B I B LI OTH EE K - \t ~Z BOEKERIJ z _ Tl O VAN 70 — S. VAN DER BURG ° NO..///2; > o-l __o GEPLAATST IN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK AMSTERDAM  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3341 6032  VERHANDELING OVER HET STEMRECHT I N FRIESLAND. DOOR PETRUS WIERDSMA, TE LEEUWARDEN, Ter Drukkerye van H. POST, Boekverkoop», l 7 9   VOORREDE. ]3v eigen ondervinding geleerd, hoe ligc men aan deeze of geene Wet, door dezelve in het afgetrokkene te befchouwen, en in de woorden te blyven hangen, een zin kan geeven, die met den aart van het Recht, in zijn famenhang genomen, niet beftaanbaar is, heb ik gemeend mynen Landsgenooten geen ondienst te zullen doen, met het Stemrecht deezer Provincie, in eene geregelde, en min of meer fyftematifche orde voor te ftellen. Zulks heb ik getracht te doen, zonder iemand te beleedigen, en daarom heb ik opzettelijk vermijd, om iemand by naame te noemen. Ik heb hier en daar de gevoelens van anderen, zelfs ook gevallene Decifien moeten tegenfpreeken j maar zulks zal by niemand kwaalyk * 2 kon-  « VOORREDE. konnen worden genomen , wanneer men In aanmerking neemt, dat ik my zeiven in dien opzichte niet gefpaard heb , daar ik thans, door den tijd en by nadere befchouwing , van begrip veranderd, meer dan eens beftryde gevoelens, die ik te vooren, in 't openbaar, en by gedrukte Deduftien verdedigd heb. Sommigen zullen dit mifchien befchouwen als een reden, die my van de uitgave deezer Verhandeling moest hebben te rug gehouden; dan ik fchroome niet te zeggen, dat het eene is van de redenen, die my tot de uitgave hebben aangefpoord, in de hoop naamelijk, van daar door de voornaame oorzaak, waar uit myne misvattingen geboren zijn, voor anderen te zullen wegneemen. INHOUD  ra INHOUD der CAPITTELEN. I. CAPITTEL. Oorfprong en Voortgang van het Stemrecht. II. CAPITTEL. Stemrecht; TTctten; Stem- cohieren. III. CAPITTEL. Stemdraagende Goederen. IV. CAPITTEL. Goederen, van welke de Stem- men buiten activiteit zijn. V. CAPITTEL. Stemgerechtigde Perfoonen. VI. CAPITTEL. Perfoonen, die van^t Recht van Stemming zijn uugejlooten. VII. CAPITTEL. Het Stemmen door Voogden of Curatoren. VIII. CAPITTEL. Stemrecht der Meyers. IX. CAPITTEL. Foor hoe veel elk kan Jlemmen,  av INHOUD der CAPITTELEN. X. CAPITTEL. 't Recht van Accrescentie. XI. CAPITTEL. Dispofitien by Uiterfien Wille, betrekkelijk het Stemrecht, en Jlemdraagende Goederen. XII. CAPITTEL. Handelingen onder de Leeven- den, betrekkelijk het Stemrecht, en ftemdraagende Goederen. XIII. CAPITTEL. Stemcedullen. XIV. CAPITTEL. Gevallen, waar in de Stem¬ ming plaats heeft. XV. CAPITTEL. Qjialificatie, in de gejlemde Perfoonen vereischt. XVI. CAPITTEL. Wyze van Stemmen. XVII. CAPITTEL. Rechtbanken; mitsgadersperfoneele bevoegdheid, en plicht des Rechters» XVIII. CAPITTEL. Manier van Proccdeeren. VER-  VERHANDELING OVER HET STEMRECHT I N FRIESLAND. EERSTE CAPITTEL. Oorfprong en Voortgang van kt Stemrecht. "Verfcïieidene en gewichtige redenen zijn 'er, waarom in eene reprefentative Volks-regeering noodigis, dat'er eene conftitutioneele bepaaling plaatAebbe, wie tot het Volk zullen worden gerekend te behooren, dat is, wie der Ingezetenen tot het benoemen der Overheden gerechtigd, en wie daar van uitgeflooten zullen zijn; en daar de Bezitters der vaste goederen, als de Grond-eigenaars, voor de wezentlyke Ingezetenen van een Land te houden, ook de zulke, boven anderen, by 's Lands behoudenis of ondergang geinteresfeerd zijn, is het niet te verwonderen, dat men, in verfcheidene Landen, daarin eene genoegzaaine reden gevonden heeft, om dat gewichtig ftuk A alleen  4 STEMRECHT. alleen aan de zoodanigen toe te vertrouwen. In Friesland fchijnt men 't ook in diervoegen begreepen te hebben; dewijl aldaar het recht, om de Leden der Hooge Regeering, wegens de Land-quartieren, te verkiezen en aanteftellen, niet is by het geheele Volk, maar alleen by de Bezitters of Gebruikers der Stemdraagende goéderen; en dit vermogen, met de verdere voorrechten , daar toe betreklijk, is het, dat aldaar het STEMRECHT genoemd wordt. Om nu hier van den Oorfprong en Voortgang op te fpeuren en na te gaan, zullen wy moeten onderzoeken, wanneer, en op welk een wyze, dat aanzienlijk Recht op de goederen, die daar mede thans voorzien zijn, gekomen is. Het recht van ftemmen ligt, Cgeüjk hierna gezien zal worden,} oorfprongelijk op fchotfchietende Vastigheden, dat is, op zulke Vastigheden, die met Lands-fchatting bezwaard zijn. Nu is 't bekend, dat de zoogenaamde Floreen of Landsfchatting eerst in 't begin der j<5 Eeuw opgekomen, en niet voorden jaare 1511 tot ftand gebragt is; en hier uit volgt, dat men het begin van 't hedendaagfche Stemrecht eerst na dien tijd zal moeten zoeken, en de volgende gebeurtenisfen van die Eeuw zullen ons ook daar in het noodige licht verfchalfen. Wanneer Keizer Karei de V, in 't begin van den  I. CAPITTEL. § alen jaare 153I» in de Nederlanden gekomen was, hebben Frieslands Ingezetenen aan denzelven, als hunnen Landsheer, een vrywillig gefchenk van 14000 Guldens, voor deszelfs blyde inkomst * aangebooden; doch die aanbieding doen verzeld gaan met eenige doleancien en verzoeken, waar by zy onder anderen begeerden , dat het Jus Patronatus van Pastorijen en Beneficiën, het welk den Ingezetenen toekwam, en aan den Keizer niet was afgejlaan, aan de Ingezetenen mogt worden gelaaten. De Keizer heeft het gefchenk gracieufelijk aangenomen; doch hunne verzoeken ten grootften deele , ook hunnen eisch, betreklijk het gemelde Jus Patronatus, van de hand ge*weezen. Maar wanneer de Keizer, in den jaare 15^7*, van de Ingezetenen van Friesland eene fubfidié verzogt, ter vervanging der kosten, wegens het veroveren van Groningen, Kinckhorst en Drenthe, zoo hebben zy hunne ongehoudenheid en onvermogen daar toe zoeken aan te toonen \ doch tevens, by die gelegenheid, hunne voorige pretenfien vernieuwd; zy antwoordden, onder proteftatie van demoedigheid : „ datze arm waren „ en nyet voel vermogten ———- doch dat de „ Landen, indien de Keizer hunne te voorert ge^„ daane verzoeken zolde gelieven te accorderen? „ hen zouden verbreken, om den Keizéf e£n „ eerlyke gratuiteyt en danckbaerheyd te bewy» zen, nae hoere fchamele vernoegen»" A a Dit  4 STEMRECHT. Dit gaf aanleiding, dat men in den jaare 1538, door wederzijdfche Commisfarisfen, deswegens in onderhandeling getreeden, en eindelijkin den jaare 1539 overeengekomen is, dat de Landen aan den Keizer zouden geeven een gefchenk van 40,000 Guldens, en dat de Keizer aan hun, daar en tegen, verfcheidene van hunne gedaane eifchen zoude inwilligen, en onder anderen aan de Ingezetenen zoude laaten het Recht, om de vacante Pastorijen en Beneficiën te begeeven; des dat de Keizer zoude behouden en hebben de vrye Collatie van de drie eerst vaceerende Pastoryen, Leenen of Beneficiën, in elk jaar. Na dat men hieromtrent op de zaak eens was, is by de wederzijdfche Gemagtigden gehandeld over de Form, en by die gelegenheid in overweeging gekomen , wie men voor Ingezetenen zoude houden, of, gelijk zy zich toen uitdrukten , wie daar in zouden hebben te zeggen; en daaromtrent is by de Gecommitteerden vastgefteld, dat de kiezing zoude gefchieden door de in't Kerfpel woonende Heerfchappen, Eigenërfden, Huisluiden en andere Inwoonderen, hebbende fchotfchietende Huizen. Dit is ook toen by 's Lands Staaten goedgekeurd; zoo echter, dat zy verzogten, dat by de woorden: hebbende fchotfchietende Huizen , tot meerdere klaarheid, mogten worden bygevoegd de woorden: ofte Ploeggangen; gelijk zulks ook van den anderen kant is ingewilligd. Hier  i. capittel. 5 Hier op is gevolgd het Placaat van Keizer Karel van den 30 Oft. 1539' waar bY onder ande" ren dat Recht aan de Friezen is bevestigd; als wordende daar by den gemeyne Ingefetenen des Lants toegelaaten en geconfenteerd de vrije elecJie, hoer en prefentacie van alle Pastorien, Vicarien, Leenen ende Beneficiën, binnen den Lande van Vriesland wefende; en zulks onder de bygevoegde uitzonderingen, en met wydere bepaaling: dat alk de Inweenders van der Kerfpeh Prochie of Dorp, daar onder alfulken beneficie liggende is, gebruyckende fchotfcbietende huyfen off ploechgangen, ende nyemant anders, by H luyden der Checken aldaer vergarende, zullen binnen der Kerken, kiefen en nomineren, by den meesten voyfen van den genen, die aldaar prefent wefen fullen, een nyeuwen Pastoer, Vicaris oft ander Beneficiaet, ende dat de minflen voifen den meesten fullen moeten volgen, zonder aanfchouw te nemene op de abfencie van eenyge, oft qualiteyt van edeldom, af compst, officie oft ampt enz. In deeze merkwaardige gebeurtenis, waar van de Handelingen in 't Friescb Charterboek (IIDeel, blz. 579, 708, 727, 753 en 769) gevonden worden, is ongetwijffeld de oorfprong van het hcdendaagfche Stemrecht in Friesland gelegen. In 't gemelde Placaat toch vindt men zeer nauwkeurig bepaald, wie de Stemgerechtigde Ingezetenen zullen zijn; de Wyze, waaropze zullen worden geconvoceerd; de Plaats, waarze zullen vergaderen i ——— benevens de Manier, op • a 3 wel-  ft STEMRECHT, welke geftemd; ■ en op welke geconcludeerd ?al worden. En dit zijn als nog de hoofdpoinéten van 't Stemrecht. De Wetten zelfs, federd dien tijd daarop gemaakt, hoe uitgebreid ze ook zijn mogen, behelzen in der daad niet anders, dan verklaaringen, uitbreidigen en bepaalingen van het geen, in dien opzichte, by 't gemelde Placaat, geftatueerd is. Het Stemrecht op deeze wyze, ten aanzien van \ ftemmen der Priesters, bepaald zijnde, is vervolgens tot andere zaaken overgegaan, en van tijd tot tijd in aanzien geklommen; en de reden daar van zal wel gedeeltelijk in de natuur der zaake, maar voornaamelijk in de groote veranderingen, die, in de volgende jaaren in deeze Provincie zijn Voorgevallen, gezogt moeten worden. Het bepaalde toch was van dien aart, dat het van £ölfs tot eene extenfie aanleiding gaf;——Het ftemmen der Priesters was een ft uk, dat de algemeens Ingezetenen betrof; maar om de onzekerheid, wie men voor Ingezetenen zoude moeten houden, weg te nccmcn , wierd bepaald, dat alleen de Eigenaars en Gebruikers der Jchotfchietende goederen, daarvoor gerekend zouden worden., Wat was. nu natuurlyker, dan dat die bepaaling, niet alleen in 't ftemmen der Priesters, ¥$a$r ook in alle andere zaaken, die de algemeene Ingezetenen betreffen,werkte? Temeer, daar de socdzaaklijkheid van zulk een bepaaling overal gelijk, wns; daar alle vaste goederen van ecni-  I. CAPITTEL. 7 eenige waarde destijds fchotfchietend waren, en dus de Eigenaars en Gebruikers van dezelve alle de Ingezetenen van eenig aanzien uitmaakten-. en daar de onderwerpen, die destijds ter deliberatie van de Ingezetenen konden komen, genoegzaam alle van die natuur waren, dat ze alleen de fchotfchietende betroffen. En op deeze gronden, dunkt ons, zal men veilig konnen befiuiten, dat de Volmagten der gemeente, die op de Landsdagen verfcheenen, voortaan ook alleen door de fchotfchietende Ingezetenen geftemd en gecommitteerd zullen zijn geworden. De Prelaaten, de Edelen, en zoodanige Eigenerfden, die hunne bezittingen uit Voorouderlijk erf hadden verkreegen, wierden voor de aanzienlyke in den Lande gerekend, en deeze alle hadden, als zoodanig, van ouds het recht, om op de Landsdagen te verfchynen, op eigen gezach, of, zoo als men zich toen gewoon was uit te drukken, voor hun privé, zonder daar toe door anderen gelastigd te zijn. Zulks toch zal men moeten beüuiten uit het geen men vindt in 't Friesch Charterboek III Deel, blz. 1064, vergeleeken met het IV Deel, blz. 417. En dit recht fchijnt ook in ftand gebleeven te zijn, tot op het laatst van de Regeering van Koning Philips, wanneer het van zelfs heeft opgehouden, en hier door is al het recht, om iemand tot het verfchynen op den Landsdag te qualificeeren, op de fchotfchietende Ingezetenen overgegaan. Maar hoe, zal men denken, is zulks mogelijk geweest? De \ A 4 oorzaak  8 STEMRECHT. oorzaak daar van zal alleen in de gebeurtenisfen van dien tijd gelegen zijn. Wanneer de Reformatie in den Godsdienst met kracht doorbrak, en het ongenoegen tusfchen den Lands-heer en Ingezetenen, reeds onder Keizer Karei begonnen, en onder Koning Philips van tijd tot tijd aangewakkerd , eindelijk in een openbaare vyandfchap verkeerde, waren de Geestelyken vast in de allerkommerlijkfte omftandigheden. By veelen gehaat, en by allen verdacht, zullen zy genoodzaakt zijn geweest, zich van het bellier der publieke zaaken, zoo veel mogelijk, te onthouden; en zich eindelijk daar aan geheel en al te onttrekken, zoo als gebeurd is in den jaare 1579; zijnde de Landsdag van den 2.7 Mey van dat jaar, (waarop, met veel hevigheid over 't al of niet aanneemen der nadere Unie, gehandeld is,) zoo veel wy weeten, de laatfte geweest, waarop eenige Prelaaten verfcheenen zijn. De Edelen en Eigenërfden zullen ook, door de hachlijkheid der tyden, zijn afgefchrikt, om daar in op eigen gezach werkzaam te zijn, en om die reden voor hun veiliger, en misfchien ook, door een' meerderen klem aan hunne handelingen byte zetten, voor 't algemeen belang beter hebben geoordeeld, om zich door de Ingezetenen onder de Volmagten te laaten benoemen. Uit een Reglement van den jaare 1578, op 't ftemmen van Volmagten ten Landsdage, te vinden in 't Friesch Charterboek Hl Deel, blz. 1183, blijkt toch, dat zulks reeds in dien tijd plaats had, dewijl men daar by Art. 3 bepaald vindt ; ,. Dar, de Ingezetenen tot Volmag• - „ ten  I. CAPITTEL. <9 „ ten zullen ftemmen Perfoonen van qualiteit, „ zo Edellutden als Eigener/den." In eene ftemming van't Quartier van Westergoo van den ajuny 1579, (in 't Fr. Charterb. IV Deel, blz. 27) vindt men verfcheidene bekende Friefche Edelen, maar alle als Volmagten der Grietenyen, en geen één' anderen. En by eene uitfchryving, door den Stadhouder Merode, in zyn' en's Hofs naam , gedaan op den 1 February 1581, worden de Ingezetenen aangefchreeven „ om op den Lands„ dag te zenden uit elk Grieteny twee Volmag„ ten, een van de Edelen en een van de Eigener/. „ den; of daar geene Edelen woonachtig of te„ genwoordig waren, in plaatze derzelver, nog ,, een ander Eigenêrfde" Deeze uitfchryving, zoo veel ons bewust, de eenigfte van die foort, is bewaard by Schotanus in zyne Friefche Hiflorie, blz. 873. Op deeze wyze heeft men dan, (zoo als wylen zyne Doorluchtigfte Hoogheid, by deszelfs Explicatoire Misfive van den 10 Decemb. 1749 reeds heeft opgemerkt,) onder het laatst van de' regeering van Philips den II , opgehouden uit eigen qualiteit ten Landsdage te comparee- ren , ■ en wanneer vervolgens , in 't laatst van den jaare 1581, de groote Staats-omwenteling zijn volkomen beflag gekreegen had, endaar door de Geestelyke ftand geheel vernietigd was geworden, is men, in het committeeren van Volmagten op de Landsdagen , met ftilzwygende goedkeuring van een ieder, op den toen plaats hebben  lo STEMRECHT. hebbenden voet gecontinueerd, zoo dat men van dien tijd reeds zal moeten dateeren de conftitutioneele Bevestiging van het Recht der Stemdraagende Ingezetenen, en den, federd altoos geërkenden, grondregel van Staat: Dat op de Landsdagen, wegens de platte Landen , geene andere lonnen verfchynen, dan die, door de Stemdraagcnde Ingezetenen , daar toe gevolmagtigd zijn ; terwijl ook federd dien tijd, (waarfchijnlijk ten gevolge eener conventioneele fchikking,) beftendig in kracht gebleeven, en dus mede tot een grondwet geworden is, de verplichting, om uit elke Grietenye te moeten committeeren twee Volmagten, en wel één uit den Adelyken , en één uit den Eigenerfden Staat. Men zie de uitfchryvingen, na dien tijd gefchied, te vinden in het Friesch Charterboek IV Deel, blz. 795, 814, 1058 en opmeer andere plaatzen; waaromtrent wy hier in 't voorbygaan aanmerken, dat daar, voor den jaare 1581, alle de uitfchiyvingen ten Landsdage gedaan zijn door den Stadhouder en Raaden in den Ilove , daar en tegen alle zulke uitfehryvingen , na den jaare 1581 gefchied, liggen op naam van den Stadhouder en Gedeputeerde Staaten. In kort hier op volgende jaaren zijn de Stemgerechtigde Ingezetenen met nog meer andere aanzienlyke voorrechten begunftigd; zijnde aan hun gegeeven of toegekend en bevestigd het Recht, om drie Perfoonen te brengen in Nominatie, ter verkiezinge van Grietslieden , Byzitters, Secre- tarisfen  I. CAPITTEL. ir tarisfen der Grietenyen en Dorprechters; mitsgaders het Recht, om Predicanten en Schoolmeefters te beroepen; en om de Kerkvoogden en de Ontvangers der Lands-fchattingen te verkiezen; blijkbaar uit de Staats Refoluticn van den 7 Maart 158a, 23 April 1583, 11 Mey 1593, 28 Feb, 160* en i<5 April 1622.. Dus hebben wy het Stemrecht, uit geringe beginzelen , tot een aanmerkelyken trap van luister zien opklimmen; maar die zelfde luister had misfchien, al zeer fchielijk, deszelfs ondergang wederom veroorzaakt, zoo men 't niet, door gepaste middelen en wetten, was voorgekomen. Het was thans op zulk eene hoogte, dat daar uit al 't gezach der Regeering proflueerde. Het natuurlijk gevolg hier van was, dat al fpoedig onder hetzelve befpeurd wierd de verderf!yke werking van baat- en heersch-zucht, die, uit hun aart, op kuiperijen, ondermyningen, en naar geweld fmaakende handelingen moesten uitloopen, en de on-. derneemingen van dien aart moeten, op 't laatst der 16 Eeuw, al zeer hooggaande geweest zijn, naar de affchetzing daar van, gevonden in eene Memorie, door eenige Edelen en Eigenërfden, op den 30 November 1598, aan de Heeren Staaten overgeleverd, en te vinden in 't Friesch Charterboek IV Deel, blz. 1018. Tot. zulke en diergelyke ongeregeldheden had men  ga STEMRECHT. meri te meerder gelegenheid, daar de Stemmen alleen aan het fchotfchietende , en niet aan zekere goederen verbonden, noch tot een vast getal bepaald zijnde, aan geduurige verandering, vermeerdering en vermindering onderworpen waren, en daarbenevens het ganfche ftuk van't Stemrecht nog ten eenemaal onzeker, en door geene gepaste Wetten en Reglementen beperkt was. Uit het een en ander moest onvermydelijk geduurige verwarring, en eene groote onzekerheid, zoo in het opneemen der Stemmen, als in het beöisfen der verfchillen, by 't vifiteeren van de Procuratien der Volmagten, geboren worden; en hier in is, (volgens een Propofitie den 16 April 1638 ter Staatsvergadering gedaan, en in 't HefoluHe-boek van dat jaar te vinden,) gelegen de reden, waarom men, in dien tijd, bedagt is geweest, om daar omtrent de noodige maatregulen, tot redres» te neemen. In den jaare 1640 heeft men dit ftuk met ernst by der hand genomen; zijnde op den 4 Maart van dat jaar, by de Heeren Staaten een Reglement, op de verkiezing van Volmagten ten Landsdage, gearrefteerd niet alleen; maar ook alle de fchotfchietende Huizen, Stellen en Ploeggangen, destijds naar ouder gewoonte en den aanbreng Stemgerechtigd zijnde, op hoog gezach, door de Gerechten, met 0verroeping der Ingezetenen, in een vast Register gebragt, hetwelk nog tot opdeezen dag, onder den naam van 't Cohier van 1640, voor den grondflag van 't Stemrecht gehouden wordt;  I. CAPITTEL. 13 wordt; doch men kan niet ontkennen, dat dit Stemregister, hoe zeer ook met het beste oogmerk opgemaakt, echter den eerften grond gelegd heeft, waar door de waare Conftitutie van 't Stemrecht, in 't vervolg, is verlooren geworden. Het fchotfchietende toch was de grond, waar in 't geheele recht van Stemming gelegen was, zoodanig dat, volgens de eerfte inftelling, alle fchotfchietende , maar ook geene andere dan fchotfchietende, tot Stemming gerechtigd waren. Maar zoo dra de Stemgerechtigde goederen in een Register gefteld, en daar door de Stemmen tot een vast getal gebragt waren, is federd niet zoo zeer het fchotfchietende van 't goed in aanmerking gekomen, dan wel, of't goed Stemgerechtigd was, dat is, of het op 't Stemregister bekend ftond. En dit niet alleen; maar ook veele fchotfchietende Landen zijn daar door van 't Stemrecht afgeraakt, dewijl men, by fcheiding ofverkooping van Plaatzen en Landeryen, de Stem lag of op een gedeelte, of op een byzonder ftuk Land; het welk in dien tijd vryftond, ten minften is toegelaaten: en hier door wierden alle de zulke, die eènige Landen zonder Stemrecht bekwamen, ho^ zeerze ook fchotfchietend bleeven, van 't Stemrecht verftoken, waar door (hoewel de Aanhandelaars, daar in geconfenteerd hebbende, op zich zeiven geen reden hadden zich te bekladen.) eene  U STEMRECHT. eene wezentlyke verandering in de waare Conttitutie van t Stemrecht is te wege gebragt. Door deeze, geduurig voorvallende, veranderingen moest ook het Stemregister van 1640 noodzaaklek en ten eenemaal in verwarring raakeni zonder dat men zulks, door de herhaalde poogingen tot redres, in dejaaren i653, I6~55, l5* 1670 en 1579 aangewend, heeft konnen voorkomen of beletten In den jaare i598 heeft men vervolgens voorgenomen, daar in ten krachtigften te voorzien, door het arrefteeren van een nieuw Stemreglement, waarby bepaald is-, welke perfo neele qualiteiten'er vereischt wierden, om te kon" nenftemmen; en voorts,ten aanzien van de Stem gerechtigheid der goederen, is vastgefteld „dat „ de Stemmen van Plaatzen op 't Cohier van 't jaar " l64°' die n°S in hun geheel waren, zouden „ worden gerekend te liggen op de Plaatzen in „ hun geheel genomen . dat de Stemmen „ van Plaatzen, waar van de Landen gefcheurd m of verkogt waren, zouden worden gerekend >, te liggen op de Hornlegers, dat is, 0p de Lan ,, den, waarop de Huizingen ftonden, dat » de Stemmen, welke voor dien tijd 0p losfe Lan * den gelegd waren, daar op zouden blyven ee- » affecteerd, en dat, op dien voet, een » nieuw en nauwkeurig Stemregister, met over» roeping der Ingezetenen, zoude worden opo-e» maakt, en van tieo tQt ^ ^ » worden vernieuwd»" Doch  I. C A P I T T E U t$ Doch deeze bepaalingen, hoe rechtmaatig ook, en hoe zeer gefchikt, om eene totaale verwarring voor te komen, hebben echter ongelukkig aan de heerschzugt op nieuw voet gegeeven, terwijl het vindingrijk vernuft al fpoedig middelen beeft weeten uit te denken, om het heilzaam oogmerk van den Wetgeever te verydelen niet alleen, maar ook om de oude Conftitutie en den waaren grond van 't Stemrecht ten eenemaal den bodem in te Haan. Want wat was't gevolg? Van dien tijd af aan is 't fchotfchietende geheel uit het oog verlooren. Men rekende ook (hoe ZCer zulks naar ons inzien de zin van 't Reglement niet mede bragt) dat in 't algemeen het Hornleger de weezentlyke zitplaats van de Stem was, zonder dat de Landen 'er iets toe deeden. Men verkogt daarom de Landen met de lasten, men behield de Hornlegers zonder laften, en • men bleef Stemgerechtigd! In deeze handelwyze ontmoette men echter eene aanmerkelyke zwaarigheid, door dien men, de Landen verkoopende, met de Huizen op de Hornlegers bleef zitten, dewijl de Koopers niet zeer genegen waren, om de Huizen in eigendom te neemen, zonder aan den grond, waar op ze Honden, eenig recht te hebben. Maar ook deeze zwaarigheid heeft men weeten te boven te komen 5 men verkogt Huis en Landen, en men verhuurde aan de Koopers voor eeuwig den grond van 't Hornleger, voor een geringe huur van eenige Huivers jaarlijks, veeltijds zelfis voor de huur van twee  ï6 S TEMRECHT» twee jonge Haanen, waar door zulke Hornlegers in 't algemeen den naam van Haaneftemmen bekwamen. Dus verkogt men het Huis en de Landen met alle de lasten, men ontdeed zich tevens van alle de effecten van den eigendom ten aanzien van 't Hornleger, men behield alleen den blooten naam van Eigenaar van 't Hornleger, f.n men bleef Stemgerechtigd! Hier door was de weg gebaand, om 't Stemrecht eerlang, voor een groot deel, te zien in handen der zulken, die geen penning fchatting behoefden te betaalen, ja zelfs geen voet gronds in weezentlyken eigendom bezaten. Dan dit moest te eenigcr tijd fpaak loopen, en zulks is gebeurd in den jaare 1748, wanneer de Heere Erfftadhouder, op voorafgegaane doleancie der Ingezetenen, by Staats Refolutie van den 11 Juny van dat jaar, gemagtigd is, om, na overroeping van Gedeputeerden uit de Staaten, en Gecommitteerden uit de Ingezetenen, de ingefloopene abuizen, zoo omtrent de Regeering, Finantien, als anderszins te redresfeeren, en de conjlitutie en ftaat van 't Land op vaste gronden te /lellen. En hier op is vervolgens, by Zyne Hoogheid, den 21 December 1748, een geheel nieuw REGEERINGS-REGLEMENT .gearrefteerd, waarby, onder anderen, ten aanzien van 't Stemrecht, bepaald is, „ dat de Hornlegers wel zullen wor„ den gerekend voor de eigentlyke gronden, waar „ op de Stemmen liggen; doch dat de Haanew ftemmen , zoo lange in dien ftaat zijn, en zelfs „ een  I. CAPITTEL. ï? „ een jaar langer, caduc zullen zijn; en dat de „ bloote Hornlegers, zonder dat van een Huizinge en een bepaalde quantiteit Landeryen „ voorzien zijn, van 't Stemrecht zullen zijn ver„ ftoken, tot dat aan die defecten geremedieerd „ zal weezen." Door deeze fchikkingen is de oude Coniïitutie, in zoo verre zulks, zonder eene geheele omkeering van zaaken, en totaale vernietiging van wettig verkreegene rechten, konde gefchieden, herfteld, en het Stemrecht hoofdzaakelijk gebragt in dien ftand, waarin het zich thans bevindt. TWEE-  18 TWEEDE CAPITTEL. Stemrecht— Wetten Stemcohieren. ÏJet STEMRECHT in Friesland zal, naar het geen daar van in 't voorige Capittel gemeld is, zeer gevoeglijk, konnen worden omfchreeven, als: Een recht, in zekere vaste goederen gevestigd , en aan de Bezitters of Gebruikers, van de vereischte hoedanigheden voorzien, competeerende, om te ftemmen, in zoodanige Lands-, Grietenye- en Dorps-zaaken, als aan de gemeene ftemming onderworpen zijn. Hieruit vloeijen natuurlijk deeze volgendeVraagen : Welke zijn de goederen, die aan derzelver Bezitters of Gebruikers dat recht mededeelen ? Welke hoedanigheden worden in de Bezitters of Gebruikers vereischt, om daar van gebruik te konnen maaken ? Welke handelingen en overeenkomften konnen daar omtrent plaats hebben? Welke zijn de gevallen, waar in dat recht van ftemmen plaats heeft ? Op wat wyze wordt het uitgeoefend? Welke verfchillen konnen daar omtrent voorvallen ? En voor welke Recht-  II. CAPITTEL. t9 Rechtbanken, en op welk eene wyze, worden die'verfchillen bedifputeerd en gedecideerd? De befchouwing en beantwoording der gemelde vraagen zal de Hoofdftof, van den verderen inhoud deezer Verhandeling, moeten uitmaaken; dan, daar de Wetten en de Stemcohieren de grondflagen zijn, waar op alles rust, en van die beide, in het vooiïge Capittel, alleen by wege van verhaala gefproken is, zal't noodig zijn, dien aangaande voor af eenig nader en bepaalder bericht te geeven. Door de WETTEN verftaanwyde zoodanige, die het Stemrecht direct en in het byzonder betreffen, en in dien opzigte komen ten voornaame in aanmerking tweeftukken; en wel vooreerst het STEM REGLEMENT, in 's Lands Ordonnantie geinfereerd. Dit Stemreglement beftaat hoofdzaakclijk uit het Reglement van den jaare 1698, het welk, met eenige verandering en verfchikking, en met invoeging van het geene, by 't Reglement van den jaare 1640, ten aanzien van het ftemmen van Volmagten ten Landsdage, bepaald is, ten jaare 172.3, in de toen vernieuwde Lands Ordonnantie is overgebragt. Dit Stemreglement is dus het oudfte ftuk, het welk thans, betrekkelijk het Stemrecht, kracht van Wet heeft; terwijl de voorige Ordonnantiën, B 2 als  zo STEMRECHT. als daar door verouderd, niet meer in aanmerking komen, dan voor zoo verre dezelve tot elucidatie en explicatie, van 't gemelde Stemreglement, konnen dienen. Het tweede ftuk, dat hier in aanmerking komt, is het REGEERINGS REGLEMENT van den 2,1 December 1748, gemeenlijk onder den naam van het Reglement Reformatoir bekend. By dat Reglement is 't gemelde Stemreglement, in vericheidene opzigten en voornaame poinéten, veranderd; doch voor 't overige geconfirmeerd. Zoo dat het gemelde Stemreglement en het Reglement Reformatoir te famen thans in 't Stemrecht de Hoofdwetten uitmaaken. Waar by nog in aanmerking komen, en kracht van Wet hebben: I. Het Reglement op de verkiezing van Predicanten, mede in 's Lands Ordonnantie gevonden. II. De Explicatoirc Misfive van den Heerc Erfftadhouder, betrekkelijk verfcheidene poincten van t wijffel, in 't Reglement Reformatoir voorkomende, gefchreeven den 10 December 1749. HL De Placaaten en Publicatien, tot explicatie, interpretatie en alteratie, zoo van 't Stemreglement, als van 't Reglement Reformatoir, van tijd tot tijd geëmaneerd. De Decifien, die, in voorkomende verfchillen, by het Collegie der Heeren Gedeputeerden en andere Rechtbanken vallen, hebben kracht van gewijs-  II. CAPITTEL. 21 gewijsde tusichen Partyen ; maar doen buiten dat niets af, ten ware dezelve by de Heeren Staaten geapprobeerd, en tot Wetten gemaakt zijn, ingevolge het Stemreglement Art. 56 en Placaat van den 10 Maart 1733, waarby geftatueerd is, „ dat de Heeren Gedeputeerden alle „ questieufe gevallen, waar over by haar, zoo „ wel ter eerfter inftantie, als by appel, is ge„ decideerd, ter eerfte Landsdag, zullen moeten „ brengen ter deliberatie der Heeren Staaten, „ om, na gehoudene deliberatie, daar af iets zekers te refolveeren, en zulks, voor het toe„ komende, in een wet te doen veranderen." Wat nu verders betreft de STEM-COHIEREN, hetzelve zijn publieke Registers, waar op de Stemmen en de Naamen, zoo der Eigenaars als Bruikers van de goederen, waar op de Stemmen liggen, liaan aangeteekend. In die Cohieren heeft ieder Stem haar Nummer , en doorgaans vindt men op ieder Nummer een geheele Stem; er zijn echter veele Nummers, waar op maar halve Stemmen, één waar op drie vierde parten, en eenige waar op maar vierde parten van Stemmen zijn; en daar en tegen heeft men ook veele Nummers met twee Stemmen, eenige met anderhalve Stem, en zelfs vindt men 'er één met derdehalf, ook eenige weinige met drie Stemmen. B 3 Zodst  £3 STEMRECHT. Zodanige Stem-cohieren zijn de eerftemaal in den jaare 1640 opgemaakt, en die eerfte Cohieren dienen als nog ten grondflag van 't geheele Stemrecht; zoo dat geen andere Stemmen worden toegelaaten, dan die daar op gebragt zijn, ook de Heeren Gedeputeerden en alle andere Rechters verplicht zijn, zich, in 't vifiteeren der Stemmen, naar die Cohieren exaftelijk en privativc te reguleeren. Stemregl. Art. 1 en 1. Regl. Reform. Art. 3. Die Cohieren zijn vervolgens in den jaare 1698, met in achtneeming van de als toen by 't Stemreglement gemaakte bepaalingen, geredresfeerd, en federd fuccesfivelijk, om de tien jaaren, vernieuwd ; gelijk ook die vernieuwing nog vervolgens om de tien jaaren moet gcfchieden. Stemregl. Art. 12. Op die Cohieren moet ieder Stem, en 't goed waar op dezelve ligt, ftaan op zijn No., met byvoeging van de Naamen der Eigenaars en Bruikers, zoo van 1640, als van den tegenwoordigen tijd, en wel de tegenwoordige Eigenaars met hunne qualiteiten, ieder voor zijn aandeel, tot het minfte gedeelte toe. Stemregl. Art. 10 en n. Tngevolge het Reglement Reform, van 1748, Art. 16. hebben de Stem-cohieren conform aan dat Reglement moeten worden geredresfeerd, en ten gevolge daar van heeft, federd dien tijd, by de refpective Nummers ook moeten worden aange-  II. CAPITTEL. &3 aangeteekend, of t beflootene Plaatzen of losfe Hornlegers, Huizen of Ploeggangen zijn, of de Hornlegers met of zonder Huis zijn \ of dezelve met of zonder Land zijn; of er Landen zijn byge- voegd, hoe veel, waar die liggen enz. fpe- ciaal ook de grootte der Plaatzen met de Landen, daar onder begreepen of gehoorende, naar naam en faam. Regiem. Reformatoir Art. 3. en Explic. Mijf. Lett. O. De Cohieren van 1640 en 1698 zijn op hoog gezach, met overroeping der Ingezetenen, gemaakt, en door approbatie der Heeren Staaten bekrachtigd ■ en zoo gefchiedt ook nog de tienjaarige vernieuwing; wordende als dan de Cohieren, ten oyerftaan van de Ingezetenen, daar toe (na dat de tijd, door uitroeping in ieder Dorp, en drie gerechtelijke Proclamatien, voor af is bekend gemaakt,) by huiskondiging, en klok* klipping, in de Kerken der refpective Dorpen famen geroepen, door de Gerechten op nieuw opgemaakt. Stemregl. Art. ia. Die op nieuws opgemaakte Cohieren moeten, volgens de Wet, door de Gerechten worden overgeleverd aan 't Collegie der Heeren Gedeputeerden, met bewaaring van een dubbeld in de Secretaryen van de Grietenyen, zie 't Stemreglement Art. iü ; doch hier in is merkelijk verandering gekomen door 't gebruik, volgens het welk de vernieuwing by de Gerechten gefchiedt, op uitfchryving van de Heeren Staaten, waar B 4 na  *4 STEMRECHT. na ook de Cohieren, niet aan 't Collegie, maar aan de Heeren Staaten worden gezonden. Wanneer vervolgens, na. revifie en examinatie derzelve, by Publicatie een vast Termijn wordt gefteld, binnen het welk de Ingezetenen vifie van de Cohieren konnen neemen, en daar tegen hunne belangen inbrengen, met dagvaarding van de zullen, die eenige Protesten of Aanteekeningcn op de Cohieren hebben laaten doen, om dezelve, op zekeren bepaalden dag, te vervolgen en goed te maaken, en derzelver Partyen, om hunne middeen van dcfenfie in te brengen. Die tijd verloopen en na zulks de verfchillen onderzocht en gedecideerd zijnde, worden de Cohieren, behoorlijk gecorrigeerd en geredresfeerd zijnde, öy de Heeren Staaten geapprobeerd, geratificeerd, door den prefideerenden Heer in 't Mindergetal geparapheerd, en door 's Lands Secretaris, ter ordonnantie van de Heeren Staaten, verteekend. Na zulks worden de origineele Cohieren aan de Sccretary van 't Collegie der Heeren Gedeputeerden, en geauthenticeerde Copycn daar van aan de Secretaryen der refpective Grietbnyen, overgezonden ; en deeze alle worden voor authentique Cohieren gehouden , volgens welke de Stemmingen, in alle voorvallen Je gelegenheden, moeten gefchieden. Deeze m:;ricr van vernieuwing, door 't gebruik ingevoerd, is gefchikt naar de wyze, welke in 't opmaaken van de Cohieren van 1698 heeft plaats gehad; zoo als gezien kan worden in 't Stemreglement Art. 7a. DER,  25 DERDE CAPITTEL. Stemdraagende Goederen. JEÏct Stemrecht is, gelijk wy hier voor gezien hebben, een Recht, gevestigd in zekert vaste Goederen, aan de Bezitters of Gebruikers derzelve, van de vereischte hoedanigheden voorzien zijnde, competeerende. Om te konnen ftemmen zal gevolglijk en het Goed, en de Perfoon, beide Stemgerechtigd moeten zijn. Van de Goederen zullen wy in dit en in het volgende, en van de Perfoonen zullen wy in de V. en VI. Capittels handelen. Aangaande de Stemgerechtigheid der Goederen vindt men den algemeenen grondregel in "t i Articul van 't Stemreglement, zeggende: Dat alle Plaatzen, fchotfchietende Huizen, Stellen of Ploeggangen tot ftemmen gerechtigd zullen weezen, die in den jaare 1640 op 't Cohier zijn gefield, en geene andere. De hier voorkomende woorden verdienen eenige opheldering. Het woord SCHOTSCHIETENDE beteckent met Floreen-fchatting bezwaarde. Dit woord B 5 moet  ttf STEMRECHT. moet hier echter niet worden opgevat als een vereischte,zoodanig,dat thans geene andere Goederen, dan die met Floreen-fchatting bezwaard zijn, tot ftemming gerechtigd zouden weezen; maar alleen ter aanwyzing van de reden, waarom die Goederen, in den jaare 1640, op 't Collier gebragt zijn, om datze naamelijk destijds fchotfchietend waren. Het is immers bekend, dat, voor dat, in het laatft der voorige eeuwe, de FIoreen-registers op een beteren voet gebragt zijn, een ieder met zijne Floreenen vry willekeurig handelde, leggende die van het eene ftuk op het andere, zoo als hem best voeglijk was. Hier door zijn thans de Floreenen zoo ongelijk verdeeld, dat fommige ftukken zeer zwaar, andere zeer ligt belast, en weder andere geheel vry van die belasting zijn. Boven dien zijn ook veele Landen, in de laage quartieren, de Floreen niet konnende hoeden, aan de Provincie opgedraagen, en door de Provincie weder vry van Floreen-fchatting verkocht. Door het een en ander is veroorzaakt, dat veele Goederen, inzonderheid Huizen en losfe Hornlegers, op 't Stemregister gevonden worden, die niet fchotfchietend zijn, zonder dat hun zulks, ten aanzien der Stemgerechtigheid, eenig nadeel toebrengt. PLAATZEN en STELLEN , fa 't Placaat van Keizer Karei, van den 30 Oftober 1539, (waar in, gelijk wy in het I. Capittel getoond hebben, de oorfprong van 't Stemrecht gelegen is) worden deeze woorden niet gevonden, ftaande daar  III. CAPITTEL. 27- daar alleen: fchotfchietende Huizen en Ploeggangen; maar zy zijn 'er in 't Reglement van 1698 bygevoegd, waarfchijnlijk om dat de Stemdraagende Goederen in de Cohieren van 1640 mede onder die benaaming voorkomen. Men neemtze gemeenlijk voor woorden van gelyke beteekenis, zeggende beide zoo veel als beflootene Boereplaatzen; en zulks ook niet zonder reden, alzoo de Boerderyen, die in de meeste Grietenyen, onder den naam van Plaatzen voorkomen, in eenige, byzonder in de Grietenyen Haskerland en Stellingwerf-Westeinde, door 't woord Stelle fchynen beteekend te worden. Oorfprongelijk evenwel zouden wy meenen, dat het woord Stelle niet zoo zeer de geheele Plaats, als wel het gebouw of den opftal zal beteekenen. Ten miniten, dat het by ouds ook alhier in die beteekenis gebruikt is, fchijnt men te moeten befluiten uit de Opfchriften, in het Cohier van den jaare 1640, in de Grietenye van Haskerland, boven de Dorpen gevonden, luidende: Befchryvinge van de fchotfchietende en flelhoedende Plaatzen, hetwelk, naar onze meening, zal beteekenen Plaatzen met het onderhoud van Boere-iuooningen bezwaard; en zulks te meer, daar men in Lemfterland, nog heden ten dage, gewoon is, een Zathe met Huizinge een Stelle, en een Zathe zonder Huis een Leegweer te noemen. Wat HUIZEN zijn is elk bekend; maar wat zijn PLOEGGANGEN ? Tot nog toe heeft men daar omtrent, uit gebrek aan duidelyke blyken, alleen  a8- STEMRECHT. alleen konnen gisfen. Sommige hebben gemeend, dat het waren Landen, van eene bepaalde maat, zoo groot naamelijk, dat menze in eenen dag zoude konnen omploegen, het welk dan op drie Pondemaaten of daar omtrent zoude moeten uitkomen; dan daar wy hetzelve noch voor, noch na den jaare 1539, (wanneer dit woord in't Placaat over 't beroepen van de Priesters gekomen is,) 111 eemge Hukken, ter bepaaling van de hoegrootheid der Landen, hebben aangetroffen, 200 is ons die gedachte niet aanneemelijk voorgekomen. In het I. Capittel bl. 4 hebben wy gezien, dat men in den jaare 1^39 voorhad, in het gemelde Placaat alleen te Hellen: fchotfchietende Huizen, en dat'er het woord Ploeggangeu, op verzoek der Ingezetenen, tot meerdere klaarheid, is bygevoegd. Dit in 't oog houdende, zouden wy door Ploeggangen liefst verdaan Losfe Landen, Van eene onbepaalde grootte ; terwijl dan daar door zoude zijn te kennen gegeeven, dat niet alleen de Gebruikers van fchotfchietende Plaatzen, met Huizen voorzien, maar ook dezulke, die byeen Huis in de buurt, of elders, eenige fchotfchietende losfe Landen gebruikten, tot flemming gerechtigd zouden weezen. De woorden TOT STEMMEN GERECHTIGD moeten hier worden genomen voor de Stemgerechtigheid, in 't goed gevestigd ; en niet voor het recht, om daadelijk te konnen Hemmen, alzoo veele daar van zijn uitgeflooten, zoo als in 't volgende Capittel gezien zal worden. Dit  III. CAPITTEL. go Dit zy genoeg, aangaande de beteekenis der woorden; begrypende nu elk, dat de zin derzelve hier op uitkomt: Dat de Stemmen gerekend zullen worden te liggen op de Boere-plaatzen, Pluizen en Ploeggangen, die in den jaare 1640 op 't Cobier gebragt zijn, en op 'geene andere. Maar ook dit geftatueerde is, met betrekking tot het zaakelyke, aan verfcheidene bepaalingen en uitzonderingen onderworpen. Ten aanzien van de Boere-plaatzen moet zulks worden verftaan met deeze bepaaling: dat de Stemmen thans niet liggen op de Plaatzen, in hun geheel genomen, zoo als 't voor den jaare 1698 geweest is: maar bepaaldelijk op de Hornlegers; zoo dat de Landen daar in geen deel hebben. Stemregl. Art. 6. te famen genomen met het Regiem. Reform. Art. 3 en 4. Maar wat zijn HORNLEGERS? Zoo onzeker als, ten aanzien van het woord Hornleger, ook zijn mag de letterkundige afleiding, waar na zeer verfchillend gegist wordt, zoo zeker is deszelfs weezentlyke beteekenis, als wordende dat woord altijd gebruikt, voor den Grond, welke, ter plaat, zing van de Huizinge, Schuure en omliggende Plantagie gefchikt, en van de overige Landen der Zathe 'is afgezonderd Hornlegers zijn derhalven de Gronden, waar op van ouds de Huizingen /taan , of ge/laan hebben. Op die Hornlegers dan liggen de Stemmen; doch zulks moet al wederom met eene nadere bepaa-  Zo STEMRECHT* bepaaling worden opgevat, dewijl daar van uitgezonderd zijn zoodanige Stemmen,die reeds voor den jaare 1698, op byzondere ftukken Land, Cde Hornlegers niet zijnde,) gelegd zijn; om dat bet leggen van Stemmen op ftukken Land, by 't Stemreglement van dat jaar, wel voor 't toekomende verbooden is; doch met uitdrukkelyke bepaaling, dat zulks niet zoude prejudiceeren aan de wettige Bezitters van zoodanige Landen, waarop de Stemmen voor dien tijd gelegd waren. Regl. van 1698 Art. 7, 8, 9 en 10, vergeleeken met het tegenwoordige Stemregl. Art. 4, 5, 6 en 7; zoo dat die Stemmen moeten worden gerekend niet op de Hornlegers, maar op die ftukken Land te liggen; terwijl in-de volgende Wetten niets gevonden wordt, waar door die bepaaling voor vernietigd zoude konnen worden gerekend; wordende dezelve in tegendeel by 't Regiem. Reform. Art. 10 genoegzaam bevestigd, zoo als ook by de Heeren Staaten in eene Decifie, over de pluraliteit van het Dorp Oostrum, den ia Mey 1777 gevallen, geoordeeld is. Ook zijn daar van uitgezonderd de Stemmen, behoorende tot de Pastorye-huizen, by de Predicanten bewoond, welke, by de Verkooping der Pastorye-goederen, op bepaalde ftukken Land gelegd zijn, als zijnde die ftukken Land, door de Heeren Staaten, uit krachte van derzelver fouveraine magt, tot Stemdraagende Hornlegers geërigeerd, by Refolutie van den 8 July 1762. Dat alleen Stemgerechtigd zullen zijn, de Goederen,  UI, CAPITTEL Sï deren, die in den jaare 1640 op 't Cohier gebragt zijn, cn geene andere, moet ook met bepaaling worden opgevat. L Ten aanzien der Landfchaps of Kloosterlanden, mitsgaders Plaatzen in den jaare 1640 aan Roomschgezinden taebehoorendc, in de Grietenyen Leeuwarden-, deel, Westdongeradeel en't Bildt, welke door de Gerechten in dat jaar van de Cohieren zijn gelaaten; doch in den jaare 1698, op ordre der Heeren Staaten, in de Cohieren zijn gebragt, en tot het recht- van ftemmen toegelaaten. Stemregl. Art. 3. II- Ten aanzien der overige Stemmen op'tBildt,alzoo'tCohier, in den jaare 1640 daar van opgemaakt, ter oorzaake, dat het Gerechte daar op zoo wel de gepachte Landen, als de eigen Plaatzen, gebragt had, by de Heeren Staaten of derzelver Gedeputeerden is gereje&eerd, en, uit die oorzaak, van die Grietenye geen eerder Cohier bekend is, dan dat van 1655, 't welk ook aldaar voor den grondilag van 't Stemrecht gehouden wordt. Zie het Bericht, voor het gedrukt Cohier van 1698 gefield. Uit dit voorgemelde zijn dan de Gronden, waay op de Stemmen liggen, kenbaar; en daar by dient aangemerkt, dat ieder Stem in den grond, waar op zy ligt, is gevestigd, of (gelijk men zich gewoon is uit te drukken) fundo inharens; zoo dat de Stemmen niet konnen worden verlegd, of op een' anderen grond worden overgebragt, veel minder van den grond gefepareerd, en zonder den grond verhandeld of veralieneerd, ook  §a STEMRECHT. ook daar over, afgefcheiden van den grond, by uiterfte wille niet kan worden gedisponeerd; zijnde in 't algemeen een vaste regel „ dat de be„ zitting van de Stem geen' anderen oorfprong ,, kan hebben, dan de bezitting van den grond, „ waar van dezelve een fequele is, en waar van „ dezelve door geene handelingen, ook door „ geene toevalligheden van verzuim, dooling of „ list, kan of behoort gefepareerd te worden." Stemregl. Art. 4, 7 en 41, Regl. Reform. Art. 10. VIER-  $3 VIERDE CAPITTEL. Goederen i van welke de Stemmen buiten atliyiteit zijn. G elijk om te konnen ftemmen, (zoo als wy te vooren hebben opgemerkt,) het Goed en de Perfoon beide ftemgerechtigd moeten zijn, zoo is ook de Onbevoegdheid, om te konnen ftemmen, of in het Goed, of in den Perfoon des Bezitters gelegen •, waar door dezelve zeer natuurlijk in eene re'èele en eene per/oneele Onbevoegdheid onderfcheiden wordt. Eene reêele Onbevoegdheid heeft 'er plaats, wanneer de reden daar van het Goed zoodanig affeéteert, dat de Onbevoegdheid, by verandering van bezitting, voortduurt, zoo lange het goed in dien ftaat blijft, en aan de Wet niet voldaan is; en daar en tegen is het voor eene perfoneele Onbevoegdheid te houden, wanneer de reden daar van niet in het goed, maar in den Bezitter gelegen is, en de Onbevoegdheid deswegens of direct, of na eenen bepaalden tijd, ophoudt, wanneer het goed, van eenen ongequalificeerden, tot eenen gequalifkeerden Bezitter is overgegaan. In dit Capittel zullen wy alleen van de re'éele Onbevoegdheid handelen. C De  24 STEMRECHT. De algemeene Regel is: Dat geftemd kan worden wegens alk Goederen, die in de Cohieren van 1S40 en 16-98 gevonden worden, en by de Wet met zijn uitgeflooten; en deeze laatfte zijn van tweeërleye foort; zijnde fommige voor een onbepaalden, en andere alleen voor een bepaalden njd uitgeflooten. Tot de eerfte foort, de zulke naamelijk, die voor een onbepaalden tijd zijn uitgeflooten, benooren vooreerst de HAANESTEMMEN, hetwelke zijn Hornlegers, die voor altijd verhuurd, ol, zoo als men gemeenlijks zegt, met eeuwige huur bezwaard zijn, en waar aan dus de Eigenaars m der daad maar hebben een fchijn, 'of, gelijk het in 't Reglement Reform, wordt uitgedrukt, een jictitie van eigendom. Zulke Haaneftemmen nu zijn van 't Stemrecht uitgeflooten; als zijnde, ten aanzien van dezelve, by 't gemelde Reglement Art. 6 geftatueerd. „ Dat' de "„ Stemgerechtigheid van dien zal blyven flaapert, tot dat de gel'upponeerde Eigenaar van deStem„ gerechtigheid het Hornleger, en zoo veel Land „ als daar toe vereischt wordt, in volkomen en •„ efediven eigendom zal bezitten, en daar van „ behoorlijk bewijs zal hebben gedaan, als wanneer zijn Stemgerechtigheid, een jaar na het „ gedaane bewijs, wederom in activiteit zal ko„ men." Zulke Hornlegers moeten dierhalven blyven flaapen, en zijn dus buiten activiteit, tot dat de gefup-  IV. CAPITTEL. 35 gefuppóneerde Eigenaar daar van den volkomen en ejfeêtiven eigendom zal hebben bekomen, dat is, tot dat het Hornleger van het bezwaar der eeuwige huur ontheven zal zijn. Zulk eene ontheffing nu gefchiedt 'er, wanneer de Huurder afftand doet van het eeuwig huurrecht. Het gefchiedt ook, wanneer de Eigenaar het Hornleger aan den Huurder in eigendom overdraagt. En boven dien worden ook nog de Hornlegers van de eeuwige huur bevrijd, wanneer de Huurder, door meer dan twee jaaren huur ten agtercn te zijn, van 't huurrecht vervallen, en de huur, door gerechtelyke opzegging, geëindigd is. Dat toch dit middel, om de huur te doen eindigen, zoo wel in de eeuwige, als in andere gewoone huuren plaats heeft, (het welk ons altijd zeer bedenklijk is voorgekomen ,) is by den Hove zoo dikwijls geoordeeld, dat daar aan thans niet meer getwijffeld fchijnt te worden. Maar het is, om te konnen ftemmen, niet genoeg, dat het Hornleger van de eeuwige huur ontheven is; het Hornleger moet boven dien van een Huis, en van het vereischte Land voorzien zijn, of daar van voorzien worden, op dezelfde wyze als, ten aanzien der losfe Hornlegers, ftraks nader zal worden opgegceven en dan moet 'er nog een jaar, na het by de Wet gelequireerde Bewijs, verloopen zijn. C a Ten  %6 STEMRECHT. ; Ten aanzien van dit Bewijs valt eenige bedenking. In 't 6 Articul van 't Regl. Reform, wordt gezegd, dat 'er behoorlijk bewijs moet worden gedaan, maar niet bepaald, op wat wyze en waar ter Plaatze dat bewijs moet gefchieden. Doch het komt ons natuurlijk voor, en het is ook tot nog toe zoodanig gebruikelijk geweest, dat het gemelde bewijs moet gefchieden ter Secretarye van de Grieteny, in welke het goed gelegen is, en dat het beftaan moet in de productie van de ftukken, die tot bewijs dienen. Maar het is een Vraag van meer bedenking: Wat 'er eigentlijk beweezen moet worden? Men fchijnt vry algemeen in dat begrip te ftaan, dat alleen beweezen behoeft te worden, dat het Hornleger van de eeuwige huur ontheven is; en dat dan zulk een Hornleger, na verloop van een jaar, even gelijk andere vrye losfe Hornlegers, zoo 't maar van 't noodig Huis en Land voorzien is, tot (lemming moet worden toegelaaten. Dit gevoelen fchijnt ook, naar den aart der zaake, niet ongegrond te zijn; dan het zal 'er op aan komen, of door zulk een bewijs aan de woorden der Wet voldaan zal zijn. By 't meergemelde 6 Art. van 'tReglement Reform, wordt gezegd, „ dat de Stem „ zal blyven flaapen, tot dat de gefuppóneerde „ Eigenaar van de Stemgerechtigheid een Iiorn„ leger, en zoo veel Landen, als geftatueerd is, « in volkomen eigendom zal bezitten, en daar n van behoorlijk bewijs zal hebben gedaan." De Wet eischt dus, naar ons inzien, duidelijk, dat met alleen van den waaren eigendom van 't Hornleger,  IV. CAPITTEL. $7 leger, maar ook van den eigendom der gerequireerde Landen bewijs moet gedaan worden. Van het Huis wordt aldaar niet gefproken; maar dewijl, by Publicatie van den 19 April I751' ge" zegd wordt, „ dat in beide, daar by gemelde, „ gevallen der Confolidatie, van een Haaneftem „ met Huis en Landen, de difpofitie van 't 6 Art. „ van 't Regl. Reform, moet plaats hebbenzoo zal men, onzes oordeels, ten minften veiligst handelen, met ook de Huizinge onder 't gerequireerde bewijs te beklemmen. Tot die zelfde foort, welke voor een onbepaalden tijd zijn uitgeflooten, behooren vervolgens de LOSSE HORNLEGERS, het welk zijn Hornlegers, zonder Huis en Land, of waar aan een van beiden ontbreekt; en de Stemmen der zoodanige zijn buiten activiteit, tot zoo lang zy van een Huizinge en het noodig Land voorzien zijn, dewijl by 't Regiem. Reform. Art. 3 geftatueerd is. „ Dat geene andere Stemmen mogen „ worden geadmitteerd, dan van Hornlegers, „ voorzien met een Huizinge en de quantiteit van „ tien Pondemaaten Kleyland, of twintig Pon„ dematen Woudland; voor Kleyland gerekend „ dezulke, dewelke, voor dato van *t Regle„ ment, de volle hoorngelden hebben betaald." Ten aanzien der Landen zijn echter uitgezonderd. I. DzZatben, welke in't Cohier van 1Ö40, met minder quantiteit van Land zijn geadmitteerd i zijnde dezelve als nog admisfibel, io- C 3 dien  38 S T E M R E C II T. dien 'er dezelfde quantiteit van Landeryen onder is, die 'er in 't jaar 1640 onder geweest is. II. De Huizen met Stemmen begcrechtigd; zijnde die, zonder byvoeging van Land, Stemgerechtigd gebleeven, indien kan worden aangetoond, dat 'er in den jaare i5~40 geen Land onder beklemd is geweest. Zie 't Regiem. Reform. Art. 3. Doch ten aanzien der Huizen heeft geen uitzondering plaats. Explicat. Misf. Letter L. Ook niet aangaande de Cavels op 't Nieuwe Bildt, welke, zoo de Eigenaars van 't Stemrecht willen jouisfeeren, even als de Hornlegers met Huizingen voorzien moeten zijn. Explic. Misf. op het einde. Betreklijk de Huizen dient nog opgemerkt, dat het niet genoeg is, dat 'er een Huizinge op 't Hornleger ftaat; maar dat de Huizinge ook aan den Eigenaar van 't Hornleger moet tocbehooren. Explic. Misf. Lett. H. Dit gaf in den jaare 1769, in de Grietenye van Westdongeradeel, gelegenheid tot een verfchil, waar in by een van Partyen gefustineerd wierd, dat de Huizingen , welke by de Mcyers der Plaatzen op Tauxatie wierden gebruikt, en by de Eigenaars op Huisrecht en afkoop waren uitgegeeven, niet aan de Eigenaars, maar aan de Meyers in eigendom behoorden, en dat, uit dien hoofde, alle Se Stemmen van zulke Plaatzen caduc waren. Dit is ook toen zoodanig by de Pvechters gedecideerd, en  IV. CAPITTEL. 55 en zulks zoude, indien 't was doorgegaan, van een confiderabelen invloed op 't Stemrecht deezer Provincie geweest zijn; maar daar voor is gezorgd, by eene explicatoire Publicatie van der, 28 February 1770, waar by verklaard is, „ dat „ voortaan de Stemdraagende Zathen, voorzien „ met de vereischte quantiteit van Pondemaaten,, „ de volle activiteit van 't Stemrecht zullen mo„ gen genieten, of fchoon de daarop jlaande Hui' „ zingen door de Meyers op Tauxatie gebruikt zvor„ den, en door de Eigenaars op Huisrecht en by „ afkoop zijn uitgegeeven" Uit het voorgemelde is nu gemaklijk op te maaken, wat een Bezitter van een Los Hornleger doen moet, om zijn Stem tot activiteit te brengen. 1 Hy moet, naamelijk, het Hornleger van Huis en Land voorzien; en wanneer zulks gefchied is, kan daar voor aanftonds geftemd worden, dewijl de Losfe Hornlegers (daar de Haaneftemmen een jaar blyven (laapen) direct ontwaaken, zoo draze van Huis en Land voorzien zijn; volgens Placaat van den 19 April I751- De Bezitter moet dan 't Hornleger voorzien van een Huis. Indien 'er een Huis op het Hornleger ftaat, het welk een ander toebehoort, dan kan hy volftaan met hetzelve in eigendom over te neemen. Indien hy zulks niet kan bekomen, gelijk ook wanneer 'er geen Huizinge op 't Hornleger is, dan moét hy 'er een op bouwen. Maar wanneer de Eigenaar bevindt, C 4 dat  40 STEM R E C H T. dat het Hornleger tot de bouwing, wegenslaag,, heid van terrein, of om andere redenen, niet zoo gevoeglijk is, om 'er het Huis op te zetten, dan wel een ander ftuk Lands van de Plaats, of dat aangekogt en by de Plaats gevoegd is, zoo ftaat hem vry, het Huis op dat Land te bouwen; zonder dat zodanige verplaatzing van het Huis eenig nadeel aan 't Stemrecht toebrengt, mits Huis en Land gecombineerd blyven, en niet alleen. ** cau'a worden famengevoegd. Expl. Misfive van den 10 Decemb. Lett. F. Zonder dat het echter vryftaat, om te vooren gebouwde Huizen , alfchoon niet zeer verre van de Hornlegers afftaande, by de Hornlegers te voegen, endaar mede te vereenigen. Expl. Misfive Lett. G. De bepaaling, by de Wet gemaakt, is: dat Huis en Land gecombineerd blyven. Door het woord Land denken wy dat hier verftaan zal moeten worden het onbebouwde Hornleger. Maar het is eenigzins bedenkelijk,hoe men de vereischte combinatie zal moeten begrypen ? Naast komt het ons voor, dat aan de Wet voldaan zal zijn, wanneer de Huizinge niet alleen op 't Stem-cohier aangeteekend, maar ook waarlijk met en onder het Hornleger, by een en denzelfden Meyer, gebruikt wordt. Ieder Hornleger moet met een afzonderlyke Huizinge voorzien zijn, al worden ook twee Hornlegers onder een Plaats gebruikt. Expl. Misf. Lett. C. Zelfs ook al was ieder Hornleger maar i ' met  IV. C A P I T T E %. *ft met een halve Stem begerechtigd. Expl. Misf. Lett. E. Ja zelfs ook, al liggen de beide Hornlegers naast eikanderen, en al is de Huizinge zoodanig gebouwd op de gedempte fcheidfloot, dathet voor een gedeelte ftaat op het eene, en voor een gedeelte op het ander Hornleger; konnende de Eigenaar, in dat geval, maar voor een van beide Hornlegers ftemmen, waar van de keus aan hem gelaaten is. Expl. Misf, Lett. D. Daar nu de Nummers, waarop twee of drie Stemmen liggen, zoo niet alle, ten minften voor 't grootfte deel, oorfprongelijk uit twee of drie onderfcheidene Hornlegers beftaan, zoo als ten aanzien van zeer veele, zelfs uit de Stem-cohieren, ten duidelijkften blijkt, zoo zouden zulke onderfcheiden Hornlegers, naar de voorfchreeven bepaaling, ieder met een Huizinge voorzien moeten zijn, zoo ze niet daar van geëxcipieerd waren, in de woorden, welke in de gemelde Explicatoire Misfive, op de bepaaling, dat ieder Hornleger met een Huis voorzien moet zijn, onmiddelijk volgen , en dus luiden: dat Plaatzen met Huizen voorzien, die op één Nummer meer als één Stem hebben, op alle Cohieren by die gerechtigheid zullen ivorden gemaintineerd. Doch hier over is, by de difputen in Collumerland, verfchil ontftaan, waarin by een van Partyen gefuftineerd wierd, dat de gemelde woorden niet genoegzaam waren, om zulke onderfcheidene Hornlegers voor. geëxcipieerd te houden ; en zulks heeft gelegenheid gegeeven, dat dien aanC 5 gaande  4* STEMRECHT. gaande nader, by Publicatie van den ar April Ï780, geftatueerd is: Dat Hornlegers, die op één Nummer meer dan één Stem hebben, met één Huizinge konnen VOlJiaan. Meermaalen is öök óver de qualiteit der gebouwde Huizingen gedifputeerd; doch dewijl de foort of grootte van dezelve nergens bepaald is, ook nergens gevorderd wordt, dat dezelve bewoond moeten zijn, zoo is 'er, zoo veel ons bekend is, nooit êefie Huizinge, hoe klein en gering, en hoe flegt dezelve ook gebouwd mogt zijn, afgekeurd; hoewel daardoor, onzes oordeels, het oogmerk der Wet ten eenemaal wordt verydeld. Maar ook moeten de Hornlegers voorzien zijn •van Land, en wel van tien Pondemaaten Kleyland of twintig Pondemaaten Woudland. Indien [er dierhalven minder, of geheel geen Land by is, moet zulks door vergrooting of by voeging worden verholpen. „ Deeze vergrooting kan ge„ fchieden, met by de Hornlegers te voegen zoo n veele Landeryen, als daar toe noodig zijn , vi gelegen in het zelfde, of naast aangelegen „ Dorp, waar onder de Stemgerechtigheid be,, hoort." Reglement Reformatoir, Art. 4; zoo evenwel,dat de bygevoegde Landen met de Hornlegers moeten liggen in een en dezelfde Grieteny. Publicatie van den 13 Oftober 1770. Deeze by. voeging gefchiedt, door aangceving ter Secrctarye, en aanteekening aldaar; terwijl niet noodig is,  I V. C A P T T T E L. 43, is, noch vereischt wordt, dat de bygevoegde Landen daadelijk onder, en te gelijk met het Hornleger , by een en denzelfden Perfoon worden gebruikt. Publicatie van den 13 Oftober 1770. By de gemelde aangeeving en aanteekening moeten evenwel de Landen zoodanig worden omfchreeven, datze genoegzaam kenbaar, en -van anderente onderfcheiden zijn; volgens Reftlutie van den 13OCtober 1770. Dit gaf in den jaare 177a gelegenheid tot een difpuit, in de Grietenye van Tietjerkfteradeel, waarin, by een der Panyen, gefuftineerd wierd, dat niet alleen bygevoegde Landen, maar dat alle de Landen tot de Hornlegers behoorende, en dus ook de Landen, die jaaren lang met de Hornlegers gecombineerd waren geweest, enbeflooten Plaatzen hadden uitgemaakt, zoodanig omfchreeven zouden moeten zijn; doch dat gevoelen had geen grond, hoe genaamd, dewijl ten aanzien der zulken, naar de duidelyke woorden der Wet , niets meer vereischt wordt, „dan dat de grootte der Landen naar „ naam en faam worde uitgedrukt, het zy by „ Pondemaaten, Morgens, Koegangen, Loopen„ ftallen of andere benaamingen, die men in ie„ der Diftrict gewoon is te gebruiken." Regiem. Reform. Art. 3 en Ëxplic. Misfive Letter O. Waarom dan ook dat gevoelen destijds, met alle reden, door de Rechters verworpen is. Ten aanzien van 't byvoegen van Land, moeten wy nu nog melding maaken van eenige bedenklijkheden, welke nu en dan by fommigen zijn geopperd. De  44 S T E m R E C H T. De Wet eischt tien Pondemaaten Kleyland , of twintig Pondemaaten Woudland. Zoude men nu ook van beiden konnen byvoegen, in acht neemende, dat één Pondemaate Kleyland tegen twee Pondemaaten Woudland wierd gerekend ; zoo , dat men nam 5 Pondemaaten Kleven 10 Pondemaaten Woud-land; of 4 Pondemaaten Kley- en 12 Pondemaaten Woud-land? Hier door zoude* naar ons inzien, wel aan de intentie, maar met aan de woorden der Wet voldaan zijn; en hoe zulks, in cas van difpuit, zoude worden begreepen, durven wy niet bepaalen. Zal men ook Landen, over hoog en laag met een ander mandeelig, by een Hornleger konnen voegen? by voorbeeld, een agtfte van 80 Pondemaaten? Hier in zouden wy geen zwaarigheid vinden, des dat de 80 Pondemaaten duidelijk aangeweezen en omfchreeven wierden. Zoude men ook by een Hornleger konnen voegen Land, dat noch niet geproclameerd en geadjudiceerd was? Ook hierin zouden wy geen zwaarigheid vinden, ten minften niet, wanneer het voor de ftemming ter Proclamatie befteld was; dewijl zelfs, wegens een gekochte Plaats , zoo dra die ter Proclamatie is aangegeeven, geftemd kan worden; volgens Placaat van den lo Maart 1733. Zoude ook met effeft by een Hornleger gevoegd konnen worden Land, by Donatie bekomen 3  IV. CAPITTEL. 45 men, voor dat 'er een jaar, na de aangeeving der Donatie, verloopen was ? Dewijl het Regiem. Reform. Art. 5, alleen fpreekt van Donatien van Stemgerechtigde Vastigheden, dunkt ons, dat zulks op de bygevoegde Landen niet toepaslijk gemaakt kan worden; waarom wy dan ook geen zwaarigheid zouden maaken, zulk eene byvoeging voor goed te keuren. Kan ook by een Hornleger, dat fideicommis is, of waar van de Bezitter alleen het Vruchtgebruik heeft, gevoegd worden Land, aan den Bezitter in vollen en onbezwaarden eigendom behoorende ? of omgekeerd ? Indien maar 't Hornleger, Huis en Land, ten tyde der ftemming, in de Bezitting van den Stemmer is, dunkt ons, dat het voldoende zal moeten worden gerekend. Eindelijk zoude nog gevraagd konnen worden: Of onderfcheidene Hornlegers, die op één Nummer daan, ieder met het noodige Land voorzien moeten zijn? Dan oft genoeg zy, dat by dezelve te famen 10 of ao Pondemaaten gevoegd worden? En daar omtrent zouden wy meenen, dat het laatfte genoeg zal zijn, om dat zulke Hornlegers, volgens Publicatie van den ar April 1780, te famen maar één Huis noodig hebben. Op de gemelde wyze nu konnen flaapende Stem:men weder tot activiteit gebragt worden, en zulks heeft niet alleen plaats in geheele Stemmen; maar •ook in gedeelten. Indien ik, by voorbeeld, de helft  46 S f £T M~ R E C H T. helft of een vierde part in een Hornleger heb, zoo kan ik mijn helft of vierde in de Stem tot activiteit brengen, terwijl het overig gedeelte buiten activiteit blijft. Men heeft in de Cohieren veele voorbeelden van Hornlegers, die voor een gedeelte flaapers, en voor een gedeelte valide Stemmen zijn. dewijl echter, by 't in activiteit brengen van gedeelten, eenige bedenkingen plaats hebben, ook door de mede Eigenaars en Bruikers, uit hoofde van ftrydige belangen, dikwijls hinderpaalen in den weg worden gefield, zal 't der moeite waard zijn, daar van nog het een en ander te zeggen. By een vierde part of halve Stem kan, gelijk wy zoo even zeiden, ook Land worden gevoegd; doch daaromtrent is 't bedenkelijk, of by een gedeelte, by voorbeeld by een vierde part, ook tien Pondemaaten Kley- of twintig Pondemaaten Woudland zijn moeten, dan of men daar by met 'de vierde van tien of twintig Pondemaaten volftaaa kan; aan den eenen kant zoude men zeggen, dat een vierde genoeg was, om dat iemand, die een vierde in een Hornleger, Huis en Landen heeft, kan Hemmen; maar aan den anderen kant zoude men ook zeggen, dat een vierde niet genoeg was, om dat anders iemand, die voor 't geheel Eigenaar van Hornleger en Huis was, doch daar onder maar een vierde der gerequireerde Landen voegde, ook voor de vierdepart moest konnen Hemmen, 't welk echter nooit zoo begreepen is. Maar in aanmerking neemende, dat by  IV. C A P I T T E % 47 by 't 3 Art van 't Regiem. Reform, gezegd wordt, dat geen Stemmen zullen -worden geadmitteerd, dan van Hornlegers, voorzien van een Huizinge en 10 of ao Pondemaaten Land, zoo komt het ons voor, dat wegens een Hornleger, het welk van de bepaalde quantiteit Landen niet voorzien is, noch voor't geheel, noch voor een gedeelte, geftemd zal konnen worden; en hier uit zal dan volgen, dat, om een gedeelte van een Hornleger goed te maaken, ook de volle 10 of ao Pondemaaten by 't Hornleger gevoegd zullen moeten worden. Maar de meeste zwaarigheid is, om een gedeelte van een Hornleger met een Huizinge te voorzien: Hoe zal men zulks effe&ueeren V door 'er een Huis op te bouwen, zal men antwoorden. Maar kan men op gemeen goed bouwen, als de mede Eigenaar het niet wil toelaaten ? Dan kan men wel tegen den mede Eigenaar ageeren tot fcheiding, en, na zulks, op het by fcheiding bekomen gedeelte een Huis bouwen: Maar de vraag is, of zulks voldoende zal zijn ? De Stemmen liggen op de Hornlegers ; maar ligt ook een gedeelte van een Stem op eon gedeelte van een Hornleger? Het 6 Art. van 't Stemreglement zegt: „ dat de Eigenaars der Hornlegers „ de gerechtigheid van ftemmen zullen hebben, „ des dat het ganfche Hornleger één of meer „ Eigenaars, en niet een gedeelte des Hornlegers,is toekomende en in eigendom behoort." Uit welke woorden men, naar ons inzien , niet kwaa-  48. S~ T E IVF R E C H T. kwaalijk zal konnen befluiten, dat wegens een afgefcheiden gedeelte van een Hornleger in 't geheel geen Stemrecht geoefend kan worden. Er fchiet dan alleen over, om het Huis op een bygevoegd ftuk Land te plaatzen; maar hoe zal men dat Land met het Hornleger combineeren ? of zal een combinatie met een ongefcheiden gedeelte voldoende zijn? Bovendien heeft men, in het bebouwen van Hornlegers, nog te doen met de Bruikers, die niet zelden, of uit eigen wrok, of door omkooping van de Partyen, alles in het werk ftellen, om den Eigenaar te betwisten het recht, om op den by hun gehuurden grond een Huizinge te ftichten. Om alle deeze zwaarigheden te vermyden, heeft de practijck een zeer gereed middel ingevoerd, met naamelijk, kort voor de ftemming, buiten weeten, of tegen den wi1 van den mede Eigenaar en Bruiker, een Huis op het Hornleger te zetten. Staat dat Huis 'er, ten tyde der ftemming, zoo w ordt zulks voldoende gerekend, dewijl de Wet niets meer vordert ; doch deeze praftijck en redeneering beide konnen onze goedkeuring niet wegdraagen. Behalven de Haaneftemmen en Losfe Hornlegers zijn eindelijk ook nog, voor een onbepaalden tijd, uitgeflooten de MINDERGEDEELTEN; het welk zijn gedeelten van Stemmen, minder dan een vierdepart uitbrengende; en deeze zijn caduc, zoo lange in dien ftaat blyven, en niet weder met andere gedeelten, of met het geheel, worden geconfolideerd, Stemreglement Art. 16. Voor  IV. CAPITTEL. 49 Voor zulke Mindergedeelten kan dierhalven niet worden geftemd; doch zijn daar van uitgezonderd eenige gevallen, waar van in het IX en in het X Capittel zal worden gelproken. Dus hebben wy gezien, welke goederen, voor een onbepaalden tijd, van het Stemrecht zijn uitgeflooten , en hoe die weder tot activiteit konnen worden gebragt; maar buiten dezelve is 'er een tweede foort, beftaande in die, welke alleen voor een bepaalden tijd zijn uitgeflooten; en hier toe behooren de Goederen, in koop bekomen van dezulken, die, volgens 't 30 Art. van 't Stemreglement , niet mogen ftemmen; de goederen op redemtie verkocht; en de goederen by donatie overgedraagen; doch deeze worden hier flegts opgenoemd; alzoo wy daar over in 'tXt Capittel, handelende over de Contracten en Verbindtenisfen, betrekkelijk de Stemdraagende goederen aangegaan, breedvoerig zullen moeten fpreeken. D VIJF-  5° VIJFDE CAPITTEL. Stemgerechtigde Perfoonen. D e Stemgerechtigde Perfoonen zijn in 't algemeen de Eigenaars en de Meyers van Stemdraagende goederen; zoo evenwel, dat ze niet beide te gelijk konnen ftemmen, dewijl de ftemming van den Meyer alleen dan plaats heeft, wanneer door den Eigenaar niet geftemd wordt; zoo als blijkt uit het Stemregl. Art. 64, en breeder gezien zal worden in 't VIII Capittel, alwaar wy over 't Stemrecht der Meyers afzonderlijk zullen handelen, terwijl wy ons, in dit Capittel, alleen tot het Stemrecht der Eigenaaren zullen bepaalen. Het woord Eigenaars moet hier, in tegenftelling van de Meyers, in de uitgeftrektfte beteekenis worden genomen, zoo dat ook daar onder de Vruchtgebruikers begreepen zijn. Dit blijkt duidelijk uit het 28 Art. van 't Stemreglement, alwaar het Stemrecht uitdrukkelijk aan de Eigenaars en Vruchtgebruikers wordt toegekend; terwijl ondertusfchen die beide, in 't bovengemelde 64 Art., en op zeer veele andere plaatzen, alleen  V. CAPITTEL. 5z alleen onder den naam van Eigenaars voorkomen. De tot ftemming gerechtigde Perfoonen zijn dierhalven, volgens 't 28 Art. van 't Stemreglement , de Eigenaars en Vruchtgebruikers. Elk begrijpt van zelfs, dat hier het woord Eigenaars, in tegcnftelling der Vruchtgebruikers, in eene engere beteekenis, en in den volften zin moet worden opgevat, met naamelijk daardoor te verftaan de zulken, die niet alleen hebben den blooten, maar den vollen eigendom, waar mede hef genot der vruchten gepaard gaat. In zulk een Eigendom of Vruchtgebruik is dan de grond der perfooneele Stemgerechtigheid gelegen. Dan, daar die fomtijds onzeker en in vcrfchil konnen zijn, is by het Stemreglement Artic. 2a bepaald, „ dat indien om eenige goc„ deren, Stemgerechtigd weezende, Proces mogt „ zijn, dan die geene Stemgerechtigd zal zijn, „ die, op den tijd der ftemming, in de pos„ fesfie der goederen wordt bevonden te wce- n zen." Hier uit volgt, als een generaale Regel: Dat Stemgerechtigd zijn alle, die, uit hoofde van Eigendom of Vruchtgebruik, in de bezitting zijn der gronden, waar op de. Stemmen liggen. Welke Regel duidelijk verondcrfteld wordt in *t Stemreglement Art. 34, 35, 41 en 44, en uitdrukkelijk bevestigd is, by het RcgU Reform. Art. 10. D fl Wy  5a STEMRECHT. Wy bepaalen het alleen tot die, welke in de bezitting zijn, uit hoofde van Eigendom of Vruchtgebruik; dewijl daar in de grond van 't Stemrecht gelegen is, en hier uit volgt, dat daar onder niet zijn begreepen de zulke, die uit eenige andere oorzaak, by voorbeeld uit Pandrecht, Erfpagt enz. in de bezitting mogten weezen. Alle zulke Bezitters, (uit hoofde van Eigendom of Vruchtgebruik naamelijk, die wy nu vervolgens alleen onder den naam van Bezitters zullen melden,) alle zulke Bezitters van Stemdraagende goederen zijn dan tot ftemming gerechtigd; en wel die alle, zonder eenig on- derfcheid, en met een volkomen gelijk recht• Edellieden hebben daar in geen voorrecht boven de Eigenërfden; Inboorlingen en Ingezetenen worden met alleen toegelaaten ; maar ook Vreemdelingen en Uitlanders; ook Vrouwen ; Minderjarigen ; onmondige Kinders; zelfs ook Dwaaze, Onzinnige, en de zulke, dien, wegens verkwisting, de beftiering hunner goederen ontzegd rsf Wordende die, welke, wegens minderjaarigheid of om andere reden, onder voogdy geftekl zijn, in de uitoefening, door hunne Voogden vervangen en gereprefenteerd. Maar ook volgt uit den gemelden Regel, dat binten zulk eene bezitting niemand kan ftemmen; , en hier om zal, onzes oordeels, wegens goederen, die in fequeftratie zijn, en wegens goederen, welke behooren tot een Boedel, die  V. CAPITTEL. 53 die'aan de Crediteuren is afgedaan, tot een Nalaatenfchap, die gerepudicerd is, of tot een Erfenis waar van de Erfgenaamen het Jus deliberandi verzocht en bekomen hebben, niet geftemd konnen worden; om dat de Beftierders daar van wel hebben de beheering der goederen, maar geen eigentlyke posfesfie, veel min eenigen Eigendom of Vruchtgebruik van dezelve. Ten aanzien van een Erfgenaam onder Beneficie van Inventaris, is ook wel eens getwijffeld; doch, zoo 't ons voorkomt, zonder reden, dewijl zulk een Erfgenaam weezentlijk Erfgenaam is, en als zoodanig de goederen in zijne posfesfie heeft. De meergemelde generaale Pvegel heeft echter ook zijne uitzonderingen ; in fommigen, die , fchoonze niet in de posfesfie zijn, echter konnen ftemmen; en in anderen, die, fchoonze in de posfesfie zijn, echter niet konnen ftemmen. Tot de eerfte foort, de zulke naamclijk, welke konnen ftemmen, zonder in de posfesfie van 't Stemdraagend goed te zijn, behooren vooreerst de Einders of Kindskinders, aan welke, door de Ouders of Grootouders, by uiterfien wil het Stemrecht, afgezonderd van de goederen, gemaakt is. Stemreglement Art. 41. Zullende over den aart en uitgeftrektheid van zulke Dispofitien in 't XI Capittel breeder worden gefproken, D 3 Tot  54 STEMRECHT. Tot die foort behooren vervolgens ook de Legataris/en, aan welke, by uiterften wil van een wettig Eigenaar, een ft enigere ebtijd goed i, gelegateerd; dewijl de zulke, of fchoon zv de daadelyke posfesfie eerst bekomen door afgifte of overdragt van den Erfgenaam, echter direct, van des Testators dood af, konnen ftemmen, als wordende, ten aanzien van 't Stemrecht „ Verftaan zonder rechtspleeging, aanftonds na het „ verfterven des Testateurs, in de posfesfie der „ gelegateerde, goederen te weezen, ten ware de ,, Testator eenigen tijd bepaald, of 't gele^a„ teerde van eenige conditie hadde gefuspen„ deerd." Stemregl. Art. 4a. Maar zal men dit ook tot de opvolging in fideicommisfaire ^oedc ren, en andere gelijkfoortige gevallen, waar in eenige overdragt van posfesfie door een Erfire naam gefchieden moet, konnen en moeten ex tendeeren? Hoe zeer het ons ook toefchijnt dat'er een gelijkheid van rceden plaats heeft' zoo zouden wy echter in zulk eene extenfie zwaa' righeid maaken, om dat het is een uitzondering van het algemeene recht, en by de Wet alleen van de Legatarisfen gefproken wordt. Eindelijk behooren ook nog tot die foort de Vcrkoopen en Verwandelaars van Stemdraagende goederen, welke, of fchoon de posfesfie aan den Kooper of Aanwandelaar hebben overgedraagen, echter het Stemrecht behouden, tot dat de verkoe Ine of vcrwisfelde Landen ter Sccretarye zijn aangegeeven, om geproclameerd te worden, en  V. CAPITTEL. 55 en de Koop- of Wandelbrief aldaar gebragt is. Placaat van den 10 Maart 1733. Buiten die gevallen van uitzondering, moet een Stemmer zijn inde posfesfie der goederen-, en wel ten tyde der Stemming. Zulks toch volgt uit den aart der zaake, en wordt by 't Stemreglement Art. aa bevestigd. Maar dit heeft al weder zijne uitzondering in een Verkooper, of Verwandelaar, die te vooren aan iemand zijn Stem (door het pasfeeren van een Stemcedul) mogt hebben weggegeeven, als blyvende die Stem valabel tot de AStus, waar toe dezelve verleend is; volgens Placaat van den 10 Maart 1733. Op zulk een te vooren gepasfeerd Stemcedul kan dierhalven geftemd worden, fchoon de Stemmer, ten tyde der ftemming, niet is in de posfesfie van 't goed, waar uit geftemd wordt. Dit zelfde zal 'er plaats hebben, wanneer iemand, in zekere qualiteit zijnde in de posfesfie van eenig Stemdraagend goed, en wegens dat goed een Stemcedul gepasfeerd hebbende, zich voor 't uitdienen van 't Stemcedul , om den Houder daar van te benadeelen, en deszelfs Party te begunftigen, van zijn qualiteit heeft ontdaan. Zie 't Stemregl. Art. 46. Maar is 't wel genoeg, dat de Stemmer, ten tyde der ftemming, in de posfesfie is ? Zoude ook iemand, by lastgeeving ftemmende, niet in de posfesfie moeten zijn ten tyde van het teekenen van 't Stemcedul? Wanneer, by voorbeeld, ie-mand Stemdraagend goed bezittende, een StemD 4. ce.du)  56 STEMRECHT. dan uit S f ,g acq««reerde. Zoude accuireeS ^T^'' We«ens h" georeerde goed, ook geftemd konnen worden? Wanneer't Stemcedul, naar gewoonte, lag O, negens zyne en in aualiteits Landeryen te fle Tn' Z0Uden Wv ^ ^ minfte bedenking ma Lnzien\def T"S' °^en aanzien van de daar na geacquireerde goederen voorgoed te rekenen. Maar wanneer" 't Stem-' of om °m WGgenS ZCkere btpaalde aderen, of om wegens zyne thans bezittende goederen te hemmen, dan zoude het, onzes oordeds o" dl . maakt f***** ë°^a ™ gemaakt konnen worden; terwijl echter de Teekenaar, dic nader I , e re ren geen ander AJ^ Stemcedul zoude konnen pasfeeren, zonder in de penaliteit van 't 48 Art van 't Stemregl. te vallen. Ilatehlkeed7 f°°?/er Uit20"deri"gen, dezul-' *e naamehjk, de pof/ * d deren zijn, echter niet konnen ftcmnLn , bel ooï „ alle zulke Bezitters, die by de Wet % ZZ fiooten, waar van in het volgend Gap tte f , worden gehandeld. ^pntei zaj ZES-  57 ZESDE CAPITTEL. JlSi aar 't geen in't voorige Capittel gemeld is, zal hier de generaale Regel zijn: dat alle de Wettige Bezitters van Stemdraagende goederen tot Stemming gerechtigd zijn, behalven de zulke, die by de Wet zijn uitgejlooten; en deeze zijn van verfchillende foort. Sommige zijn voor altijd, en andere alleen voor een tijd uitgeflooten. Die voor altijd zijn uitgeflooten zijn weder van tweeërley foort, zijnde fommige in alle gevallen, en andere alleen in een bepaald geval uitgeflooten. Tot de eerfte foort, de zulke naamelijk die, voor altijd, en in alle gevallen, zijn uitgeflooten, behooren de navolgende: I. Alle Perfoonen die, by fententie des Rechters, infaam zijn verklaard. Stemregl. Art. 31. Hier door zalmen, onzes oordeels, niet alleen moeten verftaan de zulke, die door den Rechter, met D 5 uit" Perfoonen, die van 't Recht van Stemming zijn uitgejlooten.  SS STEMRECHT. v*nkzeitawoom?"' ror eer,oM e" **» ' TtZkZ lt?Ztt,te' *by fcn- daad d,V >™ 1 ' Wegens 2uUt «ne mis- met genoeg is; mS!!r , , ëe ""g*» RechLmoet byS „ LVr"* <"« Stemrecht uit «Zten •0m ..de" Daad« van het homende Kuiperyen, de eerloostL vry zoude uitmeeten r>o„ ^ . y oreect « / u lllJCcctn. uan, daar dit is eene neele Onbevoegdheid j , ^ /ö" den Perfoon d7, n Waar va» de reden alleen in dezelve Zt is' *°° zal Si ?:;] Se";indien hct soed'by overgegaan. r zai zlJn H. Behooren daar toe alle de Bezitters van i . *u"tccs en Curator es; en hier u« volgt, dat publieke Voogden, in den zin de Ï Gem ï C BCftierderS V3n PubIieke Corpora en Gedichten. Men zal dus door de goederen toer bedoeld, moeten verdaan de goederen be-' hoerende aan Grietenven, Steden, Dorpen Ker. ken,  VI CAPITTEL. 59 ken, Diaconyen, Gasthuizen, Weeshuizen, Armehuizen, en alle andere, van een gelyke natuur zijnde. Wanneer men in aanmerking neemt, dat niet de Bezitters deezer goederen, maar de goederen zelve, by de Wet, zijn uitgeflooten, zoude men ligt in het denkbeeld konnen vallen, dat hier geen perfooneele, maar een reëele onbevoegdheid plaats had; doch wanneer men niet in de woorden blijft hangen, maar het weezen der zaake inziet, zal men ras overtuigd zijn, dat ie reden der uitfluiting niet in 't goed, maar in Ie hoedanigheid van de Bezitters gelegen is, en ;r dus in deezen niet meer, dan een perfoneele onbevoegdheid, plaats heeft. Op deezen grond nu zoude ook deeze onbevoegdheid, zoo dra het goed op een bevoegden Bezitter overgaat, moeten ophouden, zoo daar op niet een andere bepaaling gemaakt was, by Placaat van den 10 Maart 1733, waarby geftatueerd is: dat de goederen by 't 30 Art. van het Stemregl. uitgeflooten (waar toe ook deeze behooren) ook tot het ftemmen niet gerechtigd zullen -worden., na dat verkocht, of anderszins ver alteneer d zijn, als na verloop van een jaar, te rekenen van den tijd, dat de koop of alknatie ter Secretarye zal zijn aangegeeven. III. Zijn ook als zoodanig uitgeflooten de Bezitters van goederen, tot de Pastoryen behoorende. Stemregl. Art. 30. Door de goederen tot de Pastoryen behoor ende, zal men niet alleen moeten verftaan de Pastoryen zelve, maar ook de goederen >  tfo STEMRECHT deren, tot het onderhoud der Predicanten die nende, mitsgaders de Patroons-, VicarTe Ko terye- Schoole- en Leens-Ianden, én in ^ ate meen alle de goederen, die onder de Bona fi*/hca geteld worden. De aart der zaake L ^te„ ot V^. PretSndeerde' ^ de Bene- Geestelyke fundatiën nT ",e?nders 2]ï» d™ tP,-, J runclatien, tot onderhoud van Priesteis, of met andere godvrucht,™ V gedicht, die op .„dere X in 't Pauzehjk Recht pf, r ' benden en naamd ^L^X^^T gG" en^rrf80' ™ïïïïszs* en van alle feculair gebruik geëxcludeerd ziin • waarom ook dezelve, in de fuccesllve Cohier n' door de geheele Provincie,. ah buètm mdt SPemmèn gemeld daan; zonder dat iemand voor den jaare 1785, ooit deswegens rech van ftemming gepretendeerd heeft. >Er zijn oo! en -1de gevallen van Plaatzen, welke'behooren aan Particulieren, die bezwaard zijn, om dere venuen, of gedeelte daar vanVJ^ X m nteredjt Ch,ZUlVen bCZWaar' ZOude" £ «eenen, dat aan het Stemrecht geen de minde nadeel  VI. CAPITTEL. 6l nadeel zal konnen toebrengen. Eindelijk dient ten deezen aanzien opgemerkt, dat alle de voorgemelde, tot de Pastoryen behoorende, goederen ook, in cas van alienatie, begreepen zijn in de bepaaling, by 't Placaat van den 10 Maart 1733 gemaakt; zoo dat de Stemmen daar van, by verandering van Bezitting,' niet in activiteit komen, dan een jaar na dat de alienatie ter Secretarye is aangegeeven. IV. Zijn ook voor altijd en in alle gevallen uitgeflooten de Roomsch-gezinden ; dewijl by 't meergemelde 30 Art. van het Stemreglement zijn uitgeflooten de Stemmen aan Papiste Eigenaars toebehoorende, terwijl dezelve, in 't geval van alienatie, ingevolge Placaat van den 10 Maart 1733' mede een jaar, na de aangeeving ter Secretarye, blyven flaapen. Ingevalle een Roomsen-gezinde Bezitter den Gereformeerden, of eenigen anderen toegelaaten Godsdienst omhelst, fpreekt het van zelfs, dat deszelfs Stemmen direct, valid en in activiteit zijn. Maar misfehien zoude het bedenkelijk konnen voorkomen, of dezelve, ingevolge het gemelde Placaat, ook een jaar zullen moeten flaapen, ingevalle dezelve, by Erfenis of Legaat, op een van den Gereformeerden of gepermitteerden Godsdienst, zijn overgegaan; en daaromtrent zijn onze gedachten, dat zoodanige Stemmen, indien dezelve by fuccesfie, het zy by erfvblging uit de Wet, het zy uit krachte van een Testament, op zulk een zijn gekomen, direót valid zijn, om dat, in dat geval, niet gezegd  6% STEMRECHT. zegd kan worden, eenige alienatie gefchied te zijn; maar dat de zaak van een ander natuur zoude zijn, mdien het goed by Legaat was vermaakt, dewijl zulks, naar rechte, voor eene altenatie gehouden zoude moeten worden. V. Zijn ook in diervoegen uitgeflooten alle, welke zijn van zodanig eene Religie, waar van de vrye oefening, in deeze Provincie, niet wordt toegelaaten Stemregl. Art. 3n, Maar wat beteekenen hier de woorden: niet wordt toegelaaten ? Een Godsdienst wordt in een Land toegelaaten of uitdrukkelijk door de vrye oefening daar van aan deszelfs Belyders te accordeeren,of fiilZZ gende, door de oefening daar van niet te weeren, of te verbieden; naar welke onderfcheiding men gewoon is, zulk een Godsdienst gepermitteerd, of getolereerd te noemen. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat hier niet ftaa^ h toegelaaten, maar wordt toegelaaten; en dat daar te boven, m 't Stemreglement Art. *9, het woord toegelaaten met het woord getolereerd verwisfeld wordt, zoo zoude men moeten befluiten, dat hier van een ftilzwygende toelaating gefproken wordt, en dat dus de Belyders van een Godsdienst, waar van de oefening hier niet verboden is, of geweerd wordt, tot ftemming gerechtigd zouden zijn. Maar met dat al, zoude dat be«uit, naar ons inzien, verkeerd zijn; dewijl wy oordeelen, dat hier gefproken wordt van eene toelaating, die in een, te vooren verleend, uitdrukkelijk confent gegrond is. Dit, dunkt ons, is klaar  VI. CAPITTEL. 63 klaar uit het 28 Art. van 't Stemregl, waar by tot ftemming gerechtigd worden verklaard alleen die, welke zijn van eene Religie, waar van de publieke oefening, in deeze Provincie, by STAATS RESOLUTIE, is toegelaaten; en, overeenkomftig die duidelyke verklaaring van den Wetgeever, meenen wy, dat overal de woorden gepermitteerd', getolereerd en toegelaaten zodanig moeten worden geëxpliceerd, dat daar door alleen verftaan worden zulke Godsdienften, die ten gevolge, en uit kracht eener Staats Refolutie, gepermitteerd, getolereerd of toegelaaten worden. Om nu dan te beoordeelen, welke Perfoonen hier zijn uitgeflooten, dient men te weeten, van welke'Godsdienften de vrye oefening alhier, by Staats Refolutie, is geaccordeerd; en dat zijn alleen de Luterfche en die der Mennoniten; dewijl aan de Luterfchen, by Staats Refolutie van den au July 1681, het bouwen van twee Kerken, één te Leeuwarden en één te Harlingen, en aan de Doopsgezinden of Mennoniten, by Staats Refolutie van dena8 February 167a, de vrye oefening hunner Religie geaccordeerd is; en 'er, buiten die beide gezindheden, geene zijn, aan welke dat voorrecht, by eenige Staats Refolutie, vergund is geworden. Op deeze gronden nu is 't, by ons, buiten bedenking, dat de Remonftr anten, of fchoon de oefening van derzelver Godsdienst alhier niet geweerd, en in zoo verre toegelaaten wordt, echter niet tot ftemming gerechtigd zijn, alzoo hun die vryheid nooit, by eenig Staatsbejluit, vergund is. Het gebruik echter,  H STEMRECHT* ter, en het algemeen begrip fchijnt hier tegen te zijn, dewijl wij niet weeten, dat het recht van ftemmen aan dIe van de Remonftrantfche Religie, Cbehalven in t beroepen van Predicanten,) ooi betwtsusgeworden; hetwelk, niet onwaarfchijnhjk, zijn oorfprong zal verfchuldigd zijn aan eene misvatting hier uit gebooren , dat het onderfcheid, tusfchen de woorden gepermitteerd, getolereerd' en toegelaaten, by de Wet, niet genoeg is m acht genomen. Verder zal elk begrypen , dat hier weder een perfoneele onbevoegdheid pLts heeft, en dat dezelve gevolglijk ophoudt, zoo dra de reden daar van, in den Bezicter, niet meer exteert; of het goed op eenen anderen Bezitter, waar in de reden der onbevoegdheid niet gevonden wordt, zal zijn overgegaan. Binten alle de gemelde, die , V00r altijd en in alle gevallen, zijn uitgeflooten, is'er een tweede foort, beftaande in de zulke, die wel voor altijd, maar alleen in een zeker geval, in het verhezen naamelijk van Predicanten, zijn uitgeflooten ; en hier toe behooren de Mennoniten en voorts alle, die geene Ledemaaten van de Gemeente, of ten minfien Liefhebbers van de waare Gereformeerde Gemeente of Religie zijn , mitsgaders de Koters. Regiem, op dat Stuk, Art. i. Wat Mennoniten zijn, weet elk maar wie zal men voor Liefhebbers van de Gereformeerde Reli-  VI. CAPITTEL. 65 Religie moeten houden? Dit zal zekerlijk, bij alle, niet even gelijk worden begreepen. Zeker is het, en dit zal elk moeten toeftemmen, dat men voor geene Liefhebbers der Gereformeerde Religie zal konnen houden de zulke > die Ledemaaien zijn van eene andere gezindheid ; dus zal men hier, behalven de Mennoniten, die letterlijk genoemd, en behalven de Remonftranten > die, naar onze gedachten, in 't geheel geen recht van ftemmen hebben, ook de Lutherfchen voor uitgeflooten moeten houden. Maar, voor het overige, is het woord Liefhebber voor zoo verschillende begrippen en uitleggingen vatbaar, dat wy, daaromtrent, geen zekere bepaaling durven raaaken. Nu zijn 'er nog overig de Koters, welke zijn de Bewoonden van goederen, die niet Stemgerechtigd zijn. Maar hoe, zal men misfchien vraagen, konnen die hier te pas komen? En wy moeten antwoorden, dat wy 't niet weeten. Deeze Koters hebben, voor zoo verreze Ledemaaten waren, kort na de Dortfche Synode, gepretendeerd, mede recht te hebben tot het beroepen der Predicanten, waarfchijnlijk ook van dat gefustineerd recht, op eenige plaatzen, gebruik gemaakt, tot dat by Staats Refolutie van den 16 April 1622., het recht der Stemdraagende Ingezetenen is bevestigd, en, kort daar na, het verzoek van de Clasfis van Leeuwarden, ten einde de Koters mogten worden toegelaaten, is afgeweezen, zoo als gezien kan worden in 't Friescb E Cb'ar-  66 STEMRECHT. Charterb. V Deel, bladz. 270 en 271; en zulks gisfen wy dat de reden zijn zal, datze in het Reglement van 1645, (wanneer men misfehien bevreesd was, dat zy met hunne pretenfien eens weder zouden opkomen,) opnieuw uitgeflooten worden; doch wy konnen niet zien, of men zoude dezelve in 17*3 zeer wel, zonder gevaar, hebben konnen pasfeeren. Maar zullen nu die, welke alhier, in het beroepen van Predicanten, zijn uitgeflooten, ook voor uitgeflooten moeten worden gerekend, in het verkiezen van Schoolmeefters ? Ten aanzien van de Mennoniten is zulks, in den jaare 1778, in het ftemmen van een Schoolmeefler te Roordahuizum, by de eene Party gefustineerd, en toen ook zoodanig by de Heeren Gedeputeerden gedediceerdj doch wy zouden zwaarigheid maaken, ons daar mede te vereenigen. Het fundament was , dat by het Regiem. Reform, van 1673 Art. 7 gezegd wordt, dat de Doopsgezinden tot het hezen van politique Officiers, en Volmachten ten Landsdagc, worden toegelaaten, zonder Wy. ten. Maar behalven, dat politique O fficiers, naar den ftijl van dien tijd, zoo veel zegt, als politique Officianten, waar onder de Schoolmeefters, naar onze gedachten, mede begreepen zijn, zoo heeft het Reglement van i675 geen kracht, dan voor zoo verre hetzelve, by 't Regiem. Reform, van 174* Art. i4 ingeroepen en bevestigd is, en dat s alleen in het geen daar by, betreklijk het reguleeren der Dorps lasten, het beroep van Pre- dican*-  VI. CAPITTEL. 6? dicanten, en het aan/lellen van Kerkvoogden, bepaald is; zonder dat aldaar van de verkiezing van Schoolmeefters gefproken wordt. Eindelijk zijn wy gekomen aan de zulke, die alleen voor een tijd van 't recht van ftemmen zijn uitgeflooten, en onder die zijn, voor een bepaalden tijd, uitgeflooten de zulke, -welke twee of meer (jlrydigc) Stemcedullen, van éine zaak, hebben gepasfeerd; als zijnde by het. Stemreglement Art. 48, gedatueerd „ dat ingevalle iemand tot die zwak„ heid mochte vervallen, van twee, of meer „ Stemcedulllen van óéne zaake tepasfeeren -de „ Geever der Stemmen in drie jaaren, (te re„ kenen van den dag der teekening van het laat„ fte Stemcedul af,) op die plaats, in geenerhande „ zaaken, weder zal vermogen te ftemmen, ten „ ware dezelve voor het Gerechte, of het Col„ legie, by geftaafden Eede, wilde verklaaren, „ het geeven van twee of meerder Stemcedullen „ by vergetenheid, en buiten deszelfs kennisfe te „ zijn gefchied, in welken gevalle hy, na gedaa„ ne Eed, weder van zyne Stemgerechtigheid „ zal jouisfeeren." Twee of meer Stemcedullen te weeten, tegen eikanderen ftrydende Stemcedullen, zulks fpreekt, uit den aart der zaake, van zelfs, dewijl gelijkluidende Stemceduls m der daad maar één zijn. Het is zelfs zeer gebruikelijk, dat iemand, ftemdraagende goederen bezittende, die in verfchillende Dorpen gelegen zijn, £ 2 voor  6S STEMRECHT. voor ieder Dorp een apart Stemcedul afgeeft, en dus verfcheidene eensluidende Stemceduls pasftert, zonder dat zulks noch ooit, by iemand, Sre,°nr,0fi!bfrCh0UWdis- Deft^endeStemceduis 2llI]e 00k bdde gepasfeerd moeten2ij met oogmerk, dat 'er uit gefiemd zoude worden; en dus zal iemand niet in het geval der Wet *>jn, wanneer hy, met toeftemming Van den Houder, by verwisfeling, en met vernietiging van het eerde, een ander Stemcedul pasfeert. Ook nog zal 't zoodanig moeten zijn, dat uit beide Memceduls gefiemd zal konnen worden; dewijl het , m 't geval, dat het eerde Stemcedul, door verloop van tijd, door het afloopen der zaak, of op eenige andere wyze, krachteloos is geworden, aan den Teekenaar zeer zeker vry ftaat, om een ander, en zelfs een ftrydig Stemcedul te pasfeeren, zonder daar door in de penaliteit te vallen. Hetgeval der Wet zal dus alleen plaats nebben in de zulke, die, in den bepaalden zin, twee of meer Stemcedullen, van éénezaak, hebben verteekend; en zulk een Teekenaar (zegt de Wet) zal in drie jaaren, op die Plaats, niet mogen ftemmen, ten ware enz. Op die Plaats dat is in het Dorp, 0f in de Grieteny, daar zulks gebeurd is. Zoo het dcrhalven in een Dorps Stemming gebeurd is, zal de penaliteit alleen plaats hebben in dat Dorp, en tot de andere Dorpen, der Grietenye, geen betrekking hebben ; doch zoo het in eene generaale Stemming, over de geheele Grieteny, is voorgevallen, zal de penaliteit, naar ons inzien, ook over de geheele Grie-  VI. C A P I T T E L. 69 Grieteny moeten werken. Maar zoo zulk een Teekenaar, na dien tijd, en voor Jet verloop der drie jaaren, in dat Dorp, of in die Grieteny eenige andere goederen acquireerde, zoude hy daar voor, zoo lange de drie jaaren niet ten einde waren, ook niet mogen ftemmen? Waar onze gedachten zeer zeker niet: dewijl hy, geduurende dien tijd, en op die Plaats, perfoneel van het ftemrecht is uitgeflooten. Op deezen grond hebben wy dit ook voor een perfooneele Onbevoegdheid genomen; en daar uit zal dan volgen, dat dezelve, ook voor het verloop der drie jaaren, zal ophouden, wanneer het goed, door erfenis of alienatie, op een* anderen Bezitter zal zijn overgegaan. Wyders zijn nog voor een tijd, doch voor een onbepaalden tijd, uitgeflooten dezulke, die onmagtig zijn bevonden, om de onkosten, van doortogt of inlegering der Militie, te konnen voldoen; als zijnde de zoodanige van het Stemrecht vervallen, ter tijd en zoo lange de fchuld ten vollen geacquitecrd en voldaan is. Stemreglem. Art. 27. Wy hebben dit ook, naar de woorden der Wet, voor eene perfoneele Onbevoegdheid genomen ; dan de bepaaling, die 'er by gevonden wordt „ dat daaraf (naamelijk) pertinente annotatie zal wor" den gehouden, en daar van, by vernieuwing „ van Cohieren, altoos mentie zal worden ge„ maakt, tot voorkoming van alle confufie, maakt het zeker bedenkelijk, of de Wetgeever hier niet een rcèih Onbevoegdheid bedoeld heeft; en, m E 3 aw  70 STEMRECHT. dat geval, zouden ook de volgende Bezitters, wegens dat goed, nietrnogen ftemmen, zoolange «ïe agterftalhge fchulden niet waren afgedaan.  7t ZEVENDE CAPITTEL. Het ftemmen door Voogden of Curatoren. In het V Capittel hebben wy gezegd, dat de zulke, die, wegens minderjarigheid, of uit andere oorzaak, onder Voogdy gefteld zijn, in de uitoefening van 't Stemrecht, door hunne Voogden, worden vervangen en gereprefenteerd. De grond van dit geftelde is gelegen in het a9 Art. van 't Stemregl. alwaar geftatueerd is: Dat de Tutores, Tutrices, en Curator* zullen mogen ftemmen, voor de goederen haarer Pupillen. Door de woorden Tutores, Tutrices, en Curator* moeten niet alleen worden verdaan de legitime Voogden en Voogdesfen; maar ook de zulke, die by uiterden wille gefteld, ofte anderszins daar toe gekoozen, of by den Rechter gegeeven zijn, mits dat die Testamentaire, gekoozen of gegeevene Voogden behoorlijk zijn geauthorifeerd; dewijl by 't 43 Art. van 't Stemreglement uitdruklijk bepaald is, „ dat wanneer er », geen legitime Voogden of Voogdesfen van min„ derjaarige, of geene by uiterde wille gefteld „ zijn, en alwaar geen keure by de Kinderen "'j e 4 «kan  T* STEMRECIIT. * rk!" " gCdaan' d00r het Hof ofte Ge. " ;eChten daar een bekwaam Perfoon, zon" ÏX^ging, zal worden" - " n2 l e" d" ^eene andere, dan zooda- nige geauthorifeerde Voogden of Voogdes- " fen' We§ens de goederen haarer Weezen ve >, mogen te ftemmen." «^we? aIi"g: D«8ee»e andere Voogden zijr?fufnl ^ deZ^ige, diegeauthortfeerd nTndnTtr k°nT\ftemmen' Zal mi^hien iemand n die gedachten konnen vallen, dat ook de legitime Voogden en Voogdesfen hi r te Lln de geauthonfeerd worden, of, om te koruS ftemmen, geauthonfeerd zouden moeten wtrd n dewijl het woord Voogdesfen ten aanzien «TerTutl & teflamentaria & dativa niet te nas !-3„ doch die gedachte zoude ten z jn, alzoo de legitime Voogden en Voo«d«fcn a hier, buiten alle bedenking, zondei authnrt - van den Rechter, tot de fdminhtti t "Sc" ~:iG' alle£n by«e «e 43 Ait., verftaan moeten worden de Neder,-, reChUn in -o «ude mef^k de  VIL CAPITTEL. 73 de volgende woorden, zoodanige geauthorifeerdc, ligtelijk konnen neemen voor de zulke, die door het Hof of een der Neder gerechten geauthonfeerd zijn; maar dat kan, onzes oordeels, de meenmg niet weezen, dewijl dan alle Curatoren, die, buiten de Provincie, over Minderjaarigen, aldaar woonagtig , door den competenten Rechter der plaatze aangefteld waren, van 't ftemrecht zouden zijn uitgeflooten; hetwelk zekerlijk de intentie niet geweest is, en hier om zouden wy meenen, dat de woorden zoodanige geauthorifeerde in de beteekenis van op die tvyze, dat is gerechtelijk geauthorifeerde, moeten worden genomen. Zulke Voogden en Voogdesfen zijn het dan, welke, volgens het 29 Art. van 't Stemregl, konnen ftemmen, voor de goederen hunner Puptllen. Maar wie zal men hier door Pupil¬ len moeten verftaan? Pupillen zijn eigentlyk onmondige Kinderen, beneden de 12 en 14 jaaren oud ; maar uit het woord Curatoren, in dit zelfde Articul voorkomende, blijkt reeds, dat men het woord Pupillen moet neemen in een mtgeftrekter beteekenis, zoo dat de Minderjaarigen daar onder begreepen worden; en zulks zal buiten allen twijffel zijn, wanneer men in aanmerking neemt, dat het woord Pupillen Art. 38 mét het woord Minderjaarigen, en Art. 43 met het woord Weezen verwisfeld wordt. Boven dien nog heeft het gebruik, aan 't woord Pupillen, eene nog uitgeftrekter beteekenis gcgceE 5 ven'  74' STEMRECHT. ven, door daar onder te rekenen niet alleen de %Z Z^' maar °°k a,lG' die naar de Roomfche Wetten het recht der Minderjaarigen eemeten; de Dwazen „aamelijk en Onzinntgen, \ . m ;UlIC£; *' UH Grills. «*g. de admtmjlratie hunner goederen benomen en voorts alle andere, die, om eenige red"? onder voogdy gefteld zijn, daar onder mede begreepen de getrouwde Vrouwen, onder de Voogdy van haare Mannen ftaande; en deeze externe wordt door de billijkheid aHeszins gewettigd. Maar zullen Curatoren, die, mét over de Perfoonen des Bezitters, maar alleen over de Z- btftTerÊSdZijn',Tr ^ **** belhei gefteld, ook konnen ftemmen? Dit is al dikwijls gefustineerd, en in voorige jaaren is aan zoodamge Curatoren ook meestal he Stemre h toegekend; doch daar van is men naderh nd de zaak beter doorgezien hebbende, te rug " komen zoo dat thans, genoegzaam by eef ieler, het ftemrecht aan zulke Curatoren ontzegd wordt en zulks, naar ons inzien, met alle reden. He Stemrecht toch is een perfoneel recht, uit de be- nlet ftemT Pr°flueerende' h« Goed met ftemt, maar aan de Bezitters geeft het recht om te ftemmen; hoe zouden dan ztilkt Curatoren, die geen bezitting hebben, en over den Bezitter niet gefteld zijn, het ftemrecht konnen oefenen? De Wet geeft daar te boven alleen aan Voogden en Curatoren het recht,om te ftemmen, voor de goederen hunner Pupillen, dat is, voorde  VIL C A * « T T E L- 7S j„ Perfootien, onder hun voogdy Sen by de ^^«^ ^ S lÜTïïS.SSi aUeen over de goeSreTS is, terwijl de Bezitter ftaat onder dTmag van den Vader of onder de voogd, tanden' anderen, als dan het ftemrecht met aan Ten Curator over het goed, ~"»de^ 7 ^ rnrator van den Bezitter toekomt. GelijK dCï n 't geval wanneer aan iemand, M °° ' 1 JX is eenig ftemdraagend goed, juns zxjnde, gem«*t ^ maar fet " Ir over geftelden Curator zal moeten by een daar overg ftemrecht worden B^T^/m aan den Bezitter met aan den Cvat0£ ^ zdfs, naar onzc Zelven competeert. Zonde ^ gedachten, een Erf*« * * rf ^ der zien zullen. Het zijn dan alleen de Voogden en Voogdesover de Perfoonen der Bezitters gefteld, die\richt van ftemmen hebben; en de gene- 1 is Dat zulke Voogden en Voogdes/en raale regel is. ^« M„fcr«i «fcr Perfoonen konnen ftemmen ^/° *orter'n ae y denkingen onderworpen. De ***** ■» in * mK"^Z  * s t e m r e c h t 29 Art. van 't Stemreglem den en Voogdesfen hft Ü^ZT ^ V°°* deren hunner PupiUen ajiJÏ , 0F de g0e" Provincie getolereerd LZ G°dsdiemt> ^ deeze toch voigf, tTt Z 7worden' Hieruit van 't demrecnT £ ^S*» °f Vo^esfe„ hunne PupiUen zijn van e'n öSj'- Z°° T °f Wer niet getoiereird wordt £ * reerd moet hier worden "T* ^°/tf- ni« ■,«„ * wuraen genomen m de betefrf- J« ,een Wïi^STO^S dXaa~'ftelt ^;j^SEK deSnSert ™dt »» *" * 33 Art v n" F*?**?0" voorgefteld, cerd is, dat Z n S'"areS/- aI™ geftatu»d« tot ftemmen niet eerecïiri^ , r » Ien weezen de Voosden van P „ fISd zur" v haarer PbpIlÏÏ&SS d' g0ederen * Gereformeerden'ot^°°S'den Van den - -gten S^föSS^ GddSdienSt * gen ftemmen, wegens de 1 5 ?gde" m°- ** Vrouwen „" d Eo ™' toeI>el,»°™de van den Roomfcta Godsdienst, zoo  VII. CAPITTEL. ,7? ZOo dat ook derzelver Mans daar voor niet konnen ftemmen, alfchoon dezelve van den GereformeerdeTof en gepermitteerden Godsdienst mogten weezen. Hetwelk, naar onze meening, ook omlekeerd zal moeten werken; zoo dat eenRoomsch Man niet zal konnen ftemmen, wegens de goederen van zijn Huisvrouw, alfchoon die van de Gereformeerde, of een gepermitteerde Religie zijn mogt. Naar onze gedachten zal dit, om de volkomen «eliikheid van reden, ook plaats moeten hebben, £ at ien der Lutherfchen en Mennoniten n 't beroepen van Predicanten; zoo dat ook daar n Lutherfche of Mennonite Mans en Voogden niet zuUen mogen ftemmen, wegens de goederen ZZ Huisvrouw.^^f^^ Mans en Voogden, indien de Huisvrouwen of Spillen van den Lutherfchen, of Mennoniten Godsdienst zijn mogten. De bedenkingen, die wyders in dit ftuk plaats waar over verfchillend gedacht wordt, beftaande n ïeeze Vraag: Of de Voogden wegens de goeïeren hunner PupiUen het Stemrecht oefenen m %Tnnaa,n? dan of zy het oefenen wegens en inden naam hunner Pupillen? Voor he eerfte valt vry wat te zeggen: By 't *Q Art. van t Stemregllnit wordt aan de Tutores, Tumces en  STEMRECHT. Curatores gegeeven het jrecht, mVi- nm ^^^^^^ ee, g^vaT ^ jn de pupi„en5 «g» *jnde, zcfs Zouden konnen ftemmen a f ordende hun daar by gegeeven het recht, , 0t %Ve°c0htI>d,g0edeir Pu*a,en. ^-ge haal P T ' tC m0gen ftemme«' ^hoon - haare Pupdien m een getal van vijf, zes 0f 1T , ' Stemre<*t te oefenen. Maar met nttVrz a "raan onze de mM?ir ■ * v^sr ~ Sve^ÏÏ^lï «•£ xrer^ "emrecht konnen oefenen; maar gerekend moeten worden, hetzelve te oefenen ?n hunn qualiteit als Voogden> en dus » X hunnr m f" "aam V3n de Pe^0«onder hMne VQOgdye gefteldt Het -8 W£] ^ dat  VIL CAPïTTEL. 79 dat die redeneering geen fteek zoude konnen houden, indien deWetgeever uitdrukkelijk het recht, om in eigen naam te fUmmen, aan de Curatoren gegeeven had; doch zulks is nergens gefchied; zijnde de argumenten, voor dat gevoelen, alleen gegrond in gevolgtrekkingen, die nog boven dien merkelijk verzwakt worden, door dat de Wetgeever zelfs, by 't 38 Art., duidelijk zegt, dat de Minderjaarigen ftemmen door haare Curato- res. Laat ons nu nog kortelijk nagaan de van deeze Vraag afhangende bedenklijkheden, die op 't Stemrecht der Curatoren konnen vallen. Wanneer een Pupil of Minderjaarige Eigenaar is van een vierde part, van een Stemdraagend Hornleger, en twee Curatoren heeft; konnen dan die Curatoren voor die vierde part ftemmen? Indien de Curatoren per/oneel moeten worden gerekend, dan zeker neen; dewijlze dan ieder maar voor een agtde komen, waar voor niet geftemd kan worden. Maar zoo ze in qualiteit wegens hun Pupil komen, dan zeker ja; dewijlze dan maar één Perfoon uitmaaken, gevolgelijk een vierde, en dus een ftemgerechtigd gedeelte hebben. Wanneer een Minderjaarige, Eigenaar zijnde van een geheel Hornleger, twee Curatoren heeft, waar van de eene een Stemcedul heeft geteekend en de andere niet; is dan die Stem goed voor de helft? of voor 't geheel? Zoo de Curatoren ttrfwcl gerechtigd zijn, dan is ieder niet meer  So STEMRECHT. gerechtigd dan voor de helft. Maar indien ze in qualiteit -wegens de Minderjaarigen ftemmen, dan p det Stem, door de teekening van den eenen Curator zekerlijk goed voor 't geheel; dewM naar rechten, de daad van één Curator, door den anderen niet tegengefproken, voldoende is. Wanneer twee Curatoren, ieder voor een bvzondere Party, teekenen, dan is de Stem, indienze perfoonlijk gerechtigd zijn, aan ieder Party voor de helft; maar wanneerze in qualiteit komen, voor geen van beiden, dewijl, door de tegenftrydige handeling der Curatoren , in dat geval, de teekening van beide vervalt. Maar wanneer 'er drie Curatoren zijn, waarvan twee teekenen voor de eene, en één voorde andere Party, dan is de Stem, zoo ze in perioon gerechtigd zijn, voor twee derde aan de eene, en voor één derde aan de andere Party : maar wanneerze in qualiteit komen, dan is cle Stem geheel aan die Party, voor welke de twee geteekend hebben, om dat die de pluraliteit der Curatoren uitmaaken. Wanneer eindelijk een Curator in zyne voogdye heeft twee Minderjaarigen, die Bezitters zijn van afzonderlijke ftemdraagende goederen ; kan dan de Curator, wegens het goed van den eenen, teekenen voor de eene Party? en, wegens het goed van den anderen, voor de andere ParIndlen de Curator in eigen nam gerechtigd is,  VII. CAPITTEL. 8'r is, dan zeker neen; dewijl hy dan, ineen en dezelfde zaak, geen twee ftrydende Stemcedullen mag pasfeeren, Stemregl. Art. 48. Maar indien de Curator moet Worden gerekend in qualiteit te komen, dan zien wy niet, dat hem iets kan verhinderen, om voor twee verfchillende Partyen te teekenen, dewijl hy dan twee verfchillende Perfoonen reprefenteert, en in zijn qualiteit voor twee verfchillende Perfoonen moet worden gerekend. En waarom zoude ook iemand in zijn eigen naam niet voor de eene , en als Voogd wegens zyne Pupillen voor de andere Party konnen ftemmen ? Naar onze grondftelling , dat hy in eigen naam, en als Curator, twee verfchillende Perfoonen uitmaakt, zouden wy geen zwaarigheid vinden, beide die (lemmingen goed te keuren. f VIII. CA-  AGTSTE CAPITTEL. Stemrecht der Meyers. E)e Meyers van ftemdraagende goederen konnen Memmen, indien by den Eigenaar, of in perloon , of by lastgeeving, niet geftemd wordt. Zie het Stemreglem. Art. 45, vergeleeken met . Meyers zijn de Bruikers het kan echter, in de byzondere gevallen, bedenkelijk zijn, wie voor de Bruikers moeten worden gehouden. Een Zetmeyer, by voorbeeld, die een plaats bewoont en bearbeidt, niet voor zyne, maar voor des Eigenaars rekening, is zodanig een ook ftemgerechtigd? Dit konnen wy niet denken, dewijl zulk een geen weezentlyke Meyer, maar allee„ een Arbeider, in dienst van den Eigenaar, is. Wanneer een Huurder van een Plaats dezelve aan een ander overdoet, dan zal die tweede Huurder de weezentlyke Meyer zijn; maar wanneer de eerfte Huurder de Plaats, dooreen Zet meyer, laat bearbeiden, dan zal, op evengemelde gronden, de eerfte Huurder, fchoon hy elders mogt  VIII. CAPITTEL. 83 mogt woonen, voor de weezentlyke Meyer moeten worden gerekend. Als twee Echteluiden te famen een Plaats bewoonen, moet dan de Man alleen voor den Meyer worden gerekend, of moeten £y beide voor Meyers worden gehouden ? Het laatfte fchijnt ons meest gegrond; en daar uit zal dan volgen, dat wanneer de Man gereformeerd en de Vrouw papist zijn mogt, als dan de Man alleen voor de helft zal konnen ftemmen. Misfchien zoude het eenige verandering geeven, indien het huurcontract alleen lag op naam van den Man, dewijl hy dan volgens Lands Ordonnantie I B. Tit. 3, Art. a daar uit voor het geheel zoude konnen ageeren; en zal daar uit niet volgen, dat hy ook voor het geheel zoude konnen ftemmen? Wanneer een ftemdraagend Hornleger by iemand gebruikt wordt, het daar op ftaand Huis by een ander, en de daar onder gevoegde Landen weder by een ander gebruikt worden: Wie zal dan als Meyer konnen ftemmen? Naar onze gedachten niemand; om dat het ons voorkomt, dat gelijk een Eigenaar, zoo hij zal konnen ftemmen, Eigenaar van 't Hornleger, Huis en Landen moet zijn; zoo ook een Meyer, zoo hy in die hoedanigheid ftemgerechtigd zal zijn, de Meyer van Hornleger, Pluis en Landen zal moeten weezen, en buiten dat niet zal konnen worden toegelaaten. F a Min-  84 STEMRECHT- Minderjaarige Huurders, die onder 't opzicht van Curatoren een Plaats bemeyeren, zullen, naar't ons voorkomt, konnen ftemmen door hunne Curatoren; 0p gelyke wyze, als zulks, ten aanzien der minderjaarige Eigenaars, plaats heeft. Gemelde Meyers konnen dan ftemmen: Maar hoe moet zulks worden begreepen, ten aanzien van 't recht: Oefenen de Meyers dat in eigen naam? of in den naam van den Eigenaar? Schoon fommigen het laatfte , uit het 64 Art. van het Stemreglement, hebben zoeken te betoogen, zoo is ons echter heteerfte altijd aanneemelijkst voorgekomen, dewijl het recht van ftemmen aan de Meyers, by 't 45 Art. direcfelijk gegeeven wordt, en het hun, uit krachte dies, buiten alle bedenking, vryftaat, om in 't ftemmen, naar eigen verkiezing, te handelen; zonder dat een Eigenaar, m gevallen, waarin hy 'er zelfs niet voor zoude willen uitkomen , bevoegd is , den Meyer eémgzins te bepaalen, of, wanneer hv zelfs verkiest neutraal te blyven, de magt heeft', om ook den Meyer het ftemmen te beletten. Dit ftemrecht der Meyers is echter zeer bepaald, en aan eene en andere uitzondering onderwoipen. De bepaaling vindt men in 't 45 Art. van 't Stemreglement, volgens het welke de Meyers alleen konnen ftemmen, voor zulke gedeelten hunner gebruikende Stemgerechtigheid, die niet Pa- pist  VIII. CAPITTEL. 85 pist of caduc zijn. In 't Stemrecht worden caduc genoemd alle Stemmen, waar op niet geftemd kan worden ; en dus zullen daar voor moeten worden gehouden alle Stemmen, die, of uit een reëel defecT: in het goed, of uit eene perfoneele disqualificatie in den Bezitter , buiten activiteit zijn. Hier uit nu zal men als een' generaalen regel konnen aanneemen , dat een Meyer niet kan ftemmen voor alle zulke Stemmen , waar voor de Eigenaar, prefent zijnde, niet zoude konnen ftemmen. Eén geval is echter, ten deezen aanzien, eenigzins twijffelachtig. Wanneer naamelijk een Plaats ongedeeld of ongefcheiden gebleeven is, tusfchen vijf, zes of meer Kinders of Kindskinders van den laatften Bezitter, dan konnen die, fchoon meer dan vier in getal zijnde , volgens het 38 Art. van het Stemreglement ftemmen, des gezamcntlijk het Stemcedul teekenende: Zal nu ook een Meyer van zulk een Plaats, by abfentievan de Eigenaars, konnen ftemmen? Wy denken van neen; dewijl zulk een Stem op zich zeiven caduc is, terwijl dezelve , alleen by vergunning , in zeker geval, valid wordt, en die validiteit afhangt van de conditie, dat de Eigenaars gezamenllijk het Stemcedul teekenen. Aan die conditie nu wordt niet voldaan, indien de Eigenaars abfent blyven, en dierhalven zal, in dat geval, de Stem voor caduc moeten worden gehouden, en gevolgelijk ook de Meyer tot ftemming niet konnen worden toegelaaten. F 3 Een  86 STEMRECHT. Een aanmerkelyke uitzondering heeft'er verder, ten aanzien van 't ftemrecht der Meyers, plaats, m 't beroepen van Predicanten; zijnde daar in, volgens het iArt. van 't Regiement daar op gemaakt, van 't ftemrecht uitgeflooten de Mennoniten en derzelver Meyers. Het woord Mennoniten fchijnt wel eigentlijk te zien op de Eigenaars, maar dan zouden hier alleen uitgeflooten zijn de Meyers van Plaatzen, aan Mennonite Eigenaars behoorende ; daar het echter, uit den aart der zaake, zeer zeker is, dat de Wetgeever ook de Mennonite Meyers van Plaatzen, aan Gereformeerde Eigenaars behoorende, zal hebben willen uitfluiten, zouden wy meenen, dat het woord Mennoniten moet worden gerekend zoo wel op de Meyers, als op de Eigenaars te zien, en dat de woorden: ofte derzelver Meyers, 'er alleen zijn bygevoegd, om ook de Gereformeerde Meyers, van Plaatzen aan Mennonite Eigenaars behoorende, in de uitfluiting te beklemmen. Dit zelfde, zal naar onze gedachten, ook plaats hebben omtrent alle anderen , die in 't gemelde i Art. uitgeflooten zijn; zoo dat de Meyers daar van niet zullen konnen ftemmen, indien de reden van uitfluiting, of in hun, 0f in de Eigenaars, gevonden wordt. Dit ftemrecht der Meyers heeft boven dien nog eene uitzondering, in't al of niet confenteeren, in 't verkoopen van de Afkoopen der Pastoryehuizen cum annexis; dewijl de Meyers daar van uit-  VIII. CAPITTEL. 8? uitdrukkelijk zijn uitgeflooten by 9s Lands Ordonnantie i Boek, Tit. 13, Art. 12. Eindelijk moeten wy doen opmerken, dat in de wyze van ftemmen, tusfchen de Eigenaars en Meyers,een weezentlijk onderfcheid plaats heeft; dewijl de Eigenaars in Perfoon, of door lastgeeving, en de Meyers niet anders dan in Perfoon konnen ftemmen. Zie 't Stemregl. Art. 66. F4 ME'  83 NEGENDE CAPITTEL, Voor hoe veel elk kan ftemmen. -Dy het Stemreglement Art. 15 is geftatneerd.' », dat wegens alle Stemmen, waar dezelve gele» gen en op 't Cohier ftaande zijn, zal mogen " J0r7de" geftemd> mitsgaders voor halve, dar„dendeelen en vierdeparten.- Doch om al te gioote veelvuldigheid in 't ftemmen voor te komen is Art. xtf bepaald: „dat voor een ge Stem uitbrengt, „poit zal mo "fiw? ^ gedeelte'200 het in dien „ ftaat blijft, en met weder met andere «redcel - tens of het geheel geconfolideerd word" caw duc zal weczen," of volle Stemmen, fflaar ook voor een vierde voor derde, voor * ^ yoor ' Maar kan men ook ftemmen voor twee verfchillende gedeelten * Wanneer, by voorbeeld, iemand zeven twaalfde Parten m een ftemdraagende Zathe heeft, dan kan £vftemmen ™or d^ helft; maar kan hy dan ook wZlZe Z ** CH ^ -aken e rt' ZC5de meer da» ^ helft? Sommigen hebben geiud>  IX. CAPITTEL. 89 gefuftineerd, dat zulks gefchieden konde , op grond, dat iemand zoo veel voordeels uit zyne bezitting mag trekken, als mogelijk is; nu konnen zeven twaalfde een derde en een vierde uit. maaken; ook zoude wanneer de zeven twaalfde in twee handen was, waar van de eene drie en de andere vier twaalfde bezat, de eene ongetwyffeld voor 1 derde, en de andere voor 1 vierde konnen ftemmen; en op die gronden weeten wy ook, dat, ten minften éénmaal, zoodanig een ftemming is goedgedaan, en de Stem voor een derde en een vierde aan den Stemmer is geadjudiceerd; doch, onzes oordecis, zeer te onrechte , en tegen de duidelyke intentie van den Wetge'ever, blykende uit een by de Wet opgegeeven voorbeeld zoo klaar, dat het dit ftuk ten eenemaal voldingt. Wanneer naamelijk iemand die zeven twaalfde bezat, zoude konnen ftemmen voor een derde en een vierde, dan moest iemand , die tien twaalfde of vijf zesde parten bezat, konnen ftemmen voor de helft en een derde; en dan moest ten minften iemand,die zeven agtfte, en dus meer dan vijf zesde bezat, ook konnen ftemmen voor de helft en een derde. Nu zegt de Wetgeever, in 't Stemreglement Alt. 17, het ftuk zoodanig te begrypen, dat „ wanneer een plaats „ honderd Pondemaaten meerder of minder groot „ is, en iemand daar van een agtfte part, over „ hoog en leeg, toekomt, zulks de eene vierde „ part caduc zal maaken." Dus kan iemand die zeven agtfte heeft, naar de letter der Wet, niet meer ftemmen dan voor 3 vierde, en zulks zoo F 5 zijnde,  90 STEMRECHT. zijnde, dan kan iemand, die maar vijfzesde, en dus minder dan 7 agtfte, heeft, ten minften ook niet meer ftemmen dan voor 3 vierde, gevolgehjk ook die, welke zeven twaalfde heeft, niet meer dan voor de helft. Een gedeelte minder dan een vierde part van een Stem uitbrengende, is volgens Art. 16 ca? duc ■ De woorden minder dan een vierde part van een Stem uitbrengende wyzen duidelijk aan, dat de portie in de Stem en niet in 't goed m aanmerking komt, en hier uit zoude in bedenking konnen komen, of iemand, die maar voor een agtfte Eigenaar is van een Zathe, waar op twee Stemmen liggen, niet gerechtigd zoude zijn, om te ftemmen, om dat zyne ftemming in dat geyal een vierde van een Stem zoude konnen uitbrengen. Doch het komt ons voor, dat zulk een met zoude moeten ftemmen voor een vierde, maar voor twee agtfte; om dat hy in ieder Stem maar een agtfte heeft, en dewijl voor gedeelten, minder dan een vierde, niet geftemd mag worden, zoo zouden wy meenen, dat zulk een Eigenaar tot ftemming niet zal konnen worden toegelaaten. Van de bepaaling, dat een gedeelte minder dan een vierde part caduc is, vindt men een uitzondering in 't Stemreglement Art. 38, didteerende: „Dat indien een Plaats of Stem noch onge„ deeld of ongefcheiden mogt zijn gebleeven » tusfchen de Kinderen of Kindskinderen van „ den  IX. CAPITTEL. 9r den laatst overleeden Bezitter, in dat geval zy '„ met haar vijf, zes of meerder Eigenaars, 't zy „ meerderjaarige, of minderjaarige door hun Cu„ ratoren, voor 't geheel zullen vermogen teftem„ men, des gezamentlijk het Stemcedulle verteeke" nende; doch, dat de hand van de eene ofan„ dere der mede Eigenaars ontbreekende, alleen " voor de halve Stem geftemd zal mogen worden, en van een halve Stem naar advenant." De woorden Kinderen en Kindskinderen bepaalen dit voorrecht alleen tot de Descendenten van den eerften en tweeden graad, zoo duidelijk, dat wy het gevoelen van fommigen, die onder het woord Kindskinderen alle verdere Descendenten willen hebben begreepen, niet konnen byval- len en de woorden ongedeeld of ongefchei- den doen dit voorrecht ophouden, zoo dra 'er eenige Scheiding of Deeling gefchied is; wanneer dierhalven van zes Kinders één wordt uitgekocht, zoo dat die zijn portie by fcheiding aan de overige vijf afftaat, zoo meenen wy, dat die vijf van dit recht geen gebruik zullen konnen maaken. Maar wanneer van zes Kinders één zijn ongefcheiden zesde part aan een' Vreem'den verkoopt, zullen dan de vijf overige ook van 't recht van ftemming zijn uitgeflooten ? Naast denken wy van jaa; om dat dan het goed niet gezegd kan worden ongefcheiden onder de Kinders gebleeven te zijn. Zelfs ook zouden wy meenen, dat het voorrecht in dat geval zal ophouden, al was 't, dat de vijf overige Kinders dat gedeelte door  9* STEMRECHT. door niaar weder in eigendom bekwamen. Maar wanneer van de zes één fterft, en zijn aandeeI, by erfenis, op de vijf anderen overgaat, dan komt ons voor, dat die vijf tot ftemming gerechtigd blyven. Wanneer evenwel van zes Klndskinders eén fterft en deszelfs aandeel op zijn Kinders, dus m een'verderen Descendenten graad, overgaat, zouden wy meenen, dat dit voorrecht naar de letter der Wet, zal ophouden. Wanneer in de ondertekening van 't Stemcedul de hand van den een of ander ontbreekt, dan, zegt de Wet zal alleen gedemd mogen worden voor een halve Stem. Maar zoo de handen van twee ontbreeken? Dan zal onzes oordeels in het geheel met geftemd konnen worden; alzoo het gegeeven voorrecht hier i„ beftaat, om te konnen ftemmen voor 't geheel wanneer ze alle teekenen en voor de helft wanneer ze alle op één na teekenen; zonder dat, naar ons inzien, de woorden van den een of ander daar fa eenige Ver! andenng konnen maaken. De woorden van een halve Stem naar adv ^beteekenen, dat wanneer in de teekening van t Stemcedul de hand van een of ander manKeert, als dan wegens een halve Stem maar voor een vierde part geftemd zal konnen worden. Maar wanneer vijf of meer Kinders of Kindskinders alleen een vierde part bezitten, zullenzc daar voor, onder de gemaakte bepaaling, ook niet konnen ftemmen? Schoon de Wet het niet zegt, dunlt ons  IX. C A V I T T E L. 93 ons echter , dat zulks uit de natuur der zaake van zelfs volgt, ook wordt zulks in de praéhjk, zonder bedenking, toegelaaten. Maar als van zulke Eigenaars ééne hand in de teekening van het Stemcedul mankeert, vervalt de geheele ftemming, om dat het als dan niet op de helft, (maar een agtfte zijnde,) gereduceerd kan worden. Een tweede uitzondering van de bepaaling, dat voor een gedeelte minder dan een vierde part niet geftemd mag worden, vinden wy in 't Stemreglement Art. 39, alwaar bepaald is „ dat Tutores „ of Tutrices en Curatores, voor de goederen '„ hunner Pupillen, Stemgerechtigd weezende, „ zullen mogen ftemmen, fchoon hunne Pupillen „ in een getal van vijf, zes, of meer, mogen „ beftaan." Deeze Wet werkt niet alleen in het voorige geval, wanneer naamelijk de Pupillen Kinders of Kindskinders van den laatften Bezitter zijn, maar ook in alle andere gevallen, dus ook dan, wanneer de Pupillen het goed, niet by erfenis, maar by koop of op eenige andere wyze geacquireerd mogen hebben. Dit blijkt duidelijk uit het volgende 40 Art., waar by geftatueerd is, „dat de Stem, buiten dat geval, ge„ duurende de meerderheid der Eigenaars, ver„ vallen en caduc zal weezen." Die caduciteit wordt dan geboren wanneer de Pupillen buiten de curatele geraaken ; en daar uit zal, .onzes oordeels, volgen, dat naar maate de Pupillen trapswyze meerderjaarig worden, ook zoo trapswvze het recht der Curatoren vermindert. Wan13 neer  94 STEMRECHT. neer dierhalven van viif P„„,n« jaarig is, zullende meerder' *. wanneer'er twëZZ, °°' voor A Ufi, en wa JeeTt 'dri* *ï part uitmaakende dól , ï al weder met bepaaling'we£en !? Ti "°g gedeelten minder dan eJ^ /PgGVat' dewii' het 17 Art. w >t vol^s ^n den ge nln L ^^' accresceeren ^ practijk van 't StenaS ™» ^ h genoemd, waar over wf T ^ gend capittds Zulle„ hande,en * V°'- TIEN-  95 TIENDE CAPITTEL. 't Recht van Accrescentie. _[)it Recht van Aanwas is gegrond in 't 17 Art. van 't Stemreglement, dicteerende: „ dat wan„ neer iemand minder dan een agtfte part in een „ Plaats heeft, in dat geval, de mindergedeelten, „ voor zoo veel de Stemgerechtigheid aangaat, „ zullen accresceeren aan die geene, die een „ vierde part of meer in zulk een Plaats in ei„ gendom bezit." Door dit recht kan iemand, die maar een vierde part in een Stemgerechtigheid bezit, fomtijds voor het ^ftemmen; in 't geval naamehjk, wanneer de overige drie vierde parten behooren aan verfcheidene Eigenaars, die ieder minder dan een agtfte hebben, dewijl dan alle die mindergedeelten aan den geenen, die de vierde part heeft, accresceeren. Geene gedeelten, dan die minder dan een agtfte zijn, konnen accresceeren. Wanneer gevolgelijk iemand heeft 1 vierde, een ander 1 zesde, en een derde 1 agtfte, terwijl het overige bet ftaat  9& STEMRECHT. ftaat in gedeelten, die ieder minder dan een agtfte zijn; dan kan de eerstgemelde, voor zich en door accrescentie der mindergedeelten, alleen ftemmen voor twee derde; dewijl de r agtfte en de i zesde met konnen accresceeren. Dit is klaar, en alles laat zich zeer gemaklijk vinden, wanneer onder de Eigenaars maar één is, die wegens zijn gedeelte ftemmen kan; maar het ftuk wordt zeer bedenklijk, wanneer 'er meer zijn, die wegens hun eigen gedeelte tot ftemming gerechtigd zijn. Wanneer, by voorbeeld, eeh heeft de helft, of 6 twaalfde, een ander 5 twaalfde, en een derde 1 twaalfde: Zal dan de 1 twaalfde accresceeren aan dien, welke de 5 twaalfde heeft, om dat het aan hem de helft vol maakt, en de andere 'er niets door kan winnen 9 Nog eens, wanneer een heeft de helft, een ander 1 vierde, en drie andere ieder r twaalfde: Aan wien zullen dan die drie twaalfde accresceeren 9 Aan den grootften alleen? Of aan ieder voor de helft? Of proportioneel aan beide? Of zal, in deeze en dergelyke gevallen, geheel geen accrescentie plaats hebben? Het laatfte is ons gevoelen; dewijl wy oordeelen, dat de accrescentie alleen kan en behoort plaats te hebben in 't geval, dat 'er, buiten de mindergedeelten, maar één is, die een vierde part of meer in zulk een Plaats in eigendom bezit; en de grond van dit gevoelen is hier in gelegen, dat dit alleen het geval is, waar in de Wet-  X. CAPITTEL. 97 Wetgeever zegt, dat de accrescentie zal plaats hebben, zonder dat 'er wordt bygevoegd, dat zulks ook tot andere gevallen zal moeten worden geëxtendeerd, veel min bepaald, hoe de accrescentie in die andere gevallen gerekend zal moeten worden 5 het welk echter, zoo de Wetgeever een extenfie bedoeld had, ten hoogften noodig geweest zoude zijn, dewijl die gevallen zeer verfchillend en twijffelachtig konnen voorkomen, en 'er zelfs gevallen konnen exteeren, waar in de applicatie der Wet of geheel geen, of een onbillijk effect zoude moeten hebben. Zoo men echter van een ander gevoelen zijn mogt, en de Accrescentie ook in 't geval, dat'er meer Eigenaars dan één tot ftemming gerechtigd zijn, zoude willen admitteeren, dan zal 'er, naar ons inzien, geen andere weg op zijn, dan dat de accrescentie proportioneel werde gerekend, zoo dat, in 't laatst by ons opgegeeven geval, (wanneer naamelijk een heeft de help, een ander 1 vierde, en drie andere ieder 1 twaalfde,') den eerften a twaalfde, en den laatften 1 twaalfde worde toegekend; waar door dan de eerfte voor twee derde, en de laatfte voor één derde, zoude konnen ftemmen ; dan hier omtrent zal men nog in acht dienen te neemen, dat de proportioneele verdeeling niet gefchiede naar 't gedeelte, waar voor elk kan ftemmen, maar naar 't gedeelte, het welk ieder in 't goed heeft; dewijl het 17 Art. van 't Stemregl. bepaaldelijk; zegt „dat de Mindergedeelten, voor zoo veel b G « de  98 STEMRECHT. » de Stemgerechtigheid aangaat, zullen accres„ ceeren aan die geene, die een vierdepart, of „ meer in zulken Plaats enz. in eigendom be„ zit." Hier uit zal dan volgen, dat, by de verdeeling, een ieders aandeel in den eigendom van V goed in aanmerking moet worden genomen. Zoo dat, wanneer, by voorbeeld, twee twaalfde gedeelten zullen moeten accresceeren aan twee Eigenaars, waar van de eene heeft zeven, en de andere drie twaalfde parten, als dan de 7 twaalfde en 3 twaalfde, waar van de eerde maar voor de helft, en de laatfte vooreen vierde zoude konnen demmen, in de verdeeiing, niet voor de helft en voor 1 vierde zullen moeten worden genomen, maar voor 7 twaalfde en 3 twaalfde zullen moeten worden gerekend; wanneer de rekening deeze zal zijn: De 2. twaalfde, welke moeten accresceeren, daan gelijk aan 10 zestigfte; van deeze zullen moeten komen 7 aan den eerden, en 3 aan den laatflen. Hier door krijgt dan de eerde, by zijn eigen 7 twaalfde, door accrescentie, nog 7 zestigfte, waar door hy komt op 42. zestigfte, maakende een weinig meer dan 2. derde; zoo dat hy dan, in plaats van voor de helft, voor tweederde zal konnen demmen: terwijl de laatde, by zijn 3 twaalfde, zal krygen 3 zestigfte, en dus een weinig minder zal hebben dan 1 derde; zoo dat hy, die wegens zijn eigen drie twaalfde ook voor een vierde konde demmen, niets door de accrescentie zal profiteeren. Maar  X. C A P ï T T E L. 99 Maar 'er zijn, in dit ftuk, ook nog bedenkingen van een andere natuur Wanneer, by Voorbeeld, iemand had een derde m een Plaats, waar van ook een «behoorde aan een Roomschgezinden, of anderen ongequahficeerden Bezitter, en de overige derdepart beftond m drie afzonderlijke twaalfde gedeelten : zouden dan die Mindergedeelten naar ons hier voorengemeld gevoelen ook accresceeren? en zouden die, naar t iaatstgemelde gevoelen, man den gequalificeerden Bezitter voor >< geheel, of alleen, naar de gefte de proportie, voor de helft accresceeren? In dit geval zouden wy meenen dat, naar ons gevoelen eeheel geen Accrescentie zoude plaats hebben; en dat, naar het laatde gevoelen, die mindergedeelten alleen na proportie, en dus voor de helft, aan den gequalificeerden Bezitter zouden konnen accresceeren, zoo dat hy daar door, i„ plaats van voor een derde, voor de helft zoude konnen demmen; en zulks omreden, dat de «requalificeerde Bezitter, onzes oordeels, uit de ongequaUficeerdheid van den anderen, geen voordeel in 't ftuk van accrescentie behoort te ge* • . - Gefteld verder, dat de eene helft In e'en ftemdraagende Plaats nog ongefcheiden bezeten wierd by zes Kinders of Kindskinders van den laatften Bezitter, en de andere^//; beftond in gedeelten, minder dan een agtfte, dan zouden L Kinders of Kindskinders, het Stemcedul gefamentlijk teekenendc, volgens t 0« Ait. van \Stemreglenu, konnen ftemmen voor hunne helft: maar zouden ze ook door accrescentie der G %  loo STEMRECHT. mindergedeelten konnen ftemmen voor V geheel? 'Naar onze gedachten zal ook in dit geval de accrescentie moeten plaats hebben. Het is wel zoo, dat niemand der Kinders een vierde in het Goed bezit, maar zy worden, in het ftemmen, als Reprefentanten van den laatften Bezitter,voor één Perfoon gerekend, en zullen, om die reden, ook moeten genieten het voorrecht, dat de laatfte Bezitter zoude hebben konnen genieten. En dit zal, onzes oordeels, ook moeten plaats hebben, wanneer de helft aan verfcheidene Kinders, onder Curator ftaande, toebehoort, om datze dan (volgens 't 39 Art.) in den Perfoon van den Curator verëenigd, voor maar één Perfoon zullen moeten worden gehouden. Nog eens : Gefteld dat iemand heeft 6 tiende gedeelten in een Plaats, en een ander 4 tiende; dan heeft de eerfte een tiende over, en de Iaatfte een tiende te kort, om voor de helft te konnen ftemmen: zal dan de een tiende, die de eerfte over heeft, aan den laatften ook konnen accresceeren? Dit willen fommigen beweeren; doch, onzes oordeels, zonder grond; dewijl het ons voorkomt, dat Mindergedeelten, zoo ze zullen konnen accresceeren, op zich zeiven moeten ftaan, en niet met andere gedeelten geconfolideerd moeten zijn, dewijl dezelve anders geen eigentlijk gezegde Mindergedeelten, naar het denkbeeld, dat daar van by 't ifj en 17 Art. van 't Stemreglement gegeeven wordt, uitmaaken; waar by nog komt, dat deeze mede Eigenaars fomtijds van  X. CAPITTEL. iox van verfchillende Partyen zouden konnen zijn, in welk geval ten uiterften onbillijk zoude weezen, dat het geen de eene te veel heeft, en in zoo verre voor hem onnut is, nog zoude moeten dienen, om zijn Party te fterken, en hem dus tot nadeel te ftrekken. Wanneer de Mindergedeelten behooren aan Roomschgezinden, Kerken, Pastoryen, of andere Corpora, of Perfoonen, die niet konnen ftemmen, en alzoo in zich zeiven caduc zijn; konnen ze dan ook accresceeren? Meermaalen is t geoordeeld, dat zulke Mindergedeelten met konnen accresceeren, en naar ons inzien zeer te rechte, dewijl anders geftemd zoude konnen worden voor goederen, die by de Wet zijn uitgeflooten. Maar hier uit worden al weder nieuwe bedenkelijkheden geboren. Wanneer by voorbeeld iemand heeft de helft in een Plaats, en de andere helft behoort aan vijf Kinders, die onder een Curator ftaan, en waar voor gevolgelijk dooiden Curator, uit kracht van 't39Art. van't Stemreglement, geftemd kan worden; zullen dan, ingevalle de Curator niet verkiest te ftemmen, die lijf tiende deelen, als mindergedeelten, aan den Eigenaar van de andere helft konnen accresceeren? Naar onze gedachten niet, om reden, dat mindergedeelten, zoo ze zullen konnen accresceeren, uit hoofde van hunne kleinheid caduc moeten zijn, hetwelk deeze , zoo lang de Kinders onder Curator ftaan, niet zijn. G 3 Maar  103 S T E M R E C H T. Maar het zoude van een andere natuur zijn, wanneer iemand Eigenaar was voor * helft, en de andere helft behoorde aan vijf Eigenaars, dezelve nog ongedeeld bezittende, als Kinders of Kmdshnders Van den laatften Bezitter. Deeze konnen, ingevolge het 38 Art. van Stemregl., alleen ftemmen, wanneer zy ?t Stemcedul gefamentJijk teekenen. Indien zulks niet gefchiedt, dan zijn deeze gedeelten caduc, en ftaan dus gelijk aan andere mindergedeelten, waarom wv ook zouden meenen, dat ze, in dat geval, aan de accrescentie. onderworpen zijn. Maar wanneer aan de teekening in zoo verre voldaan is, dat 'er maar één hand mankeert, en daar door de Stemgerechtigheid op de helft, en alzoo tot een vierde gereduceerd wordt, dan zouden wy meenen, dat er geen accrescentie konde plaats hebben, om dat dan de overige een vierde niet caduc is om deszelfs kleinheid; maar uit kracht van de Wet vervalt, om dat 'er één van de handteekeningen mankeert, , ELF-  JoS ELFDE CAPITTEL. Dispofttien by uiterjlen Wille, betreklijk het Stemrecht, en Jlemdraagende Goederen. Tn het III Capittel is getoond, dat de Stemmen i„ het go d zijn gevestigd, en daar van op geenerhlndge wyze Jnnen gefepareerd worden hier uit volgt, deeze generaale Regel: Dat over TsLrJ, afgeleiden van den grond * £ urfien WiUeniet kan worden if*"^^ % alle Dispofitien over ^n*™? b«J"^^ /luiten; gelijk men zulks ^tdnilijk bevestig vindt in 't Stemreglement Art. 4Xi wau by ge Ltueerd is, „ dat wanneer eenige Stemgerech ^ügheid aa^n iemand by uiterde Wille zoude mo" gen gemaakt worden, echter de Eigenaar of Bezitter der goederen de Stemgerechtigheid : zal genieten, voorbehoudens den Legataris zijn „ Aftie van fchaden en interesfen. Het Stemrecht is en blijft dan al|d, by den Bezitter des gronds; in zoo verre zelfs, dat een Tel tor, onzes oordeels, den blooten eigendom Tan den eenen, en het vruchtgebruik aan eenen anderen niet zal konnen maaken, met bepaaling, o 4  204 STEMRECHT. dat het Stemrecht nietby den Vruchtgebruiker, maar by den Eigenaar zijn zal; en zulks om reden, dat de Vruchtgebruiker heeft de daadelyke bczutwg van het goed, en op dien. grond ook aan hem het Stemrecht, by de Wet, is toegekend; gehjk wy in »t v Capittel b,z> gezien hebben. Wanneer echter een Testator aan iemand maakt den vollen eigendom, met last, om de vruchten en revenuen aan eenen anderen, geduurende deszelfs leven, uittekeeren, zoo zal zulks den Eigenaar, in het Stemrecht, niet konnen prejudiceeren. Van den gemelden generaalen Regel vindt men echter in het reeds boven aangehaalde 4r Art. van 't Stemregl., een zeer aanmerklyke uitzondering; hier in bedaande: „ Dat een Vader of „ Moeder by uiterde Wille vermogen te dispo„ neeren van de Stemgerechtigheid, by de een „ of andere met de dood na te laaten, ten profite » van haare Kinderen, of, by gebreke van Kin„ deren in de eerde descendente graad, ten pro» fite van haare Kindskinderen, zonder wyders; „ met dat effect, dat zulke Kinderen of Kinds„ kinderen , ingevolge van de Dispofitie van haar „ Vader of Moeder, Grootvader of Grootmoe„ der, zoo voor haar eigene goederen, als die „ van haare mede Erfgenaamen, fchoon meer„ der als vier in getalle, voor het geheel zul„ len mogen en konnen demmen." Een Vader of Moeder, Grootvader of Grootmoeder  XI. CAPITTEL. 105 moeder konnen dan in dier voegen disponeeren, een ieder over de Stemgerechtigheid der goederen, by hem nagelaaten. Maar konnen ze ook disponeeren over de Stemgerechtigheid van elkanders goederen? Kan by voorbeeld een Vader (de Moeder te vooren overleeden zijnde) ook disponeeren, ten profite van één of meer van zyne Kinderen, over «de Stemgerechtigheid der goederen by de Moeder nagelaaten? Naar 't gemeene recht zoude zulk een legaat door de Kinders, zooze Erfgenaamen van den Vader wilden zijn, gepresteerd moeten worden. Maar de vraag is eigentlijk hier; of zulks bedaanbaar is met het Stemreglement: en dat konnen wy niet zien. De woorden der Wet: „dat ze zullen mogen dis„ poneeren over de Stemgerechtigheid, by de „ eene of andere met de dood nagelaaten," geeven naar ons inzien te kennen, dat elk niet verder kan disponeeren, dan over zijn eigen. Maar als eens de Eerstverdorvene, by Testament, aan den Langstlevenden de magt had gegeeven, om over 't Stemrecht van zyne goederen, onder de Kinders, te disponeeren? By eene Decifie in 't Mindergetal gevallen, is zoodanig eene Dispofitie goedgedaan, doch konnen wy ons daar mede niet vereenigen; niet alleen, om dat in 't algemeen een uiterde Wil niet in de willekeur van een' derden gedeld kan worden; maar inzonderheid , om dat het Stemreglement aan de Ouders wel geeft het recht om zelf te disponeeren, maar niet, om dat recht van dispofitie aan een ander te geeven. G 5 Oih  ioö" STEM'REQ HT. Ouders konnen óp bovengemelde wyze dispo neeren over hunne Stemgerechtigheid ten profitt zoo ten aanzien van de „Kooper als Verkooper, en dat ook, na de aangeeving, aan de red üe ^ fe ^ » den gerenunceerd, met dat eiFöd, dat de Stem » voor de expiratie van den tijd der redemptie' », valabel werde." p ' Stemdraagende Goederen van Pupillen en Minderjaarigen konnen, naar 't gemeene recht, niet v.ikocht worden, dan by DECREET van den Jtecüter; _ maar by -t R(gL ^ Art. o is geftatueerd: „dat ingevalle een Curator, niet 55 beoo-  XII. CAPITTEL. iai „ beooging van byzonder voordeel van zyne Pu„ pillen, geraadenmogte vinden, van hunne Vas„ tigheden te verkoopen, de Aanhandelaar het „ recht der Stemmen zal genieten, geduurende „ de minderjaarigheid , of tot zoo lange ieder „ hunner zal cesfeeren onder Curateele te liaan, „ alles ten pericule van den Curator, en onver„ kort de Minderjaarigen hun recht, tegen den„ zeiven Curator ad interesfe, en tegen den Aan„ handelaar ten principaalen, rei vindicatione , „ of zoodanig hun na befchreeven rechten geoor„ lofd zal zijn." Dit Articul fpreekt alleen van Curatoren van Pupillen en Minderjaarigen. Maar zal men het hier geftatueerde ook niet moeten extendeeren tot Curatoren van Furiofi, Prodtgt en foortgelyke? In zulk eene extenfie zouden wy geen de minde zwaarigheid vinden, op grond van het geene dien aangaande reeds in 't VII Capittel gezegd is. Stemdraagende Goederen konnen ook by WANDELKOOP worden verwisfeld, en zouden in dat geval naar onze datutaire Wetten geen maar onderworpen zijn; maar volgens Placaat van den 10 Maart 1733 n blijft de Stemgerech„ tigheid aan den Verwandelaar, tot dat het aan„ gewandelde ter Secretarye is aangegeeven, om „ geproclameerd te worden, en de Wandelbnef „ aldaar gebragt is." En is wijders by 't Regl. Reform. Art. 5 gedatueerd: „datdeWan„ delkoopen het betaalen van 's Lands rechten, „ en het recht van maarneeming fubjed zullen H 5 » zijn ^  »a STEMRECHT- * zijn, voor zoodanig een fomme, als die aan de „ Secretaryen zullen zijn aangegeeven." Indien men het geheele 5 Art, van het Regiem. Reform m zijn famenhang leest, moet het bedenklijk voorkomen, of ook niet de Wandelkoop en, ten inzien van 't Stemrecht, even als de Donatien, een jaar laHg,na de aangeeving, krachteloos zijn; doch het komt ons naast voor de meening te zijn, datze alleen ten aanzien van 't betaalen der rechten, en met betrekking tot de niaameeming, met de Donatien gelijk zullen daan. Stemdraagende Goederen eindelijk mogen ook worden VERHUURD; . mJaar ^ ^ glement Reform. Art. 6 is gedatueerd „ dat nie„ mand eenig flemgerechtigd goed zal vermogen „ voor altoos te verhuuren, en dat geene ver„ huuringen zullen mogen gefchieden, dan ten „ langden voor vijftien jaaren." Men is 't echter niet eens, over den zin deezer woordenfommige zijn van oordeel, dat zoodanige verhuuringen verboden zijn, met betrekking tot alle avile effecten; andere dat dezelve alleen verboden zijn, ten aanzien van 't Stemrecht. Naar het eerde gevoelen zoude de verhuuring nul maar de Stem goed blyven; en naar het laatde zoude de verhuuring dand houden, maar de Stem caduc zijn. Schoon de woorden der Wet, waar by zoodanige verhuuringen ftellig zijn verboden, het eerde gevoelen begundigen, zoo zouden wy echter, in aanmerking neemende, dat het Regiem. Reform, eigentjijk meer als een poli-  XII. CAPITTEL. 343 politieke, dan wel als een burgerlyke Wet befchouwd moet worden, het meest inchneeren, om aan het laatfte gevoelen de voorkeur te geeven, zoo wy daar in niet wederhouden warden door eene zwaarigheid, en wel deeze, dat in 't Reglement, betreklijk de demdraagende goederen, gevonden worden bepaalingen van zulk een aart, datze uit dat beginzel niet geëxpliceerd, noch op de Stemgerechtigheid alleen toegepast konnen worden-, zoo als een ieder, ten aanzien van het geen, by het 5 Articul, aangaande de Donatien en Wandelkoopen bepaald is, zal moeten toedemmen. Om deeze reden demmen wy dan in met het gevoelen der zulken, die oordeelen, dat Verhuuringen van demdraagende Goederen voor langer dan vijftien jaaren aangegaan, uit hoofde van 't verbod m deeze Wet gevonden, volftrekt nul zijn. Wy willen ook gaarne geloven, dat des Wetgeevers oogmerk geweest is, om daar door weg te neemen de mogelijkheid, om, door fchrandere uitvindingen, de Wet te ontduiken. Maar hoe moeyelyk het is, om in dien opzichte aan hetmenfehehjk vernuft paaien te ftellen, blijkt uit eene vinding, die men federd heeft uitgedacht, om de Haaneftemmen tot validiteit te brengen, en tevens den Huurder van 't beftendig gebruik van Huis en Hornleger te verzekeren. De Eigenaar van het Hornleger maakt een conventie met den Huurder, waar by die afdand doet van de eeuwige huur, en het Huis voor zekere fomme overdraagt aan den Eigenaar. Daar na verhuurd de Eige* > naar  1*4 S T E M R E C H T. naar het Hornleger aan den Bruiker, voor een bepaald getal van jaaren, niet boven de vijftien loopende, en draagt hem de Huizinge weder over voor dezelfde fom, by afkoop op tauxatie; en men bedingt verder, dat, na expiratie van den bepaalden tijd, de huuringe zal contimieeren, zoo lange zulks wederzijds zal genoegen, zoo dat de Eigenaar en de Huurder van jaar tot jaar eene volkomene vryheid hebben, om de huur, door gerechtelyke Opzegging of Opgeeving, te doen eindigen, met deeze bepaahng, dat, wanneer de huuring door den Eigenaar wordt opgezegd, dezelve als dan verplicht zal zijn, de Huizinge over te neemen op tauxatie met alleen, maar zelfs daar te boven aan den Huurder te betaalen zekere fomme, groot genoeg, om daar voor, te famen genomen met de tauxatie, een nieuw Huis te bouwen; maar dat, wanneer de huuring door den Huurder wordt opgegeeven, dezelve als dan verplicht zal zijn, de Huizinge aan den Eigenaar over te geeven, zonder daar voor iets te genieten. Elk begrijpt ligt, dat op zulk een conventie de Eigenaar en Huurder beide weinig lust zullen hebben, om de huur te doen eindigen, en dat dus de Huurder van 't beftcndig gebruik van Huis en Hornleger genoegzaam verzekerd is, terwijl de Eigenaar het Stemrecht kan genieten, alzoo de overdragt der Huizinge op tauxatie daar aan geen nadeel toebrengt, volgens Publicatie van'den 28 Fcbruary 1770. Niemand zal ontkennen, dat, door deeze konftenary, het oogmerk der Wet ten eene-  XII. CAPITTEL. !$§Ü eenemaal verydelt wordt. Maar wat is 'erin, dat naar den letter der Wet onbeftaanbaar zoude konnen worden geoordeeld? Wy moeten bekennen, 'er niets in te vinden, waarom zulk eene verhuuring ongeoorlofd zoude konnen worden verklaard. Zoo men dierhalven deeze elufie zal willen beletten, zal 'er weder een nieuwe Wet noodig zijn; en wie zal dezelve dan nog voor alle inbreuk veilig konnen rekenen. DER-  12.5 DERTIENDE CAPITTEL. Stemcedullen. Een Stemcedul is een fchriftelyke Last van den Eigenaar op een ander, om voor hem te ftemmen. Doch voor dat wy zulke Last- geevingen nader befchouwen, zullen wy, tot beter verftand in dat ftuk, voorafmoeten fpreeken van het ftemmen in perfoon, 0f hy lastgeevmg; waar omtrent by 't 64 Articul van 't Stemreglement is geftatueerd „ dat de ftemming van „ Volmagten ten Landsdage zal gefchieden by „ de Ingezetenen, hoofd voor hoofd, door haar ,, zelfs, of door haar Meyers, of door fchrif" tCIyk^Last' en dat de Last van den Eigenaar „ effect forteeren zal, fchoon de Meyer anders „ mogte geftemd hebben." Deeze Wet fpreekt alleen van Stemmingen van Volmagten ten Landsdage; doch ver *its alle de Articulen van \ Stemreglement, alleen fpreekende van Stemmingen van Volmagten ten Landsdage, in alle andere gevallen, voor zoo verre ze applicabel zijn, kracht van Wet hebben, zoo als wy in 't XVICapittel opzetlijk zullen betoogen, zoo volgt, dat het geen hier, aangaande Stemmingen van Volmagten  XIII. CAPITTEL. %if öiagten ten Landsdage, bepaald is, als een g* neraale Wet befchouwd, en op alle andere Stemmingen applicabel gerekend zal moeten worden. De Wet zegt: dat de Ingezetenen zullen ftemmen door haar zelfs; of door haar Meyers; of door fchriftelyke Last. Door het woord Ingezetenen, in tegenftelling van de Meyers, moeten hier verdaan worden de Bezitters van den grond, die in 't vervolg van dit Art. Eigenaars genoemd worden ; waar onder echter de Vruchtgebruikers mede begreepen zijn, zoo als wy hier voor, in 't V Capittel, gezien hebben. De Eigenaars konnen dan ftemmen door zich zeiven; dat is in perfoon, met naaraelijk, by de ftemming prefent zijnde, hunne Stemmen by monde uittebrengen. Hier van fchijnt men echter een uitzondering aan te treffen in 't 69 Art. van 't Stemregl., waar by bepaald is: „ Dat met „ zal worden toegelaaten dat de Pretendenten tot „ het Volmagtfchap ten Landsdage, in de Kerke of „ by particuliere ftemminge verfchynen, fchoon „ zy daar begoedigd zijn; maar dat in zulken „ cas de ftemming, van wegen haare Landen, „ zullen doen door andere gequalificeerde Per„ foonen, by poene van honderd Goud-guldens, „ en voor de tweedemaal dubbeld." Maar het is bedenkelijk, of hier in wel eene eigentlyke uitzondering gelegen zy, dewijl op de overtreedir.g een geldboete gefteld is, en van geen nulliteit ölt ftemming gefproken wordt; waar uitwy t naast  ia8 STEMRECHT. zouden denken, dat de demming door de zulken gedaan,haar kracht behoudt. Het verdient tevens zyne opmerking, dat het verbod alleen ligt tegen de Pretendenten, dat is, die't Volmagtfchap zoeken te verkrygen. en het dus niet zal konnen werken tegen de zoodanige, die buiten hunne voorkennis of tegen hunnen wil gedemd worden. Ook moet dit verbod, om reeds gemelde en hier na betoogde reden, algemeen worden opgevat, zoo dat het niet alleen op Pretendenten van het Volmagtfchap, maar ook op Pretendenten van het Gnetmans-ampt, Secretariaat, en andere Bedieningen, toepasfelijk gemaakt worde. Betreklijk het demmen in perfoon, is nog eene bedenklijkheid, ten aanzien van de zulke, die meer dan vier in getal zijn, doch, als Kinders of Kindskinders van den laatden Posfesfeur, het goed nog ongedeeld bezitten. Deeze konnen Cvolgens 't 38 Art. van 't Stemreglement") demmen, indien zy gefamentlijk bet Stemcedul verteehenen. Maar zullen die dan ook in perfoon konnen demmen, zoo dat hun Stem van effect zy, indien zy alle prefent zijn en de Stem gefamentlijk uitbrengen? Naar de reden zoude men zeggen, dat dit van hetzelfde effect: moest zijn, als of zy het Stemcedul gefamentlijk hadden verteekend; maar het zoude echter niet voldoen aan de woorden der Wet, en men zal niet konnen zeggen, dat door hen aan de conditie, van welke de validiteit der Stem afhangt, voldaan is. De  XIII. CAPITTEL. 129 De Eigenaars, zegt de Wet, konnen ook ftem: ; Mevers. Wat kan dit beteekemen door haare Meyen. » _ nen? Wanneer wy den geheelen inhoud van dit 64 Art. van t JWg'-. inzonderheid het laatst gedeelte daar van in aanmerking neemen, en met het voorige 45 Art. vergelyken, konnen wy niet zien, dat door deeze woorden iets anders kan zijn te kennen gegeeven, dan dat de ftemming van den Meyer, ingevalle door den Eigenaar niet geftemd is, even gelijk, dat is even goed en krachtig zal worden gerekend als ofze door den Eigenaar gedaan was. En hier uit zal dan volgen, dat een Eigenaar, die zijn Meyer vertrouwt, niet in perfoon of door fchnftelyke qualificatie behoeft te ftemmen, maar zijn Meyer flegts daar toe by monde kan gelasten. Indien dan de Meyer aan dien last voldoet, kan ook (offchoon de Meyer in dat geval eigenthjk ftemt ten gevalle van den Eigenaar) gezegd worden, by den Etgenaar, door den Meyer, geftemd te zijn. De Eigenaars konnen eindelijk ook ftemmen, by fehriftelyke last; dat is, zy konnen een' anderen fchriftelijk gelasten, om voor hun te ftemmen, en zulk een Gelastigde is dan daar door gerechtigd, om de Stem voor den Eigenaar intebrensen i doch zulks moet met bepaaling worden opgevat; dewijl de Stemmen niet by een ieder, maar alleen by de daar toe gequalificeerde Perfoonen mogen worden ingebragt. En wie zijn dat? Dit vindt men in het 67 Art. van difteerende : „ Dat geene Cedullen van Stem- ^ men  *3° STEMRECHT. » men, in de Kerken of andere publieke plaat„ zen , zullen mogen worden ingebraet, als „door Perfoonen, t„ de Darten , /Ww / -Dotpen genoegzaam „begoedtgd, en tot ftemming gerechtigd, 0f „ door Advocaten, Notarten, of Postulanten ■ Z f, SeenC anderC ften"»ingen admisfin bel zullen «Jh.» welk Articul vervolgens is geampheerd, by Placaat van den 3 Maar! 1762 ™ar by ook aan de refpective Dorprechters dè bevoegdheid, om Stemcedullen in te brengen, wSTw^VT" °ngetrouwde Vro^en en konnen k ftemdraaSende goederen bezittende, ftemmen'. " t bedenki"S' ook in perfoon ftemmen: maar zullen dezelve ook Stemcedullen van anderen konnen inbrengen, en uit kracïte dies konnen ftemmen? Vrouwen konnen geen Procuratores in Judicia zijn, en de ftem,4g, w zoo verre die ten overftaan van denDorprect ZTrafCdt-ïm0,0k> hl zekere"«P-§te, vooreen aiïus judtaaks worden gehouden. Dan, daar de Wet het recht om Stemcedullen in re brengen onbepaald geeft aan Perfoonen, in de dorpen genoegzaam, begoedigd, en tot ftemmin? gerechttgd, zouden wy zwaarigheid maa^df Vrouwen daar van uit te duiten. Uit het voorgemelde is 't nu klaar, dat de ftemming by fchriftelyken last gefchiedt, wanneer de ftemming niet door den Stemgerechtigden iu Perfoon, maar door een' anderen, daar toe bevoegd, en door den Eigenaar fchriftelijk gelast *jndc, gedaan word, En deeze Lastgee- vingen  XIII. CAPITTEL. i3r vingen zijn het, die in 't Stemreglement en andere daar toe betrekkelijke Wetten voorkomen onder den naam van Stemcedullen; die wy thans in hun aart, kracht, en beftaanbaarheid, wat van nader by zullen moeten befchouwen. Een STEMCEDUL hebben wy hier voor befchreeven als een fchriftelyken Last van den Eigenaar, op een ander, om voor hem te ftem- men; meer bepaald is het: Een fchrifte- lyke'Aéte door den Stemgerechtigden Bezitter geteekend, en voorzien van den datum der verteekening, waar by dezelve een' anderen gelast, om wegens zyne goederen in een Grieteny of Dorp gelegen, in een bepaalde zaak, op een bepaalde wyze, te ftemmen. Doorgaans worden dezelve op deeze of foortgelyke wyze ingefteld: Lastige Toonder deezes, om wegens myne en in qualiteits Landeryen, gelegen in de Grieteny . • • («/ '» bet £)0rp yte ftemmen tot ! den Perfoon van «» beloove zulks onherroepelijk goed te keuren. AStum den .... Wy hebben ook daar op niets aantem'erken, dan alleen, dat het bedenkelijk zoude konnen zijn, of zulk een Stemcedul wel voldoen zoude, ten aanzien der Stemmen die op Huizen liggen , hoedaanige 'er in eenige Grietenyen gevonden worden, en dat men daarom, ten minI a ften  ff* STEMRECHT. den in die Grietenyen, beter zal doen, om in hteU Landeryen; te dellen: wegens myne er in ^its Jlemdraagende goederen*. VoorTettvrige fpreekt het Van zelfs, dat men in de Stemcedullen, dewijl daar van by de Wet geen formulier bepaald is, aan geene woorden gebonden dikt00 maar de zaak daar in duidelijk is uitse- Stemcedullen zijn dus in der daad niet anders ten Lastgeevingen; gelijk dezelve ook in de <"> de oud« van van een Stemcedul te betet te konnen nagaan. De naam van den Gelastigden kan inVt Stem- tigd wordt, waar door dan ieder b q om Stemcedullen in te brengen, die cedul vertoont, tot ftemminge gerechtigd is. lijkzijn tot ***** w-*** behooren, zaak of het geval, waai toe dezeve noodzaakelijk exteeren, vooi dat ei ee ë cedullen geteekend kontten worden, of kanzuii s ootte vooren gefchieden? Moet by ***** Zn Grietenv daadelijk vacant zijn, voor dat er reir^-tgem^ReckteenL^  *3* STEMRECHT. geeving op dag en onder voorwaarde, Cio diem® Jub conditione,-) kan gefchieden, zouden wy voor ons geen de minfte zwaarigheid maaken, om zulke in voorraad geteekende Stemcedullen voor wettig te houden, des dat de zaak daar in ook voorwaardehjkgefteld zy; zoo als ook in de Disputen over de Gneteny van Franekeradeel, te„P jaare 1785, een diergelijk Stemcedul, by decifie van de Rechters is gewettigd. Terwijl wy daar en tegen zoodanige Stemcedullen, waar in de Belening, voor dat dezelve weezentlijk vaceert, als reeds vacant zijnde gefteld wordt, niet voor goed konnen houden; maar de zulke, als mel de waarheid niet overeenkomftig, zouden afkeuren. De Stemcedullen moeten verder behelzen den i^ast, om op eene bepaalde -wyze te ftemmen i dat is, dat de Perfoon of de Perfoonen, ftemd zullen worden, daar in duidelijk moeten ?m uitgedrukt. Het Stemrecht toch is van dien aart, dat het by niemand, dan by den Bezitter des gronds kan worden uitgeoefend, en uitdien hoofde aan een ander niet kan worden gecedeerd of getransporteerd, gelyk in 't voorige Capittel getoond is. Op dien grond hebben wy aldaar de onbegaanbaarheid van generaale en onbepaalde Procuratien betoogd; en op dien zelfden grond zullen ook de zoogenaamde Stemcedullen in blanco die door den Houder, naar eigen willekeur, konnen worden ingevuld, niet hooger konnen worden aangezien, dan voor volftrekte nulliteiten, waar uit nooit geageerd kan worden. In  XIII. CAPITTEL. 135 In de Stemcedullen wordt meesttijds geïnfereerd de claufule van non revocatie, die echter geen weezentlijk deel van een Stemcedul uitmaakt; maar alleen van kracht is, in zekere gevallen, gelijk wy hier na zien zullen. Ook wordt dikwijls daar by aan den Gelastigden gegeeven * magt van fubftitutie; doch wanneer de last ligt op Toonder deezes, begrijpt elk, dat zulks ten eenemaal overtollig en ongepast is. Uit zulk een wettig gepasfeerd Stemcedul kan, ten tyde der (temming, door den Gemagtigden, i„ den naam des Eigenaars, geftemd worden, met hetzelfde efTeft, als of door den Eigenaar zeiven in perfoon gedemd was} ten ware het Stemcedul voor de ftemming was vervallen o krachteloos geworden. ^"tTen aangaande de wyze, waar op, en de gevallen, waa'r in zulks plaats heeft, zal 't overige van dit Capittel uitmaaken. I Vervalt een gepasfeerd Stemcedul door verlolp zn/de alle^ Stemcedullenidje meer dan een jaar oud zijn, krachteloos. Dit is ex presfeijk geftatueerd, by t 47 Art. van 't ƒ temleg tent, leggende: „Dat geene Stemcedullen Jvoor langer tijd dan een jaar te rekenen van de verteekening af, valabel zullen weezen, en daarop geen recht zal worden gedaan, en zuücs is'no'g nader by 11 bevestigd. De woorden zijn hier zoo klaar, dat ze geen opheldering noodig hebben; alleen wftI 4  STEMRECH T. len wy doen opmerken, dat hier bepaald is, dat een Stemcedul niet langer dan een jaar goed is • maar geenzins, dat een Stemcedul een jaar lang goed blijft, zoo alswy meermaalen uit deeze Art zeer verkeerdelijk hebben hooren beweeren. Het' volgende zal elk van het tegendeel overtuigen. II. Wordt een gepasfeerd Stemcedul krachteloos, door 't afloopen van de zaak. Wanneer mt een Stemcedul eens met effeét geftemd is kan daar mt naderhand niet weder geftemd worden. Wanneer, by voorbeeld, een Stemcedul gepasfeerd is tot een Generaalen Ontvanger, en daar uit geftemd is, zoodanig, dat die ftemming effea forteere, doch de pluraliteit aan een an der wordt toegekend, vervolgens die nieuw aan" geile de overlijdt, en 'er dus weder een Gne neraale Ontvanger geftemd moet worden, Z ' kan, ten dien opzigte, uit dat Stem edul fchoon »t nog geen jaar oud mogt zijn, ruefwe' der geftemd worden; om dat de «ai/*ZZ het gepasfeerd was, is afgeloopen. GeT e n ders zoude het zijn, wanneer de voonge fte " mmg geen effeét gehad had, maar om deeze of geene reden geannulleerd was, en 'er, uit dL oorzaak, een nieuwe ftemming moest gefchieden dan toch zoude die tweede ftemming dezelfde' zaak znnmet de eerfte, en dezelfde Lk\ Zr toe t Stemcedul gepasfeerd was; gevolgeliik zoude ook, onzes oordeds, dan weder ufdat Stemcedul geftemd konnen worden. mLi wanneer die, aan welke de pluraliteit was toegeklnd, bedank-  XIII. CAPITTEL. 137 bedankte, of als niet gequalificeerd wierd afgeweezen, en 'er om die reden een nieuwe ftemming zoude moeten plaats hebben: zouden dan de Stemcedullen voor die, welke in de eerfte ftemming de minderheid had, by de tweede ftemming weder gebruikt konnen worden? Dit is zekerlijk bedenkelijk; naast zoude het ons echter voorkomen, dat ook die Stemcedullen hadden uitgediend, en niet weder gebruikt zouden konnen worden; alzoo de ftemminge waar toeze gepasfeerd waren, was afgeloopen, en haar effect gehad had. III. Vervalt een gepasfeerd Stemcedul door bet pasfeeren van een tweede Stemcedul, tegen bet eerst gepas/eerde Jlrydende; en zulks, ingevolge het 48 Art. van 't Stemreglement, waar by geftatueerd is: „ Dat ingevalle iemand tot die zwak„ heid mogt vervallen, van twee of'meer Stem„ cedullen van ééne zaak te pasfeeren, beide „ Stemcedullen nul en van geener weerde zullen „ zijn." Dit is gedeeltelijk overecnkomftig met, en gedeeltelijk afwykende van 't gemeene Recht; dewijl by hetzelve, wanneer 'er twee Lastgeevingen zijn, de eerfte door de tweede wordt gerekend gerevoceerd te zijn, en aan de laatfte een volkomen effect, wordt toegekend; terwijl hier beide Stemcedullen, zoo wel het laatfte als het eerfte, voor nul en van geener waarde verklaard worden. Doch van dit hier geftatueerde, heeft men, in dit zelfde 48 Art., een merkwaardige uitzonderingen de woorden s „ ten' I 4 » ware  133 STEMRECHT. « ware in het eerfte Stemcedulle ware geïnfe,vreerd de claufule van non revocatie, wanneer „ het eerfte Stemcedul voor valid, en aTleen „ het tweede voor caduc zaI worden genou „ den. I„ welke woorden men wederom een afwykmg van 't gemeene Recht ^ hier aan de claufule van non revocatie en vol ledzge kracht wordt toegekend ; daar dezelve™, t gemeene Recht, ftrydig tegen den aart Stt tr ^ta^fe om een tweede Stemcedul, tegen lL eerfte' ftrydende, te pasfeeren, met zulk e „ effed dat uit dat tweede gedemd kan worden; en hit m volgt onzes oordeels, dat iemand die een Stemcedul geteekend heeft, ook niet bevoegd fa i» perfoon eene drydige ftemming uittebrenl -' maar dat, zulks gefchiedende, de ftemmin/ > het Stemcedul, en de ftemming i^Zn " daan, beide voor nul en van geener waarde zS len moeten worden gerekend; ten ware in stem cedul de claufule van non «vocatie gevonden wordt, wanneer de ftemming, daar uit gedaan ook m dlt geval, haar volkomen kracht z'a moe-' ten behouden. Zie verder Cap. VI. blz. 6™ IVfi™ ?rlaIt Stemcedul door Revocatie. Meermaalen heeftmen gedisputeerd, 0f een Stem cedul reyocabel zijn zoude; doch wy maaien voor  XIII. CAPITTEL. 139 voor ons geen de minfte zwaarigheid, om 't voor revocabel te houden, niet alleen om dat alle Lastgeevingen, naar 't gemeene Recht, revocabel zijn; maar inzonderheid, om dat by t reeds gemelde 48 Art. van 't Stemreglement, aan een tweede Stemcedul wordt toegekend de kracht, om een eerder gepasfeerd Stemcedul te vernietigen, 't welk de magt van revocatie veronderftelt en influit; ook daar by aan de claufule van non revocatie een volledig effect wordt gegeeven, 't welk, zonder eene revocatie te admitteeren, niet te pas zoude komen. Wy geeven echter aan een Revocatie niet die kracht, die dezelve naar 't gemeene Recht zoude hebben; maar Hellen dezelve, op de reeds gemelde gronden, ten aanzien van 't effect, volkomen gelijk met een tweede Stemcedul; zoo dat dezelve met kan werken tegen een Stemcedul, voorzien met de claufule van non revocatie, maar alleen een Stemcedul, van die claufule niet voorzien, vernietigt; zoo echter, dat de Revocant ten eenemaal onbevoegd is en blijft, om na de revocatie een Stemcedul tegen het eerfte ïnloopende te pasfeeren, of in perfoon eene ftrydige ftemming uittebrengen. Dit volgt, onzes oordeels, zeer zeker uit de bepaaling, dat, by het pasfeeren van twee Stemcedullen, niet alleen het eerfte , maar ook het tweede krachteloos zijn zal. ■ Een Revocatie zal ook, zoo dezelve van eenig effect zijn zal, wettig moeten gefchied zijn; en hier toe zal onzes oordeels noodig weezen, dat dezelve aan den Houder van 't Stemcedul, zoo  3t4 om den Houder des Stemceduls te benadee„ deelen, of de Tegenparty deszelfs te begun„ ftigen, 't zy directe of indirecte." Het gevolg van dit geftatueerde is notoir, dat, wanneer zoodanig iemand den gerequireerden Eed weigert, als dan het doorhem gepasfeerde StemB cedul  '44 STEMRECHT. cedul zijn kracht behoudt; maar ook volgt daar uit, dat, wanneer hy den geëischten Eed doet, als dan het door hem gepasfeerde Stemcedul zijn kracht verliest j en zulks bevestigt volkomen den by ons geltelden regel. Maar als eens een Minderjaarige, met het baarblykelijk oogmerk, om bet Stemcedul van den Curator onnut te maaken, venia aetatis verzoekt, en bekomt, zal zulks dan ook wel aan 't gepasfeerde Stemcedul van den Curator konnen prejudiceeren? In dit geval, buiten de Wet zijnde, zouden wy meenen dat de algemeene Regel moest ftand grypen; te meer nog, daar 'ei- gevallen konnen zijn van zulk een aart, dat men niet zoude konnen nalaaten, de handel wyze van den Minderjaarigen billijk te keuren. VIII. Verliest een Stemcedul zijn effect door een tusfehenbeiden komende Disqualiftcatie in den Lastgeever. Wanneer, by voorbeeld, iemand, na de teekening van 't Stemcedul, en voor de ftemming, by Sententie des Rechters infaam wierd verklaard, zoo zoude zulk een, ten dage der ftemming, niet in perfoon konnen komen, gevolgelijk zoude ook als dan, naar onze gelegde gronden, zijn Perfoon door geen'Gelastigden gereprefenteerd konnen worden. Dit zelfde zoude, onzes oordeels, ook moeten plaats hebben, wanneer iemand, tusfehen het teekenen van 't Stemcedul en de ftemming, de Roomfche religie aannam, Prodigus wierd, of verviel in de penaliteiten van het 27 of 48 Art. van 't Stemregl^ ment, en in alle andere foortgelyke gevallen, IX. Wordt  XIII. CAPITTEL. T4J IX Wordt een Stemcedul krachteloos door eene 'toevallige inactiviteit in 't goed. Wanneer , bv voorbeeld, na het teekenen van t Stemcedul, en voor de ftemming, de op het Hornleger ftaande Huizinge afbrandde, of de Lastgeever de posfesfie van 't bygevoegde Land verloor, dan zoude daar voor, op den dag der ftemming, niet geftemd konnen worden. Wy bepaalen zulks tot eene toevallige ina&iviteit; om dat wy meenen, dat eene opzettelyke inaftiviteit, aan 't goed te wege gebragt, niet in aanmerking kan komen. Wanneer, by voorbeeld, de Teekenaar van een Stemcedul, ten einde dat Stemcedul onnut te maaken, voor de ftemming, de Huizinge afbrak, de bygevoegde Landen van 't Hornleger repareerde, of Huis en Landen aan eeft ander verkocht, dan zouden wy, overeenkomftig verfcheidene gevallene Decifien, van gedachten zijn, dat zulks aan het gepasfeerde Stemcedul geen nadeel zoude konnen toebrengen; en voor dit gevoelen meenen wy een genoegzaamen grond te vinden in 't reeds aangehaalde Placaat van den 10 Maart 1733* waar by geftatueerd is: „ dat een, by Stemcedul, gegeeven Stem, ,,'to't de aftus, waar toe dezelve verleend is, " valabel zal blyven, en door geen tusfehen" komende Koop, Ruiling, Donatie, of op eent, wbande manier, te onbruik gemaakt zal konnen worden." In de woorden op eenigerhande "manier, zouden wy meenen, dat ook die manier, om zich van de posfesfie, van t geen ter ftemwng noodig is, te ontdoen, mede begree^  STEMRECHT. Pen zy. En fchoon al die woorden, in den ftrictften zin, die beteekenis niet mogten hebben, zoo zouden wy echer van gedachte zijn, dat het ver- Lt-khL C™ geV0nden' om de volk™<* gelijkheid van reden, ook in dit geval zoude moeten werken. Wy zouden dan'ook zulke konftenaryen, by een Teekenaar van een Stem- Llnn l 7uk ê'eftdd' ds 0»geoorIofd en krachteloos befchouwen; en zekerlijk zoude het van geen beter natuur of een ander effect konnen zijn, wanneer zoodanige of ioortgelyke kwaade IZ J n 01' d£n Tc^npmy, te werk gefteld waren. De onbeftaanbaarheid daar van vertrouwen wy, dat elk zoodanig van zelfs fe 't 00g za loopen, dat wy een verder betoog daar van volftiekt onnoodig oordeelen. VEER*  ï47 VEERTIENDE CAPITTEL. Gevallen, waar in de ftemming plaats heeft. f5 et ftemmen der Ingezetenen heeft plaats ïn alle zoodanige Lands, Grietenye, en Dorpszaaken, als, by 's Lands Wetten, aan de gemeene ftemming onderworpen zijn ; en deeze zijn de volgende. I Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats in 't verkiezen van VOLMAGTEN TEN LANDSDAGE. Hebbende de Stemdraagende Ingezetenen van elke Grietenye, ingevolge 's Lands Conftitütie, Qzoo als wy in het I Capittel betoogd hebben,) het recht, om jaarli;ks twee gcqualificeerdc Perfoonen, één uit den Adelyken, en één uit den Eigenërfden Staat, te ftemmen tot Volmagten ten Landsdage, voor den tijd van een jaar, en dezelve by Procuratie te committeeren, om, geduurende dien tijd, met de Volmagten van de andere Grietenyen en Steden, alle voorvallende zaaken, het gemeene best makende, te raamen en te refolveeren, zoo als, K a by  14* STEMRECHT. by de meeste ftemmen, bevonden zal worden te behooren, en zulks zonder eenige ruggefpraak of re/lrieJie, echter onder bepaaling, dat zy de funddmenteele Wetten des Lands niet mogen renver1'eeren, of verbreeken. Het een en an¬ der zal eenige nadere opheldering vereifchen. Dit aanzienlijkst Recht der Ingezetenen beftaat, zeggen wy, hier in, om jaarlijks Volmagten te ftemmen. Deeze ftemminge moet, volgens 't 60 Art. van 't Stemregl., gefchieden te gelijk, in alle de Dorpen van alle de Grietenyen, over het geheele Land, op éénen dag, ende ééne uure. Dezelve gefchiedt altijd 's morgens ten elf uuren, op den Woensdag voor den eerften Maandag van February, in elk jaar; wanneer de groote Landsdag voor dat jaar zijn aanvang neemt; volgens Staats Refolutie van den 25 Maart 164a en Regiem. Reform. Art. ai. 'Er moeten gefiemd en gecommitteerd worden TWEE PERSOONEN, één uit den Adelyken en één uit den Eigenerfden Staat. Al vroeg echter is 't in gebruik geweest, dat by veele Grietenyen, of uit den Adelyken, of uit den Eigenë'rfden Staat, of ook wel uit beide die Staaten, in plaats van één, twee Perfoonen gecommitteerd worden. Doch die twee zijn dan weezentlijk maar één, als hebbende te famen maar ééne Stem, gelijk reeds bepaald is by Refolutie der Heeren Gedeputeerden van den 15 Maart 1591» en bevestigd by 't Regl, Reform. Art. 23. Deeze  XIV. CAPITTEL. 149 Deeze Gecommitteerden ten Landsdage worden genoemd VOLMAGTEN. - Zy zijn 't ook in der daad, dewijl zy al hun magt ontleenen uit de Proeuratien, door de Ingezetenen op hen gepasfeerd; maar zy zijn met te mm ZoPodanigggevolmagtigd, dat zy, geduurende.den tijd hunner Commisfie, met de andere Volmagten der Landen en Steden, te famen uitmaaken Lands hooge Regeering, en als zoodanig over alle '8Lands zaaken, 0*e fundamenteele Wetten alleen uitgezonderd,) delibereeren en refolveeren zonder ruggefpraak, en zonder reflnStte. Deeze Volmagten worden dan gecommitteerd, voor den tijd van een jaar, en gemagtigd tot het beftier der Lands zaaken zonder ruggefpraak. in den beginne der Staats-regeering wierden de Volmagten tot den Landsdag niet geftemd m de Dorpen, gelijk nu gefchiedt, maar m ieder Dorp gemaakt twee Volmagten, die de Staaten van de Grietenye reprefenteerden, en deeze Dorps Volmagten committeerden dan weder uit hun da Volmagten ten Landsdage, niet voor e en jaar, maar alleen voor eenen enkelden Landsdag, en zulks fomtijds met, en fomtijds zonder ruggefpraak, naar dat zulks by de uitfchryving ge, vorderd wierd. Men zie de InflruStie der Heeren Gedeputeerden van den 14 Aprd 1590 Art aa, en de Staats Refolutie van den ab tebruary 1601 op 't 3 Poinét. Dit fchijnt zoodanig plaats gehad te hebben tot op den jaa- re 1638, wanneer op den 10 Maart, by^de K 3  *5o S T E M R E C II T. Heeren Stadhouder en Gedeputeerden genomen is eene Refolutie, waar by bepaald en gedatueerd is, dat de Commisfien voortaan altijd zonder ruggefpraak zouden moeten worden verleend, en de Proeuratien der Ingezetenen zouden moeten zijn ingericht naar een vast Formulier, by die Refolutie voorgefchreeven; terwijl hy Refolutie van den 10 April daar aan volgende gedatueerd is: s, dat het gemelde Formulier, voor 't toekos, mende, zoude moeten worden gevolgd, en het *> by voorige Refolutie bepaalde, ten allen ty„ de, in alle zyne poincten onverbreekelijk zoua, de worden gehouden en geobferveerd." Elke Grieteny heeft haare byzondere Volmagten, en niemand mag uit meer dan één Grieteny worden gecommitteerd. Staats Refolutie van den sa Febr. 1679. Het kan echter lichtelijk gebeuren, dat iemand uit meer, dan uit ééne Grieteny, geftemd wordt; en in dat geval wordt aan den Geftemden de keuze gelaaten, uit welke Grietenye hy verkiest te compareeren; terwijl dan zijn naam in de andere Procuratie geroieerd wordt. De Commisfie der Volmagten duurt den tijd van een jaar; maar hebben de Ingezetenen of Committenten ook het rcclit, om, voor't einde van 't jaar, hunne Proeuratien weder in te trekken, en andere Volmagten te committteeren ? Dit gevoelen fchynen eenige Staatsleden, in den jaare 167a te Sneek vergaderd, by hunne uitgegeevene Deductie fol. 13 te begunftigen; doch onzes  XIV. CAPITTEL. 151 onzes oordeels zonder genoegzaamen grond, dewijl de Gecommitteerden niet flegts zijn Gelastigde, maar zoodanig Gevolmagtigde, dat op hun de volle magt der regeering voor den tijd van ee„ gansch jaar geconfereerd is. —- Maar wanneer een der Volmagten, voor t einde van 't jaar, komt te verfterven, dan hebben de Ingezetenen het recht, om de daar door vacant «ewordene plaats weder by ftemming te vervulfen Refolutie der Heeren Gedeputeerden van den 38 Decemb. 1698. Dit zelfde recht zal hun ook, uit den aart der zaake, gefchapen zijn, indien een der Volmagten op eene andere wyze komt uittevallen; en zelfs zullen de Ingezetenen, naar onze gedachten, tot zulk eene vervulling verplicht zijn, indien op de eene of andere wyze een der beide Staaten vacant of defect is geworden; hoe wel zulks niet altijd geprafticecrd wordt. Maar is 't Volmagtfchap ten Landsdage ook onder de munera publica te rekenen, ten dien effecte, dat de geftemde Volmagten zich daar van niet zouden konnen excufeeren, dan om redenen in rechte toegelaaten? Hier op zal, onZes oordeels, met onderfcheiding geantwoord dienen te .orden. De Conftitutie van t L*nd eischt, dat 'er Volmagten moeten zijn, en in zoo verre zal 't Volmagtfchap voor een tnttaut Zlicum moeten worden gerekend, en dus de Smln zich den last daar van moeten laaten welgevallen; maar die verplichting zal, na r K 4  15^ STEMRECHT. ons inzien niet verder konnen werken, dan op de zulken, die Stemgerechtigde Ingezetenen zijn van de Grietenye, waar uitzc geftemd worden; terwijl wy de Commisfie op anderen zouden aanzien als alle andere Lastgeevingen, die, naar verkiezing, aangenomen of geweigerd konnen worden. Maar elk die het aangenomen heeft, zal echter, naar onze gedachten, aan de uitvoering daar van verbonden zijn; zonder dat hy zich daar van, zelfs met toeftemming zyner Committenten, weder zal konnen onttrekken. Wy weeten niet, dat hier over ooit verfchil geweest is; maar men heeft, in kommerlyke tyden, verfcheidene voorbeelden, dat Volmagten, die zich wilden ontrekken , tot het mede beftier genoodzaakt zijn, en zelfs eenige, buiten de plaats der Vergadering vertrokken zijnde, door Militaire magt zijn te rug gehaald. Men zie de Refolutien der Heeren Gedeputeerden, van den 15 Maart en 29 Maart 1639, van den 16 December en 21 December 1671, en van den 38 Maart 1673. ÏT. Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats in 't verkiezen der GRIETSLIEDEN Hebbende dezelve het recht, om by vacature eener Grieteny, by ftemming in Nominatie te brengen ér ie gequalijiceerde Perfoonen, om daar uit een by den Heere Erfftadhouder tot Grietman gekoQt-en te worden. Dit Recht hebben "de Frie-  XIV. CAPITTEL. 153 Friezen altijd zeer hoog gefchat, en gefustineerd hun van ouds te competeeren. Zy hebben het een en andermaal, onder de laatfte Landsheeren, met nadruk gereclameerd; doch hunne poogingen zijn destijds zonder fucces gebleeven. In het eerst begin der Staats-regeenng is het echter al direft, en reeds by 't Reglement: van Prins Willem den I van den 5 April 1581, aan hun toegekend, by Staats Refolutie van den 23 April 1583 bekrachtigd, en federd onafgebroken by hen bezeten en uitgeoefend. Iïï Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats in 't verkiezen der BYZITTER.S van de Gerechten. . Dit recht is aan de Ingezetenen reeds toegekend by Staats Refolutien van den 2" April 1583, en van den 18 Maart i593> cn bevestigd by 's Lands Ordonnantie III Boek, Tit. 2, Art. 5, waar by geftatueerd is: ,, Dat „ het Byzitters Ampt vaceerende, de Ingezete„ nen van de Grieteny, binnen zes weeken na „ des voorigen afgang, gehouden zullen weezen, drie Perfoonen tot hetzelve ampt te no" mineeren, uit welke de Grietman de kiezinge Z zal doen, binnen gelyke zes weeken. TV Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats i„ '/verkiezen van SECRETARISSEN der Grie*** j£ g tenyen.  154 STEMRECHT. tenyen. Hebbende de Ingezetenen, bY vacature van het Secretaris Ampt, het recht, om by ftemming te maaken een Nominatie van drie Perfoonen, ten einde daar uit een door den Grietman tot Secretaris gekoozen werde. Dit recht is aan de Ingezetenen reeds toegekend by Staats Refolutien van den 23 April 1583, en van den n Mey 1593, en bevestigd by 'sLands Ordonnantie IIIBoek, Tit."n, Art. 17. V. Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats in 't verkiezen van DORPRECHTERS. Wordende die ook door den Grietman gekoozen uit een Nominatie van drie Perfoonen, by de demgerechtigde Ingezetenen gemaakt; volgens Lands Ordonnantie Boek III, Tit. »j Art. 7., 't welk uit de Ordonnantie rtfoa is overgenomen, waar uit volgt, dat de Ingezetenen reeds ter dier tijd m de posfesde van dat recht geweest zijn. Weeft het ftemmen der Ingezetenen plaats in 't aanftellen van generaale en particuliere ONTVANGERS DER FLOREEN ) Deeze Ontvangers worden by de ftemdraagende Ingezetenen aangefteld, volgens Staats Refolutien van den 28 Feb. 1601, en 25 Maart 16:9a, en deeze aanftelling gefchiedt by ftemming, voor den tijd van twee jaaren, zoo echter, dat waaneer,  XIV. CAPITTEL. 155 neer, tegen 't verloop dier tijd, voor den 1 Maart geen ander geftemd wordt, als dan de voonge gerekend wordt ftilzwygende, voor den tijd van twee jaaren, gecontinueerd te zijn, en zulks al verder by continuatie, tot dat 'er een ander geftemd wordt. Zie de Staats Refolutie van den 17 Maart 1759, en Publicatie van den ao April i78°- VIr Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats ter a'anftelling van KERKVOOGDEN Zijnde dat recht reeds aan hun gegeeven by Staats Refolutie van den 31 Maart 1580, en bevesogd by 't Regl. Reform. Art. 14. VIII Heeft het ftemmen der Ingezetenen plaats in door 't Huwelijk gefchiedt, en daarby in aanmerking neemt, dat de Man dat recht» eens geacqui- reerd,  XV. CAPITTEL. 167 a Annr nverlvden van de Vrouw niet verS^ ^lve aan zulk een Man ■ 't Zilte geval, naar ons inzien, bezwaarlijk ^betwisten. Maar - men reke^ da, het vermogen van de Naturalifatie, in de Vwuw Ïi „de, tef aanzien van den Man met werkt, dan wanneer hy zich in deeze Provincie^ etabli feert; zoo zal de Man in 't voorgeftelde geval bezwaarlijk als een genaturalifeerde konnen worden geadmitteerd; omdat hy dat recht ee«t reclameert, na dat de verbindtenis, waar tut het moest voortkomen, heeft opgehouden. Ten aanzien der Naturalifatie door inwooning , wordt by Publicatie van 178a bepaald: « Dat de Tnwooning moet zijn met een famdte of bu«ge:™ en hieruit zal, onzes oordeels, volgen, dat enkelde Perfoonen, ^ anderen inwoonend , zonder een aparte huishouding te hebben, gelijk ook de zulken, die in dienst van anderen zijn, en geen eigentlijke leden van \ Huisgezin uitnLL, door hun verblijf in de Provincie geen Techtvan Naturalifatie zullen konnen pretendeeren. Maar hoe zal men in deezen moeten befchouwen de Militairen, welke alhier in garnifoen liggen? Zullen die ook, wanneer zy op die wyze, met hun huisgezin, meer dan vijf jaaren, zonder interruptie, alhier gewoond hebben , voor genamralifeerd moeten worden gehouden? Dit zal, naar onze gedachten, al zeer bedenklijk zijn. Men kan wel niet ontkennen , dat «fte g^foeu-houdende Militairen alhier  i6"8 S T E M R E C H T. woonachtig zijn; maar de groote vraag is: Of hunne wooning, of liever hun noodzaakelijk verblij'f alhier, zal konnen worden gehouden voor zulk een etablisfement, als by.de Refolutie van 1705 geèischt wordt? En wanneer hun verblijf alhier voor geen voldoende wooning kan worden gerekend, dan zal daar uit ook moeten volgen, dat zulke Militairen, geduurende hun verblijf alhier, voor geene eigentlyke Friefche Ingezetenen, en dus ook de Kinderen, dieze hier hebben verkreegen, voor geen geborene Friezen zullen konnen worden gerekend. De Wet eischt verder: Dat de Gecommitteerden ten Landsdage moeten zijn Edelen en Eigenerfden. Voor EDELEN worden ge¬ houden „ welkers Familien daar yoor in de pu„ blieke Registers zijn geagnosceerd, en de zoo„ danige, die namaals binnen de Provincie zijn- de komen woonen, volkomen bewijs van haa„ ren Adelyken Staat konnen geeven; konnen„ de ook die, na dat volgens Lands Wetten ge„ naturalifeerd zijn, als Edelen worden gecom„ mitteerd." Regl. Reform. Art. 2. Voor den jaare 1748 genooten de fungeerende Grietslieden niet alleen, maar zelfs ook (ingevolge het 57 Art. van 't Stemregl.-) de gewee. i:ene Grietsluiden het voorrecht, om , ïchoon geen Edelluiden zijnde, echter, als Edelen op den Landsdag te compareeren; doch zulks is by h 1 Art. van 't Regl. Reform, geaboleerd en vernietigd.  XV. C A P I T T E: L. 169 nietigd. Hier over hebben zich de Grietsluiden aan Zyne Hoogheid den Heere Prince Erfftadhouder beklaagd, en daar omtrent eene favorabele verandering verzocht, en Zyne Hoogheid heeft, by dispofitie van den 21 January 1749 » wel verklaard, te perfideeren by 't Reglement , doch 'er tevens bygevoegd: „niet ongeneegen „ te zijn, de zaak in nadere overweeging te „ neemen, en ten dien einde wel te willen toe„ laaten,dat, by provifle voor dat jaar, de Eigen„ erfde Grietsluiden, ter dier tijd zijnde, voor „ Edelluiden op den Landsdag compareerden , mits „ nog een uit den Adel nevens hen gecommitteerd wierd." Sederd hebben de Eigenerfde Heeren Grietsluiden, van jaar tot jaar, dat voorrecht verzocht en genooten, tot op den jaare I766, wanneer de tegenwoordige Heere Erfstadhouder, by dispofitie van den 15 November , verklaard heeft, toe te laaten: „ dat de Eigen„ erfde Grietsluiden by provifie, en tot Zyne « Hoogheids kennelijk wederzeggen toe, alsEdcI„ luiden uit hunne Grietenyen ten Landsdage „ verfcheenen, zonder dat ten dien einde noodig was, van jaar tot jaar zulks te verzoeken, nuts dat, benevens dezelve, een uit den Adel, die , daar toe bekwaamelijkst zoude konnen vacee" ren, mede gedemd en gemagtigd wierd." En in dien dand zijn de zaaken federd gebleeven. De Friefche Edelen, in Militairen dienst zijnde, hebben zich ook aan Zyne Hoogheid geaddresfecrd, met dat gevolg, dat Zyne Hoogheia L 5 by  S?o STEMRECHT. by Misfive van den ar January 1749, gedecideerd heeft : „ Dat aan de Militaire Edelluiden „ die tot den rang van Capiteins, Bezitters van' „ een eigene Compagnie, bevorderd zijn, en daar „ boven, gepermitteerd zal zij», 0m uit den „ Adelyken Staat ten Landsdage te mogen wor„ den gedemd; onder de bepaaling echter, dat „ dezelve geene Ambulatoire Commisfien of an„ dere Charges, die gewoonlijk aan Politycquen * worden geconfereerd, zullen mogen ambiëren, „ veel min bekleeden, en dat zy in zaaken, „ die haar direét als Militairen concerneren of be- „ treffen, niet zullen mogen advis geeven " ► de woorden Bezitters van een eigene Compaqnieworden gerekend alleen betrekkelijk te zijn' op de Capiteins; zoo dat de Hoofd-officiers, fchoon geen eigene Compagnien bezittende, als Volmagten op den Landsdag worden toegelaaten; naar de voorbeelden daar van exfteerende. EIGENERFDEN zijn, naar de beteekenis van 't woord, de zulke, die een erf of grond m eigendom bezitten; dus zijn Eigenerfden alle de Bezitters van Landgoederen. By ouds waren echter alleen gerechtigd, om in die hoedanigheid op de Landsdagen te verfchynen, de zulke, dien hunne goederen by Erfenis van hunne Vooronders waren aangekomen; zoo als wy in 't I Capittel gezien hebben. In laateren tijd fchijnt zulks echter zoo nauw niet genomen te zijn; en hier in zal ook zijn de reden, dat by Staats Refolutk van den n April 16.27, op 't 7 Poinéi der  XV. CAPITTEL. r7t derDoleancien van dien tijd, gedatueerd is: „Dat „ geene Perfoonen als Eigenerfden gekoren zul„ len mogen worden tot Volmagten op de Lands„ dagen, ten zy dezelve hun Staat van Eigenerf„fcbaft zullen konnen bewyzen in den tweeden , graad, uitgenomen de Ingezetenen van het '„ Bildt." Dan ook dit gedatueerde is, gelijk al het overige op diePoinélen bedooten, in onbruik gebleeven; zoo dat men in dit fluk geene vaste bepaaling gehad heeft, voor den jaare 1698, wanneer by het destijds gearredeerde Stemreglement Art. 61 gedatueerd is: „ Dat een Eigen„ erfde,gequalificeerd tot den Landsdag, zal wor„ den geconfidereerd te weezen die geene, de„ welke een geheele Stem in eigendom bezit, het „ zy by Erfenisfe, Legaat, Koop, Donatie, of „ anderszins, of in qualiteit van Vader en Voor„ dander over zijn Kind of Kinderen, of in qua„ liteit als Man en Voogd over zijn Huisvrouw," en dit is als nog de Wet, die in deezen gevolgd wordt. Men zie het tegenwoordig Stemreglement Art. 58. De Wet eischt verder: Dat de Gecommitteerden ten Landsdage moeten zijn Liefhebbers van 't Vaderland, en Voorflanders van de waa.;e Chrtstelyke Religie, zoo als die thans in de publieke Kerken deezer Provincie geleerd wordt. Deeze vereischten worden, in de jaarlijkfche Uitfchryvings Misfiven van den grooten Landsdag, breeder omfchreeven , en aldaar bepaald „ dat de Volmag„ ten moeten zijn goede Patriotten, Liefhebbers „ van  m STEMRECHT. Ïen1 e„ l] erdT af Rf°rmatie 3angen°j ir , ,, ' aIs mede van de VrvWiri „ des Vaderlands, £enee?en ^ iV vryneid " ,00'' S**^" 'e hebben, en ook niet'amf :: t™«hS!ikidaverii,t™ ™™ ™ hetzelfde,,," Een Voorftander blijkt dan y wy nu nog alleen moeten voeden Haf bi en 'VM R"™«bgezinde (£'g 2oo4=n/:mTo;^n:nkricnd£r d=n geftemd, vereischt JX^ w reglement Art. a/t , 1 *tem- ook „„eten S« W« alleen de Vader of aiieend M0™ Roornlche» Godsdiens, geweest i Of ™ d™ * «&., die uitLuterfche, Re,nonftramfcheof Mennorn.e Ouders 2ij„ geboren? 0m d,t 1 Wet bepaaldelijk fpreekt van de ZoodanL vier be.de Ouder, Roomschgezind geweest p»shefcroor,dathier8KDeexK*k- De  XV. CAPITTEL. 173 De Wet eischt eindelijk: Dat de Gecommitteerden ten Landsdage, -wegens de Landen geen deel moeten hebben aan, of behooren tot eenige Stads-regeering. Naar de letter van het ao Art. van 't Regiem. Reform, zijn alleen uitgeflooten de Magiftraats-perfoonen, Secretarisfen en Suppoosten der Steden; maar onzes oordeels, zal 't woord Magiftraats-perfoonen hier, naar het oogmerk der Wet, moeten worden genomen in deszelfs ruimfte beteekenis; zoo dat de Leden der Vroedfchap en de Burger Officieren daar onder begreepen zijn. De Perfoonen, die door de Ingezetenen ter vervulling van 't GRIETMANS AMPT op de Nominatie worden gebragt, moeten ook zijn ge- qualificeerde Perfoonen. Zy moeten even als de Volmagten ten Landsdage zijn geborene, of naar 's Lands Wetten genaturalifeerde Friezen. '*s Lands Ordonnantie II Boek, Tit. ai, Art. Zy moeten, even als de Volmag¬ ten, ao jaaren oud zijn, en tevens Liefhebbers van 't Vaderland, en Voorftanders van de waa- re Gereformeerde Christelyke Religie. Regiem. R.eform. Art. a4. De genomineerde moeten dan ook zijn ingebo- rene of genaturalifeerde Friezen. Maar zal in deezen eene Naturalifatie, zoo als die hier voor befchreeven en bepaald is, wel genoeg zijn l  de Rechters gedecidee d i ' Ti ^ °°k b* het Grietmans Amm% ' datlemand' om tot nenteBed" ngfnX'zel:^ *** *"É* te worden /5J Provincie, geadmitteerd te. De fond, X hl vei'ande™g maak- *nm» ojflctM en benefieten naar/Kg resard ^ai worden genomen, dat dezelve nfet JJ f dan i, uudrukkeliJk geeischt wordt. Zoo dat dan, hunnes oordeels, i„ de Refolutie van Ï^V ^ genaturalifeerden verftaan worden d' van i7o5 geen verandering gemaakf. dewijl  XV. CAPITTEL. 175 dewijl die alleen fpreekt van 't Volmagtfchap ten Landsdage, en bel btkleeden der Ambulatoire Ampten dus op 't Grietmans Ampt en verdere permanente Bedieningen niet toepasfelijk is; en boven dien de Refolutie van 1705* zoo dezelve toepasfelik ware, voor een nulliteit zoude moeten worden gehouden, dewijl de Refolutie van 1660 nog tegenwoordig gerekend wordt onder de fundamenteele Wetten, waar in, by Staats Refolutie, geen verandering kan vallen. Dit laat zich alles zeer aardig, en met veel fchijn van waarheid, beredeneeren. Maar! is 't wel zeker, dat men, in de Refolutie van 1662, op de Refolutie van 160.7 gedoeld heeft? Kan men wel eenig bewijs bybrengen, dat de Refolutie van 1627, voor of na de Refolutie van 166a, ooit in obfervantie geweest is? Wy meenen, üit het 10 Art. van de Poinéken van Doleancie, van den jaare 167a, volftrekt het tegendeel te moeten beüuiten: En wat is de geheele Refolutie van 1662, thans? Is niet alles, dat daar in gevonden wordt, door de verandering, daar in by 's Lands Ordonnantie gemaakt, genoegzaam vernietigd en afgefchaft? En heeft men zich, federd den jaare 1705 ■> «> * ftuk der Naturalifatie, ook in 't begeeven der Grietenyen en andere permanente Bedieningen, niet altijd na dc Refolutie van dat jaar gereguleerd? Dit kan men niet ontkennen; maar dit (zegt men) zijn alle abuifen en nulliteiten, dewijl de Refolutie van 1662 een fundamenteele Wet is, en nog tegenwoordig daar voor gehouden wordt. Wy erken-  176 S T E M R E C H T. erkennen dat de Refolutie'van \66i als 'nög, ifi de Proeuratien der Volmagten, onder de fundamenteele Wetten voorkomt; maar zoo daar uit. volgt, dat alle veranderingen, daar in gemaakt,» abuifen en nulliteiten zijn, waarom heeft dan de Heere Erfftadhouder in den jaare 1748, expresfelijk gemagtigd zijnde, om alle ingejlopene abuifen, zoo omtrent de Regeering, Financien als anderszins te redresfeeren, dezelve niet afgefehaft? Maar in tegendeel dezelve geapprobeerd en in ftand gelaaten, door by 't 56 Art. van 't Regh Reform, te ftatueeren: Dat alle voórige Ordonnantiën, Placaaten en Reglementen, (dus ook de Refolutie van 1705) zullen blyven in haar volk kracht, voor zoo verre dezelve, by dat Reglement, niet zijn gecontrarieerd of veranderd? Is ook dat Reglement Reformatoir geen fundamenteele ' Wet? Zijn zelfs de Volmagten by hunne Proeuratien^ niet gelast, dat Reglement boven alle andere Wetten naar te komen, en te maintineeren? Of meent men, dat Zyne Hoogheid onkundig geweest is, dat men zich, in dien tijd, ten aanzien der Naturalifatie, ook in 't begeeven van Grieteriyen, en andere permanente Bedieningen, naar de Refolutie van 1705 reguleerde? Dit kan men niet veronderftellen; dewijl de Ingezetenen, by de Poinéten van Doleancie van den 5 july 1748 Art. 7* hier in ook verandering gevraagd, en dus dit ftuk direct onder het oog van Zyne Hoogheid gebragt hebben. En zoo dat niet genoeg is, zoo kan Zyne Hoogheids kundigheid in deezen niet alleen i maar ook Zyne Hoog-  XV, CAPITTEL 17? Hoogheids intentie, om in dat ftuk geen verandering te maaken, ftellig worden beweezen, door het Diploma van H Erfjladhouderfchap, by de Heeren Staaten, na voorafgegaane communicatie met Zyne Hoogheid, op den 19 Aug. 1748* en dus maar kort voor 't Regiem. Reform, verleend; als wordende daar by, onder anderen» aan Zyne Hoogheid gedefereerd de magt, „ om „ de Grietsluiden, uit eene Nominatie'van drie „ Perfoonen, te kiezen," onder deeze expresfe voorwaarde, „ dat de collatie komen moet op „ geborene Friezen, of op zoodanige Perfoonen, „ welke, volgens Lands Wetten of C oft urnen, „ tot de Regeering admisfibel zijn." Deeze laatfte woorden konnen toch by geene mogelijkheid ergens anders op zien, dan op de Naturalifatie, en bewyzen dus volkomen, dat, naar de intentie, zoo van de Heeren Staaten als van Zyne Hoogheid, geen andere Naturalifatie, om tot Grietman verkooren te konnen worden, noodig is, dan die, welke 'er vereischt wordt om tot de' Regeering geadmitteerd, dat is, om tot Volmagt ten Landsdage gecommitteerd te konnen worden. En hier mede zal, naar ons inzien, dit ftuk voldongen zijn. Ten aanzien van den Ouderdom van 10jaaren, heeft men in betrekking tot de Grietslieden eene Uitzondering; te vinden in 't Placaat van den 26 Mey 1768, waar by gemeld wordt: Dat, Volgens de explicatie en ampliatie van den Heere Erfftadhouder „ de minderjaarige Zoonen en M " De-  *78 STEMRECHT. «Descendenten van Grietsluiden, offchoon. " °P,het overlyden van hunne Vaderg " t"rer' ;°k,WeI daarna' bv verdere vact " Zu l felve Grietmans PIaatze«> nog » met bereikt hebbende den ouderdom van twin» tig Jaaren, echter tot het Ampt van Griet» man, by hunne Vaders of Grootvaders voor>, heen bekleed, nominabel en elegibel zullen zijn, des dat dezelve daar toe alvorens, door » den Heere Erfftadhouder in der tijd, admis« libel zullen moeten worden verklaard." Terwijl dan, indien zulk een Minderjaarige tot Grietman verkooren wordt, geduurende deszelfs minderjarigheid, de Grieteny moet worden waargenomen door een Subftituit Grietman, by den Heere Erfftadhouder gekooren; zoo als breeder by dat Placaat vermeld is. De overige AMPTENAAREN als Byzitters, Secretansfen der Grietenyen, Dorprechters, generaale en particuliere Ontvangers, en Kerkvoogden, zullen ook moeten zijn ingeborene of genaturalifeerde Friezen; ao jaaren oud; Liefhebbers van 't Vaderland; en Voorftanders van de Gereformeerde Christelyke Religie; vermits geene ampten of bedieningen op andere dan de zoodanige geconfereerd mogen worden, 's Lands Ordonnantie Boek II, Tit. ar, Art. 5, en 't Regiem. Reform. Art. zï. Zelfs  XV. CAPITTEL. 179 Zelfs zouden ook, volgens 't gemelde 5 Art. van 's Lands Ordonnantie, door de Ingezetenen geene andere dan ingeborene of genaturalifeerde tot Predicanten beroepen konnen worden; doch zulks is al zeer lang in onbruik geweest, uit eene volftrekte onmogelijkheid, om 't na te komen, dewijl de Provincie op verre na zoo veel Predicanten niet oplevert, als aldaar vereischt worden. , De Schoolmeefters zullen echter1 mede in de Wet begreepen zijn; zijnde het zelfs ten hunnen opzichte niet genoeg, datze zijn Liefhebbers van de Gereformeerde Religie, de* wijlze moeten zijn Ledemaaten van de Gemeente f volgens Staats Refolutie van den 10 Maart 1701. Ten aanzien van de Byzitters, is by *t Lands Ordonnantie III Boek, Tit. a, Art. 3 bepaald, dat dezelve moeten worden gekoozen uit de Ingezetenen der Grietenye; en zullen dus de by de Ingezetenen in Nominatie gebragte moeten zijn Ingezetenen der Grietenye; waar door, on* zes oordeels, verftaan zullen moeten worden de zulke, die in de Grieteny zijn woonagtige, zonder dat het juist vereischt worde, dat dezelve ftemdraagende Ingezetenen zijn; dewijl zulks, ten aanzien van een Grietman zelfs, nergens gerequireerd wordt. Hier tegen zal men echter konnen inbrengen, dat het woord Ingezetenen m denzelfden Titul Art. 5, zeer zeker voorkomt in de beteekenis van Stemdraagende Ingezetenen, en dat men, om die reden, aan dat zelfde woord, in het kort daar voorgaande 3 Art., zonder drinM s gende  i8o STEMRECHT. gende reden, geen andere beteekenis zal konnen geeven. Wy gevoelen het gewigt deezer tegenwerping, en ftemmen het argument volkomen toe; maar wy meenen genoegzaame redenen te vinden, om 't woord Ingezetenen Art 3, in de beteekenis van Inwoonden te neemen, en wel hier in, dat het ons voorkomt van weinig of geen nut te zijn, dat de Byzitters ftemgerechtigd zijn, maar daarentegen zeer nuttig zoo niet volftrekt noodzaakelijk te weezen, dat de Byzitters in de Grieteny woonachtig zijn. Zoo men nu het woord Ingezetenen alhier in de by ons gefustineerde beteekenis neemt, dan is daar in de verplichting, om in de Grieteny te woonen, begreepen; maar zoo men 't neemt in de beteekenis van ftemdraagende Ingezetenen, dan zouden ook de buiten de Grieteny woonende verkiesbaar zijn. Daar te boven is 't Byzitters Ampt een munus publicum, waar van zich ([volgens Lands Ordonnantie in den gemelden Tit. Art. 4) niemand mag excufeeren, dan om redenen in rechte uitgedrukt; en hier in vinden wy een tweede reden, om 't woord Ingezetenen alhier voor Inwoonden te neemen. Want op wat grond toch zoude men konnen vermoeden, dat de Wetgeever de ftemdraagende Ingezetenen der Grieteny, die in een geheel anderen oord van de Provincie konnen woonen, onder zulk eene verplichting zoude hebben willen brengen? Betrekkelijk de Kerkvoogden is by *sLands Ordonnantie IV Boek, Tit 3, Art. 4 geftatueerd, dat  XV. CAPITTEL. x8i dat het geene Militairen mogen zijn; en verder by 't Reglement Reform. Art. 14 bepaald: „ Dat „ in 't ftemmen derzelve gevolgd zullen worden „ de Wetten en Ordonnantiën, particulier het Reglement Reform, van den jaare 1673 daar „ op geëmaneerd." By dat Reglement nu is Art. 56 bepaald: „ Dat een Perfoon niet meer „ als één Kerkvoogdyfchap mag bedienen, en „ zulks alleen in het Dorp, daar hy woonachtig „ is;" en hier uit volgt, dat de geftemde in het Dorp, waar van hy tot Kerkvoogd geftemd wordt, woonachtig moet zijn. Doch deeze Wet is op veele Plaatzen niet uitvoerlijk; dewijl 'er veele Dorpen in de Provincie zijn, waar in niemand, tot zulk een Bediening gefchikt, gevonden wordt. In de groote Dorpen, waar in die fchaarsheid geen plaats heeft, denken wy echter, dat men aan deeze Wet gebonden blijft. Eindelijk moet hier nog in 't algemeen worden aangemerkt, dat by 's Lands Ordonnantie II Boek, Tit. ai, Art. 3, vergeleeken met het Placaat van den 13 Mey 1789» geftatueerd is: „Dat „ alle die geene, die iets voor de overdragt of T, refignatie van een Ampt komen te genieten, „ naderhand tot geene andere Ampten jerkoo„ ren of gepromoveerd mogen wordën," en by het 1» Art. van dienzelfden Titul van V Lands Ordonn. „ Dat alle amptdraagende Perfoonen, „ voor het verkenen van hunne Commisfie, moe? M3 "tcn  l82 S T E M R E C H T. „ ten doen den Eed van Zuivering, naar het „ formulier aldaar geinfereerd," waar by door een ieder, volgens de Interpretatie, daar van gefchied by Placaat van den 13 Mey 1789, ge* zwooren wordt: Dat hy dire&eUjk of indirettelijk, om het Ampt te verkrygen, noch aan den Collator en Begeever of Collatoren en Begeevers, noch (tan eenige particuliere Perfoonen, om derzelver betrekking op den Collator of Collatoren, onder tv at pretext het zoude konnen .gefchieden, geene. giften of gaven heeft geprefenteerd, beloofd of gegeeven, noch belooven of geeven zal. Hier uit nu volgt, dat de zulke, die voor het overdraagen of refigneeren van een Ampt iets hebben genooten, gelijk ook de zulke, die den vereischten Eed van Zuivering niet konnen doen, befchouwd ïnoeten worden als ongequalificeerd, om tot eenig Ampt of Bediening geftemd te worden. ZES*  183 ZESTIENDE CAPITTEL. Wyze van Stemmen. "T)e Wet zal hier weder ons Richtfnoer moe- ïeniijn dan hier omtrent ontmoeten wy al direél eene zwaarigheid. Genoegzaam alle de Articulen van 't Stemreglement, waar m van de form en wyze van ftemmen gehandeld wordt, fpreeken alleen en bepaaldelijk van ftemmingen L Volmagten ten Landsdage. Zal men nu het geen in die byzondere ftemmingen bepaald xs, verplichtzijn, in andere ftemmingen, te volgen N« onze gedachten zullen alle die Articulen, fchoon alleen van die byzondere remmingen fpreeken de, voor zoo verre dezelve apphcabel zijn, kracht van Wet hebben in alle andere ftemmingen; en zulks eensdeels, om dat men anders, aangaande de form in andere ftemmingen, in t geheel geen Wet of Richtfnoer zoude hebben, en dus naar eigen zin en willekeur zoude konnen handelen , Welk onmogelijk de intentie de• Weggeweest kan zijn; maar ook Oerdeel en we voornaamelijk, om dat alle die Articulerreeds jaaren lang, voor dat dezelve in t Stemregl «ent van i7*3 zijn overgebragt, geexteerd hebben niet aUcenj mm ook, oP publiek gezach, kracht  ï84 STEMRECHT. van Wet in alle andere ftemmingen gehad hebben. Die Articulen zijn overgenomen uit het Reglement van 1640, en, dat alleen een Reglement op de ftemmingen van Volmagten ten Landsdage zijnde, zoo konden die Articulen daar in niet anders, dan in die betrekking, voorkomen. Maar al vroeg zijn dezelve op andere ftemmingen applicabel gemaakt; als zijnde by Refolutie door de Heeren Gedeputeerden, met advis van den Heere Stadhouder, genomen den 22 JuI^53-> verklaard en geftatueerd: „ dat de 5, 5) 6, 7, 9, 10, 11, ia, 14 en 16 Articu„ len van 't Reglement van 1540" (nu ten grootften deele vervat in de 64, 65, 66, 67, 68 en 69 Articulen van het tegenwoordige Stemreglement) ,, niet alleen in ftemmingen van Volmagt, ten ten Landsdage, maar ook in ftemmingen „ van Grietslieden, Byzitters, Secretaris/en van „ Grietenyen en Dorprechters, precife zullen wor„ den onderhouden, en daartoe geappliceerd." Dus ftond het, wanneer in den jaare 172.3 het Stemreglement vernieuwd en geredresfeerd wierd: en wat reden men toen gehad heeft, om daar by, in de gemelde Articulen, weder alleen van ftemmingen van Volmagten ten Landsdage te fpreeJcen, konnen wy by geene mogelijkheid doorzien j doch dat men het oogmerk gehad zoude hebben, om daar door de Refolutie van 1653 te vernietigen, en dus ade de ftemmingen, buiten die van Volmagten ten Landsdage, weder op Josfe fchroeven te zetten, ftellen wy onmoge-r lijk; en zulks zal genoeg zijn, om aan die Ar^ ticulen  XVI. CAPITTEL. 185 ticulen als nog toe te kennen dezelfde kracht van werking, dieze, voor 't emaneeren van het Stemreglement van i7»3> genad hebben" deeze gronden nu, zouden wy meenen, dat alje de Articulen, waar in van de form en wyze van ftemmen gehandeld is, fchoon 'er alleen van ftemmingen van Volmagten ten Landsdage gefproken wordt, van een algemeene applicatie Zijn, en als zoodanig kracht van Wet hebben ten aanzien van alle andere ftemmingen. In die hoedanigheid zullen wy dezelve dan befchouwen, en in deezen allegeeren. Na deeze noodige premisfen ter zaake komende, zullen ten aanzien van de wyze van ftemmen ten voornaame in aanmerking komen drie hoofdzaa- ken. , de Convocatie; de Stem- ming; de Overbrenging. Ten aanzien van het I. de CONVOCATIE naamelijk, komen wederom voor drie poinclen: —— de Uitfchryving; de Huiskondiging; de Klokklifping. Geene Ingezetenen mogen te famen komen, dan op bevel der Overheid; alle byeenkomften, op eigen gezach ondernomen, zijn niet alleen onwettig; maar zouden zelfs als misdaadig en M 5 fotf'  l86* STEMRECHT. ftrafbaar gerekend moeten worden. Dit bevel der Overheid is 't, dat de UITSCHRYVING genoemd wordt, en beftaat in Misfiven gefchreeven aan de Dorprechters, waar by dezelve gelast en geordonneerd worden, om de Ingezetenen hunner refpe&ive Dorpen by Huiskondiging en Klokklipping te convoceeren, om op zekeren bepaalden dag en uur in de Kerk te compareeren, en aldaar de ftemming, in de uitfchryvings Misfive gemeld, te doen. Deeze Uitfchryving tot ftemming 'van Volmagten ten Landsdage, gefchiedt door de Heeren Gedeputeerde Staaten der Provincie; ——— tot het maaken van een Nominatie, ter verkiezing van een Grietman, gefchiedt dezelve door twee Heeren Commisfarisfen, uit het Collegie der Heeren Gedeputeerde Staaten van de Landen; — en in alle andere gevallen gefchiedt dezelve dooiden Grietman. Zonder zulk een Uitfchryving mag 'er geen ftemming gefchieden, gelijk gezegd is. Maalais eens een Grietman in het doen der vereischte Uitfchryving nalaatig is? Met betrekking tot het verkiezen van een Secretaris, vindt men daar omtrent eene voorziening, in 's Lands Ordonn. Boek III Tit. i Art. 17, luidende: „ De Griets„ luiden zullen verplicht weezen, binnen een „ half jaar, na den afgang van den voorigen „ Secretaris, op voorgaande ftemminge en nomi5> natie der Ingezetenen, wederom een ander in r> zijn  XVI. CAPITTEL. 187 „ zijn plaats te verkiezen; wordende, by ge„ breeke dies, de Gedeputeerden geautborifeerd „ en gelast, omme na expiratie van dien tijd, „ aanftonds Uitfchryvinge te doen, tot het maa„ ken van een Nominatie van drien, waar uit „ dan een als Secretaris, door bovengenoemde „ Heeren Gedeputeerden, zal worden verkoo„ ren." In andere gevallen vindt men daar omtrent geen bepaaling by de Wet; maar men ftelt in 't algemeen, dat een Grietman, zonder wettige reden, niet mag weigeren Uitfchryving te doen, wanneer hy daar toe door de Ingezetenen, of zelfs door één van de Ingezetenen, verzocht wordt. Gebeurt zulks of uitdrukkelijk, door het te weigeren, of ftilzwygende, door het niet voort te neemen, dan kan zulk een Ingezeten zich beklaagen aan de Heeren Gedeputeerde Staaten, die dan, na den Grietman daar op gehoord te hebben, wanneer de redenen van weigering of dilay onbillijk worden geoordeeld, de noodige ordonnantie tegen denzelven verleenen, om de verzochte Uitfchryving binnen zekeren bepaalden tijd te doen. Maar als de Grietman afweezig, of de Grieteny vacant is, wie moet dan de noodige Uitfchryvingen doen? In die gevallen meenen fommige, dat de Uitfchryvingen door de Heeren Gedeputeerden, andere, dat ze door het Gerechte der Grietenye zouden moeten gefchieden. Van beide zijn 'er ook voorbeelden; maar waar is de Wet, waar in derzelver magt gegrond is? Naar onze gedachten zal alles, wat tot het Ampt van den Grietman behoort, door niemand  188 STEMRECHT. niemand konnen worden uitgeoefend, dan door den Grietman, of den geenen, welke, by abfentie of vacature, dat Ampt waarneemt. Dit meenen wy te moeten befluiten uit de zorg, die by 'sLands Wetten gedraagen is, dat 'er altijd de zoodanige zijn zullen. In 's Lands Ordonnantie Boek Hf Tit. a, Art. 3, vindt men immersten duidehjkften veronderfteld, dat een Grietman, zijn Ampt zelf niet konnende waarneemen, bevoegd en verplicht is, een ander in zijn fteede te ordonneeren; en by Staats Refolutie van den 28 July 1582, mitsgaders in het 12 Art. van de InJlrucüie der Heeren Gedeputeerden van de Landen, is uitdrukkelijk bepaald: „ Dat de vaceeren„ Grietenyen by den naasten Grietman zullen M bediend worden, ter tijd dat, op voorgaande „ nominatie der Ingezetenen, een ander geor„ donneerd zal zijn." Welke voorzorgen ten eenemaal onnut zouden weezen, zoo de magt van den Grietman, by abfentie of vacature, op de Heeren Gedeputeerden of het Gerechte overging. De Dorprechter, de Misfive van uitfchryving ontvangen hebbende, is verplicht te doen HUISKONDIGING, dat is, eene mondelinge aanzegging aan alle de huizen der ftemgerechtigde Goederen, onder het Dorp gelegen. Deeze Huiskondiging moet, in de ftemming van Volmagten ten Landsdage, gefchieden 'sdaags voor de ftemming, voor zonnen ondergang. Stemregl. Art. 61. Maar in alle andere ftemmingen moet dezelve gefchieden ten minften zes dagen voor de  XVI. CAPITTEL. r89 de ftemming, zoo dat 'er ten minften vier geheele dagen tusfchen de aanzegging en de ftemming moeten komen. Stemregl. Art. 54- Op den dag der ftemming gefchiedt de KLOKKLIPPING; zoo dat, op plaatzen daar Klokken zijn, de Klok driemaal geklipt moet worden, telkens honderd flagen; des Voordemiddags ten negen, ten tien, en ten elf uuren; en een quartier uur, na de laatfte klipping, begint de ftemming, wanneer de Kerk moet worden geflooten, en niet weder mag worden geopend, voor dat de ftemming gefchied en volkomen voltrokken is; terwijl alle, die na den voorfchreeven tijd verfchynen, voor by vallende ftemmen worden gerekend. Stemregl. Art. 61 en 62. De Dorprechter is gehouden zijn post in deezen getrouw waar te neemen. Maar gefteld, dat hy in 't een of ander, of opzettelijk, of uit onachtzaamheid nalaatig is geweest: wat zal daar van het gevolg zijn? De Dorprechter zal vast in alle gevallen ftrafbaar zijn; maar zoo hy alleen in 't fluiten en openen van de Kerk, of in 't klippen der Klok niet ftricl aan de Wet voldaan had, konnen wy niet zien, dat zulks op de wettigheid der ftemming van eenigen invloed zoude konnen zijn. Maar zoo hy geheel geene Klokklippinge of Huiskondiging gedaan had, of by het aanzeggen het een of ander huis mogt hebben overgeflagen, dan zoude de zaak van een anderen aart, en onzes oordeels de geheele  '9o STEMRECHT. ftNiet wegvallen en ï °rp daar door zoude ter zoude zijn, om oelÊ^^^ tig recht te berooven, ^ om gefteld te wordenI « n°~ volg, dat aldaar, de Ingezetenen, dï „ie 4 fcheener.waren, zulks begeerende, een g heele meuwe ftemming, en wel ten koste van den n l3at,gen hechter, *oude moeten gefchiedt. Maar als het Dorprechter* Ampt ten tyde dex ftemming vacant is: wie zal dan ^ "elde zaaken moeten verrichten' N V001'^'e" gedachten, zal de Grietman in " n ^ verplicht 2ijn, om i,z;a:\:tzn get' - het IL de iTÏSSmHlv? 01,08 r ^ moet gefchieden in de Kerk, vd^nsTTt * reglement Art. 62. Maar in n het Stem- Kerken zijn, heeft ml da" dere expres gefchikte £ ^ t^ Of  XVI. CAPITTEL. t9ï of andere publieke m0Sen Worden gebragt. De Stemming moet beginnen een quartier uut na de laatfte Klokklipping. Stemr. Art 6a. Maar wanneer moet ze dan beginnen, op plaatzen daar geen Klokken zijn? Dit is nergens bepaald, en daarom denken wy, datze aldaar zal moeten beginnen een quartier naelfuuren; dewijl er geene andere vaste bepaaling kan plaats hebben. De Stemming moet, volgens het Siemreglem. Art 66, gefchieden in prefentie -van den Dorprechur - Maar hoe zal zulks konnen gefchieden wanneer, in 't geval van 's Lands Ordonnantie Boek III. Tit a, Art. ia, twee^Dorpen te famen maar één Dorprechter hebben? Zulks zal onmogelijk zijn; dewijl in beide die Dorpen op één' en denzelfden tijd geftemd moet worden, en daarom zouden wy meenen, dat ook m dat geval, even als by vacature, door den Grietman iemand moet worden aangefteld, die in één van die Dorpen des Dorprechters functie waarneeme. Des Dorprechters plicht by de Stemming is, de onwettige Perfoonen te weeren, en de zoodanigen, die zich daar by vervoegen, en poogen mede te ftemmen, op te teekenen, en die aanteekening aan den Grietman over te brengen, voorts copien authentijcq uit de Stemcedullen te houden, om een ieder, die 't verzoekt, tot hunne kosten copie daar uit te geeven. Stemreglem.  193 STEMRECHT. Art. 68. Door deeze Stemcedullen zullen niet onwaarfchijnlijk de Stem-befoignes bedoeld zijn; maar het wordt in 't algemeen anders begreepen, en zoodanig opgevat, dat de Dorprechter gehouden is, om uit Stemcedullen, welke betwist worden. of waar in men fustineert eenig defect te zijn, ten verzoeke van den Oppofant, copien authentijcq te neemen, om naderhand tot bewijs te konnen dienen. Ook weeten wy niet, ergens in gebruik te zijn, dat van de Stem-befoigne* copien onder de Dorprechters verblyven. De Stemming moet, volgens 't Stemreglem. Art. 66, gefchieden in prefentie van den Dorprechter en twee Perfoonen. Naar de letter der Wet, fchynen die twee Perfoonen hier te komen, om benevens den Dorprechter als Getuigen over de Stemming te liaan; en daar uit zal dan volgen, dat die twee Perfoonen niet Stemgerechtigd behoeven, zelfs niet behooren te zijn. Maar deeze explicatie wordt bedenkelijk, wanneer men in aanmerking neemt, dat in het Reglement van 1640, (waar uit dit 66 Articul is overgenomen,) ftaat: twee Perfoonen gequalificeerd als boven, dat is, twee Perfoonen gequalificeerd om te ftemmen. Hier komt nog by, dat het, zoo veel ons bekend, nooit in gebruik geweest is, dat de Stemming voor den Dorprechter en Getuigen gefchiedde, ook nooit by iemand gefustineerd is, dat een Stemming, om 't defect, der Getuigen, onwettig zoude zijn; waar uit men fchijnt te moeten befluiten, dat niemand dit  XVI. CAPITTEL. 193 dit 66 Art. in dien zin genomen heeft. Zoude het dan ook konnen beteekenen, dat 'er, buiten den Dorprechter en de Inbrengers van Stemcedullen, ten minften *w». ftemgerecbtigdc Perfoonen prefent zouden moeten zijn? Zulks is niet waarfchijnlijk, dewijl dan zoude volgen, dat, als er geen twee zoodanige verfcheenen, de befoignes geen voortgang zouden konnen hebben, en dus de Stemming van de willekeur van anderen athangelijk zoude zijn, 't welk ook de Wetgeever onmogelijk bedoeld kan hebben. Deeze zwaarheden niet doorziende, durven wy onze gedachten in deezen niet bepaalen. De Ingezetenen moeten, volgens Ti* Stemregl. Art. 64, ftemmen hoofd voor hoofd; dat is, de eene voor en de andere na, elk op zijn Nummer, naar de orde van 't Stemcohier. Wanneer'er geen dispuit valt, behoeft niemand bepaaldelijk uit te drukken den Nummer, waar op by hem geftemd wordt, Stemregl. Art. 14, gevolgelijk zal als dan niet noodig weezen, dat 'er fpecifique Befoignes gehouden worden; maar genoe* zijn, dat de Stemmen opgeteekend, en, daar van een Verbaal gemaakt worde, waar uit blyke, welke Perfoonen, by eenparigheid of meerderheid, geftemd zijn, en dat Verbaal, door de Stemmers benevens den Dorprechter onderteekend zijnde, door de daar toe Gecommitteerden werde overgebragt; gelijk zulks ook zoodanig, op veele plaatzen gebruikelijk is.  Ï94 s t e M r e c h t. Maar, wanneer 'er difpuit plaats heeft, dan moet de zaak op een andere wyze worden behandeld; dan is men gehouden van te zeggenff ™g<™ de Stem, ftaande op ft Co'her ma No. zoo veel, Stemregl. Art. 14: en dan moet men tevens uitdrukken de quantiteit, waar voor men ftemt; 0f men naamelijk ftemt voor een volle Stem, dan alleen voor een vierde, een derde, de helft, twee derde, of drie vierde parten van een Stem.' Stemregl. Art 15. Maar moet iemand, die in qualiteit ftemt, ook uitdrukken de qualiteit waar in hy ftemt? Schoon zulks genoegzaam altijd gefchiedt, en het ook in zekeren opzichte als noodzaakelijk gerekend kan worden, zoo wordt het echter by de Wet nergens uitdrukkelijk gerequireerd; en meermaalen zijn de Stemmingen by een Man, wegens goederen aan zijne fluisvrouwe toebehoorende, gedaan, zonder uit te drukken, dat hy ftemde als Man en Voogd over zijn Buisvrouw, en fchoon 'er om die reden tegen geprotegeerd was, by decifie van den Rechter geapprobeerd en goed- gedaan. Iemand, die op fchriftelyken°Last voor een ander ftemt, is echter gehouden den Perfoon of Perfoonen, in wiens naam hy ftemt, zeer duidelijk uit te drukken niet alleen, maar ook by de Stemming te vertoonen het origineele Stemcedul, ten ware hetzelve in een ander Dorp gebruikt wierd, wanneer men met het vertoonen van een authentique copie voldaan kan. Refolutie ckr Heeren Gedeputeerden van den zj. Maart Wan-  XVI. C A P I T T E L. 195 . Wanneer iemand tegen de ftemming in oppofitie wil komen, dan moet hy 'er tegen prote* fteeren. Stemregl. Art. 34- Deeze Protes* ten worden in generaale en particuliere onderfcheiden. Generaale Protesten zijn de zulke, die niet op deeze of geene particuliere Stemmen, maar op de geheele Stemming in 't algemeen betrekking hebben. Dezelve worden direct, in 't begin der Befoignes, voor dat men tot het ftemmen overgaat, gedaan, en hebben plaats, wanneer men meent, dat de Stemming of in 't geheel niet te pas zoude komen, of om deeze of geene toevalligheden vitieus en onbeftaanbaar zoude zijn. Wanneer men ook fustineert, dat een der Perfoonen by Party geftemd, wegens ongequalificeerdheid, niet admisfibel zoude zijn, brengt men gemeenlijks op de eerfte Stem, die op zulk eenen valt, zyne oppofitie daar tegen in,byeen generaal Protest, om niet in de noodzaakhjkheid te zijn, van zulks by alle Stemmen, op zulk een Perfoon vallende, telkens te moeten herhaa- leIU , » Particuliere Protesten zijn de zulke, die* niet op de Stemming in 't algemeen, maar op deeze of geene byzondere Stemmen betrekking hebben. Dezelve worden by elke Stem* waar tegenze ingericht zijn, uitgebragt, en heb* benplaats, wanneer men fustineert, dat de Stemmer perfoneel niet bevoegd is te ftemmen; of dat de Stem buiten activiteit is; of dat het Stemcedul niet in de vereischte orde is; of dat da Stemming om eenige andere reden in 't geheel of ten deele onbeftaanbaar zoude zijn. In voorr-  196 STEMRECHT. gen tijd plagt men in 't doen der Protesten zeer omflagtig te zijn, dezelve met Wetten en argumenten uit de lengte ftoffeerende, terwijl toen tevens de gewoonte was, dat daar tegen door den Stemmer, een breedvoerig Contraprotest, van dezelfde foort, gedaan wierd. Maar federd is men van die noodelooze wijdluftigheid te rug gekomen, wordende nu de Protesten doorgaans zoo kort mogelijk ingefteld, en daar tegen door den Stemmer niets anders gezegd, dan dat hy de wettigheid zyner gedaane Stemming infijleert. Deeze kortheid kan echter ook te ver getrokken worden, gelijk al dikwijls, en meest al met een verkeerd oogmerk, plaats heeft. De Protesten toch, zoo dezelve iets zullen beteekenen, moeten zeer duidelijk behelzen de redenen, waar op dezelve gegrond zijn; zoo dat het niet genoeg zal zijn, te zeggen: dat'er tegen geprotejieerd wordt; of dat 'er tegen geprotefteerd wordt, om redenen nader te deduceeren; zelfs ook niet genoeg zal zijn te zeggen : dat 'er tegen geprotefteerd wordt, om reden dat de Stem niet valid is; of om reden dat de Stemmer tot ftemming niet bevoegd is • maar een Proteftant zal duidelijk moeten uitdrukken de reden waarom de Stem niet valid; of waarom dat de Stemmer niet tot Stemming bevoegd is; wanneer men, by voorbeeld, wil protefteeren tegen de Stemming wegens een Hornleger, 't welk met geen Huizinge voorzien is, dan zal men moeten zeggen: tegen die Stemming te protefteeren, om dat 'er geen Huizinge op het Hornleger gevonden wordt, en de Slem om die reden  XVI. CAPITTEL. 197 den flaapt. De noodzaaklijkheid hier van is evident; dewijl anders een Stemmer ten eenemaal in't onzekere is, wat bewyzen tegen hem zullen worden aangevoerd, en die onzekerheid hem ftelt in de volftrekte onmogelijkheid, om zich van de noodige tegenbewyzen te voorzien. Wy zouden dierhalven meenen, dat alle zulke Protesten, waar in de reden waarom met duidelijk is uitgedrukt, voor volftrekte nulliteiten moeten worden gehouden, en nooit recht behoort gedaan te worden op fatta, die in de Kerk met geallegeerd zijn. Die in de poslesfie der goederen is (zegt het Stemreglement Art. 34) <*ie zal de ftemming eerst doen. Maar zoo 'er nu twee zijn, die beide fuftineeren in de posfesfie te zijn? dan zullen^die beide moeten ftemmen, ert beide tegen elkanders ftemming moeten protefteerenj terwijl t in dat geval zeer onverfchillig zal zijn, by wien het eerst of laatst geftemd werde. Van deeze Stemmingen de daar tegen gevallene Protesten, moeten fchriftelyke Befoignes worden gehouden, en die Befoignes moeten van een ieder, ook door die, welke op fchriftelyken last van de Eigenaars geftemd hebben, door tand of Trk, in Prefentie van den Dorprechter,woeden onderteekend, Stemreglement Art. 66. - Wan neer 'er difpuit gevallen is, worden 'er doorgaan, tf genoegzaam altijd dubbelde Befoignes gehouden, welke, volkomen eensluidend zijnde, doo^ b.eidc  Ï98 S T E M R E C H T. Partyen over en weder worden verteekend. Zulke dubbelde Befoignes zijn, naar de Wet, juist met noodzaakelijk, maar hebben hun nut hierin, datze dan tusfchen de ftemming en overbrenging blyven in handen van beide Partyen; terwijl die dan daar door zijn beveiligd tegen veranderingen, die daar in gemaakt zouden konnen worden, en in ftaat gefteld, om 'er van te maaken de Afschriften , dieze in de verdere directie der Procedures noodig hebben. Voor dat die Befoignes geflooten zijn, mag iemand, ontdekkende, dat hy 0p een'onrechten No. geftemd heeft, zijn begaane faut corrigeeren, maar daar na niet, en wanneer dan naderhand bevonden wordt, op een onrechten No. geftemd te zijn, dan is de Stem caduc. Stemregl. Art. 14. Maar zoude men voor het fluiten der Befoignes ook geen andere fauten mogen corrigeerenV Het algemeen gevoelen is, dat de vryheid van correftie niet verder gaat, dan tot den No., om dat de Wet het daar toe bepaalt, en wy zouden ook zwaarigheid maaken om 't verder te extendeeren; te meer, daar uit veelvuldige correftien een groote confuüe geboren zoude konnen worden. Eindelijk zijn wy gekomen tot het UI. HoofdPOinct, de OVERBRENGING, hierin beftaanae: dat dc Befoignes van Stemming, zoo als die ra  XVI. C A P I T T E L. i9, i„ de Kerk gevallen zijn, op plaats, dag en uur, bv de Uitfchryving bepaald, worden overgebragt. Stemregl Art. 63. Tot die Overbrenging Sn ook twee Perfoonen by ftemnunge gecommitteerd worden. Stemregl. Art. 65.-— Wan Ter'er dispuit gevallen is, en dubbelde Befoig" s benouden zyn, worden 'er doorgaans van LL kan" twee Perfoonen tot de Overbrenging S£nd. Ook worden de Advocaaten of ProcufeuJs die uit last van de Eigenaars geftemd hebTen meest al mede gecommitteerd, en wel met ™it van fubftitutie, om langs dien weg de Overat va"™D ^ doQr iemand) ^SS^^ daar toe verkiezen. Deeze Overbrenging moet, in ftemmingen van vSS» ten Landsdage V^g>£ ^ -drr?*^S .efckied, mer, alwaar dan & neraaie Stemming StTÉgW in dat het Gerechte de Stem-bebeftaat hier in, dat net w Overbrenfoig„es van de Ge—erd en »t OjabJ» ^TdSfdePuivoer de gefte.de confotm dezelveae GecommitteerVolmngten opmaaU, kenen, en M dl Leden van J Ge- Cnllpffie der Heeren Geaepuitci zei Snc om aldaar geviftteerd, geappro, be«d,en na zulks nitgegeeven te worden. N 4 Betw  ftoo STEMRECHT. Deeze behandeling heeft 'er plaats, wanneer de ftemming zonder dispuit gefchied is. Maar wanneer 'er dispuit by de ftemming is voorgevallen, tweeërhande ftemmingen gefchied zijn, en men over de meerderheid oneens is, dan worden door het Gerechte twee verfchillende Proeuratien, op de van weerskanten geftemde opgemaakt, en die beide Proeuratien, door de refpective Gecommitteerden tot overbrenging en door de Leden van 't Gerechte geteekend zijnde, benevens de origineele Befoignes van ftemming over. gezonden aan 't Collegie der Heeren Gedepu-, teerden, om by Hun Ed. Mog. gedecideerd te worden, welke van die beide Proeuratien bj^ hoort te worden goedgekeurd. Indien 'er drievier- of meerderhande ftemmingen gefchied waren C't welk echter zelden of nooit gebeurt) zouden 'er ook zoo veele verfchillende Proeuratien opgemaakt en benevens de Befoignes overgezonden moeten worden. In het maaken van een Nominatie, ter verkiezing van een Grietman, gefchiedt de Overbrenging aan de Heeren Commisfarisfen uit het Collegie der Heeren Gedeputeerden van de Landen, die de uitfchryving gedaan hebben, welke zich verzeld met één der Commifen ter Secretarye, op den byde uitfchryving bepaalden tijd, naar de grieteny begeeven, en aldaar op de Rechtkamer de Befoignes van ftemming uit handen van de Gecommitteerden tot overbrenging ontvangen, dezelye by eikanderen in een pak verzegelen, en zooda- ._  XVI. CAPITTEL. aot zoodanig ter tafel van 't Collegie der Heeren Gedeputeerden van de Landen overbrengen. In alle andere ftemmingen van politieke gffr ken gefchiedt de Overbrenging aan het Gerechte van de Grietenye, om aldaar in de eerfte inftanT tie beoordeeld te worden; het welk echter misfchien geen plaats zoude moeten hebben, wanneer de Uitfchryving niet door den Gnetman maar (in 't geval by 's Lands Ordonn. III Boe*, Tit. n, Art. 17 gemeld) door de Heeren Gedeputeerden gefchied was. Maar in 't Kerkelyke, waar toe alleen de ftemmingen ter beroeping van Predicanten behooren, heeft eene andere behandeling plaats. By de ftemming in de Kerk wordt tevens een Beroepbrief voor den Beroepenen opgemaakt, en door de Stemmers verteckend, en die Beroepbrlei wordt dan vervolgens door Gecommitteerden, ter eerfter vergadering,^ * Clasfis, waaronder het Beroep forteert, overgebragt, om alaaar gevifiteerd en geapprobeerd te worden. Reglement op 't verkiezen der Predicanten, Art. 2. dien 'er by de ftemming dispuit gevallen, en men over de pluraliteit niet eens is, worden er twee verfchillende Beroepbrieven, benevens de Befoignes van ftemming, door wederzijdlche Gecommitteerden, aan de Clasfis overgebragt, om aldaar in de eerfte inftantie beoordeeld te worden, welke van die beide beroepingen voor wettig te houden zy. In dit laatfte geval wordt door N 5 . de  fiöfi STEMRECHT. de Kerkelyken geëischt, dat by de Befoignes gevoegd worde authentique Copie van 't Stemcohier tot de questieufe ftemming betrekkelijk. Comp. der Kerkl. mttcn, Tit. V, Art. g ZEVEN*  ZEVENTIENDE CAPITTEL. Rechtbanken; mitsgaders de perfmele be« negdheid en plicht des Rechters. T)e Stem-befoignes zijnde overgebragt,'Jast moeien vervolgens de verfchillen, by de ftemming voorgevallen, worden bepkit en gedea deerd, en hier omtrent komt m de eerfte plaats in aanmerking: Wie in deezen de eonpete^ Rechters zijn? Dan, daar zulks afhangt van de natuur der ftemmingen, die in verfchil zijn, zullen wy zulks by onderfcheiding moeten aanwyzen. In ftemmingen van Volmagten ten Landsdage, zijn Rechters de Heeren Gedeputeerde Staaten der Provincie; en die vonnisfen in deezen by arrest zoo dat van hunne gewijsden in dit ftuk *een Appel of Revifie plaats heeft; alzoo aan dat Collegie het recht, om de Proeuratien der Volmagten ten Landsdage te vifiteeren en te approbeeren, gevolgelijk ook het recht, om de verfchillen daar over te decideeren, prwatwe Competeert. Men zie te'-Staats Refolutien van den ai Febr. 1663 en HA Febr. 1679.  ao4 STEMRECHT. moeten worden geSS Z ^T*' uit de Staaten der drfllt ^ v t, ■ „ Land-quartier'en, bv den ":iren r ^mineerd. _ Z geltatueeid. „ Dat, wanneer by het ftemmen " -"-n Nominatie van een Grietman Tv "r " le r*?ficat,e der genomineerde Perfoonen! thd ; n Kn 6 Heere" Stadho«dere„ in der " u'tdeLa"den, om over de validiteit dier qua- " LlS- ï P!an° te^ee™, en dat e n t »geh* gehouden zal zijn, zich aan ;fttf ; ^ fubmitteeren-' »a» het zal dl reft in het oog moeten vallen, dat hier alleen gefproken wordt van een onbepaald getal, een^e Heeren, er, dat derzelver recht van cognitie aleen bepaald wordt tot de dispuiten over de quahfieatie van de genomineerde Perfoonen. Maar de bedenkhjkheden, die hier uit zouden konnen on ftaan, vervallen door 't geen men vindt in het Diploma van 't Erfftadhouderfchap, door de Heeren Maaten op den i9 Augustus r748 verleend waarby betrekkelijk deeze zaak aan Zijn Hoogheid gegeeven is de magt: „ om ingevalle * van Kmperye en Dispuit over de validiteit en « meerderheid van Stemmen te nomineeren zeven * Gecom™»eerden uit de drie Goën of Land" TTT\ des dat in den vierden graad aan n de Pretendenten der Grietenye niet en zij,, 55 gepa-  XVII. CAPITTEI" „ geparenteerd, dewelke in dat geval kennisfe „ neemen, en het dispuit of dispuiten decidee„ ren zullen." En uit de laatfte woorden van "t ia Art. van 't Regiem. Reform., volgens het welke een iegelijk gehouden is, zich aan de uitfpraak der benoemde Heeren te fubmitteeren, volgt, dat ook deeze Deciüen aan geen Appel onderworpen zijn. In alle andere politieke ftemmingen behoort de Decifie der verfchillen, daar by voorgevallen, aan V Gerechte der Grietenye, ivaar in de ftemming gefchied is; zoo echter dat die, welke z1Ch by de decifie van het Gerechte bezwaard vinden, daar van konnen appelleeren aan 't Collegie der Heeren Gedeputeerden, welke in dat geval verplicht zijn, het verfchil in cas de Appel ten fpoedigften te termineeren. Zie 't Stemregl. Art. 50. In 't beroepen van Predicanten ftaat de Decifie der verfchillen, by de ftemming voorgevallen, ter eerfter' inftantie aan de Clasfis, waar onder de Beroeping forteert. Van 't Vonnis der Clasfis kan worden geappelleerd aan de Deputaalen en van't Vonnis der Deputaaten aan het Synode. Men zie het Reglement op de verkiezing van Predicanten Art. 3. Zijnde wyders by dat Reglement Art. 5 geftatueerd: „Dat de gemelde Appellcn „ gedaan en in 't werk gefteld zijnde, en des ,-, onaangezien, de pluraliteit van Stemmen geen „ plaats°konnende vinden, de zaake gebragt zal „ wor-  soö STEMRECHT. é-worden aan de Heeren Staaten van 't Land „ omme daar inne te voorzien, volgens 'sLands » Refolutien, tot minfte kefievan de Kerke, „ ende meeste. ,..uste, ende eenigheid voor de „ Provintie. Dit Addres aan de Heeren Staaten wordt m de Kerkelyke Wetten Tit. XX VI Art. 4 mede. een ^./genoemd; ook wordt het in t algemeen als zoodanig befchouwd en behandeld; maar, naar het ons voorkomt, zal het meer voor een Recurfus ad Principem, dan voor een eigentlijk Appel gehouden moeten worden. Gezien hebbende welke Rechtbanken, in de byzondere gevallen, competent zijn, zullen wy nu in de tweede plaats moeten fpreeken over de perfoneele bevoegdheid van de Rechters en hier omtrent is de generaale regel: Dat alle de Leden eener Rechtbank bevoegd zijn, om de verfchillen, tot dezelve behoorende, te onderzoeken en te decideeren, ten ware zy daar by op eenigerhande wyze zijn geinteresfeerd, 0f aan den een of anderen der geinteresfeerden, binnen de verboden graaden, zijn geparenteerd; dan in dien opzichte is de Wet, ten aanzien der verfchillende Rechtbanken, weder onderfcheiden. Tot Rechters, ter beoordeeling der verfchillen over t maaken van een Nominatie van een Grietman, mogen, gelijk gezien is, geene andere genomineerd worden, dan die in den vierden graad aan  XVII. CAPITTEL. ao? aan de Pretendenten der Grietenye niet zijn geparenteerd; gebeurt zulks by inadvertentie, dan wordt daar van kennis gegeeven, en in deszelfs plaats een ander benoemd. Deeze parentagie hier alleen bepaald zijnde met betrekking tot de Pretendenten; zal de vraag zijn: Of die benoemde Rechters, indienze maar niet in den vierden graad aan de Pretendenten geparenteerd zijn, in alle verfchillen, by die gelegenheid voorkomende, als Rechters konnen fungeeren, zonder dat hunne parentagie aan de Stemmers, wier ftemmen betwist worden, in eenige aanmerking komt? Dit konnen wy niet denken; doch zouden meenen, dat de parentagie in dat geval niet op vier, maar op twee graaden zoude moeten worden gerekend, naar de bepaaling, die daar omtrent, ten aanzien van de Volmagten ten Landsdage in 't algemeen, gemaakt is, by Placaat van den 18 February 1768. Ook komt het ons voor, dat die parentagie aan den een' of anderen der Stemmers zulk een alleen onbevoegd maakt, tot het beoordeelen van de verfchillen over die Stemmen vallende , en dat ook die verfchillen by de overige Leden zullen konnen worden afgedaan, zonder dat daar toe eene adjun&ie of nieuwe aanvulling noodig is. By 't Collegie der Heeren Gedeputeerde Staaten zijn, volgens 't reeds geallegeerde Placaat van den 18 February 1768, uitgeflooten „alle „ die by de zaak eenig belang hebben, of aan „ de zulken, die daar by geinteresfeerd zijn, in „ con-  £08 •STEMRECHT. „ confanguiniteit of affiniteit tot in den tweeden H graad inclufive beftaan." Zoo 'er zulk een parentagie tusfchen hen en een of meer der geftemden plaats heeft, zoo zijnze in 't geheel uitgeflooten; maar zoo die parentagie alleen tusfchen hen en den een' of anderen van de Stemmers gevonden wordt, dan werkt die niet verder, dan ten aanzien van de Stemmen, door dezulken uitgebragt. Volgens een voorig Plavaat yan den 7 Ocbober 1750, is in deezen de uitfluiting geweest tot in den zesden graad; doch zulks is veranderd, om dat daar door het getal der Rechters al te zeer verminderd wierd; dewijl de overblyvende verplicht zijn, de zaak af te doen, en 'er nooit adjunétie gefchiedt, zelfs niet, wanneer 'er maar een enkeld Lid is overgebleven, gelijk zulks het geval, in de Dispuiten over den Landsdag van den jaare 1766, wegens de Grietenye ^Engwirden, geweest is, welke Dispuiten by een enkeld Lid, als reprefenteerende het geheele Collegie, hebben moeten worden afgedaan, volgens Staats Refolutie den 17 February van dat jaar genomen. Indien echter alle de Leden van 't Collegie kwamen uit te vallen, zouden by de Heeren Staaten extraordinans Rechters benoemd moeten worden ; dewijl 'er anders geen uitkomst zijn konde. Ten aanzien van alle andere Rechtbanken, waar voor eenige questien van die natuur konnen komen, is het, volgens 't meergemelde Placaat van den 18 February 1768, gebleeven by de  XVIT. CAPITTEL. 209 de bepaaling, die daar omtrent by x Placaat den 7 Octob. 1750 gemaakt is; zoo dat in dezelve als nog zijn uitgeflooten „alle, die by de „ zaak geinteresfeerd zijn, of aan de zulken, die daar by belang hebben, in confanguiniteit " of affiniteit beftaan, tot in den zesden graad ,, incluis. Nu zullen wy nog moeten befchouwen den Plicht des Rechters; en deeze is in 't algemeen, om de verfchillen te onderzoeken, en na zulks te deci- (}em . Het onderzoek gefchiedt naar de manier van procedeeren, waar van wy m't volgende Capittel zullen handelen; en het decideeren gefchiedt by ecnpaarigbcid of meerderhad van ftemmen; dan daar, ten aanzien van t laatfte, fomtijds eenige bedenklijkheid zal konnen vallen, zullen wy daar van het een en ander moeten zeggen. Indien 'er maar tweeërhande Advifen zijn uitgebragt, wijst zich de meerderheid van zelfs aan; maar wanneer'er eene meerdere verfcheidenheid in de Advifen plaats heeft, dan moet de pluraliteit op eene andere wyze gezocht worden; en wat regel heeft men hier in te volgen? De gedachten der Geleerden loopen hier vry wat uit eikanderen; doch wy maaken voor ons geen zwaarigheid , de voorkeur te geeven aan dat gevoelen, het welk by den Iiove deezer lro* q vincis  ftio STEMRECHT. vincie gevolgd wordt, om naamelijk in dat ge val de meerderheid te zoeken door famenvoegins van de verfchillende Advifen, naar de vermoedelyke neiging der ftemmende Leden, uit den aart der Advifen afgeleid; gelijk wy zulks met een en ander voorbeeld, tot deeze materie betrekhjk, zullen zoeken op te helderen. Wanneer van negen Rechters 3 een betwiste Stem goed doen voor t geheel, 3 voor de helft, en 3 alleen voor de vierde part, dan zal dezelve voor de helft moeten worden toegeweezen; door de drie eerfte Advifen te voegen by de drie volgende, om dat die, welke de Stem voor 't geheel wettig rekenen dezelve ten minften voor de helft willen adimtteeren. Wanneer ook 1 de Stem voor 't geheel, a voor de helft, en a voor een vierde goed doen, en 4 dezelve caduc verklaaren, dan zullen de drie eerfte foorten, te famen genomen, de pluraliteit maaken, en de Stem voor de vierde part moeten worden geadjudiceerd. Dit kan zelfs zoo loopen, dat men op een, geheel op zich zelfs ftaand, Advis van één enkeld Lid zal moeten condudeeren. Wanneer naamelijk 4 de Stem voor t geheel goed doen, 4. dezelve caduc verklaaren, en 1 dezelve alleen 'voor een vierde admitteert, en voor drie vierde caduc rekent, dan zal dezelve, volgens het Advis van dien éénen, voor een vierde toegeweezen en voor het overige caduc verklaard moeten worden; om dai de vier eerften, die de Stem voor't geheel ad mitteeren, dezelve ten minften ook voor een vierde part willen toevvyzen, en om die reden met dien  XVII. CAPITTEL. aiï dien éénen moeten worden /amengevoegd. Dit is alles, naar onze gedachten vry Maar; maar het kan echter ook zoo loopen, dat het bedenkelijk wordt. Wanneer'er, by voorbeeld, twee Stemmers zijn, en 4 van de Rechters de Stem voor caduc houden, terwijl 3 dezelve toewyzen aan den eenen, en a aan den anderen Stemmer: hoe moet in dat geval de conclufie vallen? Vermits de uitgebragte Advifen van geheel verfchillende natuur zijn, zoo zal hier geen famenvoemMP te pas konnen komen. Moet dan de Stem crduc worden verklaard, omdat daarvoor de meeste Advifen zijn? 'Er zijn evenwel van de Rechters maar vier die dezelve caduc rekenen, en daar en tep-en 3 en 3, dus te famen vijf, die dezelve voor valid houden, en zullen die, ten minften in zoo verre, niet dienen famengevoegd te worden, dat de Stem voor wettig gerekend worde, en dan als zoodanig toegeweezen aan dien, welke de 3 Advifen voor zich heeft? Naast zouden wy van gedachten zijn, dat de Stem in dat geval voor caduc zoude moeten worden geoordeeld; maar het blijft met dat al zeer bedenkelijk; De zwaarigheid is oorfprongehjk nier 10 oele*e  air AGTTIENDE CAPITTEL. D e wyze van Rechtspleeging, waar over wy thans zullen moeten handelen, is over 't algemeen, voor de byzondere Rechtbanken, op een egaalen voet; wordende de verfchillen, door de Rechters, na Partyen by monde gehoord te hebben, op een fummiere kennisneeming van zaaken, de plano gedecideerd, en de gevallene decifien by monde üitgefproken. Het een en ander zullen wy wat uitgebreider moeten voorftellen. De Rechtspleeging begint met het verhoor der Partyen. Maar wie zijn de'Partyen? De Ingezetenen zijn 't die geftemd en tegen elkanders ftemmingen geprotefteerd hebben, de Ingezetenen zijn dierhalven de eigentlyke Pariyen; ook konnen zy, buiten bedenking, of zelfs, of door hunne Gelastigden hun Recht bevorderen en verdedigen; veele voorbeelden zijn daar van voor handen, en in Predicants beroepingen gefchiedt het zelfs nooit anders. Maar in de ftemmingen van Volmagten ten Landsdage en andere politieke Bedieningen worden de gefiemde PerO 5 fbonen Manier van Procedeeren.  si8 STEMRECHT. fooncn doorgaans als de Partyen geconfidereerd; zoo dat de Citatien aan hun worden gedaan, de Dedudhen op hunnen naam worden geJd en gegeeven, en ook de Vonnisfen tuslhen hen Z£VT'T- 611 uiW<*en. Maar in welke hoedanigheid zuiien dezelve befchouwd moeten worden? Zal men hen moeten rekenen, recht, te komen tn eigen naam? Of zal men hen moeten aanzien, als vervangende het recht van de Stemmers, en dus te komen als Reprefentanten der Ingezetenen? Het eerfte fchijnt het algemeen begrip te zijn, dewijl ze altijd in eigen naam, en nooit als Gelastigden of Reprefentanten der Ingezetenen compareeren; doch het laatfte fchijnt ons meer met de natuur van de zaak overeen te komen. In \ algemeen zal het zeer onverfchilhg zijn, hoe men 't neeme; misfchien echter zal t begrip daar omtrent van eenigen «vloed konnen zijn op een vraag, die meermaaJen m bedenking gekomen is: of naamelijk de geftemden over de Commisfie ten Landsdage of eenige andere Functie met eikanderen konnen tranfigeeren, zonder voorweeten en preallabele appro- deHer^S,temmerS? DeCZe ^stie hebben öe Heeren Gedeputeerden in den grooten Landsdag van den jaare i699, (hoewel, zoo 't ons toeschijnt, met betrekking tof de Volmagten der steden) aan de Heeren Staaten voorgefteld ; noen daar 0p is, zoo veel wy weeten, geen Refolutie gevallen. De  XVIII. CAPITTEL. 319 De gemelde Partyen worden dan gehoord, en ten dien einde worden dezelve, tegen zekeren bepaalden tijd, geciteerd, om hunne verfchillen te bepleiten. Tegen dien tijd worden doorgaans door beide Partyen ingeleverd fchriftelyke Deduftien, waar by elk zyne belangen op de voordeeligfte wyze zoekt voor te draagen. Het Pleiten gefchiedt vervolgens by monde, gewoonlijk in deeze orde, dat de Proteftant daar mede een begin maakt, en conclufie neemt tot admisfie van 't protest; dat daar op door den Stemmer wordt geantwoord, en geconcludeerd tot wettig verklaring der gedaane ftemming; dat vervolgens door den Proteftant wordt gerepliceerd; en eindelijk door den Stemmer gedupliceerd; terwijl elk onder 't pleiten produceert en overgeeft zoodanige ftukken? als hy tot bewijs der fafta, by hem geallegeerd, noodig en dienftig oordeelt. Ten aanzien van de verplichting tot het bewijs, geldt de algemeene Regel, dat elk, die iets fielt, gehouden is hetzelve te beivyzen; onder de bepaaling nogtans by de Wet gemaakt; als zijnde by 't 34 Art. van 't Stemregl. geftatueerd: „ Dat zoo iemand tegen de ftemming van den „ Posfesfeur gedaan, wil protefteeren, of daar T, voor mede wil ftemmen, het dien zal incumbeeren, om zijn gerechtigheid, of de wettig„ heid van zijn protest te bewyzen." en wyders by de Interpretatoire Misfive van wylen den Heere Erfftadhouder van den 10 December I749> letter M bepaald; „dat de Gerechten ten .aan- „ zien  aio STEMRECHT. „ zien der Aanteekeningen, in de Stemcohieren „ gevonden, geloofd moeten worden, tot zoo „ lange het contrarie niet wordt beweezen." Maar welke Bewyzen worden in deezen geadmitteerd? Het fpreekt Van zelfs, dat de Bewv zen hier moeten zijn naar den aart der Rechts pleeging. Alles gefchiedt hier fummier, en dus konnen, ten aanzien der bewyzen, de itrifte regels van rechte niet gevolgd worden. Hiervan is het, dat in deezen op beëedigde Atteftatien recht wordt gedaan, fchoon anders, naar rechte, geen getuigenis van kracht is, dan 't geen door den Getuige, in 't Gerichte verfcheenen en aldaar, in tegenwoordigheid van Partyen' geëedigd, op examinatie van den Rechter is af' gelegd. Hier van is 't ook, daPin deezen op geauthenticeerde Copien van Brieven en Inftrumenten wordt recht gedaan, fchoon anders zulke Copien naar rechte geen kracht van bewijs zouden hebben, dan wanneerze,^ over roeping van Party, gecollationeerd waren. Doch in deeze beide opzichten is 't ook alleen, dat men ten aanzien der bewyzen, in deeze fummiere procedures, van het ftriafhT recht heeft moeten afwyken; terwijl in alle andere opzichten, betrekhjk de kracht der bewyzen, de regels van het gewoone recht gevolgd moeten worden. Maar zegt niet het Stemreglement Art. 36, dat om de kortheid des tijds en de meenïgvuldigheid der zaaken, in deeze procedures, eene femipkna proba.  XVIII. CAPITTEL. lil probatio voor bewijs zal worden gehouden? zoo fchynen fommigen het op te vatten , maar onzes oordeels is dat gevoelen de bunenfpoongheid zelve. De Wet zegt niet,dat zulks zal plaats hebben in deeze procedures; maar dat het zal plaats hebben in deezen, dat is in dit geval, m het geval naamelijk, in het voonge 35 Art. gemeld, waar aan het 36 Art. door het woordje en is vastgemaakt, en verbonden. En wat geval li dat? In het voorige Art. wordt gefproken van 't verificeeren van een protest tegen den Posfesfeu, gedaan: Zoude men het nu ook zoo moeten neemen, dat een Proteftant in dien opzichte met half bewijs zoude konnen volftaan? Dit is onmogelijk; hoe toch zoude de Wetgeever m alle andere gevallen vol bewijs eifchen, en tegen een Posfesfeur met half bewijs te vreeden zijn? daar een Bezitter, uit kracht der posfesfie,• alle prefumtie ten zynen voordeele heeft. Neen dit kan de meening niet zijn; en dat zelfs de waare zin van 't 36 Art. daar van zeer ver af is, zal onzes oordeels duidelijk blyken, indien dat Art. in Znn famenhang met het voorige nauwkeurig wordt nagegaan. In 't 35 Art. wordt met geftatueerd, dat een Proteftant zijn protest tegen den Posfesfeur gedaan, zoude moeten bewyzen; dit was reeds in 't 34 Art. gezegd. Maar m 't 35 Art. wordt gezegd, dat een Proteftant zijn protest tegen den Posfesfeur gedaan, met konnende verificeeren, ten tyde van het bedisputeeren der ftemmen, zal verbeuren zes Caroh-guldcns; en daar op laat de Wetgeever in 't 36 Art. volgen,  222 STEMRECHT. volgen, dat in deezen, dat is in dat geval, ten aanzien van t verbeuren der boete naamelijk, een femplena probatio voor bewijs zal worden gehou- van half bevvijs, van de boete zal zijn ontC r;n, ,dee/e eXpHcatie vertrouwen wy, dat alle verkeerde begrippen in dit ftuk, en de misbruiken die daar van fomtijds gemaakt worden, zullen ajn voorgekomen. Zulke mondelinge Playdooijen hebben 'er plaats ten aanzien van alle Dorpen, en op elke Sten, waar tegen geprotefteerd is, en wel naar de or-" de, waar m de Dorpen en disputabele Stemmen m de Cohieren gevonden worden. - Stem voor Stem wordt bepleit, beoordeeld, gedecideerd en uitgefproken Wanneer alle de Stemmen van een Dorp gedecideerd zij„, dan wordt het Dorp toegeweezen aan dien, waar voor de pluraliteit der Stemmen gevallen is. ~1 En wanneer op die wyze alle de Dorpen der Grietenye toegeweezen zijn, dan wordt deeindelyke conclufie opgemaakt, en de Grieteny toegeweezen aan dien, welke de pluraliteit der Domen voor zich heeft. Zie 't Stemreglement Art. 49. De toewyzing der Grieteny gefchiedt dan naar de meerderheid der Dorpen, en de toewyzing der Dorpen naar de pluraliteit der Stemmen, en nie wordt zoo nauw genomen, dat een halve ütem een dardendeel, en weder een dardendeel een vterde part overhaalt, en de pluraliteit doet heb- ten.  XVIII. CAPITTEL. nas ben. Zie 't Stemregl. Art. 15. Maar wanneer (gelijk fomtijds komt te gebeuren) de Stemmen in een Dorp, en die der Dorpen in een Grieteny komen te fteeken, en dus de conclufie, vermits de egaaliteit van Stemmen, niet kan worden opgemaakt, dan moet de decifie daar van gefchieden door het Lot, volgens de uitdruklyke bepaaling in 't Regiem. Reform. Art. 7. Wanneer dus, van 13 Dorpen in eene Grieteny, 6 zijn voor de eene, en 6 voor de andere Party, en de Stemmen in 't overige Dorp fteeken, dan moet het Dorp door 't Lot worden gedecideerd, en na zulks de Grieteny worden toegeweezen aan dien, welke het fteekende Dorp by het Lot is te beurt gevallen. Wanneer ook, van 12. Dorpen in een Grieteny, 6 zijn voor de eene, en 6 voor de andere, dan moet de Grieteny door het Lot worden gedecideerd. Maar wanneer van ia Dorpen 6 zijn voor de eene, en 5 voor de andere Party, en de Stemmen in het overige Dorp fteeken: moet 'er dan ook eerst over 't Dorp, en, wanneer dat aan den laatften te beurt valt, dan om de geheele Grieteny geloot worden? Dit konnen wy niet denken; dewijl in dat geval de pluraliteit buiten dat kan worden opgemaakt, en notoir is ten voordeele van den eerften, welke, gerekend datze ten aanzien van 't fteekende Dorp egaal ftaan, een Dorp meer dan de andere heeft. Sommigen meenen hier tegen een argument te vinden in het 49 Art. van't Stemreglem., zeggende: dat de Rechter ver- pacht  334 STEMRECHT. plicht is, op ieder Stem en Dorp aan Partyen te zeggen, tot -wiens voordeel de Stem of het Dorp geweest is; dewijl men daar uit fchijnt te moeten befluiten, dat ieder Dorp op zijn beurt gedecideerd moet worden, en dat de Loting ter decifie van een fteekend Dorp moet gefchieden, voor dat men tot het bedisputeeren van een volgend Dorp overgaat, en alzoo voor dat men kan , weeten, hoe 't met de pluraliteit der overige Dorpen zal uitvallen; doch de onbillijkheid, die hier uit zoude moeten voortkomen, is zoo groot, datze elk in 't oog zal moeten vallen, dewijl dan zelfs, in 't geval, dat van 13 Dorpen 6 waren voor de eene Party, en alle de andere 6 ftaken, en dus de eerfte genoegzaam 9 en de andere maar 3 zoude hebben, de laatfte nog in de mogelijkheid zijn zoude, om door het Lot de pluraliteit te bekomen. En zulk eene onbillijkheid konnen wy niet denken, dat de Wetgeever, by 't cmanecren van 't 7 Art. van 't Regiem. Reform., zal hebben willen invoeren. Ook ligt het, naar ons inzien, geheel niet in de woorden der Wet. Dat Art. zegt immers niet, dat de Loting zal moeten gefchieden, zoo dikwijls de Stemmen in een Dorp OF die der Dorpen in een Grieteny komen te fteeken; maar alleen, dat zulks zal plaats hebben, wanneer de Stemmen in een Dorp EN die der Dorpen in een Grieteny komen te fteeken, en wel met uitdruklyke byvoeging van deeze woorden: en dus de conclufie, vermits de egaaliteit van Stemmen, niet kan worden opgemaakt; zoo dat de Loting geen  XVIII. CAPITTEL. aa5 geen plaats kan hebben, dan alleen in 't geval, dat de conclufie buiten dat onmogelijk is; en hier om zouden wy meenen, dat, alfchoon de Stemmen in 't een of ander Dorp fteeken, echter met het looten gewacht moet worden, tot dat alle Dorpen zijn afgedaan, en men dus kan weeten, of de conclufie al of niet, buiten het Lot, opgemaakt zal konnen worden. Plet is wel zoo, dat volgens het 49 Art. van 't Stemregl., de Rechter verplicht is, op ieder Dorp aan Partyen te zeggen, tot wiens voordeel het Dorp geweest is ; maar dit kan zonder looten gefchieden, door aan Partyen te zeggen, dat de Stemmen fteeken, en alzoo het Dorp ten voordeele van beide of van geen van beiden is; en daar door zal, onzes oordeels, aan 't gemelde Art. genoegzaam voldaan zijn. By de verfchillen, over eene ftemming van Volmagten ten Landsdage, kan 'er nog eene bedenkelijkheid in 't maaken der conclufie voorkomen, door de verfchillende combinatie der ge- ftemde Perfoonen. Men ftelle, dat in een Dorp zijn ao Stemmen, en dat daar van zijn 8 voor A en B. Adel: St: E en F. Eigenerfd: Hoe moet nu de conclufie vallen? Moeten de combinatiën der Perfoonen blyven? Of moeten die gefcheiden en de Stemmen gefplist worden? Zoo de combinatiën moeten blyven, dan hebp ben  sa5 STEMRECHT. ben A en B uit den Adelyken, en E en F uit den Eigenerfden Staat, (in die famenvoeging hebbende 8 Stemmen,) de notoire meerderheid; en 200 is *t in den jaare i786\ by de decifie der questien in de Landsdag-ftemming op 't Bild voorgevallen, begreepen. Maar moeten de Perfoonen en de Stemmen gefplist worden, dan heeft wegens den Adelyken Staat A 8 halve, en dus vier Stemmen; B 8 halve en 3 geheele, dus ze~ ven Stemmen; C 9 halve, en dus vijfdebalf Stem; D op gelyke wyze vijfdehalf Stem; en uit den Eigenerfden Staat E 8 halve en 8 geheele, dus twaalf Stemmen; en F 8 halve en 4 geheele, dus agt Stemmen; en zoude alzoo de pluraliteit uit den Adelyken Staat aan B, en uit den Eigenerfden Staat aan E, moeten worden toegeweezen. Deeze laatfte berekening der meerderheid is, onzes oordeels, geheel abufijf, dewijl de Stemmen, gefplist wordende, geheel buiten het oogmerk van de Stemmers zouden werken. Maar ook konnen wy ons mét de eerfte wyze van toncludeeren niet vereenigen. Naar onze gedachten zal men onder het oog dienen te houden, dat'er twee Perfoonen, en ook maar twee Perfoonen uit ieder Staat naamelijk één, ten Landsdage worden gecommitteerd, en dat dierhalven, wanneer 'er uit een der beide Staaten twee gecommitteerd worden, die twee te famen maar één Perfoon uitmaaken; gelijk zulks in 't XIV Capittel beweezen is; en hier uit zal dan onzes oordeels volgen, dat de Gecommitteerden uit verfchillende Staaten, als diftincie Perfoonen, niet voor  XVIII. CAPITTEL. na? voor gecombineerd gerekend, maar op zich zeiven befchouwd moeten worden; maar dat Perfoonen uit een en denzelfden Staat gecommitteerd, als te famen maar één zijnde, gecombineerd moeten blyven, en niet gefepareerd behooren te worden. Op deezen grond zal dan de pluraliteit van eiken Staat afzonderlijk moeten worden berekend, en, in het voorgeftelde geval, uit den Adelyken Staat aan C en D, als te famen 9 Stemmen hebbende, moeten worden toegeweezenj terwijl de meerderheid uit den Eigenerfden Staat tusfchen E en F, gecombineerd hebbende 8 Stemmen, en E alleen, mede hebbende 8 Stemmen, door het Lot gedecideerd zal moeten worden. —■ En deeze wyze van concludeeren is ook, in een foortgelijk geval, in den jaare 1787 voorgekomen, by het Collegie der Heeren Gedeputeerden aangenomen en gevolgd. In eene ftemming tot het maaken van eene Nominatie van drie Perfoonen, zouden wy meenen, dat alle genomineerden voor onderfcheidene Perfoonen zullen moeten worden gerekend, en de Nominatie toegeweezen aan die drie, welke de meeste Stemmen hebben. —— Wanneer by voorbeeld, in een Dorp van ao Stemmen 8 Stemmen waren voor A, B en C. 5 - - A, F en E. 4 , - C, D en E. 3 - - D, F en G. dan zoude A 13, B 8, C in, D 7, E 9, F 85 en G niet meer dan 3 Stemmen hebben; en Pa in  fiï8 STEMRECHT. in dat geval zoude, naar onze gedachten, de Nominatie, naar de meerderheid, aan A, C en E moeten worden toegekend. Op deeze wyze worden dan de verfchillen, in cas van ftemming, by meerderheid of door't Lot gedecideerd, en een foortgelyke berekening der pluraliteit, by Stemmen en by Dorpen, heeft 'er thans mede plaats in de beroepingen van Predicanten, ten aanzien van zulke Beroepen, die uit twee, drie of meer gecombineerde Dorpen be- ftaan. Van oude tijden af heeft daarin eene andere berekening plaats gehad, zoo dat die, niet naar de meerderheid der Dorpen, maar alleen by pluraliteit van Stemmen wierd opgemaakt, wordende ten dien einde de Stemmen van alle Dorpen gaargefmeeten en conjun&im geteld. Men zie de Ordonnantie der Heeren Gedeputeerden van den 7 Maart 158a, in de Kerklijke Wetten Tit. V, Art. 7. Dit is op dien voet gebleeven tot op den jaare 1753, wanneer, ter gelegenheid van een Dispuit voor de Clasfis van Dokkum, over de beroeping van een Predicant in de gecombineerde Dorpen Waaxens enBrantgum, by haare Koninglyke Hoogheid gegeeven is eene Interpretatie, waar by verklaard wordt, dat het 7 Art. van 't Regiem. Reform, ook behoort plaats te hebben in 't beroepen van Predicanten : welke Interpretatie toen en federd gevolgd, doch eerst in den jaare 1758, op Refolutie van de Heeren Gedeputeerden van dat jaar, in de Kerkelyke Wetten, Tit. V. Art. ia. gebragt is. Va»  XVIII. CAPITTEL. aa9 Van deeze manier, om de meerderheid te berekenen, zullen echter moeten worden uitgezonderd de Kerke-, Dorps- en Armezaaken, mitsgaders bet heffen van extraordinaris Dorpslasten, dewijl, in die gevallen, geene overftemming, dan met drie vierde parten, plaats heeft. Men zie de Refolutien der Heeren Gedeputeerden van den 6 April 1683 en 25 JunY l69a- Nu zullen wy nog het een en ander moeten zeggen van de manier van procedeeren in cas van Appel; hetwelk, gelijk in het voorige Capittel gezien is, alleen plaats heeft in Vonnisfen by de Gerechten der Grietenyen geweezen, en in Vonnisfen by de Kerkelyke Rechters gevallen. By het 50 Art. van 't Stemreglement wordt gezegd, dat men zal konnen appelleeren van een Sum; of van een Dorp; of viel van de geheele zaak. Hoe zal dit moeten worden begreepen? Naar 't ons voorkomt, zal des Wetgeevers meening zijn, dat iemand, dien over 't geheel de meerderheid is toegeweezen, evenwel zal konnen appelleeren van Stemmen of Dorpen , die, naar zijne meening, te onrechte aan Party zijn toegekend. Maar waar toe, vraagt misfchien iemand, zal zulk een Appel noodig zijn, daar in cas van Appel alles op nieuws onderzocht en gedecideerd wordt? Wy erkennen, dat de practijk zoodanig is; maar de vraag is, of het eiP 3 gent-  S30 STEMRECHT. gentüjk wel zoo behoort te zijn. Wanneer iemand geappelleerd heeft, moet men dan niet rekenen, dat hy zulks alleen gedaan heeft van de Decifien, die tegen hem gevallen zijn? En zal hier uit niet moeten volgen, dat de Decifien ten voordeele van den Appellant gevallen, (indien zijn Party daar van niet geappelleerd heeft,) moeten blyven, zoo als ze by het Gerechte geweezen zijn? Indien de Appellant niet in 't algemeen, maar bepaaldelijk van de tegen hem gevallene Decifien geappelleerd heeft, zoude de zaak, naar ons inzien, nooit anders begreepen konnen worden; maar ook komt het ons over 't geheel zoo bedenklijk voor, dat wy aan de zulken, dien de pluraliteit wel was toegekend, doch eenige Stemmen of Dorpen, naar hun meening, te onrechte waren afgeweezen, zouden aanraaden, om ook daar van altijd te appelleeren, «n daar door alle bedenklijkheid weg te nee men; te meer, daar zy buiten de mogelijkheid zijn, om communie van Appel te maaken, dewijl zulks alleen ten aanzien der Decifien, waar van by de Party geappelleerd is, zoude konnen plaats hebben. Verder moeten wy doen opmerken, dat het Appel ex iisdem aclis moet worden beoordeeld en afgedaan, als zijnde by het Stemreglement Art. 55 geftatueerd: „ Dat in cas de Appel «, nooit andere ftukken zullen mogen worden ,, gebruikt, als die ter eerfter inftantie voort„ gebragt zijn," Maar waar uit zal men wee» ten,  XVIII. CAPITTEL. 231 ten, welke ftukken ter eerfter inftantie voortsebragt zijn? Naar onze gedachten zullen de Gerechten verplicht zijn, daar van aanteekening te houden; hoewel zulks, zoo veel ons bekend, niet in gebruik is. Ten aanzien van de Vonnisfen der Gerechten is by 't Stemregl. Art. 50 bepaald: „ Dat men „ daar van aan het Collegie der Heeren Gede„ puteerden, binnen tien dagen na afdoening „ der zaake, zal mogen appelleeren, na alvorens aan't Gerechte verzocht te hebben reau" ditie en nader decifie.» Maar als het Gereche de Reauditie weigert, of, geluk al dikwijls sebeurt, remitteert? Dan zal, onzes oordeels, het Appel zijn voortgang konnen neemen; dewijl het recht om te appelleeren niet aan t bekomen, maar aan 't verzoeken der reauditie is vastgemaakt. Maar als het Gerechte de Reauditie wel accordeert, maar tot een' anderen tijd uitftelt, dan zal, onzes oordeels, de tijd, binnen welke 'er geappelleerd moet worden, ftilftaan, of wel eerst beginnen te loopen van de uitfpraak, op de Reauditie gevallen. Ten aanzien van het Appel van Vonnisfen by den Kerklyken Rechter, in beroepingen van Predicanten, geweezen, is by het Reglement, op dat ftuk geëmaneerd, Art. 3 geftatueerd: „ Dat in5, dien iemand zich by de fententie van de ClasP 4 "  STEMRECHT. „ fis bezwaard vond, dezelve zal mogen appel-' „ leeren ad Deputatos Synodi, en vervolgens ad „ Synodum, zonder hem alvorens te mogen ad„ dresfecren aan de Staaten van 't Land; en „ dat een Appellant iuccumbeerende alleszins „ zal betaalen de kosten daar in gevallen." J Hier by is niet bepaald de tijd, binnen welke er geappelleerd moet worden ; en hierom denken wy, dat zulks zal moeten gefchieden binnen nen dagen, gelijk zulks, ten aanzien der Vonnisfen van de Gerechten, bepaald is by het Stemregl. Art. 50. Te meer, daar dat Stemreglement ook in de beroepingen van Predicanten moet worden geobferveerd, zoo als, ten aanzien van de wyze van ftemmen, de nitfchryviög de huiskondiging en klokklipping, cxpresfelyk bepaald is by het Regl. op de verkiéz. van Predic Art. 1 en 10. Zynde zulks ook overeenkomt^ de Kerklyke Wetten Tit. XXVI. Art. 6. " Het Appel moet, volgens het gemelde 3 Art van 't Reglement, gefchieden van de Clasfis ad Deputatos Synodi. Nu vindt men by de Kerkelyke Wetten Tit. XXVI. Art. 5 bepaald„ dat een Dienaar gedeporteerd op zulk een „ tijd, als de Deputaaten Synodi hun vergade„ ring hebben geflooten, en het Synodus voor „ handen is, willende appelleeren, genoodzaakt »» zal zijn, met ad futuros Deputatos, maar by de ... Synode zijn Appel aan te ftellen." Zal dit ook m Appellen wegens Beroepingen plaats hebben? Wy  XVIII. CAPITTEL. 333 Wy denken van niet; en zulks niet alleen, om dat daar van in gemelde Kerkelyke Wet niet wordt gefproken, maar omdat een Kerkelyke Wet geen politieke bekrachtiging hebbende, gelijk deeze is, niet kan de rogeeren aan een Wet, by de Hooge Overheid gemaakt. De Appellant fuccumbeerende moet, (volgens 't gemelde 3 Articul,) betaalen de kosten daarin gevallen. Maar nu zal iemand, die in de eerfte inftantie Appellant is, in een der volgende Geappelleerde konnen zijn: zal dan zulk een alleen moeten betaalen de kosten der inftantie, waar in hy als Appellant gefuccumbeerd is; of zal de Appellant in de laatfte inftantie fuccumbeerende, de kosten van alle voorige inftantien moeten voldoen? Naar onze gedachten zal ieder inftantie op zich zeiven moeten worden gerekend, en dus ieder Appellant moeten voldoen de kosten der inftantie , waarin hy gefuccumbeerd is, zonder wyders. Maar als een Appellant triumpheert: Wie zal dan de kosten moeten betaalen? Hier van wordt by de Wet niets gemeld, en daarom denken wy, dat zulks aan de decifie van den Rechter zal zyn overgelaaten; gelijk dit ook de meening fchijnt te zijn van 't geen, dien aangaande, by de Kerkelyke Wetten Tit. XXVI Art. 10 gezegd wordt, naamelijk: „ Dat de Appellant triumpheerende „ zijn regres zal hebben op de Appelleerde, tot „ deciüe van de Deputaaten Synodi." P 5 Ein"  «534 STEMRECHT. Eindelijk moeten wy doen opmerken, dat by de Kerkelyke Wetten, aangaande de Appellen, nog bepaald zijn eenige zaaken, waar van in het Reglement op de Verkiezing van Predicanten niet wordt gefproken; dus vindt men Tit. XXV. Art. 7. „Dat de Deputaaten, in cas de Appel, „ extraordinaris zullen vergaderen, tot kosten „ van den fchuldigen, en dat de Appellant daar „ toe provifioneelijk zal hebben te configneeren „ by den Burfarius, honderd Ryksdaalders . Tit. XXVI. Art. 6. „ Dat de Appellen binnen *, den tijd van vier weeken zullen moeten wor„ den vervolgd, en dat, indien iemand, opdien „ peremptoiren tijd, 2ijn Appel niet aangeeft en „ vervolgt, dezelve Van het recht des Appels „ zal verftoken zijn." En Tit. XXVI Art 7 „ Dat een Appellant gehouden zal zijn de Par„ ty advers, door authoriteit des Richters, by „ welke hy meent geinteresfeerd te zyn, zijn ,, Appel m tyds telaaten weeten, voor en aleer „ de Vergadering te famen geleid wordt, waar 1, op hy zich beroepen heeft." EINDE. LIJST  »35 LIJST der WETTEN TOT HET STEMRECHT BETREKKELIJK. Naar de orde des tijds gefchikt. I. Het STEMREGLEMENT; te vinden in *s Lands Ordonnantie Boek \9.LlT Zeer veele Articulen van dit Stemreglement ziin in deeze Verhandeling aangehaald, en fomri^e daar van geëxpliceerd Men zie Art I bl aa en 25. Art. II. bl. aa. Ait. lil. bl, Art. IV. bl 30, en na. Art. ^ r x A 8|ii4bl95x'ao!' iS-X^FS A^xx/bl. 55- Art. XXVII. bl 69kH4. Art. XXVIII. bl. 50, Si. 63' ?6\rAl^xXIS' Si&xiVi^S g; | : ÏR AÏt. XXXV?. bl. aao, aa,- Art XXXVIII. bl. 73, 79> 35, 9TV°A* XL bl' XXXIX, bl. 76» 93' ïoo» i0ï' art*  &S6 WETTEN. 76, 93- Art. XLI. bl. 3a, 140, 184. Art. LXV.bl. 184, 199. Art. LXVLbl 87, 184,100, Lfvnrïi ^8XVIL bL Ig4' '9o. A9rt ArV LXXILW4'^ Art' LXIX bLl84" H. Het REGLEMENT op het verkiezen der Predicanten ; mede te vinden in'. Lands Ordonnantie Boek IV. Tit. 00 uit het zelve zijn zijn in deeze Verhandeling aangehaald Art. I bl 64, 86, 23a. Art. II. bl. 201. Art. III. bl 20*' 231, 232, 333. Art. V. bl. 0.05. Art. X. bl' a"a IIÏ. Het PLACAAT van den 10 Maart 1735 behelzende eenige Poincten tot elucidatie , en vermeerdering van het Stemreglement; betrekkelijk tot de alienatie van goederen, waarvan een Stemcedul gepasfeerd is, of welke van het Stemrecht zijn uitgeflooten; en tot de decifien van quefheufe gevallen; te vinden in het Appendix van s Lands Ordonnantie pag. aa,. Daar uit is gelegeerd Art. LbE 44, 55, ï& i«, HU 145- Alt. II. bl. 59, 61, 119. Art. III. bl. ax. IV. De  WETTEN. »37 IV De STAATS RESOLUTIE van den * v^trekkeliik de Stemmen, be- l Mande nL39een Roomfclie Vrouw, wier Man Smeerdnis.el^°In deeze Verhandeling aangehaald bl. 76- V. Het REGLEMENT REFORMATOIR r H 2\?ne"srabLanS48brIntSe Vdz. A7PP^XDÏÏrnuit iSfeg ifgeerd Art. L bl £8 Art II.b . ^8 A| III. bl. aa, a3, a9,37, Sö, 4|- Art. 1 Art. VI. A,rt- V-J\a!' A^VII W.ÏI3 Art. YïïlfbïSiiïf bi xao.3 Art. XI bl 30, o 1 ct na. Art. XII. bl. ao4, ^05. Art. Xül. Sf"5J' Arf. xiv. bl. 66, i55> An. vVT3bl la. Art. XX. bl. 161, 173- Art.XXI. bl 148' Art. XXIII. bl. 148. Art. XXIV. bl. i6i,4i73. Art. LVI.bl.176. VI De EXPLICATOIRE MISSIVE van 7' Hoo-heid den Heere Prince Erfftadhouder, Lett. M. bl. aio, 019- Letu u- bl' s3' 3Ü' 4d VIT De PUBLICATIE van den 7 Oftober l75o, betrekkelijk de graaden van confangium-  338 WETTEN» teit en affiniteit, m de Rechtbanken deezer Provmtie te obferyeeren; te vinden in 't Appendix Van s Lands Ordonnantie pag. 123. __ ln deeze Verhandeling aangehaald bl. 208 en 209. VIII. De PUBLICATIE Van den r9 April 1751, behelzende Zyne Hoogheids explicatie van ï,6,A,rt van het ReSler«ent Reformatoir, betrekkelijk het in attiviteit brengen van Haaneftemrnen en losfe Hornlegers; te vinden in 't Appendix van's Lands Ordonnantie pag. 128. Dezelve is door ons geallegeerd bl. 37 en 39. IX. De PUBLICATIE van den 3 Maart r75a, over het inbrengen van Stemceduls door de Dorprechters; te vinden in het Appendix van 's Lands Ordonnantie pag. 180. By ons geallegeerd bl. 130. X- De PUBLICATIE van den 18 February 1768, behelzende eene nadere bepaaling, aangaande de graaden van confanguiniteit en affiniteit in de Rechtbanken deezer Provintie te obferveeren; te vinden in het Appendix van 's Lands Ordonnantie pag. 2i2. By ons aangehaald bl. 207 en 208. XT. F et PLACAAT van den 28 February 1770, behelzende eene Interpretatie van de 3 en 6 Aruculen van het Reglement Reformatoir, betrekke-  WETTEN. ft3S> trekkeliik de Huizen, by de Meyers op Tauxatie Sruikt i te vinden in de Verfamehng van Pla- Sn van x766 tot , pag- 3*9- Door ons aangehaald bl. 39 en IS4- XÏT. Het PLACAAT van den 13 OcTrober 1770, tot explicatie van het 4 Arttcul van hetRegSnènt Reformatoir, betrekkelijk het^gebruik 3er bygevoegde Landen; te vinden m de Veriameling van Placaaten van 1766 tot 177^ PaS' 364. By ons aangehaald bl. 43. XTlï. De STAATS RESOLUTIE van den 15 Oftob. 1770, over het omfchryven der bygevoegde Landen! By ons geallegeerd bl. 43- XIV. De PUBLICATIE van den ao April 1780, wegens den tijd der Stemming van de Dorps en Grietenye Ontvangers; te vinden in de Verfameling van Placaaten van 1778 tot 1787, bl, I08. . By ons aangehaald bl. 155. XV De PUBLICATIE van den ai April it8o, volgens welke die Plaatzen, die op etn Nummer meer dan één Stem hebben, met Mn Huizinge konnen volftaan; te vinden 11 de Veifameling van Placaaten van 1778 tot 1737, P^gIIit _ By ons geallegeerd bl. 4a en 45-  £4o VERBETERINGEN. BI. 30. reg. 2 en 3 ftaat: voor den jaare 1698 lees: voor het Reglement van den jaare 1698.' Bl. 49- reg. 17 ftaat: in 't XI Capittel. lees: in t XII Capittel. Bh 55- reg. 2 Placaat van den ro Maart 1733. /m: Stemreglement Art. 20 en Placaat van den 10 Maart 1733. BI. 74. reg. 12 en 13 ftaat: Perfoonen des Bezitters, lees: Perfoonen der Bezitters. Bl. 75. reg. 6 ftaat: terwyl de Bezitter ftaat enz. lees: terwijl de Bezitter minderjaarig is en ftaat enz. Bl- 75-..reg- n en ia ftaat: aan iemand, /ui juns zijnde, lees : aan iemand, buiten voogdv zijnde. Bl. 87. Hier dient agter aangevoegd: Dat de perfoneele redenen, waarom de Eigenaars van het Stemrecht zijn uitgeflooten, in 't VI Capittel gemeld, ook werken in de Meyers, in zoo verre toepasfelijk zijn. Bl. ior. reg. 16 ftaat: Maar hier uit. lees:Mmx uit de gemelde bedenkingen. Bl. 1x9. reg. 2X en 22, en bl. 121. reg. 23 en 24. ftaat: Placaat van den 10 Maart 17^0 lees: Stemreglement Art. 20 en Placaat van'den 10 Maart 1733. Bl. 199 reg. 4 en 5 ftaat: gecommitteerd worden. Stemregl. Art. 65. lees: gecommitteerd, en met fchnftelyke commisfie voorzien worden. Stemregl. Art. 65 en 70.  register. Aanzegging 188 Claufule van non revoca- Accrescentie 95 tie 135» I3* Aden na Combinatie 40 Adiviteit (buiten") 33 Conclufien 219, 225 Adelyke Staat 148 Conlignatie 233 Adminidratoren 108 Confolidatie 37 Advifen der Rechters 209 Contraften 115» "» Advocaaten 130. 199 Contraprotesten 190 Afkoopen 38. 87, 121 Convocatie i»5 Ambïtus crimen 115 Copien authenticq 220 Amptverkooping 181 Cor/>or« 5» Antwoord 219 Curatoren 53, 71, 74» 93» Appel 205. 215. 229,230, 108, 121 231, 233 Appellant 215, 233 Armehuizen 59 Datum der Stemcedull. 133 Arme zaaken 229 D-fecifie door 't Lot 223 Atteftatien 220 Decreet I20 Deductien 319 Diaconyen 59 Beroepbrief 201 Dijkgraaven 158 Beroepingen 64, 66 Dijksplichtigen 158 Befoignes 193, 197 Dijkszaaken 15b Bevoegdheid 207 Difpofitien 100 Bewijs 36,219 Disqualificatie 144,159,207 Bewijs (half) 221 Donatien 44. nS Bezitting 52, 55. I4L 197. Dood des Lastgeevers 140 217 Dorpen 58, 222, 223 Bouwen van Huizen 42 Dorprechters 130,154» 17»» Bruikers 82, 129 189, 191. J93 By voeging van Land 37, Dorpszaaken 158. 229 b 42, 44 Dubbelde Befoignes 197 Byzitters 153» 178, 179. Duplicq 219 184 Dwaazen 74 q Ede«  24- REGISTER. Edelen, 7, 168 Heften van Lasten 1 55» 229 Eed van zuivering 182 Hierlandfche Vrouw 165 Eeuwige huur 35 Hornlegers 29, 47 Eigenaars 50, 87, 129 Hornlegers (losfe) 37 Eigenerfde Staac 148 Huiskondiging "8 Eis;enerfden 7,170 Huizingen 39» 42» 47 Erfgenaamen 53» 61 Huur 122 Huur (Eeuwige) 34, 35 Huurders 82, 129, 240 „ Huwelijk 165 Fauten 198 Floreen 2 Friefche Vrouw 165 r „. ... Friezen 162 Inactiviteit I4S Fundo inbareru 31» i°3. Jnboorlingfchap iöS in Infaam 57» 144 Ingezetenen h 179 Inlegering 68 „ Inwoonders 1°° GiSthuizen 59 Inwooning i65 Geappelleerde 215 Geauthorifeerde 72 Geboren Friezen 163 K , I0(> SSSS" So Keiegoederen §8 Sfadii A Kerkelyke zaaken 64 ,155, Generaale Protesten 195 _ , . 20I> 2°f' 2o£ Gepermitteerde Religie 62 Kerkvoogden 1SS, 180 Gequalificeerden 159 Klnders 53, 85, 90» 104. Gedichten 58 Getolereerde Religie 62,76 K eyland _ 37, 44 Getuigen 192 Klokklipping 189 Gezindheden 62, 76 Koop 119 Goederen (Stemdr.) 25 Kosten 233 Goederen (uitgeOoot.) 33 Kosterye-goederen 60 Graaden (verbooden) 206, Koters 05 207, 208 Grietslieden 152,168,173» 184, 187. 200 Land ^ygevoegd) 37 J Grootouders 53, I04 44 Landsdag 147 Last (fchriftelyke) 129 H .nneltcmmen 16, 34 Leenslanden 60 Half bewijs 221 Legatarisfen 54, 01, 10O Handelingen il5 Liefhebbers 64, I7J  REGISTER. 241 Lot 223 I Partyen 217 Lutherfchen 63,65.77, J72 Paftoryen 59 Patriotten 171 I Patroonsgoederen 60 ! Perfoonen (infaame) 57 M gifiraaten 17^ petfoonen (ItemnerO 5 Mannelyke Voogdy 74 perf00nen fuitgefloot.) 57 Meerderheid 209,222,225. piaVd0oyen 222 . Pleiten 219 Meerderjaang worden 144 Plicht des Rechters 209 Mennoniten 63, 64, 66, Ploeggangen 27 77, 86, 172 piuraiiteit 209, 222, 225. Meyers 82, 129, 240 226 Militaire Edelen 169 p0ij,jeke Officiers 66 Militairen 167, 181 posfesfeur 51. 214, 221 Mindergedeelten 4*. 90 Posfesfie sa, 55, 141, >97, Minderjaarigen 73, 84 217 Munera publica 151, 179 poftulanten 130, 199 Predicanten Ó4, 155, 179, 201,205,217,225 Mmiralifatie 164, 173 Prefumtie 212 Protesten 195 Publieke Voogden 59 O nfchryving van Land 43 pupillen 73» 93 Onbevoegdheid 33.57- 207 Ongequalificeerden 159,182 Ontdoenvandequar.teiti43 Ql;llificatie l59, l6i Ontvangers i54> l/° NL , . Onzinnige 74 Qualiteit 143.194 Oppofitie 194 Ouderdom van 20 jaar 177 Ouders 53» * 179 prenia atatis 144 Schotfchietend 4»i3iiS>25 Verbaal van Stemming 193 Schriftelyke last 129 verbindtenisfen "3 Secretarisfeni53.i7?>l84>I8ö verboden graaden 206,207, Semiplena probatto 221 20$ Sequesters 52 Verhuuringen 122 steden , a , -r „ Verkoopers 54 Steeken der Advifen 212 yerkooping "9 Steeken der Stemmen 223 Verval derStemcedullen 135 Stellen 26 verwandelaars 54 Stembefoignes 193, 197 vicarye goederen 60 Stemcedullen 56,117,126, volmagten ten Landsdage 131» 133. 135» r92 i47,161, :86,199,219 Stemcedullen in blanco 134 Volmagtfchap 151 Stemcohieren 13, 14» 21 voogden 71, 93 Stemdraagende goederen 25 voogden (publieke) 58 Stemmen by last 129 yoogdesfen 71, 93 Stemmen in perfoon 127 Vrouw (Friefche) 165 Stemming 190, 193 Vrouwen 130 Stemming der Meyers 129 Vruchtgebruik 51,103,129 Stemrecht I» 18 Vruchtgebruikers 51 Stemreglement 19 Subftituit Grietman 188 Subftitutie 135 ,__ . „ Wandelkoop ï2i Weeshuizen 59 w o o .„» Wetten 19 lauxaticn 38, 87. 124 Woudiand 37,44 Teekening der Stemced.132 Wvze van Stemmen 183 Testamenten 1C3, 106,109 Toegelaaten Religie 62 Toonder deezcs 133 „ _ Tfan&afliQ iii, 218 Zetmeyers g£