I BRIEF VAN PROVISIONEELS DANKZEGGING Aan den Heer BIOGRAPHUS HONORARIUS TE ROTTERDAM, als den SCHRTFER van het LEF EN van JANVS VLEGELlüS, Geschreven door den NEEF LUTHERSCHEN KOSTER, IN s'GR A VENHAGE Waarin getoond -wordt, hoe onverantwoordelijk enbaldadig de Biograpbus Honorarius Veele groote, geleerde en braave Mannen in ons Land, mishandelc, terwijl teffens over De Hiipothefe van de Z iels-Verhuizing, ever het fiuk van de Tolerantie en Intolerantie, over den Pelagianismüss» over de groote Mackt die de Duivel -nog thans over den Mensch gezcgp wordt uitteoeffenen, enz. enz. enz. '\ zedig en vrijmoedig gehandelt wordt. «3 TE AMSTERDAM, 'J By mathys schalekamp, 'jff e n IN 'sH A A G E, Bï C. PLAAT, ï 7 3 I.  BERICHT Dewijl deeze Brief het vervolg van de Anti en Ana in zich bevat; zo heb ik de bladzijden laaten voortloopen , ten einde, het tijtelblad van dit Vervolg weggefneden zijnde, beide ftukken bij elkanderen zouden kunnen worden gevosgt. Ziet het Nabericht van den Heer Revifor achter het Eerfte ftuk.  NABERICHT van den REVISOR aan den LEZER. Het woord van opwekking, aan den Neef van den Vrwmen en Eernamen Lutherschen Koster, dat ons voor eeDige dagen in de Courant beloofd wierd, fchijnt nog in de pen van den Heere Pieter Tuinman uit Drenthe, te blijven zitten. Dewijl Mijn Heer de Nee? zijn geheele Anti - en - A na , reeds den 2j van Mei aan mij heeft toegezonden, en wij nu met dit gedeelte van zijnen briefin de wereld verfchijnen, behoeft dezeopwekkins 'er ook niet uit te komen. Ondertusfchen heefc Neef, die onnoemelijk veel Stof in voorraad fchijnt te hebben, in de laafte vervolgen van zijnen brief, nog het een en ander bijgevoegd; zo dat ik, en den Heer B. H, en den befcheiden Lezer op mijn woord verzekeren kan, dat de Eerfte voor zijne moeite, en de Laaften voor hun geld, de behoorelijke waarde zullen ontfangen. Maar dewijl het in de Drukkerij te druk is, om zo fpoedig klaar te geraaken als ik gewenscht had, en de menigvuldige vragers naa Neefs Brief niet langer konden worden opgehouden, heefc Neef, op mijn voordel, 'erin toegeftemd, om zijnen Brief te fplitzen; de eerfte helft thans, en de andere helfc eerlang, in hetlicht te  NABERICHT van den REVISOR te geven. Hoewel het hem, zo wel als mij, zeer fpijc, dat die tweede neifc, welke vrij zwaar bevracht is, niet te gelijk met deze eerüe heeft kunnen veezonden worden. '* .' . j>» De Revisor is van gedachten, dat in dit gedeelte van Neefs Anti -én-A^a , zo wel als in hetgeene nog volgen za!, verfcheide zerpzoete invallen zijn, die de Heer B. H, met fnraak en ftichting zal kunnen lezen. Maar de Revisor kan ciet ontkennen, 3a*t Ne"èf verfchèidè plaaizen wat diep in de fchadaw gelegd heeft, zo dat iemand die de kaart van het land niet kent, bezwaarelijk derzelver rechte zin en mening zal kunnen treffen. Zo maakt Neef (om fiegts één en ander voorbeeld bijtebrengen) weieens van een Perfoon een Plaatsen van een Dominê een Visjcher. Dit moet den Lezer in de war helpen, en hem zijne Tramontana doen verliezen. Neefje zal 'er zeker zijne redenen voor gehad hebben, waarom hij de zaak juist zo en niet anders behandeld heeft; maar ik vertrouw, dat hij mij niet kwalijk zal nemen, wanneer ik voor de moeite, die ik tot het Revideeren van zijnen brief heb moeten befteeden,het recht en de vrijheid aan mij neme, om zonder zijne kennis of toeitemming, tot opheldering van twee duistere plaatzen in zijn brief, het volgende aantemerke: Dat, pag. 41 en 42, de Tekst óe Nota, en dan wederom de Nota den Tekst, zeer duister en onverftaanbaar maakt. Volgens den Tekst, fchijnt de luidruchtige Scbeveninger veel fmaak in Janus Vlegelius te hebben, en uit de Nota zoude men het tegendeel befluiten. Het fchijnt volgens de Nota een •vierkante Scbeveninger van eenen fijnen fmaak te  AAN DEN LEZER te zijn, (hoe Neef op den zonderlingen inval ge komen is, om eene vierkante Geestigheid met cenen fijnen Smaak in het huwelijk te doen treden, weet ik niet te verklaaren, dan ten zij, dat Neef , gelijk Leibnitz en Wolf, wel de helft meer gedacht dan gefchreeven heefc.) en volgens den Tekst * is het een luidruchtige, enbefebaofde Boer. Kortom I Ik wist niet wat ik 'er van maaken zoude; waarom ik eindelijk beflooc, nrjn neus eens in de Correspondentie van Neef te fteken, en per Misfivc, nau de gebeurde zaak nauwkeurig te informeer en-, en toen heb ik ontdekt, 't geeu ik hier tot opheldering van deze duistere plaats , aan den Lezer zal mededeelen. Dit namelijk : Dat de luidruchtige Scbeveninger, niemand anders is, dan die knaap , die omtrent tien jaar :n gei'ee* den,door zijne vervaarelijkeOrthodoxe en óf/-ra»te ftem, al de Scheivisfcben en JCabbeljauwen, van het Scheveningfche- Strand, heeft weggefchreeuv.v et) weggeboend, en voor de rest een trouwhartige jongen, maar tamelijkfuffifant hl ' —— enz. enz. enz. Wijders,'dat pag. 46, in plaats van aan bet FM\ teintje, moet gelezen worden: door den Wel Eervaaar. digentieer de La Fontaine, die eertijds Predikant geweest is te 's Gravezande, en thans Emeritus zijn." de, niet verre van Leijden woont. De Revijor. L IJ S T  L IJ S T, Van alle ds Werken van Mijn Oom, die onvolledig door den Heer Biographus Honoraria*, in zijne Biographie aangehaald zijn , en bij den Drukker deezes, bij Selschop en Huart te Amsterdam , en bij C. Plaat in 's Hage , voor bijgeflelde Prijzen worden uitgegeven : 1. Brief van eenen Lutherschen Koster en Schoolleeraar , aan de Heeren Ned. Bibliotbeekfchrijvers , groot 128 Bladzijden, gr. Oélavo. f- : 11 : * 2. Tweede Brief van denzehen aan dezehen, groot Oclavo 83 bladzijden , waarbij gevoegt is de Recenfie van H. Schuberts Predikatiën , die in de Ned. Bibliotheek, Deel V. No. 2. gevonden wordt. . *-.io.'* 3 Antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. door den Lutherschen Koster gegeven, gr. Oftavo i24bladz. «• : 11 : - 4. Vervolg en Slot van het Antwoord aan denzehen door denzehen, gr. Oclavo 228. bladz. . . ,1:2:- 5. De vriendelijk berichtgevende Recensent , en de dienstvaardige te-  LIJ S T v a n BOEKEN. tegenberichtende Lutkersche Koster, gr. Octavo 64 bladz» . ƒ- : 8 : - 6. Antwoord van den Lutherschen Koster5op het noodwendig Vertoog ter verdediging van de Eer der Schrijveren der Ned. Bibliotheek , gr. Octavo 16 biadz. . . * -: 4 : - 7. Drietal van Brieven , aan de Heeren Schrijveren der Nederlandfche Bibliotheek in 't gerheen, en aan den Heer Recenfent van Johan Christian Baums , Proeve over het Gebed, enz. in't bijzonder, door den Lutherschen Koster gefchreeven , gr. Octavo 54 biadz., waarbij gevoegd is op 10 bladz. de Recenfle zelve. * •: 8 : - 8. Nieuw Vervolg en Slot , van het Antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. door den Lutherschen Koster , gr. Octavo 174. bladz. . * - : 13 : - 9. Bundel van Brieven, aan den Heer Prof. Petrus Hofstede , bij gelegenheid van deszelfs Oostindifche Kerkzaaken, gr. Octavo 164 bladz. Bij hetwelk gevoegd is, het uittrekzel, uit de O. I. Kerkzaaken, waartegen de Bundel van Brieven gericht is. NB. NB. NB. hinc certe illEL van brie. ven vindt, die Mijn Oom, aan den Heer Proff". P. Hof* s-ïib". 1779. heeft gefchreeven. Ik neem aan, nog een dozijn van zulke kritifebe Taalfouttn , al zijn zij zo A 3 grof  6 kwaarrheid in het rijden op dit diertje (c), en bij gebrek van uw poëetisch beestje , het Vaars nu te voet dus vertaale: Uwe Vermaardheid zal, ah die van HeROSTiiATUs, zegd zijn : dat hij die ze fpreekt , zich een odium implacabile, dat bij zoramige menfchen diabolicum wordt, op den hals haalt,en dat die haat, gelijk de 4- >j* Duivel omgaat, en als een briefchende Leeuw de Aletopheh tracht te verflinden. Veritas odium paris! De waarheid baart haatl Waarom is dat toch zo waarachtig? - Op Moment. 4. Wat praat gij van Verwen en van Schilderijen] ISil nifi faces et faxa volant — Spreek van vergif en gal. Op Moment 5. 6. 7. ... ■■"» furor ar ma minifrat! ■ Uit de Nijd, uit de gramfchap, uit den toorn, uit de woede, laat zich veel begrijpen en verklaaren. Op Moment. 8- Neef! hebt gij uw neus, of heeft uw neus zijn reuk verlooren! Ik geloof, dat, al wandelde gij te Rotterdam onder de Boompjes, alwaar de Heer Profejfor P. Hofstede , de Heer Predikant Boon , en veele fatzoe. uelyke Heeren woonen , en 'er wierden eene menigte Pik- Teer en Traantonnen verbrand, waarvan de wind den rook naa u toe woeij, — gij evenwel niets zoudt ruiken ! Op Moment. 9. Neef! Neef! noli ir rit are erabrones, nee gregis ducem laceffere caprum. —Stoor toch geen Wespennest. De Bijen zullen u eeen kwaad doen. Oc  4* io & Oceurare capro (cornu ferit-ille) cavüo! — — Et niger est, bunc tu Romane caveto! En wacht U vacht Wel voor den Zwarten Bok, Want hij [liet lest, twee knoopen van mijn Rok. Ad Moment, io Weet gij dan niets beters en verflandigers te doen, dan atbiopem lavare, Boter aan de galg te fmeeren en U beroemd te laaten maaken? Ik geloof Neef, dat gij met open oojjen gedroomd hebt. Ik heb nooit .van mijn leven in zulk een pos'uur geftaan. Klim niet hoogerop Neef, en laat u niet beroemd maaken! Ik raade het u! Denk, qüi bene latuh bene vixit. In de hoek van den haard zit gy gerust. Moxpluribus. Vaarwel! ik ben, enz *s iiage 12van Mei 1781. Dat deeze brief van mijn Oom, die zo bont als een ekster 's, mij niet zéérgefhiaakt heeft, behoef ik u niet te bewijzen. Hij zal zeker muizenesren in zijn humeur gehad hebben , toen hij mijn' brief geitzen, en ziji antwoord opgefteld heeft Maar, als de Oom grillen en kwaade buijen heeft, moet dan de Neef altoos naar de pijpen dansien, die de Oude fpeeit? Kortom! het mag gaan zo als het wil , ik zal het zwaare wérk en den lastigen arbeid op mij nemen , mij beroemd te laaten maaken. Hoewel ik dus in veele Hukken anders denke . dan mijn Oom denkt, zo ben ik het toch daarin met hem eens, dat, om de flegte tijden en de B % fchaars-  4* 20 *§> fchaarsheid van geld, waaraan de Heeren Du retleuren, van welken ik te vooren fprak, in 't geheel niet fchuldig zijn, noch Hij den Biographus , noch ik mijnen Beroemdmaaker, falarieeren of betaal en moet. Dan, hetgeen Gij daardoor aan Uwe inkomften verliest, zult Gij weder aan uwe Tijtelen winnen. Gij zult niet alleen blijven 't geen Gij weleer waart,met den geheelen trein van Uwe Tijfels; Neen! Gij zult van nu af het recht hebben, om den Haart van deeze Uwe Tijfels, met dien van Biographus, en wel bepaaldelijk van BiographusHonorarius, om dat Gij voor Uwe Biographie niet betaald wordt, langer te maaken. Gij zijt dus bijgevolg , van nu af, Biographus Honorarius of een Eer — (b) Levensbeschryver. Maar, om der kortheids wille, zal ik in 't vervolg, in plaats van den vollen Tijtel: Biographus Honorarius , Hechts de twee letters zetten, waarmede de tijtelwoorden beginnen. Jk geloove, dat Gij met dit teken van erkentelijkheid zeer wel te vrede zult zijn, en ik ben zelfs van oordeel, dat ik U beleedigen zoude, zo 0&) Het Woortje : Eer ■■ moet nog aangevuld worden. Ik zal den Lezer de Vrijheid niet berooven, om hetzelve naar gemoede te doen , en daarom heb ik plaats opengelaaten.  «£• 2* zo ik U geld aanbood;omdat ik overtuigd ben, dat Gij een zeer welbémiddeld man zijt, die aan de gierigheid niet fterven zult. Althans het komt mij zo voor,dat —- zo Gij maar Tij. tels ontfangt, en alles wat maar berucht kan gemaakt worden, inzonderheid u zei¬ ven en LTwe lieve vrienden onder de Heeren Nederlandfche Bibliotbeekfcbrijvers, • — door Uw gefchrijf berucht maakt, de wensch Uwer ziele vervuld is, en Gij voor U zei ven niets meer begeert. Het blijkt ook duidelijk en middagklaar, uit Uwen edelmoedigen inval en recht verheven voornemen, door U pag. 11 2 te kennen gegeven, dat gij niets anders zoekt, dan : uwen Naasten berucht te maaken, zo gij 'er maar in ftaat toe waart. Want gij zegt op de aangehaalde plaats : zo ik merk, (maarelk braaf en weldenkend man, — als ik mij niet krachtig bedriege, — zal van gevoelen zijn, dat gij het nooit, althans niet van de Edelen onder den volke, merken zult) -——- „ zo ik merk, „ dat dit weinige behaagd, zou het wel kunnen „ gebeuren, dat ik het geheele Handfchrift zijner „ (Liberi) reizen, ('t zal denkelijk t'mKircheh „ und Toleranten Almanach , Q) naar uwen fmaak («') Te fLEaasioriïL in Ecclejia presfa, is ook naar den fmaak B 3  4* 22' „ fmaak zijn1) het welk onder mij berust, en, „ bebalven het reeds gemelde, vele merkwaar„ dige ontmoetingen in zich behelst, ter druk„ pers overgaf en bet, tot meerder aftrek, ten „ behoeven der Armen liet debiteeren." Maar, Mijn Heer ! zo Gij dit ter uitvoer brengt fmaak van den Schrijver 1781. ein Kirchenund Ketzer Almanach , uitgekomen , waarin onder anderen, de Heer Profesfor Petrus Hofstede , zo zwart als valsch geshih bouëtteert en als een flupiden Mönchikopf getekend is. Elk die den Heer Profesfor kent, weet, dat hij op verre naa geen flupider Mönchikopf, maar fchrander , belezen en geeftig is, zo dikwijls hij maar zelfs wil. De Portraiteur van den Heer Hofstede zij wie hij zij, bij heeft hem in dit ftuk niet getroffen. Ik weet van goeder hand, dat een zeker iemand uitgeftrooijd heeft, dat een Hoogduitseb Predikant in den Haag, die echter part noch deel in den Almanach heeft, de Schilder van dit Stukje is, en dat dien Heer, en wel niet zonder redenen, deeze lajive en onverdiende Befchuldiging, zeer euvel heeftopgenomen, verklaarende , mei te weeten, wat voor begrippen de Al. manach-Schrijver met de uitdrukking: Jiupider MSncbs. hopf verbindt Maar zo het in vollen ernst gezegd en door dien zekeren iemand ftaande gehouden wordt, dat hij de Schilder is, dat dan, een jiupider Mönchikopf, bij hem Predikant , een Man zijn zal, die zijn Kerkelijk Sijftema noch bondig bewijzen, noch grondig verdeedigen kan, en dat bij dan meer dan één stupiden Monchs. kopf,onder de Catbolijken,Lutberaanen enGerefirmcer* den kent. enz. enz.  4* 23 brengt en zo deeze Uwe handelwijze en deeze daad, zedelijk goed zijn en blijven zal, zo zult Gij, hoope ik, t'evens zorge dragen, dat de inhoud van uw gefchrift , ook zedelijk goed zij. Immers denkt Gij niet, dat, wanneer iemand als een geleerde Bighwaljman, in en door zijne fchriften , zijnen evenmensch van zijne Eer en goeden Naam berooft, hij dan den Hemel met aalmoesfen, als met een fteekpenning omkoopen , en op de wijze van Krispyn, voor zijne zonden boeten kan? De Pharifeeuwen, hoe boos zij ook waren, dagten edeler- Dan daarover verder te oordeelen , is niet mijne , maar uwe zaak , en de zaak van Hem , die alles zal beöordeelen. Gij moet maar alles doen, wat gij denkt als zedelijk goed te kunnen verantwoorden, en ik zal doen, 't geen ik beflooten heb, zonder in 't minst beducht te zijn, dat ik mij de verantwoording, van 't geene ik in dit Huk doe, zwaar of onmogelijk maaken zal. Laaten wij hier op de grensfeheiding, die het Avertisfement van de Biographie zelve afzondert, een weinig uitrusten. Het vervolg hier na. B 4 EER-  EERSTE VERVOLG. Het gebeurde op den 7den van Mei, zijnde de eerfte dagvan de Haagfche K.rmisweek, —— ik zal het nooit vergeeten, Heer B. H ! dat ik, de klok agt uuren precies, de Couranten ontving , en bijkans aan het (lot van de Haagfche, het deftig en weergaloos Avertijfement ontwaar wierd , maar, om redenen ftraks te melden , ook terftond befloot, het Pampblet — niet te koopen of te lezen. Dit befluit wierd genomen, en ftond — ten minften drie uuren pal en onverzettelijk vast, om dat ik een werk onder handen had, daar haast bij was, en dat geen uitftel lijden kon. Mijn werk, dat in een paar uuren afliep, voltooid zijnde, herkauwde ik in gedachten het Avertisfement, ea wierd hoe langer hoe meerder in mijn vermoeden bevestigd, dat de B. H., nog eenige mijlen achter Leuven [chuilen moest ; dat zijne Biographie, niets dan een vuil Pasquil z\]a, en niet verdienen zou, gekocht en gelezen te worden. Want Pasquilleh, andermans verdriet en chagrijn te lezen, zal geen braaf en weidenkend man fchielijk en gaarne doen; en elk die het laat blijken, dat hij zulke blauwe Boekjes gaarne en met fmaak leest, kan een goed zedelijk karakter hebben; maar! . het karakter zou met dat al toch beter kunnen zijn. De  *• 25 •¥ De redenen van mijn vermoeden, dat uwe Bhgraphie tot het gemelde flag van Brochurm behoorde , en t'evens die van mijn voornemen , om die boekje noch te koopen noch te'iezen waren de volgende. Een jaar geleeden, wierd' aan mijn Oom een Avertisfement vertoond, dat in de Courant zou gep'aatst worden, omtrent van deezen inhoud, en met de eige welbekende hand van den Schrijver gefchrecven : De ontmaskerde Lutherfche Koster, met de brommende Bas Viool &c. &c. Wie het Manufcript gelieft te koopen , kan zjiz bod doen, en zich addresfeeren aan N. N. (ik zal zijn naam liefst niet noemen.) De Heer Courantier heeft geweigerd, dit Avertisfement in zijne Courant te plaatfen ,en met de volgende vraag aan zijn Correspondent geantwoord; Js die man uit hel dolhuis geloopen, of wil hij 'er naa toe? - Hier bot gevangen hebbende, vervoegde hij zich met zijn Manufcript aan den Heer Profesfor N. N. &c. — en verzocht deszelfs hulp en geld, om het Werkje te laaten drukken Dan de Heer Profesfor N. N. de voorzichtigheid met eene edelmoedige menfchenliefde verbindende, fchreef naa Warrenftein, al' waar mijn Oom geftudeerd heeft en zeer wel bekend is, om zich naa de zaak in quaftie te informeer en, en ontving van daar een antwoord 'twelk de Schrijver van het Avertisfement, zo de B 5 Heer  4* 26 Heer P^/w/^ N. N. hetzelve aan hemgwowmuniceert heeft , 't geen ik echter niet weet, niet voor de glazen zal fteeken. Dan , te' geen hulp en geld 'vindende, heeft hij zich met zijne brommende Bas-viool, naa de Provintie van begeven, om ze daar te haten Hemmen, gelijk aan mijn Oom, door een van zijne vrienden gemeld is , met bijvoeging, dat men den fpeelman of landloopenden Biervioolist Adres naa elders, aan iemand gegeven heeft. Of hij daar zal flaags raaken , moet de tijd leeren. Mijn Oom heeft meer dan eens in gemoede verklaart, van zich niet te kunnen erinneren, dien Ontmasker aar ooit beledigd te hebben. Maar wel ftaat het hem voor, dat hij dien man benandeld heeft, ais een menfchenvriend een'ongelukkigen man behandelen moet, dien hij, helaas! te onrecht maar alléén voor ongelukkig houdt. Ik moet al weder meer denken dan fchrijven, en dus duister worden. Ik heb den naam tVarrenflein, door u gekoozen behouden. Maar ik kan nif?t begrijpen, waarom en uit wat redenen Gij mijn Heer! zo vies en nauwgezet zijt, dat Gij overal in uwe Biographie, Warrenflein zet, waar een andere naam flaan moest, Gij zijt immers op andere plaatzen in uwe Biographie, zo behoedzaam en zo fcrupuleus niet, en weet zeer wel, wanneer het perfoonen raakt, die eere bezitten en te  €■ 27 te verliezen hebben, hunne rechte naamen te fpellen. Zie maar eens het IX Hoofdstuk van uwe Biographie naa. Endaar, waar 'er niets door zou verloeren, maar wel gewonnen worden, verbergt gij U, en de plaats die Gij in het oog hebt, achter het doorfchijnend gordijn van een aliasr.aam, of fpelt den rechten naan, met verkeerde letters ,'pag. 103, Gij weet immers 2 eer wel, waar mijn Oom , ruim tien jaaren lang gejludeo-d heeft, zo wel als gij weet, dat hij, zo lang hij daar geftudeerd heeft, van het eerfte uur af tot aan het laatfte uurtje tce,met zijne Medeftudenten — om in die Metapher of verbloemde manier van fpreken te blijven, die Gij gekoozenhebt in eene rechtgewenfeh- te rust. hefde en eendracht geleefd heeft; d3t hij deeze dagen mede onder de aangenaamften van zijn leven rekent, en den hemel'er voor dankt, üatgeen agt dagen na zijn vertrek, uit de Academie een Warrenstein geworden is, is hartelijk te beklagen, maar de fchuld van mijn Oom niet Dewijl Gij nu dit a'lesw^ — het tegendeel zult Gij nooit durven beweeren noch {taande houden — zo hadt Gij in 't geheel niét hoodig gehad, uwe kennis achter eene verbloemde bewoording te verbergen, om quafi de huizen ,w allen en muuren niet tebeleedigen, of hen van hunne eer en goeden naam te berooven. Wat zeer veelen weten, en op veele plaat-  4* 28 4» plaatzen geen geheim is, behoeft Gij niette bedekken. Dat Gy Warrenstein in het Graaffchap Utopia plaatst, is,0f een onverwinnelijk bewijs, van eene geheel onrijpe, behoeftige en fchraale fchranderheid , en armoedige geestigheid, of het is een doorflaande blijk van uwe griekfcbe onkunde, die u belet, om te begrijpen wat Gij fchrijft. Het laarfte geval, kan, 'wil en zal ik niet vooronderftellen. Zo echter tegen alle mogelijke verwachting, dit geval mogt plaats grijpen , zo addresfeer u aan mijn Oom in den Haag, die nog wel zo veel oppervlakkige kennis in dc griekfche taal, (pag.62 en 63) bezit, als 'er vereischt wordt, om u uit de Etymologie van het woord te leeren , dat Utopia een land is, alwaar de NederlandfcheGereformeerde Kerk, tot dus verre een Generaal fuperintendent, en een fupremum librorum cenforem gehad heeft, en waar alle Predikanten verjïandige en recht christelijke Toleranten zijn , maar 't welk noch op de landkaart noch in de waereld gevonden wordt. Qk) Dus fchiet 'er nog maar het eerfte geval over, en dat geval houde ik voor (£) Mij is verhaald, dat bij L&ijDEtf, beven de deur van een tuintje ftaat: Utopia of ts tav*s. dat is .* geen buitenplaats, maar flechts een tuintje. —— Die Slimme I  4* 29 voor het waare geval, waarin Gij u bevindt, met uwen inval van het Graaffchap Utopia. Ik bid u, mijn Heer .' leg toch eens uwe hand over uw hart en vraag u zeiven eens: Is die Schrijver van eene Biographie , niet ten eenemaal van alle gezonde en echtefchranderbeid'ontbloot, en bezondigt hij zich niet aan dtn fenfus communis , aan het gemeene Menfcbenverfand,, die iemand, dien hij beroemd wil maaken,op eene Academie laat (ludeeren, die nergens noch in de onder noch in de bovenmaanfche waereld te vinden is. (pag. 75) Die 'er een vaatje Bronswijkfche Mom laat heenen zenden, waar eene onaangebrooken ilias van Hamburger Krakelingen (dat noem ik eerfl: fchranderheid! De geestige menfcben follen lebenl ! I) waar Ukrainer Tabak, (pag. 96) gevonden wordt, en waar doch het verveelt mij, die laffe invallen , die het aan niets dan aan geraffineerd zout (pag. 21) ontbreekt, af te fchrijven. — Ik heb eens ergens, maar ik kan thans niet zeggen waar, de volgende aanmerking gelezen:De domheidheeft zo wel haar Sublime als het verftand. En hij die daarin tot het Absürdüm opklimmen kan, heeft het verhevene in dit foort bereikt, 't welk voor fchrandere (gefchaute) menfcben altoos een bron van vermaak is. Is het niet ftraffe genoeg, die ik voor de kritifcbe euveldaad van mijn Oom ondergaan heb en nogondergaa, dat  4* 3© dat ik tiw gefchrijf moet doorlezen, dat ik een gedeelte van uwen Non/èns'affchrijven, en helaas ! nog langer op dien mageren en ondankbaaren akker ploegen, en aan den ijzeren ploeg van uwe dood nagerè fchranderheid trekken moet ? Heb medelijden met mij , Mijn Heer! fchrijf in 't vervolg ten minften Bonfens en geen Nonfens, en toon, dat Gij niet alle achting voor u .zeiven , en voor het geestig en verftandig volk van Neêrland, uit uw hart gebannen hebt! — Mijn Oom, moet weêr Kosters Brieven fchrijven.' Als hij dat doet, dan droom' ik hem vast en zeker, wederom,, tot op het hoogfte toppunt van den otalduijnfchen Eereherg, en laat hem daar ftaan ! t 't Zou mij haast beginnen te verveelen. Ik heb u de voorgaande Anecdote — (pag. 25 en 26) uit de hifloria Utteraria fcandalofa gemeld, om u de redenen onder het oog te brengen, waarom ik Uwe Biographie niet voornemens was , te koopen noch te lezen, veel minder 'er op te antwoorden , te weten , om dat ik dacht: het zal zeker de brommende Basviool, onder een anderen tijtel zijn. De ze gedachten bleeven mij bij tot elf uuren toe, en zo lang bleef ik ook bij mijn voornemen. Maar ten elf uuren fchoot mij te binnen , dat de waarfchijnelijkheid dikwerf bedriegt, en dat dit ook hier het geval zou  *• 3i & zou kunnen zijn. Voor deeze gedachte,maakte de voorige plaats , reet hem vertrok mijn voornemen ; ik liet Uwe Biographie van een Boekverkcoper haaien, en doorlas dezelve, zo als ik die boeken, die ik koop of onder mijn oog krijg , voor de eerfte reize doorleze. Deeze eerfte tocht dien ik door een nieuw boekje doe, kost mij zelden meer,dan vijf, tien of vijftien minuten, en binnen dien tijd was ik ook met Uw boekje klaar, leide het ter zijde, gaf aan mijn Papegaai zijn eeten, en deed hem allerlei vraagen, die hij mij, met zijne gewoone vriendelijke beleeftheid, naar zijn doen, al zeer verftandig beantwoordde; want om minder verHandige en beleefde praat te hooren of te lezen , dan ik van mijn Papegaai verwachtte, daartoe was ik juist toen niet opgelegd ! Dat ik Uwe Biographie, na 'er omtrent vijf minuten in gelezen te hebben, reeds wederom ter zijde leide, en toch wist, of zij niet qf al, roet verzuim van dien tijd waarin ik iets goeds konde verrichten, van mij verdiende gelezen te worden, zal U misfchien vreemd voorkomen. Maar, gelief te weeten mijn Heer! wanneer ik een boek dat ik niet kenne, voor de eerfte keer in handen krijge,zo leze ik hier en daar, voor, in het midden en achter, op verfcheide bladzijden een of twee perioden. Heb ik dan het ongeluk,op geeneéénebladzijdeééweperiode  4- 32 4 de te vinden die mij voldoet, en uitlokt om' verder te lezen , en heb ik dus vijf of vijftien minuten verboren , zo beklaag ik mijn verkwistten tijd , en b, fluit, dat 'er voor mij uit dat gefchrijf niet veel te baaien zal zijn, enz. En vind ik zelfs volzinnen , die mij als van zich wegftooten en van het verder voortlezen affchrikken; zo denk ik : het is, zo al geen blauw boekje, ten mir.flen eene vodde, die de attentie van een ordentelijk man niet verdient. Ik laat 'er u zelve over oordeelen , mijn Heer! wat ik van Uwe Biographie denken moest, toen ik op het tijtelblad en op veele, zeer veele andere bladzijden, een' Jan vlegel of Janus Vlegelius vond, pag. i. Een Ezel ontmoette, pag. 2. Bet Schedelbees rjE van Heinsius, fis dat ook uw poëetifch rijpaardje ?) pag. 6. Een flekel Varken, een Gier , een Ratelflang, pag. 8. Een zwarten Schallebijter, pag - o. Katten, pag. 11. Vinken, pag. 16 Een kleinen Vlegel, die pag. 12. het water bevuilt, met zijnen Godsdienst den [pot drijft (van deeze bittere, zo als van meer andere foortgeüjke ongegronde vulnerende befchuldigingen , zult gij hier of hier namaals fatisfaclie geven, en die fatisfa&ie die ik zelve nemen kan en mag, zal ik in 't vervolg van deezen brief wel krijgen) en tanden heeft als die van een Adder. Op pag. 18. een kleine guit wordt, en pag, 21. in een gewambuisde banfop met  *• 33 •» met bellen verfcbijnt. Die pag. 25 de Gereformeerden voor onkundige, booze en ketterfcbe menfcben houdt. Pag 39. als een zot, van onbegrijpelijke onbegrijpelijkheden raaskalt; op verfcheide bladzijden in de Biographie, boeken leest, die in gewigt en geestigheid, wel is -waar, de Biographie verre overtreffen, maar met dat alles toch, in deeze uwe Biographie . een zotte en van het lezen affchrikkende figuur maaken. (/) Die pag. 65 (/) Ik heb geen lust om de naarren , van alle door n aangehaalde Authores ClaJJici hier uit te fchrijven. Elk die ze gelieft te leeren .kennen, kan ze op pag. 50,61, 66, 79, 80, 81 en 83 vinden. Frans Baltens, is dux gregis de eerfte of voornaamfte. Ik ftaa in groote verzoeking, van op den argwaan te komen , dat Gij mijn Heer B, Hl eenen zekeren veel Colletïanea bezittenden Heer, zijne adver/aria of afgeleend of zelfs wel ontfutzeld hebt. Want boe is het in de waereld mogelijk , dat iemand zonder veele zwaarwigtige kwartijnen van ColleQanêen in handen te hebben, zo veele Authores Clajjici kan citeeren, en van 't Noorden en Zuiden, van Oost en West fpreken, als of het niet met al is ! Dat hij van Philippus van Griekenland, pag. 38 van Ladij Montaigue, Anecdoien weec, die alleen maar aan Profesfóren . kunnen bekend zijn. Dat hij pag. 57. mee de Indifche Simmen, Saannatifche Wolven en den fchilder Thimanthes, met de Tariaaren en Kofakkèn in de nuoeflijncn van Perpen kan omdwaaien!*»» Pag. 70. van het Afiatrfché riet ïpreken, als of hij de Straat Sunda  4* 34- 4> 65 de Ned. Bibliotbeekfchrijvers, vermaledijde Antagonisten noemt, pag. 91. 92. een gehee- le bezeild had,en pag. 100. bij de Severambei en Krinkekames geweest ware. (Crefcentem tumidis inflas fermonibus utrem.) a!s PlosATius zegt : (Gij moest u wat opblaazen, en toonen dat Gij in Ooflindiën geweest zijt!) Dat hij zo horribel jlerk in de Litteratuur zijn, en VoLTaire, Rousseaü , Marmontel, d'Alembert, Semler, Tollner, Sp/.lding, Euerhardt, Teller, Bahrdt, Basedow, Maurice , Vernet, en Vei-.nes kennen kan, als of het Nederlandfcbe Bibliotbeekfchrijvers waren , en Lessing en Steinbart , om redenen vergeet te noemen. Dat hij pag. 118 zelfs van Zomolxis , van Cato en .van het Corpus Juris iets kan vertellen, hec welk, op den 7 van Mei mijn Barbier nog niet eens wist, aan wien ik het als eene geheel nieuwe Anecdote verhaald heb. Dat hij om zijne letterdieverij des te beter te verbergen en den lezer van het nest afteleiden, . zo als Gij getracht hebt mij bij uwe geftoole of geleende Panfophisterij te doen,door uwen vrij wel gemaskeerden fchrijfftijl, uwen waaren en eigen ftijl looslijkverlochenende, en mij redenen en gelegenheid in overvloed te geven om deeze duistere Parentbefe te maaken, en nog wel de helft meer 'er bij te denken, dan ik fchrijve. - , Oo pag, i»o. den Profesfor Hofstede , . j^j naj gerust kunnen zeggen : Mijn Heer de?; Professor HofStede! aanhaalt, juist als die Ned. Bibliotheek- fcbrij.  4 35 •¥ Je Ilias van fcheld woorden aanhaalt, en van het Calvinifcbe Turkendom droomt. Die van pag. 99. tot pag. 112. geleerde Straat,'fchenderij begaat , en den geleet den reiziger, vuiligheden en de balletjes pij pk lei ,pag. 82. die hij in zijne fchuiU hoek, met nijdige handen gemaakt heeft , uit zijn bol kvjaadaartig in 't aangezicht blaast. Die pag. 102. of den hemel lastert, of niet weet wat hij fchrijft, of eene onverfchoonelijkeon- kun- fchrijver doet, die, gelijk mijn Oom, in zijn vierde brief aan den Heer P. V. D. H. Z. pag. 24 getoond heeft, en aanneemt bondig te bewijzen, het kritisch Collegievmèm Ridder MjCHnè'£.is geplunderd heeft, en orn zijn geleerde diefflal te bedekken , op eene afgelegen plsats dewnaain van den Ridder noemt! Par nobile Fratrum! Een voortreffelijke handelwijze van twee geleerde Highwaijmen. Met dat alles wemchte ik echter wel, die adverfaria, waarin zo veele heerlijke en uitgezochte zaaken (laan, eens te zien, om te kunnen beöordeelen, of het der moeite waardig ware, dezelve aan hem die ze eens erven zal, te benijden. Het doet mij wonder, dat onder óeaufto- res clajjlci , die mijn Oom in zijn jeugd zal gelezen hebben , ook niet aangehaald is het boek, dat Hexrich Peter Rebsïock , 156Ó , onder den tijtel , meditationes etc. Facet'1a van (Neen.' den naam van dien grooten man, noem ik u niet, Gij kunt 'er uwe Colleüanea over nazien) in 't Duitsch in 't licht heefc gegeven. Gij zoudt ten miniren van dit boek een aardig gebruik hebbën kun. nen maaken. C 3  30 •* kunde te kennen geeft, of een blinde dienaar van God is Die pag i 39. van Ratel/langen, Buffels, Lindwormen , leugenachtig, hovaardig enz. fpreekt, pag. 156. Gereformeerden , hoornen, boksvoeten en flaarten aandicht, pag. 160 met Schavuit , Di&fop e» £2,?/ om zich fmijt, als of het Eeretijtels waren, en pag. 167 als een maartfche Kater lolt, enz. enz enz. enz. Van het onverantwoordelijk en ah mijn begrip te boven ftreevend ik gebruik het woord ook hier ongaarne, maar gij dwingt'er mij toe door uwe Biographie , liegen en lasteren , waarmede Gij u aan mijn Oom en aan andere braave mannen groflijk bezondigt, zal ik hier niet gewaagen. -— Gij gelooft immers toch wel niet, van uwe pen , 't geen de Graaf van Zinzendorf van de zijne geloofde, terwijl hij beweerde : dat in zijne pen de openbaarfe leugens tot waarbeden moesten worden ? — Zeg mij eens om 's hemels wille, mijn Heer! welke lezer , zal , wanneer hij bij het doorbladeren van een boekje, zulke en nog veel meer andere Haaltjes, van eenen gemeenen geest en eene laage fchranderheid overal ontdekt , van de lust bekroopen worden , bm hetzelve te doorle. zen? Eenige vaarsjes, (m) twee of drie ver- dra- ( m ) De Grieken vertmlen, maar ik kan om reeds ge mei*  *• 37 •* dragelijke goede en bruikbaare gedachten, b. v. die van de Geit, pag. go. van de Water/hip, pag. 54, en die weinige Bloemen, die Gij uit Rabeners Satijren ontleend, uit den tuin van mijn Oom geiloolen, uit hun verband en zamenhang gerukt, en zonder eenigen fmaak en oordeel, op den mageren, armoedigen, verwilderden en akeligen Akker van uwe Biographie , als membra poëta disje&a, als Tu'mftaaken ter nedergeflanst hebt, kunnen immers de woestenij van uwe Biographie, niet tot een Paradijs maaken! 't Schijnt, dat Gij noch vrees voor den geleerden Fiscaal, noch eerbied voor Neêrlands fchrander volk, noch achting voor u zeiven hebt, dewijl Gij in iTaat zijt geweest, uw fchilderij openlijk ten toon te hangen. Pude* melde rede niet zeggen waar, dat een Herder eens vaneen tak van een Laurierboom gegeten heeft, en terftond een Poëet geworden is. Maar dat gel'chiedde in dien tijd, toen de Ezels nog fpreken konden. Gij zijt zeker een geboore Poëet. De inval van de Marletan is zo kwaad niet! Hoe vaart toch uw Confrère, die groote Moralist, die dezedeIesfen door het Bomgat van de ton fprak? volgens het be. richt, dat mijn Oom van hem in den vriendelijk berichtgevenden Luth. Koster, pag. 63.64. geeft. Knoeijt hij nog mede aan de Ned. Bibliotheek ? Ik kan niet begrijpen, waarom Gij de fchriften van mijn Oom:-, waaruit Gij uwe Biographie zamenflanst niet alle aanhaalt, of dienen zij u in uwe kraam met? C 3  * 3» •* dtat te pudoris p es capax. Beter u ! ■ Op den 6 Mei voordemiddag, had ik geen lust of trek, om verder te zien en te lezen ; en thans ben ik 'er niet toe opgelegd om verder te fchrijven. De ondankbaare arbeid heeft mij vermoeid. TWEE.  39 •» TWEEDE VERVOLG. Na tafel begon ik, om niet te flaapen, uwe Biographie, bij bet desfert van vooren af aan te lezen, en vond, een half uurtje geflaapen hebbende , dat ik, voor dat ik in den flaap viel, al lezende tot aan pag. at gekomen was, en 't geen ik zogt reeds ontdekt had, te weeten den B. H. Had ik die ontdekking niet gedaan, en ware ik niet bijkans op elke bladzijde, zo we! als door drie of vier oordeelkundige braave IVlan* nen, (want meer anderen heb ik, van huis zijnde, 'er nog niet over hooren fprekea ,) in mijne mening, dat mijnegedaaneontdekking niet eene ingebeelde, maar eene waare ontdekking zij, niet bevestigd geworden, ik zou nooit nochte nooit beflooten hebben, deezen brief van provifioneele Dankzegging op te ftellen Bedriegen wij ons echter in onzeeenpaarige mening, en bezondigen wij ons dus in onze gedachten , aan eenen onfchuldigen; zo hebt Gij niet a!s een braaf en eerlijk man gehandeld, dat Gij in uwe Biographie zo veele verraderlijke en verklikkende kentekenen, lineamenten en trekken hebt te pas gebragt, dat men zijneoogen fluiten moet, om hem niet bij het heldere maanlicht, duidelijk te kennen, hoewel Gij zijnen glans- en bloemC 4 rij.  4* 40 rijken flijl , door eenen geleenden, vrij wel verdooft, en op veele plaatzen onkennelijk gemaakL hebt. En zo valle dan ook alle verantwoording op u terug! Ware ik in Zijne plaats, en bad ik geen d:el hok. genaamd, in dit libel van Biographie; zo zoude ik vast en zeker mijne onfc.huia openlijk, zo als 't behoort aan den dag leggen , en dan u mijn Heer , aan de wroegingen van uwe Confciemie overlaaten ! Werp mij niet tegen mijn Heer, dat uwe Biographie immers niet eens daar gedrukt is, waar zijne andere wérken gedrukt zijn, en dat hij dus voljlrekt onmogelijk, part of deel 'er aan hebben kan! Ei lieve! wis debiteert die Courant te A die hij te 11. ... . drukt? Hoe heet de Schoonvader van uwen Boekver- kooper Scbooneveld? Gij zijt zeker te naa bij het nest (taan gebleeven. en hadt 'er veel verder van moeten afgaan,om geen, achterdogt te verwekken. — Kortom! zondigen wij, en alle die geenen , die hieromtrent zo gevoelen als wij denken; zo zal en moet u die flraffe treffen, die een vervoerder des volks verdient, en zo zal het mij altoos fpijten, dat ik aan deezen Brief, eene eenige letter of regel gefchreeven , en de Biographie, hoewel niet zonder moeite en walging, met horten en ftooten , bij articulen gelezen, en eindelijk 's avonds circa agt uuren het beste in uwe geheele Brochure, hec  41 *3> het kostelijke en lang gezochte einde gevonden heb. Ik twyfel niet , of men vindt 'er , die uw heerlijk werkje met fmaak in één trek doorleien, en 'er wonderbaarlijk mede in hun fchik zijn zullen. Gevaliig is 'er gisteren een tamelijk luidruchtig Scbeveninger in de Stede geweest, in welkers Contreijen ik mij thans bevinde, en heeft gezegd, van uw Boekje fprekende : Jongens! dat moet je leezenl je zult je balf capot lagchen. (n) De fmaak is verfchillende. Pro captu lectorum, habent fuafatalibeUi! De heerlijke zamenfpraakenvan Egmonds Louw en Krelis, — doch wat fpreekikvaniwzew. en geestige zarnenfpraaken, want met uwe Biogra*, phie vergeleeken , fpreekt Egmonds Louw en Krelis , bonnet en geestig, — en andere blauwe boekjes, worden ook met fmaak gelezen. Toen ik dan bij den fchat , dien ik zoeken moest, — bij het einde gekomen was, perfo- nificeerde ik uw gefchrijf, en wierp eenige vraagen op, om ze door uwe Biographie, als door een (n) Men zegt, dat Gij de edelmoedige gewoonte hebt, om voor uwe geteerde Farraginem, quisquiltas, of ge» leerde werken , van den Boekverkoper nooit geld te ne-| men, C 5  4* 42 een kind te laaten beantwoorden. Dan, dewijl ik overtuigd ben, dat het niet wijs en goed gehandeld is, als men kinderen meer vraagt, dan men gevraagd wordende, zelve gaarne zoude willen beantwoorden; zo heb ik dit onnozele fcbaap ook niet naa den ftootenden Bok, deszelfs heer Vader gevraagd. Het hair en de pootjes , waarmede het opgefchikt en voorzien , en de ftal waarin het geworpen was, maakten daarenboven , deeze vraage zeer overtollig. Ex ungue leonem. Men kent den Bok aan men, maar 150 of 200 Exemplaria van bet werk, dat hij voor u laat drukken, van hem t,e omfangen.en die onder uwe Vrienden, Buuren en Bondgeneoten te verdee!en,om dezelve in de waereld bekend te doen worden. Misfchien is de Domine van Soheveningen, één van uwe Vrienden en Bondgenooten, en heeft ook een Exemplaar van u ontfangen ? Ik hoope evenwel, dar. Gij hem niet hebt laaten weeten, dat het van u komt! Want gij kent Hem! Zyn hart weet van geene geveinsdheid, zijne tong kent geene valsch. beid, en zijne gulle en rende, ik zou haast zeggen,zijne vierkante geestigheid, zou hem ten vollen in (laat (teilen, van qw Boekje niet alleen, als zijner Lecture onwaardig, aan de Scbeveningers te geven, gelijk hij fchijnt gedaan te hebben, maar ook uwen naam en toenaam 'er bij te noemen, om het u betaald te zeitcn, dat Gij van hem gelooft, dat hij in uw geestloos boekje, zijn üjnen geest zou kunnen voeden, en in uwe harde doornen en magere dis; telen fmaak vinden i  4 43 4> aan zijne boorens. Mijn hoofdvraag was deeze : IVelk wettig, geoorloofd, goed, gewigtig en waardig oogmerk, heeft toch uw vader getracht te bereiken, daardoor, dat hij u in de waereld ge* ftooten heeft? — Zo als kinderen doorgaands' antwoorden , wanneer hen eene vraag worde te vooren gelegd, die zij in 't geheel niet te verwachten waren, daar zij niet 'eens om gedacht hebben , en waarop zij dus ook geen goed, bepaald en voldoen end antwoord geven kunnen ; —• juist zo antwoordde ook dit fchaapop mijne vraag; dat is te zeggen: beteuterd , twijffel • achtig , befchaamd, afgebroken , ftamelend , en met niets dan met woorden , die zich verfchrikkelijk verwonderden, hoe zij bij eikanderen te ftaan kwamen; bij voorbeeld: om te ver- maaken een blauw boekje meer in de waereld te helpen — te onderrichten eere en goeden naam te rooven — den moed te koelen — Colkctanea aan den man te brengen — medelijden teverwekken -— belagcbelijk en verachtelijk te maaken, enz. enz, enz. Ik brak de Catechifatie af en philofopheerde 'er alléén over! Zo het vermaak en de vervrolijking van den Lezer, uw doelwit geweekt is, zo beklaag ik oprecht alle die geenen, bij welken Gij uw oogmerk bereikt hebt, en benijde hen hunnen fmaak en vermaak in geenen deele. Het geen inuw boekje .gevonden wordt, en in een goeden zamenhang voor- 4  4? 49 -§> gehavend , dat u niets, dan uwe liegende mond en uwe lasterende pen tot uwe verdeediging is overgebleeven l —• Aan het eerfte onfeibaare kenteken , aan de eerfte wezenlijke eigenfchap van een blauw Boekje, ontbreekt het dus uwe Biographie niet. Dan ! hoe ftaat het rnethet/toe^ö kenmerk, met de tweede wezenlijke'eigenfchap, die tot een blauw Boekje behoort? Met het liegen en lasteren? curieus! Maar ik tarte u, mijn Heer! en ik daage u uit, zo Gij nog een droppel eerlijk bloed, dat u lief is, in uweaderen hebt , dat Gij ter verdediging van dien droppel eerlijk bloed, in de brieven van mijn Oom, plaatzen, al was het ook maar ééne eenige aantoont, waaruit , ik zal niet zeggen oogenfchijnelijk en middagklaar, neen! flegti waarfchijnelijk blijkt, dat mijn Oom niet met alle verfchuldigde achting van de Gereformeerde Kerk [preekt: niet innerlijken en hartelijken afkeer van allen twist over leerftellige Waarheden tusfchen Gereformeerden en Lutheraanen ,duidelijk aan den dag legt, en om kort te gaan: dac mijn Oom niet als een Christelijke Tolerant denkt! genooten , zo eenparig zulk een onwaardigen achterdocht, op mij of op een van mijne vrienden wierpen. Gij hebt u met uwe Biographie wel uitgeUaofc! — D  4* 5o * denkt! — Dat mijn Oom, tegen de Nederiandsche Bibliotheerschrijvers , waarvan zich. zommigen door onverfchoonelijke rnisflagen aan Lutherfche Schrijven. aan de Waarheid, aan 'de Kritiek , aan de Uitlegkunde , aan de Eere van de nati: en aan zich zeiven bezondigen , het harnas heeft aangefchooten, en tegen hen is te velde getrokken,- dat hij de Intolerantie die in Kerkzaaken heerfcht, op eene tolerante wijze aangetoond, en dezelve op eene befchaafde en zedige, met geraffineerd zout beftrooijde wijze, der Waereld voor oogen gelegd heeft, is de waarheid. Maar! reprajentteren dan de Nederlandfche Bihliotheekfchrijvers en de Autheur van de Kerkzaaken, — reprtsfenteeren dan die de Gereformeerde Kerk? En befchuldigt bij de Gereformeerde Kerk van onverfchoonelijke rnisflagen en van intolerantie, die de exegetifche en kritifcbe zonden, die in de Ned.bibl. begaan zijn, die geleerde flruikroverijen aantoont, en die den intoleranten geest van een particulier te bannen tracht? Ik denke niet dat iemand dit ligt zal beweeren. —- Elk, die de brieven van mijn Oom gelezen heeft, weet ook dat hij hartelijk wenscht. dat het onzalig twisten, met de gereformeerde broederkerk over leerfellige waarheden, ten vollen nphnuden, en de band van onderlinge liefde en chrifle.ijke eendragt, van tijd  4* 5i tijd tot tijd fïerker en vaster zamen getrokken worde, Om zich daarvan ten vollen te overtuigen , behoeft men maar den zevenden Briefin den Bundel van Brieven, uit Jrenopel, door Philadelphus 1779. aan den Heer Prof. Hofstede gefchreeven, en wel van pag. 157. af, en op veele andere plaatzen te lezen. Dan , wat vertelt Gij ons nu in uwe Biographie , van mijn Oom, en van zijne denkwijze, om ons onoplosfelijke en onwederleggelijke bewijzen in de handen te fpeelen, ja als 't ware op te dringen, dat uw gefcbrijf, niets dan een blauw Boekje is ? Ik zal het maar met weinige woorden aanftippen. Want ik ben niet van zins, om op die vuiligheden en affchuwelijke onwaarheden , die Gij uit den kuil van uwe las. terzucht hebt opgebaggerd, lang te blijven ftil ftaan, of 'er mijne lezeren lang bij op te houden, en alle bewijzen aantehaalen. Ik zal flegts eenige bijbrengen. Het eerfte bewijs, is door uw geheel Boekje verfpreid, en elk die het vinden wil, gelieve het te zoeken,op pag. 25, 53, 91, 9a, 93, 122, 144 en 156. en op meer andere plaatzen, alwaar Gij mijn Oom, op eenefuggillante en onverantwoordelijke wijze beliegt, en gehaate infinuaties te pas brengt, welken elk, die mijn Oom niet kent, moeten doen denken, dat mijn Oom een haatenswaardige, ostD 2 dank-  4 5* «* dankbaar onredelijke en onchristelijke vijand van de Gereformeerde Kerk is. &c. &c. &c. Onwaardige Man ! waarmede zult Gij ooit of ooit bewijzen, dat Gij op de aangehaalde bladzijden waarheid jgefchreeven hebt? Het tweede bewijs , vind men op pag. 65. Maar! waar is de plaats in de brieven van mijn Oom te vinden, daar hij de bibliotbeekfchrijvers, met fcheldwoorden aantast, en van vermaledijde Antagonisten (V) fpreekt ? Toon die plaats aan, (V) Den Heer P. V. D. H. Z. merke ik niet meer aan alt een Antagonist, maar als een Friend van mijn Oom, en ik ëen ten vollen overtuigd, dat die twee mannen, in het uitlegkundig ftrijdperk ^waaruit mijn Oomxichmooit tal laaien fleepen, blijvende, met voordeel en misfchien ook tot nut van de aanfchouwers, met clkanderen, op eene vriendelijke en befchaafde wijze, zullen zintwisten. 't Geen ik zal laaten volgen raakt dus den Heer P. V. D. H Z. in 't geheel niet. — Gij, mijn Heer! praat in uwe Biographie van vermaledijde Antagoniften van mijn Oom! Ei lieve! zeg mij toch eens wie zijn die belden die het mijn Oom zo benauwd gemaakt, en hem zo veel angst, torg, arbeid en kommer veroorzaakt hebben , dat hij ook maar de allerminfle rede zou gehad hebben , om van vermaledijde of verwenfcbenswaardigr. Antagonisten te droomen of te fpreken ? ■ Die Hel. den, met welken mijn Oom in zijne brieven is flaag* geweest, zijn immeri zo tam en zo mak,dat men ze on« der de hoed vangen en bewaaren kan. Zelft de Anteji. gna.  * 53 * aan, zo Gij een braaf man zijt! —• Wel is waar, mijn Oom fchijnt een man te zijn, van eene harde en onmededogende Complexie, die zijnen geweezen Hoofd Antagonist welke thans zijn vriend is, in de twee eerfte brieven, niet zacht en teder behandelt, maar hem de plak voor zijnen begaanen kritifhen misflag , van dege heeft laaten voelen, en den Noodwendigen Vertoog- gnanus, de /tanvoerder van het Corps, heeft maar eensl één vervaarlijken gil gegeven, als of hij zeggen wilde : die vermaledijde Lutberfcbe Koster \ toen deze hem zijne wapenen afnam, ze in een bun oei. zamenbond, en hem zelve condemneerde, om een jaar lang in een kritisch Rasphuis of Verbeeterbuis gevangen te zitten, 't Is waar, toen hij zijne ftraf had doorgedaan,gedroeg hij zich juist, als zich alle gedragen,die onverbeterlijk zijn. Maar ik denke, hij zal nog wel eens in de handen van] mijn Oom vallen, zo hij 'er niet reeds in gevallen is,en dan vertrouw ik, dat mijn Oom, hem vriendelijker en beleefder onthaalen zal, en dat deeze dux gregis dit Opperhoofd, uit eige ondervinding , met een dankbaar hart zal uitroepen : a-«3-^*T« puSn/**™! vah nu af aan zal ik mij beterenl Vermits het nu dus met de respeclive Antagonisten van mijn Oom gefield is; zo b-grijpe ik niet, hoe Gij zo dwaas zijn, en hem het vermaledijde woord in den mond leggen kunt? •— In de SocratifcheN, — en v. G > Oorlogen, heeft een zeker iemand van de twistende partijen, zo mij verhaald is, bet zo kwaad ?ehad, dat hij» in de verlegenheid en in den angst van zijn hart, eis D 3  «• 54 «* toogfchrijver CO za' net °°k heugen , dat mijn Oom hem onder handen gehad heeft. Maar I mijn uitriep ; die vermaledijde N. — die vermaledijde van G. — en uit liefde voor de veiligheid, zijne morsfige wapenen, waarmede hij gevochten had, aan de Edelste van den lande opdroeg, (pag. 104) en voor haaue voeren neder, leide. Het eerjle laat zich hooren! wat doet een Man niet die in verlegenheid gebragt is. Het tweede is een galante ftap, dien maar ééu man, in alle de zeven Provin» lien, te doen in ftaat geweest is, en 'er zijnen kritijchen prijs voor gekregen heeft. > CO Deeze Heer zal wel die groote Baas in 't kaatzen zijn,die pag. 52. mijn Oom,de eene bsl voor en de andere na, vlak tegen de ftar van zijn hoofd floeg! Maar, waarom liet Gij hem de ballen niet tegen de Scbeenenümif Gij weet immers wel hoe het met de Lutberfcbe Hoofden gefield is 2 Gij hebt het immers zelfs reeds op pag. 20 aangehaald. Of fchuilt deeze Baas, ook onder de gedaante van een ander Beesrje op pag. 22. Zo ja! gelief, dan eerst de dtukfout die op die bladzijde ftaat te corrigeeren , en laat eene We ff zetten, waar een honingbij'ftaat. Mijn Oom heeft eens een Wefpennest bezocht, zich dwaazelijk verbeeldende, dat 'er nijvere en nuttige honingbijen in arbeidden, met welke hij door eene natuurlijke èijmpathie, zo wel harmonieert, dat zij hem nooit kwaad zullen doen, en hem nooit geftoken hebben. Maar bij onnutte en fchadelijke Wejpen komende , wierd hij door een paar van die dierendie tot dat nest behoorden, brutaal geftooken l En zo handelt dat goed doorgaans! Maar Mijn Oim Hompte  4- 55 4» mijn Oom is zo bardenonmededogendniet, als het fchijnt. Hij is immers edelmoedig en rechtvaardig genoeg geweest, om zich te laaten overtuigen, dat de Heer P. V. D. H. 2. de Luthers fche Kerk niet heeft willen beledigen en verongelijken , maar dat hij zelve misleid is geworden ! Zo dra mijn Oom daarvan over' uigd was, is hij immers terflond gewillig en volvaardig geweest, openlijk te bekennen, datde Executie te flreng geweest is , en dus aan den Heer P V. D H Z. behoorlijk Satisfactie te geven Zie de Kritiek over de Voorrede van het tweede deel van de O. L Kerkzaakm , pag, 8o. en 8i Ik kan in de waereld niet be¬ grijpen , wat u mijn Heer bewoogen heeft, een verrader van den Heer P. V. D. H Z te worden! Wie heeft 'er u toch naagevraagd, wie bij is? en waar hij woont? Verbeeldt Gij u misfchien, dat Gij Hem een dienst en vriendfchap betoond hebt, door 't geen Gij pag. 33 53 f te zo dapper in het nest, dat de ffefpen niet gewaagd heb» ben, wederom voor den dag te komen. Eéne fchijnt nu evenwel te onderneemen, om uit het ne*t uittefluipen. En die fteekt al wat zij vindt. Zie uw IX. hoofdftuk. Die geene die mijn Oom ftak, heeft haaren verdienden loon ontfangen. De prikkel is haar ontnomen, en zij is in de ton gezet, waarin zij nog zit. D 4  4* 58 + Gelief dan te luisteren : Elke flelüge vraag is ontkennend, en elke ontkennende vraag is feilend, (omnis qu¥ Oom met de Nota wil te kennen geven die op pag, 49 met brand! brand! brand! eindigt. Gij kunt 'er gerust borg voor blijven, dat een postwagen met vier paarden van den dijk kan gezongen worden. Zo Gij 'er plaifier invondt, om u van den dijk te laaten afzingen, zo hebt Gij maar eens naa Gouda te reizen en alleen in een postwagen met vier paarden befpannen te gaan zitten! De eerfte boerejongen die u ontmoet,zal u wel,eenigemooije^ieaehulp nemende, naa beneden zingen, (pag. 49-) De Nota, raakende hetprivilegium exclufivum (uitfluitend voorregt) waarmede Gij u pag 169. vermaakt,is zo, als zij in de brieven van mijn Oom 1. c. ftaat, redelijk laf\ Maar gelieft te weten, dat het eene Nota is, die gemaakt is uit nood en uit vreeze! Mijn Oom wilde niemand beleedigen! En dewijl men hem verzekerde, dat de Nota, die eerst op pag 45. in zijn tweede brief ftond, op drie toen ter tijd nog leevende en thans overledene mannen zou kunnen toegepast worden ; zo liet mijn Oom het blad waarop deeze Nota ftond wegfnijden, en 'er een Canon voor in de plaats drukken. Van de waarheid van mijn gezegde kunt Gij u zeiven gemakkelijk overtuigen. Want Gij zult het Canon vinden. En dewijl 'er thans niemand door beledigd wordt, zo zal ik uit het Exemplaar, dat mijn Oom mij vereerd heeft,  4» <5q # heefc, en waarin de oude Nota nog ftaat, dezelve affchrijveh en hier beneden plaatzen (V). Gelieft Gij, mijn Heer! deeze Nota, die mijn Oom, met verwerping van de andere, voor de zijne erkent, ook met uwe Harlequinade te vereeren , (t>) Wij Kosters, Schoolleeraars en Catechifeermeesters, hebben, (dus merkt mijn Oom zeer wel aan!) altoos een privilegium Exclufivum gehad , de kinderen in de Tbéologifche Spelkunst zo lang te onderwijzen , tot zij met nut van de Heeren Predikanten hooger op konden geleid worden. En dat was een goede kostwinning voor ons, die voor geen Predikant past, welke zijneD tijd wel be. ter kan befteeden,dan kinderen van vijfofzesj^arentelee ren fpellen, wanneer hij anders fmaak in de (ludie vindt. Maar, in onze dagen , befpreken zommige der Heeren Predikanten de kinderen reeds in 's moeders lighaam, om ze te doopen, en wanneer zij nog aan den leiband loopen, worden zij met Ulevelletjes en Collombijntjes aangeworven en ge. 'ênrolieert, om bij Dominé in 't Collegie (want zij zullen zich wel wachten, deeze brooddieverij Catechijatie te noemen) te komen. Ik heb'er lang over gedacht, waarom zommige Heeren Predikanten, zich dien last op den hals gehaald hebben, en ik heb eindelijk begreepen, dat zy het om Ai volgende gewigtige rede moeten doen: Een kind, dat ik gedoopt, en in mijn Collegie gehad heb, moet ik ook naderhand trouwen, daaruit in 't vervolg,als 't eenZoontjeis, een Diacon of Ouderling maaken, en dan worde ik allengskens meester van 't fpel, en op 't laatst, moet elk naar mijne pijpen danfen. Indien de Heeren Predikanten liefhebbers van Smullen waren, dan zoude ik nog andere redenen moeten opzoeken! &c. &c. E 3  <Ê" 70 *§» eeren, zo ftaat het u ten vollen vrij. — Of deeze Nota wettig en geoorloofd, en of het oogmerk 't welk mijn Oom bedoeld heeft , goed is, laat ik elk oordeelkundig mensch beöordeelen en beflisfen. En of Gij, mijn Heer, wettig, geoorloofd en zedelijk goed handelt, terwijl Gij u benaarftigc om de flichtelijke Nooten van mijn Oom, die liii met een goed oogmerk in den haak gewerkt heeft, buiten den haak te drijven, en dus zo wel de nooten als u zeiven ridicul te maaken, dat kunt Gij eens, beoordeelen, zo haast Gij 'er toe in-ftaat zijt; dat is te zeggen : zo haast Gij den roesch uitgeflaapen en van uwe gramfchap, wraakzucht en toorn , wederom ntichceren geworden en tot u zei ven gekomen zijt. Maar, wanneer zal dat voor uzogewenschttijdftipeenskomen, dat Gij niet meer denken zult: At vindi&a bonum vita jucundius ipfa ! Mij le wreeken is mijn leven ! Wil ik eens propheteeren ? — Alsdan zal dit tijdflip komen, wanneer Gij niet meer van u met waarheid zeggen en op u toepasfen kunt, 't geen Juvenaus op de aangehaalde wóórden laat volgen, als hij zegt s aem*  * ?I * nempe boe indocti (elende Biographi bom* rarii) —- quorum pr) Waarschuwing voor den Zetter en Correélor! Er moet vooral zorge gedragen worden, dat in het woord txiyrtfitrii, geen 0 ia plaats van een e>, geen omikron in plaats van een Omega, te ftaan kome. Want, de wegen zijn voor Zetters en Correüors, die drukfouten maaken en laaten ftaan , thans niet vijlig , om dat 'er geleerde Verklikkers en Highwaijmen bij den weg loopen, die op drukfouten loeren en pasfen! Spiegelt u aan uwe Confre. res die ^jrofy}*^», met een 0 gezet hebben, (zie het leven, pag. 63. nota g. 1 ■ Antwoord van den Zetter en Corrector: Dat veniam corvis vexat cenfura columbas! Het is ten uiterften billijk en fchrander gedacht en ge handeld, dat een man die in zijne eige moedertaal, zijne gedachten mank, kreupel, fcheef en fchuins, met bulten en puisten voor den dag brengt, en om met den Heer Profesfor Petrus Hofstede in zijne Oostimdische Kerkzaaken te fpreken, niet' naar de reinheid van de gram- ma' E 4  72 *» u nie* meer beziel:, en de eigenliefde, de ver-' waandheid en de nijdige hoogmoed, niet meer. over u tijrannifeeren. — Het begint mij te vcrveelen! Ik (tap van de Noten van mijn Oomzïl Zo zij zich zeiven niet verdedigen, zullen zij door mijne verdediging, haar proces niet winnen. lk verzoek wel ootmoedig excus aan mijne oordeelkundige Lezeren, dat ik om eens Mans grille, wiens Nonfens • egt rijp en wiens Bonfens ten vollen onrijp is, en die niet fchijnt te weeten: tnatrca en van de kritiek wandelt, maar zijne mogelijke mi/lagen, die den lezer veel gedulds veroorzaaken, mee 'Floreniijner verontfchuldipiogen aanbindt en (lerkte bijzei , de drukfouten van onze Confrères opzoekt, om daaruit te bewijzen, datde Heeren Straten van Holland enWest. f biesland, (het zij met eerbied gezegd; het Latijn als Polakkenen hun Decrètüm vanhetjaar 1614 gefproken hebben, en oat Eurxfides en Kijpke, het Omega van eetOmib on niet hebben w. ten te ondeilcbeiden. Mijn Heer de Neef wo ei echter voor zijne'waarfchuwing bedankt , en vriendelijk verZocht, zo bij ons antwoord, dat in ons oog een zeer fchoon Bouquet is, 't welk wij uitgeleende Kunstbloemen hebben zamengebonden, voor hottentotfebe 'taal mogt'honden , wiens zin geen gezonde barsfenen begrijpen kunnen , den Commentaar daarover natelezen in den Bundel van 'Brieven gefchreevpn te Irenopbl door Philamiphus aan den Heer Profesfor P. Hofstede', pag. 73 . ?0. Welke plaats Mijn Heer, zo wij gelooven,ook reeds heeft aangenaaid'  *• 73 •» ten : quid ara dislent htpinis, waardoor zich de onfchuldige -Satijn, van het blauwt B - vin en van eene pasquilleerende Biographie ondéi fcheidt — een' zaak heb begonnen te bepleiten , welke naar hun oordeel geene proteclk nodig heeft. Dat Gij mijn Heer, uwe Biographie, met een gedeelte van Rabeneks kronijk van Quer lequitscb opgefchikt, en dat gedeelte naast het Manufcript van mijn Oom geplaatst hebt, zal zeker wel een wenk zijn dien Gi; den onkundigen geeft, om hera diets te maaken , dat mijn Oom zijne gedachten uit Rabener ontleend heeft! Dan, dewijl Gij dat nooit zult kunnen bewijzen,om geene kleinere en geringere rede, dan: om dat bet niet waar is; zo hebt Gij mijn Oom, daardoor meer onverdiende eere aangedaan, dan Gij hem ooit ofte ooit zult kunnen ontrooven. 't Spijt mij maar, dat uwe Biographie een Cento, een mantel is, die uit Onwaarheden, liefdelooze Oordeelen en Calumnien is zamengelapt. Het vierde Bewijs , toont middagklaar , wiens geestes kind Gij zijt, Heer B. H ! De Lezer kan dit bewijs en teffens u Pourtrait onder anderen vinden op pag. 27. in het laatfte vaars , dat mij bijgeval , gisteren in de Biographie bladerende, in de 00gen is gevallen, op pag. 91. 92. en op meer andere bladzijden, Zeg mij toch eens, mijn E 5 Heer  *• 74 4 Heer! om 's hemels wille, wat bedoek Gij daarmede, dat Gij de\ pudenda en excrementa, dier oude Lutheraanen, die zich niet meer verantwoorden kunnen, die u voor uwe perfoon nooit beledigd hebben, die lange overleden en begraven J zijn , opdelft en ten toon fpreidt? 't Schijnt toch, als of Gij der zedekunde een doodelijken haat gezwooren hebt .' De zedekunde zegt: de mortuis et abfentibus nil nifi bene! en Gij fpreekt niets dan kwaad van de dooden en afwezigen, terwijl Gij 'er alles goeds van zoude moeten fpreken, en hunne gebreken die Gij niet verontfchuldigen kondet, bedekken en verbergen. — Ik geloove, dat Gij tot de Kerkelijke Nachtwerkers behoort, die'er fmaak en plaifier in vinden, om in vuiligheden te woelen. Want wie anders dan zulk een Nachtwerkers, zou dien St.... zo uitpluizen, en naar het a. b. c. in orde fchikken, als Gij met veel ijver, zorg, vlijt en moeite pag. p 1.92. gedaan hebt? Staat dan in uwen Bijbel gefchreeven, dat de Zoonen, die zich beteren, en zediger, befchaafder en vriendelijker denken en handelen, de zonden hunner vaderen, die in ruwere tijden leefden,i/7zgen'mceten? Is het ook altemets uw oogmerk, om de gereformeerde Broederkerk optehitzen, om de rnisflagen der vroegere Lutheraanen , den laateren betaald te zetten ? Meer moet ik 'er niet bijvoegen, om niet in dezelve misdaad te  #♦ 75 -§» te vervallen, die Gij begaan hebt, G'j denkt zeker door uwe vuile daad een prentje verdiend te hebben? Maar ik zoude, mij zo gedragende als Gij handelt, vast ftraffe verdienen! Dat zegt mij Jüvenalis reeds: Committunt eadem diverfo crimina fato. Ille crucem, pret htm fceleris tulit bic diadema. Satijra XIII. vers. 104. 105. Ik houde u voor eenbraaf'en eerlijk Christen, zo Gij één eenïgwettig, geoorloofd, goed en heilzaam oogmerk aantoont, 't welk Gij poogt te bereiken, door alle de fcheldwoorden, die Gij op pag. 91. 92. 93 hebt bijeen gefleept en op eikanderen gefiapeld! En het tegendeel, zult Gij bij mij zijn en blijven, zo lang, tot Gij bondig zult beweezen hebben, dat in mijn Oom, of in zijne fchriften, die kwaadaar tige geest, van vervolging heerscht, dien Gij pag. 92. 93. gefchilderd hebt, en die uwe pen fchijnt te ballieren! Gij, mijn Heer! overtreft u zei ven in uwe Biographie en betoogt, dat Gij eene fpecies ^.p*^» een Eenling onder alle laagdenkende menfchen zijt,onder welken Gij uitmunt,gelijk de nachmerkende Beer uitmunt onder de Asch en ove-  4* 8o + een blauw Botkje is; zo zal ik het nogthans bij de bijgebragten laaten berusten , om dat ik verzekerd ben dat Gij aan deeze betoogde waarheid niet cwijffelt, en de Lezer, reeds meer dan ten vollen zal voldaan zijn. Het vervolg hier na. VIER-  «.8* * VIERDE VERVOLG. Ik twijffel 'er niet aan, Mijn Heer! of Gij zijt voornemens geweest ons den Pendant tot Sebaldus Nothanker te leveren. Maar het komt mij voor, als of Horatius u in het oog gehad heeft, toen hij zeide: amphora coepit Inftitüi, currente rota, air urceus exit? Gij wildet een leerrijk en nuttig Boek fchrijven, en 'er kwam, gelijk ik u beweezen heb, voor den dag een Blauw Boekje ! Gij hebt zeker niet aan den raad van vader Hora • tius gedacht: Sumite materiam veftris , qui fcribitis aequam Viribus, & verfate diu% quid ferre recitfent Quid valeant humeri ? — Gij hebt éenen last op uwe fchouderen gèhomert, die ü veel te zwaar was, en , om dat Gij niet vooraf nauwkeurig onderzocht hebt, of Gij fterk genoeg waart, om dien last met eere te dragen; zo hebt Gij de Boel fchandelijk in de modder geworpen : of, zo Gij al aan dien raad gedacht en u fterk genoeg re zijn geoordeeld hebt, om dien last niet roem te zullen1 F tors»  «§» Sa torsfen, zo heeft ons nogthans de ondervinding geleerd, dat uwe wilde, onhandige en toomelooze hartstochten, dat uw haat, gramfchap, toorn, eigenliefde, intolerantie, nijd, wraakzucht, enz. enz. enz. u belet hebben, om uwe zielsvermogens wél te gebruiken, en ons een nuttig, leerrijk en bruikbaar boekje te fchenken. Ik vleije mij met de hoop, dat Gij begrijpen zult, dat ik u een geheel bijzondere eere bewijze, ter wijl ik vooronderftelle, dat Gij voornemens geweest zijt, om ons den Pendant tot Sebaldus iVoth anker te leveren. Ik laat Sebaldus Noth^nker , in zijne waarde en onwaarde; maar dat weet elk, dat de Schrijver van Sebaldus Nothanker zeer voor de Tolerantie vegt, ijvert en fïrijdt, en dat 'er de Toleranter; zeer mede in hun fchik zijn! Dat echter ook onder óeToleranten, veele Intolerante menfcben gevonden worden ; dat veelen de Tolerantie met de Indifferentie, en de verdraagzaamheid met de onverschilligheid, in zaaken den Godsdienst betreffende (ij) verwarren; en dat, (;>') Dat mij» Oom, in zaaken den Godsdienst betref, fende zeer tolerant is, en elk, hij zij wie hij zij, gasrne ongelloord en ongemoeid, in de bezitting van zijne gevoelens laat blijven, dat wil mijn Otm zeer wel wee- tes  4» 83 dat, hadden zommige Tolerant en de magt, die zij, Goddank! niet hebben, de zogenoemde Inioleranten, die het Brachium Seculare , den waereldlijken arm fchijnen op hunne zijde te hebben , al aan zeer kwaade rammen zouden gekoppeld zijn, is helaas eene onbetwistbaars waarheid. Lange heb ik reeds gewenscht, juist Zo als mijn Oom het gewenscht heeft, dat toch eens een geestig, verflandig, en edelmoedig denkend man, ten voordeele en ter verdeediging van braave regtfchaape Orthodoxen, de pen mogte op* ten, en ik behoeve het niet te bewijzen. Maar, dat mijn Oom niet indifferent, niet onverfcbillig omtrent die gevoelens is, die in zijne kerk geleeraard worden, en die hij voor waarheden houdt; daarvan zou zich, des noods zijnde, elk dien 'eraan gelegen ligt, en die het weeten moet , gemakkelijk kunnen overtuigen. Mijn Oom zegt : laat elkeen den kruiwagen van 2ijnea Godsdienst laden , met zulke (tellingen en meningen als 't hem behaagt, en laat hem daarmede, zus of zo, hier of daar heenen kruiien, zo als 't hem belieft, Maar daarentegen verzoekt hij ook vriendelijk, dat men hem dia goederen , die hij in zijn kruiwagen heeft liggen , en voor echte,goede en vrije goederen houdt,nietdootfnutfele, of voor Contrabande verklaare, en hem voor een fmok* keiaar houde; of dat hij in dat geval, niet zou kunnen en willen manqueeren, van met allen ernst en naar zijnbesie vermogen , voor de groote waarde, en het groot belang dat hij Helt in den fchat dien hij kruit, te pleirnl F 2  #• 34 4> opvatten, en ons het harde en onëedele gedrag met levendige verwen fchilderen , 'c welk zommige Tolerante», tegen deeze zogenoemde Intoleranten houden. Gij begrijpt wel, mijn Heer! dat ik van braave enrecbtfchape Orthodoxen fpreeke; dat is te zeggen, van Mannen , die hun kerkelijk Sijstema getrouw , vlijtig en ijverig , beftudeerd hebben ; voor zich zeiven overtuigd zijn , dat dit hun Sijstema of godsdienftig Leergebouw, in den bijbel gegrond en de rechte weg is , dien een Christen bewandelen moet , wanneer hij aan het einde van zijnen loopbaan , de kroon der heerlijkheid vinden en eeuwig zalig worden wil Die zich juist en lliptelijk aan hunne Sijmbolifchs boeken houden, zelfs zo, dat zij van dezelve, niet eens ten opzichte van de verklaaring van eene Scbriftuurtekst, zouden willen afwijken, - Die alles wat in hunne Sijmbolijche boeken ftaat, voor gewigtig , en ter zaligheid zo al niet noodzaakelijk, ten minflen nuttig en heilzaam houden. Die van den Duivel, en deszelfs aanhoudende en nog altoos voortduurende groote magt, geweld en heerfchappij over den mensch, en meer andere Hellingen, te menigvuldig om hier aangehaald te worden, Vasten zeker gelooven, 'c geen de beruchte Jefukën Tanner en Gretzer op het Colloquium charitativum geloofden, van het kv:ispelen dat To • sus  4* 85 <•» bias hondje met zijn ftaart deed, te weten: dat dit kwispelen een articulus ft dei fundament'alis, een hoofd- engrondarticul van hetChristelijkgeloof ware. ! ! ! Die aan de bewijzen en verklaaringen , die zij in hunne jeugd geleerd hebben, zo vast blijven kleeven, als of zij 'er met ijzere keienen aangefmeed en vastgeklonken waren, Die de minfte afwijking daarvan , volftrekt niet dulden kunnen , en zich van anders denkende afzonderen, gelijk men zich van de melaatfchen afzondert. Die de Dogmatik, of de leerftellige Godgeleerdheid, en het zuiver geloof, voor het eenige hoofdwerk houden, gaarne daarvan fpreken en prediken, gaarne daarvoor vechten en kampen, de Heterodoxen die 'er hunne ketterfche handen aanflaan, met moed enlust^z«vliegen, gaarne van de hel en van den duivel praaten,en van de zedekunde redelijk flauw fpreken, enz enz. en voor 'c overige goede, eerlijke en hraave Mannen en Christenen zijn. Ik fpreek dus niet van dat flag van geestelijke wachters , die zich op Academiën , de leerftellingen hunner kerk, van den Profesfor, als met den paplepel hebben laaten ingieten. Die gelijk zommige onreine dieren, van 't herkauwen geen denkbeeld hebben , nooit iludeeren, nooit denken dan aan de vrouw , zo haast zij een beroep hebben. Die met één argument wel tien verfchillende ketters wederleggen , en dezelve F 3 ftom  «• g<5 4» ftom praaten, zo lange zij alleen fpreken. Die, maar volftreke niet dulden kunnen, dat eenheiden of een ketter in den hemel kome. Die een' ketter op tien flappen ver kunnen ruiken. Die nooit ketterfche boeken gelezen hebben, zo min als de fchrifcen diergeenen, die zij, hunne houte broek aanhebbende, knaphandig wederleggen. Die niets dan grieksch en hebreeuwscb met nederduitfche woorden fpreken, dat noch zij noch hunne toehoorders verflaan of begrijpen kunnen. Die een geleerden ketter aanvallen en fchudden, geiijk een groote Bul of Waterhond em/paansch fchoothondtje aanvalt en fchudt. Die van Rousseau, Voltaire, Marmontel, d'A- 1embbrt, SEMLER, TÖIXNER , SpALDING , EbER- hard, Telxer , Bahrdt , Basedow , Maurics, Vernbt en Vernes, fpreken als of het kwaade jongens waren, waarvan zij, of iets gedroomd, of in een gezelfchap iets gehoord hebben, (pag. 100. 101.) Die Als Don Qüichots, een Reus of vijf, Slaan dertig armen van het lijf. Maar die met dat al, zulke bedroefde en elendige helden en Gafconjers zijn, dat, als eens »fi,ï03r< de duivel of de helfcbe wolf, die toch volgens hun gevoelen in de waereld de hoofdrol (peelt, zich eens daar, wddr zij op . ' fchild.  * 87 fchildwacht ftaan om hunne fchaapen te bewaaken, liet kijken, zij niet eens courage genoeg zouden hebben , om te roepen : —— JVerda \ Kortom, die zelfs niet weten wat zij gelooven, en veroordeelen en verdoemen,'!geen zij kennen noch veriiaan. Deeze mannen verdienen medelijden, moeten met geduld en lijdzaamheid gedragen, bij gelegenheid voorzichtig en behoedzaam aangefproken en niet hard behandeld worden. De echte Verdraagzaame,moet ook deeze ongelukkigen niet van zijne liefde uitfluiten! Het zit 'er niet dieper! Een braaf rechtfchapen en christelijk Tolerant,moet ook den flupiden Monnikskop en den intolerant(len Intolerant dulden. Maar, zijne denkwijze en gedrag te verdedigen, zoude mijns bedunkens eene onvergeefelijke misdaad zijn ! Dus van dit zoorc van Orthodoxen, waarvan het bijgebragte maar enkel omtrek en filhouette is, fpreke ik niet; maar de voorige braave en . rechtfchape Orthodoxen heb ik in het oog, terwijl ik met mijn Oom wenfche, dat zich toch eens een geestig, verilandig en edelmoedig denkkend man. mogt opdoen, die de pen der verdediging opvatten en ten hunnen voordeele en behoeve, het intolerante, harde en onwaardige gedrag, 't welk zommige Toleranten, ten hunnen opzichte houden, met waare en fprekende verwen fchilderen wilde J Gefchiedde dit zo als het F 4 kan  4? 83 4> /fos en moest gefchiedtn; dan zou de waereld een nuttig en leerzaam boek meer hebben, ea hij die zulk een boek fchreef, zou zich om de kerk zeer verdiend maaken. En zulk een boek hadt Gij mijn Heer! moeten fchrijven, als Gij V door uw gefchrijf, eene verdienfte hadt wilden verwerven! Ik wil wel gelooven, dat zulk eene idéé in uw hoofd Awz geweest zijn ! Maari Maar! —.— ziet het voorgaande pag. 8r. Laaten wij nu eens uw werkje van naderbij, op zommige plaatzen befchouwen, om te zien , hoe rebuteerend, affcbrikkend en laag , Gij hetzelve begint! Hoe onordentelijk , laf, ongezouten , fchuins , akelig en walgelijk Gij het voortzet, en zaaken te pas brengt, die 'er als met de hairen bijgefleept, en in 'c vervolg volftrekt tot niets te gebruiken zijn! Die op en uit niets volgen, en uit welke wederom niets volgt, (z) Die in. en op zich zei ven befchouwd, niets$ niets hoegenaamd betekenen ! Die van niets anders getuigen , dan van de onrijpheid , magerheid, fchraalheid, behoeftigheid, be' (af) Gij toont dat de Philojophen bij A. Persiüs Satijrs III vers 84- gelijk hebben, terwijl zij beweerden _ Gigni de fiibilo nihil, in nibilum nilposfe reverii. - Dat uit niets, niets wordt, en dat dit niets wederom op niets uitdraait.  4- £5 •* gedaane keuze terughouden , indien Gij mei door de benaaming van uwen held, u zeiven wildet verhagen, en toonen, dat Gij een geleerde lacijnfche Bi/on en een griekfche Uros zijt, pag. 139. Hebt Gij dan niet zo veel grieksch geleerd, of zijt Gij in Plautüs , zo onbedreven, dat Gij niet in ftaat geweest zijt, om uwen toorn, uwe woede en wraakzucht, onder eene griekfche of latijnfche benaaming te verbergen, en uwen held de huid in 't grieksch of in 't la~ tijn zo vol te fchelden , (want fchelden moet Gij toch), dat ten minften de goede zeden der befchaafde Nederlanderen, niet over geweld en verkrachting hadden behoeven te fchreeuwen en te klagen? Geloof mij vrij, mijn Heer!dat 'er is, die mee verontwaardiging van U Jan Vlegel , zeker niet tot eere van uwen fmaak en van u zedelijk karakter fpreken. Ik beroep mij en vertrouw gerust, op het gevoel van elk befchaafd en wel opgevoed Lezer, dat uwe benaaming, enkel uwe fchande , en niemands vermaak is. Gij hebt u dus door het be¬ gin van uwe Biographie wel uitgefloofd. 't Is een meesterftuk van uwen geest, en de Lezer zal 'er door uitgelokt worden, om 'er bij te blijven ftaan, gelijk een fatzoenelijke wandelaar door het verrotte lighaam van een ezel gelokt wordt, en bij een uitdampende modderpoel ftaan blijft. Be kogel is door de kerk! en gedaane zaaken zegt  <• 90 4* zegt men, hebben geen keer! Ware het anders, zo wenfchte ik ö;« uwent.wille., dat Gij een andere benaaming voor uwen held gekoozen, en uwe Biographie, cp eene beschaafde, waarfchijnelijke , geestige en leerrijke wijze uitgewerkt hadt! Gij zoudt 'er eere door behaald, Lezers door gelokt en uwen naasten nuttig door geworden zijn. Al wat Gij nog doen kunt, beftaat daarin, dat Gij m 't tweede gedeelte van uwe Biographie en wel in de Foorrede, bedekt met een blauwe mantel, en verborgen achter uwen hoed, met een gebukt hoofd , alle uwe Lezers, die Gij door uwe begaane laagheden * verontwaardiging ingeboezemd en beledigd hebt, wel zeer ootmoedige met duidelijke en verftaanbaare woorden , excus verzoekt. —— Dat zal dan zeer fraai ftaan ? ! Pudeat te! nog eens, zo gij kunt! Het vervolg hierna. V Y F-  102 4* ZESDE VERVOLG. Het Eerste Hoofdstuk zou kunnen pasfeeren , bijaldien het profaifche in hetzelve , niet eene zo verraderlijke, of eigenlijk verklikkende gedaante had, dat men als met de neus op den Leest geftooten wordt, waarover de volzinnen gefpannen en gefchoeid zijn! Crispijn! Crispijn! Gij had uit dien tuin geen Bloemen moeten fteelen, zo als Gij hier en op hondert andere plaatzen in uwe Biographie gedaan hebt! De Leest van den Baas, dien Gij nabootst, is veel te bekend, al vermaakt en verknoeijd Gij hem min of rreer! In het tweede Hoofdstuk, heeft u in den beginne zeker iemand geholpen , die fterk is in oude documenten, welke door den tijd enden fchietworm verwoest zijn. Ik zal in dit en de volgende hoofdftukken niet aanftippen, 't geen ik als onbruikbaar tot eenePragmatiJcbe Biographie aanmerke. Het ftond u vrij, uwen held tot in zijne Voorouderen te vervolgen : aan hem naar welgevallen, uwe lievelingen Frans Baltens era Compagnie, tot zijne maagen en bloedvrienden te geven: aan zijne familie een waapen naar uwen fmaak te fchenkeni en met honderd .« an./  4* 103 *§> andere zaaken meer te verfieren. Is iemand fchrander en geestig genoeg, om in uwe geesten doellooze vindingen, geest, fmaak en vermaak te vinden; ik benijde hem zijn voorregt niet. Na dat Gij in dit hoofdftuk , Mevrouw de moeder van uwen held, in een droom, van een zwarten (zijn 'er dan ook blauwen of witten T) Schallebijter hebt verlost , zijn de krachten van uwen geest eensklaps zo uitgeput, dat Gij 'er niets meer kunt bijvoegen, om eerlang uit het kind , op eene, met de Pfijchologie, met de ondervinding, en met de natuur dikwerf over. eenftemmende wijze, ten nutte en tot leering voor zwangere en baarende , voor Vaders en Moeders, voor Minnen en Ptedagoogen, een' intolerante» Tolerant te maaken. O Geestige Armhartigheid ! o Armhartige Geestigheid ! Omtrent zo geestig als deeze Exclamatie! In het derde Hoofdstuk , wordt op veertien bladzijden, het leven van uwen held, tot aan het einde van zijn zevende jaar befchreeven. De Le&uur van zijne ouderen is tamelijk goed, en wordt Pragmatisch. De twee tanden, die de held mede op de waereld brengt,zijnbruik. baar. De Geit die Orthodox gras vreet, en de minne van den held, wordt 'er een nuttig beest in. Het alleen loopen, zonder lijband, is Prognoftiek, en de dikke kop een esfentie'el gedeelte! Maar de kost tot welke Gij uwen held doet overgaan, is zonder kennis klaargemaakt enopG 4 Se<  <§* 104 4> gedischt. Een kind dat gaarne geele wortelen eet, die volgens Tissot, een bij uitftek gezond voedzel geven, zal geen rammelas of zuurkool lusten, veel minder peperwortels, Althans zo is het in onze fami ie geilek. Maar 't geen mijn Oom zelfs niet lust, wil hij wel aan anderen overlaaten, en daarom heefc hij U en Uwe Confrérie, reeds eenige keeren op Peperwortels, redelijk fterk met geraffineerdzout beflrooid, onthaald en vergast. Dg kleeding van uwen held, zijne vermaaken en fpelen , getuigen van uwen fmaak. Het onderwijs, dat Gij aan hem, tot in zijn zevende jaar, aan huis geeft,kan niet wel magerder en onvruchtbaarder zijn, Hoe op pag. 24. bij de Steden en Bisfchoppelijke Zetels , de Sémipelagianen en ketterijen te ftaan komen, dat zal hij misfchien begrijpen , die uit het Gekkenhuis ontfnapt is. De eerfte en laatfle vrage op pag. 25 zijn Pragmatisch. Maar! waar zijn de overige? Of wist Gij niet meer te vraagen en te antwoorden ? Is het dan zo bedroefd armoedig met uwe geestigheid gefteid, dat Gij uwen held in zijne jeugd niet beter voorberijden en uitrusten kunt, om 'er naderhand, op eene gemakkelijke en natuurlijke wijze, een intoleranten Tolerant, zo als Gij hem hebben wilt, uit te vormen? . Dat de jongen niet liegen, of bekennen wilde verdorven van aart te zijn, om dat  io5 *•* dat hij dien dag geen kwaad gedaan had, is immers zeer billijk. Maar! dat Gij hem zijn' Zusje Griet doet befchuldigen , dat zij eene booze en ftoute meid was, is zeker de fchuld van uwen verdorven aart ; en dat Gij zijn . Grootje aan den ouden Adam laat fterven, is inderdaad zo veel, als eene onfchuldige vrouw te vermoorden Waarom laat Gij de floofniet nog wat leeven! Zij loopt u immers niet in den weg! 'Er is immers plaats genoeg voor u en voor haar in de waereld! Gij hebt immers van haar niets te erven ! 't is immers u Grootje niet'. ~ Men diende u inderdaad Pen, Inkt en Papier uit de hand te nemen, en 'er u, of een Spanriem, of eene Snijdersnaald, of een Smits* hamer voor in de plaats te geven, om u het misbruik te beletten, dat Gij van de eerfte maakt! Waren die zaaken in de rechte handen geweest, hoe vruchtbaar, gewigtig, met het oogmerk overeenkomllig, voordeelig, leerrijk en Pragmatisch, had de opvoeding en het on., derwijs niet kunnen ingericht worden? Gij zoudt 'er door uwe eige levensgeschiedenis , die ik u pag. 90. (cc) beloofd heb, van overtuigd wor- (cc) Begon u mijn Heer! het hart niet te kloppen, toen G 5  worde en goed is, is uit Rabener en uit de brieven van mijn Oom ontleent. Al de rest is blauw Boekjes taal, en zotte, onbruikbaare wilde praat. Ik mag wel lijden , dat anderen 'er meer in zoeken, en misgunne hen in geenen deele, 't geen zij 'er in vinden. Het vijfde Hsofdstuk, had één van deinteresfantfte, leerrijkfte, vrugtbaarfte en meest Pragmatifche hoofddeelen dienen te worden, en zou het ook zeker geworden zijn, bijaldien het door een kundig man ware opgelteld, die het hart van kinderen beftudeerd, menfchen- en zielkennis bijéénvergaderd, over de opvoeding en het onderwijs op de Schooien nagedacht, de gebreken van het onderwijs bemerkt en gade geflagen had, dat de toekomende man, dikwerf in den jongeling op de fchool reeds gevormd wordt! Welke heilzaame, nuttige, voortreffelijke en goede Pragmatifche aanmerkingen en lesfen, hadden in dit Capittel, kunnen en moeten te pas gebragt worden! Maar Gij, armzalige Biografïius ! Wat maakt Gij uit 'dit boofdpuk, uit dit groote Magazijn , dat met voortreflijke goederen hadt kunnen worden opgevuld? Och Lacij ! (pag. 166.) Gij maakt 'er een oude Foddemnkel uit, dien Gij volfhopt met uwe laffe grillen, dat koddige en grappige invallen zijn zullen; en vermoordt 'er eindelijk Me-  4- io8 4> Mevrouw de moeder van uwen held in. . . Quimesfemieeren wij dit hoofddeel eens I Eerst verfchijnt een vreeslijke ftaartfter, en wordt gebruikt tot — niets. De held leert goed lezen, wordt in de Rekenkonst onderweezen , cijffert hoe veel letters van een bepaalden vorm 'er vereischt worden, om één vel druks vol te maaken. (dat fchijnt wel toverij te zijn!) Gij fpot, bij die gelegenheid, zonder dat Gij het zelfs weet, met de gewijde bladeren, waarin het geloof, naar en met een Mostaartkorrel gemeeten, beoordeeld en vergeleeken wordt. Gij laat den held boeken iezen, die naar 't fchijnt, uwe liefhebberij uitmaaken , maar die hem nooit tot een intoleranten Tolerant vormen zullen Hoe zot.' Hoe wild! Daarop volgt een inval, die op eene regt malitieufe wijze, de moordenaar van Mevrouw de Moeder van uwen held wordt! En wie is die moordenaar? De Lettergreep-. US, die gij achter den Nederduitfchen ;\aam van uwen held aanbakt of aanplakt, met de ongemeene geestige aanmerking : dat dit door u gefchied is\ more malortjm! Nu zou ik, in de daad haast beginnen te gelooven, dat de Scbeveninger pag. 40. gelijk heeft ! Mevrouw heeft zich zeker over deeze koddige en poolfche gedachte capot gelagchen, want ziek is zij niet geweest! Qf Gij hebt ze op eene andere wijze van kant ge-  joq 4» geholpen. De goede vrouw moet u verbaast in den weg geweest zijn! Eindelijk volgen de twee merkwaardigfte en gewigtigfte zaaken in het geheele hoofddeel. De eerfte is een onoverwinnelijk bewijs, van uwe onbegrijpelijke kundigheid in de Muzijk, en onmenfchelijke bekwaamheid in het zingen , want Gij kunt pag. 57. altijd den boventoon houden! en te gelijk den Bas huilen ! ü Man! Gij moestin derdaad op de kermisfen gaan reizen , om uwe on- en tegennatuurlijke gaven te laaten hooren! Gij zoudt zeker nog al een ftuivertje, voor den Armen, kunnen verdienen! De tweede zaak is een blijk van uwe ongevoelig, heid, liefdeloosheid en onbarmhartigheid. Want Gij laat Mevrouw fterven van lagchen, en dan laat Gij Haar Hoog IFelEdelgeboorene onbegraven liggen, als of het een kreng ware! Want van haare begravenis leze ik niets. Gij hadt immers ligt zo veel geld op een kermis bij elkander kunnen zingen , om de kosten goed te maaken, die tot eene bonnette begravenis vereischt worden? Gij hebt immers zeker en vast, aan den Speelman met de brommende Basvijoot, een goede kennis , die zou u op de kermisfen kunnen accompagneeren. Dat Gij met hem in compagnie doet, is toch buiten allen twijfel. Zie mijn brief pag. 25. Het Zesde Hoofddeel, kan met niets vol- maak-  ÜO *» maakter en juister vergeleeken worden , dan met eene onvruchtbaare, zandige wildernis, daar geen goede grashalm in te vinden is. Wanneer men uitzondert, 't geen waarvan ik reeds te vooren gefproken heb, zo is in deeze Afiatifche woestijn, niets te vinden, dan het lange en dorre Schoolnet, waarmede de held NB, in één minuut, NB viermaal op het hoofd van NB ieder difcipel tikte. Opgave! Het fchool is 63 kinderen fterk: en elk kind wordt viermaal getikt; trage : hoe veelmaal wierd 'er in 't geheel in ééne minuut getikt? Ik weet niet, mijn Heer! of het u in de bol fcheelt, dan of Gij denkt dat de Nederlanders ftapel gek geworden zijn , om fmaak in zulke lafe geestig, heden te vinden. Men ziet duideljk, dat Gij geen de minfle menfchenkennis hebt , een vreemdeling in het menfchelijk hart zijt, de waereld nooit met een fcherp oordeelkundig oog befcbouwd , alle uwe ondervindingen als in den droom gehad, geen de minfle kennis van den goeden fmaak uwer Landgenooten , en de gefchiedenis van het beruchte fchool te Querlequitsch, 't welk een van de vermaardflen in de geheele romaniek waereld is, nooit gelezen , veel minder recht befludeerd hebt! Kortom, Gij evenaart ten vollen, of aan kreupele menfchen, die blind en lam zijn, en dus in den Oorlog, noch gediend hebben noch hebben  III ben kunnen dienen. Of Gij gelijkt aan de oude en afgeleefde vrijers, die als Propagatores Honorarij , bij de Armèè ftaan, en van een Penfioen leeven. Gij zijc voornemens quafi de Biographie van een Lutherfchen Querlequhfcher te fchrijven, en uit hem een man te maaken, die ten opzichte van de Gereformeerde Kerk zo intolerant, als voor 't overige tolerant is. Dien intoleranten Man, hadt Gij, toen hij nog een jongeling was, in dit en in het vijfde hoofddeel moeten vormen, of eigenlijk: Gij had hier de eerfte gelegenheid tot zijn haat tegen die Kerk moeten aantoonen. De volgende overbekende gebeurtenis, die ik u uit den mond van mijn Oom verhaalen, en waaruit ik naderhand eenige gevolgen trekken zal, had u daartoe weergaloos kunnen d:enen, indien Gij dezelve geweeten had- Pragmatische Anecdote , uit de Historia scholastica qrjerlequttschiana. Toen mijn Oom te Querlequitsch fchool lag, gebeurde het, dat door de vermaardheid van dit fchool, tvoee Gereformeerde boeren Jongens {dd) uit een dorp in Noordholland, derwaards (dd) Zis het Leeve» enz. pag. 41. reg. 14» 15*  112 4» gelokt en gezonden wierden, om het foóg* duitscb te leéren, in alle vrije Kon ften, Taaien en Schoolweetenfchappen onderweezen, en tot befchaafde en nuttige leden van de menfcheliike maatfchappij gemaakt te worden. De ééne noemde zich Jan Melchior en de andere Klaas of Hans Vertoog 1 Deeze beide knaapen konden haüwlijks hoogduitsch leezen , (de geleerdheid bragten zij reeds uit Noordholland mede).of zij begonnen reeds te fchrijven , en binnen het jaar, waren zij, niettegenftaande hunne volilage onkunde en onbekwaamheid , vermetel en asfurant genoeg, om voor hunne medefcholieren, maandelijks een lap papier met oprecht Westpbaalscb puik goed hannekemaaijers dui'tsch te bekladden, en die vodden te noemen: de Querlequitfche Bibliotheek. Mijn Oom , die onder de fcholie* ren min of meer in achting ftond , had die Vodde, toen 'er reeds eenige brokken papier, ten algemeene huisgebruike mede vol gefch ree ven waren, nog niet eens gezien, veel min gelezen. Dit hoorde Jan Melchior, en Hans Vertoog, en namen het zeer kwaalijk. Beide merkten zij het aan als een blijk van minachting,en zeiden :Alethophel is een tolerante Ketter , en heeft geen fmaak 1 Maar wij zulien hem onze Bibliotheek wel doen lezen en gebruiken ! Met één zochten zij Aki  4* IX4 -¥ de Noordhollandfche Jongens, met bijvoeging; frnijt die prullen weg, en lees onze Bibliotheek!' Daar heb je'er eenftukvan, en dat zei je lezen. Mijn Oom nam dit ftuk over, bladerde 'er in, trok zijne fchouders op, en gaf het meesmui lende, maar omzichtig, met deeze woorden terug : 't Is niet naar mijn fmaak ! En waarom niet? vroeg Hans Vertoog! — Wel,zeide mijn Oom, zo zot is al evenwel Luther niet geweest, dat hij zou kunnen geloofd hebben, 't geen gij ons daar vertelt en zoekt diets te maaken ! 't Kan wel weezen, zeide Jan Melhtor. Maar, Gij knaap , zelt ons op ons woord gelooven, onze Bibliotheek in V vervolg lezen en 'er fmaak in vinden, of wij zeilen het jou doen aoen ! Begrijpjel Je zelt ze of met fmaak lezen , of je zelt ze opvreten! Verftaa je\ Noch het een noch bet ander zal gefchieden, zeide mijn Oom, en ftelde zich in postuur als iemand die het ziet aankomen, dat hij zich of dapper weeren, of doen en eeten moet, 't geen andere hem gebieden en in de mond floppen. Lezen doe ik het prul niet, zeide mijn Oom; en dat wil ik niet doen! Dan zelje vre¬ ten (gg) zeiden Jan Melchior en Hans Vertoog, CggO Dit «s de mode zo te Qjierlequitscb. Vader Rabener bewijst het in zijne Satijriiche Schriften.  * H5 •» toog; en met een greepen zij mijn Oom met verwoede krachten aan, om hem op den grond te ("mijten, hem den mond open te breken, en hem de Bibliotheek, die zij tot groote Pillen gedraaid hadden, te doen inzwelgen. Mijn Oom weerde zich een tijdlang zo dapper als hij konde, maar eindelijk moest hij, notens vo lens, die bittere pillen opdokken. Dan! hij hadt ze geen Minuut in het lijf, of de arme jongen, wierd zo ziek, en raakte (falva venia) zo aan het vomeeren, dat zelfs de beide Noordbollandfche Pillen' draaijers 'er van wierden aangedaan, en aan den Meester kennis gaven , van de naare Situatie waarin zich hun Broeder Alethophel bevond , die zeker vooreergisteren, gelijk zij met zeer veel waarfchijnelijkheid 'er bijvoegden, met geele Wortelen of Zuurkool, (die hij nooit at) den maag overladen had. enz. —- Alles wierd onderzocht en de waarheid ontdekt en bevestigd. De beiden Delinquanten wierden ingetrokken, en door den Schoolraad gecondemneert, om helder gejlramboxt (bh) te wor- (_bb) Stramboxen is de zwaarfte ftraf te Querlequitscb ■, en beftaat daarin , da' de misdadiger, over eene daartoe ge- H %  3. Dat onaangenaame ontmoetingen, die iemand in zijne jeugd gehad heeft, in de mannelijke jaaren haare kracht nog niet verlooren hebben, maar nog voortwerken, en hem naa wraak doen reikhalzen. 4. Dat het lezen van boeken, die men óns in onze jeugd in de handen geeft, eerst in den Man, dikwerf, zijne vruchten en werkingen toont. 5. Dat iemand b. v. in zijne jeugd maar veele Spookhistoriën, en Duiveleri/en lezen moet, om 'er in zijne mannelijke jaaren, weinig of niets meer van te gelooven. 6. Dat, zo de Hoofden, de Herders en Leeraars , den Vrede maar oprecht beminden en ijverig en ernftig zochten, de goede fchaapen aan geen Oorlog denken, maar onderling in eendragt, in goede harmonie en in vrede leven zouden. 7. Dat de Intoleranten het zelden gemunt hebben, op esfenti'ëele zaaken en gewigtige waarheden, die van belang zijn, en dus op de goede zeden en 'het waar geluk, naar het besce voorfchrift, een invloed hebben. Maar dat zij, op beuzelingen, Adiaphora, onverfchillige kleinigheden;enperfonaliteiten vallen,en dat zij uit eene onrijpe en verwaande Eigenliefde, uit Roem- Baat- en Eerzucht, de Alarmtrommel roeren, als of de kerk in vuur en. vlam ftond, H 5 en  Ï22 *§» ëu de Religie verbrand zou worden, enz. enz. enz. Maar, in deeze gefchiedenis, zijt Gij mijn Heer! zo bedreven als de Snoek, gelijk men zegt, op Zolder. In uwe Au&ores ClaJJici, die Gij pag. 50. 65. 66. 79. 80. 81. 83. enz. (kk) uit uwe (ki) Ten einde de Lezer zich toch eenig denkbeeld van uwen fmaak, van uwe Bibliotheek en Leüure zou. den kunnen maaken, zo zal ik de moeite nemen , om ee. nige van uwe Auctores Clasficos en Handboeken, uit uwe Biographie aantehaalen, die de Lezer 1. cc. vinden kan. 1. Don Magino, 3. de Historie van de witte Vrouw, 3. van Moeder de Gans, 4. van Duimpje, 5. van den wandelenden Jood , 6. van den Monnik zonder Hoofd, 7. het Leven van Doctor Fauftius, 8. de Avonturen van Lazarus van Tormes, 9. Tbijl Uilenfpiegel, 10. de Geest van Jan Tamboer , ïï. de duizend en één Arabifche Nachtvertellingen , 12. Amadis van Gaulen , 13. de Eiquan of Groote Mogol, 14. de Raazende Roeland, 15. de Onvergelijkelijke Ariane, 16. de Sophonisba en de Arkadia van de Gravinne van Pembroek, 17. de Zeshonderd Gefcbiedenisfen van Laurenberg, 18. Mas Aniello, 19. Cartouche, 20. Kolonel Jak, zï de Bedrogen Smous, 22. Bebelii nuga venales, 23. de Ridder Swanenburg, 24. Steven van der Klok, 25. de Kralingfcben Bloemen. 26. de Werken van Bachus en Bijt bus, 27. Marpas, 28. Tijribus, 29. Bavius, 30. Mevius, 31. Ortwinus, 32. Frans Baltenfen, en 33. Sehijtfibe en Hottentotfche Boeken, enz. enz. Maar 8  nwe bibliotheek,tot verbaazing van den Lezer, (denkelijk om op Nicolai, die in zijn S. Nothanker,#o Nederlandsche Bibliotheek , door de boog» loffelijke Regeering te Utrecht , als een Faam. en Eerrovend Libtl verboden is. Maar denkelijk hebt Gij de Nederlandfche Bibliotheek zelfs in het oog, dewijl Gij 'erbijvoegt: genoegzaam alle verboden Boeken heeft hij bijeen l Zo de Heer van Goens ooit uw blauw Boekje leest, zal hij kunnen zeggen : Et latrat \ fedfruflra agitur vox irrita ven> tis Et peragit curfus furda Diana fuosl Men let 'er niet op, of een oud m\ïroept: Heb je ook oude Vodden te koop! of een Smous: Heb je ouwe Kleeren te koopl En of een Man ons lastert, die bij de waereld voor een kwaadfpreker te boek ftaat. Dat de Theologifche Profesforen te Utrecht alle Sijstematikers zijn, daar doen zij zeer wel aan, terwijl zij 'er van overtuigd zijn,dathun Sijstema goed is! Gij hadt hunne naamen wel kunnen noemen! Dan, de Hoogleeraar Sax, een Lutherschman, komt 'er mijns bedunkens al te genadig af. Wat of daarvan toch wel de rede zijn mag, dat Gij hem zo fterk op uwe zijde trekt, en hem de eer aandoet van hem tot een Sijmbolist te maaken ? Want naar uwe gedachten, kan geen andere Eere, bij die van een  * 133 ■* een Sijmholist te zijn, op weegen. Maar Gij dient ons eerst eene nauwkeurige definitie van een Sijmholist te geven, voor en aleer men met zekerheid kan beoordeelen , of het ook in der daad eene waare Eere is , die Gij hem bewijst. Zo veel is ondertusfchen zeker, naar uwe gedachten zal het vast een pluimpje zijn, 't welk Gij aan den Heer Sax geeft! Maar waarmede heeft hij het toch verdiend? Al het geene ik 'er van denke, kan ik u onmogelijk zeggen! Maar ééne vraag zal mij denkelijk wel geoorloofd zijn : Heeft de Heer Profesfor Sax ook bij geval, in den Socratifchen Oorlog, toen het de morsfige partij zo benauwd had, eens iets gefchreeven, 't geen de Advocaat Generaai van die partij, verkeerd begreep en zo kwaalijk uitduidde, als of de Hoogleer aar op zijne zijde ware, en dat Gij hem uit dankbaarheid nu'zo genadig behandelt? — Ikwenschte wel eens de weegfchaal en het gewigt te zien, waarop en waarnaar, Gij uw oordeel over geleerde Mannen afweegt, en den maatftaf te kennen, waarmede Gij uw vonnis over uwen naasten uitmeet! — Door de Vifite die Gij en uw reisgezelfchap bij Broeder Petsch maakt, toont Gij, dat Gij een Tovenaar in de Chronologie of Tijdrekenkunde zijt , even zo als in de Muzijk, (zie deezen brief pag. 109.) Want broeder Petsch, I 3 is  «- 134 * is reeds 1750 of 1751- van Zeist vertrokken, toen dm Beer van Goens omtrent 5 of 6 jaaren oud was, en nog aan zijne Bibliotheek niet dacht; en nogthans zijt Gij oude Reiibaas ,met u zwervend Reisgezelfchap in ftaat, om bij heide Heeren, in één jaar, als of het jaar 1750 en het jaar 1780 , één en hetzelve jaar ware, eene y'ifite afteleggen, en eene Bibliotheek te zien, dieniet verzameld was! Gij zijt een groot Man! Een verheven geest! Een kort begrip van de Chronologie ! Het middenpunt van Nonfens ! Eene wandelende Contradi&ie.' De paarel vandeCijffermeesters ! Zie 'uvi Leven pag. 108. 't Geen Gij uwen Liberius, die pag. 147. en 148. als een man verfchijnt, die Wolf en Leibnitz kent, op pag. 102. doet zeggen, kan hij van niemand dan van u zelfs geleerd hebben. Want van broeder Petsch , zou hij zulke lastertaal nooit hebben gehoord ! En kan het ooit in gezonde harsfenen komen, dat deeze waereld daarom de beste is , om dat daarin, geveinsdheid, faamrooving, leugentaal, laster, en andere kwaade bedrijven der menfchen plaats hebben ? Gaa toch! bid ik u, liefst eerst bij een der Difcipelen van mijn Oom ter fchool, en leer van hem, dat de Leibnitziaanen, die deeze waereld, ondanks al het kwaad 't welk in dezelve plaats heeft, voor de beste houden, haar niet daarom en uit die rede voor de beste houden, om  135 om dat 'er veel kwaad in gevonden wordt, maar daarom en uit die rede, om dat met het minder kwaad, veel meerder goed derwijze verbonden is, dat het mindere kwaade niet kon uitgeflooten worden, zonder dat tefFens het meerdere goede uKgeflooten wierdt, —■- Gij praat van de beste waereld, als -de blindeman van de kleuren, en lastert 't geen Gij niet begrijpt! — Waarmede heeft het toch de onfchuldige , groote en edelmoedige menfchenvriend, de Heer Profesfor Petrobolos Hohfstet , verdiend , en wat heeft hij ooit ofte ooit zijnen evennaasten kwaad gedaan, dat Gij en uw Reisgezelfchap, grijnzende en met knarsfende tanden, (femihiante labelld), bij deszelfs woning ftilletjes voorbijgaat, zonder Zijn Hoog Wtl Eer-' waarden eene Vifite te geven? Of twijfelde Gij misfchien, of hij ook die man wel ware, waarvoor ik hem zo aanftonds te boek Helde ? Zo dit het geval en de rede is, zo kunt Gij u, als aan onwraakbaare en beflisfende getuigen addresfeeren, aan mijn Heer van Goens te Utrecht; Nqzeman te Rotterdam; Barkey, Nieüwland en Rutz in 's Hage; en voorts aan alle braave Mannen , die in dit IX. Hoofdftuk, van u to onverantwoordelijk beledigd, en zo fchandelijk mishandeld worden. Ik wasfche 'er mijne handen van af, in I 4 het  *• ï3 het water, 't welk Juvenalis, Swift, Rabener, Liscow en Koestner, daartoe gewijd hebben. -— De aangehaalde getuigen, zuU len zeker van gedachten zijn , dat Gij nog eene andere Zinfpreuk hebt , waar Gij u naar gedraagt, dan die is, waarvan ik boven pag. 56. fprak, te weeten deeze; Cahimniars audactsr, fcmper aliquid hteret. Gij moet maar dapper liegen en lasteren,'er Zal altijd iets blijven kleeven! De WelEerw. Heer Nozeman, (pag. 103) moet u eens verbaasd beet gehad hebben, want Gij fchijnt bang voor hem te zijn. Gij laat hem daarom met een Kwikftaartje zich amufeeren, terwijl Gij aan Lïbeïuus enkel het plaifier gunt, om hem als een' mensehlievenden Broeder te omhelzen. Men zou'in der daad haast wenfchen,Luthersch Predikant te Rotterdam te zijn, om zulk een dierbaar en kostelijk Compliment te ontfangen, als Gij aan de Heeren Predikan. ten te dier ftede maakt. Zo H.W.Ecrwaardens ook eens uwe woning voorbijgaan, mogt elk hunner wel een Vifüekaartje bij u brengen. Dan' Bun Wel Eerwaardens dienen zich zorgvuldig in acht te nemen, dat zij het finguliere snparadoxe, het zeer dubbelzinnig en glibberig Com-f  4* 137 ** Compliment, * welk Gij hun pag. 103 met deeze woorden maakt: Zij houden zig eenpaari« bij de Augsburgfche Geloofsbelijdenis, vooral* niet lezen in den zamenhang met het Compliment, 't welk Gij vooraf pag. 10*. aan deri Hoogeer aar den Heer Sax gemaakthebt, terwijl Gij zegf Dat het Liberius grootelijks bevreemd heeft, dat de Heer Sax, NB. met zijne groote geleerdheid, nog dwaas genoeg ware, om een Lutherscb Sijmbolist te zijn. Want zo Hun Wel Eerwaar dens de woorden in dit verband lezen, cn merken wat Gijinuwfchildvoert,en wat Gij van hen denkt en oordeelt; zo zou het zeer gemakkelijk kunnen gebeuren, dat zij met hunne hoeden op het hoofd, gelijk Liberius bij de woning van den Heer Profesfor Petros Hofstede voorbijging, ook bij uwe woning voorbLan zonder te groeten, en daarentegen te denken en te zeggen: Niet bij ons!Neen!hier! h!!r! woont de Sijmbolifcbe Gans of de S>jmholiftifche Schaapskopl De weldenkende Rijnsburgeks , (pag 103). brengt Gij buiten allen twijffél in uw kkdfchildexij,op denagtergrond en in't verfchiet te pa,, om de Heeren van Goens , Nozem an , Petsch en meer anderen, door hun gezelfchaP,m het zelve licht te plaatfen, waarin men de Rijnsburgers, gewoonelijk befchouwt. 't Verwondert mij, dat  Gij onder dit hoopje , niet liéver met uwe orthodoxe Donderbos eens hebt losgebrand, om hetzelve te verfirooijen of te vernielen. Maar wat ik u bidden mag,, bedenk wel, voor en aleer Gij fchiet, dat een verzaadigde Afrikaanfche Leeuw , die in ftille rust ligt te flaapen, 'diengeenen , die hem in zijne rust Hoort \ doorgaands zo aanvalt, en hem zomtijds zo bij het linkerbeen vat, dat hij vergeet voor de tweede reize lostebranden 1 RHUTs,dien vermaarden Panfiphist, kenneik in den Haag niet! Gij moet verbaasd veel van hem gehoord, gelezen en ondervonden hebben, dat hij bij u zo bekend, als in den Haag onbekend is. Vader Barkey, is als een braaf Man, bij alle weldenkende, en in den geheelen Haag als een vredelievend en edelmoedig menfchenvriend zeer wel bekend. Bij u, daarentegen «—~wiens Maximen en manier van denken, met die van Vader Barkey een verbaasd Contrast uitmaaken, en lijnrecht het oppofiet van de zijne zijn. moet hij een geheel ander man zijn. (pag. 104,) Ten einde nu, uwenSeraphijnjchen Barkey, duidelijk te onderfcheiden van den waardigen Grijsaart in 's Hage, zo hebt Gij den uwen, met „ „ „ gebrandmerkt. Men zou haast op de gedachten geraaken, dat Gij mee  4* 139 * „et uw Reisgezelfchap expres den Haag gekomen aijt. om dit fchilder, aldaar te maken uwe lasterzucht eens geheel den vollen teugel te vieren, uwe. lust om te liegen eens recht te boeten, en uwen moed eens van dege aan de onfchuld te koelen. Zo Gij nogandere, u best bekende einden, daardoor "bereiken, pe/ocht - maar denkelijk vergeeffehe moeite Jdaan nebt , zo zullen het die geenen wel merken, welken Gij poogt optehitzen De Heer Janus Grotius, zou u bij uitftek saarne eens ten huize van mijn Heer den Fiscval ontmoeten, en ik wenfchte 'er wel^(ent bij te zijn. Ik geloove niet, dat hy iets van een Accoord zou willen hooren, en er ZOu denkelijk eene fmertelijke Operatie met u voorgenomen worden, om u het vuil vleesch .aftefnijden, en het kwaade bloed aftetappen. Hii zou'er geen Chirurgijn toe noodig hebben , en Gij zoudt'er zo ligt, zo fchielijk en zo gemakkelijk niet wegkomen , als Gij met uw Gezelfchap pag. 105. naa Leijden vertrekt Maar ! mijn goede Man ! wat doet Gij te Leijden? en wat hebt Gij toch bij de Heeren Valkenaar en Rhunkenius verboren om u met die te meeten? Kan een dwerg ooit met eere onder de reuzen ftaan ? Waart Gij maar liever buiten Leijden gebleevenl Deeze groote Mannen zijn immers veel te verre boven ^ ver-  ren fpreken, van verwondering over uw© onbegrijpelijke Geleerdheid dronken worden , en niet weeten wat zij hooren en wat Gij eigenlijk zegt. Ik hebbe mij hier, langer dan ik dacht, opgehouden! Laat ik u pag. 108. over Frieslanden Harlingcn, alwaar Gij toch niets meer doet, dan dat Gij uwen nijd en fpijt te kennen geeft, die Gij daarover bij u befpeurt, 'dat de Heer Sttnstra , edeler dan zommigen van uwe Confrérie, en niet zo laag als Gij denkt, naa Franeker volgen! Hier vinde ik u ten huijze van een Profesfor Honorarius] Ik zou u zeker hier niet gezocht hebben ! want ik kan mij nauwlijks een grooter Contrast verbeelden, dan eenen Eerwaar digen en beroemden Profesfor Honorarius , en eenen nietswaardigen en beruchten Libelfchrijver in één gezelfchap ! Gij maakt hier eene armzalige Figuur, en fpeelt hier eene zotte en nijdige rol. Maar, troost u, mijn Heer! wordt Gij zo beroemd niet , als de Eerwaardige Grijsaard, de Heer Venema, van wien de weldenkende Geleerde waereld, met verfchuldigden eerbied en hoogachting , en met welverdienden roem en lof fpreekt, geworden is, zo zult Gij toch in de zeven Provintien berucht , en in Oostindien befaamd worden ! Mij dunkt, dan kan het wel zo gaan,  4- HS •* gaan! De Merveille of Bijzonderheid, die Gij ons van den Heer Venema, pag. i io. vertel:, is ééne van de verfchrikkeiijkfte in het geheele IX. Hoofdltuk. En had ik ze niet reeds eens, en wel in de Bijzonderheden van den Hoogberoemd&n Beer Profesfor Honorarius Petrus Hofstede, in het derde Aanbangzel, pag. 211. in de Nota, gelezen; zo weet ik niet, of ik niet over de verregaande onkunde van den Heer Veimema , door fcbrik en alteratie in eene geleerde flauwte zou gevallen zijn. Laat ik alles duidelijk en. in order met weinig woorden vernaaien. De Bijzonderheid is deeze : De Heer Ernesti te Leipzig, had dikwerf in zijne Neue Theologifche Bibliothek, met ongemeen veel Hoogachting en lof van den Heer VeneMa gefproken. Ik zou u eene menigte van plaatzen 'er van kunnen aanhaalen. Gij weet denkelijk , wat waardij en gewigt het heeft, wanneer.een Ernesti prijst en zegt: Die Man verdient hoogachting. Want dit is het juist dat u verveelt , dat Gij gegispt en geftreept worde, terwijl een Venema en anderen, naar verdienden, van mannen,die hetregthebben om het te kunnen doen, hemelhoog verheven worden. De Heer Profesfor Hofstede , merkt in zijne Bijzonderheden aan 1. c. dat Ernesti te kennen geeft, dat het Werk van Rudingerus over de Pjalmen , aan veele GeleerK den  4. I4ö den in Nederland niet bekend is, maar dat de Heer. Venema het boek zeker kent. Deeze aanmerking van Ernesti, gaf aan den Heer Profesfor P. Hofstede , eene voortreffelijke gelegenheid , om te toonen, dat bij ook wel verdiend had, van den Heer Ernesti, als een kenner van Rudïngerus over de Pfalmen genoemd te worden. Dewijl ik de Bijzonderheden van den Heer Hofstede niet bezit, en mij dus op mijn geheugen verlaaten moet, en gevaar zou loopen te dwaalen ; zo zal en kan ik niet zeggen, of de Heer Profesfor Honorarius te Rotterdam. 1. c. toeftemr, dat èe Heer Profesfor Honorarius te Franeker, volgens het zeker vertrouwen van Ernesti , bet werk van Rudingerus kent, dan of hij te kennen geeft, dat de Heer Ernesti , den verkeerden Profesfor Honorarius, te weeten den Heer Venema te Franeker,'in plaats van den rechten Profesfor Honorarius den Heer Petrus Hofstede te Rotterdam genoemd heeft Zulk een Abuis zou de Heer Ernesti ligt hebben kunnen begaan, zo wel dewijl hij zo verre van Franeker en Rotterdam af woont, als ook voornamelijk , om dat beide Heeren, dewijl zij beide Profesfor es Honorarii, en dus ten deezen opzichte, Salvis aliis comparationis tertiis, bijkans gelijk zijn, zo ten uiterfïen gemakkelijk met eikanderen kunnen verwisfeld, en de één voor den anderen, in de geleerde waereld kan genomen worden. Nu dunkt mij , eischt toch de zelfs-  4§» i47 zelfsliefde, dat wij 'er niet bij zwijgen moeten, wanneer men ons onze geleerde veeren uitplukt, om 'er anderen mede optefchikken. Men kan uit dit leerrijk geval het lesje trekken, dat de Charlatanerie ook haar nut heeft, en dat men door vlijtig boeken te citeeren, ('t geen in 't geheel de fmaak van den Heer Venema niet is) zou kunnen beletten, om voor een onbedreven man in het boekvertrek gehouden te worden. Zie! zo behoedzaam handelt een Man van naam en van aanzien! Maar Gij daarentegen, mijn Heer! zoudt een' mensch wel eene Alteratie op het lijf jagen! Want Gij laat uwen Liberius, zo als op uw tijtelbiad Haat, met de deur in het huis vallen,en doed hem lomp toe zeggen: De Professor fcheen in V geheel geen kennis te hebben aan het werk van Rudingerus over de P/dlmen! Zeker! wie hierbij niet fchrikt, is voor geen Alteratie vatbaar! — De lucht te Dordrecht en die van Saumur en Sedan, verfchillen zeker van elkander. Wat doed ook de oude waardige Grijsaard, met de geparfumeerde Franfche lucht in zijn vertrek,vermits hij weet,dat uwe Dordfche neus ze niet verdragen kan? • Gij hebt het grootfte gelijk van de waereld, dat Gij, pag. i io, de hebreeuwfch- en griekschduitfche Preekmethode, tegen de engelfche Zede. predikers in proteiïie neemt, en den Heer Profesfor Verschuur , zijn bedorven engelfchen fmaak K % in  * 148 * in den neus-wrijft. Want hoe gerust kan men niet flaapen , zonder 'er iets dcorte verzuimen of'er bij te verliezen, terwijl volgens de eerfte, een zaakelijke en duidelijke tekst, die zich zeiven verklaart en ontleedt, tot eene lange en krachte! oze waterfoep gemaakt wordt, en het geene zich zeiven oplost, tot eene onbruikbaare Masfa in malkanderen gekneed wordt. De erigelfche Preekmethode daartegen, vereischt te veele Natuurkrachten, en men wordt 'er door in gevaar gebracht van fchipbreuk aan de Orthodoxie te leiden. Den Heer Dofyor Bahrdt fchijnt Gij zeer bijzonder in Amitié genomen te hebben. Denkelijk uit dankbaarheid , om dat hij , volgens het gerucht, den Heer Profesfor Honorarius Petrus Hofstede , die zo meenigeen , en dus ook zekerlijk u, als een (Iruikelblok voor de voeten en in den weg ligt,als den zvaarenjohan Melchior der Hollanderen, zo fraai heeft opgefchikt, in den Kircben- und Ketzer Almanach, waarvan de Idé of het plan, zo geestig en keurig, als de uitvoering op zommige plaatzen intolerant en haatelijk is. 't Is jammer, dat niet alle omtrekken van de weezens der Geleerden die 'er in ftaan, met eene tolerante hand, en met eene waarheid beminnende ziel vervaardigd zijn! Dr. Bahrdt is niet ondankbaar! Zo Gij hem (pag. m.) de penning gunnen, en een Col-  4* H9 & Qollegium homileticum bij hem wilde hooren,en u dus door hem laaten onderrichten in de kunst, om voor een opgehelderd, verlicht en befchaafd volk, met voordeel te prediken; zo kunt Gij verzekerd zijn,dat het u.ennogminder hen die u hooren moeten, zal berouwen, mits dat Gij naarftig en vlijtig zijt, en naar zijne lesfen u gedraagt. Bahrdt is waarlijk een goed, ja en voortreffelijk Homiletiker, en geeft goede lesfen in de kunst van prediken. Toen hij te Giesfen kwam, vond hij alles wat Student in de Theologie heete, onder den Orthodoxen Hoed van D. Benner , bijeengekroopen, Maar, zo dra 1773. op omtrent 4. Vellen, zijne Homiletik gedrukt wierd, en hij daarover Academifche Lesfen begon te geven; zo kroopen alle de Studenten onder Benners hoed uit, en vergaderden en voegden zich bij Bahrdt ! Uit deeze vier Vellen : uit B&hrdts Verfuch über die Beredfamkeit, aber nur für feine Zuhorer. Halle 1780. en uit G. S. Steinbarts , Anivei. fung zur Amtsberedfamkeit Chriftlicher Lehrer, unter einem aufgeklabrten und gefittetenVolke. Zullichau 1779. zoudt Gij in der daad zeer veel kunnen leeren. Maar dan moet Gij eerst Hoogduitsch leeren! Zo dra Gij dat goed verftaat, en dan kundig in de zaak zijt ofwordt, zo vertaal deeze drie w«r%>jin'tNederduitsch! K 3 Mee-  ( 1*5 > memi gladii De volgende plaats is uit B at.LET (uit zyne Anti Num: 88.) „ Men vindt werkelijk een Antiarminianismus van Wilhelm „ Prin, oFPrynne; Maar deeze tijtel taft „ niet zoowel de Dogniatikers , als veelmeer „ de Natuur en Eigenfchap van de Leer der Re„ monftranten aan. Hij bedoelt in zijn werk niets, „ dan de beftendige Duurzaamheid van het ge" „ voelen, raakende het vol/Irekt RaadsheJIuit, „ te bewijzen, zo als het de Contraremonflran„ ten beweeren en (taande houden, 't Is waarfchij„ nelijk, dat deeze W. Prynn, juift dezelve be„ ruchte Tegenparthij van de Engelfche Bifchop„ pen, en in het bijzonder van den ongelukkigen „ Wilhelm Laud, (*) Aartsbisfchop,te Can„ terhury is. Het is juift dezelve, dien op hef groene (*)Ziet de plaats in Smiths Vita Camdeni, p 56". Illo (archiepifcopo Laubo) febrijft bij, in Carcerem detrufQ Guilielmus Prinnus, ob feditiofos libros (ligmate, inustm in Arcbiepifcopi fcrinia, turn ut fi quicqusm, quod fictis criminibus obje&is aliqualem inducerct cotorem , occurrifet, inde excerperet , turn ut qèanfüm efat dscumentorum, quod viro innocentiffimo, iisdem diluendis enm pro tribunali Jiftendtts esfet de Cap/te ditturus, üftti ejfe potuerit,quoque aufferret, animo malevolo involavit, Ziet Artijkel Camden. Dat is te zeggen: „ Nadat df „ Aarabifchop Laud in de gevangenis was geworpen i L 3  $1 x66 §5» j> groene Zootje voor het Paleijs van Weflmun„fier op den 30 Juny 1G37, wegens zijne Tragoedie van de Overtreding van den Sabbath, „ en van den Staat der Bifchoppen, beide „ O oren door den Beul zijn afgefneden ge„ •voorden.'" enz. enz. enz. Ik wenfche mijd' Evcnaafren niets kwaads! Maar! allen die als Wilhelm Prynn denken en handelen, verdienen zijne Ooren te hebben, en deeze Ooren zijn waardig om als die van Wilhelm Prynn behandelt te worden! Om wederom op de geleerde Highvjaymen te komen; zo neeme de Eer en Vrijheid, aan U, als aan den Schrijver van het Leven van Ja- „ vloog Wilhelm Prynn, die wegens oproer verwek. „ kende Boeken gebrandmerkt is, na het Birean van den „ Aartsbifchop , en doorfnuffelde alle deszelfs Papieren, „ met het kwaadaartig Voornemen, zoo wel, om al het ,, geen 'er in gevonden werdt en eenigen fchijn aan die „ hem zonder grond en rede aaugstijgde misdaden zou kun„ nen geven, daaruit te trekken, als ook, om alle Docu„ meuten die deezen alleronfchuldigften Man, wanneer hij 5, voor de Vuurfchaar zou moeten verfchijnen om vooï « zijn leren te pleiten, van eenig nut en van dienft zoudea kunnen zijn, ten einde die hem tot laden gelegde Mis„ daden van zich af tewentelen , te verdonkeren en uit de Waereld te helpen! "  «g§ Ï67 ui Janus Vlegel rus, onder hen eene welver-- dien de^ Eereplaats aantewijzen, omdat ze aan U volgens het oordeel van alle Braven, die ik 'er over heb boren fpreken , volgens recht en billijkheid toekomt. Dan! Gij kunt ten vollen verzee. kert ziin, dat een geheel ander Lot aan U zou te beurt vallen, bijaldien twee alkrwaarjchijnlijkfte en geloofwaardig/Ie zaaken bondig beweezen en rondom toegeftemt waren! Dat is te zeggen, Bij aldien: Voor eerst, ZWEerw. de Heer Predikant R. * * » met ronde woorden zelfs gedeclareert erf' fchriftelijk toegeftemt hadde: de Schrijver te zijn van die Brieven of Boeken, waaruit meeft alle Uitdrukkingen, (zo als gij fchrijft) die in het levend* J. V. voorkomen, zijn overgenomen! Want; dat de Waereld ZWEerw: voor den Schrijver der Koster-Brieven houdt : dat ik het ook g-.-'oove: dat ZWEerw: het niet tegenfpreekt, om dat ZWEerw: te beleeft is, dan dat hij openlijk zeggen zou: alle eerlijke braave en verftandige Lieden, die mij voor den Schrijver van de KofterBrieven houden, dwalen in hun Geloof! en dat ZWEerw: er niets tegen heeft, en 'er met rede niets kan tegen hebben, dat de Waereld bij haar Geloof blijft; - dat alles en nog veel meer andere zaaken kunnen toegeftemt worden, zonder .dat men eigenlijk zeggen kan: de zaak is, zoo als L 4 %  ( 168 5 rz behoort, beweezen. En kortom! 't is hiermede juift en ten vollen zo gelegen, als met den Schrijver van het Ljeven van Janus Vlegelius» Eerlijke■iverjiandige, gematigde en befehaafde Lieden gelooven en zeggen 't geen ik enkel uit re/pecl niet durf in twijffel trekken, t. w: dat de Heer Prof. Honor. P * * H* * ö het Leven van Janus Vlegeeius gefchreven heeft, en dat de Heer Profeffor befcheiden of ootmoedig genoeg is, van het niet te willen toeftemmen! Zeeker eene bijzondere Eere die aan Hem beweezen, en eene finguliere ftoffe tot Vreugde die aan Hem gefchoni ken wordt, daardoor, dat de Waereld Hein voor bekwaam houdt, om zulk een boekje te kunnen fchrijven, en voor befcheiden en ootmoedig genoeg , om het niet te willen toeftemmen ! — Ik ben reeds in brieven gevraagt: Waarom ik den Tytel van deezen brief onvolledig en niet volledig dus: ANTI—hohfstati—A NA! heb laaten drukken? -- De rede is, om dat Voor het Tweede, deeze zaak nietbondig beweezen en volmondig toegeftemt is. Daarom heb in het aan den Cbriftelijken Lezer moeten pverlaaten, om den onvolledigen Tijtel, naar eigen welbehagen volledig te maken! Hoe en op wat wijze men zich in deeze kritike Omftandigheden zal diénen te gedragen ? --- zal ik liefst niet befliftèn! Want ik ben maar Neef! En beide wel* g«j  ( ï6o > gemelde Heeren , zullen van zelve wel wee ren, wat in deezen te doen? zoo wel als de Waereld weet, datHW£:ten opzicht van z- ekere zaaken, het in 't geheel niet eens zijn! Maar dat gebeurt wel meer! Hoe een Janus Vi.egüli trs heeft kunnen geemplojeert worden om de derde rol te fpeelen? is eene vraag, die niemand dan deszelfs Vader kan beantwoorden ! bet Vervolg hierna. h 5 HET.  m 17° is* HET NEGENDE VERVOLG. In het Tiende en elfde Hoofdstuk van uwe Biographie, hebt Gij den geheelen Boel van uwe Charlatanerij, Colleblanea, Adver* [aria, oppervlakkige Geleerdheid, onrijpe Kennis, wrwarde Wetenfchap, en verwaande Eigenliefde, voor den dag gebaald, en zo ten toon gefpreid, dat U uwe geleerde Neus van Vreugde ontfprongen is. pag. 121. De Lellen, die Gij aan L1 b e r i u s fchenkt, om ze aan mijn Oom te geven, heb ik wel driemaal gelezen ! Maar! hoe langer ik ze leze en 'er over nadenke, hoe confufer en onzekerder ik worde, wat ik 'er van denken moet? ïk weet zomtijds niet of het Ernsi oïjok, Satijreoï naakte Waarheid, Gtkkernij of Gemeend is, 't geen gij L1 b e r i u s doedt zeggen. Zelfs zommigen van Uwe Vrienden, bij welken Gij,gevraagd zijnde, of Gij het leven van I. V. reeds geleezen badtl geveinsd hebt, uw eigen Werkje nog niet gezien te hebben, zijn door de Redevoering die gij uwen L1 b e r i u s doedt houden in de Maaling gebracht, en weten niet, wat zij van u denken zullen? Of Gij een Vriend en Verdediger van den gcopenbaarden Godsdienst, dan of Gij een Patroon van de Rationaliflen, en een geheime Vijand en Verrader van den eer. ften  ftenzijt? Want, Gij legt Libe mus Gedachten en Gronden in den Mond, zeggen zij, die Gij, gelijk Gij hadt bèhooren te doen, niet wederom terug neemt en wederlegt, en waardoor Gij dus de Eenvoudigheid en de Onfchijld benadeelt en verwart. Gij doedt dus meer kwaad, dan Gij misfchien zelfs weet! Het fchryven diende u verbooden te worden! En men diende u te injungeeren\ dat Gij eerst Collegia Antidëistica bij Mijn Oom gingt hooren, voor en aleer Gij Deistifcbe Gedachten in uw Gefchrijf te pas brengt. Zommige Leffen zijn raak, goeden bruikbaar, en (temmen met het Oogmerk, 'c welk Gij, gelijk ik (pag 97) vooronderlteld heb, te bereiken poogt, overeen. Andere raaken kant noch wal, zijn onbruikbaar , laf, en doelloos. Zoo dra gij de Waereld met het tweede Gedeelte van Uwe Biographie of Levensbefchrijving bezochc en vereerd hebt, zal de volgende Prijsvraag uitgefchreven worden: Waarin toont de Heer Biographus Honorarius zijne grootjie fier kt e^. Doedt hij bet in de Levensbe schryving? Of doedt bij het in het Plan dat 't welk gemaakt heeft om 'er naar te fiudeertnl Het Hooge School te Eu tin zal het beflisfen, aan welke Qualiteit de prijs, die in een extra fchoon nucbteren Kalf beftaan zal, moet worden toe-  m *7* s» 'toegekend. Maar! het Hooge School gelieve ep zijne hoede te zijn! Want de B- Honorarius is een Gaauwert en verfïaat de Kunst om het door de derde of vierde hand zo te dirigeren, dat dee". Xe of geene vraag, waarop hij zich lange vooraf geprepareert heeft, tot eene prijsvraag gemaakt worde, en weet prompt op die Vraagen te paffen, tot welkers beantwoording hij reeds veele jaaren van te vooren, het Zuyden en Noorden, Oost- en Westindien, onder contributie gezet heeft, en dus verzekerd is, dat niemand dan hij den prijs krijgen zal. Ik voor mij wil het wel bekennen, dat ik met de Zaak zou veilegen zijn, en niet weeten aan welke qualiteit ik het Pr ijs-kalf zou moeten toekennen ? Maar dat hij den Prijs zelve verdienen zal, komt mij zeer waarfchijnelijk voor. Echter ik befliflè het niet en denke met Palaemon bij Virgil: Non noflrüm inter vos tantas componere tites Et vitula tu dignus & hic! Ik ben niet magtig om dat zwaar Gefchil te flisfèn! Ik weet niet wie van twêen het Kalf behoort te misfen. De Een verdient het, en de ander ïs het waard 1 Om (*) Ik heb, na dat ik deezen myn' Brief gereed had s .§Qk Uwe Vaersjes altemaal doorgelezen! (Het bittere ca  '«8 i?3 W> Om hét goede van het kwaade, de tarwe yanj het onkruid fcherpennaauwkeurig aftezonderen, eh mij met u over alles wat Gij uwen Liberiüs 4oed zeggen, intelaaten, daartoe heb ik voor het te- gen- vuile ben ik door het leezen van uw Gefchrijf zo gewend, dat ik het niet meer telle ) Om de Waarheid te zeggen, ik vindze naar mijne eenvoudige onpoëtifche kennis en fmaak, vrij fnaakfch en koddig,. En waarom zou ik niet prijzen', 't geen niet laakenswaardig is? Men ziet daaruit, dat Gij, ander, het fchrijven van Uwe Biographie, recht in Uvr Ë'ement, regt in uw Knoltuin geweest zijt, en gelijk een Kikker eti Verken in de Modder, als in uwe liefste Wooning geleefd hebt. Ei lieve ! Gij moert refolveeren, de bovenjlttande Prijsvraag, in Va er Jen te beantwoorden en ons Uw eigen Leven in Maat te brengen! Zo Gij u natr het leven daarin trefc, meer Waarheid dan in uwe profaifcbe Biographie 'er in te pas brengt, en het dan ten behoeve der Armen laat debiieeren ( pag. 112 ); zo duif ik 'er wel voor in liaan dat uwe poëtifcbe Levensbefchrijving van de Intolerante?! met (lichting, en van de Toleranten wel met verontwaardiging, maar nogtiiim gretig, zal gelezen worden, en dat zich geen welopgevoed en befchaafd Lezer zal fchaamen, van Uwe poëtifebe Biogra, pbte, te zeggen, wat geen één fatzoenelijk en weldenkend Menfeb van uwe profaifcbe durft of zal durven .zeggen: i.w./kbeb ze met fmaak en vergenoegen gelexen.1 Eene fchooneeer, die gij door uwen Arbeid vetworve? kebt 1 ——  3ü 174 W> genwoordige luft noch tijd. Ik zal 'er thans flegts eenige Zaaken, die op het Gevoelen of Sijstema. van Mijn Oom fchijnen te doelen, uitkippen, om u daarover mijne en zijne Meening nader onder het oog te brengen, ten einde Gij u in het tweede Gedeelte van uwe Biographie, zo Gij het goed vindt, 'er naar kunt gedragen. De Hijpothefe van de Zielsverhuizing ( pag: 118.) kwam den zaligen Ketter Lessing , niet als eene onmogelijke, ongerijmde , en onwaarfchijnlijke Hijpothefe voor. Ziet zijne Erziebung des Menfchengeflechts , §. 90 pag: 84. Gij mijn Fleer, zult zeker deeze Hijpothefe in geen Mensch kunnen duiden. Maar misfchien is het uw geluk, en misfchien ook niet, dat Lessing, die ze wederom op de baan zoekt te brengen, reeds overleeden is. Uw geluk is het, zo gij naar goeden raad luiftert, en van onderen weggaat, niet met geopenden monde daar blijft ftaan, waar gij ftaat, en niet zo veel geraas maakt! Want Lessing zit allernaaft Kiau en van ^Mark! Ziet deezen brief pag: 150. '£r zou altemets iets van boven kunnen komen vallen, dat u leelijk in den Mond, en bedroefd in de Oogen zou kunnen druipen! — Zo de Metempfijehofis' bij geval echter mogt plaats vinden, zo komt het mij uit uwe Biographie pag. 74.91-93 en veele andere plaatfen, vergeleeken mee mijn brief pag. 173 — ten uiterften waarfchijnlijk voor, dat Gij eerlang eens, volgens het gevoe*  len der Metempfijchofitcn, in een zeker Man die bij nagt werkt, of volgens de meening der Metemfomatxsten in het zindelijk Beestje, waarvan de Joden zo veel houden, en waarvan de Gerge[enen of Gadarenen eene geheele menigte hadden, uwe Woonplaats zoude kunnen vinden. —-> Maar! Gij behoeft u juist niet te overhaasten om 'er naa toe te komen! Want Gij zijt immers niet geprefeert? Levert ten minsten eerst het tweede Deel van uwe Biographie! en verzoent u vooraf wederom met de goede zeden! - Met alle uwe Charlatanerie en Colleélanea(van Uwe Philojophie durf ik niet fpreeken, om dat gij die niet bezit. Ziet het bewijs in deezen briefpag.5ö)2uk Gij niet in ftaat zijn om deeze Hijpothefe tot eene zotte en onwaarfchijnlijke te maaken. Gij begrijpt niet, Mijn goede Man! dat Lessing in dit boekje niet als een Orthodox predikt, of den Bij. bel als eenftreng orthodox Lutheraan verklaart, maar dat hij over (tellingen, (die door den Bijbel ep eene voldoende wijze hejlist zijn,) enkel philofopheert en als een Rationalist handelt, die met Menfchen te doen heeft, die anders van den bijbel denken, dan 'er te Dordrecht en te Witten b erg over gedacht wordt: Die bij den flaauwen fchijn van het licht der Rede niet vinden kunnen, 't geen zij zoeken, en hen ten opzicht van hunne lotgevallen, die hen, zo dra zij fterven * aan de andere zijde van het Graf zullen ten deele val.  vallen, ten vollen kan gerust Hellen: Die daarj; waar Gij niets dan lichten duidelijkheid ontwaar wordt, en naar uwe Gedachten, van 'tgeen Gij ziet of denkt te zien, overtuigt zijt, naau- welijks eene flauwe Schemering ontdekken: Dit met zwaarigheden en twijffelingen , in eene kwellende onzekerheid, worftelen en ftrijden moeten : en die de Openbaaring niet houden voor 't geen zij in de daad is, maar dezelve, op zijn best als het fpeldeboek van onzen geest aanzien, en hetzelve zo al niet geheel verwerpen, ten minsten niet zo hoog waardeeren en fchatten als zij dienden te doen enz. Verbeeldt Gij u dan, dat Gij met uw kerkelijk Sijstema alle naturalistifche twijffelingen en zwaarigheden zult uit den Weg nemen en oploflen? Zoudt Gij u wel door een Catbolijk uit /^Concilie van Tre n t e willen laaten wederleggen en overtuigen? Miflchien ja! Maar beiluit dan voor al niet van u op andere Menfchen, en verbeeldt u niet dat Gij anderen, of mij, of mijn Oom uit uw kerkelijk Sijstema van de onwaarheid en ongegrondheid van ons Sijflema overtuigen zult! Of dat eenig braaf Gereformeerd Cbriften, met de Lutberfcbe Formula Concordice zijn Sijste. ma zal laaten het onderfte te booven goojeni De Natur alifien en anderen, die ons kerkelijk Sijflema niet aannemen, maar tegen de (tellingen die tot hetzelve behooren, met Phile-, fopbi-  fövphifcbe Wapenen , die zoms zeer fijn en fclierp zijn, te velde trekken en ons beoorloogen, kunnen immers onmogelijk uit èn door ons kerkelijk Sijflema overwonnen en overtuigd worden! Men kan immers een dik Kabeltouw niet op éénmaal door het oog van eene naald haaien ! Wat doedc en wat moet dan een Verftandig en Kaifonable Vriend en Verdediger van den' Chriflelijken Godsdienfl: doen, wanneer hy, met Eere en met Voordeel , zijne Wapenen tegen zijne Vijanden voeren wil? ■ Dit kunt gij,- Mijn Heer, van hen leeren , die met Eere en met Voordeel, tegen de Naturaliften ten voordeele van den Godsdienft van Jesus geflreeden hebben en nog ftrijden» en zich aan het gevaar bloot ftellen, om van blin" de Zelooten, Kettermeeflers en Rettermaakers , verketterd enz, enz. te wordan. Exempla fiint odiofa. Voorbeelden plichten niet, anders — ziet u Leven pag: 15. Nota. Reeds van Tertulliatius, die, gelijk Gij denkelijk wel weeten zulc, niet gemaklijk te verffaan, maar zeer duifier is, hadt Gij kunnen leeren : dat het tot niets anders dient, dat men met de Ketteren, uit de heilige Schriftuur ( hoe veel minder uit het kerkelijk Sijflema ) zintwifl, dan daartoe , dat men zich de keel droog en heefch fcbreeuwt, 'èn het hoofd warm en beet maakt (*) en dat het zintwijlen mét (*) Ik aal u zijne eige Woorden . aanhalen. Gij M vind?  *§ 178 §g» met hen, al zijn wij in de Schriftuur ( eta in ons kerkelijk Sijftema) nog zo bedreeven en geoefend, niets anders uitwerkt, dan dat wij onze fiem door het harrewarren bederven , ofdegalle, om baarerGodslafleringen wille, aan Vkoeken, en in wanorde brengen ( * * ) Zo Gij maar een weinig, al was het nog zo weinig in het Capittel bedreven waart, 't welk in de Logica van de Bewijzen, de wederleggingen het disputeeren handelt, zc zoudt Gij moeten weeten: dat men volftrekt niet met iemand zintwiften kan, zo lange men het onderling over Principium Cognoscendi, over den Bron van kennis en over zeekere vafle Grondftettingen niet ten vollen eens is. Dat was immers de rede, waarom het colloquium cbaritativum te Regensburg afgebroken wierd, en zoo veele andere disputen met een zifcher uitgaan, om dat men het onderling over het frincipium Cognoscendi, en over de Axiomata niet kan eens worden. Stel nu het geval, dat men over de fuuatie, over den ftaat waarin wij Menfchen ons hier vindt ze in zijn Boek De prxfcriptione bxreticorum C*p: XVI: en luiden dus : quoniam nihil proficiat con. grefus fcripturarum nifi plane, ut fiemaibi quis ineat ever fi wem aut cerebri. (**) L. C. Cap: XVII. Quid premevebis , exercttatifme fcripturarum? Et Ut quidem, nihil perdes, niji vvcem in contentiont , nihil confequtris nifi bilem de blaipbematitnt.  •8 1*4 g» geöitt, niet volleedig zijn! -- Gij ziet duidelijk, dat ik mijn best doe, om u|e redden en te ver- dcedigen, maar het is bijkans onmogelijk! Khispyn! Krispvn! Gij hebt al eene raare rol in de Waereld gefpeeld! Gij moest ons een<$ uw leven pragmatifch en apologetifcb befchrijvenIk twijffele niet of dit Boekje zou een Eenling zijn, die zijnsgelijken in alle Zeven Provin-: tien niet hebben zoude! Verre zij het van «lij, pm u het gras voor de Voeten weg te maaijen, anders zou ik 'er wel occafie toe hebben die mij dit eerste boek in overvloed aan de hand 'geeft! Gij hebt 'er zelfs in de biographie van u. t V. genoeg uit te pas gebracht. Men moet Smaak, Reuk, noch Gezicht hebben, om het niet te merken, dat Gij bij dit eerste boek van deege te. markt geweest zijt! Maar mij dunkt dat Gij anderen die fchotel opdifcht, die enkel en alleen voor u klaar gemaakt en beftemd was, en die ook geen menfch van fmaak u benijden zal! Men zegt dat deeze fchotel de taptoe geweest is. Do. V d. Gr. zal zeker u mondkok geweest zijn! Zo haalt de een gedachte de andere, tot dat men op 't laaft de Metempfijcbofis, als of zij een enkel Harsfenfchim ware, ten eenenmaale uit het ppg zou verliezen, in gevalle men niet nalaze, h geen men gefchreven heeft. Egter hangen de Gedachten, die mij haast van mijn ftuk zouden afgefleept hebben, veel natuurlijker naar de Wet V2JÏ  Van de Jffbciatio idearum of aaneenfchakeling der denkbeelden aan eikanderen, dan zij in uwe Biographie aan eikanderen hangen. En, al ware ik ten eenemaale van de Zielsverhuizing afgeftapt; wat ons betreft, mij dunkt wij kunnen de Zielsverhuizing ten vollen oncbeeren, en behoeven 'er onze toevlucht niec toe te neemen. Dat wij, die den Bijbel aanneemen, en daarin Licht, overtuidng en volle verzekering ten bpzicht van ©nze lotgevallen na den dood vinden, tot zulke en diergelijke hijpothefen, om de Eere van God tot op lofïing van een raadzel, en tot onze gerullftelling, te redden, onze toevlucht niet neemen of behoeven te neemen: Dat verftandige en oordelkundige Predikanten , (* ) zich zorgvuldig wachten diergelijke hijpothefen, daar de gemeene man niet van weet, nooit openlijk ook niet eens van ter zijde te pas brengen: en da: een Chris?ten dwaas zou handelen, zijne vaste en ten vollen (* ) Ik weet wel dat er is, die zich verbeelden dat zij het wonderbaarlijk wél maaken en de Chriftenen regt overheerlijk onthaalen, ( wanrooi zij zelfs wel de Week van t3 vooren eenige oude Matroonen in eige perfoon gaan te gafl: nodigen, j wanneer zij uit eenige bijeengeraapte heiden, fche, hiftorifche, en philofoophfche onnutte Brokken, een geleerden husfot klaar gemaakt hebben, om den goeden Smaak aantekweeken en algemeener te. maaken. Maar i dit zijn gelaarde Hesriji en daarvan fpreek ik in clea tekst Biet. M j  «të 186" |i* len geruftlrcllende bijbelfche Axiomata, tegen onzekere hijpothefen te verruilen, dat behoeve ik toch wel niet wij loopig te bewijzen? Dan! wanneer 'er iemand gevonden wort die fmaak in Hijpothefen, in andere fpecuiatien vindt, die nooit, volgens het Oordeel van Lessing. L. c. §.78 pag. 75. Onheil berokkent, en der borgerlijken Maatfchappij nooit nadeelig gezvorden zijn; {niet den Speculatien, fchrijfc hij, Neen, der Rafernij, en der Dwingelandij, deeze fpecuiatien te fluiten: dien Menfchen, die hunne eige fpecuiatien hadden, niet hunne eige te gunnen, moet dit te last gelegd worden.) zo ben ik van gevoelen dat men hem met zijne hijpothefe, de fpecuiatien incluis, in liefde dulden en draagen moet. {*) Want het is immers zijne en niet onze hijpothefe, zijne en niet .onze fpeculatie. Zo als hij ons met onze kennis en overtuiging dulden en dragen (*) Lessing Zegt /. e. §. 99,100. pag: 89-99Vergeeten wij, tertxijl wij uil het een ligbaam in het ander verhuizen, voor het tegermiordige al het gene wij geweien hebben ; uiteten wij het dan voor altoos vergeejen ? Of gaal 'er te veel tijd verhoren ? Verhoren ? — En wat hebben wij dan te verzuimen ? Is niet de geheele eeuwigheid de onze? Ei lieve ! V,ij groote B aas , moest het eens op uwe horens nemen , om het Tegendeel te toosien, en ons te leeren , dat 'er wel degeli]k bij en door de Speculatie over deMetempfijfcbo/is i P "heerlijk Middel tegen uwe Ziekte, en zullen U vaft en zeker helpen , hoe gevaarlijk en doodelijk ook uwe Krankheid is, bijaldien gij maar die Middelen, die wij u zullen voorfchrijvenjuift naar ons Vuorfchrift , overeenkomftig met den Aart en met de Natuur van de Middelen, die wij u g^ven, zult gebruiken. Deeze Middelen hebben die bijzondere fpecifike Kracht , dat zij eensdeels het kwaad, de Krankheid, al langzaamerband wegneemen en anderdeels de noodl. ge Krachten fcbenken, niet alleen om de Medecijn zelve wel en regt te gebruiken , maar ook om eindelijk de Gezondheid ten vollen te herftellen. . De Patiënt belooft te zullen gehoorzaamen én alle ómftandigheden vleijen den Kranken met eene fpoedige en volmaakte Herftelling. Maar onverwacht ontftaat 'er tusfchen de twee Geneesheeren een twift, en beiden zijn van gevoelen, dat twee Vragen, die hen toefchijnen van het uiterfte Gewigt en van het grootfte Belang te zijn, ten over ftaan en in de Tegenwoordigheid van den Patiënt moeten geoppert, breedvoerig onderzoek en beflist worden! En welke zijn dan deeze twee Vragen? Deeze: i. Is de Patiënt van eene Africaanfche of van eene Americaanfche Slang gebeeten? En a. Zou onze Patiënt wel uit tig? Krachten ons Voorfchrift dat wij hem geven, ver ftaan en begrijpen ïm de Medicijn die vy hem vottrfebnj^  «88 199 fti elk met eene monde of zedekundige kracht gerust Middel altoos werkt, en 30 als zulk een Middel werken, kan ! Maar dit Middel , de Godsdienst van Jesys, heefc ook nog daarenboven eene bijzondere Goddelijke Kracht met zich . verbonden, die ahoos met het Woord van God gepuart gaat, en tejfens met de mor eek Kracht op het hart van den Mensch werkt, ten einde in hetzelve heilzaame en zalige Veranderingea-voorctebrengen. Zoo dra men nu maar weet: ï. Waarin ie moreele Kracht van een Voerdragt in 't gemeen, en van den Godsdienst van j'sfus in het byzonder bejlaat ? |I. Hoe een Mensch zich ten opzicht van een Foor- dragt gedragen moet, wanneer hij er Nut en Foordeel uit trekken will en III. Waarin de Goddelijke Kracht van den Gods- dienst van Jefus be/laat1? en daardoor overtuigd is dat hij ten vollen in ftaat is om onze zielen te redden en zalig te maaken; zo dra dunkt mij, moet men ook overtuigd zijn, dat er den gemeenen Man weinig of niets aan gelegen is, dat hij juist en bepaaldelijk weete: hoe en op wat wijze hij zo ongelukkig geworden is , en of hij nog eenige Krachten bezit, die echter niet toereikende zijn N 4 om  ♦5? aoo §S» om zijne Zaligheid te werken, dan of hij ten een<^ maak van alle geestelijke Krachten ( * ) ontbloot cn beroofd is om zijn waar en eeuwig heil te be. werken. Het is mijn Voorneemen thans niet om deeze Waarheden breedvoerig te verhandelen. Ik zal enkel het noodzaakelijkfte daarvan aanfb'ppem bet Vervolg hier na HET (* j Mijn Oom , had ons wel eene naautekeurige definitie kunnen geven, en ons zeggen: wa: eigenlijk geestelijke Krachten zijn? Want veelen gebruiken deze Woorden, en weeten niet, wat zij eigenlijk en bepaald 'er bij denken moeten. Zo gaat het dikwils, dat men van zaaken fpreekt, waarvan men geen duidelijk denkbeeld heeft. Mtrtele Krachten tzijn het niet!  *ê§ 2.01 |* HET TIENDE VERVOLG. Een Voordrage heeft eene moreels of zedekundigs Kracht, wanneer in denzelven 1. Gewichtige Waarheden, die in ons Geluk . een wezenlijken invloed hebben, 2. Duidelijk en naar de Vatbaarheid van den Lezer of Hoorder voorgefteld, 3. Bondig beweezen, en 4. Door krachtige Beweegredenen aangedrongen worden. Hoe gewigtiger die Waarheden, hoe klemmender de Bewijzen, en hoe fterker en krachtiger de Beweegredenen ten opzicht van den Lezer of Hoorder zijn, hoe grooter is ook altoos de moreele Kracht van dien Voordragt, die daarvan voorzien , en daarmede uitgerust is. En zo omgekeert : Hoe minder gewigtig de Waarheden, hoe minder krachtig de Bewijzen, hoe minder dringende de Beweegredenen zijn, en hoe minder overeenftemmend met de Vatbaarheid van den Hoorder of Lezer dit alles voorgefteld is, hoe kleiner en geringer ook de moreele Kracht van den Voordragt zelve is en zal zijn. Wdnneer men hiervan de Toepasfing op den allerheiligftsn N | Gods^  ♦5$ Ï0 2 §j» Godsdienst van onzen Zaaligmaaker maakt, m zal men als 't ware gedrongen zijn, om te moeten toeftemmen, dat aan denzelven de boogstmogeïijke— en niets belet mij om ronduit te beweeren —■eene Goddelijke Moreele Kracht, moet toegèfcbreeven worden, Dan! wanneer zulk een Voordragt op het hart van een verftandig fchepzel, van een Menfch werken en in den Mensch, Kennis, overtuiging en alle overige Veranderingen, welke hij, die den Voordragt doed, bedoeld, zal voortbrengen, is het volftrekt noodzaakelijk, dat de Voordragt met ingefpanne krachten /an Aandacht en Oplettenheid , en met een gehoon zaam en volgzaam hart aangehoord ofgeleezen, overwogen , aangenoomen en achtervolgd worde. WaKt bij gebrek van een oplettend verftand en van een gehoorzaam hart, is alle moreele kracht, die deeze of geene voordragt heeft, vragteloos en onnut. Dan! zal iemand misfchien bij wijze van gevolgtrekking zeggen, terwijl hij van mijne Gezegdens op den Godsdienst van Jesüs , en op den Mensch, die door denzelven eeuwig zalig zal gemaakt worden s dè ToepasGng maakt: Dewijl een met Moreele Krachtuitgerufte voordragt, hoegrootdieook zou. de kunnen of mogen zijn, het Vermogen om de Waarheden en plichten, die den inhoud van den voordragt uitmaaken, te begrijpen en te betrachten, noch aanbrengt noch kan fchenken, maar ét  dit vermogen in den Hoorder of Lezer als aanweezig vooronderftelt; zo zou daaruit onmiddelijk en rechtftreeks moeten volgen, dat de Menfch onder den Voordragt van den Godsdienst van Je sus toont en bewijst, dat hij nog eige Krachten, en Natuur-Vermogens heeft, om onder anderen ook de Geestelijke Waarheden en plichten te kennen, zich daarvan te overtuigen, en dezelve te ber.rachr.en, en dat bij gevolg hierdoor de geheele zaak ten voordeele van het gevoelen van Pelagius beflist wordt. — Dan ik antwoorde : Bij aldien die Waarheden, welke tot het we? zenlijke van de goddelijke Religie van Christus behooren , geene andere, dan de boogstmogelijke zedtkundige kracht hebben; zoo hen ik van Gevoelen, dat men de geheele gevolgtrekking zal moeten toeftemmen. Maar, ik ben overtuigd, dat men uit bondige en voldoende Redenen verpligt is, om te moeten vaftftellen, dat aan deeze heilige Waarheden, behalven de moreele kracht die hen eigen is, nog eene bijzondere goddelijke* kracht toekomt. En dat, zonder deeze bijzondere goddelijke kracht, onze Verbeteringen Zalig, heid, bij ons Menfchen in dien ftaat, waarin wij ons van Natuur bevinden, door deeze heiliga Waarheden, niet zouden gewerkt en voortgebragt gorden. Deeze bijzondere goddelijke kracht, die altoos' met deeze heilige Waarheden verbonden is, ca  fel 204 gü teiFens met de moreele kracht in Vereeruging, werkt, is het, dewelke die krachten en vermogens fchenkt en aanbrengt, die een Menfch noodig heeft, om van de heilige Waarheden, welke tot den Godsdienst van Jesüs behooren, een heilzaam gebruik te kunnen maaken. En deeze bijzondere goddelijke kracht van dit Woord der Waarheid, beftaat volgens het oordeel van een Man, die niet dwaalen kan, van den Apostel Jacobüs Cap. I. 18. in den Wil van God, die met zijn Woord verbonden is. God wil, dat de Menfch, door het Woord der Waarheid, zal geloovig, heilig en zalig worden! En deeze goddelijkeWiL is toereikend en ten vollen in ftaat, om met en bij ons Menfchen, door middel van zijn Woord, het groot en zalig oogmerk te bereiken , hetwelk hij door de Verkondiging van Jefus Godsdienst bedoelt, en ons dóór de Prediking van het zalig Evangelie alles te fchenken, wat wij tot heil van onze zielen noodig hebben. God heeft ons gebaart, zege de knecht Gods, Hij heefc ons tot zijne Kinderen en erfgenaamen gemaakt, door zijii Wil, eigenlijk ,WillendeC Pxxihn door de kracht van zijn wil,) door het Woord der Waarheid. Daarom wordt ook bet Evangelie eene kracht Gods genoemt Kom. I. 16. Dan! deeze goddelijke WH, deeze bijzondere goddelijke kracht, die met de goddelijke Waarheden verbonden is, werkt niet of zich zelve, alleen, eq  en zonder, maar teffess met, en met de mereele kracht, die aan het Woord van God eigen il'. God werkt tot Heilig- en Zaligmaking van den Menfch, niet zonder Woord, en het Woord werkt niet, zonder den Wil van God. Dit leert ons de heilige Schriftuur zeer duidelijk. Want zij drukt zich ten opzichte van de zalige Uitweikingen van het Euangelie zo uit, dat elke Uitwerking, tefens aan bet Woorq en tefens aan God, of aan den -Wil van God toegefchreven kan, en moet worden. Men leze flegts met aandacht, 't geen Paulus fchrijft. i. Thessalon: II. 13. Daarom wij ook zonder ophouden God danken, dat gij, toen gij van ons het Woord der Goddelijke predikinge ontpngt, gij dat aannaamt, niet als der Men. fchen Woord, maar ( gelijk het dan in der waar. beid is,) als Gods Woord, die f. w. God werkt in u, gij die gelooft. In den Sta aten Bybel ftaat in plaats van: d i e ook werkt in ü: dat t: w. het Woord, ook werkt in u, gij die gelooft. Wanneer men de Woorden in de Grondtaal leest, zo blijkt allerduidelijkft, dat onze Luth er zowel voldoende Redenen gehad heeft, om te vertaaien, die (God naamelijk) ook werkt in u , ais de Vertaalers van den Staten Bybel voldoende Redenen gehad hebben om te vertaaien: dat (het Woord namelijk) ook werkt in u, gij die gelooft. Men zal  jfjjÉ 206 «vergeeffche Moeite doen, om uit grammaticale i philohgifcbe, Exegetifche en Kritifche gronden te befliflèn, of het Woord (Ó'O, want daarop komt het bier aan, door die, t. w. God, of door Ï)at t. w. het Woord, moet vertaald worden. Het taalgebruik pleit voor beide Vertaalingen even fterk en even krachtig. War. Weg moet men nü inflaan en wat middel moet men kiezen, om deezen twist te befliflèn? Is mifchien het Woord van' God dubbelzinnig, onbepaald, en onzeker? . Dat zij verre ! —- Dan! wat behoeft men eene keuze te doen, wanneer twee zaaken ^ niet tegen eikanderen overfhan? Wat voor grond en Rede heeft men toch. eene dubbelzinnigheid te vooronderftellen, terwijl beide gevallen mogelijk zijn, en de Natuur van de Zaak voor beide gevallen pleit, dezelve vereifcht, en betoogt? Want,God werkt, en het Woord werkt* in hen, die gelooven. Beide deeze Waarheden zijn onbetwistbaar! Men vertaale dus zoo als men wil, die, of d a t. Maar men wachte zich zorgvuldig bij de Verklaaring, dat men de oorzaak noch het Middel, van de Werking uitfluite! De Zu\ van Paulus Woorden is deeze: God werkt ook in, met en door zijn Woord, in ut gij die gelooft. Werkt nu God niet zonder het Woord, maar teffens in, met en door zijn Woord: heeft en bezit dit Woord eene, en wel de boogstmogelij'„ h  48 2°? fft &? moreele kracht: en kan deeze kracht op eesi verftandig denkend Weezen niet werken, ten zij dat hij die het hoort of leest, oplettend, aandagtig en met een gehoorzaam hart hoort en leest? zo volgt van zelve, dat een Menfch het laatste doen moet, wil hij anders van het eerste Nut er» Voordeel hebben. De tegenwerping of de Zwaarigheid: de Menfch heefc van Natuur geene krachten en vermogens; om geestelijke zaaken te bevatten, te beoordee* len, aantenemen, zich daarvan te overtuigen^' en 'er behoorelijk gebruik van te maaken, komt in het geheel hier niet te pas, maar zeer kwaalijls ter fneede. Want de Wil van God, dat de Menfch door zijn Woord zal bekeerd en gezaaligt mor* den, is immers met het Woord verbonden, en werkt, in, met en door hetzelve. De Wil van God, die magtig genoeg was door het enkele Woord of Bevel: Het worde Licht! het Licht uit de duisternis te doen voortkomen; zou die niet in. ftaat zijn door het Woord der WaaiH hei.1 eene verduisterde Ziel te verlichten, en een onheilig hare, rein en heilig te maaken, wanneer de Menfch, in wien dit hart woont, Hechts doed wat God en zijn pücht van hem eisfehen? • Hoe en op wat wijze dat in zijn werk gaat, das God onder het behoorlijk lezen en hooren van zijn. Woord. Bekeering en Heiligmaking in het har? Tan den Menfch werkt? Deeze vraage zal ik beanc- «voor?  IÜ 2oS §j« woorden, zo dra men de volgende vraage op eene voldoende wijze opgelost heeft: Hoe en op wat 'wijze werkt God, terwijl hij door de Kracht van zijn Wil, naar de Vatbaarheid van het onderwerp, waarin of waaromtrent hij werkt, 'iets voortbrengt? —— Deeze Vraag bevat den uiterften grenspaal van onze kennis in zich. Van den Menfch word niets meer gëeifcht dan hij doen kan! Hij moet behoorelijk hoor en' en lezen, en dan kan hij geruft, onder Gebed tot God, al het óverige van God verwachten! Men beoordeele- thans zelve: Wanneer een Menfch weet, dat hij zich zeiven niet helpen en redden kan: dat het eenigft en vijligft Middel, waardoor hij kan en zal gered en geholpen worden, de Religie van Je sus is: dat God van zijne zijde alles gedaan heeft en voorts nog alles doen zal, wat tot bewerking en bevordering van het heil en de Zaligheid noodig is en vereifcht word: en dat de Menfch nu van zijne zijde het Middel, 't welk God tot zijn Heil verordineerd heeft, overeenkomftig met den Aart en met de Natuur van dit Middel gebruiken moet! — Mea beoordeele, zegge ik, thans zelve onzijdig en gemoedelijk, of men niet geruft en met volle zekerheid vaftftellen kan en moet, dat het ten opzichte van zulk een Menfch, enkel van hem zeiven en yan zijnen wil afhangt, om door God en door de  Religie Van Jefas gered en geholpen cc worden Men beoordeele thans zelve, of een Menfch, dié dat wat ik aahgeftfpd heb , Weet en inziet, uit de theoretijebe , aan en op zich zeiven voor den Dogmatiker mifchien gewichtige Vraagen, over de"bijzondere Manier. sn wijze hoe hij in dien rampzaaligen ftaat gekomen is ? En over bet volflagên gebrek aan krachten en vermogens om zijne Zedigheid te werken, veel Nut trekken en 'zich veel' voordeel keieoven kan ? Diergelijke Vraage'n zijn voor een eenvoudig Christen te fijn, en hij wordt 'er zorntijds meer door verwart en in de Maaling gebragt, dan hij 'er door verlicht, op den rechten Weg geleid, en verbeterd wordt. Een eenvoudig Christen weet ten deezen opzichte genoeg, wanneer hij pra&ifch overtuigd is, dat hij Zonder Gods toedoen ongelukkig is: Dat hij zich zeiven, niet redden, helpen en zalig maaken kan , bijaldien God niet zelfs de Werker zijner Zaligheid is: En Dat hij van zijne zijde Godö Woord maar behoorelijk onder een oprecht gebed tót God lezen en hooren moet. Dac God dan van zijne zijde het willen en het volbrengen geven zal, naar zr'ne oneindige Goedertierenheid en liefde, daarvan kan hij zo vast verzeekert zijn, als hij oveFruigd kan zijn, dat God ons Menfchen nog veel hartelijker beminde, dan een teeder Vader zijn Kind. Het Vervolg hierna, O HET  ^| aio HET ELFDE VERVOLG. Ik laat het geruit en ten vollen aan het Oordeel van elk kundig Lezer over, om te befliflèn, of die Herouten die de goddelyke Religie van Jefus verkondigen, om hunne Medemenfchen tot Omhelzing en Opvolging van dezelve aantemoedigen en overtehaalen, overeenkomftig met hun gevvigtig Oogmerk en met het Voordeel van hunne Medemenfchen handelen, die zelden of nooit den Preekiloel beklimmen zonder hunnen Toehoorderen terftond in den beginne van hunne Predikatiën, op eene neerflaande, en den Moed, de Lust en den ijver,zo niet ten eenemaale ukblufchende,ten minften toch zeer benadeelende en verzwakkende wijze, op de volgende, of eene foortgelijke wijze, in deeze of in zoortgelijke Bewoordingen apoftropheeren of aanfpreken: „ Gij myne Beminde „ Hoorders ! zijt van Natuur niet alleen in een verdoemniswaardigen ftaat, en de Oorzaak „ van uw eigen Ongeluk: Maar! gij zijt ook van „ Natuur onvermogend, onmagtig, onbekwaam, „ en ongenegen iets, hoe ook genaamd, te begin„ nen en te doen, 't geen ook maar in 'e aller,, minst tot uwe Redding, en tot Bevordering „ van het waar, geeftely,k en eeuwig heil Uwer „ Zie-  >, Zielen iets zou kunnen bydragen! Gij zijt dood . in zonden ! Uw Verftand is verduifterd! Uw ' Wil ten eenemaale bedorven! Uw hart kwaadaar' die ' Uwe geheele Ziel heefc een afkeer van " God en van haar eigen heil, en van Natuur is l niets,nietshoegenaamd goeds aan u enz.enr, Dan ! kan zulk een Begin van eene Verhandeling* waardoor de Redenaar, zijne Toehoorders denkc tó onderwijzen, te overtuigen en te verbeeteren -~ Kan zulk eene captatie bene.olenti^ orHettenhe <5 verwekken, de Aandacht opwakkeren, en gaande maaken, en lult, en neiging, en hoop en ver, . trouwen, en ijver en moed in het hart van een Hoorder voortbrengen? — Men zou het des noods zijnde door de Vingeren zien, en er tijgen kunnen, bijaldien deeze aangehaalde StelhnL, waarmede ' menig openbaar Leeraat *jn« Voordragt begint, onbetwiftbaare Waarheden warCn of met onloochenbare Waarheden ten voller* fokten en daarmede in een vast en nauw Ver* ld konden worden gebragt! Maar! - Schtjtt ym Waarheid, is op verre na nog niet de Waar* beid zelve! En onwaarheden worden door eene verarde en geftaadige htrhaaling niet tot Waarheden Of men d! aanhaalde Hellingen, die den mhoud ?an de gewoone aanhaken, of Inleidingen tot rpmdtorien uitmaaken, met recht onder het Geral van Waarheden zal kunnen plaatzen, dat zal 1 Lezer gemakkelijk kunnen befliffen, zo dtabij  nfcaf de volgende Vraag .onpartijdig overweegt, en gemoedelijk beantwoordt: „ Zijn die menfchen, zijn die Chriftenen, die in die Kerk vergaderd zijn, om Gods Woord ,, te hooren, die in den fchoot der Kerke geboo„ ren , en haar door den heiligen doop nader zijn „ ingelijfc, die van jongs af aan in de zaliginaaken„ de Leer van Jefus onderweezen worden, die „ zo dikwerf het zalig Evangelie gehoord en ge„ kzzn hebben , 't welk volgens het oordeel van „ den Apoftel Paulus Rom. I. 16, eene kracht „ Gods is enz: die het heilig Avondmaal reeds „ meer dan eens ontfangen, en waardig genooten „ hebben, die dus in het Licht van het godde- „ lijk Woord wandelen,- Zijn zulke Chris- „ tenen, Menfchen, die zich nog in den ftaat der j, Natuur bevinden, die men met Recht en met „ Rede, met de geweezene Heidenfcbe Ephefic3, ren vergelijken, en van welke men, metWaar„ heid zeggen kan: Gij zijt duisternis Eph. V. „ 8. Gij zijt dood in zonden Eph. II. 5? 1 Gaat ons Paulus zo voor? — Spreekt Pauius op dien voet met zijne Chriftenen ? Zegt hij tot zijne bekeerde Fphefieren : Gij zijt duifternis? Gij zijt dood in zonden? —• Verre daarvandaan-! Hij zegt veelmeer: gij waart duifternis, -gij waart dood in Zonden! En daarentegen vermaant hij de Ephefiers tot een' heiligen Wandel, terwijl hij hen toeroept: Wandelt als Kinderen des lichts! Leeft  $1 *is 8» Leeft en gedraagt u als Chriftenen! Dat eifchtuwc pligt van u, dat meet en dat kunt gij doen , zo gij maar zelve wik! Eph. V. 9. (•) Zt> fpreekt Paulus met en tot- Chfifienen ! Maar, wan- neer (*) Z:et G. S. Steinbarts Anwiifung zur AmtsIsredfahmkeit chrifliicber Ltbrer untcr einem aufgi* Ü&brten und geftttfien Vólke. Hoofdftuk. 11. Afdeeling. V. §. 65. pag. 77. 78. Nadat hij aangemerkt heefc, dat Predikanten bij hunne Vermaningen tot een godzaligen wandel, hunne Chriftenen, niet zo zeer op hun natuurlijk Onvermogen, als veelmeer op de hoogere Krachten, weika hen door het Evangelie gefchonken zijn, en op den werknamen bljftand van Gods geeft met hunne gedachten voeren moeten; zo voegt hij er bij : „ Het moet den Chriften toe„ gereekent worden als een verdiende lof, wanneer hij het gefcaonkene Vermogen wél gebruikt en vlijtig is in de " Godzaligheid: Rom. 11 6.7. a^or V. 9. 10. IX. 6, , Chriftus en de Apofle'.en hebben daarom ook alie, ael6 " de onvolmaakte goede pogingen hunner Hoordereden Lfr aeren gepreezen. Math. XV. 38. joh. I. 27. Mare X, " 17. ai. Phüi I. 3 ftq. 2. Cor VUL 19— 24. " IX*. 2. 3. Theff, III. 4- Math XXVI. \\. Deeze ver" ftaadig'e handelwijze van Christus en zij*e Apoftelen, " moet van alle Leeraren worden nagevolgd. De ondet" vinding leert, dat Menfchen ten opzicht van zulke hande" l'.ngen,diehen toefebijaen zeer zwaar tc zijn , en genqe*" mm hunne Krachten te boven te gaan, nogthans door " Aanmoediging en Loftuitingen, kunnen worden mrerge!' haait, om hunne Krachten te beproeven — Hieruit vloeit O 3 »>  *3I 214 '*§» peer hij f»tf, en rc/ Heidenen fpreekt; zo Voert hij die taal, die men meenigwerf in den mond 9, deeze gewigtige homileti/cbe- Regel voort* Me n meet den „ Chriftenen vooral niet te groote denkbeelden -van brm 3, onvermogen, en van de Moeiehjkheid der Godzaal gheid ■>, trachten ïmebeezemen: Dikwerf bondig en grond g hen „ die grooie Krachten onder het Oog brengen die bet Evan',, gelie hen aanbiedt »n fchenkt: Telkeris van de groote s, Voordeden welke de Deugd fchenkt met Wai mte fpreeken 3, en alle ja zelf; onvolmaakte Proefnemingen en Pogingen der Menfchen, om zich, (deer Middel van de aangebodene Genadekracbtert) te verbaeren , wijslijk prijzen en ze hierdoor , tot Verdubbeling van bunnen 3, vlijt aarfpooren ! Want wanneer men altoos , van Ons, magt, Onvermogen en Moeijeiijkheid fpreekt, en altoos herifpt, zo onderdrukt men d:n Moed en de Lu ft bij hen die zich bewuft zijn, dat zij oprecht hun beft ge' „ daan hebben, en men boezemt hen bet allernadeeligfl „ Voeroordeel in: dat het niet moegelijk zij te doen V 3, geen de Religie eifcht. Thang mij weder bij mijne Boeken bevindende, kan ik u melden , wie de Schrijver van Gerundia di Campazzs «• Het is een van de geweezene Spaanfche Jefuiten , wiens Naam is : joseph Frans I sla. Geiunbio behoort tot het Geflacht van de Don Qjiicbots en HudiIraffen, en heeft in zijne kleine Perfonagie, alle Onweeïenheid , Vooroordeelen, Verbeelding en Hoogmoed, Windmakerij en zouteloze geestigheid als in een doosje Igjeea yfrsgderd, welke men anders hier en daar opder de Spaanfche Kant-  ü§§ sa 5 mond van Chriften - Leeraars hoort, die hetzelve Evangelie verkondigen, 'twelkPaulus predikte, ° wan- KaNtzel Gekken verftrooid ontmoet. Het eerfte deel van GtRi'NDio's Gefchiedenis wierd 175» te Madrid gedrukt. Zo haaft de purgeerenie Kracht, die m deeze Artfenij lag, begon te werken, maakten de Geefloken een vreeslijk geraas en verfchrikkelijk misbaar , dat hunne Spaanfche Preekmethode zo deerlijk en jammei uk , als volgens uw Lev e n pag: i.o. de Nederlanêfcbe preekmethode te Franeker , naar Verdierf , gehavend wierd, en wiften het zo verre te brengen, dat 'er van d*i Kening Bevel gegeven wierd, tot een aUerfcherpst onderzoek,. Om de fchreeuwende en huijlebalkende Monnikskoppel,, tot ruft en bedaaren te brengen , wierd het boek verboden Gimjnmo zou zeker a's een eerftgebooren Und, tot trooft van alle Gekken, de Waereld weder verlaaten hebben , b jaldien niet Isla, bij geluk aan den Heer Barett* die de Reize van Londen tot Genua gefcnreven heeft, het eerfte deel en het Manufcript tot het tw:ede dee> overgegeven hadde, die beide de deelen met zich nam en het tweede te Londen, drukken liet. In Neerland zou Isla nooit nochte nooit Gelegenhe-.d en ftoffe gevonden hebben om zijn' G e r v s d i o te fchr.jven! Want Gerundia is een rechte Latijnfsbe Wichel. En dewül Isla geen Hebreeuwfcb- en Qriikfd duitfch verfta-t en'er geen denkbeeld van heeft wat voor flaap- en ruft-'veroorzaakende Kracht in het Analifeeren van net Woordeken: Ziet! in het uitpluizen van een : En Je<: 10het Bmblematifeeren van een Haan, óf Ezel, en in honderd O 4  m »s6 §» te Gemeente hebben moet, die uit kleine en g&i ringe Menfchen bellaar, en die men zomtijds, wel in groote huizen en in Carosfen vindt, om dat het met het menfchelijk Verftand , jn 't algemeen zo geilek is, dat hetzelve voljirekt niet kan gedwongen worden. C. ) Dat een Leer aar, voor en aleer hij begint den weg te verlaaten waarop zijne fchaapen te Wandelen gewoon zijn, zich op eene behoorlijke Wijze in achting en in aanzien bij hen brengen , hun hart, hun Vertrouwen en hunne liefde winnen, en daarvan verzekerd zijn moet, dat zij hem voor een Man houden , dien de geopenbaarde Godsdienst aan het harte ligt, die niets zoekt dan waarheid, en hen op den Weg der Waarheid te vellichten, deugdziam en gelukkig te maaken. D. ) Dat hij zijne gemeente wél kennen , en terj dien tinde dezelve recht benudeeren moet, orn te kunnen weeten, hoe verre hij met Nut en Voordeel gian kan en gaan mag ? E. , Dat h;j den damp en Nevel der Vooroor» deelen en der Onkunde niet met eens, neen! allangzamer hand, van trap tot trap moet trachten te verdrijven, en van de Vooroordeelen met medelijden, vriendelijk, zachtmoedig, en met wijsheid fpreeken en ze niet verfoeijen of verdoemen moet, F. ) Dat, zal de waare e.chte en Christelijke ToleVMtie. eens regt veld winnen, en de Waarheid Christenen regeeran en bellieren, de grond daar* tCf?  hé op hoge Schooien , waar men de Leeraarden in Catechifatien, waar men de Christenen vornd, moet gelegd worden, en dat, wanneer dit wél eö ter dege gefchiedt, de Christenen wel eene an« dere betere en heerlijkere Gedaante krijgen zul» kn. G.ï Dat men ondertusfchen in geduld en met hoop op betere tijden dulden moet, wanneer men ziet en hoort, om enkel eenige Foorheelden tante* haaien: Dat deeze en geene uit Genef: I, *c5, Pfalrn XXXIlt, 6. en r. Joh: V. 7. (welke laatfte plaats volgens Less (*) en Tollner* ( ** ) dien Le^s woordelijk volgt, naar alle gronden, welke de kritiek maar immers kari aan di hand geven , zo vast en zeker onecht is, dat mett of deeze plaats, of het geheele Nieuwe Testament voor onecht houden móet,) de Driëetnheid (een zeer onbekwaam Woord, dat Luther en Cahijh met behouding egtef van de V/aarheid zelvt, reeds ten vollen afgekeurd hébben; betoogen: Das (») Ziet Le ss Cbriftlscbe P-eligions: Theorie. Aft: U §. 70. pag i+o. No- 6. (**) Ziet zijne vermifcbten Schriften Band. n.DeêlL Zo als Luther zegt in zijne PtfiiHa Majtte iominieali Het woord: Ddttnbeid klinkt zeldasam, en  m »38 is» Dat zij uit Qenef: II, 17. afleiden, dat God op de overtreding van de wet van den verboden boom, niet alleen den tijdelijken dood (volgens de Theologie der aloude Jaden, en voornaamelijk volgens Paulus Rom: V, 12-14) maar ook den geestelijken en ceuvngen dood NB als eene po* fïtive en willekeurige flraffe, ge?et heeft: Dat gelen derdoenderen, moeten verklaard en verftaan worden? Dat zommigen zich verbeelden en anderen trachten diets te maaken, dat het tot het wezenlijke van een Leeraar behoore, dat hij extra fraai] gestihdeert en declameert, zonder dat de Hoorders gelegenheid bij hem vinden,zich te ftichten, of bruik» baare Gedachten met zich naar huis te nemen: Dat zommigen het zich als eene Wet voorfchrij» ven : bij de Bijbelverklaringen, niet een haairbreed van het aangenoomen Kerkelijk Syy^w/zaftewijken, maar de karaSerifeerende Leerstukken van hunne Kerk in de Bijbel plaatzen intemengen, (*) Dat zommigen de fchriften van M o s e s , van de Propheeten , Evangeliften en Apoftelen , zo verklaaren, als of deeze Mannen Gods \ aan (*) Op die wijze, weliswaar, hebben'wü alle hoop om «iet 'er tijd een Gercformeerden ^Mennonitifcben , Luthers feben, Remenjlrantftben, Katholijken , Sociniaanfehen * Jriaanfcben , Babrtfchen , Sekkerfcben , en honderï andere Bijbels meer te krijgen, om dat alle deeze Mannïtt en Kerkaenooifchappen, ter geeder trouw geheven, dat hunne karafterifeerenda Leerjïukken in den Bijbel, daadelyi bedoelt worden ! Maar dat doet er niet toe! Geen den eenen billijk is, in den anderen recht» Wan»e«  ui S40 §g. aaft de Voeten van Carieshis ën tan Wolf gezeten haddenen Bellarmtn, Lu» THERofCALVYN hunne Leeraaren geweelt waren : en de fout , die de Ouden flribligo noemden, voor eene Volmaaktheid houden: Dat zommigen, doorgaans den Bijbtl uit hun aannoomen Kerkelijk Sijflema verklaaren, en dit heilig boek over den Leest van de Formulieren fpan« nen en fchoeijen , of te fchoeijen trachten : Dat zij hunne onkunde en onbedrevenheid in de gewijde Taaien , met den Mantel van Hebreewsch- en Griekfch- Neder- of Hoogduitfcb te bedekken trachten: Dat zij beducht zijn, dat de heilige Schrijvers', hunne geloofwaardigheid verliezen, en ten opzichte Mannen van Aanzien in de gereformeerde kerk hier in het vrij en gezegend Neerland, dit Recht en die Magt kebben, om naar den aangehaalden Itelregel Bijbelverklaf ringen te maaken; (ziet bet Voorbericht tot den Bijbel van de Heeren J. Nuys van Klinkenberg en Nahuys D eel I. pag. XIII. zo moeten Mannen van aanzien, in andere Kerkgenootfchappen, daar waar zij domineeren, dit Recht en dieMagt ook hebben. Matrl hoe en op wat wijze de Heeren ,Ninjs van Klinkenberg en Nahuys,en anderen die hem volgens, dot eigenmachtige Inmengen vin Karacteriseerenci Leerstukken in den Bijbel, met de tnvervalfchte Zuiverheid van Gods woerd, zullen overeen brengen? wenfchts ik toch wel eens te vernemen.' - -  €1 243 fft 9er hun orthodox Zegel met onkundige haridén | *h met verblinde oogen, of liefst met Oogen, dis de Waarheid niet zien en behoorlijk beoordeelen kunnen, aangehangen hebben: (gelijk enkel efi alleen tot dus verre maar te Roomen gefchiedt.) Dat zij uit Math: V, 3. bewijzen, dat de Artnoede van den Geest, eene goede hoedanigheid* en geen gebrek, geen Ongeluk is: (*) Dat zij uit 1 Petr: V, 3- demonftreereit $ das de Duivel nog tegenwoordig bij de zonden der Menfchen de hoofdrol /peelt: En, Dat zij veele andere Menfcheïijke ftelliügett met Texten uit Gods Woord trachten te onder» fchraagen: zwaarwigtige, groote en heilzaawe Waarheden op magere, krachtelooze, ten uiterftan (**) zwakke en zelfs zomtijds onechte en valfche gronden bouwen enz. enz. Dit en meer andere- (*) Ziet W etste in 11 N. T. Gnecuaa oveé Math. V. 3 (**) Het Leerfluk b. v. van de"eeuwige Godheid vm T é s u s, behoort voljens het Oordeel van groote Mannen, • ( en ik voeg er uit rolle overtuiging bij 1 dat ik, hoe kleen ook, er ook ran verzeekert ben) -— tot de hoofdwaarheden en Grondzuilen van onzen cfcriftelijkea Godsdienft. M»«l hoe dikwerf gebeurt het niets da. zorrimijen deeze grote Waarheid op zulke Plaatzen in den Bijbel zoekec, waar zij niet te vinden is ? en dezelve iner Q 3 »*  tfg 244 §8» eet zaaken moet men in lijdzaamheid dulden es hoppen en bedenken, dat zij die dus hanielen naar hunne kennis en Overtuiging te werk gaan, en bij alle Armoede van hunnen geest nogrharis eerlijke en braave Mannen zijn kunnen en dadelijk zijn. Kort- Bewijzen te onderfchragen trachten , die een Kind kan om Verre ftooten ? -— Hoe veelen zijn er niet die deeze wigt!ge Waarheid onder anderen ook in Pfalm II. v. 7. den. ken ta viadan ? — De Wel Eerno: Heer I. c. Baum is met veele andere Mannen, van de Eeifle Eeuw af tot op onze tijden toe, in zijne Proeve over den Messias, Jsraels Koning, van Gevoelen, dat men deeze Plaats niet als een bewys, ten voordeele van ^e aangehaalde groote Waarheid kan gebruiken. De Heer Recenfent die deeze proeve in het 6de Stuk van het Eerste D e b l der Nieuwen NED. BIBL. pag 323 feq: beoordeelt heefc is van een contrarie Se»timent! Het ftond hem ten vollen vrij zijne Gedachten daaromtrent te uiten ! Ons de Waarheid te zeggen , ik was het ook in het Eerfte St"k van deezen mijn'brief pagoj. 94.. niet anders te verwachten, gelijk dan de geheele Recenfie aan mijne Verwachting beantwoordt heeft. Of de Recenfent de Gefchiedenis der Verklaring van Pfalm II 7 gekend heeft, is problematiek! 7A), die dezrive niet gekend hebben, kunnen dezelve leeren, in het Bvvoegzel 't welk Baum ep een apart Wad heeft laaten drukken, en 't welk msn agter de Proeve enz. pag 18 -s6. vindt! Over de Zaak zelve zal ik mij niet inlaaten, zo min als daarover dat de Recenfent het Gevoelen van den Ridder Michaelis verwerpt, terwijl Baum ei . zijb  *8i 245 |S* Kortom! een braaf en Christelijk Tolerant, moet volgens het bevel van zijnen en onzer aller Meester Math: XIII, 25 28. en Luc: X, 37. zelfs den Ketter dulden! Waarom zou hij niet zijnen zwakken en dwaalenden Medebroeder met verdraag- zaara- zijn Zegel aan hangt en gelooft: dat de hijlorifcbe Gewisheid ook der Wonderwerken , waar de Religie of gegrond is, gaandeweg verminderen moet, hoe verder wij afreken van den tijd, waarin ze gebeurt zijn. Eg« ter kan en zal ik niet ontkennen , dat ik met Baum wenfche: dat de Heer Recensent en anderen die dit gevoelen zo» vsetjleots verwerpen, hunne Krachten eens in[pannen, im ons eene andere oplojfmg van die Zwarigheden en Tegenwerpingen te geven, welke in de Les' singsche Fragmenten tegen de Waarheid va» bet Gefcbieêverhaal der Opftandivge van Jefus in tnzs Evangeliën, geoppert en daartegen te berde gebracht worden! Semler althans, houdt zich enkel aan Fideg ihina, ten opzicht van dit ftuk valt, om dat hij bij alle zijne Kennis, nochthans niet in ftaat is, om Fides bijl art ca ten vollen in order te brengen, teneinde dezelve met Kracht en Nadruk, recht voordeelig te kunnen gebruikea. Zo nu de H'eer Recensent, of iemand anders, in de Joodfcbe if Chrillelijke Oudbeden , en in de Kritiek over de Christelijke altuie Oirkunien, meer bedreven is dan Semler, en zo hij dus in ftaat is , om Fides bijloiita opteredderen zo zal hij en aan Semler, en aan de Waereld een weeglijken en bij uitftek grooten dienft doen 1 ■ De Q 3, wenfc'?  aaani'neid ontmoeten ? Alles wat hij bij dee« g«. iegenheid ten voordeele der waarheid iotf« kan, js, dat hij met zachtmoedigheid en liefde de ongegrondheid van de onwaarheden aantoont, en de tegenoverftaande waarheid, bij gelegenheid bë(cheiden en bondig betoogt. Dat gedaan hebbende, ^enfch dien de Heer Recensent: pag: 3*6. niet «ieeze Woorden üit: iy (Badsj) had wel nader mogen verklaren, in welken zin , volgens zijn Gevoelen, j e s u s, »> enderfcbeidinge van den Vader en den Hkiligem Geest, Gods Zoon geneemd wtrdt: enz. is een getuige vin deszelfs Waakzaamheid, voor de Sij/!ema>ifche Ortbodexie, en misfchien een wenk, waaruit men befluiteït moet, dat de Ketenfent veel achting heeft voor dea Rumtr $ne capite: als of de Ltjther A N en, in andere Anen ultgeaard zijn! — Mondelijks wenfchte ik wel ee»s «iet den Heer Recenfent ever dat ftuk te fpreeken! — Ik «wijfFele of Baum op de Vraag fchriftelijk zal antwoorden, ©m dat onder ens niemand deszelvs Ortbtdtxie in twijffej Wekt. —— Edog de tijd zal het leeren ! Bij aldien ik van de Baums Proeve &c. in het eerste Stukje van deezenbrief pag: 03. 'in de Nota niet bijwijze ■pan Veerfpelling, die gevallig ingetrofTsn is, gewaagt hadde ; zoo zou ik van de gefaeele Reeenfie geen gewag maa., kan, maar het Antwoord ten vollen aan den Heer Bavm hebben overgelaaten. Zo ZWEe r w 'er toe overgaat, zal *er nog al wat te Revideeren en in dea Haak te werken vallen , ten opzicht v»a die Rectnfie, dewelke toe de flec|,tej| Spis. beloon 1  de, moet tij het onkruid, dat hij met geweld kan noch mag uitroeijen, haten ftaan tot den uj* van den Oogst. Gaat de Orthodox verder, en tM fijnen Evenaaften,'met Intolerante handen in zij- • ne Eer en goeden Naam, aan; zoo is de zelfsverdediging niet alleen geoorloofd, maar wordt voor den Beledigden, een Plichten noodzakelijkheid , zodra hij voldoende redenen meent te hebben van zich te moeten verdedigen. - Zo omtrent denke ik, en zo denkt Mijn Oom ook, op dit ftuk. En waart gij mijn Heer binnen de grenspaalen, van Uw Kerkelijk fijstema gebleeven, en hadt gij Mijn Oom, en andere braave mannen niet zo onvriendelijk als onbeleehr en onverdiend in hunne Eere getast,' nooit zou' ik de pen ter Verdediging tegen u opgevat hebben. Maar, dewijl gij in de Beleediging geene Zonde gevonden hebt, zo vinde ik nog veelminder in de Afwending van dezelve eene Misdaad, maar houde dezelve veelmeer voor eene geoorloofde , billijke en rechtmatige daad ! Hierover zal ik u nader in 't Vervolg onderhouden. Ik heb deeze gedachten flechts daarom hier ter plaatfe willen aanftippen, om dat ik uit uwe Biographie duidelijk begrijp, dat gij bij allen Uwen blinden IJver voor de Orthodoxie en voor de Intoler anten, nooit over de Voordeden en Nadeelen zo van de waare Tolerantie al» van de Intolerantie hebt naagedacht, en om dat Gi] Mijn Om Q 4 S3aSte  de Theolc'gifche Mode Kleermad&eti, Bof duur* •werkers, Rafeerders en Ftieféérders, die de geloofsleer ad genium faeeull, naar den fmaak vatf onzen tijd, zo accommodeeren, befhoeien, bofdriuren, kappen, en uicdosfchen, dat zij 'er uitziet als een Om Lieve Vrouwenbeelden de Proceffieop een Feestdagen daarbij haare verhevene Eenvoudigheid kwijt raakt: wij zouden ook beeter voldaan dah het Uitlegkundig Gewormte, en de exegëtifcbe InfeEien, die greetig met hun* ZuighaaK het zuivere Melkfap in zich flurperi, naar de inwendige Strüéhiur van hunnen Maag eri haar de gefteltheid hunner Verduuwingskra'chtén daaruit een Chilus of fap kooken, waarmede zij zich zeiven mesten, die egter niet als Hooning kan gebruikt wordén, om de fpijzen 'er door zoet te maaken, en dié dus vuiligheid en u'itwefpzel blijft. Dit alles zeide die Magister op zijne manier! Ik heb hen óp mijne wijze in mijn dagboek aangèteekent, om dat hèt mij ftof en gelegenheid tot eene heerlijke Meditatie -gav. Hier is ze! Ik ben een eenvoudig Leek! en kan het volflrekt niet veelen, dat men mij omtrent mijn geloof 't welk ik van jongs af aan geleert heb, in dè Maaling brengt. Alevenwel heeft de befmectelijke en verderflijke zucht tot Nieuwigheden in c'rize dagen de Theologanten zo overvallen, dat, nadat zij den Sijnibolifchen Toom en Öebit van het S hoofd?  hoofd over de Ooren heen hebben afgefckooven zij den gebaanden weg verlasten, dwars over her Veld-weg galoppéren, de één hierheen en de ander daarheen, dat men de hielen van de Schoenen af-loopt om hen te volgen, tot men eindelijk mared" wordt, de Heeren laat loopen, en uit verdriet den eersten den besten grasheuvel zoekt, en inflaapt. Mij dunkt men moest vooral uit de Gektfslesr geen Waffè Neus maaken , die men gelijk die van de lurhterij draaien kan als men wil. Wanneer elkeen dien het luft, aan het Leerftj, fiema der Kerke kan en mag rekken en draaien ; zo moet immers de geheele Machiene op lange laaft bedorven worden! 't Komt mij niet anders voor, dan als iemand een mufical.fch Inftrument hadd, 't welk van een goed Meerter gemaakt en befnaart is, en 'er kwam dan een Man bij, die den een' Acutd regts en den anderen links draaidde ,• zal niet alle Harmonie en het gebruik van het inftrument zo lange ten eenemaale verlooren zijn, tot dat de Meester alles wederom in order brengt? - Juift daarom hebben onze Voorvaderen hunne leer in de fijmbolifche Boeken bijeen vergaart welke het eigenlijke Refultaat van alle Geloofsleeren zijn, welke zij voor waar en recht gehouden hebben. ( Daarin heefc de Heer Phijfiognomi. fche Wandelaar of Reiziger . Met zijne Per* miflie! ■— wel niet ten eenemaale gelijk /) . Eik nu, die voornemens is, om zich bij die gemeen-  «8 H9 Ié» Bicente te voegen, dien kan zij ook volgens allé Rechten, onder Eede, of zo als het haar goeddunkt, verplichten, haare Leerftellingen te beleiden, en in,geenen deele daarvan aftewijken. Dan! 'nu fchreeuwt en disputeert elkeen in onze Dagen en zegt: dat is Confcientie dwang! Maar zachte! houw vfö! 't Is niets dan een borgerlijk Contract, dien beide Partheijen met elkanderen maaken: dien de geheele Maatfchappij met elk haarer leden maakt, tot onderhouding en bevestiging van haar Inftituut. Werden zij bet onderling eens, het contract te vernietigen! —Wie zal dat°beletten? Wil 'er iemand uitfehei- den?-Ookal wél! — Dat men hem zijn' looppas geev' en hem laat' trekken in Vrede ! • Maar! aan de Artijkelen van den Gildenbrief'moet en mag niemand peuteren, knoeien, verbasteren of verbeeteren, al waare het zelfs dat hij 'er gebreeken en fouten in vond! -.- Waar is een Menfchelijk werk zonder fouten? — Alle Wetboeken, van dat van den wijzen LyGURGüsaf tot op het nieuw Wetboek in Rusland toe? Elk heeft zijne Volmaaktheden , en ook zijne Onvolmaaktheden. Nochtans wordt het Wetboek, daar, waar het gemaakt is, ah verplichtend aangenomen: maakt aile bijzondere gedeeltens tot één Geheel: wordt oorzaak, dat alle handelingen van de Staats-Machine in eene evenredige Beweging blijven: dat zij een' langen tijd, in haare natuurlijke Geltelthcid kan vojrtduuren, gehjfc  2<5o e?n Zak-Horologie de Uuren langer, juist elf naaurfkeürig aantoont, wanneer zij zelden uit elkander genoomen , gezuivert en gerepareert wordt. •-- Maar! in de Geloofsleer wil elk den Uur-en Minuten wijzer verfchuij ven, en geloofd die naar zijn zin te mogen doen 1 • Hoe dit toegaat, en waar het bij toekomt? is mij geene Verborgenheid! Hoe langer ;k 'er ora peins en denk, hoe duidelijker wordt het mij, dat daarvan twee oorzaaken voorhanden zijn : . Voor eerst: de Theologanten in onze Kerk, sijn Menfchen gelijk wij overige Menfchen. Zij befpeoren zo wel neiging, lult en trek in hunne Ziel, als wij leeken, om zich uit de duisternis te verheffen, groote lichten aan den Kerkenhemei te worden, en zich in het Ojg van de Gaapers en Kijkers, door een een' Voetlangen Verrekijker der Verheerlijking, als jlarren van de eerste groote te vertoonen. B jaldien nu niem.md van den gewoonen Weg zou mogen afwijken; zo zou elk hunner even verre van het Oog van den gaapenden Kijker afftaan: hun Glans zou in malkander vloeijen en zaamenfmelten, gelijk het licht van de Melkitrar.! en Niemand hunner zou aan den theologifchen Horizont als een Sirius! pralen cn glinflern. ■ Hiervandaan, het Loopen, Rennen, Worstelen Rijkhalzen naar Nieuwigheid en Paradoxheid in de Leer, in den Voordragt, in de Verklaarir.g van hei  m *ö"i 88» net geloof, *t welk gelooft wordt ! het Praten eu Babbelen, van dweeperij, Tolerantie, Bijgeloof, en Predikanten-weezen, 't welk zo veele longen in den Aaflèm houdt, zo veele Vingeren van Schrijveren in beweging brengt, en zo veele Drukperfen aan de Koft helpt! hiervandaan eindelijk, het eeuwig, Metzelen, Timmeren, Witten, Verwen, Kwasten, Schuuren, Schrobben, Boenen en Opfchikken, van het Kerkelijk Leer - Gebouw, 't welk daardoor eindelijk eene geheel andere uiterlijke gedaante, een geheel ander Exterieur verkrijgt, gelijk het Huisje vshMakia te Loretto. 't Waare immers beeter geweest, men hadt', ter Bevordering van den Aandagt vroomer Pelgrimmen aan hetzelve zijne eigendotnlijke gedaante gelaaten, dewelke hetzelve hadt, toen de lieve Engeltjes hetzelve naLorettötranfporteerden, terwijl het thans, in een kostbaar Foutteraal fteekende, niet meer met ligchaamelijke Oogon, maar enkel en alleen met de Oogen van het Geloof kan befchouwt worden. Dit is de eerfte Oorzaak. De Tweede Oorzaak van al die Wanorde en has* pelarij is, dat onze Theologanten, te weeten de Infuleerden, of die den Vo&oraalen hoed op het hoofd hebben, en de Facullisten, enkel en alleen hun Werk; maaken, van dat Vak waarin zij leeven en zich bewegen ! Zij weeten van geen ander Werk , drij-, yen geene lijflmdie, gelijk de mindere Kerkdijken doen; maar dporbooren, doorkaauwenendoorkna,-* 3  gende lievevroome Orthodoxie, gelijk de Hout» wormen de Planken, dat zij eindelijk, gelijk ver molmde en doorgevreetene Balken, moet uit eh kander vallen. Weleer was het eene Wet, eene wijze Wet, dat elk Groot Sultan, eene Kunst moe ft oeffenen, en zich met een of ander Werk moest bezig honden, ten einde het hem niet mogt te binnen koomen, enkelen alleen te grootfultanen, en niets anders te doen, dan BalTa's te laaten ftranguleeren. Dienvolgens, wierd d'Eén een Kunstdraajer, de aadere een Boogfchutter, en de derde een Jager die de Rijgerjagd oefFende enz. De liefhebberij van den tegenwoordigen Groot Sultan, kenne ik niet; geloov' echter dat de ouden Wetten en Zeden in en"" bruik geraakt zijn, om dat hij de Viziers en Muftis zo vlijtig bant, en de hoofden van Scheiks en van Hefpodaars zo gaarne voor zijn Serail geplant ziet. Eene liefhebberij die men met de hoofdfiudie verbindt, is voor de laatfte zoo voordeelig, gelijk den Wijnftok de Olmboom ! Beiden winden en vlechten hunne Takken door eikanderen, groejen en bloejen lufrig te zaamen, terwijl de altefterke groei van den hoofdftam, daardoor belet en beteugelt wordt, dat de fappen uit den hoofdlhm in het andere gewas afgeleidt worden. Nog nooit is een theologifche Litholoog ("of Steen Liefhebber ) of een Theologant die Schui- pen  *5ff 263 §» pen-vergaart, een Cabinet van Vlinders of Kapellen heeft, Bijën aankweekt, ofRupfen zoekt, van hetero doxie, of ketterij befchuldigt, en nooit heefc zulk een Man Nieuwigheden en Ketterijen omtrent ge* loofszaaken begonnen! ( ivél-gezegt en gefchre- venl )En wie weet wat Proost Süsmilch Paftor Scha eff er , E1 sen, H ahn,Ful.d a , Bergman cn veele anderen, die ik niet kenne, volgens de Werkzaamheid van hunne Veerkragt, zouden voorden dag gebracht hebben of ten deele nog berokkenen, indien zij niet bij geluk in de ééne of andere Liefhebberij een' ele&rifchen Jp&ider geVonden hadden, door en aan wien de Vonk van hun theologifch Vsur, zacht en ftil en zcnjerfchaden te ftichten, waare na beneden geleidt en gefmoort. Elk hunner hadd' of heefc neg eene liefhebberij. De Eerste telde onvermoeic en gtHfedfg het Volk, zonder voor den Engel die op den Dorfchvloer te Arafna ftaat (2 Sa m. XXIV. 16.)beducht te zijn. De tweede: Welk een groot Inftclen en Planten kenner! Hoe onvermoeidt in 't fchrijven! hoe onuïtpuctelyk in 't uitvinden! Wat voor Materialen heeft hij niet bijeen- gefleept, om er Papier uit te maaken. Hadd' het van hem afgehangen hij hadd' de geheele Schepping in de Stampmoolen geftuurt, om 'er Papier uit te maaken: De Derde kookt Quinteffenzen uit het Dieren- en Plantenrijk, bewaart ze in Boffen, en R 4 zenit  fjencït ze naar de huizen der Koningen, óm Soupen en Soucen uit te maaken en oogst daat* voor den lof en de toejuiching der Gekroonde Hoofden in. De Vierds is een Meefier ïü Metaal - arbeid gelijk Tttbalkaim, om Kunstwerk en Inirrumenten te feilen. De Vyfdz, .vroett en graaft in de Woelleny van oude Oirkonden , die de Scbietworm doorknaagt heeft ~—— (— nulla regula [ine exceptione ! geen Regel Zonder uitzondering. Ik kenne ook een ' liefheb.her van oude Papieren, Of -konden en documenten, die de Scbietworni doorknaagt heeft en die des al niet te min toch gaarne kettarmaakt.) —~ en zoekt na de Wortelen van de duitfche Taal: hjj verfhat de kunst de Wortelen fmaakelijk te bereiden! En de Zesde befchrijft de hiftorie van zya Vaderland, om gelegenheid te vinden, aan de geheele Waereid zijne Predikants Wooaing in eene Print te vertoonen. Dat. alles doen zij zonder hurj Ambt te verzuimen en teNbenadeelen en gedragen zich juist als Paulus, die zijn Apoftelambt door het maaken van Tapijten niet verwaarloosde of benadeelde. Bijaldien alle onze Theologanten het voorbeeld yan deeze waardige Ambtsbroederen beliefden te volgen : bijaldien Niemand hunner aan zijne Studeertafel of voor zijn Leffenaar ging zitten , ora eene tyieuwe Leer uittevinden, en eene paradoxe of heterodoxe Helling uittebroejen, ten zij dat hi},  €1 2(55 |s» pi eige Perfoon jaarlijks twes of drie Pond z\\&l pefponnen of gehafpek, of eenige Pofeinen Brandglafen, en Zonmikrofcopen gefleepen, of eenige honden Pond Mahagonij hout verarbeidt hadde; • . zoo zou de Dochter Zion, niet met zoo nieuwmodifchen Poppenftaat beladen en belast*» Voor den dag koomen, dat men naauwlijks in l>ua£ is haare waare gedaante te ontdekken. Want waarlijk! wanneer ik voor mij zeiven de Geloofs Phijfiognomie van onze (Luther/hhe) Kerk, zoo als het er thans mede geilek is, vergelijke met die voor twee hondert jaaren, en beiden naauwkeurig befchouw, zoo vinde ik minder overeenkomst en gelijkheid tusfchen dezelve, dan ik ontmoete tusfchen Kapitain Rambold en zijn jonggebóoren Zoontje. — Zo verre de User Rijziger ! De Heer-Hahn leevt nog en is Predikant te Kornweflbeim, een dorp omtrent twee Uuren van' Studgard gelegen. Het is die Heer Hahn van wien J. C. Lavater in het derk,e De e h van zijne Phijfiognomifche Fragmenten Deel III. pag: 274. fchrijft: Waare ik Koning; die Man waare mij een van de dierbaarfts PrcduB-an mijns Rijks. Want hij zou Gods Waereids- Sij- fiemen in mijn Cabinet, Waagen, alles U weegen, in mijne Magazijnen, -en- wat m^r is dan dit alles de allerdiep/ie en Harmonie- rijhjle Religie in mijne Theologie brengen ——— «ƒ hij ze nok in mijne Theologanten, zbu, '" R 5 lr&%  brengen ? if fewe» anders Vraag ! Hij is wel van geringe, maar coch van Eerlijke en braave Ouders, in eene laage Hutce gebooren. De Geluksgoederen die de fhefmoederlijke Fortuna hem geweigert hadde , heefc de moederlijke en mildadige Natura rijkelijk vergoede. Hij heeft ce Tubingen eenige Jaaren, met minder Geld galeevc en geftudeert, dan ajeenig Student in ééne Week,.als een geleerd Man , tot Rijtuigen in Herbergen en Coffihuizen verbruikt. Hij is één van de grootfbn Mechanikers die bekend zijn ; getuige zijne Astronomifche Horologie. Een grooc Matbematiker en Aft\onom., gelijk blijkt uit zijn Aftro" nomifche Almanach. H j heefc nog gcfraadig eenige Knechts in 't Werk, die voor hem arbeiden; zijne Dorpsgemeente munc voor en boven alle overige in het Wurtenbergfchs uit, door Vriendelijk beid, Beleeftheid, Vlijt, Naerftighcid , Kundigheid en eenen goeden zeedigen wandel. Daartoe dragen zijne Oe'ffeningen, of Privat vergaaderingen, die in de Week ten zijnen huize gehouden worden en zijne Catechifatmi ongemeen veel bij. Maar zijne Oefeningen behooren niet tot dat zoorc van fijne Queefelarijen, over ingebeelde Bevindingen , over onnutte Dweep&rachcige fpecuiatien, die in zulke oeffeningen gevonden worden, waarin de tolerante Zuster , en haare modifche kleeding met intolerante zuchten bekritifeert, de Yrfjers en andere Menfchen ©ver een' fcherpea Be&»  Heekel gehaalt en braave Predikanten gekamt en verbeterodoxt worden, en die zelden of nooitfcheiden, zonder dat de Eer van den Naaften zooveel, als de Wet der liefde geïeeden heefc. Neen! tot dit zoort van oeffeningen , die men ook volflrekt in alle Zeven Provintien niet zal vinden !! • behooren die van den braven Pfarrbeef Hahn nier. In zijne Oeffeningen worden geheel en al andere Stoffen verhandelt. Buiten en behnlven dat in deeze Oeffeningen op eene raifonnable en bijbelfche wijze over het practifche Chriftendom gefprooken wordt, wordt er ook onderwijs gegeven i) in de Kunst, en Weetenfchap van de Opvoeding der Kinderen, om ze tot nuttige leden van de menfehelijke Maatfchappij te maaken. 2) Er wordt gehandeit over de wederzijdfche plichten van gehuuwde Perfoonen, om gelukkig met eikanderen te leeven: 3.) Aan huuwbaaren Jongelingen en jongen Dogteren wordt getoont, hoe zij zich noodzaakelijk moeten gedragen ten opzicht van die Perfoon met dewelke zij eerlang in een huwelijk denken te treden, om niet door de deur van hetzelve, in eene zoort van een Vagevuur te rennen, maar in het Voorportaal van het Paradijs te koomen: 4.^ De aanweezenden worden' op eene verftandige wijze tot vlijt en Naerstigheid tot opregtheid, vriendelijk, heid, beleeftheid en andere deugden opgewekt en aangeprikkelt: 5.) 'Er wordt gefprooken over den Akkerbouw, en aan den nijveren Landman worden nuttige pra&icale leffen gegeven, 6.) 'Erwordt  getoont en met men men in eene bijzonder^ Vriendfchap kan en mag treden: 7.) hoe zich Vrienden onderling gedragen moeten, wanneer de Vriendfchjp niet in vijandfchap zal veranderen en hoe men zich zorgvuldig wachten moet, om toch vooral de Agting niet te kwetzen die men aan eikanderen verfchuldigt is: om dat wederzijdfcha Achting de Bronwel is , waaruit de Vriendfchap haaren onderhoud en voedzel haalt: en hoe men zorge te dragen heeft, dat onze geestige Invallen, e» Boerterijen, voorden Vriend toch niet beleedigend mogen zijn of worden, &c. jScc. &c. -— 6vei zoortgelijke ftofFen wordt ook te Kornwifiheint gecatbechifeertUüOch.'of!!!! — Lavater heeft geyallig kennis aan hem gekregen. Hij vond ergens een afgefcheurt bladt, uit eene gedrukte Prei dikatie , las het met een pbijpognomifcb Oog, zondt overal rond, om de geheele Predikatie te vinden, en ontdekte eindelijk, dat Hahn te Komwejïheim de Schrijver 'er van zij. Zij zijn thans eeer goede Vrienden , en zien eikanderen nu en dan! Hahn heeft Predikatiën laaten drukken onder den Tijtel: Eines Ungenannten Scbrififorfcbers Betrachtingen und Predigten, über die Evan-i geilen, wie auch über die Leidens gefchichte Jefu für Freunde der alten Schriftwahrheit, 'Frankfurt und Leipzich 1780. Lavater prijst ze ongemeen! en uit Lavaier \. 0*  t weet ik dat deeze Predikatiën bij geen Boefc Vèrkooper, maar bij hem zelfs te Kornwejiheim, te koop zijn. De Heer Prefifor M u- 5 a e u s in Weimar , zal de Schrijver van de Pbijfiognomifche Reizen zijn. Zo veel ik weet zijn *er thans Pier deeltjes van in 't ligt gekoomeri. Het Vervolg hierna. HET  ^ 270 Ui HET VYFTIENDE VERVOLG. Her. hing ten vollen van Uwe Vrijheid af, de bekrompe Vermogens van uwe Geestigheid te misbruiken, en uwen held, waartoe gij als een Menfcheurover Mijn' Oom gemisbruikt hebt, zulke zotte, fnaakfche, en tegenftrijdige Gevoelens aantedichten en aan te wrijven, als het u behaagde, en hem als een half onzinnigen laaten redeneeren. Want hij bevond zich in uwe handen en geweld, en kon het u niet beletten. Uwe gedachten,, die Gij hem tegen zijnen Zin in den Mond legt, om eene ondankbaare Waereld te verlichten (pag 62.) zijn op verfcheide plaatzen in de Biographie, krankzinnig Qpag 182) genoeg! Maar onder deezen munten voornaamelijk die uit, welke gij op pag. 139-140. met deeze Woorden hebt uitgedrukt. „ Meer wierd 'er tusfchen 5, den Doótor en den Student gehaspeld over „ de werkzaamheden der kwade Engelen, op de „ Zielen en Lighaamen der Menfchên. D» ont„ kenning daarvan ftreed tegen de teedere con„ fcientie van Janus. Hij kende zijn eigen „ harte en wist, dat het goed was. Des niette„ genfïaande ondervond hij, dat 'er dikmaals nij„ dige, leugenachtige, en hovaardige overleg„ g^agen in hem opkwamen. Dit kon naar zijne ,.• deuk-  «Sg 2*4 SS» Want de hoofdzaak verliest er niets 'bij, maar zonet veeleer door winnen: wanneer héim, of Ani[/,u>, en nooit het woord duivel, gebeezigd wordt, dat zal u denkelijk ook wel bekend zijn, Wat er voor een Onderfcheid is of zijn zal tufchen ^«,<3^»s duivel en tufchen a«V*" ' Seefl, toont Farmer in zijne Verhandeling ever de daemenifche Bezeetenen pag. 8. volg. Dat A c t: X. 33. Geene uitzondering opleven, zal door hem l. c. pag 51'. getoond zijn En dat, op dris plaatzen waar het woord oV/s.^ns, duivelen in 't meervoudig getal in het Nieuwe Teftament gevonden wordt. t. w. 1. Tim. III. 11. 2 Tim, III. 3. en Tit. II. 3. Jdit woord niet door duivelen , maar door Lafterarejfen , en Agterklappers± moet vertaald worden, kan een Kind begrijpen.  „ len, van welken zij waanden bezeten te wor„ den, hen te vergunnen, dat zij in de Kudde „ varkens mogten vaaren, welke op den Oever „ hun Voedzel zochten. Jesus vergunt het „ hem „ De krankheid der rafernij voer in de Var„ kens en zij wierden rafend. Den Gadareneren, 5, gefchiede geen ongelijk, om dat hunne Varken„ Negotie tegen de wet was! En het wonderwerk „ van Jefus wierd dies te oogenfchijnlijker en „ viel meer en fterkerin het oog. Dewijl de kran„ ken werkelijk van hunne krankzinnigheid be„ vrijd wierden , en de Rafernij aan de Varkens zichtbaar wierd; zo verdween alle achterdogt, of de zaak tusfchen Jesus en den Kranken van 5, te vooren afgefprooken ware enz. enz. Zo Tolerant als ik omtrent dit ftuk denke, zo denken ook groote Mannen in de gereformeerde Kerk, gelijk men bij wijze van eene regelmaatige gevolgtrekking kan opmaaken, uit het leerrijk en ftichtelijk Vonnis, 't welk Abraham Heidanus en Frederich Spanheim, in hunne dagen over Balthasar Bekkers Catechismus, geftreeken hebben, en 't welk alle onredelijke Zelooten, Kettermeesters en Eettermaakers 't zij zij Penfionarii t' zij zij Honorarii zijn, dienen te leezen. Hunne merkwaardige Woorden v«rtaald zijnde luiden aldus; Het  m z89 $♦ m Het is eene booze, fchandclijkó „ cnfchadelijke gewoonheid,welke 3, in onze dagen, onder dcBroedesi ren is ingekroopen, dienogthans 5> een en hetzelve geloof beleiit den , en door cénerlei uitcrlrj„ ken godsdienst onderling, ver„ bonden zijn, dat^ — zo dra ie„ mand den gcbaanden weg vcr„ laat5 en van anderen afwijkt, ?c „ zij in Manieren van fpreken, *t 59 zij in Manieren van zekere waar„ heden te verhandelen , zekere „ fchriftuurtekftcn te verklaarert, w of zijn gevoelen voortcftcllcn,— 3, zich terftond\Voordenvitters(of „ Mikrologen~) vinden, die. hem ?, dwalingen en Ketterijen aantij„ gen, hem met den gchaaten Naam 5, van een Armhnaan of Soctm„ aan brandmerken, en hem als „ zulkeen, bij anderen zwart en „ verdacht maaken en aanklagen. „ Daardoor wordt de Christelijke T ,„h'cf-  «8§ 29° §&> „ liefde, die aHes gelooft, én alles hoopt, gekwetst en beledigd > 5, de luit tot leeren uitgeblulcht, 5, de vrccde in de Kerk geftoort, de roem van een Man, die zich „ door zijne fchriften, en op andcre wijze} bij de Kerk heeft verM diend gemaakt, bevlekt en be„ zwalkt; en den fcheuringen, twisten en verbitteringen, deur „ en poort geoopend. — „ Nadat wij den Catechismus van DoSfor Bekker, met alle mo5J gelijke oplettenheid hebben door„ gelezen moeten wij bekennen, 3, dat wij niet fcherpziende ge}) noeg geweest zijn, daarin iets 3, teontwaaren, 't welk verdiende, 3, den Schrijver van eene Ketterij „ of van den Soc'innmusX-d befchul„ digen, vermits de geheele twift £ enkel op den Zin van zom?n'tge „ Scbriftuurtekften uitdraait, waar99 over de Schrj-zer eenige bijzon- „ de-  tg 291 Ie* „ dcre gedachten en minder ge„ bruikelijke fpreekmaniercn, „ harzardeert of gewaagt heeft. „ Maar zulk een luttel en ligt py onderfcheid is niet groot en ge„ wigtig genoeg, om de Eenig3, heid m den geest door den band „ des Freedes, desweegen temoe„ ten en te mogen verftooren. —. Leest dit Vonnis Myn heer! en leest £#t met Aandacht! leert bet van buiten ! Neemt het ter harten! gedraagt 'er u na! en Verwacht het Vervolg, zo lang bei u luft! Gefchreeven op Irenenlust; . 35 Ma ij 1781.  DRUKFOUTEN. fa? li Regel 7 flaat: den (j^fe* lees: detl jAen . jji m ... tinneg;etende . . . iïnnegüi terende «■—-i 3 — i. p ... troostrovend . . . troostro- vende 'J 6 i^Kota . . borti:. . . . hort is _ . 15 . . Marmeveis . . . Marmo- , . reis — g 6 . Schrijven. . . . Schrijven? . iï« 15 ... Keuze . . . Lenze — . , 16 ... Keuze . . . Leuze , , 14. ^Nota. . heidens . . . rhijdens . j y 1 ■ 9 ... tmos. . . . em« —— 19— 1 ... occurare . . . occurlare , . 2i 24 ... L-IBERI.' . . . LlBERII , 38- ' 2 6 Mei ... 7- Mei 'm yi - %Nota. . tnytaris . . . tirtywii; »' j\ prVota. . tibT»£&*(hn . • • tfjüTttl'i^uf^if . 79 naw. . ':j-jö_ • . • — 11 25 ... romamek . . . romanike of Roman - > l'4S 28 . . . Rndingerus . ^ . Ero-mns Rudingerus '■ 189 1 • • • Negende . . . Tiende en uwe confrérie met zijn kritisch tiknet, ('t , welk mede tot uwe verdragelijke en bruikbaars gedachten behoort,) recht gevoelig getroffen, en taalkundige, hebreeuwfche en griekfche,uitlegkundige , kritifche , en intolerante wonden geraakt hebben, die u hevig fmarten, omdat Gij u zo wild, raazend , onftuimig, en onmenschelijk gedraagt'; of heeft mijn Oom ook in plaats van zijn tikriet, Goliaths Weverboom gebruikt, en u daarmede zo deerlijk ge- geleerde Beurzefnijdsr, die elk, welke uw Pamphlet koopt, xo als ik heiaas gedaan heb, de fomma van zestien ftuiven op eene fatzoenelijke wijze ontfteelt, en dan is tijd en moeite nog daarenboven verlooren. Want als blauw Beekje, als Pasquil, beeft uwe Biographie toch nog eenig Nut,en dit beftaat daarin, dat men uwen Geest, en uwe manier van denken, recht leert kennen, veracb. ten en verfoei/en. 't Is toch raar! Ik heb zedert dac ik van huis ben,ten minden, en watbehoefikonzetorte fpreken , dewijl ik de brieven tellen kan ! — Zeven brieven, van verfcheide goede vrienden ontfsngen, waarin één en dezelve man, als de Biographus vin mijn Oom genoemd wordt. En voor dat ik van huis vertrok, las een kundig man, die de Kaart van het Land kent, met meer dan ééne bladzijde, in de Biographie, en dat wel tti aperturam libri, zo als zij bem in ie band viel, en zonder zich te bedenken zeide hij : Be Man zal nog van kwaadaartigheid barften. Om alles wat mij in de Waereld lief is, wilde ik niet, dat mijne weldenkende Land-  *• 56 •# 53 en 63 van hem vertelt, terwij] Gij verhaalt, dat hij te Amsterdam, met groote toejuiching van groot en klein, de gewijde Bediening waarneemt? (God laate hem lange in zegen arbeiden!) Misfchien hebt gij naar de Zin- fpreuk gehandeld, dien gij met mijn Oom . echter met een gewigtig onderfcheid, gemeen hebt. Mijn Oom heeft de woorden pag 83 Scire tuum nihil ejl, nifi te fcire hoe, fciat alter? NB. met een Vraagteken (?), en Gij hebt de woorden met een Pun&um (.) tot eene Zinfpreuk; en mijn Oom handelt naar zijne Zinfpreuk tot nut van zijnen, en Gij naar uweZiafpreuk tot fchade van Uwen evenaasteni Dit is het onderfcheid. Gij hebt den Lezeren van uwe Biographie, en dus ook mij, op pag- 160 en 161 ten vollen overtuigd, dat Gij ne vgvquidem, niets, niets hoegenaamd, van de Logica of redeneerkunde geleerd hebt (t)\ en dus vind ik my ver- (/) Zo gij de minde tinctur, de minde kennis van de Logica hadt; zo zoude Gij toch ook wel weten, wat elk weet, die maar eens door het fchool van een wijsgeer geloopen is, of maar ééns eene logica gelezen heeft, te (vesten.' dat'tr tiet neer, en niet minder in deConci-ü» m  S7 >¥ verpligt, u , 't geen ik zo even gezegd heb, uit de Logica optehelderen en te verkiaarer. Ge- iie zijn moei, dan in de Premissen geweest is; en Gij zoudt niet tot uwe onuitwi%baare fcbande, op pag. 160. de volgende Jluitrede gemaakt hebben .- Het vermogen om te kennen /preken is alleen aan den Mensch gegeven. De Orang Oetangs zijn geen Menfcben. Bij gevolge, kunnen de Orang Oetangs nooit leereï* /preken. Van het leeren fpreken in de Conclu/ïe, ftaat immers geen Ietter noch jota in de pramisfen. Hoe komt dan het leeren fpreken in de Conclufie? Zeker door niets anders, dan door Uwe vol/lage onkunde in de Logica, misfchien vat Gij mij niet wel, ik zal het u met een Exempel ophelderen .• Maj: De hebbelijkheid om flegte boeken te prijzen, en goede boeken te laaken , bezitten maar alléén de Schrijvers van de oude, reeds verbruikte Nederlandfcbe Bibliotheek. Min: De Heer B. H. is één van de Schrijvers van de oude reeds verbruikte Nederlandfcbe Bibliotheek. Conch Bijgevolg! bezit de Heer B. H. de hebbelijkheid, om blauwe Boekjes te Schrijven , Pasquillen te maaken, flegte boeken te prijzen en goede boeken te laaken. Hebt Gij 't nu begreepen? Gij zoudt in der daad wel doen, door uwe ftudien van meet af aan te beginnen. Maar) wacht u alsdan vooral voor Petei Rami, Logica, want hst Capittel of het tweede gedeelte: de jv.dicio, ont. D 5  #• 6o DERDE VERVOLG. Het derde bewijs, is in mijn oog, permitteer mij, myn Heer, dat ik uw kind bij den rechten naam noeme, — vuilaartigen karakteristiek. Gij, myn Heer, weet waar het in uwe Biographie ftaat» en de Lezer kan het op pag. 17. vinden. Daar befchuldigt Gij, met koelen bloede, ja met lagcbenden monde, mijn Oom , dat hij met zijn' eigen Godsdienst den spot drijft. Elk braaf en weldenkend man, zal met mij overtuigd zijn, dat 'er voor hem geenebefchuldiging grievender is, en fmertelijker zijn kan dan deeze : Gij drijft met uwen Godsdienst, met uwen troost in nood en dood, met de zuil van uwe hoop , met den bron van uwe rust en vergenoegen, met één woord: met het heiligdom van God en van Menfcben den fpot! — Ik kome 'er openlijk voor uit, en zeg het rondeMjktdat een Man, die zonder gegronde rede,zij' nen evennaasten met eene lagchende tronie, onder het oog en voor het oor van een weldenkend publiek, 't welk eerbiedvoorGod en zijnen dienst heeft,onbeichroomd befchuldigen durft, zo als Gij mijnöom befchuldigt, dat hij met zijnen Godsdienst den fpot drijft,  6i , dat zulk een Man zelfs geen Godsdienst heeft,zo min als die geenen,<#& waaruit Gij de itof tot die haatelijkebefchuldigingen, geput hebt. Maar ik heb geen anderen bron kunnen vinden,dan deflichtelijkeNooten, waarmede mijn Oom zijne brieven opgefchikt en waardoor hij ze fmaakelijk gemaakt heeft. Ik noeme met opzet deeze Nooten: flichtelijke Nooten, en zal het bondig bewijzen, dat zij deezen naam verdienen. Ik fchaame mij haast dat ik eene Apologie of Verdeediging van dezelve fchrijven moet! Dat mijn Oom, in de Nooten het gemunt heeft, op de gebreken en dwaasheden , die onder de Geestelijken en in de kerk heerfchen, dat heb ik niet eens noodig gehad, aan mijne oude Moei te zeggen, zij begreep het van zelve. Maar u mijn Heer! moet ik het hier zeggen, om dat Gij het of niet kunt of niet wilt begrijpen. 1. De vraag, raakende den vreeslijken Haart, van de vervaarelijke Koe , doelt op de onftichtelijke gewoonte zommiger Predikanten, die de Gemeente op allerhande zotte en onnutte vraagen vergasten. Ik zou 'er u eenige dozijnen van kunnen aannaaien. 2. De beruchte haan van mijn Oom, heldert dit nader op. En hij is daar nog tot op dit oogenblik toe, zo bij uitftek mede in zijnfchik, dat, al wildet. Gij hem voordeezen zijnen Koster , dien hij in het paleis van Cajaphas aan de klok laat tukken, den besten Conftjïoriaal Vogel, den  *• 63 •* den vetften kalkoen, oïdenk»stelijkflenCaïecutfchen haan geven , hij zou hem toch 'er niet tegen ruilen. Want zedert dat die KostervanCaj-vppus aan de klok getrokken heefc, heeft zich op verfch ei Je plaatzen hier in Nederland,op denPredikftoel, noch de talmudifche zotte Toorenwachter noch de griekfche gekkeKlapperman,b\] die occafie meer laaren zien of hooren,en de oude haan is wederom op zijne plaats verfcheenen. Gij zult wél doen, mijn Heer! zo Gij hierover naaleesr, 't geen Gij vinden kunt,in het Antwoord van mijn Oom aan den Heer P. V. D. H. Z, en wel in den eerften brief'pag. 37. cot59.ingefloot.en! O, dat is zo ftichtejijk van mijn Oom gezegd.' Lees het maar eens ter dege! 3. Het lange, verveelende, en in flaap wiegend bidden, op den Predikltoel en voor en na tafel, waardoor zommige Heeren vergeef mij de zonde! — hunne gebedsgaven ;en toon fpreidden, heeft op veele plaatzen opgehouden. 4. De lastige alioos één en dezelfden zandweg, langs welken zommige Heeren — die om ftoffe verlegen zijn, om 'er een uurtje mede voltefloppen, ~ in den beginne van hunne Sermoenen,ds toehoorders o; over de knieën als door het zand fleepen.om ze als vermoeide, in de predikatie zelve gerust te doen flaapen, ten einde zij niet merken mogen, dat mijn Heer nietgeftudeerd en niet veel in de mars heefc, wordt van  64 van veelen niet meer bewandeld, die 'er eertijds vijftien of twintig minuten mede te zoek maakten, 5. Hebreeuwfche en Griekfche Predikatiën, in Nederduitfche woorden gekleed, zijn op veele plaatzen uit de mode geraakt. 6. Zelfs de Heer Professor Honorarius, heeft zedert begonnen christelijker te fchrijven. Men vergelijke Hechts het eerfte deel van de O. J. Kerkzaaken, met het tweede deel, en men zal een verbaazende Metamorphofe bij hem gewaar worden. In het eerfte deel was hij' zo fterk in hebreeuwfche uitdrukkingen, als hij in het tweede deel in goede kritifche Nederduitfehe bewoordingen fterk is. 7. En Gij zelve, Myn Heer hebt u, eenige plaatzen uitgezonderd, in uwe Biographie, vrij juist en kritisch goed uitgedrukt. Mijn Oom fpreekt nog mih of meer, naar uwe gedachten op zijn Querlequitscb, of, zo als Gij het op uw Schijtscb noemt: Hottentotscb (pag. 4.) Maar hij fpreekt toch met dat al kritisch goed , verftaanbaar, en niet duister. Ondertusfchen betuig ik u dank, voor den raad dien Gij aan wijn Oom pag. 149- en ï5°- geeft» Gij hem het asnleeren van de Nederduitfche Taal ernflig beveelt ; denkelijk en buiten allen twijfel, hebt Gij dit bevel uitgevaardigd, ten einde hij \ door aan hetzelve te voldoen, in ftaat moge  f. 65 4 ge gefield worden, om de oude weergaloozè Nedeklandsche Bibliotheek, deeze Schatkamer der Litteratuur , dit Pronkjuweel van alle rampzalige Journaalen, deezen Phoenix in de krui/che waereld , deeze Encijclopedie , dit voorraadhuis van geleerdheid en wetenfchappen , te kunnen gebruiken. Maar, mijn Heer! mijn Oom is reeds zo gelukkig , van zo vee! nederduitsch te verflaan, om die kosttlijk Werk te kunnen lezen! Dus is aan uw hevel reed* voldaan geweest, voor en eer Gij het uitgevaardigd hebt. Permitteer mij nu ook, dat ik bij deeze occafie u en uwe Confrérie, hetaanleeren van de hoogduïtfche Taal juist zo ernflig, ja nog veel ernftiger aanbevcele, ten einde Gij u niet wederom zo fchandeiijk in uwe Ned. Bibliotheek tentoon flellen moogt, als Gij u Deel. V. Ivurn. X pag. 300 - 307. en op meer andereplaatzen geprojïhueerd hebt Om dat ik niet weet of Gij dit Deel bij de hand hebt, zal ik hier aanftippen 't geen waarop ik doele. Ernesti had in zijne Neuefe TheoL Bibl. Band 4. Stuk r. Hum. 4. pag 50 etc. de Verhandeling van wijlen den Heer Kleman beoordeeld. Deeze Recenfie hebt Gij in uwe Bibliotheek overgenomen , en pag. 306 de volgende woorden van Ërkesti : ln fölchèh Stellen giebt es mehr, welcbe die unwiderftebliche Gnade der abfoluten Prade* fination aujheben, und Pflicht und Gnade verbinE denj  <*• &7 Verteld wordt, want ik het? den brief van mijti Oom, waarin het ftaat, niet bij mij. («) — Maar, ik zou haast tenfeenemaale van Ac flichtelijke Noten van mijn Oom, zijn afgeraakt! — Het Nominatie prediken, heeft elk braaf Lu thersch Predikant, en ook mijn Oom, verfchrikkelijk in den weg gelegen. En welk braaf Predikant moet zich niet verblijden, dat hij op veele plaatzen thans geen gevaar meer loopt, (om flegts jets aantehaalen) van ovdr het Apocdlijptifche Beest 6661 over de vier onbegrijpe. lijke dingen van SALOMON,en over zulke Teksten, op de Nominatie te moeten prediken, dewelke zeer verftandig, tegen de Gereformeerde BroederKerk gekoozen worden, zo als eenigejaaren geleeden , nog door Do. Reder zaliger, en door zijne Mededinger en, over zulke Proefiekflen heeft moeten gepredikt worcen. Den Opgever van die tekften kenne ik niet! ——» Gij kent de kaart van het land niet, mijn Heer! anders zoude Gij wel weeten, wat mijn Oom («) De Lezer kan deeze heerlijke Anecdote, welke van de groote Geographifche en Latijnfcbe kennis, van dien Heer Ned. Bibliotbeekfcbrijver, een doorflaand bewijs oplevert, vinden, in het Nieuw Vervolg en Slot van het Antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. brief 14. pag. 262. Aanmerking van den CorreStor! E 2  76 * overige Beeren. Men kan bijkans geen blad in uwe Biographie vinden , waar men niet een bewijs van uwe laage denkwijze ontmoet. Om dat het mij verveelde langer op pag. 91-93. te blijven ft.il (laan. floeg ik eenige bladen terug, en daar viel mij de Anecdote, die mijn Oom van Mosheim, pag. 33 34. verhaalt, in het oog. Maar Gij, een man die zeer wel weet dat Gij geen geloof verdient, beoordeelt mijn Oom naar uwen maatïtaf, en gelooft hem ook niet. En waarom gelooft Gij hem niet ? Om dat mijn Oom niet gezegd heeft, dat die Superintendent Hohenholtz heet, en in het Lauenburgfche gewoond heeft! Dan! word nu het verhaal geloofwaardiger? Gij zult zeker zeggen: Neen! want, Gij moet mij eerst, de Qualiteit van dien man noemen. De qualiteit ? —- De qualiteit? —! ! ! Man! Gij, weet niet wat Gij eischt en fchrijft. Heeft mijn Oom dan niet gezegd , dat hij Superintendent was? —— Men kan geen vcec in uwe Biographie verzetten, of men trapt op uwe fchande. Ik ftapte van pag. 34. tot 36, en vond daar een onfchuldig man onder uwe voeten liggen, en van u liefdeloos mishandeld. Om Gods wille! waarmede heeft u toch de Heer Bendinger, die thans door de edelmoedig denkende 's Hertogenbofche Maagd, tot de waardigheid van Letlor he~  * n •* htbraicee linguae verheven is, beledigd, dat Gij hem een bijdra van geleerdheid noemt en den fpot met hem drijft ? —- Gij dwingt mij om vastteftellen, dat, zo het in uw vermogen geweest ware, om zijn fortuin te ftooren, gij zo vast en zeker uw best daartoe zoudt gedaan hebben, als een zeker iemand zijn best gedaan heeft, om een zeker Proseliet, die onlangs met voldoende Attestatien .bij mij geweest is, zijn fortuin te beletten. Ik ben ten vollen overtuigd, dat Gij met nut en voordeel bij den Heer Bendinger een Collegium bebraicum , & grcecum zoudt kunnen hooren! En zo Gij dat deedt, zoudt Gij niet verpligt zijn, om lesjes bij één van uwe griekfche vrienden te haaien, om uw fatzoen op te houden! Verg mij niet, dat ik den naam en de qualiteit noeme; 't zal anders tot uwen dienst zijn. In 't Latijn zijt gij pourtant fterk, en daarin hebt gij geen onderwijs meer noodig, want Gij merkt het terftond, wanneer de Zetter van de brieven van mijn Oom, uit Boeken, die mijn Oom volgens zijne gewoonte in de drukkerij zendt, iets copieerende, iLLo,voor illa zet, pag. 61. Dan niet alleen zijt gij fterk in 't Latijn, maar ook in de Pbilofopbxe, hoe wel flechts in het kapittel de probationibus (van de bewijzen). Want gij bewijst op eene bondige wijze uit de drukfouten van den Zetter en CV-  * 78 * Correclor, dat Oö/w noch grieksch verftaat. Het bewijs is eenigzins intricat, maar daarom niet minder geleerd. Ik vinde mij verpligt om het te ontwarren. Mijn Oom had de Epistola Praftantium virorum &c, in de drukkerij gezonden,om daaruit die woorden afcedrukken , die de Lezer, in het antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. pag. 103 vindt. Maar ziet! wat gebeurt 'er? De Zetter zet de woorden, die in het decretum ftaan : extrema illa, atque abfur* da aldus : extrema ulo atque abfurda. De Corre&or en Revifor laaten beide illo ftaan, en daaruit befluit Gij groote Bewijzerï Gij uitmuntende Philosooph ! op eene zeer regelmaatige wijze: dat mijn Oom het latijn zo zuiver en glad als de beste Polak Jpreektllll pag 6f. Op eene even en juist zo volmaakte wijze, demonflreert Gij, pag. 63. dat mijn Oom flegts eene oppervlakkige kennis van het grieksch heeft, (x) „ Gij (*) Of mijn Oom een volmaakt Latinist en een gr00 > te Griek is of niet t doed niets ter zaake. Zo veel alshij tot zijn kosteraale huishouding uoodig heeft, zal hij omtrent wel verftaan. Om eenige van den rechten griekfchen weg  «• 79 * Gij zijt toch niet misfchien ook Professor Honorarius in de Pbilofópbie? Want indien dat zo ware, zou ik in de daad beducht zijn en bevreesd worden, dat gij uit de tolerante Oostindische Kerkzaaken, van den Heer Profesfor Honorarius Petrus Hofstede, eerlang eens zult betoogen, dat de WelEerw aardige Heer Predikant Rutz in den Haag, een intolerante Ketter is ! Precare Deos ut fit mens fana in corpore fano! Doet 't geen Gij zelve op pag 181. 182. gezegd hebt! Laat u wat bloed aftappen, en laat u te bed brengen! —- Hoewel ik nog eene geheele reeks van bewijzen uit uw gefchrijf zou kunnen aanhaaien, om te betoogen, dat uwe Biograpbie een weg afgedwaalde Ned. Bibliotbeekfchrijvers, wederom teregt te helpen , is immers eene oppervlakkige kennis in 't grieksch tenvollen toereikende, en dat kan wel een Koster doen. Of verheelt Gij u , dat een Predikant of zelfs wel een Profesfor zijn tijd zou moeten vermoorden,en u, uw verknoeid Thema corrigeeren? — Die kunnen hunnen tijd wel beter beiteeden ƒ Dat Gij de woorden van mijn Oom op pag. 62. op eene onverantwoordelijke wijze verdraait, kan een blindeman begrijpen ! Mijn Oom zo wel als ik,zouden ons gelukkig achten,indien wij in die Situatie waren, dat Wij aan de voeten van een Ruhnkenius, Valkenaar, Hogeveen en Tollius, zitten konden. Ten 'opzicht van *a-J£ kunt Gij u aan den Heer Bendinger^dresfeeren, pag. 64.  89 *§> bekrompenheid en armoede van uwe kennis» geest en vinding,en die niets anders bewijzen, dan dat Gij, in plaats van d-m Lezer, op eene geoorloofde, nuttige en leerzaame wijze te vermaaken, op eene onedele wijze wraak oeff .nt, op eene laage en zeer gemeene wijze uwen moed koelt, en u zelvenbelagchelijk en verachtelijk maakt, terwijl Gij u best doet, om een eerlijk man te hoonen, en andere braave en geleerde mannen te lasteren! En laaten wij dan het einde Hoewel, dit zal in het Tweede Deel eerst volgen, hetwelk Gij ons pag. 183 met deeze merkwaardige woorden belooft : hoedanig en zeldzaam zijne lotgevallen in die vorfteiijke plaats geweest zijn, welke onf erfelijke hoeken aldaar door hem zijn uitge. geven tot den dag toe, dat hij zijne bediening, met een nog veel heerlijker waardigheid heefc verwisfeld ,^ alles zal de rijke en i"evens aangenaams /lof 'uitmaaken van het Tweede Deel. Vervolgens bekroont Gij dit eerfle deel met een vaersje, waarin men dit einde omtrent zien kan, en waarbij mij het zeggen van J-jvenalis, te binnen fchoot : Si nat ara negat, facit malitia (indignatio) verfum Qualemcunque potest. ——— F k Te-  4» 9° *•* Tegen dien tijd, dat Gij met dit Tweede Deel gereed zijt, zal ik denkelijk ook wel met uwe echte, waare, geloofwaardige, en uit goede documenten hijeen vergaderde levensgefchiedenis gereed zijn. Ik zal mij daartoe aan den Do. van Kralingen en aan de Groninger Naamstudenten addresfeeren, en verzoek bij deezen, alle die geenen, die een of ander bedrijf, gezegde of Anecdote van u weeten, en alles behoorelijk kunnen bewijzen, van mij dezelve te willen communiceeren; Adres aan mijn Boekverkooper. Ik zal alles behoorlijk in order brengen , den Heer Profesfor P. Hofstede verzoeken, om 'er de fijne nederduitfche fchaaf over te laaten loopen , ('t welk zijn H. Wel Eerw. zeker gaarne doen zal, dewijl op deeze wijze ook zijn naam vereeuwigd wordt,) en alsdan het Manufcript, zo ik het zelfs niet in het licht zoude kunnen geven, aan een mijner vrienden ter hand ftellen, niet twijffelende of deeze zal wel, ingevalle ik mijne oogen mogt fluiten voor dat het tweede deel het licht 2iet, op mijn vriendelijk verzoek, na mijn dood, de eere en den goeden naam van mijri Oom, tegen den geleerden Highwaijman, beveiligen en redden. 't Is waar, de voorgaande volzin fluit niet wél .' Maar de reden daarvan zal beneden volgen. Laaten wij tot de zaak zelve koomen! Het  4h 91 4* Het Begin , van Uwe Biographie, *t welk wij op het tijtelblad vinden , evenaart aan het begin van alle blauwe boekjes , echter met dat onderfcheid, dat zommigen van de laaften , een befchaafd , uitlokkend en geestig Tijtelblad hebben, en het uwe niet wel onbefcha.afder■ ,rebuteerender, gemeen er en laaggeesiiger zijn konde dan het in der daad is. Ik vinde het hoofdwoord, 't welk op uw Tijtelblad pronkt en op het grootfte gedeelte van alle bladzijden den wél opgevoeden Lezer verlegen , befchaamd en gemelijk maakt, zo diep beneden het karakter van een fatzoenelijk man, die gelijk Gij, Pen, Inkt en Papier gebruiken kan, en niet voor een kruijer, Aschman of Agafo in de wieg fchijnt geiegd te zijn; ■—— ik vinde het zo gemeen, zo laag en verachtelijk, dat ik van mij niet heb kunnen verkrijgen , om het anders dan in de hoogfte noodzaakelijkheid, één of tweemaal in deezen brief te herhaalen. Ik wil wel bekennen, dat ik in den beginne de ware en grove betekenis van deeze benaaming niet kende, en dat ik verwonderd ftond, toen mij gezegd wierd, dat onder het gemeenfte volk, dat in de achterbuurt woont, Meester Jan Vlegel, depremiér noble is, wel te weeten, van onderen opgerekend, 't Is waar, het ftond aan u,en het hing ten vollen van uwen fmaak en van uwe keuze af, om voor uwen beid,  4* 92 4» eene benaaming te kiezen, en allerlei zotheden in uwe Biographie te pas te brengen; Maar , fchoot u dan niet te binnen , dat uw held eens onder het oog van wel opgevoedde , befchaafde en farzoenelijke menfchen komen kon? Schoot u niet te binnen, dat zulke benaamingen, bij zulke menfchen, walging, afkeer ea verachting veroorzaaken en hen verlegen en befchaamd maaken? Schoot u niet te binnen, dat Gij zelve, wat uwe geboorte, uwe opvoeding, uw vermogen en uwen post dien Gij bekleedt betreft, een fatzoenelijk Man zijt ? Schoot u niet te binnen, dat elk u als fchrijver van deeze Biographie zou kennen , gelijk men den vogel aan zijne veeren , en den tijger aan zijne klauwen kent ? Schoot u niet te binnen, dat die man , dien Gij uit zijne fchriften wildet fchilderen, om hem, en voornaamelijk u zeiven ten toon te ftellen, nergens, nergens, noch in zijne fchriften , noch in zijne daaden, althans zo veel ik weet, zich zo heeft gedragen, dat deeze be. naaming, ook maar van verre op hem zou pasfen, en dat Gij dus u zeiven tot een leugenaar maakt? (Alle zonden die hij begaan heeft ten opzichte van u, en van uwe Bondgenooten; Qaa) zijn (ad) Zommige menfchen evenaaren fam comparaifon, aan  en draagt, te bezoeken. O/dit is uw oogmerk, dat nog al verdragelijk, en zelfs in zeker opzicht geoorloofd en goed is; Of Gij hebt in 't geheel geen oogmerk gehad ; Of uw doelwit is enkel en alleen geweest, om een wraakzuchtig blauw Boekje, en een beledigend Pasquil te fchrijven. Zonder de twee laalte oogmerken ten eenemaale te verwerpen, en zonder dezelve voor onwaarfchijnelijk te houden, vooronderftelle en geloof ik, dat het eerft aangehaalde, uw voornaamfte oogmerk geweest is. Dat 'er zulke ontaarte lieden , onder de kerkdijken gevonden worden , die alle SeBen en Gezindheden in liefde dulden en dragen en echter ééne eenigfte luchten noch lijden kunnen, maar dezelve op allerlei wijzen zoeken te beliegen , te drukken, bij de Overheid zwart en gehaat te maaken, te vervolgen, en ftond het bij hen ,uit den Staat, en uit het Land der levendigen te bannen, dat wil ik wel gelooven (bb), maar (bb~) Dat 'er veele onkundige Lezers zijn zullen, die zulke kerkelijke dwingelanden, en Johan MELCHioRsniet kennen, wil ;k zeer wel gelooven. Misfchien is zelfs de Heer Nozeman te Rotterdam, bij alle zijne uitgebreide kennis en praüicaale kundigheden ,onbedreeven genoeg in de Histu ia Fcclefiastica fcandalofa, en heefc zo weinig ondervinding in de waereld , dat hij zulk eenen las-  4» 99 *•» maar ik zou niet inflaat zijn, om het uit de Kerkelijke Gefchiedenis te bewijzen Want de Gejchiedenis , vooral , de fcbandclijke Gefchiedenis der Kerkdijken, is juist mijne zaak niet. Bijaldien egier iemand niet konde befiuiten , mijn Geloof in dit Huk, zonder bewijs aantenemen , dien weet ik geen beter Adres te geven , dan aan den Heer Profesfor Petrus Hofstede , die in de Kerkelijke Gefchiedenisfen bij uitftek bedreeven is. En zo het deeze Heer niet bewijzen kan; zo behoeft men niet langer te vergeefsch naa het bewijs te zoeken! Zijn 'er nu volgens mijne vooronderftelling zulke ontmenfchte menfchen in de Kerk, zo dunkt mij, dat eene Biographie van zulk een wangedrogt , een nuttig en leerrijk boek zijn moet ! wel te verftaan, wanneer in dat boek, de liefde tot de waarheid de pen befliert, alles naar 't leven gefchilderd, bondig beweezen , en pragmatisch ingericht wordt! Of nu uwe Biographie , zulk een nuttig en leerrijk boek- lastigen Buurvrij'er niet eens kent. Hij fchijnt op het kwikPaartje , waarmede Gij hem doet fpeelen, zo verliefd te zijn, dat hij aan het kwaad niet denkt, 't geen htm die geene gaarne zoude gedaan hebben, zo het anders in zijn vermogen' geweest ware, en ten deele ook gedaan heeft,aan wien het Kwikftaartje in eigendom toebehoort* G 2  boekje is, of worden zal, is te wenfchen, maar in geenen deele te verwachten, Men noemt eene Biographie, eene Pragmatifche, wanneer de Schrijver van dezelve , niet alleen verhaalt, wat zijn Held gedacht, gefproken , gelaaten, gedaan en ondervonden heeft; maar wanneer hij ook aantoont : hoe en op wat wijze'1, door welke middelen ? bij welke gelegenheid^ met welke inzichten ? door welke beweegredenen ? &c. &c. zijn Held daartoe gekomen, in ftaat gefteld .aangeprikkeld, gedreeven en overgehaald is, om juist zo en niet anders te denken, te fpreken en te handelen, enz. enz. Ontbreekt het in eene Biographie, aan dit Pragmatifche, zo kan zij,, met geest en vinding gefchreeven zijnde, wel eene aangenaame tijdkorting opleeveren, maar nuttig en leerrijk is zij alsdan niet. Of Gij na in ftaat zijn zult, om uit die Schrijvers, die Gij digt achter het Tijtelblad van uw Boekje in een lijst hebt opgehangen , zulk eene Biographie van zulk een Monfter, als uw Heidis of worden zal, voor den dag te brengen? — dat zijn uwe zaaken! en mijne zaak zal het zijn, om u naa te gaan en op de vingeren te.kijken. En wee ! driemaal wee U ! zo Gij in het tweede gedeelte, niet beter dan in dit eerfte gedeelte oppast, en de bladzijden van het tweede gedeelte, even zo als die van het eerfte gedeelte, met vuilig-  IOI *§> vuiligheden van verdraaijingen, onwaarheden, leugens en lasteringen, en met laffe, ongezoute, walgelijke, onrijpe en zotte geestigheden, zo bezoedelt, als Copronijmus en uw groote maat Meester Till, het Water! Hoe ftaat het dan nu met het eerfte gedeelte ! Onderzoeken wij dat in 't algemeen, van hoofdftuk tot hoofdftuk, en wel zo kort en beknopt, als de zaak het verdient,om den tijd niet te vermoorden, en Pen, Inkt en Papier niet te vermorsfen. Het Vervolg hierna, G 3 ZES-  4* io6 *§> worden, bijaldien zij eens in 't licht zou verfchijnen. En kondet Gij 'er nog een goed gebruik van maaken, ik zou 'er geene zwaarigheid in vinden, om u te infirueeren. Maar! dat is te laat! ■ Helleborum frustra cumjam cutis agratumebit pofcentem videasl ■ '/ Kalf is reeds verdronken ! A. Persij Satijra III. vers. 63. 64. 't Geen in het vierde Hoofdstuk gevonden wordt toen ik u pag. 93. met deeze belofte dreigde? Duimtje om hoog! — Maar mijn goede Man ! laat uwe vrees en bekommering vaaren! Het is nooit mijn oogmerk geweest, en nooic zal het dat worden, om door waarheden , mij , en allen die Gij beledigd hebt, op eene zo laage en onwaardige wijze te wreeken, als Gij uwen moed door onwaarheden koelt. Gaat Gij maar uwen gang! en fchrijft het tweede gedeelte van uwe Biographie om u te prostitueeren, zo zot en zo kwaadaartig als Gij maar wilt! Leef ik dan nog.zo zal ik doen als ik te raa» de zal zijn! En leef ik niet $ zo zal 'er, dat wenfche en hoope ik, nog wel één van de vriendtn van mijn Oom in wezen zijn, of een braaf menfchenvriend leven, die zich der eere, en des goeden naams van mijn Oom , zal aannemen, indien Gij dezelve bezwalkt. — In deeze Nota vindt Gij de rede, waarom de volzin op ,pag. po. niet fluiten wilde.  yilethopbelop, en vonden mijn Oom bezig,met lezen, in Haubers bibliothsca magica, en op zijne ftudeertafel lagen opengeflagen, onder en door elkander :Semler de dcemoniacis. Pater Gasners fchrifien, Hallesij Historia Concilii dordraceni. Farmer De epiftola Praftantium Virorum. Pe« lagij epiftola ad Demetriadem. Steinb arts , Sijstem. Lessings Fragmenten. Bahrdts, (ee) en meer andere fchriften, die eerst eenige jaaren naderhand, toen mijn Oom Warrenstein reeds verlaaten had, gedrukt wierden. en die bij vervolg van tijd,op zijne manier van denken, op eene verfchillende wijze invloed hadden.( f ffVat leest gij daar Broeder ! vroegen hem de Gereformeerde («) 'c Zou niemand minder dan u mijn Heer! voegen, om mij te befchuldigen, dat ik tegen de Chronologie of tijdreekening zondige. Want vooreerst, GijShebt u in uwe Biographie,zelve grof genoeg aan de tijdreekeningbszondigd. De fop is de kool niet waard, anders zou ik het u gemakkelijk bewijzen , en ten tweede, 't is de mode te Querlequitsch, dat daar boeken gelezen worden, wel twintig jaaren , voor dat zij gedrnkt zijn. De Querlequitfchenaars, zijn ver vooruitziende! (ƒ) Gij bsgrijpt wel, dat mijn Oom, volgens uw plan, eerlang een vijand van de toverij en van den duivel worden , en een haat tegen de Gereformeerde Kerk opvatten moet, daarom laat ik hem zulke boekeu lezen. H  worden, en wel zo, dat mijn Oom, die fchiehjk herftelde , bij de Executie, de post aan de broek zoude bekleeden. Dan, zo dra 'er mijn Oom kennis van kreeg, verzocht hij vriendelijk om geëxcufeert te zijn, als zijnde een jongeling van eene zeer tedere Complexie, en kunnende maar volflrekt geene zwaare Executie zien of bijwoonen, zonder te bezwijken en in flauwte te vallen. Dus wierd de post aan de broek, aan een ander zeer handig en vasthoudend Scholier opgedragen, terwijl de Executie naar rigeur van de wet, overeenkomftig met de enorme kriti/cbe misdaad, op den daartoe bepaalden dag, ten overflaan van de juichende en triumpheerende Schoolgemeente, voltrokken wierd ! Bij deeze Executie viel echter ééne merkwaardigheid voor, die te gewigtig is, dan dat zij niet zoude verdienen , hier aangeftipt te worden. Dat Hans Vertoog, geduurende de Executie een vreeslijk Solo gefchikte tafel gelegd wordt, terwijl één jongeling het hoofd van deezen kwant met het gezicht naa beneden , een andere de voeten vast houdt, en een derde, de Bokfen of Broek, zo ftrak hij maar kan, bij den band om hoog trekt, en de Meester met de plak aan de linker zijde van den armen zondaar Haat, en hem de verdiende premie, op eene meer voelbaare dan fmaakelijke wijze toetelt.  117 Solo fchreeuwde , waarbij de Mari met de Plak de maat zeer nauwkeurig en nadrukkelijk floeg, gefchiedde volgens de Etiquette,die te Ouerlequitsch in de mode was, en wierd voor geene fchande gehouden. Maar , Jan Melchior daarentegen, week ten eenemaale van de aangenome Etiquette af! Want zijne premie voor zijne kritifcbe heldendaad ontfangende, verbeeldde hij zich, dat Alethophel bij de Executie asfif eerde, en met zijne handen, den broeksband van hem Jan Melchior vasthield. Deeze ongegrondde gedachte, was de voldoende rede, waarom hij van de Etiquette afftapte, niet fchreeuwde, maar daarentegen, op den onfchuldigen, van de kritifche pillen nog halfzieken, en uit hoofde van zijne tedere Complexie zich van de Executieplaats geahfenteert hebbende Alethophel, dien hij voor de eenigfte oorzaak hield , van de Tragedie die met hem gefpeeld wierd , dewijl hij Jan Melchior, zich ten eenemaale buiten ftaat bevond, om zich met gronden op eene redelijke wijze te verdeedigen , en toch zijnen moed koelen , en gelijk zommige Van zijne eige weldenkende Confrères, zeiden, zijne Eer vermoorden wilde, met een vreeslijk misbaar, raas* de, tierde, en fchold voor alles wat leelijk is. 't Zou niemand verwonderd hebben, bij aldien door dat verfchrikkelijk fchelden , de H 3 lucht  4* n8 lucht in het fchoolvertrek zo geperst en zo fterk uitgefchooten ware, dat zij een ftuk van den ouden fchoorfteenmantel, die reeds begon te daveren , had afgebroken ; want de lucht was geftadig vervuld met; i. Jou Lutherfche Dikkopl 2. Jou Lutberfcbe Koster\ 3. Jou ééne Koeflaart! 4. Jou Bundelmaaker ! 5. Jou Struikelblok! 6. Jou duisterling! 7, Jou Slijm en Galfpuwerl 8. Jou kritik fchrijver \ 9, Jou Eenling l 10. Jou Nikolaiet! 11. Jou vermaledijde Houvast 1 (H) enz. enz. Maar al dat fchel- O'O Ja» Melchior moet het verwoed kwaad en benauwd gehad hebben, om dat hij al fcheldende, zelfs ook de achting met voeten treedt, die hij aan de tijdreekening verfchuldigd is. Want die fcheldwoorden die hij uitbraakt,zijn eerst veele jaaren naderhand, ten deele door zommige Heeren Ned. Bibliotbeekfchrijvers, ten deele door den Heer Profesfor Honorarius te Rotterdam, den Heer Petrus Hofstede, ten deele door andere Schrijvers uitgevonden, en tot een wettig gebruik gewijd. Zie 1. het Leven pag. 20. 3. Brieven van den Lutherschen Koster. 3. Ibid. en op verfcheide plaatfen het Leven enz. pag. 81. 4. Bundel van brieven aan den Heer Pro. fesfor Petrus Hofstede, 5. Voorrede van den Heer Profes, for Petrus Hofstede, tot het tweede deel zijner O. I. Kerkzaaken. pag. 6.6. Ibid. pag. 6. 7. Ibid pag, 6.8. de Keitik, van den WelEerwaardigen Heere Predikant Rutz, over de Voorrede van den Heer Profesfor Petrus H©j. stede, tot het tweede deel zijner O. I. Kerkzaaken, p. het  * 119 •* fchelden, maakte den man met de Plak, die op de hoogte van Jan Melchiors broek ftond,en wiens arm zich zeer lustig naa boven, en rustig naa beneden bewoog, van tijd tot tijd ongevoeliger,rechtvaardiger en ftrenger. Getuige,de broek van Jan Melchior. Toen Alethophel van deeze Conduite, door Jan Melchior gehouden, verwittigd wierd, haalde hij met een edelmoedig glimlagchje, dat van medelijden getuigde, de fchouderen op en vroeg: wat zou die arme Schelm ,dien handen en voeten vastgebonden of vastgehouden wierden, en die buiten ftaat was van zich te kunnen verweeren of te verdedigen , anders doen, dan fchelden: Vervolgens verdeelde zich het fchool in twee Complotten. Het ééne Complot had Jan Melchior, aan 't hoofd, en het andere fcheen het met Alethopel te houden! Die van Alethophel kreegen dikwerf klop,zonder dat zij eens recht wisten, waar- het Leven enz. pag. 4. 10. ibid. pag. 145. reg. 14. (NB. Mijn Oom verklaart als een eerlijk man, nooit eeninige btiefwisfeling, met den Heere Nicolai gehad te heb. ben, en nog niet te hebben. Dus Protesteer e ik tegen dit uw gezegde, en houde (taande, dat Gij ook hier bezijden de waarheid fpreekt.) n. Ibid. pag. 65. In de Executie in den tekstpag.116.reg.9-11.en pag. ii7.reg. io- n het Leven, pag. 5a, en voornamelijk pag. 115. reg. 15. H 4  i ao waarover en waarom 'er gevogten wierd, en of bet wel der moeite waardig ware, tegen eikanderen te velde te trekken, en zouden ruim zo gaarne als die van Jan Melchior , die ook niet wisten om wat rede men eigenlijk het harnas had aangefchooten, onderling vrede gemaakt hebben, om in rust,eendragt en liefde met eikanderen te leeven. Maar , Jan Melchior had daar geen zin in, en zeide, zo als ook wel van zommige Aletophels - gezinden geuit wierd : De Oorlog maakt beroemde mannen ! Ziet het aan Don Qoichot ! enz. enz. Zulke leerrijke en pragmatifche gebeurtenisfen , zijn 'er immers bij honderden in de gefchiedenis te vinden. Waren zij aan u bekend geweest, zij hadden u, mijn Heer! voortreffelijk kunnen dienen, om uwe Biographie bruikbaar en pragmatisch te maaken en om te toonen : 1. Dat veeltijds perfoneele beleedigingen , aan ééne hoofdperfoon, of werkelijk, of flechts in fchijn en verbeelding toegevoegd,deoorzaaken zijn, waarom anderen zich onderling vervolgen, en malkanderen niet tolereeren of dulden willen 2. Dat dwaaze en verwaande eigenliefde , gepaard met onkunde, vooroordeelen en on. wetenheid, dikwerf de bron van veel onnut twisten is. 3. Dat  i28 4> Ficla voluptatis eau fa Sint proxima veris. (//) Dat men, een' Roman fchrijvende, de waar- fchij- (//) Horatius de arte -poëtica, verfus 338. In den beoordeelden Belisauius, van den wijdvermaarden Heer Pro • fesfor Honorarius Petrus Hofstede, ftaat op de aangehaalde plaats, pag. 48. eene Jinguliere variante, ofparadoxe verfchillende Lezing in den Tekst van Horatius, en in de Nota tot deezen Tekst behoorende,eene allergrootfte Cijf. ferfout. Want Zijn Hooggeleerdheid leest hier: Sit in plaats van Sint , op deeze wijze : FiSta voluptatis caufa Sit proxima veris. en in de Nota ftaat; vers. 358. in plaats van 338. Zo deeze verfchillende lezing in den Tekst, van den Heer Profesfor Honorarius herkornftig, en eene vrucht van zijn Brein ware, zo zou zijn H.W.Eerw. het niemand kwaalijk kunnen nemen , wanneer elk rondborftig en voor de vuist beweerde, dat Zijn H. W. Eerw. in geenen dee» le, zo als Gij mijn Heer.' pag. 105, van de Valkenaars en Ruhnkeniussen zegt, uit bet gezond verfland, ver fchillende Lezingen maakt; en zo zou men van den Heer Professor Honorarius te Rotterdam , op denzehen voet en volmaakt op dezelve wijze kunnen betoogen, dat hij Heer Professor Honorarius. ï. Geen pluralis van den Singularis, het meervoudige : Ficta, van het enkelvoudiffe : Ficta, en 3. De  «§" 129 ^* fèhijnelijkheid niet uit het oog verliezen, én niet tegen de natuur van de zaak, of tegen de tijd- re- 2. Den Ablativus Caüsa , van den Nominativus Caüsa niet weet te onderfcheiden. 3. Dat hem ojbewust is,dat hetzelfjlandig woordCAVsa in Ablatho, met een ander Gënitivus verbonden zijnde , de natuur van een zelfftandig woord verliest, en die van eene priepofitie aanneemt. 4. Dat volgens de lezing van Zijn Hoog WelKerw. in het vaars van Horatius geen latijmeb menfchen verftand overblijft of te vinden is, om meer andere onge. rijmde gevolgen met ftilzwijgen voorbijtegaan \ en dat eindelijk, waf de Cijfferfout in de Nota betreft: 5. De Heer P. H. Petrus Hofstede, het getal van 338, van het getal 358, niet weet te onderfcheiden. Deeze vijf zaaken, zegge ik, zou men in de aangehaalde Ufive,\^i en ongegronde,zotte eii dwaaze vooronderftelling, juist en ruim zo bondig kunnen betoogen, als Gij mijn Heer! van mijn Oom den Lutherschen Koster. in 's Gravenbage , in uw Leven pag, 61. tracht te bewijzen : Dat hij het latijn als de beste Polak fpreekt, en een Omega, niet van een Omikron kau onderfcheiden. Maar! Wanneer nu een verftandig en weldenkend Lezer begrijpt, gelijk het elk van zelfs inziet: dat zo wel mijn Oom de Luthessche Koster in 's Gravenbage, als de Heer Professor Honorarius te Rotterdam, niet hunne eige woorden, maar die van andere Scbrijveren gebruiken, en dat de geheele zaak uitdraait, op éé.ie — drukfout; zo zal hij ook wel zonder mijn toedoen overtuigd zijn, I  140 4> verheven, dan dat Gij hunnen naam, hunne eer, en hunnen welverdienden roem, ooit ofte ooit met uwe Bijzonderheden en Pasquilkn zoudt kunnen bereiken en bezwalken! * De raifonable Heer van der Aa , zou u pag 106, de moeite en de Reiskosten naa Haar. lem , door eenige Anecdoten die u raaken openlijk bekend te maaken, zeer gemakkelijk kunnen vergoeden. Hij behoefde daarom juist niet den ontdekker van het goudrijk America, Columbus, of zijne huisvrouw Columba in den arm te nemen! De Hoogleeraar van der Meersch te Amper dam, pag. io7. — kent Gij dien Heer ook al? t !,1 Hij zal u zeker eens in een Regenboog, (ti) met vier Brieven in de handverkheeren zijn, terwijl Gij in de modder zat, die van den (lag- en ftortregen welke uit de Soeratifche donderbui nederviel, was overgebleven. Ik vinde het zeer billijk, dat Jufrouw Wolf , de Becmfler Sapho , ook eene Vifite van uwReis- (//) Zie de Historie van de Rernonftranten door Jaco. bus Regenboog, Amüerdam 1774.cn de vier Brieven, o .der den tijtel: Vier brieven vervattende oordeelkundige Aanmerkingen , over de beoordeeling van den Belifarius verdeedigd, door den Eerw. zeer Gel, Heer P. Hofstede , door Phxalethes Aletophili's:  4* I41 gezelfchap, en een galante veeg uit de pan ontfangt! Want Gij zijt toch gewoon te galantifeeren. 't Is maar jammer, dat uwe Gitera» zomtijds Jncartaden zijn. Want Gij verftaat de kunst, om fijne en blanke aangezichten, door uwe morsfige Politesfes tot achter de Oorliëtten rood en paars te maaken. De Cicisbeerij is wel juist uwe zaak niet. De rol die Gij veel beter en natuurlijker ipeelt, ftaat op het Tijtelblad en op pag. 21. van uwe Biographie, alwaar 'ook een kort gewanbuisde Hanfop met Bellen gevonden wordt. Over de Zuiderzee, zijt Gij met uw Reisgezelfchap zeker zo gemakkelijk niet gekomen, als één van die Landslüden, die hier in Holland geweest was, niet om het land te zien,maar om gras te maaijen, met een Büdel vol geld naa huis te gaan , en deezen Büdel met lagchende Oogen begluurende, te zeggen : Holland! Holland! wen ich nog ems zo kome,zofchal ik het wel allemaal hebben \ Ondertusfchen onder die Landslüden, zijn veele brave Sijmbolifche mannen, want zij gaan geen Kerk voorbij. Dit blijkt daaruit, dat eens één hoogduitsch Proponent te Weesp voor de eerfte keer van zijn leven , in puik goed Hollandsch predikende, van een.Hannekemaaijer, die hem gehoord had, met eene deftige en ftemmige tronie, in de Schuit van Amfterdam, dus wierd  4» 142 & wierd aangefproken : Mien Haer, kh Un jo onder ju gehoor geweifen. Maar mit ju per. misfiel heb jy gepredikt op zien hoogduitsch\ of op zien Nederduitsch? — Deeze zelfde Sijmbolifche Hannekemaaijer, (ik fpreek thans naar uwen zin en in uwe taal) kwam in ééne nacht voor de wind, zeer gemakkelijk over de Zuiderzee, en dacht, dat hem de Schipper gefopt had, om dat hij in het voorleede jaar, wel twee Etmaal voor zijn geld gevaaren had. Zo gelukkig zijt Gij zeker niet geweest! Want het fchijnt, dat Gij, te Harderwijk gekomen zijnde, ten eenemaale van u Huk geweest zijt, en dus op de Heeren Scheltinga en Schacht,' nog niet recht hebt kunnen letten, Denkelijk zijt Gij bang voor het water en zeer zeeziek geweest. Maar eindelijk zijt Gij toch wederom tot uzelven gekomen, om een bezoek bij den Hoogleeraar Scheidius afteleggen, dien Gij als een vlijtig en edelmoedig denkend Man gevonden hebt, welke door ijverig te fludeeren, zelfs te denken en te onderzoeken, zijne eige eertijds begaane rnisflagen, en die van anderen ontdekt heeft, en die edelmoedig genoeg is, om de eerfte te bekennen, en dezelve zo wel als de laatfte te verbeteren. Ik weet wel, dat het uw fmaak niet is, mijn Heer! om uwe mogelijke en daadelijke rnisflagen te herroepen, en dat het één' van uwe Reisgenooten pag. 31. ook in 'tge-  4» 143 *t> 't geheel niet lijkent, dat de menfchen zich verbeteren ; ik ben overtuigd, dat Gij nog gelooft, 't geen Gij toen voor waar hieldt, toen Gij nog onder Catechifeermeesters handen waart; dat Gij in het Rijk der weetenfchap■ pen nog op dezelve plek flaat waar Gij u bevondt , toen Gij van de Academie gefpeend wierdt, en dat Gij geen voetbreed verder zijt voortgegaan, dan u de Nieuwspapieren als bij het hair gefleept hebben. Maar, moet dan elk zo denken als Gij denkt, en zijn' fmaak over de leest van den uwen fchoeijen? Moet men dan aan den Vader der onwaarheid, het eene plaifier na het andere doen , en zich zorgvuldig wachten van hem ooit displaifier te veroorzaaken, door de Mistreden die begaan zijn optezoeken , aantetoonen en te verbeteren ? Moet men dan geduurende zijn geheele leven, als eene Gans en als een Schaapshoofd voort wandelen, en tot aan het einde een Monnikskap blijven ? Alle menfchen zijn zo gauw niet als Gij zijt. Want Gij zijt in ftaat, om de allerduifterfte en moeijehjkfte plaatzen, die in dat boek waarvan Gij gewaagt, in 't hebreeuwsch gevonden worden , knaphandig door middel van eene hebreeuwfch- duitfche Vertaaling,die Gij zelfs alzomin als het hebreeuwsch verftaat, zo op te helderen, zo ligt en zo gemakkelijk te maaken , dat de menfchen die u hoo- ren  Meenigeen zal het u dank weten ! Ketterij is 'er niet in! Zo dra ik (pag. in.) den naam van den Heer Profesfor van der Mark las, fchoot mij het fchilderij van Kiau te binnen. Deeze Ketter liet zich,als zittende in den luchthemel, in eene drukkende attitude, juist daar boven de aarde fcbilderen, waar veel geraas en gewemel gemaakt wierd, met het bijfchrift : Kiau zit in den Hemel en S.... in uw gewemel. De hoogduhfche Lezer, gelieve aan het flot van dit vervolg naatelezen, den Beijtrag zur GeJchichte der Intoleranz! Oder Leben, Meinun. gen und'Scbikfable des ebemaligen Do&ors der Theologie und reformirten Predigers in Amflerdam BALTHASAR BEKKERS , demHerrn D. und Prof. FRIEDERICH ADOLPHvanderMARK, zugeeigenet von Johan Moritz Schwagïr , mit SEMLERS Vorrede , von einer unter defjen Aufpcht ndcbflens herauskommenden Auflage der bezauberten Welt. Dit Boek kan een Tolerant niet zonder aandoening van medelijden, niet zonder afkeer, verontwaardigingen verfoeijing, en een Intolerant, niet zonder ftichting lezen , ten zij , dat hij ten eenemaale onverbeterlijk , en door de wol heenen geverwd is  Is. Dewijl 'er zo veele vuile zaaken in voorkomen , meest uit kerkelijke Oirkonden beweezen, die de Kerkdijken in Nederland, onder anderen zekere Profesforen en Predikanten die nog leeven raaken ,• zo zou 'er zeker menig berderlie* vend fcbaapje door kunnen geërgerd worden , bijaldien deeze Bijtrag, in 'c Nederduitsch vertaald wierd! Om meer andere Redenen, zal het best zijn, dat dezelve niet vertaald worde ! IltEN ENLUST den loplen van Mei 1781- K 4   m 153 b- HET AGTSTE VERVOLG. Wanneer en zo lange ik op de groote Tenart-> ten zie, welke Gij in het IX Hoofdftuk aan mijn Oom hebt gegeven, zo verblijde ik mij in der daad, dat Gij hem tot den held van den Anti- Sebaldus , NB. dien Gij had moeten fcbrijven, gemaakt hebt. Want wie zou niet wenfchen, in het gezelfchap van zo veele braave Mannen de hoofdrol te fpeelen? — Zo hij 'er in ftaat toe is!.. Of die aanzienelijke geleerde Mannendie Gij zonder fmaak en zonder oordeel, alle wetten van eene befchaafde en fijne manier van denken met voeten tredende, en alle burgerlijke beleefdheid geheel en al ter zijde Hellende, tot Tenanten van U Janus Vlegelius misbruikt hebt, aan u met eenige achting zullen kunnen denken, ten zij Gij openlijk Amende honorable doet, en belooft, u in het vervolg wellevender en rechtfchapener te zullen gedragen; dat laat' ik u met uw bekrompen verftand zeiven beöordeelen. Dat weet ik echter zeer wel, dat wanneer ik op mijn Oom zie, mijne blijdfchap fterk verflauwt, 't Is waar! hij is en denkt tolerant , en zoekt 'er zyne eer ook als Cbriften in, om hoe langer hoe toleranter te worden, en juist zo tolerant, als de gewijde bladeren gebieden en K 5 df  de rede eischc, dat wij het zijn zuilen. Maar verhevene heldendaaden van Tolerantie munten toe dus verre noch in zijn leven noch in zijne fchriften uit. Ten zij, dat Gij als zodanige wilde te boek (tellen, dat hij de Catholijken zijne Medebroeders noemt ! Maar indien zulk eene kleine zaak iemand tot een' held maakt, zo vreesik, dat Gij als zijn Antipood onder uwe helden uitmunt, gelijk Lafer of Ajfa Foetida onder die zaaken uitmunt, waartegen gezonde neuzen , eene natuurlijke Antipathie hebben! Op zulke heldendaaden, waardoor hij een intolerante Tolerant zoude worden, kunt Gij tot diep in de toekomende eeuwe wachten! Mijn Oom is een Tolerant, zo als 'er honderden zijn, en dagelijks meer komen, die met hart en ziel wéHfchen- mitrmiirque humilesque fufurros tollere de templis Bat alle dwaasheden., menfchenleeringen, dwingelandijen en openbaare of heimelijke vervolgingen , die den voortreffelijken, goddelijken en weldaadigen Godsdienst van onzen Zaligmaker onteeren, hoonen en fchenden, eindelijk eens op- (* ) A: Per&i Flacci fatyra II. V. 5. 6". hom  <8 *55 19» houden, en uit de Chriftenbeid verdwijnen nisgen , en dat elk aperto pivere Voto - ; (*#) God, naar zijn befte weten en geweten en naar het vöOrfchrift van de Rede en van de Openbaaring op eene redelijke wijze Rom. XII. i. in ongeftoorde vrijheid en veiligheid, zon kunnen en mogen dienen!' Maar zulk een oprechte Wensch maakt immers nog niet, dat hij, die denzelven koestert een Held onder de Toleranten verdiend genoemd, openlijk befpot, tot in zijne Voorouderen vervolgd, en zelfs reeds in 's Moeders lighaam, voor den zot gehouden te worden 1 Dan! op die plek jeukt het U ook niet, mijn Heer! 't Zit u op eene geheel andere plaats, die gij beft zult kennen , en die de eenvoudigfte Lezer, zonder eenige bovennatuurlijke Verlichting ook wel vinden zal! Krauwt en krabt die Plaats maar. naar uwes harten wenfeh, en doe u zo veel te goed, als Gij maar immers kunt; terwijl Gij andere braave Mannen mishandelt! Maar weet, dat Persius Flaccus Satijra V. vers 126-, ook U vraagt: (**) A: Psrfij Flacci. Satijra h. c.  «gf ij<5 gs* J% dominum ignoras, nifiquem vindi&a relax at ? Bedenkt gy niet d-at-gy u zeiven ftraft, terivyl gij anderen onfchuldig te kaftijden tracht ? ■ Hoewel —— quippe tninuti Semper <5? inftrmi eft animi exiguique voluptas XJltiol Juvenalis Satijra XIII. vers 189. 191. De Wraak is uw Vermaak', en uw Vermaak wordt de Verrader van uwen laagdenkenden Geeft en van uw onzuiver en sngeheiligd hart! . Zijn de Waarheden die ik u vertelle, die ik u met een hoewel beledigd, nogthans niet bitter, veel min wraakzuchtig hart vertelle, voor u bitter, en moeten zij voor u onfmaakelijk zijn; zo gelieft te bedenken, dat de liefde tot de waarheid bij mij op een veel booger prijs dan bij u ftaat, en dat ik geen kind der duifternis, een kind des lichts kan noch durv' noemen. Waarom hebt Gij mij door uwe manier van denken en van doen, waarom hebt Gij mij door uwe Biographie gedwongen en genoodzaakt, om u op zulke bittere en onfmaakelijke Waarheden te onthaalen? Ik vreeze Gij loopt gevaar, nog meer op die wijze te gaft te gaan,en mifïchien van goede Gereformeerde Christenen op Muhammedaanfche Schootels verzocht te worden ! Neem u vooral bij die occafie wel in acht, dat gij u niet aan zwaare en fmertelijke operatien bloot ftelt, terwijl gij u de maag zeker overladen zult. -—* Gij  «i 157 t* Gij moet in der daad niet weten , wat eene Bek- ■ diging is en geen menfehelijk, laat ftaan! een christelijk gevoel hebben. Mifchien is het met u gelegen , zo als het volgens het oordeel van L e ss i n g met den Lutherfchen Johan Melchior te Hamburg gelegen is. Lessing zegt ergens van. hem, ik weet thans niet waar? die Man gaat veel met de grove Hamburger Litzenbroeders of liruijers om, heeft hunne zeden , hunnen imask, hun gevoel en hunne Taal aangenomen, en is dus in ftaat, een ordentlijk en fatzoenelijk Man, met. koelen bloede, en met een meer dan gewoon phlegma, op eene <— durf in het woord wel gebruiken? onbefchofte wyze, aantefpreken, hem allerhande Injurien aantedoen , en op eene verregaande wijze te beleedigen, zonder dat hy 'er in V mind/ie erg in heeft: Weshalven een fatzoenelijk Man ook niet kwaad of boos op hem worden , maar hem zijne ongemaniertheden en brutaliteiten zo ten vollen vergeven moet, dat hij enkel ter verdediging van zijne Eer en goeden naam, der Waereld bij gelegenheid toont: wat Jan Melchior voor een Man is! Wil alsdan deeze of geene medelijden met hem hebben, of hem verachten, of hem toejuichen, of zich met den luidruchtigen Scheveninger half capot, over zijne incartaden en beledigende geefligheden lagchen, da,t hangt ten vollen van elks fmaak en vrij-  1531§ vrijheid af. Ik voor rriij wil gaarhê geloo¬ ven dat Gij de Jan Melchior onder de Hollanders zijt, en Gij kunt ten vollen verzeekerd zijn, dat Gij tot dus verre mij noch mijn' Oom zo min kwaad , boos en toornig op u, als eene eenigfte onaangenaame en verdrietige Minuut gemaakt hebt. Wat in 't vervolg gebeuren kan, dat weet ik niet.' Kwaad en boos zult Gij- ons, dat vertrouwe ik, zo gemakkelijk niet maaken. Maar onaangenaame en verdrietige Uuren,' kunnen aan eik braaf Man, die zijn goeden en eerlijken Kaam bemindr. en Eere te verliezen heeft, door Menfchen van uw Ca/iher, die ten vollen aan de engelfche Highvuaijmen evenaaren, wel gemaakt worden. Man.r zo als gezegd is: of Gij ze ons maaken zu't, moet en zal de tijd leeren. Dat gij het 'er op toelegt, om eerlijke brave en geleerde Mannen, is het mogelijk, een misnoegt Uurtje te maaken, blijkt middagklaar uit het IX. hoofdftuk van uwe Biographie! Zie het Zevende vervolg van deezen brief. Ik heb zo aanftonds, en reeds meermaalen van de Ifighivaijmen gefprooken, zonder te zeggen wat dat voor Heeren zijn! MifTchien zijn onder mijne Leezers die 'cr zich geen regt denkbeeld van vormen. Laat ik die-rhalven zeggen: dat Highzvaijmen zijn een foort van beruchte Engelfche Heeren die de openlijke Landfcraten onveilig maken, en den reizen  zenden van hun geld en goed beroven.' Zij be- dekken hunne aangezichten doorgaans met een Floers, en vergeten altoos hunne Namen en Woonplaatzen den geenen bekend te maken, die zij geplundert hebben. Worden zij achterhaald, zo worden zij eenige Voeten boven den Grond te luchten gehangen, ten einde anderen zich aan hen mogen fpiegelen. De geleerde Highwaijmen worden, betrapt zijnde, anders behandelt, om dac zij die genen, die met Verftand, IJver ea Voordeel op den Akker der Wetenfchappen arbeiden, niet van hun Geld en Goed, maar enkel van hunne Eer en goeden Naam te beroven trachten! -— Zij worden hier of daar te pronk gepleit! Zo ftaat bij voorbeeld, in hetProoemium, tot het eerste Deel van de Sijmbolae Lkterariae Haganae pag VI. IX. één van deeze Heeren te pronken! Met volle zekerheid, kart de Heer Barkey niet zeggen: wie hij eigenlijk is ? om dat hij zijn Aangezicht bedekt, en zijn Naam te noemen niet goed gevonden heeft. Daarom noemt hij hem ook Anonijmus, of den Man zonder Naam. Zo veel is echter zeker dat deez' Anonijmus i) Of die Man is, die eertijds zijn Vriend geweest is, die in 't geheel niet onkundig, maar zeer heet gebaakert en niet weinig driftig is, en die het ten uiterften kwalijk genomen heeft, dat hij, Pr: Barkey , hem in vriendelijke termen onder vier Oogen op eene beleefde wijze aangeraden ver-  verzocht en gebeden had , van zich toch befcheU den, zachtmoedig en christelijk in zijne Pennetwïsten te wilien gedragen, en die daarom ook terftondalle betrekkingen gebroken en niet verzuimt heeft bij alle gelegenheid, (hoewel (lompe) Peilen op Hem aftefchieten, en Hem, zijnen eerlijken goeden Naam te bezwalken, om zijn' eigen Roem, door anderer Eer te krenken, uit eigenliefde en wraakzucht uit te bazuinen, en zo lang als van het Kettermaken de Mode nog niet af en gaat, zo lang ook nog met volle kaken zijn lef te zingen langs de Straat! 2) Of een geleerde Highwaijman is (Jtmilis latroni), die den trouwhartigen, onfchuldigen en op een driefprong (taanden Wandelaar, die geen kwaad vermoedt en na den rechten weg vraagt, op eene verraderlijke wijze van achteren aanvalt, en „deerlijk mishandelt! Kortom! op wien de geest van B 0 n 1 f a c 1 u s rust. Jk doele ook op Bonifacius den Derden, juist als gij in TJ Leven pag. 14. Wierd Bonifacius volgens het gezegde van Gregoribs M. de An. tichrist; zo is deez' A n 0 n ij m v s de Antitolerant! Schreven de Paufenm de tijden van Bonifacius in hunne Decreten: voiumus &.juhemus! zo fchrijfe Anonijmus cum fuis : injungimus ! Wij in«  < léi > \n}angeren. enz. enz .Bonifacius en A n o n ïf mus hebben beiden eenerlij reuk in de Kerk! Wél te verftaan, bij die Leden die een' gezonden toleran ten fmaak hebben. Dit is geene boosaartige ergdenkenheid, maar helaas! eene Waarheid door de ondervinding bewezen. By u gaat de Ergdenkenheid pag. 17. in u léven in der daad zeer verre!— Peperen Zout hebben immers geen kwaden reuk! De fchriften van mijn Oom moeten 'er toch verbaast fterk mede gekruidt geweest zijn, om dat gij 'er zoverfchrikkelijk fterk na niest! Zo gaat het als Peper en Zout in venijnige Wonden geftrooit worden ; het bijt vermaledijd (pag 65. ) » Maar! waarom hebt gij met,de Grammatik Schande bedreven, de Kritiek gedefloreert en de goede Zeden mishandelten verkracht? Ik vreezs dat 'er nog fcherpere middeltjes zullen moeten gebruikt worden, om U radicaal te curéren, ten zij dat gij volftrekt onverbeterlijk zijt! Mijn Oom trekt zyne hand van U finaal af! En als dat elk doedt, wat zal alsdan uit U worden ? — Onlangs fnuffelde ik in enige papieren, en vondt daarin enige Inedita (Van vjienl — Ei lieve! raadt dat eens!) en onder deeze het Epitaphlum of Graffchrift Petri Alastoris. tiimecanis rabidi periit Patronus averni : , Ouidmirum? rahidm namque er at ille Cams; K L V*'  162 1»! tJtque Acheronteas rediit latrator ad und as Hak dedit emeritas Cerberus ipfe vices , Qiüque togae Cynicus fuerat fub imagine ut orci Effet Honoratus Janitor ante Fores. Dit Epitaphium laat zich in 'tNeêrduitfch niet vertalen! Het raakt ook de Ongeleerden niet! Daarom houdt het voor u 1 De Ongeleerden kunnen over wylen Petrus Aiastor nalezen 2 M akka bkeuw: VII. q. of den een'of anderen griekfchen Man vragen: wat Alasxer in't neerduitfch betekend ? Het volgend Epigramma is ock zo naif of eigenaardig als bruikbaar en toepaiTelijk! Monfieur Bos. Ce Monfieur Bos, il fue, il fe travaille Et dan fon feu, vojéz comme il ejl froidl Ce Monfieur Bos, veut aggrandir fa taille, Et chaque jour il décroit, il décroit. Profaï/ant & rimant pas furcroitl 'Ce Monfieur Bos fi gay, fi lourd niafommef Ahl que tieft-il du moins ce qïfit fe croit? De par Midas! ce feroit m grand hommel Maa?  m 163 p» Maar in 'c Neêrduitsch kan het insgelijks niet vertaald worden. Al wat ik er U weet van te zeggen komt hierop neer: dat Monfieur Bos, een ongemanierde, onbefchaafde, onbeleefde en geleerde Boerejongen is, dien het, om een recht groot Man te zijn , zo als hij ten vollen gelooft, dat hij het reeds is, aan niets ontbreekt, dan aan de twee Majestueufe Oor en die Apollo aan Mi-das den Koning der Phrijgier prefent deed en die bij abuis wel eens met die van het vlug en dartel vierbeenig Beeffje vergeleeken worden, 'c welk telkens mede om den prijs draaft-, wanneer er gewedt wordt: wie het langzaamst kan flenteren ? Gij mijn Heer! zult er zéker geen zin in hebben? En ik kan het U ook niet fterk aanraaden om U die Ooren aantenaaien. Want, wel is waar, gij zoudt, zo gij U die Ooren liet Prefent doen, niet alleen in den eigenlijken zin aan het latijnfche: Jrrige aures.'Mi Pamphile! kunnen voldoen , maar ook in P. Baylens Kritisch Woordenboek hoogd: Uitgaav, onder het Art: Hercules Deel II. pag. 196. b. Not: G, gelijk Hercules, als een Voorbeeld van zulke Menfchen kunnen pronken, welker Ooren zich bewegen kunnen! Weinige Menfchen, kunnen dit doen! misfchien om dat men ons van het Uur der Geboorte af de Ooren zo ftijf en vaft aan het hoofd onder het Mutsje bindt, dat dezelve nooit occafs ' n hu heb-  C ) Tiebben hunne natuurkrachten, (die aan hen toeft niet gegeven zijn, dat wij ze verwaarloozen maar gebruiken zullen) tot ons Voordeel te oeffeneri en te befteeden. 't Is waar! dit zou een dubbeld Voordeel voor U zijn: Maar het zou toch niet kunnen opweegen tegen het gevaar waaraan Gij U zoudt bloot Hellen, indien het geval wilde, dat 'er eens zulke Rechters wederom cpflonden , als die weleer waren, die ten tijde van Koning Carl /. in Engeland den Tolerant en Wilhelm P r ij n n eondenmeerden, dat hem heide zijne groote Ooren zouden afgefneden worden. Ziet P. Baylb onder het Artijkel Prynn 1. c. Deel. III. pag: § 25. MilTchien hebt gy dit Boek niet by de hand: daarom zal ik 't geene waarop in doele uit P. Bayle hier inlafchen: ,, Een gereformeert Pre„ dikant te Bafel fchijnt te zeggen dat men W. „ Prvnk ook uit de oude Waereld gebannen, „ en naar een Eiland in Amerika gezonden heefc. }, Maar het is geloofwaardiger darmen hem tot eene j, eeuwige gevangen fchap verdoemd heeft : " Dit zijn zijne woorden:,,Author nosterW. Pryn,, kus Baitwicüs &Bitrtonus, trium „ facultatum Dsclores, quod contra iflam tyran„ nidem hifcere aufi fuiflent, aurihus mutilati, ;, extra anni folisque viam expulfi funt, quo longa ta„ beperimerentur. Wolfgakgus Meyekuj „ S. Th. Doctor & Verbi divini in ecclefiaBa„ fel .-Miniftei Senior, Epistola dedicator: Fulci.  m 179 1* hier bevinden, en ons hiernamaals bevinden zullen, met iemand phikfopheeren en zinïwifïen moet of wie, die van Gevoelen is, dat de Bijbel het regte principium cognoscendi (de Bron van kennis) niet is, waaruit men hierover op eene voldoende en beilifiende wijze oordeelen kan; wat zal men alsdan beginnen ? Zal en moet men hem, die niet verwaant is, gaarne leeren en tot eene gerufhlellende kennis en overtuiging koomen wil, als een' Ketter van zich wegjaagen ? — Gij zoudt het misfchien doen ! Vindt men in het Voorraadhuis van de rede, die wij beiden aannemen, Axiomata , va/ie grondlagen genoeg, om door middel van dezelve , eene Theodicé voor den dag te brengen, welke den TwijiTelaar, die met zwaarigheden in eene naare Onzeekerheid worftelt, ten deezen opzichte ten vollen te vrede fteilen kan? — Gij althans zult ze 'er niet in vinden, en ik zal ze 'er niet in zoeken. Wac fchiet 'er nu over? wel niet veel anders, dan dat men tot eene of andere fpeculatie over de eene of andere Hijpothefe , die niet alleen met de rede niet ftrijdt, maar zelve met de ondervinding in het groote rijk der Natuur overeenftemt, zijne toevlucht neemt, en beproeft, of men hem daardoor, oplettend, en nadenkend maaken kan, om hem by tijd en wij. len daarheenen te brengen, waar wij denken dat hij wezen moet! Zulk eene Hijpothefe, is dievafi de Zielsverhuizing. M %  «29 i8o §s» Ik twijffele er aan of gij Mijn Heer geduuren-» de uw wijsgeerig leven, ooit hebt hooren fpree- ken van de Pneumatologia hijpothetica ! (Uwe Pbilofophifche bijzonders Pneumatologtfcbe Kundigheden, die uit uwe Biographie doorftraalen, hebben mij dien twijffel ingeboezemt. Si-tacuijfes Phiïo[ophits manfifes! Hadt gij uwe biographie niet gefcbreeven, gij waart een Philofoopb gebleeven.) Zo gij er echter bij abuis iets van mogt gelezen hebben, 2uk gij ook wel Canzius de civitate Bei Seéh III. Cap. III: § ï. feq. pag 243. gelezen en daar gevonden hebben, dat hij hiervan gevoelen is: quod fpiritus , fi babet corpus mutationibus exftantioribus obnoxium, defiruSio h 0 c corpore, quod eum ad gertam unherfi oram adftrinxit, aheat ad alias, manent e tarnen corpore, quod aKis oris &perceptionibus,fitaccommodatum. Dit is ook eene zoort, ik wil het althans zo noemen, van Metempfijchofis, maar niet die welke deEgijptenaaren, Pijthagoras, Plato in Socratis perfona ex Pijthagorae fententia, de Brachmanen, Zoroafter , de Gufuratten, Trismegifius, Apollo Thianaeus, de Druioen volgens Julius Cjesar, de Phariseeuwen volgens J os ephüs, de Manicheen volgens Augufiinus, enz. enz. geloofd hebben, of zullen geloofd hebben. De gronden tegen dezelve gelieft bij de Wijsgeren te zoeken. En zo dra gij ze gevonden hebt zulc  ♦ei 18 r §8* zult Gij tot Ridder in het Pbiïofophendom en in het Biographcndom geflagen worden, juist en op .denzei ven voet a!s S anghe Panche tot Ridder gegooid wierd, toen hij in het Bedlaken lag., dat van Vier Mannen , aan de Vier Tippen Gaande , in geftadige elastike Beweeging gehouden wierd en Sanche dan om hoog en dan om laag vloog, zonder tot Rust, waarna hij zo hartelijk verlangde, te komen. Ik weet nietwaar het ftaat in de Biographie van Uw Maat! Maar gij citeert toch zo gaarne, daarom zal ik u het plaifier niet rooven van bij occafie de plaats waar het gevonden wordt met Capittel, paragraaph, en bladzijde aantehaalen. Misfchien ftaat het in uwe Colleclanea nog niet aangeteekend: dat 1684. te Londen in de Engelfche taal gedrukt zijn ( *): Ouaejliones CC. de revolutisne animarum, die in verfcheide taaien vertolkt en van Franciscus Mercurius van Helmont, gezegd wor- ( * ) Ziet de Bibliotbeque curietife bidorique et critiquè par David Clement. TomeNeuviéme pag: 373- Daar vindt men dat van dit raare Boek ook te Amfterdam 1690. in i2mo eene editie gedrukt is onder den titel: Opuscula Pbilofopb'ea , quibus continentur principia Pbilefopbi* Antiquijftmx et recetitijjima. Ac Pbilv fophia vulgaris refutata. Quibus fubjuniïa funt CC.prO' b/emata de Revolutione Animarum humanarum! Ik zou nog meer Roeken kunnen citeeren, maar het is mijne liefhebberij niet. M |  Worden gefchreeven te zijn. In dit GefchrïCt kunt gij de Argumenten voor de Zielsverhuizing vin den, tegen 'twelk Joh. Schmidius gefchreven heeft: exercitationes theolegicas, de multiplici animarum reditu in corpora. In de Obfervationihus Hallenfibus Tom: V. obferv: 13. $ 39. pag. 4*3 feq. is men van gevoelen ; dat HeLmonts Meening raakende de Zielsverhuizing NB juist zo ongerijmt niet is, en dat de Zaak verdient nader onderzocht te worden! Maar, dat zult gij Panfophist wel weeten, dat de Metemp/ijchofiten van de Metemfomatisten, onderfcheiden worden, en dat de eersten geloofden, dat de Ziel van den eenen Menfch in een' anderen, uiteen Levendigen in een'overledenen, verhuize, terwijl de laatften beweerden: dat de Zielen der Menfchen, naar hunnen gevoerden levenswandel, dan in Beesten en dan in planten verhuisden! Gij kunt 'er Atbenaei Deipnof: libr: Vlll. c. 17. pag. 365. over nalezen. Een zeker Spotgeest verhuist in het Verheeterhuis volgens het eerste Boek onder den titel: de Spotgeest in het Verheeterhuis, gedrukt te Rotterdam 1758 bij Hendrik van Pelt en Abriakus Doüci, P. Z: Boekverkoopers. 't Is een liber rarior, rarij/imus, prohibitusl Ik'wenfchte wel te weeten, of de Heer van Goens hetzelve bezitte ? Dewijl ik dit eerste boek enkel doorbladert heb, zo durf ik niet zeggen, dat ik het  «Sf 183 I'S* bet gelezen heb. Echter heb ik hier en daar Vaersjes gevonden, die Gij zeker met geheel andere Aandoeningen zult geleezen hebben , dan die Aandoeningen geweest zijn, waarmede zij gemaakt zijn. Ik zal 'er maar één Latijnfch en één Neerduit/bh Vaersje uit aannaaien, en u zeggen, wat ik 'er bij gedacht heb. In de Opdragt p. XIX leze ik de volgende Vaersjes: Roma fileat, posthaec miracula Petri! Petrus apud Batavos, plura {ïupenda facit! Mag dit Myn P i e t e r 1 u behagen, En uw doorzichtig oog verdragen , Ons' pen Jchel dan haar Vlakken kwijt; En fteek aan uwen lof ons Zegel Dat gij o brave Lettervlegel Den tijd ontwies en ook den Nijd. Ik denke, dat ik hier den rechten I. V., heb leeren kennen, naar wien Gij als naar een'Peetoom uwen held genoemt hebt, en dat ik hier in dit eerste Boek, bij het Nest ben, waaruit Gij veele van Uwe poetifche vuile Eijëren gehaalt hebt, om ze den Koperen van Uwe Biographie, voor hun goed geld, in de handen te floppen. Want geen Ei, kan aan een ander zo gelijk zijn als uwe gedachten en Vaersjes, aan die geenen waarop gij in dit eerste boek onthaalt zijt. Den Baas in de Kolfbaan, die in uwe Biographie pag. - 2 ftaat, vond ik hier pag. 62. En worde hoe langer hoe rseer beducht, dat de gedachten, door mij pag. M 4 ge-.  m t9* k» 'ven, uit eigen Vermogen gebruiken kunnen*. Of moet bij die Krachten en vermogens daartoe bui. ten zich zoeken, en van iemand anders ontfangen'? -— Zeker twee gewichtige Vragen, bij het dreigend gevaar, waarin de Patiënt zich bevindt, en in de Nabijheid van den dood, die telkens dreigt zijn zwaard te zullen laaten vallen, om ziel en lighaam van elkander aftezonderen ! — Dan 1 een van deOmftanderen, dien, als een' Naaftbeftaanden van den Patiënt, zeer veel 'er aan gelegen ligt, dat de Kranke herfteld worde, oppert bij deeze Gelegenheid de volgende zwarigheid : Hoe dan ? bijaldien de Patiënt door het geleerd geraas dat gij maakt, in zijne overtuiging, dat gij hem kunt en zult helpen, gefioord wierd, aan het maaien raakte, daarop twijfelachtig, dan ongeduldig, en eindelijk mismoedig en wanboopig zvierd, voor en aleer uw Krakeel geëindigd is, V welk naar alle Kegelen van Waarfcbijnlijkbeid Nooit, ahbans voor eerst nog nikt, tot wederzijds genoegen zal bef ijl worden"? Hoe dan ? — Dat kan niet helpen, antwoorden beide de Geneesheeren, De Vraagen moeten noodzaakelijk onderzocht en beflift worden! Is dan, voegt de verftandige Naaftbeftaande van den Patiënt er bij, Uw Geneesmiddel niet beproeft en onfeilbaar tegen alle moo gelijke Slangen beet ent Wel zekerlijk ! antwoordt één der Geneesheeren, terwijl de ander de Schouders ophaalt en zegt: aan en ïoo'f  «Ü 193 'IS» voor zich zelve is het Geneesmiddel krachtig genoeg. Maar! ik weet niet, of hetzelve juift deezen Patiënt zal kunnen geneezen, om dat ik niet weet hoe het met hem gefield is ? Of zijne conftitutie wel met-de Medecijn fijmpatMfeert? en of niet het eene of andere Sijmptoma er bijgekoomen is waardoor de innerlijke objeclive Kracht der Artfenij uiterlijk en fubjetlive verijdelt wordt'1, enz. En metéén gaan zij aan het difpuceeren over de eerfte Vraag, en harrewarren er zo diepzinnig en geleerd, als lang en breedvoerig over, en dat wel in de Tegenwoordigheid van den onge- lukkigen Lijder ■ ■ -De Patiënt het geleerddifpuuthoorenAe, begint naar den Inhoud van hetzelve aandachtig te luisteren , maar hij begrijpt zommige zaaken die verhandelt worden , in het geheel niet , zommigen half en ten deele, en de geheele reft begrijpt hij ten eenemaale verkeert. Hij begint vervolgens te twijffelen of de Artfenij hem wel zal kunnen helpen: raakt in de maaling: het Vergif treed-en dringc fterker in het Bloed, brengt de overige Sappen in het Lighaam meer en meer in wanorde, en de Patiënt begint te — ijlen! — Ziet gij wel! zegt één der Geneesheeren! Wie weet, of zijne bijzondere Conflitutie de Kracht van het vergif niet verdubbelt, en hem van het gebruik zijner Ziels en Lighaams Vermogens niet ten eenemaale beroofd heeft? ~ Laaren wij de eerfte vraag, N waar".  waarover wij het toch niet zullen eens worden, voor een tijd daar laaten, en de tveeede Vraag onderzoeken ! Zou de Patiënt mg rxd eige Krachten en Vermogens bezitten, om het Voorjchrift, dat ivy hem zullen geven, te ver ft aan, en om de Art' fenij te gebruikend — Zij beginnen te redetwisten , en terwijl zij beezig zijn , hun geleerd difpuus voorttezetten , neemt het ijlen van den Patiënt een einde, en hij komt weder bij zich zeiven. Hij hoort met Verbaastheid het afgetrokken diepzinnig Discours, over den Meenen reft van zijn zwak en bijkans ten voiien verteerd Vermogen, en over de geringe kragten, die het Vergif't welk in zijne Tappen en aderen woelt, hem nog heeft overig gelaaten.! Hij luiflert met Oplettenheid, begrijpt zommige woorden half, zommigen in V geheel niet * en de overigen geheel en al verkeerd. Hij begint eerft te twijffelen en eindelijk zelfs als 't ware overtuigd te worden: dat volftrekt alle zijne Krach- ' ten ten vollen uitgeput zijn:- dat bij volftrekt niers meer verftaan en begrijpen ,> en zelfs de Artfenij niet gebruiken kan I Hij raapt het rampzaalig overfehoc van zijne luttele Vermogens bij eikanderen, werpt zich in zijn bedde op- de andere zijde, worde moedeloos, valt in eene halve wanhoop, en deeze wiegt hem in eene diepe ruft en in een' gevoellozen ftaap enz. Zie daar! zegt één der Geneesheeren, alle Krachten zijn ten eenemaale voeg e% verdweenen ! De Patiënt is verre genoeg- ver-  •verzeild. Laaten wij hem de Medecïjn toedienen j en hem het Voorfchrifc geven , waarnaar hij die ge< bruiken moet, en dan afwachten wat het uitwer-: ken zal! Men vrage zich zelve onpartijdig: Wat moet en wat zal men van zulk eene handelwijze van zulke Geneesheeren denken, öordeelen en zeg» gen? ■ Verdient zulk een gedrag den Naam van een omzichtig, wijs en verftandig Gedrag of heeft men) hetrecht, om het met een anderen Naam te befempelen? ■ In de Hoofdzaaken zijn het de Geneesheeren, de Patiënt, en de Omftanders onderling ten vollen eens. Zij zijn het eens : 1. Dat de Patiënt gevaarlijk en doodelijk ziek is. 2. Dat hij ft'erven moet, zo hij niet doof vreemde hulp tegen de Magt van den dood beveiligt wordt. 3. Dat de Medscijn aan en ep zich zelve befchoutvt krachtig en ten vollen in ftaat is om den Éranken te kunnen herjiellen. 4. Dat het Voorfchrift, volgens hetwelk dé Artfenij moet gebruikt worden, duidelijk en ver ft aanhaar is. 5. Dat van den Patiënt niets meer gevergi wordt dan bij doen kan, en N % fi  «Ü Ss» 6. Dat dis Vermogens die hem onthreeken, aan hem door dé Kracht, die in de Medecijn ge* vonden wordt, zullen gefchonken worden* enz. enz. Men oordeele en beflisfe thans gemoedelijk zelfs, wat voor Nut en Voordeel, de ongelukkige Lijder, die helaas! meer dan të wél voelt, dat bij gevaarlijk ziek is, en zoader vreemde hulp elendig flerven moet, die met dat alles wenfcht teleeven, en alles wat van hem naar billijkheid geeifcht wordt en zijne Vermogens, hoe zwak en gering ook, maar eenigzins dulden, gaarne doen wil en doen zal, wat voor nut en Voordeel, zegge ik, hij trekt, en kan trekken , uit het redentwis- ten over de aangehaalde twee Vragen? ■—* Zal niet elk verftandig Man zeggen, de Genees-, heeren zouden beeter doen, over deeze en foortgelijke Vragen, indien het niet anders zijn kan, en het, om zeekere Redenen, die men misfchien zonder veel hoofdbreken zoude kunnen ontdekken, noodzaakelijk-is, dat er over moet geharreward worden , onder vier oogen op eene andere meer geféhikie Plaats en in hunne geleerde Taal, te redentwisten, dewijl de Ondervinding en de Natuur van de Zaak toont, dat het redentwisten over diergelijketheeretifche Vragen, (welker theoretifcb  «8§ 197 ^ gewigt men op zijne plaats en in zijne Waarde Iaat(*) ten overftaan van onkundige en eenvoudige Patiënten, toevallig, zomtijds meer Nadeel dan Voordeel aanbrengt! Is het niet voldoende , wanneer de Patiënt maai; het Refultaat, hetprac* tifch Refultaat, dat uit deeze Qticeflie voortvloeit leert kennen ? Dat is te zeggen: dat hem onder het Oog en aan het Verftand gebragt wordt, zo hij er niet reeds van overtuigd is: 1. Dat hij gevaarlijk krank zijnde, onfeilbaar flerven moet, zo hij niet door vreemde hulp gered wordt. 2. Dat hij zich ftiptelijk, zo veel als hij kan, en meer niet, moet gedragen, naar het Faorfchrift t vol- (*) Bijaldien men onze Sijtnbolifche Boeken, en in dezelve de Smalkaldifche Jrtijkeien , en wel het derde Gedeelte dezer Ar tijkelen Edit: R tt ch e n b e rg i i pag: 317. metAandagtgelcezen heeft, zal men ook wel weeten: dat het den Leeraaren onder de Lutheranen vrijftaat, over 15 Anijkelen , met geleerde, eu verft anddge Mannen , of onder zich zeiven te handelen! onder deeze Artijkelen (laat, het Artijkel van de Zonde, Erfzonde, en hit are Gevolgen boven aan! De Woorden waarop ik doele zijn deeze: De fequentibus artieulis agere poterimus cum doclis et prum (jentibitsvirii , vel etiam inter n»s ipfos; Papa et regnum fontificium illos nen inagnopere curant. Confcientia enim apud iltes nihil eft, fcd pecunia, gloria , bonores, poten tia ipfis fttnt omnia. N 3  193 gg» 'volgens hetwelk hij de Medecijn gebruiken moet. 2. En dat de Kracht, die in de Artfenij gevonden wordt, aan hem die Krachten, en de. Gezondheid die hem ontbreeken onfeilbaar zal fchenken. De Patiënt, wanneer hij dit weet, weet ge^ ripag! Gaat hij verder, en zegt: Ik zal de Artfenij niet gebruiken voor en aker ik ten vollen 'weet, hoe en op wat wijze, de Kracht, die in de Artfenij gevonden vjordt, en die mij alleen helpen kan, tot herflelling van mijne Gezondheid werkt % zo is hij niet wijzer en handelt niet verflandiger? dan een Mensch is en handelt, die gevaar loopt van honger re fterven en die echter niet eeten wil, voor en aleer hij ten vollen weet, hoe en op wat wijze, de Maag de fpijze verduwt, en in verwerkend fap en bloed verandert? De Kranke, die gevaarlijk ziek is, is de Menfch, de Zondaar: en de Artfenij, die hem genezen en redden kan en zal, is de allerheiligfte Godsdienst van onzen Goddelij ken Verlosfer, die Geest, Krachten, Leven is. Maar dit Middel der Herflelling en Redding van dsn Zondaar, werkt niet door eene foor? van Sijmpathie, waarbij de Mensch, de Zondaar, zich geheel en al lijdelijk (pasfive) gedragen moet. peenzins! Het werkt veelmeer niet alleen zo., als elk  tig 2.16 lg» Wanneer zij tot Chriftenen fpreken; zo zege hij : Gij zijt ver duifier d, en verwijderd van bet Leven , dat uit God is, door de Onweetenbeid, die in Uw is, en door de Gevoelloosheid van uw har;. Ik ftjmrae toe: men kan mee Paulu.s van en tot blinde, heidenen op dien Voet fpreken! Maar ik ontkenne ronduit, dat men he.t recht heeft, om mee Christenen dus te handelen! '— Het eenigftg, wat mij vertroost, wanneer ik mij te binnen brenge, dat Chriftetten , op een zo naadeelige wijze aangefproken worden, is de Voorftellitig : dat de verzaamelde gemeente 'er zelden haare Aandacht op vestigt en het niet zeer ter harte neemt, om dat het ge. woone jpijze, en opgewarmde kolt is, waaruit men wei- pndere verhevene, nuttige, leerijke, flicbtelijke,uitmuntende fnaakfche en verhevene zaaken , verborgen en bedolven Ijggen die er geen Menfch in zoeken zou ; Zo blijkt duidelijk, dat ik gelijk heb. Indien er echter iemand in (laat wa zijn z«u om ons, des al niet te min, een Netriandfcbe.i Ges u.nd 10 te leveren, zoo weet ik voor mij wel, dat ik den trigineelen Schrijver daarvan niet veue van d» Rotte en de Maai zoeken zou. Deez' mijn Man heeft meer met dien bijl gehouwen, heefc veel gezien , gelezen , gehoord, ondervonden tn geieeden en ma&kc ook Fiaaije Eerste Hoofdstukken, dienende ttnAandacht te. ferwekken en Bloemrijke Vaersjes, om elk Iloofdfluk ^r rnede te fluiten! — 't ij een Bol \ .  $3 217 $5» IWeinig of geen Nut en Voedsel trekken kan, om dat zij 'er zo min bij denkc, als er die Predikant bij denkt of bij kan denken, die de armhartige, fchadelijke, nadeelige ien het eerste en belle Vuur van Aandacht ukblufehende gewoonte heeft, geduurendü de eerfte vijftien Minuten, die hij op dcnkanfel.verllijc, eene Bsweeging met den Mond te rrtaaken , en eenige mechanifchs woorden te fpreeken, waarbij zijn Verftahd niet op koften gejaagt wordt! Zo handelen en gedragen zich de°waereldlijke Redenaars niet. Djcz.3 weetcii beter, wat tot hun voordeel diendt en maaken geheel andere Inleidingen en captatisnes benevoknüm Men kan mijns geringen bedunkens ook op deezsgccftelijke eh' waereldlijké Redenaars toepaflên , 'c geen'jefus bij Lucas XVI. b\ met deeze Woorden uitdrukt: de Kinderen deezer Waereld, zijn wijzer dan de Kinderen des Lichts in hun go'ffacht. ' Zou het niet duizendmaal voordeeligcr zijn, . wanneer een Chrilien - Leeraar ten vollen overeenkomftig mee dc Waarheid en met het Goddelijk Woord, zich bcnaarftigde, om zijnen Toehoordeten inden beginne van zijne Verhandeling, zulke fteilingen inteprenten, of in het geheugen terug te roepen, waaruit zij terftond, onmiddelijk konden afleiden, eensdeels, Gods vaderlijke en voL Vaardige Bereidwilligheid , om ons Menfchen, O 5 Ms».  *3§ 2lS ^ wijs , heilig , gelukkig en zalig te maaken , en andemdeels de gëwigrige Verpligting die op hem ruft, om nu ook van hunne zijde de handen aan net werk te liaan, om onder den bijftand Gods bekwaam ter zaligheid te worden? —- Zou het niet oneindig voordeeliger zijn wanneer den Hoorderen Gelegenheid gegeven wierd, om zich naar Waarheid te overtuigen , dat hen aan en tot hun Geluk niets ontbreekt, dan zij zich zeiven : en dat God den weldaadigen Godsdienft van Jesüs juift daartoe beftemd en gefchikt heeft, om ons oogenfchijnlijk te leeren en te overtuigen, dat hij van zijne zyde alles tot Bevordering van ons heil gedaan heeft, wat van hem maar eenigzins kan verwacht worden, en dat het thans,op den Menfch zelve aankomt, om, gelijk Paulus zegt Phil. II. 12. 13. mst ootmoedigheid en omzichtigheid zijn en zijner medemenjchen Heil en Zaligheid te zoeken en te werken 9 Zoo verr' mijn Oom! Laat ik hier nog het volgende bijvoegen.' Zo Gij Mijn Heer, deezen brief met eenige oplettenheid gelezen hebt, zo zult gij bemerkt hebben , dat ik van de Nederlamdsche Bibliotheek gewagende, de Oude, en niet de Nieuwe, in het oog heb. Want dewijl ik dit Maandwerk, zedert jaar en dag, niet meer leze, denkende dar ik mijn'tijd wel nuttiger en voordeeliger dan tot het lezen van deeze Ari/larcbi/ierij, kan belleden, en dus de Nieuwe N. BibL ook niet  «Ü 2i9 SS* niet gelezen heb j zo zou het onbillijk zijn over een werk te oordeelon, 't welk men niet kent. £n dewijl ik dachte dat zommige Baazen die aan de oude Ned: Bibl: geknoeid hebben bij de Armée zouden geplaatft en met betere en meer bruikbaare Medearbeiders verwhTeld zijn; zo heb ik in ft.il te de hoop gekoeftert, dat de Nieuwe Ned. Bibl. der ouden zand in de Oogen ftrooijen, en de door haar gehoonde en ontëerde Kritiek , uit Naam van de oude Ned. Bibl. Amende bonorable doen en aan haar behoorlijke Satisfa&ie geven zou! Maar! helaas ! Daar zijn onder de Werkgaften , nog van de oude Bollen die reeds lange in dien Recenfiematkers Winkel gearbeirt hebben! Zeer gevallig komt gifteren een goed Vriend bij mij , die de Nieuwe Ned. Bibl. leeft en die verhaalde mij ten opzichte van dezelve Incredibilia, ongelooflijke zaaken ! Mijne Nieuwsgierigheid gaande geraakt zijnde, leende ik N'o 3. van het eerste bïel der Nieuwen N. B. om met eige Oogen op pag: 142. in de Recen/ie van J. A. Cramers, Inleiding tot de algtmeene kerkelijke en waereldlijke GefchiedeniJJen Deel II. te leezen: „ Het geene vervolgens onze Schrijver over hef „ Geloof der eerfte Chriftenen omtrent den doop „ en het Avondmaal bijbrengt, bewijft wel, dat zij „ dezelve geenzins als bioote, fchoon heilige leu„ zen, en Ceremoniën van het Chriftendom aan„ merkten, doch niet, dat zij daar zodanige denk- beel-  * beelden aan hegteden als de Heer Cramir „ wil, zo dat zij bet gezegend broed en den ge* n zegenden wijn voor bet wezenlijke Lighaarn en „ bet bloed van Cbriftus gehouden, en eene we* „ zenlijke tegenwoordigheid daarvan, zouden ge„ ioofd hebben.'''' Ik wilt in der daad nier., toen ik deeze V/oorden las, of ik mijnen Oogen, mijnen eigen Oogen wel vertrouwen durfde? Ik herlas de Woorden, en Wierd eindelijk overtuigd, dat mijne Oogen, wél gezien hadden en dat 'er werkelijk voor de tweede reize nog ftond , 'c geen ik 'er de eerfte reize geIeezen had! Maar mijns Verbaasdheid klom nog hooger, toen ik in deRecenfie verder las, en vond dat de Heer Recenfent ^1» sc^Mi ra(fr,r^ met eene onbegrijpelijke Verzekertheid, en met een Vertrouwen, 't welk bij den grootften Patrisüler niec fterker zijn kan, en elk, die gewoon is, zonder Bewijs te gelooven , moet overtuigen , dat de Heer Reeenjent alle Patres op zijn duimpje en Van buiten geleert hééft, durft fchrijven: „ Het is uit de Schriften der Oudvaderen On„ tegen spreke lijk te bewijzen!: 4) dat de „ aloude Chriftenen gefield hebben , dat Cbris„ tus op geenerlehvijze met den mond des Lig* „ haams, maar Geeftelijker wijze wierd gegeten En eindelijk, toen ik vond dat zijne Patristifcbe kennis, en LecJure der Oudvaderen, daarin be114a t, dat hij de Inftitutiones hijlorice Ecclejias- iic0  ?tf 221 Eg» Mfag V, & Ni Tti. van den Eerwaar digen Grijsaard. H. Venema , ingezien, en niet half maar verkeerd begreepen heeft. Want, ten bewijze dat zich onder anderen ook de aangehaalde 4de ftclling, ontegensprekelijk, uit de Oudvaderen Iaat bewijzen, beroept hij zich op Hermant Venem/e Inftitutiones hifttirice Ecclefiaftica. V. et N. Teftamenti , zonder de plaats aantewijzen waar het ftaat. Dit had de Heer Recenfent wel dienen te doen ,om dat dit werk nog geen Regifter heeft. De Lezer kan het vin !cn 1. c. Tom. Hl. % CXIV. pag:.473- en 474- Aldaar zegt de voorzichtige en waardige Grijsaard, die kort vooraf fchrijft; Veteres, de Oudvaderen, maar er niet bijvoegt ad unum omnes, allen zonder onderfebeid ! en dus voor anderen , ivijslijk plaats openlaat! „ Prins „ Caput (de prsefenti» Chrifti in Sacramentis, — „ praecipue in euchariftia) Vïhïiienter est Controversum in ter Romano-Catbolicos, , Evangelicos, et Reformatos qui Patres in fuas Ment finguli traberepartes. Dat is te zeggen: „ Over het eerfte punt, te weeten, over de Tk- „ GENWOORDIOHEJD Van christus f« it „ Sacramenten -•- bijzonder in bet H. AvoND,, maal wordt tufjeben de CathoLijken, Lutheranen, en Gereformeerde^ „ hevig getiviji! fVant elk deezer partbijen is ge„ wend of pleegt, de Oud vaders, op baare „ zijde te trekken'.?' Dit  «g 22a Sr Dit is de zuivere Waarheid, en is zeer wél gezegt.' Maar zo behoedzaam, zo waar, zo wél, te fchrijven, dat is de zaak van onzen Heer Re* c en se nt in geene deele! Hij hangt liever den grooten Patristiker uit, en om zijne onkunde te verbergen , verdraait hij de Woorden van den Hoogleeraar Venema, om er een Mantel uit te maaken, waar door hij, tot onverdiende fchande van een' verdiend en groot Man, den onoplettenden Lezer zou kunnen misleiden , en hem diets maaken, als of de Hoogleer aar zogezegd hadde: bet is ontegensfrekelyk te bewijzen enz. enz. terwijl die braave Man (gelijk.hem dit ten vollen vrij ftond, zo als het aan elk Catbolijk en Lutheraan vrij ftaat, naar zijne kennis enoventuiging,ats historiefchrijver, over dit dispuut zijne Meening te uitten) enkel zijn gevoelen over dit dispuut aan den dag legt: over dit gefchilfluk zal ik volgens Gewoonte , mijne gedachten als een Gefchiedfchijver, uiten: de qua disputatione, dit zijne zijne Woorden, mentem,pro more, inftar bifiorici, exponam. En voorts haalt de Hoogleeraar, die Schrijvers aan , die de Lezer raadplegen kan om over zijn gevoelen te kunnen oordeelen ! 'tls waar! ik heb Cramers inleiding enz. niet bij de hand, en kan hem dus zelfs niet nalezen; Maar ik twijffele er niet aan of CrameR heeft zijn gevoelen over dit dispuut ook op gunden gebouwc, en  «§ 223 w» en hetzelve zo gsfifet, als het bij hem hg! Na ware het de post van een braaf Recenfent geweest, de gronden van beide Parthijen, van den Heet Venema zoowel, als van den Heer Cramer-, optezoeken, aantehaalen en tegen eikanderen afteweegen, en dan of op eene zedige en befchaafde wijze het Vonnis zelfs te ftrijken, of het Oordeel aan den Lezer overtelaaten. Maar ! daar zou meet LeBuure, en meer gezonde Oordeelkunde me vereifcht worden, dan een Man bezit en heelt, die op kwaalijkbegrepene Woorden zijn Motorisch Vonnis bouwt. Zijn vonnis bewijst duidelijk, dat hij de Oudvaders niet veel gelezen heeft. De Patristik is ook juist mijne zaak niet. Maar al is iemand ook geen Patrifliker, zo teekent rnj : toch wel omtrent zulk een gróót dispuut het één en ander aan,'t welk hij hier of elders vindt. Zo heb ik bij voorbeeld uit Justinus den Martelaar Apo!' II. Edit Colon 1686 pag. 98- deeze Woorden opgeteekend: Wij ontfangen die zaaken, niet ah oetnccn brood en gemeenen drank, maarl*." lyk Christus Jesus door het woord God* Vleesch geworden zijnde, vleesch en bloed om " onzer Zaligheid wille gehad heeft, zo zijn wij *' onderrigtdat het Foedzel, waarover door „ het gebed uit zijn woord de dankzegging ge" fchted is, het Vleesch en bloed is vanJesüs, ,, die Mensch geworden is". Justinus leefde in de tweede Eeuw! By Ignatius in epifida ad fmyrn: Tom. II. gag. 3*- ^ Afflst; l??a£  4§ Ö24 §P Vindt men deeze woorden: z*/ gebruiken het hes„ /;g Sacrament met, en onthouden zich van „ den dienst, dewijl zij niet beleiden: dat het H. Sacrament het Vleesch is van on- „ zpn Vrrlosser Jestjs Christus. „ Z/o;:/' die deeze gave Gnds tegen fpreeken, ver. , „' vr.Uen door hunne twifizugt in den dood. Bij ÏERtvtmanui r/ff refurreiiitne Carnis, Gap.«8. pag. 385. Edir. Lutetiae, 1641. leest men: — ,,'t f s het Vleesch, 't welk het lig- ,, haam en HET bloed van CHRISTUS ,, nuttigt, op dat de Ziel doorvoed worde vm ■„ God. Beiden leefden zy in de twee eerste Eeuwen. - Wanneer dc Kecenfent deeze aangehaalde XVoorden ooit gezien, of'er maar van gehoord hadde, zo zou hij nooit nochte nooit, zo ontegenfpreekelijk verwaand, afjurant, en fuffi'fanc geweest zijn, van eene zaak te befiisfen, die boven zijne fphaers verheven is, en te fchrijven: het is Ontegen^preexelyk ie bewijzen," fat enz. enz. Maar! Crambr, is een Lutherfchinan, daarom rrag die wel bij het oor getrokken .won'en, en de Heer Venema, zal bij andere occafie, (/» de Biographie) zijne bijzondere portie ook wel krijgen! Diende met niet een Requeft aan Homerus of Aristarchüs, te ■praefenteeren, en te verzoeken, dat de kritifcke febuitvan deezen kritifchen fchipper, voor ten jaar ,en Zes weeken aan de Ketting gelegd wierd? ten einde hij van de Approbatie der E. Clajps 'van Sebie-  «il «25 ft» Schieland, binnen dien tijd geen misbruik zot* kunnen maaken! Al wou mij die Heer geld toé geven, om met hem over dit ftuk te zintwiftèn ï zo zou ik het duizendmaal liever met geld afkoopen! En wie weet, of hij niet nog wel daarenboven gelooft, dat hij hier het Lwthersch Gevoelen omtrent dit Leerftuk, onder handen en voor oogen heeft ? Waare dit zo en verbeeldde hij zich, dat dit het gevoelen der Lutheranen zij; [\ welk ik egter niet kan bewijzen!) zo Waar ligt Anticijra in de Waereld? Het vervolg hierna, p ti&V  *8g E2<5 gg* HET TWAALFDE VERVOLG. De Tolerantie, waarvan mijn Oom , zo groot een Vriend is, ligt U als een vreeslijk groote ftruikelblok in den Weg! Maar! mijn goede Man! hebt gij wel ooit ter deege bedaard en rijpelijk 0'.rer de Tolerantie en Intolerantie, en over de gevolgen , welke beiden zomtijds na zich {kepen , nagedacht? [Ik geloof, al zo min, als over die ftoffe, waarover de Verhandeling van mijn Oom in het IX - XI vervolg loopt. Ik zal de Vrijheid gebruiken , om 'er u eenige gelegenheid toe te geven, van 'er over te kunnen nadenken. Och! of ik aan U ook de bekwaamheid, het vermogen, en de lust, om 'erover te reflecJeeren, konde mededeelen l Wanneer men met oplettenheid de ondervinding gade flaat en op de uitwerkzelen acht geeft, welke de Tolerantie, A) bij het gros van het Menfcbdom, bij zulke Menfchen die verwaarloost zijn, bij Menfchen die hunne zielen niet in orde gebragt, hun ver/land nietgefcherpt, en hunnen geest, met den Godsdienst niet doorvoedt hebben, B) zter toevallig, en niet door zich zeiven, te voorfcbijn brengt; zo loopt men zeker gevaar in den beginne zo in twijffel te geraaken , dat men niet weet,,  weet, wat men antwoorden moet, wanneer 'er gevraagd wordt: Is ^Tolerantie, ten opzichte van de heide aangehaalde gevallen , niet ruim zó nadeelig als de Intolerantie, in andere opzichten gevaarlijk enfchadelijk is"? En: Js de Intolerantie niet ten opzichte van de goede gevolgen, die zij, toevallig en om andere, in haar zelve niet gevonden wordende oorzaaken willen, bij het gros vanhet Menfchdom voortbrengt, voortetrekken aan de Tolerantie, die hij de helaas! noch aanhoudende gefleldheid van het Menfchdom, gevalïig groot Nadeel toebrengt of kan toebrengen ? Over deeze en meer andere hiertoe behoorende Vraagen heb ik voor mij zei ven, dikwerf, bedaard, met alle mij mogelijke oplettenheid, gemoedelijk naagedacht en gepeinst. Voor en aleer ik u hec Refultaat van mijne overwegingen, ten einde braave en kundige Menfchen 'er over oordeelen kunnen, egter flegts voor een gedeelte, mededeele; zal ik met weinigen aanmerken, om eene zaak niet zonder Rede ce verwerpen of goed te keuren : (De duivel zelvs immers wordt niet onverhoord verdoemt, waarom dan de Intolerantie! ) i) Dat het eene uitgeweezeneen voldongene waarheid is ,dat men bij zulke Menfchen, die ik pag. '226. A befchreef, en zo lange zij zulke Menfchen zijn en blijven, met afgetrokkene Redeneeringen en gronden, met duidelijke Begrippen, en fijne, doorP 2 ge -  «8§ a«8 §8» gedachte Beweegredenen, weinig of nters Vzn vorderen en uitwerken. En dat wel om geene mindere en kleinere rede, dan: om dat zij Vr niet vatbaar voor z'jn. Voor hen behooren Zinnen en Authoriteit of Gezacb! en anders bijkans niets. En 't geen men niet door Middel van de zinnen, en van V gezacb bij hen kan bereiken, zal men zeer dikwerf nooit, en nog veel minder door afgetrokkene Befpiegelingen en diepzinnige demonflratien bij hen ten voorfchijn brengen. Dit leert on* de ondervinding. - Ergol • &.) Deeze zelfde groote Leermeesterefie, toont ons ook duidelijk, dat zulke Menfchen altoos tot uiterflens ( extrema ) genegen zijn, en zelden op den Middenweg blijven. Zij willen of Intolerant of onverdraagzaam zijn en blijven, of zij willen het recht hebben, om indifferent of onverfchillig te worden. Van den Koninglijken Middenweg, waarop ons de Tolerantie te wandelen gebiedt , van de waare Tolerantie, hebben zij geen denkbeeld, en daar vinden zij noch fmaak noch welbehaagen in! Z\j denken geheel en al anders en hebben geheel andere Maximen dan de Bediende van Lessing* Vnjgeest dacht en had! De Knecht van deezen Vrijgeest zeide: bijaldien Niets geloven, Moeite of Arbeid, vare, zo geloofde ik en Myn Heer Alles» En »deeze Menfchen daarentegen gedragen zich zo, «lat men overtuigd worden moet, dat zij voor eene  *&! t*9 $5» fie Maxime of grondregel, de volgende hebben aangenomen: Bijaldien wij niet Alles mogen gelooven , V geen ons onze Monnikskoppen diets maaken, zo willen wij Niets gelooven.' Kortom.' Zij willen of voor hunne Religie met het Mes in de hand vechten, en alles acnvallen ?t geen niet zo denkt als zij gevoelen , of zij willen gelooven, dat de Religie eene zéér onverfchiilige zaak is, waaraan weinig of niets gelegen ligt. Zij zijn veeltijds aan wilde Paarden gelijk die nooit vooruit willen, maar telkens of rechfs of links van den weg affpringen. En wee een Volk! Wee een land! waar de Intolerantie voor de indifferentie, en de onverdraagzaamheid voor de onverfchilligheid heeft plaats gemaakt ! Wat voor een akelig denkbeeld moet men zich maaken van een land, wieqs Inwoonderen ten opzicht van den Godsdienft, voor het grootst gedeelte ten vollen onverfcbillig zijn! Ergo] — 3.) De LéertneesterefTe der Behoedzaamheid en der Wijsheid, de Ondervinding, overtuigt oqs, dat de Manier van denken, en de fmaak van hen, die als Leeraars bij het Volk in agting en in Aanzien ftaan, ongemeen grooten Invloed op de Manier van denken, en op den fmaak van het volk heeft! Ongelukkig en beklagenswaardig is die Herder dien het harde Lot treft, dat zijne fchapen, zich van zijnen goeden Toleranttn fmaak, een P $ ver-  ♦Ü 330 B» Verkeerd en valfch begrip vormen! En boe gémakkelijk kan het niet gebeuren, dat een IVIan , die fmaak in de waire Tolerantie vindt, van het gemeen voor een Iidifferentist gehouden en te boek gefteld wordt? Wat zal door den tijd uit hen worden, die hunnen Wegwijzer voor een'Man houden, die geene warme liefde voor den Godsdienft heeft, maar denzelven voor eene onverfchillige zaak hou&i?Ergo. %.~) Uit de ondervinding wceten wij, dat in een Land alwaar de Intolerantie heerfcht, alwaar men geen duimbreed ja geen haairbreed van den weg afwijkt, dien de rechtzinnige of Orthodoxe Vaderen te T. — , te W. — te D. — en tc G. — bewandeld hebben: alwaar op de Dagen des Heeren Controverspredikatien gehouden, de Catechifanten in den kerkdijken Wapenhandel geoeffend, en onderweezen worden , hoe zij zwaarigheden en tegenwerpingen oplofien, en den Ketter in het naauw brengen en pal zetten moeten, ,zo dat hij hand nog voet kan roeren: alwaar het Anathema, zonder genade en zonder 'er na omtezien over allen uitgedonderd wordt, die niet tot deeze regtgeloovige kerk behooren, en alwaar, — om meer andere zaaken met ftilzwijgen voorbijte- gaan zoo klaar en duidelijk als de zon bij Middernacht fchijnt,'beweezen wordt: dat de Hemel enkel en alleen voor de fchapen uit deezen ft al gemaakt en beftemd is! dat in zulk een land, zegge ik , veel meer ijver en vuur voor den uiterlijken godsdienst is, en dat de Kerken aldaar opge  tig *3' i» y i ••••*» gepropt en geftampt vol zijn,terwijl integendeel daar, waarde Tolerantie heerfcht, de drift en de ijver voor den Godsdienst, en beo Vuur, 't welk eertijds ten voordeele van hem in het hart brandde, verzwakt en allengskens verflauwt, de Kerken ledig, en de Wandelwegen ,Coffi- en andere huijzen vol loopen, juift niet om der Tolerantie willen, Neenl daarom om dat de vroome en onfchuldige Tolerantie, voor eene booze en gevaarlijke indiferentisterij gehouden wordt. Ergo. — 5.) De ondervinding betoogt, dat de IntoleUranten wel veeltijds mikrologifch zijn, zich dikwerf met Kleinigheden, Beufelingen, Zotheden en albere Bijgelovigheden ophouden, en nietswaardige Bagatellen, voor zaaken van het fci:erfte Belang te boek ftellen : dat zij van eikanderen fcheiden ,'c geen God onaffcheidelijk met eikanderen verbonden heeft, (ik doele op de Geloofswaarheden en Zedenplicbten, op de liefde Gods en de liefde des Naasten) en dat zij voor de geloofsleere, met Menfchenftellingen doorvlochten en met Bsufelingen doorweevd. ijverig en hartelijk ftrijden, vechten en kampen, terwijl zij de Zedekunde en de liefde des Naasten, ten prooi voor de Toleranten laaten, die, naar 't hen toefchijnt, de Rechtzinnigheid niet behoorelijk waardeeren en verdedigen. Elk nu die weet, dal men niet regt leeven kan, ten zij dat men regt gelooft, gal ook moeten toeftemmen, dat de Zedekunde onfeilbaar 'er bij lijdt, wanneer de geloofsleere P 4 ves;  ■8§ «3? I» ferwaarlooid wordt, en op een'geringen prijs ftaat. Zn dewijl nu de Orthodoxen, ik meene die welke ik pag. 85- 8tf. befchreeven heb, volgens hunne Mening, voor de zuivere leer waaken, en hunnen ijver voor dezelve, den Volke inboezemen en mededeelen, zo blijkt dat de Intolerantie niet zonder alle Nuttigheid is. Want de Intoler anten waaken wel voor eenige Menfchen leeringen en Beufela.rijen, maar zij waaken toch tenens ook, zoo men zegt en gelooft, met veel ijver voor veele gewigtige waarheden. Ergo. 6. ) De Ondervinding leert ons, dat, wanneer veele Christenen in hunne vroege jeugd den Bijbel en zommige Texten, van den Catechi3 eer-Mees ter, van den Predikant, van Vader en Grootvader, zus of zo hebben hooren verklaaren, en van hen deeze of geene ftelling als eene gewigtige en dierbaare Waarheid hebben overgenoomen of geërfd, en 'er dan een Tolerant opftaat, en die plaatzen geheel en al anders verklaart, en zommige van hunne gewigtige en dierbaare Waarheden, voor nietswaardige , en zelfs voor fchadelijke vooroordeelen te boek fielt en ingang bij hem vindt; zo gaan dje Menfchen zomtijds veel verder, ja zo verre, dat zij alles voor Vooroordeelen houden, 't geen zij in hunne jeugd van den Christelijken Godsdienst geleerd hebben. Erge. — 7. ) De ondervinding toont ons onder die gee»en? die onder het opzicht van een* Intolerant op-  «U *33 ft» opgevoed zijn en y?r 5 king  fcing en geweld, fchadelijk is in zaken, die deft godsdienst raaken. Want elke tegenftand, maakt bij eenige hoop van te zullen overwinnen, en by grootere Onkunde dan verflani , hem■ die den Tegenftand ontmoet, ijveriger , driftiger en vuuriger. Verdrukking in den Godsdienst, maakt hoofdig, ftijfkoppig en hardnekkig. Het verbieden, en de geweldadige Wegneeming van zommige fchriften en boeken, die men niet redden en bewaaren kan, veroorzaakt, dat men andere Boeken , die men gered en bewaard heeft, en die zomtijds, om het verftand als 't waare aan ketenen te leggen, nog bekwaïmer, dan de verloorene boeken zijn, dies te hooger wardeert, dies te ijvriger leest, en dies te zorgvuldig bewaart. De list der Vervolgden, wordt fijner en fcherper door de Vervolging: en zomtijds, groeit eene vervolgde en gedrukte Kerkgemeente , heimelijk en in ftilte, weeliger voort, dan de open. lijke en dominante, die de vervolgde en verdrukte in haaren fchoot koe fier en moet, zonder dat het kan belet voorden! — Ergo. — 10. ) Wijders leert ons de Natuur van de zaak, de Openbaarïng en de ondervinding, dat een gedwongeneGodsdienstGode onmogelijk behagen kan, eens redelijken, vrijen en vernuftigen Menschens onwaardig is, en dat de Intolerantie nooit waare en echte Dienaaren van God, maar wel Huijchelaars, Geveinsde, Hijpocriten, en zulk flag van Menfchen meer maakt. Ergo. — Ix.}  *H «35 §6» ï i.)De ondervinding leert ons Edog'! miiné Ergos zouden nog geen einde nemen en mijn HrSf zou te verre uitdeijen , wanneer ik alles wilde aantikken (*) 't geen ons de ondervinding ten deezen opzichte leert. Misfchien onderzoeke ik deeze zaak bij eene andere gelegenheid eens opzetteiijk. — Mij dunkt zij verdiend het wel, om de Voordeelen en Nadeelen die zo wel met de Tolerantie of vrije Theologie als met de Intolerantie, of jlren'ge Orthodoxie verbonden zijn, eens te bereekenen , en tegen eikanderen aftewegen. Mijne Gedachten omtrent deeze zaak zijn en blijven: A) Dat men de Tolerantie moet beminnen, uitoefenen , verdedigen en befchermen. Maar! j?.: Dat men voorzichtig hehoedzaam en wijs te werk gaan, en begrijpen moet, dat men hier met geweld niets, mets uitwerken kan of mag, en dat men veelr.zeer veel liejpecl voor die groote ^ * . (* ) Gij vitt op het woord tikken, en zegt dat tnijii Oom op dit Woord zeer verzott if. Ik heb er mijn Oom na gevraagt, of het zoo is? en hij antwoordt mij dat het hem niet voorftaat, dat hij dit Woord gebruikt heefc 1 't zou egjer kunnen zijn dat hij het gebeezigt heeft . en hij verblijdt zich , dat dit woord U gelegenheid tot eenige van uwe fchranderfte gedachten in uwe Geheele- Bitgrafhie gegèvea heeft.  #1 241 É» ce van de Gelooft-Artijkelen verdagt Of mingêloof» waardig worden, zodra anderen beweeren, dat in hunne Schriften, volgens den Smaak van hunne ïijdgcnooten, en eerfte Lezeren , accommodationes, en zulke Bewijzen te pas gebracht zijn, waar. door wel hunne toenmaalige Lezeren konden overtuigd worden en dadelijk overtuigd wierden, maar welke ten opzichte van laatere Chriftenen , en ten opzichte van ons, geene bewijzende Kracht hebben: ('t Welk ook juift niet' noodzaakelijk fchijni te zijn, vermits ons geloof niet, op alle hunne Bewijzen, maar op hunne leerftellingen gegrond is. Ten opzichte van de Bewijzen, gedroegen zij zich dikwerf naar den Smaak en de Vatbaarheid, van hunne tijdgenooten, en die kunnen dus niet voor elk en een ieder zijn : zo denken braave Mannen hieromtrent. ) Dat zij den Jntichri/l,met denEerw: Grijsaard Venema in zijn Sermone Academica primo pag: 224. niet ook ia die geenen willen vinden, die onder een zacht orthodox Lamsvacht , een wreeden Leeuw verbergen en gaarne alles zouden verilinden, zo zij maar konden: Dat zomnaigen het voor eene allergevaarlijkfte Sijncretifterij (Religie-Mengerij) houden, wanneer men doet als in Zwitzerland B. V. in Zurch gefchiedt, waar Lavater, Hess, Tobler Pfenninger en veele andere brave Mannen, Q her  liet Evangelie prediken, en waar men zeden: ^rfig Jaaren herwaarts naauwelijks Eens van een ïeekef Karatleristiek Leerftuk heeft hooren fpreken , (gelijk ik met zekerheid weet) Lutberfcbe Predikanten dikwerf, in gereformeerde Kerken, op gereformeerde Preekjïoelen prediken, en door Lutberfcbe vaste Proponenten, hunnen 'dienst laaten waarnemen, wanneer zij, wegens andere bezigheden en Verhinderingen, zelfs niet prediken kunnen .* Dat zij voltlrekt niet dulden kunnen, dat des Ruhnkenhjssen en Valkenaars meef weeten, en naar de gezonde Regelen van de Kritiek , f ex ingenio) in de gewijde en ongewijde Bladeren, meer verbeeteren en rerklaaren , dan zij Antitoleranten ooit geleert hebben, ook zullen leeren, of ooit kunnen verdaan, begrijpen ea beoordeelen: Dat zij dea Paus , door haar injungimust wij 'mjungeren.' gaarne, zo zij maar konden, uit Romen bannen zouden, om hem in Triumph onder zich te R —— te D te W enz- te kroonen: Dat zij gaarne alle Boeken, die tot goede Einden (trekken en niet dan den Bloei der Weetenfehappen, en de uitbreiding van den zuiveren Godsdienst ten doel hebben, in den Catalogum librorurn expurgandorum ( Lijst ier Boeken die verbrande dienen te worden,) zouden plaatzen, ten zij zij 'of  gaarne voor zo een Tolerant zoudt willen te boek ftellen, als gij voor een blinde Intolerant geboekt zijt! Misfchien geeft het bijgebragte aan U gelegenheid en ItofFe tot verder naadenken. En wat de plaats betreft, die Gij Mijn Oom onder de Tolerant en aanwijst; zo heeft hij mij gelast, om er uit zijn Naam voor te bedanken om dat zij hem niet toekomt. — Zo ik altemets vergeten mogte* met Woorden zo aan het tijtelblad van deezen brief te voldoen, als ik er door Middel van zaaken en Waarheden aan voldaan heb, en verder voldoen zal, en Gij dan van mijne dankbaarheid nog niet. content mogt zijn; zo geef ik U permisjie bij provifie één van de Agterpooten van het PrijsKalf pag: 172. nog daarenboven voor u te laaten afhakken. Mij dunkt Gij hebt u door Uwe Bigraphie zo uit- en afgefloofd, dat gij wel eene kleene Verfnapering 'er voor diend .te hebben. Gij ziet Mijn Heer, dat ik genereus en een Vriend van de Maxime der gerechtigheid ben.' Wie wat verdiend, moet wat hebben. En ik twijffele er ook geen oogenblik aan, of Gij zult mij , op uwe wijze en naar uwen fmaak, mijn' loon ook wel trachten te geven, dien ik door het fchrijven van deezen brief verdiene. Althans ik hoope dat gij mij ook zo beroemt als mijn Oom, zult maaken! om u zeiven teïïens nog beruchter te doen zijn, 't Is waar mijn] Oom bad wel wat verdiend! Want alle harten bij u. zeiven ! Mijn Qorn., had zjch en anderen voor Reekening van uwe en van uwef  *i 249 & uwer Confreren zédelijke gebreken, homiletifche Gekheden, en Kerkelijke Cbarlatamrien, vermaakt en vervroolijkt, om U en Uwe Confreren te ftichten, en de groote Masfa van zotheden, ware het mogelijk, kleiner te maaken. Hij dacht als Horatius, wiens woorden gij op het Tijteh hladtvan uw Leven, gezet, en in uwe Biographie zo fchandelijk misbruikt hebt, en redeneerde dus bij zich zeiven: Wie toch in alle Waereld, zal jn onze verlichte tijden Brieven lezen , waarin over den Afval der Heiligen gehandeld wordt ? (Ziet maar eens wat ze 'er van zeggen in de Berlijnfche of'Nicolaitifche Algem. D.Bikl. Band 39. ftuk. 2. pag: 601 feq: 'en Band 44. ftuk 2. in den brief uh Rotterdam, en hoe zij daar met verwondering ftaan te kijken dat 'er in Holland nog over den Afval der Heiligen,gefckreven word!) — Zullen dierhalven, dacht hij, de brieven nietterftond den Kruidenieren en hen die Peperhuisjes maaken, in hunne vernielende handen vallen, maar gelezen worden, zoo moeten ze op eene geoorloofde wijze leesbaar gemaakt worden, en daarom moet met het eerfte kleine en geringe Oogmerk een ander grooteren gewigtiger verbonden worden, ten einde het eerfte bereikt worde , zonder dat den verftandigen een regt gegeven worde van te kunnen zeggen: de Sop was immers de Kool niet waardig. Nu heeft immers de ondervinding geleerd,' dat Mijn Oom, eene overheerlijke- keuze gedaan leefè, terwijl hij de Nooten koos, om dus, Q 5 het  let feleini en het grootere Oogmerk te bereiken. Ik tarte U om te toonen en te bewijzen, dat Mijn Oom, in alle zijne Brieven, eene eenfëfte keer de goeden Zeden beledigd heeft, gelijk "gij ze bijkans op elke bladzijde, fchopt en trapt, en dat het Oogmerk, 't welk mijn Oom , op eene wettige en bij alle befchaafde Volken geoorloofde en door groote Mannen geauthorifeerde wijze, te bereiken getracht heeft, onwettig en ongeoorloofd zij! Dat de Nooten u niet fkaaken, Wel! «lat geloove ik zeer gaarne! Maar dat ligt niet aan £e Nooten, maar aan uwen fmaak i En zo ku jen *er meer anderen zijn die 'er geen zin in hebben ! Maar wat raakt dat zijne Nooten ? Als ze maar op zich zeiven goed zijn, dat is genoeg. Daarenbeoven had Mijn Oom niet geheele B u n« » e l s van Nooten gemaakt, Gij en Uwe Con frérie zeudt hem ongemerkt zo als gij meer anderen 'doed , hebben laaten loopen. Dus asn den Bundei, van Nooten heeft het Mijn Oom dank te weeten, dat gij hem beroemt en U nog beruchter maakt Ei lieve Beruchte en befaamde Man! Maak mij ook beroemt! en dan zal ik u ook eene lekkere Sauce et la Swift, of d la Rabener, zo als gij ze liefst lust, bij de Kalfspoot laaten klaar maaken, dan zult gij eerit met recht kunnen zeggen: ik ben te gast geweest en heb eens hartelijk g$. fmuld! Het Vervolg hierna tl&f  HET VEERTIENDE VERVOLG. Toen ik de gedachten omrrent de Tolerantie en Intolerantie, Orthodoxie en Heterodoxie in hel voorgaande vervolg buiten op Ireninlbst op het papier gebracht, 't huis befchaaft en herleezen hadd', moest ik na mijn Boekvertrek gaan, om jets in mijne Bibliotheek te zoeken. In dezelve fnuffelende vielen mij de Phij/iogmmifcbe Reizen die te Altenburg zonder Naam van den Schrijver 1778 gedrukt zijn, in de oogen en in de handen. Bij geval viel mijn Oog op pag. 105, op een' zeekeren Magifter DunkSler, en op andere Tolerante en Intolerante Zaaken, die mij zonderdwang uitlokten, om dat mijne Ziel van die Zaken nog vol en warm, en dus op een Toon geftemt was, die met dien, die in die plaats gevonden wierd, zeer wel fijmpathifeerde , om de geheele Behartiging doorteleezen. En naauwlijks was ik aan het Einde gekoomen, of ik befloot, ieeze gedachten, met de mijne in mijn brief te verbinden, zonder te vraagen: of die fchrijvef. ook zo denkt als ik gevoele? Want mij dunkt dat het billijk is,dat wanneer men zelfs zijn gevoelen heeft voorgeftelt, men ook naar dat van anderen, luisteren moet! De Teleranten voeren dikwerf  m *5*» Biet Iagchenden Monde en in een fchranderen fpoti tenden Toon, het groote Woord, terwijl de Orthodoxen, op eene zomtijds redelijk onbefchaafde wijze, met Incartaden fchelden en raazen om zich fmijten! Zo maakt het onze brave Ajsonym niet! Ik zal zijne Gedachten, die hij niet ongeestig in den ftijl van den Heer A s m u * eertijds ff andsbeker Bode, en die zich in 't Nederduitfch niet laat nabootzen, voorflelt, op een vrije Trant vertolken, zonder dezelve te verminken, of met andere te vergrooten. Zijne gedachten heeft hij op den Dag Bonaventurae op het papier gebracht, en ik vertolk dezelve op den dag van den blinden Tobias den 13 Junij, volgens den Launburgfcben Kalender van B e r e n« berg, onder het infchrift: Behartiging. — De Heeren Geestelijken, waaren in een Kransje bij eikanderen gaan zitten, hielden onderling allerhande flichtelijke Zaamenfpraaken met elkanderen, doleerden hevig over den zwarten R~oornworm en over den gevaarlijken Tolerantismus. De Antifijmboliften wierden helder ovei den Hek&l gehaalt, en de Doophandeling die heden verricht was, — (dit voorval gebeurde op gen /hopmaal) —— gaf aan die Heeren over- vloe-  *5 253 $» bloedige ftof, tot eene Zaamenfpraak over da nieuwe Gevoelens aangaande den Deop. Het E. klein Sijnoodje 't welk in den hoek van den Haart in een kransje vergadert was, hadt een zeekeren grooten Doclor Theologie van deege beet, om dat hij in eene van zijne fchriften, (V zal wel D. Tölener zijn,) den doop voor niets meer, dan voor eene Belijdenishandeling, of bij Kinderen, als eene inwijding tot de christelijke Religie wil laaten doorgaan. En 'er haaperde -weinig of niets aan, of deeze in den boek van den baart verzaamelde Vaderen, zouden een halsgericht over hem gehouden hebben, en dan zou ik 'er zeer voor geweest zijn ——- om hem te verbranden. (*) Er zal ©ver dit leerftuk onlangs een boek in 't licht gekoomen zijn, 't welk vol van greove dwaalingen hieromtrent is. Maar, 't is nog niet tot ons over den Woud doorgedrongen! want niemand van hen hadd' het geleezen. Magister Dunkler was een Man, die het wel weeten wilde, dat zijn weeten geen ftukwerk zij. 't Is dezelvde Pfarrbeer, die met WlE- (*) Mij dunkt, en dat wel zonder CorreStie, dat die ■mogelijk Votum, of deeze ftam, die de Pbijfitgnomifche Heer Pelgrim, Cafu auo, buiten allen t wijffel uit de ziel m in den Naam van ééa dier Vaderen, die hier ia dea  «tl »'4 S» Wiel And het Colloquium gehadt heeft, waar» in de Poëet het zo warm en benaauwt had, gelijk men daarvan het Protocol in den Merkur, breedvoerig kan naleezen. De Heer Magister prees onze Partialkerke agter den Wmd gelukkig, bij de tegenwoordige on- hoek van den haart vergadert waren, rou gegeven hebben, verklikt Pbijfiognimifebi Lineamenten , oï IVeezens Trsk. ken en een Feorboefd , en Oogen , en IVenkbraawwtn en eene Neus en ten Kinn enz. enz. die ik niet voor de mijne zou willen erkennen , al wou hij er mij de halve Waereld bij geven! Want deeze zaaken, ïouden met mijne Uierante manier van denken, een allervreeslijkft Comraff eitnwken. Het ii uit meer das ééne, zeer voldoende rede engeoorlooft, zijnen ï venuilen iets kwaads te wenfehen, althans zoo lang als zeedelijke Gronden zwaarder weegen, dan eeconomifebe Belangens , en Privat-Interefe. Waare bet geoorlaofd om de zedekunde ter zjde te ftelien, en enkel als een Otctnemifcb Patriot te denken, te wenfehen, e>n te handelen; zo zou het te bezien ftatn, of wij, in enze gezegende Zeven Provintien, niet verplicht zouden zijn , onze tolerante Manier van denken, op alle wijze zorgvuldig te bewaaren, uittebreiden , en dezelve aan elk ïmeboezemen; en daarentegen te wenfehen: da» het r*buurig Braband en Vlaanderen , hoe langer hoe intoleranter moge worden ? Want het is buiten allen kijf dat de Inttlerantie, en de bloei en lui/Ier van een land, volftrekt «iet met eikanderen beftaanbaar zijn? ——- Och of onae Ttlerentie heaitndt Infiltranten , dit beliefden t«  «Bi «55 W .onophoudelijke Èbb en Vloed, van theoloogfche Hellingen en Meeningen. Want, zeide hij, dt alles verflindende Baaren, koomen dan eerst tot ons, wanneer zij, over de groote Zandzee vloeiende, hunne Woede verlooren hebben, en de kracht begrijpen! Ik kan niet nalaatea, terwijl ik van de Tolerantie en Intolerantie fpreeke, hier ter plaatze nog eenige Aanmerkingen te maken ten opzichte van de Anecdote, die ik gag: 164 en 165. zo ah zij bij P. Bavlb, 1. c. ge geleerd had , hij vermogt in dezen niets op „ het gemoed van Janus, die te oolijk was om „ niet te bezeffen, dat hij, de duivelen aban„ donnerende, even daardoor zijn kostlijk hart „ tot een broeinest van allerlei godloosheid maak„ te, des het Liberius, na veel harrewarrens, „ niet verder brengen kon, dan dat hij hem deed „ beloven de fchriften van den vermaarden Doc„ tor Balthasar Bekker, bij de eerste gelegenheid, te willen lezen, pag. 140. " Bij aldien deeze gedachten, dis gij hier opdifcht, niet den Naam van Krankzinnige Gedachten verdienen; zo het is ten uiterflcn waarfchijnelijk, dstvolgensU gevoelen, Uw Jjföfy Duivel hij het op/lellen van Uwe Biographie, de hoofdrol gefpteld heeft, of dat Uw hart een broeine/l van allerleij godloosheid is. Dat uwe Biographie met Nijdigheid opgevuld is, en van Laiierzucht en Kwaadaardigheid als 't waare te barsten drijgt, is buiten kijf en elk kan 'er zich gemakkelijk van overtuigen! Ik laate de keuze aan u over, welk van, deeze drie gevallen (en meer zijn 'er niet mogelijk dan deeze drie ) Gij nu voor U kiezen wilt. Abandonneert Gij uwen Duivel; zo wordt Gij een Verrader var, *l geene in uw hart is omgegaan: En  jn wil* Gij tuv hart vrij pleiten; zo moét Gij u' o* Voor Krankzinnig te boek ftellen, of toeftemmen. datik in mijn' Brief pag. i%i gelijkheb , en dat — vsrgcef mij de zonde'. -- Uw Duivel U geas, fifleert heefc. >- Witn anders dan een' Krankzinnigen kan het te binnen fchieten, om zich'met het Pistool voor de Kóp ce fchieten, en een zelfsmóordenaar te worden! Gij laat uwen Held (pag. 139) den haan van eenPiftool meer dan eens, dus'ten minsten drie óf Viermaal, överhaalen,' om zich voor ce Kop te fchieten, en voegt 'er dan bij: hij kon het niet Eens doen. Zo gij nieÉ Krankzinnig zijt, zo geeve ik het u in Tien! om hét ééns te doen i Wat praat gij daar van in drie of Vier, niet ééns ï ij Pag. 140. vertelt Gij ons, dat uw held, zich des nachts 'nooit zonder Nagtkaars vertrouwt,* hoewel hij reeds een eerlijk Bekkeriaan geworden was! Hoe gij dit zult zamen knoopen, meldt gij ons niet. (pag. i4o.) Ik zal het naderhand melden, hoe het kan en moet op eène pragmanfche wijze zamengeknoopt worden. Gij verbeeldt u zeeker, dat rJle booze geesten en fpóoken bang voor de Nagt kaars zijn, en door het. liehc verjaagt worden ! Maar daarin hebc gij wel mis! Wanc er blijft coch altijd tufchen den Vader der duifternis en ttiffchen een Kind der duif er. nis, een onderfcheid. De Vader der duijlemis, fpeelt immers volgens uw gevoelen, in onze verf lichi  € £73 i* lichte tijden, zijne rol publiek in deWareld. 'tls waar, /I hen hem nooit zien fpeeien, en wenfch hem ook niec te zien fpelen, want ik houde niets van die Spetlakels daar 't Gemeen en Meefter J. H. bij (laat te gaapen. Maar dat neemt niet weg dat hij volgens Uw gevoelen, zijne rol op den hellen Middag fpeelt. En hij die dat doed, zou voor den füauweif fchijti vaneen dun nachtkaarsje bang zijn? Dac geloof ik nooit! Maar! de Kinderen der Duifternis, dat ftemme ik toe, die zijn bang voor het licht en den fchijn dien eene Nachtkaars geeft. Om 'er u van te overtuigen zo praefenteer1 ik u eene weddenfehap , dat Gij Kind der Duifternis en Vader der Biographie van l. V , de courage niec hebt, om met uwe Biographie in de hand, in eene ftikduiftere Nacht voor de deur van Mijn Heer den Fiscaal te blijven ftaan, zo dra Mijn Heer Janus G r o t i u s, of een ander braaf Heer uit Negende Hoofdliak, u eene brandende Nachtkaars voor het Aangezicht houdt? Hebt gij zin in de Weddenfehap ? zo bepaald den prijs. --Liet gij nog een ftuksken van het hart van dien Visch, dien Tobias Cap. 6. uit het Water trok, door Uwen held op gloeijende Kooien in zijne flaapkamer leggen, zo zou het zich nog eenigzins laatenhooren ! Maar! 't fchijnt wel dat Gij u beeter op het Kettermaaken , dan op het Duivelbannen verftaat! en beeter liegen en lasteren dan bidden en guedsdoen kunt! Wat betreft de twee zaaken; bang voor fpooken^ S bt*  **§ *74 Ü» ieneuivd voor den duivel, en teiTens eerlijk Bekkeriaan te zijn! die kan elk, hehalven U, zeer gemakkelijk zaamenknoopen, wanneer hij maar over de menfchelijke Ziel, over de vooroordeelen , die wij in de jeugd bij eikanderen vergaaderd hebben, en ons ingeprent zijn, over den diepen Indruk dien zij op orze Ziel, volgens de ondervinding, maaken, en over de kracht en het geweld die zij op ons nog hebben, niettegenftaande wij ze reeds lange afgelegd hebben , heef: nagedacht. Wanneer men die gedaan heeft, zo zal men overtuigd zijn, dat wij met ons veröand dikwerf over de zotheden , die men ons in de jeugd heeft ingeprent , lachen en fpotten, terwijl ons hart nog altijd min of meer de uitwerkzelen der vooroordee. Ien bij zich befpeurt. Mijns bedunkens is 'er geen gemakkelijker Weg, die tot den Bekkeridnismüs voert, dan wanneer men de Menfchen als zij nog Kinderen zijn, veele Spookhistoriën en Duivelareijen vertelt. Zodra zij tot rijpere Jrcren, rot jaaren van onderfcheid koomen, en zelfs beginnen te denken en te onderzoeken, en dan ontwaar worden, dat 'er veele gekke zaaken, die te zot zijn, om van een redelijk Mensch geloofd te worden, mede onder doorloopen, zo gaan zij ongemeen gemakkelijk 'er toe over, om alles voor gekheid te houden en zomtijds nog Spook nog Duivel te gelooven, en ronduit te ontkennen dat de ' duivel nog tegenwoordig op een Menfch werkt of kan  m sis & 'kan werkers Dat zijn dan de gevolgen, van ziftke onredelijke en. onchristelijke opvoedigen! En bleef het maar bij het ontkennen van de Spookeni en bij het Lochenen van de magt des duivels es deszelfs Heerfchappij, die hij als een Dwingeland, volgens het gevoelen van zommigen, nog tot op dit Uur, over de Menfchen zal hebben ,• ik zou het zeer gaarne laaten pajjeeren i Maar! het gaat helaas verder ! Wat voor fnaakfche, komike, koddige, lustige, korswijlige, wonderbaarlijke, ongerei jmde, ongegronde, krankzinnige, vreeslijke , en onbetoogbaare zaaken worden ons niet zomtijds in onze jeugd vertelt, met bijvoeging dat het effentieele Waarheden zijn, zonder welke te gehoven, niemand een goed orthodox Christen zijn, of zalig worden kan! Welke zijn zoms de gevolgen hiervan? Deezen, dat dikwerf het goede met het kwaade verworpen wordt en de Menfchen ophouden Christenen te zijn, en Naturalisten worden! Zeker zo er eene zaak in de Waereld is, waarmede en waarbij men behoedzaam, omzichtig, naauwkeurig en gemoedelijk , met het licht van de Rede en van de Openbaaring in de hand, moet te werkgaan ; zo is het wel zeker het Onderwijs 't wélk men aan jonge Kinderen in die Waarheden geeft, welke tot den 'Godsdiens:, dien grooten Schat in Nood e» dood , in leven en in fterven, behooren. Moet iemand niet het hart bloeden, wanneer hij aan he; Sa ziek-'  «| 276 ft» ziekbedde van een ftervend Chris .en, dis in de jeugd verwaarloosd is, komt en dan ontwaar worden moet, dat de ftervenie, door Jefus bloed verlofte, Chriften, over niemand , dan over den Duivel klaagt, en voor hem fcbrikt, zitterd en beeft, /fle» onze goddelyke Verlofler de magt genoomen heeft. Ebr. II. 14 wiens werken hij verftoort heeft 1. Jph. III. 8. die met ketenen der duifternijfe gebonden k 2. Petr. II: 4. dien Christus Luc. X: 18. van zijne hoogte, uit den Hernel als een' Blikzem zag naa beneden lïorten, waar zijne Magt fmoorde ! -•Dat zijn de gevolgen en Voordeden van het veel catechifeeren en prediken, over de groote Magt die de Duivel nog tegenwoordig hebben zal, dat "Christenen op hun Sterf bedde, tot hun groot Nadeel, de zotheden nog niec vergelen en afleggen kunnen.' Zijn zij er ten deezen opzichte wel veel beter aan dan de ouden Joden er aan waren met hunnen zoo genoemden Doods Engel, dien zij Asmodeüs , ofSAmniel (*) noemden eu dien P au lus Ebr. II: 14. in het oog heefc? r**) Mis- ( * ) Men kan hierover nale;zen de 1 Ridder M1 c h a elis in zijne Verklarir.:: van den Brief aan de Hebreeuwen bij Capit: II. 14. If^tflein. Nov: Telhmenr. Graecum over Rom. V. v. 14. en meer anderen. (** ) Misfchien beeft onze Gezegende Zaligmaaker, bij Jok XIV. 30. deezen Desds Engelook'w hst Oog, wanneer  Misfchien hebben de Lezers die Boeken in de Noten aang.haak niet bij de hand , daarom zal ik hier het een hij , de gevvoone en doorgaans aangenome Taal van het Volk uit wijze toégevenheid fprak, en zeide: Want de Vorst deezer Waereld komt, en beeft niets aan mij. Bijaldien Jesus ormiJdelijk tot ons gefprooksi hadde, tot ons, die wij van zulk een' Doods Engel, niets weesen, zo zou hij misfchien zich dus uitgedrukt hebben: Mijn fterfuur nade; t en de Dood komt met langzaame Tree en aan, om mij mijn Leven te roeven. Maar de natuurlijke Dood beeft geen de mindfte Magt over mij. Moest ik om eigener Zonden viillen fterven , zo zou ik zeker etwj/ig leeven ! Want ik heb nooit gezondigt. Maar t-en eind? de Waereld overtuigd worde, dat ik mijnen Vader beminne , en uit Liefde tot bar. zijnen Wil volbrenge , zo ftaat op en laat ons deeze plaats verlaaten, om dat ik niet hier maar op Golgotha, mijn Leven vrijwillig euuit eige Magt, ter Verzoening der Waereld laaten zal, zo ais tk de Magt beb om het tvederem te nemen. Ioh X r8. Deeze merkwaardige en gewichtige Woorden van Jesus zijn, mij althans , bij aüe andere Verklaarbaren die er van gegeven worden, duister en onverftaanbaan geweest en gebleeven. Maar mi] dunkt wanneer men ze in dien zin opvat, dat Jesus op den zo genoemdea Doids.engel der Joden , in dezelve zmfpeelt; zo wordt alles duidelijk en Yerflaanbaar , zowel voor de Jongeren van Jesus, als voor ons, en de zin van deeze woorden is en wordt leerrijk en vruchtbaar. Ziet WetsteiNiiN.T. Graecttin bijRom. V. 14. en bij Ebr. II, 14. en Joh. XII. 31. S 3  •i 278 s** ' ten en ander daarvan, aanftippen. De ouden Jbden naamelijk,verbeeldden zich, dat God den Duivel tot den Beul van het geheele menfchelyke geflacht 'gemaakt heeft, onder wiens handen elk Menlchftervenmoet. Wanneer nu het fterfuur van een menfch nadert, zo verfehijnt deeze Meester Hans, aan den ftervenden in eene allervreeslijkfte gedaante, met het zwaard des doods in de hand, waraan drie vergiftige Droppels Water hangen. Zodra de ftervende zijnen Beul in 't oog krijgc, begint hij te itgonifeeren en de doodstrekken komen in zijn Wezen ten voqrfchijn, terwijl hij van Angst en Schrik zijnen mond wijd open doed, waarin S a mniel de drie vergiftige droppels, die aan zijn Zwaard hangen, laat vallen , en waarvan de eerfte hem van het leven berooft, de tweede aan hein de blceke doodverwe fchenkt, en de derde hem tot de Verweezing voorbereidt. Zijn Moordwerk verrigt hebbende, wafcht hij zijn Zwaard in het Water af, dat hij in het huis vindt, en vertrekt! Zodra nu de kranke Jood het afgelegd had, wierd al het Water, dat thans natuurlijker wijze vergiftigd en dodelijk geworden was , op ftraat of in de graftgegooit, op dat er geen andere Smous zich dea dood aan drinken, en dus niet zo als behoorde, fterven zou. Paulus, deeze verlichte Man Gods , wist te wel, dat zich diergelijken VolksYooxoor4eelen niet lieten wegredeneren, en weg philofopheeren , daarom liet hij Samniel f-jebr.  fi: 14. ftaan waar het ftond, en floeg een' geheel anderen weg in, om het nadeel te verhoeden , 't welk dit Vooroordeel zou kunnen na zich fleepen. En welken weg dan ? Den besten dien hij kiezen kon'. Gelieft hem zelfs bij P a ulus op de aangehaalde plaats natezien. Onze hedendaagfche Joden hebben deeze Zotheid en deezen Beul, tegen een ander Vooroordeel geruild , gelijk ik het eerft van een Man , die geloofwaardig en veel bij Joodfche fterf bedden geweest is, vernomen, en waarom ik ook dus verre verzuijmd heb , om er Jooden zelve na te vraagen. Onze hedendaagfche Jooden namelijk , verbeelden zich, dat, wanneer één van de Natie aan de peftilentie of aan de koorts frcrfc, hij vast en zeeker verdoemd wordt. Misfchien hebben zij die Zotheid, uit Levit. XXVI: 16. Deur. XXVIII: 22. afgeleid, of elders ergens van daan gehaald. Dewijl zij nu natuurlijker wijze niet gaarne zien, dat hun ftervende broeder verdoemd worde j zoo maaken zij zich zeer ongerust: tot dat hunne Vraag: Ifchter ook Koortfch? Myn Heer! : met Neen! beantwoordt is, en dan Hellen zij zich gerust , en laaten den Kranken in Vreede en met, gejuich tot zijne Vaderen vergadert worden. Zulke ingewortelde, verjaarde en tot in het Merg doorgedronge Vooroorde leg , die zelfs Volks Vooroordeelen geworden zijn, met RaiJon-< nementen te willen tekeergaan, of met geweld te willen ukroijen, heet vergeefsch werk doen. S 4 Dat  Dat leeren wij ook van den grootten Leer aar der Waereld, van onzen gezegenden Zaligmaaker. Wei is waar, hij geeft zijnen tijdgenoten en ons, duidelijk wenken, die ons leeren dat veele zo gegenoemde Bezetenen in zijne dagen, niets anders dan kranke Menfchen waren. Ziet b. v. Math: XII: m; en 27. Math XVII: iu Maar Jkstjs heeft nooit getracht, door wijdloopige Raifornementen dit Vooroordeel, uit het hart der Joden als met geweld te verdrijven. En zulks wel om geene mindere rede, dan om dat zulks toch niet zoude geJukt hebben, en om dat het nietkonde gelukken ! —1 En dat befluit ik daaruit, om dat Jesus het niet gedaan heeft! De gebeurtenis die bij Matheus: VIII, vs. 28-34. geboektis, enin hetLandfchap der Gergefenen of Gadareenen Marc : V: 1, voorviel, bewijst echter dat er waare Bezetenen geI weest ziïn- (*) En dat is genoeg! Maar met dat alles wil ik wel bekennen, als iemand maar de ove- (*) Zo bekend het is: dat Baïtbafar Bekker de Magt en het Vermogen van den Duivel, om op de Lighaamen in deeze Waereld te kunnen wei ken, ontkend heeft, zo bekend is het ook, dat de Leeraars in uwe Kerk , deeze Ketterij afzwieren moeten. Toen in de voorgaande Eeuw hier in Neerland, door Voetius en zijne Aanhanger en , verfcheide twiften over de Caitefiaanfche Philofophie in be-  «ü 281 §5* overige wezenlijke Geloofs-en Zedenleeren van Jesus aannam, en er als een braaf Christen naar leef- beweging gebragt wirrden, fchreef ook Bekksr ,een klein Traftaatje onder den tijtel : de Philofopbia Carteftana aimonitt» candida et fincera, gedrukt te JVezel. ï668. in Duoiecimo , waarin hij veinft , sis of hij geenszins deeze P bi lafo'Me verdeedige, maar enkel pooge te bewijzen, dat de tegenwerpingen tegen dezelve niets om het lijf hebben. Maar echter wordt daarin het Gevoelen van Carteftus: dat het Wezen van de ziel enkel in bet denken beftaat, voor onj'cbadelijk gehouden en te boek gefteld.Uit dit en eenige andere grondbeginfelen , trok hij het gevolg: de Duivel, wiens wezen enkel en alleen in bet depken beftaat, kan buiten zich , op de Lighaamen in onze Waereld niet werken. Ergo. Ergo. Ik heb meer dan eens het Geluk gehad , met Mannen, te fpreken , die tegen het Gevoelen van Dekker gezwoo- ren baddea , en Carteftaantn waaren ! En al waa- ren zij Wolftonen geweest : het zou 'er niets toe noch afdoen. (Want Wol f beweert ook :dat bet wezen van ee m Geest, ah Geest, in het denken beftaat.' ) Ik hebben mijne Verwondering te kennen gegeven daarover, dat men het Wezen van een Geest, (gelijk dan de Duivelem Geeft is~) enkel in het denken, zoekt en vindt, en toch in ftaat is van te kunnen gelooven : dat de Duivel buiten zich op Lighaamen in deeze JVaereld, kan ix erken en daadeljk werkt. Want! beftaat het Weezen vr.:i den Duivel, als Geeft, enkel in het denken , en is het ten eenemaale en votftrekt onmogelijk, da: een eindig Wezen , énkel deer denken, eene uitwerking in een Ligbaam, 't S 5 welk  2S2 leefde; zo zou ik hem daarom niet voor een Kst ter, voor een Ongeloovigen, voor een Vrijgeeft hou- welk butjtm dit denkend eindig Wezen is, te voorfchijn kan brengen ; zo moet hei ook waar zijn , dar Balthasar Bbxker gelijk heeft, en dat die Eed tegen hem, ïrel met eene goede Intentie, maar van veelen niet met overleg, uit eene duidelijke kennis en met eene volle en welgegronde Overtuiging, gezwooren wordt! Maar deeze Mannen waren niet in ftaat, om mij te toon«n , dat Cartefïu zo wel als Wolf verongelijkt worden, en dit men At definitie oïBefchrijving die deeze Wijsgeeren v«n eenC«y?«l* Geeft geven, geruft kan aannemen, en toch in ftaat is de Mogelijkheid dzwm dat een Geeft op de Ligehaamen ,kan werken, en in dezelve Veranderingen kan voortbrengen, te bewezen, en redelijker wijze te g«looven! Een weinig meer PWhfopbie zou in de Theoltgie bij deeze Heeren geen kwaad kunnen , en een weinig meer Theologie zou de' Philofophie van veele Philofophen bruikbaar maaken ! Ei Lieve! Gij Beer Biographus Honorarius, moeft eens duidelijk toonen, dat het waar is, 'c geen ik kort vooraf gezegd heb. Gij zoudt ineenigeen van Uwe Gelooftgcnooten dien» doen. Maar zo U , gelijk ik in der daad vreeze , de Noot te kart is, om ze te Itraake»; zo koopt U een Pbüofoopbfcbe Ncutekraaker; of gaat bij één' van de Discipelen van Mijn Oom een Les|e haaien. Hij zal U wél te recht helpen.' — Want, dat het School van Mijn Oom, nog wel aan Uwe Verlichting en verbeetering, zo zij niet onder de Impofti- ' bilia behooren , wil werken, blijkt duidelijk , uit de ondankbaar? Moeite , en laftigen Arbeid , dien ik tot het optlel-  til *83 §> •T ;• "Vrrï •«• -y VI Ihouden of zwaarighéïd maaken, en hem voorwijn' geloofs broeder te erkennen, om dat bij de Be- Ketenen in het Landfcbap de Gergefeneh ofGada* reenSn enkel -voor krankzinnige Menfchen houdt. Want fiellea van deezen brief heb befteedt , en nooit noch'i pooit zou befteedc hebben, zo de Biograaf h uie't in Uwè p erf oen gevonden wLrd. Bedenking van den Jongen, die de Cerreimren brengt en haalt! Zou Mijn Beer de NEEF ook wel weeten, dat wij Corfetïuurdragen in Engeland, Duivelen genoemd wc?, den ? Zo ja, dan zal bij ook wel weeten, dat de Duivelen zich wel degelijk nog heden ten daage , met de Fouten der RÏenfchen bemoeijcu , dezelve ophaalen , en aanbrengen. Hoe kan hij dan den Duivelen zo hard vallen, en Geilen 'r. geene, waarvan wij ZijnE. het tegendeel, zouden kunnen bewijzen. De Heer Biographus Honorarius, zou 'a bijzonder bekwaam toe zijn, met ons in Compagnie te doen, want bij haalt ook gaarue de Zonden van zijn' Even Menfch op en brengt ze aan, terwijl hij ze als een Chriften diende ;e bedekken ; vermits hij immers noch in ons Gild noch in dat van de. Verklikkers aangetekend is , eu 'er ook geen Voordeel hoe genaamd vaa heefc, dat hij de Fouten aan *c publiek verklikt. Ziet ziju Leven pag: 103. De Zetter word vriendelijk verzocht, deeze mijne Be'denk'ms , met alle Letteren , die 'er ;oe verdicht worden, hieronder op pag: 2S3. te plaatfen.