PROEVE VAN ONDERZOEK OVER DE OOGMERKEN VAN HET LIJDEN EN STERVEN VAN JEZUS CHRISTUS; BENEVENS EENE VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN ZIJNER OPOFFERING ONS TEN GOEDE. Die hoewel Hij de Zoon was, nogthans gehoorzaamheid heeft geleerd, uit hetgeene Hij heeft geleden ; en geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, eene Oorzaake der eeuwige- Zaligheid geworden. HE BR. V. 8, 9. Te AMSTERDAM, Bij de erven P. MEIJER en G. WARNARS. mdccxcii,   VOORREDEN Dat de lotgevallen van jezus christus allergewigtigst en alleropmerkelijkst zijn, en dat wel inzonderheid Zijn uiteinde, het merkwaardigst en belangrijkst voorval is, 't welk immer op aarde plaats hadt, wordt eenpaarig erkend, door allen die Zijne Godlijke zending gelooven en de Euangelifche berichten, als echt en volkomen geloofwaardig aanneemen. Even algemeen wordt vastgefteld, dat 's Heilands lijden en fterven zeer gewigtige bedoelingen hadt en wel zulke bedoelingen , welke het welzijn der menfchen rechtftreeks aangaan. Dan , zó eenpaarig als de Christenen belijden, dat jezus christus tot ons heil geftorveii is, zó verfchillend denken zij over het hoe, over de wijze waarop, 's Heilands opoffering Zijnen aanhangeren ten goede komt, met andere woorden, over de betrekking in welke het lijden en Herven van christus, tot onze behoude* 2 nis  IV VOORREDEN. nis en eeuwige gelukzaligheid ftaat. 't Is mijn oogmerk niet, de verfchillende begrippen daaromtrent optegeeven, veel min mij te begeeven op het veld der ftrijdende Godgeleerdheid; alleenlijk merk ik aan , dat de oorzaaken dier verfcheidenheid van gevoelens over dit Huk, gelegen zijn, in het verfchil van wijsgeerige beginfelen, en in de verfchillende regels van uitlegkunde, gebezigd ter verklaaring van dezelfde Schriftuurplaatzen. —Ondertusfchen is het geenzins onverfchillig, hoedanig men denke, over de eigenlijke oogmerken van 's Heilands fterven en over de voordeden ons door Zijne opoffering aangebragt, naardien de wijze waarop ] men zich deeze zaaken voorfteit, regelrechten invloed heeft op de vorming van gemoedsgefleldheid en den aanleg der werkzaamheden, vereischt, om .gefchikt te zijn ter deelhebbinge, aan het heil, tot zulk eenen kostbaaren prijs verworven. — Eene rechtftreekfche behandeling der gefchillen daar laatende en met ter zijdeflelling van alle feilbaar gezach en zo veel zulks mooglijk is, van alle zonder ei-  voorreden. v eigen onderzoek omhelsde begrippen, heb ik getracht te onderzoeken, welke de oogmerken waren, dat het Opper st-Wezen Zijnen voornaamjlen Gunfleling, denfchuldeloozen en weldoenden je zus, aan zo veel Jmaads en fmarts heeft oyergegeeven, en Hem zulk eenen geweldigen dood, geheel onverdiend;, heeft doen ondergaan; •—• en voorts, •—■ welke de voordeelen zijn, die de opoffering van Christus ons heeft aangebragt, •—• welke bedoeld worden in het fchriftuurlijk voorllel, dat Christus voor ons geflorven is. ■—— Het refultaat mijner overdenkingen over deeze hoogstgewigtige onderwerpen, bied ik den Leezer aan in de twee volgende Verhandelingen, waarvan de tweede in eene Godsdienftige Vergadering, bij gelegenheid der vieringe van 's Heeren Avondmaal, openlijk is voorgedraagen. Ik verwacht geenzins dat dezelven, allen die dit boekje in handen neemen, voldoen zullen; fommigen zullen oordeelen dat ik het voornaamst oogmerk van 's Heilands lijden en fterven bijna geheel over 't hoofd gezien heb; anderen, dat ik zekere, hen * 3 fcha-  vi voorreden. fchadelijk voorkomende begrippen regelrecht had behooren te beftrijden: doch beiden gelieven in aanmerking te neemen, dat mijn oogmerk niet was, de gefchillen der Christenen over dit ftuk te behandelen, maar, met ter zijdeftelling van alle leerftelfels voortedraagen, dat, wat mij na een gemoedelijk, en zo veel mooglijk, onzijdig onderzoek is toegefcheenen, waar te weezen : bepaaldelijk de oogpunten, uit welken men den dood van christus tot de meeste ftichting en vertroosting kan befchouwen; — welk onderzoek mij geleid heeft, als de voornaamfte bedoelingen van 's Heilands opoffering aantemerken , zaaken, welke in dit verband bij veele nadenkenden wel niet geheel buiten opmerking zijn gebleeven, maar echter voor zo ver mij bekend is, enkel als gepaste gevolgen aangemerkt, nimmer opzetlijk behandeld, zodanig voorgefteld, noch als eerlie, eigenlijke en rechtftreekfche oogmerken zijn voorgedraagen ; ■—■ zo dat nu datgeen, 't welk doorgaands als 't hoogstwigtige wordt aangemerkt , de betrekking naamlijk van 's Heilands  VOORREDEN. VII lands lijden en fterven met de vergeeving der zonden, (waaromtrent de ftrijdige bevattingen te verdeedigen of te beftrijden, liet onderwerp van meest alle verhandelingen over deeze ftoffe uitmaakt,) ■ thans niet als zodanig, maar als ondergefchikt en zijdelings voorkomt. >— In welk tweërleï opzicht, de vermijding naamlijk van het polemifche en een nieuw vooriiel of onderfcheiden begrip van het eigenlijk bedoelde, deeze verhandelingen van alle anderen mij bekend, geheel onderfcheiden zijn. Volkomen bewust van de zuiverheid mijner oogmerken, befloot ik deeze beide verhandelingen uittegeeven, onderftellende dat dezelven voor mijne mede-christenen aanleidelijk konden zijn ter bevordering van tevredenheid, vroomheid en ziels-genoegen. 't Behaage den eeuwigen Oorfprong van alle beftaan en geluk, mijne geringe en zwakke, maar welmeenende poogingen te zegenen : -— 'twaare en goede dat ik gefchreeven mogt hebben, duurzaame indrukken te doen hebben op de gemoederen der leezeren, ter bevordering van hun geestelijk  VIII VOORREDEN. lijk welzijn: en bijaldien 'er in deeze verhandelingen iets verkeerds mogt voorkomen, hen hetzelve als zodanig duidelijk te doen inzien, ten einde zulks geen nadeeligen invloed achterlaate; hen, ten dien einde bij het leezen gepaste invallen te fchenken, ter beproeyinge of onderfcheidend inzien van Zijnen goeden, welbehaagenden en volmaakten wille, op dat zij door de ontfermingen Gods, zo luisterrijk geopenbaard in de overgave van Zijnen Hoogst-geliefden Zoon, krachtiglijk aangefpoord mogen worden , om zich zeiven te flellen tot eene levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande, ten einde daar door den Allerhoogften de verfchuldigde dankbaarheid te betoonen en zeiven vatbaar te worden voor alle de geestelijke en eeuwige gunstbewijzen, waarmede Hij ons, uit vrije genade, door j ezus christus in de ruimfte maate, beweldaadigd heeft! Dat zij zo. PROE-  PROEVE VAN 0NDER20EK OVER DE OOGMERKEN VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. W anneer men het Godsdienftig onderwijs van jezus christus vergelijkt met de verouderde, op overleveringen gegrondde en met het gezach der Leeraaren bekleedde begrippen van zijne tijdgenooten, (O zijn niet in acht neemen van gewoonten, als heilig en verplichtend aangenoomen en beoefend (2), benevens zijne, met de naauw- ge- (O Blijken van de ftrijdigheid der leeringen van jezus chris! u s, met de volksbegrippen , vindt men, in de Bergpredikatie, mat th. V, VI, VII; Inzonderheid V: 21, 27, 31, 33, 38 en 43, VIII: ii en 12; XII: 1 enverv., inz. 8; XV: i env.; 10 tot 20, inz. 20; XVI: 6 ; vergel. 12; XIX: 3 tot 9; XXII: 23, 24, env.; mark. JI: 27 en 28; Vil: 1. env.,- 14, env.; X: 2 tot 12; 35, env. j XII: 18, env.; luk. IX: 2 tot 6; XIII: i, env.; XX: 27 env.; joann. IX: 1, env.; en elders. 2) Hier toe behoort, 1, het niet waar'neemen van den iabbath, volgends de toenmaalige wijze, matth» XII: 1, env; ic, env.; mark. II: 23, env. III: 1. env.; luk. VI: 1, env.; 6 , env.; XIII: 14. e"v > XIV; 1, env.; JOann. V;VII: 23; IX: 16; en elders. A "— 2- V lin'  2 PROEVE OVER DE OOGMERKEN gezetheid der zogenaamde vroomen ftriidende handelwijze, (3; in aanmerking neemt • zijne uitdrukkingen en gedrag, omtrent dl geestelijkheid en hoofden der natie, befchomvt m betrekking tot de geaardheid deezer perfoonen en den bijgeloovigen eerbied welke de menigte hen toedroeg U\ en let op de ftrijdigheid, welke zich in het oog der Jooden voordeedt, tusfchen zün uiterlijk voorkomen, onderftelde afkomst, ouders, vaderland en maagfchap, met de hooge betuigingen die Hij van zich zeiven deedt Cs) van zijne betrekking tot God, hemelfcne herkomst en zending, gevoegd bij den aan %.TT 2r\S'Heilanfs nalaatigheid, omtrent het gebruik van Tietjwasfchen der handen vóór het eeten, luk X\oTgelijk gedrag zijner discipelen, matth XV: 2; mark'. ¥ 'S Heilancls, goedkeuring van de nalaatigheid der discipelen, omtrent liet vasten, matth. JX- ja 1 mark. II. ,8, env,; luk. V: 33, env enz 5 O) Ik bedoel 's Heilands verkeering met Tniipnsa ren en perfoonen van Hechten naam, m a t h IX- 2°env!'_enV,; MARK' ": l6> LÜK- V: 30;'XV: C4) Matth V: 20; VI: 2,5, 16; X: ,6 en -,, .... , „jiuini. 2.5; ai : 34 tot 4?; XV yyiït u , ' C1V ' ver&- 3' ; AA li: 15 en 10 XXIII: geheel; mark. VIL 6, env.; VIII; ii en 12 luk VU; 30> env. 44> enyX: 3I3en' vet V.? : '4'J!nvt 31, env, XIV: 7, env ?. yy ' \ V->*«U: 11» env.; XJX:3o e j'; 9 t0C 19;XX: 46, 47 uoX n N. IX: 40 en at Wn/Tv * AJ1I: 54' env-; MARK- VI: 2 'en vi:^Vli:1^J558^°^-^6,env.;  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 3 aanfpraak, welke Hij maakte opeen gezach gelijk met, of wel boven dat van den Leids- f man uit Egypte en op de waardigheid van den verwachtten Redder en Vorst, zonder echter het voorkomen te hebben, of iet te doen dat ftrookte met de denkbeelden van den laatften gekoesterd; en bij dat alles nog voegt het licht, waarin de uitleggers der Schrift en die Godgeleerden, welken den toon Helden aan de begrippen des Volks, — 's Heilands wonderdaadige verrichtingen befchouwden en voorftelden, als gefchiedende door de magt van den overften der helfche geesten, (6). — Zo zou men reeds van voor en, zonder iet van zijn wedervaaren te weeten, kunnen opmaaken, dat het niet kon uitblijven, of deeze vrijmoedige prediker van waarheid en deugd, deeze verachter der overleveringen en overtreder der vastgeftelde gebruiken, deeze openlijke beftrijder van fchadelijke dwaaling en onbetaamliikheden, (7) deeze beftraffer van geveinsdheid en ondeugd; deeze, niettegenftaande de verheven gevoelens die Hij van zich zeiven koesterde en anderen voorftelde, naar het uiterlijk voorkomen, geringe en behoeftige Jood, (8) bij het meeren- deel (6) Matth. IX: 345X1 25; XII: 24. mark. III: 22; luk. XI: 15 (7) lk bedoele het uitdrijven der koopers en ver* koopers uit den tempel. (8) Jezus christus noemt zich zeiven ontallijke maaien den Zoon des menfchen, welke uitdrukking meestal niet anders betekende, dan geringe, verachtte en nietige rnmsch, men vergelijke, ps. VIII: 5, en A 2 CXLIV;  4 PROEVE OVER BE OOGMERKEN deel van geestelijken, daar beneven nog befchouwd als een bedrieger en valsch profeet, verftandhoudende met den vorst der duisternisfe, moest het voorwerp van den haat en de vervolging der geenen worden, die 'er belang bij hadden, de ftandhebbende Godsdienftige gevoelens te handhaven, en wier aanzien en invloed door het zuivere, behaaglijke en nadruklfjke zijner leeringen bedreigd en met de daad verzwakt wierdt. (9). Wij kunnen ons dus nu van achteren, nu wij de lotgevallen van den Grondlegger des Christendoms weeten, nu ons de grievende befchimpingen en pijnlijke folteringen Hem aangedaan, en zijne gewelddaadige ter dood brenging bekend zijn, — over deeze gebeurdtenisfen, voor zo verre wij enkel het natuurlijk beloop der ondermaanfche zaaken, en de gefteldheid van tijden en omftandigheden in aanmerking neemen, geenzins verwonderen, maar moeten erkennen, dat dit alles, niet dan door eene wonderdaadige tusfchenkomst van het eeuwig en almagtig Wezen kon verhoed worden. Uit aanmerking der omftandigheden , waarin onze Heer leefde, leerde en werkzaam was, waren dien volgends de verfmaadingen en mishandelingen, die Hij on- der- CXLIV: 3; en zie voorts matth. VIII: 20; XVII: 27; luk. IX: 58. (9) Ik acht het onnoodig, tot ftaaving hier van aanhaalingen te plaatzen. Men vindt het gezegde lehier op elke bladzijde der Euangeliën bevestigd.  1 van den dood van jezus christus. 5 derging en eene geweldige dood, onvermijdelijk. . j Doch wanneer wij van eene andere zijde in aanmerking neemen, de. blijkbaare biiftand des Allerhoogften, welke de Zaligmaaker in zijn geheel leven genoot, de Godliike medewerking, welke zijne bedrijven verzelde en inzonderheid het belang , 't welk het Opperst-Wezen oogenfchijnlijk toonde in hem te Hellen, niet alleen door de verëerendfte verklaaringen van den Hemel Hem betreffende, te doen, maar ook door de mishandelingen Hem aangedaan, met zeer veel blijkbaare en ontzachverwekkende tekens van kwaadkeuring te verzeilen en te achtervolgen, dan vertoont het zich, bij eene onbevooroordeelde befchouwing, als zeer vreemd en zonderling, dat God zijnen, als zodanig verklaarden en gekenmerkten Gunfteling, den fchuldeloozen jezus, heeft overgelaaten aan de woede van eene zo zinlijke en bedorvene na-ie als de Jooden,'toenmaals inzonderheid ' uitmaakten; zonder Hem der euvelmoed dier onwaardigen en verdwaasden te ontrukken, en zich zeiven te verheerlijken in de openlijke rechtvaardiging en luisterriikfte verheffing van zijnen vervolgden Gunfteling, en rechtmaatige oogenbliklijke ftrafoefening over deszelfs ondeugende vijgen. Zulks immers, zouden wij, wanneer wij geen kennis hadden aan cfo openbaaring van Gods befluiten, verwacht*n. _ want dat God zijn Gunstgenoot voor alle deeze mishandelingen kon beveiüsd hebben, is buiten bedenking, en dat 8 As Hi]  6 proeve over de oogmerken Hij jezus met de daad genegenheids genoeg toedroeg, om zulks te doen, (indien riet anders beftaanbaar geweest ware met zijne oogmerken;) is mede zeer duidelijk, uit het geheele beloop van 's Heilands keven en ontmoetingen; 0ok wordt het raadfelachtige, waarop ik thans het ooge heb, met opgelost door 's Heilands opitanding, hemelvaart en opgevolgde verheerlijking: de opftanding immers was niet noodig geweest, indien 'er geen dood was t«K xx,v? be£e Sekomen; en fteeds blijft ir de vraag= Waarom de Christus door lijden ter heerlijkheid moest ingaan? Daar nu alle deeze fmarten en vernederingen befpaard konden zijn, naardien 'er geen veronachtzaamen of gebrek aan genegenheid aan de zijde Gods was, - %> djkt, dat Lrod al dit lijden en zodanig fterven, met de daad wilde. —- Voor dit befluit geeft de voorafgaande redening een inwendig bewijs en zulks wordt bevestigd, door het voorftel van den heiligen petrus/op den vermaarden Pinxterdag: jezus den nazarener, eenen man van Gode, onder ulieden betoond door krachten en wonderen* en tekenen, die God door Hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk ook gij zeiven weef Deezen, door den bepaalden raad en voorkennisse gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardige/!, dat is der heidenen, aan het kruis gehecht en se* doodt: hand. II: 22 en *s, Even zo hooren wij de Apostelen biddende zeggentegen Uw heüig Kind jezus, v welk Gij ■ge.  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 7 gezalfd hebt, zijn vergaderd, beide Herodes en Pilatus met de Heidenen en Volken Israëls; om te doen, alles wat uwe hand EN uwen raad te vooren bepaald hadt, dat gefchieden zou. hand. iv: 17 en 28. Waarbij men nog te voegen hebbe alle die plaatfen, in welken het hiden en fterven van jezus christus wordt voorgefteld, als eene overgave van Gods eigenen en eeniggeboren Zoon; bijvoorb. joaNN. in: 16, rom. vin: 32, en elders. Uit het blijkbaar aandeel, dat de Schepper en Beheerfcher van alles, in het wedervaaren van jezus christus nam, is dus aanfchouwelijk zeker en de uitdrukliike verklaaringen der H. Schrift beflisfen het, dat de Allerhoogfte, bij de overgave zijns Zoons, tot de vernederendfte behandelingen, het bitterst lijden en den fchandelijken en zeer pijnlijken dood des kruisfes bedoelingen hadt, welker gewigt en aanbelang geëvenredigd moet zijn aan het hoogstmerkwaardige, deezer, in alle opzichten, éénige gebeurdtenis. Twee wegen doen zich op, langs welken wij deeze oogmerken Gods kunnen leeren kennen: — de eerfte is, een wijseeerige befchouwing van het voorgevallene (defatta) zelfs, - en de twede, het naargaan der fchriftumiijke uitfpraaken hier omtrent. — De laatfte fchijnt in meer dan een opzicht verkieslijkst te weezen en is ook de gebruiklijkfte. Dan ik heb mij voorgefteld in deeze verhandeling, de eerstgenoemde, fchoon min gemeenzaam in te Haan, waar omtrent de volgende aanA 4 mer-  8 PROEVE OVER DE OOGMERKEN merkingen, ter voorbereiding zullen ftrekken. • Het zaaklijke, het ineen getrokkene, of om mij zo uittedrukken, het refultaat der berichten van de gefchiedenis onzes Heeren - naamlijk, dat Hij de Gunstgenoot des Allerhoogften was, onberispelijk leefde het Godlijk welbehaagen in alle opzichten volbragt, zich fteeds met wel doen bezig meldt, — onfchuldig en onverdiend, fmaad en fmart in eene zeer hooge maate geleden heeft, niettegenftaande , het fcheen als of het Opperst-Wezen zich zijner niet bekommerde, echter onder deszelfs bijzonder toezicht geleden heeft, - doch na het met gewillige gehoorzaamheid en onbezwekene lijdzaamheid, doorgeftaan lijden, door God verheerlijkt, uit de dooden opgewekt en ten hemel opgenomen is; dit refultaat van de berichten zijner gefchiedenis, zeg ik, (en dit alleen zal ten grondflage der volgende redeningen verftrekken ) is van de hoogfte historifche zekerheid, zo ontwijfelbaar echt, als de best geftaafde tij-ding van eenig kortgeleden en nabij gebeurd voorval, waarvan het bericht waereldkundig is en door de geenen, die mede werkzaam waren, tijd- en plaats-genooten niet wederfproken wordt; - hier omtrent is dus geen misleiding mooglfk, de tot ons gekomene overlevering van dit algemeene, kan niet vervafrcht weezen. Zulks echter , kan wegens de bijzondei heden van 'sHeilands leven, en wegens de berichten van zijne gefprekken en bijzondere daaden $ ftéUiè Wet bevestigd worden; — min nog  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 9 nog van de opgetekende leeringen en Apostolifche fchriftelijke onderwijzingen. — Ik wil deeze aanmerking geenzins doen dienen om het gezach der fchriftuure te ondermijnen, of derzelver uitfpraaken mijnen leezeren als verdacht te doen voorkomen ; — ver van daar: eeniglijk ftrekt dezelve om te doen opmerken , dat wij aangaande enkele gezegden, of leeringen en afzonderlijke daaden, geenzins die hooge , of liever volle maate van zekerheid hebben, met welken wij het algemeen beloop van 's Heilands gefchiedenis, als waarlijk gebeurd aanneemen. Hier komt bij, dat dit algemeen beloop in het geheugen zou blijven en nimmer vergeeten worden, ook, in geval wij zo ongelukkig waren, om de uitvoeriger berichten van zijn wedervaaren, benevens alle de opgetekende onderwijzingen te verliezen, waar uit dus blijkt, dat dit dan ook van het meest aanbelang is. — Hier uit nu, leid ik het gevolg af, dat dit dan ook het voornaame en wezenlijke, en den eigenlijken pit en kern der Schriften des nieuwen Verbonds uitmaakt, zijnde niet flechts volkomen zeker, maar ook van de meeste aangelegenhèid. (10) — En in het algemeen komt het mij voor, dat wij het wezenlijke der Godlijke Openbaaring, niet Zo zeer te zoeken hebben, in hier en daar in den Bijbel verftrooide leerftellige, of zedenkundige voorftellen, maar in de voor- ge- C'O) Zie PRIestleij's verbasteringen van het Christendom, Ilde Boek, 2de Hooidftuk, bladz. 159,  IO PROEVE OVER DE OOGMERKEN gedraagene gebeurdtenisfen, ("waar van de inrichting des Bijbels, welke nergens eenig famenhangend leerftelfel opgeeft, den onbevooröordeelden ten bewijze ftrekten hoofdzaaklijk in de verrichtingen en lotgevallen van onzen Heer jezus christus. — Door deeze is het, dat de God en Vader van alles tot de menfchen gefproken heeft, — even gelijk in de Openbaaring in de Natuur, op eene voor alle tijden gefchikte, en voor alle volken verftaan- baare wijze. • De belangstellenden behoeven hieromtrent niet te vreezen aangaande de onvervalschte echtheid van het voorftel, noch bekommerd te zijn over eene juiste en getrouwe vertolking, en 'er wordt geen diepe geleerdheid, geen oudheid- gefchied- noch letterkunde vereischt, om de meening wel te begrijpen. De taal der voorvallen is duidelijk en verftaanbaar voor allen die ernftig nadenken, met gezette opmerking paaren en dus nimmer behoeven beducht te zijn voor fchadelijke misvatting. Zodanig echter is het niet gelegen met de Schriftuur-texten, omtrent welker echtheid wij veel minder zekerheid hebben, dan aangaande de waarheid der bedoelde voorvallen en tot welker rechte verklaaring, eene maate van taal- en oordeel-kunde, — van kennis der Oosterfche Wijsgeerte en gewoonten, — van toenmaals heerfchende gevoelens en zweevende gefchillen, — en eene Uitlegkunde vereischt wordt, welke men voorzeeker niet vooronderftellen kan, dat zij alle bezitten, die in de kennis van de Godlijke oogmerken  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 11 ken bij de overgave onzes Zaligmaakers belang Hellen, en daarom deeze kennis met eenige zekerheid en op eene voor hen mooglijke wijze wenfchen te verkrijgen. Dat het allezins geoorloofd zij, de bedoelingen van 's Heiland opoffering, uit de vergelijking van zijn gedrag met zijn wedervaaren en Gods blijkbaare deelneeming, op te fporen, zal de Leezer buiten twijfel, reeds van vooren hebben toegeftaan, — na den voordragt van bovenftaande aanmerkingen , zal hij het misfchien nu ook met mij eens zijn, dat deeze voorgeflagen weg, korter, gemaklijker en zekerer is, dan de verklaaring der Schriftuurplaatzen, tot 's Heilands lijden en fterven betreklijk. — Dan nog eene bedenking is 'er om op te losfen: deeze naamlijk, dat het niet doenlijk fchijnt, de bedoelingen eener gebeurdteni., uit de befchouwing der gebeurdtenis zelve te leeren kennen. Deeze aanmerking zou gegrond zijn, ingeval wij de gebeurdtenis in zijn geheel en famenhang nog niet overzien konden, dan naamlijk, als dezelve nog niet afgelopen en voleindigd was, — maar de gefchiedenis onzes Heeren voltooid zijnde, (als ik zo mag fpreeken,) met Zij ie heerlijke opvaart ten Hemel, kunnen wij uit het geheel beloop, de Godlijke oogmerken, bij de overgave zijns Hoogstgeliefden afleiden. Hoofdzaa- kelijk (en in de bijzonderheden behoeven wij dezelven thans niet te overweegen,) komen zij hier op uit. De Zoon Gods, reeds voor het aanweezen der waereld, het verheven voorwerp van  12 PROEVE OVER DE OOGMERKEN van Gods goedkeuring en toegenegenheid, was mensen geworden en verkeerde onder de menfehen. Hij volbragt niet flechts alle onflaakbaare plichten, maar ook alle ftellige voorfchriften van Godlijken oorfprong, leefde volkomen onberispelijk, en was geduurig bezig met weldoen, het zij door het voordraagen van heilzaame leeringen, of door weldaadige verrichtingen. On- dertusfehen bevondt Hij zich, geduurende den tijd van zijn openbaar onderwijs in eenen behoeftigen ftaat, beroofd van alle gemakken en bloot gefteld aan de beledigingen van beftredene dwaaling, en beftrafte ondeugd. — Dit alles echter verjoïnn, droeg Hij -^gewillig, zijnde Zijne eenige bepv; 34. geerte het doen van Gods wil, en Zijn uitgeftrekt verlangen, Zijnen hoorderen langs den weg der waarheid ter gelukzaligheid te leiden, algemeen nuttig te zijn en allerwegen deugd te bevorderen en geluk te verfpreiden. — Dan ( en dit is het gewigtigfte waarop wij thans het ooge te vestigen hebben,) niettegenftaande Hij onloochenbaar, alle eer en ook den gelukkigften uitwendigen toeftand verdiend hadt, wordt Hij en wel onder het blijkbaar toezicht, onder de onloochenbaare opmerking des Almagtigen, het voorwerp der vernederendfte fchande en van onbefchrijfbaar pijnlijk rijden —■ wreedaartig en onrechtmaatig mishandeld, en ondergaat de onteerende en zeer pijnlijke dood des kruisfes Maar Hij zulks met onwrikbaare gelaatenheid en lijdzaame onderwerping aan het Godlijk welbehaagen, met onbezweekene gewillige gehoorzaam-  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 13 zaamheid en onverzwakt vertrouwen doorgeftaan hebbende, is door God uit de dooden opgewekt en verheerlijkt. Waren wij van 'sHeilands lijden en fterven onkundig, of waren deeze voorvallen niet zo wel geftaafd en onloochenbaar zeker, dan kon de Godlijke toegeneegenheid Hemwaarts, gevoegd bij Zijne onfchuld en verdienftelijk gedrag, ons voorzeker zodanig beloop van zijne lotgevallen niet doen verwachten. Jezus is de Meestgeliefde van het eeuwig en almagtig Wezen, — onberispelijk, fteeds weldaadig boven dien, — en wordt echter zo deerlijk gegriefd en mishandeld, en zo gruwlijk ter dood gebragt; —- en dat gefchiedde, ftaande zeer duidelijke blijken van de Godlijke opmerking en daadlij- ke werkzaamheid hier op aarde. Dan ter belooninge van in de fterkfte verzoekingen, ftandvastige en daadlijk werkzaame Godsvrucht, wierdt de diepvernederde — verhoogd, verhoogd aan Gods Rechte R F , 20 hand in den hemel, verre boven alle overheid, env". magt, kracht en heerfchappij, en alle dingen Hem onderworpen, — en de deerlijk gefolterde , overgebragt tot eenen ftaat van wenfchelijke rust en hoogst genoegen. Dit in een getrokken voordel, (omtrent welks juistheid ik niet denk, dat men iets zal kunnen inbrengen -j) — dit in een getrokken voorftel, zeg ik , vertoont dus onfchuldig en onverdiend lijden , — geleden onder Gods bijzonder toezicht, en gevolgd door geëvenredigde vergoeding en belooningen. En dit te vertoonen, was naar het mij, uithoofde  14 proeve over de oogmerken de van ftraks voorgeftelde redenen , toefchijnt, de groote en eigenlijke bedoeling der verfchijning van christus hier op aarde en van het geheel beloop van de fchikkingen dér Voorzienigheid Hem betreffende, bijzonderlijk van zijne overgave tot den dood. ——• Wij zien dus, lijden is geen blijk van fchuld bij den lijder, of van onopmerkzaamheid van den Albeheerfcher. Onfchuldig lijden, kan dus plaats hebben en heeft met de daad plaats, niettegenftaande Godlijke achtgeeving en toegenegenheid, omtrent den fchuldeloozen lijder. — Dus is 'sHeilands opoffering eene vindicatie, (verdediging,) van Gods zedelijke waereldbeftuuring, ter wechruiming van zeer drukkende zwaarigheden, gelegen in de veelal plaatshebbende ftiïjdigheid* tusfchen lotgevallen en verdienften. — Voorts zien wij lijden, Godsvrucht en belooning in het treffendst verband. — Juist het onverdiend lijden, 't welk de Zaligmaaker onderging , verheft Zijne Godsvrucht tot eene hoogte, welke dezelve buiten dat niet hadt kunnen verkrijgen , naardien de bewustheid van Zijne eigene waardigheid en onfchuld, en een onbefmet geweeten, de fmarten en befpottingen tot zeer fterke verzoekingen moesten maaken, om het vertrouwen te verzaaken of de gehoorzaamheid te laaten vaaren, omtrent Hem, die de lijdende onfchuld krachtdaadig hadt kunnen hebr. v. 7 verlosfen van een onrechtmaatig lijden en MATTtuSel' voor zulk fterven beveiligen, maar Dien xxvi.33cnv. het thans niet geliefde, de gebeden en frnee4^'env.1' njtogw Zijns Gunstgenoots, fchoon met 'fier*  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 15 Jierke roepinge en veele traanen, hemelwaarts opgezonden, onmiddelijk te verhooren. — In het ondergaan van het bitterst onverdiend lijden, betoonde onze Heer dus de verhevenfte en fterkst beproefde Godsvrucht, — en wierdt door de beoefening van onbezwekene gewillige gehoorzaamheid aan het welbehaagen des Allerhoogften, gefchikt voor alleruitneemends heilgenot, 't welk Hij ook met de daad heeft verkreegen, ter belooninge Zijner, in de fterkfte beproevingen ftandvastig gebleevene onderwerping en werkdaadige gehoorzaamheid. —* Dit geeft dus een zeer treffend tafereel van de bedeelingen der Voorzienigheid, ter ontwikkeling van het Godlijk ontwerp, om de redelijke fchepfelen, door het doen ondergaan van onverdiende rampfpoeden en verdrieten, tot heiligheid op te voeden en daar door ter hoogere gelukzaligheid te leiden. Dan de belooning der Gods¬ vrucht, ontving de Zaligmaaker eerst ni den dood in een volgend leven. Hier uit is dus aanfchouwelijk , dat in dit leven alles niet afgedaan is, maar dat 'er een toekomftige ftaat van vergelding te wachten ftaat, bevestigende dus het vermoeden, wegens voortduwend beftaan, afgeleid uit de ongelijke bedeelingen hier beneden. — Gelijk 's Zaligmaakers verrijzenis tevens, ons niet Hechts eene onloochenbaare proeve van de mooglijkheid van herleeving geeft, maar befchouwd in verband met zijn doorgaand onderwijs, aangaande toekomftige vergeldingen, ons dezelve met de hoogfte maate van  16 PROEVE ÓVER DE OOGMERKEN van zedelijke zekerheid algemeen doet verwachten. Wat men ook voormaals van toekomftige vergeldingen en terechtbrenging mogt filofofeeren, 't ontbrak aan een beffisfend voorval, waarin vertoond wordt onfchuldig lijden, onder Gods bijzondere opmerking daadlijk vergolden en opgewogen door ftelhge belooningen, ter verkrijginge van welken verdrieten en ellenden, met lijdzaamheid en onderwerping hadden moeten worden doorgeftaan. Dit nu geeft het wedervaaren onzes Meesters ons op. Zijn lijden en fterven rechtvaardigt Gods zede lijke regeering, — bewijst de leere van eenen toekomenden ftaat van vergelding en maakt het ontwerp der bedeelinge Gods op aarde, aanfchouwlijk, veel duidelijker en zekerer dan immer door woordelijke voorftellen kon gefchieden. Dit nu waren naar mijn inzien, de hoofdbedoelingen der opoffering van Gods Hoogstgeliefden, onzen Voorganger en Leidsman ter zaligheid._ Dezelven liggen, dunkt mij, blijkbaar m de gefchiedenis opgefloten zijn aanfchouwlijk zeker, — niet vergezocht maar nabij gelegen, niet verdicht, maar de' duidelijke taal van de hoogstmerkwaardio-e voorvallen zelve, „ dat, wat de facta zel„ ve noodwendig zeggen , zonder eenige „ uitlegging te behoeven; en dus van het „ allergrootst aanbelang." Er is aangemerkt, dat de opftanding van christus, — als gericht tot bevestiging Zijner leere en verzekering van toekomftige herleeving, — de hoofdbedoeling was  van den dood van jezus christus. IJ was van Zijnen dood. En bijzonderlijk is zulks het gevoelen van den Schrijver, van wiens woorden ik mij zo even bediende, (i i) Zeker is het, dat de opftanding van christus van de hoogfte aangelegenheid is, niet flechts tot ftaaving van Zijn voorgeeven van Godlijk gezantfchap, maar ook tot een aanfchouwlijk blijk van de mooglijkheid der aangekondigde herleeving, voor alle menfchen zo wel als voor den Eerstgeborenen uit de dooden. Tevens is het koluij 18. ook ontegenzeglijk, dat zou christus opgewekt worden, Hij alvorens geftorven moest weezen en zou Zijne opftanding de voorgeftelde einden bereiken, Zijn fterven onloochenbaar en openlijk moest zijn , — ja dat eene geweldige ter doodbrenging hier toe allergefchikst was; maar tot dit oogmerk was evenwel zulk een fchandelijk uiteinde niet noodig: Hij die voorgefchikt was , om door opftanding der waereld het fterkst blijk van gehoopte herleeving te geeven, behoefde daar toe zo veele folteringen niet te ondergaan, nog zo onredelijk befchimpt te worden. Indien deeze de hoofdbedoeling, of zo als de zo even bijgebragte Schrijver ftelt, bijna het eenigst oogmerk van 's Heilands dood was, — kon eene openlijke ter doodbrenging, op eene min onteerende wijze , 2onder eenige marteling of befpotting, — met het zwaard, bij voorbeeld, of een doodfteek met een dolk, mits op eene openbaare plaats Of) Priestleïj verbasteringon, enz. ter ftraks aangehaalde plaatze.  18 proeve over de oogmerken plaats en ten aanfchouwen van de menigte, men ftelle, in of bij den Tempel, dit doel bereikt hebben, zonder dat het dan noodig geweest ware , dat de Geliefde des Allerhoogften en de Weldoener des menschdoms, het onteerende der kruifiging en de voorafgaande mishandelingen van geesfelflagen, het opzetten en vervolgends opdrukken der doorne krans , hadt behoeven te ondergaan, of aan de verregaandfte moetwil van baldaadige fpotzucht hadt be- ' hoeven te worden bloot gefteld. - - Hier uit volgt dus, dat de éérfte óf hoofdbedoeling van 's Heilands fterven niet gelegen is, in de verzeekeringen, welke Zijne herleeving ons van de hemelfche herkomst Zijner leere en onze toekomftige opwekking opleverd: immers de dood van christus kon wel bevestigd weezen en de vereisehte blijkbaarheid hebben, om buiten twijfel te ftellen, dat Hij waarlijk dood geweest was , vóór Hij uit het graf verrees en dus Zijne opftanding allen nadruk doen behouden, zonder die diepe vernedering en dat bitter lijden ; en dan doet zich de vraag op, waarom God dan zodanig lijden en openlijk fchandaal over Zijnen Gunfteling gehengd of liever befchikt hadt; welke vraag onbeantwoord blijft, indien men niet andere en nader bij gelegene bedoelingen erkend, dan 't geen, 't welk ons door Zijne opftanding wordt opgegeeven. Deeze nu zijn, gelijk wij aangeweezen hebben, gelegen in het vertoonen van onfchuldig lijden, - geleden onder Gods blijkbaare opmerking — en ge-  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 19 gevolgd door geëvenredigde vergoeding en belooningen, ter ontwikkeling van het ontwerp der Godlijke bedeelingen, aangaande de befchikking van onverdiende rampfpoeden en onheilen, en ter oplosfing' der zwaarigheden daaruit afgeleid, omtrent de hoogstwigtige leer van Gods rechtmaatig en alles gadeflaand Albeftuur. Deeze leere toch dat God daadlijk acht geeft op de gedragingen der ftervelingen, en een iegelijk toefchikt zodanige toeftan den als gepast zijn aan zijne verdienften, is van de grootfte aangelegenheid. Zonder dezelve is geen waare noch beftendige deugdsbetrachting mooglijk , en zij alleen is in ftaat tevredenheid in te boezemen, en ons met lijdzaamheid en blijmoedige verwachtingen te bezielen, in die veelvuldige gevallen , waarin het twijfelachtige, of almagtige Rechtvaardigheid zich wel bemoeid met het bedrijf en wedervaaren der ftervelingen, ons dit leven als een last zou doen befchouwen; en wij, onderworpen niet Hechts aan die onberekenbaare krachten der natuure, welker opvolging en afwisfelingen eenigermaate zijn naar te gaan, en aan die ontzachlijke verfchijnfels der natuurlijke waereld, voor welken het den zwakken fterveling geheel ondoenlijk is zich te beveiligen, maar ook aan de kwaadwilligheid onzer eigene natuurgenoten, bij gemis der bewustheid van het toevoorzicht, en de genegenheid eens almagtigen en goedgunftigen Wezens, alle aanmoediging tot braafheid en genegene hulpbetooning dervende , in beftendige vreeze en onrust zouB 2 - den  BO PROEVE OVER DE OOGMERKEN den moeten leeven, bekommerd over het tegenwoordige, zonder verblijdende uitzichten voor het volgende, onafgebroken benaauwdover de onoverzienbaare uitwerkfels van eeuwig noodzaaklijke noodlottigheid en de geduchte flagen eener blinde toevalligheid. Hoe meenigmaal bevinden wij ons daar beneven niet in omftandigheden, waarin eene geringe afwijking van het ftrikt eerlijke en betaamlijke door waereldfche fchranderheid niet gewraakt, maar zelfs aangeraaden zou worden; in omftandïgheden, dat een klein bedrog ons groot voordeel zou kunnen aanbrengen, en wij niet behoeven te vreezen, dat de afwijking ondekt zal worden, of ontdekt zijnde, niet valt onder bedwang van rechterlijke flrafoefening , ja, door gemeenzaamheid, de burgerlijke achting zelfs niet benadeeltals wanneer alleen eene eerbiedige fchroom voor het Godlijk misnoegen in bewustheid zijner Alweetendheid en Heiligheid onzen voet van uitglijden behoeden , onze confcientiën rein bewaaren en het tegenwoordig belang aan erkende plicht kan doen opofferen. • Ten aanziene nu van Gods zedelijke waereldbeftuuring, is het, wel is waar onbetwistbaar, dat inwendig genoegen en duurzaamen, eindelijken, natuurlijken welftand der enkelen en de voortreflijkheid des geheels, gehecht is aan de beoefening der deugd, zo dat in de zedelijke waereld over het algemeen, die geregeldheid plaats heeft, welke eene wijze inrichting aankondigt; — dan het is even onloochenbaar, dat  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 2.1 dat 'er zich verfcheiden bijzondere verfchijnfels opdoen, welken niet flechts onbegrijpelijk zijn, maar daadlijk aanloopen tegen de erkendtenis van rechtmaatig Albeftuur. Dus maakt eene beichouwing van de mislukte poogingen der braaven, de zegepraal, der boosheid boven de deugd, de rampfpoeden en het onverdiend lijden der vroomen en den welvaart der godloozen, het zeer twijfelachtig, of het Opperst-Wezen wel acht geeft, op de kinderen der menfchen, en men wordt ligtelijk in den waan gebragt voldingende proeven te hebben, dat almagtige Rechtvaardigheid en Goedwilligheid zich geenzins bekommerd , over den toeftand en het wedervaa- ren der bewooners van dit aardrijk. Ter opruiming deezer zwaarigheid nu, is men gewoon zich te beroepen op een volgend leven, van volmaakte vergelding en terechtbrenging. Dan buiten aanmerking van het gezach der Openbaarirg, en bepaaldelijk van de gefchiedenis onzes Heilands, heeft deeze leere geenzins die blijkbaarheid, welke noodig is ter opruiming der voorgeftelde zwaarigheid. Want ten bewijze van een toekomftig leven, beroept men zich voornaamlijk op de ongelijke uitdeelingen hier beneden, en tot redding van de leere van Gods Voorzienigheid, bij de bedenkingen afgeleid uit dezelfde ongelijke xiitdeelingen, wederkeerig op de leere van eenen volgenden ftaat; beweegende zich dienvolgends in denzelfden kring, zonder eenen flap voorwaarts te doen. Dus tracht men de eene onderftelling (^en beide waarB 3 he~  22 proeve over de oogmerken heden zijn in dit geval niets meer dan dat;) door de andere te ftaaven, en de zwaarigheden tegen de eene ingebragt te redden door de andere, welker tegenwerpingen wederom door de eerfte moeten worden wederlegd; terwijl het beiden ftellingen aan die vastheid ontbreekt, welke het geloove te midden der beproevingen ftandvastig kan doen blijven, en werkzaam doen zijn in moeite en tegenftand. De voorgedraagene zwaarigheden, omtrent de leere van Gods werkdaadig opzicht, fchijnen mij toe, niet opgelost te kunnen worden door wijsgeerige redening, afgeleid uit onloochenbaare beginfelen, of gegrond op erkende opmerking; — ook fchijnen de Godvreezenden vóór christus geen voldoende verklaaring gevonden te hebben, in de Openbaaringen toen voorhanden: veeleer was de AÜerhoogfte ten deezen aanziene een verborgen God, tot aan de verfchijninge van onzen Heer, wiens komst, verrichtingen en lotgevallen de overtuiglijkfte blijken opleveren, dat de Veroorzaaker van alles zich daadlijk bekommert over den welvaart Zijner fchepfelen, hier op aarde. — Naar mijn inzien , vindt men dus de bevestiging der leere van Gods zedelijke Voorzienigheid, tegen de twijfelingen, welke onfchuldig lijden en onverdiende toeftandcn aan de hand geeven, eeniglijk in de gefchiedenis van onzen dierbaaren Zaliginaaker; — wiens ontmoetingen zelfs, buiten aanmerking van de ontknoopin°Zijner gefchiedenis, de allergeduchtfte tegen-  van den dood van jezus christus. 23 genwerping, tegen de Rechtvaardigheid van den Beheerfcher der Waereld zouden opleveren. Dan het is niet volkomen voldoende, zeker te zijn, dat het onrechtmaatig lijden geen plaats heeft dan onder Gods opmerking , en vergolden wordt in dit of volgende tijdperken van beftaan. Nog blijft de. vraag, waar toe dit lijden , 't welk immers beter befpaard, dan vergoed ware ? — en ook deeze wordt ons opgelost door de gefchiedenis onzes Heeren, welke ons het verband van lijden, met de moeilijker beoefening van Godsvrucht en van deeze niet verhoogde gelukzaligheid, aanfchouwlijk maakt: waar door dus het raadfelachtige van de Godlijke bedeelingen wordt opgelost , vertoonende ons dezelve Gods hoogfte Gunstgenoot, den volmaakt fehuldeloozen en fteeds tot der menfchen heil werkenden jezus, overgegeeven aan de verregaandste kwaadwilligheid der menfchen, de grievend tle befchimpingen, de finartelijkfte folteringen, de wreedfte mishandelingen en den fchandelijkften dood, - daar aan overgegeeven , onder het onmiddclijk Toevoorzicht van Zijnen almagtigen Vader en Begunftiger, doch met bedoe-HMR. v>!?) ring, dat Hij gehoorzaamheid geleerd, onbe- «1.2,rom. zweeken vertrouwen en volkomen Gods- ™'6 ^tW'. vrucht geoefend hebbende, daarom en daar door verheven zou worden, tot.de hoogftè waardigheid en heüftaat. Geevende dit een zeer treffend Tafereel van Gods handelwijze , om ons naamlijk door lijden te beproeven, door beproevingen de Godsvrucht te B 4 - ves-  24 PROEVE OVER DE OOGMERKEN vestigen en te verhoogen,en ons daardoor voor verhevener gelukzaligheid gefchikt te maaken. Op deeze voorftelling nu van de lotgevallen van den Grondlegger onzes Geloofs en onzer Hoope, zijn gegrond, volgende wijsgeerige bedenkingen, wegens de opvoeding der redelijke fchepfelen tot heiligheid en zedelijke gelukzaligheid. Om de redelijke fchepfelen deugdzaam te doen zijn, eeniglijk uit de rechte begmfelen, — befef van plicht, eerbied, he.de en gehoorzaamheid jegens God, — hen hebbelijkheid te doen verkrijgen, om altijd uit deeze beginfelen werkzaam te weezen, ook dan als zij in hunnen toeitand en de onmiddelijke gevolgen hunner daaden, genoegzaame aanipooring zouden vinden, tot het doen van goed en nalaaten van kwaad; — (dan, wanneer zij uit eigen belang even eens zouden handelen, als zij eeniglijk uit Godsvrucht behooren te aoen;) hen dus vast te maaken in zedelijke rechtheid en der waare heiligheid deelachtig; voorts om hen in gelegenheid te ftellen, daadelijke Godsvrucht té oefenen, met opoffering van vermaak en neiging, en deugdzaame bedrijven, welke beheerfching van zich zeiven en grootmoedigheid jegens anderen vereifchen te volbrengen; —— en bovenal om hunne Godsvrucht door onderdrukking van neigingen en overwinning van begeerten, door moeite en tegenftand in de beoefening door de zegepraal over verzoekingen en bezwaarlijk vallende opofferingen, — die waar-t  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 25 waardij te doen verkrijgen, waar door zij gepaste voorwerpen van Gods welbehaagen en van belooning konden worden, — waardig en gefchikt voor eenen bevestigden heilftaat; — tot dit alles , — is het noodig dat zij in eenen proefftaat worden gefteld, waaiin plicht en voordeel, geweeten en eigenliefde fomtijds ftrijden: waarin aanfpooringen ten goede en verzoekingen ten kwaade van binnen en van buiten zich opdoen, zij een mengfel van genoegen en verdriet ondervinden , bezet zijn met zwakheden en Hechts voorzien van eene gemaatigde blijkbaarheid, om tot het goede niet gedreeven te worden, door overweldigenden aandrang, maar het zelve te volbrengen in de mooglijkheid, in verzoekingen en aanfpooringen ten kwaade, waarin zij niet door ctanjchouwen, maar door geloove « kor. v. 7. ■wandelen. (12) Immers wanneer de redelijke fchepfelen zich altijd in zodanige toeftanden en omftandigheden bevonden, waarin zij tot volbrenging van plicht gedreeven wierden, door eene onbenevelde, fteeds duidelijke vertegenwoordiging van de waare gevleidheid en betrekkingen der dingen, door bewustheid van het geluk aan plichtmaatig gedrag gehecht, aangezet door onmiddelijk voordeel in de eerlte en naaste gevolgen, zonder eenig aanlokfel ten kwade, nevens Zich te hebben , zonder dat zij eenige overwinning (12) Zie de Verhandeling van hulshoff, over Gods wetgeevende magt, in de Scolpiaanfche Prijsverhandelingen: Ilde Deel , pag. 61. B 5  20 PROEVE OVER DE OOGMERKEN ning door bezwaarlijken ftrijd behoefden te' behaalen, zonder dat de Godsvrucht hen iets kostte, zo dat het goede te doen bij hen natuurlijke behoefte was, — als dan, ontbreekt hun plichtmatig gedrag, die luister en waardij, welke het in andere toeftanden door bezwaarlijk ftrijden en kostbaare opofferingen zou verkreegen hebben; zij verdienen wel ecnige overmaate van genoegen en geluk, om dat zij fchuldelooze wezens zijn, doch kunnen geenzins voorwerpen zijn van belooning, naardien zij niets meer gedaan hebben, dan waartoe de rechte vociltelling der dingen en hunnen uiterlijken toeftand, waar toe hun eigenbelang, hen dreef; noch ook die gunst en dat welbehaagen des OpperftenWezens verwerven, welke uit hoofde van Deszelfs volmaakte kennis en Heiligheid eeniglijk kan verkreegen worden doorben, die 'er zich met moeite en infpanning onder veelerleie bezwaarnisfen aan gele°-eri lieten zijn, Hem welbehaaglijk te wandelen en Hem daadlijk bragten de zuivere, maar duure offeranden van beheerschte zinlijkheid en onderdrukte hartstochten; —— de plichtmaatigheid van het gedrag deezer goede fchepfelen, zou dus die waardij misfen, welke de ftrijd en het lijden der Godsvrucht bijzet; ■ boven dien zouden zij ook tot de oefening van veele deugden de gelegenheid misfen, van die deugden naamlijk , welke natuurlijk en zedelijk kwaad, belediging, overmagt der ondeugenden en ftrijdigheid tusfchen toeftanden en verdienften onderftellen. Hen zou de ge-  VAN OEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. IJ gelegenheid ontbreeken, tot ftandvastig blijven in het geloof aan Gods werkzaame voorzorge, omtrent elk enkel wezen, — deugdelijk, wanneer almagtige Rechtvaardigheid en Goedheid ons ganfchelijk lchijnt te veronachtzaamen, van gelaatene onderwerping, aan de fchikkingen der Voorzienigheid , moeilijk, maar lof en belooning waardig, in het lijdzaam doorftaan van onverdiende rampen; — ook zouden zij geen gelegenheid hebben tot het bewijzen van grootmoedige vergeeflijkheid en daadlijk betoonen van hulp en weldaadigheid, jegens vijanden en verdrukkers; —■ eindelijk, vermits hunne Godsvrucht al het verdienftelijke zou misfen, zouden zij ook ■ geene voorwerpen van belooning kunnen weezen. (13). Deeze aanmerkingen, ftellen de Goddelijke bedeeling naar het mij toefchijnt, in het rechte licht, opruimende de zwaarigheden, welke geboren worden uit de befchouwing der plaatshebbende ftrijdigheden., tus- (13) Hier uit kunnen wij dus afleiden, dat niet alleen de menfchen , maar alle redefjke fchepfelen , . de verhevenften zelfs, z'ch eenmaal voor zekeren tijd, bevinden of bevonden hebben, in zodanig eenen flaat van beproeving, als wij thans befchrcevcn hebben, gelijkfoortig aan die, waarin wij menfchen, ons hier bevinden , ten einde hunne Godsvrucht van de rechte foorte te doen weezen, waardij bij te zetten en beloonwaardig te maaken. Welk voorftel ook overeenkomt met het leerftuk, dat de Engelen zich in eenen ftaat bevonden hebben, waarin zij vallen konden, fommigen met de daad gevallen zijn, en de overigen in het goede bevestigd wierden.  28 PROEVE OVER DE OOGMERKEN tusfchen lotgevallen en verdienften, met de leere van het daadlijk acht geeven des Opperften-Wezens, op het gedrag en wedervaaren der menfchen. Want om de Godsvrucht rechtfoortig te doen zijn en beloonwaardig te maaken, behoeven de redelijke fchepfelen juist zulke toeftanden waarin zodanige ftrijdigheid plaats heeft' toeftanden van onverdiend lijden, waarin het bezwaarlijk valt ftandvastig in het geloove en eenpaarig deugdzaam te blijven, welke toeftanden tevens onvermijdelijk twijfelingen opleveren, tegen het daadlijk Toevoorzicht des Allerhoogften. Liep alles naar wensch af, dan was het waarlijk niets groots, beftendig vroom te blijven; — in het onbezweken vasthouden, als WBKju.27. ziende den Onzienlijèen, was dan niets verdienftelijks gelegen; en eenpaarige Godsvrucht, hetzelfde als den raad van fchrandere voorzichtigheid altijd te volgen, en zich nooit moedwillig en met duidelijk befef, opzetlijk ongelukkig te maaken; — niets boven dat gedaan hebbende, waren de redelijke fchepfelen gelijk aan den flaaf luk. xvii. in het Euangelie, die alles gedaan hebben"~10- de wat hem bevolen was, en hij, uit vreeze voor ftellige ftraf, niet dorst nalaaten, — maar ook niets meerder dan dat, niets uit liefde voor zijnen meester en hartelijke deelneeming in deszelfs belangen, — 'savonds van den akker te rug keert, hoe wel hij ziet dat hij nog wel iets hadt kunnen doen, dat zijnen Heer tot voordeel ftrekte, maar zulks niet verrichtte, om dat het hem niet bepaaldelijk bevolen was,.hij des-  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 2 9 deswegens dus geen kastijding te vreezen heeft en door geen edelmoedige beginfelen gedreeven wordt, — t'huis gekomen, ook geen blijk van goedkeurende tevredenheid of belooning ontving, maar in plaats van te kunnen rusten van moeilijken • arbeid, moest voort gaan met zijnen heer aan tafel te dienen; —. onnutte of onwaardige dienstknechten, die niets gedaan hadden, dan waar toe onmiddelijk belang en voordeel hen aandreef, niets uit edele beginfelen van waarcn eerbied, hartelijke genegenheid en volvaardige liefde, veel min eene gehoorzaamheid , die hen iets kostte , en dit alleen maakt dezelve deugdelijk, betoonden. Dat God daadlijk acht geeft op het gefchapene in 't algemeen, en elk enkel wezen in het bijzonder, en daar omtrent werkzaam is, ten einde de gewaarwordende fchepfelen dat genoegen en de redelijke die gelukzaligheid te doen deelachtig zijn, ter welker genieting dezelven door almagtige Goedheid aanwezen wierden gefchon- ken, ■ is eene grondftelling, zonder welker hartelijke omhelzing en werkzaamen invloed, geen Godsdienst noch waare en en beftendige deugdsbetrachting mooglijk is, en geen zuiver en duurzaam genoegen kan ftand grijpen ; en welker hoogstwigtig aanbelang daar uit bijzonder kenlijk is,''dat derzelver beftendige aankleeving alleen in ftaat is, ons in de dringendfte verzoekingen van gebrek en gekrenkte eerzucht — onwankelbaar braaf te doen blijven ; - en ons in de rampen en verdrieten des levens wel te vrede en blijmoedig te doen zijn, door  30 PROEVE OVER DE OOGMERKEN door ons dezelven te vertoonen als bronnen van genoegen en middelen tot gelukzaligheid. — Tot dat einde nu, naamlijk om ons de ellenden des levens als gefchikte toebereidfelen voorteftellen, behoeven wij eenige kennis, aangaande het ontwerp der Godlijke bedeeling in deeze huishouding op aarde , en zekerheid , aangaande onze verordening tot voortduurend aanwezen en juist geëvenredigde toeftanden in volgende tijdperken van beftaan. — Gereedlijk zal men toeftaan, dat Gods zedelijke Voorzienigheid en een toekomend leven de hoofdleeringen of grondbeginfelen zijn, op welken _ alle waare en zuivere Godsdienst gevestigd moet weezen. — Derzelver bevestiging nu is van zulk eene hooge aangelegenheid te achten , dat bij aldien wij bij het yoorftel, dat God Zijnen Zoon voor ons in den dood heeft overgegeeven, — de oogmerken deezer overgave, a priori wilden opfporen, zonder de gebeurdtenis verder in aanmerking te neemen, dan als eene zeer kostbaare weldaad aan het menfchelijk geflacht, — wij voorzeker zouden moeten vastftellen, dat de bevestiging der leere van ~ Gods zedelijk beftuur en onze herleeving na den dood, als welker verzekering, benevens de oplosfmg der zwaarigheden daar tegen onze dringendfte behoefte uitmaakte, de verhevene bedoeling was van die uitfteekende gunstbetooning. — De oogmerken der opoffering van jezus christus, betreffen Hem den grooter Lijder zelfs en het heil der men- fchen |  VAN "DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS, 31 fchen ; misfchien ook dat yan and-ere redelijke wezens , behalven de menfchen, bewooners van andere gedeelten van Gods onmeetlijke Schepping; althans de heilige Schrift. fchijnt aanleiding te geeven, zulks te denken, (14) dochdaar wij van de wijze op welke de dood onzes Heeren deezen wezens ten nutte komt niets weezen, zal het best zijn, zich nopens de onderftelde hen betreffende bedoelingen, met geene ijdele gisfingen op te houden, maar ons enkel te bepaalen tot die oogmerken der opoffering onzes Heeren, Hem zeiven en ons betreffende, welke de H. Schrift ons onderfcheidenlijk opgeeft, of wij uit de befchouwing der gebeurdtenis zelve redelijker wijze kunnen afleiden. De hoofdbedoelingen van het lijden en den dood van je zus christus, welke ons betreffen , hebben wij nu, naar aanleiding van de befchouwing der voorvallen zelfs, — voorgefteld en overwogen. De opgegeevene zijn naar het mij voor komt, volgends die aanleiding, de voornaamften en gewigtigften. Ook heb ik mij niet voorgefteld in deeze verhandeling uit. te weiden, over de verdere ons betreffende bedoelingen, welken mij echter, volgends de gelegde gronden als min-gewigtig en en ondergefchikt toefchijnen, hoedanigen zijn, de bevestiging der voorgedraagene lee- O45 Efez. I: 10, vergel. UI: 15, en joann. XI: 51 en 52,- koll. I: 20, vergel: 16; 1 petr. I: 12 ; waar tegen men echter kan aanvoeren , hebr. II; Jö  32 proeve over de oogmerken leere, — het geeven van een volmaakt voorbeeld, — en het affchaffen der offeranden, door den dood van christus, hoewel om andere redenen noodzaaklijk, voor te {lellen, _ als het volmaakt, eenig en volwigtig offer, het welk alle verdere offers noodeloos maakte, welke benevens eenige anderen, de Leezer in de volgende verhandeling, over de voordeden van 'sHeiJands opoffering, voorgefteld en ontvouwd zal vinden. Ik zou dit gedeelte mijner verhandeling, 't welk de oogmerken van 'sHeilands lijden en fterven, die ons aangaan, betreft, nu kunnen befluiten, bij aldien ik niet nog eene aanmerking moest voordraagen, aangaande de uitgeftrektheid der weldaadige bedoelingen, of de perfoonen, aan welken de opoffering onzes Heeren ten goede komt. — Christus is voor allen, allen menfchen ten nutte, geftorven. Dit is de leere der Schriftuure zo wel, als de verwachting eener Gode waardig denkende wijsgeerte. Dan hen alleen kunnen de weldaadige oogmerken tot voordeel ftrekken, aan welken tit. n. n.de Zaligmaakende Genade verfcheenen is, die rom. x. p, de Leere des Euangeliums vernomen hebeuv- ben en van de hoogstmerkwaardige voorvallen in Palestina gefchied, kennis draagende, met hartelijke deelneeming het voorgeftelde overdenken en geloovig omhelzen. Niemand is door een onvoorwaardelijk raadsbefluit van de genieting deezer weldaaden verftoken, maar ook niemand kunnen dezelven tot heil gedijen, die 'er geen belang in ftelt, ftrekkende dezelve alléén tot voor-  van den dood van jezus christus. 3$ voordeel voor de getrouwe Aanhangers en Naarvolgers des Gekruisten, fchoon zo wel van alle eeuwen en gewesten, als van de geloovige en Godvreezende tijdgenooten. Vestigen wij thans den aandagt op die oogmerken van het lijden en den dood onzes Heeren, welke Hem zelfs betreffen. Dat het lijden en fterven van je zus christus Zijne eigene volmaaking in de beoefening der verhevenfte Godsvrucht betroffen heeft en de grondflag geweest isi Zijner verhoogde eer- en heilftaat, leeren de gewijde Schrijvers in volgende voorftellen : — Die in de dagen Zijns vleeschs, gebeden en fmeekingen tot Denzeen, Die Hem uit den dood kon verlos/en, of daar voor kon beveiligen, met fterke rocpinge en traqrien gebufferd hebbende, en verhoord zijnde uit de Weé* ZC; hoewel hij de zoone was , nochthans gehoorzaamheid heeft geleerd uit het geene hij heeft geleden; hebr. V: 7 en 8. Dewelke voor, om of ter zaake van, de vreugd die hem was voorgesteld , het kruis heeft verdraagen en de fchande veracht, — en is gezeten aan de rechteband des troons Gods. hebr. XII: 2* — Daarom is Christus ook gestorven tn opgeftaan, en weder levend geworden, op dat hij beiden over dooden en levenden heerschen zoude. rom. XIV: 9. — Die in de ge/laltenisfe Gods zijnde, geen roof geacht heeft, (15) Gode even gelijk te zijn, (15) Schoon heklted met Godlijk aanzien en mag( 0p C aar-  34 proeve over de oogmerken zijn, maar heeft zich ze/ven vernietigd, de gejlaltenis eens dienstknechts, eens flaaven, aangenomen hebbende en is den menfchen gelijk geworden, en in gedaante gevonden als een mensch, heeft Hij zich zeiven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruisfes. . Daarom heeft hem ook god uitermaate verhoogd , en heeft Hem eenen naam gegeeven, welke boven allen naam is: op dat in den naam van jezus zich zouden buigen alle knieën der geenen, die in den hemel en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en alle tongen, alle taaien, alle natiën, belijden zouden, dat jezus christus de Heere is, fot heerlijkheid Gods des Vaders ■ fil. II: 6 -u. — De oogmerken van het lijden en fterven van jezus christus, betroffen dus niet alleen de menfchen, maar ook Hem zeiven : Hij, gezegend! hoewel Hij de Eéniggcboren Zoon Gods, dat is, Zijn voor- naam- aardeverjclwenen, 'er echter nieteerzuchtignaar gesta'an heeft, om ziek, door uiterlijke vertooning Godlijke eere aan te maatigen, ■ maar zich integendeel vernederd heeft; dat dit de meening is leert dj famenhaqg, 's Apostels oogmerk was, onzen Heer voor te Hellen ais een modél van nedrigheid en oot- mojdigheid. Slechts hij, die zrch de ge'ijkbeid Hijt God, hem niet behoorende, onrecbtmaatig eigende , kan gezegd worden , het vcor geenen roof te achten , Gode even gelijk te weezen. Dat het opgegeevene de waare meening ;s , vindt men in het vóortreflijk Uitlegkundig Woordenboek des N. V van den Hoocrgel hes se link taalkundig beweezen : zie ooköhet Wórterbuch des N. T. von W. A. Teller art. Raub : als mede de Aantekeningen van h. de g.;oot en die van beausobre en l'enfant over deeze plaats. —  VAN DEN DOOD VAN JEZUS CHRISTUS. 35 naamfte Gunstgenoot was, vóór de toebereiding deezer waereld aanweezen hadt en in heerlijkheid leefde bij God zijnen Vader, moest echter ook zodanig eenen proefflaat doorgaan , als wij boven befchreeven, aan verzoekingen bloot gefield en aan onverdiend lijden onderworpen Worden; Hij zelfs, — de Eerfteling van Gods Schepping, moest ook in eenen toefland verkeeren, in welken Hij onder veele afleidingen en verzoekingen, zich in de mooglijkheid zou bevinden, Gode ongehoorzaam te worden en waarin Hij den ftrijd des Geloofs zou moeten ftrijden; — hier toe geliefde het den Allerhoogften, dat Hij de Eérstgeborene, dat is de voortreflijkfte (16) van alle fchepfelen, — als de kinderen der menfchen vleesch en bloed deelachtig en mensch zou worden, ons in alles gelijk, van gelijke aandoeningen als wij en aan dezelfde hartstochten onderworpen, en zich eenigen tijd bevinden zou in den diepst vernederden ftaat, arm en behoeftig als een flaaf, (16) & I'em ten eerst gehoor enen 7.oone flel. len: ten hoogfien over de Koringen der aarde ; ps LXXXJX: 28; 't welk volgends het Hebreeusch paralelisnius, gelijk betekenende uitdrukkingen zijn. Aha zegt de heere: mijn Zoon, ml,n Eerstgeboren, mijn bijzondere Gunfteling, is Israël, ex. )V: 22. Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te vooren geordineerd, den heelde Zijns 7.oons gelijkvormig te worden, op dat Hij de Eerstgeborene, de Voortreflijkfte» de Voorganger, /.ij onder veele Broederen, rom. VIII; 29. En Hij is het Hoofd des lichaams, naamlijk der Gemeente , Hij, die 't Begin is, de Eérstgeboren uit de dooden, op dat Hij in alles de Eerjte, — de Voorganger en Voortreflijkfte zijn zew. kol. I: 18 * C 2 OPENB. lila 14. KOLL. I. I5< KEBR.II.14. jnaNNiI.14; hEBR.II.17; 15; v. 2; env. ROM. VIII.3« Vide Groti* us, in h. 1.  3f5 PROEVE OVER DE OOGMERKEN Haaf, zonder tijdelijken eigendom^ bloot gefteld aan de verguizing en mishandeling der flechtfte menfchen; en zou ondergaan den fchandelijkften dood, den dood van eenen oproermaaker, den zeer pijnlijken dood des kruisfes, waar aan Hij geheel naakt, met eene krans van doornen op 't hoofd ingedrukt, met Zijne handen en voeten door fpijkers wierdt vastgeklonken. — Dus moest Hij moeilijke gehoorzaamheid leeren en daadlijk betoonen , door zich te bevinden in eenen toeftand , uit welken Hij vuuriglijk en met de fterkfte aandoeningen, bidden zou verlost te worden; —■ onbezweeken vertrouwen oefenen , door zich in omffandigheden gericht dit vertrouwen te doen wankelen, nog beftendig overtuigd te houden van de onveranderlijke genegenheid en daadlijke opmerking des Almagtigen Vaders, en het oog geloovig gevestigd te houden op zaligheden, Hem wechgelegd in een volgend leven, — na dat Hij het kruis verdraagen en fchande veracht zou hebben. Diep, zeer diep was Zijne vernedering, groot, zeer groot Zijn lijden, — fterk beproefd Zijn geloof en vertrouwen — en boven alle befchrijving Zijne gehoorzaamheid aan het ontzachlijk welbehagen des Albeheerfchers I — Maar om dit onbezweeken vertrouwen, deeze gelaatene onderwerping, en dit daadlijk ' gehoorzaamen, is Hij dan ook van God uitermaaten verhoogd en gefteld aan Zijne Rechtehand, — heeft Hij'heerfchappij verkreegen over levenden en dooden, — alle magt in hemel en op aarde, — en eene  van den dood van jezus christus. 37 eene waardigheid boven alle waardigheden. Broeders in 't geloove en hoope des Euangeliums! Laaten wij alzo met lijdzaamheid hopen, de loopbaane die om is voorgefteld, — ziende op den overften Leidsman en Voleinder des geloofs, jezus: op dat wij niet bezwijken in ftandvastig gelooven, noch verflaauwen in volvaardig betrachten, ons verzekerd houdende, dat, als wij met Hem lijden, wij ook met Hem zullen verheerlijkt worden. De God nu van alle heil, Die uit de dooden heeft wedergebragt onzen Heer jezus christus, om te zijn de groote Herder der fchaapen, daartoe ingewijd zijnde door het bloed des eeuwigen Verbonds: Die yolmaake ons in allen goeden werke, op dat wij Zijnen wil mogen doen: Hij werke door jezus christus in ons, 't geene voor Hem welbehaaglijk is! Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen. Kersfeest, 1791. C3 VER.- HE BR. XII. 2, 3- ROM. VIII. 17' HERR. XIII. 20, 21.  VERHANDELING over de VOORDEELEN DER OPOFFERING VAN JEZUS CHRISTUS, ONS TEN GOEDE. Up ontallijke plaatzen der Heilige Schriften des nieuwen Verbonds, ontmoeten wij de verklaaringen, dat God Zijnen Zoon voor ons in den dood heeft overgegeeven, dat Christus zich zeiven voor ons heeft opgeofferd, dat Hij voor ons geleden heeft en voor ons gefiorven is; — alle welke plaatzen met verfchil van bewoordingen, dezelfde hoofdleering bevatten, naamlijk : „ dat jesus „ christus om onzent wille, ten on5, zen nutte, ons ten goede, of tot ons „ heil (*; geleden heeft en geftorven is, » dat (*) De uitdrukking voor ons in de aangeduide plaatzen, fchijnt dubbelzinnig, kunnende zo wel betekenen in onzeplaaïze, als om onzent wille, ten onzen opzichte. Veelen vatten dezelve met de daad op , als gelijkbetekenend met in onze plaatze • —•* Ondertusichen is het ze&er, dat de ooriprongiijl  VERHANDEL. OVER DE VOORDEELEN , ENZ. 39 dat de bedoelingen van Zijn lijden en " fterven ons betreften; en dienvolgends, „ dat ke Griekfche woorden geenszins noodzaaklijk in plaatze betekenen, 't welk ik zal toonen do r de opgave van zodanige plaatzen, welker meening geen gefchil onderworpen kan zijn. De Griekfche woorden welke gebruikt worden, als 'er gezegd • wordt, dat christus voor ons geftorven is, voor onze zonden geieden heeft, enz. zijn deeze éni, vim en u/re/>. Met betrekking tot den dood onzes Heeren, komt 5rf»( voor in volgende plaatzen : Het bloed des N. T. het welk voor veelen vergoten wordt; matth. XXVI: 28, mark. XIV: 24. God Zijnen Zoon zendende en dat'voor de zonde; «om. VII1: 3. Christus heeft voor de zonden geleden; i petr III: 18. Hij is eene verzoening voor onze zonden; i joann. II: 2. God „ }Kefl Zijnen Zoon gezonden tót eene verzee- mngevooR onze zonden; IV: 10. 'Wat betekenis ■xtpi in deeze plaatzen heeft, of— in plaatze, 0f ten opzichte, moet beflist worden door den zin, waarin dit woord voorkomt in Texten, in welken van 's Heilands opoffering niet gewaagd wordt, waar hetzelve in eenen famenhang voorkomt, welke geen twijfel overlaat, aangaande de betekenis. JSiu zal men onder alle zodanige plaatzen geen een aantreffen, waar het de betekenis in plaatze kan hebben • daar 'er nu geen reden is. om dit woord, ia de 'plaatzen welke van 's Heilands fterven handelen, eene andere betekenis dan elders, toe te fchrijven, volgt, dat het ook daarin niets anders dan ten op. zieke'' ten goede, enz. betekend. Een;gen dier Texten, waar >■-"• met betrekking tot andere zaaken voorkomt, zal ik ter proeve bijbrengen: Fan de dingen die het Koningrijke C.ods aangaan; hand. ]■ 3. Betoon u-zelven in alles, [met betrekking tot allés 1 een voorbeeld van goede werken; tit. II: 7- Van otroe'r befchuldigd om den dag van heden, [ter oorzaake /an ] hand XiX: 40. Martha, gij ontrust u ovEitvee/e dingen; luk. X: 41. — Vermits het dus zeker is, dat nepi allerwegen elders betekend ; wet betrekking, ten opzichte, en nergens in plaatze, zo C 4 ra'Jet  40 VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN „ dat Zijne opoffering ons zekere voordee- 9, len heeft aangebragt." . Deeze ge- wig- moet men als 'er in de bijgebragte Texten gezegd wordt: het bloed des N. T. hl wik voor veelenver.. goter,^ wordt, zu)ks vefftaan ^ rf >er ftond t welk ten behoeve, ten nutte of tot heil, van veelen vergoten wordt. 'JX«if heeft mede nTmmer de beduidenis in plaatze, «m! T\e,n' we,ker meening buiten questie is; ter proeve ftrekke: voortaan niet meer ah een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, filem. 16. Hier Kan de betekenis onmooglijk in plaatze weezen. «TL m'n: ■'■ V6rbliji zV'nde dat zlJ waren waardig; geacht, om zijns naams wille fmaadheid te lijden ; h' a n d V- 41 • H°e ,veel hiï we*t tijden om mijnen naam ■ IX16. Dankende ovER a«s rfingm [met betrekking tot alles ] God; EF V: 20. 2?tó voor rfot waardig geacht wordt des Koningrijk! Gods, vopr. fee ^ „ thess. I .v Hier uit leide ik af, dat men dien volgends dit woord, gemelde betekenis, ook niet kan toefchrijven, als het zelve met betrekking rot het lijden en iterven van j c. voorkomt in volgende Texten : Ik len de goede Herder: de goede Herder fielt zijn leven voor de Jchaapen; joann X: ir. Dat Jezus lierven zou voor het volk en niet alleen voor dat volk enz. XI: 51 en 52. Christus is voor de Godloozenge' ftorven; r om. V: 6. Verderft dien niet met uwe fpijze voor weiken Christus geftorven is; XIV- 15. Dat Christus geftorven is, voor onze zonden; i kou XV3. Hij is voor allen geftorven: 11 kor. V- je Die zich zeiven gegeeven heeft voor' onze zonden; gal j: 4. Die zich zeiven gegeeven heeft tot een randfoen voor allen; 1 tim. II: 6. Op dat Hij door de genade Irods voor allen den dood fmaaken zou; hebr II Q Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardige» ; 1 pftr III: 18. en op zeer veele andere plaatzen, in welker het^dus zo wel als elders , waar niet gedoeld w. rdt op s Heilands opoffering moet betekenen , ten opzich (e, ten nutte, enz. 'Am komt ibirit-jds voor als betekende in plaatze,. bijv  DER OPOFFERING VAN J. C. ONS TEN GOEDE. 4.1 wigtige grondftelling der Euangelifche prediking , maakt het belangrijk onderwerp dee- bijv. Als hij hoorde, dat Archelaus in Judea Koning •was, in de plaatze zijns Vaders Herodes ; matt h. II: 22. Gij zegt —— in plaatze dat gij zoudt zeggen; jak. IV: 15. Oog om oog, tand om tand, matth. V: 38. • Doch dat «»«' niet noodzaaklijk deeze betekenis heeft en met de daad fomtijds, ten behoeve, ten nutte, enz. uitdrukt, blijkt onwederfpreeklijk uit volgende texten : Ga heenen na de zee, werp den angel uit, en den eerflen visch die opkomt, neem dien en zijnen mond geopend hebbende, zult gij eenen flater vinden; neem dien en geef hem aan hen, voor mij en' u. matth. XVII: 27. [Geef dien ten onzen behoeve, ten onzen opzichte;] in deeze plaats kan de betekenis in onze plaatze, even min grond hebben, als in hebr. XII: 2. Die voor de vreugd, welke Hem was voorgefteld, het kruis heeft verdraagen en de fchande veracht. [Die met betrekking tot, uit aanmerking van, om of ter zaake van de vreugd, enz.] daarom zal een mensch vader en moeder verlaaten en zijne vrouw aanhangen; ef. V: 31. Met betrekking tot het lijden en fterven onzes Heeren , komt int flechts voor in de twéé volgende gelijkluidende plaatzen;. De Zoone des menfchen is gekomen, om — Zijne ziele te geeven tot een randzoen voor veelen; matth. XX: 28; en mark. X: 45. Waar men nog zou kunnen bijvoegen : Die zich zeiven gegeeven heeft tot een randzoen airUirft voor iirip allen; 1 tim, II: 6. Daar het nu echter gelijk ik getoond heb, onloochenbaar is, dat «.ri niet altijd en dus geenzins noodzaaklijk betekent in plaat* ze, is ]er ook geen reden om te beweeren, dat dit woord in de opgegeeven texten, betreklijk den dood des Heeren, (de éenigften, in welken het in zodanige betrekking in het geheele N. Testament voorkomt,) zulks noodwendig uitdrukke. Onpartijdig gefproken „ is 'er even veel reden om dit te ontkennen als om het te beweeren ; maar zeer opmerklijk is het dat de ïexten, in welke de eigenlijke betekenis twijfelachtig is, Hechts twéé zijn, daar de anderen, in welke de feetekenis ten nutte, noodzaaklijk erkend moet worC 5 den,  4a VERHANDELING OVER DE VO0RDEELEN deezer verhandeling uit, ingericht om tö befchouwen de voordeelen, ons door de opnferin ' onzes Zaligmaakers aangebragt. Welke ik°van harte wensch, dat bij mijne leeze- ren den, eene groote menigte uitmaaken. Weshalven men door vergelijking kan ftellen, dat ook deeze betekenis in de weinige twijfelachtigen moet worden aangenomen. Met dat al ontken ik niet, dat men in zekeren zin kan zeggen, dat christus in onze plaatze geftorven is; dit immers volgt, zo ras gebleeken is, dat door Zijn dood ons leven behouden is, of dat, indien hij Hij niet geftorven was, wij geftorven moesten zijn , of fterven moesten; !— zonder dat men daarom behoeve aanteneemen, dat Hij onze doodfchuldigheid overgenomen, en dat geen wat wij verdiend hadden te lijden, geleden hebbe. De Zaligmaaker zegt: Ik ben de goede Herder: de goede Herder fielt zijn leven voor de fchaapen; JOann. X: j! De Herder die zich zeiven in gevaar ftelt, of met de daad opoffert tot behoud der fchaapen, in verdeediging tegen den wolf die op de kudde dreigt aan te vallen, geeft zijn leven over, of fterit ter hunner behoudenis; men kan dus zeggen, dat Hj in hunne plaatze ftqrft , voor zo ver door zijne grootmoedigheid hun bedreigd leven beveiligd blijft; doch hij fterft geenzins in hunne plaatze, volgends zekere voorafgaande conventie, volgends welke de overgave van den Herder tot eenen geweldigen dood, zou.worden aangemerkt, als een equiva. tent voor het verbeurd leven der fchaapen. De Herder fterft in hunne plaats, om dat, als hij zich niet in den weg gefteld hadt en 'er zich zeiven niet aan hadt opgeofferd, zij een prooi van den wolf zouden z^n geworden. Maar de Herder fterft niet in hunne plaats, in dien zin , als of zijn leven door den wolf, in (lede van dat der fchaapen en ais van gelijke waarde, zou worden aangenomen; hier heeft geen verdrag tusfchen de Herder, de wolf en ae lchaarjen plaats; derzei ver bloed kwam denwolfniettoeen hij. 'neemt dat van den Herderin deszeifs plaats niet aan. Ze priestleiI Verbasteringen van het Christendom; ifte< Deel, Hde Boek , 40e Hoofdft. pag. 186. —-—  DÉR OPOFFERING VAN J. C. ONS TEN GOEDE. 43 ren zodanige Godvruchtige gevoelens opwekke of verlevendige, welke door daadrijke invloed op hunne denk- en handelwijze, {trekken mogen, ter bevordering van werkdaadige vroomheid en voleindiging der heiligmaakirig', in de aanmoedigende verwachting van eeuwigduurende, fteeds toe-neemende gelukzaligheden! Daar het Opperst - Wezen oneindig volmaakt, volkomen gelukzalig in zich-zelfs en onveranderlijk is, zo is Het-zelve ook geheel belangloos: Zijne oogmerken in alle Zijne werken en beftuuringen, betreffen dienvolgends eeniglijk de wezens buiten Hem, — en daar Hij, Liefde en Heiligheid is, ééniglijk hunne gelukzaligheid. — Indien de Christelijke Godsdienst, waarlijk op Godlijke Openbaaringen gegrond is', moet dezelve ook deeze bedoeling hebben. —- Dan God fchenkt geen gelukzaligheid, willekeurimftandigheden die zijn affterven verzeilen, de verbaazende wonderen naamlijk loor welken God Zijn Geliefden kenmerkte.  der opoffering van j. c. ons ten goede. 49 te. Deeze treffende bevestiging nu van de Godlijkheid der leere onzes Zaligmaakers, is een hoogstwigtig voordeel van Zijne opoffering voor ons , wanneer wij ons nevens de voortreflijkheid van Zijn onderwijs, tevens de gefteldheid van Godsdienftige denkwijze voor Zijne komst vertegenwoordigen : daar wij zonder Zijne prediking, bevestigd door Zijn fterven, ons nog zouden bevinden in den ellendigften rampftaat, zonder eenig beminlijk denkbeeld van den Beheerfcher aller dingen, zonder hoope, levende in wanzedelijkheid. Ten tweden: De Dood van Jezus Christus is het treffendst en flerkstmooglijk blijk der liefde van den Allerhoogften, Gods liefderijk oogmerk om het diepvervallen menschdom, uit zijnen rampftaat niet flechts optebeuren, maar ook door eene nadere openbaring van Zichzelven en Zijne genaderijke bedoelingen met Zijne afgeweeken fchepfelen en bekendmaaking van Zijn heilig wélbehaagen, tot zuivere vroomheid en daar door tot hoogere gelukzaligheid opteleiden: de fchikkingen tot dit heerlijk einde gemaakt, door de afzending en menschwording van Hem, die. in den beginne bij God was, en in Dsszelfs fchoot gezeten, — en het daartoe mede behooren van den fmaadelijken en fmartelijken dood des kruisfes, tot welken God Hem heeft overgegeeven, naardien het Hem , om welken alle dingen zijn en door welken alle dingen zijn, betaamde, dat Hij veele kinderen tot heerlijkheid leidende, den overften LeidsD man EF.n: 3, ia. [o3nn. 1. i :ii2,18. 1KRR.II/IO,  1 i < i i i i i f l v • 9- r b c e e 31 d h V h li O h o VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN man hunner zaligheid door lijden daartoe bekwaam maakte, overtuigen ons ten fterkïen, dat de dood onzes Zaligmaakers > /oor ons , ons ten goede gefchiedde. l /Vanneer wij nu in aanmerking neemen den iedehjken toeftand en wanverdienften van len, die zo uitneemend beweldaadigd wierlen als die niet flechts geene rechtmaatige islchen op de Godlijke ontferming' maaken ;onden, maar door 't veronachtzaamen der lgemeene openbaaring, vervat in de zichtbare werken der Schepping, Gods blijkbare beftuuringen en leidingen, en in de ifpraak der geweetens, en door 't vermaaden der goedertierene fchikkingen. tot /eermg van 't algemeen bederf, en gericht en wijzer en beter te maaken, daarenboen hoogstmisdaadig waren en 't Godlijk nsnoegen, het eeuwig verderf van 't aangcicht des Heeren, rechtvaardig verdienden; - wij, wijders de grootheid en dierbaareid der EuangeJifche zegeningen overweeen; — voorts eerbiedig het ooge vestigen p den onverplichten Weldoener, dat euwig en volheerlijk Wezen, 't welk onindig volmaakt, onveranderlijk en volkolen gelukzalig in zich-zeiven, niet geiend wordt als iet behoevende, bij onzen eilltaat , om zo te fpreeken, zelf geen oordeel, noch in onzen toeftand eenig beng heeft; -— en dan letten op den doorichtigen Perfoon, door Welken, God ons ) onverdiend en mild heeft beweldaadigd, verdenkende alles wat dees daartoe gedaan -eit en geleden; zo zien wfj in de vergave van dien Hoogstbeminden des Va. ders 3  der opoffering van j. c. ons ten goede. 51 ders, het aanwenden van het dierbaarst middel tot behoudenis van ftraffchuldigen, het treffendst blijk van ontfermende Liefde, 't welk de Godheid, C't zij met eerbied gezegd,) inftaat was.immer te geeven en het fterkst bewijs Haarer genadige bedoeling, om boetvaardige zondaaren te leiden tot de gelukftaat van fchuldelooze gunstgenooten. — God is Liefde: hierin is de- liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijnen eengeboren'Zoon gezonden heeft in de waereld-, op dat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde : niet dat wij God lief gehad hebben, maar dat Hij — ons heeft lief gehad en Zijnen Zoon gezonden heeft tot eene Verzoeninge voor onze zonden. Naauwlijks zal iemand voor eenen rechtvaardigen fterven, hoewel moogUjk iemand zijn leven voor eenen weldoener zou geeven; maar God bevestigd Zijne liefde daarin , dat Christus voor ons geftorven is, toen wij nog zondaars waren. ■ God Zijnen eige¬ nen Zoon niet gefpaard, maar Hem voor ons allen hebbende overgegeeven, zijn wij ook ten vollen zeker, dat Hij ons ook met Hm alle heilzaame dingen zal fchenken. Deeze luisterrijke openbaring der Godlijke liefde en zaligende verzekering, der fteeds werkzaame toegenegenheid van het onveranderlijk en almagtig Wezen, door de opofferin- ge van jezus christus: Dit, mijne Broeders! is een voordeel van oneindige waarde, gemerkt de Allerhoogfte een Wezen is van onbepaald vermogen, den volftrekften eigendom op ons heeft, wij van H-m in alles afhangen en de verzekering Zijner gunst, de eenige grondflag is D 2 van I JOaNN. IV< 0 , 9 en 10. u 0 11. v. 7 en 3. vin, 32.  II KOR. Vin. 9- J oa N N. X. 17, 18. JO'aNN. XV. I3> 14BF. V. 2. TIL. II. S 52 verhandeling over de voordeelen van gerustheid in dit leven en van alle heuchhjke verwachtingen voor het volgend. Ten derden: De Dood van Jezus Christus, is kt treffendst blijk zijner eigene liefde omwdarts. Wij weeten de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij rijk zijnde, om onzent wille is arm geworden, op dat wij door Zijne armoede zouden rijk worden. — Daatom heeft mij de Vader lief, betuigd de Heiland zelfs, vermits ik mijn leven afleg. Niemand neemt hetzelve van mij, maar ik leg het van mij zelf af En elders : niemand heeft meerdere * liefde dan deeze, dat Hij zijn leven /lelie voor Zijne vrienden: gij zijt mijne vrienden. Weshalven paulus zegt: Dat Christus ons heeft lief gehad en zichzelven heeft overgegeeven tot eene offerande en flacht offer, Code ten welriekenden reuke. — De vrijwillige overgave onzes Zaligmaakers tot de fmartelijkfte pijnigingen en verguizing der menigte, ter onzer behoudenis, — is dus het treffendst blijk zijner liefderijke toegenegenheid onswaarts, een blijk niet flechts onzer hoogfte erkentenis overwaardig, maar ook zeer dierbaar voor zijne getrouwe belijders, daar de overweeging hier van, de overweeging dat Hij zichzelven geheel opofferde, uit enkele zucht tot ons welzijn, — ons verzekerd van de grootheid Zijner fteeds werkzaame toegenegenheid voor hen , die van de aangebragte weldaaden een dankbaar, dat is met het oogmerk overeenkomftig gebruik maaken, nu Hij, gezegend! verheven tot de hoogfte waardigheid en bekleed  der opoffering van j. c. ons ten goede. 5 3 kleed met alle magt in hemel en oj> aarde, aanhoudend toezicht draagt over zijne aanhangers, aan''sVaders rechtehand gezeten, zijne kerk beftierd en een onverganglijk Prièsterjchup ontvangen hebbende, volkomen kan zaligmaaken, allen die door Hem tot God gaan. Heeft Hij aan 't kruis genageld, der grievendfte befpottingen overgegeeven, in 't gevoel der wreedfte pijnen, gepaard met de bewustheid van eigen onfchuld en 't bezef der wreede onrechtvaardigheid zijner vervolgers, voor hen, hen die de overtuigendfte proeven van zijne Godlijke zending in de weldaadigfte wonderen aanfchouwd hadden, wier heil Hij zo belangloos bedoeld hadt, en die Hem thans op eene eerlooze en onmenfchelijke wijze ter dood bragten, gebeden — omvergeeving gebeden: — Hoe krachtig, Broeders! zal dan Zijne voorbede zijn voor de zodanigen, die met minder blijkbaarheid in Hem gelooven, in Zijn fmaad en kruis hunne roemftof vinden, en in verzoekingen tot afval en zonde Hem ge-. trouw trachten te blijven, nu Hij gezeten aan de Rechtehand des troons der Majesteit in de hemelen, eeuwig leeft om voor hen te bidden! De verzekering der vermogende goedgunftigheid van Hem, Die bij God in de hoogfte gunst ftaat, is derhalven een ander voordeel zijner grootmoedige opoffering, gemerkt dezelve daarin zo heerlijk heeft uitgeblonken! -— Ten vierden: I. Jezus Christus heeft D 3 door M ATT H. «VI II. 18. tOt 20- XVI 11.20, I1EBR. VJI. 24. . 25. ÜEBR.VI I. i. VI I.25,  HUBR. VII. 22. UBBR VIl.19 VIII, 7. c. ö—12. CAÏ-. in. 14. «CER.lx.II. 54 verhandeling over de voordeelen z//'/z Z)oöi/ A?; nieuw verbond bevestigd en ingewijd: — De Christelijke Bedeeling' wordt in de heilige Schriften veeltijds voorgefteld als ten verbond tusfchen God en de menfchen, en in tegenftelling van dat, 't welk den kinderen Israëls alléén betrof, nieuw genaamd. Van dit Verbond nu is onze Heere jezus christus Middelaar of Oprechter, en daar het oudtijds gebruikelijk was, de verbonden door plechtige offeranden aan Gode te bekrachtigen, zo wordt Hij gezegd ter bevestiging deszelven, zichzelf te hebben opgeofferd, ja daar van Borge < Garandeurj te zijn, naardien God Zijne beloftenisfen in hetzelve ons gedaan, geftaafd heeft door de opwekking van jezus c h r i s t u s uit de dooden. — Zo dierbaar ons nu dit Verbond van Genade en Zaligheid is, zo veel prijs wij op de Godlijke toezeggingen, in hetzelve vervat, ftellen, zo veel gewigts hebben wij ook te hechten aan de inwijing deszelven, welke gefchied zijnde door deopofferinge onzes Heeren, als een zeer dierbaar voordeel daar van is aantemerken. II. Jezus Christus, heeft door Zijn Dood het Oud Verbond van Mozes vernietigd en krachteloos gemaakt. Schoon het Mozaïsch verbond wel de aanleiding behelsde tot eene betere hoope, zo was hetzelve echter geenzins zo voortrefHjk als het nieuwe, 't welk in betere beloftenisfen bevestigd, enkel zedelijke vroomheid afeischt en gefchikt is voor alle volken: daar het oude, alleen tijdlijk heil en voorfpoed beloofde, bijna niet dan de gezette waar-  der. opoffering van j. c. ons ten goede. 55 waarneeming van ftaatswetten vorderde, en enkel bepaald was tot één volk en binnen den engen omtrek van Palestina: wordende hetzelve genaamd, het Verbond der Dienstbaarheid, welks deelhebbers vervuld waren met flaaffche vreeze. — Deeze oude Huishouding nu, heeft jezus christus niet flechts afgefchaft door de invoering eener nieuwe bedeeling, maar daarenboven door Zijnen Dood, alle de eisfchen en vervloekingen der Mozaïfche-wet, krachteloos gemaakt, daar Hij aan 't kruis uitgewischt heeft, het handfchrift dat tegen ons was, in inzettingen beftaande, en, (daar een iegelijk die aa7i het hout hing, vervloekt was,) aan het kruishout hangende, een vervloeking is geworden voor ons, en daar door de Vloek der Wet heeft vernietigd: zo dat Hij, door Zijn dood verlosjing heeft te wege gebragt, allen die met vrseze des doods der dienstbaarheid onderworpen waren, en wij nu vrijmoedigheid hebben om integaan in het Heiligdom, d. i. tot God in den gebede te naderen, door het bloed van jezus, op eenen verfchen en levenden Weg, de Christelijke Bedeeling, welken Hij ons heeft ingewijd, door het voor hans?fel, dat is door Zijn Vleesch, naamlijk, door Zijn fterven: vrijmoedigheid hebben om toetegaan met een ontwijfelbaar gemoed, in volle verzekerdheid des geloof s, toetegaan tot den Troon der Genade, tot God onmidlijk zeiven te naderen, zonder tusfchenkomst van bedienaaren des Eerdiensts, Hem als onzen Vader aantemerken en ten allen tijden in geest en waarheid te aanbidden, — opdat wij bermhartigheid moD 4 gei. GAL. IV. 24. HECR.II.15. KOLL. 11.14. GAL. III. 13. ali. HKBa.11.15. x. 19. 20. 22. tv. 16. ali.  PS, Ott.VHi i'J, 20. ;6 VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN yen verkrijgen, en genade vinden, om gehub ben te worden, ten bekwamen tijde. ■ III. Jezus Christus, heeft door Zijnen dood de vijandfchap der volken vernietigd, en dus de grondjiag tot eene algemeene goedwi.ligheid gelegd. 'Er is geen grooter oorzaak van haat en afkeer, en welke meerder invloeds heeft op onderlingen handel, dan verfchil van Godsdienftige gevoelens, vooral, wanneer hetzelve zich uitftrekt tot onderfcheid m de voorwerpen van aanbidding en verzeld gaat met trotfche verheffing, op de meerdere beweldaadiging en den waan, bij uitfluiting gunstgenooten der Godheid te zijn. Dit nu hadt in de hoogfte maate plaats tusfchen de Jooden en de overige volken der waereld. De fterke aankleeving der eerstgemelden, aan de groote leer van Gods éénheid en onzichtbaarheid, federt hunne terugkeering uit de Babijlonifche flavernij, hielt hen niet flechts ten fterkften en zo veel eenigzins mooglijk was, verwijderd van de heidenen, maar daar zij God niet befchouwden in het beminlijk licht van algemeenen Vader en Weldoener, merkten zij alle andere Natiën aan, als verftoken van -Zijne gunst en als met welken de God van Israël zich niet verder bemoeide, dan voor zo ver zulks noodig was, of ftrekken moest tot heerlijkheid en welvaart van Zijn begunftigd volk. Doch behal- ven de verhovaardiging op de grooter geestelijke zegeningen, welken zij deelachtig waren, en 't welk hen derwijze, als uit de hoogte op alle Onjooden deedt neder- zien %  DER OPOFFERING VAN ]i G. ONS TEN GOEDE. ST zien, dat zij waanden, dat met hen te verderen en handel te drijven, hen zelfs verent einigde en zij het ongeoorloofd keurden in de wooningen van onbefnedenen Legaan: - was ook de inrichting van den Mozaïfchen Godsdienst zelfs van dien aart, dat zij de Israëliërs noodwendig moest vervreemden van alle andere volken, zekere maate van afkeer moest levend houden er den omgang doen fchuwen, waar van de oorfpronglijke bedoeling geenzins was on menfehenhaat te kweeken, integendeel ver vatte de Wet veele vermaaningen en beve l^n tot alaemeene goedwilligheid, maar on de gevaarlijke verkeering te beletten me perfoonen, gehecht aan afgoderij en e geduurig op uit, om ook de aanbidde San den éénen, waaren God, tot afv. te verleiden. - Aan de andere zijde w< het eelove aan de Godlijke éénheid, ben< vens de geheele inrichting van den Joo, fchen Eerdienst, fchoon mede uit hooft van de verachting en den haat die dit vo andere Natiën toedroeg, de oorzaak v; den afkeer, die de Heidenen voor hi voedden en derzelver befpottmg van hu Jen Godsdienst. Om deeze bronwel v verwijdering nu, te dempen en de vnan fchap der volken wechteneemen, was ge ander middel dan de invoering yan een Godsdienst, niet belast met véele en verfcheiden plaatzen onvervulbaai;plecn L voorfchriften, (want de Mozaifche Goc dienst, was te dier oorzaake enkel bepat tot een zeer kleine ftreek des Aardboden cn kon dus onmooglijk tot eenen algemf D 5 v maRk.vh.4. HAND. S.ï8. t r s 1 .s i- le ik m :n imJ:n:n Dp tiIs- id s, teen  kf. ii. n env. < i t i t t c/tL. III.28. i hom. x. 12. 0 i. 58 verhandeling over de voordeelen ' nen Godsdienst gemaakt worden:) — berispelijke Godsvrucht; doch hoe treffend blinkt Zijne voorbeeldelooze vroomheid uit in die laatfte toneelen Zijner Gefchiedenis, toen Hij aan 't bitterst lijden en de grievendfte befchimpingen was overgeleverd, in die ontzachlijke tijdftippen, waarin elke ziel, min verheven dan. de Zijne, den moed verlooren , van haare ontwerpen afftand gedaan , tot eigene redding haare inwendige overtuiging verzaakt, zich door de bewustheid van volkomen onfchuld en weldaadigheid van bedoelingen in bittere klachten over de fchikkingen der Voorzienigheid , 't onthouden eener blijkbaare Godlijke uitredding uitgelaaten, Gods Toevoorzicht veelligt geloochend, voorzeker de treffendfte uitboezemingen over de boosheid der tijden geflaakt en vervloekingen uitgefproken zou hebben, over de verregaande Godloosheid en ondankbaarheid der landgenooten, wier heil zij zo belangloos bedoelde: — doch ook in deeze geduchte oogenblikken blijft de groote Nazarener zichzelven gelijk, — onwankelbaar dat geloof en die grondflellingen aankleeven, welke Hij als de eenige weg ter gelukzaligheid hadt aangepreezen, die overtuiging en belijdenis getrouw, om welke Hij vervolgd en ter dood gebragt wierdt. — Hij treedt met bedaardheid en flandvastigheid de naderende en voorgeziene fmarten te gemoet, en blijft onwrikbaar bezielt met onderworpen vertrouwen en gewillige gehoorzaamheid aan het welbehaagen des Albeheerfchenden Vaders, van wiens Toegenegenheid Hij overtuigd was E 2 en  f58 VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN MATTH. xxvi. 53. en Die met eenen enkelen wenk Zijne vijanden verpletteren, en Hem tot zich hadt kunnen neemen: die gevoelens kleefden Hem aan, toen het hartbreekendst vooruitzicht den geest dermaaten beangftigde, dat Zijn zweet als droppelen bloeds van 't benaauwd lichaam afdroop, ongeveinsdelijk uitboezemende: Vader 1 Uwen wil ge- Jchiede en niet den mijnen! bleeven Hem bij toen Hij aan 't kruis genageld was, waar Hij dien Pfalm aanhaalde, die wel het gevoel van 't bitterst lijden, maar tevens ook van 't gelatendst vertrouwen uitdrukt! Gadeloos voorwaar was Zijn geduld, daar Hij, toen Zijne wonderwerkende handen gebonden waren, Zijn vermogen niet gebruikte om de koorden te doen afvallen; eenen kwaadaartigen flag op de wang ontvangen hebbende, den daader alleen het onrechtmaatige daarvan herrinnerde, en verzekerd dat een enkel gebed aan Zijnen Vader, Hem eene uitredding kon bezorgen, waar tegen de veréénigde krachten Zijner vijanden onbeftand waren, hoe zeer mishandeld, daar van echter geen gebruik maakte, maar Zich als een Lam ter flachtinge liet leiden! Gadeloos Zijne zachtmoedigheid, daar bij de onverdiendfte verwijten en fmaade[ijkfte uitjouwingen, het befef van volmaakte fchuldeloosheid Hem fteeds bijbleef! Voorbeeldeloos eene Liefde > die voor hen bad, wier wreevelmoed Hi] ondervond en wier ondankbaarheid zo leevend voor Zijnen geest was, dat Hij, hun naderend onheil ter rechtvaardige jftraf'  der opoffering van j. c. ons ten goede. 69 fe, beweende! Uitfteekend Zijne bedaardheid van ziel, daar Hij zich in geene klachten uitliet, jegens Zijnen boezemvriend joSnnes en de bijftaande vrouwen, maar bezield met de tederfte aandoeningen , Zijne Moeder der zorge Zijns geliefden Leerlings en hem haarer genegenheid aanbeval! — Verrukkend de betuiging van bijblijvend vertrouwen op God Zijnen Vader en verzekerde verwachting van toekomilig heil, met welken Hij den Geest gaf! — Onze Heer predikte eene zuivere zedenleere, niet flechts met den mond, maar — ook door voorbeeld. Hij prees haar niet aan met fraai verdichte vernaaien van onbezweeken heiligen, maar — door Zijn eigen onberispelijk gedrag: Zijn Godlijk onderwijs aandringende door eigen voorbeeld, oneindig krachtiger dan de diepzinnigftè ■ redenkavelingen. —- Zijne laatfte uuren leveren tafereelen van grootheid van geest, fterkte van ziel en goedwilligheid van hart, hoedanigen men elders te vergeefs zoeken zal, vertoonen waare Godsvrucht in werking en geeven een voorbeeld, hoedanig verloopene noch volgende eeuwen bevatteden! — Der waereld zodanig een voorbeeld te geeven, was Gods oogmerk en het bedoelde van den Stichter onzes geloofs, 't Voorftellen eener zuivere zedenleer, moest het denkbeeld doen geboren worden, of het wel mooglijk ware haar te betrachten: — doch nu zien wij haar, en gepredikt en beoefend door Hem, Die ons in alles is gelijk geworden, — beE 3 oe- MEBR.11.r7.  I PETR. IJ. 21 euv. I PETR. Hl. 18. 70 VERHANDELING OVER DÉ VOORDEELÈN oefend in de ontroerendfte omftandigheden, omftandigheden die- de geduchtfte verzoekingen tot ontrouw opleverden. —. Hoe dierbaar, mede Discipelen van jezus! hoe dierbaar is oHs ook uit dit oogpunt 's Zaligmaakers opoffering! Welk een gewigtig voordeel is 't, op zulk een voorbeeld té kunnen fïaaren in de veelvuldige verzoekingen, welke elks geaardheid en betrekkingen, beroep en uitfpanningen tot afval en zonde opleveren! — Christus heeft voor ons geleden, door ons een exempel na te laaien, op dat r.ij Zijne voet flappen zouden flaarvolgen. Die geen zonde gedaan heeft, noch daar is bedrog in Zijnen mond gevonden ; Die als Hij gefcholden wierdt niet weder fcholt, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over Dien, Die rechtvaardig oordeelt. — Doch ook van eenen anderen kant, heeft de dood van christus eenen rechtftreekfchen invloed op onze Godzaligheid, door de verplichting naamlijk , welke Hij door de uitfteekende grootheid, Zijner tot in den dood onbezwekene Liefde onswaarts, ons heeft opgelegd. — Waartoe deedt, leedt en verdroeg de Heiland der Waereld, zo véél, zo onbefchrijflijk véél? Was 't voor Hem-zeiven? — Het was op dat Hij ons tot God zou brengen: om ons wijze, goede en Gode-welbehaaglijke menfchen te maaken: ter bereiking deezer goedertierene bedoeling, offerde Hij zichzelven op. — Hoe krachtig moet deeze bedenking bij allen, die voor de minfte aandoeningen van dankbaarheid vatbaar zijn,  der opoffering van j. c. ons ten goede. 71 zijn, werken, om hen te beweegen, zichzelven dien liefhebbenden Heiland geheel en al toetewijën, Hem hunne wederliefde en erkendtenis te betoonen door ftandvastiae belijdenis, het daadlijk achtervolgen Zijner heilzaam® voorfchriften, welker betrachting het eenig middel tot hun eigen geluk en heil is, en door Zijn doorluchtig voorbeeld met lust en ijver te volgen. Hij, doch, is voor allen geftorven, opdat de geenen die leven, niet meer zichzelven zouden leeven, maar Dien, Die voor hen geftorven en opgewekt is. Ons waare Godsvrucht te prediken, — daar van een volmaakt voorbeeld te geeven, — ons tot haare betrachting ten fterkften aantefpooren en minzaamst te verplichten, — waren bedoelingen van 's Heilands overgave tot den dood des kruisfes; — welken Hij dus onderging, óók op dat wij heilig en onberispelijk zouden keven. — Hij heeft onze zonden gedraagen op het hout, op dat wij der zonde afgekorven zijnde, der gerechtigheid leeven zouden. — Hij heeft ons, die eertijds vervreemd en 'vijanden waren, en door grondftellingen en door booze werken, — ook verzoend m het lichaam Zijns vleeschs, door den dood, op dat Hij ons heilig en onberispelijk en onbefchuldelijk voor zich zou ftellen. — Jezus christus heeft zich-zelven voor ons gegeeven, op dat Hij ons zoude verlosfen van alle ongerechtigheid en Zich zeiven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken._ — Aller wegen waar wezenlijke Deugd is, is Gelukzaligheid, de goedkeuring des geweeE4 tens, [I KOR. V. 15- ÏF. V. 27. t PETR. II. 14, SOL. I. 21 , i2. riT. 11. 14-  verhandeling over de voordeelen tens, Gods gunst en de heuchelijkfte verwachtingen, — doch'zonder haar is geen gelukzaligheid mooglijk. Welk een allergewigtigst voordeel van 's Heilands opoffering is het dan .niet, dat Hij allen die Hem aanneemen en volgen, door dezelve tot deugdzaame menfchen gemaakt heeft, daar Hij dus het onmisbaar en eenigst vereischte tot hun geluk heeft daargeftelt! Ten zevenden: Het lijden en de dood van onzen onfchuldigen Zaligmaaker , geeft den deugdzaamen in de rampen en wederwaardigheden deezes levens, de opbeurend*-. f?e troost en verkwikking in de fmarten van het krankbedde en de worstelingen met den dood. Alle de gedragingen van onzen Heer, geduurende den tijd Zijner verkeeringe op deeze waereld, waren befluurd door Godsvrucht. Uit de liefderijkfte oogmerken verfcheen Hij op aarde, om het verdwaald menschdom te onderwijzen, te verbeteren en dus gelukkig te maaken. Hij was Afgezant der Godheid, bevolmagtigd in Haaren naam te fpreeken en beldeed met Haar gezach. Een ftem uit den hemel, verklaarde Hem voor den waardigen cn beminden Gunfteling des AUerhoogfïen. ^ Welk denkbeeld zouden wij ons nu van de lotgevallen van deezen doorluchtigen Perfoon, welken het almagtig Toezicht fteeds gadefloeg, vormen, — zo ons niets van Zijne Gefchiedenis bekend ware? «rr Wat zouden wij wel vermoeden dat d«  DER OPOFFERING VAN J. C. ONS TEN GOEDE. 73 de Almagtige gedaan zou hebben, bij gebrek eener plichtmaatige behandeling van Zijnen Zoon en Afgezant, door 't beweldaadigd Menschdom? — Levert met het beloop Zijner gefchiedenis en vooral Zijn uiteinde op Golgotha, wanneer wij met dergelijke overdenkingen onledig Hem met verder volgen, — niet nadrukhjke tegenwerping tegen het geloof in eene zedelijke waereldbeftuuring van den Schepper des Heelals? — Zou het heilig Alvermogen, zou Hij, wiens oogen te rein zijn, dan dat Zi] het kwade zouden zien, en op wiens wenk waerelden daar zijn of vernietigd worden, — zou God hebben kunnen gedogen, dat de geheel fchuldelooze en heilige te zus, Die enkel Liefde was, gelijk Hij zelf is, — dat Zijn Afgezant, net Affchijnfd Zijner Heerlijkheid, het Evenbeeld Zijner zedelijke volmaaktheden dus wreedelijk mishandeld, befpot en ter dood gebragt wierdt, — bij aldien Hij daadlijk Toezicht draagt over de lotgevallen der ftervelingen? — En echter — dit alles gefchiedde° onder het bijzonder Toevoorzicht van Hem, zonder Wiens wil geen muschie ter aarde valt. — Doch, Zijne wegen zijn niet onze wegen, Zijne gedachten mei onze gedachten'. — Naar den bepaalden raat. en voorkennisfe Gods, wierdt jezus overgeleverd, ten nutte van het menfchehjk genacht en door het lijden des doods vatbaai gemaakt, voor de uitfteekendfte helooningen. _^ Onze Heer zichzelven vernietigd, d>. g jialtenisje eens jlaaven aangenomen hebbende en den menfchen gelijk zijnde geworden.. E 5 - » IABAK.I.IJ» HSBk. I. ?. MATTH. X. -9- jtZ. LV. 8 ! HAND.U.23 CIL. II. 7, env.  HüBn.XII.2. I I I ( I ( I } ] 1 i I t ( 74 verhandeling over de voordeelen — in de gedaante gevonden als een mensch? heeft zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja tot den dood des kruisfes. — Daarom heeft Hem ook God uittermaaten verhoogd en Hem eene waardigheid gegeeven, die boven alle vaardigheden is; op dat in deti naam van jezus zich buigen zouden alle kniën, — en alle natiën belijden zouden, dat jezus christus heer is, tot heerlijkheid van God den Vader. — Oni de vreugd die Hem was voorgemeld, heeft Hij het kruis verdraagen en fchantfe veracht, en — is nu gezeten ter rechtehand des troons God'. ~ Verrukkend tafereel van de bedeelingen der Voorzienigheid in deeze beneden gewesten! Hoogstdierbaare verklaaring van het raadfelachtige van Gods zedelijk beftuur! Allerwenfchelijkfte Dplosfmg der twijfelingen, geboren uit de beschouwing der veelal plaats hebbende ftrijligheid, tusfchen lotgevallen en verdienlen! — jezus is onberispelijk, volbrengt jods welbehaagen, predikt waarheid en loet niets dan deugd; — en is evenwel jvergegeeven aan de verregaandfte gewellenarij en eene onbefchrijfbaar zwaar lijlen! — Ondertusfchen is Hij de Meestreliefde van het Eeuwig Wezen en het jeduurig voorwerp Zijner opmerking: « .of- en beloonwaardige vroomheid en ram>en kunnen dus zeer wel gepaard gaan: tit rampen en ellenden kan men niet beluiten tot wanverdienften des lijders, of jebragt worden tot ontkenning van het laadlijk Toezicht der opperfte Rechtvaariigheid, over de bedrijven en toeftanden der  DER OPOFFERING VAN J. C. ONS TEN GOEDE. "J$ der menfchen. — Door onverdiend lijden wierdt de Godsvrucht van den Grondlegger onzes geloofs, op de fterkfte proeve gezet en door ftandvastigheid tot den hoogstmooglijkcn trap opgevoerd, waardoor Hij bekwaam gemaakt wierdt tot de hoogfte waardigheid en heerlijkfte belooningen. — Dat dan allen die deugdzaam zijn, God en hunne Natuurgenooten uit een ongeveinst hart liefhebben, — en lijden, hunne oogen vestigen op het beloop der gefchiedenis van Gods Hoogstbeminden, het eeuwig gezegend Opperhoofd der laatfte bedeelinge Gods, tot onze behoudenis. — Dat allen, die om—de belijdenis der waarheid, om de betrachting van Godzaligheid , om de verkondiging des zuiveren Godsdiensts, allen, die om het behartigen van het geluk hunner Natuurgenooten , huns Vaderlands, van afgelegene Natiën of der tNakomelingfchap, — door de menigte befpot en gekweld, of door meer vermogenden onderdrukt worden ; dat allen die uit eenig zuiver beginfel, waarheidof menschlievend oogmerk in rampen gedompeld liggen ; dat allen, die door 't vasthouden aan rechtvaardigheid tot behoefte vervallen, allen die met rampfpoeden en ellenden te worftelen hebben, om het gemis van achting of bezittingen, of nog dierbaarer zaaken treuren, de waardige echtgenoot, het deugdlievend kroost, den tederbartigen vriend, den belangloozen weldoener van huisgezin of vaderland beweenen; dat allen die in den loop huns le-  HEBn.xn.2. J O a N N. I. I , 2. I PETR. IV. ' ( 'l R O M. VIII. 17, 18. j j6 VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN levens, tegenwerpingen tegen 't Godlijk beftuur waanen te ontdekken, of zich genoopt voelen aan de liefde van den Vader aller wezens te twijfelen : — de gefchiedenis van den Overflen Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, doorleezen, en daar aanfchouwen, hoe Hij, Die bij God was, Die uit enkele liefde mensch was geworden, Die niets dan goeds dacht, niets dan vrooms deedt, — echter zo veel leeds, zo veel ünaads, zo veel fmarts geleden heeft, onder het onmiddelijk Toezicht van Zijnen Almagtigen Vader en Begunftiger: — en dan leeren, hoe ook hunne rampen, hunne verdrieten, hunne kwellingen, de fmarten van het krankbedde en meer dan gevvoone bitterheid des doods bedoelingen kunnen hebben en waarlijk hebben, die de bekrompen inzichten van ftof bewooners met doorzien kunnen, der gemeene welvaart veelligt dienftig zijn moeten, naar voorzeker ftrekken ter bevordering ^an hunnen geestelijken welftand, ter besroeving en doorloutering huns geloofs :er oefening hunner Godzaligheid en dus :er verhooging van hun eeuwig geluk; — [choon wij onvermogend zijn, hen het leilzaam verband thans te ontvouwen en le„ ontwikkeling veeier bijzonderheden uit'■elteld blijft tot het volgend leven: — dat :ij zich verblijden, in deezen zin, gemecnchap te hebben aan het lijden van Christus: p dat zij ook in de openbaaring Zijner heerijkheid, zich mogen verblijden en verheugen ■ ij den, zo als Hij leedt, op dat zij met Hem 'erheer lijkt worden; en het daardoor houden, . , da$  der opoffering van j. c. ons ten goede. 77 dat het lijden deezes lijds, van wat aart ook, niet te waardeeren is tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard -worden ! — Ook deeze Troost, Broeders, die alle Christenen in meerdere of mindere maate behoeven, ook haar hebben wij der opoffering onzes Zaligmaakers te danken! — Ten agtsten: De Dood van Jezus Christus is, als noodzaaklijk tot Zijne opftanding, de grond/lag van het overtuigtijkst bewijs Zijner Leere en van de volkomene zedelijke blijkbaarheid, welke wij van onze opwekking en verbetering van toeftand hebben. Onder alle de gebeurdtenisfen, welke de Euangelifche berichten behelzen en die de grondflag uitmaaken van het geloof en gedrag der Christenen, is geen aanmerkelijker en belangrijker, dan de opftanding van den Stichter des Christendoms. Dit opmerkelijk voorval is blijkbaare tusfchenkomst der Almagt, plechtige ftaaving van het onderwijs en treffende goedkeuring der gedragingen van den Gekrüisten, en tevens openbaare belooning van fchijnbaar verhaten onfchuld en mishandelde vroomheid. — Zouden de wonderwerken van jezus nog eenigen twijfel achteiiaaten, aangaande de Godlijkheid Zijner zending, Zijne opftanding fluit alle vermoeden van bedrog buiten: want christus eenen geweldigen dood geftorven zijnde, en drié dagen in het graf gelegen hebbende , kan dezelve geen fterflijk vermogen noch menfchelijke kunstgreep toegefchreeven worden,  II KOR. V.7. ÏTL. II. 7. 78 verhandeling over de voordeelen den, en is dus het oveituiglijkst blijk van Godlijke werking, 't welk wij immer zouden kunnen begeeren. Wanneer wij nu daar bij voegen, dat j e z u s zijne opftanding met duidelijke woorden voorzegd heeft, en dat dezelve ten bepaalden dage voorviel, zo wordt daar door de zekerheid der vervulling Zijner overige voorzeggingen, en Zijner beloften geheel buiten twijfel gefteld. — Dus levert dezelve tevens voor onze verwachtingen aan geene zijde des grafs, den grootften trap van zedelijke blijkbaarheid, welke het geloof hebben kan, zal hetzelve van aanj'chouwen onderfcheiden blijven. — Geevende de herleeving van Hem, Die ons in alles gelijk was, vooreerst een zichtbaar ■ en tastelijk bewijs van voortduuring van beftaan, en wederkeering tot bewustzijn en werkzaamheid na het geducht oogenblik, met 't welk alle uiterlijke blijken daar van ganfchelijk ophouden, en welke ophouding door den Aanfchouwer van vernietiging niet kan onderfcheiden worden. Een bewijs in zijnen aart, cneindig verheven boven de fchranderfte redenkavelingen en plechtigfte betuigingen, bevattende de hoogstmooglijke zekerheid en gefchikt voor de bekrompenfte verftanden. Doch de opftanding onzes Zaligmaakers is dus niet flechts eene onloochenbaare proeve, tot ftaaving der gewigtige leere van een volgend leven, in dit enkel geval, maar ftaat 'wijders in zodanig onifaakbaar verband met alle leeringen van jezus christus, en met de geheele inrichting der Euangelifche bedeeling, dat de  der opoffering van j. c. ons ten goede. ?q de daadlijke vervulling dier nog toekomftige en hoogstbelangrijke gebeurtenisfen, welke onze Heer aankondigde niet kan uitblijven : naamlijk, dat allen die in de graayen zijn, eenmaal Zijne ftemme hporen en uitgaan zullen, die het goede gedaan hebben tot de opftandinge des levens, en die het kwaade gedaan hebben lot de opjlandinge der verdoemenis fe; hebbende God door jezus christus uit de dooden optewekken, aan allen verzekerd, dat Hij een dag gejïeld en Hem ver ordelid heeft, om den aardbodem rechtvaardiglijk te oordeekn: Zo waarlijk derhalven als jezus christus uit de dooden opgeftaan en belooning ontvangen heeft van Zijnen en onzen God en Vader, zo zeker is het ook, dat wij uit het graf opgewekt, voor den Rechter/loei van Christus geplaatst en wegdraagen zullen, na onze werken in deezen ftaat van voorbereiding. „ Doch ook tevens verfchaft 's Heilands Verrijzenis, Zijnen getrouwen Aanhangers en Naarvolgers, de wenfchelijkfte zekerheid van eenen onverbeeldelijk groote, eeuwige en fteeds toeneemende gelukzaligheid, in het hoogstdierbaar gezelfchar. van den grootmoedigen Grondlegger hum eeuwigen heils: zijnde de verzekering dai zij leeven en met Hem in Zijne heerlijkheid deelen zullen, gegrond op de waarheid dat jezus zelf leeft. Gezegend. derhalven zij de God 'en Vader onzes Heeren jezus christus, Die na Zijnt groote bermhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hoope, door de opftanding van Jezus Christus uit de dooden; tot eene onver- JOJNN. V. 28, 29. HAND. XVII. 31. IIKOR.V.IO. JOÜNN. XIV. Ij). I PETR. I. 3, 4 en 5-  8o verhandeling over de voordeelen verderflijke en onbevleküjke en onverwelkt lijke erfenisfe, die in de hemelen bewaard % ordt! Doch, Aandachtigen, zou jezus christus uit de dooden opgewekt worden, Hij moest alvorens geftorven zijn; zou Zijne opftanding gemelde hoogstwigtige bedoelingen daadlijk bereiken, Zijne Godlijke zending buiten twijfel ftellen, en ons zekerheid van onze herleeving, na de (looping der ftoflijke hutten, welken wij thans bewoonen en van het onuitfpreeklijk groot loon der oprechte Godsvrucht in de eeuwigheid verfchaffen, - 't moest geheel buiten twijfel zijn , dat Hij in de daad dood geweest was en niet Hechts drie daggen in flaauwte, bewegenloos gelegen hadt, hiertoe nu was een gewoonlijk fterven ontoereikend, eene openbaare geweldige ter doodbrenging noodzaaklijk en niets gefchikter dan de kruifiging, bij welke de leden niet van eikanderen gefcheiden wierden en waarop de begraaving niet volo-. de, dan na het daadlijk affterven des lijders. J Alle de voordeelen derhal ven van 's Heilands opftanding, hebben wij Zijner liefderijke overgave tot den dood toetefehrijven, en dus als heilrijke vruchtgevolgen Zijner opoffering aantemerken: door dezelve is het dienvolgends ook, dat wij de treffendfte ftaaving Zijner Prediking, ook m dit opzicht, en zekerheid hebben van het volgend leven van rechtmaatige vergeldingen, welks erkentenis, na de groote waarheden van Gods Aanzijn en Toevoorzicht,  der opoffering van j. c. ons ten goede. 81 zicht, het gewigtigst Leerftuk van den Godsdienst uitmaakt, de krachtigfte aanmoediging tot ftandvastigheid en Godsvrucht, benevens de dierbaarfte troost en het verblijdenst uitzicht oplevert! — Dit, Medegenooten in het Geloove en de Hoope van het Euangelie! Dit waren de zegenrijke bedoelingen van de opoffering onzes Zaligmaakers! Dit, de dierbaare voordeelen, welken Hij gezegend! door lijden en fterven ons heeft aangebragt! — Voordeelen, welker belangrijkheid zich doet gevoelen bij allen, die ooit met ernst aan hunne af hanglijkheid en betrekkingen jegens God en hunnen onvermijdelijken naderenden overgang, tot de eeuwigheid dachten! — Voordeelen voor allen die beftraald met het verkwikkend licht der Zaligmaakende Genade, jezus als Gods Afgezant, den Leidsman ter Zaligheid erkennende, oprechtelijk genegen zijn Hem te hooren, Hem te . gehoorzaamen en te volgen. — (*)'t Deelhebben, aan welke voordeelen ons wordt vertegenwoordigd, door het eeten en drinken van het brood en den wijn, afgezonderd tot reprefentativen van 's Heeren Lichaam en Bloed, geofferd en geplengd om ons deeze zegeningen aan te bren- (*) De Leezer gelieve zich te herinneren 't geen in de Voorreden gezegd is, dat deeze Verhandeling, (met weinig veranderingen, zo als dezelve hier gevonden wordt,) als eene Leerreden, bij gelegenheid der vieringe van 's Heeren Avondmaal, openlijk is voorgedraagen. F É hebr..ii.io, matth. VitU 5- heuk v. 9. i petr. 11. 21.  82 VERHANDELING OVER DE VOORDEELEN brengen. Zijnde dit de bijzondere bedoeling der heilige plechtigheid, om, naamlijk, welmeenende Dischgenooten hunne betrekking tot de weldaadige oogmerken van 's Heilands opoffering, hun aandeel aan de geestelijke zegeningen door 's Heeren dood aangebragt, door het gebruik der afichaduwende tekenen van Zijn gekruisd s lichaam en vergoten bloed, zinlijk te maaken, hen dezelve als 't ware te doen aanfchouwen, tasten en [maaken. Wij immers, kunnen ons van eene geestelijke verkrijsing en bezitting geen gepaster zinnebeeld voorftellen, dan -eeten en d;inken, dat 't volftrekt eigen zijn, 't hebben en genieten uitdrukt; waarom de gelukzaligheden van den toekomenden ftaat , in de heilige bladeren, veelal door deeze uitdrukkingen worden voorgefteld; welk eeten en drinken hier gefchied van datgeen, 't welk onze Zaligmaaker verordende tot reprefentativen van Zijn Lichaam, voor ons in den dood gegeeven en van Zijn Bloed vergoten tot vergeeving der zonden en inwijinge des nieuwen Verbonds; zeggende onze Heer bij de omdeelinge des broods: Dat is mijn lichaam, 't welk voor u gegeeven wordt, en bij het overreiken des bekers: Dit is mijn bloed, het bloed des nieuwen Verbonds, 't welk voor u vergoten wordt tot vergeevinge der zonden. Dus eeten wij, als 't 'ware, 'sHeilands Lichaam voor ons gegeeven en drinken Zijn Bloed voor ons vergoten, . en hebben dienvolgends waarlijk deel aan de weldaadige oogmerken Zijner opofferinge. Tot het genieten dee- zer  DER opoffering van j. c. ons ten goede. 83 zer tekenen nu zijn gerechtigd en gefchikt allen die genoegzaame kennis hebbende van den Christelijken Godsdienst, denzelven uit overtuiging omhelzen, de genaderijke oogmerken Gods en de liefde des Zaligmaakers hunwaarts oprechtelijk geloovln bezield zijn met waare dankbaarheid iegeiis God en den Liefhebber hunner zielen en ongeveinsde hartelijke liefde , omtrent hunne medemenfchen aankweeken; wier wezenlijke bedoeling het is,'hunnen gekruisten 'Heiland een openlijke en ftaatelijke blijk van eerbied .en erkentenis te betoonen; • door zinlijke mdruk- felen de geestelijke zegeningen des Euanseliums, zich levendiger voor den geest % brengen, de aandoeningen van dankbaarheid, verplichting en bhjdfchap krachtiger optewekken, daar door m het gelove bevestigd, in de hoope verfterkt en tot ftandvastige Godsvrucht aangefpoort te worden en die dus onverzetlijk voorgenomen hebben, den Godsdienst, welke jezus christus door Zijn Bloed bevestigd heeft in voor- en tegenfpoed getrouw te blijven, en volijverig te betrachten. _ (*) D" Drinkbeker d:r zegenmge, dien mi ««/Feestgenooten! is de gemeenfcLp des B'oeds van Christus: deszelfs gebruik wijst aan, onze gemeenfchap aan de oogmerken der vergietinge van het bloed des Heeren, die eigenlijk ons betroffen, ons deelgenootfcUp aan het nieuw verbond daar door gelticnt; <™ «~ C*) Deeze betuiging des Apostels was mijn Text. F 2, [KOR.X. l6.  MATTH. X. 3°- LUK. XSI.IÜ. ROM. VJII. 32- 84 verhandeling over de voordeelen wij breeken is de gemeenfchap des Lichaams van Christus, deszelfs gebruik vertegenwoordigt ons, ons aandeel aan de heilrijke ons betreffende bedoelingen van de opofferinge deszelven. ■ Zó waarlijk, (zegge dan elk onzer tot zich zeiven:) — zó waarlijk ik dit brood eet en uit deezen beker drink, zó waarlijk is jezus christus ook voor mij, tot mijn heil, geftorven, voor mij gekruist en heeft Zijn bloed voor mij vergoten; zó waarlijk is mijn Godsdienst van Godlijke herkomst en gegrond op het welbehaagen mijns Scheppers, want dat heeft mijn Zaligmaaker door Zijn fterven beweezen; zó waarlijk is God Almagtig, Hij, van Wien ik in alles afhang, zonder Wiens wil geen hair van mijn hoofd kan vallen, ook mijn Vader, mijn tederminnende Vader ; zó waarlijk zal Hij ' mij nevens Zijnen Hoogstgeliefden alles fchenken, wat Hij, de Alweetende en Algoede, weet, dat mij heilzaam kan weezen; zó waarlijk is Hij, die aan Gods rechtehand gezeten is, de Rechter van levenden en dooden, de Uitdeeler van wijn eeuwig lot, mijn Vriend, mijn liefhebbende Broeder; zó waarlijk ben ik ook een deelgenoot van het nieuw verbond van Genade en Zaligheid, tot ftandvastige belijdenis in alle verzoekingen en getrouwe deugdsbetrachting, in alle omftandigheden verplicht; zó waarlijk is God ook jegens mij verzoenlijk , zó waarlijk zijn ook mijne zonden, mijne overtredingen mijne nalaatigheden vergeeven; — zó waarlijk dit brood mij tot voedfel zal ftrek- ken  der opoffering van j. c. ons ten goede. 85 leen en deeze vracht des wijnftoks tot deelen van mijn bloed zal overgaan, zó waarlijk zal ik, — het ga hoe 't wil, ■ mij kome over wat wil, ■ den Godsdienst van het kruis getrouw blijven , mij gedraagen naar den wil van mijnen Schepper, volgends de voorfchriften van mijnen Zaligmaaker , zó waarlijk zal ik niets doen wat jezus mij verboden, niets nalaaten van het geen Hij mij bevolen heeft; zó waarlijk ftrekken ook alle de rampen, alle de verdrieten en fmarten, die ik lijde of immer lijden zal, tot mijn voordeel, tot mijn eeuwig heil! zó waarlijk ik dit brood en deeze wijn geniet, zó waarlijk ben ik ook, een erfgenaam Gods en mede - erfgenaam met Christus, onvervreemdbaar eigenaar en deelhebber der eeuwige zaligheid! zó waarlijk ik thans Feesthoude, ter gedachtenis van mijnen Behouder, zó waarlijk zal ik ook, ten eenigen tijde, met Hem Feesthouden, daar, waar geen verzoekingen mij zullen kunnen genaaken, daar, waai geen rampfpoeden mij kunnen treffen , daar, waar geen uitzichten mij kunnen bekommeren! Behaagt het Gode dan niet, ons na deezen weder de hoogstdierbaare gelegenheid der Feestvieringe te fchenken, — de herinnering aan dit Avondmaal zal ons verfterken in het lijden, verfterken in het doen en fteeds bezielen met de zaligende bewustheid van Gods gunst, en de onwaardeerlijke verwachting van betere toeftanden! z God,  I THESS.IIl. 13» I ITHESS. I. 12. Pink/leren, 1787. 86 VERHANDEL. OVER DE VOORDEELEN, ENZ. God, onze God en Vader, geeve dat door deeze Avondmaalhouding onze harten verfterkt worden, om onberispelijk te zijn in heiligmaaking, en wij zodanig bevonden worden in de toekomjle onzes Heeren Jezus Christus: • op dat de naam onzes Hee¬ ren Jezus Christus verheerlijkt word» in ons en wij in Hem, naar de Genade onzes Gods en des Heeren Jezus Christus! —