Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  THEOPHILUS o 1' het PINKSTERFEEST. Dir, Vater, danckt mein herz, und fmgt, Dasf du den Sohn gegeben, Den Sohn, der heil uns Sündern dringt> Und unzerbruchlichs leben! lek dancke Air, dasf du den Geut, Der deinen Sohn durch wunder preisfi Zur Er de hast gefendet! Der Geist der Wahrheit kam herab, Der deinen knechten Jlarcke gab , Dasf fie dein werk vollendet. Te UTRECHT, Bij W. van IJ ZE R. WORST, 1 7 9 7-  Uitgegeven na voorgaande goedkeuring der Theologifche Faculteit van de Gelderfche Akademie te Harderwijk.  55 X ot wat einde wordt jaarlijks het Christenpinkfterfeest gevierd?" Er zjjn veele belijders van den Christelijken Godsdienst, die dit niet weten, die hierover nooit hebben nagedagt; zij vieren de dagen, die eer herinnering der groote, der gewigtige gebeurtenisfen, voor agttienhonderd jaren binnen Jerufalem op den eerften Christenpinkfterdag voorgevallen , door de vroome Oudheid beftemd zijn, uit gewoonte, zonder verflandig nadenken, zonder gevoel; zij hebben niets meer dan een gedagteloos Christendom , of liever de gedaante daarvan, en fchijnen zig weinig omtrend de verlichting van hun verftand, en de verbetering van hun hart te bekommeren. Bij menfchen zelfs, die men van zulke onrede* 2 lijke  IV lijke onverfchilligheid omtrend het allerbelangrijkfte niet kan befchuldigen, die agting voor, en kundigheden van den Godsdienst hebben, zal men omtrend dit ftuk veeltijds donkere , zeer verwarde denkbeelden aantreffen. Waarom het Kersfeest, het Paaschfeest, het Hemelvaartsfeest jaarlijks gevierd worden van de Christenheid —; dat weten zij, maar van het eigenlijk oogmerk des Pinkfterfeestes zijn zij of onkundig, of onzeker, Het Christenpinkflerfeest is het feest der grondlegging van de leere des Euangeliums; het feest der invoering van Jer zus Godsdienst in de waereld; het drukt een Goddelijk zegel op de heilige ge,fchiedenis van den Aanbiddelijken Heir land, zoo als de Euangelisten die verhalen in hunne dierbare gedenkfchriften. — Theophi^us heeft getragt, dit denkbeeld aan zijne lezers, in deze bladen, te ontwikkelen. Hij vond dit een rijk denkbeeld j 't welk aan het nadenkend Christen  V telijk gemoed veelerlei aanleiding ter bevestiging van zijn geloof, ter verhoging van zijn dank en liefde, en ter versterking zijner hope kan opleveren. Zo hij maar eenigzins zijn doelwit heeft bereikt, zal Theophilus weltevreden wezen. Op de foelie voortplanting van het Euangelie, in alle de deelen der bekende waereld, onaangezien talrijke in- en uitwendige hindernisfen, kon Theophilus niet nalaten, bij deze gelegenheid, de opmerkfaamheid zijner lezers te bepalen. Hij wilde dit ftuk niet volledig behandelen , maar hij wilde, hij kon het ook niet geheel voorbijgaan. Deze verbazend, fpoedige uitbreiding der Christelijke leer onder Jooden en Heidenen , zou toch geene plaats hebben gehad, of kunnen hebben, zonder de wonderdadige mededeeling der gaven van den Heiligen Geest, die op het eerfte Pinkfterfeest aan de Apostelen gefchiedde. Er is tusfchen * 3 deze  VI deze wondergaven en tusfchen den fneU len voortgang van de leer des kruifes een naauw verband, en het is dit verband, 't welk Theophilus flegts heeft willen aantoonen. Men behoort dit wel op het oog te houden, of men zou zijne behandeling van dit ftuk zeer verkeerd beoordeeïen. En nu wat dient er nog meer gezegd te worden? Niets, dan dat het de hartelijke wensch van Theophilus is, dat ook deze bladen, met welken hij zijne overdenkingen over de Christelijke feesten befluit, nuttig mogen zijn aan de harten van veelen, die dezelve in handen krijgen! 24 Maart Jacob van Loo i797« Predikant te Ootmarfum. HET  HET DWAZE GODS IS WIJZER DAN DE MENSCHEN, EN HET ZWAKKE GODS IS STERKER DAN DE MENSCHEN. Het geluk of, laat ik liever zeggen — het voorregt, van geboren te zijn in een ]and, 'c welk met het zuivpr licht van het Euangelie wordt beftraald, is zeer groot. Is het niet jammer, dat dit zoo. weinig behartigd wordt van veele Christenbelijders. Zij hebben den Bijbel in huis, maar lezen dien, of in het geheel niet, of niet met aandagt en waarheidsbegeerte; zij kunnen het openbaar en afzonderlijk onderwijs in de heilzaamfte, de verhevenfte, de troostrijkfte waarheden ontvangen , maar verzuimen deze gelegenheden ; zij hebben in het Heilig AvondA maal  2 THEOPHILUS OP HET maal eene zinnelijke bevestiging van de hoofdleer der zaligheid, en eene allerfterkfte opwekking tot deugd en Godzaligheid, maar zij betoonen daar minagting voor; zij worden geduuriglijk geroepen en vermaand, om zig tot God in Christus te wenden, en het hoogfte goed wordt hun overtuigend aangeprezen, maar zij houden geest en hart voor dat alles gefloten. Ellendige verblinding! Sommigen bedenken alleen aardfcbe dingen , gelijk de dartele, losbandige, in allerlei ondeugden verzonken, Heidenen. Anderen zijn burgerlijkgoede, door verfcheiden bekwaamheden en gaven uitmuntende, in zekeren zin ook Godsdienftige, menfchen, maar metterdaad vervreemd van alle hartelijke, Christelijke vroomheid. Dezen zijn gezet op duidelijke en uitvoerige begrippen van het Euangelie, en vergenoegen zig daprmede. Genen willen eene wijsgeerige kennis van het Christendom hebben, en wijken af van de eenvoudigheid, die in Christus is. Hier wordt getwist over het geloof, over de deugd, met eene partijdige drift en ongeregelde heftigheid, die niet veel goeds van de twisters vermoeden laat. Daar wordt onverfchilligheid gepredikt, onder den naam van verdraagzaamheid, en algemeene twijfelarij onder den naam van een geest der wijsgeerige onderzoeking. Inderdaad; wij  pinksterfeest. 3 wij mogen het willen belijden of niet. Het licht der waarheid is wel opgegaan over veele landen en volken, maar het doet die werking niet, die men verwagten moest. De meesten betoonen die agting niet vöor het Christendom, welke het verdient, uit hoofde van deszelfs innerlijke ftrekking, om den redelijken, maar bedorven en ftrafwaardigen mensch tot een flaat van gelukzaligheid te verheffen, die met zijnen grooten aanleg ftrookt, en juist afgepast is naar zijne ontelbare behoeften, en deerniswaardige ellende. Hoe zeer ook alle leeringen, alle geboden van dezen allerbesten Godsdienst de aandagtigfle, de eerbiedigde, en de onbepaaldfte toeftemming van redelijke wezens waardig zijn, gedragen zij zig egter zoo daaromtrend, alsöf het tegendeel moest plaats hebben. God ontvangt voor de uitmuntendfte, de grootfte zijner giften, de gift van het Euangelie, rieri allerflegtften dank. Het wordt verworpen, gelasterd, onteerd en verdraaid, in weerwil van het gezond verftand, en ten fpijt van het geweten. —— „ Maar is deze lof van het Christendom niet te groot? Is het wel zoo uitgemaakt ,, met deszelfs voortreffelijkheid, als de Chrisj, tenen voorgeven? Hebben de ChristenvolA 2 „ ken  4 THEOPHILUS OP HET ken zoo veel vooruit boven de Heiden- ,, fche?" Wonderlijke inval! De grootfte vernuften — de oorfprongelijke denkers mannen, die bewonderd, die geëerbiedigd worden van alle geleerden, van alle denkers, en befchaafde geesten onder alle befchaafde volken -— mannen, die de leermeesters van het menschdom waren in de kunften en wetenfchappen, en het verdienden te zijn mannen, die eenen onfterfe- lijken roem in het gemeenebest der oordeelkundigen hebben verworven, door meesterftukken van hun geest, welke wel kunnen nagevolgd, maar niet ligtelijk zullen overtroffen worden deze uitmuntende mannen, wat waren zij in het ftuk van den Godsdienst? Wat wisten zij van het Opperwezen, van den mensch, van zijne pligten en beftemming? Zij vormden zig van God de laagfte, de onnozelfte, de onwaardigfte of de wandrogtelijkfte denkbeelden, en hadden van de natuur der zedelijke verpligting, zoo wel als van hare uitgefcrektheid of in 't geheel geene, of bijstervefwarde begrippen. Van het toekomend leven fpraken zij twijfelagtig, donker , verward en bijgeloovig. Zoo groot zij waren, in alle ftukken der menfchelijke kundigheden , zoo klein waren zij in de edelfte, deuitmuntendfte kundigheid, in de kundigheid van  PINKSTERFEEST. 5 van den Godsdienst. De visfers van Galilea zijn hier oneindig boven hen verheven. Sommigen dezer Heidenfche Wijsgeeren fcbaamden zig ook niet, dit te erkennen, en werden hunne leerlingen. Hoe is het dan mogelijk, dat men nog aan het Christendom deszelfs voortreffelijkheid durve betwisten, en op eenen twijfelagtigen toon vragen , of de Christenvolken iets vooruithebben boven de Heidenfche? Waarlijk, ik heb moeite, om hier ernstig te blijven. Maar ik verfla misfchien de vraag verkeerd. Men bedoelt alleen, de voortreffelijkheid van den Geopenbaarden boven den Natuurlijken Godsdienst; dit is het, 't geen in twijfel getrokken wordt. De zin der vraag is dan, of de volken, die den Geopenbaarden Godsdienst hebben, daarin bevoorregt zijn boven de volken, die zig alleen* met het zuiver licht der Natuur behelpen moeten ? Ik kan thans dit onderwerp niet behande. len, gelijk het verdient. Een paar aanmerkingen flegts, ter ftaving van mijn geloof, en ter verhoging van mijnen dank aan u — o Vader mijnes levens, die mij tot een Christen hebt gemaakt! —r- wil ik hier nederfchrijven. —- A 3 Zoo 5  6 theophilus op het Zoo dikwijls ik den Natuurlijken Godsdienst hoor roemen,, zoo dikwijls verblijd ik mij daarover, want het is zeker, dat dezelve uitnemende waarheden vervat, welker geloof en beoefening een voordeeligen invloed zou hebben op den welftand van de burgerlijke maatfchappij, de bewaring van goede zeden , en de bevordering van regtvaardigheid, bil? lijkheid en eerlijkheid onder de menfchen. Maar ik vraag dan bij mijzelven doorgaans, waar is toch die Natuurlijke Godsdienst ,, in alle zijne zuiverheid te zoeken ? Bij welk een volk onder de Zon heeft dezelve „ plaats? Zoo veel ik uit geloofwaardige reis„ befchrijvers geleerd heb, is die bij geen volk, in de vier, of, zo gij wijt, vijf dee- len van de waereld thans te vinden. Ik vind dien zuiveren Natuurlijken Godsdienst 5, nergens, dan in onzen Christelijken Bijbel, ,, en in de fchriften der* wijsgeeren, die uit „ deze bron geput hebben. Hoe kan men dan dien Godsdienst zoo roemen, zoo bo,, ven het Christendom verheffen? Mij dunkt, „ daar is weinig doorzigt nodig, om te ont„ dekken, dat de oogmerken deezer lofrede,, naars de beste niet zijn. Ook zijn de vol„ ken, die het licht der Christelijke Open„ baring misfen, weinig met dezen lof van 3, den Godsdienst der Rede geholpen." Men  PINKSTERFEEST. 7 Men verheffe trouwens, zoo veel, en zoo hoog men wil, den Natuurlijken Godsdienst, het is een bewezen daadzaak, dat die bij geen volk ooit, in zijne zuiverheid, is bekend geweest , 't welk geene Godlijke Openbaring had. Oudtijds was dezelve te vinden bij de Jooden, en nu bij de Christenen. Het is eene uitgemaakte verdiende van den Geopenbaarden Godsdienst, dat hij de afgoderij en het bijgeloof belet heeft, zig van alle de volken des aardbodems meester te maken. Waar die onbekend was, heerschten , voor de geboorte des Heilands, deze monfters, met een onbeperkt gezag, over de menfcheüjke verftanden en gemoederen. Was er hier en daar een Wijsgeer, die, door fcherp nadenken en agtgeven, deze en gene waarheid van den Natuurlijken Godsdienst half ontdekte, het was niets meer toch, dan gisfcn, vermoeden; hij kon niet tot duidelijke begrippen, niet tot vaste overtuiging geraken, en wat was doorgaans het gevolg daarvan? Hij verviel tot algemeene twijfelarij. Bij het volk werd niets van deezen aart gevonden. Dit vergenoegde zig, met den uitwendigcn eerdienst der Goden, hoe ongerijmd, hoe affchuwelijk, hoe onnatuurlijk die ook ware. De zinnelijkheid en de vuile wellust vonden daar voedfel. Om regte kennis van God, reinA 4 heid  8 8 THEOPHILUS OP HET beid des harten, heiligheid des levens, om redelijkheid en deugd dagt het zoo min, als om redelijk berouw en opregte bekeering. — En was het, bij het aanbreeken van den morgenftond der Christelijke bedeeling, niet even zoo gefteld in de waereld ?' Rust niet nog de dikfte nacht van dwaling en bijgeloof op alle die volken, die nooit iets van het Christendom hebben vernomen ? Alle deze zaken zijn bekend, en rusten op onwraakbare getuige, nisfen. Ik heb dezelve maar aangeroerd, om reden te geven van de verwondering, waai% mede ik dien lof aan den Natuurlijken Godsdienst doorgaans hoor geven, en tevens, om te doen opmerken, dat het zoo vreemd niet is, als het fommigen wel fchijnt voortekomen, wanneer men de Christenvolken geluk, kig fchat boven de Heidenfche. Het gezond verftand heeft ten minffen niets tegen deze redeneering intebrengen. Wanneer eene waare, eene toereikende kennis van Godsdienftige waarheden ver te fchatten is boT ven eene valfche, eene ontoereikende, dan is een volk, 't welk die waare en toereikende kennis heeft, gelukkiger dan een volk, 't geen die mist, dan is het een voorregt onder zulk een volk geboren en opgevoed te zijn, dan — is het een voorregt, in een Chris,  PINKSTERFEEST. 9 Christenland geboren, en van jongsaf, met de Christelijke leer bekend gemaakt te zijn. Waare kennis kan ons veel gemakkelijker, veel korter en veel gewisfer brengen tot levendige kennis, dan valfche, of het bijgeloof verdient den voorrang boven het zuiver geloof, de dwaling boven de waarheid. En wie, die eene levendige kennis van den Godsdienst heeft, gevoelt niet, dat de mensch voor Godsdienst is gemaakt, door Godsdienst alleen tot rust, tot zaligheid geraken kan? Naar mate de gekende Godsdienst volmaakter, met onzen aanleg, behoeften en beftemming overeenkomftiger, naar mate de kennis daarvan levendiger is, naar die mate wordt het gevoel van het waardige , het verheffende, en het vertroostende van den Godsdienst fcherper, fijner, doordringender. De geheels mensch wordt er door aangedaan. Stille genoegens ftromen door zijn binnenfte, en hij is zalig in genot, zalig in bedrijf en nog zaliger in verwagting. O, hoe hartelijk, hoe innig dank ik den Almagtigen Uitdeeler en Bepaler van de tijden en plaatfen der menfchelijke wooningen, dat hij mij in een Christenland heeft laten geboren worden. Indien ik, voor een paar duizend jaren, binnen Athene, of Rome, het A 5 eer-  IO THEOPHILUS OP HET eerfte levenslicht aanfchouwd had, was ik een Griek of Romein geweest, maar wat is dit? Ik zou mij over het verfoeielijk karakter hunner Goden, over de wreede, onmenfchelijke, razend-dolle, en vuile plegtigheden van hunnen openbaren eerdienst, over de duizendvoudige offers, die geduriglijk aan die talloze Goden en Godinnen gebragt wierden, waarfchijnlijk hebben geërgerd. Van het Opperwezen, en zijne Heilige natuur, van mijne pligten en beftemming, van de eeuwigheid en de gefchikte voorbereiding daartoe, van de deugd en een rein hart, van het middel om vergeving van zonden te erlangen, en epn gereinigd hart te verkrijgen, en van hoe veel meer andere zaken, had ik niets vernomen. AI had ik mij ook vervoegd bij hunne wijzen, het zou mij alleen gediend hebben, om overtuigd te worden, dat zij zoo wel als ik, in het ftuk van Godsdienst, beklagenswaardige weetnieten waren. En zou ik er niet wel hebben kunnen aantreffen, wier fpottende geest, ligtzinnigetwijfelarij, of openbare Godverloogchening mij nog dieper had gegriefd, dan de dolle bijgelovigheid en verfchrikkelijke losbandigheid van het volk? De waanwijze Sophiften, die altijd van deugden fpraken, omtrend welke zij zelve zig in 't geheel niet bekommerden, en hunne voordragten in grootsch-  pinksterfeest. ii grootsch- klinkende onverftaanbaarheden inwikkelden , die altijd met elkander harrewarden, en nooit tot eenige zekerheid kwamen, zouden zekerlijk mijne leermeesters niet geweest zijn. Ik had hen moeten belagchen of veragten. O, wat zou er van mij geworden zijn! wat zou die rampzalige onzekerheid, aangaande het allerbelangrijkfte, op mij gewerkt hebben, zo ik er regt over had doorgedagt! —- Ik kan er niet, zonder ontroering aan denken. — En gefield , dat ik met den onnadenkenden hoop had voortgeleefd, in barbaarfche afgoderij en woeste redeloosheid, wat dan? Ach! hoe ijveriger ik ware geweest in het eeren van de Goden, en het waarnemen hunner feesten , des te flegter, des te ondeugender was ik van tijd tot tijd geworden. Wie weet wat ik dan niet had bedreven, en waartoe ik niet zou zijn verzonken? God, het is uwe Goedheid alleen , die mij voor een onheil heeft beveiligd, welks voorftellingmij doet ijzen! — Ja, uwe Goedheid, uwe Oneindige Goedheid alleen is het, die mij tot het beftaan geroepen heeft, onder menfehen, aan welken Gij uw Euangelie hebt gefchonken! Gedankt, geprezen zij die, tot in Eeuwigheid! — Het zijn fchoone, gewigtige, in allerlei men- fche-  12 THEOPHILUS OP HET fchelijke toeftanden nuttige, waarheden, die in hetzelve geleerd worden, en gij belooft uwen Geest aan elk, die op derzelver overdenking eenigen prijs ftelt. O Heere, laat mij deze onuitfprekelijke Genade hoogfchatten, en de werking dier heilvolle leer door geene zinnelijkheid, door geene zorgen der aarde, door geene ingebeelde wijsheid of trotfche zelfszoeking tegenwerken! — Ik wil niet alleen een lid der uitwendige Christen, kerk zijn, maar der inwendige, een levendig lid aan het ligchaam van Christus. Liefde. volle Vader! ik ben door den doop in de gemeente ingelijfd, en bij die veelbeduidende plegtigheid, hebt Gij aan mij de uitmuntendfte beloften gedaan, ik kan — ik mag op dezelve immers ftaat maken — te meer, daar Gij uw werk aan mij begonnen hebt. O, vervul die, vervul die, en ik zal*mijne Christelijke belijdenis bevestigen en verfieren door een Christelijk leven! De dag van het Christenpinkfterfeest is de dag  pinksterfeest. 13 dag der Hatelijke invoering van het Christen* dom in de waereld. Op dien merkwaardigen vijftigften dag, na Jezus Hemelvaart, ftigtte de verhoogde Heiland de eerfte Christelijke gemeente, binnen Jerufalem , die openlijk hulde betoonde aan Hem, den gekruisten. Van dien dag af begon de wijsheid en de weldadigheid van het Euangelie zig onbefchroomd, en met kragt te openbaren, zoo dat er dageljiks tot de gemeente des Heeren wierden toegevoegd. De vijanden van Jezus zagen dit met ongenoegen, maar konden het niet beletten. Over allen tegenftand heeft het Euangelie gezegepraald, en er zijn agttien eeuwen verlopen, zonder dat het iets van zijne waarde, zijne weldadigheid, zijne gefchiktheid voor onze menfchelijke behoeften en nooden heeft verloren. Ten allen tijde heeft Jezus Christus voor deszelfs bewaring, bevestiging en uitbreiding gezorgd; de waarheid, de Goddelijkheid wordt ingezien en gevoeld van allen, die zigzelven kennen, en inzigten hebben van Gods Allerhoogfte Heiligheid. Waak op, mijn geest, waak op, en verheerlijk uwen Grooten Zaligmaker met lof en dankzegging. Hij gedagt, op den heerlijken troon zijner ontvangen Opperheerfchappij, aan  t4 THEOPHILUS OP HET aan het werk, dat hij beftemd had voor zijnë geliefde Apostelen, en hij wist, hoe weinig zij nog, met alle hunne verbeterde begrip, pen en gereinigde inzigten in de natuur zijnes Koningrijks, tot die gewigtige ambtsbediening in daat waren. Zij waren vrome, opregte, voor God en zijne zaak ijverende, aan Jezus met hun geheel hart hangende, menfcheh, bereid, om alles voor hem te wagen, te doen, te lijden; zij zagen zijn lijden en fierven uit een Euangelisch oogpunt aan, en gevoelden, hoe uitnemend groot de daarin betoonde, nooitvolprezen menfchenliefde was; zij hadden hem zien ten Hemel opvaren, en konden zig het verband tusfchen zijne vernedering en verhoging regt voordellen; van zijn werk in den Hemel, van zijne wederkomst tot deze Aarde hadden zij, zo al geene naauwkeurige, ten minden betere begrippen, dan ooit; dat zij iets gewigtigs in zijn Koningrijk uitvoeren, en daartoe zekere gaven en kragten ontvangen zouden, wisten zij; vrij van alle traagheid, loomheid, dubbelzinnigheid, wankelmoedigheid, onopregtheid, bevreesdheid • en arglistigheid, en vol van verlangen naar gelegenheid ,# om hunne tedere liefde tot Jezus te vertoonen, bragten zij geduuriglijk hunne aanbiddingen en fmeekingen op, aan dien verhoogden Vriend hunner zielen, van het oogen-  PINKSTERFEEST. 15 oogenblik af, dat zij den Olijfberg hadden verlaten. Voortreffelijke gezindheid der Apostelen! maar er moest nog iets anders bijkomen, wanneer zij het Euangelie des kruifes, aan Jooden en Heidenen, met vrugt, zouden verkondigen. Jezus wist dit, hij had hun beloofd, daarin te willen voorzien , hij had hun toezeggingen gedaan van den Geest, die hen met wijsheid en kragt zou dopen, en volkomen bekwaam maken, om die zalige leer, in weerwil van den felften tegenftand, alom te prediken, te doen aannemen met eerbied en geloof van veelen. Jezus wist dit, en hij zendt op den eerden pinkfierdag, die beloofde wondergaven en kragten, onder de geliefde, op hem ftaroogende, naar hem hijgende, hem aanbiddende, fchare zijner leerlingen neder. En wie, wie kan de verandering uitfpreken , welke deze ruime, onbekrompen mededeeling van Hemelfche gaven en kragten bij deze eenvoudige, opregte en Jezuslievende Galileërs veroorzaakte? Alle duifternis en nevel week uit hunnen geest, en het helderst licht ging in hun op. Alle hunne goede gezindheden werden uitgebreider, fterker, werkfamer gemaakt, en hoger gefpannen. Hun geloof werd magtig verlevendigd en bevestigd, zoo dat het den graad der zekerheid en fterkte van eene aanfchou- we-  ?6 THEOPHILUS OP HET . welijke kennis bleef behouden. Hun moed werd allesoverwinnende heldhaftigheid en onverfchrokken dapperheid. Hunne liefde ontving leven en kragt, toevoer en wasdom uic de liefde Gods, die in hunne harten was uitgeftort. Zij werden den onfeilbaren Geest der waarheid deelagtig, en konden zig op zijnen bijftand, in alle voorkomende gevallen, met gerustheid verlaten. Nieuwe, onbekende kragten bewogen zig in hun wezen, en zij gevoelden de ontwikkeling van vatbaarheden, van welke zij nooit eenig begrip hadden kunnen vormen. Had Jezus wonderen gedaan, zij konden, in zijn naam, ook wonderen verrigten, en de proeven, die zij daarvan voor den dag bragten, verbaasden de aanfchouwers. Nog bij het leven des Zaligmakers , had hij hen toegerust met het vermogen , van wonderen te doen, en zij hebben van hetzelve ook gebruik gemaakt; maar dit komt in geene vergelijking bij de wonderen, met welke zij, na de Hatelijke doping des Heiligen Geeftes, op dezen beroemden dag, te hebben ontvangen, de leer van Jezus itaafden en hun gezag bevestigden. De Geest van hunnen Meester was in hun, met hun, verliet hen geen oogenblik, beftierde hen in alles, en wendde alle zijne Goddelijkheid aan, om het werk hunner prediking wel te doen ge-  pinksterfeest. Ï7 gelukken. — Verwonderlijke, gezegende omwending! zij was noodzakelijk, om den Godsdienftigen en zedelijken toeftand der volken te verbeteren, en de groote oogmerken der Eeuwige Erbarming, met het menfchelijk geflagt, tot vervulling te brengen. Verwonderlijke, gezegende omwending! de waereld is aan dezelve hare kennis, hare befchaving verpligt, en millioenen van zondaren, die anders voor de eindelooze eeuwigheid verloren waren, hunne behoudenis. — Waak op, mijn Geest! waak op, en verlustig u in de overpeinzing van die groote daden des Almagtigen, door welke hij licht gebragt heeft in de verblijven der duisternis, reinheid in de poelen der onreinheid, en leven in de wooningen des doods. — Indien de Christenheid dezen dag niet vieren kon, dan was er geen Christendom in de waereld, dan was ik geen Christen; en God weet wat ik dan zou zijn , wat ik dan geloven , wat ik dan doen zou aan welke groffer of fijner Afgoderij ik dan verflaafd zou wezen. — Heb dank, Koning en Heiland uwer Kerk! voor het waarmaken uwer woorden, voor het vervullen uwer beloften, met welke gij uwe Apostelen vertroostte, tegen den bitteren dag der onttrekking uwer ligchamelijke B te-  l8 THEOPHILUS OP HET tegenwoordigheid. Gij wist wat gij voorhad, het plan des Goddelijken welbehagens was u bekend — dit moest worden uitgevoerd, en daartoe waren alle inrigtingen gemaakt, door de hand der Eeuwige Voorzienigheid. Uw geest juigchte in het vooruitzigt van al dat naamloos heil, waarin millioenen zig verheugen zouden — en, op den troon Gods verheven zijnde, maakte gij u, met reine vreugd, gereed, om den van u beftemden dag doorlugtig te maken door tekenen en wonderen, die aan de prediking uwer heilleer gezag en waarde zouden bijzetten. Waak op, mijn Geest! waak op, en verlustig u in deze befchouwing. Als ik de gefchiedenis van de uitftorting des Heiligen Geeftes, die op den doorlugtigen dag van het eerde Christen-pinkfterfeest heeft plaats gehad, uit een Euangelisch oogpunt befchouw, zoo is dezelve zeer waarfchijnlijk, zeer geloofwaardig. Er is niets in, 't welk  pinksterfeest. 10 k welk met den geest der Euangelifche oirkonden ftrijdt. Zij is eigenlijk voortzetting van de Euangelifche gefchiedenis, verder ontwikkeling van 't geen toen aangevangen is. Ik kan ten minften niet geloven, dat iemand, die voor de waarheid der Euangelifche gebeurtenisfen , gelijk die tot den eerlijken, ongekunftelden, kinderlijken waarheidzoeker fpreekt, eenigen zin heeft, niet denzelfden geest in deze gefchiedenis zal ontdekken. Inderdaad, zij heeft, naar mijn gevoel, eene zedelijke waarfchijnlijkheid. Iets van dezen aart moet ik van den, ten Hemel gevaren, Jezus verwagten, of er zou verwarring in mijne begrippen van hem komen. Zal zijn dood, in verbinding ftaande met zijn herleven en heerfchen op den troon van God, die groote, die gewigtige en bezaligende werkingen hebben op den gelukftaat van allen, die in hem geloven, zo is het zeer fterk te vermoeden, dat hij door deze of gene ontegenfprekelijke bewijzen zijne voortduurende betrekking op het menschdom aan den dag zal leggen. Het karakter van Jezus fchijnt dit te vorderen. Hij moet immers aan zigzelven gelijk blijven, hij kan zigzelven niet verloogchenen.* Maar zijn er geen meer gronden van zeB 2 ker-  20 THEOPHILUS OP HET kerheid voor de waarheid dezer gebeurtenis? Is het nodig, al het wonderdadige er uit weg te nemen, om ze geloofwaardig te maken? Ik denk het niet, offchoon ik hier en daar wel eenen nieuwen Uitlegger des Bijbels heb aangetroffen, die dit aan zijne lezers zocht wijstemaken. Die uitlegkundige googchelarijen behagen mij niet, en ik kan met mijn gezond, eenvoudig menfchenverftand niet begrijpen, dat die noodzakelijk zijn. Het ftaat ook, naar mijn begrip, in 't geheel niet fraai, dat een Christelijk Uitlegger van den Bijbel zoo veele fchroomagtigheid betoont voor wonderdadige dingen en gebeurtenisfen. De geheele Bijbel immers zou er niet zijn, zonder wonderen, en wat is de perfoon, en het werk van den Zaligmaker anders, dan een wonder? Maar het fchijnt, dat men tegenwoordig al te verlicht is, om in eenige buitengewoone tusfchenkomften Gods te geloven. Wie zig met die verlichting behelpen kan, hij doe het. Ik wil mijn waarheidszin volgen, en dan is de gefchiedenis der uitftorting van den Heiligen Geest, gelijk dezelve door Lucas wordt verhaald, met al het wonderdadige, zoo wel gefchiedkundig, als zedelijk gewis. Of gefchiedde zij niet openlijk, voor het oog en  PINKSTERFEEST. 21 en oor der Joodfche Natie? Wie kan hier aan eenig bedrog of list denken ? God fprak voor de zaak van zijnen Zoon, Jezus Christus, zoo duidelijk, zoo treffend en fterk, als ooit. Had Mozes van hern een getuigenis ontvangen bij de Hatelijke wetgeving op Sinaï, 't welk diepen indruk moest maken op de gemoederen der Israëliten, hier werd aan Jezus, en aan zijne opvolgers, de Apostelen, een niet minder grootsch, niet minder plegtig getuigenis verleend, 't welk met verwonderenden eerbied alle nadenkenden vervulde. Tot aller ooren drong het ontroerend geluid van den Hemel door; de magtige Hem des Heeren doorliep alle de flraten van Jerufalem, en wekte de menigte op, om zig te begeven na het huis, alwaar de Apostelen vergaderd waren. En wat zag, wat vernam de, van alle zijden toegevloeide, fchaar aan deze zoo algemeen bekende, zoo algemeen miskende en ongeagte Apostelen? De heerlijkheid des Heeren fcheen te zijn nedergedaald op deze geringe, onaanzienlijke Galileërs, en een zigtbaar vuurig teken van zijnen Geest rustte op hen. — Hunne aangezigten blonken, en hunne lippen vloeiden over van den lof des Heeren en zijnes Gezalfden. Het volk hoorde dingen, die het nooit gehoord had, en met elk oogenblik fleeg zijne verbaB 3 zing.  22 THEOPHILUS OP HET zing. De Apostelen fpraken in alle talen, die gangbaar waren in dc waereld, en allerlei vreemdelingen, hoe verwijderd ook van Judëa, hier toegevloeid, verfbonden hen. Onvergelijkelijk wonder! — „ Wat wil toch dit wor- ,, den? Het zijn alle Galileërs," (zeide de beroerde fchaar tot elkander) „ alle „ Galileërs ongeleerde menfchen, die „ nooit buiten hun Vaderland zijn geweest, ,, nooit vreemde landen hebben gezien, nooit „ eenig onderwijs in vreemde talen hebben ontvangen ongeleerde menfchen, die „ hun eigen moedertaal zeer flegt fpreken — „ en evenwel wij hooren, dat zij in „ meer dan eene taal fpreken — ieder onzer „ kan hen in zijne landtaal hooren fpreken — 3, en wat? O zuike hooge, groote, din- ,, gen dingen, die zig aan ons verftand „ en hart tegelijk veraangenamen en het „ kenmerk der Goddelijkheid met zig bren„ gen." Dit fprak het gezond verfhnd van allen, die ernftig over deze gebeurtenis nadagten, en eerbiedigen zin voor alles, wat Goddelijk was, hadden. Inderdaad, het kon niet anders fpreken. Was er ooit, in één punt des tijds, eene groote verandering met een geheel gezeffchap van menfchen voorgevallen, dan was  PINKSTERFEEST. 23 was het hier. Een oogenblik herfchiep hen, en gaf hun gedagten in, die zij nooit hadden gedagt, in die helderheid, gevoelens, die zij nooit hadden gevoeld, in die levendigheid, die fterkte, en — 't geen nog meer was het vermogen , om die medetedeelen, niet aan eenige weinigen, maar aan geheele maatfchappijen, aan verfchillende volken. Zoo had de Eeuwige nooit door fterfelijke menfchen gefproken ! Zoo welfprekend was geen oud Volksleeraar ! Zoo verheven dagt en fprak geen Profeet! Was God ooit nabij zijn volk Israël, dan was het op dezen merkwaardigen dag! —- Kan men hier ook aan eenige afgefproken toebereiding, aan eenig werk van menfchelijke list of kunst denken ? Dit wederlegt zigzelven , zoo haast men het hoort voordragen. Of zou de geheele gebeurtenis onwaar, een fabel zijn? De onwaarfchijnlijk- heid, de ongerijmdheid zelve. Alles in de gefchiedenis geeft aan het waare getuigenis, en zij' heeft niet den minden fchijn van een verdichtfel. Wie zou dit ook zoo fraai verzonnen hebben? En met wat oogmerk? De vrienden der AposteJen konden het niet doen, al hadden zij het gewild, en de vijanden hadden er geen het minst belang bij, dit B 4 te  24 theophilus op het te doen. Lucas zelve dan maar de man heeft het voorkomen niet van een fabeldichter. In zijne twee gefchriften vind ik wel den eerlijken, den ernftigen en zorgvuldigen onderzoeker der waarheid, den deftigen, fchoon zeer natuurlijken, gefchiedfchrijver, maar geen zweemfel van een romanmaker. En wat zou hij er bij bedoeld, wat zou hij er bij gewonnen hebben? Het fabeltje was te lomp, te vernederend voor de Overften der Jooden, om — ik wil niet eens zeggen lang ftand te houden, maar om flegts eenigen tijd voor waarheid doortegaan. Waar heeft ook ooit een bloot verdichtfel zulke diepe indrukken gemaakt, op de denken handelwijze van eenige duizenden? Waar heeft ooit een bloot verdichtfel werkingen daargefteld, welker gevolgen zig over honderd volken uitgebreid, eeuwen verduurd hebben, nog voortgaan, en voortgaan zullen tot den afloop des tijds ? Alles in de gefchiedenis van het Christendom fpreekt voor de waarheid dezer gefchiedenis. Zij is de" grondflag van het heerlijk gebouw der Christenheid, in welks optrekking, verfiering en volmaking de Eeuwige Vader zijn hoogst genoegen vindt. Het Christendom is daar, en het rust op iets; het is daar, en het is een  PINKSTERFEEST. ^5 een groot, een verheven, een onvergelijkelijk werk der Goddelijke Magc, Wijsheid en Genade. Waarop rust het? — Op de werking der wondergaven en wonderkragten, die de eerde heilgezanten op dezen Pinkderdag ontvingen. En waaraan zijn deze verbonden? Aan den perfoon van Jezus Christus, aan zijn werk en verdienden, aan zijn leven en derven — aan den geheelen Christus , zoo als hij ons gegeven is van den Vader. — Wonderbaarwijze, grootheerlijke, fa-* menhang der dingen in het Koningrijk Gods! — Het geen op dezen dag onder de aanfchouwers en toehoorers der Apostelen gebeurde, en 't geen daarna te jerufalem voorviel, betoogt de onwrikbare zekerheid van dit voorval — de geheele gefchiedenis der Apostelen — de prediking van het Euangelie onder alle volken de lotgevallen der Christelijke leer en hare belijders door alle eeuwen, bij Oosterfche en Westerfche volken — elke Christengemeente, die er thans is, of opgerigt wordt elke bediening van den Heiligen Doop en het Heilig Nachtmaal elk Christelijk feest dit pinkderfeest — alles is een bewijs voor de waarheid dezer gebeurtenis — een bewijs, 't welk geene fijne drogredenaars kunnen wegredenen, geene fpotters kunnen weglagchen. B 5 Bid  26 theophilus op het Bid aan, mijn ziel! en verheug u over de zekere grondflagen uwes geloofs. — De Apostelen hebben de waereld verlicht, de rnagt van het bijgeloof gefnuikt, de onkunde uit hare fchuilhoeken gejaagd, en den Vader der geesten van alle vleesch in zijne Majefteit en Liefde aan de volken vertoond, en hen geleerd, God als Vader te aanbidden, met den hoogen troost der verzoening in hun binnenfte. — Gcprcozen zij Gods Onbegrensde "Goedheid! Geloofd zij de diepe Wijsheid zijner Regeering! — Mijne Voorvaderen waren onwetende menfchen., die in de digte wouden der voorwaereld, hunne ruwe Afgoden dienden, met zotte plegtigheden en barbaarfche offers. Het licht der waarheid is tot die duistere bosfchen doorgedrongen, en zij zijn tot kennis van den eenigen waaren God gebragt, zoo als hij zig geopenbaard heeft in het Euangelie. Langen tijd fcheen het nog, beneveld door den damp van bijgeloof, maar eindelijk is ook die nevel opgetrokken — de beletfelen van het doordringen der zuivere waarheid zijn verbroken en die heerlijke leer, die ons gewond geweten verbindt, onze ziel met vreugd en vrede laaft in kommer, ons met innige blijdfchap laat denken aan de eeuwigheid, is, onvcrminkt door bijgeloof of ongeloof, aan ons bekendgemaakt. — Zou ik u, mijn  pinksterfeest. 27 mijn God en Vader! niet danken voor deze Genade, daar ik u zoo veel beter ken, dan de wijsten der Heidenen? — Ja, met mijn ganfche hart dank ik 11, en ik wil toonen , dat mijne dankbaarheid opregt is, door het doen van uwen wil. — O Heer, geef mij maar uw licht, opdat ik in het licht kan wandelen, en breng mij teregt, wanneer ik ben afgedwaald! — Het aanwezen en de voortduuring van het Christendom is een wonder verfchijnfel. Voor agttien eeuwen was het geheel onbekend, en nu door alle deelen van de waereld verfpreid, hier meer en daar minder. De volken des aardbodems waren, in dien tijd, Jooden en Heidenen, en bij beiden had zig het bijgeloof ingenesteld. Terwijl de Heidenen in de boeijen der ongerijmdfte veelgoderij geklonken waren , hadden de Jooden den dienst van den Eenigen Waaren God met allerlei vreemde begrippen vermengd, en met een reeks van kleine plegtigheden overladen, die  28 THEOPHILUS OP HET die de werking van 't geen zij nog als waarheid hadden behouden, geheel ftremde, op het menfchelijk gemoed. — Eenklaps verfchijnt in het ruwde gedeelte van Judëa, een land, in een hoek van Afien gelegen, een Man, Jezus Christus genaamd. Opgevoed in armelijke omftandigheden, ver van de geleerden zijnes diepgezonken volks, predikte hij nogthans eenen Godsdienst, die in wijsheid, in redematigheid, in menfchelijkheid en beminnelijke zagtheid met niets kan worden vergeleken , wat ooit het menfchelijk vernuft heeft voortgebragt, fchoon dezelve lijnregt inliep tegen de heerfchende Godsdienften, zeden en neigingen. Het middenpunt dezer leer was hijzelf, en 't geen hij voor het menschdom doen , dragen , lijden, en aan hetzelve geven zou ter uitwerking van eene hooge, nimmereindigende gelukzaligheid. Om deze leer uittebreiden, nam hij twaalf leerlingen aan, welken hij onderwees in deszelfs voornamen inhoud. De nijd en haat der Geestelijken , die het volk fchijnheilig uitmergelden , berokkende hem veele onaangenaamheden, en eindelijk den fmaadvollen kruisdood. Doch die dood behoorde in zijn plan , hij leed dien grootmoedig, en dit was tot heil der zondige menfchen. Op den derden dag ftond deze Jezus op uit den dood, verfcheen levendig  PINKSTERFEEST. a9 dig aan zijne Apostelen en vrienden, en ging, kort daarna, voor hunne oogen , met ligchaam en ziel, terug na den Hemel, gelijk van hem voorzegd was. Getrouw aan de bevelen van hunnen Meester , vliegen de Apostelen de waereld door, en planten overal de banier van den gekruisten. Binnen korten tijd is het Joodfche land niet alleen , maar het geheele Romeinfche Rijk vervuld met Christenen. Op het einde der eerfte eeuw, na onze Christelijke jaartelling, vindt men talrijke gemeenten dezer menfchen, in de aanzienlijkfte fteden van de, toen bekende, waereld. Wonderlijk verfchijnfel! De leer van eenen gekruisten Jood , gepredikt door twaalf of dertien menfchen, die ook tot die veragte natie behoorden, zegepraalt over de oudvaderlijke begrippen van Heidenen en Jooden, en wordt van allerlei menfchen, onder alle hemelftreeken, eerbiedig aangenomen en gehoorzaamd, als eene van God afkomftige, met God verbindende en tot de hoogfte gelukzaligheid , door alle tijdvakken der eindeloze duurzaamheid, opleidende leere. Wonderbaar verfchijnfel! heeft dit het geval gedaan, het blind geval? Of is het een gevolg van de grillige wispeltuurigheid der menfchen? Of waren de Apostelen dezen goeden uitflag hun-  3 o theophilus op het hunner onderneming aan de leer zelve, die zij predikten, fchuldig? Of hebben zij het onbegrijpelijk vermogen gehad, om die fmakeiijk te maken door welfprekendheid, door vernuft en kunst? Of hebben zij de waereld veroverd door geweld van wapenen ? Het is wel der moeite waardig, hierbij aandagtig ftiï te ftaan, en deze gebeurtenis onpartijdig te onderzoeken. De openlijke aanvallen, die thans op het Christendom, heftiger, woedender en onbefchaamder dan ooit, gedaan worden , maken dit te meer van belang voor een mensch, die de waarheid bemint, en op de ruste zijner ziele, de verbetering van zijn gemoed en wandel prijs ftelt. Goddelijke Geest! zoo Gij de eerfce getuigen van het Euangelie hebt bezield en geregeerd, beziel en regeer dan ook mij. Ik zoek de waarheid, en Gij zijt een Geest, die in alle waarheid leidt, of — vergeef aan mijnen ijver dezen inval — gij zijt in 't geheel niet, en alle goede gedagten, alle goede voornemens, alle heilige gewaarwordingen 'en opbeurende vertroostingen, die het dankbaar Christenhart ooit aan uwen invloed heeft toegekend, waren ijdele verbeeldingen van verhitte harsfens, wandrogtelijke verrukkingen der dweepzugt! Wie  pinksterfeest. 31 Wie waart gij, Apostelen ! wat hebt gij, met eenigen grond van waarfchijnlijkheid, van uwen uitwendigen ftand en betrekking in de waereld kunnen hopen, ter begunftiging van eene zoo groote, zoo zwaarwigtige, zoo moeielijke onderneming, als ooit door menfchen is begonnen geworden ? Gij waart Jooden , leden van een volk , waar de verontwaardigend^ veragting der Grieken en Romeinen op rustte; gij waart, zedert uwen overgang tot het Christendom, zelfs gehaat, veragt bij uwe eigen landgenoten. Uw aanzien kon dus de volken niet verblinden, en gij hadt niet te hopen op eene gunftige bejegening , wegens uwe afkomst. — Maar waart gij dan rijk. Strooide gij geld uit onder de menigte, om u aanhangers te verwerven ? Beloofde gij groote inkomften , bezittingen en goederen aan hun, die de, van u voorgeftelde, leere wilden aannemen ? — Ik vind daarvan niet de geringfte fpoor in uwe fchriften. Ik hoor integendeel Petrus en Jo-  2 THEOPHILUS OP H^E T Johannes, met eene naïve eenvoudigheid en bevallige gulhartigheid, aan den bedelenden kreupelen man, die aan een der poorten van den Tempel zat, en hen om een almoes bad, verklaren, zilver en goud hebben wij niet. Waar. Jijk menfchen, die niets hebben, om een armen ellendeling toetevoegen , kunnen niet gezegd worden, rijk te zijn. Was Paulus ook geen tentemaker ? leefde bij niet van het werk zijner handen, of van de liefdegaven, die hem de edelmoedige dankbaarheid zijner bekeerlingen toereikte ? Waren alle Apostelen niet grootgebragt bij het visnet, of bij een ander gering beroep, waarvan zij niet veel meer, dan een fober beftaan konden hebben? En dat hebben zij nog verlaten, opgeofferd, toen zij, naar het bevel hunnes Meesters, zig aangordden, om de, in Afgodendiensten ongeregelde zedenloosheid verzonken, waereld voor hem te winnen. Zij gingen zonder goud, zonder zilver of'koper-geld in hunne gordels, zonder male, fchoenen of ftaf, heen, en predikten het Euangelie zijnes Koningrijks. Wat moest deze armelijke toerusting der Apostelen zeggen aan hunne toehoorers ? Dit althans , dat zij geene gefchenken konden geven, maar wel ontvangen. En wie, die cenigzins met de fchriften dezer Heilige Mannen bekend is, zal zig niet verfcheiden blijken daar-  pinksterfeest. 33 daarvan herinneren? Terwijl zij zorgden voor het geestelijk voedfel hunner leerlingen, rekenden deze zig verpligt, hen van ligchaams- nooddruft te voorzien. Neen niet rijk, niet bemiddeld, maar arm waren de Apostelen , Johannes misfchien uitgenomen 5 zonder deonderfteuningdercerstbekeerden, leeden zij dikwijls gebrek aan de eerde noodwendigheden des levens. „ Waart gij dan van waereldlijke magt „ voorzien, leerlingen van Jezus! Hebt gij» „ met de wapenen in de hand, uw Christendom in de waereld ingevoerd, of laten in- voeren?" Geen mensch kan, dunkt mij, deze vrage in goeden ernst doen, die de gefchiedenis der Apostelen gelezen heeft. Zij waren ontbloot van alles, wat naar eenige waereldlijke magt zweemde; zij waren niet eens in ftaat, om fchrik aantejagen, om vreze te verwekken, en op deze wijze eene gedwongen, maar kortftondige toeftemming aan hunne toehoorers afteperfen. Het was aan deze twaalf visfers van Galilea even zoo onmogelijk, te Jerufalem, te Samaria, te Antiochien, te Romen één enkeld mensch, door geweld tot het Christendom overtehalen, als het was, den Romeinfchen Keizer te onttroonen* In de handen hunner tegenftrevers berustte C alle  34 THEOPHILUS OP HET alle magt, en wat gebruik maakten zij daarvan? Zij plaagden, zij vervolgden, zij onderdrukten de predikers en belijders van het Euangelie, met de alleruitgezogtfte wreedheid , en lieten niets onbeproefd, wat dienstbaar kon zijn, om die gehate leer, met hare diepveragte voorftanders, te verdelgen van den aardbodem. Neen — geen Apostel heeft ooit het zwaard getrokken, voor het Euangelie, maar de Magthebbers dier dagen hebben wel, met het zwaard, tegen hetzelve gewoed. Zij hadden geene andere wapenen, dan geestelijke, en al hadden zij ze ook gehad , zij zouden ze niet gebruikt hebben. Neen -— de Apostelen hebben de rust der volken niet verftoord, dan bij toeval, en de onrust, die zij verwekten, in het menfchelijk gemoed, was het zaad van rust. Zij hebben de aarde niet bevlekt met eenig ander bloed, dan met hun eigen, 't welk zij met blijdfchap vergoten, om de waarheid hunner prediking te bevestigen — dat dierbaar bloed, 't welk nog fpreekt, na dat zij geftorven zijn! dat kostelijk, dat vrugtbaar zaad der Christelijke Kerk! — Ongewapend, zonder uitzigt op eenigen bijftand der Overheden, met geen Jood of Heiden in eenige verbintenis ftaande, gingen zij de een Oostwaards, de ander Westwaarts — en verkondigden den  PINKSTERFEEST. 35 den gekruisten en herlevenden Jezus als den Heer en Zaligmaker der menfchen, en het geloof in hem als het eenig raiddel, om eeuwig gelukkig te worden. ËN hoe? Hebben zij dit gedaan met die kunstvolle, fchitterende welfprekendheid, op welke de Grieken en Romeinen vooral zoo fterk gezet waren ? Ik heb niet nodig, dan de redevoeringen van den eenvoudigen Petrus, in de eerfte dagen van het Christendom gehouden, te lezen, om het tegendeel te ontdekken. Wat zijn dezelve? Niet anders, dan kunsteloze, natuurlijke verhalen van het leven, den dood en de opftanding van Jezus niets, dan een onopgefmukt, maar kragtig voorflel van de zaligmakende leere, die op deze gebeurtenisfen rust. En vindt men niet hetzelfde in zijne brieven? Heeft Johannes in alle zijne fchriften wel eenige overeenkomst met de beroemde redenaars der oudheid ? Ziet men het hun niet aan, dat zij er ver van af zijn, om de overtuiging van hunne lezers te kopen met vernuftige trekken , geestige invallen , en hoogdravende woorden? In Paulus ja in dezen opvoe- deling van den geleerden Gamaliël, is de den* kende man, het wijsgeerig vernuft, de kenner van het menfchelijk hart, de treffende redeC 2 naaf  3<5 theophilus op het naar onverkenbaar, maar hij gebruikt alle die fehoone talenten niet, om te behagen, om het oor te ftreelen. Het onderfcheid tusfchen hem en de Griekfche Sophisten is even zoo onverkenbaar voor de kenners der oudheid. Hoe afkeerig betoont hij zig , van alle kunften der redeneerkunde, van alle fieraden der welfprekendheid, en van allen tooi der woorden, in zijne voordragten van het Euangelie? Behalven Jezus den gekruisten — hij verzekert dit ftellig aan de gemeente te Corinthen — wil hij niets onder hen weten, niets onder hen voordragen; en 't geen hij van Hem te zeggen had, wil hij zoo eenvoudig, zoo ongetooid, zoo zonder eenig behulpfel van menfchelijke wijsheid, zoo algemeenvatbaar zeg. gen, als hij kon. Hij verfmaadt, in dit ftuk, alle kunst en wetenfchap , opdat het niet fchijnen zou, dat de, door zijne voordragt bewerkte overtuiging van de Goddelijkheid des Euangeliums daaraan was toetefchrijven. Maar waartoe zal ik langer hierover fpreken ? Geleerde Mannen , die met de fchriften der Oudheid bekend zijn , verzekeren , dat het gebrek van kunst, van geleerdheid en welfprekendheid in de Schriften der Apostelen, eene der hoofdbefchuldigingen is, welke de Heidenen tegen hen inbragten; dat Celsus , Porphijrius en Julianus dezelve geduuriglijk herhalen; dat zij  PINKSTERFEEST. 57 zij onophoudelijk fchimpen op de ruwheid , de onkunde, de ongeletterdheid en plompheid van deze natuurlijk-eenvoudige Leeraars des Christendoms; en, 't geen ik in derzelver fchriften gelezen heb, ftemt met deze verzekering volkomen overeen. De Apostelen waren dus geene welfprekende redenaars, ja — ik durf nog meer zeggen — zij hadden, Paulus uitgezonderd, niet eens den natuurlijken aanleg, om in het vak der wetenfchappen ooit uittemunten. De meesten hunner waren uit Galilëa, en dit gewest was het Joodfche Boeotien. Hun oordeel fchijnt traag geweest te zijn, onvatbaar voor eene fchielijke bevatting en juiste fchatting der hun voorkomende zaken. Zij drongen niet diep door in de hun voorgedragen waarheden. Beperkt was hun vernuft, en daarbij onbefchaafd. Verder dan hun beroep ftrekte zig hun geest niet uit, en in alle andere zaken behielpen zij zig met het middelmatige. Menfchenkenners! zult gij, bij menfchen van dezen aanleg, een geest zoeken, die de geheimen der wetenfchappen doorfnuffelt, die naar diepe inzigten ftreeft? Nu — dan laat ik u alleen zoeken. C 3 Ziet  33 THEOPHILUS OP HET Ziet daar het gezelfchap van mannen, die voorhebben, eene geheele omwenteling in de Godsdienftige denkwijze der waereld te bewerken. Heb ik u eenig onregt gedaan, Apostelen! in mijne tekening? Waart gij wel zoo arm, zoo onmagtig en zwak, zoo ongeletterd en onverlicht naar de waereld? Uwe gefchiedenis fpreekt hier. Het zijn de gefchriften, die Gij aan ons hebt nagelaten, waarop ik mij beroep. Neen dan zou ik n verongelijken, als ik u had afgefchetst, gelijk de vleiers hunne Helden, Apostelen! ridderde uw hart niet bij het overdenken van die groote, die zwaare be* letfelen, die gij in uzelven, in uwen armen, magtelozen, van alle waereldlijke hulp en onderfteuning ontbloten toeftand moest vin? den? Alles was tegen u, en gij waart alleen, zonder befcherming, zonder wapenen, zonder eenige middelen, van welken zig de ftigters van nieuwe Godsdienften anders bedienen , en zoo menigwerf bediend hebben, ten ver-  PINKSTERFEEST. ZO verderve der ligtgelovige menigte. Gij waart alleen, en kondigde openlijk den krijg aan de Joodfche en Heidenfche dwaalbegrip, pen aan, die het misleide geflagt uwer broederen van God en de deugd, van rust en gelukzaligheid vervreemd hielden. — Wat Hond u te dugten ? Sterk en diepgeworteld is de gezetheid van den mensch op den Godsdienst zijner Vaderen, en hij is vooringenomen tegen den Man, die hem bewijzen wil, dat dezelve valsch is. Waren uwe broederen naar het vleesch niet berugt ten dezen opzigt V Had dit vooroordeel voor het oude leerftelfel, hoe wanftaltig ook , zig niet onuitroeibaarvast in hunnen geest gezet? Zij hielden immers ieder, die het wagen durfde, eene hervorming, in leer of plegtigheden, voorteflaan, voor een vijand van Jsraëls God, voor een vloek-waardigen heiligfchenner. Alles, zelfs hun leven, offerden zij op voor de ongefchonden behoudenis van 'tgeen zij den Godsdienst hunner Vaderen noemden. — De Joodfche regtzinnigheid , vrome Galileërs ! is argwaanend, ligtgeraakt, heerschzugtig, vervolgziek en een onverzoenlijke vijandin van de waare verlichting. Beeft zij bereidt voor u, in hare heilige woede, kerkers, en moordfchavotten. — En de Heidenen?! O — zij verdragen niet de minfte inbreuk op het C 4 ge-  4-0 THEOPHILUS OP HET gezag en den eerdienst van hunne Goden en Godinnen; zij dulden geenen Godsdienst, naast den vastgeftelden, of hij moet in de hoofdzaak met dien overeenkomen. Wie eenen vreemden, verfchillenden of ftrijdigen Godsdienst verkondigt, wordt voor een vijand van den Staat gehouden, en aan ftrenge ftraffen onderworpen. — Gij zult ondervinden, eerlijke Waarheidpredikers! wat de befchaafdfte volken van de waereld, de leermeesters van het menschdom in verfcheiden kunsten en wetenfchappen, zig veroorloven tegen de heilzame leer, die1 gij aan hun wilt prediken gij zult ondervinden, hoe zij alles zullen aan. wenden, wat list, geweld en vernuft vermogen, om uwe pogingen der menschlievende wijsheid te dwarsbomen, te verijdelen , u en uwe aanhangers ellendig te mishandelen, en uwe gedagtenis zelveuitteroeien van den aard» bodem! —* Als ik dit ftuk naauwkeurig overdenk, ftij. gen de gemengdfte aandoeningen op in mijnen geest. Van deze zijde alleen zijn de beletfelen , die de gronding en uitbreiding van het Euangelie moesten verhinderen, talrijk, onoverkomelijk. De onverfchrokkenfte mensch wordt hier vertzaagd, en de wijste ziet geen uitkomst. God! Almagtige God! ik gevoel hier qw  pinksterfeest. 4I uw aanwezen, uw invloed op de menfchelijke zaken, uw beftierend toevoorzigt over alles — ik gevoel, dat Gij zijt dat Jezus Christus js — dat de Apostelen uwe dienaars zijn dat het Christendom uw werk is! Mijne ziele zinkt weg voor u en aanbidt, met ftille bewondering en zwijgende lof gevoelens de Oneindige Magt en Goedheid, die Gij hierin hebt bewezen ! Ter verflerking van mijn geloof wil ik hierover nog eenige aanmerkingen nederfchrijven. De Heidenen worden van fommige voorftanders des ongeloofs, wegens hunne onbepaalde verdraagfaamheid in het Godsdienfüge geprezen. Voltaire heeft zelfs, in zijn boekje over de verdraagzaamheid, een geheel hoofdftuk befteed, om, op zijne gewoone manier, te bewijzen, dat de Romeinen daarin ongemeen voorbeeldig waren, en hij roept, zegevierende op de kragt zijner magtfpreuken uit: „het „ is valsch , dat de Heidenen en vooral de C 5 » Ro-  42 THEOPHILUS O? HET Romeinen onverdraagfaam waren. Niets „ was verdraagfamer dan de Heidenfche Godsdienst. De Romeinen vergunden aan j, eiken Godsdienst vrijheid, en zagen de ver,, draagfaamheid als de heiligfte wet van ftaat „ aan. Dit gedrogt, die pest der waereld, „ de onverdraagfaamheid, is eene dogter van „ het Christendom." —- Zoo veele woorden, zoo veele onwaarheden bijkans, en alles bijeengeflanst, zonder de minfte naauwkeurigheid , met de grootfte onbefchaamdheid, om zijnen haat tegen het Christendom te voldoen. Hij had beter voor zijn roem gezorgd, indien hij nooit een woord over den Godsdienst, over het Christendom had gefchreven, want dat is hem geheel onbekend, en hij verwart het altijd met het Roomfche Bijgeloof. Een kind b. v. dat in de eerfte beginfelen van het Euangelie onderwezen is, weet, dat de aantijging van onverdraagfaamheid eene groffe lasterlijke onwaarheid is; dat onkunde of kwaadaartigheid alleen zoo iets kan zeggen. Maar ik wil dit thans niet uitbreiden. De zoo hooggeprezen verdraagfaamheid der Heidenen is het, waarbij ik een oogenblik wil flilftaan. Was het verdraagfaamheid, dat de Egyptenaren elkander den oorlog aandeeden, om dat de een een Os, en  PINKSTERFEEST. 48 en de ander een hond of kat vereerden ? (*) Was het verdraagfaamheid, dat ieder Atheensch burger zweeren moest, den landgodsdienst te zullen getrouw blijven, dien tegen alle beftrijders met alle kragten te zullen verdedigen? Hebben Protagoras, Anaxagoras, heeft de wijze Socrates niet ondervonden, hoe onverdraagfaam, hoe dolzinnig het bijgeloof woedt, als het de hoogfte magt in handen heeft ? Heeft de wijze Plato niet in zijn boek over de wetten geleerd, dat de loogchenaars van het beftaan der Goden, de beftrijders van 't geen hij Voorzienigheid noemt, en zij, die leerden, dat de Goden door gefchenken, offers en foortgelijke plegtigheden tot eenig onregt kunnen omgekogt worden, eerst onderwezen, en dit niet helpende, ftrenglijk, aan het leven zelfs, moesten geftraft worden? (j) Deze proeven bewijzen, dunkt mij, het tegendeel van 't geen Voltaire zoo onbefchaamd verzekert. Bij de Romeinen was het niet beter gefteld. Deos psregrinos ne colunto, ,, laten er geene vreemde Goden gediend worden," luidde een wet der twaalf tafelen, en de groote regtsleerde Cicero, rekende het onder de noodza- ke- (*~) Zie jt'VENAi.is. Sat.XF, r f) De legibus, Lib. X.  44 THEOPHILUS OP HET kelijkfte wetten van eenen welgeregelden ftaat, „dat niemand zijne eigen, of nieuwe „ Goden mogt dienen." (*) De oudheidkenners weten den raad, welken Mecenas aan zijn Keizer en vriend Augustus gaf, om niet alleen de ongodisterij, maar alle vreemde Godsdienften te verbieden. ,, Eer gij de Go„ den zelf, (zeide hij) en dwing anderen, ,, die te eeren.. Haat allen, die eenige nieu„ wigheden in den Godsdienst willen invoe- „ ren, en ftraf hen. Verdraag geene „ ongodisten, geene toveraars enz." Hoe Tiberius woedde tegen allen, die aan vreemde Godsdienften waren toegedaan, verhaalt Süetonius. (f) En wat waren de on- menfchelijkwreede vervolgingen, die de Christenen van de Romeinfche Keizers hebben ondergaan , anders, dan treurige uitwerkfelen van den onverdraagfamen geest, die hen bezielde ? —- Neen de Heidenen, en bijzonder de Romeinen worden, wegens hunne verdraagfaamheid, te vergeefs geprezen. Het is valsch, dat er geen verdraagfamer Godsdienst was, dan de Heidenfche; valsch, dat zij aan alle Gods- (*) De legibus. II: 8. (f) Sueton. Jiber. 36.  PINKSTERFEEST 45 Godsdienstpartijen ongeftoorde, volle vrijheid van geweten, en oefening van hun Godsdienst vergunden. De Godsdienst maakte bij hen een gedeelte uit van de ftaatkunde, zoo naauw en vast in de burgerlijke regeering ingevlogten, dat de Regenten even zoo ftreng tegen alle verandering, alle nieuwigheid in den vastgeftelden eerdienst ijverden, als tegen burgerlijke onlusten en oproeren. Zij gingen wel gemakkelijk over tot het aannemen van nieuwe Goden, mits dat dezelve naast de hunne konden gediend, en vereerd worden; maar kan dit verdraagfaamheid worden genoemd? verdienen zij daarom zoo luidrugtig geprezen, zoo ftout boven de Christenen verheven, en zoo meesteragtig aan alle volken des aardbodems ten voorbeeld voorgefteld te worden? Dat kan ik niet doorzien. (*) Gij ten minften, gezanten van den gekruisten Jezus! gij hebt van deze zagte , deze infchikkende, deze alles verdragende ftaatkunde der magtige waereldbedwingers geen voordeel getrokken, geen voordeel kunnen trekken. Al- (*) Over de onverdraagfaamheid der Romeinen en Grieken, in het Godsdienftige, verdient de Abt GuiNéE in zijne Joodfche brieven aan Foltaire , lom. II: p. 42Ü enz. gelezen te worden.  46 THEOPHILUS OP HET Alles in uwen Godsdienst was te lijnregt ge* kant tegen den eerdienst der Romeinen. Gij predikte de nietigheid van de Afgoden , de ijdelheidder veelgoderij, de nutteloosheid der offers, de wanvoegfaamheid der dartele Godenfeesten; 'moest dit niet alle hunne vooroordeden in oproer brengen, hun haat en afkeer van uwe leer inboezemen, en hen op middelen bedagt doen zijn, om haren voortgang te fluiten? De Godendienst was een bron van beftaan, van welvaren, van rijken overvloed voor de Overheden, die meestal ook Priefters waren, voor de Priefters zeiven, voor honderden van kooplieden en handwerkers; die allen hadden er belang bij, dat dezelve niet vernietigd wierd. Hoe konden zij het verdragen, dat gij dien zoo openlijk, zoo ftoutmoediglijk, zoo bij herhaling aantastte? Hoe moest dit hen ergeren , vertoornen, in gramfch'ap doen uitbarften? Er was immers niets voordeeliger voor hun belang, en niets aangenamer , niets gemakkelijker voor hunne driften en ondeugende hartstogten, dan het behouden van een Godsdienst, die niets verbood, 't geen onzedelijk was, die de geheele gunst der Goden voor eenige offers, eenige reukwerken en eenige ligchaamsreinigingen verkrijgbaar maakte, en daarbij een altoosmilde bron van vermaak en winst was. —- Op  PINKSTERFEEST. 47 Op het volk kunt gij nog minder rekenen. Dat laat zig blindelings leiden, waarheen listige Priesters willen; dat is veel te vergenoegd met een, van vader tot zoon overgeërfden, Godsdienst, die geene mceielijke opofferingen afvordert, die de driften volle vrijheid laat, en zoo ftreelend voor de zinnen is. Zult gij dan bij de Wijzen heul zoeken? Verwagt gij, dat die aan de innerlijke klaarblijkelijkheid , aan de verheven eenvoudigheid en aan de uitnemende weldadigheid van uw Euangelie regt zullen laten wedervaren? Die ingebeelde, hooghartige Wijzen zijn juist de fijnfte, de grootfte, de onverzoenlijkfte vijanden van uwe kruisleer. Op bovennatuurkundige fpitsvindigheden, op ijdele; onderzoekingen van onbeduidende dingen, op de kunst van voor en tegen te redenen, op valsch vernuft en ingewikkelde drogredenarij — daarop ftellen zij een grooten prijs, dit is, in hun-oog, het toppunt van de menfchelijke wijsheid — en zij zullen het u kwalijk nemen, zij zullen het u nooit vergeven , dat gij dat ftroogebouw van ijdele wetenfchap wilt vernielen, en eene, naar elks vatbaarheid en behoeften berekende, leer der waarheid en der gelukzaligheid verkondigt zij zullen alle hunne gaven, en kragten, en invloed bijeenrapen, infpannen , en des noods verdubbelen, om zulk eene Gods-  48 theophilus op hét Godsdienstleere, die hen met eenen flag, var] alle agting en invloed, van allen roem en gewin beroofde, in haren eerften kiem te vernielen. Daar ftaan nu de Apostelen, eenzaam, zonder menfchelijke hulp, gedreigd en omringd van talrijke vijanden, voor mij. Predikt vrij den eenigen waaren God, in zijne Onzienlijkheid, Magt, Wijsheiden Goedheid, deze leer zal, ja, op veelen indruk maken, hunne toeftemming gewinnen, en met blijd- fchap worden aangenomen. Maar fielt dezen Allerhoogften Heer over alles voor in zijnen Heiligen afkeer van alle onzedelijkheid, in zijne ftrenge beoordeeling van zondige gedagten zelfs, in zijne Regtvaardige wraakneming van alle zonden der menfchenkinderen, zoo als deze eigenfchappen kenbaar worden gemaakt door, het Euangelie, en wat zal het antwoord zijn, 't welk men u geven zal? — Voegt daarbij die reine, die volmaakte, die zig over den ganfchen mensch uitbreidende zedeleer, welke onze natuur zoo verheft, zoo veredelt, zoo vatbaar maakt voor de zuiverde genoegens, en zoo veele gelijkvormigheid men onzen Maker mededeelt, maar eene zedeleer, die tevens aan alle boze daden, gezindheden en gedagten, aan alle onzedelijke neigingen en  PINKSTERFEEST. 49 en begeerten den oorlog verklaart, die eene beftendige zelfsverloogchening van den beoefenaar vordert, en ziet dan, of niet de geheele waereld zig tegen u verklaren, zig tegen u verzetten, en u met haat, fchimp en mishandeling bedekken zal? En dan, het kruis van Jezus Christus de voorftelling van Jezus den Nazarener -— dien gekruisten Jood , als een voorwerp van Godsdienftige aanbidding, van geloof, van vertrouwen en gehoorzaamheid de leer der verzoening met God, door het bloed zijnes kruifes, dat alleen de gewisfens reinigt van ftrafwaardige werken, om den levendigen God te dienen —• de leer, dat het geloof in hem het eenig middel is, om voor de toekomende ftraffen bevrijd , en Gods gunst deelagtig te worden — de leer der regtvaardiging, uit'genade, door het geloof, zonder eenige werken de leer van het algemeen bederf der menfcheüjke natuur, van hare vernieuwing door den Geest — de affchaffing van alle plegtigheden en cerimonien , en de invoering van twee hoogsteenvoudige, veelbeduidende Godsdiensthandelingen, den Doop en het Avondmaal kart er iets uitgedagt worden, 't welk heftiger aanbotst tegen alle Godsdienftige begrippen, die gij aantreft onder de menfchen? — Hier zijn de Heidenen het eens met de Jooden; D hier  5 0 theophilus op het hier vergeten zij hun volkshaat. Alle menfchen Haan tegen u op, en gij hebt van niemand de rninfte onderfteuning, gij hebt van allen tegenkanting te wagten. De ver- llandigen, de aanzienlijken, de hoofden des volks zijn uwe fiimfte vijanden, en de Priefters, de bedienaars van den openbaren eerdienst zullen dezen zoo wel, als den grooten hoop des gepeupels gebruiken, om u te doen gevoelen, wat gij waagt, met de ondermijning van hun gezag en de vernietiging van hun invloed. — Mij dunkt, ik zie al de beginfelen der mishandelingen , die u aangedaan worden van uwe eigen land- en geloofsgenoten. Ach! zij flepen u voor de vierfcharen, zij leveren u aan de geesfelriemen van ongevoelige beulen over, zij jagen u van de eene ftad na de andere, zij bannen u buiten het vaderland, zij beroven u van goederen en bestaanmiddelen, zij fteenigen Stephanus, zij onthoofden Jacobus, en zij laten niets onbeproefd, om u het prediken van een gedooden en herlevenden Zaligmaker te beletten niets, om de belijders van hem, die gij al gewonnen hebt, tot afval te bewegen — niets, om den voortgang dezer leer in de waereld te fluiten. Daartoe fparen zij noch geld, noch moeite, noch vernuft, noch list, noch magt, noch invloed; niet  PINKSTERFEEST. 51 niet kiesch in de middelen , zoeken zij maar het eindoogmerk te bereiken. In alle gedeelten van het Romeinfche Rijk verfpreid, rijk door den Koophandel, en listig van natuur, werken zij, overal, bezield door denzelfden geest, naar hetzelfde plan, onvermoeid cn zonder ophouden , tegen u en den gezegenden naam, dien gij predikt. Met eiken dag groeit hunne woede. Zij dorden naar uw bloed, 't Geen zij, wegens gebrek van uitvoerende magt, niet vermogen, tragten zij daarteftellen door verraderlijke boosheid. Zij verklagen u bij de Heidenen, zij maken u verdagt bij de Regenten der Aarde, zij blazen het frneulend vuur der vervolgingen tegen u aan, en zij juigchen met dolle Satansvreugd, over elk bioedplakaat, dat tegen de aanhangers van den gekruiften Nazarener , van den Keizerlijken troon nederdondert. Wat vragen de Romeinfche Dwingelanden naar uweonfchuld, naar uwe zedigheid, naar uwe menschlievendheid, naar uwe gelatenheid, en naar alle de maatfchappelijke deugden , die gij beoefent, die gij vordert van uwe kweekelingen ? Het is genoeg, Apostelen ! dat gij de Afgoderij beftrijdt, dat gij de dartele brooddronkenheid in zeden niet begunftigt, dat gij vreemde Goden verkondigt — het is genoeg, dat gij de hope der zaligheid, voor D 2 het  52 theophilus op het het zondig menschdom, alleen bouwt op den gekruifigden Gaüleër. De dolleman, JNero zal niet de eenigfte zijndie u vervolgt, maaide zagter Trajanus, de billijker Marcus Antoninus deze zullen zelfs, onder de magt dervooroordeelen tegen het Euangelie, bezwijken, en met uitgezogte , onvoorbeeldige wreedheid, deszelfs voortplanting tegengaan. O gij , eerfte Leeraars der menschheid! Grootfte, weldadigfte , edelmoedigfte Verlichters der Volken! dat gij geleefd hebt, dat gij geleerd en gedaan hebt, 't geen wij van u, in de Christelijke oirkonden , lezen, dit is zeker zoo zeker, als eenige gebeurtenis, die over duizend jaren, of heden is voorgevallen maar hoe gij het gedaan hebt, hoe gij over afgoderij, over bijgeloof, over dwalingen binnen uw gezelfchap, over vuur en zwaard buiten u, over fpotternij en geweld, hoe gij over alles, zelfs over den tijd, die alle menfchelijke werken vernielt, hebt gezegepraald hoe gij het Christendom zoo vast en hegt gebouwd hebt, dat het de aanvallen van deszelfs vijanden, zedert agttien eeuwen verduurt dat is een raadfel een onuitlegbaar raadfel voor alle menfchelijke vernuften , die geen hoog bewind der Voorzienigheid erkennen, — dat is eene vra-  pinksterfeest. 53 ge, die men niet, ter voldoening van het gezond verftand, kan beantwoorden, zo men de buitengewoone tusfchenkomst des Heeren, die zig op den eerften Pinkfterdag reeds begon te openbaren, daar buiten fluit. Peins hierover mijne ziele ! en gij zult u dit peinzen niet beklagen. Gij zult God zien — God gevoelen — God aanbidden, gij zult juigchen, dat uw kostelijk Euangelie zulk een hoogstverwonderlijk teken van Almagt en Opperheerfchappij aan zijn voorhoofd draagt — ten bewijze van deszelfs Goddelijken oirfprong! Gij waart in uzelven niets, oAposteien ! gij hadt van niemand uwer vooringenomen tijdgenoten iets te hopen, gij moest van alle tijdelijke voorregten des levens, van duizend noodwendigheden zelfs, afzien, gij zaagt rampen , wederwaardigheden, lastering en haat vooruit, gij moest op mishandelingen rekenen, welker blote voorftelüng het hart van D 3 den  5-1 theophilus op het den floutmoedigften vertfaagd kon maken, gij waart niet eenen dag beveiligd tegen eenen geweldigen dood, en evenwel zijt gij heengegaan , om in alle plaatfen, de kennis van Jezus Christus openbaar te maken. Wat dreef u aan? Wat geleidde uwe fchreeden? Geene toevallige luim, geen grillige verbeelding, geen onberedeneerde onder. neemzugt Jezus Christus zelf, door den invloed van zijnen Geest, Hij wist zeer wel, hoe het in de waereld, met den Godsdienst en zeden, gefield was, hoe men over hem dagt; hij wist zeer wel, wat de magt der duiftcrnis tegen hem beraamde, en aan welke, voor alle zijne leerlingen, volflrekt onover. komelijke zwarigheid de invoering van zijn Euangelie verknogt was. Maar — hier is ftof van aanbidding, van bewondering dit was het juist, 't welk in zijn plan behoorde. Zijn Euangelie moest op geene menfchelijke wijsheid, geene vernuftige flelfels, geene overnatuurkunclige diepzinnigheden rusten, het moest helder als de Zon, rein als het licht, zig aari het algemeen menfchenbegrip kunnen veraangenamen, zig aan de menfchelijke behoeften aanfluiten , en door gefchiktheid ter vervulling van dezelve, boven andere Godsdienften, aanprijzen — daarom zogt hij,een- vou-  PINKSTERFEEST. SS voudige, van alle geleerdheid vervreemde, alleen met de natuur bekende, mannen op, welken hij kon toerusten, gelijk zijne hooge bedoelingen vorderden. Zijn Euangelie daarenboven moest niets verfchuldigd zijn, aan de menfchelijke magt, niets aan het ftaatkundig belang der Vorften, niets aan de onreine driften, die daarbij werken , en niets aan de, dikwijls nog onreiner, oogmerken, die daarbij bedoeld worden —- daarom gedoogde hij, dat de waereld hare magt misbruikte tegen het Euangelie, en liet die fomtijds tot eene ontroerende hoogte van grenzeloze vernieling opftijgen, om des te treffender te kunnen toonen , dat het Euangelie zijn werk was. De Jooden moeften de Apostelen haten, vervolgen, gelijk zij hunnen Heer gedaan hadden, om de Heidenen met de leer der zaligheid bekend te maken. De Heidenen moeften dezelve vijandige gezindheden koefteren, nog harder, nog onmenfchelijker woeden, tegen die leere, opdat zij niet in een hoek des Rijks blijven , maar zig uitzetten, zig door alle landen verfpreiden, en zig overal aanhangelingen verkrijgen zou. — Hier is de vinger Gods. Hier is God werkfaam op eene wijze, die verbazing, die aanbidding gaande maakt in de gevoelige harten der aandagtigen. Ja, wie ziet het niet? Wie kan het voorbijD 4 zien?  56 theophilus op het zien ? Het dwaze Gods is wijzer dan het wijze der menfchen, en het zwakke Gods is fterker dan het ilerke der menfchen. Wat tegen de waarheid ondernomen wordt, loopt ten voordeele der waarheid uit. Jezus toont, dat hij leeft, dat hij heerscht, dat hij bewind heeft over alles, en dat hij gedenkt aan zijne toezeggingen. Wonderlijke, aanbiddelijke Voorzienigheid! de booste menfchen, de woedendfte vijanden der Christelijke leer worden, door uwen geheimen, allesbefchikkenden invloed, zelfs aan hare uitbreiding dienstbaar gemaakt. Elke dag leverde daarvan proeven op, die ten uiterften befchamend waren voor den menfchelijken hoogmoed, proeven, die betoogden, dat het Euangelie uit God, en dat de Apostelen zijne gezanten waren. Jezus Christus! Verhoogde Heiland! Gij zijt altoos aan uzelven gelijk , gij verloogchent uzelven nooit — gij werkt daar het krag- tigst, waar enkel zwakheid zigtbaar is gij ontvouwt daar uwe Wijsheid op de heer. lijk.  pinksterfeest. 57 lijkfte wijze, waar wij louter dwaasheid vermoeden gij hebt altoos het best doelwit, en gij bereikt het altoos altoos, zelfs dan , wanneer de middelen , daartoe gebezigd, aan ons fchrander, ons albeflisfend vernuft minvoegfaam voorkomen. O Heer! hoe goed is het, dat gij aan het roer der waereld zit, dat Gij het Hoofd der Kerk zijt — hoe goed, hoe bemoedigend, hoe opbeurend, hoe vertrooftend is deze voorftelling onder zulk een bewind is zij veilig van zulk een Regent kan zij niets verwagten, dan — leven en heil, eeuwig leven en onverftoorbare zaligheid! ! De Apostelen zullen uwen naam aan Joo-. den en Heidenen bekend maken, maar hoe? Op wat wijze, door welke middelen zullen zij zegepralen over hunne eigen ongefchiktheid, en over den hoogstgeweldigen tegenftand, dien zij overal hadden te verwagten? — De Wijsheid van Jezus weet daar raad voor, en zijne Magt zal hier zijne jongeren onderfchragen. — Het eerfte, 't welk Jezus aan de verkondigers van zijn Euangelie mededeelt, is de Geest der kennis, en der wetenfchap, de Geest der verlichting en der waarheid — een Geest, D 5 die  58 THEOPHILUS OP HET die hen in alle waarheid geleiden, die alle verborgenheden van het Koningrijk der Genade voor hun ontiluiten, die niets van den ganfchen raad Gods omtrend de zaligwording van menfchen voor hun agterhouden zou — een Geest, die hen zoo nabij zijn zou, met alle zijne Goddelijke gaven en kragten, dat zij, in geen moeielijk geval, in geenen bedenkelijken toeftand ooit konden geraken, waarin zijn invloed niet oogenblikkelijk zig, in den meestgepasten bijftand aan hun openbaren zou. Eeuwigverwonderlijke Wijsheid en Genade van den, bij God verheerlijkten, Opperheer der verlosten! Hij kon geen gefchikter, geen roemrijker aanvang maken, met de uitoefening van dat Opperbewind, 't welk aan hem was opgedragen, dan door, op deze wijze, te toonen, hoezeer de zorg voor zijne geliefden hem ter harte ging, en hoe hij, met allen ernst bedagt was, om zijn, in nederigheid en zwakheid, ontgonnen plan van menfchenredding, menfchenvolmaking, als Heer over alles voorttezetten. Maar wat kon hij ook doen, 't geen zoo uitnemend gefchikt was, niet alleen ter vertroofting en verfterking zijner lieve jongeren, als gelovigen befchouwd, maar ook ter bekwaammaking van hen, als beftemde kruisgezanten, als aangebelde verkondigers van zijnen dood en  PINKSTERFEEST. 59 en opftanding onder Jooden en Heidenen? Wat was daartoe nodiger, dan mededeeling van den Geest der kennis en der waarheid? Het was hier niet zoo zeer te doen , om de eerfte, de heilige grondbeginfelen van Godsdienst en zedekunde te leeren , maar om Jezus Christus, den gekruiften, als den Mesfias der Jooden, den Zaligmaker der Heidenen, den Heeren Rigter over allen, voorteftellcn, en zijne gefchiedenis te leggen tot een hoekfteen aan het gebouw van Godsvereering, 't welk zij wilden ftigten. Dat vereischte kundigheden , die bij de visfers van Galilëa niet waren te verwagten; kennis in de leer van de Oude huishouding, in de fchriften der Propheeten, in den geheelen fchakel van offers en plegtigheden , met derzelver betekenenden zin; kennis van het plan Gods, in deszelfs famenhang en onderfcheiden deelen, met de gefchiedenis van de trapswijze ontwikkeling; er behoorde kennis toe van het heerfchend denkbeeld, 't welk de Israëlitifche Kerk van den Mesfias had, en foortgelijke dingen meer. Dit alles was nodig, cm met eenige vrugt te kunnen'arbeiden onder de Jooden; want de vooroordeelen van deze natie waren zoo bijfterzinnig, zoo hardnekkig, zij waren zoo doortrokken van afkeer, van haat en verontwaardigende woede tegen een gekruiften Mesfias ,  60 THEOPHILUS OP HET fias, zoo verzot op de plegtigheden van den Levitifchcn eerdienst, en die duizend kleine, verveelende uiterlijkheden, met welke de geest van het Pharifeeuwsch bijgeloof denzelven bedekt had , en zoo vast overtuigd van de onvergangelijkheid, de eeuwige duurzaamheid der Mozaïfche Wet en Huishouding, dat men hunne bekeering tot het Euangelie bijkans hopeloos moest Hellen. Het best, het meestgefchikt.middel was, buiten twijfel, de Jooden naar hunne eigen grondbeginfelen te behandelen, hen uit den aart der Mozaïfche bedeeling van de uitnemende voortreffelijkheid der nieuwe te overtuigen , en uit de fchriften der Propheeten tot erkentenis van Jezus Mesfiasfchap te bewegen. Waren toch deze waarheden klaar, en ontegenzeggelijk bewezen, wat bleef er dan over voor de Jooden , die dit hoorden? Niets, dan dit; zij moeften hun Vaderlijk geloof verzaken, of— Christenen worden. Petrus! Gij Man Gods, vuurvolle aanhanger van Hem, dien gij, in een onberaden oogenblik van zwakheid, verloogchende! Mij dunkt, ik zie, ik hoor u op den eerften Pinkfterdag, bezield door den Geest uwes Lieven Meefters. Hoe meefterlijk tekent gij de hooge waarde van Jezus, als Propheet, en  PINKSTERFEEST. 6l en hoe onbewimpeld verklaart gij Hem voor den Mesfias der Vaderen! Welk een helder, onbeneveld , uitgebreid inzigt hebt gij in de leer der oude Godsmannen, en, hoe natuurlijk, hoeongekunfteld, hoe overtuigend weet gij die toetepasfen op Jezus den Nazarener! Met welk eene verwonderlijke kragt van geest, hoe vrij en hoe edel neemt gij de groote zwarigheid van Jezus vernedering weg, waaraan gij u voorheen zelfs zoo vreesfelijk ergerde, door aantetoonen, dat zijn hjden en dood tot het ontwerp des Allerhoogften behoorden, en volftrekt vereischt wierden, om Jezus tot een Heer, tot den Christus te maken! Op zulk een Herken, vasten, alle twijfeling doodenden, zegepralenden toon van onbeweegbare gewisheid fpreekt gij van Jezus opftanding uit den dood, van zijne verhoging aan Gods Regterhand, en van de noodzakelijkheid, van de gewigtigheid dezer gebeurtenisfen! Hoe onbefchroomd, hoe rondborftig, hoe zonder eenig belang in aanmerking te nemen, fielt gij den, van uwe toehoorers gekruiften, Jezus voor, als den Opvolger Davids, den Koning Israëls, den grooten inhoud van den Vaderlijken Godsdienst, den levendigen en Heerfchenden Heer der menfchen , den eenigen Zaligmaker van zondaren! Wat zal ik het eerst, wat het laatst, wat  62 theophilus op het wat het meest bewonderen ? — Alles is hier groot, onvergelijkelijk; alles vol van deftigheid, van kragt en hoogheid alles enkel licht en leven ! Gij gevoelt de waarheid van 't geen uw gezegende Meefter had beloofd , eer hij vertrok van de aarde, en waarop gij uwe toehoorers wijst, als op eene tusfchenkomst zijner allesbeftierende werkfaamheid, deze (Jezus) dan, door de regterhand Gods verhoogd zijnde, de belofte van den Heiligen Geest ontvangen hebbende, van den Vader, heeft dit uitgeftort, dat gij nu ziet en hoort. (*) En wie kan u, deze aanmerkelijke redevoering, zoo geheel ingerigt om de Joodfche wanbegrippen den hartader aftefteeken , op deze aanmerkelijke wijze hooren befluiten, zoo wete dan het ganfche huis Israëls, dat God hem tot een Heer en Christus heeft gemaakt, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruist hebt wie kan u dit hooren zeggen, zonder innerlijke bewondering van de Goddelijke overtuigingskragt, die zig van uwe geheele ziel had meefter gemaakt, die'uw wezen doordrongen en veredeld had, die zigtbaar was in uw gelaat en houding, hoorbaar in den toon uwer ftemme, en die iets van uw gevoel in de geeften uwer aandagtige hoorers overftortte? — Hoe C) Hand. II: 33.  pinksterfeest. 63 Hoe aanbiddelijk-wijs en aanbiddelijk-goed is deze handelwijze van den Heer der Kerk! Dat hij waarlijk uit den dood verrezen, dat hij tot aanzien en bewind in het onverderfelijk leven verheven was, bleek uit deze bewerking zijner Apostelen. Was hij niet opgedaan, dit was niet gebeurd, dit had niet kunnen gebeuren. Zij hadden dus een proef ondervinderlijk bewijs van eene hoofdwaarheid, die zij moeden prediken, en konden des te derker daarvan getuigen. — O Jooden , waarom hebt gij niet allen hulde gedaan aan de waarheid? Sommigen uwer deeden dit, maar veelen verwierpen dezelve. Ach! gij waart verblind, misleid door vooroordeelen, beheerscht door driften der zinnelijkheid, vol van den bitterden haat tegen eenen gekruiden Koning Israëls, en zijne opdanding uit den dood werd van u geplaatst onder de verdichtfelen. Rampzalige kragt der voor- oordeelen! zij maken het verdand afkeerig van onderzoek, terwijl zij het benevelen, en brengen op het laatst eene hardnekkigheid teweeg, die niet kan verbroken worden. Geest der Waarheid! mogt ik altoos uwe wenken , uwen raad volgen, dan zullen vooroordeden mij niet beheerfchen, niet bederven. - Maar gij moest ook aan de Heidenen het Euan-  64 THEOPHILUS OP HET Euangelie der Genade van Jezus Christus den gekruiften verkondigen,, Apostelen! en met welke ooren zult gij worden aangehoord ? wat zullen hunne fraaie vernuften, hunne Epicurifche en Stoifche Wijsgeeren, hunne twijfelaars en fpotters, hunne Dichters en Priefters hierop zeggen ? —- Duizend vooroordeelen , geheel onderfcheiden van de Joodfchen , op de fchranderfte wijze voorgedragen, zult gij dagelijks te wederleggen, en duizend fchimpredenen dagelijks te beantwoorden hebben. Zonder den Geest van uwen Heer is dit onmogelijk voor u. Gij zijt niet opgewasfen tegen het Atheensch en Romeinsch vernuft. Maar die Geest zal in, zal door u fpreken, zoo dikwijls gij geroepen wordt, om aan de waarheid getuigenis te geven; die Geest zal u nooit begeven, nooit verlaten; door den invloed van dezen Geest zult gij de dwaaze, de vreemde, de ongehoorde, de ergerlijke leer van het kruis doen zegepralen over alle Heidenfche geleerdheid. Als ik uit dit oogpunt de verlichting, de mededeeling der nieuwe inzigten in het Euangelie befchouw, welke de Apostelen, op den eerften Pinkfterdag ontvongen, dan gevoel ik daar de hooge noodzakelijkheid van dan gevoel ik, dat het Euangelie nooit eenigen voort-  PINKSTERFEEST. 6$ voortgang in de waereld zou gemaakt hebben, zonder deze mededeeling dan gevoel ik, hoe naauw deze gebeurtenis in verband ftaat met die groote , die volheerlijke daadzaken, uit het leven van onzen Heiland, waarop ons ganfche geloof, onze geheele hope en ver- wagting voor de eeuwigheid gebouwd zijn. Geloofd, geprezen zij daarom uwe Almagtige Genade , Liefdevolle Jezus! voor dit, alle twijfeling vernietigend, bewijs van uw leven, van uw heerfchen in den Hemel, van uw toegenegen zorg voor de aangelegenheden uwer Broederen!! ■ Niet minder noodzakelijk was de mededeeling van de gave der talen. Jezus had aan de Apostelen beloofd, dat zij met nieuwe talen zouden fpreken, (*) en ziet de dag van het Pinkfterfeest breekt aan, en hec vergaderd volk hoort de eenvoudige, de ongeleerde Galileërs, in hooge lofzangen, in verheven dankliederen de Majefteit van God en zij- (*) Mare. XVI: 17. E  66 THEOPHILUS OP HET zijnen Gezalfden roemen,niet alleen in hunne ruwe moedertaal, maar in verfcheiden vreemde , voorheen hun onbekende talen. De een fprak in het Grieksch , de ander in het Latijn, een derde in de taal der Parthen, en een vierde wederom in eene andere. Alle de buitenlandfche Jooden hoorden hen God en den Heiland prijzen, in de landtaal, die hun eigen was. — Indien ooit de hand der wonderdoende Almagt werkfaam was, dan was het hier? Indien ergens ooit een waar, een Goddelijk wonderwerk is gebeurd, dan is het hier? Ik hou dit niet alleen voor een groot, een buitengewoon wonderwerk , maar ik maak geene zwarigheid, om deze mededeeling van de 'gave der talen voor een der grootfte, een der verhevenfte wonderwerken te houden , die ter bevestiging van de Goddelijkheid der geopenbaarde leer ooit gedaan zijn. Alles wat Mozes, wat Elias, wat de andere Propheeten, door de onmiddelbare werking van de Alomtegenwoordige Godheid, verrigt hebben , om hunne zending en leere als Goddelijk te doen voorkomen aan het Israëlitisch volk, komt hierbij niet in vergelijking. God deed eigenlijk, bij deze voorvallen, alles, en 't geen zij fcheenen te doen, deed de Almagtige, op hun gebed; deze doorlugtige Godsmannen waren niet eens werktuigen, of, gelijk men zegt,  pinksterfeest. 67 zegt, middel-oorzaken bij de wonderen, die er gebeurden; de Almagtige Heer der Natuur was daar alles bij. Maar hoor den, door Gods Geest aangeroerden, Apostel in eene vreemde tale fpreken, en zie, of hij niet wezenlijk werkfaam is? beweegt hij niet zijn. tong, zijne lippen en alle de fpraakwerktuigen, gelijk hij, in zijne moedertaal fprekende, ook doet? beweegt hij ze niet, overeenkomftig met de denkbeelden, die in zijn geest gevormd worden? is zijn geest niet omtrend die denkbeelden werkfaam, offchoon de Geest van God derzelver Eerfte Oorfprong en Inge- ver is? hoor, zie en overdenk dit, mijn ziel! en bewonder dan de Oneindige Magt des Allerhoogften, die hier op zulk eene ongewoone, in het oog vallende, wijze, zig werkfaam vertoonde bewonder die, mee dankend heilig gevoel van eerbied en aanbidding! Zouden de Apostelen deze gave der talen volftrekt nodig hebben gehad, om zig, over de verheven waarheden en pligten van het Euangelie, verftaanbaar uittedrukken , bij de volken, tot welken zij gezonden wierden ? Of was dit niet noodzakelijk? Hadden zij aan het Syro-Chaldeeuwsch en Grieksch, bij Jooden en Heidenen, genoeg ? Ik wil mij in dit geE 2 ' leerd  68 THEOPHILUS OP HET leerd onderzoek niet inlaten, maar het eerfte gevoelen heeft voor mij de grootfte waar- fchijnlijkheid; en dan wat behoef ik dan nog een woord te fpillen, om de onnafpeurlijke, diepe Wijsheid, de alle gedagten verbijfterende Liefde van den verheerlijkten Koning en Vriend der menfchen, in deze wondervolle gebeurtenis te doen opmerken? Elk, die met mij omtrend dit oogmerk overeenftemt, en eenig gevoel van waarheid heeft, zal dit levendig, en met verbazing bezeffen.— Dit magtig vermogen ftelde hen in ftaat, om tot de zinnen, tot het verftand, tot het gevoel der Heidenen, met eene bemeefterende kragt te fpreken; dit gaf hun eene voortreffelijkheid, eene hoogheid boven de diepdenkendfte Wijsgeeren, boven alle Priefters, boven alle Redenaars en Waarzeggers, in de oogen der Heidenen, die moest worden opgemerkt; dit gaf aan de Apostelen voordeelen in handen, die zij, alleen in ééne taal fprekende, niet zouden gehad hebben. En wat was dus natuurlijker, dan, dat zij, die deze eenvoudige menfchen op zoo eeneklaare, verftand en hart bevredigende wijze, over Godsdienftige waarheden, in hunne eigen taal, hoorden, getroffen, tot nadenken gebragt, en kragtig opgefpoord wierden, om nader onderzoek naar deze leer te doen? Het ge-  pinkster feest. 69 gevoel van het groote, het verheven en ongewoone, onderfteund door het inzigt van de voortreffelijkheid der leere kon ligtelijk in het gevoel van het Goddelijke overgaan. Ik fpreek — en dit is immers van zelfs klaar — alleen van menfchen, die niet onverfchillig waren omtrent de waarheid. Deze uitwerking was trouwens alleen te verwagten bij zulken, die deze geestgefteldheid hadden, die door eene eerlijke liefde, eene hartelijke begeerte naar kennis der waarheid bezield waren, en die zig niet bevredigen konden met hetgeen zij van hunne Wijzen en Priefters hoorden. En wat kon, wat moest het gevolg zijn van zoo eene herhaalde , zoo eene aandagtige overweging van de leer der Apostelen, en zoo eene geduurige vergelijking van dezelve, met die verwonderlijke gave, van zig in alle talen te kunnen uitdrukken? Dit, dat zij tot eene levendige kennis van, en een hartelijk geloof in den gezegenden Heiland kwamen, en toegevoegd wierden tot de gemeente , die zalig zal worden. De Geest Gods namelijk, die door de Apostelen fprak, opende het verftand, en het hart dezer waarheidzoekenden , maakte de leere van het Euangelie klaar, gewigtig en belangrijk, en bewrogt hunnen ganfchen geest tot eenvoudig en eerbiedig geloof. E 3 Met  70 THEOPHILUS OP HET Met de gave, om wonderen te doen, is het op dezelfde wijze, zoo ver ik zien kan, gelegen. Het ligt in den aart der zaak, dat menfchen, die zeggen, van God gezonden te zijn, om eenen nieuwen Godsdienst intevoeren, deze hunne zending met een duidelijk bewijs moeten ftaven, en wat is daartoe beter gefchikt, dan een wonderwerk, of het daarftellen van iets, 't welk boven de gewoone kragten der natuur gaat? De meefte bedriegers, de meefte valfche Propheeten bedienden zig daarom ook van eenige kunftenarijen, die zij voor wonderen uitgaven, en zogten, langs dezen weg, het arm, het onwetend en ligtverleid volk, in hun belang te krijgen, en groote gedagten van hunnen vertrouwelijken omgang met de Goden inteboezemen. Toen de Apostelen hunne verheven bediening begonnen, was de Heidenfche en de Joodfche waereld met zulke listige bedriegers opgevuld; overal verkogten zij hunne googchelarijen en kun-  PINKSTERFEEST. 71 kunften voor werkingen der, met hun ver. bonden, Godheid, en Sterkten dus de, naar wonderen hijgende, van de natuur en hare werkingen onkundige, menigte in het bijgeloof , in den Godendienst, en in allerlei fchandelijke ondeugden. Jezus wist dit, en gaf aan zijne gezanten daarom ook den Geest, opdat die, door hen, zoodanige wonderen zou verrigten, voor welker luister en kragt alle de Magh alle de Wonderdoeners bij Jooden en Heidenen verdwijnen moeften; wonderen , die de ondubbelzinnigfte,de fterkfte,de algemeenvatbaarfte bewijzen van de waarheid en Goddelijkheid van het Euangelie waren; wonderen, welker overtuigende kragt gevoeld kon worden van allen, die geene fcherpzinnige, geene geleerde betogen konden vatten, of beoordeelen; wonderen, die , daar zij in den naam van Jezus gefchiedden, met zijn ganfche perfoon, leven, lijden, dood en opftanding in een hegt verband Honden, bij uitnemendheid gefchikt waren, om die gebeurtenisfen, vooral zijne opftanding uit den dood te bevestigen, waarvan zijne gezanten getuigen waren. Hoe wonderlijkgroot en heerlijk is hierin zijne Wijsheid en nederbuigcnde Goedheid zigtbaar! Nooit hadden de Apostelen de kruisleer van hunnen Meefter in de waereld kunnen uitbreiden , zonder zulke zinnelijke E 4 ver  72 THEOPHILUS OP HET vertogen van hunne Goddelijke zending. Terwijl dezelve de kentekens van hunnen hoogen , hemelfchen, en bovennatuurlijken oorfprong aan hun voorhoofd droegen, en door het eenvoudigst menfchenverftand ligtelijk konden onderfcheiden worden van de bedriegerijen der valfche Propheeten en misleidende Waarzeggers, zo bragten deze wonderen zoo ongelooflijk veel menfchen tot de fchare der Christusvereerers over, dat de vijanden, de haters, de vervolgers van hun zelfs befchaamd, verlegen en des te woedender van toorn wierden, omdat zij dit niet konden beletten. Ja mij dunkt ik zie de, met Gods Almagti- ge werkfaamheid bezielde Apostelen, overal hunne, zoo felbeftreeden, zoo fnoodgeloogchende, en zoo bitterbefpotte, Goddelijke zending met allerlei wonderwerken ftaven ik zie Petrus aan lammen den gang, aan beroerden de gezondheid, aan dooden het leven wedergeven — ik zie Paulus kranken genezen, boze geeften uitdrijven, dooden opwekken ik zie, hoe de wonderen, die God door dezen Apostel der Heidenen, te Ephefen verrigtte, zelfs de gewoone wonderen overtroffen, — ik zie, met de diepfte verbazing, hoe men bad om zijne zweetdoeken te mogen hebben, daar die, op de ligchamen der kranken gelegd, onmiddelijk hunne ongefteldheden en  pinksterfeest 73 en kwalen wegnamen. — Waar zijt gij nu, bewonderaars, en lofprijzers van den berugten Apollonius van Tijana, dien gij niet fchroomt naast den Apostel Paulus, of wel boven hem te plaatfen ? Hij was niets meer en niets minder, dan een listige bedrieger, een Magus, een man, die voorgaf de geeften te kunnen bezweeren, de ziekten te kunnen genezen door het uitfpreken van zekere woorden, en groote veranderingen in de Matuur te kunnen veroorzaken door zijne heerfchappij over de luchtgeeften. Heeft Paulus ooit op zulke bekwaamheden geroemd? Heeft Apollonius van Tijana ooit een lammen den gang, een dooden het leven wedergegeven? Waren zijne zweetdoeken zoo kragtig als die van Paulus? Het is de grootfte domheid, of de grootfte kwaadaartigheid de Apostelen van Jezus onzen Heer tot Magi te maken , en hunne wonderen aan bedrog en list toetefchrijven. Laat Juliaan, gevolgd van veelen onzer hedendaagfche vernuftelingen deze lastering vrij uitbraken tegen die heilige predikers en bevestigers van ons geloof, hoe weinig fchade brengt dezelve aan het Euangelie toe! Integendeel zij doet ons voordeel; had de gefchiedenis ons dezelve verzwegen , wij hadden één bewijs minder voor deszelfs waarheid. E 5 Tal-  74 theophilus op het Talloos was het aantal, 't welk door de wonderen der heilgezanten tot het Christendom werd bekeerd, maar o! hoe veelen bleven gehegt aan hun bijgeloof, en verzot op hunne ondeugden -— hoe veelen verwierpen het, befchimpten het, en hoe veelen wendden alle mogelijke middelen aan, om het te onderdrukken! — Heilige God! waarom? Wie durft dit vragen? Wie durft dit onderzoeken? Wie vermeet zig, de redenen uit te willen vorfchen van deze verfchillende uitwerking van dezelfde daden uwer Almagt bij de menfchen? Dat leer ik er uit — en ik wil zwijgen , ik wil uwe ondoorgrondelijke regeering aanbidden het is alleen uit genade, dat de mensch behouden wordt, door het geloof, en dit is ook niet uit den mensch, maar het is eene gave Gods. Die zien wilden, zagen en gaven aan U de eere, maar die niet wilden zien, bleven blind, en Gij liet hen in die blindheid. O Heere ! ondoorzoekelijk zijn uwe oordeelen , onnafpeurlijk uwe wegen, rein en heilig alle uwe daden ! — -—■ Als  pinksterfeest. n Als ik nu ftilfta met mijne gedagten, als ik alles overzie wat ik dus ver afzonderlijk befchouwd heb, alles bijeentrek, wat is dan de flotfom mijner overpeinzingen? — jjit het Christendom is van God. Geen mensch heeft het uitgedagt , geen mensch heeft het in de waereld ingevoerd , geen mensch heeft het voorgedaan met kunst of magt, maar God alleen. En in de leer zelve , en in de menfchen, die ze zouden voordragen, en in de menfchen, aan welken ze zou verkondigd worden, en in de gefteldheid der tijden, en in de heerfchende denkwijze der volken lagen zulke groote, lagen geheel onoverkomelijke beletfelen -beletfelen, die alleen konden worden uit den weg geruimd door eene Goddelijke tusfchenkomst. God moest werken, en ziet — hij heeft gewerkt. De gebeurtenisfen van den eerden Pinkderdag der Christenheid , zijn er bewijzen van. Het geen hij toen aan de Apostelen gaf, door deze gaven en kragten op de verlichting en ver.  76 theophilus op het verbetering van het menschdom werkte, was de grondflag van alle die groote veranderingen, die verbazende omwentelingen in den zedelijken ftaat der waereld, in welken de opmerkende eerbiediger van 's Heeren daden zijne hand ontdekt. Ik zou mijn gezond verftand geweld moeten aandoen, zo ik de gronding en uitbreiding van het Christendom wilde verklaren, zonder de onmiddelbare werking des Almag- tigen. Stelt u voor, ongelovigen ! ftelt u een gezelfchap van eerlijke, ongeleerde, en onbefchaafde Joodfche mannen voor, die eene leer voordragen, welke in Godewaardigheid, in rederoatigheid, in gefchiktheid naar onze natuur, bedorven toeftand en behoeften alles overtreft, wat het menfchelijk verftand van alle eeuwen heeft uitgevonden; die onbefchroomd verklaren, dat zij dezelve ontvangen hebben van een zekeren perfoon, Jezus genaamd, met bevel, om die door de geheele waereld te verbreiden; die dezen perfoon als een Godmensch voordellen, wiens zonderlinge geboorte, groote daden, onbefmette heiligheid van zin en wandel, harde lotgevallen,fmadelijke dood, en heerlijk herleven langen tijd vooraf aan hunne voorvaderen zijn afgefchetst en voorzegd geworden; die verze-  PINKSTERFEEST. 17 zekeren, dat zij dezen uitnemenden perfoon, tot de weldadigfte oogmerken onder de menfchen verfchenen , hebben hooren leeren, hebben zien handelen, op eene wijze, die ten duidelijkften betoogde, dat God met hem was; die Stellig verklaren, dat hij, door zijn eigen natie, boosaartiglijk gedood, maar op den derden dag levendig, onfterfelijk uit het graf verrezen, en meer dan eenmaal van hun gezien, en daarna, voor hunne oogen, ligcha- melijk ten Hemel opgevaren is; Stelt u voor menfchen, die van dezen Jezus, van zijn lijden, Sterven, opftaan en ten hemel gaan nooit genoeg kunnen fpreken, en aan deze gebeurtenisfen de hoogde belangrijkheid geven, door derzelver famenhang met de verzoening der zonden, de herftelling in het verloren regt ten leven, de opwekking tot onsterfelijkheid van het doode menschdom , en de hoogfte volmaking van allen, die hem voor hunnen Heer erkennen; menfchen, die eenparig, ten allen tijde, en vrijmoedig verklaren, dat de zaligheid in geen anderen is, dan in dezen Jezus Christus, die overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze regt- vaardiging; ftelt u voor, dat zij deze leer in alle talen der bekende waereld voordragen , fchoon zij nimmer buiten hun onbe-* fchaafd vaderland Galilëa zijn geweest, en gee-  78 THEOPHILUS OP HET geene andere taal hebben geleerd, dan die, welke daar in zwang was; dat zij dit zonderling vermogen, om verftaanbaar en vloeiend, met menfchen van allerlei landaart en fprake, in hunne eigen taal, over de gewigtigfte aangelegenheden te fpreken, op één oogenblik, ten aanfchouwen van eenige duizend menfchen ontvangen hebben; dat zij, daarenboven , toekomende dingen voorzeggen, de verborgenfte geheimen van het menfchelijk hart ontdekken, kwaadaartige ziekten genezen, dooden in het leven herroepen , en hunne vijanden, hunne boze tegenftrevers met wonderdadige ftraffen bezoeken, met één woord, dat zij zulke groote daden verrigten, als Jezus, hun Heer en Meefter, gedaan heeft, en aan hun beloofd had, dat zij ook doen zouden; ftelt u voor, dat deze menfchen alle die verwonderlijke gaven, die groote kragten, door welke zij boven alle gewoone menfchen uitmunten, niet alleen voor zigzelven bezitten, maar ook voor anderen ; dat zij, door hun gebed, en door het opleggen der handen, andere menfchen, die zij in 't geheel niet kennen, dan van wegens hunne gelovige omhelzing van de leer, die zij prediken, in ftaat kunnen ftellen, om hetzelfde te doen; — ftelt u voor, dat deze menfchen, onder Jooden en Heidenen, met de  PINKSTERFEEST. 79 de grootfte vrijmoedigheid, met de ongekunfteldfte overtuiging, de zoo ftraks genoemde verklaring blijven afleggen , fchoon dezelve hun louter wederwaardigheden berokkent, en oogenblikkelijk in doodsgevaar doet zweven; dat zij daarbij volharden, in weerwil van het verfchrikkelijkst lijden, dat hun aangedaan wordt, en in het aangezigt van den pijnlijk- ften dood, die hen verwagt; ftelt u dit voor, ongelovigen! en beproeft het, of de gezonde rede, waarvan gij zoo veel werks maakt, aan deze overtuigende bewijzen voor den Goddelijken oorfprong wel iets hebbe te berispen? — Wilt gij nog een ftap verder gaan, welaan herinnert u dan , uit de gefchiedenisfen der waereld, dat het Christendom , door deze menfchen gepredikt, binnen weinig jaren, zig onder alle, toen bekende volken uitgebreid heeft; dat het aangenomen is geworden, niet alleen bij het dom gemeen, bij den armoedigen, onnadenkenden hoop, maar zelfs bij de aanzienlijken, de verftandigen, dat er zelfs Christenen onder de Philofophen , en aan het Hof des Keizers waren; herinnert u, dat het hoofdbegrip, de ziel, de kern en het middenpunt van het Euangelie, het begrip van eenen Almagtigen, Eeuwiglevenden God en Heer der menfchen , door wienhet, hem aanbiddend, en lievend mensch- dom,  8© THEOPHILUS OP HET dom, van zonde en alle hare ijsfelijke, eeuwigvoortwoelende jammeren geheel bevrijd, met de onsterfelijkheid begiftigd, met den Allerheiligften vereenigd, en tot een gezelfchap van Gode gelijkende, elkander hartelijk beminnende, in allerlei gelukzaligheid overvloedig deelende, broederen hervormd zal worden herinnert u, dat dit hoofdbegrip des Christendoms geheel buiten den kring van het menfchelijk denken ligt, en dus van geen mensch kon uitgedagt worden; herinnert u, dat dit begrip, zoo wel als de daarmede verbonden zedeleer, in zijn geheel, en in zijne deelen lijnregt aanliep tegen het bijgeloof aller volken, tegen de getroetelde ondeugden aller natiën; dat alles, wat menfchen kunnen doen, om den voortgang dezer leere te verhinderen, gedaan is, met eene onbefchrijfelijke drift en geweldige woede; dat, onaangezien deze vereenigde kragten van vernuft, van magt, van vuur en zwaard, de leere van het kruis zoo onnoemlijk veele aanhangers heeft verkregen, in alle landen, dat Justinus de Martelaar, die in het midden van de tweede eeuw leefde, fchrijven kon, ,, er is geen volk, geen „ geflagt van menfchen, Grieken of Barba„ ren, wat naam zij ook dragen, onder welken „ geene gebeden en dankzeggingen aan God „ den Vader, dan Schepper van allen wor- „ den  PINKSTERFEEST. 8l 5, den toegebragt, in den naam van Jezus den „ gekruiften." (*) -— Herinnert u alle deze omftandigheden, en beproeft dan , of gij deze allerverwonderlijkfte, onvergelijkelijke gebeurtenis kunt verklaren uit gewoone, natuurlijke oorzaken, zonder eenige buitengewoone werking der Godheid? Gij kunt dit niet, indien gij eerlijk, indien gij als opregte waarheidsvrienden wilt te werk gaan. Een van beiden is uitgemaakt zeker — het Euangelie van Christus is door God zeiven, die aan deszelfs predikers getuigenis gaf met veele tekenen en wonderen, en menigerlei kragten, en bedeeling des Heiligen Geeftes, in de waereld geplant en verfpreid, gelijk wij geloven, of deszelfs uitbreiding, zonder die wonderen, is het grootfte, het ongeloofbaarfte wonder, dat ooit gebeurd is. Bid aan, mijn geest! bid aan; uwe be« won- (*) Justin. Mart. Dial. cum Tiypkstie, p. 341. 343, Ed. j/iy. F  8a THEOPHILUS OP HET wonderende dank, uwe blijde lofzang klimme op tot God! — O, hoe zal ik u danken, Eeuwige Koning! Oppergezagvoerer in het Rijk uwes Vaders! hoe zal ik u danken! Gij, Gij alleen hebt het Euangelie aan de Apostelen ontdekt, en door hen bekendgemaakt aan duizend volken. — Door uwen magtigen, allesbeheerfchenden invloed, heeft het allen tegenftand overwonnen. — Gij hebt het gegrond, Gij hebt het bewaard; het is, in alle bedenkelijke tijdsgewrigten, onder alle moeilijke lotgevallen, in alle omwentelingen en oorlogen, Staande gebleven, tot op den tegenwoordigen dag.— Ja, Goddelijke Heiland! dit is uw werk, dit is een gevolg van uwe naamloze liefde tot behoudenis van zondige menfchen van die nooit genoeg bewonderde, nooit genoeg geprezen liefde, welke u bewoog, mensch te worden voor menfchen, te lijden en te Sterven voor Strafwaardige menfchen. O, hoe moeften de harten van alle uwe belijders kloppen van liefde en dank! hoe moeften zij gloeien van eene vuurige zugt, om u in alles te behagen! hoe ernftig en beftendig moeften zij roemen in uw kruis , in uw leven, in uw heerfchen op Gods troon! Geest van Christus! kom, daal neder in ons zwak gemoed —  pinksterfeest. 83 moed kom, verlicht, verwarm ons neem onze traagheid, onze vadfigheid wegmaak ons tot getuigen van Jezus leven! 1 Wat is er, 't geen niet in het werk is gefield, om uw Euangelie te onderdrukken, om het uitteroeien van den aardbodem , Gezegen., de Jezus! en wat kunnen magt, geweld, vernuft, fchranderheid, philofophie, list, dwaling, bijgeloof en ongeloof tegen hetzelve ondernemen, 't geen niet meer dan eens, tegen hetzelve ondernomen is? Maar Gij lachte met alle die pogingen. — Bemoedigende gedagte! gedagte der vreugd en der fterkte! Gij zult voleindigen, 't geen gij begonnen hebt — ja, Gij zult het voleindigen, in weerwil van alle de tegenkantingen der dwaasheiden godloosheid! Laat het ongeloof vrij doen, alles, wat het vermag, nooit zal het uw werk vernietigen. — Het kan uwe vereerers onderdrukken, mishandelen, van goed en Vaderland beroven, dooden zelfs, zo Gij het toelaat, maar het kan de waarheid, het kan den hoogen troost der waarheid, het kan de verfterkende bevinding van uw leven, het kan de vrijmoedige hope op eindeloze verlosfing aan hunne harten niet ontnemen; het kan dezen en genen wel bewegen tot afvallige verloogchening van u, F 2 maar  §4 THEOPHILUS OP HET maar er blijven altoos opregte, gevoelvolle, eerbiedige aanhangers van u over, die liever alles verloogchenden, dan u, hunnen Goden Zaligmaker. Het ga dan, hoe het ga de zaak van het Euangelie, en van deszelfs opregte belijders is uwe zaak, Heere Jezus! en gij zult wel middelen weten te beramen, daarteftellen, om uwe zaak tegen den Vorst der duifternis en zijne misleide flaven te handhaven. Aan uwe Magtige Trouw wil ik niet vertwijfelen neen, ik wil niet vertwijfelen , al wierd de nacht ook nog zoo donker, al loeide de ftorm ook nog zoo heftig — want Gij zit aan het roer der waereld, en Gij hebt beloofd , dat de magtigfte magten der Hel uwe Kerk niet zullen overweldigen; — neen, ik wil niet vertwijfelen , al kwam het zelfs zoo ver, dat het fcheen gedaan te zijn met het Christendom want Gij leeft in eeuwigheid , Gij moet en zult over alle uwe vijanden voldingend zegepralen , en het is een van de grondregelen uwer regeering, dat Gij uwe beloften het gereedst vervult, wanneer derzelver vervulling bijkans onmogelijk fchijnt. — O Liefderijke Jezus! laat dit gevoel mij altijd bezielen, opdat ik gemoedigd blijve in alle gevaren, getroost in alle wederwaardigheden , en vol levendige hope in hopeloze toeftanden. Gij blijft toch, die  PINKSTERFEEST. 85 die gij zijt, en alle uwe verloste Broeders zullen eenmaal met u de hooge vreugd uwes Rijks deelen! Geloofd zij uwe Barmhartigheid! — Geprezen uwe Ontferming! Heerlijke, fchoone, roemvolle dagen des eerften Christend(|ms! waar zijt gij gebleven? Ach! zijt gij verdweenen, om nooit wedertekeeren ? — Deze gedagte is te treurig, te onteerend voor onzen Heer en zijnen Geest, te ontmoedigend voor onzen ijver, om bij dezelve te kunnen verwijlen. Neen zo wij al de wonderkragten der Apostelen niet kunnen navolgen, wie zegt ons, dat de toekomst geene tijden in haren fchoot verbergt, waarin de Heer zijner Gemeente menfchen zal verwekken , die met foortgelijke wondergaven aan de zaak van het Christendom de grootfte dienften bewijzen zullen ? Onmogelijk is dit ten minften niet, en er kunnen verfcheiden gevallen gedagt worden, waarin zoo iets meer of min noodzakelijk zou wezen. Ën dan — al zijn wij niet gefchikt F 3 voor  86 THEOPHILUS OP "HET voor die wondergaven, en die wondergaven niet voor ons, de Geest, die deze eerfte getuigen der Christelijke waarheid tot zulke wijze, goede, edele, zagtmoedige en groote menfchen maakte, is aan geen plaats, geen tijd, geen volk of perfoonen gebonden; die Geest kan ons denzelfden fchoonen, hoogen en voortreffelijken zin geven, waardoor zij zoo uitfteken boven de besten onderons; die Geest kan ons met lust en kragt bezielen, om gelijk zij naar meer licht teftreven, alle banden van vooroordeel en vreze aftefchudden, vrij en onbewimpeld voor $e gekende en geloofde waarheid te fpreken, en den heerlijken invloed van het geloof in eenen gekruiften Zaligmaker op de verbetering, de veredeling van den ganfchen mensch, in alle betrekkingen en omstandigheden, met de ondubbelzinnigfte proeven te toonen. —• Heilige Mannen! gij zijt groot in mijne oogen, maar niet te groot, om u niet, door de kragt van uwen en mijnen Heer, te kunnen naftreven. — Uwe vrijmoedigheid vooral, Edele Petrus! met welke gij, voor eene gemengde fchaar van vrienden en vijanden van Jezus, aan het kruis van Jezus, die ergernis der Jooden, voorheen ook uwe ergernis, getuigenis geeft die vrijmoedigheid, zoo fchoon  PINKSTERFEEST. 87 fchoon in alle belijders, maar nog fchooner in u, omdat gij kort vooraf zoo fchandelijk aan hem ontrouw waart geworden , en hem verloogchend had voor eene flavin, welke één kragtig woord voor hem gefproken, misfchien tot vreze, althans tot zwijgen zou hebben gebragt die bekoorlijke vrijmoedigheid bevalt mij. Gij ftaat daar, en fiddert niet, fchoon de fpotzieke vreemdeling u uitjouwt, de haat der Jooden u aangrimt, en gij niet kunt weten, of het lot uwes Meefters niet het uwe zal zijn. —■ Edele vrijmoedigheid in het belijden van Jezus! zweef mij altijd voor den geest, vooral dan, wanneer ik geroepen worde, om getuigenis van mijn geloof te geven. Nimmer, nimmer kome het bij mij in bedenking, of ik mij openlijk voor Jezus zal verklaren, dan of ik hem, alleen in deftilte, zal vereeren. Heiland mijner ziele! ik zweer u plegtig trouwe en mijn hart huigchelt niet —- ik zweer u trouwe, en ik wil, door uwe Genade, mijn woord houden; maar — als ik aan den ontrouwen Petrus, uit zwakheid mogt gelijk worden , gelijk ik wensch, aan den u vrijmoe- digbelijdenden Petrus gelijk te worden o! weiger mij dan ook dien troost der vergeving niet, dien hij vond in den blik uwer oogen en in de ontfermende gevoelens uwes F 4 har-  88 THEOPHILUS OP HET harten. De tijd komt eens, waarop Gij u openlijk fchamen zult, voor God en zijne Engelen, over allen, die zig hier over u hebben gefchaamd, en hen openlijk voor uwe vrienden, voor uwe Broeders, voor deelgenooten van de zaligheden uwes Rijks erken-, nen zult, die zig hier over u niet gefchaamd, die u beleden, in u geroemd, voor uwe belijdenis iets gewaagd, iets opgeofferd hebben. Heere Jezus! is het reeds een hoog, een onuitfprekelijk voorregt, van een uitnemend mensch voor zijnen vriend te worden erkend, wat moet het dan zijn, wanneer Gij dit doet Gij, in zulk een majeftueus tijd- ftip Gij, in wien alles, wat groot, wat goed is, zig op de volkomenfte wijze vereenigt? — Dit zij dan de vrugt van deze mijne feestoverdenkingen; voor mijnen God en Zaligmaker wil ik vrijmoedig fpreken, alles wagen, geen gevaar agten , den dood zelfs niet vrezen. Noch dood , noch leven , noch Engelen , noch Overheden, noch magten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte , noch eenig ander ding niets, met één woord, zal mij fchei- den van de liefde Gods, die er is in Christus Jezus, mijnen Heére. — Geen vleierij, geene wae-  PINKSTERFEEST. §9 waereldfche vreugd zal mij van den zuiveren, den heiligen zin afbrengen, die in Jezus, en in zijne Apostelen was, en geen ramp, geen fmartelijk lot zal mijne zagtmoedigheid uitdoven, mij tot ongeduld aanzetten, mijne hope uitblusfchen, of mij beroven van het vertrouwen op God. Indien goede gezindheden, goede daden zig voegen bij mijne woorden, kan ik dan niet hopen , een goed getuigenis voor de waarheid van het Euangelie te hebben afgelegd? En indien ik daarin dagelijks zoek te vorderen, kan ik dan niet hopen, dat ik zal toenemen in de Christelijke deugd? Dan ach! ik ben zoo zwak, zoo gedrukt door het zinnelijke, en ik leef in zoo veele beflommeringen, die het goede voornemen niet zelden beletten tot rijpheid te ko. men. Ontmoedigende gedagte! maar zal dit dan het flot van mijn feestaandagt zijn? Neen ik wil moed fcheppen. Geest van Christus! gij moest de Apostelen leeren in den naam van Jezus te geloven, voor dien naam te lijden, en gij moet dit ook aan mij leeren. Elke gedagte des lichts, elk rein gevoel, elke goede neiging, elke zugt naar meer licht en hooger kragt, is uw werk gij zijt de Bron van alle kennis, alle geloof, alle liefde, alle zagt-  go theophilus op het zagtmoedigheid en vrede; de Werker van alles, wat goed en regt is. Kom dan, Heilige Geest! kom, beftraal mij met uw licht, beziel mij met uw kragt Kom, Heilige Geest! en geef, dat'ik, door uwe openbaring, meer van den Zoon, en in den Zoon, meer van den Vader kenne! Kom, Heilige Geest! geleid mij in de waarheid, wanneer rontom mij dwalingen in menigte worden verfpreid; drijf mij aan tot het goede, als het vleesch vadfig is; rigt mij op; als ik gevallen ben; vertroost mij in droefenisfen; bewaar mij, door het geloof, tot de verworven en toegezegde zaligheid! — Ja, kom Heilige Geest! niet alleen over en in mij, maar kom over en in de ganfche Christenheid. Vernieuw uwe vorige Genade. O kom, Geest des Almagtigen! daal neder op ons dor tijdperk, gelijk een warme regen, en de doodfche gedaante der Kerk zal wijken; alles zal uitbotten, bloeien en vrugten beloven, vrugten dragen. Het is nu Winter, maar wat zou het zijn, als de Lente eens aanbrak! — Dan zouden wij eerst regt het feest van Pinksteren vieren; dan zouden wij juigchen in  pinksterfeest. 91 in onzen God en Heiland, en met nieuwe lofzangen zijnen naam prijzen. Intus- fchen, aan God, den Drieëenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest komt alle lof en aanbidding toe voor al het goede, dat reeds door het Christendom in de waereld is geftigt, voor al het goede, dat nog verder door hetzelve zal geftigt worden. Ja, eeuwige lof en verheerlijking komt hem toe — en zij hem toegebragt Amen! Amen!    mm