Bibliotheek Universiteit van Amsterdam I lllll I III II I ■I I Boekbinderij Drukkerij I M 01 3391 2782 ■ RUSTENBURG ^Hl Tel.7217 78 Amsterdam I I  ONDERWAS VOOR DE SCHAAPHERDERS, EN VOOR. DB EIGENAARS van SCHAAPEN.   VERHANDELINGEN UIT GE GE EVEN DOOR DE MAATSCHAPPY TER BEVORDERING van den LANDBOUW T E AMSTERDAM» A G T S T E DEEL. $r & <$■ 4& # Te AMSTERDAM; By JAN CHRISTIAAN SEPR m d c c x c i.   VOORBERICHT. J)it Werk van den Héér ÜAube&Ton, 't welk de Maatfchappy ter bevordering van den Landbouw alhier opgericht, dén Begunftigers van deeze voortreffelyke toeetenfchap aanbied eri opdraagt, is door dien beroemden natuurkundigen Schryver , in deii jaare 1782, 200 wel mét Koninglyke goedkeuring, als met die van de Academie der Weetenfchappen en van dé Sociëteit der Geneeskunde, te Parys, in 't licht gegeeven. Het zelve behelst eehe vry volledige ópgaave Van al het geen, dat tot de aanfokking en onderhouding Van, Schaapen dient gevveeten te worden* itiaar voörnamendyk een naaüwkeurig Verflag van veelerlei proeven , welkë men in dat Ryk genomen heeft , ter Verbetering der Wollen Van deeze Voor hec menschdom zoó voordeelige dieren* Het is inzonderheid uit överivéegirigf Van de nuttigheid der laatsrgenoemdö Onderneemingen , dat de Maatfchappy' gemeend heeft, deti inwoöndereö vari * ons  ii VOORBERICHT. ons Gemeenebest eenen dienst te bewy, zen, met hen over de waarde der voorschriften , in het bovengemelde werk .vervat, ook in de Nederduitfche taaie te laaten oordeelen: het. belang, 'twelk dit ons Land, in het vermeerderen der .fchaapen, tot uitbreiding van den Akkerbouw, en in het verbeteren van derzelver wollen, tot onder/leuning van de Handwerken en Fabrieken , beeft, is al te kenbaar, dan dat de Maatfchappy. den aandacht en de werkzaamheid van haare Landgenooten omtrent deeze onderwerpen zou behoeven optewekken. Niettemin kan zy niet afzyn, daar voorbeelden zomtyds fterken indruk kunnen maaken, het groot gewicht, 't welk men in andere. Landen ftelc in, en de onberekenbaare voordeden, welken men geniet door eene goede beftiering van het Wol.-* Vee, den oplettenden Leezer te ertnneren. Wien toch- is onbekend, dat in Span jen de wol een van de kostbaarfte voortbrengfels ze- dert  V OOR B E,RICHT, in dert lange geweest is, en dat de Schaaphoedery aldaar op allerlei wyze.befchermd en aangemoedigd woïd?,r—> in het nabuurig Groot-Brittanje e& Ierland , rekent men,. dat jaarlyks 800000 baaien inlandfche wol van 240 Êf.,,dus 192000000 fg in de Fabrieken verwerkt worden (*): en Frankryk, dat, in 1682 , in 't begin va-n her. bellier van den Staats-Minister Colbert, taehentig millioenen iivres 's jaais aan buitenlandfche wolle ftoffen nodig had, behoefde., in 1745, van vreemden niet meer inrekoopen , en verzond het overtollige van haare inlandfche gewerkt te wolle naa alle oorden (f), Onder de verhinderingen , welke de Schaaphoedery in het algemeen, en de verbeteringen der wollen , in het by~ zonder, hier te Lande hebben ondergaan , kan men onder anderen opteL len: de ongefchiktheid van zom-. i . , mi-» (*) Ellis's Husbandry; Vol. IL 'pag. j^r. (f) 'Carlier, Traité des bctcs a lainc; TcniK II. pag. 832. * Z  iv VOORBERICHT. migen onzer gronden, om de fchaapen in eene beftendige gezondheid te bewaaren; ——r en ook de moeijelykheid, om vreemde rammen met zeer fyne wol, waar de meeste verbetering , in dat voortbrengfel, van te wachten is , hier te bekomen. Omtrent het" eerfte, oordeelt de Maatfchappy , niet beter te kunnen doen , dan de eigenaars van fchaapen aantepryzen de leezing eener Verhandeling van den Heer Veirac, te vinden in het Tweede Deel van haare uitgegeeven Werken , in welke Verhandeling verfcheiden weetenswaardige onderricht tingen en voorbehoedmiddelen, in diergelyke omftandigheden, gevonden worden. Én wat het tweede betreft, de Maatfchappy zelve is bezig, met het neemen van proeven j om door een vreemd ras" van fchaapen, 't welk in Holland had voortgeteeld, vervolgens naa Cabo de Goede Hoop was verzonden, en waar van  VOORBERICHT, v van onlangs eenige afftammelingen, met eene buitengewoon - fyne wol voorzien, weder te rug gekomen zyn, hec inlandfche ras, waar onder niet zelden enkelde fchaapen met zeer goede wol gevonden worden, in waarde te doen vermeerderen ; ook hoopt zy hier omtrent, in vervolg van tyd, een gunftig bericht aan het Publiek te kunnen geeven. Alhoewel, in deeze vertaaling eenige zaaken voorkomen , waar van het gebruik , niet dan met veel moeite en kosten, inzonderheid in deeze Provincie , zou kunnen ingevoerd worden , zoo als de zoogenaamde huisperkerj, en, in het algemeen, het perken in de open lucht, geduurende den winter, heeft men echter geoordeeld, dat in meer zuidelyke Provinciën, en in eenige Landen van de Generaliteit, deeze gewoonte ligter zou kunnen worden beproefd en nagevolgd, en daarom niet te moeten agterhouden de wyze, die in het oorfprongelyke Werk is voorgefchreeven , \vaar op de gemelde verrichtingen elders * 3 ge-  vi -V OOR i -E R I C H t. géfchiëden, en men de fchaapen-inhakt of perkt, tot- aanmaaüing van Wfhfc en wei landen, als zynde een min kostbaar middel-, om den grond té bemesten, en misfchien ook niet ondienftig tot be> houd' van de gezondheid der fchaapen. 'Dé Maatfchappy zou by de weinige piekten en ongemakken van 'Hec-WolVee met derzeïver geneesmiddelen, waar van in den loop van dk Ondérwys" gefproken word, -nóg-kunnen voegen' een groot aa'rïtal * die men by andere Schry» vers over dit onderwerp vinden kan ; dan, behalven dar deeze vermeerdering dit werk' te veel in kosten zoude beSyvaaren, en men met reden onderfrellen mag, dat' het gróotfte gedeelte dér* zeiven by ónze Schaapheiders reeds bekend"i^,'-.'het tly-fc alryd zeker, dat, boe weT'óök de geneesmiddelen naar den aait 88r fevfcalbh z^n ^gegeeven , de toepas. 1Êg$8fat van',1 inzonderheid'in inwendige 'ziekte;1., 'V.elden aan des kundige Meten kan worden toevertrouwd, en zy du? m:cn;endeels;'hui]ne goede uitwerkingen  VOORBERICHT, vu gen moeten misfen; daarenboven, om de woorden van den Heer Carlier, in zyne uitmuntende Verhandeling over het Wol-Vee, I. D. p. 574, de onze te maaken , „ heeft een gezondheid, „ die welgevestigd, onderhouden, en „ bewaard is, het voordeel van moeije„ lykheden uittewinnen, verliefen voor. „ tekomen, en de kosten te befpaaren j, van geneesmiddelen, die altoos duur „ zyn." Eindeiyk dagt de Maatfchappy, dewyl 'er in het Neêrduitsch weinige of geene fchriften over de beftiering der kudden voorhanden zyn, eene reden te meer te hebben, om deeze vertaaling door den druk gemeen te maaken, ten dienste van eerstbeginnenden en meer geoeffenden in de Schaaphoedery, op dat zy , hun beroep grondig kennende, hun voordeel daar door betrachten, door zorg en oplettendheid omtrent de verbetering der Wol, tot herftel van onze Fabrieken medewerken , en de welvaart van het Vaderland , op de * 4 ee«  W VOORBERICII T. ?ene en andere vvyze, bevorderen mogt ten; , pok dan zonde de Maatfchap, py» in de bereiking van deeze oogmer-, ken? haare wenfchen vervuld zien. Uit naam der Muatfcbappy, STmjtezdam, isn poften van sf/j*' Wh £ec*etari;$».  VOORREDEN X^)oor de Regeering gelastzynde om proe^ ven te neemen omtrent de Schaapen, ten einde de middelen ter verbetering der Wolle te onderzoeken, ben ik verplicht geweest, om die proeven uitteflrekken tot alles, dat de gezondheid van deeze dieren zou kunnen bevoordeelen, om dat dezelve veel invloed heeft op de hoedanigheden van hunne vagten. Ik heb het Onderwys , *t welk ik in 't licht geef, voor de Schaapherders, en voor de Eigenaars van fchaapen , niet opgefteld, dan na eene aanhoudende waarneeming van veertien jaaren \ ik heb by het geen door my zelve gezien is, gevoegd de meest beproefde gebruiken, welken ik van Landlieden heb overgenomen, ol getrokken heb uit boeken, die inFrankryk en in andere Londen gefchreeven zyn. Ik heb niet nodig geoordeeld te fpreeken van zaaken, die door my zeiven ontdekt zyn; 't geen my in 't byzonder aanging kon, in dit Onderwys, geen plaatshebben: alleenlykheb ik gewag gemaakt van eene Schaaphoedery, die ik heb aangelegd in Bourgogne naby de ftad Montbard , en waar ik myne proeven, omtrent de fchaapen en hunne weiden, in 't •werk ftel. Deeze aanhaalingen zullen de uit-; komften doen zien van het groot aantal proeven , door my genomen: ik denk 'er meer van ïe zeggen in een ander werk, waar in ik een VAN DEN SCHRYVER.' * 5 naauw:  i] VOORREDEN. naauwkeurig yerilag zal doen van myne proefneemingen , en van de gevolgen , die ik daar uitijeh getrokken. Ik heb die Onderwys ingericht met Vraagen en Antwoorden , om het gemakkelykerte doen verdaan , en m het geheugen te pren.ten. Ik heb het zelve in Lellen verdeeld; de eerfte handelen over het geen men zig moet aanfehaffen , eêr dat men fchaapen inkoopt, zoo als de Schaapstallen, de Herders , en de Konden. De volgende Lefien behelzen de nodige kundigheden, om de fchaapen uktekie2en , dezelven in 't veld te brengen , van voedfel te verzorgen , te doen voortteelen , ten einde hunne Wol te verbeteren, enz. Ik had gedacht, dit Onderwys met kleine letters te doen drukken, op dat het minder kostbaar zou zyn. Doch ik heb bevonden, dat Landlieden , die weinig gebruik maaken van boeken., minder moeite hebben om grootere dan om kleine letteren te leezen; 'x geen my heeft doen befluiten, om die letter, welke ik gebruikt heb , te verkiezen. Dezelve zal goed zyn, omteleeren leezen; deSchoolmeefters in de Dorpen kunnen zig daar van bedienen voor de kinderen, die zy in het lee.zen willen oeftenen, en terzei ver tyd hun onderrichting geevea omtrent de wyze vanichaapen óptepaflen. Ik ben genoodzaakt "geweest, om by dit Onderwys te voegen de printverbeeldingen, die gefchikt waren , om het zelve te beter te doen verllaan. Daar zyn Landlieden , die geen gebruik van deeze afbeeldingen zouden kunnen maaken; ik heb in de XIV Les aan- p<*.  VOORREDE N. lij geweezen, hoe dat men de voorwerpen, welken men in de figuuren van de Plaaten moet opmerken., onderfcheiden kan. ik heb voorgenomen, de waarneemingen, die ik in 't groot , binnen den omtrek van myrie Schaaphoedery gedaan heb, omtrent den aanleg en het gebruik van verfchillende foortcn van weiden voor het'-Wol- Vee, als ook omtrent andere zaaken, die hetzelve tot voedfel ftrekken kunnen , in. 't. licht te geeven, lk zal insgelyks eenige waarneemingen wegens deszelfs ziekten bekend maaken - ik heb uaa tniddelen gezocht, om dezelve met de minfte koften te helpen, want de Vee-artfeny-kunde 'zal niet in gebruik gëbragt.worden voor dieren van weinig waarde , 'indien de onkoften 'van de geneezing der ziektèri niét evenredig zyn aan den\prys van die dieren. Ik zal al«, kenlyk aan dé Schaapherders en aan Landlied den-' voor treilen dat gedeelte van die Geneeskunst, 't welk hunne begrippen niet te boven gaat. - Ik heb niets verzuimd, van 't geen my zeiven onderrichting kon geeven, en ik ben aanhoudend bezig , om proeven té neemen op royne'fchaapen, om nieuwe-kundigheden te verktygen. Ik heb my niet verhaast, om een Onderwys voor de Schaapherders en voor dé Eigenaars van fchaapen opteftelien : eerdat men aan anderen Leflen voorfchryft, kan men voor zig zeiven niet genoeg verzekerd zyn van den uitflag, welke zy in de beoeffening hebben zullen. Die, welke my de gewichtigfte is voorgekomen , en my het meefte genoegen heeft JËk /  ïv VOORREDEN. gegeeven, is de verbetering van de Wol tot de grootfte fynheid, om dat dezelve het voor. naamfte voorwerp was van myne proefneemingen, en voor de Fabrieken van het meefte belang zal zyn, Thans, daar de wol van myJie fchaapen by uitftek fyn is, gaa ik verdes waarneenien, het geen omtrent dezelve in de volgende geflachten, met betrekking tot haare iynheid en andere hoedanigheden, zal voorvallen, (*) Ik heb, aan het einde van het Onderwys voor de Schaapherders , laaten volgen twee Verhandelingen en de Uittrekfels van vier ande?e, welke ik over het Wol- Vee gema akt heb, en die gedrukt zyn in de werken van de Ko-r nmglyke Academie der Weetenfchappen, en van de Koninglyke Sociëteit der Geneeskunde. Die Verhandelingen en Uittrekfels; zullen voor Schaapherders , Eigenaars van fchaapen , Kooplieden en Fabrikeurs in wollen van dienst kunnen wezen., TA- (•) Men heeft te Parys laaten verneemen, of d11» Plaat XIII. Een Schaapherder, die monfters wol met elkander vergelykt, om der zeiver verfchillende graaden van gr ofte enfyn* te kennen. 313. Plaat XIV. Een Herder , die een fcbaap ader-laat. g 1 ^ Plaat XV. Het fmeeren van bet fcburft der Schaopen. %x7« Einde van de Tafel der Afbeeldingen.  ONDERWYS voor de SCHAAPHERDERS, en voor de EIGENAARS van SCHA APEN» door Den Heer Daubenton, Lid van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen , re Parys, en van veele andere Geleerde Genootfchappen Uit het Framch vertaald, en met eenige aanmerkingen vermeerderd, onder opzicht van de MAATS'CHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM. TE AMSTERDAM', By JAN CHRISTIAAN SEPP. m d c c x c i.   ONDERWYS VOOR DE SCHAAPHERDERS* ALS MEDE VOOR DE EIGENAARS van SCHA APEN. EERSTE LES. Over de Schaapherders. Vraag. Hoe oud moet eén Hérder zyrii om Schaapen te kunnen hoeden ? Antwoord. Het gebeurt zelden , dat een Herder zyn beroep verftaat, het zelve zorgvuldig waarneemt, en fterk genoeg is, om de hekken en andere lasten op te beuren , vóór dat hy twintig jaar oud is; Maar men vind zomtyds jonge lieden, welken men van hun agttiende jaar af tot Herders gebruiken kan. V. Waarom laat men de fchaapen door kinderen hoeden ? A. Om dat men de fchaapen verzuimt wel optepasfen, of om dat men niet genoeg weet, welke voordeden men van eene goede kudde fchaapen, die door een oplettenden herder wei Verzorgd Zyrii trékken kan. Het Wol-Vee"; & ddoi  EERSTE LES. door gebrek van oppasfing verbasterd, brengt zoo weinig op, dat het de moeite niet waard is , dat een volwasfen mensch zig daar meê bezig houd. In plaats van naa goede herders om te zien, om die kudden wederom in een beteren ftaat te brengen, laat men ze door kinderen hoeden; in plaats van hun het beroep van Schaapherder te doen leeren, geeft men hun daar al vroeg een afkeer voor, om dat men'er de nuttigheid niet van kent. V. Kan het beroep van Schaapherder een mensch werk genoeg, en hem, in zyn ftaat, eene behoorlyke kostwinning geeven V A. Een kundig en oplettend Schaapherder, die over eene groote kudde het opzicht heeft, heeft byna altoos werk, om dezelve bydag wel te weiden, 's nachts in perken te fluiten, in den winter te voêren, en.zindelyk te houden, de ziekten te geneezen, enz,: ook hebbende herders een goed loon in Landen, waar men het Wol-Vee wel behandelt; zy worden wel betaald , als zy hun beroep kennen, en hetzelve zorgvuldig waarneemen. V. Moet men veel zaaken weeten, om een goed Schaapherder te zyn ? A. Men moet meer zaaken weeten voor het beroep van een herder, dan voor de meefte andere boeren-bedryven. Een goed herder moet de beste manier kennen, omzyne fchaapen onder dak te houden, dezelven van voedfel te voor-  V . . Üvsr de Schaapherders. 3 Voorzien3 te drenken , te doen weiden, in hunne ziekten wel te behandelen, het ras te verbeteren, en de vagten te wasfchen en te fcheeren. Hy moet zyne fchaapen weeten te hoeden, en inteperkén, zyne honden optebrengen, te regeeren, en de wolven aftehouden. F. Waar aan kan men ontdekken, dat een jongeling een goed fchaapherder kan worden? A. Men kan verwachten, dat men 'er een goeden herder van maaken zal, zo hy verftaat en onthoud het geen men hem, zoo wel als aananderen boeren-knaapen, geleerd heeft, zo hy zorgvuldig en geduldig is; zo hy geen gebrek heeft, dat hem belet te gaan en langagtereen op de been te bly ven, èn zo hy fterk genoeg is, om dé houte en tiene fchuttingen voor het perk van de eene naa de andere plaats te draa-, gen. V. Is het noodzaakelyk, dat een fchaapher-; der weet te leezen ? A. Een herder, die leezen kan, heeft meer gelegenheid om zig te onderrichten , maar het is niet noodzaakelyk, om dat hy zig het Onderwys voor de Schaapherders kan laaten voorlees» zen. Hy zal ligt in 't huis, daar hy woont, bf in de buurt iemand vinden, die leezen kan, en hem wel zal willen onderrichten. De Schoolmeesters in de Dorpen zullen het zekerïyk doen voor eene kleine belooning. De A a mensch-  4 EERSTE LES] menschlievendheid, en de zugt voor het genreenewelzyn, zullen de (.Predikanten en andere) Geestelyken , als mede de Heelmeesters opwekken , om hun nu en dan dien dienst te bewyzen. Alle de inwoonders van het dorp , die fchaapen houden , zullen belang hebben, dat de herder wel onderweezen worde. V. Welke dingen heeft een herder nodig, om zyne fchaapen in 't veld te hoeden ? A. Een herder moet wel genoeg gekleed ^ zyn, om den geheelen dag in 't veld te blyven, zonder veel te lyden van de koude, en om langen tyd zig aan den regen bloot te ftellen, zonder door en door nat te worden. Een herder moet een ftaf hebben, een zweep, én een knapzak, enz. V. Hoe moet een herder gekleed zyn ? A. By moet een muts hebben , die men over den hals en om het aangezicht kan neêrflaan, een linnen keel, en flopkousfen, benevens zyne andere kleeren. Men belet het doordringen van den regen, indien men de muts en den keel voêrt met geoliede fchaaps* vellen, boven op 't hoofd, boven aan den rug en de borst, en buiten op de armen, welke deelen het meest aan den regen bloot gefteld zyn, wanneer iemand regt overeind ftaat. Men moet ook de flopkousfen met diergelyke fchaapsvellen voêren, om te beletten , dat het water, \ welk van den keel afdruipt, dezelve doordat-  Over de Schaapherders 3 dringe, de beenen nat maake, en in deklompen afdruipe. Wanneer het koud is, legt de herder onder zyn muts een groote calot van lamsvel met de wol, en voorziet zig voor zyne handen van wanten, die met lamsvel gevoêrd zyn. Hy kan ook de mouwen van zyn keel over zyne wanten neêrhaalen. Als de winter voorby is, en de herder niets meer te vreezen heeft dan de hitte van de zon, moet hy een vilten hoed hebben met een breeden rand, dien hy neêr kan flaan, om zon en regen aftekeeren. Hy moet ook onder zyn hoed hebben een calot van ftroo., om zig tegen de brandende zon te befchutien. V* Wat moet de herder doen, indien zyne voeten , zyne handen , of eenig ander deel' van zyn lighaam door de koude verkleumd1 waren ? A, Hy moet voorzorgen gebruiken, om te beletten dat het koudvuur in de verkleumde deelen kome; het loopt fchielyk voort. Het verflyfde deel word bleek en rood meteen fterke jeuking; vervolgens word hetpaersachtig en zwart. Dan duurt het niet lang of het maakt zig los, en valt af. Om dit koudvuur voortekomen , moet men het bevroozen deel met fneettw dekken of wryven, of daar linnen opleggen , dat in het koudfte water nat gemaakt is. Verder wryft men dat deel metlinaen doeken, om het te verwarmen; eindelyk A 3 kan  6 KERST V. H. S. kan men het in half laauw water dompelen , of het daar mede betten, maar het moet niet by het vuur komen. V. Wat is de herdersftaf, en waar toe dient dezelve ? A. De herdersftaf is een ftok , van vyf \ zes voeten hoog, van boven voorzien met een yzer, dat de gedaante heeft van een kleinen fchop, en van onderen met een haak s die naa boven omgeboogen is. Men kan den haak op zyde van het platte yzer vastmaaken, en dan moet hy na beneden geboogen zyn. Het platte yzer van den ftaf dient, om aarde te werpen by die fchaapen, die zig van den troep verwyderen, om ze te doen te rug komen. De haak dient, om de fchaapen daarmee ts vatten aan een van de agterpooten, en ze vast te houden. V. Wat is de knapzak, en waar toe heeft men dien nodig. A. De knapzak van een herder is een tas, aan een leêren riem vastgemaakt, dien hy over zyn fchouder draagt. Hy fteekt in die tas zyne dagelykfche mondbehoefte, een zalf - doos, om de fchaapen, die hy in 't veld ziet dat zig fchuuren, te fmeeren, een krabber, om de kortten van het fchurft weg te neemen-, eer dat hy 'er de de zalf opftrykt. Een lancet, om de fchaapen, die het nodig mogten hebben, ader te laaten, een klein mes, om ze te villen en  Over de Schaapherderu j en te openen, indien 'er in.'t veld van kwamen te fterven, enz. V. Moet men drie inftrumenten hebben % om voor een krabber, mes, en lancet te dienen? A. Men heeft aan één inifrument genoeg, namentlyk, een klein knip - mes. Het onderjfte gedeelte van het hegt, plat en fcherp gemaakt zynde, dient voor een krabber. Het lemmer is een mes ; dit lemmer puntig, en aan weerszyden van de punt fcherp zynde, dient voor een lancet. V. Wat heeft men te denken van die zoogenaamde toveryen, waar van men fchaapherders verdagt houd, dat zy gebruik maaken, om de fchaapen te benadeelen ? A. Men doet zeer kwaalyk, met Schaapherders onrechtveerdig te verdenken, dat zy tovery willen bedryven', doch men vind'er, die zig voor tovenaars uitgeeven, of, door bedreigingen , dat willen dóen gelooven, of die belooven de fchaapen te zullen geneezen door woorden, of buitengewoone middelen; men moet zulke Schaapherders aanzien alsflegte menfchen,die bedriegen willen, of zig willen doen vreezen , of als ligtgeloovige lieden, die denken meer te kunnen doen, dan hun mogelyk is. Wanneer men fchaapen heeft, die niet lustig, of door ziekte aangetast zyn, in plaatfe- van den moed te verliezen a door te A 4 '  ^ EERSTE L E S. gelooven, dat dit kwaad veroorzaakt word, door het betoveren van de geheele kudde of ya.n den fchaapsltal; in plaats van toevlugt te neemen tot lieden , die voorgeeven het door woorden enz. te zullen geneezen ; in plaats van zig door dit alles te laaten misleiden, moet men zyne oplettendheid verdubbelen, en trachten door goed voedfel en door goede hulpmiddelen het kwaad te geneezen. —~ TWEE.  Over de herders-Honden, enz. 9 TWEEDE LES. Over de herders- Honden , en over de Wolven. V. Is het voor Herders noodzaakelyk, honden te hebben, om hunne fchaapen te hoeden? A. Het was te wenfchen , dat de herders geen honden nodig hadden, om dat deeze die» ren dikwyls veel kwaad doen aan de fchaapen; doch men heeft ze van noden in ftreeken, waar men dikwyls bezaaide en open akkers vindWanneer de fchaapen zig van de kudde verwyderen, kan de herder alleen die geenen terug houden, welke naby hem zyn, en op een afftand, waar hy hen, door het werpen van aarde met zyn ftaf, kan bereiken. De honden helpen den herder de fchaapen dry ven, en als zy fterk genoeg zyn, verdeedigen zy dezelven tegen de wolven. V. Welke zyn de ftreeken, waar de herder zyne fchaapen, zonder hulp van honden , hoeden kan? A. tri Landen, waar de gronden in groote ftukken verdeeld zyn, vind men altoos veele akkers, die braak liggen, dat is te zeggen, die niet bezaaid zyn;men kan daar eene grooA 5 te  30 tweede les. te kudde hoeden, zonder behulp van honden. De fchaapen loopen natuurlyk alle by elkander, zy verwydercn zig niet van de kudde, als wanneer zy eene weide ontdekken , die hun beter voorkomt dan die, waar op zy zig, bevinden: dit, lokaas is gemeenlyk te ver verwyderd van de grootte braaklanden , om hen daar heen te trekken j doch indien de kudde zig bevind aan een van de kanten van het braakland, digt by die akkers, die befchadigd kunnen worden, plaatst de herder zig aan de zyde van die akkers , om. ze te befchutten. F. Welk kwaad kunnen de honden aan de fchaapen toebrengen, en hoe komt men het voor ? A. Honden, die al te driftig en niet wel afgericht zyn , vallen op de fchaapen aan, zy byten en bezeeren ze, en brengen hun wonden toe. Zy verfchrikken de zwangere ooijen, en door haar te ftooten doen zy ze zomtyds haare lammeren afzetten; zy werpen de zieke, fchaapen , die de kudde naauwlyks volgen kunnen, over hoop: zy vermoeijen ze allen a en verhitten ze, door ze te fchielyk en te ïuuw te dry ven. Om alle deeze zwaarigheden voor te komen, rr^°t men alleenlyk, tot de beftierïng van de ku.\ten, gebruiken honden, die van een zachten aart zyn, en wel afgericht, om nooit hunne tanden aan de fthaa*  Over de herders-Bonden, enz. li fchaapen, maar wel aan de wolven te laaten zien. Een goede, wel afgerichte hond doet dezelven gehoorzaamen, zonder ze te befcha? digen; zy gewennen zig, om uit hun zeiven dat te doen, waar toe hen de hond met geweld zou noodzaaken. Zy keeren te rug , als hy by hen komt, zy gaan niet voorwaards aan den kant, waar zy hem op fchildwagt zien ftaah^ om een ftuk bezaaiden grond te befchut» ten. V. Op hoedanige wyze zyn de honden van dienst,om eene kudde in haar gang te bellieren? A. Wanneer een herder zyne fchaapen voor zig heenen dryft, kan hy wel den gang van de kudde verhaasten, en ook van de fchaapen, die agter aan komen ; doch hy kan niet beletten, dat de kudde te fchielyk voortgaat, of dat 'er fchaapen, door vooruitteloopen , van afdwaaien, of links of rechts zig verwyderen; hy moet zig dan door honden laaten helpen. Hy ftelt dezelven rondom de kudde, of hy zend ze daar heenen, om die fchaapen, welke te veel vooruitloopen, of agter blyven, of zig aan den eenen of anderen kant verwyderen, te rug te dryven. V. Hoe kan een herder dit alles door zyne honden laaten verrichten ? A. Hy moet dezelven , jong zynde, leeren, en hen gewennen, zyne Item optevolgen. De hond  TWEEDE LES. hond is gereed op ieder teken, en loopt voorde kudde heen, om haar te doen voortgaan; op de zyden . om het afdwaalen te beletten ; hy blyft op zyn plaats, of hy komt weer by den herder, naar de tekens, die hy verneemt. V. Wat moet men doen, om een herders^ hond te leeren? A. Men moet den hond leeren ftilftaan». neerliggen , blaffen , ophouden met blaften, zig aan de zyde van de kudde plaatzen, daasom heen loopen, en een fchaap in het oor grypen, op het teken, dat de herder hem met de Item of met de hand geeft. V. Hoe leert men een hond ftilteftaan, of neêrteliggen naar het goeddunken van den herder ? A. Als men het woord hou uitfpreekt, geefc men den hond een ftuk brood of andere fpys,. dat hem doet ftilftaan , of men dwingt hem daar toe ; door dit dikwyls te doen , gewent men hem om ftil te ftaan op. de ftem van den herder. Om een hond, wanneer men het goedvind* te doen neêrliggen, moet men hem ftreelen, als hy van zeiven is gaan liggen, of na dat men hem met geweld daar toe genoodzaakt beeft, door zyne pooten vasttehouden , en het woord lig daar by uittefpreeken; indien hy te fchielyk wil opftaan , ftaat men hem , om hem op zyn plaats te.doen blyven. Wanneer hy zig  över de herders• Hijtiden\ enz. i$ zig ft.il houd, geeft men hem een brok eeten, en eindelyk gehoorzaamt hy, als men het woord lig uitfpreekt. V, Hoe leert men een hond blaffen, wanneer men wil, en hoe belet men hem te blaffen? A. Men bootst het blaffen van een hond na, terwyl men hem een ftuk brood laat zien, dat men hem geeft, als hy geblaft heeft; vervolgens fpreekt men het woord blaf uit. Men gewent hem ook, om met blaffen optehouden 9 als men het woord ftil zegt. Men dreigt den hond, en Haat hem, als hy niet gehoorzaamt; men ftreelt en beloont hem, als hy gehoorzaam is geweest. Pi Hoe oud moet een herders-hond zyn, om hem te leeren ? A. Men begint de honden te leeren, op de zes maanden , mits dat zy wel gevoed zyn, en krachten hebben; maar indien zy niet vlerk zyn, moet men tot de negen maanden wachten. V. Op welke wyze leert men een hond, om eene kudde fchaapen heen te lo open, daar langs te gaan, vooruit te trekken, te rug te keeren, en op zyn plaats te blyven ? A. Om een hond te leeren rondom de fchaapen te loopen, moet men een fteen voor den hond uitwerpen , om hem dien te doen naaloopen, en dit vervolgens van plaats tot plaats her-  Ï4 TWEÈÖE LES» herhaalen, tot dat men met den hond rondom de kudde heen geweest is, terwyl men geduurig het woord om uitfpreekt. Het is ook door het gooijen van een fteen 9 naa vooren en vervolgens naa achteren, dat men een hond leert op zyde van een kudde te gaan , wanneer men het woord langs uitfpreekt: men zegt\gad, óm hem te,doen vooruittrekken; te rug, om hem te doen weêrkee* ren; en hou, om hem te doen op zyn plaats blyven: men gebruikt tot het een en het ander woorden , die naar de land-taai het best gefchikt zyn. F. Hoe leert men een hond een fchaap by het oor te vatten ,!om het te doen weêrkeeren, als het afdwaalt, of om het midden in eene kudde te doen ftilftaan, tot dat de herder daarby komt? A. Men doét j in een beflooten plaats, den hond rondom een enkeld fchaap loopen; vervolgens geeft men het oor van 't fchaap den hond in zyn bek, om hem te gewennen het fchaap in het oor te grypen, of men bind een ftuk brood of fpek aan het oor van-een fchaap, dat midden onder de kudde loopt; dan hitst men den hond, om naa het oor van het fchaap te loopen: dus" gewent hy zig om het vasttehouden. Op deeze wyze leert men den hond het fchaap, dat de herder hem in de kudde aanwyst* ftil te doen ftaan ; de honden kunnen  Over de herders-Honden -, enz. ï$ ïien ook de fchaapen ftil doen ftaan, door met den bek een voorpoot, of een agterpoot boven de hak te vatten; doch dit laatfte middel is niet zonder zwaarigheid ; dikwyls word de way of wade ftram, en het fchaap gaat eenigentyd kreupel. V. Hoe doet de hond eene kudde fchaapen gehoorzaamen ? A. Door 'er naa toe te loopen, doet hy de eerde fchaapen , die hem tegen komen, voor hem heen vlugten, en langzaamerhand neemt de geheele kudde den zelfden weg, indien de hond daar aanhoudend op aandringt. Wanneer een fchaap niet fchielyk genoeg naar zyn zin gehoorzaamt, loopt hy 'er naa toe, en dreigt het met zyn ftem, • V. Als een hond wel afgericht is, kan hy dan een anderen leeren ? A. Men heeft minder tyd en moeite van noden , om een jongen hond te leeren, als hy 'er een onder het oog heeft, die zyn werk van fchaapen hoeden wel verftaat; de jonge hond wil hem daar in naavolgen; doch hy doet dikwyls verkeerd : misfchien zou hy nooit regt bekwaam worden, indien de herder hem niet die dingen leerde , welke het voorbeeld van den anderen hond hem niet kan aanwyzen. V. Welke honden moet men neemen tot de Schaaphoedery, en hoeveel heeft men.'er nodig ? A. Alle  l6 TWEEDE LES. A. Alle vlugge en leerzaame honden zyn goed om voor de Schaaphoedery afgericht te worden. Men geeft den naam van honden van een goed ras aan die , welke van een reu en teef afdammen, die bekwaam in hun werk waren : men gelooft, dat zoodanige honden, gemakkelyker dan anderen, tot herdershonden optebrengen zyn. In die ftreeken, waar men weinig gronden vind,die de fchaapen zouden kunnen befchadigen, is éën hond genoeg voor honderd fchaapen. Maar indien zulke gronden by elkander liggen, en dat de kudde daar dikwyls digt by komt, moet men twee honden hebben, en zelfs drie of Vier,om dat twee honden den gantfchen dag of eenige dagen agter elkander, het geduurig heen en weer loopen, dat zy moeten doen, om de fchaapen van die verboden gronden aftekeeren, niet zouden kunnen uithouden; men moet idan genoeg honden hebben, om elkaêr te doen verpoozen, en hun tyd te geeven om te rusten, als zy te zeer vermoeid zyn. In die Landen, waar men voorde wolven te vreezen heeft, moeten de herders-honden fterk genoeg zyn, om ze aftebyten, en kloek genoeg, om 'er jagt öp te maaken. Honden die zeer ruig van hair zyn, kunnen de koude en den regen beter doorftaan, dan anderen. V. Welk ras van honden verkiest meri, in die  Over de h'vrders - Honden, enz. i f die Landen, waar men weinig van de Wolven te vreezen heeft ? A Het ras van honden, die men herdershonden noemt, en welken men het meest gebruikt voor de fchaaphoedery. Zy zyn, uit den aart, zeer levendig, en men kan ze zonder moeite zeer gezeglyk maaken. Men kan ook allerlei foort van honden daartoe africhten. V. Welk is het beste ras van honden voor de fchaaphoedery, in Landen, waar men voor de Wolven te vreezen heeft? A. Dat van de groote boef e-hondert. Die honden zyn fterk en dapper, maar men moet hun een halsband met lange yzere pennen orti doen, en hen op den wolf aanhitzen, indé eerfte reifen, dat zy hem moeten bevegten % of hen by andere honden plaatzen, die reeds bekwaam zyn. V. Welke voorzorgen moet men in 't werk ftellen, als men genoodzaakt is een onbedree* ven hond, die de fchaapen kwetst, te gebruik ken? A. Men moét hem de hondstanden uitbreéken, die men de haaken of flag-tanden noemt, en die, als hy de fchaapen beet, diep in *c vleesch zouden ingaan. V, Hoe moet men de herders - honden voêren? A Zy kosten weinig van onderhoud, wanneer men in de nabuurfchap van groote Heden  l8 TWEEDE LES. is, waar veele paarden fterven, 'en men veel fmeer fmelt. Men geeft de honden paardenvleesch, of het geen, na hetfmelten, van 't fineer overblyft. By gebrek daar van geeft men hun roggen -brood. Men moet hen nooit fchaapen - vleesch laaten eeten. Indien men hen aan die fpys gewendde, zouden zy ligt de fchaapen byten, om dat zy op hun bloed verlekkerd waren. Men leert de groote boerehonden, zoo als de anderen, op de fchaapen te paffen. V. Hebben de herders niet het een of ander middel, om zig het hoeden van de fchaapen , als zy geen honden hebben gemakkelyk te maaken? A. Zy maaken eenige fchaapen van de kudde mak, zy geeven hun byzondere naamen, en gewennen ze , om by hen te komen, als zy' ze roepen. Om hun dit te leeren, doen zy de fchaapen hen naaloopen, terwyl zy dezelven een ftuk brood voorhouden. Wanneer de herdér een engte door wil trekken, hen van weg wil doen veranderen, of hen by elkaêr verzamelen, doet hy de makke fchaapen by zig komen ; die daar digt by zyn , gaan met hun mede, de andere komen daar na, en welhaast is de geheele kudde gereed, om den herder op den voet te volgen. V. Welke voorzorgen moet men neemen tegen de Wolven ? A. Foor  Over de herders- Honden , enz. 19 A. Voor eerst, hangt men fchelletjes of bellen aan den hals der fchaapen; derzei ver geluid doet de fchaapen , die in de boflehen verdwaald zyn ,en op plaatfen, daar de herder hen niet zien kan, wedervinden. Wanneer de wolf het perk of de fchaapsftal nadert, zyn de fchaapen gemeenlyk de eerfte , die hem door den reuk gewaar worden; zy verfchrikken, en loopen heen en weêr, zoo dat men het aan het geluid van de bellen hoort, en de honden zoo als ook de herder voor't gevaar ge* waarfchouwd worden. Het zelfde geluid doet ook den herder oplettend zyn, als 'er in den fchaapsftal iets buitengewoons voorvalt, dat de fchaapen by dag of by nacht in beweeging brengt. Ten tweede. De herder doet zyne fchaapen verzeilen door honden, die fterk en moedig genoeg zyn , om den wolf weêrftand te bieden, hem op de vlugt te dry ven, te vervolgen , en zelfs te dooden. Ten derde. De herder waakt zorgvuldiglyk over zyne kudde, wanneer hy dezelve langs de boffchen dryft, of in ftreeken, waar veel wolven zyn. Hy moet dezelfde oplettendheid gebruiken , als hy zig bevind digt by velden, waarin het gras zoo hoog is, dat de wolven zig daar in kunnen verfchuilen. Zy zyn inzonderheid te vreezen, in mistige dagen, en in de avondfehemexing, en voornaB a ment"  20 TWEEDE LES. mentlyk langs heggen en ftruiken, waar zy op de loer liggen. Ten vierde. Men ^ maakt vüüren of ten minften een rook-damp, inden omtrek van de fchaaps • kudden. V. Wat moet een herder doen, als de wolven de kudde naderen, of wanneer zy reeds eenige fchaapen gegreepen hebben ? A. Wanneer de wolf te voorfchyn komt, jaagt de herder zyne fchaapen by elkander, en laat zyne honden op den wolf los. Hy blyft by zyne kudde; hy geeft acht, of hy ook meer wolven van een anderen kant ziet opkomen, hy fchreeuwt tegen den wolf; hy bitst zyne honden aan. Doch indien de wolf zyn prooi gevat heeft, loopt de herder daar heenen , zonder evenwel zyne kudde uit het oog te verliezen, hy valt op den wolf aan met ftokflagen; hy moedigt zyne honden tot het gevecht aan; hy doet zyn best. om den wolf zyn prooi te ontneemen: het geen dikwyls ge^beurt. DER-  Over de Huisvesting, enz. der Schaopen. 21 DERDE LES. Over de Huisvesting, deStrooying, en de Mest der fchaapen. V. Moet men de fchaapen in beilooten ftal. len huisvesten ? A. De digtgeflooten ftallen zyn de flegtfte ■ huisvestingen , die men de fchaapen geeven kan. De uitwaaffemingvanhunnelighaamenen van de mest bederft de lucht, en doet die dieren zweeten. Zy worden zwak in die al te warme en ongezonde ftallen; zy krygen 'er ziekten. De wol verliest 'er zyn fterkte, en. dikwyls verdroogt en verbrand 'er de mestWanneer de fchaapen uit den ftal komen, zoo worden zy door de buitenlucht, als die koud is, bevangen: dezelve doet hun zweet fchielyk opdroogen, en kan hun dikwyls zwaare ziekten veroorzaaken. V. Hoe moet men de fchaapen huisvesten, om ze gezond te doen blyven, en om goede, wol, en goede mest te hebben ? A. Men moet de fchaapen veel lucht gee' B g ven;,  DERDE LES. ven; zy zyn beter" geplaatst in open dan in beflooten ftallen; beter onder een afdak, of' loots, dan in een ftal, die open is: in een perk kunnen zy leeven zonder eenige befchutting. V. Wat is een open ftal ? welk goed en welk kwaad brengt die aan de fchaapen toe ? A. Een open ftal heeft veele venfters of luchtgaten, dié alleenlyk door tralie-werk geflooten zyn zoo als ook de deur. Hy is beter dan een beflooten ftal, om dat een gedeelte van de lucht, die bedorven is door de uitwaasfeming van de lighaamen der fchaapen en °van hunne mest, door de venfters en door de deur naa buiten trekt, terwyl 'er van buiten gezonde lucht door dezelfde openingen inkomt; doch die verandering van lucht heeft flechts alleen plaats op de hoogte van de venfters ; de lucht, die , in het laage gedeelte van den ftal- onder de venfters, rondom de fchaapen blyft hangen, is altyd ongezond , hoewel zy minder heet en minder bedorven is, dan die van de beflooten ftallen. Die open zyn verminderen flechts het kwaad; niettemin is deeze plaatfing van de fchaapen minder kwaad voor hen, dan in de beflooten ftallen, maar zy is niet volkomen goed. V. Wat is een afdak? zyn de fchaapen daar onder wel geplaatst ? 4, Een afdak is de helft van een fchuïns toe»  Over de Huisvesting enz 't der Schaopen. 33 toeloopend dak, dat tegen een muur vastge- . maakt en van vooren onderfteund word door. ftylen. Deeze huisvesting is beter, dan ftallen , die gedeeltelyk open zyn , om dat zy overal open is aan den kant der ftylen in haare geheele lengte > maar zy is geheel geflooten aan de zyde van den muur; de bedorven lucht blyft tuflchen de fchaapen hangen, inzonderheid aan den voet van dien muur. Hoewel deeze afdaken beter zyn voor de fchaapen dan de open ftallen; zyn ze echter daar onder nog niet op de beste wyze geplaatst. V. Wat noemt men een loots ? Is het de beste huisvesting voor de fchaapen ? A. Een loots beftaat uit een dak, het welk van alle kanten door ftylen onderfteund word; de bedorven lucht trekt daar uit, en de frifle lucht komt 'er in van alle zyden; de fchaapen kunnen 'er uitgaan, als zy te veel warmte hebben , en zig daar onder begeeven, om bedekt te zyn tegen den regen. Deeze is zekerlyk de beste huisvesting voor de fchaapen , terwyl zy zeer gezond , en zeer gemakkelyk voor hun is; maar zy kost veel aan de fchaapenhouders. Zy kunnen deeze kosten vermyden, door de fchaapen, in de open lucht zonder befchutting, in een perk te plaatzen. V, Welke is de minst kostbaare wyze, om een loots te maaken voor de fchaapen ? A' Men kan een loots maaken zonder muuS 4 ïeru  24 DERDE L Ë S. ren. Neemt ftylen van zes of zeven (*) voe* ten hoogte , plaatst dezelven elk op een vierkante fteene neut, in twee reyen tien voet van elkander. Verbindt ze met balken en muur-- . plaaten, die ook tien voeten lang zyn, deeze draagen een dak, waar van de rigchels insgelyks maar tien voeten hoog zyn, en de rib-ben zeven voeten. In het midden van deeze ruimte plaatst men een dubbelde ruif. Aan weerzyden van dit gebouw maakt men een klein afdak, dat maar twee voeten breed is, en waar van. de nok gehegt is tegen de ftylen van het middelfte gebouw, op eenen halven voet afftand onder de muur - plaat: de balken van dat afdak zyn flechts twee voeten lang» en de ribben drie voeten. De ftylen, die de muur-plaat onderfteunen , hebben ook maar drie voeten hoogte ; kromme ftylen, geplaatst opafftanden^ die evenredig zyn aan de lengte van 't gebouw , en vast gemaakt met de drumpels en met de ftylen, beletten het van elkander wyken van het timmerwerk. Men hegt tegen de ftylen van de afdaken een ruif, zoo dat de fchaapsftal met vier ruiven voorzien is in des- (*) De voet-maat, welke hier en in het vervolg ▼an dit werk voorkomt, is gerekend naar den Fran,fchen Konings voet, die ruim | duim grooter is dan den Rhynlandfchen, en i| duim dan den Amfterdarafchen ; dus ö Fr. Kon. Voeten gelyk zyn aan 6 V. tl d,. Rhynl, en aan 6 v. j) Welke uitwerking doet de hennep? A.Zj  Over het voedfel der Schaapen. 6? A. Zy verwarmt , en geeft dë fchaapen iterkte ; zy prikkelt ze aan om voort te teelefl. K Hoe gaat mén te werk, om brem zaad, dat men aan de fchaapen geeft, te krygen eri te bereiden ? A Wanneer het brem-zaad wel ryp is $ fchud men de takken , om het te doen afvallen op kleeden. Men geeft, in den winter , eenige handvollen van dat zaad, by het andere voer. Men kan Ook, in Juny en July, kleine brem - takjes met hunne peulen en zaaden affnyden ; men doet ze in de zoii droo» gen , en bewaart ze , om dezelve 's winters aan de fchaapen te geeven; zy gewennen zig fchielyk aan den bitteren fmaak van dat zaad; Men zou het in water kunnen laaten weeken| of het zelfs een weinig daar in doen kooken^ om het zyne bitterheid te beneemen. V. Welke is de uitwerking van de eikels ? A. Dezelve zyn voedzaam ; maar zy maaken hen dorftig , als zy 'er veel van eeten; men moét hun daar van, niet meer dan eens daags en weinig te gelyk, geeven. V. Wat noemt men koeken van hennep-$ raap-, kool-, en lynzaad, en van nooten ? ? A. Het is het overfchot van hennep raap'i kool - lynzaad, en van de nooten,na dat mëri 'er de oly uitgetrokken heeft. Men maakt van' dit overfchot koeken, die tot voedfel van 'tv'eé dienen. És y\ Wét  68 ZESDE LES. V. Welke is de uitwerking van die koekes op de fchaapen? A- De hennep-koeken voeden, verwarmen, en maaken de fchaapen hitfig, maar zy: veroorzaaken hun dorst, en den buik - loop , wanneer zy 'er te veel van eeten. De koeken van raap-en kool-zaad geeven hun minder' hitte en minder dorst. Koeken van lyn-zaad en van nooten voeden hen meer dan de andere koeken. F. Welke zyn de peul • vruchten, die men de fchaapen geeft ? A. Paarde -boonen en wikken : men zou hun ook linfen , erwten, en witte boonen kunnen geeven , indien men daar van te veel had tot fpys voor de menfchen. F. Eeten de fchaapen geen lupinen? A. Ja, zy eeten de lupinen, na dat men dezelve in water heeft laaten weeken, om 'er het bittere afteneemen. V. Wat zyn de ftroo-boffen, die men aan de fchaapen in den winter geeft ? A. Het zyn boffen van gedorscht ftroo , waar in men eenig koorn gelaaten heeft, waarom deeze boffen een zeer goed voedfel zyn. V- Welke zyn de beste ftroo-boffen voor de fchaapen ? A. Die van haver , om dat het koorn en hes ftroo daar in malfcher en daarom beter zyn, dan  Over let voedfel der Schaapstn 69 dmm de ftroo-boffen van rogge, garst, en andere gemengde graanen. In zommige Landen zouden de ftroo - boffen van tarw,of van tarw en rogge onder een vermengd , de beste van allen zyn ; maar die graanen zyn te duur, dezelve moeten alleenlyk tot fpys voor de menfchen verftrekken. F. Maakt men geen ftroo - boffen van peul' vruchten ? A. Men maakt ze van wikken,, linfen, erwten , en witte boonen, Men plukt die planten , voor of na dat de vruchten ryp zyn ; doch diergelyk voeder is maifcher en voedzaamer, wanneer het, eer dat het ryp is, geplukt word. V. Welke foorten van ftroo • boffen gebruikt men verder? A. Die gemaakt zyn van een mengfel van erwten en wikken , door elkander gezaaid : ook van een mengfel van haver, en van zomer-wikken, of van boonen. En eindelyk van een mengfel van haver met boonen, wikken , linfen, lupinen , of fenegriek. V. Wat is het blad-voêr, dat men aan de fchaapen geeft? A. Het beftaat in boom.takken met hunne blaêren ; men fnyd deeze takken af na het Auguftus - fchot , eer dat de blaêren beginpep te verwelken ; men laat ze een weinig E 3 4iOQo  m. ZESDE LES. droogen, en vervolgens maakt men 'er boffen van. F Welk is het beste blad-voêr? 4. Dat van elze- , berke-, esdoorn-, es» fe-, beuke-, populier- , wilge - en andere blaêren , men kan hetzelve van meest alle foorten van boomen en heesters maaken. F. Wat is het beste hooi? A. Het hooi uit de graslanden, die door zee water 'overftroomd worden, en die men brakke graslanden noemt, is het beste voor de fchaapen, om dat de zee daar zout opbrengt. Het hooi van drooge gras-landen, daar het Water nooit op «aan blyft, is ook zeer goed, om dat het voor het vee fyn, fmaakelyk , en aangenaam is. Het hooi, dat men niet al te ïyp gemaaid heeft, en dat niet lang op het veld is blyven liggen, is het lekkerfte voor de fchaapen. F Wat is het flegtlte hooi? A. De laageen moeraffige gras-landen geey?n grof hooi, om dat hunne kruiden ruuw en voor het vee onaangenaam zyn. De krui den, die aan de kanten van vyvers en van rivieren groeyen, de biezen uit de moeraffen, het pet, enz, zyn nog veel minder goed, om hooi van te maaken. Het hooi, dat te ryp Zyn=' $e gemaaid is, of te lang op 't veld heeft gelegen, heeft zynfap verboren, het voed weiWf; ^ hooh dat onder het bewerken nat  Over het voedfel der Schaopen: 71 geweest is, verliest zyn kleur en zyne goede hoedanigheden ; men kan het niet bewaaren; het is onderhevig aan broeijen en verrotten in den berg of fchuur. Het hooi , dat eenige kwaade lucht van de ftallen heeft gekreegen, of het geen nat en befchimrneld geweest is, beneemt de fchaapen den eetlust. Het muffe hooi is zeer kwaad, om dat het aan die dieren borstziekten geeft, zy eeten het niet, dan dat zy door den honger daar toe genoodzaakt V. Zyn'er geen gras» landen, waar van de kruiden beter zyn, om hooi te maaken, dan die van andere gras-landen £ A. De goede kruiden, om hooi van te maaken voor de fchaapen , worden meer gevonden op hooge en drooge gras-landen, dan in laage en vogtige , en de andere kruiden zyn 5er minder flegt ; doch daar zyn altoos kruiden van verfchillende eigenfehappen onder el* kander vermengd. V. Kan men geen hooi hebben van goede kruiden, zonder vermenging met flechte? A. Om gras-land te krygen, 't welk alleen kruiden voortbrengt, die goed en menigvuldig zyn , moet men noodzaakelyk beginnen, om door bebouwing, alle de kruiden, die 'er op zyn, uiueroeijen , en vervolgens anderen zaayen, die men wel heeft uitgezocht voor den grond, waar men ze opbrengt, en E 4 V0QS  ff ZESDE L E S. voor 't gebruik , dat men daar van maaken. wil. Het is door dat middel, dat men kunstweiden bekomt. V. Welke zyn de kruiden, waar van men kunst- weiden maakt voor de fchaapen ? A. Men maakt kunst - weiden van (*) haver., gras of fmeelen, (f; loos of vogel-zaad, (.[} rogge - gras , enz. Men geeft den naam van graiTen aan die kruiden,en aan allen,die lange en fmalle bladen hebben, die een langen halm fchieten , en een aar draagen. Men maakt ook kunst- weiden van luzerne , klaver , (§) gezond hooi of haanekammetjes , pimpernel, enz. Men zaait deeze kruiden elk afzonderlyk, of verfcheiden onder elkander vermengd. V. Welke zyn de hoedanigheden van 't haver-gras? A. Het haver-gras groeit veel hooger dan, eenig andere gras plant ; dezelve komt te. voorfchyn 0p allerlei gronden ; doch zy. brengt meer planten voort in goede gronden, dan in flegte. Men maait het vroegtydig; het gras en hooi daar van zyn zeer goed voor de fchaapen. A. We>, (*) Fromental. Coquiole. (g) Sain foin, Esparcette.  Over het voedfel der Schaapen. 7$ V. Welke zyn de hoedanigheden van het loos. A. De ligte gronden zyn goed voor dit gras. Het is fynen zeer goed voor de fchaapen zoo wel groen als droog. V- Welke zyn de hoedanigheden van het rogge-gras? A. Het rogge-gras groeit in zwaare gronden, en in koude gronden. Het geeft een zeer goed voeder voor de fchaapen ; doch deszelfs fteelen kunnen hard worden , als men ze niet fpoedig genoeg afmaait. V. Welke zyn de hoedanigheden van de luzerne of rups-klaver ? A De luzerne geeft zeer veel op goede vlakke gronden; de vogtige gronden zyn daar. yoor niet gefchikt. Het gras en het hooi van de luzerne zyn zeer voedzaam ; maar het gras, als de fchaapen daar te veel van eeten, of als het vogtig is, doet die dieren zwellen, en het hooi kan hen doen nerven van (*) bevangenheid of andere ziekten : men moet het vermengen met gemeen hooi, haanekammetjes, of ftroo. V. Welke zyn de hoedanigheden van de klaver? A. Zotte, vette, en vogtige gronden, en yoor- {*) gras fondu, E |  ZESDE LES. voornamentlyk die , welke men kan vogtig houden, zyn gefchikt voor klaver. Zy is zeer voedzaam, en ten naasten by aan de zelfde ongemakken onderhevig, als de luzerne, zoo in jnas als in hooi. V Welke zyn de hoedanigheden van het gezond hooi of de haanekammetjes ? A. Het gezond hooi groeit op de vlakten, op heuvels en op bergen; doch het brengt meer op, in diepe en in goede gronden. Het is zeer gezond, maar al te voedzaam, indien men het niet met ftroo vermengd, om het aan de fchaapen te geeven. Zyne fteelen zyn te hard, als men ze te laat afmaait. F. Welke zyn de hoedanigheden van de pimpernel? A. De pimpernel groeit in allerlei gronden; doch zy brengt meer op in goede nieuwe gronden. Dit kruid verfterkt de fchaapen. Het is altoos groen,- men kan het, in den winter , laaten afweiden , en het afmaayen , om het aan lammeren in de bakken voorteleggen. F. Eeten de fchaapen geen boom-fchor* fen? A Men fchilt de bast af van populieren, dennen, en andere boomen ; men doet ze droogen, en kneuzen, om ze vervolgens aan ds fchaapen in de bakken te geeven. Doch  Over het voedfet der Schaopen. 75 men maakt geen gebruik van dit voedfel, dan wanneer men geen beter heeft. V* Kan men de fchaapen niet voeren met wilde of paarde ■ karftengen ? A. De fchaapen eeten niet alleen de wilde karftengen , wanneer zy in twee of drie Hukken zyn gefneden, maar ook de fchil, die dezelve omringt, hoewel zy met harde en fteekende punten bezet is. V. Wat noemt men ftroo van peul-vruchten ? A. Het zyn de fteelen, de blaêren, en de doppen van erwten, witte boonen, wikken, linfen, en paarde-boonen, na dat die planten gedorscht zyn. Als men dezelve dorscht, breeken 'er kleine ftukjes af, die men vergaêrt, en waar aan men den naam geeft van uitwerpfel. De fchaapen lusten dit ftroo liever, dan het gevvoone : het is voedzaamer. Het ftroo van erwten is drooger dan dat van witte boo. nen. V. Welke is de beste foort van koornftroo? A. Het haver-ftroo is het beste , om dat het ma!sch is. Het rogge-ftroo is beter dan het tarwe ftroo, om dat het zoo hard niet is, en om dat 'er in de aairen eenige korrels blyven , die men fpooren noemt. Het ftroo van de gebaarde garst kan nadeelig zyn, uit hoofde van de angels, die in de wol blyven  ?6 ZESDE LES. zitten, als zy 'er opvallen. De fchaapen eeten niet dan de aair, de punt van den halm, en de bladen van 't ftroo. Dit voedfel is niet genoegzaam, om eene kudde in goeden ftaat te houden, men moet'er iets by doen, dat meer voed. V. Welk gebruik kan men voor de fchaapen maaken van kaf van 't koorn, dat men ook kort ftroo, enz. noemt? A. De fchaapen eeten het kaf van haver, tarw, en van rogge; maar zy eeten geen kaf van garst. V. Wat is het ftroo van vlas? A Het is dat van den fteel van 't vlas over-? blyft, na dat het gebraakt is; de fchaapen ee-. ten het, doch het is van afte ftroo het flegtfte, Z_E<  Manier om dè Sóhaapèn te voêr en', enü i? ZEVEND! LES. Over de manier van Schaapen te voeren i ben te doen drinken, en bun zout te geeven. V. In welken tyd is men verpligt de fchaapen eeten te geeven? A. Wanneer de fchaapen geen weide genoeg meêr vinden in 'tveld, of in beflooten landen, of wanneer het flegte weer hen belet xiittegaan, moet men hun voeder in de ruiven en in de bakken geeven. V. In welke maand begint men de fchaapen op ftal te voêren? A In de provinciën van Frankryk , waar de winter ftreng is, begint men de fchaapen voêr te geeven in Oftobér of in November. V. Op welken tyd van den dag moet men voêr geeven? , AS Morgens, als de ryp, geduurende eenige uuren, de kudde belet, om in 't veld de k«t te gaan zoeken, en 'savonds, als zy van  7^ ZEVENDE LES. de weide te rug komt, zonder haar bekomst te hebben. V. Wat moet men doen , wanneer de fheeuw, den gantfchen dag, de fchaapen belet, om uittegaan? A Men geeft hun 's ogtends droog voêr j doch men moet zyn best doen, om hun op den middag, een versch voeder te geeven zoo als, kools blaêren, geele en witte peen' en fuikery-wortelen, knollen, raapen, aardappelen, wilde karftengen, eikels, enz. F Hoe veel kools - blaêren moet men op een maal aan een fchaap geeven ? A. Men heeft bevonden, dat een fchaap van middelmaatige grootte omtrent vyf pond kools-blaêren,op een dag eet. Dus moet men het ten mintten anderhalf pond op een maal geeven. Als de blaêren malsch zyn, zoo als die van de buis-kool, eet het dezelven geheel op; maar wanneer zy hard zyn als de (*\ ftek-kool, laat het de ribben en fteelen liggen, die byna een. derde van het gewicht van de blaêren uitmaaken: om dit gebrek te ver vullen, moet men ten minften twee ponden blaêren op elk maal geeven. V. Hoe (*) Chou ae bouture : zie een nadere befchryvlns van deeZe kool, aan het eind van de Verhandel over den besten leef - regel voor de fchaapen. De Vert.  Manier om de Scbaapen te veêren, enz. 79 F. Hoe veel peen - wortelen moet men een fchaap op een maal geeven ? A. Omtrent drie ponden. F. Hoe veel raapen ? A. Byna anderhalf pond. F. Hoe veel aard • appelen ? A. Omtrent anderhalt pond. V. Hoe veel wilde karftengen, of van haare fchil, of van beide te zamen ? A. Ten naasten by één en een vierendeel ponds. V. Waarom moet men ten minften een maal daags aan de fchaapen versch voeder geeven? A. Om dat het verfche voeder van kruiden en wortels het natuurlyk voedfel is voor de fchaapen; zy zyn daar , geduurende den zomer, aan gewend. Wanneer men dit voedfel geheel en al verandert , door hun niet dan ftroo te geeven, worden zy niet meer genoeg gevoed: zy vermageren allengskens. De herders zeggen dan, dat zy hun vet, hun fmeer verliezen, dat is te zeggen, dat zy afvallen. Het drooge voêr verwekt hun dorst, zy drinken veel water, dat hun verfcheiden ziekten kan geeven, voornamentlyk het ongans. Alle dagen eenmaal versch voeder houd hen in ftaat, en voorkomt hun al te grooten dorst- F. Als men geen versch voêder heeft, om aan de fchaapen 's winters te geeven , met welk  8o ZEVENDE LEÉ. welk voeder kan men dan dezelven in goederi ftaat houden ? A. Met koorn , peul-vruchten, én met ftroo van het een of het ander; een handvol haver of ander koorn is genoeg, om te beletten , dat de Ichaapen afvallen, V. In de maand Oétober of November als de fchaapen beginnen, eeten in de ruif nodig te hebben, welk voedfel moet men hun dan het eerSt geeven ? . . A. Men moet hun die dingen geeven, welke niet lang kunnen bewaard worden, of dïe bederven zouden > om dat zy flegt bewaard zyn. Men begint met zoodanige , die hun het minst aanftaan, zoo als het ftroo van tarw, rogge, of van beide onder een, om dat, indien men begon met hun haver • ftroo te geeven, dat zy het liefsteeten, zy in 't vervolg de andere zouden laaten liggen. l\ Hoe veel ftroo moet men aan de fchaapen geeven ? A. De hoeveelheid van hét nodige ftroo , tot onderhoud van een fchaap, hangt af van deszelfs grootte en van de hoedanigheid van het ftroo. Men moet dagelyks aan een fchaap van middelmaatige grootte twee en een half pond haver-ftroo geeven, indien men 't geen uit de ruif valt, daar weer infteekt. Het fchaap eet 4  Manier om de Scha apen te voêren, enz. 81. eet | volgens genomen proeven , alle dagen een-weinig, meer dan twee pond van dit ftroo, en 'er blyft byna een half pond over, dat hy niet goed vind te eeten, en dat met de mest vermengd word- Van het ftroo, dat harder is dan. haver-ftroo, blyft'er nog meer,over. Men kan rekenen , dat men een bos haveri'troo van vyftig ponden noiig heeft voor twintig fchaapen van middelmaatige grootte, indien men telkens het geen, dat uit de ruif ge. vallen is,.'er weder infteekti V.. Hoe veel hooi moet men aan de fchaapen geeven? , . . A. De hoeveelheid van hooi , die een fchaap nodig heeft, hangt af van de hoeveelheid van het ftroo, van de grootte van het dier , en van de hoedanigheid van 't hooi. Men moet aan elk fchaap van middelmaatige grootte dagelyks geeven twee ponden gewoon hooi, dat men uit goed gras - land gehaald heeft- Twee ponden zyn genoeg, indien men zorgt , om 't hooi, dat uit de ruif valt, 'er weder in te fteeken. Het fchaap eet dagelyks, vólgens de proeven, die by Montbard genomen zyn , twee ponden hooi min byna drie oneen, die hy niet goedvind opte eeten. Daar zou meer of minder te loor gaan, wanneer het hooi grover of fyner was, dan dat men voor die proef gébruikt heeft. Dus moet men rekenen dat men een bos hooi' F van'  §2 .ZEVENDE LÉS. van tien ponden gewicht, uit goed grasland gehaald, nodig zou hebben voor vyf fchaapen , indien men, na elk maal, het geen, dat nit de ruif gevallen is, weder opneemt. V. In winters, dat 'er geen fneeuw valt, die de fchaapen belet om in 't veld te gaanweiden, is het dan genoeg, dat men hun ftroo geeft ? A. Dit voedfel zou flegts kunnen voldoen tot de maand january, in Landen, waar men ftrer, ge winters heeft, om dat 'er dan in 't geheel L geen goede kruiden in 't veld zyn. Men moet verder daar in te gemoet komen , door met ; het ftroo te vermengen een weinig hooi, of andere goede voedfelen, zoo als erwten-boonen wikken of linfen-ftroo. Men heeft zedert lang opgemerkt, dat het boonen • ftroo drooger is , d$i het erwten.ftroo, en dat men het, in vogtig en regenachtig weêr , 's avonds aan de fchaapen geeven moet. V Wanneer houd men op met de fchaapen te voêren V A. Men hcud op met de fchaapen voeder te geeven in den voortyd, wanneer zy in 't veld eene genoegzaame hoeveelheid gras tot hun voedfel beginnen te vinden, en wanneer zy wel rond zyn , dat is te zeggen, rykelylc bun bekomst hebben , als zy 's avonds weêr fa 't hok komen ; maar zoo lang men ziet, dat  Manier om dé Schaopen te voeren, enz. 83 dat zy in 't veld niet meer dan een gedeelte van het voedfel , dat hun noodzaakelyk is, hebben genomen , moet men hun het geen ontbreekt toevoegen, door hun voeder in de ruif te geeven. V. Hoe veel gras eet een fchaap op een dag? A. Een fchaap van middelmaatige grootte heeft , volgens eene proefneeming, alle dagen ouïtrent agt pond gras, dat uit eene goede weide gehaald is , gegeeten. Men heeft' dit gras omtrent drie vierde van zyn gewicht , doen verliezen , door het te doen hooijcn ; agt ponden gras zyn verminderd op omtrent twee ponden hooi. Ook eeten fchaapen van middelmaatige grootte bykans agt ponden gras 's da^gs, of ten naasten by twee ponden hooi in eten zelfden tyd. Wanneer zy niets dan gras eeten , drinken zy weinig of niet, maar wanneer zy droog voêr eeten , drinken zy méér water. . , , ,. Men heeft deeze proeven genomen in Bourgogne, in een fchaaps ftal by de ftad Montbard» I/. Welke is het beste water voor de fchaapen? A- Het water uit de rivieren, en uit bee-. ke -i, die geduurig loopen, is het beste. Het water van meiren en van vyvers loopt gedeeltelyk, het is boven het ftilftaand water van F s de ■  ZEiVÉNDE LES. de moeraffen te verkiezen: men nrnet 'er de* fchaapen niet drenken, dan wanneer het onmogelyk is beter te vinden, rjet flegfteis, dat ftilftaat in moeraffen , poelen , llomen , gnippels, enz. Wanneer men genoodzaakt ii aan de fchaapen regen-of put water te geeven, moet men het eenigen tyd aan de lucht bloot Hellen, eer dar men het hun geeft Stilftaand , en bedorven water is zeer nadeelig voor de fchaapen , en kan hen doen fterven. F Drinken de fchaapen veel water ? A Zy drinken weinig, als zy gezond zyn: Als men een fchaap met te veel drift naa 't water ziet loopen, is het een teken, dat het ziek is , óf het welhaast zal worden. De fchaapen drinken zeer weinig op die tyden, dat de kruiden het fappigfte zyn. Zy drinken meèr in groote droogte , groote hitte , en groote koude, en wanneer men hun niet dan droog voêr geeft. Dan drinkt een fchaap, dat byna twintig duimen hoog is, één, twee , drie , ol vier ponden water daags , doch Idaa'ï zyn dagen, da' \yt in 't geheel niet drinken zou , hoewel men het hem voorhield. Men weetby ondervinding, uoorproeven na-' by iVJombard, dat yerfcheiden fchaapei , je in 't midden van den winter met een mengfel van ftroo en hooi gevr êrd wierden , in een iai dertig dagen lang zonder drinken genieeven  Mmier om de Scha apen te vrêren, enz. Eg ven zvn , en dat men aan hun geen onge^ mak ontdekt heeft, daudat zy dorst hadden. V fn welken tyd laat rnen de fchaapen drinken ? A, 'Er zyn hier omtrent gebruiken , die veel van elkander vertchillen; in verfcheiden Landen laat men hen tweemaal daags drinken; in anderen eens om de twee dagen , of om de vier dagen, of om de zes, agt, tien, of veertien dagen, enz.; Deeze gebruiken verfchillen naar de jaar gefyden en naar de verfchillende ypeders ; doch daar in is geen rgel, die op vaste gronden rust. Niettemin heeft men ontdekt, doorproeven in B«urgpgrJe genomen, in eene fcte^phoedery by Montbard , dat men de fchaapen niet tweenual daags moest drenken , om dat zy dagelyks meer water in verfcheiden keeren, dan in eene keer drinken. Wanneer 'er water in da nabuurfchap is, en de kudde zig wel bevind brengt ze eens daags by 't water; doet haar niet Ihluaan; ci yft ze zagtjens voort. De beesten, die dorst hebben, zullen zig ophouden; de andere zullen zonder drinken voorbygaan. Hoe minder dat een fchaap. drinkt, hoe meer welyaarende het is. IS, Wat moet men aoen, als 't water zoo ver af is, dat men 'er de kudde niet naa toe kan dryven, zonder haar te vermueyen '? A- liét is genoeg , dat men 'er ue kudde F 3 een§  26 zevende; es. eens om de twee of drie dagen, naar maatë van het jaargetyde en van het voêr, heenen drvft. Doch men moet nooit te lang wachten met de fchaapen te drenken, om dat zy in eenen dag omtrent zoo veel water drinken, ais zy in de voorgaande dagen , die zy zonder drinken doorbragten, zouden gedronken hebben. Die groote hoeveelheid van water op een tyd genomen , doet hun meêr kwaad, dan dat zy het in verfcheiden keeren en op verfchillende dagen genomen hadden. Deeze overmaat veroorzaakt uitftortingen van warer, waaraan de fchaapen, door hunne gefteldheid, zeer onderhevig zyn. F. De fneeuw, welke de fchaapen eeten, kan die hun kwaad doen ? A. Neen. Men heeft dit op de volgende wyze beproefd. Men heeft, naby Montbard, eenige dagen agter een, fchaapen in een ftal opgefloten gehouden, zonder hen uittelaaten; men heeft ze, geduurende dien tyd, geen ander voêr gegeeven , dan ftroo en hooi. zonder hen te laaten drinken \ vervolgens heeft men ze in 't veld gebragt eenige dagen lang, dat de grond met fneeuw bedekt was. Zy hebben 'er veel van gegeeten , om dat zy zeer dorftig waren : zy hadden 'er in/t geheel geen 'ongemak van.' • y. Waarom doen de dauw en de ryp, die  Manier om de Schaapsn te voêr en, enz. &f op het gras liggen, kwaad aan de fchaapen, terwyl de fneeuw hen niet benadeelt? yi Het blykt, dat de fneeuw geen kwaad doet aan de fchaapen, om dat zy dezelve niet vinden , dan in de tyden,. dat zy doritig en verhit zyn door het drooge voeder. In tegendeel is 'er geen -dauw en ryp, dan in tyden, dat de fchaapen , met fris gras gevoed wordende, noch dorftig, noch verhit zyn. De kruiden , die met dauw of ryp bedekt zyn, verkoelen hen dan te veel, beletten de fpysverteering , of veroorzaaken hun den -buikloop. Zy laaten dezelven ftaan, maar zy ee.en de ineeuw met graagte, V. Moet men zout aan de fchaapen geeven? A- De fchaapen , die in een droog land, en gezond zyn, kunnen het zout miffen. Men vind kudden in zeer goeden ftaat in landen, waar men de fchaapen geen zout geeft. Doch in moeraffige landen, waar zy onderhevig zyn aan het ongans, en aan andere ziekten, die door 't water veroorzaakt worden , en in alle landen , wanneer de fchaapen door djérgéiy* ke kwaaien worden aangetast, zou ïniffduen het zout hen daar voor kunnen behoeden, of van dezelve geneezen. V. Welke zyn de uitwerkingen van 't zout op de fchaapen ? ' A. Het zout geeft hun eetlust en ffêrktèj F 4 W  88 ZEVENDE LES. het verwarmt hen , en geeft hun een goede fpys - verteering; het belet de verftoppingen; en doet hef overtollige water 't geen de meeste ziekten veroorzaakt, ontlasten. V. Wanneer moet men de fchaapen zout geeven? A. Als zy ziekelyk of onlustig zyn ; het geen het meest gebeurt in tyden van 'mist, regen , fneeuw, of groote koude, en als zy anders niet, dan droog voêr hebben. V. ivioet men de fchaapen dikwyls zout geeven ? ' A- In eenige Landen geeft men hun zout om de veertien dagen, in anderen alle agt dagen , geduurende den winter ; doch het is beter, hun geen zout te geeven, dan als men ziet, dat zy het nodig hebben. V Hoe veel zout geeft men op een keer? A Een kleine handvol aan elk fchaap om de veertien dagen ; een pond voor twintig fchaapen alle agt dagen, dat is omtrent anderhalf lood voor elk beesu Indien men dagelyks zout gaf, zou de helft: genoeg zyn'; al té veel zout zou kunnen verhitten, of kwaad doen. • V- Hoe geeft men het zout aan de fchaa- pen? : A. Men verfpreid het in de bakken, na dat nien het een weinig gekneusd heeft, m eerii-  Manier cm de Schaapente voSren , enz. 89 ge Landen legt men het op platte fteenen, in ft veld waar men de fchaapen te weide brengt. Men ftrooit het op het voêr, of men befproeit het voêr met' pekel. V. Zou dit gebruik van zout niet te veel kosten , in Landen, waar het duur is ? A. De duurte van het zout belet, dat men het aan de fchaapen geeft. Indien menTs winters alle agt dagen anderhalf lood gaf aan ieder beest, zou het honderd en vyftig Mvres (omtrent zeventig Guldens) kosten voor eene kudde van drie honderd fchaapen. Dit kan alleenlyk gefchieden in Landen, waar het zout goed koop is. V. Wat kan men doen in zulke Landen , waar het zout op een hoogen prys is ? A. Men kan andere foorten van zout gebruiken , die minder kostbaar zyn dan het gemeene zout, en miffchien zoo goed en beter. Het wynfieen-zout, depot-asch, of weedasch in water gefmolten, zouden zoo fmaakelyk zyn voor de fchaapen, als het gemeene zout, en meer kracht hebben. Men moest deezen in een mindere maat geeven.' Men heeft beproefd, dat de potasch, by een vierendeel loods, geduurende eenige agter een volgende dagen aan een fchaap gegeeven , het zelve geen ongemak heeft toegebragt. * y indien men geene zoodanige zonF 5 ten  9° ZEVENDE LgS, ten had , welk ander middel zou men dan kunnen gebruiken ? A. Giet twee bakken of omtrent twee ponden water, op één bak of ten naasten by een half pond haard-asch; laat het water ftilftaan vier uuren agter een, en giet het over in een ander vat, om het aan een fchaap te doen drinken. F. Heeft men proeven genomen , om te weeten, of deeze zouten zoo goed zyn als het gemeene zout, in de ziekte der fchaapen, die men het ongans noemt ? A. Om deeze proeven te neemen, moest men zig in een landftreek bevinden, waar de fchaapen onderhevig waren aan het ongans. Men kon fchaapen neemen van denzelfden ouderdom, die deeze ziekte in een gelyken graad hadden, en men zou aan het een gemeen zout kunnen geeven, en aan het an° der water , waar in men haard aseh , potasch , weed-asch, of wyn-fteen geworpen had, of had doen 1'melten Door deeze proeven te herhaalen, zou men van derzelver uit. werking kunnen oordeelen, en men zou eindelyk weeten, hoe veel men daar van te gelyk moest geeven. Men heeft ook gemeend, dat het kalkwater in plaats van gemeen zout zou kunnen ge-  Manier om de Scbaapen te voeren, enz. 9l gebruikt worden. Men zou de proef daar van m ieten neemen. A'le deeze onderzoekingen zyn gewichtig genoeg , om de oplettendheid optewekken van iemand, die in thmt is, om die proeven behoorlyk te doen, en die woonachtig is in een land, waar de fchaapen aan het ongans, onderhevig zyn. AGT-  >? agtste les. AGTSTE LES. Over het aanfföm van V Wol-Vee, en deizeljs vei betering, V. Welke voorzorgen moet men neemen, om van het aanfokken van fchaapen voordeel te trekken ? A. Men moet den ram niet by de oo 'pn brengen, dan in een tyd, die de gunitigite is voor de paaring, en het meest over een komt met het faifoeh , waar in de lamneren iterk groeijen. Men verkiest rammen en ooijen , die het meest gefchikt zyn, om het ras te verbeteren , of in de grootte, of in de wol. Men moet de rammen van de ooijen fcheiden, als men vreest „ dat zy te fchielvk zullen raaien. * V. Welk is de beste tvi voor de paaring van het wol-vee, en „>e het meest overeenkomt met het faifoen , waar in de lammeren het beste groeijei= ? A. Die tyd is overal nut dezelfde, dit hangt af van uc kuuue in den w^ter, en van de  Over hei danfnkhn van Schaopen, ' 9$ de hitte in den zomer , in de verfchillende landftreeken , waar zig de kudden onthouden. V, Welke regels mo2t men in acht neemen» in de verfchillende Landen, omtrent den tyd van het paaren? A Hoe rtrenger de winters zyn, hoe meer men dien tyd verfchuiven moet. In onze noordelyke provinciën moet men niet éêr laaten ipeelen \ dan in September, of in October, op dat de lammeren met voor February of Maart ter waereld komen, en niet blootgefteld zyn aan de felle koude, die hun .wasdom in frun eerlle jeugd zoude verhinderen, omdat zy niet dan flegt voeder zonden hebben , zó zy vroeger gebooren wier tel i in tegendeel, in Landen, waar Je winters zagt en de zomers zeer warm zyn , moet men vroeger laaten paaren , door de rammen by de ooijen te brengen in juny of io July, om lammeren te hebben in de maanden November of December. Deeze hebben van den winter niets te vreezen, zy vinden op dien tyd een goed voedfel, en zy worden fterk genoeg, om de groote hitte van den zomer te we ierftaan. Zy hebben veel meer wol in den feheer-tyd, en zy zyn , by het einde van 't jaar veel grooter, dan wanneer zy na den winter gebooren waren. V. Kan men de rammen met de ooijen laaten. fpeelen , wanneer men, in verfchillende land*  $4 AGTSTE LÉS* landftreeken , vroeger of Iaater lammeren wil hebben? A. De nadering van den ratti geeft de ooijen lust om te fpeelen; zy zyn daar toe van zelve genegen, veel vroeger in warmer dan in koude Landen. Hoewel de rammen altoos by de kudden" zyn, is het zeldfaam in onze noordelyke provinciën , dat men lammeren ziet, op 't laatst van December: de meefte worden in Febrüary geworpen. In de zuidelyke provinciën zyn 'er reeds in October, en vóór het einde van December zyn zy meest alle gebooren. V. Welke van die gewoonten, die goed zyn de eene voor warme, de andere voor koude Landen ,'moet men volgen in gemaatigde landftreeken , waar de winter in zommige jaaren zagt, en zeer koud in anderen is ? A. Het veiligfte is, dat men wagt tot de maand September, om den ramby de ooijen te brengen, om dat men gevaar zou loopen s van veele lammeren te verliezen, indien de winter zeer koud was, en zy ter waereld kwa= men in December of in January. V. De rammen, die geen hoornen hebben, Zyn die zoo goed, als die, welke daar mede voorzien zyn ? A. Men moet de rammen zonder hoornen verkiezen , om dat zy aan de ruif minder plaats beflaan , en men minder te vreezen 'heeft  Over let aanfokken van Schaopen. £5 heeft, dat zy iemand zullen kwetzen, datz? zelve gekwetst worden, door elkander te ftooten, en dat zy aan andere fchaapen van de kudde nadeel zullen toebrengen, voornamentlyk aan de draagende ooijen. Daar en boven hebben de lammeren, die zy voortbrengen , een dunner kop , dan die van rammen met hoornen voortkomen , en zy vermoeyen het ooij minder , als het werpt. Maar in landen ■waar men de fchaapen rondom inlluit met haagen, verkiest men rammen met hoornen, om dat dezelve hen beletten door de haagen te booren , en daar door hunne wol te vérliezen. V. Op welken ouderdom zyn de ranjrrien in ftaat, om goede lammeren voorttebrengen ? A. Van den ouderdom van agttien maanden af, tot die van zeven of agt jaaren; zy zyn op de drie jaaren in hun beste kracht. Wanneer men rammen van agttien maanden of van twee jaaren laat fpeelen, moet men de fterkften uitzoeken. Op de zes maanden zouden zy reeds de ooijen kunnen dekken, maar nog niet groot genoeg geworden zynde, zouden zy niet dan zwakke lammeren voortbrengen: als zy meer dan agt jaaren hebben, zyn ze te oud. V. Hoe veele ooijen moet men aan één ram geeven ? A. Men moet meer ooijen geeven aan jongs en fterke rammen g dan aan ouden en zwakke». /  9'6 A G T S T É L E è. ken. Mén zegt, dat eeri goede ram vyfng of zestig ooijen kan bedienen. Maar, om den ram te bewaaren, zonder hem te verzwakken, en om fterke lammeren te hebben, die van het ras van den ram niet ontaarten, moet men hem niet meer dan vyftien of twintig ooijen geeven. . V. Welke voorzorgen moet men neemen | om den ram geene flegte hoedanigheden aan de lammeren, welken hy voorbrengt, tedoen meêdeelen ? . A. Mén moet gêene andere rammen gebruiken 4 dan die welgemaakt, volkomen gezond, en met goede wol bedekt zyn. Vi Op welken ouderdom«moet men' de ooijen laaten fpeelen ? A. Van den ouderdom van agttien maanden af tot de agt jaaren. Van zes maanden af gee. ven zy tekenen van fpeelsheid , en kunnen den ram toelaaten; ,doch zy zyn te jong o:n goede lammeren voorttebrengen, en na de agt jaaren zyn ze te oud: nogthans ziet men 'er, die j in een meer gevorderden ouderdom f goede lammeren voortbrengen. De ooijen zyn' in haar grootfte kracht op de vier jaaren. . . K Welke kleine en groote gebreken kan het ooi aan haar lam mededeelen ? A. Die van haare uitwendige geftalte, en van haare wol, als ook veelerlei ziekten. Het lam'  Over Bei aanfokkeh van Scbaapen. 9? lam krygt deel aan de flegte hoedanigheden van het ooi en van den ram, van welken het voortkomt. Men moet tot de voortteeling verkiezen de witte fchaapen, of die waar van alleenlyk de kop en de pooten gevlakt zyn. V. Wat moet men doen , om het ras der fchaapen grooter te maaken ? A. Men moet de grootfte ooijen uit de kudde neemen, en haar rammen geeven, die nog grooter zyn, dan zy. Van de eerfte voortteeling af zullen de lammeren grooter worden, dan hunne moeders, ten naasten by zoo groot als hunne vaders, en zomtyds nog grooter. V. Welke blyken heeft men van dat grooter worden van de fchaapen ? A. Men heeft rammen van agt en twintig duimen hoogte laaten fpeelen met ooijen van twintig duimen \ de lammeren, die zy voortgebragt hebben , zyn , in hun vollen groei, zeven en twintig duimen hoog geweest. V. Hoe kan men de wol verbeteren ? A. Daar zyn tweederlei verbeteringen in dé wol: men kan dezelve langer of fyner maaken. V. Wat moet men doen, om de wol van eene kudde langer te maaken ? A. Men moet uit de kudde neemen die ooijen , welke de langfte wol hebben ; en haar doen fpeelen met rammen , die nog langer wol hebben ; die der lammeren , welken zy G zul-  Og AGTSTE LÉS". zullen voortbrengen, zal langer worden, dan de wol van de moeders, en zomtyds langer, dan die van de vaders. V% Welke blyken heeft men voor dat groeijen van de wol in de lengte ? A. Men heeft rammen , welker wol zes duimen lang was, gegeeven aan ooijen, welker wol niet meer dan drie duimen lang was. Die van de lammeren, welke daar van voortgekomen zyn, had tot vyf en een half duimen lengte. Door aan de ooijen, in alle dé de opvolgende genachten, rammen te geeven, welker wol langer was dan de haare, beeft men het in Engeland zoo ver gebragt, dat men wol heeft gekreegen van twee en twintig duimen. Men zou moeite hebben , om zulk eene groote verbetering te gelooven, zo men die wol niet had gezien,en de lengte van derzeiver draaden gemeeten. V. Hoe kan men de wol fyn er maaken 2 A Men moet uit de kudde, die men verbeteren wil, neemen die ooijen, welke de minst grove wol hebben, en haar rammen geeven, die een fyner wol hebben. De lammeren, welken zy voortbrengen, hebben een minder grove wol, dan die van de moeders, en zomtyds zoo fyn, en zelfs fyner, dan die van de vaders. V. Welke blyken heeft men voor deeze verbetering van de wol in fynte? A. Men heeft rammen, die fyne wol had. den,,  Over het oanfokken van Schaopen. 99 den,, gegeeven aan ooijen met grove wol. Die der lammeren, welken zy voortgebragt hebben^ is een middenfoort geworden tusfchen het fyne en het grove. Ooijen met middelmaatige Wol gefpeeld hebbende met rammen, die zeer fyne wol hadden , hebben hunne lammeren fyne wol gehad. Zomtyds heeft de wol der lammeren in fynte overtroffen die der rammen ^ welke,hen.hadden voortgebragt. . V. Welke rasfen van fchaapen heeft men verbeterd door diergelyke koppelingen, en tot welk eenen graad van fynte? A. Men heeft tot de grootfte fynte gebragt Engelfche, Vlaamfche, Franfche,en Maroccaanfche rasfen , door Franfche rammen uit Rousfillon (*), zonder Spaanfche rammen te gebruiken. V. Kan men bewyzen aantoohen van zulk eene, gewichtige verbetering ? A. Daar zyn overtuigende blyken van in eene kudde van drie honderd lchaapen van yerfchiliende rasfen, dié zeer fyne wol hebben, hoewel zy van ooijen met grove, meest harrige wol voortkomen ; deeze ooijen hebben gefpeeld met rammen uit Rousfillon. De kudde, die dus verbeterd is, onthoud zig in Bourgogne, naby de Stad Montbard. V; Die verbeterde lammeren waren dan beter gevoed, en beter verzorgd geweest, dan hun vader? A Neen,; (*; Dit Graaffchap ligt op de grenzen van Spanen. G. 2 De TÜé,  100 AGTSTE LES. A. Neen, zy waren niet beter gevoed geweest ; maar men had hen , het geheele jaar door nacht en dag, in de open lucht gehouden, in plaats van hen in ftallen optefluiten. V. Hoe kan men de voortbrenging van wol overvloediger maaken? A. Om het gewicht van de vagten te vermeerderen , moet men rammen hebben, die meer wol draagen, dan anderen van dezelfde kudde, die men wil verbeteren. De vagt van de lammeren, die daar van voortkomen , zal evenredig zyn aan die van hunne vaders. A. Welke blyken heeft men van deeze verbetering van wol in hoeveelheid ? A. Men heeft de volgende proeven genoomen in een landftreek, waar de weiden mager zyn , en waar de hamels en de rammen gewoonlyk flechts één pond wol of vyf vierendeel, en de ooijen drie vierendeel ponds draagen. Men heeft aan die ooijen rammen gegeeven , die omtrent drie ponden wol hadden, hunne lammeren hebben , op het tweede jaar, twee en tot twee en een half ponden wol gehad. Een Vlaamfche ram, wiens vagt woog vyf ponden , en tien oneen, gefpeeld hebbende met een ooy uit RoulTillon, die flechts twee ponden, en twee oneen wol had, heeft een mannelyk lam voortgebragt, 't welk in zyn der-  Over het aanfokken van Schaapgn. rolderde jaar , vyf ponden , vier ongen en anderhalf lood wol droeg. Die ram was wel gevoêrd geweest, want men moet niet verwachten , dat de fchaapen, met fchraale weide en voeder, zwaare vagtenkunnen hebben V. Kan men, door hairige ooyen, lammeren doen voortbrengen, die geen hair in de wol hebben ? A. Indien men een ooy , dat tamelyk hairig is , laat fpeelen met een ram, die geen hair heeft > zal het lam, dat zy voortbrengen, niet hairig zyn. Indien het ooy veel hair heeft, zal haar lam ook hairig zyn, doch in een minderen graad. Indien dit een vrouwelyk lam is, 'twelk men in't vervolg koppelt met een tam zonder hair, zal hun lam geen hair hebben. Men heeft veele bewyzen van deeze verbetering gehad, na dat men, met opzet, hairige ooijen met rammen zonder hair heeft laaten fpeelen. F. Kan men de verbetering der fchaapen fpoediger en met meer voordeel uitwerken , door rammen tot een hoogen prys te koo» pen? A, Voor alle de verbeteringen van 't wolvee , zyn de beste rammen het meest gefchikt om dezelve, op de fpoedigfte en voordeeligfte wyze, daar te nellen. Men moet dan geen geld fpaaren, om rammen van verre te doen komen. Men kan vooruit rekenen op het geen men op de lammeren, G & die  ï°* agtsts ï. e s.' die zy zullen voortbrengen, zal kunnen winnen , door de verbetering van hunne grootte en van hunne wol in hoeveelheid en in hoedanigheid ; men zal dan niet verwonderd zyn, dat een ram, wiens wol drie en twintig duimen lang was, in Engeland voor 1200 Livres Tourns. (omtrent zes honderd guldens' verkogt is. Nooit zal de verbetering der kudden op een goeden voet blyven in Landen, waar de goede rammen op geen hoogen prys zyn. Zy moesten ten minden duurder verkogt wor* den dan de mooifte hamels, om daar door de eigenaars der kudden aantemoedigen, om de beste lammeren tot rammen aanteliouden. Men zou meer zeker zyn van zulke rammen te hebben , als men aan den eigenaar eenig geld op hand gaf, cm te beletten, dat hy lammeren, die men uitgezpgt had, liet fnyden, of dezelven verkogt. Het zou nog beter zyn , da? men ze kogt, om ze wel te onderhouden tot dien tyd, waar in zy in ftaat zouden zyn om te kunnen dienen. De gemeenten moeiten ook goeden rammen onder hunne kudde plaatzen. " ■ ' ■ F. Waarom zyn de goede rammen noodzaakelyker dan de goede ooijen, tot verbetering der kudden ? ' J, Een ram brengt alle jaaren ten minften vyfrien of twintig lammeren voort, terwyl een' pol 'er gemeenlyk maar één heeft. ' Men zou 4aq  Over het aanfokken van Schaapen. 103 dan vyftien of twintig maal meer ooijen dan rammen nodig hebben, om dezelfde verbetering uittewerken. ' V, Kan men een ras fchaapen verbeteren, zonder onkosten te doen ? A. Men kan de onkosten vermydendoch men heeft veel tyd nodig. De verbetering gaat langzaam voort. Indien men jaarlyks de beste mannelyke lammeren uitkiest, om tet bekwaamer tyd voor rammen te dienen, en de beste vrouwelyke lammeren om ze vervolgens met uitgezogte rammen te laaten fpeelen, zal elk gedacht beter zyn, dan het voorgaande \ maar men zal langzaam vorderen. F. Is 'er een fpoediger middel tot verbetering , dat niet veel kost? A. Men moest rammen koopen van een beter ras , dan dat , 't welk men wil verbeteren. Men kan zulke rammen in de buurt vinden , en dan kost het niet veel. Indien men genoodzaakt is, om ze een weinig verder te paan zoeken, zullen de kosten nog niet veel bedraagen. Ondertusfchen wint men daar door veel tyd in de verbetering, om dat die rammen van eenen beteren aart zynde dan die van de uitgezogtfte ooy^en in het ras, dat men wil verbeteren, en met dezelve gefpeeld hebbende , lammeren voortbrengen , die betere hoedanigheden hebben , dan dat zy van G 4 ?ain*  104 AGTSTE LES. rammen van het ras van hunne moeders waren voortgeteeld. F. Kan men de verbetering der fchaapen, door het doen van meêr kosten, verhaasten ? A indien men rammen laat overkomen van de beste raffen , die 'er in Frankryk of in vreemde Landen zyn, zullen de kosten meer bedraagen, doch de verbetering zal fpoediger voortgaan. De rammen zullen betere hoedar nigheden hebben , dan die, welke men, met minder kosten, van nader by zou kunnen bekomen , en zy zullen het ras, dat van de ooyen, waar mede zy gefpeeld hebben, zal voortkomen , meer volmaaken. F. De lammeren, die van ooijen van minder waarde dan de rammen, voortkomen, zyn die alle van eene betere hoedanigheid, dan hunne moeders? A. Zy vallen niet allen even goed uit; daar zyn in hunne verbetering veele verfcheidenheden. Deeze ontftaan uit die, welke aanwezig zyn in de gezondheid van de vaders en de moeders , en zelfs van de lammeren , in de hoeveelheid en hoedanigheid van hunne voedfelen, in het meêr of minder war. me of koude jaargetyde^, in meêr of minder regen, en andere omftandigheden, die maaken kunnen , dat het lam verbastert, in plaatfe van te verbeteren; doch de verbetering gaat al-  Over let aanfokken van Schaapen. log altyd door, zo zy niet door ongelukkige omHandigheden word tegengehouden. V. Up hoedanige wyze moet men te werk gaan , om de verbetering van een ras van fchaapen, in eene opvolging van gedachten, aan den gang te houden? A. Men moet onder de ooijen van het eerfte gedacht die geene uitzoeken , welke het meest verbeterd zyn, om ze te doen fpeelen met den ram, die ze heeft voortgebragt; indien men voor deeze koppeling een volmaakter ram kan aantreffen, moet men denzei ven verkiezen. Up dezelfde wyze moet men by elke voortteeling te werk gaan. Men moet den zelfden ram voor niet meer dan twee of drie gedachten laaten dienen , evenwel moet men hem niet verwiffelen dan voor een ander, die beter is of ten minden zoo goed. V. Wanneer een ras fchaapen zoo verbeterd is, als men wenschte, hoe kan men dan hetzelve in dien daat houden ? A. Men moet het goede huisvesting en voedfel geeven , deszelfs ziekten geneezen, en die trachten voortekomen. Men moet ook wel zorg draagen , van alleenlyk voor de voortteeling te houden de beste rammen en de beste ooijen, zoo ten opzichte van hunne gedalte , van de hoedanigheid en de hoeveel, heid van de wol, als van eene goede gezondheid. G 5 V. Wan-  Ï05 AGTSTE LES. V. Wanneer een ras fchaapen in een ftreek verbeterd is , war heeft men dan te doen :J om het zelve door het geheele Land te yerfpreideu ? A. Men moet uit die ftreek rammen en zelfs ooijen van het verbeterde ras zoeken te ver» krygen, om dezelve in de verfchillende deelen van 't Land in te voeren. V. Zou het niet goed zyn, dat men ooijen met de rammen liet komen, wanneer men een ras uit een afgelegen of uit een vreemd Land hebben wilde? A. De kosten zouden hooger loopen, dan wanneer men alleen rammen liet overkomen ; het is waar, dat men in den tyd zoude winnen ( om dat men een volmaakt ras zoude hebben, reeds by de eerfte voortteeling, doch daar zou meer gevaar zyn voor den uitftag van de onderneeming , dan wanneer men alleen rammen zonder ooijen liet overkomen. Niet flechts de rammen, maar ook de ooijen, moeten in het Land, waar zy naa toe gebragt worden, niets vinden, dat hun of de lammeren, die zy zullen voortbrengen , fchadelyk kan zyn. In plaatfe dat, door vreemde rammen met inlandfche ooijen te koppelen, men alleen gevaar loopt voor de rammen; de lammeren s die uit die vermenging voortkomen, hebben ïeeds de gefteldheid, die voor het Land ten hal-  Over bet satófokken van Schaopen. ïo? haïven geichikt is, omdat hunne moeders daai in gebooren zyn. F. Op welken ouderdom en in welk Taifoen moet men met de fchaapen te veld trekken? A. De bekwaamrte ouderdom , om de fchaapen te doen reizen, is die, waar in zy het grootite gedeelte van hunnen wasdom hebben gekreegen namentlyk, op de twee jaaren. Het beste faifoen is, als men niet al te warm weêr heeft, als de aarde noch bevrooren, noch vochtig is, als 'er gras op de wegen tot weide gevonden word , en als de ooijen niet bevrucht zyn, noch haare lammen ren zoogen. In gevolge van deeze aanmerkingen, moet mén den gunftigften tyd waarneemen , met opzicht tot de lengte van den weg, en tot het Land , waar door de fchaapen moeten heen trekken. V. Hoe moet men de fchaapen hoeden wanneer men hen van het eene Land naa he? ander laat trekken ? A. Men moet ze zagtjes dryven, zonder hen te verhitten of te vermoeien. Men moet ze, óp het midden van den dag, als het warm weêr is, in de fchaduw laaten rusten. Onder weg moet men hen laaten graazen. Wanneer die dieren op de pleister - plaats gekomen zyn, geeft men hun voêr, als zy hun buik niet genoeg gevuld hebben, en haver, om hen te vet.  ÏOö A G T S T J& LES. verfterken. Zy kunnen dagelyks vier, vyf, of zes middelbaare mylen (*) afleggendoch als zy vermoeid fchyh en, is het nodig hen te laaten pleisteren, om hen te doen uitrusten. V. Hoe laat men de' fchaapen voêr eeten, als 'er geen ruiven zyn? A. Men bind eenige boffen aan een touw door een loiTen ftrik , en men hangt ze op, binnen het bereik van de fchaapen. Zy plaatzen zig rondom het voeder: naar maate, dat zy daar van eeten, fchiet de fchrik toe, en belet, dat 'er het overige hooi uitvalle. V. Welke voorzorgen moet men gebruiken, wanneer men fchaapen in een Land brengt, dat voor hun vreemd is ? A. Indien zy niet van verre komen, heeft men weinig voorzorg nodig ; doch zo men hén uit een afgelegen Land heeftlaaten komen, moet men zig laaten onderrichten wegens de manier, op welke zy gevoêrd en te weide gebragt zyn. Men moet ze, op dezelfde wyze trach- ' (*) lieues moyennes. Deeze mylcn worden gerekend op 2500 Geometr. p»lTen; dan hoedanige ook de waare lengte van dezelve zyn mag, zeker is het, dat men,hier te Lande, de fchaapen zomtyds een weg van 10 en meer uuren gaans op een dag , zondes 'eenige vermoeying, doet afleggen. De Vert.  Over bei aanfokken van Schaaf en. iojk trachten te hoeden , en han dezelfde voedfelen te geeven. Indien men tot eenige verandering genoodzaakt is, moet men die niet dan langzaamerhand en voorzigtiglyk daar feilen. N E-  II NEGENDE LES, NEGENDE LES. Over de Ooijen. V. Welke voorzorgen moet men neemers Omtrent de voortteeling van 't Wol-Vee? A. Men moet eenè goedé keuze doen van rammen en ooijen, om, de raffen te verbeteren, of de ontaarting daar van te belatten. Men moet vooral tot de voortteeling gezonde fchaa» pen neemen, en van een bëkwaamen ouderdom. Indien men ontdekt, dat zommige ooijen niet willen fpeelen, kan men dezelve eenige handen vol haver of hennep geeven, of een mengfel van een uyen of twee bolletjes knoflook, in kleine (lukken gefneeden. en van twee' handen vol zemelen en een half once of een lood zout. Men moet de rammen op dezelfde wyze behandelen, als zy niet vüurig genoeg zyn. V. Welke zorg moet men voor de fchaapen hebben , na de koppeling ? A Men moet ze bewaareh voor alles, dat het lam in 's moeders buik zou kunnen doen fter=  Over de Ooijem iii fterven, of het zelve doen verleggen. SlegÉ voeder , vermoeying , fprongen , drukking van den buik, al te groote hitte, fchrikken kunnen die toevallen veroorzaaken , welke maar al te dikwyls gebeuren. V Hoe kan men de toevallen voorkomen, die aanleiding geeven tot misdrachten? A. Men kan den fchrik, die door een donderilag of door het naderen van een wolf veroorzaakt word , niet voorkomen; maar men kan beletten, dat°de honden , rammen, of andere dieren de ooijen een fchrik aanjaagen. Men moet haar wel voeden, zagtjes dryven, haar niet in de gelegenheid brengen, om over flooten, fteenen, heggen, enz. heen te fpringen, op elkander fterk te dringen, of zig te ftooten tegen deuren, muuren, fteenen, of boomen. V. Hoe lang draagen de ooyen ? A. Omtrent honderd en vyf tig dagen, die ten naaften by vyf maanden uitmaaken. V. Waar aan ziet men, dat een ooy op het lammen ftaat? A. Men ontdekt het aan de zwelling der natuurlyke deelen, en aan den uyer, die vol melk word, en aan eene ontlasting van fcherpe en ilymige vogten, die uit de natuurlyke deelen komen, en welken de herders (*) het water noemen. V. Hos (*) lts mmiillursï.  NEGENDE LES. V. Hoe lang duurt dit water, voor dat de ooijen werpen ? A. Vyf en twintig dagen, en zomtyds een inaand, of zes weeken. (*). F. Wat heeft men te doen, als een ooy al te lang in arbeid is, zonder te kunnen lammen ? A. Men moet zyn best doen om te weeten, of haar krachten ontbreeken, of dat zy, in tegendeel, te veel hitte en drift in 't bloéd heeft. In het laatfte geval doet men wel, om haar bloed afteiaaten. Doch indien zy zwak is, moet men haar doen drinken twee glafen flegte wyn, of (f) flappe genever of brandewyn, of bier, of appel - of peere - drank : van alle deeze dranken moet men dien geenen verkiezen, welke het minst duur is in 't Land, waar men zig bevind. Men kan ook aan het ooi het mengfel geeven , dat men heeft aangeraaden, om hitte te verwekken in den tyd van de koppeling. Doch, voor dat men deeze hulpmiddelen gebruikt, moet men wel zeker zyn, dat het werpen niet vertraagd word, dan door de zwakheid van de moeder; dezelve zouden haar (*) Deeze ontlasting is hier te Land in zulk eenen fterken graad niet bekend. De Vert. (f) loiffon.  Over de Ooijen, 1*5 . haar zeer nadeelig zyn , indien zy, in plaatfé van te zwak te zyn, te veel drift in 't bloed had. t V. Aan welke tekenen kan men zien, dat er by een ooy te veel hitte en bloeddrift is ? A. Aan de ooren, die wanner zyn, en aan den pols, die fchielyker gaat, dan in de andere ooyen, en aan de drooge bek en lippen, het flaan der zyden, enz. V. Wat moet meh doen , als een ooy lamt? A. Daar is niets te verrichten, indien het lam wel ligt , en gemakkelyk ter waereld komt; doch indien het langen tyd in den doortocht blyfc, moet men hetzelve helpen. door het langzaam en zagt te trekken. Men moet het niet naa zig haaien , dan wanneer het öoy zelve poogingen doet, om het uit te werpen. V, Wat moet men doén , als het lam zig ■niet wel geplaatst vertoont ? A, Men moet trachten, om deszelfs kwaade ligging te veranderen, en het zelve omtekeeren, oni het in ftaat te ftellen van uittekomen. V. Welke moet dè ligging van het lam zyn in het lyf van de moeder, als zy ten eindë dragt is, om gemakkelyk ter waereld te komen? A. Het moet het vöor'fte van d@n bek tegen H èë  114- NEGENDE LES. de opening van de baarmoeder of van de klink aanleggen , en de twee voorfte pooten onder den bek en een weinig naa vooren geplaatst hebben; zyne twee agter pooten zyn onder den buik opgetrokken, en naar maate dat het uit de baar-moederkomt, ftrekken dezelve zig naa agteren uit. K Welke zyn de meest gewoonlyke verkeerde liggingen, die het lam beletten uit de baarmoeder te komen ? A. i°. De verkeerde ligging van den kop, als het lam, in plaatfe van den fnuit voor de opening van de baarmoeder te leggen, een ander gedeelte van den kop, of deszelfs kruin of zyden , voorlegt, terwyl de punt van den fnuit naa eene zyde of naa agteren gekeerd is. 2°. De verkeerde ligging van de voorpoo» ,ten, die in plaats van naa vooren uitgettrekt te zyn, zoo dat de klaauwen met den fnuit zig voor de opening van de baarmoeder bevinden, onder den hals gevouwen of naa agteren uitgeftrekt liggen. 3°. De verkeerde ligging van de navelftreng, als zy over eene poot heen gaat. V. Wat kan de herder doen, om deeze verkeerde liggingen te veranderen ? A. Wanneer hy voelt, aan de opening van de baarmoeder , den kop van het lam in plaatfe van den fnuit, moet hy trachten den kop  Over de Ooi jen i 115 kop naa agteren te brengen, en den fnuit naa de opening van de baarmoeder te trekken. Het is noodzaakelyk, dat de herder zyne vingers fmeert met oly, om dit werk te doen , zonder het ooy of het lam te kwetzen. Indien hy de vuorpooten niet ziet , moet hy trachten dezelven te vinden , en ze naa de opening van de- baarmoeder te brengen. Indien de voorpootennaa agteren uitgeftrekt zyn, moet de herder zyn best doen , om den kop naa vooren te krygen , vervolgens moet hy beproeven, om de twee voorpooten of flechts eene naa zig toe te trekken, om te beletten, dat de fchouders het uitkomen van het lyf van "t lam geene verhindering toebrengen. Indien de voorpooten naa agteren uitgeftrekt bleeven, zou men genoodzaakt zyn, het lam met zoo veel kracht naa zig toe te haaien , om de fchouders doortocht te geeven, dat men gevaar zou loopen van het te dooden. Wanneer de herder gewaar word dat de navel-ftreng over een van de pooten heen gaat, moet hy trachten dezelve te breeken , zonder het navuil of de nageboorte aftehaalen. De ftreng breekt van zeiven , zoo dra het lani geworpen is. V. Wat is het navuil ? A. Het navuil of de nageboorte is een zamenftelfel van vliezen * die het lam in 's moeders lyf omringden ;zy komen zomtyds na de H 3 ge».  llê NEGENDE LES. geboorte van het lam . te voorfchyn. Indien het navuil niet van zeiven komt, moet de herder trachten het zagtjes aftehaalen ; indien hy het Merk trok,, zou hy gevaar loopen van het te breeken, of de baarmoeder te fcheuren, of die met de nageboorte naa buiten te haa- * len. Wanneer hetzelve uitgekomen is, ver» wydert men het van de moeder, om te beletten , dat zy het opeete. V. Wat heeft men aan een ooy te doen, na dat zy gelamt heeft ? A. Eenige uuren, na dat het ooy geworpen heeft, moet men het een weinig laauw water, zemelen, garst, of haver geeven, en het beste voedfel, dat men in het faifoen vinden kan. Men laat het lam by haar, geduurende eenige dagen. Zoo lang zy zoogt, moet men haar goed voedfel geeven. V. Wat moet men doen, om een ooy haar lam te doen zuigen, en daar voor te zorgen ? A. Men drukt de fpeenen van de moeder, dat is te zeggen , de einden van den uyer, om ze open te maaken, door 'er een weinig melk uitteperffen. Men moet opletten, of de moeder haar lam likt, om het te droogen. Als zy het niet doet, ftrooit men een weinig fyn zout op het lam , en men brengt het by de moeder, om haar aante/etten, om het te likken , door het lokaas van het zout. Als het faifoen vogtig en koud is, kan men, zo het HO-  Over de Ooijen'. lij fiodig is , da moeder haar lam helpen droogen, door dat lam met hooi of met linnen af» tewryven. De ooijen, die voor de eerfte reize weipen , zyn meer onderhevig om haare lammeren te verwaarloozen; om ze oplettender te maaken, fcheid men ze van de kudde af, en men fluit ze ergens op met haar lam. Als een lam niet uit zig zeiven den uyerzoekt, te weeten, de fpeen om te zuigen , moet men het daar by brengen, en van de melk uit den uyer in zyn bek laaten loopen. Als een ooy haar lam verftoot, hetzelve belet te zuigen, en daar van afloopt, moet men haar vasthouden , en een agterpoot opligten, om den uyer in het bereik van het lam te brengen. F. Hoe veele lammeren brengt een ooy te gelyk ter waereld ? A Gewoonlyk maar een , zomtyds twee, en zeer zelden drie. Daar zyn raflen van fchaapen, die tweemaal in 't jaar draagen. Men zegt, dat de Guükfcheen de Cleeffche fchaapen tweemaal draagen, en iedere reis twee of drie lammeren werpen ; vyf ooyen brengen tot vyf en twintig lammeren op een jaar voort. V. Wat moet men doen . als een ooy mee? dan één lam te gelyk werpt? A. Indien de moeder vet is, indien de uyer groot en welgevuld is, indien het faifoen begint goed te worden voor de weiden, kan $nen de moeder twéé lammeren laaten; doch,  n8 negende le s. het derde moet men van haar afneemen. Men neemt haar zelfs het tweede af, zo zy zwak is, zo zy maar weinig melk heeft, of indien het faifoen flagt is. V. Hoe kan men aan de moeder-ooyen» die geen melk genoeg hebben , melk doen krygen? A. Men geeft haar haver of garst met zemelen gemengd, ook met knollen en raapen, peen - of fniker - wortelen, gekookte erwten , gekookte boonen, kool, of klimop, enz. Men, brengt ze in de beste weiden. Men heeftopgemerkt, dat het veranderen van weide haar eetlust opwekt, en haar veel goed doet, mits dat men ze niet uit eene goede weide in een flegtere laat overgaan. V. Wannneer kan men de fchaapen melken? A. Als het lam, 't welk een moeder-ooy melk gaf, haar niet kan zuigen, haalt mende melk uit den uyer , om die aan het lam te dotn drinken. Men kan de fchaapen ook melken, als de lammeren dood of gefpeend zyn. Daar zyn fchaapherders in Duitschland, die de lammeren op de agt of tien weeken fpeenen, en die vervolgens de moeders het geheele jaar door melken. Zoo dra de lammeren kunnen graazen , zyn'er lieden, die ze van de moeders affcheiden , zonder hen geheel en al te fpeenen. 'sMorgens, na dat men de moeders. ge-  Over de Ooijen'. ï 19 gemolken heeft, doen zy de lammeren komen, om de weinige melk, die in de uyers gebleeven is, te zuigen. Vervolgens verwy» deren zy de lammeren, geduurende het overige van den dag. 's Avonds doen zy hen wederkomen, om nog eens te zuigen , na dar. men de ooijen gemolken, heeft. Men zegt, dat de weinige melk, die iedere keer overblyft, met het gras in de weiden, genoeg is, om die lammeren te voeden. Doch indien het gras niet voedzaam genoeg was, zou dit gebruik de lammeren nadeelig kunnen zyn. V. Wat gebeurt 'er, als men de ooyen al te lang melkt, of laat zoogen? A. De ontlasting van de melk bevryd haar voor verfcheiden ziekten, die uit al te overvloedige vogten zouden kunnen ontdaan ; maar, wanneer dezelve te lang duurt, vermageren en vervallen de ooyen; haare wol is dan in mindere hoeveelheid. K Welke zyn de ooyen, die men melken kan? A. Men waagt niets met het melken van ooyen, welker wol liegt is , en weinig op' brengt. Doch men moet geen ooyen melken, die goede wol hebben, en voornamentlykzulke, waar van men het ras wil verbeteren of in ftaat houden; niettemin, indien 'er reden was om te denken, dat zy uit eene overtolligheid van vogten oziekelyk waren , zou men haar H 4 eeus  Ï2Q NEGENDE LES. eens of tweemaal in de week kunnen meh ken, om die vogten aftedryven. Men gelooft, dat deeze voorzorg haarv bewaart tegen de longziekte, het ongans, enz.. Maar men moet die melk, als ongezond zynde , weggooyen. * F. Wat doet men met de fchaapen - melk 1 A, Men gebruikt ze zoo als de Koe-melk; zy geeft minder huy ,• dezelve is vetter enaangenaamer voor den fmaak. Zy houd meer deelen in, waar de kaas van komt; men maakt 'er zeer goede en zeer gewilde kaafen van, voornamentlyk die van Roquefort in Langue= doe. 'TIEN-  Over de Lammeren. lai TIENDE LE^. Over de Lammeren. V. Wat doet men, als een lam pas gebooren is ?. < Men moet den uyer van de moeder naa» zien, om de wol aftelnyden, zo die 'er op gevonden word, om te weeten of 'er melk genoeg in is, en om daar van uit de fpeenen te laaten loopen, om te zien of dezelve goed is. Vervolgens moet men opletten, of de moeder haar lam likt, en of het lam zelve haar zuigt. V. Hoe kan men weeten, of de melk goed is? A. Men kan gelooven, dat de melk goed is, als de moeder eene goede gezondheid heeft, en wanneer de melk lighaam genoeg heeft, dat is te zeggen, dik genoeg is. Maar wanneer dezelve kleeverig , bïaauwachtig , geelachtig, of helder is, is zy liegt. V, Wat moet men doen, indien de moeder geen of weinig melk heeft, indien haar melk H 5 fchynt  122 TIENDE LES. fchynt (legt te wezen ; indien zy ziek is ~ of indien zy, onder het lammen, geftorven is? A. Men moet het Jam eene andere moeder te zoogen geeven , die haar lam verlooren heeft, of aan een geit, die melk heeft. V. Wat heeft men te doen , als een ooy niet wil zoogen een lam , dat van haar niet voortgekomen is ? A. Men zegt, dat men ze mifleiden kan, door dat lam, geduurende eene nacht, te bedekken met het vel van het geftorven lam,in-, dien deeze huid nog vars is; hoewel men het 's morgens wegneemt , gelooft het ooy haar eigen lam reeds weder gevonden te hebben. Doch men heeft een gemukkelyker middel gevonden, namentlyk, dat men flechts het doode lam wryft tegen dat, 't welk men in deszelfs plaats wil doen zuigen. V. Wat moet men doen, als men noch ooy noch geit heeft, om een lam te zoogen, dat geen moeder heeft? A9 Men doet dat lam drinken laauwe melk van ooijen, geiten, 'of koeyen, in 't begin by lepels te gelyk , vervolgens duor middel van ■ een pypkan, waar van het mondftuk met lin« nen bekleed is, op dat het lam aan dit linnen ten naasten by zuigen kan, als aan de fpeen van een ooy. Men geeft het de pypkan, zoo, dikwyls als het aan het ooy zou gezoogen hebben  Over de Lammere. ben. Men houd het in een plaats, die maa. tig warm is, om de warmte, die het van zyn moeder, tegen haar liggende, zou gekreegen hebben, te vergoeden. Daar zyn lammeren, die na verloop van drie dagen geen pypkan meer nodig hebben , en uit het een of ander vat kunnen drinken. Men begint met de lammeren, viermaal daags, melk te doen drinken, vervolgens driemaal, en eindelyk tweemaal, tot dat zy fterk genoeg zyn, om gras te eeten. V. Indien men geen melk had, of men wilde dezelve fpaaren , zoude men dan geen anderen drank aan een lam kunnen geeven ? A. Men zou het laauw water met garftemeel gemengd kunnen geeven. Doch deeze drank is zoo voedzaam niet, als de melk. V. Waar omtrent moet men oplettende zyn, als men een lam uit een pypkan laat drinken ? A. Men moet opletten , dat de bek niet te hoog gehouden word, om dat in deeze houding de melk het lam zou kunnen doen Hikken , door in de luchtpyp te komen. V. Wat moet men doen, wanneer men gewaar word, dat een lam droevig, zwak, óf mager is V A. De herder moet toezien, of de moeder in goede gezondheid is, of haar melk goedis,of het lam haar zuigt, en of eenig ander lam zyn melk komt fteelen. Daar zyn gulzige lammeren,  TIENDE LES. 124- TIENDE LES. ren, die verfcheiden ooijen de eene na de an? dere zuigen, terwyl de eigen lammeren van die ooijen voedfel ontbreeken. Men moet naauwkeurig acht geeven, dat alle de lammeren, inzonderheid dezwakfte, hunne moeders zuigen , en dat zy goede melk genoeg hebben. De meeste lammeren, die omkomen, fterven van honger, of zy hebben flegte melk gehad. V. Hoe kan men bewyzen, dat een groot aantal lammeren van honger fterven ? A. Van drie en veertig lammeren, die te Montbard,vóórde maand April,in 1769 geopend zyn , waren 'er eeii en twintig van honger geftorven; want men heeft geen voedfel in de maagen , noch verteerde ftoffen in de darmen gevonden. V. Wat heeft men na den honger, en de flegte melk, voor de lammeren het meest te vreezen ? ,A. De wol, die zy opflikken, en die in de vierde maag of lebbe kluwen maakt, welken de herders iik of wol ballen noemen. Het gebeurt dikwyls, dat zy den ingang der darmen verftoppen, het voedfel den doortocht beletten , en de lammeren doen fterven, Wanneer de uyer van de moeder met wol bedekt is vat het lam deeze wol, in plaats van de fpeen of met de fpeen, trekt de wol uit, en flikt ze dpor. Daarom moet de herder de uyer der moeders naazien, en de wol, die hy 'er op"  Óver de Lammeren. lij Vind, affnyden. Wanneer de lammeren aan de ruif eeten, zo 'er dan hooi • krok op hun lyf valt, blyft deeze, in de wol gekleefd, daar in fteeken. De lammeren, ziende brokjes hooi op hun eigen lyf, of op andere lammeren, of op hunne moeders, willen dit hooi eeten, en trekken met een draaden wol uit, die zy doorflikken , en waar van ballen voortkomen. De ruiven moeten zeer laag zyn , op dat 'er geen vulles op de lammeren valle, en zo de herder dat in hun wol of in die van hunne moeders ontdekt, moet hy hetzelve daar uit veegen. Wy zullen in 't vervolg fpreeken van de manier, hoe men de wol-ballen in de fchaapen ontdekt, en dezelven te hulp komt. V, Wat heeft men te doen aan lammeren, die door de koude verftyfd zyn ? A. Wanneer een lam veel van de koude geleden heeft, moet men het verwarmen door het in warme doeken te winden, door het by een maatig vuur te leggen, en het zoo tefchikken, dat de kop in de fchaduw van het lighaam ligt. In Engeland legt men deeze verkleumde lammeren in een hooi - berg of in een oven, die alleen met ftroo is warm gemaakt; men heeft 'er behouden, die zoo veel geleden hadden van de koude, dat zy naauwlyks eenige tekenen van leven gaven. Men geeft het lam een kleinen lepel laauwe melk in, of, indien het nodig is, een lepel bier, ofwyn met water ge-  ±2,6 TIENDE LÉS. gemengd. Men voed het op, geduurende eënige dagen, in den hoek van den haard, indien het zwak is. Vervolgens zet men het lam met zyn moeder in een bedekte en zelfs beilooten plaats, tot dat het herfteld is. V, Wat moet men met de lammeren doen, die niet dan op het laatst van April of in May gebooren worden? A. Men bewaart ze niet voor de kudden, om dat zy zwak en klein zyn; men mest ze, om ze te Aagten. Het is niet moeyelyk dezelven vet te maaken, om dat zy gebooren worden op een tyd, dat 'er reeds gras is. Deeze lammeren zyn de eerftelingen van jonge ooijen , of de laatfte die van oude ooyen voortkomen. Wy noemen ze agterblyvers, om dat zy te laat gekomen zyn; in Engeland noemt men ze, koekkoek - lammeren, om dat zy gebooren worden in den tyd, als die vogel zyn ftem laat hooren. V. Op welke wyze mest men de lammeren? A, Men houd ze op ftal, waar zy 's ogtends en 'savonds, en in den nacht de moeder- ooijen zuigen, Over dag, terwyl hunne moeders in 't veld zyn, laat men ze zuigen aan deftiefmoeders, dat is te zeggen, aan de ooijen,die hunne lammeren verlooren hebben. Men geeft de mest-lammeren een of twee maal vars ftroo in de vier en twintig uuren. Men  Over de Lammeren. tuf Men legt een ftuk kryt by ben neder, om daar aan te likken. Het kryt bewaart hen tegen den buikloop , waar aan zy onderhevig zyn, en die hen zou beletten te groeyen. Wanneer de mannelyke lammeren, welken men mest, veertien dagen oud zyn, moetmen ze fnyden, dat is te zeggen, lubben, zoo als dit verklaard zal worden, als men van de hamels fpreekt. De gefneeden mannelyke lammeren hebben zulk goed vleesch, als dat van de vrouwelyke lammeren. Maar zy worden zoo groot niet, dan die niet gefneeden zyn. De meeste lieden, die lammeren mesten, om ze te verkoopen, vinden beter ze niet te fnyden , om ze grooter te doen worden; hoewel hun vleesch zoo goed van fmaak niet is, verkoopen zy dezelven duurder. F. Up welken ouderdom kunnen de lamme« ren ander voedfel dan melk neemen ? A Daar zyn lammeren, die in de bak en aan de ruif beginnen te eeten., als zy agtien dagen oud zyn. Dan kan men hun de volgende voeders in de bakken voorleggen : Haver-meel alleen bf met zemelen gemengd: men zegt, dat de zemelen hun te veel lyf zouden geeven, indien zy niet met ander voêr vermengd wierden; Erwten; de blaauwe zyn malfcher en voedzaamer dan de witte en graauwe. Indien men de erwten doet berften in kookend water, en de-  I&8 TIERDE LES. dezelve mët melk gemengd worden, zyn zy malfcher en fmaakelyker. Men kan ze ook mengen met haver- of garfte - meel; doch' het garfte-meel walgt de lammeren , om dat het tusfchen hunne tanden blyft zitten; Ongebrooken haver of garst. De haver is het liefde voedfel voor de lammeren; het is ook het gezondfte , en het geen het fchielykst vet maakt; Zeer fyn hooi; Stroo, dat tweemaal gedorschtis, om het zagter te maaken; Drooge klaver ^ bosfen van haver- en andet ftroo, enz. inzonderheid het zoogenaamd gezond hooi; Het gras üit laag weiland, en alle die kruiden , die dienen kunnen om de fchaapen vet te maaken , zoo als men dit zien zal in dè elfde Les. V. Wanneer zynde lammeren op hun best^ om gègeeten te worden? A. Men eet de lammeren ,het vroegst, op de drie weeken, een maand, zes weeken, en laater niet dan op de twee maanden. V. Welke zyn de voorzorgen, die de lammeren vereisfchen j tot dat zy gefpeend zyn? A. Men moet zulken,diemen, om de groote koude, genoodzaakt is onder dak te brengen, niet al te warm houden; men moet hnii luehé  Over dê Lammer éni Jacht geeven ; eti hen, zoo veel mogelyk; buiten dryven , om hen te verfterken. Als éen lam agt dagen oud is, kan het zyn moéd et reeds naaloopen f ondom het hok. Als de lammeren ziek zyn , moet men hen haar hunnè ziekte en ouderdom behandelen. K Wanneer moet men de lammeren fpeenen? A- Als de melk van de moeder begint optehouden'. dan is hèt lam omtrent twee maanden oud. Dat is tegen primo May voor dè. lammeren, die op het laatst van February of in 't begin van Maart gebooren Woeden. Wanneer de lammeren vroeger ter waereld komen , is men genoodzaakt van Ze meer dan twee maanden té ïaaten zuigen, óp dat zy goed gras kunnen hebben ,' als men ze fpeent. By voorbeeld, een lam', dat in December gebooren word , zou' geen góed gras kunnen hebben in; February: in Landen , waar dè ivinter zeer ftreng is , moet men Wachten tot Maart of April, om het te fpeenen. Daar zyn lieden, die dé lammeren niét fpeènen , dan in' den lcheertyd; zomin:ge kennen hunne moedérs niet meer, na dat zy van haare vagt ontbloot zyn; het gebéurt meermaalen , dat de moeder haar l'am niét gemakkelyk weder kent, na dat het gefcliooren' is. Indien' het lam altoos by zyn moeder blyft, fpeent ïv h§t van zelf, als zy geen melk meer heeft,,  IgO TIENDE LES. of wanneer zy fpeels word : dan ftoot zy het lam van haar af, en doet hem den trek tot zuigen verliezen : zomtyds fcheiden 'er de lammeren van zelf af, als zy eene goede weide hebben. V. Hoe fpeent men de lammeren ? J. Men fcheid ze van de moeders af, en zo het mogelyk is, verwydert men dezelven genoeg, zoo dat zy de ftem der moeders niet kunnen hooren , of de hunne van haar gehoord worden. Ten einde zy elkander fchielyk vergeeten, plaatst men de lammeren tot veertig in getal met eene oude oöi, om hen voortegaan, en te beletten dat zy afdwaaienMen laat hen weiden in velden van klaver, van fteenklaver, of vanrogge-gras, enz. Men kan ze in gewoone gras-landen plaatzen, doch die moeten niet na: zyn. Men heeft een middel gevonden, om de lammeren te fpeenen, zonder ze van hunne moeders te neemen. Men doet hen een foort van een muilband aan, die los genoeg is, om hen vryelyk te laaten eeten, en boven op den neus bezet met pennen of doornen, die den uyer van de moeder prikken , als het lam wil zuigen , en haar noodzaaken, om het van haar af te ftooten; doch die pennen moeten niet fcherp zyn, om den uyer niet te bezeeren. V. Moet men den ftaart van de lammeren korter maaken ? J. 'Et  Over de Lammere». 131 A. ''Er blyft veel drek zitten in den ftaart der fchaapen, inzonderheid als zy fterk aan den afgang zyn. Die, welker ftaart afgefneden is, zyn veel zindelyker. De fchaapen, die geen ftaart hebben, fchy nen veel brëeder in 't kruis te wezen. -Men zegt, dat men de ftaarten der fchaapen alleen*:inkort , om te beletten, dat zy arn den punt niet met drek bezet worden, en dat deeze drek , hard geworden zynde, de pooten van het beest niet bezeere, of het tot loopen aanzette. Wanneer het begonnen heeft met te draaven, flaat de klomp harde ftof, die onder aan den ftaart vast zit, hoe langer hoe meer van onderen tegen de pooten; die verdubbelde flagen jaagen het beest zoo fterk, dat het moeijelyk valt, om het optehouden. Het is goed, om de punt van den ftaart der lammeren aftefnyden , * in landen , waar de aarde zig gemakkelyk aan het onderfte van hunne ftaarten vasthegt en hard word. y■ Hoe moet men den ftaart der lammeren afkorten ? A. Men doet dit werk, als het zagt weêr is, en hetlam een maand, zes weeken, of twee maanden oud is, of in den herfst na zyn geboorte. Men fnyd den ftaart af op het lid tus» fchen twee wervel-beenderen, en men legt asch op de wond. Indien de asch alleen niet l A Vol"  13* TIENDE LES. voldoende is, moet men ze met kaars-fmèer mengen. V. Moet men de wol van den ftaart affnyden ? A. Het is goed, dat 'men de wol van den ftaart en zelfs van de billen affnyde, wanneer zy belaaden is met drek, die jeukte en het fchurft zoude kunnen veroorzaaken. ELF-  Over de Hamels, enz. 133 ELFDE LES. Over de Hamels en gefneeden Ooyen, V. Waarom maakt men hamels ? A. Dit gefchied , om het vleesch van het dier malfcher te maaken, om het den flegten fmaak , die het natuurlyk hebben zou, indien men het in den ftaat van ram liet blyven, te beneemen ; om het vetter te doen worden j om het fyne en meerdere wol te doen geeven. Men maakt ook daar door het dier makker, en ligter te regeeren. V. Op welke wyze maakt men hamels ? 4' Door het lubben van lammeren. Men noemt ze hamels, als zy een jaar oud zyn. V. Op welken ouderdom moet men de lammeren lubben ? A. Op de agt of veertien dagen na hunne geboorte. Men is gewoon, van ze niet te lubben , dan op de drie weeken, of op de yyf of zes maanden; doch hun vleesch isnooic zoo goed, dan wanneer zy op de agt dagen 1 % gS-  *34 ELFDE LES. gefneeden zyn- Hoe langer men die bewerking uitftelt, hoe meer zy de lammeren doet fterven. Diegeene, welke gelubd zyn, hebben nooit zulk eenen mooien kop, en worden zoo groot niet als de andere. V Hoe moet men de lammeren lubben ? A. Wanneer men ze op de agt of tien dagen lubt, is de eenvoudigfte manier, door infnyding eene opening te maaken van onderen in het zakje, de ballen door de opening naa buiten te dringen, en de banden, die boven aan de ballen zyn , aftefnyden. Dit' noemt men lubben , op de manier van lammeren. Als de lammeren ouder zyn, maakt men aan weêrzyden van het ondetfte van den zak eene infnyding, men doet door elke opening een bal naa buiten komen, en men fnyd den band af, die boven aan eiken bal vast is. Men noemt déeze bewerking lubben , op de manier van Kalveren, om dat men op deeze wyze de Kalveren lubt. V. Welke voorzorgen moet men gebruiken vóór en na deeze bewerkingen? A. Om dezelve te doen, moet men een tyd waarneemen als het noch te warm, noch te koud is. De groote hitte zou het koud - vuur in de wond kunnen veroorzaaken; de al te groote koude zou kunnen beletten, dat dezelve genas. Na de bewerking wryft men de xakjes met reuzel. Men houd de lammeren in rust s  Over de Hamels, enz. ï$S rust, geduurende twee of drie dagen, en men voed dezelven meêr dan naar gewoonte. V. Zyn 'er niet nog andere manieren, om hamels te maaken ? A. Daar zyn nog twee andere; de eene is, om de zakjes fterk toetebinden met een dun touw boven de ballen. Men laat den band zitten agt dagen lang; vervolgens fnyd men de zakjes met de ballen onder den band af. Deeze bewerking gefchied alleenlyk op den ouderdom van agtien maanden of van twee jaaren. Door de andere manier vanlubben, vat men de zakjes boven de ballen, en draait ze om; vervolgens ligt men de ballen weêr op tot den buik, eindelyk maakt men een band boven aan de zakjes, om te beletten, dat de ballen niet neêrzakken, en men laat den band eenige dagen zitten. Deeze bewerking gefchied aan de rammen, drie maanden vóór dat zy geflagt worden. F Wat zyn (*) gefneeden ooijen? A* Gefneeden ooijen zyn zulke, aan welke (*j Moutotmes. Men heeft niet kunnen ontdekken, dat deeze bewerking aan de Ooyen, hier te Lande, in gebruik is, en daarom voor die foort van fcbaapw geen byzondere benaaminge kunnen vinden. De Ftrt. u  ?3$ .H f 5 E l S 8' ke men, in haar eerste jeugd, de eyer-nesten benomen heeft, om haar te beletten vourctetee. len. Uit hoofde van deeze lubbing, noemt men haar gefneeden ooyen. ' f. Waarom fnyd men de ooyen? A. Men fnyd de ooijen, om ze even nuttig te maaken als de hamels, door de voortbrenging van de wol, en door de hoedanigheid van 't vleesch, V. Op welken ouderdom fnyd men de ooijen? A. Men wagt tot dat de vrouwelyke lammeren i 'Uitrent zes weeken oud zyn, om dat de eyei-nesten byna zoo groot moeten wezeu als witte boonen, om ze gemakkelyk te kunnen ontdekken, wanneer men'er met den vinger naa zoekt 1 V. Hoe verricht men best deeze bewerking? A. De herder, die de bewerking doet, begint met het lam op de regterzyde aan den kant van een tafel neêrteleggen, zoo dat de kop van'den tafel afhange. Vervolgens plaatst hy "iemand aan zyn regterhand, die de linker égterpoot van 't lam uitfteekt, en ze met de, linkerhand omvat op de hoogte van de pyp, dat'is,te zeggen, boven de hiel, om ze ftil óp haar plaats te houden Een tweede helper , geplaatst'aan de regterhand van den herder, neemt de twee'voorpooten en'de regter ag|erjpoüfc "by elkander » en houd ze vast, door  Over de Hamels, en%. 137 dezelve alle drie op de hoogte van de pypen met de regterhand te omvatten. Het lam dus geplaatst zynde , ligt de herder met de twee voorfte vingers van zyn linkerhand het vel van het weeke van den buik op, om een vouw te maaken op een gelyken afftand van het hoogfte gedeelte van het heup-been, en van den navel. De helper aan de linker» zyde verlengt die vouw insgelyks met de linkerhand tot aan de korte ribben. Vervolgens fnyd de herder met een mes in devouw, zoo dat 'de infnyding maar anderhalf duim lang is s en een lyn volgt, die van het hoogfte gedeelte van het heup-been tot aan den navel zoude ftrekken. De opening gemaakt zynde , door langzaamerhand de geheele dikte van het vleesch, tot op de darmen, zonder dezelven te raaken,doortefnyden, fteekt de herder den voorden vinger, die naast den duim is, in den buik van het lam, om het linker eyernest te zoeken; wanneer hy het zelve voelt, haalt hy het zagtjes buiten de opening. De twee breede banden, de baarmoeder of legger, en het, ander eyer-nest komen ter zelyer tyd te voorfchyn. De herder neemt de twee eyernesten, weg.en fteekt de banden en de baarmoeder weêr naa binnen. Vervolgens naait hy de wond met een fteek of drie toe; hy laat de naald alleen door het vel gaan, zonder in 't vleesch te kopen. Hy laat de beide einden van het garen I 5 naai  i38 ELFDE LES. naa buiten blyven , en hy legt een weinig fineer op de wond. Na tien of twaalf dagen, als het vel digt is, fnyd men den draad by de middelfte fteekdoor, en men trekt aan weerzyden de uittteekende einden van den draad, om ze wegteneemen , en voortekomen, dat dezelve geen ettering veroorzaake. Wanneer deeze bewerking wel gedaan is, hebben'er de lammeren geen gevoel van dan den eerften dag; zy hebben eenigzins ftyve pooten ; zy zuigen niet; maar reeds den volgenden dag zyn zy even lustig als te vooren. V. Welke is de grond, die het meest voor de hamels gefchikt is? A. In 't algemeen zyn de drooge en verheeven gronden beter voor de fchaapen, dan de laage en vogtige, voornamentlyk voor de rammen, en hamels, die men aanhoud, dat is te zeggen, hamels, die men niet wil vetmaaken Maar de vogtigheid der weiden helpt mede, om de hamels, en de ooyen, die men Aagten wil, als ook de oude gefneeden rammen vet te doen worden. F. Op welke gronden moet men de hamels van verfchillenden ouderdom plaatzen ? A. Hamels van drie en vier jaaren groeyen niet dan op gronden, waar veel gras is; maar de hamels van een en twee jaaren kunnen wel tieren op gronden, waar zoo veel niet te eeten is. V, Als  Over de Hamels, enz. 139 . V. Als men jonge hamels in fchraale weiden gebragt heeft, wat doet men 'er dan meê, wanneer zy ouder worden ? A. Men verkoopt ze aan lieden, die betere weiden hebben , en die naderhand dezelfde hamels wederom verkoopen zullen aan anderen , die van nog meer gras voorzien zyn. Hier door trekt elk al het mogelyke voordeel van zyne weiden , door jaarlyks hamels te koopen van dien ouderdom, die het meest gefchikt is naar de hoedanigheid van den grond, waar men ze op plaatzen wil. Men heeft het voordeel van de wol , en daarenboven het geen men wint op eiken hamel, door hem op 't eind van 't jaar duurder te verkoopen, dan hy ingekogt was , doordien hy in groei is toegenomen. V, Op welken tyd vind men vette hamels in de kudden ? A- By het naazien van de kudden , vind men dikwyls inden herfst hamels, die vet zyn, zonder dat men moeite gedaan heeft, om ze te mesten. Hoewel zy zoo veel vet niet hebben, als die, welken men met voêr heeft opgevuld, zyn ze te verkiezen, om dat hun vet vaster is, en hun vleesch gezonder. Het is hunne goede gezondheid , die hen meer lyvigheid heeft doen verkrygen, dan de andere hamels van dezelfde kudde- Indien men de zeiven niet flagtte, zouden ze, in den winter die  r40 ELFDE LIS. die lyvigheid verliezen, en, in het volgende jaar, weder vet worden. Het is geen ziekte, zoo als (*) het vet van de hamels, welken men gemest heeft, en die hun de dood zou aandoen, dan zelfs, als men ze niet aan denllagter verkogt had. V. Wat heeft men te doen, om de hamels vette maaken? A. Daar zyn drie manieren, om ze vet te doen worden. De eerfte is, dat men hen laat weiden in goede gras-landen; dit noemt men vet weiden. De tweede manier is, hun goed voêr te te geeven in de ruif en in de bakken; dit is de drooge mesting. De derde manier is, wanneer men ze eerst in den herfst laat graazen, en naderhand droog voêr geeft. V. Hoe veel tyd heeft men nodig, om de hamels in de weide vet te maaken ? A. Dit hangt af van den overvloed en de hoedanigheid van het gras \ wanneer dit goed is , kan men hamels vet maaken in twee of drie maanden, en by gevolg driemaal in 't jaar vet weiden op den zelfden grond, als men in de maand Maart daar meê begint. Wanneer de weiden zoo goed niet zyn , heeft men meêr tyd nodig, om de hamels te mesten. V. Waar (*) k gras.  Oxier de Hamels, enz. 141 V. Waar voorheeft men te zorgen, als men de hamels vet wil weiden ? A Men moet ze zoo veel rust geeven als mogelyk is, hen zeer zagtjes dry ven, zorg draagen, dat zy zig niet verhitten, hen zoo veel mogelyk doen drinken, en wel zorgens dat zy geen buik-loop krygen, die gewoonlyk door den dauw veroorzaakt word. V. Op welke wyze hoed men de hamels, om Ze in de weide vet te maaken ? A. Deeze mesting gefchied alleenlyk in de lente, in den zomer, en in den herfst, in Landen, waar de vorst het gras vernielt. Men dryft de hamels naa de weide 's morgens vroeg , eer dat de zon het gras verdroogd heeft. Men leid ze in de koelte en in de fchaduw, op het heete van den dag, en laat ze drinken; 's avonds dryft men hen weder naa vogtige weiden, en laat hen tot in den nacht daar blyven. V. Welke zyn de beste kruiden voor de hamels, om ze te mesten? A. De luzerne of rups klaver is het voedzaamfte kruid, en het beste, om fchielyk vet te maaken , maar men zegt, dat het aan het fmeer der fchaapen een geelachtige kleur, en een onaangenaamen fmaak geeft; daar en boven kan het hen doen opzwellen, en gevolgelyk doen fterven. De klaver in foorten is ook 300 voedzaam en even gevaarlykals de luzerne; men  142 ELFDE L E 5. men wil dat zy het fineer een geelachtige kleur geeft, doch dat het goed van fraaak is. Het gezonde hooi of haanekammetjes, is zeer goed om vet te maaken , en men heeft 'er geen kwaad van te vreezen. V. Welke zyn de overige kruiden, die tot mesting van de.hamels dienen kunnen? A. Het haver-gras, het loos of vogel-zaad, het rogge-gras, het gras uit de weiden, voornamentlyk uit laage en vogtige landen; en in zommige gewesten zyn de ftoppels na den oogst, en de kruiden in de boffchen goede mestingen voor de hamels , doch dezelven maaken zoo fpoedig niet vet, als de luzerne, de klaver, en de haanekammetjes. F. Op hoedanige wyze gefchied de mesting met: droog voêr? A. Deeze mesting word verricht in het flegte faifoen ; by voorbeeld , tegens Kers-tyd. Na dat men de hamels gefchooren heeft,fluit men ze op in eenen ftal, en men laatze niet uitgaan, dan op den middag, terwyl dat men voeder in hunne bakken legt. 's Ogtends en 's avonds geeft men hun in de ruif te eeten, en zelfs ook in de lange nachten. V. Hoe voed men de hamels met droog voêr ? A. Men geeft hun goed voeder en koorn, of andere voedzaame dingen , naar dat het Land die voortbrengt, en de waarenmeerof min  Over de Hamels, euz. 143 min duur zyn. Want men moet zorg draagen, dat de kosten van het mesten de winst, die men door den verkoop van vette hamels maaken kan, niet wegneemen. In verfcheiden Landftreeken geeft men aan hamels van drie of vier jaaren, 's ogtends en 'savonds drie vierendeel pond hooi. 's Middags een pond haver , en een pond raap- of hennep-koeken, in kleine Hukken gebroken ; men doet hen alle dagen drinken. In andere Landen geeft men aan elk, des morgens, niet meer dan tien oneen hooi, op den middag een vierendeel pond haver, en een half pond koek, en 'savonds tien ongen hooi. Doch de beste manier is hun zoo veel van deeze voeders te geeven, als zy kunnen opeeten. De koeken geeven een olyachtigen fmaak aan het vleesch, en te veel fmeer aan de wol. Men moet , in de laatfte veertien dagen, in plaats van de koeken een ander voeder neemen , om het vleesch een goeden fmaak te doen krygen. V. Welke zyn de beste voeders voor de drooge mesting? A. Deeze zyn de graanen, zoo als de haver in geheele korrels of een weinig gemaalen, de garst, of het garfte meel, de erwten, de boonen, enz. Het voeder, dat het fchielykfte vet maakt is de haver in korrels, gemengd met garfte • meel, of met zemelen , of mee bei.  X44- UïDI LÉS. beidé tè zamen. Indien rneti alleen zemelen' by het garfte-meel deed, zou dit voer tuffched. de tanden van de fchaapen blyven zitten, en hun daar een afkeer van geeven. V. Zyn 'er geene andere voeders, oth de hamels te mesten ? A- Men kan ze mesten met raapen of met kool. V. Hoe mest men de hamels met raapen ? A. Men begint met de hamels te weiden op de ftoppelen ,na den oogst tot de maand 0&o« ber, om hun voortebereiden tot de mesting. Naderhand dryft men hen ovet dag op een akker met raapen: 's avonds geeft men hun haver met zemelen en garfte-meel. De raapen, die op een goeden grond ftaan, wel gegroeid zyn, en opgenomen worden vóór dat zy te oud, of verrot, of bevrooren zyn, zyn in 't geheel niet minder dan het gras, om te mesten, en miffchien wel zoo goed. Zy maaken het vleesch van de hamels malsch en van een goeden fmaak. Doch wanneer men 's avonds de hamels een goed voêr in de bakken geeft, doet dit nog meer dan de raapen, om ze vet te maaken , en hun vleesch malsch te doen worden; dit bevryd hen voor die ziekten , welke raapen hun kunnen geeven , als zy in een vogtigen grond zyn. Al te oude , draadige, verrotte, of bevrooren raapen geeven een flegt voedfel. Een (*) akker goe- d* (*) arpm , ruim een half morgetij '  Over de Hamels, enz. 145 3e raapen kan dertien of. veertien hamels vet maaken. V. Op hoedanige wyze mest men de hamels met kool ? A. Men dtyft de hamels op akkers van fpruit-of boeren-kool, van de maand Oétober of November, tot de maand February. De kool maakt de fchaapen eerder vet, dan bet gras ; maar zy geèft aan het vleesch een viczen fmaak , en wanneer de hamels oude kool éeten , heeft hun aaffem een kwaaden reuk, dien men gewaat word, als men by de kudde komt. Om te beletten , dat de kooi geen kwaaden fmaak aan het fchaapen ■ vleesch geeve , of hen doe opzwellen , moet men hun èen zoeter voêr iri de bak voorleggen, zoo als dé haver, de erwten, het garfte-meel, enz.. V. Aan welke' tekenen 2iet men, dat een fchaap vet is ? A. Men moet het aan den ftaart voelen, die' " zomtyds zoo dik word, als een vuist, aan de fchouders, en aan de borst; indien men daar vet voelt, is het een teken dat de fchaapen Wel vee zyn. Wanneer men, na dat zy gevild zyn , het vet in kleine blaasjes, als of't ichuimi was, ziet te voorfchyn komen, is het èen teken, dat Zy wel gemest zyn; dit gebeurt gemeenlyk, als zy raapen gegeeten hebben. K V. Kun- O  14$ ELfDE tt?, V. Kunnen de vette hamels lang leeven? A. De hamels, die men gemest heeft met groen of droog voêr, zouden niet langer dan drie maanden leeven, dan zelfs als men hen niet deed üagten. Het water , dat de mestingen bevordert, zou bun ongans doen worden. F. Hoe oud moeten de hamels zyn, om ze te mesten? A. Indien men vette hamels wil hebben , waar van het vleesch malsch en goed van fmaak is, moet men ze met droog voêr mesten , op den ouderdom van twee of drie jaaren. De hamels hebben, als zy twee jaaren oud zyn, geen grootte genoeg, en neemen weinig vet aan. Op de drie jaaren, zyn zy grooter, en worden vetter. Op de vier jaaren, zyn zy nog grooter en vetter, maar hun vleesch is minder malsch. Als zy vyf jaaren oud zyn, is hun vleesch hard en droog ; ondertusl'chen, indien men het voordeel van de vagtenen van de mest trekken wil, wagt men nog laater, zelfs tot de tien jaaren, als men in een Land is, waar de fchaapen tot dien om derdom kunnen leeven; doch men moet dezelven één jaar of vyf vierendeel jaars vóór den tyd , dat zy zouden beginnen te vervallen, f vet maaken. TWAALF-  Óver dé Woïtèn. ïttf TWAALFDE LES. Over de Wollen. F. In welken tyd rftoét men de fchaapen fcheeren ? A. Alle jaaren tegen de maand May , komt 'er eene nieuwe wol uit den huid der fchaapen \ door de vlokken vart de oude wol van elkaêr te fcheiden, ontdekt men de punten van de nieuwe , als zy begint uittefchieten: het is dan de tyd $ om te fcheeren. V. Welke zwaarigheden zoude men ondervinden , als men de fchaapen vroeger fchoor? A. De wol zou geen genoegzaams rypheid hebben , zy zou alle de hoedanigheden niet bezitten , die zy verkrygen kan tot den natuurlyken tyd , dat zy ophoud met groeyen. De fchaapen j te vroeg ontbloot zynde van hunne vagten in de koude landftreeken, zouden door het guitre weêr veel te lyden hebben; F Welke Zwaarigheden zouden 'er plaats hebben, als men laater begon te fcheeren ? & a A Wan-  14$ TWAALFDE LES. A. Wanneer de nieuwe wol te voorfchyti komt, zoo gaat de oude gemakkelyk los; de minfte kracht is genoeg, om ze uittetrekken. Indien de fchaapen dan voorby doorn-ftruiken of heggen gaan , neemen de takken eenige wol-vlokken mede, die daar in blyven hangen , na zig van den huid losgemaakt te hebben. Hoe langer men den fcheer-tyd uitftelt, hoe meer wol 'er verlooren raakt. F. Heeft dit uitftel niet nog meêr kwaade gevolgen ? A. Het is oorzaak van een ander verlies:, wanneer de nieuwe wol reeds eenige lengte heeft in den fcheer-tyd, fnyd men dezelve af met de oude. Hoewel deeze nieuwe wol het gewigt van de vagt vermeerdert, verliest de eigenaar daar by , in plaats van te winnen, om dat een kundig koopman en de fabrikeur -weeten, dat deeze nieuwe wol, die zeer kort is, zig van de oude affcheid, als men dezelve gebruikt : dus betaalen zy de vagt zoo veel minder. De nieuwe wol .aan de punten afgefneeden zynde,is, het volgende jaar, minder lang, dan ry wezen moest. F. Wanneer men de nieuwe wol ziet, opkomen, is 'ex dan iets te doen, vóór dat men . feheert? ...... A. Daar is niets te dpen , indien men. de : vagt wil affcheeren, zonder dezelve gewasfchen te hebben ; maar dit is een liegt ge- •o* • .\ kt.jg bruik^  Over de Wollen. 149 Öruik ; het is beter , dat men de wol op het lighaam van 't fchaap wascht, eer dat men het feheert. Dit noemt men op het lyf was* fchen. Deeze wasfehing zuivert de wol van den drek, die ze vuil maakt, en die de vagt zou kunnen bederven, indien zy langen tyd met de pis, de keutels, en de modder, waar zy meê bezet is, bleef liggen. Daarenboven kent de eigenaar de waarde der vagten beter wanneer hy ze by het gewicht verkoopt, na dat zy gewasfehen zyn, dan wanneer hy dezelve vuil verkoopt. De kooper weet altoos beter te koopen, dan de eigenaar te verkoopen , om dat deeze maar eens in 't jaar ver* koopt, terwyl de ander alle dagen inkoopt. V. Hoe gefchied het wasfehen op het lyf? A. Men doet elk fchaap in een loopend water gaan , tot dat het 'er tot zyn midden toe in is; de herder is ook, ten minften tot de knieën , in 't water; hy ftrykt zyn hand over de wol, en drukt die by herhaalde keeren uit, om ze wel te reinigen. Men' kan deeze wasfehing ook doen in ftilftaand water , indien het zuiver is. Doch in die ftreeken, waar men geen ander dan fontein-, put •, of regenwater heeft, is het genoeg , dat men daar bakken mede vult. Men giet dit water met een pot op de wol van het fchaap , terwyl men ze met de hand uitdrukt. Maar indise men een water-val van drie of vier voeten K 3 hp,o£«  15° TWAALFDE LES. hoogte hebben kon, moest men het opvanv gen in een kuip, waar in men het fchaap zou kunnen dompelen. Twee menfchen , met opgeitroopte mouwen, en die daar ovpr morsmouwen van gewast linnen aan hadden, zouden het op deeze manier, beter dan op eeni» ge andere, wasfehen kunnen. Men heeft het, geduurende verfcheiden jaaren, beproefd met Water uit' een fontein, zonder dat de fehaapen door de koude van dit water, eenig ongemak hebben geleeden. Die geene , welke men het gantfche jaar in de open lucht houd, zyn dikwyls blootgefteld aan regens, die zoo koud zyn, als een bad van bron-water. F. Welke voorzorgen moet men neemen, eer dat men de fchaapen feheert, die gewasfchen zyn? A. Het is noodzaakelyk, dat men ze verfcheiden keeren wascht, om de wol wel te zuiveren , en ze gemakkelyk te kunnen verkoopen. Na de laatfte wasfehing moet men de fchaapen op zindelyke plaatfen houden ^ tot den fcheer-tyd, waar men niet meê moet beginnen, dan na dat men de wol heeft laaten droogen , op dat de vagt, door de vogtigheid , niet aan bederf onderhevig worde. Men moet dan trachten de laatfte wasfehing te doen, als het mooi weêr is. V. Welke zyn de middelen , om vooruit t e zien, dat het mooi weêr zal worden ? A, De  Over de Wollen. 15* A. De Landlieden hebben veele voortekenen van het mooi weêr of van den regen; maar de meeste zyn valsch, of al te onzeker. Zy kennen het beste byna niet, dat is de barometer of het weêr-glas: een kundig herder moet het kennen. Men ziet in eenen glafen pyp kwik-zilver, dat, op verfchillende tyden, ryst of daalt. Naast den pyp word de hoogte getekend met duimen en liniën. Wanneer men op het weêrglas ziet, let men op, op welken duim hoogte, en op welke linie de kwik ftaat. Men komt eenigen tyd daar na weder, en men ziet, of de kwik gereezen of gezakt is. Indien zy gereezen is, heeft men mooi weêr, en zo zy gedaald is, regen of wind te wachten. V. Hoe moet men de fchaapen fcheeren ? A. Men heeft de gewoonte, om hun de vier pooten by elkander te binden , om het fpartelen te beletten, maar dit is een verkeerd gebruik. Wanneer men ze dus belemmert, word de buik, en bygevolg de blaas geperst, zoo dat de pis en de drek zig ontlasten, en de vagt bevuilen. Men doet beter, het fchaap neêr te leggen op een tafel, in welker rand verfcheiden gaten gemaakt zyn. • Men fteekt een touw , op onderfcheiden plaatfen, door die openingen, om de voorpooten op de eene plaats van de tafel en de agterpooten op eene andere vast te binden. Als het een ram me? K 4 . hoor*  %S'2 TWAALFDE LES. hoornen is, bind men ook een van zvne hoornen op de tafel. Door dit middel is het dier minder bekneld , en de fcheerders werkeq op hun gemak ,• zy kunnen daar by gaan zitten. Deeze manier is noodzaakelyk voor een werk, waar oplettendheid en handigheid toe nodig is, want men moet de wol roet de ' fchaar zeer digt aan het vel , zonder het te kwetzen , affnyden. Als het "fchaap aan de eene zyde van zyn lyf'gefchooren-is,'maakt men het los, men keert het om, en men bind het op de andere zyde. V. Moet men alle de lammeren fcheeren? A. Het is beter, dat men de zwakke lammeren niet feheert. Door hun hunne wol te laaten behouden, bewaart men dezelven tegen de toevallen , die hun na de fcheering zouden kunnen overkomen, zy zyn meer gedekt tegen den winter. Hun vagt is het volgende jaar dikker, en vergoed de fchade, die men het eerfte jaar gehad heeft. V, Welke blyken heeft men voor die fchaêvergoeding? A, Men heeft, op het laatst van Juny 1773, zes lammeren alleenlyk de eene zyde van den kop, den hals, het lighaam, en den ftaart laaten fcheeren. Men heeft die halve vagten gewoogen, en de andere helft van de wol op de lammeren laaten zitten. Het volgende jaar fchoór men diè zelfde lammeren geheel en al; doel?  Over de Wollen. 153 . . h^mJ n , • • 1 doch men wóog de halve vagten , die maaf van een jaar waren, en de andere halve,,die 200 oud waren als de lammeren, ieder afzonderlyk. By de waardeering van de wol, bevond men, dat de deelen van het lighaam van de lammeren , die maar eens gefchoÖren waren , Wol hadden voortgebragt , ten naasten by voor dezelfde waarde, als die van de deelen, welke tweemaal gefchooren waren. Het verfchil beftond flechts in eenige ftuivêrs meer of min op elk van de zes lammeren. V. Hoe moet men de fchaapen behandelen, als zy gefchooren zyn? A. Indien men eenig teken van fchurft bemerkt , moet men ze wryven met een zalf van vet of van fmeer en van terpentyn-oly. Indien het vel gekwetst is door de fchaar , is dezelfde zalf goed voor zulke kleine wonden. V. Hoe maakt men deeze zalf? A. Laat een pond fmeer fmelten in den zomer , en in den winter een pond vet. Neemt het fmeer of vet van het vuur, en vermengt daar mede een vierendeel pond terpentyn-oly of meêr, indien het nodig is, om het fchurft te geneezen. V. Wat heeft men yoo.r de fchaapen te vreezen, na dat zy gefchooren zyn? A. De groote hitte van de zon en de koude regen:? zjn voor de fchaapen nadeelig , geK 5 duu-  Ï54 *WAAL»DBt, Ei. duurende tien of twaalf dagen na de fcheeflng, De fterke zon verdroogt hun vel op den rug, pn maakt het vatbaar voor fchurft. De koude regens bevangen de fchaapen en verkleumen ze zoo fterk, dat zy 'er van fterven , indien men ze niet fpoedig vérwarmt. V. Door welke voorzorgen kan men deeze gevaaren vermyden ? A. Men moet de fchaapen in de fchaduw brengen, op het midden van den dag, als de zon fterk fchynt. In tegendeel, zo men te vreezen heeft, dat 'er koude regens of hagel zullen neervallen, moet men de fchaapen niet ver van hun hok dryven , om ze fchielyk weer naa binnen en onder dak te brengen, wanneer het noodzaaklyk is: dit gebeurt zoo dikwyls niet voor de fchaapen, die altoos in de lucht zyn, als voor de anderen. Want in eene fchaaphoedery, die in Bourgogne naby Montbard gelegen is, en waar, zedert veertien jaaren , geen ftallen zyn, is men nooit verphgt geweest, om de fchaapen, na de fcheering, onder dak te brengen. V. Hoe kan men de fchaapen onder dak brengen , in fchaaphoederyen, waar men ze altoos in de open lucht houd, en waar by gevolg geen ftallen zyn ? A Indien men verpligt is de ichaapen, na de fcheering , in huis te brengen , gebeurt dat in een tyd', dat de fchuuren leeg zyn. Zy / -kun-  Over de Wollen. 155 kunnen dan tot een fchuilplaats voor de kudden dienen, om ze te befchutten en te verwar? men. V. In welken tyd en op welke wyze, wascht men de vagten? A. Men wascht ze ten eerften na de fchee» ring, of in de maand Jury in de warmfte dagen , om dat het water, warm geworden zynde , de wol beter fchoon maakt. Men wascht de vagten in een loopend water» en zelfs in een ftilftaand water , mits dat het zuiver is. Men begint, met het ftroo en andere dingen, die 'er in vast zitten, uit de vagten te trekken ; men klopt ze , om 'er het ftof uit te doen vallen; men fcheid de vlokken van elkander , om 'er het water zoo veel te beter te doen indringen. Vervolgens gooit men de wol in gropte tiene-manden, die midden in 't water ftaan ; men roert ze om en om met een ftok. Eindelyk neemt men de wol'er uit, en laat ze droogen op horden in de fchaduw , om dat de hitte van de zon de wol zou bederven , door dezelve te fchielyk te droogen. F. Het waflchen in enkel en koud water neemt dat de fmeerigheid van de wol weg? A Het koude water heeft geen vat op de vettigheid , die aan de wol natuurlyk eigen is , en die men het fmeer of de oly noemt. Men geeft den naam van fmeerige wol  «5$ T WAAL F D £ . L X S. wol aan zulke , die nog niet is fchoonge, maakt. F Hoe maakt men de wol fcnoon? Ax Men fcheid een gedeelte van bet fmeer daar van af, door weeken in een kuip met laauw water. Men zegt, dat de wol in dit water zig ontlast; inderdaad geeft zy fmeerdeelen van zig, die naa boven klimmen en op het water dryven j men fchept deeze deelen af, en laat ze door een ftuk linnen uitdruipen. Men kan het fmeer, dat in deezen ftaat is, tot een verzagtende zalf doen dienen. F Op welke wyze zuivert men de wol seheel en al? A Neemt een halve fles pis en anderhalve fles water laauw gemaakt, voor ieder pond wol. Weekt de wol, geduurende een quartiejr of anderhalf quartier, en houd het bad, dat is te zeggen, de pis, op denzelfden graad van warmte, Men weet, dat het bad zyne geheele uitwerking gedaan heefc, als de kleur van de wol over alle de .draaden van de vlokken, dezelfde is. Neemt de wol 'er uit, en laat ze boven het bad, een quartier lang, uitdruipen: legt ze vervolgens by groote vlokken, van zes in een pond , in een luchtige mand, die middenin & water ltaat> RQert de wol met twee ftokjes in  Over de Wollen. Over de Wollen. iST in eene tegenftiydige richting vyf of zes minuuten. lang. Stort de wol over op een horde, om ze té doen droogen, zonder ze ooit met de hand aan te raaken. Naar maate, dat het vogt van het bad vermindert, moet men, by de tweede en volgende vernieuwingen, 'er een aglte van de pis.byvoegem Men voelt met de hand, of het bad te zag! en te (*)fmeerig is. (f) V. Na dat een fchaap gefchooren is, wat moet men dan met de vagt doen ? A. Men (*) moêlleuK. (f) Behaiven de bier voorgefchreeven middelen tot zuivering der wollen , kan men insgelyks de navolgende, die in Holland door fabrikeurs en anderen gebruikt worden, als dienftig tot dat oogmerk opgeeverl. Men doet een haif pond Zeep in laauw water fmelten, vervolgens giet men dit. zeep-water'in een bak of tobbe op een vluis van 4 pond , men laat het daar in een half uur weeken, dan roert men de wol met twee ftokjes gints en weder, of trapt ze met de voeten; de wol haare meeste fmeerigheid dus verloeren hebben, de, haalt men ze larigzaamerhand uit hét bad, en legt ze op een horde van tienen, óm het water te doen afdruipen; naderhand wascht meii ze nog eens in laauw . water, en laat .ze" eiödelyk op 't Veld of op horden volkomen droog wordenom ze ónder dak te bergen en te bewaaren. De Verh .HO: ::/'.< u iiV.' ÏSW 2:..,... . 2:J  158 TWAALFDE LES. A. Men moet dezelve aan de lucht blootftelleh om ze te doen droogen: hoe drooger zy is, hoe minder zy gevaar heeft van te bederven» Vervolgens fpreid men ze uit, zoo dat de zy. de, die aan het lyf van het fchaap vast zat, onder ligt, en men üaat alle de kanten van de wol om naa het midden van de andere of bovenfte zyde. Men maakt 'er een pak van, dat men by elkander houd , door aan weerzyden een weinig wol te verlengen, die men by elkander knoopt. De vagten, dus gereed ge* maakt zynde, legt men ze op een hoop, in een drooge plaats , tot den tyd, dat men ze ver» koopt. V. Vind men wol van verfchillende hoedanigheden in een en dezelfde vagt? A. Men onderfcheid in Spanjen drie foorten van wol in eene vagt. Men zegt, dat de moeder-wol, prima genoemd, op den rug en op den hals van 't fchaap zit, dat de tweede foort op de zyden van het lyf, en op de dyën, en de derde onder aan den buik, op den ftaart, en op de pooten van het fchaap gevonden worden. In Frankryk maakt men alle deeze onderfcheidingen niet; men heeft zedert kort ontdekt op fchaapen met zeer fyne wol naby Montbard, dat 'er nergens dan op den ftaart en de billen eene wol van de tweede foort te vinden was. De wol van het eind van den ftaart was van de derde foort. Men weef , nog  Over de Wollen. 159 nog niet genoeg, of de wol van de zydenvan het lyf, die van de borst, van den buik, en van de pooten van eene mindere hoedanigheid zyn, dan de wol van den hals, van de fchoft, van den rug, en van het hoogfte gedeelte van de zyden van het lyf, enz., met betrekking tot andere eigenfchappen, dan tot de fynte. De fabrikeurs kunnen deeze kennis verkrygen , door die verfchillende wollen te beproeven. V. Welke zyn de infeften, die de wol het meest bederven? A. De motten. Men geeft dien naam aan rupfen, voortgebragt door kapelletjes, die men ook motten noemt; om dezelve te onderfcheiden van andere infeéten van een gely0 ken naam , noemt men ze gemeene motten. De meeste men fchen neemen de rups-motten voor wormen, hoewel zy pooten hebben zoo als de andere rupfen, terwyl de wormen geen pooten hebben. De kapelletjes-motten vind men in de huifen, waar wollen huisraad of koopwaaren zyn. Zy hebben omtrent de lengte van drie liniën , en een geelachtige blinkende kleur. Men ziet ze vliegen van heC eind van April, tot het begin van O&ober, een weinig vroeger of laater, naar dat het feifoen meer of min warm is. Geduurende al dien tyd, leggen de kapelletjes-motten op de wol kleine eyeren , die men moeyelyk ontdekt. , Uit  KJ#0 T W A X L 'F Ö E E E S. Uit deeze eyeren'komen de xupfen voort, die ?de wol knaagen. V. In welken tyd bederven deeze rupfen de ^vol het meest?-. <-.:sf.- De rups-motten komen uit in October* dNovember, en December. Zyzyn zeer klein, Jtrx groeyen weinige geduurende al dien tyd, en zelf zyn zy veriiyfd, wanneer het zeer Jtoud is, Doch in de maand Maart en het be gin van April groeijen zy fchielyk• het is dan dat zy eene menigte wol-draaden af knaagen, om zig te voeden en te kleeden. maff Hoe kent men de rups-motten? A. Men ziet op de wol - vagten of op andere plaatfén kleine huisjens van omtrent eene linie middellyn, op vier of vyf en zelden zes liniën lengte; zy z,yn een weinig gezwollen in o het midden, en eenigzins puntig aan de twee einden. In elk van deaze huisjens of fcheden is een rups, die zig daar in beflooten houd, om dat zy geen ander dekfel heeft, dan een wit, dun, doorfchynend , en teêr vel. De' rups-mot fteekt een derde van de lengte van zyn lighaam uit zyne fchede, door het een of ander eind, want zy kan zig in 't midden omkeeren op de plaats waar dezelve het wydfte is : zy kan 'er ook byna geheel uitkomen. ' Daar blyven niet dan het agterfte gedeelte van Het lyf en de twee agterpooten in, die de fchede vasthouden, zoo dat de rups dezelve *W kan'  Over de Wollen. Öoer de Wollen. 161 kan mèêfleepen , wanneer zy door middel van haare andere pooten voortgaat, Zy heeft niet meer dan een derde van haar lighaam buiten de fcheede, als zy wol-draaden afknaagt; zy draait zig in allerlei richtingen , om een, grooter aantal van dié draaden te bereiken. Zy voed zig van de zelfftandigheid van de wol, en zy gebruikt dezelve ook, om haarè fcheede te maaken en te vergrootèn, daarom is deeze van dezelfde kleur als de wol. Men kan niet twyftelen , dat 'er in de wol rupSmotten geweest zyn of nog zyn , wanneer men daar in van hun drek ziet, of dat dié daar onder in verfpreid ligt. Deeze drek beftaat in kleine dróoge,en hoeKige korreltjes, graauwe als de wol wit, en zwartachtige als de wol van die kleur is. V. Op hoedanige wyze neemen de rupsmotten de gedaante van een kapelletje aan ? A. Wanneer de rups-motten hun geheelén wasdom gekreegen hebben , verlaaten de meeste de vagten , om zig in kleine donkere hoekjes van het Wol-magazynte begeeven,en maaken zig daar vast aan de twee einden van haare fcheede, of hangen zig met één eind aan de zolder. Dan fluiten zy de twee openingen van de fcheede, en veranderen van gedaante en van naam; men geeft haar den naam van pop. Zy blyven in dien ftaat, omtrent drie weeken ; vervolgens booren deeze infeéten het L ern«t  t6i TWAALFDE LES. eind van hun bekleedfel, dat het digtst by hun kop is, door, en zy komen in de gedaante van een kapelletje te voorfchyn. V. Kan men de wol voor het bederf van de motten bewaaren ? A. Tot hier toe heeft men geen middel gevonden , om de wol geheel en al voor het bederf van de rups-motten te bewaaren; doch men kan het gedeeltelyk voorkomen. Laat de muuren witten, en de zoldering pleisteren van het magazyn , waar men de wollen bewaart , op dat de kapelletjes-motten, die op deeze muuren en tegen deeze zoldering gaan zitten, te meer in 't oog loopen. Plaatst de wollen op horden, die onderfchraagd moeten worden op één voet boven de fteenen vloer. Neemt een ftok , waar van de punt aan het eene eind omwoeld is, en wanneer gy in het magazyn komt, moet gy met den ftok op de wol en onder de horden kloppen, om 'er de kapelletjes-motten uittejaagen; zy zullen tegen de muuren en de zoldering gaan zitten, waar het gemakkelyk zal zyn haar te dooden , door -het eind van den ftok, dat omwoeld is, tegen haar aan te drukken. Door deeze naafpooring dikwyls te herhaalen, van het eind van April tot het begin van October, vernielt men een groot getal kapelletjes-motten; men komt het leggen van haare eyeren voor , of men laat niet toe dat zy het voleinden: by ge«  Over de Wollen. 16% gevolg , zyn 'er veel minder rupfen in dé wol, die ze afknaagen. Een kind is in ftaat, öm, op deeze manier, voor dezelve zorg te draagen. V. Heeft mén niet verfcheiden middelen aan de hand gegeeven , om de wol voor de motten te bewaaren ? A. Men weet, dat de wol, die men ongewasfehen bewaart, minder onderhevig is, om door de motten bedorven te worden, dan die van de fmeerigheid gezuiverd , of alleenlyk gewasfehen is, Indien men, in een magazyn van vuile wol, eenige flegte gewasfehen vagten plaatst, zullen de kapelletjes-motten die verkiezen, om haare eyeren in te leggen. In* dien men deeze vagten verbrand , vóór dat de rupfen 'er uitkomen , om de gedaante van poppen aanteneemen , vernielt men de rupfen , en men belet, dat zy kapellètjes-motten worden , die een groot aantal eyeren zouden voortbrengen. Men heeft gemeend, dat de lucht van campher of van terpentyn-oly middelen waren , om de wol voor de motten te bevryden. Zy kunnen door deeze ruikende dingen afgekeerd worden , indien zy op wol , die daar niet mede aangedaan is , plaats kunnen vinden; maar, by gebrek van zulke wol, gewennen zy aan de lucht van de campher en van de' serpentyn. L 2 D®  164 TWAALFDE LES; De damp van de zwavel doet de rups - mot-* ten fterven ; doch deeze damp moet in ee= nen kleinen omtrek beilooten zyn. Dit zou niet kunnen gefchieden in een wol-magazyn, daarenboven zou dezelve haar een kwaaden reuk geeven; die van de campher is ook zeer onaangenaam. Men doet beter, met de wollen in het magazyn uittekloppen ,' en de kapelletjes-motten te dooden: ook is dit de manier van de bontwerkers, om hunne pelteryen te bewaarenzy kloppen ze uit, en vervolgen de kapelletjes-motten , zoo dra zy 'er eenige van gewaar worden. V. Kan men de wol niet ergens in doen , zoo dat 'er niets te vreezen is voor de motten ? A. De rups-motten kunnen het papier niet doorknaagen: dierhalven is de wol in zekerheid in een welgeflooten papieren'zak. MaaE deeze rupfen kruipen door de ftee-ken van het linnen; zy maaken 'er een klein rond gat in, door de draaden van elkander te verwyderen* zonder dezelven aftefnyden. D E  Over bet Perken , enz. 165 DERTIENDE LES, Over het inhakken of perken der Schaopen. V. Wat verftaat men door het perken van de fchaapen ? A. Het is de tyd, dien zy doorbrengen op verfchillende {tukken gropds, om dezelven eene meerdere vruchtbaarheid te geeven door de pis en den drek , die zy daar over verfpreiden. V. üp welke wyze doet men de fchaapen perken ? A. Men fluit dezelven in eene omheining» die gemaakt word met horden , en die men een perk noemt. Deeze omheining houd de fchaapen binnen den omtrek van den grond, dien zy,in een bepaalden tyd,kunnen vruchtbaar maaken , en keert de wolven af. De herder ligt by het perk in een hut, om het te hewaaken ; de hond loopt ook rondom het perk, om de wolven te verjaagen. V. Hoe moeten de horden van een perk geslaakt worden? A. Men maakt dezelve van vieren een hal,-. h 3 v$  ?66 DERTIENDE LES. ve of vyf voeten hoogte, en zeven, agt, negen , of tien voeten lengte, indien zy niet te zwaar worden ; want de herder moet ze gemakkelyk van de eene naa de andere plaats kunnen brengen. Zy zyn zamengefteld van tienen van hazelaar , of van eenig ander ligt en buigzaam hout , gevlogten tuflchen ftaaken , die een weinig dikker zyn dan de tienen. Men maakt ook horden van dunne planken in houte ftylen gewerkt, of flechts 'er boven op gefpykerd. Men laat in de horden van hazelaar drie openingen van een half voet hoogte en breedte, alle drie geplaatst op de h*ogte van vier vleten, aan ieder eind is'er een, en een in het midden; die aan de einden worden zy - gaten genoemd. V. Hoe zet men de horden op, om een perk te maaken ? A. Men zet ze naast elkander op vier reyen, om een vierkant te maaken, en men onderfteunt ze door middel van ftutten, welke houte ftokken zyn, aan 't eene eind omgeboogen. De horden ftaan een weinig over elkander , zoodanig dat de twee zy - gaten tot elkander komen; men fteekt 'er het eind van den ftut door. Hier in zyn twee gaten geboord , waar in men twee pinnen fteekt, de eene agter de ftaaken van de horden en de andere van vooren , verder drukt men naa beneden het ander eind van den ftut, dat krom ft, en waar in een fleuf is gemaakt, in welke men,  Over bet Perken, enz. men een fleutel fteekt , dien men met een houten hamer in den grond {laat. Men heeft op de hoeken van het perk geen ftutten nodig, het voldoet, wanneer men de twee ftaaken, die naast elkander zyn, zamenbind met een touw, dat door de zy - gaten gaat. V. Welke uitgeftrektheid moet een. perk van fchaapen hebben ? A. De uitgeftrektheid van een perk moet evenredig zyn aan het getal der fchaapen, die men daar in plaatzen wil, om dat het noodzaakelyk is, dat de kudde genoeg mest en gier verfpreide , om den grond , die binnen het perk beflooten sis, vruchtbaar te maaken. Elk fchaap kan het nodige geeven aan een omtrek van omtrent tien vierkante voeten , by gevolg, indien de horden tien voeten lang zyn, moet men twaalf horden hebben voor een perk van negentig fchaapen ; agtien voor tweehon* derd; tweeentwintig voor driehonderd. Indien de horden maar negen voeten lang zyn, moet men, voor ieder van die perken, twee horden meer hebben % vier horden meer, zo zy maar agt voeten lang zyn; en zes horden meer, zo zy niet langer zyn dan zeven voeten. Men heelt voor een perk van vyfüg fchaapen nodig twaalf horden van zeven of agt voeten , oï tien horden van negen of tien voeten lengte, enz. Deeze uitrekeningen kunnen kwaalyk gemaakt zyn , daarom kan men een weirog  ^68 DERTIENDE LES. meêr of minder fchaapen voor ieder getal van, horden ftellen. Wanneer hun getal niet gelyk kan zyn op elk van de vier zyden van het perk, moet'er op twee tegen overltaande zy» den eene horde meêr zyn , dan op de twee andere. V. Hoe lang moet de kudde in een perk blyven? A. Dit hangt af van de langte van de nachten , en van de hoedanigheid van de kruiden. Als de nachten lang zyn , en de kruiden, welken de fchaapen èeten, zeer fappig zyn, en veel drek en gier geeven, is de helft of een derde van de nacht genoeg , om den grond van het perk te bemesten. Indien men een grooter perk maakte, zou de mest niet gelyk verfpreid worden : daarom maakt de herder een tweede perk in het midden van de nacht, en zomtyds een derde. V* Wanneer men maar een klein getal* fchaapen heeft , kan men ze dan laaten perken? ' • > A. De onkosten , die de herder maaken moet, kunnen dit alleen verhinderen ; het voordeel van een kleine kudde zou daar toe niet genoegzaam zyn. Maar men kan verfcheiden kleine kudden by elkander dryven, om ze te zamen te doen perken, onder het opzicht van eenen enkelen herder. Daar zyn landbouwers., die, voor een zekeren tyd, ee,-  Over het Perken, enz. 1öj> ïïige zeer kleine kudden huuren, en die deeze by elkander brengen, om ze op hunne landeryen te doen perken. Andere lieden, waar van elk maar weinige fchaapen houd, brengen ze allen by elkander, en doen dezelven perken, voor gemeene kosten, op de gronden , die aan ieder in 't byzonder toebehooren. V. Wanneer men flechts kleine ftukkea" grond heeft, is dat een reden , om niet te, perken ? A. Neen. Dewyl het 'er alleen op aankomt, om de horden van het perk en de hut van den herder eenige maaien meêr te verzetten. Deeze verkruying is van weinig belang , in vergelyking van de verkruying der mest, die men genoodzaakt is op de gronden te brengen , waar men de fchaapen niet op laat perken. Men heeft verfcheiden vragten mest nodig voor een halven akker gronds , en één vragt is genoeg , om 'er de horden voor een perk naa toe te brengen, met de herders-hut, die agter aan de kar of wagen word vastgemaakt. V- Op welke wyze maakt de herder een perk? A- Hy plaatst zig op een hoek van 't veld l hy meet met fchreden, op het eind en op de lengte van 't veld, de nodige uitgeftrektheid L 5 af.  l?Q DERTIENDE LES. af, om de horden ter weerzyde van 't veld te plaatzen: hy tekent de plaats, waar de laatfte moet komen te ftaan. Vervolgens meet hy de uitgeftrektheid, welke de twee andere zyden van het perk moeten hebben, om een vierkant te maaken , en maakt een teken op de plaats, waar deeze twee andere zyden zamenkomen; eindelyk zet hy de horden , ovejeenkomftig rriet deeze afmeetingen. Om elke horde te verzetten, fteekt de herder het eind van zyn ftaf door de opening , die in het midden is, hy zet zyn rug tegen de horde; hy neemt ze op , en draagt ze weg, door zyn ftaf op zyn fchouder te leggen, en met beide handen wel vast te houden. Men kan ook de horden draagen , door den regter-arm in de middenfte opening te fteeken , of onder op een na de laatfte rigchel van de houte heiningen, N$ dat hy een horde gezet heeft, maakt hy de. zelve vast door middel van een ftut. V. Hoe maakt de herder het eene perk na het ander ? A. Een van de zyden van het eene perk dient voor het ander; na dat hy de drie andere zyden van het tweede perk afgepast en in 't vierkant gebragt heeft, verzet hy de horden van het eerfte perk op het tweede. Wanneer hy tot aan het eind van 't veld gekomen is, na verfcheiden perken agter elkander gezet hebben, maakt hy een nieuw naast het laatfte, en hy  Over het Perken, enz. 171 volgt een nieuwe rey, tot dathy wederkomt aan het andere eind van 't veld, en zoo vervolgens , tot dat 'er geen plek meer overblyft, die hy niet beperkt heeft. V. Hoe kan de herder een nieuw perk maaken» des nachts als het zeer donker is? A. Hy moet de voorzorg gebruikt hebben, om het nieuwe perk by dag aftemeeten, en op eiken hoek een ftok te fteeken, met witte lappen aan het eind vastgemaakt, op dat hy ze in den nacht kan ontdekken, en dezelve hem tot een baak (trekken , om de horden van het nieuwe perk te kunnen plaatzen. Men kan deeze zwaarigheid vermyden, door, by dag, een perk te zetten, dat eens zoo groot is, en door het in twee deelen te fcheiden, door middel van een fchot van horden. De herder heeft alleenlyk de fchaapen van het een in het ander te laaten gaan, om ze van perk te doen veranderen, V In velden , die diepe vorens hebben, hoe kan de herder daar de horden op de zyden van het perk, die dwars over de vorens gaan, vastzetten? A- Dat zou hem onmogelyk wezen, indien men niet de voorzorg gebruikt had, om met den ploeg den grond gelyk te maaken, door overdwars een dubbelde voren te maaken op de plaatfen, waar de zyden van het perk moeten  ï?2 DERTIENDE LES. ten ftaan. Men kan op deeze wyze een groot getal perken op één dag aftekenen. V. Hoe moet de herders - hut voor het perk gemaakt worden ? A. Dezelve moet zes voeten lang zyn, op vier voeten breedte en hoogte. Zy moet gedekt worden met ftroo of met dunne planken. Men zet ze op vier kleine wielen. Aan weerzyde heeft zy een deur met een Hot. Men légt in deeze hut een matras, flaap-laken en dekens voor den herder om op te rusten, en een tafeltje, om eenige kleêren en mond kost op te plaatzen. V. Waar moet deeze hut geplaatst worden? A. By het perk, op dat de herder 'er het oog op kan hóuden, als hy op zyn bed ligt, dooréén van de deuren open re maaken. Wanneer een nieuw perk te ver verzet word, brengt de herder zyn hut daar heen , door dezelve alleen te verkruyen, indien de grond gelyk en effen is, of door de hulp van een tweeden daar by te neemen. V. Hoe lang laat men de fchaapen , iedere nacht, in 't perk blyven? A. Men dryft hen in het perk op het eind van den dag, of 's avonds ten negen uuren, als de dagen zeer lang zyn, en 'er geen dampen opkomen. Men dryft ze uit het perk, 's morgens ten negen uuren, ais de lucht en de zon hes  Over bet Perken, enz. het gras opgedroogd hebben , of ten agt uuren , wanneer 'er geen dauw is. V. Op welke uuren moet men, des nachts en in den morgenftond , het perk veranderen ? A. In het faifoen', waar in de fchaapen veel drek en gier maaken , om dat de kruiden 9 welken zy eeten, vee'.e tappen hebben, moet elk perk niet langer duuren , dan ten naasten by vier uuren. Dus begint het eerfte perk 's avonds ten negen uuren , het moet eindigen ten één uur in den morgen ; het tweede ten vyf uuren , en het derde ten negen uuren. Dit laatfte perk by dag gefchiedende, heeft men zoo veel niet voor de wolven te vreezen •, daarom kan de herder zig van de moeite ontdaan , om het met horden te ^ omzetten, hy heeft alleenlyk de honden zoodanig te plaatzen, dat zy de fchaapen houden binnen den omtrek van den grond , die voor het derde perk gefchikt is : dit noemt men open perken. Als de nachten lang zyn, en dat het eerfte perk begint 's avonds voor negen uuren , doet men ieder perk zoo veel langer duuren. In faifoenen, wanneer de kruiden minder fappen hebben , en de fchaapen minder mest en gier maaken,verandert de herder het perk maar eenmaal. Hy tracht voor het eerfte zoo veel tyd te befteeden, als voor het tweede. Indien men in den winter perkte:, zou,  174 DERTIENDE LES. zou men flechts een perk daags kunnen maa. ken, om dat in dit faifoen de fchaapen weinig mest en gier geeven , en dat de koude den herder niet toelaat, om zyn perk in den nacht te verzetten. V. Kan men de fchaapen in den winter laaten perken ? A. Men kan, geduurende den winter, op drooge gronden doen perken , zoo lang de herder, in zyn hut liggende, geen ongemak van de koude heeft. Maar in den winter, wanneer de fchaapen niets anders dan droog voêr hebben , geeven zy maar weinig drek en gier, die mifichien beter bedeed worden , om de ftal-mest te verbeteren, dan om re perken. V. Kan men den hond tegen den regen en de koude befchutten? A. Men moet een-~klein hok hebben, dat de herder gemakkelyk kan verzetten. De hond ligt daar in op ftroo: het moet altoos geplaatst worden by en aan de andere zyde van het perk, tegen over de herders-hut. De opening van zyn hok moet naa den kant van het perk gekeerd zyn , zy zal altoos blootftaan voor den wind , dewyl de deur van de herders-hut, die naa het perk toegekeerd is, tegen den wind moet befchut zyn. Om den hond ook eenige befchutting te geeven, moet men van onderen aan de opening van zyn hok een plank maaken, die ten minften zoo  Over bet Pér ken, enz. i?§ 200 hoog is, als het lighaam van den hond ^ als hy nederligt. Wanneer hy den kop opligt-, Zal hy over die plank heên zien, en daar ook over heen fpringen, om in en uit zyn hok te gaan. Indien men verfcheiden honden heeft, moet het hok naar maate van dien grooter zyn. V. Hoe brengt men de fchaapen naa de weide, wanneer zy in 't veld perken ? A, Men brengt ze 's ogtends en 's avonds in de weide, en op het midden van den dag in de fchaduw, om hen voor de hitte van de zon te bewaaren ? F. Hoe veel tyd is 'er nodig, om een akker te bemesten, door 'er fchaapen op te perken? A. Dat hangt af van het getal der fchaapen, die perken, en van het faifoen, waar in dit gefchied. Een fchaap kan in een perk omtrent tien vierkante voeten vruchtbaar maaken. Drie honderd fchaapen zullen in een perk bemesten drie duizend vierkante voeten,en dertig duizend voeten in tien perken, het geen byna de grootte uitmaakt van een akker van honderd vierkante roeden, van agttien voeten ieder, welke twee en dertig duizend, vier honderd vierkante voeten uitmaaken. Wanneer men drie perken in éénen nacht maakt, heeft men flechts drie of vier dagen nodig , om een akker vruchtbaar te maaken door 'er drie honderd fchaa-  l^Ö DERTIENDE LES. fchaapen op të laaten perken. Volgens de zelfde rekening zullen twee honderd en zeven* tig fchaapen een akker. bemesten, in twaalf perken; twee honderd fchaapen in zeventien perken; honderd fchaapen in twee en dertig perkenenz. V. Welk is het minfte getal fchaapen, die men kan doen perken f A. Men zou met een zeer klein getal kunnen perken , doch men zou veel tyd nodig hebben , om een veld te bemesten; het zou misfchien de moeite niet waard zyn. Men moet ten rninften vyftig of zestig fchaapen hebben , om een perk te maaken, en nog moet de herder.een kind van 't huis zyn, om niets meêr voor het perken te behoeven te betaalen. Vyftig fchaapen bemesten in een perk vyfhonderd vierkante voeten; dus heeft men vyf en zestig perken voor een akker nodig. Indien men dagelyks drie perken maakt, heeft men twee en twintig dagen nodig, om een akker te bemesten \ twee en dertig dagen, wanneer men niet meer dan twee perken' daags maakt ; vyf en zestig dagen, als men 'er maar één maakt. V. Üp welke wyze moet men de aarde bereiden , om te perken ? A, Eer dat men de fchaapeu laat perken , ploegt men tweemaal, om de pis of gier zoo Veel té gemakkelyker in den grond te doen drié-»'  Over het Perken , enz. i?7 dringen. Zoo dra het perken in een veld geëindigd is, ploegt men het zelve , om de roest en gier met de aarde te mengen, eer dat dezelve uitdroogt of Uitdampt. V. Kan men niet perken , op andere t$deh? A. Als eêri akker gezaaid , en liet koorn uit den grond gekomen is , kan men, by drooge dagen, perken, tot dat de tarw of de garst één duim hoogte heeft. Men zegt, dat de fchaapen de fchadé vergoeden, om dat zy goed doen aan de wortels, door de ligte gronden toetetrappen, en dat zy de wonnen door hun lucht verwyderen. V. Hoe lang duurt de bemesting van het perken ? A. Het, perken is een betere bemesting , dart de fchaapen - drek. Het doet eene zeer aantnerkelyke uitwerking , geduurende twee jaaren, op de voortbrenging van de tarw, in 'het eerfte jaar , en op die van de haver, m het tweede laar. Een halve perking, gemaakt op den zelfden grond in het derde jaar, wanneer hy braak ligt , zal eene vry goede bemesting üitmaaken voor zes volgende jaaren, indien men denzelfden grond, in het tweedé braak - jaar , ten hal ven mest. Dus beftaan deeze bemestingen voor negen jaaren , in een perking, welke men doet, in het eerfte jaar', vóór dat men de tarw zaait; een halve perM tóng-  / 178 DERTIENDE LES. king in het vierde jaar; en eene toemaaking -metmest, flechts ten halven van de gewoone hoeveelheid, in het zevende jaar. F. Hoe maakt men eene halve perking ? A. Men geeft aan het perk eenmaal meêr grootte , dan het voor eene geheele perking hebben zou. Doch verfcheiden Landbouwers maaken de halve perking niet, die zy moesten maaken, twee jaaren na de geheéle perking , om dat zy niet' genoeg fchaapen zouden hebben , om op deeze wyze tweemaal alle hunne' landen te perken. Dus trekken zy nier al het voordeel, dat de perking hun zoude kunnen' geeven. F. Zouden deeze Landbouwers een middel kunnen hebben, om eene grootere uitgeftrektheid van gronden te perken? A. Men moet de landen , als zy braak liggen , bezaayen , in plaats van dezelven door het onkruid, dat op de onbebouwde akkers groeit, te laaten berooven. F. Zoude men een middelmaati'g foort van gronden niet uitputten , indien men dezelven jaarlyks een gewas liet voortbrengen, zonder hun één jaar rust, na twee oogst-jaaren, te geeven ? A. Men zegt, dat de kruiden, die op de braaklanden groeyen, en welker wortelen zig inkruipende by de oppervlakte van den grond, uitfpreiden , nadeel doen aan de voortbren* gitig  Over bet Perken, enz. 179 ging van de tarw | welke men in dien zelfden grond zaait, om dat zy ook wortelen heeft , die over den grond heen loopen. Doch indien de grond bezaait was met goede planten , die met pen-wortels diep in denzelven üeêrfchooten , deeze planten met pen-wortels niet nadeelig zouden zyn voor het gewas van tarw, in het volgende jaar, dat zy in tegendeel het opkomen van planten met ondiepe en kruipende wortels in de bouwlanden zouden verhinderen. Dus zoude men, om de drie jaaren, een gewas hebben, dat men tot voedfel voor de fchaapen gebruiken kon. V. Welke zyn de planten, die diepe wortels'hebben, en op de bouwlanden kunnen groeyen, zonder, in het volgende jaar, het gewas van tarw te benadeelen? ° A. Erwten , paarde - boonen, witte-boonen aardappelen, raapen, klaver, enz.. V K-an men de gronden kennen , die alle jaaren zonder braaken, vruchten zouden kunnen geeven , en weeten, hoe veel perkingen men zoude nodig hebben , om dezelven genoegzaam te bemesten ? A. Het is alleen de ondervinding, die daar omtrent de beste les kan geeven: men moet proeven neemen op een klein ftuk gronds. jeder Landbouwer zou, dus doende, kunnen fioopen , byna zonder onkosten, een middel Ma te  I#0 DERTIENDE LES. te vinden, om zyne landen te bebouwen Op eene wyze , die beter zou zyn , dan die , welke, men in 't Land navolgde. Daar zyn gronden die zeer veel van elkander verfchillen , en die elk eene byzondere bebouwing vereifichen. Dit is een ftuk van zeer veel gewigt, om de oplettendheid van Eigenaars en Landbouwers waardig te worden. F. Is het perken goed voor Weilanden ? A. Zeer goed; maar op vogtige Weilanden zou het de fchaapen benadeelen. Zy loopen m het geheel geen gévaar op drooge Weilanden , en doen dezelven veel opbrengen. Door dit middel, kan men zeer goede gewasfen van hooi hebben op heuvels, alwaar , zonder het perken , geen gras genoeg zoude groeyen , om gemaaid te worden. V. Welke blyken heeft: men van deeze goede uitwerking van het perken ? A. Men heeft, in Bourgogne naby de ftad Montbard , op een heuvel Kunst-Weiden aangelegd , waar zonder het perken , geen goed gras om te maayen zou geweest zyn. Inderdaad kon men geen gras vinden op eenige kleine plekken , die niet geperkt waren. Die Weiden hebben zoo veel hooi gegeeven, en zomtyds meer, dan eene natuur, lyke Weide, die onder aan dien heuvel, langs  Over het Verken, enz. 181 den kant van de rivier de Brenne , gelegen is. I/. Hoe moet men de Weiden perken? A. Men kan dezelve niet genoeg perken : hoe langer het perk 'er op blyft, hoe meer zy zullen opbrengen. By droog .weêr kan men het , twee of drie nachten, op dezelfde plaats laaten. Maar , in vogtig weêr , is men genoodzaakt, het dagelyks te verzetten , om dat de drek van 'sdaags te vooren, nog niet gedroogd zynde , de fchaapen zoude vuil maaken. V. Op welke foorten van Kunst-Weiden heeft men van het perken proeven genomen ? A. Het heeft eene zeer. goede uitwerking gedaan op Weiden van luzerne, klaver, haver-gras, rogge-gras, loos, pimpernel, en wede. Maar , in weiden van haanekammetjes of gezond hooi, heeft men die plant zien fterven, op plaatfen die geperkt geweest waren. Integendeel, heeft meri omtrent het'haver-gras, en rogge-gras opgemerkt, dat toen men dezelven, in de maand October of November , geperkt had , zy krachtig genoeg waren, om, geduurende den winter, groen te blyven, -niettegenftaande de vorst, welke foortgelyke planten, die niet geperkt waren dsed verdorren. W 3  x8a Over de Htrlaauwing? enz. uittreksel van een verhandeling . Over de Herkaauwing en Lighaams Gefieldheid der Schaopen: Geleezen in eene Vergadering van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen, te . Parys; den 13 April 1768. door den Heer dadbenton. ^^erfcheiden viervoetige dieren eeten tweemaal het zelfde : na dat zy hun voedfel geno° men hebben als andere dieren , doen zy het zelve in hun keel weder opkomen, zy kaauwen het op nieuw, en flikken het voor de tweede reize door: dit noemt men de herkaauwing. De herkaauwende dieren hebben verfcheiden maagen, die men noemt de pens, de muts of. hoeve, het boek of de zouter, en de lebbe. Door deèze maagen, en de ftoffen ,die dezelve bevattgn, tebefchouwen, heeft men ontdekt, dat h«t voedfel eerst door den flokdarm in de pens  van het Wol- Vee, «3 pens gevoerd wierd, die de eerfte maag is, dat het daar uit kwam , om door den flokdarm in de keel weerom te komen , en dat het na de herkaauwing weer in den zeltden doortocht kwam ? om in eene andere maag over te gaan. De herkaauwing heeft meer invloed , dan men gelooft, op de gefteldheid van het dier, om dat zy niet kan gefchieden , dan door deelen , die voor het overige van het lighaam niet onverfchillig zyn: zy zyn in 't byzonder eigen aan herkaauwende dieren. Het voornaamfte van die deelen is de muts: men heeft dezelve tot hier toe voor een maag gehouden, zy is de tweede van de vier, die men aan de herkaauwende dieren toekent, nogthans doet zy geene van de verrichtingen van een maag. Om te beter die van de muts, te verklaaren, moet men beginnen, met den weg te befchouwen , welken het yoediel afleid vóór de herkaauwing. '' Het dier plukt gras, en kaauwt het flechts, om in zyn keel een balletje te maaken, dat hy kan doornikken : dit balletje gaat over in den flokdarm en valt in de eerfte maag, die de pens is, en die veel ruimte heeft; deeze vult zig langzaam op met grof - gekaauwde kruiden , welke eenen grooten klomp maaken. Wanneer het dier wil herkaauwen, moet 'er een gedeelte van dien klomp weer in den, M. 4 ft<%  Over de, Herkaanvoing , en%.. flokdarm komen, en in de keel opklimmen» De pens kan zig toe trekken , den klomp kruiden, die zy bevat, kleinder maaken , en denzelven tegen den ingang van den flokdarm aandrukken; doch J hoe zal een klein gedeelte van deezen klomp zig daarvan affcheiden, hoe kan het in den flokdarm glyden , indien 'er geen deelen zyn, die deeze werking waardoor het dier naa boven flikt, bevorderen ? — Deeze manier van 'flikken kan vergeleeken worden by die, welke alle dieren gemeen is, en die aan den anderen kant van den flokdarm in de keel plaats heeft. Het voedfel moet daar in rond gemaakt, en bevogtigd worden door het fpeekfel , om' geflikt te kunnen Worden. Moet ook niet een gedeelte van den klomp kruiden, die in de pens bevat is, los, rond en vogtig gemaakt worden ', eer dat het in den flokdarm gaat , om in den bek weer te keeren? Het is de muts, welke een klein gedeelte van den klomp kruiden los maakt , die daar een ronden vorm aan geeft, en hetzelve bevogtigt. Ik heb deeze verrichtingen van de muts waargenomen , door dezelve in verfchillende omftandigheden van loslaating en toeknyping te befchouwen. Men hééft gemeend , dat de rnuts flechts een loffe zak was, die inwendig bezet was m?t verhevenheden, gelyk aan maazen van esp netwerk, of overeenkomende met de kan-  van bet Wol- Vee. 185- ten van de huisjes va'n een honigraat. Doch ik heb de muts gezien , toen zy geflooten yvas; in dien ftaat is zy in een gedrongen, en haare holligheid is in de fchaapen maar van één duim. Door dezelve te openen, heb ik 'er een'balletje kruiden in gevonden, die gelyk waren aan die van den klomp in de pens; dit balletje vulde de geheele holligheid van de muts j na het balletje weggenomen te hebben , heb ik gezien, dat de muts geen verhevenheden , als netwerk met groote maazen , meer had, maar alleen kleine lleufjes, die onregelmaatig gefchikt waren : die lleufjes waren diep, en bevatteden een weyachtig vogt. pe muts wierd flap, toen dezelve koud begon te worden; defleuven wierden grooter, en namen de gedaante aan van maazen van een net, zoo als men dezelven ziet, wanneer de muts in een ftaat van loslaating is: toen verdween de weyachtigheid. Ik vernaauwde de maazen van het netwerk, door de muts zaam te drukken, zoodanig dat zy kleine fleuven wierden, en terftond 'zag ik 'er het weyachtig vogt uitdruipen , en zelfs loopen. Ik herhaalde deeze drukking , en het gemelde vogt kwam , eiken keer, weder te voorfchyn ; dezelve was in de dikte van de muts bevat, als in een fpons. Deeze waarneeming herinnerde my een andere , die ik , veertien jaaren te vooren, geM £ daan  j86 Over de Herkaautv.ing, enz. daan had op den kameel en den drommedaris, in welken ik een vergaêrbak van water had gevonden, geplaatst op eene wyze , die my toen deed vermoeden , dat dezelve een vogt verfchafte , om het voedfel nat te maaken, 't welk uit de pens weder in de keel opklom, ïn den tyd van de herkaauwing, en om door dit middel den dorst van het dier te kffchen, als het geen drinken krygenkon. IS'u zie ik, dat de vergaêrbak van den kameel en den drommedaris , het zelfde verricht, als de muts van de andere herkaauwende dieren , die ook een vergaêrbak is van water en van een weyachtig vogt. De herkaauwing fchynt van den wil van. het dier aftehangen; wanneer het wil herkaauwen , vernaauwt zig de péns , welke den klomp gras, die het gegeeten heeft, inhoud, en door den klomp zamen te drukken, doet zy een gedeelte daarvan in de muts overgaanDan vernaauwt deeze zig op haar beurt; zy omvat het gras , dat zy ontfangt , geeft het een ronde gedaante , maakt daar een balletje, van, door haare zaméndrukking, en bevogtigt het met water, datzy daar over uitilort, door zig toe te fluiten: het balletje, dus rond en nat gemaakt, is gefchikt, om in den flokdarm over te gaan ; doch op dat het daar in kome, moet het dier nog naa boven flikken. Deeze manier van flikken, welke de herkaau- wen-  van het Wol-Vee. 187 wende dieren in het byzqnder eigen is , fchynt my toe gemakkelyker te kunnen begreepen worden, dan die welke onder in den bek gefchied , hoewel het niet moeyelyker voorkomt, van voedfel uit de keel in de pens te laaten gaan , dan het zelve uit de pens in de keel te doen wederkomen. Deeze laatfte overgang gefchied niet door ftuiptrekking ; zoo als het braaken, maar door eene geregelde beweeging. Het gedeelte van den flokdarm, dat in de péns uitkomt, en ook gemeen fchap heeft met de muts, en het boek,, dien men houd voor de derde maag van de herkaauwende dieren, is zoo veel als een goot met opftaande randen9 ën welke open en toe kan gaan, ten naasten by zoo als de eene hoek van onze mond, die deeze twee beweegingen kan maaken, terwyl dat de andere hoek geflooten blyft. Ik heb gezegd , hoe dat de muts een gedeelte van den klomp gras, 't welk in de pens is, losmaakt, hoe dat zy het rond maakt in de gedaante van een balletje, en hetzelve bevogtigt, door het zamen te drukken. Zy is zoodanig geplaatst, dat het balletje , het geen zy bevat , zig bevind tegen-de kanten van de goot van den flokdarm, en digt genoeg , om door de drukking van de muts daar ingedrongen te worden. Het balletje, in den flokdarm gekomen zynde , word naa de keel ge-  188 Over de Herkaauwing, enz, gevoerd , door de werking van de fpieren van dien, doorgang. Wanneer het balletje weder door den flokdarm komt, als het uit de keel gegaan is, word de goot geflooten, door de werking van derzelver fpieren, en het balletje komt in het boek, zonder in de pens, of in de muts te kunnen overgaan. Dit is gebleeken, door de befchouwing van de doffen,, die in de pens en in het boek gevonden worden :' ik heb nooit iets anders in de pens gezien, dan grofgekaauwd gras ; ik heb nooit iets anders in het boek dan welgekaauwd gras gevonden, zoo als het zelve na de herkaauwing zyn moet. Ik heb aan een fchaap laaten eeten gras, dat zoo wel vermaalen is geweest, als of het door het dier herkaauwd was ; niettemin , het fchaap geflagt zynde, eer dat het herkaauwd had, wierd het gras in de pens gevonden, en niet' in het boek; 't geen bewyst, dat het in deeze maag niet komt, dan na de herkaauwing. Hoewel het noodzaakelyk is, dat verfcheiden deelen van het lighaam werken, om in de keel te doen wederkomen een klein gedeelte van den klomp gras, die in de pens bevat is, gefchied deeze werking in weinig tyds. Om zig daar van te verzekeren, is het genoeg , dat men een fchaap befchouwt, terwyl het herkaauwt. Wanneer het een balletje uit de pens in zyn keel doet wederkomen, kaauwt het hetzelve omtrent een minuut lang, vervolgens flik-'  "óanhet Wol-Veh ' i§9 Ékt het het balletje door, en men ziet dit onder ; den huid langs den hals naa beneden gaan. Dan verloopen 'er eenige feconden , geduurende dewelke het dier in rust blyft, en oplettend fchynt te wezen , op het geen 'er binnen in zyn lyf omgaat. Ik heb alle reden, om te gelooven, dat, geduurende dien tyd, de pens vernaauwt, en de muts een nieuw balletje ontfangt; verder zwelt het lyf van hét dier, het krimpt welhaast weder in door een fchielyke aanwending van kracht , en eindélyk ziet men het nieuwe balletje langs den hals opklimmen. Het fchynt my 'toe, dat het tydftip van opzwelling van het lighaam daar is, als de goot van den flokdarm zig opent, om het balletje te ontfangen , en dat, wannéér het lyf fchielyk inkrimpt, het balletje in den flokdarm komt, om weer in den bek opteryzen, en daar op nieuw gekaauwd te worden. Ik geloof, dat de fmaak van het dier ten naasten by zoo gekitteld word, als het herkaaüwt, dan als het voor de eerfte keer het gras eet: hoewel het zelve in de pens geweekt is, heeft het niet veel van zyn fmaak verlooren; het heeft nog ten naasten by denzelfden grasfmaak. Ik heb uit deeze kundigheden omtrent de herkaauwing verfcheiden gevolgen getrokken , met betrekking tot de lighaams gefteldheid en behandeling der herkaauwende dieren , en VooraaameBtlyk van de fchaapen, hetzy, ohi de  ïao Over de Herkaauwing, enz. dezelven in eene goede gezondheid te bewaaren, het zy om hen van hunne ziekten te ge» neezen. ...-•.< De gezondheid van het Wol-Vee', én waarfchynelyk van alle herkaauwende dieren, is zeer onderhevig aan ongefteldheden , uit hoofde van de verfchillen in de. hoeveelheid vari het weyachtige van het bloéd, welke meer by deeze dan by andere dieren voorvallen. De herkaauwende hebben een lighaam's - deel, dat hun alleen eigen is, én 't welk overvloedig veël wey - vogt geeft; want daar is veel vogt nodig, oni alle de balletjes van èen duim diameter nat te maaken , welken de klomp Voedfel, dat in de pens van een fchaap beflooten is , uitlevert. Hét weyachtige van het bloed zou daar toe niet genoegzaam zyn , zonder het dier uitteputten, indien daar geen andere drank wierd bygevoegd; het zy dat het water, als het uit den flokdarm komt, in de muts gaat, om die vergaêrbak nat te maaken en optevullen, en dat 'er ook van het water in de pens komt, om den klomp voedfel, die daar in is, te bevogtigen; het zy dat het water, door andere wegen, komt in de muts en in de pens. Indien de klomp voedfel, dien de pens bevat, te veel bevochtigd is, om dat het dier te veel gedronken heeft, zyn de balletjes, die, by de herkaauwing , uit de pens komen , genoeg doorweekt, om geen vogt uit  van het Wol - Vee. 1^1 uit de muts te trekken, en zelfs oni aan dien Vergaêrbak te geeven, in plaats van daar van té ontfangett. In dat geval , word de loop van de wey van 't bloed vertraagd, of gefluit: dit vogt, zyn gewoonen loop niet hebbende, is te overvloedig in het bloed, ftortzig uit in het lighaam, en veroorzaakt zeer veele ziekten, die maar al te menigvuldig zyn onder de fchaapen: in tegendeel, zo de drank al te lang ontbrak, zou het dier vermageren ; het zou zwak wor* den, en eindelyk uitteeren. Men weet, dat, om fchaapen te mesten , men hen dikwyls laat drinken, terwyl men hun goed voeder geeft; het dier krygt welhaast een lyvigheid , die begunftigd geweest zynde door een overvloedigen drank, eene wezentlyke ziekte is, waar aan het zou moeten fterven. Men komt dezelve voor, door het aan den flagter te geeven. Men moet dan de fchaapen niet laaten drinken, dan met omzichtigheid, het zy om hen in goede gezondheid te behouden, het zy om dezelven van het meerendeel van hunne ziek- ten te geneezen. Onverminderd de redenen, die ik-aangebaald heb, en welke bewyzen, dat het te dikwyls drinken hun fchadelyk is, zyn 'er zaaken, die zedert lang bekrachtigd zyn , welke daar voor ook goede bewyzen opleveren. Men weet, dat de geiten weinig drinken; het hert, en de wilde bok drinken zeU den,  IQ2 Over de Herkaauwing, enz. den, en miffchlen, op zomrrrige tyden, in 'C geheel niet. De pacos, welken men ook Pefuaanfche fchaapen noemt, om dat zy eenige overeenkomst hebben met onze fchaapen, kunnen zig, vier of vyf dagen lang, van drinken onthouden , hoewel zy een warm Land bewoonen , en werk doen, dewyl zy voor last-beesten dienen. De kameelen en drommedarïsfen , welke ook herkaauwende dieren zyn , zoo als die, daar ik zoo even melding van heb gemaakt, doen nog meer werk dan de pacos, wantzy leggen dagelyks een grooten weg af, met een zeer zwaaren last: zy trekken door de woestynen van heet zand, die geen kruiden voortbrengen , om dat zy noch water noch vogrigheid hebben; de kameelen krygen niets dan droog voêr, en in 't geheel geen water, op de rei» fen, die gemeenlyk vyf, dikwyls tien, en zom. tyds veertien dagen duuren. Men heeft altoos de zeldzaame eigenfchap van die dieren bewonderd, die zig zoo lang van water kunnen onthouden. Ik heb , door aanhoudende proelneemingen bevonden, dat onze fchaapen langer kunnen blyven zonder drinken, en zonder dat hun eetlust vermindert, zelfs dan als zy niet dan van ftroo en hooi leeven, zonder rat den ftal te komen. De meeste herders zyn van gevoelen , dat men de fchaapen niet da^ gelyks moet drenken; doch hunne gebruiken ver-'  van het ÏVoU Vée. ï$% verfchillen veel omtrent het getal der dagen 9 die zy hen zonder drinken doen blyven. Na zoo veele proeven van verfcheidenerlei foort, kan men niet twyffelen, dat dè overvloed van water, als drank genomen, of met de natte kruiden of met zulken, die Van eene waterachtige zelfstandigheid zyn, ftrydig is met de lighaams gevleidheid det fchaapen, en de meeste van hunne Ziekten veroorzaakt. Men bemerkt duidelyk de uitwerkingen van deeze oorzaak in de water-blaasjes, die zeef dikwyls in de fchaapen gevonden worden ; dezelve plaatfen zig aan verfchillende deeleri van het lighaam; ik heh 'er meermaalen iri den kop gezien in het midden van de hersfenen, waar zy zoo groot worden, datzy dezelve drukken", en merkelyk doen inkrimpen ; ik heb 'er gezien , die drie vierde van de ruimte van het bekkeaeel befloegen, en dié de dood van het dier veroorzaakt hadden r na het zelve langen tyd té hebben doen kwynen. Die waterblaasjes dringen zomtyds door het vel, en blyven daar aan vast tuflchen de vlokken van de wol. Om deeze water - blaasjes te vullen, moet de wey van het bloed zoo overvloedig zyn en zig zoodanig uitgeltorÈ hebben, dat zy zig op een vergaêrt, zoo wel naa de buitenfte, als naa de binnenfte deelen van 't lighaam. Het zweet is ook eene Ontlasting van de N wey  Ip4 Over de Herkaauwing, enz. wey van 't bloed, en gevolgelyk is het meer te vreezen voor de herkaauwende dieren, dan voor eenige anderen , om dat het den loop van dezelfde wey , welke tot de herkaauwing noodzaakelyk is, ophoud of veel vermindert. Indien de fchaapen zweeten, als zy herkaauwen, hebben zy, te gelyker tyd, twee ontlastingen van weyachtig vogt; hun lighaam verdroogd , en het bloed verdikt en verhit zynde door het verlies van dat vogt, hebben zy zulk eenen dorst, dat zy zig ziek drinken en hunne lighaams gefteldheid bederven. Het is ook in andere opzichten fchadelyk voor die dieren ; de draadjes van hunne wol worden beroofd van een gedeelte van hun voedfel, 't welk het zweet buiten het lighaam trekt; en de warmte, die dit zweet veroorzaakt, doet de wol te fchielyk groeyen , om genoeg Hevigheid te krygen. Ondertuffchen plaatzen wy onze fchaapen in ftallen , waar in zy niet alleen 's zomers zweeten, maar ook inden winter; door kwaalyk begreepen zorgen , en door onnutte en zelfs fchadelyke kosten, verzwakken wy hunne gezondheid, en bederven hunne wol. Waarom die dieren in gebouwen opteiluiten? De natuur heeft hen zoodanig gedekt, dat zy geene befchutting nodig hebben, zy vreezen alleenlyk de warmte : de koude, de regen, en de ongeftadigheden van het weêr doen hun zoo  vün bet Wol''Fee. *9S Kot) veel kwaad niet; hier van kan ik verzekering geeven, dewyl ik 'er bewyzen van heb verkreegen door ondervindingen, die overeenkomen met het geen ik heb kunnen verneemen van eenige andere waarneemingen * die in Frankryk omtrent hetzelve onderwerp gemaakt zyn, doch waar van ik geene byzonderheden weet : zie hier een verhaal van de myne. Ik heb in Bourgogne naby de ftad Montbard , geduurende den gantfchen voorleden winter, die zeer ftreng geweest is, eenige weinige fchaapen in een perk gehouden in de open lucht, nacht en dag, zonder eenige bedekking, zelfs niet voor de ruif-, deeze fchaapen waren van allerlei kunne en ouderdom; 'ei waren twee lammeren, één van den eerften Maart, en het ander van den eerften April van het voorige jaar , twee zwangere ooyen, en zes hamels van verfchülenden ouderdom, allen van het zelfde ras van fchaapen van, Auxois. Deeze dieren waren blootgefteld tegen het noorden op een van de koudfte plaatfen van de° Landftreek; zy hebben vorst uitgeftaan, die de tbxrmometer van Reaumur heeft doen zakken tot 14 en een halven graad onder het vries-punt ; zy zyn blootgefteld 'geweest aan zeer koude en geweldige winden» aan koude en geftadige regens, aan mistig wtêr , dat eenige dagen agter elkander gejsj £ ovtura  196 Ooer de Herkaauwing ? enz. duurd heeft, aan ryp en aan fneeuw; zy hebben allerlei beproeving ondergaan van wegen de ongeftadigheid der lucht, en niettemin zyn zy altoos geweest, en zyn nog veel gezonder en veel fterker, dan die, welken men in ftallen heeft opgeflooten. Ik heb die dieren dikwyls bezogt, in de nadeeligfte tyden van den winter; na. zwaare regens, heb ik de vlokken van hunne wol van elkander gefcheiden, om op hun huid te voelen, nooit heb ik dien nat gevonden , de wol was altoos zoo warm en droog, als zy zyn kan, op de lengte van omtrent een duim boven derzelver wortel, terwyl het overige nat, bevrooren, of met fneeuw of ryp bedekt was; de fmeerigheid van de wol, die eene vette ftofle is, belet het regenwater, langen tyd, tot op het vel van het dier doortedringen; het gedeelte van de wol, dat nat word, .droogt veel eerder op in de open lucht, dan in de ftallen. De twee ooyen van de kudde, die in de open lucht geplaatst was, hebben geworpen in de maand February, het eene den agtienden, en het ander den agt en twintiglten; het lam van den agtienden in regenachtig weêr gebooren zynde, was nacht en dag daar aan blootgefteld; het lam van den agt en twintigften February moest vry fterke vorst uitftaan geduurende de eerfte dagen van zyn leven, in [t begin van Maart: ondertusfchen zyn deeze  ion het Wol- Veel *9? lammeren zeer zigtbaar fterker dan die in de ftallen, en hunne moeders hebben 'er in 't ge-, heel geen ongemak van gehad. Daar is in de proefneeming, waar van ik hier boven een naauwkeurig verflag heb gegeeven, eene omftandigheid, die dezelve nog meer beüisfende maakt; te weeten , dat ik, den veertienden December laastleden, by de kleine kudde, welke ik in de open lucht hield , een hamel voegde , die met andere fchaapen uit de provincie Rouftillon by my aanlandde: hoewel deeze hamel gebooren was in een warmer land, dan waar in hy aankwam, en dat dezelve opgebragt en gevoerd was naar de gewoonte van't Land, die daar inbeftaat, dat men de fchaapen plaatst in digt gefiooten ftallen, en ze nooit aan den regen, als het mogelyk is , blootftelt; niettemin heeft hy de koude, en fneeuw , en regen uitgeftaan, zoo goed als de anderen. Ik heb ook by dezelfde kudde gebragt een hamel uit Vlaanderen, dien ik den eenentwintigden January van Ryflel kreeg; hoewel deeze hamel jaarlyks in een ftal was opgeflooten , van 't begin van November tot de maand Maart, zoo als de overige fchaapen in Vlaanderen , hebben hem de ongemakken van 't weer geen kwaad gedaan, zedert dat.hy daar aan is blootgefteld geweest. In vervolg van tyd, zullen alle de fchaapen N 3 di®  xo8 Over de Herkaauwing, enz, die onder myn beheering ftaan, geen ander verblyfplaats hebben dan een perk ; dit zal zoo zeer niet zyn, om een proef te neemen, gelyk ik voorleden winter gedaan heb , als wel om dat ik overtuigd ben , dat 'er geen ïekerder middel is , om de fchaapen gezond te houden , hen fterk te maaken, hen te bevryden voor de meeste ziekten', waar aan zy onderhevig zyn , een beter , fmaak aan hun vleesch te geeven, en hunne wol wit, Smeerder , en van eene betere hoedanigheid te maaken ; het is zeer te wenfchen voor het algemeene welzyn, dat dit gebruik in het gantfche Koningryk worde nagevolgd. De meefte Landlieden, geen kennis hebbende noch van de kragt der redeneeringen, noch van de geloofwaardigheid der gebeurde zaaken, kunnen zig niet verlaaten op de nieuwigheden, welke men hun voorftelt, zonder hun den goeden uitkomst, om zoo te fpreeken, met den vinger en oogfchynelyk aantetoo. nen. Het zyn alleen blykbaare voorbeelden, die hen kunnen doen befluiten, om nieuwe gebruiken natevolgen ; men moet hun in de verfchillende provinciën van het Koningryk , en zo het zyn kan, in ieder landftreek, kudden van fchaapen-aantoonen , die in de open lucht opgevoed , en verzorgd zyn op de meest gefchikte wyze voor de lighaams gefteldheid van die dieren; hun doen opmerken  van het Wol-Veel 199 ken den welftand van dat vee, de goede hoedanigheden van deszelfs wol, het voordeel, dat men daar van trekt, en hen aanraaden, om deeze kudden met de hunne te vergelyken» Deeze vergelyking zal hen welhaast het befluit doen neemen , om te doen al wat nodig is, ten einde diergelyke kudden te mogen hebben. Dit is het beste middel, om gebruiken in te voeren , die het ras van fchaapen in Frankryk kunnen verbeteren, de goede foorten vermenigvuldigen en in ftand houden, en aan de JNatie de nodige wollen voor de fabrieken verfchaffen. Wie kan zoo veel goeds daarftellen ? de Regeering bemoeit 'er zig werkelyk mede; het is de plicht van goede Burgers , om dit te bevorderen : gy 1 die fmaak hebt in de bezigheden van het buitenleven , en met liefde voor uwe medemenfchen zyt aangedaan, maakt 'er uw werk van, om fchaapen optebrengen ; geeft, door uw voorbeeld, aan de Landlieden middelen, orri gelukkiger te zyn door het voordeel, 't welk zy van hunne fchaapen trekken kunnen. N/t UIT-  400 Over bet Perken Uittreksel van een verhandelino Over bet Perken van Schaapen , geduurende bet gebeele jaar. Geleezen in eene Vergadering van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen, re Parys ; den 19 November 1769. door den Heer daubenton. perken der fchaapen is eene zeer gewigtige zaak voor den Landbouw , voor de Fabrieken, en voor verfcheiden takken van Koophandel, zoo buiten als binnen het Koningryk. Door de kudden , het gantfche jaar, te laaten perken, vermeerdert men niet alleen den opbreng der kruiden, graanen, en peul vruchten, maar terzelver tyd maakt men dc beesten fterker; en by gevolg moet hunne wol overvloediger en van betere hoedanigheid  van Schaopen, enz. 201 zyn, en hun vleesch fmaakelyker worden. Men fpaart de kosten van het bouwen en onderhouden der ftallen, die, verre van hun nut-; tig te wezen , hun zeer fchadelyk zyn, om dat, door hen daar in optefluiten, men hen onderhevig maakt aan verfcheiden ziekten , die veroorzaakt worden door een verhitte en met fchadelyke dampen en ftank der mest bekaden lucht: deeze flegte lucht bederft de wol van die dieren, en belet, dat hun vleesch, 't "welk op onze tafels gezet word, niet alle de goede hoedanigheden heeft, waar voor het vatbaar is. Om de fchaapen , het gantfche jaar , te laaten perken, moet men twee foorten van perken hebben. Het eene is alreeds in gebruik in verfcheiden provinciën van het Koningryk, waar het perken, geduurende het goede faifoen , verricht word ; in dien tyd blyven de fchaapen by dag in de weide, en by nacht in het perk; maar in het flegte faifoen, fluit men ze 's nachts op in ftallen, en zelfs geduurende deng'eheelen dag, in tyden, dat het fneeuwt, wanneer zy niet kunnen gaan weiden. Het is dan, dat men, in plaats van ftallen, een huis • perk moet gebruiken; dat is te zeggen , een perk, geplaatst in een hoek van een plein of werf met muuren omringd, om de kudde in veiligheid te ftellen tegen de wolven, zonder dat de herder 'er byblyft, om dezelve W 5 te  S02 Over bet Perken te bewaaren, zoo als by de perken in 't open veld. Het is het huis-perk, waar ik voornamentlyk in deeze Verhandeling van fpreeken zal. Gewoonlyk kunnen de twee zyden van dit perk geflooten worden door de muuren van . de werf van een landhoeve , en de twee andere zyden door horden ; de ruiven zyn tegen de muur en zelfs tegen de horden geplaatst, indien het nodig is voor het getal d,er fchaapen van de kudde. De grond van het perk moet fchuins liggen , om den afloop van 't water gemakkelyk te maaken , men brengt'er zand op, indien dezelve van dien aart is, dat hy ilikkerig word: men veegt het perk alle dagen, om den drek wegteneemen , dien men in een mest - put werpt. Zoodanig is de verblyfplaats , die ik beter bevonden heb dan de ftallen ; volgens de proefneeming van twee winters, waar van de eene aanmerkelyk gegeweest is door fterke vorst, en de andere door byna geftadige regens. Ik heb , in 1768 , aan de Academie een naauwkeurig verhaal gedaan van eene eerfte proefneeming omtrent het huis - perk, begonnen den 4 November 1767 , op eene kleine kudde van twaalf fchaapen, die geheel en al, den gantfchen winter dag en nacht, aan de lucht was blootgefteld geweest, zonder eenige befchutting in de fchaaphoedery , die ik « in  van Schaopen, enz. 203- in Bourgogne, naby de ftad Montbard, heb aangelegd ; dezelve weêrftond volkomentlyk den regen, de fneeuw , en de vorst van 14 en een halven graaden, volgens de thermometer van Reaumur. Deeze kudde was veel fterker, dan die in ftallen waren opgeflooten , en zy heeft zig tot hier toe in dien goeden ftaat gehouden, en altoos op dezelfde verblyfplaats in de open lucht. Daar waren in deeze kleine kudde twee ooijen , zy lamden in het eind van February 1768, in koud, regenagtig, en in vriezend, ■weêr ; ondertuffchen waren noch de moeders noch de lammeren 'er ziek van; in tegendeel hebben deeze lammeren , in allen opzichten, overtroffen die geenen , welke in de ftallen gebooren en opgevoed waren. Ik plaatste by deeze kudde , in de maand December, een hamel , dien ik kreeg van Perpignanmet andere fchaapen, hy was toen vyf jaaren oud, en had altoos in zeer warme ftallen geleefd, zoo als de kudden in Rouffillon; niettemin heeft zulk een groote verandering van-luchts gefteldheid en van verblyfplaats, hem in 't geheel geen kwaad gedaan. Deeze omftandigheden , gevoegd by den goeden uitflag van myne eerfte proef omtrent het huis-perk, dat men gebruikt in plaats van ftallen,overtuigden my,dat het dienlligerwas voor de fchaapen, en deeden my befluiten om9  204 Over. het Perken cm, den volgenden winter, in de open lucht te laaten niet alleen de fchaapen van raffen , die ik uit Auxois en Rouüillon had, maar ook andere raffen uit Vlaanderen, 'Engeland, en Marocco. Van tachentig fchaapen, van de raffen uit Auxois en Rouffillon , en -van de gemengde raffen , wierd er geen een ziek, geduurende den winter. Daar waren ook in het perk in de open lucht, vyf en dertig fchaapen uit Marocco, uit Vlaanderen, en van een Engelschras ,waar van de meeste zwak, kwynende, mager, vermoeid van de reis, die zy gedaan hadden, of ziek waren van fchurft, wormen op de borst, ongans, enz- en in een ftaat van verval, die hen, vóór den winter zou hebben doen afkeuren in de gewoone kudden, die men in ftallen houd:ondertuffchen is 'er maar één van in den winter omgekomen, terwyl 'er een groote menigte fchaapen ftierf, in dien ftreek van Bourgogne , waar myne fchaaphoedery gelegen is. Die beesten hadden in de longpyp, en in de long, eene menigte wurmen, die niet veel dikker waren dan draaden, de-ch die tot drie en vier duimen lengte hadden, ik heb ze gezien in het dier, waar van ik zoo even gefprooken heb, dat aan die ziekte was geftorven, en ineen groot getal andere fchaapen , die ook aan die zelfde ziekte geftorven waren in de ftad Montbard, en in de omlig, gende dorpen: daar is meer dan de helft van eene  van Schaopen, enz. sog eene kudde van vyf honderd fchaapen geftorven in het dorp Villiers , 't welk van myne fchaaphoedery niet verder dan een derde van een myl afligt. Ondertuffchen , in 't midden van deezefterfte, onder de fchaapen van Auxois, zyn die van het zelfde ras, welke in myne fchaap. hoedery, dag en nacht in de open lucht zyn geperkt geweest , in zeer goeden ftaat gebieeven ,• eene kudde, van Roufiillon'gekomen , heeft zig , geduurende den geheelen winter, wel gehouden. Onder de fchaapen, .die uit Normandyen, Vlaanderen, en Marocco gekomen waren, hebben alle diegeenen, welke niet geheel en al uitgeteerd waren , of ziek genoeg, om op een afgezonderde plaats te worden opgepast, alle de ongemakken van het weêr doorgeftaan, en hebben zig misfchien beter gehouden in de open lucht, dan zy op de ftallen zouden gedaan hebben ; de open lucht, hun geen kwaad gedaan hebbende, zal hun zeer waarfchynelyk heilzaam geweest zyn, door hen te verfterken. De dieren, welke genoeg gedekt zyn, om ten allen tyden de ongemakken van het weêr te kunnen uitftaan , hebben altoos meer gezondheid en fterkte dan de dieren, welke in ftallen zyn opgeflooten , waar de lucht haar veerkracht verliest door de warmte, en door .de uitwaasfenüngen van hunne lighaamen en vaa  gs6 Over het Perken van hun mest. Deeze gezondheid , welke myne kudden van de open lucht hebben ontfangen, heeft haar in ftaat gefield, om het mistig weêr, de regen, en de fneeuw, die den voorleeden winter byna aanhoudend op elkander gevolgd zyn, te wederftaan. De regens zyn zoo langduurend en zoo overvloedig geweest , dat ik dikwyls de fchaapen op den rug tot op het vel heb nat bevonden. Ondertuffchen moet men overweegen, dat de fchaapen , die uitgeteerd waren door de vermoeying van de lange reis, die zy onlangs ter zee en te land gedaan hadden, beter gevoêrd zyn geweest, dan de kudden van fchaapen gewoonlyk zyn ; maar alle die geene , welken ik gehad heb uit Auxois en Rouffillon, "hebben geen ander voedfel gehad, dan ftroo en maar één pond hooi alle dagen, in tyden dat de ruuwheid van het weêr hen belette, om in 't veld voedfel te vinden. Men zal meer geneigd zyn, om te gelooven, dat de kudden van fchaapen in Frankryk, geduurende den winter, dag en nacht, in de open lucht, zonder eenige befchutting blyven kunnen, als men weeten zal, het geen ik nu ga vernaaien van de lammeren van myne fchaaphoedery , die in het zelfde perk , waar in hunne moeders den winter hebben doorgebragt, gebooren en opgevoed zyn. Ik heb reeds gewag gemaakt, in de Verban-  van Schaapen$ enz. ê€>7 handeling, die ik voor de Academie geleezen heb in 1768, van twee lammeren, die op 't laatft van February van het zelfde jaar gebooren waren , en opgevoed in de open lucht met hun moeder, in een huis - perk. Een van deeze lammeren wierd aan koude regens blootgefteld , in de eerfte dagen van zyn leven; het ander ftond vorst uit, eenige dagen na zyne geboorte. Deeze lammeren waren de eenig. fte, die ik op deezen proef gefteldhad, in den winter van 't jaar 1768; zy zyn altoos fterker geweest, dan die , welke in ftallen» waren opgellooten , en zy zyn het nog, zoo wel als hunne moeders , en de andere fchaapen van de kleine kudde, die aanhoudend in de open lucht gebleeven is, zedert den 4 November 1767. O Geduurende den voorleeden winter, heb ik in myne fchaaphoedery lammeren gehad, die reeds den 14 Jauuary in de open lucht geweest waren. Twaalf inlandfche ooyen lamden, het eene na het ander van dien dag af tot den 4 Maart; de meeste lammeren zyn aan zulke ftrenge proeven blootgefteld, dat ik moeite zou gehad hebben om te gelooven, dat zy in ftaat waren , die te kunnen uitftaan, indien ik 'er zelve geen getuigen van was geweest. De ooyen lamden midden in het perk, geduurende de koude regens in den winter, terwyl het fneeuwde, of dat het hard woei, met zeer kou-  2o8 Over het Verken koude en fcherpe noordelyke of noordwesten ïyke winden , of terwyl het vroor. De pas* gebooren lammeren waren nat vap den regen , of met fneeuw- vlokken bedekt; na dat zy uit het lighaam van hunne moeder kwamen, bevonden zy zig liggende op de fneeuw, of op een grond, die bevrooren , of door nat was van het dooi-water, dat miffchien erger is, dan het ys. Niettemin hebben de onge* makken van het weêr nooit eenig nadeel gedaan aan de moeders, of aan de lammeren; daar is 'er geen een van geftorven , terwyl dat in de nabuurige ftallen, binnen een myl in het rond, veele ooyen en byna de helft der lammeren geftorven zyn : ik heb my zeiven daar van verzekerd , door eene lyst, die ik heb laaten maaken van de lammeren, die 'er dit jaar gebooren, en van allen de geenen, welke, in dertien parochiën en vyf landhoeven, rondom myne fchaaphoedery geftorven zyn. Daar zyn gebooren drie duizend, vyf en veertig lammeren; en vóór de maand April waren 'er geftorven veertien honderd en tachentig, en zekerlykis , na dien tyd, het getal der geftorvenen nog vermeerdert. Die van myne fchaaphoedery leeven allen en zyn zeer gezond, zoo als ook hunne moeders. Men moet opmerken, dat deeze ooyen, die zoo gelukkig gelamd hebben, en waar van de lammeren zig in zulk eenen goeden ftaat heb\ ben  van Schaopen, enz. 209 ben gehouden, alle gefpeeld hebben met rammen } van een vreemd ras en het haare overtreffende in de grootte van deszelfs geftalte. Nu, het is zeker, dat een ooy, bevrucht door een ram , 'die veel grooter is dan zy , een grooter lam voortbrengt, dan wanneer zy met een ram van haare geftalte gefpeeld had. Dit lam verteert meer voedfel in de baarmoeder, hec ooy is meer onderhevig aan misdracht, zy werpt met meer moeite, en het lam neemt meer melk naa zig, dan wanneer het door een kleiner ram was voortgebragt. Dit verfchil in de grootte van de rammen was aanmerkelyk, want die geene, welke met de ooyen van myne fchaaphoedery gefpeeld hadden , waren van vier en twintig tot agt en twintig duimen (*) hoog, van de fchoft gemeeten zynde, terwyl de inlandfche rammen niet meer dan twee en twintig duimen hoogte hebben. Ondanks deeze zwaarigheden, is alles volkomen gelukt, met betrekking tot de ooyen van het inlandfche ras, en van haare lammeren* (*) Deeze Fianfche duimen zyn iets grooter dan de by ons gebruikelyke , vermits 12 Paryfche duimen zoo veel zyn sis Amfterdam. of uf Rbyn!, t>e Vert. O  Êló Over het Perken ren. Men kan deezen goeden uitflag niet toéfchryven aan het voedfel', dat men aan dé moeders gegeeven heeft, want de vreemde ooyen, die in myne fchaaphoedery zyn, hebben even goed voeder gehad , als de inland. fche : ondertusfchen van agt en twintig lammeren , welken de vreemde ooyen hebben voortgebragt, zyn 'er vóór de maand April, zeven geftorven , het geen een vierde uitmaakt ; doch als men by de agt en twintig lammeren van vreemde ooyen voegt de twaalf, die van inlandfche ooyen zyn gebooren, zyn 'er in 't geheel van veertig lammeren niet meer dan zeven geftorven: het is dan een weinig meer dan het zesde gedeelte der lammeren, in de open lucht binnen myne fchaaphoedery opgebragt, dat, vóór de maand April is omgekomen , terwyl byna de helft van de lammeren, die in de ftallen, in de nabuurfchap van myne fchaaphoedery, binnen een myl in 't rond, gebooren zyn, geftorven is. Dit verfchil was reeds een bewys, dat de ongemakken van 't weêr de lammeren, die in myne fchaaphoedery geftorven waren, niet hadden doen omkomen , doch om 'er meer zekerheid van te hebben,opende ik dezelven, om de oorzaak van hun dood naatefpooren. Ik opende ook zes en dertig lammeren, die, in de nabuurfchap van myne fchaaphoedery, op ftal geftorven waren : van deeze zes en der-  van Schaapenï enz. aiï dërtig lammeren waren 'er agtien van honger geftorven; daar was geen voedfel in de maagen, noch drekftof in de darmen, waarin alleen eene kleeverige, blaauw- of geelachtige ftoffe gevonden wierd. Elf waren 'er geftor- , ven, om dat de doortocht uit de lebbe naa de darmen door ronde harde lighaamert geflooten was: deeze harde lighaamen worden gemaakt door wollen draaden, die de lammeren doorflikken, en die in hunne laatfte maag zig tot een bal zetten. Wanneet een van deeze balletjes blyft zitten in den ingang tufTcben die maag en de darmen, kan het vöedfel'er niet meer door. Een van de gemelde agtien lammeren was geftorven, van eene verzweèrmg*aan de borst: een ander had in de lucht - pyp melk ,• die men het ingegeeven had, en waar door het geftikt was. Ik heb de oorzaaken van de dood der vyf anderen niet kunnen nagaan. Van de zeven lammeren, welke in myne' fchaaphoedery zyn omgekomen, waren 'er drie van honger geftorven , een ander van eene verzweering aan de borst, een ander was geftikt geweest door melk, die men het had ingegeeven; ik heb de oorzaak van de dood van een van deeze zeven lammeren niet kunnen ontdekken , en een ander is niet geo^ pend. Het oogmerk van deeze 'Verhandeling heeft my niet toegeiaaten, om hier verflag te doeri O s vasf  *ts Over bet Perken van het geen ik geloof, dat men doen karr^ om te beletten, dat 'er zoo veele lammeren in de fchaaphoederyen fterven. Het is my genoeg te doen zien, door bewyzen, die uit myne waarneemingen getrokken zyn, dat de ongemakken van het weêr niet meêr hebben meêgewerkt tot de dood der lammeren, die in myne Schaaphoedery zyn omgekomen, dan tot de dood van de lammeren, die in de ftallen zyn geftorven. Daarenboven, deeze lammeren, die in de open lucht zyn omgekomen, zyn niet op de koudfte dagen geftorven; ook niet verfcheiden te gelyk, zoo als dit ten opzichte van de jongften en van de zwakften zou gebeurd zyn , indien de koude hun dood had veroorzaakt. Voor het overige, is het my onbekend, tot welken graad de lammeren, of de fchaapen van een meer gevorderden ouderdom de kou ■ de kunnen verdraagen. Ik heb alleeulyk gele' genheid gehad , om in 1768 waarteneemen, dat de vorst van veertien en een halven graaden, geen nadeel gedaan had aan kudden, waar in lammeren van negen of van tien maanden waren, als ook fchaapen van een verfchillenden en meer gevorderden ouderdom. Ik heb, in den voorleden winter, gezien, dat een lam, den twintigften van Jahuary gebooren , blootgefteld wierd aan een koude van vyf en een halven graaden, den tweeden dag va»  van Scbaapen, enz, 213 van zyn leven , aan drie en een halven graaden den derden dag, en aan vyf en een quart graaden den vierden dag : dit lam heeft zig altoos tot heden in een zeer goeden ftaat gehouden. Miffchien dat de aanftaande winter gelegenheid zal geeven tot fterker proeven; doch dit komt my voor, niet noodzaakelyk te wezen ten opzichte van de lammeren, om dat ik geloof, dat in Landen , waar de winter ftreng is , men best doet voortekomen, dat 'er lammeren vóór de maand Maart gebooren worden. In Vlaanderen brengt men den ram niet by de ooyen dan tegen half-September-, in Engeland , is de tyd van de geboorte der lammeren gemeenlyk van 't laatst van February tot in April, en men befpeurt, dat zy veel fterker en veel gemakkelyker optebrengen zyn, wan. neer zy in April gebooren worden ; het gebruik , om de paaring niet toetelaaten dan in de maand October , word thans in Sweeden ingevoerd. Men maakt niettemin verfcheiden zwaarigheden tegen dit gebruik ; zy fchynen my toe weinig grond te hebben; ik denk dezelven op eene andere plaats nader te onderzoeken, als een onderwerp van gewicht, tot 't welzyn van de kudden. in Engeland laat men de lammeren in 't veld met hunne moeders, op wat tyd ook zy mogen te? waereld komen; maar wanneer ay ziek- ü 3 sRjra»  ?M Ov&r het Rertytj zyn , brengt men ze in huis. Ellis, in zyn boek , dat tot titel heeft de Leidsman der Schaapherders, verhaalt, dat de lammeren, die in 't veld gebooren worden , wanneer het faifoen zeer ftreng is, en 'er veel fneeuw hgt, zomtyds zoodanig daar door lyden, dat zy naauwlyks eenig teken van leven geeven. Men wind ze dan ergens in; men verwarmtze hy een zagt vuur; men geeft hun een klein lepeltje genever- water. Zomtyds legt men ze in een oven, die met ftroo een weinig warm is gemaakt, men laat ze daar in, totdat zy weêr by gekomen zyn; vervolgens geeft men hun een lepel warme melk. Men gaat voort, met hen op deeze wyze te voeden , eenige' dagen agter elkander by het vuur, tot dat zy kracht genoeg hebben , om aan hunne moeders te worden weder gegeeven, en dezelve te zuigen in een fchuur, of onder een afdak, enz.. Dit kort verhaal kan iemand doen oordeelen over de zorg, die men in Engeland voor de fchaapen heeft. Wy weeten niet dan te veel, boe zeer dezelve in Frankryk verwaar loosd worden; ook voelen wy hoe langer hoe meer de noodzaakelykheid van deeze dieren te vermenigvuldigen, en hunne verbasterde rasfen te verbeteren. Men begint weerom te komen van dat verkeerd vooroordeel, 't welk heeft doen gelooven , dat de grond en de luchts-  van Schaap en, enz, M$ ychtsgefteldheid van Frankryk zoo gvnftig niet waren voor de goede hoedanigheden der wollen, als die van nabuurige Koningryken, welker wollen zoo gezogt zyn voor de fabrieken. Deeze dwaaling heeft geen ftand gehouden , als voor zoo. verre, dat men in Frankryk verzuimd heeft, poogingen in 't werk te ftellen , om de wollen tot volkomenheid te brengen. Waarom zou men in Frankryk zulke goede wol,als in Spanjen en in Engeland, niet kunnen hebben ? De luehtsgefteldheid van Frankryk is minder warm dan die van Spanjen, en men weet, dat de groote hitte nadeelig is voor de fchaapen. De luehtsgefteldheid van Frankryk is minder vochtig, dan die van Engeland , en men weet insgelyks dat de vochtigheid nog fchadelyker is voor de fchaapen , dan de groote hitte. Men kan dan hoopen, van in Frankryk zoo goede en mitfehien betere wol voorttebrengen , dan in Spanjen en in Engeland \ ik ben 'er meer en meer van overreed zedert twee jaaren , dat ik met dat oogmerk proeven neem op kudden , die het gantfche jaar in de open lucht geperkt worden. Ik heb' inlandfche ooyen met rammen van een beter ras laaten fpeelen, en, van de eerfte voortteeling af, heb ik op fchaapen van veertien en vyftien maanden aanmerk^iyke vorderingen gezien, meêr dan ik verwachtte, ten-ppzichte van de hoeveelheid en de hpeda? O 4 ï%»  ai6 Over het Perken, enz. nigheid van de wol. Deeze vorderingen moetende vermeerderen met den ouderdom van de fchaapen, is het nog de tyd niet, om over de volkomen uitwerking van deeze ondervindingen te oordeelen; doch ik ben 'er reeds genoeg van voldaan , om welmeenende burgers, die zig met de Land-huishouding bemoeien, te vermaanen, tot het doen van poogingen om defchaaps-kudden te verbeteren: zy zullen hun eigen welzyn bevorderen, door te zorgen voor het welzyn van het Vaderland, UIT-  Over de Verbetering enz. aif uittrek sel van een verhandeling Over de Verbetering van bet Wol- Vu. Geleezen in" eene Vergadering van de Kck ninglyke Academie der Weetenfchappen, te Parys; den 9 April 1777. door den Heer daubenton. 3\^en weet , dat de fchaapen nut en voordeel kunnen aanbrengen; doch men zou van alle de omftandigheden van den Koophandel onderricht moeten zyn , om te weeten, van hoe veel belang het is voor Frankryk, dat deszelfs wollen verbeterd worden : ook begeert de Regeering , zedert langen tyd, de hoeveelheid daar van te vermeerderen, en de hoedanigheden tot volkomenheid te brengen, om de Fabrieken in het Koningryk het nodige te verfchaffen , zonder vreemde wollen te laaten overkomen. De Heer Colbert heeft dit ontwerp opgevat; andere Ministers hebben O 5 ee-  »i8 Over de Vabetering eenige poogingen gedaan , om de uitvoering van het zelve te bevorderen; doch wylen de Heer Trudaine en Myn Heer zyn Zoon, die tnans voorzitter is in de vergadering van de Academie, hebben het eenige mogelyke mid* del m het werk gefield, om zig van den goe. den uitflag van deeze onderneeming te verzekeren: namentlyk, het onderzoek wegens de gunftigfte gefchiktheid der natuur tot verbetering der wollen , door eene opvolging van wel overleide en zorgvuldig uitgevoerde waarneemingen. De Heeren Trudaine deelden my dit voorneemen mede in 1766, en verzogten my alle de proeven te neemen, welke ik noodzaakelyk oordeelde , om een gefchikt middel te vmden, ter verbetering der wollen; ik vond my zeiven genegen om my met dat werk te belasten , uit hoofde van deszelfs gewigt, en van het vertrouwen, 't welk ik zedert lan' gen tyd op de Heeren Trudaine gefield had; ik wierd daar toe aangemoedigd , door de waarneemingen, welke ik twintig jaaren lang op de zamenftelling der dierlyke lighaamen gedaan had; ik hoopte, dat deeze onderneeming niet boven myne krachten gaan zoude, en ik begon met dezelve ter uitvoer te brengen op het eind van het jaar 1766. Myne eerfte bedenking was , dat de ftaat yan de wol afhing van die der gezondheid van het dier, en dat &,by gevolg, proeven moes? nee-  van hei Wol-Fee, $ig neemen omtrent de verfchillende wyzen van de fchaapen te huisvesten, en dezelven aan de ruif voeder te geeven ; ook omtrent de behandeling van hunne ziekten , hunne verfchillende voedfelen, en al het geen kan medewerken tot bewaaring van hunne gezondheid. Ik nam terzelver tyd voor, om rammen en ooyen van verfchillende rasfen met elkander te paaren , om de uitwerkingen van die vermengingen op de lammeren, die daar van zouden voortkomen , te leeren kennen. Daar zyn zoo veele rasfen , dat het niet mogelyk zou zyn, dezelven optetellen , om dat een ras niet van een ander verfchilt, dan door kentekenen die byna onmerkbaar zyn, en dat verfcheiden oorzaaken daar verandering in te weeg brengen op verfchillende plaatfen , en in verfchillende tyden op dezelfde plaats. Indien men geen ander oogmerk had, dan die kudden tot volkomenheid te brengen , waar van de wol reeds eenen zekeren graad van fynte bezat, is het zeer zeker, dat men niet dan rammen en ooyen moest gebruiken, die zulke fyne wol hadden , als men vinden kon, om deeze kudden te verbeteren, door dezelve aanhoudend aantefokken : dit zou zonder twyffel het zekerfte en het fchiejykfte middel zyn. Doch indien ik alleen deeze manier gevolgd had , zouden myne proef-  22o Over de Verbetering proefneemingen onvolledig geweest zyn 3 zy zouden flechts hebben kunnen dienen tot verbetering van de kudden met fyne wol; dit is het kleinfte gedeelte van die geene , die in Frankryk gevonden worden. My voprgefteld hebbende , om voor alle te werken , zelfs voor die geene , welke meer hair dan wol hebben , befloot ik, om , door de paaring, de meest verfchillende rasfen te vermengen; by voorbeeld, de rasfen met fyne wol met rasfen, die grove wol en grof hair hadden. Ik heb gedagt, te kunnen hoopen dat ik, door deeze vermengingen, de middelen zou vin, den, om allerlei wol in Frankryk te verbeteren, en daar van overtuigende blyken te geeven: deeze gistingen zyn door myne proeven bevestigd geworden \lk begon dezelve in 1767, met alle de nodige voorzorgen, om haar meer zekerheid en naauwkeurigheid te geeven. Men moest verzekerd zyn van eene foort van wettigheid in de voortbrenging van de paaringen, die ik, voor myne proeven , zoude laaten doen ;. hoewel men genoodzaakt was , om verfcheiden rammen te gebruiken in de vermenging van verfchillende rasfen, was het nodig, dat rrjen den vader van het lam met zoo veel zekerheid kon kennen, als demoeder. Die voorwerp vereischtte veel oplettendheid , voornamentlyk in hunnen fpeel- tyd, en een geduu-.  van bet Wol- Veé- 321 ïige zorg, om uit verfchillende rasfen, drie voortteelingen te hebben , waar van de afkomst zeker was. Ik heb niets verzuimd van al het geen, dat tot deeze proefneemingen noodzaakelyk was; eene talryke kudde wierd daar toe gebruikt, de waarneemingen zyn op de leevende fchaapen gedaan, op allerlei ouderdom, in allerlei omftandigheden, en zelfs na hun dood door de opening van het lighaam, om de oorzaaken van hunne ziekten nategaan. Eindelyk, deeze kudde is, zedert tien jaaren, tot proefneemingen gefchikt: men heeft daar by fchaapen laaten komen uit Rousfillon, Vlaanderen, Engeland , Marocco , en uit ïhibet. De Heer Trudaine heeft my niets doen ontbreeken van al het geen my nuttig zyn kon , om myn oogmerk te bereiken. Eer dat ik de verfchillende graaden van verbetering doe kennen, die de vermenging der rasfen heeft voortgebragt, met opzicht tot de fynte der wol, die het voornaame voorwerp is van myne Verhandeling; moet ik noodwendig aanwyzen verfcheiden graaden van fynte in de wol, en van grofte in het hair, dat men maar al te dikwyls met de wol vermengd vind. Dit hair , gelyk het ook denzelfden naam draagt in de Fabrieken, is witachtig, hard, en bros, deszelfs gladde bast neemt geen verw aan  S22 " Over de VerU tering aan. Daar zyn altoos eenige draaden van hair in de fynfte vluizen; ik heb ze gezien in de meest uitgezogte Spaanfche wollen ; onderfuflchen vind men ze zeldfaam , en zy zyrt zoo kort, dat men ze gemakkelyk afïcheid van de wol, in 't gebruik, dat men daar van maakt voor de Fabrieken. Doeh daar word dikwyls zoo veel hair in de grove wollen gevonden , dat dezelve nergens anders dan voor grof werk dienen kunnen. Tuffchen het groffte hair en de fynfte wol, zyn 'er nog zeer veele middenfoortige groften; men heeft getracht, de voornaamfte verfcheidenheden van grofte j in de Fabrieken, doof de zeven navolgende benaamingen, te ondèrfcheiden: i°. Supra fyne Wol. a°. Fyne 3°. Half-fyne 4°. Grove = 50. Fyn Hair 6°. Middelfiag / 70. Grof Deeze benaamingen fteunen op geen zeker grondbeginfel, zy hangen alleen af van den opflag van het oog , derzelver verfchillende betekeniflen volgen geen vasten regel. De Koopman en de Fabrikeur hebben niet dan eene door de ondervinding verkreegen kundigheid , in de bezigtiging en in het gebruik der  van 't Wol- V&Ëi stflS der woilen. Deeze weetenfchap is verfchü^ lende op onderfcheiden plaatfen*, de wol, die in het eene Land voor fyn doorgaat, zou, in een ander Land, voor half-fyn aangezien worden. De betekenis van deeze naamen is zeer onbepaald, ook heb ik veel onzekerheid en verfchil gevonden in 't oordeel van veele lieden omtrent den graad van fynte van verfeheiden ftaalen wol. Door de vergelyking van twee vlokken fyne wol met elkander , is het dikwyls zeer moeielyk , en miffchien onmogelyk , om op het bloote oog te onderfcheiden, of zy beide even fyn zyn, dan of'er verfchil tuifchen dezelve is. Om in myne waarneemingen alle mogelyke naauwkeurigheid te brengen, heb ik gedagt my van het microscoop te moeten bedienen , en de diameters of middellynen van de draadjes wol met een micrometer te meeten; dit is het eenige middel, om de verfchillende graaden van verbetering der wol, ten opzichte van haare fynte te kunnen bepaalen. Ik heb ondernomen, om de grootte der diameters van de wol - draaden, met betrekking tot hunne benaamingen, te bepaalen , door een fchaal te maaken met graaden van de.wezentlyke grofte der draaden, die met die benaamingen overeenkomen ; elke bepaaling zal aangeweezen worden door de breuk der deelen van een lyn van een Koninglyken voet, die  224 Over de Verbetering die de maat der draaden van elk foort van wol zal uitmaaken. Dit naamregister eens vastgefteld zynde , met behulp van het microscoop, en overeenkomftig den ftaat van de verfchillende wollen , die in den Koophandel bekend zyn, zal ik tot het zelve, als tot de algemeene maat, de naam - registers brengen, die in de voornaamfte fabrieken gebruikt worden. Hier door zal ik de dubbelzinnige en verkeerde benaamingen haare regte waarde geeven, en doen kennen de overeenkomften van fynte , die de wollen van het Koningryk onder elkander hebben , en ook met de vreemde wollen , die in den Koophandel ter markt komen. — Thans gaa ik over tot het doen van een kort verhaal van den uitkomst der proeven , welke ik genomen heb, om middelen te vinden, ten einde de wollen fyner en overvloediger te maaken. Myne proefneemingen hebben tweederlei uitwerking gehad, de eene heeft daar in beftaan, dat het hair verdweenen is, en de andere, dat de wol fyner is geworden. Door ooyen met hairige wol te doen fpeelen met rammen, die fyne wol hadden, heb ik, van de eerfte voortteeling af, of op het laatst van de tweede, het hair byna geheel zien verdwynen, en daar is niet meer van overgebleeven, dan zoo veel 'er gevonden word in wollen, die men niet voor hairig moet aanzien. Dee-  van'tWol-Vee. 22$ Deeze uitkomst is door my met verfcheidéri proeven bevestigd: dezelve is van veel belang tén opzichte van de verbetering der wollen ? het hair is derzelver grootfte gebrek, vermits het de wol alleenlyk gefchikt maakt tot het gröfftè foort van werk. Wanneer ik ooijen met hairige wol heb dóen fpeelen met rammen , die fyne wol hadden, is niet alleen op de lammeren, die uit die ver^ menging zyn voortgekomen, geen hair meer te zien geweest, maar hun wol heeft een graad van fynte boven die van hunne moeders aangenomen. Deeze verbetering is zeer voordeelig, om dat, de lammeren volwasfen geWorden zynde, htm wol de waarde heeft van half-fynfe, terwyl die van hunne moeders niet meer waard is dan grove wok Ooijen met half-fyne wol, gepaard met rammen, die fyne wol hadden, hebben lammeren voortgebragt, welker wol dikwyls byna zoo fyn geworden is als die van hun vader, en zomtyds nog fyner. Een ooy, gebooren van een raln' uit Rous» ftllon met fyne wol, en van een hairige ooy* heeft, door deeze vermenging, eene halffynewol gehad, waar in kleine hairtjes overgebleeven zyn. Het zelfde ooy, gefpeeld hebbende met een ram uit RonsfiUon met fyne wol,'heeft een lam voortgebragt, dat tegen woordig een ram is met fupra-fyne wol : deeze P gtoo-  226 Over de Verbetering groote vérbetering heeft my verwonderd, efi is myn verwachting te boven gegaan. Wanneer ik, in tegendeel, een ram met grove wol heb doen fpeelen met ooijen, die fyne wol hadden, hebben hunne lammeren een minder fyne wol gehad dan die der moeder, en minder grove dan die van den vader. Ik heb deeze proef genomen met andere oog. merken, dan de verbetering der wollen, want eene kudde moer. noodzaakelyk verbasteren , indien men aan de ooijen rammen geeft van mindere hoedanigheid ten opzichte van de fynte der wol, van het gewicht van de vacht, en van de hoogte der geftalte, niettemin is dit misbruik , zoo nadeelig voor de kudden, zeer algemeen: in plaats van het befte lam uitteldezen, om 'er een ram van te maaken, behoud men zomtyds het flechtfte , om dat men denkt, 'er geen goeden hamel van te kunnen maaken. Door een ram van een groote geftalte uittekiezen , heb ik in korten tyd, ooijen van eene middelmaatige geftalte een grooter ras doen voortbrengen; by voorbeeld, een ooy van twintig duimen entweelinien hoogte, van de fchoft gemeeten zynde, gepaard geweest zynde roet een ram van agt en twintig duimen , heeft een ram voortgebragt van zes en twintig duimen en elf linien , dewelke byna de hoogte van zyn vader bereikt had. Wan.  van 't Wol-Vee. &z? Wanneer ik aan ooijen een ram heb gegee* ven, die meêr wol droeg dan zy, heb ik gezien, dat een groot aantal van hunne lammeren, hun volkomen wasdom verkreegen hebbende, vachten hadden, die tweemaal en zomtyds driemaal zooveel woogen als dié van hunne moeders. Maar alle deeze verbeteringen kunnen, door verfcheiden omftandigheden, mislukken, waaf Van de voornaamfte afhangen van den ftaat der gezondheid van den ram, het ooy, of de lammeren : dit is eene algemeene wet voor alle de Voortbrengingen der dieren. Ik kan, ter deezer plaatse $ geen naauwkeurig verflag doen van de blyken wegens de menigvuldige verbeteringen onder myne kudden , door het uitkiezen van de rammen: dit is een onderwerp voor een geheel boek, en niet' voor eene verhandeling, lkhebmy , in deeze, niets anders voorgefteld, dan hetaantoonen van de middelen om de wollen fyner te maaken, en in Frankryk, zelfs in onze noordelykeprovinciën , de allerbeste wollen te doen voortkomen. De fupra - fyne wol van myne fchaaphoedery ftrekt daar van tot een bewys. Dezelve heefteen graad van fynte, boven die van de rammen uit Rousftllon, waar van zy oorfprongelyk is. Ik heb haar vergeleeken byde Spaanfche wol, die men, in groote baaien, van het Pa Es*  *s8 Over de Verbetering Escuriaal laat komen, voor de Fabriek van Julienne, en voor andere Fabrieken. Hoewel deeze wol fupra-fynis, zoekt men de allerfynfte daar uit, voor den inflagvan het laken, de minftfyne word gebruikt voor de ketting; myne fupra - fyne wol heelt één graad van fynte minder dan de fynfte wol, die van het Escuriaal komt, en meerder dan de minftfyne ik maak een onderfcheid tuffchen deeze twee graaden van fynte in de fupra-fyne iSpaansche wol,, om een volkomener denkbeeld te geeven van die van myne fchaaphoedery. De Heer Desmarets, Lid van deeze Academie, Op/iender over de Fabrieken van de Generaliteit van Champagne, en de Heer Holker, Algemeene Opziender over de Fabrieken in Frankryk , hadden, in tegenwoordigheid van den Heer Trudaine , geoordeeld, dat de wol van myne fchaaphoedery ten ' minften de fupra-fyne zeer naby kwam: de proeven van het microscoop, en van de uitzoeking van de wol van het Escuriaal hebben hunne beoordeeling beveftigd. Ik heb deze uitkomften met de grootfte zorgvuldigheid ternedergeiteld: ik kan het niet genoeg herhaalen, ik heb met de befte kenners, die onder myn bereik waren, geraadpleegd; ik heb, ontelbaare keeren, die wollen met myne eigen oogen befchouwd, en, met behulp van vergroot - glafen en van het microscoop,  van 't Wol- Vee. zonder vooringenomenheid voor die van myne fchaaphoedery: in tegendeel, ik heb ze met zoo veel te meer geftrengheid onderzogt, om dat iknieteehoopthad, zulke uitmuntende wollen te maaken, vermits ik noch rammen noch ooijen met wol van dien graad van fynte gehad heb. Deeze uitneemende voortbrenging is niet begunftigd geweest door de keuze van het voeder: de bafterd rammen en ooijen van myne fchaaphoedery hebben byna niets anders in de ruif gehad, dan allerlei foort van ftroo. Myne kudden doorkruiden een bergachtige, drooge, en fchraale landsdouw, in de nabuurfchap van de ftad Montbard in Bourgogne ; zy brengen het geheele jaar door m de open lucht, zonder eenige befchutting, zelfs in het guurfte weêr. Onder alle deeze omftandigheden, kan ik hier niet onderzoeken , welke van die my de gunftigfte zyn voorgekomen tot verbetering der wollen: het is my genoeg , beweezen te hebben dat zy fchielyk verbeterd zyn, door middel van rammen van eene betere hoedanigheid dan die van de ooijen. Ik zal alleenlyk hier byvoegen, dat het ras van' de fchaapen unRousfillon, geduurende tien jaaren, zonder eeme#. vermenging bewaard en vermenigvuldigd iynde, ook 'beter geworden is m myne fchaaphoedery, met betrekking tot de fynte der wol. Men heeft deeze verbetering gefchat op P 3 ^m  sgo Over de Verbetering een vierde daar boven: maar om daar over te kunnen oordeelen, heeft men, geduurende verfcheiden jaaren, wollen van rammen en ooijen, die uit Rousfillon overgekomen, en, in myne fchaaphoedery , hun eigen dood geftorven zyn, moeten bewaaren , en dezel? ve vergelyken met die van hunne nakomelingen. De wol verliest van haare hoedanigheid met den tyd, daar en boven, heb ik de gewoonte, van nooit het voortbreng fel van myne proefneemingen op den hoogften prys te fchatten; dus vergenoeg ik my, met te zegr gen, dat het ras van de fchaapen uit Rousfillon in myne fchaaphoedery aanmerkelyk verbeterd is. Uit alle deeze uitkomften der proefneemingen moet ik befluiten, dat men, met een weinig zorg, en zonder eenige onkoften, alle de wollen zou kunnen verbeteren, door de befte lammeren uit elke kudde te kiezen , om dezelve aantefokken; doch 'er zou veel tyd nodig zyn, om door dat middel, tot een zekeren trap van volmaaktheid te komen. Men kan tyd winnen, door eenige kosten te doen,om rammen te laaten overkomen van nabuurige plaatfen,waar zy van eene betere hoedanigheid zouden zyn, dap die der ooijen van eene kudde, welke men wilde verbeteren, Dit mjddel zou genoegzaam zyn, wanneer men geen  ■ van 't WoUVee. 33* geen andere oogmerken had, dan hairige wol jn ^rove of in half - fyne te veranderen, Indien men meer geld wil befteeden, kan men eene meer voordeelige en fchielyke verbetering daarftellen, en fyne en fupra-fyne- wollen verkrygen, door van verre rammen te doen overkomen, die in ftaat zyn, om zulke wollen met ooijen van eene mindere hoedanigheid voorttebrengen. De fupra- fyne wol kan in Frankryk voortkomen inde droogfte en fchraalfte landftreeken, dewyl ik de wollen, in myne fchaaphoedery, ?oo ver verbeterd heb , dat zy fupra-fyne van den tweeden rang geworden zyn, zonder rammen met fupra-fyne wol van den eerften rang gehad te hebben; ik kan in 't geheel niet twyffelen, of ik zou, met deeze rammen, de Franfche wollen tot den' eerften rang van fupra - fyne brengen kunnen. Door de hoedanigheid der rammen te fchikkennaar die van de kudden, van de gronden, en van de weiden, en naar de benodigdheden der Fabrieken, zou men eene genoegzaams hoeveelheid van wol verkrygen voor allerlei foorten van werk: 4e grondgefteldheid van Frankryk is zoo verfcheiden, ais het vermot van deszelfs inwoonders. p4 V6&«  2 3 ? Oiw Genees - middelen verhandelin 0W * noodzaakelyke Genees - middel^ voor de Schaopen: Geleezen in de Algemeene Vergadering van de Konmglyke Sociëteit van Genees-kunde, teParys, den 27 January i778 ; * door den Heer Daubenton. De Schaapen weerftaan alle de ongemakken van het weêr in onze luehtsgefteldheid rssdegroote hitte van de ne wol befchermt ze tegen de felfle koude. Ik heb zedert tien jaaren, in het noordelykeeedeff/an;Bourgogne, geheele kudden blootgefield in de open lucht, dag en nacht, geduurende het gantfche jaar: de fterke vorft van 1768 en van 1776 hebben hun geen het rmnfte kwaad gedaan, hoewel het vogt van de thermometer van Reaumur gezakt was op 14 en een halven, en op 18 graaden onder Q; Bl ft#e en langduurigfle regens, de fneeuw,  voor de Schaapen- 333 fheeuw, waar mêezy bedekt geweest zyn,en die zy voor hunnen drank hebben doorgenikt, de ys - kegels, die zig aan hun wolhebben gezet, en die daar aan zyn blyven hangen, hebben' hun in 't geheel geen nadeel gedaan ; maar de hitte van de zon heeft 'er in 't veld verfcheiden doen omkomen, en zou 'er zekerlyknog meer hebben doen fterven, als men hun niet fchielyk was te hulp gekomen. De kwaal, die de al te groote hitte aan de fchaapen veroorzaakt, word met denzelfden naam benoemd, te weeten de hitte (*). De bloedryklle , de meelt gevoede , en de fterklte zyn het meelt onderhevig aan deeze ziekte. Die geene, welke daar door aangetast worden, houden den bek open om adem te haaien, zy fchuimbekken , bloeden uit de neus, zy reutelen met de keel, en liaan met het lyf. De oogbal word rood, het dier laat den kop hangen, het begint te wankelen, en welhaast valt het dood neder. INa het affterven , hebben de oogen, het onderfte van de wangen, de kaak, de keel, de hals, het binnen fie van den bek en van de neus pene gemengde kleur van rood en zwartachtig: hy het openen van het dier, vind men de bloed* (*) la chalenr. Zie de aantekening, op bladz. 51. P 5  S34 Over eenige Genees-* middelen bloedvaten opgezwollen in alle de deelen, die zoo even opgenoemd zyn, en in den kop. Alle deeze tekenen toonen ten klaarften de noodzaakelykheid aan van eene bloedlaating; ook doet dezelve het kwaad zeer fchielyk op? houden, wanneer.zy by tyds gedaan word. Dit hulpmiddel is dierhalven een van denoodzaakelykfte voor de kudden in warme luchtftreeken, in gemaatigde luchtftreeken zoo als de onze, en zelfs in de koude luchtftreeken, waar de zon in den zomer zeer heet is. • Daar is een ander hulpmiddel, dat volftrekt nodig is voor de fchaapen, in alle Landen en tyden, namentlyk, het middel tegen het fcnurft; zy zyn aan die kwaal meer, dan aan eenige andere, onderhevig. De kudden, geplaatft op gronden , die het meeft gefchikt zyn voor haar foort en zelfs voor haar ras, zyn daar niet van bevryd; de beft verzorgde, de meeft gevoede, en gezondfte fchaapen kunnen fchurfd worden, Wanneer de vettigheid van het wol-fmeer begint te bederven fteekt zy den huid aan, en maakt denzelven vatbaar voor het fchurft. Indien men deeze ziekte, by derzelver eerfte verfchyning, niet tegengaat, bederft zy de wol, en doet haar uitvallen. Indien niets den voortgang van het fchurft hindert, veroorzaakt hetzelve zweeren in't vleesch, invreeting in de beenderen, en doet het dier omkomen. Het hulpmiddel te- gen  voor de Scbaapea, 233 gen eene zoo menigvuldige en gevaailyke kwaal is nog noodzaakelyker voor de kudden , dan het bloedlaaten, om dat de fchaapen meer onderhevig zyn aan de kwaal van het fchurft, dan aan die van de hitte. De waarneemingen, welke ik omtrent deeze twee hulpmiddelen gedaan heb, zyn het voorwerp van deeze Verhandeling. Men tapt de fchaapen bloed af op verfchei^ den deelen van het lighaam, aan het voorhoofd boven en onder de oogen, aan het oor, aan de ftrot-ader, aan den ftaart, boven de wade, en aan de poot. Voor dat ik deeze verfchillende foorten van aderlaatingen gaa onderzoeken , zal het niet ondienftig zyn, eenige aanmerkingen te maaken over de geneezing van de ziekten der fchaapen. Dezelve moet evenredig zyn aan rif» ufüïirrlf» \ran Vipf riipr. pn a^in rif» Vip-kn?:»:! ril¬ heden , waar voor de herders vatbaar zyn, met betrekking tot de Genees-en Heel-kunde. Een fchaap, aangetaft door eene langduu. rige ziekte, is van weinig waarde men moet hetzelve niet dan onkostbaare middelen toedienen. In toevallige ziekten, die door een fpoedig hulpmiddel kunnen geneezen worden, verliest het fchaap niets van zyne waarde, indien het middel gemakkelyk is, en indien het de wol niet bederft. Pe aderlaating van de fchaapen moet dan fchie-  33°" Over eenige Genees-middelen fchielyk en door één mensch gedaan kunnen, worden, en de ader, die door deeze bewer^ king geopend is, moet groot genoeg zyn, om eene genoegzaame hoeveelheid van bloed te geeven, en gelegen op een gedeelte van het lighaam, waar geen wol'op is. Ik geloot , dat, in de meeste ziekten dér fchaapen, het niet noodzaakelyk is , het gedeelte van het lighaam uittekiezen, waar de laating het gunftigfte zou fchynen te wezen. De bekwaamde üeneesheeren komen niet overeen omtrent de onderfcheiden uitwerkingen van de aderlaating, die gedaan word op de Verfchillende deelen van het menfchelyk lig. haam, fchoon men ten deezen opzichte een langduurige ondervinding heeft: wat zouden de herders dan kunnen uitrichten met de gebrekkige kennis, die men hun zou kunnen geeven omtrent een voorwerp, 't welk niet bekend is met betrekking tot de dieren ? het is beter hen te ontheffen van eene practyk, waar in zy grove fouten zouden maaken, en die voor de fchaapen, in de meefte gevallen, van geen nut fchynt te wezen. Maar wanneer eene ziekte verfcheiden kudden aantaft, zig van de eene plaats tot de andere uitflrekt, en zig in eenige provinciën verfpreid, is het een voorwerp van'het uiterüe gewicht, het welk eene ftaats - zaak word. In  voor de Schaopen, S37 In zulke ongelukkige omftandigheden, moet men al, wat de Geneeskunde vermag, in't werk ftellen,en onder anderen de verfchillende aderlaatingen. De grootfte Geneesheeren moeten zorgvuldig nagaan de oorzaak en het hulpmiddel van eene kwaal, die'den ondergang dreigt aan dieren, welke nuttig zyn vooralle volkeren, en voornamentlyk voor zoodanigen, die. de wol tot de fraaifte handwerken weeten te gebruiken. Het is met dat oogmerk, dat de Koninglyke Sociëteit van Genees-kunde eene altöósduurende onderlinge verftandhouding heeft opgericht met den een voudigen herder, ten einde hem onderwys te geeven; Leden van het Genootfchap zelve zullen, in dringende omftandigheden , de hand van den herder gaan bellieren , tot geneezing der kudden. Myne aanmerkingen, omtrent de aderlaating der fchaapen , ftrekken zig niet uit tot zeldzaame en ingewikkelde gevallen. Ik denk, dat het, in de gewoone gevallen , voor den herder ge. noeg is, dat hy weet adef telaaten op een lighaams gedeelte van het fchaap, 't welk te gelyker tyd voldoet ten opzichte van de ruimte van de ader, van de gemakkelykheid in de bewerking, en van de bewaaring van de wol. Volgens deeze voorwaarden , gaa ik onderzoeken de verfchillende aderlaatingen , die men  sgS Over eet.ige Genèesmiddelén rfléti op ohderfcheiden deeleri Van het lighaarri der fchaapen in 't werk fielt. De aders van het voorhoofd zyn klein £ en .geeven gevolgelyk niet dan zeer weinig bloed, zy kunnen met den vinger niet gevoeld worden* Men laat niet boven of onder het oog, of tusfchen de beide oogen, dan op dat gedeelte van de hoek-ader, 't welk zig uitftrekt van den hoek van 't oog tot het bovenfte gedeelte van de wang. Dierhalven, hoewel deeze drieerlei aderlaatingen drie benaamingen hebben, kan men dezelve tot eene enkelde brengen, welk verricht word op verfchillende plaatsen van een gedeelte van de hoek ader , van omtrent anderhalven duim lengte. Deeze laating geeft genoeg bloed, om dat de ader dik is, doch het ismoeijelyk, dezelve, fchoon opgezwollen, met den vinger te voelen, gevolglyk loopt men dikwyls gevaar van mis te fteeken. Men kan de aders van de flaapen van 't hoofd niet drukken , om ze te doen opzwellen, dezelve zyn veel te klein» De flaap van 't hoofd is, in veele rasfen van fchaapen, met wol bedekt; het valt moeijelyk op die plaats eene aderlaating te doen aan fchaapen met hoornen. Niettemin heb ik;verfcheiden daar doen laaten, doch het bloed heeft flechts gelekt, en niet geloopen. * Wan-  voot de Scbaapert. Wanneer men bloed trit de ooren aftapt* moet men eene wond maaken, om dat de aders zoo klein zyn, dat men 'er verfcheiden te ge-lyk moet openen. Men geeft een fneê in het oor, en men klopt 'er op, om 'er bloed te doen uitkomen: dit is een Hechte behandeling, men kan dezelve niet dulden, dan in zeer dringende gevallen, waar in men onmogelyk berer doen kan* De laatingen aan de ftrot-ader , aan den arm , en boven de wade zyn te moeijelyk voor de meeste herders, en één mensch alleen zou niet gemakkelyk de bewerking kunnen doen *, daarenboven zouden die aan den hals en aan den arm de wol bederven. Men laat, op tweederlei wyze , op den ftaart van't fchaap, of op het gedeelte, waar geen wol opzie, of aan de punt. De eerfte van deeze laatingen geeft maar weinig bloed. Om bloed uit het uiterst eind van den ftaart aftetappen, moet men ten minften het laatfte wervelbeentje affnyden; deeze bewerking kan niet met eene lancet gefchieden. Men neemt met een mes het uiterft eind van den ftaart weg, hier door fnyd men de aêren en flagaêren met het been door; het vleesch krimpt op; en laat het been bloot; daar blyft een wond. Men laat op verfcheiden plaatfen van de poot van het fchaap;doch daar zyn, in die deelen, aiet dan kleine aderen. Daat en boven heeft men (  tjfö Óver eenige Genees •midJeïen men te vreezen, dat de vuiligheid, die dikwyls in de laat -gaten komt, 'er eene ontfteeking en ophooping van vogten zal veroorzaakeri, welke niet alleen het dier zullen doen kreupel gaan, maar zig kunnen verfpreiden tot in het hoorn van de voet. Deeze laatingen hebben ookdiezwaarigheid,dat zy niet gemakkelyk door een enkeld perfoon kunnen verricht worden. Ik heb eene andere manier gevonden, om de fchaapen adertelaaten, die my voorkomt verkieslyk te wezen boven die geene, welke in gebruik zyn, om dat dezelve niet onderhevig is aan een van dezwaarigheden ,waar van ik gewag gemaakt heb, en om dat zy gemakkelyker is. Deze laating gefchied onder aan de wang van het fchaap, op de plaats van den wortel van de vierde kies, die de dikfte van allen is; deszelfs wortel is ook de grootfte. De ruimte, welke hy beflaat, is kenbaar op de buiten zyde van het been der bovenfte kaak , door een uitfteekfel, dat Zeer gemakkelyk met den vinger te voelen is, wanneer men het vel van de wang betaft. Dit uitfteekfel is een zeer zekere aanwyzing, om de hoek-ader,die daar onder loopt, te vinden. Deeze ader ftrekt zig uit van den beneden - rand van het onderfte kaakebeen, digt by deszelfs hoek, tot onder het uit. fteekfel, dat aan den wortel van de vierde kies gevonden word. Verder neemt de aêreeu bogt  voor de Schaopen. 24 i bögt, en verlengt zig tot aan den hoek van 't oog. Om de laating aan de wang te doen , begint de herder, met een open lancet tusfchen zyne tanden te neemen; vervolgens plaatst hy het fchaap tusfchen zyne beenen , en houd het op deeze wyze vast, om het te doen ftilftaan. Hy houd zyn linker-knie wat meel' naa vooren, dan de regter. Hy brengt zyn linkerhand onder den kop van'tdier, en omvat het onderfte kaakebeen , zoö dat zyne vingers zig bevinden aan de régterzyde van de kaak, digt by het agtereind van dezelve , om de hoek - ader , die hiér langs loopt, te drukken , en te doen zwellen. De herder brengt de andere hand aan de regter- wang van het fchaap op de plaats, die ten naasten by even ver af is van het oog en van den bete. Hy vind daar het uitfteekfel, dat hem den weg moet wyzen; hy kan ook de gezwollen hoekader voelen onder dit uitfteekfel. Verder' neemt hy het lancet, dat hy in zyn mond heeft, in zyn regter-hand, en hy opent het laat-gat van beneden naa boven, op een hal* ven vinger breedte onder het midden van het uitfteekfel, dat hem de plaats aantoont. ik kan , zonder grootfpraak, zeggen ,' dat een blinde, op deeze wyze, in ftaat zou zyni een fchaap adertelaaten , om dat hy met een tan zyne vingers kon voelen het uitfteekfel, dat-  E4a Over eenige Genees-middelen zyn leidsman zyn zou, terwyl hy met het lancet de opening maakte. De laating aan de wang is, dierhalven, zoo zeker als gemakkelyk , om dat men zig niet kan vergisïen in de ligging van het bloedvat, en om dat het dik genoeg is, om eene ge•noegzaame hoeveelheid van bloed te geeven; want het ontfangt dat van de aderen van't voorhoofd. de wenkbraauw, de neus, en de .bovenlip, enz,. Het bloed word daar in te* gen gehouden door de hand van den herder 5 die de uitwerking doet van een laatband by den hoek van de kaak. Men loopt geen gevaar van de flagader te openen , want ik heb altoos eenigen afftand gevonden tuffchen dezelve en de ader op de plaats , waar de laating gefchied. Een mensch alleen kan deeze laating doen. Alle deeze voordeelen hebben my deeze laating doen verkiezen boven alle andere, na dezelve in de beoeffening met elkaêr te hebben vergeleeken. Opgegeeven hebbende eene manier om fchaapen adertelaaten, die zekerder en gemakkeiyker is , dan die geene , welke in gebruik zyn; blyft my over, om een hulpmiddel tegen het fchurft aantewyzen, dat te verkiezen is boven die, welken men tegen deeze ziekte in 't werk fielt. Het fchurft der fchaapen maakt aanhoudende  voor de Scbaapenl ui dé voortgangen ; het is zoo veel möeielyker te geneezen , naar maate het langer geduwd heeft- De herder moet dan zeer Oplettend zyn, om 'er de eerfte tekenen van te ontdekken. Hy moet zyne kudde zorgvuldig waarneemen, om te zien, of eenig fchaap zig krabt met de pooten of met de tanden, of dat het zig wryft tegen de ruiven, de boomen, de muuren , enz.; of de wol met vuil beftneerd is op de deelen van het lighaam, die het dier met de pooten kan bereiken ; of 'er eenige •wol - vlokken verplaatst zyn , die het fchaap met zyne tanden getrokken of met de poot gewreeven heeft. Deeze tekenen duiden jeukten aan, die veroorzaakt worden door luizen, door het fchurft, of andere ziekten. De herder moet het fchaap bezien , door de wolvlokken van een te fcheiden op de verdagté plaatfen, om te zien of 'er wezentlyke tekenen van fchurft zyn. Dezelve beftaan daar in , dat het vel harder is op de fcfrurfde plaatfen, dan op dean* dere ; men voelt , op het aanraaken met den vinger, verheven korrels. Het vel is bedekt met witte fchubben, korften, of kleine puis. ten; die in 't eerst rood en ontftoken zyn, en die vervolgens eene witte of groene kleur aanneemen. Aüe deeze toevallen veroorzaaken jeukte , doch 'er is een andere foort van Q 2 fchurft,  £44 Over eenige Genees-middelen fchurft, waar geen jeuking by is; dezetoe verfpreid zig fchielyk onder de wol, en in plaats van dezelve te doen uitvallen, maakt het de wol los, en verward, als of zy in de vol-molen geweest was. Wanneer men eenigen van deeze toevallen ontdekt heeft, moet men terftond het middel tegen het fchurft gereed maaken. Ondertusfchen , indien men vermoed, dat deeze ziekte voortkomt uit vermoeying of uit morffigheid, van de kwaade lucht cf van de warmte der ftallen, van gebrek aan voedfel, of van derzelver flegte hoedanigheid, is het noodzaakelyk de oorzaak van het kwaad te doen ophouden , om dat het de goede uitwerking van het hulpmiddel zou verhinderen. Indien het fchurft veroorzaakt word door eene andere ziekte. moet men dezelven beide te gelyker tyd zoeken te geneezen. Wanneer het fchurft niet verouderd noch metzweeren is, kan men hetzelve geneezen met uitwendige zonder inwendige middelen. Men heeft tegen deeze ziekte zeer veele verfchillende uitwendige middelen gebruikt , waar van de optelling in deeze Verhandeling te veel tyd zou vereisfchen , en zeer onnut zou zyn : ik zal alleen van de voornaamfte melding maaken. De meest gebruikt wordende zyn de aftrek-  voor de Schaopen. 24^ trekking van tabak , de (*) ceder-bly^, de ontbinding van groene vitriool, van aluin, of van keuken-zout, de'bloem van zwavel, de (**) kwik-zalf, enz.. Alle deeze middelen kunnen het fchurft geneezen ; doch zy hebben alle groote zwaarigheden. Het tabaks-? water, de ceder-oly , en de ontbindingen van de zouten zyn nadeelig voor den toeltand van het fchurfde vel, zy vermeerderen deszelfs verdikking , droogheid , hardheid , en doen dezelve voortduuren , zy benadeelen hier door den groei en de goede hoedanigheden van de wol; daaren boven geeven de tabak en inzonderheid de ceder - oly aan de wol rosfe en zwartachtige Meuren, die haar bederven. De zwavel deelt 'er eene onaangenaame reuk aan mede , welke in de vagt blyft, na dat die is afgefchooren. De kwik van de genoemde zalf kan aan de herders en aan de fchurfde fchaapen eene kwyling veroor? (*) huilt de code. Deeze oly word , naar men meent, getrokken uit een foort van Cederboom, die ook ic Langi'sdoc menigvuldig groeit, en daar den naam/ van ce.de draagt. De Vert. (**) onguent gris. Is in onze Apothek en bekend bv den naim, unguemum mercuriale, of KwiK-za.'f. * De Vert,  246 Over eenige Genees • middelen oorzaaken, waar voer men genoodzaakt word inwendige middelen te gebruiken , om de? zelve te doen ophouden : daarenboven moet men voor de dieren , die voor den flagtbank gefchikt zyn , geen middelen gebruiken, die eenige kwaade . uitwerking zouden kunnen voortbrengen. Na dat ik op myne fchaapen alle deeze en yeele andere hulpmiddelen gebruikt heb, zag ik, dat het noodzaakelyk was, om'er een te vinden , dat beter, minder kostbaar, en gemakkelyk was, en geen flegte hoedanigheid aan de wol, noch aan het vleesch van het dier mededeelde. Een mengfel van fmeer of van vet met terpentyn - oly, voldoet aan alle deeze vereischten. Het vet is, in den winter, beter dan het fmeer, om dat het zig, 0p de huid van 't fchaap, beter uitfpreid; maar het fmeer is beter in den zomer, om dat het zoo fchielyk niet, als het vet, begint te fmelten. Het gereedmaaken van dit middel is zeer gemakkelyk. Laat een pond fmeer of vet fmelten. Neemt het van 't vuur, en mengt met het fmeer of vet, een vierendeel pond terpentynply. Deeze zalf kost weinig ; zy benadeelt de wol in 't geheel niet, zy verzagt het vel van't fchaap, dat door het fchurft verhard is, en zy geneest deeze ziekte. Men kan dezelve fler-  voor de Scbaapen. 247 fterker maaken, door'er meer terpentyn - oly by te doen, . Men kan ze gemakkelyk.gebruiken, zonder , de .wol op, de plaats van het fchurft aftefhy;.: den, het is genoeg, dat men de vlokken-van. eenfcheid , om de fchurfde plek bloot te maaken. Vervolgens wryft de.herder het vel met de krabber , alleeniyk om de kortten 'er-afte,ligten, en hy bei'meert het met zalf, door ze met zyn viuger uittelpreiden. Het is een flegte gewoonte, als men het velvan de fchurfde fchaapen.met een pot-fcherf, of een ftuk fteen, fchrabt zoo lang tot dat 'er bloed komtj me,n maakt dus een kleine wond, dat een kwaad te meer is.: Ik heb aan myne. herders één enkeld werktuig gegeeven , 't welk hun voor de bewerkingen, die zy op de fchaapen verrichten moeten, genoeg is: het beftaat in een foort van knip - mes, waar van de punt twee fcherpe zyden heeft, en voor een lancet dient; het hegt heeft van onderen een blad van been of van yvoor, dat men voor een krabber gebruikt. Ellis, een van de beste -Engelfche Schry* vers s die over de geneezing van de fchaapen gehandeld hebben , heeft voor het fchurft verfcheiden middelen opgegeeven , waar in de terpentyn ■ oly met bier vermengd is, of met een afkookfel van tabak, zeep, pis, pekel, enz.. Poch. ik geloof niet, dat men de-terQ 4 pen*  Over tint ge Genees • middelen pentyn ■ oly ooit gebruikt heeft, zoo als dezelve is in de zalf, die ik aanraade, en op eene zoo gefchikte wyze voor allerlei omftandigheden. De goede uitwerking van die zalf is my gebleeken door eene lange proefneeming op myne fchaapen ; ik zal hier flechts van eene van myne meest beüisfende ondervindingen gewag maaken. Men deed een kudde rammen en ooyen, voorleden winter, buiten myn weeten , in de ongunftigfte omftandigheden naa myne fchaaphoedery de reis aanneemen. Zy had twee honderd mylen afteleggen, de ooyen waren bevrucht, het weêr was zeer ruuw en de grond bedekt met fneeuw. Zoo dra ik bericht had gekreegen van deeze reis, fchreef ik, dat men de kudde niet verder moest laaten gaan. Dezelve bevond zig toen op vyftig mylen van myne fchaaphoedery ; de ooyen hadden, op weg zynde , gelamd ; de lammereh en verfcheiden moeders waren geftorven ; de rammen en de ooyen hadden hun wol byna geheel verlooren; zy waren uitgeteerd, en overdekt met fchurft. Men genas dezelven volkomentlyk met de adf O s waar van & 200 even net voorfchrift heb (*) Hoe zeer dit middel van den Heer baob en?»p.ïr van eene goede uitwerking geweest is, en wegens de eenvoudigheid van het zelve alle aanpryzing  voor de Schaapen. htb gegeeven. Zy zyn thans in een zeer goeden ftaat. Deeze kudde is van groote waarde door de uitmuntende hoedanigheden van haare vag? ten. ik gebruik dezelve tot myne proeven omtrent de verbetering der wol. De goede gezondheid van de ooyen, en voornamentlyk van de rammen , is daar in volftrëkt noodzaakelyk , het geen my naa middelen heeft doen zo.eken , om dezelve te bewaaren, en te herftellen , wanneer zy in verval is geraakt. y er- verdient, oordeelt men , niettemin , gewag te moeten maaken van twee onderfcheiden voorfchriften ter geneezing van het Schurft der Schaapen , welken de. Maatfcbappy van den Landbouw te Amfterdam, in het Derde Deels Eerfte ftuk van haare uïtgegeeven Verhandelingen , hladz. 56 tot 64. heeft openbaar gemaakt, cn welke middelen hunne byzondere nuttigheid kun. nen hebben , wanneer dit ongemak , in een fterken graad , onder de dikke vagt der fchaapen over hun geheel lighaam verborgen [zit, gelyk men ook, ten" deezen aanzien, van het middel, aldaar op bladz. 62 vermeld, de heilzaamfte gevolgen gezien heeft. De Vers. 9 5  Over den besten Leef- regel VERHANDELING Gwr Leef-regel voor de Schaopen. Geleezen in de Algemeene Vergadering van het Koninglyk Genootfchap der Geneeskunde, te Parys ; den 31 Augustus 1779: door den Heer D AUBENÏON. Erf-Tr-:':72i,"j 3,-! ö- t;'?- ^."i>'> en goede leef-regel is noodzaakelyk, om de gezondheid der kudden te bewaaren; dezelve is ook een van de beste middelen, om haare ziekten te geneezen. Men moet oplettend zyn op de keuze en de hoedanigheid der voedfelen , die men aan de fchaapen in de ruiven geeft, en op die , welke zy in'% veld zoeken, omdat zy, in'het flegte faifoen, geen ander voedfel kunnen neemen, dan het geen men hun voorlegt, en om dat de wei. den  voor de Schaapen, 2|£ den, waar in de.fappigfte kruiden gevonden; worden, de gevaarlykfte zyn. De wilde kool, de klaver, de luzerne,het gras van tarw, en alle, welke zoo fmaakelyk: voor de fchaapen als voordeelig voor hunne gewondheid zyn , kunnen doodelyk worden, wanneer zy 'er te veel van gegeeten hebben. De lucht, die. zig daar uit ontlast, doet de grootfte van hunne maagen zeer fterk opzwellen j derzelver fpanning belet de herkaauwing , en de vermeerdering van den omtrek van die maag drukt de groote bloed-vaten, ftremtden loop van het bloed-, en veroorzaakt den dood, indien men hpm niet voorkomt door fpo'edige hulp , die de loozing van de lucht door de darmen , of den loop van 't bloed door de groote vaten kan bevorderen. Hoe meer de weiden overvloedige en fappige kruiden opleveren voor de fchaapen , hoe meer de herders dezelve moeten mistrouwen. Men moet hen nie t daar heen dry ven , dan wanneer zy gedeeltelyk verzadigd zyn , en hen flechts voor weinig tyd daar op laaten blyven. De kruiden , die de fchaapen, door hunne flegte hoedanigheden , nadeelig zouden zyn, behoeft men veel minder te vreezen ; zy eeten daar niet van, zelfs wanneer zy door den honger gedrongen worden : zie hier de proe-  25* Over den besten Leef-regel proeven, die ik ten deezen opzichte genomen heb. Ik heb in een klein perk, met vier horden omzet, twee fchaapen geplaatst . want die dieren zyn zoodanig gewoon om met hun veel«n by elkander te zyn, dat een fchaap, het welk zig alleen bevind, altyd onruftigls, en bezig , om naa anderen te zoeken. Ik heb van tyd tot tyd laaten geeven in een ruif aan de twee fchaapen, die in het kleine perk opgeflooten waren, verfcheiden kruiden van eene flegte hoedanigheid, of die men gelooft, dat fchadelyk zyn, zoo als de (*) wolfs-melk, (**) de wilde wyngaard, Cf) het jeuk-kruid, (J.) het St.Antoni's raapje, en meer anderen. De twee eerstgenoemde kruiden zyn in de ruif gebleeven van 's morgens tot 's avonds, zon-, der dat de fchaapen 'er van geproefd hebben; in tegendeel hebben zy de twee laatften , met graagte , gegeeten. Men heeft hun, agt dagen lang , niets dan van een der genoemde kruiden gegeeven , en dagelyks heeft men hun water aangebooden, waar van zy rnaar zeer weinig gedronken hebben , of het geen (*.) tithymalts, (**) la bryonne, la rentncuk fcekrats, (i) la renoncule tubereufe'.  voot de Schaapifiï 353 zy in 't geheel niet wilden drinken; het welk ten klaarden bewyst, dat deeze planten de fchaapen niet dorftig maaken, hoewel dezelve Zeer fcherp zyn , inzonderheid de uitwasfen van het St. Antoni's raapje. Deeze proeven komen my beflisfende voor , dewyl een fchaap den dag doorbrengt zonder eeten , by een kruid , dat in zyn ruif is, zal hy^nooit daar van eeten in 't veld , waar hy 'er anderen, die meer naar zyn fmaak zyn , vinden kan. Een kruid , dat het eenige voedfel geweest is van een feiiaap, geduurende agt dagen, zonder eenige merkbaare kwaade uitwerking, is nog minder in 't veld te vreezen; want daar is geene waarfchynelykheid , dat een fchaap hetzelve altoos verkiezen zal boven andere kruiden, die daar gevonden worden. Het blykt, dat de herders niets te vreezen hebben, voor den leefregel der fchaapen in goede weiden , dan eene al te groote hoeveelheid van fappige kruiden, die zy met graagte zouden kunnen eeten: maar het voeder, 't welk men hun in de ruif geeft, vereischt andere zorgen. De fchaapen krygen een afkeer van hun voeder , indien het een fmaak of reuk heeft gekreegen, die hun onaangenaam is. Dierhalven, zyn het hooi, dat in de weiden door het vogt aangefloken , in de ichuuren gebroeid of befchimmeld , aan de uitwaasfeming van mest  254 Over den lesten Leef- regel mest blootgefteld is , en ftroo, dat de rottëri bedorven hebben , flegte voeders, die men veel meer te vreezen heeft, niet wanneer zy zoodanig bedorven zyn, dat zy de fchaapen volftrekt tegenftaan, maar alleenlyk zoo veel, dat zy hen beletten , daar van eene genoegzaame hoeveelheid te neemen. In dit laatfte geval, acht men zig niet verplicht, om hun beter voeder te geeven, hoewel men ziet, dat zy minder eeten , dan indien het voeder in een behoorlyken ftaat is. Men weet niet ge* noeg, dat de fchaapen fchielyk afvallen, en aan veelerlei ziekten zyn blootgefteld , wanneer zy niet de hoeveelheid van voeder neemen , die hun nodig is. In dien toeftand kwynt het dier, het word fchurfd, en de beste middelen tegen deeze ziekte zyn zonder uitwerking, zoo lang de oorzaak in wezen is. De wol groeit flegt; de bloedvaten, die, in den ftaat der gezondheid, op het wit van het oog, helder rood zyn , worden bleek, en voorfpellen zwaare en doodelyke ziekten, indien men dezelve niet voorkomt , door het fchaap met best voeder te verfterken. De overvloed van voedfel is noodzaakelyk voor de fchaapen , inzonderheid in de drie eerfte jaaren van hun leven, om niet alleen te dienen tot hun onderhoud, maar ook tot hunnen groei, en tot de voortbrenging van het wol-  voor Se Schaapen. sSJg wol-irneer, het welk die dieren in hetbyzonder eigen is, en veel toebrengt tot de goede hoedanigheid van de wol. Wanneer de kruiden uit de weiden, of het voeder in de ruif in geene gertoegzaame hoeveelheid zyn -, om alle de fchaapen van eene kudde te voeren, zoo loopen de gezondfte in 't veld de zwakiten voorby, om het beste gras te plukken, of ftootten ze van de ruif, om het voeder gulzig opteëeten. Dus kwynen de fchaapen, die reeds verzwakt zyn, door eene flegte lighaams gefteldheid , of door een beginfel van eene ziekte, van gebrek aan voeder ; zy neemen dagelyks af; zy verliezen van hunne wol , en zy ondervinden welhaast de toevallen van verfcheiden ziekten, inzonderheid van die, welke men het ongans noemt. Men zou alle deeze kwaaien kunnen voorkomen, door dagelyks eenig toevoer te geeven aan fchaapen , die het nodig hadden. Men kent ze s'avonds door den ftaat van hun buik, die zoo dik niet is ,als hy wezen moest: doch dit teken is tvvyffelachtig , wanneer zy over dag maar een kleine hoeveelheid voedér hebben moeten misfen. Ondertusfchen is dit gebrek genoegzaam, om de hoeveelheid van de melk der ooyen te verminderen, als mede het groeyen van de lammeren ; het word zeer fchadelyk, als het dikwyls gebeurt; het is byna  $$6 Over den besten Leef- regel na altoos te vreezen in Landen, waar de weiden en de voeders niet overvloedig zyn. Men moet dan het getal der fchaapen van eene kudde weeten te evenredigen naar de hoeveelheid van voedfel, dat men hun kan geeven: dit is een zaak van veel belang voor den leefregel van die dieren. Maar welken regel moet men volgen , om zig in die berekening niet te vergisfen , en om gevolgelyk zoo veel fchaapen te houden, als men de kost kan geeven? • ■ ■ ■ % Ik heb getracht deeze vraage opteloffen, die my van veel gewicht is voorgekomen voor de Eigenaars van landeryen, voor de Landbouwers, en in 't algemeen voor het welzyn van de Fabrieken, en den Koophandel. Ik heb in een klein perk laaten zetten twee fchaapen , die omtrent twintig duimen (*) hoogte hadden, van de fchoft gemeeten zynde (dit is de grootte van de meefle fchaapen, die in Frankryk gevonden worden). De twee fchaapen, die men voor de proefneeming gebruikt heeft, hebben, agt dagen lang, geen ander voeder gehad, dan vars - gemaaid gras, 'twelk men (*) Zie de aantekening óp Bladz. 209, aangaande het verfchil tusfchen de Franfche en Amfterdamfche of Xyiyni. duimen. £)e ysrii  voor de Scbdapénl nien voor dat het in de ruif gelegd wierd*, gewopgen heeft. Men. droeg zorg* van het. geen de fchaapen lieten vallen, opteraapen en 'er weder in.te fteeken, als mede. te weegen * het geen .zy niet wildenneten, om dat het te hard was, of om dat het.eenige andere kwaade hoedanigheid had. Uit deeze proef, die men verfcheiden .keeren herhaald heelt , is gebleeken , dat een fchaap van middelmaatige; grootte dagelyks omtrent agt ponden gras eet. ... . . ... . • Dezelfde proefneemingen , die met gelyke naauwk'eüngheid gedaan zyn op voeder van hooi of, van ftroo, hebben getoond, dat een fchaap , insgelyks van middelmaatige grootte* dagelyks twee ponden hooi eet, of twee en een half pond ftroo* Üm te weeten , hoé veel gras men nodig' heeft om één pond .hooi te maaken,, heb ik gras, zoo dra het gemaaid' was, laaten weegen i vervolgens heeft men het op kleeden blootgelegd, voor de zori, om 'er niets van te verliezen, en het zelve .wel te doen droogen. Dit gras dus in hooi veranderd zynde , heeft drie "vierde van deszelfs gewicht verlooren: van agt ponden gras heeft men niet meer dan twee ponden hooi gekreegen. De Landlieden weeten, hoe veel karren-of wagen-vrachten met hooi eene weide kan op. brengen ; by gevolg zuilen zy in ftaat zy, " R om  258"- Over den besten Leef- regel om te oordeelen over het getal van fchaapen, die zy of met hooi of met gras kunnen voê« ren. Zy zullen , dierhalven , eenen regel hebben, om het getal van hunne fchaapen te evenredigen naar de hoeveelheid van het gras en van andere voeders , die zy hun zullen kunnen geeven. Dus bepaald hebbende de hoeveelheid van vaste fpyze , die voor een goeden leefregel der fchaapen nodig was, heb ik andere proeven omtrent die dieren genomen, om den tyd te weeten , wanneer men dezelven drenken moet. Men weet, dat zy zelden drinken, als zy varfche kruiden eeten ; doch zy hebben water nodig, wanneer zy niets anders dan droog voêr krygen. Daar zyn verfcheiden gebruiken , met opzicht tot den tyd , dat men ze laat drinken : in zommige landen drenkt men ze een of tweemaal daags; in andere landen , Haat men een, twee, drie, of vier, zelfs tot veertien dagen over, zonder ze te drinken té geeven. Welke van alle deeze leefregels, die zoo veel van elkander verfchillen, is de beste? Ik heb getracht daar van kennis te verkrygen, door de volgende proefneemingen. Ik heb in een ftal, in het midden van den winter, eene kleine kudde opgeflooten, waar van alle de fchaapen genommerd waren. De* zelve is dag en nacht daar in gehouden, zonde  vóór de Scbaapen. §59 iler 'er uit te komen ; en gevoerd met een mengfel van hooi en ftroo, zonder èenig ander voedfeL lederen dag , nam een herder eenige fchaapen het een na het andèr in zyn armen uit den ftal, om hen, in myne tegen, woördigheid, te doen drinken uit een vat, dat óp verfchillende hoogte gepeild was, en bragt ze weder naa den ftal, na dat zy gedronken hadden, of niet hadden willen drinken. Door dit middel, heb ik geweeten s hoe 'veel water deeze fchaapen dronken, wanneer men het hun, een, twee, of driemaal op een dag aanbood, of flechts eens in de twee, drie, vier, of vyf dagen. Het grootfte gedeelte der fchaapen van deeze kleine kudde bragt een maand in den ftal door , zonder te drinken : hun eetlust bleef altoos dezelfde , en zy hadden geen ander ongemak , dan dat van den dorst, waar van Zy klaarblykelyke tekenen gaven 5 zy hepen naa de fchaapen , die zoo even gedronken hadden en welken men weder in den ftal bragt, om hunne natte lippen aftelikken- _ Het blykt uit deeze proeven, waar van ik hier niet alle de byzonderheden kan opgeeven, dat fchaapen, die niets anders dan droog voeder krygen,1 en.die digt by het water zyn, geheele dagen zonder drinken kunnen wezen; doch zy zouden , den volgenden dag, een fcrooterè hoeveelheid water naa zig neemen, Ra oaIÏ  a£o Over den besten Leef- regel dan wanneer zy daags te vporen gedronken hadden ; deeze hoeveelheid vermeerdert tot een zekeren graad , indien zy, eenige dagen agter elkander, geen water gehad hebben. In dat geval worden ty door den dorst geplaagd, dewyl zy zig verhaasten, om eenige droppels water te krygen ; indien zy dit vogt in overvloed vonden , zouden zy 'er te veel van drinken voor hunne lighaamsgefteldheid, die onderhevig is aan uirftortingen van weyachtige vogten, welke in de herfens doodelyke waterblaafen voortbrengen , en ook oorzaak zyn van de ziekte, die men het ongans (*) noemt, en die niet minder gevaarlyk is. De (*) Dcuylcieeze kwaal, in onze Landffreeken, zeer dikwyls de fchaapen' aantast , en nog onlangs - fterk onder dezelven geheerschd heeft, durft men daar tegen, tnet volle gerustheid, aanpryzen die voorbehoed, en geneesmiddelen , welke gevon.ien worden in het Tweede Deels Eerfte Stuk der Verhandelingen, door de Maatfchappy van den Landbouw te Au fterdara uitgsgeeven , hebbende men, door nieuwe proefneeHi!?:gen , het. gebruik van Zwavel , Zout, enz., naar 'het' vocirfrhrift van den Heer Vei ra c, in deeze ziekte zeer voordeelig bevonden. — Men heeft ook tegon dit ongemak, met een goed gevolg, haver alleen, of met zout of zwavel gemengd». .aan de, fchaapen doen gebruiken. . Voons, in de onderüeilinfi, dat het ongans veelai vei-  voor de Schaaf en. 261 De beste leefregel is , dat men alle dagen de kudde by de drenkplaats brengt , en ze langzaam daar langs heeheh dryft, zonder ze te doen ftilftaan: hier door zullen de fchaapen , die van noden hébben te drinken, de eenigfte zyn, die hun dorst zullen lesfchen. In landen , waar het water fchaars is, gebeurt het dikwyls , dat de drenkplaats zeer afgeleegen is ; men kan 'er de kudden niet naa toe dryven , zonder ze te vermoeien: in dit geval kan men ze eenige dagen zonder drinken laaten ; doch men moet het niet te lang uitftellen, als zy niets dan droog voeder krygen. Dit voedfel verfchilt veel van versch gras, door het verlies van de vogtigheid, dat het geleeden heeft in het droogen: ondertnsfchen eeten de fchaapen dagelyks dezelfde hoeveelheid van vaste fpyze, het zy in gras , het zy in hooi. Hun eetlust is evenmaatig geweest met het gewicht van het voeder, in de proef- veroorzaakt word door het ongedierte, 't welk ia dg lever voornamentlyk zyn zitplaats heeft, en onder den naim van botten bekend is, kan men het navolgend middel aanbeveelen; Men neemt een lepel Geest ven Terpentyn, vermengd met twee lepels water, en gteft dit het zieke fchaap in, na atvooiens hetzelve sa uuren te hebben laaten vasten; dit moet men, met een tü$« fchenpoofmg van 6 dagen, nog tweemaal hérhaaièn,* Bi Ver%. R 9 tv 3  3.62, Over den besten Lief-regel proefneemingen , waar van ik melding heb gemaakt, dewyl zy gegeeten hebben agt ponden gras , of twee ponden hooi, die van agt ponden gras verkreegen worden, volgens myne waarneemingen. De uitw^asfeming, welke geduurende het hooijen gefchied , trekt drie vierde uit van de zelfftandigheid van 't gras, in vloeibaare deelen : dus is het fchaap, *t welk twee ponden hooi eet, verftooken van zes ponden vloeibaar voedfel, dat hy gehad zou hebben , door agt ponden gras te eeten. Het vergoed dit verlies gedeelrelyk, door omtrent drie ponden water te drinken, wanneer het met hooi gevoêrd word; doch dit water is in geene zoo groote hoeveelheid , en heeft dezelfde hoedanigheid niet, als het vogt van het gras, dat door het hooijen word uitgetrokken. Daar is geen twyffel aan, of dit verfchil in den leefregel brengt zeer kwaade gevolgen voort. Ik zal 'er bewyzen van geeven, die niet dan al te klaaiblykelyk en al te menigvuldig zyn. In Landen, waar de fneeuw , geduurende een of twee maanden , op den grond blyft liggen, krygt het vee niets dan droog voêr, zoo lang dit duurt: dan kwynen en vermageren de zwakfte fchaapen , inzonderheid de lammeren", de tweéjaarige fchaapen, de draagende en de zoogende ooyen. De herders druk-  voor de Schaapen.- drukken deezen flegten toeftand uit, wanneer zy zeggen , dat hun vet verfmelt : inderdaad, zy worden mager , en zy fterven in menigte. Ik heb dikwyls myne gedachten laaten gaan over de oorzaak van dat kwaad, en over de middelen om het zelve voortekomen, Ma alle bedenkelyke naafpooringen gedaan te hebben, is het my voorgekomen, dat het alleen kwam van eene verandering van leefregel, diefchielyk van den eenen dag tot den anderen gefchied. De fchaapen krygen niet meer dan ten naasten by twee ponden droog voeder, en drie ponden water, in plaats van agt ponponden gras. Zy zyn dan eensklaps verftoken van drie agtfte van hun eeten, en die drie agtfte maakten de helfc uit van het vloeibaar gedeelte van hun voedfel. Volgens myne proefneemingen omtrent de hoeveelheid van water, het welk de-fchaapen drinken, blykt het, dat hun drank flechts de helft kan goed maaken van het vogt, dat het gras meêr dan het hooi in zig heeft. Het zou gevaarlyk zyn, hen een grootere hoeveelheid water te doen drinken, om dat zy zeer onder-* hevig zyn aan zucht - gezwellen. Men moet, dierhalven, zyn best doen, om hun ten rninften eene kleine hoeveelheid versch voeder dagelyks te geeven, om de kwaade uitwerkingen van het drooge voeder te verbeteren, 'ft 4  O oer den besten'Leef-regel De meest merkbaafe van deeze kwaade uitwerkingen is te zien in de derde maag der fchaapen, die men het boek noemt, om dat dezelve inwendig iszamenge'fteid uit een groot getal van vliefige, van elkander gefcheiden bladen, hoewel zy niet meer dan agt of tien duimen omtrek heeft, wanneer zy met lucht is opgevuld. Geduurende de herkaauwing , gaat bet voedfel uit de keel in deeze derde maag, en verfpreid zig tuffchen alle derzelver bladen. Ik heb hetzelve zeer dikwyls daar in zeer dor en byna uitgedroogd gevonden, in een zeer groot getal fchaapen, die door my ontleed zyn. Dit voedfel word, na dat het herkaauwd is, in het boek van het fchaap en van andere herkaauwende dieren voorbereid tot de verteering , Welke alleenlyk gefchied in de vierde maag , die den naam draagt van lebbe. Het voedfel is dor in het boek, niet alleen wanneer het dier niet dan droog voeder eet, dat geen vogt genoeg heeft aangebragt, maar ook wanneer het aangetast word door eenige ziekte, welke te veel hitte veroorzaakt, en ge-, volglykte veel uitwaasfeming van vogten,die tot de verteering noodzaakelyk zyn. ïn die beide gevallen zou men de kwaade yerteeringen voorkomen , en de nadeelen , welken zy voortbrengen , indien men aan . de  voor de Schaapen. a§5 de fchaapen, ten minften eenmaal daags, een weinig niet gedroogd voediel geeven kon. Ten allen tyden , waar in de grond niet met fneeuw bedekt is, vinden 'er de fchaapen genoeg versch voedfel, zoo dat het niet noodzaakelyk is, hun daar van, geduurende het Óngunlïïg jaargetyde , met droog voêr in de ruif te geeven, Ik ben meermaalen by eene kudde gebleeven in half met fneeuw bedekte veldan , waar voor my geen gras te zien was. IVicttemin, vermits de fchaapen hunne oogen drgter by den grond hebben , zagen zy de toppen van zommige blaêren, eh krabden met de poot, om 'er een grooter'gedeelte van te ontblooten, greepen het met de tanden, en trokken zomtyds de wortels uit met de blaêren. Doch wanneer de fneeuw den grond geheel en al bedekt tot eene zekere dikte, heeft men geen toevlucht meer, als tot de planten, die hoog genoeg zyn, om 'er de fneeuw, die dezelve, bedekt, gemakkelyk te doen afvallen. „ . , • Daar zyn eenige foorten van fpruit-kool, die zeer hoog zyn, die de vorst weêrftaan, en welker blaêren veele fappen bevatten. Zy zouden eenfiegt voedfel maaken voorde fchaapen, in tyden, dat zy niet genoodzaakt zyn droog voeder te eeten; doch wanneer zy niet anders hebben, zyn eenige blaêren van die planten R 5 Se*  266 Over den. besten Leef- regel genoeg, om deszelfs kwaade uitwerkingen voortekomen. Het is moeielyk, eene genoegzaame hoeveel? heid van zulke kool te hebben, voor talryke kudden: men moet dezelve zaayen, verplan. ten , eenige dagen met water begieten , en deeze bewerking moet alle jaaren op nieuw verricht wordendezelve zou te lang en te kostbaar zyn voor de Landlieden. Hoe veel voordeel men ook van de kool trekken kan, zou ik niet aanraaden, deeze plant onder het getal van de voeders te ftellen, indien ik niet een foort van kool (*; gevonden had, die men hebben kan, zonder dezelve te zaayen, zonder ze te verplanten, of te bevogügen. Dezelve is zoo onbekend by de Natuurkundigen, alsby de Landbouwers: zy weêrftaat de vorst, even als de boeren - of fpruit - kool, en is boven haar te verkiezen voor het vee , om dat de teelt daarvan zeer gemakkelyk is. Men kan dezelve vermenigvuldigen door Hekken ; het is genoeg, dat men derzelver zy - takken affnyd, die zeer. veele zyn, en ze in den grond zet, om welhaast nieuwe planten te hebben , in de geheele uitgeftrektheid van een welbebouwden ak¬ ker. (*,) Deeze kool is, zeer waarfchynelyk, dezeJfJe, ^aar van op bladz. ?g van dit Wtrk iiielding ge¬ maakt word. De Yért.  voor de Schaapen. 267 ker. Haare blaêren zyn minder groot, dan die van andere kooien, doch haar tap is even overvloedig : zy kunnen tot voedfel dienen zoo wel voor de herders, als voor de fchaapen; eenige handen vol van die blaêren, aan een fchaap gegeeven, verbeteren de nadeelige uitwerkingen van het drooge voeder. De leefregel der kudden is een van de ge« wichtigfte deelen van de Vee- Artzeny - kunde Men kan omtrent deeze weetenfchap niets vaftftellen, dan door naauwkeurige proeven, en dikwyls herhaalde waarneemingen omtrent de dieren. Men moet dezelven wel kennen w hunnen natuurlyken ftaat, eer dat men onder/ neemt, hunne ziekten te geneezen.  268 Over de Frdnfche Wol uittreksel van een verhandeling Over de Franse Wol, in vergelding met de vreemde; . ■ 'Geleezen in eene Vergadering van de Ko mnglyke Academie der Weetenfchappen, te Parys; den 13 November \777 : door dep Heer daubenton. De voordeden van den Koophandel zyn zoo üeett in dle zaaken , die daar van het voorjverp zyn : de begeerte naa winst is een krachtJge 'prikkel , oni de naarfligheid der Koopheden optewekken; doch dikwyls geeft het fynfte vernuft flechts gebrekkige kundig, heden, indien het zelve niet fleunt op de grondbeginfels der weetenfchappen. een ^5' " ^ voortbre"grelen der natuur, bereik van n? V°lkümenheid> 4» boven he beieik van onze zinnen is, en welken wy nie* kun-  [ in tergelyking met anüe rel '269 kunnen gewaar worden, zonder de hulp van werktuigen 9 die onze oogen doordringender maaken; deeze middelen zyn volftrekt nood-j zaakelyk , om met naauwkeurigheid de ver* fchillen te onderfcheiden, die tuffchen de wollen gevonden worden, met betrekking tot haare fynte. De Koopman , die de beste oogen heeft 4 en die het meest geoeffend is in de keuze der wollen, kan niet ontdekken, of de draaden van eene fupra-fyne wol dunner zyn, dan die van eene andere, als 'er flechts een klein ves. fchil tuffchen dezelven plaats heeft: ondertusfchen heeft dit gering verfchil veel invloed op de prys van die koopwaar, en op de hoedanigheid van de floffen, die 'er van gemaakt worden. Zoo lang men geen zeker middel heeft, om de verfchillende graaden van de fynte der wollen te onderfcheiden , zal men aan groote misflagen bloot flaan , omtrent de geene , die men verkoopt , die men koopt, en die men gebruikt. Men zal , met groote kosten, vreemde wollen laaten overkomen, die dikwyls minder zyn , dan die van zyn, eigen Land: de prys daar van zal altoos willekeurig zyn. De Fabrikeur zal, op de kans af, wol. len koopen, waar van hy de waarde niet zal kennen , dan na dat dezelve verwerkt zyn; de  èjr© Over de Franfcbe Wol és hoedanigheid van de ftoffen zal niet evenredig zyn aan den prys van de wol. Deeze groote zwaarigheden in den Koophandel zyn de eenigfte niet, die uit het gebrek van kundigheid, omtrent den graad van de fynte der wollen , voortfpruiten; daar is eene andere, die van geen minder gevolg is. Uit hoofde van onkunde omtrent de v'erfchei. denheden, die 'er tuffchen de allerfynfle wollen is, kan men niet dan in het blinde werken, tot verbetering öf tot inffcandhouding van dit voortbrengfel der kudden: men weet niet of de wol der ramrnen $ welken men aan de fchaapen geeft, dezelve zal doen ontaarden, of tot meerdere volkomenheid brengen: Deeze onzekerheid zou my belet hebben 5 om aan de proeven, die ik omtrent de voortbrenging der wollen heb genomen, zoo veel naauwkeurigheid te geeven, als ik wenschte i ik ben genoodzaakt geweest, om de dikte der draaden van de wol te meeten, ten einde haare verfchillende graaden van fynte te kennen en te vergelyken. Ik heb deeze afmeeting gedaan , door middel van een microscoop en van een micrometer. Een microscoop is een foort van verrekyker, Samengefteld uit verfcheiden glafen, welke de kleine voorwerpen aanmerkelyk vergroot. Een micrometer verbeeld een klein netwerk. Dit werktuig in een microscoop geplaatst zynde,-  in vergelyking met andere. a/i de, oordeelt men van de dikte vati het kleine voorwerp, 't welk men waarneemt, door dé ruimte, die dit voorwerp in de micrometer fchynt te beflaan , om dat men weet, welke de grootte is van de maafeh of kleine vierkanten van de micrometer, en hoe veele maaien een microscoop het voorwerp vergroot, 't welk men daar in zier. Ik heb met voordagt, om de dikte der draaden van de wol te meeten , een micrometer laaten fnyden op een dun ftuk berg - kristal, door middel van het verdeeling-werktuig , uitgevonden door den Heet Mègnié, enz.. [ Na dat ik met deeze micrometer , in de rnicrofcoop geplaatst zynde , alle de {laaien wol, die ik heb kunnen bekomen, niet alleen in Frankryk:, maar ook uit vreemde Landen * heb waargenomen , heb ik gezien , dat 'et geen wollen zyn, zelfs van de groffte, waar in geen zeer fyne draaden gevonden wierden, welker dikte flechts een vyf honderd zestigfte gedeelte van eene (?) linie van een konings voet uitmaakt. Ik heb terzelver tyd befpeurd, dat de tynfte wollen eenige draaden hebben, waar van de dikte tot het honderd veertigfte gedeelte vaii (») Een linie i$ een twulfdé gedeelte vatt een Konings duim. De ^tfU'  af s Over de Franfcbe Wol \ eette linie gaat. Ik heb van dit punt af deti eerften graad van de fupra-fyne wol bepaald,, om dat ik geen wol heb kunnen vinden , waar van alle de draaden fyner waren, of die geene zulke grove draaden had. Dewyl alle foorten van wol zeer fyne draa-. den hebben,kan mende verfchillende graaden van fynte en grofte van de wol niet onder-, fcheiden, dan door de groffte draaden. Men vind dezelven gemakkelyk , want zy zyn altoos aan de uiterfte einden, yan de. vlokken van de vagt. , n 6 ^ïiu , $ .'• ■ Daar is niet meer dan een tiende van een linie tuffchen de evenwydige zyden van de vierkanten van de micrometer, die ik gebruik om de dikte van de draaden der wollen te mee* ten; dezelve is geplaatst in het brandpunt van het oogglas van het microscoop; de lens vergroot veertien maaien, by gevolg is de dikte van een draadje- wol, dat in het brandpunt van dat bolronde glas gelegd word, en 'twelk in zyn breedte een geheel vierkant van de micrometer fchynt te beflaan, niet meer dan een honderd veertigfte gedeelte, van eene linie. I Allerlei wol, waar van de groffte draaden .in hunne breedte flechts een vierkant van de micrometer beflaan, is dierhalven fupra-fyne . wol in den eerften graad, dat. is te zeggen, senevande allerfynfte wollen, die ik heb kunnen  in vergelyking met andere. a73 nen bekomen. Hier van onderrichting verkreegen hebbende, heb ik dezelfde waarneemingen gedaan op de groffte foorten van wol, en ik heb gezien, dat de breedte van haare groffte draaden tot zes vierkanten van de micrometer belloeg , die een drie en twintigfte gedeelte van eene linie uitmaaken. Ik moet hier doen opmerken, dat hier alleen gefprooken word van de oprechte wol, en niet van die groffte foort, welke niets dan. hard hair is, met wol vermengd; de groffte van die hair-draaden beflaan tot elf vierkanten van de micrometer, en hunne dikte is by gevolg het twaalfde gedeelte van eene linie: daar is minder grof hair, en zelfs hair zoo fyn, als draaden van de fupra-fyne wol; doch wanneer' men maar een weinig geoeffend is in hec onderzoek der wollen, kan men het hair ligtelyk kennen. Het was niet genoeg, de uiterfte grenzen van de fynfte en van de groffte wol te kennen ; ik moest nog tuffchen die beide bepaalingen maaken , om verfchillende foorten van wol te onderfcheiden , ten opzichte van verfchillende graaden van haare grofte en fynte, voor het gebruik, 't welk men daar van maakt in de Fabrieken. Men is gewoon deeze verfchillende foorten aanteduiden door de benaamingen van fuprafyne , fyne, half fyne, middelflag, half grove,  2^4 Over de Frcmfcbe Wol en grove wol; doch men heeft geen vasten regel, om dezelve te onderfcheiden. Die benaamingen veranderen zeer dikwyls; dezelfde wol op denzelfden graad van fynte word in het eene Land aangezien als fyne , en in het ander als fupra - fyne. Deeze onzekerheid veroorzaakt veele mifllagen in den koophandel door onkunde of door bedriegery. Ik heb getracht, alle die benaamingen vast te fiellen, door aantewyzen de graaden van fynte van de wol , waar toe men dezelve brengen kan. Deeze verdeeling van de wollen in verfchillende foorten is willekeurig ; zy is alleen uitgedacht voor het gemak van de Fabrikeurs. De natuur brengt die verfchillende foorten van wol niet voort, geheel afzonderlyk van elkander; in tegendeel vind men 'er verfcheiden onder elkander vermengd in dezelfde vagt ,. en in dezelfde vlok. Men riioet de wollen uitzoeken , om fupra-fyne , fyne, en andere .foorten te hebben, die men tot de' verfchillende gebruiken in de Fabrieken nodig heeft. De verdeeling der wollen in onderfcheiden foorte'n willekeurig zynde , heb ik ondernomen, 'er eene te maaken, die, zoo veel mogelyk , overeenkwam met de aangenomen begrippen onder de Kooplieden , en die hen in hunne onderhandelingen zou kunnen bellieren. Ik  in -üergelyking met andere. Ik heb doen zien, dat eene wol fupra- fyn is in den eerften graad, wanneer de dikte van haare groffte draaden niet meer is dan een honderd veertigfte gedeelte van een linie $ deeze eerfte bepaaling is zeker door de bewyzen , die ik daar van heb gegeeven. Doch welke is de laatfte bepaaling van de fupra fyne wol ? Op welken graad van fynte, moet zy den naam van fupra - fyne verliezen, en dien van fyne aanneemen? Om deeze vraage opteloffen, heb ik negert en twintig ftaalen wol befchouwd , die uit magazynen en fabrieken kwamen, waar zy als fupra-fyne wierden aangezien. Door zorgvuldig herhaalde waarneemingen befpeurd hebbende , dat de grove draaden van die wollen zelden meer dan twee vierkanten van de micrometer befloegen, heb ik de laatfte bepaaling van de fupra-fyne wollen gelyk gefteld met die , waar van de groffte draaden een vierkant van de micrometer in de breedte beflaan , en welker diameter of middellyn is van een zeventigfte gedeelte eener linie. Na de fupra - fyne wollen, maak ik eene onderfcheiding van vier andere foorten,onder de benaamingen van fyne, middelflag, grove, en zeer grove wollen; het geen in 't geheel vyf foorten van wol uitmaakt, van de fynfte tot de groffte* Deeze verdeeling is gemakkelyker en S a naauW-  2?6. Over de Franfche Wol naauwkeuriger, dan die , welke tot hier toe uitgedacht zyn. Dezelve verdeelt in vyf gelyke deelen het verfchil, dat tuffchen de fynfle en de groffte wollen gevonden word. Hoewel de benaamingen van half-fyn en half - grof in gebruik zyn, heb ik dezelve agtergelaaten, om dat ik, na verfcheiden proeven , gezien heb, dat die menigvuldigheid van naamen derzelver betekenis dubbelzinnig maakte. De vyf foorten van wollen, die ik onderfcheide, komen over een met den voortgang der natuur in de voortbrenging der wollen , met betrekking tot haare fynte en tot "haare grofte. Die geene, welke ikmiddelilag noem, zyn het wezentlyk, dewyl dezelve overeenkomen met de middelfte bepaaling tuffchen de twee uiterften van fupra-fyne en van fupra grove. De fyne en grove wollen zyn geplaatst op gelyke afftanden tuffchen het middelilag en de fupra-grove en fupra-fyne wollen. Zie daar, dan, een naam - register, dat eenvoudig, naauwkeurig, en toepasfelyk is op wollen van allerlei Landen, zonder dat het zelve veranderen kan, naar de belangen der Eigenaars, der Kooplieden , en der Fabrikeurs. De wollen van elke foort hebben verfchillende graaden van fynte of grofte, dewyl de grotten der draaden, die haare benaamingen aanduiden , een honderd veertigfte gedeelte van eene linie onder elkander verfchillen. Hoewel  in vergelyking met andere. wel dit verfchil zeer onaanmerkelyk fchynt te wezen, is hetzelve van belang ten opzichte van de 'waarde en den prys der wollen: men moet noodzaakelyk , in iedere foort, wollen van twee verfchillende hoedanigheden ouderfcheiden , die van de eerfte zyn de fynfte, en die van de tweede zyn de groffte. Deeze onderfcheiding is noodzaakelykervoor de fupra - fyne en voor de fyne wollen dan voor de .andere, om dat zy van een nooger prys zyn, en om dat men 'er werk van maakt, waar in de verfchillende graaden van fynte van meer belang zyn. Door een grooter getal foorten van wol aanteneemen , zoude ik de onderfcheiding van twee hoedanigheden in elke foort hebben kunnen agterlaaten; maar dan zou ik in eene groote zwaarigheid vervallen zyn: ik zou de kennis der wollen zeer twyffelachtig , veel moeyelyker, en miflèhien onmogelyk gemaakt hebben voor de Herders , en andere Landlieden , en voor het grootfte gedeelte der Kooplieden. Mea kan het microscoop of vergroot. glas niet misfen, wanneer men met naauwkeurigheid bepaalen wil alle de graaden van de fynte der wol, door de verfchillende dikte van haare draaden , ten einde de onderfcheiden foorten van wol vast te ftellen r dezelve in haaren tegenwoordigen toeftand te doen kenS 3 mm,  27" Over de Franfche Wol nen, en aan de nakomelingfchap-de,veranderingen aantetoonen , die zy by vervolg van tyd ondergaan hebben. Doch het is 'er zeer ver van daan, dat ik aan alle Kooplieden, aan alle Eigenaars van fchaapen , en aan de Herders zou aanraaden, om microscoopen te hebben, ten einde de onderfcheiden foorten der wollen te kennen. Het zyn alleen de voornaame Kooplieden en de groote FabrikeurSjrdie zig van dat werktuig moeten bedienen. Het zal hun zeer nuttig zyn en zelfs volftrekt noodzaakelyk , zoo dikwyls als zy den graad der fynte van hunne wol naauwkeurig moeten kennen , in gewichtige gevallen voor hunnen koophandel of voor hunne fabrieken. Voor het gewoone gebruik, zou het genoeg zyn om ftaalen te hebben van vyf foorten wol, die in het microscoop nagezien waren, en waar by men de wollenvergelyken zou, waar van men den graad der fynte of der grofte wilde kennen. Een enkeld mensch zou, in korten tyd, door het microscoop, een groot getal van die ftaalen kunnen uitkiezen en beproeven, om dezelven overal, waar het nodig was, uittedeelen. Kleine vlokken van die wollen uitgefpreid, en gelegd zynde op een lap zwart fluweel of laken, kan rirén derzeiver overeenkomften met de wollen, waarvan ■men de fynte ot de grofte kennen wil, ontdekken. ■ Men  in vergelyking met andere. 2?9 Men zou ook tot een voorwerp van vergelyking kunnen neemen zilver-draaden van gelyke dikte als de draaden van de vyf foorten van wol : het metaal zou welhaast zyn luister verliezen , en een kleur , die van de wol nabykomende , aanneemen. Ik geloof, dat 'er zulk fyn zilverdraad gemaakt word, als de draaden van de fupra-fyne wol in den eerften graad, want de Heer Tillet , tegenwoordig Directeur van de Academie, heeft my een ftukje gouddraad gegeeven, dat Hechts een zeventigfte gedeelte van eene linie dik is, en 't welk, by gevolg, gelyke dikte heeft met die van de fupra fyne wol van de flegtfte hoedanigheid. Men zou buiten twyftel dunner zilverdraad kunnen maaken, en daar van ftukjes houden , die met de verfchillende foorten van wollen overeenkomftig waren. Deeze ftukjes draad zouden'niet onderhevig zyn aan de toevallen, die de wol bederven; doch ik heb ze niet beproefd; ik weet niet, of ze aan myne oogmerken voldoen zouden» Daar zou nog een ander middel zyn, om de verfchillende foorten van wollen te kennen, dat veel eenvoudiger voor de Landlieden zyn zoude ; men zou hun. kunnen aanwyzen, op verfchillende deelen van 't lighaam van een dier, dat in alle Landen gevonden wierd , hair, 't welk ten naasten by dezelfde dikte had, als de draaden van iedere foort van wol. Het dons van de bunfing is zoo fyn als de fupra fyne S 4 wol  .aSo Over de Franfcbe Wol wol in den eerften graad, het grove hak is ten naasten by van dezelfde dikte als de allergroffte wol. Ik heb ook overeenkomiten gevonden tuffchen het hair, 't welk op andere deelen van 't lighaam van dat dier gevonden word, en de andere foorten van wol; doch deeze'waarneemingen zyn niet genoeg bevestigd. Ikhoude my, voor het tegenwoordige, aan de wezentlyke ftaalen der vyf foorten van wolle. Deeze ftaalen,met eene tusfchenwydte van twee duimen van elkander , vastgemaakt zyn. de op een ftuk zwart ftof, in een helder daglicht geplaatst,legt men de wol, die men vergelyken wil, tuffchen de twee ftaalen , die met den eerften opflag van het oog, daar mede de meeste overeenkomst fchynen te hebben. Onderfteld zynde , dat zy tuffchen het fyne en fupra-fyne was; door naauwkeurig die drie voorwerpen te befchouwen , word men gewaar, of de wol, op de proef gelegd, meer gelykt naar de ftaal van de fyne, dan naar die van de fupra-fyne; in dit geval is zy fyn van de eerfte hoedanigheid: integendeel , zo dezelve meer overeenkomst heeft met de ftaal van de fupra-fyne, dan met die van de fyne, is zy fupra - fyn van de tweede hoedanigheid. Door dit middel zal men leeren kennen, van welke foort de wollen zyn, en van welke hoedanigheid in elke foort; men zal 'er de waarde en  in vergeïyking met andere. s$i en den prys beter van weeten. Men zal d« bekwaamde rammen uitkiezen, om de wollen van eene kudde te verbeteren door hunne paaringen met de ooyen, of ten minnen, om de ontaarüng van dezelve voortekomen , ge. lyk zulks maar al te dikwyls gebeurt mt ge brek van kundigheid m de keuze der ram meDeeze voorwerpen waren de eenigfte niet, die^k beoogde, ïoen ik naa heb om de vyf foorten van wollen vasttelte kn eT dezelve te doen kennen, ft had ook voorgenomen , om de Franfche wollen m- Liderbeid de fynfte, te vergelyken met die C vreemde Landen , en te onderzoeken, Twelkentrapvan volmaaktheid was, door myne proefneemingen, tot verbe tetgheb dtvergelyk-S der wollen gemaakt in alle de uitgeftlktheid , die my mogebyk was: ik heb aan de ftrenge proef van het mi Toscoop onderworpen een zeer groot aanta van^ verfchillende foorten, waar onder ^* uit Wke vreemde Landen waren, dat ik dezelve befchouwd hebbende, heb ik ontdekt, datde fynfte uit Spanjen kwamen. ^ S 5  282 Over 4e Fmfcbe HV, m wo,1™> die van buten 'sSi hier ijl men, onderzocht, en heb ze i? } Jk heb -wollen gezien van Rm,sfi11on jn , graad, ilech.s « iS^ÏÏÏ? de Koopman noch de Fabrikeur hP7~i «eren graad van fynte hehh^n uv verkogt en gekogtvvorden 6 ' ''"^S* te vanli" W Arbeid ten opzich, eer dat ik h myne ^^o/dery, keStó?e^gr3adeü V3n fy«e met naau«, meTbeh f °epaalen' myne. oogen zelfs, S wP 6611 V^^\ dienden my Sn?^"^^ debeste ^nners, die & vmden kon, raadpleegde, bevond ik Ze zeer twyf-  in vergelyking met andere. 283 twyffelachtig, en dikwyls fpraken zy elkander van het eene oogenblik tot het ander tegen. Eindelyk heb ik aan de onveranderlyke proef van het microscoop onderworpen de wollen, die door myne proefneemingen verbeterd zyn, en ik heb met veel genoegen gezien, dat zy tot den eerften graad van fuprafyne gekomen waren. By voorbeeld, de wol van een ram van drie jaaren is op dien hoogen graad van fynte , hoewel hy gebooren is vaneen ram en van een ooi, beide basterden van een ras uit Rouslillon en Auxois , wiens wol flechts de tweede hoedanigheid van fupra-fyne had j deeze ram én dat ooy waren zelve gebooren van rammen uit Rousüllonmet fupra-fyne wol van de tweede hoedanigheid, en van ooyen van Auxois met middelfoortige wol.. Door de eerfte voortteeling, heeft de fuprafyne wol van den ram de middelfoortige wol van het ooy veranderd in fupra - fyne wol van de tweede hoedanigheid in het lam, dat zy voortgebragt hebben ; deeze verbetering is zoo waarfchynelyk , en ik heb dezelve zoo dikwyls gezien , dat ik 'er mets buitengemeens in vinde: doch ik ben altoos verwonderd , dat, in de tweede voortteeling ,het lam eene fupra-fyne wol in den eerften graad gehad heelt, hoewel de vader en de moeder flechts. eene'fupra-fyne wol hadden van de tweede ■ hoe-  Over de Frarifcbe Wol hoedanigheid. Ik heb reeds dikwyls deeze gebeurtenis, in den loop van myne proefneemingen, ondervonden ; ik kan het niet toefehryven aan den invloed van den ram of van het ooy op hun lam, dewyl dat lam hen overtreft in fynte van de wol: dezelve moet noodzaakelyk, door eene vreemde oorzaak, haare volmaaktheid verkreegen hebben. Het is niet de keuze van het voedfel, want alle de basterden van myne Schaaphoedery worden meestentyds gevoerd met ftroo : ik heb altoos tot een grondbeginfel aangenomen, dat men nooit diergelyke proeven moet begunftigen, maar dezelve met alle geftrengheid uitvoeren. Myne kudden loopen zwerven over kleine hergen en drooge en dorre heuvelen: het is zeker, dat zoodanige weiden zeer goed zyn tot voortbrenging Van fyne wollen; doch hoewel 'er, in alle bergachtige Landen, weiden zyn van dien aart, zyn de wollen 'er niet beter geworden, zoo als in myne Schaaphoedery. Ik denk, dat de open lucht, waar aan myne kudden,nacht en dag,ten allen tyden zyn blootgefteld, veel invloed gehad heeft op de verbetering van haare wollen; doch ik heb'er geene overtuigende blyken van; ik tracht dezelve te verkrygen doorproeven, die ik, opzettelyk met dat oogmerk, bezig ben te nee- Het  in vergelyking met andere. 285 Het is altoos zeer moeielyk en dikwyls onmogelyk, om de verfchillende oorzaaken te onderfcheiden, die op de voortbrengfelender natuur invloed hebben • maar wy kunnen dezelve, zonder verveeling, naafpooren, wanneer zy goede uitwerkingen voortbrengen. Het is zeker, dat men in Frankryk fupra-fyne wollen van de eerfte hoedanigheid, en zelfs in den hoogften graad hebben kan. VEER*  285 VEERTIENDE LES. VEERTIENDE LES. Verklaaring der Afbeeldingen, als mede van de Verhandelingen en Uittrekfels van V'.rhandelingen over de Schaapen en over de IVollen. V. Waarom zyn 'er Afbeeldingen in het Onderwys voor de Herders? A. Men heeft van zommige zaaken eene vertooning gegeeven, op dat de Herders die beter zouden begrypen , als zy der zei ver beeldtenis zagen , na hetogemelde Onderwys te hebben geleezen , of hooren leezen. Men geeft den naam van Plaat aan het blad , op't welk een of meêr Afbeeldingen geplaatst zyn. De Plaaten zyn genommerd , PI. I, Pl. II, enz, en de Afbeeldingen of Figuuren va;i  Verklaar mg der Afbeeldingen. 28^ van iedere Plaat hebben ook haare hommers, Fig. 1, Fig., 2, enz. V. Op" höedanige wyze verklaart men éenè Afbeelding'? A. Men verklaart het onderwerp van de Afbeelding in fchrift, men toont haare meest opmerkelyke deelen aan, door letters A, B, C, D, enz., welke in de Verklaaring uitgedrukt, en op de Afbeelding herhaald zyn. Door deeze overeenkomst, word het gezicht belüerd, om te ontdekken al het geen in de Plaaten moet opgemerkt worden. V. Waarom zyn de Plaaten met derzelver verklaaring , aan het einde van het Werk geplaatst ? A. Om de verklaaring der Afbeeldingen gemakkelyker te maaken, door dezelve naast iedere Plaat te plaatzen. Men zal dezelve, met minder moeite , aan de Herders doen begrypen , of zy zullen uit zig zeiven haar beter verftaan , dan wanneer zy in verfchillende bladzyden van het boek verfpreid was , en men by elke aanwyzing-letter de Plaat moest zoeken, om 'er de Afbeelding op te zien. V. Wat zyn Verhandelingen over de Schaapen en over de Wollen, en Uitrrekfels van Verhandelingen ? A- Men geeft den naam van Verhandeling aan verfcheiden foorten van fchriften : die geene, waar van hier gefprooken word, bevat-  sS8 VEERTIENDE LES. vatten waarneemingen en proeven, die gedaan zyn niet oogmerk,om deSchaapen en de Wollen te verbeteren. Het Uittrekfel van eene Verhandeling, is daar van de korte inhoud. VER-    Verklaaring der Plaaten. «B^ VERKLAARING DER PLAATEN. PLAAT L Deeze Plaat verbeeld het timmer -werfe van een overdekte Loots, om de Schaapen met de minfte kosten , tegen den regen té befchutten. Het dak van deeze Loots, Fig. i, word onderfteund door ftylen A B C D E . welke rusten op fteene neuten F G H I £. De ftylen A B C D E zyn verbonden doof balken L M, en door muurplaaten N O,welke een dak draagen P Q R S. Een klein afdak T T, aan weerzyden van het gebouw geplaatst zynde , geeft daar iri meer ruimte zonder dat het nodig is, zwaar* der en langer hout te gebruiken. T Dt  29° Verklaar hg der Plaaten. De kromme ftylen V V, die met de ftylen en de drumpels verbonden zyn, houden het timmerwerk by elkander. In het midden van de loots is een dubbelde ruif X, en twee enkelde ruiven YY; aan de kanten tegen de ftylen van de afdaken. Men ziet, fig. 2 , op de maat A B, die onder de loots geplaatst is, de lengte en dikte van die ftukkên hout ', die tot de oprichting van dit gebouw nodig zyn. De cyfferletters *» a< 3» 4, 5> 6 , welke de helft van de maat A in zes gelyke deelen affcheiden, toonen ieder de lengte van een voet aan. In het midden van elk vak is een punt, dat het in twee halve voeten verdeelt. Door middel van deeze figuur, welke meö een maat of voet-maat noemt, weet men de grootte van de loots, en kan men het nodige hout, om dezelve daar van te maaken, uitzoeken. Men heeft, in.de derde Les, bladz. 25 en volgende, gezegd, dat deeze loots alleen kon dienen voor fchaapen van een middelmaatige geftalte , en dat men dezelve ruimer moest maaken, indien men 'er grooter fchaapen ia Wilde plaatzen. PLAAT IL    Ferklaarifig .der Plaaten. gys tLAAT It Men ziet, op deeze Plaat, fig. i, dé rrtëthier, op welke een Herder een fchaap tus» fchen zyne becnen houd, en het met beide de handen den bek openmaakt, om delzelfs agt fnytanden naatezien» Zy zyn alleenlyk aan het onderfte kaakebeen; men kent, door de gedaante van deeze tanden , de vier of vyf eerfte levens - jaaren van het Wol-Vee. In het eerfte jaar, zyn de agt fnytandin^ fig. 2, fmal en puntig. In het tweede jaar, fig. 3, vallen dé twea middenfte tanden uit, en worden weder ingevuld door twee nieuwe tanden j die breeder zyn dan de zes overigen. In het derde jaar, fig. 4, worden twee andere puntige tanden, een aan weerzyden van de twee middenfte, verwisfeld voor twe« nieüwe breede tanden. In het vierde jaar j fig. 5 , zyn 'et zes breede tanden; daar blyven maar twee fmalle tanden över, een aan ieder eind van de rei. In het vyfde jaar, zyn alle dé puntige tanden verwisfeld voor agt breede tanden* fig- 6> T s W  SQs FetUaaring dér Plaatenl In het zesde jaar, beginnen de kiezen ftomp te' wórden, dat is te'zeggen, dat zy flyten door tegen elkander te wryven. In het zevende of agtfte jaar, en zomtyds vroeger, vallen 'er van de voorfte tanden uit of breeken af, gelyk men ziet fig. 7. Zie verder de vierde Les, bladz. 36 en 37. PLAAT III-    Per klaart tig der Plaaten. 2.93 t1ïabJ!M 6, 7, 8; elk van deeze agt deelen wyst de lengte aan van één voet op de zéven hguuren, die in de Plaat zyn afgebeeld. Dus heeft de fchutting of heining, fig. 3 , agt voeten lengte, om dat dezelve even lang is * afe de agtfte figuur. De voêr - bak ,fig. 2, is flechts zeven voeten lang, om dat haar lengte niet meer dan zeven deelen van de agtfte figuur bevat. Men geeft aan deeze agtfte figuur den naam van voet - maat. Het eerfte deel daar van isgefcheiden door de lyn, die boven aan getekend is met de cyffer in twee gelyke deelen, die elk eenen halV ven  go.5 Verklaaring der Plaaten. ven voet op de zeven overige figuuren van de Plaat aanwyzen. De duimen van iederen halven voet zyn getekend met flippen, welker getal op het eind van den eerften halven voet aangeweezen word door de cyffer 6, en aan het eind van den heelen voet door de cyffer 12 , om dat een voet 12 duimen bevat. Dus hebben de ftylen AAAA van de heining, fig. 3, maar één duim aan elke zyde, om dat de breedte van hunne zyden niet meêr dan de ruimte van één duim op de voet-maat beflaat. De bak,/j?g. 2, is in twee gefcheiden door een middenfchot AB, om de planken van de twee lange zyden zamentehouden, en de bak in twee deelen C D te fcheiden, waar in men dan verfchillende voeders kan leggen. De ftut , fig. 4, is met twee gaten A doorboord, digt aan zyn boven eind, om twee pinnen, fig. 6, doortelaaten, en met een groot gat;B aan het onder - eind, om den fleutel, fig. 7, intelaaten, welken men door het gat in den grond werkt, tot aan den kop A. • fjji'. nsvss ü&b iabm ïsm i . jsL cao .;■ 90 BV-m • ■ jfl éh 100b aabtedstojj*! né? iMb l ■'■ - ft 1 • •• ?r.ivp sb ysm 'ei bfi»*Ö$3 atk 0 • ■ plaat X.      Verkharing der Plaaten. 307 pl aat X. . Op deeze Plaat, word, fig. ï , de manier aangeweezen, hoe dat een Herder èei heining moet draagen, door zyn arm tusichea de vierde eii vyfde plank te fteeken, om de heining op zyn fchouder te leggen. De fig. 2 vertoont een perk, dat voov een gedeelte opgezet is. De twee heiningen A, B, die den hoek C ükmaake-n, tyn aan elkander gebonden door een klein ftuk touw D, het welk om den eerften ftyl van de heining A en om dien van de heining B geflagen is. Deeze twee ftylen, E F, moeten met een van hunne zyden op elkander fluiten. Men heeft, fig 3 , eene afbeelding gegeeven van het önderfte gedeelte der heiningen, zoo als hetzelve op den grond geplaatst is^ ' men ziet den ftand van de twee ftylen E, F, die een hoek C van het perk uitmaaken. De laatfte ftyl van de heining EG gaat over de heining H I heen, zoodanig dat de eerfte ftyl H van de heining H 1 geplaatst is agter den laatften ftyl G van de heining R G, eri dat 'er genoeg tusfchenwydte óverblyft tusfchen de twee ftylen , om 'er den ftut K L doortefteeken. V a Men  3©8 Verklaaring der Plaaten. Men ziet de pin K, die dezelve belet, om naa binnen van het perk te vallen, de pin M, die ze van buiten tegenhoud, en denfleutelN, die door den flut heen gaat, en in den grond geflagen is, om dien ftut vast te zetten. De figuur a vertoont de opgezette heiningen , welke vdoor de ftutten overeind worden gehouden. ÏL A AT. XI.  Verklaaring der Plaaten; 309 PLAAT XI, Het bovenfte gedeelte van deeze Plaat vertoont een perk ,fig.i, A BCD, 't welk geheel opgezet is , en waar in fchaapen beflooten zyn. De hut, fig, 2, van. den Herder is geplaatst aan een van de hoeken van het perk, en het fig-3i van den hond aan de tegenoverftaande zyde. De deur van de hut en die van het hok zyn open aan de kant van het perk , op dat de Herder en de hond te beter hooren en zien, wat daar in voorvalt, Hetonderfte gedeelte van de Plaat vertoont, meêr in 't groot , de hut, fig. 1, voor den Herder, en het hok, fig. 2, voor den hond. Men ziet den Herder in zyn hut , en den hond in zyn hok. Daar is een haak aan ieder eind ABC van de twee draagboomen van de hut: men maakt ftrengen vast aan de twee voorfte haaken A B, of aan de agter-, fte , wanneer men genoodzaakt is , om de hut door een paard te laaten voorttrekken „ Y 3 oj&  310 Jferjklaaring der Plaaten» om dat de grond niet toelaat, dat een of twee mansperfoonen dezelve verkruyen. De voet maat, fig. 3, zal de afmeetingen van de hut en van het hok doen kennen, om 'er foortgelyke naar te kunnen laaten maaken» plaat XIL    VerWaaring der Pla tten. 311 PLAAT XII. Deeze Plaat vertoont de vier maagen van een fchaap, aan een gehegt en met elkander vereenigd door onderfcheiden zamenvoegingen, zoo-als in den natuurlyken ftaat. Deeze vier maagen worden gezien van onderen , fig. i, en van boven fig. a, onderfteld zynde , dat het dier overeind ftaat op zyn vier pooten. Deeze maagen zyn opgezwollen, om dat men dezelve met wind gevuld heeft , na dat'alle de ftoffen, die zy inhielden, 'daaruit genomen zyn. Men ziet, in fig 1, een gedeelte A van den flokdarm, de muts B, de pens CDEE, het boek G, de lebbe H, en een gedeelte I van den eerften darm. Men ontdekt, door de tekleedfels van de muts B heen, de maafen van het netwerk, dat binnen in die maag gevonden word. Men ziet aan het uiterfte van de pens, derzei ver twee ronde verhevenheden D , E, waar van de regter E dikker en ronder is, dan de linker D. Men onderfcheid op de bekleedfels van V 4 4d  «12 Verklaaritig der Plaaten:, ' de lebbe de tekenen van haare inwendige vouwen. De vier maagen zyn duidelyker te zien in figuur 2, om dat men dezelve daar van haare bovenfte kant onder 't oog heeft. De inplanting A van den flokdarm B, in de pens C, is zigtbaar. De twee ronde verhevenheden, D E, van de pens zyn meer blykbaar. Het boek F komt geheel te voorfchyn. Voor het overige ontdekt men het netwerk van de muts Q, en de vouwen van de lebbe H, gelyk op figuur i. Fig. 3 vertoont den flokdarm A van een lam, de pens BCD, de muts E, het boek F, de,lebbe G, en een gedeelte H van den eerften darm. Men ontdekt ook een lik- bal 1, in de lebbe by den darm. Indien men deeze figuur 3 vergelykt met figuur 2 , zal men zien, dat het boek in een lam naar evenredigheid grooter is, dan in een. yolwasfeu fchaap. plaat X1H.    Verklaar hg der Plaaten, 313; PLAAT XIII. sb «öèil Jt-Tvfes ïêisci ojiboi mra >nool Men ziet, op deeze Plaat, een ftrook van #wart laken, of fluweel ABC D, ..va*tgehegt op een muur by een venfter,;;op dat 'er meer licht op valle. Men heeft op deeze A-rook; ,■ geplaatst ttaalen fupra - grove wol E, grove F, middenfoor t G , fyne H,, en fupra-fyne I, Een Herder- beziet deeze ttaalen met een ver* groot- glas , waar door de voorwerpen veel duidelyker, dan methetblooteoog,befchouwd kunnen worden. Wanneer men weeten wil, of eene wol fyn of fupra fyn is , zet men ze op de plaats L. Men onderzoekt dezelve alleen op 't gezicht, of met het vergroot- glas-; men vergelykt ze met de ftaalen H en I. Indien de ftaal meêr overeenkomst heeft met de wol H , dan met de wol 1, is zy fyne van de eerfte foort. Doch zo zy meêr gelykt naar de wol I dan paar de wol H,is zy fupra-fyne van de tweede foort. Indien de ftaal L fyner is dan de wol 1, is zy fupra-fyne van de eerfte foort. ünderfteld zynde , dat men wil weeten , of een wol grof of fyn is, legt men een ftaal V 5 op  314 Ftrk laaring der Plaaten. op de plaats M, men befchouwt ze, en vergelykt dezelve met de middenfoortige wol G, en mei: de fyne wol H ; indien de ftaal M meêr overeenkomt met de wol G, dan met de wol H , is zy middelflag van de eerfte foort, maar indien zy meêr gelykt naar de wol H, dan naar de wol G, is zy fyne van de eerfte foort. Men moet even eens te werk gaan, om te weeten, of een wol grof of middelflag, fupra- grof of grof is; doch het is zeer gemakkelyk deeze verfchillende graaden van grofte te onderfcheiden, en zy zyn van zoo veel belang niet, als de verfchillende graaden van fynte. PLAAT XIV.    Vtrklaaring der Plaaten, 315 PLAAT XIV. Deeze Plaat vertoont een Herder, die een fchaap aderlaat, de aêr , welke men opent, om bloed aftetappen, en het werktuig , dat voor een lancet, fny-mes, en krabber dient. De Herder, fig. 1 , houd een fchaap A B tusfchen zyne beenen, en zet het agterfte gedeelte A van dat fchaap tegen een muur, om te beletten, dat het agter uitloope. Hy legt de linkerhand onder dén kop van 't fchaap, en hy omvat het onderfte kaakebeen, zoodanig dat zyne vingers zig bevinden onder de regterzyde van dit kaakebeen , digt by deszelfs agterfte uiteinde, om de aêr, welke op die plaats ligt, te drukken. De Herder houd het lancet met' de regterhand , en opent de ader onder het uitfteekfel, 't welk onder aan de wang van het fchaap gemaakt word, door den wortel van de vierde kies , die de grootfte is van de bovenkaak. Dit uitfteekfel wyst de plaats van de ader aan , en zelfs kan de Herder haar voelen, eer dat hy ze opent, dewyl hy , door de drukking , dezelve heeft doen opzwellen.  3tS Verklaar'mg der Plaaten, De fig. 3 vertoont het uitfteekfel A, en de aderB, op den kop van een fchaap. Men ziet dezelve deelen , A en B op den kop van een hm, fig. 2, en op een gevilden kop, fig- 4- Het werktuig, fig, $9 js aan weerzyden van zyn punt A fcherp gemaakt, om voor een lancet gebruikt te worden. Men kan zig van dit werktuig bedienen als een mes, door deszelis fneede A B. Het ondereind C van het hecht is plat, en-dient voor een krabber, SLAAT XV-  Ferklaaring der Plaaten, 317 PLAAT XV. Men ziet op fig. 1 van deeze Plaat, een Herder, die een fchaap krabt, om het ver-, volgens te fineeren met de zalf tegen het fchurft. De zalf-doos word afgebeeld, fig. 2, en de krabber ,fig. 3. De Herder, fig. 1, fteekt den kop van het fchaap tuffchen zyne beenen, om het te doen ltilftaan,door het aan den hals vast te houden. Indien het fchaap onrusrig is, moet men her tegen een muur of tegen een boom zetten,-, om hat agteruidoopen te beletten. Wanneer een Herder het fchaap , op deeze wyze , in zyn macht heeft, beeft hy de twee handen vry ,om de draaden wol van elkander te fcheiden op de plaats A, waar hy tekenen van fchurft ziet. De puisten, welke dit ongemak veroorzaaken, bloot liggende, neemt de Herder de korften weg , door middel van den krabber B. Vervolgens neemt hy uit de doos, fig. 2, met den vinger een weinig zalf, om die te brengen op de plaats van de korften, en ze rondom dezelve uittefmeeren. Het fmeer, dat ïa deeze zalf komt, wanneer zy in den zomer moet  Si8; Verklaaring der Plaaten, móet gebruikt worden , geeft haar vastheid genaeg, om te beletten , dat zy niet vertier loope, dan op de ichurfde plekken. Het vet, dat men 'er 's winters in doet, geeft haar vastheid genoeg, om ze gemakkeivk uittefmeeren. -Zie de zamenftelh'ng van deeze zalf, bladz. «46» Het werktuig, fig. 3, dient alleenlyk voor een krabber door het onderfte eind A van des- • zelfs hecht ABC; het lemmer D E, dat het tot een fny~mes en een lancet maakt, is op net hecht toegevouwen»    Over bet Onderwys der Herders enz. 31$ VYFTIENDE LES. Over de manier, om in bet Onderwys voor de Schaapherders de zaaken te vinden, welke zy daar in zullen willen opzoeken. V. Een Schaapherder, die weet te leezen, zal die, in zyn Onderwys, de zaaken kunnen vinden , welke hy nodig heeft, zonder het Boek langen tyd te doorbladeren? A. Om de Herders dat gemak te geeven, is het nodig, dat zy weeten, op welke plaats ieder letter van het a, b, ftaan moet, in de volgende orde: 0, b, c, d, e, ƒ, g, b, ;', ;', l, my », 0, p9 q, r, s9 «, f» w, x, y> z. , Zy moeten ook weeten, dat een Register, volgens het a, b, gemaakt, is een lyst van woorden, die gefchikt zyn, naar de orde vaa, de letters, waar uit de woorden zyn zamen» gefteld. By voorbeeld, het woord Herder zal geplaatst zyn voor het woord Schaap, om dat  300 ' VYFT1ENBÊ LÉS. de h, die de eerfte letter is van het woord Herder, in het a , b, vóór de letter f gaat ? die de eerfte letter is van het woord Schaap. Wanneer twee woorden met dezelfde letter beginnen, is het de -weede letter van elk van die woorden, die hunne plaatfen aanwyst; by voorbeeld.,, het woord Haver moet geplaatst worden vóór het woord Hennip, om. dat de tweede letter van het eerfte een a is, en die van het tweede een e. Wanneer de twee eerfte letters van twee woorden dezelfde zyn, is'het de derde, welke den rang beflist, die zy op de lyst beflaan móetenby voorbeeld, het woord Ram zal geplaatst zyn voor het woord Rasfen , om dat , in \ a , b , de m voor de f gaat. Men volgt dezelfde orde vooralle de letters van elk woord. Indien de letters van een woord , zoo als Kool dezelfde zyn en geplaatst in dezelfde orde als de eerfte letters van een ander woord, zoo als Kool-zaad, 't welk met andere letters eindigt, moet het eerste woord voor het tweede gaan. V. Op welke wyze kan een lyst van woorden , die gefchikt zyn naar orde van 't a, b, in het Onderwys voor de Schaapherders, gemakkelyk doen vinden die dingen, welke zy nodig zullen hebben ? d. Onderfteld zynde, dat een Herder, in zya  Óver het Óndenvys'der Herders* enz. 321 zyn Onderwys , die plaatfen wil vinden , waar van de ftallen gefproken word , zal hy op de ly£t de woorden zoeken, die met een/beginnen. Wanneer hy 'dezelve van 't begin tot aan 't end naaziet, zal' hy onder dé laatften het woord Stal vinden, om dat de f, die de tweede letter is van dit woord, een van de laatfte is van 't a , b. Agter het woord Stal zyn cyfferletters, welke de nommers van de bladzyden van hef Onderwys aanduiden , waar op van de ftallen in 't gemeen melding gemaakt word. . Vervolgens zal de Herder , op de lyst, vinden de woorden Stallen (geflooten^}, dat zoo veel zeggen wil, als geflooten ftallen, Stallen (open), 'open ftallen,met cyffers, welke de plaatfen aanwyzen, waar van deeze ftallen in 't byzonder gefprooken word. Door dit middel, zullen de Herders fchielyk de zaaken vinden, die zy nodig hebben. V- Welken naam geeft men aan die lysten, die naar de fchikking van de letters a, h, enz. gemaakt zyn , en waar worden dezelve geplaatst? A. Men noemt ze Registers van zaaken , om dat daar in de verfchillende zaaken, dat is te zeggen; de verfchillende onderwerpen, die in een boek verhandeld worden, zyn aangetekend. Men plaatst deeze Registers aan hét eind van de Boeken, om dat zy niet kunnen vervaardigd worden, dan na dat het Boek W - *»•  322 VYFTIENDE LES. geëindigd is, uit hoofde van de cyffers, die daar by gefteld zyn, om de nommers van de 'bladzyden aantewyzen. Hierom word het Register van het Onderwys voor de Schaapherders agter deeze vyftiende en laatfte Les gevonden. R Et  REGISTER DER ZAAKEN DIE IN DIT WERK VERVAT ZYN. A. Aardappelen , kunnen , in den winteï3 tot voedfel dienen voor de fchaapen, blad' zyde 66. Hoe veel een fchaap daar van, in één maal, opeet, bladz. 79. Aderlaaiing. Welke de verfchillèndé foortèn van aderlaatingen zyn , die men gewoon, is aan de fchaapen te doen, bl. 235. Zwaarigheden,waar aandezelve onderhevig zyn, 238 en volgende. Nieuwe manier , om de fchaapen te laaten, beter dan alle de andere. 240 en velg.. Aders van 't wit van H oog. Op welke wyza dezelve de goede of flegte gezondheid der fchaapén aanduiden, 47. Afdaken. Wat daar door verftaan word, èri of zy eene goede huisvesting zyn voor de fchaapen, 22. Afcb. Manier, om dezelve te gebruiken, voor de fchaapen, by gebrek van gemeen Zout, 90. n W 2 &  324 register B. - Bakken, (VoêR-). Hoe men die plaatzen moet in het huis - perk , en op welke wyze dezelve gemaakt worden, 33. Barometer of Weêr-glas. Korte befchryving van dat werktuig, benevens de wyze, om het zelve te gebruiken, 151. Bebouwing van den grond. Hoe die verricht moet worden voor het perten, 176. Bemesting door perken. Derzelver duurzaamheid, 177. Berken-blad, goed voor de fchaapen, 70. Beuken-blad, kan men aan de fchaapen geeven, 70. Biezen, geeven flegt hooi voor de fchaapen, 70. Blad van hoornen, 't welk men aan de fchaapen te eeten geeft, wat "het is, 69. Welk het beste is, 70. Bloedlaating, zie Aderlaating. Boek (bet). Een van de maagen der fchaapen, 182. De kwaade uitwerking van het drooge voeder is zigtbaar in het boek, 064. Boom -fchors. Men geeft die aan de fchaapen te eeten , 74. Manier om ze te bereiden, 74. Boonen. Goed voor de mesting met droog ' voêr, 143. Bs&-  DU ZAAKIN. 3&5 Boonen (Paarde-), dienen tot voedfel voor de fchaapen, 68. Bopnen Quitte). Men kan 'er de fchaapen meê voeren , 68. Men maakt hun daar van ■ ftroo-boffen, 69. Braaklanden. Uf het voordeeliger zou zyn, dezelven te bezaayen, dan wel ze te laaten rusten, 178. Brem-zaad, dient tot winter - voêr voor de fchaapen, 67. Hoe dat men het zelve wint, en gereed maakt, 67. Buik-loop. Middel, om de lammeren daar voor te bewaaren, 127. Buik-pyn. Hulpmiddel daartegen, 5Q0 D. Dauw. Is fchadelyker voor de fchaapen , dan den regen, en de avond-lucht, 50. Denneboom. Men geeft de bast daar van aan de fchaapen te eeten, ?4- Dragt. Hoe veel lammeren een ooi te eener dragt geeft, 117. Drank. Is fchadelyk voor de fchaapen, wanneer zy te dikwyls daar van neemen, 191. ° De fchaapen kunnen denzelven nog langer mifichen , dan de kameelen , 192. Op welken tyd men de fchaapen moet drenken, 258. Proeven hier omtrent genomen, 258. ' ' ' • W 3 E,  3^6 REGISTER E. Eikels. Dienen mede tot voedfel voorde fchaapen , geduurende den winter, 66. Welkë uitwerking zy doen, 67. Elfen-blad, zeer goed voor de fchaapen , 70. Erwten. Men zou de fchaapen daar van kunnen laaten eeten, 68. Men maakt hun daar van ftroo «boffen, 69. De blaauwe erwten zyn zeer goed, om de lammeren te voeden, 127. Gebruik van de erwten voor de mesting op ftal, 143. Esdoorn-blad , zeer goed voor de fchaapen, 70 Ejfen-blad, goed voor de fchaapen, 70. G. Garst. Dient, om de fchaapen 's winters meê te voêren, 66. Het ftroo van de gebaarde garst kan hun fchadelyk zyn, 75. Zy eeten het kaf daar van niet, 76. De garst in korrels of gemaalen kan tot voedfel dienen voor de lammeren, 128. Men gebruikt dezelve ook voor de mesting op ^ftal, 143. Geneesmiddelen {uitwendige') tegen het fchurft der fchaapen, 245. Welke het meest in gebruik zyn tegen die kwaal, 245. Ongemakken van die middelen, 245. Vooricbrift van  D EU ZAAKEN. 327 een middel, dat boven alle anderen te verkiezen is, 246. Manier om het te gebruiken , 247. Aanmerkelyk voorbeeld van deszelfs uitwerking, 248. Gejlalte (lighadms-) der fchaapen. Op welke wyze men de verfchillende grootten daar van meet, 38. Het geen men doen moet, om dezelve grooter te maaken, 97. Gefieldbeid (lighaams-') der fchaapen. Waarneemingen en ondervindingen hier toe betrekkelyk, 182 en volg.. Gezondheid van '* wol-vee. Aan welke tekenen men weeten kan , dat dezelve (legt is, 43, • Kentekenen van de goede gezondheid der fchaapen , 46. Gevolgen , die uit de herkaauwing voortkomen', ten aanzien van de gezondheid van 't wol-vee, 189 en volg.. Gras {Haver-). Men geeft het een plaats in de kunst-weiden, 72. Deszelfs hoedanigheden, 72. Het kan dienen tot mesting der fchaapen, 142. ® Gras-planten. Haare onderfcheidende kentekenen , 72. Het gebruik daar van in de kunst - weiden, 72. Gras.(Rogge-). Men gebruikt het zelve voorde kunst-weiden, 72; Deszelfs' hoedanigheden , 73. Kan dienen voor mesting derfchaapen, 142. W 4 ff*  328 REGISTER' H. Haanekammetjes of Gezond Hooi. Men maakt 'er kunst-weiden van , 72. Deszelfs hoedanigheden , 74. Men kan daar van aan de lammeren geeven , 128. Is het beste kruid, om fchaapen te mesten, 142. Hair. Wat het is, 42 en 221. Middelen, om het uit de vagten te doen verdwynen, 224 en vo/g.. Maat van de middellyn van deszelfs draaden, 273. Hair-of Lik-bal. Wat het is, en hoe zeer het de lammeren benadeelt, 124. en 211. Hamels Waarom en op welke wvze men ha- J mels maakt, 133 en volg.. Aan welke tekenen men de goede hamels kent, 44. Op welken ouderdom men dezelven by eene kudde doet komen, 46. Welke de beste gron. den voor hun zyn , M38. Wanneer men vette hamels in eene kudde vind , 139. . Verfchillende maniereu, om hamels te mesten , 140 en volg.. Aam welke tekenen men ziet, dat een hamel vet is, 145. Of de vette hamels lang kunnen leeven , 146. Op welken ouderdom men dezelven moet mesten," 146. ';' ' Haver. Diertt tot voedfel voor de fchaapen - in den winter, 66. Men geeft'er hun ook  DER ZAAKEN, 329 ftroo-bosfen van, 69. Men kan van die ftroo-bosfen ook aan de lammeren geeven , ia8. Het haver-itroo is het allerbest, om het wol-vee te voeden, 68. Het eet ook het kaf daar van, 76. De haver belet, dat de fchaapen in den winter afvallen , 80. Haver - meel is zeer goed, om de lammeren te voeden, 1^7. Men geeft hun ook heele haver, 128. Dezelve dient voor de mesting op ftal, 143, Hennep-zaad- Men geeft daar van aan de fchaapen, geduurende den winter, 66, Welke deszelfs uitwerking is, 67. Men maakt 'er koeken van, 67. fierder. Up welken ouderdom men hem moet aanneemen, 1. Kundigheden, die hy moet bezitten , 2. Welke zaaken hy van noden heeft, om zyne kudde te hoeden, 4. Hoe dat hy gekleed moet zyn, 4. Herkaauwing der Jcbaapen. Wat dezelve is' 54 en 182. Hoe dat men weet, wanneer het dier herkaauwt , 54. Invloed van de herkaauwing op de lighaams - gefteldheid van 't wol-vee, 183. Dezelve fchynt van den wil van 't dieraftehangen, 186. Werk. tuiglyke beweegingen, waar door dezelve gefchied , 186. Gevolgen, getrokken uit de herkaauwing, met betrekking tot de lighaamsgefteldheid van het wol-vee , 189 en volg.* Hitte. Is meer te vreezen voor de fchaapen, W 5 wan*  33P REGISTER wanneer die fterk is, dan de hevige koude, £i en 233. Gevaarlykheid van den ftand' dien de fchaapen uit hun zeiven neemen , om zig tegen de iterke hitte te befchutten' 52- Hute (de). Ziekte der fchaapen; haare verfchillende kentekenen , 233. Men ftuit dezelve in haaren voortgang door de aderlaating, 234. Hok (Honden-), 174, Honden (Herders-). Of zy noodzaakelyk zyn , om fchaapen te hoeden, 9. Welke die Landitreekenzyn, waar men dezelven kan misfen, 9. Welk kwaad zy aan de fchaapen kunnen veroorzaaken , en hoe dat men het belet, 10. Hoe dat zy dienen, om den gang van eene kudde te bellieren, -11. Manier om ze te leeren, n en volg.. Welk ras van honden men neemen moet , tot gebruik voor de kudden , en hoe veel men 'er nodig heeft, 16. Welke die geene zyn, die men verkiest in Landftreeken, waar men wemig voor de wolven te vreezen heeft, en welke de beste zyn voor die plaatfen , waar de wolven veel fchade kunnen aanrechten , 17 Welke voorzorgen men moet gebruiken, ate men verpligt is, zig van een onbedreeven hond te bedienen, die de fchaapen bezeert ij. Hoe dat men de Herders - honden moe' onderhouden, 17. Hoe dar de Herder zig' ge-.  d e-r zaaken. 331- gedraagen moet, alshv geen honden heeft, •18 en 62. Befchry ving van het Herders-hondenhok, T74. Honger. Veele lammeren fterven van honget, 124. Hooi. Welk het beste hooi is voor de fchaapen, 70. Welk het allerflegtfte is , 70. Welke de omftandigheden zyn , waar in het hooi het meeste nadeel doet aan de fchaapen, 253. Hoe veel hooi men aan de fchaapen geeven moet, 81. Vergelyking van de hoeveelheid van gras met die van booi, welke een fchaap, in een dag, Op." eet , 257 en 261. Hec fynfte hooi is een goed voedfel voor de lammeren, 128. Horden of. heiningenvan een perk. Manier, om ze te miaken, 165. Hoe dat men dezelve opiicht, 166. Huisvesting voor de fchaapen. Hoe veele foor- * ten men van dezelve heeft uitgedagt; welke die geene is,' die men den voorkeur geeven moet, 21 en volg.. Hut (Herders-). Befchry ving daar van, 172. Derzelver plaatfing, 172. i Insecten of Ongedierten, die de wol bederven. Befchryving daarvan, 159 en volg.. Middelen, ora de wollen grooten* deels  332 REGISTER. deels daar tegen te bewaaren, 162. Inflrument (Heelmeesters-), noodzaakelyk voor een Herder. Deszelfs befchryving en gebruiken , 247. Jeuk - kruid. Waarneemingen omtrent fchaapen die'er van gegeeten hebben, zondereenig nadeel, 252. K. Kat van Koorn. Welk gebruik men daar van voor de fchaapen maaken moet, 76. Kamphsr. Of de reuk daar van een behoedmiddel is voor de wol tegen de motten, 163. Karftengen (wilde of paarden-). Men voed'er de fchaapen mede, 75. Hoe veel men daar van aan elk fchaap op een maal geeft, 79. Klaver. Word ook onder de kunst- weiden 'gebruikt, 72. Derzelver hoedanigheden, 73. Men kan de drooge klaver aan de lammeren geeven , i2§. De klaver dient tot mesting der fchaapen, 141. Zy kan fchaapen, die 'er te veel van eeten, doen fterven, 251. Kleeding voor den Herder. Waar in dezelve beftaat, 4. Koeken van Raap - Lyn - Hennep - en ander zaad- Van welk gebruik die zyn voor de mesting op ftal, 66 en 143. Kool  der zaaken; 3 SS Kool. Of zy aan de fchaapen nadeel kan tóebrengen , 65. Hoe veel men daar van aan een fchaap, voor eenmaal, geeven moet, 78. Zy kan dienen voor de mesting op ftal, ï44 en volg.. Kool (fpruitj. Zou goed zyn , om de kwaade uitwerkingen van het drooge voeder voortekomen, 265. Moeyelykheid,E om dezelve aantekweeken, 266. Kool (M O- Een foort van k°o1, dietothier toe de Natuurkundigen en Landbouwers onbekend is, welke gemakkelyk word aangekweekt, en waar van men, tot voeding van de fchaapen , groote voordeden kan trekken, 266. Kool (wilde). Dezelve kan doodelyk zyn voor fchaapen , die 'er te veel van eeten, 251. Kool-zaad. Of het de fchaapen kan benadee- len, 65. Men maakt'er hun koeken van, en wat die.zyn, 66 en 6j. Koorn. Welke de foorten daar van zyn, die men de fchaapen in den winter geeft, 66. Het belet dat de fchaapen vermageren , 80. Koppeling. Welke de gefchikfte tyd is, om ze de fchaapen toetelaaten , 92 en volg»; Insgelyks , 213. Welke zorg men voor de ooyen draagen moet, na de koppeling, 110-  .334 »H je. s.c-.i s. t e r ■ Koude. Höe dat de herder de verkleumdheid s die door eene hevige koude .kan yeroor* - zaakt worden moet verhelpen, 5. Hoe dat r;- -defchaapen dédeelen van hun lighaam; waar geen wol op is, tegen de koude.weeten te • bewaaren,. 28. Proeven genomen, *om te bewyzen , dat de fchaapen , in de open lucht, de winter-koude kunnen weêrftaan, 28, i9j, es 232. Middelen, om lammeren , die door .de koude verkleumd zyn, weêr by te brengen,. 125 en .214,, , Kreupelheid (Van dit ongemak der fchaapen word, in het werk van den Heer Daijben t o n geen gewag gemaakt; daar echter deeze kwaal nog onlangs, in uns Land, veel nadeel heeft veroorzaakt, kan men die .. geenen, welke naa'hulpmiddelen daar tegen verlangen , het Bericht, dat de.Maat. fchappy ter bevordering van . den Landbouw te Amfterdam dieswegens heeft uit* gegeeven, en 't welk in het tweede ftuk van het Zevende Deel haarer Verhandelingen . te vinden is, ter leezing, aanbeveelen. Dé Krok van hooi. Men voed 'er de fchaapen me- t • de in den winter, 66. . Kruiden. Of de fchaapen de kruiden , die voor hun fchadelyk zyn, eeten , 56, Proeven , genomen ten hu-zien van de kruiden 4 die de fchaapen nadeelig zyn, of waar aan v.' merr  der zaaken. 33& men twyffelt, 252. Welke de goede kruiden zyn , die aan de fchaapen nadeel kunnen doen , 56. Middel, om het kwaad voojtekomen ,57 en 58. In welken ftaat de kruiden moeten zyn, om de beste wei. den te maaken, 64. Hoe dat men het gebrek van gras in de weiden vervult, 64Welke de hoeveelheid van gras is, die een fchaap,in een dag, opeet, 83. Vergelyking van de hoeveelheid van versch gras, met die van hooi, welke een fchaap op een dag gebruikt, 257 en 261. Mesting in 't land, 140. Hoe veel tyd men tot die mesting nodig heeft. 140. Welke zorgen, ten opzichte van de fchaapen, dezelve vereischt, 141. Welke de verfchillende kruiden zyn, die tot die mesting kunnen dienen, 141.0» volg.. Hoe behendig de fchaapen zyn, om het gras, dat byna geheel onder de fneeuw verborgen is, te ontdekken, 265. Kryt. Bewaart de lammeren 'tegen de buikloop, 127. Kunst-weiden. Wat die zyn, en welke de foorten van kruiden zyn , waar men ze van maakt, 72. Hoe zeer het perken aan dezelve voordeelig is, 180. , ' \i L. tp ■ a Lam, Hoedanig hetzelve in de buik van de moeder.  $3*> REGISTER der, by de verlosfing-, moet geplaatst zyn s om de geboorte gemakkelyk te maaken, 113, .Welke de meest gewoonê kwaade liggingen zyn , die de lammeren beletten, uit de baar. moeaer te Komen, en ae middelen , om daar in te voorzien, 114 en volg.. Het geën men doen moet, om het ooy haar lam'te doen zuigen, en verzorgen, 116. Hoe veel lammeren een ooy te eener dragt voortbrengt , 117. Middel, om een ooy een lam, dat haar eigen niet is, te doen aanneemen, 222. Middel,; om zelve een lam optebrengen, by gebrek van een ooi of geit , om het te zuigen, 122 en volg:. Het geen een Herder te doen heeft, wanneer hy bemerkt, dat een lam treurig, zwak, of mager is, 123. Bewyzen , dat veele lammeren van honger fterven, 124. Middelen, om ze weêr by te brengen, Wanneet zy door de koude ver» kleumd zyn , 12 5. Wat men met de lammeren doen moet ,' die laat gebooren zyn, 126.Hoe dat men de lammeren mest, i»6. Op welken ouderdom de lammeren ander voed-felkunnen neemen ,in plaats van melk, 127. Op welken ouderdom zy goed zyn, om te eeten, 128. Welke voorzorgen men voor de lammeren neemen moet, tot dat zy gefpeend zyn, 128. Wanneer men ze fpeenen moet, 129. Manier om ze te fpeenen, 130. Of men hun den ftaart móet korren', i3o.r Hoe  DER ZAAKEN. 337 Hoe dat men hun dien affnyd, 131. Op welken ouderdom men dezelven lubt, ï'33. Verfchillende manieren, om die bewerking te doen ,134 e» volg.. Of men alle de lammeren fcheeren moet, 152. De jong - gebooren lammeren kunnen eene zeer hevige koude weerftaan , en wórden zelfs daar doör te fterker, 207 en volg.. Lebbe. Een van de maagen der fchaapen , 182. Derzelver verrichtingen in de verteèring, 264, Leef'regel. Hoedanig die geene is; welke voor de kudden het noodzaakelykfte ge. houden Word , 250 en volg.. Hoe veel de fchielyke verandering van leef-regel de fchaapen nadeel doet, j^Sas Middelén, önl dit kwaad te verhelpen, 263. Lik * bal, zie Hair • bal. , Linfen. Men zou ze de fchaapen kunnen latten eeten , 68. Men geeft hurt dezelve iri ftroo-boffen, 69. Loos. Mén gebruikt dit kruid voor de kunst- weiden , 72. Deszelfs hoedanigheden , 73. Het kan tot mesting der fchaapen die; nen, 142. Loóts. Wat men daar door vérftaat; eh of dei zelve de beste huisvesting is voor de fchaapen, 23 en 26: Dé minst - kostbaarè wyze , om dezelve te bouwen, 23. Haare verfchillende afmeetingen, naar het getal  3?» register der fchaapen, die men daar in wil huisvesten, 25. . Lubbing der lammeren. Op welken ouderdom dezelve gefchied , ig3. Verfchillende manieren, om dezelve te verrichten , 234 en volg.. Lucbisgefieldheid. Hoe voordeelig die van Frankryk is, tot verbetering van de WolJen, 215. Lupinen. Of de fchaapen die eeten, 68. Luzerne of Rups ■ klaver. Men maakt 'er kunst - weiden van, 72. Derzelver hoedanigheden, 73. Is goed, om de fchaapen fbhielyk re mesten, 141. Zy kan hen doen fterven, wanneer zy 'er te veel van gegeeten.hebben, 251. Lyn-zaad. Koeken daarvan, waar mede men de fchaapen voed, 67. Zy eefen de fchee* ven van het vlas , doch het is het aller- » .flegtfte ftroo. 76. M. Ma a g. . Verfcheiden maagen van 't wol- vee 182. Melk. Hoe men de moeder • ooyen melk doet geeven, die 'er niet genoeg van hebben, 118. Op welken tyd men de ooyen melken kan, 118. Welke de ooyen zyn, die men kan melken, 119. Gebruiken van de fchaapen-  PER ZAAKEN. 339 pen-melk , mo. Middel, om te weeten, ' of de melk goed is ,121. Welken drank men, by gebrek aan melk, aan de lammeren kan geeven, 123. Mes (Herders ). Hoe het gemaakt is, en waar toe het dient, 7, Mes (knip-oïfny-). Befchryymg van een m- ftrument of werktuig van dien aart, t geen een Herder, voor alle zyne verrichtingen, alleen genoegzaam is, 247Mest. Of die van een huis-perk zoo goed is, als die van een ftal, 34Mesting ofvetmaakmg der fchaapen. Hoe veele foorten daar van zyn, 140. Mesting in't land, zie Kruiden. Mesting op ftal, 14c. Hoedanig dezelve ge- fchied, 142- Welke de beste voeders zyn voor deeze foort van mesting, 143Micrometer. Wat dezelve is en van welke nuttigheid, om het onderfcheid der fynte van de verfchillende loorten van wollen naauw- keurig te meeten, 0.70 en 271. Microscoop. Deszelfs gebruik, om de wollen te befchouwen, 270. Misdrogt. Middelen, om-de toevallen voorte- komen, die dezelve aan de ooyen kan ver-, oorzaaken, ut. Mot (kapel-). Befchryving van dezelve, 159. Verandering van de rups-mot in kapel-mot, X 3 tif°&  340 register. Mot (rups). Befchry ving van dezelve, i59# Schade, die zy aan de wol veroorzaakt \ ï6o en wig.. Haare verandering in kaDelmot, 161. Middel, om'erdewolgrootendeeis voor te bewaaren, 162- Mufiek-inftrumenten, die vooreen Herder ee- ; fchikt zyn 6a. De fchaapen hooren gaarne net geluid daar van, 62. Muts. Een van de vier maagen, welke men de herkaauwende dieren toekent , 180 ■ Derzelver werkingen in de herkaauwing^ N. Nageboorte. Wat die is, en derzelver verrichtingen, 115. Navel-ftreng. fc, welk geval de Herder trach ten moet, dezelve te breeken, 115. Nonten. Koeken van nooten, die men aan de fchaapen geeft, 67. O. O kg a ns. Middelen, om deeze ziekte voortckomenen te geneezen, 260. öngedierten, zie Inft&en. Ooi. Welke de evenredigheden van het lig. haam zyn, waar aan men de goede ooven kan onderfcheiden, 43. Op welken ouderdom men dezelve neemen moet, wanneer men ee-  der zaaken» 341 eene kudde daar van wil maaken, 4.6. Hoe veele ooyen men aan een ram moet geeven, 95. Op welken ouderdom men ze moet laa«. ten belpringen, 96. Voorzorgen, die men omtrent de koppeling moet in acht neemen , . 110. Hoe lang zy draagen ,111. Waar aan men ontdekt, dat een ooi haast werpen zal, ui. Verfcheiden hulpmiddelen , welken de Herder aan de ooyen moet toebrengen » wanneer, zy in arbeid zyn, 112. Wat men aan een ooy doen moet, als zy gelatnd1 heeft, 116. Hoe dat men dezelve haar lam doet zuigen en verzorgen, 116. Hoe veel . lammereneen ooi,in eenedragt, geeft, 117. . Wat men doen moet, als een ooi meêr dan een lam, te eener dragt, werpt, 117, Ooyen (gefneeden)- Welke de fchaapen zyn, waar aan men dien naam geeft, 135. Waarom en op welken, ouderdom men dezelven, maakt, 136. Quderdom der fchaapen. Middelen , om den» welven te kennen , 35 en wig.., n ' ttsqaaaol &«3ffiX) ." Paaring, zie Koppeling. fiaco of bet fcbaap van Peru. Kan, geduurende vier of vyf dagen, zonder drinken bly». ven , niettegenstaande de, hitte en de vex& 3, WQfr-  34a' 'R E'G IST ER riioeying, waar aan het blootgefteld is , 192. Pens. Derzelver werkingen in de herkaauwing, 183. Perk. Wat het is, 165. Hoe groot de uitgeftrektheid daarvan zynmoet, 167. Manier, om voor het zelve de horden of heiningen te maaken, en die opterichten, 166. Hoe dat een Herder een perk maakt, 169. Hoe dat hy het een na het ander maakt, 170. Perk (Huis*). Wat het is, 27 en 202. Deszelfs 'befchryving , 202. Is de huisvesting, die men voor de fchaapen verkiezen moet, 27 en 202. Welke uitgeftrektheid het zelve hebben moet, 30. Welke de beste plaatzing daar van is, 31. Welke hoogte men aan deszelfs omheining geeven moet, 31. Perken. Wat het is', 165. Hoe dat men de fchaapen doet perken, 165. Hoe lang zy in een perk blyven moeten, 168. Tyd, dien de fchaapen 's nagts in het perk blyven , 172. Op welke uuren men, in de hagt en in den morgenftond, het perk verandert, 173. Of men de fchaapen 's winters kan laaten perken 174. Bekwaame tyd, om èen akker gronds, door perken, vrugtbaar te maaken , 175. Welk het minfte getal fchaapen is , dat men kan laaten perken, 176. Wyze , om den grond te bebouwen voor de perking, 176. Hoe veele jaaren da v • - , • ■ be-  der zaaken. 343 bemesting van het perken duurt, 177- Hoe. danig men voor de helft perkt, 178. Of het perken voor de weiden dienftig is, 180, Hoe dat men de wei-landen perken moet, 181. Welke de foorten van kunst-weiden zyn , waar op men het perken beproefd heeft, 181. Perking van de fchaapen , geduurende het geheele jaar; voordeelen, die daar uit ontftaan, 200. en volg.. Perken voor de helft. Hoe dat het zelve gefchied , 178. Peul-vruchten. Welke die geene zyn, die men aan de fchaapen geeft, 68. Menmaakt 'er hun ftroo - boffen van, 69. . Pimpernel. Word ook voor de kunst-weiden gebruikt, 72. Derzelver hoedanigheden , Pop van de rups-mot, 101. Populier-blad. Zeer goed voor de fchaapen, 70. Men geeft hun de fchors van dien boom, 74» Fot-asch. Kan aan de fchaapen gegeeven worgden, by gebrek van zee - zout, 89. R. v "aap en- Zyn een tamelyk goed voedfel voor de fchaapen, in den winter, 66. Hoe veel men daar van aan de fchaapen , op één. x a mwl*  344 REGISTER maal, geeft, 79. Kunnen dienen voor de rpesting op ftal, 144. Raapje (St. Antonts). Waarneemingen omtrent fchaapen , die 'er met graagte van gegeeten hebben , zonder eenig nadeel , 252. Paap - zaad. Men maakt 'er koeken van voor de fchaapen, en wat het is, 66 en 6j. Ram. Welke de lighaams - evenredigheden zyn , waar aan men een goeden ram kan kennen, 43. Op welken tyd men den ram by de ooyen moet brengén , 92. Of.de rammen , die geen hoornen hebben , zoo goed zyn , als die , welke dezelven hebben , 94, Op welken ouderdom men de rammen moet neemen , om ze onder eene kudde te brengen , 46. Op welken ouderdom zy in ftaat zyn , om goede lammeren voortteteelen, 95. Hoe veele ooyen men aan een ram moet geeven, 95. Welke rammen men verkiezen moet, om de rasfen, te verbeteren, 110. Raffen. Verfchillende raffen van fchaapen, '37- Reifenyan 't wol- vee. Op welken ouderdom, en in welk jaargetyde men hetzelve moet laaten reizen , 107. Hoe dat men de fchaapen op die reifen beltieren moet, 107. Riet: Is een zeer flegt hooi voor de fchaapen 70. Rog-  DER ZAAKEN. 545 Kogge. Het ftroo daar van is beter dan dat van tarw , tot voedfel voor de fchaapen, 75. Zy eeten ook het kaf van rogge, 76. Ruif voor de fchaapen. Derzelver befchry ving 32. Haare plaatzing in het huis ■ perk, 33. Zy moet zeer laag gezet worden, 125* Middel, om het gebrek daar van te vervullen, op de reilen, welke men aan de fchaapen laat doen , 108. Rups-klaver, zie Luzerne. Ryp. Is fchadelyk voor de fchaapen, die daat van eeten, 87. S. Schaapen. Welke de voornaamfte verfcheidenheden zyn , die men onder dezelven befpeurt, 36. Hoe dat men hun ouderdom kent, 36 en volg.. Hunne verfchillende rasfen, 37. Verfcheidenheden in hunne r geftalte, 38. Middelen „ om dezelve grooter te maaken, 97 en 226, Verfchillende hoedanigheden van hunne wol, 39 en volg •. Te kenen, om hunne flegte gezondheid aan te kennen, 43. Befchryving van hunne gewoonlykfte ziekten, benevens de middelen, om die te geneezen, 233 en volg.. Aanmerkingen over de geneezing van die ziekten, 235. Welke de verfchillende foorten van aderlaa. tingen zyn, die men aan de fchaapen doet; m welke van die geene de voorkeur veiX § dient,  34.6 REGISTER dient, 235 en volg.. Welke keuze' men doeq moet, om goed wol-vee te hebben * 44 „ Of men in alle Landen de grootfte raffen moet verkiezen, 45. Op welken ouderdom men de • fchaapen moet neemen, om 'er eene kudde van te maaken, 45. Oplettendheid, die men hebben moet ten aanzien van den grond, wanneer men de fchaapen van het eene Land naa het ander doet overkomen, 47. Regels, die men heeftin acht : te neemen, om ze te doen weiden ,48 e» volg. Koppelingen van 't wol - vee ; middelen , om 'er veel voordeel van te hebben , 92 en volg.. Op welken ouderdom , en in welk jaargetyde men de fchaapen moet laaten reizen , 107. Voorzorgen, die men gebruiken moet, wanneer men dezelven overbrengt in een Land, dat voor hun vreemd is, 108. Op welken tyd men het wol-vee feheert , 147. Hoe dat men hetzelve wascht, eer dat men het feheert, 149. Hoe dat de fcheering gefchieden moet, 151. Welke zorgen de fchaapen, na de fcheering ," vereisfehen , 153 en volg.. Het perken van de fchaapen , 165 en volg., Derzelver herkaauwing, 182 en volg.. Schaapherder, zie Herder. Sehee'ren van de wol. Op welken tyd hetzelve gefchieden moet, 147. Welke de beste manier is, om dit te verrichten, 151. Of  DER ZAAKEN. '34f men alle de lammeren fcheeren moet , Schors, zie Boom - fchors. Schurft. Ziekte der fchaapen, 234 en volg., Oplettendheid , die een Herder hebben moet, om te weeten of zyne kudde daar . van aangetast is, 243. Uiterlyke tekenen van die ziekte, 243. Welke de meest gewoone uitwendige middelen zyn , om dezelve te geneezen, 244. Ongemakken van die middelen, 245' en volg. . Voorfchrift van een middel, dat boven alle de overigen te verkiezen is, 246. Manier, om het'te gebruiken, 247. Merkwaardig voorbeeld van deszelfs goede uitwerkingen , 248. Befchryving van eene nieuwe foort van werktuig dat gedeeltelyk dient, om den huid der fchurfde fchaapen te krabben, 247. Slok-darm. Deszelfs werkingen in de herkaauwing, 183 en vólg.. Smeelen, zie Haver - gras. Smeer of Oly van de wol. Wat het is, en van welke nuttigheid voor de fchaapen , 27. Sneeuw. Of de fneeuw, die de fchaapen eeten, hun nadeelig is, 86. Speel, tyd, zie Koppeling. Speenen (het) der lammeren. Op welken tyd. dit gefchieden moet, 129. Hoe dat men daar omtrent te werk gaat, 130. Staart.  34j» REGISTER Staart. Of men de lammeren den ftaart moet korten, 131. Hoe dat men hun dien affnyd, 131- Staf {Herders-). Deszelfs inaakfel en gebruiken, 6. Stallen (gejhoten). Zyn de flegtfte huisvestingen , die men aan de fchaapen kan geeven , si en 194. Stallen (open). Welk goed en welk kwaad zy aan de fchaapen veroorzaaken, 22. Steekels of Spooren van de Rogge. Wat die zyn, 75- Stoppelen. Kunnen, in zommige Landen, tot mesting der fchaapen dienen , 142. Stroo. Wat het beste ftroo is tot voedfel van de fchaapen , 75. Hoe veel men hun daar van geeven moet, 80. In hoe verre dit voedfel voor hun genoegzaam is, 82. Stroo, dat tweemaal gedorscht is, kan men aan de. lammeren geeven, 128, Stroo van peul-vruchten. Wat men daar dooï ver ftaat, 75. Stroo- boffen Men geeft die aan de fchaapen, in den winter, 68. Welke de beste voor Kun zyn, 68. Deeze ftroo - boffen komen voor , dat de Ichaapen, geduurende den winter, vermageren, 80. Stroo-boffen van tarw. Zouden de allerbeste zyn voor de fchaapen , 69. Dit ftroo is tvenwel zoo goed niet, om dezelven te voe> den.  der zaaken. $49 den, als dat van rogge , 75. Zy eeten ook het kaf daar van, 76. Stroo (erwten-_9 boonen - , linfen- , wikken-) Wat dit is, 75. Strooying. Of men die altoos aan de fchaapen in het huis-perk geeven moet, 34. Sutkery-wortelen. Zyn goed , om de fchaa- pen.:'s,winters meê te voêren, 66. T. Tanden der Schaapen. Derzelver verfchillende groeying, gedaante, bederf, . en uitval, 36. Tekenen, die daaraan gevonden worden , om den ouderdom der fchaapen te doen kennen, 36. Terpentyn - Oly. Of de reuk daar van de wol voor de motten bewaart, 163. Derzelver gebruik, om de fchaapen van het fchurft te geneezen, 246. Tover yen. Wat men in 't algemeen moet denken van toveryen, die men op rekening van de Herders fielt, 7. V. Verbetering der Wol, zie WóL. Vlokken van de wol. Welke derzelver verfchil- len lengten zyn, 39. Voedert. In welke maand men begint de fchaapen  353 REGISTER pen voeder.te geeven, 77. Op welken tyd van den dag men hun daar van geeven moet, 77. In welk jaargetyde men ophoud, met hun hetzelve te geeven , 82. Poeders (drooge). De beste doen de fchaapen afvallen, 64. Middel, om de kwaade uitwerking daar van voortekomen, 65. Welke zorgen men omtrent de drooge voeders in acht moet neemen, 253 en volg.. Voedfel der fchaapen. Welk voedfel, in 't algemeen, het beste voor hun is; en welke de eigenfchappen' van de verfchillende foorten van kruiden zyn , waar van het is zamengefteld , 63 en volg.. Welk het ver-; fche voedfel is, 't geen men voor de fchaapen , in den winter', krygen kan, 65. In welken tyd men genoodzaakt is ,* van hun voedfel te geeven , ff. Waar in dat voedfel beftaan moet, wanneer de fneeuw de fchaapen belet buiten te komen, 78. Welke de verfchillende foorten van voedfel zyn, die men de fchaapen, in één maal, geeft, 78 en volg.. Welk het eerfte voedfel is, dst men aan de fchaapen geeven moet, als zy beginnen het ftaU voeder nodig te hebben ? 80. Welken regel men volgen moet, om niet meer fchaapen te houden, dan men i voeden kan, 256.Proeven, dien aangaande «- genomen , 256 en volg.. Vogtigheid. Is nadeelig voor de fchaapen, 50.  d e S. ZAAKEN. 35* „c? svisssb "oov ns«ï3ü.: '■■>:•■ 'cov s ,; •. W. Wade. Hoe dat dezelve tot een teken verftrekt, öm de goede of flegte gezondheid der fchaapen te kennen , 47. Wajjchen van de fchaapen. Hoe dat hetzelve gefchied, 149. . Wajjchen van de -ml Hoe dat men daar om» trent te werk gaat , 155 en volg. . \\ . Water. Wat goed en wat flegt water is voor de fchaapen, 83. Hoe veel water zy drinken, 84. Waneer men hen laat drinken, 85 en 258. Water (het) der ooyen. Wat het is , en hqe lang het zelve duurt, 11 r. Water-blaafen. Soort van ziekte van het wolvee, 193. Weêr ■ glas, zie Barometer. Weiden. Regels, die men volgen moet, als men de fchaapen daar heen dryft, 48 en volg.. Waar derzelver waarde in beftaat, 63 e» volg.. Of men weiden kan.hebben, in den winter, na de vorst, 64, Hoe men het gebrek aan weiden vervult, 64 en volg . .Middelen, om alle mogelyke voordeden te "trekken van de weiden, tot mesting van de fchaapen, 139. Weiden (Kunst-). Wat die zyn , en welke de kruiden, daar zy van gemaakt worden, 72. Hos  352 REGISTER Hóe voordeelig het perken voor dezelve iss 180. Wei-landen. Het hooi van brakke wei-landen •; is het allerbeste voor dé fchaapen, 70." Dat van drooge wei-landen is ook* zeer goed B 70. Het hooi van laage en moerailige weilanden is het allerflegtfte, 70. Het perken op vogtig wei-land zou zeer goed zyn voor den grond, maar nadeelig voor de fchaapen 180. Het perken op droog wei-land is, in! alle opzichten, voordeelig, 180. Wervel (dè) , zie de Hitte. Wilgen ■ Had. Is zeet goed voor de fchaapen. Wikken: Men geeft die aan de fchaapen tot hun voedfel, 68. Men maakt'er hun ftrooboffen van, 69. Wol. Welk nut de fchaapen daar van hebben, om hen tegen de ongemakken van het weêr te befchutten, 27. Welke de voornaamft* verfcheidenbeden daar van zyn , 39.' Vlok ken van de wol; wat die zyn , en wélke derzelver verfchillende lengten , 39. Hoe veele foorten van wol men optelt, 4c en 222. Noodzaakelykheid, om een middel te hebben, dat zeker gaat, om derzelver verfchillende graaden van fynte te onderfcheiden, 269. Zwaarigheden, die uit de geringe kennis, welke men tot nu toe ten dee1?en aanzien gehad heeft, voortfpruiten | 26$  DER ZAAKEN. 353 269 en volg.. Middel, om deeze verfchillende foorten te kennen, voor het gewoon gebruik 40 en volg., 277. Middelen, em die zelfde foorten te bepaalen, met alle mogelyke naauwkeurigheid , 271 en volg.. Verfchil der draaden ten opzichte van de fynte, in een en dezelfde wol, 271. Suprafyne wol. Middel , om den diameter of middellyn daar van naauwkeurig te bepaalen, 072. Fyne wol, 275. Middenfoortige •wol,-275. Grove wol. Breedte van derzelver draaden, 275, Supra-grove wol, 275. Hairige wol. Wat die is , en tot welk gebruik dienftig, 43 en Q12. Middelen, om de wol te verbeteren , of in lengte of in fynte, 97 én volg., 217 en volg.. Middelen , om de fchaapen meêr wol te doen geeven, 100 en 227. Middelen, om voortekomen, dat de hairige hoedanigheid van de wol niet van de moeders op de lammeren overgaa, 101 en 224. Hoe dat men de verbetering fchielyker en voordeeliger kan maaken, 101 en volg.. Middelen, om de verbetering van het een geflacht tot het ander te doen voortduwen, 105. Middel, om de verbetering tot derzelver hoogften trap ftaande te houden , 105. Middel, om de verbetering tot de nabuurige Landftreeken uittebreiden, 106. Franfche wollen, vergeleeken by de vreemde, 268 en volg.. De fynY &  354 R E O IS TER fte wollen komen uit Spanjen , 281. Men heeft in Frankryk fupra-fyne wollen weeten voorttebrengen , 283. Zonderling voorbeeld van verbetering in de Franfche wollen , 283 en volg.. De wol, welke de lam,meren inflikken, is dikwyls oorzaak van hunnen dood, 124. Middel, om het kwaad voortekomen, 124. Op welken tyd men dewol moet fcheeren, 147. Het wasfehen van de wol voor de fcheering, 149. Voorzorgen , die men na de wasfehing gebruiken moet , 150. Manier van de fchaapen te fcheeren , die te verkiezen is voor de gewoonlyke , 151. Behandeling , die op de fcheering volgen moet, 153. Voorzorgen, die men voor de fchaapen te neemen heeft, na de fcheering , 154. In welken tyd en pp v/elke wyze men de wol der vagten wascht, 155. Manier, om de wol geheel en alvanfmeerigheid te zuiveren, 156. Verfchillende hoedanigheden van wollen in een en dezelfde vagt, 158. Infectenof ongedierten, die de wol het meest bederven, 159. en volg. Middelen, om ten minften gedeeltelyk, de fchade, die zy veroorzaaken, voortekomen, 162 en volg.. fflolfs - melk. De fchaapen weigeren dit kruid, te eeten, 252. Wol-,vee, zie Schaapen. fflqlven. Welke voorzorgen men tegen dezelven  der zaaken.' 355 vén neemen moet, 19. Wat een Herder te doen heeft, wanneer een van deeze dieren by eene kudde komt, of reeds een fchaap gevat heeft, 20. Wortelen (peen-*). Zyn, in den winter, beter voor de fchaapen, dan het lof van kool-zaad en de kool, 66. Hoe veel men elk fchaap daar van, in één maal, geeft, 79. Wortelen (verfcheiden foorten van), die men, 'swinters, de fchaapen tot voedfel geeven kan, 66. Wyngaord (wilde). De fchaapen willen dit kruid niet eeten, 252. Wynfteen • zout. Kan men , in plaats van gemeen zout y voor de fchaapen gebruiken , 89» Z« Zaaden. Welke die geene Zyn , die, in den winter, tot voedfel voor de fchaapen gebruikt worden, 66. 'Zak (knap- of reis-). W'at die is, en waar toe dezelve dient, 6. Zalf > die voor de fchaapen dienftig is, na de fcheering, 153. 'Zemelen {tarwe-). Men geeft die aan de fchaapen tot hun voedfel, in den winter, 66. Ziekten der fchaapen. Wat men met de zieke of zwakke fchaapen doet, die zig onder eene kudde bevinden, welke akyd in de open •** Y a laéht  35$ REGISTER, lucht gehouden word, 30. Befchry ving van de meest gewoonlyke van die ziekten, benevens de middelen, om-dezelven te geneezen, 233 en volg.. Aanmerkingen over derzelver behandeling, 235 en volg.. Zout. Of men de fchaapen daar van geeven moet, 87. Uitwerkingen, die het op hen voortbrengt, 87. Wanneer, hoeveel, en op welke wyze men het zout aan de fchaapen geeft, 88 en 89. Zwavel. Derzelver damp doet de rups-motten fterven, 164. Men moet 'er zig evenwel, in de wol - magazynen, niet van bedienen > 164. Zweet. Is nadeelig voor het wol-vee, 193. E I N DE.  DRUKFEILEN. BI. Reg. ftaat lees 7. 11. weerszyden weêrzyden 8. 9. te geneezen wegteneemen. 19. 4. « daar waar 22. 30. helst helft 31. x. daar waar 43. 13. Hinkenden flinkende 67. 3. brem zaad brem-zaad 70. 10. zee water zee-water 82. 15. boonen boonen- 8s. li- jaar getyden jaargetyden S5. boven-aan, es les ifo. ii ho r.3. — Lammere Lammtren 127. 12. dan als ifo. 19. fcheden fcheeden 179. 4. bezaait bezaaid 205. 14. geenen geene 206. ioven-aan. 300 20$ 2c8. 25. vermeerdert vermeerderd 217. 2. bet het 257. 1. men men, 29S- 19- fiiguur figuur — 20. van den kop van den kop B 321. 17. gefprooken gefproken 317. 1. een van een 34-3. 1. rups rups^   I 1  I !