01 1088 7601 UB AMSTERDAM  STUKKEN V A N ONDERSCHEIDENEN AARD.     INHOUD van dezen TWEEDEN BUNDEL. 1. p. hartman, Hendrik en Anna, ee?i Volks-Koman. 2. eelhart, de Menfchenvriend; of gemeenzame onderrigtingen tot leering en waarfchomving , inzonderheid van den Landman, ifte Stuk met pl. 3. • 2de Stuk met pl.   HENDRIK en ANNA. EEN VOLKSBOEK. UITGEGEEVEN DOOR DE maatschappij; TOT NUT VAN' TAL GEMEEN. EERSTE STUKjEIf. ^ A M STEL DAM, bij H. KEIJZER, A. FOKJCE,Sz.en Cm Vms, I7P2.   Dit Stukjen, door de pen v&n den Heera pi hartman , ie Rijp vervaardigd, bij de Maatfchappij ingezonden, m°t een buitengewoone Zilveren Eerepenning in derzelver jaarlijkfche algemeene vergadering, van J791 bekroond, zal door een tweede Stuk' jen vervolgd en bejlooten worden. Wij wenfehen > dat deze nuttige les/en, op tene onderhoudende wijze voorgedraageny een ge-  gewenscht einde mogen bereiken, bij onzen gefingeren medeburger, aan welken dezelve met die welmeenenheid worden aangebooden , waarmede de geëerde Opfteller dezelve fchreef. Uit naam der Maatfchappij,  E N A ET ET A- EENE LEERZAAME GESCHIEDENIS. TOT NUT FAN'T ALGEMEEN. te verkrijgen, bet zelve van denlf^fS^ van war het geduurig aan ons Sdt voo g ! lïn 'Je .verb«ere«» heeft mij, eenige w£ ken ge eeden deze gefchiedenis toegezonden net bijvoegmg , -dat, indien ik dezefve ooVA deel-  s HENDRIK en ANNA, deelde waardig te weezen, om ook aan anderen medegedeeld te worden, hij mij daar toe volkumen vrijheid gaf. Daar het nu onze zaak is, willen wij het Algetneene Nut bevorderen , onze aandagtf te vestigen op zulke huisgezinnen, in welke gemeene en arme ouders, maar van deugdzaame beginfelen,gevonden worden: ouders wien het belang hunner kinderen in allen opzichten ter harte gaat; door alles aan te wenden, om hen zo braaf, zo deugdzaam en godsdienstig op te voeden als hun immer mogelijk is, dagt ik verpligt te weezen om deze gelchiedenis ook ten nutte van 't Algemeen over te geeven. EERSTE HOOFDSTUK. In zich bevattende des fchrijvers ontmoeting. Ik was van huis gegaan, om mijn' vriend te ..... op zijn bekoorlijk buitenverblijf een bezoek te geeven, en daar ik het hem dikwits beloofd had te zullen doen, doch telkens daar in door het een of ander toeval, verhinderd was,befloot ik het nu onverwacht te doen en hem te verrasfen ik had op mijn reis geen bijzondere ontmoetingen — maar uit de fchuit geflapt zijnde en voor de vvoonïng van mijn'vriend komende, ftond ik niet weinig verbaast de poort gefloten te vinden. Ik fchelde verfcheidenmaal; maar te vergeefs.. Een huismandie met mij in de jaagfehuit gezeten hadt en 'es zeer knap uitzag, vroeg mij: was «w oog-  Hendrik en anna. $ oogmerk, Mijn Heer! om op die biü-enplaats te weezen; die heer is voor eenige dagen van huis gegaan, en zal van uw komst waarlchijnlijk niet gewetten hebben. Neen, dat wist hij ook niet, mijn vriend! antwoorde ik hem; maar met dat alles ben ik, die hem meende te verrasfen, nu eenigzins verleegen; is hier omtrent niet een goede herberg? ja, Mijnheer! zeide hij, hier is wel een herberg, maar ik zou u vriendelijk verzoeken om met mij te gaan; ik woon niet ver van hier; dan kunnen wij famen een kopjen thee drinken , en voords zien hoe of wij het dan maaken, mogelijk komt die Heer van avond of morgen 't huis. Dit fprak hij op een' toon, dien ik hier niet verwachte en mij een goed denkbeeld van hem deedt op vatten— ik nam zijne aanbieding aan, wandelde met hem voort, en wij fpraken over verfcheidene onverfcnilJige zaaken — wanneer wij zijn wooning naderden, verhaalde hij mij, waarfchijnlijk om mij over de talrijkheid van zijn huisgezin niet te doen verbaazen ,dat, behalven zijne kinderen, die hij allen in huis hadde , een zijner zoonen getrouwd ware ; ook bij hem inwoonde en reeds l-inderen hadde* dus dat 'er een geheele familie onder een dak woonde. 1 Wij, zijne wooningintreedende, werd ik van zijn vrouw, terwijl zij heuren man verwelkomde , met alle oplettenheid belchouwd; doch zo rasch zij de reden van mijne komst verftondt, werdt zij zeer vriendelijk, en haalde mij een paar muilen. Trek die aan, Mijn Heer! zeide zij; ik verzoek dat gij hier van nacht wilt A 2 blij-  4 HENDRIK en ANNA. blijven, en dan zullen wij morsen zien of Mijn Heer uw vriend ook t'huis gekomen is; ik kon dit verzoek niet afflaan, trok mijn fchoenen uit en wij dronken t' famen een kopjen thee: alles wat ik zag, in en rondsom de wooning , alles voldeedt mij ongemeen, ik brag den avond in dit huis met zeer veel genoegen door, gelijk in 't vervolg zal blijken. TWEEDE HOOFDSTUK. Behelzende een verhaal van de opvoeding en het gedrag hunner buurkinderen — en hoe hendrik gelegenheid kreeg in zijnarmsedigen toe/iand, om zijn kinderen leezen en fchrijven en een " weinig rekenen te doen leer en. •\Tocli knecht noch meid benamen deze lieiM den hunne vrijheid. Al het werk, behalven in den hooi-en oogsttijd, werdt met eigen volk gedaan. De oudfte zoon van wille m, de kleinzoon van Hendrik en anna, deedt des avonds het gebed. Ik vroeg aan p i e t e r wanneer moet gij en uw kleine zusien bidden ? Dat weet ik niet, ook vader? zeide hij. Neen antwoordde deze : toen vader ook zo jong was mogt hij ook niet bidden. Waarom niet? herhaalde hij. — Wel l vraag dat grootvader eens, hernam de ander. Dit deedt hij» ,, Om dat de lieve jongen, zeide deze braave man! eerst moet leeren, wien hij bidden *' „ moet*  HENDRIK en ANNA. 5 ,, moet; en waarom hij moet bidden." Zo, antwoordde pieter; en zi;sjen en hij lagen beide de lieve handjens te famen. Tot nog toe had ik niet kunnen bemerken van wat religie deze braave menfchen waren. Ik deed derhalven eenige vraagen, alzo ik gerust was, dat zij zulks niet kwalijk zouden, noch konden, neemen. Dan deze nogthands werden beantwoord, zonder dat ik mijn oogmerk konde bereiken. Ik begreep dus daar van af te zien, en nooit opzettelijk daar weder na te vraagen. Aan < tafel waren deze oude lieden geheel gulhartig. Schoon een vreemdeling , genoot ik hier zo veel, als ik ooit bij mijne beste vrienden konde verwagten. Men fprak over alles openhartig en rondborltig. De zoon en vrouw waren hier in de ouders gelijk ; en dit deedt mij tegen deze laatften zeggen: 't is jammer dat gij hier zo afgezonderd woont; uwe kinderen zijn ver van het fchool, en hebben geen ve! keering met andere kinderen. Dat is waar, antwoouie willem, maar dat is ook zo met ons geweest, doch mijn vader heeft dit altoos wel weeten te vergoeden; en nu doet hij dit, en vooral niet minder, ten aanzien van onze kinderen. Ik zeide begeerig te weezen om te weeten, waar of deze vergoeding in beftonde. De vrouw van willem zeide, met een ongemeene bevalligheid, die men hier niet verwagt zou hebben; ei, toe vader, dat moet gij zelf eens-aan dien Heer vernaaien. Dat wil ik graag, kind, zeide henorik: grootmoeder nam den bril van den neus, en lag dien op den fciioot ne- m 1 A3 der, *  6 HENDRIK en ANNA. der, (wint zij was pas beginnen te naaijen.) jan en geriut lachten malkander eens toe," en de kleine kinderen fchikten zo digt aan grootvader als moegelijk was. Neen , mijn Heer (lus begon hij) wij hebben hier nabij nog al een huis of vier, waar ook kinderen in ziju; inzonderheid in het eene , daar zijn drie lieve jmgens, die 'er mij zeer wel uitzien ; zo dat ik denk dat daar wat van gemaakt zou kunnen worden: maar de vader en moeder kunnen leezen noch fchrijven; dus weeten zij bijna nergens van. Zij hebben ook geen den minsten lust tot onderzoek. Alleen in dezen tijd hebben zij, gelijk anderen, een partij gekoozen, fchoon zij niet weeten waarom. De kinderen gaan fomtijds naar fchool als A] willen, en anders blijven zij t'huis. üit is dus geen goed fpeelgezelfchap voor onze kinderen. Hier viel ik hem in de reden, en vroeg hen of hij niet dacht, als 'er wat goeds in die knaapjens was te bemerken, zo als hij zeide, dat men 'er de handen dan niet van moest aftrekken; en dat zij aan zijn huis nog sil vrij wat zouden kunnenleeren?Regt zo, Mijn Heer! zeide de oude vrouw: dat begrijp jij we'. Miin man is bang dat zij onze kleinkinderen bederven zullen. Maar dar is onze zaak om daar op toe te zien. Het zijn zulke arme bloedjen's! lieve fchaapen! —• wat kunnen zij het helpen dat zij van zulke ouders zijn in de waereld gekomen! — neen, moeder! antwoorde ik haar, daar zijn wij allen lijdelijk in, en dit moesten wij ons geduurig te binnen brengen. Dit moest meer geleerd en aangedron» gen worden , om den hoogmoed van fommi- gen  HENDRIK en ANNA. 7 gen, die met een verachtelijk oog op menfchen van laage geboorte nederzien, te beteugelen. Maar zouden, vroeg „ik verder, de ouders het wel willen hebben, dat zij hier veel kwamen fpeelen ? och ja, zeide wiLLEMial was het alle dagen. Zij hebben de kinderen lief, zo ais zij meenen; maar 't is een verkeerde liefde, die hen eindelijk ongelukkig zal maaken. Ik zie met vermaak als zij eens hier zijn, 't geen niet veel gebeurt , hoe gretig zij naar de printeboeken van onze kinderen grijpen. De een begint een weinig te leezen, en de ander zou fchielijk fchoon leeren fpellen, indien er maar een weinig werk van gemaakt wierd. — Ja,zeide jacob, op een gemelijken toon; zij hebben mijn Ourfon en ISalentijn meê gehad, en die is zo verfcheurd t' huis gekomen. Betije gek, jongen! zeide de oudlte broeder henükik, ik zou 'er nooit een boek wéér meê geeven. Een klap om 't oor, dat was beter. — Dog h j werdt in zijne raadgeevingen door een donker gezicht van grootvader en zijn eigen ouders gefluit. — Om alles weêr in een goeden luim te brengen, zeide ik, jacob! ik zal u in de aanftaande week een nieuwen Ourfon en Valentijn ftuuren, en een groot prenteboek, en nog meer andere boekjens; als gij leezen en leeren wilt, Keve jongen! dan zal ik u wel bezorgen. Mij ook oome? 'zeide pieter. (Een knaapjen van drje en een half jaar oud.) Ja, lieve jongen! voor u ook zo een mooi boekjen, om de letters te leeren, en nog al meer, maar ik zal 'er voor uw buurkinderen ook wat bij doen; en als ik hoor dat gij zoet met malkander A 4 fpeelt,  8 HENDRIK en ANNA. fpeelt, en dat gij hun wat leert, en niet over hen heerscht, om dat gij wat wijzer zijt, dan zal ik u altemets een"mooi boekjen ftuuren, en een heel bos prenten of heiligjens. — Oit is goed oome, zeide hij. Wil ik, vroeg jacob, mijn gefcheurden Ourfon dan maar aan die jongens geeven? ja dat kunt gij wel doen, maar gij moet ook een van de nieuwe Ourfons, als gij ze krijgt, aan die kinderen geeven. — En nu zullen wij grootvader verzoeken, dat hij zijn verhaal begint, waar hij 't gelaaten heelt. Ik zal, zeide de braave man : van onze buurkinderen niet meer fpreeken, om dat ik overtuigd ben, dat ik niet alleen mis had; maar dat het mijn pligt is, om hen hier een vrijer toegang te geeven. Toen mijne kinderen klem waren, hadden zij in 't geheel geen gezelfchap, om dat in de naaste huizen geen kinderen waren. Onze toeftaml was zeer bekrompen. Dikwijls vreesde ik onder den arbeid voor gebrek. Dikwijls heb ik, op het land of in het bosch werkende, God gebeden, dat hij mij toch voor honger en fchulden bewaaren wilde: en dat mijne lieve vrouw en kinderen geen gebrek mogten lijden. Graag zou ik een ft uk droog brood fotntij Is geg-eten hebben, had ik met gevreesd, dat dit ongenoegen zoude verwekt hebben , om dat mijn wijf mij altoos het beste wilde geeven, alzoo ik zwaaren arbeid deed. — (Hier liepen den deugdzaamen man de traanen over de wangen, en ik wil het niet ontveinzen ,fchoon ik voor mij neder zag, dat mij ook een traan ontrolde.) Schoolgeld voor de kinderen konden wij in een jaar of v drie  HENDRIK en ANNA. 9 drie niet misfen, en om hen zelve te onderwijzen, hier' toe hadden wij beiden, mijn vrouw noch ik, geen' tijd. Een knecht van mijn buurman, met wien ik eens te gelijk uit de kerk kwam, en van het gene wij gehoord hadden eenvoudig fprak, verzocht ik, om mijne kinderen, als hij tijd en lust hadde, wat te onderrigten. Die jongeling, die fchoon leezen, fchrijven , en rekenen konde, en een ongemeen goed hart bezat, nam dit aan; en kwam een geheelen winter naa den voertijd , om mijne kinderen, inzonderheid willem, te onderwijzen. Willem kon niet fchielijk het geen hem voorgelteld werdt bevatten. Egter leerde hij fpellen, en daar hij bijzonder op'gefteld was, de tafel van de rekenkunst. Dit ging ver boven onze ver'wagting: de volgende zomer leerden de anderen twee het a. b. c. en jan eeu weinig fpe len. In den tweeden winter, ging willem zelve naar dien goeden beurknecht, alle avonden toe, en leerde redenlijk leezen, een weinig fchrijven, en met veel vermaak wat reekenen. Van dat laatste maakte hij ongemeen veel werk, en tusfchenbeide leerde hij de twee anderen. Ondertusfchen begreep ik, dat mijne kinderen te fterk onder tugt waren, en de boog niet altoos zo ftijf moest gefpannen worden; en, gij moet'er u niet aan ergeren, Mijn Heer! ik leerde hen wat ze en hoe ze moesten fpeelen. Ik fneed dobbellleenen, een molentjen, een paardjen, een hamer, en dergelijke kleinigheden meer. Het meisjen was nog klein, doch evenwel greep zij wel haast naar alles; A 5 en  io HENDRIK en ANNA. en eerlang begon zij deze en gene dingen van heure broertjens te verbergen. Jan lachte om alles: en oerrit klopte, bij de minfte ontmoeting, 'er wat op: willem was zo ver heen, (hij moet het mij niet kwalijk neemen , dat ik oit van hem moet zeggen) dat hij wel wat gedaan konde hebben; maar hij wist altoos zo veel in te brengen, hij moest jan of GüRRiT dan dit of dat leeren; en hij rees ook zo langzaam, dat ik 'er weinig of geen hulp van had. De jongen begreep niet, hoe moeilijk het zijn ouders viel om hem brood te bezorgen! Hier eindigde hij zijn verhaal wegens zijn gedrag met zijne kinderen; een gedrag dat ik billijk toejuichte, en dat mij een inwendig genoegen verfchafte van hier te zijn, en deze menfchen te mogen leeren kennen. De oude man, ziende dat ik met zo veel genoegen naar hem luisterde, begon een verhaal van eenen geheelen anderen aart; maar dat echter diende om mij een nader berigt te geeven, van de goede opvoeding, orde, en beltuur, over hunne kinderen; en van den ftaat, waarin zig de familie thands bevondt. DER-  DERDE HOOFDSTUK. Bevattende het verhaal van de komst van twee Hecren , zo ah hendrik en anna reeds te bed waren. En eenige vriendelijke gefprekken. Op een avond, dus begon hij, zo als wij allen reeds te bed lagen en ons lampjen nog hing te branden in den fchoorfleen, om dat het kleine meisjeu over pijn in de buik klaagde, werdt 'er met geweld op de deur geklopt. De kinderen verfchrikten. Ik ftond op, dagt op onraad en riep of 'er volk was? ja mijn vriend! werdt 'er geantwoord, mag ik u vergen doe eens op. Wij zijn met ons tweeën, een van ons is flaauw, en gij behoeft voor niets te vreezen. Ik vreesde ook voor niemand; want ik had niets te verliezen, als alleen brood en kaas, dat ik niet wel kon misfen, maar dat ik gaarn wilde mededeelen om mijn evenmensen te helpen. Ik deed dan de deur open , en twee perfoonen, dien ik voor zeevaarend volk aanzag, traden binnen. De een onderfteunde den ander , die 'er bleek en ongedaan uitzag. Hijviel op een ftoel neder. God zij gedankt! dat zig iemand over mij ontfermt, fprak hij. Ik dagt dat ik onder den blauwen hemel zou geftorven hebben! geftorven ! eer ik mijn vrouw en lieve kinderen gezien had. — Ik lag wat vuur aan, en gaf den goeden man een ftukjen brood met kaas, dat hij wel gretig op at, doch hij was te fterk aangedaan, en  ia HENDRIK en ANNA. en het hadt te lang geduurd om hem ("gelijk anders doorgaands het geval is) fchielijk te herftellen. Zij hadden al te vergeefsch aan twee of driehuizen aangeklopt, zonder dat iemand hen wilde inlaaten; en dus meer voortgefleept dan gewandeld hebbende, was hij zeer kwalijk gefield , wanneer zij, een half uur daar naa, alhier aankwamen. Mijn vrouw, die van het bed afzag, en de doodfche wezenstrekken van dezen man befchouwde; als ook hoe veel zorg zijn vriend voor hem droeg, vroeg of het zijn broeder was V och neen, zeide deze: wij zijn geen bloedvrienden , wij hooren ieder op een bijzonder fchip, onze makkers zijn vooruitgelopen ; maar ik zag dal het met dezen man niet goed ging, en dus ben ik hem bijgebleven: en geloof mij, moeder; men mag van de zeeliên zeggen wat men wil. ik zou hem nooit verhaten nebben , al hadt hij moeten blijven liggen. Mijn vrouw ftondt op, en trok heure rokken aan. Wat zal je doen, wijt, zeide ik: wel, antwoorde zij, de goede God zorgt voor ons allen, en zouden wij dit niet in een enkel geval doen; met een ftapte zij van het bed-, en zeide tot den nog gezonden zeeman; leg nu dezen zwakken in onze warme plaats en gaa gij, zoo gij wilt, bij uwen vriend liga-en. Deze daad van mijn vrouw hadt zo veel invloed op mijn hart gemaakt, dat ik mij zeiven befchuldigde, geen meer fpoed gemaakt te hebben, om dezen man , zo goed ik konde, van het noodige te bezorgen. 'Er ftondt nog karnmelk met gort gekookt. Ik fchepte aanftonds een pan vol, en warmde ze; terwijl de  HENDRIK en AN N,A- 13 de zieke man op ons aanflaan ging liggen, doch het gene de ander volftrekt weigerde; en hij hadt niet lang gelegen of hij geraakte in llaap. — * Het woord flaap, dat hij hier gebruikte, bragt den goeden man te binnen , dat het voor zijne kinderen ook tijd werdt om naar bed te gaan, en gaf elk daar toe vrijheid; het welk ookbehalven van willem en zijn vrouw, die bij ons bleven zitten, door al de anderen gedaan werdt. En dit ging tot de kleinfte toe, zo ftil in zijn werk, dat men daar aan ook de g Wij hadden nu, zeide hij, in geen twee jaar koffij noch thee gedronken en daar hadden wij ons zeer wel bij bevonden. Wij begreepen dat zig te fchikken na onzen toeftand, en niet na dien van een ander, (het welk veelen bederft) onze pligt was. Hui en karnmelk, alzo wij rondsom onder de boeren woonden , koste ons weinig meer dan de moeite om het te haaien. Mijn vrouw hadt intusfchen het geld, dat zij gewoon was voor koffij en thee uit te geeven, agter afgelegd, om mij daar mede op een aanga-  HENDRIK en ANNA. 19 genaame wijze te verrasfen. Op zekeren dag dat ik haar betuigde, met al mijn arbeiden, en heure zuinigheid geen kans te zien, om tegen den winter vleesch of (pek in de kuip te krijgen, zeide zij; evenwel nog wel een klein yarkentjen, vader! Neen, mijn lieve wijf! antwoorde ik haar; gij weet wel be- jer* • ~* De vrees» Mijn Heer! die ik ge- duung voor nog meerder armoede had; het zien dat mijn vrouw in alles heur best deedt • dat zij_ zuinig en zindelijk na onzen ftaat was; dat zij een veel beter lot in de waereld verdiende, 't geen zij uit zuivere liefde tot mii verworpen hadt; dit alles deedt mij de traanen in de oogen fchieten. Zij ging van mij at, en met het wezen van een Engel, bragt zij mij het opgegaarde iïuivertjen. Ik was verbaasd; zag haar aan; en wist niet wat ik hier van denken moest; tot dat zij mij eindelijk uit den dut hielp, en verzocht, daar wij beiden ons best deeden , ik mij nooit weêr zoude bedroeven, maar dat wij vrolijk ons pad zouden blijven bewandelen. God , zeide zij; zal ons niet veriaaren, zo lang wii hem niet verlaaten; en dus vermaande zij mii en haar zeiven om waakzaam te zijn tegen eene zwaare verzoeking, waarvoor wij alle dagen bloot Honden, en waar onder veelen bezwijken: namenlijk als de menfchen zo ver komen, dat zij bezwaarlijk hun brood kunnen winnen, en wel eens gebrek lijden aan het noodtge, dan laaten zij den moed zinken, verwaarlozen alles, zien 'er wel haast flordig en wanhavemg uit, en, daar zij en hunne kinderen den openbaaren Godsdienst verzuimen, B a wordt  ao HENDRIK rn ANNA. wordt alle huisonderwijs welhaast geheel vergeeten. Dikwijls heb ik gedacht, voegde zij 'er bij ; het is even eens als de menfchen tijk worden, of in armoede vervallen, of zij God niet meer noodig denken te hebben, en daarom maar van Hem afzien. — Wel mogtAGUR zeggen : bewaar mij voor rijkdom en armoede. Neen,mijn lieve man! wij moeten ons best doen, onze kinderen wel opvoeden , meer zullen wij ze niet kunnen medegeven, en dat zal ook altoos de beste fchat zijn, dien zij verkrijgen kunnen. En wij, wij moeten naar onze vermogens God dienen en dankbaar weezen. Wat is het mij een troost, mijn lieve hend r k ! dat gij zo gezond zijt, daar gij zulken zwaaren arbeid moet doen ; en dat gij dien met zo veel ijver en vergenoeging doet! — Kom! mijn beste, zeide zij, en gaf mij een' kusch die door 't hart beftuurd werdt, laaten wij vergenoegd leeven, en op onzen lieven Heer vertrouwen; dan bezitten wij alles op deze aarde; en hier naamaals zullen wij de Hemelfche fchatten genieten. — Ik kan het niet ontveinzen bij zoveel deugd en Godvrucht zou ik de oude vrouw wel om den hals gevloogen hebben. Zij waren beide ook ontroerd. ——- Kort daar naa rees de vrouw op, en toen zeide ik aan hendrik; Gij hebt een braave vrouw, dat was reeds voor u een dierbaar gefchenk van den Hemel l Dat was het; dat is het nog, Mijn Heer! ó zij is zo goed, en zij zal nooit van heur zelve fpreeken , zij veroordeelt nooit heur evenmenfehen al hebben zij een fout begaan. Wie weet, zegt zij dan, of het wel zo erg is9 Wie weet  HENDRIK en ANNA. ai weet wat 'er de reden van was'? en of zij 'er niet veel berouw over hebben? Doch om mijn verhaal te vervolgen. Ik dacht dat wij koffij noch thee in imis hadden; en, daar mijn vrouw niet wilde borgen, vreesde ik dat zij geen geld hadde, en gaf haar dit van ter zijde te kennen; als ook dat die Heeren waarschijnlijk gewoon zouden weezen koffij of thee te drinken, als' zij opftondeu. —> Dat denk ik ook hendrik! zeide zij, en gij zorgt alwéér dat ik geen van beide in huis heb, ook ? Neen man, dat is al bezorgd. Willem hadt nog een fchelling in zijn fpaarpotjen, die heb ik hem afgeleeud; en daar voor heeft hij van elks wat uit het dorp gehaald , doch ik ben bedroefd over de kwaadaartigheid der menfchen. Hoe zo,_ mijn wijf? vroeg ik haar; want ik zag dat zij bedroefd was. Wel zeide zij, de jongen vertelde , zo als de kinderen doen, in den winkel, dat wij twee Heeren in huis hadden, die van een febip kwamen, en in den voorleden nacht ons van 't bed geklopt hadden , dat hij en jan zo bang hadden geweest, dat zijniet durfden flaapen , en dat die Heeren nu te bed waren. — (mogelijk heeft zij , den jongen gevraagd waarom hij koffij en thee haalde.) Schoone Heeren ! hadt het wijf gezeid. H )tid je moêr bedelaars aan; dan zal zij 'er wel komen. Kom! kom! de Schout en dienders moeten de boel bij jou reis fchoon maaken. Dat hoop ik niet, zeide willem, en werdt droevig. Maar toen hij mij dat vertelde, moest gij eens gezien hebben, hoe kwaad ge rrit werdt. Jou lompe, domme jongen , zeide hij, kon je niet beter antwoorden? maar dat ondeuB 3 gend  m HENDRIK en ANNA. gend wijf houdt niet van ons, om dat mijn moeder niet borgen, noch heur goed verzetten wil, dat heb ik laatst, bij jan buur al ge» hoord , ik moet 'er reis mede otnfpringen, willem ik zal haar beter fmeeren. Ik belaste GKRRiTte zwijgen; maar ben bedroefd, dat de menfchen zo onguuftig van ons denken, zonder ons te kennen. Ik ging naar mijn weik, en liet de zorg, voor de Heeren geheel aan haar over; en het was aan hqar, voor een boerin , ook heel wei betrouwd. Ik kwam , volgends gewoonte, des middags t' huis; en dacht wel honderdmaal, wat of mijn wijf toch voor die Heeren van den middag gereed zal maaken? — Doch, tot mijne verwondering, zag ik een fchoone zoode fchelvisch , door die Heeren van een ventjaager, die ons huis voor bij reedt, gekocht. Wij hadden ze in langen tijd nietgegeeten, en de visch was toen zeer duur. Toen ik in huis kwam, waren zij druk met mijn vrouw aan 't praaten, over de opvoeding der kinderen, en, van dien tijd af, is mijn wijf zeer oplettend geweest op het gedrag der kinderen. — Naa het eeten, ontbrak het den Heeren aan tabak. Willem moest weêr naar het dorp , en wel naar dien zelfden winkel. G e r r i t wilde meê, doch dit wilde ,mijn vrouw niet hebben. De ventjaager hadt op het dorp geen visch verkocht, wegens den hoogen prijs, alzo dezelve te duur was; maar hadt verteld, dat daar ginder in dat oude boeren huis, twee finjeurs een fchoone zoode van hem gekogt hadden , zonder tegeu den prijs te dingen. Waar? daar ginder bij hendrik? vroeg 'er een, dat zei je mis hebben, dat is waarachtig  HENDRIK en ANNA. 23 tig leugen, zeide een ander kaerel, die in de visch geroerd hadt, en zijne handen aan het gras afveegde. Neen ! neen ! fchreeuwde het winkelwijf, dat heit hij niet mis, maatjen ! die luij beginnen logement te houden. Ik zeg 'er logement toe , zeide de kastelein, met een verachtelijk wezen. Ja man, zeide de winkelvrouw , ik heb 'er voordeel, maar jij fchade bij; doch misfebien geeven zij een flaapplaats voor een Huiver, op een bos ftroo, of zij deelen den buit wel famen. Ik heb het jou immers verhaald, buurman , (zeide zij tot den fnijder) dat de jongen,bij mij om koffij, thee en ander goed geweest is, en zeide, dat 'er twee Heeren dien nacht klopten, en van daag fliepen; zo dat ze bij nacht 'er op uit bennen. De kinders praaten regt uit. Ja dat is waar, zeide een ander, (die met klompen bij den vischwagen opklom om nog eens naar de visch te kijken.) Jij hebt het mij ook verteld, en ik heb daar al vreemde gedachten over gemaakt. Ik ook, zeide de'klêermaaker, die voor een kundig man gehouden werdt, (want hij hadt foldaat geweest, en overal gezworven , en dus kreeg hij wel haast eene groote menigte van menfchen om hem heen. Elk verfiondt 'er wat van. Elk ging met dat hij verdaan hadt naar huis, en, om dat elk maar een brok hadt (en zo gaat het doorgaands met zulke vertellingen) kon niemand het aan zijn wijf of buuren verhaalen, zonder de ledige vakken, met woorden van eigene vinding aan te vullen. Schemer-avond verzamelden zich verfcheiden mannen en jongens op den klap. feank, en aanltonds kwam men tot nieuws van B 4 dien  «4 HENDRIK en ANNA. dien dng. Men onderzocht, men vroeg elkander, wat of toch die Mesfieurs bij hendrik en anna deeden, en men bevestigde elkander in de llegtheid van dien kacrel, daar hij bedelaars en landloopers aanhieldt, en herberg gaf. Een fterke' regenbui intusfchen dreef dit vriendelijk gezelfchap uit malkander; waarom de menschlievende Hospes, die met zijn' vriend op 't dambord fpeelde, de deur open haalde: die zelfde man van wiens bekwaamheid elk zo wel overtuigd was. Kom in 't voorhuis mannen! riep hij, zo lang tot de bui over is. Dit deeden veelen. Men befloot een dubbeltjen te verteeren. De hospes fchonk reis in en toen ging het eerst regt aan , een uit den hoop merkte aan, terwijl hij met veel gratie zijn pijp uit den mond nam , dat 'er in den laatlten tijd, zo hier en daar al wat geftoleu was, dat niet ver van daar ook een fchaap of twee vermist werdt, en dat surtjen buur (dit was de naam van de goede winkelvrouw) een gcheele trommel met koek, op een zondag-avond uit heur voorhuis was kwijt geworden ;, dat nu de gaauwdieven, doorgaands wel in de noppen waren, en veel geld hadden , fprak van zeiven. Hij voegde 'er bij, dat deze liên ongetwijffeld dieven waren , dat zij daarom bij dag (liepen , en dat zij met hendrik,die hen huisvesting gaf, den buit zonden deelen. Nou! dan zal de drommel wel haast met werken uitfcheiden, zeide 'er een; want ik had altoos gevreesd dat hij hem nog dood zoude werken, en dan moest hij onder de galg begraaven worden. Rn nu kou hij 'er nog' wel aan waaijen, zei een ander.  HENDRIK en ANNA. 55 der. Nooit komt hij bij ons, om een praatjen op het dorp, zo als jaap zijn buurman doet, en die woont nog verder dan hij, hij is veel te wijs , en weet je wel dat hij fijn is? Is hij fien (zeide een vreemdeling, die bij den hospes logeerde) wagtje dan voor hem; ik pen een vieand van de fienen ; zij hebben mie tikwils petrogen, en pij ons heb je veel van dat volkjen. Doch behalven hij, die_ gezegd hadt dat ik fijn was, en de vreemdeling, waren zij bijna allen, zo wel als de hospes , die gevoelens toegedaan. Dit verwekte een diep ftilzwijgen. Eindelijk: brak de fnijer dit af, met te zeggen tegen den omroeper: Nou jij bent in dienst van 't dorp, jij moest dat bij de Regeering aanbrengen, aêrs zal dat gel'puis aangroeiien, en dan fteelen zij alles weg. Je zelt wel haast van huisbraak hooren! Ja, zeide een ander, de waereld loopt ten einde; want de godloosheid wordt hoe langer hoe grooter. Die man was een bakker, en kreeg, als een grap, mede een' veeg over den neus, wegens het brood. Nu vertelde elk wat hij gehoord hadt, en toen raakten de pijpen uit, en elk ging naar huis. De kleêrmaaker, moest nog bij saartjf.n aan, in den winkel, om een paar lood koffij. Hij vertelde daar, wat hij den omroeper hadt toegeduuwd, en dat die 'er nu wel werk van zoude maaken, dat de boel daar bij hendrik en anna reis wierde fchoon gemaakt; en dat zij mogelijk beide wel weggejaagd zouden worden. Weggejaagd! zegje, zeide saartjen. Ja, als ze niet meê gedaan hebben. Nou dat zei wel B 5 uit  %6 HENDRIK en ANNA. uitkomen. Ik hoop 'er het beste van. Ik gun niemand kwaad. Mij dan oolc niet, zeide de fnijder; en dan wou ik wel dat je mij deurflag gaf. Kijk reis naar de fchaakn; dat lijkt nergens na. Lieve Heer! dat is waar, dat kwam door 't praaten. Nou je weet wel dat ik zo niet beftaa, om iemand voorbedacht te kort te doen. Nou! nou! zeide de ander, jij neemt evenwel goeijen winst. Jij weet wel dat wij niet anders kunnen. Mijn wijf zal ook nog een' winkel doen moeten, dan kan ik ook nog wel zo als jij worden. Dat trof de goede eerlijke saartjen. De fnijer ging naar huis, en saartjen vertelde aan een half dozijn menfchen, dat hij haar verhaald hadt, dat hendrik met de dieven famen deedt, dat de omroeper naar den fchout zou gaan; en dat men dan zien zoude wat 'er gebeurde, dat zij altoos voor hendrik gevreesd hadt, om dat die man zo een werkheilig was , en zo veel van de deugd en goede werken hieldt, en dat anna best zou weeten, wat voordeelen zij van die Heertjens trok. Deze luiden vertelden weer, dat de omroeper dit gezegd hadde, en dat mijn wijf, het met dit volk hieldt, en daar veel geld meê verdiende. En daar mede was het geheele dorp bezig , en 's anderendaags , nog twee of drie dorpen, behalven dit, zonder dat wij ergens van wisten. V IJ F-  HENDRIK en AN NA. 27 VIJFDE HOOFDSTUK. Zij krijgen een bezoek van den Schout, veroorzaakt door de lastertaal der buuren 'i welk afloopt zo als 't behoorde. Hendrik verhaalt nog een geval betreffende zijne kinderen. VTaar tegen den middag,ruim elf uuren, daar ik met nog iemand op het land, niet ver van ons huis aan 't werk was, zag ik een chais voor mijn huis ftil houden, en het erf opnaaien. Ik wist niet wat ik hier van moest denken ; doch kort daar naa riepen de kinderen , dat ik t' huis moest komen. Ik ging heen, en bevond dat het de fchout was,met nog een man , dien ik niet kende. Hendrik! zeide de fchout, wat volk houdt gij naa? Wat foort van luiden logeeren hier?Mag ik die eens zien , of flaapen zij nog ? gelijk ik hoor dat zij bij daag doen, en dat zij 'er bij nacht op uit gaan. Ik heb u altijd, zeide hij, voor een knap man aangezien , maar wat zal dat worden ? dat gaat heel verkeerd, gij zult in ongunst van de Regeering raaken, en dat erger is... Hier viel ik hem in de reden, en zeide, Mijn Heer! hier zijn nooit menfchen gelogeerd geweest , en (legt volk kan hier nooit verblijf krijgen, en ze vergen het ons ook niet. Wij hebben van bedelaars, nochlandloopers, geen overlast; en dat hebben wij ongetwijffeld aan mijn.Heer en zijn dienaars te danken, die de wegen fchoon hou- 4 den.  s8 HENDRIK en ANNA. den. Maar gister nacht klopten hier twee menfchen aan, waar van de een flaauw was; zij waren onderofficieren van oorlogfchepen , braave menfchen; die heb ik uit mededoogen in huis genomen , en daar, hoop ik, behoef ik aan niemand rekenfchap van te geeven. Die Heeren hebben hier gisteren moeten blijven, om van den morgen met de jaagfchuit te vertrekken , en hebben gisteren een lekkere zoode fchelvisch gekogt, en wij hebben allen met hun gegeeten. Wel nu waarachtig nog mooijer; zeide de fchout. Weet sij de naamen van die officieren ? Ja mijn Heer! Mijn vrouw heeft een briefjen, waar zij hun naamen en adres opgefchreeven hebben. Hij zag het briefjen, wel zo, hendrik! zijn dat uw gasten geweest. Dat zijn braave Heeren. Ik heb zelve bij den neef van den een , op het comptoir geweest, en heb hem daar aan huis dikwijls ontmoet. Zi n dat nu de landloopers en dieven, dien gij aan uw huis gehad hebt! Zij kunnen vervloekt liegen op het'dorp. Foei! zulke moedwillige en boosaartige leugens! jij leeft hier zo afgezonderd, kunnen zij u niet met vreden laaten. Nu! ik zal uw.eer tegen dat volk zo verdedigen , dat zij 'weeten zullen , dat zij een braaf man gelasterd hebben. En als gij die Heeren eens weêr mogt fpreeken, zo doet hun de groetenis, en dat ik vriendelijk verzoek datzij mij ook eens een viüte geeven. Zijn dat de gaauwedieven , dat is een zoete klugt! en toen vertelde hij mij alles, in dien fmaak, zo als  HENDRIK en ANNA. «9 als ik het u verteld hebbe; gaf de kinderen elk een dubbeltjen en vertrok. Schielijk vernam ik, dat de Schout den omroeper , den fnijer, en saartjen zulke dreigementen gedaan hadde, dat zij zeer on* rustig waren. De een lag het op den ander; en terwijl ik op de eene plaats als een herbergier, en medepligtige van vagebonden werdt uitgemaakt , kwam de omroeper, en de fnijer, mij een bezoek geeven; op dat ik hen toch bij den Schout, die hen zo gedreigd hadt, voor zoude fpreeken. De vriendelijke en opregte saartjen, werdt ontdekt iets gedaan te hebben waar op zwaare boeten (tonden, waar door die vroome vrouw verpligt werdt het met de Schout te vinden. Daar mee liep alles af. Wel hendrik! wel braave man! moest gij en uw vrouw om het verrigten van zo een menschlievende daad gelasterd worden ? en juist, zo als gij daar Verhaalt, gaat het met de leugens. De eerlijkfte menfchen, met de beste oogmerken, worden de voorwerpen van den laster en babbelzugt. Listige en ondeugende knaapen, die een' haat tegen iemand hebben, weeten het aan den gang te helpen; en de onkundige en eenvouwige hoop, doet hun best, om het te verfpreiden. Wenschlijk ware het, dat op zulke leugens een openbaare ftraf werdt vastgefleld. Onderlusfchen moet ik den Schout prijzen, deze behandelde dit Huk zeer nobel. Hoe gelukkig is een eerlijk man, als hij onder eene regeering leeft, die de boosheid wil en durft beteugelen! Hoe weinig menfchen  30 HENDRIK En ANNA. fchen onderzoeken de zaaken eer zij ze voordpraaten ! Hoe weinig verdaan een vertelling regt! En hoe weinig zijn in ftaat, om het te verhaalen, zo als zij het gehoord hebben! daar moet wat bij gedaan worden. Zelden is het wonderlijk genoeg. En hoe braaver man, en hoe grooter zijn roem is, hoe blijmoediger men hem onder handen neemt, om hem eens ongenadig te rosfen. En dat is bij ons, mijn vriend ! in groote dorpen, ook niet minder waar, als in de kleinere, maar in de kleine lieden, en groote dorpen, weet men het doorgaands, op een listiger wijze te beleggen. Luiden van hooger rang, verhaalen iets aan zulken, die geheel van hun afhangen; en die moeten het niet weêr vertellen: ten minden, (dit is een algemeen paspoort) zij moeten vooral niet zeggen, wie het hun verhaald heeft. Op deze wijze worden, in onze dagen, de gruwelijkde lasteringen, zonder aanzien van perfoonen , verfpreid. Nu was mijn pijp uit; en ik gaf te kennen dat ik wel wat flaapen wilde, ó Nog een pijpjen, zeide de goede man. Ja rook nog eens , mijn Heer! zeide Grootmoeder; terwijl willem en zijn vrouw beflooten naar bed te gaan. Ik ben al moê gerookt, hendrik! maar als gij nog wat vertellen wilt,. van die braave officiers, dan zal ik nog eens doppen. Dat was mijn oogmerk, goede Heer! zeide hij; en wel dat gedeelte, dat ons veel geleerd, en voordeel aangebragt heeft. Ik flopte mijn pijp. Daar valt mij iets in, dat moest ik vooral niet vergeeten. Ik mag zo graag  HENDRIK en ANNA. 32 graag van mijn weldoeners fpreeken ! Onze willem hadt voor zijn geld , dat hij hadt opgegaard , met voor een ander fomtijds iets te doen , een Nieuw Testament gekocht; en daar was hij ongemeen mede in zijn fchik. Datboekjen werdt een dag twee a drie daar naa vermist. Daar was een verlegenheid, willem teemde daar den geheelen dag over; en rekende , volgends zijn gewoonte uit , wanneer hij het 't laatst gezien hadt. Jan en oer rit lachten hem eerst wat uit, om dat zij nog geen boekjen hadden; maar door al het rekenen, en overrekenen van willem, kwam het daar op uit, dat het boekjen was weg geweest, zo lang als de Heeren vertrokken waren, en gerrit hadt (wanneer een der Heeren het boekjen aangreep) nog gezeid, dat is mijn broer willems boekjen. Daar hadie het gaande, evenwel niemand dorst zeggen, dat de officiers het mede genomen hadden. Gerrit, merkende dat wil. lem, wat te ernltig , zeide : het ftondt 'er evenwel toen noch, beet hem vinnig genoeg toe, denkje dan dat die Heeren, om jou boekjen zouden begaan weezen? die dat denkt, deugt zelf niet. Doch moeder maakte fchielijk een einde van den twist. Evenwel willem moest nog reis rekenen. De Heeren, hadden elk wat gegeeven tot een fooitjen. Nu dat alles eens bij malkander genomen, konde 'er wel twee boekjens voor gekocht worden; en het befluit was: dan zouden zij het niet gedaan hebben. Jan zeide, wilje mijn geld hebben, willem om een ander boekjen te koopen? wees dan  3* HENDRIK en ANNA. dan maar te weden. Ben je gek, zeide gerrit; ik geef het mijne aan moeder, die heeft twel anders van nooden. Terwijl uatien jan herinnerde, dat zij bij hem nog al wat duiten te goed hadde; dat hij baar nu betaalen moest; dat zij het voor de helft wel wilde armaaken. — enz. Doch, hoe ftondt willem te kijken, als dat boekjen, agt daagen daar naa, uit een groote pakmand, met goed. die ons door de milddaadighéid, van die Heeren, werdt toegezonden , te voorfchijn kwam ! veifierd met mooije zilveren krabben, en een briefjen daar bij: dat^jAN en gerrit, als zij braaf oppasten, er ook weJ haast ieder een , zouden Krijgen. De pakmand maakte mijn kinderen zeer verheugd, en ons niet minder. Ik en mijn wijf dankten den goeden God, die ons zulke weldoeners hadt toegezonden , en bijna engelen hadt doen herbergen. Doch om tot de Heeren, en hun verblijf, hier aan huis weder te keeren. Ik heb u gezegd dat zij zeer ernijig met mijn wijf. over de opvoeding der kinderen fpraken , toen ik 's middags in huis kwam. Onder het eeten vervolgden zij het zelfde, en ik kan u zeggen mijn Heer! hoe lekker mi] de visch ook fmaakte, nog beter fmaakte mij dat tafelgefprek. Nooit hoorde ik een predicatie, die mij zo veel nut deedt; want ik fcheen alles te verfiaan. Ziel en lighaam, gingen beide op ongewoone fpijs te gast. En ik, mijn vriend ! girg onder dit verhaal zo wel te gast, als hendrik toen deedt .'en verwonderde mij, van trap tot trap, over deze braa-  HENDRIK en ANNA- 33 braave menfchen, ja kreeg 'er een ongemeene genegenheid voor. Verfcheiden maaien, dacht ik, wijze Voorzienigheid! hoe wonderbaar zvn uwe wegen' Mijn vriend van huis toen ik hier kwam en voords onbekend, ftond ik radeloos, niet weetende waar ik mij zoude begeeven: en zie daar! ik heb de dille verblijfplaats der deugd gevonden! ° Hoe dikwijls hebben onze bedoelingen een anderen , en zelfs fomtijds flrijdigen. uitflag, met dien , welken wij ons voordellen ! Hoe menigmaal zien wij het fchoonde licht , uit de donkerheid te voorfchijn komen! Als ik het nu mijn wijf, vervolgde hendrik, dorst vergen, alzo ik hij alles met tegenwoordig was , dan moest zij u het voornaamde van dat gefprek mededeelen. Ik zal ondertusfchen de deuren fluiten. Dat wil Jk graag doen, man! zeide anna: maar ik heb geen flag van vertellen; ook zijn mij de ^woorden zelve vergeeten. Evenwel om uw zin te doen , (en daar heb ik mij, van ons trouwen af, op toegelegd) wil ik wel het zaakelijke van dat_ gefprek aan mijn Heer, mededeelen. Hebt gij u daar op toegelegd, Moeder,viel ik haar in; federt uw trouwen, om uw mans zin te doen ? Ja mijn Heer! antwoorde zij, dat hebben wij beiden gedaan, en daardoor hebben wij ons, onder des Heeren zegen, zelfs m onzen armoedigen ftaat, het huis/C lijk geluk bezorgd. J C ZES-  34 HENDRIK en ANNA, ZESDE HOOFDSTUK, Behelzende eene gewigtige famenfpraak , tusfchen anna, en de twee Officieren. nuttig voor ouders en kinderen. TV officieren, ving zij aan, maakten zich *~ zeer gemeenzaam met onze kinderen» Naa met de een en ander wat gepraat, fóin mige-dingen gevraagd, en hen ook een weinigjen vriendelijk geplaagd te hebben, fprak hij, die flaauw geweest was, mij aan. En daar op kreeg ik van de braave vrouw,een geheel verhaal, wat hij en zij zeiden, vraagden, en antwoorden. Doch, om dat telkens niet te ' herhaalen; zal ik het, zo goed ik kan, aan u, bij wijze van famenfpraak, mededeelen. hij. Wel moedertjen ! hoe maakt gij het toch met de opvoeding uwer kinderen? ik. Wel, mijn Heer! zo goed als ik kan j en na de vermoogens die ik ontvangen heb. Ik weet dat ik moeder ben! hij. Zeer goed. Als elk zo deede, zou men fchielijk een groote verandering onder het algemeen befpeuren. Laat gij uwe kinderen onzen lieven Heer niet bidden ? leert gij hen niet al vroeg het Onze Vader** ik. Neen, mijn Heer! Onze oudfle willem en jan, beginnen te bidden; maar g e rrit, en zusjen nog niet: evenwel gerrit9 zal we! haast vrijheid hebben om ook te bidden. Gij hoort dus, dat het niet is, om dar wij  HENDRIK en ANNA. 35 wij arm zijn , dat wij ze zo lang laaten wagten, eer ze bidden; neen! bet is uit een fchuldigen eerbied, voor het Opperwezen , dat wij daar zo lang mede wagten. Eerst moeten zij weeten, dat 'er een God is; wie Hij is; wat Hij ons geeven wil; en wat Hij van ons afeiscbt. Wat wij aan Hem, en aan onze naasten fchuldig zijn. Die dat niet begrijpt , mijn Heer I op een eenvouwige wijze, die mag, na onze gedagten, niet bidden. Als ze daar een denkbeeld van hebben, dan leeren wij hen bedaard en langzaan) bidden ; en doen alle moeite, om eerbied en liefde voor God, en onzen Zaligmaaker, in die tedere harten in te boezemen. hij. Wel vrouwtjen,dat is ver boven mijne verwachting. Maar van waar haalt gij zulke zuivere denkbeelden ? ik. Ik heb 'er iets van gehoord, bij mijn ouden meester, bij welken ik gediend heb. En eens heb ik het gehoord van onzen Predikant, die in zijne toepasfing zeide (want hij hadt over het gebed gepreêkt) dat de ouders , hunne kinderen niet moesten leeren bidden, eer zij wisten wat zij zeiden; en tot wien zij fpraken. Dat de reden, van het oneerbiedig bidden van de menfchen , in volgende Jaaren , alleen daar in laage ; dat zij ben, dit te vroeg hadden ingeprent; dat zij maar bidden moesten; en dat het elk braaf mensch , moest ergeren; als hij hooren moest, dat de kinderen ftootende bidden , en de ouden 'er dikwijls om lachten. Dit en dergelijke dingen, als ik wat goeds hoorde, heb ik Ca in  S« HENDRIK e m ANNA. in mijn hart bewaard; en dit is onze plfg? immers als menfchen? hij. Zeeker is dit onze pligt. Maar het doet mij zien, dat 'er al vroeg zeer goede beginfelen in u waren; en zo moet juist een mensch weezen, als gij zijt, zal hij van de verkeering met goed gezelfchap, het leezen van goede boeken, of het hooren van een verftaanbaare Predikatie, eenig nut en voordeel trekken. Maar zijn uw kinderen geen Christenen ? ik. Neen, mi;n Heer! Ik verzoek mij geen geleerde vraagen te doen; evenwel hier op wil ik u wel antwoorden. Neen; in de ftrikfte betekenis, fchoon van Christen ouderen gebooren, moeten zij door onderwijs Christenen worden. Zij zouden zonder dat, Hem , door wien zij verlost zijn, nooit leeren kennen ; en om dit aan hun te leeren, behoort men fomtijds veel moeite te doen, zonder zijn oogmerk nogthands te bereiken; ten minsten zo als wij wenfehen. Dit werk laat mijn man aan mij over. hij. Dat is voor u zeeker een zwaare taak, maar om dat gij het eenvouwig doet, vordert gij mogelijk hier in meer, dan een ander zou doen: hoe wel het met fommigen vrij langzaam gaat, eer zij een duidelijk denkbeeld, van de Hoofdwaarheden van den Christelijken Godsdienst hebben. ik. Dat weet ik bij ondervinding. Maar zou het niet in alle anderen dingen even bezwaarlijk gaan ? hij. Ji. Neen! Wat zal ik zeggen? Dit is zeeker dat in andere weetenfehappen en kunsten „  HENDRIK en ANNA. 37 Ten, de een veel vaardiger en rasfer vordert, dan de ander. Van hier dat men in alle beroepen, enkele menfchen vindt, die alle anderen van hun beroep , voorbijgaan en overtreffen : maar in Godsdieriftige zaaken is dit vooral zichtbaar. Gij weet ongetwijffeld de woorden van p a u l us , de natuurlijke {of dierlijke') Mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Maar hier in hebben de ouders, die te weinig op het dierlijk en geestelijk letten, of 'er zelfs van weeten, ook veel fchukl. Dan hier over, wil ik met- u, bij een andere gelegenheid, wel eens fpreeken. Maar ééne vraag nog. Beftuurt gij uwe kinderen, wel na hunne onderfcheidene Temperamenten? ik. Temperamenten! dat woord verfla ik niet, mijn fleer! hij Gij hebt gelijk. Ik moest het ook bij u niet gebruikt hebben. Maar hebt gij niet wel eens opgemerkt, dat uwe kinderen verfchillen in 't geen zij doen; willen; begeeren en vraagen: Ja zelfs in het fpeelen , in het zoeken van vermaak, en in bij na alle dingen ? ik. Ja, dat heb ik opgemerkt,en dat zie ik alle dagen. hij. Nu, dat meen ik; dat komt voort uit hunne verschillende geaartheid. Ik heb, met mijn vriend , opzettelijk uwe kinderen , dezen morgen , een uurtjen ' bezig gehouden. Wij hebben hen gevraagd; 'er meê gefpeeld; gefard; en op de verfchillende houdingen gelet; ak zij met malkander fpeelden. Nu zoude het C 3 mij  38 HENDRIK en ANNA. mij verwonderen , als wij u riet omtrent, door het een uit het andere afieleiden , konden zeggen, van welke geaartheid zij zijn. Willen wij daar eens de proef van neemen? ik. Zeer gaarn, Mijii Heer! mogelijk kan ik daar uit leeren: en ik zou ze allen gelukkig en deugdzaam willen maaken,zoo het aan mij ftonde. hij. Nu moeder! Die knaap, hoe heet hij? willem; üw oudfïe zoon. Die is gemakkelijk te beftuuren; doch wat langzaam in al zijn doen. Zijn deugd is, dat hij niet ligtvaardig, en onbedagt, iets zal beginnen; dat hij oplettend is; na zekere regels werkt; en doorgaands, na zijne kennis, de orde zal beminnen : maar zijn gebrek is, dat hij koel, achterhoudend, wantrouwig en vreesachtig is; en om u de waarheid te zeggen , niet te veel zin heeft aan den arbeid. ik. Dat alles is waar. Ik voel nu al dat ik hier leeren zal.. hij. Gij zijt een braave Moeder. Nu raade ik u, om dat gij uw kinderen wilt gelukkig manken; dat gij, zo veel gijj kunt, en ook uw man, daarop in de opvoeding let: Z'g hem fomtijds, wat wij van hem gezegd hebben. Spoor hem aan tot den arbeid. Wek zijnen ijver op. Redeneer met hem; want daar zal hij vatbaar voor weezen. Zoo hij lust heeft om te rekenen , laat hem dat vermaak; maar zie wel toe, dat het zijn hoofdbezigheid niet worde. Geef hem, zo min mogelijk is, reden tot wantrouwen. Leer hem de achterhouden- heid  HENDRIK en beid af. Als gij dit van nu af begint, dan zal het overige zich zeiven wel ontdekken. ^ ik. Ik hoop, die lesfen, zo veel mij moge» lijk is, wel in acht te neemen. Maar wat zegje van mijn jan? hij. Die lieve jongen, met die dikke roode wangen , die altoos fpeelt ; altoos bezig en omtrent alles onverfchillig is; die zal zich, als gij hem aan zich zeiven overlaér, met niets anders, dan dat vermaak en vrolijkheid kan aanbrengen; bezig houden. Ziet gij niet wel, dat hij alles wel wil overgeeven, als men hem maar genoegen geeft? Hij zou onder andere handen, als de uwe, los en onbedacht; bet geld niets rekenende, fchielijk arm en berooid worden. Doch hier kunt ge hem op een verftandige wijze, wel voor bewaaren. En die kleine meid, zo jong als zij is, is uit heuren aart hebzuchtig. Zij weet al dat jan wel geeven wil. Met deze twee zult ge ftrijdige regelen moeten in acht neemen, en de een tot fpaarzaamheid , enz. den ander, tot nïtldh daadigheid, moeten aanfpooren. ik. Nu verzoek ik, dat gij uwe gedachten over gerrit ook eens zegt. hij. Ik heb opgemerkt, dat hij ongemeen driftig en ligt geraakt is. Hij zal, bij de minfte ontmoeting, opftuiven; en dat zal hoe langer hoe erger worden , als gij daar niet op past. Hij bezit zekere goede hoedanigheden. Hij is niet achterhoudend. Hij zegt alles; m doorgaands op een fcherpen toon. Doch C 4 hij  40 HENDRIK en ANNA. hij is ook ligt verzoend, edelmoedig, gedienltig, en opregc. Op zijn woord kunt gij ftaat maaken , als de drift hem niet overheen; doch dan is hij zich zelven geen meester. Zijne gebreken kunnen groot worden , zoo gij geen gelukkige afwending weet te maaken. Hij zou eergierig, eigenzinnig, en hoogmoedig worden. Bij de minfte belediging, zal hij van voldoening fpreeken. Door geen onrecht te moogen zien, zal hij zich inwikkelen in zaaken waar hij buiten is, en die hem ligtelijk ongelukkig kunnen maaken. Ja in zijn drift zal hij zich niet ontzien elkeen fchandelijk te beledigen. Dus is hij voor groote gevaaren bloot gefteld, en kan onverdraaglijk in de verkeering worden. Om dit voor te komen, zo breng hem, zo veel gij kunt, dikwijls onder 't oog, dat ik u nu zegge: Breng hem het laage, verachtelijke, en gevaarlijke van zijn drift, onder 't oog. Is hij beledigd , geef hem geen gehoor. Heeft zijn drift hem in verlegenheid gebragt, help hem niet fchielijk. Onderregt uw andere kinderen , en ook die van uwe buuren, als zij met hem fpeelen, of verkeeren, wat z in gebrek is; en dat, als hij zijn meesterachtigheid toont, zij hem moeten laaten loopen, zo lang tot dat hij zijn gebrek weet te overwinnen. Hier toe zal veel helpen, als gij hem vriendelijk, voor hem zelven waarfchuuwt, als voor zijnen gevaarlijklten vijand. ik. Mijn lieve kinderen! Vader en ik zijn tot nog toe , in onze armoede , gerust en ge*  HENDRIK en ANNA. 41 gelukkig geweest; zou ons lot door u nog bitter worden ! gerrit. Neen, lieve Moeder! wij zullen ook ons best doen. Ik zal wel beteren. Schrei toch niet. ik. Er wordt zeeker veel tot eene goede opvoeding vereischt, en het is niet te verwonderen , dat veele kinderen bedorven worden. Maar kan men 't ook alles wel onthouden ? Mijn Heer.' hij. Zeer gemakkelijk. Alles zal van zelven u dagelijks in 't oog vallen. Zonder moeite , en met het grootlte genoegen der waereld*, zult gij alles verrigten, en gij zult nog wel eens den dag beleeven , dat gij'God, voor deze geringe ontdekking, danken zult. ik. Och! dat doe ik nu al. Oudtijds zondt God zijne Engelen, maar nu goede menfchen, om ons, op de duistere paden onzes levens, te verlichten. Daar meê liep ons gefprek af. Mijn Heer! Ik heb dat alles, wel in acht genomen; en veel meer ontdekt,dan ik u kan zeggen. — Ik heb nog al wat federt dien tijd beleefd; doch God verlaat nooit een' mensen, dien hem niet verlaat, (zei de braave vrouw met traanen in de oogeu.) De armoede is bij hem niet verachtelijk. Hij heeft ons, in veele onaangenaame gevallen, gered en geholpen. Dat heeft hij mijn wijf! zeide hendrik. — En nu beflqten wij allen naar bed te gaan. C5 Z E-  4« HENDRIK en ANNA. ZEVENDE HOOFDSTUK. Des Schrijvers overdenkingen, in zijne eenzaamheid. Hij valt in flaap, en wordt des morgens op eene ongewoone wijze opgewekt, een gefprek onder 't ontbijt. Ik wil u wel bekennen, dat ik meer verlangde, om eens in mijn eenzaamheid te weezen , dan om te flaapen. Ik had een zeer goede ilaapplaats, en dagt, zo dra als ik alleen was; en overal de zindelijkheid, en oplettenheid van deze vrouw, tot in het minfte ding toe befpeurde; ik moet nog meer van die menfchen , van hun afkomst, lotgevallen, en huisfelijke omftandigheden weeten.-Hier ben ik in eene plaats, daar goed te doen is. Hier is voor een onderwijIer een vruchtbaare grond. Hoe aanbiddelijk' zijn de wegen van onzen Hemelfchen Vader'. Ik verbeelde mij dat het talrijke Genootfchap tot nut van 't algemeen zoo hetzelve het wist, mij dit geluk misgunnen zoude. Van welken Godsdienst of ze toch ziin Ooeg ik mij verder)? Waarom of zij dat zo bedekt houden. Gefchiedt dat uit een eenvouwieheid , of uit voorbedagtzaamheid , 0f om mijnen't wille? Moest ik hier op een onverwachte wijze geleid worden; om te leeren, dat 'er onder oen gemeenen man, ja on-  HENDRIK en ANNA. 43 der de armfle menfchen, zo als ze toen waren ,huislijk geluk,deugd, orde en Godvrucht huisvest. Maar daar ik als met de hand van een Engel, hier ben heen gevoerd, zo is het dan nu ook mijn zaak, om daar van zo een goed gebruik te maaken, als mogelijk is, om het gebouw dier braave officieren, (God vergelde hen de weldaaden, aan dit huis beweezen, aan hunne laate naakomelingfchap ,) verder te voltrekken. En daar ik zo veel genegenheid befpeurde, in dit geheele huisgezin, van de een tot den ander, gevoelde ik ook in mij een fttrke genegenheid tot allen. Ik maakte verfcheiden ontwerpen bij mij zelven. Dan dagt ik een vrouw voor jan of gerrit; of een man voor kaatjen te zoeken; en dit paar tot een vader te vertrekken. Dan dagt ik, hier digt bij, een buiten verblijf te koopen, en mij een gedeelte van 't jaar, bij deze familie, voor zo ver als het die gelegen kwam, te vermaaken. Dan overleide ik eens, om roet u, en andere menfchen- vrienden , een overdag te maaken , om eenige arme en kwalijk opgevoede kinderen, hier des winters in de kost te befteeden, of wel een geheel jaar, en aan dit huis alles te laaten maaken, zo als het behoorde. Maar kunnen wij hen dit wel vergen ? Hebben zij niet genoeg te doen, met hunne kleine kinderen, en voor al, als zij de kinderen van de buuren, ook zo nu en dan, eenig onderwijs zullen geeven ? Zullen de ouders, wiens kinderen wij hier wilden heenen zen-  44 HENDRIK en ANNA. zenden, dit wel toeftaan? en onder het maaken van alle deze ontwerpen, geraakte ik in ilaap. Doch in den morgehftond, werd ik onzagt wakker gemaakt, door een geluid, dat mij geheel onbekend was; en zo verward fcheen, dat ik mij fomtijds verbeelde het gefchut van een geheele batterij te hooren losfen, of van huisbraak , het vernielen, en vertrappen van goederen, &c. terwijl ik, op een verren afftand, een dof doch zwaar geraas hoorde. Ik behoef u niet te zeggen, wat mij het eerst voor den geest kwam. Het zweet brak mij waarlijk uit. Ik fprong van 't bed. Trok zo goed ik kon, met haast, mijne kleêren aan, en het geftommel dat ik maakte, veroorzaakte dat de oude vrouw, in de binnenkamer kwam , en mij vroeg: Haat gij nu al op? mijn Heeri Ja moeder zeide ik , zeer verbijfterd; wat is 'er toch te doen ? Wat verfchrikkelij ■: geraas hoor ik? Gij zijt welgemoed, en ik zweet en tril van angst. Wel, mijn Heer! gaf zij mij lagchende ten antwoord, (en die lach joeg alle vrees naar buiten) gij hoort twee perfoonen op den dorsch flaan; en het ftooten in de karn. 't Spijt mij, dat wij u hier niet van onderregt hebben. Ik wil wel gelooven, dat dit geluid (eu het geen gij gisteren gezien hebt, dac komt daar bij) u zeer wonderlijk voorkomt. Maar dat geluid van verre fchijnt wel te naderen; wat is dat dan? Dat is het raazen, antwoorde zij, van de Noord zee. Nu moest ik, om mij zelven lagchen, dat ik zulke vreemde gedachten gemaakt had. Evenwel het dors- fchen,  HENDRIK en ANNA. 45 fchen, op zo een planken vloer} had ik nooit meer gehoord. Ik ging weêr wat liggen, op het aanflaan van de vrouw, en denkende dat ik hen nog in den weg zou loopen. En zie daar ik werd zo gewoon aan dat geluid, dat ik binnen een half uur, weêr in flaap geraakte, en wel vast Hiep, toen de jonge anna voor mijn bed Itondt te roepen ; Mijn Heer! beliefje op te ftaan? Grootmoeder heeft de koffij al klaar: En daar dit wat ftootende geduurig werdt herhaald, ontwaakte ik,en zag de kleine meid ft ian. Ja, lieve kind! ik zal opflaan. Dit laatste flaapjen hadt mij ongemeen verkwikt.— _ Wij dronken, volgends affpraak, gezamentlijk koffij, eene regt aardsvaderlijke familie. Elk deedt verflag van zijn werk, en Grootvader gaf aan willlem eenige ouderregting, aangaande het bouwland; en dat met zo weinige woorden, dat ik mij daar over verwonderde. Ik verhaalde mijne dwaaling van den morgen, en hoe bevreest, en onrustig ik was. Niemand lachte. Wel jan, zeide ik, kunt gij daar geen' lach om krijgen ? Ja, Mijn Heer! zeide jan ik heb 'er van den morgen, wel deegelijk om moeten lagchen; want ik hoorde 'er wat van. Dat wil ik wel gelooven, zeide Grootmoeder, jan lacht gaarn. Nu dat heeft de Officier mij al voorzeid. Jan bloosde. Het lagchen was wel over, en de kleine hendrik zeide, wij moeten om een ander niet lagchen? ook Grootvader! Neen , antwoorde deze, en dat moetje wel onthouden. Te gelijk, merkte ik een' trek op, van de doeh-  46 HENDRIK en ANNA. dochter, die wel zal geweeten hebben dat Moeder mij de geheele historie van den Officier, verhaald hadt. Anna hadt een koek, die heur man , daags te vooren, uit de Had hadt meedegebragt, en prefent gekreegen , zo verdeeld op een tafelbord, dat de kleine knaapen,jACoB en pieter, ieder maar een klein ftukjen kreegen. Ik gaf, een gedeelte van het mijne, aan mijn kleine wekfiertjen, omtrent zes jaaien oud, en een weinig daar naa, gaf ka at jen aan jacob en pieter, elk de helft van heur Huk, zeggende; daar lieve jongens! daar hebje elk nog een ftukjen van peetjen. Dat is braaf,mijn Dochter! zeide de Moeder. Neen ik heb geen klaagen, datje mijn lesfen verwaarloosd hebt. Zij kreeg een blos, en antwoorde; Ja moeder! mogt ik u altijd gehoorzaam weezen! Zoudt gij, mijn vriend! onder de koffij te drinken in een boeren-huis, en in 't midden van zo veel beflommering, dit verwagt hebben? Gij hadt gewis hier gaarn bij geweest, en zijt geheel begeerig om deze familie te zien en te kennen. Ik zal, zoo gij de voorwaarde volbrengt, derwaards met u gaan; en zijt verzeekerd dat gij daar even zo welkom zult zijn, als ik. Ik vroeg nog aan hendrik en anna, waar deze Officieren woonden? Och, Mijn Heer! gaf de gevoelige vrouw ten antwoord, zij zijn beiden reeds, maar niet op dezelfde wijze, overleeden. De een is op het bed zagtelijk gerust; doch de ander is, als een moedig en dapper man, ftrijdende voor zijn Vader-  HENDRIK en ANNA. 47 derland, gefneuveld. Het aandenken aan deze braave menfchen, welke ons zo veel goeds gedaan, en vriendfchaps beweezen hebben; Och, Mijn Heer! dit is mij zo dierbaar! —■ Ik roerde deze fnaar niet meer, daar ik zag, dat allen Merk aangedaan waren; maar bragt het gefprek op iets anders. Wel vader, vroeg ik, hoe oud zijn uwe kinderen? Hoe lang zijt gij getrouwd geweest? Hoe is uw ftaat zo veel verbeterd? Wat hebben die edelmoedige Officieren, in hun leven voor u gedaan ?... Deze laatfte vraagen , had ik zo dra niet gedaan, of ik gevoelde 'er berouw over : Ik weet niet wat mij aanzettede, om de gehe.ele gefchiedenis van deze deugdzaame menfchen te weeten: Of eerzucht 'er oorzaak van ware, om even als de Officieren, iets aan deze familie te doen; dan of de verrasfing, en het innerlijk genoegen , van hier zo veel deugds bij een te vinden; dan of iet anders dit in mij verwekte: doch dit kan ik met zeekerheid zeggen, ik gevoel het nog heden onder het fchrijven, dat ijdele of loutere nieuwsgierigheid 'er geen deel aan hadde. Op zo veele vraagen, Mijn Heer ! zeide hendrik, kan ik u tegenwoordig niet antwoorden, om dat ik met nrjne kinderen zo daadelijk weder naar het veld ga. Mijne vrouw zal u van daag, Cen hier toe verzoek ik haar, om dat ik mij fterk bedroogen zoude achten, indien wij in u geen' vriend hadden gevonden) onze geheele omftandigheid, en het voornaainfte van ons wedervaaren vertellen. Alleen zeg ik u, dat wij in 't jaar 1760, een week naa Pinkfter, getrouwd zijn, en  48 HENDRIK en ANNA* en dat wij beiden niet geheel jong meer waren. Ik was dertig jaaren, en anna, een halfjaar jonger, willem is nu ruim agten- twintig jaaren, en is zeer vroeg getrouwd. Nogthands moet ik u zeggen (aï zit zij 'er bij; dat hij een beste vrouw heeft; zo dat in dit opzigt zijn huuwlijk, noch voor ons, noch voor hem zelven te vroeg geweest is. Jan is ruim vier- en- twintig, en kaatjen achttien jaaren. Gij zijt ongemeen gezegend, zeide ik, met zulke gezonde kinderen. Ja, Mijn Heer! antwoorde hendrik, daar kunnen wij onzen Hemelfchen Vader, niet genoeg voor danken. Zij zijn, voegde de vrouw 'er bij, ook gelukkig, dat zij van gezonde ouders gebooren zijn: en daar wordt dikwijls maar te weinig om gedacht. Ongelukkig immers zijn de fchaapen, die de misdaad hunner ouderen draagen moeten ! Ik weet zeer wel dat fommige ouders geene oorzaak zijn van de kwaaien, welke zij aan hunne kinderen overzetten; maar ik weet ook zeer wel , dat veelen fchuldig zijn, dat hunne lieve kinders, een kwijnend en elendig leven leiden, of vroegtijdig flerven. Ik vond deze aanmerking van eene Boerin , allerbijzonderst. Ik ftemde haar alles toe, en om meer van haar te hooren, vroeg ik, hoe zij zulks meende? Heur antwoord was; dat veele menfchen, door een onmaatig, ongebonden en ontuchtig leven, in ziekten vervielen, welke dikwijls zo fchoon niet geneezen worden, of'er blijft genoeg over, om de vogten van de kinderen te bederven , 't welk zich vroeg  HENDRIK en ANNA. & Vroeg of laat, onder verfchillende gedaanten; vertoonde. — Dit heb ik, zeide zij, meenigmaalen van menfchen gehoord, welke ik dagt, dat zulks zich wel verftondeh- — Anderen, voegde zij 'er bij, zijn oorzaak , door hun lui en lekker leven, door geene genoegzaame beweeging te hebben, door flappe fpijs, veel thee en koffij te gebruiken, en dus daar doof al hun vuur, warmte, en natuurlijke kragteri uitteblusfchen , dat zij bedroefde kinderen 'teelen. Ook zijn 'er moeders, welke op eene andere wijze, de kinderen geheel of ten deele bederven. Hoe dit in de" ftad is, weet ik niet, maar bij ons, onder den gemeenen man 4 is dit maar al te waar. Geen moeder , viel ik haar in, zal evenwel moedwillig, oorzaak zijn van het ongeluk, verderf of den dood heures kinds. Dit is te onnatuurlijk! Dat beken ik, zeide zij. Maar moeten alle moeders niet denken: al zijn wij nog zo arm, wij zijn toch redenlijke wezens? Moeten zij aan anderen, (indien zij het niet weeten) niet vraagen, hoe zij met heure kipderen te leeven hebben? zullen zij, om dat zij arm zijn, meer verfchoond worden voor den Hemelfchen Rechter? Neen, zeeker nier; Hendrik en ik, hebben het altijd anders begreepen. Hoe armer men is , hoe meerwerks men van de kinderen moet maaken , op datzii tc eerer in ftaat gefield worden, van, op eene eerlijke wijze, door de waereld te kunnen getaaken. Ik heb dikwijls gezien, en anderen inet mij, dat fommige moeders, achteloos en zonder erg, heure kinderen , in den tönfloel plaatften, en zö nederzetteden, dat zij in het  $o HENDRIK en ANNA* geheel geen' grond met' de voetjens konden bereiken. Daar hangen deze ongeiukkigen dan (vooral als zij zoet zijn)fomtijds uuren agter elkander. Menigmaalen heb ikgewenscht, dat zulke wijven eens een paar uuren, op deze wijze moesten zitten, of liever, hangen , zij zouden dan de oorzaak hunner klagten , dat de kinders niet loopen kunnen, dat hunne beentjens zo zwak blijven, in zich zelven ondervinden. Want hoe zouden zulke kinderen ook loopen kunnen? vooral, als men daar bij nog in aanmerking neemt, dat zij met zulke itijve en goore pap, die hen geheel bederft, fomtijds gevoed worden. Op dit gezegde van de vrouw, zeide hendrik: wij woonen in een vrij land, en vrijheid duldt geen* dwang, of zij is geen vrijheid meer, zegt mijn buurman: Maar, Mijnheer! ik wenschte wel, dat hier op een ftrengertoezicht ware; dat bet niet aan flegte ouders ftonde om de kinderen te verwaarloozen. Hier ligt immers den Burgerftaat zeer veel aan gelegen. Gezonde, fterke , en wel opgevoede kinderen kunnen nuttig zijn voor 't algemeen. Ik weet wel de ouders zullen eens aan God verantwoording moeten doen; maar het was beter hier, dan bleeven ouders en kinderen beide behouden. — Die trek van hendrik, '* was beter hier, fmaakte mij ongemeen. — ACHT-  HENDRIK én ANNA. si Achtste hoofdstuk* Bevallende het verhaal van 't ongeluk van twee Reizigers, 't Fcrfchillend gedrag der boeren bij dit geval, benevens de ontdekking van een braaf, doch arm huisgezin. KTaa dat het ontbijt gedaan was, werdt dei milde Geever van alles eerbiedig gedankt; waar op elk aan zijn werk ging, en ik (tak een pijp aan, met welke ik langs het veld, naar een boschjen wandelde, dat hendrik, voor drie of vier jaaren, hadt aangelegd. Weinig tijds had ik in dit boschjen geweest, toen ik van verre een vreemd geluid hoorde. Ik zag rondsom, maar kon geen mensch ontdekken; waarom ik buiten het boseh liep, en zag toen eenige menfchen bij elkanderen , en een rijtuig het onderfte boven liggen. Ik zocht den gemeenen weg, zettende mijn pijp neêr, en liep zo fpoi*dig ik kon , om de ongelukkigen te helpen. Toen ik vermoeid daar bij kwam, waren de eigenaars vertrokken; en twee of drie menfchen bezig met alles weder in orde te brengen. Wij waren hier zeer nabij eene groote boerenwooningó Waar zijn zij, vroeg ik, die dit ongeluk gehad hebben? In mijn huis antwoordeeen man, die zeer fober in de kleêren was. Waar is dat huis? Daar ginds, zeide een ander, agter die boomen; ziet gij het niet? wel waard s offl  $* HENDRIK ek ANNi. om, hernam ik, niet in dit buis, dat vee2 nader bij is; Om dat ik het niet hebben wou. Maatjen! zeide een zwaarlijvige boer. En dat waarom niet, of hebben zij zich niet bezeerd? Dat weet ik niet; daar vraag ik niet na; dat moeten zij zelve draagen, en dan kan de Meester ook nog een broodjen verdienen, antwoorde dat ongevoelige fchepfel. Ik zag dat hij'er we! bijftondt, maar de twee andere menfchen volftrekt niet wilde helpen; integendeel lachte , als zij iet deeden dat hun te zwaar was. Ik dorst mijn drift geen bot vieren, daar tk den kaerel met verontwaardiging aanzag: en zeide alleen; ik hoop , vriend ! dat u zulks nooit zal overkomen. Dat zei aan jou wenfehen niet ftaan, hoor je! antwoorde hij, en dan zou ik jou nog om geen hulp vraagen. Die fteeluJ, hebben geen rijen geleerd; dat zei mij niet beuren, groote maat! — Hij vroeg mij niet wie ik was; en om hem daar geen tijd toe te laaten , ging ik naar het huis toe, dat voorwaar een zeer geringe wooning was. Hier vond ik twee Heeren die 'er wat bebloed , doch anders niet zeer ontfleld uitzagen. Ik beklaagde hun lot; en, naa wederzijdfche pligtpleegingen, ontdekte ik, dat mijn naam, bij deze Heeren, bekend was. De een hadt zijn been, de ander zijn' arm een weinig gekwetst. Men hadt bereids om den Chirurgijn van het dorp gezonden, welke ook, kort naa mij, het huis intradt. Hij bezag het been, en den arm; beiden waren een weinig gekneusd; doch het bloed, dat langs het aangezicht liep,vloeide uit wondjens, we>- ke  HENDRIK en ANNA. 53 ke niet veel te beduiden hadden. De meester verbondt zijne patiënten, raade een aderlaating aan, maar werdt afgeflaagen. — OndertusCcben zag ik de armoedige kluis eens rond. — De vrouw van den huise deedt alles wat mogelijk was, om de lijders te helpen; en dat met zo veel ijver, en belangneeming, dat ik 'er door getroffen werd. De man, en de broeder van de vrouw, kwamen bezweet, maar vrolijk, nu roet het rijtuig aan ,en verzeekerdeu dat alles zo wel verzorgd was, dat men 'er gerust mede konde voortrijden. Wie was, vroeg ik aan deezen, toch die boer, die daar ftraks bij u ftondt? Een norfche en heel onbermhartige vent, Mijnheer. Hij is nog kwaad , dat wij alles weêr te regt gebragt hebben. Wij zijn zijne dagwerkers, en dienen ons dus heel dil te houden. Hij zal niemand helpen. Voorheen was hij veel beter. In de laatfte jaaren is hij zeer gelukkig geweest, en is nu rijk; maar voor een ander onverdraaglijk. Hij zal ons geen daalder voor uit betaalen , al wist hij, dat we geen brood in huis hadden. Wat zijn wij u nufchuldig. Mijne vrienden! vroegen de Heeren ? Niet anders (antwoorde de man der vrouwe), dan dat gij ons doet, gelijk wij u sedaan hebben , indien wij ook eens' een' ongeluk kreegen, en gij dan in Haat waardt, om ons ie kunnen helpen. Dat zal, zeide de broeder, met een rijtuig ten minden niet gebeuren, want dat zullen wij toch nooit kunnen houden. Dat weet gij niet, werdt hem vaneenen te gemoed gevoerd; die braaf en deugdzaam is , komt immers wel voort. Neen! liet hij daar op volgen: dieeen D 3 bui-  U HENDRIK en ANNA, buffd is, die zich om niemund bekommert, die alleen voor zich zelven zorgt , heeft de eene helft; en die laag kruipen, en vleien Kan, en altoos naaapen , wat ziin meerder zegt, de andere helft; en dus blijft 'er voor een eerlijk man niets over, dan hard te werken, en lober te eeten. Ik moest lagchen over deze aanmerking, en, daar hij dezelve met zo veel vuur maakte, klop' te ik hem zagtjens op den fchouder, zesgende : mag ik op een anderen tijd, eens bii u komen, om daar bedaard over te fpreeken? Du dreef de plooien uit zijn voorhoofd. Ja wel Mijnheer! was zijn antwoord, met alle plaifier. ' Een der Heeren, ftak toen den man, en de ander de vrouw, iets in de handen. Is dat zo wel? vroegen zij. Neen, Mijnheer! Sprak de man, met grooten ernst, dat is zo niet wel. (Naa dat hij gezien hadt, wat zijn vrouw badt ontvangen) Een reizend man heeft zijn geld noodtg.^ Wij hebben het daarom niet gedaan, zoo wij het daarom al gedaan hadden (want wij hebben het wel noodig} dan hadden wii evenwel het vierde gedeelte daar van niet verdiend. Hier op gaf hij drie guldens te rug, en behieldt één voor zich , met alle tekenen van opregtheid, en welmeenendheid. Ue Heer zag hem aan, nam het geld weder te rug, dat ik niet verwacht hadde, vroeg hem znn naam af, tekende denzelven aan. en vertrok. * Buiten komeude, zeide deze Heer, uil tot mij: Dit kleine ongeluk, heeft ons hier gelegenheid vetfcl^ft om wel te kunnen doen.  HENDRIK en ANNA. 55 Mij ook , Mijnheer! antwoorde ik, maar in een ander opzicht. Met weinige woorden gaf ik hun kennis, van de toevallige oorzaak, waar door ik mij hier bevond , en beloofde hun eerlang een bezoek te geeven. Men gar mij de hand, met bijvoeginge; nu , mijn vriend ! wij moeten weeten wat ons hier te doen flaat, want wij zijn alle drie, leden van de Maatfchappij tot nut van 't algemeen. Hier mede flapten zij op het rijtuig, en reeden weg. NEGENDE HOOFDSTUK, Behelzende een bijzonder gefprek met een Heelmeester, en vertoont een charaSter , dat men maar al te veel ontmoet. Ook werdt eene edelmoedige daad van gerrit ontdekt. Naa dat ik den boer en den zijnen , die zeer vernoegd waren : gegroet hadde, wandelde ik met den Chirurgijn voort. Ik geloof, meester, zeide ik, dat deze boer en zijn vrouw, braave menfchen zijn. Dat zoude ik ook zeggen, antwoorde hij, als zij mij betaalden. Moet gij 'er dan geld van hebben ? Ja zeeker; en ik zal hen ook nooit weêr helpen , al waren zij in den grootften nood. Het is maar hoogmoed, dat zij die drie guldens wêerom gaven. Hadden zij die aan mij gegeeven, dan zouden zij nog tien ftuivers te rug ontvangen hebben, en zij hadden hun fchuld D 4 be-  '5<5 HENDRIK en ANNA. betaald. Die Heeren zullen 'er ook Hecht me. de Maan, dat verzeeker ik u. — Hoe zo' vroeg ik, denkt gij dat 'er onutdierte is ? (De vrees voor mij zelven verwekte die vraag, om dat ik ook nog eenige ooeenblikken in dit huis was gaan zitten.) Hij lachte. Neen! dat niet, daar is geen vrees voor; maar zij moesten, in de Herberg op het dorp, een dag of twee gebleeven hebben, dan had ik hen volkomen geneezen. Wie weet hoe het nu gaat!... Hier op begon hij eenige kunstwoorden, van ziekten, toevallen, en geneesmiddelen, te noemen, ik verzoek u, zeide ik, tot mij hier van met te fpreeken. Over de genees- en heelkunst heb ik wel wat, van van zwieten, van gesschkr, t i ss o t, en bikker geleezen, ook den a r t z , dan ik kan dat zo niet onthouden, Maar om van den boer en de boerin no<* wat te praaten;ik begrijp, dat, wanneer die menfchen u een rijksdaalder brengen , dat. gij dan niets op hen te zeggen hebt, en hen voor braave menfchen houdt. Ja wel, Mijnheer! Wilt gij dan nu met mij in dit huis taan, en mij een quitantie geeven ? dan zal ik u den rijksdaalder betaalen; en neemt gij dan aan, die lieden weder te helpen, als hun iets overkomt? Ja, dat beloof ik u, antwoorde hij. Het zijn waarachtig arme, maar anders allerbeste menfchen! Hier op traden wij bij hendrik in, ik voldeed den Chirurgijn, en hij vertrok. Ik verzogt hendrik toen de quitantie te bezorgen , als ik zoude weggegaan Kort daar naa, kwam k a a t j e n- bij mij, vroeg  HENDRIK en ANNA» 57 vroeg na eenige omftandigheden van het ongeluk, als ook, wat mij van den meester dacht. Hij denkt, voegde zij 'er bij, van w niet zeer gunfiig. Niet gunftig, hernam ik, hoe zo? Wel, toen hij heen ging, heeft hij aan eender dorsfchers gezegd, dat hij niet anders koude bemerken , of den knaap , welke bij den boer logeerde, leuterde het wat in de harsfens, nadien hij hem een rekening betaald hadt, voor een kaerel, dien hij te vooren nooit gezien hadt. Hij twijfelde niet óf dien Heer was het in 't hoofd geflaagen; doch meende in (laat te zijn, om hem te geneezen. Hij wilde hem gaarne aan zijn huis hebben. Hij hadt 'er veelen heriteld, die veel erger waren dan deze, zo dat hij hier aan weinig werk zoude hebben. Zij moesten daar over met den boer eens fpreeken, en als zij maakten dat hij den patiënt kreeg, dan zouden zij een fooiijen hebben. De dorsfchers, zeide kaatje jm, denkende geen tijd te moeten verliezen, en mij ziende voorbij de deur gaan , (telden mij dit zo aaWonds voor, om hier over vader te onderhouden. Ik heb hen beter onderregt, en hen belast den meester te zeggen; dat, zoo hij dit van dien Heer dacht, hij dan zeer ondeugend gedaan heeft, met den Rijksdaalder aan te: neemen. Doch dat, zoo het hem zelven niet in 't verftand haperde, hij onder weg wel anders kon opgemerkt hebben, en aan zijn hart gevoeld, dat dit een daad van Edelmoedigheid ware; maar waar van hij, die meest alleen aan fchee« ren, en bloedlaaten gewoon is, toch geen denkbeeld heeft. Ik lachte om het geval, en wist D 5 toen  58 HENDRIK en A N N A. toen nog niet, waarom kaatj en voor dien man zo weinig achting hadde, en op hem verbitterd fcheen. Het gene ik naaderhand ontdekte» Grootmoeder hadt mij beloofd, naa den middag , mij eenige bijzonderheden, van heur en heur huis, nog te zullen mededeelen. Hier* om viel 'er onder het middagmaal deswegens niets voor; maar het gefprek liep elgenaartig, over het ongeluk der genoemde Heerem Elk verheugde zich, dat zij 'er nog zo wel waren afgekomen, dat zij hun reis vervorderen konden. Ik vroeg na het character der menfchen , bij wien ik aan huis geweest was , en hoe het daar zo armoedig, en behoeftig uitzag 7 De oude lieden betuigden dat zij hen niet kenden; alzo zij daar maar onlangs waren komen woonen. M?ar gerrit, de derde zoon van hendrik, en anna, kende hen beter, en gaf 'er ons dit verfli'g van. Deze menfchen, zeide hij, bezaten bij hnn trouwen nog een klein (tuivertjen geld, zij wilden daarom graag een boerenplaats in huur hebben. Maar gelijk het doorgaands gaat, 'er kwam geen plaats te huur, of 'er waren aanftonds drie of vier huurlieden. Hier door worden de landerijen zo hoog opgejaagd, datveelen van dezelve armoediger aftrekken, dan zij 'er opgekomen zijn. Zo is het met deze menfchen ook gegaan. De plaats welke zij gehuurd hadden, kon hun geen beftaan geeven* Zij bemerkten welhaast, dat het niet ging, maar hoopten zo Jang op beterfchap van tijden, en door ijver en naarltigheid alles te zuilen  HENDRIK en ANNA. 59 len overwinnen, tot dat de eigenaar, om de ïaatfbe huurpenningen te verkrijgen , alles deedt verkoopen. Sedert hebben zij, nu hier, dan daar gewoond. De broeder van de vrouw, die nog ongetrouwd is , heeft, om dat zij kinderen kreegen, en het arm hadden, hetbefluit genoomen, bij hen te gaan inwoonen; om alzo met den arbeid zijner handen, dit huisgezin te onderfteunen. Laatst, eer de broeder nog bij hen was, en 'er niet was te verdienen, hadden zij noch kaas, noch boter in huis. Voor het overige zijn het braave menfchen, die het boerenwerk wel verdaan; De armoedige daat, waarin ik hen meer dan eens heb aangetroffen, treft mij in de ziel. Anna zogt in heur zak, en met betraande oogen, gaf zij aan gerrit eenig geld Neen! mijn zoon! zeide zij: daar is uw geld weder. Ik ben 'er nu al agter, was die boter en kaas, die u door iemand befteld en betaald was, voor dit verarmd huisgezin?g e rrit wat bezit gij een edel en gevoelig hart! Hij nam het geld van zijne moeder aan; befchaamd om dat hij verrascht werdt, keerde hij zich om , en ging heen. Einde van het eer/Je Stukj'en.  ■  EEN VOLKSBOEK. u i t g E o ë e v e n 33 o 0 R. d e MAATSCHAPPIJ. TOTNUTVAN'TALGEMEEN. TWEEDE STUKJE*. Te JMSTELDAM}1 H. KEIJZER, A. FOKKE,Sz,en C. de VRIES, 1792.   HEID11K E N A ST Bf A. EENE LEERZAAME GESCHIEDENIS. TOT NUT VAN'T ALGEMEEN. tweede stukje n. EERSTE HOOFDSTUK. Een kort Hoofljluk, maar waarin geleerd wordt, dat de wijze op welke men eene deugdzaame daad verricht ook onberispelijk moet weezen. Naa het eeten was ik gerrit gevolgd; doch bij fcheen mij te vermijden. Ik ging naar hem toe, en zeide: mag ik u bidden , jongman ! hou het oog eens op dat huisgezin , van 't welke wij ftraks gefprooken hebben ? zoo die Heeren hen mogten vergeeten, fchrijf het mij dan eens. Dat wilt gij immers wel doen? Ja, Mijnheer! antwoorde hij, dat wil ik wel doen, en neem het ook aan; maar het fpijt mij dat moeder ontdekt heeft, dat ik eenigen onderfland aan deze menlcbtu gedaan heb. Hoe! vroeg ik hem, daar goed II. Stukje. A te  * HENDRIK en ANNA. te doen zulk eene beminlijke deugd is, hoe kunt gij daar berouw van hebben? Ik heb 'er geen berouw van, Mijnheer! zeide hij; dan verf au glJ mij „jet wel> geen mensch dui kt mij kan berouw var. goed doen hebben, fchoon anderen al een kwaad gebruik van het zelve maaken; en dat bij deze luiden in het minst geen plaats heeft. Maar ik had het voor mijne ouders verborgen gehouden. Dit moest ik met gedaan hebben, om dat ik weet, dat zij, met ongelukkigen, meded'oogend genoeg zijn. Gij hebt wel bemerkt, Mijnheer, dat ik mijne ouders had wijs gemaakt, dat mii door iemand boteren kaas befteld ware. Dit heb ik daar bezorgd, en het geld 'er voor t' huis gebragt. En om dit bedekt te houden (want mijne zuster en broeder waren nieuwsgierig voor wien dit was,) heb ik een loaen of drie moeten verzinnen. Het haatelijke der logens, en derzelver flegte gevolgen is ons altijd voorgehouden, ook ben ik zelve 'er een natuurlijk vijand van; dan nu heb ik evenwel geloogen. Ik heb mijne ouders misleid; en dat te hgter kon gefchieden, om dat zij van mij , noch van iemand in ons huis een voorbedachten logen verwagtende waren! Ik vrees dus voor eene ernftige beftraffing. Ik heb dezelve ook verdiend, fchoon ik nooit, in welk geval ook, iets van dien aart weder zal onderneemen. Maar de droefheid, welke ik aan beiden heb verwekt, maakt mij bedugt dat zij mij in het een of ander geval, wantrouwen zullen, en de vraag M is het wel waar ? ' ZOu voor mij onverdraaglijk weeHij  Hendrik en a n n A. % Hij was fferk aangedaan , en innerlijk bedroefd. Doch ik verzeekerde hem , dat niemand hem , daar over , tegenwoordig zoude onderhouden ; dat ik alles op mij nam, en hij gerust konde weezen. Hij bedankte mij, met veil hartelijkheid, en ging naar zijn werkj Ik volbrac ht oogenbhkkelijk mijne beloften j want zo dra ik in de keuken kwam , fprak ik 'er over , met de ouders , in de tegenwoordigheid der andere kinderen. Gerrit, m jn vriend! hadt zeer wel gegist. Vader en moeder waren ten uiterflen gevoelig. Zijne zusters en broeders pieezen zijne weldaadigheid, maar laakten de wijze op welke hij dezelve verrigt hadt. Allen bragten zo veele redenen in , tegen het liegen, zelfs om best wil, zo als men het noemt, dat het der moeite wel waardig ware, dezelve te hooren. Zij deeden zien , hoe befmettelijk deze ondeugd ware, en hoe volltrekt ftrijdig mee den Godsdienst , en een deugdzaam levem Hoe geftreng men daar tegen moet waaken , wil men zijne kinderen eene goede opvoeding geeven. Hoe noodzsakelijk het is, op iemands woord te kunnen Itaat maaken. Hoe verdrietig , als een ander ons verdenkt, om dat mert eens geloogen heeft. Hoe aangenaam, als men van ons Zegt, „ heeft hij het gezegd, dart zal het wel waar weezen." Hoe noodzaaklijk dit is in elk beroep , noodzaakelijk voor dert rijken, maar nog meer voor den gemeenen mant welke, wanneer hij den naam heeft, dat men op zijn woord zich gerust kan verlaaten* vart elk bemind en gepreezen wordt. Ik ftemde alles toe. maar verzogtj dat nie» A 2 mand  4 HENDRIK en AN NA. mand aan oer rit, om mijnent wil, van dit geval zoude fpreeken , en elk zich houden of het niet gebeurd ware. Ik verhaalde hun hier op, hoe ik hem gevonden had, en hoe zin gemoed gefteld was. Zij beloofden mij dit allen, en wel met een foort van genoegen, toen zij hoorden, dat gerrit met de zaak verlegen was. Nu ging elk aan zijn werk; en ik, met de braave vrouw alleen zijnde, vroeg nu, na het gere zij mij beloofd hadt , namentiijk het kort verhaal van heure voornaamile lotgevallen. Ik reikhalsde naar het zelve, als mij verzeekerd houdende, van nu alles te zullen erlangen , om het character van hendrik, en van haar zelve, volkomen te kunnen opmaaken. Zij ging naast mij zitten, en zeide, meteen foort van verrukking; hoe duidelijk ondervind ik, dat de menfchen in het algemeen, niet zo boos en ondeugend zijn, als men hen fomtijds affchildert, wanneer men hen , van de flegtfte zijde befchouwt. Hebben wij reden om ons over de flegte handelwijze van eenden te beklaagen, wij 'hebben evenveel, zo niet meer reden, om ons te verheugen, over de goedheid en menfchenliefde van anderen. Wij zijn ten minflen 'er onze geheele welvaart aan verfchuldigd. En zulke menfehenvrienden komen telkens ons onverwagt, van zelve bezoeken. Gij, Mijnheer! neemt zo veel belang in onze zaaken; en zijt ons allen reeds zo aangenaam geworden, als of gij veele jaaren met ons, in de vertrouwdfle vriendfehap, verkeerd hadt; en daarom zal ik u alles, wat mij  HENDRIK en ANNA. 5 mij van 't begin af wedervaaren is, oprecht verhaalen, verzeekerd zijnde, dat gij de fouter)' die gij in ons gedrag ontdekken zult, en welke wij fomtijds van achteren, zeer wel gezien hebben, niet al te ftreng zult beoordeelen. Hier op merkte ik aan, dat zeeker op deze waereld g.ede en kwaade menfchen. onder een vermengd leefden; dat dit met dé tegenwoordige gelteldheid over een kwam; doch dat het te gelijk waar was, dat de menfchen, meer onkundig dan boos waren; en dat zo dra het verftand verlicht werdt,'er doorgaands eene geheele verandering op volgde. Dat ik erkende, dat de komst der Officieren, met de mijne alleen daar in gelijk flondt, dat wij hunne deugd en braafheid eerst hadden ondervonden , welke, door die Heeren edelmoedig beloond, en door mij, niet vergecten zoude worden; en dat ik haar nu verzogc, met heur verhaal te willen beginnen. — Naa eenige bevelen aan heur dodner gegeeven te hebben , begon zij op deze wijze. TWEEDE HOOFDSTUK. Anna verhaalt heure opvoeding, dienstbaarheid en verdere lotgevallen, tot aan heur huwelijk, TVlijn ouders waren arm, en zeer eenvouwig, ■lvj. en konden geen van beiden leezen; even! A 3 wel  6 HENDRIK en ANNA. wel leerden zij mij altoos deugdzaam te moeten zijn. Ik was de oudlte van verlcheidene kinderen, en moest dus al vroeg mijn brood onder vreemden zoeken. Ik had al een jaar of twee, om de kost gediend, wanneer ik, verre van mijn ouders huis een huur kreeg, waarin ik zo veel gdd in het jaar zoude winnen, als ik waardig was; volgends uitdrukkelijken wil, van mjne ouders. Wanneer ik nu gereed Hond te vertrekken; riep mijne moeder mij bij haar; gaf mij eenige lesfen , en dat met zo veel aandoening, dat ik het nooit vergeeten zal. Wij zijn arm. mijn kind '. zeide zij, maar wij zijn eerlijk. Da moet gij altoos onthouden. Liever zouden uw vader en ik een ftuk droog brood eeten , dan iets onrechtvaatdigs verkrijgen; fchoon het voor de waereld al konde verborgen blijven. Daar is een God in den Hemel, mijn kind! die ziet, die weet alles. Geen duit van een ander moet « daarom jn bekooringe brengen. Elk moet van u zeggen kunnen (als gij naar eenen audeïen dienst omziet) ,, de meid is trouw en „ eerlijk." Het werk moet, als gij gezond zijt, u nooit verveelen; en als gij ziek wordt, dan blijven wij uwe toevlucht. Bij uwe naarftigheid, moet gij fchoon en zindelijk weezen. Nooit moet gij van uw baas en vrouw, of van het gene 'er in huis voorvalt, iets aan anderen mededeelen ; want zo dra dit ontdekt wordt, is het vertrouwen op u verlooren. In het werk moet gij alles met oplettenheid afzien. Als gil tijd hebt, moet gij des winters , wat van den Godsdienst leeren, en des Zondags te kerk gaan. Nooit moet gij mgeeten, Pfl"  HENDRIK en ANNA. 7 orzen Lieven Heer te bidden. Kom anna' Kom mijn kind! geef vader en mij, daar op beiden een kusch. J ik °TZit Mi'nh,eer ! (hoe wein'g dacht ik zulks) de Jaaifte kusch dien ik mijne braave moeder pf, en, neem het mij niet kwalijk, het aandenken perst mij nog traanen uit de oogen. Het waren heure laatfle woorden, woorden, die mijn vader bevestigde, en wel' Ke ik iedert zo meenigroaalen overdacht heb en nooit vergeeten zal. — Zij leefde niet lang daar naa. - Alles wat in mijnen nieuwen dienst genoegen konde geeven, deed ik. Was de vrouw eens wat vrij en gemeenzaam met Sf'ilk ,naa!(te er "ooit een misbruik van. Dit is een gebruik bij veele dienstboden. Ik ik zes geheele jaaren, en beffon nu, na mijn» jlaat, zeer goed in de kleéren te komenfchoon ik volgends mijn' pligt, mijn' vader' zo veel ik konde, onderfieunde. Eeneverandénn? ,n het huisgezin , waar ik woorïd' deed Z1- T ?° , andere huur oiwwn, w lke ik 1 fP°edlg kreeg. In dezen dienst had k vonZgZTlg0ed>r daar me" mi' '« den bh gr, n? ,leere,n efen' kwam ^Iks mij nier te pas, alzo ik tijd en gelegenheid kreei pm te leezen wat ik wilde. Dikwi U TI Ee!?'" ]!gt V1f "Ml de dienstbaarheid! kre«e„ lu J™ 51" §ewoond Ebbende, Kreegen wi| een anderen knecht pph JJjn dien ik niet wel zetten mogr'. HflWhS mj zo weinig toegeevend te zijn, zo S altoos op zijn Rukte ftaan, dal ik^en de A 4 ove-  8 HENDRIK en ANNA. overijlen van ons huis, hem voor een eigenwijzen jongen aanzagen; maar de vrotw, die hem voor een deugdzaam jongeling _ hielde, belirafre ons niet zelden over ons liefdeloos oordeelen. lit ontdekte eindelijk dat zij ge» lijk hadt; dat hij mededoogend was met ongelukkigen; dat hij een edel en gevoelig hart bezjt; onmoogelijk gefchikt o.n laagheden te begaan of te verdraagen : maar dat hij , waarhei 1, of het gene recht was, of hem zo toefcheen , beminde, voorftondt, en verdeedigde. — lïen eigenfehap, die ik en anderen met zotte zelfsliefde verwisfeld hadden, gelijk mogelijk wel meer gebeurt. Ik kreeg achting voor hem, en deze nam toe, na maate dat ik meer op zijn gedrag lette. Wat hij hier van dacht, weet ik niet, maar wel dat hij mij zijn hart en hand aanboodt; mij lterk dringende om mij ook te verklaaren. Ik ham het befluit, om met mijn vrouw hier over te raadpleegen, verzeekerd zijnde, dat zij mij den besten raad konde en wilde geeven. Ik deed dit, en zij zweeg. Maar kort daar naa op een morgen alleen met haar in huis zijnde, deedt zij mij bij haar nederzitten , en zeide, op een vrieudelijken toon; wel anna! gij hebt mij eenige dagen geleden raad gevraagd, in eene zaak van het allergrootlte sewistt, maar, lieve meid! hoe ftaat het 'er mede ? de meeste jonge luiden vraagen om raad, als het met het hart eene afgedaane zaak is. Zegt dan de vriend of de vriendin met welke zij raadpleegen, de waarheid , voldoen deze aan den pligt der vriendfehap; yertoonen zij de zwaarigheden die 'er in zijn, dan  HENDRIK, en ANNA. 9 dan neemt men dit, zoo het fchijnt, in dank aan, doch het hart mort 'er tegen, en men laat niet naa, eerst van verre, en naaderhand op den man aan, den vrijer of vrijiter te onderrigten, wat 'er van hem of haar gezegd wordt, en daar mede berst al de woede van den verliefden los, tegen den welmeenenden raadgeever. Of zoo dit al niet gebeurt; zoo men genoegzaam vertrouwen ftelt, in den genen, met welken men raadpleegt, om de partij afteflaan; zo zal echter, naa verloop van tijd, (fchoon men niets dan waarheid gezegd heeft) de gjfmoorde liefde ontvlammen, en men zal ontdekken, wie de oorzaak der voorgaande weigering ware. Men zal, zonder het zo naauw te neemen, dezen -'er geheel aan waagen, om dus doende zich zelven geheel buiten fchuld te (lellen, en alzo wordt de grond gelegd, gelijk de ondervinding heeft geleerd , van fomtijds de bitterde vijandfehappen. Hierom, anna! hoe oprecht het ook gevraagd fchijnt te worden, zou ik het elk afraaden, in dezen eenigen raad te verleenen; en voor mij zelven had ik vastelijk voorgenoomen, door eens anders fchade wijzer geworden zijnde , mij nooit met de huwelijkszaaken van anderen te bemoeijen. Maar daar ik voorheen dikwijls in uwe tegenwoordigheid hendrik verdeedigd, en afs een braaf jongeling gepreezen heb, en dus misfehien, fchoon onweetend, den eerden (leen hier toe gelegd kan hebben; en daar gij mij verzeekert, dat het van uwe zijde alleen nog achting , en geene liefde is, zo raade ik u A 5 Hier  io HENDRIK en ANNA. Hier viel ik haar in de reden, want mijn harl was te oprecht om te veinzen: Neen vrouw zeide ik, dat was toen zd, maar nu, nu.. Wat zal ik zeggen ? Ik wil het voor u, die mij altijd zo wel gedaan hebt, niet verbergen nu bemin ik hem ook, maar ik heb het minlte er van bij hem nog niet ontdekt, dat is waarheid. Wel nu, mijn kind! fprak de ™°UW,' da,n rai,de ik u ' hem te neemen. Maar hoe ftaat her met dien anderen perfoon, welke fomtijds bij u geweest is, en ook veel genegenheid voor u toont te hebben ? zijt gij vrij ? kunt gij dien afflaan ? weet gij wel dat hendrik, bij hem te rekenen, een arme drommel is ? Hij heeft een eigen plaats tn een goed capitaal? Ik antwoorde haar, dat jk dien perfoon niet konde beminnen; dat ik onder andere gebreken ontdekt had, dat hii gierig was, en onbekwaam om met een onbekrompen hart wel te doen; dat deze ondeugd vooral m een jong mensch , bij mij één der ver^ foeihjkfte ware; en dus dat ik heur raad die met mijn hart volkomen over een kwam, zoude volgen; Zij wenschte mij des Heeren zegen, en ik ging vrolijk aan mijn werk.'s Avonds bad ik God, dat mijn befluit zijne goedkeuring mogt wegdraagen: en des anderen daags verbond ik mij voor altijd aan hendrik Ik kan u verzeekeren , Mijnheer! wat 'er federt ook gebeurd is, ik heb van dezen Mapnooit het minde naaberouw gevoeld, fchoon hij de gewiatigfte van mijn gantfche leven geweest is. Den andere knaap wees ik daadelijk af, die zeer verwonderd fcheen, dat zün rijkdom, zo weinig indruk op mij maakte. Hij ging  HENDRIK in ANNA. n ging meer kwaad dan bedroefd van mij heenen , ongetwijffeld zich zelven bevreedigende met het vooruitzicht, dat hij mex weinige moeite , een ander zoude vinden, welke 'er geheel anders over dacht, dan ik. Het duurde ook niet lang of hij hadt 'er een gevonden, die meer op rijkdom dan op deugd zag, en jn fchoonheid mij zeer verre overtrof. 5S3SÈSSSJ3SS8S8S8S8S8SSSSSSSSS$S DERDE HOOFDSTUK. Dit behelst een verhaal van heur volgend gedrag, en heur huwelijk, jlegte en ongelukkige uitflag met de boerderij; verlies van beesten en armoedige totfl'and. Toen onze baas begon te bemerken, dat tusfehen hendrik en mij, meer gemeenzaamheid plaats hadt, dan wel voorheen, onderhieldt hij hendrik daar eens over, en bij het ontdekken van ons voorneemen prees hij het zelve , en beloofde ons te zullen helpen. Wij leefden dus vrolijk en welvernoegd tot het einde van onzen dienst, en traden toen in het huwelijk. Een kleine boeren plaats, den baas en vrouw toebehoorende, w,as toen juist in huur. Wij genooten de gunst, •yan de voorkeur te hebben. Hendrik was 'er in 't geheel niet opgefteld. Hij dacht dat het tot ons verderf zoude 'ftrekken, ei? ons nog armer maaken zoude dan wij toen waren. Zo om dat de-  is HENDRIK en ANNA. deze plaats, na zijn zeggen, veel te hoog in prijs was; als ook, om dat wij alles, op een paar honderd guldens na (die wij bij één bragteru en met groote zuinigheid verzameld hadden.) van een ander moesten hebben. De baas boodt ons alles aan. Ik in die dingen onbedreven> e" om d!« ik het kaas maaken volkomen verltond, alzo ik doorgaands de hoogde markt had; en veel liever, een boerin, dan een dagwerkers vrouw wilde zijn ^ hieldt zo lang bij hendrik aan, dat hij, fchoon tegen zijn' zin, de plaats, koeien, en alles wat 'er toebehoorde, op het zeggen van den baas, aannam: dat, na mijn inzien, vrij goed koop was. De twee honderd guldens , waren weldra. met huisraad en het koopen van een paard vervloogen. Over het koopen van dit paard ' waren wij het ook niet eens. Mijn hart lag wat hooger, dan dat van mijn' man. Hij koeteen werkpaard, dat wel (krk en mak was, maar ook te gelijk zo leelijk, dat ik voor uit zag, dat mij de lust nooit bevangen zoude, om 'er mede uit rijden te gaan. Ik had liever wat meer geld gegeeven, en een goed paard gehad, om zo eens naar de ftad , en de vrienden te rijden. Doch hendrik beweerde, dat het paard, na onzen (laat, goed genoeg was; dat wij in de ftad niet noodig hadden, en de vrienden niet al te druk moesten bezoeken. Hij dacht'er heter over • dan iv, dit wil ik wel bekennen. Maar, Mijnheer meiden, die bij luiden van vermogen wat Ia:ig woonen, zijn half bedorven, eer zij iiet weeten; want aan dat leven gewoon, wilien zij zulks naavolgen; 't welk meenig braaf man ongelukkig heeft gemaakt. Dit zwak kleefde  HENDRIK en ANNA. 13 de mij ook aan. Ik werd zo dra wij getrouwd waren , overal verzocht, fomtijds ook met mijn man, doch hij ging zelden mede; om dat een van beiden óp den melktijd moest pasfen. Dit nam hij getrouw waar: goede vriendinnen raaden mij, een jonge meid te huuren, en in plaatfe van te kaazen, kalveren te mesten. Dit laatfte te wisfelvallig zijnde, konde men mij in het eerst daar toe niet beweegen. Nooit had ik uit geweest, of ik had 'er berouw van , om dat ik zag, dat mijn man dan dubbel werk deedt; en toen ik dit mijn beste vriendinnen,zo als ik ten minnen meende, verhaalde, lachten zij met mijne eenvouwigheid. Hier door bewoog ik eindelijk mijn' man , want ik hield toen niet af, om een jong meisjen te huuren, en ook niet langer kaas te maaken. Hendrik voorfpelde mij alles kwaads. Het eerfte jaar om zijnde, was 'er merkelijk verlooren, en alles was ons ondertusfehen medegeloopen. Wat zal het worden, mijn lieve wijf, zeide hij eens, als het ons een tegen gaat ? Gij zijt goed in huis, zo goed als ik wensch, maar dat uitgaan, en geduurig volk te hebben, zult gij u eenmaal beklaagen. Ik werd bewoogen, beloofde hem dit langzaam te zullen verminderen , en hield mijn woord. En dit jaar boerden wij zeer voordeelig; doch in den volgenden winter verlooren wij alle onze beesten op vier na, welke weder herftelden. Onze baas, de eigenaar van de plaats, boodt ons aan, om ons weder te helpen. Deze aanbieding zoude ik aangenoomen hebben, maar hendrik floeg dezelve geheel af. Hij hadt *er geen' zin in, om het weder te beginnen, zon-  14 HENDRIKEN ANNA. zander gebeterd vee; en hier toe was niet veel kans. Naa bedaard overleg, beilooten wij dus eenpaarig alles te verkoopen, en daar wij voor de vier gebeterde koeien veel geld zouden krijgen, zagen wij nu nog kans om onze fchulden te betaalen. Wij hielden boelhuis, en naa het afloopen van het zelve, en het betaalen onzer fchulden, was ons geheel overfchot, een bed en wat gering huisraad Hier konde ik niet naalaaten aan te merken , wat al deerlijke verwoesting de vee-pest in die dagen overal veroorzaakte; hoe nuttig de inenting der kalveren was, en welke behoedmiddelen men op fommige plaatfen gebruikt hadt —. dat 'er zeeker eenige beproefde geneesmiddelen waren; waar van zij niets fcheen te weeten — Ik beloofde aan haar , dat ik alles wat ik daar van had zoude overzenden; ook de werken der loflüke Maatfchappij over den landbouw, en zij 'er ten aanzien der fchapen de proef van moesten neemen, het welk zij mij beloofde. — Zij hervatte heur gefprek met te zeggen : Ik moet Mijnheer! het hier nog eens herhaalen, dat wij onze welvaart aan goede menfchen te danken hebben , door dezen heeft de Godlijke Voorzienigheid ons Voor veele verdrietelijkheden beveiligd. Dit huis in 't welk wij nu woonen , kwam te koop. De vrouw waar bij ik 't laatst gediend had, wist het, en zij oordeelde, dat wij ons hier, als zijnde ander half uur van de plaats, waar wij ons goedjen hadden moeten verkoopen, zouden nederzetten. Ook hadt zij, hier si» bij, een boer woonen,bij wien hendrik, ' dus  HENDRIK en ANNA. 15 dus konde werken, met welk een en ander zij in onzen verlegen ftaat, eene voordeelige icbikking trachte te maaken. — Op een' tijd dat heur man van huis was, ontboodt zij mij bij haar, en Melde mij dit yoor._ Zonder kennis van hendrik wilde ik mijn gevoelen daar over niet eens zeggen; waarom hij daadelijk verzogt werdt, om mij weder te haaien, gelijk hij deedt. Het voorRel was wel na zijn' fmaak, maar geld, dit ontbrak ons; niet tegenftaande het maar weinige waarde hadt, alzo de eigenaars het land, dat 'erbij behoorde, verkogt hadden. De braave vrouw onze voorige dienften,zo zij zeide, erkennende, beval hendrik hten te gaan, om het huis te koopen. Hij deedt het, en befteede zeer weinig geld. Zij vereerde mij de geheele fom, uit heur fpaargeld, met bijvoeging, dat dit haar meer genoegen gaf, dan het ooit, ftilliggende, doen konde. Als men naadenkt .Mijnheer! dat wij voor onzen dienst, kost en loon genooten hadden, was dit zeer edelmoedig. Hier gingen wij dus woonen. Ik fpon voor een ander, en hknd rik ging in 't land werken. Wij waren nu van alles ontbloot, maar hadden geen duit aan fchuld, en wij beflooten liever gebrek te lijden, dan te borgen. De zwaarigheden begonnen nu te vermeerderen. Ons huisgezin werdt van tijd tot tijd grooter, en alles moest van den winst van mijn man' komen , die zwaaren arbeid deedt; doch met meer genoegen, dan toen wij nog in de boerderij waren. Het was een groote zegen voor mij, en voor  i6 HENDRIK en ANNA. voor de kinderen, dat ik overvloed van zog had, en gelukkig kraamde, anderszins zouden deze kosten, in onze armoede, het onherftelbaar hebben gemaakt. Gij bearijpt Mijnheer! hoe bitter ons lot viel, fchoon wij het aan niemand klaagden. Mijn man werdt wel eens zwaarmoedig en wel alleen, om dat ik van dit lijden niet bevrijd bleet; anders zou hij gewis het zelve geduldig gedraagen hebben, maar met dit alles, hebben wij in al die armoede nooit eigentlijk gebrek geleden, en ook, zo veel ik weet (hier aan denk ik altoos met genoegen) geene enkele reis tegen den goeden God gemurmureerd. Onze kinderen, 't is waar, zijn zuchtende groot gemaakt; maar wij zijn ijverig gebleeven, en voor moedeloosheid bewaard , waar voor wij, die voor malkander gefchikt fcheenen, het pak des huwelijks te draagen , nooit genoeg onzen Hemelfchen Vader, kunnen danken. Ik heb u gezegd, dat agt dagen naa het vertrek der officieren, ons een groote fluitmand met goed werdt gezonden, waar in het boekjen van willem was. Deze mand, Mijnheer! bragt ons een overvloed van verfcheidene dingen aan. Wij konden het gene wij ontvingen , niet aanzien zonder traanen te ttorten, en den milden Hemel te danken, welke ons deze weldaadige mannen hadt toegezonden. VIER-  HENDRIK en ANNA. i? »SSS8SS98SÖS8SSS8S8S8S8SSSÖS8S{ VIERDE HOOFDSTUK. Bevattende in zich een onverwagt bezoek van hunne weldoeners, wat deze vervolgends voor hun doen. Hoe zij hun voor 't laatst bezoeken •— aandoenlijk afjcheid. I Tusfchen ons huis en een akker, weiken wi voor eenige jaaren in huur hadden, lag nog een akker, welken wij noodzaaklijk dien* den te hebben, doch om hier aan te komen was voor ons weinig kans. De eigenaar wilde dien niet verhuuren , maar , (om geld verlegen zijnde) wei verkoopen, dit ons ook ontbreekende , konden wij dien niet krijgen , en wij wisten 'er ook niemand voor te bedenken , die dien koopende , ons in huur zoude willen geeven. Wij gaven hier van eenig berigt aan onze weldoeners, dien wijvooronderfteldennogt'huis te weezen , doch ontvingen daar op geen het minste antwoord. Maar onverwagt kwamen die beide Heeren zelve ons een bezoek geeven, op hun reis naar de Helder, en waren over alles wat zij bij ons zagen zeer voldaan. Zij verzogten ons fomtijds aan hunne familiën , fchoon zij in zee waren , te fchrijven ; met verzeekering dat deze ons allen bij (land zouden bieden, zo veel zij konden, en het ook zeer kwalijk zouden neemen , indien 'er land nabij ons huis te koop mogte komen, en wij 'er geen bericht van gaven. II. Stukjen. B Op  13 HENDRIK en ANNA. Op deze bijvoeging oordeelden wij het nor> cig nog eens een enkel woord van den akker te zeggen , dat die te koop was en ons zeer dienitig zoude weezen; doch zonder daar meer op te antwoorden, dan: wel dan moet gij dien ook hebben, vertrokken zij, terwijl wij "hen allen naaoogden zo lang wij konden. Doch van achteren is gebleeken, dat zij bij den Schout waren aangegaan; want den volgenden dag het dezelve ons berichten dat de akker voor ons gekogt was; dat hendrik, naar de markt moest gaan, om een fchaap of v er te koopen , en het geld daar toe benooüigd van hem haaien. Met welk een blijdfchap ontvingen wij deze tijding! Hoe zegen5? T, °hen *eld.°eners! Hoe vuurig dankten wij den Hemel, die een einde van onze armoede W1lde> maaken! Hoe veel traanen heb llda£r,V00rJln ft.,lte, 8eftort! Hoe klaar kwam her het goede mt het kwaad voort, en hoe dikwijls heb ik dit naaderhand opgemerkt. Wij dagten dat de akker, op den naam van een der Heeren officieren flondt, en wij denzelven maar, voor een redenlijken prijs zouden gebruiken; doch neen; tot onze verwondenng, was het transport op onzen naam getekend , en alles voldaan. Sedert hadden wii vee zegen. Onze fchaapen bragten goede voordeden aan.^ De kaasjens verkogt ik tot een hoogen prijs. De wol was duur, de voortteeling zeer goed. Wij pasten op de lammeren met groote zorgvuldigheid. Ik moest, voor de famihen van de weldaadige officieren groene kaasjens maaken, en zij werden mij ruim betaald. Welk een genoegen wij in dien tijd fmaafc.  HENDRIK en ANNA. 19 fmaakten, kan ik niet wel uitdrukken ! Dit genoegen , Manheer! vergeet ik nooit! De fa* miliën kogten eenige (lukken land, wdke te vooren ook bij dit huis gebruikt waren. Wij huurden ze, en zij betaalden de koeijen, welke hendrik dagt noodig te hebben. Ondertusfchen , fchoon ons bedaan merkelijk verbeterde, leefden wij in het eerde even zuinig, en bleeven altijd oplettend werkzaam; het welk wij begreepen een pligt te zijn, zonder welken God geen zegen aan den mensch beloofd heeft. Wij huurden ook eenig bouwland, kogten twee paarden, en hebben federt in dit ons doen, gevvenschten voorfpoed geuooten. Tegenwoordig bezitten wij eenige dukken land, engten boscb, behalven het boschjen, waarin gij dezen morgen geweest zijt. 'Met een verrukkend genoegen, hoorden deze deugdzaame officiereu, onze verbeterde omdandigheid, toen zij ons de laatde reis bezogten. Nimmer kan ik vergeeten, hoe erndig zij ons afvroegen, of wij ook geld noodig hadden! Hoe zij, toen wij onze opregte dankbaarheid wilden betoonen, voor alles wat zij gedaan hadden, om ons gelukkig te maaken, ons op God weezen! En zij ons vertroosten, in eenige huisfeiijke rampen, welke ons toen bejegenden! Nooit vergeet ik hun fjatst vaarwel! Doch laat ik mij bedwingen; zij genieten nu het loon der deugd in veel heter leven. Dikwijls heb ik gedagt, wanneer wij door de genade van God, welke Hij ons, in zijren zoon, wil fchenken , eens tot de zaligheid worden toegelaaten; zou ik die waare B 2 Men-  ao HENDRIK en ANNA, Menfchenvrienden dan niet kennen ? zou ik dan geen dankbaar oog flaan, op zulken, die ons geluk en welftand , onder's Heuiels zegen, bewerkt hebben? Ik zal 'er immers om denken, Mijnheer! En als ik dat wensch in den ftaat der volmaaktheid, zal ik dat dan niet genieten ? VIJFDE HOOFDSTUK. Anna doet een aandoenlijk verhaal van heure verdere lotgevallen. Tk fta verwonderd, braave vrouw! antwoorde ik haar over alles wat ik hoor. Uw dankbaar en gevoelig hart, zo zeldzaam in onzen tijd, verdient de achting van alle menfchen , welke eenig belang in de deugd {tellen. Uw gedrag en handelwijs in een bekrompen toeïtand; uw aanhoudende ijver, en ïnenfchenliefde, die u de fchoonfte belooningen hebben aangebragt, is een voorbeeld voor alle huisgezinnen. Ik zie duidelijk, dat hendrik met u gelukkig, maar zonder u, in den zelfden ftaat, moogelijk mismoedig geworden, en geheel bezweeken zoude zijn. Neen, Mijnheer! zeide zij, hij zou niet. Al wat hem griefde ontftondt niet uit dat hij zwaaren arbeid deedt, en daar voor Hechts fober voedfel genoot; niet om dat hij moest lijden: neen; maar oin dat ik leed , of liever om dat hij zich verbeelde, dat ik leed, en al-  HENDRIK en ANNA. ai alles voor hem zogt te verbergen. Hij is wel opregt godsdienflig na het licht dat hij heeft. Hij bezit een hart, dat niemand, buiten mij, regt kent; maar dat waardigis om gekend te worden. Alles, wat ons ooit in het huisfelijke bejegende, was niet in ftaat, zijne rust te ftooren, zoo de mijne maarniet wierde afgebrooken; en hierom te meer, rekenen mijne kinderen en ik, het tot ten grooten zegen , dat wij hem zo lans mogen behouden. Toen ik van mijn laatfle kind zwaar was , was ik bijna altijd ziekelijk, en veelmaalen onbekwaam om mijn gering huiswerk te doen, en mijne kinderen te helpen. Alle dagen, of om den anderen dag, had ik de koorts; ik had geen' eetlust, en zag 'er uit, als een geraamte. Een Meester of Doctor was 'er wel no"dig geweest, maar wij hadden geen geld. Ik gebruikte_ weinig fpijs , en fomtijds was 'er ook weinig genoeg voor mijn man en drie kinderen , die nooit verzadigd fcheenen te worden. Ik dagt dikwijls dat mijn einde naderde , en zag met bedroefdheid op mijn man en lieve kinderen neder. Ik gaf hem mijne vrees wel eens van ter zijde te kennen, doch dan vertrooste hij mij weder, en wij onderwierpen ons aan den wil van God. Een landloopfler boodt mij heur hulp aan ; geneezen of ge"è"n geld. Dan, daar ik zo veel flegte gevolgen, van zulke geneeswijzen gezien had, floeg ik haar geheel af. Ook zou ik toch geene medicijnen hebben durven gebruiken, in den ftaat, waarin ik mij bevond; want, behalven dat ik dikwils van kundige lieden gehoord, en bii ondervinding naaderhand het zelve ook bevestigd heb K 3 ge.  a2 HENDRIK en ANNA. gezien, dat zwangere vrouwen, niet dan met de grootfte omzichtigheid , en dan nog op den raad van een ervaaren Doctor, geneesmiddelen behooren te gebruiken zo konde ik niet befluiten den raad te volgen van een mensch dien ik geloofde dat de aart mijner ziekte en de kracht der geneesmiddelen, zo min als ik zelve, kende. Hoe veelen zijn 'er door die landloopers voor altoos ongelukkig geworden; hoe weinig belang moeten wij in ons zelven Rellen, om ons aan den zulken overtegeeven. IVItjn man bemerkte bij den boer, voor wien hij arbeide, dat men hem de fchuld gaf, dat 'er niemand bij mij gehaald werdt; en hem werdt daar aangezegd, dat hier op eene nabuurige plaats, of dorp een reizend Doctor was, die iemand bij zich hadt, welke den mensch uit zij geboorteuur alles koude voorzeggen. Dit hadt hij voor mij geheel verzweegen, om dat hij begreep dat ik 'er niets van gelooven zoude. — Maar op een avond dat ik, meende dar hij van zijn werk kwam, was hij meer dan gewoon vermoeid en neerflagtig. Dit bemerkte ik, en vroeg 'er hem de reden van. Ik ben, antwoorde hij mij, op het fterk aanraaden van anderen, naa dat ik twee fchellingen geleend had, naar,., geweest, om met een Doctor aldaar over uwen toeftand te raadpleegen. Ik heb hem één fchelling moeten geeven, om uw water te bezien, dar ik met behendigheid, zonder uwe kennis, heb weeten te krijgen; en één fchelling aan een ander Heer, welken ik moest opseeven, in wat jaar, maand, dag en uur, gij gebooren ' waart. En om de waarheid te zeggen, mijn wijf»  HENDRIK en ANNA. 23 wijf! ik heb voorheen altoos gedagt, dat het zoude was om zulke dingen te gelooven, en hoe wel ik nog denk dat zij ons niets kunnen voorzeggen van 't geen gebeuren moet, maar dat God dit alleen kan weeten — behalven, dat deze menfchen dan zo niet behoefden te zwerven om een ftuk brood te verdienen,indien zij alles van te vooren konden weeten,,, want ons ipreek woord zegt, die alles wist, hadt aan een oortjen goeds genoeg" zo rekende nogthands deze man uit, wat 'er van uwe kwaal ware, het welk veel netter was , dan ik die befchrïjven konde. Ook verwonderde mij de Doctor, dat jjij het zelfde uit het water zag, dat de ander met moeite hadt uitgerekend. Wel mijn.man! mijn man! hoe kom je daar toe? zeide ik, en dat zonder mijn kennis; daar wij anders nooit iets doen dan met gemeen overleg. - Wij hebben fomtijds geen boter in huis, en hebben beflooten niet te borgen, al moesten wij al eens een ftuk droos: broodeeten; en gij leent twee fchellingen, TJjf blJee» bedrieger te brengen, fchoon ik wel weet; dat gij het uit liefde voor mij gedaan hebt; en gij zijt nog wel in uw'fchik* — Zo betaalt eenvouwdigbeid fchatting aan het bedrog. _ Maar zeg mij eens, waren zijniet eens achter at? wat hebben zij toch van nnfne ziekte gezegd ? wat zal 'er van mij worden? g.j moet nu ook opregt te werk Op het eerde antwoorde hij aandonds neen; maar dat zij elkander hadden geforo! ken , eer de een aan 't rekenen ging, en de ander het water bezag. Ook dat '% onder B 4 het  24 HENDRIK en ANNA. het volk iemand ftondt, die hem alles hadt afgevraagd , wat zij elkander over en weêr hadden verteld, waarom zij daar kramen; dat die toen verzocht van eerst geholpen te mogen worden, en vrij lang in het kamertjen was gebleeven, en daar op weêr bij hen kwam, met te zeggen , ik moet nog wat wagten. Maar op het tweede antwoorde hij niet. Dan op mijn fterk aanftaan (want ik, zijn befchroomdheid ziende, werd hoe langs hue nieuwsgieriger, en dit is een zwak dat ons bijna allen gemeen is) alzo ik hem vroeg, wat heeft hij u gezegd , dat mijn kwaal gevaarlijk was ? antwoorde hij eindelijk, zuchtende, ja! — Hij heeft ook gezegd , dat ik 'er niet van herftellen zoude. Dat is ook waar, mijn wijf! fprak hij, met groote bedroefdheid; voegende daar bij ,, Ik hoop ,, dat hij een leugenaar zal weezen." Had ik het toch niet gedaan, want ik heb nu alle rust en genoegen verlooren! — En als gij derft! en ik ! — ik ! blijf met deze kleine moederlooze kinderen zitten! — Hier begon hij bitter te weenen. ... Gii zijt eenigzins voor uwe liitgelovigheid geflraft , zeide ik, want hadt gij het mij gezegd, het zoude niet gebeurd zijn, D.jchom u uwe rust voor een gedeelte weer te geeven, en u,voor altoos van de bijgeioovigheid te geneezen; zo hoor : Gij zult mij wel toeftaan , dat als de één een valsch propheet is, dat het dan ook de ander is,dewijl zij beiden het zelve zeiden, Nu kan ik u zeggen, dat het water, dat gij meendet van mij te weezen, en Wet zo. veel zorgvuldigheid in een fles ge-  HENDRIK en ANNA- t$ daan hebt, die lang niet fchoon was , het water van de kinderen was. Dit is waarheid. En uit dat water heeft hij mijn kwaal gezien en mijn dood voorzegd. Ziet gij nu niet wel dat alles bedriegerij is ? Geloof nooit aan zulke voorzeggingen. Een listige knaap heeft zig op hun verzoek onder het volk vermengd , en, even als of hij ook om raad en hulp kwam , heeft hij u en anderen uitgevraagd, dit op zijn tijd aan deze bedriegers medegedeeld , en daar in beftaat het geheele geheim. Gij zijt uw geld en een halve daghuur kwijt, en hebt een bevreesd gemoed in plaats gekreegen. Zijt gij nu nog niet geneezen h e n d it i k ? ot zoudt gij 't bij een andere gelegenheid wel eens willen hervatten ? — Neen! antwoorde hij, ik ben volkomen geneezen. Ik hoop maar dat ik u zal behouden, anders was alles voor mij verlooren.— Goed, zeide ik, maar laaten wij, die onze kinderen een goede opvoeding willen geeven, ons zelven voor dwaaze bijgeloovigheid wagten. Daar is in die foort van nieuwsgierigheid , om het toekomende te weeten, iets, dat, na mijn gedagten , met den Christelijken Godsdienst ftrijdt, en zo wordt het ook van anderen begreepen. En waarom zouden wij nu moedwillig doen wat ons verboden is ? en wat wij zelf niet gelooven kunnen? Naa dien tijd heeft hendrik zulk volk dat voorzeggingen doet, om hun beurs te vullen, en het gemeen te misleiden, met veragting aangezien; en ik heb, met zijn kennis, een kundig Chirurgijn, van eene naabuurige plaats, die niet ver van ons af een patiënt C 5 hadt,  s.6 HENDRIK en ANNA. hadt, eens geraadpleegd. Deze man verzeekerde mij dat 'er geen gevaar bij mijne ziekte ware; dat hij mij een geneesmiddel zoude zenden , 't welk mij veel verligting zoude aanbrengen, en dat de verlosfiug mij, ongetwijffeld^ volkomen herftellen zoude. Ik fcheen 'er niet opgefteld om medicijnen te gebruiken en hij, de reden daar van gistende, zeide; bekommer u daar niet over, hoe ik mijn geld zal krijgen ; ik zal het goed u bezorgen, gijmoet het gebruiken, de Hemel het zegenen en dan ben ik voldaan. Hij zondt mij eenige dranken, die mij bijna herltelden, en naa mijne verlosfing, was ik-zo gezond als te vooren. Deze menschlievende man heeft nooit een duit voor die medicijnen willen ontvangen, zelfs naa dien tijd, dat wij wel in ftaat waren om het te betaalen; om dat hij het nooit aangefchreeven, maar aan mij gefchonken hadt. SSSS8S(ÖSS$S8S$SSSSS3S!SSS8SSS3« ZESDE HOOFDSTUK. Betreffende het hartelijke der bijgeloovigheid. En dat kerk- en fchoolgaan eene aangenaame bezigheid voor de kinderen moet weezen. Tk prees het gedrag van dezen weldaadigen * Chirurgijn gelijk het verdiende; maar zeide te gelijk, dat ik over deze daad van heur man mii niet verwonderde, alzo ik wel eens gehoord had.  HENDRIK en ANNA. 27 had , dat de bijgeloovigheid nog Merk in Noordholland hecrscht; en Jat men dan een man als hij was, een man die zijn vrouw beminde , die heur lijden dagelijks aanzag, en fchrikken moest op het denkbeeld van met zo veel kinderen, en dat in armoede, te blijven zitten, zeer wel tot zulk een ftap beweegen konde. Hier begon de braave vrouw te glimlagchen, en zeide, gij zijt daar niet wel van on.lenigt Mijnheer! Ik wil u wel bekennen dat 'er nog te veel bijgeloof onder ons heerscht, maar waar is dat niet te vinden ? Met de voorzeggingen, hoe valsch en bedriegelijk die ook zijn moogen, hebben de meeste menfchen meer op, als zij zelf weeten willen; dat zal in de Had, denk ik , even eens weezen, als op het land: hier fchijnt elk wel wat zwak te vallen! Gij weet immers wel, met wat genoegen en verwondering de fchriften geleezen werden , die op den naam van den reeds lang overleeden Lu leman , door een nog leevend Schrijver opgefteld zijn. Onze kinderen hebben 'er een ftuk van te leen gehad, doch op deze wijs kunnen wij allen wel voorzeggingen fchrijven, als de dingen gefchied en reeds bekend zijn. Evenwel behalven deze dwaasheid, die wij met andere gemeen hebben, en de zugt tot geneesmiddelen van kwakzalvers en Landloopers, zijn wij hier niet bijgelooviger dan op andere plaatfen. Hij die nu van fpooken, verfchijningen van geesten, en betoveringen fpreekt, en daar mede voor den dag komt, wordt opentlijk befpot, Neen,  28 HENDRIK en ANNA. Neen, menfchen die anders niet veel kennis hebben, fchijnen toch te begrijpen, dat zulke dingen, die boven de natuur zijn, alleen door God gedaan kunnen worden, of door hen, die hij daartoe wil gebruiken. — Wij hebben nooit tot onze kinderen van zulke dingen gepraat, die hen in 't duistere, of in de eenzaamheid vervaard konden maaken, en zo rasch als zij eene vertelling deeden, waar wat van het wonderlijke in kwam, en die zij van anderen gehoord hadden, hebben wij hun het ftnjdige dat daar in voorkwam, met Godsdienst en reden, aangetoond; en hen voor het bijgeloof gewaarfchuwd. Dit doen wij nu ook aan onze klein kinderen, welke nu veel meer opgefcherpt worden dan de onzen , die deze gelegenheid niet hadden. Wij hebben ook nooit willen dulden, dat onze kinderen malkanderen bang maakten, of verfchrikten , waar op de jongheid anders veel gefield is; om dat dit fomtijds droeve gevolgen heeft, en fchadelijk voor de gezondheid moet weezen. En, daar ik thands van de kinderen fpreek, kan ik niet naalaaten hier bij te voegen, dat wij alles, zo veel in ons is, zoeken te vermijden , dat eenigen naadeeligen invloed op die tedere harten kan maaken. Wij neemen de kinderen nooit mede naar de kerk, eer zij daar flil kunnen zitten, zonder fpeelgoed of fnoeperijen, zo dat zij niemand hinderen, noch den aandagt van een ander aftrekken van het gene gezegd wordt. En wanneer zij dan, maar eenige blijken geeven dat het met tegenzin gefchiedt, neemen wij hen  HENDRIK en ANNA. !  HENDRIK en ANNA. 35 denken, dat die Heer, wat of hij nok mogt zeg. gen, haar een van beiden begeerde; dat hit hem zelfs niet paste, met haar door de kraamen te gaan, noch haar, om met hem te rilden. J Hierop antwoorde zij wederom zo wel, dat ik genoegen in heure verdediging nam. Zij zeide, dat zij niet op den wag^en gegaan zoudeizijn, nadde zij gedagt, dat hij haar aan zijn_ huis zoude brengen ; dat hij haar een kopjen coffij, en een ftukjen koek, zonder ïetsmeer, hadt laaten voorzetten; dat zij noch het huis, noch den Tuin hadt willen bezien, om dat het zo laat werdt; waar op hij gezegd hadt, nu dan eens op een anderen tijd. hierop hadt de knegt haar aanftonds naar huis gereedtn. Ik zogt haar te beduiden, dat zij niets van hem, noch van anderen moest aanneemen; dat de naaifter wijzer hadt gedaan dan zij; dat heure begeerte haar in moeilijkheid zoude kunnen brengen, enz. Maar zij beweerde dat het ook niet wel ftaat, alle dingen af te flaan. Hier zag ik heure onnozelheid en onfchuld , en gaf, als moeder , haar de noodigS onderrigtingen , die ik oordeelde dat nu te pas kwamen. Eenige dagen daar naa onderhield ik ook de naaister eens ernltig, over dit zelfde geval,die niet zo gunftig als kaatjen fprak, over den gemelden Heer. Zij gaf kaatjen van alles den ichuld,en hoopte dat die haar niet weêr zo hgc zoude laaten bepraaten; en voegde 'er nog eenige dingen bij, die ik toen niet veel reKende, maar naaderhand, tot eer van de naaister, ontdekte waarheid te zijn. Kaatjen is, uit heur aart, wat hebzugtig, en onkunCa dig  56 HENDRIK en ANNA. dig van de bedriegerijen onzer hedendaagfche waereld, en dit was genoeg, om een meisjen als zij, te verleiden. xssssssssssssssssssssssssssss® ACHTSTE HOOFDSTUK. Een hervatte toeleg op de eer van haatten, welke insgelijks mislukt. Tkhad, eenige weeken daar naa, we! opge1 merkt , dat als de Chirurgijn (die gij van den morgen hebt leeren kennen) hier voor bij kwam, en kaatjen voor op den wal aan 't werk was, dat hij dan een praatjen met haar maakte, doch ik kon de oorzaak van die vriendelijkheid niet bedenken. Maar op een morgen, dat mijn man vras uitgegaan , en niet voorden volgenden dagftondt t* huis tekomen, hadt kaatjen toen 't werk gedaan was, heur kap gezet, en vroeg mij of zij naar den Meester op een kopjen thee mogt gaan , en vrij van melken en kaafen weezen. Hij hadt haar zo dikwijls verzogt, en als ik het nu wilde toefhan, alzo het mooi weer was, dan zou zij het nu maar doen. Ik willigde haar dit in , terwi 1 zij bijna nooit uitging. Doch onder den melktijd, komt zij onvergenoegd weder t' huis. De reden daar van was, geli k zij mij verhaalde.dat toen men beginnen zoude thee te drinken, die zelfde Heer daar ook kwam, om met den meester te raad-  HENDRIK en ANNA. 37 raadpleegen of hij ook gelasten moest worden. Deze verzogt hem binnen te komen, en raade hem eenige poeders aan. De vrouw zette een kopjen voor Mijnheer, en bij dronk mede: (altoos met kaatjen railjerende), Een weinig daar naa het de vrouw aan kaatjen een ftuk ch.ts zien dat zij zeer prees. D. Heer wilde wedden, dat hij veel mooier hadt; maar dan moesten z,j beiden aan zijn huis komen; om het te bezien , alzo het daar digt bij was. Des meesters vrouw wedt met hem, en zost kaatjen te bewegen om mede te gaan Hii beloofde haar, het geheele ftuk chics te zulten geeven, als 't haar mooi genoeg ware. Kaatjen zeide hier op, dat zij , buiten keunis van heure ouders, geen oogmerk badde EV-alf aVe gaan- Naa veelpraaten, koopt hij het ftukjen van des meesters vrouw en werpt het kaatjen toe, die het hem weder toegooit, met eenige bijvoegingen, die bij zeer kwalijk fcheen te neemen, Vzo hij aanftonds oprees en vertrok. De meester leide hem uit, en weêr binnen komende, zL Je. ze, zo wel als zijne vrouw, kaatjen te beduiden, dat zij zeer kwalik gedaan hadt en dat zij vooral geen ilegt vermoeden van dien Heer moest opvatten; dat zjj hem daar te wel toe kenden. Zij wilden ook, dat kaatjen hem belooven zoude, met hun eens daar hee- fchikkenf211' Wa"£ Z°Ude 3lleS Zkh wd Dan kaatjen, die om mijn lesfen daet en eenigzins driftig begon te worden, gaf vrij duidelijk te kennen, dat zij nu wel begreep waarom zij daar verzogr was, en hij meesfèr C 3 daar  $8 HENDRIK en ANNA. daar zo lang op hadt aangedaan; dat 'er moogelijk een voordeeltjen voor hun in dak;waar over zulke hooge woorden reezen,dat kaatjen heur naaien bij een zogt, opdondt en vertrok : en zeer üegt gehumeurd t' huis kwam. Willem heeft hem toen een eenvouwigen maar ei ndigen brief gefchreeveu, en federt is kaatjen van zijne aanzoeken bevrijd gebleeven. En ik ben wel verzeekerd dat hij dien brief aan niemand zal laaten leezen. Ik wenschte wel, als willem eenaffchrift van denzelven heeft dieu eens te leezen, zeide ik ; deels om het gene 'er in gezegd wordt, maar voornamentlijk om dat men nooit iemands denkwijze en fmaak beter dan uit een brief kan beoordeelen. Ik beloof u Mijnheer! antwoorde zij, ik zal 'er hem na vraagen, doch eer wij meer over den brief fpreeken, zo zal ik u eer de kinderen komen, nog eenige gevallen mededeelen, die ons in dien tijd fmertelijk vielen, en die mij nog doen beeven, als ik ze eens overdenk ^_ Wat zou het geweest hebben , indien wij hen niet op het fpoor der deugd geleid; of indien het God behaagd had % ons vroeg van hun weg te neemen. NE-  HENDRIK en ANNA. 39 NEGENDE HOOFDSTUK YITillem bleef bij ons in huis, dit dagten " wij, wegens zijne geaartheid het beste te weezen. Hij nam de fchaapen en ook daar naa de koeien met de grootfte zorgvuldigheid waar, ter vijl mijn man onvermoeid uit werken ging. Willem was altoos bezig om te rekenen wat 'er van de wol en van de lammeren konde komen, 't Is waar, hij moest zijn rekening veel verleggen, maar met dat alles werdt hij 'er kundig in. Hij hadt van een der Heeren, van wien wij de fchaapen hadden , voor zijn oppasfen een lam geKregen; en dat eene lam heeft voor willem, hz weinige jaaren, vrij wat voordeden aangebragt. Jan en gerrit moesten , zo rasch 'er zich een gelegenheid op deedt, 'er op uit, en zij gedroegen zich ook zeerwel. Alles wat aij wonnen, bragten zij t' huis bij hunne ouders, en daar de grootfte armoede reeds geweeken was , befteeden wij het geheel voor hun zelven. Jam wist zich ongemeen in de gunst van anderen te wikkelen. Hij was vrolijk, altoos wel te vreden, en bemind van de menfchen , waar hij diende. Doch te goed van' hart zijnde was hij niet beltand, tegen list, bedrog en verleiding. C 4 Op Bevat in zich een kort verflag van het gedrag heurer zoonen.  40 HENDRIK en ANNA. Op zekeren tijd , ontvingen wij van zijn baas en vrouw berigten die ons ontroerden, en die wij vo r gerrit, die niet ver van huis woonde, en alle zondagen t'huis kwam, verborgen hielden; welke aniers aanftonds heen gevlogen en het kwaad ongeneeslijk gemaakt zoude hebben Hij begon, dit waren de berichten, tekenen te geeven, dat hij den drank beminde, en maakte verkeering bij een meisjen van het llegtfte foort. Of fchoon zijn vrouw hem dikwijls, en de baas hem eens met ernst daar over onderhieldt; en beiden hem onder't oog bragten, de opvoeding, welke hij hadt genooten, en hoe wij voor zijnen welvaart zorgden; dit alles konde niet baaten, hij beloofde wel anders te zullen doen, maar bleef intusfchen bij het zelfde. Daar en boven hadt hij, bi] gebrek aan geld, reeds het een en ander verpand, bij luiden, die ten baderf van veele huisgezinnen daar gebruik van maakten. Hendrik en ik beraadfhagden te famen, hoe of door welke middelen , wij hem weder te regt zouden kunnen brengen. — 'Erwas geen uitltel, alzo hij langs hoe meer zou ingewikkeld worden in flegte gezelfcbappen. Het befluit was om den haas te fpreeken, en zo deze het wilde toeflaan , hem eens een half jaar in huis te neemen, en te zien, wat onze redenen en tegenwoordigheid konden te weeg brengen. Deze verplaatfing was niet na zijn* zin , evenwel hij gehoorzaamde. Van den drank fpraken wij in't geheel niet, en wat het meisjen aanging, hier over hadt willem hem eens ernftig onderhouden. Hij hadt  HENDRIK en ANNA. 4Ï hadt hem betuigd, blijde te zijn zo ver van haar af te weezen; dat men hem misleid had , en dat hij vreesde, van haar nog te zullen hooren. Dit werdt ooit wel dra vervuld. Dezelfde perfoon, die, als een vriend, jan liet eerlle bij haar gebragt had, werdt verpligt haar te trouwen. Eenigen tijd daar naa zijn zij nogthands weder gefcheiden. Ten aanzien van den drank heeft jan, voor zo vea! wij weeten, in al dien tijd dat hij bij ons was, zich maar eens vergreepen. Met willem naar het dorp zijnde, hadt hij, daar deze een boodlchap deedt, met grooten haast in de herberg een glaasjen of twee jenevèr gedronken. Willem zulks fchielijfc gewaar wordende, vermaanle hem broederlijk; en deze vermaaning, als ook de vrees van ons te zullen bedroeven, deedt hem toen aan willem belooven , zulks nooit weêr te doen, en geen Herken drank meer te proeven. Zo verre wij weeten, heeft hij federt hier in zijn woord gehouden. Zeven maanden daar nat!, kreeg hij een anderen dienst, en daar werdt op hem volgends ons verzoek, maar zonder zijn weeten,zeer naauw acht gedaagen. Tot onze overgroote blijdfchap, hebben deze menfchen verklaard, dat hij zich zo voorzichtig, als men van een jongling verwagten konde, gedraagen heeft, tot den tijd toe, dat onze boerderij zo groot werdt, dat wij hem en gerrit beiden noodig hadden, en in huis namen. Met willem hebben wij nooit geene Koeiten .gehad, als wij hem maar zijn gewoo^ C 5 nen  4t HENDRIK en ANNA. nen tred lieten gaan. Hij zogt al vroeg een meisjen van een goed gedrag, en niet misgedeeld van verfijnd, doch die geen Huiver , om zo te fpreeken, in de waerel.i htntt. Wij namen haar ook in huis, en wij zijn dubbel vergenoegd met deze keus. Ik bemin haar, gelijk ook hendrik doet, als of het onze eigene dogter was; en zij verdient onze liefde. Kaatjen was in den beginne wat tegen dit huwelijk, om dat zij meende, dat will. e m wel een ander konde krijgen, die ook vm een deugdzaam gedrag was, en vrij wat geld bezat. Tegenwoordig keven zij als zusters. Gr RniT is, toen hij diende, eens in gevegt geweest, waar in zijn zugt voor de rechtvaardigheid, hem hadt ingewikkeld. De eerfle tijdingen die wij van dit geval kreeaen, waren van dien aart, dat wij eeten noch flaapen konden. Eene kleine geldboete, nogrh; nds eindigde de zaak, en eene ernflige bedreiging van een man , die bekend was voor een uitvoerer der wetten, zonder aanzien van per* foonen, hebben zo veel te weeg gebragt, dat hij voortaan zulke plaatfen en gevallen vermijdt, of ontwijkt: vooral federt hij de gevolgen beter overweegt. Een jongen zijnde, Mijnheer! vogt hij dikwils. Hij ontliep zijn man nooit; kwam dus fomtijds braaf beklopt t' huis, en was niet zelden de aanlegger van het geheele^ werk. Maar in het geval van 't welk wij nu fpreeken, was hij geheel onfchuldig. Een enkel woord ter verdeediging, van eene waarlijk goede zaak, was 'er de oorzaak van. A n-  HENDRIK en ANNA. 43 Anna hadt naauwlijke dit laatfte woord gefproken, of hendrik en zijne kinderen kwamen^ in huis. De vrouw van willem die agter aan 't werk was, werdt geroepen, en wij gingen alle aan de theetafel zitten. Kaatjen beklaagde de kat, die vrij wac gebrand was door het kookende water, en de braave huisvader vroeg mij , of zijn vrouw mij wat voldaan had? Ik antwoorde volkomen , en dat ik haar daar voor wel hartelijk bedankte. Naa over eenige ouverfchillige zaaken gefproken te hebben, vroeg anna aan willem, of hij den inhoud van den brief, dien hij aan den Chirurgijn gefchreeven hadt, niet aan mij zou kunnen mededeelen V Ka atje n kreeg een kleur, en zeide, wel zo moeder! hebjé dat ook aan Mijnheer verhaald? Och ja kind, antwoorde deze, al het goede en kwaade dat ons bejegend is, en al het aangenaatne en verdrietige, dat gij en uwe broeders ons veroorzaakt hebt: zonder dat ik echter alle kleinigheeden heb opgeteld. Willem begreep, daar het reeds zo lang geleden was, dat het beste zoude weezen, van dien brief niet weêr te fpreeken. Ja maar deze Heer is 'er niet onkundig van zeide anna. Dit kwam elk bijzonder vreemd voor. — De brief moest ten voorlchijn, en willem, zo wel als alle de anderen, bekende dat het dezelfde brief was; welken, fchoon het bleek, dat, hij 'er niet lang gelegen had, de meester evenwel uit zijn zakboek gehaald moest hebben. Jan zeide, de man zal 'er om verlegen wee-  44 HENDRIK en ANNA. weezen. Hij draagt hem bij zich, om dat'er zu'ke goede lesfen in ftaan , en die is hij nu kwijt. Gerrit begreep, dat, daar de man van den morgen getoond had, nog dezelfde te weezen, die die dingen goed of kwaad noemde, na dat hij 'er voor- of naadeelen in zag, men hem den brief, met een postfcriptum, op nieuws moest toezen .len. Dit viel ongemeen in den fmaak van kaatjen. Doch willem was van oordeel, en dit was o jk ons gevoelen, zich daarover nog eens te moeten bedenken. • TIENDE HOOFDSTUK. Behelst een braave daad van c R i s , een buurman van hendrik, bij een drenkeling ; en de lesfen door den Schrijver gcgeeven, gelijk ook den invloed welken het op de kinderen als wij daar over fpraken ; zag anna op, en zeide daar komt buurman cris aan. Ja zeide hendrik die komt om een koe van mij te koopen; hij moet hem eerst zien; ik zal naar hem toegaan, hendrtk ging naar buiten, en zij beiden naar het land. Niet lang daar naa kwamen zij weder tehuis. De koe was vSfkogt en cris zou een kopjen thee met ons drinken. — Deze verhaalde ons dat 'er op den middag een kind van zijn naaste van willem hadt.  HENDRIK en ANNA. 45 tebuuren, digt bij 't dorp aan 't hengelen zijnde, in 't water was gevallen, en 'er eindelijk voor dood was uitgehaald; dat een zeker man geweigerd hadde~om den Chirurgijn te haaien, die buiten let dorp was; en een ander het verdronken kind niet in huis wilde hebben; dat zij beiden beweerden dat het zotheid ware, aan een dood kind iets te doenj; dat zij altijd gehoord hadden, dat die dood was dood moest blijven ; en dergelijke beufelingen meer.'— lk werd, zeide cris,? zo driftig en boos, dat ik de deur wel op den vloer zou geloopen hebben — Ik was aan den eenen kant blijde, dat ik juist op het dorp met mijn peerden bij den fmit moest weezen. •— Maar aan den anderen kant droevig, dat ik, en nog een man of twee, hier buiten de deur gekeerd werden. — Eindelijk ik zag het kind aan; ik dagt om de kostelijke oogenblikken die wel in acht moesten genomen worden.! — Ik beloofde hun te zullen betaalen zo veel als zij eifchten — Toen raakten wij met het, kind in huis. — Ik zag een takkebos buiten liggen, die haalde ik. Terwijl ik dit deed, kwam de man van 't huis met een vat. Ik gooide de takkebos op 't vuur, en vroeg wat wou jij met dat vat ? Het kind daar op rollen , antwoorde hij. Neen , waarachtig niet, zeide ik. Dat zal niet gebeuren, mij is altoos gezegd dat rollen kwaad is. Toe! verweerje zeide ik tot de anderen: de natte kleêren uit. — Het doekjen van den hals. — Vrouw! geef wat brandewijn of Eau. de la reine. Zij deedt dit, en was, nu ik betaalen zou, heel gedienftig. Zij gaf een droog  46 HENDRIK en ANNA. droog hembd van een heurer jongens en toen het gewarmd en aangetrokken was begon ik braaf te wrijven. Eer ik drie (treeken gedaan hadt kwam het kind van zelven bi;. — Ik had ook onder het aandoen van het hembd dat braaf warm was, al getwijffeld of ik geen leven befpeurde. — Ik was zo blijd als een Engel! Ik betaalde den man 't geen hij eischs te, liet een half pint brandewijn met zuiker haaien; en gaf den kleinen drenkeling een braave lepel vol, die het doorzwolg. Naa dat wij allen eens in 't rond gedronken hadden; kwam het kind hoe langer hoe meer bij. - Zij lagen het op een bed en hebben beloofd 'er op te pasfen,tot zo lang dat de vader het komt haaien. — Wel man! zeide anna, nu hou ik nog veel meer van u! waarlijk mijn oogen loopen 'er van over! — Hoe gelukkig voor dat kind dat het onder zulke handen geraakte. Anders was het weg geweest. Maar zeg eens cris, wat zoudt gij gedaan hebben als het kind geen tekenen van leven gegeeven had ? Het kan mijn kinderen ook te pas komen, en ik heb altijd nieuwsgierig geweest, wat 'er aan de drenkelingen gedaan moest worden, federt dat men ons verhaalde, dat zij uit het water gehaald moesten worden. ■ Trouwens dat ophaalen aan den kant van 't water en wel met het bovenlijf 'er flegts uit, is mij altoos haatelijk voorgekomen; terwijl men een kieken een jong lam of iets anders dat verdronken is, fpoedig zoekt te herflellen. Zo heb ik'er ook altijd over gedagt,zeide cris; aaaar inzonderheid heeft mij de plaats uit s a- 10-  HENDRIK in ANNA. 47 lomons Sprcukboek Cap: 24. vs. ïi. altoos zwaar op het hart gedrukt', tedert dat ik die in den Zomer van 1779 voor een menigte van toehooreis hoorde verklaaren. • /ik kan niet begrijpen dat een mensch die de toepasfiug van die preek op den pligt om drenkelingen te helpen inzonderheid overgebragt ; gehoord en verdaan heeft; en eenige vrees en ontzag voor God heeft, dezelve vergeeten zal. Salomons woorden luiden dus:,, Reddet „ den genen die ter dood gegreepen zijn : want „ zij wankelen ter dooding, zoo gij u ont„ houdt. Wanneer gij zegt, ziet wij en weten dat niet: zal hij die de harten weegt dat niet merken ? en die uwe ziele gade(laat, zal hij het niet weeten? want hij zal „ den mensch vergelden na zijn werk." Willem zogt deze woorden op, in zijn bijbeltjen, en wij allen betuigden dat dezelve zeer toepasfelijk waren , op zulke en diergelijke gevallen, waar het 'er op aankomt, om het leven van onzen naasten te redden. — De daaden van Woltemade, Bowfard en de Narrebouts kwamen mij aanftonds voorden geest, en ik nam voor die bij een andere gelegenheid aan dit huisgezin eens te verhaalen. Elk de oogen op cris gevestigd houdende, welke betoonde te gelijk een moedig en gevoelig hart te bezitten; vroeg hendrik hem om antwoord op de vraag van zijn vrouw, wat hij gedaan zou hebben als het kind geen tekenen van leven gegeeven had? — Dan zou^ de ik met wrijven hebben aangehouden, zeide hij, want men heeft mij wel gezegd, dat het een  48 HENDRIKEN ANNA. een uur of twee kan duuren eer 'er zich eenige tekenen van leven vertoonen. lk zou het ook door een ander met tabaksrook in het fondament hebben laaten blaazen. Meer kennis heb ik van die dingen niet. — tin naar mij ziende , zeide hij: die Hèer zal 'er moogelijk meer dan ik van weeten: wat dunkt u Mijnheer! is die behandeling goed of niet? — Ik antwoorde hem dat ik zijn braafheid en menfchenliefde prijzen moest; dat 'er niets was dat ik met grooter genoegen hooide als zulke dingen , en dat ik aan hem en de overige vrienden gaarn alles wilde mededeelen wat ik van die kunstbewerking wist. Daarop verhaalde ik hun, dat 'er in den jaare 1767 een Maatfchappij was opgerigt te Amfteldam, enkel dienende ter aanmoediging van onze Landsgenooten, om alle hunne pogingen aan te wenden ter herftelling van ongelukkige drenkelingen. —- Naa dat 'er in den jaare 1759 te Befdncon een Academifche Prijsvraag was voorgelteld: Om op de beste wijze en door de bekwaam/Ie middelen verdronken men. fchtn te doen herkomen en in 't leven te be. houden. Waar over deprijs door den Heer isnard behaald was; en welke tevens een prijs voor tallooze anderen geweest is; wijl zijne aanmerkingen veel al als regelen worden opgegeven om daar na te werk te gaan. De Maatfchappij der drenkelingen te Amfteldam beloofde toen, vervolgde ik, uit heur eigen beurs , en die beloften houden nog ftand, om een gouden Medalljen,of 6/hicaaten te geeven aan elk een, die een mensch op deze wijze ge-  HENDRIK en ANNA. & gered en in 'c leven herfbeld zoude hebben; mids dat zulks bleek door een gerechtelijke verklaaring der plaatfe zijner woning, of waar het was voorgevallen: beloovende noe daar boven alle kosten te zullen draagen (indien het begeerd werdt), welke bij het arbeiden aan de drenkelingen gemaakt mogten worden; zelfs al waren zij niet in 't leven herfteld. Honderden van ongelukkigen zijn federt in het leven te rug geroepen, en overal zijn de medailles of ducaten uitgedeeld. De Maat* fchappij heefc heure gedenkfchriften in 't licht gegeven, waar in men zien kan, wie, wanneer , door wien en op welk een wijze deze of genen herfteld zijn; en men vindt daarin gevallen die ons verbaazen en die echter allen voorzien zijn van de noodige getuigfchriften* Deze Edelmoedige menfchenvrienden die op deze wijze anderen door belooningen aanfpoorden om het leven van hunnen naasten te redden ; deze bijzondere burgers, die zo veele dankbaare traanen van ouders, echtgenooteh en kinderen ontvangen hebben , wegens het leven , onderhoud en de vertroostingen aan zo veelen verleend, werden wel dra door de re^ geringen in Berlijn, Dresden, Zwit/erland, Napels en Florence gevolgd. H. E» G. M: de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland hebben goedgevonden om dit heilzaam oogmerk te begunftigen, doof een placaat van den 11 Mei 1769, Waar irt geordonneerd wordt, om de drenkelingen te brengen in het naastgelegen huis van elk tapper of herbergier: welke het zelve niet mag weigeren op een boete van 25 gulden» en D moeï  50 HENDRIK en ANNA. moet gedoogen dat'er allesaan gedaan worde, wat zij, die daar bij tegenwoordig zijn, zullen goedvinden. Dat men, zodra het geval daar is, zonder den tijd der herftelling af te wagten, kennis moet geven aan den Bailluw of Schout dier plaaife, en dat deze geauthorifeerd worde, om voor vreemdelingen of oirvermoogenden te voldoen aan den Doctor, Chirurgijn, Herbergier, Tapper of anderen wanneer die zulks begeeren; het zij de herftelling al of niet gelukke , zullende deze verfchotten bij H. E. G. Mogenden in rekening worden geleden ,mids dat de opgaven der Baüluwen of, Schouten verzeld gaan van een behoorlijk Certificaat van 't Gerecht der plaats alwaar het geval gefchiedt. In dat Placaat worden,ook de middelen opgegeven welke men moet aanwenden, waar van de eerfte zijn die zelfde, waar mede gij, mijn vriend, begonnen zijt. Daar ben ik blijd om, zeide cris. Maar Mijnheer! het placaat hebben wij niet, en waar zullen wij dat zoeken? Als ik het n vergen mogt en gij het u kondet te binnen brengen; zo zeg ons eens welke de beste en voornaamfte middelen zijn. Zoudt gij mij dat niet mogen vergen,daar ik zie en hoor hoe veel belang gij'in het leven en geluk van uwen naasten ftelt?—-Zeer welï—Weet dan , dat men behalven dat men de natte klederen uittrekt, den doek, ftrop,ofdas van den hals doet ('t welk volftrekt noodzaakelijk is) het lighaam wrijft met doeken nat van brandewijn of andere geestrijke vogten ; het lighaam van onder met tabaksrook door eea  HENDRIK en ANNA. 51 een pijp, of, bij gebrek daar van, door een Ie™ deren 1'chede van een mes, waarvan men even de punt affnijdt, opvult; en hier toe is bij na altijd gelegenheid om dat 'er onder de omflaaners wel menfchen zijn die een mes in een fchede in den zak draagen, behalven dit alles zeg ik, moet men, zoo'er gelegenheid is, een Doctor, of, bij gebrek daar van, een kundig Chirurgijn ,of beiden te gelijk, haaien, die, na bevind van znaken kunnen handelen; zo door 't opzetten van de long, 't gebruik van dc bekende rook clyfteer , het openen van de ftrot ader of iets anders. Ik beloof u , zo rasch ik t' huis kom , u een weekblad dat in 't jaar i;6j uitkwam, de Philof-ioph genoemd, waar in dit alles wordt verhandeld, toe ie zullen zenden. Kostelijk Mijnheer! zeide cris, maar zend mij dan ook eenige ftukjens die de Maatfchappij heeft uitgegeeven.—Als gij die hier aan huis zendt zal hendrik het mij bezorgen en ik zal hem dan wel betaalen. Voor zulk een werk, waar in verhaald wordt, hoe veel honderden van menfchen in *t leven te rug gebragtzijn, die anders dood gebleven waren, moet elk Christen veel achting hebben. Maar, vroeg willem, wat is de reden, dat het fomtijds mislukt, zelfs al hebben zij maar kort in 't water gelegen? En dat mislukken is de oorzaak, dat men 'er ten platte lande, zo weinig werk van maakt, en ook om dat fommige 'er bij na niets van weten. Ik antwoorde hem, dat hier voor redenen waren die wij niet en anderen die wij al begrepen. — En onder de laatften telde ik op Ca de  5ft HENDRIK en ANNA» de kwade gefteldheid van fommige lighamen, voornamentlijk ten aanzien van de borst, waar dour zij bij na altoos benaauwd auemhaalen, en welkers getal in ons land vrij groot is, en die zeer fchielijk, bij gebrek van genoeg» zaame lucht, flikken. — Voords dat in fommigen het aderlaten te vroeg in 't werk gefield kan worden, eer het lighaam een behoorlijken graad van warmte heeft gekregen, waar door de kunstbewerking verhinderd en de dood verhaast wordt. -— Dat bet ook zeer fchadelijk is, het hoofd van den drenkeling te laateni hangen. — Dat men hun ook tedikwils te na bij het vuur brengt, waar door de lucht ongefchikt wordt ter herdel ling. — En eindelijk dat men te vroeg uitfcheidt met werken , daar men voorbeelden beeft van menfchen, die, naa een arbeid van drie of vier uuren, eerst tekens van leven gaven. Men moet, zeide ik; de drenkelingen niets anders befchouwen , dan als menfchen die bij gebrek aan lucht tot dien (laat gebragt zijn waarin zij zonder hulp eerst fchijnbaar dood zijn, daar naa wezenlijk derven. — — Nu mijn kinderen! zeide hendrik, dit hebt gij nu gehoord, maar vergeet het niet; En wanneer gij ooit gelegenheid hebt om 'er bij te k jmen waar een ongelukkige uit het water is opgehaald, zo doet u best. Moet gij bij die gelegenheid eenige kosten maaken ontziet dat niet, wij zullen het u wederom vergoeden. Neen, vader! zeide gerrit, daar is een betere belooning 'e wagten, voor zulke die hunne naasten helpen. Hij oogde op de woor»  HENDRIK en ANNA. 5$ woorden, van salomon, te vooren geleezen: „ Want God zil een mensch vergelden ,, na zijn werk." De kinderen van willem hadden hun fpeelgoed neêrgelegd , en zaten met groote aandagt te luisteren, terwijl hij hun vermaande, niet op den wal te loopen: en als 'er eens een van hunne makkers in 't water viel, dien niet te verbaten maar als 't nioogelijs was te helpen. — Maar, vroeg de oudfte.als wij dan geen (tok hebben vader? A,s 'e,'" - a," 2een kar|s is , antwoorde deze om een (tok te krijgen , of menfchen te beroepen, neemt dan uw zakdoek, of trekt uw rokjen uit, en reikt hen dat toe, en houdt uw zelven met de andere hand vast, waarbij best kunt - Doet al wat gij kunt, hoorje? ïot ' 2ciden hendrik, en ja- Ondertusfchen dat cris affcheid nam, was jacob met zuster anna naar agteren gegaan en kwamen zeer verheugd te rug. Zie zo Grootmoeder, zeide deze lieve fnaplter.nu is er geen gevaar dat mijn broêrtiens in 't waterzuilen vallen. _ Hoe zo,mijnend !zeide deze; wel jacob en ik hebben al de hengelftokken gebroken en de fnoeren verfcheurd. — Wij moesten allen om die kinderlijke voorzorg lagchen. -hendrik, de oudfte zoon Sne h7 ..hev,g.e twl*t zoude voorvallen. Doch de lieve jongen zeide niet anders,— dan naar ons ziende, - Nu als dat ook goed is wijn hengel, te breken, zonder dat J0U dat D3 van  54 HENDRIK em A N NA, van vader of grootvader gezeid wordt. Dan weet ik het niet. Hier op volgde een ernftige beftraffing van moeder, de vróuw van wille m, die ik zag dar al de uitwerking op deze kinderen hadt, welke ltrenge kastijdingen op anderen konden maaken. Zij werden beide bedroefd; — (tonden op, — kuschttn hendrik en vroegen óf hij nog kwaad ware? Deze deedi een billijken eischj nauienlijk otn hem een hengel uit hun fpaarpot te vergoeden. — Dit Hemde de moedei 10e, en aanftonds was alles afgemaakt. Ik bragr dien avond weder met het grootfte genoegen door. Grootvader beval zijn kleinzoon een Capittel te leezen, en wille M maakte daar aanmerkingen op, die na de bevatting van het kind gefchiki waren. Hij deedt hem daarom geduurig ophouden, en bragt aanmerkingen voor die mij bijzonder fmaak- ten. , .... i Ik (telde hen voor, dat als zij op deze wijze allen lazen, en 'er hunne aanmerkingen dan ook over maakten, da', deze oeffemngdan nog van een veel uitgebreider nut zoude Minnen weezen. Dit beloofden zij mij te zullen doen. —- G e r rit vroeg mij na een Historie van ons land, en ik beloofde hem 'er een.te zulJen zenden, die hij dan voor het overige huisgezin konde lezen. Naauwlijks was de Bijbel weggebragt, of de jonge anna begon (wijzende op "de ticheltjens aan den haard) tegen heur broêrtjens te zeggen —Daar offert a b u ah a ivr zijn zoon — Daar gaan de Isiaellieten door de ■« ' roo-  HENDRIK en ANNA. 55 roode zee— Dat is david, die heeft goliath verflagen. -*■ Daar wordt J. C. gedoopt; daar gekruist, en 10 vervolgends, van boven, tot beneden toe , zonder dat zij 'er in eenige misten. — Grootvader merkte daar op aan, dat dit alle dagen het zelfde was; doch dat het tijd wierdt, om hen rui te leeren , waarom abraham zijn zoon offerde enz. en dan naaderhand daar over eenige vraagen te doen* Dit werdt van allen goedgekeurd; en gerrit en jan namen dezen aangenaamen last op zich. — Terwijl zij hier over fpraken dagt ik bij mij zelven, daar het toch te doen is om het Nut van 't Algemeen te .bevorderen in onze dagen: — daar ten platte lande en zelfj in de grootde dorpen, alle haardfteden van.den gemeenen burger nog met gefchilderde tichelfteent'ens bezet zijn; 't zij uit.de H. Schrift, of van Gezelfchapjens , Herders en Herderinnen, Paarden, Schepen enz. Hoe wenschelijk ware het (jdaar dit een foort van oeffening voor de jeugd is) dat iemand eens de moeite wilde nemen, van dezen gemeenen weg af te wijken, en deze (teentjens te doen befchilderen met de voornaamfte" gevallen welke in onze Vaderlandfche gefchiedenisfen voorkomen; dezelve voor een redenlijken prijs te verkoopen en in den fmaak te brengen, Het gene in onze dagen zeer gemakkelijk gefchieden kon, en zeer veel nut zoude aanbrengen. De jeugd konde 'er uit leeren , ea de ouden zouden hunne oogen daar niet opkunnen vestigen, zonder zich deze of gene gewigtige gebeurtenis aan den geest te vertegenwurD 4 di-  §6 HENDRIK en ANNA. digen en het zoude voor bejaarde lieden dikwils(toffe voor nutte en leerzaame gefprekken uitleveren. Of, zoo men dagt dat'er te veel tijd toe vereischt wierde, eer deze Vaderlandfche tichel* lleentjens in algemeen gebruik waren , (daar zeeker veel jaaren toe vereischt worden, moest men een boek met vaderlandfche Historie prentjens, zo min kostbaar als mogelijk was, vervaardigen; op deze wijze als de bijbelfche fi^uuren, want dit zoude ook zeer nuttig kunnen wezen, ELFDE HOOFDSTUK. Bij het vertrek van den Schrijver ontdek-, ken zich, toevallig nog eenige kenmerken eener deugdzaame opvoeding, Naa bet eeten gingen wij allen (alzfl ik's morgens met de fchuit zoude vertrekken; en dus vroeg op moest) naar bed, — Ik (liep zeergerust, tot dat ik verzogt werdt op te (taan. Onder de koffij werden de kinderen wak-n ker, en de jonge a n n a , zo wel als h e n d r i k , moesten van 't bed om affcheid van mij te ne-. men. -m Ik vertrok eindelijk, niet zonder aandoening en met beloften van hun nog in dit jaar wederom te zullen bezoeken. G e r r i t en j a n brasten mij naar de fchuit. Het was nog fchei merig, en onder het gaan (tiet gerrit met den voet aan iets , dat hem aanmerkelijk genoeg foefcheen om weerom te keeren. Het wag een zakjen met geld, ■** Wij (iondei  HENDRIK en ANNA. 57 den een weinig ftil en bevonden dat 'er flegts wat klein zilvergeld; een ring, en een reeds opengebroken brief in was. Doch dien wij nog nietkonden lezen. — Nu befloot ik deze jongelingen eens in de afwezigheid hunner ouders te toetfen. —• De brief, gerrit, zeide ik, mogt gij wel willen dat bij den eigenaar was; daar ligt u niet aangelegen, maar het geld is de reis nog al waardig, 'er zal veertien k vijftien gulden in weezen. —■ 't Is zeeker wel een fchoone daghuur. —Dat ware het ook Mijnheer! antwoorde hij, indien zij maar eerlijk verdiend ware! — Daar op kwamenwij bij de fchuit,de bengel werdt overgehaald; en naa hun beide verzogt te hebben om mij eens over dat gevonden geld den brief en hunnen toeftand te wilien fchrijven; gaf ik hun de hand, en de fchuit (tak van den wal. Ik kwam zonder eenige verdere ontmoetingen te huis. — Agt dagen daar naa ontving ik dezen naavolgenden brief door ge rEIt gefchreven, en die genoeg doet zien dat zij een goede opvoeding genooten hebben. M ij n Heer! Wij hebben de toegezonden boeken wel ontvangen en hoopen 'er een goed gebruik van te maaken; het was een droevige dag voor ons, toen gij vertrokken waart. Moeder zeide dat 'er aen ledig vak in onze huislijke verkeering ware, en zii hoopt dat gij ons wel haast eens weêr zult komen zien. Het gevonden geld hebben wij geteld, en roet den ring die 'er bij was, aan den Schout gebragt; de brief was zonder opfchrift en zal in een anderen zijn in- gc-  53 HENDRIKen ANNA. gefloten geweest; anders hadden wij kunnen zien wie her verlooren hadt, het bleek uit den brief dat het een dankzegging ware van een ongelukkig huisgezin aan "den eigenaar van dit geld, dien zij voor hunnen weldoener hielden, maar die het niet fcheen te willen weeten. —» Zo rasch als wij t' huis kwamen en het vader en moeder zien lieten, bevolen zij ons het aan den Schout te brengen; en te zeggen als de eigenaar zich openbaarde, dat wij 'er geen penning van begeerden. 1 rouwens dit hebben onze ouders ons altijd geleerd, zich nooit met een anders geld te verrijken, al ware het door hun verlooren, dit kunnen wij met, de hulp aan onze naasten verpligt, niet over een brengen. Als 'er iets voorvalt zal ik 't u melden. Mijn Ouders, Broeders en Zusters groeten UE. van harten, gelijk ook doet, Uiid. Dienaar G. H. PS. Daar nu de brief open en zonder opfchrift was, en wij denzelven met het geld dienden over te geeven , dachten wij dat 'er geen kwaad in (lak dat wij dien overfchreven; en het affchrift aan UEd. toezonden in den onzen ingefloten. Zie hier de copie van den Brief welke gerrit gevonden hadt. M i j n Heer! Schoon ik UE. niet kende toen gij ons gered hebt uit de grootfte verlegenheid waar in ik  HENDRIK en ANNA. 5$ ik ooit geweest ben; ziek en onbekwaam om te arbeiden , met een uitgeteerde vrouw, vijf kleine kinderen , en gebrek aan alles, vertoonende voor ons een akelig uitzicht — Miar gij, Menschlieveride man l onzen toeftand toevallig ontdekkende (zo veel heb ik 'er echter van nagevorst, om te weeten aan wien wij onze herftelling verfchuldigd zijn) hebt alle onze zorg en kommer verdreeven; ik denk Uli. nu in naam te kennen. Wij danken God die onze gebeden verhoorde, en nooit, nooit! zullen wij uwen edel moedigen bij (tand vergeeten, nog (torten wij traanen van dankbaarheid als wij van u fpreeken —■ U draagen wij in onze ' gebeden den ontfermenden vader der menfchen voor! Waarom mogten wij u niet bedanken ? waaron zijt gij ons ontweeken? waarom beloofdet gij, aan ons in 't vervolg te zullen gedenken ? zonder dat wij mogten weeteu wie of onze weldoener ware ; en zonder aan u een bericht van onze voorgaande levenswijze te geeven — Dankbaar zullen wij zijn zo lang als wij leeven —- Maar vergun mij te zeggen, dat ik nu weêr in ftiat ben om te werken; Mijn vrouw is ook veel beter, en doet nu heur werk weêr met genoegen. Ik kan nu mijn brood met mijnen handen-arbeid weêr verdienen. —- üoch daar het mij niet vergund werdt om u te moogen fpreeken , daar zullen deze letteren , die ik hoop dat UE. geworden zullen, de tolken van een erkentelijk gemoed zijn. — Wij heiiben Mijnheer! eene goede opvoeding genooten; Ik had zelfs, toen wij trouw. den,  do HENDRIK en ANNA. den, nog een mooijen ftuiver geld; maar wat zal ik zeggen! door eigen fchuld, onbedagtzaamheid en 't behulp van anderen, die zich mijne vrienden noemden en mijallen dienst beweezen, was dit fchielijk verfloven. Armoede hebben wij geleeden, en deze heeft ons geleerd te arbeiden en zuinig te weezen — Wij hebben dikwils God om vergeving gebeden; want wij hebben ook tegen onze lieve kinderen gezondigd. Maar nu in deze ziekte,Mijnheer! terwijl ook de krachten van mijn vrouw van dag tot dag fcheenen af te neemen, was alles verzet en verteerd. Borgen konden wij niet om dat wij vreesden bet niet te zullen kunnen betaalen — Ons bij de Armverzorgers, aan te geeven, gelijk veelen zo gereed en onbefchaamd bij de minlle behoefte doen, konden wij van ons niet verkrijgen. Dat denkbeeld van eigen fchuld, konden wij niet verdragen, al was het ons ('t geen wij nogthands gevreest zouden hebben) door niemand verweeten. Onze ziekten namen toe, en onze^ kinderen moesten eeten , en klaagden geduurig vau honger; hoe veele traanen hebben w;j in dien toelland, aan malkanders boezem gellort! Hoe vuurig hebben wij God om hulp, om uitkomst gebeden. In den hoogden nood zijt gij verlcheenen en hebt ons geholpen; ja, zoo jk gezond blijve, voor altoos geholpen. VV ie heeft ons uwe weldadigheid aanbevoolen? wie onzen nood geweeten, en aan u. ontdekt ? God, de weldaadige God! bemint een dankbaar hart, en daar gij hem, onzen algemee- ne-«  HENDRIK en ANNA. 6t Ben vader naavolgt, zoudt gij ook de dankbaarheid niet beminnen? zou die uw genoegen dat gij in weldoen vindt niet vergrooten ? Indien gij verheugd zijt, dat wij geholpen; gezond en wederom wel te vreden kevenkom dan eens, in een dankbaar huisgezin dat gij gelukkig gemaakt, hebt; en ontvang onze erkentenis — dit is nu nog onze eenigfte wensch en begeerte. Ik ben UE. Dankbaare Dienaar. In hoe ver of dit vermoeden nu al ofniet gegrond ware, ten aanzien van den perl'oon welken zij voor hunnen weldoener hielden,is mij nog niet bekend, zoo ik zulks naaderhand ontdek, zal ik het u mededeelen. lichter konde ik niet naalaaten dit oplbhrift hier bü te voegen. . Oudertusfchen kunt gij uit den brief van gerrit,en zijn antwoord aan mij gegeven, oordeekn over de opvoeding welke zij sehad hebben en de beginfelen welken aan hun zijn ingeboezemd. Hoe weinig ouders zouden hier aan denken; dat een gedeelte van bet gevondene zich toe te eigenen, zo langals alk pogingen om den regten eigenaar te ontdekken, nog niet zijn aangewend , met den Christelijker! Godsdienst en de leer des Euangeliums itrijdig is — Men denke hier over zo men wil; men verbeelde £ich de verlegenheid, waar in zij, die het verlooren hebben, zich bevinden. Men leere bedaard de fpreuk van den Grooten Leeraar der waarheid. „ Al wat gij wilt dat u de menfchen zullen ,, doen , doet gij hun ook alzo" Men overwege hoe dit verlooren was, door een  fi2 HENDRIK en ANNA. een weldadig mensch; dat het mogelijk gefchikt was om ongelukkigen van brood te voorzien en snen zal alles bij een genoomen, zulke grondbeginfelen moeten toejuichen; en belijden dat hendrik en anna prijswaardige voorbeel* den zijn om na te volgen; en het leezen van deze gefchiede.iis dienen kan ter bevordering van het Nut van 't Algemeen. —  Bij de Drukkers dezes zijn gedrukt en te bekomen: de navolgende vverkjens, alle uitgegeeven door de Maatfchappij: tot n ut van 't algemeen. F. Schouten, Prijsverhandeling over 't beitfian van God. . j. Wigeri, prijsverh. over de kenmerken cener Godl. openbaaring. . ƒ • • H. ten Oever enj.Wigf.ri, prijsver*, óver de beste opvoeding der Jeugd. . . ƒ". ■ 8 ■. Verhandeling over de Vriendfchap met God! /-":5:" " ~ ovei' 'l kunstmatig lezen. . ƒ-:.(;8 Leeslesjens voor kinderen. . t f-'+'t Spd en Leesboekjen. , m /-Tj Aeneae, Rekenboek. f ;-:io;. J. Wigeri en ü. Boing» Braave "Man. /-;(?;D. Boing, Pligten der Ambachtslieden en Dienstboden. . . t f • • Volksliedjens, ifte Stukjen. . f ".^".* 4de ' • ' /-Is-, Levensfchets van Mannen en Vrouwen. f.... D. Hin lopen, over de Zeden. , ƒ._* D. Boing, Brief aan de Schoolmeester!. ƒ-•«•* Spoelstra en Weiland Gezellige Deugd, Schoolboekjen van Nederl. deugden. . ƒ.." ." Verhandeling over 't onderwijs in 'c Spellen Lee-"'*"" zen , Schrijven met een plaat. enz. ƒ..,. Trap dep Jeugd. , /-• »."  Bij H. KEIZER is gedrukt en te bekomen : De Joodfchc Gefchicdenis in 't Algeireen, en die vatl Abiaham in 't bijzonder befchoUwd in drie Veihandelingenj door, J. DE BRUINE. In 8vo. . . ƒ i-;- J. F. FEDDERSSE Verkeering met God, bij bijzondere tijden, 3 deelen. In Svo. . . ƒ3.;. Bij A. FOKKE simonsz., wordt met fucces gedebiteerd : De Vaderlandfche Historie in Thernata, behelzende al wat van den aanbeginne onzes lands tot heden in 't zelve is voorgevallen, ten dienfte der jeugd gedrukt, om voor een lesboek te dienen, en om bij wijze van Themas in alle taaien vertaald te worden. A 8 Sc. bij 't 25 a 7. met een aantel van 29 fraaije kunstplaatjers, afgtzette kaartjens , en pounraiten,om tot prefentjens te dienen . a/i:8:- G. BRENDER a BRANDIS, Vaderlandsch Kabinet van Koophandel, enz. drie Deelen , met Pl. . ƒ3 -12; - Bij C DE VRIES, is onlangs van de pers gekomenj Vraagboek over de gefchiedenisfen van den Bijbel. De vraagen in dit boek voorkooniende zijn zondef antwoorden, doch achter ieder van dezelve is een of meer texten uit den Bijbel geplaatst, waar uit het antwooid gezocht en opremaakt moet worden: hier door is dit vraagboek zeer gefchikt, om de jeugd , de gefchiedenisfen van den Bijbel , door eigen oeffening, en door den Bijbel zelven te leezen, te doen leeren, de prijs is 14 Stuivers, (bij getallen tot minder prijs.)