ANTWOORD AAN FRANS GEORG CHRISTOPH RUTZ, Oudfte en Hoogduitfche Leeraar der Lutberfche Gemeente te [s Haags. OP Z Y N E APOLOGETISCH- EP ANORT HOTISCHDIDACTISCHE APOSTROPHE. VAN CAREL PHILIP S ANDER, Thans Zeeraar der Lutherfche Gemeente te Groningen , (beroepen na Rotterdam} Honorair Medelid van het Hertoglyk - Brunsivyk- Lunenburgfch Genootfcbap , te Helmjladt, &c. Te ROTTERDAM By j. P.~~K~rTa.E F.F t, Boekverkooper. MDCCLXXXXII.  T* « yfa/iftatA els \icalctv Tetirpirti FESTUS. XXVI. vs. 24». Mij uroMivres Xoihpiav ètvrl Aoiiïopïtts. PETRUS. 1 Petr. HL vs. 9. Öbfervez les ejjets des Libelles: ik obligent thonnète bomnie d fe jufïifier , et on fait combien cette obligation est pénible et douloureufe pour V bonnet e hommel II je dit: Vêtre qui mécoute, fuppofera qiiil y a quelque fondement au délit qüon me reprocbe; flil ne nïen croit pas tout d fait coupable, peut ét re il fuppofera, que je ne fuis pas en- tiérement pur et irreprocbabïe On exami- tiera , fe difent ik, (les Calomniateurs') portons toujours le coup, il fera fin effet. Efpric des Jöurnaux (Extrait du, Journal du lycée de Londres, 1^84. Tom. II.)  t»ag. 1 MYN HEER! G, hebt helaas! van u kunnen verkrygen, een Libel tegen rhy te doen drukken, dat wel geen Onpartydig, weldenkend en braaf Man, Zonder Verwondering, Verbaafrheid en Verontwaardiging kan of zal leezen, en dat, naar het Oordeel vart Alle, die ik 'er over heb hooren fpreeken en vonnisten, om uwentwille, het licht van deri dag nooit had moeten aanfchöuwen. Ik twyffele niet* of ook Gy, zult aan het Slot van die myn Antwoord op uwe famcufk Apoftroph'e, daarvan ten vollen overtuigd Zyn, en zelfs werfchen, dat uw Libel, een Kind der duisternis mogr zyn gebleeven! Ja! my dunkt, althans ik hoope dat het zoo zyn moge, ik hoore U reeds thans—- na dat u (uw) gistend bloed, en uwe aan het kooken geraakte Gal, door den weldoenden tyd tot bedaaren zyn gebragd, — met berouw en Leedwezen zeggen', het geen EUR1P1DES in zyne MEDEA, dus uitdrukt: (uwe Vertaaling zal hier genoeg zyn) Ik heb zeer wél geweeten hoe veel; kwaads ik wilde doen en [lichten; maar helaas! deToorn was myn MeeJIer, en kookende Gal myn Wetgeever. Ziet! zo wreekt zich zoms de vroome Zede* kunde aan hen, die haare goede Lesfen PSALM IV. vs. 5. EPHES. IV. vs. 26. met voeten treeden! Zo wreekt zy zich aan Predikanten, .die anders leeven. dan zy leeraaren, en die zich anA ders  C * ) ders gedragen, dan zy zelf gelooven ! — Wan- neer het in de Ziel ftormd, Om de Waarheid te bekennen, Myn Heer! het verveeld my langer te parodeeren, en dus voortgaande, kan ik onmogelyk, om de Moeite van het af fchryven uit te haaien , uw Libel aan (lukken en brokken fnipperen, maar zal u ftraks zeggen , wat ik u te zeggen heb. Uw Humeur en Charafter, ten minften eem Lutherfche Ge. meentc, toegedaan aan de Onveranderde Auzsbur*fche Confesfie, in VHAAGÉ—Ik verbeelde my de Leer der Lutherfchen te kennen, en weet, dat zy zich, aan de onveranderde Augsburgfche'confesfte houdeu, ten minften dienen te houden, wanneer zy noch langer den naam van Lutherfchen Willen draagen;-ik had ook wel geleezen: Leer, aar der Gemeente, toegedaan de onveranderde Au*sburgjche Belydenisfe, maar Leer aar der NB Lu therjche Gemeente; NB. toegedaan de Onveranderd? Augsburgfche BelydemsJ* , nooit. Na dacht ,k: zouden 'cr ook Leeraars'zyn der Lutteghe Gfmee„te die, aan' de Onleranderdl fgsburgfebe Confesfïe niet zyn toegedaan? zou rvn* d!.ergelyk' Lutherfchs Gemeenten, zyn? zouden'er diergelyke, bepaaldelyfc in'sHage Worden aangetroffen? My dunkt voorde Os meeme durye ik inftaan, maar niet voor de Leer-: aano  C 9 ) pars. — Ik zegge niets meer, want ik verkoop niet gaarne myne ruft. Ziet, Myn Heer! al ben ik Dom, ik ben nochtans niet Gek, offchoon gy my in uw Libei, pag. 16 dedomfte, en pag. 15 de gekfte vraagen toefchryft. Daarna was ik niet weinig ontfteld over den vitheemfchen Tytel van uw Libel, en las: Apologetifche Didaclifcbe en Epanorthotifche, (ik dacht dat aan de fches geen einde zoude zyn) Apoftropbe, en hield dien, na dat ik eenigzins van myne Ontfteltcnis, (en wie zoude voor zo een vreeflyk Ding niet verfchn'kken ?) was bekomen , voor niers meer, dan voor Geleerde Kwakzalvery , Doch, Myn Heer! hoe kondt gy toen eer ft, naar uwe Note op pag. 60, befpeuren, dat zommige, die uwe Advertentie in de Courant hadden gelee zen , niet begreepen , wat deze vreemde en uitheemfch luidende Woorden in het Nederduitfch willen te kennen geeven. (Gy vergisd u naar alle gedachten Myn Heer! en wildt zeggen, dat zommige niet begreepen, wat deze vreemde woorden, in de Grondtaal willen te kennen geeven, want wat zy in 't Nederduitfch willen te kennen geeven , weet zelfs een ieder, die het Land, daar men van Schnikfcbnak fpreekt, heeft verlaakten , en zich maar eenigen tyd in ons Nederland opgehouden). Doch hebt gy niet te vooren reeds geweeten, dat niet alle Leezers uwer Advertentie, zo geleerd waren als gy, en uwe Grondtaal yerilonden? ten minften dit moeit gy . zeker weeA 5 ten  ( io ) een van de Leden uwer Gemeente, die, naar uw eigen Oordeel geene Koppen, maar Pitten zyn. 1 Vervolgens konde ik niet begrypen wat u eigentlyk bewoog, het door my uitgegeeven Stukje , een Sermoen te noemen. Dat het u te doen was, om hetzelve in een verachrelyk en haatelyk licht te plaatzen, merkt een ieder. — Dan , indien ik my niet vergisfe, is een Sermoen, eene ge boude ■Redevoering, en in zonderheid eene Kerkelyke Redevoering, of ten minften eene Verhandeling, die de gedaante eener Redevoering heeft. Ik weet zeer wel dat men onder den Naam van Predicatien, of Leerredenen, Verhandelingen uitgeeft, die nooit tot Predicatien zyn gebruikt; by Voorbeeld: Gy hebt eenige Leerredenen uitgegeeven, die nooit alle zyn gehouden , en die gy in de za«lenleeving, uwe Duivels Preeken noemd, — gy zelf hebt my gezegd, dat gy alles gemakkelyk in vyf Preeken had kunnen afdoen , maar dat gy het uitgerekt had,, tot het getal van zeven Preeken, om den Galg vol te maaken, —— nu dan, uwe Galg vol Duivels Preeken, mogen Sermoenen genoemd worden, om dat zy, hoewel nooit alle gepredikt, de Gedaante van Sermoenenhebben; — maar het geen ik onlangs uitgaf, en waarvan de gebeele Voorrede (men zie uw Libel. pag. 4. pag. 6. pag; 38) u zo dwars in den Maag zit, is nooit als Predicatie gehouden, en heeft ook niet de ge. daante van een Sermoen. Wat gy voor het overige in uwe Advertentie gelief-  C " ) liefde te zeggen, dat ik op eene beledigende wyze geoordeeld had, over eene Zaak waarvan ik geem de allerminfle kennis bezat, konde ik gemaklyk verkroppen, want myn (3uik was toen niet, ge« lyk de uwe, als de Moft. (ziet uw Libel, pag. 58. Job XXXII vs. 19) En als gy dit myn Antwoord zult hebben geleezen, zal het u nader blyken, dat, hoewel ik my niet als een Snoefhanis heb gedraagen, en myn Tegenparty, met Bullebakken zogt te verjaagen, gy u in uw Libel in menigerly opzicht, op uw Cheval de Bataille zeer hebt vergaloppeerd, uw Toevlugt neemen tot de Beerenklauw , om de zwaarigheden , u , door uwen DoEtor Medicina en Chirurgyn Major geopperd , weg te neemen, onnoodig zvas, en uwe gronden voor uw gevoelen van de Beerenklauw, niets afdoen, maar gy. integendeel zelf bewee* zen hebt, dat myn verdeedigd Gevoelen, van -Doornen onbepaald, gegrond zy, en op betere Zuilen fteund, dan het geen gy aan de Waereldvoor echt wildt verkoopen; terwyl ik u teven* zal toonen, hoe gy op eene gemakkelykere wyze, overëenkomftig uwe gevoelens, den weg uit den Doolhof, waarin uw Do&or u had gebragt, zoudt hebben kunnen vinden. —— Ziet Myn Heer! zo durve ik Schnikfchnakken, en om u te overtuigen dat dit geene Rutziaanfche Snorkery is, zullen wy elkander in het vervolg nader fpreeken. Doch hoe gevaarlyk is het, met u te beginnen, over iets te fchryven, dat de Heilige Schrift be- trefd?  ( 1* ) trefd? Gy zyt een Man die alles en Bagatel trtói teerd, en met alles, het zy ook noch zo ernftig badmeerd en den fpot dryft. ■ Denkt toch eens* Myn Heer! aan die Stukjes terug, die gy onder den Tycel van Lutherfche Koster en Schoolleeraar hebt uitgegeeven, en' fchaamd u dan, (in geval gy u kundt fchaamen) over iets , waarvan eene kundige en befchaafde Waareld , fchande fpreekt. - JSu zoude ik wel uw geheel Libel, kunnen haten in ftukken en brokken fnyden, en plaarzen het, *lsl\ota, beneden dit myn Antwoord, om het te analyfeeren, en my daarop te verdeedigen, doch hiertoe ontbreekt het my, (geloof dit vry Myn Heer !) niet aan kundigheden noch vermogen maar aan Luft en Tyd. Aan Luft, om dat ik niet genegen ben, uwe Scheldwoorden en Eerroveryën,-die u Waarachtig niet tot Eerverflrekken, teherhaalen, en noch minder tegen myn tweede Motto te handelen. Men mirt in uw geheel Libel den Christen, en inzonderheid den Predicant, dié reeds door uwe geheele Levenswyze verdonkerd is, en ontdekt in u den vuilaartigften Schryver die, verzot op zyne Kundigheden, die hy boven andere bezit, van boven neder, met de uirerfie Ve.achting, op andere als op aardwormen nederziet, en den eenen blixem na den ander, op dien flin,erd, die het durft waagen , hem tegen te fpreeken, terwyl hy op het eind genoodzaakt is, Zich ;er yerdeediging van zyn gevoelen, met de armzahgite gronden te moeten behelpen. — Meer- maalen  C 13 ) maaien dacht ik, met het doorieezen van u*ij'. hel, tot pag. 512 gekomen^ aan hetparturiunt Montes, nafeïtur ridiculus mus. (De Bergen zyn in baiendsnood, en 'er komt een ellendig Muisje voor den dag.) De Duivel wilde naar Matth. IV. alle Ryken der Aarde weggeeven, en konde in Egyp.en , niet eens eene Luis manken. Exod. VIII vs. 18. — Ouk ontbreekt het my aan Tyd, om uw geheel gefmeer te ontleden ; want, Myn Heer! ik neem myn Aiik getrouw waar , en verricht myn Di..nftwcrk, wanneer ik by myne Gemeente ben, (dus het geheele Jaar, behalven die weinige dagen, die my eenmaal in het zelve, tot eene uitfpanning zyn vergund) in eige Perzoon. In den Tyd van dertien Jaaren, heeft flegts eenmaal een Predicant, op myn verzoek, wegens zyne hier woonende Familie, eene Predikbeurt voor my waargenomen, ook maar een paar Proponen* ten, ieder flegts eenmaal; (myne twee, nu reeds Prcdicanten zynde Leerlingen, hier met onder begreepen, hoewel ook zulks met twee of drie maaien zal op houden) voor het overige, heb ik altoos mynen Dienft zelf, niet tegenilaande ligte onpasfelykheden waargenomen , en moet de onverdiende genade van mynen God en Vader verheerlyken, dewyl dikwils verfcheide Jaaren achter een zyn verloopen, zonder dat ik, hoewel, myn Amt ongemeen zwaar is, eene eenige Predikbeurt verzuimde of verzuimen moeit. Hierop , myn Heer ! kan ik dankbaar , voor Gods Gunil,  C M ) Gunft, roemen, terwyl gy in tegendeel, zodanige Schikkingen by uwe Gemeente maakt , om vj-ybeurt op vrybeurt teverkrygen, eene Predikbeurt na de andere af fc haft, en uwe weinige Beurten, noch gaarne overgeeft aan ieder, die, aan u en den geheelen Haag onbekend, uit andere Landen over gevlogen, maar luft heeft om te prediken. Zelfs vagebondeerende, voor die- men in de Buitenlandfcbe Couranten word gewaarfchuwd', en die daarna, rondzwerven om te bedelen, enWare het mogelyk, andere, om goede Sommen Gelds op te ligten, zyn door u op den Predik- ftoel gelaaten. Zo handele ik niet, en heb dus ook zo veel tyd niet als gy. Daarom , Myn Heer! zal ik uw Libel maar dooiloopen, en uwe Scheldnaamen, en andere laags Uitdrukkingen waardoor gy my zoekt ten toon te ftellen, even aanftippen, of op haare plaats, en aan uw geweeten laatende, flegts eenige aanmerkingen maaken , op het geen ik hier en daar, behalven het opgenoemde in uw Libel las. En zo zullen wy eindelyk wel op het Stukje van de Beerenklauw weder komen, en ik gelegendheid hebben , de Leezers uwer Apojlrophe, aangaande dat, waarin Gy, pag. 54 en 55 duifter zyt, en waarvan ik, cotn ik het las (dat weet God) niets Wift, en bygevolg ook niets verftond, te verlichten. (Het fmart my dat ik door u in de noodzaakelykheid ben gebragt, dit te moeten doen, en in myn Antwoord Perzoonen en Zaaken te brengen,  C 15 ) gen, die buiten ons Verfchil zyn, en die daarom ook buiten uwe Apoftrophe hadden moeten blyven. Doch gy hebt het anders verkoozen , en ik fchryve een Annvoord.}—En daarmede zal ik voor hec laatfle maal, in dit geval aan u gefchreeven hebben. Geliefd gy uwen op Stal gezetten Harddraaver, naar pag. 6, zyne luchtsprongen te laaten doen , of uwe vier vellen Papier, compres vol gefchreeven, die noch ongebruikt in uwen Lesfenaar rusten , als een Tweede Deel tot die uwer Werken, waarvan het Tweede Deel noch niet gedrukt is, om dat het eerfle Deel niet aan den Man wil, aan de zweetcnde Drukpers overgeeven, of uwe veele andere Nurnbcrger Doozen en Printjes, zo als gy pag. 56 en 57 drygd , aan het Publicq vertoonen, of my van eene bedroefde Reize te laaten ie huis koomen, terwyl gy als wel beflagen, engefcbonden en ongekwetfl het Slagveld denkt te ver laaten , vermits gy op u zeiven vertrouwd, en ten aanzien van my vol vreeze zyt; Gy moogt raa- zcn en tieren naar uw Welgevallen, en al maakte gy my ook zo zwart, als uw Tegenpartyen de Duivels zyn, al kwaamt gy met blyken en Brieven van my voor den dag, die gy wel zult weeten op te loopen, of door iemand anders te laaten oploopen, uwe vaardigheid een Zamenftel van Waarheid en Leugens, aan de Waareld over te geeven, is genoeg bekend, en ik zal my zo min tegens de Waarheid, door u in een verkeerd Licht geplaatft, en uit het verband gerukt , als tegens de Leugens,  gens, een Product, van uw vruchtbaar Brein, vëf* deedigen, maar alles aan eene onëenzydige Waereld en den weldoen-den Tyd overlaaten. En voornamentlyk verwacht ik van den Jaatsten zeer veel goeds, wanneer gy geliefd goedtevincen, u eeni-r ge Ponden van het kwaad en zwart Bloed , dat thans in uwe Aders kookt, te laaten aftappen. Het is u, naar pag. 23 ten vollen om bet even^ of ik voor uw Hoofd al of geen Eerbied beb, dewyl bet eerfte niets geeft , en het laatste niets neemd. —Om de Waarheid te bekennen, Myn Heer ! gy maakt het 'er ook na , dat men haast geen Eerbied meer voor u , zelfs niet voor uw Hoofd kan hebben, dewyl gy uwe groote en waereldbc oemde Kundigheden , op zulk eene laagt wyze misbruikt.— Eerwaardig of mi Eerwaarde heb ik u ook niet genoemd, om dat gy u hebt fchuldig maakt, aan het geen uwe kunftige Hand my, pag. 59 en 60 aanwryfc. Intusfchen kan ik niet ontkennen, dat eenige Voorrechten, die gy voor my en veele andere bezit my nochtans eenigen Eerbied in boezemen. Gy zyt reeds in Jaaren, hooger dan ik opgeklommen, en dit zal ik wel in het oog houden „ea daarom uw fchelden met ftilfwygen voorby gaan; ten minften niet met fchelden beantwoorden; en aan deze uwe Jaaren heb ik het naar pag, 6 mede te danken, dat het Paard , door xx ten halven opgetoomd en gezadeld, doch dat voor u te vlug ente wild , en voor my te gevaarlyk was, op ft al zvterd  ( 17 ) cezet -In Kundigheden munt gy niet flegts boven tv armen Aardworm, maar ook boven, verre weg de meeite, zo niet boven alle uwer Amtgenooten uic en niemand kan het u kwalyk neemen, dat gv 'dit door uw geheel Libel, zelf aan de Waereld bekend maakt. Het ware ook eene eeuwige Schande voor U, die acht Jaaren op meer dan eene Academie heeft doorgebragd , en daarna noch, door het geeven van byzonder Onderwys, gelegendheid had , uwe Letteroefeningen voort te zetten, ingeval gy niet zo een Phoenix waart geworden; daar ik in tegendeel van Wylen mynen Zaligen Vader, niet meer onderwys genoot, dan een ander Zyner Catechifanten, en behalven eenige Jaaren een Franfch School, volftrekt geen ander School bezogt; twee Jaaren, heb ik op Academie doorgebragt, en na weinige weeken Proponent geweeft te zyn, kwam ik ftraks in het Amt. Hier uit kundt gy oordeelen, of ik niet naarftigheb moeten arbeiden , om die weinige Kundigheden die ik bezit, (en zy zyn tot het waarneemen van myn Amt toereikende) zonder byzonder onderwys van eenen ander, door eige oeffening te verkrygen. Geen wonder dus, dat de afftand tus« fchen ons beiden zo groot is; doch hy handeld onbillyk die my daarom veracht, of myne geringe Kundigheden fchamper vervvyt, Neen, Myn Heer» heb medeleden met my, naar uwe belofte, pag. 13, en behandel my genadig, 'er mogt,anders naar pag 7 geen Gebeente van my te recht ko, B n>en ?  C 18 ) *nen en ik met Stukken en Brokken van het Sla*veld worden gebaald.-IL* eindelyk wie zoudeli met ontzien? gy bezit Schatten en Rykdommen, om het gemis van welke, de nadere Erfgenaamen noch zuchten. De Bewyzen voor dit laatfte kundt gy in de Stad Groningen vinden. Na dat gy uw Libel, op de eerfte paar Bladzyden, zeer zwierig had begonnen, en my reden gegeeven te denken, dat gy befloten had uwe geheele Reize te Scheep, en wel met eenen vliegenden Orcaan door den Aeolus der Affeblen veroorzaakt, te doen, veranderd gy eens klaps van be- fluit, en wildt u liefft te iWü zo verre gy door dezelve kundt beledigd zyn verIchooning en vergeeving. — Zo durve ik handelen in plaats van te fchelden, en rs dit niet veel Christelyker vooreenen Christen Leeraar? Uw zeggen: dat ik hierby ten oogmerk zoude hebben gehad, u onder het oog van het Pubhek, en tme lieve Gemeente, dit onwaardig oogmer: toe te fchryven, en het bygevoegde: voor een Confepuentiemaaker zal geen braaf Man achting hebben, laat ik voor Rekening van u, die met uwen Verrekvker pa* nen »,* myn Hart wildt zien, en liefdeloos myne oogmerken kennen. -Neen, Mvn Heer! iets diergelyks bedoelde ik met, zo „in ten aanzien van het Publiek, als van uwe fe. Z Gemeente, die gy, God betere het! beminde en van welke gy, God betere het! bemind word Even zo ongegrond is uwe gevolgtrekking, of het Vergif, dat gy daaruit zoekt te zuigen , dat ik een of andermaal, de uitdrukking Krans van Beerenklaauw , in plaats van Kroon van BeerenIdaauw bezigde, hoewel gy zelf beleend, dat het Griekfche Woord, zo wel door Kroon, als door Krans kan worden vertaald; en dan op eene , door tekens zeer nadrukkelyk gemaakte wyze vraagd: wat heeft u toch hewoogen , omtoyketwoordKrw, J tn  ( 37 ) in den Mond te leggen ? > * gy ziet zelf, dat ik het Woord Krans zonder erg en willekeurig gebruikte en ten bewys, dat ik hiermede in 't geheel niets tegen u bedoelde , hetzelve met het woord Ara^verwisfelde, en dus in het eerfte niets hoegenaamd zogt. In uwe volgende aanmerking, waarin gy ook, liefdeloos genoeg, naar uwen Aart, tot nadeel van myn Hart, gisd, geliefd gy noch te zeggen: ik kenne nog geen Zoort van Spinnekoppen, die niet uit de fraayfte Bloemen, een zeker Vergif kunnen zuigen, en zoekt uwe Vertaaling enJerklaaring, waarover wy in Verfchil zyn , der Waereld, als onder de fraayfte behoorende, aan te pryzen, en my aan dezelve te verwonen, als een der Spin-. mkoppen. — Hetzy zo! — Doch, gyzegd, nog geen zoort van Spinnekoppen te kennen , enz. en dan vraage ik u, indien gy hier mede wildt zeggen, dat alle Zoorten van Spinnekoppen, uit de fraayfte Bloemen vergif kunnen zuigen, of gy alle zoorten van Spinnekoppen wel kendt?—en, wildt gy met de Woorden: ik kenne noch geen Zoort van Spinnekoppen, enz. te verftaan geeven, dat alle Zoorten u niet bekend zyn, dan antwoorde ik hier op: dat my, behoudens uwe groote Kundigheden, zulks in het geheel niet verwonderd, dewyl gy my by uwe diepe onkunde in de Botanie, pag. og'van uw Libel vonnisd, en tegenfpreekt, en niet eens weet, maar het tegendeel beweerd, dat Brancaurfma, Beerenklaauw is, waarover wy elq ^ kan-'  C 33 ) knnder., in het vervolg nader, tot uwe verootmoe* diging en bcfchaaming zullen fpreeken. Het plaat u, omzichtige Voorredenaar ! byzonder wél van te praaten van Onvoorzichtigheid l wie heeft u dat verteld, dat ik het zelfs erkend'heb, dat myne V?f■ taaling , en Verklaring van weinig belang is, en dat het eene Nieuwigheid is? Het tegendeel, Mannetje! is waar! gelyk ik u naderhand zal toonen! Deze Woorden, zekerlyk ontleend uit den Mond der bewoonderen van de gemeenfte hoeken in den Haag, en waarin gy uwe laage manier van denken, geheel openbaard, laat gy onmiddelyk op de voorgaande volgen. Ach, Myn Heer! gy moogd my met de uiterfte verachting Mannetje noemen; — ik heb my zeiven niet ge maakc, en dat ik klyn van Perzoon ben, verminderd , dat beetje waardy dat ik heb, in het minfte niet, vooral niet, by de zulke, die anders denken dan gy, en hunnen Natuurgenooten, flegts het geen van hunne Willekeur afhangt, toefchryven, Ik weet zeerwel, dat by u, het vermogen, om eene Gemeente te kunnen voldoen, by de El, en naar de Lichaamslengte word afgemeeten, en uit hoofde van uwe aanmerkelyke Lichaamslengte , geeft gy ook aan de Haagfche Gemeente, een ongemeen en groot genoegen!! -—. Laat ik u hierby indachtig maaken, aan uwen Lieveling , wiens woorden gy pag. 58, tot de uwe maakt, en dien gy eenen Heiligen Schryver noemd, dewyl het my ■voorkomt, dat 'er eenige overeenkomft tusfchen u,  C 39 ) u, en dien Elihu, in zo verre hy ook in 'tbegin zy'ner Redevoering vry groot fchynd te fpreeken , word aangetroffen. Gy vergelykt u met hem , toen hy zeide, Job XXXII vs. 19, dat zyn Buik was als de Moft, en ik geloof dat gy dikwils met hem in zulk een geval zyt; doch leesd ook eens, wat hy, naar onze Vertaaling in het 9* vers zegd: De Grooten zyn de Wyste niet. In het volgende zegd gy, op pag. 20. Dat ik de [manen, die Jefus verduurde, daarby heb willen verminderen, enz. is, als ik het Kwd hy zyn rechten Naam mag noemen — leugen - en lastertaal, die niet dan uit den Mond van een onkundige Confequentiemaaker kan koomen , die hy uitbraakt , om myne Rechtzinnigheid als van verre ver duchtig te maaken, &c. Uwe Vuilaartigheid in dezen , wederom ter zyde Hellende, zal ik hierop tweederly aanmerken. Ik zal u in de Eer/Ie Plaats bewyzen voor het tegendeel van uwe befchuldiging geeven, en in de Tweede Plaats, (dewyi gy 'er myals met geWeld toe no°dzaak0 t0°" „en, dat ik geene gronden heb, de gunftigfte gedachten van uwe rechtzinnigheid te voeden. My roept gy, pag. 10 van uw Libel toe: Geliefd attent te zyn, Myn Heer! Ik zal door duide-. Ukheiduwe oplettendheid onderfleunen, en gedoogd, dat ik op myne beurt, u dezelfde nadrukkelyke woorden toeroepe, vermits ik (om wederom uwe^ eige Woorden op pag. 9 te gebruiken J veoraj met zekerheid weet, dat ik u zaaken zal verbaalen q ^ die  C 40 ) die menig een voor onmogelyk en ongelooflyk zoude kunnen houden. Ik zal u eerft zeggen, dat ik, wel verre van uwe Rechtzinnigheid by uwe Gemeente verdachiig te maaken, by iedere gelegendheid, wanneer veele van dezelve, uwe Rechtzinnigheid verdacht hielden, deze op andere Gedachten zogt te brengen; b. v. toen gy op Zondag avond den 7 Aug. 1791. uit Joh. VI. had gepredikt, (ik was niet by u te Kerk), en by die gelegendheid, aan de Gemeente, gezegd, dat men zich niet moeit verbeelden , ah of God het Manna voor Jsraè'l in de JVoeftyne, in de daad en eigentlyk van den Hemel had laaten regenen. maar dat het uit de aaide was opgegroeid, gelyk noch ons Koorn groeid, en dat, gelyk wy kunnen zeggen: God geeft ons brood van den Hemel, zo ook van het Manna gezegd wierd, dat God het uit den Hemel liet regenen. — Hoewel ik zeerwel weet, dat gy de tier/le en Eenigfie niet zyt, die dit gevoelen predikt, bevreemdde my nochtans de verwondering van een gedeelte uwer Toehoorderen niet; en vraagd, Myn Heer ! aan die, die met my over deze uwe Predicatie hebben gefproken, (ingeval zy zich zeiven willen betond maaken) wat ik hen heb geantwoord? en of ik, ook maar van verre uwe Rechtzinnigheid by dezelve in verdacht bragt ? > Noch een Geval zal ik aanhaalen: gy moeit op Bingsdag avond den 9 Aug, 1791. in de Kerk Cate*  C 41 ) Catechifeeren, en die was, door het Kerkbriefje, waarop uw Naam ftond, aan de Gemeente bekend gemaakt. Doch, gy verkoosd, de Lieden tever-, geefs te laaten na de Kerk gaan, en zelf niet te koomen, om dat, (gelyk gy zeide) de Schoolmeester van het Weeshuis, op wien gyhetgraauwhad, u niet was koomen zeggen, noch had laaten weeten, waar uw Collega in de voorgaande Catechifatie was Haan gebleeven, en om dat gy eens mee de Regenten van het Weeshuis aan den gang. wilde, (dit zyn uwe eige woorden.) Den volgenden dag vondt gy het Briefje, door den Schoolmeester, op zyn tyd aan uw Huis, dewyl gy, toen hy kwam, niet te huis waart, overgegeeven. —Weet gy, myn Heer! wat zommige uwer Gemeente, (ik zal niemand noemen) over dit geval zeiden? zy zeiden my, dat gy niet gecatechifeerd had, om dat gy, dien avond een zeker Leer f uk moeft bezvyzen, dat met uw gevoelen niet wel flroukte.— Vraagd dezen, wat ik hen' ten antwoord heb gegeeven , en dan zult gy overtuigd worden, dat ik, wel verre van uwe Rechtzinnigheid ook maar eenigzins in verdacht te brengen, naar de Les van onzen grooten Kerkhervormer, u verontfchuldigde, goed van u fprak, en alle dingen zogt ten besten te keeren. Doch, Myn Heer! dewyl gy dan in de Tweede Plaats, 'er zo zeer fchynd op gefield te zyn, te willen weeten, hoe ik over uwe Rechtzinnigheid denke, hoewel ik gaarne toeflemme, het geen c $ gy  ( 43 ) gy op pag. 13 en 14 van uw Libel zegd: dat ik geen Competente Rechter kan zyn, in zaaken raakende de Recht -en Onrechtzinnigheid van Lutherfche Leeraars,—dan vraage ik u Myn Heer! hoe ik, voor myn Perzoon, wel moet denken, over de Rechtzinnigheid van eenen MAN, die, naar hy my zelf den ia Aug. 1791 te verftaan gaf, van gevoelen is, dat het over eenige Jaaren de tyd zal zyn, om den geopenhaarden Godsdienjl den bodem in te flaan, en den Natuurlyken in te voeren. Ik zal uMyn Heer! dewyl gy 'er toch uw Vermaak in vindt, myne Schande\e openbaaren, en my belachelyk te maaken , (gelyk gy zelf in uw Libel zegd,) het Geval verhaalen, en de omftandigheden die hetzelve verzeilen, en die men van niemand dan van u konde weeten, zullen u voor de Echtheid van myn gezegde inilaan. Gy zyt een Vriend en Correspondent, van den bekenden Dotlor Bahrdt, en misfehien heeft zekere Hoogleeraar in ons Nederland, het aan u te danken, dat Hy, zo wel als ik het waarfchynlyk aan u te danken heb, dat myn Zwager, thans Predicant aan de Caap, (de laatfte onder de Anecdoten,) in QSrtfjtfctf jftwjjm - im& Metser %U mattod}/ auf botf 2fa$r 1781, zo deerlyk gemishandeld is; want dat D. Bahrdt met niemand openhartiger in ons Land correspondeerd dan met u, zal vooral uit eenen trek in het volgend verhaal blyken. Dat gy alle Gevoelens van Bahrdt,  ( 43 ) Bahrdt, zo min als zyn zedelyk Charafter goed. fceurd, weet ik uit uwen eigen mond, want gy verzekerde my den ia Aug. a. p. dat hy een Epicurijl was, en naar het geen gy my den 24 Aug. 1790 verhaalde, had gy op uwe Reize in dat Jaar, tot wylen Profesfor Michaelh te Gottingen aangaande D. Bahrdt gezegd: is het niet jammer, dat 'er zulk heerlyk Bier, in zulk een flegt vat is? doch toen deze Profesfor antwoordde: hoe zo? hoe zo? had gy niets meer gezegd.— Dan, niet tegenftaande gy zo over uwen Vriend denkt, zyt gy beide nochtans, en waaromniet? intime Vrienden, en gy zyt ten besten van uwen Vriend werkzaam geweeft. —- Herinnerd u Myn Heer! dat in het Jaar 1790, aan u een Hoogduitsch Gefchrift wierd gezonden, van het welk de tytel was: aan de Rechters van Bahrdt, met verzoek, te maaken, dat het in handen van HAARE KONINGL. HOOGHEID MEVROUWE de PRINCESSE van ORANGE kwam, ten einde HAARE KONINGL- HOOGHEID, by HAAREN KONINGLYKEN BROEDER, Zyne MAJESTEIT den KONING van PRUISSCHEN, het ontflag van D. Bahrdt, toen op het Citadel te Magdenburg, wegens de bekende Comoedie, het Religie EdiSl genoemd , geplaatft, mogt bewerken- Door middel van de Hoog ÏVel Geb. Freule de L , gelukte u het eerite, en het Gefchrift, ontfingtgy, op den, door u bepaalden: dag, uit handen van Haare Hoog Wel Geb. terug. Of  C 44 ) Of voor het overige HAARE KONINGL. HOOGHEID, by Zyne KONINGL. MAJESTEIT de Vryheid van D. Bahrdt had bewerkt, was u onbekend, maar dit is zeker, dat gy niet lange daarna, m den Haag, van D. Bahrdt eenen Brief hebt oncfangen, waarin hy u berichtte: dat de Commandant van het Citadel, of hy, onder wiens opzicht hy was, hem in vertrouwen, eene Ordre van den Koning had laaten leezen, naar welke hy op zekeren dag in Vryheid zoude worden gefteld, u verzoekende, uwe voorgenome Reize zodanig interichten, dat gy op dien dag te Magdenburg waart, om met hem van daar na Halle n reizen. Gy, vreezende, dat D. Bahrdt, op uwe arnaaling in 't vervolg mogt roemdraagcn, vondt goed, te maaken, dat gy niet, voorden dag na zyncmjlag, te Magdenburg kwaamt. Daarkomende, wilde gy quafi met zekeren Heer D Bahrdt, m zyn arreft bezoeken, gelyk ook re fchiedde, oflchoon gy wilt, en tot dezen Heer zeide, te gelooven, dat de Vogel reeds uitgevlogen was Van daar zyt gy na Halle vertrokken, hebt den Doftorop zynen Wynberg gevonden, en met hem op zyn eigen Rytuig, het welk hy Ze]f bezuurde, onder het uitftaan van duizende Doodsbenaauwdheden, uithoofde van den gevaarlyken Tn TH i1^! Sed3an' °P dk RycuiSverhaalde u, Bahrdt, die, naar uw zeggen voor of tégen den Godsdienft uit nood fchryft, en naar dat men hem betaald, aan u, zyn Plan, dat hy had, 0V2  C 45 } ctn den geopenhaarden Godsdienft den bodem in te /laan, en den Natuurleken in te voeren.-— En, Myn Heer! wat was uw antwoord hierop: Heer! Heer! is het niet noch eenige Jaaren te vroeg?—— Het gevolg uit dit antwoord, heb ik voor my getrokken, en laate het nu ook u, en eenen ieder doen.—— Doch ook in dezen zal ik. wel, gelyk op pag. II. van uw Libel, zeer inconfequent denken. De moeite, die gy pag. 21 hebt genomen, om twee regels van het bekend Gezang, dat men voor dezen ook in den Haag zong, doch dooru, (om welke redenen wil ik niet onderzoeken) uit het Nieuw Haag/bh Gezang boek, verbannen is: O Je/u groote Godes Zoon, enz. op welke gy unochinaals pag. 39 beroept, afcefchryven , had gy weikunnen fpaaren. Zy luiden dus, en worden van u op de volgende wyze getekend, opgegeeven: Ook moe ft gy Heiige Godes Zoon TEN SPOT een [cherpe Hoor ne Kroon, enz. Nu eischt gy van my, te bewyzen, dat alle die dit Gezang zingen, om dat deze Woorden in hetzelve voorkomen, niet rechtzinnig zyn. Maar, Myn Heer! waar heb ik ooit gezegd, dat hy onrechtzinnig is, die geloofd, dat de Verlosfer, in zyn Lyden, met Doornen, ter be/potting wierd gekroond. Ik zelf ben van dit gevoelen, doch, door het eene te beweeren, ontkend men daarom immers noodwendig, het Tweede, dat met  C 46 > met het Eerfïe kan befhan, niet. Van harten geloove ak, dat men den Verlosfer, me Doornen Kroon zogt te bef potten, maar tevensTe! loove ik, dat men hem, daarmede ook Smaden wdde veroorzaken. En, dat ik het eerfte „S ontkenne, kundt gy, wanneer. gy maar J f£ ZoerdI°VrLt ,eeZ6n' H* 14 deze Woorden vindt: wanneer zy Jefus üegts wilden Sr M fmanen ^oorzaLn, enT Maar, Myn. Heer! zingt men in dit Gezang ook met van Scherpe Doornen Kroon? en geeffnen hier mede niet te kennen, dat men den Verlosfer daarmede pyn wil aandoen ? cnosier, " By deze Gelegendheid, moet ik u eene uwer Leugens onder het oog brengen, die duidehT pag. 39 ftaa, Gy zegd aldaar , Cik zal uwe S den R0„ön en C;]rfyfp,aatzen,^oa]s].kde^°; d ar vinde) d de rechtzinnige Lutheraanen in het Gezang: 0 Jefu groote Codes Zoon, e z 1* ooven en zingen: dat men JESUS eene Doornen Kroon oP het hoofd gezet heeft, enkelom Hem te bejpotten, en niet om Hem te kwellen H handtastelyk is deze Onwaarheid? de rechtz^nnZ Lutheraanen, zouden gelooven, dat de Doornen JCroon enkel gediend hebbe om. Jefus te befpocren H Myn Heer) bewys dit eens met uwe groore Gel leerdheid.-.^ rechtzinnige Lutheraanen zouden zingen, m het bovengenoemd Gezang, dat men jus eene Doornen Kroon op het hoofd heeft gezet en kei om Hem te befpotten, en niet om Hem teLel len.  C 47 ) feu. Ook dit is eene openbaare Onwaarheid, etr het zoude u moeielyk vallen, met alle uwe draaykunft, dit, uit de, door u opgenoemde twee Regels te bewyzen. Ik bewys 'er het Tegendeel uit,; dewyl men daarin van eene Scherpe Doornen Kroon zingd. Verder vorderd gy van my, (hoewel maar onder zekere Voorwaarde) te bewyzen, dat de Kerkvaders , die voor de tyden van Tertullianus hebben geleefd en gefchreeven, onrechtzinnig en Ketters zyn geweefl , om dat niet een van hen, van de Doornen Kroon /preekt, wanneer hy van het Lyden van Jefus gewag maakt. (Dit hebt gy uitde£)rtftttflltfcbc tmt> £vcs aan de Misdaad van beledigde Majefteit, fchuldig ge* maakc, en dacht 'er niet aan, dat ik het, mee zulk eene aanzienlyke , ryke, en onverbetei lyk gefleerde Perfonagc, die haare groote geleerdheid, naar myn eedre Motto razend maakt, te doen had» Dat gy zulk een Man zyt, bewyft gy van u zeiven te gelooven, door in het volgende, pag. aa te verklaaren: ik ,zal bezwaarlyk van my verhygen, om tegen een Man (waarom niet Mannetje) in het geleerd Strydveld te verfchynen en met hem te vechten, van wiens geringe Kundigheden, daar hy zelfs op fteund en roemd, ik geen voordeel zoude kunnen hebben, en door wien te overwinnen en hem uit het Slagveld te jagen, ik luttel eer zou behaalen. Studeer en leer eer ft meer ; en /preek dan van vechten ! wilt gy ondertusfehen vechten, zoo vecht met u zeiven-: en dan is het Parthy egaal.—-Ik bedanke u wel zeer, voor uwen laatflen goeden Raad, en zal daarvan gebruik maaken; want behalven de redenen, die gy zelf geliefd op te noemen, en die u terug houden, u gemeen te maaken met eenen armzaligen aardworm, dien een uwer geleerde Lonken, reeds tot Cloac,waarmede gy veel te doen lubt, vermorsfeld, begrype ik, dat het voor my, zeer gevaarlyk zoude zyn, mee eenen Man te vechten, die zederd Jaaren herwaarts, gewoon is, tegen den Duivel en de Dofmonen te velde te trekken, waarfchynlyk, om dit hy deze voor Party egaal aanziet, en zelfs die uf{ D heg  ( 5» ) het Veld flaat.-Ik tril reeds, wanneer ik maar aan u denku! Uwe verzekering op pag. 23, dat bet u ten vollen om bet even zy, of ik al dan wet, Eerbied voor uw Hoofd bebbe, wil ik Wt-I gelooven, en uwe betuiging, dat noch het een noch het ander, het Medelyden verminderd, het zielk Sy met my hebt neeme ik ook voor lief. Gy'zyt geheel eenè Compofitie van Medelyden, dit blykr uit uw geheel Libel. Maar, Myn Heer! haaf! zoude ik beginnen Medelyden met u te hebben, dewyl uwe Praalery m uw Gefchrift, rny begind te overreeden, dut gy uw Gevoelen van de Beerenklaauw niet voldoende zult kunnen bewyzen, noch gy u zeiven, uic een Doolhof kunnen brengen, waarin gy u in het vervolg, by het leezen van dit myn Antwoord zult bevinden, of u met alle uwe groote Kundigheden, uit het war gaar en ontwikkelen, waarin ik u zal ge* wikkeld hebben, (ziet uw Libel pag. 9, 40, 41 51) Myn Medelyden met u, zal zo krachtig niet zyn, als uw Medelyden met my, want ik zie zelf geen kans om u te redden Voor het overige, mag myn Eerbied voor uw Hoofd, u onverfchillig blyven, gy zult my nochtans niet verhinderen dat ik by den Eerbied, dien ik in weerwil van u voor uw Hoofd zal behouden, God ootmoedig bidde, dat hy my voor zulk een vuil Hart, als het uwe is, genadiglyk bewaare. Nu koomen wy tot de Zaak zelve in qusstie. En, ten aanzien van deze, zal ik eerft, eenige wei-  C 51 ) weinige aanmerkingen maaken, op hetgeen gy, aangaande dezelve hebt gelieven ter neder te (tellen, en daarna uw Gevoelen van de Beerenklaauw, nader toelichten; en uit beide zal blyken, dat gy u zeer hebt vergaloppeerd, en, gelyk gy het van my, pag. 5a uitdrukt, geproftitueerd. Zult gy u, zo als gy duidelyk pag. 22 te verfhan geeft, fchaamen, om tegen een Mannetje van zulke geringe kundigheden als ik ben, te fchryven, bewys my dan toch maar de groote Eer en boor my. Pag. 16. zegd gy: "Er is thans geen Sterveling in de Waereld, die in flaat is, om dat f'olide Bewys te leveren, waardoor het buiten alle Tegenfpraak gefield word, dat de h. Euangelisten, hel woord dy.oiv^oi, Akantha gebeezigd hebben. Dat zy bet woord ukuvQuv akanthon gebruikt hebben, datzie ik wel, wantikben Goddank! niet blind. Maar ttKuvftiïv Akanthon is immers niet anavflot, akantha! Mag ik u vraagen Myn Heer! kendt gy alle Stervelingen in de Waereld? weet gy hoe groote kundigheden zy hebben ? offchoon gy mee uwe Groote, en ik met myne Geringe Kundigheden, niet in ftaat ben, eene Zaak te bewyzen» volgd dan daaruit reeds, dat thans geen fterveling in de Waareld, in flaat is zulks te doen? Be»- wys gy eens buiten Tegenfpraak, dat de Heilige Euangelisten anea/Qoe Acanthos, Beerenklaauw, en niet «WOa Acantha, Doorn hebben gebruiktBewys gy dat xKavöiïv, (niet acanthon, zo als gy valschelyk opgeeft, maar) acantboont deGemtiD 2 ««.  c 5* ) vtis Pluralis van «IWÖö? Acanthos, Beerenklaauw^ en niet van «Wöa Acantha, Doom, zy. Mee uwe Pag. 62 aangehaalde Drukfout, fpreekt gy tiw eigen gevoelen-tegen, en bevestigd het myne.— Ik merke u wel, Myn Heer! gy twyffeld, of liever gy ontkend de Echtheid der Accenten; nieE waar? Op Pag. 27 en 28 , vangt gy groote Arend',. vlie-> gen, na dat gy op pag. 26, bittere Beledigingen had laaten vooraf gaan, die gy op pag. 27, en28 om eerlyk en billyk te fchynen, herroept. Ik had, naar uw Gevoelen, de woorden in myne Voorrede: en Marais en Johannes eenmaal unoa/Qivc? Acanthinos, in eene Parenthefe ingeiloten, moeten plaatzen. Doch de noodwendigheid daarvan kan ik niet inzien. Is het myn fchuld dat gy zo vlug en driftig zyt, en by myne woorden, de Euangelisten gebruiken in dit Verhaal altoos het woord aKCivQa, Acantha blyft ftaan, en zonder verder te leezen, drie Bladzyden volfmeerd. Misfehien verlangd gy van my zulk eene Parenthefe, alsgyinuw .Libel, Pag. 5, de 7* Regel van beneden hebt gemaakt, die nergens haar einde of fluiting vindt. (Gy noodzaakt my, om ook te Muggeziften, dat nochtans my beter voegd, dan eenen Man van uwe raazende Kunde) —Alzo zyt gy genoodzaakt geweeft , pag. 27 en 28 te laaten omdrukken. Ik heb bet gezien dat dit Blad in uw Libel aangeplakt is. Maar, waarom hebt gy niet liever, pag. 26 haten omdrukken, waarop de Belediging en Befchuldiging ftaat?  ( 53 ) ftaat? doch neen! deze moeiten blyven, deWae. reld moeit in het denkbeeld worden gebragt, dat ik ie onkundig was, in het declineeren van een Woord, en dat ik niet eens een Kd\tt\\s\vs\.vaneen Subftantivum kan onderfcheiden, en daarna wilde gy uw uitbraakzel liever weder infwelgen. Gy moogt ook dit gezegd hebben; gaarne bekenne ik het, niet ik, maar gy zyt een Griek. Noch zegd gy, op Pag. 28. 't Geen gy van het Gewas, namelyk de Beerenklaauw, c/branca urfina praat, is ten eenemaale —-- mis. Branca urfina betekend niet Beerenklaauw,- enz. Hierop.antwoorde ik thans niets meer, dan dat uwe Magtfpreuk Leugen is, en gy op eene beledigende wyze oordeeld over eene Zaak, van welke gy geene de aller•minfte kennis hebt. En even zo is het ook met uwe Barenwurtz gefield, Over beide zal ik u in het vervolg van dit myn Antwoord, eens nader onder bet oog zien, en ik vreeze, dat gy dan, met al uw Wind en groote Geleerdheid, eene allerellendiglte Figuur zult maaken. Op Pag. 31 behaagd het u, my wederom te promoveeren, en onder het Getal der Letterdieven te rang fchikken, (Vleugelman zult gy wel z\n) omdat ik, .naar uwe Gedachten , de Concordantie hibliorum germanico - hebraico- graecae van Lan- kisch heb gebruikt en niet aangehaald -Meend gy, Myn Heer! dat ik uit myn hoofd weet, boe veele Maaien ieder woord, in den bybel word ge,vonden ? en wanneer men. een bepaald geta.1 opD 3 geeft,  C 54 ) geeft, weet dan niet elk Menfch, die maareenig. zins weet wat Geheugen, en hoe beperkt hetzelve is dat men dit van elders heeft gehaald, daar men zodanige zaaken vindt opgetekend. Een MAN z_o als gy zyt, heeft zekerlyk geene Boeken noch Leermeesters noodig, maar heeft alles uit zich zeiven. Ik ontkenne niet een Letterdief te zyn, en hoope het geduurende myn geheel Leeven te blyven. Beter een Letterdiefdan een Eerdief! — Doch u Myn Heer! verzoeke ik by deze gelegendheid, dat, ingeval gy in het vervolg weder iets uit eenen anderen Schryver overneemd, gelyk in uw Libel tegen my noch is gefchied, (dus hebt gy ook niet alles uit u zeiven, maar gebruikt Boeken zo wel als ik,) gy de fouten van uwen Schryver niet mede overneemd, waarvoor gy het bewys in uw Libel kundt vinden; en dat, wanneer myne Woorden aanhaald, gy dezelve zo aanhaald, als ik dezelve heb geboekt, en daarin geene fouten toaakt, die een Leezer, op uwe aanhaaling vertrouwende, zonder myne Voorrede natezien, in plaats 'van op uwe, gemakkelyk op myne Rekeningzoude kunnen Hellen. Pag.33 van uw Libel, befchuldigd gy my, iets in myne Voorrede gezegd te hebben, waar voor gy het Bewys wel zult fchuldig blyven, en toond dus door uw geheel gedrag, dat het u maar te doen zy, om my te bezwalken.: Gy vraagd van my het Bewys, dat de Griekfche Vertaaling van het Q. T. verfcheide Benaamingen zoude hebben,, om Door»  ( 55 ) Doornen , die in het Hebreeuwsch \>\p koz genoemd worden, uit te drukken. En op Pag. 34 zegdgy: Maar ! dat de LXX Taalmannen het Woord pp Doornen, door een ander Woord, dan door uxavQcc ver taaien is my onbekend. Ei lieve, noem my die andere Griekfche Woorden eens!—— VBegint my te verveelen en de luft vergaat my, om den treur igen reft van uwen quafi botanifchen ongezouten bchniki'chnak met u door te gaan, om u te toonen: dat dezelve kant noch wal raakt —Waar heb ik ooit gezegd, dat in de Griekfche Vertaaling van het Oude Testament, verfcheide benaamingen worden gebruikt, om het Hebreeuwsch y\p uittedrukken ? ik heb gezegd, dat de Grieken , gelyk uit de Griekfche Vertaaling van het O. T. blykt, verfcheide benaamingen hebben, om Doornen uit te drukken, en het bewys daar van, kundt gy in uwen Lankisch vinden. — Begeerd iemand, voor het overige, quafi botanifchen ongezouten Schnikfchnak, die noch kant noch wal raakt, en tevens een zamen weefzel van Leugens is, te leezen, dieleeze pag. 28 van uw Libel. Ik moet het noch eens herhaalen, op dat uwe Woorden, toch vooral in hun verband blyven, en 'er het vervolg by voegen, op dat aan den nadruk van uwe Straattaal niets ontbreeke. Dus zegd gy op die aangehaalde Bladzyde: 'i Begint my te verveelen, en de luft vergaat my, om den treurigen reft van uwen quafi botanifchen ongezouten Schnikfchnak met u door te gaan, om u te D 4 too-  C 0 ) toohen : dat dezelve kant noch zval raakt: tegen myne Vertaaling en Verklaaring niets hoegenaamd afdoet : geen oortje waard is en door my reeds kort en kleen genoeg gehakt zynde tot niets diendt ,• dan om u belachlyk ie maaken^en de waard is als een bedüt-üen Huspoc, die, zo als gy 'er zelfs over oordeelde reuk nog lm aak heeft, aan ^«Afchbeer der Litteratuur gegeeven, of in de Vidnisbak ge.- Worpen te zvorden: Ik Ha verfteld , Myn Heer! over uwe Zin/hyding, of uwe Interpunctie \ zo als gy hef op pag 27 noemd, maar noch meer over uwe Taal en Uitdrukkingen, na* Gy zyt weder druk bezig met het exaggereeren. ■'— Wie hier niet alle Kwaadaartigheid'en Vuilaarmheid, op elkander geftapeld ziet, die is blind, zo als gy, naar pag, 26 Goddank niet zyt. Naauwiyks zoiw de ik gelooven, dat die Menfbh, dien gy verkicft een Ajbhbeer te noemen, zuike Taal kunne uitflaan. — Men zoude immers van een fatzoenlyk Mail, zulke Jan HageU Taal niet verwachten en op het allerminft van eenen Predicant, en van eenen Man, die zulke voorbeeldelooze Kundigheden als gy bezit. — By den door u gebezigden Eernaam van Ajchbeer, ïchoot my te binnen, dat ik eens van mynen Zaligen Vader , (want die Waardige en Menfchlievende Man, dacht anders dan gy) toen ik deze uitdrukking van hem bezigde, dien Menfchen van uwe Denk-en Handelwyze daarmede bcftempelen, eene zaakelyke Beftraffing ontfing.—; Gy geliefd hier van een be- dor-  C 57 ) derven Huspot te fpreeken, en naar JOB XXXU vs. 19. op pag. 58 is uw Buik als de Maft; op pag. 56 hebt gy Zout en Peper; en op pag. 58, de Potage Lepel; en zo zult gy eindelyk wel haalt een Smulparty, dat uw Leeven fchynd te zyn, Compleet maaken. Het geen gy hierop laat volgen , en waarby gy uwe Vreeze te kennen geeft, van door een volgend Gedeelte myner Voorrede te analyfeeren,' het Bewys te zullen vinden, dat my eene Wiek van de Moolen onzacht getroffen heeft, ga ik, zonder, eene aanmerking daarop te maaken, ook ftilfwygend voorby, dewyl ik anders misfchién zoude onderzoeken , welk een onderfcheid 'er is, tusfchen de Produéten van het Hoofd van hem, dien de Wiek van een Moolen onzacht heeft getroffen, en van hem , die zich in dezelfde Omltandigheden bevindt, waarin gy, naar uw eigen Verhaal, den 8 Aug. 1791 zyt geweeft; niet om u het Jus talionis, het Recht der Wedervergelding te laaten wedervaaren, want daarvan doe ik, elyk myriMotto u aankondigd, voor ditmaal afftand, maar om u, tot uw eigen beft, de omzichtigheid, die gy my op pag. 11 en 18, in uwen beledigenden Toon verwyt, aan te pryzen. — Het volgende, waarin gymy wildt Schilderen als iemand, die in eenen verbaasden Transport van Gramfchap, en toorn en Colêre en wraakzucht moet zyn geweeft, levert fuift uw Pourtrait; en dit zal een ieder in uw Libel duidelyk inzien. — Genoeg hiervan. D 5 Het  C 58 ) Het geen gy van het Hebreeuiosch ntrt verkiesd te zeggen, zal uwen Roem juift niet onfterffelyk maaken. Waarvan Myn Heer! heb ik, in het geen, in myne Voorrede onmiddelyk voorafgaat, gefproken? welke Verklaaring wilde ik niet als echt zonder bewys laaten gelden? en wierd niet de Beerenklaauw het laatst genoemd ? . Prof.A J. VAN DER HARDT, Neef van wylen den beroemden HERMANNUS VAN DER HARDT, was myn Leermeester in het Hebreeuwsch, en ik geloof Myn Heer! dat ik voor het Jaar 1780, toen my het treurig Lot van veele myner Siadgenooten, in eene dubbele maat te beurt viel, en waardoor ik, tot myn Leedweezen, een goed gedeelte van myne Kundigheden, op de Hooge School opgedaan, verloor, het wel zoude hebben durven waagen, tegen u te hebreeuwen Verdun my, Myn Heer! by deze gelegendheid eene klyne aanmerking te maaken: Gy zegd in de Berde uwer zogenaamde Buivelspreeken, pag. 143 en 144. Het is nochtans uitgemaakt: dat het Woord Satan, zoo als het hier (namentlyk in het Boek Job) wordt gevonden, naar het beflisfend oordeel van Kenners der Hebreeuwfche Taal volgens de Regels van de Hebreeuwfche Taalkunde , onmogelyk de eigene Naam van een byzonder beftemt Weezen of Perzoon kan zyn. En pag. 145 zegd gy= In het Hebreeuwfche ftaat vóór het Woord Satan, het He demonftrativum. Byaldien nu het Woord Satan, hier in het Boek JOB, een  C 59 ) Nomen proprium, de eigenlyke Benaaming van een byzonder en beftemt weezen, van den boozen Geeft ware en zyn moe ft, dan zou volgens de Regels van de Hebreeuwfche Taalkunde of Grammatica, het He demonftrativum niet kunnen of mogen voor aan het hoofd van het Woord Satan ftaan. Gy hebt gelyk, Myn Heer' regelmaatig word voor een.ïVömen proprium van een Leevend JVezen, het He demonftrativum niet gebruikt; maar vindt men niet verfcheide, hoewel weinige, afwykingen van deze Regel, en voorbeelden van het Tegendeel; hoe kundt gy dan zeggen: dat een woord, voor het welk dit He is, onmogelyk de eige Naam van een byzonder bepaald Wezen ofPerzoonkanzyn, en dat dit He voor zulk een Woord niet zoude kunnen of mogen ftaan? Hoe kundt gy hier uit gevolgtrekken, dat het nochtans uitgemaakt of beflisd zy, dat het woord Satan, in het Boek Job, onmogelyk de eige Naam van een byzonder bepaald Wezen of Perzoon kan zyn? — Maar \Chron. .XXII vs i. en P/alm CIX vs 6. word het woord Satan, zonder het He demonftrativum geleezen, en zoude dus de eige Naam van een byzonder: bepaald wezen , of van eenen boozen Geeft, kunnen zyn; dan, ook in die gevallen, word het woord Satan, dooru, in die Derde, zogenaamde Leerreden, pag. 150, en 152 anders verklaard. Hoe kondt gy dan, in de Verklaaring van het woord Satan in het Boek Job, u op het aanwezen van het He demonftrativum, als op een grond voor  C 60 ) voor uw gevoelen , beroepen , daar dit woord Geen Spotvogel zo min ,1, iemand anders, heb * by rayne Vom.ede £e ^ eb huipe verzogt, zo als gy by uwe Tna" P°g. 6 en 7 fchynd gedaan te hebbenf hoew gy- te verftaan geeft,, zulks van my te ^looveT 5?P P^ 38ï en even zo heb-ik my ook b die' Antwoord gedragen. Beide wierden, gelvk " van uwe Apoftrophe, pag. 55 zegd, uit tJHoofd de memand my te vooren railleeren , gelvk ev «eend , want dit voorrecht , wierd voof u , g laa it bt^m ' bewaart„Vo'ort iaate ik, uwen ftinkenden Mesthoop of Cloak, dien gy , by deze gelegendheid weder in uwen zindelen mond hebt, voor u zeiven, en begeere geen het mmfte aandeel aan die Vuiligheid. Op Pag 4o, zoekt gy de Waereld diets te maaken, datik de Liefde, de achting en-het Fertreu ™n, van de Leden uwer Gemeente, voor We" en tot u als hunnen Leeraar, zoeke te verzwak*en, zo met te vermoorden. Doch Mvn Heeri gy weet immers zelf wel, ren minften gy kundt het weeten, dat zulks voljlreh onmogelyk is; het is zo onmogelyk dat ik u van de Ikfde, de act tmg en het vertrouwen uwer Gemeente kan bërooven als het onmogelyk is, dat men my een Capuaal van Honderd Duizend Guldens zoude kunnen ontfteelen. Jï  C 61 ) Nu meend gy my in het Hart van den Doolhof te hebben gebragd, waarin ikmy, (gy doet wel dat ey 'er dat byvoegd) naar uwe gedachten, op dat oogenblik moeit bevinden, en waarna toe gy my hebt willen brengen. My dunkt gy gevoeld bet reeds aan uw Hart, ten minften gy kundt het reeds gevoelen, zo gy (om uwe Woorden op pag. 40. te gebruiken) met attentie geluisterd en geleezen, en 'er hy gedacht hebt, hoe zeer ik in het Hart, van dezen uwen Doolhof verlegen ben, geen kans ziende my te re redden. Maar, mogt gy het noch niet gevoelen, hebt dan noch flegts weinige oogenblikken geduld, en het Mannetje, zal u den MAN, eens onder de oogen zien, en vraagen, hoe gy vaardt? Gy Kenner van myn Hart, legd my de Woorden in den Mond, en boord my naar pag. 41 op den verren afltand van zo veele uuren, als Groningen van den Haag is, met uw fcherpluifterend oor, zeggen: Neen ! ik hen verbyflerd en verwart, kan den weg niet vinden, en my niet loswikkelen ! — Men zoude zeggen, wat gy u niet alverbeeld! — Neen! MAN! zo verre is het noch niet gekomen; gy moet u eerft anders toonen, eer ik zulk eene Belydenisfe naar waarheid zal kunnen doen. Tot hiertoe hebt gy niets gedaan, dan fchelden, raq7 zen en verachten , en daaromtrend bleef ik onverfchillig, en uwe gronden voor het gevoelen van de Beerenklaauw, die gy in het vervolg opdifcht, moogt gy provifioneel alle in den Zak fteeken. Nu  C 6* ) Nu volgd een breedvoerig verhaal , van den Leevensloop, van eenen Naturalistifchen en niet fireng Orthodoxen Dotter Medicina, met wien srv naarffig te 5^ verkeerde, en die, hoewel reeds overleeden het is, dien het Nageflagt, vooruwe zo belangryke uitvinding van de Beerenklaauw, als daartoe de eerrte aanleiding gegeeven hebbende te bedanken heeft.-Het Geval, kan in zyn geheel, zo als gy my hetzelve mededeeld, waarheid zyn, en gaarne zal ik bet op uw Woord letterlyk gelooven, offchoon ik weet, hoe gy' m alles boven andere uitmuntende, ook ongemeen gefchiktzyt, gebeurde Zaaken, door gefingeerde omftandigheden te verfraayën.-O uw Brein is zo vruchtbaar! Van dezen Doclor B. getuigd gy, dat hy, voor dat gy te Breda kwaamt, zelden of nooit in de Kerk was te vinden geiveefi. Dan! hy my - (zegd evï zo lange by aldaar in Guarnifoen lag, —I £d naar/lig en vlytig in de Kerk gekomem. Dit is geen Wonder, Myn Heer! want een ieder hoord u gaarne, en getuigen daarvan zyn, die Kerken opgepropt vol Toehoorders, wanneer gy predikt!! Ik voor my, zoude ook altoos verkiezen u tehoo^ ren, om geleerder, maar vooral niet om beter te Worden. Gy, die ook een Haaltje wilt geeven, dat gy over de Club der Medicyners, beter denkt dan over de Club der Predicanten, die gy, naa'r uw eigen zeggen, niet dan ^verachtingen affchuuw kundt  C «3 ) kunde aanzien, het welk gy het fterkft gevoeld; wanneer gy u, met eene menigte Predicanten, by zekere Plechtige Gelegendheden, in de Antichambre van ZYNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID bevindt , — Gy zegd van dezen uwen Vriend: hy was eewMedicyner! waaronder ook veeIe braave en waardige Mannen zyn.— Ik wenfeh de Heeren Medicyners Geluk, met het gunftig gevoelen, dat een Man als gy zyt, - en hoeveel doet dit niet af? —— van dezelve voedt; en misfehien zullen de Heeren Juristen wenfehen, dat zy ook zo gelukkig mogten zyn! Over deze laatfte denkt gy, naar wiens gevoelen de Satan, en een Fiscaal, eenerly is, (men zie het bewys in de Derde uwer Duivelspreeken, pag. 145) geheel anders, en hebt opentlyk op den Haagfchen Predikftoel durven zeggen: dat onder honderd'Advocaaten, negen en negentig (of negentig, dit is my ontfehooten) Schurken zyn. —. Heugd het u noch wel, Myn Heer! hoe u dit laatfte, toen gy het Advies van Advocaaten noodig had, door den beroemden Advocaat, mynen waardigen en ge weezen Schoolvriend , den door en door Kundigen en Eerlyken P. D .... wierd onder de Neus gewreeven? Nu gaat gy voort met uw Gevoelen aangaande de Beerenklaauw, op uwe Manier, te verdeedigen en te bewyzen. Gy btwyil het daai mede, dat Acanthus, Beerenklaauw, van a'xavQos Acanthos komt, en geloofd dat anavduv Acanthoon , door  0 «4 ) door de Euangelisten gebeezigd , de Genitivus pluralis van hkcoiQos zy, doch dit bewyft gy niet.— Gy verhaald op pag. 50, dat in 'tjaar 1790 noch eene Zwaarigheid by u overbleef, namentlyk deze: of in de Maand van April, toen Jefus gekruisd wierd, reeds Beerenklaauw in Palaestina zy. te vinden ge weeft,, om dat hy hier te Lande eerft in Juny ofjuly bloeid; doch gy hebt naderhand gevonden , namentlyk, zo gy zegd, in het Calendarium van J. G. BUHLE, dat de Acanthus in Palaftina, reeds in de Maand van Maart bloeid, juift, als of noodwendig de bloeiende Beerenklaauw wierd vereifcht, en alleen gefchikt was om onzen Godlyken Jefus daarmede te kroonen ; en beroept vi, om uw Gevoelen te beter te ftaaven , pag. 51 op twee beroemde Mannen, die reeds voorlange, de Doornen Kroon zouden hebben afgekeurd , en die vzw Beerenklaauw goedgekeurd , opPEARCE en MICHAELIS. Gy beroept u op Z. PEARCE, Commentary with notes on the Evangelist s, &c doch naar het getuigenis van MICHAELIS, tzvyfeld PEARCE maar, of Christus wel met Doornen gekroond zy. En o'p welke gronden fteund zyn gevoelen van de Beerenklaauw? op geene betere dan het uwe, die gy van hem fchynd geleiterdiefd te hebben; namentlyk dat èuwföv ook de gen. pluralis van dr.cw6o« Acanthos, Beerenklaauw kunne zyn ; (hy fprcekt ook zo als gy van de Acanthus mollis by Virgiï) dat hy zich te binnen brengt ergens gelee- zen  C 65 ) &en te hebben, dat Beerenklaauw in den omtrek van Jerufalem groeid ; dat de Patres voor Tertulliaan, (Polycarpus,Barnahas, Clemens Romanus f) van geene Doornen Kroon hebben gewag gemaakt ; en dat de Doornen niet gemakkelyk kunnen gevlochten worden.—*-En hoe oordeeld MICHAELIS over dit gevoelen van PEARCE, in zyne £>timt. tmb <£]«8. SMf. Deel 12 No. 194, pag. 77? (ik bezit die Bibliotheecq ook) hy omhelsd daar dit gevoelen noch niet , maar vindt flegts die aanmerking'aartig.——Niet fterker laat zich MICHAELIS hier over, op de tweede plaats door u aangehaald , uit: fftciie Ovxtnti tU G^egtt. QSivliötfj. D. 1. No. 14 en 15 , pag. 186. daar zegd Hy: dat de zogenaamde Doornen Kroon van Christus , Matth. XXVII vs. 9, (dewyl naar J. G. BUHLE, de Acanthus reeds in Maart in Palaeftina bloeid) naar het gevoelen van den Bisfchop PEARCE, wel van Acanthus zoude kunnen geweest zyn, welk gevoelen hy op diezelfde Plaats, maar zeer waarfchynlyk noemd. Hoe durft gy nu Myn Heer! in uw Libel ronduit verzekeren , dat deze twee beroemde Mannen , PEARCE en MICHAELIS, reeds voor lan. 2. gezegd, te gelooven , dat £aav^w, Acan~ thoon, door de Euangelisten gebruikt , van de Kroon, die men den lydenden Verlosfer, heeft op gezet, de Genitivus pluralis, niet van kkuv§c& , acantha, Doornen, maar van «WÖ05, acanthos , Beerenklaauw zy; doch dit laatste, daar het nochtans op aankwam, hebt gy, met niets hoe genaamd beweezen. Dit zullen wy nu eens nader onderzoeken. Ge* Uefd attent te zyn, Myn Heer! ik zal door duidelykheid uwe oplettendheid onder/leunen.' In welke Orde ik hierby zal te werk gaan, zal ik u vooraf zeggen, en dan zult gy, en alle die dit antwoord leezen, my te beter kunnen volgen, maar ook beter, over de Zaak in quaestie zelve, kunnen oordeelen. Naar uw Voorbeeld, zal ik den fchyn van Geleerdheid aanneemen , en myne Auteurs niet llegts opnoemen , maar ook van vee* len, hunne woorden aannaaien; niet voor u, want gy zult ze wel alle bezitten, en duszelfkunnen naleezen, maar voor die, die zo min als ik uwe ruime Beurs hebben , en te vreden moeten zyn,  ( 6o ) zyn, met een voorraad van Boeken , die onze be- hoeftens even bevredigd Ik begin: In de Eer/ie Plaats zal ik toeftemmen, datAcanthus , van dxca/^o? , Acanthos komt, en dat dit laatfte Griekfch zy. — Verder, wil ik gaarne gelooven, dat niet flegts Acanthus, maar ook «.Wöo?, Beerenklaauiv betekend. Daarna zal ik tegen u bewyzen, dat Branca urfina, Beerenklaauw zy, het geen gy, op pag. 28 ftout en vermetel durft ontkennen. —Vervolgens zal iktoonen, dat Branca urfina, niet SSarCttWllttS zy , het geen gy, op die zelfde Bladzyde beweerd , en dat gy dus in deze beide laatste gevallen, geoordeeld hebt, over zaaken , waarvan gy geene de allerminfte kennis bezit.'—Dit afgedaan zynde, zal ik verder bewyzen, dat, voor zo verre ik maar heb kunnen nagaan, noch by de LXX Griekfche Taaismannen van het Oude Testament, noch in de Grondtaal van het Nieuwe Testament, noch in de Apocryphe Boeken, ooit het woord dxavêos Acanthos, Beerenklaauw , het welk gy by de Euangelisten wildt vinden , word aangetroffen, maar overal , myn duavda, Acantha gevonden, het zy dat onze groote Kerkhervormer LUTHEPvüS , hetzelve door Doornen, of door eenig ander Woord vertaalde Hierna zal ik u bewyzen, dat uw gevoelen, dat ccucivfyw, acanthoon door de Euangelisten , van de Kroon die onze Verlosfer in zyn Lyden droeg , gebezigd , de Genitivus Pluralis Van ukuvQos , Acanthos, Beerenklaauw, zoude zyn, E 3 zee?  C 70 j zeer onwaarfchynlyk, naar uw eigen oor-deel open* baar valfch, en door u geen het minile bewys, voor de Echtheid van het zelve, bygebragd 'is, daar in tegendeel myn gevoelen, dat'hetde Genh ttvus Pluralis van ttzavöx, Acantha, Boom zy, op verfcheide gronden fteund En eindelyk zal ik u toonen, dat gy, nooit zeker kunnende bewyzen, dat de Euangelisten famks., Acanthos, Beerenklaauw, hebben gebruikt, ook niet eens noodig had , ter weerlegging van uwen Naturalistifchen Boclor, zo als gy hem noemd, uwe Toevlugt tot «Kavêog, Acanthos te neemen, maar naar uwe eige Grondbeginzels op Pag. 14 en 15, hem op eene geheel andere wyze had kunnen pal zetten, by het woord cZxca/Öu, Acantha , Boom blyvende. Zie daar, Myn Heer! dit is myn taak, dien ik voorgenomen heb af cc werken. * Gy eifchte van my op pag. 59 van uw Libel, beter beflagen dan in myne Voorrede, tegen u in het Jlagveld te verfchynen, wanneer ik niet wilde gevaar kopen, van eene bedroefde reize te huis te koomen, terwyl gy ongefchonden en ongekwet/cht, het Jlagveld zoudt verlaaten, en nu verwachte ik van u, dat gy, als Welbejlagen uwe ooren zult fpitzen Pag. 40 fpreekt gy my dus aan: Leg nu hier —als 't u beliefd! — deze Apoftrophe ter zyde, en vraag u in de Stilte en Eenzaamheid eens zelve, enz. Het zelfde verzoeke ik thans van u: Leg hier — als het u beliefd--dit myn Antwoord ter zyde, en vergun  C 71 ) gun my u eens te vraagen: boe het u thans om het Hart is ? Met zeer veel zwier beweerd gy pag. 47 van uw Libel, dat het Latyn/ch Acanthus, moet afftammen van het Griekfche olxcivdos , Acanthos , welk woord u nochtans Jaaren lang is onbekend geweeil. By verfcheide , door u opgenoemde Schryvers, hebt gy het gezogt <»xavQos, Acanthos niet gevonden, en moeit dit niet reeds voor u een Wenk zyn geweeil, te gelooven, dat dzoa/Qoi, niet zo algemeen bekend en in gebruik was, als gy u verbeeld. Behalven in uwen FABER, hebt gy dit woord by maar twee Schryvers aangetroffen , van welke de een zegd, dat a,xuv§os, Acanthus, een Boom zy die Doornen heeft, terwyl gy, het geen de tweede zegd , verkiesd te zwygen Het verwonderd my, dat gy dit woord, niet by meer Schryvers hebt gevonden, daar uwe Biblio theecq in ieder vak zo volledig fchynd te zyn. Ik ben met u van hetzelfde gevoelen, dat »x«6os, acanthos, een Griekfch Woord zy, en kan ik 'er u mede dicnfl doen , dan zal ik u noch eenige Schryvers opnoemen, by welke gy hetzelfde Woord kundt vinden: Gy.vindt dit woord by G. BUD/EUS, in Lex. Graco a CELLARIO, deze zegd: »y.uvdog arbons nomen, apudTheophr: lib. 3 hifi. plant. Cap. 4 vertitur acer a GAZA. Etiam pro arbore in Aegypto peculiari, Spina ah todem GAZA dicitur Naar HEDERICI Lexi- son Gr ) frutest. etiam carduo fullonio carmlnatus. - CORN, SCHREVEL1US, heeft ook in desfelfs Lexicon Gracum , Edit. Amflelod. 1709. dxav^of, Acanthus, arbor quadam. ("Gy fchynd wel eene andere Uitgave van SCHREVELII Lexicon te bezitten, wanc gy hebt, in het uwe, naar uwe belydenisfe pag. 47 »y.uvQo$ niet kunnen vinden, en ik in het myne wel) Het Griekfche ductvöog, word ook van M. MARTINEZ, in zyn DiHionarium Tetraglotton, gebruikt—Het zelfde gelchied van AMBROSIUS^CALEPINUS, in zyn Woordenboek, — als ook van DODONiEUS. Gy beroept u, om te bewyzen dat dxudos Griekfch zy, pag. 47 van uw Libel op den ouden eerwaardigen Peter Gill, die reeds in de XVI Eeuw overlegden is, en ik zal, om u te hulpe te komen, noch meer van dien ouderdom opnoemen. Gy kunde uw gezogt woord vinden , in het Etymologicon Magnum Gr Acanthos, voornamentlyk Beerenklaauw betekend. Maar nu, Myn Heer! aan het derde Stuk. —« Begind uw Hart noch niet te kloppen? Ik zal u metvoldoende Getuigen bewyzen, datBranca urfina, Beerenklaauw zy. — Dit doec eigendlyk niets tot ons Verfchil, hoewel het diend om my tegen uwe leugenachtige befchuldiging te verdeedigen, en van dezelve te zuiveren; maareenen Man als gy zyt, die met de uiterfte Klynachting en Verachting, op zynen Natuurgenoot na beneden ziet, en alles opzoekt om hem bejpottelyk te maaken, die om dit oogmerk te bereiken, ligtgeloovig genoeg, alles, wat hy maar tot nadeel van zynen Natuurgenoot vindt, voor gangbaare Munt,  ( 75 ) Munt» en beweeze Waarheid, aan neemt, die van Eigenliefde en Egoïsmus flinke, en op de onfchuldigfte wyze zynen Naaften ten toon fteldt, moet men noodzaakelyk, wanneer hy het verdiend, op de Vingers kloppen, om hem het /hoeven wac af te leeren, en in het vervolg Voorzichtiger te maaken; en dit kan volftrekt niet onder de Opera Superarogationis of overtollige Werken gerekend worden. Gy zit, naar pag. 28 van uw Libel, op uwen Troon als Monarch, en donderd op my armen Weetniet , uwen Vloek af. — Ach! Myn Heer \ zulk een fulgur ex pelvi verzengd my geen haïr. Gy zegd aldaar: 't Geen gy van het Gewas , namelyk de Beerenklaauw of Branca urfina praat, is ten eenemale mis. Branca urfina betekent niet Beerenklaauw. (dit waren uwe Woorden)—Het woord mis raoeft, naar uwe begeerte, met byzonderen nadruk geleezen, en mogt daarom niet Romein gedrukt worden. En nu , uw Bewys voor uwe Magtfpreuk! — o hoe klyn verfchynd hier de GROOTE MAN , die zelfs de Duivels uit het Veld flaat, de GROOTE RUTZ! Hy beroept zig op een eenig getuigenis, en wel op het getuigenis van hem, die volftrekt geen competente Rechter in het geval kan Zyn, — op den Schryver van een Woordenboek, die onmogelyk eene genoegzaame kennis kan hebben, van alle zaaken, die de woorden, in zyn Woordenboek voorkoomende, uitdrukken. Hy beroept zich OP  C 76 ) op GESNERUS in BASILII F ABRI Thefaurus.Maar, MAN! waren uwe Zinnen, toen gy dit gefchreeven hebt, wel alle te huis? Gy bekend m het vervolg uwe Onkunde, (ik wil niet zeggen zo als gyonbillyk genoeg zyt van my te doen, daï gy op dezelve roemd) maar moest gy niet uw Motto m het oog houden Sir. XI vs. 7, en onderzoeken voor dat gy veroordeeld? welk eene ellendige Figuur maakt hier uwe groote kunde, en noch ellendiger uw Hart! wie moet hier als Competente Rechter beflisfen, wie van ons beiden geW heeft, of Branca urfina, Beerenklaauw betticend, dan niet? moet hier een Schryver van een Woordenboek Rechter zyn, of zy, die de Kruidkunde door en door verdaan? ik meene de laat/te, en gy zuIc misfehien gelooven, om 'er eenigZJns metEereaf te koomen, dat de Eerfle moeten vonnisfen. — Wel aan, Myn Heer! ik zal alle infehikkelykheid gebruiken , en ik zal ook Schryvers van Woordenboeken laaten oordeelen en naar uw Voorbeeld, op pag. 47, tot op de Folianten opklimmen: Een Schryver in Duodecimo, namentlyk MEYER, in zynen Woordenfchat, noemd Beerenklaauw, Branca urfina. Nu de Otlaven: de groote LINNAEUS (gy zult immers dien Man wel gelooven?) zegd in zyne Species Plantarum , dat de Carduus Acanthus, — dit is immers naar uw eigen gevoelen Beerenklaauw, de Branca urft zy; De Med. Doel,  C 77 ) Doel. NYLANDT, noemd in zynen Herharius, de Beerenklaauw, Branca urfina; — HUBNER. laat zich in zyn Lexicon, Edit. ij^ipag. 212 dus hooren : SèaWntiau / twlfcfji / 8. Branca urfina. — pag. 341. Branca urfina Italica, Acanthus fpinofus, SXBeffcfc-SSarmffaiu — WOOYT vertaald in zyn Thefaurus Pharmaceutico Chirurgicus , de Branca urfina, door Sêattnttau.—- MARPERGER, in zyn SDïagajm / jum Wntcrrtctjt i>a Medi- cin , Botanie, Chymie, &c. £5efttéfm*tt/ noerad SSttwnffou/ Branca urfina—M. MARTINEZ, in zyn Diclionarium Tetragrotton, zegd , s. v. Acantha vel Acanthus, dzctvftu, vel uxmvÜoq, une forte d' herhe dite Branche urfine, Beerenklaau» wekruid. Nu ook een paar Getuigen in Quarto: Naar TOURNEFORT, in zyne Inftitutiones rei Her* hariae, hiet de Acanthus Carduus, — en dit is immers Beerenklaauw, .— Branca urfina. — Wylen ABR. MUNTING, die hier Med. Doel. en aan de Academie van Stad en Lande, Profesfor Botanices was» laat zich in zyne Oefening der Planten , dus hooren; Beerenklaauw word niet alleen met dezen Naam in het Nederlandfch , maar ook Tamme Acanthus genoemd. Op 't Latyn Acanthus fativus, Acanthus laevis, of Branca urfinaé In 't Hoogduitfch gBelfcJ) SSarmflati. En in het Franfch Branche urfine. — Alle Getuigen , Myn Heer! die tegen u zyn , en voor myn gezegde in myne Voorrede, dat gy verachtelyk een wat praaien noemd, pleiten. En  c m ) En nu koomen eindelyk de Folianten.—-H-bc Eerbied Myn Heer! voor den Grooten DODONjEUS, en hy onderricht u, aangaande de Beerenklaauw het volgende: Dit Gewas word in het Griekfch Acanthos dKuvQc? geheeten, i„ het La tyn ook Acanthus. Nochtans betekend die naèrrï Acanthos of Acanthus gemeen Jyk allerhande Doornen en Distelachtige Kruiden. (O Myn Heer ! merkt toch dit laatfte; wam- naar DODÖNtEUS zoudt gy, ingeval gy bewyzen kondt of beweezen had, dat de Euangelisten dy^og, Acanthos, hebben gebruikt, zelfs daarmede noch niet eenshehhen beweezen, dat de Verlosfer in zyn Lyden met beerenklaauw wierd gekroond, gelyk ook KIRSCH mzyne Cornu Copi*, Acantha en Acanthus, voor een en hetzelfde laat gelden.) Verder zegd dez* Groote Man: De Tamme Seerenklaauxv,hietin het Franfch Branche urfine, &c. De IVildr noemd LOBËL, mltrra / Radix Meu vel Meum zy. — Het zelfde ieerd ons ook HUBNER in zyn Lexicon. In Quarto, zegd my Wylen Profesfor MUNTING: De Beerwortel, dus in het Nederduidch genoemd, hiet in 't Latyn Meum of Foeniculum porcinum, en in 'tHoogduitfch 25aroi#t$. Voorts noemd hy twee Zoorten van dezelve op, Meum Atbamanticum, en Meum Spurium, F Tr,  ( 82 ) In Folio, is DODONiEUS weder myn eerite Man. Dezé zegd; Meum of Beerwortel hiet in het Latyn (naar RUELLIUS) Anethum tortuofum èt filvefire, in 't Hoogduitfch S5ftf)rwurti/ heeft in het Nederduitfch geenen eigen naam dan Meum, en word van zommige Nederlandfche Apothecars genoemd, Varkens Venkel, of Porcinus, of Foe- niculum Porcinum. FUCHS noemd in zyne Hiftoria Stirpium, de $&amwctM in't Latyn Creticus daïicus.— MENZEL1US, noemd dezelve in zynen Index nominum plant ar um, Meum. —— Ik zoude noch meer kunnen opnoemen, doch ik venrouwe, dat gy geiïoeg zult hebben, en thans met my van een gevoelen en overtuigd zyn, dar, Branca urfina niet Q5(ttttttt>UrtS betekend. Vraagd nu u zei ven Myn Heer! of gy my niet hebt te kort gedaan, my te onrecht befchuldigd, en tot myn nadeel, op eene beledigende wyze, in beide opgenoemde gevallen, geoordeeld, over zaaken, van welke gy geene de allerminfle Kennis hebt. Hebt nu de goedheid, en plaats uit uwen FABER, (ik zal het in den mynen ook tekenen) Branca urfina , SSarCtWUrtS / op de Lylt uwer Drukfouten, op welke immers, naar uwe verzekering, pag. 47, door het doorhaalen van uxavéa"?, Acanthos, eene Vacatuure is ontflaan; en bedenk, dat gy by alle uwe Kundigheden , fouten kundt begaan , die gy u van hem, dien gy in uwen Hoogmoed veracht hebt, daarna moet laaten onder het oog brengen, quo dhcas fapere, et in  C 83 j in poflerum cautius mercari! — Op de Echtheid van het geen ik hierop heb aangehaald, kundt gy ten vollen flaat maaken; want ik verzekere u, dat ik alles, zelf heb nagezien. Ziet daar myn Heer ! hebt gy reeds eene uitmuit* rende gelegendheid, om aan uwe belofte op Pag* 61 gedaan , te voldoen, en tepalïnodeeren. Doch, 't is waar, gy beloofd dit maar onder zekere Voorwaarde te zullen doen, namentlyk , wanneer Oordeelkundige Mannen u overtuigen. Ten Vyfden heb ik beloofd , met verfcheide Voorbeelden te zullen bewyzen, dat, voor zo verre ik maar by mogelykheid heb kunnen nagaan , noch by de LXX Griekfche Taaismannen van het Oude Testament, noch in de Grondtaal van het Nieuzve Testament, noch in de Apocryphe Boeken, ooit het woord dxuvdog Acanthos, het welk gy by de Euangelisten wildt vinden, en door Beerenklaauw vertaald, word aangetroffen , maar overal, myn dzavQa, Acantha, gevonden, het zy Luthe* rus dit Woord door Doornen, of door eenig ander Woord vertaalde. ——- En dit behoord meer dan het onmiddelyk voorafgaande tot ons eigentlyk Verfchil. Ik hoop, Myn Heer! dat gy van my niet zult vorderen , den geheelen Bybel van Woord tot Woord door te leezen, om alle plaatzen op te zoeken, waar maar het Woord, waarover wy twisten, word geleezen. Misfehien noeme ik alle Voorbeelden in het volgende, die ik alle getrouw heb nageF 2 zien,  I C 84 ) zien, op, maar misfehien word het ook noch op èenige Plaatzen meer, gevonden. Dan, my dunkt ik durve my verzekerd houden, dat ook op die andere Plaatzen (mogten 'er noch zyn, het geen nochtans niet waarfchynlyk is,) nooit JkuvIIos, Acanthos , maar altoos dxuvüa., Acantha, word aangetroffen; en het fchynd dat zo wel den LXX Alevcandrynfehen Vertaaleren, als den Heiligen Schryveren van het Nieuwe Testament, en den Opftelleren der Apocryphe Boeken, «Wöo? Acanthos, dat gy zelfniet eens in alle uwe Griekfche Woordenboeken kundt vinden, ten eenemaal onbekend zygewceft. Het verveeie u niet, myne opgezogte Voorbeelden , door de aanhaaling van welke, ik wederom een weinig geleerd kan fchynen, te leezen. — Zy zyn niet om uwentwille hier gcplaatfl, want gy hebt ze alle in het Hoofd, maar voor andere, die misfehien die moeite niet zouden willen neemen, die ik, — en ik bekenne het, gewis niet met vermaak, — heb genomen. By de LXX Griekfche Vertaalers van het Oude Testament, heb ik geen voorbeeld aangetroffen, dat zy ooit het woord dx,avhg, Acanthos, bezigden, dat gy zo gaarne by de Euangelisten wildt vinden, om den Verlosfer der Menfchen, eene Kroon van Beerenklaauw, in zyn Lyden , te laaten draagen. Ik heb hierby de Uitgave van LAMBERTUS BOS, in quartogebruikt, en voor een gedeelte die in Folio, by de Erven van Andreeis Wechel. Frankfort 1597. welke laatfte ook TROM-  ( 85 ) TROMMIUS by zyne Concordanties Graca in LXX gebruikte. Op de volgende Plaatzen word het Woord in qutefHe gevonden: GEN. III. vs. 18. Maat axavSag, van Acantha. EXOO. XXII. vs. 6. ftaat êatavQae, van Acantha. RECHT. VIII. vs. 7. ftaat èiKuvQsug, van Acantha. vs. 16 ftaat ccxcivftcig, van Acantha. 2 SAM. XXIII. vs. 6. ftaat t&KuvQa, Acantha. PS. LV1I1. vs. 10. naar het Grkksch Pf. LVII. vs. 9. ftaat a,y,a.v^ag, van Acantha. PS. CXVIII. vs. 12. naar he: Griehch Pf.CXVll. vs. 12. ftaac uxctvQais, van Acantha. SPREUK. XV. vs. 19 ftaat ajtavQaig, van Acantha. SPREUK. XXVI. vs. 9. ftaat &KUVÖC&1, van Acantha. PRED. VII. vs. 7. ftaat «xaa/ttói', van Acantha. HOOGEL. II. vs. 2. ftaat axctvêw, van Acantha. JES. V. vs. 2. ftaat ixévSets, van Acantha, vs. 4, ftaat , van Acantha. vs. 6. ftaat aKavQui, van Acantha. HOOFDST. VIL vs. 23. ftaat £Koa>bav, van Acantha. vs. 24. ftaat , Acantha. vs. 25. ftaat uKav^g, van Acantha, HOOFDST. XXXII. vs. 13, ftaat «Wöa, Acantha, HOOFDST. XXXIII. vs. 12. ftaat Ai eantha. JER. IV. vs. 3. ftaat êcuxvSatc, van Acantha. HOOFDST. XII. vs. 13. ftaat ax,Mag, van Acantha* EZECH. XXVIII. vs. 24.. ftaat «Wöss, Acantha^ HOS. IX. vs. 6. ftaat ékcivüai, van Acantha. HOOFDST. X. vs. 8. ftaat £xu»$eu , van Acantha. E 3 3e-*.  C 86 ) Bezien wy nu de Voorbeelden van het Nieuwe Testament, en nooit zult gy, Myn Heer j met ontegenzeggelyke Gronden bewyzen, dat ooit in de Grondtaal van het zelve, het woord ay.avQos Acatir thos wierd gebruikt. Neen! overal vindt men ctKca/Qa., Acantha, zo als uit het volgende zal blyken: MATTH. VII. vs. i€. flaat a.y.cvA&>, van Acantha. HOOFDST. XIII. vs. 7. flaat cutmfas, van Acantha. noch eens in het zelfde Vers, ftaat *xuv$cu, van Acantha. vs. 22. ftaat aKavQxs, van Acantha. HOOFDST. XXVII. vs. 29. ftaat hxavbw, van Acatitha. MARC. IV. vs. 7. ftaat xxéafats, van Acantha. noch in het zelfde Vers, ftaat aKav&eti, van Acantha. vs. 18. ftaac ax,avQaï, van Acantha. LUC. VI. vs. 44. ftaat &y.ow6ó&, van Acantha. HOOFDST. VIII. vs. 7. ftaat xkovQw , van Acantha. noch /« fof «eZ/ófe ^éro, axcivQai, van Acantha. vs. 14. ftaat «J4«v9a?, van ^4- JOH. XIX. vs. 2. ftaat cauiv^m, van Acantha. HEBR. VI. vs. 8- ftaat ockxvQus, van Acantha. In de Apocryphe Boeken, heb ik dit woord ook gevonden, en wel by den uitmuntenden Zedenmeester Sirach, die u ftoffe tot uw Motto gaf. Doch ook deze weigerd uwé Zaak op te neemen, hy wil niet xxavêo?, Acanthos, maar«^^ö«, Acqntha gebruiken. SIR,  C 87 ) SIR. XXVIII. vs. 28. naar het Grieksch vs. 34., ftaat cizh^aa;, van Acantha. Na dat ik alle deze Voorbeelden, zonder van TROMMII Concordantiae Graecae in Septuaginta Interpretes, (die ik wel bezitte, offchoon gy naar Pag. 31. van uw Libel, het tegendeel veronderfteld) gebruik te maaken, zelf had opgezogt, vergeleek ik het Refultaat myaer moeite, met dezen TROMMIUS, en vond tot myn genoegen, dat ik twee Schriftuurplaatzen had gevonden, waarin ook dxuvüci word geleezen, die hy in zyne Concordantiae Graecae, niet heeft, en dat ik alle Voorbeelden, door hem opgetekend, ook had, behalven een, dat gy noch by de voorgaande geliefd te plaatzen; namentlyk PSALM XXXII. vs. 4. naar het Grieksch PS, XXXI. vs. 4. ftaat uzavftci, Acantha, Dezelfde zegd my ook, dat dit woord gebezigd is van AQUILA en THEODOTION. JOB. XXXI. vs. 40, axctvftu, Acantha. JES. XXVII. vs 4, MKoiv&ctv, van Acantha- Voor het overige kendt TROMMIUS, in de Grieksche Vertaaling van het Oude Testament, en in het Nieuwe, volftrekt geen xxuvöos Acanthos, Bee*. renklaauw, welk woord gy'er nochtans wildt indraai] en. Zie daar, Myn Heer! nu laat ik het aan u over te beflisfen , of ik aan myne belofte heb voldaan % en ik daage u hier mede uit, met alle uwe groote Geleerdheid optekoomen, en niet met eene Wolk F 4 van  C 88 ) van morden, maar met Gronden, het tegendeel van myn Gezegde te bewyzen, en zo veele Getuigen voor uw «Wes aan te haaien, als ik u voor myn «W« heb laaten hooren. — Ik tart u uit, om op eene beflisfende wyze te bewvzen, dat ooit uw Woord jfc»&os Acanthos, door de Euangelisten, of door eenen der andere Schryveren van het Nieuwe Testament, is gebruikt.— Hoor, Myn Heer! geene draayëryën,verzindt geene Varianten, maar houdt voet by hetftuk, en gaat recht door Zee. De Draay-eh Zwenk kunfl, zo als gy het op pag. 16 van uw Libel noemd, komt hiér. niet te pas, en is zeer gevaarlyk, fchaaetyk en-nadeelig. Nu diene ik u ook Ten Zesden te bewyzen, dat UW gevoelen, als of het Griekfch ukuMv , Acantboon dat twee Euangelisten, namentlyk MATTHE£JS, Hoofdfl. XXVII. vs, 29, en JOHANNES, Hoofdfl. XIX. vs. 2. van de Kroon, die on. ze Godlyke Verlosfer in zyn Lyden droeg, hebben gebezigd, de Genitivus in het Meervoudige van éw/bot, Acanthos, Beerenklaauw zoude zyn, zeer onwaarfchynlyk, naar uw eigen oordeel openbaar valsch is, en op geene de minfte gronden iteund, vermits door u, geen het minfte Bewys, voor de Echtheid van dit uw Gevoelen is bygel bragd; daarin tegendeel myn Gevoelen, dat u»hs, acanthos, te houden. Zekerlyk naar de Letters, en zonder de accenten in aanmerking te neemen, is de Genitivuspluralis , zo wel van ixa^a. acantha Doorn, als van Kneu/Ooi, acanthos Beerenklaauw, beide uxctvüuv , maar let men op de accenten, dan is tusfchen beiden een merkelyk onderfcheid, hoewel alle Letters blyven. De Genitivus pluralis van dxavêa Doorn, is, ccxctvUv aeanthoon, en de Genitivus pluralis van dxcivüo? Beerenklaauw , is dxxvSuv , acanthon, zo als gy zelf in uwe Drukfout aanmerkt. Het eerste is van de Eerste, en het laatste van de Tweede Declinatie. Nu gebruiken de Euangelisten, van de Kroon, waarmede onze duurbaare Verlosfer , door de Krygsknechten in zyn Lyden wierd gekroond , naar onze Griekfche Testamenten, het woord JxuvQw, aeanthoon, en nooit dxdvSuv acanthon, welk eerste deGenitivus Pluralis, van xxuvQu acantha, Doorn, is, terwyl het laatste nergens, zo min in het N. T. als van de LXX gebruikt, word gevonden. Op dezeveronderllelling nu, dat dxavöw, aeanthoon, de genitivus pluralis van axavöos, acanthos zy, bouwd gy uw geheel gevoelen van de Beerenklaauzv, maar, de ongegrondheid van deze veronderltelling , als ftrydende tegen de Regels der  C 95 ) der Griekfche Grammatica beweezen zynde, is nu uw gevoelen wel meer, dan openbaar valfcb? Ik zegge dat uwe veronderstelling tegen de Regels der Griekfche Grammatica ftryd, want deze leerd ons: dat het accent, in den genitivus pluralis van woorden van de Eerfle Declinatie, waaronder ook «Wö«, acantha behoord, op de laatfte Lettergreep rust, flegts weinige zelfftandige Naamwoorden worden uitgezonderd, waaronder dxca/üa niet behoord; daar in tegendeel, de Genitivus pluralis van Woorden van de Tweede Declinatie , den Toon of Accent, op die Lettergreep heeft, die de laatste vooraf gaat; en hier uit blykt dus, dat gy geen recht hebt dxcm^&v Aeanthoon, voor den Genitivus pluralis van ukwQos, Acanthos Beerenklaauw te houden, want die moest hebben oixccvQvu Acanthon, en dit woord vinden wy naar onze gewoone Griekfche Testamenten, die men gebruikt, niet, by de Euangelisten, zo min als elders in de Heilige Schrift. Bewys gy nu eens, Myn Heer! uw recht, om tegen de Regels der Grammatica te zondigen , van welk recht, gy immers reeds in uwe Drukfout, pag. 62. weder afftand doet. -— Had de Groote J. LEUSDEN geweeten, dat honderd Jaaren na hem, zulk een Griekfch Licht, als gy zyt, aan den geleerden Hemel zoude verfchynen, hy zoude gewis het woord axuvQccv ten Voorbeeld hebben ge« nomen , om met hetzelve de Noodwendigheid en de Echtheid der Accenten van den Griekfch en Text des  C 9° ) dts Nieuwen Testaments te bewyzen. (Ziet LEUS* DENI, Philologus Hebrao Gracus. Disfert. IV. de Integritate Novi Testamenti Greeci.') - En heb ik nu niet het voile recht, om ook het Adje&ivum eiKthihvoQ, acanthinos, MARC. XV. vs. 17 en JOH. XIX. 5. niet van Acanthos, Beerenklaauto waarvan men niets weet, maar van Acantha, Doorn af te leiden?—Voor het overige kan ik u verzekeren, dat ik MICHAELIS, in zyne (£tnldtmt($ {tt btc ©cfinftClt bCéSL 85. over de Accenten heb tiageleezen, en dit Huk flegts vastgehouden, om den Eerbied, dien gy, blykens uwe aangehaalde Drukfouten voor de accenten fchynd te hebben. Wel nu, Myn Heer! welke Gronden hebt gy meer, voor uw gevoelen van de Beerenklaauw te berde gebragt, behalven den opgenoemden en thans weerlegden, dat namentlyk de Euangelisten duwöiïv Aeanthoon hebben gebruikt, en dit de Genitivus pluralis van dxctvQos Acanthos , Beerenklaauw zoude zyn? — Ik heb 'er in uw geheel Libel niet één meer kunnen vinden! Gy zegd wel, Pag. 41. ik zal u helpen en trachten te regt te brengen, en u het goede, wettige, en waardige Oogmerk, en den goeden Gronde» myne Vertaaling en Verklaaring onder het oog brengen! — Uwen goeden Grond zyt gy my noch fchuldig, en uw goed, wettig en waardig oogmerk, doet hier niets af.—Immers gy weet wel, Myn Heer! dat een goed oogmerk, eene kwaade zaak niet kan goedmaaken. Vraagd  C 97 > Vraagd nu eens uzeiven: wie meer Gronden en Getuigen voor de Echtheid van zyn Gevoelen heeft, gy of ik? Vergun my te recapitu- leeren, en u de myne kortelyk op te noemen. Myne Verklaaring, wanneer ik het woord dv.avQuv Aeanthoon, door de Euangelisten gebruikt, afleide van dxavda, Acantha, en daardoor Doornen verfta, fteund; l. Op het beftendig gebruik van dit Woord, in denBybel, daar, (gelyk ik zeker vertrouwe) nergens uw Woord Acanthos, noch van de LXX Griekfche Vertaalers van het Oude Testament, noch van de Heilige Schryvers van het Nieuwe Testament, noch door de Schryvers der Apocryphe Boeken, word gebezigd, terwyl men in tegendeel overal het Woord Acantha leesd.— Myn gevoelen fteund. a. Op de menigte van Getuigen vöor dxxvöoi Acantha, als in de Heilige Schrift gebruikt.— Ei lieve , Myn Heer! noem my maar een eenig Griekfch Woordenboek over het Nieuwe Testament od, waarin gy het Woord dy.avêoi Acanthos, als in hetzelve gebezigd, ontmoet. Zullen zy niet in tegendeel alle u zeggen, dat dK&vflog Acanthos, daarin onbekend zy? en zullen zy niet alle «kovfla, Acantha, Doorn, daarin vinden?—. Word dit woord niet in gevallen of buigingen, (Cafus) gebruikt, die geene de minfte twyffeling overlaaten, of het woord dy.ctvête. Doorn het zy, dan kunnen wy ook met volle G ge.  C 98 ) geruftheid (offchoon men de Accenten niet wil laaten gelden) befluiten, dat die paar maaien , dat wy ciKuvQuv vinden, zulks ook de Genitivus pluralis van het zelfde dzotv^a Doorn zy. — E. LEIGH, weet in zyne Critica Sacra, maar alleen van Acantha, Doorn, en vindt nergens in het Nieuwe Testament Acanthos, Beerenklaauw. — J. SIMONIS vindt in zyn Grieksch Lexicon over het Nieuwe Testament, in hei geheel N.T. nooit Acanthos, maar alleen Acantha. ■— STOCKIUS weet in zyn Lexicon Graeaan N. T. in het geheel N. T. van geen Acanthos, maar alleen van Acantha. —- J.KNOLLIUS, leidt in zyn Vocabularium biblicum N. T. MARC. XV. vs. '\f en JOH. XIX. vs. 5. het Adjeclivum aKÓmivói, van Acantha, Dootn, en niet van Acanthos, Beerenklaauw, af, P. M1NTERT, vindt in zyn Lexicon Graeco Latinum, in N. T. in het geheel Nieuw Testament , geen Acanthos \ E. VAN DER HOOGHT, ook niet; en even zo min, de beroemde A. TROMMIUS in zyne Concordantiën; voeg hier noch by, de, door u genoemde, en alle zullen u zeggen, dat wel dzuvSu, Acantha, doom, maar niet dzccAog, Acanthos, Beerenklaauw, in het Nieuwe Testament word gevonden;-en andere meer.-Gy ziet wel Myn Heer! dat ik my mcX'Oude moet behelpen, èn myne Beurs raadpleegende, geene' Nieuzvere kan koopen, terwyl'gy, als een Man van Capitaal» het  ( 99 ) het welk u ook ontzachlyk maakt, u zelfs de nieuwste kundt bezorgen. Wees zo goed, Myn Heer! en zoekt ze eens alle op , die gy toe hiertoe bezit, oude en nieuwe Woordenboeken over het Nieuwe Testament, en ik geloof niet, dat gy in een van dezelve, JkovQos, Acanthos, Beerenklaauw, onder de woorden, in het Nieuwe Testament gebezigd , zult vinden. —- Ik zegge opzettelyk, de Woordenboeken over het N. T. die gy tot hiertoe bezit, want het zoude my niet verwonderen, wanneer men om uwentwille, en op uw Crediet, in het vervolg, in het eerst uitkoomend Woordenboek, ook het woord Acanthos, Beerenklaauw, onder de woorden van het Nieuwe Testament plaatste. ■ Verder. 3. Steune ik by myne Vertaaling en Verklaaring, op de Gronden van de Griekfche Taal, en de Regels ter Griekfche Grammatica, die my overtuigen, dat gy, by alle uwe Griekfche Kundigheden, die Regels verwaarloosd, om maar uwe Vertaaling en Verklaaring in denBybe! te draayën, en in uwe beweering zeer mistaft, terwyl zy my verzekeren, dat ik, by alle myne onkunde in die Taal, die ik gaarne bekenne, celvk hebbe. En fa ? 4. Eindelyk fleune ik, op Uw eigen Getuigenis. Gy zyt de Man die my de Overwinning toekend* en, kondt gy het maar van u zeiven verkrygen' waart gy hiertoe niet te grootsch , of begreept' G %  ( ICO ) gy niet, u daardoor te zeer te zullen vernederen, zulks zelf zoudt belyden. —Heb ik nu geen gewonnen Spel? Gy zegd op Pag. én. van uw Libel, onder de, op het Slot aangehaalde Drukfouten, dat de Genitivus Pluralis, van aKetv6c& Acantha Doornen, zy dxav^w Acanthoon,—en dat de Genitivus pluralis van dxavdog, Acanthos Beerenklaauw, dxcivbuv Acdnthon zy.~«- Wel nu, Myn Heer! nergens word by de Euangelisten dxavduv, Acanthon, naar wel dzuvöuv Aeanthoon geleezen, zo als gy zelf in uw Libel door verfcheide uwer Aanhaalingen bevestigd,. en dit is naar uw eigen Getuigenis en Gevoelen, de Genitivus in het Meervoudige van dxavha Acantha, Doornen, en niet van dxavQog Acanthos Beerenklaauw.— En by gevolg gy bekend hier mede ook volmondig, dat de Godlyke Verlosfer Jefus, in zyn Lyden, met eene Kroon van Doornen, in eenen onbepaalden zingenomen, en niet bepaaldelyk met eene Kroon van Beerenklaauw wierd gekroond. Ziet myn Heer! in dit Wargaren hebt gyuzeiven verftrikt, en uit dien Doolhof kan ik u niet weder te recht brengen. — Gy zelf zult het ook niet doen, ten zy gy de Echtheid of het Ouderdom der Accenten beftryd; doch hier mede zult gy noch niet alles weerlegd hebben. Eindelyk, en wat ben ik blyde , dit is myn laatfte of zevende Stuk, — wat heeft u toch wel be- woo-  woogen, de gewoone Vertaaling en Verklaaring van de Doornen Kroon te verlaaten, en eene andere in eene Kroon van Beerenklaauw te zoeken ? Gy zegd, om in het Vervolg zulke tegenzverpingen als u van den Medicina; Doclor B, te Breda, waren gemaakt, en die gy uit omzichtigheid verzwygt, te kunnen bedntzvoorden ; naar Pag. 44. Of uwe Nieuwerwetfche Vertaaling en Verklaaring, ter Weerlegging van die Tegenwerpingen , 'toereikend zyn, kan ik by myne diepe Onkunde, en dewyl my die Tegenwerpingen onbekend zyn, niet beöordeelen. Doch, gy zegd nochtans iets, op Pag. 42 en 49 ■> en hierby komt gy ook van eene bedroèfde Reize, die gy my Pag. 59dreigd, tehuis. Uw Vriend de Do&or heeft u gezegd: „ dat de Eu„ angelisten ongelooflyke dingen hebben verhaald , „ dewyl geen menfchlyk lichaam die pyn kan uit„ ftaan, die zulk eene Doornen Kroon MOET „ veroorzaaken : zoo dra één van die fcherpe pun„ ten eene Ader , op de Zyde van het Hoofd „ kzvet/cht, moet een Menfch zich dood bloedend Om nu dezen uwen DoElor, of die hem navolgen, in het vervolg te kunnen weerleggen, moeitgy eene Kroon opz-oeken van een zachter Gewas» en vaftftellen, dat de Verlosfer, door zyne Beulen, enkel en alleen ter befpotting wierd gekroond, en niet tevens om Hem daardoor Smarten te veroorzaaken; en dit vindt gy in uwe Beerenklaauw*. Gy zaagt gewis anders geen Kans, omdiezwa-a-*. G 3  C 102 ) ligheden, van de ondraaglyke Pyn, en van het gevaardoodte bloeden, weg te neemen. Gy noemd, onder de gronden, die u bewoogen, het gevoelen van de Beerenklaauw te omhelzen, pag, 49 de volgende op: gy dacht: fcherpe Doornen, op het hoofd gezet en gedrukt wordende, veroorzaaken zy volftrekt ondraaglyke fmerten, en zyn voor het leeven van hem , dien zy op het hoofd gezet en gedrukt word , ten uiterften gevaarlyk , enz. — Maar, gy Aarts Orthodoxe Man! hoe komc iets diergelyks in uw Hart op ? Hoe kundt gy deze zwaarigheden op het geval van den Godmenfch Jefus toepasfen? Weet gy niet meer dat, en waarom gy Pag. 15, my voor eenen Cerinthiaanfchen Ketter , hoewel maar uit onkunde en by abuis hebt uitgemaakt? weet gy niet meer, wat gy my op Pag. 14 hebt geleerd? namentlyk, gy vraagt grappig: Maar ! Heer en Vriend ! wie heeft u toch het Recht, de Magt en de Vryheid gegeeven, in het tegenswoordig, of in eenig ander geval, hoe ook genaamd! Jefus flegts als Menfch te befchouwen, en u te houden als of gy niet weet, dat hy God en Menfch in éénen onverdeelden Perzoon is en blyft! De rechtzinnige Lutherfche Kerk kent en weet van zulk eenen Menfch Jefus niets. Zie daar uwe eige Woorden, en gy zelf fcheidt, pag. 49, de Godheid des Verlosfers van Zyne Menfcheid af, begrypt dat hy de fmarten, die eene Doornen Kroon moet veroorzaaken, niet zoude kunnen verdraagen, en vreesd, dat zy voor Zyn Leeven ten uiterften  C 103 ) pen gevaarlyk zy. Zyt gy nu niet zelf een Ca- rinthiaanfche Ketter, want gy befchouwd Jefus hier flegts als Menfch ? en heb ik u niet in het voorafgaande beloofd, dat deze Kettery waarvan gy my befchuldigde, op uwen eigen Kop zoude te huis koomen?-—Wees nu billyk, Myn Heer! en beken zelf fchuld , of anders verzoeke ik u, dat gyuwe Befchuldiging tegen my, op Pag. 13 tot 15, aangaande CerinthiaanfcheKettery, ook we* der infwelgd, Nu zal ik u noch kortelyk leeren , hoe gy naar uwe eige Grondbeginzels, deze zwaarigheden had kunnen wegneemen, en uwen Naturalistifchen DoStor, en alle die in het Vervolg u de bovengaande Tegenwerpingen mogten maaken, ftraks uit het Veld Haan, zonder dat gy noodig had , uwe toevlugt, tot eene Kroon van Beerenklaauw te neemen. Gy zegd my Pag. 14. dat ik in geen geval, hoe ook genaamd Vryheid heb, de twee Natuur-en in den God-Menfch Jefus , in Gedachten of met Woorden van eikanderen aftezonderen. — Gy zegd verder: dat gy Jefus vjaarachtige en eeuwige Godheid, altoos flyf en vaft in het oog houdt,--—Het tegendeel bewyft gy op Pag. 49. Had gy het daar gedaan, dan zoudt gy u zonder Beerenklaauw. hebben kunnen redden, en ik zoude geene gelegendheid hebben gehad, u de volgende Les te geeven: Iemand, die zo Orthodox is, als gy wildt zyn % had op die gemaakte Zwaarigheden maar kunnen G 4 ant»  C 104 ) antwoordden: „ Jefus wierd in dit zyn Lyden, „ door Zyne Godheid onderfteund, en in ftaat „ gefteld, dezefmarten, die anders hy, dieniet „ meer dan Menfch is, onmogelyk zoude kunnen „ uitftaan, te verduuren, en deze Zyne Godheid „ zorgde 'er wel voor, dat geen der Doornen, „ eene Ader aan de zyde van het Hoofd kwet„ fte, noch de Verlosfer gevaar liep zich dood te „ bloeden." Zie daar Myn Heer! zo had hy eene Kroon van Beerenklaauw niet noodig. Doch, my dunkt, gyzegd: myn Doétor nam de Godheid van Jefus niet aan, en geloofde dezelve niet, daarom konde ik dit Argument tegen hem met gebruiken.—Ha! Myn Heer! daar heb ik u ! Mcnfchen die de Waarheid van Jefus Opftanding fceltryden, neemen Jefus Godheid ook niet aan , en daarom konde ik van dezelve tegen hen, in een Gefchiedkundig Bewys voor de Waarheid Zyner Opftanding, geen gebruik maaken. — Hoe onbillyk en liefdeloos hebt gy dus niet Pag. 13 tot 15 geoordeeld, daar gy, met my in het zelfde Geval , u fchuldig maakt aan het geen gy in my afkeurd, en waarom gy my, zo belacbelyk maakt en zo fchandelyk ten toon field. Dit afgedaan zynde, heb ik u noch iets te zeggen, betreffende myne Perzoon, met betrekking tot de laatfte Haagfche Nominatie, waarvan oy ampel in uw Libel fpreekt, en betreffende myne oude Moeder, die gy goedvindt, op eene fchreeuwende wyze, pag. 54 en 55 te mishandelen. En, om  C 105 ) om daarmede onafgebroken te kunnen voortgaan, zal ik vooraf den reft van uw Libel doorloopen, en iets aanmerken op het geen, niet rechtftreeks, tot dit opgenoemde behoord. Pag' 56 geloofd gy, dat deze of geene Leezer van uwe Apoftrophe zich zal verwonderen, dat gy in eenen zo zuchten en halflachenden toon, in deze Apoftrophe kundt Spreeken en Schryven. Over het laatfte zal zich niemand verwonderen, want den boenenden en fpettenden toon, is men in verfcheide uwer Gefchriften , van u reeds gewoon. En in uwe Apoftrophe is de toon, God betere het! zeer zacht. Ik denke niet dat iemand dezen daarin zal vinden, en dus reden hebben zich daarover te verwonderen. Waarom ik tegen het Christfeeft, dat, wat gy verkieft een Sermoen te noemen, uitgaf, is zo als Sv Pag- 57 zegd » veelen een Raadzel geweeft. Myn Heer! ik kan u verzekeren, dat ik dit Stukje reeds, in den Haag zynde, midden inden Zomer, by my had, om aldaar aan het zelve te fchryven, en dit zoude ook gefchied zyn, wanneer ik niet, door in acht dagen, drie maaien in den Haag te moeten prediken, (op Zondagnamiddag, wegens de Ziekte van uwen Amtgenoot, des Woensdag avonds wegens uwe onpasfelykheid, van welke ik, weinige oogenblikken voor dat de Godsdienft begon wierd verwittigd, en dien volgenden Zondag namiddag, dewyl het toen vierendeeljaars Collecte was, en de Kerkeraad van myne tegenswoorG 5 dig-'  C 106 ) digheid, tot merkelyk voordeel der Kerke gebruik maakte) hieraan was verhinderd. In eene myner Predicatien op het Paafchfeeft van het laatft afgeloopen Jaar, had ik het reeds aan myne Gemeente beloofd , en wierd tot Oftober telkens verhinderd. Waar ftaat het gefchreeven, dat men niets,; dat van Jefus Opflanding handeld, tegen het Chriftfeefl mag uitgeeven? En , in welken Tyd van het Jaar, gaaft gy uwe Duivelspreeken (zo als gy die zelf noemd) in het Licht? °P Pag- 58 zegdgy: dat gy in uwe Apoftrophe, my die Vuiligheden, die ik (naar uwe Gedachten) in myne Foorrede zoude hebben uitgeworpen , flegts als met eenen Theelepel terug ofereerd, en dreigdmy, dat ze my misfehien noch eens, door eenen anderen Man met volle Soeplepels kunnen toegediend worden. Gy fchynd voor dien anderen Man ook weinig Eerbied te hebben, ten minften gy boezemd my en de Waereld geene achting voor denzelven in. Met dezen Man, dien gy hier als een Jean Potage fchilderd, heb ik niets te doen, en beloove u, dat ik niet flegts niet zal gaapen, maar ook blind en flom zyn. Gyzegd, dat, niet tegenftaands gy reeds zo veeIe Gedachten uit uwe Ziel hebt uitgefchreeven, het met u mch zo gefield zy, dat gy van u met waarheid—edog in 'toog houdende den grooten af ft and die zich vindt lusfchen den heiligen Schryver op wiens Woorden gy doelde en tusfehen u— kundt zeggen, het geen ik Job XXXII vs. 19 leeze.—~\Y leeze aldaar  aldaar de Woorden van Elihu, maar Myn Heer} is dit de Heilige Schryver , die deze zyne eige Woorden, ook heeft Opgefchreeven ? Waren dit voor zeker woorden van den Schryver, van het Boek Job? — De Woorden, die gy op de aangehaalde Plaats bedoeld, luiden in onze Vertaaling dus: Ziet myn Buik is als de Most die toegeftopt is, die de nieuwe Vaten fcheurd, of doet beritena Alzo, Myn Heer! hebben wy in het Vervolg vanu, noch wel eene Buikfpraak te verwachten , wanneer gy niet te vooren van uwe groote Geleerdheid, als een Vat, met Most opgevuld, berft. Pag. 60. zegd gy, dat ik eene denk- en handelwyze predike, die gy volllrekt niet de uwe zoudt willen, en God dank! ook niet zoudt kunnen noemen. Even zo Myn Heer! gevoele ik over uwe Denk- en handelwyze, en biddc ootmoedig mynen God , dat Hy my eeuwig voor dezelve wille bewaaren. In de Nota op die zelfde Bladzyde, geeft m frfBm *oe$(nl %mm/ Inirè! kundt bevatten. En, juift in deze Uwe Toepasfing, moet myne Moeder en ik, op het nieuw door u aangerand worden. Gy wildt de Waereld doen gelooven, dat ik verzot op de Haagfche Nominatie, om dezelve heb gefolliciteerd , en de verydeling van mynen Wen/bh, en de teleur ft elling van myne hoop, uzo Confrater te worden, in myne Voorrede opuvureeke, in myne IVoede u by den Kop vatte, en in mynen wraakzuchtigen toorn, u van uzve Orthodoxe Eer, van de Liefde, Agting en het Vertrouwen uwer Gemeente!!! zoeke te berooven, naarpa en myn Huis te moeten zorgen, en my verbeeldde, dat de Haag voordeeliger zy, voor myn Huisgezin, zo wel, uithoofde der vafteInkomften, als van de menigte myner Vrienden aldaar, maar ook voordeeliger voor myn Perzoon, uit hoofde van den gemakkelykeren Dienft. (Dat men my gaarne in den Haag hoorde, daarvoor zyn de fteikfte bewyzen, en dit wierd my in 'tjaar 1777, toen ik, Predicant te Woerden, in den Haag kwam, om, daartoe verzogt, eene Predikbeurt aldaar waar te neemen, door u zeer fpytig verweeten, terw} 1 gy my , in de Kerk, na den door my verrichtten Godsdienft, opentlyk behandelde , als of ik een kwaade Jongen was) Voegd hier eindelyk by, dat zeer veele van de Gemeente, my geen ruft lieten, voor dat ik beloofde , ingeval men my mede nomineerde, voor de Nominatie niet te zullen bedanken. Men fprak van voor my te laaten tekenen, maar ik raadde alles af, wat na dwingen of geweld zweemde, en zeide, dat men beter zoude doen, zich particulier aan de Leden van den Kerkeraad te adresfeeren , en dezen geen recht dat aan dezelve toekwam, te ontwringen. Men antwoordde: datgy de Leden van den Kerkeraad als uwe Jongens befchouwde, deze van uwe hand vlogen, en wel zo moeiten als gy wilde, dewyl niemand dan gy iets. te zeggen had, en niemand u duifde tegenfpreeken , • zonder de gevolgen van uwe ongenade te ondervinden. Ik fprak en het een en het ander H te-  regen, raadde volftrekt alle middelen vm geweld af, en begeerde, dat men liever de geheele Zaak óp haar beloop zoude laaten; doch ontfing ten antwoord: nu, gy zult het zien hoe het gaat, en of wy niet gelyk hebben. Dit Myn Heer! is voorgevallen, en hierin heb ik eene Eer genoten, die gy nooit hebr genoten. Of de Gemeente, of een zo «jroot tredeelte van dezelve, u ooit tothaaren Predicant heeft begeerd, door wien gy in den Haag zyt gekomen » of oe Gemeente over u te vreden is, of zy zich over uwen Dienft verheugd , dan onder denzelven zucht, —begeere ik niet te onderzoeken. Gy noemd onder myne Vrienden op pag. 53 de Heeren B. en S. en geliefd Hun Ed. braavs 'Mannen te noemen. Ja Myn Heer! dat zyn zy, doch of gy hier weer de Taal van uw Hartfpreekt, dan om geheel andere redenen , die ik niet zal opnoemen , dezelve braave Mannen noemd, zal ik geheel aan u ovérlaaten. Zy zyn voorzeker te braaf, dan dat zy behoefden door u gepreezen te worden, en dit voor eene Eer zouden rekenen, te braaf, dan dat zy zo zouden denken en handelen als gy. Plaats toch deze braave Mannen niet in uw Schand- fchrift. Gy zegd op Pag. 54. dat Hun Ed. my niet in hunne Protectie zouden hebben genomen, wanneer zy my zo goéd hadden gekend, ah gy helaas! de Eer hebt my te kennen. Is het voor u eene Eer my te kennen van die zyde, die gy nochtans te verftaan geeft, eene geheel Hechte zyde te zyn?  C "5 ) *yn? zegd gy in uw Libel, pag. ip en 20 ten aan, zien van my: voor eenen onkundigen Confequemiemaker, zal geen braaf Man achting kunnen heb* ben, ik zegge op myne beurt: voor eenen geweetenloozen Lasteraar, zal geen braaf Man achting kunnen hebben. Nu weet gy wat ik heb gedaan, waaruit gy mynen Wenich, om op de Haagfche Nominatie gebragt te worden, befluit; doch nu diend gyoofc dc redenen te weeten, waarom deze myn wenfeh , niet tegenftaande al het, in het voorgaande opgenoemde , zo jlerk niet tvas, als gy uveelligtver--, beeld. . God zy dank! ik heb ieder Jaar noch kunnen Uiikomen, met myne Inkomilen, zonder Schulden, waarvan ik een gellagen Vyandben, te maaken , en kan te vreden zyn; — De Hemel zegende my telkens met het noodige. Hier leeve ik in Rust en Vrede, met mynen geheelen Kerkeraad en Gemeente, en heb noch op Nieuwjaarsdag,, het genoegen gehad, mynen Eerw. Kerkeraad van den Predikftoelaanfpreekende, te kunnen roemen , dat ook in hetafgeloopen Jaar, niets hoegenaamd, geen enkel woord verfchil, tusfehen ons is voorgevallen. ' Ik eerbiedige myne Kerkeraaden, en zy eerbiedigen my. Ook met geen Lid myner Gemeente heb ik het minïle Verfchil gehad, maar betoonde my altoos genegen , eenen ieder te adilfteeren, ook in het geen eigendlyk tot myn Dienftwerk niet behoord, Verfchillcn in H 3 hei  C n6 ) bet Confifïorie tusfchen Leden en Ledén, zoeke ik terwyl zy noch verfch zyn, ce verëffenen, en de overtuiging die myne Waardige Kerkeraaden hebben, dat ik niet zoeke over hen te heerfchen* heef. ten gevolg, dat zy my in alles raanpleegen, en dit bewys van Hun Ecrws. Vertrouwen, zoeke ik te beantwoorden, door my zo veel mogel^k, in alles, naar Hen te fchikken. Verzekerd van mynen yver in het waarnecmen myner Pachten, geniet ik de Eer, dat Zy op my roem draagen, en ik zal ook altoos op die Mannen, waarmede ik in het Confïfiorie, zo wel als ook (naar mynen Beroepsbrief) in ons Weeshuis zitte, (GaveGod, dat gy zo braaf dacht, als Hun Eerw. denken!) roemen En geliefd gy te weeten, Myn Heer! hoe myne Gemeente over my denkt, adresfeer u dan niet, aan eenen, dia voor verfcheide Jaaren, om zyn liegt gedrag uit den Kerkeraad gebonsd, een afvallige is geworden, en met eenen, hem uit den Haag gezonden Brief, waarin men zich by hem, na my informeerde, omloopt, maar Kont en zie het, en prysd dan den Groninger Kerkeraad en Gemeente, anderen als een Voorbeeld ter navolging aan. By deze gefleldheid van Zaaken , ben ik verzekerd , dat zo min Kerkeraad als myne Gemeente my gaarne zouden flyten, en dat beide niet zonder aandoening, aan de mogelykheid denken, dat ik hen zoude kunnen verlaaten , hiervan heb ik reeds blyken genoeg ontfangen. Men verhaald , dat toen  ( »7 ) toen gy met uwe Gouvernante, de Vrouw van den Spckilager M. (waarvan in 'tvervolg nader) voorlede Jaar te Amileldam zyt geweeil, de twee Predicanten R. . en F... by deze laatfle waren gekomen, en gezegd hebben: nu is van der Heide dood, nu moeft gy maar Sander beroepen, dan zoudt gy de Groninger Gemeente eenen grooten dienft doen, zy willen hem gaarne een Somme geld jaarlyks toe geeven, wanneer hy vertrekt % waarop Juffr. M. antwoordde: dat moeft gy aan Ds. Rutz zeggen.! Zy zouden gevraagd hebben waar gy gelogeerd waart? en of zy by u zyn geweeil:, weet ik niet, maargy moet u nochtans in den Haag hebben uitgelaaten, dat myn Leerling R. ..braaf kwaad van my (prak.—• Dat dit opgeraapte Onwaarheden, en deze beide Heeren, (de eerfle m>n geweeze Leerling) in dezen onverdiend gelasterd zyn, weet ik thans zeker; en fchoon die myn Antwoord reeds ten vollen gereed was, toen ik deze nadere onderrichting omfing, was gelukki , het geen hier in myn Manulcript volgde, noch niet afgedrukt, en ik zal in het vervolg een plaatsje zoeken, om de waare gebeurtenis, my, uit den mond en op verzoek van den eenen dezer Heeren medegedeeld, te verhaalen, waaruit dan tevens zal blyken, hoe veel grond gy hebt, de Huisvrouw van den Spekflager M. onder de zoo deftige en braave Lieden, zo als gy dezelve in uw Libel by herhaaling noemd, te tellen. — Of men intusfehen en Kerkeraad en Gemeente alhier een groot plaiftr zoude doen , mee H 3 my  C U8 ) my weg te beroepen , mag ieder onderzoeken , die maar wil. —Geruchten kunnen leugenachtig, en maar van éénen verzonnen zyn, die alles Tn het werk ftelde, om dezelve met kwaadaartige oogmerken te verfpreiden; en daar tegen kan ik my zo min beveiligen, als gy u tegen Pasquillen.- Maar men onderzoeke hier, te Groningen, om het Waare te weeten. Noch eene reden eindelyk, waarom mvn Wensch zo fterk niet was, om Haagfche Predicant te zyn als gy u verbeeld, is, om dat ik daardoor uzv Confrater wierd. Ik kende u, en wift wie gy waart, en dat weet God, was myn Heilig Voorneemen, indien het myn Lot ware geworden, dat ik u als Vader en niet als Amtgenoot zoude hebben befchouwd en behandeld, begrypende, dat dit het beste middel was, om vrede met u te hebben; allen mogelyken dienft zoude ik u bewyzen, op' dat gy maar geen vat op my mogt verkrygen', en nimmer zoude ik u reden, over my te klaagen, hebben gegeeven; want ik vreeze u, zo als meer andere.—Maar konde myn Wenfch uw Confrater te worden, wel zeer fterk zyn ? de wreede mishandeling, door u den braaven Candidaat Höhler, die toen gy voor eenige Maanden 1790 op Reize Waart, met my, uwen Dienst in den Haag waarnam, voor wien uwe geheele Gemeente achting had -, en voor wien ook verfcheide zyn opgekomen •aangedaan, was noch, en ook by my in verfch geheugen.»^Ik wist hoe uw overleeden Amtge- •noot  C Il9 > noot Van der Heide, noch op zyn Sterfbed heeft geklaagd, over het Hartzeer, door u Hem aangedaan , biddende dat God u 'zulks zvllle vergeeven. —. Uwe za'jk zoude het geweest zyn , den Overleeden eene Ljkpredicatie te houden , gelyk gebruik is ; maar o< k dit gefchiedde van u niet, en aan de Gemeente wierd bekend gemaakt, dat de overleede begeerd had, dat geene Lykpredicatie zoude worden gehouden. (Hoor eens, Myn Heer! wanneer heeft de Overleede zulks' begee rd , voor of na den 7 Aug?—Deze Vraag doe ik niet «onder reden— Gy weet dat ik naurltig, byna dagelyks, en noch omtrend een half uur voor zynen dood, uwen nu vereeuwigden Anngenoor heb bezogd. Nooit ftelde hy in my zo veel vertrouwen, als in die laatfte weeken van Zyn Leeven, en nooit heb ik Hem ook van die Zyde gekend, van welke ik Hem in die Weeken leerde kennen.)— Nu vraag ik u, Myn Heer! of ik wel fterk konde wenlchen uw Confrater te worden? hier leeve ik geruft. Was voor eenen Alexander de Waereld te klyn, voor eenen Diogenes, was eene Ton groot genoeg, en zelfs Alexander wenfehte wel in zyne plaats te zyn. En, ik worde meer benyd dan beklaagd, terwyl vericheide myne Ton bcgeeren. Voegd hierby noch, dat myne hoop op den Haag niet groot konde zyn, en wel om de volgende redenen: lk wift, dat ik in uwe oogen voor die GemeenH 4 te  C 120 ) te * klyn was, en dat dit myn gevoelen grond had, bewyft gy zelf, me[ de uitdruk]i]. * Mannetje, 0p Pag. 20 in uw Libel. è' Men had my reeds te verftaan gegeeven dat -geval uw Amtgenoot, aan u \L de', « ^te, zo oudenoetscb had verklaard, ik mydatrdoor^by u zeer liegt zoude gerecommandeerd Ik wift Welk eenen invloed gy op bet groot/Ie vo den H deC2el^«' menige worden ge- ken d"' !f W3agen dürven ute^» * fpree- den .ehT, °r ^ V00r Dom^e Jongens wor- fen gO t ^ Sy Wd h3aft kunde overbluf. Uok dit was my gezegd. de V, Ze^had »my 330 heC Huis van uwe geHef- no t na een Collega moefl verlangen, dewyl men thZtïcne-Gemeentezynde> ^^^71; U het te Groningen zeer goed bad. En eindelyk w,ft ik, dat gy „iet flegts tegen mv Mddaad.gheid my oorvygen had toegedacht dien ^ / ^ V°lftrekt ^d worden, 'en ten *n Ik lï " 3,Ie middele« ^bruikt', waa " van ik flegts eenige zal opnoemen? ^ fchvnd^r i£mand; WienS Sleten naauwerge. zet fchynd te zyn, dan zyn Hart oprecht is, viv klaarde 1U hetConflftorie, dat het cifcient e fFeX *J > «y g> é iV«//, te brewen <£  C ) 'Er wierd, vóór het groot Confiftörie, waarin de Nominatie zoude gemaakt worden, door uals Prafes, een ordinair Confifiorie belegd, waarin in omvraage wierd gebragt, of ik Nominabel zoude zyn. Zommige myne party trekkende, wierd door u gevraagt j of zy, 'er wilden voor inflaan, dat ik niet verkoozen wierd, enz. in dit Confiftorie, moest beiloten worden, my, by het maaken der Nominatie in het Groote Confiftorie te pasfeeren. 'Er wierd ter Tafel gebragt, in .het Confiftorie den 12 Septbr. en wel naar my gefchreeven is, door u wierd zulks ter tafel gebragd, dat, terwyl ik Predicant te Woerden ben geweest, in het Protocolaldaar eenige bladeren waren verzegeld, waarin veel tot myn nadeel fiond. Verzonne Leugens, Myn Heer! op die bladeren ftaat geen Letter tot myn Nadeel, en dit kan ik bewyzen, met het opftel der Notulen, naar de gewoonte aldaar, ftaande iedere Confiftoriale Vergadering gemaakt, en daarna geprotocolleerd, welk origineel opftel noch onder my beruft. Het verzegelde behelsd veel tot nadeel van eenen ander, dien ik, dewyl hy, met het Verfchil tusfchen u en my, niets te doen heeft, niet zal noemen Een geheel Jaar, beloove ik u myn Traétement, ingeval gy my kundt bewyzen, dat maar iets tot myn Nadeel, binnen die verzegelde Bladeren ftaat. Inlchikkelykheid, en dewyHk mynen Medemenfch niet byhet Nageflagt wildé'gebrandmerkt hebben, haalden my over, die bladeren, waarin alles voor my geboekt was, te laaten verzegelen. H 5 Ver-  ( *2* ) ■ Verder wierd uitgeftrooid; ifc ware Twiflzlek, leefde mee mynen Kerkeraad en Gemeente in gefta- dige c^/» en aanhoudende onëenigbeid, Groninger Heeren, namentlyk uit Hun Edelmog. in den Haag in Hooge Collegien Zuring hebbende, zouden veel tot myn nadeel hebben verhaald; (opgeraapte Leugens, Myn Heer! want ik ben maar al te wel verz kerd, van Hunner Edelmog. Hooge Gunft, en draage roem op dezelve; onderzoek dit maar vry.)—Onze beroemde Hoogleraar Ch. zoude aan U over my hebben gefchreeven, en u veel tot myn Nadeel bericht;—(ik bidde u myn Heer! vertoon toch zulk eenen Brief, ja ik durve u, ten vollen overtuigd van ha tegendeel, hiertoe uittarten)—van mynen geweezen Leerling L. Predicant teZirikzee, en op de Haagfche Nominatie gebragr, zouden 'er Brieven in den Haag zyn, die veel tot myn nadeel behelzen ; (Ook opgeraapte Leugens, om de Haagfche Gemeente te blinddoeken; want niemand zal eenen van deze Brieven ooit kunnen verwonen; uwe Spekflagers Vrouw zoude het gaarne hebben gezien, dat iets diergelyks gefchied ware , en deze— ?y is noch al Regentesfe van het Haagfche Weeshuis,— durfde, .zonder los te laaten, by eenen Predicant aanhouden, om toch eenen Brief aan 'tHaagfcb Confiftorium te fchryven, en my daarin ter deegen te lasteren. Zy moet in myne Oogen eene laage Ziel blyven, tot zy zich, hiervan, tegen dien Predicant, die ik in 't vervolg zal noe-  c m ) noemen, zal hebben gezuiverd.)—ik zoude te Rotterdam na eene Maakyd by eenen Vriend, alles op Tafel hebben kort en klyn geflagen, - had geene opvoeding, en zy ten eenemzal onbejcbaafd hield my bezig met Kinderachtig tydverdryf,— had de Diaconie te Groningen'befolen, van het door my ter Reparatie van onze Keik en Orgel en voor ons Weeshuis Gecolle&eerd Geld, eene goede Somma ondergeflagen, — zoude voor eenige Jaaren mynen Kerkeraad hebben diets gemaakt, dat ik te Leuwarden zy beroepen, op ioogl. meer Tractement, waardoor ik ioogl. opflag van Tractement ontfing, enz. haalt word myn Bloed ook warm. Door u wierd in het Confistorie gebragt, een Brief van eenen thans, in de bitterfte armoede, by Amlteldam aan den Overtoom leevenden Stoeldraayer H. H. die om zyn gedrag, voor eenige Jaaren, vóór den tyd zyn ontflag uit den Kerkedienfl: alhier ontfing, in jaaren lang niet in de Kerk verfcheen, na zyne Wcldoenders bedrogen te hebben, van hier vertrok, vervolgens aan onzen Kerkeraad fchreef, om my te dwingen, hem een Kerkelyk atteltaat te zenden, en dit door my, om voldoende redenen geweigerd wordende, uit wraak, aan den Haagfchen Kerkeraad, eenen Brief; opgevuld mes vuile Lasteringen tegen my, fchreef. (Dezen Man, wiens gedrag aan den Overtoom gehouden, hier ook wel bekendis, vindt men onder het Luthersch Kerk Nieuws, in den Nederland' fehen  C 124 ) fchen Memmus van de Maand Oftiber 1791 gehemd, en wie hy zy, km men nader van den Wel Eerw. Heer W. REUTER, thans Predicant teLeyden, en weiger te Groningen, vernamen.) Vooral over dit iaatfte, ontfing ik op eenen Poft. dag verfcheide (irieven, van eenen en denzelfden Inhoud. (Juift bragt Zyn Hoogwaardig de Heer Abt en Profesfor Sextrob,, op DesfeifsVeize, hetgrootfte gede. lte van dien dag bymy door en deze weet het beft Wat ik over dien Lasrer gevoelde.) Ik fchreef aan den Haagfchen Kerkeraad eenen breedvoerjgen Brief ter myner Verdeediging, met een Testimonium van den Grooten Kerkeraad alhier, waaruit wel het tegendeel moeft blyken. Dit Testimonium van den Grooten Kerkeraad der Lutherfche Gemeente te Groningen luidde dus : „ Wy Ondergetekende, van onzen Leeraar ver„ nomen hebbende, dat men Onzen Zeer Gelief„ den Leeraar Carel Philip Sander , na buiten" „ zoekt te lasteren , en Dcsfelfs Eer en Goede „ Naam, hier algemeen bekend, terooven, en „ Hem te vertoonen als iemand, die op allerley „ wyze Kerk, Diaconie en Weeshuis tekortdoet „ en met Ons of de Gemeente, in voortduuren„ den Twift, uit hoofde van Dcsfelfs twiftzicken „ aart leefd, — Sprecken hiermede vol moedig die „ Eervergeete Lasteringen tegen, verklaarende, „ dat Zyn Wel Eerw. zoo door Desfelfs PredicaUen, die zoo naarftig als in de Eerfte Jaaren wor*  C "5 > „ worden bezogd, als op andere Wyze, het Beft n van Kerk, Diaconie en Weeshuis zoekt te be» „ vorderen, yverig, naarftig en ftichtelyk is, in „ het waarneemen van Zyn Ampt, onberispelyk „ en voorbeeldig leefd en wandeld, en met Ons „ in de uiterfte Vrede en Eensgezindheid ver„ keerd. Groningen, in Onze Groote Confiftoriaale Vergadering d. 15 Septbr. 1791. (volgen de Ondertekeningen) Van de, door my, in voorgaande Jaaren gedaane Colle&e, had ik reeds by Partyën verantwoording gedaan, 't welk alles in het Protocol ftaat aangetekend, en van zommige Partyën Quitantie ontfangen. Dan, wegens den in den Haag uitgeftrooiden Laster, verzogt ik mynen Kerke, raad, om een Groote Confiftoriale Vergadering te houden, en in dezelve, my als Desfelfs ergflen Vyand te behandelen , en nochmaals de geftrengfte. Verantwoording , van alle Penningen hoege« naamd te laaten doen, myne Boekjes, Papieren, Brieven, enz. ten 'ftiptfien na te zien, en alles wederom wel bevonden zynde, my eeneGeneraale Quitantie, en een Testimonium van myne Eerlyke '1 rouwe in dezen betoond, te geeven Ook dit bezit ik thans. — In twee achter een volgende Vergaderingen, is alles nagezien, alle Brieven Pa- pie-  pieren,- enz. Zyn luide, door een der Leden voorgeleezen , en ik ontfing het volgende Getuigenis; (Vooraf zyn de Sommen gefpecificeerd, waar gecollecteerd of van waar gekomen , wanneer iedere Party aan den Kerkeraad overgegeeven en verantwoord is, en dan volgd:) „ Wy Ondergetekende, uitmaakende den Groo„ ten Kerkeraad, der Euangelifch Luiterfche Ge„ meente te Groningen, verclaaren hiermede voor „ alle Waereld, dat Onze Geliefde Leeraar C. P. „ Sander, de bovenflaande Somma van (opge„ noemd) niet flegts verfcheide maaien by Party„ en voor Ons heeft verantwoord, en aan ons tot „ den laatften Penning overgeleeverd , maar ook „ tot ftuiting van eerroovenden Laster, die Zyn „ Wel Eerw. verzeekerde tegen Hem, weegens „ deze Collecte, alom verfpreid te worden, van „ ons verzogt, nogmaals Denzelven Generaal? „ Verantwoording te laaten doen, en eene Ge„ neraale Quitantie te geeven, te meer, dewyl „ Zyn Wel Eerw. op onze Eerlykheid, enAanj, tekening in het Protocol vertrouwende, nim„ mer van het overgeeven der beide laatfte Pos„ ten quitantie had gevraagd of ontfangen. „ Deeze Generaale Verantwoording is dan ge» „ fchied in Onze Groote Confistoriaale Vergadering op Zondag d. 25Sept.br. 1791. alles wierd „ nagezien, alle Brieven hiertoebetrekkelyk wier* „ den geleezen, en wy moeten op Onze Eer en „ Ampt getuigen, dat Wy Ds. C. P. Sander, met  C l27 ) „ Hart en Ziel genoodzaakt zyn te bedanken , voo* „ Dcsfelfs Yver en Trouwe by deeze Collecte „ bptoond, en te Wrklaaren, dat ons alles, tot „ den Laacften Penning is ter hand gefield , zoo „ dar Wy nimmer zullen gedoogen, dat Zyn Wel „ Eerw. ooit door iemand dieswegens werde aan* „ getaft, gelasterd of van kwaade Trouw be* h fchuldigd. „ Gedaan en Verantwoord in Onze Groote „ Confistoriaale Vergaadering, d. 25 Scptbr. 179U „ en door ons allen getekend, en met Ons Groot „ Kerkelyk Zeegel bekrachrigd. (volgen de Ondertekeningen) L. S. Mogt dit noch niet genoeg zyn, dan heb ik my reeds per Requefl aan Hun Edelmog. de H. HEEREN BURGERMEESTERS en RAAD dezer STAD geadresfeerd, met Verzoek, om ook voor Hun Edelmog. ten overllaan van mynen Giooten Kerkeraad, nochmaals verantwoording te doen, ten Einde ook van HUN EDELMOG. een Testimonium te ontfangen. En aan dit myn , door HUN EDELMOG. reeds ingewilligd Verzoek, (waarby nochtans geen haafl is) kan ieder oogen* blik voldaan worden. Het verwonderde my zeer, dat men zich in den Haagfchen Kerkeraad over deze Collecte ophield, van welken onze Kerkeraad wel, dooreenen Confistorialen Brief, van den 4Sepbr. 1783 deze belofte  C "8 ) lofte heefc ontfangen: Wy zullen niet nalaaten, volgens onze Belofte, tot Onder [leuning van Derzelver Kerk en Weefen, na ons Vermogen mede te fcelen; doch van welken ik, niettegenftaande ik verfcheide Jaaren achter een, in den zynde, myn Verzoek herhaalde, en niettegenftaande myn Zalige Vader, tot den Opbouw der Haagfche Kerk, de Penningen had gecollecteerd, tot hiertoe noch geenen rooden Buit, heb kunnen yerkrygen. Noch een uitftrooizel: dat ik zoude eenen Weesjongen aan de Zielen Verkoopers hebben verkogt, is even zo ongegrond. Een Weesjonge wilde volftrekt niet deugen, had zich reeds verfcheide maaien, buiten ons weeten, onder de Militie laaten aanueemen, enz. Regenten en Regentesfen van ons Weeshuis, onder welke ik als Profes naar mynen Beroeps brief, en naar een ftandvastig gebruik by deze Gemeente moet zitten , adresfeerden zich Eenpaarig per Requeft aan de Edel Mog. Regeering dezer Stad, verzoekende dezen Jongen te mogen laaten ter Zee vaaren. Dit wierd door Hun Edel Mog. Hooggunftig geaccordeerd, doch de uitvoering daarvan, door zekere beruchte Perzoon, die den Jongen bewoog, uit het Weeshuis weg te loopen, verydeld. Gy, Myn Heer! kundt gemakkelyk begrypen, dat my Brieven uit den Haag, met diergelyke Berichten, niet aangenaam waren, en dat ik, in het beantwoorden van eenige van dezelve, u ook niet fireclende behandelde. En  ( Ï29 ) En nu danke ik mynen God, dat het met da Haagfche Nominatie zo gekomen is, als het gekomen is, terwyl gy ook geene Gelegendheid hebt gehad, een Solo te huilen, als toen van de voorgaande Nominatie, eene Keuze tegen uwen zin was gedaan, en gy met uwen overleeden Amtgenoot, van dezelve Confntorialiter Kennis moetende geeven, aan wylen den Doorl. Hertog van Wolffenhuttel, Hoogftdesfelfs Vertrek binnen trad, en huilende uitgalmde: ©urcbfaucbtm Wit jtnfc têmiëf Uttf> (wyzende op uwen Collega) toé f)rtt er getfirttt f voor welk Kinderachtig gedrag, uw Overleede Collega, met u in de Conllstorie Kamer terug gekomen, uw Huilen nabootzende* u naar Verdiend betaalde. Zie daar, Myn Heer! hebt gy StofFe, tot uwe Verhandeling, ingeval gy mogt goedvinden, naar uw Dreigement op Pag. 57 en 58 van uw Libel, de Gefchiedenis der laatfte Nominatie, middelyk of onmiddetyk, rechts of links , in Profa of in Vaerfen, in Comoedien of in Tragoedien te Verhaalen. Doch het Publicq verzoeke ik, niet alles op uv> Credïet te gelooven, noch zich te verbeelden , dat ik buiten ftaat zy, my tegen u te verdeedigen, wanneer ik uw verder Gefchryf, in het Vervolg met Stiljwygen beantwoorde, begrypende, dat gy de Man niet zyt, wiens Lasteringen my, myne Eer en Goeden Naam kunnen ontneemen, en dat wy met een Gefchryf van die Natuur niet ftichten. Nu noch iets tot Verdeediging van myne Oude, I Braa-  C 130 ) Braave, byna Zeventig Jaarige MOEDER dïe mve Vuile Ziel, in uw Schandfchrifc, Pag. c4 en 55 i zo Godvergeeten durft bekladden. Ontken vooral toch nooit het beftaan van eenen Duivel. Duivel hiet.op goed Hollandfch Lasteraar, en al was er ook geen ander, dan is uwe Perzoon bewys genoeg voor het beftaan van den Duivel. Juift om dat gy duifter zyt geweeft in uw Ge fmeer, mag ik niet duifter zyn , vooral, dewyl ik verneem, dat zommige begrypen, dat gy myne Leve Moeder, niet alleen voor Heerfcbzucbtig, voor eene Lasteraaresfe , voor eene Zuipfter maar ook voor een verklaard. Wat hebï gy gedaan? o genadige God! bedaar my, onderdruk m my voor eenige oogenblikken, het gevoel, der tederfte betrekkingen, en laat ik niet uit het oog verhezen, dat ik een Christen Leeraar ben ! — Gy verhoord myne ftille verzuchting Gy verkieft Myn Heer! op Pag.' 54. van 11e, aan den rand van het Graf ftaande Moeder (dat gy Haar ED. bedoeld, weet de o-eheele' Haagfche Waereld, en gyzult het niet ontkennen) mtdrukkingen te gebruiken, die te fchandelyfc zyn, dan dat myne Pen dezelvfc alle zoude herhaaJen. Bewys eens, dat zy ooit het Amt van Opper Dire&rice, by het Leeven van mynen Zaligen Vader bekleedde, zy, die niet eens RegentesJe van bet mesbuis is geweeft, welk Voorrecht zeden, dat 'er in den Haag een Lutherfch Weeshuis exiftéerd, alleen voor uwe overleede Vrouw, die  ( '3i ) die Braave, die God zalig hebbe, was bewaard* De Hemel bewaare my, dat ik het minfte tot nadeel van Mejitffrouwe, Uwe Overleede Echtgenoote zoude denken of fchryven, en offchoon ik 'er zekcrlyk niet over gefticht ben , dat Haar ED. hoewel verfcheide maaien door myne Moeder bezogt, nooit zo lange Haar ED. in den Haag leefde, myne Moeder, (die ook de Vrouw van eenen Predicant was geweeft, en de Moeder van eenen Predicant noch is) met een eenig bezoek vereerde, fchryve ik dit in het geheel niet op Re-' kening van Haar ED, Hart, maar aan uwe trotfchheid toe, en befchouwe zulks als een gevolg van uw Despoticq Gezag, dat gy over Alles moet voeren.. Den Eerbied v.por deze Waardige, die u tot zulk eenen geduchten Man maakte, zal ik behouden zo lange ik lecvc , offchoon ook deze myn Eerbied u onverfchillig mogt zyn. God,.die Haar ED. beminde, verloste Haar ook van u. Waarmede bezvyft gy, dat myne Moeder eene Lasteraaresfe zy. Praatjes van oude Wyven , waaraan gy het oor leend, doen niets af, en al" uw volgend verhaal, beruft flegts op Berichten, van eenzydige, en u naar den Mond praatende ontfangen. Waarmede bevjyjl gy, dat zy by het Leeven van mynen Zaligen Vader, of zo als gy het noemd voor het Jaar 1775 (myn nu Zaligen Vader overleed 1774) zich aan die Misdaad heeft fchuldig gemaakt? Gy zyt, helaas! in de plaats van mynen geliefden Vader, wiens asfche ik, en I 2 dui-  C 132 ) duizende met my noch befchreyën, na den Haag beroepen, wat weet gy van het geen voor uwen Tyd is gebeurd? bouwd gy hier niet weder op losfe Geruchten ? _ Hoe is het mogelyk dat Zy, aan het Lasteren gewoon, jaaren lang, en wel, zo gy zegd, zedert het Jaar 1775 tot het Eind van het Jaar 1791 , de Waereld vol ongerechtigheid, die in .haaren Mond zoude leeven , dat onrustig kwaad, vol van doodelyk Vergif, 'twelk niemand temmen kan, aan de Ketting heeft gelegd, en zo gy u verbeeld, heeft moeten leggen? — Welk zyn die gewigtige en dringende redenen, waardoor zy hiertoe genoodzaakt wierd ? gy wilde misfehien door uw geweld, Haar, Haar Weduwen Traétement ontneemen, denkelyk om het in uw Neft te fleepen; gy wilde Haar leeren voor uwe Voeten kruipen; gy wilde Haar, reeds genoeg daardoor gedrukt, dat zy eene arme Weduwe, een Voetwifch van u en uws gelyken is, Haar geheel den Nek intrappen? O Man! God leefd noch! en zy heeft te duurbaare Beloftenisfen van Haaren Maaker, die zy vafthoudt. Thans alzo heeft zich die woedende Leeuw van de Ketting gefcheurd, en de Eer en goeden Naam aangetaft van deftige en braave Leden uwer Gemeente , — en deze zyn, de Spek/lager M. en zyne Huisvrouw. — Ten over/laan van eerlyke en braave Getuigen, — (noem deze! zy kondenze niet vinden , haare getrouwe DienaaresfedeiVö^)'fter ook niet, ) heeft myne Moeder op eene  C 133 ) ne onmenfcbelyke, helfche en Godvergeetem wyze , lasteringen uitgebraakt, die maar in de Hel kunnen verzonnen worden, en die zich zeiven wederleggen. Myn Heer! zo gaarne ik ook duifter wilde zyn, kan en mag ik niet, en myn plicht noodzaakt my, het Geval, zo als het my bericht is op myn Verzoek, waarby ik op een echt verhaal ten fterkften heb aangedrongen, aan de Waereld mede te deelen, vooral dewyl men ook daaruit zal zien, in welk eenen zin men uwe volgende Woorden , waaruit een onkundige Leezer zoude kunnen befluiten, dat myne Moeder aan den Drank zy, hebbe te neemen. De Huisvrouw van den Spek/lager M. is uwe geliefde Vriendinne, en ik wil hiermede, niets hoegenaamds, tot uw Nadeel, of tot nadeel van dezelve , en op het allerminft, tot nadeel van baare Eer gezegd hebben. Zy is het Fac totum'm uw Huis, en ik geloof wel, dat gy aan haar fterke verplichting hebt, voor de Dienrten diezyuheeft gedaan , in het opfchikken van uwe prachtige Wooning, enz. Gy fchynd dit ook te erkennen. Zy is uwe Tafel Vriendinne. Zy verzeld u op uwe Reize, en op uwe Wandelingen. Gy zeide my zelf dat zy uwe Gouvernante en Secretaris was. Dit alles is geoorloofd en eerlyk. En, dat gy eene Vrouw acht, die altoos eene Vriendinne van de Predicanten was, is u niet kwalyk te neemen. Dan, zo onfchuldig dit ook is, loopt het nochI 3 thans  C 134 ) thans by de Gemeente in het oog, en hoe ligt, denkt de Waereld van eenen Weduwnaar, ookby de onfchuldigfte verkeering, kwaad. -1_ ffc voor my, befchuldige u of haar van niets, en kan zulks ook niet doen. Den dag na Nieuwjaar , was myne Moeder, met meer andere uit het Huis waarin Zy toen woonde, hy eenen Heer en Juffrouw, (de laatfte van onze Gemeente,) ook in het zelfde Huis woonende, verzogt, en wierden dien ochtend op allerly Liqueurs 'onthaald. De Naayfter van uwe Vriendinne M. ook in dit Huis wqonende, plaatfte zich haaft myne Moeder, waarfchynlyk met oogmerk om Haar de tong te fchrappen.. Toen zoude myne Moeder hebben verhaald, dat mus Vriendinne M. en haar noch leevende Man, te Amfteldam hadden banquerout ge/peeld. Dat de omftandigheden van beide , in vroegere dagen zo luisteriyk niet waren, als thans, is in den Haag overbekend, en dat zy Banquerout zouden hebben gefpeeld , dit, en noch wel andere dingen, heb ik in vroegere tyden ook gehoord, hoewel ik het daarom noch niet geloove , en veel minder het zoude na vertellen. —- Ik zoek myne Moeder in het geheel niet vry te pleiten van Zwakheden, die aan meer van Haare Kunne eigen zyn , en van welke zy ook wel niet geheel vry zal zyn. De Rabbynen zeggen q*üjs WK "lDin (Ik weet dat gy het Rabbynfche Lexicon van BUXTORF bezit, want ik zelf heb het u bezorgd, en daarin kund*  C 135 ) kunde gy deze Spreuk, wier vertaaling, ik om redenen, die gy gemakkelyk zult begrypen, hier hiet byvoege, vinden) en hoe de Rabbynen daarom over een Getuigenis, van de daarin bedoelde, dachten, zal u niet onbekend zyn. Het kan zyn j dat myne Moeder iets diergelyks heeft gezegd, offchoon zy het tegendeel beweerd; maar welk een Characler heeft die Naayfter, die Haar als in Vertrouwen uitlokt, en den worm, Haar uit de Neus gehaald, by uwe Vriendinne brengt. Gy, Myn Heer! zyt 'er niet by tegenswoordig geweeft, zo min als by het volgende, en hebt alles maar van hooren zeggen, en oordeeld op het eenzydig bericht, van Uwe Vriendinne, de beleedigd fchynende Party. Den volgenden morgen kwam de Spek/lager M. met zyne Vrouiv, myne Oude Moeder, toen alleen by.de hand zynde, overvallen, en Haar vol drift en onftuimig, bewys van dat gezegde afvraagen. Myne Moeder doodelyk ontfteld over de Voortbrengzels van deze geopende kaaken, verdeedigde zich zo goed zy konde, en wift zich niet, iets diergelyks gezegd te hebben, te binnen te brengen. De Naayfter ging by de Buuren, die mede in het Gezellchap waren geweeft, doch ook deze zeiden: niets gehoord te hebben. Hier mede kwam zy terug, en uwe Vriendinne antwoordde op dit bericht: ja zo gaat het, nu heeft het niemand gehoord. — Zie daar het verhaal van het gebeurde, By deze Terechtftelling, zyt gy ï 4 Myn  C J30 ) Myn Heer! zo min als in het Gezelfchap van den voorpanden dag tegenswoordig geweeft, of gy moeft in den Zak van M. of van zyne Vrouw hebben gezeeten, - hoe kundt gy dan in uw Schendfchrift P^. 55- verzekeren: dm zy die deze Lasteringen, tegen die zoo deftige en braave Leden uwer Gemeente heeft uitgebraakt, door deze zoo onverdiend gelasterde brave en deftige Lieden, ter reede gefield zynde, om zich tegen grootere fchande te&evyhgen, niets anders wift te zeggen, dan dit: heb ik het gezegd, zo ben ik-onbekwaam geweeft toen ik hec zei(}e! ft ^ „_Waarmge, de bewyft gy de Waarheid van dit gezegde, dat gy flegts uit den Mond van die hebt , wier bogappel gy zyt, en A\epartydig in het geval is? zoude myne Moeder met deze Woorden „iet hebbe» beleeden: dat zy nu en dan dronken is, zo dat zy alsdan met weet, wat zy zegd of doet, en dat baar du ongeluk ook toen, moeft overgekomen zyn toen zy uwe Vriendinne zo helsch gelasterd heeft?^wanneer hebt gy myne Moeder ooit drongen of onbekwaam gezien.? —En nu, zyhad ook eens gezegd het geen gy eene helfche Lastert Jioemd : dan had zy niet meer gedaan dan gy ef verhaald, het geen zy van hooren zeggen wift Maar, wat gaf u een recht, wanneer zy" ook het bovengenoemd antwoord had gegeeven dir Z woord, dat zo tot Haar nacfeel kan\ZlZ worden, door Lieden die Haar niet kennen aan de Waereld bekend te maaken.? wat had zy,' 2 had  C '37 ) had uwe Geliefde Vriendinne of Gouvernante, zor als gy dezelve wilde genoemd hebben, met uwe Beerenklaauzv te doen? —En, waar zyn naar pag. 54, die eerlyke braave Getuigen, ten over ft aan van •welke, myne Moeder zo onmenfchelyk, zo helsch, zo Godvergeeten heeft gelasterd? eindelyk zal het wel op eene armzalige Naayfter alleen uitdraayën. Wie moet by uwe verdere duistere woorden, niet op de Gedachten koomen, dat gy die Perzoon , die gy als Heerschzuchtig, als Lastcraaresfe, als Zuipfter fchilderd, ook van Diefftal befchuldigd. Gy zegd: met WOORDEN heeft men zekere Zaaken geftooien, die het licht van den dag bykans nooit, na dat zy gedraagen zyn, tot dus verre gezien hebben, en dezelven met lastertongen weggefchonken, om deze en andere noch affchuzvelykete lasteringen op te fchikken enz. Ook van dit alles verftond ik niets, toen ik het las, maar nu kan ik de Waereld uit den droom helpen: 'Er zoude namentlyk uitgeflrooid zyn, dat uwe Vriendinne M. de Juweelen van uive overleede vrouw droeg. Of myne Moeder ook dit zal gezegd hebben, weet ik niet, doch een ieder die het leesd , moet zulks befluiten; en wanneer gy dezelve niet bedoelde, kan ik niet begrypen, wat het my dan zoude raaken, en gy noodig had, my hierby aan te fpreeken: Oordeel zelfs Myn Heer! Hec zelfde praatje heb ik, in den Haag laatft zynde, (doch van wien weet ik niet al koste het myn I 5 Lee-  C 138 ) Leeven) ook niet alleen gehoord, maar men voegde 'er zelfs by, dat het Goud Horologie, dat uwe Vriendinne op de zyde draagd, het Horologie van wylen uwe Vrouw zoude zyn. Doch ik fprak en het een en het ander ten flerkften tegen, niet om dat ik bewyzen voor myn gevoelen had, want ik kenne noch de Juweelen noch het Horologie van uwe Zalige Vrouw, maar als Confequemiemaaker. Ziet myn Heer! zo moet men door goede en kwaade Geruchten, zyn Leeven flyten: gy lasterd my, een ander lasterd u , én de een lasterd den ander. Zomtyds geeven wy zelf gelegendheid tot ongunflige beöordeelingen, maar ook zomtyds moet men dezelve geheel onfchuldig ondergaan, en zy vinden haaren grond, alleen in het boozeHart van den Lasteraar. Neemd gy dan ook met ongunftige Beöprdeelingen voorlief, en bedenkt, dat gy niet kundt eisfehen, de eenigfte der Stervelingen te zyn, wiens doen en laaten, aan geene de minfie bedilling zoude onderworpen zyn. Het is my onmogelyk Myn Heer! my langer met die Vodderyën op te houden, en ik had my ook verbeeld, dat gy een geheel ander man waart, dandat gy het oor zoudt leenen, aan Vrouwen praatjes. Hoewel, de Liefde en achting voor uwe Vriendinne, maakten het u ter plicht, haar, al ware het ook in eene Apostrophe aan my te verdeedigen. De Bekoorlykheden van zyne Omphale, bragten zelfs eenen Hercules, in het gezelfchap van andere Vrouwtjes  ( 139 ) jes, en aan haar Spinwiel, en dikwiïs heeft men zeer zeldzaame begrippen van Plicht. Nu naar mvne Belofte een Bewys, dat uwe beminde Vriendinne, de Vrouw van den Spekflager M een zeer laag Charatter bezit, en men de beide Heeren Predicanten R... (myn geweeze Leerling) en F... (myn naaste Amtgenoot) in den Haag gelasterd heeft. Hun Eerw. zouden tot myn "Nadeel tegen haar, toen zy met u te Amfteldam was, hebben gefproken. Neen Myn Heer! maar zy heeft, herhaalde maaien, vooral den eerften, ten fterkften verzogt, om my door eenen Brief aan het Confiftorium iri den Haag te lasteren, en daardoor toch te verhinderen, dat ik op de Haagfche Nominatie mogt komen. Zie daar het Geval: Zy was, met u te Amfteldam zynde, gelogeerd by haare Zuster, de Huisvrouw van den Heer BELMER, Scheeps Capitain op de Weftindiën. Hier wierd zy, dooide beide Heeren R... en F... bezogt, en by deze Gelegendheid van de Haagfche Vacatuure cn van my gefproken wordende, verzogt zy op het allerdringend/I en wilde niet aflaaten, by herhaling inzonderheid den Heer R... om eenen Brief met Lasteringen tegen my opgevuld, na den Haag te Schryven, en daarin alles te plaatzen, wat Zyn Eerw. tot myn nadeel zuifl, en wat dezelve maar konde bedenken: het geval van den Weesjongen, (waarvan ik reeds in het vooraf. maande heb gefproken) dat ik my aan Smokkelen  C 140 ) ^ zond? Zy °°k wd be«eeri' -«to myne Dankbaarheid, voor Hun Edelmoedig Eerlyk gedrag! Zy h|dd noch W/°™'S en 1*aan.maar bereikce haar Codbos oogmerk le. H. Dienftwerk had ver c V »y kebbende, voor fflyn SÓ' r^i' by Aniferte, van welke ik I a kadlaaren optekenen, om dezelve, ,„ de Smd komende, ren Comnsou- daar her behoord, aa, te  £ I4i ) te geeven, wierd, dewyl ik te vooreü aan dezen en geenen had verhaald, deze Anizette te zullen van daar medebrengen, myn Ry tuig aangehouden« en my, myne Anifette ontnomen. Vervolgens wierd ik daarover, zo als gebruik is, geaétioneerd. Myne Misdaad bellond daarin, dat ik eene Wet had overtreeden, die my geheel onbekend wast namentlyk, ik moeft te Haaren, het eerfte Dorp, dat tot Groningen, van die zyde inkomende, en een uur van Groningen1 ligt, behoord, van eenen, daar woonenden Coileclor, een Pasfeer Cedulvoot eenen Stuiver hebben genomen , en dit Dorp was ik reeds, zonder dit te doen, gepasfeerd. Voor God kan ik betuigen, dat ik altoos tot dien tyd in de Verbeelding was, dat Haaren een Drentfcb Dorp zy,' dat ik van geenen Coileclor te Haaren iets heb geweeten , dat ik niets wift van een pasjcer Cedul, en op 't alJerminft, dat men te Haaren, zulk een moeft neemen, en dus dat ik volftrekt onweetend heb gezondigd. Myne Zaak by de Edelmog. Heeren Gedeputeerden onderzont zynde, had voor my ook eene gewenschte uitkomft. Niet 11 egts wierd ik door Hun Edelmog. vry gekend de minfte boete, op Fraudes ftaande, te betaalen, maar myne, my, ontnome Anifette, wierd my weder in myn Huis gebragt, en ik betaalde niet meer dan den Impoft, dien ik, zo wel als ieder ander, zonder dat, fchuldig was te betaalen.—Oordeel nu, Myn Heer! of ik, zeden my dit ftukje van uwe Vriendinne M. bekend  C |4ü ) kend is, haar wel met u, langer onder de zoo braave en deftige Lieden kan tellen, en of ik weli haar in het voorgaande, zo bedaard en met verfchoomng zoude behandeld hebben, ingeval ik dit Haaltje van haar CharadW, vroeger had geweeten, en voor ik al het voorafgaande reeds had gefchreeven.—Nadere onderrichting kundt gy en zy bekomen, by den Heer RABE, Predicant te Medemblik, die de Man is, dien zy tot haare Laagheden wilde gebruiken, en die onlangs hier zynde, verneemende dat ik iets tegen Hem had, dit geval op verfcheide Plaatzen , byEerlyke en geloofwaardige Lieden, heeft verhaald, met verzoek om my het zelve weder te berichten.— Ziet, Myn Heer! dit is uwe Vriendinne, en zoude ik niet haaft moeten beginnen te gelooven, dat het geen ik van haar gedrag in vroegere dagen heb gehoord, ook wel waarheid zoude kunnen zyn. Ik gunne u haare Vriendfchap, die, na dat zy met dezelve de Ronde by uwe Collegas heeft gedaan, u eindelyk ook eens te beurt valt. Blyde ben ik intusfchen, dat twee myner Amtgenooten onfchul, dig zyn. Haal rfti myn Heer! uw Hart op, 'en gebruik in het vervolg alle uwe Wapenen, alle uwe Cbe* veaux de Bataille tegen my. Kraam uwen geheelen en aanzienlyken voorraad van Bon Mots Anecdoten, Lasteringen en Scheldwoorden uit! Braak op my vergif en vuur. Ik zal voortaan mynen koftbaaren tyd niet vermoorden, met uw ge-  C 143 ) geklap te beantwoorden, en eene onpartydige Waereld, zal zonder eene nadere Verdeediging van myne Zyde, wel kunnen oordeelen. Intusfchen betuige ik hier mede voor God en de Waereld, dat het my zeer fmartte, my door u in de noodzaakelykheid gebragt te zien, ter redding van myne Eer, en tot weerlegging van uwen vuilen Laster, aan het Publicq te toonen, dat gy, die op eenen ieder, behalven op die, die met u van een gevoelen zyn, iets te zeggen hebt, niet Engelryn zyt. Gy zette ons Verfchil uit het oog, en tastte de Perzoon aan. Gy beleedigde by deze gelegendheid, ook iemand, die my niet onverfchillig kan zyn, en in geval ik de zaak voor Haar niet had opgenomen, zoude de geheele Waereld my befchuldigd hebben. Nu moeft ik,-en ohoe ongaarne deede ik zulks! — eene Perzoon duidelyk genoeg noemen, diegyverzwygt, eene Perzoon, die my nimmer als Vyandinne behandelde, maar integendeel, wel blyken.van Vriendfchap gaf. Aan u alleen, heeft zy het te danken , dat ik, dewyl gy duister fpraakt, overzaaken die ons Verlchil niet raaken, en tevens met uitdrukkingen , die alle kenmerken of van beleediging of van Waarheid draagen, en zonder opheldering, niet voor beleediging maar voor Waarheid zouden gehouden zyn, volftrekt duidelyk moeft fchryven. Gy zyt dus oorzaak, Myn Heer! dat ik uwe Apoftrophe, doorweeven met allerly beuzelingen, en fpreekwyzeh, die eenen Geleerden gelyk gy zyt,  C H4 3 zyt, niet voegen, op deze wyze moeft beantotoor* den. Niemand, hoopeik, zal hieruit iets, tot nadeel van myn Hart of Characler befluiten ; want God weet, welk eenen tegenftand deze myne Poogingen by my hebben ontmoet, en hoe ik, in weerwil van my zeiven fchreef. Wierd myn Bloed zoms warm, (want ik ben een Menfch) gy zult duidelyk in myn Antwoord zien, hoe ik flraks my zeiven zogt te bedwingen, en van toon veranderde, en dus niet kunnen zeggen , dat ik my geene moeite gaf, myne Driften, door u op eene onverantwoordelyke wyze ontdoken, ftraks te bedaaren , om u niet met gelyke Munt te betaalen. — Zulk eene Behandeling en ten toon Helling, als ik van u moeft ondergaan , moet een Eerlyk Hart ten hoogften fmarten, en ik zoude den naam van Menfcb, ten eenen maal onwaardig zyn, wanneer ik daarby onverfchillig konde blyven. Ik was genoodzaakt u in zommig opzicht ook niet te ontzien , maar terWyl ik aan myne verplichting, door/ my , tegens uwe mishandeling te -cerdeedigen , voldeed , aan de Waereld te zeggen , wie hy is, die my ten toon field, dewyl daardoor die Mishandeling minder tot myn Nadeel word opgenomen , en uwe Lasteringen minder voor waarheid worden gehouden. God betere uw Hart, en werke in het zelve edelere Grondbeginzels, dan gy tot hiertoe bezit. Boezéme u Eerbied in voor den aanbiddelyken Godsdienft van onzen Godlyken Jefus. Maake u  C '45 ) u tot eenen Menfchenvriend, die de hooge verbeeldingen van zich zeiven afleggende , andere zichebaare redelyke wezens, ook voor zyne Natuurgenooten erkend. Verandere uwe Levenswyze, by het klinimen uwer Jaaren, tot meer {lichting voor uwe Gemeente. Bewaare u in het volle bezit en genot van de Achting, de Liefde en het Vertrouwen van uwe Gemeente, waarop gy in uw Libel roemd, en gecVe aan deezen uwen roem meer grond. Hy doe u de Rust en den Vrede zoeken , die op Waarheid, Geloof en Deugd gegrond is, dien gy beweerd, (hoewel tegen alle Waarheid) zo yverig en hartelyk te beminnen. En , verzekere u, dat hy u in zyne Ziele niet haat, die nochtans voortaan nooit uwe Vriendfchap, in den eigentlyken geflrengen zin genomen, zal zoeken, en die blyde is, dat hy u ook Vaar wel! kan toeroepen , en eindigen met: ik heb C. P. SANDER. NA-SCHRIFT: Dat gy 6.K Antwoord, reeds den a8 Febr. gereed, zo laat ontfangt, is buiten myne fchuldj want'men konde wegens anderen arbeid op de Drukkery, die geen uitftel duldde, niet meer fpoed maaken. De Tyd tusfehen beiden verloopen, gaf my gelegenheid, hier en daar iets te veranderen, of 't geen ik daarna vernam, er by te voegen. EINDE.