B E W Y | DER MOGELYK HEI fi, DAT E E N I G E MENSCHENLEVENDIG KUNNEN BEGRAAVEN WORDEN. EERSTE HOOFDSTUK. VAN HET LEEVEN DES menschen. Ut poten, explicabo: nee tarnen, ut Pythiüs JSfiaïfë* certa ut fint & fixa, quet dixero; fed, hotmmculus, probabilia conjeStura fequens. Cicero Tule,' Quffift: L. I. C. 9. DAT is: Ik zal zoo veel verklaar en als ik kan; nogthanl zal het geen ik gezegd zal hebben niet zoo vafi_ en kek-er zyn , als de godfpraaken van Apollo Pythius ; maar, als een menschje,zal ik met mynè gisfinsèh de waar/chynlykfle dingen volgen. % 1. • Wanneer men ziet, dat de Planten' van zef. , ven groeijen , en derzejver deelen zien uitrollen, dat, verder, een Ey door den bepaalden graad van warmte onder éene brocijeridë hen ra een Kuiken veranderd wordt; zoo fctjfyft rïiefi' A' déé-'  z Hit eer ft e Hoofdfiuk, deeze verandering toe aan eene kragt, die aan deeze lichaamen eigen is: want niemand zal immers den oorfprong van het hoen in 't Ey , aan de warmte, die door de henne aan 't zelve medegedeeld wordt, biootelyk en alleen toefchryven. Wanneer wy deeze kragt nu in .een lichaam befpeuren, zoo zeggen wy , dat het leeft: en wel daarom, dat 'er beweegingen (a) in 't zelve zich vertoonen, die geene uitwendige oorzaaken tot haaren grond hebben. Wanneer men zich dan een mensch verbeeldt, voor-zoo ver als by leven be- (a) Wy kennen voornaamelyk tweederly foorten van beweegingen in de lichaamen, die ons omringen : de eerïïe is, waar door de gantfcbe klomp van 't lichaam te gelyk bewoogen worde, waar door het lichaam b. v. eene andere plaats inneemt. Deeze beweeging worden wy ligtelyk gewaar. Maar de tweede foort is inwendig en verborgen, en hangt eigentlyk van de eene, aan elk lichaam eige kragt, dat is , van zynen faamenhang, zyn weezen, van de werking en wederwerking zyner,ons onbekende, klompjes af. Dit kunnen wy niet anders weeten, dan door de veranderingen, die wy na eenen geruimen tyd waarneemen. De verfchillende niet aan elkander hangende, dee'.en van het meel, worden door deeze beweeging vaft aan elkander hangende: daar ze tevooren fmaakeloos waren, hebben zy nu eenen geeftigen verHerkenden finaak en reuk. Aan deeze foorc van beweeging moeten wy ook den groei der lichaamen in het Ryk der Dieren, Planten, en Mineraalen, toefchryven. Ja van deeze beweesing hangen zelfs onze inwendige zinnen, denkwyze, en hartstogten af. Doch deeze 'beweeging is veel meer faamengefteld, dan eenige andere, waarom wy dezelve ook nog het minfl: kennen. De kryftalmaaking van het zout en eeniger mauedevegetatianes pbilofophice ,de philofophifche groeijingen, fchynen onder de levenlooze lichaamen het naaft aan deeze beweeging te koomen; doch elk ziet wei, dat wy veel te grof zouden oordeelen , wanneer wy ons leven by een foort van gisting, of kryilalmaaking wilden ver-gelyken. Ik wil alleen zeggen, dat ons leven een van de fynfte, en meelt famengeftelde, bewegingen zy, welker eigenlyke natuur wy niet anders, dan uit de ervaarenheid, op eene gantsch duiftere en ten uïcerfle onvolmaakte wyze kennen. Zie f. n.  van het Leven des Menjchen. 3 bezit, zoo kan men zich het zelve of in zyn geheel , of maar in zekere deel en voorftellen. Wy vinden in den Mensch hoofdzaakelyk drieërly verfchiilende kragten: De eerlte is de kragt van denken • hier toe behooren alle verrichtingen, die men aan de Ziel toefchryft, want de Ziel is niets anders, dan deeze kragt van te kunnen denken (V), en met dit vermogen heb ik hier eigentlyk niets te doen. Ik zal ze nogthans in 't ver- volg (a) De werkingen onzer Ziele beftaan ook in de beweeging. Want even als haar van ons Lichaam beweegingen medegedeeld worden , zoo deelt zy aan 't zelve wederzyds andere beweegingen mede. Met welk eene fnelheid beweegt onze Ziel zich van het eene gefternte naa het ander ! (Zie Searcb Licht der Natuur I.Deel bl. 83.) Het is thans in 't algemeen eene volkomen uitgemaakte zaak , dat het wezen van elke zelfftandigbeid in de werkzaamheid of beweeging"beftaat; ten minften fchynt 'er eene drift daar toe in de lichaamen te zyn. Ik kan de Helling, die thans aangenomen is, dat ieder lichaam zich in zynen ïtand zoekt te houden, niet zoo algemeen hierop toepasfen. Want het is toch zeker, dat het een op het ander werkt; hoe zullen wy dit dan verklaaren, wanneer Wy deeze (telling, gelyk thans gemeenlyk gefchiedr, zoo verre uittfrekken? Zelfs de lichaamen, die ons toefphynen in de volmaakfte ruit te zyn , zyn in eene geduurige drift tot beweeging. De allerzwaarfte fteen is in eene altoosduuïende pooging om zich te beweegen, d. is. naa het middelpunt der aarde te naaderen. Wie het niet gelooven wil, die legge zyne band maar eens tusfehen hem en de aarde, en hy zal het tot zyne fchade gewaar worden. (Ik zal nu niet onderzoeken, of de zwaarte een kragt zy, die aan de lichaamen als eigen toebehoort, dan of zy van andere zelfftandiRheden in dezelven gebragt wordt.) Ken yzeren naaf wordt door de warmte dikker cn langer : het blykt dan, dat de deelen deezer fraave altoos in eene beweeging moeten zyfi, naar dat de Dampkring warm of koud is. Wy kunnen door middel van Verrekykers de hoogfte fterren zien : men ziet derhalven , dat ook in de verft afflaahde geweften alles in beweeging is; want zonder de beweeging der lichtftraalen , of gelyk de groote Euler gelooft, zonder de beweeging das Aethers, of des Hemels, kunneu wy niets zien. A % s  4 Het eerfte Hoofd/Juk, volg met haaren gewoonen naam van Ziele be^ noemen. De tweede Kragt is de nqtuurlyke kragt (a~) t Door (o) Deeze natnurlyke levenskragt orizes Lichaams is tweeërly: zy is eene werkende, en toch ook eene lydende kragt. Want , volgens Sèarcb (Licht der Natuur I. Deel bi. 41.) is een vermogen het zelfde als een kragt, of liever een byzondere foort van kragt. Tot deeze laatfte foort behoort de lydende kragt,— deeigentlyke natuür der werkende kragt is ons nog geheel onbekend ; de ervaarenheid alleen leert ons, dat ze in wezen is. Daarentegen kennen wy de lydende kragt zoo duidelyk: deeze be'taat hoofdzaakelyk in het vermogen der deelen van ons lichaam, van door eene zekere andere kragt te kunnen tiewoogen worden. Hier toe behoort dan ook voórnaamelyk de werktuiglyke faamenftelling der vezelen : b. v. Wanneer het hart met zyne vaten welgevormd is, en 't bloed zyne vereischte vloeibaarheid heeft, zoo heeft het hart wel het vermogen om den omloop des bloeds te verrichten, maar met dit vermogen is het niet genoeg; daar rnoet eene Werkende kragt by koomen, die het hart in beweeging brengt. Deeze lydende en werkende kragten1 moeten by elke verandering, die Jer voorvalt , te faamen koomen ; naamelyk eene werkende kragt in de werkende dingen om de verandering te maaken, en eene lydende in de lydende dingen, om de verandering aan te neemen- Uit het vervolg zal blyken hoe zeer de vuurdeelen tot de beWeeging der deelen van ons Lichaam noodig zyn; maar' dat 'er ook eene lydende kragt tot derzetver werking vereischt wordt, zien wy in de bevroozenen, want als zy by deezen maar in den mïn" ften, by een gezond mensc% onmerkbaaren vermeerderden , graad aangebragt worden , zoo verftooren zy het vermogen van te leeven; dit ziet men zeer klaar, wanneer eenig deel van ons Lichaam ongelukkig door de verbaazend fnelle beweeging deezer vereenigde deelen getroffen wordt, dewyl het zelve dan geheel opgelost'wordt.— De noodzaakelykheid der overeenftefflming van beide deeze kragten bewyft de Oe\.Searcb op de boven bygebragte plaats door het volgende voorbeeld : ,, Wy bemerken dat goud -in *t vuur fmelt, en „ bcfluiten daar uit tot eene eigenfehap van het vuur, om „ het goud uit eenen vaften ftaat , tot eenen vloeibaaren te ,, brengen; wy zien dat waseh in de zon wit wordt, en trekken daar het gevolg uit, dat de-zon de eigenfehap heeft, „ om de kleur van het wasch te veranderen, Maar die zeif-  van het Leven des Menfchcn. Door deeze worden niet alleen de deelen van ons lichaam bewoogen , maar deszeifs hoofd ftoiïen zyn daar door ook in eene geduurige beweeging. Zy verfchilt nogthans naar de byzondere betrek» king der verfchillende deeltjes en klompjes, waar mede zy faamengefceld is, gelyk ook zelfs naar de byzondere gedaante deezer iaamengeftelde deeltjes; en daar uit ontftaat de derde kragt, naamelyk : ie xuërktuiglyke; deeze is niets anders dan een gevolg van den byzonderen faamenbang der verfcheide deelen van ons lichaam, en 'gevolgïyk, ook der verfchillende natuurlyke kragten. . Eindelyk zou men de natuurlyke kragt in twee andere konnen deelen, naamelyk in die der vafte en die der vloeibaare deelen, welke iaatfte men alzins de Chemijche kragt zoude kunnen noemen , dat is fcheikundige; wanneer de eerfte den naam van natuurlyke zoude kunnen behouden. Maar het leven , welk uit de vereniging van deeze verfchillende kragten ontftaat, kan men bét leven der vereeniging (yita anionis) noemen. $. 2. „ de eigenfehap brengt niet altoos die genoemde werking „ voort, als zy op verfchillende voorwerpen werkt; wanneer zy het derbalven fomtyds doet, zoo fchynt dat aan ,j eene andere eigenfcbap van 't onderwerp , waar op zy „ werkt, toe te fchryven te zyn. Het goud fmelt in 't vuur; „ het vuur moer derhalven niet alleen de eigenfehap hebben van te kunnen fmelten, maar het goud in tegendeel de eigenfehap van te kunnen gefmolten worden, Wasch wordt „ wit in de zon,- het is niet genoeg dat de zonde eigenfehap „ heeft van wit te maaken; maar het wasch moet ook de ei,3 genfehap hebben van wit gemaakt te kunnen worden. De „ eigenfehappen des vuurs blyven altoos dezelfden, men mag „ 'er goud of klei in leggen; doch het iaatfte fmelt niet, om „ dat aan 't zelve de eigenfehap ontbreekt, van door 'tvuur 5> gefmolten te kunnen worden." A 3  6 Het eerfte Hoofdfluk, |. 2. Deeze 'onderfcheiding moet niemand belachlyk voorkoomen: Want uit het vervolg zal blyken , dat dit leven der "vereeniging kan wechgenomen worden, offchcon het leven der ziele, zoo wel als dat des lichaams, op zich zeiven nog voorduurt. In de bczwyming en vallende ziekte blyft het leven, alhoewel alle gemeenfchap (commercium) tusfchén lichaam en ziel fchynt opgehouden te zyn. Deeze ftelling wordt door de ervaarenheid nog meer beveiligd. De Ziel verheft niet altyd haare werkzaamheid, alhoewel het lichaam zoo goed als ophoudt te leeven. De onfterflyke Boerhave befpeurde dit in de zieken, die aan de longteering ftorven j want de kragten der ziele namen geduurig meer toe, naar maate dat het lichaam geduurig zwakker werdt. Ik heb dit naderhand zelf in myne praktyk beveiligd gevonden. Wy zien dit immers ook by de jonge kinderen- De gemeene man pleegt te zeggen , wanneer een kind meer zielsvermogen toont, dan men gemeenlyk in dien ouderdom van hun verwagt, dat het zelve geene hope heeft van lange te zullen leeven (a). Dit be- (a) Een der zonderlingfte voorvallen van deezen aart , vindt men in den Hamburger Patriot L Deel. No.4. bladz. 34. Waarin breedvoerig melding gemaakt wordt vaneenen Zoon van Cbriftiaan Heinken uit Lubeck, die in 1724 geleefd heefc. Hy was nog geen volle drie Jaaren oud, en toonde zulk een wonderbaarlyk geheugen, dat hy alles wat men hem vóórzeide, behieldt. Hy hadt tevens zulk een groot verftand , dat hy niets onder een vermengde , maar alles naauwkeurig kon onderrcheiden. Door hulp van den Hr. van Scb een Silefiesch Edelman , die zich in het zelfde huis ophieldt, wift'hy alle de Roomfche Keizers, oude en laatere, agter den anderen op te zeggen , met benaaming van de onderfcheidene Stamhuizen, en der meeften voornaarafte voorvallen , die onder hunne regeering gebeurd zyn. Even zoo goed vvifc  van het Leven des Menfchen» 7 befluit is ook gantsch niet ongegrond; want behalven dat de ervaarenheid zulks gemeenlyk beveiligt , kan men ook de oorzaak daar van ligte]yk aanwyzen. Het leven naamelyk der ziele is by zulke kinderen iterker, dan dat des lichaams. Daar het nu in dat tydperk is , waarin het zyne meeile kragten tot den wasdom zyns lichaams noodig heeft, zoo is het zeer natuuriyk, dat het laatile niet genoegzaam kan gevormd worden, terwyl de ziel byna alle kragten verzwelgt. Men zoude daar door wel verleid worden, om te gelooven, dat de ziel zoo wel als 't lichaam eene gemeene bron hebben, waaruit zy gevoed worden, en dat deeze tweederly kragten in haare voeding in zulk een verband vereenigd zyn, dat, wanneetde eene op eene langzaams vjyze van dezelve beroofd wordt, zulks aan de andere worde toegevoegd. Maar hoe zulks toegaat, en welke die bron zy, weet ik niet: mogelyk is die hoofdbron wel in de herffenen te zoeken, en zy konde ook wel in het gantfche lichaam verfpreid zyn. On- wift hy de Oofterfche Keizers, gelyk ook de Perfifche Monarchen , insgelyks de Ptolotneën van Egypten. De Eybelfche gefchiedeniifen waren hem eveneens bekend. Niet minder ervaaren was hy in de Aardbefchryving ; op de Kaarten toonde hy de Rivieren, Steden, Vorfiendommen, Heerlykheden, enz. Geflachten, die verfcheiden Plaatfen beroemd gemaakt hadden. In de Geflachtkunde van Vrankryk, Denemarken, Ilolttein, enz. enz. gaf hy wonderbaarlyke proeve:]. In 't Latyn kon hy byna alles noemen, wat Jer voorkwam. Hy zong een lied naar zyne rechte zangwyze, dat hy den voorigen dag door zyne Zufter eerft had hooren zingen. Tot dien tyd toe hadt hy nog niet anders dan de voedïtermelk genooten, en was ook zoo zwak, dat hy, naar de uitdrukking des Schryvers, God almagtig uitgezonderd, naar menfchelyk aanzien niet lang meer leeven kon; waarom hy 'er dan ook byvoegt, quod cito fit , ttio perit. Dat fchielvk komt, fchielyk vergaat. A4  Het eerjli Hoofdfmk, Onze Ziel wordt verder fmerten gewaar', er* niet ons lichaam. Nu leert evenwel de ervaarenheid, dat de Ziel eene fmerte kan gevoelen aan éen deel 'des lichaams, welk het zelve niet meer heeft, Men ziet dit in die geenen, welken leden afgezet zyn. " Zy gevoelen naamelyk" die zelfde kramp, fmerten, enz. enz. in het deel , dat zy inderdaad niet meer hebben . Iemand fchreeuwt van pyn in den teen van zynen voet, en by heeft zelfs geen voet meer. Brühier verhaalt van een Doclof der Sorbohne, welke na geëindigde herMalingen van een toeval, waarin mén meende dat hy zonder verdand en bewustheid was, zich hit'terlyk beklaagde, dat men voor zyn lichaam gezorgd, en zyne ziel gantsch verwaarloosd hadt; die zich ondertusfchen niet alleen alles wat in de kamer gefproken werdt, voorgedeld, maar ook ■ zich in eenen daat van vryheid bevonden hadt, die hem tot hier toe onbekend gewëed was.. De Heer Unzer brengt in zyn Werk, den Art®, een voorbeeld by van eenen Hovenier', die 16 uar'en lang onder 't. ys in 't water gelegen , en alle gevoel en beweeging verlooren hadt, en nogthans het luiden' der klokken m Stokholm hadt gehoord. ' Het zelfde geldt wederzyds van *t Lichaam. De Ziel heeft haare ziekten zoo wel als 't Lichaam ; maar de ervaarenheid leert ons , dat de Ziel in den hoogden graad ziek zyn kan, zonder dat het Lichaam in 't mind daar by lydt. In de razerny, welke zonder koorts is, blyft het Lichaam zeer ■terk , daar toch de Ziel in den hoogden graad ziëkïs; ja wy zien zelfs, dat de Lichaamen der raazcnden veel derker zyn, dan zy waren', toen hunne Zielen gezond waren. Welken langen tyd kunnen Zulke raazehden fomtyds niet zonder eeten en flaapen toebrengen ! Menigmaal liggen zy in' deil'  van het Leven des Menfchen. p dep hardden Winter geheel naakt, en nogthans klaagen zy over geene koude, en krygen daar ook geen hoeden of verkoudheid van ; daar evenwel ecnigen van hun verkpud wierden , wanneer een koeler luchtje over hen'waaide. Daar zyn ziekten, waarin de invloed der ziele op het lichaam geheel en al fchynt opgehouden te zyn, waarin het lichaam toch zyne beweegingen voortzet. In eene heftige vallende ziekte, befpeurt men byna gantsch geene werking der ziele meer op het lichaam, en nogthans is de beweeging der longe en van 't hart derkër in dat geval dan te voorcn, By ëenige ziekten weet de Ziel gantsch niet meer van zich zelve; zy houdt derhalven>Nals ik my zoo mag uitdrukken, voor een oogenblik, als op te leeven, des niettegenftitnde zet het Lichaam toch zyne beweegiiagen voort! Derhalven fchynt de ervaarenheid te'bewyzen; dat elke van deeze kragten, voor zich zelve, zonder byftand der anderen , werkzaam zyn kan. Daarentegen hebben eenigen geloofd, dat geene van onze kragten, zoo wel der Ziele als des Lichaams, zich langer dan eenen zekeren, voor elke kragt bepaalden tyd, konde onderhouden, wanneer eene van dezelve geheel ophielde te werken (V). Doch alles wat ik over dit onderwerp fa) Onlangs heeft een aanzienlyk Godgeleerde deeze ftelIrng waarfchynlyk zoeien te maaken. Ik meen naamlyk Edmud Laws Pr. der H. Schrift , Leeraar der St. Peters ochool te Cambndge en Aartsdecaan van' Staffordshire. Hy zoekt in een Aanhangfel tot zyne, Befchryvingen over de gefcnicdemsfcn van den Godsdienft, nevens twee Verhandelin-' geil van het leven en het kenmerk van Chriftus enz. te beweeren dat de mensch met Lichaam en Ziel te gel^k fterft, A 5 en"  3 o Hit eer ft e Hoofd ft uk, gezegd heb, zyn maar gisfingen; zoo lang wy nog niet weeten, wat de Ziel eigentlyk voor een ding " zy, en hoe het toegaa , dat een eenvoudig weezen magtig is om verandering in een faamengefteld voort te brengen, zoo lang kunnen wy ons ook onmogelyk duidelyke begrippen van haare wyze en mogelykheid van werken maaken. En zoo lang als wy dat nog niet kunnen , geraaken wy zeer ligt by het minfte oordeel over deeze zaak in zeer verwarde dwaalwegen. S- 3- Doch dit voorgemelde Leven gaat de Geneesheeren zoo zeer niet aan. Want, als 'er iets aan dit leven ontbreekt, kan geen Geneesmeefter het zelve hertellen. Daar by kan ook nog geen mensch verklaaren, waarin dit leven beftaat. In 't algemeen is het voorwerp der Artzen het Lichaam , dit kunnen zy alleen geneezen. Wanneer iemand door een gebrek aan de oogen blind is , kan men dezeiven, wanneer men ze naar het Ieven der vereeniging wil beoordeelen , dood noemen. _ Want, daar is dan gantsch geen verband noch invloed der Ziele op de oogen meer over. Elk begrypt nogthans zeer wel, dat het voor een Geneesheer gantsch onnut is. Het ligt voor zyne rekening de lichaamlyke oorzaaken te onderzoeken, waar door het verband van dit gekwetile deel met de herflenen wechgenomen zy. §•4- en naar beide tot aan de opftanding in den dood blyft ; ofte wel, dat de Ziel geen weezen , van 't Lichaam onderfcheiden uitmaakt; welk laatfte echter uic het boven bygebragte ook zelfs de ervaarenheid fchynt tegen te fpreeken ,• (behalven dat de godlyke Openbaaring ons het tegendeel duidelyk genoeg beveftigt.)  mn het Leven des Menfihen. i r Het leven van ons Lichaam beftaat dan in de inwendige beweegingen, waar door het Lichaam onderhouden wordt. De levenskragt is dat beweegende beginfel, welk in alle en elke deelen van ons Lichaam begreepen, en tot alle verrichtingen, welke een ieder levendig mensch uitvoert, volftrekt noodzaakelyk is. — Ons Lichaam heeft wel zeer veel gelykheid met een Uurwerk, dat de oorzaak van zyne beweegingen insgelyks in zich zelf heeft; maar inderdaad is het hemelsbreedte daar van onderfcheiden; want als 'er van een Horologie iets in wanorde geraakt is, zoo moet dit noodzaakelyk door de handen van een kunftenaar verbeeterd worden: maar ons Lichaam behoudt zich zelf in zekere maate door zyne inwendige beweegingen. Is 'er iets in 't zelve, dat voor t zelve hinderlykis, zoo verdryft het dat door eigen kragten. Is 'er iets gekwetft , zoo heelt het zulks; want'de natuur geneed de won. den, en met de kunll: de laatfte doet niets meer dan alleen de hinderniiTen , die de geneezine tel genftaan, wech te ruimen. Eenigen hebben deeze kragt aan 't Lichaam , anderen aan de Ziel, en nog anderen aan een by. zonder derde wezen willen toefchryven. Die deeze kragt aan 't Lichaam wilden ontzeggen , beweerden, dat elk Lichaam op zich zelv^ geene andere kragt heeft, dan die, door welke het zich in zynen toeftand zoekt te onderhouden en aan de beweeging van andere Lichaamen we. derltaat. Deeze eigenfehap der lichaamen wordt de traagheid, ofte vis inertice genoemd. (Deeze be-  ja Het eerfte Hoofdjïuk, benaaming werd van die Wysgeeren ingevoerd die beweerden, dat elk lichaam eene neiging heeft tot ruft) Uit het vervolg zal echter genoeg klaar worden, dat van deeze kragt gantsch verkeerdelyk tot onze levenskragt beflooten wordt, en dat ons Lichaam behalve dezelve nog verfcheide andere kragten bezit, welke ik fj§. i.) reqds in natuurlyke en fcheikundige verdeeld heb. S- & Maar wil men deeze beweegende kragt aan de Ziel toefchryven , dan moet men bewyzen, dat de Ziel ook die beweegingen in de deelen des Lichaams voortbrengt, welke niet onder haar gebied Haan ; het tegendeel hier van is nogthans klaar», la de vallende ziekte is het gebied der Ziele over het Lichaam byna geheel wechgenomen, en des niettegenftaande beweegt zich het hart en de long veel fterker dan te vooren. Dit befpeurt men ook in den ilaap. Vervolgens moeiten de verdee^ digers van dit gevoelen bewyzen, dat de fpieren geheel geene beweegende kragt in zich zelve heb» ben; maar dat derzelver beweeging alleen daaruit ontflaat, dat de Ziel haar de beweegingen mededeelt , en dat de Ziel gevolglyk haar die traagheid (§* 5-) beneemt, en haar dus tot beweeging aanprikkelt. Maar, Wanneer men de fterkfte fpier, het hart, uitfnydt, en daarna buiten het lichaam prikkelt (%■ 13.) , zoo gaat het nog eenigen tyd voort met zich faamen te trekken, Nogthans zal niemand ftaande houden, dat men, te gelyk _ met het hart, een ftuk van de ziel hebbe afgefneeden, het welk nog in 't zelve gebleeven, en de oorzaak der faamentrekking zy. Wanneer men zelfs aan den beroemden Heer Hofraad Stahl toeftaat, dat verfcheide bewee- gin-  van htt Lóuen des Mmjchen; 13' gingen van den wille der Ziele afhangen; zoo wil dat toch niets zeggen; daarvan wordt hier niet gefprooken, maar de vraag is eigentlyk: Of in de deelen onzes Lichaams zelfs niet eene beweegende eindoorzaak is, die van de Ziel in werk* ïaamheid kan gebragt worden ? Dewyl de ervaarenheid nu leert, dat verfcheiden' deelen van 't lichaam, als het hart, dé darmen, de fpieren , enz. enz. wanneer zy geheel van 't zelve afgezonderd zyn, die zelfde beweeging, die zy te vooren maakten, in de vereeniging met het zelve, nog eenigen tyd voortzetten; zoo blyft 'er geen twyfel meer over, of de eerfte oorzaak deezer beweegingen niet zoo zeer in de Ziel, als wel in 't Lichaam moet gezocht worden. Search zegt daarom (a~): Dat 'er behalven onze werkzaam„ heid nog een andere kragt in ons is (§. 7.), die „ op onze fpieren kan werken, daar van getuigen „ de krampen en zenuwtrekkingen , waarin de j, Ziel en onze Wil gantsch geen deel hebben; en „ nogthans bootfen zy onze willekeurige bedry„ ven fomtyds na, ja zy overtreffen ze ten minften in levendigheid." i ?< Wil men nu de zitplaats deezer beweegende kragt in het Lichaam aanneemen, dan ontftaat daar uit deeze vraag: of zulks in de vafte, of in de vloeibaare deelen, of in beide té'gelyk te zoeken zy? ö * In de vafte deelen vertoont zy zich nu wel duidelyk, als in 't hart, de darmen, fpieren, enz. enz. doch men kan dezelve aan de vloeibaare deelen ook niet betwiften. De fcheikunde leert ons, dat W Licht i<** Natuur, I Deel bladz. 116.  J4 Het eerfte Hoofdftuk, dat 'er in de vloeibaare Lichaamen, of vogten , beweegingen van ontelbaare foorten kunnen ontdaan ; daarom heb ik de levenskragt in de vloeibaare deelen ook de Chemifche, of fcheikundige genoemd. Mogelyk bevat nu het vezelagtig gedeelte van ons bloed wel 't meefte van deeze kragt; doch men kan niets met zekerheid daar van zeggen ; voornaamelyk om dat deeze deelen van 't bloed zich nooit anders dan buiten het Lichaam onder deeze gedaante vertoonen. De voorbeelden, die men van de Polypen van 't hart wil bybrengen, zullen ook niets bewyzen, dewyl men geen Polypus meer voor een vloeibaar Lichaam kan houden. — Maar als wy aanmerken , dat wy door onze fappen gevoed worden , dat ons Lichaam door dezelven toeneemt, en dat het geen door da beweeging verlooren , daar door weder herfteld wordt; zoo wordt deeze Helling, dat de zetel der beweeging in de vloeibaare deelen is , nog veel waarfchynlyker. — Wanneer wy verder acht geeven op lieden , die na fterke beweegingen zeer vermoeid worden , zoo zal men bevinden , dat dezelven twee of drie dagen noodig hebben, eer zy zich van hunne vermoeidheid recht weder verhaaien. Hier van nu kan de oorzaak niet in de vafte deelen gezocht worden , maar zy heiraat zekerlyk daarin, dat eene zekere menigte vloeibaare deelen , door de beweeging verlooren , eerft wederom moeit herfteld worden , eer de mensch zyne voorige levendigheid en kragt wederkreeg; derhalven ging 'er ook met deeze vloeibaare deelen een zeker deel van de levenskragt verlooren. Ook zoud ik niet weeten, waarom men de zitplaats deezer kragt niet te gelyk in de vloeibaare deelen zoude kunnen aanneemen ; want het begrip, dat wy van deeze kragt hebben, is zoo niet pp.  van het Leven des Menfchm.' 15 gefield, dat het zelve niet zoude zyn, of konnen zyn, wanneer men het begrip van een valt lichaam behoudt, of niet.— £n ik zoude byna vertrouwen te konnen beweeren, dat deeze kra»t m het menfchelyk zaadvogt het levendigfte is.' & Een hoofdbewys evenwel der tegenwoordigheid van deeze kragt in het bloed, geeft de ervaaren. neid. Het bloed beflaat uit drie in zich zeiven geheel onderfcheidene deelen, het wateragtige naamelyk , het roode , en het vezelagtige. Zie daarover de ondernomene proeven van den zeer beroemden Heer Gaubius , mynen voormaalden waardigften Leermeelter Zal nu de omloop des bloeds voortgezet worden , zoo wordt ver eischt, dat deeze deelen behoorlyk onder eikanderen vermengd blyven ; maar zoo ras als het bloed ftil ftaat, en koud wordt, fcheiden deeze deelen zich, even als melk, van eikanderen af. Maar nu zien wy, dat lieden, by welken de omoop des bloeds lang Uil geilaan heeft, en welker lichaamen, ten aanzien van den graad van koude aan eenen dooden volkoomen gelyk zyn,no2thans weder herleeven. Het bloed moet zich derhalvên nog niet van een gefcheiden hebben; (want niemand zal gelooven, dat een mensch in 't leeven kan blyven, by wien het bloed gantfchelyk gelToid is.) Dat deeze fcheiding nu niet gefchied zy,kan men aan geene overgebleevene warmte toefchrvven, want uit het vervolg zal blyken , dat men ook bevrcozene weder in 't leeven kan brengen Dewyl verder de beweeging der bloedvaten lp-* werïn vTum°et °0k ?£ kra°0t der onfeübaai^ wetten van beweeging, het bloed in zyne beweeging, die aan t zelve medegedeeld is, ras ophouden. Hier zal geen motus rotatorius, rollende befa) Injlit. Patbol. $.-337. feqq.  i 6 Het $erfie Hoo/% "uk l ■ weeging der bloedbolletjes meer helpen , wan?; deeze moet, buiten dat, haalt ophouden, daar het bloed door de laatfte beweegihg der flagaderen in de bloedaderen fterk opeengehoopt, en faamëngeperfl wordt. Hier zyn dérhalven oorzaaken genoeg, die het bloed alle beweeging beneemen en nogthans ftolt het bloed niet. . Ik kan' my niet te binnen brengen, dat de grond hier van onderzocht geworden is, het is evenwel een zeer gèwigtige vraag. Zy kan, myns bedunkens, beft en byna Op de eenige mögeïyke wyze verklaard worden', wanneer men de zitplaats der ievenskragten ook in de.vloeibaare deelen fielt. — Uit het voorgaande blykt oök inderdaad de waarfchynlykheid hier van; dé voeding van ons Lichaam maakt het zelfs meer dan waarfchynlyk. Daar de ervaarenheid nu leert, dat de vafte deelen , yoornaamelyk het hart, deeze kragt nog eenigen tyd be. houden, wanneer het Lichaam reeds ophoudt te leeven, zoo beg'ryp ik niet, waarom men niet met dezelfde reden zou kunnen ftaandc houden , dat het bloed dèeze werking ook nog eenigen tyd zou kunnen gaande houden , alhoewel het niet meer van het hart wierd omgevoerd.. Door deeze kragt nu wordt de fcheiding van de deelen des bloeds voorgekoomen, waarfchynlyk door eene inwendige voortgezette beweeging , en zoo lang als deeze aanhoudt, behoudt het bloed altoos zyn vermogen 4 om door de kleinlte vaatjes des Lichaams rond te loopen, zoo haalt als het maar weder door de beweeging der geprikkelde vaten5 voortgedreeven wordt.- 5- Mogelyk zouden eenigen deeze beweegende kragt aan de grondltoffen des Lichaams toefchry- ven,  van hel Leven des Mehfchek ij ven * even ëeris als de kfagtefo der onbezielde li: chaamen ook aan derzei ver grondftoffen toebehooren. (zie §: ,b.) (a) Doch men vergunne mv dan a leen te mogen vraagen; waar het dan vandaan komt, dat deeze kragt niet blyft ; Wanneer het Lichaam ophoudt te leeven, even eens als de kragt van weêromftooting by elk lichaam blyft het mag jn zulk een toeftand zyn als het wil ? Want zelfs nog eerde deelen onzes Lichaams doolde traagheid van eikanderen gefcheurd worden , houdt deeze werkzaamheid op. — ïri de irérfèiê lende faamenftelling dér deelen kan men de oorzaak deezer kragt ook niet zoeken- want deve- zelfde maakfei, als zy in 't leven hadden. Daar zyn 'er geweeft, die deeze kragt voor eer/ modelding tusfehen ons Lichaam en onze zS S houden hebben. Eenigen noemen het de £tuur {b) Ja men fchreef aan deeze Natuur, behalven^de daadelyke, ook eene denkende kragt- vilVell ' TTT *en een denkend ^zen wil ft ellen, welk de beweegingen' in ons Lichaam zovJ . («) en(i) Ik moet mynen Leezereri in gedachten Èowm? • ifet'fn H>W°°rd Natttur> wanneer ik mfdaa-van b e dtn dér WeJn Z"2 "fm- lkverfta* daar door-geen byzoVg ZTnnsT* h" 8amfche Verband vart a»e verriebdnESJ voonSmen "ï J"ï aIfc v^-ngen k onV Lichaam dat 4en "elk ^" - NatÜÜÏ fD °"s: geheels? velntr mT Baüb&er■ do°r de Natuur, van- 't tira tiani ,• •^"rfl eft™-*Mva Jeu motrix; Mnc Na- S 'wS w 1S de merkende of beweegende kragt ;; WaerSd óf cï F °°-k gCn°£md de kraS£ ^.geheete  i8 Het eerjïe Hoofd/tuk , zoude maaken, zonder dat het zich deezer, werking bewuft zy ,zoo dat het zelfs niet weeten zoude, wat het in het Lichaam uitwerken of verhinderen konde; zoo wil ik zeer gaerne bekennen * dat ik zulks niet begrypen kan fV). §■ I0- Hierom blyft nog de vraag over, of die kragten , welke haaren grond in het Lichaam hebben, ftoffelyk of onftoffelyk zyn ? — Vooreerft is hier omtrent aan te merken, dat hier van eene beweeging gefprooken wordt. lSTu is de beweeging zoodanig een zaak, dat ze, naar de aangenomene begrippen, dat een eenvoudig wezen niet kan werken op een faamengelteld, (b) , veeleer aan een ftof- 0) Deeze Helling van een derde wezen , behalven ons Lichaam en onze Ziel, aan te neemen , is juift zoo ongerymd niet, als veelen zich wel verbeelden. Het beginfel van ons leven fchynt ten deele van eene onftoffelyke Natuur'te zyn; want alle leven iïeunt in zekere niaate op het inwendig vermogen om zich zeiven naar willekeur te bepalen. Maar nu beftaat het wezendlyk kenmerk der ftoffe in het beflaan van eene ruimte , cn in eene noodzakelyke Jjragt, die door uitwendige tegenwerking bepaald wordt. Hieruit volgt dan , dat alles wat ftoGelyk is , ten uiterfte afhanglyk en gedwongen is. Maar die zelfftandigheden, die zelve werkdaadig en uit haare inwendige kragt werkzaam zyn, welker eigene willekeur zich van zelve kan bepaalen en veranderen, kunnen gevolglyk niet wel van eene ïloffelyke Natuur zyn. Men kan echter redelyker wyze niet begeeren, dat eene zoo onbekende foort van wezen, die men meeftendeel maar by onderftelling kent, in de afdeelingen van derzelver verfcheidebe foorten zoude begreepen worden; althans zyn de onftoffelyke wezens , die den grond van 'c dierlyk leven in zich bevatten, onderfcheiden van die geenen , welken reden en verftand in hunne zelfftandigheid begrypen, en gemeenlyk Geeften genoemd worden. (Z>) Ik begryp niet, waarom men altoos zoo angftiglyk gezocht heeft, de onmogelykheid der werking vaa een eens vaa-  van het Leven des Menfihen. i0 ftoffelyk , dan aan een onftoffelyk, wezen moet toegefchreeven worden. — Wy vinden verder in onbezielde lichaamen byzondere, aan dezelven eigene kragten , als b. v. de zwaarte, welke eene kragt is , waar door elk lichaam altoos naa het middelpunt der aarde helt. Dit zelfde is ook waar van de kragt der fnelheid: naamelyk dezelve is die eigenfehap der lichaamen, waar door zy , na ondergaane verandering , door hunne eigene kragt zich weder in de voorige gedaante herftellen. Dit ziec men duidelyk in den kling van een degen. — Nu kan men juift niet zeggen, dat dee. ze kragten iets ftoffelyks zyn , dewyl eenigen ook aan de hoofdftoffen der lichaamen toebehooren (af Men voudig op een faamengefteld wezen llaande te houden Uit het volgende zal blyken, dat men dit , zonder de ondeelbaarheid te naa te koomen , toch wel beweeren kan , en zelfs uit de drievoudige afmeeting der lichaamen van Ari(l6teles, naamelyk de lengte, breedte en diepte, ook wel zoude te verklaaren zyn. Want zoo konde b. v. eene zeJP' Handigheid maar alleen naar ééne afmeeting ondoordringbaar zyn, en daarentegen in de twee andeie afmeetingen volkopmen de eigenfehap van een onftoffelyk wezen hebben Wy zouden derhal ve de ftoffelyke eigenfehap van zulk eene zelfitandigheid alleen onder zekere voorwaarden gewaar worden, in zoo verre naamelyk in haare ondoordringbaar afjneeting veranderingen zouden voortgebragt worden en wederzyds. ' Ca) Alle ftoffe biedt tegenftand in de ruimte haarer tegenwoordigheid en wordt daarom ondoordringbaar genoemd. Dat dit gefchrede, leert de ervaartnheid , en de afttekkiW van deeze rtvaarenheid brengt In on« ook het algemeen!? begrip der ilotle voort. Deeze tegenftand echter , welken zy m de ruimte van haare tegenwoordigheid biedt,"is op ZUlk eene wyze Wel erkend, doch daarom nog niet begtèl pen Want dezelve is, gelyk alles wat tegen eene daadelykfield werkt, eene waare kragt , en dewyl haarè richting aan die geene tegen iland biedt, waarnatoe de nadering llrekt , zpö is zy eene kragt van terugflooting, welke aan de' Üoffe, en gevo.glyk aan haare grondftoffen inoet toegeëigend worfen. En rfti zal een ieder bekennen, dat tic menfd,e;yke ii 2 kUH-  Het eerfte Hoofdftul\f Men zal deeze kragten dan tot het ryk der onftofc felyke zelfftandigheden moeten brengen. Daar 'er dan onftoffelyke beweegende kragten zyn, welke onbezielde lichaamen voor zich zeiven bezitten , waarom moeten wy dezelve dan aan onze Lichaamen weigeren , en aan dezelven alleen de kragt der traagheid toefchryven ? Daar gaan immers ontelbaare beweegingen in het zelve om, die niet aan de Ziel kunnen toegefchreeven worden; en uit de aanteekening van de voorgaande afdeeling is het vry klaar, dat onze levenskragt niet flegts ftoffelyk zyn kan. Men befchryve verder de Ziel als een denkend Wezen; maar welk een hemelswyd verfchil vindt men niet tusfchen het begrip van eene gedachte en eene beweeging? Hier van daan is het, dat de Wysgeeren niet hebben kunnen bewyzen , hoe uit eene bepaalde beweeging des Lichaams eene, daarmede overeenftemmende , bepaalde gedachte ontftaan konne. Doch wy weeten 'er byna nog niets van, op welke wyze de Ziel in 't Lichaam, en'tLichaam wederzyds op de Ziel konne werken; alhoewel-wy aan de waarheid der zaak niet konnen twyfelen (ei). Een kennis hier ten einde zy. Want alleen door de ervaarenheid Ivan men weeten, dat de dingen der waereld, welke wy (toffelyke noemen, zulk eene kragt hebben , daar wy toch de mogelykheid derzeive niet begrypen. (o) Wanneer men zelfftandigheden van verfchillenden aart itelt, die met andere kragten in eene ruimte tegenwoordig zyn, dan met die voortdryvende kragten, welke in de voorgaande aanmerking zyn bygebragt, welker gevolg de ondoordringbaarheid is , zoo kan men zekerlyk eene daadelykheid derzeive, welke geene overeenkomt!: met de voöritelling der ervaarenheid heeft, gantsch niet in faamenvoeging denken; en terwyl men aan dezelve de eigenfehap beneemt, om de ruimte, waarin zy werken, te vervullen , zoo moet noodzaakelyk eene foort van ondenkelykheid daaruit voortkoomen. Nogthans volgt daar uit, niet ds nwgelykheid der werking  van het Leven des Menfchen. 21 gen ongenoemd Schryver drukt zich hierover op de volgende wyze uit: Bïffert. meiéts, pag. 252. van geeftelyke wezens. Want neemt men zulk een eenvoudige geeftefyke zelfftandigheid aan , zoo zal men , zonder haare ondeelbaarheid te benadeelen, konnen zeggen, dat de plaats van haare onmiddelbaare tegenwoordigheid eene ruimte zy; want de eenvoudige grondftoffen der lichaamen zelfs moeten noodzaakelyk elk een ruimtje in het lichaam vervullen. Nu zouden echter zulke geeftelyke natuuren in de ruimte kunnen tegenwoordig zyn , zoo dat ze zeiven dfsniettegenllaande voor lichaamelyke wezens altoos doordringbaar bleeyen, dewyl haare tegenwoordigheid wel eene werkzaamheid in de ruimte , maar niet derzelver vervulling, d. i. eenen wederftand, ais de grond der vaftheid, inhieldt Want daar is geene bewysbaare onmogelykheid tegen, alhoewel de zaak zelve onbegrypelyk blyft, als ik ftaande houd: dat eene geeftelyke zelfftandigheid , offchoon dezelve eenvoudig is, nogthans eene ruimte inneeme , (d. i. in dezelve onmiddelyic werken konne) zonder dezelve te vervullen, (d. i. aan ftoffelyke zeifftandjgheden daarin wederftand te bieden.) Ook volgt daar niet uit, dat zulk eene ftoffeiyke zelfftandigheid uitgebreid moet genoemd worden: zodanig zyn immers ook niet de eenheden der ftoffe; want dat alleen, welk afgefcheiden van alles, en voor zich alleen beftaande , eene°ruimte inneemt, is uitgebreid. Maar de zelfftandigheden, welke de grondftoffen der lichaamen uitmaaken , neemen maar eene ruimte in, door de uiterlyke werking op anderen; maar voor zich in 't byzonder, wanneer geene andere dingen met dezelven in verbindtenis begreepen worden , beilaan zy geene ruimte. Dit geldt van de lichaamelyke grondftöffen. Men zoude dit ook eenigzins van geeftelyke natuuren moeten laaten gelden. Van beiden kan men zich ook geene gedaante als mogelyk voorftelien, dewyl de omtrekken der uitbreiding de gedaante bepaalen Daar benevens kunnen wy niet weeten, welk eene betrekking tusfchcn de grondftoffen van ons Lichaam en die onftoffelyke zelfftandigheden , die wy geeften noemen, beftaat. Want de laatften hebben de eigen, fcbap, dat ze in eene ruimte, die van fïofte vervuld'is, kunnen tegenwoordig zyn; zy bezitten derhalve de ondoordringbaarheid niet, en men mag zich dezelve zoo veel vereenigd voorftelien , als men maar wil, zoc zullen zy toch nooit een vaft geheel uitmaaken. De grondftoffen zyn wel eenvoudige zelfftandigheden; maar derzelver faamenvoeging B 3 maakt  ? i Het eerfte Hoofd/lui;, ?» U faudroit definir la vie avant de raifóhnèr dé ,, r/lme; maïs c'eft ce que feflime impoffible, par> „ ceque dam la Nature il y a des cbo/ès uniques & fi fimplest que Pitnagination ne peut niles divifer * „ ni les reduire d des chojes plus Jimples qu'elles me~ j, me; telles font la vit, la blancbeur, la lumiere, ,, que Pon n'a pu definir que par leur ÈffeisT Dat is % Men moelr. het leven ornfchryven, eer men over de Ziel redeneert;- maar dat is het geen ik onmo* gelyk acht, om dat 'er in de Natuur zulke eenige en zoo eenvoudige wezens zyn, dat de verbeelding dezelven noch verdeelen , noch tot eenvoudiger dingen , dan zy zelve zyn , kan brengen ; zodanige zyn het leven , de witheid . het licht, welke men niet heeft kunnen ornfchryven , dan door hunne uitwerkingen. §. it. Het is derhalven klaar, en uit het vervolg zal het nog duidelyker blyken, dat wy eene kragt in ons zeiven hebben , waar door wy ons kunnen beweegên, en aan welke wy de voortduuring van ons leven te danken hebben. Deeze beweegende kragt maakt een ondoordringbaar en uitgebreid geheel uit. Zv worden derhalve met recht ftoffelyke hoofd- of grond(toffen genoemd. Aan het beftaan deezer eenheden behoeven wy niet te twyfelen, dewyl het een grondftelling is, dat wy in hec verdeelen der lichaamen niet tot in het oneindige kunnen voortgaan. Maar wie kan zich een begrip van deeze eenheden vormen? Dit kan zoo min gefchieden, als men zich verHeelden kan , hoe eene geefteiyke zelfftandigheid op eene lichaamelyke kan werken. Beide leert ons de ervaarenheid en waarom zouden wy het laatfte dan lochenen; daar wyons toch van beide zelfftandigheden geene begripnen kunnen gaaien, en gevolgiyk nog minder derzelver kragten, eigenfchappen , en byzondere betrekkingen ap eikanderen , beo raaien V '  van het Leven des Menjchen. n~3 kragt openbaart zich ook in de allerkleinlte vaten. Hippocrates kende deeze kragt reeds, hy noemde dezelve ro iviiyuav, impetum faciens; dat is: poging doende. Abr. Rauw heeft eene byzondere Verhandeling hier over gefchreeven. Naderhand is deeze kragt van de Wysgeeren inderdaad willekeurig met verfcheide naamen benoemd geworden : 'Motus tonicus, Principium acluofum , vis vitte, irritahiütas enz. en zy beduiden alle het zelfde ; maar het laatfte woord irritabilitas, of prikkelbaarheid , is thans wel het meelt in de mode , federt dat de beroemde Vryheer van Halleb, het zelve ingevoerd heeft. Door de prikkelbaarheid naamelyk wordt die kragt der vaten verltaan , waar door zy zich na eene aangebragte uiterlyke prikkeling , t'faamentrekken , korter worden en rimpelen. Maar elk begrypt ligtelyk, dat de bepaaling deezer prikkelbaarheid veel te bekrompen en te grof is, wanneer men dezelve op onze cigentlyke levenskragt .wil toepasfen. Uit het voorgaande blykt toch (§. 7.), dat zelfs in de vloeibaare deelen, naar alle waarfchynlykhcid, deeze levenskragt insgelyks haare zitplaats heeft \ nogthans zal niemand dezelve prikkelbaarheid noemen. Deeze levenskragt is iets inwendigs, voor ons, ten aanzien van zyne natuur, nog onbekend grondbeginfel, waaruit alle bewecgingen des Lichaams, ook zelfs de prikkelbaarheid , haar bcftaan hebben (a). . §• 12. (s) De beweegende kragt zit ook in de grondfioffen der lichaamen: en daar heb ik ze ook de natuurlyke kragt genoemd. In deeze moet zy maar eene en dezelfde richting hebben. Zoo haaft nu als 'er maar verfcheide ftoffen te faamen vereenigd zyn, is het natuurlyk dat derzelver beweeging niet meer eenvoudig, maar faamengefteld is. Zy hangt dan van de verfcheidene wezens of eigenfehappen en faamenftelüng der verfchillende ftoffen af. Daaruit ontftaat derhalve B 4 ee-  ? f $Èl wfte Moofdftuk, §. 12. Wanneer men het leven in zoo ver befchomvr ving blyft niet het allermalle Sn van^èri5g loop des bloeds meer overi? • Des nïerïpS?^ de leeven zullce menfchen^^rS^} derom volkomen óp. Hier dooi- vervalt dan S ftclhng, dat het leven in den omloop van 't bloed al^ k.ng onzer denkende en natuurlyke -kraktoótftaai!len ï' deeze wyze kunnen 'er ontelbaarè fon,fJT ' P> voortkomen, gelyk wy dan zieTin Ï£ hïSSIS verband van a Ie die beweeeineen in h . ' nej.*uk ee« MneSKvafditS vern.e igd worden • tot dat einde wyzen §zy aan wat aa" toe Oevorderlyk en ftooten wech waf daaAegen febfde yk s worden 1 - I a bewee^n^oo kunnen faamengefleld -vorden, leert ons de ervaarenheid ; want wy weeten' dar elk zwaar hchaam, als het valt, eene loodrechte ly , houdt wanneer wy een kanonkogel onderzoeken, die uit een kanon' v lf °°D "r1S ' Z0° Zif, Wy ' dat h-v ™ «" kro mne ly valt. Daar zyn naamelyk tweed.erly,- kragten in den welven vereemgd; de zwaarte kragt, waar door hy de^aSe g£ dig zoekt te naderen, en die, welke hem/door mlddefvan het buskruid, van de lucht wordt medegedeeld waar doo" by zynen weg „«ene waterpas-lyr, zoekt af e leggen en tagten" ™iï ', d00r„ v#?f?!>* tegen ' elkander^d" §lluoefwv i -"n ?J hc,haa'? cirke! fcnuinfche*' oi iuiiüuyyic lyi,en doen doorloopeu. • • • ,  van bet Leven des Menfbhen. %s alleen beftaat, want anders moeft op de agterbly. yende circulatie altoos de dood volgen ; maar is het wel volkomen uitgemaakt, dat zy onze eerfte en voornaamfte levensbeweeging zy? («) S- 13. Het hart is dat gedeelte van ons Lichaam, welk den grootften graad van prikkelbaarheid bezit, en het langft bewaart, gelyk de wydvermaarde tir. van Haller zulks door genoegzaamc waarneemingen veelvoudig beweezen heeft (b). Wanneer alle de deelen des Lichaams, zoo wel in- als uitwendige, geene blyken van gevoel of prikkel, baarheid'meer geeven , zelfs na het aanwenden van de bytendfte dingen , zoo beweegt het hart zich nog wanneer men het flegts op zyne oppervlakte prikkelt. Zelfs verheit het dit vermogen met aanftonds , wanneer men het reeds uit het i^cbaam_gefneeden heeft. Baco Verulam petuigt gezien te hebben, dat het hart van een misdaadiger, die veroordeeld was, dat het hart hem zoude uitgefneeden worden , wanneer het door den Scherprechter uitgefneeden, losgemaakt, en m warm water geworpen was, nog verfche den •maaien in de hoogte fprong , en wel loodregt twee voeten hoog; dat het geduurig minder hóóg prong tot dat deszelfs beweeging eindelyk g£ pee ophieldt, (c). De harten van jonge dieren , welke van een kouder natuur zyn bezittelrdJ grootlte prikkelbaarheid (d). guneer mS aan een fchvnf^LbWeegfng-V?n het hart> de Io»ge» ™ bloedvaten, fflifl d? werk'ulSlyk te zyn; mogelyl zit de grond dc ' * tb) Col, % Vf d£fe beweeging in de Hersfenen: yj J. C ZMwrmmn, Dijen, de Imtabilitate, Gom. 1.751. 13 5  26 Het eerfte Hoofdftujk, een Kikvorsen het hart uitfnydt, zoo vervolgt het nog geduurig , zich beurtelings faamen te trek» ken; ja men kan deeze beweeging verfcheidene uuren gaande houden, als men nu en dan maar laauw water op het zelve giet. §. 14. Naauwkeurig genomen proeven bewyzen, dat de inwendige oppervlakte van "t hart veel prikkel, baarer is dan de uitwendige (a). En dit was ten hoogften noodzaakelyk; want de beweeging van ?t hart moeft door 't bloed, dat uit de aderen in 't zelve indringt, onderhouden worden'. Hieromtrent heeft de Heer van Haller ons geen twyfel overgelaaten , na dat hy de volgende proeve menigmaal agter elkander herhaald heeft (F) : Hy bondt naamelyk de beide holle aderen , die het bloed in de rechter hartkamer brengen, af; daar na opende hy dezelve, terwyl het warme bloed , dat in bet rechter oorlapje van het hart te rug gebleeven was, het zelve nog geduurig tot bewee* ging prikkelde; hy perfte al het bloed, dat in de aderen, het rechter oorlapje, en de rechter hart- ka- (a) Naar alle waarfcbynlykheid is de reden deezer langere prikkelbaarheid , eene langduurige warmte; want zonder warmte beftaat 'er geene prikkelbaarheid meer. De ervaarenheid leert, dat men, by zeer koud weder, zyne huid , die anders zoo gevoelig is, kan bezeeren , zonder dat men fmerte daar van gevoelt, tot dat de huid weder warm geworden is. Wat is derhal ven rechtmaatiger, dan deeze gevolgtrekking, dat de koude de prikkelbaarheid niet alleen kan verminderen, maar ook geheel en al wechneemen? Hier uit blykt, dat men zich,in her proeven neemen op de levendige dieren, om de prikkelbaarheid van byzondere deelen te bepaalen, ligtelykkan bedriegen; want bet kan zyn, dat eenige deelen van het dierlyk Lichaam hunne prikkelbaarheid byeea weinig verminderden graad van warmte reeds verliezen. (b) Cemment, Soc. Reg. fcient. Geett. T. 1. p. 263. feqq.  van het Leven des Menfbhen. 2 y kanlcr te rug gebleeven was, met alle zorgvuldigheid daaruit, en bevondt, dat het rechter oorlapje aanftonds ophieldt,zich t'faamen te trekken alhoewel het linker zyne beweeging nog geduurig voortzettede. Maar om nog zekerder te zyn , fneedt hy de holle aderen geheel af, en opende de long-flagaderen , waar door de rechter hartkamer toen van alle bloed volkomen uitgeledigd werdt • daarentegen bondt hy de groote flagader af; derhalven bleef de linker hartkamer geheel en al met bloed vervuld. Deeze nu zettede haare beweeging geftaadig voort, daar de andere hartkamer geheel dood icheen te zyn , wanneer men eene geringe beweeging van eenige bloedvaten uitzondert. Doch zo ras als de Hr. van Haller maar lucht m de ruftende rechter hartkamer inblies begon zy aanftonds zich faamen te trekken Waar' ichynlyk heeft de Hr. van Haller zelf met een pyp de lucht in de hartkamer ingeblaazen; en dan blies hy eene warme lucht daar in, die door haare medebrengende vuurdeeltjes de prikkelbaarheid van t hart weder te voorfchyn bragten ; althans zoude het de vraag zyn , of die zelfde werking zoude volgen, wanneer men daar eene koude lucht met een blaasbalch inblies. — Hier op is wel ter deegen acht te geeven, dewyl op deeze proeve byna alle middelen gegrond zyn, welke men pleegt aan te wenden,om zulke ongelukkige waar vanik in deeze Verhandeling eigentlyk fpreel ken zal, wederom in 't leven te rug te brengen. S- 15. Gereden, waarom het hart, in verfcheide geVaden, deeze' prikkelbaarheid nog zoo lang bei^oudt, wanneer alle teekenen des doods zich reeds vertoond hebben, is boü onbekend. — Of het tf zonder maakie! of de ligging der zenuwen zulks ver-  s 8 Het eerfte HoofdftuJe, veroorzaakt, is nog niet uitgeweezen; Nog min, der kan men met Woqdward gelooven , dat het bloed, welk in het hart te rug gebleeven is, en zyne warmte nog lang behouden heeft, dit zoude veroorzaaken; want in de dieren heeft het hart zich nog faamen getrokken , wanneer het reeds geheel fchoon van bloed was uitgewasfchen. — Ook is de oorzaak, welke de onfterflyke BoerBAVe aanwyft, daar toe niet genoegzaam; als of naamelyk de koude van het uitwendig gedeelte \ welke dit te faamen trekt, en alzoo de vloeibaare deelen naar de binnenftreeken , die nog warmer gebleeven zyn. dryft, de oorzaak van deeze beweegingen zoude zyn ; want deeze beweegingen zyn, volgens aanwyzing van den Hr. van Haller ; al te aanhoudend en gclladig, dan dat men ze aan Zulk eene oorzaak zoude kunnen toefchryven, Ook zoude dit by de Infecïen , of gekorvene diertjes , die gantsch verfchillende vezelen hebben , onmogelyk de oorzaak kunnen zyn. — Het gevoelen van Da vin Hartley , als of de beweeging der gefcheurde vezelen aan eene aantrekkende en eenigermaate electrizeerende of liever Eetherifche kragt ware toe te fchryven, is veel te diüfler, dan dat zy aan deeze zaak eenig licht zou kunnen geeven (a\. — Ook zullen de levens- gees.- (a) Een der hoofdbewyzen voor dit gevoelen is, dat de beweeging van het hart en der ilagaderen , in een levendig lichaam dat geclectrizeerd wordt, veel fterker is , dan an-' ders. Maar wat een valsch befluit is dat! De levenskragt beftaat dan in dat geen , welk den omloop van het bloed bevordert. Men .Helle nu maar eens, dat iemand wat mee/ wyn drinkt, dan gewoonlyk; of, eenen flaauwen wordt de vlugge geeft van ammoniac zout onder den neus gehouden : in beide gevallen wordt het hart tot eene ongelyk fterker beweeging aangedreeven maar wie zal daarom willen ftaarjce houden, dat onze levenskragt met den wyn, of met den geeft  van fat Leven des Menfeben* &0 geeften , die voorheen zoo greetig aangenomen zyn, en welke zich nog lange in de zenuwen zouden ophouden;, dit niet verklaaren; want behalven dat nog niemand het beilaan deezer levensgeeften heeft kunnen bewyzen, zoo moeit de beweeging , in dat geval, ook aanftonds ophouden, zoo ras als het verband mee de herfienen opgehouden heeft; dewyl zy al te vloeibaar moeten zyn , dan dat zy zich lange in de afgefneédene zenuwen zouden kunnen ophouden. — Ook geloof ik niet, dat iemand deeze merkwaardige eigenfehappen van st hart aan de werking der Ziele zal toefchryven. Want hoe zoude dan toch liet hart kunnen Haan, wanneer het geheel niet meer in eenig verband met het Lichaam is ; ja men heeft zelfs gezien dat ftukken, die van 't hart afgefneeden waren , deeze beweeging nog voortgezet hebben. — Myne Leezers zullen my wel verfchoonen, dat ik van deeze zonderlinge zaak, waar door hunne nieuwsgierigheid zekerlyk opgewekt is, niets meer tot hunne voldoening bybreng; ik weet hun hier over niets meer te zeggen, dan dat ik mogelyk reeds te veel gezegd heb, ■§• iét Het bloed-wordt in de long niet alléén verkoeld en gemengd, maar aan het zelve wordt ook, volgens de proeven van Hales, Majo en anderen, een geeft van ammóniae zout overeenkoomen zoude ? Men zoude dit met bet zelfde recht van onze Ziel, dat is de denkenskragt, konnen zeggen; want als wy onzen Geeft door lans overdenken vermoeid hebben , zoo vergaderen wy door de verlevendigende kragt van den wyn wederom nieuwe krast om te denken. Ik kon derhalven , in dat geval, met hec zeilde recht zeggen, dat de kragt van denken en de wyn geiykfoortige dingen zyn. Welke ongerymdheid!  3* Bk eerfte Hoofdfiuh7 een verfterkend, mogelyk aetheriesch L gedeelte van de lucht medegedeeld (a). — Hoe noodzaakelyk echter de ademhaaling tot onderhouding van ons leven van elk ook geoordeeld wordt, zoo zal toch uit het vervolg blyken, dat een mensch eenigen tyd, zonder adem te haaien , kan blyven lee* ven. Het bloed moet in ons Lichaam door de long gevoerd worden; tot dat einde wordt het uit het rechter harten-oorlapje door de long-flagadar in de long gebragt, en uit dezelve wederom door de longaderen in het linker oorlapje van 't hart. Zoo ras nu als de long niet meer door 't in- en uitademen van de lucht uitgefpannen en faamengetrokken wordt, houdt deeze vrye omloop van 't bloed door dezelve op; zy valt toe en blyft onbeweeglyk. Doch by de kinderen, die in moeders ]yf niet ademen, en gevolglyk de long niet bcweegen kunnen, wordt dit gebrek door de kunflfce wyze van het maakfel weder vergoed.. Het bloed naamelyk, dat van dé moeder door de moederkoek aan 't kind wordt toegevoerd, worde dooide navelader in de poortaderen van 't kind gebragt; uit deeze loopr^het door eene byzondere buis canalis veriofus of aderbuis genaamd, in de holle ader; uit de holle-ader ftort het zich in het rechter oorlapje van 't hart. Hier zoude het bioed nu (a) Wy weeten eigentlyk nog wel niet hoe dit toegaat; ondertusfehen is het toch wel zeker; want wy ademen minder lucht uit, dan wy ingeademd hebben.- — Daar benevens .wordt dit klaar door de benaauwdheden, welke men gevoelt, als men in een kamertje zit , dat met menfeheh vervuld is; en waar in de lucht niet vernieuwd wordt; eenigen vallen daar van in flaauwte; en dat de lucht iets ftoffelyks daar by verlooren hebbe, blykt duidelyk hier uit, dat men hun deeze verkwikkende kragt kan wedergeeven, als men b v. maar azyn op den grond van de kamer fproeit.  &ah hit Leven des Menfchen. «ji nu hebben moeten fluiten in zynen loop; zoo aan 't zelve door de al wyze Voorzienigheid des Scheppers niet een andere weg was aangeweezen : Te weeten, de holligheden van het rechter en linker ooi-lapje van 't hart, hebben by deeze kinderen eene gemeene opening, waar door het bloed ziek uit het eene oorlapje in het andere kan uitftorten; deeze opening wordt van de Ontleeders het eyronde gat (foramen ovale) genoemd. Behalvea deeze opening is 'er nog eene buis tusfchen de long-flagader en de groote flagader, door welke het bloed uit de eene flagader in de andere kam koomen; deeze buis hiet in de Ontleedkunft, canaüs arteriofus, of flagaderbuis. Het is derhalve» met noodzaakelyk, dat het bloed door de long ófevoerd worde; want het flort zich ten deele door de eyronde opening uit het rechter oorlapje in het linker; en uit de long-flagader door de bygebraete canaks arteriofus of flagaderlyke buis, in de groote flagader , aorta genaamd; het minfte deel van \ bloed komt dus in de long. Zoo haalt nu, als het kind gebooren wordt, en gevolglyk de gemeene omloop van 't bloed, tuifchen de moeder en 'tkmd, opgehouden is, gevoelt het kind eens zonderlinge benaauwdheid, welke het doorfchreeuwen en krommen van zyne leden te kennen «eeftt het beweegt byna alle de fpieren van zyn lichaam! en gevolglyk ook die van zyne borft. By deeze laatlte beweeging nu bevindt het verligting want door de opzetting van de borft worden de ongen door de indringende lucht opgefpannen* het bloed, welk thans nog meer naa het hart toe opgehoopt wordt, dringt gevolglyk ook meer lm de longen m, en vindt eenen vryeren omloop dan het te vooren hadt, om dat het kind deeze beweeging van de borft thans geftadig gaande fioudt. Op deeze wyze leert de nood en angft ons  31 Het eerfie Hoojüjsak j ons het ademhaalen, welk ons naderhand zoo gewoon wordt, dat wy deeze beweeging maaken« zonder dat wy het weeten. Daar het bloed nu eenen vryeren weg gevonden heeft, zoo is het volgens werktuigkundige wetten, in het maakfeï van t hart en deszelfs aanhoorige vaten, klaar, dat het thans geheel niet meer in de voorheen gemelde buis en openingen indringen moet; zy vallen derhalve toe, verliezen van tyd tot tyd haare holligheid, en vergroeijen tot vafte en digte banden. De Heer van Haller heeft ze in een tweeiaarigen Jongen reeds geflooten, en nooit boven het derde jaar nog open gevonden. Nogthans bïyft de eyronde opening nog wat langer open; ja fomtyds heeft men ze nog in den hoogften ouderdom open gevonden (a). i ij. Eenige ligtvaerdige Waarneemers en Ontleeders geloofden daar door te kunnen verklaaren, waarom eenige menfchen zoo lang kunnen leeven zonder adem te haaien. Zy meenden naamelyk dat by dezelven zoo wel de eyronde gaten als de buizen tusfchen de llagaderen van 't hart, open gebleeven waren, en dat gevolglyk de omloop van t bloed even eens kon geleideden , als te voorerf m moederslyf gefchied was. Maar deeze ftelling heeft in 't geheel geenen anderen grond , dan al-' leen de zwaarigheid om deeze duiftere zaak Op eene andere wyze te kunnen verklaaren, dan hef vooroordeel, welk men zich over het leven erf den dood gevormd hadt, wilde toelaaten. Zoo dwaalt 't vooroordeel ftaag, het toont ons veele zaaken, Niet, zoo zy waariyk zyn; maar zoo, als wy ze maaken. VAN IlALLER. 77 „ . -n, Naauw(*) Hallen Elem, Pbyftol. C. H. T. 8.  ven &a Leven des Meufchen. 33 Naauwkeoriger waarneemingen beveiligen het te. gendeel, want :. ■ 1. By geftikten en gehangenen houdt de on* loop van t Woed zekerlyk geheel op, en toeh zal wVder in 'm gt<,°nen' z°d*"gen menigmaal wedei m t leven kunnen herfteld worden. 2. Wanneer de omloop van 't bloed op zulk eene wyze, als by de ongebooren kinderen, dooiden open gebleeven weg voortgezet wierd , zoó moeft men ook den flag der flagaderen in de uit. wendige deelen ten minfte dien van de groote hals-flagaderen (camidcs) konnen befpeuren. 3. Het is gevolglyk verder klaar, dat in dat geva ook geene koude en volkomen ftyfheid der geledingen zoude konnen volgen 4. Daar men by de Vrouwen niet zelde zulke fterke moeder-toevallenziet, dat de ademhaa in' fomtyds uwen, ja dagen gantfchelyk ophoud?0, by welke de pols nogtharis geregeld blyft- zoo ve ook nog open vinden. Doch de ervaarenheid eert dat het fchoone geflacht hier in geen va£? recht boven het edele heeft. Men ziet dan klaar, dat iémand kan blyven leeven zonder adem te haaien. Nog duidelyker zal dit blyken uit de waarneeming van den Hr Let denfrost , welke ik hier na in de ijde^ bng zal bybrengen. De beroemde Hr. Roederpr ^erl;fCi?i;geVOe,en °°k Sa. tura, 1754.) en toont, dat de doodgeboorenen S. 18. De her/Tenen kunnen byna geheel en al in haare C wcr-  34 Het èerfte Hoofdftuk, werkingen geftoord worden, zonder dat daarom het leven zoude moeten ophouden; want men heeft voorbeelden van kwetfingen, waar door een goed gedeelte der herlfenen is verlooren geworden , zonder dat bet den menfche het leven of het geheugen gekoft heeft (a). My geheugt, dat de zeer beroemde, kortelings overledene, Leidfche Hoogleeraar Siegfr. Albinus ons in zyne voorlezingen hersfenen vertoonde, die geheel verhard waren. Deeze verharding hadt zich echter langzaam vertoond, en konde niet kort voor den dood gefchied zyn. De zieke hadt nogthans het volkomen gebruik van zyn verfrand tot aan zyn dood toe behouden; een duidelyk bewys , dat de werking van de herflenen niet volftrekt tot het leven of de vermogens der Ziele noodzaakelyk zyn (F). De (a) Het fpreekt toch van zelfs, dat ik hier alleen maar die kwetfingen of verhardingen verfta, die wy met onze zinnen kunnen ontdekken; want in het fyn weeffel der hersfenen kan ons alles verdorven voorkoomen , daar ondertusfehen nog ontelbaare vaten in ftaat gebleeven zyn, om hunne verlichtingen voort te zetten. (b) Het gevoelen van aan de Ziel eene byzondere bepaalde plaats in het Lichaam aan te wyzen,fteunt op de ongegrondfte redenen. Want men ziet figrelyk, dat daarin iets vooronderfteld wordt, dat door de ervaarenheid niet bekend is; maar misfehien flegts op ingebeelde gevolgen beruft. Want wie zal beweeren, dat het denkende Ik, in eene plaats is , die van andere plaatfen, van andere deelen onzes Lichaams, onderfcheiden zoude zyn. Vooreerft is niemand zich van zulk een byzondere plaats bewuft; men kan veel eer zeggen, waar ik gevoel daar ben ik; gevolglyk ben ik al zoo onmiddelbaar in den top des vingers als in het hoofd. Een Podagrift. voelt den pynelyken indruk van 't voeteuvel niet in eene zenuw van het brein, maar aan den grooten teen van zynen voet. Men kon derhalven met de Schoolleeraars zeggen: de Ziel is geheel in het Lichaam en geheel in elk zyner deelen. Door deeze ftelling wordt daarom geene uitgebreidheid aan de Ziel toegefchreeven, want de cnmiddelbaare tegenwoordigheid der Ziele, in de geheele ruimte, bewyft maar eenen kring  van bet Leven des Menfcvan 35 De ervaarenheid beveiligt dit dagelyks in menfchen, die van vallende Ziekte aangedaan worden, waar door de herüenen fomtyds zodanig lyden , dat zy byna geheel niet meer kunnen werken; en nogthans houdt het hart in deeze lyders niet op met kloppen; ja het ilaat in dit geval gemeenelyk nog kring van uitwendige werkzaamheid ; maar geene veelheid van inwendige deelen , dus ook geene uitgebreidheid , of gedaante. Zie jj. 10. in de Note. Het heerfchende gevoelen van aan de Ziel eene plaats iri de hersfenen aan te wyzen, fchynt zynen oorfprong voornaanielyk daar van daan te hebben , dat men by fterk en ingefpannen denken duidelyk. voelt , dat de herlfenzenuwen gelpannen worden ; maar hoe onrechtmaatig is dit gevolg ? Want met het zelfde recht zoude men dan ook andere zitplaatfen van de Ziel kunnen bewyzen. Want in de benaauwdheid fchynt het gevoel zyne zitplaats in het hart te hebben, Het medelyden beweegt de ingewanden.— Wy kunnen ons Seen begrip daar van maaken, dan door lichaamelyke reekenen._ Dewyl nu alle herdenking de middeling van teekenen vereischt om de denkbeelden.te verwekken; dewyl wy verder de teekenen onzer denkbeelden voornaamelyk of door het gehoor, of door het gezigt ontvangen, en deeze zintuigen het naast aan de herffenen geplaatft zyn , zoo begrypt men Jigtelyk waarom de herffenen eerft in bet vermoeden gevallen zyn. Want als de verwekking deezer teekenen, welke Cm-tefius floffelyke denkbeelden (idez materiales) noemt, eigen:Jyk eene prikkelbaarheid der zenuwen tot eene overeenkomflige beweeging met dat geene is , welk die gewaarwording voor heen te weeg bragt, zoo zal het weeffel der herfTenen genoodzaakt worden, overeenftemmend met die voorige indrukken te beeven , en gevolglyk daardoor vermoeid worden. Dit ziet men nog duidelyker, als men met zekereaandocning deffKt; wam dan gevoelt men niet alleen infpanning der neriienen, maar ook aantafting der prikkelbaare deelen , welke anders met de denkbeelden der in hartstocht vervoerde Ziel in betrekking van medelyden (fympatbie) ftaan. Iemand, die t°t,t00,rn geneigd is , en gevolglyk in grooter menigte pa! atlcheidt , zal altoos , wanneer hy veel denkt om dingen , die hem tot toorn of verdriet prikkelen, eene onaangenaame gewaarwording in den onderbuik befbeuren. Even her 2tjfd« ziet men in verliefde menfchen. c 4  3 fpr°nS het bloeduit de ofenin, voort, zoo menigmaal als het hart zich faamen°trok; uit: de opgefueedene lever vloeide nsgelyks zeer fnsch helder rood bloed. Dewyl nu het bloed, door de menigvuldige kwetfingen vry?y. kelyk uitgeftort was, zoo was het een natuurlvk gevolg, dat het hart in zyne beweegingen moeft afneemen. De oorlapjes van 't hart trokken zich nog dikwyls te faamen, toen de hartskamer reeds zelden meer floeg. _ Daarop opende hy het hart, het bloed vloeide uit de opening, zoo menigmaal als het hart zich faamentrok. Doch 'er was geen de minflefchyn van ftuiptrekkende beweeging te beipeuren het welk by deeze verfcheidenl kwetnngen toch zeer te verwonderen is. Het diertie bleef in zynen zeer diepen flaap liggen , tot dat ook zyne ingewanden , na dat hem al het bloed yit de aderen gevloeid was, ophielden te leeven. De Hr. Leidenfrost heeft deeze proeve nader, hand menigmaal met het zelfde gevolg herhaald — Wie moet zich derbalven niet billyk verwonderen met den geleerden Uitvinder deezer gewi°tiee waarneemingen? Het fchynt wel zeer wlarfchvnlyk, dat er by deezen vogel verfcheide wegen moeten zyn waar door het bloed bewogen wordt, zonder dat het noodig heeft door de longen ge! droeven te worden ; doch de zeer naauwkeurig onderzoekende Mafpoordcr heeft niets zodanigi kunnen vinden, « ^er merkwaardig was het, toen  van het Leven des Menfihenl 4I toen de Hr. Leidenfrost de herflenpan wilde wecbneemen, om te zien of de omloop des bloeds ook in de herffenen by deeze flaapende zwaluwen voortgezet wordt, dat de beweeging van 't hart en 't leven, aanftonds by de ontblooting van de herffenen, volkomen ophieldt, f». Hy befloot derhalven, dat 'er eene zonderlinge, ons onbekende, kragt tot onderhouding van 't leven in de hers. lenen zyn moet. De beroemde Leeuwenhoek befpeurde insgelyks, dat de Vledermuis (b) eveneens adem haalt als de Mensch; en dat derzelver leven nog eenigen tyd kan voortgezet worden, wanneer de omloop des bloeds en het ademhaalen reeds opgehouden hebben, 20. Uit deeze waarneeming kan nu ook ligtelyk de mogelykheid beweezen worden, dat de Zwaluwen zich den gantfchen winter door in de moeraffen en onder het water, zonder adem te haaien, kunnen onthouden. De veele poogingen der Natuuronderzoekers hebben deeze zaak buiten twy. fel gefteld. Falcourt , een Perfiesch Geneesheer , zag eens, hoe eenige Visfchers een wanvormigen klomp, die uit aarde fchecn te beftaan opvischten. Hy onderzocht den ze]ven, waschtè hem fchoon af, en bevondt toen , dat het niet pnders was, dan eene verfaameling van Zwaluwen, Welke, na dat men ze by het vuur gelegd hadt, weder opleefden (V). Zeer aardig wordt deeze overwintering der Zwaluwen in het volgende Vers befghreeven: 6 Avo' (o) /. cit. f. 0. (b) Exper. £f Comtemph p. 20? T. f. nu" Traitéf'ir Vr-cMitud* dephtmis, nuda ne'que ullam Vivtfici partem moejla caloris babens. Et tarnen buk redeunt in Jenfas Munera vitce Cum novus herbojam flofculus crnat Humum. (a) WAAR VAN DE ZIN IS: De Zwaluw, wech gevlugt, verbergt zich onder 't nat Beroofd van pluim en dons,- en al haar' levens fchat ' Ligt zy als dood ter neêr in modderige poelen, Ontbloot van't levens vuur'en zonder iets te voelen • N ogthans wordt haar het kleed en >t leven weêr gefchonken , Als c grasryk Veld weêr mag met niéuwe bloemen pronken. §. 21. De Natuurlyke Hiftorie levert ens, behalven de Zwaluwen, nog meer dieren uit, welke den winter , zonder adem te haaien, en andere teekenen van leven, doorbréngen. Die foort van Kotten, welke van Kléinr,Siebenfemfér>, en van OfiSNE-R, Greul, genoemd wordt ; in 't Fransch Loir, blyftden geheelen winter over, zoo lang als. het koud is, als in eenen ilaap liggen Buffon noemt drieërly foort van dezelven (bite Loir* 2e Lemen le Mufcardin; de Relmuis, de grootl Hazelmuis, en de kleine Hazelmuis. Dé Eerfte is zoo groot als een Inkhoorntje, de tweede is een weinig kïeinder, als een gemeene rot, en de der. de looit is maar zoo groot als een muis. Deeze dieren krimpen geheel en al in elkander, zoo haalt als de koude komt, op dat hunne oppervlakte zoo veel te minder van de buitenlucht aangedaan worde. In deeze gefteldheid vindt men&ze s winters m de holle boomen, in de overblyffels (a) David Herlicus Epigr. L. VI. (è) Hijkire Natur. Tom. XVI. p. 206. Edit. Parif. 8w. Ned. üitg. m 4to. het VIII. Deel. bladz. 06, 105 en u?t  van hit Leven des Menfchen. 43 van vervallen muuren , voornaamelyk van die ; welke tegen het zuiden liggen. Men kan deeze dieren dan beweegen en rollen zoo als men wil; niets anders brengt hen weder tot zich zeiven, dan een vermeerderde graad van warmte Men meende voor deezen, dat deeze dieren den winter door fliepen; maar de beroemde Hr. de' Buffon heeft ons beweezen, dat het ademhaalen en de beweeging van 't hart deezer dieren zodanig verminderd werden, dat zy voor de uiterlyke zinnen onmerkbaar geworden waren.— Dat het gebrek van vuurdeelen hier van de oorzaak zy, heeft de Hr. de Buffon door de volgende waarneeming buiten twyfel gefield. Hy bevond naamelyk, dat de natuurlyke graad van warmte deezer dieren juift dezelfde was, als die van een gemaatigde lucht. Wanneer de kwik in den Thermomeeter op 10 graden flondt, zoo rees dezelve in 't geheel niet, als hy hem in het geopend lichaam van het levendig dierftak; ja, hy zag , tot zyne groote verwondering, dat de Thermeter, op 11 graden ftaande, alshy hem digt tegen het hart van 't dier hieldt, eenen halven, en fomtyds eenen geheelen graad zakte. Maar nu is de gewoone graad van warmte der meefte dieren, dertig graden. Het is derhalven niet te verwonderen, dat deeze dieren in den winter , byna ophouden te leeven , daar de geringe graad der inwendige warmte door de uiterlyke lucht niet meer onderhouden wordt. Dit moet derhalven volgens de waarneeming van den Hr. de Buffon gefchieden, zoo haaft als het kwikzilver in den Thermometer maar 10 of n graden boven het vriespunt ftaat (a). (b) l. c, p, 2o9. §. 22.  44 Het eerfte Hoofaftuk, %. 22. Elk ziet derhalven hoe noodzaakelyk de vuurdeelen zyn tot onderhouding van het dierlyk le, ven Benige dieren houden op te leeven l zoo haaft als dezelven hun benomen worden. De Mensch fterft insgelyks, hoewel niet a nftond* volkomen, gelykuit het vervolg zal blyken, at hy aan eene al te groote koude0 wordt bloot ge! leer „ï" K" * ï°Ude' VOl^S de N^uurJeer , mets anders , dan eene vermindering der vuurdeelen; derhalven is het klaar, dat wy dezel- iTfiV^ ondf£h°Ud van °ns leven volftrektnooAV hebben.- DeZwaluw, die zonder adem te haaleS bleef voortleeven, ftorf zoo haaft als de kouder Jucht haare ontblootte herffenen raakte. (§. ia ) _ De lichaamen van 't ryk der planten zowel, als van dat der bergftoffen, hebben deeze vuurdeeltjes even zoo noodig. Want de ervaarenheid leert, dat ook de planten, ofte boomen ,• die anders de koude fterk weerftaan kunnen, by zeer harde winters toch bevriezen ; en uit de Scheikunft is bekend , dat de metalen tot aarde vervallen, wan. neer men ze van hunne vuurdeelen berooft Zv verhezen alle die eigenfchappen , welke zy als metalen bezitten, en neemen dezelve weder aan wanneer men aan dezelven op 't nieuw vuurdeelen byzet Doch elk begrypt ook ligtelyk , dat daar fa) By deeze. gelegenheid is aan te merken, dat alle geeflige dingen, d. i. die veele ontvlambaare deelen , en gevolelyk veele vuurdeelen, in zich bevatten,als wyn brand™ enz. onze Ievensbeweegingen zeer vermeerderen. Hier van daan komt het, dat de wyn ons moed inboezemt, ja zelfs verftand mededeelt,alhoewel hy op zich zeiven een ftoffelyk wezen is. De Lente en de Zomer verlevendigen op geene andere wyze zoo veele ontelbaare gekorvene diertjes; dieren cn pianten, dan daar door, dat de vui*rdeele;i dan menig- vuï?  'van Ut Leven des Menfchen, 43 daar uit niet volgt, dat onze levenskragt vuurdeelen zyn; want uit het voorgaande blykt, dat wy niet bepaalen kunnen waar in zy eigentlyk beftaat. Nogthans wordt zy door vuurdeelen onderhouden en gevoed; en indien zy onderdrukt is, zoo kan men ze daar door wederom op 't nieuw tot werkzaamheid brengen,wanneer men de noodige voorzigtigheid daar toe maar gebruikt. S- 23- Wy zouden ook zeer dwaalen, als wy ons leven d. i. onze beweegingen en veranderingen alleenlyk aan eene inwendige kragt, die ons eigen as, wilden toefchryven. Want alle beweegingen , gewaarwordingen , hartstochten , en in 't algemeen alle veranderingen des Lichaams zoo wel, als der Ziel, zyn geene loutere gevolgen van derzelver eigene kragt en eigenfchappen, maar ook van de werking der zelfftandigheden, zoo bekende als onbekende, die ons omringen. Daar zouden veele gevaarlyke dvvaalingen uit ontftaan , wanneer wyde kragt om te leeven, d.i. ons te beweegen aan ons zeiven, d. i. aan ons inwendig be- vuldiger zyn, a!s in. den Winter. Het is in 't algemeen waar dat de üoffe des vuurs de Jupiter der Ouden is. O) Alle zoo wel zigtbaare, als verborgene, beweegingen noemen wy verkreegene , wanneer zy aan een lichaam van een ander wezen , dat buiten hetzelve beftaat, medegedeeld worden. Zodanig is de beweeging van een Schip, eene verireegene beweeging, om dat de bewogene lucht in deszelfs zeilen ftoot. Eigene beweegingen in tegendeel zyn die , welke ontftaan in een lichaam, dat de oorzaak zyner veranderingen in zich zeiven bevat. Van deezen aart zyn eenigzins de beweegingen des Menfchen, als hy gaat, fpreekt of denkt; der metalen, wanneer een veerkragtige degen weder in zyne voorige geftalte terug fpringt; het zout, wanneer deszelfs deeltjes zich altoos in eene bepaalde gedaante veree- m-  4-6 I^a ee;yc Hoafdfiuk, beftaan, wilden toefchryven. Wanneer wy den faamenhang der dingen maar met een vlugtig oog be- nigen; der planten ; want de fpieragtige beweesinsen van het zogenaamde kruidje Roermeniet fchynen in der daad een menig e dieren in levendigheid te overtreffen. Maar om eigentiyk te fpreeken, kan men zodanige eigene beweegingen *n geeni lichaam ftellen; want het een werkt altoos op het ander, derzelver beweegingen hangen altoos van uitwendige ons bekende of onbekende, oorzaaken af. De wil des Menfchen b. v. wordt toch altoos beimelyk door uiterlyke oorzaaken bepaald. Wy gelooven dar hy zich zeiven beweegt, om dat wy den aart en de wyze van zich te beweegen, of de oorzaak waarom hy zich zoo beweegt, niet begrypen. Nogthans wil ik den wil zyne vryheid hier door niet beneemen. De wil .is iets dat der Ziele toebehoort; nu beboort de vryheid met even zoo veel recht tot eiken Geeft als de ondoordringbaarheid en de uitbreiding tot het Lichaam Zie Leur. a une .Princejje d'Memagne, T. II. Lettr. 85. p 24. Doch onze wil richt zich naar de beweegredenen, die onze verbeeldingskragt ons voorftelt, als wy ons tot eene zaak moeten bepaalen. Nogthans blyft de vryheid van den Geeft daarby altoos ongekwetft ; want het hangt immers altoos enkel van mynen wil af, om een gefchenk, dat mv aangeboden wordt, aan te neemen, of af te flaan; maar de overweeg.ng of zulk een gefchenk my, in zyne gevolgen, nut of fchade toebrengen zal , is het, die mynen wil tot een beflmt bepaalt. En over 't algemeen, wanneer wy de bovenbygebragte natuurlyke kragt, in een lichaam, aan 't zelve als eigen wilden toefchryven , zoo moeft dezelve immers altoos in het lichaam blyven , zoo lang als deszelf; deelen nog niet verfcheurd zyn. Men ziet derhalven , dat deeze natuurlyke kragt, door eene andere moeft onderhouden worden. Jit de 22fte 5. is met eenige waarfchynlykheid op te maaken, dat men dit aan de vuurdeelen moet toefchryven; doch het is ook zeker, dat deeze op zich zeiven alleen hier toe niet genoegzaam zyn. — Elke byzondere zelfftandigheid beweegt zich op eene byzondere w-ze, d. 1 volgens de wetten , welke van haar wezen en derzelver faamenftell mg , of van de lichaamen , van welken haar oe beweeging medegedeeld wordt, afhangen. Daar uit ontftaan de onveranderlyke wetten der beweeging,- want deeze kunnen niet veranderd worden zonder eene aeheele verandering van t wezen der zelfftandigheid. Daar van daan is bet , dat een zwanr lic-haam moet vallen , wanneer het in- zy-  •van het Leven des Menfchen. 47 befchouwen, en met de ervaarenheid raadpleegen, zoo bevinden wy, dat onze beweegingen niets minder dan willekeurig (motus fpontanef) of liever (vqluntam) zyn (a). Onze geboorte overtuige ons zynen val niet tegengehouden wordt. Dit is ook de reden waarom een zeer gevoelig Mensch vermaak zoekt, en daarentegen droevige voorwerpen verfoeit. Hieruit ontfiaat het ook, dat alle beweeging voortduurt, tot dat zy door eene andere oorzaak gefluit wordt. De beweeging van 't vuur houdt op, zoo ras als bet ingeftorte water deszelfs opvliegende beweeging verhindert. Die gevoelige mensch houdt op naa vermaak te trachten , zoo ras als hy iets kwaads daar van te vreezen heeft. (a) Indien onze beweegingen willekeurig waren, dan zouden zy niet alleen in haaren duur beftendiger , maar wy ook zelfs onafhangeiyke fchepfelen zyn. Hoe zeer zich fommigen in de laatfle tyden ook vermoeid hebben om den oorfprong, de veranderingen en fn ft algemeen alle de kragten des Menfchen , zoo wel in het Natuurlyke als in het Zedelyke, uit het inwendig wezen en beftaan als noodzaakelyk af te leiden, zoo is hun zulks toch tot hier toe niet gelukt. Wanneer zy op eene betaamelyke wyze, zonder vooroordeel, eigenliefde en hoogmoed, willen oordeelen, zoo zullen zy toch eindelyk by een byzonder wezen moeten ltil itaan, welk den gantfchen faamenhang regeert en in orde houdt. Want niemand zal uit het wezen der floffe van ons Lichaam kunnen afleiden , waarom het jnifl zoo gevormd is, waarom het hart in de borft , de lever in den onderbuik, enz. geplaatff. is. Men fchryft dit zekerlyk en merecht aan eene vormende kragt (w pkjiica) toe , die aan onze lichaamen niet wel kan geweigerd worden ; doch dewyl de Menfchen niet eeuwig op de waereld geweeft zyn zoo moet noodzaakelyk de vraag opkoomen : van waar is dan de vormende kragt het eerft in de ftoffe gekoomen, dat die juut zulke lichaamen en geene anderen vormt? Hoe zal iemand de groote orde in de fterflykheid , die de groote 60ESMILCH ons zoo overtuigend en naauwkeurig beweezen heeft, uit het wezen der ftoffe afleiden? Die komt zekerlyk aan een veel verhevener Wezen toe,- en is het ons dan niet tot veel grooter eere, dat wy niet alleen , maar ook de zelfHandigheden, die rondom ons zyn, van een Wezen, dat alles regeert, bepaald worden, dan dat wy onze bepaalingen, menigmaal aan ievenlooze dingen moeften toefchryven ? Al-  4* Het eerfte Hoofdftuk, wLre 1? h|f ,van> want de Mensch k°™ OP dit Waereld-geftel, zonder dat zyn wil of poogingen het Althans zie ik niet, hoe de menfchelyke eigenliefde en eergierigheid daar door kan gevleid worden. j! Alhoewel 7k Biet kan ontkennen, dat ons natuurlyk en zedelyk kenmerk cn,'" t..a[s«n«a a»e verandering van alle, óns bekende zelfftandigheden, van de dingen, die ons on ringen bewald worden ; zoo zal zulks toeh niets beduiden, fn t'eSeél heb ,k dat veel eer zoeken te beweeren; want de dSn en veranderingen zoo wel in de Menfchen , al in de overige wezens, worden zekerlyk ten deele door eigene ïragt tm deele door de omringende zelfftandigheden bepaald g Doch deeze, hen omringende wezens, hebben al zoo min, en noe vów2: hkfcu;ige beweWn, dandeMenS'hlër uTc volgt dan, dat deeze ook wederom van andere zelfftandigheden tot werking op het derde wezen moeten bepaald wo den. Maar nu kan men de rei deezer zelfftandigheden W ™ de ee„e de andere bepaalt, niet tot in het oneindige uitftrekken; gevolglyk moet men eindelyk blyven ftaan by één wespen, het welk den grond van zyne beweegingen in zich zelf l eeft en zich bygevolg volftrekt willekeurig beweeg?, er! de zefftand.gheden , diehet zelve omringen , ook wi!Iekèuri> bepaalt Dit wezen moet dan ook alll de byzondere ze]f ftandigheden, d,e in het gantsch Geheelal gevonden wordln, het eerft gevormd , en elke beweeging &daar heen gericht hebben dat zy het oogmerk, waar toe% gemaakt waren konden bereiken. Dit zelfs kan de vermeteteMizABA^niet' ontkennen, in zyn Syffime de la Nature. Maar om zich uit deeze zaake te ontwarren, noemt hy dat wezen A&taar.welk anderen God noemen. — Men ziet derhalven , dat een vermeende fterke Geeft zelfs, wanneer hy deeze onwrikbare waarhe.d zoekt om ver te ftooten , het niet verder dan tot een woordenftryd brengen kan; dewyl hy dat wezen, welk het gantsch Heelal op eene aanbiddenswaerdige wyze regeert Natuur noemt, welk anderen met de grootfte eerbiedigheid' God heeten. Hy moet altoos ten Jaatfte blyven ftaan by een byzonder wezen , welk alles zoo wyslyk bezorgt. —- En rWoaXer trf*A Tteen 008enblik dePJatonifche ftelling toeftaa, dat de ftoffe van eeuwigheid geweeft is; zoo kan ik ook met recht eiffchen , dat de ftoffe, in dat geval , zich deezer werkingen en veranderingen, welke zy zoude voortbewlft /vn" eeuwiSheid af ™°"gebragt hebben, moeft ftofff AyM u Zun wy' dat ook de allerverftandigfte ftofre, de Mensch, mee het allermiiffte begrip daar van heeft- hy'  'van hei Leven des Menfchen. 4§ het mmfte,daar aan toebrengen (d) , en van het oogenbhk af, dat hy gebooren wordt, tot aan zynenjleften adem toe, is hy aan verfcheide verandenngen blootgelield , welke afhangen van oorzagen, die zonder zynen wil, en menigmaal zonder zyn weeten, op hem werken. Door deeze worut zyngantlche werktuig, ja zelfs zyne zedely^e kenfchets veranderd (b). Uit de kennis vari hy verkrygt eerft met veele moeite, na langen tyd , eenige onvolmaakte begrippen daar van. Heeft wel ooit een Mensch een puntje van onze Aarde, maar in 't gros, wél en vo komen kunnen regeeren? Zuchten 'er niet nog Onderdaanen éel s onder de regeering van den wyften Vorft ? Hoe vee 5Si e*me« dA" aa" dc ftoffe de "ge«ing van 'cgah3 Heelal kunneh toefchryven, die met zulke verbaazende eri verwonderenswaerdige wysbeid, voor ons grootendeel,'noz v i~ ? 21 en *2fte S- ^et men hoe noodzaakelyk alle 1 chaamen de vuurdeelen moeten hebben ; *oo dat li chaam zonder dezelven kan beftaan of zich beweegen Men der Natuur , of der verbeelde Godheid aanneemen Maar hoe veele Goden zouden wy dan wel hebben d?arV^ ekykkunft ons teert dat beleven de Zon "die ons tek nd den S. P ruTeZ^I h" zyn?' DeWü- aen van Ferü denken dan nog verftandiger ; want zv bid- SkfenenGc.7' 7 ' * hunnel1 God;§maar ^ erk^nS &7£&££'l% "iag£'ger W3S' dande Zon> di* Lettr d un?Vpi ' en deeze" ™™™ zy Pacbacama Zie L.enr. a une reruvienne, Lettr III ik zeV^t zelfs VrT. kU!)"en tw?fden > wanneet iK zeg, ciat zelrs Vrouwen na heuren dood gebaard hebben Het kan naamelyk gefchieden , dat eener baarende Vrouween onverhoopt toeval overkomt, in het oogenb ik da zv zoo zoude baaren, wanneer anders alle andereom'ftandi/ Sen fT Y\ Z)T ,Wy Vinden verfcheide Ldanïg;nd'S vallen aangeteekend als b v. in de Epbemerid. N. C. Dec. Cent' 3' Oir' r%318; %De° V*" U Öbf' t8S- ^mt ö ■ tra*  5<* tiet eerfte Hoofd/luk, van ons temperament'is het klaar, dat men tffi vorming van het zelve byna niets kan toebrengen. m zyn de hartstochten noodzaakelyke gevolgen van het temperament, doch de wil en daaden worden door de hartstochten bepaald, en mogelyk door begrippen, die de mensch niet'uit zyne eigene bron gefchept hadt. Hangen zyne begrippen met zeer dikwyls van de mindere of meerdere verhitting van zyn bloed, van de meerder of minder fpanmng der zenuwen, af? Doch deeze onhandigheden veranderen naar den ftand, in welken hy zich bevindt, en gevolglyk naar de lucht die hem omringt, naar het voedfel dat hy gebruikt en in 't algemeen naar zoo veele, zoo wel natuur! Jyke, alszedelyke, toevallen, als aan welken hy bloot gefield is— Wie zou gelooven, dat een onweder , welks eerfte oorzaak mogelyk in het dorre woefte Lybiën ontftaat, bet gantfche lot van Wittigbovn, die anders goedaarfig van inborft Was, maar in tegendeel altoos wreedaartig als hy eene goede maal tyd gedaan hadt. — Welke raazende onderneemingen worden er met door den honger , door eene overmaatige liefde te weeg gtbragt ? De tederfte Moeders Worden door honger vervoerd , gelyk de Gefchiedfehryvers ons aangeteekend hebben, om haare eigene Kinderen te Aagten en te eeten. Het fchaamagtigfte Vrouwsperfoon kan door lichaamelyke oorzaaxen gedwongen worden, om zich aan alle Mansperfoonea aan te bieden. — Ik heb zelf een voorbeeld van dien aart m myne praktyk gezien De oprechtfte Mensch kan oorzaaken in zyn lichaam voortbrengen , die hem tot fteelerdwingen • boven aangehaalde La Matris brengt een geval by van deezen aart, van eenen de Gafton van Orleans f die zich volftrektelyk van fteelen niet kon onthouden Gemeenlyk befpeurt men by zodanige dieven eene gefteldheid tof zwarte gal Men ziet dan, dat veele misdaaden noodzaake'. Jyk uit de byzondere gefteldheid des lichaams kunnen voortvloehen; en het zoude zekerlyk der moeite waardig zyn , uugewerLftSde.°ra ^ GeieeilMê> ™ naanwkeurfe  'van Bet Leven des Menfchen. Van een Volk zou kunnen bepaalen ? Dit is echter mogelyk, wanneer de verandering der lucht, door dit onweer veroorzaakt , ook het tempera^ ment van eenen Monarch verandert ; want dat dit mogelyk zy, leert ons de dagelykfche ondervinding in ons zeiven, dewyl wy befpeuren, dat wy by helder weder vrolyk, daarentegen by eene dampige vogtige lucht gémelyk j zyn (a). De naauwe verbindtenis, die 'er tüsfchen de zelfftandigheden van ons Waereidftelfel heerscht; bewyftr dit zeer duidelyk. Zoo zien wy immers, dat "de veranderingen en verfchillende faamenftellingeii der ftoffe in de Lichaamen deezer VVaereld , van de verfchillende luchtftreeken f» afhangen. Hier van daan komt het, dat elke Landftreek haare eigene voortbrengfelen heeft. De Diamant wordt in Indoftan geteeld. — De Oliphant onder de dorre Hemelftreek ; het Rendie/- daarentegen in de yskoude noordfehe Geweften. Van den eerftgenoemden zegt de Büffon , dat hy zelfs nooit buiten zyn Vaderland * als hy 'er jöng uitgevoerd wordt ii (o) De beroemde Hertog Hendrik van Guife , ondervond dit tot zyne groote fcbade. Hy verliet zich naamelyk op deri goeden Hendrik III, van wien hy voor zyn perfoon verfcheidene preuven ondervonden hadt. Hy ging, offchoon zyne goede vrienden het hem afrieden, ha Blois. Zoo haaft als de Kanfelier Cbyvernei verftond dat hy vertrokken was ^ riep hy uit: de Man is verioorea! Deeze profeetie trof ook het doel; want de Koning liet den Hertog van het leven berooven. Toen men nu den Kanfelier Cbyvernei vraagde, op> welken grond hy dit voorzegt hadt; zoo gaf hy ten antwoord; Ik héb den Koning reeds federt twintig jaaren gekend, hy is wel zeer goed van natuur, en zelfs al te goed; maar ik heb wel bemerkt, dar het geringfte hem ongeduldig, ja, zelfs woedend maakt, als het weder zeer koud is. lb) Het Klimaat, is die verfchillende ligging der Gewèfieri van onzen Aardkloot, in betrekking van de mindere of meerdere verwydering van de Zon; [of eigentlyk van den Zönnë. weg, de Ecliptica.] P 2  52 tiet eerfte HoofdJIak, wordt, zyne behoorlyke grootte en fterktë vefkrygt. — De aangenaame Ananas groeit in Amerika m de open lucht, die evenwel by ons niet anders , dan met groote moeite en kollen in de broeijeryen kan geteeld worden. — Uit den faamenhang der verfcheidene Landftreeken», en het gebruik van 't voedfel , dat in dezelven groeit, ontftaat zekerlyk het verfchillend temperament der Natiën, dat in verfcheidene zoo hemelsbreedte verfchilt. Welk een verfchil toonen de Reisbefchryvers ons niet tusfchen een Laplander en Kannibaal, of een Hottentot? Vindt men in het eene Land niet enkel fchoone groote Menfchen , daarin tegendeel, in een ander Land, zulke fchoonhedcn , als wezendlyke zeldzaamheden worden aangemerkt? Ik herinner my, dat ik in Straatsburg en deszelfs omtrek byna enkel fchoone Vrouwen gezien, heb ; daarentegen ken ik plaatfen , waar flegts zeer middelmaatige fchoonheden tot verwondering eener geheele Stad zyn. Wanneer men 'er op let, zal men fomtyds kunnen waarneemen, dat op zekere tyden byna alle jonge heden eene aanmerkelyke lengte verkrygen, daar op andere tyden de meeften klein blyven. In kleine plaatfen kan men dit eerder en beeter befpeuren dan in groote. — Zoo weeten wy Ook, dat de Noordfche Geweften veel meer voorbeelden van oud gewordene Menfchen kunnen aantoonen, dan de Zuidelyke. En heeft, eindelyk, elke Natie niet haar byzonder nationaal kenmerk ? Wie hier aan wil twyfelen , die leeze maar des Heeren KaNts Ferhandeling van het Schoone en Verbcevene, zoo zal hy aanftonds daar van overtuigd zyn. — Ik zal nu niet eens gewagen van de vergiftige deeltjes, die de lucht fomtyds medevoert, en die in ftaat zyn om alle levensbeweegingen op eenmaal wechteneemen; van welke foort het  van het Leven des Menfchen. het zogenaamde Gas van Helmont is, waar van ik in §. 44. breeder zal handelen. Elk ziet derhalven, hoe weinig de Mensch van zich zeiven afhangt, en hoe zeer zyne kragten, alhoewel ze ook aan het wezen zyner ftoffe mede toebehooren, nogthans van de uiterlyke oorzaaken veranderd en verfcheidenlyk gevormd worden. Hoe dwaas handelen de Menfchen dan, die zoo trots op zich zeiven zyn! Eene gantsch onbekende, of geheel niet te voorziene, oorzaak, kan alle hunne voorneemens, ja zelfs hun leven plotfeling eindigen. D 3 TWEE  M Het tweede Hoofilfiuk, TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DEN DOOD EN DESZELF3 TEEKENEN. 5- 24. Uit de voorgaande Afdeeling blykt, dat de Mensch, zoo wel als alle andere lichaamen, aan de beweegingen en werkingen der dingen die rondom hem zyn, blootgefteld is; onder welken eenigen tot zyne onderhouding behooren anderen op zyne vernietiging doelen. Dik lichaam! elk wezen, is in eene altoosduurende drift om zich' te beweegen. (Zie de derde Note van de volgende Afdeeling ) ~ Daar van daan komt het dat alle wezens aan veranderingen onderworpen zyn; het eene groeit, wanneer het ander afneemt, en ten laatften weder geheel en al tot zyne grondftoffen opgeJoft wordt, en daar na mogelyk een zeer verfchillend wezen uitmaakt. — Men kan daarom de lichaamen, in de Scheikunft, gevoesJyk in vier verlchillende deelen, of Ryken, gelik zy eigentlyk genoemd worden, verdeelen: in liet Ryk der Dterèn, der Planten, ■Mineralen, en van éeu vermengden klomp (het Chaotifche.\ Tot het Jaatfte behporen alle die deelen der ontbondene lichaamen, welke in de Natuur weder tot andere dingen bepaald zyn : b. v. ons Lichaam , geftorven zynde, verrot, d. i. zyne deelen worden ontbonden tot op de grondftoffen toe, en gaan derhalven tot het Ghaotijibe Ryk over Doch hier zyn zy niet fti], noch onnut; want de werkzaame Natuur is aanftonds weer bezig om aan de. deelen van de ftoffe, zoo veel als haar van dezelve toebehoort, eene andere gedaante tegeeven. —* De.  van het Leven des Menfchen, 55 De aarde neemt dan haar deel, welk tot vorming van ons Lichaam noodig was, weder te rug. In de lucht vervliegen die deelen, welke wy van dezelve geleend hadden. De wateragtige, zoo wel als de vuurdeelen , vinden ook wel ras de plaatfen, daar ze uit genomen zyn. Dus kunnen de grondftoffen weder tot voedfel, onderhouding of vernietiging van andere wezens dienen. Het laatfte ziet men zeer duidelyk aan de plaatfcn, waar groote flagtingen gefchieden: de deelen nagcmelyk der doode lichaamen, door de verrotting ontbonden, vergiftigen dan de lucht, en brengen niet zelden waare peftkoortfen voort. — Derhalven kan de Mensch (f) naderhand zeer wel een gedeelte van e dat men kan ver- ™g niet wel aan dé Dieren rnw ' eene hewü(ih^ *™ men hebben wy mee de Dieren <, c,lryvcn- - Dit nogthans aanftonds ha de geboorte ' dat Wv hervinden , voelen; en daarom datllle* ZJ'n °'n fmerten te ^ dezelve voort te breien Sj^l 7dk in ,laat is ™ 3yke drift-, alles fl/ " 'S derhaive de eerfte dï«: yaarwordi'ng W^EnTtór^ ^ drift om zich zeiven te h££ ^ J , IS de algemeene fchen, gelegen Want detï?^de Dfcren en Me*: vyaing van%en- Snïuu V !nV"0-s eene v*(ïe aa»" die op deszelfs ve25ïï döeft n hjt WerktuiS> Je Menfchen niet aEn^de drift ~n, tf ?e,%,v?« by te keeren , maar oek 1 ' a ï ' k°ni al ner fmertelyke af te behouden - Ma r hvH^ n begefrtS om zi"ch ze,v™ drift nog veel vo£-nJr r ™ ,pleSgt decze SeB*eene Menfchen is; wan delaat'1 n 5 *"J Z? by '«-olwasfene der door valfcheflnftrif S" dezel*e <*ikwyls on- kwaade gewoon e "gfgfylèetZ hMr d°0i- heeft, hy drinkt nier m 7«et n,et meer dan hy honger wend ge drifSn? -J™ % d°rrt heeft ' zvne lichaam zoudè ftrekkeV '*'JP, t6gen het welzv'3 ™n z™ hem, door den opdekten ÏT™' dan Zyne natu'uï te hebben. Deeze dHfil i >aa Weezen hadt, noodig Maar hoe orverlandUn • f °ok bvna M ?vne gezondheid Zyng,e en ™M ^ ! Hv vw,ieft pynHnsen pZiiifi V ' men,Smaa' onder de grootite Wit; en.lyden wat ln'enL if '""i1 ^ men !uft en in onze Kindsheid eeds\™ ™,Jn f'Uk!'g worden wy dwongen deeze drift 1/ °nfe °uders of Voedfrers ge%sfefyk in3efch p af'£°°L de g0ede Voorzienigheid zoo ïwaam te ?yn, het v«n W f «"V °m met den Vd benen' volgen/ wficS ÏÏ 1" J^'*, en S!en»Pe,'s te kun- 9iet kunnen fpreeken dere" Olldefdo'" "05 .... ... ipreeken , geeven w.y onzen honSer en dorit door  van het Leven des Menfchen. ^ pnaangenaam is (a). Hoe volkomener dan deeze beweegingen zyn en blyven, en hoe minder der* zel- door teekenen, gemeenlyk, door fchreijen, te kennen. Als deeze begeerte nu verzadigd is , fluiten wy den mond toe j alcJians nokken wy niets meer door. Maar boe dikwyls heb ik niet met het grootfte medelyden gezien, dat zodanige ongelukkige Kinderen qp den rug gelegd en zoo gedwongen worden, de vergiftige vrugten van zulke oiuydige liefde neder te (lokken. Hieruit ontftaan die ontelbaare gebreeken, die men by de Kinderen ontmoet. — Hoe menigmaal ziet men niet, dat een Kind gedwongen wordt , eene fpyze te eeten, waar van het nogthans den gróotffen afkeer 'heeft. Door Hagen aangedreeven , moet het de waarfchouwing der Natuur, deeze heilzaame drift, verlochenen. Zeer wél zegt daarom de Hr. van Tfcbimbavfen: Adpetitus fpontaneus fit index neceffanomm. dat is: De Jetluft, die van zelfs komt, zy de aanwyzer der nöodzaakelyke dingen. ]n 't algemeen kan men zeggen, dat de gezonde eetluft , die ons natuurlyk is , zich tot zoete, ofzuuragcig zoete fpyzen üitrtrekt; want alle andere lufttot eenen fcherpen, gekruiden, bitteren, zouten , ofioogagtigen vuilen fmaak, is, of aaa een verdorven kuit of aan eene tegennatuurlyke gewaarwording toe te fchryven; bet welk men met minder moeite by de Kinderen kan waarneemen en uit de dagelykfche ondervinding bewyzen. Ja) Dit .zien wy zeer klaar in de affcheidingen en uitwerpingen der fappen, in onze Lichaamen. Het we?endlyke of natuurlyke zout van ons Lichaam beftaat uit zuure en vette deelen; het is derhalven een waare fuiker, want in de ScheiKunit is het eene algemeen aangenomene ftelling, dat alle ftoffe, in het Ryk der Dieren en der Planten, welke eenen zoeten fmaak heeft, uit zuure en vette oliagtige deelen faamengefteld is In het Mineraal Ryk manken de aluin en het lood eene uitzondering. (Het ammoniac zout, welk fommigen in onze fappen vonden, is een voortbrengfel van de glazen der Scheikundigen en niet van onze Lichaamen.) Dit zoete zout vindt men in alle deelen van ons Lichaam , en* daarom kan men dat het wezendlyke zout van 't zelve (fal effentiak) noemen; want dat zout, welk tot het wezen eenes lichaams (e.[fentia corpons) noodzaakelyk is, kan men eerft zyn wezendlyk noemen. Dit zout blyft evenwel niet lang zulk een zoete fuiker, want door de beweeging en warmte worden die zoete deeltjes naauwer met de vetten vermengd ; en tllrT,v0n en Z£ bk-ef en SaIaSt'g- (Van de" waa'heid deezer ftelling kan men zich overtuigen; wanneer men fuiker in een fapel over het vuur houdt, zoo verliefï dezelve eerf-fc O 5 haa-  5 8 Het tweede Hoofd/luk t zeiver richtingen door vreemde zelfftandigheden veranderd worden, zoo veel te langer is.dfduu" zaam* haareri zoeten fmaak, wordt allengs bitteragtfg,' en ten Iaat fie geheel bitter en fcherp. De 7oetaetbe hrfrprm.il i" in den zomer , den volgenden dag?eï£gCbi ter^S S madera en fpaanfche wvnen b.„™ ,1- . • te legen hebbed, reeds Sn' SS*' fita? I Km " 'VvPt dC Nat,Uur d°°r ve^heidene wegen buiten het Lichaam. Voornaamelyk gefcbiedt dit door de volgende uit gingen: Foor eerjl, in de lever, door de affchS d« gal, Chier u,t z.et men, dat de gal in de lever niet toebereid maar afeefche.den wordt.) Ten tweeden, door he fap dit onder de opperhuid ligt, en het net MMpicbiu genoemd Kn t\WT d!t % 15 ?ee/ bitter' door he bitteie oorfmeer fcirofcr*», door die fcherpe en braakirS verwekkende ftoffe, die onder de nagels afgefcheiden wordf lenvyfden door de uitwaasfemingen in 'talgemee maar voornaamelyk onder de oxelen eniq de liezen - 'indfen deeze zouten nu nog „ader vermengd worden, zoo ontftaa? daar uit het fcherpe piszout, welk de Natuur met de nis uitwerpt, en uit welks agterblyven zoo ontelbaa kiekte voortkoomen, zonder dat Geneesheeren derzelver oorzaak weeten. Dat echter het zout der pis op deeze vvyze voortÏ bragt wordt, kan men uit de kaas, die van melkgemaakt wordt befpeuren - want deeze fmaakt zoet, als zy versch is? rS naderhand wordt zy geduurig fcberper, en verkrygt tenTaat lïen eenen leelyken en waaren pisfmaak. Ik herinner my by deeze gelegenheid, vaq mynen geweezengrooten Leermeefter der, zeergeleerden HeerLEinENraosT, in zyne Voorleezin'en wel verdaan te hebben dat hy uit zodanige kaas ook ind"^£ daad eene brandende olie, als een pbospborus gekreegen heef zoo wel aIs u.f de pis. _ in a!|e deeze veranderingen nu £ de zorgvuld.ge Natuur, zoo als blykt, altoos hezig, om dit , ftherp geworden zout, aanftonds uiftewerpen. Want zoo lang als de Mensch gezond blyft, ondergaan zy geene andere verandering; maar by eenige ziekten worden zy nog nader vermengd en vertoonen zich als waare vlugge loogzouten , gelyk men in de pis der Kinderen , die fterk de Engelfche Ziekte hebben; genoegzaam kan befpeuren. — Verder heb ben wy op de gantfche oppervlakte van ons Lichaam als deurwachters, die onze vyanden, d. i. de zelfftandigheden, in eene fchadelyke lucht, dan trekken de zweetgaten zich fpe, op dat die fchadelyke dempen niet in ons Lichaam mogen,  , van bet Leven des Menfchen. gg zaamheid der lichaamen (a). Hier van daan is het groote onderfcheid tuffchen den korter of langer duur gen indringen, fchoon wy daar van geene bewuftheid hebben. — Daarentegen hebben wy ook eene kragt om deelen, die ons nuttig zyn, aan te trekken. Hier in ligt de reeden, waarom het voor oude of uitgeputte Menfchen zoo nuttig is, by Kinderen of jonge Maagden te flaapen; gelyk Koning David in zynen ouderdom deedt. Want de fyne , vlugtige deeltjes^, die van de Meisjes uitdampen (De Vrouwen moeten in 't algemeen meer yuurdeelen by zich hebben dan de Mansperfoonen. Plato fchryft daarom, dat men by eene groote menigte lyken altoos zorg gedraagen hadt , dat 'er een genoegzaam getal lyken van 't fchoone geflacht mede daar by waren, om dat men geloofde, dat deeze brandbaarder waren , dan die van 'c mannelyk geflacht.) dringen in net oude Lichaam in, vermeerderen de vuurdeelen, en gevolglyk ook de beweegingen des Lichaams, en met dezelve de levenskragt; waarom Cohausen dan ook eene byzondere Verhandeling daarover gefchreeven heeft : De anbelitu ruellarum, ad 115 annos adjequendos. Het zal my nooit miffen , zoo menigmaal als ik in eene kamer treed, waar in een zieke ligt, die eene befmettelyke koorts heeft, of het fpeekfel komt my in groote menigte in den mond. De Natuur wil derhalven die vergiftige lucht, welke onder het ademhanlen in den mond aangeflaagen is aanftonds weder afwasfehen. Hier uit wordt" ook reed* klaar de valschbeid der ftdling van Bqekhave: dat ons werktuig zich zelf eindelyk vernietigt, waar van ik in 5 27 breder zal handelen. Dewyl ik door myne zwakke fpysverteering aan verfcheiden* daar uit ontftaande toevallen plootgelteld ben, zoo heb ik menigmaal gelegenheid gehad uit de gewaarwording, welke de medicynen my op de tong' veroorzaakten, reeds vooraf te konnen bepaalen, of dezelve my voordeelig, of fchadelyke zyrj zouden. O?) De reden, waarom elk Lichaam aan verandering onderworpen is, ligt niet in 't Lichaam zelf, maar altoos in de beweeging van een ander Lichaam Wanneer wy enkel uit de ervaarenheid alleen wilden befkiten, zoo moeft men zekerlyk gelooven , dat elk Lichaam eene neiging en' peoging heeft om zynen ftaat te veranderen ; want wy zien in de Waereld mets anders dan veranderingen. Op deeze ervaarenheid fteunende, bedroog de groote Vryheer van Wolf zich in zyne gevolgtrekking, dat niet alleen alle ftoffe, maar pok derzelver eenheden (monaden) zelve , eene inwendige kragt  6 Het tweede Hoofd ft uk, duur der lichaamen, die ons bekend zyn. Hiervan daan komt het, dat het gekorven dierg Ephe- £™ 1 hre£ .1S■ te, k»nncn beantwoorden. Een • v«?- ^«oXtee^t1^ T rrgaande gedaan£e te werken Pr. ., ' -gt' dle hemkrom bocg, ophoudt K2 n der^o^Tn t ^^7"" "2 ™ ' dat zich in den zelfdenland te boudèn zouU^0^ °m Lichaam zoekt deeze veranderingen uit eigen ■ kragf?! o« ,, eid ' dat e,k wezen in eene geftadige drift is om zich te beweegen, en als bet niet verhinderd wordt in eene te gelyk , veranderingen voortgebragt wo den want dewW foffe1s0°zoo1baarheid,de «»fte » hoof^iglnfchap S men h .n'.P k l""-'" deeze e,kauder ontmoetende Lichaamen ^egingeri niet het een door het ander voo zetten — Deeze verfcheidene beweesingen hebben hiare Mo» deehies ^f Z t 3 °mier deze,ve vereenigen zich deeltjes met andere Lichaamen, met welke zy uit kraet van fcheiSbev v^ ,r^gd Zyn- Een voorbeeld aug[t f icneiKunit bewyft zulks m 't grove. Men giete b v vitriool op keukenzout zoo ziet men aanftonds eer bruifchende be weeging; want daar ontftaat als een ftryd tuiTchen de beide zimren, naamelyk van den vitriool en het keukenzout tnr Stte dee eTvfe??' h,et evenwel ^ vooren met de loogagtige ciee tn van het keukenzout zoo flerk vereenied w4 De vitriool daarentegen vermengt zich nog L^!lL &  Mn het Leven des Menfchen. 6'f Èphemera, dagdiertje , (dat wy Haft noemen,) maar voor eenen dag leeft^ daarentegen een Oliphant honderden van jaaren aflegt. Dit is ook de reden, dat het Yzer zoo ras verderft, daar toch het Goud in 't geheel niet veranderd wordt. Men ziet dat de Lichaamen, welke het vastlle en volmaaktfte faamengefteld zyn, en te gelyk een volkomen ruft fchynen te genieten , nogthans door lengte van tyd ontbonden en vernietigd worden. De allerhardfte fteenen vervallen ten laatfte door de werking van de lucht. De ailerfterkfte Eike, die' zoo veele honderd jaaren geftaan heeft, aan welke mogelyk ontelbaare reizen van onze Voorvaderen is geofferd geworden, fterft eindelyk ook en verrot, zoo wel als een Wilgeboom. Niets kan zich aan deeze verandering onttrekken. Ook zelfs de alJerfterkfte en gezondfte Mensch moet ten Jaacfte bezwyken. Zelfs gaat 'er geen oogenbli'k voorby, in welk de Mensch niet eenige verandering ondergaan moet. De beroemde Abt van Condillac bel'chryft deeze verandering zeer eigenaartig in het III. Deel zyner Werken Traités des Senfations, pag. 291, ,, A chaque infant je Jens que je ne fuis plus ce que j'ai etè. II me femble que je cejfe d'etre , pour rèdevenir un aütre mói meme. jouir & fouffrir font tour-a-tour kon exiftence , & par la fuccejfton de mes mdnieres d 'etre, je me apperfois que je duren II falloit donc 'que ce mot varidt a cba- aout, met deeze Ioogagtige deelen , en wel zoo, dat hei mei anders , dan met groote moeite daar weder van af kan gedreeven worden ; wanneer men naamelyk aan het zelve vette vuurdeelen aanbiedt, voor welke het meer genegenheid heeft, dan voor het Ioogagtige zout. Met deezen maakt het dan den zwavel. De Scheikunde geeft ontelbaare voorbedden daar van op. Men ziet ook altoos by deeze veranderingen der Lichaamen, dat .een ander by^ekoomen Lichaam de sorzaak ii der gebeurde verandering. °  ^ tiet tweede iioofdiluky chaque infiant, au hazard de Je changer havent cM treun autre, ouü nfèfi douloüreux de,ntretr lv ï fiat is : Ik gevoel op élk oogenblifc^ dat ik Sec meer ben het geen ik gebeft ben. Het fchvnï iny toe, dat het ophoudt te zyn, om een a der • tu" rrdenK .GeniCten en "SafeS beur tehngsmyn beftaan uit, en door de opvoWe Tj%u}Tn Vm myn beihan> bevind ik Sé ? b[yf b,eftaaD' Hec is derhalven noodzaakèlvk dat het ik op elk oogenbük verandere^™^ van zich met een ander te verwiffelen dikïyis daar 't my imerteJyk is, my te bevinden. * 1 §. 26. ^Wanneer ffien_ het verfchil, dat tuflcheri het JïVa\een kifid, en dat van een afgeleefd Mensch, plaatsheeft, befchouwt, zoo villen iemand aanftonds genoegzaame redenen in 'c oog, waarom wy niet altoos leeven. — Tn hef teder lichaam van een kind vindt men byna niets dan vaten; de beenderen zelfs zyn niets anders l dan vaten , waarin fappen omgevoerd worden Deeze vaten zyn alle met goede", in hunne S menging geevenredigde, fappen vervuld. De z3eagt meen :eelen m ^ Wd de minften> daarora Afiuido ordimur, JoUdefcunt omnia fine. Een vogt was ons begin, in Veind' wordt alles Mie. Doch hoe meer wy ons be weegen, en vervolgens grover fpyzen, die meer aardagtige deelen bevatten, gebruiken , zoo veel te meer zodanig deelen yerfaamelen wy in ons Lichaam. Want door de beweeging worden' de vloeibaare en vlu^ deelen uit ons Lichaam verdreeven; maar de aard-agtigen blyven er m, en verftoppen langzaamer- hand  'vdn het heven des Menfchen. 6"$ hand de kleinfte vaten. Doeh indien onze Lichaainen recht fterk en deszelfs vaten veerkragtig genoeg zyn zullen, moeten deeze aardagtige deeleri in genoegzaame menigte in ons Lichaam zyn f». D.'t heeft plaats in die jaaren, in welken het Lichaam zynen groei voleindigd, en den behoorlyken trap van fterkte gekreegen heeft; gemeenlyk gefchiedt dit in 't dertigfte jaar. — .in deezen ftaat nu blyft het eenigen tyd, wanneer de vermeerde* ring der aardagtige deelen nog zoo fterk niet is * dat de vaten in hunne beweegingen zouden belet, of de fappen tot den omloop onbekwaam gemaakt worden. Doch op den duur kan de Mensch het niet voorkoomen , dat deeze aardagtige deelen in zyn Lichaam meer zouden vermenigvuldigd worden , dan hem nuttig of noodig is. — Onze vafte deelen beftaan uit de vloeibaare; het is derhalven een noodzaakelyk gevolg, dat de aardagtige deeltjes. wanneer ze te veel in de laatfte zyn , ook mede tot de eerften moeten overgaan. Zy worden gevolglyk ftyf, om dat deeze aardagtige deeltjes vaft aan elkander hangen (b) , en eikanderen fterk aantrekken (c); gevolglyk is derzelver be- wee- (a) Men heeft voorbeelden , dat deeze aarda-tbe deelerz zoo zeer in een lichaam ontbroken hebben, dat de beenderen ten eenemaal week en buigzaam zyn. Door onthoudins van fpyzeen zulke middelen, welke deeze aarde oplosfen! a.sb. v Guajacihout , kan men deeze ftoffe in het lichaam merkelyk vei minderen. Want op deeze wyze gaat het zeer zeker vaft, pypgezwellenf/j/F«;w)zonder operatie tegeneezen; dewyl het knarsbeen, of weer (callus) dan verteert, en van de i\atuur tot voedfe! gebruikt wordt. (b) Dit ziet men klaar in de uitgebrande beenderen, welke nogthans altoos faamenhangen , alhoewel alle andere deelen door het vuur daar uit gedreeven zyn. (O Uit het voorgaande blykt reeds, dat 'er eene kragt in ons lichaam is , om eenige dingen aantetrekken. Daar het au eene beweezene wet is, dat gelykvormige zelfftandigheden ei-  H Het tzveede Hoofdjiiik} weegiag bezwaarlyËér t zy kunnen daami» « fa dee- heéle aderen beïnKworS^itSTW'^ dat alle der«elvke tóiT bvgebragte wetkiaai, lengs zodanig" dat een |ePêel vatt'ental, Wy zien dit zeer dJdefykSeen fc f,beeM«tVfordt' zyne Verhandeling: Sur hsZh\ldf iFF^^r bjN 'n dat hy berflenpannen hadt, die enkel huid- oftelag'fe /e? de zodanige vooK&n h* ^ °°k verfchei" tVlB«LÓ-V óver E ?2 7 *, ^ Wiftfchrifieh met fpuiting ging van't eene^inde val deï^ï töt^n'het t wanorde by gebeurd wL) Wanl^^Lte^ een gedeelte van dit voedfelfap, door eene tegennatuwlvaï zoo fterk toe dat «en fomtyds groote ftukken daar van heef moeten aftnyden. Nogthans heeft men nooft befoeurd da ei i. dit geval, een ander lichaam is uitgegroeid 'weS n^mfte naar ai ft uiterlyk aanzien, aan de z'elffiaï digheid der herffenen volkomen gelyk was ze""an- Wy zien dit op eene grovere wyze ;n de fniriwu,, « .igd I «Ik. b, de b,e«I„ «, d£, s ifd. ™,f SX35  vast het Leven des mekfcheëï êj aan de klapvliezen van 't hart $ in welk geval èvenwel een zeer baaftige dood te vreezen is, ora dat het bloed op eenmaal in zynen loop geftuit wordt; dewyl het beenagtig klapvlies niet weder kan te rug getrokken worden. De Hr. van Haller heeft iii zyne Opufc. Pathoh in de 47 en 51^ Waarneeming, aangemerkt, gelyk ook in zyne Verhandeling , die hy aan de Zweedfehe Academie heeft overgegeeven, en onder de Verbandelingen van 't jaar 1750 j te vinden is , dat in 'i algemeen niets gewoonlyker en bekender is, dan de verbeening van verfcheide deelen , in oude Menfchen. Het gefchiedt even zoo dikwyls dat het celagtig weeffel ," by den toeneemenden ouderdom , hard en hoornagtig wordt. De groote' Petit , met recht de grootfte onder de tegenwoordige Geneesheeren van Parys, vertoonde in zyne Voorleezingen een beengeworden ftuk van een borftvlies, dat twee handen breed en een' duim dik was. De Hr* van Haller ontdekte eens, in 't doode lichaam van een Man , eenige geele en harde plaatfen, met welke de groote flagader als bezaaid was ; en toen hy daar eene infnyding in de huid der flagader deedt, zoo vöndt hy een geel fap, dat zich tusfehen de fpieragtige en binnenfte huid, in het celagtig weeffel hadt üitgeftort. Dit fap was week en dik, en geleek naar dat, weikin de brygezwellen, (atheroma) gevon^ den wordt; Het gemelde lichaam hadc hier en daar meer zulke vlekken , maar die verdroogd waren * waar van eenigen harder dan de huid en als hooren , anderen als kraakbeen, maar anderen als been waren, en eenen klank van zich gaven, als men 'er met een yzeren werktuig op floeg. Maar de ftoffe, die in oude Lieden het ftyf worden en beenagtig worden der vaten te weeg brengt, is de zwarte gal, die ons natuurlykis, E 2 ëti  62 ' Ha tweede Höofdfiuk i en welke even zoo wel als het gemelde fan in ons Lichaam te beboeren, de HeeiRAS0m zeegepaft beweezen heeft, in zyne w aardagtige dee en nu vermeerdererf aheL in ^ vloeibaare deelen; zy worden daar door noodzaa gen doordringen. De grove deelen blyven der- den. Daafdoor ^t^l^SSJS de vaten allengs van de fappen ondSgd " Doch hier by komt nu nog het faamengroeiien der vaten; want wy vinden in onze vZenvloei baare deelen eene zekere drift om faamln i" groenen Door deeze drift vereenSen de vbe ! baare deelen zich, en maaken vafte lichaamen nfr zoo als wy in de polypen zien. De v2^deelen daar- een d SS^SÜ^ dat het hart he7hln^' • ,k een Mensch fterft van, nomene levensrarichtineen ï P •' 1 Se/neenlyk aange- extern* uiteriSe fefteTdhlM f= ' de  ?Q Ha twcah Htofdjhk, dige deelen, geheel mpr cbaam opsevuid H' j " 2«™agt>g Ij, leen aanflt Woed d» nimf"" WOrdt,"iet il' « woonedienften, en het gryze hoofd^ beeft In ft de uitgedroogde fchouders Hy , die n de » jeugd de yjugft, ,vas in he£ wJdJJo°ie 10 d* ?, to naaiawJy^ rneer in ilaat, on X Wan ::S5«o5»Éh^ fcheidt 4t^tóvy» ***** nuIig. flaande houden: dat men ee ISm n'^"-"' 3'S m£n ,v!* ten j want alhoewel grootend °,ïo ^ moge aderIaa- -chtgoed, gezon fBde ^0XVtUdeh''eden' ^ »{ zoo vindt men torh Jli > ontüre^c> dan overto ia *°g goede kragt om te verduwen" iJf ^ °nder he» bruiken, en gevolglvl veell r, hebben> Veele fpyze geten van hun uitwendig T friio maaken- Daar n^e va. WO ziet men ÏS™X^w^dee'S Z^ in het Lichaam overig is' ef "ft1 V,00r deeze %Pe« bloed moet verflikken, wannee/m.n8^ ? harC aIs in '£ «fig en andere afleidingde ™ i ;°r fp°edi«e aderlaafejen nkt vermind rt"§ - cre"'^diSe menigte dee„.  van het Leven des Menfchen. M fcheidt de lichritraalen maar duifterlyk. Ook „ de tanden , die zoo wel tot fieraad, als tot ge„ bfujk , gefchikt zyn, worden van hun voedfel ;, en fchoon verglaasd beroofd , befchadigd, en „ vallen uit hunne kafTen," («) — Onderzoekt men de vloeibaare deelen , zoo vindt men , in plaats van den purperrooden ftroom, die te voo*. ren door de aderen vloeide, een vcrfaameling van grove, flymagtige deelen, die nu bezwaarlyk daar door glyden. Daarentegen zyn by de Kinderen alle vaten vry, zelfs in hunne faamenftelling zyn zy buigzaamer, wegens hunne weinige aardagtige deelen; want als men het vleesch van een jong dier naaide wetten der Scheikunft onderzoekt, zoo vindt men byna geene aardagtige .deelen in 't zelve, Zy kunnen gevolglyk de enkel vlugge , vloeibaare deelen beeter omdryven. Alle derzelver bcdryven, zoo wel Natuurlyke, alsZedelyke, worden daarom fchielykcr uitgevoerd, dan by oude Lieden. §■ 27- Uit het voorgaande blykt dan, dat wy de oorzaaken des Doods, eenes onvermydelykenDoods, in ons Lichaam, vermeerderen Qbj. Want om dat fa) Brieven van een Geneesheer aan getrouwde Vrouwen, 15 Brief, bladz. 223. (10 Dit moet nogthans wel verftaan, en niet aan die beweegingen, welke aan 't wezen oczes lichaams eigen zyn, toegefchreeven worden. Boerhave begaat derhalven een groote misflag, als hy in zyne Inftitut. Med. j$. 464. zegt , dat dezelve oorzaak , welke ons lichaam onderhoudt , het zelve ook weder vernietigt. Het tegendeel is veel eer openbaar; want hoe fterker en geregelder de omloop des bloeds en van alle onze levensbeweegingen is , zoo veel te volkoniener wordt ons lichaam gevoed, en zoo veel te langer blyft het gezond. Ook blykt uit het voorgaande, dat de algemeen»* richting der beweegingen van elk lichaam ,op zich zelf, toe E 4 zï-  ,2- m tiuecck Hoofd/luk, dm het aart wegens de ftvf hp;j u«* r jen en de verminderde ffi&Ï2 faame»groei~ ■de hulpe, die het tnTh^ gT der acieren> van »eeft, lw5wS^^tn*etbH die zelfde omftandigh^n J n Wgen door taaiheid van ^bjS ^ als ■ door de fcr wordt, en geen goed ËSW gCduuriS tot beweegine SkSr JevensfaP het zelve meer Wrlyt?££iP "ikBl5; Z°° ,ls het een zeer na. dezelve he^even vollomf" beweeSin8 ■« met Dit is de i t Tf 0phouden' ondennan la /, vood, dien zoo we mmen » wenfe & confruit avectant d'artifice & d'habilité^ que (f) l'Ilomms Machine, p, 93,  70* Het tweede Hoofdfiuk, que ft la Roue, quifert a marquer les fecondes «i** a s'armer; celle des minutes \ourne ê TtoalZr mouvo r & atnfi des autres, quand les premier» rouülees ou derangées Par quelques Caufe aue e Z? ont interrumpu leur marche ~~ Dat ™ Z J 5 Het ienfc&y* Lichaam%s eenïwe^S ZZtÜZR\? mf zo,°veeI fes gJyk het Rad der kwartieren voortsaat met zich te beweegen en zoo ook andere, wanTeeidl htl Z\%We* °f d0°/ eeni"Se oorzaak , weike net ook zy, m wanorde gebragt, hunnen ganjr StSr? hebbelV ~ Men kan <^ven h?e? m beflujten, dat 'er in ons Lichaam eene kragt il om het leven te onderhouden, zonder dat 'erecn enZÏ ons ^be* Wn ' die or,s bekend en vooionsrnerttaarzyn, vereischt worde. VVv weeten wel met, hoe dit eigentlyk gefchiedmaar de ervaarenheid overtuig? ons valde waar beid deezer ftelling; en moet Ln dan altoos eene zaak ontkennen,als men ze niet begrypt? Immers beLndmNftPwkragten T fleffsdoor^vaarenS eekend. Newton, de groote Ne wton aan wien wy de kennis der wetten van de aantikkende kragt en beweeging te danken hebben, Zeikt van dezelve met anders, dan alleen van haar beftaan en werking, en laat derzelver oorzaak on- ftende kragt des falpetersmaar wie weet eigent, Jyk hoe zulks toegaat ? Het zelfde geldt van de ïlon^füg', toch bemerkt he? gezond verftand eerder de waarheid , dan het de redenen begrypt, waar door het dezelve kan be wyzen of ophelderen. i 3»-  van fat Ltïfen des Mcnftbwl jf §. 32. Ik heb beweezen, dat 'er in onze vafte deelen hatuurlyke. en werktuiglyke kragten gevonden worden, welke de hoofdoorzaak der beweegingen van ons leven zyn. (§. 1. 4. 11.) De ervaarenheid leert verder, dat de natuurlyke kragten nog eenigen tyd in eenige deelen overblyven , wanneer de werktuiglyke beweegingen reeds ophouden. (§.13.) Niet alleen het hart, maar ook de longen, de maag, de darmen, en in 't algemeen alle de fpieren, bewaaren deeze kragt nog. De maag en de darmen vervolgen hunne wormwyze beweegingen nog eenigen tyd, wanneer zy zelfs al uit het lichaam genomen zyn. De fpieren gaan nog eenigen tyd na den dood voort, zich faamen te trekken , als zy geprikkeld worden. Wanneer derhalven de werktuigen onzes Lichaams nog ongelchonden zyn , en gevolglyk de mogelykheid der werktuiglyke- beweegingen gebleeven is, zoo blyft ook het vermogen, zoo lang als de •natuurlyke kragt daar is, om alle deeze beweegingen weder te beginnen. Onze fappen behouden ook nog eenigen tyd hunne levenskragten, (§. 7.) en met dezelve gevolglyk het vermogen, om de vafte deelen, voornaamelyk het hart, op 't nieuw tot beweeging aan te prikkelen. — Men ziet derhalven, dat de Hr. van Haller volkomen gelyk heeft, als hy zegt, dat men niet eerder volkomen kan verzekerd zyn, dat iemand dood is, voor dat men vaft weet, dat het hart zyne prikkelbaarheid ,* of liever , zyne natuurlyke kragt verlooren heeft. En nu zal elk iigtelyk begrypen hoe bezwaarlyk zulks te bepaalen is, in zulke gevallen, waar in de werktuigen ïiog geheel gebleeven zyn. Daar van daan komt de bedrieglykheid der teekenen , welke gewoon- lyk  ff tiet tweede Hoofdfiuk * het geluk heeft, van byÏÏe wLrYa,s men nnoit weder zonde geTrelgen ïebblnf * T. 5- 33- Men kan derhalven den eerften maaddp.n„nj. zeer gevoeslyk voteenï fs 6 Ooode WWnfen. Sve^eli f^t" T*r" komen'ruft -T' *ar °°genft:hyn, in een' v* l™^«iev~ mee meei ue aangenaame witte kleur Ciïrmor wordt m eene geelagtig bleplfp " caangezicnt tesenftaat Wrnn^rT DiSeife' dle ons zoo zeer S!" u ' veranderd< De vonkende oo^en ver liezen hunnen glans , en worden met een Ia flym oyertoogen; het welk de gemeene Man dS door pleegt te kennen te geevfnTdat de o\t„ gebrooken zyn. 5 de °°Sen i> jg' de Mensch,onder alle deeze teekenpn oor£elïworienWeInos niet "ï" Dorh aic ™« g,n,eC vo!k°raen dood zy. Doch als men zuik een' ongelukkigen naar deftel- lin»  van het Leven des Menfchen". f$ üngeh, die ons van 't leven bekend zyn , onderzoekt ; zoo bevindt men, dat hy niet anders van een levendig Mensch verfchilt, dan alleen in gebrek van beweegingen ; want zyne levens werktuigen zyn'nog volkomen, ja zy behouden nog eenigen tyd, by den boven befchreeven toeftand 9 het vermogen, om alle beweegingen weder op het nieuw te beginnen, en nog een lange reeks van jaaren voort te zetten, wanneer zy maar tot deeze beweegingen, door de middelen , die ik in 't IV, Hoofdftuk befchryven zal, worden aangeprikkeld. Met eenen hoogen trap van waarfchynlykheid behouden zy dat vermogen zoo lang, tot dat de verrotting het weeffel begint te verdeelen, en allen faamenhang der bewerktuigde klompjes wech te neemen. Deeze dan maakt ten laatfte een onoverkoomelyk beletfel om zulke ongelukkige weder op het nieuw te doen herleeven. — Dit nu is daar uit te zien , dat het Lichaam langzaamerhand zwartbruin , en fomtyds geheel zwart wordk Dan klimt 'er altoos een onverdraaglyke vuile dooden ftank van op; ftraks vertoonen Zich de wormen, uit de omringende lucht aangelokt, in eene ontelbaare menigte ; en alzoo wordt de Mensch, die beheerfcher der Aarde, eene fpyze voor de Wormen, ja het duurt dan niet lange , of 'er blyft geen 't minfte fpoor van de menfchelyke gedaante meer over. Zyne deelen beginnen reeds weder andere lichaamen te vormen, welken aan zyne Medebroederen zoo wel voordeelig , als fchadelyk kunnen zyn. (§. 24.) 5' 34. Het is een zeer gewigtige Vraag : Moe lang éi Mensch in zulk een ftaat zou kunnen blyven; by wien  ■ BsttwzeóeHóofdJtük) wien alleen dé heweegingen heihen opgehouden • ~md& dat zyne levens-werktuigen gekzvetfl L f ' «Hangt. In t algemeen moeten de voleendé nm voor &erit Hoe minder de werktuigen sekwéw zyn, zoo veet te langer duurt de mozeMhlid r^T der opteleeven. Diegenen danf we fe eeS fehielyfeen en geweldigen Dood geftorvtn zvn behouden dit vermogen langer hnhu,£> 3 ? * voorb. langer hope^ooMemandf toJg»^ is dan voor iemand, die aan eeneCotfekkoIS ambprftigheid (aftbma convulfivum) geftorvSi iT• want by den Jaatften is altoos eene" Si" of meerdere kwetfing der werktuigen ; ook Ts da£ Stint6.?2^^6 dGr V<*ten ^lie feh ]yt verrotting te vreezen. J ^;J!LTSe: mS^nen, by welken de levensk>agt hetfterkfte ts, en gevolglyk de bewegingen het I gtsgefihteden kunnen , behouden dit v£Sn hl langfle. Hoe ftyver de vezelen des lichaam ee worden zyn, zoo. veel te bezwaarlykei ïderzd ver beweeging. Men ziet dan, dat ionir lieden veel langer in dien ftaat kunnen blyvenf dan ou de. Een teder Vromysperfoon zal daarom eer opwaaken, dan een Boer, wiens vafte doelen niet alleen door voorafgaanden .harden arbeid zy" ,ftyf geworden, maar wiens vioeibaare deelen ook daar door taay geworden zyn. Deróe:7Hoe ™™dtr het Lichaam aan de uiterlyke oorzaaken, die de verwoefting bevorderen ts blootgefleldgeweeft, zoo veel te langer blyfi dSi rSeScbPrrVaarenheid ,eert' ^t een hf te zoele lucht de verrotting bevordert; daarom begraaft men met volkomen recht de Dooden S den'  van het Leven des ft&enfcbenl g i den zomer veel eer , dan des winters. Hoe 't weêr dan heeter geweeil is, hoe minder hope 'er tot herieeving overblyft. — £lk weet toch, dat men vleesch het langft voor de verrotting kan bewaaren , als men 'er de buitenlucht maar af kan houden. Daar van daan komt het, dat Menfchen , die onder 't water geleegen hebben, voornaamelyk in den winter by felle' koude, of die in ©nderaardfehe holen gevallen waren , zoo zeer lange die vermogen behouden hebben. Ook kan 'er in de lucht zelve, daar het lichaam geleegen heeft, een groot verfchil zyn; wanfaïs het in een dampige vuile lucht lag, zou dezelve veel fterker op bet lichaam werken , dan eene anuere, en zoude gevolglyk de gillende be, eeging veel eer in het zelve voortbrengen, .5- 35, Daar kunnen nogthans gevallen zyn, die het Jichaam voor de verrotting bewaaren, wanneer reeds geheel geene levenskragt meer in 't zelve overgebleeven is. Daar zyn plaatien , waar in lichaamen ongekwetft kunnen bewaard worden , die aan zulke ziekten geftorven zyn, dat 'er geen de minfte twyfel van een volkomen dood meer overgebleeven is. De zeer beleezene Heer Memcus heeft ons , in den tweeden Band der feh riften van de Keurpaltfifche Academie der Westen* fchappen, eene voorleezing over.de onverderilykheid van menfehelyke doode lichaamen medegedeeld, welke alzins van veel belang is. Hy heeftdaarin , uit ontelbaare werken , de voorbeelden byeengefaameld , in welke de menfehelyke doode lichaamen zich der verrotting onttrokken hebben.. Veele van deeze lichaamen -zyn feard en als .ederagtig gewerden. Doch dcez. bragt'en reeds ¥ ' . . het  t% •'. Het tweede Hoofdftuk, het zekere teeken des doods mede 5 anderen daarentegen , hoe wel in minder getal' zvn buigzaam gebleeven en zien 'cr als verfch uit/daar fe bS hooren de Vampyren, gelyk ook de vermeende Tulha, welker bchaam geheel ongefchonden te Rome gevonden werdt. Maar dat zy de Dogter van Cicero ge weeft: zy, is eene bloote gisfing van Pomponius, die enkel fleunt op dat gedeelte vaS Rome, waar men het lyk gevonden heeft. - In Sfcg VeeMStige -n De onverderflykheid der volkomen doode lyken kan zoomt inwendige, als uitwendige oorzaaken voortkoomen, zonder dat men denWel, of andere onbekende magt, daar by behoeft in't fpel te roepen; gelyk men in voorige tyden zodanige gevallen, waarin de lichaamen niet verrotteden aan de werking van den Duivel toefchreef (L) 1' Uitwendig is-de vooroaamfte oorzaak deezer onverderflykheid , de koude i zy alleen bewaa t de lichaamen die m den winter verongelukt zyn ! m den doodenkelder van St. Bernhard oJISi* Volgens de waarneeming van den Heer Medicus ' verrotten zelfs te Manheim de lichaamen niet 01e men swinters wat diep begraaft — De 'Jijt*' togt van lucht is insgelyks eene kragtige oorzaak" en waarfchynlyk heeft die, nevens" dl £| mtwaasfemmgen, de lichaamen in loodkelders te Bremen en foortgelyke plaatfen behouden. - Het zeirs het zand , doen insgelyks veel daar toe De hitte droogt in de brandende Woeftynen 'van Ma en Afrika, de lyken fchielyk uit.— Einde" lyk bewaart het gebrek van lucht de lichaamen ook m hunne buigzaamheid; b. v. in diepe geweïde kei- De O) C. a. Rtjes Csmp. Elyf. Juouiid, Qtutfi, f. vermeende lyken' » g£ -1 by andere fcheidelykcezvn da-W • Jjchaaraen ^ onafren op 'den wïngfa g^™**1 by ^ fchelyk iritgefaJuft fa? DeÏZ^1^'^ §ant" eerfle geval uit, als hy zeft Stl^V^ het leven, of een' hard™ ^ 5i °at ,Jei"and een taay bfwei^w^^^eea Welk4 niet nog gezien, eer het ?^!Sh^?ervendea de voornaamfte leven* - °P"oudt;» wanneer gekwetft zyn? S ^ £^ mtWendi8 ««b zonder dat "men b^n 7e olSaak™ ande''en' geftorven zyn, heeft k ' Waar aan zV Nog duidelvker befnLr? " FWaar wo"fen. -1 by dge verifefö^e^^S0^^^ een wild Konvn de ü Jager weet» daC ken eenen Haas aanZnïf m™wlyks «ht, welHet zelfde ierfchi^vS! °P d^plaats doodenen bet wilde Eend F t*$bbm dc Patr^ -et, datdtftulken vfn leTdZef^^ z ch in *t kookendP J*t* V0°rgefneeden Aal ^^iVt^SSZ ™men, daar de water geweeft is ?^ . "' die by buiten h^ rnerkwLrdfger X^f?? dood is? Nog die onbeweelTvkzSn l?*beeld, der Oerdieren f en die hunne^eïênTSSr* bf k,Verdro^ reegent, DitX'rt oStt^'^ in  Van het Leven des Menfchen. gp in den Winter in de vogtige lucht voedfel vindt eh in den Zomer verdroogt. Ook bewyzen dit de veelvoeten {Poïypï), welke, als men ze in ftukken fhydt, even zoo veele byzondere dieren weder uitmaaken , als 'er ftukken waren. Van de Planten zoude ik nog meer voorbeelden kunnen bybrengen; doch ik geloof, dat ze mynen Lezeren genoeg bekend zullen zyn. §• 37- _ Uit dit alles blykt dan, dat men by Menfchen, die geftorven zyn aan de toevallen, welke in het volgende Hoofdftuk te verhaalen ftaan, niet eerder van de volkomen zekerheid hunnes doods kan overtuigd zyn, dan dat men genoegzaame teekenen der verrotting by hen befpeurt. F 5  9 3 Het derde Hoofdftuk , BERDE HOOFDSTUK. VAN BE VERSCHEIDENE GFVAi, VWt » ACHTER NOG I.EEVEN. §• 38. D DeTaafe" *^'V™ foort van flaap. re? MPn ? "f™ Waarlyk kan befpe?. of ne»m Lrm »Jf0°*eelden' dat Menfchen agt toebrengen, om haar te doen ontwaaken (*). De Ou- iunft, NacuuSke S p l,"breldinS «" de Genees- heb, zoo kan ik bv S1 *»e?eesh«ran bekend gemaakt Wdrukte'Ui^^^ wie * voegen. — ik wil o,» kV ief daar heefc laaten bymyiaringegeev2^mfnr;nnen' ^ ik ^e, Ioffpraa/, ven aan di^lfZ^Zne«£? Verdien- Ik ka" derhalniet zeggen, 20™ ^" ZJUlken dank daar vo°' derdaad wel gewenscht da i mdlenden- Dod> ik had inden druk waf ~ 'even XS^ Z°° fp0edi,S "ie* aa* «eheel anders uiti„ een vertrS 5'nWac"£ ?en drukt zich le-  van het Leven des Menjchen. tj \ Ouden verbeeldeden daarom den Dood als den tweeling-broeder van den llaap (a). Pausanias befchryft eenen pylaar, die den nacht zoude verbeelden , in de gedaante van eene Vrouw, welke onder eiken arm een Kind hieldt, waar van het een den flaap en het ander den dood verbeeldde. Het een fliep zeer valt; maar het ander vertoonde zich uiterlyk maar zoo, als of het fliep. Zoo leezen wy ook, dat de Heiland van het Dochtertje des Overften Jairus zeide, dat het fliep. (b) (*) 5- 39- De alleroudfte Geneesheeren en Gefchiedfchry« vers zelfs, verhaalen ons gevallen van Menfchen; die men voor dood gehouden heeft; maar die evenwel weder ontwaakt zyn. Zodanige gevallen vindt men by Hippocrates (c) en Avicen- NA leven en gezondheid geeft, om deeze zaak nog dieper te kunnen nadenken; en ook gelegenheid, om meerder waarKeemingen daaromtrent te kunnen doen; zoo wil ik wel belooven, dit geval breedvoeriger te zullen bekend maaken, welk ik by de gemelde Juffrouw daar na nog eens, hoewel onder eene andere vermomming waargenomen heb. — By de bekendmaaking van praktikaale waarneemingen , waarop onweetende Geneesheeren menigmaal blindelings zieken wagen en naa het graf zenden, blyft het altoosmyne grondftelling , dat men niet te veel voorzigtigheid kan gebruiken; want hoe ligt bedriegt zich niet zelfs de allerbefte Artz by het krank bedde, of wordt van anderen bedroogen ? («) Zie Lesfing , hoe de Ouden den Dood verbeeld hefeben, Beriyn 3 769. (&) Mare. Euang. V: 39. (c) Epidem. Libr. V. (b) en (*) Het zy nogthans verre van my, dat ik de Wonderwerken van dan godlyken Verlosfer zoude willen verkleinen. Zoo vreemd als ik ben van dingen voor Wonderwerken te houden, die niet tegen den algemeenen faamenhang ftryden ; even zoo ver ben ik ook van waare Wonderwerken te ontkennen. Dus blyft 'er, b. v. volgens de peilingen, in het voorgaande. Hoofdftuk beweezen , ten aan-  y3 Het derde Hoofdftuk , na O). Meer gevallen van dien aar- *,f*^ aangeteekend by Fortunv™FL * ~dt rae" Plinius verhaalt var.eerTvro ,5 C*> En , gen lang als volkome*do^elèeïn S" da" nogthans weder ontwaakte M g C' f Heraclides Ponticus beVfr ««1 LAeanus, een byzondere VerLnd.r Dl0GENES ze gevallen gefchreeven w?r ullng V3n dee" loorene ademfaS Pr ' dat JS: van de vtó JandelingS?h&i~ fchen, wllke voor Teshferen' die Me"- ^om^fnk^ Wie meer Scia iwa om de geftorvenen te openen. Ver-  •Van het Leven des Menfchen. p j Ten tweede: Boor een blinde liefde der Bloedvrienden, of inderdaad verliefde Menfchen.— Bruhier. ver- Verfcheide ziekten zouden dan niet meer zoo ongeneesbaar zyn, en welk een licht zoude ons daar door ook in het befchouwend gedeelte dier weetenfchap opgaan ? Zelfs dunkt my, dat de gevallen, in de voorige §. bygebragt, de agtevgebleevene moeiten aanlpooren* om 'de geftorvenen te laaien openen. Want, by een naauwkeuriger, dan noodzaakelyk te doen, onderzoek , zoude het zoo ligt niet meet gebeuren, dat een voorzigtig Geneesheer iemand zoude openen, die nog niet volkomen geftorven was,' en welk' een gerustftelling geeft dat den overgeblevenen dan niet, als zy verzeekerd zyn, dat de geenen, die zy zoo zeer betreuren, niet nog eens in 't graf zullen opwaaken? Het heugt lïiy, dat ik eens iemand, naar alle waarfchynlykheid, van den dood gered hebbe : eene Vrouw van zes- en- veertig Jaaren, hadt met haare Dogter van agt- en- twintig Jaaren allerly wonderlyke toevallen; voornaamelyk evenwel beltonden heure kwaaien in bezwaarlyke ademhaaling, groote matheid in de leden enz. Ondanks alle myne nafpooringen konde ik niet agter de oorzaak deezer toevallen koomen • ik vraagde vergeefs, of zy dan nooit fchurft gehad hadden; doch eene hoogft ftrafbaare fchaamte veroorzaakte, dat zy het altoos ontkende. De Dogter kreeg eene ontfteeking van de long , en ftorf. Toen de Moeder nog zeer giek was ftelde ik haar voor, dat ik door de opening van de Dokter haare ziekte mogelyk beter zoude leeren kennen, en ze°gevolglyk ook eerder geneezen. De vreeze des doods overwon het vooroordeel; zy veroorloofde my haare Dogter te openen. Maar hoe zeer was ik verwonderd, toen ik eenen algemeenen brand der ingewanden by haar befpeurde • buiten dat vond ik niets tegennatuurlyks in 't lichaam. Ik verhaalde dit toeval aan eenen zeer bekwaamen Geneesheer die my zeide, dat ik toch naauwkeurig wilde onderzoeken' of de geftorvene perfoon mogelyk vergift hadt in^ekreegen • doch daar toe was geen 't minfte vermoeden. Ik werdt iil tegendeel hoe langer hoe meer overtuigd, dat eenineedreeven uitflag de oorzaak zyn moeft. ik ftelde der Moeder zeer ernftig voor, dat het niet anders zyn kon, of zy moeiten de fchurft gehad hebben, en dezelve door uiterlyke middelen hebben ingedreeven. Dewyl zy nu van dag tot dag ilimmer werdt, zoo bekende zy het, en verhaalde d-r. zy voor eenige maanden fchurft gehad, en dezelve aanftonds &QQX eene zalve, waar meede zy zich fineerden, verdreeveri had-  ^ Het derde 'Hoofdruk, ' flm tyd/toen mï^'g^™ • '*g te begraaven. Een doüp s' deze]ve hyzichvan dendood zvhe-v?' W'5 Dor2aak' dat verzeekeren: HTuet^^^ men de Vrouw geleed S a' waar ln brengen en het feXS Om zich nu vaft van haa™ j j Ult necm«U üet hy haar lic&p^h^ > pen, en konnen 7Pfrit,. ■ pIaatfen fchraa- men de zes. en- twindsSTiSifc ? n,aar,toen vermeende doode te SsS?rfeg°D deeZB fmmmol! Ach war doe, 7™/**? **"""' waakte weder volteen op^ ! en z? SÏÏ » JfÊÖd? SorveneT fterk geiuÏÏ «rden ' ^ bJ' S^S™ . zyn. ten Jongeling verliefde op de Dofter van een Soo «Jïkfii'd" S^lf rnÜddden' cn was daar *en te geneezen Indien ;kgn, 1 vervol8™s volk* hebben, maa^tur^rw^^sto fe* fulzwygendjjeid, geflorvën zyn 3- ' düor hsarS  van het LeveH des Menfchen. Cjf ëën ryken Burger; maar derzelver Vader dwong baar om eenen anderen te trouwen. Niet lang daarna kreeg zy eene heete koorts, en viel uit dezelve in een' zoo volkomen onmagt, dat men geloofde, dat zy geftorven was. Men begroef ze dan, gelyk in Parys de gewoonte is, binnen vieren- twintig uuren. Haar eerfte Minnaar werdt door eene wonderlyke liefde gedrongen, om hec doode lichaam nog eens te zien; hy beloofde derhalven aan den Doodgraaver, hem rykelyk te zullen beloonen, wanneer hy hem het graf in dert nacht wilde openen; en deeze was wei haaft daar toe gereed. Wanneer zy beide nu in den nacht het graf en de kift geopend hadden, zoo zette de Minnaar den Kofter den degen op de borft, met bedreiging, dat hy hem, zoo hy niet wilde zwygen, vaft doorfteeken zoude ; derhalve liet de Kofter zich fllles welgevallen. Zy droegen het üchaam deezer Vrouwe in een digt daar by ftaand huis. De Minnaar lei een groot vuur aan, en vreef het naakte lichaam eenigen tyd voor hetf vuur. Als hy nu een paar uuren gevreeven hadt* werdt deeze moeite hem rykelyk beloond: want zyne lieffte toonde eenige teekenen van ademhaaling, hy haalde 'er een' Geneesheer by, en door deszelven verdere hulp werdt zy weder volkomen herfteld. Deeze twee Menfchen , door zulk een wonderlyk geluk vereenigd, gingen naar Engeland, waar zy zich twee jaaren ophielden * na welken tyd zy zich weder naa hunne Vaderftad begaven. Men wilde in 't eerft niet gelooven , dat zy die zelfde perfoon was; maar de veele beweezene omftandigheden overtuigden eindelyk Jaaren eerften Man , en de overige Bloedvrienden , dat zy inderdaad die was, welke zy hadden laaten begraaven. Haar tegenwoordige Man begeerde, dat men hem de goederen zyner tegehG woorv  . Sg Het derde Hoofdftuk, yoordige wettige Vrouw wilde uitkeeren; dewvl de eerfte Man nu geheel geen recht meer op zyne Vrouw hadt,_ om dat hy ze hadt laaten begraaven,en zy buiten hem zekerlyk zoude geftorven zyn; ook om dat zy zich te vooren daarenwS het eerft aan hem verloofd hadt. Men begeerd? daarom een vonnis van het Parlement; doch haar tegenwoordige iMan werdt gewaar , dat het Gerechtshof zyne Vrouw, die hy mei; zoovee- Z^IT% JeVT,dig gemaakt hadt • wederom aan den eerften Man zoude toewyzen. Daarom wagtteden zy het vonnis niet af, maar keerden aanftonds weder naa Engeland. Deeze rechtszaak bleef derhalven onbeflift, en men heeft my'veT- v^Stit* A,Cte" da?1' Vanno§ ind^ Regifters van t Parlement zouden te vinden zyn. Meer zodanige gevallen vindt men hier en daar in de iMuJes celebres aangeteekend. dnl?fjte'' D/°r hn gmJch> &t%de vermeende dooden zn het graf gemaakt hebben. — Te Dole in Vrankryk gebeurde het, dat een Regiment Voetvolk, wegens gebrek aan plaats, in de Ke kmSeft vernachten, ferfcheide Soldaaten hoorden era gefchreeuw, dat zy meenden uit een graf te koomen Men opende derhalven het graf en vond m t zelve een jong Vrouwsperfoon, welk den voongen dag eerft begraaven en in dien nacht weder ontwaakt was. Dom. Calmet befchrvft een geval dat hy zegt van een ooggetuigen ontvangen re hebben. Men hadt naamelyk tl Bar Ie Duc een gedruis gehoord boven een graf, waarin den voongen dag iemand begraven was geworden. Men opende het graf den volgenden dag, waarop men zag, dat deeze ongelukkige wel weder opge. I waakt en zich inden arm gebeeten hadt mfar naderhand eerft volkomen geftorven was. I en vierde; By de opening van grafkelders vindt mm  wap het Leven des Menfchen. 99 men fomtyds, dat de lichaamen hunne ligging gantsch veranderd hébben; dit kan nogthansonmogelyk anders gefebieden, dan dat deeze begraavene zveder ópgewaakt zyn. Doctor Krafft maakt gewag var? zulk een geval, dat te Augsburg gebenrd° was, Men begroef naamelyk eene jonge Dogter, welke aan een fterk moeder-toeval zoude geftorven zyn. Toen men den grafkelder langen tyd daar na opende, vond men deeze jonge Dogter op de trappen, digte by de opening van den grafkelder., Te Alais groef men eene kift uit, welker dekfel geheel opgeligt was; als men nu de reden daar •van^onderzocht, bevondt men, dat de Vrouw* die 'ei- in lag, den vinger haarer regterhand tnsfchen de kift en 't dekfel ingewrongen hadt, m het zelve alzoo opgeligt. Ten vyfde: Eenigen, die reeds begraaven zvaren hebben hun leeven aan de Dieven, welke hen van dt ■cvergebleevene fi'eraaden hebben willen berooven, moe» ten dank weeten. Rejes verhaalt een geval uit Fabricius, dat een Vrouw, welke aan de peft zoude geftorven zyn, weder opwaakte, toen de Doodgraaver het graf weder opende om .eenei; ring te fteelen, dien zy aan den vinger gehouden hadt.. Te weeten, zoo haaft als deeze Dief ;hei graf en de kift geopend hadt, begon deeze -vet> meende doode zich op te regten en te fpreeken. De verfchrikte Dieven liepen wech , en lieten ■ook.zelfs de fakkel agter, welke de Vrouw nam en zoo weder naa huis ging (a). Eene groote ■menigte van zulke gelukkige diefftallen vindt men m Bruiixer's hier voor aangehaalde Verhandeling. Te Magdenburg is een foortgelyk geval met eene voornaame Dame gebeurd, welke weder opwaakte toen de Doodgraaver bezig was, eenen vinger, («) Camp. Elyf. Juc. Qtiafl. p. 61. : Q 2  soö Het defde Hoofdflak , Ten zesde : 71^ ^0\ eenen era ^ovbeeld by Van eenen Armeniër Er/s , die op den brandftanel Mus ^#°en8aanSeteek.nd by Valeis Max*- ,„Ztn//ZeVende \ £y mii£en warefl verfchillende °Zt 7'Zeak * dat de ^gravenis uitgelield l,Zll Ti vermetlde ^ode in dien tyd weder op. vnnrLJ lBIf\ ^ een raeniSte van zulke voorbeelden by (,). Een doode ontwaakte in de ïv^^Ue9^aél7ke heziS was eene M kreae te doen (d). Een jong Meisje, dat aan de pokken geftorven was, zond! begraaven worde? ; terwyl zy ten grave gebragt werdt, viel de kift van de baar ; door deezen fchok ontwaakte zy volkomen en gaf teekenen van leven (e\ Eene Vrouw, die men voor doodhieldt, en op ftroo lag, ontwaakte, toen 'er een brandende kaars omviel, en het ftroo, waar op zy lag, in brand ftak (ƒ). Diemerbroek befchryft, i/zytS Verhandenng over de peft, een geval, dat een Man weder ontwaakte, die binnen den tyd voor den peftloop bepaald , niet konde begraaven worden, om dat men geene kift hadt kunnen krygen. §< 42.- C«) De Funet. Roman. Lib. I. C. 11. (b) Polit. Lib. 10. (cl Traité fur l'Incertitude des Jignes de la Mort, T. r. p. (d) Idem p. 62. w Jdm h l6o_ 6s:  van het Leven des Menfchen, 101 §. 42' De onvolkomene dood kan zoo wel van uiterlyke, als van inwendige oorzaaken voortkoomen. De uiterlyke brebgen den zeiven gemeenlyk daar door te weeg, dat ze de beweeging der longen doen ophouden. Meelt gebeurt dit by de geenen , die in 't water verdrinken. Het gaat het geloof byna te boven, hoe lange zodanige verdronkenen het vermogen om weder op te leeven nog behouden. Pechlin brengt, in zyne Verhandeling de vita fub aqua, een voorbeeld by van een Jongeling , die twee- en- veertig dagen onder het water geleegen hadt, en nogthans, in de zevende week (Jeptima demum hebdomade extractuni) eerft weder uit het water getoogen , tot zich zeiven gekoomen was. Zeer merkwaardig is het voorbeeld van den Napelfchen Visfcher Cola, welk de Vader Alvejo eerft befchreeven heeft; deeze hadt zich zodanig aan het waterleeven gewend, dat hy altoos eenen zekeren tyd voiftrekt in 't water moeft toebrengen , en gevolglyk volkomen een tweeflachtig fchepfel (amphibium^ dat zoo wel in 't water als op 't land leeft) geworden was. Een foortgelyk voorbeeld heeft Leegwater aangeteekend («)': naamelyk een Waterduiker liet zich , in tegenwoordigheid van Prins Maurits digt byden Haag in 't water, en bleef 'er drie kwartier onder , zonder dat hem het minfte kwaad daar uit overkwam, of dat hy eenige hulpe behoefde. Het zoude my ligt zyn,. veele heel zekere voorbeelden by te brengen van zulken , die eenige uuren, ja dagen, onder het water geleegen hebben, en nogthans wederom levendig geworden zyn ; zoo ik maar niet vreesde , veelen myner Leezers te zul- 0) Haarlemmer Meer Boek, Amft. 1727. G 3  1 ° 5 Het derde Hoofdftuk , zullen verveelen f». Ik zal my alleen beroepen op de menigvuldige waarneemingen, die in de nabuunge Nederlanden voorvallen. In deeze Provinciën wordt een prys toegeweezen aan den "eenen , die eenen Verdronkenen wederom totliec ieven brengt; eri federt dat zulks ingevoerd is zyn er ongelooflyk veel gered geworden * Men geloofde voor deezen, dat de Verdronkenen xtorven aan de menigte van water, dat zv doorzvyelgden O); maar een naauwkeuriger onderzoek beeft geleerd, dat de belette ademhaalt de reden daar van is. Dat 'er een menigte wateï m de longen komt, daaromtrent heeft Louis ons geen twyfel overgelaaten; dewyl hy zeer veele proeven met Dieren genomen heeft, by welken by altoos, nadat hy ze verdronken hadt, water in de longen gevonden heeft (c> Zelfs vondt hy t by eenen hond, dien hy aan de agterpooten liet ophangen , en alleen met den kop onder 't water dompelen. Dit water nu komt in de longen , wanneer de Mensch, die in 't water gevallen is ! de laaatfte maal zyne borft verwydt, om lucht in te (a) Zodanige gevallen -vindt men in de A N C Dec r m.J Obf. 20. 75- 76. 8p. "Taj.. t3o. ,92. Dec:\. an. 6. Obf. 61. cm. Schol. Bartbol. A£t. Haffn. Vol. 4. Obf. 42 r lTl \a!gemeen ka" men mee den Heer Gummer de verIcbiilende Itelhngen hieromtrent tot drie hoofdgevoelens brengen: het eerfte is, welk aan de menigte water, dat in t hcnaain indringt, de oorzaak des doods toefchryft. Het tweede is dat van Plater, welk het water, dat in plaats van lucht onder het Iaatfte ademhaalen in de longe gedrongen is als de oorzaak des doods opgeeft: en het derde is dat van Camerarius en Waldschmid, die beweeren, dat de verftoDte ingang der lucht de verdronkenen doodt. Zie des zeer eeieerden Heere Gummers Inaug. Dijen, de cauffa mortis fubinerprum, Gron. iy6i. p. 33. J , (t) 'Lettres fur la csrtitude des fignes de h Mort, Epit. VI. 'p. 2pO. Jeqq. 7 f  van het Leven des Menfchen, Ï03 te ademen , in welker plaats dan water indringt. De waarneemingen, welke de Heer Gummer in zyn inwyings gefchrift ten deezen opzigte in het III Hoofdftuk bybrengt, beveiligen dit nog meer ten vollen. Maar aanftonds daar op wordt de opening der luchtpyp by wyze van kramptrekking toegetrokken. Dit kan by eenigen door enkel fchrikken gefchieden , eer de Mensch volkomen onder het water gedompeld is; in welk geval dan geen water in de longen kan in« dringen (a\ En ik geloof dat de Verdronkene dan langer het vermogen van weder optewaaken zal behouden , dan wanneer een aanmerkelyke menigte koud water de tedere vaatjes zyner longen opgevuld heeft. — Mogelyk zoude hieruit ook kunnen verklaard worden de plaats van Hivpocrates, daar hy het fchuim van den mond des Verdronkenen als een teeken van den wezendlyken dood opgeeft: Qui fuffocati fint aüt refoluti, nee duw. tarnen mortui, non ad fe redeunt, ft iïlis fpkma ante os, dat is: Die verflikt zyn of weder losgelaaten, en evenwel nog niet dood zyn, koomen niet weder tot zich zeiven, als hun het fchuim. op den mond ftaat. De longen worden by de ftikking onder het water zodanig door kramptrekking (ei) Plater brengt in zyne Ohferv, Libr. I. p. 170. een geval by^van eene Vrouw, welke veroordeeld was, om wegens Kindermoord, verdronken te worden : dewyl zy een kwartier na dat ze in *t water geworpen was, daar wedèr uitgehaald werdt , zoo leefde zy sanüonds van zelve weder op.. Na een naanwkeurig onderzoek bevondt Flater , dat deeze Vrouw, op het oogenblik dat zy in 5t water zoude geworpen worden , van febrik in onmagt gevallen was; daar benevens waszymet de voeten aan een touw blyven hangen zoo dat zy met bet hoofd naa beneden in 't water gehangen hadt. Het indringen van 't water in de longen was hier derhalven zoo zeer niet mogebyk. G 4  Het derde Houfdftuk, ■ king faamengetrokken , dat de lucht, die in de uchtpyp bevat is, door de zelfibndid eid der longen heen geperft, en in de holte van de borft ze ve gebragt word. (Hier uit ontfta ?de lucht bel, welke Hamberqe», en naderhand vLhat J.er zelf zagen, die hen deedt geloovendat 'er" lucht in de holte van de borft was 7v' 2/ naamelyk een hond te vooren eSzinfveSf1 en gevolglyk daar door de lwht d^™e £mL' £gheid der iongen heen geperft. In faSmeen d en^weï? iUChtbd l°0it bv e"n D?e^nglt nDdCr r°rf!aande ve^ikking geJe' wS^.?!526 ]UChC dl'uk£echter naderhand ae iongen t faamen , en perft het ingedrongen p vernieDgdlieeft, in de gedaante van fchuim weder na buiten, zoo haaft als de kramptreSp waar door de Juchtpyp, en in 't algeS de ' nï -ueeze icramptiekking nu is eene werking der Ie- emnderogok' £ f ^ ™n vanlrzehS Sn S! C ï6 verl^etigde levenskragt bedui. ten Daar en boven is het wel waarfcbynlvk dat het teder maakfel van de blaasjes der loSen welke de lucht bevatten, dppr zodanige gewdji! ten yden; en daardoor wordt de wederleevendigmaaking dan onmogelyk gemaakt. Dat evenwel het ingedrongen water inderdaad iets moet toe. brengen tot de onmogelykheid van weder op te waaken van zulk een verdronken Mensch, wordt meer dan waarfchynlyk, als men bedenkt, dat by de vallende ziekte byna altyd een fchuim op del mond gezien wordt, zonder dat zulks daarom een . dooaelyk reeken zy; alhoewel dit fchuim. ook ufc de longen zelve voortkomt. §• 43-  'van het Lcctn des Menjihen, 105 §• 43- De Verwurgden y of Gehangenen kunnen ook zeer dikwyls weder levendig gemaakt worden (a). De ineefte gehangenen fterven aan eene foort van bloedftorting, welke daar uit ontftaat, dat de bloedaderen, die het bloed van de herflenen moer ten te rug voeren , te faamen gedrukt worden. Gevolglyk hoopt het bloed, dat door de llagaderen naa de herflenen toegevoerd wordt, in deze], ven op en drukt ze te iaamen; hier uit ontftaat eerft eene bedwelming, en daarna een volkomen dood en algemeene flapheid. — De opening der gehangenen heeft genoegzaam beweezen, dat dit by hen de oorzaak des doods zy, en niet zoo zeer het toetrekken der luchtpyp of het omdraaijen van den nek; welk laatfte het gemeene volk altoos pleegt te gelooven. Dit gefchiedt zeer zelden , en als een Scherprechter het doet, zoo is het zekerlyk een reqht Mcefterftuk ; (un coup de Maitre) want de banden welken het hoofd en de wervelbeenderen t'faamen houden, zyn uitneemend fterk.— Zoo lang dan , als 'er nog niet daadelyk zoo veel bloed in de herflenen gekoo. men is, dat 'er vaten gebarften zya , fchynt 'er nog altoos hope om weder op te leeven , overi? te zyn. De ervaarenheid beveiligt dit ook dik* wyls. Doch wanneer de herflenen zodanig faamengeperft zyn geworden, dat 'er eene algemeene flapheid volgt, dan bJyft 'er geheel'geene hope meer overig. Het laatfte geval mag" wel plaats heh- («) Voorbeelden daar van vindt men fn ÊlegnyZod. Gallic y^o. 1680. Menj. Mart. p. 79. Garman deMirac. Mort. Lib. J-it. 4. §. 50. Rejes Camp. elyf. Juc. Qticeft. 66. p. 893. Quitft. 99, n. 10. Cafarienfis Illvftr. Mirac. Lib. 10. C. 24. Bartbol %e?it.2. Ep.96. Albtrtifxax. extempQtm\. Cof. S-p.lcoz, {nz. G 5  i o5 Het derde Hoofdftuh, hebben , wanneer de pis zulken Menfchen van zelfs afloopt, als het welk eene geheele verflap Ping van het rügmerg aantoont— Ondertuffchen is t behouden der gewurgden by uitneemendheid zwaar wanneer een ftrop met het uiterfte ge. iveld, byzonderlyk digt onder het ftrottenhoofd, toegetrokken , en daar door eene kwetfW van een gedeelte der luchtpyp of der groote halsaderen te wege gebragt is. §•44- Somtyds wordt 'er een vergift in de lucht omgevoerd , welk alle levenskreten zodanig verdooft, dat men 'er in 't geheel geene fpooren meer van waarneemt. Voornaamelyk evenwel worde dit vergift gevonden. Voer Ecrfi: Op zodanige plaatfen, waar brandende turf of fmids kooien in een beflooten ver* trek en lucht gehouden worden. Ten Twééde: In'beflootene kelders, waarin gistende dranken zyn. Ten Derde: In de Mynen; en in 't algemeen Ten Vierde^ In gewelven,die lang beflooten geweeft zyn , voornaamelyk in lang beflooten eeweeft zynde Grafkelders. Ten Vyfde : Somtyds heeft dat vergift zich in peftilentiaale ziekten vertoond, wanneer eenige Menfchen alleen van de vergiftigde ftinkende lucht zodanig zyn bedwelmd geworden, dat men zevobr volkomen dood gehouden heeft, waar van Guit* Fabricius verfcheiden voorbeelden verhaalt (a). Ten Zesde: -By het inflaan van onweêr in kameren, vindt men ook zulke dampen, die gemeenJyk naar verbranden zwavel ruiken, Tes («) Cmtur. 2. Oefsro. 95. few.  van het Leven des Menfchen, lof Ten Zevende: By fterke en beflootene uitwaasfemingen van fpeceryen , als: kaneel, peper , kruidnagelen, iaffraan en welriekende bloemen , als: leliën , roozen , violen , enz. Doch in 't laatfte geval zouden de kamertjes zeer naauw moeten zyn s als zy zoo zeer zouden fchaaden. Voorbeelden van deeze uitwerking der fpeceryen vindt men by Maerklin in zyne Ooftindifche Reizen. — Wanneer iemand ongelukkig van eenen dampkring, die met dit vlug vergift vervuld is, omringd wordt, zoo houdt by gemeenlyk op adem te haaien , krygt trekkingen, of fterft zoo op 't oogenblik. Wanneer men zulke geftorvenen opent, zoo vindt men niets tegennatuurlyks noch in de vafte, noch in de vloeibaare deelen. Het fchynt derhalve dat dit. vergift voornaamelyk op onze levenskragt werkt, en dezelve, indien niet gantfchelyk vernietigt, toch zoodanig bedwelmt, dat alle zigtbaare beweegingen ophouden, en de Mensch gevolglyk naar een volkomen dooden ge]ykt. —r De Natuuronderzoekers en Scheikundigen hebben altoos daar over getwift, wat die toch voor een vergift zy. van Helmont gaf het zelve den wonderlyken naam van Gas fyheflre 5-zyn eigentlyke is ons nog zeer onbekend. Eenigên der nieuwfte Chemiften , als Maquer enz. houden het voor loutere vuurdeelen, maar die hunne brandbaarheid verboren hebben; want al heeft men dit Gas, zoo veel als mogelyk is, by een verfaameld, zoo heeft het toch nooit de minfte geneigdheid tot ontvlamming laaten blyken ; ja ! daar kan zelfs in eenen dampkring, die veel mee dit vergift vervuld is, niet eens eene vlam blyven, en daarom laat men gemeenlyk in zulke verdachte plaatfen , voor af een licht nederdaalen , om te zien of het licht ook uitgaat. Indien Eulers JEther inderdaad zoo beftaat, en die uitwerkingen  io8 Het derde Hoofdfiuk, gen kan veroorzaaken, welke deeze groote Wn ' geer, in zyne Brieven aan eeneDuitfche Princes daar van opgeeft , zoo blyft 'er myne/acE geene onmogeJykheid over, om de SeAtaSS van dit Gas aan Eulers /Etlier toetefcKS6 Voornaamelyk vertoont het zich by gebrande houtskoolen; elk weet toch hoe veel benaauwd heden en hoofdpynen men krygt, als men „Tet naauw vertrek zit, waar houtskoolen branden Deezen nu ontftaan van het gemelde versrift * want als het zelve zeer vermenigvuldigd is zon wordt de Mensch volkomen bedwelmd, en houdt ten laatften op te Jeeven. Kroger verhit in zyne Natuurleer , zulk een geval, dat eenden zich des nachts in een tuinhuis opgeflooten had den, om den Duivel te bezweeren^da^Vhun eenen fchat zoude toonen. Zy nu hadden vuur van houtskoolen aangeftooken ; dfwy,!" zoo onvoorz.gtig waren, dat zy alle openingen vaft toegeflooten hadden, zoo werden PZy door den dampt deezer kooien verflikt. Men vondt hen derhalve den anderen morgen dood; en wat was er nu natuurlyker , dan dat de Duivel hu, den nek moeft gebrooken hebben ? In de onderaardfche gangen der Bergwerken ontftaan dikwyls zulke dampen, welke de Arbei! ders op eenmaal van hunne zinnen en van hun leven berooven; men pleegt ze Schwaden te noemen; de Arbeiders vreezen 'er ontzachlyk voor Wanneer deeze dampen eenigen bedwelmden ,' die toch weder gelukkig herfteld zyn, dan ver beeldden die Menfchen zich in de benaauwdheTd allerly wonderlyke dingen; en daaruit ontftaan de vei tellingen van de Aardmannetjes, en honderd andere zotternyen. uuuucrq D^eze dampen zyn zeer veelerly; eenden derzeiven zyn zigtbaar, en vertoonen zich in de ge- daan-?  wn het Leven des MènfcheH. lötj daante van een nevel, van deezen aart zyn die, welke de Heer D. Seip in de Philofoph. Tranfaél'. befchreëven heeft. 'Men vindt dezelven by de Pyrmontfche Waterbronnen ; zy geeven eenen Herken zwavelreuk van zich , en dooden alle gekörvenen, vogels, en alle dieren, die hun te naa koomen, en wel met zulke toevallen, als of men ze onder eene lucht-ledige klok van een luchtpomp zettede. Andere daar en tegen zyn volkomen onzigtbaar, ërt brengen nogthans dezelfde uitwerkingen voort. Men vindt dezelven zeer veel in Hungaryen, waar ze altoos uit een zeker hol opftygen. Dit hól ligt mby Ribard aan den voet van 't Krapakfche gebergte. De vogelen, die over dit hol vliegen, en in het vliegen Wat digt by de aarde koomen , vallen als dood uit de lucht. Hier toe kan men ook brengen de üitdampingen, die men fomtyds in de zoutgroeven in Polen vindt. Zy vertoonen zich meeft in vlokken, als die van fpinnewebhen. Wanneer deeze vlokken dichte by 't licht der Arbeiders koomen,ontvlammen zy met een fterk geknap, en kwetfen of dooden de Arbeiders menigmaal in een oogenblik. Deeze dampen zyn derhalven een waare onderaardfche Donder. Somtyds vindt men dergelykê in de fteenkoolen groeven ; in Vrankryk noemt men ze dan le Feu terrou, of Feu brifom Dat deeze dampen nietrottekruidagtigzynis wel klaar; want men kan zich vry lang in rottekruidagtige dampen ophouden, zonder dat men in gevaar komt van te verdikken. Grootendeels zyn deeze verflikkende dampen, zwavel dampen , welke hunnen oorfprong hebben van het ajgemeen vitriool zuur, dat overal gevonden wordt. Die, welke niet zwavelagtig zyn ontftaan van het boven vermelde Gas van Helmnt, wel£s eige na-  «o Het derde Hoofdfluk, natuur.ons nog onbekend is. De Heer Macqum Jieent uit de volgende waarneemingen te kunnen bewyzen,dathet enkel vuurdeelenzyn. Wanneer men vitriool, met water verzwakt, op vvlfel van yzer giet , in een glas, welks "hals boven fpits toegaat, zoo verfaamelen zich boven in de ooe! mm van 't glas dampen,die, als men hun met een licht nadert, met een knap in vlam vliegen. Het is zeker dat deeze dampen hunnen oorfpron^ hebben van de yuurdeelen, die zich door den vitriool van het yzer losmaaken; want zoo lang alsdli losfing duurt, vertoont zich eene blaauwagt?|e vlam boven in den hals van 't glas. Men kan dl zeilde proeven doen met andere metaaJen, voornaamelyk met verfcfaeidene onvolkomene , die hunne vuurdeelen nog eerder loslaaten. Nu gelooft de Heer Macquer, dat deeze dampen, wan- eTelIfTId\g?0eSwaren. ee" Mensch even eens zouden bedwelmen , als die doen , welke men aan, t Gas toefchryft. Doch my dunkt ™ \Óa^Gas Zich ^oegzaam van de bovenaangehaalde dampen daarin onderfcheidt, dat bet met ontvlamt, maar veel eer eene tesenftrvdiee uitwerking toont, dewyl het 't licht dtblu/cht? m de kelders, waarin gistende dranken bewaard worden, is dit vergift altyd. Ket vertoont zich ook nog eer by deeze dranken, dan by den brandbaaren ipiritus, die door deeze gisting voortgebragt wordt. By de nieuwe wynen is het ook nog menigvu digei•, danbyde oude; en daarom gelooft de Itahaanfche Geneesheer Cornarus, dat nieuwe wynen de levenskragt meer verfterken dan de oudere ; want dit Gas is alzins een hartfterkend middel, als het maar niet in al te groote menigte 3 ïm de fchadelykheid deezes vergifts.in de Grafkelders, heeft de Heer Hague. not San de openbaare Vergadering van de Ko= Ping-  mn hei Leven 'des Menfchen. til ninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen te Montpellier, welke den 23 Decemb. 1746, gehouden werdt, een merkwaardig voorbeeld voorgeleezen (a). •— Drie perfoonen, zegt deeze geleerde Arts, ftorven fchielyk, terwyl zy in/een gewelf der Parochiekerk van O. L. V. klommen; uit dit gewelf verhief zich een zoo lelyk ruikende damp, dat de reuk daar van zich zeer verre uitbreidde , en dat het wasch en de kleederen langen tyd een' dooden reuk daar van behielden. De vlam van een brandend papier, van een ft uk je wyngaards rank, en van eene kaers' werdt. in een oogenblik daar door uitgebluscht, even als'of men deeze brandende lichaamen in het water gedompeld hadt, naamelyk zonder eenig fpoor van vuur agter te laaten. Verfcheidene dieren , b. v. kat' ten, honden, vogelen, fcheenen, na dat men hen pas in dit gewelf gebragt hadt, beklemt te zyn ; op deeze beklemming volgden ftuipagtige beweegingen, en de fterkfte onder die dieren , als de katten, gaven in den tyd van twee of drie minuu. ten den geest. Die, welke minder levendig en tederer waren, ftorven in eenige feconden. 1 Deeze damp was zoo kwaadaartig , dat hy alle zyne eigenfehappen behieldt, zelfs als hy in flesfèn , die menin het gewelf nederliet, opgevangen was zoo dat de vlam nog anderhalve maand°daarna ' daar in uitgebluscht, en de dieren daar van gedood werden (b). Wan- («) Jottrnal Qeconomique, 1760. Of nieuwe WfiameHte* ï^tte*^™**** Uk a'ie ^ dedCn der Ge' a£) M.e" zi" hier «ft ligfelyk, hoe fchadeiyk het is , d« dooden in de Kerken tebegraaven; want deeze dampen drin? gen wegens hunne fynheid tusfehen de voegen derzarkC nen, waarmede de gewelven bedekt zyn, door, en w. mengen zich met de lucht, die in de Kerk» is. Hoe mZ nig-  X19 Het. tierde Hoofd ft uk \ Wanneer by zodanige Menfchen nu, die vari* dit vergift overvallen zyn geworden, alle levens- krag- higmaal klaagt men niet by warm' weer, dat de flank in de Kerk onverdraaglyk is ? En wie weet niet, dat by de opening van gewelven , graven enz. zich byna altyd een reuk vari lyken verfpreidt, die voor den neus zoo bezwaarlyk is, dat men daar van byna in onmagt valt? Isidürus leert ons Ori~ gin. Lib. 15. Cap. ir. dat by de Romeinen, in 't eerft elk in zyn eigen buis begraaven wierd ; maïr dat dit gebruik naderhand door de wetten afgefchaft wiérd, uit vreeze, dat de befmettelyke reuk der lyken de levendigen insgelyks mogt dooden. Abraham wilde maar eene begraafplaats bezitten in het Land, welk de Heere aan zyrie Nakomelingfchap ten erve gegeeven hadt, eri het beroemde Grafteeken der Patriarchen, waar heen Jofeph , de Regeerder vari Egypte, na zynen dood wilde gebragt worden 3 was in 't open veld , Genef. XXIII. De wet der twaalf Tafelen, welke de oudüe was iri het Romeinfche Gemeenebeft, verhoedt, de lyken binnen de muuren van Rome te begraaven of te verbranden. Hominem mortuum in urbe ne feptlito , ntve urito. Cicero de Legi'o. L. II. C. 58. Alleenlyk gaf men vryheid om de asfche in te brengen van die geenen , die de eerbewyzingen des triomfs Wechgedraagen , of althans gröote dienften aan 't Gemeenebeft beweezeo hadden, of welker heiligheid men vereerde, gelyk b. v. der Vertaalfche Maagden. De Keizer Trojtmus was de eerlle, welke eene begravenis in Rome veskreeg; en des niettegenftaande vernieuwden na hem Hadriamis en Antoninus Pius, of de Vroome, de oude wet, van niemand binnen Rome te begraaven. Zie van Espïn Tom. I. F.-II. L. 38. de loco fepultura n. 1. In de eerfte Cbriftelyke Republiek begroef men byna twaalf honderd Jasten lang geene dooden in de Kerken. Men begroef de Martelaars niet eens daar binnen , welker overblyffelen in zekere foorten .van Kapellen bewaard werden, die in het midden van den Godsakker , of Catacomben waren. De Keizer Conflantius, meende zynen Vader, den grooren Conjlantinus, eene groote eere te bewyzen, dat hy hem onder den overwelfden ingang der Kerke liet begraaven, op dat hy als de Deurwaehter van deezen Tempel zyn mogt. Men leeft in het Codex eene wet Yan TbeoJeJius, welke uitdrukkelyk de begraavenisfen buiten de Stad gebiedt ; en deeze wet is in veele Conciliën vernieuwd geworden: naamelyk in het Concilie te Brague Can. 18, in dat van Jrles in 't Jaar £73, in dat van Nantis Ao. iio, in de Capitularien van Karei den Grooten , ut nullus dlin-  van bet Leven des Menfchen. H3 kragten niet ten eenemaal zyn vernietigd gewórden, dan Jeert de ervaarenheid, dat dezelven door de noodige middelen wederom tot zich zeiven konnen gebragt worden. §» 45- Alle Menfchen, die van den blixem getroffen zyn , worden niet onherftelbaar dood bevonden Vreesagtige Menfchen kunnen enkel van fchrik wegens den gehoorden flag, als dood zyn.ïS.52 T Eenigen kunnen echter midden in den flraal flaan; en dewyl de blixem eene menigte zwavelagtige dampen bevat; zoo kan hy, zoo wel als andere zwavelagtige dampen, de Menfchen verflikken In beide deeze gevallen nu befpeurt men in 't geheel geene uiterlykc kwetfingen, en het leven is wederom mogelyk , wanneer 'er maar geenè ader iri de herflenen gebarflen is. 5. 46. Wanneer een Mensch aan eene al te grootè koude bloot gefteld is, zoo verheft hy langzaamerhand zyne vuurdeelen. Zyne vaste dèeien hou- & fji .... l_ _ . 1 . , _ . ^iU1ë)uc vjce^e, Dangneia, anglt en lchrikkén, zyn aandoeningen, die in ftaat zyn om ook de allergrootfte veranderingen in ons lichaam voort te brengen. Niet alleen wordt onze Ziel, naaide uitdrukking van den Heer van Haller , van eene koude overvallen , maar ook ons Lichaam kan zyne prikkelbaarheid geheel en al verliezen De Heer Unzer befchryft de verfcheidene gevolgen keurig onderzocht hadt, uit welke deelen der heriTenen fav heïh de zenuwen van't hart haaren oorfprong namen; mogelyk hadden daar door zeer gewigtige ontdekkingen kuv nen gedaan worden. ö («) LeBim. Antiq.-Lib. 20. Cap. \6. ito De.Aitz, 112de Vertoog.  van het Leven des Menfchen. 119 gen deezer pynigende hartstochten zeer aardig (0): 3, Daar is geene foort van beweegingen , welke „ niet door de mindere graden van vreeze zou„ de verminderd worden. Het hart flaat zwak,, ker; de polsaderen kloppen zagter, het bloed „ betrouwt zich naauwlyks tot onder de huid , „ en de vezelen weigeren aan 't zelve den dienft, „ om het tot daar toe voort te zetten. Met het „ zelve blyft de levenswarmte agter , en op de „ wangen glimt de warme roodheid , die kleur „ der gezondheid, niet meer. In de leden beeft „ eene huivering, en het gemoed verzinkt onder „ den laft zyner aandoeningen. De vreeze maakt „ magteloos, de bangheid maakt onmagtig , en „ de angst dood." By eenen fterken fchrik wordt het bloed van den uiterlyken omtrek des lichaams te rug gedreeven , en verfaamelt voornaamelyk in de vaten der borst. Wanneer het zelve nu al te fchielyk en al te veel naa het hart gedreeven wordt, zoo wordt deszelfs beweeging ten laatfte onmogelyk, en het grootfte deel van 't bloed blyft in de grootfte vaten fteeken. De Mensch valt in onmagt, welke fomtyds zoo fterk zyn kan, dat tusfchen dezelve en den waaren dood geen onderfcheid meer te vinden is. — Doch de uitwerkingen van een fchrik kunnen in eens volftrekt doodelyk zyn; want men heeft .zelfs gezien , dat het bloed door een' fchrik met zoo veel geweld naa het hart gedreeven wierd, dat het zelve daar van volkomen geborfcen was.— Een heftige toorn is insgelyks in ftaat, de levenskragt , indien niet geheel te verflikken, nogthans zoo te bedwelmen, dat men geene fpooren derzelve meer befpeuren kan. Gaj,enu3 wil in zyn tweede Boek de Syr,;pt. CauJ'. niet (e) De'Artz, isffte Vertoog, bl. 3, H 4  129 Het derde Hoofdftuk, niet toeftaan, dat iemand door eenen hefv;^ toorn gantsch fchielyk kan dood blyven K thans valt meemge kwaade Vrouw in oJ? M^LTmïïrniet00^11 geiykiS> ™" de Evvï: Wl1 t0eftaan» datdefnoek oof zoTfter^on6" dS ?anSenaa™ hartstochten ook zoo iteu. 0p onze levenskragt werken dar derzelver beftaan ophoudt. V\lLZ7vuJ* SrS wechdroe««» e" al het vSkd? ouden monier nemtoe: fterf Diagoras, want ev zvt al daafon" in gA Hy ft°rf °-ok ind^daad SZ,* 7, 3?r ? 3r?en zy°er Zoonen- ~ Paus Was W*U„dlC Z0°, heffiS van hartstochten fch elvk de LlVrlUgde ' i°Cn een bode he™ MilSn Pn p 7d,nS.bra§c. dat de Franfchen uit Milaan en Padua gejaagd waren. §• 53- Wie zou gelooven, dat eene mode-ziekte zoo tl^eV:?^ ?en Miynt volkomen dS5 te weezen? Thans is 'er geen gewooner ziekte, dan d,e , welke men gemeenlyk rapeun noemt Alnoewe.1 de Heer Kant volkomen gelyk heeft ^^ema^rfeteonerg^ién noemt! zoo istt toch aan den anderen kant zeker, dat de dW welke by de Vrouwen Moederkwaaien, ma de Mansperfoonen hypochondriefche toévallen S noeoid worden, fomtyds zeer ernlti? ia volfn men doodelyk kunnen worden. D/krS, d£ deeze ziekte uitmaakt, welke byna in en^ingé- wand',  van bet Leven des Menfchen. %zj wand , of ook in 't algemeen in eene byzondere gefteldheid der vafte of vloeibaare deelen haare Oorzaak kan hebben, tast fomtyds de levenswerktuigen aan , en verhindert dezelven, hunne beweegingen voort te zetten. Dit gefchiedt fomtyds met zulk eene heftigheid, dat zodanige Vrouwspersonen (want by de Mansperfoonen zyn deeze toevallen nooit zoo fterk) voor volkomen dood gehouden worden. Gemeenlyk gaat 'er voor deeze toevallen eene gewaarwording voorgf ,■ als of de keel toegetrokken wierd ; daarna volgen bv lommigen allerly foort van trekkingen, offterkè flaauwten, die geen onderfcheid meer tusfchen leven of dood overlaaten. Deeze flaauwten kunnen uuren , ja dagen aanhouden. Galenus heeft reeds aangemerkt, dat Vrouwsperfoonen eenigen tyd zonder gevoel konnen liggen ia). Lindanus heeft een voorbeeld aangeteekend van eene Vrouw met Moederkwaaien bezet, die zes uuren zonder eenig gevoel of merkbaare Jevensbeweeging gelegen hadt. Pareus daar en tegen brengt voorbeelden by van Vrouwsperfoonen , die geheele weeken in deezen ftaat gebleeven waren (b) ; waar van daan het dan ook kwam , dat men geloofde dat deeze Vrouwsperfoonen inderdaad van den dooden opgeftaan waren. Meer zodanige gebeurtenisfen kan men by Salmuth naleezen (c) Pa ree gaf den raad om zulke Vrouwsperfoonen niet voor den derden dag te begraaven; doch elk begrypt uit de bygebragte voorbeelden ligtelyk, dat deeze tyd de omftanders nog in dezelfde gemelde onzekerheid laat; waarom River ook zegt (d) : dat (a) De loc. affeü. Lib. 6. C. 5 (b) Lib. 13. Gi|>. 46. (c) Cent. 2. Hijior. 86 £? g, (*0 Oper. Medic. p. 381. H 5  isa Het derde Hoofdftuk, dat men zodanige Moederzieken niet eerder be-, graaven moeit, tot dat 'er zich teekenen van verrotting geopenbaard hadden. De noodzaakelykheid daar van ondervondt een Geneesheer in Spanje tot zyne groote verfchrikking: Hy zoude naamelyk eene adelyke Dame, die aan Moederkwaaien zoude geftorven zyn, openen. Hy deedt dit, toen de derde dag reeds verloopen was; maar toen hy de tweede fnede deedt, kwam deeze Dame weder fchielyk tot zich zelve, en gaf door fchreeuwen en krommingen der leden genoegzaame teekenen van leven (e). §■ 54- Deeze twyfelagtige ftaat heeft echter niet alleen plaats by de Moederkwaaien, maar dezelve kan ook veroorzaakt worden door verfcheidene andere oorzaaken , die in ftaat zyn om zulke kramptrekkingen fchielyk voort te brengen. Alle heftige , zoo wel aangenaame als onaangenaame gemoedsbeweeging is hier toe bekwaam. (§. 52.) Voornaamlyk kan dit by de geenen, die zeer gevoelige zenuwen hebben, uit verfcheidene andere oorzaaken ligtelyk gebeuren. Mogelyk ontftaat deeze onvolkomen dood in zulke gevallen daar uit, dat de kramptrekking, die zich ook in de uiterlyke deelen vertoont, te gelyk de buitenIte deelen van 't hart aantast,. en gevolglyk door derzelver faamentrekking den omloop des bloeds onmogelyk maakt. Althans bevindt men, als men zulke ongelukkigen opent, meeftentyds geen ge ■ brek in het lichaam, dat oorzaak van den dooci konde weezen. Zoo gebeurt het ook fomtyds 5 dat eenige Zieken, tegen alle vermoeden en tegen O) Faraus Lib, 25. Cap. 46,  van bet Leven des Menfchen. 123 alle Geneeskundige grondftellingen , fchielyk fterven , zonder dat men in ftaat was eenige oorzaak daar van aan te wyzen. Zouden zulke gevallen niet zoo veele oplettendheid verdienen , dat men ten minften met de begraaving van zulke Menfchen wat voorzigter was? §• 55- By hypochondrifche en miltzuchtige Menfchen kunnen ook toevallen ontftaan, die den uiterlyken fchyndes doods medebrengen. Gemeenlyk zyn de zenuwen by zodanige perfoonen veel gevoeliger, en daarom ook meer geneegen tot allerhande ongeregelde beweegingen. Syjdenham werdt gantsch ren onrecht van D. L. vaij Stevenink van eene dwaaling befchuldigd f» , toen hy zeide (Z>), dat de moederkwaa! en de hypochondifche toevallen volkomen dezelfde waren. Want de moederkwaaien verfchillen alleen daarin van de hypochondrifche toevallen , dat ze veel meer en fchielyker werkende oorzaaken ten grondflag hebben, dan de hypochondrifche; want daar de moederkwaaien alleen by de Vrouwen, die op zich zelve reeds zwakker zenuwen hebben, plaats vinden, zoo is het zeer natuurlyk , dat zy ook heftiger uitwerkingen in het lichaam moeten voortbrengen, dan men by hypochondrifche pleegt waar te neemen. $. 5*. Op den bloedvloed, de vallende ziekte, de .verjiyving (door fchrik of ontzetting) en de f.aapziekten , volgen niet zelden flaauwten , die den Menfchen het volkomen masker des doods aan- trek- $ ®Wjrt- ZauZ- de h-fter-fojjione, p.j9. Lugd. Bat. 1766. {b) Dijjert. Epiftol. de byjl. affe3. p. 38S. & ead. p. 352.  "4 Het derde Hoofdfïuk, trekken f» In alle deeze gevallen kan de leven*, kragt voor onze zinnen geheel onmerkbaar worden, zonder dat de volkomen dood daarom daar op moet volgen. Het zal nogthans noodig zyn, wegens de verfch/llende toevallen , op de voornaamfte teeke- letïen. ^ §eVd eigen Zyn » wel te wZT^T'\ In-de moederkwaalen fchynen de u terlyke deelen met zoo flap, als wel in den bloedvloed. •— Het ademhaalen en de poisflag weinig en ten laatfte onmerkbaar; daar en telen is jn de bloedftorong de pols fterker en het ademhaalen fnakkende. — Wanneer het toeval in de moederkwaaien voorby is, zoo weeten de Zieken gemeenlyk wat 'er voorgevallen is; daar en tegen weet de geen, die een bloedftorting gehad heeft niets van t geen omtrent hem gebeurd is. River voegt hier nog by dat de Vrouwen, die met moedertoevallen gekweld zyn , als zy gekneepen werden, of heur hairen worden uitgetrokken , gemeenlyk een teeken van gevoel met de hand te Kennen geeven. Ten Tweede: De rooederkwaal wordt daar door van de vallende ziekte onderfcheiden, dat met dezelve met altoos trekkingen, ten minfte niet algemeen aan 't gantfche lichaam verzeld gaan. — isy de moederkwaaien vallen de Zieken ook niet zoo fa) Men kan hier over naflaan Rejes Camp. Etyp Jue: n 8. Avicenna Libr. I. Fen. TraB. V. C. ik. ÏW T?T%n \ll%Sy El°Ziis Vir°™m fcriptis illujiriumfub Scoto fi.o, Zïli ^■XmJ- L- L C- *' — Fulë°f™ de MiraculisTk. ■ Lib. 4. Gregor. Nymannus de Apopl. C. 3r. |; Cplu™l «»• ^63. p. 59. Cd. 2. AS. Urati/l.TentL (è) Opera Medica, p. 3&Ï.  van het Leven des Menfchen. 12$ too plotfeling neêr, als wel by de vallende ziekte pleegt te gelchieden.'— By de vallende ziekte is de pols fterker, dan gewoonlyk, daar en tegen by de moederkwaalen zwakker. — By een toeval der vallende ziekte, waarop zulk een fterkeflaauwte volgt, is ook zekerlyk fchuim op den mond , bet welk by de moederkwaaien nooit gebeurt, — In de toevallen der vallende ziekte zoo wel als by eene bloedftorting ftaan de inwendige zinnen ftil; maar by de moedertoevallen blyven zy in werking. Ten Berde: Die fterke flaauwte, welke van de Geneesheeren Syncope genoemd wordt, en het meefte gelykt naar den volkomen dood, is daar door van de hier voor gemelde toevallen onderfcheiden, dat a) Gemeenlyk in de andere toevallen, voornaamelyk der moederkwaaien, teekenen van eenen aanftaanden aanval voor af gaan; daar en tegen komt deeze foort van onmagt menigmaal in eens, zonder dat zy eenig teeken voor af doet zien. b) De kleur des aangezigts is in deeze onmagt veel bleeker, dan in de andere toevallen: want niet zelden vertoont zich by de moederkwaaien een rood en opgezwollen gezigt. c) Met de Syncope zyn altyd koude en zweet gepaard; maar deeze volgen niet altoos op moedertoevallen, d) De Syncope duurt gemeenlyk zoo lang niet, ak een heftige aanval der moederkwaaie (a) , welke laatfte niet zelden heele dagen aanhoudt.-— Somtyds echter vereenigen deeze toevallen zich , zoo naamelyk dat de Syncope op de moedertoevalien volgt, om dat de moederkrampen het hart aan- (*) Zacctias Queft. Mei. leg. p. 246. n. 53.  126" Het 'derde Hoofdfiuk , aantallen. In dit geval ziet het'er zeer liegt met de Eieke uit, dewyl zy in deeze omftandigheden zekerlyk levendig zal begraaven worden als het wordt"16" bCgin Verrottin§ niet afgewagt Ten Vierde: De verftyving, een zeer zeldzaam toeval, wordt aan de overmaatige ftyf heid der geleden, en aan de geweldige koude des lichaams gekend. Zy verzelt fomtyds zeer onverwant de heftige koortfen van volbloedige Menfchen («) In dit geval liggen de Zieken met opene oogen en hooren of zien niets. Wanneer het toeval over is, gevoelen zy nog langen tyd daar na eene buitengewoone koude , welke by de voorige gevallen zoo zeer niet befpeurd wordt. Ten Vyfde: Daar zyn ziekten, waar in de Menlenen gantfche jaaren agter den pnderen flaapen , zonder eens wakker te worden. Of de gefchiedenis, die Plinius verhaalt, van eenen zekeren Epimenides Gnóbius, die zeven- en- vyftig jaar agter den anderen zou geflaapen hebben, waar zy, kan ik niet onderzoeken. Herodotus verhaal tin zyn vierde Boek , dat 'er een Volk was, welk zes maanden agter elkander fliep. Mogelyk meent hy 'tzelfde, waarvan SiGisutitmoe in zyneChronyk fpreekt, het welk aan 't einde van November zoude in Zaap raaken, en aan 't einde van April eerst weder ostwaaken. Doch het ontbreekt ons niet aan zekere voorbeelden, dat Menfchen eenige jaaren agter een geflaapen hebben. Het geheugt my, van den zeer geleerden Heer Leidenfrost, eene gefchiedenis gehoord te hebben, dat een Smid, zoo ik my niet vergis, in den kouden Winter van 't Jaar 174e, des nagts in 't bosch verdwaald was, en daar in een• flaap gevallen , dje («) Klein Interpr. CHn. p, 49-.  van het ■ Leven des Menfchen) 127 die geheele negen jaaren geduurd hadt Mar- cellusDonatus verhaalt een gefchiedenis van eenen Geeftelyken, die ten tyde van Paus Cregorins den Elfden, zeven jaaren agtereen geflaapen hadt. — Een foortgelyk geval heb ik zelfgezien, waar van ik in §. 38. reeds eenige melding gemaakt heb. Doch wanneer geene andere toevallen, als bloedftorting, of fyncoptifche onmagt, zich met deeze flaapziekten vermengen, zoo kan men zulke flaapende aan de overgebleeven ademhaaling en polsflag ligtelyk van de dooden onderfcheiden , offchoon 'er geen prikkelende middelen in ftaat zyn , om iets tot derzelver ontwaaking toe te brengen. §• 57- Op den ftikvloed (catarrbus fuffocativus) zoo wel als op de ftuipagtige engborftigheid (afthma convulfivum) kunnen fyncoptifche flaauwten volgen. By het eerfte toeval is de beweeging der deelen van de borst te zeer verminderd, en de toevloed der vogten te fterk; in het laatfte daar en tegen zyn de deelen der borst krampagtig faamengetrokken. Wanneer dan iemand fchielyk aan dit toeval fterft, moet men niet te haaftig weezen met de begraavenis ; maar den ongelukkigen wel onderzoeken , of hy wel volkomen dood is of niet. $. 58. By de geenen die polypen in 't hart of in de grootfte aderen hebben , ontftaan menigmaal , wegens den geftuitten omloop des bloeds, waare fyncoptifche onmagten, die daarom niet altoos aanitonds doodelyk zyn. Wanneer naamelyk het poïypeuze gewas nog niet zoo groot in zynen omtrek  «*5 Het derde Hoofdftuk; trek is, als de binnenfte holte der ader, zöo onr • Haan 'er alleen zulke flaauwten, dieophouden wanneer het hart weder eenig bLed enTe?Zt zelve nieuwe kragten, verfaameld hèeft Wan neer dan iemand teekenen van een polypus in >' hart gehad heeft, als benaauwdheid, ffiJo Ping, agterblyvende pols, flaauwten enz zoo moet men zeer voorzi^nV m*r C ■ werk gaan. VOOIZ1»üë zyne begraaving te §• 59- In §. 49. heb ik aangetoond, dat op alle kwet fingen der groote flag- of bloedaderen en, daï Derhalven kan men dit ook niet het zelfde recht oofSakr * VQrh^ë™> die doormwend ge 7vn S V ëewrocht WOfden. - Aan dit gevaar zyn de Vrouwen wederom meer bloot gefield dan de Mansperfoonen. Want alhoewel d?mïn-' delyke ontJafhng des bloeds zelden zoo hefti* zT kan W * ^ by S^r^loïS! zoo kan het toch, voornaamelyk by fchorbntifche ESS°i6W£lkey bI°ed SeneeSen is ^t a erïy bloedvloeden, wel gebeuren, dat 'er zulk eene menigte bloed wechraakt, da't 'er een zee Ve K flaauwte op volgt, en men zulk een Vrouwsper! blieft.1" verldaart' die "ogthans inderdaad VroLS" eChte,r Hgter gebeuren b>' baarend« Vrouwen, waar by altoos eene grootere menigte bloed uit de vaten der baarmoeder, na de bïïr&ï wech vloeit Het is bekend, dat deeze bloeSor? tingen zoo heftig kunnen zyn, dat de Moeder binnen weinige: mmuuten haar leven gantfchelyk daar door verheft Eenigen echter vallen, ee? zy al die7Pl?KVer,0T1n hebben> in ^ne flaauwte, die zeer bezwaarlyk van een volkoomen dood tl on-  van de verfcheidene Gevallen, enz. tz§ . -onderfcheiden is, en daarom zoo veel te meer alle mogelyke oplettendheid vereischt; dewyl elk ligt begrypt, dat dezelve, wegens de flechte be•handeling der Vroedwyven, meermaalen moet voorvallen. .§. 60. Bovengemelde omftandigheid kan by eene baarende Vrouw zelfs zonder voorafgegaanen bloed, vloed voorvallen. Wanneer naamelyk eene Vrouw lange in baarensnood zit, tot arbeid om te baaren, meer dan noodig is aangefpoord wordt, en daar by met flaapen noch eeten kan; zoo is het ligt te begrypen, dat zulk een Vrouw gantsch kragteloos en onmagtig worden moet; ja hier uit kan eene daadelyke Syncope ontftaan (s). Men meent dan, dat Moeder en Kind onherftelbaar dood zyn, daar beide toch nog leeven en ook gered kunnen worden. Een zeer merkwaerdig en overtuigend voorbeeld daar van vindt men in het Journal des Scavans (b). Daar werdt naamelyk een Heelmeefter tot eene Vrouw in baarensnood geroepen. Dewyl hyje?ter weSenS de afgelegenheid eerst eenigen tyd daar na by haar kwam ; zoo werdt hem gezegd , dat de Kraamvrouw reeds voor twee uuren , zonder verloft te zyn, geftorven was. Hy vondt ook by de Moeder geen teeken des levens meer overig, alhoewel hy verfcheidene proeven daaromtrent, onder anderen ook met den-vluggen geest van ammoniac-zout in 't werk ftelde. iiy bevond den moedermond geopend , en het vhes nog geheel, welk hy aanftonds fcheurde. Het hoofd van 't Kind was in de behoorlyke ligging: als hy het zelve te rug drukte, en den vinger in den mond van 't Kind bragt, befpeurde hy geeB <» Gauh, Inftit. Pgtiol, 5. ,783. (*} 1748,  1 i o Het derde Hoofdftuk, geen 't minfte teeken des levens meer by 't Kind, Hy keerde het om en trok het by de voeten uit. Het fcheen volkomen dood te zyn ; maar toen men hetaangezigten t gantfche lichaam met wyn gewasfchen en gevreeven hadt, kwam het Kind tegen alle verwagting weder tot zich zeiven. Ondertusfchen werdt de Moeder van elk voor dood gehouden. Doch eer de Heelmeefter vertrok , onderzocht hy haar nog eens, en vondt by dezelve alle mogelyke teekenen des doods; alleenlyk bleef er eenige twyfel by hem overig, om dat de armen met ftyt geworden waren. Hy zeide daarom , dat men met de begravenis moest wagten, tot dat deeze deelen ook die fiyfheid gekreegen hadden, die aan de dooden gewoonlvk eigen is. En toen hy ze naauwlyks eenige uuren verlaaten hadt, kwam ' deeze, voor volkomen dood gehoudene,Moeder weder tot zich zelve , en werdt ook volkomen weder herfteld. §. 61. Het zal veelen belachlykvoorkoomen, wanneer ik zeg: dat verfcheiden Kinderen , die nog niet gebooren zyn daar door omkoomen, dat men ze voor dood houdt. Wie maar eenige kennis van de Vroedkunft heeft, zal wel willen toeftaan dat de teekenen des levens by de Kinderen in Moeders Jyf zeer dikwyls gantsch bedrieglyk zyn Menig Kind wordt door de onverantwoordelyke' onvoorzigtigheid van een barbaarfchen Vroedmeester het hoofd geopend, om de Moeder te verlosfen, daar het Kind toch nog leefde. Toen ik in Parvs was , gebeurde het, dat een Heelmeefter een Kind dat hy voor dood hieldt, door middel van een naak uittrok; maar hoe zeer verfchrikte hy, toen net Kind nadat het gebooren was, nog eenige reizen fchreeuwdej en zoo de Heer Levret hem niet  van de verfcheidene Gevallen, enz, i*t njet te hulp gekomen was, zou de Vader van het Kind hem van de derde verdieping uit het verfter gefmeeten hebben. De Heer Levjret pleeg ons by deeze gelegenheid een zeer merkwaerdig voorbeeld van de bedrieglykheid der tee.kenen van den dood in zyne voorieezingen te verbaalert, De Hertogin naamelyk van P.... was reeds veele jaaren aan eene borstkwaal onderheevig ge weeft; zy was nu zeven maanden zwanger, toen zy wederom een fterken aanval van die kwaal onderging, Zy hadt de beweegingen van het Kind reeds eenige maanden vooraf befpeurd ; maar zoo res als zy van deeze borstkwaal overvallen werdt, bemerkte zy in 't geheel geene beweeging meer van 't Kind; in tegendeel vloeide 'er een Hinkende etter uit de natuurlyke deelen, de borften werden flap, het Kind viel als eenfteen naa de zyde, naa welke de _Moeder zich beweegde ; en men befloot daar uit , dat het Kind reeds federt zes weeken moest dood geweeft zyn. Ten laatfte werdt de Moeder zoo erg, dat men alle oogenblikken haar einde -verwagtte. Men haalde eenen Geeftelvken daar by, en terwyl dezelve bezig was met haarde kerkelyke rechten toe te dienen, hoorden de omftanders eensklaps het kermen van een Kind. Zy namen de dekens wech, en vonden tusfchen de beenen der ftervende Hertogineen Kind, welk ook naderhand in 't leven gebleeven is; terwyl de Moeder den derden dag daar na is geftorven. Uit de boven bygebragte omftandigheden zou men noodzaakelyk hebben moeten befluiten, dat het Kind inderdaad geftorven was; en zoo de Hertogin niet van deeze ziekte ware overvallen geweeft, en het kraambed daar na bezwaariyk geworden , zoo zou men zekerlyk op alle mogelyke wyze gezocht hebben, haar te verlosfen , in de vafte verbeelding, dat het Kind geftorven was. I * Daar  Het derde Hoofdftuk, Daar kunnen verfcheide oorzaaken onder het baaren voorkoomen, die het Kind zodanig bedwelmen, dat men gelooft recht te hebben, om het voor volkomen dood te houden. Degemeenfchappelyke omloop des bloeds tüsfchen de Moeder en tKind gefchiedt door de vaten der navelftreng; CS. ]7-) wanneer deeze nu wechgenomen wordt, gelyk zeer dikwyls onder de geboorte , door het iaamendrukken der navelftreng , gebeurt, zoo moet de omloop des bloeds by het Kind, zoo lang als het nog niet kan adem haaien, ooknoodzaakeJyk ophouden. Het Kind valt in eene fyncopti■lcne onmagt, in weike het gemeenlyk volkomen iterft, wanneer men het niet door behoorlyke middelen, zoekt te doen opleeven. — Somtyds trekt de moedermond zich om den hals van 'tKind valt toe; en dan wordt het Kind eveneens gewurgd als een gehangene. Nogthans is het zeker, r§.430 dat men zulke Kinderen niet maar zoo heen voor volkomen dood moeit Jaaten liggen. Door het ftérk faamenperfen van't hoofd, welk fomtyds onder de geboorte gefchiedt, kunnen allerly foorten van bedwelmingen en bloedftortingen Voortgebragt worden, die daarom niet altoos aanftonds doodelyk zyn j maar niet zelden met minder moeite, dan by volwasfenen, te geneezen zyn. Behalven deeze aangeweezene gevallen zyn 'er nog veele andere, in welke de Kinderen onder de geboorte in zulke onmacht kunnen vallen. Doch men kan dezelve in de boeken, die van de Vroedkunft handelen, nazien. Ik heb 'er eenigen aangeteekend, om het Gemeen van de waarheid myner ftelling te overtuigen, en het zelve voor het toekoomende in eene zoo gewigtige zaake voorzigtiger te maaken. S- 62:  van de verjcheidene Gevallen3 enz, 133 §. m Het is ten eenemaal onverantwoordelyk, eene perfoon, die tot aan het einde haarer zwangerheid gekoomen is, en zonder verlost te zyn fterft, te begraaven, zonder haar vooraf te openen. De gefchiedenis leevert ons verfcheide gevallen op, waarin Kinderen uit Moeders lyf gefneeden zyn, toen de Moeder reeds geftorven was. Men behoeft zich alieen den grooten Cesar te binnen te brengen. Doch het gefchiedt ook niet zelden, dat de Moeder onder eene zwaare verlosfing in zodanig eene onmagt valt, datmenze voor volkomen dood houdt; daar zy't toch niet is. Hier van heb ik in §. 61. uit het Journal des Sfavans, een merkwaerdig voorbeeld bygebragt. Men ziet derhalven ligtelyk, hoe zorgvuldig men in deezen behoorde te werk te gaan. Elk gemoedelyk Vroedmeefter zal vooraf met alle zorgvuldigheid onderzoeken ; of hef'Kind door hulp van de kun ft of door eigene ge~ voeglyke omkeering , of door middel van een tang, niet kan gebooren zvorden, zonder dat men noodig beeft de zvreede Keizerfneede te doen. Want alhoewel deeze bewerking op haar zelve by eene gezonde Moeder , juist zoo gevaarlyk niet is , als men voor deezen wel geloofd heeft, (het welk in deMemoires de V'Academie Royale de Chirurgie de Paris, breedvoerig beweezen is,) zoo is 't toch aan den anderen kant zeker, dat de Moeder, wanneer zy te vooren reeds zeer verzwakt is, na deeze Operatie, niet ligt leevendig daar af zal koomen. Maar indien 'er inderdaad zodanige beletfelen in den weg waren, het zy by de Moeder, het zy byhet Kind, dat de geboorte volftrekt onmogelyk was, zoo vermaant Teichmeijer met het grootfte I 3 recht,  J 34 Het derde Hoofdruk , recht, (>) dat men nogthans, al meende men zelfs van den volkomen dood der Moeder verze kerd te zyn, deeze bewerking met dezelfde voorzig igheimoest doen als of de Moeder nog dal delykleefde; dewyl het gebeurd is, dat de baarende Vrouw maar in onmagt geleegen heefr toen haar door eene onvoorzigdge fneede bet Ie' ven gantfchelyk benomen werdtf en zy mogelyk nog had kunnen behouden worden, als men de Operatie naar de wetten der kunft gedaan hadt, §• 63. Het gebeurt fomtyds, dat kleine Kinderen door onvoorzigtjgheid der Minnen of Voedfters veritikt, of verdrukt worden. Indien dezelven nu geheel plat, of toch zoo zwaar gedrukt zyn, dat het bloed uit neus en mond uitvloeit, of inwendige deelen gekwetft zyn; zoo is 'er zekerlyk geene redding te verwagten. Doch eenigen deezer ongelukkigen verliezen het leven aan eene foort van beroerte of verItikking , welke naar dezelfde wetten , als de yeritikte waarvan in het voorgaande gefprdken «u wederom kunnen levendig' gemaakt worden. Men moeft derhalven bedacht zyn, Óm dezelven te redden alzoo wel als de nieuwgeboorenen s die leevenloos daar neder liggen. £$) Infiit. Legales., Cap, 3. p. 17,  *35 VIERDE HOOFDSTUK. VAN DE MIDDELEN , WAAR DOOR DE ONVOLKOMEN DOODEN WEDEROM TOT HET LEVEN RUNNEN HERSTELD WORDEN. §. 64. Men moet de geneezing der onvolkomen dooden niet altoos van de Kunft verwagten; want lomtyds verrricht de Natuur het reeds , zonder dat zy de hulp der kunft behoeft. Miladi Rousfd (§. 41.) waakte van zelve op, zonder dat 'et eenige prikkelende middelen gebruikt wierden ; want het luiden der klokken in de naby geleegene kerk kan wel niet veel daar toe gedaan hebben.— Het gebeurt zelfs niet zelden, dat de kunft fomtyds den gelukkigen uitflag in deeze gevallen eer verhindert, dan bevordert. Wanneer naamelyk de kramp de inwendige deelen aangctaft en het ademhaalen nevens den omloop des bloeds geftremd heeft, zoo is het natuurlyk ,dat de Mensch voor dien tyd ophoudt te leeven ; want het leven beftaat in de inwendige beweegingen des lichaams.. (§. 4.) Wanneer men nu, in dit geval, den dooden wederom door uiterlyke prikkelende middelen wil doen leeven, zoo maakt men de kramp daar door maar veel eer fterker en hardnekkiger; daar anders, als men eenigen tyd gewagt hadt, tot dat de kramp overgegaan was, de vermeende doode van zelfs weder tot zich zeiven zoude gekoomen zyn. Hier van daan komt het, wanneer men dikwyls befpeurd heeft, dat een vermeende doode eerst na twee of meer dagen van zelfs weder by I 4 ge-  ffl 't werkgtftlld aï f vruSte]oos by hem: geval in P^^^S^™* rende middelen eebruiken r eer verza§' halsader is in d ir £ ,Eene opging der een l»u*" bad van va^off rT lichaam °ok in dampbad van ™S f u elk Je^en' of in e™ het welk de ve e S^AerW ^ bl'e°gen • de kramp wechneemt fl ifr ,Gn gevoJ8'!yk van deeze middelen k7 J?0? als men Seene raadzaamer niets lp >ot gebruiken > d™ is het met de vernet een da§ of twee c~ ,. "wcK^enae middelen te wasten Somtyds kan men ook eene kn3 1 aan eene afgeleeppnP , P' door eene wechneemen:^ S Zo0 errn?nkt7eV°e]^heid ht finguhum dat is hpr g "' A"™"** tolweck Doch if ™„\j !,■ niezen neemt de" hik »ietree£svoo^^ de prikkelende faaïenvoegef ' ^ me£ §. 65. . Alle de middelen , welke rfp «„„ij j W£!t *eze *"* fltrift^St'SS langffc  van de Middelen\ waar door, enz. *37 iangft behoudt, (§. 13.) 200 volgt, dat het voornaamfte voorwerp der zorge van een Geneesheer in deeze gevallen zyn moet, het hart, indien 't mogelyk is, weder in beweeging te brengen, en daar door den omloop des bloeds weder ten voorfchyn te brengen. Dit gelukt wel, als men maar zoo gelukkig weezen mag , van eenig bloed naa het hart toe te dry ven; zoo lang naamelyk ,. als dit zyne natuurlyke leevenskragt nog niet verlooren heeft (0). Dit nu kan, of door uiterlyk vry- ven, (a) Dat de beweegingen van 'c hart en deszelfs vaten , grootendeels op eene werktuiglyke wyze gefchieden, heeft de onvergelykelyke Heer Leidenfhost nog zeer onlangs, en zeer aardig beweezen in zyn Propemptico inaug. ad promotionem publicam Viri DoSisJimi D. Petri Conr. Peill, quo agitur de Machina definiticne cff quatenus Corpus bumanum fit Machina, Duisb. 1771. Ik twyfel niet of ik zal den geneegen Leezer eenen grooten dienst doen , wanneer ik de eigene woorden des geleerdeH Schryvers hier ter nederftel. bladz. 6. „ Aliquibus atitem fpecialibus csrporis partibus conftitutio„ nern mechanicam abjudicare non licet, quando ea machi„ na;, quam paulo ante dedi, definitio placet. (Deeze De„ finitie is de volgende bl. '4. Machina eft tale c$rpus, quod „ ex pluribus partibus inter fe articulatim nexis &? mobilibus „ confiat, quarum partium talis eft ordo, ut cuicumque betrum ,, partium vis externa mavens applicetur, omnes religuce ab „ eadem vi unica, fecundum certas lf neceffarias leges , feque„ la indubitabili moveantur.) Certe ftruftura cordis cum ar„ teriarum venarumque fyfthemate connexo ita fe habet , „ ut eorde contraéto imposfibile fit, fanguinem contentum „ non propelli in artenas, harumque expanfionem diaftoli„ cam fyflole fequitur mechanice, & imposfibile eft, quod „ per eara fanguis non intret in venas , quia propter cor„ dis valvulas regredi nequit, ita ut fi modo una pars hu„ jus fyflhematis ipoveatur , indubitato moveri debeant & „ reliquas ; quare in fuffocatis , modo machina folidorum „ non fit Isfa , nee fanguis nimis coagulatus, fi friétiones „ trunci & artuum copiofe inflituuntur, ut fanguis in venis externis hajrens externo hoe motu iterum pro parte verfus „ cor promoveatur, hujus etiam & arteriarum motus prom„ te fatis reviviscunt. Neque hic intereft, quam quis vim „ asfignare velit, qua cor moveatur , fufficit ejus motura I 5 „ aü-  Hit vierde Hoofd/luk, ^fchiedld00rinWaWnvan JuCht in de Ion^« fcpJï?/?? derhalveP het nwkte lichaam op een bed of tafel voor zich, en vryft het zelve , me warme doeken,met alleen handen en voeten maar ook den buik, de borft, en de gantfïhe ?uggrTad; doch „ aliter fieri non-poflè, quam fit reven.» Dat is te zeggen- - etnew'e-ktui^^" ^ d«?E „ eene we^Ktuiglyke gefleldheid n et weigeren toe te frian » ™ee* de.bepaaling , die ik een welnfe h er voor vaa „ een werk t mS gegeeven beb, behaagt (Deeze benaali^ „ welkbejtaat wt veele onder eikanderen met leden hamema M kijft,'am™f der deelen ook eene uiterlyke bewegende » *r*gt*»4ewaulworde, alle de anderen door die zei fd' eenizc » tjlhWlSenrferS m ^zaakelyke wetten, ™ een onJe„ tnvyfeld gevolg bewogen worde». Inderdaad het maakfel », Js harten, met het faamenftelfe! der flagaderen en aderen " ï^f' ,S Z°danig ZeÜeld> dat he£ omnogelyk zy,ak » het hart faamengetrokken is, of het bloed , dat 'er in bé„ greepen is,moet in de flagadereu voortgedreven worden „ en op deez„ faamentrekkende mtCpWLs ; Zgrw«kl „ tuiglyk de loslaating, en ha is onmogelyk/dat het Woed * daar door met ,n de aderen gaat, pm dat net, wegens d„ klapvliezen van 't hart niet kan e rug keeren zoo du * enÓe iucht dïar doo u tufte. Echter moet men dan nog voortgaan met blaazen, om dat de eerfte beweegingen de bSft anders fchielyk weder ophouden. § Dgoch w nneer het blaazen niet gemakkelyk gaat, en de eanSZ uitwerking zich niet openbaar?, zoo moet St? met met geweld en lang voortzetten ; dewy S fomtyds onoverwinnelyke beietfelen gevonden worden. Want het gebeurt dus niet zelden in deeze gevallen, dat het ftrottenklapje (epMotth) de onP mng der uchtpyp zeer vaft Voege^oe^ heefteen • het gevolglyk niet mogelyk isf dom den mènS lucht Knegt, die zynen vermeenden dooden Heer even zoo i;Pf  van de Middelen, waar door, enz. ' 141 ïucht in de longen te blaazen. In dit geval blyft ser wederom niets anders overig, dan het openen der luchtpyp. Qracbeotomia') Deeze bewerking is in haar zelve gantsch niet gevaarlyk , ook zoo kunftig niet, als onweetenden zich wel verbeelden. Alleenlyk moet men acht geeven dat men geene van die bloedaderen mede kwetfe , welke de halsklieren bedekken, waar uit het bloed in de longen konde loopen. Wanneer deeze bewerking verricht is , kan men met minder moeite , door een klein pypje, het zy met den mond, of met eenblaasbalch, lucht in de longen blaazen. Op deeze wyze is zeer dikwyls een reeds verlooren gegeeven leeven gered geworden. §. 66. Doch wanneer deeze en de overige, nog by te brengene, andere prikkelende middelen niet helpen , om den vermeenden dooden te doen herleeven; zoo zoude ik een middel voorflaan , waaraan men, myns weetens , in dit geval nog niet gedacht heeft. Ik meen naamlyk , het infpuiten van laauiv water , in eene naby het hart gelegen bloedader. Men zoude hier toe de bloedaderen van den arm, of mogelyk nog beter de halsaderen kunnen verkiezen. De zogenaamde Cbirurgialhfuforidy of infpuitende Heelkunft, waar doormen naamelyk geneesmiddelen, of gezond bloed, door eene geopende bloedader onmiddelyk in 't bloed bragt, is in onze tyden geheel in vergeetenheid geraakt. De uitvinding daar van fchryven eenU gen toe aan den Engelfchen Geneesheer Wren ; maar anderen aan D. Major , weleer Profeffor te Kiel. Men maakte van 't Jaar 1660. tot omtrent 1680. een groot gerucht daar van: dewyl nu alterly onheilen, voornaamelyk uit het overftorten van  *4»- Het vim-de Hoofdftuk -, van 't bloed, waar door men het hl,w wgezond lichaam in de aderen van een lïlt "? ^ noodzaafcelyk moeiten onÖ^?^^' zelve weder ten eenemaal ffife De lT neesmiddelen verderven getSvk g£' middelyk in 't bloed gebraf worden 'de zeK hoorlyke vermenging MenSi- , be° eenvoudige middelen i£ISd^£e^r Jaauw water heeft men niets te vreezen • wan aE men geronnen bloed met Jaauw watt omfchnd? zoo vermengen alle gefeheidene dee en zfche' derom op't nieuw. Zoo kanmen ook b?mèlk dt byna uit dezelfde deelen alshet bloed beftaat Vo« 3lS men wil ponder 5 eC menging m t minfte te verdervpn i\/r„ Y zichderhalven op I^S^felf den van dit middel belooven 3» J58 iets kwaads daar van te vreezen'heeft wat ^ *W AV, Wordt door het infpuf en van laauw water m de halsader, het bloed dat in deeze Tr altoos in vry groote menigte is, naar de Sader en alzop ook naa het hart, dat daar dïte bvle-' leegen is, toe gedreeven. § y §e Tot tweede: Door het laauwe water endoord beweeging welke het infpuiten maaktdat even wel niet met groot geweld moet gefchiedwVwo-' den de deeltjes van 't bloed, wclktmoeeh^l' S- gefcheiden zyn, weder' tlS^ O) Oper. Med. p. 463./fff.  van de Middelen, waar door, enz. 143 van alle deelen, die het aanraakt, in 't algemeen verfterkt Het prikkelt derhalven niet alleen tot beweeging, maar vermeerdert te gelyk de prikkelbaarheid. Indien dan de natuurlyke levenskragt van 't hart nog niet volkomen uitgebluscht is : zoo kan men van dit middel de herftelling der inner, iyke beweeging, en met dezelve het le ven, met het grootfte vertrouwen verwagten. Op dat men volkomen verzekerd zy, dat 'er geene fchadelyke deelen met het water in het bloed gebragt worden ; zoo ton men , als het by de hand was, overgehaald water daar toe gebruiken Mogelyk zou een halve once daar toe genoeg zyn; doch ik geloof, dat men in zeer hopelooze gevallen twee drie en mogelyk nog meer onzen zou kunnen infpuiten; want hier geldt het geen Celsus zegt: anceps remedium eft meliüs quam nuïïüni. Dat is: een twyfelagtig geneesmiddel is beter dan geen; dewyl zulke ongelukkigen toch naderhand nooit weder zullen opwaaken, wanneer men alle andere middelen reeds vrugteloos gebruikt heeft By deeze bewerking moeit men evenwel alle* voorzigtigheid gebruiken , dat 'er geen lucht te gelyk met het water ingefpuit wierde : het welk ichadelyk zoude konnen zyn. S. 07. DeJinkerzyde van de borft, voornaamelyk de «pel deezer zyde, is zonderling gevoelig boven andere deelen van ons lichaam. Men kon derhalven in dit deel ook eene grooter prikkeling maa*en. Zou men, iri zodanige gevallen, daar niet Veel hope meer overig was, deeze plaats niet met mt.kunnen branden? Althans zoo 'er maar eenige mogelykheid tot gevoeligheid by de Menfchén overgebleevenis, zoo dunkt my, dat zy hier door in werkzaamheid moeten gebragt worden.  Ï44 Het vierde Hoofdfiuk , §. 68. . Volgens de waarneemingen van den grootera Heer van Haller en veele anderen meer, heeft de maag en de darmen, naaft het hart, den grootHen graad van prikkelbaarheid. De maag en de darmen vervolgen hunne wormwyze beweeging nog eenigen tyd, zelfs na dat men ze geheel uit het lichaam genoomen heeft. Men moet derhalven, in deeze gevallen, mede daar op toeleggen, om deeze deelen door prikkelende middelen in beweeging te brengen. Want als men hier in nog flaagt, dan dryft men ook door deeze beweeging nog bloed naa 't hart toe. Men kan derhalve deeze buis zoo wel aan haar begin als aan haar einde prikkelen.— In den flokdarmkan men een pennebosje of veder be weegen, want elk weet , dat men tot braaken aangeprikkeld wordt,als men den vinger maar in de keel fteekt. In het Woordenboek, Diction. Encyclop. wordt de maagborftel hier toe aangeraaden. Dezelve beflaat naamelyk uit een fyn zagt borfteltje, welk aan een buigzaam yzerdraad (welk men verdikken en met zyde omwinden kan) vaftgemaakt is. — Verder giet men den zieken , met behoorlyke voorzigtigheid een braakmiddel in. Men kan zich hier toe van braakwynfteen , in water gefmolten, of van Rulands braakwyn, het gemakkelykft bedienen. Doch is deeze zoo fchielyk niet te bekoomen , zoo kan men tabaksrook in den flokdarm zoeken te blaazen. — Maar het einde deezer buize zoekt men door fcherpe klyfteren te prikkelen. De terpentyn is zeer vinnig tegen den aarsdarm, en prikkelt den zeiven fterk tot beweeging. Men kon derhalven een half of een heel drachma in een eijerdooijer fmelten en onder het klyfteer mengen, of 'er Rulands braakwyn, of extract van kolokwint i daar  Van de -Mid . leien) waar door , enz. jr^J- 'Jaar by doen,-— . Een van de fterkst prikkelend^ klyfteeren, is wel het tabaksklyft'eër. JMen blaast naamelyk den rook van aangeftoökèn tabak, door kudde! van eeh pyp in den aarsdarm. Dit middel is in zulke gevallen zoo veel te nuttiger, dewyl men het overal fchielyk by dc hand heeft. In Holland j waar zodanige gevallen dikwyls met verdronkenen voorkoornen, weet men zich aanftonds te helpen, Zy neemen naamelyk de fchede van een nies,, waar van de onderfte punt afgcfneeden.is, fteeken dezelve twee vingers breed in het fondament, en blaazen den tabaksrook.daar door in. Zoo kan .men ook de buis van een brandende tabakspyp in den aarsdarm fteeken , over den brandenden kop doorgeftooken papier of eenige reizen toegevouwen linnen rollen, en daar door den rook inblaazen. Nog kan men twee aangeftokeri pypen met de koppen tegen elkander met linnen ïtrooken en bindgaaren te faamen binden, en de eene pyp m den aarsdarm fteeken ; maar den antieren in den mond neemen en fterk aanblaazen' De allernieuwfte en bekwaamfte manier en werktuigen om tabaksklyfteeren te gebruiken , hebben wy echter aan den grooten Gaubius dank te weeten ; zoo als hy ze breedvoerig befchreeven, er] in een koperen plaat afgebeeld, uitgegeeven heeft in zyne zeer gewigtige Adverfaria varii Ar'spmenti, Cqp. IV. p: 45. &feqq6 By al het inblaazen van tabaksrookevenwel, houdt men na twee minuten altoos byna even zoo lang op, en vryft onderJusichen den buik; voornaamelyk over den navel" • Het inblaazen moet met alle kragt gefchieden, 00 dat de rook zeer hoog in het gedarmte konne op~ KJimmen.-^ Daar zyn Geneesheeren, die merkt meenen te hebben, dat de damp van ka* nasiertabak veel kragtiger is, dan gemeene. Indien men aanftonds geen toeftel tot het ta-  34 Het vierde Hoofdfiuk, baksklyfteer kan maaken, moet men maar enkel lucht zoeken in te brengen, door een pyp met oiie beftreeken en in den aarsdarm gefcooken. §. 69. > De reukzenuw ligt zeer bloot in den neus; en m t algemeen befpeurt men eene zonderlinge semeenfchap van dit deel met de hersfenen zoo wel als met andere deelen. Deeze zenuwen ftaan in een onmiddelbaar verband met verfcheidene anderen, want de tweede tak van het vvfde paar, geeft ook eenige draaden aan deeze deelen , en door* deezen tak hebben zy eenegroote betrekking op het hart en de andere edele deelen, door middeling van de vidiaanfche zenuw ("want de tusfchenribbige zenuw, nervtis intercofialis, ontftaat uit de vidiaanfche, riervus viola/tof, en een tak van 't zesde paar) (». Een hond ftorf toen men hem de neusgaaten toeftopte. — Derhalven moest men ook aan deeze zeer prikkelbaare plaats door uiterlyke middelen beweegingen zoeken voort te brengen. Hier toe houdt men den geest van armo. mac-zout, die metongelefte kalk bereid is, onder den neus. Deeze geest van armoniac-zout is zoo lterk , dat gevoelige menfchen trekkingen van deszelfs reuk krygen. Verder blaast men door eene penne fchacht, aan weêrzyde afgefneeden tabaksrook, geftooten peper, fnuiftabak, tot poeijer gemaakte majoran, of het gevvoone fruitkruid, de kruidnagelen, in den neus;en wanneer dit alles niet helpt, kan men het euphorbium poeder met de bovengemelde dingen vermengen en daar door eene prikkeling in den neus te weeg brengen. Zoo kan men ook geraspte mirxwortel, versch (a) Mesltl TraU. de Ntrvi Vtiisna Paris, p. 5.  van de Miidiïeh ) waar door i enz, 147 verser} gemaalen fcherpe mosterd, of doorgefneedene uijens onder den neus houden. Van deeze middelen moet men de meefte hulp verwagen , om de werking der hersfenen weder te herfiellen' Doch wanneer het hoofd en de hals zeer opgezet zyn, en van bloed puilen, moet men die voorzeide middelen niet aanwenden, voor dat'er eene aderlaadnggeichied is; dewyl men anders gevaar loopt van een bloedfiorting, s. m By het aanwenden van deeze middelen, moet men ondertusfehen die niet verzuimen , welke aan den gantfehen omtrek des lichaams kunnen aangebragt worden. Hier toe behoort, dat men Voor Eerft: Het lichaam niet alleen vryve, ■(§.. 65.) maar ook dat men de doeken, waar mede de ongelukkige gevreeven wordt, met allerly geeftryke en fpeceryagtige uictrekfels Qlfimieni bevogtige. Men kan zich hier toe van die bedienen , welke ieder byna by zich draagt, en gevolg lyk overal te bekoomen zyn ; dewyl het tot de galante waereld behoort, altoos odeurs by zich te hebben. Een der fterkfte van dezelven is wel een aftrekfel van amber (in verbeeterden geest van wyn gemaak .) Doch indien deeze dingen, tegen vermoeden , niet in voorraad zyn, zoo kan men in derzeiver plaats, brandewyn; of ook goeden warmen azyn neemen, Deeze geestryke deeltjes fterken onze levenskragt, en trekken door de huid in het lichaam. Maar zulke geeftige dingen in den mond te gieten is meeftentyds fchadelyk. Het bed t waarin men zulk een bedwelmden legt, kan men metaland, jeneverbezien of fuik er, enz, doorrooken, K % Het -  34§' Ha vierde Hoofdftuk, Het vryven met geeftige dingen doet men voor* naamelyk omtrent de plaats van 't hart. Het nut daar van heb ik menigmaal gezien by nieuvvgeboorene Kinderen ,- welke onder een zwaare verlosiing het leven byna geheel en al fcheenen verboren te hebben, en van elk voor volkomen dood gehouden wierden; maar die in eens begonnen te ichreijen, als men hun een mondvol wyn of brandewyn met eenige kragt op de plaats van 't hart ipuitte. Borel pryst hier toe aan, dat men warm geroofterd brood, met heeten brandewyn bevogtigd, op 't hart moet leggen , en zulks dikwyls vernieuwen. Dit is zeker, dat de reuk van warm brood eene zonderling aangenaame en verwerkende kragt heeft. Ten Tweede: De flaapen van 't hoofd, en de plaats agter de ooren,'kan men met azyn en brandewyn vryven, borftelen, of drooge, ook wel bloedige trekkoppen op beide plaatfen zetten. Dit middel kan men , in alle gevallen, tot prikkeling en opwekking gebruiken. Om het vryven nog kragtiger te maaken, kan men zich daar toe van borftelen bedienen. In Engeland worden byzondere borftels hier toe gemaakt, die vleeschborftels genoemd worden Op dc plaatfen, welke men eerft fterk met de bo ftels gevreeven heeft, laat men naderhand koppen zetten Daar zyn geen middelen , die den omloop des bloeds m de huid meer bevorderen , dan dit en daar de huid zeer gevoelig is, zoo kan daar door ook eene ftcrke prikkeling voortgebragt worden. Men kan deeze' koppen op de ruggraad of op de borft zetten. Wil men nog pvnelyker middelen gebruiken, zoo laat men aan de"deelen, die gevoelig zyn, b. v. de voetzooien, infnydingen doen, of deeze plaatfen branden, waar over men Duretus in zynen Cornrmntarius over Hxppocra- TES  van de Middelen, waar door, enz. 149 •TEs kan naleezen, — Doch of de blaartrèkkende ptyfters in deeze gevallen werken , kan ik niet bepaalen, Ik zoude het byna niet gelooven, alhoewel ze in het Woordenboek Diéïion, Encyclop. pangeraaden worden ; ondertusfehen kunnen zy toch ook niet fchaaden. Wanneer 'er nog eenige gevoeligheid in de huid overgebleeven is , zoude ik nog meer werking van de fpiesglas-olie verwagten, welke uit de deelen van 't koningske (regulus) van fpiesglas en het zuur van 't keukenzout beftaat; althans heeft de fcheikunft tot hier toe nog geen fterfter bytend middel uitgeleeverd , dan dit. Doch \ fpreekt van zelfs, dat men zodanige middelen met voorzigtigheid, en nooit dan welberaaden moet aanwenden ; dewyl men den ongelukkigen daar door, als hy weder tot zich zeiven gekoomen is, gevoelige wonden heeft toe. gebragt. Ten Derde: Een der hoofdmiddelen om vermeende Dooden weder te doen opleeven, beftaat daar in, dat men wederom meer vuurdeelen in hunne lichaamen zoekt te brengen (a). Eehigen raaden daarom, zulke ongelukkigen in verfche en nog warm zynde afgetrokkene fchapenvachten te rollen. Doch de bezwaarlykheid, om dit middel fchielyk te bekoomen, maakt het veel eer tot een middel van befpiegeling, dan van beoefening bet behoort derhal ven tot die voorflaagen , welke op de ftudeerkamer helpen, maar in de uitoefening flegten trooft geeven, om dat ze met al te veeCs) De groote Reaümu» verhaalt een geval, (Nouvelle Bi* £**n Tm. X. p. „. Avis pour dmier Lfecu^Tclul Z ; m eeoft nrjée.) dat een verdronkene weder in 't leven 11" wf lV3aï ^ ta\meIkh^S ln ^^onneftralfen | . K 3  15° Het vierde Hoofdftutc, veele zwaarigheden verzeld zyn. Sommigen hebben deeze bedwelmden , ter verwarming, met warme meft uit den ftal belegd, of het lichaam geheel m den mefthoop geftooken,en 't aangezigt alleen vry gelaaten. Maar boven deeze vieze 'm~ ze is de volgende verre te verkiezen. Men laat naamelyk asch, zand, of zout, in groote ketélen heet maaken , en ftrooit zulks dan omtrent vier vingeren dik in bet bed, in 't welk men den perfoon dan naakt legt, en daar na met even zooveel asch of zand bedekt. Om den hals kan men een ^ous met warme asch gevuld omwinden, en op bet hoofd een muts, daar mede gevuld, opzetten Onder deeze drie voorgeflaagen middelen, zoude ïK de asch toch voor de werkzaamfte houden ; om dat het heetgemaakte loogzout de vogtigheden lterk naa zien trekt, en gevolglyk daar door in zekere maate eene beweeging in de fappen kan veroorzaaken. In het geval van de flaapende Dame, waar van in de 38ite en 55fte §§. reeds eenige melding gemaakt is, konde niets tot opwekking van dezelve iets toebrengen. Zy hadt reeds vierentwintig dagen agter den anderen geflaapen, toen het my inviel, dat men de warme asch eens moeft beproeven. Toen ik dezelve ten tweedemaal het gebruiken, ontwaakte de flaapende, en was geheel wakker; naderhand heb ik deezeproeve nog dikwyls genomen. In de annonces & affiches van Parys in de maand van May 1757. deelt de Heer Moulin, een Geneesheer te C/W, eene merkwaardige proeve mede van de werkzaamheid der warme aslche by een verdronken Meisje: „ Een Meisje naamelyk van „ agtien jaaren , was in een rivier gevallen , en „ van den Aroom eerft onder een waterval, daar „ na onder de huizen , omtrent hondert en yyftjg „ treden tot aan een leerlooijcrs kuil voortgefleept, ,, waar  van de Middelen, waar door, enz. 151 3, waar het met zyne rokken aan een paal, die in „ den grond van den oever geflaagen was, bleef „ hangen. Men kon niet nee bepaalen hoe lang het Meisje onder het water geweest was ; al„ leenlyk hadt men deeze omftandigheden aange„ merkt; dat het van zyne Moeder en de Vrouw, „ by welke het in dienst was, reeds langer dan twee uuren gezocht geweeft was, toen deLeer.„ looijer het aan den oever der rivier vondt. „ Toen men haar uit het water getoogen hadt , „ bevondt men ze geheel ftyf, zonder beweeging, „ loodkleurig, met den mond open , de oogen „ geflooten , het aangezigt gezwollen , en het „ gantfche lichaam opgezet. De Heer Moulhst „ liet aanftonds asch warm maaken, en gebruik„ te die op de boven befchreeven wyze. Naauw„ lyks was 'er een half uur verloopen, of de pols ,, liet zich by de verdronkene wederom merken, „ en de fpraak werd wedergevonden, welke in 't „ begin nog wel onduidelyk was, doch na een „ weinig ftamelen, fprak zy de woorden, ik ben „ koud, ik ben koud, zeer duidelyk uit. Du ,, Moulin gaf haar hier op een lepel vol brande„ wyn, en liet haar byna agt uuren in de asfche „ liggen. Zy befpeurde daar na niet anders, dan „ eenige vermoeidheid , welke echter den derfden dag ook geheel wech was. Merkwaardig „ is het, dat de pis haar in zulke menigte afliep, „ dat ze door het bed doorgedrongen en op den „ grond der kamer geloopen was." De Heer Gummer nam met eenen hond van tien dagen de volgende proeve: (a) Nadat hy hem omtrent een half 00 Dijfert. inaug. de CanJJa Mortis Jubmerjonm eorumque Refufcitatione experimentis £? obfervationibus indaeata Groning. 1761. p. 30. Exper. XIX. K4  fy\ &t vierde Hoofdftuk, halfuur onder het water gehouden hadt, begroef, by hem onder warme asch; hy het hem ruim vvf kwartier daar onder liggen, en nam toen de asch wech, waarop de hond niet alleen leefde, maar wa< Z0° 9 als of hem niets gebeurd Men kan de asch altoos weder van nieuws warm opleggen; ook van tyd tot tyd beproeven , of op het laaten droppelen vaiveen weinig'wynazyn , of geeft van fal armoniac, of op het ingieten van een weinig warme thee in den mond met een rheeleepeltje , het vermogen van te flikken zich niet begint te openbaaren. Men moet echter nog eènigen tyd voortgaan met de laavende dranken met theelepeltjes maar langzaam te geeven, en altyd de gifte te vergrooten. Tot de thee kan men gewoone thee , of van vlierbloemen, melislen, en by zeer zwakke menfchen van wynruit, kruis en munt, toebereiden; ook wynazyn, honig , óf fuiker met citroen- of oranjeichillen daar by doen. ' 1 In 't algemeen moet men by het minfte teeken van leven, zeer haaften, om aan 't lichaam een iterker graad van warmte mede te deelen. Aan de voetzooien kan men daar en boven warme fteenen, of flesfen met heet water leggen , of den perfoon, die weder begint te leeven, in een na. tuurlyk warm bed tusfchen twee andere perfoonen leggen. Ondertusfchen moet men zich wei wagten , om de Warmte des lichaams niet door heete kamers te willen onderhouden ; want in derzelver dampige benaauwende lucht kan de zie. >:e onmogelyk tot eene goede ademhaaling koomen, maar zoude veel eer in eene nieuwe flaauwte vervallen moeten^ ' ■  van de Middelen, waar door, enz. 153 §• 7*- In de meefte gevallen byna, moet men aan 't bloed, zoo ras als mogelyk is, door eene aderlaating zoeken lucht te geeven , voornaamelyk als het aangezigt en de hals blaauw en bruin opgezwollen zyn. Want om dat het bloed, welk na het ophouden van de beweeging der longen, naa de hersfenen toegevoerd is, niet weder kan te rug keeren, zoo moeten de hersfenen noodzaakelyk van het opgehoopte bloed faamengedrukt worden , en gevolglyk daar door ook een groote bedwelming veroorzaakt worden. In eenige gevallen ontftaat daar uit een bloedflorting, en daar op volgende doodelyke flaauwte. Het beste gevolg kan men zig van de opening der halsader belooven. De Heer Gummer brengt in zyne aangehaalde inaug, Disjert. bl. 25. Exper. VI. een geval by, dat een hond, welken hy ten tweede maal verdronken , en twaalf minuten onder hes water gehouden hadt, op eens weder ontwaakte, als hy\ hem by geval de halsader kwetfte, en eenig bloed uit dezelve geloopen was. — Men vryft de plaats met een' warmen doek, en verricht de operatie met een lancet; maakende de opening zeer wyd. De aderlaating op den arm gelukt-zelden , althans in *t begin, en die aan de voeten nooit. Men kan altoos tien oneen tot een pond, ja by een opgezet rood aangezigt agtien oneen , laaten loopen. Wil het bloed niet loopen, zoo laat men de huid los en de wonde zonder verband. Het gebeurt menigmaal dat naderhand, als de andere hulpmiddelen eenigzins werken , het bloed nog begint te loopen. Hierom kan 'er, onderwyl dat men andere middelen beproeft , eene kleine fonde in de wonde gelaaten worden , <èm ze eenigzins open te houden; of men behoeft K 5 de  15 4 Het vierde Hoof drink, de lippen der wonde nu en dan maar eens van een te rekken, om te zien of'er toevloed komt ^""T 1f Keelinee^r nu, na alle mogelyke aangewende beproevingen , het lichaam zonder hope verlaat, moet hy toch de wonden verbinden; want het kon gebeuren, dat de onvolkomen doode naderhand van zelfs opwaakte - in welk §. 72. Wanneer de eerfte beproevingen nu vergeefs Ö?f' fl°rQt men daar™ tochnTeSftonds afgefchnkt worden om voort te gaan; de- a ?m?n hü% ^ngehoudene poogingen eTndgelfk tlhherhaa]de, b,eP™™g™ , me^igS emdelyk toch nog gelukt is. En vergoedt voor t ovenge eén geval dat gelukt, niet rykelyk■ de moe te, die men by duizend anderen te vergeefs ™k,U"nen,aanvVe"den ? Wie ™ar eenigzins de waarde van 't menfchelyk leven begrypt, zal hier in met my overeenftemmen. - OpenbLren 'er zich dan onder deeze beproevinge^ eenigeteeLnen tT 7T'alS hGt fteenen> °Pheff^ of geluid van de borft en klokken in 't gedarmte ƒ vertrekken van de oogleden , beeven der lippen , rekkingen in de aangezigts fpieren, beweeging of trekking der ledemaaten , of een faamentrekken óTrVlde" m0nd °m den vin§er' a's men dien oaar in iteekt; zoo moet men zekerlyk met de boven befchreevene middelen voortgaan. Want zoo noodig als de fpoed meeïtentyds in deeze beichikkmgen is, even zoo noodzaakelyk is het ook daar mede voort te gaan tot dat de zekere teekens van leven zich door 't ademhaalen, den polsflag !ZnZeneïide bere^kheid> achten, pogingen tot flokken en braaken, met de daad braa- ken,  van de Middelen, waar door , enz. 155 ken, rekken en trekken der ledemaaten, opfiaan der oogleden, enz. openbaaren. Indien de bedwelmde nu geheel weder tot zich zeiven gekoomen is; zoo moet elk Geneesheer daar op toeleggen, dat hy den zieken die middelen, welke tegen de oorzaaken der bedwelming overftaan, toediene tot de volkomeneherftelling; het welk uit te breiden, hier al te wydloopig zoude zyn. '§..73- '. Uit §. 63. blykt reeds, dat men in alle zodanige bedwelmingen niet juift dezelfde middelen kan gebruiken. Eenigen zyn fchadelyk , ja dooden fomtyds, daar anderen in tegendeel, om zoo te fpreeken, aanftonds het leven herftellen. Ik zal de keuze der middelen , van welke men zich in ieder byzonder geval moet bedienen , nogthans maar kortelyk aanwyzen. Men kan hier omtrent byna niets anders zeggen, dan het geen de geleerde Heer Hensler , (die zig reeds door zyne Brieven over de blaarvliezen by het Algemeen oneindig verdiend heeft gemaakt) reeds bygebragt heeft, in zyne Aanzuyzing der voornaamjle middelen tot redding van sulken, die door fchielyke ongelukken levenloos gezporden zyn.'— De goedgunftige Leezer zal 't my derhalven vergeeven, als ik my gedwongen zie, veele dingen nog eens te zeggen, welke men in die verhandeling vinden kan. §-74> Wanneer iemand verdronken is, zoo trekke men hem zoo ras als 't mogelyk is, doch met alle voorzigtigheid, uit het water, en brengehem in het naait by geleegen huis. Men legge hem , als men hem vervoert, volgens den raad van den Heer  Ha vierde Hoofd/tuk 3 ODtórh" S eeW? verdro"^en voornaamelyk op aneeily aanwyzinrai acht eeeven ' pULtW' om zoo Wel de lojgel ab deSien opgehoopte bloed in de aderen te bevryden Tm gevallen zonder onderfcheid moet i/aït «no* SIZÏ"- voo«lyk geldt dezeiv" ffede geheet ^dien "'TWe beflO0£ene kamer Slen \u %V 10 dJa ZOmer kan * alle &mn Nt Har no° ,]g » de open lucht ren ontbloot, en t hemd uitgetrokken beeft kan men aan het zelve, door middel van ftrooboffen SSÖfenf^ liSging S-ven, zoo dat net Do/enJyf en t hoofd een weinig fthumsin de hoogte hg Te gelyk moet men* om het vry! oeide zyden kan bykoomen. — Uit het geen in S.42. gezegd is blykt, dat het den on^iSkkfeeo £Cnieel «oetftret^en, wanneer men£ geweldig Ichudtj want Foor eer/i; is'er niet veel hS w ^ri"1- SJ0£ de bed^W toebrengen oorzalk den 1' 5 *> }°,ngeD S^ea is, vel Ödl£ WOrdt £^ door deeze. Jggwg daar met mt gebragt; maar het bloed nog wel  xjün de Middelen, waardoor, enz, ï$j Wel naa het hoofd gedreeven , en gevolglyk een doodelyke flaauwte veroorzaakt. Indien het aangezigt en de hals blaauw opgezwollen zyn, dan moet men aanftonds door eene aderlaating te hulpe koomen, (§. 71.) zoo men van de andere middelen goede uitwerkingen wil verwagten. Na de aderlaating zoekt men den mond te openen, maakt hetflym, dat menigmaal in de holte van den mond is, met eenen vinger , die in olie gedoopt is, wech, en zoekt dan door den mond, of wanneer dat niet mogelyk is, door eene opening van het ftrottenhoofd, lucht in de longen te blaazen (§. 65.) (V). Befpeurt men dat de borft zich begint te beweegen, zoomoet men den mond door het ingieten van warm water , waar onder fapvan zeeuijen (oxymel fquillicum) gemengd is, van flym zuiveren, om aan de lucht den gewoonlyken weg geheel vry te bezorgen. De darmen zoekt men door de middelen', in §. 68. aangeweezen, te prikkelen; en voornaamelyk helpen hier de tabaksklyfteeren. Terwyl men deeze bygebragte middelen in *t werk ftelt, moet men het lichaam geftadig met warme wolle , of grove linnen doeken vryven* (§. 65. en 70.) Het rollen op een vat, op fom. mige plaatfen in gebruik, is zeer nadeelig. In den neus wendt men die middelen aan, welke in §. 69. zyn bygebragt. -- Ook kan men , na volbragte aderlaating, den Verdronkenen door bet inblaazen van tabaksrook tot braaken zoeken te prikkelen. Wanneer men alle deeze middelen te vergeefs be- 00 Detharding heeft hier over eene merkwaerdfge Vernandeïjng mtgegeeven, in 4to zonder jaartal' te Rójiok: Dt Metbaia Jubvemendt fubmerfis pst larjngtttmim.  I5 8 Het vierde Hmfdfiuk, beproefd heeft, gaat men tot de fterker prikkelende middelen over, als het infpoiten van laauw water m de nalsader. $ 66.) Men laat agter de ooren fterk borftelen, en drooge of bloedige W pen zetten De voetzoolen kan men nie! alleen metharde doeken vryven, maar ook met naalden prikkelen, ook wel met netelen flaan Zoo men den Zieken nog niet in dé asfehe gefegd heeft, moet men geen-oogenblik meer dlar mede wagten. Uit $. 7o. n. 3. blykt, dat dit middel op zichzelf alleen, zonder anderen. Verdronkenen en voor dood gehoudenen tot zich zeiïo" g?>'ag^effC', ve'*onkene dieren kan men door dit middel ook wederom doen leeven ; het proeven" ^ ligtGlyk m eene VÜeg kan be" ' Van tyd tot & beproeft men, den Zieken een wemig warme thee met wyn-azyn , of geeft van ammomac-zout, met een lepel in te geeven. Alleeniyic moet men zich niet overhaaften . wanneer men reeds veeie middelen vrugteloos gebruikt heeft, om den Verdronkenen voor volkomen dood te verklaaren; dewyl het hier in ook zeer dikwyls gebeurd is, dat de ongelukkige , na «urenlange aangehoudene poogingen en geduurige herhaahng der beproevingen, ten laatfte evenwel nog in het .leven te rug gebragt is. Zoohaaftals men het minfte teeken'van leven belpeurt, moet men voornaamelyk daarop toeleggen, om aan 't lichaam eenen fterkeren graad van warmte mede te deelen. Men bedekkehet zelve daar toe met gewarmde en met jeneverbezien doorrookte dekkleeden. Zeer nuttig is het ook, dan een ftuk warm geroofterd brood, met wyn of brandewyn ooortrokken , en met fpeceryen beitrooid, op het hartskuiltje te leggen. Is de Zieke door de laavende middelen nu ee- nig-  van de Middelen, waar door, enz. 157 nigzins verkwikt, en 't hoofden de hals niet meer zoo opgezet, dan geeft men met nut die middelen , welken een weinig prikkelen, en een heilzaam braaken verwekken. Dit is des te noodzaakelyker, als de Verdronkene te vooren dronken geweeft is. Men bereidt dèrhalven thee van carduus benediétus, kamilbloemen, witten andoorn, en geeft hem daar van een paar kopjes met honig; of vier of vyf eetlepels vol zeeuijen fap (oxymel fqtiiilorum') met yfop- of vlierbloemen-thee verdund. De keel en den neus prikkelt men met een veder, vryft te gelyk het hartskuiltje, klopt op den rug, houdt hem opgericht, of laat hem op de linker zyde liggen. Verder bevordert men het braaken met herhaalde giften van thee, en geeft vervolgens de laavende dranken. Wil het braaken nog niet volgen, zoo kan men de thee met een weinig Godsgenadekruid aanzetten , of naar bevinding van omftandighederi nog fterker braakmiddelen ingeeven. , Indien de verdronkene nu weder zoo verre tot zich zeiven gekoomen is, dan moet de tegenwoordig zynde Geneesheer uit de verfcheidene omftandigheden opmaaken , of 'er nog prikkelende of verfterkende klyfteeren; heete of verkoelende , of vlugge opwekkende middelen; ofte verder aderlaaten , koppen en trekplyfters, noodig zyn. In de meefte gevallen echter behoeft de Zieke niets meer dan ruft en eenige laavende dranken. Men legt hem dan in een regt goed gewarmd bed, dat doorrookt is, en geeft hem een goed warm bier, of fomtyds een weinig wynfop, én laat dér Natuur tyd , om zich langzaam wederom volkómen te herftellen. Tot voedfel geeft men hem havergort of garftegort in water gekookt. Heete geneesmiddelen fchaden echter dan mee- ften-  söb Het vierde Hoofdftuk ^ tayds; dewyl men daar door zeer dikwyls maakt, dat de veriofte van den dood naderhand eeD™ hel' fedo°n°;tSkrj;f' 7 do01' dezeifde kunS gedood wordt die hem het leven moéft herftel ien. Deeze koortien Zyn büïteh^daï^wegeSdê voorgaande fchrikken , veeleh arbeid In belet "^«entvdsdoodelykzyn; waarom Alpinos ook 1 e'remit F* ™^ue ?a&™ f*P< ^sdani inZ T i hoo complures fibres acuut &> letha* fn ' Wt% £n £roote vrees heeft dikwyls „ fomnugen gedood. Hieruit ontftaan fchepl* „ doedelyke koortfen , die hen aJntafien en Udi i, aan zy byna alle fterven." §• 75. ker?iefnenf!5' Tlke in den^n^rtyd verdrinjen, en onder het ys uitgehaald worden, zyn daarom niet ligt bevrooren. Daarom moet meS in dit geval den Verdronkenen by 't vervoSS naa het naafte huis , door overgelegd ftroo of kleederen voor 't verftyven door de vorft bewaa- n^J001' C J°Verif6 zyn hier Seene andere hulp. middelen noodig, dan die ik in de voorgaande S aangeweezen heb. b s* Maar indien de Verdronkene te gelyk bevrooren is het welk in de wakken of gaaien van het ys wel kan gebeuren; en befpeurt men zulks aan de ftyfheid en hardheid des lichaams; zoo moet men zulke ongelukkigen eerft als bevroorenen behandelen (ff. 8o.) Zoo haait nu als men bemerkt, dat de vorft uittrekt, moet hem de halsader geopend en rykelyk bloed gelaaten worden. Mr . Daö W Dt prafagknda vita et mcrte JEgtatmtïm, p. 53.  ■van de Middelen, waardoor, enz. I6r ;Dan begint men de hulpmiddelen, die in 't voor ■gaande aangeweezen zyn, op allerly wyze aan te wenden; alleenlyk met dat onderfcheid, dat men die, welke tot verwarming dienen, laater , en dan eerst gebruikt, wanneer de vorst geheel uit •hetlichaam uit, en alles zagt en beweeglyk'^e- ■ worden, is. ü- 76. pe geenen, die zich zelvcn verhangen-hebben, *>t van anderen verwurgd zyn , moet men door aanltukken fnyden van den ftrop, ofzoo als het anders 't fchielykft mogelyk is,zoeken te verlosten, doch te gelyk zorg draagen, dat het lichaam door het nedervallen geen nieuwe fchade lyde. Den itrop doet men aanftonds van den hals af. en brengt.het lichaam dan in eene luchtige ruimte': geeft aan >'t zelve op ftroo of bedden eene opgerichte ligging, zoo dat het hoofd en bovenlyf zeer hoog hggen; en ontkleed hem, voornaamelyk den hals, de borft, en den buik. Het middel, waar van men zich, in dit geval, wel tmeelt kan belooven, is de opening der hals. ader, of indien deeze mogelyk te zeer gezwo'lnn was , eene ader aan den arm , uit welke men twaa f tot agtien oneen bloed, altoos zoo veel te rykelyker, naar dat hoofd en hals rood en bram opgezwollen zyn , Jaaten moet. Dit middel is cnkwyls op zich zelf alleen genoegzaam, om het leven weder te herfteljen: Somtyds echter wil het bloed niet loopen, althans niet genoegzaam: of het gebeurt ook wel ,' dat het bloed vloeit", zonder dat er zich merkelyke teekenen des levens .ppenbaaren; gelyk ik verfcheiden maaien opgemerkt heb. ^b ' In deeze gevallen moet men de flaapen en a^tef de ooren met azyn vryven, en bloedige koppen  xdï 'Het vierde Hoofdpuk^ zetten. Het aangezigt met wyn-azyn en koud water^befprengen , ook altoos wat in den neus Het vryven moet men nogthans niet vergeeten maar zulks op alle, boven (§. 65. ?o.) blSee' yene wyzen beproeven. Ook moeteen ucht" in de longen blaazen, en als dit niet mogelyk £ de opening der luchtpyp onderneemen. Dit moet voornaamelyk gefchieden , als men bemerkt of fl/Z^' f\heC ^««"hoofdi of hTboven fte deel der luchtpyp door den ftrop, die om den hals toegetrokken geweeft ;« , gekwetft of ver" drukt geworden is. Eindelyk beproeft men prik- Sm,G ^T1' °f men b,aaft ™et ee™' blaasbalch lucht in den regter darm. Ook moet men V^SmeTm k°UdiS' desze]fs^warmingren Maar gemeenlyk zyn de middelen, die een niezen of braaken verwekken, in deeze gevallen fchadelyk; dewyl daar door het bloed maar te meer naa het hoofd gedreeven wordt. Doch zoo lang als er nog geen leven te befpeuren is kan men hun wel zagt prikkelende dingen , als geraspte mmkswortel, verfche mofterd, ofdoorgefneeden uijens, of ook ruikgeeft onder den neus houden, en iets daar van in den neus $g ten. Men kan hun ook een weinig wyn-azyn of agt tot tien droppels geeft van ammonlc-zoS', met een weinig mehsfen-thee in den mond gieten, en zulks herhaalen, tot dat 'er zich teekenen van gevoel opdoen; voornaamelyk daar op toe te leg. gen , dat men aan 't bloed lucht bezorge, het welk menigmaal na het gebruik van andere mid delen begint te vloeijen, daar het te voören ftilftondt. Op dat nu de binding en fpanninj der deelen aan oen hals losgaa en het bloed vryer doorffaaale, kan men een' omflag van v]ier.ryeenr ka-  van de Middelen, waardoor, enz. 163 kamil-bloemen , of geftooten lynzaad , in half melken half water gekookt, laauw, of ook maar een ftuk flenel, in warme lyn-olie gedoopt, daar laaten omflaan. Wanneer 'er teekenen van leven gezien worden, moet men den verwurgden aanftonds door laavende dranken , met wyn-azyn , of tien tot vyftien droppelen van Hopmans geeft , zoeken te verkwikken. De Ouden gebruikten hier toe wynazyn , waar in zwarte peper geweekt was. Daarna moet men deeze ongelukkigen even zoo behandelen, als die met beroerte aangetaft zyn, «n hen, als 't noodig is aderlaaten : ook verzagtende klyfteeren zetten, en verkoelende dranken geeven , of door tamarinde met wynfteen open lyf bezorgen. . Ondertusfchen moet men de verkwikkende middelen, naar den raad van den Heer Hensler, niet zoo aanftonds uit het oog ftellen , om dat zodanige Zieken ligt weder zwak worden, , en niet zelden onverwagt heen fterven. De plaatfen aan den hals, die gekwetft zyn , gaan naderhand, ligteiyk tot ontfteeking over: Daarom moet men, zoo haaft de verzagtende om» flagen wech gedaan worden , eene baading van kamillen ofte fcordium, of chinarindein wyn-azyn met ammoniac-zout aangezet, of in geval van nood maar met enkel wyn-azyn, of room daar oraflaan en van tyd tot tyd ververfchen. §• 77- Is iemand van verflikkende dampen (§. 44.) bedwelmd , zoo moet men allereerlt daarop uit zyn, den zei ven eene vrye zuivere lucht te bezorgen. In dit geval heeft men de koude zoo ze^r niet te vreezen, wanneer zy maar met zoo L 2 groot  I<54 Het vierde Hoofd/luk, groot is, dtft het lifhaim a. j S^e^^ leeg te S8?* 111 dit Seval> n^t almaar ook den vloer L r?" rond f6 fPuiten > fche te begieten of™ , r - met J°°g van as' ftrooijen • indTen l S ^ en zout ketenden aart geweeft zvn^".^ eene" verrotzwavel wel ifetTenft^e' we^Lr^^ Jen , die nog niet vdlSinie^Sïelni zvn Si> wvn ^nW3ter 'a °f Warme thee met een ver gekomen > i« b 1 indien he£ a te het BR%K23*^ het ~ geftalte geeven L 6 ' Cene °Pgerechte derhangegn en ' V°£ten kuW ne- *a-^ ^ai» d/™'TT !j'k m°eC men daar °P bedacht zvn vïdeïmonfe?? ^^kkene de^ kè To? dSe!nde I °f Teder be7ee§!yk maa' flannpn^i iT , bedient men zich van de ver den arm - rWh ,Vfvo&ens eene aderlaating op twaalf of vvfticn 51 .^nderi gieten; ook wel ot vjiticn droppelen geeft van ammoniae- zout  van de Middelen, v:aar door t enz. 165 2011c daar tüsfchen laaten druipen. Om dit nu tusfchen de randen te kunnen brengen, flaat men een flenel, in warme melk gedoopt, onder de onderkaak heen van het eene oor tot het ander, en zoekt met eenen vinger, die in olie gedoopt is, de onderkaak neder te trekken. Te gelyk kan men doeken, met warmen wyn-azyn of wyn nat gemaakt, om den hals en over de borft flaan, ook deeze deelen , zelfs boven aan de keel met warme wblle doeken vryven. — Doch indien de klem van den mond nog niet wil loslaaten zoo moet men met eenige, doch niet te groote' kragt, met dunne platte werktuigen de kaaken van eikanderen zoeken te brengen. Zoo haaft als men dan, na dc klem van den mond eenigzins 'wech genomen te hebben, daar tóe koomen kan, moet men lucht in de longen zoeken te blaazen ; doch indien zulks , door de krampagtige faamentrekking der keel niet lukken kan, zoo moet men. aanftonds dc opening der luchtpyp onderneemen. Met de prikkelende middelen moet men zich hier niet al te zeer overhaaften; doch het volgende kan men aanftonds na de geopende ader gebruiken ; als het voorhouden van mierixwortel, mosterd , zwavel, enz. het befprengen van 't aangezigt en de borft met koud water, azyn of brande, wyn, het vryven der, licJiaams, der ledemaaten en,van den rug; hetfehrabben aan de flaapen van 't hoofd en agter de ooren ; de voetzooien der beenen, die in 't warme bad hangen, kan men al tyd ook vryven. De fcherpe klyftceren moet men echter niet eerder zetten , dan dat de kramp eenigzins h3lf ^G^/WoJdS zout, of anders gemeen zout laat fmelten , inneemen.. Men geeft daar van menigmaal een' eeüepel vol met twaalf droppelen geeft van ammonial tel daar by!611 ^ V01 3Zyn Van ™™r, Voornaamelyk moet men evenwel daar op toe- veSken111 dMVerftlk'te Je)VenskraSt -ederSm te. verlteiken. Men geeft daar toe de laavende foorten van thee met citroenen , wyn-azven fuiker , nevens den geeft van HofmaTllluor anod..mm..Hofmannï) tot twintig droppels Indien deeze niet by de hand is, zoo maakt men een verkwikkende punch van een kop warme zoet" gemaakte thee, twee theelepels vol wyn-azyn, en een theelepel brande wyn. Dan kan men ook verfterkende klyfteeren ] uit w^t^^ gmsen munt,m half wyn en half water gekookt \ Wanneer iemand in kelders, gewelven eraf Swoe;de'ni°sndoraardrfhe b^veTmd geworden is, loopen de helpers zelve groot gevaar, al5zym.etvooWigugzyn. (§, 44..) ^ochiS men  van de Middelen, waar door, enz. 16j men den ongelukkigcn met haaken daar uit wil trekken, zoo kon het gebeuren , dat de kleederen aan ftukken fcheurden, en hyalzoo door den val dubbeld nadeel leedt. Zoo lange dan als de dampen het ingelaaten licht uitblusfchen, of brandend ftroo, papier en dergelyke dingen aanftonds hunne vlam verliezen, is het niet veilig zich daarin te waagen. — Op dat evenwel de helpers zei-, ve geen nadeel lyden, en de bedwelmden niet al te lang in de vergiftige lucht mogen blyven liggen , zoekt men deeze lucht op alle mogelyke wyze in haalt te verbeeteren. Om dan deeze lucht doortogtte geeven, opent men, als het in een kamer is, de venfters, of flaat een gat in den muur; waarnamen kleine ftroobosfen, reisbosjes, fpaanders, takkebosfen, en andere ligtelyk brandende dingen daarin kan werpen, tot dat zy hunne vlammen behouden. Indien de dampen van den rook van kooien ontftaan , zoo is het beft, als het vuur niet helpt, eene loog van asfche, kalk en zout daar in te werpen, of dezelve alleen , of met eikanderen , daar in te ftrooijen. — Maar als de dampen van eenen rottenden aart zyn, zoo neemt men liever azyn om te Iprengen, of liever aangeftoken zwavel, of buskruid, of men fchiet 'er eenige reizen in. — De werking nu van het buskruid beftaat alleen in beroering van de lucht, die het voortbrengt; want de fcheikunft leert, dat de dampen van den aangeftoken falpeter byna geen zuur meer toonen. Doch wanneer de lucht op deeze wyze nietkan verbeeterd worden, moet men zich daarin waagen, doch met die voorzigtigheid, dat men, indien de dampen van koolenrook , giftende dranken , enz. ontftaan zyn, een ftuk flenel, of and-ve wolle lap,welke met water, waarin keukenzout of potasch gefmoltenis,doorvogtigd is,over L 4 ne 115  Het vierde Hoofdfi0:i neus en mond bind- — ivr' • ,. van eenen rottenSen aa7t zin"^ de daoW Jappen of bindfeJs eeS n zoomoet men die' -rteglcanme^ Tot ter met dertig droppels van W °f tVVee fui' JPgtigd, in den mon^ neeme/ ^ geeft be' de he per ergens in afdaalen moei • ^ \ wanneer zaakelyk, dat by een t0n" n™ V het "°°d- dathy, als de noodhe?v™bet // °» ge op en uitgetrokken worden ' ' medemo* . Wanneer MenCrh^ a . Cof dampen) uit fchwade» inetaalagtigeT dampen >S£ wgï^.5 °f Van metaalen,. verflikken en als dnJ*arbeidm van Jen, moet men tor Jir, i dood ter neder valfchreeven MM^Z^^S de voorHENSLERwil,. datmen hfS H; doch Afleer en vooral eene bJaakSg^Lekf ^ 6erlt ken, Ondertusfchen mn£ en te verwek- zyn, om daar Som:Se^ ,Wel ™orzigtig ting te weeg te b^ei Ce" doode,yke bloed/for? yeele vette en ilymife dingen ff' fflen hu» jen. Men vermeng Swf! '' gellk ook geleiof ongezouten bofe^ Ve 1™^' ^ ?h'e' yerfchelyn- of boom-olie SVf t men vlytiS haverilym, melk, enz °°} garften" oï ^ men hier ook S'vJS^*^ dampen kan men zich op vSe „Lfi-n f ° * wapenen , dat men n»X Platten daar mede «« «rm bier me g£^S£ï *t ,?ek' °f het doen meteen vette L£? g . tan men o«e, en een mond vÓfS™'.113^ met §'• 79- wju^j. koomen in  vdn de Middelen, waar door', enz. 169 ïn de foorten van dood , en in de behandeling; die voor hun noodig is , zeer naby aan die geenen , welke van dampen bedwelmd zyn; doch, dewyl zy meeft aan beroerte fterven , zoo moet men ook de regelen in acht neemen die van de verwurgden (§. 76.) gegeeven zyn. Vooralmoet men hun de halsader, of een ader op den arm openen. Na genoegzaame gedaane aderlaating kan men braakmiddelen ingeeven, en voornaamelyk lucht in de longen blaazen, klyfteeren zetten, eerft verzagtende, maar vervolgens prikkelende. Ook in deeze gevallen is het vryven mede een der kragtigfte middelen. Wanneer de zodanigen , die van den blixem getroffen zyn, weder opwaaken , zyn hunne levenskragten gemeenlyk zeer zwak ; men moet hier derhalven de verfterkingen , die boven bygebragt zyn , vlytiglyk ingeeven. Somtyds kan het noodig zyn, trekplyfters met fpaanfche vliegen en kamfer te leggen. De Heer Hensler gelooft, dat de elecTxifche fchok in deeze gevallen voordeelig^oude konnen zyn. Hoe men die geenen moet behandelen, welke by deeze voorvallen alleen van fchrik fchynen dood te zyn, zal ik onder g. 84. aantoonen. 5- 80. Van de lichaamen > die door de vorft verftyft zyn, kan men wel de meefte hope tot wederopleeving opvatten. Want zy kunnen verfcheide aagen bevrooren geweeft zyn, en nogthans door eene verftandige behandeling gered worden. in Diction. Encyclop. onder het Artik. Mort, wordt aangehaald, dat men in Kanada , als 'er een bevroozen Reiziger gevonden wordt, hem alleen eenvoudig met fheeuw bedekt, en zoo tot op den ^ 5 vol-  "7" Het vindt Hoofdfiuk, lykg^?rt&Sgen' gemeen. tuingewaslen, of ooft, aanftonds verrotten ak genoeg om het bevroorene weder te>nnrr,nni;^ . maar niet zoo veel dar hPf7.„ i "^nWooijen ; fp frhi*Mro ' ~ net aan tzeive, door a? Sr~3lTe' fSadeIv* zou kunnen worhaiv'en in f bre^e heC Jevenloos lichaam der- breed dik fneeuw, jcgge net ontkleede lichaam daar op, bedekke hPr zelve weder even hoog met fneeuw , en drukke fX=r/n^inigVaÜ aan' £of dat'de bewee* lykheid der leden weder hefpeurd wordt- doch !t opening van den mond en^der ^üsgaten moec Uns mTitPHe£ h°0fd CD den hals kan^en a £1 l nfe}lw v^ven' — Indien 'er Peen fneeuw by de hand is, kan men beddedeelenf of paardedekKenmyskoud water, waar onder Ln ook wat klein geftooten ys kan mengen, in pS }ZuTUW,dTV°P leSS™- Het bedekken SS ineeuw , als dezelve finelt, of met water al* be van zyne koude verheft, moet voorgezet en geduung^vernieuwd worden, tot dat 1?^ de wordS? Wamte tCekenen Van ievên Se/m oo&e'^M n S? d>°te by is' kan dit a!Ies niïf?J d/efchieden; doch 200» ^tmen met te zeer aan den wind blootgefteld is. - Zoo haaft  van de Middelen, vjaar door, enz. 171 haaft als'er weder eenige warmte befpeurd wordt» moet de Zieke met een weinig gewarmde doeken afgedroogd, en in een ligt gewarmd bed , maar aanftonds nog niet in een warme kamer, gebragt worden ; want de graad der uitwendige warmte moet hier met de grootfte voorzigtigheid en zonder eenige verhaafting vermeerderd worden. — Daar op geeft men laavende dranken van de thee foorten met citroen- of oranje-fchillen en wyn-azyn; doch immers geen wyn , en nog minder brandewyn. Niet zelden volgt daar op een fterke koorts , waarom men eene ader op den arm opent. Indien de Bevroorene nog buiten zinnen blyft, of het hoofd opgezwollen is, en gevolglyk eene aderbreuk, of bloedftorting, te vreezen is; zoo moet men de halsader openen , en een genoegzaame menigte bloed laaten. Onder de geneesmiddelen zyn daar na de falpeter, met kamfer aangezet, en wyn-azyn, wel de gevoeglykfte. Doch indien 'er zich naderhand, aan 't een of ander deel des lichaams , merkteekenen van bevrooren te zyn, vertoonen, als naamelyk dat ze ffcyf, hard, onbuigzaam en ongevoelig blyven , zoo moet men voortgaan, dezelven met fneeuw, geftooten ys, of omflagen van koud water te bedekken , of te vryven, tot dat het gevoel en de beweeglykhcid wedergekoomen zyn. §. 81. Wanneer Menfchen door eenen val of ftorting als leevenloos liggen, zoo moet men dezelve niet zonder byftand laaten. (§. 47.) Men laat hun dan rykelyk bloed uit de halsader of uit den arm, en herhaalt zulks verfcheidc maaien. Daar na kan men het gantfche lichaam in een verzagtend bad  Bet vierde ffoófdftak; bad van-Iaauw water en a?™ i„ gens van tyd tot tvd dr f/ fFen' en ^vofdie in 't voorgaande zv/nnn^^^2 middeIen > ken; doch"Wo^e^h^ffif60' geb™- dehaIsa£'opeZnen"^nSS^/^»^ zen; ook ten eerftVto £ n d,e J°nSen inb1^ het tabafcaklyfteer het fjnkkdcnde middelen, op de borit 'G v J f£" V ƒ" ,aIzi"s tabaksrook in den neus en / Cn Jcon hier f^ ook fomtyds twaalf of zeftL ? m01?d bJaazen » «mmoniac-zoutin den m ! nJ/'°pPe,s Seeft van de bedwelmde We^rto?z^"SdTeD- Ais kan men hem voor eer/7 ^ zehenkomt, zoo 'hee met azyn , J°. °,r e*n herkende geeft zoeken ^SSkeï^^ meC S. 83. door het lE.^^^g W daar ter wonde uit te dryven °PpeJ bIoed een verbloedden , fe  van de Middelen, waar door, enz. 1*73 fe ligging brengen, en wel zoo veel als mogelyk is, zodanig, dat het bloed niet zoo zeer naa de gekwetfte deelen kan toeloopen. De kamer, waarin men hem brengt, moet duchtig en koel zyn, ook moet men hem , vooral in 't begin , niet te warm toedekken.— Om zynelevenskragt nu te onderhouden , zonder het hart tot fterker beweegingen te prikkelen , en op dat de lippen der gewondde aderen tyd bekoomen , om zich faamen te trekken, geeft men hem wel niets geestigs, zelfs niet eens azyn, maar alle kwartier een lepel vol, of ook maar een halven, dun vleeschfop , welk ten hoogften maar een half uur met het vleesch gekookt heeft, (want als men het langer kookt, dan vervliegen de geeftige deeltjes , en de zwaarer te verteerene geleiagtige worden mede ontbonden.) Dat van kalfsvleesch -is hel dienftigfte; ook kan men 'er altoos wat citroenfap by mengen. — Dit en het bezorgen der wonden zyn de eenige middelen, die men hier gebruiken moet. Men gaat met dezelven voort, tot dat men zeker is , dat de wonde zoo verre faamengetrokken is , dat men geene nieuwe bloeding meer te vreezen hebbe. Dan geeft men verfterkende middelen; doch moeten dezelven voornaamelyk daar toe gefchikt zyn, dat het verlies der verloorene vogten weder herfteld worde. Want in het behandelen deezer Zieken moet men zeer voorzigtig zyn, dewyl op zulke verbloedingen anders ligtelyk dobdelyke waterzuchten voleen. §• 84. Indien iemand door een heftige hartstocht buiten zinnen, en zelfs levenloos geworden is ;(§. 52.) zoo moet men den zeiven aanftonds de kleederen uitdoen en op een bed brengen; men geeft hem A daar  J74 Het vierde Hoofdfluk, daar in eene eenigzins opg'erechte geftalte nn niet 7nn in^n 7?g ?a, Indien men het bad niet zoo aanftonds by de hand kan hebben zoo A?eWels^Hn8 hCm-V,ytig melisftn^ee met cneeiepe s vol m, waarin men een weinig poeder TmnhJF? d£ kramP-of ftuiptrekkfng , en zou?va,?°men> laV van h« Palende zout van flo»^ , kan fmeJten> Qok kon men op eene zagte wyze Jueht in de longen zoeken te brengen. Zoohanftnu, als zv zie vp - haaien, geeft men hun de verfteLnL fooiten van thee> en dekt hen fe ,£ berf «nde looi ten Jimplex met kamfer toedienen kan. — Indien 'er zich poogmgen tot braaken vertoonen, zoozoekf men zu ks d00r 0]ie of andère ^X ^ZaI zulken drl™; Voo™™4k geldt dit by 0> daVde eaf00;,-?01'" m °nmagC gevaIJen z>^ v^P uat ae gal , die in de maag overgelooDen h moge wechgedaan worden. uSeJOCPcn is , melvkl!ePAef G-fV3llen geldt noSthans voorna*. Sde ,el5k 10 5; 63- gezegd'heb. De prik. f-hadelv!™^e,en,zynJhieraItoos in d^n beginne SÊ^E?1 ZC de, k™P - die de oorzaak oeezer bedweJmmge uuleevert, maar vermeerderen. —  van de Middelen, waar door, enzï 175 yen.— Doch als het lichaam zonder leven blyft, na dat men langen tyd gewagt heeft, en de aderlaatingen niets geholpen hebben , dan kan men alzins tabaksklyfteeren zetten , ook langzaamerhand den neus en ftrot, hoofd en voetzooien , op de boven befchreevene wyze prikkelen. Mogelyk was het infpuiten van Jaauw water in de halsader hier ook niet onnut. (§. 60.) Wanneer Menfchen van fchrik bedwelmd zyn geworden , zoo is 't gevaarlyk, de zodanigen door een nieuw verwekt fchrikken , als door het begieten met koud water, enz. te willen opwekken. Dit helpt fomtyds wel, maar kan ook veel nadeel doen , en daarom zyn de zekere middelen te verkiezen ; maar de gevaarlykc moet men dan eerft gebrui-. ken, als de eerften geheel vrugteloos aangewend zyn. §. 85. Door inwendige oorzaaken kunnen insgelyks krampen veroorzaakt worden , die de levensbeweegingen wechneemen. (§. 53, 54.) Doch dit gefchiedt meeft alleen by 't fchoone geflacht. Wanneer dan een Vrouwsperfoon zoo fterk van moederkwaaien wordt aangevallen , dat zy dood fchynt te zyn, zoo moet men haar ten eerften de kleederen losmaaken, en in een bed brengen j men zet verzagtende klyfteeren , waar by men kamilsbloemen en melisfen, ook alzins wat zoetgemaakten geeft van falpeter kan mengen. Ötfdertusfchen moet men in deeze gevallen voorzigtig zyn met het inbrengen van klyfteeren, dewyl het lyf fomtyds zoo beflooten is, dat deszelfs opening aan de klyfteerpyp naauwlyks ingang verleent. Het lichaam kan men met-kr-ampftilJende zalven , b. v. althéa zalve , kamillen, dü- , of anys-olie, beftryken, en vervolgends met warme doe-  *?6 Het vierde Hoofdftié, ken. ^Q^^^^^ wel bedek* en krampffiüende omfla.en enTY*erzagtende lucht door den mondnfde Cent' .f* ZagC Ja, wanneer het te Jan? dnn,^ te brengen : hadt om te geloovenVt Z ' C° men Jeden pyp krampaftig faamengetrokl^601^ der Jucht~ moogelyk de «2 " Zy * zo° z°ude teekenen van VSSSghefc^ ^'6r ader op den arm of aan den hak ~ °n kaC men ^ tyd, dat men alzins kt beÏÏM7n I rïVï heC 2eer zagt te vrvven nr>£ a ? ' het J]chaam onder dgen neusde houdt dingen zich'het meest ka fclZen nT k?' keuze men waar by de Lyder zichde roiddelen , den heeft; w^t ^val S?T ^ ^ bevoQfterk. — To de nS?miD001t in Mnsz° men met de ctop^ in n,$ ,midde3en moet dewvl dezelven S i! ^"g^digneid overgaan , Eenigen ra Jen hÜlTl?™ Meerleren Plaa&n uit te trekken ' Van geheime ker keuze te bepaaien hier gTen' W£* de befte ceneeswvTP nf -V- ,kan llaaJen' die heden en ooS -In verlchli]ende omftandigian bep^kn 'Met Sï'tOCVaI «^uwkeurigfr kanmenecht'erin dJ' hove»?eme]de middeJen ginmaaken to dat de^r11? a]t00s een behaald is. ' daC de Geneesheer daar by ge.  Wi de Middelen, waar doót, enr, ij? §. 86 Die van beroerte geraakt^ en nog niet-yolkoinen geftorven zyn, moet men met den grootfteh fpoed zoeken te redden: Indien 'er een aderbarfting van het bloed, dat naa de hersfenen gedreevenis, ontftaan is, zoo opent men aanftonds de halsader 9* en laat een genoegzaame menigte bloed loopen. Men geeft den zieken eene opgerechre ligging, en zet zyne voeten in laauw water; men kan dezelven alzins ook een weinig vryven. — Verder zet men verzagtende klyfteeren, en zoekt voornaamelyk den buik en de uiterlyke deelen des lichaams te verwarmen , om het bloed van het hoofd af te trekken. Prikkelende en ruikende middelen moét men niet eerder gebruiken ,~ dan dat de ader geopend , en de hersfenen' wat van bloed bevryd zyn. Doch indien de beroerte van al te veel wateragtige vogten,- naa het hoofd getrokken, voortkomt; zoo moet men zich eerder van prikkelende middelen bedienen. Derhalve laat men trekkoppen agter de óofén zettén , men gebruikt tabaks-klyfteeren y vryft het lichaam1 en de voetzooien fterk , laat deezen ook alzins borftelen, of door infnyden, waarin men in wanhopige gevallen euforbium-poeijer kan ftrooijen , prikkelen. Op de kruin van het hoofd kan men fterke gceften, of oliën, als de kajaput-olie,enz,* gieten ; ook wel ftoovingen van fpeceryagtige kruiden met wyn daar om flaan. -— Ook hier zyn de fterker ruikende dingen dienftig. Men bè> fprenge niét alleen het aangezigt, met wyn-azyn, maar vermenge ook andere fterker geefteh daar mede : ook doen vlugge loogzouten in deeze gevallen goede dienften. — Somtyds kan een'zagt braaken goed zyn , ten welken einde men dén zieken eenige lepels vol zeeuijenfap met thee ver-" M ©enger  *7S Het VjerdeHoofdftuh, gen, om te zien, of zïto £^^5 J«fkeJing te verwekken, at IS een3Se Pnfc" Indien de zieke weder tot 7i<* 7 s. 87. Indien iemand na de vallende ziekte bedwelmd blyft zoo behandelt men hem even eem alTÏ bLvtlm yzvfena' ^ hefdSe hSs^ht n zoekr Hp ? ^ Zle?en in eene «g» ligging, eï ^w^g^ d°°r ^ iten^ Sinten S ™ ^ hreD**' ~ 2 nem in een bed , met warme asch gevuld kan leggen — Men zet hem klyfteeren eerft' ver zagtende daarna prikkelende. Doch de keuze k her met verder verhandelen, dewyl'erVmeen lyk Geneesheeren by te bekoomen zyn , erde geneeswyze toch altoos eenigzins mefde ziekte SndStS Vefzddgaat' moe£ overeenkoomen: S Sfi " ïn men de algemeene opwekkende middelen, ci^eenng van t leven, daar uit vloeijen. §. 92. *».. Want, *U3fêg££Z££ van  van de Middelen, waar door, enz. 183 van een zekeren dood daar zyn; alhoewel de onderkaak neder hangt, en zoo haast als men ze opliet, weêr nedervalt; alhoewel de zwarte vuiligheid (kinderpek genaamd; zelfs afgeloopen is, en alles bezoeteld heeft, zoo moet men nog niet aan'*t leven van 't Kind wanhoopen, zegt de rir. Hensler, wanneer de Kraamvrouw maar weet, dat het Kind levendig en voldragen geweest is; en dat het met de verlosfing , het zy door welke oorzaak het wil, langzaam en zwaar toegegaan is, zoo dat de vrugt daar by drukking en geweid heeft kunnen lyden. Eenigen deezer jonggeboorenen fterven aan eene beroerte, wanneer of de hersfenen te iterK faamengedrukt zyn, het welk gefchiedt m dat geval wanneer het hoofd in het bekken vast aangedrukt is; of wanneer het bloed geenen vryen weg om weder te keeren aan den hals gevonden heeft b. v. wanneer de moedermond zich om den hals van 't Kind faamen geperst heeft, of de navelftreng zich zodanig om de keel geftrengeia heeft enz. . Daarom moet men , als het hoofd brum en blaauw opgezet, en dik van bloed is, zoo aanftonds een, twee, of wel drie lepels vol bloed uit de navelftreng laaten loopen ; wanneer het bloed niet fchielyk loopen wil, moet men de navelftreng, ongebonden laaten, en de hulpmiddelen die ik zoo aanftonds opgeeven zal, gebruiken- onder welker gebruik het bloed menigmaal Wint te fpringen. Ondertusfchen moet men van tyd 'tot tyd naa de navelftreng zien. Ook moet men het Kind aanftonds met eenen vinger m olie gedoopt, diep in den mond voelen, om het llym daar uit te haaien , en den ftrot en de keel te prikkelen; indien de tong aan 't gehemelte kleeit, zoo ftrykt men dezelve los en drukt ze neder^—  ' ^ iIa $èS£& Hoofdfiuk, Vervolgens fpuit men «n-r, van 't tot. Dit middel w 1 PP de plaaES geieei alleen geL~' f my Zf dikwJls 4er d;,utt mf&SÏÏ^tg*- Veronderen naa boven t^& j yfc ze van SS &fe^Ötvf^ baverllvm overgaan wSfr JS i , 5 fteer van nog beter met aimnoniazonr V " Z°Ut' °f den; of men blaas* al eenJ^luX "T^f WOr~ tabaksrook in den re/ten darm W ' °f °°k 7el ze middelen een onffin en ' } Tr" °P dee' borst vnw- t °Pne»en en nederdaalen van dé vinger of dZfrVaneï™ ^ m6t den ^ftrotpriSéf feneenbrïïi: ™ ^ gedooPc' ^yekken. Dit zelfde61^" bfaLe!? Zoe^n te ver- degeSwa™ehoudt?Edattver ^ * bruikt het warme leger varTascb ,L f ? ge" ip 5. 70. bvgebragt. ' Za"d' °f zout» Den neus moet men met een lapje liMen vaa  van de Middelen, waar door, enz. 185 ijym zuiveren, en met een veer kittelen; ook in ftukken gefneeden uijens, mierxwortel of mosterd daar onder houden: nogthans moet dit by kinderen, welken het bloed fterk naa het hoofd toe gedreeven is, met die voorzigtigheid, welke in §. 68. aangeraaden is, gebruikt worden. De ruggraat vryft men met warme doeken , die met brandewyn of kamfer-geest bevogtigdzyn. Ook flaat men warme, daarin gedoopte, doeken over de teelleden 5 ook kan men de voetzooien en aan de kleine tepeltjes der borst vryven. Zoo haast nu als de Kinderen de eerfte blyken van leven toonen, moet men met gezegde middelen voortgaan, ook een verder braaken of afgang naa beneden zoeken te verwekken, en 't Kind zelf te fterken en te verwarmen. Doch indien een Kind, dat geen geweld geleeden heeft, dood fchynt te zyn ; zoomoet men het zelve geen bloed laaien aftappen ; maar door de boven befchreevene verfterkende , prikkelende en verwarmende, middelen zoeken te doen qpleeven. Maar als 'er teekenen van leven zyn , zoo. geeft men het zelve melisfen-thee, fenkelwater , of men giet heet water op een weinig kaneel, en maakt het daarna met fuiker zoet: ook kan men "er alzins v/at wyn , of vier of vyf druppels van Hofmans-geest in gieten. Zoo haast als 't Kind eenige kragten verfaameld heeft, moet men daar naa trachten om 't zelve aanftonds de borst te geeven; het welk de beste laavenis in dit geval uitleevert. '| 93« ' Indien een Kind gedrukt of geflikt is, zoo moet men het zelve aanftonds ontbjoóten , en M 5 het  ï 86 Het vierde Hoofdftuk, het wat bloed uit de halsader of od den arm aaten loopen. Verder blaast men gelzelve lucht m den mond, en drukt te gelyk de hZl zagtjes aan:_ook blaast men het zeTvflucnof tabaksrook in den regtendarm; men vrvfr £ verwarmt het, gelyk in de voorgaande S sezeS is,; alleen met. dat onderfcheir? a s' geze§d keel hier „iet zoo S^Suild^ ~ £ wSde^ °TTe eVQVenS ra^en0rbeehnandedld veï cl'85.) 2311 Een b6r0erte fter" Wanneer zy zich eenigzins verhaalen mn brengt men ze in een frisfcher lucht: doch men kan ze m warme wyndoeken ingerold houden en de ovenge laavende middelen voortzetten ' Doch als er by 't wederkeeren Van '*£ leven een aanhoudend rotelen der borst befpeïïd wordt riEijsLER zeeuijenfap m warm water , of naar den ouderdom der Kinderen, twee , d ie of vZ greinen zwavel van foie^las } n.i+i, thee of warm water laaten nadrinkeng, en afdrv vende prikkelende klyfteeren zetten" Y" S- 94- Eindelyk moet ik nog kortelyk bybrengen dat men naar deeze opgegeevene* geneeswfze 'ook menigmaal verdronkene, verflikte, ofte anders zins verongelukte Beeften , tot troost van "dpn Landman , wederom ih 't leven kan LSellen" waarvan te gelyk aan den Staat niet S voordeel zou toekoomen , wanneer eene alnwyzn g, om zulke verongelukte Beeften te behan-' bet eenen Geneesheer geen fchande zy, het Ge- mee.  van de Middelen, waar door, enz. 3 87 meenebest door zulke onderneemingen nuttig te zyn heeft de beroemde Carel Patin reeds breedvoerig beweezen , in zyne Redevoering , quod Medico Chirurgo Uceat abfque artis dedecore etiam bepis meden, welke in 't Jaar 1682. te Venetien gedrukt is.  VYFDE HOOFDSTUK. van me omnbaare schikkingen, welke n overheid behoorde in 't werk te s^S,. len, om zodanige ongelukkige gevallen voor te koomen. S. 95- Geen dag gaat 'er byna voor by , 0p welken met eenig byzonder Ontwerp', oAn het gevfndtG' H * huisi10ud^; wordt Jg gevonden. Hoe ongerymd ook , en hoe zeer op den duur, tot nadeel der menfchëlykeMaat- üul ?d?r wï f Befehe™e- MaarhetHoofdnuk dei Staatkunde vergeet men. De fchikkineen welke tot gezondheid des Menfchen e^Kd van zyn leven ftrekken, worden grootendeels IZHA,lh0eW^ Keizer Ka^ S Vyfd in zynePyn .Halsgerichts-Ordon. f>^. i^.)reeds beval vlytig acht te geeven op zulke mXd die de Geneeskunst beftonden te oeffenen en, 5è toch niet grondig geleerd hadden; S de grootfte onzer tegenwoordige Geneesheren, dieande s ^f,f^aSemee^e toeJ'uiching verkreegen heb, inhJl ' z™rman' ba^ing!k , enz. m hunne fchnften zich nog zoo zeer over de ae: neeskundige Staatkunde beklaagen; zoo bjyft het toch altoos by het oude. Het is ongelooflyk dat de onvergeeflyke geldzucht in deeze onze verliet te yden nog zoo ver gaat, dat men denKwak- SS" XfW Vryh?d verSunt> om hun Rol tekrwd, gelyk Tissot het noemt, te verkoopen, daar  van de openbaare Schikkingen, enz. 189 daar zy toch overal, waar zy heen trekken , als de pest, de droevige merkteekenen hunner verwoefting agterlaaten. Deeze misflag is te grof, dan dat eenige ontfchuldiging voor den zeiven zoude konnen plaats vinden. Daar zyn echter nog ontelbaare andere; Want als wyde gefteldheid dermeefte tegenwoordige Geneesheeren onderzoeken; zoo moeten wy met de boven bygebragte yveraars zuchten. — Een Wondheeler , die federt acht jaaren eene merkelyke ervaarenheid in het aderlaaten, beenbreuken te heelen , enz. verkreegen heeft; of een Apotheeker, die ergens een ryk Meisje kan trouwen, wanneer hy de Doftoraale waardigheid verkreegen heeft, behoeft zich maar aan te melden , zoo wordt hem openbaare vryheid vergunt om te dooden; want wat kan men anders van zulke Lieden verwagten, die nooit alle deelen deiGeneeskunst in haaren wydloopigen omtrek kenden ; maar fomtyds op zyn best maar in een gedeelte iets grondig verftaan. — En emdelyk, is iemand drie, of op zyn hoogfte vier, jaaren op de Hooge School geweest, zoo heeft hy zich daar door reeds een genoegzaam recht verworven om te ftreeven naa eene waardigheid, welke naar heure inftelling maar alleen mag gegeeven worden aan die geenen, welke eene grondige kennis verkreegen hebben van die weetenfchap , in welke zy zich benaerftigen. Zodanige Geneesheeren noemt de groote Hannoverfche Lyfartz, de Heer ZiMMEiiMAN, practicos, beoeffenende , omdat zy zich zeiven grootftendeels zoo gelieven te noemen. Indien iemand ook al inderdaad eenen goeden fchat van geleerdheid mede naa huis brengt; zoo wordt dezelve toch ook al zeer dikwyls begraaven. Hoe weinige Geneesheeren vindt men, als zy eens  1*0 Het vyfde Hooj"dftuk, ^è!lt^n\t weFW^ige geneeskünsê fchap behouden hebben ! Zy weeten ter, S?" voor elke ziekte een voorfchrift •Tn dat Ut hunne verdienfte. - Eenigen lèezen wel veele nieuwe boeken, en praetikaale waarnelmin?en? o?tr?en,°nderZ@ekiDSenin i werk gefteld* of de bededen in elk gedeelte aangebeld/hun ■ ne phgten nog weeten en waarneernln TarlX" reizen 'er zoo veele Commisfirisfen rónd om daar naa te verneemen;. maar ongelukkig > om tren de Geneesheeren, die hetgelSfftSt" menSniet" Het'™* hebbe^ ^etmmert men ^ïcn niet. Het is genoep- Har ™ voorrechtsbrief hebben ,b oTlthanf op" Hooge Schooien jets geleerd hebben. Begaan zy nader hand de grootfte misflagen ; onderneemt Zy de ligtvaerdigfte en onzinnigfte proeven • ia al Lr den zy met den tyd de grootfte wee ni«en Zoo hïïïV? £°kch n°oit ^Verzoekingen gedaan^ het blyft daar by , de aarde bedekt Lze mfcfla! gen. - Glettius laat zieh breedvoeriger over uit, als hy zegt (a): Hodie MklaMelorZ rara m jus vocantur, vel auia funt nims frZeZia ut non expediat cenfur* fori ejjiobnoxta, ie tZnl lm non minus , quam fepulcha nsdem oppkanl■ vel qtua indeeens videtur, venia non imZr Zi £ 3usillos vocan, quos honorare jubemur-J nmprop. (*) UfriK Tm. l. p. 2. h + £ 3 ff< £ ^  van de openlaare Schikkingen, enz, 191 ter neces , faltem necesfitates; vel quia imperitia Medicorum exifiimatur inemendabilis; vel quia jus occidendi homines longo u/u prcefcripferunt. Zie Stryk , Uf. Lib. 9. Tit. 2. §. 19. Dat is: „ Heden wor„ den de misdaaden der Geneesheeren zelden voor „ 't Gerecht betrokken, of om dat ze zoo me„ nigvuldig zyn, dat het niet raadzaam zy , de„ zeiven aan de ftraffen der Vierfchaar te onder„ werpen, op dat niet zoo wel de Rechtbanken, „ als de Graven met dezelven opgevuld worden; „ of om dat het onbetaamelyk fchynt, dat die geenen zonder verkreegen verlof voor 't Recht „ geroepen worden, welken wy geboden worden „ te eeren , indien niet om de doodflagen, ten „ minfte om de noodzaakelykheid; of om dat de „ onervaarenheid der Geneesheeren onverbeeter„ lyk geacht wordt; of om dat zy door het lang„ duurig gebruik het recht van Menfchen te doo„ den verkreegen hebben." Zodanige Geneesheeren verdienden wel het volgende Graffchrift: Hac fub bumo, per quem tót jacuire, jacet. • dat is: Hier ligt hy onder de aard gefteld, Die zoo veel' heeft ter neêr geveld. or: Cy git, par qui gifent plufieurs. dat is: Hier ligt hy, door wien veelen liggen. Wanneer men deeze droevige omftandigheden overweegt, zoo ziet men, dat Rousseau niet zoo geheel en al ongelyk heeft, als hy in zynen Emile beweert, dat defchade, welke de onweetende Praftizyns aanbrengen, veel grooter is, dan het voordeel , dat de Staat van het klein getal waare Geneesheeren trekt. — Doch met hoe weinig grond en met nog minder Menfchenliefde be-  *9* Het vyfJe thofdfluk, befluit de Heer Rousseau hier uit, dat in 't aleë* meen de Geneesheeren wel te ontbeeren zyn? Men moest den Ewakzaiveren geene aliergunfti?" fte vryheden , den Onweetenden geene valfche getuigemsfen van geleerdheid, geeven; en eindelyk de oefenende Geneesheeren menigmaal onderzoeken, ofzy zich verder moeite gaven in hunne weetenfchap, dan of zy maar enkel bevindelykeh geworden zyn; dan zoude de waereld niet alleen meer, maar ook veel gezonder Inwooners teilen. — Wanneer een Procureur zyne party vérwaarloost, kan hy genoodzaakt worden, de verzuimde zaak weder volkomen te herftellen: doch dit gaat in de Geneeskundige Staatkunde niet doof; de wetten moeften daarom in dezelve ook veel ltrenger zyn, en naauwkeuriger uitgevoerd worden. Glertius zegt daarom: f>) „ Medicus „ enim tenetur lege aquilia, fifufceptam curationem „ cum difpendto infirmi dereliquerit , aut medicament urn famtati exitiofiim imperite 'prQpinaverii? Dat is: „ Want een Geneesmeefter is door de „ Lex aquilia gehouden, als hy de opgenomene „ geneezing ten nadeele van den zwakken ver„ laat, of door onkunde een'geneesmiddel, dat „ voor de gezondheid verderflyk is , toegediend „ heeft." Doch indien een Geneesheer iemand, door gebrek van behoorlyke weetenfchap , om zyn' gezondheid brengt, zoo fpreekt Clasenius zyn vonnis uit: (b) „ Quid fi tarnen Medicus ijle,„ ob inopiam, damnum & interesfe refareire ne„ queat? turn pro qualitate perfonce & magnitudine „ damni y relegatione & incarceratione, quandoque etiam fufiigatione puniri potefi, non vero mortel Dat is: „ Wat dan, indien zulk een Geneesheer n nog»- 00 L. c. (&) Art. 136. ccc. p. 566,  van ie ofenbaare Schikkingen, enz. 193 noothans, wegens armoede, de lehaie en m" ^ met kan vergoeden? dan kan by met bsn" nisfemènt en gevangenis , fomtyds:. cp& met * SS, naar de hoedanigheid vaa dttMFg ;;foonTende grootheid der fchade, gefbafe £ worden; maar niet met den.docd. De nuttigheden van eene -beter Ingerichte Ge- die gevallen, van welken, ik m •^^2™^ Sng eigentlyk gefprooken heb; er, M g»g £? ve^fchoonmg wegens deeze- mc^ng^; «&fi — Uit het voorgaande Wykt„ boe zvsaa» bet menigmaal is, eenen dooden. van ^mv *K defyOTeeve^den. ten mijtte -:■ ^ * t leven te hcrftellenen, te onderfebeadw. JsW '4 meV/ulks van iemand kunner, :Ln de minfte kennis- der befchou^fé «t*eg fchap van ons leven bezit? Die zeer diaytenKt eeS w«t, hoedanig het bloed zynen omloop » ons lichaam-verricht? Indien de Heer Rouws*» dit bedacht hadt , en te gelyk overwooges T *kt hct mogelvk is, dat hy in 'f graf nog; ee» ojm** en zoude; zoo zoude hy toch nog wf^nige Genecshee^n in het Gemeenebcst geduld hjbb.tr m zeer wenschte ik, dat dit gelegerd mogt feeven, om de Hooge Overheid dc, Lzncfe «** ?flen ernst op middelen bedacht te«, boe Sr^roS veïvaï in het Geneeskundig; wezen J » de onranvdelyle onherftelbasre sarfeden mor totette^itonttede tem*» J^J» $ 5- 97*  194 ffa vjf-it Hoafdjluk, %. 97. Geneesheer nf ; TT , d? 115 elke Stad een eerder verlofAf h Overheid moest niet ' szeus tee-Kenen 3 eene genoep-73T ?eiPTnS^etQn en ^arvan b°wSn gegee.ven hebben. Op dat nu de Overheid van hunne bezigheid en kennis altoos onderst bh? ve poeften zulke Geneesmeefters ten minfte Èn^w5gC?W\b^h' van ^danige gevfl! i ^.i 6 •el^e af8^oopen waren , en welke middelen men gebruikt hadt, overleeveren: naar ' ?ï * zulke twyfelagtige gevallen, n te/c!le^hgravems op uitdruk Ak bevel ,er Overheid verboden tuierde. - In ff m 5 ^edeez;5» *ï van lentlangeS n.waanng der dooden niets kwaads te vreeW Ondeitusfchen zoude dit, by zeer lier!?  ven de openbaare Schikkingen, enz. 195 aanfteekende ziekten, fchadelyk kunnen worden; in dit <*eval zou men byzondere Gemagtigden kon-, nen aanftellen , die uit kragt van hun ampt verpligt waren, de dooden aanftonds te onderzoeken, en gevolglyk op deeze wyze eene verhaaftte begraavenis voor te koomen. Ten derde: Dat die geenen, die zulk een geval geweeten, en het zelve den Geneesmeefter of der Overheid niet aangebragt, maar den bedwelmden zonder verdere onderzoeking laaten . begraaven hebben, zwaar geftraft wierden. Ten vierde: Dat 'er een belooning van deLandsheeren op gefteld wierde , wanneer iemand een ongelukkigen, die van elk voor dood gehouden wierd, weder in 't leven gebragt hadt. Ik heb hier voor reeds gelegenheid gehad om te zeggen, dat 'er in Holland een premie betaald wordt aan den geenen, die een Verdronkenen wederom in 't leven gebragt heeft.— Hoe veele bedwelmden zouden niet weder tot zich zeiven koomen ,. als men de dooden op de flagvelden naauwkeuriger onderzocht; die of door verbloedingen (§• 83.) of door te naa voorby geftreeken kanonkogels, (■§. 8^.) als levenloos geworden zyn ? En zouden 'èr ook niet eenigen enkel van fchrik, onder zulke vreeslyke vertooningen, in zodanige groote onmagt kunnen vallen (§. 84.)? Ik zoude het byna gelooven-, dewyl my uit den laatften oorlog zodanige gebeurtenisfen bekend zyn , dat Menfchen in onmagt vielen, toen zy nog ver genoeg van den Vyand af waren. Ten vyfde: Op dat 'er, in zulke gevallen, geheel geene hulpe .moge ontbreeken , zoude het noodig zyn, dat alleOnderdaanen uitdruklyk verpligt wierden, om by voorkoomende gelegenheden en gevallen, als het begeerd wierde, allemo- • • N. a ge?  m ^vyfdtHoofdftuk , enz. . . gelyke huïpe te bieden • Pn 1» ™ i die ftreek ophouden of L 6n' die zich « i-uden ZyliZ,XL7Zl:AlL ai!een ge- leenen■„ maar ook ai wat mnZh l beproevea te gen, om den bedwelmden 2J3 15 ?e te bren* ven. Daarom is h7Zze P!-te doen her^e. Provintien de alle UtzaamL°0 J" deP'^*he deeld, dat niemand ÏS™ï™3™6 Uit^ dronkenen in zyn hui, J? " 5 eenen Vermoest ook tot die andL t m»men- Deeze wet den. Te gelyk moet v A 36" Ui^ebreid v^ fteld worden J?nn 611 ZWaare ftraf°P <*e- lugen rbSgl, onnlen lemand een ongSukverzuim zyne/e?^bez47,? * aanft°"ds * «* naaften buurman ïrn, , 5 *"' ten rainft* " feö Aftaan, aange^eeS 2?}^^ «y aan den Rhyn iemand verdrinken d?e "S„ 5 *2V* Xe*en wiens Cjhu t ik was wp' I den Sct> PP** in- 1 afgehouden hadt VeS« , hidt' hem da" «» 2 fcaffen g Verdienen zulke gevallen niet de ^ ¥ I I? D £.  7   647  01 1037 8749 UB AMSTERDAM  BESCHOUWING Van het Leven en de Natcürlyke Kragten der MENSCHEN^ En de Oorzaaken des Doods. Nevens een Bewys der Mogelyklieid dat dezelve LEVENDIG KUNNEN BEGRAAVEN WORDEN. met een aanwyzing hoe men dergelyke Voorvallen kunnen verhoeden ALS MEDE DE middelen, waar door Verdronkenen; Verhangenen, Gewurgden, door dampen Verflikten, van den Blixem Gefhagenen, Bcvroorenen, zulken die eenenzwaaren val gedaan hebben, die van een kanonkogel , al te digt voorby geftreeken , bedwelmd , of die door llerk bloeden in onmagt gevallen zyn. En andere, meer dood fchynende , of onvolkomen Dooden, in het leven kunnen herfteld worden. DOOR J, P. BRINCKMANN, m. d. Te AMSTELDAM. Bï JAN ROOS en Z OON. JtfDCCLXXXV,   I N II O U D. DER HOOFDSTUKKEN. EERSTE HOOFDSTUK. VAN HET Lil VEN DÉS MENSCHEN. Afdeelingen. Bhdz. %. i. Verdeeling der Lcvenskragten. . . i 2. Verdere uitbreiding en bevvys daar van. 6 3. Het Leven , welk uit de vereeniging deezer kragten ontftaat, gaat den Geneesheer 200 zeer niet aan. . ... 10 4- De Levenskragt vertoont zich in a'fle de'deelen des Lichaams , en onderfchei'dt deszelfs beweegingen 'van die van een Uurwerk. 11 5' PJ dezelve voornarmielyk in 't Lichaam. ir 6. Of m de Ziel , en . . la 7. Of zy in de vaste deelen, of in de vïoeibaare o °"zes Lithaams haare zitplaats hebben. ' 13 o. Ut deeze kragten ook aan de grondltoffen 011zes Lichaams toebehooren, even als de krakten der levenlooze dingen'aan derzei ver grondftoüen. . . . . . 16 «)■ Of deeze kragten niet aan een derde Wezen zvn toe te fchryven. . . 1-* 10. Of deeze ftofFelyk, dan onftoffelyk zyn. 18 11. Hoe deeze Levenskragt reeds verfcheidenlyk is gekend en genoemd geworden. . 22 ia. Het dierlyk Leven bellaat niet alleen in het bloed. . ; m 23. Het Hart is het prikkelba'arftè deel* des Li- ~ £aaams,.en behoudt deeze fcragt het lanffte. 25  xx INHOUD der HOOFDSTUKKEN. Afdeelingen. Bladz. §. 14. De binnenfte oppervlakte van 't Hart is prik- kelbaarer dan de buitenfte. . . 26 15. De reden , waarom het Hart deeze prikkelbaarheid zoo lang behoudt, is ons nog onbekend. . ... 07 16. Hoedanig het bloed zynen omloop verricht, en of de hulpe der longen noodzaakelyk zy tot het leven. ... .29 17. Dat deze omloop by de Bedwelmden ophoudt, kan men niet afleiden uit die reden, waar uit men zulks by de Kinderen in Moeders lyf kan afleiden. . . . 33 18. Of de werking der Hersfenen noodzaakelyk zy tot het leven: ook iets van de zitplaats der ziele. . 33 19. De Waarneemingen, welke de Heer LeidenFROsTmetde bedwelmde Zwaluwe, en Leeuwenhoek met de Vledermuizen gedaan heeft. 38 20. Uit deeze Waarneemingen blykt de mogelykbeM >dat de Zwaluwen zich den Winter over in .'e Moerasfen kunnen onthouden. 41 21. De Namurlyke Hiftorie geeft nog meer dieren op, welke, zonder te ademen, den Winter 1 urnen doorbrengen. . . 4a ■y.2- De noodzaakelykbeid der vuurdeelen tot het dierlyk leven. ... 44 • •, Ortze beweegingen en veranderingen kunnen echter aan geene eigene inwendige kragt toegejfchreeyen worden; maar hangen tevens van > ontclbaare andere omftandigheden af. '. 45 TWEEDE HOOFDSTUK. van den dood en deszelfs TEEKENS.N. S.34- De Mensch is, gelyk -alle h'chaamen deezcr Waereld aan verandering onderworpen. 54 25, Delchielyker enlangzaamer verandering ha1^* ten dee'e van den Mensch zeiven, ten deele ook van veele uitcrlyke oorzutaa af, . 55  INHOUD der HOOFDSTUKKEN. ^ Afdeelingen. g]ad& §. 89. Wanneer 'er Polypen in de Vaten digte by 't Hartzyn. ... 180 90. Hoor bloedftortingLevenloozen. . 180 91. Van de bedwelming der baarende Vrouwen. 18a 92. der dood fchynende Kinderen ïga 93- —: der gedrukte Kinderen. 185 94. Van verongelukte Beeften. . . i8os geweest , nog eenigen tyd 'voortzetten. . , • • i$4 73. De byzondere Geneeswyze van zodanige ongelukken heeft de Heer Hensler grootentendeels reeds uitgevoerd. . . 155 74. Van de herftelling der Verdronkenen. 155 75. Van de geenen, die by winter tyd verdrinken. 160 76. Van de Gewurgden. . 161 77. Door dampen Verdikten. . 163 ( 78. Van de voorzigtigheid der Helpers, in dit geval altoos noodzaakelyk. . . 166 79. Van de redding der Perfoonen van den blixem geflaagen.* . . . 168 80. van de Bevroorenen. , . 1,69 81. Van die eenen zwaaren val gedaan hebben. 171 82. Van de geenen, die door al te digt voor by ftryken van een kanonkogel bedwelmd zyn. 17a 83. Die door fterke bloeding in onmagt vallen. 172 84. Door hartstochten Levenloozen. . 173 85. Door Moederkwaaien, of andere Krampen 175 86. Van Beroerte en Bloedilorting. : . 177 87. Van de vallende Ziekte, Verftyving, enz. 17® $S. Of door, eenen Sykvloed Bedwelmden. 179 & %9>