hebben. Deeze fcherpte bemerkt men niet alleen zeer duidelyk aan het uitvloeifel uit de neus, den mond en de oogen, maar dezelve hoopt zich ook voornaamlyk m de ingewanden of de darmen op. Maar waar eene fcherpte plaats heeft, daar heeft ook eene grootere prikkeling, en dus een grootere toevloed van fappen plaats; en hieruit ontftaat dan niet alleen de lelyk ftinkende en waarachtige doorloop, maar ook dé veele roode, zwarte en brandige plaatfen, die men aan het vee, 't welk aan de veeziekte geftorven is, inwendig waarneemt. Door het bederf van al die vochten moet echter ook het bloed bedorven en ontbonden worden, om dat een groot gedeelte van  van deeze vochten in het bloed overgaat, en er moet dus, in den beginne, eene zoogenoemde galkoorts ontlhan, dewelke wel dra tot eene rotkoorts overflaat, wanneer de fcherpe gal, benevens de overige onzuiverheden niet uit den weg worden geruimd. Zoo vereenigen zich dus, op eene geheel natuur lyke en begrypelyke wyze, verfcheidene koortfen met eikanderen, die reeds op zich zeiven gevaarlyk zyn, maar door derzelver vereeniging noodzaaklyk notf veel gevaarlyker moeten worden. Gy moet derhalven, indien gy de zaak rypelyk overweegt, zoo als ik u dezelve kortelyk, maar duidelyk verklaard heb, zeiven inzien, dat de veeziekte tot deallergevaarlykfle en flimfte ziekten behoordt, vooral, wanneer ongezonde (lallen, gebrek aan zindelykheid enz. het bloed nog meer helpen bederven. . 5 22. Maar daar ik, in het begin van hét voorige Hoofdftuk, van verl'chynfelen gewag heb gemaakt, die men by het openen van het zieke en geilorvene rundvee waarneemt, zoo zal ik u thands ook zeggen, waarin deeze verfchynfelen beftaan. Wanneer gy een (luk vee (lacht, dat eerst één of twee dagen ziek is geweest, dan zult gy gemeenlyk de volgende verfchynfelen vinden. De eerste en tweede maag, te weeten de Pens en de Hoeve , zyn vol van grof, onverteerd voedzel, gelyk men zulks ook in den natuurlyken toeftand vindt, en hebben nergens een teeken van ontfteeking of brand, maar zyn overal natuurlyk gefield. De derde, BladerenmaagofBoek geeft, by het openen, nog genen zeer kwaadeii reuk van zich, maar behelst ge meenlyk reeds tamelyk droog en hard voedzel, weshalven  dezelve als een harde en vaste klomp is aantevoelen. Echter heeft dit niet al tyd plaats, maar dezelve is zomwylen nog geheel week en behelst een dikachtig voedzelpap, gelyk hetzelve in den gezonden toeftand gevonden wordt. Heeft men het beest nog niet lange dood laaten liggen, dan zit het inwendige vlies van deeze maag nog heel vast, en laat zich met de vingeren niet los maaken, gelyk by vee, dat aan de ziekte geftorven, of na eene meer langduurige ziekte gedood, of by volmaakte gezondheid giflacht is gewoiden, en maar vier en twintig uuren dood liggen is gebleven, het geval is De vierde, of eigenlyk zoogenoemde rundermaag (ook vetmaag, lebbe of rooi i genoemd ) toont zichgemeenlyk al nietmeerzoo heel gezond, gelyk dezelve natuuriyk zyn moest, maar men bemerkt aan dezelve, hier en daar, eenige roode en ontftookene plaatfen, waarby men zich echter in acht moet neemen, de zwartachtige verw van het binnenffe vlies niet voor ziek of ontftooken -te houden, om dat die verw tot den natuurlyken toeftand behoort. Meestal ontdekt men ook in dezelve een geelbruinachtig, dun, als drek of vuiligheid ruikend vocht, 't welk zich ver naar beneden in de dunne darmen uitftrekt. Deeze dunne darmen zyn, op meer plaatfen, door de lucht opgezet of opgeblazen, en wanneer men dezelve, naar de lengte, open fnydt, dan vindt men op derzelver binnenhuid reeds eenige ipooren van ontfteeking. In de dikke darmen bemerkt men meerendeels nog den gewoonen drek of mest, die echter iets harder is, dan naar gewoonte. De lever heeft nog haare natuurlyke gedaante, is echter toch al murver, dan gewoonlyk, en de galblaas is bovenmaatig groot en uitgezet, en bevat eene buitengemeene menigte van  van dunne, waterachtige, meer bruinachtige gal- die echter nog geen kwaaden reuk heeft. De milc ziet er donkerder en blaauwachtiger uit, dan in den gezonden flaat, de nieren zyn' nog geheel gezond, de pisblaas echter bevat meestal eene groote menigte van dunne, klaare pis, die reeds de natuurlyke pislucht niet meer ten vollen heeft. De longen hebben, wanneer het beest niet reeds van te voren een gebrek aan dezel,ren had, nog haar geheel natuurlyk voorkomen, echter zyn de takken van de luchtpyp vol van een wit, en hier en daar, zelfs wel roodachtig fchuim. Het hart is nog heel goed, en bevat zelfs, in deszelfs holten, groote klonten van geronnen bloed. Ook in de groote aderen vindt men het bloed geronnen, en men kan hetzelve, in lange, vaste klompen er uit haaien, 't geen dus tot een klaar, onwederleglyk bewys verftrekr, dat de ziekte, in den beginne, maar van eenen ontfleekenden, en dus niet van eenen verrottenden aart is, om dat het bloed anders zwart, en geheel vloeibaar en ontbonden moest wezen In het hoofd vindt men niets byzonders, behalven dat de hersfenenvliezen zomtyds met bloed onderloopen zyn. Het vleesch heeft zyn natuurlyk aanzien, zoo dat het elk voor gezond en eetbaar zou houden. § 23- Geheel anders daarentegen zyn de verfchynfelen, die men in zodanige beesten aantreft, welke of na eene ziekte van meerdere dagen dood geflagen zyn geworden, of van zelve gestorven zyn. Hier vindt men, naamelyk. het net met h?t ingewand, naar evenredigheid, buitengemeen mager, en over 't algemeen,  30 meen, in het geheele beest, al is het voor de nekS nog zoo vet geweest, naauwlyks half zoo veel vet of ongel, als men anders gevonden zoude hebJen,hetwelk daar van daan komt om dat het ve in zich zelve verteert, en het bloed en de gal helpt bederven. De twee eerste maagen zyn buitengemeen met grof, gekouwd voedzel opgevuld, al is het ook dat het§beest, reeds zedert et yke dagen niets meer gevreeten heeft. Daarby u de pens van 1 cht fterk opgezwollen en uitgezet dewelke^eenen onzuiveren en aasachtigen reuk heeft, en de bmnenlte rok laat zich dikwyls met de vingereni afSben, en de daar onder zich bevindende huid heeft, als het ware, het aanzien, als of dezelve met kleine bloedsdroppels befproeid ware- De Terde of bladerenmaag is zoo hard aan te voelen als een Heen, en als men hem openfnydt, komt u een ondraaglyke flank te gemoet^ die iemand, als he" ware, den adem beneemt. De groote haimghe d^n deeze maag en de krengachtige reuk komt van het voedzel voort, dat door de hitte van de koort uitgedroogd is, en wegens deeze hitte to Te°muing begint over te gaan. Hetzelve is dikwyls loo droo-, dat men het als poeier kan Hukkend Tyven! en hangt dikwyls zoo vast aan^de met kleir^uitfteekende vratten bezette bovenhuid van de bkde' n dat deeze er aan kleeven blyft, wanneer men hetzelve uit de bladeren uitneemt. De blaoeren zïven hebben op verfcheidene plaatfen brandvlakken en zyn, in 't geheel, zoo week, dat men dezelve zonder de minste moeite, verfcheuren kan en uit de kleine vratten van dezelve kan men zelfs een dun, bloedig vocht uitdrukken, hetwelk ten be vvyK 'dient, dat: te beest aan verrotting en brand  geflorven is. De vierde maag behelst gemeenlyk een bruinachtig, ten uiterften Hinkend vocht, en is altoos meer of min ontdoken, en met brandvlakken bezet. De dunne darmen zyn op veele plaatfen ontdoken, en zelfs, in de meeste gevallen, in eenen geruimen omtrek, door 't koude vuur aangetast, het welk zich door haare blaauwe en zwarte kleur, byzonder op de binnenzyde, te kennen geef:; in 't overige zyn dezeiven dikwyls ledig, en vol van aasachtig ruikende winden, of ook wel van een gedaartig, hier en daar, als het ware, met bloeddreepen en flym of etter vermengd dun vocht, dat zich, verder naar beneden, in de dikwyls mede ontdoke» ne en brandige dikke darmen of in 't geheel verliest, of geduurig dunner, dinkender, en met meer flym en bloed vermengd is. De lever is flapper en weeker, dan zy natuurlyk moest wezen, by 't ftukkend fnyden komt niet alleen dunne gal, maar ook zwarr, ontbonden bloed uit dezelve voort, en in de aderen vindt men niet zelden witte wormen, die echter niet wezenlyk tot de ziekte behooren De galblaas is meest altyd boven maate groot en opgezet, zoo dat zy dikwyls wel vier tot zesmaal grooter is. dan zy, in den gezonden flaat, moest wezen. In plaats van er eene gezonde, groenachtiggeele, wat dikke gal, die men, als het ware, gelyk fyroop of honig in lange draaden trekken kan, in aan te treffen, vindt men er een bruinachtig, waterigdun, lillig, en krengachtig ftinkend vocht in, dat ik by niets beters vergelyken kan, dan by bierdroesfern. Deeze flechte gal is dikwyls zoo fcherp, dat zy eenen gezonden mensch groote blaêren en roode vlakken veroorzaakt, wanneer hy dezelve met de hand aanraakt, gelyk dit my zeiven, meer dan eens, gebeurd is; en uic dien  dien hoofde moet dezelve, daar zy geduurig in de darmen invloeit, door haare fcherpte, niet ai.een eenen fterken doorloop veroorzaaken. maar ook de darmen aan rasten of ontfteeken en in biand zetten. De groote maagklier is gewoonlyk grooter, dan dezelve zyn moest, en bevat een fcherp zever of kwylachtig vocht. De milt heeft eene meer in 't lootvaale of blaauwzwarte vallende verw, en is zoo bros, dat men dezelve van binnen met de vingeren kan ftukkend drukken De nieren zyn gewoonlyk bleeker, dan ze anders zyn, en de pisblaas is nu eens geheel natuurlyk en vol pis, en dan wederom geheel ledig, en hier en daar ontftooken. Is het geftorvene beest eene dragende koe, dan vindt men dikwyls den draagzak (de baarmoederj ontftooken, maar het kalf zonder eenige kenmerken van ontfteeking of verrotting. Is daar en tegen de koe, na dat zy reeds begon te herftcllen, van machteloosheid of verzuim van de nodige verfterking geflorven, dan vindt men het kalf meestal door verrotting aangetast. De longen zyn meerendeels geheel week, en zelden zonder ontfteeking, brand, verhar- • ding, of eenige andere fout. De luchtpyp is var» binnen meerendeels ontftoken of brandy, en vol van een rood fchuim, en de binnenfte rok kan men van dezelve gemaklyk afkrabben Het hart vindt men flapper en bleeker, dan in den natuurlyken toeftand, en vol van zwart, ontbonden, en vloeibaar bloed 't welk men ook in de aderen aldus aantreft. De tong is meerendeels gezond, echter zomtyds aan den wortel ontftoken, en, berevens den binnenmond, met blaazen en roode of zwartachtige vlakken bezet De herferen heb ik byna in alle gevallen gebeel onbefchadigd en natuurlyk aangetroffen; Hechts  t— 33 —! eenige keeren waren dezelve weeker. dan gewoonV lyk, en de hersfenvllezen mei dun bloed oncierloo pen. Het vleesch ziet/meestal zeer goed tn gezond uit, echter zullen er zomtyds kleine builen onder gegroeid zyn. Tusichett het vel en het vleesch Vond ik dikwyls een aanmerkelyke menigte van water. S H» Maar wat ik boven, in No. 20, van de toevallen van de veeziekte gezegd hebbe, dat "dezelve, naamlyk, by het ééne ftuk niet zyn gelyk by het andere, dat geldt ook van de vcrfchynielen, Welke men by vee, dat aan de ziekte geftorven, of, reeds ziek zyrtde, dood geflagen is, aantreft» By het eene beest vindt men alles net zoo gelyk ik het befchreven hebbe; by het andere ontbreekt er het een of andere aan — Het eehe is terftond, in het begin van de ziekte, en wel aan ontfteeking geftorven, en heeft derhalven ih zyne aderen geronnen bloed; het andere is laater, en aan errotdng geftorven, en heeft derhalven zwart, ontbonden bloed. - - Het eene is met verftopping; het andere met eenen doorloop geftorven. By het eene vindt men dus de darmen, vooral de dikke darmen, vol van natuurlyken, harden mist of drek* of vol van harde klontert van geronnen bloed,' by het andere zyn de darmen Hechts van winden opgeblazen, en met een flymachtig, etterachtig, bloedig ën ten uiterften aasaehtig (tinkend vocht opgevuld. — By de meesten is de bl aderenmaag, het boek, zo hard, als eert fteen; by anderen, hoewel by weinigen, is dezelve natuurlyk week. —In de meesten vindt men eene groote, dunne en kwalyk ruikende gal; in anderen, hoewel weinigen, is dezelve echter zeer klein, geheel dik en zwart. -— Zommigen hebbsn goeC d«  34 3e en gezonde longen, by anderen zyn dezelve zee* ontftoken en brandig 'enz. § *5- Na al bet geene ik tot dus verre heb aangehaald, behoeve ik u dus, als redelyke menfchen, geheel niet te zeegen, dat de ziekte ten uiterften hevig er» eevaarlyk is, en dat gy zeiven, zo min als uwe gewoone veedokters, niet in ftaat zyt, het kwaad altoos van grond uit te genezen. Ook kunt gy hieruit reeds opmaaken. dat één middel alleen met toereikend is, om de ziekte weg te neemen, en dat enkel maar geftudeede Dokters en Veedokters in ftaat zyn, door gepaste middelen, uw vee te herftellen. Tot deeze herftelling hebt gy des te meer hoop, wanneer de bovengenoemde toevallen met fchielyfe op malkanderen ten voorfchyn komen, maar de ziekte, in haar beloop, heel zacht is, daar entegen het se^aar altoos des te grooter is, en de dood des te eerder plaats gn'T r, hoe fchielyker deze toevallen op eikanderen volgen. By eenen lelyk Hinkenden, waterachtigen, en met perfing verzelden doorloop, is meestal alle hulpe te vergeefsch; echter heb ik nog al menig ftuk van dien aart er doorgebracht. Hoe meer de koude van de ooren en de horens foeneemt, en hoe meer het beest kermt en fteunt, de» te gevaarlyker is het met hetzelve gefteid. Het geheel koud worden van de ooren en horens, het hangen van bet hoofd, het menigvuldig hoeften, het zwaar in en uit ademen, waarby het beest hevige trekHngen in de vangst heeft, benevens een groot gediüd en fchynbaare ongevoeligheid by het aantasten, zyn bykans zekere voortekens van den nabyzynden dood. Ryzen de hairen op den rug fterk omhoog, dan is er groot gevaar voor handen, eena tel  *■"- 35 —* «er is er nog hulpe mogelyk. Even zoo is er ook, in verfcheide geval ien, nog hulpe mogciyk, ja hei vee komt er zqmtyds zelfs wel van zelve door, wanneer het den zoge noemden riiifcherden of vliegenden brand bekomt, v\aarby een gmdschmaaltend gedruis gehoord wordt, als men met dé hand heen en weder over den rug ftrykt Wordt het vee daar en tegen flerk opgezet, hoort men eea hevig rommelen in den buik, en is er een menigvuldig oprispen voorhanden, dan is het vee byna zeker verlooren, hoewel ik er toeh ook nog eenigen van zulke Hukken hebbe dOo'gebracht* Op den vierden, vyfden. zesden dag van de ziekte is er zelden hulpe meer mogelyk; en enkel nog maar in gevallen, wanneer de toevallen vooraf zeer zacht; zyn geweest, of wanneer by zommige (Vrome toevallen toch ook verfcheide goede aanwezig zyn, kan men op beterfchap hoepen Uuflagen op de huid en aan dé uyers van de koeien, eh het op* zwellen van het hoofd, zyn, over 't' a'gemtën ge* nomen, goede kentekenen ; echter kan men er gee* vallen ïlaat op maaken. om dat er nog menig Huif. fterft, dat diergelyken uitflag en gezwel had. Is het vee langer* dan zes dagen ziek geweest, en begint hetzelve weder te vreeten, dan heeft men wel eenigen grond van hoope, échter is de geneezing nog twyffelaehtig, örh dat diergelyken vee, or.Vbor* feiens, weder erger worden, tn binnen twee of drie dagen dood zyn kan* zonder dat eenige mt-hschhke hulpe mogelyk is. Een bykans zeker en onbectru glyk kenteken van herflelling is het, wanneer 'de reeds koud geweest zynde ooien en horens, langzamerhand weder natuurlyk warm worden, maar voornaamlyk, wanneer het beest wederom begint zich te likken en te herkaauwen. Zulk vee komt er geC ^ meen-  meehlyk gemakkelyker door, dat uit den mond, de heus. en de oogen een fterk, flymerig en etterachtig vocht uitloopt. Als het beest den geheelen tyd door warm blyft. dan heeft men veele hoop tot herfteliing, vm ós: eiligd zal zyn: want, wanneer het aan  de befmetting onmiddelyk wordt blootgefleld, dan" vat het vergift gemeenlyk even zoo ligt, als by ieder ander ftuk vee. Laat u derhalven, wat ik u bidden mag, van geenen mensch, wie hy ook zy, door zyne met grooce ophef u aangeprezene praefervatiefmiddelen gerust ftellen, en tot verwaarlozing der ftiptfte inachtneming van de vermydingvan alle gelegenheden tot befmetting verleiden. Even zoo min moetgy geloven, dateenig rook middel, welken naam het ook moge hebben, de kracht be-, zit, uw vee voor de ziekte te beveiligen. Als gy ook rookt, en uw vee blyft gezond, dan geldt hier even hetzelfde, hetgeen ik van de voorbehoedmiddelen gezegd hebbe. Ik heb omtrend dit alles meer dan duizend waarnemingen gedaan, en ook gevonden, dat geene aderlaatingen, geene laxeer-en purgeermiddelen, geer. afwasfcheti met water, geen beflryken van de neus met duivelsdrek, fteenolie, wagenfmeer of teer, geen zwavelbalzem , geen kwik, kort om, geen my tot hiertoe bekend middel op de waereld in ftaat is, het vergif te verdelgen, en de ziekte te verhoeden, wanneer het vergif reeds eens in den ftal ingefteept is geworden. Neemt derhalven, om uwes eigen voordeels wille, alles zorgvuldig waar, hetgeen ik u hier aan- en afgeraaden heb, ftek uw vee, naar aanleiding van N.-6. aan geene befmetting bloot-, voert hetzelve met goed voedzaam voeder, maar geeft hei van hetzelve, wanneer de ziekte reeds in uwe plaats of in de. nabyheid is, nooit genoeg, maar ten minften flechts de helfte, zo dat het nooit recht verzadigd wordt. Dit is het allerbeste en veilig/Ie behoedmiddel, hetgeen de ondervinding uw bekend heeft gemaakt. E 3 Daar  Daarby roskamt en zuivert uw vee dikwyls, wascht hetzelve dagelyk* over het geheele lichaam met koud wa:er, wryft het, voornaamlyk alle avonden, eene goede portie lyn ■ of raapzaad - olie over het geheele lichaam in, laat het geduurig in den ftai ftaan, en dryft hetzelve, wanneer de ziekte reeds in de plaats en u reeds een ftuk geftorven is, noch in uw huis. noch in den tuin, noch ergens anders heen, kar het maar in den ftal drinken, houdt den ftal recht fchoon, mesr denzelven dagelyks uit, en laat er 's dagelyks meermaals de frische lucht door ftryken, die^ het beste zuiveringsmiddel is, en maar zelden' uw vee de befmetting zal aanbrengen. Kunt gy al uw vee niet 't huis laaten, maar gebruikt eenigen tot den ploeg of voor den wagen, en moet dus dikwyls daarmede in de zieke befmette plaats, of in de nabyheid van ziek of geftorven vee komen, dan zoekt het, om de veiligheid, zodanig interichten, dat dit trekvee in uwe hofftede op eenen byzonderen ftal komt te ftaan, opdat, indien .het ziek mogt worden, uw overige vee nogthans gezond moge blyven. S 39- Maar wanneer de ziekte in uw Dorp of in uwe buurt eens is ingevallen, dan houd het ten uirerften zwaar, de befmetting van uw vee ten eenenmaale te verhoeden, en alle door uwe Overheid gemaakte wyze fchikkingen van voorzichtigheid, het fchielyk doodflaan van het eerfte zieke beest, de gantschly-' ke in fluiting van de befmette plaats of ftal, deeze en alle overige middelen van voorbehoeding zyn  niet 'toereikend. Het verliepen van het ziektevergif s, ook zonder weetenlyke fchuld van eenig mensch, ligtelyk mogelyk ; en ieder Huk vee, dat de ziekte nog niet gehad heeft, wordt des te eerder daardoor aangetast, daar het vergift zoo ongemeen fyn is, zoo ligtelyk zich aan alles vasthegt, en zich zelfs met de zuiverile en gezondfte lucht vermengt, of ten minilen met dezelve, door middel van de longen of van de huid, in het bloed kan overgaan, en daar dit laatste nog die deelen bezit, die met het ziektevergif eene innerlyke gisting veroorzaaken. Dit is juist ook het geval mét het pokkenvergif van de moifchen. met hetwelk het veeziektevergif, gelyk ik u reeds in den beginne gezegd hebbe, zeer veel overeenkomst heeft. Zoo lange derhalven die deelen, welken de innerlyke gisting van het bloed veroorzaaken, door de ziekte niet zyn uitgeworpen, zoo lange is het vee voor de befmetting van de ziekte even zoo min beveiligd, als de menfchen, die de kinder pokken nog niet gehad hebben, voor de kinderziekte beveiligd zyn. Zoo min echter alle menfchen de kinderziekte moeten hebben, even zoo min moet ook al het vee de veeziekte hebben Maar zoo lange beiden de genoemde ziekten nog niet gehad hebben, zoo lange zyn beiden aan de befmetting van dezelve onderworpen. Even zoo als gy nu voor de kinderziekte moet vreezen, zoo lange gy of de uwen dezelve niet gehad hebben, even zoo moet gy ook wegens de veeziekte in gefladige vrees leven, zoo lange gy vee bezie, hetwelk de veeziekte nog niet gehad heeft. Als hetzelve daar en tegen de ziekte eens heeft doorgeftaan, dan kuntgy alle vreeze voor dezelve  — 72 — haten vaaren, om datdezelve hetvee metvoor de tweede keer aantast, gelyk gy dit reeds upt N £ Weet Maar wat zoud gy zeggen, als ik u een middel wist aan de hand te doen, waardoor gy dee7e vreeze op eens van u koode verwyaeren. Uit kan ik! En dit middel is de Inenting van uw gezonde vee met het veeziekte vei gif. $ 40. Deeze inenting van de veeziekte bedaar daarin dat gy uw gezonde vee het ziektevergif opzetlyk mededeelt, om hierdoor in hetzelve de veeziekte op eene konftige wyze te verwekken, en hegeJve op die manier'tegen de verwoestende mmurtyke vee ziekte voor altoos te beve, ge Zy s^sjoor het vee even dat, wat oe meting ^ ziekte voor de menfchen is. Wanneer gy nu bedenkt dat de inenting van de kinderziekte door de verSdigfte en aanzifnlykfte Heden, door Koningen Vort en, Graven, Edellieden en voorname Burgen lo hunne Kinderen gebezigd wordt dan ,0 t dezelve roch waarlyk zeer goed en nuttig /.yn, en deeze lieden moeten natuurlyk groote hoop hebben hunne Kinderen, hunnen grootiten fchat op aarde door dezelve eerder er door te helpen, dan wanZlr ?v zoo lange wachtten, tot dat dezen de na3g krikte bekomen. Daar ik u nu e wezen heb, dat de veeziekte met de kinderziekte Tnd'r de menfchen eene volmaakte overeenkomst beeft zoo volgt hieruit, dat ook op de veez kte alles kan worden toegepast, wat men ten allen $e tegen de kinderziekte heeft in 't werk gefteld.  Derhalven heeft men dan ook tegen de veeziekte de inenting te huip genomen, die tegen de kin» derziekte een zoo veilig en gemaklyk hulpmiddel is. Maar denkt niet, dat ik misfehien de eerde ben, die u dezelve in voorflag brengt. Neen! Zy is reeds, zedert veele jaaren, tegen de veeziekte gebruikt geworden, en gelyk gy terftond zeiven zult inzien, met groot voordeel. Een Engelsman, met naam Dodfon, is misfehien de eerfte geweest, die dezelve by de hand nam. Zyn voorbeeld volgden weldra meerdere menfchen in Vrankryk, Holland, Engeland, en Duitschland, van weiken ik u flechts de Heeren Marquis de Courtivron, Nofeman, Kool, Tak, Layard, Bewley, den Bisfchop van Tork, Schwenke, Grashuis, enz. noemen zal, die gezaamenlyk binnen veertig of vyftig jaaren proeven daaromtrend genomen hebben. Deeze proefnemingen flaag•den meestal zeer gelukkig, en men wierd derhalven in het Bronswykfche, in het Hannoverfche, in het Mekelenburgfche, en in andere Landen meer en meer aangelpoord, om de inenting insgelyks by de hand te neemen. Toen nu hierop in het jaar 1768'de ziekte in Holland zeer hevig woedde, ftichtte Profesfor Camper te Groningen eene Maatfchappy in Vriesland, die in het jaar 1769 een kapitaal van 3000 Guldens zamen leide, om daar mede proefnemingen over de inenting van de veeziekte te doen. De Heer Camper entte derhalven onder anderen het eerst 112 beesten in, van welken hy echter niet meer, dan 45 in 't leven behield, Hy liet zich echter hierdoor niet affchrikken, maar entte er in 't vervolg nog meerdere in, onder anderen op Ga lamadammen, 92, van welken hy juist de helfte, F tt  74 te weeten, 46, er door bracht. Ook in Groningen entte hy 100 melkkoeien, dragende koeien, osfen en kalveren, en behield van dezen zelfs het drievierde deel in 't leve", te weten, 75. Hierop wierd in de Provintien Groningen en Vriesland de inenting van tyd tot tyd algemeener, byzonder bezigde men dezelve by kalveren, en onder deezen ging van honderden zelden één verlooren. Deeze gelukkige proefnemingen verwekten de aandacht van de Koninglyk Dtenfche Regering, en dezelve liet derhalven, op haare eigene kosten, in drie op eikanderen volgende jaaren insgelyks proefnemingen doen. In het jaar 1770 wierden van den 29 Augustus tot den 15 October 60 ftuk osfen, koeien, en kalkeren ingeënt, van denwelkeu echter, helaas, 42 ftuks ftierven, omdat het faifoen, het weder en andere omftandigheden zeer ongunftig waren. Hierdoor geenszins afgefchrikt, liet de Koninglyke Regeering van 19 Junius tot 13 September des volgenden jaars, op nieuw 160 ftuk rundvee inenten, van welken er geen één ilierf, maar flechts één gedacht wierd, om den toeftand van de innerlyke deelen waartenemen. Maar 66 van dezeiven hadden de ziekte geheel niet bekomen en bleven toch onbefmet, toen men hen naderhand voor de tweede keer inentte. Op den a February i?73 wierden er, by eene drooge koude, wederom 9 ftuks ingeënt, van welken drie in 't geheel niet, maar zes maatig ziek wierden en herftelden. In den daarop volgenden zomer, namenlyk van 27 July tot a8 September, wierden 160 ftukken ingeënt, en van deezen ftierven er flechts twee, maar 41 waren niet ziek geworden. Men entte hen voor de tweede keer  75 kesr ih; maar zy bleven ook ditmaal gezónd. Het geheele getal van de, op Koninglyke kosten in De* nemarken ingeente. Hukken bedraagt dus 390, waarvan er flechts 44 ftierven. Hierdoor wierd men in de Koninglyk Deenfche Duitfcbe Provncien, naamenlyk in Holftein, opgewekt, de inenting msgelvks by de hand te neemen; onder anderen deeden D. Salchow te Meldorf en de Kamerheer van Huch* wald te Frelènbnrg verfcheide proefneemirgen; en die van den laatflen waren van een zoo gelukig gevolg, dat hy wegens het groot rut, 't welk voor het land hieruit voortfpruitte, nog eene aanzienlyke per, Hoen geniet. In Holland was mén ondertus* fchen niet werkeloos, maar men overtuigde zich door proefneemingen meer en meer, dat de irënring onder alle middelen tegen de veeziekte het bes* te en gemaklvkfte is. Onder anoeren entte een gezeltchap te Zwol, in het einde vm het jaar 1776, niet minder dan Ho ftukken vee in, waarvan er maar 20 ftierven en agt geheel niet ziek wierden» De Landman Geert Reitiders te Gamwert in de Provincie Groningen ontving in het j.iar 1778 van de Maatfchappy ter bevordering van den landbouw eene Pramie van 40 Dukaaten, om dat hy 499 kalveren, in verfcheidene gewesten, met het gelukkigfte gevolg had ingeënt; en de Landman Jan Bezuytn te Oude Weetering eeoe premie van 50 Dukaaten, omdat hy, uit eigen beweging, en op eigene kosten 31 kalveren had ingeënt, oie gezamenlyk in het leven bleven. Dit alles, maar nog meer het onuitfpreeklyk groote ongeluk van de na tuurlyke veeziekte, ipoorde den kamerjonker van BuloWy Erf heer op Prutzen en Hager telde in F 2 bet  het Mekelenburgfche, nan, de inenting van de vee ziekte ook tè beproeven, in den winter 1777 was de ziekte op zyn voornaamfte Landgoed ingevallen, en had hem van 97, hem toebehoorende, nukken rundvee niet mineer dan 90 weggefleept, ofschoon hy alle hem aangeraadene middelen zorgvuldig gebruikt had. Toen hy nu overtuigd was, dat zyn overige vee op zyn ander Landgoed toch over kort of over lang befmet, en misfehien even zoo als het eerste hem ontnomen zou worden, zoo befloot hy, het vee van zyn andere Landgoed in de uitgeftorvene (tallen over te brengen, en inteënten. Maar toen hy hierby nog veele fouten beging, die hy eer.' r uit de ondervinding, tot zyne Ichaade, moest leerer, kennen [terwyl hy by voorbeeld, kwaade, boosaartige floffen, en gedeeltelyk geheel oud, of ongezond of van eene Hechte weide aangebracht vee daartoe gebruikte;, zoo verloor hyin den beginne nog meenig ftuk; ondertusfehen bleef hem toch van 204 (tukken, die hy uit zyne eigene en andere kudden, van den 30 November 177? tot den 6 Maart 1779, inënte, een getal van 158 overig, zo dat er dus maar 46 van geftorven waren. Zyn voorbeeld volgde, in het begin van den zomer 1778, ele Opperfchout van Oeltzen op zyn gehuurde landgoed Wolken, voorde tweede keer, niet tegenftaar.de al zyn vee misichitn geheel gezond gebleven zou zyn, vermits de in zyne nabyheid geweest zynde veeziekte zich weder had verwyderd. Dan hy deed her om zyne eigene gerustheid, en om de goede zaak, en offerde gaarne 43 (tukken op, om 88 des te zekerder in 't leven te bewaaren De Mertoglyke Landsregeering in Mekelenburg- Schwedn wierd hiervan  — 77 onderricht, en, van de nuttigheid van deeze onderneeming overtuigd, gaf dezelve op den 7 May 1778 eene Publicatie uit, waarin zy aan alle onderdaanen dit middel als het eenige bekend maakte, 'hetwelk met een ongetw^ffeld goed pevolg tegen de landverderflyke veeziekte gebezigd kon worden. Dit, en de meer en meer bekend wordende gelukkige proefnemingen, openden eindelyk de Mekelenburgfche inwoor.ers de oogen. Nabuurige Landen, uitgeftorvene adelyke goederen, die door gewonnen vee wedetom hadden aangekocht, pacrners en boeren zochten by den Opperfchour onderwys in het inenten,- en dus wierd dan deeze heilzaame zaak in Mekelenburg - Schwerin bykans algemeen. Maar zekerlyk bleven er nog verfcheide menfchen overigt die dit middel niet gebruikten, en die het derhalven aan zich zeiven moesten roefchryven, wanneer hun vee, over kort of over lang, van de natuurlyke ziekte befmet wierd en groo'endeels ftierf. De Hertoglyke Regeering maakte zelve de lysten van het.rundvee bekend, hetwelk, van het begin van het jaar 1778 af, tot in de maand Maart 1779, in de Hertoglyke Landen ingeënt was geworden. Op zulke plaatfen, waar geene natuttrlyke rundveeziekte ter zelf der tyd woedde, wierden binnen deezen tyd 3806 (tukken ingeënt, waarvan 55 in 't geheel niet ziek wierden, 290, by het inzenden der amptsberichten, nog ziek, 344 geftorven, en 3107 volkomen genezen waren. Op zulke plaatfen, waar tevens de natuurlyke ziekte woedde, zyn 269 ingeënt geworden, en van deezen waren 41 geheel niet ziek geworden, 94 geftorven, en maar 134 er door gekomen, 't welk dus het lterkfte bewys is, ? 3 dat  —78 — dat aan de inenting haart gewigtigfte voordeelen ontrpofd worden, wanneer zy op eene plaats gefchied, waar de ziekte reeds natuurlyk woedt, zo als in tegendeel de vorige Lyst bewyst, dat zodanige plaatfen, waar de natuurlyke ziekte nog niet' is, de gefchiktfte zyn tot de inenting. Men moec echter niet gel ooven, dat dit het geheele getal van al het, in Mekelenburg ingeente, vee geweest is; veelmeer kwam dezelve eerst naderhand zeer fterk in trein, en w is dus het eenige middel, waardoor de veeziekte in het jaar 1780 in Mekelenburg geheel uitgeroeid is geworden, en dat Land tot hier toe daarvan vry it gebleven Deze gelukkige uitflag fpoorde ook de buuren van Mekelenburg ter navolging aan, en er wierd dus niet alleen inZweedschPommeren, binnen korten tyd, een getal van 620 ftukken ingeënt, van welken maar 71 ftierven, en zelfs, onderden 6 January 17-9, de inenting van het hooge Generaal Gouvernement van dit Land den inwoonderen aangeprezen, maar ook in de Koninglyk Pruisftfche Keur mark Brandenburg, vooral it) het jaar 1779 in de Priegnitz, de inenting van de veeziekte in 't werk gefteld, die insgelyks zoo gelukkig uitviel, dat deels het gezamentlyke ingeente vee er door gekomen, deels zeer weinig er Van geftorven, ja zelfs eenigè van de doorgewonne beeften, die men in eenen ftal tusfchen het, door de hevigfte ziekte aangetaste vee geplaatst, met hetzelve uit ééne kribbe te eeten, en uit éénen emmer te drinken gedwongen, en hem den fnot en etter uit de neus en oogen van de zieken, op wol gefmeerd, in de neusgaten geftoken had, des niet te min volkomen gezond gebleven zyn; ofschoon het  79 het vee, dat naast hem ftond, en aan de natuurlyke veeziekte laboreerde, geftorven was. De burgery te Pritswalk entte hierop, in de beide volgende jaaren, 124 ftukken in, en van deeze ftierven er maar 15. Deeze proefneeming bewoog zyne Majefteit, Koning Fredrik If van Pruisf ?n, om op den r 4. April 1781, de inenting van de veeziekte in alle zyne Landen, onder zekere bepaalingen, te vergunnen, en van het Opper - Collegie Sanitatis te Berlyn eene byzondere inftruétie te doen ontwerpen, die van het hoogloflyke Generaal - Direétorium en de hoogloflyke Keurmarkfche Krygs-en Domeinenkamer openlyk bekend wierd gemaakt, In Holland en Denemarken entte men ondertusfchen geduurig weder in; en bracht het eindelyk in het inenten van jaarige beesten zoo verre, dat er thans van 100 ingeente ftukken zelden één fterft. Op den Riesf en in Beijeren zyn in de tegenwoordige veeziekte ook reeds eenige ftukken ingeënt geworden ; maar de zaak geraakte schielyk af, da;r de natuurlyke ziekte zo fchielyk en vreeslyk zich verfpreidde. In September deezes jaars ( 1796) hebbe ook ik eenige ftukken ingeënt, waarvan my flechts een eenig geftorven is, om dat ik hetzelve, uit gebrek, met eene kwaade ftofhad ingeënt. Maar door myn roe doen wierd de inenting door meerdere perfoonen, zelfs op Vorstelyke goederen in Franken, Saxen en Zwaben insgelyks in 't werk gefteld ; echter gingen de proefnemingen nooit in 't groote, gelyk eens in Holjlein en Mekelenburg, en derhalven kan men, by nog zoo gunstige of ongelukkige uitkomsten, geen veilig befluit daaruit afleiden. De kwaade uitflag van dezelve, moet in de meeste gevallen, niet aan de o F 4 pe  peratie, maar aan de verkeerde behandeling geduurende de ziekte, en vooral aan het gebruik van zouten, zuur en ai tot eene zuure gisting genegene voedzel en andere tegenitrydige middelen, worden toegefchreven. 41. üe inënting van de veeziekte is dienvolgens, gelyk gy uit deeze korte gefchicdenis van dezelve zien kunt, niets nieuws, en, volgens alle ondervinding, het gemaklykfte en veiligfte middel, om zyn vee van de wreede, natuurlyke veeziekte te redden, wanneer dezelve reeds zoo algemeen geworden is , dat noch dood/laan, noch de befte fchikkingen van de Overheid derzelver verfpreiding kunnen beletten, gelyk zulks in oorlogstydën, helaas, het geval is. Om U hiervan nog meer en ten vollen te overtuigen, zal ik U de voordeden opnoemen, die Gy van dezelve moogt verwachten. Deezen zyn de volgende : * x.] De konstïge, door het inenten verwekte veeziekte, gaat volmaakt met dezelfde toevallen gepaard, gelyk de natuurlyke, en Gy behoeft dus niet te vreezen, dat er misfehien eene andere ziekte hier door aan uw vee zou worden medegedeeld. 2. ] Deeze door kunst verwekte veeziekte is, over 't algemeen genomen, veel zachter en gemaatigder, als de natuurlyke; en wel voornaamlyk uit dien hoofde, omdat by de inënting niet , gelyk by de, door het inademen van de lucht in de longen, volgende natuurlyke befmetting, dit edele ingewand wordt aangetast, maar het vergift door eene huidwonde in het lichaam komt. Ook trekt het ver-  vergift, dat zich in het bloed ontwikkelt, meer naar de huidwonde toe, die meestal hevig ontftoken wordt, en gaat dus in groote hoeveelheid met de daarop volgende fterke ettering uit het ligchaam weg, 3. ] Van het ingeente vee fterft, door malkanderen gerekend, naar evenredigheid, eene veel mindere hoeveelheid, dan van het vee, dat natuurlyk ziek geworden is. In de natuurlyke veeziekte naamenlyk behoudt men van 14 ftukken gewoonlyk maar 1 of 2, op zyn hoogde 3 tot 4 in het leven, daar men in tegendeel van 14 ingeente bees'en gewoonlyk i's tot 13 in 't leven houdt, zoo niet ook het 14de, vooronderdeld, dat by 't inenten alle regelen van voorzichtigheid, die ik U onder No. 42 zal opnoemen, in acht zyn genomen, in 't leven blyft. Wie van U is derhalven niet overtuigd, dat de inënting het allerveiligde middel is, de grootfte menigte van het vee van den dood te redden, zoo lange het kwaad nog niet is uitgeroeid, gelyk het by onze betrekkingen van koophandel met de Keizerlyke, Turkfche, en Rusfifche Provintien, en by den tegenwoordigen oorlog wel niet ligtelyk te verwachten is. 4. ) Men kan totmededeeling van de ziekte door de inënting zodanig vee uitzoeken, hetwelk of nog van geene groote waardy is, en welks veriies dus voor den eigenaar niet te bezwaarlyk valt, als, by voorbeeld, kalveren, jonge osfen en jaarig vee, of hetwelk de ziekte, wegens den goeden toedand van zyne gezondheid, waarfchynlyk zeer gemak! yk zal doorftaan; waarby nog dit voordeel komt, dat men F 5 welk  zodanig vee, hetwelk men ongaarne zou verliezen, door behoorlyke voorzichtigheid veelgemaklyker voor de befmetting kan beveiligen, dan by de natuurlyke ziekte. 5 ] Men kan aan het vee juist ter gelegen tyd, by goed weder, in eene gunstige gefteldheid, en onder voordelige omflandigheden van allerhande foort, de ziekre mededeelen, daar in tegendeel de natuurlyke ziekte op alle ongelegene tyden, by het flechtste weder, in eene ongunsdge geffeldheid, en onder nadeelige omflandigheden van allerhande aart, het vee kan aantasten. 6. ] Men is op het uitbersten van de ziekte voorbereid, weet het tydftip naauwkeurig vooraf, wanneer dezelve ten voorfchyn zal komen, en heeft dus de ichoonfte gelegenheid, door gepaste middelen, het gevaar te doen verminderen; daar men in tegendeel by de natuurlyke ziekte zyn vee dikwyls onverwachts ziek ziet worden, en de gepaste middelen eerst kan aanwenden, wanneer de ziekte reeds is uitgeborsten, wanneer volgens uwe eigene ondervinding, de redding zeer moeilyk valt. 7. ) Wanneer het vee in eenen geheelen flal, of in een geheel Dorp op eenmaal wordt ingeënt, dan duurt de ziekte, gelyk natuurlyk is, veel korteren tyd, dan wanneer men zoo lange wacht, tot de natuurlyke ziekte is ingevallen, die alleenlyk het eene ftuk na het andere aantast. In plaats dat dezelve dus, in dit laatfte geval, 6, 8 en meer weeken aanhoudt, is dezelve, in het eerste geval, binnen 14 dagen of 3 weeken geheel en aiover. Hieruit volgt; 5 8)Het  — «3 — 8. ) Dat de afsluiting, die van uwe Overheid by de in uwe plaats heerfchende natuurlyke veeziekte om wyze redenen gebezigd wordt, by de in 't werk gefielde inenting veel korteren tyd duurt; dat dus handel en vertier geen zoo groot nadeel lyden; en dat Gy zeiven en Uwe Buuren, met de nodige wachten uit te ftellen, zoo veelen tyd niet verfpilt, als by de natuurlyke ziekte gefchied zoude zyn. 9. ) Het overbrengen van het ziektevergif is by de door de inenting bewerkte veeziekte niet zoo ligt mogelyk, als by de natuurlyke, omdat alsdan de ziekte veel korteren tyd duurt, en daar tegen veel betere en veiligere inlichtingen door de Overheid getroffen kunnen worden, dan in dit geval. 10. ) De door kunst verwekte ziekte deelt de befmetting bovendien maar langzaam, en naar alle tot hiertoe gemaakte ondervinding, niet anders mede, dan wanneer het gezonde met het, door de inënting ziek gewordetae vee, onmiddelyk by malkanderen komt; en, wac nog het befte is, de ziekte blyft als dan ook goedaartig. Van deeze befmetting heeft men echter, by alle zoo menigvuldige proefneemingen. van gedaane inëntingen, flechts drie voorbeelden, naamlyk: 1. te Glambeck in Mekelenburg, waar eenige boeren haare 9 ongebeetef de koeien onder het ingeente vee lieten gaan, en er maar één van verlooren; 2. te Wolken, waar ao hoog zwangere koeien onder het ingeente vee gedreven wierden, waar van er maar 6 ftierven, juist omdat zy te ver in de dragt gevorderd waren; en 3. op dezelfde plaats, 4 maanden laater, waar 19 koet-  84 koeien en jaarige kalveren, die eerst uit vreemde plaatfen waren aangekocht, by het ingeente vee geftalt wierden, waarvan echter maar een enkel kalf ftierf. Verda.r dan tot deeze genoemde ftukken is de ziekte niet verfpreid, en in V algemeen geene formeele ziekte daardoor nog ooit bewerkt geworden. 11. ) De inënting is het veiligfle en onbedrieglykfle middel, om de ziekte binnen korten tyd, en met het grootde voordeel voor eenen langen tyd in eene landibeek geheel en al uit te roeien. Dit leert klaarblyklyk het voorbeeld van Mekelenburg, alwaar men zedert 1780, dus zedert 16 jaren, van de ziekte niets meer weet. Hierdoor wordt ook even zo klaarblyklyk de bekommernis wederlegd, en als ongegrond tegengefprooken, dat de ziekte door de inënting het eerst in 't land gebracht kon worden. 12. ) Al het vee, dat de inënting heeft doorgedaan, bekomt noch de natuurlyke, noch de gemaakte ziekte ooit weder, maar is voor zynen geheelen leeftyd van de ziekte bevryd. f) Woedt daar f) Aanmerking. Men wil zekerlyk nfeuwelihgs voorbeelden liebben, dat ingeënt vee weder ziek geworden en geftorven is. Maar zouden dan de Holfteiners, Mckelenburgers enz. geene oogen gehad hebben, om zoo iets ook waar te neemen? En zyn er dan ook niet menfchen geweest, die voor de tweede keer de kinderziek'e bekomen hebben? Mag men van enkele gevallen op het algemeene befluiten ? Ik denke van Neen! vooral, daar men in 't geheel niet weet, of het vee voor de tweede keer aan de v)ü.ore veeziekte, en niet veelmeer aan de lor.genziekte krank geworden en gestorven is, en daar deeze gevallen meer op hooren zeggen, dan op geloofwaardige berichten gegrond zyn.  85 daar en tegen de natuurlyke ziekte, en men is ook zoo gelukkig geweest, zyn vee voor de befmetting bewaard te hebben, dan moet men immers toch in geduurige vrees leven, dat de natuurly ke ziekte over kort of over lang wederkomen, en hetzelve dan wegraapen zal. Daar zyn immers, helaas! voorbeelden genoeg, dat dit werkelyk heeft plaats gehad, en dat de natuurlyke ziekte de reeds eens verwoeste plaatfen op nieuw heeft aangetast, en niet alleen het nog verfchoond geblevene, maar ook het inmiddels aangekochte ongebeterde vee grootendeels gedood heeft. Maar als de inënting aan U en uw vee de eenigfte veiligheid tegen de befmetting verfchaft, waarom zoud Gy dan nier, met de grootfte bereidwilligheid, van dezelve gebruik . maaken ? 13. ] De waarde van het vee is zeer veel vefhoogd, wanneer hetzelve de inënting heeft doorgeftaan, en dus aan geene verdere befmetting van deeze ziekte is blootgefleld. Gy ziet dit aan de waardy van het vee in Holftein, waar eene ongebeterde koe maar met 16, eene gebeeterde daar en tegen met 35 daalders betaald wordt.' 14. ) Al het vee, hetwelk geteeld is van bees. ten, die de inèsting, of, in 't algemeen, die de ziekte hebben doorgedaan, ftaat dezelve veiliger eu beter door, wanneer hetzelve ook eens, in 't vervolg, door de natuurlyke ziekte wordt aangetast, waarvoor u niemand een waarborg, ook maar voor een jaar lang, geeven kan, niet tegenftaande dezelve niet in 't land is, en zich in tien, twintig en meer jaaren niet openbaart. 15.)  86 15. ] Zodanig vee, hetwelk, gelyk ik reeds te voren onder No. 9. gezegd heb. geduurende de natuurlyke ziekte, niet tegenftaande alle gemeenfchap met het ziake vee, van natuur daarvan vry blyft, zal ook, wanneer hetzelve ingeënt wordt, niet door de ziekte worden aangetast, gelyk Gy hiervan onder No» 40 meerdere voorbeelden gevonden hebt. $ 42. Deeze voordeelen zyn te klaarblyklyk, dan dat gy van de inënting geen gebruik zoude maaken, wanneer het g evaar van de natuurlyke befmetting u dreigt, gelyk het op veele plaatfen het geval is, waar verfcheide ftaüen reeds befmet zyn, en de befmetting , in weerwil van' alle voorbehoedende fchikkingen van de Overheid, geduurig verder om zich grypt. Er zyn echter eenige regelen van voorzichtigheid optemerken, zonder welker naauwkeurige waarneeming gy zeer ligtelyk in grootere fchaade zoude kunnen geraaken, als het geval anderszins zoude plaats hebben. Deeze regelen zyn de volgende : t.) Ver in de dragt gevorderde koeien ent men ongaarne in, omdat zy, even zoo als de natuurlyk ziek gewordene, ligtelyk voor den tyd kalven, indien zy ook de ziekte gelukkig doorftaan. Het verlies van het kalf zou echter nog het minste wezen, als zy maar niet dikwyls nog van zwakte, ook na de doorgefhane ziekte, ftierven, gelyk ik dit reeds meermaals heb opgemerkt. Men ftalt degelven dus liever, afgefcheiden van dat vee, hetwelk met  men in wil enten, en zoekt dezeiven voor de befmetting hierdoor te bewaaren, dat men hun eenen by zonde ren oppasfer geeft, die niec by het ingeente of zieke vee gaan mag. Wanneer zy dan gekalfd hebben, is het immers altoos nog tyd, om dezeiven insgelyks in te enten. P 2.) Even zoo ongaarne ent men halveren in, die nog geen halfjaar oud zyn, om dat zy nog geen fterkte genoeg hebben, om eene zoo zwaare ziekte door te ftaan. 3. ) Het vee, dat men in wil enten, moet in 't algemeen gezond, en by volle kracht zyn; want als het zieklyk en ellendig is, dan heeft hetgeen krachten genoeg, om de ziekte gemaklyk door te ftaan. Als het vee geene andere ziekte heeft, dan is er, voor 't overige, geene andere voorbereiding (praeparatie} van noden. 4. ) Wanneer het vee reeds iets van de natuurlyke ziekte in het ligchaam heeft, dan moet men het niet inenten, omdat men anders maar aan de inenting te last zou léggen hetgeen op rekening van de natuurlyke befmetting gefteld moet worden, als het ongelukkig uitvalt. 5. ) By koud en vogtig, of by warm en vogtig weder ent men ongaarne in, omdat als dan de verrotting ligtelyk plaats grypt,- heeft men daar en tegen droog en warm, of droog en koud wedert dan is het de bekwaamde tyd tot het inenten? 6. ] In den zomer moet het vee, dat ingeënt zal  zal worden, voor de inënting van geene gewoone weide op eene ongewoone gebracht zyn geworden, omdat het daardoor aan deszelfs fterkte en gezondheid fchade lydt, en naderhand onder de ziekte ligtelyk bezwykt. 7.) De ftal, waarin men de inënting doen wil, moet wel verzorgd, droog en warm zyn, op dat geene fterke tochtlucht er door waaien, en in 't algemeen het 11 echt weder niet te zeer op het vee vat kan hebben. Ook moet al het overige vee, dat men niet wil inënten, uit denzelven worden weggevoerd. Even zoo min deugt het, dat men te veel vee in denzelven ftalt. He: beste is, dat men het vee op eenmaal inè'nt en laat her in den gewoonen ftal ftaan, waarby zelfs ook paarden en geiten ftaan kunnen blyven, omdat het ziektevergif aan deeze dieren geene fchaade toebrengt. 8 ) Wanneer het vee van verre of ook maar van de eene plaats tot de andere gedreven, en daardoor verhit is, moet hetzelve niet terftond worden ingeënt, maar vooraf eerst weder behoorlyk afgekoeld zyn. - " ■ -3 v - w ■■■ - 9. ) De ftcf, waarmede men wil inënten* moet, zo veel als mogelyk is, van geene boosaartige ziekte genomen zyn, omdat deeze, ook by de inënting, ligtleyk eene kwaade ziekte voortbrengt; Men neeme dezelve derhalven niet alleen op eene plaats, alwaar de ziekte geraaatigd is, of waar 2y reeds langen tyd gewoed heeft, en dus weldra zal ophouden, maar ook onder het zieke vee van zul-  zulke ftukken, die of in den ftal net laatfte ziek zyn geworden, of die niet fteik fteunen, geen hevigen doorloop, en geen zwaaren hoest hebben, die vrolyk uit de oogen zien, en eenen maatigen neusloop hebben. De beste tyd hiertoe is in de eerfte dagen van de ziekte, waar de ftof, die uit den neus ontlast wordt niet meer altedun, maar wat kleverig en taai is, zonder rtogthans reeds heel geel te zyn, of ftuksgewyze en by brokken te komen. Neemt men dezelve van zulk vee, dat de ziekte al te zacht heeft, dan werkt dezelve even zoo min, als wanneer men dezelve als dan neemt, wanneer de beterfchap reeds plaats heeft, en het vergif dus «it het ligchaam reeds is uitgedreven. Heeft men eens een ftuk ingeënt, dan neemt men de ftofje van dit, en wel van den 6den tot den ioden dag na de inënting, uit de inëntingswonde zelve, of ook uit den neus. §43- Wanneer men de fïof tot inënting neemen wil, dan gaat men daarmeele op de volgende wyze te werk, dat men eene katoenen koord, uit zeven tot acht of meerdere enkele draaden beftaande, die los in een gedraaid zyn, neemt, dezelve het zieke vee, waarvan men de ftof nemen wil, in de tseusgaaten fteekt, en in de daarin plaatshebbende flym zoo lange omdraait, tot dat dezelve door en door nat is. Deeze koord wikkelt men dan in wat gewasd papier eri bewaart dezelve op het zorgvuldigfte in een glas of in eene nieuw verglansde kruik of pot, die met eene blaas ter deege word toegehouden, dat de lucht er niet by kan komen. Wil men dezelve niet terftond gebruiken, dan zet men het glas G of  of de kruik in den zomer op eene koele plaats in den kelder. Op deeze wyze kan men de ziekteftof in den zomer vyf tot zes dagen, en in den winter nog langer tot gebruik goed houden; maar ftaat dezelve te lang, dan gaat zy tot verrotting over, en doet dan geen goede werking. Ouder dan agc dagen moest in 't algemeen de ftof niet zyn, indien zy goed zal vatten Men kan ook het neusflym van dat vee, van hetwelk men de ftoffe neemen wil, in eenen daar onder gehouden pot of kruik doen loopen, en deezen, wel voorzien, bewaaren, ten einde by de inënting eene ordentlyke hairfnoer van lynwaat of boomwollen goed, of zelfkant er in te doopen, en daarmede te kunnen inënten. §44- Wil men nu de inenting beginnen, dan brengt men het vee, dat ingeënt zal worden, in eenen hoefftal, of bindt het om de horens vast aan, ten einde het zich by de. operatie niet ter weer ftellen, en dezelve door onbehendigheid misfehien kon verydelen. Als dan fnydt men van de zoo even genoemde boomwollen koord een zeven tot agt duimen lang ftuk af, fteekt hetzelve in eene pak-hoed of Chirurgifche hairfnoernaald, haalt dan de huid op de plaats, waar men de inenting doen wil, met den duim of den voorften vinger van de linkere hand zodanig in de hoogte, dat de draad of koord omtrend vier tot zes vinger breed onder de huid op het vleesch komt te liggen, en fteekt dan met de hand de naald er door. De (teek gefchiedt het best aan de inwendige zyde van de eene heup, by de bil, eene handbreed verre van den (taart af, of op het fchouderblad ter zyde van den ruggraat. Edog is ieder andereplaats even  zoo goed daartoe: men moet echter flechts eene zodanige uitzoeken, waar het vee niet met de tong by kan, om dezelve weder af te likken. De doorgehaalde koord knoopt men met beide einden zamen, ten einde het vee dezelve er niet kunne uittrekken. In plaats van de koord kan men ook die, onder No. 43 het laatst genoemde, in ziektevergif ingedoopte hairfnoer neemen, hetwelk bykans den voorrang verdient, omdat men het in de eerste dagen na de inenting nog beter heen en weder kan trekken. Even zoo goed kan men ook naar de in Mekelenburg gebruikelyke manier inënten. Men fnydt naamenlyk op de piaats, waar men in wil enten (by voorbeeld, aan de bil, of op de breede zyde van den ruggraat, en wel aan het tamelyk vleelchige deel tusfehen den ruggraat, tot daar, waar de ribben uitfleeken en zichtbaar worden, of op het eene fchoudetblad ter zyde van den ruggraat), de hairen in den omtrek van eene kleine vlakke hand zoo kort, als maar eenigzins mogelyk is, met eene i'chaar af, vat dan met den duim en voorfien vinger van de linkere hand de huid van het vee op de afgefchorene plaats zamen, trekt dezelve iets in de hoogte, en fnydt met een heel fcherp mes de ge vouwene huid dwars door, zo dat men geheel door dé huid tot op het daaronder liggende vet of cel weefsel komt. Geduurende den tyd, dat men nu de wonde laat uitbloeien, neemt men de ziektekoord uit het , glas of pot uit, fnydt een drie tot vier vingerbreed (luk daarvan af, neemt daarvan drie tot vier wel in gedoopte en nog vochte draa den, legt dezelve in de opene wonde in, en zoekt dezelve' met een Wal, glad gemaakt flukj en hout G 2 on  9a onder de huid te brengen, zo dat er niets van uitkomt Maar ten einde de entdraaden er ook naderhand niet uit kunnen komen, of het beest dezelve niet kan uitlekken, legt men, dwars over de wonde, eenige fmalle ftreepen van gemeen hechtpleister, waarmede ieder Chirurgyn of Barbier u ligtelyk kan helpen. Nadat de operatie gefchied is, kan men het vee uit den hcefftal weder los laaten, of afbinden, en nu terug in den ftal leiden, waar het, geduurende de ziekte in zal blyven. § 45-' In de eerfte twee dagen na de verrichte inenting voedert men het vee met goed; week, droog klaaver en hooi voer en daar tusfchen met wat gemaaien haver, draf, mout, lyn of raapkoeken enz; dog vooral zeer maatig, en flechts zoo veel dat het beest maar even het leven daaiby kan houden Overvoederen is ten ui erften fchadelyk•, en kan dikwyls allee nlyk den dood yeroorzaaken Gy moet u hierby altyd re binnen brengen, dat in de beesten, welke aan de ziekte geftorven zyn, het Boekof de Koningskop mêêstal hard en uitged'oogd is; hee meer gy gevöfglvk hard en droog voeder, geert, des te meer geert Uy gelegenheid tot vei harding van het Boek. Naar de eetlust van het vee moer gy u niet richten; hetzelve eet in de eerfte vier tot zes dagen, na volbrachte irenting, zoo goed als van te voren , ja zelfs nog fterker Maar het vee weet ook niet ,'wat er met' hem gebeurd is; het heeft geen verftand, en kan dus niet inzien, dat het veele eeten hem in 't vervolg fchadelyk wordt;  93 wordt; Gy, daar en tegen, hebt verftand, en kunt en moet dus uw vee wat minder en maar zoo veel te eeten geeven, als het tot de hoogfte nooddruft des ligchaams van noden heeft. Met eiken dag na gedaane inënting moet gy hetzelve altoos minder en minder geeven, en het daarvoor door flymerige en voedzaame dranken van meel, zemelen, lyn, grofgemaalen haver, en de kruiden, welke ik onder N. 30 genoemd heb, in 't leven houden. Op den vyfden, zesden en de volgende dagen na de inënting behoorde in 't geheel geen eigenlyk voeder te worden toegediend, maar altoos in plaats van hetzelve de genoemde dranken. §46. Heeft men met een koord of eene hairfnoer de inënting verricht, dan trekt men dezelve immiddels dagelyks etlvke kseren heen en weder, ten einde de prikkeling hierdoor te onderhouden, en den toevloed van het vergift naar de wonde te be. vorderen. Maar heefc men met de ingelegde draaden ingeënt, dan wacht men gerust af, wat er van komen zal. Op den derden, vierden, vyfden tot zesden dag begint de wonde gemeenlyk wat op te zwellen, ontfteekt, wordt vochtig, en geeft eenen onaangenaamen reuk, hetwelk men als het veiligfle kenmerk mag befchouwen, dat het vergif gevat heeft, en de ziekte weldra zal uitberften. Ten einde nu de binnen kort uitberftende ziekte te ver zachten, en de neiging tot de zoo gevaarlyke innerlyke ontfleekingen te verminderen, is het zeer goed, ja wezenlyk noedzaaklyk, het vee op den G 3 vier-  vierden of vyfden dag na de inenting aan den hals ader te laaten. Sterke, diklyvige koeien tapt men wel omtrent drie pond bloed af; zwak, jonger en mager vee echter minder, en maar omtrent anderhalf tot twee porid. Heeft het bloed weinig of in 't geheel geen water, dan is het zeker, dat de ziekte weldra zal begijnen. Op den zesden dag trekt men gaarne de koord, het hairfnoer, of den draad er uit, en laat den etter, die zich mogelyk vergaderd heeft, er uidoopen; en dit om die reden, opdat de etter niet te diep invreeten, en geen boos gezwel veroorzaaken kunne. Maar omdat het vee hier by veel fmerten lydt en derhalven dikwyls daar tegen aanfpartelt, zoo brengt men het liever vooraf in eenen hoefftal, en neemt op die wyze de koord er uit De wonde laat men het veiligfte aan de natuur over, zonder een pleister of eene zalf er op te leggen. Zou dezelve echter zeer dim worden, dan doet men in een pint water eene handvol ongebluschte kalk, giet het daarover heen maande water er van af, en wascht er de wonde mede uit. Indien de wonde, na reeds doorgeftaane ziekte, niet mogt willen heelen, dan ontbindt men aluin, of wat blaauwfteen in fchoon water, of wat blaauwfteen in wynazyn, en bevocht de wonde daarmede, nadat dezelve vooraf met laauw water uitgewasfchen is geworden. § 47- De eerfte blyken van de uitberftende ziekte o> penbaaren zich gewoonlyk op den zesden, zevenden, agtften of negenden dag, ja wel nog laater, en  95 en zelfs eersr op den veertienden dag na gedaane inënting; en wel door eenigen hoest, eene zwakke koortsrilling, zekeren afkeer tegen eeten en drinken, tamelyke gevoeligheid aan den ruggraat, vermin dering van de melk by melk gevende koeien, een droevig gelaat, het wateren van de oogen en uit den neus, en nu en dan door tandenknersfen, waarby men tevens bemerkt, dat het beest in 't geheel niet, of ten minden niet recht meer herkouwen wil. Vertoonen zich deeze toevallen reeds voor het verloop van de eerfte zes dagen, dan is het een merkteken, dat het vergif reeds voor de inënting in het bloed is gekomen, en het beest als natuurlyk ziek geworden moet befchouwd worden; en dit is zeer gevaarlyk. In 't algemeen is het altoos des te {limmer, hoe vroeger deeze eerfte toevallen zich öpenbaaren. Indien ook maar de minften van de bovengenoemde toevallen ten voorfchyn mogten komen, en het beest enkel maar een weinig mogt hoesten, dan kan men, des niet te min, vast gelooven, dat de ziekte op den weg, of veel meer reeds werkelyk voorhanden is, vooronderfteld, als het beest anders niet gehoest heeft. Zodra gy dus nu ziet,dat de ziekte zich openbaart, dan moet gy u op het diepfte houden ingeprent, hetgeen ik u onder No, 29, 30, 31, 32, en 36. gezegd hebbe. §48. Voor alle dingen moet gy aan het vee eenen eigenen oppasfer geeven, die den meesten tyd by hetzelve moet v( toeven, en op alles naauwkeurig acht geeven, wat by hetzelve omgaat. Hy moet G 4 van  van ftonden af aan het vee al het voeder onttrekken, en hetzelve daarvoor enkel met de u reeds genoemde dranken van meel, zemelen, lyn enz. onderhouden. Hebt gy nog gezonde melkende koeien, dan kuut gy aan het zieke vee ook wel dikwyls zoete melk, of, hetgeen nog beter is, karnemelk te drinken geeven, of doen ingieten. Naast dit is het voomaamfte middel, om het ziek gewordene vee, naar aanleiding van No 30, over het geheele ligchaam met eene vette, verwarmde oiie dagelyks, ï ochtends en rs avonds, te laaten infmeeren. De oppasfer geeft voor't overige naauwkeurig acht, of t.) het vee in 't geheel niet, of te hard zynen mest van zich geeft; 2.) of hetzelve te dunne mest maakt, en als het ware, den loop heeft,- 3.) of het fterk begint te fteenen en te kermen; 4.) of het misfehien zyn water niet kan losfen ; 5.) of het den ruisfehenden brand op den ruggraat heeft; en 6.) of hem de hals ontftoken, en rset gezwellen bezet is. Ten einde de twee eerfte gevallen des te beter te kunnen opmerken, moet het vee, des morgens en des avonds, droog geftrooid worden, ?o dat gy zien kunt, of, en hoe hetzelve mest. Gefchied dit laatfte dus in V geheel niet, of is de mest te hard, dan moet gy den in de endelelarm zich bevindenden harden drek, gelyk ik u reeds onder No 36., gezegd heb, met de hand er voorzichtig uimeemen; hierop, naar aanleiding van No. 3r, vlytig klisteeren, en alle vier uuren een vierendeel tot een half pond lynolie geeven. Mest het vee te dun^ dan geeft hetzelve, naar aanleiding van No. 3a, het mengze! van vlier en kamillen -afkookzel met aschazyn of laauwwarme melk, of een meng- zel  zei van eenvierendeel tot een half pond lynoloie, even zoo veel gefmolten vet, en een halve pint aschazyn, zoo als ook het gemelde koolenpoeier, en flymerige klisteeren. Begint het beest fterk te fteenen en te kermen, dan moet gy hetzelve of, naar opgaave van No. 33, aderlaaten, of, hetwelk nog veel beter en heilzaamer is, de onder No. 36, opgegeevene, blaaien trekkende barnfteenzalf op den buik of op de borst leggen, en het daarby dikwvls vette en flvmerige dingen ingeeven. Kan het beest niet wateren, dar, klisteert hetzelve, gelyk ik u onder No. 36, gezegd hebbe, met een aikookzel van een handvol kamillen, en even zoo veel pieterseliezaad, waarby gy nog eene handvol zout en eenige lepels vol lyn - of boomolie voegen kunt; en heeft het den ruifchenden brand, dan fnydt op die plaats in de huid, en laat het water of de lucht er uit gaan. Is het vee de hals ontftoken, m kan het derhalven maar met veel moeite, of zelfs in 't geheel niet zuipen, welk geval echter maar zelden, en gewoonlyk flechts dan plaats heeft, wanneer het vee de ziekte reeds fchynt te hebben doorgeftaan, en hetwelk men uit de groote hitte, roodigheid en gezwel in den hals kan opmaaken, dan kunt gy het vee terftond voor en beneden op den hals de blaêren trekkende Barnfteenzalf leggen, hetzelve ook, als gy wilt, alle twee uuren met het in de Apotheeken te bekomene water van Goulard: (Aqua vegeto- mineralis Goulardi of met een mengzel van derde half pint water, een half pint goede wynazyn, vier loot falpeter, en etlyke eetlepels vol honig den hals uitfpuiten. Een mensch houdt hierby het hoofd van het beest in de hoogte, G 5 ecn  een ander houdc den mond open, en de tongenaar beneden, en een derde verricht het infpuiten. Is dit gefchied, dan wordt het hoofd geheel losgelaaten opdat het vee ter deege kan uithoesten en uit niezen. Het beste is nogthans de eerstgenoemde zalf. Hierby wordt geduurig de grootile zindelykheid in den ftal in acht genomen, en dezelve dikwyls door het openmaa^en van de deuren gelucht, of, als het weder niet gunftig mogt zyn, met Jenneverbesfen, azyn en diergelyken berookt. §49- Gy behoeft echter niet te vreezen, dat alle deeze evengenoemde flimme toevallen by ieder ingeënt ftuk zullen plaats grypen. Neen! men befpeurt dezelve veelmeer flechts by weinigen, Maar indien dezelve ook komen, dan houden zy maar twee tot vier dagen aan; en als gy uw vee daarby zorgvuldig, op de voorgefchrevene wyze, behandelt, en het den dag over dikwyls afwryft en rost, dan kunt gy de vaste hoope hebben, dat hetzelve meestal gered zal worden, en dat, indien er u ook een of twee van zouden fterven, gy toch meer vee zult overig behouden, dan wanneer gy gewacht had, tot dat misfehien de natuurlyke ziekte gekomen zou zyn. In de allermeeste gevallen is echter de door de inënting bewerkte ziekte niet zeer fterk, maar duurt, tamelyk gemaatigd, maar twee tot drie dagen; dikwyls is dezelve zeer zacht, zodat gy twyffelachtig zoud kunnen zyn, of het vee de ziekte wel gehad hebbe ; en zoinwylen wordt, gelyk gy reeds uic het voorige weet, het vee in 't ge-  geheel niet ziek, alhoewel het eens of twee keeren is ingeënt. Ook dit vee is als gebeterd vee te befchouwen, en zal niet meer befmet worden. § 5°- Wordt het zieke beest weder beter, en verlangt het weder te eeten, dan geeft het in den beginne, dat is, in de eerlfe drie tot vier dagen, maar weinig en goed voeder, gelyk datgene geweest is, dat gy in de laatfle dagen na de inënting nog voor het uitberften van de ziekte gegeven hebt. Heeft het vee eenen verwonden mond, dan geeft hetzelve liever brood, raapen, groente, en ander zacht voedzel, en dat maar by enkele handenvol. Matigheid in het eeten is, ook na de herflelling, wezenlyk noodzaaklyk. Veel drinken is goed. Gy neemt hiertoe lyn - of meeldranken, een afkookzel van mout, jeneverfpoeling enz. en daar tusfchen het afkookzel van wilgen • eiken - en elzen bladen of bast, hetwelk ik u reeds onder No. 36. heb aangeraaden. Komt er ergens een gezwel, of eene buil ten voorfchyn, weswegen het beest dikwyls weder ophoudt met vreeten, en weder erger fchynt te worden, dan moet deeze nier alleen, gelyk ik reeds onder No. 36. uit eigene ondervinding geraaden heb, door warme omflagen fchielyk gerypt en geopend worden, maar het beest moet ook door een ontlasrend middel behoorlyk worden gezuiverd. Hiertoe dienen de eigenlyke laxeermiddelen, die ik onder No. 34. heb opgegeeven. Na doorgeftaane ziekte neeme ik echter gewoonlyk Lorkenzwam, Zemesbladen, en wilde wyngaart [ Rad. Bryon. alb. ] van ieder 2 loot, en  en 6 tot 8 loot Sal Glauberi of Fredrikszour, kooke het met 2 pint water ter deege af, giete het door een linnen doek, en geeve het nat daarvan aan het vee, binnen een uur, op twee keeren in. Indien het na 8 uuren nog niet, of maar zeer weinig gewerkt heeft, dan laate ik op hetgeen op den bodem is liggen gebleven een half pint water gieten, hetzelve opkooken en het vee met het dik infchudden. Zwak en jong vee geefE men natuurlyk minder. Ieder ftuk, dat de ziekte heaft doorgeltaan, moet eenige dagen, na doorgeftaane ziekte, een zodanig laxeermiddel hebben; want als dit verzuimd wordt, dan wordt het ligt weder ziek, en fterft binnen weinig dagen, omdat de in het ligchaam terug geblevene fcherpte ligtelyk op de longen, de maag, en de darmen, of andere edele innerlyke deelen valt, en aldaar ontlïeeking en brand veroorzaakt. Zulk vee, dat juist niet zeer ziek geweest is, kunt Gy, in plaats van het laxeeren, dagelyks etlyke keeren eene handvol keukenzout onder het drinken geeven. Is het laxeeren over, dan kunt Gy het vee op nieuw het verfterkend afkookzel van eiken - of wilgen bast en bladen als eenen drank, en daar benevens 's morgens en 's avonds tot verfterking van de maag, eene goede handvol kleingefnedene alzem tusfchen twee fneden brood te eeten geeven. Naar myne eigene ondervinding kan ik u betuigen, dat de beesten dit niet alleen zeer gaarne drinken, als zy er eens aan ge. woon zyn, maar dat zy ook daar by in krachten enfterkte zichtbaarlyk toeneemen. Een zodanig ftuk vee is dan veel meer waard, dan een ander, hetwelk de ziekte nog niet gehad heeft. Dit alleen moest u reeds overhaalen, de inënting by uw gezonde vee te  IOI ce bezigen; indien Gy echter nog twyffelachtig zyt, dan lees' nog eens wat ik u onder No. 40. en 41 van de gefchiedenis en de voor deelen van de inenting gezegd hebbe, en oordeek dan, of het niet gefckikter, veiliger en beter, en voor u, als redelyke fchepzelen, om zoo te zeggen, pligt en noodzaaklykheid is, om uw gezond, vee, volgens de door my opgegeevene zoo gemaklyke, redelyke en goedkoope wyze, in te enten, of te laaten inënten. Qverlegt de zaak eens recht, en zegt, of de inenting niet den voorrang verdiene boven elk ander middel? Uwe Overheid is zoo wys en' zoo welmeenend omtrent u, ttat zy u zekerlyk hier aan niet verhinderen, in tegendeel op het krachtigfte daartoe aanfpooren, en door wyze inrichtingen ieder nadeelig toeval, dat door de inënting mogelyk zou kunnen veroorzaakt worden, zal trachten te keer te gaan. Hiertoe behoort, by voorbeeld, dat de ziekte door de inënting verder verfpreid kon worden. Dan, gelyk ik u reeds boven onder No. 41. gezegd heb, dit is nog nooit het geval geweest, en zal het ook niet zyn, wanneer Gy de voorzichtigheids regelen op het tegenwoordig, geval toepast, welke ik u onder No. 6 gegeeven hebbe, en .wanneer Gy aan het ingeente' vee eenen eigenen oppasfer geeft, die tot geen ander mensch, in geen ander Dorp en in geenen anderen nog gezonden ftal gaan mag, zoo lange hy zyne ftalkleeding aan heeft. Indien Gy dit in acht neemt, dan zal de ziekte niet verder verfpreid worden, en geen van uwe ongeloovige of bèfluitlooze buuren zal u met recht het verwyt kunnen doen, dat Gy door de inënting de ziekte in de plaats gebracht en in dezelve verfpreid hebt- De itiën-  — 102 ting kan derhalven op ieder gezonde plaats zonder nadeel in V werk worden gefield; ja dit is zelfs noodzaaklek, omdat anders het in te enten; vee reeds befmet zyn en derhalven ligter fterven kan. Des te dringender is de inenting als dan, wanneer de natuurlyke ziekte reeds in eene nabuurige plaats heerscht; dezelve doet echter geen zoo goede weiking, wanneer in de plaats zelve, waar men in wil enten, de ziekte reeds hevig woedt. Dit leert op het klaarblyklykfte, en zoo, dat-er niemand aan kan twyffelen, het voorbeeld van Mekelenburg, alwaar, gelyk ik onder No. 40. reeds heb aangehaald, op [zulke plaatfen, die van de natuurlyke ziekte verfchoond waren, 3Ö06 beesten ingeënt wierden, waarvan maar het elfde geftorven is, daar en tegen van 269 ftukken, die op plaatfen ingeënt wierden, waar de natuurlyke ziekte reeds woedde, altoos het derde geftorven is. Bewys genoeg! om alle tegenwerpingen te wederleggen, en u des te meer aantefpooren, om in gemeenfchap met alle inwoonders van 'uw dorp of plaats de inenting, als een boven alle anderen *emaklyk, veilig, onbedrieglyh, en weldaadig middel, hy uw gezaamenlyke vee 'op eenmaal en te gelykertyd by de hand te neemen en in V werk- te flellen. De Heer beftuur uwen geest en uwe harten, en doe li hierdoor het onheil afwenden, dat boven uw hoofd zweeft, zoo lange uw vee de ziekte nog niet heeft doorgeftaan! Hy zegen myne en Uwe poogingea! en doe my de vreugde bekeven, van u tot iets te hebben opgewekt, hetwelk, naar het voorbeeld wm edele menschlieveiide mannen in andere Landen,  ■ 103 Landen het beste middel is, om uw vee in goeden welftand te bewaaren en uwe gelukzaligheid te bevorderen. Erlangen den 18 November 1796 en den 10. September 1797. NASCHRIFT. Als oigenlyke artfenyen hebbe ik, behalven de onder No. 30. en 32. aangehaalde middelen, voornaamiyk volgende twee poeiers gebruikt en hierdoor veel vee gered. 1. ) Terftond in het begin van de ziekte, neem: Gods genade kruid. (Rad. Gratiolae) en Jalappenwortel van ieder 2 loot, wilde wyngaart (Rad. Bryoniae) 4 loot, fpiesglas ( Vitrum Antimonii) 3 loot, maak het tot een fyn poeier, en geef alle twee tot drie uuren eenen tot twee eetlepels vol in een groen blad, of met meel en water tot eenen deeg geroerd. 2. ) Als de ziekte reeds eenige dagen geduurd heeft en de doorloop reeds begint, dan neem Gods genadekruid en wilde wyngaart van ieder 2 loot, Schelkcnswortel, ( Rad. helidonii majoris) en witte Maluwe [ Rad. Althese] van ieder 2 loot, fpiesglas 3 loot, maak het tot een fyn poeier en geef het zieke vee daarvan alle twee uuren eenen tot twee eetlepels vol, op de aangehaalde wyze, in. 7?y   By H. C. A. THIEME, Boekverkoper te Zi.trhen, is heden van de Pers gekomen, en ali.ni verzonden; I. Elifa of de Vrouw Zo als zy weezen moest; mei vier extra fraaye plaaten. Weinige boeken zyn zo gunstig, en met eene zo atgemeene goedkeuring in Dultschland opgenomen, tn zoo voardeelig beoordeeld, als deeze tlifa. In den korten tyd van ruim twee jaaren is d't werk aldaar vier maaien herdrukt, behalven dat er ook nog van hetzelve twee tranjche en eene Engclfche Edttie het licht zien. Worden jonge Meisjes en getrouwde Vrouwen in dit vanreflyke Beek door de hier voorgejlelie voorbeelden tot deugd en tot vervulling van haart Vrouwelyke pligten opgewekt, zo diendt hetzelve niet minder om Jongelingen en Jonge Mannen, de waardy van eene deugdzaame Vrouw, gelyk Elifa was,recht te leeren j'cliatten. II. PK E. Knigge, Levensregelen of Voorfchriften om vroom tn verstamig te Iteveh. ■ Veele Ouders, welke gaarn zien, dat het hunne Kinderen wel gaat, zw by de menigvuldige Boeken en Geschriften, welke -aaagiyks uitkomen, in vrees, hun een boek in de banden te geeven, hetwelk zy zeiven. wegens hunne bezigheden vooraf niet hebben kunnen leezen; Zulke Ouders kan dit bovenstaande nuttige Werkjen ten sterksten aanbevoolen worden; hetzelve is zeer netjes, in een gemakkelyk. Zakformaa(]e gedrukt. UI Verzameling van nuttige Hijiorien, Zedelesfen allen in 't Fransen, aller gefchiktst om aan de Jeugd 't onder, wys in 't Fransch leezen aangenaam en gemaklyk te maaken. Uit dit Fransch Werkje, zyn de moeityk/le woorden en fpreekwyzen, voor Schooien, waarin de Franjche en HollandJ'che taaien geleerd worden, vertaald, en in een Vocabulaire achter het werkje geplaatst; door Behulp va» welk Woordenboekje de Leerling op eene alllergemakykjle wyze de woorden kan vinden, — en voor Schooien waarin ie Franfche en Hoogduitfche taaien geleerd worden, vindt men hetzelfde Woordenboekje van 'S Fransch in 't Hoogi vertaald. • Het debit dat dit Boekje in Dultschland heeft, waarvan kort op elkander drie Drukken uitgekomen zyn, zal onze Nederlandjche Onderwyzers ras doen zien, dat het allernuttigst voor de Jeugd is. IV, No. i en 1 van het Nieuwe Printeboek voor Kinderen, behelzende Onderwerpen uit het Ryk der Nituur, der Wetenschappen, Kwijlen en Ambachten, mauwkeurig afgebeeld, en in  vyf UaUn levattelyk lefchreven. De Onderwerpen in $To. £ zyn I. Plantgewasfen en Infcften, als j. Het Verkens. brood. 2 De groote Wolfsmelk. 3. De Agamemnon, een Dagkapel. II, Zoogende dieren, als 1. Het Hart, 2. Het wilde Verken. 3. Het Konyn. 4. De Dwerghaas, 5. Het gemeene Bekhooientje. 6 Het Marmot III. Na. tien en Heidenfche Godheden, als 1. Eene Koningin van, Siam. 2 Een Koning van Ava 3 Apollo. 4. Diana, IV, Ambachten, naamelyk de Boekbinder, met al zyn gereedschap, en op verftheiden manieren werkende. V. Natuurtqneelen, als de Groote Geiler op Ysland. De Onderwerpen in ÏJo. II zyn, I. Planten en 'mfeflen, als 1. De Kat, de Vorkilaart, of diklyvige Wilgenrups. 2. De Maturna of Athalia. II. Natiën en Heidenfche Godheden, als 1. Op-, tocht van den Keifer te China. 2 Juno. 3. Venus, III. Vogels, als de witftaartige Arend. IV. Ambachten, als eene volmaakte JStyfzelfabrik. V. Natuurtoneelen, als, de merkwaardige Bariyaanboom. Er zyn reeds eene menigte Printeboeken voor Kinderen m het licht; maar gedeeltelyk zyn de onderwerpen noch goed geteekend. noch goed gegraveerd, en geillumineerd. De Uicgeever vleit zkh voor dit alles gezorgd te hebben, en laat de ver'., dere beoordeeling van dit werk aan een ieder over. V. Waarachtig en naauwkeurig ondmvys voor den Landman, aangaande de Rundveeziekte en derzelver ir.ënting, dost C. C. Reich, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Erlangen^ enz met eene aanpryzende Voorrede van R. Forften, Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Bataafsche Hpgefchool te Harderwik en Archiater van het voormaalig Gelderland. Daar'di verderflyke Veeziekte onlangs in ons Land, vooral „ in het voormaalig Gelderland en Omftreeken, zo droevige verr „ woestingen onder het zoo nuttig, en tot het bejlaan van den Lvidman en Burger zoo enontbeerlyk Rundvee op nieuw heeft aangericht, en dit geduchte kwaad, hoe zeer hetzel-. „ ve thand', Godt zy dink! verminderd, of wel zoo veel men „ weet, geheel is opgehouden, echter ligtelyk tot ons kan ,, wederkeeren; zoo 'is het niet te verwonderen, dat men „ alom naar middelen van voorbehoeding en geneezing heeft „ omgezien, en dezelve door den druk bekend gemaakt, ten ,, einde deeze yerfchriklyke landplaag met alle. kracht te keer te gaan, en, indien het mogelyk was, geheet uit te. roeien ,, ofte voorkomen Onler de menigvulaige Schriften, die z» „ wü hier als voornaamlyk in Dultschland, over dit onderwerp ,, tot dat oogmerk in 't licht zyn gekomen, munt dit On„ derwys over de Veeziekte, en derzelver Inenting van  5 den Hoogleeraar Reich, vo/gerw het bejlisfend oordeel van den. doorkundigen, en byzonder in dit vak zoo bedrevenen, Hoog. leeraar Forltsn, boven allen uit. En wie, dien het behoud "\ van zyn Vee, en dus zyn eigen weivaarcn ter harte gaat, , zou niet gaarne den geringen 'prys van 16 ftuyvers wulen " fefteeden, om zich dit voortreflyk IVerkjen eigen, en van „ hetzelve, waar, en wanneer het nodig is, gebruik te maaken. . VI Kleine Natuurlyke Geschiedenis voor Kinderen Be proote, van alle Kindervrienden erkende, door de Schryvers der Bibliotheek en Letteroefening zeer geprezene nuttigheia van dit bevallig, met 191 fraaie afgezette afbeeldingen ver/ierd en daarby zo min kostbaar onderwys in de Natuurlyke Gejchiedenis bMt ook voornaamlyk uit het fterk debiet, t welk du Werljen in ons Land gehad heeft en nóg heeft; en behoeft dus °een verdere aanpryzing. In Duitschiand is daarvan reeds een