Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  VERHANDELINGEN UIT GE GE EVEN DOOR DE MAATSCHAPPY TER BEVORDERING van den LANDBOUW, T E AMSTERDAM. ELFDE DEELS, TWEEDE STUK. & ® * ■& ■& * •fr •& •ft Te AMSTERDAM, By JAN CHRISTIAAN SEPP en ZOONV MDCCïCV.  De goedkeuring deezer Maatfchappy, tot het uitgeeven van de navolgende Verhandeling over de Inlandfche Paarden, is te vinden in het Voorbericht, voor het Eeriïe Stuk van dit Elfde Deel.  VERHANDELING ©VER DE 1NLANDSCHE PAARDEN.   ANTWOORD op de VRAAG, door de MAATSCHAP PT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM, In den Jaare 1790 opgegeeven, om vóór den 1 December 1792 beantwoord te worden : — „ Op welke wyze zoude men het tegenwoordig '„ Ras van Inlandfche Vaarden, in de by„ zondere Provinciën van ons Gemeenebest, „ over het algemeen, tot cene meerdere volko„ menheid kunnen brengen, het zy door ver„ menging van hetzelve met vreemde Rasfen, „ of wel door eene meerdere oplettendheid, in „ het aanfokken en opvoeden der jonge Paar„ den, als ander zins? — door CORNELIS TERNE, Medicina Do&or, &c. te Leiden. Aan welk Antwoord de Goude Medaille is toegeweczen.   ANTWOORD OF DE VRAAG: „ Op welke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Paarden, in de byzon„ dere Provinciën van ons Gemeenebest, over „ het algemeen, tot eene meerdere yolko* „ menheid kunnen brengen? enz, VOORGESTELD DOOR DE MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM: ^g^■■■^^^^l^^^^■^^^g»^l^^^^''^^■^ INLEIDING. Onder alle viervoetige Dieren, munten de Paarden, in fchoonheid, leerzaamheid, nuttigheid , en noodzaakelykheid, heerlyk en prachtig uit : hunne ongemeene krachten en werkzaame aart maaken dezclven voor den Akkerbouw, den Kryg, en voor andere gebruiken onontbeerlyk, beha!ven dat zy, wegens de aanmerkelyke geldfommen , die 'er niet zelden voor befteed worden, den Koophandel gewigtige vpordeelcn aanbrengen. A 4 Het  8 X VERHANDELING OVER DE Het is waarfchynéïyk, dat Egypten het moederland der Paarden is, en dat de Egyptenaaren, die groote uitvinders van kunften enweetenfchappen, de eerfte" geweest zyn, die de wilde paarden handelbaar gemaakt, en tot vermaak en nuttige dienften aangewend hebben; ook is de gedachte van den beroemden Michaëh's niet ongegrond, wanneer hy zegt, dat de Arabieren hunne paarden uit Egypten hebben bekomen. Zeker is het, dat de Oosterfche Volkeren groote ftoeteryen hadden, en fchoone paarden aanfokten : niettemin is het waar, dat, ondode bézittingen dér Aartsvaderen , geen paarden genoemd worden, ja, onder de groote rykdommen van Job, word van dezelven geen gewag gemaakt, offchoon de fchryver van dat boek, op eene verheven en dichterlyke wyze, de voortreffelyke eigenfchappen en deugden der paarden, ook ter onzer bewondering, affchildert. f v Zelfs toen Mofes uit Midian naa Egypten trok, had hy geen paarden, maar vervoerde zyn huisgezin op ezels; en het is buiten twist, dat die Volken den Landbouw door runderen verricht hebben : doch naderhand gebruikten Jacob en Jofeph in Egypten paarden. De Arabieren, Perfiaanen, en Turken vermenigvuldigden hunne rykdommen met hunne paarden; en uit de Oosterfche Landen is eindelyk het paard in Europa gekomen, hoewel - ik  INLANDSCHE PAARDEN. 9 ik niet geheel ontken, dat misfchien hier en elders wilde paarden geweest zyn, welken inen, in de vroegfte tyden,opving, flagtte, en tot voedfel gebruikte, gelyk nog hedendaags in het zuidlyk deel van'Poolen plaats heeft. Tegenwoordig is dit nuttig dier overal ver* fpreid : alle natiën leggen 'er zig ook fterk op toe, om een goed ras daarvan, in eene genoegzaame menigte, jaajlyks aantefokken; en ons Vaderland is, de geheele waereld dóór, beroemd wegens zyne fokkeryen, inzonderheid van Friesfche paarden. En geen wonder, dat onze Hooge Overheid haaren aandacht en werkzaamheid op het behoud van een goed ras van paarden gevestigd heeft, vermits ons Land een groot aantal van dezelven geduurig behoeft, en, in tien of twaalf jaaren, het geheele ras zoude verlooren zyn, zo voor de voortteeling en opvoeding van jonge paarden geen behoorlyke en naauwkeurige zorg gedraagen wierd; groote fommen gelds zouden uit ons Land moeten gevoerd worden naa vreemde Landen, indien de fokkeryen der paarden verwaarloosd wierden : eene zaak, wel waardig de overweeging der Regeering en van alle 'de Ingezetenen. De Staaten der Provinciën hebben hierom ook eene buitengewoone oplettendheid gehad omtrent het aan fokken van paarden , en inzonderheid omtrent de voortteeling en het behoud van een goed ras, gelyk blyken- kan uit de A 5 wel  ÏO I. VERHANDELING OVER DE wel overdachte Ordonnantiën en Reglementen, zoo in Friesland, Gelderland, Utrecht, als elders afgekondigd, met oogmerk, om goede, fterke, en fchoone paarden aantefokken ( ): maar, helaas! de welmeenende poogingen van 's Lands wyze Vaderen hebben met altoos die heilzaame uitwerking gehad alsnoodigwas, en men heeft, zedert een'gennmen tyd, niet alleen gezien, dat de aanfokkiug der paarden, op verfcheiden plaatfen, aanmerklyk is verminderd, maar ook dat het goede ras verbasterd, en eene Oegtere en zwakkere foort van paarden aangekweekt is; en deeze myne ftelling is geen herfenfchim, maar kan, door de gegronde klagten der Heeren Staaten zeiven, beweezen worden D« Staaten van Utrecht zeggen, in de Ordonnantie van 31 Julyi776, dat zy ondervinden het groot verval in het aanfokken van goede, fterke, en welgemaakte paarden, door het niet naarkomen der Ordonnantiën, enz.: waar- (*) Ten einde een" ieder, en wel inzonderheid die geenen, welke aanleiding mogten krygen tot het aanleggen van Stoeteryen, gelegenheid te geeven, om naategaan de wyze, waarop in onderfebeiden Landjehap-. van ons Gemeenebest het aanfokken van Paarden bevorderd word, zyn aan het flot van deeze Ferharh. deling gevoegd, ah Bylaagen, eenige Ordonnantiën, b.etreldyk tot het gcmeldi onderwerp.  INLANDSCHE PAARDEN. II waarop Hoogstdezelven, in 't jaar 1777, eene nadere Ampliatie van die Ordonnantie, op het houden der Keur-hengften, hebben gegeeven, dan het geen aan het heilzaam oogmerk niet heeft beantwoord; zoo dat eindelyk, na, in 1784, nog eene vergeeffche pooging gedaan te hebben, Haar Ed. Mog., op den 9 Febr. 1785, zig, hoewel met leedwezen, in de noodzaakelykheid bevonden, om alle de gemaakte Keuren intetrekken, en dus, hoeilegt men ook aanfokte, de In- en Opgezetenen van alle banden te ontflaan, die nogthans tot hun welzyn ftrekten, vermits een goed, fchoon , fterk, en welgemaakt paard, in het opvoeden, niet meêr komt te koften, dan een ander flegter paard : ja, het is fchier onbegrypelyk, dat de weinig voldoende beweegredenen der Paarden-fokkers, tot het niet opvolgen der Keuren, die goede voorzorgen en inrichtingen nutteloos hebben kunnen maaken. De beroemde, nuttige, en ongemeen veel aan onzen Vaderlandfchen Landbouw dienstdoende Maatfchappy, te Amfterdam opgericht, yverig zynde, om alles, wat tot algemeen en byzonder nadeel van den Landman kan verftrekken, uit den weg te ruimen,heeft, in 't jaar 1787, de volgende Prys- Vraag voorgefteld: — „ Op welke wyze, zoude men het tegen» woordig Ras van Inlandfche Paarden, inde by-  Z2 I, VERHANDELING OVER DE „ byzondere Provinciën van ons Gemeene„ best, over het algemeen, tot eene meerdere „ volkomenheid kunnen brengen, het zy door „ vermenging van hetzelve met vreemde „ Rasfen, of wel door eene meerdere oplet„ tendheid in het aanfokken en opvoeden der „ jonge paarden, als anderzins?" — Dan , van de antwoorden, daarop , in 't ^ jaar 1789, ingekomen, heeft geen zoo voldaan, dat de gemelde Maatfchappy de uitgeloofde Eere-pryfen konde toewyzen, waarom zy deeze Vraag op nieuw tegen 't jaar 1792 heeft opgeeven; verder daarby voegende een verzoek aan de Schryvers , die lust hadden, dezelve optelosfen, „ van zig meêr te bepaa„ len by de gebruiken en wetten, die, in onze „ zeven Provinciën, enz.; omtrent het aan„ fokken van Paarden plaats hebben, en te „ gelyker tyd optegeeven, welke voorzor„ gen, naar aanleiding van de Vraag, ter be,, reiking van het meeste voordeel van dei; „ Landman, raadzaam zouden kunnen we„ zen." —' De Edele Maatfchappy leid ons, zoo 't my voorkomt, als van zelve by de hand, ter beantwoording van deeze vraag, en fchynt dus van gedachten te wezen, dat onze Inlandfche Paarden tot eene meerdere volkomenheid te brengen zyn, Vooreerst, door onze paarden te vermengen met vreemde rasfen; Ten  INLANDSCHE dA ARDEN. 2$ Ten tweede, door eene meerdere oplettend, heid omtrent het aanfokken der paarden aantewenden; en Ten derde, door eene meer naauwkeurige opvoeding aan de veulens en jonge paarden te geeven. Wanneer deeze drie noodzaakelyke vereischten, by het aanfokken van paarden in ons Vaderland, behoorlyk betracht wierden, zouden wy in ftaat zyn, om het heerlykst en edelst ras van paarden te bekomen, terwyl veele landftreeken in onze Republiek, tot de voortteeling van die voortreffelyke dieren,zeer gefchikt zyn. Eerste Afdeeling, Over de nuttigheid, om ons ras van Paarden met vreemde rasfen te vermengen , ten einde het zelve tot eene meerders volkomenheid te brengen. Gemeenlyk houden de Hengften-meesters, hier te Lande, fpringhengften, welke, in onze Provinciën , aan gefokt zyn ; enkeld treft menDeenfche, Holfteinfche, Oldenburgfche, Duitfche, of Vlaminger hengften aan, en zeer zelden worden hier fpring-hengften gevonden uit warmere Landen , gelyk Arabiën , Tur-> kyen, Barbaryen, of Spanjen. In de Ordonnantiën op het houden van hengften, vind ik ook  cf4 & verhandeling over de ook geen, gewag gemaakt, dat de hengftenmeesters zig van vreemde hengften zullen voorzien ; maar, daarentegen, word in dezelve ook niet uitdruklyk verboden, dat dezelve tot de voortteeling niet zouden mogen gebruikt Worden. Over het algemeen, heeft eene raskruisfing; dat is, wanneer men hengften van een vreemd ras gebruikt,ter verbetering van het inlandsch, by ons weinig plaats; veeleêr, als men eene fchoone merrie heeft van een gezogt hair, en daarby een' fraaijen hengst van het zelfde ras, tracht men in dat ras te blyven, en dit is oorzaak, dat, onder de Friesfche en Hollandfchë paarden, zulke uitmuntende Ipannen van vieren zes, zoo bruine, appelgraauwe, als zwarte koets-paarden gevonden worden : echter, om ons Inlandsch ras, dat toch, in alle de Provinciën, niet het zelfde is, te veredelen, en de goede eigenfchappen en deugden van vreemde paarden daarop overtebrengen, behoorde men ook vreemde rasfen tot dekking te gebruiken. Onder die geenenj welke over het nut der vermenging met vreemde rasfen gefchreeven hebben j kan men den grooten Natuurkundigen de buffon, in de eerfte plaats, opnoemen, en, ter bevestiging van dat gevoelen, getuigt ook de Heer Jyrer , Academie-Stalmeester te Göttingen, de volgende byzonderheden,- in groote ftoeteryen, gezien en onder- yon*  ÏNLANDSCHE PAARDEN. ïg vonden te hebben, naamelyk, „ dat paarden, „ die van een' en dezelfde hengst en merrie „ voortgebragt, en zelve edel en fraai waren, „ byeen gevoegd zyn, en daaruit een ras ont„ haan is, dat wel niet onedeler, maar klei„ ner en fyner van gebeente , was. Indien „ men nu weder deeze met elkander lietvoort„ teelen, dan wierd dat derde ras nog kleiner >, en tederer van gebeente, omtrent als de „ paarden uit Oeland, en het noorder gedeelte „ van Schotland, maar, voor het overige, „ behield het alle goede eigenfchappen en „ fchoonheden van die paarden, van welken „ het af komftig was, zonder iets onedeler te „ worden, doch alleenlyk al te fierlyk, voor „ nuttig en voordeelig gebruik." — By de meeste dieren heeft, over het algemeen, plaats, datzy, te naa in't geflacht teelende, vertederen en verkleinen. Insgelyks zyn de wilde paarden, meerendeels, kleiner van ftuk, dan die paarden, welke, in de ftoeteryen, aangefokt worden : zie Hartman, Pferde-und Maulthierenzucht; Franc; von Rok', enz. — De Hongaarfche paarden zyn en blyven klein van ftatuur, zoo lang zy in hun Land, en het zelfde ras teelen, doch, worden zy met andere rasièn vermengd, en elders 'vervoerd* verbeteren, vergrooten, en veredelen zy. De Turldche en Spaaniche paarden behouden wela in hun geboorteland, hunne edelheid. en  ï$ I. VERHANDELING OVER DE en fraaite, maar, wanneer zy met andere rasfen vermengd worden, dan verbeteren zy geheel en al, en men weet, zegtvo« Rohr, dat de paarden, die van Spaanfche en Turkfche meniën en hengften af komftig zyn,inDuitschland tienmaal beter worden, dan dat zy in hunne eigen luchtftreek blyven. Ook hebben de Vorften en groote Heeren, in dat Land, hunne eigen ftoeteryen, en gebruiken veeltyds Spaanfche, Barbaryfche, Napelfche, en Deenfche Ipringhengften, waardoor zy hun zwaar en grof ras verbeterd hebben. In Frankryk, denElzas, en Lotharingen, heeft men groote paarden -fokkeryen, die veele voordeden aanbrengen. In 't jaar 1717, wierd, door Hertog Leopold, aan de Saar eene ftoetery aangelegd, welker inkomften jaariyks 50000 livres bedroegen, en die, in 1751, met de gemeene casfe der ftoeteryen in Frankryk zyn ingelyfd geworden. Te Metz en Verdun, brengt zomtyds de handel in paarden alleen 100,000 kroonen jaariyks op : zie CAomel, pag. 1517. Ook bedienen zig de Paardenfokkers, in die plaat" fen, van allerlei foort van vreemde hengften. De Engelfche wedloopers worden meestal uit Engelsch en Arabisch ras voortgeteeld, wanneer, door het vereenigen van den grooten en wyden ftap der Engelfche paarden met de lugtigheid en het vuur der Arabifchen, de vlugheid van den gang der eerften nog grooter word. Men houd, in Engeland, het Arabisch ras  '*XEANDSCIIE PAARDEN. . 'tf ras voor het edelst, en deeze paarden worden daar zeer duur gekogt, om het inlandsch ras te verbeteren; zie Michaëlis, Oosterfche Stoeteryen , bladz. 99. „ Men heeft my in En■:, geland, verzekerd," zegt de Schryver van de Esfatfiir les Har as, „ dat 'er Heeren ge„ w est zyn, die tot 500 Guineas voor Arabi„ fche hengften betaald hebben." — Uit al het aangehaalde blykt genoeg, daf men, in andere Landen, zig heeft toegelegd, om zyn ras paarden met andere rasfen te vermengen, ten einde hetzelve daarmede te verbeteren , en dat men, ter bereiking van dat oogmerk, noch moeite noch geld ontzien heeft; dewyl nu die landen gelukkiglyk daarin geflaagd zyn, zoo behoorden wy dit voorbeeld yerftandig naatevolgen; Tot het aanfokken, derhalven, van fyne rypaarden diende men te zorgen, dat 'er, in onze ftoeteryen, vreemde hengften van die foort aanwezig waren, en, ter verkryging van goede koets- en werkpaarden, als mede voor de ruitery, zouden Oldenburger, Holfteiner, en dergelyke foorten van hengften ons ras, op veele plaatfen, verbeteren kunnen. Misfchien zegt men, zoodanige fraaije Arabifche, Turkfche, Spaanfche en andere edele hengften zyn zeer duur, en ook zeer moeijelyk om te bekomen, terwyl zoo min de Paardenfokkers als de Landlieden, tot het doen van die kosten, ligtelyk zullen overgaan: — ik B be:  ï8 I. VERHANDELING OVER DE bekenne, dat, hoewel men my verzekerd' heeft, dat, elders in ons Land, foortgelyke hengften zyn gebruikt, het niet te verwachten is, dat dit algemeen genoeg kan worden naagevolgd, te minder, daar, in 't Stigt vanUtrecht , de aanmoediging van eene premie van 150 Guldens voor die den besten hengst leverde, van honderd voor den volgenden, en zeventig Guldens voor den derden, geen genoegzaame uitwerking heeft gehad, offchoon nog gelyke premiën zouden gefchonken worden voor het fraaifte en beste paard, dat men moest bewyzen gefokt te zyn van eene merrie, door een' der keurhengften befprongen, zie Art. VI en VIII in de Ordonnantie; hoe veel te minder zouden zy, zonder grootere aanmoediging , tot het doen van zwaare kosten kunnen beiluiten. Edoch, myns bedunkens, zyn'er twee wegen, om het oogmerk te bereiken, dat wy eengroot getal paarden aanfokken, en tevens ons ras zoodanig verbeteren, dat wy, aan alle kanten, een' voordeeligen en uitgebreiden koophandel daarmede zouden kunnen dryven. De eerfte weg is deeze, naamelyk, dat de Staaten der Provinciën, voor eigen rekening, goede en welingerichte Stoeteryen van fraaye ry-, koets-, chaife- en militaire paarden, op daartoe gefchikte plaatfen, oprichtten, waar men niet alleen voor de fokkery en aankweeMng van een goed sas zorgde, maar ook tevens, cm-  INLANDSCHE PAARDEN. i'9 omtrent de opvoeding en bekwaammaaking yan jonge paarden, de vereischte oplettendheid gebruikte. Of, ten tweede, dewyl veele Ingezetenen van ons Vaderland groote rykdommen bezitten i en zelfs liefhebbers van fraaije paarden zyn, welken zy houden zoo tot vermaak, gemak^ als nuttige dienften, wanneer dezelve, maatfchappyelyk, onder het opzicht van Zeef ervaren Paardenfokkers, enkelde ftoeteryen in de byzondere Provinciën, oprichtten, endaar eenige duizenden guldens aan befteedden, zou men door dien weg, insgelyks, fpoedig een ras van goede en fraaije paarden kunnen bekomen, en groot interest van zyn geld trekken, zoo ook altoos in ftaat zyn, om zyn aandeel in zulk eene ftoetery, of voor de hoofdfout of met winst te verkoopen, en dus geen gevaar loopen, van zyne bezittingen, in vreemde negotiatiën, met de renten geheel en al te verliezen. Misfchien zou, onder het beftier van de Maatfchappy van den Landbouw, te Amfterdam, zoodanig eene ftoetery bloeijen en ten toppunt fteigeren; en ik vertrouw, dat ook, door den Staat, aan eene dergelyke ftoetery byzondere voorrechten zouden vergund worden, dewyl ons Land jaariyks zeer veele paarden noodig heeft, die wy anders, tot een' duuren prys, by anderen te koopen zouden genoodzaakt zyn. Garfault verhaalt, dat, B a door  £Ó> I. VERHANDELING OVER DE" door het verwaarloozen van de paarden-fokkeryen en van den raad van den Minister Colbert, men, in Frankryk, geduurende de tweeoorlogen van 1688 en 1700, voor meêr dan 100 millioenen livres heeft moeten aankoopen.Dat zoodanige ftoeteryen ruime voordeden aanbrengen, wanneer men 'er fchoone paarden aanwint, is buiten kyf. v. Rohr zegt, „ wie „ geld, plaats, en gelegenheid heeft , tot ,i het aanleggen van ftoeteryen, kan gewis „ verzekerd zyn, dat hy uit dezelve veel winst „ kan trekken," bladz. 180: en het ontbreekt, in ons Land, aan geen van die drie middelen. Ik ontken niet, dat voorheen,-in Zuid-Holland, inRhynland, te Voorfchoten, Valkenburg-, Katwyk, Rhynsburg, Noortwyk, enz. veele vette weiden gevonden wierden, waar men hoornvee en paarden- aanfokte, die men nu tot koorn- en teellanden heeft ingeftoken; ook dat men, om de fteen- en pannenbakkeryen, veele Weilanden vergraven heeft; als mede, dat, zedert 30 jaaren, de aardappelen-teelt veel landen wegneemt, en, zoo men my verzekerd heeft, is in Friesland, door de vermenigvuldiging van dit gewas, het aanfokken van paarden verminderd: doch zulks neemt niet weg, dat men nog land genoeg.zou aantreffen, in verfchillende Provinciën, om geregelde ftoeteryen aanteleggen, indien de Heeren Staaten' of byzondere Maat-  INL AND S C HE PAARDEK ZÏ Maatfchappyen konden goedvinden deeze gewigtige inrichtingen in het werk te ftellen en te begunftigen. Daarenboven kunnen onze landbewooners, die veel weiden en voeder hebben , grooten koophandel in paarden doen, en zelfs die aanfokken, zonder eene juistgezegde ftoetery te hebben : zie het III Deel van den Burgerboer en Land-edelman, bladz. 16. Ook leeren ons niet alleen Friesland en Groningerland, dat'er aanraerkelyke voordeelen, door den handel in paarden, te bekomen zyn, maar men kan dat Huk verder betoogd zien, door Hojfmann, Bcckmatm , Wiegdnd, den Schryver van de Esfaifur les Har as, en meer anderen. Men denke niet, dat het beneden de waar-: digheid van eenen Staat of van byzondere Maatfchappyen zoude zyn, deeze- ftoeteryen opterichten of te verbeteren , verre daar van. daan — en het is bekend, dat, in veele Landen, de meeste Vorften hunne voortreffelyke paardenfokkeryen hebben. Zyne D. H. de Heer Prins van Orange heeft eertyds,op Ameland, eene goede ftoetery gehad, en, in deszelfs Staaten, worden thans nog voor zyne Hoogheid paarden aangekweekt, zoo als ook jaariyks, in de ftoeteryen van 't Nasfaufche, fraaye paarden worden opgebragt, terwyl het aldaar een wet en gebruik is, dat men, voor een' bepaalden prys, de beste veulens en jonge B 3 P-r-  I. VERHANDELING- OVER DE paarden van den Landman, voor die ftoeteryen, inkoopt. Buiten het bevorderen van deze geregelde ftoeteryen , zou de Regeering ook eene aanzienlyke premie kunnen belooven aan een'Paardenfokker, die,voor zyne eigen rekening,een' of meer fraaye Arabifche,Barbaryfche, Spaanfche hengften, of, by gebrek van dien, een'besten Engelfchen hengst, uit een Arabisch ras oorfprongelyk, hield, om 'er fchoone ry-paarden uittetrekken. Zulk eene premie zoude aanmoediging kunnen geeven, en daarenboven, voor den fokker, goede en edele rypaarden, die hy, voor eene groote fomme gelds, kon verkoopen, vermits, in ons Land, aanzienlyke lieden genoeg zyn, die voor een fraai paard zeer veel durven en willen geeven. Volgens De Biijfon, zou misfehien eene fraaije merrie uit een warm Land, door een' gemeenen hengst befprongen, betere paarden geeven, waarmede men de proef zoude kunnen neemen,zie het IV D. bladz. 100; en op bladz» zegt dezelfde Schryver: „men zal altoos „ winnen, met den merriè'n vreemde hengften te „ geeven,en men zal, in tegendeel, veel verlie„ zen, met paarden van hetzelfde ras, in eene v ftoetery, te laaten voortteelen, want zy ont- „ aarten onfeilbaar in zeer korten tyd." Dewyl het nu onbetwistbaar is, dat wy, door vermenging met vreemde rasfen, ons inlandsen  inlands che paarden. 23 kndsch ras veelal zouden kunnen verbeteren, als wy, in navolging van andere Landen, daaromtrent even werkzaam waren, naar het byzonder oogmerk, dat wy ons, in het aanfokken van de eene of andere foort van paarden, vóórhelden, en, wanneer men van ons eigen ras de beste hengften en merriën, tot de voortteeling, gebruikte, zou men, met veel grond, kunnen verwachten, goede en keurr iyke paarden aantefokken. Tweede Afdeeling. Over de noodzaakelykkeid, ter verbetering van ons ras van Paarden, dat men meer oplettend zy omtrent der zeiver voortteeling. Dat wy in ftaat zyn, om van ons eigen of Nationaal ras, goede en zeer voortreffelyke paarden aantefokken, is eene bekende zaak, en zulks blykt uit onze fchoone Friesfche, fterke Groninger, ftevige Gelderfche en andere Inlandfche paarden; om niet te fpreeken van dën roem, dien alle Schryyers aan ons ra§ van paarden geeven. Ook is het eene beweezen waarheid, dat goede paarden, uit eene en dezelfde luchtftreek, het ras niet verminderen, maar Hechts hetzelve niet edeler en volkomener maakem B 4 De  34 li VERHANDELING OVER DE " De Arabieren zyn zeer zorgvuldig, om uit hun eigen ras te teelen, en, wanneer zy uit dat ras geen hengften hebben, leenen zydie, waarvan getuigfchriften gemaakt worden, om dus geilacht en naam te bewaaren : misfchien hangt de fynte van de Arabifche paarden daarvan af, of mogelyk wel van hunne kiesheid in het uitzoeken van hunne hengften en merriën, of word geholpen door eene naauwkeurige oppasfing en een fyn voeder, in eene aangenaame luchtftreek; of, eindelyk, word hun voortreffelyk ras bewaard, door eene zamenkomst van alle deeze oorzaaken. Genoeg voor ons, dat -wy overtuigd zyn, dat, uit paarden van eene en dezelfde luchtftreek, fchoone paarden kunnen geteeld worden : doch, als men onverfchillig is omtrent de keuze van de hengften en merriën, waarmede men aanfokt, kunnen wy nimmer ons goed ras behouden, en veel minder hetzelve verbeteren; want, wanneer men met gemeene en flegte paarden voortteelt, is eigent-' lyk het geval daar, waarin het ras vervallen minder word. Het is bekend en zeker, dat natuurlyke, erfclyke, en verkreegen gebreken van de ouders dikwyls op de kinderen overgaan; men heeft de fchriften en de dagelykfche ondervinding der Geneeskundigen Hechts raadtepleegen, om van dis droevige waarheid over-  INLANDSCHE PAARDEN, £5 overtuigd te worden. Dit zelfde heeft ook plaats by de dieren, en de natuurlyke, erfelyke, en verkreegen gebreken worden by hen zoowel, als by de menfchen, yoortge» plant. Dus zyn wanftaltige, mismaakte, luye, koppige, bedorven, afgewerkte paarden, of die, welke eenig voornaam gebrek hebben, de voorwerpen niet, om ons ras te verber teren, maar men behoort zig zeer zorgvuldig te wachten voor hengften of merriën, die van zo danige gefteldheid zyn. Hoe dwaaslyk handelen dus zommige Landlieden , die hunne afgewerkte en gebrekkige merriën laaten befpringen van hengften, die niets beter zyn, gelyk ik eens een' fpringhengst, op een zeker Dorp, heb aangetroffen, die van kop tot pooten met gebreken was! En welk een veulen of paard bekomt de Landman van zulk een onvolmaakt rag? — een dier, dat weinig of niets waard, en binnen kort voor alle nuttige gebruiken onbekwaam is. Bedenk het eens wel, Landlieden! een goed, best, en fchoon paard kost niet meêr aan onderhoud, dan een flegt paard, ja zelfs een flegt paard kost nog meêr, want dan heeft het dit, en dan weêr een ander gebrek, waarover men, niet zonder geld daar voor uittegeeven, den Paardenmeester moet raadpleegen, om die, als B 5 het  2yn," zegt IViegand, bl. 94, „ zig merriën te bezorgen, om tot „ de voortteeling te gebruiken , en in 't toekomende zyne paarden zelfs optetrek„ ken." — v. Rohr zegt, bl. 181 : „ zo 'er „ gelegenheid by een' Landman is, doet hy „ wel, als hy zyne eigen paarden aanteelt; „ want dan zyn zy aan de lucht, aan het „ voêr, en aan het water gewoon, en men „ weet, wat men heeft." — „ Meerendeels „is het voordeeiig," zegt Beekman?!, bh 431, „ merriën voor den akkerbouw teheb„ ben, en die, om het ander jaar, van goe„ de hengften te laaten dekken, om dus het „verlies van paarden, zonder aankoop, té „ vervullen." -— Zie ook Oeconom. Nachrichten, in. bl. 661., Esfaifur les Har as, bl. 12, 13, &c. Uit  ÏNLANDSCHE PAARDEN. 31 Uit dit alles blykt genoeg, dat het voor den Landman voordeelig en nuttig is, zyne eigen paarden aantefokken; en hoe gelukkig is het niet, dat nog by ons door verftandige Overheden gezorgd word, dat 'er, voor het aanteelen, goede hengften moeten gehouden worden : ja, hoe dankbaar behoorden de Stigtfche Landlieden hunne Overheid te zyn, dewyl zy, boven haare zorgen ten nutte van de Paardenfokkers, nog premiën belooft aan die geenen onder dezelven, welke de beste driejaarige paarden leveren. Misfchien zou het, tot aanmoediging der fokkciy, dienftig kunnen zyn, als men de hengften, by de Landlieden, door de Hengftenhouders liet rond brengen, en die gewoonte heeft plaats in de Baronie van Breda: zoo ook, in 't Overmaasfche, doorkruist de Hengftenbaas met zyn' hengst het eiland rond, en bied zyn' dienst aan; ja, voor eenige jaaïen, was aldaar in gebruik, zondags 's morgens, na het eindigen van den dienst, de Hengftenhouders met hunne opgefierde hengften by de kerken te plaatzen, welke keurhengftcn dan door de Boeren bekeeken wierden, en waarvan zy dien befpraken, die hun het best aanftond, zie le Francq van Berkky, Nat. Hift. v. Holl. IV D. bl. 53; deeze manier van doen is niet aftekeuren, maar aantepryzen en naatevolgen, waar zulks kan ingevoerd worden. In het Graaffchap Zut- phen,  3-1 I. VERHANDELING OVER BS phen, leest men nog, in de kerken, deeze Publicatie af, om de hengften te keuren:—„ De Heeren Gecommitteerden van H. E. M. de Heeren Staaten des Graaffchaps „ Zutphen, laaten hiermede bekend maaken; „dat voorneemens zyn te vaceeren, om de „ fpringhengften te laaten keuren tegens „ aanftaande, van en onder het geheel Schol„tenampt van Zutphen, met alle de onder„hoorige Kerfpels, Dorpen, Boerfchappen, „en Buurten; dus allen en een ieder, die „ genegen zyn een' fpringhengst te houden, „ zig met hunne fpringhengften moeten laa„ ten vinden, op bovëngemelden tyd, ten „ huize van den Hospes aan de Kappe, by „het Dorp Warnsveld, des voormiddags „om 10 uuren, wanneer de fraaifte en beste „ hengften voor keurhengften zullen worden „ aangenomen." — Zulke en dergelyke gebruiken zyn, myns bedunkens, aantepryzen, en, tot aanmoediging van het paardenfokken, zeer dienftig, en veel beter, dan dat men, op paardenmarkten, gelyk, in zommige fteden en dorpen van Zuid-Holland, plaats heeft, met ongekeurde en gebrekkige hengften zyne flegte en afgewerkte merriën laat dekken, terwyl men dan ook geenzins van den- aart en natuur van een' hengst overtuigd kan zyn: waarom het ten uiterften noodig en nuttig is, dat, zoo wel in Noord-als Zuid-Holland, en,  INLANDS CHE PAARDEN. 3g eh, met e'én woord, overal, goede Keuren en Ordonnantiën gegeven worden, waarby voor de paardenfokkery behoorlyke zorg gedraagen word, en, dewyl dus niemand paarden kan aanteelen, dan met zoodanige hengften en merriën, waaruit eene goede foort kan voortkomen, zoo zal en moet ons ras verbeteren; het geen verder ten gevolge kan hebben, dat die van Utrecht zig van zeiven zullen onderwerpen aan eene billyke en welingerichte Ordonnantie. Misfchien was het voordeelig voor de goede paardenfokkery, dat 'er, in zommige fteden en dorpen, van de paardenmarkten meêr werk gemaakt wierd. Pars, in zyne befchryving der Katwykfche en Ilhynsburger Oudheden, meld, dat eertyds, op de Valkenburger markt,drie duizend paarden verkogt wierden, en, op eene andere, drie duizend, een honderd en zes vertold zyn. — Heden vind men nergens zulke markten in onze Provincie : en ik zie geen reden, waarom men, in Amfterdam, Leiden, en andere fteden en dorpen, geen paardenmarkten houd, zoo wel als in NoordHolland, Delft, Woerden, Utrecht, enz. De paardenmarkten brengen altoos voordeel op voor de In- en Opgezetenen, en my dunkt,dat men, tot aanmoediging voor die de meeste beste paarden ter markt brag-t en verkogt, eene premie konde uitlooven, of wel dat, door het laaten ryden naa de fweep, fpooC ren  54 I. VERHANDELING OVER DE ren, of een hoofdfteï, de koopers en verkoopers zoo wel als de aanfchouwers zouden gelokt worden. Alle deeze inrichtingen kunnen, naar myn inzien, de paardenfokkery vermeerderen en ons ras verbeteren; insgelyks kunnen daartoe nog de volgende voorzorgen met vrugt worden aangewend. Eerftelyk, en inzonderheid, moet men zeer oplettend zyn in het uitkiezen en aanftellen van Keurmeesters; want het is niet genoeg dat een onbedreeven koetfier zoodanig een ambt bedient, maar het moet iemand zyn die niet alleen van der jeugd af gewoon is" met paarden omtegaan, maar ook oordeel en verftand bezit, en een kenner van paarden is, om, volgens natuurkundige regelen te Weeten, wat 'er vereischt word, om so'ede paarden aantefokken; die tevens lust en jre negenheid heeft, om te onderzoeken en te Jeezen, hoe veel moeite men zig, in andere Landen, geeft om een goed ras van paarden te verkrygen en te behouden Ten tweede, moet de Keurmeester niet alleen een bekwaam man, maar ook een eerlyk man zyn, op dat, door omkoopingen geen nadeehge gevolgen veroorzaakt worden en ten dien einde moesten alle Keurmeesters verpligt zyn, naauwkeurig te boeken, behalven de kleur der hengften en merriën, ook alle de voortreffelykheden, deugden, engoe- de  ÏNLANDSCHE PAARDEN. $g de eigenfchappen dei- paarden, die zy goed gekeurd hebben, insgelyks, wanneer zy hengften en merriën afkeuren, zeer naauwkeurig aantetekenen alle de gebreken, waarom zy afgekeurd zyn, op dat de daartoe aangeftelde Commisfarisiën 'er onderzoek naa kunnen doen : of, het geen misfchien nog beter Was, alle zoowel de gekeurde als afgekeurde paarden moesten, op bepaalde dagen, aan de Commisfarisfen vertoond worden. Ten derde, is het niet alleen goed, dat, volgens Art; XV van de Friesfche Ordonnantie, de naam en woonplaats van de Landlieden opgetekend worden, als mede de tyd van de befpringing van hunne merriën, en derzélver kleur ^ maar men moest ook aantekening houden, van welken hengst het paard befprongen was, op dat, wanneer 'er een goed veulen of jong paard uit voortkwam, zulks den Landman aanmoedigde, om van denzelfden hengst de merrie weder te laaten dekken. Om nu verder onze inlandfche paarden , niet onze eigen nationaal ras te verbeteren, zou, mogelyk, de raskruisfing, of de vermenging van paarden uit de eene Provincie met die uit eene andere, zeer nuttig zyn. Dus zoude men een' Friesfchen hengst met eene Utrechtfche merrie kunnen vermengen; de Groninger hengften met de Zuid- en Noord - Hollandfche merriën, enz., om dus C 3 de  0$ I. VERHANDELING OVER DE de zwakheden en gebreken, die in het eene ras plaats hebben, door de fterkte en goede hoedanigheden van het ander te verbeteren Zie De Buffon, IV D. p. 103, 106. Vervolgens- moet men altoos de beste hengften en merriën uitkiezen; dit wist reeds Virgihus, zoo als hy zig, in het 3de Boek van zyne Landdichten (naar de vertaaling van v. Vondel) uitdrukt: A Om brave paerden aen te vocken, kies de bloem „ Der merriën: let vroegh op veulens, u ten roem, „ Die uwen (lal met puick van hengften ryckftof„ feeren." . ï)e Buffon zegt; „het paard is van alle „ dieren dat, waaromtrent men de meeste » waarneemingen heeft gedaan, en men heeft „opgemerkt, dat het, in de voortteeling, „ bykans alle zyne goede en kwaade hoeda* mgheden mededeelt. Een paard, uit den „ aard netelig, fchrikachtig, ftug, enz. brengt „veulens van dezelfde geaartheid voort,en, „ gelyk de .gebreken van maakfel en van " kwaadJ v°gten zig nog zekerer voortplan„ten, dan de hoedanigheden van inborst, „moet men zeer zorgvuldig zyn, om alle „mismaakte, motterige, dampige, of maan» zjfke Paarden uit de ftoetery te weeren " Ook moeten wy inzonderheid, ter bereikmg van eene verbetering, zeer veel moeite doen,  INLANDSCHE PAARDEN? 3? doen, om, dewyl de fpringhengst het model zal geeven aan het ras, dat hy zal voortreden, den fraaiften hengst hiertoe uittekiezen; die verder van eene goede in - en uitwendige gefteldheid, en, wanneer hy tot de merrie nadert, lugtig en van eene levendige werkzaamheid is. Hoe nader een fpringhengst aan de volkomen fchoonheid komt, hoe beter. Ik zou, uit eigen bevinding, en op het gezag van anderen, de hoedanigheden van zulk een' hengst wel kunnen affchetfen, maar, vermits de vereischten, die in een' hengst behooren te wezen, om een best ras yoorttebrengen, by veele Schryyers gevonden worden, zoude men zulks hier als eene overtolligheid kunnen befchouwen, te meêr, wyl, in de Keuren en Ordonnantiën, meestal van de vereischten der fpringhengften eene bepaaling gegeeven word: men kan verder over dit onderwerp naazien De Buffon, Oebschelwitz, Lieb, Zind, v. Rhor, Beckmann, Newcastle, La Fosfe, en meêr anderen. Echter moet ik aanmerken, dat hengften van drie jaaren, over het algemeen genomen, tot de voortteeling te jong zyn, en, indien men hengften uit eene warme luchtftreek neemen wil, moet men hen, vóór het zesde of zevende jaar, niet gebruiken,/om te dekken. Men moet ook vooraf eene keuze doen, C 3 naar  3 8 h VERHANDELING OVER DE naar maate van de paarden, het zy werk-; koets- of rypaarden, die men wil aanfokken, want een grof werkpaard door een' zeer fynen hengst te laaten befpringen, is onverftandig; eene zekere overeenkomst waarteneemen, is het beste. Eene gelykheid in de kleur van 't half is ' daarbeneven te verkiezen, om dus eenegelyke foort voorttebrengen: doch de bestgekleurde hebben zomtyds de flegtfte eigenfchappen: de vaale gryze, en witte paarden houd men voor de zwakfte. Een hengst moet wel gevoed zyn, en, in den fpringtyd, door goed voederen maatige beweeging in zyne kracht gehouden worden. Ook moet men hem, door te dikwyls te laaten fpringen, niet verzwakken : de natuur is, in alle hengften niet even fterk, en dus kunnen zy niet, zonder nadeel, eene gelyke menigte van fprongen doen : zie De Buffon, bl. 102. Voorts word, ter verbetering van ons ras, en het aanfokken van goede paarden, noodzaakeiyk vereischt, dat de Landman en Paardenfokker goede merriën, tot de voortteeling verkiezen, indien zy hun voordeel willen betrachten. Wy hebben, boven op bladz 27, gezien, dat de Heeren.Staaten van Utrecht dit middel, als van veel belang voor eene fpoedige verbetering van het ras der paarden, aan de Landlieden ten fterkften hebben  ÏNLANBSCHE PAARDEN. 39 ben aanbevolen. Oebfchclmtz, om niet van andere Schryvers te gewaagen, zegt bl. 182 : , Dewyl hier te Lande, veele Liefhebbers „gevonden worden, die geen geld ontzien, '-, om fraaije harddravers voor hunne rytui, gen te bekomen, zoo worden daardoor de „ Boeren en Paardenfokkers verlokt, hunne „fchoonfte en beste merriën, die zy anders „ zouden houden tot moederpaarden, om 'er „ fraaije veulens van te trekken, overtegeeven, „ en zig voor de fokkery te behelpen met „ ilegtere en minder gezogte merriën, het „ geen my altoos heeft toegefcheenen , als „ veel verval te veroorzaaken in 't voortbren, gen van fraaije paarden; want de meening van zommigen, dat, naamelyk, het maak" fel en postuur der merrie op het voortte'\ brengen veulen niet veel invloed hebben, " is aan te veel tegenfpraak onderworpen." Zie verder, op bl. 349 van den Nederl Stalmeester. Offchoon het waar is, dat de hengst, tot het beelden van het .veulen, het meest toebrengt, nogthans heeft het tegénovergeftelde ook" plaats , en ik heb meêrmaalen veulens, gezien, die in alles naar het moederpaard geleeken, zoo in geftalte als innerlyke hoedanigheden. By eene goede uit- en inwendige gefield-, beid word, ten tweede, in eene veulen-merrie vereischt, dat zy van bekwaamen ouder.C 4 dom  4^ I. VERHANDELING OVER DE dom is : te jong of te oud is beide ongefehikt. Tusfchen de drie, vier, en tien jaaren, en, by zommige, tot twaalf jaaren, kan de voortteeling, met een goed gevolg, gefchieden : doch nimmer moet men jonge paarden laaten dekken, voor en alêer zy geleerd hebben te gehoorzaamen, en mak gemaakt zyn. Ten derde, moet de merrie haar veulen goed en genoeg zog kunnen geeven : ook gemaklyk verlosfen, en die eens een verkeerdliggend veulen gehad, of moeijelyk geworpen hebben, of geen zog geeven, en buiten ftaat zyn, om te zuigen, moeten afgekeurd en niet weêr gedekt worden, om dat men gevaar loopt, van merrie of veulen, ja beide te verliezen. Ten vierde, moeten de merriën wel tochtig of hengffig zyn, want anders handelt men tegen de regelen der Natuur. Men weetzulks uit haar grinneken , fpeulsheid, rondloopen, en inzonderheid uit het afloopen van eene witte flym uit de klink,welke flym rood word, als haare natuurdrift onvoldaan blyft. Zommige jonge merriën, die nooit gedekt zyn, gevoelen die drift, geduurende een' langen tyd, doch gemeenlyk duurt dezelve drie weeken , en, zo het dan een gefchikte tyd van 't jaar is, doet men best van haar te laaten dekken; want, als men dit verzuimt, maken zy aan het kwynen, worden zieklyk, en ver- lie-  INLANDSCHE PAARDEN. 4-JC liezen haar' eetlust: Zie Frank, Staatsregelen der Gezondheid, bl. 95; Halier, T. VIII, L- 29, Seél. 1 , §. 8; Hartmann, Pferdeund Maulthierenzucht, § 175'. Derhalven, handelt een Landman kwaalyk, wanneer hy dien tyd laat voorbygaan, dewyl dezelve het best gefchikt is, om goede en beste veulens aantefokken. Zommigen voêren den merriën hennipzaad, om de drift aantezetten, en brengen haar eenige keeren voor den hengst, om haar eindelyk van den bedoelden en uitgekoozen hengst te laaten dekken; ook worden, tot dat oogmerk, nog andere middelen gebruikt: doch het is beter, dat men de werking der natuur by de merriën afwacht, wyl zy dan ook het best gefchikt zyn tot de ontfanging, en tot de bewaaring der vrugt, wanneer zy daarby ruim van buik en verder van eene goede geftalte zyn. Pen fpringtyd houd men gemeenlyk, van April tot Juny of het begin van July. Er zyn veele Landlieden, die te vroeg haare merriën laaten dekken, en het is zelfs beter de Maymaand daartoe te kiezen, dan April : want het is bekend, dat wy alhier, in het voorjaar, veel noordewinden hebben, verzeld met koude, die het jonge gras belet te groeijen. Ook is het dan te koud voor de veulens, om nacht en dag in de lucht te blyven. C 5 Rekt  4-2 i- VERHANDELING OVER B£ Rekt men den tyd, hier te Land, te lang uit, dan komen de veulens, vermits een paard byna twaalf maanden draagt, in eene al te fterke hitte, en worden door de vliegen en andere infecten te veel geplaagd, en dewyl zy die met hunne ftaarten, die nog kort zyn, niet kunnen afweeren, worden zy aanftonds ongeduldig; voeg hierby, dat de dagen korten, en het aangenaamfte gras voorby is, ook kunnen de veulens dan niet lang genoeg in de weide loopen. In andere tyden van 't jaar is het best de teeldrift der merriën, door arbeid en min krachtig voeder te bedwingen, om dat de veulens, die in zulke tyden geboren worden, niet gemaklyk kunnen opgevoed v/orden, terwyl ook de merrie geen voedfel genoeg kan vinden, om goede melk aan het veulen te geeven.. Wanneer nu de Landman of Paardenfokker voorneemens was, om eene merrie te laaten dekken, moest hy zig, myns bedunkens, vervoegen met zyne merrie by. den Keurmeester, om die aantegeeven, welke Keurmeester, na eene naauwkeurige vifitatie, te gelyk met den naam van den Fokker, de hoedanigheden van de merrie op moest fchryven; en, om dat veele Landlieden zelve geen genoegzaame kundigheid hebben, in het goed uitkiezen van een' hengst, moest de Keurmeester zorgen, dat aan de landhoeve van den Fokker een der gefchiktfte-hengften voor zyne  INLANDSCHE PAARDEN. 43 ne merrie gebragt wicrde; ja zelfs, moest de Keurmeester verplicht zyn, als een eerlyk man, daarmede te handelen, en geene kwaade koppeling te maaken. Deeze voorzorg van uitkiezing is zeer nuttig: De Buffon zegt; „ Het eerfte veulen van eene merrie is nooit „ zoo geftoffeerd, als die, welken zy in 't ver„ volg voortbrengt; dus moet men bedagt „zyn, om haar, voor de eerfte keer, een' „ zwaaren hengst te geeven, om het gebrek „ van groeijing, door de grootte van de geftal„ te zelve, te vergoeden ; men moet ook „ wel acht geeven op het verfchil of de we„ derkeerigheid der figuuren van den hengst „ en de merrie, om de gebreken van het eene • „ paard, door de volmaaktheden van het an, der te verhelpen, en vooral, om nooit „ kwaalyk geëvenredigde koppelingen te maa„ ken, gelyk als van een' kleinen hengst, met „eene groote merrie, en van een' grooten hengst met eene kleine merrie, om dat het voortbrengfel dier koppeling klein of kwaa* „ lyk geëvenredigd zoude zyn : om de fchoo„ ne Natuur te naderen , moet men trapsge„ wyze en by fchaduwingen voortgaan; men „ moet, by voorbeeld, aan eene al te dikke „ merrie een' gevulden maar fynen hengst „ geeven; aan eene merrie, die zig van voo., ren kwaalyk voordoet, een' hengst, die een' „ fraaijcn kop en hals heeft, enz.;" zie IV D. bl 102 en 103. Dewyl het nu van de min-  U 1- VERHANDELING OVER DE minfte Landlieden en Hechts van weinige Paardenfokkers te verwachten is, dat zy eene juiste koppeling zouden doen, behoorden de Keurmeesters daarin grondig ervaren te zyn om dus, tot het verbeteren van ons ris meêtewerken. Eêr men den hengst de merrie laat dekken, moet men hem wasfchen, omleiden, en vooral roskammen; want, door die prikkeling, word zyne drift vermeerderd. De paarden eene vrye dekking te laaten doen , is wel, in groote ftoeteryen, in gebruik, fchoon het beter is, de dekking uit de hand te laaten verrichten. Ten dien einde ontneemt men hun de hoefyzers, om alle fchade voortekomen; men laat de merrie vasthouden op eene afhellende plaats; twee geleiders'-houden, elk aan eenelyn, den hengst by het kaptoom vast; de Hengftenmeester neemt den Haart van de merrie weg, op dat de hengst zig niet kwetze , en helpt verder de roede naa binnen. Ondertusfchen geeft de Hengftenmeester acht, of de hengst het werk der koppeling volbrengt; men kan dat aan zyne oogen zien, inzonderheid aan de draaijende beweeging van den ftomp van zyn* ftaart, waarmeê de uitwerping van het zaadvogt altoos verzeld is; ook krygt dan de hengst over de lendenen eene trillende bel weeging. De hengst zyn werk verricht hebbende , leid men hem weg en naa den ftal, waai-  ÏNLANDSCHE PAARDEN.' 45 waar hy verder, door zuivering en goed voêr verkwikt word, en een dag en nacht uitrust, want het is niet goed, dat de hengften alle dagen fpringen, om dat ze dus te fchielyk hunne kracht verliezen en verouderen. Na de dekking ^ is het, op veele plaatfen, in gebruik, dat men de merrie van achteren met koud water begiet; men geeft daarvoor redenen op, doch, of het inderdaad nuttig is, wil ik liever niet beflisfen. Zommigen ryden de merrie fterk af, en dit, dunkt my, is niet goed; eene fterke beweeging, in tegendeel, is bekend, voor eene jonge bevrugting fchadelyk te wezen, doch eene maatige beweeging is niet nadeelrg. Op ftal gebragt zynde, geeft men de merrie een voêr, en dan drinken. Na negen, tien, of veertien dagen, brengt men haar weêr voor den hengst : is zy 'er afkeerig van, laat men haar niet befpringen , doch anders, laat men den hengst nog eenen fprong doen, en wacht dan van den tyd af, ofzy bevrugt is, ja dan neen. Gewisfe en zeer zekere tekenen, dat eene merrie met veulen is, heeft men, in den beginne, niet : het gieten van water in de ooren, om zulks te ontdekken, is fabelachtig en nadeelig. Als zy verder gevorderd is, zyn haare oogen zoo glansryk niet; de mammen groeijen, en geeven zomtyds vogt; de buik zwelt, en eindelyk voelt men de beweeging van  ifi I. VERHANDELING ÓVER DE van het veuleu : waarna men haar afzondert, goed voêrt, en niet al te veeï werk laat verrichten. In het Baden-Durlachfche, en op andere plaatfen, in Duitschland, zyn wetten, dat een Landman zyne draagende merriën niet tot zwaar werk of hardloopen mag gebruiken, en het is aldaar ook aan niemand geoorloofd, den Landman daartoe te dwingen. Het veulen ruim elf maanden gedragen zynde, een week min of meêr, legt de merrie het veulen af; en, op het einde der zwangerheid, moet men haar op ftal houden, en,nacht en dag, iemand in ftal laaten blyven, om , wanneer de verlosfing nadert, by de hand te zyn : in Friesland, laaten de Boeren een' jongen of knegtj met een touw om den atm, daarby flaapen, om bereidvaardig te zyn, als het zig nederlegt, of eenige andere beweeging maakt. Alhier is men daaromtrent zeer onverfchillig, en menigmaal komt de Boer op , als het veulen reeds rondom de merrie loopt; ook gebeurt het wel, dat hy hetzelve dood vind liggen, inzonderheid als de merrie ifaande geworpen heeft, waardoor het dikwyls op den grond nedervalt, zoo dat het fterft, of, door het trappen van de moeder, omkomt. Men kan dit alles voorkomen, door 'er iemand by te laaten waaken, of, zoo als men in Friesland doet, met een touw om den arm daarby te laaten flaapen. De  INLANDSCHE PAARDEN. 47 De paarden werpen, over het algemeen, nog al gemaklyk. Als de merrie liggen wü% is dit het best, anders moet 'er een bekwaam perfoon by zyn, om het veulen te vangen, of, wanneer het verkeerd, dwars, of fchuins ligt, hetzelve te keeren (*). Veele Landlieden zyn bygeloovig genoeg, om zekere middelen te gebruiken, die zy waanen, dat den paarden dienftig zyn in 't werpen : dan, de ondervinding heeft my geleerd, dat, als het veulen met den kop op de voorpooten uitkomt, de merrie hetzelve dikwyls in eene fchuif afperst, en dus doen dan die wonderdranken geen nut; en, ligt het veulen dwars of verkeerd, zoo kunnen zy het, met die dranken , niet regt doen liggen, maar wel, door eene bekwaame hand en verftandige kunstbewerking; ja ik ben verzekerd, dat die dranken, in dat geval, fchadelyk zyn. Als het veulen geworpen is, dan gaat men veeltyds al te fchielyk voort, met het afnaaien van de ham, heling, of nageboorte. Ik geloof, dat, indien men de Natuur haar' gang (*) De Verloskunde by de Merriën hoofdzaakelyk dezelfde zynde, als die, welke by de Koeijen geoeffend word, kan men daaromtrent eene genoegzaame enderrichting bekomen, in het IX en X D. 1 St. der Verhandelingen, door de Maatfchappy tot den Landbouw uitgegeeyeiu  48 I. verhandeling over. de gang liet gaan, de ham wel van zelve volgen zoude. „ De Vroedmeester De Reus; van Harlingen, zegt: „ dat fpoedig af haaien van het nafpul in de paarden is eene fleg„ te behandeling , een oud vooroordeel, en „ heeft geen anderen grond, dan dat men „ het van zyne voorouders zoo heeft gezien, „ hoewel het menig een moederpaard be„ derft." Men kan verder hierover naazien de Geneeswyze over de Paarden van vitet, door R. Fontein. Na dat de ham van Zeiven loslaat of afgehaald is, word zy weggeworpen, hoe zeer 'er zommigen zyn, die aan de nuttigheid, van dezelve, op eene of andere wyze, te . bewaaren, geloof liaan : en de merrie, nu ontlast zynde van het veulen en de nageboorte, heeft goed voedfel en rust noodig; men laat het veulen, hoe fpoediger hoe beter, aan de moeder zuigen, en houd beide, geduurende eenige dagen, op ftal; vervolgens brengt men ze naa de weide. Eene merrie kan , zonder verlies van fchoonheid en krachten, een en meêr veulens draagen, werpen, en opvoeden; doch, als men te veel begeert, verkrygt men niet zelden het minfte : hierom keure ik zeer af, dat men de merrie, op den negenden dag of iets laater na het verlosfen^ weder laat dekken; in den eerften opflag, fchynt die koppeling en bevrugting voordeelig, maar, als  ÏNLANDSCHE PAARDEN. 49 als men overweegt, dat de merrie eenige krachten verlooren heeft in het werpen, dat zy dagelyks voedfel aan het veulen moet geeven , en dan nog een in het lyf moet voeden, Worden daartoe meêr dan gewoone krachten vereischt. Enkelde paarden mogen zulks doen zonder fchade of nadeel, maar, in 't algemeen, is die gewoonte of dat gebruik aftekeuren, om dat de merrie te veel gekraakt word> en de veulens gemeenlyk zwakker van geftel zyn, ook is het voordeeliger voor den Fokker, een paard aantekweeken, dat drie honderd guldens waardis, dan twee, die Hechts honderd daalders het ftuk gelden mogen. Hierom doet men beter, tot het volgend jaar te Wachten, om dan de merrie te laaten dekken, indien men begeert, het ras te verbeteren, en fchoone, fterke, en goede paarden aantefokken. DERDE AFDEELIN&' Over het verbeteren van ons ras van Paarden, door eene meêr naauwkeurige opvoeding aan de veulens en jonge paarden te geeven. De mensch heeft, door den Schepper der Natuur, het recht en de macht verkreegen, ©m over de dieren te heerfchen, en het is, P " door  5o I. VERHANDELING- OVER DB door onze verheven vermogens, dat wy ïn Haat zyn, om hen te gebieden en te regeeren, ten einde 'er voor ons zei ven, of voor het algemeen, nut en voordeel van te kunnen trekken. Het moedig en vryheidminnend paard zou nimmer zulk een nuttig en gezellig dier voor ons geweest zyn, indien men niet, door behendigheid, hst, vrees, en vriendelyke behandeling, het van zyne vryheid had weeteiï te berooven, en geleerd had, tot onzen dienst nuttig te zyn. Met het verlies van zyne vryheid, begint zyne opvoeding, en, door liefkoozery en ontzag word zy ten toppunt gebragt, zoo zelfs, dat men dit voortreflyk dier alles leeren kan, waarvoor het vatbaar is, en waarover wy ons zomtyds moeten verwonderen. Hem, die verhand, oordeel, en bekwaamheid bezit, om de veulens en jonge paarden, naar hun' aart, natuur, en krachten wel te bellieren, erkenne ik een gefchikt voorwerp te zyn, om een paard optevoeden; maar hy, die zelve geen gezond verftand en oordeel bezit, en de goede eigenfchappen van het dier niet weet ten nutte aantewenden, noch deszelfs kwaade hoedanigheden te beteugelen , ^ is daartoe ten eenemaal onbekwaam, «Vermits men niet dan te veel verzuimt, een ;paard optevoeden tot dat geen, waarvoor het &cht gefchikt is, gelyk alle paarden niet voor ees  jnlandsche paarden^ |l een en het zelfde onderwys vatbaar zyn: doch hy, die hieromtrent een verftandig overleg gebruikt, zal, van de meeste veulens en jonge paarden goede en dienstbaare paarden kunnen vormen. Niettemin Zal het al toos moeijelyk, hoewel niet onmogelyk zyn, om zoodanige bekwaame voorwerpen, ter opvoeding van paarden, te bekomen. Wanneer nu een Staat of eene Maatfchappy eene ftoetery had, moest men ook, ter beftiering van dezelve, kundige lieden verkiezen, die het dresfeeren van paarden, naar hun' aart en natuur, grondig verftonden: Heeren en Paardenkoopers konden hunne jonge paarden aldaar befteeden, om die, voor een' maatigen en winstgeevenden loon, optebrengen, waarvoor zy het meest gefchikt waren. Ook konden de Beftierders van zulk een Genootfchap jaariyks, op de markten, eenige jonge ongedresfeerde paarden aankoopen, en, met ruime winften, verder opbrengen en verkoopen ; en, wanneer zoodanig eene inrichting eerlyk beftierd wierd, en de koopers en liefhebbers verzekerd waren, dat zy aldaar paarden konden bekomen, op het woord van eer, voor welk eenen dienst ook men dezelven begeerde , ben ik zeker, dat 'er misfchien meêr koopers zouden komen, dan 'er paarden aangefokt en opgevoed konden worden, inzonderheid, als men denprys bepaalde, naar de wezentlyke en innerlyke D a waar=  5% ^ VERHANDELING OVER DE waarde der paarden, en naar maate de kosten van aankoop, en opvoeding enz. beliepen. Door dergelyke inrichting, zou men niet alleen eene goede opvoeding aan de paarden kunnen geeven, maar ook een voornaam rylchool voor Heeren, ten voordeele van het Genootfchap, kunnen houden : terwyl wy verder niet meêr kunnen doen, dan wenfchen, dat dit voorgeilagen middel een punt van overweeging en uitvoering mag worden! Doch zulks nog geen plaats hebbende, zullen wy ons vergenoegen, met het voorltellen van eemge regelen, die, in het opvoeden der jonge paarden, ter verbetering van ons ras dienffig en behulpzaam kunnen wezen, Eerflelyk, moet men, zoodra het veulen geboren is, het zelve zuiveren, indien het moederpaard het niet fchoon gelikt heeft met eene fpons met laauw water, en vervolgens aan de mam of tet brengen; dit gefchied zomtyds van zeiven, maar zomtyds heeft men 'er moeite mede; nog onlangs was ik in 't geval, dat het veulen niet wilde zuigen; met wat fyn zout in den bek te wryvenj gelukte het. Beter is het, als het. moederpaard geen melk heeft, dat men het veulen by eene andere merrie brengt, dan 'er een pappeling van maakt : doch, als men volftrekt niet anders kan, dan moet men het met de pappot, gelyk men zegt, opbrengen, en daartoe is, in 't eerst, warme melk, of melk  INLANDSCH» PAARDEN. 53 melk met zemelen genoeg, doch dit kost veel arbeid, en het veulen blyft achterlyk, zo het niet omkomt. Als het veulen zuigt, en drie, vier, of meêr dagen pf zomtyds zoo veel wecken, naar het weder is, op ftal geftaan heeft, brengt men het met het moederpaard in 't land. Veele Landlieden hebben de gewoonte , om het veulen aanftonds dag en nacht daarin te laaten blyven , 't geen niet altyd goed is; want, als de nachten, in't voorjaar, koud zyn, dan kan 'er ongemak van komen: door het nieuwe gras word de merrie ook wel eens loslyvig, waardoor zy verzwakt; het is daarom goed, haar 'smorgens en 'savonds wat haver of brood te geeven. Zommigen zyn nalaatig genoeg, om 'er niet eens naa omtezien. Men doet beter , wanneer men het veulen, in het begin, met het moederpaard 's nachts op ftal zet, waarom het dienftig is, dat de weide niet ver van de wooning ligt, en het oog van den Landman 'er geduurig op zien kan; ook moet de weide ftil zyn, en het veulen rustig, zonder gejaagd , te worden, zig met zyne moeder kunnen vermaaken. Heeft men het moederpaard tot een of ander werk noodig, is het best, dat men het veulen intusfchen op ftal brengt, in eene afgezonderde en verzekerde plaats, en, zoo dra de moeder haar werk, dat niet te zwaar D 3 moet  54 !• VERHANDELING OVER DE moet zyn, verricht heeft, brengt men haar weer by 't veulen. De geestige Le Francq van Berkhey drukt zig hierover, op eene fraaye Wyze, uit; „ zoo dra het haam van den fchoft „ geftreeken word," zegt hy, „ loopt de moe„ der, al grinnekende, naa den ftal, om haar y geliefd kind te zoogen. Zy, die de Na„ tuur en haare liefdezorgen trachten te leeren „ kennen, en de taal der dieren naategaan, vin„den hier een by uitftek aangenaam voor„ werp van befchouwing. Het veulen roept „ de moeder, de moeder beantwoord het kind; „naauwlyks bereiken zy elkander, ofdezoo„ gende moeder verpynt haar, om het veulen „ een' gemaklyken ftand te geeven, om te „ zuigen; en naauwlyks is het veulen op den eerften toeval van het zog verzadigd, of „ fluks gaan zy beide te velde; de moeder „ vooruit, en het kind met dartele fprongen „ achteraan, tot daar de groene klavers een „ nieuw voedfel aan de blyde moeder cee„ ven." ë De Boeren, die hunne merriepaarden noodig hebben, om te eggen en te ploegen, laaten het veulen naast de moeder loopen, en het is vermaaklyk, het kind de moeder te zien volgen : ook is die manier, voor boerepaarden, méér te pryzen dan te laaken, om dat het oplettend en leerzaam oog reeds vroeg, als ik my dus mag uiten, zyne beftemming Het  INLANDSCHE PAARDEN. SS Het is, gelyk ik reeds gezegd heb, nadeelig, dat men het veulen lang met de moeder Iaat Ioopen, zonder 'er naa omtezien. Een dagelyks bezoek of eene ophaaling naa de wooning, en' de moeder daar vriendelyk te ontfangen, te voeren, en te drenken doet het veulen gewennen aan zyn' ftal, en leert hetzelve zynen meester kennen, die dan ook de gelegenheid heeft, om, als vriend, met het veulen te verkeeren, en, door eene zagte behandeling, al vroeg zyne genegenheid te winnen, terwyl hy tevens zorg draagt, dat 'er geen bokken of geiten in 't land zyn, die het kunnen plaagen, of dat'er, door toedoen van de kinderen of jongens, geen gejaag of gefchreeuw plaats heeft, als mede, dat het niet in touwen of ftrikken kan verwarren, het geen dikwyls aanleiding geeft, dat 'er voor altoos eene vreesachtigheid of fchrik in 't paard overblyft, waardoor men aan veel gevaar word blootgefteld. : Men moet het veulen ter rechter tyd fpeenen; want het is kwaalyk gedaan, dat men allen op een' en denzelfden ouderdom fpeent; men moet zig ook hierin fchikken, naar de krachten van 't veulen en de merrie zyn; vier, vyf, zes, of zeven maanden is lang genoeg. Wanneer men het veulen fpeenen wil, moet men het met de moeder op ftal brengen, en, als het veulen daar voor't laatst gezoogen heeft , verzend men vervolgens de D 4 mer :  l' VERHANDELING OVER DE merrie naa eene verafgelegen weide, terwyï men het veulen opfluit, of in eene ruime fchuur, die zindelyk en wel met ftroo bedekt is, laat los loopen. Zommige Landlieden fpeenen in 't land, doch dit is aftekeu. ren, en even zoo, wanneer men het gefpeende veulen te vroeg weêr in 't land brengt; ik zelf heb bygewoond, dat, offchoon de merrie al op een' grooten afftand was van het veulen, dit echter, de item van de moeder hoorende, door flooten en hekken zig heen worftelde, en by de moeder in 't land kwam: waarom het beter is, het veulen op ftal of in de fchuur te houden, tot dat alle tekenen van onrustigheid, om naa de moeder te gaan» over zyn, en het voorts wel eet en drinkt. Het fpeenen gaat veeltyds vry gemaklyk, want het veulen, in 't land by de moeder zynde, ziet haar graazen, en, haar naavolgende, eet dus al in de weide. Als het veulen, eenige uuren, in de fchuur of op ftaigeftaan heeft* bied men het wat goed gras of versch hooi aan; en, als men 'er een weinig fyn zout onder doet, dan dorst het fpoediger, wanneer men hetzelve water geeft, ook wel met wat zemelen vermengd; men laat verder den emmer ftaan, en doet wat hooi daarby in een' bak; dus zullen zy zig zeiven helpen, als zy alleen zyn. In het begin, moet men niet te veel te eeten en te drinken geeven, maar ongewaar- wor-  IN LAND SCHE PAARDEN.. 57 wordelyk txachten opteklimmen tot zoodanig een bepaald gewigt en maat, waarby men zien kan, dat het veulen toeneemt en genoeg krygt. Dewyl het gemeenlyk in 't najaar is, dat men de veulens fpeent, zoo is het best, dezelven op een' luchtigen, helderen, zindely-.' ken ftal te houden, en hen te gewennen aan een' bepaalden tyd voor het voêren en drenken, om daardoor voortekomen, dat, dewyl de dagen kort, en de nachten lang, nat, en koud zyn, die dieren geen ongemak lyden. Ook is het dikwyls zeer moeijefyk, om de veulens, alle dagen, uit den ftal naa hetJand, en uit het land weder naa den ftal te brengen. Heeft men eene ftoetery met een' ftal daarby, dan is zulks ligt te doen; en ik heb, in den Elzas en in Frankryk gezien, dat men, op een zeker geluid of gefluit, de jonge veulens riep, en, des avonds, naa den ftal geleidde. Wy zyn, meerendeels, verpligt, hen, den geheelen winter, in huis te houden, doch, als zy daaraan gewend zyn, dan kunnen zy op de werf rondloopen, ja ik heb menigmaal met vermaak befchouwd, dat zy aan huis kwamen, om hun rantfoen te haaien, en, als men hun dan wat gemaalen of geweekte garst gaf, dan gingen zy vergenoegd heen en naa den ftal. Men heeft, geduurende den eerften winter, Hechts voor een goed en maatig eeten en drinken te zorgen, en hen in een zindelyk verblyf te bewaaren; ook D 5 moet  53 I. VERHANDELING OVER DE moet men de veulens zeiven rein honden" terwyl men, met eene fpons, de deelen zuivert, en zomtyds, met eene ftroowisch, of met een' borftel, of zagten fchuyer, de ftof van het lyf afveegt. Ook kort men de maanen en den ftaart. Als nu het voorjaar daar is, het weêr be« ftendig en warm word, en de malfche klaver de weide dekt, zoo brengt men de veulens naa het land. De Buffon merkt zeer wel aan, dat men de veulens met geen hongerige maag naa de weide moet zenden; als zy we! gevoerd zyn, dan is 'er wat in 't lyf, en zy overlaaden hunne maag niet met te veel jong gras. Dag en nacht laat men hen in 't land; doch het is niet kwaad, dat men ze nu en dan ophaalt naa hunne wooning, terwyl men hen daarnaatoe lokt met wat garst, om dus hunne verblyfplaats te leeren kennen en te vinden. Ook moet men hen zoms bezoeken, en zig met hun, door goede woorden en vriendelyke betasting, gemeenzaam maaken. Wanneer de herfsttyd daar is, of in 't laatst van September, of't begin van Oétober, brengt men de veulens weêr naa den ftal. De veulens nu, voor den tweeden winter^ Op ftal zynde, moet men dezelven voêren met gebroken garst, zemelen, wat gehakt ftroo, en goed hooi, en hun fris water, dat in hevige koude, eerst wat in den ftal moet ftaan, te drinken geeven. De. ruif, waaraan  INLANDSCHE PAARDEN. 59 zy eeten, moet niet te hoog wezen; altemaal zaaken, die genoeg bekend zyn, en niettemin haare nuttigheid hebben. Door maatig te voêren, en tevens genoeg te geeven, krygt het veulen nu zyne ftevige krachten, en, door een' fchoonen en luchtigen, maar niet tochtigen ftal, en het rein en zindédelyk houden van de veulens, groeijen zy, in geftalte, fraaiheid, en grootte, op; ja, door hen met oplettendheid gadeteflaan, leert men dan reeds hun' aart en natuur kennen, en ook al, door vriendelyke behandeling, hen gewennen te gehoorzaamen. Men moet ook alle ruuwheid, zoo in gebaarden als met woorden, vermyden: want die hun goed doen beminnen zy, en die hen beledigen haaten zy onverzoenlyk. Hierom moet men altoos, by het voêren, door zagte en vriendelyke behandeling, trachten hun temperament te doorgronden, en hunne genegenheid te winnen. De wintertyd wederom verlopen, en de maand May verfcheenen zynde, met goed en lang gras, moet het veulen op nieuw naa de weide, om 'er, dag en nacht te blyven. Men dient echter dan de hengften van de merriën te fcheiden, om dat de eerfte niet te vroeg en nutteloos hunne krachten zullen verfpillen, en de andere niet lastig zullen gevallen worden. Verminderen zy te veel door het jonge gras, dan doet men wel, wanneer men hun wat gemaalen gerst of fpelte met zemelen  6o L VERHANDELING OVER DE len m de weide brengt. Ook zorgt merr, dat de weide niet al te vet en vogtig is. In dit zoraerfaifoen , moet men niet vergeeten, het veulen of de veulens dikmaals te bezoeken, om hen dus aan ons te gewennen. De zomertyd ten einde zynde, brengt men de veulens, ten derden maal, uit de weide naa den ftal, om, met de uiterfte oplettendheid, behandeld te worden; en thans ontwikkelen zig meêr en meêr de gefteldheid van hun' aart en natuur, of goede of kwaade temperamenten, naar dewelken men zig ook, in de opvoeding, gedraagen moet, om het veulen te beftemmen, tot welken dienst men het verder opbrengen kan en wil. Het is te bejammeren en te beklaagen, dat veele Landlieden, in en vóór dien ouderdom, de jonge paaiden reeds tot zwaaren arbeid gebruiken; en ik heb menig een driejaarig paard al bedorven gezien, dat in 't kruis gebraakt, en zoo ftyf was, dat het vroegtydig naa het jaagpad moest, of omkwam. Heil■zaam, derhalven, is de vermaanmg der Heeren Staaten van Utrecht, in Art. IX van de Ordonnantie : „ om de jonge paarden niet te „ vroeg tot zwaar werk te gebruiken, waar. „ door zy ligtelyk bedorven worden." Myns bedunkens, behoorde zulk eene vermaaning in alle Ordonnantiën te zyn : want in Friesland, begint men ook al veel, met de twee jaaren, den jongen paaiden den harddraavers ftap  IN LAND S C HE PAARDEN. 6l flap te leeren, waar men menig een paard meê kraakt of bederft. —Landlieden! Paardenfokkers ! door de paarden zoo vroeg tot zwaare dienften opteleiden, belooft Gyl. den Staat te vroeg van die nuttige dieren, en zyt U zei ven en Uw huisgezin tot fchade, om dat een bedorven paard noch tot Uw gebruik, noch tot dat van een ander, dienflig kan zyn, en dus U zeiven geen voordeel kan aanbrengen. Weet, dat de fchoonfte gehalte, de ftevigfte krachten, door eenen te vroegen en zwaaren arbeid, verlooren gaan, en het fraaifte ras van dieren word daardoor geheel ontaart en verbasterd. De ondervinding heeft, ten allen tyden, zulks geleerd, en alle Schryvers over de paarden, geen een uitgezonderd, hebben de fchadelykheid van een' te vroegen arbeid, voor die dieren aangetoond. Laat dan het gezag van zulke groote, in de Natuurkunde bedreven, Liefhebbers van paarden UI. beter onderrichten,, laaten de redenen en het gezond oordeel U verftandiger doen handelen, laat de ondervinding U voorzichtiger doen zyn, en ehjdelyk,laat het algemeen belang, ja Uw eigenbelang U beweegen, om ze niet eerder te gebruiken, vóór men 'er een duurzaam en voordeelig ras van hebben kan, dat U of den kooper 10, 12, 14, 16, 18, of twintig jaaren kan dienen; het geen nimmer te wachten is, als men, met het tweede of vóór het  &2 L VERHANDELING OVER DS het derde jaar, de veulens of jonge paarden; totzwaaren en vermoeijenden arbeid ge* bruikt! — Men heeft nogthans deezen tyd niet te verwaarloozen, Men voedert het jonge paard iets fterker, en geeft het een weinig geweekte haver; het is eene flegte gewoonte dit voêr eerder aan de veulens te geeven : ook is de fpelt voor hun een uitmuntend voedfel, en beter koop dan haven Met het derde jaar, begint men aan de opvoeding van het paard, om het, naar zyn' aart en vermogens gehoorzaam, getrouw, en gefchikt te maaken : waarom men het aan de ruif vastbind. Verder kiest men, indien men meêr dan een veulen heeft, nu uit, om een elk, naar zyne geaartheid en krachten, op eene byzondere wyze optebrengen. Insgelyks doet men eene keuze uit de beste en fraaille hengfte-veulens, om die tot fpringhengften 'aantehouden; en de overigen laat men fnyden, of tot ruinen maaken. • Na het derde jaar, of als de veulens drie en een half jaar oud zyn, ligt men hun de pooten dagelyks op, en legt 'er een los hoefyzer aan, waarop men met een' fleutel of iet dergelyks klopt of klinkt, om ze dus aan die behandeling te gewennen : zie De La Gueriniere, Zmd, Lieb, le parfait Cocher &c. Ook legt men den rypaarden een ligt zadel op, en de koets- of werkpaarden fpant men in, iaat ze zoo, eenigentyd, ftaan, ontzadelt eu ont-  INLANDSCHE PAARDEN. 63 ©ntfpant ze; en men geeft hun nu en dan een gebit in den bek, doch men moet bedacht zyn, om den mond van 't paard voorzigtig te behandelen; „ want," zegt De Buffon, „ dezelve is zoo gevoelig, dat men zig, „ by voorkeur, boven het oog en oor, daar„ van bedient, om de tekenen van zyn' wil „ aan het beest te doen begrypen. De mini7 fte beweeging of de zagtfte drukking van 't „ gebit is genoeg, om hetzelve te verwitti„ gen en te bepaalen; en dit werktuig van „ gevoel heeft geen ander gebrek, dan zyne „ al te groote volmaaktheid zelve; die al te „ groote aandoenlykheid moet gevierd en met voorzigtigheid behandeld worden, buiten„ dien zoude men het paard welhaast den bek ,, bederven, door denzelven ongevoelig voor „ 't gebit te maaken:" IV D. bl. 90. Hoe kwaalyk handelen dus niet veele Landlieden, die niet alleen den paarden een ongefchikt gebit in den mond leggen, maar ook te vroeg en te ftyf aan het toom trekken, waardoor zy hardbekkig, en ongemaklyk om teregeeren worden. Hoe menigvuldiger men deeze oefeningen herhaalt, des te beter is het; en, als men het paard zyne oefening heeft laaten doen, moer men het met goede woorden zyn genoegen toonen, en met wat haver verkwikken, dan worden zy 'er zoo aan gewoon, dat zy zelve 'er naa verlangen. Ein-  64 ï» VERHANDELING- OVER DE Eindelyk, na het vierde jaar, begint meii hunne opvoeding voorttezetten en te voltooijen, en, wanneer men de paarden beryd, inipant, en tot den arbeid afregt, komen hunne goede of kwaade hoedanigheden terftond te voorfchyn, welke, naar haare byzondere verfcheidenheid, moeten verbeterd worden. Schoone, fraaye, en beste zadelpaarden doet men dan best, van naa de Manége of ryfchool te zenden, „ die men," om met De Buffon te fpreeken, „ als de volmaakfte fchool „ van opvoeding voor jonge paarden mag aan„ merken, waar het fchynt zelfs niet te moe„ ten blyken, dat men hen beftiert; en, wan„ neer zy daar wel geoefend zyn, is de min„ fte drukking der dyën, de zagtfte bewee„ging van 't gebit genoeg, om hen te leiden, „ zelfs zyn de fpooren nutteloos, of men be„ dient zig ten minlten daarvan niet, dan om „ hen ^tot geweldige beweegingen te dwin„ gen." — Die nu zig zeiven acht, oordeelkundig genoeg te zyn, om zoodanige fyne paarden te dresfeeren, en de zagte zoo wel als de dwangmiddelen van pasfe weet te gebruiken, kan met voordeel zyn paard opbrengen: men raadpleege verder La Fosfe, De La Gueriniere, Le parfait Cocker, Zind, Lieb, den Friesjchen Stalmeester, den Hollandfchen Koetfier, en eene menigte andere Schryvers. De andere, zoo koets- als werkpaarden Iaat men eerst by den ploeg, met een'ftal-toom, ee-  SNLANDSC HE PAARDEN^ 65 «enige keeren loopen; daarna bind "men het jonge paard vast naast de ploegpaarden, tot dat het 'er aan gewoon is, vervolgens legt men het een haam op, en eindelyk zet men het voor den ploeg, tusfchen twee makke en fterke paarden; doch, om allereerst te beginnen met een' zwaaren ploeg, is ongeraaden,' beter is het, eene egge of flede daartoe te gebruiken; als dit goed gaat, fpant men het eens voor een wagen in 't gulle zand of op 't land, tot dat het mat is, waarna men het op ftal brengt en voedert. Men herhaalt dit dagelyks, wanneer men verder eene proef neemt, om het alleen of met een ander paard eene egge of flede te doen trekken; gehoorzaamt nu het dier, dan zet men het voor een chais of ligt rytuig, en, als het naar het bit luistert, rydt men 'er mede langs een' breeden en ftillenweg, waarmeê men aanhoud, tot dat het volkomen gewend en geoefend is. Indien men nu de paarden niet te jong tot den arbeid gebruikt, kan men 'er een nuttig en langduurig genot van hebben, mits zy, door de verdere opvoeding en behandeling niet bedorven worden; en men zal, zo men dit in acht neemt, bevinden, dat De Buffon de waarheid heeft gefproken, wanneer hy zegt: Het Paard is een fchepfel, dat zyn eigen wezen laat vaar en, om niet dan door den wil van een ander te beftaan. E ' BY-   BYLAAGEN, BEHELZENDE EENIGE ORDONNANTIËN OP HET HOUDEN VAN KEUR-of SPRING-HENGSTEN.   (BYLAAGE, A.) 69 P L A C A A T, Behelzende een Reglement op de 'Keur der Springhengften, en Inftru&ie voor de Keurmeesters, D.'s».»- van Vriesland allen den geeven, die deezen zullen zien of'hooren kezen , Salut, Doen te weeten : Dat aan ons door zommige Ingezetenen deezer Provincie, doende Koophandel in Paar* den, is voorgedragen en vertoond, dat, door het niet pakomen van de Reglementen , van tyd tot tyd op de Springhengften en de Keur der zeiven gemaakt deStoetery der Vriesfche Paarden , merkelyk begonde in verval te geraaken, en het te vreezen was, dat dezelve , tot nadeel van den handel, meêr en meêr zoude te tiiete hopen en bedorven worden : om nu hierin naar behooren te voorzien; zoo is V, dat wy, na examinatie van de Placaaten en Refoluti'ên, voormaals op dit tnderwerp vastgefteld en genomen, hebben goedgevonden, by een Nieuw Reglement, niet alleen hierin te voorzien , maar ook wederom een1 Keurmeester der Hengften aanteftellen, aan denzelven eene behoorlyke Inftzutïie te geeven, en diensvolgens te ftatueeren, geiyk wy doen by deezen, A RTI C U L I. Dat de Keurmeester zal gehsuden zyn, de Spring' hengften oyer de geheele Provincie te vifiteeren, exaE 3 mi.  7° paalen. IV. Dezelve zal[gehouden zyn, eene nette lyste te houden van alle de Springhengften, welke goedgekeurd zyn, in een daartoe aanteleggen Boek, met befchryvingi van Jaar en Hair, als mede van de Plaatfen, alwaar dezelve ft aan, ook de Naamen der Eigenaars en Hengftelieden, en van ieder" gekeurden Springhengst, welke , in vervolg van tyd, afgekeurd en gedmoveerd Word, nauwkeurige aantekening te doen. F. Dezelve zal, ten minften tweemaal in 't Jaar, de ronde doen door de Provincie, om de Springhengften te bezien, en alomme naauwkeurig te onderzoeken, of ook By hengften gehouden worden, en dezulken vindenF a de.  7(f (BYLAAGE, A.> ' de, daarvan terftond kennis geeven aan de Officieren, en Magiftraaten van het Districï, ten einde dezelve werden gedmoveerd, zullende hy van ieder aldus ont. dekten en aangebragten Byhengst genieten eenepramie van vyf-en-twintig Caroli-guldens, te betaalen door den Houder van zoodanig eenen Hengst. ART. VI. Dezelve zal gehouden zyn, jaariyks vóór den eerften Augustus, over te geeven aan het Collegie der Heeren Gedeputeerden, eene Lyst van de Springhengften, door hem gekeurd, der zeiver ouderdom, hair, en het getal der Merriën door denzelven gedekt, ten einde hierdoor nategaan, of deeze vernieuwde ordres van kun Ed: Mog: van goede gevolgen voor de Stoeteryen in deze Provincie zyn, en om hieraan te voldoen, zal de Keurmeester vermogen van de Secretarisfen der Respeclive Grietenyen en Steden te vorderen, een* ftjaat van het getal der Merriën, welke in hun Distritl gedekt zyn , en waarvan voornoemde Secretarisfen de nette aantekening vinden in de Boeken der Hengftelieden, vermeld in het 14 en 15de Articul van boven, (taande Reglement, in *sLands Ordonnantie vervat, VII. Be Keurmeester zal niet vermogen , eenig aandeel of portie aan Springhengften te hebben, ook dezelven niet leveren, of verkoopen aan de Hengftelieden, en direct noch indirecl koopmanfchap in Paarden vermogen te doen, ook niet van eenig Hengfteman, het zy Eigetiaar of Houder, mogen aannemen eenige gifte, gave 4  (BYLAAGE, A.) tfgefchenk, het zy geld of gelds-waarde, «echte eenig hoegenaamd voordeel, by poene van Casfatie, en daar te boven verbeurte van eene boete van honderd gouden Friesfche Ryders, te converteeren een derde voor den Officier of Magiftraat, die de Calange doet, een derde voor den Aanbrenger, en het overige derde voorde Armen. ART. VUL Be Keurmeester zal genieten voor Salaris van iedere Bekking twee Stuivers, waarvan een door den Hengfteman, en een door den Eigenaar van de Merrie zo} betaald worden , en voorfz. Salaris jaariyks van de Secretarisfen der respeclive Grietenyen en Steden, ontvangen , wanneer dezelve, ingevolge het 14de Articul van bovenftaande Reglement het Bekgeld zullen gein? net hebben. IX. Be Keurmeester zal gehouden zyn, aan handen der Ed: Mog: Heeren Gedeputeerde Staaten deezer Provincie, by folemneelen Eede , te belooven, zig fliptelyk aan deeze Inftruclie te houden , en dezelve in allen deelen, naar zyn best vermogen, te zullen obferveeren. En werden eindelyk de Secretarisfen der respeclive Grietenyen en Steden by dezen gelast en geauthorifeerd, om het Bekgeld, volgens het 14de Art: van het Reglement op de Springhengften en het Dekgeld te innen , tegens drie Guldens en vier Stuivers, in plaatfe van drie Guldens en drie Stuivers, dus verre betaald, (werdende het 1 ode Art: van voorfz: Reglement in zoo F 3 ' ver-  78 (EYLAAGE, A.) verre gealtereerd, en zu Hen voornoemde Secretarisfen de verdeeling van het Dekgeld in diervoegen doen, dat de Eigenaars der Hengften daaraf genieten twee Caro. li-guldens negentien Stuivers, en de Secretarieën de overige drie Stuivers. Willende en beveelende wy verders, dat deeze, op dat tot kennis van een ieder, dien zulks eenigzins mag aangaan, kome, alomme zal worden gepubliceerd en geaffigeerd, daar men gewoon is publicatie .en affixie te doen. Aldus gerefolveerd ende gearresteerd, op V Landfchaps-huis binnen Leeuwarden, den 5 Septemb. 1772. (Was get.) ü. v. Burmania v*. Ter Ordtje van Htm Ed: Mogenden (Was get.) H. W. v. Ple ttenberg. 0 R-  (BYLAAGE, B.) 79 ORDONNANTIE OP HET HOUDEN VAN KEUR-HENGSTEN, Gearresteerd, den 31 July 1775. De Staaten van den Lande vak Utrecht, ondervindende het groot verval, dat in deze Provincie gekomen is, in het aanfokken van goede , fterke, en welgemaakte Paarden, door het niet maarkomen van de Ordonnantiën , in vroegere en laatere tyden op het houden en gebruiken van KeurHengften gemaakt, mitsgaders doordien de Huisluiden en anderen , die jonge Paarden aanfokken , niet genoeg in aanmerkinge nemen, dat van gebrekige ofte jonge Hengften, met welke zy hunne Merriën , die veeltyds mede flegt zyn, laten dekken, niet dan gebrekkige, onaanzienlyke en zwakke Paarden voortkomen, die zy niet anders, dan tot een laagen prys, tonnen verkopen, die ook voor hunlieden zeiven niet zo veel dienst kennen doen, als Paarden van beteren aart, en die hoe langer hoe erger fiag zullen voortbrengen , terwyl nogtans een goed en fraai Paard in het opvoeden niet meer komt te kosten, dan een ander, hebben goedgevonden en ver ft aan, by renovatie en atS' plintie van roerige Ordonnantiën, mits deezen te Jlatuëren, Art,  go (B YLAAGE, BO Art. i. Dat, in ieder der vier Quartieren van deze Provincie , zal worden gehouden een zeker getal van gekeurde Springhengften, buiten welke tot het dekken van Merriën , geene zullen mogen worden gebruikt. 2. Dat een ieder, die genegen is, om zódanige Hengften te houden, zig voor den i. Odtober dezes jaars 1766. zal aangeven aan den Maarfchalk van het Quartier, of den Drosfaard van de Hooge Heerlykheid in deze Provincie , waar onder hy gezeten is, welke daarvan voor den eerften November naastkomende, by Memorie kennisfe zullen geven aan de Heeren Gecommitteerden in dezen, ten einde uit de opgegeve Perfoonen te verkiezen en authoriferen die genen, welke daartoe de bekwa'amfte zullen geoordeeld worden. 3. Dat de Keur. Hengften zullen moeten zyn welgemaakt , zonder aangebore gebreken , welke op de jonge Paarden zouden konnen overgaan, of aan dezelven fchadelyk wezen, en niet jonger dan drie jaren ; en dat dezelven zullen moeten zyn zwarte, bruine of appelgrauwe, en van geen ander hair, ten ware met byzondere permisfie van de Heeren Gecommitteerden in dezen. 4- Dat, alvorens die Hengften in de Kettre aangen*men worden, dezelven zullen moeten zyn geëxamineerd en  (I) Y L A A G È, B.) 3i en gemonfterd door of ten overftaan van Heeren Gécommitteerden, met asfumtie van twee Schouten uit ieder quartier, nevens nog een kundig Perfoon. Art. 5. Dat die Monftering voor de eerfte reize zal gefchieden zo ras doenlyk, na dat de Perfonen, die zig aangegeyen hebben, in gereedheid zullen zyn, om een of meer Hengften aan de Heeren Gecommitteerden te prefent eeren, en vervolgens van jaar tot jaar, in Maart of April, alles zo en op zulke plaatfen , als in ieder Quartier bekend gemaakt zal worden. 6. Dat tot aanmoediging van het aankopen en houden van fraaye en goede Spring - hengften , in ieder der vier Qtiartieren, aan den genen, die den besten Hengst zal hebben en houden, ter keure van gem. Heeren Gecommitteerden, tot een Prcemie zal worden gegeven Honderd en Vyftig Gulden, voor den Tweeden Honderd, en voor den Derden Zeventig Gulden. 7> Dat niemand der houders van Keur-hengften, zyn Hengst of Hengften zalmogen verkopen, dan na den 24. Juny in ieder jaar, en alzulks, na dat de tyd van Springen geëxpireerd zal zyn, doch eerder niet; ten '.vare de Heeren Gecommitteerden, om redenen , zulks w.ogten roeflaan en pernlitteeren, op poene van een honderd Gulden voor ieder verkogten Hengst te verbeuren. G Art,  8a (BYLAAGE, E*) Art. 8. Bat in het vierde jaar, na dat de Springhengften zullen zyn gekeurd als boven, mede tot aanmoediging en tot een proeve, aan den genen, die het fraaifte en beste driejarig Paard, dat hy zal bewyzen van zyne Merrie, door een der Keur - hengften befprongen, gefokt te zyn, zal gefchonken worden honderd Gulden voor het tweede vyf en zeventig, en voor het derde vyftig Gulden. 9- Bat ten dien einde een ieder wordt vermaand, om ook tot het aanfokken van jonge Paarden, zo veel doen* lyk , te gebruiken goede en welgemaakte Merriën , als mede om zyne jonge Paarden niet te vroeg tot zwaar werk te gebruiken, waar door dezelven ligtelyk bedorven worden. io. Bat de gekeurde Spring, hengften in ieder jaar, op den tyd en plaats, die als boven bekend gemaakt zal zyn, zullen moeten worden vertoond, op pmne van vyf en twintig Gulden voor ieder Hengst te verbeuren, by den geenen, die daar van in gebreke blyft. n. Bat niemand van de In- en Opgezetenen dezer Provincie zal vermogen buiten de gekeurde Hengften eenige anderen te houden, 't zy om zyn eige, V zy andere Merriën te dekken, op pcene van vyftig Gulden. Art.  (BYLAAGE, B.) 83 Art. 12. Lat niemand zyne Merriën zal mogen laten dekken, dan door de gekeurde Hengften van geauthori' feerde Perfonen, op de boete van vyfiig Gulden. 13- Indien bevonden word, dat eenig Merrie-paard Veulen voortbrengt, zonder door een Keur-hengst befprongen te zyn , zal de Eigenaar van die Merrie verbeuren gelyke boete van vyftig Gulden voor ieder Veulen, om 't welk te beter te konnen ontdekken, zullen alle Eigenaars van Merriën, die Veulens hebben, gehouden zyn aan den Maarfchalk van het Qjiartier ef Schout van het Diftricl, zulks komende te vorderen, te doen blyken, by welken houder van KeurHengften zyne Merrie is geweest, en dat die door een Keur-hengst gedekt is geworden, op gelyke boete, ten waare hy konde bewyzen, dat hy die Merrie gekogt had met Veulen zynde. li. Dat de Houders van Keur ■ hengften zullen genieten voor ieder Merrie ■ paard, dat door een Keurhengst gedekt word, beftaan zynde, vier Gulden, niet beftaan zynde, twee Gulden,welke twee Gulden aanftonds, by het afleiden van den Hengst, zullen moe' ten betaald worden, en de overige twee Gulden voh daan, ah de Merrie Veulen draagt, wanneer de Eigenaar van de Hengften aan die van de Merriën, zal meten geven een quitantie van de vier Gulden, inG a hou-  H (BYLAAGE, B.) houdende, behahen den naam van den Bet aalder, hel kair en den ouderdom van de Merrie, en den dag of datum van het befpringen, welke quitantie zal worden bewaard ter vertooning, als zal worden vereischt. Art. 15. De Houders der Keur ■ hengften zullen de Ingezetenen van het Quartier, waarin zy woonen, moeten gerieven voor die van andere Qiiartieren , en die met zyne Merrie de eerfte komt voor den volgende; zullende tusfchen de genen, die te gelyk aankomen, daar over moeten worden geloot. 16. Tot bekeuring en beboetinge van den genen, die do ze Ordonnantie zal komen te overtreden, zullen bevoegd zyn niet alleen de Maarfchalken van de refpective Quartieren en de Drosfaarden der Hooge Heerlykheden, aan welken het inftituëren der actie deswegens incumbeert; maar ook de Schouten en Bodensvan de Gerechten en de Houders van de Keur- hengften in ieder Diftria. Zullende de boeten , by deze gefta. tueerd, komen voor een derde ten profyte van den Offieier, die de Calangie doen zal, een derde ten profyte van den Schout van het Gerecht, waaronder de bekeurde woont, of aan den Houder der Keur-hengften in ieder Diftria, toetewyzen aan den genen van beiden laaftgem., door wiens vigilantie de overtreeding zal zyn ontdekt, en het laatfte derde tenprofytt van den Aanbrenger. En  (BYLAAGE, B.) 85 En op dat niemand hier van ignorantie zoude kontien pretendeeren , zal deze alomme worden gepubliceerd en geaffigeerd naar behoren. Gedaan t'Utrecht den 31 July 1775. Was geparapheerd, J. H.Grave vak Rechteren, vt. Onder/tond. Ter Ordonnantie van myne voornoemde Heeren de Staaten. Was getekend, M 1 l a n - Visconti. Hebbende op 't Spatium gedrukt het Cachet van Welgemelde Heeren Staaten, in een roden Ouwel, met een Papieren ruite overdekt. G3 O R-  86 (BYLAAGE, B.) AMPLIATIE VAN DE ORDONNANTIE OP HET HOUDEN VAN KEUR-HENGSTEN, den 31 July 1776. geëmaneerd. DeStaatenv an den Lande van Utrecht in ervaring gekomen zynde. dat 'er velt praèlyken worden in V werk gefield, om de gequalificeerde Houders van Keur - hengften, in het laten dek' ken der Mer riën door dezelve , voor by te gaan, waar door zoude konnen veroorzaakt worden, dat zodanige Houders, zich met meerdere kosten van goede SpringIsengflen hebbende voorzien, om hunne eige fchade voor te komen , zich daar van zullen komen te ontdoen, en alzo ons falutaite oogmerk , tot het aankweeken van goede paarden in deze Provincie, verydeld zoude worden; hebben dienvolgende, om daar tegen te voorzien, goedgevonden by Ampliatie en Interpretatie van Onze Ordonnantie, den 31 July 1776. op het houden van Keurhengfien geëmaneerd, nader mits dezen te ordonneren en ftatuëren, als volgt: Art.  (B Y L A A G E, B.) Art. i. Bat geene Ingezetenen binnen de Stad er. Steden dezer Provincie, of de vryheid derzelven ,eenige Heng. ften zullen mogen houden, om daar mede eenige Merriën te laten befpringen, ofte ook hunne Merrie-paar den door andere Hengflen laten befpringen, dan door zodamgen, welke by de Heeren Onze Gecommitteerden **» goedgekeurd, in gelyker voege en op gelyke p„ne j. h de Ordon»antie is bepaald : En dat de genen Ae genegen zyn Spring - hengflen te houden binnen dl Steden of derzelver Fryheden, zich voor den j Noyember in ieder jaar, aan de Heeren Gecommitteerden zullen moeten aangeven, om op den tyd, daar toe by gem. Heeren te bepalen, hunne Hengflen aan dezelven te prefenteren , om geëxamineerd en goedgekeurd of afgekeurd te worden. 2. Bat de In- en Opgezet enen zo in de Stad en Steden, en Vryheid van dezelven, als ten Platten Lande dezer Provtncie, zich aangegeven hebbende om Keur hengften te houden; doch welker Hengst of Hengften, h examinatie, door de Heeren Gecommitteerden zyn afgekeurd, zich binnen twee maanden na de gedane monftering, van de afgekeurde Hengst of Hengften zullen moeten ontdoen of dezelven laten fnyden , op peene van aS Guldens voor ieder afgekeurde Hengst, boven verbeurte van den Hengst; behoudens aan art. dere In ■ en Opgezetenen de vryheid van Hengften te hebben en te houden, mits dezelven niet gebruikende, om daar mede eenige Meniën te dekken. Art.  (B YLAAGE( DO Art. 3. Dat voor het befpringen van een Merrie-paard geen minder Spring- of dekgeld zal mogen worden ge> geeven of genoten, dan by de Ordonnantie is bepaald, op eene boete van 6 Guldens , te verbeuren voor ieder Merrie-Paard, voor V befpringen van 'i welke minder zal zyn gegeven of genoten, voor de eerfte reize, en voor de tweede reize, op verbeurte van de Hengflen en Merriën of de waarde derzelven. Dat de houders van Keur.hengflen precifelyk zullen moeten aantekenen het getal en hair van de Me'fTién, die door hunne Hengflen worden gedekt, met uit. drukking van den naam en der woonplaatfe van de Eigenaars of Houders van de Merriën. 5- Dat dezelve Hengsthouders eene lyst van de voorn: Merriën, door hunne Hengften gedekt, met uitdrukkinge van hair, naam en woonplaats, als voorfz., jaariyks voor den eerften Maart zullen moeten overgeven aan de Heeren Gecommitteerden, en dezelve lyst, des gerequireerd, met Eede fterken , als deugdelyk en oprecht; op poene van 25 Guldens in cas van verzuim, en van 6 Guldens voor ieder Merrie, welke zal worden bevonden verzwegen te zyn. 6. Dat, wanneer iemand van een In • of Opgezeten in  (B Y L A A G E, B.) ïp in deze Provincie komt te kopen een Veulen dragende, of het Veulen noch by zich hebbende, Merrie, de Verkoper ah dan zal gehouden zyn aan den Koper over te geven de Qüitdntie van het Springgeld, om alzo te kon«en doen Myken, dat de gekogte Merrie door een Keurhengst is gedekt, op pcene van 50 Guldens. En wanneer iemand een Veulen dragende, of het Veulen noch by zich hebbende Merrie komt te kopen van een Vreemde of van buiten deze Provincie, zal de Koper gehouden zyn, binnen veertien dagen na den koop, wanneer hy weet, dat de Merrie een Veulen draagt, of, ingeval hy zulks niet geweten heeft, ten tyde des koops, veertielï dagen , na dat hy zulks in 't zekere heeft ontdekt, aan den Officier van de plaats, daar hy woont, aan te geven het hair en de jaren der gekogte Merrie en Velden, als mede de perf0011 en plaats, var. wien at waar hy dezelve gekogt heeft, op gelyke boete van 50 Guldens; van welke aangevinge door den Officier aan gemeldcn Koper een behoorlyk bewys zal worden uitgeleverd. Art. 7. Dat de Houders van Keur-hengflen hunne Hengst of Hengflen niet alleen niet zullen mogen verkopen, maar.ook dezelven niet laten fnyden, dan naden 21. jfuny in ieder jaar, buiten fpeeiale permisfie van dé Heeren Gecommitteerden, op poene ah by het 7 Artikel der Ordonnantie van 31 July 1776. IVelke Ordonnantie IVy , zo verre by deze Ampliatie niet wordt gealtereerd, verklaren te houden in hare Volle kracht en waarde; gelastende voorts alle Officieren , zo in de Stad en Steden als ten Platten Lande II dé  SO (BYLAAGE, B.) de voorn. Ordonnantie en de Ampliatie van dezelve, ah in deze, firiltelyk te doen achtervolgen, en te procederen jegens de Overtreders van dien, zonder conniventie , tot de boeten en ver beurt en, daar inne begrepen. En op dat niemand hier van eenige ignorantie pretendere, zal deze alomme worden gepubliceerd en geaffigeerd naar behoren. Gedaan t'Utrecht den 2 July 1777. Was geparapheerd, J. H. Grave van Rechteren, v5. Onderftond, Ter Ordonnantie van myne voornoemde Heeren de Staaten. Was getekend, Milan - Visconti. Hebbende op 't Sparium gedrukt het Cachet van Welgemelde Heeren Staaten, in een roden Ouwel, met een Papieren ruite overdekt. P U-  (BYLAAGE, B.) S» PUBLICATIE. De Staaten vak den Lande van Utrecht, doen te weeten : Dat Wy, om het groot verval, het welk, met opzigt tot het aanfokken van goede, fterke, en welgemaakte Paarden, binnen deze Provincie, door het niet agtervolgen van de Ordonnantiën bevorens geëmaneerd, plaatfe hadde genomen, te remediëren, nodig hadden geoordeeld, by Onze Ordonnantie op het houden van Keur-Hengften den 31 July 1776, mitsgaders opgevolgde Ampliatie van den 2 July des Jaars 1777, eenige nadere ordres te publiceer en ; en hoe zeer Wy hadden verwagt, dat door deze fchikkingen, welke niet anders dan het voordeel der In- en Opgefetenen ter bedoelinge hadden, namentlyk den aanwas van goede en fterke Paarden alhier, even als in andere Provinciën met goed fucces was gefchied, te bevorderen, heeft egter tot hiertoe zulks niet van het gewenschte gevolg konnen zyn, offchoon Wy ook door Onze Refolutie van den 28 Januryvföt^, hebben getragt eenige zwarigheden in de executie der gefielde ordres uit den weg te ruimen; Des Wy , by zonder in dezen tyd, waarinne, zo door gebrek aan Paarden, als anders, de bovengemelde Onze ordres nog al grotere dijficultyten zullen ontmoeten, goedgevonden hebben, by provifie, de In-en Opgefetenen te pcrmittceren, hunne Merrie -paarden met ongekeurde Hengften te laaten dekken, en aldus Onze bevorens H 2 ge-  91 (BYLAAGE, B.) geïntroduceerde Reglementen , by de hier boven gementioneerde Ordonnantie en Ampliatiën breder vervat , voor het tegenwoordige te ftellen buiten efedt. En op dat niemand hier van ignorantie pretendere , zal deze worden gepubliceerd en geaffigeerd daar zulks behoort. Gedaan t'Utrecht den 9 February 1785. Was geparapheerd, A. F. G o d 1 n, v<- Onderflond, Ter Ordonnantie van myne voornoemde Heeren de Staaten. Was getekend, H. A. Laak. Hebbende op 't Spatium gedrukt het Cachet van Wet gemelde Heeren Staaten, in een roden Ouwel, met een, Papiere ruite overdekt. R £  (BYLAAGE, C.) 91 REGLEMENT OP DE SPRING -HENGSTEN, IN HET GRAAFSCHAP ZUTPHEN. Jtf^y Erf ' Stadhouder en Raaden, in naame van die Edele Mog, Heeren Staaten des Furjlendoms Gelre en Graaffchaps Zutphen , . doen te weeten: Alzoo door het Graaffchap Zutphen aan de Heeren Staaten deezer Provintie is te kennen gegeeven, dat uit V geflatueerde by het Reglement op het houden van SpringHengften in het Graaffchap Zutphen, van den 2 October 1767, nopens 't onderhouden dier Hengflen in ieder Ampt of Diftricl, waartoe de Ingezeetenen refpecïivelyk bepaalt wierden, dagelyks veele inconvenienten refulteerden, en daarom in plaatfe van V zelve Reglement door welgem. Graaffchap een ander en ge* heel nieuw op dat fubjeü is geprojecleert, en dat Hoogstgemelde Heeren Staaten by Refolutie van den p December 1782. goedgevonden hebben het voorf. H 3 Re-  H (BYLAAGE, C.) Reglement, met volkomene abrogatie van het opgcm. Reglement van den 22 Qcïober 1767. en deszelfs Ampliatien 'en Alteratien voor het gemelde Graafchap te arresteeren, luydende het zelve als volgd. Art. 1. Dat in dit Graaffchap zullen mogen worden gehouden zoo veel Spring ■ Hengften , als na voorgaande vifitatie en approbatie door de Heeren Gecommitteerden zullen geoordeeld worden nodig en dienjtig te zyn. ■ 2. De Spring - Hengften zullen moeten zyn wel gefloten van Lyf, klaar van Oogen, fyn en helder van Kop, Hakken en Beenen, goed van Hals, en in het generaal zonder aangeboorene gebreken, welke het Veulen [ehadelyk kunnen zyn. 3- Ieder Spring-Hengst zal in het Jaar niet meer mogen beklimmen ah tachentig Merry - Paarden , op poene van vyf-en-twintig guldens voor ieder Paard, dat loven het voorf. getal door eenen Hengst zal worden heklommen, te verbeuren by den houder van dien Hengst. 4' De Hengften zullen niet eerder tot de keure worden toegelaten, dan na dat ze drie Jaaren oud zyn. Art.  (BYLAAGE, C.) £5 Art. 5. Be kouder van een Hengst zal genieten voor ieder Merry-Paard, gevat zynde, twee guldens, en niet gevat, half geld, welke houder zal verpligt zyn, per' tinente aantekeninge te houden van het getal der Mer» ry-Paarden, welke door zynen Hengst beklommen zyn , het geen hy des gérequireerd zynde met Eede zal bevestigen, mitsgaders van de eygenaaren der MerriePaarden, die aan den houder van den Spring'Hengst in alle opregtigheid zullen hebben aan te geeven, of de Merry gevat is, of niet. 6. Bie het eerst komt met zyn Merry, zal hebben de preferentie, en zoo 'er meer te gelyk kwamen, zullen dezelve daarom loot en, wiens Merry het eerst zal be • klommen worden, mits dat de beklimminge ten minflen met een uur tusfehenpoofinge kome te gefchieden. 7- Be houder van de Spring.Hengst zal geduurende den Springtyd zyn Hengst flerk moeten voederen, en zig daar meede niet verre van huis mogen begeeven, ook geen zwaaren arbeid laaten doen, nog zyn Keur. Hengst mogen verkoopen, als met volkomene kennis van de Heeren Gecommitteerden. 8. Be Ingezeeienen van dit Graaffchap zullen niet mogen buiten de in Keur zynde Hengflen eenige andere hou-  (BYLAAGE, C.) houden, om haare eigene ofte andere Merryen te dekken, by poene van vyftig guldens, by aldien zulks konde worden beweezen, by de Contraventeurs te verbeuren. Art. o. Geen twee-jaarige Hengst - Veulens zullen mogen worden geweid by Merry-Paarden. 10. Het zal voortaan aan alle Ingezetenen deezes Graaf, fchaps vryjiaan, met haare Merry-Paarden ter beklimminge te gaan, by welken Keur-hengst binnen dit Graaffchap zy zullen goedvinden, zonder verpligt te weezen zig aan eenig Districl te bepaalen, zoo nogtans dat niemand zig zal hebben te onderftaan zyne Merry te brengen by Hengften niet goedgekeurd, nog buiten dit Graaffchap om te beklimmen, by verbeurte van vyftig Guldens, boven en behalveu nog verlos van Merry en Veulen. IN En op dat een ieder weeten mag wat een goed gekeurde Hengst is, zullen alle Jaaren de naamen der eigenaaren van de gekeurde Hengften by Publicatie bekend gemaakt worden. 12. De Hengflen , hier boven geapprobeert, zullen Kaar voor een Jaar worden goedgedaan, en langer niet, zullende ten dien einde Jaariyks worden geadverteerd,  (BYLAAGE, C.) g7 èèerd, dat die den hesten Hengst op de geflipuleerde plaatzen ter vifttatie en goedketiringe van de Heeren Commisfarïsfen ofte Keurmeester komen-te brengen, deeze als dan wederom voor Keür-Hengflen zullen wer* den erkent en aangenomen. Art. 13* De houders der Spring- Hengflen zullen aan den Keurmeester moeten uitkeeren anderhahen jluiver van ieder gulden, wegens het geen hun by deeze Ordonnantie voor het beklimmen van de Merryen is toegelegd, by poene van zes guldens van ieder Merry, zoo ver* zweegen mogten hebben, ten profytê van den Keur* meefler. 14. De voorf. geregtigheid van gevatte of niet gevatte Merryen, Art. 5. geflipuleert, mitsgaders de boetens, sullen ten langjlen voor de Maand Maart van dat Jaar voldaan, en by ontftentenis van dien, met parate executie geinnet mogen worden. Alle de boetens {hehalven die Art. 13. welke alleen door den Keurmeester zal getrokken werden') zullen komen een derde part voor den Officier, in wiens Ampt het voorvald, een derde part voor den Keurmeester, en een derde part voor den Aanbrenger , tot welke aanbrenginge de houders van de Keur-Hengjlen /pedaal worden geautorifeert. Art.  S8 (BYLAAGE, C,) Art. 16. Met last wyders, op dat al het zelve van des té teter effect zal weezen, aan alle Officieren en Magi* firaaten des Oraaffckaps Zutphen, om derzelver Fiscaals daar toe te houden, dat op aangifte en klagte van den Keurmeester ofte van de refpe&ive houders der Spring- Hengften, tegen de gebrekhaftigen worde geprocedeert. Onverkort aan de Heeren der Heerlykheeden zoodanig regt, als dezelve in opzigte van het invorderen der boetens, uit hoofde van de Placaaten landelyk gearresteert profluerende, zouden vermeenen aan haar te competeeren. 17. Deeze Ordonnantie zal beginnen met den 1. Fe, bruary 1783. Eindelyk referveren Haar Edele Mogende zig de nadere explicatie, vermeerdering of vermindering van deeze Ordonnantie, zoo duk en meenigmaal na occtirrentie van zaaken zullen vermeenen te behooren. Ördonneerende en heveelende Wy alle en een iegelyk in het Graaffchap Zutphen, zig naa dit Reglement te reguleeren, het zelve naa te leeven en te doen naa* leeven. Zullende, op dat niemand hier van eenige onweeten' heid hebbe voor te wenden , deeze alomme in het Graaffchap Zutphen worden gepublkeert en geaffigeert ter plaat- \  (BYLAAGE, C.) 99 plaatze daar mn gewjon is zoodanige publicatie en affixie te doen. SOO IS T, dat Wy uit kragt van bovengem, Landfchaps Refolutie in naame als boven , allen en een iegelyk , die zulks zoude mogen aangaan ,hier mee* de willen hebben geordonneert en aanbevoo'en, om zig va V voorf. Reglement te reguleeren en '/ zelve in alle zyne poincfen na te leeven en te doen naleeven. Bies t'oireonde is des hooggemelten Furflendoms en Craaffchaps fecreet zegel op 't fpatium gedrukt, en deeze door den Griffier onderteekent geworden. Gedaan in den Raade van Gelderland t'Arnhem dejj 5c. Decemb. 1782. (Onderflond) Ter Ordonnantie van Dezelve. (JVas get eekent.) F. W. VAN DEN SïIBNi ïï IN-  iea (BYLAAGE, Cf INSTRUCTIE VOOR DEN PIQUEUR of KEURMEESTER, Gearresteerd den 6 December 1782, Art. i« De Piqueur ofte Keurmeester zal de Ordonnantiecft Reglement op de Spring- of Keur - Hengflen, by Quartierlyke Refolutie de dato den 6 December 17p2. gearresteert, letterlyk naakomen en executeren, zonder aanzien van perfoonen, ook ftiptelyk agtervolgen die Ordres en beveelen, welke hem, by 't aanvaerden zynet*funélie, reets door Haar Edele Mogende, of derzelvcr Commisfarisfen zyn gegeven, of in v vervolg gegeven zullen worden. 2. Dat hy, allejaaren, met de Heeren Commisfarisfen van Haar Ed: Mog: de ordinaire tour door het Graaffchap, tot v examineren en viftteren der SpringHengflen, zal moeten doen, of ook wel alleen, en zo», dikwyls als gemelte Commisfarisfen zulks mogten goedvinden , mits alsdan telkens van zyn bevind aan gezegde Commisfarisfen getrouw relaterende. 4rt*  (BYLAAGE, C.) SOï Art. 3. Be Keurmeester zal, naa zyn beste kennhfe en w tenfchap, zyn funBie omtrent de Keur der SpringHengflen hebben vaartenemen , zonder deen of ander in oezen opzigte eenig faveur toetebrengen , maar, integendeel, in val iets mogte ontdekken, 't geen tot padeel van het [alutair oogmerk, namentlyk van goede paerden in V gemeen, of van deze Ordonnantie in 't by zonder, zoude vertrekken , verpligt zyn, daar van ten fpoedig/len kennis te geven aan de Heeren Commisfarisfen , ten einde hierin naa behooren werde voorzien. 4- Be Piqueur of Keurmeester zal geen giften of gaven, hoe genaamd, van ymand mogen ontfangen , maar zig moeten laten bevrecdigen met V geen by Refolutie van Haar Edele Meg: voor Jaariyks traclev.ent, en by Ordonnantie hier boven genoemd, hem is toegelegd. 5* Bat hy ovcrzulks, op zyn gedaanen eed, naa vaarheid, den Heeren Commisfarisfen zal aangeven alle fraude, zoo mogte ontdekken tegens deze Ordonnantie reets gemaakt, of nog te maken, begaan te wezen. 6. Bat de Keurmeester binnen de Stad Zutphen zal moeten houden fixura domicilium, en aldaar, zoo mogelyk, een rydfchool aanleggen , zullende hy zig van daar , zonder permisfie der Heeren Commisfarisfen I 3 niet  tOi (BYLAAGE, C.) niet langer als veertien dagen mogen abfenteren, teo ware hy wegens verrichtinge van zyn bedieninge moeste ttit zyn. Art. i. Bat hy in 't generaal zig zal hebben te gedragen, zoo als een goed en bequaam Piqueur of Keurmeester betaamt te doen. 8. Bat hy v/tor de moeyte, in het Reglement begreepen, Jaariyks voor traclement zal genieten de fumma van 300 Guldens, buiten en behalven 't geen hem by voorsz. Reglement is geeoncedeert. 9* De Piqueur of Keurmeester zal gehouden zyn, tot prompte agtervolging van deze zyne injlrutïie, den eed van getrouwigheid af te leggen aan handen van de Heeren Ordinarii Gedeputeerden, naa welken gedaanen eed deszelfs traclement zal beginnen in te gaan. Referverende Haar Edele Mogende aan zig de faculteit, om deze Inftrutïie te veranderen, vermeerderen , of verminderen naar goedvinden. O R.  (BYLAAGE, d.) mi ORDONNANTIE VAN BURGE MEESTEREN E n RAAD in GRONINGEN, Op het houden van Springhengften in den Oldambt, Gorecht, Sapmeer, cum annexis, Westerwolde,Bellingewolde en Blyham cum annexis. Gearresteerd den 29 April 1793. A»o Wy in ervatinge zyn gekomen, dat de ordres op het houden van Spring- of Dek-Hengflen, hy plactate van den 19 Jan: 1734 en volgende gefield, in Onze Jurisdictiën geheel in onbruik geraaken, waar door de Laage van Paarden in deze Landen, dewelke anders overal hoog gefchat en mede voor de beste ge» houden werdt, teer iteudt ktmen te verbasteren, en daar  m (EYiAAGE, DO daar door zeer nadelig worden voor de goede ïngèzelè«en. fpruitende het niet onderhouden en niet naarkbmen dezer ordres vóór hament lyk voort uit den waan, als of de ge/lelde ordres niet meerder behoefden te worden naar gekomen: Zo is het, dat Wy nodig en, voor 't belang der Ingezetenen , nuttig hebben geoordeeld de Ordres en Reglementen met de daarop gevolgde Refolutien op nieuws ter kennisfe van Onze Ingezetenen te brengen en alzo vast te Jïellen deze navolgende Articulen. Art. u u <- Dat niemant in de Stads Jurisdictiën een Spring- of dekhengst of hengflen zal mogen houden , ten zy hy zich vervoege by het E. E. Gerichteter plaats, mei overgave van zyne woonplaatze , V getal der Hengfien, zo flaat te houden , hair van dezelve, of gebrandmerkt zyn, dan of nog maar op nader vertoning verlof hebben bekomen om een vertoonde en by provijie goedgekeurde hengst te laten klimmen. Wanneer de houders der Hengften een nieuwe Hengst mogten krygen, zullen daar van mede binnen agt dagen opgave doen aan V E. E. Gerichte, en dit alles by 25 gulden breuke ten. voordele halv voor den aan*, brenger en halv voor het Gerichte ter plaats. Niemant zal Hengflen tot fpringen mogen houden, tin zy dezelve door den Keurmeester, door Ons daar Ut  (BYLAAGE, D.) 105 toe aangefteld, ten ov erft aan van Heren Onze Ge* committeerden zullen zyn goedgekeurd en vervolgens gebrandmerkt op de linkere bil. Art. 4. Be houders der Hengflen zullen gehouden zyn alle jaar van den eerflen Maart tot den laat ft en April hunne Hengften alkier te brengen ter keuring, op dat de goedgekeurde, als in 't vorig Art: vermeld ftaat, gebrandmerkt, en de afgekeurde binnen ia, dagen geruind, of buiten de Previncie verkogt werden ;by poena, dat de gene, zo bevonden wordt hier tegens gedaan te hebben, vervallen zal zyn in de boete van 30 gulden, te verdelen, als Art: 2. gefteld is. 5> Bat voor ieder Hengst, zo gebragt wordt cm gekeurd te worden, aan-den Keurmeester zal worden betaald 15 ftüivers, zonder onderfcheid of goed, dan afgekeurd wordt. 6. Be qualiteiten van de Springhengften, die goedgekeurd zullen kunnen worden, zullen moeten zyn, ras en welgffloten van lyf; rond van ribben; helder vah oogen; fyn en wel befneden van kop; fchoon en hoog vïtgewasfcn 'van nek; fpits van 001'en; droog en zuiver van beenèn; kantig en luchtig op den draf; groot althans vyf hout voeten en zes duim Gron. mate, te meten van den grond af tegens den fchoft met eene reye, waterpas daarop te leggen: (uitgenomen die in htt Westerwolfcheftaan, welke met 5 een vierde voet K kun*  io5 (BYLAAGE, D.) kunnen vol ft aan dan alwaar ook gene merriën uit de andere Jurisdictiën mogen gebragt worden by i fg groot breuhe ten voordeele halv van den naasten hengstman en halv van den aanbrenger) daar benevens niet mishairig, V zy van blesfen of witte voeten', . noch ff huil offlodoorig; fpekhahig; volvoetig; dempigl overhoevig; krebbebytig; fpattig; maanoogig of met eenig andere kwaal of toeval beladen , of niet voorzien van zodanige hoedanigheden, als tot een fchoone Hengst en de goedkeuringe van denzelven vereischt wordt. Art. 7. Indien de hengften , als voren gezegd bevonden , goedgekeurd en gebrandmerkt zyn , zal de Keurmeester gehouden zyn terftondin het begin van den maand May aan de refpeelive Gerichten over te-geven eene nette lyste van de goedgekeurde hengften , waar ter plaatze dezelve ftaan en by wien , als mede van de afgekeurde, op dat daar op door het E. E. Gerichte kan worden behoorlyk ondersoek gedaan. 8. Het Dekgeld van de klimhengften zal van ieder mer* rie, gevat ojte niet, niet minder zyn dan een gld tien ft: of meer, by de boete van twee ducatons, die mmder neemt, ten voordeele van den Hengstman , die zulks komt te ondekkcn en wel voor ieder merrie, waarvoor minder betaald is. 9- Wanneer iemant op Sitteldagen of Rengftebieren na-  (BYLAAGE, D.) I6| nalatig blyvt om het dekgeld te voldoen , zullen de Hengsthouders hunne restanten mogen overgeven aan den Schuits of Wedtnan ter plaats, die de zelve by weigeringe binnen zes weeken met pandhalinge zullen hebben te innen en aan de Hengsthouders voldoen , ender genieting van 3 ft. voor ieder merrie door de nalatige te voldoen. Art. 10. En , op dat door deze ordre Ons oogmerk werde bereikt om, namentlyk, daardoor verzekerd te zyn dat gene andere, dan fchoone Hengften tot het dekken gebruikt worden , zo worden by dezen alle Ingezetenen in de Jurisdictiën van de heide Oldambten, Gorecht, Sappemeer cum annexis, Westerwolde, Bellingwolde en Blyham cum annexis, wel ernjlig gelast om hunne merriën ter dekking niet buiten de voorfchrevene Jurisdictiën te brengen of laten brengen (zelvs die van het Westerwolfche alleen in dezelve Heerlykheid als Art: 6 is vermeld) of op enigerhande wyze deze ordres te ontgaan, by peena , dat de eigenaar of bezitter van zodane merrie, die eders is gedekt, zal verbeuren 25 Car: gld. en wel voor ieder reis voor ieder merrie, halv ten voordele van den naasten Hengsthou* der en halv ten voordele van den aanbrenger. Wordende voorts, ter naarkominge dezer, de Drosten , Ambtmannen, Richters by dezen gelast, alle mogelyke zorge te dragen , dat de gefielde ordres werden agtervolgd, inzonderheid hunne Gericktsbedtende er toe te houden , dat, van tyd tot tyd, nodig onderzoek doen, en de overlreeders opgeven, tegens welke K z naar  lOS (BYLAAGE, D.) naar den inhoud dezer by dadelyke pandhalinge zal ■ worden geprocedeerd: — l n welken einde een genoeg ■ zaam getal exemplaren v n deze Ordonnantie aan de, Gerichten zullen worden ter hand gefield, om aan hunne bedienden uit te delen. En , op dat hier van niemant onweeten ie moge zyn, gal deze alom in de voorfchr: Jurisdictiën worden aange/lagen terplaatze, alwaar men gewoon is, zulks te doen. Gedaan in Groningen den 29 April 1793. H. v. S Y ï e n vt. Ter Ordonnantie der H. Heeren voorfz. C. H. Gockxn6a, SecreU TWEE-  TWEEDE VERHANDELING OVER DE INLANDSCHE PAARDEN.   ANTWOORD op de V R A A G, door de MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING FAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM, In den Jtere 1790 opgegeeven, om vóór den i December 1792. beantwoord te worden:—■ „ Op welke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Paarden, in de by„ zondere Provinciën van ons Gemeenebest, „ over het algemeen, tot eene meerdere volko„ menheid kunnen brengen, het zy door ver„ menging van hetzelve met vreemde Rasfen, „ of wel door eene meerdere oplettendheid, in „ het aanfokken en opvoeden der jonge Paar* den, als ander zins? — door MATHIEU DUTS, Paarden-Doclor, te Canclaer, in 't Land van Luik. Aan welk Antwoord een Acccsjit van eene Zilvere Medaille of Tien Ducaaten is toegeweezen.   ANTWOORD QP SE VRAAG; „ Op welke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Paarden, indebyzon„ dere Provinciën van ons Gemeenebest, over „ het algemeen, tot eene meerdere volko„ menheid kunnen brengen? enz. VOORGESTELD. DOOR DE MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM: uit het Fransch vertaald. I Jet is, voor de zeven Vereenigde Provinciën, als een voorrecht te rekenen, dat eene achtingwaardige Maatfchappy niet ophoud, alle mogelyke middelen aantewenden, om den Landbouw in eenen bloeijenden ftaat te brengen : ja, het moet ook tot eer van deeze Maatfchappy verftrekken, dat dezelve overal by deskundigen naa de gefchiktfte middelen uitziet, om het tegenwoordig Ra? der Paarden en de verzorging der Veulens K 5 te  ÏI4 II. VERHANDELING OVER r>E te verbeteren; dewyl dit eene zaak is van veel gewigt, uit hoofde van het groot aantal der laatstgemelden, die, in die Landen, worden aangefokt, waarvan niet weinigen van een flegt ras zyn, of, geduurende hunne jeugd, mishandeld worden, en, gevolglyk, van geringe waarde moeten wezen. Om tot het oogmerk der gemelde Maatfchappy meêtewerken, zullen wy trachten alles in 't werk te ftellen, wat den waaren liefhebber van Paarden, ten aanzien van dit onderwerp, door grondige redeneering en ondervinding, onderr.'chten kan; in hoope, dat de Nederlandfche Landman, tot zyn welzyn, zal afzien van zyne vooroordeelen of gewoonten, die voor de aanfokking van Paarden zoo nadeelig zyn. Er zyn thans veele Landlieden, die, weerhouden door de weinige winst, die zy van het opbrengen van veulens hebben, verkiezen fchaapen vet te weiden, om dat, zoo als zy zeggen, het voordeel daarvan zekerer is: en, zonder twyfel, zyn ook de redenen van dit gedrag te zoeken in de vermindering van het fchoone en goede ras, in de verkeerde keuze van gebrekkige merriën en hengften, en dus ook in de geringe waarde der veulens,die niettemin evenveel als de beste foort, aan voeder en onderhoud, kosten. Het is te verwonderen, dat, daar men zeer wel weet, welke foort van paarden de vreemde  INLANDSCHE PAARDEK. 11$ de Kooplieden noodig hebben, men zig niet méér moeite geeft, om zoodanige aantefokken, en den Landman aantemoedigen, om Zig te voorzien van merriën, die de vereischte hoedanigheden bezitten, en dezelve door goede hengflen te laaten dekken, die hem betere veulens, waarvoor hy genoeg liefhebbers zoude vinden, konden geeven; en dus behoefde hy zoo veele fchaapen niet te houden : derhalven is 't van veel belang, dat de Landman zyne onverfchilligheid, die zoo veel toebrengt tot een geheel bederf v?n dien tak van Landbouw, laate vaaren, om zig toeteleggen op eene grondige kennis van fchoone en goede hengflen en merriën, waardoor men voor 't vervolg van een goed ras van paarden kon verzekerd zyn, en voor altoos dat flegteras, 't geen thans in de ftoeteryen gevonden word, affchaffen, te meêr daar 'er op menigvuldige plaatfen zeer goede gelegenheid is, om veulens aantefokken, ook voor de Ruitery, die nu dikwyls haare paarden van buitenlands moet laaten komen. Om een begin te maaken, zullen wy vooraf handelen van de Stoeteryen, waarvan twee foorten zyn, te weeten: zulke, waar hengflen, merriën en hunne veulens, in de bosfchen en op andere gronden, in vryheid loopen, zoo wel 's winters als 's zomers; — en die, waar de Boeren en andere Ingezetenen hunne merriën laaten arbeiden, en  IIÖ IL VERHANDELING OVER DE : en dezelve Jaaten dekken door hengften, die . door byzondere perfoonen daartoe op flal worden gehouden ; en zoodanig zyn de Stoeteryen in de zeven Vereenigde Pro- - vinciën, waar men naa voorfchreeven middelen vraagt, om het tegenwoordig ras van - die Dieren te verbeteren of tot meerdere ' volkomenheid te brengen. Voor zoo ver onze geringe kundigheden ftrekken, moeten wy bekennen, dat de paarden, uit Holland, Friesland, Groningen, Utrecht, Gelderland, en Overysfel,een'goeden draf hebben, dat hun flel van vooren flout is, en hun achterflel wel volgt; men vind 'er veel fraaije halfen, en de paarden hebben een goed voorkomen, terwyl zy dik en vet zyn. De Zeeuwfche paarden zyn van eene andere foort, zy zyn fterker en zwaarer, en gevolglyk meêr gefchikt om te trekken. Na deeze korte affchetzing, zullen wy de meest heerfchende gebreken der paarden, in de Zeven Provinciën, opgeeven; en deeze zyn, over 't algemeen, groote en lange hoof* den; — te lange ooren,hangooren,waarvan de eerfle moeten afgefneeden, en de andere opgezet worden, doch welke laatfle, na die bewerking, eindelyk onbeweeglyk zyn; —holle of diepe oogkuilen, die misfchien aanduiden , dat de paarden van oude merriën of hengflen geteeld zyn; — de goot ofhetcanaal van het kaakebeen te naauw, waardoor ' de  INLANDSCHE PAARDEN.' "ïl? de keel niet wel daarin kan geplaatst, en dus het hoofd niet bygebragt worden; —te korte halfen, zoo dat het veulen een been vooruit en ter zyde moet zetten, en het ander buigen om te graazen, en dit zyn wezendlyke gebreken;— halfen, die te vet zyn, waarop weinige hairen, als zwynsborflels, groeijen, 't geen laffe paarden, aanduid; — te dikke halfen, die den paarden,op weg, het hoofd doen hangen, welk gebrek dezelven alleen gefchikt maakt om te trekken; — men ziet 'er ook ingevallen halfen, die leelyk flaan; — platte fchoften, en het voorftel laager dan het achterfte; gebreken, die oorzaak zyn, dat een paard door het zadel, al is 't nog zoo goed gemaakt, gedrukt word, om dat het naa vooren moet glyden, waardoor dan de fchoudervan onderen en op zyde gekwetst word, en de geheele last drukt op het voorgeftel; behalven, dat, zoo ongemaklyk de platte fchoften te geneezen zyn, de fchraale en verheven ligtelyk herfteld worden; — zwaare fpierklompen op de fchouders, 't geen een paard in 't loopen vermoeit, en hetzelve alleen kan doen dienen tot het fleepen van zwaare lasten; — uitfteekende henpen; een plat afhangend kruis; — het onderftel te dun en te zwak, om zulk een zwaar lighaam te draagen; — hielen, die te Jang zyn, 't geen noodzaakelyk zwakheid te weeg brengt; — platte of breede voeten, die, hunne yzers op weg verlooren hebbende, gevaar  * IlS II. VERHANDELING OVER DE vaar loopen van den geheelen omtrek van 't hoorn weg te fcheuren; — zwakte van de •hak of waay, waaruit, in de Nederlanden, veele gebreken, alsfpatten, gallen, enz. ontftaan; — te korte armen, 't geen de paarden zwak maakt en doet ftruikelen; — geboogen beenen, die in het zelfde geval zyn; — en verder allerlei ongemakken aan de pooten, die gewisfe tekenen zyn van een onvolkomen ontlasting van de vergifdeelen der droes, die geduurig, zoo als alle de voorfchreeven gebreken , op de nakomelingfchap zullen voortgeplant worden, indien de Landman den raad, dien wy hem geeven zullen, niet wil opvolgen. Nog zien wy daar paarden, die platribbig Zyn, en te groot of te hol van flancquen, dat zwakke paarden geeft, die nooit verzadigd zyn, om dat zy zig geduurig van hun voedfel, 't geen niet lang in hun lighaambly ven kan, ontlasten, en daardoor 'er weinig nut van trekken. Deeze zyn de voornaame gebreken der Ne» derlandfche paarden, welke men nooit naar 'wensch zal verbeteren, zo men niet zyn'toevlugt neemt tot het gebruik van vreemde hengften. De hengften, die het meest tot het oogmerk zouden dienen, moesten zyn de Napolitaanfche en de Deenfche. Men zou hieronder kunnen rangfchikken den Spaanfchen hengst, doch hy teelt hier zoo goed niet voort, om dat hy, naarmaate van de-Hollandfche merriën, te vuu- rig  INLANDSCHE PAARDEN. II9 rïg is; evenwel geloof ik, dat, als 'er, binnen weinige jaaren, aframmelingen van een' Napolitaanfchen hengst gevonden wierden, de Spaanfche by deezen zeerwel zou aanfokken, te meêr om dat hy zelf zig aan de lugtgefteldheid had kunnen gewennen; en dit zou zeer te wenfchen zyn, vermits dat deeze paarden, behalven hunne uitneemende fchoonheid, zeer gezeglyk zyn, eene fiere houding hebben, altoos van zelve op hunne heupen of achterbeenen werken, van vooren zig hoog vertoonen, eindelyk, paarden zoo zagtzinnig, hoewel ongefneeden, dat zy onder de Ruitery zonder cenigen hinder gebruikt worden, en, om het met e'én woord te zeggen, die een Spaansch paard kent en als een waar liefhebber bereeden heeft, moet dit buiten tegenfpraak toeftemmen. — Het Barbarysch en het Turksch paard zouden aan het oogmerk niet voldoen, om dat zy te fyn zyn, zy zouden het ras verminderen. Ik houde my dan by den Napolitaan en den Deen, mits zy alle de vereischte evenredigheden bezitten, en ik geloof niet dat de naauwkeurigfte kenner reden zal vinden om my tegentefpreeken, indien hy zig de moeite geeft, om myn voorftel tot den einde toe te leezen, en in 't vervolg proeven dien aangaande te ueemen. Men verbeelde zig niet, dat ik voor die twee rasfen van paarden zoo vooringenoomenben, dat  12,0 II. VERHANDELING OVER DE dat ik de overigen zou verachten, integendeel, ik weet zeer wel dat wy in Holland zyn, alwaar de hengften, uit de ftoeteryen van het Keurvorftendom Hanover, zeer wel te pas zouden komen; egter zouden de eerften de voorkeur verdienen, en ook is dit Hanoversch ras door diergelyke vreemde hengften veel verbeterd. Van hoe veel meêr prys zyn niet de waare Dcenfche paarden boven de Holfteinfche! dit bevestigt dus ook myne ftelling, dat in de eene veel meêr vuur en vermogen gevonden word dan in de andere, hoewel zy nabuuren zyn. De Solleyfelzegt, dat men, in Frankryk, nooit zulke groote paarden heeft kunnen fokken als in Holland, hoewel Normandiën vette, vogtige, en overvloedige weiden oplevert. Men moet zig dus niet toeleggen, om de paarden kleiner te maaken, door fyne, al te ranke hengften, die een zwak onderftel hebben, te meêr, daar, gelyk gezegd is, de Hollandfche paarden meestal bederven, doordien zy te weinig kracht, inzonderheid in hunne achterbeehen, hebben. Misfchien zullen zommigen den Engelfchen hengst aanpryzen, dan, .zo zy dit mogten doen, neenien zy niet in aanmerking, dat deeze, hoe welgemaakt anders, uit zyn'aart niet hoog ligt, en dat zoodanige hengften den. Hollandfche paarden hun fchoon, dat ineen*" Houten draf beftaat, zouden beneemen, en.  INLANDS CHE PAARDEN, IÜI aan de veulens het laag opligten en zelfs het fteeken met het hoofd overbrengen. Het is zeker, dat men, in de meeste der Vereenigde Provinciën,zulke fchoone en moedige paarden zou kunnen aanfokken, als in Denemarken : het zou 'er alleen op aankomen, dat men bekwaame hengften liet komen , en eene goede beftiering had, om de onderneeming wel te doen gelukken, wanneer men zig verder zou moeten ontdoen van verfcheiden valfche denkbeelden en vooroordeelen, die by veele Landlieden diep geworteld zyn. De reden, waarom de hengften hier zoo fchielyk onbruikbaar zyn, is, dat men ze te jong tot de voortteeling gebruikt, daarenboven zyn de veulens, die daarvan komen, zwak; de jonge hengften, die, op hun tweede en derdejaar, met het werk beginnen, ontkrachten zig ; op hun vierde jaar worden zy verkogt, en dan gefneeden door den kooper,die, ' in plaats van een moedig paard, een log dier bekomt, 't geen niet te verwonderen is, dewyl de beste zenuwfappen verteerd zyn, en waarfchynelyk hebben zy hunne droefige vogten niet ontlast. Door de voorfchreeven middelen , derhalven, kan het ras , met een' goeden uitflag en met voordeel, verbeterd worden, want men moet hier het fraaye ras van koets- en chaifeook ruiterspaarden aanhouden, als mede zwaare trek- paarden, en geen ligte paarden of hitL ten.  122 II. VERHANDELING OVER DE ten. Men zou insgelyks aan de Zeeuwfche paarden, hoewel zy flerker en zwaarer zyn, de bovengemelde hengften kunnen geeven, zy zouden het ras niet verminderen, maar hetzelve in kracht en fraaiheid verbeteren Wanneer men dergelyke hengflen in gebruik bragt, diende men zeer oplettend te zyn, om geen flegte merriën met gebreken daarby te brengen, dewyl men, in dit geval, weinig verbetering aan de veulens zou befpeuren, en men met reden zou kunnen zeggen, dat de vreemde hengflen niet beter deeden dan de inlandfche; in tegendeel, men moet goede merriën uitkiezen; en dus zal een liefhebber reden hebben, om vergenoegd te wezen. Het hair, dat wy verkiezen, is het goudbruin, donkerbruin, kastanjebruin, rosbruin, de vosfekleur, de moorkop, en het zwartvoor de andere vreemde hairen vind men zoo' ligt geen koopers; de bonte worden weinig gezogt; de appelgraauwe veranderen met den ouderdom, en hebben veel oppasfens noodig, om ze zindelyk te houden. Men moet den hengst niet laaten fpringen, vóór dat hy ten vollen vier jaaren oud is. Er is verfchil onder de Schryvers omtrent het getal der merriën, die een beste hengst op één' dag befpringen kan; zommige willen hem niet meêr dan ééne geeven, andere twee, andere drie; op deeze wyze dachten Garfauh. De Solleyfel, De La Gwriniert &c: watmy aan-  INLANDSCHE PAARDEN. 12$ aangaat, ik zou het liefst 't met de laatften eens zyn, 't werk zou anders te langzaam voortgaan; een fterk paard kan het tot driemaal herhaalen, en men kan dus verwachten, dat ook het getal van veulens, die daarvan komen, driemaal zoo veel zal zyn. Men doet zeerwel, wanneer men, in eene ftoetery van zulke beste paarden, een paardje houd, dat de Franfchen un boute-en-train noemen, en 't geen een flegt klein hengstje is, om te beproeven of de merrie, die men brengt om te laaten dekken, daartoe gefchikt is of niet: indien zy het is, 't geen men ontdekt, zo zy het paardje tot zig laat naderen, kan men zeker zyn, dat het de rechte tyd is, om haar den hengst, die daarvoor beftemd is, te geeven, en dat het werk der voortteeling wel zal flaagen : men brengt dan dit paardje weêr naa ftal, en laat voorts den hengst zyn werk verrichten. Onder de tekenen, dat de merrie hengftig is, kan men ook plaatzen het opligten en flingeren van haar' ftaart; doch daar zyn mer« riën, die dit doen en te gelyk haar water loozen en fchreeuwen, op 't gezigt van een' hengst en zelfs van een ruin, in den ftal, als zy gerost worden, en by andere gelegenheden : deeze paarden zyn goed voor het gebruik, maar gevaarlyk voor die naast haar ftaan, en voor haar' oppasfer; zy laaten den hengst toe zonder eenig nut. Ook houden La d©  124 H. VERHANDELING OVER DE de vette merriën zoo goed niet, als die ta* melyk in 't vleesch zyn. Voorts moet een liefhebber in acht neemen, dat 'er hengften, merriën, en ruinen zyn, die hunne ftaarten heen en weêr flingeren, als hunne meesters by hen komen, of wanneer men hen wil'voortdry ven, en dat deeze knollen nergens toe deugen, dan om ongelukken te veroorzaaken : zy zyn waarlchynelyk afftammelingen van paarden, die niet veel beter waren. Door het gebruik van het gemelde paardje, is het blykbaar, dat men veel kwaad, dat anders den hengst kan overkomen, voorkomt; want, zo de merrie hem niet toelaat, word hy boos, of hy krygt pynelyke opfpanningen van het teellid, die men, door eene aderlaating en verkoelende middelen, ftillen moet, dat het werk doet vertraagen. Men moet zeer veel zorg hebben voor de oppasfing en het voedfel van zoodanige hengften : de oppasfing beftaat, om hen zoo zindelyk te houden, als mogelyk is; 's morgens moet men hen met de roskam, en zonder dezelve, verfcheiden keeren 'sdaags, met de borftel reinigen; roskam en borftel moeten beide zeer fchoon zyn : verder met eene natte fpons, de oogen, neusgaten, maanen, ftaarten tot op den wortel van het hair, de beenen, den aars, als mede de balzak afwasfchen, 't geen van veel nut is. Zeer  IN LAN DSCHÈ PAARDEN. X2$ Zeev omzigtig moet men zyn, om, geduurende den fpringtyd, de hengften met geen koud water te wasfchen, het is dan dat men ze verkoelt; men moet 7e ook niet in het wed brengen, maar nadethand is dat: geoorloofd, gelyk in 't vervolg zal gezien worden. Indien men zyn' hengst niet geheel bederüril, zoo moet men nooit het voorbeeld d:e Landlieden, die, aan hunne oude gewoonten verflaafd, hem,behalven zyn ijc.w- i voaicr, na elke dekking, nog een maatje boonen of hennep geeven : dit gebruik is zeer aftekeuren, en de overmaat van voedfel kan, ook in dit geval, zeer veel nadeel doen: ziet men niet, in de onvrugtbaarfte Landen, zelfs in de Ardennes, doodmagere hengften, uit hoofde van den geduurigen arbeid, die zy doen moeten, in het zwaar trekken en ploegen op de bergen, zonder meêr haver te krygen op een' dag, dat zy veel gewerkt hebben, dan op een* anderen dag, dat zy niets hebben verricht, ziet men niet, zegge ik, deeze hengften den nagt in 't veld doorbrengen met de merriën, die zy met vrugt befpringen: wat zyn daarenboven die weiden anders dan een weinig gras, dat zy, half met heide, tot hun voedfel nuttigen ? en deeze paarden , als zy uit hun land komen, veranderen van gedaante door het vleesch en vet, dat zy krygen, uit L 3 hoof-  126 II. VERHANDEtING OVER DE hoofde van het beter voedfel: zy zyn ook van veel dienst, en gemaklyk om meê omtegaan. Geeft aan eiken kloeken Deenfchen hengst twintig ponden goede haver, zoo lang de fpringtyd duurt, voegt daarby een paar pond gekneusde paardeboonen; verdeelt dit mengfel in vier gelyke deelen, en geeft 'er een van 's morgens , het ander om tien uuren , het derde ten vier uuren na den middag, en eindelyk het vierde des avonds : na eiken fprong mag de oppasfer hem eene fneê roggenbrood geeven, terwyl hy hem over de neus en kin met de hand zagtjes ftrykt. Ten opzichte van den Napolitaanfchen hengst, moet dezelve evenveel voêr hebben als deDeenfche, maarniet ten eerften, want vooraf moet men zig laaten onderrichten, of zyn voedfel te vooren beftaan heeft in garst en ftroo daarvan , en dit zoo zynde, moet men beginnen, met een mengfel van garst en haver in gelyke deelen, en langzaamerhand hem een gedeelte van de garst afneemen , waarvoor men haver in de plaats geeft, zullende het paard zig weldra daaraan gewennen, zoo als ik dit gezien heb in de ftallen van den Vorst van Tour enTaxis, in zyn* tyd een der grootfte liefhebbers in Europa. Het hooi moet goed en fappig zyn, men moet de paarden van tyd tot tyd een weinig te gelyk geeven, en nooit moet 'er in de  INLAND S CHE PAARDEN. 12? de ruif van blyven zitten, te veel hooi maakt de paarden flaaperig en dampig. Ik heb opgemerkt, dat zy, by verzuim van hun de neus en neusgaten, die aan eene hengftige merrie geraakt hadden, aftewasfchen , na dat zy een weinig hooi gegeeten hadden, weêr driftig geworden zyn, door het ruiken aan het hooi in de ruif, dat zy met de neus hadden beftreeken, geduurig Ciuivende waar zy de lugt van de merriën hadden gebragt; zy deeden niets dan hinniken, gevolgd van wellustige en pynelyke opfpanningen, die hen deeden vermageren, en netelig en kwaad worden. Het is een groot genoegen voor een' waar* liefhebber, van in welbeftierde Hallen te komen; naauwlyks laat de grendel van de deur zig hooren, of men verneemt tevens het grinniken op verfchillende toonen; men ziet daar eene volmaakte gezondheid; de paarden zyn vrolyk, alle de hoofden Haan omhoog, en dit is het gevolg van de oppasfing en van eene geregelde voedering: het is 'er hier zoo niet mede gelegen , waar het hooi, in te groote hoeveelheid gegeeven, eindelyk tot ftrooijing dient, de paarden dampig maakt, enz.; deeze manier vermoeit de Holl. koetziers niet, die veelal zeer gemaklyk zyn, inzonderheid te Amfterdam: men befchouwe de Engelfche, Poolfche , en andere paarden van vreemd ras, die in Holland dus gevoêrd L 4 wor-  Ï28 II. VERHANDELING OVER DE worden; men ziet aldaar het flaan der zyden, het loopen der neusgatenhet hoesten, en eindelyk eene loomheid, die geen plaats heeft, wanneer zulke paarden met zoo veel hooi niet worden opgeftopt. Men moet den hengften geen ander dan zoet water, gemengd met garste-meel of tarwe-zemelen te drinken geeven, het is beter dan het brakke water, en komt veele toevallen voor, waaraan een hengst onderhevig is. Veelen laaten de hengften drinken, vóór dat zy hunne haver gegeeten hebben; doch, daar kunnen buikpynen uit voortkomen , waarvan La Fosfe gehandeld heeft; het is my altoos beter gelukt, wanneer ik hun water na het voêr gegeeven heb, en de reden d:arvan is zeer eenvoudig; indien dit gedeelte van hun voedfel de maag kan verhitten , en daardoor niet verteerd worden, zoo doet de drank, die het bevogtigt, de ontfteeking bedaaren, en de ingewanden in rust brengen : de verteering en de afgang zullen ongetwyffeld daardoor bevorderd worden. Geeft den hengst des avonds het meel, dat in den emmer gebleeven is, en doet daar een handvol gehakt ftroo by, wel te verftaan, na dat hy zyn voêr gekreegen heeft : ook moet men zorg draagen, dat die emmer wel fchoon gehouden worde, anders word het natte meel zuurachtig. Verder, om niets te vergeeten omtrent dit water, dat de Fran-  IN LANDSCHE PAARDEN^ 129 Franfchen eau Manche noemen, zoo werp een handvol of vier meel in den emmer, wanneer men het met tarwe-zemelen maaken wil, zelfs kan men wel wat meêr meel neemen ; giet daar zoet water op, omtrent de emmer half vol, en roert dit met fchoone handen om, terwyl men vervolgens den emmer met water aanvult. Indien de hengst, zoo als gewoon is, verfcheiden keeren op een' dag moet drinken, zoo giet de helft van dit water over in een' emmer met fris water, en, op deeze wyze, zal men met den eerften halven emmer twee a drie geheele emmers maaken kunnen. De ftal moet lugtig en fchoon gehouden worden; daar moet niet al te veel togt in zyn. Ook moet men niet verzuimen dagelyks eene verfche ftrooijing te geeven; die men in de zon als anderzins moet trachten droog te houden. Men dient alle dagen de hoeven van de hengften te zuiveren: het vuil, dat boven op 't hoorn zit, moet men affchrabben, en, om den anderen dag, met de helft honig en reuzel, de kroon fmeeren : men doet beter geen teer te neemen, die niets uitwerkt, dan opdroogen. De hengst moet, om den anderen dag, eens rond flappen; men doet hem dan een caperfon aan, en draagt zorg, dat de neusje 5 ri-m  130 II. VERHANDELING OVER DE riem niet zoo vast is, dat de neus of de kin gefchaafd worde. Wanneer de hengst naa de merrie gebragt word, moet hy eveneens voorzien zyn van een caperfon met twee touwen, waarvan het een aan de regter zyde door een' ftalknecht, en het ander aan de linker zyde door een' ander' man moet vastgehouden worden; men brengt 'er hem zagtjes heen; hy word driftig ; en men laat hem by de merrie komen, wier pooten moeten worden vastgemaakt, om ongelukken voortekomen; zoo dra de hengst 'er op is , trekt de oppasfer aan de regterzyde den ftaart van de merrie naa zig toe, terwyl die van de linkerzyde het lid van den hengst naa binnen helpt brengen; en terwyl deeze zyn werk doet, gaan beide de helpers een weinig voorwaards, om, elk aan zyne zyde, met de platte hand den hengst op de merrie te houden : men moet m acht neemen,dat,ingeval 't hoofd der roede zoo gezwoUen was, dat dezelve belet wierd, in de fcheede te dringen, men den hengst moet terugbrengen, en hem, buiten 'tgezigt van de merrie, rond laat wandelen, tot dat het lid zyn' gewoonen toeiland herkreegen heeft: men brengt hem vervolgens terug, enkat hem zyn werk volbrengen. Negen dagen daarna brengt men de merrie weêr by den hengst, men bind haar 'de pooten»  INLANDSCHE PAARDEK. 131 ten, en laat het kleine paardje bovengemeld voor den dag komen, dat haar tekens doet geeven, of zy gevat heeft dan niet; weigert zy, dan heeft zy gevat, zo niet, geeft men haar denzelfden hengst weêr; ik heb nooit toegeftaan, dat haar, voor de vierde keer, de hengst gegeeven wierd, drie keeren zyn genoeg, en zelfs te veel. Eêr dat wy eene befchryving geeven van de uiterlyke gedaante, die een fchoone en kloeke hengst hebben moet, veroorloove men my te zeggen, dat de Franfchen kenners van paarden zyn; zy zullen niet, zoo als zy het noemen, me araignée, dat is, een paard met een zwaar lighaam en hooge en dunne beenen, koopen, geen paard met een zwak achterftel, neen, zy begeeren platte en breede waaijen, zy willen kracht van onderen hebben; op deeze voorwaarden, zien zy andere ligte gebreken, waarvan weinige of geen paarden vry zyn, over 't hoofd. De Hollanders letten hier te weinig op, maar het yerfchynen van ipatten en gallen moest hen doen zien, wat de oorzaak daarvan is. De Paardekooper in Frankryk zal zig wel wachten, om een paard, dat hy monftert ten verkoop, en dat door een' ftalknegt met twee uitgeltrekte armen vastgehouden word, voorttedryven: dit paard, misfchien reeds zwak van achteren, geeft zig van vooren op, met behulp van den ftalknegt, en deeze wyze van doen  132 II. VERHANDELING OVER DE doen kan hem, van dat oogenblik af, aan de waayen doen verrekken, 't geen we haast zigtbaar word door de boveng4elde Sevaï ten: daarenooven waarfchouwt de kooper altoos den verkooper, dat hy hem zyn paard m de grootfte bedaardheidzien laate en zo deeze anders doet, wil hy 'er zig verdek met mee bemoeijen, alleenlyk flaat hV toe dat men het paard laat draaven; en dit is de rechte manier, om eene keuze te doen Zv' zullen even min die ongelukkige jonge paarden koopen, dien men, op eeSe wreede wyze, de nuddelfte tanden uitbreekt, om ze een jaar ouder te doen voorkomen; eene guitery, die het arme dier en den kooper zeer veel nadeel doet; deeze, denkende een paard gekogt te hebben van vierjaaren, begint daarmee te werken, en voert het fterk, dan het beest vermagert in plaats van wel in ftaat te zyn en word eindelyk een knol: zoodanige fchelmeryen moesten belet kunnen worden; maar, om daartegen op zyne hoede te zyn moet men weeten, dat zulke jonge paarden nooit een' melktand verliezen' of hy word door een' anderen tand, die zeer zigtbaaris, uit de tandkas geftooten, dan ' indien 'er geen is, en de tandkas leêg gevonden word, kan men ftaat maaken, dat het cher op gemelde wyze is mishandeld. ' ■. VVy zullen thans overgaan5, om de evenredigheden optegeeven, die, in een' braaven hengst,  INL AND S C H E PAARDEN. 133 hengst, moeten gevonden worden; met betrekking tot de hoogte, dezelve dient te wezen van 4 voeten en 11 duimen Franfche maat, om dat (men moet dit wel in 't oog houden) hier koets-paarden aangefokt worden, die veel meêr geld waard zyn, dan de rypaarden; behalven dat veele merriën, die laao-er van voor en zullen zyn, ook veulens, die naar haar gelyken, zouden kunnen geeven, indien men dit niet verbeterde door hengften, die hooger zyn : ondertusfchen is 'er geene regel zonder uitzondering, want, zo men rypaarden wil aanfokken, moet de hengst Hechts 4 v. en 9 a 10 d. hoog wezen. De paarden met ramskoppen zyn naar den finaak, ten minften men verkiest dezelven, hoewel een dusdanig gemaakt paard niet meêr vermogen heeft, dan een paard met een' welgemaakten kop zonder verhevenheid; dan men moet aan de verkiezing der liefhebbers wat toegeeven, om zyn doelwit te kunnen bereiken. In Denemarken heeft men zulke paarden, en die geene, welke geen ramskop hebben, zyn daarom niet minder voorzien van een fraai hoofd, en behoeven, voor het overige, niet te zwigten voor de papegaaisneufen, met betrekking tot hunne fchoone en goede geftalte, kracht, en duurzaamheid. Dergelyke paarden Vind men in het Ko. nin^ryk Napels; daar zyn kloeke paarden, die  134 ÏI. VERHANDELING OVER JDS die eene fiere houding hebben, fyne en fterke beenen, eenen moedigen gang, fraaije halsen, ftout gezigt, welbefneeden monden, fchraale en verheven fchoft, rond van kruis, het ondergeflel geevenredigd naar de zwaarte van het lighaam, de ballen laag gezakt, de zaadftreng veêrkrachtig, dat een voornaam vereifchte is tot de voortteeling, hooge ronde hoeven : zulke paarden zyn van groot nut geweest in veele ftoeteryen, zoo als in die van den Vorst van Tour en Taxis, den Prins van Kaunits-Rittberg, en by verfcheiden andere groote Heeren in Duitfchland, enz. Ik behoef my verder niet uittelaaten over de byzonderheden van hun maakfel, wyl men de, hierboven (bladz. 116) opgenoemde, gebreken vermyden moet; men kan ligt begrypen, dat een hengst, die een ras moet verbeteren, van zoodanige fouten bevryd moet zyn; maar het is van veel belang, dat men een' kundig' en ervaren man heeft, om zulke aankoopen te doen; het eigenbelang moet hem niet verblinden ten nadeele van zyne laflgeevers; ook moet hy zig niet te vreede houden met een voorwerp, dat tot zulk eene aanfokking gefchikt is, te ontdekken, hy moet ook trachten, zo het mogelyk is, den vader en de moeder daarvan te zien, en dan zal hy met grond over zyne keuze kunnen oordeelen, en, buiten ongelukken op de reis, zal hy, by  ÏNLANDSCHE PAARDEN. l^g zyne t'huiskomst, en nog meêr in 't vervolg, daarby eer behaalen. Eenige vroegere Schryvers hebben voorgegeeven, dat de Napolitaan kwaadaartig was; dit, mag men zeggen, is onwaar, doch hy zou het kunnen worden, indien hy door een' onbekwaam ruiter geplaagd wierd; en zelfs, dit was zoo, dan zou hy met eene Hollandfche merrie, die zagtzinnig en goedaartig is, veulens geeven, gemaklyk om meê omtegaan, en het ras zou van humeur en van maakfel veranderen. Het is waar, dat ik van die paarden in ryfchoolen heb zien komen, die 'er geemelyk uitzagen: doch kundige ruiters wierden terftond gewaar, dat zy weinig lust hadden, en lieten hen weêr naa ftal brengen: ook is de Napolitaan de eenigfte niet, die aan foortgelyke ongemakken onderhevig is; ik heb in de ryfchool van den Keurvorst van Keulen, wylen Maximiliaan Hertog van Beyeren, een' grooten en zwaaren Friesfchen hengst gezien, zynde een' roodfchimmel, die van tyd tot tyd zeer fraai capriolen of luchtsprongen deed, want, op zommige dagen, had hy geen' lust, en, op anderen, verrichte hy die, zesmaal achter elkander uit vrolykheid, hoewel zulk een fprong voor een log paard geweldig is; ook heb ik, by verfchillende gelegenheden, meêr anderen gezien, waarvan men niet»?  I36 II. VERHANDELING- OVER DE niets kon verkrygen, en dus zouden deeze paarden, naar het oordeel van gemelde Schryvers, ook kwaadaartig hebben moeten zyn.' Men onderftelt, dat een hengst, geduurende den fpringtyd, als men drie keeren op een' dag rekent,in twee en eene halve maand, omtrent twee honderd merriën gedekt heeft, doch men moet daar aftrekken eenige merriën, die de eerfte keer niet gevat hebben, en die, twee en zelfs driemaal, onder dat getal moeten gerekend worden: maar door de voorzorg met het kleine paardje, blyft de hengst in zyne kracht, en de gevolgen zyn gelukkiger. De fpringtyd voorby zynde, moet men den hengst aderlaaten, hem niet ten eerden maar langzaamerhand verkoelen; by voorbeeld, men geeft hem geen boonen meêr, men ontneemt hem allengskens een derde gedeelte van zyn' haver, vervolgens geeft men hem goed garfte-meel met gehakt ftroo in de bak, men kan hem goed gras in plaats van hooi geeven, maar niet langer dan drie weeken. Men zal wel doen, hem, om den anderendag, eens rond te laaten wandelen, by warm weêr in het wed te brengen, en niet weêr op ftal te zetten, vóór dat hy recht droog is. De gemelde leefregel, geduurende de drie weeken, waargenomen hebbende, zal men hem weer op hooi zetten, in maniere, als volgt:  ■ INLANDSCHE PAARDEN. I37 Volgt: geeft hem zyn haver wéér, naamelyk, een derde minder, dan hy in den fpringtyd gehad heeft; men moet weeten, dat men hem alieen dien verkoelenden leefregel laat ondergaan tot zyn welzyn, en dat hy, op deeze wyze, in 't vervolg te beter in ftaat zal zyn, om zyn werk op nieüw te verrichten. In de maand December, vermeerdert men langzaamerhand zyn voêr van haver, en doet 'er geen boonen by, dan op den tyd, dat hy begint te dekken; by deeze manier heb ik my altoos wel bevonden: en dus zal een fterk paard, als het op zyn vierde jaar begint, zyn werk, geduurende zes a agt jaaren, kunnen uitvoerem Verfcheiden bejaarde liefhebbers hebben my verzekerd, dat thans in Denemarken, HolHein, en in het Keurvorftendom Hanover, de afftammelingen van Spaanfche of Napolitaanfche paarden een ras voortbrengen, dat naar hunne voorouders gelykt; doch hiertoe word tyd vereifcht. Ik zou den inwoonderen der Zeven Provinciën niet aanraaden, indien zy goedvonden , zig van zoodanige hengften te voorzien, de jonge hengften, die uit hunne ftoeteryen voortkwamen, ten einde van het vierdejaar, te gebruiken; neen zeker, want, in plaats van vorderingen te maaken, zoo als men verlangde, zou men op nieuw in het oorfprongelyk verval geraaken: men heeft zes jaaren M ' noo.  I38 II. VERHANDELING OVER DE noodig, eêr dat men jonge hengflen uit deeze ftoeteryen kan goed keuren; na dien tyd, zou men in 't geheel geene vreemde paarden behoeven aantekoopen, en intusfchen zou men van buiten s' lands de jonge paarden komen haaien: de eerfte aangebragte hengften, te weeten, de Napolitaanen en de Deenen zouden, buiten onvoorziene toevallen, verder hun gedacht voortplanten. Dewyl de tegenwoordige Inlandfche merriën, het eerfte of het tweedejaar, alle geen veulens zullen voortbrengen, die naar de vreemde hengften gelyken,maar wel het een naar den vader en het ander naar de moeder, moeften aan alle de jonge merriën, als zy driejaarig zyn, de hengst gegeeven worden, in de volgende orde: by voorbeeld, eenfraay driejaarig merrie-veulen, uit den Deenfchen hengst gefokt, moest men door den Napolitaan laaten dekken, en dus over en weder: óp die wyze zou het ras verbeterd en tot meerdere volkomenheid gebragt worden. Dat de landman zig dan niet verzette tegen die ontegenzeglyke waarheden; hy zy niet vooringenomen voor een' jongen hengst met achterftelling van zyn' vader ;hy zal wel doen, van zig te gedraagen naar goeden raad, zoo als ik gedaan heb met het befte gevolg; door de ondervinding zal hy meerdere zekerheid hiervan verkrygen, en erkennen moeten, dat ik, tot zyn nut en tot genoegen der geenen, die  INLANDS C HE PAARDEN. I39 die zyne veulens koopen, dit heb aan de hand gegeeven. Men kan, derhal ven, indien men zulks goedvind, de hengfte-veulens van de twee eerfte jaa« . ren verkoopen; en men bewaart, in die ftoeteryen, alleen de welgemaakte merrie-veulens, om ze, op het derde jaar, te laaten dekken; uit deeze jonge moeders kan men verwachten hengften te hebben, die, op hun vierde jaar, hun werk beginnen- zullen, mits dat zy de vereifchte hoedanigheden bezitten. Daar zyn zommigen, die meenen, dat, wanneer, by de koppeling, eene merrie hooi of gras eet, de hengst ook op dezelfde wyze moet gevoêrd zyn, en zoo over en weêr; dan ik weet, door de ondervinding, dat deeze ftelling ongegrond is. Het is elf jaaren geleeden, dat ik verzogt wierd, om meêtewerken tot de oprichting en beftiering van de ftoeteryen in het Prinsdom Prum, behoorende aan den Keurvorst van Trier,waar men over de 3000 veulen-merriè'n vind: ophooge order die merriën bezigtigd hebbende, ontdekte ik eene zeer aanmerkelyke wanfchapenheid in derzelver ganfchegeftalte; groote zwaare hoofden, flappe, groote, en hangende 00ren, fpitfe halfen, het voorgeftellaag, kromme of ingevallen ruggen, heupen zoo vooruitfteekende, dat men 'er een hoed aan zou hebben opgehangen, veele waren van vooren M 2 wyd  I4Ö II. VERHANDELING OVER DE -wyd en van achteren zeer naauw; daarentegën waren de oogen goed, de beenen droog zon'der eenige fouten, en de hoeven van het beste maakfel. De onderneeming wierd begonnen, in de maand Maart, met twee en dertig hengften> af komftig uit Denemarken, Holftein, Mecklenburg, Spanjen, Napels, Navarre, en Friesland; ook waren onder dezelven zoogenaamde Turkfe hengften: het gebeurde zelden , dat uit hoofde van de voorzorg, die •ik nam met het meêrgemelde kleine hengstje, eene merrie onbevrugt bleef, zoo vrugtbaar zyn dezelve in die Landftreeken. Alle de hengften wierden met hooi gevoêrd, eri de merriën gingen, met May en Juny' in de weide; dit verfchil van voedfel heeft my geene de minfte waarneeming aan de hand gegeeven, en ik heb daaruit het befluit opgemaakt, dat de hengften, die hooi, en de merriën, die gras aten, even zeer tot de voortteeling gefchikt waren, als of men de eerften en de laatfte op dezelfde wvze sevoêrd had. 5 Ik heb daar ter plaatfe zeer wel opgemerkt, dat de Friesfche, Deenfche, en Napohtaanfche hengften kleinere veulens gegeeven hebben, dan zy anders gewoon zyn: de andere hengften waren zoo groot niet, gelyk ook de merriën, die voor .het meeste J gei dselte 4 v. 8 d.-hoog waren, en veulens, niet  ïnlandsche paarden. 141 niet grooter dan van hun eigen ras, hebben voortgebragt. De trap wyze verbetering is eerst volkomen geweest met het zesde jaar; én de reden, waarom die groote paarden eene kleinere foort hebben geteeld, is te zoeken in de fchraalheid van den grond, behalven, dat aldaar de merriën kleiner zyn, en, om kort te gaan, het veulen kan in die landen zig niet zoo vet niesten, als in Holland én andere vrugtbaare ftreeken. . Het is, derhal ven, in Holland, (het zal my nooit verveelen, dit te herhaalen) dat men met gemak en met behulp van onbevooroordeelde menfchen, Deens'che en Napolitaanfche paarden, mag ik my zoo uitdrukken, kan maaken. De luchtsgefteldheid van Holland verfchilt weinig van die van Denemarken : en de Napolitaan met zyne nakomelingfchap moest, in den winter, meêr voor de koude bewaard worden. Op deeze wyze, zouden de Leden der Maatfchappy tot den Landbouw hun doel bereiken. Wat de veulens betreft: de meeste van de hedendaagfche Schryvers willen, dat men dezelven aan de moeder laat zuigen, geduurende den geheelen zomer, en zelfs langer; dan, ik ben van andere gedachten, en zal daar voor overtuigende redenen bybrengen: de merrie, na dat zy een veulen heeft ter waereld gebragt, kan op nieuw bevrugt worden, dus . heeft zy twee veulens te gelykerM 3 tyd  142 II. VERHANDELING OVER DE tyd te voeden, het een gaat met haar ter weide, terwyl het ander in de baarmoeder voedend onderhóud van haar noodig heeft, waarvan het reedsgeboren het grootfte gedeelte door den uyer naa zig neemt; derhalven ben ik van oordeel, dat wanneer het veulen wél graast, gelyk, by voorbeeld, ten einde van twee maanden, men het zelve fpeenen moet, en zie hier de reden; dit eerfte veulen, het geen de melk van zyne moeder zuigt uit gewoonte, moet eindelyk, vroeg óf laat, daarmeê ophouden; ook kan, door het verfchillend voedfel, dat het veulen eet, de melk ontaarten en in de maag ongemakken voortbrengen, die niet zelden oorzaak zyn van wurmen , waaraan de jonge veulens gemeenlyk onderhevig zyn, en die niet geheel kunnen worden uitgeroeid; dan, indien men, by het fpeenen van het veulen, uit toegeevendheid, aan het zelve melk wil geeven, moet men het koemelk uit een aarde vat leeren drinken, maar vooral voor de heltt zoet water daaronder vermengen; men begrypt ligtelyk, tot welken toeftand de moeder en de vrugt, die zy draagt, gebragt worden, door de groote hoeveelheid van melk, die het veulen tot zig neemt, zonder eenig wezentlyk nut; men kan hier wel niet anders op antwoorden, dan dat het de gewoonte is om op die wyze te handelen; ik heb meêr dan eens merriènzien fterven, weinigeof meêr da-  INLANDSCHE PAARDEN. I43 dagen na dat zy geworpen hadden, en zelfs' onder het werpen, dat zekerlyk nergens anders dan aan verzwakking kan worden toegeichreeven: wanneer men, derhalven, zorg draagt van het veulen goede laauwe koemelk, met éen of twee dooyers van eyeren daarin geroerd, te drinken te geeven, tot dat zy graazen kunnen, kan men fterke paarden aanfokken; ik ken 'er die nog in wezen zyn, en op zoodanige wyze zyn gevoerd; zeker Heer te Difön in 't land van Limburg kogt, uk de ftoetery van Prum, een mooi merrieveulen, dat, op voorfchreeven manier, was opgevoed, en waarvan hy goede dienden genooten heeft en nog geniet; gelyk men ook verfcheiden andere liefhebbers vind, die daar omtrent onverfchillig zyn , mits het veulen eene goede gezondheid geniete. Men moet de veulens, in de maand May, in de weide brengen, en dezelven niet langer, dan tot het einde van September, daarin laaten; in O&ober is het gras verflenst, 'er is zoo veel kracht niet meêr in als geduurende de voorige maanden; de fchadelyke dampen, inzonderheid by nacht, de koude regens, de vermenigvuldiging der infecien op een deel der planten brengen veel toe tot het bederf van dergelyk voedfel: verder kan men over de gevolgen oordeelen; des zomers ziet men het veulen met fyn, zagt hair, daarentegen heeft een veulen, dat men, uit verkeerde zuinigM 4 heid,  144 II. VERHANDELING OVER DE heid, tot AUerheiligen en langer in de weide laat, dof, overeindftaand , en met neeten bezet hair: ook ziet men een merkelyk verfchil tusfchen die, welke, tegens het eind van September op ftal gezet worden, daar deeze laatfte zmdelyk en lustig zyn, terwyl de andere er als beeren uitzien: voor het overige, is het zeer waarfchynelyk, dat de droes, dat beginfel van alle kwaaien, in haare heilzaame ontlasting geftuit word, by zulle flegt weêr en, daar de natuur zig haar vermogen niet kan ten nutte maaken, zoo verfpreid zig die fchadelyke ftof over de vaste deelen en vogten, waardoor het veulen vermindert, in plaats van toeteneemen, 't geen niet gebeuren zal als men, gelyk gezegd is, de veulens ter bekwaamer tyd ophaalt. Uit een oud vooroordeel, zegt men gemeenlyk dat een paard, 't welk de droes heeft dezelve beter ontlast in de weiden, om dat hy her hoofd om laag houd, als of die ftof alleen zyne zitplaats had in de neusgaten , die eigentlyk flechts ontlastingbuifen zyn; maar, dewyl de droes geen bepaald tydperk heeft, kan dezelve, zoo wel in den winter als in den zomer, uitbreeken, en de paarden kunnen die even goed loozen, al ftaan zy met het hoofd om hoog, behalven üe zulke, die, wegens hun'gevaarlyken toeHand en uit zwakheid, het hoofd laaten hangen: mdien die zoogenaamde kenners zig wil-  INLANDSCHE PAARDEN! 145 wÜden laaten overtuigen, zouden zy zoodanige vooroordeelen laaten vaaren, en den paarden, welke met die kwaal zyn aangedaan, hulp toebrengen, door gepaste berookingen, door hun meel-of zemelwater, zoo als boven gemeld is, te drinken te geeven, mits dat het laauw en met wat honig gemengd zy, door toetezien, dat het fnot op en in de neusgaten niet vastkleeve, waar uit kankerachtige ontfteekingen kunnen voortkomen, en eindelyk door voorzorgen, die zoodanige kwaal vereifcht, met betrekking tot de verfchynfelen, die zig daarby openbaaren, voornaamelyk, door de paarden te bewaaren voor eene vogtige lugt of legplaats; maar neen: een veulen, dat eene aanftaande droes aan den dag legt, waar van de gewoone voortekenen zyn eene opzwelling van de vogt-of flymklieren, of een gezwel op een deel van 't lighaam (het geen aanduid, dat de ftof daarheen wil uitbreeken) hoest, neêrflagtigheid, gebrek aan eetlust; zulk een veulen word aan zyn ongelukkig lot overgelaaten, en, onder het bovengemelde voorwendfel, blyft het op een' grond, die met zyn' tegenwoordigen- toeftand in 't geheel niet overeenkomt; daar kan dan niet anders dan eene onvolkomen ontlasting uit ontftaan, waardoor het veulen nooit van goed gebruik word, en blootgefteld blyft aan verfcheiden kwaaien, die de kundige paarden - Doctor flechts behan, M 5 de-  I4G* II. VERHANDELING OVER DE delen kan naar de zig opdoende verfchynfelen, en waarvan de oorzaak hem onbekend is: zoodanige kwaaien en ongemakken zyn zinkingen op de oogen , inzonderheid, die van tyd tot tyd weêr komen, en maan-oogen genaamd worden, duizelingen , opgekrompen flancquen, onnatuuriyke hitte, opgezwollen beenen, knobbels, klooven, padgezwellen, enz. aanhoudende en byna ongeneeslyke hoest, inzonderheid, wanneer dat overblyffel der droes zyn' weg heeft moeten neemen naa de longpypen, of naa de zitplaats van de lever, waar het, door 'er vast te blyven zitten, verzweeringen of verftoppingen veroorzaakt, en eindelyk den dood aanbrengt. Het voedfel der veulens, die men uit de weide genomen heeft, moet beftaan in havermeel, met tarwezemelen en fyngehakt ftroo vermengd, alles met zoet water natgemaakt: indien men hun heele haver geeven wil, zoo moet dezelve, zes uuren te vooren, geweekt worden, en dan gevoêrd met gehakt ftroo; dus zal men de kosten van het maaien befpaaren, en geen reden meêr hebben, om te zeggen, dat het veulen zyn gezigt bederft door het kauwen van droog voeder: het hooi moet vooral kort, fappig, en aangenaam van reuk zyn: hun drank moet beftaan in zoet water, met meel of zemelen vermengd, naar de bovengemelde manier: men geeve hun dage-  INLANDSCHE PAARDEN. gelyks eene goede ftrooying, en draage zorg, t dat zy op geen vuiligheid komen te liggen. Men moet de veulens ter deege fchuyeren, niettegenftaande zommigen, uit vooroordeel, dit anders willen, men zal 'er zig wel by bevinden: ziet men niet, dat zy zig wryven tegen de kribben, hekken, muuren, boomen, en andere dingen, met veel meêr ruuwheid, dan een fchuyer kan veroorzaaken? en wat is, bovendien, de oorzaak van dat fchuuren, dan eene fmeerigheid, die, de zweetgaten van den huid verftoppende, denzei ven ontfteekt? men heeft, dan, hier omtrent niets te vreezen: zo het veulen zig fchikt, en vordert, dat de wryving met den fchuyer flerker zy, mag men zig lustig van eene gefleeten roskam bedienen. Eens in de maand, moet men, met de fchaar, de punten van de maanen en van den ftaart affnyden, en zig wel wachten, om ze te fcheeren, om het hair dikker te maaken, daar het dikke hair eene overtolligheid is, die men uit moet trekken, om dat zy te veel van het dieiiyk voedfel naa zig neemt. Van tyd tot tyd, moet men de veulens by mooi weêr, van ftal haaien, en zig laaten vervrolyken: men doet hun geen halter aan, dan na dat zy, in het volgende jaar, uit de weide komen: in de daarop volgende lente, brengt men ze weder in de weide, en laat ze graazen tot het laatft van September: wanneer  n- VERHANDELING OVER DE neer zy da op ftaI k deld als volwasfen paarden, behalven da de hoeveelheid van haver, die men hun geeft' minder moet wezen. ^fL> ■ De yogtige weiden houden het hoorn van de voeten week, het is daardoor dat de kan ten van het hoorn uitzetten, en £ voeSi plat worden; om dit kwaad vooitekomen zvn e'n ï r16"5' aIs ^ ^S maanden oud zyn, en al ftaan zy op ftal, aan de voorfte voeten beflaan met ligte fyne yzers, die niet dikker moeten zyn dan eene lyn, of een tiende gedeelte van een'Rhynl. duim'en zonder kat te Sen^rVT neemt ™»> °» ^ vaft Se^ du en fS WMmn de Punten Si i yü Zyn m°eten' d00r ^t mid¬ del zal men geen platvoeten meêr hebben: deeze proef heb ik genomen, en zeis mv gelukt, terwyl myne nabuuren zig In zufe goede omftandigheden niet bevonden zy durfden niet waagen, dat nog nooit ondernomen was; thans laaten zy de veulens beflaan eer vroeger dan laater, en bevind nïrzg zeer wel by. & j Met betrekking tot het fchoonmaaken met kunrlT' Waamn hierb°Ven Sehandeld *> kunnen de proeven, die ik deswegen geno- bmtendienhet met my eens op dit ftuk; die ve maarde Geneesheer, die, met veel oordeel, ha g.brmk van de ezelinne-melk heeft aan' ge-  INLANDSCHÊ PAARDEN. Ï49 geraaden in borstziekten en by de teering, zegt met reden, afina pe&enda est inflar equorum, quia ex la&is gustu digirosci pot est, an afina pexa fuerit isto mane, an non; d. i., men moet de ezelin, even eens als het paard, met de roskam fchoon houden, dewyl men, uit den fmaak van de melk onderkennen kan, of zy zoo behandeld is, dan niet. Het is 'er verre van daan, dat men zig te Amfterdam daartoe de minfte moeite geeft, waar die arme dieren geduurig met vuiligheid omhangen zyn, 't geen de zieken niet merken of niet weeten; indien men het dan aan de melk proeven kan, is het zeker, dat het rosfen zeer noodzaakelyk is, als ook voor het rundvee, gelyk dit verricht word in het Hertogdom Limburg; terwyl dit werk de uitwaasfeming van die dieren zeer bevordert, en hen zindelyk en gezond houd. Voorts zal men, tot llot van deeze Verhandeling, waarin men meent, niets van eenig belang, betrekkelyk tot het gevraagde omtrent dit onderwerp, te hebben overgeflagen, de uitwendige byzonderheden van de paarden in de zeven Vereenigde Provinciën, zoo wel als van derzelver inwendige hoedanigheden opgeeven. Gelderland geeft de fterkfte paarden, de Franfchen , Brabanders, en Luikenaars als, ook de Hollandfche Ruitery komen daarin overeen : de loopendé ftroomen en rivieren verdry-  ISO II. VERHANDELING OVER DE dryven- de ongezonde dampen; de weiden langs de zoomen dier rivieren zyn uitmuntende, het geen veel toebrengt tot den welftand van deeze dieren, in 't algemeen zyn zy zoo groot met, als in Friesland, Groningen, Zeeland, Holland, en Utrecht; daar ontbreekt mets dan de foorten van hengften, die boven aangepreezen zyn, om 'er beste rypaarden te kunnen aanfokken. De paarden, in Overysfel, komen zeer naby de Gelderfchen, doch zy hebben zoo veel lyf niet; ik heb 'er veelen gevonden met lange ooren; in 't kort zy vallen zoo zwaar niet. In Noord-Holland vind. men goede en fterke paarden; de weiden zyn 'er zeer goed; de paardekoopers, die in Friesland zig voorzien, brengen dikwyls hunne gekogte paarden daar, om ze vet te weiden, en ze vervolgens naa andere plaatfen meêteneemen; het zyn meestal koetspaarden. Friesland levert groote paarden, die week van aart zyn, hoewel op 't oog vol vuur: de karnemelk, die men hun geeft, by wyze van voedfel, doet hun veel nadeel; het is waar, zy worden 'er dik van, maar, wanneer zy naa andere landen gebragt worden, weigeren zy onder weg het beste voeder, en vermageren: daarenboven hebben zy zeer veel tyd noodig, eér dat zy van dienst worden; de ondervinding heeft alle kenners, die by het le-  ÏNLANDSCHE PAARDEN. 151 leger, in de Vlaamfche en Brabandfche oorlogen, geweest zyn, overtuigd, dat dit ras van paarden in 't geheel niet fterk is; de Hollandlche Ruitery, die, tot haar ongeluk, zulke paarden had, heeft het klaarblykelyk ondervonden; zy zyn magteloos, en vervallen door vermoeidheid, flegt weêr, en vermindering van voêr; als het leger optrok, had men niet van nooden te vraagen, waarheen het verreisd was, men had flechts de nog leevende paarden, die niet meêr voort konden, en de lyken van dat ras te volgen, om te komen, waar men wezen wilde: niettemin vind men, in Friesland, fchoone koetspaarden, maar zy hebben tyd noodig om zig van dat flappe vleesch, dat zy door de karnemelk bekomen, te ontdoen, en een vaster vleesch weêrtekrygen. Het Land van Groningen geeft vry mooye paarden, maar uit hunne luchtftreek gebragt zynde, word 'er ook tyd vereischt, om ze aan eene nieuwe te gewennen: de Friefen gaan 'er veulens koopen, die zy ook met karnemelk mesten, en dat de gevolgen daar van dezelfde zyn, is zoo waar, dat ik, in vroeger' tyd, eene menigte paarden, zoo uit Friesland als uit Groningen gezien heb, die de Heer Groeneveld in Frankryk geleverd had voor de ruitery en andere gebruiken, waarover men niet opgehouden heeft zig te beklaagen. In hetStigt van Utrecht worden fterke paarden  15^ IL VERH. OVER DE INL. PAARDEN. den gevonden: over het algemeen zyn zy hooger dan de Gelderfche; zy zyn tamelyk gezet, en bekwaam, om reeds vroeg dienst te doen. Laatftelyk, geeft Zeeland paarden, die fterk, zwaar, en vry flegt gemaakt zyn; de Franfchen en Brabanders koopen dezelven voor poftwagens, molenaars, voérlieden, en, in tyden van oorlog, om het gefchut te fleepen. Wy eindigen, met te verzekeren, dat het gebruik van Deenlche en Napolitaanfche hengften den Landlieden, in de Zeven Provinciën, geluk zouden aanbrengen, en hun volkomen voldoening geeven. Experto crede Roberto. DÉR-  DERDE VERHANDELING OVER DÉ 1NLANDSCHE PAARDEN.   ANTWOORD op de VRAAG, door de MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TEAMSTERDAM, ïn den Jaare 1790 opgegeeven, om vóór den 1 December 179a beantwoord te worden;-— „ Op v/elke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Paarden, in de by„ zonder e Provinciën van ons Gemeenebest, „ over het algemeen, tot eene meerdere volko„ menheid kunnen brengen, het zy door ver„ menging van hetzelve met vreemde Rasfen, „ of wel door eene meerdere oplettendheid, in „ het aanfokken en opvoeden der jonge Paart 5, den, als anderzins? —— door SER VA AS van den BERG, Koopman in Paarden, te Leeuwaarden. Aan welk Antwoord , tot eene Pramie, een Exemplaar van de Werken der Maatfchappy is toegeweezen»   ANTWOORD op de VRAAG: , Op welke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Paarden, in de byzon„ dere Provinciën van ons Gemeenebest, over „ het algemeen, tot eene meerdere yotto* menheid kunnen brengen? enz, voorgesteld door. db MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING FAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM: wel edele heeren, leden der maatschappy van den landbouw! J Jet is voor my een dag van vergenoegen geweest, toen ik vernomen heb, dat uwe opmerkzaamheid was gevallen op het geflacht der Paarden, en de Inwoonderen van Nederland wierden uitgenodigd, om aan UEd. middelen optegeeven, ten einde het tegenwoordig ras van die dieren tot meerdere vol. komenheid te brengen: eene vraag, voorwaar, dewelke te beantwoorden niet het werk van fchoolgeleerdheid is, maar van menfchen, die» N 3 doojr  1^3 .III. VERHANDELING OVER DE door oplettendheid, ondervinding, en lust, omtrent dit onderwerp kundigheden hebben verkreegen. Van der jeugd af aan eene groote genegenheid voor de paarden gehad hebbende, heb ik thans, eene reeks van jaaren, koophandel daarmee gedreeven, en wel in de fraaifte foort, zoo dat ik by de geenen, die my kennen, voor een der grootfte liefhebbers, gehouden word. Menigvuldige keeren heb ik myne gedachten laaten gaan, en met anderen gefproken over de handelwyzen, die men diende te beproeven, om ons Land meêr verfierd te krygen met fchoone paarden; en by veelen hebben myne gezegdens daadelyk ingang gevonden, terwyl ook de gevolgen daarvan voordeelig zyn geweest. Het is zeker, dat de paardenfokkery als een voornaame tak .van den Landbouw moet gehouden worden, dewyl een Boer niet alleen eenige paarden noodig heeft voor zyn werk, maar ook intusfchen een paard kan aanwinnen, dat, als het van een best ras is, van de 3 tot de 5 jaaren, meêr dan de helft in waarde toeneemt. Tusfchen geen der dieren, die tot den Landbouw behooren, is zoo veel onderfcheid te vinden, als tusfchen het eene paard en het ander: eene koe mag eens van eene andere, uit hoofde van ouderdom of vet, een gulden of tien in waarde verfchillen, en zoo ook een Ichaap  INLANDSCHE PAARDEN." 159 fchaap of varken, naar evenredigheid; maar het onderfcheid by de paarden is zeer groot,' het verfchil in prys kan eenige honderd guldens bedraagen: derhalven, wanneer men omtrent het ras der paarden met eene byzondere oplettendheid verkeerde, om het zelve meêr tot volkomenheid te brengen, zou zulks den bloei van dien tak van Landbouw grootelyks bevorderen; en hierom, Wel Edele Heeren! kan ik niet nalaaten, Ulieden mynen hartelyken dank te betuigen voorde liefde, zorg, en vlyt, die Gyl. betoont voor ons Vaderland; wenfchende, dat de Almachtige God, van wien alle zegeningen moeten nederdaalen, uw werk met zyne goedkeuring bekroone, en UI. de aangenaame gevolgen daarvan alzins doe ondervinden. Om dan ter zaake te komen, zal ik, ter beantwoording van de door UEd. opgegeeven vraag, naamelyk: op welke wyze het tegenwoordig ras der Paarden meêr tot volkomenheid te brengen zy, of door vermenging met vreemde rasfen, of door eene betere wyze van opvoeding, en andere] gefchikt e middelen, waaruit ten klaarden blykt, dat Gyl. van gedachten zyt, (zoo als het inderdaad is) dat het ons Nederland aan goede paarden mangelt, en dit gebrek zoo groot is, dat 'er, met allen fpoed, herftel in behoorde te worden gemaakt, Vooreerst*, zulks bevestigen, en de gefteldN 4 heid  ïfo III. VERHANDELING OVER DE land als mede de redenen daarvan aantoonen; wegens Z ' ^ gedachten ™dedeelen g e Tn °nS t£r Verbeterin^ * doen "aar, en of wy tot eene vermenging met andere nsfen van paarden moeten Ten derde 0Vev de beste middelen, die wy, mynes bedunkens, moeiten in 't werk wellen; en e:\delyk, Tm vierde, aanwyzen de aangenaame gevol- ÏÏ? verwSn°P ^ da™ ^raSÖeS,^ *** gelden, Eêr dat ik verder 2-33 -™i -7 J eigenfchappen, die 5'^^ te bezitten en die hoofdzaakelyk tot w kunnen gebragt worden, te weeten; het moet zyn geevenredigd van ledemaaten CS Stel^ ™ * De gefteldheid van ons tegenwoordig ra, fZ ï ZCer bekIaag4, in onïg n SflS ; VCrre de raees* hebben £ of Hechts eene geringe maat van eene £ voornoemde eigenfchappen, en zyn dus van weinig waarde, als die niet wel tot wat In worden gebruikt: zommige hebben eene ze kere maate, het een wat méér het ander wat tnmder, van twee eigenfchappen; andere heb-  ÏNEANDSCHE PAARDEN.' ï6t hebben iets van de drie eigenfchappen; hoe weinige vinde ik, die vier van de voornoemde eigenfchappen bezitten, te meêr, als ik dezelve zoeke in een' volkomen graad; en waar vind ik 'er een, dat alle de voornoemde eigenfchappen in den volmaakften trap heeft; ik verbeelde my, dat 'er weinige paarden, die duurer en fraayer zyn, in Holland worden gebragt, dan door my; ik zou 'er een aantal van kunnen opnoemen, doch ik heb nog nooit een paard gehad, dat alle de eigenfchappen van een volmaakt paard bezat. Dan, dat de eene Provincie, verre boven de andere, met de fraaifte foort van paarden voorzien is, behoeve ik, zoo my voorkomt, niet te melden, evenmin, als dat Amfterdam de keure daarvan heeft, het geen zear bekend is: en, naardien ik, voor het overige, dit ft.uk zal behandelen, zonder eenigen aanftoot te willen geeven, (terwyl my anders de byzondere gefteldheid der paarden, in elke Provincie, niet onbekend is, en de gebreken overal gevonden worden) zal ik hetzelve ook in 't algemeen behandelen. Dus de gefteldheid van onze Inlandfche paarden aangetoond hebbende, zal ik nu de redenen daarvan opgeeven. Kan het wel anders zyn, dewyl wy door ondervinding weeten, dat gelyk zyns gelyk voortbrengt, en men geen vygen van doornen plukt, als men in acht neemt de handefc N 5 wy-  JÖ2 UI. VERHANDELING OVER DE wyze van de meefte Nederlandfche Huislieden?—men brengt merriën voor den hengst, die, wegens gebrek van goede eigenfchappen, niet veel kunnen opbrengen, dan, de hengst fraai zynde, hoopt men op een beter jong; dit gelukt in Friesland nog al veel, waarvan men de naaste oorzaak aan het toezigt over de hengften toefchryft, waaromtrent men, in andere Provinciën, zoo naauwkeurig niet is; de Friefen, in tegendeel, hebben waargenomen, dat, in onze gewesten, zeer veel fchoons in een paard van den hengst afhangt; dit bewoog zelfs de Staaten van Friesland, om op dit ftuk aandachtig te zyn, en bepaalde wetten, omtrent de geftalte, als ook het hair der gebruikbaare hengften, te geeven: en het ras der paarden zou daarenboven grootelyks verbeterd zyn geweest, als men nog daarby gelet had op de vuurigheid van temperament; en hoe bezwaarlyk het ook zy, die eigenfchap in onze fpringhengften te ontdekken, zal ik echter, op myn' tyd, een middel, tot voortbrenging van dezelve, aan de hand geeven. Ziet men verder, hoe de vermenging toegaat, dan kan men zig ligtelyk voorftellen, dat de gevolgen daarvan niet zeer gunftig kunnen zyn; want daar een beste fpringhengst ftaat, daar is ook veel toeloop, en zoo gebeurt het menigmaal, dat 'er meêr dan zes merriën, op een' voormiddag, by dien hengst worden gebragt, om daarvan gedekt te worden; dus moet  INLANDSCHE PAARDEN. 163 moet zulk een hengst die merriën, uur aan uur, indien niet zomtyds nog korter, beklimmen, zoo dat het wel gebeurt, dat de fprong meêr dan een kwartier uurs vertoeft, wegens de flaauwheid van den hengst; wanneer men nu de Natuur raadpleegt, zou men dan niet mogen befluiten, dat zulks eene aangebooren geesteloosheid by een paard kan veroorzaaken; maar het is onze zaak niet, dit in het breede, op eene natuurkundige wyze, te verklaaren. De flegte gefteldheid van de Nederlandfche paarden, met de redenen daarvan, opgegeeven hebbende, laaten wy nu verder zien, hoe andere ja zelfs onbefchaafde volkeren ons hierin overtreffen. Wat de Tartaaren en Arabieren betreft, dezelve zyn zeer oplettende in de aanfokking hunner paarden, en begrypen te recht, dat de moed, de kracht, en daarby de gedweeheid de voornaamfte eigenfchappen zyn van een paard; met een vuurig en fterk paard kunnen ze hun oogmerk bereiken; op een paard, datvoorengenoemde eigenfchappen bezit in eene ruime maat, vestigen zy hunnen aandagt, en geeven zulk een ras een' byzonderen naam; zy onderfcheiden hun ras, naar zommiger opgaave, wel in zes foorten, en zouden liever het allernoodzaakelykfte misfen, dan hun paard, met die voortreffelyke hoedanigheden begaafd; zy onthouden, van een' byna-on- ge-  16*4 III. VERHANDELING OVER Dfi geloovelyken tyd, de afltamming hunner paarden, en, wanneer zy die laaten dekken, gefchied zulks plegtig in tegenwoordigheid van getuigen; die merriën dan geworpen hebbende, worden daar getuigfchriften van gemaakt, en dezelve geeven de waarde aan hunne paarden, zelfs tot groote fommen gelds, die meêr dan tien duizend daalders kunnen beloopen. Letten wy nu op de Europeaanen, die veel belang Hellen in beste eigenfchappen der paarden, als daar is de Engelsman, die, in navolging van den Arabier, (terwyl men zegt, dat zyne paarden van die des laatstgemelden afftammen) ook zeer naauwkeurig op de voornoemde hoofdeigenfchappen acht geeft, waardoor hy insgelyks groote fommen gelds maakt voor zulke overvliegers, en daarmeê aanfokkende, 'er de beste gevolgen van ondervind. Ik erinnere my, dat, ruim 20 jaaren geleeden, een Heer, uit Engeland gekomen zynde, my verhaalde, dat hy gehoord had van een' hengst, die meêr mogt gelden dan honderd duizend guldens Holl., eene alleraanmerklykfte prys! en, wanneer men eene merrie van dien hengst wilde gedekt hebben, moest daarvoor betaald worden drie honderd guldens Holl., welk gezegde my naderhand ook door een' Schipper is bevestigd. In Turkyen, Italiën, Frankryk, en Duits.chland, waar de fokkery van paarden met luis-  t N L AN DSCHS PAARDEN. l6$ luistet geoëffend word, handelt men op dezelfde wyze; en dus ziet men, dat andere volkeren ons overtreffen in oplettendheid omtrent de hoofdeigenfchappen. De bevinding my, eene menigte van jaaren, geleerd hebbende, dat 'er van de tien paarden, anders fchoon van Hel, naauwlyks één is, dat die edele vuurigheid bezit, die ons het ryden aangenaam maakt; wat hebben wy dan te denken van de hengften, dan dat 'er van de tien ook naauwlyks één zal zyn, die vuurig en krachtig is, om zwaar werk te doen, waar een bezitter het grootfte belang by heeft ? — wat baat het myj, een paard, verrukkelyk fchoon in het aanzien, te hebben , indien het, by het gebruik op den weg, my een voorwerp van verdriet word! zelden klaagt een Heerfchap aan my^ wanneer ik hem een paard heb verkogt, over fraaiheid, want hy ziet de uitwendige geftalte by den verkoop, maar hetzelve op weg beproefd hebbende, dan komen de zegeningen of vloeken: al doet een fpringhengst zig Zeer vuurig op by eene merrie, is echter daaruit geen befluit te trekken, dathy, in andere dienften, voldoen zoude; men vind wel, by andere foorten van fchepfelen, dat, die het fterkst in de wellust vallen, buiten dien traag en loom zyn. Nog eens, hoe zelden weet men, met zekerheid, de eigenfchappen van ?uUs eene merrie, waarvan de hengst is ge. fokt,  ï66 III. VERHANDELING- OVER DE fokt; en dit gebrek is, in alle onze Provin- ciën, gemeen. Wat ftaat ons nu te doen ? tot de oplettendheid van andere volkeren ons te keeren, en hunne goede gebruiken naatevolgen, — of zullen wy ons tot hunne rasfen wenden, en, die inhaalende, met onze rasfen vermengen? — Dit Iaatfte zoude, myns bedunkens, eene verregaande onvoorzigtigheid zyn, dewyl my geen ras van paarden bekend is, dat het Nederlandfche overtreft in uitwendige geftalte, maar wel in moedigheid en kracht, om lange tochten te kunnen verduuren; andere volken geeven aan deeze eigenfchappen de voorkeur, en zyn daaromtrent, gelyk boven gemeld is, zeer oplettend, veel meêr dan wy, en ons gebrek hierin is duidelyk te ontdekken: maar, wat de uitwendige gefteldheid betreft de Hollandfche Steden zouden een aantal van verrukkelyk fraaye paarden, van 5 tot 20 jaaren oud, kunnen uideveren, en Groningerland, Friesland, Drenthe, en Overysfel, aan den kant van Friesland gelegen, zeer goede kweekelingen, ook zyn 'er enkelde in de overige Provinciën, zoo dat wy niet van een best ras van paarden ten eenemaal verftoken zyn, maar de weinige, die wy hebben,behoorden ons ten fterkften aantefpooren, om de fraaifte onder dezelve tot de aanfokking te gebruiken, ten einde daar-"  INLANDSCHE PAARDEN. ïó> daardoor dat voortreffelyk geflacht meêr uittebreiden. Maar, mogelyk werpt my de een of ander tegen, dat men, by zommige fchepfelen, als by viervoetige dieren, en ook by vogelen, waarneemt, dat, wanneer zy naa een ander Land worden vervoerd, en Hechts weinige jaaren daar geweest zyn, al ras verbasteren, en gelyk worden met dezelfde foort van dieren, die zig in dat Land bevinden, en dat, zo men in eene gelyke foort wil blyven, men dan genoodzaakt zal zyn, zig weder te wenden tot dat Land, waaruit men het eerfte ras bekomen heeft: zoo als het ook gelegen is met kruiden en planten, eene zaak te veel bekend, dan dat ik dezelve hier zoude uitbreiden. Dan, om dit tot het geflacht der paarden overtebrengen, vind ik gansch geene reden, dewyl ik zeker geloof, dat het tegenwoordig ras van paarden, wat het voornaamfte betreft, door onze land- en Iuchtgefteldheid bevoordeeld word, waaruit ik befluit, dat het tot onzen landaart behoort; en wil men rechte middelen by de hand neemen, men geen vreemde rasfen van paarden, maar wel goede manieren van vreemde volken moet invoeren. En verder, tot bewys; een onzer Nederlandfche paarden heeft maar eene of meêr eigenfchappen van vreemde rasfen, als daar is een al te ronde kop, een ftyve nek, bekrompenheid van borst, fynhekl van beenen, wat vermindert dat  168 III. VERHANDELING OVER DE dat zulk een niet merkelyk in prys ?—laat eens een Holfteinsch, een Engelsch, of een ander vreemd merriepaard op de Friesfche markten komen, waar de verzamelplaatfen van de eerfte kenners van paarden zyn, men wend naa zulk eert ras naauwlyks zyn oog: dus, zo wy konden goedvinden, ons tegenwoordig ras van paarden te vermengen met vreemde rasfen, de pryfen der paarden merkelyk zou* dén verminderen: Voorts heeft men aantemerken, dat men, in ons Nederland, zoekt zwaar-geleede trekpaarden, waaruit men de fraaifte neemt voor de koetfen en wagens, en de mindere tot den landbouw, de kleinere beste foort word gebruikt tot de harddraavery en de chais; zynde de harddraavery geen geringe zaak voor onze landgenooten, dewyl zy daarmeê veel voordeel behaalen, en, wat ook andere volken aan hunne paarden mogen leeren; het harddraaven fchynt eene eigenfchap te zyn van de Nederlandfche paarden alleen. Nog is 'er eene ligtere foort van paarden, waarvan de meefte, doorgaans, tot werkpaarden moeten dienen. De fynfte foort van onze paarden kunnen, gelyk in vroegere tyden, voor den Krygsman dienftig zyn; Het rechte ras der Nederlandfche paarden is al van ouds beroemd geweest, door de ganfche waereld; by de oude Romeinen waren ze zeer in aajizien. Men zegt* dat onze  INLANDSCÏIE PAARDEN. iéps ze paarden niet gefchikt zyn, om onder het zadel te worden gebruikt, dat evenwel maar eene nieuwmodifche opvatting is, want hoe hebben onze voorvaderen het daarmede gemaakt ? men vind van hunne bekwaamheden, en van hunne bewonderlyke gefchiktheid tot den krygsdienst, by Tacitus gemeld, en zy waren by de Gallen zeer geacht, en by de Romeinen geducht. Maar ik wil al eens toegeeven: men kwame het fchraale Engelfche, en tengerer Holfteinfche, of ander vreemd ras intevoeren, en trok daar eene foort van rypaarden af, zouden deeze wel geacht worden ? neen, het waren Hechts inboorlingen, en konden geen vreemde naamen voeren: dus zal het meêr dan tyd worden, om een' anderen weg inteflaan, en een ander middel aan de hand te geeven, terwyl dit nryn derde Huk zal zyn, waaromtrent ik zeer nedrig den aandacht van Uw Ed. voor eenige oogenblikken verzoeke. Vermits elk ingezeten het hoogfte belang heeft in deeze verbetering, zal ik my, in de eerfte plaats, wenden tot H. E. Mog. de Staaten van elke Provincie, ten einde zy mogten goedvinden, eene keure te maaken omtrent de merriën, gelyk de Heeren Staaten van Friesland gedaan hebben omtrent de hengften, egter met dit onderfcheid, dat, wat het hair betreft, men diende te bepaalen dat men, in plaats van zwart, zulk een git-zwart, O dat  1^0 III. VERHANDELING OVER DE dat 's zomers niet verbleekt maar zwart blyft, en geen gering fieraad aan een paard byzet, en in de plaats van donkerbruin, roodachtig bruin , 't geen thans veel verkoozen word, en daarby een derde donker - graauw, met een bles en witte maanen en ftaart, moest neemen, allen van eenen zeer vrolyken geest, en fterk om lange tochten te kunnen verduuren, dus, zoo veel mogelyk, alle de bovengenoemde eigenfchappen by elkander bezittende. Verder zou het goed zyn, premiën uittelooven aan den geenen, die een merrie-paard .zou aanbrengen tot de keur, en, hetzelve bevonden wordende, de eigenfchappen, welke zyn opgegeeven, te bezitten, genegen was het voor den hengst te brengen, die hem zou worden aangeweezen, terwyl hy daarvoor genieten zou eene premie van ten minften 10 Ducatons; en, wanneer men bevond, dat de merrie bevrugt was, en zy verder op haar' tyd geworpen had, dat alsdan de eigenaar terftond aan den daartoe geftelden Keurmeefler moest kennis geeven,die,het nieuwgeboren veulen hem vertoond zynde, last moet hebben, hem 20 Ducatons daarvoor te betaalen; voorts moest het veulen, een half jaar oud zynde, aan de daartoe gefielde Gecommitteerdens worden' geleverd, en dan daarvoor nog betaald 2.0 Ducaaten, zoo dat zulk een veulen den Lande zou komen te kosten omtrent 200 Guldens; dan moest dat veulen worden gebrandmerkt, en,  znlAndsche paarden. 171 -fen, by publieke veilinge verkogt, met die bepaaling, dat het nu of ooit uit de Provincie niet zou mogen worden vervoerd, op poene van zwaare boete, waarvoor de laatftê eigenaar altoos aanfpraakelyk zou zyn; Dan, ik bert niet van gedachten, dat zulk •een veulen juist diert hoogen prys zoude opbrengen * alfchoon 'er veelen naa zouden dingen, echter zou de Ichade voor den Lande zeer gering zyn, in vergelyking van het voordeel voor het algemeen, dat nog zal Worden aangetoond; Wat rtu aangaat de wyze, op welke zulk •feene aangegeeven merrie gekeurd moet worden, zal men, in de eerfte plaats, zyn' aandagt vestigen op de uitwendige geftalte, en 'dan eene proef neemen van haare geestgefteldheid* met het zelve merrie-paard te probeeren, door een nademiddags rit van 3 uuten gaans, gints en weder■, en dan zal men vry zeker weeten, hoe haar aart is. Dat ik geen uitgebreidere bepaalingopgeeve 'Van zulk eene aangegeeven merrie, gefchied om dat ik veronderftel, dat die geenen, die tot Keurmeefters worden gefteld, de vereischte kundigheden zullen bezitten, en, derhalVen, zou zulks nutteloos zyn; die lust heeft, om daarvan meêr te weeten, die leeze het boek van den Heer Bourgelat, over de kunst: van het oordeelen over paarden. De tegenwoordige handelwyze omtrent de. O a ver*  £J*S II. VERHANDELING OVER DE ; vermenging, die boven (op bladz. 162.) heb opgegeeven, door elk kundig mensch afgekeurd -moetende worden, komt het my voor, dat het verre beter zyn zoude, wanneer zulk eene goedgekeurde merrie, willig zynde, by den - hengst, die den eigenaar was aangeweezen, 's morgens vroeg de eerfte gebragt wierde, .en nog beter, wanneer de hengst in geen 2 a 3 dagen geklommen had. . De willige merrie in ftal gebragt zynde, in het gezigt van den hengst, om, door het onderling te kennen geeven van hunne aandoeningen, de natuur als in volle vlam te brengen, moet men vervolgens de merrie uitleiden, en den hengst haar agteraan doen volgen, met .eene tusfchenruimte van 50 fchreden, en van tyd tot tyd korter, tot dat hy, naby de merrie komende, in volle drift zyn' fprong uitvoert. Als men de Natuur raadpleegt, zou men dan geen reden hebben, van een beter ras van paarden te verwagten, dan volgens de tegenwoordige handelwyze? En nu zal ik laaten volgen, op welke manier de houders van de fpringhengften hunne bedryven omtrent deezen taak, ter verbetering der paarden, behoorden aanteregten. Dier lieden zaak zoude zyn, in de eerfte plaats, naauwkeurig te letten, van welk jas die hengst getrokken was, welken zy voorneemens waren te koopen, en, daarvan geen zekere bewuftheid kunnende bekomen,, nimmer  TNLANDSCHE PAARDEN. 173 mer tot de koop overtegaan, en, hoe fchoon anders de uitwendige geftalte was, zig daardoor niet te laaten vervoeren, ten zy men, door hem te gebruiken, volkomen van zyne vereischte hoedanigheden overtuigd wierd. Dan, die lieden zouden zekerer en beter handelen, wanneer zy konden goedvinden, eene merrie, met alle de voorfchreeven eigenfchappen voorzien, zelfs te koopen, en die te laaten dekken van den fchoonften en bestvoldoenden hengst; kwam 'er een hengstveulen van, dan kon hy ten minften zien, wat ras hy had; zo het een merrieveulen was, dat kon hy aanhouden, en, merkende, dat het alle de vereischten had, weêr daarmeê aanfokken, tot dat 'er een hengstje van kwam, en dan was hy geheel zeker. Ja, zegt, mogelyk, een van de hengftehouders; Koopman! uw plan keure ik volkomen goed: maar ik doe nu eens die kosten,' en koop eene merrie van het eerfte ras, en laat haar beklimmen van myn' besten hengst, of van een', die nog beter is, zo ik dien vinden kan; dan moet ik rekenen, dat ik zulks twee jaaren aanëen moet doen, want het kan zoo wel een merrie-als een hengstveulen zyn; dus die merrie daarom 2 jaaren houdende en het jong 3 jaaren, eêr dat ik het mag laaten fpringen, zou my zulk een hengst wel meêr dan 500 Guldens komen te kosten, en dan liep ik nog de rifico, maar dat alles O 3 was  £74 UI. VERHANDELING OVER BE was niets, indien het maar wel gelukte, enr my dan wierd toegelaaten, om zoo veel geld te neemen, voor het fpringen, als my dacht, dat met de waarde van myn' fpringhengst overeenkwam: maar, ik mag geen geld meêr neemen voor het dekken van myn' kost-, baaren hengst, dan een ander, die een' gemeeneren heeft; de myne zou, het is waar, veel toeloop hebben, maar hy wierd ook te rasfer uitgemergeld: wat z°ude het my dan baaten? — Zie, hier doet zig dan eene zwaarigheid op, terwyl het geld tog de dryfveêr fchynt te wezen van de meeste goéde daaden in de Maatfchappy: maar, wanneer H. E, Mog. de Staaten der Provinciën konden goedvinden te bepaalen, om nooit minder dan een Duca». ton, maar wel meêr te vorderen, zoude dit een' weg kunnen baanen tot eene kleine ftoetery, om daardoor in het rechte ras van paarr den te geraaken. Nu blyft 'er nog overig den Boerenftand aantefpooren, om in ernftige bedenking te neemen, van eene geheele verandering te maaken in hunne handelwyze omtrent het aanfokken van veulens, zoo als die hiervooren befchreeven is; en te gelyk ook die geenen, welke hun werk maaken van jonge paarden optevoeden, eene verbetering daaromtrent aantepryzen. Thans is het de gewoonte van de liefhebbers.  INLANDSCHE PAARDEN. 175 bers Boeren, zo men een best veulen, pfeen i jaarig of ajaarig paard koopt, dat men hetzelve aanfokt tot de 4 jaaren, en dan, vet gemaakt en wat gebruikt zynde, verkoopt men het paard: indien het nu van eene beste foort is, gaat het naa Holland; men brengt het daar weder aan, en oeffent het dagelyks, maar ziet,het paard verliest dag aan dag in vleesch, ja, het word ziek, het moet naa de weide, en waarlyk geen wonder; dat fchepfel was ge-, woon weinig te doen , zelden te zweeten , overlaaden te zyn met fpyze, en word nu geheel anders behandeld dan gewoonlyk: zoo, zeggen de Heeren Hollanders, moeten wy met die jonge paarden een jaar fukkelen, eêr zy van dienst kunnen zyn, een enkelde uit. gezonderd. Indien nu een Boer konde goedvinden, Zulk eene beste merrie, 3 jaaren oud zynde, voor den besten hengst, dien hy vinden kon, te brengen, was 'er hoop, dat hy een best veulen zou bekomen, en het oude kon hy, in het volgende jaar, vetmaaken; het veulen, zo het eene merrie was, kon hy aankweeken tot de 3 jaaren, en dan al weder dat paard voor den hengst brengen; zou zulks geen gegronde hoop geeven, dat 'er in 't kort meêr fchoone paarden in onze Republiek kwamen? -daarenboven word een paard, een veulen gehad hebbende, daarvan niet verminderd, maar •veel eêr beter; zulke paarden zyn minder keuO 4. rig  1^6 III. VERHANDELING OVER DE rig in het voeder, en dan één jaar ouder en fterker, meêr gewoon aan ongemakken; en een paard, met veulen zynde, kan even goed werken, ook, een half jaar, loopen en harddraaven leeren, waarvan ik ondervinding heb gehad. Nog meêr, als men den loop der Natuur raadpleegt, heeft men reden, een vlug jong van zulk eene nog onafgewerkte vuurige merrie te wachten, veel eêr dan van eene, aan wie, door werken en loopen, de lust benomen is. En zoude het niet tot voordeel van den Boer uitkomen , die zyne bedryven dus inrichtte, dat hy, in plaats van een driejaarig paard vet te maaken, en hetzelve, 4 jaaren oud geworden zynde, voor honderd Guldens meêr te verkoopen, dan hy het had ingekogt, hetzelve paard tot de 5 jaaren te houden, ea na 'er een veulen van getrokken en het daarna vet gemaakt te hebben, te verkoopen? — dus zou de Boer in ftaat zyn, honderd Daalders meêr daarvoor te krygen, dan het, driejaarig zynde , hem gekost heeft, buitendien heeft hy een veulen, wel vyftig Daalders waard; deeze handelwyze zou, derhalven, tot voordeel van den Boer verftrekken, en een Heerfchap had beter zyn gerief, want een paard is, vóór de 5 jaaren, zelden gefchikt tot den dienst. Wat nu betreft de lucht-en landsgefteld- heida  INLANDSCHE PAARDEN.' ïff beid, zoo leert de ondervinding, dat dezelve, in onze geheele Republiek, voor paarden gefchikt is. De paarden in fchraale landftreeken, waar hun 's zomers van dat gras, en 's winters van dergelyk gemeen hooi word toegediend, worden op verre na niet zoo uitgezet als paarden, die 's zomers op een' vetten kleigrond graazen, en dan 's winters van dat beste hooi eeten, deeze worden fterker, weeliger, en grooter; echter heb ik bevonden, dat, wanneer een Boer, op eene dorre landftreek, aan zyne jonge paarden gemaalen rogge met best ftroo rykelyk toedient, de zoodanige ook weelig kunnen uitzetten, en gelyk worden met paarden op een' vetten kleigrond ; maar , wanneer zy aan hooi en ongemaalen voeder komen, vervallen zy veeltyds, maanden agter een, eêr zy aan dat voeder gewend zyn, en worden niet fpoedig vet, enkelde uitgezonderd. Ik weet, een Boer werpt my tegen, (doordien het, reeds langen tyd, het onderwerp van myne gefprekken met hun is geweest) een paard, zegt hy, voor honderd Ryksdaalders of daaromtrent ingekogt, en dat voor den hengst gebragt, dat blyft eens geit! — wat zwaarigheid ? dan kan het vetgemaakt worden, en dus geen fchade veroorzaaken. Hy houd nog verder aan : men kan zulk een paard, waar een veulen by is, zoo niet by O 5 den  ï/3 III. VERHANDELING OVER DE den weg rydeu; en laat men het veulen thuis, dan is men zoo bepaald in zyn' tyd, de oude hygt zoo na zyn jong, en wil gaarne naa huis; het word eens een hengstveulen, wat is de prys dan veel minder, die houd dan wel eens op met 40 Guldens, en is dat zoo veel naaloopens waardig; myn land is 'er veel te goed toe; het koemeiken past my beter. — ■ Het is waar, dat men een zoogend paard zoo vry niet kan ryden; maar het is de zaak van een' Boer tydig t'huis te zyn; en legt ook met eene verpligting op den Huisman, dat hy zyne kasfe doe aangroeyen door dien weg, zoo als de beste beproefde middelen hem aan de hand geeven? wat zyn 'er niet al zwaarigheden in alle de takken van zyn be. roep? en echter laat hy zig daardoor niet affchrikken, om hetzelve met oplettendheid en vlyt waarteneernen. Ik vinde ook geen vryheid, eenen Huisman, wiens bezittingen niet menigvuldig zyn, aanteraaden, om een paard van 200 Guldens te houden voor eigen rekening, maar dan zou het de zaak zyn van den Landheer, voor deszelfs eigenbelang en dat van den Boer, het geld, om een paard te koopen, aan den laatsten te verfchieten, onder eene zekere borgtogt; dus zou de Boer, met maatig geluk, eenige honderden kunnen winnen, daar hy, met  1NLANDSCHE PAARDEN. I^gi- met een gemeen ras van paarden aantefokken, weinig voordeel maakt, en dus dezelfde blyft. By voorbeeld; een Landheer fchiet aait een' zyner geringfte Boeren, die liefhebbery heeft voor paarden, 200 Guldens: die Boer, zo hy zelf genoegzaame kunde bezit, of anders een kundig mensch met zig neemt, koopt voor de gemelde fom eene fraaye driejaarige merrie, en brengt die by den besten hengst, dien hy kan vinden: de jonge merrie bevrugt Zynde, word door hem verder gedresfeerd, naarmaate zyne bekwaamheid zulks mêebrengt. Dit gefchied eens in den jaare 1793, in het laatst van Maart of begin van April, dan heeft hy, alles wel lukkende, in 1794, een veulen, en zyn paard is 4 jaaren oud geworden; dan koopt hy ter zeiver tyd, zo hy daartoe het geld kan vinden, wederom eene driejaarige fraaye merrie, een lust der oogen, en brengt dien weder voor den hengst; gelukkig zynde, had die Boer, in den jaare 1795, een vet paard, onder voorwaarde dat het wel gevoerd was, en één eenjaarig, nog een vierjaarig met een veulen: het vyfjaarig vet paard verkoopt de Boer, en maakt 'er drie honderd en vyftig Guldens voor of daaromtrent; dan kan hy weder een driejaarig paard koopen, en houden zelfs, voor het voêr, over 150 Guldens , brengende dat laatstgenoemde driejaarige paard voor den hengst, zoo  *8o III. VERHANDELING OVER DE ITatór en 'aar«P^, <*n3jaarig,een 4 Jaarig, en een, mits wel gevoerd « 4ri„ vet paard, 't welk verkog? hebbende voo? hovengenoemden pryS „f dLomtS kX Saraas»:: ei n°g 5 paarden overig en 7n(1 L van zyn eigen ras aanfoïken Z°° kan me» Alles nu wel lukkende, zoo zou men iaar Dan my dunkt, ik hoor alzeggen: welk een onbedacht voorftel! gaat het altyd dlo dat er een merrieveulen voortkomt? de onl dervmdmg leert, dat het getal meest zeer •venredig is, wanneer 'er dan een heng tS len gebooren word, hoe dan te handelen?!!. Als dan verkoopt men het hengstveulen en koopt voor dat geld, met eenige bXr een allerbest merrieveulen, en zet heïelve » de opgenoemde ftoetery; maar mefS vind eens dat, onder die voorgenoemde beste paarden, een overvlieger wasfdie aU zat Tn ïnPPen 6611 V°lk0men *** bm dan zou myn «ad zyn, dat men zulk een  iNLANDSCHÈ PAARDEN. iSi eèn paard hield, en daar, van jaar tot jaar, meê aanfokte, te meêr, als men zag, dat het by uitftek fchoone veulens bragt. Dus zou men de liefhebbers onder de Drentfche Boeren naavolgen, alsook eenigen in Friesland, die reeds, door zulke voortellingen, bewoogen worden, om de opgegeeven zaak te beproeven, terwyl de aanlokking van paarden, van jaar tot jaar toeneemt, en men de moeite al ras weder betaald krygt. Ik twyfel geenzins, of de veulens, op gemelde wyze, aangefokt van de keure der hengften, getrokken uit een ras, dat alle de eigenfchappen bezat van een verrukkelyk fchoon paard, zouden ten minften, hoofd voor hoofd, wel 10 Guldens meêr opbrengen, dan volgens de tegenwoordige gebruiken, en dus kon zulk een beste hengst, honderd merriën bevrugtende, in een jaar, iooo Guldens meêr voordeel aanbrengen, 't welk geen kundig liefhebber van paarden zal tegenfpreeken; en het is zeer mogelyk, dat die paarden, 4 jaaren oud geworden zynde, op 't minst gerekend, 50 Guldens meêr waardig zouden wezen, dan volgens de thans gebruikelyke handelwyze. Wanneer nu 4 jaaren verlopen waren, zou het voordeel van een' hengst, van jaar tot jaar, in veulens opbrengen 5000 Guldens, en dan het getal van beste hengften eens dertig zynde, in elke Provincie, de winst tot 1^0000 Gul-  VERHANDELING OVER r)É Guldens vermeerderd worden: eene zaakj waarlyk, die men niet gering kan noemen! Maar my dunkt, ik hoor deezen of geenen fceggen: het lukt alles eens naar voorfchreeven wyze van doen \ dan zou het beste ras van paarden zeer algemeen worden, en -3 derhalven, merkelyk in pryfen daalen: —- neen, Myne Heeren! ik voorzie regt het tegendeel, dan zou men den toeloop van buitenlanders fterk zien vermeerderen, dewyl men dan niet meêr kon klaagen over de geesteloosheid en het onvermogen der Nederlandfche paarden: dan zouden Koningen daarmeê weêr kunnen praaien, en Prinfen hunne eer Hellen, in het gebruik van zulke paarden: dan zouden de Heeren liefhebbers zig verlustigen, in Hout langs de wegen te ryden, met een' draf, die Hechts aan Nederlandfche paarden alleen eigen is; terwyl wy ons kunnen ■Vleyen, dat de zwakheid, van wat vreemds te begeeren, niet alleen in den Nederlander heerscht, maar dat die kwaal, ook in andere Landen, word gevonden, en dus* wanneer deeze bemerken b dat 'er eene algemeen fle verbetering in ons ras van paarden is gekomen, wy ook hunnen toeloop op zekere gronden hebben te wachten, vermits de uitwendige geftalte van de beste Nederlandfche paarden nog heden den roem wegdraagt* Zou het geluk ook niet groot zyn, daar onze lasten vermenigvuldigen, dat de verhooging der  1NLANDSCHE PAARDEN. 183 der pryfen van het inlands ras van paarden (een voornaame tak van onze welvaart) aanmerkelyk kwam toeteneemen? — In hoe verre voorts de manier van opvoeding, als daar zyn de behandeling, het voeder, enz., invloed heeft op de fraaiheid van een paard, zal ik nu nog aanwyzen. De behandeling omtrent een paard heeft grooten invloed, zoo ten goede als ten kwaa^ de, op zyn lighaamsgeftel, en op het gebruik; een paard kan niet te fpoedig, maar wel te veel gebruikt worden: wanneer men de lasten naar de krachten regelt, en de Natuur in acht neemt, als een verftandig meester in het onderwyzen der jeugd, zal men nooit een paard bederven. Dan, zoo fchaars men een mooi paard vind, zoo enkeld vind men ook een' bekwaam' Bisryder, die de gaaven heeft, om een paard behoorlyk aantebrengen, en hiervandaan ziet men zoo veel bedorven knollen, eêr ze 4 jaaren oud zyn. Zoo onderfcheiden als de eene mensch van den anderen moet behandeld worden, even zoo behandelt men de paarden, een enkeld door hardigheid, de meesten zagt, en daardoor de natuur opbeurende; maar de meester moet ontzien en tevens geliefd blyven by het paard, en, dus doende, zal een paard altoos vrolyk zyn op het zien en hooren van zyn' meester; de bevinding leert my zulks # da-  ï§4 III- verhandeling over de dagelyks, én, het geen anderen hiervan melden, behoeve ik hier niet natefchryven. Neem eens; een jong paard worden zwaare lasten opgelegd, waardoor zyne natuur onderdrukt word, zoo zal hetzelve, hoe fchoon ook anders van gedaante, daardoor merkelyk verminderen; het een krygt een' opgetrokken rug of zakt door, het ander word fcheefbeenig of krom in de hakken, een derde bekomt eene geheel verkeerde en onaangenaame houding; alle fchadelyke gevolgen van eene flegte behandeling. Daarentegen diende een Boer, wiens zaak het is, jonge paarden aantefokken, zig zeiven met alle vlyt te oeffenen, dewyl zulks door den tyd rykelyk word betaald, want eene geregelde houding verfraait het paard, daarentegen eene onaangenaame houding hetzelve merkelyk minder maakt; by voorb., een paard krygt de gewoonte om met het hoofd fcheef of laag te loopen, of fleekt eens met den bek vooruit, dat alles kan in een jong paard worden veranderd; het vat eens een' kwaaden loop aan, dit moet ook door een' kundig Beryder worden verbeterd : de Heer J. Le Francq van Berkhey, in zyne Natuurlyke Historie, zegt, dat de Friefen, omtrent hetftuk van aanbrengen van jonge paarden, eene kunstgreep bezitten, waardoor zy de liefhebbers in de andere Provinciën overtreffen. Niettemin blyft het waar, dat zal men, hoe veel fraais  inlandsche paarden. i8£ Fraais eene goede behandeling meebrengt, een recht goed paard leveren, het zelve meêrgemelde eigenfchappen moet bezitten, indien het op den duur voldoen zal; en dan wel aangebragt zynde, ja dan, heeft een Heerfchap alles, wat hy begeeren mag. Dewyl het eene algemeen bekende zaak is, dat het tegenwoordig best Inlandsch ras van Paarden, in Groningerland en in Friesland, word aangefokts zouden de Ingezetenen der andere Provinciën wel doen, dat zy zig bevlytigden, om in dat beste ras te geraaken; en, wanneer dezelve konden goedvinden, om, in Friesland of Groningerland, de beste driejaarige merriën te koopen of te laaten koopen, en dezelve eerst lieten dekken van den besten hengst, dien zylieden in Friesland konden vinden, en dit, by verdere aamfokking, in acht namen, tot dat zy zelve zoodanig een ras hadden verkreegen, zou zulks de weg zyn, om eene algemeene verbetering onder de Inlandsche Paarden uittewerken. Ook zoude het, ter bereiking van dat oogmerk, van zeer veel nut wezen, wanneer Heeren uit de Hollandfche Steden konden goedvinden, hun waardigfte paard, 10 a 13 jaaren oud geworden zynde, tot den fraaiften hengst te laaten brengen; maar, hoe moeyelyk is het, hen daartoe te beweegen! niettemin, onlangs in Amfterdamzynde, heb P ik,  l86 .III. VERHANDELING OVER DE ik, na veele redenen daarover gewisfeld te hebben met een' Heer, denzelven overgehaald, om my zyne uitneemend fchoone merrie, (die, wegens haare verrukkelyke eigenfchappen, de hengst genoemd word) in het toekomende voorjaar, te zenden, om haar te laaten dekken door den besten hengst die my bekend is. Wat verder, in 't algemeen, de Heeren Kooplieden, in Holland, betreft, die geen zwaarigheid maaken, hunne rykgelaaden fchepen aan veele gevaaren blootteftellen, zy durven zelden een hunner beste paarden waagen, om 'er een veulen van te trekken, en het is of hunne ganfche welvaart daarmede gemoeid was, terwyl, daarentegen, hun genoegen grootelyks zou vermeerderd worden, wanneer zy van een jong paard, in geen mindere maat, gediend wierden, dan de oude geliefde Lys gedaan had. Dan, dewyl het fpreekwoord zegt, dat woorden wekken, maar exempelen trekken; zoo zal ik, ter bevestiging van het voorengemelde, nog opgeeven eenige voorbeelden van perfoonen, die, op die wyze, hebben gehandeld. Sytze Krode, Huisman by Warten, in Friesland, heeft, 14 jaaren geleeden,begonnen aantefokken, met eene jonge mooye merrie, die hy, om dat hy ze te hoog in prys Helde, niet kon verkoopen, waarop hy befloot, die mer-  INLANDSCHE PAARDEN; l8f merrie voor een' besten hengst te brengen, dat van zulk een gevolg geweest is, dat men, nog deezen zomer, voor een driejaarig paard Van dat ras 350 Guldens heeft geweigerd; de Veulens, als hy dezelven verkoopen wilde, hebben, een halfjaar oud zynde, 100 Guldens opgebragt; één heeft den bewonderenswaardigen prys van 140 Guldens mogen gelden.' Tjalk Wiebes, woonachtig tot Aalzum, kan ook met roem fpreeken van de aangenaame gevolgen, die hy, door aanfokken met een best ras van paarden, heeft ondervonden. Aan Gosfts, te Giekerk^ heeft 'er insgelyks veel voordeel by gehad. Symon Luks tot Jelfum, eene jonge fchoone merrie hebbende, begon ook daarmee aantefokken; en zyn hierdoor 's mans omftandigheden in eenen bloeyenden Haat geraakt: de tweejaarige jongen verkogt hy voor meêr dan 200 Guldens. T. Helder, onder Sybrandabuuren, en Karnelis Ppters, tot Peinjum, kunnen 'er ook beide, door bevinding, van roemen: en wilde ik my in deezen verder uitbreiden, dan zoude ik nog eene menigte van dergelyke voorbeelden kunnen opnoemen, dewyl onze Boerenftand hieromtrent dagelyks meêr verlicht word. Dus meene ik, myne denkbeelden ten klaarften te hebben voorgefteld, en kan geen'beteren weg uitdenken, wat ik ook heb nagezogt omtrent de bedryven van andere volken, die tot dit oogmerk, ter naavolging, zouden kunP a nen  188 III. VERH. OVER DE INL. PAARDE*; nen dienen. Ook heb ik getracht, my, zoo verftaanbaar mogelyk, uittedrukken, opdat de eenvoudigfte het mogt kunnen begrypen, en daardoor worden aangefpoord, om myn' raad optevolgen : dus zoude, onder Gods zegen, het ras onzer paarden al fpoedig eene andere gedaante, en de Inwoonderen van ons •Land daardoor aanmerkelyke voordeden verkrygen : zoo veele duizenden flegte paarden zouden langzaamerhand verdwynen, en men geen moeite hebben, om een paar paarden, die op elkander pasfen, te zoeken; veele Heeren die thans het paarden-houden moede zyn, wegens de gebreken , die zy geduurig aan dezelve zien, zouden zig op nieuw, in het gebruik van fraaye paarden , kunnen verlustigen. Ziet daar, Myne Heeren! de taak, my voorgefteld, volbragt. Ik heb gedaan, wat ik konde doen, en zal voortaan daarmeê aanhouden; aireede vind ik belooning in het geluk van eenigen mynermedebroederen,hoewel veele Paardenkoopers van gedachten zyn, dat myn opgegeeven plan met ftrookt met hunne belangen; maar ik denk, dat het altyd de lust van een' Koopman zyn moet, om te voldoen aan zyne verpligting, en daar dit nu veelal bezwaarlyk is , zoo zal, op voorfchreevenwyze, eene ruimere gelegenheid ons daartoe aanleiding kunnen geeven. Liefhebber^ is de moeder van de oplettendheid.  (BYLAAGE.) u, By het afdrukken van de laatstvoorgaande Verhandeling , heeft de Schryver van dezelve aan deeze Maatfchappy overhandigd eene Instructie, aan hem, als Keurmeefter der Spring-hengflen in Friesland, door de Regeering aldaar voorgefchreeven, in de navolgende Publicatie: VRYHEID, GELYKHEID. Provifloneele Reprafentanten van het Volk van Vriesland. Allen den geenen, die deeze zullen zien of hooren leezen. Heil en Broederfcbap. Doen te weeten : Dat , in aanmerking genomen zynde het groot belang, het welk de Ingezetenen van deeze Provineie , by het aanfokken van Paarden, hebben, he noodzaakelyk is, naauwkeurig toezigtopde SpHngheng. ften te houden. Alwaarom JVy, by het vaeeeren van 't Keurmee* fiers Ampt, hebben aangefteld, tot Keurmeefter van Springhengften in de Provincie Friesland, den Perfoon van Servaas van den Berj, en hem verbonden aan de navolgende Inftructie. Art. i. Dat de Keurmeefter zal gehouden zyn de Springhengften over de geheele Provincie, ten min ften tweemaal in 't Jaar, te moeten examineer en en keuren, en daar telkens rapport van te doen aan de Commisfarisfen der Reprafentanten daar toe gefield. p 3 Art.  rp» (SYLAAG E.) _ Art. 2. Dat niemand zal mogen eenige Spring, of Dek-, hengflen, tot Springen van Merriën, gebruiken, ten zy dezelve Hengflen door den Keurmeefter, in tegen' woordigheid van een der Refpective Municipalen der Diftricten, waar onder elk kouder van Hengften ge. zeten is , zullen zyn geapprobeerd en goed gekeurd, by poene van vyf en twintig Caroli Guldens en verbeurte van den Hengst. 3- Dat de Eigenaars van de Springhengften verpligt zullen zyn , met hunne nieuw ■ gekeurde Hengflen, in het begin van de maand Augustus, te Leeuwarden te komen , op dat die door den Keurmeefter worden vertoond aan de Commisfarisfen, De Hengst daar goed gekeurd zynde, om in het vervolg te moogen Springen, en niet gebrandtekend zynde op de linker Bil, moet gebrandtekend worden; tn zo dezelve in het vervolg weder word afgekeurd, op de j egter Bil ook gebrandtekend worden. 4- Dat iemand bevonden wordende een' Hengst, een. maal afgekeurd zynde, weder te laaten fpringen of dekken, zal vervallen in eene boete van vyf en twin. tig Caroli Guldens, boven verbeurte van den Hengst: een derde voor den Aanbrenger, een derde voor de Municipaliteit, in haar Diftrict waarket voorvalt, en een derde voor den Keurmeefter; zo» als alle de £*e-  (BYLAAGE.) j9f Boeten , in deeze voorkomende , bekeerd zullen worden, Art. 5. Dat de Dekhengflen moeten zyn vyf hout-voeten en twee duimen hoog: te weden, met het leggen van de Ry of maatjlok op de Schoft, en dan op hei Waterpas van den grond regt neder; doch de Hengften, geen vyf Jaaren Oud zynde, met eenige fpeeling van de grootte; voorts zwaar van Taillie, en geproportioneerd; — regt, en vlug ter been; — van goed behang; — vuurig van aart. En op dat men van die natuurgefteldheid ten vollen overtuigd zal zyn , zal het den Keurmeester vry ftaan , die Hengften, welke ter Keure zullen worden gebragt, voor af te mogen probeeren, met een uur onder den Man op een draf te laaten ryden. Verders zonder eangebooren gebreken, nadeelig voor de Fokkery. 6. Dat men, ter bevordering en aanmoediging van de aanfokking van Paarden , alle Jaaren Eene Praviie zul geeven, van vyftig Caroli Guldens, aan den Eigenaar van den Hengst, die best aan de vereischten in het voorige Arlicul vermeld, voldoet, en welke hy kan aantoonen, van eene opregt-braave en gaave Merrie, getrokken te zyn. Dat men nog zal geeven vier Pramien Jaariyks, ieder d 25 Gulden, aan die geenen, welke genegen p 4 zyn.  (BYLAAGE.) zyn, eene Merrie, van het Eerfte ras en foort,zénder uiterlyke gebreken , niet ouder dan 3 d 4 Jaaren, by een' Hengst te laaten dekken, hun door een' Keur. meefter aangeweezen; de Merrie vool wordende, en waardig gekeurd, door den Keurmeefter met een' der Municipale» van het Diftrict, zal de Eigenaar de ft iemie genieten. Art. 8. Hat een Hengfte.Man ten minften twee git-zwarte Hengften moet houden, en, zo die gevoeglyk te bekomen is, een' Rood-Bruinen Hengft, met zwarte ftaart, maanen, en voeten. Hat geen Hengften tot het fpringen van Merriën zullen mogen worden gebruikt, welke geen driejaar oud zyn, by pane van vyf en twintig Caroli Guldens. 10. Hat geen Springhengften zullen mogen geweid wor*» , in landen aan de publicque wegen liggende, «och in meentfcharren. 11. Dat de gehrandtekende Blaauwe Hengften provifoneel zullen blyven dienst doen, tot dat de Keurmeefter dezelve zal hebben gekeurd, en daar van rapport heeft gedaan aan de Commisfarisfen, om daar dan nader over te delibereeren. Art  (BYLAAGE.) Art, 12. Dat 'er, in het vervolg, geen Blaauwe of Roodfchimmelde Hengften meer zullen ter keure worden geadmitteerd, als hy nadere Deliberatie. 13. Dat iedere Municipaliteit word geauthorifeerd i ent, in haar Diftrtct, zoo veele Perfoonen teadmitteeren, tot het houden van Dek ■ of Springhengften, als zy, naar de veelheid der Merriën, aldaar zullen verft aan te behooren; en daar dezelve zyn, niet zullen mogen veranderen, en verplaatzen, dan met kennis van de Commisfarisfen. Dat voor Dekgeld, over de geheele Provincie, zal worden betaald drie Caroli Guldens vier Stuivers voor iedere Merrie; waar van de Eigenaar van den Hengst zal genieten twee Caroli Guldens, negentien Stuivers, de Secretaris voor het inzamelen der Pen* tiingen drie Stuivers, en de overige twee Stuivers zullen blyven voor den Keurmeester. IJ- Dat geen Acceord over het Dekgeld zal mogen worden gemaakt, om, in geval eene Merrie gelde blyjt, geene of mindere betaaling te doen dan voorfchreeven, by poene van 25 Caroli Guldens boete, voor iedere Merrie. P 5 Art.  m (BYLAAGE.) Art. 16. Dat die geene», welke Dek- Hengften houden, eene tiaauwkeurige aantekening moeten doen van de Merrien, die hy hunne Hengften gedekt zyn, de naamen aan wien zy behooren, en de kleur; die, zulks niet tiaauwkeurig hebbende aangetekend, voor iedere Merrie zullen betaalen zes Caroli Guldens, ten profyte van den Keurmeester. Dat de Hengfte ■ lieden, jaariyks vóór St. Jatob, hunne boeken en aantekeningen van het dekken zullen moeten inleveren aan de Secretarisfen van dat Diftricl ij Stad, waar onder zy gezeten zyn, om by hun of hunne Clercquen, gelyk Boelgeeds-Penningen, onder parate executie, zoo op de gedekte Moêr - Paarden ,als andere van Perfoonen, die Merrie» hebben laaten dek' ken, te innen, om aan de Hengfte lieden betaald të worden ; mits ftaande voor de Penningen. Ook zullen de Hengfte lieden Copia van hun aantekeningen boven gemeld aan den Keurmeester, vóór St.Jacob, moe' ten ter hand ft ellen. 18. Dat de Secretarisfen gehouden zullen zyn, binnen veertien dagen na St. Jacob, de voorfchreeven Boeken en optekeningen van de naamen der Perfoonen, die hunne Merriën hebben laaten dekken, over te geeven aan de Refpcetive Volks Municipaliteiten, dewelke gelast worden, om den Hengfte-lieden af te vorderen, eene verklaaring te doen ; —. dat by hen geen dekken ver-  (B Y L A A G E.) 153 verzwegen is, of nagelaaten in hun Boek aan te tekenen; noch, by hen zelfs, geen Dekgeldcn ontvangen zyn, of zullen ontvangen worden , op peene als hoven, Art. 19, Be Keurmeefter zal gehouden zyn, eene nette lyst te houden van alle Springhengften , welke goedgekeurd zyn, in een daar toe aangelegd Boek, met befchryving van Ouderdom, de kleur van Hair, als mede van de Plaatfen, waar dezelve ftaan; ook de naamen der Ei* genaars, en hoe veel Merriën gedekt zyn, en van ieder1 gekeurden Springhengst, die in het vervolg moet afgekeurd worden; en moet daar van eene Lyst gegeeven worden aan de Volks Reprafentanten of hunne Commisfarisfen , vóór den eer ften Augustus ieder Jaar. 20. Be Keurmeefter zal niet vermogen eenig aandeel of portie aan Springhengften te hebben, ook geen Koopmaufchap in Hengften mogen doen; als mede van eeltig" Hengfte-Ma»•, het zy Eigenaar of houder, mogen aanneemen eenige gifte , gave, of gefchenk, het zygeld of eenige waarde, by pcene van Casfatie. sti. Be Keurmeefter zal ook gehouden zyn naauwe Correspondentie te houden, waar beste Hengften te bekomen zyn, om in gevalle een kouder van Hengften een' anderen Hengst noodig heeft, te kunnen aanwyzen, waar die te bekomen is. 22. Niemand zal een" goedgekeurden Hengst buiten de Provincie mogen voeren, zonder kennis en toeftemming van den Keurmeester en Commisfarisfen van de Repre-  ïjk5 (BYLAAG E.) frafentanten , op verbeurte van Duizend Caroli Guldens, ten profyte van den Lande. Art. 23. Dat mits deeze wel expres verhoeden word aan alle Ingezetenen, om kunne Merriën buiten deeze Provincie te vervoeren, om aldaar gedekt te worden, by poene van zes Caroli Guldens voor de eerftemaal; en voor de tweedemaalby verbeurte van de Merriën , ofte de regte testimatie van dezelve. 24. En worden eindelyk de Secretarisfen der Respeêtivë Municipaliteiten by deeze gelast, om het Dekgeld by hun ontvangen, Art. 17 vermeld, te bet aaien aan den Keurmeester en houders van de Hengften, vóór den iften February. 25' Dat de Calange tot invordering der boeten zal worden uitgevoerd, door den Fiscaal Generaal van deezé Provincie. En op dat niemand hier van onkundig zy, zal deeze alomme worden gepubliceerd en gedjftgeerd, waar zulks gebruikelyk is. Gegeeven te Leeuwarden, den 19 Maart 1795. Het eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. De Prdvifioneele Reprsfemanten van het Volk van Vriesland, W. B. Jelgersma, Vt. Ter Ordonnantie van Dezelve, E. M. v» Beyma. *  INLANDSCHE PAARDEN. l8£ Fraais eene goede behandeling meèbrengt, een recht goed paard leveren, hetzelve meêrgemelde eigenfchappen moet bezitten, indien het op den duur voldoen zal; en dan wel aangebragt zynde * ja dan, heeft een Heerfchap alles, wat hy begeeren mag. Dewyl het eene algemeen bekende zaak is, dat het tegenwoordig best Inlandsch ras van Paarden* in Groningerland en in Friesland, word aangefokt, zouden de Ingezetenen dér andere Provinciën wel doen, dat zy zig bevlytigden, om in dat beste ras te geraaken; en, wanneer dezelve konden goedvinden, om, in Friesland of Groningerland* de beste driejaarige merriën te koopen of te laaten koopen, en dezelve eerst lieten dekken van den besten hengst, dien zylieden in Friesland konden vinden, en dit, by verdere aanfokking, in acht namen, tot dat zy zelve zoodanig een ras hadden verkreegen, zou zulks de weg zyn, om eene algemeene verbetering onder de Inlandsche Paarden uittewerken. Ook zoude het, ter bereiking van dat oogmerk , van zeer veel nut wezen, wanneer Heeren uit de Hollandfche Steden konden goedvinden, hun waardigfte paard, 10 a ia jaaren oud geworden zynde, tot den fraaiften hengst te laaten brengen; maar, hoe moeyelyk is het, hen daartoe te beweegen! nkttemin, onlangs in Anifterdam zynde, heb P ik,  l86 III. VERHANDELING OVER DE ik, na veele redenen daarover gewisfeld te hebben met een' Heer, denzelven overgehaald , om my zyne uitneemend fchoone merrie, (die, wegens haare verrukkelyke eigenfchappen, de hengst genoemd word) in het toekomende voorjaar, te zenden, om haar te laaten dekken door den besten hengst die my bekend is. Wat verder, in 't algemeen, de Heeren Kooplieden, in Holland, betreft, die geen zwaarigheid maaken, hunne rykgelaaden fchepen aan veele gevaaren blootteilellen, zy durven zelden een hunner beste paarden waagen, om 'er een veulen van te trekken, en het is of hunne ganfche welvaart daarmede gemoeid was, terwyl, daarentegen, hun genoegen grootelyks zou vermeerderd worden, wanneer zy van een jong paard, in geen mindere maat, gediend wierden, dan de oude geliefde Lys gedaan had. Dan, dewyl het fpreekwoord zegt, dat woorden wekken, maar exempelen trekken; zoo zal ik, ter bevestiging van het voorengemelde, nog opgeeven eenige voorbeelden van perfoonen, die, op die wyze, hebben gehandeld. Sytze Kr ode, Huisman by Warten, in Friesland, heeft, 14 jaaren geleeden,begonnen aantefokken, met eene jonge mooye merrie, die hy, om dat hy ze te hoog in prys lïelde, niet kon verkoopen, waarop hy befloot, die mer-  inlandsche paarden. 187 merrie voor een' besten hengst te brengen, dat van zulk een gevolg geweest is, dat men, nog deezen zomer, voor een driejaarig paard van dat ras 350 Guldens heeft geweigerd; de Veulens, als hy dezelven verkoopen wilde, hebben, een halfjaar oud zynde, 100 Guldens opgebragt; één heeft den bewonderenswaardigen prys van 140 Guldens mogen geldend Tjalk Wiebes, woonachtig tot Aalzum, kan ook met roem fpreeken van de aangenaame gevolgen, die hy, door aanfokken met een best ras van paarden, heeft ondervonden. Aan Gosfis, te Giekerk, heeft 'er insgelykö veel voordeel by gehad. Symon Luks tot Jelfum, eene jonge fchoo* ne merrie hebbende, begon ook daarmee aantefokken; en zyn hierdoor 's mans omftandigheden in eenen bloeyenden Haat geraakt: de tweejaarige jongen verkogt hy voor meêr dan 200 Guldens. T. Helder, onder Sybrandabuuren, en Kor* melis Pytters, tot Peinjum, kunnen 'er ook beide, door bevinding, van roemen: en wilde ik my in deezen verder uitbreiden, dan zoude ik nog eene menigte van dergelyke voorbeelden kunnen opnoemen, dewyl onze Boerenftand hieromtrent dagelyks meêr verlicht word. Dus meene ik, myne denkbeelden ten klaarften te hebben voorgefteld, en kan geen' beteren weg uitdenken, wat ik ook heb nagezogt omtrent de bedryven van andere volken, die tot dit oogmerk, ter naavolging, zouden kunP 2 een  i88 III. VERH. OVER DE INL. PAARDEN.1 nen dienen. Ook heb ik getracht, my, zoo verftaanbaar mogelyk, uittedrukken, op dat de eenvoudigfte het mogt kunnen begrypen, en daardoor worden aangefpoord, om myn' raad optevolgen : dus zoude, onder Gods zegen, het ras onzer paarden al fpoedig eene andere gedaante, en de Inwoonderen van ons -Land daardoor aanmerkelyke voordeden verkrygen : zoo veele duizenden ilegte paarden zouden langzaamerhand verdwynen, en men geen moeite hebben, om een paar paarden, die op elkander pasfen, te zoeken; veele Heeren die thans het paarden-houden moede zyn wegens de gebreken , die zy geduurig aan dezelve zien, zouden zig op nieuw, in het gebruik van fraaye paarden , kunnen verlustigen. Ziet daar, Myne Heeren! de taak, my voorgeteld, volbragt. Ik heb gedaan, wat ik konde doen, en zal voortaan daarmeê aanhouden; aireede vind ik belooning in het geluk van eenigen mynermedebroederen,hoewel veele Paardenkoopers van gedachten zyn, dat myn opgegeeven plan niet ftrookt met hunne belangen; maar ik denk, dat het altyd de lust van een' Koopman zyn moet, om te voldoen aan zyne verpügting, en daar dit na veelal bezwaarlyk is, zoo zal, op voorfchreevenwyze, eene ruimere gelegenheid ons daartoe aanleiding kunnen geeven. Liefhebber? is de. moeder van de oplettendheid.  (BYLAAGE.) i5> By het afdrukken van de laatst voorgaan de Verhandeling , heeft de Schryver van dezelve aan deeze Maatfchappy overhandigd eene InstrucTib, aan hem, als Keurmeefter der Spring-hengften in Friesland , door de Regeering aldaar voorgefchreeven, in de navolgende Publicatie: VRYHEID, GELYK HEID. Proviftoneele Reprafentanten van het Volk van Vriesland. Allen den geenen, die deeze zullen zien of hooren leezen. Heil en Broederfchap. Boen te wee ten: Dat , in aanmerking genomen zynde het groot belang, het welk de Ingezetenen van deeze Provincie , by het aanfokken van Paarde» , hebben, he voodzaakelyk is, naauwkeurig toezigtopde Springhengften te houden. Alwaarom Wy, by het vaceeren van 't Keurmeefiers Ampt, hebben aangefteld, tot Keurmeefter van Springhengften in de Provincie Friesland, den Perfoon van Servaas van den Berg, en hem verbonden aan de navolgende Inftructie. Art. i. Dat de Keurmeefter zal gehouden zyn de Springhengften over de geheele Provincie, ten minften tweemaal in 't Jaar, te moeten examineeren en keuren, en daar telkens rapport van te doen aan de Commisfarisfen der Reprafentanten daar toe gefield. P 3 Art.  m (BYLAAG E.) Art. 2. Bat niemand zal mogen eenige Spring, of Bekhengften, tot Springen van Merriën, gebruiken, ten Zy dezelve Hengften door den Keurmeefter, in tegen' woordigheid van een der Refpective Municipalen der Biftricten, waar onder elk houder van Hengften ge. teten is , zullen zyn geapprobeerd en goed gekeurd, hy poene van vyf en twintig Caroli Guldens en verbeurte van den Hengst. 3- Dat de Eigenaars van de Springhengften verpligt sullen zyn, met hunne nieuw-gekeurde Hengften, in het begin van de maand Augustus, te Leeuwarden te komen , op dat die door den Keurmeefter worden vertoond aan de Commisfarisfen, Be Hengst daar goed gekeurd zynde, om in het vervolg te moogen Springen, en niet gebrandtekend zynde op de linker Bil, moet gebrandtekend worden; tn zo dezelve in het vervolg weder word afgekeurd, op de regter Bil ooi gebrandtekend worden. 4- Dat iemand bevonden wordende een1 Hengst, een. maal afgekeurd zynde, weder te laaten fpringen of dekken , zal vervallen in eene boete van vyf en twintig Caroli Guldens, boven verbeurte van den Hengst: een derde voor den Aanbrenger, een derde voor de Municipaliteit, in haar Diftrict waar het voorvalt, en ten derde voor den Keurmeefter; zoo als alle de Bte-  (BYLAAGE.) 131 Boeten , in deeze voorkomende , bekeerd zullen Worden. Art. 5. Bat de Bekhengften moeten zyn vyf hout-voeten en twee duimen hoog: te weeten, met het leggen van de Ry of maat Hok op de Schoft, en dan op hét Waterpas van den grond regt neder; doch de Hengften , geen vyf Jaaren Oud zynde, met eenige fpeeling van de grootte; voorts zwaar van Taillie, en geproportioneerd; — regt, en vlug ter been; — vaty goed behang; —■ vuurig van aart. En op dat men van die natuurgefteldheid ten vollen overtuigd zal zyn , zal het den Keurmeester vry [taan, die Hengften, welke ter Kewe zullen worden gebragt, voor af te mogen probeeren, met een uur onder den Man op een draf te laaten ryden. Verders zonder eangebooren gebreken, nadeelig voor de Fokkery. 6. Bat men, ter bevordering en aanmoediging van de aanfokking van Paarden , alle Jaaren Eene Pramie zal geeven, van vyftig Caroli Guldens, aan den Eigenaar van den Hengst, die best aan de vereischten in het voorige Articul vermeld, voldoet, en welke hy kan aantoonen, van eene opregt-braave en gaave Merrie, getrokken te zyn. 7> Bat men nog zal geeven vier Pramien Jaariyks,, ieder d 25 Gulden, aan die geenen, welke genegen P 4 syn,  (BYLAAGE.) *JH, «ne Merrie, van het Eerfte rat en foort,zonder «iterlyke gebreken, niet ouder dan 3 d 4 Jaaren, bj een Hengst te laaten dekken, hun door een' Keur. meefter aangeweezen; de Merrie vool wordende, en wardzg gekeurd, door den Keurmeefter met een' der Municipale» van het Diftrict, zal de Eigenaar de framte genieten. Art. 8, Bat een Hengfte.Man ten minften twee git-zwarte Hengften moet houden, en, zo die gevoeglyk te beiomen is, een' Rood-Bruinen Heng ft, met zwarte Jtaart, maanen, en voeten. 9. Bat geen Hengften tot het fpringen van Merriën zullen mogen worden gebruikt, welke geen drie Jaar oud zyn, by poene van vyf en twintig Caroli Culdens. 10. Bat geen Springhengften zullen mogen geweid wor, in landen aan de publicque wegen liggende, *och in meentfcharren. II. Bat de gebrandtekende Blaauwe Hengften provifioneel zullen blyven dienst doen, tot dat de Keur. meefter dezelve zal hebben gekeurd, en daar van rapport heeft gedaan aan de Commisfarisfen, om daar aan nader over te delibereeren. Art  (BYLAAGE.) m Art. 12. ' Dat 'er j in het vervolg, geen Blaauwe of Roodfchimtnelde Hengften meer zullen ter keure worden geadmitteerd, als by nadere Deliberatie. ■-, 13. Dat iedere Municipaliteit word geauthorifeerd l om, in haar Dijtrtct, zoo veele Perfoonen teadmitteeren, tot het houden van Dek - of Springhengften , als zy, naar de veelheid der Merriën, aldaar zullen ver' ft aan te behooren; en daar dezelve zyn, niet zullen mogen veranderen, en verplaatzen, dan met kennis van de Commisfarisfen. 14» Dat voor Dekgeld, over de geheele Provincie, zal worden betaald drie Caroli Guldens vier Stuivers, voor iedere Merrie; waar van de Eigenaar van den Hengst zal genieten twee Caroli Guldens, negentien Stuivers, de Secretaris voor het inzamelen der Pen«ingen drie Stuivers, en de overige twee Stuivers zullen blyven voor den Keurmeester. IJ. Dat geen Accoord over het Dekgeld zal mogen worden gemaakt, om, in geval eene Merrie gelde blyjt, geene of mindere betaaling te doen dan voorfchreeren , by poene van 25 Caroli Guldens boete, voor iedere i Merrie. V 5 Art.  (b Vlaag e.) Art. 16. Dat die geentn, welke Dek-Hengflen houden, eene tiaauwkeurige aantekening moeten doen van de Merriën , die hy hunne Hengflen gedekt zyn, de naamen aan wien sy behooren, en de kleur; die, zulks niet naauwkeurig hebbende aangetekend, voor iedere Merrie zullen betaalen zes Caroli Guldens, ten profyte valt den Keurmeester:, >1> Dat de Hengfte - lieden, jaariyks vóór St. Jacob, hunne boeken en aantekeningen van het dekken zullen moeten inleveren aan de Secretarisfen van dat Diflricl cf Stad, waar onder zy gezeten zyn, om by hun of hunne Clercquen, gelyk Boelgteds - Penningen, onder parate executie, zoo op de gedekte Moer- Paarden , als andere van Perfoonen, die Merriën hebben laaten dekken, te innen, om aan de Hengfte - lieden betaald te worden ; mits ftaande voor de Penningen. Ook zullen de Hengfte lieden Copia van hun aantekeningen boven gemeld aan den Keurmeester, vóór St.Jacob, mot" ten ter hand /lellen. Dat de Secretarisfen gehouden zullen zyn, binnen veertien dagen na St. Jacob, de voorfchreeven Boeken en optekeningen van de naamen der Perfoonen, die hunne Merriën hebben laaten dekken, over te <*eeven aan de Refpcctive Volks Municipaliteiten, dewelke gelast worden, om den Hengfte-lieden af te vorderen, eene verklaaring te doen : — dat by hen geen dekken ver-  (B YLAAGÈ.) *?5 ^•erzweegen is, of nagelaaten in hun Boek aan te tekenen ; noch, hy hen zelfs, geen Dekgelden ontvangen zyn , of zullen ontvangen worden , op potne als loven, Art. ipt De Keurmeefter zal gehouden zyn, eene nette lyst te houden van alle Springhengften , welke goedgekeurd zyn, in een daar toe aangelegd Boek, met befchryving van Ouderdom, de kleur van Hair, als mede van de Plaatfen, waar dezelve ftaan; ook de naamen der Ei* genaars, en hoe veel Merriën gedekt zyn, en van ieder' gekeurden Springhengst, die in het vervolg moet afgekeurd worden; en moet daar van eene Lystgegeeven worden aan de Volks Reprafentanten of hunne Commisfarisfen , vóór den eerften Augustus ieder Jaar. 20. De Keurmeefter zal niet vermogen eenig aandeel of portie aan Springhengften te hebben, ook geen Koop-* manfchap in Hengften mogen doen; als mede van eetiig' Hengfte-Man, het zy Eigenaar of houder, mogen aanneemen eenige gifte, gave, of gefchenk, het zygeld of eenige waarde, by poene van Casfatie, 21. De Keurmeefter zal ook gehouden zyn naauwe Correspondentie te houden , waar beste Hengften te bekomen zyn, om in gevalle een houder van Hengften een* anderen Hengst noodig heeft, te kunnen aanwysen, waar die te bekomen is. 12. Niemand'zal'een'goedgekeurde» Hengst buiten de Provincie mogen voeren, zonder kennis en toeftemming van den Keurmeester en Commisfarisfen van de Repre-  ïp5 (BYLAAGE.) prtefentanten , op verbeurte van Duizend Caroli Guldens, ten profyte van den Lande. Art. 23. Dat mits deeze wel expres verbooden word aan alle Ingezetenen, om hunne Merriën buiten deeze Pro' vincie te vervoeren, om aldaar gedekt te worden, ■ by pcene van zes Caroli Guldens voor de eerfte maal; en voor de tweedemaal, by verbeurte van de Merriën , ofte de regte testifnatie van dezelve. 24. En worden eindelyk de Secretarisfen der Respetlive Municipaliteiten by deeze gelast, om het Dekgeld by hun ontvangen , Art. 17 vermeld, te betaalen aan den Keurmeester en houders van de Hengften, vóór den jften February. 25' Dat de Calange tot invordering der boeten zal worden uitgevoerd, door den Fiscaal Generaal van deeze Provincie. En op dat niemand hier van onkundig zy, zal deeze alomme worden gepubliceerd en geaffigeerd, waar zulks gebruikelyk is. Gegeeven te Leeuwarden, den 19 Maart 1795. Het eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. De Provifioneele Reprajfemancen van het Volk van Vriesland, W. B. Jelgersma, Vt. Ter Ordonnantie van Dezelve, E. M. v, Beyma.  DRUKFEILEN. Elfde Deel, aA." Stuk. Bladz. Keg. ftaat. lees. 46. 17. atm arm 71. 1. Art. Art. 78, 1. gealtereerd, gealtereerd) — 5. drie vyf 149 29. als, ook , als ook 169. 7. en zy waren ook waren zy 171. 19. nademiddags namiddags 171. boven aan. II ver h. III verh, 173. 1. de koop den koop — 6. die lieden zou zoodanig een den zou — 7. zy konden hy kon 181. 9. tot jaar tot jaar.