01 1093 5970 UB AMSTERDAM   LEERREDEN, OVER I, SAMUEL VII: 12, laatfte gedeelte. Openlyk uitgefproken, 's Avonds, op den 6 February 1791. £ ~J3 In de Kerk der Waterlands c he Doopsgezinde Gemeente te WORMERVEE R, DOOR. ALBEIT VRYEll, Leeraar in die Gemeente. Ter gedagtenisfe zyner vyftigjaarige Predikdienst, in DRIE GEMEENTEN. Te AMSTELDAM, by LAURENS van HULST, Boek- en Papierverkooper, op den Nieiwendyk en hoek van de Graveftraat.   BERICHT aan den LEZER. Het uitgeven van Leerredenen, die in 't openbaar uitgefproken zyn, valt tegenwoordig niet algemeen in den fmaak; een Leerreden egter, welke by eene gelegenheid, die maar zeer zeldzaam voorkomt, gedaan is, fchynt men als eene uitzondering te mogen aanmerken. Ik geef deze niet in 't licht, om dat ik dagt dat het .daar in voorgeftelde voor 't algemeen van veel aangelegenheid is. Ik zal ook niet zeggen dat het aanzoek van Vrienden my tot de uitgave bewogen heeft; fchoon 't evenwel waar is, dat verfcheidene, zo wel buiten als in myne Gezindheid, my hunne begeerte geuit hebben, dat ze de Leerreden die nu in 't licht verfchyut, welke ze gehoord hadden, ook wel eens zouden willen lezen. De reden waarom ik deze Leerreden gaarn voor een groot aantal Toehoorders wilde uitfpreken „ is ook voornaamlyïc de reden, waarom ik dezelve 't licht doe zien; ik wilde naamlyk myn Gedenkfieen der hulpe gods wel voor 't oog van gantsch Nederland oprechten; fchoon 't aanzoek van goede Vrienden egter 't gemeen maken ook bevorderde. Die, te voren de preek, gehoord hebA 2 ben-  IV bende, dezelve nu leest, zal zich wel kunnen herinneren dat de voordragt der zaken op den predikftoel hier en daar eenigZins met andere woorden gefchiedde. Ik had voor het uitfpreken geen voornemen om de preek te laten drukken, ikichreef dezelve niet met zulken oogmerk, ook had ik eenige zaken niet geheel of ten vullen op 't papier gebragt; nu ik tot de uitgave befloot, moesten de gapingen aangevuld worden, 't welk ik niet konde doen met dezelfde woorden waar mede ik de aanvulling in 't uitfpreken gedaan had ; ik heb ook wel eens een woord voorbedagtelyk veranderd, en meende ook vryheid te hebben, om hier en daar eene kleine aanmerking in te vlegten, welke ik wel wist op den predikftoel niet te hebben voorgedragen. Met dit alles is egter de preek, wat betreft 't beloop, den hoofdzaaklyken inhoud, den zin en geest van dezelve, onveranderd gebleven. Meer heb ik den Lezer vooraf niet te zeggen. Kan het uitgeven dezer Leerreden in eenig opzigt tot nuttigheid ftrekken, heb ik fommigen myner Vrienden 'er mede pleizier gedaan, dan heb ik myn doel bereikt. WCRMERVEER, A. V'RT'E R., 8 Maart i 7 p i, LEER-  LEERREDEN, OVER I. SAMUEL VII. 12. Jaatjie gedeelte. VOORAFSPRAAK. Zeer waarde Mede-Christenen, aandagtige en veel gewenschte Hoorders en Hoorderesfen! Genade zij U, en Vreede, van god den Vader, door jesus Christus onzen Heere! Amen! ÏVIet een waar genoegen, met blydfchap, zie ik zulk eene talryke, zulk eene aanzienlyke, fchaare voor myne oogen; ik heb heden iets gewigtigs, iets pligtmatigs, te verrigten, 't welke ik verlangd heb in de tegenwoordigheid van veel getuigen te mogen doen; de Heere heeft aan my wel gedaan, aan my, zynen geringen A 3 en  6 LEERREDEN. en in zich zelv onwaardigen dienstknegt, heeft hy zyne goedertierenheden groot gemaakt ; ik fta nu gereed, om myn god en Weldoener, in 't byzyn eener groote menigte volks , volgens pligt plegtig te danken, wel hartelyk te danken. 't Heeft my naamlyk mogen gebeuren , geduurende eenen wyden kring van 50 jaaren , 't Leeraariimpt in onderfcheidene Gemeenten waar te nemen ; 't was op den 5 February des jaars 1741, dat ik den Predikftoel, als beroepen Predikant, voor de eerfte maal betrad, zo dat 'er gisteren juist een halve eeuw was verloopen , na dat ik een aanvang van mynen predikdienst maakte. Weinigen, zeer weinigen onder de Leeraars, valt te beurt, 't geene my mogt gebeuren, en ik ben overtuigd dat de Heere my, ftaande zo eenen langen dienst, geholpen , grootelyks onderfteund en bygeftaan heeft; doorgaande heeft god my ook met eene tamelyke gezondheid gezegend, doorgaande heb ik den dienst met genoegen voor my zelv waargenomen, gelyk ook myne geringe dienst niet geheel zonder zegen gebleven is. En nu, wat zal ik nu zeggen? Wat anders, als dat ik gode, mynen Weldoener, dankbaarheid fchuldig ben, en ook wil bewyzen. Ik mag met den gewyden Digter, Pf. 116. wel vragen : Wat zal ik den heere vergelden voor alk zyne weldaden aan my bewezen ? en 'er met dien Digter ook byvoegen, of zelv op antwoorden, de woorden in eenen  LEERREDEN. 7 eenen voegzamen zin verftaan zynde: Ik zal den beker der verlosfingen opnemen , en den naamt des heeren aanroepen. Myne geloften zal ik den heere betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al zyn Volk. Daar toe, waarde Hoorders! ben ik heden voor UL. aangezigten, dezen Leerftoel opgetreden. Wenfchen wy dat mynen dienst aangenaam zyn, en tot ftigtinge ftrekken moge , kom aan dan, laten wy den goeden god gezamentlyk aanbidden, laten wy Hem om den noodigen zegen, zo voor my als voor UL. nedrig fmeken; enz. T E X T. I. Sam. VII: 12. laatjie gedeelte. Hy zeide: Tot kier toe heeft ons de heere geholpen. Waarde Hoorderen, enz. De Menfchen hebben ten allen tyden gemeenlyk getragt de gedagtenisfe van groote zaken en gebeurtenisfen , door 't een of ander middel , tot de nakomelingfchap over te brengen. In den tegenwoordigen tyd, is men, onder befchaafde Volken, gewoon, zeer aanmerkelyke gevallen te vereeuwigen, en der vergetelheid te ontrukken, do Gedenkpenningen, KonstprenA 4 ten,  t LEERREDEN. ten, en andere dergelyke middelen meer; op dat de naam en gedagtenis van groote mannen, van, mannen, die zich kt den ftaat, in 't veld der letteren of anderzins, beroemd gemaakt hebben , niet fterve, meld men hunne uitmuntende bedryven in de Jaarboeken der Volken ; men recht hen ftandbeelden uit duurzame ftoffen op; men fticht voor hen Monumenten, Praalgraven, meldende door gegraveerde Opfchriften , den volgende geflagten de fchitterendfte daden dier doorlugtige Perfonagiën. Men plagt in zeer oude tyden , in 't byzonder by het nageflagt van Abraham, gewigtige voorvallen te vereeuwigen door opgeregte "fteerren , welke men plaatfte alwaar de eene of andere groote gebeurtenis was voorgevallen ; dan wel byzonder deed men zulks, wanneer men erkende dat de hand gods hen uit groote gevaren gered, en zigtbaarlyk geholpen had; zo bedoelde men het aandenken aan 't gebeurde niet alleen, maar voornaamlyk aan de hulpe, door Israëls god hen verleend, fteeds levendig te houden , by het tegenwoordige geflagte en by den nakomeling, op dat het volk god mogt vreefen en gehoorzaam zyn. Op deze gewoonte ziet het, naar ik denk , wanneer 'er Zach- 9: 16 gezegd word: Gekroonde fteenen zullen in zyn landt als éene ba~ fiiere , opgerecht worden. Deze gewoonte is al zeer oud. We lezen Gen. 28, toen de Aartsvader Jacob op zyn togt naar Haren, in eenen droom  LEERREDEN. 9 droom jehovah had gezien, dat hy den fteen, dien hy tot een hoofdpeuluvve geleid hadde , nam , en denzelven zette tot een opgerecht teI-en. — Maar ik kan thans niet diep hier intreden, veel voorbeelden van dezen of foortgelyken aart zou ik anders kunnen bybrengen, by gewyde en ongewyde Schryvers voorkomende, ftraalende egter in het eene veel edeler oogmerk door als in het andere. Myn afgelezen text, in zyn verband befchouwd, leverd mede zulk een voorbeeld, en wel een zeer voortreflyk voorbeeld, op: Samutl, toen de Heere de Philiftynen voor Israëls aangezigte had vernederd , Samuel (zeg ik) nam toen eenen Jleen, en flelde dien tusfcf/en Mizpa, en tusfchen Sen, eft hy noemde diens naame Eben-Haëzer; zeggende (met myne textwoorden): tot hier toe heejt ons de heere geholpen. Dit zeggen van den Richterlyken Propheet Samuel by de gemelde gelegenheid, heeft, om de meening en 't oogmerk 'er van te vatten, geene brcede opheldering noodig. Ik kieze zyne woorden , om ze ten grondflage te leggen van myne tegenwoordige redenvoering, op dat ik (niet behoevende met de verklaring van den text my lang op te houden) te ruimer tyd hebbe, tot het geene ik nu eigenlijk beöoge. 'k Zal egtei kortelyk zeggen: I. Wat myns dunkens in 't zeggen van Samuel ligt opgefloten. En dan zal ik, A 5 II.  7-b LEEP. REDEN. II. Ten anderen , met weinig Woorden nog tragten te doen zien, dat het gedrag van den Godvrugtigen Propheet, in dezen gehouden, zeer gepast en loflyk is. • ï. Terwyle de kinderen Israëls te Mizpa bezig zyn zich op 't plegtigfte voor den Heere te vernederen , naar den raad en op den voorgang van Samuel, om 't verbond met god als te vernieuwen, terwyle zy door vasten, bidden eïi op andere wyzen , blyken eener waare bekeering tot den Hccre aan den dag leggen, hebbende de vreemde Goden, de Baalims, de Astkarot 5, verworpen, worden ze bedreigd meteenen vyandigen aanval. De Phiiïftynen, hun oude en natuurlyke vyanden, gehoord hebbende dat gantsch Israël te Mizpa was vergaderd, en misfehien vreezende of vermoedende dat men te Mizpa iets vyandigs tegen hen beraamde, kwamen op tegen Israël , en naderen met een groote krygsmagt 'Mizpa, alwaar de Israëlieten vergaderd waren, doch tot Godsdienfliige verrigtingeu. Mizpa was' eene ïïad van Benjamin , gelegen niet ver van hsrufakm , wat noordelyker ; men vergaderde daar wel meer om boet- en bede-dagen te vieren. De Israëlieten vreezen voor de krygsmagt der Philiftynen, zie vs. 7. boven den text. Nu loopt het volk tot Samuel, begerende dat deze voor hen den Heere zoude bidden, de Propheet offerd  LEERREDEN. offerd een melklam, en roept god aan, Hy word verhoord; midlerwyl rukken de Philiftynen met een verbazende magt tegen Israël aan, maar dezcnmaale is de hand van Israëls god tegen de Philiftynen , krakende donderflagen verfchrikken hen , 't Hemelsch vuur recht ongetwyffeld in hun leger groote verwoestingen aan en treft vele hunner ; men leest vs. 10. de heere donderde, te dien dage met eenen grooten donder over de Philiftynen , en hy verfchrikteze. De mannen Israëls trekken uit van Mizpa tegen de Philiftynen; deze vlieden en worden vervolgd ; zy floegenze tot onder Bethcar , vs. 11. Nu wil de God- vrugtige Samuel dat het volk deze weldaad erkennen zal, hy wil dat dezelve in de harten zal levendig blyven, om hen, en zelfs den nakomeling , aanhoudend tot dankbaarheid te noopen; hierom fteld de Propheet een opgerecht teken; hy noemd den fteen, dien hy ter gedagtenisfe oprecht , of misfchien graveert hy in denzelven, eben-HAëzER (Steen der hulpe}; elk wist dat niet de logge fteen , maar Jehovah hun redder was, men moest zich, het gedenkteken aanziende , herinneren de verlosfinge van den fchrik des vyands, en telkenmaale, met eene dankbare erkentenis, in zyn herte zeggen,met hunnenGodsdienftigen Voorganger: Tot hier toe heeft ons de heere geholpen. Na al dit, behoeve ik 'er niet veel byte voegen ter opheldering van Saniuels zeggen. 1. Niet door  LEERREDEN. door der Israëlieten moed en dapperheid waren de Philiftynen vernederd; toen deze aannaderden vreesden de kinderen Israëls: door hun zwaard en boge waren de vyanden niet overwonnen, neen, de donders van gods mogendheid hadden den trotfchen Philiftyn vernield, verlchrikkingen aangejaagd en doen vlieden , door 's Heeren arm,, niet door Israëls helden, was de verlosünge ten wege gebragt. Dit erkend de Propheet, dit moest elk Israëliet met hem belyden , en zeggen: „ De heere heeft ons geholpen.'" 2. Maar Samuel maakt eene bepaling, zeggende : Tot hier toe. Dit kan opzigt hebben tot de plaats waar hy de fteen oprechte; hy ftelde dien tusfchen Mizpa en tusfchen Sen, 't laatfte zal, volgens de naams betekenis, een tand of uitftekend punt eener rotfe geweest zyn, gelyk te denken is, niet ver van Bethcar, tot welke plaats de Philiftynen wierden vervolgd vs. n, dat waarfchynlyk gefchiedde tot niet ver van de grenzen van der Philiftynen land. Tusfchen de plaats dan daar de mannen Israëls uittoogen, en de plaats daar zy aflieten den vlugtenden vyand te flaan, ftelde hun Godsdienftige Richter zyn gedenkfteen der Goddelyke hulpe; daar ongetwyffeld, alwaar 's Hemels byfland wel 't allerzigtbaarst geweest was, alwaar 't krakend onweer, door gods vinger zelv beftierd, 's vyands moed geheel deed zinken. Samuels woorden , zeide ik, kunnen dezen zin hebben: tot deze plaats, tot  LEERREDEN. 13 tot hier toe heeft ons de heere geholpen; hier, op deze plaats, heeft hy ons wonderbaar bygeftaan , en den moed en de magt des trotfchen Philiftyns gefnuikt, hier wierd onze vyand vernederd, 3. Liever vatte -ik 's Propheeten zeggen evenwel in dezen zin op: Tot heden, tot nu toe. Ze waren nu wel deze reis, maar geenzins geheel of voor altyd geholpen, zé waren alleen tot hier , tot ntt toe geholpen ; dus geeft de voorzigtige Leidsman aan het volk een wenk, dat ze wel zouden doen voortaan allen vreemden dienst, alle afgodery, te verfoeien, en datze den Heere hunnen god alleen moesten aanhangen en gehoorzamen. Ze wisten nu dat de Heere , hoe ongezien 't ook was, hen konde redden, en dat hy 't wilde doen nu ze zich bekeerden; verlieten zy god niet'weder, dan zou hy hen ook nooit verlaten; nu konden ze alleen nog maar zeggen : Tot hier ■ tot nu, toe heeft ons de heere geholpen. II. 't Gedrag van Samuel in dezen gehouden was gewislyk zeer gepast, hy handelde hier gelyk men van een wys en Godvrugtig Voorganger verwagt ; zelv geheel doordrongen van verwondering, van liefde tot — en vreeze voor god, wegens 't gebeurde , zo fchrikbarend voor den vyand, wil hy dat die zelvde gemoedsaandoeningen ook by 't volk en by den naneef fteeds levendig zullen blyven; daarom recht hy zyn gedenkteken ,  24 LEERREDEN. teken , een duurzaam gedenkteken , op. En, kennende 's volks wispelturigen aart, hoe ligt hetzelve tot afval neigde, doed hy hen bezeffen dat zy nu wel geholpen waren , maar evenwel voor deze reis flegts , nu zy zich tot den Heere bekeerden; zy waren tot hier toe geholpen. Elk Israëliet van het toenmalig geflagte eu de nakomeling, den gedenkfteen aanziende, en zich herinnerende 's Propheeten nadruklyk zeggen, moest zich verbeelden dat deze ftem als 't ware hem in de ooren klonk: De heere is met U Lieden, terwyle gy met hm zyt; zo gy hem zoekt, hy zal van u gevonden worden, maar zo gy hem ver* Jaat, hy zal u verlaten, Gelyk de Propheet Afaria tot Afa, Juda's Koning, zeide. Zie i Qhron* TOEPASSING E. Wy leeren uit het geene hier Samuel deed en zeide, dat we de weldaden gods , de byftand door Hem ons verjeend, nooit móeten vergeten, dat we die weldaden dankbaar erkennen moeten; maar ook leert ons de Propheet, dat we geen grond hebben op gods aanhoudende goedheid en hulpe ftaat te maken, zo we, onze verpligting vergetende , van de gehoorzaamheid laan zyne bevelen afwyken. Wy moeten gods weldaden , zyne verleende hulpe, in gedagtenisfe houden, zo wel die welke ;" hy  LEERREDEN. ,5 j,y ons in 't gemeen als een volk verleend , als 'die welke ieder afzonderlyk van hem ontvangt; daar in hebben wy groote mannen, heilige mannen, tot Voorgangers; men droeg, al in oude tyden, zorg, dat de gedagtenis der Goddelykè gunstbewyzingen en wonderdaden zoude voortrollen zelfs onder de nakomelingen, op dat ook de naneef de wonderen des Allerhoogften', tot 's volks heil in vroeger dagen' gewrogt, wceten zoude, en aan den bewerker van dat heil, eere en heerlykheid geven. Zo word 'er gezongen in ?t begin van Pf. 44: O God! wy hebben 't met onze oor en gehoord, onze vaders hebben 't ons verteld; gy hebt een werk gewrogt In hunne de* gen, in de dagen van ouds, Gy hebt de Heidenen met uwe hand uit de bezittinge verdreven, maar henlieden geplant : gy hebt de volken geplaagt , henlieden daar en tegen doen voortfehieten. enz. De Godsdienftige Koning David zingt ook: Looft den heere myne ziele, en vergeet gene van zyne weldaden. Pf. 103:2. Men ftelde, geiyk wy heden gezien hebben, gedenktekenen, om 's Hemels weldaden ook by den nakomeling te vereeuwigen. Maar 't is niet genoeg dat we ontvangen weldaden alleenlyk onthouden, dat we die in de Gefchiedboeken vermelden, en ze zo, of op andere wyzen, aan de volgende geflagten bekend maken; Ween , wy moeten 'er gode onzen Weldoener dankbaar voor zyn. Die weldaden als vrugten eener  ï6 LEERREDEN. eener onverdiende goedheid openlyk te erkennen, de hoogfte Goedheid 'er voor met hart en lippen te pryzen, Hem als een Vader hartelyk lief te hebben en gehoorzaam te zyn, en verder op hem vertrouwen te zetten; dit is onze dankbaarheid , dit is alles wat we hem tot vergeldinge kunnen toebrengen, dit is de vergeldinge die hy van ons vorderd en verwagt; en dan , waarde Hoorders ! wanneer wy deze dingen volgens pligt betragten , dan zal de goede god ons nimmer verlaten , hy zal aanhoudend onzen helper zyn, hy zal, door jesus christus zynen Zoon, onzen Vader, ons deel zyn in tyd en eeuwigheid. Ik kan tegenwoordig dit een en ander maar even aanffippen , wyl ik in dit uur nog veel dingen te zeggen heb, my zelv betreffende dingen, ingevolge 't oogmerk waar mede ik dezen avond den predikftoel heb beklommen, 't Is alreê gezegd, de Heere heeft aan my wel gedaan, my geholpen ; 5 wittel en den volke Israëls had hy geholpen door hunne vyanden te verdelgen, te vernederen, my heeft hy geholpen door my krag-, ten te verlenen en by te ftaan, om 't zaligend Euangelium te prediken, ten einde 's menfehen zielen, onder zynen meêgaanden zegen , te behouden; hier in zyn de omftandigheden zeer ongelyk, maar egter beide heeft de Mecre geholpen ; ik mag, ik moet, met den ricliterlyken Propheet, dus ook zeggen. Tot hier toe. heeft my de heere geholpen; ja, myne Hoorderen! tot-hier toe, een  LEERREDEN. i? een wyde kring van jaaren, géduurende de om■ wenteling eener halve eeuw, heeft hymy geholpen in 't verkondigen van de leer der zaligheid, in onderfcheide Gemeenten; eerst, naatalyk, in de Gemeente van Barfingtrhorn èn Kolhorn den tyd van 14 jaaren ; daar na ruim 15 jaaren in de Gemeente in den lip en te Landsmeer; en 't is nu byna 21 jaaren dat ik onder UL., thans myne geliefde éh zeer gewenschte Gemeente, naar myn Jicht en kragten het Leeraarsampt heb waargenomen ; zo langen tyd heeft de groote Koning jksus my verwaardigd om het werk eenes Kuangeli-Dienaars, naar maate van de talenten aan my vertrouwd , in zyn Kerk te vera'gten; zo langen tyd, ik herhaal het, onder een erkennend opzien tot mynen Goddelyken Mees1ter en Weldoener, zo langen tyd heeft hy my geholpen, en doorgaande, ben ik met gezondheid, lust, en flofffe tot vergenoegdheid, dooide hoogfte Goedheid gezegend. Nu past de taal van eene van Ziöns zangers in mynen mond: O God! gy hebt my geleerd van myner jeugd aan, en tot no? toe verkondige ik uwe wonderen. Ik doe 'er ook met reden de beede diens gewyden zangers by : Daarom ook, terwylen de ouderdom en gryzigheid daar is , verlaat my niet, O God! tot dat ik dezen geJl,gte verkon. dige uwen arm, allen nakomelingen uwe magt. ƒ7. 71: 17, 18. Ik Zal nu niet ondankbar zyn, lk zal nu verhalen wat god aan my B  T8 LEERREDEN. gedaan heeft; heden wil ik mynen Gedenk/leen der Goddelyke hulpe aan my bewezen oprechten : Myne geloften zal ik den heere betalen, nu , in de tegenwoordigheid van al zyn volk. En heeft hy my tot hier toe geholpen, wat zou my beletten te hoopen, dat hy my, worde ik geen ontrouw dienstknegt bevonden, nimmer zal verlaten? Ik heb zo even gezegd, in naarvolging van een gewyd Digter , dat ik erkende van god geleerd te zyn van myner jeugd aan; en indedaad, 't was god die my in de gelegenheid ftelde, om, al in myn vroege jeugd, grondig onderwys omtrent onze Godsdienstleer naar myne vatbaarheid te kunnen ontvangen , en vroeg indrukken te verkrygen van de beminlykheid van god en van de deugd; 't was god ook die my lust tot leeren in het harte gaf, en eene geneigdheid, om van de gunftige gelegenheid die hy verleende gebruik te maken, 't Een en 't ander bleef ook niet zonder zegen. Ik genoot het onderwys in de Godgeleerdheid, de Koninginne der Weetenfchappen , van myn eigen Vader, die ook Leeraar was, die, gelyk 't een braave Vader betaamde , zich zeer benaarfligde om in my, zyn eenigst kind, waare kennis en deugd aan te kweeken. Hier moet ik ook met waare hoogachting gedenken aan den Wel Eerw. Heere dirk castercum , ten dien tyde hoog bejaard en zeer geacht Leeraar by onze Geloofsgenooten te  LEERREDEN, 19 te Barfingerhorn en in de Wieringerwaard; van de vrienddyke onderrichtingen diens kundigen en vvaardigen Grysaarts , heb ik toen mede zeer veel nut gehad. Tusfchen beiden oeffende ik my ook in andere nuttige Weetenfchappen; Weetenfchappen, die voor eenen Predikant zeer dienffig en dikwyls onöntbeerlyk zyn; hier toe had ik mede goede aanleiding. Ik had al vroeg eene neiging en begeerte om tot het Leeniarampt in de Kerk van jescjs bevorderd te worden, zo ik ten eenigen tyde tot dien gcwigtigen post mogt worden gefchikt geoordeeld; 't gelukte 1 de Gemeente van Barfingerhom en Kolnorn, in welke ik myn ledemaatfchap had , verkoos my , na voorafgegaane beproeving, tot haar Leeraar, toen ik den ouderdom van 20 jaaren nog niet ten vollen bereikt had; ik kwam in de plaatfe myns Vaders, die van toen af rustend was. In de Kerk te Kolhorn deed ik als gewoon Leeraar myne eerfte Predikatie , gelyk gezegd is , op den 5 February 1741. BezefFende hoe zeer noodig een Euangelidienaar Geestelyke verlichtingen , hulpe en onderfteuning van boven , moet ontvangen, zal hy zegen op zynen dienst zien , en ter zyner bemoediging , byzonder in zulke jonge jaaren als ik toen was, zynde op den laatften dag of 31 December van 't vorig jaar twintig jaaren oud geworden: bezeffende zeg ik de noodzaaklykheid B 2 des  20 LEERREDEN. des Hemelfchen byftands in den dienst,maakte ik by myne intreede gebruik van 's Apostels woorden, Col. 4: 3. eerfte gedeelte: Biddende met eenen ook voor ons, dat God ons de deure des woords opene , om te [preken de verborgenheid van christus. Uit het zelfde bezef, nam ik tot een onderwerp myner intree-redenvoering in den lip, de beede van den Koninklyken Propheet Pf. 51: 17: heere! opent myne lippen; zo zal myn mond uwen lof verkondigen. Daar alle onze predikingen en onderwyziugen moeten bedoelen aan te kweeken , liefde- tot vreeze voor- en gehoorzaamheid aan god , alles gegrond op een waar Geloove , herinnerde ik dit myne eerfte Gemeente by 't vaarwel zeggen' van dezelve , gebruikende de woorden des Predikers, • Cap. ia: 13. Van alles dat gehoord is, is het einde van de zake: Vreest god , en houd zyne geboden; want dit betaamd alle Menfchen. De Leeraars worden foms Herders genoemd , daarom , wyl zy gefteld zyn om de kudde gods, de Gemeinte huns Heeren , te weiden , te verzorgen; maar zy hebben eenen overften Herder; dus mogen zy geen heerfchappy voeren over 't. erfdeel des Heeren, zy zullen ook rekenfehap moeten geven aan den overften Herder , by diens komfte. Ik vond ruimte, by myn affcheidnemen van de Ilper Gemeente, te betuigen, dat ik als Leeraar niet naar heerfchappy had getragt, dat ik meende my gelyk 't een dienst- knegt  LEERREDEN. 21 knegt betaamd gedragen te hebben ; nemende tot een affcheids-text Jer. 17; 16. Ik hebbe, dog niet aangedrongen, meer dan eenen herder agter u betaamde; ook heb ik den doodlyken dag niet begeerd, gy weet bet; wat uit myne lippen *s gegaan, is voor uw aangezigte geweest. Op den aa April des j'aars 1770 heb ik in deze Gemeente eenen aanvang van mynen dienst gemaakt, na dat ik, door mynen waarden Vriend en nabuur, den Wei Eerw. Heer Klaas Yp , waardig en bemind Leeraar in de Gemeentens van Wormer en Jisp, ten zelfden dage in den dienst was ingezegend of bevestigd geworden (*). Ik wist dat braave en Godvrugtige menfchen altoos daar in veel bemoediging vinden, als zy, zich voorftejlen dat de Heerfcher in den hoogen, dat god alleen, en Kerk en Weereld regeert, dat zy die troostvolle waarheid zeer gaarne hooren voordragen ; gelyk ik ook altyd met het grootlle vermaak van die leer fpreeke, die leer pre- (*) De Tezt, welke de Eerw. Yp by deze gelegenheid gebruikte, was 1 Pet. 5 vs. 2, 3 en 4. Ik melde dit hier te meer , wyl in zeker Gedicht, dezer dagen verfpreid , zeer abufief gezegd word, dat de Text van zyn Eerw. was Pf. XCVII. vs. 1. Ik weet niet waar uit deze misdag geboren is; ik heb op den Predikftoel dien Text niet genoemd, en weet niet dat ik aanleiding gegeven heb, om daar omtrent iets bepaalds te denken. B 3  fta LEERREDEN. predike; befpiegele ik de volmaaktheden des Alieenheerfchers, zyne Almagt, Wysheid, Goedheid en verdere eigenfchappen, denke ik, die hoogfte Volmaaktheid regeert, dan fmake ik het ftreelendst vernoegen, 't is als de bloemhof myner ziele. Ik maakte dit des tot eene intrée-ftoffe by UL., myne dierbare Gemeente! yolgens 's Propheeten woorden, Jef. 52: 7. Hoe lieflyh zyn op de bergen de voeten des genen, die het goeds boodfchapt, die den vreede doed hooren g des genen die goede boodfchap brengt van het goede, die heil doed hooren: des genen die tot Zïon zeit, Uw god is Koning. Myn wandel en gedrag, als Leeraar, als Burger, onder UL., is elk bekend; hoe myne prediking , myne leerwyze tot hier toe was , dat weeten myne waarde Broeders en Zusters , de leden van deze Gemeente, dat weeten zylieden van deze talryke Vergadering eenigzins, die', fchoon tot deze Gemeente niet behooreride, my nu en dan hoorden prediken; ik behoef van dit eene en andere niet veel te zeggen , liefst ben ik 'er ook van vcrfchoond. Ik ben een mensch, Broeders! ik heb myne zwakke zyde. Betreffende myn denk- en leerwyze zal ik alleen 't volgende zeggen: Ik was altyd een aanklever van de leer* ftellingen dier Christenen , welke men, om ze van andere Christenen te onderfcheiden, gewoon is Dtopsgezinden of Mennonieten te noemen, en ik ben het nog, met dien verminde egter, dat  LEERREDEN. 23 dat ik onderfcheid heb leeren maken tusfchen leerftukken en leertakken; in de t'famenftellen der Godsdienstleer; 'k fpreek niet van de Symbolist Boeken van andere gezinten, die late ik daar, ik fpreek van de onze, in die Boeken of t' famenfteilen , zeg ik, is niet alles even gewigtig, ook niet alles even betoogbaar ; van hier dat ik , in 't voorftellen van eenig leerftuk wel eens meene de uiterften te moeten vermyden. Geld het de eer van god , ftaat eenig Huk in wezenlyk verband met onze Christelyke verpligtingen , dan , myne Hoorders! dan moet men uit de borst fpreeken, dan mag men niet inhouden; en 't past in allen gevalle geen Leeraar te hinken op twee gedagten; 't is laag, ten hoogften laakbaar , dat men , om menfchen te behagen , anders fpreekt als men denkt, hoe zeer 't pok pnvoorzigtig ja berispelyk is, door ontydig te fpreeken den zwakkeren te ontrusten. Deze regels meene ik in mynen dienst in 't oog gehouden te hebben; myne opmerkzaame Broederen weeten het, yoorbedagtlyk is my niet bewust immer van deze beginfelen afgegaan te zyn, myn zwak ligt daar niet ; de gouden les van petrus was altoos myn baak: Indien iemand fpreekt, die fpreke als de woorden gods. i Pet. 4. vs. 11. ■—■ Zo, myne Broederen! zo, myne Hoorderen in 't algemeen! zyn myne beginfelen, zo leere ik op den predikftoel, zo onderwyze ik de Jeugd; myn denk- en handelwyze als B 4 Leer-  H LEERREDEN. Leeraar, heb ik UL. nu voorgefteld, met de welmenendheid van een oud man, met die opregtheid welke een Christen Leeraar past. • Eene byzonderheid moet ik hier nog byvoegen, eer ik tot iet anders overga; ik heb al gezegd, dat ik met het grootst vermaak denke aan de volmaaktheden des Scheppers, dat myne Ziele eene waare vreugde fmaakt in de befpiegeHng van de grootheid, goedheid en verdere volmaakte eigenichappen gods , dat ik daar van gaarne fpreeke, en van 't Goddelyk .bellier over alles wat in de Weereld is. Een Euangelidienaar isverpligt den geheelen/geöpenbaarden Raad gods te verkondigen; doch het blykt evenwel, dat elk der knegten gods zyn eigen byzondere neiging heeft, dat elk zyn byzonder talent heeft ontvangen; hier geld het zeggen van Paulus, i Cor. 12: 4. Daar is verfcheidenheid der ga. ven, doch het is dezelve Geest. \ Is derhalven . natuurlyk dat een Leeraar , hoe zeer hy alle den raad gods aan zyne Gemeente moet prediken, zich daar mede niet 't minst bezig houde, daar zyn talent wel het meest fchynt te liggen; want dan kan men verwagten dat zyn dienst aangenamer en nuttiger wezen zal, Myn Broeders 'voelen nu waar ik heen wil, zy hoorden my al dikwylen op den predikftoel van god , van zyne volmaakte eigenfehappen, van zyne onbegrypelykheidi, van zyn alwys Wcereldbeftier èn dergelyke zaken, gewagen, en zy jbillyken alreé  LEERREDEN. ?s alree, vertrouw ik, myne keuze. Ja, Toehoorders! wanneer ik de grootheid Van het Opperweezen, uit zyne werken afgeleid, bewondere; wanneer ik van zyne wysheid verhaale, dooide befchouwing der fchepfelen en des Weereldbeftiers ; wanneer ik gods liefde en weldadig, heid, allerfterkst doorftralende in de verlosfmge van den Zondaar door jesus christus , vermelde; wanneer ik van dergelyke zaken fpreke, dan fchynen de onderwerpen zelv te prediken, dan fchynen myne woorden wel vlugger te rollen, de Ziel is geheel ingenomen met het onderwerp, tot dat de woorden onthreken, wanneer dan de fchielyke verftomming wel het allerfterkst pleit voor de ondoorgrondelykheid der Goddelyke volmaaktheden; de ziel verliest zich dan, en fchynt, met eene aangename aandoening , weg te zinken in de peillooze diepte der oneindigheid gods. En zyn 'er wel betere, wel edeler, gronden, op welke men kan aandringen op gehoorzaamheid aan god, op de verpligting om dat weldoend volmaakt Weezen boven alles lief te hebben, te ecren , en, om voor zyn aangezigte in ootmoed te wandelen? Lieverdoor overtuiging dan door harde beftraffingen onder'Wyzende, tragte ik deze verpligtingen, op de gemelde gronden, in 't byzonder jeugdige verftanden in te drukken; ep dat de jeugd leere al vroeg uit verflandige beginfelen. god te vreezen ,. m aan hun' Schepper te gedenken in de dagen B. 5 hun*  s.6 LEERREDEN. hunner Jongeüngfchap. En , god zy gedankt! myne pogingen hier in zyn niet vrugteloos geweesr. Ik heb dus, waarde Hoorders! verhaald, walde Heer aan my gedaan heeft, dat hy my van myner jeugd aan geleerd , dat hy my tot hier toe, een zo langen tyd, geholpen heeft; met hoe veel reden vraagde ik al in den aanvang, met een gewyd Digter: Wat zal ik den heere vergelden voor alle zyne weldaden aan my bewezen? Ja, O god! op my zyn uwe geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden. Pf. 56: 13. Hoe menigmalen dagt ik : Getrouwe Zaligmaker ! hoe zeker houd gy uwe belofte aan de Difcipelen gedaan, toen gy gereed ftond naar den Hemel te gaan, zeggende: Matth. 28: 20. ZiU ik ben met U lieden alle de dagen tot de voleindinge der Weereld. Ja, hoe menigmalen zeide ik, wanneer de dienst my eens zwaar voorgedaan, en ik hulpe ondervonden had, met den Pfalmist, Pf. 116:7. Myne Ziele! keert weder tot uwe ruste, want de heere heeft aan U wel gedaan. BYZONDERE AANSPRAKEN. Hier kon ik nu eindigen, maar, myne Geliefde ! kan ik nalaten nog eenige meer byzondere aanfpraken by deze gelegenheid, eer ik eindige , te doen. Ik ben niet in 'c geval van eenen Leeraar, die, naar elders heên denkende te gaan,  LEERREDE No zyne Gemeente, zyne goede Vrienden, plegtig Vaarwel zegd; neen, doch egter vinde ik my opgewekt, ja verpligt, nu ik eenen zo langen weg heb mogen afleggen, en gereed fta om als 't ware eenen nieuwen loopbaan voor my te openen, en daar op, zo 't god behagen zal, voort te gaan , om nu te betuigen, aan myné Gemeente, welke my lief geworden is , en aan de vreedzaame Burgery van Wormerveer van welke ik 't genoegen hebbe een aanzienlyk gedeelte alhier te zien, om zegge ik nu hen allen te betuigeu, hoe aangenaam my het verblyf alhier en onder hen lieden is, en om dankbaar te erkennen de vriendelykheid, de genegenheid, dié ik alhier in 't algemeen gevonden en onafgebroken genoten heb. De fnoéren, moet ik zeggen met den Koninglyken Propheet, Pf. 16: 6. De fnoeren zyn my in /ieflyfce plaatfen gerallen. Ik kan niet ontveinzen, waarde Broeders en Zusters! myne zeer gewenschte Gemeente! dat ik eenigermaate huiverig was, toen ik voor omtrent ai jaaren als Leeraar alhier was beroepen, om die roepftem te volgen en herwaards te komen ; de oneenigheden , diestyds in deze Gemeente ongelukkiglyk ontftaan (van de bronnen, waar uit ze voortvloeiden, zwyge ik; best zyn die voor altoos vergeten,) die oneenigheden waren de oorzaken myner huiverigheid, ze hadden gerugts genoeg gemaakt om tot myne kennisfe gekomen te zyn; ik vreesde dat myn geringe dienst  58 LEERREDEN. dienst en poging niet zou toereiken om den wortel der verwydering weg te nemen, en de Gemeente dus in beter orde te brengen: Na een rype .overweging waagde ik het egter, ook op den weimenenden raad en de aanmoediging van goede Vrienden , tot UL. over te komen , en deze keuze, myne geliefde Broeders! heeft mv Wmmer berouwd. De Hemel voorzag het, de gevreesde oneenigheden befbnden eerlange niet *eer, en lk vond hier, tot myn waare blydIchap, eene vreedzaame Gemeente. Ik wil geenzins my beroemen dat myn beleid en goede dienst Je gunftigp verandering ten wege bragt; neen, dit heb ik gedaan, ik heb het fmeulend vonkie -et aangeblazen, en, god zy gedankt -hetis geheel uitgedooft; de verdeeldheid bellaar hier al voor lang niet mec^ : - ' Eerst wende ik my billyk tot U, myne Broederen Diaconen j wien het opzicht over deze Gemeente is aanbevolen, en die gefield zyn om voor der Gemeente belangen te zorgen; tot U, Eerwaardig zevental! thans in dienst zynde en daar toe betrekke ik ook alle de Broederen welke te voren dien post hebben waargenomen. Ik bedanke U voor de betoonde vriendelykheid en genegenheid te mywaards in onze burgerlyke verkeering; voor uwen vlyt en yver, om my in f waarnemen van de pligten , aan myn ampt verknogt, by te ftaan en te onderfteunen, om my den dienst aangenaam , en , zo veel van U afhing,  LEERREDEN. 59 hing, ligt te maken; ik befpeurde altyd by UL. eene bereidvaardige gewilligheid om myne pre* dikbeurten zo mooglyk te bezorgen , wanneer eene liehaams-ongefteldheid my 't waarnemen daar van moeilyk of onmooglyk maakte; gy verdroegt, gy verfchoonde myne menfchelyke zwakheden , myne misflagen, en vuurde, door uwe vriendelykheid, mynen yver aan in 't behartigen myner verpligtingen als Leeraar. Maar, Broeders ! voortaan konde het ligt gebeuren dat ik Uwe goedwilligheid meer dan ooit noodig had, met het vermeerderen der jaaren vermeerderen gemeenlyk onze lichaamsgebreken en zwakheden, een last, voorheên ligt om te dragen, word dan zwaarder en moeilykcr; Gy zult my dan nu, nu de ouderdom en gryzigheid daar is, ook niet verlaten, ik vertrouw dat. Dat, onder ons, onder UL. onderling, de broederlyke liefde blyve. De band van eene Christelyke eensgezindheid , die ons, die UL. tot hier toe zo gelukkig vereende, worde nimmer gefcheurd! god verleene U licht en kragten, om deze Gemeente Godvrugtig voortegaan en te helpen opbouwen! en verkryg van hem den loon uit genade, van eenen die wel gediend heeft! Het zy zo! Aan myne Eerwaardige Heeren Amptgenooten en naburen, van welke ik een, van eene naburige plaats , behoorende tot ons Doopsgezind Genootfchap, alhier zie, ben ik eene dankbaare erkentenis verfchuldigd; ik erkenne hen zeer ver-  3=> LEERREDEN, verpligt te zyn , voor 't genot hunner hooggefchatte vriendfchap, byzonder voor hunne dadelyk aan my toegebragte hulpe : zy hebben hunne bereidvaardigheid daar toe op 't duidelykst aan den dag gelegd, toen voor eenigen tyd een zwaare en gevaarlyke lichaams-ongefteldheid my belette , verfcheidé weeken aan een, myn dienstwerk waar te neemen; ik bedanke die Wel Eerw. Heeren openlyk en harfelyk voor dien genegenenen vriend-broederlyken byftand, en verzoeke hen zich myner in mynen vergevorderden ouderdom niet te onttrekken, en vooral niet, wanneer de nood by uititek hulpe mogt vorderen; trouwens hoe zou ik in zulk geval aan hunne goedwilligheid kunnen twyffelen? De groote Koning Jesus fchenke H. Eerws. de aangenaamheden" dezes levens! Hy yerlene hen aanhoudend licht en genade, om te zyn nuttig voor de K. wys om zielen te vangen', en die Overfte Herder geve by zyne verfchyning, hen de onverwelkt lyke kroone der heerlyMeid! Amen. Gy , waarde Broeder! die, onder ons opgekweekt, na behoorlyke beproeving, door dezen Kerkenraad met veel ruimte bekwaam gekeurd zyt tot den openbaren predikdienst, die reeds vele proeven hebt gegeven, zelfs dezen morgen nog op deze plaats, van uw goede gefchiktheid daar toe, Gy toont, door uw naarffigheid, en zugt om voor 't algemeen nuttig te zyn, wat men onder gods zegen van U mag vervvagten;  LEERREDEN. 81 ja, Broeder! die naarftigheid, die zugt, ftrekt ten waarborge dat gy voor my, voor deze Ge. meente, niet onnut zult zyn , ter tyd toe tert minften, dat de Heer der Kerke uwen dienst aart eenen anderen oord mogt willen gebruiken, god zegene u verder! Leef jaren lang ten nutte ert tot ftigtinge zyner Kerke! Geniet van Hem alles, wat U tot tydelyke en eeuwige gelukzaligheid kan (trekken! god zelve vervulle myn wemelt en beede! Wel Eerwaardige Heeren (*)! die, fchoon in eenige weinige punten onzer Godsdienstleere met ons nog wat verfchillende in bevatting, ons egter met uwe tegenwoordigheid hebt vereert, en eenig deel neemt aan onze Godsdienstöeffening in. dit uur, myn genoegen is te groot, myne Heeren! daar in , dat Gy , als met ons vereend, eenigzins plegtig, met ons dit ons Heiligdom zyt ingetreden, om U by die gelegenheid (welke gelegenheid men zeldzaam hebben kan) niet met een kort woord byzonder aan te fpreken. Kunnen wy al niet meer doen tot onderling nut, wy kunnen vriendfchap aankweeken ; ik verzoeke (*) De aanfpraak aan deze Heeren is my , by 't uitfpreken der Leerreden, tot myn leedwezen ontfhipt; ik konde evenwel niet goedvinden dezelve daarom al> hier weg te laten. Ik geef deze Aanfpraak omtrent zo, als ik dezelve op den Prediklloel zoude gedaan hebben.  ^ £ ë e fl r e d e n. fee hartelyk eenig deel te mogen behouden inde, uwe, 't welk my trouwens ook gereedelyk vergund zal worden; onze vriendlyL t'zaxnenfprekmgen, ji, 'k zal zeggen broeLlyke , wy Werken toeh voor denzelfden meeLr die tzamenfprekingen, zeg ik, kunnen ligtelyk een bron worden van nuttigheden, van nuttL heden en voor ons zeiven en voor onze weêrzydfche Gemeenten, voor de Kerk van JESlJS * t gemeen. .Wy willen door twistziekte door ydel fchreeuwen , >t verfchil tusfchen beiden, de verdeeldheid, nietgrootermaaken, en dus den ongeloovigen grond gevè„ , om mer onzen fchoonen Godsdienst te fpotten; wy züp len de .breuk veel eer tragten te heden; als wy (de Heeren weeten het; >t geene tusfchen beid n ftaat bezadigd naa1Saan, gaapt het zo p, felyk met, als men zich 2oms verbeeld. Ik heb thans geen woorden om uit te drukken wat ik gevoele, nu ik U, Wel Eerwaardig Heer! wet ke zeer onlangs het herdertuig op onze plaats heeft opgevat, beneffens den Wel Eerw. Heer wiens plaatfe als Leeraar gy bekleed, en zuU ken aanzienlyken gedeelte van uw Gemeente ooDS,. hier byeen zie, om te zamen met ons onder dit Kerkdak aan te bidden, en aan uwen en onzen god een dankoffer toe te brengenop dit oogenblik kan ik my voorftellen , wa't een liefhebber van Zions vreede moet gévoelen wanneer hy zich vertegenwoordigd den gelukki¬ gen  LEERREDEN. 33 gen tyd waar in men zeggen kan: het is één kudde, en één herder; maar dan zal hy ook met een reikhalzend verlangen uitroepen: Och! wie zal leven , als god dit doen zal? Leef, Wel Eerwaardige Heeren! leef beftendig in gods gunfte! zie zegen op uwen arbeid in uwe Gemeenten, en ontvang, gy Heeren! die werkelyk in uwe Gemeenten dient, en gy, Wel Eerw. Heer! wien 't vergunt zy orri uwer zwakheids wil te rusten , ontvang, als de Heer komt, de kroone der regtvaardigheid! Het zy alzo! U, myne waarde Broederen en Zusteren! myn Gemeente , u zal ik niet vergeeten; had ik als uw Leeraar eenige aanfpraak op uw agting en genegenheid, ik heb deswegen nooit reden gehad om over U te klagen; de les van paulus hebt gy wel in agt genomen, als die Apostel aan de Gemeente der Thesfalonicenfen fchryft: Erkent de gene die onder U arbeiden , en uwe voorftanders zyn in den heere ,enUvermanen: acl.tze zeer veel in liefde, om hunnes werks wille. Gy hebt dat gedaan, myne Geliefde! gy hebt myne onderwyzingen, myne vermaningen , niet verfmaad; gy hebt U altyd vriendelyk tegen my getoond; ik erken het openlyk; myne, openbaare Leerredenen hebt gy doorgaans met genoegen gehoord; rakende den yver om den openbaren Godsdienst by te wonen, valt alhier niet meer dan elders te klagen , velen uwer hebben zich dit aangaande roemwaardig en voorbeeldig geC dra-  34 LEERREDEN. dragen, over traagheid in dit ftitk klaagt men op veel plaatfen niet zonder reden, doch daar van zal ik nu niet fpreken. Maar, Broeders' uw Leeraar is oud geworden, denk dat zwakheden, naar lichaam en geest beide, doorgaans den ouderdom volgen; den Hemel zy gedankt! ik heb geen reden tot nog toe over lichaams zwakheden , over verval van kragten, zeer te klagen; doch de tyd is daar, die gebreken zyn eerlang te wagten : daar zullen ligtelyk feilen" en misf.agen uit geboren worden, myne leerredenen zullen 't vuur der jonkheid misfen , en veelligt min kragtig, min aangenaam, zyn. Daarom egter zal ik niet veragtelyk in uwe oogen worden; neen, dat zou U niet nuttig zyn en my bedroeven, gy draagt my liever fa uwe gebeden voor den throon van god; en door uw vlytig opkomen tot dit Godshuis zal myn verzwakt vuur te levendiger gehouden worden. Dat liefde , vreede en Godzaligheid onder U fteeds moge aangroeien, dat Gyïi alle in de gunste van god leven , en zalig fterven moogt , daar op zegt myn harte Amen! Ik zal niet eindigen zonder U, vreedelievende Burgery van dit aanzienlyk Wormerveer! in welks midden ik 't genoegen hebbe te leven, mede een woord afzonderlyk toe te fpreken. Had ik het genoegen , de Wel Ed. en Achtb. Heeren Regenten dezer plaatfe, onder deze talryke fchare mede te zien, ik zou myne aanfpraak aan de eerfte plaats  LEERREDEN. 35 plaats tot hen richten; dan evenwel, 't zy H. Edel Achtbaare of eenigen hunner hier al, of 't zy ze niet tegenwoordig zyn, ik vinde my ten hoogden verpligt openlyk te erkennen de blyken van hunne genegenheid te mywaards; zy hebben my altoos met de grootfte vriendelykheid, met onclerfcheid zelfs, bejegend, en zich omtrent my als waare Burger-Fa der en gedragen. Ik heb nimmer noodig gehad .in deze braave en vreedzame Burgery de befcherming en byftand van H. Ed. Achtb. als Regenten der plaatfe te verzoeken of in te roepen, ik zou anders die byftand met alle billykheid gereedelyk genooten hebben. Terwyle ik H. Edel Achtb. myne dankbetuiging, voor al de bewyzen van hunne goede geneigdheid omtrent my, nedrig aanbiede; terwyle ik my en den mynen gelukkig rekene, onder hun Burgervader^ lyk Beftuur te mogen leyen; wenfche ik hartelyk dat H. E. Achtb., thans de eereftoelen bekleedcnde, het aangename des tydelyken leyens b.cftendig mogen fmaken! dat hunne dagen, ten n.mte van het algemeen, gerekt mogen worden, en dat ze ftaög de liefde en achting des volks mogen wegdragen ! dat ze eindelyk, der dagen zat zynde, hun' aardfche luister mogen verwisfelen met de hemelfche en eeuwige Gelukzaligheid ! Het zy zo! Burgers van Wormerveer ! zonder onderfchcid; van ftaat en rang of gezindheid , ik betuige dat ik met 't grootst genoegen als medeburger onder Ca U  ^6 LEERREDEN. U verkeere; U allen bedanke ik voor zo vele vriendelykheden en genegenheden als gylieden my in onze dagelykfche verkeering by alle gelegenheden zo langen tyd hebt betoond ; ik zon veel meer gebruik van uw vriendfchap en nuttig byzyn, 't welk my altyd aangenaam is , maken, indien myne zaken het toelieten. Meer dan eene bykomende omftandigheid is 'er, waar door de betrekking tusfchen velen van U en my nog nauwer gemaakt , en de vriendfchaps-baud fterker toegetrokken word, 't welke my allerhoogst aangenaam is; ik bedoele naamlyk het Phyfisch Collegie alhier gevestigd , en de Maatfyhappy in ons Vaderland, onder de zinfpreuk; Tot nut van 't Algemeen, opgerecht, van welke laatfte ook alhier een Departement, en al een aanzienlyk aantal Leden is; dit geeft gelegenheid tot vriendeiyke en nutte byeenkomflen, om met malkanderen de werken des Scheppers te bewonderen , om de fchoonheden der natuur te befchouwen en naar te fpeuren, en god , den Maker aller dingen, in 't harte aan te bidden; of, om broederlyk met malkander te overleggen, wat ter bevordering van 't tydelyk en eeuwig heil onzer Natuurgenooten zou kunnen dienen. Zulke inrichtingen verfterken den band der vriendfchap, en maken dus 't leven aangenaam. — Nimmer worde in deze Burgery de vreede en eendragt, hier zo voorbeeldig gevestigd, gebroken, nkn? mer de zoete rust, gelyk. wel elderf, door on- ver-  LEERREDEN. 3? verftandige onverlaten, geftoord! laat ons, myne Medeburgeren! de vreede onder onsbewaren, aankweken; daar vreede is geeft god zyn zegen; de vrugt der regtveerdigheid word in vreede gezaaid, voor den genen die vreede maken. Daarom : Om myner broederen, en myner vrienden wille, zal ik nu fpreken, met den Koninklyken Digter: Vreede zy in UI Ja, waarde Mede-Christenen! vergun my nog te fpreken, nog eenmaal te fpreken: fchoon eenig verfchil in begrippen, ons nog ongelukkig in 't Kerkelyke op eenigen afftand van malkanderen verwyderd houd , laat dit ten minften in 't burgerlyke onze vreede, onze onderlinge liefde , niet belemmeren ; dat vooral het hatelyke woord Religiehaat, (vergeef my dat ik het noeme) hier nooit gekend worde ; maar neen , braave Christenen zyn thans daar toe te veel verlicht; en hoe zouden we malkanderen kunnen haten? hoe malkanderen niet beminnen, de hand van Broederfchap niet toereiken? hoewel wy, om onzer zwakheids wil tot nog niet gewoonlyk onder een dak kunnen aanbidden; immers, we worden naar eenen Naam genoemd, we hebben een Zaligmaker, een bloed droomt voor ons , we bouwen onze hoope op een Fondament, op christus; we zyn allen, door het Geloove , kinderen van eenen god , ive zyn Broeders; zouden we hier vreemd zyn van malkanderen? we hoopen hier na, aan gene zyde van het graf, allen en met malkander C 3 ver-  3S LEERREDEN. yeréénd , eeuwig te zullen juichen voor den throon. De goede god geve dat dit ons allen zal mogen gebeuren! Nog één woord, en daar rnede eindige ik; nog ééne wensch aan U allen, myne Hoorders en Hoorderesfen! aan allen zonder uitzondering, 't zy ze hier of elders hun' wooninge hebben; nimmer in myn leven verkryge ik daar toe meer zo gunftige gelegenheid. 'Gops zegen , ' myne Waarde ! ruste op U allen',: in allen opzigte I Hy zegene uw Koophandel, uw Fabrieken, uw Handwerken , of wat uw bedryf ook wezen mag! God verleene U, uwe Echtgenooten, uwe Kinderen, allen die U lief en waard zyn, gezondheid , en 't genot van alles Wat wenfchelyk is in 't leven! Aanfchouw uw lust aan uw opgroeijend Kroost, zie het in deugd en braafheid opwasfen! De bleeke dood beftorme fpade uwe wooningen; hy treffe niemand, wanneer deze nog in een onbereide Haat is, "of dan, wanneer een fleep van jammeren en ongelegenheden voor den nablyvenden volgen zoude! Met één woord, daar mede zegge ik alles, leef geftaêg gezegend, en fterf zalig! Myn werk zal hier haast afgedaan zyn , myn taak loopt ras ten einde, wyl myne jaaren hoog klimmen; mag ik, in 't uur myner ontbindinge als van den rand des grafs , myne gemeente in vreede en bloei, wormerveer in welvaren, myn  LEERREDEN. 39 myn vaderland in gunftige omftandigheden , zien, ó l dan zal ik mynen Geest met veel gerustheid in 's Scheppers handen bevelen , dan zal ik bly te moede den Beduurder der Weereld danken, en met den gryzen Simeon zeggen: rnt laat gy, heere ! uwen dienstknegt gaan in vree* de. Myn ziele wenscht en bid dat het gefchiede ! god geve het I amen 1 DANKZEGGING en NAGEBED. Eeuwigen onbegrypelykWeezen! uwe groot-" heid is ondoorgrondelyk; befchouwen wy aandagtiglyk uwe werken, uwe wonderen , dan draalt uwe grootheid, uw almagt, op 't heerlykst door, en wy verdommen. Maar ook hoe goed, hoe weldadig, zyt gy? Uw oneindige goedheid verfpreid zich overal, door 't onbegrensd Heelal fiéén; Gy befloot aan fchepzelen 't bedaan te geven, om uw heerlykheid aan dezelve te openbaaren, en weldaden rondom uwen throon te verfpreiden. Gy , zo goed als groot zynde, zyt hierom de derkte uwes Volks, de god op welken het vertrouwd. Ons ook, groote god! overlaadde gy met weldaden ; door ons geheele leven heen bezorgde gy ons Vaderlyk met weldaden, beide naar lichaam en ziel; wat zullen wy U vergelden? Dit avonduur drekt ten nieuwen bewyze van uwe aanhoudende goedheid; wy mogten hier zo broederlyk, zo vry en on- be-  f ö LEERREDEN. belet, van' de woelige weereld afgezonderd, by* een zyn, öm uw naam, volgens pligt, te verhoogen , om gefticht te worden ; wy danken U, onëindige Weldoender! voor dit gunstbewys! Uw gryze dienstknegt verhaalde wat gy aan hem gedaan hebt, hy dankt U nedrig , en wy, wy vinden ons opgewekt, U mede eere te geven, te danken , voor de weldaden aan hem bewezen! laat ons dankoffer, 't welk wy gezamentïyk toebrengen, hoe gering ook, U welgevallen, verberg, o eeuwige Goedheid! 'er uw aangezigte niet voor! Hebt gy uwen gcrin- gen dienstknegt wel gedaan, tot hier toe geholpen: Hebt gy hem geleerd van zyner jeugd aan , mag hy nog , nu nog na zo veel jaaren , uwe wonderen vertellen; ó! verlaat hem niet , nu niet, nu de ouderdom en gryzigheid daar is, zend hem, o god! uwen Geest, op dat die zyne fterkte zy! Heeft uw knegt niet, zo als 't behoorde, beantwoord uwe menigvuldige weldaden; hebben de heilwaarheden , welke hy zo dikmaal predikte, zo yverig op de gemoederen drong, hem zelv niet genoeg aangedaan, zyn eigen harte niet geroerd , Gy, hartenkenner ! gy weet het; heeft hy gezondigd, hy tragt het voor U niet te bedekken, hy erkend ootmoedig zyne zwakheden, zyne feilen, zyne zondige gebreken; maar, wat zal hy U doen? o Menfchenhoeder ! Verwerp hem niet , laat , goede god! laat uwe genade voor hem pleitan, iaat het  LEERREDEN. 41 het bloed onzes eeuwigen Zoensmans voor hem fpreken! als de bewustheid van zyn fchuld hem beangftigt, geef hem dan weder de vreugde uwes hei/s, en de vrymoedige Geest onderjieune hem. ■ Ja, goede Vader! laat dat waardig bloed onzes Verlosfers voor ons allen fpreken; wy kennen onze misdryven , wy bedekken ze niet, vergeef, vergeef ze ons genadiglyk! laat uwe goedertierenheden nimmermeer van ons wyken ! Zegen uw Kerk in ons Vaderland, ja op de gantfche Aarde; zegend den arbeid van alle getrouwe Dienaaren uwer Kerke! Zegen ons lieve Vaderland; laat vreede en welvaren daar in woonen gelyk in vroeger dagen! maar dat ook de oude goede Godsdienstyver, cn voorvaderlyke deugd, zich nimmer van hetzelve verwydere ! Wy bidden om het goede voor de hooge en lagere Regeerders dezer Landen ; voor H. Ed. Gr. Mog., de Heeren Staaten dezer Provincie , onze wettige Souvereinen; voor de Heeren Staaten der andere veréénigde Gewesten; voor derzelver gezamentlyke afgevaardigden, ter Vergadering van de Staaten Generaal, en in den Raad van Staaten; voor Z. H. 's Lands Erftladhouder , en H. K. H. deszelfs Vorftelyke Gemalin; voor Z. H. den Heere Erfprins, en de verdere Spruiten van dit doorluchtig Huis; verder voor H. Ed. Achtb., de Heeren Regenten dezer Plaatze, ook als Arnbagtsheeren der plaatze; verleen, God der D Go-  4- LEERREDEN. Goden! deze aanzienlyken onder den Volke, alle de genoemde hooge en lagere Staatsmannen en Regenten, by aanhouding licht, moed en fterkte, om elk in zynen kring, Recht en Gerechtigheid te handhaven en te oeffenen , om 's Lands beste te bevorderen, en 's Volks Rechten te beichermen! Strek uwen zegen uit over alles en allen, en bezorg ieder van ons dat geene, 't welke tot zyn tydlyke en eeuwige gelukzaligheid 't best dienen kan! geleid ons dus allen, door christus jesus , onzen Heere, tot dien heilflaat, waar in wyU en hem verheerlyken zullen en danken, in eeuwigheid! A M E N. NA-  LEERREDEN. 43 NAGEZANG. psalm LXXI: 12 en 13. Gy hebt my, van myn kindfche dagen, Geleid en onderricht: Nog blyf ik naar myn' pligt Van uwe wondren bly gewaagen, O god! wil my bewaaren, By 't klimmen myner jaaren. Blyf my in myne grysheid fterken; Verkwik myn' ouderdom: Bewaak my van rondom; Zoo meld' ik dit genacht uw werken; Zoo zal 'k uw grootheid zingen Voor hun nakomelingen. E R-  ERRATA. Pag. 7 laatfte Regel flaat do , lees door. ■ 10 Reg. 10 van ond. flaat naderen, lees naderden. i 17 Reg. 13 van ond. moet de Comma , op het woord doorgaands volgende , weggelaten worden. ' 21 Reg. 1 in de Noot flaat Tezt, lees Text.