■ x068 81 1178 9812 UB AMSTERDAM u   MENGELSCHRIFTEN.   MENGELSCHRIFTEN voor M IJ N E LANDGENOOTEN. Tc MIDDELBURG, bij W. A. K E E L, e n Te DORDRECHT, bij A. B L U S S É en ZOON. mdcc xc.  Hemelfche Voorzigtigheid , geleid mij dan op het pad, dat mijne weetlust wil bewandelen; — dan zal ik die wijsheid zoeken , die niet met dit leeven vergaat , maar die dan , als alle zinlijke genoegens -verdweenen zullen zijn , mijn afge- fcheiden geest onleedig maken, en rijper zal doen worden voor ziine ercote- beftemming. — ' e." m. r o s t.  Schoon ik in «lies te «W «» ien boeten te. maaken ge» en.de.) — verfaamelen van wetenfchap , ve r , iR. _ la fckoon ik deeze fpreuvan £m»rte is, . J . ^ in ata ta—vinde , verfchnnt 6»« ook dit gedeelte van mijnen geringen • t «_t ppnieen roem te landgenooten 5 met om eembe , . 1Tr!ar om zo 't mogelijk m bejaageri, maar, o eenig,mts nuttig te ^n, ai *** ook maar,voor één eenige gevoelige, en met gezond verftand begaafde ziele', — ij^, n j 't k alles iidelaeid* lieid der ijdelheeden, t u alles j ^  h zegt die zelve groote man ja dit mijn fclirijven is ook zeeker ijdellieid , of zal eens tot ijdellieid verkeeren: liet nuttigfte , beste en aangeleegenfte werk, offclioon het bij geleerden en ongeleerden in aclitinge is of zig geplaatst vind in. de aanzienlijkfte boekverzamelingen, en gevat in de cierlijkfte band men ftelle zel¬ ve , dat liet een -waar uitgebreid nut heeft gedaan, in de menfchelijke maatfchappij , in 't bevorderen van -wetenfchappen, of van den vraaren Godsdienst eenmaal moet dog dat zelve boek, vergeeten en verdorven , ja als 't waare vernietigd worden : —Het volk, waar onder het bevraard w ord, zal mogelijk verdelgt , en een ander volk in deszelfs plaats, Kun grond bewoonen , en dus dat boek in handen van anderen komen , die voor zulke denkbeelden onvatbaar , het zelve op geene waarde hellen , en dus vergeeten mogelijk zal het door de vlammen verteerd — door vocht verrotten of het ongedierte ten proo-  Ï1I prooje worden — en, zeeker bij de hW ping van de ftoffe, bij de verandering aller dingen , in dien draaikolk van ver- wisfeling verzinken en verdwijnen zo het zelve echter één 'eenige invloed op één kostelijken en voor de oiifterflijkheid geformeerden geest, had agtergelaaten, die een redelijk weezen tot zijne waare beftemming, aan deeze en geene zijde des grafs had gebracht, dan zoude de ftoffe van het boek wel gehoopt, maar zijn oogmerk van waar nut geweest zijn. En zou¬ de het niet mogelijk kunnen zijn , niet om de waardij van mijn werk , maar door de waarheden , die het bevat, dat het zelve eenig dergelijk nut konde doen, ten minsten, dit was mijn oogmerk, eensdeels. ■— En ten anderen wilde ik deeze mijne gedagten bij elkander verfaamelen, om te weeten of dezelve een zuiver geheel uitmaaken. — Geene derzelven zijn nieuw, en dat moeten zij ook niet zijn; maar rustende op den Heijligen Bijbel, en de 2 ge-  r? gezonde reeden , door eene gezuiverde wijsbegeerte toegelicht , moeten die op een gelegd goed fundament gebouwd zijn, dat eenig en alleen , de waarheid tot grondhag heeft. ' Dat de God der waarheid mij op den regten weg leide, en mijne oogen verlichte , om de waarheid te kunnen zien ! P. ★ * IETS,  IETS, OVER TIJDELIJK EN EEUWIG GELUK. Zoude de befchouwihg van het einde des menfchelijken levens, en zijn voortduurend eeuwig beftaan, eenige affchrik in mij kunnen verwekken ? < • Neen ! aangenaame gedagte, verrukkend vooruitzicht , waar door ik de eeuwige Almacht — zijne heerlijke werken, mijne be- Üemming, mijn plicht leer kennen. Ge- dagten die mij te rug doen zien, op de fchep- ping cn wording aller dingen op het plan der Godsmin, omtrend het menschdom op Gods heerlijke daaden en hoogwijze oogmerken; gedagten waar door, voor zo verre het hier nog onrijp verftand kan rijken, den mensch waare wijsheid kan bekomen. Wijsheid, die be¬ ter is dan Robijnen , want bij haar is niets te vergelijken; — wijsheid, die den mensch tot 3 waar  6 IETS, OVER TIJDELIJK waar geluk kan geleiden, aanvankelijk hier op de waereld, om voorbereid te worden tot een eeuwig en volmaakt geluk. Het fcheppend Alvermogen, van alle eeuwigheden onleedig zijnde, deed ook te zijner tijd uit zijne eeuwige volmaakte Algenoegfaamheid , onfterfelijke geesten uitvloeien, met een fchaduwe van het Godsverftand begaaft, gefchikt, om eenigen tijd , met een konstwerktuigelijk lichaam verè'enigd, op 't naauwfte verëenigd te zijn ; zo dat, nog geest nog ftoffe, afgefcheiden van elkander , hier in ftaat zijn om te beantwoorden, aan 't oogmerk van den grooten Schepper, bij het formeeren van dat voortreffelijkfte fchepzel, 't welk het ftipje zijner fchepping bewoont, dat wij waereld noemen. ■ Deeze tegens elkander overgeftelde en overëenftemmende deelen , moeten egter eenmaal gefcheiden worden, door het onverbreekelijkst geweld , door den dood — om daar na in volmaakter ftaat, onaffcheidelijk vereend te worden. Onnafpeurlijk plan van Godsregeering! zo wordt uit het leevenloos popje der eertijds kruipende rupfe een heerlijke capel gebooren zo moet het zaadje in de aarde rotten, daar uit zijn verborgen kiem , een rijzende plant , een heerlijke bloem hervoort Jtoirit j ... i Maar hoe fchooner de rupfe was, hoe  EN EEUWIG GELUK. 7 hoe gezonder, hoe beter, de natuurlijke ftaat van het zaadkoorntje was hoe fraaijer capel — hoe voortreffelijker plant of bloem dezelve hervoortbrengt dit leid mijn befpiegelenden geest op , door de natuurlijke gelijkheden, die ik tusfchen deeze, en de ftaatsverwisfelingen van den mensch vinde, om te befluiten , hoe meer kundigheden de. laatfte hier opzaameld hoe meer hij naar het Goddelijk voorbeeld, die ook eens als mensch, als zijn broeder, hier op aarde verfcheen, gelijkvormig zoekt te worden , hoe voortreffelijker zijn geluk in de gewesten der onver- ganklijkheid zal zijn alle aardsch geluk oneindig verre overtreffende. Maar wat is Geluk! ■ ■ gewigtige vraag!... niet dat geen ik natuurlijk voor geluk houde, niet dat geen , waar naar den mensch zo onvermoeid ftreefd, waarom hij zo onophoudelijk werkt, en wroet en zweet. _ Niet dat geen , dat hij verkreegen hebbende , voor zijn heil, zijn troost houd, (om van het ongeoorloofde niet te reppen ,) — al het geene hem het leven voorfpoedig en vergenoegt kan doen doorbrengen. Neen ! zo hij alleen voor dit leven zorgt , zo kan dat aardsch geluk niot volkomen worden: dewijl een der voornaamfte eigenfchappen van 't waar geluk is, eene be4 wust-  8 IETS, OVER TIJDELIJK wustheid van dat niet te kunnen verliezen —» en daar nu al het aardfche met den dood eindigt, kan die bewustheid nooit bij den waereldbeminnaar plaatfe hebben. En hoe ver¬ keerd zijn foms de middelen, die tot het verkrijgen van geluk gebezigd worden, die den bejager daar van te laat doen bemerken , dat het geene hij zoekt geen geluk is , maar dat het zelve hem aan alle de gevaaren, van het dugtigfte ongeluk ten besten geeft. -' Maar zoude het waare geluk niet veel eer dat geene zijn , 't welk zijne hoop vestigd op een volmaakter ftaat, 't welk aan deeze zijde des grafs, hier de fundamenten legt, voor een gebouw van altoosduurend en geestelijk heil? gepaard met een inzicht in 't einde van de Schepping en Godsregeering , en de beftemming van den redenmagtigen waereldbewooner , waar door men zich richt, naar die voorfchriften, welke door Natuur en Godsdienst gebezigt worden, om 't rechte fpoor aan te wijzen; om met een verlicht oog de werken der natuur , en de verlosfmg door den Middelaar te befchouwen, en de laatfte voor zig te begeeren — met een volkomen toeftemming van 't geene de Heilige Godsdienst leerd. „ Welk geluk hier het grootfte ge¬ noegen r—: een kalme geest en een effene ge- moeds-  EN EEUWIG GELUK. 9 moedsgefteldheid oplcverd; — welk geluk na de dood en nog meer naar de opftanding tot volmaaktheid klimt. Dan, na dat de geest tot God gekeert -— het lichaam , in zijne -moederfchoot, in kille rust ontbonden, en tot zijne elementen te rug gekeerd is : — na dat de afgeicheide geest, tot zo lange het Gods plan, en op zulk een plaats en wijze als de Opperfte .Wijsheid beftemd heeft , weder vereend zal worden, met'de kiem of dat bcginfel van 't onverderflijk , van *t heerlijk lichaam , dat voorheen door 't kof omwonden en bedekt was, maar dan tot zijne rijpheid is gekomen en zijne intreede in de gewesten der zaligheid zal doen. . •— Troostrijk heerlijk verfchiet, eenmaal zal geest en ftof onaffcheidbaar vereend, deelen in 't hoogfle geluk waar voor 't fchepzel vatbaar is _ en van trap tot trap tot meer volkomenheid kunnen geraaken. _ Dan zal het verhand tot die rijpheid komen , om de geheimen der Godheid meer en meer in te zien: in één punt des tijds, zal den verheerlijkten mensch dan moogelijk meer kunnen denken, doorzien en bevatten, dan jaaren oeffenings, dan een geheele leeftijd hem konden leeren; dan zal hij mogelijk met een opgeklaard oog zien en doorzien, in één oogenblik, daar op aarde 't fchranderst vernuft 5 zig  io IETS, OVER TIJDELIJK zig ftomp op dagt. Misfchien met de fnelheid des lichts, met de "vlugheid van een Seraf, zal hij van waereld tot waereld, van zonnenftel tot zonnenftel zig kunnen begeeven, om dus als een dienaar des eeuwigen Lichts, in meer of minderen rang, mede werkzaam te zijn ter bevordering van de belangens des Opperften Konings. Dan zal hij 't heerlijke li¬ chaam van Jefus Christus gelijkvormig zijn, als een gevolg van 's Keilands menfchenmin , die eenmaal op deezen kloot ter zijner verloshng zijn aardfche lichaam gelijkvormig werd. ■ . En zag zijn fterfelijk oog met verrukkende en weetgierige verwondering boven hem flegts vonkjes glimmen, wanneer de zon de tegenvoeters verligtte, daar befchouwt hij da-n, mogelijk, waerelden met hunne bewooners, die hij dan kent en leert kennen tot de volmaaktheid toe. ■ — Al wat in 't rijk der natuur of der wijsbegeerte , te vooren voor Newton, Wolff of Leibnits verborgen was, is dan waarfchijnlijk naakt en geopend, voor zijne verlichte bevatting. m~, Daar zal hij met David, Salomon, Paulus, en zo veele andere voornaame Godsmannen, als met gemeenzaame vrienden verkeeren . en van hun onderweezen worden; daar zal een druppel vreugde zig in volle ftroomen voor hem uit-  - EN EEUWIG GELUK. , „ uitbreiden en een onuitputtelijke bron van verfaadigende zaaligheden zal hem geftaadig nieuw voedzel tot geluk geeven! 1 ERASTUS, OF DE DEUGDZAAME. Erastus , die deugdzaame is niet meer! — hij is geftorven ! geftorven ? Neen, hij leeft! nu eerst, — hij leeft eeuwig! —- zijn lee- ven hier op aarde, was flegts een droom, bij dat lecven dat hij nu aanvangt; en na de voleinding der eeuwen eindeloos zal genieten. ■ Vrome Erastus, gij waart een voorbeeld van deugd en ongeveinsde godvrugt openhartig, voorzigtig en eerlijk in uwen wandel, waart gij aller navolging waardig. Gij waart een trouwe vriend zo fchaars gevonden een tederlievend man en vader een menfehenvriend, die uw eigen belang, voor dat van uwen naasten durfde opofferen ; een weldadige, die geenen zijner me- defchepzelen, zonder aandoening en hulpvaardig mededoogen kon zien lijden; getuigen zo veeIe behoeftigen die om uw afzijn treuren , daar zij nu.  12 ERASTUS, nu in u hunnen verzorger en onderhouder misfen en hoe veele blijken van uwe welda¬ digheid , zijn 'er hier en daar verfpreid, nog te vinden : waardigen onvermogenden, hebt gij den' grond tot hun tijdelijk geluk gelegt ; en hoe veele nuttige inrigtingen , door uwe nutverbreidende werkzaamheid uitgevonden , zullen altoos gedenkteekens blijven , dat uw aardsch verkeer, aan deszelfs beftemming beantwoord heeft. • Hoe regt christelijk reedende gij om¬ trent de weegen der aanbiddelijke Voorzienige heid, met het menschdom, omtrend uw lot; mij dunkt nog hoor ik deeze uwe nadrukliji-e woorden : Mijn lot is bepaald , die plaats die ik in de fchepping moest vervullen, is mij door eene Alweetende Wijsheid en Goedheid toegefchikt offchoon ik minder in Gods oogen ben , dan een onmerkbaar hofje in mijne oogen is. — God ilaat mij egter gade Hij weet dat ik ben , . ja Hij befloot in de Eeuwigheid, dat ik bij de omwinding der natuur, op 't aardfche tooneel moest ver- fchijnen! troostrijke waarheid, 't zij 't mij wel ga, 't zij ik ongelukkig ben , aan deeze zijde des grafs als ik mij naar Zijnen wil gedraage Hij zal 't wel maaken Hij is liefde Hij zoekt alleen 't geluk van zijn  OF DE DETJGDZAAME. ï3 zijn fcRèpzel Hij is overal tegenswoordig} dus altijd bij mij : daarom boe 't ook ga, als ik mij, mijner beftemming waardig ge- draage zal alles tot mijn geluk uitloopen , . ja ik zal altoos bij mijnen God en Vader zijn." Niet alleen in zijn leeven, in voor- en tegenfpoed, was bij dezelve bedaarde 3 dezelve gemoedigde en verftandige man maar zelfs tot op 't 'einde zijns leevens , in zijn fterven, was hij waarlijk groot; }> ontvang : dus waaren zijne laatfte woor* den zig tot zijne vrienden en naastbeftaan- den wendende ontvang mijnen jbrigfterr zeegen. . Gods engelen haan gereed , om mij uit het land der lijdenden, naar mijn vaderland der ruste te geleiden. ■ Jezus die voor mij de fchuld betaalde -—- en mij plaatfe bereid heeft , wagt mij reeds , om mij eeuwig de vrugten zijner verdiensten te doen genieten, God zij met olieden en Hij geeve ulie- den een einde , als het mijne"  J4 B E S C H O U W I X G VAX D E X STER* R E X H E M E L. Staatige ftille nagt — hoe groots is uw heerlijk tooneel! eerbied bezielt mij, voor den grooten Maaker der Natuur eene zagte hui-- . vering -h eene afgetrokkene verwondering ftroomd mij door de aderen. ■ Hoe hil is alles het onmeetlijk hemelruim vertoond een luistervolle majesteit; terwijl het halve aardrijk in een kalme rust gedooken ligt zelfs 't gewoel der volkrijkfte Steeden, is in eene roerloosheid veranderd en op 't veld heerscht eene bijna hoorbaare ftilte; alleen eene enkele nagt- voogel laat zijn gekras nu en dan eens hooren en fchijnt het menschdom te leeren, dat in de diepfte rust zelve, de zorgloosheid moet gefchuuwd worden. Geen windje, bijna, beweegt de ligte luchtftroom flegts nu en dan roert zig een enkel populierblad . . door zagte en fchier onmerkbaare luchtbeweegins aangedaan. ■ Geen akelig maar een zagt fcheemerend duister bedekt de benedenwaereld, en word  BESCHOUWING VAN DEN STERRENHEMEL. ,5 word alleen door liet flaauwe fterrenlicht geleenie;t; door 't licht van eene ontelbaare menigte _—j mogelijk waereld en , en lichtbollen van verbaazende grootte, die zig llegts als glimmende vonkjes, door hun afftand, in 't luchtgewelf vertoonen. 1 Ja lichtbollen, onze Zon eenigermaate gelijk, om dat fommigen een eigen licht fchijnen te hebben ; en dan ook waarfchijnlijk het middenpunt van zonnenftelzels, het onze niet ongelijk welke dan waarfchijnlijk ook bewoonde waerelden zijn bewoond met fchepzels met verëerers der Godheid! • Maar waar voeren mij mijne befpiegelingen heen? ■ Vermeetele gedagten ! -— ik, die mij zelve niet ken, wil mij verftouten bijna tot de oneindigheid op te klimmen. Dan laat ik onderzoeken of mij zulke gishngen geoorloofd zijn. Is het mij wel mogelijk zulk een grootsch tooneel zonder verwondering te befchouwen ; is het wel mogelijk dan te gelooven, dat God, die in alles zijne wijze eindens en oogmerken doet doorftraalen, deeze duizende hemelfche lichaamen, alleen met dat oogmerk zoude gefchaapen hebben , om des nagts een weg door de zee aan te wijzen , of den rijziger de duisternis minder akelig te maaken. •— Neen! derzelver aanzijn heeft hooger be-  l6 BESCHOUWING bedoelingen , dan dat zo veele en onderscheidene bollen, die fommigen zo onbegrijplijk veel grooter als onze planeet zijn; welke laatfte dus maar een enkel hip van al 't gefchaapene uitmaakt., alleen ten dienlte van derzelver bewoo- ners zouden geformeert zijn. En is het niet tot grooter eer en heerlijkheid der fcheppende Almagt, te gclooven, dat ook die lichaamen mogelijk door bezielde weezens bewoondzijn, en tooneelen zijner groote werken opleeveren, — dan te hellen dat daar alles levenloos en onbezield is ; en wanneer ik hier op aarde alles bewoond vinde , van den hoogften berg tot een zandkorrel, -— van de zee tot een waterdruppel; wanneer mij het vergrootglas, (zo ik üegts mijne gezonde oogen geloove ,) zelfs inliet kleinfte infekt , een woonplaats voor andere dieren vertoond; en wat is een berg een zandkorrel, een waterdrup¬ pel of een dier, met fchepzelen, en infekten bewoond , in 't klein , voor het befchouwend . brein van den wijsgeer, anders, dan een waereld met zijne bewooners in 't groot is? — zoude ik dan kunnen gelooven, dat de planeeten onbewoond zijn dat daar alles leevenloos, en niet waarfchijnlijk vol van de heerlijkheid des Grooten Konings is. — Neen! gij Alomte- gens-  VAN DEN STERRENHEMEL. ^ genswoordige. Gij het middenpunt, de bron van alle leeven de groote konstenaar der natuur uit Uwe handen kan niets dan ziel en leeven komen! Gij zijt een God des leevens, en geene ftomme werken kunnen uwen roem en eer ten toon fpreiden; het groote oogmerk der fchepping! Maar ftrijden die gedagten niet tegens het boek Gods, den Heiligen Bijbel? Daar in werd immers geleerd God op 't meeste te verheerlijken ; en wanneer gefchied^dat meest? of, als ik alleen deeze aarde als de plaats der redenmagtige en levendige weezens befchouwe of, als ik de ganfche natuur , het ganfche Heel-al waar in aan zo veele verbaazende waereldbollen, hunne gezette loopbaanen gefteld zijn mij als bezield , als bewoond voorftelle ? Want gelijk het een grooter kunstenaar is, die een werktuig teffens beweeging geeft, als die flegts een beweegenloos kunstftuk maakt • . ftrekt het ook meer tot eer des grooten en opperften kunstenaars , alles, clan alleen een zeer klein gedeelte , van zijne fchepping bewoonbaar gemaakt te hebben. Behalven dat het Bijbelwoord ook, voor den opmerkenden en doordenkenden, tot zulke gedagten aanleiding geeft : God zal eens alles in allen zijn < ■ ■■ ■■ alle -zijne B we/--  ,S BESCHOUWING werken moeten Hem prijzen » zon , maan en fterren worden opgevjekt, om Hem te looven. Bovendien word 'er niets in gevonden , dat die Gode - verheffende denkbeelden wederftreefd. ■ En hoe veele natuur- en fterrekundige waarneemingen, geeven hier toe aanleiding, i ■ ' 1 Hij die denkt en overweegt, kan zig niet vergenoegen , met het geene te verwerpen, dat alleen door onkunde en bijgeloof verworpen word; dus ik befluite , zonder eenige bepaaling van den aart of hoedanigheeden dier bewooners te willen maaken, of te kunnen maaken dat die gishngen, die in alles overwoogen, in 't hoogstwaarfchijnlijke uitloopen, mij geoorloofd zijn niet alleen; maar mij opleiden, tot de hoogfte verheerlijking van de oneindige Wijsheid en Almagt van dat Weezen, dat wij met het hoogst ontzag God noemen, voor wiens gedugt Alvermogen den Seraf moet verftommen ; En tot welke denkbeelden, tot welke eerbiedvolle verwondering werd ik daar door opgeleid dan, wanneer ik be- merke dat alles, wat onder 't bereik van mijn verhand en oog kan vallen, dat het groote kunstwerk Gods uitmaakt, als langs een fchakel afdaald en opklimt; dat de natuur geene fprongen doet, maar overal merkteekens van zagte en bij-  VAN DEN STERRENHEMEL. t£ bijna onmerkbaare overgangen doet befpeuren; wanneer ik daar uit befluite , dat 'er toch in dat alles, hoe verfcheiden ook, eene harmo- nifche overeenkomst heerscht dat 'er een fchakel van zonnenftelfels een fchakel van waerelden en fchepzelen en een afdaalen- den keeten, van God, het oneindige middenpunt van alles is, die tot in het onmerkbaare eindigt, en aldus mijne denkbeelden in deeze oneindigheid zie wegzinken; daar de vcrftandelijke befchouwing hier van bewaard is , tot dat de menfchelijke geest, door alle zijne ftandwisfelingen heen , voor de Eeuwigheid is rijp geworden ! ,— VOO li KEUZE AAN 't BUITENLEVEN- Welke zuivere genoegens leeverd het Land niet op ? hoe fchoon vertoond zich daar de Natuur? hoe grootsch fpreid zich daar haare eenvoudigheid ten toon? en welke zuivere genoegens leeverd het buitenleeven niet op? , 't zij de morgenftond aanbreeke, of den dag zich in den vollen middag vertoond 't zij de 2 avond  20 VOORKEUZE avond valle, of de nagt de werken van Gods grootheid aankondigt. Dan, terwijle derzei- ver befpiegelingen des Natuurbefchouwers geest onleedig houden, ligt meenig Stadsbewooner nog in een zorgeloozen flaap, of te midden in onmatige vermaaken bedolven, die hem onbekwaam maaken, geen tijd overlaaten , nog gelegenheid vergunnen, om immer, door de befchouwing dier wonderen , tot haaren eerften Oorfprong op te klimmen. ö Wat verliezen de zodanigen ! zij offeren duurzaame vermaaken en genoegens, die hun geest verheren en met kalmte vervullen kunnen , aan ijdele geneugten en hun hart leedig laatende beuzelingen op! Geen ftads gewoel, (fchoon ook voor de maatlchappij nuttig en tot noodzaakelijke eindens, voor derzelver behoefte,) geene afwisfelende of bedwelmende bezigheeden of vermaaken, kunnen immer het zuiver genoegen evenaaren, dat ook op zijn tijd en naar ieders haat , op 't Land, in de buitenlugt kan genooten worden; daar is alles Natuur „ daar is alles leeven ; hier kan den befpie- gelenden Wijsgeer en den Godsdienst-vriend geduurig nieuw voedzel voor zijne verbeelding opdoen ; hier is het, waar nog onvervalschte Deugd, en beminnelijke eenvoudigheid, 't meeste kan gevonden worden. Ach! mogt ik meer zul-  AAN 'T BUITENLEEVEN. 21 zulke genoegens kunnen fmaaken! Dan daar de plaatfing der Voorzienigheid, door Iteeds aan elkander volgende werkzaamheeden, mij aan de Stad verbind, zij het mij genoeg, de buitenlugt nu en dan eens in te ademen, en het Landvermaak als van verre te aanfchouwen! DE MAAS. WAARDE DES TIJDS. Welk een prachtig verfchiet fpreid gij voor 't oog ten toon ó Maas! gij die een der voornaamfte Rivieren zijt, die mijn Vaderland doorftroomen; vorstelijke toneelen leeverd gij aan 't gezicht; 't zij in effene ftilte, of met hel golf-geklots, langs groene oevers, of voorbij Steeden en Havens, uwen ftroom op- of afvloeit ; 't zij vlottende waterkasteelen ten oorloge toegerust naar het afgeleegenfte waereldöord verordend of met koopwaaren bevragt, zich op uwe oppervlakte vertoonen ; 't zij den nijvren Visfer bezig is, om uwe inwoonders, ter voeding des menschdoms, in zijne netten te verftrikken, of te belaagen. Hoe treffelijk leerd mij uwe Ebbe en Vloed, 't onbehendige van het aard' 3 fche.'  22 DE MAAS. fche! hoe zeer Ieerd mij uw vermoogen , dat zelve de grootfte drijvende lichaamen met zich voert, den afloop der tijden, en met die mijn voorbijfnellend leeven , als een droom befchou- wen! Hoe lang fchijnt de tijd, te vooren, wanneer men eene gebeurtenis vooruitziet, en hoe onmerkbaar is dezelve verdweenen, als die voorbij is. De dierbaarheid des tijds werd zelden gewaardeerd. Ach, mogt ik' die beeter in acht neemen, en niet zijne waarde dan eerst bemerken , als die verdweenen is. ■ Tijd verlies , is groot verlies! en die geenen , die dezelve 't meeste waarneemen, klaagen ook 't meeste over haaren fnellen voortgang. ■ Hoe onbegrijpelijk is het voor die hoogfchatters van den tijd, dat veelen der Stervelingen over de langheid des tijds klaagen en moeite hebben, om dezelve , zo zij het noemen, te verdrijven; deeze beklaaglijke toeftand duid eene ledigheid des harten aan, die, of door moedwillig verzuim om den geest met kundigheeden te verrijken, of door traage onkunde werd veroorzaakt; en dan moeten beuzelingen de plaats van aangenaame, pnderzoekende en werkende bezigheeden vervangen, zo men de zelfsveryeeling de overhand niet wil laaten behouden. Hoe wenfchelijk waare • het, dat men de jeugd al vroeg gewende aan nut-  WAARDE DES TIJDS. a3 nuttige befpiegelingen en bezigheeden, en daar toe goede fchriften en voorbeelden bezigde; en men hen dus leerde, de tijd, die, eenmaal verloopen zijnde, nooit te rug keerd , nuttig te befteeden; dan was 'er bij verderen ouderdom altoos ftoffe uit den geest te haaien , om niet alleen alle zelfsverveeling te vermijden, maar ook om altoos zich de eenzaamheid zelve begeerlijk te maaken. En bijzonder behoorde hier toe in teedere jaaren den grond gelegd te worden. De grootfte Wijsgeer zeide reeds, dat de mensch niet zal afwijken van de eerfte beginfclen, die hem op den weg zijner aard- fche loopbaanc geleerd worden; en zoekt men de verbeetering niet in de jeugd, nimmer zal men flaagen, om volken, om menfchen van dwaalingeu te rug te brengen , of wijzer te maaken. - OVER  24 OVER DE ACHTING, AAX DEUGDZAAME ONGELUKKIGEN SCHULDIG. Het is zeeker, dat de deugdzaame , die buiten fchuld ongelukkig is, meer achting, meer oplettenheid verdiend, dan den voorfpoedigen dan hij , wien alles gelukt waar aan hij de hand flaat ; en die zich foms nog op eigen wijsheid durft beroemen, en deswegens van anderen geroemd en geëerd werd. Het is Gods vrij¬ machtig albeftel, dat door zijne Voorzienigheid, het lot zijner redenmaatige weezens hier op aarde reegeld ; en hoe getroost, hoe dank¬ baar , kan de Deugdzaame zijn ramp of voorfpoedig deel befchouwen , welk hij weet, dat hem alleen door den Opperregeerder om wijze en liefderijke oogmerken toegefchikt is; en zo denkt hij ook omtrent het lot zijner medemenfchen. . Dan hoe vaak ziet men niet, den rijken , den aanzienlijken den geachten, van vrienden omringt ; maar zo ras dezelve man , door 't geluk verhaten , of in bekrompenen ftaat komt, van alle die eigenbelangzoekers verltooten, die  OVER DE ACHTING , AAN DEUGDZAAME , ENZ. 25 die toonen, dat hun vriendfchap nooit de waare is geweest, welke het allermeeste naar den verdrukten en ongelukkigen zijne hand uitftrekt. —Eu hoe veel verfchilt het genoegen , dat de gedagten nalaat, van één ongelukkige van zijne medemenfchen van zijne medechristenen , als een middel in Gods hand, en in naavolging van den liefdevollen en weldadigen Jefus, uit rampTpoeden gered te hebben, van de leedigheid en onverzadelijke begeerte, die alleen de tafelvriendfchap en eigenbelangzoekende gedienftigheid ten gevolge heeft. En hoe veel behoorde de on- beftendigheid van het ondermaanfche den zulken niet te leeren, dat het waerelds goed zeer fpoedig met behoeftigheid kan verwisfeld worden. EEN VEREISCHTE TOT GELUK. Begeerte naar geluk, is eene onuitwischbaare neiging in 's menfchen ziele; en geen wonder, deeze eedele drijfveer der menfchelijke daaden en verrigtingen , plantte de Godheid in 't harte zijner reedelijke Schepzelen, tot verheevene eindens; die dezelve aan 't einde hunner verordening, op de 5 was-  i6 EEN VEREISCHTE TOT GELUK. waereld, konde doen beantwoorden. — Ja, die reikhalzende begeerte ter volmaking van zijn' ftaat, is een trek van het Godlijk beeld zelve; doch te jammerlijk van zijnen oorfprong afgeweeken, en door de overtreeding foms een bron van de bitterfte onheilen: om dat het geluk uit zo veele verfchillende en verkeerde oogpunten befckouwd werd; 't welk fomtijds en niet zelden het ongeluk des naasten na zig fleept : om dat eigenbelang vaak de drijfveer is , en het algemeene welzijn veronagtzaamd werd en fommige eigen rampen ten gevolge hebben: om dat de gronden , waarop den mensch zijn geluk meest bouwd, valsch en afwijkenden van natuur en openbaaring , het regte doel nimmer kunnen treffen; behalven dat fommige mogelijk zelfs geen denkbeeld van waar geluk hebben en hunne hoop alleen op het onbehendige vestigen. Maar zoude de Deugd niet het waare Geluk aan een mensch, en die weegens zijn lot op aarde niet te onvreeden behoeft te zijn, opleeveren? Ja de deugdzaame kan zekerlijk gelukkig zijn, en 'er is ook geen Geluk zonder Deugd! Maar is dan de deugd alleen genoeg, om zich boven het ongeluk verheeven te zien? mij dunkt, dat een boven de vooroordeelen verheeven geest, een fterkte van geest, een  EEN VEREISCHTE TOT GELUK. 27 een vergenoegen, door eene onafhankelijkheid van zaaken buiten zig, om geluk aan te brengen, door een in dat opzigt op zig zelfs haan veroorzaakt, bij de deugd moet gepaard gaan, zo men het geluk in zijn geheel wil vóórhellen of dadelijk ondervinden : want de deugdzaame, hij die zig naar Jefus lesfen, naar de regelen der rechtvaardigheid zoekt te gedraagen , en die zulk een gedrag in anderen bemint, kan zeer ligt, wanneer hij het tegensovergeftelde kwaad, dat hij rondom zig verfpreid ziet, dat zijne en eens anders goede oogmerken wederftreefd, van de ergfte zijde befchouwd, en geen fterkte van geest bezit, om zulks met die onderfcheiclende befchouwing aan te zien, welke hem tegens deeze ftroom doet beftand zijn, en zijnen weg rustig doet wandelen, tot moedeloosheid en droefgeestigheid overflaan en welk zelve uit menschlievende oogmerken kan voortfpruiten: uit een belangnee- ming omtrent het heil des naasten ; en die dus zijne vergenoegdheid hoort door eene partijdige befchouwing van de overwigt des kwaads tegens het goede, Nog het fchreijend oog van een Heracliet, nog het fchaterend lachen van een Democriet, kan eenen regt verftandigen middenweg evenaaren; en zoude dit midden niet de weg zijn, die eene boven alle vooroordeel ver-  28 EEN VEREISCHTE TOT GELUK. verheeven geest in dit opzigt betreed, en die met regt eenen welgeftelden geest kan genoemd worden die nog links nog regts ziet, als alleen tot leering, en zijn pligt gehaadig onder 't oog houd die overreed is, dat zal men gebreeken des menschdoms verbeeteren , zulks best door een onberispelijk gedrag , welk elk van zig zelfs beginnen moet; dat tegensovergeftelde gebreeken, meer in een onbetamelijk licht fteld , als die altoos te berispen, of 'er zig te zeer over te bedroeven, uit te oeffenen is; welke fterkte van geest de vergenoegdheid fteeds vermeerderd , en door de zaaken liever van haar beste dan ergfte zijde te befchouwen, den mensch met de natuur en zijn naasten bevreedigt ; en dus hem tot het waare geluk hier op aarde kan brengen. HUISLIJK GENOEGEN. Dat 'er' ook waar genoegen in den huislijken kring kan gevonden worden, ondervinden teede- re , gevoelige Echtgenooten ; en vooral die geene, welke met lieve Kleinen gezeegend zijn; welke aandoeningen van liefde en tederheid ge-  HUISLIJK GENOEGEN. 29 gevoelt den liefderijken huisvader, in de befchonvving en het bijzijn van zijn ega en kroost! Men veroeelde zig denzelven van zijne bezigheeden huiswaarts gekeerd, alwaar hij zijne waardfte panden, in een werkzaamen kling, ieder na deszelfs vermogen en ouderdom, aantreft. Hij omhelst zijne lotgenoote, die zig geerne beezig houd, met een aanminnig dogtertje in de eerfte vrouwelijke en voor de jeugd noodzaakelijke kundigheeden te onderwijzen; en bij afweezigheid van baaren echtgenoot, de plichten der opvoeding en een noodwendig toezicht ook over een lieven jongen niet uit het oog verliest; en zo ieder wicht naar zijne jeugd en vermogens, verftandig zoekt te behandelen; terwijl zij met moederlijke tederheid haaren zuigeling voed en verzorgt , en deeze regtgeaarde kinderliefde paart met die plichten, die eene braave huishoudfter en eene beminnelijke echtgenoote vormen. ■ Zij verhaalt de aar- digheeden deezer kleinen , in vaders afweezen, door haar opgemerkt, dat haaien man met aandagtigheid aanhoort, ten einde hier uit den aart yan ieder zijner kinderen te kunnen opfpeuren, om de opvoeding en 't onderwijs daarna te richten; terwijl hij ook geene dan braave en gefchikte voorwerpen tot onderwijs zijner lievelingen uitkiest. Anders denkende huisvaders of moeders,  3o HUISLIJK GENOEGEN. ders, die 't beftuur der kleinen aan bedienden of andere ongefchikte voorwerpen overlaaten, en liever hunne gezelfchappen en fpeelpartijen waarneemen, moogen dit alles voor beuzelingen of laage bezigheeden houden; waardige ouders, wien het heil hunner kinderen ter harte gaat, houden zulke oogenblikken voor dierbaar , en vinden het meeste genoegen in de verkeering onderling met deeze lieve huisgenooten, en de bezorging van derzelver heil; dit maakt de braave moeder tot eene goede huishoudfter, terwijl de vader zijn plicht, als bezorger des beftaans, waarneemt, en nimmer uit het oog verliest; wars van alle verkwisting, fchuuwen zij nadeelige en fpeelzieke bezoeken, of pracht en overdaad : zij befteeden liever die tijd en kosten ten nutte van hun gezin , of brengen die in 't bijzijn van braave lieden door ; en wanneer de avond den kinderen rust, en den ouderen ftilte verfchaft, hoe aangenaam is dan het verkeer der laatlten: de lectuur van welgekoozene fchriften , een nuttig en verftandig onderhoud , of de regeling van voornaame huislijke zaaken, doen hen die genoeglijke oogenblikken doorbrengen. Gelukkig huisgezin, daar liefde en eendragt woonen; —— hier vind men regte befeffen van des menfchen plicht hier werd Gods vaderlijke Goed-  HUISLIJK GENOEGEN. 3- Goedheid erkent hier maakt men een gepast gebruik zijner zeegeningen en 't is hier, daar waardige burgers voor den Staat gevormd worden. Zo zeeker als het is, dat zorge voor het ligchaam de gezondheid bevorderd zo zeeker is het , dat den deugdzaame ook door goede lesfen en voorbeelden gevormd moet worden. En waar hellen zorgrijke ouders meer belang in, dan in het welzijn hunner kinderen, van welkers aanweezen zij de middeló'orzaaken, in de hand des Algemeenen en alleen goeden en liefdevollen Vaders zijn; hunne verplichting in dee- zen befeffen zij , en uit dien hoofde zoeken zij zig daar van ook te kwijten; zij weeten, dat het verzuim in deezen hun een naberouw zoude kunnen veroorzaaken, dat hun alle genoegen zoude kunnen ontneemen. Neen ! zij ftreelen zig liever met een aangenaam vooruitgezigt, dat zij in de Eeuwigheid zelve hun kroost met ongehoorde blijdfchap zullen kunnen aanfchouwen. —— ON-  3a ONBESTENDIGHEID. De ohbeftendigheid is het behendige kenmerk van al het geene zig op 't uitgebreide oppervlak der Aarde vertoond; groote zo wel als geringe zaaken en gebeurtenisfen leeren zulks onafgebrooken ; en deeze onbeitendigheden , deeze lotverwisfelingen zijn het , waar door het groote plan der lioogfte Wijsheid moet volvoerd worden. — Hoe wijs en wonderlijk zijn Gods weegen! Jofeph moest door zijne broederen verkogt en in den kerker komen, om een medeheerfcher en behouder van een der grootfte volkeren der oudheid te worden dat, tot hoe hoogen top van luister opgeklommen, evenwel niet alleen vervallen, maar ook overwonnen en geheel vergeeten is. En zo gefchied alles door middelen, door die zelve Opperbeftuurder verordend. Nimmer had het beroemde Car- thago gebouwd geworden ; zo niet eene \ orstin uit Phoenitiè'n, wiens broeder, den oppergebieder van dat gewest, een tijran, een gierigaart was, die haaren rijken man deede omkomen; en zij dus  ONBESTENDIGHEID. 33 èus met haare fchatten vlugtende, bij geval op Africa's kust was aangeland; en dit gemee- nebest, zo vermogende en beroemd in de historiën der oudheid, wierd egter door haare mededingfter, het R\omeinsch gebied, geheel omgekeerd ; en dat zelve Rome , toen zo magtig, moest bij kater tijd een diergelijk lot ondergaan. Wat kunnen groote mannen , als werktuigen in de hand der Voorzienigheid, niet toebrengen tot luister van hun Vaderland of laage zielen het tegendeel? — Zo lang Salomon over Israël regeerde , was dat volk voorfpoedig en in aanzien; maar zo ras de troon door zijnen dood aan een dwaas zoon ontruimd was, neemt de verwarring de overhand : —- een beklagenswaardige fcheuring, (Ichoon door de Voorzienigheid bepaalt,) een burgeroorlog en verfcheï- dene verkeertheden waren de gevolgen; die langs zo meer afweeken van de oogmerken Gods, met dat van hem beminde volk. — Epaminondas en Pelopidas verheffen hun Vaderland , het te vooren onberoemde Thebe, tot een cieraad der Griekfche gemeenebesten: maar zo ras de dood hen wegrukte, vervalt die Staat weder tot haaren voorigen verachtelijken toeftand; en waarlijk de gelukzon, zo wel van geheele volkeren , als van ieder mensch in 't bijzonder, rijst of daalt , naar Q maa-  34 ONBESTENDIGHEID. maate de middelen daar toe gebeezigd worden. Wat kan kunde, deugd, en heldenmoed niet veele gelukkige tijden , of groote en fchoone gebeurtenisfen onder het menschdom verwekken; daar de tegensovergeftelde ondeugden duisternis en ongeluk alommc verfpreiden! Hoe weinig ftaats is 'er op de ondermaanfche zaaken te gronden? hoe ras kunnen groote voorftellingen en onderneemingen in enkele ijdellieid verkeeren? en in de grootfte voorfpoed en roem zelve kan het ongeluk het naaste bij zijn. Nebucadnefar, Babels hoogmoedige Troonmonarch, werd uit den blinkendhen luister en verheevenften hand, tot de allerlaagfte verneedert. —- God verhoogt deeze en die verneedert Hij ! — 't was die zelve Nebucadnefar, die te vooren ten geesfel voor Juda's rijk was gebruikt, dat hij had omgekeerd, hunne fchatten weggeroofd, «n het volk in ellendige ballingfchap had weggevoerd. ■ Darius en Xerses meenden de Grieken met eene groote overmagt te kunnen vernielen; dan, de vrijheidsliefde van die kleine faamverbondene Volkeren helde hunnen euvelmoed paal en perk, en deed hen met fchande en verlies te rug deinzen en vlugten. De overwinnende Alexandcr moest, in den bloei zijns leevens, in onmatige weelde, denkelijk in blijdlchap over  ONBESTENDIGHEID. 35 over den luister zijns naams en heerfchappij , als de geringfte bedelaar, dood en verrottinge ten prooije worden. Welke gevestigde Rijken zijn beftand voor de vernieling des tijds? de bloeijendfte heerfchappijen werden zo wel overwonnen of verdelgt , als de kleinfte Indifche vorst door de wapenen der machtigfte Europeaanen! ■ ' De grootfte en aanzienlijkfte fteeden en paleizen werden verwoest ; ■ naauwlijks de plaats van liet machtige BabiIon is te vinden; Tyrus werd door oorloo- gen en de zee verzwolgen; Israëls Heilig Godsgebouw werd tot tweemaal verwoest en verbrand; — Diana's Tempel, hoe duurzaam, •. als voor de Eeuwigheid gebouwd, moest het zelfde lot ondergaan; terwijl jongere gebeurtenis- fen ook in dit opzicht, geftadig die waar¬ heid haven , dat de verganklijkheid het zekerst kenmerk der waereldfche goederen is. Wrat is 'er van rijkdom, van eer en aanzien? Let vuur, het water, het geval, door de Voorzienigheid tot wijze eindens beftuurd; kan dat alles in één oogenblik vernielen, bederven en iloopen ! Gelukkig hij, die deeze aardfche onbehendigheid uit het waare oogpunt befchouwd en liever zijn hoop vestigd op duurzaam en behendig geluk, welk de Eeuwigheid verduu2, ren,  36 ONBESTENDIGHEID. ren, en een onuitputbaare bron van altoosduurende, Godlijke, reine genoegens kan opleeveren. ■ Tot dit duurzaam Goed werd de mensch, als met de hand, geleid: Reden en Godsdienst vergezellen hem naar dien gewijden Tempel zo hij hegts opmerkt 't geene hij rontom zig ziet. - Het waare heil, de waare gelukzalig¬ heid , door den Borge verworven , doet hem alle de goederen van het Godsrijk deelachtig worden; —. het Euangelie bied hem alle de blijdfchap der Hemellingen aan —. zo hij hegts dien gelooft, die eeuwig de Getrouwe is! - Blij vooruitgezicht! dat rijkelijk kan opwecgen tegens alle de moeilijkheden deezes leevens. Onftervelijkheid! rijkfte bron van vreugde! • , zo min 'er in de natuur, omtrent de ftoffe , vernietiging kan plaats hebben, nog veel minder kan de onftervelijke Geest immer een einde neemen ! dan, geluk en ongeluk haan hier tegens elkander over: die wijs is kan het eerfte kiezen! E i  2? DE WAARE WIJSHEID. Wijsheid is beter dan Robijnen, en al wat men hegeeren mag, is met haar niet te vergelijken (*). m Voortreffelijke fpreuk , gevloeit uit het brein van den voortreffelijkften Sterveling . van den koninglijken Wijsgeer Israëls besten Vorst den wijzen Salomon! ■ een fpreuk , de overweeging van ieder naar waare wijsheid zeekend Sterveling dubbel waardig ! een fpreuk, die de grond behoort te leggen tot tijdelijk en eeuwig geluk, om dat zij ten doel heeft zulke wijsheid, waar van de eerbiedige vreeze van 't aanbiddelijk Opperweezen het beginfel en de grondhag is _ volgens het getuigenis van denzelven yoortreffelijken Schrijver. Gelijk Salomon in zeer veele fpreuken dezelve zaak herhaald , tot deszelfs meerdere zekerheid of duidelijkheid, zo werd ook hier de wijsheid, eerst voortreffelijker dan edele gefteenten van groote waarde gefchat, en daarna onvergelijkbaar {*) Spr. VIII. vs. ii. 3  38 DE WAARE WIJSHEID. geacht, boven al 't geene dat onder alle menfchelijke begeerte kan gebragt worden. Maar wat word hier door wijsheid bedoelt? is het alleen weetenfchap uitgebreide kennis van zaaken een geoeffend verftand, dat eene algemeene kunde veronderfteld; . of is het ook die begaaftheid van den geest, welke van kennis en weetenfchap zulk een gebruik maakt en daar uit zulke gevolgen trekt, welke tot Gods hoogfte eere zelfsgeluk en 's naasten heil uitloo- pen? Het eerfte , namelijk het verftand, is zekerlijk een allerwenfchelijkfte en noodzakelijke eigenfchap van den geest; maar wat baat hetzelve , zo den mensch daar van geen nuttig gebruik maakt, of die kundigheden alleen beezigd, om daar door eene vertooning van geleerdheid te maaken , en dus zijne eigenliefdp door opgeblazenheid te voldoen, of dezelve door een onbehoorlijk gedrag verduisterd; ■ de ondervinding ons leerende dat zulks plaats kan hebben, 2o werd zekerlijk hier niet alleen het verftand of de kennis van zaaken bedoelt, maar ook teffens hel waare gebruik maaken des verftands, dat men te regt wijsheid kan noemen, dewijl men daar door aan het wijze einde en oogmerk van de Godheid, bij de Schepping bedoelt, beantwoord en men dan zijne edelhe vermoo- gens  DE WAARE WIJSHEID. 3p gens tot eere der Opperde Wijsheid bezigt; . fchoon het teffens onbetwistbaar zeker is, dat het tweede zonder het eerfte niet beftaan kan, of dat het verhand de grondhag van de waare wijsheid moet uitmaaken. En men fchijnt te meer in deeze gedagten gekerkt te worden, wanneer men den famenhang der voorige vaerzen van dit hoofdftuk overweegt daar de Op- perfte Wijsheid, op de gewoone verheevene wijze, der Hebreeuwfche dichtkunde eigen, zinnebeeldig en fpreekende werd ingevoerd. ■ En wat leert ons nu deeze boven alles begeerlijke wijsheid? —-- Zij leert ons de onbeften- digheid van het ondermaanfche kennen, en dus de dingen deezes leevens niet boven haare waarde fchalten, en het behendig, het blijvend goed, dat de Eeuwigheid kan verduuren , boven alles waardeeren, en boezemd teffens een reikhalzende zugt in, om daar van een deelgenoot te worden. . Zulk eene wijsheid oeffent meer en meer de vermogens van den geest; hij, die haare waarde kent, weet en ondervind, dat eene ziele zonder weetenfchap niet goed kan zijn, en dus aan 't einde zijner wording niet kan beantwoorden; en daar hij het Opperweezen dankt , voor de maate der aan hem gefchonkene vermogens, be4 grijpt  4<5 DE WAARE WIJSHEID. grijpt hij ook dat dezelve hem gegeeven zijn, om 'er winst meede te doen; daarom oeffent hij zig in zulke kundigheeden, welke, hehalven die tot zijn beroep behooren, hem het leeven aangenaam , en de famenleeving nuttig kunnen maaken , en hij zoekt die tot zijn eigen geluk en ter eere der hoogfte Wijsheid te doen uitloopen. De Historie, door de Aardrijkskunde toe- geligt, leverd hem een aangenaam tafereel ter leering op, en verciert hem met kundigheeden, die hem als met de hand leiden tot de Natuurkunde en Wijsbegeerte; ■ deeze voortreffe lijke, deeze begeerlijke wetenfchappen vereenigt hij met den wraaren en geestelijken Godsdienst, welke hem een rijke bron van ahoosduurend heil door den Godlijken Jefus opend — zo ondervind hij- dat niets — ook het allerbegeerlijkfte, in waardij bij de waare wijsheid kan haaien. ———- De kennis van het Opperweezen is hem boven alles dierbaar! hij zoekt, voor zo verre mogelijk en betamelijk, de geheimen van den Godsdienst op' te fpooren — welks uiterfte eindens hij reeds ontdekt en hem een heerlijk verfcbiet opleveren, dat in de Eeuwigheid oneindig uitloopt. ■ Door deeze verzamelde kundigheeden , door de Wijsheid beftuurd , is het ?  DE WAARE WIJSHEID. 41 het, dat hij alles op zijne regte waarde weet te fchatten. ■ Hij leert de vergankelijkheid van 't aardfche keimell; hij ziet zo wel het heerlijkst paleis, dat een troon in zig behuit , als de laagfte hut aan de verwoesting onderworpen — hij ziet de Monarchijen der Perfen en Romeinen ondergaan, het trotfche Babiion verwoest en de heerlijkhe werken der bouwkunst door den tijd in enkele vervallene en bijna onken- baare overblijffels veranderd; de dagelijkfche befchouwing van 't aardfche leeraard hem, dat rijkdom en eere ja 't geene zig als het duurzaamfte onder de zonne vertoond, vergankelijk en onbehendig is; dat den grootften vorst den herften held de geleerdfte fter- veling, zo wel als de bedelaar, door den dood gevelt, en hun hof onder een gemengd word. Dan hier leert hem de Wijsbegeerte, dat het graantje in de aaide moet rotten, om za veel te heerlijker en vrugtbaarder wederom in vollen luister op te fchieten; — en zo merkt hij de dood aan , als de overgang ter onfterhijkheid, wanneer hij verwagt, dat de wijsheid hier vergaaderd, zal ontwikkeld zijn en worden tot de volmaaktheid toe. — Volmaaktheid ! het denkbeeld, dat hij hier aan hegt, leid hem te rug 5 W  4 2 DE WAARE WIJSHEID. tot het volmaakte Opperweezen, die , algenoegzaam in zig zelve, van alle Eeuwigheid onledig was, en te zijner tijd ons Zonneftelfel hervoort- bragt die op dit deel van hetzelve oj> dezen waereldkloot, ook redenmagtige fchepze- len plaatfte, die volmaakt door de hand van dien Maaker tot deszelfs heerlijkheid geformeerd wieiden vercierd met volmaakte ver- moogens, begaafdheeden van een voor de onfterflijkheid gefchikten geest, uitgevloeid uit dien Eeuwigen en Volmaakten Geest; fchoon in vermoogens verduisterd, door den van Hem afwijkenden zondenval, evenwel weder in de mogelijkheid geheld, om tot eeuwige volmaaktheid te komen , zo den mensch, in dit leeven, daar toe de grond door de waare wijsheid wil leggen. _ Hier toe vind hij zig en zijne meedechristenen ien duurden verpligt, zo men, door het moedwilligst verzuim, geen eeuwig verwijt van zelfs- verwaarloozing zig op den hals wil haaien - — . hierom is het, dat hij zoekt te werken terwijl het tijd is; geene zig aanbiedende gele- gentheid, ter verkrijging van waare wijsheid, laat hij voorbij gaan; —- hij deeld ook de verkreegene kundigheeden gaarne aan zijn broeder mee- de, zo die hegts 't oor wil leenen; en vind hij waare vrienden die eveneens met hem gezind zijn-  DE WAARE WIJSHEID. 43 zi]n »i- ö dan word zijn geest meer en meer vaardig .-& dan verblijd hij zig met hen in de befchouwing van zulke kundigheeden, die hen het regte ipoor doen vinden ; > deeze vrienden vind hij fchaars; dan, vind hij dezelve hij werkt met hen hij roept de Godlij ke hulpe in de hulpe van dien Geest, die de volmaakte Heiland beloofd heeft als een leidsman in alle waarheid ; en dus zullen zij ook kunnen geraaken tot het waare doel, en bevinden dat de waare wijsheid hen zal doen beantwoorden aan 't oogmerk Gods in de Schepping , dat zig alomme ten toon fpreid, om , namelijk, tijdelijk en eeuwig geluk voor 't mcnschdom daar te hellen, alles tot Zijne eeuwige heerlijkheid ! HET WAARE MEDELIJDEN. Het medelijden is eene voortreffelijke hoedanigheid van den mensch en de bron der weldadigheid; dan wanneer hetzelve in laffe aandoening alleen beftaat, werd dat niet zelden nadeelig en wijkt af van 't waare oogmerk; ja  44 HET WAARE MEDELIJDEN. ja is eene hindernis in 't oog der waare hulpvaardigheid. Neen, het waare mededogen beftaat niet alleen in enkele aandoeningen, maar ook uit werkzaamheid, ten nutte van zulks behoevende voorwerpen. ■ Want wat baat het den ongelukkigen, die in armoede of fmerte gedompelt is , dat hij beklaagd werd, ja dat 'er traanen over hem gehort worden, zo den medelijdenden geen middel zoekt daar te hellen, tot hulp en ontheffing des ongeluks. - En nog werkt het medelijden foms zodanig verkeert , dat men te zwak, te aandoenlijk van hart fchijnt, om eens anders rampen aan te zien of daar van te hooren. Hoe kan in zulk geval _het medelijden van cenigen dienst zijn? 1 Is het dan niet veel eer af te keuren en nadeelig ? ■ Schoon het onvermoogen , om ongelukkigen van nabij te befchouwen, uit natuurlijke oorzaaken van het werktuiglijk deel, in den mensch, kan v oortvloeijen, is hij egter immers in de verpligting, zo hij eenige deelneeming aan 't lot zijnes naasten in zig gevoelt , om dezelve zodanig eene richting te geeven , dat die, naar zijn vermogen, tot zijns broeders nut uitloope. En tot welke waarde verheft zulk een medelijden de menfchelijke natuur; hij ■iolgt, in dat geval, ook de Godlijke voorbeelden van  HET WAARE MEDELIJDEN. 415 van den heila'anbrengcnden en barmhartigen Jefus na: ■ werd dien Verlosfer des menschdoms met innerlijke ontferminge bewoogen, dan volgde ook daadclijke hulp : en Hij gaf voor zijn affcheid van de aarde aan zijne Volgeren ook last en magt', om in dit opzigt Zijn voorbeeld na te volgen. ■ En welke band verfchaft die werkdaadige aandoening aan de famcnlee- v;ng! Men ftelle zig voor, eene maatfchap- pij of huis , waar ieder maar voor zig zelve zorgt, zonder immer te denken, om raad, hulp en dienst aan zijne medemenfchen of huisgenoo- ten te bewijzen, en vergelijke met dezelve te- gensovergeftelde faamenwooningen , waar de zo bemiulijke deugd van hulpvaardig medelijden plaats vind en daadelijk uitgeoeffend word , waar al was het ook maar door eenige weinige van derzelver leeden, de verpligting, die in dat opzicht op den mensch legt, begreepen word; welke voortreffelijke gevolgen zal men bij de laatften vinden , die nooit bij de eerfte plaats kunnen hebben; en ieder waar medelijdende en weldaadige weet bij bevinding , welke aange. naame gevolgen en gewaarwordingen die deugden bij hem nalaaten die denzulken voor alle waereldfche fchatten niet zoude verwisfelen zo hij daar door zijn broeder in ongeluk moest ge-  46 HET WAARE MEDELIJDEN. gedompelt zien, of daar bij geen harte hebbenom eenige weldadige hulpe te bewijzen. VOOROORDEELEN SCHADELIJK. Om over eene zaak in zijn geheel te kunnen oordeelen, moet men alle derzelver deelen befchouwen en kennen en men kan over het ver¬ band der deelen met geene juistheid beflisfen, of men moet die allen in betrekking tot de éénheid van het geheel weeten te brengen . en het is uit het voorbijzien van deeze waarheid, dat 'er zo veele misflaagen, in 't beoordee- len, onder 't menschdom plaats hebben. —. Hoe dikwils immers werden perfoonen of zaaken ten voor- of nadeele befchouwt, uit aanmerking van een eenige van derzelver daaden of deelen, zonder acht te geeven op het grondbeftaan van den mensch, of de drijfveer zijner daaden, en de oogmerken waar toe die zodanig gebezigd worden of op alle de betrekkingen eener zaake; ■ daar men , zulks in 't oog houdende , niet zelden een juist tegenovergefteld befluit zoude opmaaken. Gelijk dit waar is om- trend ■  YOOROORDEELEN SCHADELIJK. 47 trend den mensch en de waereldfche zaaken —'t welk den opmerkenden en waarheidzoekenden Sterveling geduurig door de ondervinding bevestigd ziet zo is het ook niet minder waarag- tig, dat men ongerijmdheeden aan 't H. Opperweezen zoude kunnen toefchrijven, door eene bevooroordeelde befchouwing van 't kwaad in de waereld; maar wanneer men zulks ook in alle deszelfs betrekkingen tot het geheel beziet, dan zal 'er God te meer door verheerlijkt worden, en zijne Wijsheid, Goedheid en Rechtvaardigheid, oneindig luisterrijker door uitblinken. Dus past het den kortzigtigen menscli, het kwaad, dat hij door de beftuuring der Voorzienigheid ziet gebeuren, of hem overkomt, zodanig te befehouwen en te bereekenen, dat hij het aan de Gode betamelijke zijde helt, afwagt wat goed daar uit gebooren word, en het dus van beidé zijden beziet, wanneer hij meestal bevinden zal, dat het laatfte boven het eerfte eindelijk de overhand zal behouden. En wat leevert het voor- leedene, de Historie , en bijzonder de Godlijke Openbaaring, geene treffende voorbeelden deswee- gens op! Jofeph moest door zijne broeders verkogt werden en in den Egijptifchen kerker koomcn , om dat groote Volk en zijns Vaders huis van brood te voorzien; zijn geflacht moest  48 YOOROORDEELEN SCHADELIJK. moest door hem in dat rijk komen, om doof een Almachtige hand, door wonderen , door ■woeste plaatfen heen, waar zij zo veele jaaren doolden, in 't aan hen beloofde Land ter erflijke bezitting ingeleid te worden; alwaar God bij hen woonde, zodanig, als bij geen ander volk over den gantfchen aardbol plaats had. —Simfon moest zijne liefde bepaalen tot vijandinnen van Israël, die hem in jammeren en ongeluk hortten, om door dien weg de zonderlingfte verloshng aan dat volk te bezorgen. Davids koninglijk nageflacht moest tot armoede en verachting daalen; Cffifar Augustus, Romens alleengebieder, moest den Jooden een bevel ter befchrijving afkondigen , (een teeken van onderwer ping aan dat machtige Rijk,) om dat den Godmensch, naar de voorzegging , op de beftemde plaats en wijle, ter volvoering van Zijne groote taak, op deeze waereld te voorfchijn zoude treeden. Hoe veele gebeurtenisfen leveren ons gewijde en ongewijde Schrijvers op , die deeze waarheid met de beste bewijzen ftaaven ? behalven dat de dagelijkfche ondervinding van het ondermaanfche ons zulks kan leeren zo men Hegts aan de waarheid gehoor, en aan recht en bülijkheid plaats wil geeyen. Uit  YOÖROORDEELEN SCHADELIJK. 49 Uit dit ailes leer ik. dan, hoe fchadelijk alle vooroordeelen zijn , en hoe zij het helder licht der waarheid benevelen, en hoe raadfaam het zij, rechte kennis eener zaake te hebben, of die te onderzoeken, alvoorens men daar over een behisfend oordeel veile. — Van hoe veele ongelukken en nadeelen zal men zig hier door bevrijden , en welke onrust des gemoeds zal men hier door vermijden, die den onvoorzigtigen beoordeelaar zig onvermijdelijk op den hals haalt? hoe veel zoude zulks toebrengen om alle partijfchappen , alle verdeeltheeden te doen eindigen en alle haat uit het harte te wisfchen ? IIE T WAARE G E X O È G E X. Zoude men niet veilig mogen belluiten ,^dat het genoegen des menfchelijken leevens , grootendeels , zo niet geheel, afhangt van de wijze, hoe< danig den mensch de zaaken buiten zig beoordeeld. , en hoe hij zig gedraagt, omtrend al het geene , dat in betrekking tot hem haat ? immers kan iemand, die niet gehaat, die niet behoeftig is, ja wien zelfs niets ontbreekt, en egter D al-  HET WAARE GENOEGEN. 00 HET WAARE GENOEGEN. alles van de ergfte zijde befchouwd —- die alle goed , dat hij zig uit het aardfche zoude kunnen bezorgen , yoorbij ziet, en daarentegen al het nadeelige, als door een vergrootglas befchouwd, zig verbeelden ongelukkig te zijn 5 daar, integendeel ■ de waare wijsgeer zig boven de ongelukken kan verheffen ; en al is hij in bekrompene omftandigheeden, al word hij onrechtvaardig in eer of goeden naam aangevallen, al lijd hij groote verhezen , evenwel, dit alles van de beste zijde beziet, en uit zig zeiven uit zijnen eigenen geest troost kan haaien die hem met eene waare grootmoedigheid aangord , en. eene edele ongevoeligheid voor onverdiendé beledigingen bij- zet- ■ Hij kan zig getroosten, door het oog op den alleen gelukkig maakenden Godsdienst te Haan, -die hem Ieerd, dat alle ongeluk hier eindigt voor den waaren Christen, en eeuwig heil aanftaande is. Zo kan men zig ook, in de verkeering met den naasten , veele aangenaamheeden bezorgen, wanneer men ook zijn evenmensen van de beste zijde tracht te befchouwen, zonder een rechtvaardig oordeel over zijne daaden uit het oog te verliezen. Wanneer men zig naar den aart der menfehen weet te gedraagen , zonder zig aan veinzerij fchuldig te maaken: __ want, wanneer men een caracter aantreft, wiens ge-  HET WAARE GENOEGEN. 'Si gebreeken alleen door inwilliging te geneezen zijn, zal men niet dwaas handelen , met hem kragtdaadig tegen te gaan, zo men zulks kan nalaaten, zonder in andere opzigten daar door wezentlijk nadeel te veroorzaaken; of wen men eenen lijdenden aantreft, wien men dienst doet hem te beklaagen zoude men niet onmenschlievend handelen , om door het tegendeel zijn ongeluk nog grooter te maaken? Dus zal men in veele opzigten bevinden, dat het van den mensch zelve 't meest afhangd , zig 't waare genoegen te verfchaffen j en te vermijden, dat men den haat vair anderen op zig laade. Waare het niet te wenfchen, dat men in 't algemeen zig meer toelag om de menfchelijke natuur te leeren kennen, en zijne regte waarde te befeffen, om daar door minder af te wijken van de plichten, die men zig zelve eh de fameideeving fchuldig is? HET  52 -HET GENOT BEANTWOORD ALTIJD NIET AAN DE BEGEERTE EN WAAROM. Vr aarom is liet bezit veel fmakeloozer dan de najaaging ? waarom een wensch dierbaarer dan een kroon ? en de vervulling van dien wensch, het graf fan het geluk f*J ? — las ik meer dan eens , met opmerking, bij den cierlijk fchrijvenden Young. En waarlijk, zo wij de bejagingen van het menschdom, zo wij onze eigene begeerte nafpooren , zullen wij de kragt van deeze opmerkenswaardige vraagen fteeds bemerken. Met hoe veel drift , met hoe veel vuur, ongeacht zo veele moeite en gevaaren, onaangezien zo veele nadeelen, als 'er foms aan gehegt kunnen zijn, ftreeft en jaagt den mensch, niet zelden , om zijne begeerten te verkrijgen, of lot het voorgeftelde doel te geraaken? Welke denk¬ beelden , welke verrukkende uitzigten ftelt hij zig voor, (*) Nagtgedagten , 7de Nagt, III. Deel, Pag. 24. laaüta druk.  HET GENOT BEANTWOORD NIET ALTIJD ENZ. 53 voor, dat de genieting zijner begeerten hem zal opleveren , zo hij eenmaal zijnen wensch mooge erlangen? ja al wierd hem in die oogenblikken eene kroon aangebooden, al wierd hem de heerfchappij over een koningrijk beloofd, als hij maar ilegts van zijne begeerte wilde afzien, zoude hij dat met verachting van de hand wijzen. — Dan zijn oogmerk werd bereikt; hij werd in 't vol genot zijner begeerte geheld; hoe veele gebreeken; hoe veele onvolkomenheeden, ontdekt hij in zijn nieuwen haat , of in het verkrecgene, die hij te vooren, door enkele begeerte verblind , en daar door , alleen , de beste zijde daar van befchouwende , met voorbijzien van alle mogelijke onvolkomenheeden , niet ontdekt had i . of hoe fmakeloos werd het genot door deszelfs duurzaamheid? Ja, alle die aandoeningen , die hem te vooren zodanig aanprikkelden, werden nu door gewoonte homp, en niet meer vatbaar, om die voorkeur daar aan te geeven , die weleer alles in beweeging bragt. En zo de genieting al aan de begeerte beantwoord, hoe ras kan hij zijn verkreegen geluk verliezen, of daar van verftooken zijn? ja, hij blijve het genot bij voortduuring behouden; welke omftandigheeden kunnen 'er niet mede vergezeld «aan die hem 't leeven onaangenaam maaken , 3 wel-  54 HET GENOT BEANTWOORD ALTIJD NIET welke hem dat geluk zoeken te ontwringen? , En kan hij 'ér zelve geen misbruik van maaken —— en dus, door eigen fchuld , de grond tot zijn ongeluk leggen ? of zig een verlies veroorzaa- ken, dat nimmer te herftellen is ? en alzo, door de vervulling van zijn wensch, zijn geluk voor altoos begraaven zien ? zo lang hij wenschte, ftreelde hem de hoop met het aangenaamfte vooruitgezicht ; maar bij de verkrijging ziet hij het gebrek en de mogelijkheid , ja 't gevaar van verliezen en deeze befeffen ftoo- ren zijn genoegen, en zo vind hij daar in het graf van zijn geluk. Waarom heeft nu dit plaats , wat is 'er de reden van? Zoude men niet kunnen hellen, dat, wanneer den mensch in 't bepaalen zijner begeerten beter vergelijking, als fommigen gewoon zijn, maakte, tusfchen de voorgeftelde zaak, het doel zijner wenfchen , zijn eigen natuurgeftel en zielshoedanigheeden zo hij beter had geleerd te raadpleegen met de gefchiedenis —— met de menfchenkennis met Rede en Godsdienst , en dus alles beter in zijne gevolgen inzag zo hij de uitwerkfelen beter uit de oor- zaaken koude opfpooren , men minder reden zoude hebben, om diergelijke vraagen te doen ~— en den Iterveling meer tot zijne goede oog- mer-  AAN DE BEGEERTE EN WAAROM. 55 merken zoude komen, en dus het geluk, dat hij door ongepaste weegen zoekt , hem beter zoude toevloeijen? Dat ieder onbevooroordeelde menfchenkenner hier over beflisfe ! De ondervinding , de beste leermeestereste , bevestigd ons , dat welberaadene daaden, die hunnen grondflag in de voorzigtigheid hebben , en door de wijsheid beftuurd worden, de beste gevolgen hebben: dus is het zeker dat het den mensch nooit kan berouwen, dat hij ook zijne begeerte naar de voorfchiïften van welberadenheid behuure. Hoe groot, hoe edel is dan den mensch? en tot welke heerlijke eindens loopen dan zijne bedoelingen uit ? en wanneer zijne begeerte zig na de Eeuwigheid uitftrekke ; wanneer hij die begeerte aanvankelijk hier zoekt te verzaadigen, door waare wijsheid en Godgewijde kennis te verfamelen, en daar na zijnen wandel te rigten, het oog op den Middelaar vestigende ; dan zal zijne hoop niet wankelen; ■ • dan zal hij eenmaal zijne begeerte vervuld zien, en de voortduuring daar ra» ftooreloos genieten! '  56 GODLIJKE VOORZIENIGHEID. Is het wel mogelijk., zoude men met regt mogen vraagen , dat 'er redelijke weezens gevonden worden , die eene alles beftuurende Godlijke Voorzienigheid lochenen? ■ of die niet zigtbaar bemerken, zo zij flegts eenïgszints hun oordeel gebruiken , dat 'er zonder die Voorzienigheid niets in 't geheele Rijk van God gebeurd ? De Bijbel, die ons, van de vroegfte tijden af, berichten geeft, die wij voor waarachtig kunnen aanneemen ■ leerd zulks ten allerduidelijkften; . zo klaar, dat ieder mensch, die flegts zijn natuurlijk verftand heeft, daar van op 't fterkfte moet overtuigd worden. - Elke gefchiedenis ■ elke handelwijs van 't Opperweezen , duid zulks ten klaarften aan. Om flegts twee voornaame proeven op te noemen , befchouwe men, voor eerst, 't Godsbeftuur over 't Volk van Israël; men beginne met de roeping van Abraham, en eindige met den toeftand van dat Volk, in onze dagen; en men beflisfe dan  GODLIJKE VOORZIENIGHEID. 57 dan door wiens beftuur alle hunne lotgevallen, alle hunne ontmoetingen geregeld zijn; men ïtaa bij de middelöorzaaken van elke gebeurtenis ftil, hoe klaar zal men dan ontdekken, dat den Almachtigen en alleen Wijzen , die middelen tot Zijne bedoelde eindens gebezigt heeft. —— Onderhielden zij Zijne gebooden, die Hij als hunnen Koning, door Mofes zijnen eerften Staatsdienaar , hen bekend maakte, dan ging het hen wel; maar ging het hen kwalijk, 't was hun eigen fchuld, door 't veronachtzaamen van hunne verplichting aan Zijne wetten; doch, hoe 't ook waare, God beftuurde de aan hen beloofde zegeningen, of de welverdiende ftraffen, tot Zijne wijze eindens. < Ten anderen, men lette op de Zending des Middelaars, men overweege het tijdftip Zijne* komst __ de gepastheid van het zelve; en men zal zig genoopt vinden om te betuigen, dat alleen eene Eeuwige Wijsheid hier van de Opperbeftuurder was. De tijd was niet gefchikt, toen het menschdom nog in zijne kindsheid was, naar den afwijkenden val; maar eerst moesten de wetten eener fchaduw- dienst voorbereidende lesfen geeven. Mofes, als voorbeeld en aardfchen leidsman van Gods oude volk, moest hen daar in onderwijzen; 5 doa  58" GODLIJKE VOORZIENIGHEID? doe moesten de voorzeggingen de komst van den Grooten Zoon van God aankondigen en zo veele groote mannen, met den Godlijken profetifchen geest begaaft, als Leeraars voortreeden, om des menfchen geest voor groote geheimen voor te bereiden. Zo werkte de Godheid van trap tot trap, om kinderen tot jongelingen, en jongelingen tot mannen in het verhand te doen vorderen tot dat de groote Joahnes, als den wegbereider / en daar na den Godmensch, het Eeuwige Licht, het Woord en den Zoon van God zelve, op deeze beneedenwaereld, tot zulke heilrijke eindens moeste optreeden ; welke - Jefus, toen de waare weg tot eeuwig geluk heeft geleerd en opengefteld, en het blijde Euangelium verkondigt, en dat zelve met zijnen zoendood en glorierijke intreede in Gods Paleis heeft verzegelt. ■— En hoe veele Godgeleerden van den eerften tang waren toen onderwijzers in de Godsgeheimen ! men denke hier om een' Paulus, een* gebannen Joannes en anderen; welke groote mannen vond men niet zedert dien tijd , door alle eeuwen heen en welke Godgeleerden vind men nog niet heden ten daage , die tot cieraa- den der Kerke verfirekken? En daar Jefus zelve den in alle waarheid leidenden Geest belooft heeft, verwagt men billijk, dat de waarheid langs  GODLIJKE VOORZIENIGHEID. 5r> langs zo meer en luisterrijker zal fchitteren, tot die tijd, dat Gods Naam één zij over de gant- fche aarde. ö Wonderlijke leiding ! on- nadenkelijke diepten van het Godsverftand! zulk eenen fchakel kan alleen door eene Eeuwige Wijsheid aan elkander geketend worden! ja de Eeuwigheid alleen zal in haat zijn, om 'er de uiterfte eindens van te doen bevatten.' Niet alleen werd dus het lot der waereld door de Voorzienigheid behist, niet alleen werd dat van Volken en Landen door Dezelve bepaald; maar ieder mensch ondervind die leiding van het Godsbeftel zelve, zo hij flegts met een opmeikfaam oog zijne lotgevallen nalpeurt , zo hij 't oog haat, op al 't geene hem van zijn eerfte verftandsgebruik is overkoomen; en door hoe menig geval , dat hij goed dagt en met fpijt zag mislukken, zal hij van agteren wijze oogmerken en goede eindens bereikt zien; — en 't geene hij begeerde en dat gefchiede, zal hij niet zelden dienstbaar tot zijn ongeluk vinden; ja hoe veele rampen zal hij zig zelve te wijten hebben !  c5o GEESTELIJK SCHOON, BOVEN HET LIGHAAHLIjKE, Wat denkbeelden van waerelds genoegen men ook hegten moge aan de voordeelen, die de IigHaarns fchoonheid den mensch kan te weege brengen, kunnen die egter, bij den weldenkenden, in 't geheel niet in aanmerking komen, of bpweegen tegens het waare fchoon , tegens dat waare cieraad van den Geest, dat alleen door oeffening en deugd verkreegen word. . Tot welke nadeelen kan het eerfte dienen, en hoe ras kan dat, door menigerleije toevallen , verlooren worden; daar, in tegendeel, het tweede niet dan waar geluk aanbrengt, fteeds toeneemt, en nimmer kan ontvallen ; maar zelve , in het leeven na dit leeven , met nog fchooner glansfen blinken zal. Ja, al waare het dat men on¬ gehoord , tot in den ouderdom , die uitterlijke fchoonheid onmisbruikt behielt , en daar van alle de aardfche genoegens had genooten ; zo dat men boven anderen geacht, bemind, en bevoordeeld weid, de grijsheid, die voorbode van 't ein- di-  GEESTELIJK SCHOON, BOVEN HET LICHAMELIJKE. 61 digende leeven, even als de meeuw den winter in de jaargetijden aankondigt en de dood zelve, die dog eenmaal moet komen, laat eindelijk geen fchaduw meer van het treffendfte fchoon over : dat juist gevormde lichaam , word aan 't bederf en geheele ontbinding overgegeeven, en werd geheel vergeeten. Hier tegens over ftelle men nu eenen met waare wijsheid, vercierden geest , en zal men, daar omtrent , niet al het tegensover- geftelde vinden ? en zo men wel denkt, het lichaams - fchoon, wel als een voortreffelijke natuur-gave, en als een konstgewrogt des Scheppers aanmerken ; maar daar in geen heil , geen waar geluk zoeken te vinden , en 'er veel eer door opgeleid worden, tot verheerlijking des Scheppers . , en wanneer die denkbeelden wel be- ftuurd worden , dan werd de geest zo wel als het lighaam , met waare fchoonheid vercierd, die onvergankelijk , die eeuwig is ! —— WAAR-  62 WAARDE DES BIJBELS. Zo weinig als veeltijds de waarde gefchat en gekend word , van dat Godlijk Boek, dat wij Bijbel noemen; zo groot , en nog veel grooter is de wezentlijke nuttigheid , die het zelve aan 't menschdom kan te weege brengen : daar in werd dog de waare weg van aardsch geluk en eeuwige Zaligheid geleerd; die wij zeker , zonder tusfchenkomst der Almagt _, (welke zekerlijk nog andere middelen bij der hand had,) bij 't gemis van dat boek, zouden hebben moeten derven. , En welke meer dan moedwillige vermetelheid, die in de onkunde zijnen grondilag vind, is het, de Godlijkheid van het zelve in twijffel te trekken, of dadelijk te lochenen? ■ Schoon dit plaats had, zorgde de Voorzienigheid evenwel , dat 'er altoos , zelfs in onze dagen, zidke braaven gevonden wierden, die, op 't bondigfte en ontegenzeggelijkfte, het tegendeel ftaande hielden en beweezen J ■ ja, welke doorflaande blijken van Godlijkheid leverd de Bijbel zelve niet op? ■ Waarheeden, die boven het menfchelijk vernuft ? ver-  WAARDE DES BIJBELS. 53 verheeven zijn , en evenwel nog tegens, de natuur , nog tegens zuivere wijsbegeerte ftrijden! . ! Voorzeggingen van gebeurtenisfen, die geen fterveling ooit konde vooruitzien, en welks dadelijke vervulling volmaakt daar aan beantwoordde; eene Zedekuntle , die alleen van Godlijke oorfpronk kan zijn: om dat dezelve volmaakt met de Eeuwige Eigenfchappen van dat Weezen overeenftemd ; eene juiste gelijkheid van alle deszelfs deelen tot het geheel, die alleen door invloed van 't Godlijk verftand kan daargefteld zijn. ——- En welk gezag zal aan dat verheeven Boek nog niet worden bijgezet, als eenmaal het nog onvervulde zijn volkomen beflag zal krijgen, dat eerst regt in de Eeu¬ wigheid zal kunnen erkend en ingezien worden. " Hoe opmerkelijk is het daarenboven, dat onder zo veele verwoestingen . zo veele oorlogen -— zo veele omwentelingen -— zo veele vijanden der waarheid zo veele beftrijders die onfaalbaare orakelfchriften niet zijn verlooren geraakt of vernielt ? Niets minder dan de Godlijke voorzorge, voor zijn eigen voortbrengfel, heeft daar voor gewaakt! i——— BES  64 DES MESSC-HÈN GEEST ONSTERFELIJK. Word 'er niets in de Natuur vernietigd; dan blijft ook des menfchen onftoflijk deel altoos in weezen; 't welk door derzelver ondeelbaarheid en onbepaaldheid zo veel te minder, geheel niet aan verderf of ontbinding onderworpen is; en hoe veele blijken van derzelver on¬ eindigheid word den mensch zelve, in zig, niet gewaar? hoe meer toch de geest onderzoekt, hoe meer zij begeert verligt te zijn in te dringen in die geheimen, die zij ontdekt, te wandelen op het wijduitgeftrekte veld van ken- nisfe, dat zij voor zig ziet; hoe zij ook vordere en in kennis toeneeme , zij vind een fterker begeerte in zig , die in deeze waereld nooit kan voldaan worden; en dewijl het ftrijden zoude tegens de volmaaktheid des Scheppers , dat Hij een eenige begeerte in zijn Schepzel had ingeplant, die nimmer tot eene zekere voldoening konde komen ; moet men dan niet noodzakelijk behuiten: 'er zal nog na dit leeven een volmaakter haat zijn, waar in den  DES MENSCHEN GEEST ONSTERFELIJK. 65 den mensch in de mogelijkheid zal gefteld worden , om eenmaal zijne onvoldaane begeerte vervuld te zien, en die vorderingen in kennis te maaken, die hij te vergeefs wenschte, toen hij nog aan 't vleesch gekluisterd was. En wat fpoort dat denkbeeld ons aan, om voor die bli vende, die onfterfelijke Geest eeuwig heil te zoeken; dewi 1 , dat veronagtzaamd wet- dende haar ahoosdiuirend beftaan de bron van eeuwig ongeluk word. ■ Zulke een affchrik als de gedagte van vernietiging voortbrengt j dat uit de Natuur zelve voortvloeiende is, verwekt, daarentegen, het begrip van een voortel uurend eeuwig beftaan -, eerbiedvolle verwondering en waare bli'dfchap. Eerbied en liefde voor de oneindige en onbegrijpelijke Maiefteit, die een gering fchepzel, een made, een ftofje . ja nog minder dan dat, bij Hem, met de onfterfelijkheid verwaardigde , en hem in de gelegentheid heide, om eeuwige gelukzaligheid te verkrijgen — en daar toe zelve Zijnen Eeuwig Geliefden, Zijnen Eeuwigen, en Eénigen Zoon, als een middel overgaf, —- en dat dien Godlijken Zoon, den beminlijken Jefus, zig hier toe vrijwillig opofferde. Blijdfchap , die allerbe- geerlijkst is, en eeuwig onverliesbaar in de Gewesten der Zaligheid zal aangroeien; ■ die E be-  66 DES MENSCHEN GEEST ONSTERFELIJK. beftaan zal uit eene bewustheid van nimmer die gelukftaat te kunnen verliezen; maar veel eer vorderinge daar in te maaken. ■ En was het den mensch niet om 't eeven, welk waereldöord of huis hij hier bewoonde; — daar zal hij het allerheerlijkst, . het allerwenfche- 'lijkst verblijf aantreffen; aan geen • plaats of oord verbonden, zal het Geheel-al zijn vaderland , de Stad Gods zijn huis zijn ; < hij zal zig in de nabijheid des Opperften Konings, naar zijnen rang of gemaakte vorderingen , dan bevinden; — hij zal zig kunnen verlustigen in 't aanfchouwen van zijnen Godlijken Verlosfer, die de eenige oorzaak van zijnen ge* lukftaat is; in 't uitgezogtfte gezelkhap zal hij zig bevinden, en fteeds in kennis en daar door in blijdfchap toeneemen, tot in de oneindigheid! VOOR-  67 VOORTREFFELIJKHEID Y4S DES CHRISTELIJKEN GODSDIENST. Wanneer men alle de goederen, alle de genoegens dec7.es leevens , uit het waare oogpunt befchouwt, is het niet wel mogelijk , om daar op alleen zijn heil te bouwen, of vertrouwen te hellen : alles wat wij op deeze waereld zien gebeuren, bevestigd ons, dat ook het beste, het uitneemendfte van ons leeven , moeite en verdriet is; en eenmaal, offchoon zulks 't hoogst mogelijke aardfche heil opleeverde, een einde neemt, of aan de verandering onderworpen is. Hij, die in dit opzigt met regte befeffen bezielt is, weet van de waereldfche zaaken zulk een gebruik te maaken , en dezelven zodanig te fchatten , als hij bevind dat dienstig voor zig zelve en de zaamenleevinge is en hem. nuttig zijn, om die loop¬ baan , waar in de Voorzienigheid hem plaatfte, met eere ten einde te komen. ■ Hij ziet dat 'er wat anders nodig is, om zijnen geest te verzaadigen, in welke hij eene uit» [trekkende begeerte van voortduurend beftaan ont2 dekt 5  S8 VOORTREFFELIJKHEID. dekt; welke drift hij weet dat niet te vergeefs , door den Almagtigen, daar in geplant is en in een leeven na dit leeven nog in weezen zal zijn en blijven. Dan, daar hij ziet, dat geluk en ongeluk, zo wel voor als na den dood, tegens elkander overftaan, zoekt hij een middel, om het eerfte voor zig in tijd en eeuwigheid te verkrijgen; ■ en dat middel vind hij in den Godsdienst, die hem alles aanbied, wat tot troost in ongelukken, en ten regel in voorfpoed kan dienen; ■ die hem veree- nigd met de Godheid, en het duurzaamfte heil aanbrengd, dat eeuwige verzaadiginge ten gevolge beeft. ■ Treffen hem rampen deezes leevens, de Godsdienst opend hem den weg, door 't gebed tot Hsm, die de Almagtige Helper, de beste Menfchenvriend is, en hij ziet dat God op¬ rechte gebeeden verhoort. ■ Ziet hij zijn naasten in elende ; de Godsdienst leerd hem, naar zijn vermoogen, alles aan te wenden, wat dienen kan om zijnen broederte redden. Hij weet, dat weldadigheid niet zelden door zegeningen agtervolgd word. ■ Word hij beledigd onrechtvaardig behandelt . , de Godsdienst leerd hem, dat het beter is zijne vijanden wel te doen, dan zijnen broe-  VAN DF.N CHRISTELIJKEN GODSDIENST. 69 broeder te haaten; —— hij weet, dat Gode alleen de wraake toekomt en zo ziet hij zig be- vreedigd met zijne grootfte haters. — Verliest hij zijne waardfte panden; de Godsdienst leerd hem , dat Gods Vaderhand hier- meede wijze oogmerken heeft -« en hij als een gering fchepzel moet zwijgen; ■ hij is overtuigd, dat die fcheiding niet voor eeuwig is; maar van een veel beter, ja gelukzaliger ontmoeting kan agtervolgd worden. Het gemis'van fchatten, van goederen dee- zes leevens , kan zijn hart nooit zo fterk treffen ; want de Godsdienst heeft hem duurzaamer goed aangebooden. ■ Is hij in voorfpoed neemen zijne bezittingen aan groeit zijn genoegen, door regtma- tige wenfchen vervuld te zien; dan leerd hem de Godsdienst het dankbaar harte tot den eerken Oorfpronk alles goeds op te heffen; en hij zoekt in alles deezen gelukftaat voor zig, en zijnen naasten, tot waar nut te doen uitloopen ; • die Godsdienst verftrckt hem ten rigtfnoer voor alle zijne daaden en handelingen; ja, tot een licht op 't fomtijds duister waereldpad. • Die Godsdienst, (want het is dezelve, die door den Godlijken Jefus ingeheid is,) doet hem 3 zig  y0 VOORTREFFELIJKHEID, zig zeiven regt kennen, en befeffen in welken ftaat hij door de zonde geheld is hoe hij zijne gemoedsdriften behoort te beftuuren en zig omtrend zijne naasten te gedraagen hebbe, —- wil hij gelukkig zijn. — Dan om tot waar geluk te komen, daar hij bevind hoe verre hij daar van vervreemd is, ziet hij een middel nodig, om hem weder tot de gemeenfchap met dat Heilig Opperweezen te brengen; hier wijst hem de Christelijke Godsdienst op Gods eigen Zoon, die eenmaal in 't Vleesch verfcheenen is, en onder het menschdom gewoond heeft. Hier ftaat den Godsdienstvriend met eerbiedige verwondering ftil, over de onbegrensde menfchenliefde van de oneindige Majefteit. Hij ver¬ eert dien Heilgezant, als het treffendst voorbeeld van deugd, en zoekt zijne leslen op te volgen. „ ™ Hij aanbid Hem , als de waarachtige God , en ziet zijn eigen hoogst geluk in Zijne nederigheid en lijdzaamheid ; — door Zijnen dood vind hij het eeuwig leeven. Zijne dankbaarheid klimt ten hoogden top-, daar hij door de Godsdienst weet, dat hij zig zelve niet konde redden; maar alleen door deezen weg kan behouden worden, voor het dugtigfte ongeluk. Deeze voortreffelijkheeden van den Godsdienst befchouwende, kan de edeldenkende mensch niet  VAN DEN CHBISTELIJKEN GODSDIENST. 71 niet zonder jammer befchouwen, zoo veele landen en volkeren, tot wien het licht van 't Euan- gelium nog niet doorgedrongen is, die nog als in een nagt van onweetenheid liggen; doch daar voormaals de waare Godsdienst zig maar bij één volk bepaalde, naderhand, eene betere en geestelijkere zig ook bij anderen; ja zelve bij de afgeleegenlte • en afgodifche volken gevestigd heeft leverd zulks een heerlijk uitzigt op dat, eenmaal, voor de vervulling aller dingen naar de Godgewijde voorzegging, die begeerlijke en heilvolle Godsdienst algemeener over de gantfche aarde zal worden. Wat is het intusfchen te bejammeren, dat die Godsdienst van zo veele werd klein geacht, of als een beuzeling aangezien, te gering voor hun verheeven vernuft of als een uitvinding van menfchen, om de onkunde in toom te houden} . . Hoe onbegrijpelijk is het, dat menfchen , die hun verftandsgebruik bezitten, in eene verlichte Eeuw zo denken kunnen ? —— dit moet ontftaan uit eene moedwillige onkunde en onopmerkzaamheid. ■ Van alle zijden kan men onwederfpreekelijke bewijzen van het tegendeel befpeuren, die den opmerkzaamen ten fterkften in de oogen fchitteren! 4 VER-  72 VERWISSELING DES JAARS. Hoe leerd mij eiken afgeloopenen jaarkring, de kortftondiglieid van den 'tijd, en het menfcheltjk leeven! Gelijk een droom na het ontwaa- ken, zo verdwijnt het voorleedene: en de verre afgeloopene tijd fchijnt nooit beftaan te hebben zo 'er geene overblijflels van deszelfs verwoesting overig waaren. ■ Hoe ras verdwijnt een jaar, dat te vooren zo lang fchijnt, en hoe veele, menigvuldige gebenrtcnisfen, in het zelve voorgevallen , worden nimmer herdagt en aan de vergeetelheid opgeofferd! — Uit hoe veelen van die, was veel te leeren, en een voorraad van nuttige kundigheeden voor den geest optedoen! die als een wegwijzer voor het toekomende konde dienen ! Het groote toneel der waereld leverde in zulk een afgeloopen jaar een aantal onderlcheidene groote en mindere gebeurtenisfen op die als zo veele bew ijzen konden verftrekken, dat een Almagtig Koning het gantsch Heel-AI le^eerd: -— voorbereidingen tot groote zaaken zag  TERWISSELING DES JAARS. ?3 zag men verijdeld liet lot der vorften en volkeren door kleine oorzaaken beflist en bepaald waar van het geluk of ongeluk van duizenden afhing zo veele zaaken die geheel anders zig vertoonden, als den uitflag was. In zulk een jaarkring werden hier of daar landen of fteeden door het alvernielend oorlog verwoest; onfchuldigen wierden 'er de flagt- offers van en nog leerden de vorften geene wijsheid of menfchenliefde. In 't een of ander waereldöord rigtte het water het vuur de aardbecvinge of 't onwedcr verwoestingen aan. Oordeelen, die de magt van den Oppergebieder luisterrijk ten toon fpreiden! Hoe veele ftervelingcn zag men ten graave jraan i hoe veele oorzaaken werkten daar toe meede ! hoe veele toevallen of ziekten waren 'er de middelen toe! Zo wel de jeugd, de bloeiendfte gezondheid als de bukkende ouderdom of verwelkte kragten, wierden den dood ten prooije overgelaaten, en ter verzaadiging van 't graf overgegeeven! Hoe veele zegeningen daalden van den Hemel op het menschdom neder! hoe veele onver¬ diende weldaaden fchonk God aan geheele vofi ^en! aan menfehen in 't bijzonder! 1 5 En,  74 VERWISSELING DES JAARS, En, dat ieder het zig herïnnere wat werkte al meede, om ons te doen overkoomen, dat ons in zulk een jaarkring ontmoet is; wat kan de nagedagtenis hier van leerfaam en nuttig zijn; wat leverd zulk eene ftoffe tot overdenking eene rijke bron tot dankerkentenis aan den Opperbeftuurder van ons lot op! . hoe veele rampen ons mogten overgekomen zijn, men ftelle het goede dat men genooten heeft 'er tegen, dan zal doch altoos de balans naar de laatfte zijde overheUen. Wie moet, bij elke jaarverwisfeling, niet eerbiedig uitroepen : ,, Gij Almagtigen Eeuwigen ! Gij blijft dezelve Uwe jaaren werden niet verouderd Gij beftuurd het lot van alle uwe fchepzelen! ■ Ik aanbid uwe Voorzienigheid en beveele dezelve mijn lot —. en dat mijner medemenfchen aan"! ■ Wat is God groot! -— Bij Hem, die van aller Eeuwen Eeuwigheid is is geene opvolging van tijden; de eindige fterveling alléén, meet zijne duuring bij tijdkringen af. Bij de fchranderfte waereldbewooners zijn jaaren en tijden nodig, om de famenhang der gebeurtenisfen in verband te befchouwen, en die kunnen daar uit nog zelden het einde opmaaken; daar, voor Hem, die aUes doorziet, dat Hij zelve be-  VERWISSELING DES JAARS. 75 beftuurdj, niets verborgen is; bij Wien, in ieder menfchelijk oogenblik, terwijl bij den Eeuwigen 't minfte tijdftip onbepaald is — alles met oneindige wijsheid en verlichting gekend Word. - 1 1 Welke omwentelingen heeft de waereld niet ondergaan,, zedert zijn beftaan, in bijna zesduizend jaaren! zo veele heerfchappijen , hoe luisterrijk, zijn 'er geweest en verdweenen zo veele volkeren, hoe talrijk ook, zijn door oorlogen of andere oorzaaken uitgeftorven met anderen inéén gefmolten of verplaatst; zo dat van hen niets overig fchijnt, als alleen 't geen de historie 'er van bewaart; en hoe veele verwisfelingen hebben de nog in weezen zijnde de tegenswoordige Natiën ondergaan! En , in hoe "veele \onderfcheidene lotgevallen en ontmoetingen, eindigde niet het leven van ieder lid dier groote of kleindere Maatfchappijen ? , Zo veele helden verfcheenen zo veele tirannen ten toneele gevoert zo veel ■ gebouwd ■ zo veel verwoest zo veel 011- dernoomen zo veel mislukt zo veel met een goeden uitflag bekroont zo veel kwaad — zo veel goed zo veel recht zo veel om.echt zo ve'el fchoons en heerlijks zo veel  76 VERWISSELING DES JAARS. veel afïchuwelijks en verachtelijks: dit alles gefchiedde en had plaats te zijner tijd onder de menfchen, en moest medewerken ter voltooijing van 't Godlijk oogmerk; waar toe Hij wijs en magtig was, zelve de middelen en eindens , van alle Eeuwigheid, in een punt des tijds, zo als wij ftervelingen dat noemen , te bepaalen, te regelen , en te doorzien. God is groot en wij begrijpen Hem niet! ■ Ja, God is groot! — Ons zonnenftel, waar van deeze aardbol maar een klein deel is is mogelijk het eenigfte niet; mogelijk zijn 'er veele, uit onderfcheidene waerelden beftaande, geweest , nog in weezen 0f zullen 'er door Zijne Almagt zijn; deeze allen, mogelijk met redenmagtige weezens bewoond in alles onderfcheiden en naar die ' onderfcheidenheid, ieder naar deszelfs aart en eigenfchappen, gevormd , geregeld en beftuurd ieders lot, op zijne wijze, en tot die verfcheidene eindens door de Almagt bepaalt: dit alles —- onbegrijpe- Hjk alles is het werk van het aanbiddelijk Opperweezen door Zijne Voorzienigheid , tot Zijne hoogwijze onderfcheidene eindens, voortgebragt en daargefteld ! ■ . Die God die groote aanbiddelijke Majefteit, bepaald de tijden en het leeven der ftervelingen Hij  VERWISSELING DES JAARS. 77 Hij regeld elk jaar ja eiken dag elk oogenblik, hunne lotgevallen, hunne daaden, hunne gedagten; door zulke middelen , die Hij bij de ontwinding der natuur, op de door hem beflootene honden, daar toe beezigd en Zijne Alweetenheid kende in de Eeuwigheid alles , wat in de tijd geleideden zoude! Welke diepe eerbied boezemen deeze gedagten den mensch in, daar hij des Hoogden oneindige Grootheid, en zijne eigene nietigheid erkend; dit moet hem aanfpooren, om, in den hem aangeweezenen kring, zig van zijnen plicht te kwijten , en zijn leeven en derven tot dat groote einde tot eere van dien God, te doen uitloopen! TEGENSTIUJDIGHEEDEN IN DEN MENSCH. Welk wonderlijk famenltel is de mensch! . in hem vind men eene mengeling van goed en kwaad van deugden en gebreeken een ftrijd tusfehen wil en gemoedsneigingen. . Verrashng van de deugd onderdrukking van goede voorneemens fchielijke opwelling van & drif-  ^3 TEGENSTRIJDIGHEEDEN driften aanfpooring tot het verboodene « een heimelijke trek tot het goede een begeerte naar geluk en voortduuring; ■ dit alles deeze flegts ruuwe fchetzen van zijn caracter — vind men in een en dezelve mensch; ■ alle deeze trekken vind men in eenen geest! • 6 Sterveling! gewrocht der Eeuwige Volmaaktheid! Wat? poog1 gij de geheimen der Godheid in te dringen tot de herren op te klimmen tot den bodem der zee neer te daalen en de diepfte afgronden te bezoeken de natuur tot in haare verborgenfte deelen te kennen de weetenfchappen ten hoogften top te voeren konften te vermeerderen de woeste aarde in heerlijke en vrugtbaare vlaktens te veranderen , en met trotfche fteeden te bebouwen de zee met vlottende kasteelen te door- kruisfen en daar door de afgeleegenfte wae- reldóorden te kennen? dit onderneemt dit doet gij en gij kent u zeiven niet ! ■ Gij beftuurd koningrijken en volken . van duizenden vorderd gij gehoorzaamheid af . en uwe eigene natuurdriften voeren de heerfchap- pij over uwen wil; en leerd gij die niet beteugelen eenmaal wordt gij haaren vuigften ftaaf! Zo  IN DFJN' MENSCH. -g Zo verfchillezide de weezenstrekken, en de lighaamelijke vorm van 't nakroost van Adam is, niet minder verfchillende zijn ook de trekken van den geest, en de wijze zijner werkzaamheid. Aanbiddelijke wijsheid van den Eeuwigen! . dit moest wederom medewerken tot Zijne wijze oogmerken, en ter bereiking van die eindens, waar door alles, hier op dit beneedenrond, in zijne orde blijft en naar Zijne wijsheid tot in de Eeuwigheid moet gefchakeld worden! • Welk eene wondere mengeling van hartstochten heerfchen in den mensch! welke wel beftuurd, meer tot zijn eigen geluk, en 't einde zijner beftemming, des Hoogften eer, konden uitloopen. — De kennis van zijn eigen harts- beftaan de geaardheeden zijner medemênlchen naar te fpooren de drijfveeren hunner daaden op te merken uit alles wat zig zelve en zijnen broeder betreft te leeren; zoude deeze niet de weegen zijn om zijne neigingen tot goede eindens te beftuuren? Hoe veele tegenftrijdigheeden woonen in een en dezelve geest: van medogenheid en men- fchenliefde zij hij doortrokken; hij wenfche en bevordere zo veel in hem is 't geluk van zijnen broeder; terwijl hij hier mede bezig  8o TEGENSTRIJDIGHEEDtN is kan ééne opwelling van driiten ééne overijlde beweeging eene ontijdige en kwalijk: geplaatfte ijver, alles bederven, zijn naasten zwaar beleedigen , en een bejammerend naberouw in zijnen boezem verwekken. Hij zoekt dit door vernieuwde zorge en weldaaden te ver- beeteren en te berftellen ; dan, ééne nog mindere oorzaak doet hem weder in dezelve dwaasheid vallen. Gelukkig intusfchen , zo hij deeze gebreeken poogt te onder te brengen, en dit kwaade zaad te verflikken; ja als onkruid uit te roeijen. ■ Befchouwt men met opmerkzaamheid deeze tegenftrijdiglieeden, welke zig zo veel in 's menleken caracter vertoonen, dan kan 't niet misfen , of moet verwondering wekken. In één oogenblik bijna is hij wreed en mededogend ; en 't geene hij heden als eene be- weezene waarheid fteld en verdeedigd, zal hij foms morgen met verachting verwerpen. . . Dan, uit hoe veele verfchiliende beweegöorzaaken kan zulks voortkomen ; hij, die op goede gronden denkt, zal van zijne aangenoomene gevoelens niet afgaan, ten zij hij door betere overtuigd worde en hij de waarheid moet hulde doen. Men zoude hier gevoegelijk on- derfcheid kunften maaken, tusfehen verandering van  IN DEN MENSCH. 8» van denkbeelden , uit eene zekere onvastheid, die in den Geest zelve huisvest en eene verandering van gevoelens , die voortvloeid uit oogmerken , om zeker doelwit te bereiken ■ en uit menfchejivrees of onkunde. ■ In 't eerfte geval is de mensch waarlijk te beklaa- gen in het tweede word hij verachtelijk in de oogen van den edeldenkenden en ongeveinsden menfchenvriend. —— Hoe gelukkig hij, die alleen waarheid zoekt en die dezelve overal erkend ; en uit aUe de woelingen en tegenftrijdige trekken ; die hij in zig zeiven en zijn naasten vind zulke leeringen zoekt te ontdekken, die hem eene eenftemmigheid van gedagten, woorden en daaden leerd -—- die hem op den regten weg tot waar geluk en aardsch genoegen leiden kan. i F SE'.  03 3STEDEIGHEID. Zo zeker als het Is, dat men in het meeste gevaar is , eenen ongelukkigen val te doen , wanneer men hoogtens beklimt. Zo zeker is het, dat den meest in eer, aanzien en vermogen, gefteegen Sterveling, ook in 't meeste gevaar is, om vernedert te worden en tot een laagen ftaat te daalen. . ■ Is het daarom niet prijslijk, Wanneer men altoos in 't oog houd , zig niet buiten zijnen aangeweezenen kring te begeeven , Voor dat men als met de hand, daar uit geleid werd ? Zoo veele voorbeelden, bij gewijde en- ongewijde Schrijvers , bevestigen zulks. —i—» Het is zekerlijk een zeegen van Hem, van Wien aües goeds afda.ald , tot hoogheid geroepen te worden , en met veele middelen bedeelt te zijn ; maar dan ook alleen ; wanneer men zijn ftaat en vermogen beezigt, om daar door aan die maatfchappij, waar van men een Lid is, nuttig te zijn. — Dan zijn de zulken , de gefchiktfte middelen , in de hand der Voorzienigheid , om aardfche zaligheden onder 't menschdom te ver-  NEDRIGHEID. 83 verfpreiden ! ~—— Maar het is geenzins te prijzen , door een trotfchen waan gedreeven, en alleen om zig te doen uitmunten, alle zijne vermogens aan te wenden , ter verkrijging van aardlche grootheid en bezittingen : dan ziet men ook niet zelden; dat dezulken , wanneer zij hunnen wensch verkrijgen , misbruik van hun geluk maaken , en tot een ergernis van hunne broederen zijn. 1 Hoe prijslijk is het daarentegen , als Nedrigheid, die Christen hoofddeugd, het harte behuure; — dan weet men zig in eenen laagen ftaat behoorlijk te gedraagen, zonder nochtans tot laagheeden te komen; die altoos veragtelijk zijn, en vermijd worden door eenen welgeftelden geest —- dan heeft de dankbaarheid in dezelve een voornaame plaats, bij 't groeijen. van eer en vermoogen, met een opzien tot het albeftuurend Opperweezen; . ja in de hoogfte en verheevenfte hand zelve is Nedrigheid dan de gezellinne van hem, die begrijpt dat het verhoogen alleen van God komt.. Gij beminlijke Nedrigheid gij verfpreid zagte vreugde en ftille vr'eede onder uwe bemin- naaren! hoe zagt hoe lieflijk is uw aanfchijn! dat vrij .de hoogmoed zig groot noeme , en zig beroeme op duizenden, die haar als ilaaven al vreezende moeten gehoorzaamen; a dienst-  §4 NEDRIGHEID. dienst- en hulpvaardigheid, uit christelijke liefde voortvloeiende, zijn geene de minfte uwer hoofdtrekken , die als de echo op u terugkaatfen en u bereidvaardige vrienden bezorgen; die uit befef van plicht en met genoegen u hulde doen. ■■ Uwen oorfpronk is niet minder dan Hemelsch! gij verzelde Gods eigen Zoon, reeds bij Zijne weenende intreede in deeze aardfche gewesten; met u doorwandelde Hij het waereldoord, daar Hij zijn verblijf hield, overal gedenktekens Zijner Godlijke magt en menfchenliefde nalaatende. ■ Gij werd door Hem , aan Zijne waare navolgers, als de bemin- nelijkfte gezellinne des leevens aanbevoolen. s Gij verzelde dat groote Voorbeeld, aller naarvol- ging waardig, tot in den dood en het graf: en naar Zijne luisterrijke verrijzenis waart gij nog Zijne dienaresfe en geleidde Hem tot de volle heerlijkheid, die Hem wagtte in 't paleis Van de Opperfte Majefteit , des Throonmonarchs van 't Heel-al. ■ Hoe begeerlijk zijt gij in 't gezelfchap der ftervelingen dan — hoe fchaars gezogt ja niet zelden verbannen! onkunde blindheid en verdwaasde eigenliefde zijn uwe gezwoorene vijanden, en neemen door hunne dwaasheid de meeste harten in! — Lieve Nedrigheid, blijf fteeds aan mijne zij-  NEDRIGHEID. 8i> zijde, dan kan geluk, vreede en vergenoe¬ gen mijn deel zijn! BROEDERLIJKE LIEFDE. Wanneer men haat tegens liefde vriendfchap tegens vijandfchap en de nijd tegens een broederlijk verkeer overheid hoe beminlijk zullen die deugden boven de tegensovergeftelde ondeugden niet uitblinken? Het menschdom, van eenen God geformeerd uit eenen Stamvader hervoortgefprooten, is eene groote maatfchappij, die zig in verfcheidene kleindere genootfchappen verdeeld en die weder in huisgezinnen, die elk eene kleine maatfchappij op zig zeiven uitmaaken. —— Ieder lid dus ieder mensch is verplicht het zijne, naar zijne betrekking, waar in hij ftaat, toe te brengen tot het algemeen belang, en zal hij daar immer aan beantwoorden, zo moet, in de eerfte plaats , liefde tot den naasten, naar de eerbiedige vreeze van het Opperweezen, zijne drijfveer zijn; waar aan het zelfsbelang onaf- fcheidelijk verknogt is. ——- 3 Zo  86" BROEDERLIJKE LIEFDE. Zo hij doch zijnen broeder, zijn mede- mensch niet bemind , en hem niet aanmerkt, als een lid van dat groote huisgezin, waar van God den algemeenen Vader is ; maar hem vijandig is, en alleen .zijn eigen geluk beoogt, zonder aan te zien of men betaamelijke weegen gebruikt; hoe kragteloos worden dan alle verbintenisfen die hij aangaat ? hoe weinig kragt zullen dan de wetten hebben? en welke verwarringen welke verwoestingen zal zulks ten gevolge hebben ? Hoe weinig goede trouw, zo nodig, is 'er dan onder de menfchen zal men maikanders daaden en woorden dan niet met alle omzigtigheid gade haan en eene angstvallige vrees alom den fterveling vergezellen? — Keen , de broederlijke liefde, dat edele roerfel tot algemeen geluk kan vreede en welvaart aiomme verfpreiden; dan befeft een ieder onder welke maatfchappij hij ook be¬ lmore , welke zijne onvermijdelijke verplichting is om zo veel van zijn zelfsbelang af te haan , als tot algemeene welvaart nodig is. Hij, die zulke begrippen heeft, kent en behartigd het belang van zijn evenmensen een ieder naar de betrekking, waar in hij met hem ftaat; hij v.eet wat hem daarom toekomt en kent de band  BROEDERLIJKE JLIüJb"JUl£. %j band die tusfchen hen is ; dewijl uit Eenen hunnen oorfpronk is. ——> Hij bevorderd in alles 't geluk van zijnen broeder; dewijl het zijne 'er zo naauw aan verknogt is en hij bevind, dat, zo hij de vreede en eendragt bewaart, zulks een aangenaame rust in zijnen geest overlaat. Zonder aandoening van waar mededoogen, kan hij hem niet zien lijden of gebrek hebben. Hij fteekt de hand uit ter hulpe. ■ Hij ziet dat God, den algemeenen Vader des menschdoms, aan allen weldoet en dit zoekt hij van verre na te volgen; ■ • uit befef van plicht, en gehoorzaamheid aan Jefus Godlijk bevel. ■ Hij weet zijne verplichting als Christen, om als een middel mede te werken, tot het plan van herftelling, gevormd door dien Heilvorst; —. waar van de grondflag Liefde is en 't welk meest door broederlijke liefde onder het menschdom kan bevorderd worden. - ■■ Hoe zeer wensch t de liefderijke menfchen-» vriend, dat eenmaal die tijd gebooren worde; . dat eene christelijke , algemeene verdraagzaamheid onder de menfchen plaatfe hebbe: —- zo dat men eikanderen om geene Staatkundige en Godsdienftige begrippen meer haate ; maar elkander draagen kan; dan vooral, wanneer het waare doeleinde hun oogwit is fchoon door 4 &  88 BKOüDERLIjKE LIEFDE. de onderfcheidene begrippen langs geen eenen weg gezogt. ■ Hij zoekt den dwaalenden door zagtmoedigheid te regt te brengen. ■ En hoe bejammerd het den geenen, die belang in 't welzijn van zijnen broeder neemt, dat zommigen zijner medefchepzelen zo verre van 't waare einde hunner beftemming afwijken en door eigen fchuld hen het verkeer op deeze waereld, dat hen zo veele aangenaamheeden konde bezorgen , zig zelve op alle mogelijke wijzen akelig maaken. Het geluk van zijnen medemensen kan hem niet onverfchillig zijn: want hij ziet in hem zijn broeder; zijne borst ontgloeid van aandoe¬ ning —- als hij een medepronkftuk van Gods hand dat voor eene eeuwige duuring beftemd is, behulpzaam kan zijn, en vooral, als hij tot zijn eeuwig heil iets kan toebrengen. — Het denkbeeld, dat 'er in eenen volmaakten ftaat, ■ volmaakte broederlijke liefde en vriendfehap zal plaats hebben, neemt hem geheel in, en dus zoekt hij zig daar toe in dit leeven voor te bereiden. VXR-  ^9 VÉRMAARD HEID. Wat is Roem ? wat is Eer ? wat is Vermaardheid ? niets anders dan een hersfen- fchim, zo de waare deugd de grondflag niet is! . de mensch jaagt de roem na hij zoekt eere en eenen grooten naam te ver¬ werven ; dan, zo de waare eerzucht zijn oogpunt niet is is dezelve een niet; nog minder dan een Waterbel. ■ Tot hoe hoogen trap van Roem , de Sterveling hijgen moge, hij kan nochtans tot de diepfte verachting daalen; en dan is onge¬ luk zijn deel; —— ja , dan beneemt hij zig fomtijds dat geene , waar over God alleen te befchik^ ken heeft. Dan, tot welken laagen trap hij, buiten fchuld ook daale en hoe veragt hij ook zij als hem geen befchuldigend geweeten kweld dan belagt hij grootmoedig, de verongelijkingen hem aangedaan ; en zij¬ nen deugdzaamen Geest kan hem troost genoeg verfchaffen; dan kan hij zelve , gelaaten , den dood onder de oogen zien en met Pho- 5 ci-  go VERMAARDHEID. cïon zijne waardfte panden beveelen, zulk onregt niet te wreeken. ■ En zoude den grootmoedigen , den deugdzaa- men Christen, de Roem najaagen en voor zig Vermaardheid begeeren? Hij weet wel, dat zulks , wanneer het uit de regte bron hervoort komt , eene edele drijfveer tot waar geluk is en tot waar nut van zijnen evenmensch kan uitloopen ; maar de Eer de Roem de Vermaardheid, is nooit zijn eenig doel; dewijle hij daar van de onbeftendigheid kent. — Hij ziet den geenen, die korts de lieveling des Volks was, tot het voorwerp van deszelfs diepfte verachting gedaalt. En aan hoe veelen on- waardigen , die zig weeten te verheffen , ziet hij lof toegezwaaid, daar den waardighen Sterve'ling, die zig nedrig houd , vergeeten werd. ■ Is het maaken van veroveringen van Stee. den en Landen. Het voeren van groote en bloedige Oreloogen het verwoesten het moorden plunderen , een gefchikt middel , om zig vermaard te maaken ? Neen , het Vaderland te verdeedigen , als een heren Held, als een Christen; de Godsdienst tegens on- regtvaardige aanvallen te beveiligen , geeft 'er beeter reeden toe. Iè het opklimmen tot aanzienlijke eereposten, zon-  VERMAARDHEID. gx zonder verdienden , zonder waare deugd te bezitten : het bewind te verkrijgen over een gantsch Volk , zonder daar toe de waare vereischten te hebben, gefchikt om zig vermaard te maaken ? Neen ! deugd waare verdienden en zui¬ vere menfchenliefde, kunnen bij hèt beduur over een kleinen kring , duizendmaal meer waaren roem aanbrengen , dan een groot Koning , die zulke vereischten niet bezit, zig immer belooven kan. — Baand Adel Grootheid Pracht Vor- ftelijk aanzien, de weg tot waaren Roem ? . Neen! de deugd alleen is de waare Adeldom ! Geleerdheid fchranderheid welfpreeken- heid en lichaamlijk fchoon zijn ook zo min de waare vereischten tot vermaardheid als 'er geene waare deugd en beminlijke hoedanigheden van den geest bij gepaard gaan als de waarheid te fpreeken de weg is, om ieders vriend te zijn. = Het gemeen en die geenen, welken, door den uiterlijken glans, de oogen verblind kunnen werden en kortzigtig zijn ■ moogen door den fchijn bedroogen worden ; den verftandi, gen en edeldenkenden mensch ziet verder, —— hij weet dat alle roem alle vermaardheid, zonder waare deugd, verachtelijk is. ' Dit leeraaren hem de gefchiedenisfen aller volgeren ; de gebeurtenisfen der waereld beves- tï-.  g2 VERMAARDHEID. tigen hem zulks , op het ontegenzeggelijkfte; \ ja, die leeren hem, dat, tot hoe hooge trap de menfchelijke roem ook gefteegen zij dat die glans fchielijk kan taanen , door veele toevalligheden daalen ; en dat dog eenmaal de dood een einde maakt, van alle de voordeelen, die waereldfche eer en vermaardheid , haare navolgers aanbrengt. En welke wezentlijke voordeelen kan de grootfte naam naar den dood aanbrengen ? , Immers geene ! zo de roem die den mensch in zrn leeven verworven de vermaardheid die hij door zijne daaden en hand zig bezorgd en de naam die hij verkregen heeft, geenen grondflag heeft gehad in zulke deugdzaame beginfelen, die alleen hunne waarde van des Zakgmaakers dierbaare verdrenken ontleenen; dewelke zijn eigen waar belang het geluk van 't menschdom — en boven alles , de eere Gods ten oogwit hadden. • Welke voordeelen zal hij daar van, aan geene zijde des grafs in de Eeuwigheid genieten, al was de roem zijner daaden , al de eeuwen door, op *t luisterrijkfte ten toon gefpreid zo hij met een ledig har¬ te , alleen door ijdelen waan opgeblaazen, deeze w^aereld verlaaten had ? . Deugdzaame daaden mogen minder fchitterende ftraa-  VERMAARDHEID. p3 ftraalen verfpreiden, dan die, welker drijf¬ veer het gros der waereld gewoon is grootheid te noemen ; bij den waaren Christen, die aan zijne eïgentlijke beftemming zoekt te beantwoorden, en zijne daaden daar na rigt zijn de eerde alleen uit waare grootheid gebooren; daar de laatste, niet zelden, de ftraffen van 't Opperweezen zeiven ten gevolge hebben. •■ De Godlijke openbaaring, die de onfeilbaarfte kenmerken met zig draagd bevestigd op onderfcheidene wijzen de waarheid van dit ge- fielde. . Niet alleen in het historifche, > en de zeedenleer derzelve ; maar zij doet ons God zelve , op deeze wijze , fpreekende hooien. -f Een wijze beroeme zig niet in zijne wijsheid, nog een fterke in zijne fterk- foeid; maar die zig beroeme, doe het hier in , dat hij mij, den heere kent. — Dat is: dat hij weete wie Ik ben en dus ook wie hij is; en uit dien hoofde, alle zijne wijsheid en fterkte alle zijne roemverwekken- de hoedanigheeden, tot Mijne eere doe uitloopen," ... 't Welk den mensch op 't hoogst gelukkig maakt en waar door hij zijn naasten ook geluk zoekt mede te deelen. ——- aan-  94 AAKDiGT OP PSALM 80 , VS. l5. Wie gaf ons treffender denkbeeld van die waarheid , dat bij jehovah geen het minfte onregt is dan den Dichter van dat lied waar van deeze woorden een gedeelte uitmaaken : Gerechtigheid en gerichte, zijn de vastig7ieeden •van Uwen Troon; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanfchijn heenen. ■ Welke verheevene gedagten ? wanneer men den Opperheer van t Heelal , zig als een Koning vóórhelt , wiens Troon op Godlijke gerechtigheid en uitoeffening van hèilig Recht, gegrondvest is; -— die niet anders voor Zijn Aanfchijn kan dokden als dat geene , dat op "billijkheid en waarheid rast en met goedertierenheid behandelt word: om dat Zijne regeeringe daar op aflezints gegrond is. '—— - En wie kan van de Opperde Majefteit, andere denkbeelden vormen ? ten minden hij niet die maar degts , met een oppervlakkige aandagt , alle de weegen , alle de handelingen Gods  AANDAGT ÖP PSALM 89, vs. i5. Q5 Gods opmerkt: —— dat men den Bijbel raadpleege dat men alle de lotgevallen der volken nafpeure dat ieder fchepzel, zulks van zijne eigene omftandigheeden gadefla, zal men dan niet Gods doen moeten billijken en alle zijne daaden Recht moeten noemen? Kwaamen 'er plaagen of onheilen over 't menschdom was het niet door hunne eigene misdraagingen? Aan wien konde Adam de fchuld geeven, dat hij niet onbekommerd zijn lighamelijk voedzel konde gebruiken en buiten Edens lusthof geflooten was? aan wien anders , dan aan zig zeiven, daar hij zig niet tegens de verleiding had kaande gehouden? Werd Kaïns offer niet aangezien door den God des Hemels 't was door zijn eigen toedoen; zo hij weldeedt, was 'er verhooging. Zijne vrees, dat men hem het leeven beneemen zoude, vond alleen grond in zijn gepleegde gruweldaad van broedermoord. blad immer de Zondvloed het gantlche menfchelijk geflagt verdelgt, — zo- zij Hem geëerd hadden , die niet dan rechtvaardig' krak? —— En letten wij op; de handelwijze Gods, omtfend liet lsraëlitifche °volk; 'dan zal men , bij' elke hoofdgebeurtenis — de rechtvaardigheid en goedertierenheid van het Opperweezen ten duidelijk- ften  06- AANDAGT hen zien doorftraalen: 't zij men hen, op hunne reize door de woestijne van Arabiën, volge, 't zij dat men ftil ha bij de bezoekingen, hen van tijd tot tijd overgekomen of bij de gevankebjke wegvoering, door de Asfijrifche en Babilonifche Koningen bij de overwinningen door de Romeinen en eindelijk bij de omkeering van hunnen ftaat, naar des Zaligmakers Dood en luisterrijke Hemelvaart, en hunne verftrooijing over 't gantfche aardrijk, zal men dan niet bevinden dat hunne wan- daaden dat hunne afwijkingen van 't hen aangeweezene fpoor en de verfmaading en mishandeling van Gods eigen Zoon zo veele oorzaaken hunner onheilen waaren; ■ daar het hen altoos wel ging, wanneer zij den regten weg hielden ? ■ De ongewijde gefchiedenisfen zo der oude dagen, — der middeleeuwen, als die der tegenswoordige tijd, zullen ons overvloedige bewijzen opleveren, dat Gods gerichten recht en billijkheid zijn. ■ Men fpeure de oorzaaken van volks onheilen en rampen na; dan zal de waarheid zulks overvloedig ftaaven. - Hij, die eeniglints de Historiën kundig is, zal door alle tijden hier van bewijzen kunnen aantoonen, te  OP PSALM 89 , vS. i5. ■ t)j te menigvuldig om flegts , in dit kort beftek aart- teftippen. En behoeft men wel verder te gaan , dan omtrend zig "zeiven V dan zal ijder mensch , iriïri of meer , zo hij wel oordeeld, bewijzen kunnen opleeveren die in alles de Godheid recht vaer- digen. Men moge tegenwerpen , dat alles, ook onheilen én rampen , zijne natuurlijke oorzaaken heeft -— en dat men zulks klaar bevindende , niet kan gelooven, dat het OpperWeezen zaaken Vart gering aanbelang zoude beftuuren. . Ijder Sterveling, die Zijne alles bspaalende Voorzienigheid gelooft , weet het tegendeel en ondervind dat alle die natuurlijke oorzaaken, juist de middelen in 's Iloogsten hand zijn, om Zijne Alwijze eindens te bei-eiken. — • Dit Recht deeze Billijkheid nu — zijn de onwankelbaare Grondzuilen van Gods troon. ■ En zoude de Richter der gantfche Aarde geen recht doen? Hij, door wien de Koningen re- geeren van wiens wil en werken alles afliangd en die zelfs de lieerlijkfte wetten gaf' aan Zijn oude Bondvolk , die immer kunnen uitgedagt worden. Zo rechtvaerdig als de Oppermajesteit handelt, zo weldadig en goedertieren is Hij ; —< (dewijle het een uit het andere moet voortvloeijen) G Hij ,  oS AAKDAGT Hij, die de Waarheid zelve is. ■ Men doorloope wederom alle de tijdvakken der gefchiedenisfen en elke hoofdtrek daar van, zal al¬ les, wat hier toe zijne betrekking heeft, op nieuw onteegenzeglijk maaken. • Eerbied — en ontzagverwekkende denkbeelden, boezemen deeze gedagten den Aardbewooneren in : —— Hoe Wijs hoe Rechtvaardig hoe Goed hoe vol van Waarheid, hoe Almas;- tig en Overalomtegenwoordig — hoe Ontzag. lijk moet dat Godlijk Weezen zijn en welke oneindige volmaaktheeden, moet die Majesteit bezitten die van Eeuwen tot Eeuwen, over zulk een onmeetlijk Heel-al; waer van deeze aardbol een kleine hip is, —— als Oppergebieder den fepter zwaait? Troostvolle gedagten , voor den Godvereerenden Mensch! —— Die Rechtvaerdige die Waar¬ heid beminnende God, is alleen de Belooner van ijdere daad der Stervelingen. • Het fpoord den Geest aan, om alle deszelfs uïtvloeifels daar heen te wenden, dat zij zig deezen haaren Schepper waardig gedraage. En ziet hij dat de rechtvaerdige vergeldinge in dit leeven, altoos niet volge hij weet dat zulks eens zeeker zal plaatze hebben; dan , wanneer de gevolgen van een algemeen Wraereldgericht, door de  OP PSALM 89 , rs. t5. pp de Opperfte Rechtvaerdigheid bepaalt, ijder zijn eigen pak zal doen draagen. ■ 1 Dit denkbeeld band alle wraak en haat uit zijn hart en weerhoud hein om beledigingen met kwaad te vergelden; welke hij, beneevens alle tegenheeden , hem overkomende , liever als vaderlijke kastijdingen en nuttige ontmoetingen , op den weg deezer Waereld aanmerkt, hem tot goede en voor hem noodzaakelijke eindens door Gods hand toegefchikt. Laat den onvergenoegden den alles eenzijdig befchouwenden, bet famenftel der onder- maanfche zaaken berispen en als 't waare de Godheid van onordre, in Zijne heerlijke werken befchuldigen. Den waaren Vereerer der Opperste Volmaaktheid , vind in alles ordre en volmaakte overeenftemming. . De Godheid beraamde het allerbeste Plan, dat voor deeze Waereld gefchikt was ten aanzien van dezelve ; ■ terwijl een onpartijdig onderzoek leeren kan, dat veele onheilen en onordre verwekkende zaaken , zouden kunnen vermijd worden, zo ijder mensch die pligten in 't oog hieldt en die middelen bij de hand nam — die Reede en Godsdienst hem vóórhellen en welke hij in veele voorbeelden kan zien welgelukken. ——. Hoe gereedelyk zal men dan het befluit kunnen 2 op-  ïoo AANDAGT OP PSALM 89, ts. i5. opmaaken, dat bij den Recbtvaerdigen en Weldaadigen Opperheer, alles met wijsheid en fchoone ordre gereegeld is. En dat al het tegens- ovcrgeftelde 7 door de verkeerdheid der menfchen veroorzaakt word. ■>  1CJ1 TER GED ACHTENISSE VAN EEN WAARDIGE N L E E R A A R. De gcdachtenisfe des Rechtvaerdigen zal tot zeegenhigeii zijn. SALOMO N. Dat roemrijke bedrijven — dat Helden , vrij met gedenkteekens en ftandbeelden ter gedachtenis vereerd worden , ■ dat hun lof ook na hunnen dood blijve en tot den laatften naneef werde overgebragt ; het zij ook vergund eenige letteren tot aandenken aan een Braaven alhier ter needer te hellen. De waarde van dien afgeftorvenen de achting, die hem ook na den dood zonder eenige vleijerij toekomt billijkt zulks. Of is het te on- regt dat men het volgend caracter als waardig en nuttig in de Maatfchappij belchouwe — en dat daarom de gedachtenis van hem, die het zelve bezat, in zegeningen blijve? In den gewigtigen post van Leeraar in Jefus 3 Kerk-  102 TER GEDACHTENISSE Kerkgemeenten gefteld ijverig en werkzaam — altoos bezig met onderzoeken. Gereed ter hulpe zijner ambtgenooten. Handhavende de waare regtzinnigheid ; . ■ Hatende alles wat tot ondermijning der zuivere leere werd gebeezigd ; ■ verdeedigende de aanvallen tegens de Eer van den grooten Infteller des Chris- tendoms. Hoogfchattende de gronden waar op de waare Godsdienst rust en al 't geene dezelve in hand houd en verdeedigt. ——— Vervuld met broederlijke liefde vaardig tot onderwijzing — hulpe raad vertroosting en opwekking aan de geenen, die zulks behoefden. — Nuttige kundigheden voorftaande zig ver- leedigende, om daar toe de behtdpzaame hand te bieden. Vriendelijk beleefd en openhartig. E>e Weldadigheid beminnende uït- oeffenende, en als een der Christelijke hoofddeugden en plichten befchouwende. In een woord: waardig Leeraar genoemd te worden . en te regt nuttig burger en braave huis. yader ; • terwijl ongeveinsde Godsvrugt zijn doelwit was ! —— VVie —- die den braaven Leeraar kende, zal hem deezen geringen lof weigeren ? of is het te vergeefs en zonder grond, dat 'er zo veelen om hem  VAN EEN WAARDIGEN LEERAAR. j03 hem treuren? dat hij door zo veelen gemist word ? Althans hij, die in zijne jeugd van hem wierd onderweezen, wiens welzijn deezen braaven dierbaar was en daar omtrend zo veele blijken van belangneeming toonde; die door hem werd opgeleid, in vorderende jaaren, om uit de Natuur den Schepper te leeren kennen en om regte bezeffens van den Godsdienst des Euan- geliums te bekomen; hij die altoos aan hem, als aan een getrouwen Vriend en Raadsman , en als aan een geliefden Leeraar zal gedagtig zijn', kan aan zijne verdiensten de hulde , die dezel- ven naar waarheid toekomen, niet weigeren • en vind zig genoopt , dit geringe tot verlevendiging van zijne nagedagtenis hier te plaatzen. Was het wonder dat de vuige laster ook op hem haare pijlen affchoot; dewijl voor haar de besten der Stervelingen nimmer veilig waaren ; dog daar zij hem met fchaadden, lijd 'er ook zijne overgebleevene roem niets door; maar maakt die zo veel te fchoonder, in de oogen van hen, die zijne hoedanigheden kenden. Wij volgen befpiegelend ö waardige afge- ftorvene , uw onftoflijk deel na ! en mogen te regt verwagten dat gij in de toekomfte van den Godlijken Regter zult verfchijnen, met hen, 4 die,  Ï04 TER GEDACHTENISSE ENZ. die, door uwen dienst, zig op den weg naar de Stad Gods begaaven ; om daar met hen, in de nabijheid des Opperften Konings, met oriftervelijkheid bekleed, Gode en het Lam toe te brengen , de Eer en de Heerlijkheid tot in alle de Een* wigheeden ! ~—, PEIL ANDER, Met welk een genoegen zie ik u aan, braave Philander ! Gij die den weg der waare deugd betreed en alle bijpaaden vermijd, die den mensch daar van afleiden. '■ ■ Gij die tot eer van uwen Schepper, als een nuttig lid der maatfchappij mij in mijne grijsheid ten voorbeeld verftrekt!" ——Zo fprak de oude braave Ergast tegens Philander, die het naaste landgoed aan het zijne bezat. —— ,, Ja (was het antwoord van den laatften) • goede vader ! ik dank het Opperweezen, dat Hetzelve mij bezeffens van het fchadelijke der ondeugd en een behaagen in zulke zaaken gaf die mij tot mijne waare beftem- ming kunnen leiden ; maar de oorzaak is alleen  PHILANDER. io5 leen te zoeken bij de goedheid van den Menschlievenden God , die zelve , zulke begeerten in mijn geest plantte. Mijne dankftoffe desweegens is groot; reeds jong, voor een groot gedeel¬ te aan mij zeiven gelaaten, kende ik de Waereld niet en hond menigmaal op het punt om, in verfcheidene opzigten , een verkeerden weg in te haan; dan zo ras ik eenige onbezonne hap¬ pen daar toe deed, wierden 'er foms zonderlinge hinderpaalen gettelt ■ en menigmaal konde ik eene zigtbiare bewaaring bemerken. — Dus, genoegzaam zonder geleiding, ging ik op 't wae- reldpad voort; terwijl- ik in de gelegenheid werd geftelt en lust kreeg, om zulke zaaken te onderzoeken, die mijnen Geest onleedig konden houden -—■ en denzelvcn met nuttige kundigheeden vercierden; waar onder ik met veele te- genheeden en onaangcnaame teleurftellingen te ftrijden had , die mij de Vaderhand der Eeuwige Liefde deed ontmoeten, tot waare nuttigheid; terwijl ik fteeds mijnen lust in geduurige werkzaamheid vond. Het behaagde den Algenoegzaa- men mij te zegenen, mij uit gevaaren te redden en mijne voorneemens onder opzien tot Hem te hegunftigen ; waar voor Hem eeuwige dank zij toegebragt. Ondertusfchen maakte ik teffens , in mij te oeffenen, eenige vorderingen , die mij, 't 5 zij  philander. ,05 philander/ zij met nedrigheid gezegt, eenige regte bezeffens meededeelden , en de noodzakelijkheid van den eenigen weg ter behouding door Jefus Christus leerden. Hoe menigmaal ik mij aan befpotting en verachting bloot geheld vond, ging ik egter op mijnen voorgeftelden weg rustig voort; en was het altoos ook mijne begeerte en genoegen, mijnen evenmensen nuttig te zijn : menfehen- liefde en weldadigheid naar mijn vermogen te oefFenen , was zedert mijn lust alzoo ik die deugden als voornaame vereischten van een Christen aanmerkte; terwijle de tegenfpoeden mij zagtaartige gevoelens ingeboezemd en mijn harte ver- teederd hadden. Hier van zij in alles Gode de eere _ die de Bron alles Goeds is." „ Ja, mijn vriend! (hernam de braave Grijsaart ) konde ik alle mijne meedemenfehen die gevoelens meededeelen, die ik in mijnen geest gewaar worde aangaande het genoeglijke der christelijke deugd ; die zelve , zonder hoop op eenige genadige belooninge, eene gemoeds kalmte kan geeven , die onbereekenbaar gelukkig maakt. Wat zijn dog alle de genoegens , ■ de fchatten de wellusten deezer aarde, bij een gerust gewisfen en de Godlijke gunst ? Laat den in dit leeven gelukkigften Sterveling , die van alle de bekooringen der aardfche dingen een vrij  Philander, 107 vrij gebruik maakt, oordeelen, of hij niet in de eenzaamheid, tot zig zeiven te rug gekeerd, iets Jeedigs , iets zelfsverveelends in zijn harte vind, dat door geduurige' afleiding moet voldaan worden? welke ledigheid alleen door de vrugten van waare godsdienstige begrippen kan vervuld worden ! Ik haat alle veinzerij en dweepzugt; maar dat weet ik , dat wil n;en voor den onfterve- lijken geest geluk erlangen, men daar toe den grond, in dit kortftondig leeven , volgens den weg, door den Eeuwigen en eenigen Zaligmaker aangeweezen en verworven , leggen moet." — I jSU  I N H O U D. ra IETS OVER TIJDELIJK EN EEUWIG GELUK. . BI. 5 ERASTUS , OF DE DEUGDZAAME. . . II BESCHOUWING VAN DEN STERRENHEMEL. 14 VOORKEUZE AAN HET BUITENLEEVEN. . IQ DE MAAS, WAARDE DES TIJDS. . . 21 OVER DE ACHTING , AAN DEUGDZAAME ONGELUKKIGEN SCHULDIG. . . — 2A EEN VEREISCHTE TOT GELUK. . . ■ 25 HUISLIJK GENOEGEN. . . • — 28 ONBESTENDIGHEID. • . • • ■ 32 DE WAARE WIJSHEID. . . . —« 37 HET WAARE MEDELIJDEN. . . 43 VOOROORDEELEN SCHADELIJK. . . • 46 HET WAARE GENOEGEN. • . . ' 49 HET GENOT BEANTWOORD ALTIJD NIET AAN DE BEGEERTE, EN WAAROM? . . 52 GODLIJKE VOORZIENIGHEID. . . 56 GEES-  INHOUD. GEESTELIJK SCHOON BOVEN HET LICHAMELIJKE. . . . BI. 60 WAARDE DES BIJBELS. . . . 62 DES ME NS C HEN GEEST ONSTERVELIJK. . 64 VOORTREFFELIJKHEID VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST. . . • j?7 VERWISSELING DES JAARS. . . ; 72 TEGENSTRIJDIGHEEDEN IN DEN MENSCH. 77 NEDRIGHEID. . • • l2 BROEDERLIJKE LIEFDE. . • §5 VERMAARDHEID . • • • ^9 AANDAGT OP PSALM 89 VS. 15. . . 94 TER GEDACHTENISSE VAN EEN WAARDIGEN LEERAAR. . • • 101 PHILANDER. ..... 104  Den edelmoedigen leezer , zal een Boek niet minachten , om eenige drukfeilen, of veikeerd geplaatfte zinfneede-tee- kens. Het is den Schrijver leed, 'er in dit Stukje , fommigen diergelijken zijn ingefloopen. Zie hier eenige voornaame aangeweezen. Pag. g Reg. 8 van onderen , Godheid lees Gods regeerin» li 2 van boven, verzaadigende lees verzadigende Zaaligheden Zaligheden geftaadig ëertad;g 16 12 onbezield is; onbezield is ?- — 11 van onderen zelfs in het kleinfte infekt lees zelfs het kleinfte infekt 21 li hel lees hol 3l 8 van boven zorgrijke lees zorglijke 35 8 — Europeaanen lees Europeaanen overwonnen word!  Bij A. B L USSÉ & Z O ON,te Dordrecht,zijn gedrukt en te bekoomen de volgende Werken: Algemeen cn beredeneert Woordenboek der Natuurlijke Historie; behelzende de Historie der Dieren, Planten en Mineralen ; en die der Hemelfche Lighaamen, der Vernevelingen en andere voorname verfchijnfelen der Natuur: benevens de Historie en befchrijving der enkelde Drogerijen, welke de drie Rijken opleveren, hun gebruik in de Geneeskonst,en het gemeene Leven , Landbouw ,Konften en Handwerken. Uit het Fransch van den Heere VALMONT DE B O M ARE j 3 Deelen in gr. 4to. met een fchoone Titelplaat door li. Vinkeles. . . . . ƒ 21-0-0 BLUS SÉ (A.) De beste Opvoeding der Jeugd, ten nutte van dit Gemeenebest, en Befpiegeling bij een Onweder gr. 8vo. ƒo- 8 -o — —— Iets Dichtmaatigs; of Bundel van Zede-dichten over de Winden, Wolken, het Graf, de Eeuwigheid, Mijne Ellende, Mijne Verlosfing, Mijne Dankbaarheid en andere belangrijke onderwerpen, met Konstplaten door t. Brasfer. in gr. 8vo ƒ3-0-0 B L EIS W IJ K CMr. P. v a n) & J. E S O R E, Natuur- en Wiskundige verhandeling over het aanleggen en verfterken van ZeeMeir- en Rivier-Dijken ; met Tafelen en Plaaten. in gr. 8vo. ƒ 1 - 16-0 BLASSIERE, (J- J. ) Werkdadige en Belchou wende Meetkunde, 2 deelen, met platen, gr. 8vo. . ƒ4-8-0 BEATTIE, CJ-5 Proeve over het lagchen en gelach-verwekkende in fpreken en fchrijven; uit het Engelsen in 't Neerlandsch overgezet . en verrijkt mPt eene Voorreden en eenige voorbeelden uit Nederduitfche Schriften, in gr. 8vo. . ƒ 1 -16 - o DE WEELDE IN NEDERLAND, met ophelderende Aantekeningen ,• nevens een by voegzel, bevattende de nagelaten papieren eens Franfchen Gouverneurs van een Nederlandsen Jongelingen het Leven en Sterven van den Eerw. Pouponville. Deeze Geestige Critiek van de dwaasheden onzer Eeuw is zeer zindelijk gedrukt, op best Schr. Med. in gr. 8vo. . . fo - 12-0 Dichtoefeningen van het B otterdamfche Dicht-Genootfchap Studium Scienr. Genitrix. V deelen. . . ƒ 9 - o - o Dito be>t papier. . . . ƒ 14-0-0 E U L E R, (L.) Volledige Inleiding tot dekennis der Algebra, aan de hand geevendc eene gemakkelijke oplosfine van alle foorten van Rekeningen, zo in de Wiskunde, Koophandel als andere zaaken; Hier is bygevoegd een zeer eenvoudig middel om zelf blinde Menfchen de Rekenkunde, ja mooglijk het fchrijven en 't Componeeren van Mu^ijk teleeren oeffenen. Twee Deelen , met PI. in gr. 8vó. ƒ 3-15-0 FREMERIJ, (B.) Roméo en Julia, Tooneelfbel; naar den Heer IVeisze. Met een beoordeelend Nabericht en fchoone Tietil. plaat, in groot 8vo. - . . . f 1-16-0 1 -1 op best Schrijf Papier, ƒ30.0 Mijne Offerande aan Apollo & Hijrnen met Konst-vignetten, 2 Deelen, gr. 8vo. . ƒ3-12-0 Gemengde Dichtproeven van B. Fremerlj, A. H. Hagedoom ,J. P, van Heel en D. van Stolk , in gr. 8vo. . ƒ 1 • o - o HA.  HAGEDOO RN, £ A. H.) Proeven van Kunst en Weten» fchap; in IX Verhandelingen over de Wijsbegeerte; de verfchültnde geboortenaart en hoofdneiging der Menfchen ; de Generatie; de Onregelmatige Eigenliefde, enz. in gr. 8 * O. . ƒ i-16-0 HANDLEIDING TOT DE P HIJSIONO MIEKUN. DE; dooreen voornaam Anifterdamscn God;;eleerden,inXVIII HoofdHukken: bevattende eer.c volkoome Opleiding tor de Kennis van deeze nuttige en aang.-naame VVetenfchap; verfierd meteen rijk getal Kunstplaten enVigheaen, 2 doelen , gi. 8vo. op best Mediaan pap. ƒ 8-o-o LESSEN DER WIJSHEID over de gebreken der Menfclien , 3 detlen , in gr. 8vo. . . . ƒ 4-10-0 ■ dezelve ojs best pap. ƒ6- 0-0 LEUTER. fJP.) De Krui kerk, of Spiegel van Gewetensdwang, in dricTrifcreelen, mi'sgnders eenige Mengeldichten , met een fraaije Titelplaat, door L. lïrasfer. in 410. . . ƒ 3-0-0 PLUCHE,CLa) Heemel-gefchiedenis, naar de denkbeelden der ■ Poëten , der philofoftn en van Mozes,2 deelen.met pl.Svo./ 3-0-0 Schouwtooneel der Natuur, of gefprekken over de voornaainfte bijzonderheden der Natuurlijke Histoiie, Konden , Handwerken, fraaije Wet-'nfchappen , Godsdienst enz. XVII deelen, met het Register, en ruim 200 pil Tweede Druk , 8vo. f 36-0-0 PUIJT, CS. J. de) Grondbeginfelen der Meetkunde, vervattende de VI Eerfte, het XI & XII Boek van Euclides: alles op een korte en duidelijke wijze voorgcfteld.. gedemonftreerd , en met veele aanmerkingen verrijkt; met XX Wl kopere pi. tn gr. 8vo ƒ 5-5-0 R EI S IG E R , CDe N IE U W E ) of Befchrijving van de Oude en Nieuwe Waereld, in verma.iklijke , leerzaame en nuttige Brieven , uit het Fransen van den AU ile la Porie. XXVlIIdeel.gr. 8vo. ƒ 43-Q-o SIMS O N in VIII Boeken, niet Konstpl. van Buys, Myling en Waldorp. Tweede druk, in gr. 8vo. . . ƒ 2-0-0 Volledige befchrijving van alle Konden, Ambachten, Handwerken , Fabrieken , Tralieken , derzelver Werkhuizen en gereedfehappen , enz. ten deele overgenomen uit de beroemdfte Buitenlandfche Werken; en vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste lnlandfche Konftenaaren en Handwerkslieden. Met de noodige plaaten. In gr. 8vo. Eerfte jluk: de Indigo-bereider en Blaauwverwer, afzonderlijk . • ■ ƒ 3 16 -o Tweede Stuk : de Sterkwater ft ooker , Zoutzuur- er. VilrioohlieIcreider, dito. c- . . . ƒ 4-12-0 Derde Stuk: de Porcelein-Fabriek, dito. . , ƒ 5- 0-0 Vierde Stuk : de Leerlooijer, dito. . . ƒ 2- 18-0 yijfde Stuk: de Kaarfemaker, dito. . f 1-6-0 Dezelve zijn ook op Best Pupier te bekomen. V O L N E IJ, CD E) waarschijnlijke gevolgen van den tegenwoordigen Turfefchen Oorlog, en derzelver invloed op de Staaten van Europa. In gr. 8 vo. . . . ƒ 0-16-a