Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1090 1881 UB AMSTERDAM  REIS * NAAR DE NOORD-WEST KUS T VAN AMERIKA. GEDAAN IN DE JAREN 1^5, 1786, I787 EN 1788. DOOR DE KAPTEINS NATHANIEL PORTLOCK E N GEORGE DIXON. Uit derzeïver oorfpronklijke Reisverhalen zamengejleU en vertaald* MET PLATEN. <:<<<<<<<<<<<<<<<«<<<^>>>>>>>>>>>>>>>>>>>+ Te AMSTERDAM, bij MAT TH IJ S SCHALEK AM%7 179 5- fy   inleiding: XJehalven menigvuldige andere voordeden voor de wetenfchappen in de zeevaart , heeft de laatfte reis van Kaptein cook naar de Zuidzee eene onuitputbare bron van rijkdom geopend voor toekomftige Zeelieden, die ter verkrijging van de kostelijkfte pelterijen op de NoordWest Kust van Amerika, wilden gaan handelen. Hoe zeer echter deze ontdekking overgroote fchatten beloofde en reeds in den jare 1780. aan een menigte menfchen bekend geworden was, werd er echter terftond geen acht op geflagen; en het leed tót het voorjaar 1785. eer «enige Heeren de vergunning van de Zuidzee Maatfchappij verkregen om dezen handel in de grootfte uitgeftrektheid bij uitfluiting te mogen drijven : wanneer er terftond twee fchepen tot eenen tocht naar gemelde Kust uitgerust wierden, welks verflag het onderwerp der volgende bladen uitmaakt. * 3 '% D«  iv' INLEIDING. De Reders ftelden alles in het werk om de onderneming wel te doen Hagen, latende niets onbeproefd, 't welk men ..maar ..denken, konde. iers tot den goeden uitflag te kunnen toebrengen. ' De pelterijen, welke men aan de Amerikaanfche Kust zoude opdoen , moegten in China verkocht worden, onder het onmiddelijk opzicht .van de Supercarga der Oost - Indifche Maatfchappij, voor welker rekening de fchepen op de te huisreis Honden . bevracht te worden. Maar de oplettendheid der Reders bepaalde zich in dit geval niet enkel tot geldwinst. Behalve» ^ mondbehoeften, welke gemeenlijk op de koopvaardijfchepen medegegeven worden en waarvan men thans zorgde het allerbeste in ieder zoort te bekomen, werd er een ruime voorraad van alle bedenkelijke middelen tegen het fcheurbuik aangefchaft; welke benevens eene onafgebroken inachtneming van Kaptein cooks handelwijze , van zoo veel invloed op de gezondheid des Scheepsvolks geweest zijn, dat er op dezen tocht van ruim drie jaren, onder allerhande luchtftreeken, van da beidé fchepen niet meer dan vier perfoonen geftorven zijn. Hoe zeer deze omftandigh'eid voor alle Zeevarenden van het grootfte belang is en daarom nimmer te veel kan C  i N' L E ï D I N Ot v; San bekend gemaakt worden , was zij echter op 'zich' zelve gecne genoegzame reden om het verflag van dezerï fcheepstocht in het licht te geven; doch het nut, welk de GeOgraphie en de Koophandel uit hetzelve kunnen trekken, zal genoeg zijn om de gemeenmaking van dit Werk te billijken. - Om er echter den Lezer een beter denkbeeld van te geven, zal het niet onvoegzaam zijn vooraf even aanteftippen wat vorige Zeelieden ten aanzien van de Amerikaanfche Kust verricht, en inzonderheid wat wij bij de ontdekkingen van wijlen Kapt. cook bijgevoegd hebben; en voorts kort optegeven wat 'er reeds ten aanzien van dien pelterij - handel gedaan is. De Ri'Jfifche Zeeman beëring, fchijnt deze onherbergzame Kust ten Noorden van Koning Georges Sound het eerfle ontdekt te hebben. Mij wordt verhaald op 58 gr. 28 min. N. B. land gezien en op 59 gr. 18 min. geankerd te hebben. Tscherikow ankerde, in het jaar 1741,, op de N. B. van 56. gr. Dat deze beide Zeelieden .de Amerikaanfche Kust. aandeden , is buiten twijflel ; maar op welke plaats is op verre na niet even zeker. De beste berichten, welke wij van deze reistochten hebben, zijn zeer onnaauw* 3 keu-  $ INLEIDING; Iceurig en de zeevaartkunde waa toentertijd in geeneri ■dzele tot dien trap van volkomenheid gebracht, welken zij zedert bereikte. Het is dus zeer mogelijk dat er zes of acht graden in da lengte gemist is, te meer dewijl de Kust op die breedte genoegzaam vlak OostWest loopt. In het Dagverhaal van eenen lateren fcheepstocht naar deze Kust, van don franc isco antonio maurelle, door Mr. daines barrington in het licht gegeven, vindt men het volgende» „ Thands poogden wij „ de Straat des Admiraals fonte uittevinden, offchoon „ wij den Archipel van St. Lafarus noch niet ontdekt „ hadden., welke hij gezeid wordt doorgezeild te heb„ ben. Met dit oogmerk doorfnuffelden wij elke baai „ en elke bocht langs de Kust, zeilden elk voorge„ bergte om-, en maakten des nachts een bijlegger, om ■s, deze opening toch niet te misfen. Na alle deze ,3, moeite, onder begunftiging eens Noord-Westen winds, ?, gedaan te hebben durven wij wel zeggen dat er gee„ ne zoodanige Straat gevonden wordt." Wat maurelle bewogen heeft om eene tastbare onwaarheid zoo ftellig te verzekeren is niet gemaklijk te begrijpen: daar de onmogelijkheid zijner verzekering, bij de minfte op* mer-  INLEID IN Q m imerking, van zelf in het oog loopt. Immtïs, indien hij waarlijk elke baai en elke bocht langs de Kust doorfnufeld, elke Kaap omgezeild en altijd des nachts een bijlegger gemaakt had, wierd daartoe, ook met den gunftigften wind, meer dan het dubbeld van den tijd vereischt, welken hij op deze Kust doorbracht» Maar de ontdekking der Koningin Charlottds- Eilanden gedurende deze onze reis, toont buiten tegenfpraak, dat maurelle nimmer bij die plaats geweest is, welke hij voorgeeft te vergeefsch gezocht te hebben De ligging van deze Eilanden toont baarblijkelijk dat zij den Archipel van St. Lafarus uitmaken en gevolglijk dichtbij de Straat van de fonte zijn: offchoon er verder onderzoek behoort te gefchieden eer men aan deszelfs opgefmukt verhaal het minfte geloof zal kunnen hechten. Dan,, bijaldien de Spanjaarden, in dit geval, geene Eilanden konden vinden ter plaatze, daar zij werkelijk gelegen zijn, hebben zij wederom op andere tijden land gevonden, 't welk wij nu louter denkbeeldig bevonden hebben. De Eilanden Los Majos, la Mafo en Si. Maria la Gorta, hebben wij vergeefsch gezocht; en om maurelles woorden, te gebruiken, durven wel zeggen-:  viii r N L E I D I N G| gen dat er zulke Eilanden niet gevonden worden. Zo, dat derzelver oogmerk eerder geweest is om toekomftige Zeevarenden te misleiden, dan dezelven van eenigen dienst te zijn. De beroemde Zeeman Kaptein cook deed de Amerikaanfche Kust aan op 44 gr. N. B., doch had geene gelegenheid om er te ankeren voor hij Nootka be^ reikte , welke hij Koning Georges - Sound noemde. Het Hechte weder belette hem vervolgends in het gezicht van het land te blijven tot op 55 gr. 20 min. N, B. Van toen af zeilde hij meestal langs de Kust, bepaalde de ligging van Kaap Edgecumbe, en ontdekte Kaijes Eiland, Prins Williams - Sound en Cooks- Rivier. Hij vond geene pelterijen dan op deze beide laatstgenoemde plaatzen en in Koning Georges - Sound'; en dus viel de aandacht der genen die dezen handel in het oog hadden, voornamelijk op deze plaatzen. Wie de eerften waren, die denzelven ondernamen, is niet algemeen bekend ; doch het is zeker dat zij niet koen genoeg geweest zijn om regelrecht uit Engeland fchepen derwaards te zenden. Althans het eerfte fchip, welk op deze nieuwe vaart gebruikt werd was in China uitgerust; te weten een brik van zestig ton en twintig man  INLEIDING; m man onder Kapc. hanna. Hij zeilde in Grasmaand 1785. uit Tijpa door van Diemensflraat, tusfchen het Japanfche Eiland Kiuftu en Tanaxima, en kwam in Oogstmaand te Nootka-Sound aan. Kort na zijne aankomst, onderftonden de inboorlingen het fchip aanteklampen, doch werden met groot verlies afgeflagen. Dit gevecht maakte op een maal aan alle vijandelijkheden een einde, en de Indianen handelden zedert rustig en ^ vriendelijk. Het fchip vertrok in het laatst van Herfstmaand uk Nootka-Sound en kwam nog voor het einde des jaars te Macao terug. De zelfde Kaptein zeilde in Bloeimaand 1786. we. derom uit met het fnaauwfchip de Zee-Otter, van iao ton en 30 man; kwam in Oogstmaand te Nootka-Souni en in Sprokkelmaand 1787. te Macao terug. Het fnaauwfchip de Leeuwerik van aso ton en 40 man vertrok in Hooijmaand 1786. van Macao onder bevel van Kaptein peters. Hij moest, ingevolge zijnen last, de koers langs Kamfchatka nemen en de Eilanden ten Noorden van Japan bezoeken: doch men heeft vernomen , dat hij, den 20 van Oogstmaand te Kamfchatka aangeland en den 18 der volgende maand van daar vertrokken zijnde, aan de Koper - Eilanden het fchip verloor; en dat er Hechts twee man zijn afgekomen In-  i inleiding; Intusfchen waren in het begin des jaars 1785. twee fchepen te Bombaij uitgerust, onder het bevel van jaCob strange, eenen der voornaamfte rederen. Zij zeilden van Bombaij naar Batavia en gingen door de Straat van Makasfer, vervolgens voeren zij beoosten de Pekw - Eilanden , de Zwavel-Eilanden voorbij en kwamen in het laatst van Zomermaand te Nootka of Koning Georges-Sound, waar zij den Chirurgijns maat Mackeïj achterlieten en naar Prins WHIiams - Sound? ftevenden, hebbende tusfchen beiden op 51 gr. N. B.. eene uitgeftrekte Sound ontdekt, waar aan zij den naam van Koningin Charlottes - Sound gaven. Insgelijks werden er in het voorjaar van 178Ö'.. twee fchepen uitgerust in Bengalen te weten de Nootka; Kapt. mearei en de Zee-Otter Kapt. tipping, De eerfte overwinterde in Prins Williams - Sound\ waar Kapt. dixon hem aantrof en bijftand verleende; gelijk zulks in het verhaal der Reize breeder voorkomt. De tweede vertrok, weinige dagen later, van Kaicurta* liep door de Straat van Malakka, over de Chinefche Zee, tusfchen Korea en Japan; bezocht de KurilifcAe Eilanden en landde in Herfstmaand in Prins WillamsSound aan, doch aldaar de twee fchepen van den Heer' strange ten anker vindende, vertrok hij waarfchijnlijk naar  INLEIDING, si 'tiaar Cooks - Rivier ; en is voor» verongelukt, wijl men zedert niets van dit fchip vernomen heeft. . De Imperial Eagle , onder bevel van Kapt. berkleij, zeilde in Slachtmaand 1786". uit O [lende, deed de Allerheiligen Baaij in Brafilie aan, en ging van daar rechtftreeks naar de Sandwich-Eilanden. Hier eenige ververfchingen opgedaan hebbende, kwam hetzelve in Zomermaand te Nootka aan, en zeilde vervolgens Zuidwaards tot op 47 gr. 30 min., aldaar ettelijke goede Havens ontdekkende. Meerder bijzonderheden, benevens het handelgeluk van dit en de overige vermelde fchepen Zal de Lezer in den loop van dit werk aantreffen. De Portugeefen te Macao zo veel fchepen met pelterijen van de Amerikaanfehe Kust in hunne Haven ziende aankomen en derzelver aanzienlijke winden vernemende, was er een ondernemend Koopman, die in Louwmaand 1788, twee fchepen derwaards uitrustte , en het eene aan Kapt. mear es toevertrouwde, welke tijana een Opperhoofd van de Sandwich-Eilanden op een vorigen tocht herwaards gekomen , bij deze gelegenheid wederom naar Atoui bracht. De beroemde Franfche fchepen la Bousfol en VAflrolabs zijn insgelijks aan de Amerikaanfche Kust geweest en hebben er eenige pelterijen bekomen, maar ook ongelukkig twee floepen met verfeheiden jonge lieden van aanzien verloren. ** 2 Bij  » INLEIDING. Bij dit kort verflag van de verfchillende tochten naar de Noord-West Kust van Amerika, dient nog gemeld te worden, dat de Heer william bolts reeds in 1781. een gewapend fchip van 700 ton uitrustte, om nevens een voorraadfcbeepjen van 45 ton, uit Trieste, onder Keizerlijke vlag, tot dezen handel en het doen van ontdekkingen , uitteloopen. Voortreflijke mannen in verfchillende wetenfchappen zouden aan deze Reis hebben deel genomen, en op de verzoeken, aan alle de Zeemachten gedaan om deze fchepen in derzelver Havens wel te ontvangen, waren gunftige antwoorden ingekomen. Maar deze veel belovende onderneming raakte in het riet door ettelijke eigenbatige lieden, welke toentertijd te ÏVeenen veel gezags hadden. Waarmede wij de ontdekkingen van wijlen Kapt. cook vermeerderd hebben, is uit de algemeene kaart van onze Reis genoeg te zien. Wij voegen er alleen bij, dat dezelve uit de kaarten van Kapt. dixon en Kapt portLock is zamengefteld; terwijl de eerfte, bij het verVaardigen van de zijne, zich tevens bediend heeft van eene kaart van de Reis der Nootka, hem door den Heer ros"s medegedeeld, als mede, ten aanzien van de" Kust tusfchen Kaap Cox en Woodij Point, van twee kaarten der Kapt. Cuise en hanna, en met betrekking tot het Zuidelijker gedeelte van een kaart van Kapt, berkleij. IN-  INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. Oprichting van de Maatfchappij van Koning Georges-Sound. Aankoop ^ van twee fchepen. Bemanning van deze/ven en namen der Officieren. Tocht van 's Gravefend tiaar Portsmouth. Verrichtingen aldaar. Vertrek van Portsmouth. Komst te Guernfeij. bl. i TWEEDE HOOFDSTUK. Verrichtingen te Guernfeij. Voortzetting der reize naar Madera. Aankomst aldaar in de Baai Funchal. Komst te St. Jago en ontmoetingen aldaar. Voorzorgen tegen den regen en het zoele vochtige weder ender de Linie. Reize naar de Falldands- Eilanden en aan- - komst in Egmonds- Haven. . ... »• y DERDE HOOFDSTUK. Verrichtingen in Egmonds-Haven. Overblijfzelen van eenige huizen. Ontmoeting van twee fchepen. Wijze van de traan uit het fpek der Zee-Olijphants te trekken. Zij verlaten Egmonds-Haven en zeilen naar de Staten-Baai. Onderfcheid tusfchen de Zee-Leeuw en ZeeOlijphant. Vertrek van de Falldands-Eilanden. Stormig weder bij het omzeilen van Kaap-Hoorn. Vruchteloos zoeken naar Los-Majos. Zij komen in het gezicht vaa Owhijb.ee. - » . 16 VIERDE HOOFDSTUK. jdar.homst in Karakakooa-Baai. Onrustig gedrag der inboorlingen. Vertrek van daar. Komst te Woahoo. De inboorlingen brengejt hun water en Virverfchingen. Verflag van de tegenwoordige regeering op de Sandwich-Eilanden. Komst te Oneehovv en verrichtingen aldaar. .... n, • . —4. VIJF-  INHOUD. VIJFDE HOOFDSTUK. Vervolg der verrichtingen te Oneehow. Wijze van het Varkenvlecsch intezouten onder deze luchtftreek. Vertrek van OneehowÉZ van de zoets wortel gebrouwen. Zij komen in het gezicht d»r kust TJ™ïll-a'n0"/mTe". Rusfen' die *M daar ophielden. Aankomst in Cooks- Rivier. Bezoek van den Bevelhebber der RusJen. Mheren /« Kool-haven, Verfcheiden verrichtingen aldaar. Overvloed ra» Zalm. Zij bezoeken het verblijf der K^L. Derzeiver levenswijze. Zij zeilen de Rivier verder op. . . y. 31 ZESDE HOOFDSTUK. De inboorlingen komen met pelterijen aan de fchepen -, hunne geaertheid. Korte befchrtjving van het lar.d, de luchtsgejïeldheid en voortbrengzelen. Vertrek uit de Handel-Baai. De inboorlingen verzoeke» om hulp tegen de Rusten. Zij verlaten Cooks-Rivier. Vergeeffihe pooging om in Prins Williams-Sound te komen. Zij worden te leur gefield in hunne hoop om Kruis-Sound of de Baai der Eilanden aantedoen. Vruchtelooze poogingen om Koning Georges - Sound inteloopen. Tocht naar de Sandwich-Eiianden. Aankomst te Owhiihee. Verrichtingen aldaar. Tocht naar VVoahoo. .„ « 59 ZEVENDE HOOFDSTU TL ■Verrichtingen te Woahoo. Bezoek van den Koning taueeterre Oprichting eener Eatooa en oferhande aan hunne Goden. Voorgenomen aanval op het fchip. 'Zij krijgen twee Indianen aan boord om mede te gaan naar Atoui. Affcheid van taheëterre en vertrek van Woahoo. Aankomst in Wijmoa-Baai op het Eiland Atoiri Verrichtingen aldaar. Bezoeken van abbenooe en den Konin<* taao. Tocht naar Oneehow. 'Terugkomst 'in Wamoa - Baai. Verflag van den Landbouw dezer Eilanders. Derzelver gedienftigheid Voorval met nohomitehttee, en vertrek van daar. , A CHTST E HOOFDSTUK. Tocht van de Sandwich-Eilanden naar de kust van Amerika. Aankomst te Rlontague-Eiland. De fchepen worden gekielhaald. Verflag van eenen tocht van Kapt. dixon met de floepen. Ontmoeting ■van een fchip uit Bengalen. Verflag van deszelfs wedervaren. Een mach'  INHOUD. machtigs flam diefachtige Indianen bezoekt hen, en plundert de floepen. De fchepen fcheidin van elkander. Bezoek va t andere inboorlingen. De Noot ka komt bij hun. De groote boot d-iet twee tochten naar Cooks-Rivkr. Overvloed van Zalm. Vertrek der Koning George uit Etches-Haven. . . » . bi. 79 NEGENDE HOOFDSTUK. Vertrek uit Etcb.es- Haven. Verflag van dj Inbtorlingen van Prins YVilliams-Sound en bedenkingen over het aanleggen van eene Volkplanting aldaar. Vaart langs de Kust. Aankomst in PortlocksHavefl. Ontmoeting met een kleine partij Inboorlingen. Vertrek van de groote boot. Ainkomst van eene grootere partij Indianen , als mede van eene tweede en derde. Kapt. p 6 ut l.ock bezoekt de wooning dir Indianen. Terugkomst der groote boot en verflag va t haar wedervaren. Indiaansch grafteeken. Bezoek en zonderlinge handelwijze van een partij Indianen. Verflag van de 'levenswijze der Inboorlingen. Zeldzaam jieraad der Vrouwen. Proeve van hunne j Taal. Zeldzaamheden, üedenkingen over de vaart op deze Kust. ■ iüè TIENDE HOOFDSTUK. Tocht van de Amerikaanfche Kust naar de Sandwich - Eilanden. Verblijf aan Owhijhee en verrichtingen aldaar. Zij krijgen te Atoui bericht van Kapt. dixon. Zeilen naar Oneehow. Bezoek van den Koning en abbenooe. Verflag van het omkoomen van Kapt. cook. Baldadige Handelwijze der Gr men. Poe» ar bare gejlraft. Bericht voor Zeevaarenden tmtrent de SanJwichEilanden. Tocht naar China; de Eilanden Tinian en Saijpan. Aankomst te Wampoa. . . „ .143 ELFDE HOOFDSTUK. Kapt. dixon vertrekt uit Prins Williams-Sound. Ontdekking van Port Mulgrave. Verflag van deze Baai en. van hunne verrichtingen altaar. Zonderlinge wijze van Begraven. Aankomst in NorfolkSpund, Handel, geaartheid en zeden der Inboorlingen. Ontdekking van Port Banks; en vervolgens van de Koningin CharlottaEilanden. Voorfpoedige Handel in Cloak-Baai. Hippah-Eiland. Verfchillende ontmoetingen met de Inbtorlingen. Kaap St. James, Ferttek Tan de Koningin Cuarlotia-Eilanden. Befchrijring van de- zelj  INHOUD. 155 TWAALFDE HOOFDSTUK. Noord - West Kust var, Amerika «t van ^ derzelver ^Linten Vat,ek naar * Sandwich -Eilanden. Verrichtingen en oVtZ Jt gen aldaar. Algemeen Bericht van dezelve. & hor"b™Se7 Taal, Kleeding, Sieraden, Werktuigen en GeaartheU dlrEiland^ n Rets naar Chmn. Aankomst en verrichtingen te ulcZ G^ïalaZ WamPü' Gelukkige aankomst fan de Koning m DERTIENDE HOOFDSTUK. Verdere verrichtingen te Canton. Narichten omtrent Tiiana en des- ' zelfs verbhtf'te Canton. 2k»fc* bijzonderheden rakende "1 Jol benevens de Taal Godsdienst en zeden der Chinezen, Verflag vin' het beloop des Pelterij handels u Canton. Terug reis naar Engeland! 046 REL  09*   REIZE naar db NOORD-WEST KUST van AMFRt^a EERSTE HOOFDSTUK. Oprichting van dc Maatfchappij van Koning Ceorge»Sound. Aankoop van twee fchepen. Bcmamhw van dezehen en namen der O^te/en/Tochl vZ ^ciJZ naar Portsmouth. Verrichtingen aldaar. Vertrek Zn Portsmouth. Komst te Guernfei. '"hck van Alhoewel de beroemde Zeeman, Kaptein cook, niet tegenrtaande alle zijne kunde en aanhoudendneid, het groote voorwerp zijns tochts naar de Westelijke kusten van Amenm te weten de ontdekking van eenen bevaarbaren doortocht van het Noordelijke gedeelte der Stille Zee naS den Noorder-Oceaan, niet konde bereiken; verrijkte hij nogthans de natuurkunde met verfcheiden nieuwe ontdekkingen en opende verfchillende nieuwe en uigebreide uitzichten voor den Koophandel. Daar toch de Keizen, welke onder de tegenwoordige regeering gedaan werden, met de belangloorte inzichten oldernomftf en daarom ook zonder de minfte terughouding, aan de Wereld medegedeeld wierden; kreeg ieder volk en ieder bijzonder mensch gelegenheid om nieuwe ontwerpen te fmeden, het zij ter bevordering der wetenfchappen, het zij ten nutte des Koophandels. J  I7S5Bloeimaand. 3 REIZE NAAR DE Onder anderen had het denkbeeld, door Kaptein cook aan de hand gegeven, dat men eenen voordeeligen handel in pelterijen tusfchen Amerika en China zoude kunnen drijven, tot de verfcheiden tochten uit Afia naar Amerika, waar van in de Inleiding verflag gedaan is, aanleiding gegeven; en fchoon deze ondernemingen naar mate der gevaren en der aatigeleide hoofdzom geene benijdenswaardige winften aanbrachten, waren zij nogthans van veel nut voor het algemeen. De grenzen der ontdekking werden er verder door uitgebreid, en de fcheepvaart in het Noordelijke gedeelte des Stillen Oceaans veiliger gemaakt. De Zuidzee-Eilanders werden, door dezelven, meer en meer gewoon met de perfoonen, de zeden en den handel der Europeanen. Zij leerden aan de Wilden van Amerika dat fterkte altijd behoort ondergefchikt te zijn aan een billijk bellier : en door de ontdekking der Ahooa Indiaanen op de kusten van Noutka Sound, (welke uit den ffaat der wildheid reeds zoo ver gevorderd waren , dat zij de pelterijen, welken zij reeds aan Kaptein hanne hadden toegezeid, aan KapteinsTR a nge voor geenen prijs wilden verkoopen) bevestigden zij deze voor het menschdom trooftelijke waarheid, dat befchaving eri goede zeden altoos hand aan hand moeten gaan. In het verloop der eeuwen, komen er dikwijls tijdperken, dat het menschdom, door eenen overeenftemmenden geest, tot ondernemingen van den zelfden aart wordt aangedreven. Columbüs en gama waren gelijktijdig werkzaam, de een in het ontdekken der westelijke landen, en de ander in het doorfnuffelen der gewesten van het Ooften. In dezen tegenwoordigen tijd hebben de Engelfchen, de Franfchen en de Spanjaarden zich, in het zelfde tijdftip, bezig gehouden in het onderzoek van elke kust en elke kreek,"met het lofwaardige oogmerk om het menfcheiijke geflacht te bevoordeelen en deszelfs geluk, te vermeerderen. Terwijl deze gevaarlijke onderne- min-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. mingen dus van de Ooflelijke grenzen van Afia tot ai de Westelijke ftranden van Amerika wierden door°ezc ondernamen eenige particulieren eenen zoortgelijken, ''tak veel hachlijker, tocht uit Engeland. In Bloeimaand d. jaars 1785 richtte richard cadman etches , mi eenige andere Kooplieden, een Maatfchappij van Koophat del op, onder den naam van de Maatfchappij van K nïn'g Georges - Sound, om handel te drijven in pelterijen van de Noord-West kust van Amerika op China. Tc dit einde verkregen zij eene vergunning van de Zuic zee Compagnie, welke zonder zelve eenigen handel t drijven, dien echter aan ondernemender Kooplieden moeit lijk maakt. Zij voorzagen zich insgelijks van de toeitem ming der Oost - Indifche Compagnie, welke ten zelfdei tijde aannam hen eene lading thee uit Canton te latei overvoeren. Deze onderneming der Maatfchappij van Ko ving Georges - Sound is alleen genoegzaam om aantetoonen wat Engelfche Handel - Maatfchappijen en Engelfche capi talen zouden ondernemen en uitvoeren, indien zij tegen: geene vooroordeelen te worftelen hadden, of door geenc monopoliën belemmerd wierden. Ter volvoering van deze onderneming kocht de Maatfchappij een fchip van driehonderd en eene fnau van tweehonderd ton ; en dus fchepen van dat maakzel en die zwaarte, als Kaptein cook, na voldoende proeven, aanprijst als de gefchiktfte voor zeer verre reizen; hoedanige er ook, door de ondervinding der Kooplieden, in grooten getale in Engeland gevonden worden. Deze fchepen werden terftond op de werf gebracht, om tot zulk eene langdurige reize volkomen gereed gemaakt te worden. Doch met al de bekwaamheid en den fpoed der fcheepstimmerlieden van de Theems, liep het echter aan tot aen achtiten van Hooimaand eer de fchepen te Dept ford voor anker kwamen, om aldaar van want en touwerk voorzien te worden, volk aantenemen en zo veel voorraad en andere noodwendigheden aan boord te A 4 krjj- 3 m ni 785. r Bloeimaand <■■> ir :s :t 11- it fe 1 t Hooimaand. 8  4 REIZE naar de Hooimaand. ] j i 1 i J I krijgen als op eene reize van die langdurigheid en ver^ fcheidenheid vereischt wierden. Men kocht niet dan de beste levensmiddelen, als zijnde bij flot van rekening het beste koop, en men gebruikte de uiterfte voorzorg om alles aantefchaffen, wat de gezondheid van het fcheepsvolk bewaren en tot deszelfs verkwikking dienftis zijn konde. * J Intusfchen hadden de eigenaars aangefteld tot Kaptein van het grootfte fchip en tót Gezachhebber van de onderneming na.thaniel portlock, en tot Kaptein van het klemfte georg.e dixon,. die beide den laatften tocht naar de Zuidzee met Kaptein gook gedaan hadden , en. daar door gefchikt gerekend wierden voor eene onderneming, welke meer dan gewoone kennis en ondervinding vereischte. De nieuwigheid van den aanQag trok de aandacht van verfcheiden aanzienelijke perfoonen, bek de door hunne bekwaamheden en. hunnen rang,, die dezen tocht door hunne ondersteuning bevorderden en de Maatfchappij door hunne goedkeuring onderfteunden. Wanneer Sir joseph banks en lord mulgrave met mdere voorname lieden aan boord, kwamen, gaf de Secretaris der. Thefaurie het grootfle fchip den naam van Uf% George, terwijl de Voorzitter der Koninglijko Maatfchappij het kleinile. de Koningin Charlotte noemde Behalven. de voordeelen van den handel en de nuttigheid W ontdekkingen had deze reize nog andere Nationale oogmerken. Verfcheidene fatzoenelijke. lieden, wier kinderen genegenheid tot het beroep der- Zeevaart «etoond ïadden, vertrouwden dezelven aan de zorg van Rapteiij 'ür.tlock, om hun dus vroegtijdig een beroep te doen' eeren, 't■ welk meer. eene langdurige ondervinding dan :en uitflekend vernuft vordert: en Kaptein portlock ;am toen ook w.illiam philpot evans en joseph voodcock, twee aankweekelingen van Mr- wale» .eeraar in het fchool der Wiskunde van christus 1 ,o.spitaal, in zijnen dienst. aan, zo wel om deze jon-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. «et genoegen, uitgeSnfi^ Ceors;e, we ken KW«;» van de ■"■^ diens" ontflo , S vl^RTL°CK aanftonds uit d< volk de A^^^'^^ ^n- h, welke ras hefteed werd in her tl ü*1 111 voomad wendigheden, v^^l^^fc^» »O0< Zijde lagen en bij zult* gelegenheden altiid hH iï\ ° zijn; daar het bekend ij dit een veel 7 J 6 hén vrouwen en dochter» »™ j. ,wordt "oor d< borgen o,„ daa, h^watcr K T° P iS***8» en te tof der ftad ^Sn^*^ a«!.'« van rang nateanpn j manieien der lieden te Tchento T 'hare ™" VM hare ba™ bedekken. 8 M 6**™ zorgvuldig te onvoSfe? "^r- * waarroe „ik de ^^f^»^*!!'^ menden en onverfchrokken m£* ^ j™"611 onderneHier werden OTïffUÏSSÖÏ * genwmd opgehouden ; waardoor «"Sri S" «-ga voorraad TO verser, rundvliescï ^"ïïer!, vt? ° ver- 5 rt- te Oogstmaand, i tri 29 :n ?^ ik te :n n I J ,.. n :t 5 i ' 3 - i t Herfstmaand. 1  6 REIZE NAAR DE Herfstmaand. i 7 20 TWEE- verfchingen optedoen. De beide daar aan volgende dagen zetteden wij onzen tocht naar het kanaal voort, doch werden des avonds genoodzaakt onder Dungenes voor anker te komen , alwaar ons een aanmerkelijk voorval bejegende. Een der jongelingen, die bij Kaptein portlock aan boord waren, met name charles gilmore bij de top van de groote fteng zijnde en langs het groote ftengeftag naar beneden willende komen, verloor zijne vastigheid, toen hij nog bijna op het hoogde was, en viel regelrecht in het groote want, zonder zich door Gods goedheid eenigermate te bezeeren of in het minde door den val ontfteld te zijn. Gedurende ons verblijf te Spithead, alwaar wij den zevenden aankwamen, werd voor het volk versch vleesch en overvloed van groenten gefchaft; terwijl men voornamelijk bezig was met zeilen en touwerk aanteflaan en de geledigde watervaten wedertevullen. Ook werden hier verfcheidene overtollige ankers en zulk eenen voorraad van andere fcheepsbehoeften gekocht, als men oordeelde op zulk eene lange reize van nooden te zullen hebben, en waarvan wij op de Theems niet waren voorzien geworden. Op den vijftienden waren alle handen bezig om de fchepen zeilree te maken, en wij gingen den volgenden morgen met lichte veranderlijke winden onder zeil en vervolgden onze reis met mistig en regenachtig weder tot den twintigften; wanneer wij zonder eenig toeval op de reede van Guernfeij het anker lieten vallen.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 7 Verrichtingen te Guernfeij. Voortzetting der reize naar Madera. Aankomst aldaar in de Baai Funchal. Komst te St. Jago en ontmoetingen aldaar. Voorzorgen tegen den regen en het zoele vochtige weder onder de Linie. Reize naar de Falklands - Eilanden en aankomst in Egmonds - Haven. De ftad Guernfeij ligt op den kant van eenen vrij fteilen heuvel. Zij heeft verfcheidene ftraten, doch duifter, nauw en ongemakkelijk; echter zindelijk wegens den rotsachtigen grond en hare fchuinte, waardoor alle drek en vuiligheid met de mrnfle regenvlaag wordt weggefpoeld. Het eiland fcheen mij niet zeer volkrijk. De ingezetenen worden meestal tot de Zeevaart opgevoed en drijven aanmerkelijken handel. In tijd van oorlog rusten zij vele kapers uit, welke in het algemeen goede rekening maken. De lluikhandel is bij hun de voornaamfte en bepaalt zich geenszins tot het naburige Frankrijk, maar ftrekt zich uit tot Spanje, Portugal en de Straat; wijnen , brandewijn en verder alles , wat in Engeland aan zware accijns onderhevig is, trekken het meelle hunne aandacht; en voor de laatfte vermindering van den impost op de thee door pitt, was dit het hoofdartikel. Onze fchepen deden hier een goeden voorraad van gebrande wateren, Portwijn en Cijdcr op; vermits de reders gewild hadden dat die, even als op konings fchepen, onder de fchepelingen, dagelijks zouden uitgedeeld worden. Ook werden hier levensmiddelen uit de Koning George in het andere fchip overgebracht; door welke verrichtingen wij hier tot den 24 bezigneid vonden. Den Herfstmaand. TWEEDE HOOFDSTUK.  s REIZE naar de herfstmaand. 30 Wijnmaand, t it Den volgenden dag kregen wij den loots aan boord; doch konden door tegenwind niet voor den 2,6 van daar onder zeil gaan. Daags daar aan werd er voor de eerllemaal gezouten vleesch uitgedeeld; de man een pond daags, benevens een half pond aardappelen. In den morgenftond van den 30 liet Kapt. portlock aan Kapt. dixon kennis geven dat hij voornemens was West Zuid West te ftieren, zo lang de wind gunftig bleef. Op dezen dag en vervolgens driemaal 's weeks, fchafte men het volk vrij goede foep met eene halve maat erwten voor ieder. In den achtermiddag van den 2 van Wijnmaand zag ■een van het volk van de Charlotte op eenen afftand iets drijven, het geen terftond de nieuwsgierigheid opwekte; doch het was ftil , zoo dat het fchip naar geen roer wilde luifteren; en de takels om de boot uittezetten waren niet bij de hand: ook wilde de Kapt. dixon uit vrees voor haaijen in het eerst niet dulden dat men er na toe zoude zwemmen. Eindelijk kregen twee man daar toe verlof, die terftond in zee fprongen en bevonden dat het een groot vat was, geheel met eene zoort van fchulpvis bedekt. Zij brachten het zelve weldra op zijde van het fchip en heifteh het aan boord. Het was ongetwijffeld langen tijd in zee geweest , dewijl de fchulpvisfchen ' er moeielijk waren aftekrijgen en bijna gaten door het hout gevreten hadden: bij onderzoek bleek het een oxhoofd Claret te zijn, en dus een goede buit; fchoon het een treurig denkbeeld was, dat geen fchip zich daarvan zoude ontdaan hebben, ten zij' in hoogen nood. Vermits het den 7 zeer fchoon weder was, wierden de bedden van het volk naar boven gebracht en benedendeks overal ter deeg fchoon gemaakt. Vervolgens viel er niets bijzonders voor , voor den 12, wanneer wij des morgens het Eiland Porto Santo op  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 9 op den aftand van twintig mijlen, (a) West ten foor- yrU f ^ gfSC kreSen: ln d-n achtermiddag hadden Wijnmaand, wij de Noordelijke punt van het Eiland Noord West od veertien mijlen. Nu veranderde Cape. portlock van koen en duurde naar het Oost einde van Madera, welk Ei land eene der eerde Westelijke ontdekkingen geweest zinde, de volgende reistochten gemakkelijker gemaakt heeft Ue Oodelijke punt van dit Eiland heeft, met eene' trekking van West ten Noorden een zeer zonderling voorkomen: het land fchijnt door vele buiten-ewoone openingen verdeeld en aan het uiterde einde is eene groote rots van eene klootfche gedaante en zoodanig uitgehold, dat zij eene ongemeene boog uitmaakt. Ook is er eene rots, welke eene fpitfe naald gelijkt en geheel van het Eiland fchijnt afgefcheiden , zoo 'dat men zoude denken dat zij met beftand konde zijn tegen de derke golven, welke er onophoudelijk tegenklotzen. Des anderen daags naderden wij het Eiland en hielden het op de baai Funchal, waar wij twee Konings- 3 fchepen ten anker vonden welke naar Afrika bedemd waren. Op dit gezicht draaiden wij bij, en zonden onze brieven aan boord van den Commodore met verzoek van dezelve aan den Engelfchen Conful te overhandigen oir bij de eerde gelegenheid naar Engehnd verzonden ti worden. Ook ontfloeg Capt. portlock een van zijn vol: en zond hem op zijn verzoek aan boord van den Com modore. Des avonds gingen wij met een frisfebe Oodeïijke 2a koelte en fchoon weder onder zeil, ko.rs houdende naar he- 00 De gemeene Engelfche zee-iriiile, welke bier en vervo^e ■ altijd onder het enkelde woord mijle bedoeld wordt, ftaaf geli met een v-erde van eene Duitfche of Geogrtiphifche mijle; en gevo gliik gaan er zestig in een graad Eene Leagnê of groote zeefnl\ aTl -Ue Se'neene ^e-mijlen. De Engelfche land-mijl ïl 200 veel kleiner, dat er <5o| eenen graad uitmaaken, B  Wijnmaand. 23 lo. REIZE NAAR- D B het Zuid - Westen. Den 22 zagen wij het Eiland Sat ert den volgenden dag het Eiland Bonavista. Den 24 kregen wij vroeg in den morgen het Eiland Majo en tegen zeven uuren het. Eiland St. Jago in het gezicht. Het Eiland Majo is zeer hoog land en fchijnt gefchikt voor alle de voortbrengzelen,, welke tot deze luchtftreek behoren; doch de inwoonders geven zich niet veel moeite om het te bebouwen : voor heen kochten de Britfche fchepen hier veel zout en. voerden dat naar Amerika', doch, zedert men op de Bahama Eilanden zoo veel zouts vindt, is deze handel grootelijks vervallen. Met eene Hevige koelte hielden wij het op St. Jago aan en kwamen met den middag in de baai van Port Praijo ten anker, waar kort na ons twee Engelfche fchepen, van de Walvischvangst in de Zuidzee aankwamen: het eene had veertien maanden reis en honderd ton traan aan boord. Ons te voorzien van Water en zulke verfche mondbehoeften , als het Eiland opleverde, was ons groote doel; en de beide Kapteins gingen naar land om te zien, hoe zij het zelve op de beste wijze zouden kunnen bereiken.. _ . Zij maakten hunne opwachting bij den Bevelhebber van het Fort en betaalden vier dollers havengeld voor elk fchip. Zij bezichtigden vervolgens de beide waterplaatzen, waar van de eene niet boven de vijftig roeden van ftrand is, met eene goede weg om de vaten te rollen. Vermits het den volgenden dag markt zijn zoude, werd er met den dageraad eene partij aan land gezonden om waterte halen, en deze terftond door de Kapteins gevolgd, die op nieuw hunne opwachting bij den Bevelhebber maakten; doch nu zeer trots ontvangen wierden, zoo zelfs dat hij hun het koopen van alle ververfchingen fcheen te willen beletten, ja hun een dronk water weigerde, fchoon het een zeer heete dag was: maar toen zij hun voor-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. rr voornemen te kennen gaven om een bezoek afteleggen ^ bij den Gouverneur, die zich niet ver van Praljo onthield, en hem van deze ongefchikte handelwijze omtrent onderdanen van eene met Portugal verbondene Mogendheid kennis te geven, bond hij een weinig in en liét ons zonder verder verhindering met de ingezetenen handelen. Het volk fcheen in het gemeen wel gezind en genegen om ons dienst te doen. Wij hielden ons het overige van dien dag bezig met Varkens, Geiten, Schapen en Orange Appelen te koopen, die er redelijk overvloedig te markt gebracht wierden. Des anderen daags kregen wij den vereischten voorraad van water aan boord, en vermits wij vernamen dat er ook Osfen op het Eiland waren, deden wij ons best om er eenigen te koopen. Doch daar zij niet veel grooter waren dan een jarig kalf in Engeland en men ons tien dollers voor het ftuk vrieg, kochten wij er niet meer dan één. Schoon wij ons van het noodige voorzien hadden, vond Capt. portlock echter goed hier twee dagen te blijven liggen om het volk gelegenheid te geven zich aan de wal te verfrisfen, uit overtuiging dat hun deze uitbanning zeer veel goeds doen zoude, te meer op eene plaats waar zij geenen overvloed van Herken drank konden bekomen. Gevolglijk kreeg het fcheepsvolk den en a8 vrijheid om beurtelings aan de wal te gaan, de eene helft den eenen en de andere helft den an deren dag, terwijl de genen die aan boord bleven, de fchepen zeilree maakten. Van elk fchip werd een Officier met de maats naar. land gezonden, met bijzonderen last om alle verfchillen met de inlanders zo veel mogelijk voortekomen; het geen ook van dat gevolg. was dat er geen onaangenaamheden voorvielen en het volk zich zeer regelmatig gedroeg. 'Dewiil nu alle onze bezigheden ten einde gebracht waren en het volk in den besten ftaat van gezondheid B % was, 1785. Wijnmaand. iS H9  ia REIZE HAAR. DE 1785- Wijnmaand. was, lichteden wij den 29 met het aanbreken van den dag het anker en zeilden te tien uur met eene matige koelte uit het Ooften uit de baai. ö St. Jago is over het algemeen bergachtig en fchijnt een zeer fchoon Eiland; doch ons kort verblijf en gedurige bezigheden verhinderden ons eenige uitflappen naar het binnenite gedeelte te doen. De valleien fchijnen vruchtbaar te zijn ; er is zeer veel lands gefchikt tot het teelen van zuik'erriet, en wanneer dit met de vereischte zorgvuldigheid gefchiedde, is er geen twijfel of he.t zoude daar zoo fchoon, als ergens in de waereld, voortkomen. Zij teelen er Katoen en eenige der inboorlingen fcheenen nijverig te zijn; doch zij worden verregaande onderdrukt door de Portugcejche Zoldaten, die de ongelukkige landlieden eene buitenipoorige fchatting afpersfen, wanneer zij hunne Schapen, Varkens, Geiten, Kalkoenen, en ander gevogelte, o range Appelen, Limoenen, Hananas, Plantanen enz. te markt brachten, welk alles er redelijk overvloedig is en voor een matigen prijs zoude kunnen gekocht worden, indien er deze onderdrukkingen geen plaats hadden; wa.r voor uit hoofde van de achteloosheid der regeering geen middel fchi nt te zijn. Over het geheel echter maakt deze verfebeidenheid van ververfchingen St. Jago tot eene zeer gefchikte plaats om aantedoen voor die fchepen, welke tot de$walvisvangst in de Zuidzee of tot het omzeilen van Kaap Hoorn bellemd zijn. De inboorlingen (F) zijn zwarten en meestal in dienst der Portugetzen, die hier in grooten . getale woonen; doch . W Het is n5et lakend, of men bij de ontdekking van dit eiland in 1449. er eenige irwoneien gevonden heeft. De Kaptein georgz roberts die er van ,721. tot 1724 woonde, houdt de tegen woor.ig, aldaar woonende zwarten voor afflammelingcn van hro.hrflrpve":.we,ie v™, de ccTfte Portugeefcke planters aldaar gebracht en bij zekere gelegenheden iu vrijheid gifteld zijn. Het ii al-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 13 i0Cil^°\,d\eCrften Gen Sezo"d voorkomen hebben, er ziekelijk bleek mager en geelachtig uitzien. Ziibe hjden den Roomichen Godsdienst waa? aan zij zeer gehecht zijn. De tormgeezen zijn beleefd omtrent de vreem- It^wü' iT^ riSfChiejl U" in2ichten van eigenbelang, t „P„ J $ n kWamJCn °m vruchccn of ietsb anders °te ko pen Van wegen de warme Iuchtflreek zoude men vermoeden^ dat er de vrouwen manziek waren; doch beide de inboorlingen en de lortugeezen floegen alle aan- £e^^^&t* ons volk Wj hunne welfprekendheid zeer aanlokkelijke gefchenken voeg-J aan heL ™f oudende weigering evenwel blootelifk S^eSSen? Was "^ven, is moei. eef^^JT^/30 ^dden wij zelden een doorbanden Nc ord - Ooftelijken wind ziinde dezeh e zeer veranderlijk en het weder'zoel « dom Smet te Vige regenvlagen; waar d,:0r dikwijls zietev^ondêr hel zeevolk ontfiaan, en tegen welks mdecli,e 1V0Wmen alle bedenkelijke Voorzorg om ons volk ge ond te houden; hunne klederen en bedden werden "n het dek gebracht om te verluchten zoo dik^he^weXrIk vo,k Uiin^p r^uur" o^i ;L^s^r me vZZJiïï rdWij?e ^edoo?i:VCTodS: tegebftaartde wij met \ * memand niet- zoo althans niet wfarfchiinliik iW n ., ontaart xijD , ^ifS?,^ S^Rg^,* ïm*m *ol'den groot is dan 0p de vaste tiPSf !i e h,rte hicr milll1« Yerkoelen. Kust' door +1™ de zeewinden het land B 3 Wijnmaand Slachtmaand 11  14 REIZE naar de Slachtmaand 47 zoo lek waren dat véle matroozen nauwlijks droog konden lieo-en; terwijl de aanhoudende regen de braauwers verhinderde te werken; dit ongemak werd veroorzaakt door dien onze fchepen nieuw en nog nimmer in de heete luchtftreek geweest waren. Den 1* viel david gilmore een knaap van tien jaren aan de windzijde bij de hoofdtouwen over boord en niet kunnende zwemmen, was hij terftond achter ons Wü deden alle moeite om hem te redden, doch anes ware vruchteloos geweest, indien de Voorzienigheid hem niet in ftaat gefteld had om zich zoo lang boven water te houden tot de boot hem konde innemen, wanneer hij wel vijftig roeden van het fchip en wel acht of tien minuten in zee geweest was, en halt dood van fchrik en vermoeidheid. Des anderen daags vingen wij vroeg in den morgen eene haai, die eene groote bruinvis in had: welk voorval ons nieuwe ftoffe van dankbaarheid opleverde wegens de bewaring van gilmore, en nieuwe overdenkingen deed maken over de toevallen waar aan het zeevarende leven , is blootgefteld. Dien zelfden dag pasfeerden wij de linie op den 25 graad westelijke lengte, met een matigen pasfaat wind uit het" Zuid-Ooften en aangenaam weder. Den 24 kwam Kaptein dixon aan boord van Ao* ning George en er werd beiloten Port-Egmwd eene haven5 der Falhlands • Eilanden aantedoen om de knepen te herftellen en van water te voorzien, ten einde wij Kaap-Hoorn zouden kunnen omzeilen zonder op die hoogte in eenige haven te behoeven inteloopen. Den 07 tegen den avond zagen wij twee Sandptpers van de 'geftreepte zoort bij het fchip welke ons haast een uur bijbleven en toen naar het O. N. O. wegvlogen. Gedurende den nacht maakten wij een bijlegger om het eiland Ascencas op de kaart van de Atlanttjche zee van john. hamilton moore op 19 , 45 L- üen 35o? 25' w", L. geplaatst niet voorbij te zeilen,  NOORD - WEST KUST tan AMERIKA. 15 alzo wij ons op die hoogte reekenden; doch het zelve den volgenden dag niet vernemende veranderden wij onzen koers weder Z. W. t. Z. om zo fpoedig mogelijk Port-Egmond te bereiken. Wij zagen dien dag verlcheidene groote vluchten van Schollevaars en andere zeevogelen Noördwaards van ons en daags daar aan een vogel van grootte en gedaante als een wilde Eend\ zoo dat het niet onmogelijk is dat hier omftreeks eenig land gevonden wordt. De pasfaat wind verliet ons den 3 van Wintermaand omftreeks 240 Z. B. en werd opgevolgd door eene frisfche koelte uit het Z. W. welke echter allengskens Zuidelijker werd. , Den 12 zeilden wij door eene verbazende hoeveelheid kuit, welke bij onderzoek kuit van Garnalen bevonden werd en naar alle gedachten uit de Rivier Plata voortkwam ; alzo wij ons ten naaften bij tegen haren mond bevonden op 340 35' Z. B. en 450 87' W. L. De Walvisfchen, welke op deze hoogte gewoonlijk in eene groote menigte gevonden worden, houden zich hier ongetwijfeld op uit oorzaak van dit overvloedige voedzel. Van den 21 tot den 2 van Loumaand hadden wij in het gemeen ftörmig weder, met hevige rukwinden; wij zagen dagelijks onderfcheidene vogels in een groot aantal en eene groote hoeveelheid rotsgroente op het water drijven; en daar dit fterk gefcheurd was, lieten wij dikwijls het dieploot vallen, doch kregen geen grond met eene lijn van 120 vademen: eindelijk op den 2 peilden wij vroeg in den morgen grond op 70 vademen en kregen onmiddelijk daar op de Falklands- Eilanden in 't gezicht op den afftand van omtrent zeven mijlen. Wij hadden dien ganfchen dag licht veranderlijke winden en zeer dijnzig weder, waar door wij telkens moeiten wenden en, belet wierden het land te bereiken: dit gelijk ook dat wij op geen der beidé fchepen eene afzonderlijke kaart der Falklands - Eilanden hadden, deed ons den ftuur- man Winterm. 3 Loumaand. 2  Loumaand. l6 REIZE naar de man met de floep vooruit zenden en Verder alle voorzorgen gebruiken om zonder Moten eene haven te vinden ; zoo dat het tot den . 5 aanliep eer dat wij in Egmonds - Haven bet anker lieten vallen. DERDE HOOFDSTUK. Verrichtingen in Egmonds-Haven. Overblijfzelen, van eenige huizen. Ontmoeting van twee fchepen. JVijze van de traan uit het fpek der Zee-Olijphants tv trekken. Zij verlaten Egmonds - Haven en zeilen naar de Staten - Baai. Onderfcheid tusfchen de Zee - Leeuw en ZeeOlijphant. Vertrek van de Falklands - Eilanden. Stormig weder bij het omzeilen van Kaap - Hoorn. Vruchteloos zoeken naar Los-Magos. Zij komen in het gezicht van Owhijhee. TPerftond na dat de fchepen vertuid waren liet Kapt. portlock de floep uitvetten en ging met Kapt. dixon aan de wal om de waterplaats te bezichtigen, welke door den ftuurman, was aangewezen en aan het Noorder ltrand lag. Hier was uitmuntend water, welk over een verbazend bed van groote ftecnen liep; doch vermits de weg derwaards ook. zeer fteenachtig was, en onze vaten daar door te veel konden lijden, befloten wij naar eene andere plaats omtezien. Wij wandelden Oostwaards langs het ftrand en vonden verfcheiden beeken met goed water, doch het was overal even vol fteenen die, naar onze gedachten, door geweldige flortregens van de berden gefpueld waren; fchoon dit reeds voorlang moet gefchied zijn , vermits zij alle met eene zoort van witte mos bekleed waren. Al voortgaande vonden wij een aantal Zee Leeuwen op den oever, waar van wij 'er verfcheidene doodfloe- gen,  NOORD - WEST KUST vak AMERIKA, 17 gen, om van hun vel of fpek traan te maken, voor •onze lampen en andere einden. . Des anderen daags gingen de beide Kapteins wederom m de floepen om eene gefchikte waterplaats aan de westzi.de van de haven te vinden, doch vonden er geene beter dan de eerfle; waar zich de fchepen dan ook de* volgenden dag van water voorzagen. Den 8 werd aan al het volk, dat men eenigzins aan boord misfen konde, verlof gegeven om zich aan land te gaan ververfchen; waar van er zommigen de overblijfzelen van eenige huizen vonden, met eenige tuingronden bij dezelve, waar in nog eenige bloemen wiren; als ook eenige zoorten van moeskruiden, als mierikwortel, chalotten, eenige kleine aardappelen en wat fellerij. ^LZTn ..iaPhiks een Varken, doch het was zoo wild dat zij het niet konden vangen. Het overige aan boord gebleven volk des anderendaags op diezelfde plaats aan de wal komende, zagen er een Os, eene Koe en verfcheidene Varkens, die bij het verlaten der plaats waarfchijnehjk achtergebleven waren Gedurende de volgende week hielden wij ons met verfchillende noodwendige verrichtingen onledig. Er werden verfcheidene tonnen ballast aan boord van de beide fchepen gebracht; eene menigte Robben en Zee-Leeuwen doodgellagen om de vehen en de traan; en de timmerlieden waren druk bezig met breeuwen waar zulks noodig was. & Den 15 kwam er des avonds ten negen uuren eene lloep ra de baai, welker Kaptein den volgenden morgen reeds vroeg aan boord der Koning George kwam en ons berichtte dat de floep de Speedwel genaamd was en bij het fchip de United States, door Kaptein husssh gevoerd behoorde, het welk thans in eene goede havea aan het Zwanen-Eiland lag in gezelfchap van de Canton, Kaptein whippij: en dat deze beide fchepen om traan te maken uit waren en bijna hunne lading hadden; c heb- Loumaand. 6 I  Loumaand. 18 REIZE naar. de hebbende de United States reeds drie honderd ton aan boord en de Canton omtrent half zo veel. Zij krijgen deze traan voornamelijk uit dieren, welke zij 'Zee-Ólijphanten noemen; gewisfelijk een tweeflachtïg dLr, vermits zij het meeile gevonden worden in zandige baaijen, of aan derzei ver uithoeken, indien deze uit zachte en vlakke fteenen beftaan. Eene goede Zee-Oüjphant geeft bijna eene halve ton .traan, welke men zonder koken verkrijgt, vermits het fpek in zulken hoogen graad vloeibaar is. Wanneer het fpek in vaten gedaan wordt loopt het ras tot traan, zo dat men die jaarna in andere vaten kan aftappen: doch daar deze wijze van doen te lang aanhoudt, wanneer men eene groote hoeveelheid fpek heeft, onderrichtte ons Kaptein cofr 1 n dat zij een beter en fchielijker manier hadden uitgevonden. '-LI 1 Zij maken op het itrand eene zoo groote bak, als zij denken dat al de traan welke zij maken zullen, kan bevatten. Over deze bak maken zij een traliewerk vast in den trant van eene zeef; waar op zij het fpek werpen, en er dan zwaarte op leggen, waar door de traan er fchielik wordt uitgeperst. Bij deze groote bak hebben zij dan nog een kleiner, waarin zij de mum voor de tweedemaal doorzijgen; waar door zij volkomen gezuiverd wordt en gereedelijk in de vaten kan gedaan worden. Uit de befchrijving, door Kaptein cook van een dier gegeven, welk hij op Nieuw-Georgië zag, lijdt het geen twiiffèl, of het was een Zee-Ohjphant, en er is alle rede om te vermoeden, dat zij hop dat Eiland in menigte zullen gevonden worden: gelijk ook op liergulen-land welk wij op de laatfte reize van Kaptein cook aandedten en waar wij vele van deze dieren vonden, welke wij 'toen voor Zee-Leeuwen hielden; doch waarin wij ons gewisfelijk bedrogen; vermits zij zeer mak waren, en zich lichtelijk lieten dooden; terwijl de Zee-Leeuwen  NOOUD -WEST,.KUST: van AMERIKA. 19 welke wij ter dezer plaatje vonden, geheel woedende waren en niet dan met omzichtigheid moeiten aangerand worden: gelijk wij dit beide eenige dagen later, op eene wandeling, nog ondervonden. Wij waren nu gereed om wederom zee te kiezen, doch vernemende dat Kaptein husseij zes of zeven duizend robbenvellen aan boord had, welke hij voor een matigen prijs wilde afflaan, befloten de Kapteins deze gelegenheid niet te verzuimen, maar onder geleide van de Speedwel binnen door naar de Staten - baai op het Zwanen-FAland te zeilen, waar zij den 21 aankwamen, doch Kaptein husseij ongenegen vonden om zijne robbenvellen afteltaan, welke hij, zo het feheen, zelf in China wilde te markt brengen. Nu niets meer op de Falks - Eilanden te verrichten hebbende, kreeg het fcheepsvolk nog éénen dag vrijheid, om zich aan land te ververfchen, waarna wij den 23 in zee Haken , en daags daar aan deze eilanden uit het gezicht verloren. De Falks - Eilanden wrerden het eerde ontdekt door sir richard hawkins in 1594. Het fchijnt dat de Engel/^«voornemens geweest zijn zich op dezelve te vestigen, door dien Kaptein machbride in het jaar ij66 er overwinterde en eenige huizen bouwde, welke echter door de Spanjaards vernield werden, wanneer zij ons.in 1770 uit het bezit van deze plaats verjoegen; 't geen toen ter tijd veel opfpraak in Londen . veroorzaakte. De grond dezer Eilanden fchijnt van eenen lichten en losfen aart, wel gefchikt voor hooi of weidelanden ; doch boomeh worden er in 't geheel op deze Eilanden niet gevonden, uit oorzaak van de hevige winden, waar aan dezelve blootftaan'. Schoon dezelve op 51 gr. 12 m. Zuiderbre.dce liegen is 'iet weder er echter veel kouder, dan in Engeland; zoo dat, hoe wel bijna nu midJen in den zomer, de Thermometer niet boven de 53 graden klom. De wind was doorgaands Westelijk met hevi0e buien en fter- 1786. Loumaand. ié 21 23  ** Sprokketa.. 6 aa ♦5 sa REIZE KAAR BS Herken regen. Infeéten worden er weinig of geen ge> vonden; daarentegen veel gevogelte als Hoenderen van Mgn'onds Haven (JLarus catarraBes lihn.) Albatrosjenr Pinguinen, Ganzen, Eenaen en Zee-Exflers (Hoemato*pus Osirakgus linn-) welke laatfte alleen eetbaar is^ terwijl de andere eenen Merken visachtigen fmaak hebbem Den 26" tegen den avond zagen wij Statenland Zuidwaards van ons op den afftand van vijf of zes mijlen en den volgenden dag zeilden wij Kaap St. Jan, de Oerlelijke Kaap van Statenland om; doch hielden vaa het land af wegens den Herken ilroom, welke uit de Straat van Le Mair komt.. Wij zagen hier eene verbazende menigte robben en het is waarfchijneli'k dat zich hier ook wel Zee-Olijphanten zullen ophouden; zoo dat men gewisfelijk met voordeel, twee fchepen in het jaar derw aards om traan zoude mogen zenden. Wij hadden, thans aanhoudend ftormachtig weder en vermits de wind Westelijk bleef, bepaalden wij,- ons ai Zuidwaards aantehouden tot den 6 van Sprokkelmaand wanneer wij, ons op 6o°, 9' Z. B. en 700 13' W» L. bevonden en dus ver genoeg naar het Zuiden zijnde, den kours W. t. Z. Helden om Kaap - Hoorn omtezeilem Den 22 hadden wij fchoon weder, waarop de JViatroozen bevel kregen om. hunne hangmatten op het dek te brengen^ en hun beddegoed wel te verluchtigen.; daar het verzuim dien aangaande dikwijls noodlottige gevolgennaar zich fleept. Wij waren nu op 540 4' Z.. B. en 810 19' W. L. Den 25 kregen wij in den achtermiddag een hevigen flroker uit het N. W. en waren echter verplicht meer. zeil te voeren als het fchip haast dragen konde, om voortekomen dat wij niet naar het Ooften afdreven. Het is een algemeen begrip onder de Zeelieden dat dc wind in dit gedeelte der Stille zee ftandvastig uit het Z. W, waait; doch wij hebben ondervonden dat men zich daar-  NOORD -WEST KUST van AMERIKA. 2.1 daarin vergist; daar wij gedurende eenen aanmerkelijken ojd Noordelijke en Westelijke: winden hadden, gemeenlijk 1 met (terke vlagen en rukwinden verzeld. Op den 10 van Lentemaand bevonden wij de Miswijzing van het Gompas iow 41* ten Ooften en op den 12 15° 7' Oost. Laar dezelve geduurende eenigen tijd trapswij e minder geworden was, is van zulk een zakelijk ver.chil geene rede te geven, dan alleen dat wij, op den ie meer naar het Oosten en dus nader bij het land waren , wek eenigen invloed op het Compas kan gehad hebben. De- wmd bleef gedurig in het. Westen en bracht zulk een dikken mist met zich dat wij elkander zelden zien konden ; fchoon wij gelukkig genoeg waren om met van elkander afteraken. 00 0 Den 21 waren wij op 2Ó0 17' Z. B. en volgends de midlelbaar-e reekenmg van. verfchillende waarnemingen op W 7 L. Des namiddags kwam Kaptein dixon aan boord van de Koning George en de beide Kapteins begoten regelrecht aantehouden op Los Majos, een Eiland door de Spanjaarden ontdekt, en op. omtrent 20 N. B» en 135° L. gelegen; vermits het zelve weinig buiten 'den kours kg en men er waarfchijnelfck eene goede haven en goed water zoude- vinden, om er onze fchepen te herdellen en het volk te ververfchen, zonder dat wij de bandmen- Eilanden behoefden aantedoen, welke aanmerkelijk verder uit onzen kours lagen.. Echter beftemden zij Owhijhee tot eene verzamelplaats, ingevalle zij voor de aankomst te Los Majos van elkander mochten raken, met affpraak om elkander daar tien dagen te wachten en vervolgens naar Koning Georges -Sound te ftevenen. - Uitgezonderd het zien van een zeil, welke wij voor eene buk of mauw aanzagen, welke naar Baldivia of Conception op de kust van Chili beftemd was; viel eir mets bijzonders, voor tot op den 10 van Grasmaand, wanneer wij een Schildpad voorbij zeilden; waarop Kapt! t6rt1.0ck, om zijn volk eene verfche maaltijd te beC 3 zoe- 178(5. .encemaand. u ii  22 REIZE NAAR DE 1786. Grasmaand. 4o Bloeimaand, 1 zorgen, bijdraaide en de floep liet uitzetten om hem optevangen; doch aan boord gebracht zijnde bleek hij reeds eenigen tijd geftorven en genoegzaam aan het rotten te zijn; zoo dat wij dien overboord moeften werpen. Doch deze teleurftelling werd rijkelijk vergoed op den 15 wanneer wij eene levendige kregen, welke vijfenzestig ponden woeg en juist van pas gevangen wierd om 'er Paafchen mede te houden. o , Wij zagen dien dag op 70 4' Z- B- etl \l\ 5? L" eene groote vlucht witte vogelen, welke denkelijk van dezelfde zoort waren, als wij op de laatfte reize van Kapt. cook in groote menigte op het Kermis-Eiland vonden. Wij zeilden ook verfcheiden Schildpadden voorbij en er vlogen eene groote menigte donkerkleurige vogelen om heen. Uit alle welke verfchijnzelen men oordeelde dat wij bij eenig land zijn moeiten; doch ichoon het weder helder was, konden wij echter van de mast niets ontdekken. , Den 20 pasfeerden wij de Linie op 115 10 L,. met eene Miswijzing van 30 a8' Oost. _ Op den 1 van Bloeimaand kregen wij een doorltaanden N. O. Pasfaatwind op 8° 53 N' B- Toc dus 75re hadden wij beurtlings licht veranderlijke winden en ililte, met dompig zoel weder en dikwijls zwaren regen. Niet. tegenftaande alle voorzorg begon zich thans ook het fcheurbuik onder ons te openbaren; en dè Bootsman was eenige da°-en zoo erg dat wij voor zijne opkomst vreesden: maar het was gelukkig dat eenige kleine Salade als Mofterd, en Tuinkers, welk Kapt. portlockui eenige vaten met fijne aarde van de Falks - Eilanden gezaaid had nu volgroeid was. Hij had insgeliiks voor ons vertrek uit Engeland, eeni-e Mierikwortelen in een Ox hoofd gelegd, welke thans in een groelenden Itaat waren, en eenige Aar/appelen, welke wij zederd ons vertrek van de Falks-Eilanden gepoot hadden, begonnen ook fraai uitteloopen. Dit alles werd den Bootsman gegeven en  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 23 deed eene gewenschte uitwerking; de ziekte werd in haren voortgang gefluit en hij werd dagelijks beter. Dit 1 ongezonde weder had ook aan boord van de Koningin Charlotta verfcheiden zieken gemaakt, inzonderheid was Kapt. dixon zeer erg; zo dat Kapt. portlock hem bezocht en hem van het fcheurbuik aangetast vindende zond hij hem een Oxhoofd met aarde, waarin Salade te groeien itond, met eenige tuinzaden en eenige vlesfen nagemaakt Seltzerwater door Dr. melville toebereid. Wij vongen ook vele Schildpadden, welke aan het fcheepsvolk gefchaft wierden en waarvan wij er ook aan boord van het andere fchip zonden. Dit, alsmede Zuurkool, Soep van Jeukoekjes en versch bier diende grootelijks ter bewaring van de gezondheid van het fcheepsvolk. Den 7 waren wij op de hoogte van het Eiland Partida naar de algemeene kaart van cook; doch wij vernamen geen land. Ook heeft cook dit Eiland niet zelf gezien, maar op het gezach der Spanjaarden op zijne kaart overgebracht. Op den 12 waren wij op 200 1' N. B. en 1340 ij' L. zoo dat wij nu verwachtten om ieder oogenblik Los Majos te zien; doch te vergeefsch, fchoon wij des 's nachts een bijlegger maakten èn ons over dag verfpreidden; zoo dat wij het zelve indien het beltond niet konden miszeilen. Wij hielden Westelijk aan tusfchen de 190' 46 en qo° N. B. tot op den 15, wanneer wij ver bewesten Los Majos waren, zonder het zelve gezien te hebben. Wes' alven er beflöten wierd regelrecht naar Sandwich - Eilandente ftevenen, waar wij de noodige ververfchingen gewisfelijk konden bekomen; terwijl het fcheurbuik een aantal der fchepelingen begon aantetasten. Den 24 kregen wij Owhijhee in het gezicht op den afitand van zes mijlen en wanneer wii het des namiddags, op den afltand: van een uur, langs het llrand lieten loopen, kwamen verfebeidene inboorlingen, met hunC 2 ne 1786. Jloeimaand. 7 is 15 24  178(5. Bloeimaand. VIERDE HOOFDSTUK. Aankomst in Karakakooa - Baai. Onrustig gedrag der inboorlingen. Vertrek van daar. Komst te Woahoo. De ■inboorlingen brengen hun water en ververfchingen. Verflag van de tegenwoordige regeering op de SandwichsEilanden. Komst te Oneehow en verrichtingen aldaar^ ? D aar Karakakooa-Baai de eenige haven was, 'welke zo ver wij wisten te Owhijhee gevonden wierd, befloten wij derwaards te zeilen, doch konden dezelve door ftilte en tegenwind dien dag niet bereiken. Zo dra het donker geworden was, zagen wij eene menigte vuuren langs de kust; welke wij gisten dat aangeftoken waren om het land in alarm te brengen: zijnde het indedaad de gewoonte bij deze Eilanders om vuuren te ontfleken wanneer zij hunne Goden om voorfpoed in den oorlog offeren; het geen dus misfchien nu ook het geval zijn konde; .doch wij hadden bemerkt dat het volk fchuwer wierd naarmate wij dichter bij Karakakooa kwamen. Zij vriegen ook dikwijls naar Kaptein king; en het fcheera uit hun gedrag, dat zij dachten, dat wij den dood van Kaptein cook kwamen wreken. t6 Den a6 met het aanbreken van den dag, hadden wij Karakakooa N. O. ten O, op den afftand' van zes mijlen, ^4 REIZE NAAR. Dï ne kanoes aan het fchip en brachten eenige kleine Varkens en eenige weinige wilde Pifangs met zich, welke wij voor kralen en kleine Itukjes ijzer kochten; gelijk •ook eene menigte van hunne vislijnen, welke van drie tot vier honderd vademen lang en volmaakt goed gemaakt waren ; zommige waren twee, anderen driedraads en •veel fterker dan de onze die tweemaal zo dik waren.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 25 !en, en hielden met eene lichte koelte uit het N. W' op de baai aan. In den voormiddag kwam 'er een minder Opperhoofd aan boord, waar uit wij verftonden dac tereeoboo, die toen wij hier de laatile reis waren Koning van Owhijhee was, overleden was, en dat de tegenwoordige Koning maiha maiha genaamd wierd. JRj viel Kapt. portlock zeer lastig om aan land te komen , doch toen die zulks weigerde en hem eene vereering gaf, zeide hij dat wij des anderen daags een bezoek van maiha maiha zouden hebben; wij telden echter weinig op dit bericht; daar het niet te denken was, dat maiha maiha het wagen zoude om aan boord te komen, dewijl hij zoo veel aandeel gehad had in dat ongelukkige krakeel, welk met den zoo zeer betreurden dood van Kapt. cook eindigde. Wij kregen nu ook veel kanoes op zijde en het volk was zeer lastig om aan boord te komen, en gedroeg zich op eene iloute en onbefchaamde wijze; zoo dat wij genoeg te doen hadden om hen uit het fchip te houden. Wij leden dit echter geduldig, niet gaarn eenig geweld gebruikende, indien het mogelijk was dit te vermijden; fchoon het ons deed duchten dat wij hier met gemak en veiligheid noch water zouden kunnen bekomen, noch onze zieken aan de wal zenden. Naar mate wij de haven naderden, werd het getal der kanoes grooter, en daar er zich velen aan het fchip vastmaakten , vertraagde dit onze vaart zoo zeer, dat wij niet voor vier uur des achtermiddags het anker konden laten vallen: en op dat eigen oogenblik wierden wij door een verbazend aantal inboorlingen omringd, beide in kanoes en al zwemmende in het water. Zij werden zeer lastig en klouterden geftaag langs de kabel en aan de zijden tegen het fchip op; zoo dat onze meefte matroozen de handen vol hadden om hen aftehouden en wij het fchip niet zonder groote moeite konden vertuien. Met dit alles kregen wij dezen nadenmiddag nog een aantal D Var- 17U. Bloeimaand.  26 REIZE NAAR. D t 17S6. Bloeimaand, i 1 1 I t ( 1 1 t * I \ e 2 Varkens, eene goede hoeveelheid zout, als ook wilde Pifang, Potatoes en Faro, welke de fchoonite was, die ik immer zag en voor geene Yams (\D10scorce alata linn.) behoefde te wijken. Broodvrucht was fchaars en de weinige die wij nog kregen in een onvolkomen ftaat; waarfchijnlijk wijl het thans niet in den tijd was. Des nachts brandden er vuuren rondom de baai en de inboorlingen waren aan het ftrand aanhoudend in beweging; verfcheidene kanoes bleven bij het fchip en omtrent middennacht kwam een der inboorlingen met eene brandende fakkel en liet fchijnbare oogmerk om het fchip aanteHeeken: wanneer wij hem wegjoegen roeide hij naar de Koningin Charlotte; doch de fcheepelingen ook daarop hunne hoede vindende, keerde hij weder naar de wal te rug. Den volgenden morgen werden wij weder door eene groote menigte volks bezocht; doch zagen geen Opperhoofd, en 3e Indianen werden zoo baldadig, dat wij fchildvvachten met fabels moeiten, uitzetten om hen van boord te houlen. Dit onthaal deed de Kapteins befluiten om het nier e wagen de zieken aan de wal te zenden; maar hoe eer ioe beter te vertrekken; te meer daar het volk aan groote hooien op het ftrand ftond, gedeeltelijk aan den oever en gedeelelijk boven op eene hoogte, welke de waterplaats beftreek. Er wierd dus bevel gegeven om de ankers te ligten; loch er was zulk een gedrang van volk rondom het fchip, lat de booten bezwaarlijk bij de boei konden komen. Het vas dus noodzakelijk hen te verjagen, zonder hen te wilén befcbadigen; weshalven wij zes vierponders en zes draai»asfen losten, na er het fcherp te hebben afgetrokken; èn c gelijk de vlag opbeiften en het fchip tabooeerden (V) door het CO Tabooeeren, beteekent, in de taal der Zuidzee-Eilanderen, fzonderen, ongenaakbaar verklaren; en zij doen dit door rondsom et huis of de plek gronds eene menigte dunne Hokjes te fteken, ► aar aan vlokken wit hair gebonden zijn. Wanneer de priefters it verricht hebben, mag niemand, zo ik meen, op doodsftraffe alk eene plaats naderen»  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 27 het opbeifcben van eene witte vlag boven aan de groote bramileng. Dit deed de verlangde uitwerking: het volk begaf zich ijlings naar de wal; in welke verwarring er vele kanoes omfloegen, welker eigenaars terilond naar land zwommen zonder zich met het oprichten van dezelve optehouden. Wij konden nu onverhinderd onder zeil gaan, doch namen voor om gedurende een paar etmalen af en aantezeilen, als zijnde dit de beste wijze om te Owhijhes ververfchingen te bekomen; gelijk wij dan ook den volgenden dag een menigte fchoone Varkens en onderfcheiden vruchten kochten. Terwijl hield zich een gedeelte van ons volk bezig met het flachten en inzouten van Varkens; het geen wegens de frisfche lucht hier beter was, dan in Karakakooa-Baai, waar de lucht zoo dompig en zoel was, dat het vleesch fchoon gezouten, er ligtelijk konde bederven. Gedurende de drie volgende dagen poogden wij te Z vergeefsch eene baai aan de Westzijde van Morotoi te bereiken , daar wij door fiilte en tegenwinden afdreven; zoo dat wij daarvan afzagen en het op Woahoo aanhielden; waar wij den i van Zomermaand op twaalf vademen het anker uitwierpen in eene fraaie baai, welke wij den «aam van Koning-Georges baai gaven. Terftond bij onze aankomst kregen wij verfcheiden kanoes bij ons, welke ons eenige weinige Kokosnooten, en wilde Pifang, als mede Zuikerriet en zoete Wortelen brachten, gelijk ook des anderen daags eenige kleine Varkens. Daar echter niets zoo noodzakelijk was, als de fchepen van water te voorzien, gingen de beide Kapteins aan land om naar eene bekwame waterplaats omtezien zonder die echter te kunnen vinden; daarentegen zagen zij dat de Eilanders groote Kalabasfen, met water gevuld, in hunne kanoes hadden; en zij overreedden hen om het zelve daarmede aan de fchepen te brengen; met zulk een goed gevolg dat zij den volgenden dag alle onze D 2 le- 1785. Bloeimaand. 28 omermaand 1  Zomermaand 3 5 s8 REIZE NAAR DÈ ledige watervaten gevuld kregen, voor de kleine kosten van eene partij fpijkers, zonder veel arbeids en zonder onze vaten in het minfte te hsl'chadigën, Dien zelfden dag ging ook de Cnirurgijn met de zieken aan de wal, doch zi, kwamen des avonds, eerder vermoeid dan verkwikt weder aan boord, wegens de menigte vo.ks die i.cn uit nieuwsgierigheid lteeds omringd hadden. C;ns dus van water en uie ververfchingen , welke Woahoo oplevert, voorzien hebbende gingen wij den 5 des morgens onder zeil naar Oneehow , om daar eenen. voorraad van Yams optedoen, welke dat Eiland in overvloed en zeer goed voortbrengt.. Toen wi; even uit de baai waren, kwam een oude Priefier, die ons dikwijls bezocht had,, in een groote dubbelde kanoe aan boord en bracht Kapt. portlock eene fraaie vedermuts tot een gefchenk van taheeterr e , w ien wij twee groote bijlen en eenige kleinigheden van weinig waarde terugkonden , en den ouden Priefier als mede een jong Opperhoofd, die bijna altijd bij ons aan boord geweest was, met een Dragondermuts befchonken, waarmede zij wonder in hun fchik waren. Woahoo is gewisfelijk het fraaille Eiland van deze groep en voor eene Europeefche volkplanting beter gefchikt dan een der anderen, daar er naulijks een hoekjen onvruchtbaren gronds te vinden is. Wij zagen er eene menigte krijgslieden en oorlogstuig en vele der krijgslieden war^n op eene geheel verfchillende wijze getattooed,- dan wij ergens op de Sandwich- Eilanden gezien hadden; zoo dat hunne aangezichten geheel zwart geleeken, behalven dat, een groot gedeelte van het ligchaam op onderfcheidene wijzen getanooed was. Wij vonden hier thans ook voor het grootfle deel de dolken, welke wij op de voorige reize aan deze Eilanden gelaten hadden; zijnde er bijna geene groote kanoe waarin een van het volk er geene had: terwijl wij er op Owhijhee niet meer dan twee of drie zagen. Ver-  NOORD. WEST KUST van AMERIKA. 20 Vermits het zeer gevaarlijke en vernielende wapens zijn, wilde Kapt, portlock niet dulden, dat er eenige op de fchepen gemaakt wierden; hoewel de. inboorlingen er. zeer fterk om aanhielden. Hij had het de vorige reize reeds onvoorzichtig geoordeeld en de uitkomst had zijn vermoeden bevestigd; daar Kaptein cook zelf vermoord wierd met een der dolken, welken wij zeiven aan de inboorlingen van Owhijhee gegeven hadden; waarvan hij zelf 't voorbeeld gegeven had, door er eenigen: te doen maken naar het model van de Pahooas.. der Indianen: terwijl men er zoo mild mede was, dat den eigen morgen waarop wij in de Karakakooa baai liepen, toen de fokkemast van de Refolution gefcheurd was, Kaptein clarki er acht of negen aan. maiha maiha gaf voor een vederen, kleed.. Zeden het jaar 1778, toen de Sandwich-Eilanden. eerst ontdekt wierden, fchi|nt er eene geheele verandering m derzelver regeeriug te hebben plaats gehad: zoo ver wij nu konden ontwaren was taheeterre, de tegenwoordige Koning van Woahoo, de eenige Vorst in leven van die, welke wij er toen vonden. Hij was toen ilechts Koning van Morotoi, en in oorlog met pere eoa nne den toenmaligen beheerfcher van Woahoo, die een aantal, oorlogs-kanoes had afgezonden om deszelfs Staten aantetasten. Maar zijne macht fchijnt toen verflagen geweest te zijn; want kort daarop nam taheeterre bezit van Woahoo die door zijnen voorfpoed aangevuurd, vervolgens ook het Eiland Blowee aantastte en bemachtigde. Tereeoboo, toen Koning vim Owhijhee en Mowee fneuvelde in het gevecht, ter verdeediging zijner Staten. Dit wordt waarfchijnelijk, door dien maiha maiha de tegenwoordige Koning van Owhijhee, flechts een minder Opperhoofd was, terwijl wij de laatfte maal hier waren, en nu eenigermaate onderworpen is aan tahêeterre. Het is ook een overtuigend bewijs van de overwinning van die van Woahoo, dat hunne OpperD 3 hoof- Zomermaand  Zomermaand 6 VIJF- 30 REIZE naar de hoofden de meefle dolken bezaten, welke wij op Owhijhee gelaten hadden; daar het zeker is dat deze Eilanders zich hunne wapenen nimmer dan met het leven laten afnemen. Den 6 kregen wij Atoui in het gezicht, en deden den volgenden dag ons best om in IVijmoa-baai te komen, waar Kapt. > c o o k , ook 'voor anker gelegen had en wij ■wisten dat overvloed van fchoone Varkens te 'bekomen was; doch vermits wij een Zuidewind hadden, waarvoor de baai «open lag, durfde Kapt. portlock de fchepen er niet wagen, maar liet het met alle zeilen naar Oneehow loopen, «waar wij na eenig zukkelen den 8 in eene goede baai ten anker kwamen. Ons voornaamfte werk hier was een goeden voorraad van Yams optedoen, welken ons de ingezetenen ook in overvloed aanbrachten. Den 9 kregen wij het bezoek van een Opperhoofd, abbenooe genoemd, die Kapt. portlock terftond herkende en met hem aan de wal ging om de waterplaats te bezichtigen, welke zij wel goed doch te ver van ftrand vonden. Bij deze gelegenheid kunnen wij alle fchepen aanraden zich van een genoegzaam getal vaten met houten in de plaats van ijzeren hoepels te voorzien, en daarmede het water te halen om in de andere overteftorten, vermits die de Indianen in geene verzoeking brengen om te ftelen. Bij eene wandeling landwaards vonden wij dit Eiland wel bebouwd. Behalven Yams, het voornaamfte voortbrengzel, heeft men er ook zoete Potatoes, Zuikerriet, en zoete Wortelen. (Draccena terminaüs linn.) door de inboorlingen Tee genoemd.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 31 VIJFDE HOOFDSTUK. Vervolg der verrichtingen te Oneehow. Wijze van het Varkenvleesch intezouten onder deze luehtftreek. Vertrek van Oneehow. Bier van de zoete ■wortel gebrou- . wen. Zij komen in het gezicht der kust van. Amerika, Ontmoeten eenige Rusfen, die zich daar ophielden. Aankomst in Cooks-Rivier. Bezoek van den Bevelheb-. her der Rusfen. Ankeren in Kool-Haven. Vtrfcheiden verrichtingen aldaar. Overvloed van Zalm. Zij bezoeken het verblijf der Rusfen. Derzelver levenswijze. Zij zeilen de Rivier verder op. Het Eiland Oneehow Mond onder het gebied van ta'aao Koning van Atoui, die zich thans op deze laatfte plaats ophield;, terwijl abenooe Oneehow in deszelfs afwezen belherde. Kaptein portlock vereerde dezen ouden man eenige roode baai en twee groote bijlen, welke hij terftond naar Atoui aan ta'aao zond, ons verzekerende dat wij ingevolge van dit gefchenk overvloed van Varkens en vruchten van daar te wachten hadden. Wij telden weinig op dit bericht, doch wierden des anderendaags na den middag aangenaam verrascht, door de terugkomst van 'abenooes afgevaardigden, die door verfcheidene dubbelde kanoes verzeld wierd, met een aantal fchoone Varkens om te verkoopen, gelijk ook met Faro en Zuikerriet. De bode gaf ons te kennen, dat ta'aao zelf ons had willen bezoeken, doch dat hij nog zes of zeven dagen te Atoui moest vertoeven tot het verrichten van eenige Godsdienftige plechtigheden voor eene zijner vrouwen, die onlangs geftorven was. Wij hadden echter niet veel rede om ons over de afwezigheid zijner Ma- je- Zomermaand 9  Zomermaand 3a REIZE. na ar DE jefteit te bedroeven, vermits abenooe de inbosrlingen' in goede orde hield en aanmoedigde om ons alles te brengen wat het Eiland opleverde: en wanneer die van .Atoui hunne waren verkocht hadden zond hij hen weg om nieuwen toevoer te halen. Om onze erkentenis te betoonen voor het bezorgen van ververfchingen op zulken verren afftand, zond Kapt. portlock nog een Dragonder - muts aan t a'a a o ten .gefchenke. Abenooe reekende dit echter niet voldoende, maar hield aan om hem ook een armftoel in de kajuit ftaande te zenden, welke hij zeide den Koning wonder te ftade te zullen komen voor eene zijner vrouwen , die onlangs bevallen was. De Kaptein voldeed aan dit verzoek en het goed werd aanftonds met bijzondere boden verzonden. Ons werk ging nu ook geregeld en fpoedig voort; een deel van ons ruilde Yams en andere ververfchingen , terwijl anderen bezig waren met het flachten en inzouten van Varkens. Die van ons volk nog niet volkomen herfteld waren, gingen dagelijks .aan de wal en vonden veel baat bij de landlucht en eenige ligchaamsoeffening. De inwoonders van dit Eiland waren niet zeer talrijk en werden bovendien door abenooe zoo goed in orde gehouden dat ons volk kon wandelen waar het hun lustte, zonder de minfte hindernis. Behalven Varkens en vruchten, kochten wij ook gezouten visch van verfchillende zoorten. De inboorlingen brachten ons ook water in kalabasfen, niet alleen voor dagelijks gebruik, maar ook ter vervulling van het geen wij zedert ons vertrek van Woahoo gebruikt hadden. Zeldzaamheden werden ook te koop gebracht en de Kaptein kocht een keurige vliegenkiap van fraaie bonte vederen gemaakt, met een handvat van menfchenbeen zeer netjes met fchildpad ingeleid. Den i a hadden wij een dertig Varkens gekocht welke door eikanderen zestig ponden woogen, en ingezouten wierden, behalven verfcheiden kleinen, daar wij dagelijks van aten. De  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 33 De wijze van het inleggen van Varkenvleesch onder de luchtflreek der Keerkringen is door cook tot volkomenheid gebracht en verdient wegens hate nuttigheid algemeen gemaakt te worden. Drie verfchillende partijen komen aan dit werk te pas, en de beste tijd van nachten is des nademiddags te drie uuren en in het koele van den avond; terwijl men eene tent fpanr, om het vlecsch niet door de zon te doen befchadigen. Na dat de eene partij de Var^ kens geflacht en wel fchoon gemaakt heeft, geeft zij ze aan eene andere over, die er alle de beenen uitneemt, de bloedvaten met alles dat gekneusd is wegfnijdt, het vleesch in (lukken van vier tot zes ponden hakt, en te gelijk de huid allerwegen kerft om het zout overal den vrijen toe. gang te geven. Vervolgens worden deze Hukken overgegeven aan de zouters, die dezelve door en door met goed wit zout wrijven en op eenige luiken leggen, welke voor dien tijd als een bank een paar voet boven het dek geleid waren. Wanneer daar nu een genoegzame hoeveelheid vleesch oplag, werd het zelve met zeildoek en planken bedekt en zwaar gewicht er opgezet. In dien Haat blijft het tot 's morgens, wanneer er al het bloed is uitgeperst en het vleesch hard en vast geworden. Dan word ieder Huk naukeurig nagezien en zo het hier of daar was aangefloken dat er afgefneden en met nieuw zout gewreven; vervolgens in vaten met fterke pekel gepakt en weder gewicht er opgezet. Na verloop van vierentwintig uuren wordt het weder overgepakt, met verfche pekel voorzien en ten gebruike weggezet. Men dient vooral aantemerken dat de Varkens geflacht zijnde niet te fchielijk kunnen fchoon gemaakt en gezouten worden, vermits het goed blijven van het vleesch daar van voornamelijk afhangt; fchoon men in de meeste landen, daar veel Varkenvleesch ingezouten wordt, gewoon is het zelve eerst te laten koud worden voor dat het gezouten wordt. Deze manier deugt nogthans zeker niet; want ik heb in Virghrie een huis gekend, welk daar door op eens zeshonderd Varkens fchade had, daar ik mij E ver- 17S6. Zomermaand  34 REIZE NAAR DE Zomermaand 28 verzekerd houde, dat misfchien alles zoude goed gebleven zijn, indien men had begonnen te zouten toen het vleesch warm en het bloed nog loopend was. Wij hadden nu ook bijna achttien tonnen Tams voor beide fchepen opgedaan, het volk was volkomen berfteld en alle werk verricht; zoo dat wij den 13 's morgens vroeg onder zeil gingen, en de Baai, door ons de Tams-Baai genoemd, met eene frisfche koelte uit het N. O. uitliepen.. Onder de ververfchingen, welke de -Sandwich - Eilanden opleveren, verdient inzonderheid gemeld te worden de'zoete wortel, tee genoemd, welke hierin overvloed gevonden wordt en waarvan wij zeer goed bier brouwden. De wortel werd fchoon gefchrapt, aan kleine (tukjes gefneden en in een fchoone ketel gedaan, zijnde zes der grootfte wortels genoeg voor twaalf gallons water. Dit Werd fmiddags te drie uur over het vuur gehangen, anderhalfuur gekookt, en dan te koelen gezet: wanneer het laauvv geworden was , deden wij er een vierde pint toebereidde gest in en goten het in een vat. Omtrent middernacht begon het gemeenlijk te werken en den volgenden morgen te negen uur was het een uitmuntende drank. Wij behoefden maar de eerfte maal gest te gebruiken; vermits het grondfap vervolgens het vocht deed gesten: en zo men geene gest had, zou men zich misfchien met vrucht van een weinig zuurdeeg in de plaats kunnen bedienen. Wij gaven dit bier altijd te drinken aan die van ons volk, die door het fcheurbuik aangetast wierden, en er veel baat bij vonden. Wij beproefden de zelfde bewerking aan het zuikerriet en kregen daarvan een goeden gezonden drank, fchoon minder dan de andere. Wij vervorderden onze reize zonder eenig merkwaardig voorval tot den 28 , wanneer in den achtermiddag het water van kleur veranderde, zonder dat wij met 120 vademen grond vonden. Den volgenden morgen zagen wij eene menigte Robben om het fchip fpeelén; doch wij war ren op eenen te verren afiïand van de kust van. Amerika, om'  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 35 om te kunnen denken dat zij van daar of van eenige bekende Eilanden nabij dezelve konden komen. Daarentegen is er veel rede om te vermoeden, dat wij niet ver van cenig onbekend land waren; vermits wij op onze laatfte reize in 1778 op 41» 50' N. B. en 14a0 30' L. een ftuk hout voorbijzeilden, welk niet lang in het water fcheen gelegen te hebben en van het Westen kwam afdrijven; én in dar zelfde jaar op 400 15' N. B. en 157" 55' L. cen zoort van Peilikaan zagen vliegen , welke men weet dat zich nimmer ver van het land verwijdert. Vermits wij ons nu ten naasten bij op het midden dier gemelde hoogten bevonden, dachten wij vastelijk het zelve te zullen aantreffen; doch wij hadden zeden verfcheiden dagen een dikke deinzige lucht met flofregen, zoo dat wij geen anderhalf uur ver land zouden hebben kunnen zien, en daar het gevorderde faifoen ons niet toeliet er naar te zoeken hielden wij onzen kours naar het Noorden. Den 15 van de volgende maand vonden wij des mor- J gens het water van kleur veranderd op 570 2' B. en 1480 32 L. en daar wij gaarn het begin van de gronden wilden leeren kennen, wierpen wij dikwijls het dieploot uit; doch vonden geen grond op 190 vademen. De afwijking van het Compas was hier 220 21' Oost. Den volgenden dag peilden wij grond op 70 vademen en toen des avonds de mist opklaarde, zagen wij de kust van Amerika, welke zich van het IV. t. O. tot W. t. N. uitftrekte, op eenen afftand van twaalf mijlen. Den 19 zaeen wij Kaap-Bede en wanneer wij dezelve Zuid 340 Oost op den afftand van een groot uur van ons hadden, deed zich eene Laven op met een klein Eiland voor het inkomen van dezelve, waarop wij voorts aanhielden. Wij wierden op dat tijdfh'p niet weinig \erbaasd een kanon fchoot van de wal te horen; wij beantwoordden daar aan en heisten de vlag op. Terftond daarop hoorden wij een tweede fchoot en m'et lang daarna zagen wij eene boot naar ons toekomen , welke wij bevonden met Rusfen bemand te zijn. £ij E 2 be- Zoraeneasad.. hooimaand. 16 *9  1786". Hooimaand. tl %6 REIZE naar ds berichtten ons dat de haven zeer goed was en namen onzen Huurman met zich om dezelve te onderzoeken en den ingang te peilen; waar wij met de fchepen den volgenden dag 'ten anker kwamen, met oogmerk om ons gebrek aan brandhout te vervullen en het volk eens te ververfchen, en tevens eenige omftandigheden omtrent het verblijf en de verrichtingen der Rusfen te vernemen. Daags daaraan ging Kapt. portlock vroeg in den morgen aan de wal om naar eene gefchikte plaats omtezien, waar men hout en water voor de fchepen zoude kunnen bekomen. Hij landde aan eenen zacht oploopenden oever aan de punt van de Baai, waar eene beek van zoet water gevonden wierd, en hout in overvloed van onderfcheiden zoorten, als pijnboomen, zwarte berk, hazelaar en populieren: en vele der pijnboomen waren zwaar genoeg tot masten van een fchip van vierhonderd ton; doch het zelve was hier niet zoo gemakkelijk in de boot te brengen, als dieper in de haven, werwaards terftond de timmerlieden en e enig ander volk gezonden wierden, benevens eene kist met geweeren; het geen raadzaam geoordeeld wierd, om dat de Rusfen altijd op hunne hoede waren tegens de inboorlingen; offchoon wij er nog geene vernomen hadden. Na den middag deden wij eenige trekken met de zegen, maar konden niets vangen. Inmiddels kregen wij een bezoek van het Opperhoofd der Rusfen, die ons twee dagen te voren een gefchenk van zoo veel Zalm gebracht had, als wij met al het volk voor eenen dag genoeg hadden, en waar voor wij hem toen met Tams, Varkenvleesch en eenige vlesfen brandewijn befchonken. Hij wees ons eene beter plaats om te visfchen, waar wij in eenige trekken dertig fchoone Zalmen vingen; en bood ons aan om ons den volgenden dag overvloed van Visch te leveren, indien wij hem de zegen met een van ons volk dien nacht wilden laten; waar van wij ook gebruik maakten. Wij  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 3? Wij vernamen nu, dac de Rusfen vijfentwintig in getal waren, behalven eene partij Indïaanen van Kodiakr en Omalaska, welken zij met zich gebracht hadden en waar onder drie vrouwen waren; zij hadden twee booten van vellen gemaakt ieder van twaalf riemen; welke zij op het ftrand getrokken en omgekeerd hadden en waar onder het meeste volk fliep ; hebbende het Opperhoofd eene kleine tent van zeildoek. Zij hadden geen brood; en fcheenen hoofdzakehjk van Visch te leven, als mede van eene kost, van den wortel der Serena gemaakt, doch door de toebereiding met traan zeer onfmakelijk. Zo veel wij konden ontwaar worden, ruilden zii geene pelterijen van de inboorlingen en hadden geene ZeeOtter vellen noch eenige anderen, dan welke de KodiacIndianen opte jacht kregen. Gedurende ons verblijf bij ™Lrr? Z1J rt h« werk, zommigen aan het fchoon maken van verfche Zee-Otter vellen en anderen aan het herftellen der booten en het fchoon maken der geweeren. De meeste Indianen waren op de jacht, de weinige overigen maakten fcherpe punten aan hunne fpietzen en fnuif van tabak, waarop zij zeer gefteld fcheenen, hunne vrouwen kookten, en herftelden de kanoes Zij waren zeer beducht voor de Amerikanen, die naar het verhaal des Opperhoofds reeds meermalen getracht hadden ben te overrompelen, zoo dat zij gedurig op hunne hoede zijn moesten en nimmer zond.r een geladen geweer, houdegen en mes bij zich fliepen. Den volgenden morgen zonden wij de floep om den uitilag der vischvangst te vernemen en kregen dezelve zwaar geladm met Zalm te rug, zoo dat wij nu overvloed van Visch voor de beide fchepen hebbende het volk met langer zoute kost fchaften, maar aan het zelve verfche Visch en Tams te eeten gaven. Op den middag gingen de beide Kapteins met de floep de haven opnemen, welke zij bevonden van het klein Eiland, in den mond gelegen en door hun het Pasfage-Eiland genaamd, zich om^ 3 trent 178$. Hooimaand. sa  REIZE NAAR DE Hooimaand. £5 28 trent negen mijlen O. Z. O. uitteftrekken en in een Rivier van zoet water te eindigen, welke uit verfchillende takken voortkomt. Zij zagen hier verfcheidene hutten, welke nog onlangs fcheenen bewoond geweest te zijn en waaruit de menfehen, denkelijk uit vrees voor de Rusfen, vertrokken waren. Bij het oproeien van een der armen van de Rivier zagen zij een grooten bruinen Beer op hun aankomen , die echter ongemeen ras in het hout vlood, zoo dra hij hen in het oog kreeg; gelijk zij er daarna nog wel twintig zagen, zonder er eenen onder fcheut te kunnen krijgen. Den 25 hadden wij het noodige hout en water aan boord en de fchepen gereed om zee te kiezen en Cooks-Rivier op te zeilen;, daar wij ongeduldig naar haakten, wegens de waarfchijnelijkheid van er inwoonders en pelterijen te zullen vinden. Doch het mistige weder en de flappe veranderlijke winden lieten ons zulks niet toe. Ka den middag roeiden de Kapteins naar eene Baai ten Oosten van den JNoorder hoek der haven, waar zij aan land gaande twee aderen van fteenkool ontdekten, waarvan zij eenige ftukken 'medenamen, welke helder en goed brandden, Uit dezen hoofde kreeg de Baai den naam van Coal- Harbour of Kolen-Haven, waarvan de nevensgaande plaat een aftekening oplevert. Wanneer den volgenden dag het weder een weinig opklaarde, lichteden wij terftond het anker, doch hadden moeite om tegen den vloed optewerken, zoo dat wij eerst daags daarna uit de haven raakten , en de Rivier opzeilden , waar wij telkens wanneer de eb begon voor anker moesten liggen; daar het tij vier en vijf mijlen in een uur liep. Den 28 waren wij op 6o° o' N. B. en vonden eene Miswijzing van 230 15' Oost. Het land aan de Westkust had kort°aan ftrand een aangenaam voorkomen en was denkelijk bewoond; weshalven wij het naar dien kant hielden, en naar eene goede ankerplaats omzagen, welke wii 'in den avond na het omzeiien van een uitftekenden J hoek    NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 39 hoek vonden, waar achter wij het anker op 13 vademen lieten vallen. /o—-O.— .O,—jS. £1 .o. -rv .q. ZESDE HOOFDSTUK. Dö inboorlingen komen met pelterijen aan de fchepen; hunne geaartheid. Korte befchrijving van het land, de luchtsgefleldhetd en voortbrengzelen. Vertrek uit de Handel- Baai. De inboorlingen verzoeken om hulp tegen de Rusfen. Zij verlaten Cooks - Rivier. Vergeefjche poogwg om m Prins Williams-Sound te komen. Zij worden te leur gefield in hunne hoop om Kruis-Sound of de Baai der Eilanden aantedoen. Vruchtlooze poogingen om Komng Georges-Sound inteloopen. Tocht naar de Sandwicü - Eilanden. Aankomst te Owhijhee. Verrichtingen aldaar. Tocht naar Woahoo. Kort na dat wij ten anker gekomen waren, kwam er een kanoe van land, met een enkeld man,' aan boord van de Koningin Charlotte, niets medebrengende dan wat gedroogde Zalm, welke zij van hem kochten voor eenige kralen, waar mede hij wel in zijn fchik was. Waarichijnehjk kwam hij enkel om te zien, wat wij in den zin hadden ; en toen hij begreep dat wij gekomen waren om Kt vrede te handelen, en gezien had wat wijte ruilen hadden, toonde hij zich weltevreden en beloof, de ons dar er, bij het opgaan der zon, volk met pelterijen bij ons zoude komen.. Ook zagen wij den volgenden morgen twee groote kanoes en vele kleinen van de wal Heken. De eerften hadden elk omtrent twintig man in de anderen een of ten hoogden twee. Wanneer zij tot op zekeren afltand genaderd waren , werd er een algemeen gezang aangeheven, waar mede zij eenen geruimen tijd aan- i;8 na verJo yan deelte der kust te verlaten en Zuidwaards te ftevenen aantedoen^ twee havens welke zij op de laatfte reis. met Kaptem cook gezien hadden. deDOoft^enden deedD 6r ZiGh h0°P °P v™ door mtn. ?l °Pe?lng laf^ Williams-Souud te komen, doch met den avond begon het wederom hard te waaijen met eene dijnzige lucht en alle teekens van eenen naderenden ftorm; zo dat men het voorzichtig keurde van het land aftehouden en Zuidwaards te ft Jen *~?\ 1 5-de/ volSende maand> zagen wij des^ mor- H, gens land, zynde twee hooge bergen, welke wii voor Mom-EUas en Moum-Fairweatker hieZ, £|ev3ge. F 3 der i796. Oogstmaand II "fstmaand 5  Herfstmaand 46 REIZE NAAR DE derzelver liP'gitig op de kaart van Kaptein cook. Wij waren op den middag op 58" 16' N. B. Des achtermiddag liet Kapt. portlock aan Kapt. dixon verzoeken om voortezeilen, alzo hij zoo ziek was, dat hij met op het dek konde komen. Cp den 8 's middaags bevonden wij ons op 58 Gr. N B op welke hoogte ongeveer naar de aanwijzing van Kapt. cook, Crosf- Sound moest gelegen zijn. "Wij Huurden derhalven N. O. ten O. en zagen des anderen daags morgens het land vlak ^voor ons; zeer verblijd over het vooruitzicht van met ter haast ten anker te komen en onzen handel voorttezetten. Maar onze verwachtingen verdweenen fpoedig in rook, vermits wij tot vier uur langs de kust zeilende, op eenen afftand van rio- geene drie mijlen, geenerhande blijk van eene Baai of°Haven zagen. Alleen vormde de kust indedaad eene 70ort van Baai, doch had geen plaats waar een fchip met eenige veiligheid zoude kunnen ankeren. Vvij vonden met eene lijn van honderd en tien vademen geen nrond en zagen ook geenerhande verandering aan de kleur van het water; waaruit men zoude mogen befluiten dat er tot kort onder het land eene groote diepte is Dus te leurgefteld zijnde, oordeelde men het nutteloos meer tijds aan het zoeken van Crosf-Sound op deze hoogte te verfpillen; inzonderheid vermits Kapt. cook er zelf niet geankerd, maar de plaats Hechts op eenen aanmerkelijken afftand gezien had, en wij bij ■ ondervin. ding wisten, hoe bedriegelijk het land zich op deze kust voordoet, ter oorzake van de aanhoudende mist, welke het onmogelijk maakt om het land op -eenen merkelijken afftand met eenige zekerheid te verkennen, (d) (a~) Kapt. portlock vond echter in het volgende jaar, hier eene fchoone Haven, welke hij Portlocks-Haven noemde, tien mijlen Zuidelijker dan Crosf-Sound volgens de opgave van Kapt cook liggen moest, waarfchijnlijk zal deze dezelfde zijn, welke  NOORD.WEST KUST van AMERIKA. 47 De Baai der Eilanden was nu de verkiesljkfle plaats voor ons om aantedoen, liggende ongeveer dcnb mijlen Zuid-Oost van Cros/-Sound. Tusfchen den 10 ° en 11 overviel ons een ftorm met Herken regen, welke tot den 13 aanhield en ons wel dertig mijlen bezijden Kaaf>-Edgecombe gedreven had. Toen het weder opklaarde; {levenden, wij wederom O. N. O. en kregen den. i4 het land in het. gezicht op den afftand van veerden mijlen en op 57° 6' N. B. Hier op Huurden wij Westwaards m hoop van de. Baai der Eilanden aan te treffen, doch konden, dezelve, ten Westen van Kaap - Edeecombe niet vinden. Het gedeelte der kust welk wij "onderzochten maakte wel eene ondiepe Baai, doch gaf geene de minne bedekking voor de fchepen om te ankeren. Wij hadden wel vernomen dat de Spanjaards hieromltreeks in 1775 geankerd hadden, doch vreesden ons op dat bericht met genoegzaam te kunnen verlaten. Vervolgens zetteden wij onzen koers wederom ten Zuiden, met oogmerk om de. Zuid-Oostzijde van de Kaap te onderzoeken; doch met middernacht begon het zoo hoog uit het Z. O te wajijen dat wij blijde waren ons zo veel wij konden van de. wal te verwijderen en nu maar regelrecht naar Nootka of Koning George-Sound te Hevenen. Op den 21 op de hoogte van 500 40''. zagen wij eene groote Haai op zijde van het fchip, welke Vis maar . zelden op zulke Noordelijke breedtten gevonden wordt, . 0 Van den 23 tot den 28 deden wij alle mogelijke moeite om in Nootka-Sound te komen, doch werden door de hooge zee en het flappen van den wind zo dik- wijls cook zag, en later reizigers mogen beflijfen, wie in zijne waarneming het meefle gedwaald heeft. Kapt. douglas, die nevens Kapt. meares m 1788, deze kust bezocht, kwam den 6 van Oogstmaand m Crosf. Sound op 58° 10'.. N. B., terwijl cook; de Zuid-Oost punt op 57* 57' fteit, welk verfchil du», nog>■ grooter is» ° 1 178Ö. Herfstmaand 21 !  43 REIZE naar de Herfstmaand ] I 5 ] i 1 1 1 Slachtmaand 1 »4 vijls wij onder de wal kwamen daarin verhinderd. Wesïalven Kapt. portlock het betluit nam om de kust e verlaten en aan de Sandwich - Eilanden te overwinteren. Onze tocht fchoon zedert het verlaten van Cooks-Ri'ier zeer onvoorfpoedig, was echter niet geheel vruchteoos geweest. Kapt. dixon had aldaar zestig Zee-Oter vellen van de eerde zoort en ongeveer zo veel van ninder hoedanigheid opgedaan; als mede een twintig choone mantels van Marmotten vellen en zo veel vellen ran Rakoom, Voifen enz. dat men er drie tweeaams raten mede kon vullen, en Kapt. portlock zal niet reel minder gekregen hebben. Op onzen tocht naar de Sandwich-Eilanden hadden wij ^eene zonderlinge ontmoetingen. Wij vingen den 14 van Wijnmaand op 370 2' N. B. drie groote Haaijen, welke ons zeer aangenaam waren wegens de traan, zo om te branden in het nachthuis als tot het henrijken van masten en touwen; vermits de olie fchaars begon omtekomen. Op den zelfden dag begon men het volk een pint Portwijn daags te geven," in de plaats van fterken drank , vermits de fcheurbuik zich begon te openbaren. In de algemeene kaart van cook vindt men op 28 Gr. N. B. en 1490 20' W. L. een Eiland geteekend onder den naam van Saint Maria La Gorta. Wij bevonden ons op den 1 van Slachtmaand op 2 8° 14' N. B. en 1480 35' W. L. met fchoon helder weder; doch konden van de Mast geen land ontdekken, en daar wij des anderendaags morgens juist over de plek liepen, waar dit Eiland moest liggen, zonder iets te zien, mag men met reden aan deszelfs beitaan twijffelen. Den 14 kregen wij het Eiland Owhijhee in het gezicht en den tweeden dag daarna kwamen wij onder de wal; doch wetende dat de Karakakooa-Baai, in velerhande opzichten, eene ongefchikte ankerplaats was, werd er befloten naar de Westzijde van het Eiland te zeilen en te beproeven of eene Baai, welke aldaar gedurende de  NOORD-WEST KUST van AMERIKA 49 de laatfle reize van cook gezien was, een veilige legplaats opleverde. Dewijl echter de inboorlingen van beide lexe zich in grooten getale op den oever verzamelden en ten teeken van vriendfchap met lappen van wit doek wu.jfden, zond Kapt. portlock de floep vooruit om gemelde Baai optenemen en te peijlen; en wij bleven met klein zeil af en aanhouden om aan de inboorlingen ge egenheid te geven om ons de voortbrengzelen van hun Eiland aantevoeren; het welk zich aan deze zijde zeer vermakelijk opdeed, door het gezicht van verfcheidene fmije bosfchen van Kokosboomen gelegen. Midlerwijl brachten de inboorlingen ons Varkens, Pifangs, Broodvruchten, Potatoes, Taro, <» Kokosnooten , Gevogelte, onder anderen eene zoort van wilde Ganzen, en eene groote menigte voortreflijk zout; welk alles wij tegen lpijkers en andere kleinigheden inruilden; gaande de handel zoo driftig, dat er aan boord van de Koninl George alleen, m vier uuren tijds zo vele groote Varkens gekocht warden dat men er zeven half aams vaten mede vullen konde behalven een groot aantal kleinere voor het dagehjkfche gebruik. Zij kregen ingelijks wel een last groente en vruchten, en waren zelfs genoodzaakt veel aftewijzen, zo uit gebrek aan plaats als om dat zij ZdIr^°PyaVm -dag ZCS °f Zeven reeds beêin«en i tlrlJ dra-WV ê'enoegzaa>» zout gekocht hadden, werden er een twintig man aan het flachten en inzouten der Varkens te werk gefield. \J!ennrf!anen/Tuen ^fchm daS den handeI «et de hTnnV^Tl Ch zommiSe toekijkers gaven blijken van hunne diefachtige neiging. Onder anderen was er een behendig genoeg om een bootshaak uit de boot, welke op zijde van het fchip lag, te ftelen, niettegenftaande er een op pas- j& eZCuT^i zD?e);Sdws i womlf ™ h« Convolvulus ChryforrMfu,; * Z1JU Wortelen van de G Slachtmaand 17  g0 REIZE naar de pasfer in was, terwijl een ander tegen de roertouwen op kroop en het Azirauth Compas uit een van de vengitërs der kajuit wegnam ener mede doorging, fchoon er een fchildwacht achter op geplaatst was om het oog over hun te houden. Zij ontftalen ons dezen dag meer andere dingen van geen belang; en dit was niet te verwonderen, daar er gewisfelijk wel tweehonderd en vijftig kanoes om het fchip lagen, waarin zich ongetwijffeid meer dan duizend menfchen bevonden. Wanneer het koopen gedaan was verzochten de inboorlingen ons om dicht onder de wal te blijven, wanneer zj ons den volgenden morgen overvloed van Varkens wilden brengen; en toen wij hun dit beloofd hadden, roeiden zij wel te vrede naar land. Tegen den avond kwam de boot te rug, met bericht dat zij in de Baai geweest waren en daar van twintig tot vijfentwintig vademen water gevonden hadden op eenen grond van zand en koraal, maar geene goede ankerplaats of bedekking voor de fchepen: zo dat wij ons voornemen om derwaards te gaan lieten varen en befloten om nog een paar dagen af en aantezeilen ten einde een goeden voorraad van Varkens optedoen; het welk ons ook vrij wel gelukte. Onder de zeldzaamheden welke de inboorlingen te koop brachten, was ook een zoort van mandjes, welke wij voorheen op deze Eilanden niet gezien hadden. Zij waren achttien duimen hoog en vijf of zes duim middellijns, en uitflekend net gemaakt van teenwcrk, met vele rode twijgjes aardig doorvlochten. Op den 19 kwam Kapt. portlock bij Kapt. dixon aan boord om te raadplegen over het gene hun verder te doen Mond, alzo het fcheen dat zij van Owhijhee gekregen hadden zo veel als er thans te halen was. Voorts waren de fchepen zeer ligt, hebbende het meefte water opgebruikt, en de takelagie moest noodwendig herfteld worden. Weshalven men het raadzaam keurde naar Woahoo te zeilen waar wij voor de thans heerfchende wln- 1785. Slachtmaand lp  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 51 winden veilig konden liggen en alles verrichten wat er aan de romp en takelagie der fchepen te doen viel. Gevolgelijk {tuurden wij Noord waards, met oogmerk om beooften Mowce omteloopen en zo naar Woahoo aftezakken. Na den middag begon het hard te waaijen uit het Z. W. waarom Kapt. portlock naar zijn eigen fchip terug keerde en in verwachting van zeer kwaad weder, met gereefde bovenzeilen N. O. oploefde om voor den nacht in het ruime zop te komen, zijnde wij toen op den afftand van zes mijlen van Mowee. Even voor den donker zagen wij eene kanoe in het Z. W. naar ons toekomen met een klein zeil van masten en fterk roeijende. Wij draaiden daarop bij en namen dezelve op. Er waren vier menfchen in, benevens een goed deel levensmiddelen, als Potatoes, Pifangs en andere vruchten. Zij hoorden, zo het fcheen, op het Eiland Mowee te huis en waren met hunne kleine lading in zee geftoken, toen zij ons op den Oosthoek zagen aanhouden, in hope van dezelve voordeelig te markt te brengen: maar toen wij wederom van het Eiland afhielden, vonden zij het weder zoo Hecht en de wind vlak in hun nadeel, dat zij niet weder aan wal konden komen: weshalven zij op ons aanloefden, hun klein zeil bijzetteden en alles deden wat zij konden om ons intehalen. Ondertusfchen waren wij blijde dat wij gelukkig genoeg geweest waren om hen in het oog te krijgen; dewijl zij anders gewisfelijk hadden moeten omkomen, daar hunne kanoe bijna vol water was en zij zo afgemat waren, dat zij zonder hulp niet tegen het fchip konden opklimmen. Wij borgen al hun goed binnen boord, heischten de kanoe op het dek en deden ons best om hen te doen bekomen; het welk ook het gewenschte gevolg had, en nimmer zagen wij dankbarer menfchen, dan deze Indianen voor den geringen dienst, welken wij hun hadden mogen bewijzen. Zij verlieten ons den 23 met ftil weder, fchoon wel vijf uur van de wal zijnde, doch keerden met geene leG a dige, 1785. Slachtmaand  5* REIZE naar de 1786. Slachtmaand ZEVENDE HOOFDSTUK. Verrichtingen te Woahoo. Bezoek van den Koning taheeterre. Oprichting eener Eatooa ert oferhande aan hunne Goden. Voorgenomen aanval op het fchip. Zij knjgen twee Indianen aan boord om mede te man naar Atoui. Affcheid van taheeterre en vertrek van Woahoo. Aankomst in Wijmoa-Baai op het Eiland Atoui. Verrichtingen aldaar. Bezoeken van abbenooe en den Koning taao. Tocht naar Oneehow. Terugkomst in Waraoa-Baai. Verflag van den Landbouw dezer Eilanders. Derzelver gedienfligheid. Voorval met nohomitehitee en vertrek van daar. Zo dra wij ten anker gekomen waren, kregen wij eenige weinige kanoes oP zijde welke echter niets van eenig belang te koop brachten. Wij gaven hun te kennen dat wij dige handen terug, daar ieder hun iets fchonk ter gedachtenis. 6 Vermits de wind geftadig Zuidwest bleef, welke vlak in de Koning Georges-Baai op Woahoo waait, oordeelden wij he t beter in zee te blijven, tot dezelve zo veel omliep dat wij er veilig liggen konden, en dus liep het tot den 30 aan eer wij in dezelve ten anker kwamen. Intusfchen hadden wij van tijd tot tijd kanoes aan boord, die ons ververfchingen brachten, fchoon niet genoeg tot dagelijks gerijf. Deze kwamen van de Eilanden Mowee en Morotoij en fchenen onze fchepen meer te bewonderen, dan de overigen die wij tot hier toe ontmoet hadden; waaruit men zoude moeten opmaken dat vele ran hun nimmer te voren een fchip gezien hadden.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 53 wij gebrek aan water hadden, met verzoek om ons daarvan, gelijk de vorige reize, te voorzien. Maar zij be- ; duidden ons dat zij. dit gaarn doen zouden, bij aldien met zo wel het water als alle andere voortbrengzelen van het Eiland, op bevel des Konings, getabooeerd waren. Hierop gaf Kapt. portlock aan een der aanzienehjkiten een gefchenk voor den Koning, als ook voor onze kennis, den ouden Prielter, met verzoek om zijne Majelteic kennis te geven, dat wij gebrek aan water hadden en dus gaarn zien zouden, dat de Taboe hoe eer hoe bever wierd opgeheven. Des anderen daags 's morgens vroeg kregen wij eenige % kanoes aan boord, welke ons water en wat 'groenten brachten, mettegenftaande de Taboe. Vervolgens kwamen er een menigte groote en kleine kanoes in de Baai en terüond daarop kregen wij een bezoek van onzen ouden ynend, den Pnelter, komende volgens zijne gewoonte in eene groote dubbelde kanoe met takken van kokosboomen venierd Na het fchip zeer ftatelijk omgeroeid en alle kleme kanoes, die hem in den weg kwamen over ftang geworpen te hebben, kwam hij ons op zijde' doch eer hij zich aan boord begaf, liet hij Kapt. portlock roepen en toen deze kwam om hem te ontvangen hief hij een klein Varken omhoog het welk hij hem vervolgens tot een teeken van vrede en vriendfchap aanboodnaar het gebruik van deze Eilanden. De oude man verhaalde ons, dat de Koning zo even, niet de groote vloot, in de Baai gekomen was en ons Hond te bezoeken. Wij gaven hem eene vereering voor zich en een andere voor den Koning, welke wij verzochten dat hij m eigen perfoon mocht overhandigen. Hierop gmg hij te tien uur naar de wal en keerde een uur daarna te rug, in gezelfchap van vele groote en kleiner Kanoes. In eene zeer groote, welke door zestien frisfe knapen geroeid wierd, was de Koning zelf, nevens vele andere Opperhoofden. Toen dezelve ons fchip naderde,; G 3 wee. 1786. Slachtmaand /interna. 1  54 REIZE naar de Wiaterin. Op weeken alle anderen op eenen afftand, om voor zijne rViajefteit plaats te maken, die, na het fchip driemaal rondgeroeid te hebben, zonder de minfte bevreesdheid, aan boord kwam; zonder te willen hebben dat hem iemand volgde, voor dat hij zulks aan Kapt. portlock gevraagd had, die daarop acht of tien Opperhoofden toeliet. De Koning bracht ons een Varken of wat, nevens eenige groenten, waar voor wij hem zeer naar zijn genoegen befchonken. Zijne medegezellen brachten alle insgelijks iets mede, en wij vereerden hun met alle zulke kleinigheden, als zij fchenen gaarn te willen hebben: vermits wij gaarn goede vrienden zijn wilden om ónze zaken hier wel en fpoedig te kunnen verrichten. Taheeterre is een bij uitftek kloek en welgemaakt man omftreeks vijftig jaar oud, en zo het fchijnt een verftandig welgezind" mensen, zeer geacht van zijne onderdanen. Hij vrieg of wij te Owhijhee geweest hadden en wilde gaarn eenige omftandigheden vernemen, aangaande dat Eiland en den Koning, met wien hij verfchil fcheen te hebben, doch waar omtrent^ wij hem niets konden berichten dan dat wij den Koning welvarende en het Eiland in eenen bloeijenden ftaat gevonden hadden. Hij bleef den ganfehen dag aan boord en belastte het volk om ons water en alle andere ververfchingen te brengen. Met den avond keerde hij wel voldaan naar de wal; en met zonnen ondergang verlieten alle de kanoes het fchip. Des anderen daags begonnen wij de goede uitwerking van taheeterres bezoek te gevoelen; alzo de inboorlingen, nu van de Tahoe ontheven, ons water, vruchten, en Varkens in overvloed aanbrachten, zo dat wij een gedeelte van ons volk aan het flaebten en inzouten te werk ftelden, terwijl anderen zich bezig hielden met het wand te herftellen, en de timmerlieden met onze floep te overdekken.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 55 Op den 3 kregen wij wederom een bezoek van den Koning. Onze vriend de oude Priester was bijna altijd aan noord van een der fchepen, en dronk volgens zijne ftandvastige gewoonte, aanmerkelijk veel Yava, waar door hij in een misfelijken toeftand was, fchijnende geheel verzwakt, en zijn ligchaam gansch en al met eene zoort van melaatsheid bedekt. Gemeenlijk had hij twee bedienden bij zich om de Yava wortelen te kaauwen en dezen gaf hij dikwijls zo veel werks, dat hunne kakebeenen niet meer konden en hij verplicht was iemand uit den hoop te huren om voor hem te kaauwen, de mondvol voor eene kraal. De Yava (ƒ) is eene wortel, welke in gedaante en kleur ons zoethout zeer nabij komt, doch in fmaak recht het tegengeilelde is. Niemand dan de Arees of voornaamilen mogen dezelve gebruiken en dezen houden er een bedienden op, die, als een andere Ganymedes, niets te doen heeft dan dezen kostelijken drank te bereiden en zijnen Heer toetedienen. Hij begint met eene genoegzame hoeveelheid wel kort te kaauwen, vervolgens wordt dit in eene zindelijke, hiertoe bijzonder vervaardigde, kom gedaan, dan er water op gegoten en omgeroerd, en eindelijk door een doek gewrongen. Deze drank heeft eene dronkenmakende kracht, doch fchijnt de geesten eerder te bedwelmen, dan optewekken en vrolijk te maken, en de uitwerkzelen zijn zeer nadeelig, gelik wij in den Priefter en anderen zagen. To wan 00 ha, een der Yavakaauwers van onzen ouden priester, een verflandig en zo wij naderhand verftonden wel bemiddeld man, berichtte ons, dat er ten (ƒ") De Yava of Ava is de wortel eener zoort van Peper, welke op de Societeits, de Vriendelijke en de Sandwich - Eilanden met vele zorgvuldigheid gekweekt wordt en door de Kruidkundigen, die cook verzelden, Piper Methüticum genaamd wierd. Het land waarop deze Peper geplant wierd, werd door de inboorlingen met Mosfelfclaelpeï. en Koraalkalk gemest. 1786". Winterm. i  §6 REIZE NAAR DE 1786. Wiuterm. \ ten Westen van Punt-Rofe in Koningin Charlottes-Baai eene bij uitftek veilige haven was; en daar er in de Baai, waar wij thans lagen, eene hooge zee liep, befloot Kapt. portlock om de floep, die overdekt en als een fchooner toegetakeld wierd, derwaards te zenden; en zo de plaats goed bevonden wierd, de fchepen te verleggen. Den volgenden dag werden wij wederom door een bezoek van den Koning vereerd, die ons thans behalven zijne gewoone gefchenken, ook nog eene goede zode van uitmuntende Barbeel medebracht, welke hij zeide in een zout. meir gevangen te zijn. Hij at dikwijls met ons, doch wij konden hem nimmer overreden om wijn of Herken drank te proeven; gelijk hij ook geene Yava gebruikte; maar enkeld water dronk. Ondertusfchen fcheen hij zeer vergenoegd met onze oplettendheid voor hem, en wij waren wel in onzen fchik met zijne bezoeken; vermits hij de inboorlingen aanmoedigde om ons water en levensmiddelen te brengen, en tevens goede orde onder hun bewaarde : welk een en ander ons voor onze gefchenken rijkelijk vergoedde. Wij hadden dezen achtermiddag onzen voorraad van water aan boord gekregen, en alle ledige vaten gevuld; thans ontbrak ons brandhout, doch zo dra wij zulks te kennen gaven, brachten zij het ons in overvloed te koop voor fpijkers en knoopen. Tot eer van het manvolk moet ik echter aantekenen, dat zij de knoopen als nuttelooze dingen befchouwden ,• maar de vrouwen bekeken dezelve uit andere oogen, en waren er zeer op gefteld om dezelve tot fieraad om de armen en enkels te dragen. Wanneer dus de mannen, tegen hun beter oordeel, zomtijds liever knoopen dan fpijkers voor hunne waren wilden ontvangen, was zulks een blijk, dat de galanterie, hier zo wel als onder befchaafder natiën, haren zetel gevestigd had, en het vermogen der fchoonheid, in geenen deele, binnen den kring der befchaafde Europcefche wareld bepaald is. Des  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 57 Des anderen, daags vingen wij vier of vijf Haaijen, welke in menigte om ons fchip zwommen, en na er de levers uitgenomen te hebben, verëerden wij de visch am de inboorlingen. De oude Priester kreeg er twee, welke hij beval in zijne kanoe te fjorren, en naar de wal te brengen, doch toen dezelve vlak achter het fchip was, viel er een in het water en zonk naar den grond op elf vademen waters. Een Indiaan dook terflond met een lijn naar beneden $ flingerde dezelve om de doode Haaij , en trok die wederom in de kanoe zonder de minfte vrees voor de hongerige levenden , welke in getale om ons zworven. De inboorlingen maken er veel werks van, om dat zij hun tot vele einden dienftig zijn. Zij zouten de vis, welke hun een zeer fmaakelijk gerecht oplevert; van het vel maken zij trommen; en de tanden, in een ftuk houts gevat, dienen hun voor mesfen. De inboorlingen brachten ons bij aanhoudendheid hout, Varkens en vruchten, en kwamen ook in menigte bij ons uit nieuwsgierigheid om de fchepen te zien. Die geen kanoes hadden kwamen van ftrand of zwommen, fchoon wij er bijna twee mijlen af lagen ; brachten den ganfehen dag m het water door, en zwommen met het zelfde gemak naar het ftrand als of zij maar eene roede of wat hadden afteleggen. Van den 7 tot 11 hadden wij een ftijve koelte uit het N. O. met buijig weder, waar door eene hooge zee in de Baaij liep, en de fchepen geweldig ftampten. Ook was de branding op de kust zoo fterk, dat weinige kanoes het in al dien tijd durfden wagen om in zee te fteken en zommigen, welke het onderftonden, werden zo dikwerf omgefmeten, dat zij hun opzet lieten varen. Eens kregen wij er echter nog een paar bij ons met wat hout en eenige broodvruchten, welke wij kochten, en hun nog eene vereering toegaven, om dat zij zich aan zoo veel gevaars hadden blootgefteld. Ondertusfchen konden zi; niet weder aan de wal komen, maar waren zeer blijde dat zij anderH werf 1786'. Winterm.  58 REIZE NAAR. DE 1786. Winterm. ia werf het fchip konden bereiken en den nacht aan boord mochten doorbrengen. Des nachts tusfchen den 11 en 12, bij donkere maan, onderllonden eenige kanoes om zich van dc floep der Koningin Charlotte meester te maken; doch Kapt. dixon zulks vernemende fchoot een paar fnaphanen over hunne hoofden af, waarop zij zich fpoedig wegmaakten. Den volgenden morgen zond Kapt. portlock de nu gereed zijnde floep naar de Charlotte-Baai om te onderzoeken of de fchepen daar beter liggen konden; en tow a n o o h a ging voor loots mede. Dien zelfden dag kwam taheeterre ons wederom bezoeken in eene kleine kanoe, welke in de felle branding veiliger is dan eene dubbelde. Hij roeide zelf en toen hij bij het fchip komende zag dat hetzelve fterk ftampte, wilde hij de kanoe er niet dicht bij wagen; maar fprong in zee en liet zich een touw toewerpen om aan boord te komen: dewijl echter de beweging van het fchip hem hinderde, fprong hij fchielijk weder in zee, zwom naar zijne kanoe en roeijde metterhaast naar de wal. De oude Priester, die meestal bij ons aan boord was, en alleen nu en dan 'smorgens naar de wal ging om, zo bij zeide, een bezoek bij den Koning afteleggen, doch, indedaad, om nieuwen voorraad van Tava te halen, werd thans zeer ongedurig en ongemaklijk. Toen wij hem hier over onderhielden, gaf hij te kennen, dat de Koning en de voornaamfte oorlogslieden iets kwaads tegen ons in den zin hadden, en hij wees ons op een groot huis, op den top eens heuvels boven de Oostelijke punt der Baai, met verzekering dat dit huis gebouwd wierd tot een Eatooa of Godshuis, waarin zij aan hunne verfchillende^ Eatooas of Goden (want bijna ieder Opperhoofd heeft 'er eenen voor zich in het bijzonder) groote offerhanden ftonden te doen en dezelven te raadplegen omtrent de uitkomst van eenen aanflag, welken hij verzekerde dat zij tegen ons in den zin hadden, indien- hunne godfpraken voordeelig uitvielen. Het  NOORD-WEST KUST vak AMERIKA. 59 Het gedrag des Konings fcheen hem geheel niet te gevallen en hij bad ons om geftadig wel op onze hoede te zijn. Daar wij den Koning en zijn gevolg altijd vriendelijk en met oplettendheid ontvangen hadden, konden wij aan dit bericht kwalijk geloof liaan en befloten dus den Koning als voren aan boord te laten komen. Vermits zij echter door de hoop om al het ijzer, welk zij bij ons konden onderftellen machtig te worden, konden uitgelokt zijn om ons aantevallen; werd het raadzaam geachc ons tegens eenen fchielijken aanval in flaat te Hellen en eene geiladige wacht bij de kabels te houden, ten einde dezelve niet door de ingezetenen mochten gekapt worden. Ondertusfchen hadden wij, reeds zedert twee dagen, gezien dat de ingezetenen dat huis bouwden en vele goederen derwaards droegen en nu zagen wij , met behulp eens verkijkers, dat hetzelve genoegzaam voltooijd was en met rood doek gedekt wierd. Den 14 's morgens kwam er eene groote menigte kanoes aan boord, meestal met brandhout geladen, en wij kregen niet meer Varkens en groente, dan wij in eenen dag opkonden. Tegen den middag kwam ook de Koning in eene groote dubbelde kanoe en met een aanzienelijk gevolg aan de Koning George, welke Kapt. portlock allen aan boord nam en rhet de gewoonelijke vrijheid behandelde; of fchoon hij zich tegens eenen aanval in ftaat gefield had, zijnde er overal fchildwachten uitgezet en de Hukken en draaijbasfen op de kanoes gericht met brandende lonten daarbij. Taheeterre merkte onzen toeftand zeer wel op en fprak er van met zijn gevolg; doch gedroeg zich als naar gewoonte. Na eenigen tijd bij ons geweest te hebben, wilde hij gaarn de uitwerking onzer vuurwapenen zien, welke Kapt. portlocx hem toonde, door een Varken op eenigen afftand met een pistool op de plaats dood te fchieten. De Koning en zijn gevolg ontftelden door de knal van het pistool; doch (tonden ten uiterften verbaasd en verfchrikt, wanneer zij het Varken H a za> 1786.. Winterm H  6a REIZE NAAR DE Winterm. 1 1 1 < ( zagen dood liggen en het bloed uit de wonde loopen: terwijl wij geen oogenblik twijffelden of dit voorbeeld van de doodelijke uitwerkzelen onzer vuurwapenen maakte op hun een' diepen indruk en hield hen te rug van ons vijandig aantetasten. De Koning bleef nog een paar uuren aan boord en nam affcheid na eene kleine vereering ontvangen te hebben; hij gaf ons kennis van zijn voornemen om uit de Baai te vertrekken en des avonds naar zijn gewoon verblijf te Whijtietee terug te keeren. Het baarde opmerking , dat terftond na zijn vertrek alle de kanoes ons verlieten en naar ftrand roeijden, meestal naar het oostelijke gedeelte van de Baai, waar de Koning voor dien tijd insgelijks zijn verblijf hield. Kort daarop kwam de oude priester aan boord, niet als naar gewoonte in eene groote dubbelde kanoe maar in een klein oud afgefloten nest, 't welk naauwlijks boven water te houden was; en het fcheen als of hij ons ter fluip bezocht. Zodra hij op het dek kwam, begon hij den Koning voor eenen deugenieruittemaken, bleef _ bij zijn voorig verhaal en bad den zeiven toch wel in het oog te houden. Vervolgens ging hij naar ie Koningin Charlotta en bleef daar het overige van dien dag. Des anderen daags 'smorgens kwam de floep terug, met bericht, dat zij wel eene kleine baaij met diep wa:er dicht bij eene zandbank gevonden hadden, doch geeie veilige ankerplaats voor de fchepen. Kort aan het Irand in eene fchoone valleij, omringd met fraaije boschen van Kokosboomen en verruklijk land, lag een rroot vlek, waar de Koning zijn gewoon verblijf "hield; :n deze ftreek werd fVhijteetee genaamd. Op dezen dag en den volgenden kwam er geen enteld menfeh omtrent onze fchepen, zelfs waren de ka; ïoes buiten ons gezicht gebracht; maar wij befpeurden :en groot deel volks bij het huis op den heuvel. Met het aanbreken van den dag, op den 17, kwam Ie oude Priester, met ïowanooha, wederom aan boord  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 61 boord en fcheen geheel buiten zich zeiven en razende te zijn, wegens het gedrag des Konings. Hij vertelde ons dat de Koning en de voornaamfte Opperhoofden aan hunne Goden geofferd en raad gevraagd hadden; maar dat de Goden mets waardig waren en de Koning met zijn gevolg niet beter dan fielten, welke ons kwaad zochten te doen, na dat zij zoo vele gefchenken van ons ontvangen hadden. Tegen den avond zagen wij dat de inboorlingen bezig waren met het nieuwgebouwde huis van het dak te berooven en aftebreken, en wat later ftonden verfcheiden huizen langs het ftrand bij de Baai in lichterlaaije vlam; en toen wij des anderen daags naar de reden vriegen, gaf de Priester ons te verftaan dat het Eatooas geweest waren van eenige Goden , die den Opperhoofden mishaagd hadden, en dat deze daarom dezelve met alles wat er in was, hunne wraak ten zoen, verbrand hadden. Wij vriegen er insgelijks den Koning na, die toen ook aan boord kwam en eenïgzins fchuwer fcheen; doch hij was op de vraag merkelijk verlegen en wendde het gefprek over eenen anderen boeg, zonder er op te antwoorden. Ondertusfchen had men op de Koningin Charktta geheel ander naricht van deze ganfche zaak gekregen. Men had het volk den omgang met de vrouwen toegelaten, welke ook niet gemaklijk te beletten was; gevolglij'? waren er 's nachts altijd een aantal aan boord geweest; doch zedert den 15 mocht er geene meer op de fchepen komen, fchoon de taboe ten aanzien der mannen den 17 werd opgeheven. Toen zij na de reden vriegen, vernamen zij dat eene vrouwe op eene der fchepen Varkensvleesch had gegeten, eene kost welke voor haar altijd getabooeerd was, en dat het overtreden der taboe eene hoofdmisdaad zijnde, het arme fchepzel dezelve met haar leven geboet had, en aan de Goden was opgeofferd ten zoen van zulk eene verfchriklijke overtreding. Voorts was het met de zaak dus gelegen. Taheeterre had het huis op den top des heuvels laten bouwen tot een magazijn of bewaarplaats II 3 voor 1786. Winterm. 17  62 REIZE naar r> » voor de dingen welke de ingezetenen door den handel met onze fchepen zouden, bekomen: en toen hetzelve voltooid was, had hi| de taboe op de Baai geleid en een algemeene. vergadering des volks op den berg te zamengeroepen , met last om alle goederen medetebrengen, welke zij van de fchepen gekregen hadden. Vervolgens had hij middel gevonden, om zich onder het eene of andere voorwendzei1, van- de eene halffcheid dezes kostelijken fchats meefter te maken. Weshalven het geen wonder was dat de oude Priester, die vele gefchenken van ons gekregen had, zo vreeslijk op den Koning aanging en- den Kaptein tegen denzelven zocht optezetten. Reeds eenige dagen' geleden had towanooha Kapt. portlock lastig gevallen om hem nevens paapaaa, een fchoon- jong mensch en neef dés KoningS, mede te nemen naar Atoui en nu drongen zij hun verzoek zoo ernüig aan dat de Kaptein hetzelve inwilligde ert zij ftrandwaards keerden om zich tot de reis gereed te maken, na ons om eenige kleinigheden verzocht te hebben om voor hun vertrek onder hunne vrienden uittedeelen. De Koning nam thans ook affcheid van ons en van deze zijne beide landslieden; terwijl hij inzonderheid zijnen neef emftig aan de zorge des Kapteins beval, met verzoek om hem aan het opzicht van taaao den Koning van Atoui overtelaten, die ons toefcheen de broeder te zijn van taheeterre en een bloedverwant van paapaaa. De beide volgende dagen werden hefteed om twee ankers welke door het breken der kabels verloren waren, optevisfchen en voorts uit de Baai te zeilen. Eerst meenden wij dat de inboorlingen de kabels aan ftukken gemeden hadden; doch bij nader onderzoek bleek het dat zij op den koraalachtigen grond gefleten waren. De beste plaats om in Koning Georges-Baai te ankeren is omtrent in het midden, ongeveer eene mijl van het rif, op zes en zeven vademen water, waar de grond zandig is en geen koraal gevonden wordt. 1 Na Winterm. \  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 6*3 Na twee dagen zukkelens, kwamen wij den 22 in Wijmoa-Baai aan het Eiland Atoui ten anker, zijnde deze de eerfte ankerplaats van cook bij het ontdekken dezer Eilanden. Kort na onze aankomst, brachten verlcheiden kanoes ons overvloed van fchoone Taro. Wij vroegen naar den Koning en onzen ouden vriend abbenooe, en verftonden dat zij met de voornaamfte Opperhoofden te Apoonoo waren, een vlek aan de Noord-Oostzijde van het Eiland, waar de Koning zijn gewoon verblijf hield ; maar dat zij binnen kort her waards ftonden te komen. Met het aanbreken van den volgenden morgen brachten de ingezetenen ons, gelijk wij hun verzocht hadden, een groot aantal zeer fchoone Varkens, nevens overvloed van Taro, Potatoes, Kokosnooten en Zuikerriet: en toen wij hun om water vriegen en onderricht gaven hoe ons dit te bézorgen, werden wij er fpoedig en treflijk van voorzien. Den 24 ging Kapt. portlock met zijne beide pasfagiers en een matroos naar de wal met oogmerk om de Westelijke punt van het Eiland omtewandelen in hoop van aldaar eene beter gedekte Baai voor de fchepen te vinden. Bij zijne aankomst werd hij van eene groote menigte ingezetenen, op de vriendelijkfte wijze, ontvangen; en eenige lieden van aanzien voegden zich terftond bij hun, met aanbod om hun op hunne wandeling te verzeilen; 't welk zij gereedelijk aannamen en zeer dienftig vonden om de menigte op eenen afftand te houden: fchoon er niemand eenig kwaad oogmerk had, maar elk vaardig was om hun alle kleine dienften te bewijzen. Na een mijl of drie gewandeld te hebben, gingen zij zitten om eenige ververfching te nemen , in welken tusfchentijd zij een bezoek kregen van het Opperhoofd tijaana, een broeder des Konings, die hen fterk drong om naar Wip moa terugtegaan en met hem te eeten, Doch vermits de Kaptein gaarn een goede Baai voor de fchepen wilde vinden, bedankte hij denzelvea vriendelijk ea beloofde hem fan 1786. Winterm. 22 2*  1786". Winterm. 1 64 - REIZE naar de bij zijne terugkomst te zullen bezoeken; waarop hij weltevreden vertrok en zij hunne wandeling langs het ilrand vervolgden. Des middags te drie uur bereikten zij de Noord-Westcl ij ka. punt des Eilands en vonden dat ganfche gedeelte der kust open en blootgefteld , met eene zeer fterke branding tegen den oever. Dus te leurgelteld dachten zij naar het fchip terugtekeeren; maar, na een mijl of vier gegaan te hebben , zagen zij de onmogelijkheid om er voor den nacht te komen en vernemende dat zij niet ver af waren van een goed huis, welk aan abbenooe toekwam, befloten zij daar hun intrek te nemen, waarmede hunne vermoeide medgezellen ook zeer wel op hun fchik waren. Zij kwamen er met zonnen ondergang en een van aBsenooes lieden, die in den achtermiddag in hun gezelfchap gekomen was, gaf terftond bevel om een Varken en een Hond te flachten, en nevens een goed deel Taro, voor hun onthaal gereed te maken. Het huis was vrij goed verlicht met toortzen van drooge biezen; en te acht uur werd het eeten in zeer goede orde voorgediend en zij deden eenen recht fmakelijken maaltijd. De bediende van abbenooe gedroeg zich als Hofmeefler en diende ieder van het gefchafte voor. Toen de maaltijd geëindigd was , liet hij het overgefchotene wegzetten, tot een ontbijt voor zijne gasten; die den volgenden morgen met den dag opftonden en na het ontbijt genomen te hebben vertrokken. Eer zij echter het huis verlieten, waren er wel honderd vrouwen zamenvergaderd, meestal met een kind op den arm, die zeer begeerig waren om den naam des Kapteins te weten, welken zij Popote uitfpraken; terwijl de moeders de kinderen die reeds praten konden terftond Popote deden roepen. De Kaptein deelde eenige fnuifterijen onder haar uit en wandelde naar Wijmoct, waar hij te negen uur aankwam en met genoegen zag, dat men, in zijn afwezen , reeds vele levensmiddelen gekocht had en het verdek vol fchoone Varkens ftond om intezouten. Dien  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 65 Dien zelfden morgen kwam het ftraks gemelde Opperhoofd tijaana met een groote dubbelde kanoe aan boord en bracht ons een gefchenk van Varkens en vruchten, het welk van den Kaptein met eene aangenaame wedervereering beantwoord wierd. Hij verhaalde ons dat de Koning met abbenooe en meer andere Opperhoofden, na verloop van een dag twee drie, bij ons zouden komen en dat men ons midlerwijl overvloedig van het noodige voorzien zoude. Vervolgens nam hij vriendelijk affcheid en keerde naar de wal; werwaards de Kaptein insgelijks de boot zond om den matroos en de beide pasfagiers van Woahoo aftehalen; dan de beide laatfien verkozen nog een paar dagen aan land te blijven onder hunne nieuwe vrienden, van welke zij met vele genegenheid behandeld wierden. Behalven Varkens en vruchten, brachten de ingezetenen ook touw te koop van duinhelm of biezen en gras gemaakt, welk wij kochten om dat het ons van nut was* waarop de ingezetenen aan het werk togen om meer te maken het welk vaardig toeging zo dat zij ons ganfche rollen brachten, welke van groene biezen en gras °emaakt waren, en ons dienden om de kabels te bekheden? Op den 28, zagen zij eene menigte kanoes 'om de Oostpunt van het Eiland komen en kort daarop kregen wit een bezoek van onzen goeden vriend abbenoo^e die 'er echter wegens het onmatige gebruik der Yava zoo Hecht mtzag, dat wij hem haast niet kenden. Hij bracht twee kanoes vol allerhande ververfchingen met zich, tot een gefchenk voor de beide fchepen, en na een korten tijd bij ons vertoefd te hebben, ging hij naar Kaptein dixon. Tegen den avond, kwam hij echter wederom bij ons aan boord en bleef er den volgenden nacht en wegens het Hechte weder, ook den anderen dag. ' Heden de wind bedaard zijnde, ging hij 'smorgens vroeg naar de wal, en keerde tegen negen uur terug, m gezelfchap van taaao en de meeHe Opperhoofden van I het 1786". Winterm. 30  Winterm. 66 REIZE naar de het Eiland. De Koning bracht ons een vrij goed gefchenk van Varkens, Taro, Kokosnooten en Pifangs als ook doek, matten en eenige faaaije vederenmantels, welk alles hij ons drong aanteneemen en waar voor hij, ook rijkelijk weder befchonken wierd^ Paapaaa en towanooha thans ook aan. boord zijnde, werden ingevolge taheeterres verzoek, den Koning aanbevolen. Zij vereerden hem eenige fnuisterijen, welke zij ten dien einde van ons gekregen hadden, en. werden met vele fpraakzaamheid en goedheid aangenomen, ouder verzekering dat hij hen onmiddelijk onder zijne befcherming nemen zonde. Wij vonden dat abbenooe hooglijk bij den Koning in achting Itond, en bij alle gelegenheden, geraadpleegd wierd. ïaaao fcheen een man van vijf en veertig jaar, ftout en welgemaakt en het gefchiktfte merisch, dat wij op deze Eilanden ontmoet hadden. Hij bood ons zijne vriendfchap op eene ernllige wijze aan, met verzekering dat wij in overvloed zouden verzorgd worden van alles wat dit en de naastgelegene Eilanden opleverden; terwijl hij abbenooe verzocht om aan boord te blijven, tot voorkoming" van alle gefchillen, welke tusfchen ons volk en zijne onderdaanen over den handel mochten ontftaan. De Koning vertoefde met zijn gevolg, een paar uur, bij ons aan boord en zij voldeden hunne nieuwsgierigheid met het fchip aan alle hoeken te bezichtigen,, het welk zij grootelijks fcheenen te bewonderen. Vervolgens namen zij affcheid en begaven zich naar de Koningin - Charlotta, waar zij zich eene korte poos ophielden en toen ftrandwaards keerden. Abbenooe bleef bij den Koning tot hij hem behouden aan land zag en kwam, nog voor den nacht, bij Kapt. portlock terug, die hem wegens zijn aanhoudend verblijf bij ons, eene kooij in de kajuit liet hangen, waarmede hij zoo wel op zijn fchik was, dat hij nergens anders wilder flapen. Des  NOORD.WEST KUST van AMERIKA. 6> Des anderen daags, kwamen er weder eene groote menigte kanoes, met Varkens en vruchten als naar gewoonte. Wij kregen ook wederom een bezoek van den Koning, in gezelfchap van een bejaard man, keeheowhooa genaamd, zijnde een oom des Konings en een mensch van het eerde aanzien. Dit oude Opperhoofd fcheen, in zijnen tijd een der grootfte krijgshelden geweest te zijn, op welken Atoui of eenige der Eilanden konden roemen, en zeer veel toegebracht te hebben om dezelven onder de gehoorzaamheid der tegenwoordige Koningen taheeterre en taaao te brengen. In de daad, zijn uitterlijk aanzien toonde genoeg den ouden moedigen krijgsman; zijn ligchaam was bedekt met lidteekens en hij was geheel verminkt. Tot overmaat van rampen, had hij het eene oog geheel verloren en het andere was in een zwakken ftaat, - wegens eenige wonden, welke hij onlangs in den ftrijd bekomen had, en tot welker gsneezing hunne heelkunde te kort fchoot. Taaao fcheen zeer begaan met zijn Ooms toeftand en verzocht ons hem te helpen, misfchien denkende dat wij wonderen konden verrichten. De Kaptein gaf hem over aan de zorge van den Heelmeefter, die zijne wonden zuiverde en verbond, en hem tevens verfche verbanden gaf, om er dagelijks een ander te kunnen opleggen, met het noodige onderricht, welk hij zeer wel fcheen te begrijpen. Op den eerften dag van het jaar, zagen wij bijna geene enkelde kanoe, offchoon het weder zeer fchoon was. • Op onze navraag, berichtte ons abbenooe dat zij opgehouden wierden, door dien de Koning eene tabooara had uitgefchreven, zijnde eene fchatting op de eigenaren der naastgelegene plantaadjen, om een gedeelte der voortbrengzelen optebrengen. Op abbenooes verzoek, ging Kan. PORTLOCjK met hem naar de wal om te zien ho.1 dit werk zich toedroeg; waarbij hij de geregeldheid en goede orde niet genoeg konde roemen, welke de inI a ge- \7*6. Winterm. 3 i ^oumaand. i  Loumaand. 6*8 REIZE naar. jj js gezetenen hierbij hielden. Mannen, vrouwen en zelfs kinderen betaalden de fchatting met blijdfchap en goedwilligheid: zommigen brachten Varkens, anderen Taro Broodvruchten en in één woord alles wat het Eiland opleverde, het welk aan afzonderlijke hoopen gelegd wierd. Taaao en meest alle de voornaamfte hoofden waren er bij om toetezien dat ieder behoorlijk aan de Tabooara voldeed, en toen dit gefchied was werd alles in twee deeien gefchift, welke de Koning hem zeide dat ten gefchenke voor de beide fchepen beflemd waren, met verzoek dat de Kaptein de booten wilde zenden om het alles aftehalen. Deze was ten uiterften getroffen over de edelmoedige behandeling des Konings en befloot hem deftig te befchenken offchoon het hem fpeet, dat hij werkelijk niets van genoegzame waarde had om denzelven aantebieden. De Koning had vervolgens een zeer vriendelijk affcheid van den Kaptein genomen en was toen naar een huis gegaan welk een weinig beooften de rivier lag, en waar hij zijn verblijf hield, wanneer hij dit gedeelte van het Eiland bezocht. Gedurende de twee volgende dagen, woei het zoo fterk dat er geene kanoes aan boord konden komen; doch den 4 ging de Kaptein, nevens abbenooe, met de. floep en de boot naar de wal, om verfchen voorraad van vruchten te halen, welke de laatstgenoemde befteld had; en terwijl deze ingeladen wierden, deden zij eene wandeling door eene valleij, welke zich van Wijmoa tot aan het gebergte uirflrekte. Zij vonden in deze valleij. eene menigte Taro geplant in groeven, welke omtrent zes duimen water hielden. Deze Taro ■ gronden waren voorts op gefchikte tusfehenwijdten afgefcheiden door verheven voetpaden die zo wel als de groeven, op eene zeer regelmatige wijze van fteenen gemaakt waren en den inboorlingen eenen oneindigen tijd en ongelooflijke moeite moeten gekost hebben. Abbenooe geleidde hen vervolgens naar een groot nieuw huis van hem, welk een eind  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 69 eind wegs in de valleij ftond en naar hunne wijze zeer goed gebouwd was. Hier rusteden zij eene korte poos en namen eenige ververfchingen, waarna zij naar PVijmoa terug keerden en zich. van daar met de ingeladen levensmiddelen wederom naar boord begaven. In den achtermiddag vingen wij eene zoo groote Haaij, dat hij met een takel uit het water moest gehaald worden , zijnde dertien en een half voet lang en acht en een half voet in den omtrek. Wij vonden, er achtenveertig jongen in en twee Schildpadden, welke ieder zestig pond woegen. Wij hielden er de lever, welke zes voeten lang was, uit en gaven den Visch aan de inboorlingen, die denzelven als een onwaardeerbaren fchat befchouwden. _ Behalven levensmiddelen, hout en water brachten de inboorlingen ook verfcheidene andere dingen te koop, als kleederen, mutzen, matten, vischlijnen en haken, halslnoeren en onder anderen vele opgezette vogels, welke uitmuntend bewaard waren. Op onze begeerte brachten zij die vervolgens ook levende en weldra even goed koop als de opgezette. Zij hadden de grootte van een roodborstje, zijnde de hals en borst van een zeer levende rood en de rug en vleugelen donker bruin, met een lai> gen bek. (g) Zij brachten er ons zo vele dat Kapr dixon, een liefhebber van fchieten zijnde aangemoedigd wierd om daarom een en andermaal naar de wal te gaarr waar hij echter geen overvloed van wild vond, fchoon mj toch altijd eenige eenden en ander watergevoerelte medebracht. Hij had gedacht, dat de ingezetenen hem in menigte zouden verzeilen en dus in de jacht hinderen; doch vond zich daarin aangenaam bedrogen Het volk was hier veel minder nieuwsgierig, dan op-Woahoo, en hield zich, Cff) Het bedoeld vogeltje, welk ook op het Eiland Nieuw-Ka- ^SStë bëfchre^,^" Heer G- *0R™£a * ö- I 3 '7*7Loumaand.  j0 REIZE naar. de 'zich vrij algemeen aan zijne bezigheden, als het weven van ftoffen tot kleederen, het maken, van vischlijnen, het draaijen van touw en andere, zo dat hij hier even ongeftoord door het land konde gaan, als in Engeland. Den 5 kregen. wij wederom een bezoek van taaao en zijn oudften zoon taaevee, een fraaijen jongeling van twaalf jaar. Hij zeide ons dat hij affcheid kwam neemen, vermits hij weder naar Apoonoo ftond te vertrekken, maar dat abbenooe bij ons zoude blijven en naar Oneehow medegaan, welk Eiland hij ons gaarn ten gefchenke wilde geven; terwijl hij abbenooe belastte zorg te dragen dat de inwoonders ons ruim, van Yams voorzagen, zonder iets daar voor aantenemen: en het was niet dan met moeite dat hij bewilligde, dat m hun voor het opdelven en brengen van deze wortelen iets zouden mogen geven. Wij gaven .vervolgens den Koning en ieder van zijn gevolg een gefchenk en zij namen een vriendelijk affcheid van ons en keerden weder naar de wal. # , . Onder 'sKonings gevolg bevond zich thans ook zijn Oom neeheowhooa, wiens wonden veel beter Honden en die. geheel verlegen fcheen, hoe hij best zijne dankbaarheid zoude betuigen. Hij verzocht daagelijks aan boord te mogen komen om zijne wonden te laten verbinden en fcheen te denken dat dezelve weldra zouden «renezen zijn. Na den Koning weder aan de wal gebracht te hebben, keerde hij wederom met eene dubbelde kanoe vol Varkens, tot een gefchenk voor den Heelmeefter en den Kaptein, die moeite had om den ouden krijgsman eene wedervereering te doen aannemen. Den 7 zagen wij den Koning met een aantal kanoes uit de Baai vertrekken; en daar het ons toefcheen dat de ingezetenen verkocht hadden het geen zij misfen wilden, maakten wij ons ook zeilvaardig en hgteden den it het ander om naar Oneehow te flevenen, waar de Konin* Georze den 16 in de Tams-Baai aankwam, doch ■*&■*> Kapt. 1787. Loumaand. 5  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 7v Kapt. dixon nier eer dan tien dagen later, alzo zijn fchip trager zeilende intusfchen van een fterken wind beloopen was, die hem noodzaakte om zee te houden: gelijk dezelfde wind Kapt. portlock den 2.0 verplichtte om het anker te kappen en insgelijks de ruimte te kiezen ; fchoon hij verfcheidene Indiaanen aan boord had en drie zieke Matroozen aan de wal achterliet. Deze waren niet alleen bij uitflek wel behandeld; maar het volk, meeenende dat de fchepen naar Wijmoa teruggekeerd waren, had reeds toeftel gemaakt om. dezelven met hunne kanoes der waards te brengen , toen onze groote floep weder in de Baai kwam om het anker optezoeken. Wij konden echter hierin, door de aanhoudende verkeerde winden niet flagen, en waren zelfs genoodzaakt- wederom, naar Atoui te ftuuren, waar wij den laatflen dezer maand in Wijmoa Baai het anker lieten: vallen-, vlak over het dorp van dien naam,, welks ingezetenen ons terflond van allerhande levensmiddelen voorzagen. De eerfte dagen van Sprokkelmaand werden hefteed < deels aan verfchillenden fcheepsarbeid en deels om het volk ' bij gedeelten zich aan land te laten ververfchen, waar zij van de ingezetenen alle hulp en vriendfchap ontvingen. Een van ons bij die gelegenheid eene verre wandeling doende, ontmoette eenen inboorling nevens zijne vrouw, die twee jonge honden had aan elke borst een.. Om de zeldzaamheid van het werk, wilde hij er gaarn; een koopen, doch de vrouw wilde er geen misfen, totdat de man, op het zien van eenige fpijkers, haar noodzaakte er eenen afteftaan, het welk zij echter niet deed dan met weerzin en na het hondje hartelijk gekuschr te hebben. Schoon zij een goed eind wegs van her fchip waren, verliet de vrouw hem: niet, voor- dat hij in de boot ftond te treden en verzocht toen het zelve nog eens, te mogen hebben, wanneer- zij het aan. deborst; leide en vervolgens terug gaf. 1787. Loumaand. iprokkeimi-  1787Sprokkelm- 7& REIZE NAAR DE Op verzoek van Kapt. -portlock, toonden twee Opperhoofden die aan boord waren ons hunne vaardigheid in het behandelen der fpiesfen,'welke ons allen verbaasde. Een van hun, met name na-maa-te-e-rae, dat is, met het eene oog blind, was een welgemaakt man van vijf voet en zes duim, wiens- vel echter zeer aangedaan was door het onmatige gebruik der Yava. Hij fcheen een mensch van geringe bezittingen, doch zeer in achting en wiens gezelfchap van de voornaamfte lieden fterk gezocht, wierd, uit hoofde, zo wij onderftelden, van zijne groote verdienden als krijgsman; die ook zijn eene oog in den ftrijd verloren had, door een' met den flinger geworpen fteen: het welk hem echter niet belette nog een zeer bedreven vechter te zijn, gelijk hij ons overvloedig toonde. Hij plaatfte zich tien of twaalf voeten van de deur der. kajuit , zonder wapenen; de ander ftond vijf en twintig of dertig voeten van hem af en was.:voorzien van vijf werpfpiefen. Deze fmeet, op een gegeven teeken, er eene met al zijn macht naar namaa-te-e-rae, die dezelve niet alleen door een kleine beweging des ligchaams ontweek, maar tevens in het midden wist te grijpen, terwijl zij hem voorbij vloog: waarna hij .er de overigen, zonder veel moeite, mede afkeerde. Vervolgens gaf hij de fpiesfen aan zijnen tegenftander terug en wapende zich met eene Pa-ho-a, met welke hij dezelven anderwerf afkeerde zonder de minfte befchroomdheid te laten blijken. Een der werpfchichten ftak vrij diep in het befchot van de kajuit, zo dat het getandde gedeelte er afbrak toen men dezelve er poogde uittetrekken. De opmerkelijke koelheid, welke hij onder het werpen naar hen betoonde, was een blijk van zijnen moed en bedrevenheid; daar alle de aanfchouwers ijsden van het gevaar, waar aan hij zich fcheen blootteftellen, en verbaasd ftonden, over de lichtvaardigheid waar mede hij alles afkeerde. Wan-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 73 Wanneer Kapt. portlock een dezer dagen met abbenooe aan de wal was, merkte hij in het dorp Wijmoa vier of vijf goede huizen naast elkander, welke ledig itonden, en zo abbenooe hem verhaalde, ten diende c vragen of onze Timmerman een dag of wat op de Nootka mocht komen werken en het fchip in ftaat. brengen om zee te kunnen bouwen. Kapt. portlock willigde niet alleen dit .verzoek in, maar gaf ook -een paar honderd pond van ons ei"-en werk om te bouwen, deed het imitswerk aan de pompen bij ons aan boord herftellen, en zond eenig volk aan de wal om hout voor de Nootka te kappen, als mede den kuiper, om Dennenbier voor dezelve te maken, zo dikwijls het weder zulks toeliet. Den ii kwam de groote boot uit Cooks ••Rivier terug, hebbende eenen tamelijk voordeeligen tocht gehad; terwijl Stuurman hanwaij berichtte, dat er bij een tweede reize nog wel meerder zoude zijn optedoen. Weshaiven de boot gelost zijnde, er bevel gegeven wierd om dezelve_ op nieuws met levensmiddelen en handelgoederen te voorzien; waarna zij -den volgenden dag wederom naar Cooks_ Rivier op reis ging, met bevel om uiterlijk voor den twmtigften der volgende maand te rug te komen. Al het volk, welk de vorige keer den tocht gedaan had, ging uit eigen verkiezing wederom mede. Bij hunne eerfte aankomst m Cooks ■ Rivier, na het omzeilen van Kaap Bede, hadden z>j een partij Indianen van Kodiac ontmoet, welke zij onderHelden voor Rusfifche rekening op de jacht te zijn; hoewel zij geen Rusfen vernamen. De inboorlingen langs Cooks - 'Rivier hadden zich vriendelijk en wel gedragen. Het liep tot den 19 aan, eer de Nootka gereed was om in zee te fteken, doch toen zonden wij haar onze floep tot bijftand en zij zeilde des achtermiddags de Baaij Uit. Wij hadden eenigen tijd veel nat weder gehad, en velen van het volk waren deswegens met koorts en zware_ verkouwdheid behebt geraakt; doch ons Dennenbier. thans uitgewerkt hebbende, werd dagelijks daarvan aan het volk & ge- 1787. . Zomermaand It  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 97 gefchonken, en bracht veel toe tot herftelling van de zieken. Het omliggende land had nu ook een geheel ander aanzien gekregen dan bij onze aankomst. Door de zware regens was de fneeuw grootendeels gefmolten en alles beloofde de fpoedige aannadering van den zomer. De Heelmeester ging, den 20, met het pas herftelde volk een wandeling doen aan de wal en plukte er een goed deel waterkers, welke langs de beekjes van zoet water groeide. Aan boord vingen wij met den angel overvloed van Bot, welke met de nu uitmuntende krabben ons de gezouten kost gaarn deed ter zijde zetten. Onder het visfchen naar Bot, wingen wij ettelijke Kabbeljaanwen en Heilbotten; 't welk den Kapt. noopte om de kanoe op derzelver vangst uittezenden, welk met een goede lading van beiden terug keerde. De gelukkige uitilag van deze proef deed dezelve meermalen herhalen, en wij vingen meerder visch dan wij tot dagelijksch gebruik noodig hadden; zo dat de Kaptein het overfchot liet inzouten om op zee te gebruiken. Den 22 des nadenmidddags, kwamen er ettelijke Indianen bij ons, welke ons eenige goede Zee - Otter vellen verkochten: zij wezen ons naar het Zuidwesten en gaven te verftaan, dat er aan dien kant overvloed van pelterijen te vinden waren. Op dit naricht zond Kapt. portlock, den 24, de floep en de jol met voor eene maand leeftocht voorzien op een fpringtogtje naar den Zuid - West kant dei' Sound; en al het volk, dat aan boord gemist konde worden, naar de wal om zich te verkwikken: waarvan er een deel de hoogde heuvels in dien omtrek bekiomn-ei, op welker zijde zij Slangenwortel in menigte en verfc^ blende planten in vollen bloeij vonden. Tegen- den avond zagen wij twee groote Indiaanfche booten en verfcheidene kanoes in de Baaij komen, welke aan eenen zandigen oever, West Zuid West van ons fchip, op den afftand van een groot uur van ons, aanlandden, liet volk kwam des anderen daags 'smorgens vroeg in N eene 17*7. Zomermaand "5  98 REIZE NAAR DE 1787. Zomermaand eene der groote booten bij ons aan boord, zijnde een vijfentwintig fterk, zo mans als vrouwen en kinderen. Hun aanvoerder bleek een zeer gefchikt mensen te zijn, kléin van geftalte, met een langen baard, en zo het ons toefcheen, wel zestig jaar oud. Hij was aan de eene zijde, denkelijk door een toeval van beroerte, geheel machteloos. De oude man vereerde onzen Kaptein een goed vel, maar bracht niets te koop dan wat Zalm, welken wij van hem namen. Voorts gaf Kapt. portlock aan het oude opperhoofd, taatucktellingnuke genaamd, een gefchenk , gelijk ook aan allen die van eenig aanzien fchenen, en deelde eenige kleinigheden onder de vrouwen en kinderen uit. Taatucktellingnuke gaf ons te kennen, dat de landflreek, daar hij van daan kwam, Ckeeneekock heette en in het Zuid - Westelijke gedeelte van de Sound gelegen was. Hij bleef met zijn volk den ganfehen dag ons op zijde liggen en keerde tegen den avond naar het ftrand terug. Wij vonden deze ganfche partij vriendelijke en gefchikte menfchen, en zo waren wezenlijk de meeste inboorlingen, die ons bezochten, inzonderheid die te Tacklaccimute te huis hoorden en zo. wij denken aan de Comptrollers Baaij woonden, en het volk van Shucklamute, welke aan den INoorderhoek van het eiland -Montague zijii verblijf houdt. Wijders verdonden wij uit deze menfchen dat de landflreek, welke door den ftam van sheenawaa bewoond wordt, Tathklagmute genoemd wierd; dat deze ftam de machtigfte van de geheele Sound was, en van alle naburige ftammen gehaat wierd, met welke hij eenen gedurigen oorlog voerde. De oude sheenawaa was, zedert het plunderen der floepen, niet weder in onze haven verfchenen, maar eenigen van de zijnen brachten ons nu en dan wat Zee-Otter vellen, welke zij door roof of ruiling waren machtig geworden; vermits men ons onderrichtte, - dat cr in zijne landftreek wel overvloed van Rivier-Otters, maar geer  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 99 geene Zee-Otters, gevonden worden; welke laatflen zich voornamelijk in de Landftreken van Tacklaccimute, Shucklamute en Wallaamute ophouden. Volgends alle berichten, welke wij hebben kunnen opdoen, is deze laatfte Landftreek aanmerkelijk verder Oostwaards dan Comrtrollers-Baai gelegen : ook hebben wij nimmer eenen inboorling van dezelve vernomen, maar de Indianen die met ons handelden brachten dikwijls vellen, welke zij zeiden, van daar te komen. Wij merkten daarbij op dat geene van deze vellen getekend waren, zo, als zij anders gewoon zijn, ten aanzien van de genen, welke beftemd waren om verkocht te worden ; maar dat er kleederen van gemaakt en deze reeds gedragen waren 01" het..,volk te§en het ^we weder te bedekken. lerwijl de Nootka in Sutherlands Cove overwinterde bet sheenawaa meermalen weten, dat hij het volk wilde, komen ombrengen. Deze boodfehappen, of liever bedreigingen, werden altijd gedaan aan een Indiaansen me sjen, welk eender Officieren, bij hunne aankomst in de Sound gekocht had. Dit meisje maakte zich in het laatst: van den winter weg, en gaf waarfchijnelijk den inboorhngen bericht van den zwakken en weerloozen toeHand van het fcheepsvolk: want, wegens het groote aantal volks, welke sheenawaa ten tijde van het voorval met onze floepen bij zich had, lijdt het haast geenen twijffel, ot hi, had toen vijandelijkheden tegen de Nootka in den zin, waarvan hij door het opkomende flecte weder zal zijn teruggehouden. b Den volgenden dag, kregen wij wederom een bezoek van taatucktellingnuke, die er zeer op gefield was dat een paar van ons volk den nacht met hem aan de wal doorbrachten, onder aanbieding om eeniffen van de zijnen tot gijzelaars bij ons aan boord te laten Kapt portlock ftond hem zijn zonderling verzoek toe en deed twee man met hem gaan; waartegen hij er drie van de zijnen bij ons aan boord liet en zich alle moeiN 2 te 7 17*7' A Zomermaand 26  100 REIZE naar de 1787. Zomermaand Hooimaand 1 6 \ te "-af om ons te beduiden, dat hij niets kwaad tegen ons&in den zin had. Ook bracht hij ons volk den volgenden morgen vroegtijdig terug; en na dat wij de gijzelaars hadden uitgewisfeld gaven wij den ouden man en zijne medgezellen eenige kleine vereeringen, waarop zij wel vergenoegd ftrandwaards keerden. Wij vonden dat deze Indianen hun verblijf hielden in kortftondige hutten van eenige ftokken en een weinigboombasten zamengefteld. Visch was hun voornaamfte voedzel en om de verandering aten zij het binnenfte van den gedroogden bast der Pijnboomen; maar hunne grootfie lekkernij was eene zoort van klipkruid met kuit van de een of andere Visch bedekt, welk zij in groote menigte opgaarden en nuttigden. Ook gebruikten zij den binnenben bast van de wortelen der Angelica en Dulle Kervel, welke, fchoon een vergift voor ons, door het o-edurige gebruik voor hun een nuttig voedzel zijn. De .oude taatucktellingnuke nam den 1 van H001' maand affcheid van ons en verliet met zijn volk de Baai, roeijende naar het Eiland Montague. Daags te vooren vischten wij met de zegen en vingen wat Zalm en eene groote menigte Haringen, welke Meen doch zeer goed waren; weshalven er twee oxhoolden vol ingezouten wierden. Het volk welk dagelijks uitgezonden wierd om op Kabbeljaauw en Heilbot te visfchen verloor vele lijnen en hoeken door groote Haaijen, van welke zij er eenigen doodfloegen, welke ons echter onnut waren, vermits de levers geen traan opleverden Den 6 keerden de floepen terug van hunnen tocht, welke geheel vruchteloos geweest was , alzo zij geene enkelde kanoe gezien hadden. Zij waren uit onze Baai naar Montague-Eiland gegaan en van daar naar de Zuid Westzijde van de Sound overgeftokenhebbende Kapt. portlock gelast om, zo er niet te veel gevaars medegemengd was, onderzoek te doen naar eene opening, welke men onderftelt, door de Rivier Turnagam,jnet. Cooks—  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. rai Cooks-Rivier gemeenfchap te hebben. Bij het overfleken naar de Zuid West wal, ontmoette hun eene menigte drijfijs, komende zo zij dachten uit die opening; °en ten zeilden tijde hoorden zij een aanhoudend Hommelend geraas, gelijk aan het losgaan van het ijs in eene Rivier. Maar de bevelvoerende Officier had het , wegens de opkomende mist, niet raadzaam geoordeeld zich dieper daarin te wagen en de mist des anderen daags aanhoudende was hij wederom Noordwaards gelievend0, zonder eenige Indianen vernomen te hebben. Dewijl wij nu overtuigd waren, dat 'er met het uitzenden der floepen niets was optedoen en de groote boot, binnen weinige dagen, terug verwacht wierd, werden alle handen aan het werk gefield om het fchip tot de reize gereed te maken en van brandhout te voorzien. Midlerwijl vingen wij dagelijks eene groote menigte Zalm; dan konden dezelve, wegens het onbellendige weder, op het fchip niet droogen. Weshalven de Bootsman aan land gezonden wierd om er een huisje te timmeren, waarin zij konden gerookt worden. Dit was den 9 gereed en ruim genoeg om er zeshonderd fluks optehangen, die met zeven gefladige vuren behoorlijk gedroogd wierden. Op dezen dag kwam er eene enkelde kanoe aan boord, met twee zeer goede mantels van Zee-Otter vellen. Het volk gaf ons te verflaan dat zij naar ÏVallaamute geweest waren en aldaar de mantels gekocht hadden ; aan welk verhaal wij geen reden hadden om te twijffelen, alzo wij ons herinnerden deze menfchen voor een maand bij ons gezien en zedert niet weder vernomen te hebben. Den 11 deden wij verfcheiden trekken met de zegen en vingen telkens ten minften een paar duizend Zalmen; dan vermits het weder niet zo gunftig was voor het rooken als wij wel wenschten, namen wij er flechts zo veel uit, als wij konden gebruiken , en lieten de overigen zwemmen. De Zalm was thans in dusdanige menigte op de kusten, dat men er met weiN 3 nL 1787. Hooimaand. n  102 REIZE NAAR BB 1787. Hooimaand. £2 nige moeite zoo velen konde vangen , als men Hechts begeerde. Aanhoudende flerke regen en wind hielden ons eenige dagen werkeloos; maar den 21, het weder redelijk fchoon zijnde, ging de Kaptein met de floep naar eenen kleinen inham aan de zuidzijde der Baai waar hij eenige dagen te voren fchoone waaterkers gevonden had. Hij nam onzen Timmerman , die er zeer erg was aangeweest, en nog eenige anderen met zich om dezelven door eene wandeling en het eten van Waterkers te verkwikken. Deze kleine uitflap had op hun allen eene verwonderlijke goede uitwerking. Zij zaten op het gras en deden eenen hartelijken maaltijd met gebraden Varkensvleesch en Zalm, benevens eene falade van Waterkers, welke wij in genoegzamen overvloed gaarden om er elk eenen aan boord mede te fpijzigen. Zij vonden hier een meir van zoet water, welk -zich door eene kleine Rivier in de Baai ontlastte en tusfchen hetzelve en den oever, een ftuk wilde Tarw , wel twee honderd roeden lang en vijf breed , welke ten minflen twee voeten hoog groeide en die behoorlijk aangekweekt een nuttig voedzel zoude kunnen opleveren. Langs de boorden van het meir zagen zij den voet van een dier, welke met dien van het groote Amerikaanfche Hert (Moofe- deer) veel gelijkenis had Den 22, kwam de groote boot terug, zijnde al het volk in zeer goeden welfland. Zij hadden op hunnen tocht zeer veel flecht weder gehad en waren lang niet zo goed geflaagd, als wij verwacht hadden; hebbende flechts een veertig Zee-Otter vellen van de eerfle zoort opgedaan, benevens een aantal van minder waarde. De Kodiac - Indianen , van welken zij er velen ontmoet hadden en alle de inboorlingen langs de Rivier, hadden zich altijd ten uiterften vriendelijk gedragen. Op dezen tocht warm zij eene groote mijl hooger op dan de HandelBaai geweest, doch aan den tegenoverliggenden oever; alwaar zij goede en veilige ankerplaatzen voor de fchepen  KOORD-WEST KUST van AMERIKA. 103 pen gevonden hadden en een grooter aantal inwooneren dan op eenige andere plaats van de Rivier. De twee volgende dagen werd alles tot ons vertrek gereed gemaakt. Wij bedienden ons van het heldere weder om het buskruid op het Garden-Eiland te verluchten en de vaten te laten nazien en herftellen. Bij deze gelegenheid kapten wij van den hoogden boom op dat Eiland alle takken af; maakten eene vlaggeftok met een houten vaantjen er boven op vast, en fneden op den ftam den naam van het fchip en de dagteekening. Eindelijk gingen wij den 25 onder zeil en raakten met eene irislcne koelte uit de Baai. NEGENDE HOOFDSTUK. Vertrek uit Etches- Haven Verflag van de inboorlingen van Prins Williams- Sound en bedenkingen over het aanleggen van eene Volkplanting aldaar. Vaart lams de Kust. ' Aankomst in Portlocks-Haven. Ontmoet in? met een kletne partij Inboorlingen. Vertrek van de ''groote boot. Aankomst van eene grooter partij Indianen, als mede van eene tweede en derde. Kapt. portlock bezoekt de wooning der Indianen.. Terugkomst der groote boot en verflag van haar ■wedervaren, lndiaansch «rafteeken. Bezoek pt zonderlinge handelwijze van een parui Indianen. Verflag van de leevenswijze der Inboorlingen. Zeldzaam fleraad der Vrouwen. Proeve van hunne faal. Zeldzaamheden.. Bedenkingen over de vaart op deze Kust. jjij het uitzeilen der Baai, welke wij met den naam van Etches-Haven beftempelden, was ons eerfte voor^ riemen om langs Kaap Hinchivbrooke de Sound uitte* loopen; maar toen vnj voor dien doortocht kwamen, zag 1787. docimaand. «5  lo4 REIZE naar d * 1787. Hooimaand. zag de lucht er in het Zuid Oosten zoo bezet en donher uit dat wij van befluit veranderden en den koers bewesten het Eiland Montague Helden: alwaar wij _ met Zuidelijke winden veilig konden ankeren; terwijl wij| alsdan aan den Oostkant in gevaarlijke omftandigbeden konden geraken. Ook leerde de uitkomst dat wij wel gegist hadden; daar de Zuide wind ons twee ctagm in Hannings-Baaij ophield, en onze vaart uit de Sounazodanig vertraagde, dat wij niet voor den laa dien deze maand in de ruime zee kwamen; hebbende alleen daags te voren drie oude kennisfen uit Cheeneecock met twee kanoes bij ons gehad. Zij waren op de jacht en hadden tóe goede Zee-Otter vellen bij zich, welke wij van hun ^Êefwij van Prins Williams Sound fcheidden, zal het de meeste lezers niet onaangenaam zijn, hier eenige bijzonderheden aantetreffen omtrent de zeden en gewoonten der inboorlingen en de voortbrengzelen des lands; hoewel een omilachtige befchrijving, zedert de uitgave van cooks reizen, overtollig zoude kunnen fchijnen. Het volk van dit land is meestendeels kort van geftalte, en vierkant; de aangezichten van mannen en vrouwen zijn over het algemeen plat en rond, met intikkende hakebeenen en platte neuzen; de tanden goed en wit; de oogen donker en het gezicht levendig; de reuk zeer fcherp! welke zij door het ruiken aan gedroogde Saneenwortel opwekken. Hunne kleur is in het gemeen blanker dan van de zuidelijker Indianen, en wij zagen zommige vrouwen met blozende wangen. Zij hebben zwart fluik hair en zijn er zeer opgeiïeld om het lang te hebben doch bij het afiterven eens vnends mijden zij het kort' af, ten teeken van rouw; en wij hebben met befpeurd dat zij over hunne nabeftaanden eenigen anderen rouw dragen. De mannen hebben meestal fcheve beenen •waarfchijnlijk door in hunne kanoes altijd in dezelfde houding te zitten. Zij fchijnen, niet minder dan de Euro-  NOORD .WEST KUST van AMERIKA. m peaven, op ijdclen pronk gefield te zijn; daar zij veelal de ■handen en het aangezicht verwen, ooren en neus doorbooren, en in de onderlip eene mede maken. In het gat door de neus hangen zij een beenen of ijvooren fieraad van twee of drie duim lang. In de ooren dragen zij veeltijds kralen tot op de fchouders; en in de fnede van de lip is een dergelijk beencntuig vastgemaakt met gaatjes waarin ins^. hjks kralen hangen.' Bij al dezen grilligen opfchik zijn ze uitflekend morsfig over hun lijf, en daar zij niet dikwijls van kleederen veranderen, altijd vol luizen, welke zij bij dozijnen opknappen. Hunne kleederen beftaan geheel uit vellen van viervoetige dieren en vo°-elen. Wij moeten hun evenwel het recht laten wedervaren van te zeggen, dat zij in het algemeen zeer vriendelijk zijn, en inzonderheid zeer veel werks maken van hunne vrouwen en kinderen; zijnde hun niets aangenamer dan dat wij aan dezelven kleine vereeringen maakten: verder moeflen wij ons echter met de vrouwen niet ophoudenwant niets gaf hun meer ongenoegen, dan wanneer wij -ons eenige vrijheden met dezelve veroorloofden. Eene andere hecrfchende neiging onder hun, zo wel als onder alle Indianen van deze kust, is hunne diefachtigheid, niet alleen ten aanzien van vreemdelingen maar zelfs onder zich. Althans wij hebben onder het handelen met hun dikwerf gezien dat zij elkander beflalen, en dat zij ontdekt wordende, het geflolene met een lachje terug gaven en terftond even min aangedaan fchenen, als of er niets kwaads bedreven was. Ongewijffeld wordt behendig ftelen onder hun eerder eene begaafdheid dan eene ondeugd geacht en de volmaakte dief voor een knappe kaerel gehouden; doch de broddelaar in dit werk heeft er weinig aanziens. Men kan echter den dief van beroep gemeenlijk wel onderkennen aan zïïn gansch en al beklad aangezicht; en terwijl gij de zeldzame nVuur van zijne gefchilderde tronie befchouwt, moogt gif wel verzekerd wezen dat zijne handen niet traag zullen zijn, wanneer O er 1727. rlooimsKtlJ.  i>*7- ■ Hooimaand. I0tf REIZE maar n E er iets ftelenswaardig omtrent hem is. Wanneer men hem ook den arm uit de mouw van zijn kleed ziet fteken, is het zeker dat hij voornemens is het eene. of andere te kapen. Het eeftolene goed verbergen zij altijd onder hunnen mantel, tot zij gelegenheid hebben om het in de kanoe wegteftoppen. Maar niettegenftaande onze oplettendteid en lhoonPPwij den. opzettelijken dief kendenwer en ons echter dikwijls kleinigheden ontfutzeld doch.geene ftukken van aanbelang. Zij bonden hunne diefachtige ge aartheid echter meer en meer in, gedurende oir* ver keering met hun; door dien wij er ons nu en dan een weinig verlloord over toonden en de moeite namen om hen van de onvoegzaamheid van hun gedrag te overtuigen Over het geheel genomen, fchijnen zij een goed ilag van volk, enbij allen er eene volkplanting van genoeg lame Merkte wierd aangelegd, zouden z,j ongetwijffeld n korten tijd nijverige menfchen worden om te jagen en ziel allerhande peltwerk te verfchaffen, om het aan de volkplantelingen te verkoopen. Het kwam ons voor dat de zwakker Hammen dikwerf door de machtiger beroofd geplunderd en verhinderd wierden om te jageni; dit zoude dooi het aanleggen van eene volkplanting insgelijks ophouden,£el ke op eene gefchikte plaats gevestigd aan alle de mwooners van de Sound bëfcherming zoude kunnen verkenen Naar alle vermoeden zijn de inboorlingen van hier af tot Koning Georges-Sound toe, op verre na met zoo talrijk als men eerst dacht en dus niet gevaarlijk voor de genen, die Mch hier zouden nederzetten. Deze Sound althans tot Comptroliers-Baai toe, geloven wr, met, dat meer dan drie honderd ftrijdbare mannen zoude kunnen monfew, en voor zo verre onze Boekhouder hiel had op.eme.kt, bevatte Cooks-Rivier er niet veel meer dan dar getal. Voorts is dit ganfche volk zoo vreeslijk bang voor lchietgeweer, dat een klein getal wel gewapende menfchen veilig genoeg zijn zoude. , Naar het oordeel van Kapt. portlock was er op die  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 107 ganfche kust geen beter plaats om te overwinteren of een kantoor aanteleggen dan de Westelijke Baaij van Etches-Haven, welke onder andere voordeden ook dit heeft, dat zij door hare ligging dicht aan de zee waarfchijnlijk het laatst zal toevriezen en ook het eerfle wederom van het ijs bevrijd worden. Voorts is dezelve door het hooge land aan de Oost en Noordkanten tegen de gure winden merkelijk gedekt, en het uitzicht ten Zuiden geheel open over laag land, welk in korten tijd in goeden vruchtdragenden grond konde hervormd worden om de volkplantelingen te voeden; terwijl men van dezen kant den doortocht naar zee en een groot gedeelte van de Sound kan overzien. Wanneer het land in den omtrek, met het midden van Zomermaand, van de fneeuw ontbloot is, heeft het geen onvermakelijk aanzien, en het weder is reeds veel vroeger fchoon en aangenaam, doch bij tusfchenpoozen geweldig bluisterig met aanhoudenden regen, welke de fneeuw merkelijk doet verminderen en de laagfte ftreken fchielijk bloot maakt, wanneer men de groenten van Honden aan ziet uitipruiten. Het land heeft overvloed van boomen van het Dennen geflacht en daaronder zeer zware, veel Elzenhout en eene zoort van Hazelaar, doch niet zwarer dan tot handfpaken; voorts een groote menigte vruchtdragende Heesters, als Blaauwbesfen, Bramboozen, Aardbeziën, Vlierbosfchen, en rode en zwarte Aalbesfen. Onder de kruiden 'vonden wij Waterkers, wilde Sellerij, Patig of Patiëntie, Taskruid, Angelica, dulle Kervel en wilde Erwten; als mede wilde Dijen, welke wij echter in Cooks- Rivier niet aantroffen. Ongelukkig was niets van al ons gezaaide op het kleine eiland opgegaan, zijnde het zaad denklijk door ouderdom bedorven als bij ons vertrek uit Engeland reeds een jaar oud. Toen wij wegzeilden was er noch geene der Beziën rijp genoeg om intezamelen, fchoon men er anders eene goede voorraad voor den winter zoude kunnen opdoen. Eens maakten wij gebruik van de jonge Elzenknoppen als O a groen- 1787. Hooimaand.  IOS REIZE NAAR D Br 1787. Hooimaand. groente en zij lieten zich gekookt zijnde met fmaak etetr^ doch zij hadden eene zonderlinge uitwerkinge. Er was niemand aan boord , welke er niet in een hoogen. graaddoor werd aangedaan, werkende het bij zommi-en zo wel als een braakmiddel, als op den ftoelgang. Deze werking duurde wel zes en dertig uur, wanneer zij ophield, doch niet voor ons allen merkelijk ligter gemaakt te hebben. Wij gebruikten in-.gelijks de jonge fpruitjes- der zwarte Aalbesfen nevens de Dennenknopjes als Thee , en vondenhet geen onfmakelijken drank. Het voedzel der inboorlingen beftaat uit allerlei zoortem van visch en vleesch, waarvan zij hartelijk eten als zij het hebben. Ook gebruiken zij de groenten, welke het land oplevert en daaibij de binnenfte bast der Pijnboom, welke hun in de lente van uitftekenden dienst zal zyi. tegen het Scheurbuik, waarvan zij geduurende de winter wel veel zullen "te lijden hebben. Althans wij hebben er velen gezien met gezwollen beenen en zweeren, welke ongemakken genoegzaam zeker daaruit voortkwamen,en ook met het aannaderen van den zomer meer en meer verdwenen. Het rooken van visch of vleesch is bij hun niet in gebruik, en wegens gebrek aan zout weten zij ae-, visch tot wintervoorraad niet anders toetebereiden, dan met dezelve in de zon te droogen. De verfche visch eten zij in het gemeen gebraden, en teken er eenige ftokken door om dezelve optemaken en voor het vuur te zetten. Hun vleesch bereiden zij meestal in mandjes of houten vaten met er gloeiende teenen .opteleggen- tot de kost gaar genoeg is; zijnde het verwonderlijk hoe knap zij hun eten op deze wijze weten klaar te maken. Gedurende het Zömerfaiföeri leiden zij een zonderling zwervend leven: en bet dak, waaronder zij zich als dan bij'kwaad weder vcrfchuilen is of hunne kanoes of kleineloot zen van eenige weinige palen met wat boombasten oveidekt. Hunne'wooningen voor den winter zijn insge-. lhks flecht-gemaakt,en. zeer ongerijflijk. Die wij gezien J 0 heb-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. io hebben, waren niet meer dan van vier tot - zes voeten hoog, ongeveer tien voeten lang, en acht voeten breed , zijnde getimmerd van dikke planken en de reeten met drooge moscn toegeihopt, en in deze huizen woonen zij dik op een gepakt. De wijze waarop zij de planken- vervaardigen, beftaat in het iplijten der hoornen met houten of iteenen wiggen, en wij hebben er gezien tot vijfentwintig voeten lang , welke zij dus vervaardigd hadden. _ Hun oorlogstuig beftaat uit fpietzen van zestien of achttien voeten lang met een ijzeren punt, bogen en pijlen, en lange mesfen, welke zij- alle met eene verwonderlijke Behendigheid weten te gebruiken. Hun vischgereedfchap zijn angels van hout, met lijnen van een-klein zoort van klipkruid vervaardigd, 't welk tot eene aanmerkelijke lengte, groeit en een goeden torn kan uitftaan, wanneer het uit de war en behoorlijk vochtig gehouden wordt. Met deze angels en lijnen vangen zij Heilbot en Kabbeljaauw; Zalm vangen zij achter dammen of met hunne ipietzen, en de Haringen met kleine netten. Zee-Otters en andere tweeflachtige dieren dooden zij met Harpoenen van been gemaakt met twee of meer weerhaken aan een Itok van zes of acht voeten lang, waar aam een vel of groote b aas wel opgeblazen is"vastgemaakt, om voor een dobber oj boei te dienen. Ook gebruiken zij wel fchichten van drie of vier voeten lang,, welke zij met een houten werktuig ter lengte van een voet zeer wel weten te werpen Om eenig denkbeeld van de taal dezer menfchen toeven, voegen wij hier eene kleine proef bij, offchoon het ons zulk een verward en onverPaanbaar gebrabbel toefcheen, dat wij niet dan met veel moeite deze weinige, woorden hebben kunnen opzamelen. 6 " Shanewten, üipen. &/zkaa> opftaan uit den flaap. - Kaanaa, neraen_ Taakoo,- brengen. A ° 3 Nel- Hooimaand.  1787- ; Hooimaand. IIO REIZE 'naar de Nelltoofee, Taamack, Congaanacky Onaakaay Caunuck, Muck, Naagortacktooke, Auckluck, JVIaajack, Seeme, Cauluck, Ingite, Cushuck ©f Nuskuck, Caapuckaa, Naatunafuck, JSaatuna mougta, Chilha, Ugaanuck, Luckluck , Taagala, Tauna, Chetkugh, Taakenook, Tautka, Peeduck, Peeduck Naatunajuck, Ik heb boven vergeten te mei en ^J^Jen, den van de kleine Baat, waar wij de^etK > een opfchrift op een boom zagen , welker ^ miger/voor Grieksch aanzagen; doch^ waar^v^ J^^ veel wisten te maken om dat ze zeer & waren. Zij fchenen in ^^^J^Xn dl kort gemaakt, en zo wij vermoedden dooeen ma ' na de aankomst der IV^to van dezelve was weggeioo^ :en bijl of ijzer* tralen. ;en Marmotten vel. heeuw. Kuur. water. hout. wind. zon. regen. ftrand. land. een Opperhoofd. Rivier-Otter. Zee-Otter, jonge Zee-Otter, een Kind. een Vrouw, een Beer. goed. gindsch. neen, neen. laat mij kijken, weg gegaan. alles weg, ik heb niet meer. ïk hebTgeen Zee-Otter vellen meer. vriendfchap.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. m pen. Hij was geboortig van eene der Eilanden uit de Middellandfche-Zee en had zo bet fcheen wegens kwade behandeling de Nootka moeten verlaten; houdende zich, naar onze gedachten, al nog bij de inboorlingen op. Na gelijk verhaald is, Prins Williams - Sound ruim uitgezeild te hebben, Huurden wij O. Z. O. met eene ligte koelte uit het Westen en aangenaam weder; doch de wind vervolgens Zuidelijk loopende ftevenden wij Oost ten Noorden. Den 3 van Oogstmaand hadden wij bijzonder fchoon weder. Weshalven de hangmatten van het volk op het dek gebracht wierden; en het fchip van voren tot achteren gefchropt, met azijn gefprenkt en met vuren wel gelucht wieid. Volgens het midden getal van verfchillende waarnemingen op den afftand van de Zon en de Maan, bevonden wij ons den 4, op 138° 20' L. en 570 ia' N. B. en zagen des middags te drie uur land in het Noorden ten Westen, op meer dan twintig groote mijlen afftands, het welk wij voor Mount- Fairweat her hielden. De wind liep ten zelfden tijde naar het Ooften en belette ons eenige vorderingen naar Kaap - Edgecombe te maken; maar vermits wij iets naar het Zuid-Ooften van Kaap-Fairweather konden winnen, befloot Kapt. portlock naar eene haven te zoeken op de hoogte, waar Kapt. cook Crosf-Sound plaatfte, offchoon wij verleden jaar niet gelukkig genoeg geweest ware van dezelve te kunnen vinden. Den volgenden middag hadden wij Mount-Fairweather N. io° W. van ons, op twintig groote mijlen, zijnde deze berg, of liever deze fchakel van bergen het hoogde land op dit gedeelte van de kust, veel hooger dan Edgecombe en weinig verfchillende met MountElias. Te zes uur deed zich eene opening op in het Noorden io° Cost, daar wij op aanhielden. Maar het geene wij voor eene opening hadden aangezien, bleek ons den volgenden morgen met laag land aan een gehecht te 1757. Hooimaand. Oogstmaand 3 *  lift REIZE 'naar Dft r>8-T. Oogstmaand. te zijn; daar wij uit den mast het lage land van het eene einde tot het andere zien .konden, doch geen blijk , van eene goede; Haven. ;Met dit alles waren wij zoo ver van het .land, dat wij dit punt niet met zekerheid konden bepalen: en daar de wind thans zeer gurühg •wierd naar Kaap-Edgecombe, veranderden wij van koers en {tuurden O. N. O. met oogmerk om tamelijk dicht bii het land te blijven en intusfchen naar eene Haven omtezien. Te tien uur zagen wij ook wederom eene opening in het land ten W O. welke eene goede Haven beloofde; doch derwaards ftevenende, deed zich IN. t O eene nieuwe haven op welke ongeveer acht groote mijlen ten Zuid-Ooiten van Kaap - Crosf fchijnt gelegen t£ Het'ganfche land langs. de ;zee, beginnende omftreeks acht groote zeemijlen ten Z. O. van Kaap Crosf en {bekkende tot op tien dergelijke mijlen van Raap-Ed\ecombe, fchijnt geheel uit lage boschachnge Li atidea fe beftaan, tusfchen welke verfcheiden veilige ankerplaatzén fchijnen gevonden te worden. Achter dezelve heeft het land de gedaante van eene menigte fteile heuvelen, zommige met hout begroeijd en andere geheel nakend. ■ Wil hielden- op de laatstgemelde opening aan en hadden op twee mijlen van de wal, Noord-West van dezelve twintig tot vijfentwintig- vademen water over eenen modderden grond en vonden vlak midden in den mond der opening eenige kale rotzen. Er kwam toen eene Miaanfchz boot uit dezelve, met twaalf menfchen, waaronder drie mannen, en de overige vrouwen en kinderen, denkelijk met oogmerk om ons te bekijken Wij hepen Vervolgends de opening in , welke tusfchen de rotfen en het lage land ten Noorden ongeveer een mijl wrd is- en vonden ons in eene ruime en uitmuntende Haven 'waar-wij tegen den middag, achter een klein boomrijk Eiland het anker lieten vahen. 'Wan-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 113 Wanneer wij even vertuid lagen, kwam de Indiaanfehe boot, welke ons gevolgd was, ons op zijde en het volk vereerde ons met een gezang naar de" wijze van deze ftreken. Wij bevonden hunne taal geheel verfchillende van die der bewooneren van Prins Williams-Sound, doch zij ftrekten hunne armen ten teeken van vriendfchap uit, genoegzaam even eens als deze. Hunne boot was gemaakt van den ftam eens grooten pijnbooms, netjes uitgehold en fmal toeloopende naar de beide einden, waar zij in een punt eindigde. Het vooreind was iets hooger dan het achterfte en alles in de daad goed gemaakt en keurig bewerkt. Wij gaven onze nieuwe vrienden eenige kleine vereeringen en vriegen hun naar ZeeOtter vellen in de fpraak van Prins Williams - Sound, doch zij verftonden ons niet: waar op wij hun een Zee-Otter vel toonden, en door teekens verzochten om er ons ettelijken te brengen, 't welk zij fchenen te beloven. Zij waren met verfchillende zoorten van kralen verfierd en hadden meer andere dingen, welke ons deden denken dat de Koningin Charlotta, op hare reis naar Koning Georges - Sound, hier omftreeks de kust moest aangedaan hebben, inzonderheid een tinnen ketel en eenige toes van het zelfde maakzel als de onzen. Zij gaven ons door . teekens te kennen, dat zij deze dingen gekregen hadden van een fchip, welk in eene Haven beooften Kaap-Edgccombe gelegen; en, naar hunne befchrijving, twee masten had. Dit weinige naricht deed Kapt. portlock denken, dat de Koningin Charlotte zich misfchien nog wel hier of daar omftreeks die Kaap zoude kunnen ophouden; en daar hij toch de groote boot op een handeltochtje wilde uitzenden; bepaalde hem dit om haar met allen fpoed gereed te maken en van de vereischte handelwaren en leeftocht voor zes weken te voorzien. De Indianen verlieten intusfehen het fchip en gingen naar het ftrand, doch keerden kort daar op te rug en brachten ons eenige goede en drooge Zee-Otter vellen. Wij P merk- Jogstmaand  114 REIZE n-tAar de Oogstmaand. merkten op dat deze Indianen minder oplettend waren in het opmaken en uitfpannen der vellen, als de ingezetenen, van Cooks-Rivier en Prins Williams - Sound. Ook was er geen een met verw geteekend, als gefchikt om ter markt te brengen, gelijk op de gemelde plaatzen het algemeen gebruik is. Wij toonden aan een der mannen, die het hoofd fcheen te zijn, een gemerkt vel; en hij wist, denkelijk daardoor, aanftonds uit wat landftreek hetzelve kwam, befchrijvende ons deszelfs bewooneren met eene fnede in de lip en verfierfelen in dezelve. Ook befchreef hij ons hunne kanoes en wijze van roeijen; en toen wij hem een model van de kanoes uit Prins Williams-Sound lieten zien, gaf hij ons aanftonds te ken» nen, dat deze tot de zoort behoorde welke bij ons befchreven had. Wij verftonden vervolgens dat zij eenigen omgang met het volk van Prins Williams-Sound had* den, welke dikwijls gefchillen veroorzaakte die menigmaal van gevechten gevolgd wierden: gelijk ons een der mannen nog een diepe wonde aan de lip toonde, welke hij bij een dergelijke gelegenheid gekregen had.. Dat deze volkeren gemeenfchap met. elkander houden, is redelijk zeker en wij waren niet ongenegen om te denken dat dit gedeelte van de kust en verder Noord Westwaards op de landftreek uitmaakt, welke men in Prins WilliamsSound Wallaamute noemde; te meer alzo wij twee menfchen van sheenawaaV ftam ieder een dolk zagen hebben, volkomen op de. zelfde wijze gemaakt, als die welke de inboorlingen hier ter plaatze droegen, en welke zij ons toen verhaalden in Wallaamute gekocht te hebben. De dolken, waarvan het volk in deze oorden zich in den ftrijd bedient, zijn gemaakt om met beide einden te kunnen treffen , lopende drie vier of vijf duim boven de hand fpits toe met eene fcherpe punt, terwijl ze in de Rivier en de Sound van boven krom zijn omgebogen. Tegen den avond maakten onze bezoekers aanftalt om naar het ftrand te keeren; doch om zich van onze vriend- fchap  KOORD - WEST KOST van AMERIKA. ï, $ fchap cc verzekeren, wilden zij gaarn eenen van hun des nachts by ons aan boord laten en eenen der onzen m zich naar de. wal nemen. Kapt. portlock had ër ntets -tegen daar zij geene kwaadaartige of diefachtige eea" rd ' Eenhelri Tbf m ""^S bovenmeet" genheid konde hebben om te ontwaren of zii veele ZeeOtter vellen bezaten, en tevens om iets aangaande hunne levenswijze te vernemen. Gevolglijk werd" er een van ons vrijheid gegeven om naar de wal te gaan, en om ons m geene ongerustheid over zijne veiligheid te la en ble boorf m de/katS V3n tWee ^el S ons aah boord en gedroegen zich bij uitftek wel, zijnde twee jonge welgemaakte menfchen, van een gelukkTukzicht en zo het ons toefcheen broeders. De derde man dien' "m tetde°PPoerh00fd ^ dCZen kIeinen "de"! vertrok met de overigen te zeven uur roeijende Nnnrd waard om eenen uitfpringenden hoek vaJ het land waar" achter naar allen fchijn hunne wooning gelegen was Den volgenden morgen omftreeks acht uur, kwamen de Indianen met onzen fcheepsmakker terug: maar bnch ten weinig mede om te handelen. Naar het verhaal v,n" dezen hie den de Indianen hun verblijf aan den voet eens heuvels bij een beek van zoet water, welke uit eene na Jij gelegen valleij voortkwam. Hun huis (want zij hadden er ^ éé ) fch flechB £ene had hadden J befpeUfd ** ziJ veeI « *>op De groote boot behoorlijk uitgerust zijnde, vertrok nu ook op een handeltochtje naar Kaap Edge ombTZ de ' Edanden ten Zuid Oosten van dezelve met de zelfde Offi eieren en Matroozen, welke met haar na r CookT^fer geweest waren. Zij kregen last om niet langer dfn zeventien dagen uitteblijven; en ingevalle zij de KoTinlin Charlotte mochten aantreffen, aan Kapt. dixon a fzoeken om met hun op de hoogte van onze tegenwoordige haven te zeilen en ons aldaar in zee te wachten; p a heb- Oogstmaand  jlö REIZE NAAR DE hebbende Kapt. portlock befloten om tegen het laat fte van de maand de kust te verlaten en naar China te zeilen: ten zij evenwel een voorfpoedige handel een lam ger verblijf op deze kust kwam te vorderen. Vermits er op het omliggende land eene menigte witte Ceders groeiden, werd de Timmerman, den 8 , naar de wal gezonden om er een partij om ver te houwen en tot planken voor de fcheeps huid te zagen. Ook kwam er dezen dag een kanoe bij ons met een enkeld man en vrouw die niets te koop brachten; doch waarfchijniijk tot eene jachtpartij behoorden, alzo zij alle de noodige gereedfchappen tot de jacht bij zich hadden. Zij bleven flechts eene korte poos bij ons en keerden toen weder naar den Oostkant der Sound, werwaards zij ook gekomen waren, zo het fcheen om aan hun volk van onze aankomst in de Baai kennis te geven. Tegen den avond kwamen onze eerfte bezoekeren weder bij ons en de beide jonge menfchen verzochten anderwerf op het fchip te mogen flapen, waarom joseph woodcocic een van Kapt. portlocks aankwekelingen met de anderen naar* de wal wierd gezonden. Deze roeiden thans niet naar hunne wooning om den Noorder uithoek, gelijk 'savonds, te voren, maar; namen hun verblijf in een kleine Baai dichtbij ons; waar zij eene elendige. hut bouwden, die hen noch tegen den regen, noch tegen de koude konde befchermen. Daar wij nabij het fchip te vergeefsch met de zegen gevischt hadden, werd nu de floep achter eenen uithoek ten N. O. gezonden om het daar te beproeven. Zij roeiden daar in eenen arm van de Sound, welke N. N. O. opliep, vier of vijf mijlen lang, en voor de grootlte lchepen. vaarbaar was; hebbende drie kleine Eilanden bij het inkomen. Aan het einde van denzelven vonden zij eenklein riviertje van zoet water en vingen daar eenige zeer goede Zalmrn, benevens eene groote menigte zeer Hechte, welke zij meestal lieten loopen. Deze- laat: en fche. 1787. • Oogstmaand 8.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. u7 fchenen van eene geheel andere- zoort en thans naar onze gedachten, buiten tijds- te zijn-.' Zij hadden-eene zeer misfelijke: kleur-, als of zij reeds aan bet -vergaan waren, en in de bovenkaak een aantal groote tanden , welke- eigen oegzaam recht uit buiten ftonden. Zedert wij- hier ■ lagen hadden Wij er in de kreeken van zoet water', welke deze zoort van Zalm zeer hoog oploopt, velen in zwijm en eene groote menigte dood zien liggen; en ■er fchijnt veel- reden te- zijn om - te denken dat er weinigen het begin van den winter overleven." De andere -zoort houdt zich in diep water en aan den mond der kreeken op. Die ons volk gevangen hadden, waren fchoone groote Visfchen, zonder de. tanden •, of liever Aanranden, in de bovenkaak- welke de- andere zoort zoo treklij k kenmerken. De kleine kanoe , welke ons dezen • morgen bezocht bad, kwam, omftreeks acht uur, terug, -in gezelfchap van .twee groote boots met een vijfentwintig menfchen, mannen, vrouwen en kinderen. Zij onderhielden ons, wel een uur lang-, met een gezang, namen vervolgens -alcheid en:-keerden flrandwa-ards naar de bovengemelde kleine' Baai; waar -zommigen van hun hutten opnoemen voor hun kortftondig verblijf en anderen zich vergenoegen met de-bedekking, welke eenige over den oever hangende rotzen hun verleenden. Voor hun vertrek van het fchip gaven zij ons te kennen dat zij eenige uitmuntende vellen te verkoopen hadden en de zelve den volgenden morgen wilden medebrengen. Ook kwamen zij met het aap; breken van den dag wederom bii ons met vijf zeer goede Zee-Otter vellen de eenigilen welke zij bezaten en eene zoort Van fraaije-zwarte vellen, hoedanige wij' nog nimmer gezien hadden; doch welke wn dachten van eene zoort van -Robben of Zee- Honden té ziin. • D,e?e ftamr-gelijk ook die ons het eerfte bezochten,' handelde zeer voor de vuist'en lebeen -van ;geenen -'diéfecbv ègen aart te wezen; waarom wij er dan ook een aanP 3 tal . Oogstmaand  Oogstmaand 118 REIZE NAAR DE tal aan boord lieten komen. Toen het middageten in de kajuit gebracht wierd, lieten onze nieuwe gasten zich niet lang noodigen om mede aantezitten, maar begonnen zeer hartelijk te eten; en onze kost fmaakte hun zoo wel, dat de tafel metterhaast ledig was. Daar wij in ftaat waren om dezelve op nieuw aantevullen werd er weder opgedischt en zij vielen met de zelfde graagte aan als de eerfte maal; doch eindelijk recht verzadigd zijnde, waren zij genoodzaakt uittefcheiden, fchoon met eenigen weerzin. Zij bekeken vervolgens het fchip, kregen eenige kleinigheden ten gefchenke en keerden eindelijk, wel voldaan over het genoten onthaal, naar de wal terug. Wij kregen dezen dag verfcheiden fchoone balken van Cederhout aan boord, welke terftond tot planken gezaagd wierden. De Kuiper werd ook naar de wal gezonden om Dennen - bier te brouwen, zo voor tegenwoordig gebruik als tot voorraad voor de reis; ftaande 'er eene menigte hier toe uitmuntende Pijnboomen niet verre van het fchip. Een ander gedeelte van het fcheepsvolk was bezig om hout en water te haaien, en twee jongens werden met de kanoe in het kanaal gezonden om te visfchen, doch kwamen terug zonder iets gevangen te hebben. Even na den middag kwam er eene Indiaanfche boot in de Sound, waarin zich twee mannen, een jongen van een jaar of twaalf en een klein kind bevonden. Een der mannen zag er bijzonder fchoon uit en fcheen iemand van groot aanzien te wezen. Zij kwamen van het Noord. Westen en het kwam ons niet onwaarfchijnlijk voor, dat zij hunne woonplaats hadden omftreeks die plaats, waar wij ftraks gemeld hebben, dat denkelijk eene goede haven zoude te vinden zijn, tusfchen deze Sound en Kaap Crosf. De opening, door welk zij ,bij ons kwamen, leidt naar eenen anderen inham ten N. W. van ons en maakte het land Westwaards van ons tot een eiland. Van  NOORD j WEST KUST van AMERIKA. „p Gan/en ^ .Zee-°"er Y^™ Cn ^ ^nigte wilde Ganzen. Zij vingen deze laatften met dezelve te achter! ST ,T d?°d te flaan' 20 dra ZÜ de groote flaSen nen hadden laten vallen en daar door builn ftaat™ om wegtevliegen. c waien Deze /^u» hadden eene menigte kralen van eer, gansch ander flag, dan wij immer te voren gezien hadden; en zij bezaten insgelijks een Timmerman dSel Lr Renieh/el ff6" maakzd dan deonze, met de letter B. en drie leben op dezelve. Het Opperhoofd berichtte ons dat zij deze dingen gekregen ZTjT twee fchepen, weli in het OVvlen Si hun ? weest waren en naar hunne befchrijving drie masten hfd den, benevens eene groote menigte gefchut « naa hunne beduidenis insgelijks eene t?om. Alle weïe om ftand,gheden ons deden denken, dat het de beMeFranjche oorlogfchepen zouden geweest zijn, welke tot het doen van ontdekkingen wierden uitgiu t, omftreeg den ze fden tijd wanneer wij uit Engeland vertrokken Behalven de geme de fchenen kr^r, lUKKU?' Indianen ook n^g naricht".'" ^de^fciP" "wêfk Sde flkUSC,een Wd?g V£rder naar het Noord" We^ L had aangedaan; en daar hetzelve, naar hunne uitduiding maar twee masten had en deszelfi floep net gelijk onfe floep.was, meenden wij te mogen onderftellen dat het ^.Kmmfw.Cterktta zoude geweest zijn. ZH wiswi van d?r vlddljk t£ beduiden dat aan «™ derJflo pen van dit fchip een groot ongeluk was overkomen, temijl zi n den mond van de Haven voor anker lag om te vis fchen. Het was hard uit zee beginnen te wtaijen, waardoor er een fterke en hooge vloed naar binnen l ep en boord^f^f kankcr WiIden IfSten ™ ^ kabel opP'het boord afgefchoten en de floep daar door omgefla-en met dat gevolg d9t er vijf van het volk verdrSX": ■ren voor. dat men hun van het fchip had kunnen te hulp. _ 1787. Oogstmaand  iso . REIZE naar. de hulp komen. Door dien zij ons te kennen gaven dat de floep juist van het zelfde maakzel was als de onze-, ' vreesden wij zeer dat dit ongeluk de Koningin Charlotta zoude getroffen hebben (V). Ka hunne vellen verkocht te hebben, verzocht.het Opperhoofd den nacht bij ons aan boord door te brengen, met den groötften jongen; waarop woodcock met den anderen man en het kind naar de wal ging. Dit kleine gezelfchap nam den volgenden morgen aifcheid van ons om huiswaards te vertrekken doch gat ons te kennen, dat zij binnen tien .dagen met nieuwen voorraad van vellen ftonden terug te komen. Daags daaraan kwamen er wederom twee groote booten van den Oostkant in .de Sound. Deze -ftam was ons geheel vreemd en beflond uit vijfentwintig mans vrouwen en kinderen; van welke wij eenige goede ZeeOtter vellen kochten, als mede een mantel van de bovengemelde zwarte vellen en eenige losfe vellen ; van de zelfde zoort. Deze nieuwe handelaars voegden zich met bij de andere Indianen, maar na hunne waren verkocht en hunne nieuwsgierigheid ten aanzien van het fchip voldaan te hebben, gingen zij aan land in eene Baai met verre van het fchip, waar de Kuiper met brouwen bezig was, en namen hun intrek in eene goede genjfhjke hut, welke hij en zijne makkers hadden opgericht en met cederbasten wel gedekt, om zich voor den regen te befchutten. Des nadenmiddags deden wij eenige trekken met de zegen en vingen eene goede zoode van uitmun- Tegen den avond kwamen er wederom eenige van onze kennisfen bij ons om aan boord te flapen, en * • wij O) Deze vrees was echter gelijk de ganfche gisfing ong W. h. ea wij vinden niet dat hem aldaar een dergelijk voorval bejegende. Oogstmaand 10 ti  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 12 r afzonden iemand als gijzelaar aan wal, als gewoonlijk. Wij waren vel genoodzaakt ons hier omtrent naar hun gtbruik te fchikken; want meer dan eens, wanneer wij hun wegens het flechte weder geen gijzelaars wilden geven, wicrden zij terftond bevreesd en wilden om geen lief ding heen of omtrent het fchip komen. Maar wanneer wij dan toeftonden dat er iemand met hun zoude gaan, ontvingen zij hem bij het intreden van de boot met een algemeen gejuich en fcheenen volkomen gerust te zijn dat hun geen -leed zoude gefchieden. Bij de/e gelegenheden boden er zich zes voor eenen aan om als gijzelaars aan boord te blijven, en dikwerf kregen er drie of vier verlcf om op het .fchip te flapen. De twee jonge menfchen, die het eerst bij ons kwamen, waren meestentijds van de partij en een van beiden was bijna altijd aan boord. Op den i2, kreeg een gedeelte van het fcheepsvolk vrijheid om zich aan de wal te gaan vermaken, alzo het weder aangenaam was en eene wandeling bun van veel dienst zijn zoude; zijnde de landftreek hier niet onvermakelijk en vol zwarte bezien en wilde braamboozen, welke nu volkomen rijp waren. Onder het wandelen kwamen zij aan eene groote plek laag en moefasfig land, met verre achter de Brouwers ■ Baai, en vonden aldaar eene groote menigte Indiaanfche Thee. Eene recht tijdige ontdekking, alzo onze voorraad van gewoone Thee genoegzaam ten einde was en deze maar zeer geed denelver plaats konde bekleeden. Zij groeit aan een Kleinen, lagen heester, van niet meer dan een voet hoogte, en de bladeren ter lengte van een halven duim loopen allengskens fpits toe en zijn van onderen donsachti) Deze Straat, door Kapt. portlock op zijne kaart met den naam van Salisburij ■ Sound beflempeld, is meer dm wnrr- fchijnt i7f7. Oogstmaand.  Oogstmaand / 17 18 1-8 R E ! Z E n a a ;r d;e Des nachts voor dat zij aan het fchip terug kwamen , viel een van het volk over boord , terwijl de boot er frisch doorging; zodat zij een goed eind met den ■ wind afdreven eer zij konden ■ bijdraaijen. Hij kon van belang niet zwemmen, maar werd nog gelukkig gered door een ander, die met een' riem naar hem toezwom, waarop hij zith zo lang boven hield, tot zij hem in de boot konden • opnemen, bet welk dooiden harden wind bijna een uur aanliep. Den 16 was het Ücheepvolk bezig met water en hout te halen en het fchip voor de reis klaar te maken. "Nadenmiddag kwamen er twee Indiaanfche booten bij ons; welke eenige goede vellen medebrachten. Het volk welk met de boot was uitgeweest kreeg verlof om aan wal te gaan. Den volgenden dag hadden wij los en buijig weder zo dat er niet veel kon uitgevoerd worden. Er kwam evenwel nog eene kanoe aan boord, van welke wij ettelijke gemeene Zee-Otter vellen kochten. Den 18 ging Kapt. portlock met de floep naaiden mond der Sound om te zien welke wind er in zee woeij; en vervolgens den Oostkant der Sound te bezichtigen. Onder het Zuidelijke ftrand, langs roeijcnde, vonden zij een groote twee uur verder een anderen doortocht naar zee omtrent drie vierde mijl wijd en twee groote mijlen lang, doch wegens den juist daarop ftaariden wind en hooge zee konden zij er niet doorkomen. Zij vervolgden dus hunnen weg langs den Zuidelijken oever ■ fchijnelïjk, de Baai der Eilanden van Kapt. cook; zullende het volk in de groote boot zig ten aanzien van de breedte iets vergist .hebben. Want dat de Baai der Eilanden er is, en wel op dip hoogte, daar cook dezelve plaatst, lijdt geenen twijfel; vermits beide de befchrijving en de ligging, welke cook opgeeft, volmaakt overeenkomen met het bericht van de Spanjaarden, die er ten anker gtlegen hebben.  NOORD - WEST KÜST van AMERIKA. 129 ver nog anderhalve mijl , waar eene kleine rivier zich in de Sound ontlastte en het land eene N. N. O (trekking kreeg ongeveer twee mijlen ver. Hier draaide het genoegzaam rond en er deed zich een doortocht op van eene halve mijl breed, bevaarbaar en vlak Oostwaards aanloopende. Vermits het volk doornat en zeer vermoeid was, liepen zij er niet in, maar landden aan eene kleine Baai ten Noorden van denzelven, om eenige ververfching te nemen. In deze Baai , niet meer dan tien roeden van den oever was een zoort van gedenkteeken opgericht, waarfchijnlijk ter gedachtenis van eenig uitftekend opperhoofd. Dit gebouw was zamengefteld uit vier {tijlen van twintig voeten lang, die in een .vierkant zes voeten van elkander {tonden. Een voet of twaalf van den grond was er eene ruwe zoldering in gemaakt en aan twee kanten waren de zijden vier voeten hoog toegekleed, doch de beide andere zijden geheel open. Op het midden van de zoldering ftond een kist, welke zeer waarfchijnlijk de overblijfzelen van een man van aan den bevatte, en op de Westzijde van het gebouw welke op de Sound uitzag, was de gelijkenis van een menfchenaangezicht gefchilderd. Dit houten geiïicht fcheen, wegens zijnen wankelbaren toeftand, reeds lang o-eleden opgericht te zijn; ook hadden de inboorlingen reeds {hutten bij de palen gezet en het gefchilderde meermalen , zo het fcheen , opgeverwd. Begeerig om te weten wat er in de kist was, en geen ingezeten daar omtrent zijnde , wilde de Kaptein er eenen van het volk laten opklauteren, doch toen deze dit onderftond dreigde het ganfche gevaarte omver te vallen ; waarom de Kaptein beval er van aftezien; vermits hij niet gaarn een gebouw wilde vernielen, welk de Indianen denkelijk voor geheiligd hielden en om het welke in ftand te houden zij vele moeite fchenen aantewenden. Het was ook nog niet lang geleden, dat de inboorlingen in deR ze Oogstmaand.  13© REIZE naar de 1787. Oogstmaand. ze Baai gevveesc waren; alzo wij eene plaats vonden daar vuur geftookt was, het welk nog maar kortlings fcheen uitgebluscht. Op deze plek teekende woodcock een gezicht van het land, zo als het zich in de bijgevoegde plaat vertoont. Uit deze Baai roeiden zij bijna West naar het fchip r doch een eind wegs gevorderd zijnde zagen zij dat het flrand omtrent anderhalve mijl Noord-west aanliep en vervolgens op eens Noordelijk ftrekkende eene fchoone haven vormde , met eenige kleine met hoornen wel bedekte eilanden in den mond, en omwend drie of vier mijlen diep. Des avonds aan boord terugkomende verHonden zij dat er inboorlingen aan het. fchip geweest en ettelijke Zee-Otter en Hermelijne vellen van dezelven gekocht waren. Onze vorige vriend uit het Noordwesten daagde den 20 tegen den middag wederom op in eene groote boot;, en zijn gezelfchap beftond uit twintig mannen en vrouwen, tien of twaalf jongens en meisjens en ettelijke kleine kinderen. Aangezien dit Opperhoofd , bij zijn affcheid nemen r. beloofd had met eene goede lading Zee-Otter vellen te zullen wederkomen, hoopten wij dat er onverwijld een lustige handel zoude aanvangen en brachten alles daartoe in gereedheid. Maar wij ondervonden weldra dat onze oude kennis dit maal zijne zaken niet op een hel en Iprong wilde verrichten ; en misfchien dacht hij dat wij, bij zijn vorig bezoek, geen genoegzaam denkbeeld van zijne grootheid gekregen hadden. Althans hij kwam ons nu met gioote ftaatfie en plechtigheid op zijde, terwijl de ganfebe bende zong en ons niet alleen met hun gezang, maar ook met hunne fpeeltuigen, vermaakte. Deze beftonden in eene groote oude doos, waar op zij, als op eene trom, met de handen lloegen, en twee ratels, welke twee voeten lang en een' paar duim in de rondte dik waren, en gemaakt van holle flukjens. houc  ~^Uiae4t van I' ORTIOCIS- HATBlf aan, de. IftpBu* p»f^4mer£4a   NOORD-WEST KUST van AMERIKA. iji hout zeer net zamengevoegd: voorts waren zij aan de beide einden toe en met kleine fteentjes gevuld. Het Opperhoofd had eene van deze ratels in de hand, welke hij dikwijls met eene houding van veel beduidende kundigheid, fchudde; terwijl de overigen zijne leiding fcheenen te volgen in er zeer naauwkeurig naar te zingen. Hij was gekleed in een rok van laken, welk weleer fcharlaken geweest was, met ettelijke oude gouden en zilveren franjes op de fchouders. *Maar dit lieraad van te geringe waarde fchijnende, was de rok aan beide zijde tot onderen toe opgefierd met knoopen en kleine looden pijpjes van een duim lengte. Zijn hair wel met olie gewreven , was voorts bepoeijerd met Meeuwendons, welk de Opperhoofden dezer Indianen altijd dragen, als zij opgefchikt zijn willen: en in dezen koddigen opfchik deed hij zich even grootsch voor, als een Spaanfche Don met mogelijkheid konde gedaan hebben. Behalven de zeldzame kleeding welke hij zelf droeg, was er nog eene andere in de boot niet min opzichtelijk en bijna op de zelfde wijze verliefd, welke gedurende het gezang gedragen wierd van eene vrouw, die wij voor de zijne aanzagen. Na het eindigen van deze plechtigheid, vereerde het Opperhoofd een half Zee - Otter vel aan den Kaptein, maar bracht niets te voorfchijn om te verkoopen, gevende ons te kennen dat hij vooraf aan land moest gaan eer er eenige handel konde gedreven worden. Na aldaar eenigen tijd vertoefd te hebben, welke wij begrepen dat tot het uitzoeken der vellen hefteed wierd, kwam hij met de zijnen bij het fchip terug; en nu dachten wij dat de handel met ernst zoude beginnen. Maar hierin bedrogen wij ons andermaal; want het zingen ving wederom aan cn terwijl het volk zong, verbeeldde het Opperhoofd verfchillende karakters en veranderde altijd van kleeding, zo dikwijls hij een nieuw karakter aannam; do^h als hij hier mede bezig was, hielden zommige van R a zij- Dogitmasnd,  17*7' , Oogstmaand. 13a REIZE NAAR DE zijne medgezellen eene groote mat, op de wijze van een fcherm, voor hem, op dat wij niet zien zouden, wat er achter het gordijn omging. Onder anderen vertoonde hij zich in het karakter eens Krijgsman en fcheen toen al de woeste wreedheid eens Indiaan/eken overwinnaars over zich te hebben. Vervolgens nam hij het karakter eener vrouwe aan en om hierin des te beter te Magen, had hij een masker voor, het welk een vrouwen tronie met alle hare verfierzelen vertoonde. Het geleek indedaad zo volmaakt op het aangezicht van eene vrouw dat wij vrij zeker waren, dat het de kunst der Indianen te boven ging en gewisfelijk door de Spanjaarden achtergelaten was, toen zij de laatfte maal deze kust aandeden. Toen deze vermaaklijkheid, waarin wij vooral moesten toonen behagen te fcheppen, was afgeloopen, kwam het Opperhoofd nevens ettelijken van zijn volk aan boord; en wij begonnen eindelijk te handelen. Wij kochten dien dag vijfentwintig (lukken vrij goede Zee-Otter vellen , welke te zamen naar gis tien heele vellen uitmaakten; doch het fcheen dat het Opperhoofd ons zo wel voor het vermaak, welk hij ons gegeven had, als voor zijne waar wilde doen betalen; want een goed vel was niet minder te koop dan voor eene Dragondermuts, twee ellen gemeen breeddoek, een paar gespen, twee handvol kleine kralen en twee vischhaken. De goederen, welke wij in ruiling gaven, waren Dragondermutzen, geftreepte wollen dekens, toes van achtien of twintig duim lang, gespen, knoopen en kralen van allerhande (lag, doch inzonderheid kleine, doorfchijnend en van eene groene blaauwe of gele kleur. Voor deze laatfte dingen was echter zelfs geen ftuk van een vel te koop ; doch zij werden flechts toegegeven om de koop te (luiten, even gelijk tinnen ketels, koperen pannen en kommen: maar bijlen, disfels en houweelen wilde men bijna geheel niet aannemen. On-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 133 Onze vriend was even langwijlig in zijnen handel, als in zijne vermaaklijkheden ; zodac wij alles wat hij te koop had dezen dag nog niet eens konden machtig worden: en toen des avonds het handelen wierd afgebroken, zond hij zijne boot naar de wal en bleef met eenen der zijnen des nachts bij ons; terwijl wij joseph wooocock als gijzelaar naar land {tuurden. Woodcock ging dikwijls voor gijzelaar naar de wal, en werd daardoor wel bekend bij de inboorlingen , die op zijn gezelfchap zeer geileld fchenen. Bij eene dergelijke gelegenheid vertoefde hij eens drie dagen onder de Indianen; in welken tijd hij goede gelegenheid had om hunne gebruiken en levenswijze optenemen: en zijn verflag daaromtrent ttrookte volkomen met de waarnemingen van den Kaptein. Hunne vuiligheid en morsfigheid ging alle begrip te boven. De fpijs, welke meestal in visch belfond , werd gemengd met {tinkende olie en andere even onaangename inmengzelen. Het overfchot an eiken maaltijd werd in eenen hoek der hutte geworpen op eenen hoop, welke reeds gedeeltelijk aan het rotten was: het welk met eene groote menigte vet en {tinkende olie een benaauwden en fchadelijken {tank veroorzaakte; des te erger om dat zij in het zelfde vertrek aten en (liepen. Wegens deze onaangename omftandigheid deed woodcock dikwijls een wandeling door de bosfehen, doch hij werd altijd zorgvuldig bewaakt door zommigen van het gezelfchap, uit vreze dat hij zich van hun zoude zoeken we ^temaken. Eens onder anderen wat ver van het verblijf der Indianen voortgewandeld hebbende begon bij tot tijdkorting een oud deuntje te fluiten , niet vermoedende dat de Indianen hier uit iets kwaads zouden opvatten, wanneer zij hem hoorden; doch hij vond zich daaromtrent in zijne meening bedrogen, daar er aanflonds vericheiaen kwamen toefchieten en begeerden dat hij zoude ophouden. In het eerst begreep hij hunne meening niet en ging met zijn deuntje voort; doch een van hun R 3 maak- 1787- . Oogstmaand.  134 REIZE NAAR DE 1787. ■ Oogstmaand. 1 i i " 1 j i Des maakte er fpoedig een eind aan met de hand op wooococks mond te leggen, vrezende, zo het fcheen, dat hij, met zijn fluiten, aan zommigen zijner fcheepsmakkeren een teeken bedoelde te geven om bij hem te komen. Uitgezonderd deze naauwe bewaring, behandelden zij hem met de grootfte vriendelijkheid; en als zij fpijzigden gaven zij hem altijd het gene zij voor het lekkerfte beetje hielden, en goten over zijn visch overvloed van Hinkende olie, welke er naar hunne meening eenen nieuwen en alleraangenaamften fmaak aan gaf: zodat het gansch niet gemaklijk viel van hun te verkrijgen, dat zij hem zijne visch zonder die zaus wilden laten eten. Door zulk eene morsfige levenswijze zaten deze arme fchepzelen altijd vol ongedierte, het welk zij echter hoegenaamd als geen ongemak fchenen te befchouwen; want zodra de luizen hun begonnen lastig te worden, vingen en aten zij dezelve op met den grootflen fmaak en bedaardheid: alleen echter, wanneer zij er grootlijks door gekweld wierden, en geen tijd hadden om zich op de gewoone wijze van deze gasten te ontdoen, keerden zij bun wambuis om en trokken het verkeerd aan, om deselven zo doende een uur of wat uitftel te geven. De arme woodcock was metterhaast met dit ongedierte even dik bezet, als zijne tegenwoordige medgcsellen; doch de gewoonte had hem deze lastige gasten noch niet leeren verdragen, en hij vond zich dus in eenen ;eer onaangenamen toefland. De Indianen poogden hem e beduiden, dat hij 'er zich, op hunne wijze, van moest mtdoen; maar dit ftond hem zoo geweldig tegen, dat :ij zijnen afkeer van hunnen voorflag aanftonds begrepen. ïindelij k vrieg hij aan eene der vrouwen om hem van iet ongedierte te verlosfen, en deze willigde 'zijn ver:oek gaarn in, en zuiverde hem in den grond van het ;ene zij, naar allen fchijn, voor een groote lekkernij lield.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 135 Des anderen daags morgens te zeven uur kwamen de Indianen wederom bij ons aan boord, en onze handel ving op nieuws aan; doch het Opperhoofd was niet minder langwijlig in het verkoopen dan daags te voren: wij kochten ongeveer even zo vele vellen als den vorigen dag, en ook tot den zelfden prijs; en bet was reeds zeven uur des avonds voor dat de handel was afgeloopen. Tegen den middag ging haijward naar de zuider punt van den mond der Sound om middags hoogte te nemen, en hij bevond de N- Breedte van die punt te zijn 570 44'. Daar wij wisten dat er nu in dezen omtrek geene vellen meer te bekomen waren, befloot de Kaptein om met de eerde goede gelegenheid te vertrekken, en nog dezen avond werd het fchip gereed gemaakt om zee te kunnen kiezen. Betreffende de inwoonderen van deze Sound, welke den naam van Portlocks Baai verkreeg, vonden wij de Indianen, met welke wij het laatfte gehandeld hadden, en die van den Noord-West kant kwamen, veel meer geneigd tot delen, dan een der andere ftammen, welke ons hier bezochten. Het was in waarheid verbazend om te zien, met hoe veel gedulds een dief het gelukkige oogenblik kon ftaan afwachten, wanneer hij eenmaal iets in het oog gekregen had, 't welk hij dacht te ftelen; en hoe geheim en behendig zij zich met den buit wisten wegtemaken. Onder anderen liet een dezer knapen het oog vallen op des Kapteins fchenkkan, zijnde een zwarte lederen kruik, en had dezelve ook reeds onder zijn kleed, welk op de zelfde wijze gemaakt was als in Prins Williams Sound; maar ongelukkig was zij wel half vol bier, het welk er gedeeltelijk uitftortende, den dief in zijne oogmerken aan den dag bracht. Ja, niettegenflaande de Kaptein geftadig twee man in de kajuit bij zich had, om het oog op de omitanders te houden, terwijl hij zelf met anderen aan het handelen was, nam er echter een de kans waar om een houwer onder zijn kleed Oogstmaand. 21  136 REIZE NAAR DE • mi- 'Oogstmaand kleed te Heken, zonder ontdekt te worden voor dat hij zo het fchip meende te verlaten. De Kapcein ontnam hem dien op het oogenblik en gaf er hem zakelijk mede op den rug, waarna hij hem van boord joeg. Met alle onze oplettendheid en waakzaamheid, vond een ander echter gelegenheid om uit een doos in de kajuit vier paar oude kousfen en eenige andere dingen wegtenemen en er ongemerkt mede uit het fchip te fluipen. Onze vrienden van den Oostkant waren veel eerlijker en ook gefchikter om mede te handelen. Het kwam ons voor dat de inboorlingen, die zich in Portlocks Baaij en ten Oosten van dezelve ophielden zeer bang voor de eerstgemelden waren, want zij vielen ons zeer lastig om dezelve weg te jaagen en waren gansch niet op hun fchik, zo lang dezelve bij ons aan boord waren. Het volk uit het Westen fcheen ons ook veel woefter en ftrijdbarer dan eenige van zijne naburen. De fpraak verfchilde een weinig van de anderen; maar het gezang en de muziek waren geheel verfchillende; hoewel de booten, wapens en jachtgereedfchappen genoegzaam de zelfde waren. Zij fchijnen bij uitttek vadzig en morsfig, waardoor zij natuurlijker wiize met allerhande ongedierte gekweld zijn,/waarmede zij op de Itraksgemelde wijze te werk gaan. Overrokken van blazen gemaaVt zijn bij hun niet in gebruik, maar zij maaken hunne kleederen van de vellen van landen Zee - dieren op den zelfden trant als de ingezetenen van Prins Williams Sound. Bij de mannen is het doorfnijden van de onderlip niet in gebruik; maar in hunne ooren hebben zij kleine gaatjens geboord, waarin zij kralen, fchelpen en dergelijke tot beraad dragen: door het kraakbeenige van de neus boren zij insgelijks een klein gat, waarin zij dikwijls een naaide of fpijker Haken, welke zij geruild of ten gefchenke gekregen badden. Maar de vrouwen ontfierden zich op de vreemdfte wijze, door eene infnijding in de onderlip te maken, waarin zij een ovaal Huk houts, aan beide zijden een weinig uitgehold, dra-  NOCRD - WEST KUST 'Van AMERIKA. r3? dragen. Dit zeldzame -ftuk houts is ongeveer een halven duim - dik in den rand rondom uitgehold, ten einde het in de fnede in de lip gedoken zijnde, de randen van de fnede er in zouden fluiten en het zelve dus kunnen vastzitten. Deze Hukken fchijnen grooter en kleiner gedragen te worden, naar mate van den ouderdom der vrouwen, of misfchien naar gelang van het getal der kinderen, v/elke zij ter waereld brachten. De zulke, die wij voor -tusfchen de dertig en veertig jaar aanzagen , droegen het zelve ter grootte van een klein theefchoteltjen, en die ouder v. aren naar evenredigheid grooter. Onder anderen zagen •wij een oude vrouw die er een droeg als een groot theefchotekje. De zwaarte van dit fieraad of bordeken drukt de lip zoodanig naar beneden, dat dezelve de ganfche kin bedekt en de onderfle tanden met het tandvleesch gansch en al bloot en zichtbaar zijn, het welk een zeer onaangenaam gezicht is. Wanneer zij eten, hebben zij de gewoonte om op eenmaal meer in den mond te nemen, dan zij kunnen doorflikken, doch dit gekaauwd" hebbende, dient het lipfluk bun -tot een bord om het opteleggen en bij gedeeltens er wederom aftenemen. Het fchijnt dat de vrouwen algemeen gewoon zijn dit houten verfierzel in de onderlip te dragen. Als de kinderen twee jaar oud zijn, wordt de lip doorboord en een koperdraad door het gat gefloken, welk zij tot hun dertiende of veertiende jaar blijven dragen; als dan wordt het koperdraad er uit genomen en het houten fieraad ingevoegd, voor de eerfte maal ter, grootte van een knoop. De vrouwen hebben insgelijks gaten in de ooren, waarin zij verfierzelen van kralen en andere dingen dragen. Voor het overige is hare dracht net even eens als die der mannen; en beide zijn zeer gefield op lang hair, welk zij voor eene groote fchoonheid houden. Bij het afflerven eens vriends fnijden zij het echter vrij kort af, en dit fchijnt de algemeene rouw te zijn bij alle de Indiaanfche Hammen. De vrouwen dragen het hair of achter over S ge- ' 17*7' Oogstmaand.  Oogstmaand. I38 REIZE NAAR BE gevlochten of in een bos op de kruin van het hoofd zamengebonden; de mans of geheel los, of op de kruin gebonden. De wijze om het hair met vogeldons te poederen is alleen bij de mannen in gebruik: en de vrouwen zijn in het gemeen de hairkappers van hare echtgenooten, welk handwerk zij. zeer zachtzinnig en behendig wisten te oefenen. De veelwijverij fcheen onder hun geen plaats te hebben; ten minden wij zagen er nimmer eenen, die meer dan één vrouw bij zich had, welke- hij als de zijne aanmerkte. Op deze zijn zij zeer oplettend; en behandelen dezelve met zeer veel liefde en tederheid: ook kan men hun niet erger beledigen, dan door zich te diep in hare gunst te willen wikkelen. Zij maken insgelijks veel werks. van hunne kinderen, en betoonen dezelven groote tederheid. De vrouwen hebben de kostbaarheden of rijkdommen in hare bewaring, welk zij gemeenlijk in eene doos of korfje bij zich houden; gelijk zij ook altijd den toon geven aan de modes; 't welk bleek uit het plaatzen der verfierzelen of door aan deze of geen aardigheid dicii dag de voorkeur te geven; Het is bij dit volk ook niet in gebruik, gelijk bij de Zuidzee Eilanders, dat de mans en- de vrouwen ieder afzonderlijk eten, of dat de vrouwen tot zekere fpijzen bepaald zijn: maar mannen, vrouwen en kinderen zitten door elkander aan de maaltijd, welke voornamelijk uit allerhande zoorten van visch heiraat, als- Zalm, welken zij in den grootflen overvloed hebben,, Mosfekn en velerhande andere fchelpvisfchen, Zee-Otters-, Kobben en Bruinvis[fchen, van welker fpek zij zeer veel werks maken, geli,k van het vleesch van allerlei dieren, welke hun voorkomen. Wij konden niet merken, dat zij zich van gedroogden Zalm, tot voorraad voor den winter, voorzagen, en konden ook niet uitvinden, waarvan zij in dat ilrenge jaargetijd leefden; ten'zij er in de nabijheid hunner winterwooningen eenige landdieren, - te vangen zijn, en zij, gelijk wij genegen war  KOORD - WEST KUST van AMERIKA. 139 waren te geloven, hun voornaamfte voedzel in dien tijd, in den binnenllen bast der pijnboomen zochten. De tinnen of blikken ketels, welke zij van ons kregen, werden gebruikt -om uit te drinken; en zij kookten hunnen kost in houten vaten, met gedurig heete lleeneu in het water •te werpen. ' Deze menfchen zijn van grootte en geftalte vrij gelijk :aan de Europeanen. Het nanvolk heeft een zeer woest cn wreed uitzien, het welk met de kleeding hun een zeer heldhaftig aanzien geeft. Hunne wapenen beflaan in dolken cn lange puntige fpietzen. Zij worden ongemeen ligt verfbord en zouden er weinig om geven om iemand dood te flaan, van wien zij zich beledigd achten. Ik ben ,meer dan eens, zegt Kaptein portlock, op het punt geweest om dit lot te ondergaan, uit hoofde van eenige nietsbeduidende gefch'iüen in den handel; offchoon ik, hunne geaartheid vrij wel kennende, zo veel mogelijk tegen hun op mijn hoede was en bij alle gelegenheden zorge droeg, om wel gereed te zijn, ingevalle zij iets wilden •ondernemen hebbende altijd twee geladen piftolen voor mij. Indien hunne vrouwen niet altijd zoo afgrijslijk vuil en morsfig waren, zouden ze in geenen deele onbevallig zijn ; zijnde hare trekken over het algemeen niet onaan■genaam, ■ en hare houding ftemmig. Zij gaven ons echter dikwerf gelegenheid om hare zucht om te behagen optemerken, inzonderheid wanneer ons volk aan land was om brandhout te hebben. Zij plaatften zich als dan gemeenlijk op een rij en begonnen te zingen en figuren te maken, zo lang ons volk aan den arbeid was. Indien bare kluchten onze Matrozen bevielen en aan het lagchen maakten, borften -zij aanfconds alle te gelijk in een luid gcfchater uit, en■ als de Indianen er niet bij waren, zouden ze ons volk de behulpzame hand leenen om het hout aantehalen en in de boot te brengen. Inzonderheid waren zij ons van grooten dienst om het hout, van den oever door de branding in de boot te dragen, daar zij S a door 1-87. Oogstmaand.  I4 nen dat het volk gansch niet ontbloot is van vernuft en vindingskracht. Onder anderen maken ze zeer aardige manden van twijg, waarin zij dikwerf hun eten koken, met er gloeijende ileenen bij te doen. Zij hebben tamelijke denkbeelden van beeldhouwen; en op bijna alle werktuigen, welke zij gebruiken, is eenig ruw fnijwerk te zien, het welk een of ander dier- zal verbeelden. Toen woodcock bij hun was, vereerde eene. van de vrouwen hem eene kam, welke zo gemaakt was, dat zij een Arend moest verbeelden; en waarvan de afteekening hier nevens te zien. is. Maar vermits het eigenlijk geene. zeldzaamheden waren, waarom het ons te doen was, verbood Kaptein portlock ten ftrengften de^e dingen te koopen, uit vreeze dat zo deze handel vrijftond, de in. S 3, ge- water. een jonge Zee-Otter, flecht. gijzelaar of vriendfehap.. een doos. de tong. bezien. Marmotten of Hermelijnen vellen, een. twee. drie. vier.: vijf zes. zeven.. acht. negen. > tien. ■ vijfden..  ■ Oogstmaand 042 REIZE NAAR DE gezetenen geene vellen meer zouden willen te koop bren. gen; vermits dezelve hun niet alleen nuttig, maar zelfs noodzaakelijk zijn om zich te kleeden , en deze andere dingen flechts de vruchten zijn van hunne ledige uren, en voor een groot „gedeelte , door hunne vrouwen gemaakt worden. Hier mede zullen wij nu affcheid nemen van1 onze Indiaanfche Kooplieden en voor de laatfte maal van de Amerikaanfche Kust. De onfchatbare waarde van hare pelterijen zal de vaart op dezelve fteeds aan den gang houden; en wanneer deze , eens op een vasten voet gebracht en er eene volkplanting gevestigd word, zal dezelven een zeer kostelijken en voordeeligen tak van Koophandel uitmaken. Ondertusfchen zoude het voor de regeering of voor de Oost - Indifche Maatfchappij eene gemakkelijke zaak zijn hier zulk eene volkplanting aanteleggen. Wegens de weinige talrijkheid der inboorlingen was dit in de eerfte plaats zeer mogelijk; en daar de Maatfchappij verplicht is om al de Thee van de Chineezen voor gereed geld te koopen, zouden de kosten van deze volkplanting bijna niet in aanmerking komen, maar voldoende zijn om alles te betalen wat uit China gehaald Wordt. Een ander"voordeel, welk hier van waarfchijnlijk het o-evolo- zijn zoude, is het voornemen, welk zich een welbekend° ondernemend man, gevormd heeft, om met behoorlijke aanmoediging van 's lands wegen , over land •naar deze gewesten te reizen. Waar door de vraag omtrent den lang gezochten Noord-Westelijken doortocht eindelijk volledig zoude beflist worden , en wij eenig bericht krijgen van de inwendige gefteldheid des lands, waarvan wif tot hier toe niets weten. Eene gebeurtenis, naar welke ieder beminnaar van het vaderland behoort te wenfchen; en fchoon de onderneming, met alle bedenkelijke gevaren zoude verzeld gaan, wat is er dat de Britfche ftoutmoedigheid niet durft wagen. TIEN-    NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 143 TIENDE HOOFDSTUK. locht van de Amerikaanfche Kust naar de Sandwich-Eilanden. Verblijf aan Owhijhée en verrichtingen aldaar. Zij krijgen te Atoui bericht van Kapt. dixon. Zeilen naar Oneehow. Bezoek van den Koning en abbenooe. Verflag van het omkomen van Kapt. cook. Baldadige Handelwijze der Groot en. Pooareare geflraft. Bericht voor Zeevaarenden omtrent de SandwichEilanden. Tocht naar China; de Eilanden Tinian en Saijpan, . Aankomst te Wampoa. IVtet het aanbreken van den dag werd de Stuurman haijward uitgezonden om. te zien of de wind goed was om in zee te komen terwijl wij intusfchen ons tuianker aan boord haalden. Na zijne "terugkomst ligteden wij het andere anker en raakten met eene frisfche koelte onder zeil; doch in den mond van de Sound kregen wij flappe veranderlijke winden met eene fterk e tij, zo dat wij het fchip door de floepen moesten laten boegzeeren. Tegen den middag echter liep de wind met de eb om, wanneer wij met gang naar buiten raakten. De India-, nen volgden ons met hunne booten op eenigen afftand; maar ziende dat wij in zee liepen keerden zij wederom terug. Van dezen dag tot den 16 van Herfstmaand, weder- ] voer ons niets meldings waardig. Toen waren wij op 1360 04' W. L. en vermits een klein eiland op 1350 VV. L. en 260 50' N. 13. docr een Spaanfchen Zeeman zoude ontdekt zijn en wij ons des avonds vijf groote mijlen benoorden die breedte bevonden, werd het raadzaam geoordeeld een bijlegger te maken , doch met het aanbreken van den dag was er nergens eenig land te zien. Des J787. Oogstmaand Ierfstmaand 16 ,  1787. Herfstmaand 17 27 i.44 REIZE *N A A '"R D E Des anderen daags zagen wij vojr de eerfte maal eene groote vlucht vliegende Visfchen en den volgenden dag ettelijke Keerkring Vogelen en Bruimisfchen. Vervolgens zetteden wij onze réis ongehinderd voort tot den ij, wanneer zich des avonds het hooge land van Owhijhes W. Z. W. aan ons opdeed, en den volgenden morgen nog een mijl of zes van de wal zijnde, kwamen er reeds eene menigte kanoes bij ons, met de onderfcheiden voortbrengzelen van het eiland, als Varkens, Gevogelte, Broodvrucht, Taro, Potatoes en Kokosnooten; van welke zij ons eenen ruimen voorraad aanbrachten: zijnde er zommigen die, rilet-tegenftaande het onbeftendige weder en de^zware branding, drie en viermaal naar de wal roeiden om eene - nieuwe lading te halen. Wij bleven dien dag tusfchen de vier en vijf mijlen van het land en kochten van 's morgens te zeven tot 's avonds te zeven , omtrent tweehonderd Varkens en Biggen en wel anderhalve last vruchten, als mede wel zoo veel biezen-touw en vischfnoeren dat men er anderhalf honderd vademen twee duims touw van zoude hebben kunnen maken.' Het volk was zeer gemaldijk om mede te handelen en wij kochten alles zeer goed koop. Alleen brachten zij ons maar zeer weinig zout, 't welk wij geloven aan dit eiland in geenen overvloed gevonden te worden; ten zij aan de Westzijde. Den ganfehen dag waren veertien man bezig geweest met het nachten en inzouten van Varkens en voor den avond hadden wij twee half aams vaten gevuld. Van eenige der grootfte Varkens hadden wij het vel laten alnemen, welk wij zeer dienstig gevonden hadden ' om den onderkant der zeilen te beleggen. Om deze vellen te bewaren, leiden wij dezelven vierentwintig uur in de pekel, waarna zij wierden te droogen gehangen. Na twee of drie dagen gehangen te hebben, bonden wij dezelve aan bosfen en op deze wijze bleven ze een geruimen tijd goed, mits nu en dan eens gelucht wordende. De*  NCORD-TvEST KUST van AMERIKA. 145: Des anderen daags vingen wij verfcheiden groote Haaijen, en zagen met verbaasdheid hoe weinig de inboorlingen deze dieren fchijnen te vrezen. Wij hebben ' onder anderen vijf of zes groote Haaijen om het fchip zien zwemmen ; terwijl er zich gewisfelijk wel honderd Indianen, mannen en vrouwen, in het water bevonden, die cr zich •geheel niet aan fchenen te kreunen; gelijk de Haaijen hen ook nimmer zochten aantetasten, offchoon zij het voorgeworpen lokaas gretig inilokten. Weshalven wij vast fielden dat het volk bij ondervinding, wist in ftaat te zijn om de aanvallen van dit verflindend monfter aftekeeren, en daarop zijne veiligheid bouwde. Den 30, gelijk ook den voorigen dag, hadden wij wederom eene menigte kanoes bij ons, welke toen de nieuwsgierigheid voldaan en de ladingen verkocht waren tegen den avond ftrandwaards keerden; wanneer wij naar Atoui onder zeil gingen, alwaar wij bericht van de Koningin Charlotte hoopten te vinden, ingevalle zij ons voor was; of zo niet, er een brief voor Kapt. dixon te laten, indien hij deze plaats vervolgens mocht aandoen. Met het aanbreken van den volgenden morgen Honden 1 wij verwonderd ons van eenige Indianen te hooren roepen en eene kanoe naar ons toe te zien komen. Zij bleef ïlechts eenige ©ogenblikken bij ons en keerde toen; naar Mowee te rug, waar zij te. huis. hoorde, hebbende niets te koop gehad dan eenige lappen doek. Ondertusfchen is het verbazend, hoe verre in zee dit volk zich in zijne ranke kanoes durft wagen : deze althans kon ter ■ naauwernood de beide mannen houden , die er zaten ie roeijen. Den 3 kregen wij de Zuid punt van Atoui in het gezicht en loeiden toen op naar Wijmoa Baai. Terwijl wij langs den wal voeren, kwam er eene menigte groote en kleine kanoes bij ons , die echter bijna geene eetwaren te koop brachten. Wij verllonden van het volk dat de Koning met de meeste voorname lieden van T het 1787. herfstmaand yijnmaand. 1 3  146 REIZE haar o-i het eiland thans te Oneehow waren , en dat er voor< hun vertrek, de taboe op de Varkens gelegd was, dus wij er geene konden bekomen. Zij gaven ons ook bericht dat de Nootka en de Koningin Charlotte aan het eiland geweest waren.. De Nootka had er; niet ten anker gelegen, maar was naar Oneehow, vertrokken en daar eenige dagen blijven liggen.. Maar de Koningin *Charlotte had het anker laten vallen in Wijmoa Baai, en aldaar twee dagen vertoefd ; waarna zij vertrokken en Zuidwaard opgezeild was: hebbende Kapt. dixon een. brief voor ons aan. abbenooe gegeven,, welke in zijn, huis te Wijmoa lag. Vervolgens kwam er. een jong mensch aan boord, zijnde een zoon van abbenooe, -en tahirke genaamd, die ons berichtte ,. dat- de. brief in het huis onder taboe lag, en dat wij dien, gevolglijk, niet. konden krijgen; ten zij abbenooe zelf kwam of last gaf om denzelven overtegeven.. Hierop: oordeelde Kapt. portlock dat het maar best; zijn zoude naar, Oneehow te zeilen en aldaar voorraad van Tams optedoen, terwijl de brief door een' bode gehaald wierd. Gevolglijk gingen wij" nog voor den middag derwaards onder zeil, in gezelfchap van tahiree, abbenooes zoon-j. en nog een paar-, andere lieden, die,: ons onder, weg; verhaalden, dat er tusfchen hun en de. Nootka eenig verfchil' was gerezen, en dat tijaana;,. een der voornaamfte Opperhoofden van' Atoui, met de Nootka was medegegaan. Des anderendaags •■ 's avondskwamen wij op den afftand van vier of vijf'mijlen voor Oneehow ten anker,, op twee en zestig vademen; - zijnde, het veiliger op zulk eene diepte hier het anker te. werpenj dan dichter onder den wal gevaar te loopen van op een Hechten ankergrond te raken. Voor den nacht kwamen er geene kanoes bij ons; doch den anderen morgen te negen uur twee, van welke wij een deel Tams tot oogenbliklijk gebruik kochten. Het volk berichtte ons dat abbenooe met 1787. Herfstmaand  ' NOORD * WEST KUST van AMERIKA. 147 met den Koning en zijn gevolg weldra bij ons zouden komen. Ondertusfchen werd het middag, zonder dat wij 1 eene enkelde kanoe vernamen. Weshalven Kapt. portlock de floepen naar den wal zond om te zien of zij nog wat Tams konden bekomen; van voornemen zijnde om wegtezeilen, indien abbenooe voor den avond niet opdaagde. Hij kwam echter na den middag met den Koning en de voornaamfte lieden van Atoui en Oneehow en zij brachten overvloed van Tams en Potatoes mede. Abbenooe verzekerde' ons dat hij aanftonds om den brief van Kapt. dixon zoude zenden, en ftond er fterk op dat wij zo lang zouden vertoeven, tot de bode terug kwam, het welk niet boven zesendertig uur kon duren. Daar het zich nu liet aanzien dat wij hier Tams genoeg zouden kunnen; opdoen , befloot Kapt portlock hem daarin genoegen te geven, en abbenooe deed toert aanftonds eene kanoe met den boode -vertrekken ; terwijl wij reeds druk bezig waren met Tams en water van de inboorlingen te koopen. Onze floepen kwamen tegen den avond terug, doch hadden niet bijster veel Tams opgedaan. Abbenooe ziende dat een van het volk, welk aan land geweest was, maar ééne fchoen aan den voet had, vrieg wat er van de andere geworden was, en vernemende dat hij de> zelve, bij het intreden van de boot, in de branding verloren had-., • wilde hij dezelve aanftonds gaan opzoeken en verzocht hem de plaats aantewijzen. Of wij hem voorhielden dat het hard woeij en ook reeds duister begon te -worden, het kon alles niets helpen. Hij begreep dat ééne fchoen van weinig of geen dienst zijn konde en roeide dus met eene kanoe naar den oever; waar hij binnen het uur , met fchoen en gesp , terug keerde, zeer verheugd zijnde dat hij in Zijne onderneming had mogen flagen. Onze oude vriend verhaalde ons dat de Nootka ongeveer een maand geleden van hier was weggezeild, en dat Ta de vijnmaaad.  i48 REIZE NAAR DE 1787. Wijnmaand. 6 7 de Koningin Charlotte voor achttien of twintig dagen Atoui verlaten had. Wij verfionden insgelijks van hem dat de Nootka gansch niet in vriendfchap vertrokken was, maar op hun gefchoten had, zonder echter iemand te kwetzen: doch met Kapt. dix.on waren zij als zeer goede vrienden gefcheiden. Ook bevestigde hij het bericht van t v a a n a s vertrek met de Nootka. Den volgenden dag ontving Kapt. portlock, uit handen van een der Opperhoofden7, een brief van den Opperftuurman der Nootka, meldende dat zij den 5 deivorige maand van dit eiland vertrokken waren en een anker in- Tams. Baai verloren hadden, hebbende de inboorlingen , zo zij onderhielden , de kabel aan Hukken gekheden ; doch wij fchreven dit veeleer aan de rotzen toe. Er waren nog meer brieven van de. Nootka voor zommigen van ons volk \ mede met het bericht van het verliezen van het anker te Mowee en van eene zware dregge ergens elders. Wij kregen dezen dag onzen voorraad, van Tams en water aan boord, en. des anderendaags morgens kwam de bode met den brief van Kapt. dixon van Atoui. terug. Deze was gedagteekend van den 18 der voorige maand, en vermeldde dat hij den 9 van Oogstmaand de Amerikaanfche kust verlaten had , met vijftienhonderd vellen en al het volk in goeden welftand; hebbende nog eenige andere fchepen op. de kust ontmoet. -Hier op liet Kapt. portlock terftond het anker ligten, fchreef jntusfchen een brief aan Kapt. colnett of dunoan of eenig ander Bevelhebber tot de Maatfchappij van Koning Georges Sound behoorende, en gaf dien aan abben o 0 e ter bezorging ; waarna wij met den middag van het eiland Oneehow onder zeil gingen. Wij verlieten nu voor de laatfte maal deze eilanden; doch moeten onze vrienden aldaar het recht. laten wedervaren van er. bijtevoegen, dat wij hen altijd vriendelijk en gedienftig gevonden hebben;' Bij ons vertrek van  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 149 van Owhijhee hadden wij een man van. aanzien, t abooaraanee genaamd van daar met ons naar Oneehowgenomen, alwaar hij van den Koning en de voornaamfte Grooten met groot genoegen ontvangen wierd. Kapt. portlock vond hem zeer fterk gelijkende op ka neena, die bij het omkomen van Kapt. cook insgelijks iheuvelde, doch zich altijd zeer vriendelijk gedragen had; en vrieg hem daarom, of hij kan een a kende. Deze vraag kwam hem onverwacht voor en hij fcheen zich eenigen tijd te bédenken, wat hij er op zoude antwoorden: eindelijk gaf hij ons te kennen dat kaneena zijn broeder geweest was, 't welk ook geen twijffel leed, wegens de groote gelijkenis der wezenstrekken. Tabooaraanee is een welgemaakt opgefchoten fraaij mensch, en voor zoo verre wij, over hem konden oordeelen, ook even gefchikt als zijn ongelukkige broeder. Van dezen fprekende , kon hij zijne, tranen bezwaarlijk bedwingen en hij verzekerde ons, dat dezelve, tot het laatfte oogenblik des levens, onze oprechte en getrouwe vriend gebleven was. Wij vriegen hem of Kaptein cook met eene paha was omgebracht; en hij zeide ons van neen, maar dat hij geveld was met een ander ~geweer, waarmede hij tusfchen de fchouderen geftoken was, zo dat de punt bij de borst weder was. uitgekomen. Hij keek vervolgens overal in de kajuit rond, en toen hij een bajonet vond, verzekerde hij ons dat de Orono met een dergekjk geweer gekwetst wierd. Ook is dit geheel niet onwaarfchijnelijk, vermits de inboorlingen ettelijke bajonetten van de fchepen gekregen hadden, zo bij ruiling als met ftelen; en daar hij ons zeide bij het ombrengen van Kaptein cook tegenwoordig geweest te zijn,.. verdiende hij zekerlijk geloofd te worden. Hij verhaalde ons dat er-door ons fchieten eene groote menigte volks- getroffen was en dat de gekwetsten meestal geftorven waren, en althans gc.ene anderen berfteld dan, die flechts vlecschwonden bekomen hadden.. Hij voegde er T 3 bij 17S-7. Wijnmaand,  Wijnmaand. I50 -R E I Z E naar de bij, dat de tegenwoordige Koning coma-aamaa-a en andere hoofden te angftig geweest waren om bij ons aan boord te komen, uit vreeze dat wij den dood onzer landlieden mochten wreken. Voorts berichtte hij ons dat paree, a het voornaamfte Opperhoofd was in den omtrek van Karakakooa Baai en thans in groote achting. Hij bevestigde insgelijks het bericht dat de - oude Koning terexoboo zijn eigen dood geftorven was, en door zijnen naastbeftaanden coma-aamaa-a >was opgevolgd , zijnde van zijne onderzaten zeer betreurd. Eindelijk deed hij ons een verhaal van . twee fchepen, welke in Karakakooa-Baai geweest en er vijf dagen gelegen hadden. Naar zijn zeggen, waren het Brit/the' fchepen geweest , welke vijftien vrouwen en acht kinderen aan boord hadden, en wel naar zijne befchrijving Europefche. Dit verhaal bevreemdde ons zeer, en daar wij wel wisten dat dit volk zeer goed in ftaat is om vertellingen te verzinnen , * floegen wij er juist niet veel geloof aan, ten minften wat die vrouwen en kinderen aanging: het overige kon waar zijn, offchoon eene onwaarfchijnlijke omftandigheid het ganfche verhaal twijfelachtig en verdacht maakte. Maar hoewel er onder deze menfchen eene vrij algemeene neiging fchijnt te heerfchen om vertellingen te verfieren en zamenteftellen, met oogmerk om te behagen en te verplichten; is er echter eene andere hoedanigheid , welke bij hun boven alle andere uitfteekt en zich onfeilbaar vertoont bij allen die maar eenige maat van macht of gezag bezitten, of uit eenigerhanden hoofde tot hooger ftaat, dan hunne overige landsgenooten verheven zijn. Want trotsheid, baldadigheid en gulzigheid zijn f de kenmerkende eigenfchappen, waardoor de lager klasfe geleerd wordt hen te vreezen en met ontzag en onderwerping -hunne bevelen te gehoorzamen, hoe ïïrijdig ook met derzelver rust, belang of veiligheid: in zoo verre, dat wij eens een voornaam Opperhoofd te Woahoo in zijne kanoe bij het fchip zagen zitten, die zelf  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 151 zelf niets te koop bracht, maar het oog hield op een armen drommel, die misfchien van het andere einde des eilands was komen roeijen, met zijn ganfche gezin en misfchien met al zijn hebben en houden; als een paar jonge Varkens, een weinig Pifang, gemaakt doek en ettelijke Broodvruchten. Zo dra deze zijne kleine lading verkocht en daar voor eenige ftukjes ijzer en andere kleinigheden, (doch voor hun , inzonderheid het ijzer, vali onfchatbare waarde) bekomen had, fprong het inhalige en wreedaartige Opperhoofd uit de kanoe in het water, zwom naar dezen man toe en eischte hem Huk voor Huk alles af wat hij hem had zien ontvangen, 't welk deze ook terftond overgaf. Kaptein portlock fprak er . over met den Koning, die hem te verllaan gaf dat zulks volgens hunne vastgeftelde gewoonten gewettigd was. Op welk antwoord de. Kaptein beducht werd , dat alle verder poogen om iets ten voordeele van dien man uittewerken misfchien het lot des onderdrukten zoude kunnen verzwaren en voor denzelven van erger en ernstiger gevolgen worden; alsmede dat men zich gebelgd mocht vinden, wanneer hij de gefchiktheid hunner regeeringswij. ze in twijffel trok of derzelver onbillijkheid zoude willen aantoonen. Weshalven hij het gefprek elders wendde en zijn eerfle opzet liet varen; offchoon hij zich daartoe door het fterkfte gevoel van medelijden ■ en deernis genoopt vond. Onder de verfchillende ontmoetingen , welke wij bij ons vorige verblijf te Atoui opteekenden, zal de lezer zich het geval van des Konings bode , p o o a r e a r e , nog wel weten- te herinneren, die een oud Opperhoofd met geweld tot het aanwijzen zijner fchatten; noodzaakte en zich dezelve vervolgens toeeigende. D-oor ons kort daarop gevolgde vertrek van het eiland hadden wij geene gelegenheid om te vernemen hoe die zaak was afgeloopen: maar zodra abbenooe nu te Oneehow bij ons aan boord kwam, verhaalde hij dat taaas het geval ver- 1787. Wnn.m.anj}d«  WijMiaand. 15a REIZE naar dé vernomen hebbende zoo toornig op den bode geworden was , dat hij aanftonds bevolen had om denzelven fchoon anderszins eenen zijner gnnftelingen, wegens de plundering en de wrecde behandeling van den ouden man, zonder uitftcl ter dood te brengen; en dat het Opperhoofd namaateerae, van wiens moed en behendigheid_ wij reeds een -ftaaltje gegeven hebben, dit beve had uitgevoerd Hü had den misdadigen m een vlek met verre van "Wijmoa aangetroffen, alwaar hij denzelven met eene pahoa aanviel en naar eenigen tegenftand om het leven bracht. De bode had bij toeval insgelijks eene pahoa bij zich, doch -hij was zo weinig tegen den krijgsman opgewas-, fen, dat hem dit geweer van geen nut geweest was. Uit deze beide voorvallen fchijnt men te mogen opmaken, dat fchoon het gemeene volk van zijn meerder naar welgevallen geplunderd wordt, de voorname lieden echter niet ongeftraft elkander -mogen aanranden en bero oven. Wij onthouden ons van eene breeder befchrijvmg van de inboorlingen dezer eilanden, ten aanzien van derzclver perfoonen, huizen, kanoes, burgerlijke, knjgs en godsdienftigc gewoonten, als zijnde daaromtrent een vollediger verflag door de -Kapteins cook en king gegeven. -Alleen voegen wij ten dienste van hun die deze eilanden om water en ververfchingen zullen willen aandoen, er deze raadgeving bij: dat zij wel zullen doen om op bet ei'and Owhijhee een weinig bezuiden de Oostelijke punt aantehouden en den Zuidkant langs te loopen, alwaar geenerhande gevaar is, dan 't welk zich van zelf opdoet en een genoegzaame toevoer van Varkens en groente voor dagelijks gebruik te bekomen is. Vervolgens de Zuidelijke punt omloopende, is er zout te krijgen,-en bij het naderen van Karakakooa Baai overvloed van'fchoone Varkens, Broodvrucht, Patatoes, Taro, Zuikerriet en Kokosnooten; ook willen de inboorlingen water genoeg aanbrengen, doch men moet toezien dat zij ö 9 ° geen  NOORD- WEST KUST-van AMERIKA. 153 geen bedrog plegen en hunne kalabasfen met zout wa ter vullen gelijk ons volk gebeurde. Op deze hoogte is het ook recht gefchikt om Varkens intezouten, zijnde de lucht hier frisch en onbelemmerd , en tevens het water vlak en flil, waar door de kanoes goede gelegenheid hebben om zout en Varkens aantebrengen. Van hier is het raadzaam op het Westeinde van Ranai te fturen, en van daar rechtftreeks op de West punt van Morotoi , ten Noorden van welke men bij invallenden, nacht veiligen ankergrond vindt. Dit eiland verlatende dient men regelrecht naar den Zuid-Oost hoek van Woahco te ftevenen en dien omzeilende, in Koning Georges Baai ten anker te komen; doch. zo. men er eenigen tijd denkt te blijven , doet men wel om de kabels opteboeijen. Ook doet men veel beter om zich hier hout en water door de inboorlingen te laten aanbrengen, dan dat men hetzelve met zijn eigen volk van land doet . halen. Voorts vvijzen wij den zeevarenden tot het verflag van ons tweede verblijf aan deze eilanden; welke door hunne ligging en voortbrengzelen van uitftekend nut kunnen zijn voor de nieuwe volkplanting in BotanijBaai, en der regeering m het ftuk van levensmiddelen veel gejds befparen; als welke hier met weinige kosten te bekomen zijn. Wij vervolgden onze reis naar China tot den 4 van Slachtmaand, zonder eenige bijzondere ontmoetingen, Toen gisfende dat het eiland Tinton, volgens de ligging op de kaart wan Kapt. cook een groote tachtig mijlen N. W. van ons was, lieten wij het den ganfehen nacht met eene ftevige koelte uit het N. O. en helder weder er op aan kopen, in hope van hetzelve met den dag in het gezicht te krijgen, gelijk ons ook gebeurde en wij reeds dien zelfden morgen tusfchen 77ïnah cn Saijpan doorzeilden. Op de vlakten van Tinian zagen wij een aantal witte beesten weiden, welke wij onderftelden de witte rundeV ren 1787. > IVijnmaand. Slachtmaand 4  354 REIZJE naar n« Slachtmaand ren te zijn, waarvan Lord anson zegt, zulk eenen overvloed op dit eiland gevonden te hebben. Maar op Saijpan konden wij geenerhande vee befpeuren, fchoon wij er Hechts eene halve mi] af waren. Deze beide eilanden hadden voorts een onbefchrijflijk fchoon aanzien, wegens de ontzachlijke menigte van Kokos- en andere boomen, en wij konden deze fraaije eilanden niet voorbijzeilen op zulk eenen geringen afftand zonder _ eene fterke begeerte naar de ververfchingen , welken zij ons in zulk eenen grooten overvloed konden verfchaffen, inzonderheid versch rundvleesch en vruchten van een aangenaam zuur, welke wij geen van beide in twee jaren geproefd hadden. Maar vermits wij alle, door Godsgoedheid, frisch en gezond waren, noch eenige verkwik* kin"- noodig hadden en de wind zeer goed en voordeelig was, oordeelde Kapt. portlock het raadzamer de reis naar China voorttezetten zonder zich optehouden; en het ftrekt aan bet fcheepsvolk der Koning Georgetot eer dat er, bij deze aanloklijke gelegenheid, zo min als bij eenige andere, geen gemor gehoord, noch een misnoegd gelaat gezien wierd. Den 15 kwamen wij bij de beide eilanden Bit el Tahago Tm», liggende op 210 52' N. B. en 238y 35 W. L. ten naasten bij Noord en: Zuid van elkander met een goeden doortocht tusfchen beiden ter breedte van twee of drie mijlen. Aan den: Zuid-West kant van het orootfte- eiland fcheen het land zich binnenwaards te krommen en eene goede Baai te maken, wel gedekt tegen de Noord - Oostelijke windem. Ook zagen wij er eerig hout, doch laag en dun. De Westzijde had een ZCpr° groen en verruklijk aanzien en op vele plaatzen groote beteelde plekken, gelijk er ook langs den oever een aantal vlekken van aanmerkelijke grootte gevondenwierden. Wij deden geene moeite om opteloeven en ten anker te komen , maar vervolgden: onzen koers naar Fcr-  KOORD-WEST KUST van AMERIKA. 155 Formofa, welk wij voor den avond in het. gezicht kregen en den volgenden dag voorbijftevenden. Den 18 met het aanbreken van den dag zagen wij rondom ons eene menigte Chineefche Visfchers of Jonken, en de kust in het vcrfchict. Omftreeks negen uur vernamen wij een Chineeseh vaartuig, welk op ons fcheen aantehouden, weshalven wij bijdraaiden en de floep derwaards zonden, in hope van eenen loots te bekomen. Ook hadden wij het genoegen haar weldra met eenen te zien terugkeeren, die aannam om het fchip voor vijftig dollars naar Macao te brengen \ op welke reede wij ■den 521 ten' anker kwamen. Wij vonden hier twee groote fchepen onder Franfche vlag, zijnde het eene een fregat van tweeëndertig ftukken en het andere een gewapend voorraadfchip; welke men algemeen onderftelde naar Formofa beftemd te zijn, waar men meende dat de Franfchen zochten voet te krijgen. De floep naar de wal gezonden zijnde kwam terug met een' brief van Kapt. dixon, houdende bericht van zijne behouden aankomst in China en van zijn verblijf te Wampoa, alwaar de beide fchepen de lading naar het Vaderland zouden innemen. Zij bracht ons insgelijks tweehonderd en vijftig ponden versch rundvleesch en groenten mede, en vertrok toen weder naar de wal om eenen loots voor. onzen tocht naar Wampoa te halen. Wij volbrachten denzelven op den 25, en hadden bet genoegen Kapt dixon bij ons aan boord te zien, van wiens wedervaren zedert onze fcheiding de twee volgende Hoöfdftukken het verhaal opleveren. V * ELF- 1787. ilachtmaaiid 18  iS-5 REIZE naar be Bloeimaand. 33 ELFDE HOOFDSTUK. ïizpj. dixon 'vertrekt uit Prins Williams-Sound. 0«/dekking van Port Mulgrave. Verflag van deze Baai en van hunne verrichtingen aldaar. Zonderlinge wijze van Begraven. Aankomst in Norfolk-Sound. Handel, geaardheid en zeden der Inboorlingen. 'Ontdekking van Port Banks; en vervolgens van de Koningin CharlottaEilanden.' V001 fpoedige Handel in Cloak-Baai. HipjpahEiland. Verfchillende ontmoetingen met de inboorlingen. Kaap St. James. Vertrek van de Koningin CharlottaEilanden. Befchrijving van dezelve. Treffend voorbeeld' van gevoeligheid in eene Inaiaanfche vrouw. Taal en woestheid dezer Eilanderen. Rijke handel met dezelven.- ]SJa dat wij van Kaptein portlock affcheid genomen hadden, hebben wij de floep aan boord, lieten de vlaggen waaijen en fcheidden met drie hoezees van elkander, koers {tellende naar den doortocht tusfchen het Eiland. Montague en Kaap Hinchinbroocke, welke wij den volgenden dag omzeilden, wanneer wij aan alle kanten, doch inzonderheid onder het land, een groot aantal. fValvisjchjn vernamen. Wij hielden ons gefladig zo dicht bij het land, als wij, naar gelang van wind en weder, zonder gevaaar konden. in hope om hier of daar een haven of Baai aantetreffen; en reeds den 22 vertoonde het land allen fchijn eener opening; zo dat 'er befloten wierd dit nader te onderzoeken en den fteven derwaards te wenden.. Den 23 werd de Onderftuurman met de floep naar eene Baai gezonden, welke zich N. N. O. opdeed ora eene goede ankerplaats te zoe' en, en kort na deszelfs vertrek vernamen wij ccne kanoe met een enkeid mensch, i welk  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. t57 welk in den mond van de Baai fcheen te visfchen. Na verloop van een paar uuren keerde de Onderfiuurman terug met bericht dat hij eene uitmuntende Haven gevonden en ook een aantal menfchen gezien had: weshalven ook aanftonds de jol werd uitgezet om wegensde ftilte het fchip in de Baai te boegzeerèn. Wij konden echter wegens den fterken ftroom niet vorderen, maar vonden ons genoodzaakt het werpanker uittebrengen en ons naar binnen te winden. Terwijl wij hier mede bezig waren, kwamen ons ettelijke kanoes op zijde, en wij riepen het vo;k eenige woorden toe, welke in Prins Williams - Sound in gebruik waren; doch zij hadden geenerhand denkbeeld van derzelver meening. Met was ook reeds op het eerfte gezicht blijkbaar, dat deze menfchen van eene gansch andere natie waren; voornamelijk uit bet maakzel der kanoes welke geheel van hout en vrij net gewerkt waren, en wel wat naar onze floepen zweemden. Den volgenden morgen zagen wij een aantal inboorlingen aan het ftrand; welke ons wenkten onr aan wal te komen; en wij befpeurden ook rook achter eenige Pijnboomen; waarop Kapt. dixon met de floep derwaards ging om de plaats optencmen, in verwachting dat de inboorlingen daar hunne woonin«en zouden- hebbenden met oogmerk om, zo er eene goede ankerplaats was, liever daar te gaan liggen, dan achter eenen lagen uithoek aan de Noordzijde, welke plaats de Onderftuurman had uitgekipt. Hij vond''er ook eenige hutten voor een kortfiondig verblijf be lemd, doch de plaats niet gefchikt om te ankeren; zo dat wij de Baai Noordwaard opliepen en aldaar ten anker kwamen, binnen een piftoolfchoot van den wal en dicht bij twee hutten der Indiaanen, geheel omringd van lage vlakke Filanden waarop geene fneeuw meer te zien\vas, en voor allen wind en weder volkomen gedekt. De inboorlingen febenen blijde met onze komst en er kwamen met ter haast velen bij ons op zijde. Zij V 3 be.- 1787. Bloeimaand. 24,  17*7Bloeimaand. ï58 REIZE NAAR D * begrepen ook wel dra wat wij verlangden en een oud man bracht ons tien uitmuntende Zee Otter vellen; 't welk ons goede verwachting op eenen rijken handel gaf, te meer daar wij hier geene kralen, of fieraden of eenige ijzeren werktuigen zagen, en dus moeften befluiten, dat hier voor ons geene andere handelaren geweest waren. Maar onze hoop was op een zandgrond gebouwd; want bii nader kennismaking met onze naburen, vertoonden zii ons eene menigte kralen en dezelfde zoort van mesfen en fpietzen, als wij in Prins Williams ■ Sound gevonden hadden: en behalven de voornoemde vellen brachten zii ons niet veel bijzonders te koop. Dewijl echter door de menigte kleine Eilanden, welke ons omringden, verfchillende kreeken en Baai-en gevormd wierden, ging Kapt. dixon dezelve onderzoeken in de onderflelling dat deze Sound wel meerder inwoonderen zoude bevatten, dan wij tot hier toe vernomen hadden; waartoe hij eenen der Indianen, die dikwerf bij ons aan boord geweest was, en een -vrij fchrander mensch fcheen, als gids met zich in de floep nam. Dan de uitkomst beantwoordde in geenen deele aan zijn verwachting Hij vond wel verfcheiden hutten, hier en daar verfpreid, maar meestal bewoond door menfchen, die reeds bij ons geweest waren en geen enkeld vel van eenige waarde meer bezaten. _ Ons geluk ter dezer plaats was dus veel geringer, dan wij uit de goede ligging en de eerfte vertooning der inboorlingen met reden konden verwachten. Ondertusfchen bleek de armoede van dit volk ons niet eer, dan tien dagen na dat wij hier gele >en hadden, nat hoofde van deszelfs langdradige wijze van handelen. Zomwijlen kwamen er vier of zes menfchen in eene kanoe ons op zijde liegen en draalden misfchien een uur, eer zij te kennen gaven dat zij iets te verkoopen hadden; vervolgens poogden-zij ons door veel beduidende gebaarden te doen begrijpen dat zij iets van waarde verhandelen wil-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 15? den, en begeerden te zien wat wij er voor geven zouden, voor dat zij hunne waar te voorfchijn brachten. Wanneer hun dit niet gelukte, kwamen zij eindelijk, na veel overlegs, met hunne goederen voor den dag, zijnde meestal Hukken en brokken van oude vellen, en zelfs dan hield het nog lang aan, voor en al eer de koop getroffen was: zo dat er dikwijls eem ganfehe dag aan het koopen van eenige kleinigheden belteed wierd. Ondenusfchen onderwierpen wij ons mee geduld aan deze tand tergende handelwijze der inboorlingen in hoop dat zij ons wat beters zouden brengen; doch toen wij bevonden dat zij genoegzaam alles van hun lijf verkocht hadden, en er zich geene waarfchijnlijkheid van beterfchap opdeed, befloot Kapt. dixon deze plaats ten eerilen ie verlaten. Port Mulgrave, want dus noemde Kapt. dixon deze Baai, ligt op 590 33' N. B. en 140 W. L.; maar hoe wijd de Sound zich uitflrekt kunnen wij niet bepalen. Zij bevat een aantal kleine en lage Eilanden, en als de mist bij tusfehenpoozen opklaarde, konden wij tem Noorden en ten Westen, op een uur of tien afftand, hoog bergachtig land ontdekken, 't welk nog geheel met fneeuw bedekt was en van ons voor een gedeelte der vaste kust gehouden wierd. De Lilanden, zo wel als het overige van de kust, waren gansch en gaar bedekt: met Pijnboomen van twee of drie verfchillende' zoorten, hier en daar met hazelaar en verfchillende flruiken gemengd. Onderfcheidene heeflers begonnen uitteloopen, maar waren niet ver genoeg gevorderd, om dezelven te onderfcheiden. Het weder was echter tamelijk zacht en de gemiddelde hoogte van de thermometer 46 graden. Wij vonden hier insgelijks wildé Ganzen en Eendvogelen, doch op verre na in geene zo groote menigte als op het Eiland Montague, maar daarentegen was er gemaklijker bij te. komen. Weshalven Kapt. dixon er dik- T787. 31oeimasnd.  i6o RE I Z E naar. n ï Bloeimaand. De dikwijls ëetfigën ging fchieten, en 'ons daar door niet alleen eene fmakëlijke fchotel verfchafte, maar bovendien de inboorlingen zulke hooge denkbeelden van de uitwerking van-het fchiergeweer inboezemde, dat zij zich altijd vreedzaam gedroegen en ons nimmer eenig letzel poogden toetebrengen. Het getal der inwooneren van deze ganfche Sound ging naar onze rekening niet boven de zeventig, met inbegrip van vrouwen en kinderen. Zij waren in het algemeen van middelbare lengte, kloek en welgemaakt van leden; maar ook gelijk de overige bewooneren van deze kust, er zeer opgefteld hunne aangezichten met verfchillende kleuren te fchilderen , zo dat men hunne natuurlijke verw niet gemaklijk kon onderkennen. Eene vrouw echter liet zich, door ons verzoek met een klein gefchenk .gepaard, overhalen om haar gelaat en handen fchoon aftewasfehen; waar door haar voorkomen eene verbazende verandering onderging. Zij zag er thans zo frisch uit -als een Engelsck melkmeisje en de gezonde blos van haare wangen ftak waarlijk fraai af bij den blanken hals. Zij had zwarte flonkerende oogen en fraai gebogen wenkbraauwen van dezelfde kleur; en het vel-van haar- voorhoofd ' was • zoo fijn en blank dat er de kleinfte ■-adertakjens doorfchenen. Kortom men zoude haar in Engeland ■ niet i lelijk gekeurd hebben. Maar al de regelmatigheid harer trekken was vernietigd door het mislijke fieraad in de onderlip, welke wij te voren nimmer gezien hadden, doch het welk door de Koning George ook in Portlocks - Haven in gebruik gevonden wierd en bij het verflag van deze plaats befehreven is. Dit zeldzame houten fieraad, werd hier ter plaatze ook alleen van de vrouwen gedragen en fcheen als een blijk van aanzien befchouwd te worden;: daar zelfs niet alle vrouwen het zelve droegen, maar alleen die, welke wat meer dan de overige fchenen.  KOORD-WEST KUST van AMERIKA. 161 De taal is hier geheel anders dan in Prins V/ülicims-Sound of Cooks-Rivier en fchijnt woest, hard cn moeilijk om uittefpreken. Wij hoorden dikwijls het woord Amcou gebruiken in de beteekenis van Vriend of Opperhoofd, en het volk konde tot tien toe tellen; maar wij konden geene meerder voorbeelden machtig worden; wegens de weinige fpraakzaamheid en den ongezelligen aart dezer menfchen. Hunne wooningen zijn de elendigfte hutten,^ welke men zich met mogelijkheid kan voorftellen. Ettelijke ilaken, zonder de minfte orde of regelmatigheid in den grond geftoken, en met losfe planken bekleed en gedekt, maken de ganfche hut uit; welke met zo weinig zorge wordt opgebouwd dat zij niet toereikend is om hen voor fneeuw of. regen te befchutten; offchoon de talrijke reeten en fcheuren dienftig zijn, om den rook doortocht te geven-, voor welken geene bijzondere opening is losgelaten. Het binnenfte dezer huizen vertoont de volledigfte fchilderij van onreinheid en vadzigc luiheid. In den eenen hoek Zijn de botten en het overfchot van eiken maaltijd ncergefmetcn, en in eenen anderen liggen hoopen van Visch, ftinkend Vleesch, Vet, Traan en dergelijke; terwijl het geheel een blijk oplevert van de verregaande elende, waarin menfchen kunnen leven. Met dit alles -fchijnt dit volk wel te vreden met zijnen ftaat en geniet misfchien een hooger maat van geluk en kalmte van ziel, dan onder het gouden dak van den onbepaaldften heerfcher te vinden is. De voorname reden van de geringe oplettendheid dezer Indianen in het vervaardigen van hunne wooningen ;is denkelijk te zoeken in hun kortftondig verblijf op elke plaats. Zodra het hoofd van den ftam befpeurt dat de jacht fchraai wordt, en het visfehen niet beantwoord aan zijne verwachting , breekt hij de hut af, •brengt de ftaken en planken in zijne kanoe en roeijt X weg 17.87. Bloeimaand.  Bloeimaand. 162 REIZE Naar. d » weg om eene beter gelegenheid optezoeken, en deze gevonden hebbende, richt hij daar ter plaatze zijne hut, met een weinig omflag, wederom op. Hunne kleine kanoes waren zeer net gewerkt, doch met de grooter zoort was het vlak omgekeerd, zijnde deze van een enkelden zwaren boom gemaakt, ten ruwften uitgehold, en van geen bepaalde gedaante, alleen geleken ze aan de beiden einden naar een Ilachters bak, en waren gemeenlijk groot genoeg om twaalf of veertien man te voeren. Zo lang wij bier lagen, verzorgde dit volk ons in overvloed met Heilbot, welke wij voor kralen en kleine toes van hun kochten. Eeris zonden wij de floep met zeven man om er op te visfchen , doch zij vingen veel minder dan twee Indianen, welke nevens hun lagen , offchoon het vischtuig van dezen veel Hechter fcheen dan het onze. De angel beflond in een groot lomp ftuk honts, zijnde de fteel ten minflen een half duim dik; doch de weerhaak welke met denzelven een fcherpen hoek maakte is veel dunner en loopt fpits toe. Een plat fluk houts van zes duim lang en ter breedte van twee duimen is vrij ,net aan den fteel vastgebonden , waarop van achter een menfchen aangezicht ruwclijk gekheden is, het zij tot fieraad of met eenig bijgelovig oogmerk. Tot aas bedienen zij zich van zekeren Vbch, welken de Meevarende fquids noemen, en de haak hiermede tot op den bodem der zee hebbende laten zakken, maken zij aan het einde van de lijn een blaas vast, tot een dobber, en als deze niet voldoende is een tweede. Hunne lijnen zijn fterk genoeg en van zenuwen of darmen vervaardigd. Eén man is voldoende om op vijf of zes dobbers het oog te houden, en als er een visch bijt, maken zij geen haast om het fnoer optehalen maar geven tijd tot hij wel vast zit; dan halen zij denzelven op tot even beneden de oppervlakte van het water, Haan hem met een korten kneppel op het  NOORD-WEST KUST van. AMERIKA. 163 liet hoofd en bergen de vangst vervolgens ?op hun gemak; op welke wijze zij geen nood hebben dat dc Heilbotten, die zomtijds zeer groot vallen, met hun (panelen de kanoe zullen befchadigen, of doen omflaan. Zij maken hunne fpijze gereed in eene zoort van teenen mandjes waarin zij ftukken Visch, Robben vleesch cn Bruinvisfchen nevens eenige heetgemaakte fteenen werpen, en alles vervolgens wel toedekken. Op dezelfde wijze bereiden zij vleeschnat of foep van Visch, liever dan dezelve te koken, offchoon wij hun koperen pannen gaven en hun leerden hoe dezelve te gebruiken. Deze Indianen houden veel van eene plant te kaauwen , welke eene zoort van Tabak fchijnt, en die zij gemeenlijk met kalk vermengen, en zomtijds ook met den binnenben bast der Pijnboomen en met eene harstachtige zelfftandigheid uit denzelven getrokken. Toen wij deze Haven inliepen, wekte bet gezicht van een aantal witte hekken , op een vlak ftuk "gronds bij eene kreek aan de Zuidzijde, ten fterktten onze oplettendheid; vermits dezelve op den aflland van anderhalve mijl zoo regelmatig gemaakt fchenen, dat zij ons voorkwamen eerder het werk te zijn van eene befchaafde ratie, dan van deze kunflelooze Indianen. Begeerig om dit nader te onderzoeken, begaven wij ons derwaards en bevonden het, tot onze groote verwondering , eene begraafplaats, indien men dus eene plek gronds mag noemen , waar de lijken niet in de aarde befteld worden. Hunne handelwijze met dezelven is zeer opmerkelijk. Zij fcheiden het hoofd van het lighaam af en winden die beiden in vellen , leggende het hoofd in eene vierkante doos en den romp in eene langwerpige kist. Aan beide einden van deze wordt een paal ter lengte van tien voeten fchuins in den grond gedoken, in dier voegen dat de boveneinden bij elkander komen en met eene zoort van touwwerk wel aan elkander gehecht zijn. Ongeveer twee voeten beneden den top van dezen boog vind men eene X a dwars- 17R7. Bloeimaand.  1787. Bloeimaand. Zomermaani 4 10 164 REIZE NAAR Dï dwarsbalk, zeer net aan beide palen vastgemaakt, waarop-) de doos met het hoofd geplaatst en met een touw wel, vast «rebonden is. De doos is veeltijds verfierd met., twee &of drie rijen van fchulpjes, of ook wel van tanden, welke zeer aardig in het hout gevat zijn, en tot meerder fieraad is dezelve met verfchillende kleuren befcbilderd; doch de palen, zijn altijd wit geverwd. Deze ftonden enkeld ook recht op en neder, maar het hooid was altijd op dezelfde, wijze geplaatst.. Met < welke plechtigheden dit volk zijr.e dooden dus begraaft of bever, wegzet, konden wij niet ,ontwaren, daar er gedurende, ons verblijf geen fterfgeval. voorviel,- _ Behalven de reedsgemelde vellen, kochten wij hier, enkelde Beeren- en Bever huiden, en kleederen van Marmotten vellen, maar deze laatften fcheen dit volk van eene naburige natie gekregen te hebben.. Onder de handelgoederen werden toes.vm de hooglte waarde gehouden, en vervolgens -tinnen kommen, zijnde, de donkerblaauwe en kleine groene kralen alleen goed om lappen van minder waarde te ruilen. Toen onze handel. hier glad ten einde was, deed Kapt. dixon het anker ligten en wij vertrokken den [ 4 van Zomermaand uit deze . Baai, . zeilende vervolgens wederom langs- de, kust, daar wij echter door het mis, tige weder en Oostelijke winden verder moesten afhouden, dan wij wel gewenscht hadden. De wind omlóopende, Huurden wjji den- 10 wederom naar de kust en kregen- des anderendaags het land wederom in 't gezicht op. 570 15' N* B- en I36° =6' W. L. zijnde de Zuidelijkfte punt naar onze, meening Raap Edgecombe. Wij hielden er vervolgens op aan en bevonden het indedaad zo; te zes uur hadden wij.de.Kaap N. N. W. van ons en zagen nu in eene zeer ruime en uitgeltrekte Baai met let aanzien van eene goede Haven. Een mijl ten Zuiden van de Kaap lag een klein eiland, en wij dachten tusfchen beiden doortezeilen, ' doch  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. doch op het zien van eenig Klipkruid vlak voor ons oordeelde Kapt. dixon het raadzaam, geurende den nacht, wederom aftehouden.. Den volgenden morgen liepen wij wederom op de Baai aan, hebbende nu het kleine eiland ten Westen van ons. Intusfchen zagen wij eene groote boot vol volk een gansch eind achter ons in zee, welke alle moeite aanwendde om ons. intehalen, en tevens eene witte vlag, opheischte. Wij konden echter met behulp van onze kijkers niet ontwaren, tot welke natie zij behoorde en wij maakten daaromtrent allerlei gisfingen. Zommigen meenden dat het Rusfen. zijn zouden, anderen dachten dat het wel Spanjaarden zijn konden, die hier in het jaar 1775 achtergelaten waren , wanneer twee Spaanfche fchepen op deze hoogte geweest waren, of dat zij tot een fchip behoorden , welk thans in dezen omtrek ten anker lag : maar. toen. zij nader kwamen, zagen wij dat het een Indiaanfché. was, en verftonden vervolgens tot onze groote blijdfchap., dat het volk. in de Baai voor ons te huis hoorde.. Zij hadden, den vorigen avond, ons fchip vernomen. en waren ons gevolgd, toen wij wederom afhielden, . doch, hadden ons des nachts uit het gezicht verloren. Intuslchen ging de wind liggen en wij werden genoodzaakt het fchip in de Baai te laten boegzeeren; terwijl wij . van onze nieuwe kennisfen eenige weinige vellen van geringe waarde kochten. Zij gaven ons echter te kennen., dat wij in deze Baai een groot aantal inboorlingen en vellen in overvloed zouden aantreffen; welk bericht ons- niet weinig verheugde , offchoon wij er niet volftrekt op. konden ftaat maken, 't Geen wij in het eerst vo<-r. eene witte vlag hadden aangezien, bleek thans eene witte vederbos te zijn, welke zij boven op een langen ftök gezet hadden,-.tot een teeken van vre-» dé., en vriendfehap. x: s: Wij: Zomermaand 1»  * 17*7' zomermaand *3 IÖfJ REIZE NAAR DB Wij zonden vervolgens den Onderbuurman türnl» met de floep uit om de Sound optenemen en naar eene goede Haven uittezien, en lieten intusfchen tegen den middag het anker vallen in eene Baai aan den Noordkant , welke redelijk wel gedekt fcheen. Turner kwam in den achtermiddag terug met bericht, dat hij verfchillende wel gedekte Havens gevonden had, doch alle met eenen rotsachtigen grond: weshalven Kapt. dixon befloot te blijven liggen daar wij waren, vermits dë plaats wel gedekt fcheen en ook ^eer gefchikt tot den handel met de ingezetenen. Terwijl turner met de floep uit was, had hij een groot hol ontdekt, aan het hangen eens bergs door de natuur gevormd, en de nieuwsgierigheid had hem aan land doen gaan om hetzelve te onderzoeken vermits hij er van verre iets blinkend ingezien had. Er bijkomende, vond hij het geen -zijne opmerkzaamheid gen'oflèn had eene vierkante doos te .zijn., waar in een menfehenhoofd op gelijke wijze geplaatst -was, als wij in Port Muïgrave gezien hadden. De doos was zeer fraa-ij met kleine fchelpen verfierd en fcheen er noch maar zeer kort geftaan te hebben. Wij maakten er uit op dat men hier op dezelfde wijze met de dooden te werk ging, als in Port Mulgrave, behalven dat men bergholen in plaats van de open lucht tot berging verkoos. Den volgenden morgen met het aanbreken van den dag, kregen mij een aantal kanoes met eene menigte inboorlingen bij ons, die na eenen geruimen tijd met zingen doorgebracht te hebben lustig begonnen te handelen en ons een goed deel voortreflijke Otter vellen verkochten. Het volk fcheen veel levendiger en vlugger dan de bewooneren van Port Mulgrave, en wij hadden alle reden om hier eenen recht goeden handel te verwachten. OoTc ïiep dezelve vrij druk tot den 16 toe, maar begon toen te verminderen, en vele Indianen verlieten ons om nieuwen voorraad van vellen bij hunne naburen te gaan halen. Toes  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 167 Toes waren ter dezer plaats wederom de meestgeachte waar; kleine wilde men echter niet ontvangen maar wel van acht tot veertien duimen lang. Bovendien handelden wij echter ook met tinnen kommen, bijlen, houweelen, gespen, ringen en dergelijke; waar onder de kommen hier meest bevielen ; want fchoon bijlen en houweelen voor deze menfchen, buiten twijfel, de nuttigfle gereedfchappen waren, konden wij er echter niet dan de flechtfle vellen voor koopen. Kralen werden altijd met verachting verworpen en ter naauwernood als een gefchenk aangenomen. Van den 17 tot den 21, werd de handel van dag tot dag minder, en eindelijk brachten zij ons niets dan lappen en lorren, of brokken van verlieten kleederen. Wij hadden echter geen reden om over hunne ftugheid, in het verkoopen van het gene zij nog hadden, te klagen; zijnde hunne handelwijze daaromtrent juist het ongekeerde van die onzer vorige vrienden in Port Mulgrave. Onder de genen die met ons kwamen handelen, bevond zich ook een oud man, die ons vrij verllandig voorkwam. Van dezen verftonden wij dat er, een geruimen tijd geleden, niet wijd van hier twee Schepen ter anker gelegen hadden, waarvan het een merkelijk grooter was dan het onze , dat zij een groot aantal Hukken voerden en dat het volk ons in kleur en kleeding geleek. Hij toonde ons een wit hemd, welk hij van hun gekregen had, en als een groote zeldzaamheid fcheen te bewaren, en 't welk wij bij onderzoek bevonden van een Spaamch maakzel te zijn. Wij maakten er terftond uit op, dat het de Spaanfche fchepen zouden geweest zijn, welke in het jaar 1775 deze kust aandeden. In het dagverhaal van dezen Spaanfchen reistocht welk door daines barrington is uitgegeven, wordt gemeld dat de Spanjaarden op 57° 18 NB. geankerd hadden. oomermaaod 17—ai  • 17*7' Zomermaanc l"68 REI2E NAAR "de den. Wij laaen thans op 5 7° 3% en wanneer de oude man ons de ° legplaats der gemelde fchepen wilde aanduiden wees hij altijd verder Noordwaards de Sound m; 't welk ons in onze meening bevestigde. Indien deze gisfing de waarheid is, is zij tevens een vrij| fterk bewijs, dat deze kust nog meer zeldzaam van Europeanen is bezocht geworden; vermits anderzins de vcr.cneidenheid van fchepen de vertellingen >van onzen ouden man verward en onvolkomen zoude gemaakt hebben, daar nu •integendeel zijne aanmerkingen altijd duidelijk en recht ter mede waren, .en onveranderlijk op het zeilde voor- WeGedurendé het bandelen met de inboorlingen, werden ook andere noodwendige verrichtingen niet vergeten, maar dagelijks volk naar ;land gezonden om brandhout te kappen, en .water te halen en eene fteng en fparren tot verfchillend gebruik in voorraad gereed te maken. Wij haalden het -water uit eene kleine Rivier achter eenen uithoek van het land omtrent een mijl van het ichip. "In het eerst gedroegen de inboorlingen zich zeer be•leefd en lieten ons volk het verfchillende werk onverhinderd verrichten; maar het duurde niet lang oizrj wierden zeer lastig en poogden niet alleen _ de zakken te ledigen, maar zelfs de zagen en bijlen vrij ftout en openlijk wegtenemen; zo dat het zeer bezwaarlijk viel hen zonder geweld van dit handwerk aftehouden. Ondertusfchen ftrookte het zo min met ons belang als met onve neiging om fterke middelen te gebruiken, zo lang wij het met mogelijkheid konden vermijden. Ons volk werd ook nimmer dan wel gewapend aan land gezonden en gelukkig hield het gezicht van ettelijke fnaphanen hen in toom, daar zij Kapt. dixon dikwijls vogels zagen fchieten en daardoor een denkbeeld van de doodelijke uitwerkzelen van het fchietgeweer gekregen hadden: en dus volvoerden wij ons werk aan wal, zonde* tot openlijke vijandelijkheden met de inboorlingen te komen.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. x6p Kapt. dixon beftempelde deze Baai met den naam van Norfolk - Sound ter eere van den Hertog van dezen naam. Dezelve, of liever dat gedeelte waar wij ten anker lagen, ligt op 570 3' N. B. en 1350 36' W. L. en ftrekt zich zeer verre Noordwaards uit; zo dat wij niet twijfelden, of zij zoude wel gemeenfchap hebben met de Baai der Eilanden, waarna wij het vorige jaar' te vergeefsch zochten (q). Gedurende ons verblijf alhier hadden wij tamelijk zacht weder, zijnde de gemiddelde hoogte van den Thermometer 48 Gr., en de wind in het gemeen flap en afwisfelende tusfchen het Z. O. en Z. W. De oever is hier, gelijk het overige van de kust, met eene .menigte Pijnboomen bedekt, maar wij vonden hier meerder Hazelaren, dan wij ergens aangetroffen hadden; als ook verfchillende zoorcen van Bloemboomkens' en heestergewasfen, waar onder wilde Aalbezien, Kruisbeziën en Bramboozen. Ook groeit hier overvloed van wilde Petercelie, waarvan wij een goed deel plukten, en welke beide als falade of in de foep gekookt, eene uitmuntende kost opleverden. De Sarane of wilde Leliewortel groeit hier mede in overvloed en tot groote volkomenheid, (r). Wilde Ganzen en Eendvogels zagen wij hier niet veel en zij waar zeer fchuw en ongemaklijk te genaken. Kapt. dixon ging echter veel malen met het jachtroer aan land en fchoot alles wat hem voorkwam, meer om de In- Cq} Indien de lezer zich hier het verflag van den tocht der groote boot van de Koning George uit Portlocks-Haven tot even beoosten Kaap Edgecombe herinnert, zal hij deze gisfing ten naafteu bij bevestigd vinden. CO De Saranna is het Lilium Pomponium of Martagon linn, welke ook in het Zuidelijke Siberië overvloedig wast, en weikei Wortelen of Bollen, in de asch gebraden of in melk gekookt, veelvuldig gegeten worden. Y Zomermrana  Zomermaand jttfê REIZE NAAR DE Indianen de uitwerking van het fchietgeweer te leeren kennen, dan om wildbraad optedoen; in welk oogmerk hij, gelijk wij reeds gezien hebben, ook vrij wel Haagde. De inboorlingen vingen dikwijls Heilbot en wij zagen hen meermalen een goed deel Zalm aan het ftrand te droogen hangen. Zij waren echter niet zeer genegen om dien te verkoopen, waaruit men zoude mogen opmaken dat Visch hier het geliefdfte en voornaamfte voedzel is. Wij kochten echter ettelijke Zalmen, doch zij waren op verre na zo goed niet, als die wij in CooksRivier vonden. Dewijl Visch evenwel de eenige verfche kost was, welken wij hier krijgen konden, werd de floep veeltijds uitgezonden om voor het fcheepsvolk te visfchen , en zij was doorgaands nog al gelukkig, vangende veel Stekelbaars en Lengen, doch weinig Heilbot. Of de inboorlingen op dezelfde wijze als in Port^ Mulgrave vischten, konden wij niet ontwaren, vermits wij hun nimmer daar mede bezig zagen.. Hoe fterk het getal der inboorlingen in deze Sound is, kunnen wij met geene genoegzame zekerheid bepalen. Het grootfte getal dat wij op eenmaal bij het fchip zagen, bedroeg honderd vijfenzeventig, met inbegrip van vrouwen en kinderen. Indien wij dit getal voor de helft der hier levende menfchen houden, zullen wij den bal misfchien niet ver misdaan: wil men echter op de ouden, zieken, en op jacht of visfcherij afwezenden ook nog. eenige rekening maken, zo zal echter de ganfche bevolking niet meer dan vierhonderd, en vijftig levende zielen kunnen uitmaken. Het volk heeft in geftaite en gelaatstrekken vrij veel gelijkenis naar de inwooneren van Port Mulgrave. Hec aangezicht wordt hier insgelijks met verfchillende verwen beklad, en de vrouwen verderen of mismaken hare lippen op dezelfde- wijze, als wij reeds gemeld hebben; en die het grootfte ftuk houts draagt, is hier ook in 4e hoogfte achting. Daar echter dit alleen het geval is bij.  KOORD - WEST KUST van AMERIKA. 17 i bij de oude vrouwen, kan het ook wel zijn, dat deze hoogachting meer aan de hooge jaren., dan aan de grootte van het lipftuk is toetefchrijven. In zeden en geaardheid komt dit volk nader bij de inwooneren van Cooks-Rivier en Prins Williams - Sound dan onze vrienden in Port Mulgrave; waarvan de reden misfchien in de grooter volkrijkheid en behendiger omgang met elkander' moet gezocht worden. Hun handel en wezenlijk alle hunne verrichtingen, zo ver zij onder onze opmerking vielen, fchenen. met groote orde en geregeldheid te gefchieden. Om te handelen, kwamen zij alti d met het aanbreken van den dag bij ons en misten nimmer een groot half uur met zingen doortebrengen, voor het ruilen aanving. Het hoofd van den ftam was altijd de Makelaar van alles, wat zijne onderhoorigen te koop brachten , en gaf zich oneindige moeite om derzelver vellen , op de voordeeligfte wijze, te verkoopen. Kwam er inmiddels eene andere ftam aan het fchip om ook te handelen , zo wachtte dezelve met geduld, tot de eerfte gedaan had; en zo het Opperhoofd van dezen zijne vellen naar hunne meening voor een goeden prijs te markt gebracht had , lieten zij dien dikwijls ook hunne vellen verkoopen. Somtijds evenwel warm zij ten uiterften jaloersch van elkander, en gebruikten alle mogelijke voorzorg om voor hunne naburen te verheelen, welke goederen zij voor hunne waren in ruiling gel regen hadden. Omftreeks den middag verlieten zij beftendig het fchip en begaven zich aan wal, waar zij alsdan een uur vertoefden, en gelijk wij dikwijls waarnamen, met fpijzigen doorbrachten : het welk duidelijk toont , dat zij ten minsten eenmaal daags op een bepaalden tijd eten en dat deze tijd naar de zon geregeld wordt. Desgelijks gingen zij veelal omftreeks vier uur in den achtermiddag van ons weg, zonder zich echter, zoo bepaald aan den tid te binden, als op den middag. Tegen den avond Y 2 kre- n 17*7- , Zomermaand  t?» REIZE' haak dé 178;. Zomermaand kregen wij in het gemeen het talrijkfte bezoek; hoewel het koopen alsdan niet veel meer te beduiden had en de grootfte menigte, alleen bij wijze van uitfpanning, bij ons kwam, na het verrichten van hare verfchillende bezigheden. Enkeld bracht men ons des avonds zeer fchoone vellen , wanneer er kooplieden naar andere Baaien geweest waren om vellen van hunne naburen interuilen. Wanneer het handelen was afgedaan , begonnen zij te zingen en vertrokken nimmer voor het vallen van den nacht, beginnende en eindigende dus den dag op dezelfde wijze. Wij merkten hier ook nog eene bijzondere gewoonte op, welke wij nergens te voren hadden waargenomen. Zodra het Opperhoofd eenen koop gefloten had, herhaalde hij het woord Coocoo driemaal en fchielijk na elkander, welke terftond van alle man in de kanoe beantwoord werd met het woord Whoah, doch het welk zij, naar gerade van hunne goedkeuring met meer of minder nadruk uitriepen. De kleederen, welke algemeen langs deze kust gedragen worden, zijn van vellen gemaakt, welke zij op verfchillende wijzen aan elkander naaijen. Eén der Opperhoofden kreeg hier, onder het bandelen, een ftuk doek van de Sandwich - Eilanden in het oog, welk aan een van ons volk toekwam en in het wand te droogen hing. Dit geviel hem zoo zeer, dat hij niet rustte voor dat men het hem gegeven had, wanneer hij van vreugde geheel buiten zich zeiven was. Hij verkocht daarop zijn medegebrachte vellen met allen mogelijken haast en roeide vervolgens naar land, zonder ons , volgens het beftendige gebruik, met een affcheidslied te vereeren. Maar des anderendaags was het licht naauwlijks aan den hemel, of wij hadden onzen vriend wederom op zijde, gekleed in een rok van de ftoffe der SandwichEilanden, welke hem den vorigen dag gefchonken was, eveneens gemaakt als hunne rokken van vellen en. wel wat  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 173 wat zweemende naar een voermans kiel, de kraag en opflagen uitgezonderd. OndertusfcMen was de Indiaan niet minder Hout op zijn nieuw pak, dan een. Lon'denfche faletjonker op zijn beste kleed, en wij hadden veel vermaak in dit blijk van de knaphandigheid en het vernuft dezer menfchen ; aangezien de rok zeer goed paste en de zoomen zoo goed en fterk aan elkander genaaid waren, als de aart van het goed toeliet, en zoo net als of het van eene Engelfche. Wollennaaifter gedaan was. Op een anderen dag poogden wij van een der Opperhoofden de beteekenis van fommige hunner woorden te leeren en wezen onder anderen naar de zon: waarop hij zich de grootfte moeite gaf om ons te doen begrij. pen, dat niettegenftaande onze blijkbare meerderheid over hun in het bezitten van velerhande nuttige dingen, welke zij niet hadden, wij echter met hun van een en denzelfden oorfprong waren, dat zij zo wel als wij van boven kwamen, en dat de zon bezield en leven gaf aan alle de fchepzelen van het heelal. Deze denkbeelden van dit Opperhoofd herinnerden ons aanftonds aan de onderftaande fchoose regelen van popi, welke, buiten twijfel de Indianen van Zuid-America bedoelende, echter ook in vele opzichten op de bèwooneren van dit gedeelte der nieuwe wareld toepaslijk zijn (ƒ)• De man, die CO f*0-' th« poor Indian whofe untutored mind ' Sees god in clouds, or hears him in the wind,, , His foul, proud fcience never taught to ftray Far as the folar walk or milky way Yet llmple nature to his hope has giv'n Behind the cloud-topt hill an humble heav'n; Some fafer world in depth of woods embrac'd Some happier ifland in the watry waste Where flaves once more their native land behold No fiends torment, no Christians thirst for gold Tv be contents his natural defire ' He.asks no angel's wing, no Seraplfs fire Y 3 Bat: 1787. Zomermaand  Zomermaand f74 REIZE NAAR D X die hier met ons fprak, had gewisfelijk eenig denkbeeld van een Opperwezen , en wanneer wij het waanchijnlijk keuren, dat hun morgen- en avondgezang voor eene wijze van aanbidding te houden zij, zullen wij ons eenig begrip van hunnen godsdienst kunnen vormen. De kanoes waren hier op dezelfde wijze gemaakt als in Port Mulgrave; alleen waren de grooten beter en netter gewerkt en konden van zestien tot twintig man voeren. . .. Behalven de gewoone kleeding droegen de inboorlingen van deze Sound nog eene bijzondere zoort van mantels opzettelijk gemaakt om hen tegen het ongure weder te dekken, en vervaardigd van riet of biczen, welke dicht aan elkander geregen waren, op dezelfde wijze als men «edurende de laatibe reize van Kapt. cook bij de ïnwooncren van Nieuw Zeeland had aangetroffen. De taal had, zo het ons voorkwam, veel gelijkheid met die welke in Port-Mulgrave gefproken werd; doch wij befparen het gene wij daaromtrent vernamen tot ons algemeen verflag van de bewooneren dezer kust. But dunks ndmitted to that equel fky His faithful dog fhall bear him company. dat is: .'Aanfchoüw den armen 'Indiaan, wiens verftand, door geen onderwijs befchaafd, god echter in de wolken ziet of Hem hoort m den wind. Wiens ziel door geene ftoute wttenfehap geleerd is, over den loopbaan der zonne of boven het Aargewelf te zwevenmaar wien de eenvoudige natuur uogthans op een nederiger Para. dijs achter den hemelhoogen berg doet hopen of op een veiliger wareld in het midden van ontoegankhjke Bosfchen, of op een ge. lukki-er Eiland in den ruimen Oceaan; waar de Haven hunnen ge-boortegrond weder aanfehouwen; waar hen geene vijanden pijnigen; waar geene Christenen naar goud dorAen. Te zijn, zie daar zijn nai tuurliik verlangen. Hij wenscht voor zich geene Engelen vleugelen noch het vuur van den Seraph; maar in dien gelijken Hemel toegelaten, waant hij zijnen getrouwen houd weder bil zich te zullen vinden-.  NOORD-WEST KUST vanAMEP.IKA. j7s Zo ons handelgeluk hier ter plaatze al niet tot den hoogden trap onzer verwachting genegen was , waren wij ec.ter, tot hier toe, nergens beter gedaagd.■ Twee honderd Zee-Otter vellen van de eerde zoort vielen ons hier ten deel, benevens eene goede menigte van minder waarde en vele (lukken en brokken; voorts nog een honderd goede Robben vellen en een groot aantal zeer fchoone Beverftaartcn; van welke beide laatfle zoorten wij het ftuk voor een ijzeren ring kochten. . De ganfche voorraad van pelterijen eindelijk uitgeput zijnde, en de inboorlingen ons dus niets meer kunnende aanbrengen , ligteden wij den , 23 het anker en kwamen, met eene matige koelte, onder zeil.-, Bij het opwinden van ons tuijanker vonden wij de kabel, ter lengte van wel twintig vademen door het vijlen tegen -de rotzen zodanig befchadigd, dat, het moest afgekeurd worden. Wij bleven den ganfclien dag de kust langs houden, ten einde alle plaatzen te kunnen onderzoeken , waar zich eenige waarfchijnlijkheid opdeed van inboorlingen te zullen aantreffen ; en wij zagen dezen zelfden achtermiddag nog eene fchoone opening; zo dat wij zeil minderden en het derwaards lieten loopen. Nader onder het land komende, kreeg het kanaal voor ons het aanzien van eene Rivier, welke van het Moorden kwam; maar vermits er een fterke eb ging, en de wind naar het Noorden draaide, liepen wij eene fchoone Baai in, welke zich nu ten Z. O. voor ons opdeed, en kwamen er op twintig vademen water met eenen flibberigen grond ten anker, rondom gedekt door het land en op een fnaphaanfchoot van den wal, beide ten Noorden en ten Zuiden. Het fcheen ons in allen opzichte een zeer verkieslijke plek voor de inboorlingen om er zich optehouden, nogthans zagen wij geen mensch en deden daarom des avonds een vierponder affchieten om de nieuwsgierigheid der inboor* 17w,- Zoraermaancï  Zomermaand 24 176 REIZE n a a r Z d e boorlingen gaande te maken, wanneer er zich in den omtrek mochten bevinden. Evenwel en niettegenftaande het zeer fchoone weder, daasden er den 'volgenden morgen geene Indianen op; weshalven Kapt. dixon de floep liet uitzetten om daarmede in de nabijgelegen kreeken en Baaien de inboorden optezoeken. Een doortocht in eenen hoek van de Baai Oostwaards van ons trok het eerde zijne opmerkzaamheid, doch hij keerde met den middag, onverrich- . ter zaak, terug. De kreek liep een goed eind landwaards in en ftuitte aan den voet eens bergs, van waar zij grooten toevloed van versch water verkreeg, door het fmelten der fneeuw op den top ; hebbende de zon thans zo veel kracht, dat het water beftendig van boven ftroomde. Zij vonden hier ter plaatze het fpoor eener Indiaanfche hut, welke kortlings was weggenomen en denkelijk voor eene jagende partij tot eene kortflondige wooning gediend had. In de vallei langs den ftroom groeiden verfchillende zoorten van bloemen en bloemdragende heesters, en, fchoon zij er geene inboorlingen zalen, fcheen de plaats echter zeer gefchikt voor een zomerverblijf, te meer daar er waarfchijnhjk Zalm in overvloed te vangen was: zo dat zij niet twijfelden ot het volk zoude er zich wat verder in het jaar veeltijds ophouden. Na den eten ging Kapt dixon eene andere opening aan den Noordkant bezichtigen : en midlerwijl werden onze vellen op het dek gebracht om dezelven met het fchoone weder eens te luchten. Offchoon m vaten gepakt waren zij echter niets befchadigd en alleen de flechter zoort een weinig, befchimmeld, welke er droog zijnde echter gemakkelijk werd afgevreven. Vermits Kapt. dixon met den avond niet opdaagde, maakten wij ons eenio-szins ongerust, hoewel hij zeven man, wel gewapend, bij zich had: maar wij werden te elf uur van onze vrees ontheven, wanneer de floep terugkeerde, zonder   178 REIZE NAAR D8 Hooimaand, l Den 28 ontdekten wij wederom eene opening, welke ons eene diepe Baai toefcheen en hoop gaf om er eene Haven te vinden; maar toen wij den wal naderden, vonden wij een recht en x Heil ftrand zonder de minfte dekking. De Noordelijke uithoek was eene aanmerkelijk hooge en barre rots, met eene ontelbare menigte van allerlei vogelen bedekt. Wij bleven geftadig zo dicht bij de kust, als de voorzichtigheid ons met het mistige weder en de veranderlijke winden toeliet. Den 30 deed zich wederom eene opening op, doch wij werden door ftilte belet er bij te komen. Den 1 van Hooimaand, ontdekten wij een eiland en na den middag eene diepe Baai, N. O. ten O. van ons, op den afftand van zeven groote mijlen; terwijl wij ons op 540 22' N. B. en 1330 50' W. L. bevonden. Maar de flappe veranderlijke wind en eene hooge zee uit het Z. W. gedurende de ganfche nacht, maakten alle onze poogingen vruchteloos om dezelve te bereiken; of fchoon wij echter zo veel mogelijk op het: land aan ftuurden. Tot onze groote blijdfchap evenwel zagen wij den volgenden morgen ettelijke kanoes vol volk naar ons toekomen, welke naar zee fchenen geweest te hebben, en bij ons komende bleken uit visfchen geweest te zijn. Het gezicht dezer menfchen, onder welken er velen mantels van fraaije Bever vellen omhadden, verblijdde ons niet weinig, Zij fchenen edhter niet gezind om dezelve afteftaan: offchoon wij ons best deden om hen , door het vertoonen van allerlei goederen , daartoe uittelokken. Dan zij hadden hunne ganfche opmerkzaamheid op het fchip gevestigd, welk zij met alle blijken van verbaastheid en verwondering befchouwden; het geen wij voor een goed voorteeken hielden, waaromtrent de uitkomst leerde, dat wij ons deze keer eens niet bedrogen hadden. Toen hunne nieuwsgierigheid eenigermate voldaan was, begonnen zij met ons te handelen en wij kochten terftond de mantels en vellen y.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 17$ len-, welke zij bij zich hadden, v?or toes, welke hun bijzonder fchenen te bevallen. Midlerwijl wezen zij ons om dichter onder bet land te komen, ons beduidende dat wij aldaar meerder menfchen en pelterijen in overvloed zouden vinden. Wij liepen gevolglijk tot niet boven een kwartier uurs van den wal en zagen het vlek, waar deze Indianen woonden, vlak voor ons, beftaande uit zes wooningen, welke regelmatiger gebouwd fchenen, dan wij er tot hier toe gezien hadden ; ook was de gelegenheid niet onvermaaklijk, maar het ftrand was rotzig en wij befpeurden er geene goede ankerplaats. Daarentegen ontdekten wij eene Baai ten O. van ons en hielden het fcherp bij den wind om er binnen te kunnen komen; terwijl intusfchen vele inboorlingen , welke des morgens met ons gehandeld hadden aan land gingen, denkelijk om de ver" kregen nieuwigheden aan hunne landsgenooten te vertoonen; maar toen zij ohs naar de Baai zagen wenden, roeiden zij ons aanftonds achter op, van vele andere kanoes gevolgd. Toen wij de Baai opzeilden, deed er zich eene voortreflijke Haven op, rondom door het land ingefloten, ongeveer een uur voor ons; maar ongelukkig vlak in den wind, en bovendien kregen wij, te een uur, zulk een fterk tij tegen, dat Wij bij eiken gang verloren en het onmogelijk vonden om de Haven te bezeilen. Weshalven wij de razeilen opbrastcn om met de Indianen te handelen. Hierop opende zich een tooneel, welke alle befchrijving te boven ging en ons dermate verblijdde, dat wij naauwlijks onze zintuigen konden geloven. Er waren tien kanoes omtrent het fchip en in dezelve, naar onze beste gisfing, een honderd en twintig menfchen , van welken er vele de fchoonfte mantels van Bever huiden brachten , en andere uitmuntende enkelde vellen: in 't kort er kwam niemand met ledige handen en de fpoed, waar Z 2 me- Oooiuiaandp  Hooimaand. lS REIZE NAAR Dl ?ede „ ha, aflesverkop ~voor geene gelegenheid hadden om hun andere dingeni aante lieden Op deze wijze kochten wi, in minder dan een half urn bijna drie honderd Bever vellen van de eerfte overtuigende blijken waren, ;> , , vnort> kort seen handel gedreven was,, en wij dus brI voorr. Kort geen u#i«w & tnnden hopen. Om een during op eenen rijkenoogst tanen nop . Sen aan beide zijden gehecht, waarmede ze om de- ^eXS^ïSöopt^de en . de wind nog, al tienbïflvende Raakten wij te drie nnr wederom, zeil eï liepen de Baai nit, met oogmerk om des nachts S-en-aa^te hondem en met te, morgeo^e ^ uwe- P°°B^%orme e » «fcïï Oosteiüke koelte derCards doeh onder het land komende werd het wetom itU en te tien nor werden wij door fterk d »r eenen rotzigen uithoek aan den Noordtg to Baai gedreven; zo dat wij, de floep en de. .jol moesten  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. i&i, uitzetten oni ons boven de rotzen te, boegzeeren. Intusfchen kwamen er verfcheiden kanoes bij ons, welke wij 1'poedig als onze vorige vrienden herkenden, en bevonden, dat zij niet veel bijzonders meer te verkoopen hadden, maar reeds alles van eenige waarde kwijt waren ; weshalven wij minder begeerig wierden om in de gemelde Haven te komen, aangezien het waarfchijnlijker was dat wij Oostelijker op, nieuwen voorraad van pelterijen zouden aantreffen. Gevolglijk, namen wij de boots in en Huurden Z. W. langs de kust. Den 4 op den middag, hadden wij. de Clpak-Baaiof Mantel- Baai,. (want dezen naam hadden wij aan de (braks gemelde opening gegeven,j) genoegzaam Oostelijk van ons, op den alfland van vier groote zeemijlen; terwijl wij ons op 54° 14' N, B* en 1330, 23' W- %è bevonden. Om drie uur zagen wij wederom eene. Baai ten Ooften en. hielden er op aan; doch zo min eenen fchijn van een Haven, als eenig teeken van inwponerenvernemende, lieten wij het wederom Zuidwaarts aanloopen. Den volgenden dag (tuurden wij wederom naar het. land, van tijd tot tijd wendende, om niets onbezocht te, laten, In den. achtermiddag kwamen er ettelijke kanoes,bij ons met een aantal goede mantels, welke de Indianen, gretig verkochten, voor koperen pannen, tinnen kommen, en blikken ketels, welke dingen bij hun de hoogde waarde fchenen te hebben. De wind N. W. blijvende, oordeelde Kapt. dixon het voordeeliger onder het landte blijven kruisfen, dan voor anker te komen; te meer,, vermits wij reden 'hadden ■ om te denken dat de inboorlingen hier niet zeer gemeenfchaplijk leefden, maar in. afzonderlijke (lammen gefcheiden, welke elkander vijandig.waren. Gemelde Indianen, verlieten ons nier-dan met het, vallen van den avond en gaven ons te kennen dat zij des morgens met meerder pelterijen wjlden te rug komen.: Zij kwamen ook getrouwlijk hunne ;belofte na en. Jirachten. ons ettelijke goede Zee-Otter- vellen, welke .■ zij • weZ 3 derom Hooimaand. S  t l84 REIZE «a*r r>« derom gereedelijk vlochten.; zo dat wij alles, wat zïj reeds te twee uur M onze handen hadden. \M ÏS wa van eenen anderen ftam dan de die wij in de MaMel-Baai aantroffen, en mm- Z mlriik S wij er niet meer dan vijf en zeventig S tSI'SA ons hadden. De vellen in elke v riten rij ons, en wij zeilden al verder, van tnd toe rijd wendende, om. de voorgel e ^ Seken; «shilven w| „ bijT,.uwke»riger befchonwing, zagen w., tadel, k dat het volk te zanten in eene groote hut woonde, welke on een klein Eiland getimmerd en op dewm» Tener «W* 'erIlerkt W>S' OT'°m "Te aLftte££^"iTwf)o„de, fcheen door de natuur genoegzaam beveiligd tegen eenen onverhoed-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 183 men; welke ons overtuigden dat de inboorlingen aan deze oorden van veel woester geaardheid waren en minder omgang met elkander hadden dan de andere Indianen, welke wij op deze. kust aantreffen; en wij begonnen zelfs te vermoeden -.dat zij eenigermaate menfcheneters waren: in welk vermoeden wij verfterkt werden, toen Kapt. dixon, de gemelde verflerkte wooning cefchouwd hebbende, ons zeide dat dezelve volkomen volgens het bedek van de Hippahs der wilden van Nieuw - Zeeland was opgetimmerd. , De menfchen, die bij ons op zijde kwamen, handelden echter zeer vreedzaam en poogden ©ns door allerhande teekenen te overreden om bij hun aan land te komen; doch gaven ons tevens te kennen, dat indien wij meer Oostwaards op de kust kwamen de inboorlingen ons het hoofd zouden afkappen. Wij hielden dit voor een zeker bewijs dat zij met hunne naburen in vijandfchap leefden, en werden daarin te meer bevestigd door hun Oorlogzuchtig voorkomen, als zijnde met mesfen en fpietzen zeer wel. gewapend.. Schoon geene liefhebbers van zeer gewaagde gisfingen, konden wij echter niet nalaten te denken, dat fchoon het gedrag dezer menfchen in geenen deele kwaad of beledigende was, er echter in hun fterk aanhouden om ons aan wal te doen gaan een nieuw bewijs voor ons vermoeden gelegen was. Zij verlangden gewisfelijk alleen maar om ons in hunne fterkte te lokken en ons aldaar oogenbliklijk te flachten. Wij kochten van deze Indianen een aantal uitmuntende mantels en ettelijke goede vellen, waar voor wij hun verfchillende dingen in ruiling gaven , daar zommigen toes, anderen tinnen kommen, blikken ketels, mesfen, enz. verkozen. Deze ftam was de minst talrijkfte, welken wij nog gezien hadden, en werd van ons op een groote dertig man gefchat. Misfchien waren deze alleen ungelezen manfehappen; die mogelijk eene vijandelijke ontmoeting vermoed hadden, ten minften waren zij even goed toegerust ten ftrijde als om te handelen. Des 1787. Hooimaand.  3Joo*imaaniu 9 R E I Z E N A AR ' E* B ■Des nachts, af. en. aan gezeild hebbende, «gen^| • de morgens eenige kanoes op ons. , aankomen.; en dl aaiden bi om .-met dezeke te kunnen ■ handelen. Mder komende bevonden, wij het onze vrienden van livppak- ; " SS de vellen welke zdj ons tans; b^ten, «waren van veel Hechter zoort. Zodra wij dezelve ge S hadden"., maakten wij wederom zeil, htdden het :dichf onder den wal ^^^J^^f^ffc °"! • best doende om van mijl tot mijl de.kust in het ga Th eene van deze. kanoes was een bejaard mar„ cae van vellen te bezorgen; waar op x0" eene Dmgotidermuts vereerde w Ik ***$g$£m £^«^^=^^ Sder £root. Een dezer lipftukken feheen op eene SftS konrnte» en andere drng» voor .doch g verwierp alles «™ wa„£open CT het er reiken van «P«gk*, ons volk gallig eenige Tn dag hlnlde welke bij uitnek Wonken. bekoorde^ terttond en zij was nn even    NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 185 zo gereed om haar fieraad aftelbar), als zij er te voren opgefteld fcheen om het te bewaren. Dit zeldzame momb verfierzel was drie en zeven ■ achtfte duimen lang en twee en vijf-achtfte duimen breed en ingeleid met een paarlemoeren fchelp en een koperen rand er rondom. Wij voegen de afteekening in de nevenftaande plaat hier bij; en het ftuk zelf is thans in het bezit van den Heer joseph banks. Deze menfchen behoorden kennelijk tot een anderen ftam, dan de inwooneren van Hippah - Eiland, doch fchenen even woest en wreed van aart, en waren ook wel voorzien van befchadigende wapenen. Zij handelden echter zeer vreedzaam en veroorzaakten ons geen de minste ontrust; roeijcnde wederom naar land, zo dra zij de mede gebrachte pelterijen aan ons verkocht hadden. Na den middag kwamen er wederom vier kanoes met twee en dertig menfchen, welke tot denzelfden ftam behoorden en niet dan Hechte mantels brachten , welke reeds veel gedragen waren. •Gedurende de drie volgende dagen zeilden wij tusfchen de 52 en 53 gr. N. B. met flecht weder van regen en wind, zonder eenige inboorlingen te zien, niettegenftaande wij nu en dan dicht genoeg onder het land kwamen. Maar den 13 de mist tegen den avond opklarende, zagen wij verfcheiden kanoes na ons toeroeijen , waar op wij bijleiden om dezelven in te wachten. Deze partij behoorde wederom tot eenen anderen ftam en bracht ons uitmuntende mantels en vellen, welke wij op denzelfden voet als te voren van dezelve kochten. Zij waren zés en dertig man fterk en even als de andere ftammen wel toegerust om hunne vijanden' Onder de oogen te zien. Voor dat het duifter wierd, hadden wij alles in handen, wat deze Indianen te verkoopen hadden ; echter konden wij hen niet van het fchip kwijt raken, offchoon wij onder zeil gingen en hun te kennen gaven dat wij des anderen daags wilden weder 'komen. Zij bleven dus A a bij 1787. Hooimaand. 13  Hooimaand. 14—20 23 186 REIZE NAAR BE bii ons tot tien uuren, wanneer er een dikke mist opkwam, welke hen van ons deed afhouden en naar het ftrand roeiien: doch wij waren nu ten minften acht mijlen van land, en dus twijfelden velen van ons of deze arme menfchen wel in ftaat zijn zouden om den rechten koers naar den wal te houden, daar wij geen twintig vademen ver konden voor uit zien. Van den 14 tot den 20 hadden wij in t gemeen zeer mistig weder, met een lievige koelte uit het NoordWesten, en gedurige fterke buijen. Vermits wij echter op deze hoogte nog meerder hoopten op te doen, oordeelde men het raadzaam geftadig af en aan te zeilen, om niet te ver naar het Oosten af te drijven en altijd dicht bij land te zijn, wanneer de mist mocht opklarem. Dit gebeurde ook nu en dan en wij waren twee. 01 driemaal zoo dicht bij land, dat de inboorlingen gemaklijk bij ons hadden kunnen komen; doch vermits er geene opdaagden, begonnen wij ernftig te denken, dat. de Indianen die den 13 in de mist van ons afgingen , op Zee verongelukt waren, en dat er geen anderen bij ons durfden komen, in het vermoeden dat wij hunne landslieden hadden omgebracht. Eindelijk den aoj het weder bedarende en helder wordende, hielden wij wederom op de kust aan, en zagen eenige kanoes tot ons komen, welke wij ras voor onze vorige vrienden herkenden; en dus met vermaak befpeurden dat onze vrees ongegrond geweest was. Zij brachten dit maal niet veel bijzonders met zich, meest half verfleten mantels, welke wij voor pannen, mesfen en gespen inruilden. Den 23 zagen wij wederom ettelijke kanoes van land komen, welke wij voorts te gemoet zeilden. Het waren er acht met ongeveer honderd 'menfchen, van welke er vele den 13 en ao ook bij ons geweest waren Wrj .kregen eenige vrij goede mantels en ettelijke vellen van 'hun, Voor .{oes en gespen. Des  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 187 Des anderen daags tegen den middag, de mist wederom opklarende, zagen wij wederom ettelijke kanoes van land Heken, en draaiden daar op bij, om bun gelegenheid te geven van bij ons te komen. In minder dan een uur hadden wij er reeds elf aan boord, bevattende ongeveer honderd en tachtig menfchen, waar onder vrouwen en kinderen, zijnde dus verre de grootfte hoop volks, welke wij op één maal bij ons gehad hadden, zedert wij deze voor ons zo gelukkige Eilanden ontdekten. Ondertusfchen vonden wij fpoedig dat wij dit groote bezoek, voornamelijk aan de nieuwsgierigheid der Indianen . te danken hadden; daar zij ons thans niets te koop brachten, dan de enkelde nalezing van den rijken oogst, welken wij reeds hadden ingezameld. Ook hadden wij te voren onder de handel drijvende partijen, maar zeer zeldzaam vrouwen en kinderen aangetroffen; misfchien vreesden de mannen eenige vijanden te ontmoeten en dat zij dezelve daarom, als een nutteloozen •last achter lieten. Deze Indianen-, het minste ftuksken bontwerk, dat zij te misfen hadden, aan Ons verkocht hebbende, vertrokken te drie uur en roeiden wederom naar land; wanneer wij insgelijks zeil maakten, en Oostwaards op ftevenden. Te acht uur hadden wij den Oostelijkften hoek van het land N. O. van ons op eenen afftand van vier mijlen, en daar wij aan deze zijde der Eilanden, zeker niet meer te wachten hadden, befloot Kaptein dixon dien hoek om te zeilen, en te zien of wij aan den anderen kant nog iets konden opdoen. Maar vermits er voor dezen uithoek eene reeks rotzen lag, wel een mijl ver in Zee, wendden wij des nachts van tijd tot tijd om dezelven liever bij dag om te zeilen; gelijk wij ook des anderen daags, zijnde den 25, deden: ei deze uithoek verkreeg van ons deswegens den naam van Kaap St. James. Aa 2 Het 1787. Iïoounaard. 25  i88 REIZE NAAR DE 1787. , Hooimaand. 37 28 Het weder was thans gemeenlijk des morgens en 'savonds nat en mistig, doch klaarde tegen den middag op , de wind meestal flap en veranderlijk: weshalven wij niet veel konden vorderen ; offchoon Kapt.^ dixon voornemens was om deze Eilanden rond te zeilen, ten einde niet alleen van de inboorlingen alle hunne pelterijen te koopen, maar ook om derzelver ligging naauwkeurig te bepalen, tot naricht voor toekomftige bezoekeren van deze oorden. Den 27 's morgens kregen wij vier kanoes op zijde, waar een dertig menfchen en onder dezelven vele van onze oude kennisfen. Zij brachten ettelijke goede mantels en vellen; waar door ons bleek dat de handel, aan deze zijde der Eilanden, nog niet was uitgeput; en wij nog meer aangemoedigd werden, om onzen tocht om dezelven voort te zetten. Drie kanoes welke ons denzelfden achtermiddag eenige voortreflijke vellen verkochten, bevestigden onze goede gedachten. Den volgenden morgen, met donker weder, kwamen er wederom verfcheiden kanoes aan het fchip, en in dezelve vele menfchen welk wij nog niet gezien hadden. Hunne pelterijen hadden echter niet veel te beduiden, en wij kochten dezelve voor mesfen en gespen. Toen het weder opklaarde zagen wij Oostwaards land, op den afftand van tien groote mijlen, en peilden grond op dertig vademen. Na den middag kregen wij flappe veranderlijke winden, met aanhoudenden itofregen. Het tij dreef ons naar het Oosten, en wij peilden grond van vier en twintig tot veertien vademen, op een zandigen bodem met kleine keifteentjes gemengd. Wij hielden het land in het gezicht voor de vaste kust, en de diepte minderde naar mate wij er dichter bij kwamen. Te zes uur wisfelde het tij, en nu van het land welk wij voor de vaste kust aanzagen afkomende, voerde het ganfche driften wier, lang gras en ftukken hout langs het fchip, waar uit wij opmaakten dat er op deze hoogte van de  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 189 kust, eene groote Rivier haaren uitloop had. De Rivier Los Reijs van du fonte ligt hier ergens; en fchoon * het gene hij er van vertelt bijna • ongelooflijk is, fchijnt het echter uit de gemelde omftandigheid vrij zeker, dat hier openingen zijn welke diep landwaard inloopen, en het is in de daad jammer dat wij geene gelegenheid hadden, om dat gedeelte van de kust nader te' onderzoeken. Wij waren des middags op 5a0, 57' N. B. (7) Den volgenden dag hadden wij 'smorgens zacht weder, met een betrokken lucht. Wij wendden gedurig om onder het land te blijven, en geene gelegenheid om handel te drijven te verliezen. Tegen den middag klaarde het op en wij' bevonden ons op 520, 59' IN. B. en dus genoegzaam midden tegen de Eilanden aan de N. O. zijde. Op deze hoogte zagen wij zeer hoog land in het Noord - Westen wel dertig groote mijlen van ons, en blijkbaar het zelfde, dat wij op den eerften van deze maand gezien hadden. Weshalven wij nu met zekerheid wisten dat het land, welk wij nu eene maand lang langs gezeild hadden, niet anders was dan eene groep Eilanden. Kort na den middag zagen wij eenige ' kanoes van land fteken; en te drie uur hadden wij er niet minder dan achttien om het fchip, bevattende omftreeks twee honderd menfchen, meestal mannen. Zo groor een zamcrrlöop van handelend volk, hadden wij noch niet gehad en de menigte van voortreflijke vellen, welke zij ons medé brachten, vermeerderde niet weinig ons genoegen. De handel ftond nn gelijk, zo al niet beter, met dien in (/) Zie den Brief van den Admiraal du fonte in dobbs Account of the Countries adjoining to Hudfons bay, p. 124.. Hij heeft dien overgenomen uit the Memoirs of the Curious, in 1708 uitgekomen, zonder eenig verflag te geven, van waar men dezen brief gekregen heeft. Vergeli;k j. r. forster Gefchichte der Entdeckungen und Schifarthen 'im Norden. p. 520. Aa 3 ■ / 1787ïooimaand. 20  Hooimaand» 9 s90 R E ï Z E naar' de in de Mantel-Baai, zo wel ten aanzien van het getal van vellen, als van de gemaklijkheid der inboorlingen » het verkoopen. Wij hadden met alle man de handen vol werk en alle onze goederen kwamen ons thans van pas, daar de een aan'dit, de ander wederom aan wat anders de voorkeur gaf. pi pi ■ - Onder alle deze menfchen was ook het oude Opperhoofd, welk wij aan den anderen kant van de Eilanden gezien hadden, en die als een perfoon van aanzien Kans vrijheid kreeg om bij ons aan boord te komen. Z"dra öf de voelen op het fchip had begon hij een lang verhaal te doen, welk daar op uit kwam, dat kuj de muts welke wij hem gegeven hadden, in een geJech? verloren had ; terwijl hij om ons van de .waarheid te overtuigen verfcheiden wonden toonde, welke hem bij het vfrdeedigen van zijnen fchat toegebracht waren. Eindelijk verzocht hij eene andere te mogen hebben, welke hij ons beduidde dat hij zich nimmer dan met het leven zoude laten ontnemen. Kapt. dixon de eerzu ht van dit Opperhoofd willende voldoen ftond hem Sn v^zoek toe en wij ondervonden wel dra dat dit Sh^tót^'vc^Jh hefteed was. Want hij werd onf™groot nut in den handel; en zo dra er eenig SefchU of misvatting ontftond, 't we k in zulk een vreeslij, femaal onvermijdelijk was, lieten zij de aak-a tijd aan hem IveT en waren beftendig wel te vreden met zijne befhsfing. wZel wij naar het Oosten wezen en hem vriegen of wil da™ ook pelterijen zouden vinden, gaf hij ons te kennen dat daar een geheel ander volk woonde, welks ml hij z lf niet verilond en met welk hij altijd in oo log wa ; dat hij er velen van gedood had en dat Sfver hoofden nog in zijn bezit waren De oude man fcheen goed behagen te hebben m ons deze bijzonSeden^ te§ vertellenden hij gaf zich ongemeen veel moeite om ons zijne meening te beduiden; eindigende ^n verhaïï met ons afteraden om dat gedeelte der .kus  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 191 niet aantedoen,' want dat de inboorlingen ons ongetwijfeld zouden om hals brengen. Wij poogden van hem te verdaan wat zij uitvoerden, met de ligchamen hunner 'vijanden , die in den ftrijd fneuvelden ; en fchoon wij het (ïpperhoofd niet duidelijk genoeg verltonden , om ftellig te verzekeren dat de overwinnaars er zich op vergastoden; is er echter reden genoeg om te vrezen dat dit fchriklijk gebruik op deze kusten plaats vindt; doch zij bewaren- de hoofden tot duurzame zegeteekens. Van alle Indianen, die wij nog gezien hadden, had dit Opperhoofd verre 1 weg het wildite aanzien en zijn ganfche voorkomen teekende hem als een zeer gefchikt perfoon om eene bende kannibalen aan te voeren. Hij was van eene meer dan gewoone grootte doch rank en dun van ligchaam; en fchoon hij er in den eerften opflag fchraal en mager uitzag, was zijn tred echter vast en ftout en zijne leden fterk en welgefpierd. Hij had groote uitpuilende oogen en een diep gerimpeld voorhoofd , niet flechts van ouderdom, maar door een gedurig fronfelen. Dit alles gevoegd bij een lang gezicht, holle kaken, hoog uitftekende kakebeenen, en eene natuurlijke woestheid van aart, gaf hem eene houding, welke men niet wel zonder eenige ontroering kon aanzien. Met dit alles was hij ons zeer nuttig in het handelen met zijne onderhorigen, en de wijze, op welke hij ons zijne meening wist te doen verftaan, was een blijk van zijne fterke natuurlijke vermogens. Behalven de groote menigte' (ten minften van vierde half honderd) vellen; welke wij van deze partij Indianen kregen, brachten zij ons ook nog verfcheiden mantels van Rakoons vellen , uit zeven fluks netjes zamengeftcld. Insgelijks hadden zij een goed deel traan ih blazen van verfchillende grootte, welke wij voor ringen en gespen ruilden , als zijnde zeer gefchikt om te branden , volkómen zoet en voor het grootfte gedeelte uit beesten vet getrokken. ■ Na. Hooimaand.  lf§7. Hooimaand. 3o 192 REIZE NAAR n/E Ka van dezen talrijken hoop alles gekocht te hebben wat zij veil hadden, verlieten zij ons tegen den avond en roeiden naar land: en des anderen daags na den middag kwamen er wederom acht kanoes bij ons, die, eenige vellen en nog wel van minder waarde aanbrachten, en ons tevens te kennen gaven dat hun voorraad ten einde was. Zij waren -een gedeelte van de partij welke den voorigen dag bij ons geweest was, en zommigen onder hun waren uit visfchen geweest en hadden een goed deel tkilbot gevangen, welke ons wonder te ftade kwam, vermits wij onzen voorraad van Visch .reeds eenigen tijd opgebruikt hadden. Tot hier toe had al het volk van deze eilanden, fchoon blijkbaar van eene zeer woeste en wilde geaardheid, zich altijd vreedzaam en ordentelijk gedragen, maar dezen avond gaven zij ons een overtuigend blijk van hunne booze neiging en dat op eene wijze, welke vrij wat overleg verried. Het volk, welk de Heilbot te koop had, rekte den handel op eene flimme wijze veel langer uit, dan zij anders gewoon waren en poogde door verfchillende middelen onze aandacht op zich te vestigen. JVlidlerwijl roeiden andere kanoes ter ftuik achter het fchip , vermits zij ettelijke vellen opeengepakt hadden zien liggen voor een "der venfters van de kajuit, en een der Indianen ftiet er met zijn fpiets door om de vellen te ftelen. Maar toen zij merkten dat het geraas ons oplettend maakte roeijden zij in allerijl weg; om hun evenwel te doen begrijpen dat wij in ftaat waren om dergelijke bedrijf zelfs op eenen afftand, te ftraffen, fchoten wij ettelijke fnaphanen op hun af, zonder hun echter zo veel wij konden bemerken eenig nadeel toetebrengen. Aangezien wij van onze laatfte bezoekeren genoegzame zekerheid verkregen hadden, dat wij geene pelterijen meer van eenig aanbelang in deze oorden zouden opdoen; en de tijd ook bijna verloopen was, binnen welken wij ons bij  NOORD-WEST KOST van AMERIKA. 195 'bij de Koning George te Nootka-Sound moesten vervoegen, oordeelde Kapt. dixon het raad/aam nu regelrecht derwaards te zeilen ; te meer vermits de veranderlijke wind en de gedurige ftike, welke wij thans hadden, het waarfchi'nlijk maakten, dat wij dit ons oogmerk niet ipoedig zouden bereiken. Gevolglijk fielden wij, den 31, koers naar het ZuidOosten en kregen den 1 van Oogstmaand de Kaap St. James wederom in het gezicht. Met het vallen van den avond, kwam er een kanoe met veertien menfchen bij ons, die niets te koop brachten; doch ons bericht gaven dat een hunner makkers aan de wonden, door ons fehieten bekomen, geilorven was: poogende ons tevens te beduiden, dat zij deswegens met ons geen verfchil wilden maken. Zij kwamen ons, in de daad, zonder de minste vrees op zijde en waarfchijnlijk had hun bezoek geen ander oogmerk dan om ons van dit voonal te verwittigen. Wij befleedden de twee volgende dagen om de Kaap St. James te boven te zeilen, niet zonder groot gevaar van op de voorliggende rotzen te vervallen , zo ■door het mistige weder, als door flilte , veranderlijke 'winden en eenen flerken flroom; zo dat wij tot drie maal toe de booten moeiten uitzetten om het fchip op te boegzeeren. Eer wij echter van deze Eilanden, welke ons zoo veel voordeels aanbrachten, geheel afflappen, zullen wij den lezer nog eenige weinige aanmerkingen omtrent dezelven mededeelen. Niet alleen de menigte inhammen en openingen, welke wij in - het langs zeilen van deze kust waarnamen, maar ook bijzonder de omflandigheid dat wij de zelfde inboorlingen aan de beide kanten van de kust aantroffen , fchenen ons reden genoeg om vastteflellen dat het niet een enkeld Eiland is, maar veeleer eene groep Eilanden , welke wij ter eere van onze Koningin de KoB b nin- Hooim»anc|.. 1787.  194 REIZE NAAR BE Oogstmaand. ningin Charhtta's Eilanden noemden. Zij liggen vaa 510 42' tot 540 N. B. en tusfchen 1300 en 1330 30' W. L. Het land is op zommige plaatzen vrij hoog, doch niet bergachtig, en geheel met Pijnboomen bedekt, welke op vele plaatzen zeer fchoon afbeken bij de fneeuw waarmede de hooger gronden altijd bedekt zijn. Het weder, zo lang wij hier kruisten, was over het geheel zacht en gematigd en de 'gemiddelde hoogte van den Thermometer 54 graden. Tusfchen de Mantel-Baai en Kaap Si. James hadden wij beftendig Noord-Weste winden, doch zo dra wij de Kaap omgezeild waren, werd de wind veranderlijk en flap met tusfchenkomende ftilten. Het aantal menfchen, welke wij in het ganfche beloop van onzen handel rondom deze Eilanden zagen, beliep ongeveer achthonderd en vijftig; en wanneer wij onderftellen dat er-een ,gelijk getal aan wal bleef, zullen wij in het geheel zeventienhonderd inwooneren hebben, in welk getal wij reden hebben te denken dat de ganfche bevolking dezer Eilanden beilaat, met inbegrip van vrouwen en kinderen. De groote voorraad van pelterijen , welken wij hier aantroffen, leverde een voldoend bewijs op dat dit volk geenerhanden omgang met befchaafde natiën gehad, had, en wij ons dus kunnen beroemen de Geographie dezer kust met deze Eilanden verrijkt te hebben. Wij vonden er weinige verfierzelen, en het is waarfchijnlijk dat dit volk zijne mesfen en pieken veeleer in den oorlog dan door koop zal verkregen hebben; vermits de verfchillende Hammen aanhoudend tegen elkander fchijnen krijg te voeren: doch hoe dit ook zij, dit volk komt veel nader aan eenen ftaat van volftrekte woestheid dan eenige andere Indianen, welke wij op Beze kust aantroifen. De vrouwen misvormen de onderlip op dezelfde wijze als in Norfolk-Sound, alleen met dit onderfcheid dat het houten fieraad hier van alle vrouwen zonder onderfcheid gedragen wierd, terwijl het op de laatstgemelde plaats aan die van hoogen rang bepaald fcheen.   JOOSTGJD TROTir TAN I)H ('HARLOTTOH FiIJ,AXB*lX.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. ig5 De Indianen zijn in het algemeen zeer jaloersch omtrent hunne vrouwen, en wilden maar zelden lijden dat ze bij ons aan boord kwamen; maar dit was geheel het geval niet met deze Wilden, die hunne vrouwen niet alleen toelieten, maar zelfs dikwijls aanfpoorden om op het fchip te gaan, wanneer zij van ons volk geroepen wierden. Wij ondervonden echter ras dat zij tot deze bezoeken geenzins genoopt wierden door eene minzieke gefteldheid, maar blootelijk uit lust om te ftelen; als zijnde de erglle dieven welke wij nog ontmoet hadden, die alles zonder onderfcheid weg namen wat haar onder de handen kwam, en met eene behendigheid, welke zich geen zakkenroller behoefde te fchamen. Niettegenftaande het over het algemeen met het gedrag dezer vrouwen aldus gefield fcheen, troffen wij echter een voorbeeld van gevoel en aandoenlijkheid onder dezelve aan, het welk ons verbaasde en misfchien onder de vrouwen der befchaafde landen juist niet altijd te vinden is. Onder de Indianen, die ons op den 24. van Hooimaand grootcndeels uit nieuwsgierigheid een bezoek gaven, bevond zich ook een Opperhoofd met zijn vrouw, welke groot verhangen toonden om het fchip te bezichtigen. Kapt. dixon „hun hierin genoegen willende geven, en denkende dat het bezien van het fchip een duurzaam onderwerp van hunne gefprekken worden zoude , ftond hun toe om aan boord te komen. Dan, zij hadden een klein kind bij zich, waarvan zij veel werks fchenen te malven en het welk zij aan het overige volk in de kanoe niet wilden vertrouwen; gevolglijk kwam de man alleen aan boord en liet het tedere pand in de bewaring der moeder. Wanneer de arme knaap eerst op het dek kwam, flond hij niet weinig bedremmeld en begon te zingen en een deel ootmoedige gebaarden te maken, met oogmerk om ons gunftige gedachten van hem te doen opvatten. Allengskens echter bedaarde hij B b 2 en -1727. Oogstmaand.  REIZE naar de 1787. Oogstmaand en liet zich overreden om naar beneden in de kajuit te gaan en daar een tijd lang te blijven; waarna hij weder boven, kwam en na zijne nieuwsgierigheid in hec befchouwen van verfcheiden dingen voldaan te hebben,, wel te vrede in de kanoe Hapte. Vervolgens gaf de vrouw het kind een moederlijken kusch en kwam zonder te aarzelen bij ons over. Toen zij op het halfdek trad, gaf zij ons te kennen dat zij alleen maar kwam om het fchip te bekijken en poogde ,• met een zedig, mistrouwen op het gelaat, daartoe onze toelating en infchiklijkheid te verwerven. Zij was, naar hunne wijze, netjes gekleed. Het onderkleed van dun gelooijd leder, zat haar fhrak om het lijf en reikte van den hals tot over de dijen; en de mantel of het opperkleed was gro/er en zat ruimer als een vrouwen rok, zijnde met lederen riemen vastgebonden. Wanneer zij alles bekeken had wat onder hare opmerking viel, gaf Kapt. dixon haar een gefchenk van een moer kralen ter verfiering , van deooren en van eenige knoopen, welke haar wonder wel behaagden en waar voor zij ons zo veel in haar vermogen was hare erkentenis betuigde. Maar zij was naauwlijks in de kanoe teruggekomen of vele andere vrouwen fchoolden om haar heen en begonnen, op het zien van de kralen in hare ooren, met grooten ernst te praten en haar waarfchijnlijk van ontucht te befchuldigen. Althanszij drukte terftond haar kind met eene onbefchrijflijketederheid aan haar boezem, en borst in een vloed van' tranen uit; zodat het vrij lang duurde eer zij door de liefkoozingen van haren man en de verontfchuldigingen, harer vrienden tot hare vorige blijmoedigheid en. bedaardheid terug keerde. Toen eindelijk de eensgezindheid in de kanoe herfteld was, hief het Opperhoofd zijn kind» om hoog en trachtte ons te doen' begrijpen dat het hemeven dierbaar was als zijne vrouw, en dat , offchoon^ wij hem geen gefchenk gegeven hadden, hij echter hoopte dat wij het wicht wilden gedenken. Kapt. dix.on: gaf'  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. i97 gaf daar op twee toes aan hetzelve, waarmede het Opperhoofd bijzonder op zijn fchik was: en voorts werden er nog wat kralen onder de andere vrouwen uitgedeeld; waar na zij ook wel vergenoegd, ons verlieten en naar land roeijden. Offchoon elke ftam, welken wij aan deze Eilanden aantroffen, onder het gebied van een bijzonder Opperhoofd ftond, waren zij echter ook nog in verfchillende geflachten of huishoudingen afgedeeld, welke ondergefchikte verordeningen en een beftier op zich zeiven fchenen te hebben. Gemeenlijk dreef het Opperhoofd den handel voor den ganchen ftam; maar zomtijds, wanneer zijne wijze van handelen de goedkeuring niet wegdroeg, merkten wij op, dat elk geflacht zijn recht liet gelden, om zijne eigene vellen te verkoopen, het welk het Opperhoofd ook altijd inwilligde. Of het zelve bij deze gelegenheden eenige voordeden voor zich trok, konden wij met geene zekerheid bepalen, Meermalen deden wij moeite om iets van hunne taal te leeren, maar konden het zelfs zo ver niet brengen dat wij er in leerden tellen. Elke pooging hier omtrent veroorzaakte bij de Indianen een fpottend lagchen, of werd van hun met een verachtend ftilzwijgen beantwoord. Wij hadden in de daad, ook niet- veel gelegenheid om er ons in te oeffenen; want vele der ftammcn, welke ons bezochten, bielden zich van het oogenblik dat zij bij ons kwamen bezig met handelen; en vertrokken, dit: afgedaan hebbende, zo fchielijk zij maar konden. Anderen , daarentegen , welke ons eenigen tijd bij bleven, waren van geen gezelligen aart, maar ilopen gedurig langs het fchip, gewisfelijk met geen goed oogmerk; ©fichoon zij ons ni.nmér aan boord klampten, door dien wij gemeenlijk ons meeste volk op het dek hielden, wanneer^ er wat veel kanoes bij het fchip waren. Al vat wij er dus van kunnen zeggen, is, dat hunne fpraak wel etnige gelijkheid had met die- der ingezetenen van. Norfolk - Sound. Bb 3 Bij Oogstmaand.  lj?.7Oogstmaand, TWAALF. ip3 REIZE NAAR DE Bij het gene reeds hier en daar gezegd is omtrent den wilden aart en de onbefchoftheid dezer Eilanders, moeten wij thans nog voegen, dat er zelfs in hunne wijze van zingen een zekere woestheid doordraaide. Hun gezang was in de daad wel geregeld en goed in de maat, maar miste geheel en al die aangename toonbuiging en welluidendheid, welke wij aan de overige oorden van deze kust beftendig gewoon waren te hooren. Het getal van Zee-Otter vellen, welk wij aan deze Eilanden opdeden, was niet minder dan achttien honderd een en twintig en daar onder vele zeer fchoone; maar van andere pelterijen was hier minder verfcheidenheid dan op vele andere plaatzen van de kust. Ettelijke Racoons, eenige weinige boom-Marters en wat Robben vellen was alles wat wij hier te zien kregen. Toes waren in den beginne de meest gezochte waar, doch de menigte handelaren vorderde verfchot van goederen en wij waren dikwijls verplicht alle zoorten, welke wij hadden, voor den dag te halen om de talrijke koopers te vergenoegen. Ondertusfchen waren wij nu in ééne gelukkige maand beter gedaagd, dan misfchien de beide fchepen te zamen in al den overigen tijd van onzen tocht. Zo onwis is de pelterij-handel op deze onherbergzame kusten.  NOORD.WEST KÜST van AMERIKA. m TWAALFDE HOOFDSTUK. Ontmoeting van twee Engelfche fchepen. Algemeen verflag van de Noord-West Kust van Amerika en van derzelver Bewooneren. Vertrek naar de Sandwich - Eilanden. Verrichtingen en ontmoetingen aldaar. Algemeen Bericht van dezelve. Voortbrengzelen, Taal, Kleeding, Sieraden, Werktuigen en Geaariheid der Eilanderen. Reis naar China. Aankomst en verrichtimen te Macao. Vertrek naar Wampo. Gelukkige aankomst van de Koning George aldaar. V(7ij vervolgden nu onze reis naar Koning GeorvesSound van den 3 tot den 8 zonder eenigerhande ont- ' moering, zijnde reeds den 6 op de Breedte dezer plaats geweest, doch door tegenwind en ftilte non- een goed eind V> estwaards van dezelve. Maar den 8 te tien uur zagen wij een zeil in het Z. O. en ter/hond daar op nog een kleiner bij het zelve. Dit gaf ons eenige hoop, dat zij mogelijk de Koning George niet de groote boot zijn konden; en vermits wij duidelijk zagen dat zij op ons aanhielden, bleven wij onzen koers O. N O vervolgen. Nader bij ons komende, bevonden wij dat het onmogelijk Kapt. portlock zijn konde, vermits het kiemfte vaartuig voor de groote boot veel te groot wasen nu maakten wij allerhande gisfingen, wdke fchepen en van w ken landaart het zijn mochten. Kapt. dixon omtrent dit laatfte begeerende onderricht te worden, caf bevel om te wenden en liet eene fchoot -te Ifwaard doen; welk fein het kleinfte fchip terftond heanw oordde en de vlag van onze Maatfchappij opheischre. Wij praaiden dezelve te twaalf uur en verftonden -tot onze groote feujdickap dat zij van Londen kwamen en van onze Maat- 1787. Oogstmaand.  êoo REIZE naar du Oogstmaand. Maatfchappij uitgerust waren. Het fchip heette de Prins van Wallis: Kapt. collinett en de floep de Prinzes Roijal, Kaptein duncan. Wij hadden het genoegen om in het algemeen den welftand van onze vrienden in Engeland te vernemen, doch maar weinige van ons kregen zulke bijzondere berichten, als wij wel gewenscht hadden: terwijl men had verwacht dat wij in het laatfte van dit jaar op de Rivier van Londen zouden terug keeren. _ Deze fchepen waren in Herfstmaand 1786 uit Engeland gefeild en hadden op het Statenland eene factorij opgerigt om eenen voorraad van Robben vellen en traan optedoen. Van daar waren zij met den meesten fpoed regel recht naar Koning Georges-Sound gelievend, zonder eenige plaats tusfchen beiden aantedoen; op welken langdurigen tocht de fcheurbuik tot eene groote hoogte onder het fcheepsvolk geklommen was, en offchoon zij gelukkig niemand verloren hadden, waren er toch vele zeer langzaam herfteld. Op ons onderzoek naar den koers, welken zij na het omzeilen van Kaap-Hoorn gehouden hadden, verftonden wij dat zij op 116 Gr- W. L. de Linie gepasfeerd waren en op die hoogte veel al met flappe veranderlijke winden en gedurige ftilten hadden moeten zukkelen, onder zeer deinzig en zoel weder en fterken regen, waar door zeker de zware ziekte veroorzaakt wierd, welke zedert bij hun heerschte. Wij pasfeerden de Linie in Grasmaand 1786 genoegzaam op dezelfde lengte en troffen insgelijks flappe veranderlijke winden en dompig zoel weder tot dat wij veel verder naar het Westen kwamen, wanneer wij wederom eenen beftendigen pasfaat wind kregen Dit deze omftandigheden is het baarbhjkehjk, dat mén dezen koers behoort te vermijden, en Kaptein dixon was van oordeel dat de fchèpen naar de NoordWest Kust van Amerika beftemd, na het omzeilen van Kaap-Hoorn, best zouden doen om regelrecht naaide  NOORD - WEST RÜST van AMERIKA. 2o r Marquefas te zeilen, alwaar zij niet alleen verver.chingen zouden kunnen opdoen, maar wanneer zij tevens ' ook Westelijk genoeg zouden zijn opgezeild om fa het voortzetten van de reis die Itichtftreken te raisfen, welker ongezondheid de ondervinding nu meermalen geleerd had. Voorts verfbnden wij, dat zij zich bijna een maand in Koning Georges Sound hadden opgehouden, Zonder er evenwel veel uit te richten; door dien Zij er een fchip vonden, genaamd de Imperial Eagle, Kapt. berk lei; het welk in Slachtmaand 1786 uit Ostende vertrokken, en ongeveer een maand voor hun in Koning Georges - Sound gekomen was. Kapt. berk lei maakte grooten ophef van de menigte voortreflijke vellen, welke hij aldaar gekocht had,^ en er is in de daad reden om te geloven, dat hij tamelijk gelukkig geweest was. In den Zomer van het jaar 1786 waren twee fchepen van Bombaij in Konings Georges-Sound geweest en hadden er eenen van hun volk achtergelaten , wien Kapt. berklei hier aantrof, die er ons het volgende van verhaalde. Deze man, uit Triand geboortig en john m' keij genaamd, was in dienst van de Oost-Indifche Maatfchappij naar Bombaij vertrokken, en had zich aldaar als Chirurgijn laten aannemen op de Kaptein Cook, welk fchip nevens de Experiment in 1785 tot eene reis naar de Noord-West Kust van Amerika werd u;tgerüst, en in het laatst van Zomermaand 1786 in Koning GeoraesSound aanlandde. Zeer ziek zijnde aan eene purperkoorts, werd hij aldaar achtergelaten, tot herftel van zijne gezondheid , op aanhouden van den Opperkoopman der beide fchepen. Deze verzocht hem dat hij de taal van bet land wilde leercn cn zich van de goede genegenheid 'der inboorlingen verzekeren, ten einde hen, te overreden, om in gevalle er andere fchepen mochten komen, geene vellen aan dezelve te verkoopen, maar die te bewaren tot de aanflaande lente, wanneer zij hem wederom zouC c den 178/. jogstmaa  REIZE naar de 17*7- , Oogstmaand. den afhalen. De beide fchepen hadden toen zes honderd beste Zee-Otter vellen opgedaan, en waren vervolgens naar Cooks-Rivier gezeild. In Oogstmaand 1786 vyas Kapt. hanna met de Zee-Otter uit China m Koning Georges-Sound gekomen, en had john m' keij aangeboden om hem aan boord te nemen; doch hij had zulks afgeflagen, zeggende dat hem de gedroogde _ Visch en Walvisch traan begon te lusten, dat hij met zijne levenswijze te vreden was, en met groot genoegen tot net volgende jaar zoude overblijven, wanneer men hem ongetwijfeld zoude komen afhalen. Vervolgens hadden de inboorlingen hem zijne kleederen afgenomen, en gedrongen om zich naar hunne dracht en morsfige levenswij/te fchikken. Daar en tegen was hij thans hunne taal volkomen meester en met hunnen inborst en geaardheid door en door bekend. Hij had ook meermalen tochten landwaardsin gedaan, omftreeks Koning Georges-Sound, en was niet van gedachten dat eenig gedeelte van dezelve tot de vaste kust van Amerika behoorde, doch dat het veel eer eene aaneenfchakeling was van afzonderlijke Eilanden. rT Ondertusfchcn verzekerde ons de Heer etches, die een broeder was van onzen voornaamften reder, en zien op de Prins van Wallis bevond, dat men op het verhaal van dezen m' keij juist niet veel ftaat kon maken- dat hii een zeer onkundig jong mensch was, en dikwijls zich zelf had tegen gefproken; dat men1 ei■evenwel volkomen geloof aan geven konde, wat het voegen naar de levenswijze der inboorlingen betrof , want dat hl er even haveloos en vuil had uitgezien a,s de ergfte van allen. Zijne kennis van de taal was merkelijk geringer dan hij zich liet voorilaan, en hij ook met zoo bijfter vergenoegd met zijnen toeftand; vermits hij het aanbod van Kapt. berkleij, om hem aan boord te nemen gretig aamam en wel op zijn fchik fcheen met WfMldaE hij zulk eenc °n£enoeseiijke plaats m  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 203 lang ftond te verlaten. Evenwel indien hij Hechts een gewoon verftand bezat, moest hij toch beter met deze menfchen 'bekend geweest zijn, door het verblijf van ruim een jaar, dan een ander die deze plaats maar voer een poos bezoekt met mogelijkheid kan wezen, en gevolglijk lijdt het geen twijfel of Kapt. berkleij moet veel nut van hem gehad hebben in zijnen handel met de inboorlingen. Onze ontmoeting met deze fchepen was intusfehen een groot geluk zo wel voor hun als voor ons. Het gene wij van hun vernamen, maakte het onnóodig voor ons om Koning Georges - Sound aantedoen ; en daar Prins Williams-Sound hunne naaste beflemming was, , konden wij hen onderrichten dat zij in dién oort niets te verwachten hadden, en hun daar en tegen die plaatzen opgeven, waar zij de meeste kans zouden hebben om pelterijen te vinden. Inzonderheid drong Kapt. dixon bij hun aan, om dë Noord-Oost zijde der Koningin Charlotta's Eilanden aantedoen, als ook het daar tegen over liggende 'land, welk wij voor de vaste kust. hielden. De beide Kapteins en de Heer etches kwamen des avonds bij ons aan boord, en bleven er den ganfehen nacht om geen tijd te verliezen, maar zich eene kaart van de kust te vervaardigen en alle naricht te bekomen, welk wij in ftaat waren hun te geven. Des anderen daags morgen namen wij met drie hartelijke hoezees affcheid van onze vrienden, en wenschten hun geen minder geluk in den handel dan wij getroffen hadden. Waar na wij elk onzen koers vervolgden, zij naar de Koningin Gharlolta's en wij naar de Sandwich - Eilanden. Eer wij echter de Noord-West. Kust van Amerika voer de laatfte maal verlaten, zal het den lezer niet onaangenaam zijn, hier nog eenige bijzonderheden omtrent dezelve aantetreffen. Voor den laatften tocht van Kapt. cook naar den Stillen Oceaan, was dit gedeelte vari de kust weinig of Cc ï niet OoTStrnriiid.  soa REIZE naar »e Oogstmaand. niet bekend. De beroemde Rusfifche Zeeman beerino deed dit land aan op 58° 28' NB. en ankerde op 590 18' doch het uitgegevene verflag van zijnen reistocht is zeer gebrekkig en onnaauwkeurig. De Spanjaarden zijn naar alle gedachten bekend met de kust een weinig ten Zuiden van Koning Georges - Sound en omftreeks KaapEdgecombe; op welke beidé plaatzen zij in het jaar 1775 ten anker gelegen hebben: maar er is reden om te denken, dat hunne kennis zich ook tot die bijzondere plekken bepaalt. De plaatzen, welker ligging van Kapt. cook met zekerheid bepaald werd, waren Koning Georges - Sound, Prins Williams-Sound en de Rivier naar hem genoemd: en de menigte pelterijen, welke hij in deze Baaijen vond, gaf ongetwijfeld de eerfte aanleiding tot het aanvangen van den handel in dezelve. Onze mededingcren uit de Oost-Indien hadden hunne kundigheden hier omtrent gewisfelijk uit dezelfde bron geput; en dit was in zekeren opzicht voor ons niet ongelukkig. Want, daar zij geen pelterijen op andere plaatzen, dan welke door Kapt; cook vermeld waren, dachten te vinden, hielden zij zich te vreden met het gene zij aldaar konden opdoen; terwijl wij gevolglijk, op andere oorden moeften gaan zoeken, of met ledige handen naajr huis keeren. Langs dezen weg vonden wij de Koningin Charlotta's - Eilanden welke onze vurigfte verwachtingen overtroffen en grooter menigte opleverden, dan misfchien eenige andere tot hier toe bekende plaats. Dat wij tot de Geographie dezer kust veel toegebracht hebben, zal niemand ontkennen: met dit alles blijft er nog veel overig, en wij weten er in de daad, nog zoo weinig van, dat het zelfs eenigermate twijfelachtig is, of wij wel eens de vaste kust gezien hebben. Zeker ;s het, dat dezelve vol Eilanden ligt; maar toekomende reizigers zullen moeten uitmaken of eenig land, daar wij dicht bij geweest zijn, waarlijk bet vaste is. Zo veel ' 0 - k nn-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 205 kunnen wij echter verzekeren (en dit is voor deze onderneming van het grootfte aanbelang), dat de pelterijhandel onuitputlijk is, overal waar ingezetenen zijn, en deze zijn niet bepaald tot eene bijzondere ftreek, maar overal langs de kust in ftammen verfpreid, welke door toekomftige handelaren verdient nagezocht te worden van 40 tot 61 Gr. N. en van 126 tot 155 Gr. W. L. Deze uitgeftrekte landftreek heeft, met weinig uitzondering, het aanzien van een aaneengefchakeld bosch, als zijnde bedekt met verfchillende zoorten van dennenboomen, met elzen, berken, hazelaar, en velerhande heesters tusfchen dezelve. De valleijen en lage gronden, welke op de zon liggen en voor den wind gedekt zijn , brengen wilde Aalbeden, Kruisbeziën, Bramboozen en vele andere bloemboompjes voort. Het verrotte mos en de afval der boomen, maken op de hoogten eene zoort van mest, welke door het fchielijk fmelten van de fneeuw veeltijds in de valleijen neergefpoeld wordt, en zich daar met een ligt zand vermengende, eene goede aarde vormt, in welke onze meeste tuinvruchten zeer wel zouden kunnen verbouwd worden. De luchtsgefteldheid is er, gelijk men denken, kan, niet overal gelijk, doch naar ons gevoel, zelfs in Koningin Georges-Sound minder zacht dan in Engeland: althans de bergen van eene gematigde hoogte blijven eialtijd met fneeuw bedekt. • De verfchillende zoorten van Vogelen en Visfchen welke wij hier vonden, zijn van tijd tot tijd, in ons verhaal opgenoemd; en welke viervoetige dieren zich hier ophouden, is uit de door ons gekochte vellen blijkbaar. Bij de ingezetenen zagen wij geene andere beesten, dan eene zoort van zeer groote honden, welke' naar den wolf zweemden en zeer tam fchenen. Metalen en bergftoffen worden hier buiten allen twijfel gevonden. Wij hebben reeds opgeteekend dat wij aan Cooks-Rivier' fteenkolen zagen. Potlood en roode oker, fchijnen de C c 3 voor- 1787. Oogstmaand.  Oogstmaand, £3Ö REIZE NAAR I) E voornaamde verwen te zijn, waarmede de inboorlingen het aangezicht en het lijf befchilderen. Emüekjk zagen wii gfeÈrl groote koperen kransfen te Norfolk - Sound en aan de Koningin Charlottas - Eilanden; welke van geen buitenlandsch maakzel fchenen, maar door de ingezetenen in dier voegen zamen gebogen te zijn, om dezelve als een fieraad om den hals te dragen. Welk getal van inwooneren deze kust bevat is met gemaklijk met eenige zekerheid te bepalen maar volgens eene gemaatigde berekening zullen er toch ten minften tienduizend zijn. Naar het uiterlijke aanzien zoude men indedaad mögen gisfen, dat zij veel fterker m getal waren; vermits de vrouwen , naar de menigte kleine kinderen bij eiken ftam te oordeelen ongemeen vruchtbaar fchijnen, en het volk ontheven is van die lange reeks van ziekten, welke de weelde en de onmatigheid onder befcnaaider natiën hebben doen geboren worden. Maar men moet daarentegen bedenken, dat de naburige Hammen gemeenlijk met elkander in oorlog zijn, welke zo door den aart hunner wapenen als door den noesten inborst van het volk aan menigen het leven moet kosten; behalven dat men met reden mag onderftellen, dat er velen op zee omkomen, vermits zij er zeer verre ingaan om te visfehen en hunne kanoes met geene mogelijkheid overeind kunnen blijven, wanneer er fchielijk kwaad weder opkomt. Deze omftandigheden ftrekken gewisfelijk tot vermindering det volkrijkheid en leveren eene _ genoegzame reden op waarom dit land zo dun bevolkt is. De menfchen zijn over het algemeen van middelde o-rootte, recht en tamelijk wel gemaakt van leden. Ve.en onder de bejaarde lieden waren mager en wij zagen er volftrekt niemand, die zwaarlijvig kon heeten. De heden van beide kunne zijn opmerklijk geteekend door de hoog uitftekende kakebeenen en kleine oogen. Eene neiging tot onreinheid en morsflgheid heerscht over de ganfche kust. De eigenlijke kleur van het volk is niet gemakhjk te be*  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 207 palen; doch uit de weinigen die wij tamelijk beider onder het oog kregen te oordeelen, zijn deze Indianen maar zeer weinig donkerer van verw dan de. Europeanen. Het hair -van beide kunne is lang en zwart en zoude hun in de daad fraaij liaan, zonder de menigte fineer en rooden oker, welke zij er altijd invrijven; doch nu geeft het hun niet alleen een walglijk aanzien maar ook een veilig verblijf aan bet ongedierte. Nu en dan echter hadden de vrouwen bet hair betamelijk opgedaan, wanneer zij het van voren naar achteren kamden en aldaar in eene korte trens opbonden. Het jonge volk heefc geen baarden, 't welk wij in het eerst geneigd waren aan een natuurlijk gebrek van hair aan de kin toetefchrijven; doch wij zagen dra onze misvatting, vermits de mannen van meer jaren niet alleen goede baarden maar zomwijlen ook. lange knevels droegen. Bij nader onderzoek ontwaarden wij dat de jonge lieden de hairtjes uittrekken, en niet lieten grocijen voor dat zij tot meerder jaren gekomen waren. In hunne kleeding is geringe verfcheidenheid. De mans dragen algemeen rokken van zodanige vellen, ajs de zinnelijkheid hun ingeeft of de jacht oplevert; en zomwijlen een losfen mantel over de fchouderen geflagen en met dunne lederen riemen vastgebonden. Daarenboven dragen zommigen, die wat bcfehaafder zijn, inzonderheid aan Cooks. - Riyier, een fmal Huk bontwerk om hun midden, wanneer de hitte van den dag hen den rok doet afleggen of zij genegen zijn om denzelven te verkoopen,. De kleeding der vrouwen verfchilt cenigzins van die der mannen. Haar onderkleed is van dun" gelooijd leder gemaakt en bedekt het lijf van den hals tot den enkel, zijnde op verfcheidene plaatzen gebonden om het te doen fluiten, Hier over dragen zij een ftuk gelooijd leder als een voorfchoot, welk niet hooger reikt dan het midden, en .dan nog het opperkleed genoegzaam als dat van de mans gemaakt cn gemeenlijk ook van. gelooijd leder. Want Oogstmaand.  208 REIZE NAAR DE Oogtsmaand' Want de vrouwen waren niec gefield op bontwerk, vermits zij hare kleederen niet gaarne willen misfcn en de mans echter altijd aandrongen om dezelve te verkoopen , wanneer er iets aangelegen was. Het gedrag van de vrouwen was over het algemeen betamelijk ea zedig gelijk het behoorde. Veelligt zoude men denken dat de kinderen dezer Wilden van hunne vroegfte jeugd het vrije en onbelemmerde gebruik hunner Jeden mochten genieten; doch het tegendeel was veelal waar. Er werden drie ftukken boombast indiervoegen zamengehecht, dat zij zo wat 'naar eene ftoel geleken, waarin het kind in vellen gewonden, geleid en zo ftijf vastgemaakt werd, dat het zelfs met fpartelen niet uit die houding kan komen: en de ftoel is zodanig gemaakt dat het kind niet behoeft losgemaakt te worden om aan de borst of ander zins gevoed te worden. De Indiaanfche minne bedient zich van zacht mos om haren zuigeling te reinigen, doch geeft er zo weinig acht 'op, dat de kinderen er dikwijls deerlijk uitzien ; zoo zelfs dat wij aan jongens van zes of zeven jaren meermalen nog duidelijke merktekenen van dit verzuim befpcurden. De wijze van zich te vertieren verfchilt op de onderfcheiden plaatzen veel meer dan de kleeding. Bij voorbeeld, de opening of tweede mond even boven de kin , fchijnt bepaald tot de mannen van Cooks - Rivier en Prins Williams - Sound; terwijl het houten fieraad in de onderlip alleen gedragen wordt van de vrouwen aan het gedeelte van de kust tusfchen Port Mulgrave en de Koningin Charlottd' s - Eilanden. Kralen waren ook in de ecrstgemelde Baaijen in grooter achting, dan ergens elders op de kust, zo verre wij geweest waren. Deze werden hier ongetwijffeld ingevoerd door de Rusfen, die reeds vele jaren geleden aanhoudend met deze menfchen gehandeld en meestal kralen in ruiling gegeven hebben. Indien wij dus naar dezen regel willen oordeelen over de  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 209 de regelrechte gemeenfchap der Rusfen met deze kust, mogen wij vasrftellen, dat zij nimmer ten Oosten van Kaap Hinchinbrook geweest zijn; het welk ook om andere redenen niet onwaarfchijnlijk is. Er worden ten miniten twee of drie verfchillende talen _ op deze kust gefproken , welke echter naar allen fchijn vrij algemeen verftaan worden : of fchoon, indien wij her oude Opperhoofd van de Koningin Charlotta"sEilanden moeten geloven, zijn volk volilrekt niets verftond van de taal welke door de inboorlingen van de Oostelijke kust, die wij voor het vaste land hielden, gefproken wierd. Alle deze talen lijken zeer ruw en moeijhjk om uittefpreken, want fchoon zij vele vokalen hebben , worden de woorden eerder door de tanden en lippen dan met de keel uitgefproken. Tot eene proeve voegen wij hier bij de namen der enkelde getalen, welke bij de inboorlingen van Prins Withams - Sound, Norpolk-bound en Koning Georges - Sound in gebruik zijn en waarvan de laatstgemelde door een vriend van het fchip de Prins van Wallis z^n medegedeeld. Prins Williams■ Sound Norfolk-Sound. King Gehesen Cooks-Rivier. Sound? Een, Asthknach. Tlaasch. Sorwock Twee, Malchnach, 'iaasch. Athiac. Drie, Pinglulin. No„sch. Cat/d. \ier, Staachman. lackoon. Moo. \ijf, Tdlchmkn. Kieuw. Soutcha. Zes Ingluhn. Cüetuschush. Noctpoo. Zeven, 1 konden wij Tatauschush. Athlaooo. Acht, \ met te we- No'fha ujchush. Jtk quelL Negen,) ten krijgen. Kóoschush. Sa va, quell. Tien, Coblin. Chincart. Highhoo. D d De- Oogstmaand.  aio REIZE NAAR. DE 17*7. Oogstmaand. Deze woorden zijn zoo veel mogelijk overeenkomftig met de uitfpraak des lands gefpeld; riogthans konden wij dezelve maar niet recht zoo als de inboorlingen uitfpreken. Daarentegen hadden de ingezetenen van Cooks Rivier het volmaaktfle fpraakvermogen, dat wij ergens aantroffen of vermeld vonden. Zij zeiden de moeijlijkile Engeljche woorden zeer gemaklijk na, en in het bijzonder ook die, welke met de th beginnen of eindigen; waartoe de Euiopeanen gemeenlijk buiten ftaat zijn. Bij het gene reeds van de kanoes gezegd is zullen wij hier flechts nog bijvoegen, dat de kleinen in CooksRivier achttien of negentien voeten lang zijn en aan beide einden omgebogen, op de wijze als de hals van een vedel: ze worden zamengefteld uit krommers van dunne latten, en met Robben vellen overtrokken. De jacht- en vischgereedfchappen zijn met ftroppen en boven op vastgemaakt zo dat zij dezelve kunnen opvatten , zo dra zij de prooij in het oog krijgen. Deze kleine kanoes worden met kleine tweebladige riemen geroeijd en het volk weet dezelve met veel behendigheid te bellieren. Behalven de verfierzelen, van welke wij reeds gewaagden, maken de Indianen nog veel werks van maskers of momaanzichten en velerhande znorten van mutzen, welke alle met verfchillende beeltenisfen befchilderd zijn als van Vogelen, Dieren, Visfchen en zomtijds ook met beeldingen van Menfchen hoofden. Zij hebben ook vele dezer afbeeldingen in hout gefneden, waar onder wij er zagen die waarlijk niet Hecht uitgevoerd waren. Alle deze fraaijheden zijn bij hun in hooge waarde, en in nette vierkante doozen gepakt, om dezelve gemaklijk te kunnen medevoeren. Zo dikwijls eene groote partij met ons zoude handelen, kwamen deze kostbaarheden altijd eerst voor den dag en de voornaamfte perfoonen vertoonden zich in hunnen ganfchen opfchik voor dat het gezang begon. Bovendien trok het Opperhoofd, die beftendig als Voorzanger fpeelde , een grooten rok aan   JSrOB.t'O JjK s OXJND  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. au aan van gelooijd Elanck vel gemaakt, met één, twee of drie rijen Vogelnebben of gedroogde Bezien van onderen bezoomd, welke bij elke beweging een rammelend geraas maken. Voorts had hij dan in de hand een ratel of ook wel een zeker ander ding ten zelfden gebruike, van eene ronde gedaante, en niet wel van een voet middellijns, zamengefteld uit drie dunne rondgebogen ftokskens, aan welke eene menigte Vogelnebben en gedroogde Bezien zijn vastgemaakt. Het Opperhoofd weet dit zonderlinge werktuig met groote luchtigheid te fchuddeii en daarmede, zo hij waant, de muziek niet weinig te verfraaijen. De gezangen beflaan gemeenlijk uit verfcheiden coupletten , welke alle met eene rei eindigen. Het begin van elk couplet heft het Opperhoofd, alleen aan, waarna de mans en vrouwen invallen en met octaven zingen; terwijl zij met de handen of riemen zeer geregeld de maat flaan. Ondertusfchen fchudt het Opperhoofd met den ratel en maakt duizend wonderlijke grimatfen , zingende bij tusfchenpoozen op andere nooten dan de overigen. Welke vreugde gemeenlijk een half uur, zonder tusfchenpoozen, voortduurt. Tot eene proeve voegen wij hier nevens eene zang der Indianen van Norfolk Sound op noten gefield, welk wij gedurende ons verblijf aldaar meermalen hoorden zingen. Offchoon wij niet durven zeggen, dat de elve volmaakt naauwkeurig is, zal men echter zich daardoor een beter denkbeeld van de toonkunst der bewooneren van de NoordWest Kust van Amerika kunnen vormen, dan wij met eenige befchrijving konden geven. Men moet er aanmerken, dat zij eene groote verscheidenheid- van liederen hebben-, doch de/elve altijd op de zelfde wijze zingen. Of zij zich van eenigerhande beeldfpraak bedienen om het geheugen van de gebeurtenisfen te bewaren, kunnert wij niet verzekeren; offchoon de menigvuldige gefchilderde Vogels en' Visfchen en de uitgehou ven af,>celd; gen Van Dieren en Menfchen misfchien deze onderftelling zouD d 2 den ; '787. j Oogstmaand.  212 REIZE NAAR DE 1787. Oogstmaand. 1 den kunnen wettigen. Een groot gedeelte van het gemelde fnijwerk was waarlijk kunltig gemaakt en de evenredigheid wel in acht genomen, het welk iets buitengewoons is onder een volk, welk voor het overige van alle maatfchaplijke befchaving nog zo verre af is. Men moet echter aanmerken dat deze kunst hier niet meer in hare kindsheid is. Kaptein Cook ontdekte bij deze menfchen reeds liefhebberij voor fchilderen en beeldhouwen , en zij bedienden zich ook toen reeds van ijzeren werktuigen. Voorts zijn hunne mesfen zoo dun, dat zij dezelve op allerhande wyzen buigen, en er dus evenveel gebruik van weten te maken als of zij een ganseh itel timmermans gereedfchap ' bezaten. Wanneer het ijzer op deze kust voor het eerst is ingevoerd konden wij niet ontwaren, doch het is gewisfelijk reeds lang geleden en waarfchijnlijk hebben zij het van de Rusfen gekregen; hunne gereedfchap pen waren ten minden zekerlijk van geen Engehch maakzel. Een fteenen bijl, zo als de Nieuw-Zeelanders gebruiken, was het eenige. werktuig, dat wij er, buiten de ijzeren, vonden. # Het kunstvermogen van dit volk bepaalt zich echter niet alleen aan het mijden in hout of het teekenen op boombasten, maar zij vervaardigen ook eene zoort van geftreepte dekens of wollen mantels, wel wat gelijkende naar onze paardedekens: en deze fchijnen niet geweven maar geheel en uit de hand gemaakt en even wel keurig gewerkt. Naar ons vermoeden, maakten zij deze mantels van de wol der dieren, welk zij op de jacht vangen: dezelve worden zeer in waarde gehouden en alleen bij buitengewoone gelegenheden gedragen. Behalven de bonte rokken en mantels, welke de gewoone dracht uitmaken, hebben zij nog wijde rokken, die bepaaldelijk voor den krijg gefchikt zijn en van geloonde Elands vellen gemaakt worden, die zij dan dubbeld en zomwijlen drie dik dragen. Voor wapenen gebruiken zij fpietzen aan ftokken van zes tot,acht voeten lang,    NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 213 lang, en eene zoon van dolk, welke zij in eene lederen fchede om het lijf dragen: aan deze dolk is een lederen ' riem vastgemaakt met een gat er in om den middenften vinger doortcfteken, waarna zij den riem om de vuist binden en dus den dolk zo vast maken "dat de ftrijder zijn geweer niet dan met het leven verliest. Het voedzel der ingezetenen, gedurende de winter, beftaat voornamelijk uit gedroogde Visch; maar wanneer de jachttijd aankomt; hebben zij grooter verlcheidenheid, waaronder gebraden Robben vleesch voor de grootfte lekkernij gehouden wordt. Zij boden het ons zomwijlen aan en wanneer wij er hun voor bedankten, bekeken zij ons met een mengzel van verbaasdheid en verachting. In de lente, of, zo men wil, in den zomer zijn hier velerhande kruiden, welke de inboorlingen met grooten fmaak nuttigen; en in Norfolk - Sound vonden wij de Savanna of wilde Lelie in grooten overvloed. Hoe zeer deze arme Wilden, betreffende hunne zeden in het gemeen, in waarheid nog in den ftaat der onbelchaafd;te woestheid zijn , kunnen zij zich echter in eene bijzonderheid , op eenen gekunftelden fmaak , in gelijkheid met de befchaafder natiën, beroemen, te weten in het fpelen ; 't welk hier , naar evenredigheid, tot geene mildere hoogte gedreven is, dan in onze fatzoenende gezelfchappen. Het eenigfte' fpel , welk wij hier zagen, beftond uit tweeënvijftig kleine ronde ftukskens hout , ter grootte van een vinger, en .met roode verw ieder verfchillend geteekend. Hiermede' fpelen zij onder hun beiden en het fpel beftaat in dezelve in velerleij ftanden te plaatzen, doch een duidelijk begiip konden wi; er niec van krijgen. De man, welken wij te Port Mulgrave aan boord hadden, verloor met dit fpel, een mes, eene fpeer en verfcheiden toes, in minder _ dan een uur, en fchoon dit verlies ten minsten gelijk _ ftond met dat van eenen Engelfchen fpeler, die zijn landgoed verliest , verdroeg de arme knaap D d 3 zijn 17B7. Oogstmaand.  Oogstmaand. Herfstmaan' 5 2I4 REIZE NAAR DE zijn ongeluk echter met groot geduld en gelijkmoedigheid. Zij berekenen den tijd naar de Maan, en het geheugen van aanmerkelijke gebeurtenisfen, wordt gedurende één geflacht, gemaklijk bewaard. In den pelterij-handel zijn ce Zee-Otter vellen de voornaamfte waar. Welke goederen de inboorlingen liefst in ruiling ontvingen, is telkens gemeld; wij voegen er dus alleen bij, dat in Koning Georges-Sound genoegzaam niets dan koper gezocht wordt. De zaag, hoe zeer een der nuttigde werktuigen voor deze Indianen, was bij hun zoo weinig in aanzien, dat zij er geen Robben vel voor verkoopen wilden; doch de tijd en het nut zal hun buiten twijfel de waarde van dit en de andere werktuigen, welke wij op deze kust gelaten hebben, eindelijk wel beter leeren kennen. Wij onthouden ons van alle gisfingen omtrent den oorfpronk van dit volk en van waar zij naar deze kust verhuist zouden zijn, en keeren tot het verhaal van onze reis te rug. 1 Zedert den 9 van Oogstmaand, wanneer wij de Ame* rikaanfche kust verlieten , gebeurde ons niets meldenswaardig, tot den 5 der volgende maand, toen wij het Eiland Owhijhee in het gezicht kregen. Onze vaart van de Amerikaanfche kust naar de Sandwich- Eilanden, was dus verre de voorfpoedigfte, die wij op onze ganfche reize °-ehad hadden; als hebbende dezelve in minder dan ééne maand volbracht, terwijl wij ten minften op vijf weken ftaat maakten. Ondertusfchen hadden wij dubbelde reden om de Voorzienigheid daar voor te danken, vermits de fcheurbuik zich reeds fterk onder het volk begon te verwonen; zoo dat cr baast niemand geheel vrij was, en zommigen reeds buiten ftaat waren om het fcheepswerk te verrichten : en dit alles niet tegenftaande eene gansch niet - fpaarzame toedeeling van alle dienftige middelen. Gedurende ons verblhf op de kust, had het volk eene groote menigte Heilbot voor zich ingezouten, en ver-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 215 vervolgens altijd bij voorkeus daar van gegeten, in de plaats van gezouten fpek of vleesch, welk zij konden krijgen: of nu dit geitadige en misfchien onmatige gebruik van zoute Visch de ziekte fpoediger heeft doen uitbreken, mogen des kundigen beflisfen. Den volgenden dag, 'smorgens vroeg, zagen wij reeds een aantal kanoes van land komen, en hielden daarop bij om er mede te kunnen handelen. Het volk bracht ons Varkens en Potatoes in overvloed, en was even zeer op ijzer gefield als te voren; offchoon wij vreesden dat de Imperial Eagle en andere Bengaalfche fchepen, welke hier aangeweest waren, den handel zouden bedorven hebben. Te tien uur hadden wij eene overgrote menigte kanoes bij ons, en de Indianen waren zeer vurig om hunne waren te verkoopen. Vele klommen met dat oogmerk langs de zijden op het fchip, anderen ook uit loutere nieuwsgierigheid of om het eene of andere te kunnen kapen. Een van de laatfle zoort nam zijn flag waar, terwijl alle man druk aan het handelen was, om een vuurijzer van de fmitze te nemen, en er mede over boord te fpringen. Wij riepen hem meer dan eens toe om het ons weder te geven, maar om niet; de knaap zwom er mede weg en fcheen wonder, opzijn fchik met den behaalden buit. Hij fprong vervolgens in eene kanoe en meende weg te roeijen. Maar de Kaptein befloot eens een voorbeeld aan hem te Hellen^ te meer om dat wij onmogelijk met zulk eene menigte volks konden handelen, zonder gedurig voor diefftallen bloot te ftaan, indien wij dezen ongeflraft lieten ontkomen. Er werden gevolglijk eenige fnaphanen op hem los gebrand, en wij zagen terftond dat hij erg gewond was, en fterk bloedde. Na eene korte poos haalden wij zijne makkers over, om hem bij ons aan boord te brengen, wanneer wij bevonden dat de kogel het onderfte kakebeen geraakt, en ook de bovenlip befchadigd had. Onze Heelmeester verbond de wonde zo 1787. Herfstmaand  2l6 REIZE NAAR DE 1787. Herfstmaand 9 zo goed hij kon, en wij zonden den armen drommel daar op weg, doch hij verzogt vooraf den Kaptein om een toe, welke hem ook gegeven werd. De overige Indianen waren door dit voorval, niet met al fchroomachtig geworden; maar handelden aanftonds wederom met ons, als of er niets gebeurd was. Het was ons oogmerk niet om ten anker te komen; en dus bleven wij Hechts een paar dagen af en aan houden om Varkens , Potatoes en al het touw dat wij krijgen konden te koopen, welk laatfte ons van groot nut was, om allerhande reepen van te maken. Den 9 maakten wij zeil naar- Woahoo, alwaar Kaptein dixon zich van hout en water voorzien wilde, en wij den volgenden morgen ten anker kwamen, fchoon niet met oogmerk om er lang te vertoeven; vermits wij door de droevige ondervinding wisten, dat het onmogelijk was om hier eenigen tijd te liggen, zonder de kabels te befchadigen, zo wegens den kwaden grond, alsdoor de hooge Zee, welke ten Z. O. in de Baai loopr. Wij kregen wel dra eenige kanoes bij ons, welke wij om water terug, zonden ; doch maar weinige bracl ten ons iets aan, dewijl alles naar hun zeggen, '' getaboeerd was. Tegen den avond kregen wij meerder bezoek doch voornamelijk van vrouwen, die voor den nacht een bedgenoot zochten; zoo dat wij voor het tegenwoordige onze behoeften niet konden vervullen, offchoon zii die genegen waren , om hunnen troost bi de vrolijke . ei-fes van Woahoo te zoeken, geene reden van klagen hadden. Des anderendaags 'smorgens, kwam de oude Vriend, de 'Priefier met zijn- gewoon gezelfchap, ons een bevoeltbrengen, en hij berichtte ons dat de H oning ons eerst? wilde be-coeken, voor dat de inboorlingen o s water en; levensmiddelen zouden mogen brengen. < m reeks den middag echter kwam taheüïehre reeds aan boord, met vele Grooten en zi nen neef jaro, die zedert wij hem gezien hadden nog kloeker geworden was, doch ." wiens  ïnOORD - WEST KUST van AMERIKA. z:7 wiens vel op vele plaatzen met eene zoort vaa witte fchurft bedekt was, welke wij eerst voor het uitvverkzel van zijn Yava drinken hielden; maar hij gaf ons te kennen, dat deze uitflag zeer gemeen onder "hun uitbrak en bij hem althans niet van het gebruik der Yava voortkwam, daar het voor zulk een jong mensch, als hii, ongeoorloofd was dezelve te drinken. De Koning bracht ons een fchoon Varken en ettelijke Kokosnooten ten gefchenke, doch gaf tevens genoeg te kennen , dat hij zijn gedrag omtrent ons meende interichten naar de wijze waarop wij hem ontvingen, en dat onze behoeften zouden vervuld worden naar mate onze gefchenken hem gevielen. Hij vroeg meermalen naar Kapt. portlock en fcheen zeer begeerig om denzelven te zien. M ij a r o en vele andere hoofden vroegen ook naar paapaaa, en zij fchenen met genoegen te vernemen, dat hij zich te Atoui ophield. Toen taheeterre zijne nieuwsgierigheid voldaan , en Kaptein dixon hem eenige toes en andere kleinigheden ten gefchenke gegeven had, ging hij naar land en wij ondervonden aanftonds de goede uitwerking onzer milddadigheid, komende de inboorlingen met hoopen ons water brengen; zo dat wij voor den avond veertien vaten gevuld hadden. Met het aanbreken van den volgenden morgen hadden wij wederom zoo vele kanoes rondom ons dat wij metter haast alle onze ledige vaten vol kregen en vele arme Indianen hunne kaïabasfen in zee uitgoten, vermits wij niet meer bergen konden. Wij gaven toen ons verlangen naar hout te kennen; waarop onze vrienden naar wal roeijden en binnen het uur ons lustig begonnen te voorzien. Zij brachten ons tevens overvloed van een zoort van vrucht, welke veel naar de kale perzik geleek , zijnde zappig, verkoelende en van eenen aangenamen fmaak. Van Varkens en groente voorzagen zij ons fpaarzamer; maar wij hadden er ook geen gebrek aan en den voorraad te Owhijhee opgedaan, op verre na niet opgebruikt. OtnEe ftreeks Herfstmaand  sr8 REIZE NAAR Dl 178?. Herfstmaand 13 ftreeks den middag ontvingen wij wederom een bezoek yan taheeterre met zijn gevolg, die ons nu twee Varkens en wat Kokosnooten vereerde. De Smit toevallig aan het werk zijnde, liet Kapt. dixon eene Pahou of piek voor den Koning vervaardigen, waar over hij zeer te vreden was; zo dat hij ons zijne vriendfchap op de openhartigfle wijze betuigde en ons beloofde om Kapt portlock, bij deszelfs aankomst, van alle de voortbrengzelen des Êbands ruim en rijkelijk te voorzien. Genoegzamen voorraad van hout en water opgedaan hebbende , gingen wij den 13 met het aanbreken van den dag naar Atoui onder zeil; doch de oude Priester met zijn gevolg bij ons aan boord gebleven zijnde, deden wij eenige gangen in de Baaij, vermits wij den ouden man, buiten noodzakelijkheid ongaarn naar Atoui wilden medenemen. Tegen zeven uur kwam echter de kanoe van den Priesterbij ons; en een oogenblik later zagen wij des Konings kanoe in grooten haast afbeken. Weshalven wij zeil minderden om hem intewachten. Toen de Koning aan boord kwam, fcheen het hem leed te doen, dat wij Woahoo zoo fpoedig Honden te verlaten, en hij poogde ons te beduiden dat zijne tegenwoordige komst geen ander oogmerk had dan om ons vaarwel te zeggen. Wij meenden echter gemakkelijk te kunnen zien, dat het belang hem voornamelijk tot ons gevoerd had en dat hij ons ongaarn van het Eiland zag vertrekken, na allé onze behoeften zoo knaphandig vervuld .te hebben, zonder op nieuw eenig gefchenk te ontvangen, offchoon hij , om de waarheid te zeggen, er niet regtflreeks om vroeg. Alleen gaf hij herhaaldelijk te kennen , dat het aan zijne onmiddelijke bjvekn Avas toetsfchrijven, dat wij het benoodigde hout en water zoo fchielijk hadden ingekregen; en dat hij de zelfde oplettendheid voor popote hebben zoude, wanneer deze hier aanlandde. Hij zeide dit laatfle met zoo veel nadruk, dat Kapt. dixon hem eenige bijlen en zagen ten gefchenke gaf, waarmede bij onbedenkelijk in zijn fchjfc was.. Wij  KOORD -WEST KUST van AMERIKA, St9 Wij zeilden thans niet ver van de plaats waar de Koning zijn gewoon verblijf hield: gevolglijk bleef hij nog eenigen tijd aan boord en fcheen veel vermaak te fcheppen in het fchip onder zeil te zien. Terwijl wij genoegzaam voor den wind zeilden, gaf Kapt. dixon den Stuurman last om van tijd tot tijd opteloeven en wederom aftezakken, het welk zeer des Konings aandacht trof en zijne verbaasdheid en verwondering opwekte. Eindelijk tegen den middag vlak tegen over Whljteetee Baalj zijnde nam taheeterre zijn affcheid en verliet ons onder vele vriendfchaps betuigingen en het herhaalde geroep van Proha of ik wensch u goede reis en gunfligen wind. Den 16 waren wij aan de oostzijde van Atoui flechts een paar mijlen van den wal en hielden het onder denzelven langs om in Wijmoa Baaij te komen; hoewel wij wegens de flappe en veranderlijke winden vreesden ons oogmerk niet te zullen bereiken. Intusfchen kwamen ons reeds eene groote menigte kanoes op zijde, met Taro en Potatoes, welke wij voor fpijkers kochten. Velen van het volk waren zeer verheugd met ons weder te zien^ en de mcesten vriegen ook naar popoto, met eene zichtbare verlegenheid, dat zij hem niet in ons gezelfchap vonden. Op ons vragen naar abbenooe en deszelfs zoon tahiree, vertelde men ons dat zij zich beide te Oneehow bevonden. Tegen den avond kwam onze oude vriend langbeen aan boord, en was zoo verblijd met zijne oude vrienden weder te ontmoeten, dat hem de traanen langs de wangen biggelden en het vrij lang duurde, eer hij volkomen bedaard en tot zich zeiven gekomen was. Vervolgens verftondcn wij van hem dat abbenooe en deszelfs zoon niet gelijk men ons verteld had op Oneehow maar wel degelijk te Atoui aan het flrand waren. Intusfchen werd het dood ftil en wij lieten dus • het anker vallen, waarna tahiree kort daarop bij ons kwam, en ons op het vra::en naar abbenooe, een treurige gefchiedenis verhaalde, welke hier op nederE e a kwam ; 1787. Herfstmaand 16  2SO REIZE NAAR DE 1787. Herfstmaand 17 kwam, dat er na ons vertrek een fchip te Atoui gekomen was, welks Kaptein de inboorlingen kwalijk behandeld en er zelfs verfcheiden doodgefchoten had; zo dat zijn vader deswegens niet bij ons durfde komen , vermits hij het fchip op den verren afftand niet kende. Kapt. dixon gaf hem toen te kennen, dat hij verder hoegenaamd geenen handel zoude veroorloven voor dat abbenooe aan boord geweest was; waarop tahik.ee teritond eene kanoe afzond om zijn vader te gaan halen, en tevens een fein opheischte om hem te doen weten dat hij veilig komen konde. Het een en ander had de verlangde uitwerking, vant in minder dan een half uur hadden wij het genoegen van onzen goeden vriend a bbenooe bij ons aan boord te zien, terwijl het hem niet minder aangenaam was zijne oude kennisfen weder te vinden, offchoon het hem fpeet, dat Kapt. portlock, of popote gelijk hij hem noemde, niet tevens bij ons was. Uit het gene tahiree ten aanzien van het vreemde fchip verteld had, neigden wij om te denken dat het Kapt. meares zoude geweest zijn, en dat dezelve met de ingezetenen gefchil gekregen had, te meer vermits Kapt. dixon hem had aangeraden om boven alle de andere Eilanden Atoui aantedoen. Toen wij er abbenooe naar vroegen, berichtte hij ons, dat de Nootka, twintig dagen geleden, van Atoui vertrokken was, zijnde de Kaptein een Enou of kwaad mensch, die hoegenaamd geen gefchenk gegeven had, offchoon men hem met alle ververfchingen, welke het Eiland opleverde , in overvloed gerijfd had. Het was ons oogmerk niet om hier langer te vertoeven, dan noodzakelijk was om ons wel te voorzien van Varkens en zo vele groenten als het fcheepsvolk uit den goeden zoude kunnen gebruiken: en dit fcheen ons waarlijk niet lang te zullen ophouden, want den volgenden morgen waren wij reeds vroeg omringd van kanoes vol Taro, Potatoes, Kokomooten en Zuikerriet, waarbij vele nog  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 221 nog zeer fchoone groote Varkens hadden, inzonderheid die van abbenooe, tahiree, langbeen en de oude toe-toe, of hec opperhoofd, welke ons zo ruim met Taro voorzien had. Wij kochten op dit pas meerder Varkens, dan wij gevoeglijk levend konden medevoeren, en de Kapt. liec er dus zo veel flachten en iazouten, dat wij er twee vaten mede vulden.' Des anderen' daags fmorgens hadden wij reeds vroegtijdig het dek opgepropt met gasten; want niettegenftaande wij fteeds, gedurende ons verblijf aan deze Eilanden de gewoonte gehad hadden om maar weinige menfchen op het fchip toetelaten, konden wij zulks ditmaal kwalijk vermijden, inzonderheid vermits Kaptein portlock thans niet bij ons was en wij, zo veel in ons vermogen was, gaarn iedereen wilden verplichten, die aan een van de fchepen eenigen kleinen dienst bewezen had. Onder deze menigvuldige^ bezoekeren had tahiree ook zijne vrouw en twee kleine jongens medegebracht, zijnde de oudfte een vlug knaapje van vier jaren en hec kleinfte nog op 's moeders armen. Zij was eene fraaije zedige vrouw en fcheen hare kinderen met eene waare moederlijke tederheid gadetcflaan. Tahiree, ó;n zijn hof bij den Kaptein te maken, noemde het oudfte kind popote naar Kapt. portlock en het jongde ihtteana naar Kapt. dixon. Abbenooe berichtte ons dat de Koning insgelijks voornemens was om ons dezen voordenmiddag te bezoeken, en omftreeks tien uur verfcheen taaaiu" in eene groote dubbelde kanoe , verzeld van eene tweede , waarin zich zijne dochter en twee nichten bevonden. Met gevolg van deze groote perfonadien was zeer talrijk en voerde bij het aan boord komen, een keeva, of zangftuk, uit, welk alles overtrof, wat wij van. dien aart aan deze Eilanden gezien hadden. De Koning toonde zich, grootelijks verblijd met" ons weder te zien en vrieg zeer bijzonder naar popote; Ee 3 toen 1787. Herfstmaand 18  222 REIZE naar de Herfstmaand toën wij hem te kennen gaven dat wij niet langer vertoeven wilden, dan noodig was om eenigen voorraad optedoen, fcheen hij zeer bezorgd om ons met alles wat het Eiland voortbracht, te gerij ven ; gelijk alle de Opperhoofden indedaad elkander de loef zochten aftefteken om onze verfchillende behoeften fpoedig te vervullen, zo dat zij in de drukte der welmeenende en vriendelijke dienstbetooningen, zelfs hun eigen belang fchenen te vergeten. Onder de menigvuldige blijken van goedaardigheid en toegenegen oplettendheid, welke wij op dat pas van de Opperhoofden in het algemeen ontvingen , verdient de handelwijze van langbeen in het bijzonder gemeld te worden; vermits dezelve hem waarlijk eer aandeed en zelfs een mensch van beter opvoeding ■ en fijner gevoel tot lof zoude verftrekken. Langbeen was, gedurende ons vorige verblijf te Atoui dikwijls bij ons aan boord geweest en daardoor met al het fcheepsvolk bijzonder bekend. Uitteraart nieuwsgierig en tot onderzoek geneigd, nam hij thans de gelegenheid waar om bij hetzelve te gaan en allerhande vragen rakende de reis te doen. Tusfchen deks komende vond hij den Timmerman , die een geruimen tijd aan eene flepende ziekte gezukkeld had en toen zeer zwak en erg was. Deszelfs bleek gelaat en uitgeteerd lighaam deden den goeden Indiaan gevoelig aan. Een traan van medelijden {loop ongevergd langs zijne wangen en hij begon hem over het ongemak te onderhouden op een toon van teder medelijden. Vervolgens hem zeer zwak en krank vindende , wreef en drukte hij hem de zenuwen en fpieren van de beenen en dijen en zocht hem naar zijn vermogen op alle wijzen te troosten. Eindelijk liep hij naar boven, riep om zijne kanoe en roeijde met overhaasting naar land, zonder van iemand op de Kompanje affcheid te nemen, gelijk hij anders gewoon was; doch hij kwam kort daarna terug en bracht een fchoonen Vogel  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 273 gel met zicb, welken hij terftond aan den Timmerman liep geven, zeggende, dat hij dien zonder uitftel moest 1 doen klaarmaken en dat hij hoopte. dat dezelve hem in een dag of twee zoude doen herftellen: toonende hij dus door dit gedrag, dat deze volkeren er verre af zijn om de fijner aandoeningen der menschlijke natuur niet te gevoelen. Tegen den middag kregen wij eene frisfche koelte uit het Noorden, van welke Kapt. dixon zich gaarn wilde bedienen o.n het anker te ligten en de reis voorttezettcn; doch onzen voorraad van groente overziende, oordeelde hij het noodzakelijk dien nog wat te vermeerderen , niet alleen ten gebruike van het Scheepsvolk maar ook om de Varkens te voeden, waarvan wij er grooten en kleinen, een tachtig aan boord hadden. De Koning werd zodra niet onderricht van het gene wij van nooden hadden , of hij ging terftond met alle de Opperhoofden naar land , met belofte om Ons fpoedig Arou Arou of Taro in overvloed te brengen. Intusfchen lieten wij het anker ligten en alles klaarmaken om zee te kunnen kiezen; en te drie uur keerde de Koning met onze andere vrienden terug, elk eene dubbelde kanoe met Taro en Zuikerriet geladen medebrengende; zo dat wij nu ruim voorzien waren van alles wat het Eiland opleverde. De groote fpoed waarmede wij deze laatfte Taro opdeden en hunne gulhartige en edelmoedige handelwijze in ons dezelve aan boord te brengen , gaven ons eene aangename verwondering; en de Kaptein was ook niet traag om daaraan met gefcbikte vereeringen te beantwoorden. Hij fchonk den Koning eene pahoa, een grooten baaijen mantel met lind omboord en eene zeer groote toe; al het welke hém zoo wel aanilond dat hij zich misfchien voor den grootflen Vorst des aarbodems begon te houden. De overige Opperhoofden werden .voorts alle met ïoes, bijlen en zagen , volkomen naar hun genosgen befchonkcn; en de Dames,. waarvan wij er 1787. lerfstmaand  1737Herfstmaand .224 .REIZE naar d e er een groot getal van hoogen rang aan boord hadden, werden ruimfchoots met knoopen en kralen opgefchikt: kortom de ganfche menigte was volkomen vergenoegd en ieder wist niet genoeg hoe zijne weltevredenheid en dankbaarheid best te betuigen. Voor dat wij deze Eilanden geheel verlaten, zal het den lezer niet ongevallig zijn hier nog ettelijke bijzonderheden omtrent dezelve en derzelver bewooneren aantetreffen. Deze Eilanden werden ontdekt van Kaptein cook, op zijne laatfte reize naar de Zuidzee, en kregen van hem den naam van Sandwich Eilanden , ter eere van zijnen bijzonderen Patroon, den grave van sandwich, die toentertijd aan het hoofd der Zeezaken was. Eene ontdekking alleen genoeg om zijnen naam onfterflijk te maken, doch welke tevens zijnen ontijdigen dood veroorzaakte; daar hij, in een gefchil met de inboorlingen van Owhijhee, zijn roemrijk leven eindigde. De Sandwich Eilanden liggen tusfchen 180 54' en 22° 15' N. B. en 1540 56' en i6ou 24' W. L. en zijn elf in getal; Owhijhee , Mowee, Ranai, Morokinne, Tahoaroa , Woahoo , Atoui, Oneehoura , Nehow of Oneehow, en Tahoura. Owhijhee ligt het verfte naar het Z. O. en de overigen {trekken zich in de opgegeven orde genoegzaam naar het N. W. uit. Mowee, 't welk op Owhijhee volgt, fchijnt een twintig mijlen lang te zijn en heeft, volgens het verflag van Kapt. cook, eene uitmuntende Baai aan de Oostzijde, welke wij het vorige jaar door tegenwind belet wierden inteloopen. Tahoaroa en Morokinne liggen tusfchen Mowee en Ranai en zijn Hechts tuingronden, welke wij niet kunnen zeggen bewoond te zijn. Ranai is merkelijk kleiner dan Mowee , doch heeft genoegzaam dezelfde voortbrengzelen, welke deze Eilanden in het algemeen opleveren. Morotoi, welk daar aan volgt is vrij gelijk aan Mowee. Woahoo volgt in grootte op Owhijhee, zijnde meer dan der-  NOORD-WEST KOST van AMERIKA. 2*5 dertig mijlen lang en op het breedfte wel twintig mijien diep. Atoui li..t meer dan een graad ten IN. W. van Woahoo ^ en is ongeveer dertig mijlen lang en op zijn meest vijfden mijlen breed. Oneehoura, tusfchen Atcuï en Onééhow" gcl'égen~, is zeer klein en brengt voornamelijk Yams voort, Oneehow is veel grooter en ongeveer den mijlen lang. Tahowa, het Westelijkte van de groep, is zo veel wij wéten onbewoond. Over het algemeen zijn deze Eilanden bergachtig en zommigen zelfs daardoor aanmerkelijk. Kaptein king fchat Monahaah en Monaroa, twee bergen van Owhijhee, vrij wat hooger dan de beroemde piek van Tenerijfe, en het hooge land van Mowee fchijnt maar weinig lager dan een van beiden. De toppen der gemelde bergen zijn altijd "met fneeuw bedekt; maar de menigvuldige welbebouwde teellanden aan den voet en het weelderige loof der . boomen, welke op derzelver zijden groeijen, vernietigen alle denkbeelden van den winter. Het gezicht der Eilanden, in het algemeen, is niet minder verfcheiden en behaaglijk. Langs de Kust is her land gemeenlijk dicht bezaaijd met Dorpen, welke tegen de verfchroeijende hitte der zon door de uitgefpreide takken der Kokos, Palm, Nagel, Peper, Moe .bezien en andere boomen befchaduwd worden. Warneer het Oog dieper Jahdwaards in weidt, trekken talrijke teelgronden , op de regëlmatigïte wijze aangeleid, de opmerkzaamheid tot zich; tot het landfehap eindelijk door de bergen gefloten wordt, welke tot boven aan den kruin met het groen eener altoosduurende lente bekleed zijn. Alhoewel deze Eilanden tusfchen de keerkringen gelegen zijn, hebben wij echter doör de ondervinding' geleerd, dat er geene Pasfaatwinden heerfchen, inzonderheid ten Westen van Woahoo. Het weder is. er dikwijls ook zeer veranderlijk; en een ander zeer groot ongemak dezer Eilanden is het gebrek aan een goede Haven. In de Zomermaanden echter kunnen de fchepen te OwhijF f hei 17S7. ; Herfst.naand  1787. Herfstmaand 42f5 REIZE NAAR DE hee in cle Karakakooa-Baai, en te Atoui in Wijmoa* Baai veilig genoeg liggen. De lucbtsgefteldheid is er genoegzaam dezelfde als op de overige Lilauden tusfchen dc Keerkringen. Gedurende ons verblijf was dc middelbare hoogte des Thermometers 80 Graden. Owhijhee is- ver het best voorziene Eiland van allen<, waar van wij onder anderen gewisfelijk deze reden kunnen geven; dat fchoon het Eiland grooter is., dan de beiden grootfte van de overigen zamen genomen, de inwooners er naarmate van deszelfs uitgeftrektheid ook even talrijk zijn, en zelfs zo het ons voorkwam nog talrijker.; gevolglijk wordt het land er meer algemeen bebouwd, dan op de andere Eilanden; en van daar die overvloed van Groenten, welke men. hier aantreft. liet groote aantal fchoone Varkens en de overvloed van Gevogelte, welk hier gevonden wordt, maken het zeer verkieslijk Owhijhee aantedoen. Onder de veldvruchten zijn er de Potatoes, Pifangs en de Broodvrucht in den grootlen overvloed; Taro is er fchaarfc'her en tevens minder, goeds IJams zijn er cok niet veel te bekomen.. Atoui is, ten aanzien van ververfchingen, gewisfelijk het tweede in rang, en zelfs, in, zommLje opzichten, boven Ow'iijhec te keuren. Het 1 au vele fchoone Varkens, den grootfen overvloed, van uitmuntende Taro benevens Potatoes cn Pi ang opleveren. Kokosnooten vindt men er ook in grooter menigte, dan misfchien oj-> alle de andere Eilanden te zamen; als mede de ruimte van zeer goed zout, 't welk inzonderheid te fade komt om Varkensvleesch tor lch.cepsvoorrr.ad inteleggem Voeg hier bij dat men er zeer gernakli k voortreflidc water kan bekomen, als ook brandhout ten rhiafïen tot dagclijkscli ger rijf. De Opperhoofden zijn er gemaklijk in uwe belangen over. te halen, en langs uien weg zijn er vele zaken met de grootue. orde en gefchiktheid aftedoen. • ma-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. Uf IFor.hoo, fchoon merkelijk minder dan een der beide,, reeds gemelde EiLnden, ten panden van Varkens of ] veldvruchten, verdient echter buiten alle tegenfpraak in de ccrftè plaats genoemd te worden, wanneer het er op aankomt om zien van de noodwendigfle behoeften, als water en hout ie voorzien; en wij hadden reden om te denken, dat hec binnen «weinige jaren, in het fïuk van vruchtbaarheid Atoui zal evenaren. Hec volk fci ijnt er in eenen hooQen graad met eenen geest van verbetering bezield te zijn; en het was in waar leid verba end om te zien, welk een verfchillend aanzien vele breken van dit Eiland thans opleverden, in vergelijking van toen wij hier voor de eerde maal ankerden. De Baai, in welke wij lagen, en JVhijteetee- B 'at in het bijzonder, waren als bezaaijd met nieuwe Plantaadjen, welke op de regelmaatigfte wijze aangelegd waren, en zich reeds in een bloeijenden ftaat vertoonden. Oneehow verdient opmerking wegens de roote menigte van voortreffelijke ljanis, welke er geteeld worden; ais mede wegens een zoeten Wortel, fee genaamd, weïkè gemeenlijk ter dikte van een mans vuist groeit doch zomtijds veel grouter is, en van de inboorlingen gewöottelijk gebakken te koop gebracht wordt. Van dezen Wortel, welke van eenen voebcigen en kleverigcn aart is, kan men, door eene gefebikte behandeling, /eer goed Bier brouwen. De overige Eilandm leveren alle eenige Varkens op, benevens Potatoes, Broodvrucht, Taro, Pi-' fangs en Zout: welk laatfte de-e Eilanden verkiesli ker «laakt boven Otahchi, of eenige der fcho ne ! ilanden ■in het Zuidelijk gedeelte der rille Zee, welke geen van^ allen deze zo nuttige waar voortbrengen. \ arkens en Honden zin de een file viérvoeti e dieren, welke wij cr zagen. De laarten fchenen een basterd zoort te zin, ver van vernuftig en loom', met fmalle puntige ooren, welke naar voren ltonden. F f 2 Er '1787. -lerftsmsand  22.8 REIZE NAAR ü E 1787. .Herfstmaand Er is insgelijks geene groote verfcheidenheid van Vege* len. Boomloopertjes zo de reeds befchreven rooden, als eene andere zoort met eene. ligt groene borst, en ligt .bruine rug en vleugelen, maken het grootfte getal uit. Men vindt er voorts Eenden, Zee-Zwaluwen en Uilen. Keerkring- en Fregat Vogelen worden in grooten getalle op het onbewoonde Takoura uitgebroeid, en menigvuldig van de inboorlingen, gevangen. Onder de Visfchen, welke men hier menigyuldigst aantreft , zijn de Dolphijnen , Stekelbaarzen en Haaijen. Deze laatften zijn er in groote achting, waarfchijnelijk wegens dc tanden en de fpijze welke zij aan de towtow.s of het gemeene volk verfcliaffen, voor wien de beter zoorten van Visch verboden kost is. Op de bergen dezer Eilanden groeit overvloed van hout van verfchillende zoorten, waar onder er twee uitmunten, de éene naar' Mahoganij en de andere naar Ebbenhout zwemende, Hoe veel inwooneren deze Eilanden bevatten, is niet wel met zekerheid te bepalen. Kaptein king rekent het getal op vier maal honderd duizend, doch met allen eerbied voor zulk een achtingwaardig gezag, fchijnt deze opgave echter merkelijk overdreven, gelijk men 'ook uk andere derBelijke trekken in dezelfde reisbefehrijving kan opmaken. Toen Kapt. cook voor de eerfle maal Aioui aandeed, fchatte hij het getal der in vooneren van. dat Eiland op dertig duizend in de önderftelljng dat er zestig dorpen waren en ieder van dezelve .vijf honderd menfchen bevatte. Deze berekening loopt ge-vbfelijk te hoog. Ond'ertü'sfchen gaat Kapt. king nog verder, -en Helt het getal der inwooneren van Atoui op vier en vijftig duizend,- het welk zekerlijk de. helft te veel is. Indien wij derhalvcn zijne overige berekeningen op .gelijken . voet verminderen en het gansch ge al der inwooneren op twee maal' honderd duizend" Hellen, zullen wij' ongetwijfFekl hét aaaste aan de 'waarheid komen. . , i Deze  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 229 Deze menfchen zijn in hunnen aart en neigingen niet beledigende of kwaadaardig, maar vriendelijk en' met "Mgt geraakt of oploopende. In hun doen zijn ze levendig en vrolijk, altijd gereed 'om zelfs aan vreemdelingen alle kleine dienden, welke fn hun vermogen Zijn, te bewijzen, en in alles wat zij ondernemen ijverig en voortvarende. Wanneer zij aan iemand gehecht zijn, is' hunne vriendfchap zeer .bedendig; en zij laten zich niet. gemaklijk verleiden om de belangen van iemand, voor wieri zij eenmaal achting hebben opgevat, te laten varen. Maar in tegenoverfielling van deze goede hoedanigheden, kan men niet ontkennen dat zij zeer diefachtig zijn en niet fchroomen om te kapen , zo dikwerf zich de gelegenheid voordoet. .Evenwel, doen dit voornamelijk de towiows, en wegens onze onvolmaakte kennis van 'hunne gewoonten, kunnen wij ook niet zeggen, in hoe verre zij_ het Helen misdadig rekenen. Met alle hunne geneigdheid echter om te delen, zagen wij nimmer een voorbeeld van oneerlijkheid, ingevallc er iets aan hun opzicht werd toevertrouwd, van hoe veel waarde het ook voor hun zijn mocht. Hunne taal is zacht, .vloeijende en rijk in klinkers. In hunne onderlinge gefprekkeu fchijnt dezelve zeer woordenrijk en zij fpreken ongemeen glad: maar als zij tegen ons fpraken, bedienden zij zich alleen van die woorden, welke de nadruklijkde en meestbeduidend te waren, met opzetlijke achterlating van dc menigvuldige voorzetzelen en koppebvoordjes, welke, zij In hunne onderlinge,gefprekken bezigen-- Om den lezer een beter denkbeeld van deze taal te geven,, dan door eenige om fch, rij ving te bekomen is, voegen wij hier-nevens, een kleine °lijst van woorden, welke wij gedurende ons verblijf aan deze Eilanden geleerd, hebben.. - Tante, een. Echtgenoot. ' Whaheene, een rouw.. Ff'3 Ma- iZ?z*. Herfstmaandj  230 REIZE NAAR DE '1737. Madooa tank, Herfstmaand Madoaa whaheene, Tfth tank, T'uu whaheene, Tiu, Mij re, Aree, Towiow, Ta na, Boa, Manu, Eiha, Wh rre, Neehu, To, Vij, Taro, Boe, Maia, Mano, Pat ai, Oufe of Ooughe, Malama, Maheina, Booboo, Poveema, Hou, Mattou •> Araia, To heidij, Pahou of Pahoa, Tooheihe, Ava, MatanOy Avahat Toa, Vader. Moeder. Broeder. Zuster. Kind. Koning. Opperhoofd. een Haaf of huisbediende. Meefter. Varken. Vogel. Visch. Potatoes. Kokosnooten. Zuikerriet. Water. een wortel dus genoemd. Taro-podding. Pifang. een Haai. Zout. Zout. de Zon. de Maan. een knoop. een aantal knoopen aan een fireng, een fprker. een Vischangel. een vederen halsfrrik. een waaijer of vliegen klap. een piek. hout. een dronkenmakende Wortel, een pefcbenk. een kanoe. een riem. Tifo,  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 231 1787. Herfstmaand Tibo, Fle dirro, Tabahou, Tab00, Tour 0 r Toe, Mar ow, Ahou, Er ou,. Mij tij,. Areea, Fe emij, Mere Mere,, Ar re, Areuta Abbobo , Heeva, Ete, Nooe,~ Ge, Moe, Porore, Pooni ne, Meme,. Tooii, Füne hone, Paha, Ar ou arou,. Emoioo, atdtte 'matte, Gure,. Ow'iijioenao , Pooia poota, een Kalabas. ga omlaag. een emmer of puts. een verbod. touw. een fteen als een fchaaf-ijzer of een plat ftuk ijzer. een zoort van doek welk de mannen dragen. een lap doek, welke de vrouwen om haar midden dragen. kwaad. goed. terdond. kom hier, breng hier. laat mij zien. ga heen, vertrek. aan ftrand. morden. een choorgezang, rei. klein. groot, gij- ft apen. hongerig. ziek. zijn water maken, zijn gevoeg doen. groeten. 't kan zijn, misfchien. in menigte. oud. verlieten. dood, dooden. eene weigering. hoe is uw naam. een gat. ■ ' _ ' Pootte  Herfstaiasno Poone poone, Ti&i, Carnet, ' ^ Tor o., Hak, Areena, Ahorn,r Ahqnou, Heem, ' In het opfchrijven dezer woorden is de fpelling zo veel mogelijk naar de uitfpraak gevolgd; met dit alles is het zeer waarfchijnlijk dat vele van dezelve in eens anders ooren zeer verichiuend zullen klinken. Met de eigen namen der Opperhoofden is het even eens gelegen. Alleen willen wij er nog bijvoegen, dat wanneer de toon op de letter .a valt, dezelve gemeenelijk volmondig wordt uitgefproken. Het volk is over het algemeen van middelbare grootte en tenger, doch recht en wel gemaakt van leden, bnkelde onder de grooten helden wat naar het zwaarlijvige , inzonderheid de voornaame' vrouwen, welker vel ook leniger en zachter is dan van het gemeene volk; doch men moet dit tocfchrijven aan de minder beweging, en de onbepaalde vrijheid om. alles te eeten. Hunne kleur is in het gemeen Kastanje bruin; echter zijn er zommïge blanker vrouwen, en deze hebben zeer kleine en fraaije banden en vingeren. De beide kunnen gaan nakend, het midden uitgezonderd. De mannen dragen eene fmalle lap doek , zo veel even genoeg is, om de fchamelheid te bedekken; maar de Ahou, of het bekleedzel der vrouwen, is veel grooter en reikt gemeenlijk van de heupen tot op het midden, der dije. De een leugenaar, een bedrieger, een. l" , twee.' c" 1 . ."Wl/Ol 6H! vier. ' vijf:'J zes. 'Zeven, acht. negen, .tien.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 233 De mannen laten den baard groeijen; en het hair mijden ze aan de beide zijden kort aan het hoofd af, doch van het voorhoofd tot achter in den nek laten ze het lang groeijen, min of meer in de gedaante van een helm. De vrouwen fnijden het van achteren glad af, gelijk ook den kruin; en van het voorhoofd ftrijken zij het op, gelijk een Engelfche pethmaitre zijn toupet, en befmeerenhet veeltijds met. kokos-olie en eene zoort van kalk, uit fchelpen vervaardigd, het welk er eene zandige onaangenaame kleur aan geeft. Zomwijlen dragen zij tot beraad een bloemkrans, naar ieders zinnelijkheid, op het hoofd. In flede van een armband dragen zij eene fchelp om het gewricht gebonden, en hare verzotheid op dit fieraad bracht de knoopen bij deze vrolijke meisjes zoo hoog in achting. De hals is insgelijks met velerhande lchelpen opgefchikt, welke zij aan ilrengen rijgen op de wijze van een halsfnoer. Doch de fraaijfte opfcbik van de vrouwen is de Araia, of een halsftrik van de veelverwige vederen der roode boomloopertjes, welke zoo net en effen op een fnoer vastgemaakt zijn, dat de oppervlakte zo zacht en gelijk is als fluweel, en door de fchitterende kleuren der vederen een even rijk en fraaij aanzien heeft. De mutzen en mantels der mannen overtreffen echter dit alles in zwier en fchoonheid. De mantels zijn in het gemeen van fatzoen als de Spaanfche. De grond is van netwerk, en de vederen zijn er in ruiten of driehoeken, beurtlings rood en geel, op vastgemaakt, 't welk een zeer prachtig aanzien geeft. De mutzen zijn in de gedaante van een helm van. teenwerk gevlochten: het opftaande gedeelte, van het voorhoofd tot achter in den nek, is ongeveer een hand breed en gemeenlijk met geele vederen beleid, gelijk de zijden met roode. En deze kap met den mantel hebben hetzelfde, zo niet luisterrijker aanzien, als fcharlaken met goud. Gg De- 1787. Herfstmaand  234 REIZE MAAR DE Herfstmaand \ i Deze waarlijk fchoone fieradien zijn echter fchaarsch en alleen bjnneh het hereik van de aanzieneiijkfie Opperhoofden, die dezelve bij buitengewoone gelegenheden dragen, Anders bedienen zij zich van een minder zoort van mantels., welke Hechts een fmallen rand van roode en geele vederen hebben, en voor het overige met de vederen van den Fregatvogel beleid zijn. Ondertusfchen zijn deze indedaad in eenen hoogen graad zwierige mutzen en mantels niet het eenige blijk van het vindingrijke vernuft.dezes volks, in het {tuk vanpraal en opfchik. Hunne matten zijn met eene netheid vervaardigd, welke het béste Europefche maakzel evenaart, en door verfchillend daarin gewerkte en roodgeverwde figuren, aardig verfierd. Die zij gebruiken om op te flapen, zijn effen en van een grover zoorc, doch niet minder net en regelmatig gewerkt. De ftoffe tot kleeding is nogmaals een zaak, waar op deze indianen niet minder. hunnen fmaak en vindingskragt oeffenen. Zij vervaardigen dezelven van den papiertnoerbezïenboom der Chinezen, en daar dezelve van eene zachte fmeedige zelfftandigheid is, {laan zij dezelve vochtig zijnde, met kleine vierkante {tukjes hout uit tot de breedte van twaalf tot achttien duimen, en drukken dezelve als dan wel met verfchillende. kleuren en een. groote verfcheidenheid van patroonen, zoo keurig net en fraaij, dat geen Londenfche winkelier er* zijn vengiter oneer mede zoude aandoen. Hoe zij dit doek drukken konden wij niet te weten komen, maar alleen dat zij de kleuren trekken uit kruiden, welke in de bosfchen wasfen. Er is nog eene mdere zoort van doek veel fijner dan het evengemelde m tot grooter breedte uitgeflagen. Het zelve is wit en wordt meest van de voorname vrouwen over de Ahou gedragen. Waaijers en Vliegenklappen zijn bij mans en /rouwen in gebruik. De Waaijers worden gewoonlijk gemaakt van de vezelen der Kokosnoot netjes geweven; iet blad is vierkant en de iteel veeltijds met hair verfierd.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 235 fierd. De Vliegenklappen zijn bij uitftek aarrig; het handvat is met ftukskens hout en been om den anderen verherd, 't welk van verre op ingelegd fchrijnwerkers werk gelijkt, en het bovenlte zijn vederen van den Fregat vogel. De vischhaken worden gemaakt van paarloester - fchelpen en zoo ingericht dat zij te gelijk voor angel en voor aas dienen. Die, waarmede men op Haaijen vischt^ zijn veel grooter en van hout gemaakt. Behalven velerhande vischiijnen, hebben zij nog onderfcheiden zoorten van touw uit verfchillende ftoffen vervaardigd. De flechtfte zoorten waren ons zeer dienflig tot het bewoelen der kabels en wij gebruikten de andere tot verfchillende einden. Hunne huizen hebben uiterlijk veel gelijkheid met een hooijberg en worden zeer net gedekt met riet of biezen. De ingang is zoo laag, dat men er genoegzaam op handen en voeten moest inkruipen en voor deur hebben zij geen beter uitvinding dan ettelijke losfe planken. Van binnen houden zij hunne wooningen zeer helder en net; op den vloer ligt een grove mat en daar zij geene afzonderlijke vertrekken hebben , is de flaapplaats gemeenlijk iets hooger en met fijner matten beleid. Het huisraad ftaat op een houten bank en beftaac uit ettelijke Kalabasfen of Pompoenen, houten kommen en fcnotels, welke gemeenelijk alle hunne meubelen uitmaken. Die Varkens of Gevogelte bezitten, houden dezelve in kleine fchuren welke bepaald daartoe zijn ingericht. De wijze r op welke zij algemeen gewoon zijn hunne fpijze toetebereiden, beftaat in bakken , waaromtrent zij dus te werk gaan. Men graaft een gat in den grond diep genoeg om voor oven te dienen; en legt daarin een goed deel heete fteenen, welke wederom met bladeren bedekt worden: hierop legt men vervolgens het gene men verkiest klaargemaakt te hebben; dan wederom bladeren en eindelijk eene nieuwe laag: heete fteenen, Gg 2 waar- 1787. Herfstmaan^.  ér ï7^- Herfstmaand 23<5 REIZE NAAR DE waarna de oven wordt toegemaakt. Als zij een Varken bakken vullen ze bovendien den buik met heete fteenen. Door de gewoonte zijn ze óp deze wijze van koken zoo gevat dat ze juist den tijd weten, wanneer het een of ander gaar is. Ook moeten wij bekennen ' dat zij in het bakken van Taro en Yams ons volk ver overtrotien; gelijk zij ook de jonge toppen van de Taro zo wisten gereed te maken, dat men dezelve zeer o-oed voor groente gebruiken kon; offchoon wij dezelve nimmer zoo konden koken, dat ze ordentelijk eetbaar waren Varkens en Gevogelte mogen alleen van de shees, tL • T-1' ,fpijze Sebruikt worden; en een gebak- Ken Hond is bij hun eene bijzondere lekkernij De> towtows en de vrouwen in het algemeen leven van Visch en fpijze uit het plantenrijk. Eene zoort van Onï"g, V v- 7fr° [Makt haar voornaamfte voedzel uit. Onder de Visfchen houden zij de Bolphin meest in achting en hebben eene uitmuntende manier om dezelve mteleggen en zeer lang goed te houden. Waarom aan de vrouwen het vleescheten verboden is, konden wit met ontwaren. Schaarschheid is zekerlijk de oorzaak niet gelaSi vrouwen der Aree* wordt het zomwijlen toe- De mesfen welke zij gebruiken om de Varkens te Dachten en fchoon te maken zijn van Haaijen tanden gemaakt en zoo ingericht, dat zij er dit werk behendig en lpoedig mede kunnen afdoen. ö De kanoes zijn niet alleen net en kunftig gewerkt maar tevens duurzame proeven van naarftigheid en geduld. Zij worden uit een enkelden boom gemaakt en nFfcnïT 'waaIfutot veertiS of vijfng voeten lang. Het uithollen dezer boomen en de arbeid om dezelven aan de beide einden behoorlijk fpits te doen toeloopen, met hunne ruwe ongefatzoeneerde werktuigen, moet verbazend veel tijds en^ onafgebrooken opmerkzaamheid vorderen. Oe kanoes zijn gemeenlijk een duim dik en met planken;.  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. ken , welke op de zijden er vrij net aangemaakt worden, höoger opgeroeid. De enkelden worden door middel van een uitliggend hout voor omflaan en - de. dubbelden door halfronde riggels, aan de beide einden van de kanoes Hevig vastgemaakt , aan elkander verbonden, Over^ deze loopt een zoort van verdek op het welk de Varkens, groente of andere dingen, welke zij vervoeren willen, geplaatst worden, en het welk 'tevens voor de aanzienclijke lieden van beide kunne eene ger fchikte plaats is om te zitten; terwijl de towtows, die bet vaartuig roeijen, altijd onder in de kanoe zitten. Hunne riemen zijn tusfchen de vier en vijf voeten lang en hebben veel overeenkomst met een Bakkers fchiet* plank. Dit volk is zeer behendig in het Visch vangen, waarvan wij tweemaal een voorbeeld zagen. Op een tijd wanneer er vele Indianen rondom ons fchip waren, kreeg een van ons volk, die met een dunne vischlijn Hond te hengelen, er een grooten Visch aan, en het fnoer, welk door deze eilanders gemaakt was en als eene zeldzaamheid^ befchouwd werd, niet gaarn willende misfen, vierde hij bot, doch durfde het niet wederom inhalen; Een der Indianen verzocht toen om er hem mede te laten omfpringen, en wist den Visch zo te tobben dat hij dien wel ras behouden in de kanoe kreeg, zijnde eene groote Stekelbaars (cavaltie) welke een honderd pond woeg. Op een andermaal raakte een groote Haai vast aan een ligt fnoer -, welk men terftond aan een der Indiaanen overgaf; hij haspelde met de Haai wel twee mijlen ver, zonder het fnoer te befebadigen, en het dier raakte eindelijk los door het recht buigen van den haak. Nog een ander- blijk van het vernuft dezes volks is hun beeldfnijden. Zij hebben onder anderen eene menigte houten beelden van eene menschlijke gedaante; welke zij als Goden vereeren: offchoon er vele reden van Gg 3 twijf- Herfstmaand  ï;87. Herfstmaand 238 REIZE NAAR. DE twijfling is of zij wel hooge achting voor den Gods» dienst hebben , vermits wij eiken God voor ettelijke toes konden koopen. Hunne Yava kommen worden zomwijlen door drie zulke kleine beeldjes onderfchraagd en deze waren zekerlijk het meestcrftuk van hunne beeldhouwkunde. De kommen en fchalen zijn gemaakt van eene zoort van hout, 't welk naar het Ebbenhout zweemt, en voorts zo keurig gefatzoeneerd en zoo glad dat onze Draaijers het kwalijk zouden kunnen verbeteren. De inwooneren dezer Eilanden fchijnen weinig aan ziekten onderhevig. Zij hebben zekerlijk door de ve keering met de Europeanen geleden; doch hunne levenswijze is zoo eenvoudig, dat zij er zich bijna niet aan kreunen en het voor geene zaak van eenig belang fchijnen te houden, Onzes erachtens kwamen hunne meeste ongemakken voort uit het onmatige gebruik der Yava; welke het gezicht verzwakt, het ligchaam met eene zoort van melaatsheid bedekt, het ganfche geitel verzwakt en uitteert, de ledematen' verlamt, eenen vroegtijdigen ouderdom en buiten twijffel den dood zelfs veroorzaakt. Van de Taboo hebben wij reeds te voren melding gemaakt. Zij wordt gemeenlijk opgelegd van de Priesters, en zomwijlen door iemand, die bijzonder daartoe is aangefteld en, de Tonata-mm genaamd wordt. Wanneer eene plek gronds getaboeeerd wordt, is dezelve afgeperkt met roeden , welke naar onze lontftokken gelijken en boven aan van een bos Hondenhair voorzien zijn. Hunne Heeyas of gezangen, zijn niet wel met noten te befebrijven; vermits zij meer naar eene fchielijke en nadruklijke wijze van fpreken, dan naar zingen, gelijken ; en de Zanger meer op de bewegingen van het ligchaam , dan op de buigingen van de ftem fchijnt te letten. De vrouwen hebben gemeenlijk het grootfte aandeel in de uitvoering van deze vermakelijkheid: zij begin-.  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 23? granen het Huk langzaam en regelmatig, vervolgens wordt het hoe langer hoe levendiger en driftiger, en eindelijk loopt het uit op een gefchater van lagchen. Het is zeer klaar te befpeuren, dat deze menfchen niet het minfte denkbeeld van toonfmelting en welluidendheid hebben ; dewijl de toonen en ftembuiging onveranderlijk de zelfde zijn in alle hunne gezangen. Met dit alles fchijnt er in deze opflellen, welke veeltijds op voorvallende gelegenheden gemaakt worden, eenigermate vinding, misfchien wel dichterlijke geest doorteftraien, en bet vreeslijk lagchen onder, dezelve wordt ongetwijffeld door het eene of andere geestige gezegde veroorzaakt. Het oorlogstuig dezer eilanderen beftaat in fpietzen, flingers, pijlen en bogen. De fpietzen of fchichten zijn van eene zoort van Mahoganij hout gemaakt en ongeveer zes voeten lang, van onderen als eene pijl gevederd en van boven puntig toeloopende. Zij werpen dezelve naar elkander, en die 'er in bedreven zijn, weten hunnen vijand op eenen grooten afftand te treffen. Van de ilingers kunnen zij zich insgelijks behendig en met voordeel bedienen. De bogen en piilen zijn van riet gemaakt, doch zoo flap, dat zij daarmede naar ons oordeel niet veel zouden uitvoeren, hoewel wij geene gelegenheid hadden om er bij ondervinding iets van te zien. Zij hebben insgelijks trommen, waarvan zij. ook bij de Heevas gebruik maken. Dezelve zijn twaalf of zestien duimen h'oog, mét. verfcheiden gaten aan de kantenen aan het eene. eind met Varkensvel overtrokken; doch, de klank is dof en naargeestig. Beide gedachten tatoeëren zich, offchoon dit gebruik meest algemeen onder de mannen plaats heeft, welker lighaamen veeltijds op eene aardige wijze geprikt en befchilderd zijn.. Of zulks al dan niet tot eenig onderfcheidend teeken diende, of alleen fraaijheids-halven gedaan wierd, konden wij nimmer • ontwaren. De wijze varj 1787. Herfstmaand  ï7s7. Herfstmaand 240 ïl E I Z naar d tb van groeten beftaat in de neuzen tegen elkander te drukken, het welk voor een wis teeken en eene verzekering van vriendfchap wordt aangezien. De lieden van beide geilachten zijn bij uitftek bedreven in het zwemmen, en het geen zeer opmerklijk is, in het water geheel niet bang op het zien van een Haaij. Wij zagen meermalen Indianen uit hunne kanoes fpringen om het ingewand van Varkens, welk ons volk over boord wierp, wegtegrijpen, op het eigen oogenblik, wanneer een Haaij hetzelve poogde te vatten. Het lijdt geen twijffel of dit< volk heeft eenig denkbeeld van een Opperwezen, of liever het gelooft aan een aantal wezens, welke boven hun verheven zijn. Het 'werk hunner Priesteren beftaat voornamelijk in den eerdienst dezer Goden te regelen en daarin voortegaan, de plechtigheden bij de. begravenisfen te bellieren en waarfchijnlijk bij deze gelegenheden redevoeringen en gebeden te doen. Maar : onzer aller zeer kort verblijf aan land, gaf ons geene gelegenheid om eenige dezer plechtigheden te zien verrichten, waai om wij dezelve liever geheel niet, dan ten halven ■ of verkeerdelijk , willen befchrijven. Er is boven van het opofferen eens menfchen offers gewag gemaakt, en het is volkomen zeker dat dit gruwzame gebruik alnog onder deze menfchen fland houdt; niettegenflaande derzelver goedaartige vriendelijke en mensenlieven de neigingen en niettegenflaande zij buiten kijf menigen graaad nader aan de befchaafdheid gevorderd zijn, dan de arme menfchen, welke wij op de onherbergzame Noord - West Kust van Amerika aantroffen. Wij befluben dit verflag met aantemerken dat Kaptein cook, met het minst twijfelachtige van alle bewijzen, de verwantfehap der talen, getoond heeft, dat de Sandwich Eilanders van de Malayers afflammen en tot het zelfde ras van menfchen behoren, welke Nieuw Zeeland, de Nieuwe Hebriden, de Marquefas en andere Eilanden be-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. q4i bewoonen en zich dus van den 20 graad N. B. tot den 47 Z. B. uitftrekken. Hoe deze Eilanden, welke zo verbazend ver van elkander liggen, hebben kunnen bevolkt worden, is veel moeijlijker optelosfen, dan dezelfde vraag met betrekking tot het vaste land van Amerika; welke echter, niettegenflaande onze tegenwoordige vrij naauwkeurige kennis van dat waerelddeel, de meeste Geleerden al nog verlegen maakt. Keeren wij tot het vervolg onzer reize terug. Na gelijk wij verhaald hebben, van onze goede vrienden te Atoui, op de fpoedigfle wijze, met overvloed van Varkens, Taro en Zuikerriet verzorgd te zijn, oot op zijde, met eene zoort van Tolopzichter om bij >ns te blijven en toetezien dat wij gcenen verboden hanlel dreven. Ondertusfchen wilde Kapt. dixon, hec volk gaarn poedig versch Vleesch en Groenten bezorgen; en draal- ' b de  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 245 de dus niet om zich des aangaande te laten onderrichten , doch bevond fchielijk, dat men met alle mogelijke voorzorg, eene menigte knevelarijen niet wel konde ontduiken: dat elk fchip van de noodige levensmiddelen voorzien wierd door een bedienden, welke een Comprador heette, en die altijd een Cumshau of gefchenk eischte, van drie honderd rijksdalers, behalven' de voordeden welke hij van het verkopen der waaren trok. Deze eisch fcheen ons zoo buitenfpoorig, dat er befloten wierd om dien, zo mogelijk te ontduiken; en een Kaptein tasker van Bombaij, wiens fchip naast ons lag, bood zich vriendelijk aan , om ons dagelijks van rundvleesch te voorzien. Nogthans kon dit niet dan met groote omzichtigheid gefchieden; vermits wij eene Hoppo of Tolboot aan wederzijde van het fchip hadden liggen, met een bedienden er in, welke er voornamelijk hun werk van maakten om te beletten, dat er geen Vleesch aan boord kwam, ten zij het van eenen Comprador geleverd wierd. Ondertusfchen duurde het Hechts tot den 19, toen de Tolbediende, op de een of op de andere wijze er achter gekomen zijnde, daar aan een eind maakte en ons zoude genoodzaakt hebben om gezouten Vleesch te eten, of het gevorderde gefchenk te betalen, indien niet een ander, Kaptein weder de goedheid gehad had, om het ons te bezorgen; mits wij het dagelijks lieten halen en verborgen, hielden, 't. welk ons vervolgens gemeenlijk gelui; te. Den 23 kregen wij bericht van de aankomst der Koning George te Mxao, waar op Kapt. dixon haar met de floep te gemoet ging, en den 25 hadden wij het genoegen, haar naast ons te zien komen, . en onze reisgenooten fris en gezond te vinden. Hh S DER- 1787. Slachtmaand,  U6 REIZE naar d jj 1787. Slachtmaand. Winterm. 3 DERTIENDE HOOFDSTUK. Verdere verrichtingen te Canton. Narichten omtrent Tijana en deszelfs verblijf te Canton. Eenige bijzonheden rakende Canton, benevens de Taal, Godsdienst en zeden der Chinezen. Verflag van het beloop des Feiterijhandels te Canton. Terug reis naar Engeland. 26 vertrokken de beide Kapteins naar Canton, om den verkoop der Pelterijen en het weder bevrachten der fchepen te bevorderen. Zij keerden den volgenden dag terug, hebbende van den Heer drown, Prefident van de Supercargas verzekering bekomen, dat de Superintendent der inkomende rechten, (of john tuck, gelijk hij van de Chinezen genoemd wordt) wel dra bij ons zoude komen, om de beide fchepen te meten, en dat onze zaken als dan fpoedig zouden afgedaan worden. Den a van Wintermaand, werden wij met de tegenwoordigheid van john tuck vereerd, komende bij ons aan boord met een aanzienlijk gevolg, 't welk hem als eenen Vorst eerbiedigde, en toen hij op het dek trad, met eene kniebuiging vereerde. Met dit alles fchijnt dit bezoek eene bloote plechtigheid te zijn, want zij meten Hechts van de fokkemast tot aan het hakkebord en overdwars bij de groote mast, 't welk bun zekerlijk Hechts een zeer onvolkomen begrip van de grootte des fchips kan geven. Des niet tegenftaande vorderen zij voor dit apenfpel, niet minder dan duizend ponden fterling bij wijze van een Haven geld. Zijne Excellentie vereerde ons een paar gemeene buffel - Osfen, acht kruiken vol Samshu, (een zoort van Herken drank, doch zo Hecht, dat wij dezelve over boord fmeten,) en acht zakken jemalen rijst, ieder van veertig pond. Dit  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. H7 Dit werk verricht zijnde, werden de Pelterijen uit de Koning George aan boord van de Koningin Charlotte gebracht, vermits wij onderricht waren, dat voor de lading van elk fchip een Choppe, of Tolboot, moest gebruikt worden, welke op vijftien rijksdalers aankwam; en onze goederen gemaklijk in ééne boot naar Canton konden gevoerd worden; gelijk den volgenden dag gefchiedde Vervolgens werden alle j handen aan het werk gefield, om de fchepen te herilellen en de dekken te breeuven, ten einde eene lading Thee in te nemen. Ook werd het ruim ledig gemaakt , en de watervaten aan land gezonden, om aange uipt en gevuld te worden, terwijl de zeilenmakers de zeilen herflelden en nieuwe vervaardigden. Met alle deze verrichtingen liep de maand genoegzaam ten einde; maar terwijl er aan boord met alle vlijt gearbeid wierd, Honden onze zaken te Canton volmaakt ftil, en er was nog geen enkeld vel verkocht. Bi| den eerften aanleg van onzen fcheepstocht, werd China tot de marktplaats beftemd, waar wij de Pelterijen zouden verkoopen, en men rekende het tevens van groot aanbelang om aldaar de fchepen voor de te huis reize te kunnen bevrachten. Gevolglijk maakte men een beding met de Oost - Indifche Maatfchappij, om de Pelterijen voor een billijken prijs aan haare Supercargas te verkoopen, of tot eene goede gelegenheid in derzelver handen te laten, wanneer zij een zekeren ftuiver ten honderd, van de gemaakte prijzen zouden trekken. Zo dra ons goed dus aan wal en in de Faktorij gebracht was, werd het zelve behoorlijk uitgefchoten en voorts bepaald, dac er 255a Zee-Orter vellen, 434 halfwasfen en 34. Vosfen vellen door den Heer bkown zouden verkocht worden: terwijl het overfchot beftaande uit 1080 Beverftaarten, een aantal lappen van Beverhuiden en mantels, 110 Robben vellen, 150 Landbevers, öo fchoone maniels van Marmotten vellen en eenige anderen, aan de Kapteins 1787. Winterm.  }7%7Winterm. 243 REIZE NAAR DE teins werd overgelaten, om op de beste wijze te verkoopen, en daar uit hunne dagelijkfcbe uitgaven goed te maken. De eerst gemelde partij werd daarop 'terdond aangeooden aan eene Maatfchappij -van rijke Kooplieden, de Hong- Koopheden genoemd, met welke de Oost - Indifche Maatfchappij voornamelijk handelt, en van welke zij al de Thee .en bet Porcelein koopt, welke naar Groot-Brittanje gezonden worden. Wij dachten dat zij ons dezelve tot een goeden prijs en terftond zouden afnemen, doch vonden ons deerlijk in onze verwachting bedrogen, en merkten tot ons nadeel dat onze reeders zich droevig misgrepen hadden, met den verkoop in handen van de bupercargas te geven. Want zo dra deze Hong-Kooplieden onze vellen gezien, en op prijs gefield hadden, durfde geen ander Koopman er aan tarnen. Vooreerst wilde men de partij niet gebroken hebben, en dus waren er behalven de gemelde Kooplieden, maar zeer weinigen die. eene zo groote partij konden koopen, en aandonds betalen. Ten tweeden fchijnt de belasting op de koopgoederen in de Haven van Canton, naar geene vaste regelmaat geheven te worden, maar grootendeels aftehanyen van de genen, die door den Hoppo met de inmanmg belast zijn, en die dezelve naar willekeur hooger 3f lager ftellen. Bij deze lieden hebben de gemelde Kooplieden grooten invloed; en zo dus al de een of mder bijzonder Koopman ons een goeden prijs voor ons ;oed had willen geven, zoude hij echter wederhouden ïijn door de vrees van eene buitenfporige belasting te noeten betalen; gelijk wij in riieer dan een geval ondervonden. Wij bleven dus gedurende de Wintermaand, en een groot gedeelte van Loumaand, ten aanzien van den verkoop mzer voornaamfie goederen, met het mes in den buik Jitten, moetende of het geringe bod der Kooplieden lannemen, of de vellen onverkocht in de handen der supercargas laten; 't welk beide partijen wel wisten-, dat  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 249 -•dat wij, zo mogelijk, gaarn wilden vermijden. Midlerwijl verkochten wij een goed gedeelte van den uitfchot met aanmerkelijk 'voordeel , als de Beverftaarten voor twee rijksdalers het ftuk, de Robben vellen voor vijf, en een klein gedeelte Hukken en brokken voor vijf en 'vijftig rijksdalers. Eindelijk den 26 van Louwmaand werden onze Pelterijen verkocht en geleverd aan de Supercargas, van de Oost-Indifche Maatfchappij, voor vijftig duizend rijksdalers: en hoe zeer wij te voren reden hadden, om een veel hooger prijs te wachten , waren wij thans met dit bod vrij wel te vreden. De Pelterijen, welke de Nootka had aangebracht, waren pas geleden voor 9750 rijksdalers verkocht; zeven honderd fchoone Zee-Otter vellen, de lading van de Imperial Eagle, waren in handen van eenen der reders die te Canton woonde. Duizend Otter_ vellen waren door de Spaanfche zendelingen, van Califor'nia en- dat gedeelte der kust, welke zich naar Koning Georges-Sound uitftrekt, naar Manilla en van daar naar Canton gezonden. Twee Franfehe fchepen, welk om ontdekkingen te doen, aan de Amerikaanfche kust geweest hadden, en onlangs te Macao aangekomen ■waren, hadden twee honderd beste Zee-Otter vellen opgedaan: en eindelijk waren er een groot aantal zwarte "Konijnen en Robben vellen, welke hier nog al geacht zijn, uit Engeland aangevoerd. Deze alle op eenmaal aan de markt gebracht, hadden dezelve zodanig overkropt, dat de Chinezen naauwlijks eenige vellen wilden koopen. Weshalven onze Kapteins zekerlijk een wijzen flap deden met de onzen aan de Supercargas te verkopen, en goede wisfels in betaling te nemen, 't welk ons vertrek merkelijk bevorderde. Bij een der eerde bezoeken, welke Kapt. portlock 'kort na zijne aankomst te Canton aflegde, flond hij niet weinig verbaasd aldaar zijnen ouden vriend tijaana aantetreffen, die den Kaptein aanftonds herkende, en ten I i uiter- Winterm* 1788. Loumaand. 2pzet behandeld hebben : daar zommigen op een milioen, anderen 'Hechts op tachtig duizend gerekend heb>en. Misfchien komt de berekening van Kapt. king, b'e het getal der inwooneren op honderd en vijftig duizend anflaat, het naaste aan de waarheid. Behalven dezen is r nog eene verbazende menigte menfchen, die geheel n al op het water leven in fchuiten, welke fampans ;enoemd worden; ten getal van ten minften veertig duiend zielen. Het grootfte gedeelte 'dezer arme menfchen leeft een onzeker beftaan uit de visfcherij en den eenen if anderen geringen arbeid, welke nu en dan langs den ever voor hun te verrichten valt. Anderen wederom va-  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. 25r varen, gelijk de Londenfche fchuitevoerers, op vracht van plaats tot plaats. Voor twee rijksdalers huurt men eene knappe fampan met goed gerijf voor acht of tien menfchen om van Wampo naar Canton te varen. Deze fchuiten zijn van binnen als een goed vertrek, opgefierd met een tafel en ftoelen voor de reizigers. Zij hebben tralie vengfters van paarlemoer en zijn netjes met Bamboesriet overdekt. Het gemeene volk leeft louter van Rijst en misfchien een weinig Visch om er even eenigen fmaak aantegeven: terwijl de Mandarijnen en kortom ieder een, wiens om-, ftandigheden zulks toelaten, zich in allerlei overdaad vetmesten en inzonderheid zeer gefield zijn op fmakelijke faufen en fterk aangezette fpijzen. De gewoone voortbrengzelen van den Moestuin als Kool , Wortelen, Groenten , Knollen , Aardappelen enz. zijn hier in grooten overvloed1, en evenwel is het gemeene volk zoo arm, dar. het dezelve maar zeer zelden kan bekomen. De handswerksbeden in de verfchillende fabrieken zijn zeer vernuftig en bedreven. Van het porcelein behoeven Wij niet te fpreken. Hunne mcnigerhande patronen van zijden en fluweelen ftoffen zijn aardig en van een goeden fmaak, maar in deugdzaamheid en duurzame fchoonheid moeten dezelve voor de weefgetouwen in Spitalfields onderdoen. In kabinetwerk en het verlakken, munten hunne werklieden in handigheid en fmaak uit; alleen maken zij meestal dingen tot louter fieraad, en van weinig gebruik. De Chinezen dragen het hair op eene zonderlinge wijzen, fcherende het hoofd kaal, uitgezonderd eene kleine ronde plek op den kruin: doch deze terwijl zij nog kinderen zijn, dikwijls gefchoren zijnde, groeit er het hair naderhand zeer lang en wordt in eene zindelijke drievoudige vlecht gedragen. De vrouwen laten haar hair groeijen en binden het met kringswijze vlechten kegelK k vor- 1783. sprokkelm.  Sprokkelm. i 258 REIZE NAAR, DE vormig zamen boven op het hoofd, in welk kapzel de voorname lieden vele lieraadien dragen. Omtrent de regeering kunnen wij niet veel zeggen. De. Keizer is van Tart aarfche afkomst en kan mis,fchien een willekeurig Vorst genaamd worden. Althans de ondergefchikte deelen van het ftaatsbedier, gelijk bij voorbeeld de tollen, hebben wij bij ondervinding als zoodanig leercn kennen. Daarentegen zijn er onloochen» baare blijken, dat hun inwendig bellier, in vele opzichten beter is ingericht, dan • in eenig land van de waereld: want de Engelfche Supercarga's laten, bij hun vertrek van Canton, dikwijls meer dan honderd duizend pond flerling achter, zonder eenige andere verzekering, dan het^ zegel, van de Hongkooplieden en Mandarijnen; en de Kapteins vertrouwen hunne bezittingen in de bijzondere factorijen, zonder den minflen fchroom, aan Chinefche bedienden, en men heeft bijna nooit van eenige ontrouw daaromtrent vernomen. Offchoon de Chinezen zeer gefield zijn op fmakelijke fpijzen, eeten zij echter niet meer dan tweemaal daags, des morgens te tien en des middags te vijf uuren. De tusfehentijd wordt van de genen, die niets om handen hebben, met roken, Thee drinken en het afleggen van bezoeken doorgebracht. De Chinefche taal is bij uitdek moeijlijk te verdaan, liet wegens hare rijkheid, maar in tegendeel om dat het zelfde woord verfchillende beteekenisfen heeft, welk door :ene verfchillende uitfpraak onderfcheiden worden, indier/oegen dat de verfcheiderleije toonklank, dikwerf door :en foort van zangerigen toon wordt uitgedrukt: zo dat iet bijna niet mogelijk is dat een gezelfchap Chinezen :lkander goed zoude kunnen verdaan, wanneer zij verdicht waren om zachtkens te praten. Er is ook geene vaarfchijnlijkheid dat dit hoofdgebrek hunner taal immer :al verbeterd worden. De Mandarijns zetten er zich toe )tn met willekeurige karakters te fchrijven, ten einde van  NOORD-WEST KUST van AMERIKA. -259 van het gemeene volk niet verdaan te worden ; maar dit belet noodzakelijk dat de taal immer op eenen vasten voet gebracht en voor de ganfche waèreld verdaanbaar gemaakt kan worden. Hun gewoone fchrijftrant is in kolommen van boven naar beneden even gelijk wij onze geldfommen met cijffers fchrijven; maar zij beginnen aan den rechterkant van het papier en eindigen aan den linker. Zij bedienen zich van de decimaal rekening en rekenen dus alles met tientallen. Van het optellen door middel van gefcbreven cijfferletteren hebben zij geen denkbeeld; doch zijn zeer knap in het zamentrekken van evenveel welke fommen door middel van houten balletjes, welke in een platte doos langs dunne fpillen verfchoven wórden. Het voornaamde geld welk hier omgaat zijn Spaanfche rijksdalers. De eenige munt van dit uitgedrekte rijk is een gemeen koperen dukje, cash genaamd, waarvan er tien ongeveer de waarde van een duiver uitmaken. ' Hun Godsdienst is volftrekt Heidensch, en elk huisgezin heeft zijn eigen God, zijnde een beeld meestal op eene zeer in het oogvallende plaats liaande en met "eene menigte grillige verfierzelen opgepronkt, bij het welk zij des nachts bedendig licht branden. Alle de fchuiten op de Rivier hebben in de achtérfteven insge. Tijks eene plaats voor Jos, of het Afgodsbeeld gefchikt, 'welke zij des nachts ook zorgvuldig verlichten. Ondertusfchen vindt men er velen, zelfs onder het gemeen, 'wier oordeel verlicht genoeg is om de valschheid van zulk een dwazen Godsdienst intezien en die een ongezien , onzichtbaar en van eeuwigheid bedaand Opperwezen geredelijk erkennen. De veelwijverij is hier, zonder eenige bepaling, geoorloofd en de voorname lieden hebben in het gemeen een groot aantal vrouwen, en nogthans is deze vrijheid dikwerf ongenoegzaam ter voldoening van huune onnaK k 2 tuur- Ï78U. 'Sprokkel».  a6o REIZE NAAR DE 1788. Sprokkelm. tuurlijke lusten. Zij beletten zeer zorgvuldig allen omgang van vreemdelingen met hunne vrouwen en wanneer zij iets van dien aart ontdekken, moet de vreemdeling zulks gewisfelijk met de gevangenis of een zware geldftraffe- boeten. Het is nog al aanmerkelijk, dat een volk, welk met de meelte befchaafde natiën eenen uitgeltrekten handel drijft, en in velerhande kunflen groote vorderingen ge.maakt heeft, zo voliirekt onkundig is in de Muziek, als de Chlneezen. üe troep, welke ^ïjne Excellentie, den Hoppo, bij het meten van onze fchepjn verzelde, en gewisfelijk in het gevolg van zulk een aanzienlijk Perfonaadje uit de eerde virtuofen zal zijn zamengefteld geweest, beftond uit twee koperen bekkens, gelijk de Engelfche handtrommeii, en drie of vier fluiten, welke vele overeenkomst met een doedelzak hadden; terwijl het geheel een Muziek maakte, gelijk aan een gentefhijders hoorn of het gefnater der Ganzen. In ernst, zij hebben niet het geringde denkbeeld van melodie, en worden door de Wilden van de Noord-West Kust van Amerika ten dezen opzichte merkelijk overtroffen. China levert Osfenvleesch, Schapenvleesch,'Spek, Ganzen, Eendvogelen, Hoenders enz. De Runderen zijn 'er tamelijk goed, doch zeer klein, wegende het vierendeel flechts van vijftig tot zeventig ponden. De Varkens zijn van een bijzonder foort, aanmerkelijk vet en dikwerf met flepende buiken. Het Gevogelte is op verre na niet zo goed als in Engeland. Alles wordt er bij het gewicht verkocht, en wel met caddijs en pekels, Eene caddij flaat gelijk met aof Engelfche oneen, en honderd caddij maken een pekel. De Compradors, die de fchepen met levensmiddelen voorzien, wegen alles levendig, en laten geen kunstgreep onbeproefd, om het Vee zwaar te doen wegen. Zij doen het fteenen doorllikken, of geven het zout om het dorftig te maken; in het kort? zij doen alles wat mogelijk is, om  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 261 om _ hunne klanten te bedriegen en zeer grof te fnuitcn: gelijk de Chinezen in het gemeen, en met zeer weinige uitzondering, voor fchalken en bedriegers gehouden worden. Voor ons vertrek uit China, kregen wij door middel van een goed Vriend het volgende verflag, van het ganfche beloop des Pelthandels, "en meenen het zelve den handel drijvenden lezer, niet te mogen onthouden. Kaptein hanna kreeg op zijnen eerften tocht in Koning Georges - Sound 560 Zee,Otter vellen, welke in Lentemaand 178Ö te Canton verkocht werden voor verfchillende prijzen van 60 tot 10 Rijksdalers het ftuk, en met elkander 20,600 Rijksdalers opbrachten. Zijn tweede tocht, waar van hij in Sprokkelmaand 1787 terug keerde, was minder voordeelig, hebbende hij Hechts 100 geheeie, vellen, en 300 ftukken van verfchillende grootte kunnen opdoen, waar van de eerften voor vijftig, en dc hutften voor tien Rijksdalers het ftuk verkocht wierden, ten bedrage dus van 8000 Rijksdalers. Deze min gelukkige uitflag was veroorzaakt, door dien de Kapteins lorie en guise, hem in Koning GeorgesSound waren voorgekomen, die er ruim zes honderd vellen hadden ingeruild, welke zij in Grasmaand 1787 voor vier en twintig duizend Dollars verkochten. . De lading van Kaptein meares, welke behalven het uitfehot, op 357 vellen gefchat werd, bracht bij verkoop in Loumaand 1788, 14,242 Rijksdalers op. De vijftig beste vellen Werden met eenennegentig, en de vijftig daar aan volgende • met zeventig Rijksdalers het ftuk betaald. Kaptein berkeleij had acht honderd vellen, meestal van de eerfte hoedanigheid , verzameld. Zij waren bij ons vertrek noch niet aan den man gebracht, doch op dertig duizend Rijksdalers gefteld. De Spanjaarden hebben in de beide laatfte jaren, insgelijks Pelterijen naar China gebracht, welke omftreeks hunne volkplantingen van Montrerij en San Francisco s K.k 3 val- 17S8. Sprokkelm.'  178S. Sprokkelm. i 2.02 REIZE naar DÊ vallen, en alle van eene zeer Hechte zooit zijn. In 1787 brachten zij aoo, en in het begin van dit jaar 1500 vellen te Canton, welke van de genoemde plaatzen naar Acepulco, en van daar met het jaarlijkfche gallioen naar Manilla gevoerd waren. Zij waren bij ons vertrek insgelijks noch onverkocht. De Aftrolabe en de Bousfole, twee Franfche fchepen, onder het bevel van de Heeren peijrouse en langle, in 1785 op ontdekkingen uitgezonden, brachten in Loumaand 1787 zes honderd vellen te Canton, Van dezelfde zoort als de Spaan/eken. Zij werden door de Zweedfche Supercargas voor tien duizend Rijksdalers verkocht. Onze vellen hebben alles in alles, 54,857 Rijksdalers opgebracht: en men kan daar uit zien hoe wisfelvalHg de prijzen te Canton zijn; daar er onder onze 2552 vellen ten minden twee duizend waren , welke vijftig Rijksdalers hadden behoren op te brengen. Hoe vele Pelterijen de Rusfen op_ de Amerikaanfche kust weten magtig te worden, kan men niet gemakkelijk te weten komen; vermits zij dezelve nimmer te Canton aan de markt brengen. Maar daar het vrij zeker is, dat zij hunnen handel niet ver ten Ooften van Cooks-Rivier uitdrekken, en deze oort minder Zee-Otters oplevert dan Koning Georges-Sound, mogen wij haast vastftellen, dat zij er niet boven vijf honderd jaarlijks zullen kunnen opdoen. Evenwel is uit deze korte fchets gemaklijk op te ma ken, dat er met dezen handel groot voordeel te doen zoude zijn, indien dezelve maar eenmaal op een vasten voet gebracht ware, waar toe het aanleggen eener Faktorij op de kust, het gefchikte middel fchijnt, en zulks wel jan het Woordeind der Koningin Charlotta - Eilanden, als djnde ten naaden bij in het midden tusfchen Cooks-Rivier ïri Koning Georges - Sound ten Zuiden, van welke laatfte le veilen gewisfelijk van veel minder waarde zijn. Twee klei-  NOORD - WEST KUST van AMERIKA. 263 kleine vaartuigen waren niet alleen genoegzaam, om alle de vellen in de reeds bekende Baaijen op te halen, maar ook om tevens de nog onbekende gedeelten der kust te doorzoeken; terwü cr bovendien nog andere dingen van waarde aan deze kust te bekomen zijn, als Ginfeng, Koper, Traan, Timmerhout en andere; terwijl er insgelijks eene verbazende menigte Zalm, zoude kunnen ingezouten of gedroogd worden. Zo veel althans is zeker, dat een gevestigde vaart en handel op deze kusten de drifrigibc verwachting der ondernemers niet zoude te leur Hellen. Van onze te huis reize hebben wij niet veel bijzonders mede te deelen. Den 9 van Sprokkelmaand gingen wij van de rede van Macao onder zeil, en kwamen den 29 voor de Straat van Banca, welke wij na wat zukkelens, den 4 der volgende maand door raakten. In dien tusfehentijd, verloor Kaptein dixon zijnen Chirurgijn, dje reeds voor ons vertrek van ÏVampo ziek geweest was, en de eenigfte was van al het volk, die niet met de Koningin Charlotte in het Vaderland terug keerde. Den 13 kwamen wij bij Noor der-Eiland', op de kust van Sumatra ten anker, alwaar wij nieuwen voorraad van brandhout deden kappen. Dit Eilandje heeft niet meer dan twee mijlen in den omtrek, cn is ten eenen male met bosch bedekt en onbewoond. De inwooners van Sumatra zijn Maleijers, welke in maakzel en wezenstrekken, eene in het oog lopende gelijkheid hebben met de Sandwich-Eilanders. Alleen zijn dezelve wat donkerer van kleur, 't welk naast denkelijk aan de overgroote hette der luchtftreek is toe te fchrijven. Wij kochten van de Maleitfche fchuiten wat Schildpadden, Gevogelte en Vruchten, doch de Hollanders fchenen zclis in dezen kleinen handel de handen te hebben, althans het was een Hollander, die ons deze dingen verkocht. Den 16 gingen wij wederom onder zeil naar de Straat van Sunda, en lieten den 22 wegens de flappe wind en fter- 17C8. Sprokkelm. 9 Lentemaand. 13 iS  264 REIZE NAAR DE 1788. Lentemaand. 24 Zomermaand fterken iïroöm het anker vallen, niet ver van het Eiland Cracatoa; welke omftandigheid wij ons ten nutte maakten, om onze ledige watervaten te vullen, en een goed deel Kokosnooten en Kauwoerdèn te koopen. Of fchoon dit Eiland ongetwijffeld het gezondfte van dezen oort is, vonden wij weinig inwooners op het zelve, en die er waren fchenen Maleijers te zijn. Deze geringe bevolking is waarfchijnlijk daar aan toe te fchrijven, dat dit Eiland weinig van de fchepen wordt aangedaan, welke meestal naar het Prinfen ■ Eiland zeilen: alwaar insgelijks allerhande ververfchingen te bekomen zijn, en de waterplaats veel gelegener is. Den 24 s'morgens gaf Kapt. portlock fein om het anker te ligten, en des anderen daags raakten v\ij-niet zonder gevaar, tusfchen het Prinfen-Eiland en den uithoek van Java door, en de Straat Sunda uit, waar na wij befloten om zonder na elkander te wachten, met den meeflen fpoed naar het Eiland St. Helena te flevenen. Onze vaart geduurende deze maand, was dè verdrietigfte' en verre de ongezondfte geweest van de ganfche reis, inzonderheid bij het doorzeilen van de Straat van Banca. De kust zo wel van dat Eiland als van Sumatra is laag, vlak en moerasfig; en daar wij bijna geen wind hadden, was het weder bij uitftek neet en zoel; zo dat de hitte het volk mat en zieklijk maakte, en er niemand was, die er niet min of meer door wierd aangedaan. Gelukkig haddden wij nog een goeden voorraad van koortsbast aan boord, welk het volk regelmatig gebruikte, en waar van wij de beste uitwerking befpeurden. Er openbaarde zich niet het minfte teeken van fcheurbuik, en alle zieken herflelden, uitgenomen twee van het volk van Kapt. portlock, die aan den Joop ftierVen. Onze reis na het doorzeilen van de Straat Sunda tot aan St. Helena, waar Kapt. .portlock den 13, en de Koningin Charlotta den 18 van Zomermaand het anker lieten vallen, had niets meldingswaardig, alleen hadden  NOORD.WEST KUST van AMERIKA. £ö5 den beide fchepen veel itorm en Hecht weder gehad, doch de Koning George, welke dichter bij de Kaap de I .Goede Hoop was langs gezeild, veel minder dan het andere fchip, welke in het omzeilen verder van het land gebleven was. Het opdoen van verfche levensmiddelen was ons hoofddoel op St. Helena: doch alzo hier vele fchepen lagen, kwam het Vleesch maar fchraal om; doch Rijst, Aardappelen, Pompoenen en verfche Groenten waren ef in overvloed te bekomen, en ons vólk ving dagelijks een menigte Makreelen en Bonijten. Zelfs werden er vele gezouten en te-droogen gehangen, om op reis te gebruiken. Dan een dag of vier na het vertrek van hier, werden vijf man van de Koning George, die er hartelijk van gegeten hadden, een uur daar na zeer ziek, met geweldige hoofdpijn, uitflag en aanmerkelijke zwelling van alle de deelen; welke toevallen na het gebruik van een weinig Ohe bedaarden, zonder verder letfel; doch Kaptein portlock liet evenwel alle de overige Visch over boord werpen. Vervolgens zetteden wij onze reis zonder bijzondere voorvallen, naar het Vaderland voort; waar Kapt. portlock den 24 van Oogstmaand, en Kaptein ZLïa°™A Vee,men d3gen later' met al hun Volk in goeden wehtand aankwamen. & EINDE. LI .entemaand.  De Planten moeten dus geplaatst worden. Kaart van de N. W. Kust van Amerika, tegen Bladz. i. Gezicht van de Kolen'Haven in Cooks - Rivier. . 38. Gezicht van Gouldings - Haven in Port heks- Baai. . 12a. Gezicht van Portlocks - Haven aan de N. IV. Kust van Amerika. . . ... . , . jm, Mesfen van de Sandwich- Eilanden, enz. , . 142. Houten lip-fieraad van de Vrouwen der Char lot tarn Ei/at.den, enz. ... ... 185. Jonge Vrouw van de Charlotta-Eilanden. . 195. Zang van de Indiaanen van Norfolk-Sound. . au, Een uit hout gefneden Kom van de Ch.arlott a-Eilanden t enz. 212, Tijaana. , . . . . „ ^53.  B E R I G T, wegens alle de REIZEN v a n- JAMES COOK, RONDOM DE WAERELD; volbragt in de ja are n 1768. tot 1780. VOORAFGEGAAN VAN DE REIZEN VAN DE KAPITEINEN BYRON, WALLIS en CARTERET, TOT HET DOEN VAN ONTDEKKINGEN IN HET ZUIDLYK HALFROND; IN DE JAAREN I764. TOT I76J. BENEVENS DE REIZEN VAN DE KAPITEINEN flyP' /Of ■?> portlock en d imWmi:' NAAR DE NOORDWEST-KUST VAN A^rÈRlK-x» '-' !" IN DE JAAREN I785. TOT 1788X" ^^^a^ te zaamen 4 deelen in 4^. ,5s*!!=====?==*^ met Plaaten en Kaarten.  ^Bewonderde Europa, voor ruim drie eeuwen, den ontdekker van Amerika , niet minder opgetoogen was het , in onze dagen, over den tweeden Columbtts, den onfterflyken James Cook; die alle voorige Reizigers op een zo onmeetbaaren afftand agter zich liet; die de Zeevaart- , de Aardryks- en Natuurkunde , zo verbaazend heeft uitgebreid; die gewis zeer weinig ter ontdekking, voor Reizigers die naa hem zullen zyn, heeft overgelaaten; en wiens Reisbefchry vingen dan nog, met verbaazing en bewondering, door de toekomende geflagten, zullen geleezen worden , wanneerdie van voorige Reizigers reeds geheel vergeeten zullen zyn. James Cook , de zoon van een Boeren Knegt, in het noorden vanEngeland, gevoelde reeds in zyne kindfche jaaren eene fterk e neiging tot de Zeevaart, en nam dienst als Jongen op een Koolfchip, op welk hy vervolgends als Matroos, en daarna als Stuurman, diende, en op hetzelve, door eigen oeftening, de eerfte beginfelen dier konst leerde , waar in hy de grootfte man van alle eeuwen is geworden. — Uit vrees voor presfing, nam hy, in den jaare 1755 •> vrywillig dienst, op een Oorlogfchip van 60 ftukken, op welk hy weldra, om zyne bekwaamheden , van het overige Scheepsvolk onderfcheiden, en fpoedig tot Kwartiermeester bevorderd wierdt. — In deezen rang lag hy de fchoonfte blyken van zyn vernuft aan den dag: by het beleg van Qitebek, onder den beroemden Generaal Wolff , hieldt hy zich zeven nagten r met het uiterfte gevaar, bezig met het kanaal te peilen, uit welk deFranfche Batteryen, van den Zeekant, zouden kunnen worden aangetast, en bragt, offchoon hy zich nimmer op de teekenkunst: hadt toegelegd, aan den Bevelhebber der vloot eene zo • naauwkeurige Kaart van dat vaarwater, als of de peiling by helderen dag en in vollen vrede verrigt ware, waardoor hy den grond lag van de verovering van geheel Kanada. Vervolgends vervaardigde Jhy de naauwkeurigfte Kaarten van Terra Nova, St. Pierre en Miquelon, en wierdt,in den Jaare 1764, benoemd tot Ingenieurder Zeevaart op Terra Nova en Labrador, van welkers kusten,, zowel ais-van hetbinnenfte deslands, by veel naauwkeuriger Kaarten  Cs) ten vervaardigde, dan 'er immer van geweest waren, en die gemeen gezag verwierven. — Doch 'smans uitnmntende be gnafdheden waren tot nog veeJ gewigtiger einden be£d De Komnglyke Maatfchappy te Londen verwierf, in den Taare ■1767. van den Koning, het uitrusten van een Schip om eèS Sterrekundigen naar een der Eilanden in de zS^overtebr f gen om aldaar den overgang van de PfiHeerP^^S^ dei. Zonne waarteneemen. Het bevel over dit Schil-, tl» F deavour genaamd, wierdt aan onzen cZ, metnVanl f' Scheepsluitenant, opgedragen met w °01 ^ tad ^ondT'i noemd te* TV HET ""™ Zuidlaed ne- "eTgVetge fglge™" Cooe^ «*" & ëgen. Men befloot derhalven twee Schepen uitterusten, om  ( 4 ) dit te onderzoeken , over welken tocht het bevel aan hem wierdt opgedragen. Verfcheiden Geleerden, Natuur-,Wis- en Sterrekundigen, Schilders enz. vergezelden hem. Naa omtrend twee iaaren zwervens, en door de ysvelden aan de Zuidpool, tot op 71 graaden, met de uiterfte gevaaren en vermoeijenisfen, te zyn doorgedrongen, moest hy en zyne medgezellen het befluit opmaaken, dat het ys zich tot aan de Pool «uitrekte , althans zo 'er eenig land beftond, dat het volftrekt voor menfchen en dieren onbewoonbaar was. Behalven deeze waarneemingen was de vrucht van deezen tocht, dat hy meer nieuwe eilanden ontdekte ; de reeds ontdekte nader deedt kennen; veele kusten naauwkeuriger bepaalde, en een groot licht verfpreidde over de middelen om de gezondheid der Zeevaarenden te bewaaren, waar in hy zo gelukkig flaagde, dat hy op deeze gantfche reis, die drie jaaren en agt dagen duurde, van de honderd en agttien man die hy aan boord hadt, flegts één man verloor, die nog met de teering aan boord gekomen was. Uitfteekend was het onthaal dat onzen zeebouwer by zyne terugkomst genoot. Men. ging thans in Engeland zwanger van het ontwerp om het Noordlyk halfrond nader te leeren kennen, en een doortogt uit het Noorden in de Stille zee te zoeken. Cook wierdt over dit ontwerp geraadpleegt. In deze byeenkomst gevoelde hy zich, door de aanmerkingen over het nut, dat de Aardrykskunde en Scheepvaart uit deeze ontdekking zou trekken, zo kragtdaadig aangevuurd, dat hy, van zynen lïoel opfpringende, in verrukking uitriep: ik wil de uitvoering op my inemenl— Hy kreeg inlast, naar de Zuidzee te ftevenen, en van daar een doortogt in onzen Oceaan te zoeken, en ftak op den isdenjuly desjaars 1776. tot deezen zynen derden tocht in zee. Naa verfcheiden eilanden, door hem op voorige reizen reeds ontdekt, nader onderzogt te hebben, ontdekte hy noordwaarts de groep eilanden, door hem de Sandwichs Eilanden genoemd. Vervolgends deedt hy de Noordwestkust van Amerika aan, doch hieldt zich thans met het onderzoek derzelve alleen onledig , om aldaar een doortogt in onzen Oceaan optefpooren. Welhaast ontdekte hy het enge kanaal dat Amerika van Afla affcheidt, en flegts eene breedte van weinige mylen heeft, waardoor hy D eene  C 5 ) eene aardrykskundige waarheid buiten allen twyfel ftelde, welke men, tot dus verre, flegts gegist hadt; om dat nimmer eenig Reiziger tot op zo groote noorderbreedte was doorgedrongen. In deeze Straat hieldt hy zich geruimen tyd bezig, met het onderzoek der wederzydfche kusten, en verrykte de Aardrykskunde , ook in dit gedeelte van den aardkloot, met eene menigte ontdekkingen. Vervolgends zette hy zyn tocht door deeze Straat voort, tot op de hoogte van 70 graaden 41 minuten, wanneer het ys, dat hy nog in verfchillende richtingen doorzeilde, hem te zeer belemmerde, en zo fterk begon te vermeerderen, en de koude zo geweldig toenam, dat hy zich genoodzaakt vondt, dewyl het jaargetyde reeds zo ver verloopen was, naar de Sandwichs Eilanden terug te keeren, met oogmerk om aldaar te overwinteren, en met den volgenden zomer zynen tocht voorttezetten; — maar dit mogt hem niet gebeuren: op den kant eener rots op een deezer eilanden wierdt zyn roemvol leeven, door de handen van Barbaaren, vernietigd! Dus eindigde de dagen van den grootften Reiziger, die immer beftaan hadt, die twaalf jaaren onvermoeid was werkzaam geweest, om tot hier toe onbekende Landen, Eilanden en Kusten, op te fpooren cn te onderzoeken; en die het ys der beide poolen veel verder was doorgedrongen, dan immer eenig reiziger geweest was, en veelligt nimmer andermaal een komen zal. Hoewel zyn dood hem belet hadt. de Noordwestelyke Kust van Amerika naauwkeurig op te neemen, gelyk zyn voorneemen was in een volgend jaar te doen, hadt hy nogthans het denkbeeld aan de hand gegeeven, dat met de Wilden van deeze kust, waarfchynlyk , een voordeeligen handel in pelteryen zou kunnen gedreeven worden. Dit gaf aanleiding dat eenige Engelfchen zich verëenigden, om twee fchepen uitterusten , om deeze kust nader te onderzoeken. DeKapiteinen Nathan i e l portlock en george dixon, welke beiden cook op zyne laatfte Reis vergezeld hadden, ondernamen den tocht' in de Jaaren 1785. tot 1788. en namen de kust met alle mogelyke naauwkeurigheid op, van den 49 graad af tot Cooks Rivier, en verfpreidde een volkomen licht over dezelve, over de geaartheid, zeden en gebruiken der wilde Natiën die aldaar gevestigd zyn en den koophandel die met dezelven zou kunnen geA 3 dree-  C 6 ) dreeven worden. Zo dat door deeze reis genoegzaam de laatlte hand gelegd is, aan de volmaaking, van° hec geen ons nog aan de kennis van den gantfchen aardbol ontbrak. De befchryvingen der Reistogten van cook, en zyne voorgangers zo wel, als die van portlock en dixon, wierden in Engeland, telkens zo fpoedig mogelyk naa de terugkomst der Reizigers, in prachtige uitgaven, met eene menigte plaaten en kaarten, in het licht gegeven; en hoe hoog de prys derzelve ook was, (*) wierden nogthans van de befchryving der derde reis van cook, by de uitgave, binnen drie dagen , twintigduizend exemplaaren verkogt; zo groot was de zucht om zyne ontdekkingen te kennen. In Frankryk en Duitschland was men even fpoedig werkzaam om, in de taal des lands, even pragtige uitgaven daarvan te vervaardigen; dan hier te lande begreep men , dat, wilde men deeze befchryvingen meer algemeen maaken, men zich tot eene minder kostbaare, hoewel niet minder nuttige uitgave moest bepaalen, en men befloot de kostbaare plaaten en kaarten, welke anders zo veel fieraad aan eene Bibliotheek byzetten, agterte laaten, en eeneaanmerkelyke inkorting te maaken, van alle die byzonderheden, betreklyk de winden, de ftroomen, diepten en'ondiepten enz. welke een groot gedeelte deezer reisbefchryvingen beflaan, en die voor den eigenlyken zeeman belangryk, doch van minder gewicht zyn voor het grootfle getal der leezers van Reisbefchrij vingen, welke het meer te doen is om de weetenswaardigfte byzonderheden van den tocht , de nieuwe ontdekkingen van Landen, Volken, Dieren, Planten, en Gewasfen , en de verfcheiden wyzingen van deMenfchelyke Natuur in die afgelegen oorden, te leeren kennen; en van welk gedeelte niets in deeze uitgaven is agtergelaaten. De Befchryving van de eerite Reis van cook, benevens die van zyne voorgangers b yr o n, wallis en c art e ret , verfcheen,aldus ingekort, te Rotterdamjxi den jaare 1774. onder deezen tytel: Reize Rondom de waëreld, ondernomen op bevel van zyne Majefeit den tans regeerenden Koning van Grootbrittanje, tot het doen van ontdekkingen in het Zuiderhalfrond, en volvoerd door den Kommandeur Byron, de Kapiteinen Wallis en Carte- ret (*) Zy bedroeg by de eerite uitgave, van alle de reis befchryvingen te zamen f 260 ——  C 7 ) reten den Luitenant Cook. met de Schepen de Dolphyn de Zwaluw en de Onderneemer. Uit de dagregisters der gemelde bevelhebbers, en uit de pafieren van den Heer Jofeph Banks inorde gebragt, door den Heer Hawlneswonh. in een deel. in 40' De tweede reis van cook kwam aldaar in hetlichtin den jaa'rei778.' en heeftten tytel: Reize naar de Zuidpool en rondom de waereld gedaan op bevel van zyne Brittannifche Majefteit, met de Schepen de Refolution en dc Adventure, in de Jaaren 1772 — 1775,