PROEVE EEUEIt BEREDENEERDE VERKLAARINGE DER GESCHIEDENISSE VAN 's HEILANDS VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJNE. VOOR DENKENDE EN WAARHEIDLIEVENDE . CHRISTENEN, Y. Nullius addictus juiare in vctba magiftri, Q."o me cutique rapit tempeftas, defeiot hofpes. HOR AT» Te DEVENTER, * ij GERRIT BROUWER. h D C C x C,  'Ar duet ns est> vetustis mvitatem dare, noviï auctoritatem, obfoletis nitorem^ obfcuris lucems fajliditis gratiam , dubiis fidem, omnibus vers naturam 3 naturae fuaa omnia. Ita etiani non ad/ecutis, wlutsje qtunde, pulchrum et munifi* ium est%  VOORBERICHT, r ordert de billijkheid', dat een iegelijk gefchrift^ H welk ten algemeenen nutte kan verftrekken^ en waarin gezond verftand doorjlraald, fteeds gehandhaafde en zo veel mogelijk beveiligd zvorda voor zodanige verkeerde opvattingen, die gefchikt zijn, deszelfs uitwendige agtbaarheid te verkleinen-, en ingevolge van dien te beletten, dat hefi winder nuttig worde ; doordien het, veragtelijk geworden zijnde, befpot-> belacht, en minder wordt ingezien P — Hoe veel te meer mag het dan een ieder niet rekenen, onder de eerften van alle zijnt verpligtingen, om op eene verftandige en gemaatigde wijze mede te werken , ter handhaavinge van de gewijde oir konden des Bijbels; om dezelve te zuiveren van alle aangeiureevene /metten, en te plaatzen in een helder en behaaglijk licht. Is deeze pligt wel voornaamelijk gelegen op alle de zodanigen, die-, of tot openbaare Leeraars, van den Godsdienst zijn geroepen, of wier tijdelijke omftandigheden van die natuur zijn , dat pij 3 door anders noodzaakelijke bezigheden dezes, * a  ïv voorbericht; ïeevens, niet te veel -worden afgetrokken, Gods H. Woord grondig te kunnen onderzoeken ; dan zal het, naar ik meene, niet zeer noodzaaklijk zijn-, hier vooraf veel te moeten zeggen, ter regtvaardiginge van mijn btftaan, dat ik aan het licht trede , met eene Proeve eener beredeneerde verklaaringe van een Evangelisch onderwerp, dat voorzeker duister is en allezints opheldering behoeft: te meer, daar dit gedeelte der Evangelifche gefchiedverhaalen door zommige uitleggers, wier welmeenenheid ivij anders in geenen deele in twijfel willen getrokken hebben , derzvijze mismaakt, en ongelukkig verklaard is geworden? dat de waarheid, misfchien daardoor meerder nadeel heeft geleden , dan door de onbetaamelijhe fpotternijen van het ongeloof. En waarlijk, wie kan ontkennen, dat het verhaal der gefchiedenisfe van 's Heilands Verzoekingen in de Woeflijne, volgens de gemeene overzetting, den eenvoudigen niet maar al te veel aanleiding geeft tot vreemde en zvonderlijke opvattingen. En dit juist is mede geene geringe omftandigheid, waardoor onze onderneeming te meer wordt gebillijkt. - Het menschdom had van alle tijden, eene overhellende neiging om veel te willen gelooven, en eene onberedeneerde nauwgezetheid ■> in V Jluk va^  VOORBERICHT. v -Godsdienst, bekleede, met het zelfde gelul, de plaats van overtuiging • ten minften weerhield . dezelve dikwerf de uitzverkfelen , welke men onder futs bil ijk had mogen verzvagten, van ge.zonde en zvijsgeerige redeneeringen. Ons oog¬ merk nogthans is het niet, hier opzettelijk nategaan, alle verderfelijke gevolgen, zvelke uit eene kwalijk begreepens uitlegging, van het gedachte verhaal^ noodwendig moeten voortvloeijen; zij zijn ie handg. ijpelijk , en loopen te zeer in 't oog, dan dat wij ons hier met dezelven zouden ophouden. Alle welken het te doen is, om meer gezuiverde begrippen , in 't ftuk van Godsdienst, onder de menfchen aan te kzveeken, zullen zeer Geredelijk met ons het nut, zo al niet de volfirekte noodzaakelijkheid erkennen , om dezelve van lieverlede aan de hand te gaan , met meel ivjjsgeerige verklaaringen , over onderfcheide. ne kwalijk begrepene -ftukhen van den godsdienst; — hierdoor brengt men de menfchen aan het denken, en bevorderdt het eigen gebruik van 't gezond ver/land. Verre zij het van ons hier te kort te zvilfot joen der welgemeende pogingen , der onderfchd*  Vr VOORBERICHT, dene verdienstelijk? mannen , welke het verhaal van Christus verzoekingen , meerder licht hebben koeken bij te zetten; — wij erkennen hunne verdienflen ; doch daar de beste verklaaringen , naar 't ons toefebeen, van geene aanmerkelijke zwaarigheden waren vrij te ■pleiten, hebben wij gedacht , denkende en waarheidlievende Chris* tenen geenen ondienst te zullen doen, wanneer wij ben aan de hand gingen met eene beredeneerde verklaaring deezer gebeur tenisfe, welke ons toé' febijnt, niet alleen vrij te zijn van gewigtige zwaarigheden, maar die ook, naar wij meenen» qp zeer goede en redelijke grondflagen rust. De eerjle gedagie, om bet verbaal van '$ Heila» ds verzoekingen in de Woeftijne, derwijze op te vatten, gelijk hier door mij gefchied is, hen ik verjchuldigd, aan wijlen den Eèrwaardigen eti foortreffelijken Godgeleerden D. H. Purgold, die zig, in zijn Refukat meines mehr als Fünfzig Jabrigen Nachdenkens über die ReHgiori Jefu, over dit fluk derwijze uitlaat. — „ Die verfuc* t, bung Chrifti, die dem auslegerfo viel mühe macht, und dem Unglaubigen fo viel ftoff zu [potten „ giebt, wird auf einmahl leicht und verflandlichj „ wenn ich einen menschlichen verfucher anneb* }? me. Sie ist, wie wir aus dem Lucas fehn* i  VOORBERICHT. vfr * Z,VrrIChiedener ZèH ""S&ton. Kan dn „ Judtfcher fchriftgdehrter, derden Heiland zu „ verleumden gelegenheid fuchte, nicht ein Las „ terer beisfenP Und konte Jefus nicht zu ibm » fagen, hebe dich weg fatan? da er eben dieft „ worte gegen Petrum brauchte." Dé opvatting, dat men den Férzoekèr, in dèè** gefchiedenisfe voorkomende, niet te houden hehbe voor den eigenlijken boozen Geest, madr vooreenenmemch, was niet nieuw, meermaalen had tk dezelve ontmoet bij deeze en geene uitleggers, doch telkens als éene oude én verworpele opvatting. Deeze vërrtórpeki opvatting „0g. thans, trok nu mijnen gèheekn adndagt tot zig dewijl ik dezelve, in deeze verlichte tijden, aantrof, m 't wérk van eenen man, die in de Godgeleerdheid is grijs geworden, die aan den avond • zijnes leevens uitgaf, bet Refultat van zijne vijfJ jaarigé nafpeuringen en overdenkingen van den Christelijken godsdienst; een klein, maar veel bevattend werk, waarin alm, gezond verf and, tn ivaare Christelijke welmeenenheid, zigthaat toorflraald, en welks fchrijver, door bevoegde be~ tordeelaars, na zijnen dood, de roem wordend: Vgèevm, dat hij in zijnen tijd geweest zij■■•  vnr VOORBERICHT. tenen der verlkhtfle Godgeleerden van geheel Duitscbland. (*} De opvattingen en gevoelens, van zulke agtenswaardige Godgeleerden, bepaalen wel is waar niemands vrijheid, om ook niet zelve mede uit eigene oogen te mogen zien; evenwel, de eerbied, aan hunne geleerdheid verfchuldigdt vorderd, dat men, in 't verwerpen hunner gevoelens en opvat' tingen, zeer omzigtig behoort te zijn. Deezen door alle verjlandigen, algemeen erkenden grondregel voor oogen houdende, veroorzaakte, dat ik, die, van veelen zoo zeer verworpene, opvatting, dat de fatan, in deeze gefchiedenisfe, een mensch geweest zij, niet blindelings, met het gemeene gros der godgeleerden, voor dwaas en ongerijmd verklaarde, maar dezelve, met alle mogelijke onzijdigheid, bedaard onderzogt, en aan den proefjleen der reden ernstig toetste; (V zvelk toeh de plicht van elk wijsgeerig uitlegger is , zonder zich, door eenig gezag te laaten voorinneemen,) en ik meen bevonden te hebben , dat het' eigene verhaal der Evangelisten , hunne eigent woorden en fpreekwijzen, waarvan zij zig bedienen, overduidelijk uitdrukken, dat hun verhaal C) Algem. Deutfche Biblioth. Band LXXXVI pag. 286.  VOORBERICHT. 3S der gefchiedenisfe van V Heiland: verzoekingen in dewoefijne, zvel degelijk een verhaal zij, van Kerkelijke , en uitwendig gebeurde dingen , en waaromtrent, noch de eigenlijke Duivel of booze Geest, noch Engelen , of eenige andere, bovennatuurlijke zvezens , hoe genaamt , te pas komen; maar louter Menfchen, bèhalven onze Heiland, van eene gelijke beiveeging , als alle andere menfchen zijn. Ten minften is het ons voorgekomen, dat men dit verhaal, zeerwel geheel eenvoudig en natuurlijk kan verklaaren, zonder aan den eenen kant, de letter eenig geveld aan te doen , of te ver van dezelve aftezvijken, en zonder aan den anderen kant, tot het vreemde en wonderbaart toevlugt te neemen; en waarvan zvij hier eene Proeve mededeelen. In hoe verre onze verklaaring van dit aloud gejcotedverhaal 0p eenen redelijken grond/lag ruste, m0et£!l wij overlaaten, aan het oordeel van a >en, du daartoe bevoegd zijn, en die zig willen verledigen, onze verklaaring in te zien. , Hartelijk hoop en zven/cb ik , dat dit, door veeleverftandigen moge-gefchieden, niet om hun- hoop heb mijne hartelijke begeerte verduld'te ?r®r> of, om van mijne misvattingen in des-  iï VOORBERICHT. zen, zo, en waar, ik mogt dwaalen, te regt gebragt, of door hun gezag, in mijne opvat' ting, nog meer bevestigd te worden. Reeds hij voorraad, betuige ik hier , allen, mijnen hartelijken dank, die mij, van de onbeftaanbaarheid mijner Ver klaar in ge, mogt en kunnen overtuigen, en dan daaromtrent beter onderrigten. Nu nog een woord met betrekking tot de inrigting van dit /luk op zig zeiven. De voomaamfle en meest aangenoomene verkladringen , der gefchiedenisfe van 's Heilands verzoekingen, voor zo veel die, als zodanig, aan mij bekend waren, heb ik naast elkander geplaatst, en tegen eene iedere van dezelven, zo veele van die bedenkingen in gebragt, die 'er regtmaatig tegen ingebragt kunnen worden, en als ik nodig agtede, ter betooginge, van derzelver onbefiaanbaarheid. In het voor/lellen dezer verfchillende uitleggingen , meen ik, niet flegts in alles ter goeder trouwe te werk gegaan te zijn , maar ook met die befcheidenheid, welke men aan elkander verfchuldigd is, hoe zeer men al, in meening. en gevoelens, onderling- verfchills.  VOORBERICHT. xi En daar . dit onderwerp reeds meer maaien, voor ons, is verhandeld, en 't niet wel kan mis/en , of'er zullen hier, welligt verfcheidene zwaarigheden en bedenkingen, door ons ingébragt wor. den, die door anderen, reeds meermaaien, geopperd zijn; derhalven doe ik van alles, wat ten deezen aanziene in onze Verhandelinge mogt voorkomen, hier, reeds hij voorraad, vrijwillig affiand, laatende de eer der uitvinding, gaarne over, aan een ieder , die zig dezelve verkiest aantemaatigen. — Zeer wel, 't is waar, ben ik bij mij zeiven overtuigd, dat ik over alles zelf gedagt, en uit eigen oogen gezien heb; niet te min oordeelde ik het tiiet ondienflig te zijn, dit lier opzettelijk aantemerken: vooreerst om daardoor allen verdagt te voorkomen, als of ik wel* ligt eenigen toeleg hadde, met eenes anderen vederen te willen pronken; en om ten anderen, bij kund/gen en beleezenen niet in 't vermoeden t$ geraaken, — Ne nos Crifpini fcrinia Uppi Compilasfe putent • Be eigentlijke beweegredenen, welke mij noop- , 'ien , de meest bekende verklaaringen deezer gefchiedenisfe, vooraf ter toetfe te moeten brengen % «varen wel voornaamelijk deeze twee. .# 3  pf VOORBERICHT. I. Vooreerst, om dat ik mede van oerdeel hen, dat men, aan heerfchende gevoelens en opvattin* gen, altoos die infchikkelijkheid is verfchuldigd, dezelve nimmer door een magtwoordl te moeten veroordeelen, zonder daarvan goede redenen te geeven. Om deeze rede voel voornaamelijk is het ook, dat ik, de volftrekt letterlijke verklaaring deezer gebeurtenisje, hier met een diep ftilzwijgen niet hen voorbij gegaan. Eene nogmaalige beknopte overweeging deezer zeer aanflootelijke opvatting, oordeelde ik onfchadelijk, zo niet zelfs eenigermaate dienstig ie zijn: aan den eenen kant, ter zigtbaare bevestiginge dier bekende zvaarheid, dat de allergroot/ie verftanden, ook hunne ongerijmdheden kunnen hebben; en aan den anderen kant, om daardoor denkenden en waarheidltevenden, als van ter zijde te herinneren, tot welke verbaazende ongerijmdheden men al niet kan gebragt worden, wanneer men, in 't fhik.van Godsdienst, het gebruik van 't dierbaar gefchenk der Reden verwaarloost, en meer afgaat, op 't gezag van anderen, dan uit zijne eigene oogen ziet. Immers dat deeze opvatting , bij eenig redelijk menscb, eenigen ingang beeft kunnen vinden, kan men , met goede redenen, aan volftrekt niets anders wfebrijven, dan  VOORBERICHT. xnr kuier aan bet gezag van derzelver aanzienelijks morflanders; ten ware men zulke menfchen wilde neemen, die het gebruik van 't gezond verfïand, in godsdienftige zaaken, volftrekt hebben afgezwooren. Maar kunnen de zodanigen wel met regt menschen, — vooral — redelijke minschen geheeten worden P — Doch de geleerden die er lust in hebben , mogen dit onderzoeken en uitmaaken; Non nostrum —— tantas componere lites. 2. De andere rede welke mij bewoog, de verfcbillende verklaaringen deezer gebeurtenisfe, vooraf ter toetfe te brengen, zuas deeze; om dat ik ook mede in dat begrip ben, dat het niet wel mogelijk is, verouderde, en verworpene gevoelens, eenige aannemelijkheid te kunnen bijzetten, en nieuwe, en vreemdfchijnende dingen, eenig gezag, en dus eenigen ingang te doen vinden , ja, dat men 't bezwaarlijk bij de menfchen zo ver kan brengen, dat zij zig verledigen dezelve te toetfen, wanneer men hen, niet eerst vooraf, dui, delijk overtuigd heeft, van de onbejlaanbaarheid hunner geliefkoosde opvattingen. Naar dit beerfchend zwak der menfchen, oor. deelde ik mij te moeten fchikken, en dus, de onbejlaanbaarheid, der meest bekende, en mem aan** 4  ssv VOORBERICHT. gsnoomene verklaaringen der gefchiedenisfe voor handen, vooraf te moeten aantoonen; indien ik einders, op goede gronden, konde wenfchen, eene redelijke begeerte, in iemand mijner Leezeren te ontvonken, naar mijne hier voor gefielde en nieuw uitgewerkte verklaaring: waardoor de gefchieder.is van Is Heilands Verzoekingen in de Woeftijn'f, van al het vreemde en wonderbaare, geheel ongedwongen, derwijze wordt gezuiverd, dat dezelve, dus opgevat, voor geloovigen niet meer . aanftootelijk kan zijn, en den ongeloovigen niet meer kan dienen, tot een onderwerp van be- fpotting. Mogt dit heerlijk doel, door onzen arbeid, te» vollen bereikt worden; al zvas het niet onmiddelijk , mogt ik door denzelven , flegts maar van verre, daartoe eenige aanleiding gegeeven hebbenl él Boe wel zoude ik mij beloond agten, endaarvoor in het bijzonder met etn helder oog en blij gemoed, dankbaar opzien naar God, dien vat» alles de Eer toekemtll —- Endschkde den 7 Julij 1790. J. H. FLOH Leeraar der Doops» gezin den alhier.  PROEVE eenek. BEREDENEERDE VERKLAARINGE DER GESCHIEDENISSE VAN 's HEILANDS VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJNE. VOOR DENKENDE EN WAARHEIDLIEVENDE CHRISTENEN. INLEIDING. Wordt er, van iets onder de Zon, eets groot misbruik gemaakt, wordt er iets kwalijk geplaatst, en verkeerd toegepast, dan voorzeker is het den naam van een denken© en waarheidlievend Christen. Hij, die zija eigen oordeel, in Godsdiea» $ge zaaken, nog nimmer gebruikt, noch* A  2 INLEIDING. over eenig Leerftuk zijner Kerke, ooit zelf heeft gedagt, die, van zijne vaste aankleeving, aan deeze of geene geloofsbelijdenis onder de Christenen, geene andere redenen weet te geeven, dan om dat hij in dezelve is opgevoed; en uit dien hoofde , 't is waar onberedeneert, doch daarom ook dies te vaster pal ftaande , in het aangeërfde famillie ftelfel zijner godzalige voorvaderen, zonder eenige barmhartigheid of aanzien des perr foons, allen en een iegelijk verketterd, die, in 't ftuk van Godsdienst, anders dan hij denkt, of liever, dan zijne Voorvaderen of Kerkleeraaren voor hem gedagt hebben. Een zodanige zelfs, ontziet zig niet, ftout aanfpraak te maaken , op den waaren Eer naam van een denkend en waarheidlievend Christen. Anderen in de daad toonen, door hunne gegronde beöordeelmg van deeze of geene menfchelijke fchriften, die tot het Godsdienftige geene betrekking hebben, dat zij, van oordeel en verftand , waarlijk niet misdeeld zijn , doch zodra wordt de zaak van den Godsdienst niet ter baane gebragt, of, hun verftand fchijnt als 't ware ftil te ftaan , en hun oordeel gekétend te zijn. — Afgetrok*  INLEIDING. 3 Jcen, en op zig zelve, ftemt men volmondig toe, dat veele Bijbelfche ftukkeq, moeijelijk, duister, en aan verfchillende opvattingen onderhevig zijn, en tevens erkent men ook da feilbaarheid van alle menfchelijke Verklaaringen en Leerftelfels, — en evenwel kan men 5t niet van zig verkrijgen, in het leezen der H. Schrift, zijn eigen gezond verftand te gebruiken; — maar, op eene onverftandige wijze vooringenoomen met het oudvaderlijk Leerftelfel, wringt men den geheelen Bijbel naar het zelve, hoe zeer men daardoor ook, 't gezond verftand, het allergrootst geweld aandoet : en, omtrent die duistere, of wel zinfpelende Bijbelplaatfen, op welke men, voor denkende Christenen , zomwijlen zeer aanftootelijke leerftukken, vestigd, oordeelkundig te werk te gaan, noemt men, goddelooslijk naarvolgen , het verderflijk voetfpoor, eener heidenfche wijsbegeerte. — En niet tegenftaande dit alles, zoude het een ieder van dééze Christenen, als eene zeer grove belediging aanmerken, indien men in 't allerminst' liet blijken, dat men meende, in gemoede verpligt te zijn , hen , den naam van denkende en waarheidlievende Christenen j volftrekt te moeten betwisten.  4 I S L ÏI D I « «, Onzes bedunkens is het voorzeker den pligt, van alle denkende en opregt waarheide lievende Christenen, dat zij, de gewijde oirionden des Bijbels, met den allerdiepften eerbied befchouwen , en wel bij uitneemenIjeid die van het Nieuwe Testament: in wel, leen niet flegts is begreepen , de weldaadige en Zaligmaakende Leer van hunnen verhe» venen meester Jezus Christus , naar wiens naam zij zig Christenen noemen; maar door middel van welken zij ook onderrigt worden, van zijne en zijner zendelingen daaden en verrigtingen tot heil en geluk der menfchen, De hooge ouderdom dezer hooggefchatte gedenkftukken niet alléén, maar, of oordeellooze, en meermaalen belangzoekende Priesteren, of fchoolfche pronkers, meer genegen, hun diep vernuft, en hunne ijdele geleerdheid ten toone te fpreiden, dan om waar? heid te zoeken en waarheid te bevorderen, deeze hebben, over verfcheidene deelen erj Hukken van den Bijbel, als 't ware een dicht floers getrokken , waardoor derzelver waare gedaante , of verduisterd, of wel, geheel mismaakt, en onkenbaar is geworden.  ï H L' ï I » I H ft s Elk denkend en waarheidlievend Christen» maakt het zig uit dien hoofde fteeds teri plicht, alles hieromtrent onbevooroordeeld te toetfen aan den proeffteen der Reden, — en, eene iedere onderneeming, welke welmeenend ten oogmerke heeft, het dichte floers, waarmede zommige Evangelifche Hukken en gefchiedenisfen, als't ware omhangen zijn, geheel weg te neemen, juicht hij van goeder harten volmondig toe: ja, de zodanigen zelfs, deelen in zijne goedkeuring', die daarna tragteden, fchoon zij, naar zijn inzien, hun doelwit niet ten vollen bereikten. En gebeurt het, dat het eene of andere ftuk des Bijbels, in weerwil der menigvuldige uitleggingen van kundige Bijbeltolken, welke zij onzijdig hebben geraadpleegd, voor hun nog fteeds in het duistere blijft, dan zetten zij het zelve, met eerbied, op den lijst der voor hun onbegrijpelijke dingen, en doorbladeren ten allen tijde, met eene groote graagte, een iegelijk ge> fchrift, 't welk licht en opheldering belooft. Zommigen, wel is waar, onder de Christenen , die de paaien der . vrijheid in het den. ken over de geheiligde ftukken van den Godsdienst, zoo ver uitzetten, dat hunne vrijheid  f inleiding; in deezen , niet ver af is van onverfchiiïig. heid, deeze maatigen zig ook den Eernaam, van denkende en. waarheidlievende Christenen aan ; doch , te traag of lusteloos, deezen Eernaam werkelijk te handhaaven, door een naarftig en oordeelkundig onderzoek der Eyangelifche Waarheden, zijn zij veel eer gewoon , bij de ontmoeting van duistere , of vreemdfchijnende Bijbelfche gefchiedverhaalen , zonder veel bedenkens, onbefchroomd aantemerken, dat veele voorvallen en gebeurtenisfen , in de Heilige fchriften verhaald , zelfs ook in het Nieuwe Testament van weinig of geen' aangelegenheid zijn; kunnende men dezelve wel is waar leezen , doch derzelver echt en waarheid onbeflischt in 't midden laaten : als zijnde toch deeze vernaaien voornaamelijk maar gefchikt, voor zwakken in 't verftand , en voor kinderen in 't geloov'. De hoofdzaak van 't Christendom zij, de Christelijke Zedenleer, welke met de Evangelifche vernaaien-, in-geene de minfte betrekking ftaat. Gaarne ftemmên wij toe, dat eene gehoor■zaame betragting der Christelijke Zedenkunde , voorzeker een allervoornaamst fluk van  INLEID INS. 7 den Christelijken Godsdienst zij , doch om deswegen te beweeren , dat de Gebeurtenisfen , in de gewijde fchriften voorkomende, (en wij zien hier wel voornaamelijk op die van 't N. T.) van weinig of geen' aangelegenheid zijn , komt ons voor, niet wel beftaanbaar te wezen , met die diepe hoogagting, welke men, aan deeze fchriften , verfchuldigd is. Dat er verfcheidene zaaken en gebeurtenisfen, in deeze fchriften voorkomende, boven onze bevatting zijn, is onloogchenbaar ; doch even onloogchenbaar is het ook , dat 'er veele dingen in dezelven, voor zommfgen onbevattelijk zijn , welke door anderen zeer wel verftaan worden , en die voor de eerften ook duidelijk en verftaanbaar zouden worden , indien zij maar de moeite wilden neemen, met kundige uitleggers, hieromtrent te raade te gaan. Niets, in de daad , valt gemakkelijker te begrijpen, dan dat er in deeze1 fchriften verfcheidene dingen moeten voorkomen, die voor ons vreemd , raadfelagtig, en duister zijn, wanneer men in aanraerkinge neemt,  dat deeze fchriften zijn gefchreeven ; vóór zo veele Eeuwen, door, en ten onmiddelij. ken behoeve , van zodanige menfchen, wier taal, manier van uitdrukken, zeden, Godsdienftige en burgerlijke gebruiken, hëèrsfcheöde vooroordeelen, en wat dies meer zij, met «n van de onzen verba'azend verfchi'lden. Onkunde in, en omtrent, dit eene en andere, is de waare rede, dat de Heilige gefchiedverhaalen, dikwerf voor veelen zulk een vreemd voorkomen hebben , en voor andexen meermaalen geheel onverftaanbaar zijn. _ Hier uit volgt dan als van zeiven, dat het altoos befcheidener en verftandiger is gehandeld, dat men, bij de ontmoeting van zodanige Bijbelfche ftukken, die duister, en geheel boven onze bevatting fchijnen te zijn, liever nederig zijne onkunde belijd, dan, met eene veragtelijke onverfchilligheid zegt, dat er ons niet aan gelegen legt: want alles wat er gefchreeven is, en wel bijzonder in het J>7. Testament, is ter onzer onderrigtinge gel fchreeven, en volgens de betuiging van Evangelist Johannes, (*) „ 0p dat wij gé. „ looven dat Jezus is de Christus,- de Zoo- O Hoofdftufc XX,- 31..  in t ï i bi h <|f I a ne Gods: en op dat wij geloöveftde het i> leeven hebben in zijnen naame." Het is nogthans geenfints ons oogmerk; hier te willen pleiten voor een dom geloof, dat is, voor eene blinde toeftemming op aN les, wat ons flegts als eene Bijbelfche waarheid wordt voorgeteld ; veel minder, om iemand te willen overrceden , dat hy, zo maar blindelings behoore te berusten, bij de eerfte de beste verklaaring, welke hem, nopens het eene of andere ftuk uit den Bijbel wordt gegeeven, zonder daaromtrent met zijn eigen oordeel te raade te gaan: dit was niet gehandeld, noch naar 't voorbeeld > noch naar de duidelijke les van Jezus Chris! tus, onzen voorganger en grooten Meester, die, allen zijnen Toehoorderen , fteeds ernstig opeischte , tot een redelijk zelfs onderzoek; s, Onderzoekt de fcbriften," __ dit zijn 's Heilands eigene woorden, (*) _ „ die zijn m „ die van mij getuigen." £n elders wil Apostel Paulus uitdrukkelijk, dat men, „ alle dia. ji gen zal beproeven, en % goede behouden."^ C*) Joh. V, 39. CO I Thesf. V, «i.  19 INLËÏBïUö. Eéne ftrafbaare ongehoorzaamheid , omtrent deezen eisch van Jezus Christus en van alle zijne Apostelen, heeft, helaas! zo vee. ,1e" wangevoelens, en ongerijmde opvattingen, van deeze en geene Schriftuur Texten, ter baane gebragt, dat eindelijk, uit een onberedeneerd en blind geloof, bij veelen, een voiflagen ongeloof is gebooren : want deeze wangevoelens, veeltijds ongerijmde Voortbrengfels eener fchoolfche pronkzugt, die op geene gezonde noch redelijke grondflagen rusten , zijn alléén de zwakke werktuigen, waarmede de ongeloovige dwergen, zig roekeloos vermeeten, het redelijk Christendom, dat onbeweeglijk is , ware het mogelijk te ondermijnen. Wel degelijk oordeelen wij het den piigt te zijn, van elk denkend en waarheidlievend Christen ,' dat hij , alle verklaaringen , die hem, nopens den Bijbel, en Bijbelfche zaa&en worden voorgefteld, niet blindelings aanneeme , alléén op gezag van anderen , en dat hij, het — éullius in verba jurare ma» gistri, nimmer uit het oog veiïicze ; maar alles, volgens den bekenden raad van Apos-  tel Paulus, (») naar zijn oordeel en ver, ftand, dat hij van God heeft ontvangen, rijpelijk , onbevooroordeeld , en altoos welmeenend en eerbiedig onderzoeke , en beproeve, en hét goede behoude; zonderevenwel wijs te willen zijn boven zijne kennis* Steeds bedenkende, dat er, tot een-' regt verftand van den Bijbel, niet alléén maar wordt yereischt, een gezond oordeel , maar ook Taai en oude Letterkunde, en in welke din'gen.een ieder, hoe veel verftands hij anders ook hebbe, niet even zeer is bedreeven. Niemand die wijs is , verwerpt . ooit op eenen losfen voet iets in deezen , ten ware zijn redelijk verband hem overtuigt, van onredelijke, ongerijmde, en Gode onwaardige dingen. De gefchiedenis van 's Heilands verzoekin¬ gen iu ae woeitijne , welke door alle drie de Evangelisten , die van deeze gebeurtenis gewag maaken, flegts, gelijk men fpreekt, in fubftantie, of zaakelijk wordt medegedeeld, heeft, uit gebrek aan uitvoerigere en (*) i T>esf. V, ai. B %  tl ÏNLEIDINff. *n meer omftandigere berigten, buiten kijf, een zeer duister en vreemd voorkomen, waaromtrent godvrugtige Bijbelleezers, die gewoon zijn , bij alles wat zij Jeezen , te denken, en hun redelijk verftand te gebruiken , in geene geringe verlegenheid gebragt worden , en welke verlegenheid, door verfcheidene voorhanden zijnde verklaaringen deezer gebeurtenisfe, in plaatfe van verminderdt, zelfs nog wordt vermeerderdt; doordien veele deezer verklaaringen in de daad zeer gefchikt zijn, niet alleen, om den eerbied , voor den eerbiedenswaardigen Held deezer gefchiedenisfe te verminderen, — of te kort te doen , aan de verfchuldigde hoogagting der braave gefchiedfchrijveren van zijn voorbeeldig leeven; — maar ook, om den fpotteren , en zogenaamde fterken Geesten [Efprit forts~] een gepast onderwerp te verfchaffen , om hunne vit en fpotzugt leeven. dig te houden , en door' onregtmaatige gevolgtrekkingen , de Uitmuntende, Heilige, en Gode waardige Evangelie Leer , onbedagtfaam te bezwalken. Ter onderrigtinge, en gerustftellinge derhal ven, van alle opregt waarheidlievende Evan*  INLEIDING. 1$ gelie vrienden, en ter ontfeenuwinge, der opgeraapte tegenwerpingen, der evengenoemde betweeteren deezer Eeuwe , zullen wij hier, de voornaamfte verklaaringen deezer gefchiedenisfe, zo kort en beknopt mogelijk, naast elkander plaatfen , benevens deeze en geene gewigtige bedenkingen , welke, tegen eene iedere van dezelven , regtmaacig kunnen ingebragt worden: door welke regtmaatige bedenkingen , de lust en ijver , van elken leergraagen, onderzoekenden, en waarheidlievenden Evangelie vriend, onder welk eene gezindheid onder de Christenen hij ook behoore , als van zeiven moet opgewekt worden, om, met eene behoorelijke opmerkzaamheid , intezien en te overwegen, die verklaaring dezer Gefchiedenisfe, welke wij, naar ons inzien, als de allerredelijkfte en beftaanbaarfte, hier alsdan, in de laatfte plaatfe, zullen laaten volgen. De verhaalen der drie Evangelisten , te weeten van Mattheus, Marcus, en Lucas, die de Gefchiedenis van 's Heilands Verzoekingen in de Woeftijne hebben opgetekend, luiden, volgens de gemeen© overzetting, als yolgt. * 3  14 VERKLAARIN® VAN 's HeïLANDS Mattheus IV, i—.11. 1. Doe wierd Jezus van den Geest weggeleid in de Woeftijne, om verzogt te worden van den Duivel. 2. En als hij veertig dagen en veertig nagten gevast hadde, hongerde hem ten ïaatften* 3. Ende de verzoeker tot hem gekomen zijnde, zeide, Indien gij Gods Zoon zijt, zegt dat deeze fteenen brooden worden. 4. Doch hij antwoordende zeide , daar is gefchreeven, de mensch zal bij brood alleen niet leeven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat. 5. Doe nam hem de Duivel mede marde Heilige Stad, en Helde hem op de Tinne des Tempels. 6. En zeide tot hem , Indien Gij Gods Zoon zijt, werpt uw zeiven nederwaarts: want daar is gefchreeven, dat hij zijne Engelen van uw bevelen zal, en dat zij uw op  VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJNE. 15 de handen zullen neemen , op dat gij niet t'eeniger tijd uwen voet aan eenen fteen ,aanftootet. 7. Jezus zeide tot hem , daar is wederom , gefchreeven , Gij zult den Heere uwen Cïod niet verzoeken. 8. Wederom nam hem de Duivel mede op eenen zeer hoogen Berg, en toonde hem alle de Koningrijken der waereld, en haare Heerlijkheid. 9. En zeide tot hem , alle deeze dingen zal ik uw geeven , indien gij nedervallende mij zult aanbidden. \ 10. Doe zeide Jezus tot hem , Gaat weg fatan: want daar ftaat gefchreeven, den Hee. re uwen God zult Gij aanbidden , en hem alleen dienen. 11. Doe liet de Duivel van hem af, en ziet <;de) Engelen zijn toegekomen, en dienden hem. S 4  tS verklaar ing tAH 'l heiland8 Marcus I, 12, & 13. 12. En terftond dreef hem de Geest uit ia de Woeftijne. 13. En hij was aldaar in de Woeftijne veertig dagen , verzogt van den Satan : en hij was bij de wilde gedierten, en de Engelen dienden hem. Lucas IV, 1—13. 1. Ende Jezus vol des Heiligen Geests keerde wederom van den Jordaan, en wierd door den Geest geleidet in de Woeftijne. 2. En werd veertig dagen verzogt vaa den Duivel: en at gantsch niet in die dagen , en als dezelve geëindigd waren, zo hongerde hem ten laatften. 3. En de Duivel zeide tot hem, Indien gij Gods Zoone zijt, zegt tot deezen fteen, dat hij brood worde. 4. En Jezus antwoorde hem zeggende, daar is gefchreeven, das de Me^sch bij brood  VERZOEKINGEN INDE WOESTIJNe. I? alleen niet zal leeven , maar bij alle woord Gods. 5. En als hem de Duivel geleid hadde op eenen hoogen Berg, toonde hij hem alle de Koningrijken der waereld, in een oogenblik tijds. 6. En de Duivel zeide tot hem, Ik zal uw alle deeze magt en Heerlijkheid derzelver (Koningrijken) geeven: want zij is mij overgegeeven, en ik geef ze wien ik ook wil. 7. Indien gij dan mij zult aanbidden, zal 't ah" uwe zijn. 3. En Jezus antwoorde en zeide tot hem, gaat weg van mij fatan : want daar is gefchreeven , Gij zult den Heere uwen God aanbidden, en hem alleen dienen. 9. En hij Ieide hem na Jeruzalem, en ftelde hem op de tinne des Tempels , en zeide tot hem , Indien Gij de Zoone Gods zijt werpt uw zeiven van hier nederwaarts. IQ. Want daar is gefchreeven, dat hij zij-  IS VEUUARINe VAN 'SHEIUWDi ne Engelen van uw bevelen zal, dat zij uw bewaaren zullen. n. En dat zij uw op de handen neemen zullen, op dat gij uwen voet niet te eeniger tijd aan eenen fteen en ftootet. 12. En Jezus antwoordende zeide tot hem, daar is gezegd, Gij zult den Heere uwen God niet verzoeken, 13. En als de Duivel alle verzoekingen voleindigd hadde, week hij van hem voor ,*enen tijd.  VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJNE. 10 e gemeenfte verklaaring, der EvangeJifche Gefchiedenisfe, van 's Heilands Verzoekingen in de Woeftijne , welke wij hier, van wegen derzelver algemeenheid, in de eerfte plaatfë zullen te berde brengen, is de Letterlijke ; volgens welke men, 't verhaal in den Text, voetftoots naar de letter opvat, en wel in diervoegen: dat de Duivel, die zelfde booze Geest naamelijk, die onze eerfte ftamöuderen, in het Paradijs tot zondigen zoude verleid hebben, zig, hier in de Woeftijne, aan Jezus Christus vertoond, tot Hem gefproken , en hem , geheel lijdelijk zoude hebben overgebragt , van de eene plaats naar de andere; te weeten eerst naar Jeruzalem op de Tinne des Tempels, en vervolgens van daar wederom, naar eenen hoogen berg, volgens vers vijf en agt bij Evang. Mactheus. Deeze letterlijke verklaaring der voorhan»^dene Gefchiedenisfe , is , aan zoo veele gewigtige bedenkingen, en volftrekt onoplos. baare zwaarighéden onderworpen, dat wij EERSTE AFDEELING. Letterlijks reiklaariussl  20 VERKLAARING VAN 's HEILANDS «Jaarmede alléén , eenige bladzijden zouden kunnen aanvullen, indien wij dezelve alle, hier geregeld wilden voortellen. Doch eene of twee bedenkingen, wanneer ze voldoende worden bevonden, ter betooginge van de onbegaanbaarheid eener verklaaringe, zijn reeds toereikende, om elk redelijk denkend mensch ?e noodzaaken, naar eene andere verklaaring te moeten uitzien. Dan , volgens de aantekeningen der drie reeds gemelde Evangelie fchrijveren, die deeze Gebeurtenis geboekt hebben, wierd Jezus Christus naar de woeftijne geleid, of, gedreeven, door den Geest; door welken Geest de voorteanders der letterlijke verklaaring willen vertean hebben, den Heiligen Geest. Zo dat, volgens hun, Heiland Jezus, door den Heiligen Geest, geheel lijdelijk weggeleid, (*) of door denzei ven , onwederftaanbaar gedreeven . wierd (f) naar eene barre Woeftijn , om daar, verzogt te werden vetv den Duivel. —• De H. Geest dreef dan J. C. naar eene (*) Matth. IV. vs. r. Cf) Mare. I* ia.  ■ VSRZÖÊKÏN GEN IN DB WOËSTÏJNE. al barre wildernis, met oogmerk, om Hem daar, in eene gevaarlijke onderhandeling te doen treden met den Duivel 5 die men wil, dat een zeer listig , en dus zeer gevaarlijk, vijand is , van alle braaven en deugdzaamen ,en die er fteeds, met alle magt op uit is, om het Rijk van waarheid en deugd te verflooren , en ware het mogelijk, geheel tt overweldigen. — Aan zulk een boos en verdervend wezen , wil men, dat de Heilige, en altoos goede Geest, Jezus Christus, die, op uitdrukkelijken last, van God zijnen hemelfchen Vader , hier op aarde was gezonden , om het vervallen Rijk, van waarheid en deugd wederom opterigten , geheel en al (met diepen eerbied gezegt,) zoude prijs gegeeven hebben. — Immers, de Heilige Geest, bragt Heiland Jezus hier in de Woeftijne, en de booze Geest, de Duivel onderftond, Hem, eigenmagtig, van daar te vervoeren, en willekeurig met zig te neemen , (gelijk fommi. gen willen door de lucht) naar de Tinne van Jeruzalems hoogen Tempel; en, na dat hem daar, zijn booze aanflag mislukt was, voerde hij den Heiland, langs dien zelfden weg, op den top van eenen zeer hoogen berg. —,  S2 VERKLAARING VAN 3s HeXLANDS Bij de allerminfte overweeging , deezer zeer aanftootelijke opvatting', deezer Gebeurtenisfe, moeten er, onder veele andere, ook deeze bedenkingen natuurelijk oprijzen , in een ieder , die flegts voor éénig nadenken vatbaar is. Hoe toch is het, redelijker wijze, overeentebrengen, met de fchranderheid, en met het fijn beleid des Duivels , waarvan men hem toch gewoonelijk eene zeer groote maate toefchrijft, dat hij vermeetel durfde waagen* zig perfoonelijk te vertoonen aan den hoogverlichten Heiland ? L Welke voordeden kon de Duivel, met eenigen fchijn hoopen te behaalen, op zulk een uitftekend voorwerp gelijk Jezus Christus was : die, nog zo onlangs, door eene flem uit den Hemel was verklaard geworden, voor den, bij uitneemenheid geliefden Zoon van God, aan welken God zijn bijzonder welbehaagen hadt ? (*) — Eén ieder ander mensch, en gemeen fier-, veling, zoude immers bij de verfchijning des Duivels, indien deeze al eens mogelijk ware, (*) Matth. iii, 17,  VERÏOEKÏNeENIMBE WOESTIJN». 1$ zeer zorgvuldig op zijne hoede zijn, en geen: voorftel van hem, hoe aanneemelijk het ook fcbeene, ligtelijk inwilligen. Hoe rijmt men 't derhalven , met de verfchuJdigde diepe hoogagting voor Jezus Christus, oneerbiedig te ftellen , dat Hij zig , voiftrekt lijdelijk Zoude hebben overgegeeven, ten dienste van deezen boozen, en zig, geheel onderwerpeJijk , door hem zoude hebben laaten brengen, naar de meergenoemde plaatfen? — En hoe toch konde eenig voorftel , hoe opge-' fmukt ook, voortkomende uit den mond van dien Vader der leugenen , ooit eene gevaarelijke verzoeking voor Heiland Jezus zijn ? — Op deeze zeer in 't oog loopende bedenkingen, antwoord men, wel is waar, dat de Duivel, aan Heiland Jezus, niet eerder kenbaar zonde geworden zijn, dan na de laatfte verzoeking, en wel om deze zeer gewigtige rede: — om dat onze gezegende Heiland, eerst op 't laatst, in het tiende vers bij Alattheus, zijnen boozen verzoeker met den Kaam van Satan noemt, zeggende, „ Gaat weg Satan." — Doch , zonder de bijgebragte armhartige rede op zig zeiven, hier in aanmerkinge te  H VERïtAARINS VAM 's HBILAUBt neemen, geeven wij in bedenkinge, of men* door zodanig eene uitvlugt, en willekeurige onderftelling, zig zeiven niet ongelijk wordt> en van de letter afwijkt; volgens welke men leest, dat de Duivel, die eerst verzoeker wordt geheeten , hier aan J. C. is verfeheenen en tot hem gekomen is? Van eene vermomming, of verandering van zijn gewoonelijk uiterlijk voorkomen, wordt volftrekt geen woord gerept. Wil men nu dee. ze gefchiedenis in alles naar de letter verklaaren, dan ook is men immers volftrekt gehouden, om hier de Duivel, ook als Duivel , dat is, in zijne eigene kennelijke gedaante te laaten optreden , zonder hem zo veel magt toetekennen, dat hij zig lleeds eigendunkelijk zoude kunnen herfcheppen, en zulk een uiterlijk voorkomen aanneemen,als 't hem goeddacht. (*) En voorwaar, in- (*) Zommige Geleerden , ander welke de Heer Heuman, in navolginge van den Heere Lightfoot, in zijne Hor. hebraïc. p. 243. 599 & 885, meenen, dat «3e Duivel , hier, de geftalte van eenen Aarts Engel Zoude aangenoomen hebben. Maar, van waar bezit toch de Duivel de magt, «ene gedaante naar welgevallen te kusnen aanneem  VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJNE. 2# dien er eene bedrieglijke vermomming, aan de zijde des Duivels plaats gehad haddej dan dunkt ons, dit eene omftandigheid te zijn , van zo veel aangelegenheid , welke, door alle drie de Evangelisten, hoe beknopt zij deeze gebeurtenis ook verhaalen, nogthans niet zo geheel met ftilzwijgen zoude zijn voorbijgegaan : te meer, daar dit eene omftandigheid is, welke des Heilands bewee-' zene ftandvastigheid aanmerkelijk vergroot, men ? — Genoomen, deeze vermomtfiing was hem in dit geval van God toegedaan: Welk eene ellendige domme Taal voerde dan deeze gewaande AartsEngel bier niet? vooral in zijne derde Verzoeking. —a Schooa 't hem, volgens de denkbeelden der Jooden, als Aarts Engel al eens paste te zeggen , dat God hem de opperheerschappij over de gantfche Aarde had toevertrouwd , nogthans voegde het hem als Aarts Engel gantsch niet tot J. C. te zeggen i „ Alle „ deze Dingen zal ik uw geeven, indien gy nederval. ,j lende mij zult aanbidden." —— Hield, de anders listige Duivel, Jez. Christ. welligt voor zo onkundig, dat 't hem onbekend zoude zijn , dat alle Engelen Godealléén, de eer der aanbiddinge toekennen ? Doch welligt was de anders zoo fchrandere DuiVeJ op dit oogenblik met blindheid geflagen; —— of zij. ne gewoone fchranderheid, ver van huis! ~ —, c  16* VERKLAARÏNG VAN 'S HEILAND* en zijne roemrijk behaalden zege, niet weinig luister bijzet. Doch fchoon men deeze bedenking al eens, voor eene wijl over 't hoofd zag, en eene vermomming des Duivels, in eene gedaante naar welgevallen , volvaardig toeftond ; hoe toch zal men het dan nog maaken met den berg , werwaarts de listig vermomde Duivel Jefus Christus heenvoerde? Als ook met het voorgevallene daar ter plaatfe? Waar, in 't gantfche geheelal, heeft ooit een zodanige berg beftaan, van welken men aan iemand heeft kunnen vertoonen , alk Koningrijken der waereld en derzelver Heerlijkheid? gelijk Evangelist Mattheus ons in het agtfte vers bericht, dat de Duivel, aan Jezus Christus, volgens de letterlijke verklaaring , hier zigtbaar zoude vooroogengefteld hebben. Uithoofde der rondagtige gedaante , welke, eenpaarig van alle Natuurkundigen, aan deeze waereld wordt toegefchreeven, kan geen berg, hoe hoog men zig denzelven  VERZOEKINGEN IN DE WOESTÏJNE. 2? ook voorflelle , nimmer een verder gezigt verfchaffen, dan maar alléén, over een gedeelte van het ééne halfrond. De voorftanders der letterlijke verklaaringe willen, wel is waar, het oog maar alléén bepaald hebben, tot het land Canaan; vooronderftellende, dat het woord Waereld (:t5ffwf)' in zulk eenen bepaalden zin meermaalen gebezigd worde. Doch men ftaa hun, deeze vooronderftelde bepaaling van 't woord waereld^ volkomen toe, dezelve komt nogthans hier'niet te pas, en kan bij gevolg, ook hier niets afdoen. Immers de Evangelisten Mattheus en Lucas, zeggen niet, dat de Duivel aan Heiland Jezus vertoonde, de gei heele zvaereld, (men neeme al het land Canaan) maar, dat hij Hem vertoonde, alle Koningrijken der waereld; en wij zwijgen nog , van dit bijvoegfel van Mattheus , en alle haare Heerlijkheid. Wil men nu het woord Waereld, hier opneemen in den evengemelden bepaalden zin , dan mag men billijk vraagen , hoe veele Koningrijken er, ten tijde van 's Heilands verzoekinge, gelegen waren in 't land Canaan ? — De geheeG 2  2t VERKLAARIMÖ VAM *S HEILAMDSS le Jandftreek van Canaan op zig zelve , maakte toen nog niet eens één Koningrijk uit. Geheel Judaea was ter dier tijd maar een wingewest, een aanhangfel van het wingewest van Sijrie, onderworpen aan de magt der Romeinen; welker Stedehouder, over dit hun wingewest, Pontius Pilatus was. (*) En wil men door het land Canaan , hier welligt verftaan hebben, het geheele zo gegenaamde Land van belofte , of het geheele Land van Isfraël ? om zo veel te meer ruimte te hebben , voor eenige Koningrijken : dan in de daad wordt de zwaarigheid vooral niet minder, wanneer men naamelijk , de groot en uitgeftrektheid van dat Land , in aanmerkinge neemt. En dat deeze niet zeer gering geweest zij, kan men naargaan, wanneer geloofwaardige Schrijvers berigten, dat de afftand der Had Dan van Berfeba , niet minder was, dan honderd zestig Romeinfche mijlen, (f) zijnde, gelijk overbekend is, eene iedere mijl duizend treden, en dat het geheele Land van Isfraël, bijna tweehonderd (*) Luc. m, i. (f) Hieronym. ap. Reland. de Anisq. Saer. Vet. Hebr Pars I Cap. I pag. 2 5 II. ïken. Anciq. Hebr. Pars II Cap. I pag. 357 $ XII.  VERZOEKINGEN INDE WOEST IJ NE. 2$ tien dier mijlen in de langte , en omtrent honderd twintig in de breedte was. (*_) Men bepaale dan vrij, de uitdrukking in deeze gefchiedenisfe voorkomende, van alle Koningrijken der Waereld, tot het Land van Isfraël, men fcheppe daarbij ook , in dat Land, een willekeurig aantal van Koningrijken ; en daar te boven nog, eenen berg, zo hoog, en derwijze gelegen , dat men zoude kunnen vooronderftellen , van deszelfs kruin of top, alle deeze Koningrijken te kunnen overzien ; Welk menfchelijk oog, zoude dan nog zo ver kunnen overdragen? — al was het ook zelfs, maar, op den hal ven afftand van zo veele mijlen. Voorwaar, dit zoude niet anders hebben kunnen gefchieden , dan door een verbaazend wonderwerk. — En deeze magt, wil men immers, niet oneerbiedig, aan den Duivel toekennen! _ Allerwegen in de gewijde fchriften, vindt men, dat de wonderwerken aangemerkt worden , als in zig zeiven beflisfehende en volftrekte bewijzen, van Gods (*) De Beaufobre & 1'Enfant Algem. Voorr, over *t N. T3 C |  VERKLAARïNO VAN 'S HEILANBS oppergebied en alléénheersfching, en als onbetwistbaare, en onmiddelijke Goddelijke bewijzen, aan zijne Gezanten gegeeven; dus b. v. luid, onder anderen, hieromtrent de Godstaai tot Mozes, toen hij hem gelastte, ter ftavinge zijner goddelijke zendinge, eenige wonderwerken te verrigten, — doet deeze dingen op dat zij gelooven, dat uw verfcheenen zij, de God Abrahams••, Jfaacs en Jacobs. (*) Door deeze , en nog veele andere bedenkingen en zwaarigheden , welke regtmaatig worden ingebragt, tegen de voorgeftelde letterlijke verklaaring der gefchiedenisfe van 's Heilands verzoekingen in de woestijne, zijn kundige, en denkende Godgeleerden overtuigd geworden, hoe noodzaakelijk het ware, de eigentlijke letterlijke verklaaring, van het verhaal voorhanden , geheel ter zijden te moeten ftellen, en het verhaal deezer gefchiedenisfe , of geheel , en in alle deszelfs deelen en omftandigheden , gelijk zommigen Willen , of volgens anderen, ten deele op- (.*) Esod. IV, 5. Zie ook t Koning. XVI [, 34. joh. UI, 2. Hand. XXVIII, 6.  VERZOEKINGEN ÏN BE WOESTIJNE. 3Ï teneemen, in eenen figuurelijken of zinnebeeldigen zin. Welke onderfcheidene opvattingen , wij nu, in de tweede plaatfe, overeenkomftig ons beftek , beknopt voorftellen, en befcheiden ter toetfe zullen brengen.  JTIguiirlijke yeiklaaring. j 1 J 2 g d Een Sezigt. ^ n g< w te v< m u n «w oVmej , wegnam, uitvoerde li 3 . O^echiëi m, ISrt4. VJIJ XXX VJI, i. a = 3^ verklaarino VAM 's HeïLABD* TWEEDE AFDEELING. ÏI-Beroemde en Eerwaardige Godgeleerden zijn er , die het verhaal der gefchiedenisfe ran Christus verzoekingen in de woeftijne 9 net willen aangemerkt hebben, als een veriaal van daadelijke en uitwendig gebeurde :aaken , maar als een verhaal van louter 'ertooningen voor den geest van Heiland ezus , of van een Gezigt. Doch ten aan. iene van den bewerker deezer vertoonin en, of van dat Gezigt, verfchild men onerhng, Zommigen verbeelden zig, dat de Evangesten , in hun verhaal van deeze gebeurte. 's, zig bedienen van foortgelijke uitdrukkinm, gelijk die, welke door de Propheeten lerden gebezigd, wanneer zij melding maak, n van Gezigten, welke hun waren te )oren gekomen: gelijk men, b: v:, meerlalen leest bij Propheet  VERZOEKINCEX ïïï BE WOESTÏJNE. 3§ enz.; en zo ook bij Johannes, (•) „ Dat ,, één uit de zeven Engelen, die de zeven phu „ ooien hadden , hem wegnam in eene woeflijn „ in den Geest, en hem weg voerde in den Geest, „ op eenen grooten en hoogen berg , hem too„ nende de groote ftad het Heilige Jeruzalem" Uithoofde van deeze en foortgelijke uitdrukkingen, gelijkluidend met die der Evangelisten in het verhaal voorhanden , beweeg zommigen, dat de verzoekingen hier verhaald, onzen Heiland overgekomen zijn, in een Propheetisch gezigte, waarvan God zelve , de eenige en onmiddelijke bewerker was: terwijl anderen, den Duivel voor den eenigen en eigentlijken toefteller en maaker9 van het zelve houden. De rede welke men bijbrengt, ter betooginge, dat men 't verhaal in den Text, behoord aantemerken als een Propheetisch Gezigt, of als eene denkbeeldige vertooning; om dat naamelijk de Evangelisten, in hunne verhaalen deezer gefchiedenisfe , gelijkluidende uitdrukkingen bezigen, met die, waarvan de Propheeten zig bedienden, wan- C) Openb. XVII, 3. - XXI, 10. c5  $4 verklaaring van 's hei lands neer zij melding maakten van Gezigten, die hun waren-; te vooren gekomen , deeze rede dunkt ons, zeer zwak, en geheel onvoldoende te zijn. Wanneer men alle die plaatfen , welke, ter betooginge der bijgebragte opvatting' aangehaald worden, met den vereischten aan4%gt inziet , dan zal men bevinden, dat de Propheeten, bij hunne gelijkluidende woorden met die der Evangelisten , genoegzaam altoos iets voegen , of reeds vooraf gezegd hebben , 't geen duidelijk en klaar genoeg uitdrukt, of aanduidt, dat zij, van een Gezigt , of van eene denkbeeldige zaak fpreeken; zo als b: v: plaats heeft omtrent de zo even bijgebragte plaatfen. In het eerfte ys., onder anderen , van het aangehaalde agtfte Hoofdftuk. van Propheet Ezechiël, leest men „ Het gefchiede nu in 't, zesde jaar, „ in de zesde maand, op den vijfden der ,, maand, als ik in mijnen,huize zat, < „ dat de hand des Heeren Heeren daar over „ mij viel. Doe zag ik, en ziet eene gelijke- fl, kis als de gedaante van vuur (*) — „ Ende hij Jlak de gelijkenis eener hand „ uit, ende nam mij bij ■ dm baijre mijns. (*) VS. 3.  VERZOEKINÖENÏNDEWOESTIJNE. 3S hoofds: en de Geest voerde mij op tusfchen „ de aarde , en tusfchen den Hemel, en bragt „ mij in de Gezigten Godes te Jeruza„ lemJ" En in de aangehaalde plaatfen uit de openbaringen van Johannes leest men, „ dat een der Engelen, hem wegnam in „ eene zvoefijne, in den Geest, — of dat hy hem voerde , in den Geest op eenen „ grooten en hoogen berg" — De woorden Geest en wegvoeren, worden, wel is waar, in 't verhaal der gefchiedenisfe van 's Heilands verzoekingen in de Woeftijne, ook door de Evangelisten gebezigd, doch evenwel met dat onderfcheid , dat zij vernaaien, dat Je. zus Christus , weggeleid wierd in de Woeftijne, door den Geest, en niet in den Geest. En fchoon deeze uitdrukkingen wel is waar, door fommigen aangemerkt worden , als op een en het zelfde uitkomende, met welken wij daaromtrent niet willen twisten ; nogthans meeiien wij , dat het de zaak van elken verftandigen- uitlegger is, dat hij, in 't verklaaren deezer uitdrukkingen, nauwkeurig lette , vooreerst, in welk een gefchrift hij de zeiven ontmoet, het zij in een Propheetisch , historisch , of in een Gefchrift van louter Gezigten, gelijk de openbaarin:  3S gen van Johannes zijn; _ ten anderen , op het verband der zaaken; _ en eindelijk op de plaats hebbende omftandigheden, en dat hij dan daaruit opmaake wat er door bedoeld worde. Vind men deeze uitdrukkingen gebezigd, in een historisch gefchrift, gelijk de Evangeliën zijn, te midden in een klaar verhaal , van werkelijke en uitwendig gebeurde dingen , dan eischt eene gezonde uitlegkunde, dat men zig, in 't verklaaren van dezelven , ook daarna fchikke ; ten ware men, door eenige bijkomende omftandigheden , volftrekt bepaald wierd, de zaak in eenen denkbeeldigen zin te moeten opneemen. Wie, die b: v: leest, dat Propheet Ezechiël, bij de haairen zijnes hoofds , door den Geest opwaarts is gevoerd geworden , tusfchen Hemel en Aarde, wie zou dit, niet ter* llond in eenen oneigenlijken zin , en denkbeeldig opvatten ? fchoon al de Propheet vooraf, noch van een gezigt, noch van eene denkbeeldige vertooning eenig gewag gemaakt hadde. Maar wanneer men, bij Evangelist Lucas leest, dat de Godvrugtige Simeon, door den Geest kwam in den Tempel, dat hij, het kindeken Jezus nam in zijne armen, en God loofde, (*} wie vat dit ooit amjer$ C) Luc. II, 87, al.  VER ZOE KIVïrEïï IN DE WOESTIJNE. 3? op , dan als eene werkelijke en uitwendig zo gebeurde zaak ? En waarom zoude men dan nu, bij Evang. Mattheus leezende „ Dat Jezus Christus door den Geest weggeleid „ wierd in de Woeftijne " dat daar de Duivel 4 of verzoeker tot Hem kwam, en Hem allerlij voorftelien deed, waarom zoude men 'dan nu, het verhaal van deezen Evangelist, ook niet moeten aanmerken, als een verhaal van werkelijk gebeurde zaaken; maar als een verhaal van een Propheetisch gezigt, van eene zinnebeeldige vertooning , of wel van eenen droom? — Te meer, daar die zelfde Evangelist , kort voor dit verhaal, bij herhaalde keeren , wel uitdrukkelijk aantekend, wanneer er iets in eenen droom gefchied was; dus b: v: verhaald hij wel uitdrukkelijk, van Jozeph, Maria's man, dat de Engel des Heeren hem verfcheenen was in een droom. Q*y VVelke redenen , kan men dan nu toch met gisfen , dat de Evangelist zoude kunnei gehad hebben, om dit ook niet hier, 'trekking tot de voorhandene gefchie• met duidelijke woorden aantetékenen: minften daarvan niet eenige wenken ie 2q. en ii, jj.  Een Gezigt door God bewerkt. 38 VEBKLAARÏNG VAN 's HEÏLANÏSS te geeven ? Waarvan nogthans , hoegenaatnt geene blijken voorhanden zijn. > Doch, fchoon men al, voor eenige 00genblikken, wilde toegeeven, dat men 't verhaal der gefchiedenisfe van 's Heilands Verzoekingen, voor een verhaal van een Gezigt, of voor dat van eene zinnebeeldige vertooning te houden hebbe : om dan nogthans de bewerking deezer zinnebeeldige vertooninge, óf van dat Gezigte, of aan Gode, of aan den Duivel toe te fchrijven , komt ons voor een beftaan te zijn, waardoor men zig, aan beide kanten blootfteld, aan vooral geene geringere zwaarigheden, dan welke te vooren zijn ingebragt tegen den letterlijken zin. a. Is God de bewerker, de toefteller van het zo genaamde Propheetisch Gezigt, heeft Hij , door zijn fcheppend Alvermogen , te wege gebragt, dat, ~ dat geene, 't welk de Evangelisten verhaalen , nopens 's Heilands verzoekingen in de Woeftijne, zig, aan den Geest van onzen Heiland voorgedaan hebbe, ils werkelijk gebeurde zaaken? — Is dit to? —. Dan komt' de Duivel, hier flegts in  VERZOEKINGEN. INDE WOEST IJ NE. 3 Een ieder derhalven welken het meer te doen is , om opheldering en waarheid, dan om zyn eens aangenoomen oud gevoelen Itijfhoofdig vasttehouden, die ftelle dan nu, zijne oude opvatting deezer gefchiedenisfe,  VKïtZOKKINGEMIWDE WOEST IJ NE. 53 indien hij zig, voor eene der bovenftaanden mogt verklaard hebben, zo lang ter zijde, tot dat hij, met bedaardheid geleezen, en met verftand, rijpelijk zal overwoogen hebben , die verklaaring en uitlegging deezer gefchiedenisfe, welke wy nu, hier zullen laaten volgen. (*) (*) De hier boven getoetste verklaaringen en opvattingen der gefchiedenisfe van 's Heilands verzoekingen in de woeftijne, zijn het voorzeker, welke, over het algemeen , 't meest omhelsd , en van de Leerdoelen der Christen kerken doorgaans gehoort worden ; uit dien hoofde oordeelden wij dezelven gewïgtig genoeg, om hier ter toetfe gebragt te worden. Met opzet, gaan wij hier, met een diep Uilzwijgen voorbij, die volftrekt ongegronde opvatting deezer gefchiedenisfe, van eenige weinigen, die, de geheele oplosfing van dezelve, wel voornaameiijk willen gezogt hebben , in de vooróordeelen der H. Gefchiedfehrijveren. Eene, even zo willekeurige, als gevaarlijke opvatting, zeer gefchikt, het agtbaar gezag der H. Gefchiedfcbrijveren, te ondermynen, en eene redelijke uitlegkunde, geheel overtollig te mas* ken.  $4 VERKLAARING VAN 's HEILANDS Een verhaal vanwezeno lijk gebeurde zaaken , en van uitwen, dige voor. ïaïlen. j < 1 ( i t i Z 1 e c 1 a £ l b h VIERDE AEDEELING. IV. Jjehoudens de verfchuldigde hoogagi ting, voor de kundigheden der voorftanders d-r te vooren medegedeelde verklaaringen, kunnen wij nogthans, het Evangelisch verïaal, van 's Heilands Verzoekingen in de Woeftijne , niet met Hun aanmerken , als :en Propheetisch Gezigt, noch als eene zinlebeeldige vertooning, noch ook niet als :en droom , of inwendige gedachten. Ge;ronde redenen meenen wij te hebben het 'erhaalde in den Text, wel degelijk te moeen aanmerken , als een verhaal van wezentijk gebeurde zaaken , en van uitwendige voor. allen; niet alleen, om dat het zelve, in al;s overeenkomt, met den aart en natuur ener werkelijke gebeurtenisfe, maar ook m dat alle drie de Evangelisten , hun veraal van Christus verzoekingen, onmiddelijk Is 't ware verbinden , met hun verhaal, an 's Heilands doop : en waaromtrent m'eïand twijfeld, of men dit verhaal, wat het oofdzaakelijke betreft, ook te houden heb* e , voor een verhaal eener uitwendig ge. eurde zaake. —~  -VERZOEKINGEN INDE WOEST IJ NE. 55 Doe wierd Jezus , dus begint Evangelist Mattheus zijn verhaal, van den Geest weggeleid in de Woeftijne. Insgelijks word dit ook gedaan, door Evangelist Marcus; voegende Lucas , alleen maar 's Heilands geflagtregister , tusfchen beiden. Hebben nu , de onmiddelijk voorgaande verhaalen der Evangelisten ,, als ook de onmiddelijk volgende , werkelijk gebeurde zaaken ten onderwerpe, welke redenen kunnen er dan toch zijn, die verbieden , dat men zulks ook niet zcude mogen vastftellen, van hunne verhaalen der gefchiedenisfe van 's Heilands verzoekingen in de woeftijne? — Indien men vrijheid heeft, te midden in een klaar verhaal, van werkelijk gebeurde dingen , geheel willekeurig van den letter te mogen afwijken; welke zekerheid zal men dan hebben, omtrent andere gebeurde zaaken, welke door die zelfde fehrijvers verhaald worden? Wie, die der zaake kundig is , bejammerd niet nog, het, hoe zeer al weimee'nend, doch zeer verkeerd beftaan , van eenige oude Kerkleeraaren, die eigendunkelijk , en zeer buitenfpoorig afweeken, van de duidelijke Jetter der H. Schrift , die genoegzaam alles verkeerden in ijdele zinfpelingen, en, in navol*  $6 VE fiKLAAfJNG VAN 's HEILANBS ginge der oude Grieken, allerlij geheimzinnige uitleggingen bedagten, ter bevorderinge , zo zij meenden, van den Juister der Heilige Schrift: niet begrijpende, dat zij, door deeze zwierige omhangfels, geheel bedekten, die edele eenvouwigheid deezer H. Gedenkffcukken , welke zo eigenaartig is gefcliikt, om het hart te treffen, en om allen verdagt, nopens de opregtheid van derzelver opftelleren , ten eenenmaale uit onze ziel te verbannen. Ja , door hunne eigendunkelijke afwijkingen, van den letterlijken zin der H. Schrift , openden zij eene wijde deur, voor allerlij ongerijmdheden , waardoor het ongeloof zeer is voortgeplant, en de Godsdienst kragtig benadeeld. — Door eene willekeurige afwijking, van den letterlijken zin der H. Schrift, door iets figuurlijk, of zinfpelende te verldaaren, zonder billijke en dringende redenen , maakt men Gods H. Woord , tot eene fpeelpop van 's menfchen vernuft , men maakt het zelve tot een eeuwigduurend raadfel, van welk zo veele oplosfingen kunnen gegeeven worden, als er fchrandere vernuften worden gevonden, die vrugtbaar zijn in vindingen.  *ÉRZdEKTNGÉNlïïDÉ WÖISTrfwE. $? Hierdoor fteld men , het échte woord van God, allengskens onvermerkt ter zijde, terwijl men daar tegen , de ohderfcheidene inmengfelen van het mehfchelijk brein, in deszelfs plaatfe dringt. En, _ door overal fchaduwen en Voorbeelden te zoeken, dóór alles te vergeestelijken, en door een ieder woord eerier Schriftuurplaatfe, volftrekt alles te willen doen gelden, wat het maar bij mogelijkheid kan betékenen, plaatst men, Gods H. Woord, in een belachlijk licht, en ' kweekt daardoor, niet alleen, fpotternij en öngeloovigheid aan , maar geheel onverantwoordelijk , bluscht men in veelen , allen lust uit, om, in zulk een geheimzinnig boek, gelijk men daardoor den Bijbel doet fchijnen , ooit met aandagt en graagte te leezen : daar intusfchen , in deeze gewijde verzameling, vari hooggefchatte Gedenkftukken der oudheid , alles is begreepen , wat ons wijs kén maakên tot Zaligheid, en welk alles in dezelven, voor een ieder, klaar én duidelijk genoeg te leezen is. - Doch ter Eaake! Mag men, in een gefchiedkundig boefc,^.*.*; hoedanig de Evangeliën zijn, een geheel verjnneiIDs^ E  5§ VERKLAARIN.fi VAN 'S HEILANÖS haal van zaaken, te midden in een duidelijk verhaal, van werkelijk, gebeurde dingen, zonder dringende noodzaakelijkheid, in eenen zinnebeeldigen of oneigentlijken zin uitleggen , alléén maar, om dat het ééne verhaal, voor een ieder niet zo duidelijk febijnt, als het andere ? Billijk zoude men dan mogen vraagen, waartoe het dienftig en noodig ware , dat alle Bijbeluitleggers, zig vlijtig oeffenen, in de kennisfe der Taaien, in • de Gefchiedenisfen, zeden en gewoontens der volken, en wat dies meer zij ? — Waartoe allen deezen moeijelijken arbeid, indien men, met de Bijbelfche verhaalen, naar eigen goed dunken moge handelen ; en omtrent alle de zodauigen , die een eenigzints duister en vreemd voorkomen hebben , willekeurig van den letter moge afwijken? — Zijn het zodanige gevallen niet , in welke oordeel, en taalkunde te ftade komen , en ter regter tijd moeten ingeroepen worden 1 • Heeft het verhaal der gefchiedenisfe van 's Heilands Verzoekingen in de Woeftijne, een duisterer voorkomen, dan. yeele andere Kvangelifche gefchied verhaalen, welker daa-  VERZOEKINGEN INDE WOESTIJNE. S$ delijkheid men niet in twijfel trekt ? Hierdoor nogthans wordt niemand geregtigd, tot eene willekeurige verklaaring deezer gebeurtenisfe. Te raidden in hunne verhaalen, van werkelijk gebeurde dingen, plaatfen de H. Evangelie Schrijvers, de gefchiedenis der verzoekingen van Christus , zonder dat één hunner , noch regtftreeks verklaard, noch van ter zijden eenige de minfte wenken geeft, dat men deeze gebeurtenis te houden hebbe, voor een Propheetisch gezigt, of voor een werk der verbeeldinge; bij gevolg, zijn wij van meening', dat men hier, van den letterlijken zin des verhaals, ook niet willekeurig moge afwijken; ten minften niet eerder, dan na dat men overtuigend ondervind, dat men, door de ietter gebragt worde, tot ongerijmdheden : dan , en niet eerder , is het tijd, dat men met oordeel uitzie, naar eene figuurlijke verklaaring , doordien ongerijmdheden , met Gods H. Woord , ten eenenmaale onbeftaanbaar zijn. In welk een geval, men derhalven altoos veilig mag Vertrouwen , de waare meèning , der E s  60 VERKLAARING VAN 's HEILANDS 5e vctklaa. :ing zelve. i i i i 1 I Heilige Schrijveren , niet getroffen te heb. ben. Naar deezen , zo wij meenen, allezints zeer gegronden regel, zullen wij, nu ook, te werk gaan, in het verklaaren der voorhandene Gefchiedenisfe, van 's Heilands verzoekingen in de Woeftijne. (*) Na dat onze gezegende Zaligmaaker, gélijk uit het flot van het derde hoofdftuk van Mattheus te zien is , door Johannes, bijgenaamt de Dooper , met den Heiligen Waterdoop was bediend geworden , befloot bij, onmiddelijk na deeze Heilige verrigting, jeheel vervuld met Heilige en godvrugtige bedachten , zig, voor eenigen tijd , te ontrekken, aan het gewoone gewoel der wae- (*) Wanneer men deezen grondregel êener geronde uitlegkunde houd, tegen de bekende, en óp >ladz. 46 aangeftipte belchuldiging, „ Dat men, eert , verhaal maakt, tot een verward mengelmoes, van , eigentlijke en figuurlijke zaaken, wanneer men, het , eene gedeelte van het zelve, eigentlijk, en hetan, dere figuurlijk opvat"; dan loopt de nietig en on«eftaanbaarheid deezer befchiildiginge f duidelijk géloeg in het oog.  VERZOEKINGEN IN BE WCESTIJNK. 6ï reld; gelijk verfcheide oude Propheeten, wel eer voor Hem, ook gedaan hadden. (*) In deeze godvrugtige gemoedsgefteldtenisfe, begaf Hij zig, in gevolge zijnen fterken inwendigen aandrang, naar eene ftille en geheel afgelegene plaats , in de zogenaamde Woeftijne van Judea. Buiten kijf zonderde Heiland Jezus zig hier af, met verfcheidene goede oogmerken , en zeer waarfchijnelijk, om daar wel voornaamelijk, ongeftoord en rijpelijk te overdenken , het groot gewigt der zaake, welke Hij voorneemens was, eerlang ter uitvoer te brengen ; hebbende naamelijk befloten , om nu , den ouderdom van omtrent dertig jaaren bereikt hebbende, in het openbaar optetréden , als een Propheet en Leeraar in Israël (f) (*) Gelijk Mozes. E*od. XXXIV, a?« Deut. IX, 9. Elias. I Koning XIX, 8. en andere meer. (|) De gewoone ouderdom , welke een iegelijk Levit, volgends de Mofaïfche Wetten, moest bereikt hebben, voor en al eer hij, het werk der Heilige bedieninge mogt verrigten, en onder de tellingen begreepen wierd. Num. IV, a- IChron. XXIII, 3.-*Naar deeze orde heeft J. C. zig wel lig t ook willen, fchikken. — ü 3  §ï Verklaarimg van 9s heiland^ Doe wierd Jezus, dus begint Evangelist Mattheus zijn verhaal, van den Geest weggeleid, om verzogt te worden van den Duivel. Marcus , Terftond dreef Hem de Geest uit in de Woeftijne en Lucas, En Jezus vol des Heiligen Geests , keerde wederom van den jordaan, en wierd door den Geest gé* leidet in de Woeftijne. (*) (*) Het zal , naar wij meenen , niet geheel ten onpasfa zijn , hier te antwoorden op eene Vraag, die, omtrent vericheidene Evangelifche verhaalen, in 't algemeen , en nopens het verhaal voorhanden, ia het byzonder , meermaalen in 't midden gebragt wordt, en aan ons zeer dikwijls is vosrgekomen. Van waar , dus vraagt men , komt het, dat de Evangelisten , de gefchiedenis van 's Heilands verzoekingen in de woeftijne, op zulk eene verfchillende wijz' verhaalen? — Mattheus en Lucas b: v;, gewagen van een mondgefprek, tusfchen onzen Heer en den Verzoeker, waarvan Marcus geen woord heeft. — Marcus zegt terftond dteef Hem de geest uit in dt woeftijne, en ffy was daar 40 dagen verzogt van den Satan. — Mattheus en Lucas tékenen aan, dat J. C. van en door' den geest, weggeleid wierd in de Woeflijne; laatende de laatfie, eerst nog voorafgaan, Bat Jezus vol des H. geestes was; — en daarna zegt hij ftèilig, datjezus hier in de Woeftijne gantsch nut as, terwijl men flegts bij Matth. leest, Dat Hy 40  VJE RZOEKINGEW IN DE WOEST IJ NE. 63 De fpreekwijs, door de Evangelisten gebezigd, van, of, door den Geest gedreeven of dagen en nagten gevast hadde. — Ook heeft Marcus maar alléén , dat C. bij de wilde gediertens was, En ten aanziene der orde , welke de Verzoeker, in 'zijne voorltelien aan den Heiland zoude gehouden hebben , verichillen Mattheus en Lucas ook merkelijk. Het voorftel des verzoekers, dat Jezus Christus zig van de Tinne des Tempels te Jeruzalem zoude gaan neüerwerpen, is, bij Mattheus, de tweede verzoeking , terwijl Lucas dezelve, in zijn verhaal, het allerlaatfte geplaatst heeft , met dit bijvoegfel. En als de Duivel alle ■verzoekingen voleindigd badde„ week hij van Hem voor eenen tijd.''' Wij kunnen ons nogthans niet te binnen brengen , ergens in 't N. T. geleezen te hebben , dat J. C. na dien tijd, ooit wederom, op eene diergelijke wijze gelijk hier, door den Duivel is verzogt geworden, — Dan, i. Vooreerst. Ten aanziene der voorgeftelde vraag', nopens de verfcheidenheid der Evangelisten, iu hun verhaal der voorhandene gebeurtenisfe, merken wij in 't algemeen aan, dat juist deeze verfcheidenheid, een niet onbeJuidand kenmerk is, waardoor de goede trouw der Evangelisten, niet weinig gekenfehetst wordt. Al vrij wat zoude men omtrent de zelve hebben aantemerken, wanneer er, in hunne verhaalen , eene zigtbaardere overeenkomst , of eenfieaj»  6> VERKLAARÏNC VAK 'f HëILANDS weggeleid te vjorden , betékend hier, zo als qp meer andere plaatfen van hqt Nieuwe «jigbeid plaats hadde, a|s er thans werkelijk pjaati fcèeft. |n het wezen der zaake, te weeten, dat J. C. zig, na zijnen doop, eenigen tijd in eene eenzaarae plaats; heeft afgezonderd, en daar, aan onderfcheidene verzoekingen, is bloodgefteld geweest, hieromtrent komen zij alle drie volmaakt overéén. Raakende hunne verfcheidenheid, met betrekking tot hunnen ftijl, meerder of minder uitvoerige manier van voorftellen, of deeze of geene geringe bijvoegfelen, hieromtrent kan een ieder, die verheven is boven het armhartig denkbeeld eener woordelijke ingeevinge , zig zeer gemakkelijk gerustftellen: door flegts, met den ver. eischten aandagt, te overweegen, op hoedanig eene wijz', de gebeurtenis voorhanden , ter kennisfe der Evangelisten kan zijn gekomen. Dit' kan gefchied. zijn, of door de tweede of derde hand, gelijk men fpjeekt; _ of ? op het allernaast, zouden zij die weJligt gunnen vernoomen hebben, uit des Heilands eigenen mond. Oor en ooggetuigen deezer gebeurtenisfe waren er niet. — Wanneer men nu in aanmerking» neemt, dat het zeer waarfchijnelijk is, dat de Heiland zijne ontmoetingen in de woeftijne, aan zijne vertrouwde Vrienden, juist niet van woord toe Woord, maar flegts hoofdzaakelijk zal verhaald hebben k en genoomen , dat de Evangelisten zelver*, deeze ontmoetingen hunnes Meesters, v«n woord tot  riRZOEKINaENINDE WoüSïIJNE. 6$ Testament, door eeaen fierken godvrugtigen trek of zucht, tpt iets gedreeven of aan^ woord, en geheel omftandig uit zijnen eigenen mond hadden vcrnoomen, dan nog zoude het voor hen altoos, eene zeer bezwaarelijke, zo niet volftrekt ondoenelij'ke zaak geweest zijn , zulk een uitgebreid varhaal, juist in diezelfde bewoordingen ten papiere te brengen. Te meer, daar 't algemeen bekend is, dat de Evangelisten , hunne Evangeliën , eene geruime tijd , naar 's Heilands dood en verrijzenis gefchreeven hebben. Volgens zommigen , zoude Mattheus, wiens Evangelie voor het oudfte wordt gehouden, het zelve eerst hebben opgefteld, negen jaaren, na 's Heilands Hemelvaart, terwijl anderen dit nog' laater fiellen. — En 2. Ten anderen. Met betrekking tot het bijvoegfel van Lucas, aan het einde van zijn verhaal der voorhandene gefchiedenisfe, kunnen wij niet voorbij, hier insgelijks aantemerken, dat het eene zeer aanneemelijke vooronderftelling zij, dat dit bijvoegfel, vaa Evangelist Lucas , op de onregte plaats ffaat! Zij, die de onagtzaamheid der oude overfchrijveren kennen, zullen, deeze vooronderftelling, geheel niet vreemd vinden. Oudheidkundige geleerden , hebben meermaalen regtmaatige klagten uitgeboezemd , dat er, veele plaatfen, in zommige oude fchriften, tot groot nadeel van dezclven , van haare regte plaats geraakt zijn, alléén door de fiordige onagtzaamheid van hun, die dezelve overfchreeven. Men zag, ea E5 "  66 VERKLAARING VAN 's HEILANDS zet worden; dus b. v. leest men, onder anderen, dat Apostel Paülus, door den geest gedrongen wierd, den Jooden te betuigen dat Jezus is de Christus, (*) 'sin elders wordt, er, enkelde woorden, en meerraaalen geheele volzinnen, onagtzaam over 't hoofd, die me» naderhand, of op tien kant, of aan den voet eler bladzijde, vrij zorgeloos optékende; ea die dan , in 't vervolg van tijd, of, geheel voorbij gezien , of op Ac, onregte plaats ingevuld wierden : Waardoor dan zomwijlen, of de faamènhang afgebroken , of, den waaren zin der plaatfe, geheel verkeerd en verduisterd wierd. Dat de verzoeker, na zijne twee mislukte verzoekingen, voor eerst, dat Christus de fteenen in brooden veranderen , en ten anderen, dat Hij zig van de Tinne der Tempels zoude gaan afwerpen, — onzen Heiland,, v»or eenigen tijd verlaaten hebke, is zo geheel verwerpelijk niet. En dit zo zijnde, dan meenen wij, de gefchikttle plaats voor dit bijvoegfel te zijn, onmiddelijk na de twee eerde verzoekingen. Over het geheel fchijnt Lucas, uitvoeriger te zijn dan de anderen; doch Mattheus fchijnt, de gefchiedenis van 's Heilands verzoekingen in de woeftijne, op eeae, wel is waar, hem bijzonder eigene eenvoudige en kunstelooze wijze, doch in de gefchiktfte orde voorgefteld te hebben ; en uit dien hoofde zullen wij, in onze volgende verklaating, deezen Evangelist, ook wel voornaamelijk volgen. C*) Hand. XVIil, £.  VERZOEKINGEN ÏN DË WOEST IJ NE. 6> in dien zelfden zin, van Simeon gezegt; Dat hij , door den geest-, in den Tempel kwam. (*) De uitdrukking, om verzogt te worden van den Duivel, welke men maar alléén bij Mattheus leest, kan hier niet wel anders opgevat worden, dan, als eene korte voorloopige aanwijzing , van het gevolg van 's Heilands afzonderinge, .welker voornaamfte om- Handigheden, vervolgens nader verhaald worden, (f) Men kan het, noch met de Eigen- (*) Luc. II, 27. (t) In dit vermoeden wordt men niet weinig fee. yestigd, wanneer men, gelijk behoorlijk is, het ka» raktermaatige van Mattheus eigene wijz' van voor. ftellen, wel in het oog houd. Sierlijk voorzeker is deeze manier van verhaalen niet, maar wie toch weet niet , dat men de hooggefchattc Evangelifche fchriften, wel is waar, allezints te houden hebbe, voor echte, en geloofwaardige gedenkflukken der oudheid , doch, niet voor meesterftukken der welfprekenheid. Evangelist Mattheus wel inzonderheid, js een volftrekt kunstelooze fchrijver, die zeer eenvoudig, maar getrouw, het voorgevallene verhaald, en over 't gehéél, de tijd - orde volgt, maar dezelve, ook zeer dikwijls verwaarloosd, in kleinigheden, of omtrent deeze of geene enkelde bijzonderheden-'  €S VERKLAARÏHG VAN 's HEILANÊS fchappen van den Heiligen Geest, noch met de vreedelieyende geaartheid van onzen Heiland , niet wel overeenbrengen , deeze uitdrukking regtftreeks optevatten ; als of Jezus Christus zig, met dat oogmerk, in eene woeftijne, zoude hebben afgezonderd, om daar, in het ftrijdperk te treden, met den Duivel: men verftaa hierdoor, wien, of wat men wil. Dit voorwaar kon even zo weinig Heilands oogmerk zijn, als het zijn oogmerk geweest is, door zijne komst op aarde, twist en tweedragt onder de menfchen aan te ftooken; gelijk anders, eene zekere betuiging van Hem, elders bij onzen Evangelist te leezen, oppervlakkig wel fchijnt aanteduiden. „ Meent niet dat ik gekomen ben om vreede te „ brengen op de. aarde : Ik ben niet gekomen om gelijk men altoos moet verwagten van zulke fchrijvers , wier taal , flijl , en manier van voorftellen, niet genoeg geoeffend en befchaafd is. —Van hier ook dat onze Evangelist meermaalen iets , geheel onbepaald verhaald, en deeze of geene gebeurtenisfen, die of vroeger of laater zijn gcfchied, tusfchen andere gefchiedenisfen invoegd, zonder dezelven daarvan behoorlijk te onderfcheiden. Voorbeelden hiervan vind men, onder anderen, Mattk. XXVI, a, 3, era vs. 6—13.. vergel. met Joh. XII, 1—8. men zie nog Matth. XX VII, 52, 53. XXVM, 4, enz. enz. — =  VËH.ZOEKISÏGÈ» ijj DÉ W0E5TIJNE. 5g ' „ vreede te brengen maar het zwaard. Want „ ik ben gekomen, om den menfch tweedragtig „ te maaken , tegen zijnen Vader, en de Dogtir ,5 tegen haare Moeder, en de fchoondogter té„ gen haare fchoonmoeder." (J*) Wel verre was het, van den weldaadigen en heilbrengenden Leeraar der Christenen, dat dit, het eigentlijke, en regtftreekfche oogmerk zijner komfte hierop aarde, zoude geweest zijn; alleenlijk wilde Hij hiermede, zijnen discipelen onder het oog brengen, dat de verkondiging zijner Leere, door de verkeerde gefteldheid zijner tijd genooten, aanleiding zoai de geeven, tot twisten en oneenigheden, zelfs onder de naaste bloedverwandten. —— Dan vervolgen wij het verhaal. Heilvorst Jezus, in eenen eenzaamen hoek der meergenoemde woeftijne, aangekomen Zijnde, hield zig daar eenigen tijd, (hier ge* fteld, het in de H. Schriften niet ongewoon ne getal van 40 dagen) onledig , welligt, met Heilige oeffeningen, ten deele, en ten deele , met verreziendé overweegingen, en met nuttige beipiegelingen. Geduurende den O Mattn. X, 34 en 35. Zie ook Luc. XII, 49 «a 51.  JO VE RKLAARINQ VAN 's HEIL ANt>fi tijd zijner afzonderinge hier ter plaatfe ge. vaat, zig mogelijk van gewoone ipijzen onthouden hebbende, (*) begon, de gewoone behoefte der natuure, de honger, zig ook in hem te öpenbaareö, volgens het tweede vers. _ „ En de verzoeker", dus vervolgt de Evangelist in het derde vs. „ tot Hem geko5, men zijnde , zeide , indien Gij Gods Zoon 3). zijt, zegt, dat deeze ft eenen brooden wor„ den." • , Bij de allerminfte oplettenheid bemerkt men terftond, dat onze Evangelist, als ook Marcus en Lucas , de gefchiedenis van 's Heilands verzoekingen, niet omftandig verhaalen , maar dat zij daarvan, flegts het hoofdzaakelijke hebben opgetekend, laatende, de aanvulling, der minder gewigtige omftandigheden deezer gebeurtenisfe, aan het oordeel hunner leezeren over. Hier,- in het derde vers , ontdekt zig terftond de noodzaakelijkheid, eener zodanige aanvullinge; doordien er hier, ten aanziene van een uitvoerig en faamenhangend verhaal, eene zigt- (*) Gelijk Moses Exod. XXIV, i2. Vergel. met Deut. IX, 9 en is.  VERZOEKINGEN IN DE WOEST IJ NE. f I baare gaaping plaats heeft. Des verzoekers ggrfte voorftelH ftaat hier. geheel op zig zeiven en onmiddelijk, zonder eenige de minftu aanleidende oorzaak , en wie toch twïjfeld aan de noodzaakelijkheid van dezelve? Hoe vreemd en wonderlijk zoude het niet luiden, indien men zig, geheel onverwagt wilde vervoegen bij iemand, bij wien men geheel onbekend ware , gelijk de verzoeker bij J. C. onbekend was, en hem, zonder iets verder te zeggen, een diergelijk voorftel wilde doen, gelijk de fatan hier aan Christus deedt? — Niets is aanneemelijker, dan dat men hier, een vooraf gehouden, lang of kort gefprek, tusfchen Jezus Christus en den verzoeker, vooronderfteld, uit welk, de Jaatfte heeft kunnen opmaaken, het zij onmiddelijk en ftellig, of door gevolgtrekking, of bij wijze van gisfing, dat J. C. hongerig was, en waarna hij dan , dat voorftel, aan onzen Heiland gedaan hebbe , 't welk de Evangelist hier, maar-alléén heeft opgetekend, als het voornaamfte ftuk der geheele onderhand deiinge; te weeten , Indien Gij Gods Zoon zijt, (met welken naam, de Jooden gewoon  fi VERKLAAR ING VAN H HEÏLANDi waren, Iiunhen vérwagt wordenden Mcsurs', bij uitneemenheid te noemen,) (*) zegt dat deeze fleenen brooden tvordeti. Uit dit voorftel blijkt, dat de vérzoeker j nopens den perfoon, met welken hij hier té doen had, in het onzekere was; als iprekeride onderftelleiider wijze : en, de aart des voorftels, doet ons vermoeden, dat de groóte beweegoorzaak van het zeiven, aan de zijde des Verzoekers , wel voornaamelijk geweest zij, om voor zig zeiven, meerder zekerheids te willen hebben, aangaande den perfoon en karakter van J. C.; of deeze, zig zelve , werkelijk hield , voor de zoon van God bij uitneemenheid, voor den Meslias: en zo ja, of hij en zijn aanhang, van hem, iets te hoopen, of te vreezen zouden hebben; of hij, door tékenen en wonderen \ zijne aangenoomene waardigheid, werkelijk zoude kunnen ftaaven. (f) Tot dit vermoe- (*) Matth. XXVI, 63. Joh. I, 50' enz. (•j) Zonder Tékenen en wonderen , wist de veri zoeker zeer wel, dat de Natie, aan niemand, die zig voor den Mesüas wilde uitgeeven, eenig gehoor zoude verleenen : als zijnde dezelve van ouds gewoon, niemand voor een Goddelijk afgezant te ör*  VERZOEKINGEN INDE tVOESTÏJNÉ. den geeft de Evangelist zelve, geene geringe aanleiding, doordien hij zig bediend van een kennen , die zijné hoogere zending niet zoude kunnen b'ewyzen, door het doen van buitengemeene dirigen. Hier van daan dat de Pharizeeuvven, ter beproevinge van onzen Heiland, geduurig op diergelijke buitengemeene dingen , op Tékenen en Wonderen aandrongen. Dus b. v. leest men hieromtrent onder anderen , by Marcus (Hoofdft. VIII, 11.) dat de Pharizeeuwen, met Christus redentwistende, van Hem begeerden „ een Téken van den Hemel, Hem verzoe. „ kende.n Zie vervolgens ook Matth. X£I, 38. Lua XI, j6. Joh. VI, 30. enz. —- Het aanbidde. lijk Opperwezen, 't welk oneindig rijk is in liefde, heeft zig ten dezen aanziene, met betrekking tot Heilvorst Jezus, ook vaderlijk gefchikt, naar het zwak' verftand zijner kortziende fchepfelen, iaatende, ter meerdere bevestiginge van 's Heilands gezag, en ter meerdere opweltkinge van den aaridagt der Menfchen , op Hem en zijne Leer , van tijd tot tijd , geheel buitengewoone dingen gefchieden. Doch fchoon Heiland Jezus werkelijk Tékenen, Wonderen , en geheel ongemeene dingen deedt,; evenwel waren dezelve nog niet toereikende, een hartnekkig Joodendom ten vollen te overtuigen, dat Hij waarlijk van God was gezonden. Zij hoorden zijne voortreffelijke Leer en prediking, en zagen zij. ne buitengemeene en weldaadige verrigtingen , en ftonden voor eene wyl verbaasd: —i— maar, dewijl Biet alléén hun verftand , maar te gelijk ook kim f  74 VERKLAARING VAN 'S HEILANDS woord , hier door verzoeker overgezet, 't welk eigentlijk betekend, iemand toetfen in 't algemeen , zo wel ten goeden , als ten kwaaden, en naar gelang der omftandigheden, iemand op eene listige oflooze wijze uitboot-en. (*) Dan , nadat de verzoeker , of verfpieder, welligt door verfcheidene keeringen en wendingen , zijn best gedaan hadde, om te ontdekken , voor wien en hoe hoog, Jezus Christus zig uitgaf, meende hy eindelijk eene goede gelegenheid, ter bevreediginge zijner nieuwsgierigheid, gevonden te hebben. Zodra had hij, 's Heilands honger, of zijne begeerte naar gewoone fpijzen , niet vernoemen, of, geheel trouwhartig, fprak hij den Zaligmaaker, in het derde vs., op deeze wijze aan, „ Indien Gij Zoon,zijt van God, hart, zeer verdorven was, waren zij ongevoelig en blind, omtrent alles wat ter ftaavinge van 's Heilands gezag konde dienen ; en, allerlij uitvlugten bedenkende, fchroomden zij zelfs niet, opentlijk te zeggen „ Hij werpt de Duivelen uit, door Beëlzebul, den „ overjle.n der duivelen." Luc. XI, 15- (*) In den' grondtext ftaat, oc jreifafaiv verzoekende, voor é 7T£ipar^5 verzoeker, overeenkomende met het latijnfche woord, Explorator, Befpieder, (Spi-  VERZOEKINGEN IN DE WOEST IJ NE. „ wat behoefd Gij u dan langer door den hon„ ger te laten kwellen , één magtwoord flegts ,, uit Uwen mond, zal genoeg zijn, om deeze, „ hier op den grond voor ons liggende ft eenen, „ in zo veele brooden veranderdt te doen wor„ den" Welk voorftel , door Heiland Jezus , met eene plaats uit de Schriften van Mofes , in het vierde vs. op de volgende wijze wierd beantwoordt. — „ Daar is ge„ fchreeven , de Mensch zal bij brood alléén „ niet leeven, maar bij allen woord, dat door „ den mond Gods uitgaat."'— (*_) dat is, 't is niet volftrekt noodzaakelijk , dat de mensch brood heeft, ter onderhoudinge zijnes leevens ; Gods voorzienigheid kan hem zonder het zelve, zonder de gewoone fpijzen, in het leeven behouden: zijnen pligt [*) Dcut. VliJ, 3. Alwaar den kinderen Jfraëis, ter hunner aanqioedigiage, om in den dienst va'a Jehova getrouw te volharden, en op zijne Voorzienigheid ftandvastig te blijven vertrouwen, onder het oog wordt gebragt, hoedanig zij op hunnen grooten togt, in de woeftijne hongerig geworden zijnde, door Gods voorzienigheid, met het Man , op eene wonderbaare wijze waren verzadigd geworden. Waarpit zij moesten Ieeren , dat de Mensch niet alléén van brood leeft enz, F z  75 VERKLAARING VAN 'S HEILANDS derhalven is het, dat hij zig altoos, onder werpelijk fchikke , naar de omftandigheden in welke dezelve hem plaatst, en dat hij zig daar geneere, van die leevensmiddelen, welke zij hem geliefd te bereiden. En hierop laat de Evangelist in het vijfde vers onmiddelijk volgen „ Doe nam hem de Duivel me', de naar de Heilige Stad" enz. De verfpieder , die zo even in 't vierde vs. Verzoeker wierd geheeten , wordt nu, door den Evangelist, Duivel genoemt, welke woordfpeling aanleiding fchijnt gegeeven te hebben, dat zommigen, op dat armhartig denkbeeld zijn gekomen, dat Heiland Jezus , bier te doen gehad hebbe , niet met eenen listigen en loozen menschelijken verzoeker, maar met dat boos wezen, dat bij uitneemenheid den naam van Duivel draagt. Eene opvatting, even zo ongerijmd, als ongegrond; als zijnde dezelve, niet flegts verftoken, van alle redelijke grondfiagen, jnaar wordende zelfs ook hoegenaamt niet begunftigt, door het eigene verhaal der Evangelisten. — Dan, overbekent is het, dat de woorden Satan en Duivel, waarvan het eerfte hebreeuwsch, en het andere van iet  verzoekingen in de woest ij ne. grieksch afkomftig is, eigenlijk betékenen eenen valfchen aanklager, agt sr klapper, Lasteraar , wederpartijder, of ook eenen die iemand op eene listige wijze laagen zoekt te leggen. (_*) Menigvuldige voorbeelden zijn er voorhanden, welke overtuigend bewijzen, dat men van ouds gewoon was, zodanige Menfchen Satans en Duivels te noemen, die men fchuldig hield, aan eene of meerdere van die ondeugden, welke door deeze benaamingen uitgedrukt worden : dus b. v. wierd Apostel Petrus, om dat hij den Heiland tegen fprak, door hem Satan geheeten, zeggende namelijk J. Ch. tot deezen Apostel „ Gaat weg „ agter mij Satan , gij zijt mij een aan- (*) W. A. Teller Wörterbucli des. N. T.» auf dein worte Satan. —— Volgens de bekrompene denkbeelden der voorige min verlichte tijden , hield men dat afgevallen boos wezen, 't welk gezegt wordt , de listige verleidt onzer ftamouderen in't Paradijs, geweest te zijn, vaor eenen valfchen befcfruldiger der Menfchen bij God^ voor eenen overbrenger hunner overtredingen aan Hem. —. Naar welke llegte ftukken, men dan ook dien boozen geest, bij uitneemenheid noemde, Satan of DuU vel, welke woorden eigentlijk betekenen, a!s boven, gezegt is. =——« ?3  78 VERKLAARING VAN SS HEILANDS ftoot V (*) En elders wordt een ander Menfch, van wegens zijne flegte geaartheid, een Duivel genoemt: — Heb ik niet. uw twaalf uitverkooren, zeide de Heiland tot zij. ne bijzondere leerlingen , en één uit uw, is een Duivel , meenende naamelijk Judas Iskariot. (f) Welke redenen mogen er dan nu toch zijn, die den onbevooröordeelden bijbeluitlegger verpligten, om van den listigen verzoeker, van den ihooden verfpieder, in deeze gefchiedenisfe voorkomende, eenen eigentlijken Duivel, of boozen geest, en geen Mensch te moeten maaken? . Te meer, daar het klaar is , dat de Heilige Gefchiedkhrijver zelve, hier met deeze benaaming (*) Matth. XVI, 23. Marcus VIII, 33. van bet menigvuldig gebruik van het woord Satan, zie nog, onder meer andere voorbeelden. I&ni.XXlX, 4, IlSam.XIX, 22. J Kon. XI, 14 en 23. — Ct) Job VI, 7o. _+ En, Apostel Pauhis, I Timoth. III, de deugden en hoedanigheden, der Diakenen en die hunner vrouwen opgcevendc , zegt onder anderen in 't elfde vs.; dat zij niet moesten zijn, (volgens de algemeene overzetting) Ustcresfen, (of lasteraaresfen,) alwaar men volgens het woord in den grondtexr (StafoXovQ even goed zoude kunnen leezen, Dtiivelesfen, indien dit een goed woord was, anders Duivelinnen. Vergel. II Timoth. UI, 3. Alwaar het zelfde woord voorkomt, en i,i onze Ne-' deröuitiche overzetting Jgtur klappers vertaald is. —  VERZOEKINGEN IN DE WOESTTJNE. 7 fpeeld : noemende hem, dien hij eerst, in het derde vers , verzoeker heeft geheeten, nu, in het vijfde vers Duivel; hoogst waarwaarfchijnelijk , van wegens zijne listig en loosheid, welke zig aüengskens meer en meer ontwikkeld, en al kennelijker begon te worden , in zijn tweede voorftel, 't welk door hem in het vijfde vers, aan onzen Heiland gedaan wierd, op deeze wijz'. Doe nam ,, hem de duivel mede naar de. Heilige Stad," — niet werkelijk noch ligchaarneüjk , 't welk de ongerijmdheid zelve is: want, zonder des Heilands vrijwillige toefteraming, kon de Verzoeker , Hem niet eigenmagtig medencemen naar Jeruzalem; ~ gefchiedde zulks dan, met 's Heilands verlof? — Welke redelijke beweegredenen , die nog eenigen fchijn hebben, kan men dan van dit mede gaan , aan de zijde van onzen Heiland, vooründcrftellen ? —' Hoe rijmt men deeze, en de volgende wandelingen, van onzen Zaligmaakeb, met een vreemd mensch , die gantsch niet met Hem ftrookte , (ik laat ftaan niet de eigentlijke Duivel) met des Heilands agtbaarheid, met zijne wijs- en voorzigtigheid, als ook, met het Heilig en godvrugtig oogmerk zijner afzonderinge hier terplaatfe?.— ZouF 4.  %P VERKLAARIMe VAN 'S HEILANDS de Hij, van eene vermeetele onvoorzigtig. heid, welke naar eene ijdele verzoeking der Voorzienigheid zweemde, wel geheel zijn vrij te pleiten , wanneer hij zig, werkelijk in perfoon, met eenen onbekenden, gewaagd hadde, op eene zo aanmerkelijke hoogte van Jeruzalems Tempel, gelijk deszelfs tinne was ? - Niet werkelijk noch hgchaamelijk, maar in den Géést, in de verbeelding' bragt hij den Heiland, naar de Heihge ftad, (met welken naam Jeruzalem, bij uitneemenheid vereerd wierd; (*) en welke vervoering wij ons op deeze wijze voor, ftellen. De verzoeker, uit 's Heilands gepast en zeer verftandig befcheid op zijnen eerften voorflag, in het derde vs. begreepen, ter bevreediginge zijner nieuwsgierigheid, niets hebbende kunnen opmaaken , vervolgde de onderhandeling, of het voorig gefprekj en het zelve listig wendende, op de fterke gezetheid der Natie, op Tékenen en Wonderen, zonder welken het onmogelijk zoude zijn, indien Jezus Christus Gods Zoon de Mesiias Ware, eenig gehoor bij haar te vinden, fteb (*) Jez. XLVIII, 2, Match. XXVII, 53.  VERZOEKINGEN IN BE WOESTIJNE. Sï de hij, met eene fchijnbaare welmeenendheid, aan den Heiland voor, dat het, bij aldien hij de Mesfias ware, en als zodanig onder het volk wilde optreden, dat het dan, naar zijne gedagten, een allervoortreffelijkst middel zijn zoude, om gehoor en ingang bij de Natie te vinden , dat Hij zig naar Jeruzalem begaf, werwaarts hij hem wel zoude willen vergezellen, en dat Hij zig daar plaatste, op de Tinne, (eene zeer hooge plaats, van Jeruzalems Tempel) en zig van daar eensklaps naar beneden ftortede , in het aanfchouvven van die groote menigte volks, welke zig, om en bij den Tempel, gewoonelijk onthield : welke veel geruchtsmaakende daad, door Hem, indien Hij toch de Mesfias ware , tot verbaazing van een ieder , zeer wel ter uitvoer konde gebragt worden ; zonder dat Hij, voor zijne Perfoon, voor eenig letfel behoefde bevreesd te zijn. C) — Ter ftaaving zijner vermeetele (») Welk eene plaats men door het Pterugion, of Tinne des Tempels eigentlijk te verftaan hebbe, dunkt ons hier , geen onderzoek waardig te zijn. Uit het voorftel des Verzoekers blijkt duidelijk genoeg , dat het eene hooge plaats aan, of op Jeruzalems Tempel geweest zij, F 5  22 verklaaring van 's heiland» betuiging', en ter aanmoedigingc van onzen Zaligrnaaker, orn zijn ondeugend voorftel niet van de hand te wijzen , haalde hij, in het zesde vs. , eene zekere plaats uit de Pfalmen aan, welke eigenlijk betrekkelijk is, op alle braaven en godvrugtigen, die op eene redelijke wijze , hun vast vertrouwen op den Heere hunnen God Hellen ; doch welke plaats, door de Jooden , in het bijzonder , ook op den Mesfias meermaalen wierd toegepast; — zeggende, — bij deeze, op zig zelve voorzeker fchrooraclijke onderneeming, zoud Gij nogthans, in uwe hooge waardigheid als Mesfias , indien Gij op dezelve aanfpraak maakt, voor uw zeiven hoegenaamt niets te vreezen hebben : want het kan U niet onbekend zijn, dat er , in onze Heilige boeken , gefchreeven ftaat, „ Dat God, zijne Engelen van u bevelen ,, zal, en dat zij u op de handen zyl- „ len neemen, op dat Gij niet te eeniger tijd, ,, uwen voet aan eenen ft een ftootet" (*) _ Heilvorst Jezus, dit roekeloos voorftel, ongetwijfeld, met eene heimelijke veragting verneemende, beantwoordde nogthans hetzel- C*) Pfalm XCI, n. ij.  f VERZOEKINGEN IN DE VV ©EST IJ NE. 83 ve, zeer bedaard, insgelijks met eene plaats uit do Heilige fchriften , zeggende , in het zevende vs. „ Daar is ook gefchreeven , gij „ zult den Heere uwen God niet verzoe,, fe."(*) — Welke woorden weleer, door Mofes waren gefproken , tot het volk van Ifraël, ter hunner bemoediginge naamelijk , om op de goddelijke hulp en deszelfs bijftand, waarvan zij overtuigd moesten zijn, vast te blijven vertrouwen , zonder meerdere bewijzen , zijner Aimagt en liefde, waarvan zij reeds blijken genoeg ondervonden hadden , roekeloos van Hem te vorderen. De Zaligmaaker wil, met de aangehaalde woorden , hier eigenlijk dit te kennen geeven, — dat Hij, geene redenen hebbende , Godes Heilige befcherming een oogenblik in twijfel te trekken, dus ook, door het doen van zulk eene roekeiooze daad, gelijk de verzoeker aan Hem .voorHelde, God niet wilde verzoeken ; dat is, geene nieuwe bewijzen, zijner vaderlijke zorge , vermeetel van Hem afeifchen. Zo dat de looze verzoeker zig anderwerf te leur gefteld zag , en tot dus verre , in zijn on> (*) Deut. VI, 16,  i?4 VERKLAARINO VAM ?S HEILAND3 derzoek, nopens 's Heilands karakter en oog-, merken, nog niets was gevorderd. De verzoeker, des Heilands gehouden gedrag, bij zig zeiven overdenkende, en het zelve naar alle gedagten, met de oogen van eenen wonderzugtigen Jood befchouwende, oordeelde ongetwijfeld, dat Heiland Jezus, indien hij de werkelijke Mesfias ware , met weinig moeite aan zijne voorftellen, ten minften aan het eerfte , zoude hebben kunnen voldoen. Maar, — het eerfte, volftrekt van de hand wijzende, en omtrent het andere , zwaarigheid maakende, zo verviel hij op dat denkbeeld, dat onvermogen, en bange vrees welligt, de waare oorzaaken, van 's Heilands herhaalde weigeringen, zouden kunnen zijn; en dat men dus, dit zo. zijnde, van dezen gewaanden Mesfias, en zijnen aanhang , niets te hoopen, noch te vreezen zoude hebben. Dit vermoeden, deedt hem van toon veranderen, en om hieromtrent meerder zekerheid te erlangen, wendede hij het listig, gelijk het vervolg van het verhaal doet zien, over eenen anderen boeg.  VERZOEKINGEN INDE WOESTIJNE. 85 Dan, de listige verzoeker tot hiertoe, door 't ftreelen of prikkelen van 's Heilands eerzugt, zijn oogmerk niet hebbende kunnen bereiken, en de redenen hiervan, aan 's Zaligmakers onvermogen toefchrijvende, twijfelde niet, aan het wel gelukken zijner derde proeve , welke hij nu voorneemens was in 't werk te fteilen ; door Heiland Jezus , naar de rijkdommen en kostbaarheden deezer aarde, zeer begearig te maaken, en daarbij tevens, zijne erkende zwakheid, of liever, zijn vooronderfteld onvermogen, te gemoet te komen. Indien men, gelijk zommige Geleerden willen vastfteld, dat alle drie verzoekingen, welke hier verhaald worden , niet onmiddelijk agter den anderen gefchied zijn , maar dat de verzoeker, volgens de aantékening van Evangelist Lucas, „ voor eenigen tijd van „ onzen Heiland geweeken zij" dan heeft dit, zonder twijfel, hier plaats gehad; te weeten, na des verzoekers twee mislukte voorHellingen , welke, kennelijk, één en het zelfde doel, ten oogmerke hadden; om naamelijk, nopens den Perfoon en oogmerken van J. Christus, nader onderrigt te worden.  86" VERKLAARING VAN 'S HEILANDS „ Wederom," dus gaat de Evangelist voort in het agtfte vers, „ zvederom nam Hem de „ duivel mede op eenen zeer hoogen berg , en „ toonde Hem alle Koningrijken der Waereld „ en haare Heerlijkheid'." Dat dit medeneemen des Verzoekers, van den perfoon van J. Christus, naar eenen hoogen berg, even zo weinig uit eigener magt en gezag gefchiedde, als het voorverhaalde medeneemen \ran Hem, naar de Tinne des Tempels: als ook dat men dit vers, niet voetftoots naar de letter behoord op te vatten, verdient nauwelijks herinnert te worden. (*) Het woord in den grondtext, fjAeixw») hier (*) Geheel onbegrijpelijk is het, hoe dat geleerde mannen, van zig hebben kunnen verkrijgen, hierom", trent aantetélcenen, dat de Satan Jezus' afnam van de tinne des Tempels, — [misfchien even eens zo het fchijnt, gelijk men een boek neemt, van eene der planken in de boekenkas:] — en dat hij Hem van daar, door de lucht, voerde, op eenen der bergen, in de nabijheid van Jeruzalem gelegen: en nog meer, dat men , NB. — deeze gantfchelijke overgave van Jezus aan den Duivel , in Hem behoorde aan te merken, als een blijk van zijne nederigheid!! Zie de Aantekening van den Geleerden Gil] in de Engelf. Godgel. over dit vers en het vijfde.  VERZOEKINGENINDE WOEST IJ NE. Zj overgezet door toonen , en op verfcheidene andere plaatfen, door vertoonen, betékend niet altoos , iemand werkelijk iets voor oogeti te doen zien , maar meermaalen wordt het in de gewijde fchriften gebezigd, voor, iemand iets bewijzen, leeren, onderrigten, of van iels eene duidelijke befchrijving geeven enz. (*) En voorwaar, door iemand iets voor te ftellen , iets te leeren , te onderrigten , of van iets eene duidelijke befchrijving te geeven , toond men hem , als 't ware , eene zaak, men plaatst dezelve daardoor, derwijze voor zijnen Geest, dat hij zig van dezelve, bijkans, zulk een klaar denkbeeld kan vormen , als of hij , het befchreeven voorwerp , met zijne eigene oogen, werkelijk gezien hadde. Op zodanig eene wyz' was het ook , dat de verzoeker aan den Heiland toonde, alle Koningrijken der Waereld en haare Heerlijkheid; 1— en ook deeze uitdrukking., moet niet volftrekt naar de letter, noch zonder eenige bepaaling opgevat worden. — (*) Matth. XVI, 21. onder anderen , leest men van doen aan begon Jezus zijne discipelen ie vertoonen , — dat is, voor te /lellen, te onderrigten, — dat hij moest heenen gaan naar Jeruzalem en veel lijden enz. £ie nog I Corinth.XlI, %u Jacob.11, 18. UI, 13. _  88 VER KLAARING VAN 'S HEILAUBS Buiten en behalven dat het, den Oosterlingen in 't algemeen, zeer eigen is, zig fterk, en vergrootender wijze uit te drukken, bedienen wij zeiven ons , in de wandeling', niet zelden van eene diergelijke fpreekwijs. Is het vreemd onder ons , dat men b. v., van eene, met keur van fpijzen wel bezette tafel, zig op deeze wijze uitdrukt ? dat er alles op is, zuat de waereld maar kan opleveren ! niemand voorzeker is dan immer zo dwaas, deeze betuiging, ter aanduiding' van eenen grooten overvloed, eigentlijk en naar den letter op te vatten. Even weinig moet men hier, de betuiging van den Evangelist, nimmer naar de ftrikte letter opneemen, wanneer Hij zegt „ dat de Duivel, aan Jezus „ Christus vertoonde, alle Koningrijken der „ ivaereld en haare heerlijkheid" Wij zijn derhalven genegen, dit deel der voorhandens Gefchiedenisfe, in deezer voegen optevatten: naamelijk dat de verzoeker , hier , aan de verbeelding van onzen Heiland, een allerbekoorelijkst, en zeer verleidelijk tafreel der aardfche rijkdommen , kostbaar- en vermaakelijkheden voorgefteld hebbe. Of de verzoeker, onder een rnondgefprek,  tfERZÖËKTNGÈNlNDE WOESTIJNE. met onzen Heiland, eene, in deeze woeftijn' gelegene hoogte beklommen hebbe, dan of hij den Zaligmaaker, op dezelve aantrof, laaten wij gaarne in 't midden : als ook, welk eenen berg het geweest zij, op welken deeze gebeurtenis voorviel* (*) Wy vergeer Wij durven niet met zekerheid bepaalen, welk eenen der bergen van Judea dit geweest zij ; en Mks ook als eene vrij önverfchillige zaak aanmer. kende, verkiezen wij dit niet te onderzoeken. Ge„noegzal het zijn, hier aangemerkt te hebben, dat er, volgens de berigten van geloofwaardige reizigers m het oosten, eenen zekeren berg wordt aangewee! 2en, dien men, naar eene oude overlevering, houdt, voor dien berg, van welken de Verzoeker, Heiland Jezus alle koningrijken der aarde en derzelver heerIjkheid vertoond hebbe. Deeze berg is gelegen, aan de westehjke zijde dier vlakte , alwaar weleer het vermaarde. Jericho fiond , en wel in eenen woesten oord omftreeks den Jordaan , en bekend onder den naam van Quarantania : die, volgens Pocock, voor den hoogften berg in Judea wordt gehouden, en zo men meent, aldus geheeten, naar het vasten van 40 dagen. Van den top deezes bergs, wel eer verliefd Wchijnelijk uit' hoofde van deeze gebeurtenisfe, met eene kapel, heeft men een ver uitzigt, over dé doodezee, over de vlakte desLands, en over de Arabüehe bergen, waarmede, de gemelde vlakte, am de oostzijde omringt wordt. G  CO VERKLAARING VAN 's HEILANDi noegen ons, alléén met veel waarfchijnlijkheid te ftellen, dat Jezus Christus, en zyn verzoeker, zig beiden gelijktijdig hebben bevonden, op eenen berg, van waar zy, een ver uitzigt hadden, over het omliggend land. —- Van deeze gelegenheid bediende Satan» of de verleider zig , ter voltoojinge, ware het mogelijk, van zijn fnood ontwerp. En zeer wel kan het plaats gehad hebben, gelijk, zommigen willen, dat de verzoeker, onzen Heiland hier op deeze of dergelijk eene wijze, aangefproken hebbe.— „ Ziet hier, „ (welligt wees hij met zyne hand) deezen „ kant uit, is het vrugtbaar Egypten gele}} gen; — daar, — het volkrijk, en met al„ lerlij kostbaarheden opgevuld Sijrien, — „ en gints , het trotfche Rome , en zo al voort." ■— En van alle vertoonde, of van verre aangeweezen Rijken en Landen, een opgefmukt taffeel, van derzelver inwendige pragt en heerlijkheid, er bijgevoegd hebbende , ging hij voort, zijn gezag , of liever zijnen grooten invloed op het volk, (*) ge* (*) Welligt was hij een Pharizeeuwsch Priester. Schrift- of Wetgeleerde. Ten miniton, zijne betoonde, bedreevenheid in de fchriften, maakt zulks, be-  VERZOEKINGEN ÏN DE WdESTIjNI. CJX heel breedt uitteraeeten , waarbij hij tevens niet vergat, met eene fchijnbaare gul- en goedhartigheid , den Zaligmaaker , of regtftreeksch, of van ter zijden, niet onduidelijk te kennen te geeven, dat hij, zijnen geheelen invloed, ten zijnen behoeve, wel zoude willen aanwenden, en 't ook juist niet, als eene zeer moeijelijke zaak befchouwde, Hem, eerlang door 't volk, alom opentlijk, voor den Mesfias te doen uitroepen, en langs dien weg te Hallen, in het blijde bezit, en volP halven nog meer andere redenen, niet zeer onwaarfehijnelijk. — Johannes doop-maakte veel geruehts, 's Heilands doop , en het voorgevallene ter dier gelegenheid, wierd fchielijk algemeen bekend. — Wat wonder, dat ifraëls Priestercn, eenen listigen Broeder uit hun midden afvaardigden, om een waakend oog te houden, op de gangen en flappen van dien man, waarvan alom in Ifraè'1 , zulke vreemde geruchten liepen. — Wat wonder, dat deeze jre,oawt, deeze befpieder, of fpion, J. C naar de woelïijne heimelijk naarfloop; als hebbende daar, eene bekwaa* me gelegenheid, om ongeftoord, met hem, in onderhandelinge te kunnen komen. — Om een voorwendfel, voor zijne verfchijning aan deeze eenzaame plaats te bedenken, ('t welk zommigen tot eene zwaarig. heid fchijnt te zijn) behoefde hij immers juist geene groote maate van fchranderheid te bezitten. —» G S  02 VEB. KL AARÏNG VAN 's HEILANDS genot van alle die Rijken, en derzelver heerlijke kostbaarheden, . welke hij'opgenoemd, en waarvan hij Hem , zo even, flegts maar met een vlug penceel, en in een punt des tijds\ gelijk Lucas heeft, dat is, in weinig' oogenblikken , eene fiaauwe fchets had voorgetékend ; voor welken , zeker niet geringen dienst, hij, volgens zijne onveranderlijke beginfelen van waare edelmoedigheid, niets méér van den Heiland vorderde, dan dat Hij zig hier , geheel ootmoedig voor hem zoude nederbuigen , en hem daarom bidden ; gelijk uit het negende vs. blijkt; — dat is, — dat Hij zulks, flegts van hem behoefde te verzoeken, op eene wijze naamelijk, gelijk het betaamelijk en pligmaatig is , de zulken te naderen, die zoo veel vermogen. (*) ■ (*) Ter ophelderirige van 'dit, j alsï ook ter beter» bevatting', van 's Heilands volgend antwoord, zal het niet ondienstig zijn, hier te herinneren, dat men, door het woord Aanbidden, in het N. T. zeer dikwijls voorkomende, niet altoos moet verfiaan, gelijk het in onze taal aanduid, eene goddelijke aanbidding, — Het woord in den grondtext, 7r?os*.vvsiv, hier overgezet aanbidden, betékend, volgens de eigenlijke kragt van, dit woord , zo veel, als, zig op de alleronderdanigjle wijd voor iemand vernederen, even eens, gelijk een'  verzoek imgen in de woest ij ne. 93 Vervuld met de allerleevendigfte hoop, verwagtte de fnoode verzoeker, dat Heiland hond, die, a! kwispelftaartend, kruipt, aan de voeten zijnes meesters. In het N. T., wordt dit woord, meermaalen gebruikt, voor, iemand op eenepkgtige, en onderdanige wijs? begroeten, aan iemand, de hoog/ie blijken van ontzag en agting betoonen, gelijk leerlingen omtrent hunne meesters , dienstknegten omtrent hunne Heeren, onderdaanen omtrent hun Opperhoofd, en de menfchen, omtrent God te bewijzen, verfchuidigd zijn. Algemeen bekend is het, dat het reeds van ouds bij de eenigzints befchaafde, Oosterfche volken , een algemeen burgerlijk gebruik was, dat men, bij bet betoonen zijner hoogagting, voor deeze of geene Perfoon, de knie boog, ja zelfs,- geheel uitgeftrekt, voor over op den grond nederviel. Dus b. v. was dit bij de Perfiers gebruikelijk, gelijk onder anderen blijkt, uit de onderrigting, welke de Chiliarch Tkhraustes, aan den veldheer Conon gaf, na dat hij, volgens Perfisch gebruik, bij hem, om gehoor bij den Koning verzogt hadde; zeggende , Necesfe enim est fi in confpectum veneris, venerari te regent. — Waarop de aucteur laat volgen, Q.iod ttoosawsïv illi vocant. Corn. Nepos in vita Con. Cap, III. — £n Handelingen X vs 25 leest men „ Dat Cornelius , Ap. Petrus te gemoet ging, en vallende aan zijne voeten hem aanbad. En van den onbarmhartigen dienstknegt, Matth. XVIII, 26, wordt gezegd „ Dat hij nedetviel zijnen Hecre aanbad" ~—«5 G 3  94 VERKLAARING VAN 's HEILANDS Jezus, door zijne treffende aanbiedingen bekoord , geen oogenblik zoude aarzelen , om aan de voorgeftelde, gering fchijnende voorwaarde, geheel vol vaardig te voldoen : zijnde dan, aan den eenen kant, volkomen verfterkt in zijn vermoeden, 't welk 's Heilands voorige weigeringen, hem, nopens zijne Perfoon, hadden ingeboezemd, en bij gevolg verzekerd, dat hij, en zijns gelijk, van deezen nieuwen Leeraar in Ifraël, hoe veel opziens Hij, en zijnvoorlooperook baarden, nogthans niet veel te vreezen zouden hebben: en aan Zodanige zigtbaare blijken yan diepe hoogagting, geene goddelijke aanbidding, — vorderde bier, de vermeerde verzoeker ook van J. C., in erkentenisfs van zijne goede diennes, welke hij valfchelijk voorgaf, hem te willen bewijzen — Doch, buiten en behalven des Satans ongerijmd voorftel , wierden diergelijke diepe vernederingen, over 't algemeen, door onzen Heiland aangemerkt, als geheel onbetaamelijk om door den eenen Mensch, aan den anderen beweezen te mogen worden: oordeelende dezelven 1 niemand anders regtmaatig toe te komen , dan Gode maar alléén, de volftrekte Opperheer van alles. Hiervan daan ook dat Ap. Petrus , in 't 26 vers tot Cornelius zeidè , jlaat op ik ben ook zelf een Mensch.. Van deeze manier van begroeten zie nog Gen. XVIII, ?, Cap. XIX, 1. XXXIII. 3, 6 en 7. XUIJ, atf. Mat'th. II, 2 en 8 enz.  VER ZOEKINGEN IN DE WOEST IJ NE. 95 den anderen kant, verfchafte hem dit belachh'jk voorval, met deezen , naar hij meende, (doch door ons met eerbied gezegd) gewaanden, en naar aardfche grootheid dorstenden Propheet, eene ruime ftof, om Hem , voor de waereld , belachlijk te raaaken , en alom ten toone te kunnen ftellen. Doch, tot befchaaming van deezen boozen, viel de zaak geheel anders uit. Heiland Jezus, dien het geenfints te doen was, om aardfche Kroonen en Scepters te bekruipen, maar die, op uitdrukkelijken last van God zijnen hemelfchen Vader, een nieuw Rijk van waarheid en deugd kwam oprigten, en die zijnen onwankelbaaren Throon, niet op goud noch edelgefteentcns , maar in 't harte van een ieder zogt te vestigen , die de waarheid lief had, en de deugd beminde: Heiland Jezus had , des fnooden Verleiders vermeetel voorftel , zodra niet in zijn geheel vernoomen, of, zijne edele ziel, wierd met verontwaardiging vervuld, en met eene regtmaatige veragting op den verzoeker nederziende , zeide Hij , in het tiende vers, Gaat weg Satan! — want daar fiaat ge3, febreeoen , den Heere uwen God, zult gij ga  $6 VERKLAARING VAN 's HeïLANQS ,, aanbidden , en Hem alleen dienen. (*) . Onze Zaligmaaker wil met andere woorden dit zeggen. Pak u weg, fcheer u van hier gij fnoode verleider, di6 voorfchrift in Gods Heilig woord, — den Heere uwen God zult gij erkennen voor uwen eeriigen Opperheer, en allergrootften Weldoender, en voor Hem alléén , zult gij ü, op de allerdiepfte wijz' verootmoedigen, — dit voorfchrift, weegt hij mij, oneindig zwaarder , dan alle uwe hstige voortellen! I- — Doe liet de Duivel van Hem, dus eindigd de Evangelist zijn verhaal in 't elfde vers, en ziet idej Engelen zijn toegekomen en dienden Hem. Dewijl door het woord Engel, of Enge. len, in de gewijde fchriften, niet altoos vertean, of aangeduid worden, die hoogere wezens, die gezegd worden ons menfchen, aan verftand en voortreffelijke vermogens ver te overtreffen ; maar dewijl door dit woord ook meermaalen uitgedrukt of genoemt wor-' den, uit, of, afgezondene menfchen of bodendus b. v. hebben onze Nederduitfche Over* zetters van den Bijbel, dat zelfde woord CO Oeut. VI, 13 en. X, ao.  VERZOEKINGEN IN DE WOESTÏJNE. (ayy£A0i) , 't welk zij hier, bij Mattheus, door Engelen vertaalen , elders bij Lucas, door boden overgezet; (*) wordende daar gezegt, dat Jezus Christus naar Samaria willende reizen , eenige zijner discipelen , als hden derwaarts vooruit zondt: uit dien hoofde zijn wij genegen, dat zelfde woord (*yyeAoi) hier bij Mattheus zo wel, als bij Lucas gefchied is, ook door boden over te zetten, en dus te leezen „ en ziet boden (zonder VOOrzetfel") zijn gekomen , en dienden Hem. En door deeze boden, verftaan wij hier, geene bovemiatuurelijke Wezens , maar menfchen^ van eene gelijke beweeging, zo als alle andere Menfchen. Heiland Jezus was, volgens de berigten der Evangelisten , nu ruim zes weeken van zijne Vrienden gefcheiden, en in deeze eenzaame woeitijn geweest. Wat is aanneemelijk en waarfchijnelijker, dan dat zijne bloedverwanten en vertrouwdfte vrienden , die van zijne ftille afzondering zeker zullen geweeten hebben, na zulk eene lange afwezigheid , omtrent Hem bezorgd geworden zijnen Luc. IX, 52. Q s  98 VERKLAARING VAN *S HEILANDS) de, eenige menfchen uitzonden, met last, om die woeftijn, werwaarts Jezus zig begeeven had, te doorkruisfen, ten einde Hem te ontmoeten, en als dan te bedienen met die fpijzen, welke zij hun hadden mede gegeeven: doordien zij, zeer wel konden voorweeten , dat hun dierbaare vriend Jezus, naar dezelven, zeer begeerig zijn zoude; dewijl Hij, aan deeze woeste en onbewoonde plaats , in al dien tijd, geen ander voedfel konde opgedaan hebben, dan wilde wortelen, fprinkhaanen, en diergelijke ongewoone kost meer. (*) En ziet, deeze boden , die hier, met betrekking tot 's Heilands bijzonCt) Ter ftaavinge onzer opvattinge willen wij het volgende hier herinneren. — Allen Taalkundigen is het overbekend, dat het woord, Ai'cwoveiV, dienen, bij den latijnen betekend miniftrare, en welk woord wel overgezet zijnde, eigentlijk betekent, ter Tafel dienen, de Tafel bedienen. de fpijzen aanbrengen en het nodige bezorgen enz. In dien zelfden zin , komt liet in 't N. T. op menigvuldige plaatfen voor; onder veele andere, leest men Joh. XII, i, 3. Dat Jezus Christus , te Bethanien bij zijnen vriend Lazarus, en deszelfs Zusteren Martha en Maria, te gast zijnde, door Martha bediend wierd, — Martha, ftaat er, diende. Zie nog Matth. VIII, 15. Luc XVII, 8. XXII, 37. enz. — i  VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJNE. Qf) dere omftandigheden , waarlijk ook wel in onze taal Engelen mogten geheeten wor« den, deeze Engelen troffen den Heiland! juist aan, na dat zijn lastig gezelfchap , de fnoode Verzoeker, even te vooren, met befchaamde kaken was afgedroopen. (*) En hiermede meene ik mijne Taak, welke ik mij voorgefteld hadde, volledig afgefiandeld te hebben. Was het ons oogmerk, ingevolge ons Voorbericht, denkende en waarheidlievende Christenen aan de hand te gaan , met eene Proeve, eener beredeneerde en redelijke Verklaaring' der Gefchiedenisfe van 's Heilands (*) De hooggeagte Vërtaalers van het Nieuwe Tes. tarnen, hebben het woord dyysKöt hier welligt met opzet, niet door boden, gelijk bij Lucas, maar door Engelen overgezet, van wegens hunne blijde verfchijning, in de tegenswoordige omftandigheden van onzen Heiland. Zijnde het voorzeker, na zulk een ia», tig bezoek, voor Hem eene aangenaame verrasfing, zig door afgezondenen zijner vrienden omringt te Zien; die daar te boven nog met fpijzen voorzien, hier zeer wel van pas, en ter goeder uure kwamen, doordien de Heiland, volgens het tweede vs; houge. rig was»  JOO VERKLAAR INC VAN *S HEILANDS Verzoekingen in de Woeftijne, als ook, om dit deel der gewijde gefchiedverhaalen, aan de onbetaamelijke mishandelingen , van een fpottend ongeloof, ware het mogelijk , te ontrukken , welks fpotternijen , meestal gegrond zijn, op veele mislukte Verklaaringen deezer gefchiedenisfe, die, — helaas! niet fchaars zijn ? -— Dit oogmerk vorderde volftrekt, dat ik het verhaal voorhanden, van al het vreemde, wonderbaare , en bovennatuurelijke zuiverde, en de mogelijkheid aantoonde, op hoedanig eene wijz', dit verhaal, zonder tot het bovennatuurlijke, of wonderbaare toevlugt te neemen, op eene eenvoudige wijze, geheel redelijk kan verklaard worden. Daar het nu, bij alle verftandige beoordeelaars , en uitleggers van eene iedere gefchiedenisfe , een vaste Grondregel is, alle gebeurtenisfen , ook dan, wanneer ze den fchijn van het wonderbaare hebben, zo lang natuurelijk uit te leggen , als de omftandigheden der tijden , der plaatfen en der perfoonen, maar eenigzints gehengen. Indien ik mij dan, in de voorgeftelde Vei'-  VERZOEKINGEN INDE WOEST IJ NE. lol klaaring, niet heb fchuldig gemaakt, aan geweldige plooijingen, of aan onnatuurelijke verdraajingen, indien mijne aangenoo- mene vooronderftellingen, met het karakter der handelende perfoonen , en met de omftandigheden in welke zij voorvielen, nieü ftrijdig zijn, — noch regtftreeksch aanloopen, tegen het bericht van den gefchiedfchrijver , maar veel eer, met dit eene en andere overeenkomen, dan meen ik gedaan te hebben, wat men immer regtmaatig kan vorderen, van eenen wijsgeerigen uitlegger, die van de verklaarde gebeurtenis, geen oor of oog getuigen geweest is. Leergraag onderwerpe ik mijnen arbeid, aan het onzijdig oordeel, van verftandige Geleerden, als mede aan dat, van alle denkende en waarheidlievende Christenen , die r : ^rondregel hebben, Nullius in veria jurüre magistri. EINDE.  Zinftooren.de misftellingen zijn ons niet te vooren gekomen, geringere fouten, als b: vs in het voorbericht, bladz. 5 regel 1 van boven bekleede, voor bekleedde _ reg. 9 voortVloeijen , voor voortvloeijen , — bladz. 6" reg. 21 verfuc-hung, voor verfu-chung. — Zo ook in de Verhandelinge zelve, op eenige plaatfen, als bladz. 28 en 29, Isfraël, voor Ifraël,— bl. 23 Judaea, voor Judea,— bladz. 30 reg. 5, Mozes, voor Mofes, — bladz. 35 reg. 18, fommigen, voor zommigen , — en diergelijke vergisfmgen meer , zal de Leezer wel willen over het hoofd Zien ; te meer wanneer Hij zig gelieft te herinneren, aan den afftand van des fchrijvers llandplaats van de drukpers.