G ESCHIEDENIS VAN DE EERSTE ZONDE DER MENSCHEN.   GESCHIEDENIS van de EERSTE ZONDE der rnw^l '"" MENSCHEN, \AS volgens het verhaal van moses, in het derde hoofdstuk van zyn boek genesis, verklaard en opgehelderd, en tegen alle verkeerde uitleggingen en tegenwerpingen der ongeloovige n verdedigd, met nevensgaande t o'e passelyke gebruiken en nuttige leeringen. in VIII K E R K E L Y K E REDENVOERINGEN. door COilELIS DE VRIES, Leerdar by de Doopsgezinden te Utrecht. Te AMSTERDAM, By T N TE M A en T 1 EB O EL, MDCCLXXXI.   GESCHIEDENIS VAN DE EERSTE ZONDE DER M E N S C H E N. EERSTE REDENVOERING. DE VERLEIDING EN OVERTREDING. Gen. III. vs. 1—6. De Slang nu was listiger , dan al het Gedierte des velds , het welk de Heere God gemaakt hadde : en zy zeide tot de Vrouw: Is 't ook , dat God gezegd heeft, gy lieden zult niet eten van allen Boom dezes Hofs. En de Vrouw zeide tot de Slange: van de yrugt der Bomen dezes Hofs zullen wy eten. Maar van de vrugt des Booms, die in het midden des Hofs is , heeft God gezegd: Gy zult van die niet eten, nog die aanroeren op dat gy niet ft erft. Toen zeide de Slang tot de Vrouw: Gy lieden zult den dood niet fterven. Maar God weet, dat, ten dage als gy daar van eet, zo zullen uwe ogen geopend worden, en gy zult als God wezen, kennende het Goed en het Kwaad. A Tm  2. GESCHIEDENIS I. redenv. l~)c Verleiding en Overtreding. En de Vrouw zag, dat die Boom goed was tot fpyze, en dat hy een lust was voor de ogen, ja een Boom, die begeerlyk was, om verftandig te maken ; en zy nam van zyne vrugt, en at; en zy gaf ook haren Man met haar, en hy at. Ten oogmerk hebbende , om in myne weeklykfche Avondbeurten, voor dit Saizoen, de Kristelyke Gemeente, over het een of ander leerzaam Gefchiedverhaal des O. of des N. Testaments, van tyd tot tyd te onderhouden, dagt ik geen beter te kunnen uitkiezen, dan dat van de Eerfte Zonde der Menfchen en de ftraffe over dezelve geoeffend, 't geen wy, uit de aantekeningen van den oudften Gefchiedfchryver moses, zo even gedeeltelyk voorlazen: omtrent welk aanmerkelyk , dog over 't geheel duister verhaal, het niet onnut kan wezen, enige ophelderingen mede te delen: te meer daar het, fteeds aan zeer verfchillende, en dikwyls aan ongerymde en aanftotelyke, uitleggingen onderhevig was: uitleggingen, die het Goddelyk gezag der H. Openbaringe natuur? lyker wyze moeten verzwakken, en meermalen der Ongelovigen fpotlust niet wei* nig voedzel konden verfchaffen. —-— Ik zal der halven: i. In, de eerfte plaats, myn best doen , om het regt verftand dezer Historie, zo in 't algemeen, als in hare byzondere delen , toeteligten, en dezelve tegen alle verkeerde, en der Goddelyke Openbaringe nadelige en on terende  van de EERSTE ZONDE. 3 de uitleggingen en aanmerkingen te verdedigen; —■ waar na ik, 2. In de twede plaatfe, enige ftigtelyke Bedenkingen en nuttige Leringen, die uit het verhaal van zelve voortvloeijen, by wege van Toepasfinge, zal laten volgen. Ik begin dan met de opheldering van het verhaal zelve, waar van ik voor het tegen, woordige, om des tyds wille , alleen het voorgelezen deel zal overwegen; zullende ik, zo God my gezondheid en kragten fpaard, het overige in myne naastvolgende Avondbeurten, ftukswyze, verhandelen. En hier valt terftond de vraag, of het volkomen en in alle deszelfs byzonderheden, naar de itriktfte Letter opgevat, dan wel als een enkel zinnebeeldig, leenlpreukig , verbloemd en beeldfprakig vertoog moet worden aangemerkt? Velen, gelyk bekend is, zo der oude als nieuwere en tegenwoordige Uitleggeren, hellen tot de laatfte onderftel- ling over. En inderdaad, daar de ftrikt letterlyke betekenis van alles, den vyanden der Geopenbaarde lere, zo veel ftofs tot vittery en tegenfpraak, tot ydele fnorkery en ingebeelden zegenpraal gaf, zo als by die twee oude vermaarde beftryders der H. Schriften, te weten celsus en juliaan den afvalligen, gebleken is, als die een zo luid gefchreuw daar tegen aanhieven, gelyk zy van de meesten hunner latere vrienden, onze hedendaagfche Ongelovigen, die zig reeds aan dezen drempel der Goddelyke Openbaringe floten, hier in geredelyk naA 2 ge- I. REDENV. De Verleiding en Overtreding*  I i REDENV. De Verleiding en Overtreding. 4 GESCHIEDENIS gevolgd zyn geworden; — daar ook de eïgentlyke zin van alles , zelfs voor de opregtfte hoogagters der Gewyde Schriften , vol van zwarigheden is, en aanleiding tot bygelovige begrippen en ongerymde onderftellingen moet geven, die nog in de Rede, nog in de Openbaring zelve, enigen grond hebben: en daar het bekend is, hoe de meeste oude Wyzen, de Leerftellingen van den Godsdienst, gemeenlyk onder Leenfpreuken, Figuren en Zinnebeelden, plegen voor te dragen, hoedanig in 't byzonder de gewoonte der Egyptenaren was, onder welken moses geboren, en in alle de geheimzinnige delen van welker wetenfchap en wysheid hy werd opgewiegd, zo fchynd 'er niet weinig reden te zyn , om dit vernaai van den misflag onzer Eerfte Ouderen, niet naar de Letter, maar enkel zinnebeeldig , op te vatten, op dezelfde wyze, als vele andere vertogen, in de H. Bladeren , by wege van Gefchiedenis voorgedragen, gelyk by voorbeeld het Boek van job , en de Parabolen of Gelykenisfen van onzen Zaligmaker. En dit moet ons van zommi- ge hedendaagfche Uitleggeren te minder vreemd dunken, daar de vroegere Kristenen, gelyk clemens, origenes, euzebius, augustinus en meer andere Kerkvaderen , ja ook de nog vroegere Joden, als philo en josephus, dat zelfde fpoor zyn ingeflagen. De eerstgemelde hield de Slang , hier als verleidfter der Vrouwe voorkomende, voor het zinnebeeld des Wellusts; en men heeft aangemerkt, dat zelfs Apos-  van de EERSTE ZONDE. 5 Apostel Paulus niet vreemd van deze gedagten fchynt geweest te zyn, blykens^t geen hy ze°t in zynen iden Brief aan de Korinthers, Hoofdft. XI. vs. 3. ■ Ik vreze, dat niet enigzins, gelyk de. Slang Eva bedrogen heeft, door hare arglistigheid, alzo uwe zinnen bedorven worden, om af te wyken van de eenvouwdigheid, die in Kristus is. In welke woorden men beweerd, dat hy de ware mening en verborgen zin van moses beeldfprakig verhaal openlegd, en niet duisterlyk te kennen geeft, dat Eva beguicheld, en verlokt werd van hare aangeborene eenvoudigheid, door hare dierlyke lusten en neigingen. Want dat, dit zekerlyk het geval der Korintheren zynde, des Apostels gelykenis en toepasfing niet te pasfe zoude komen, ten zy men de Slang als een zinnebeeld van lust en zinnelyk vermaak befchouwe (*). ■ Hoe 't zy, niets is duidelyker dan dat, 't zy wy de Historie letterlyk of zinnebeeldig verklaren, het op even 't zelfde zal uitkomen , met betrekking tot haar gevolgen en invloed op het Kristendom: welk niets meer daar van vorderd, dan 't geen door beiderleije uitlegging geleerd word. Te weten , gelyk salomo zegt, dat God de Menfchen regt gemaakt heeft, maar dat zy vele vonden gezogt hebben ; dat de oorfprong van 't zedelyk bederf, en al de onheilen daar aan verknogt, geenzins by den Schepper, maar by den Mensch zeiven te zoeken is, als die oor- ij*) Middleton, Misccllaneous fForks. Vol. II. A3 I. redenv. De Verleiding en Overtreding.  I. RF.DliNV. Do Verleiding en Overtreding. 0 GESCHIEDENIS oorfprongelyk ia- enen flaat van onfchuld en geluk geplaatst was, dien hy verloor en moedwillig varen liet, door zyne lusten en driften te volgen, in tegenkanting tegen den wil zynes Opperheers. Niettegenftaande egter dit alles, en 't geen misfchien nog meer tegen den Letterlyken en voor den Verbloemden zin, dezes verhaals kan gezegd worden, zie ik gene zwarigheid altoos, om .den Letterlyken zin , onder behoorlyke bepalingen, hier aan te nemen, en dus deze Historie, fchoon met deze en gene figuren en verbloemingen verfierd, niet geheel zinnebeeldig te verklaren; en daar wy dit, op ene welvoeglyke wyze, en zonder tot ongerymde of belagchelyke onderftellingen toevlugt te nemen , doen kunnen , kan ik gene volftrekte noodzakelykheid vinden, om zo verre van de Letter af te wyken , als enigen verkozen hebben. Nog is het ongewoon by de Heilige Schryveren, of zelfs by mos es, in het eenvoudig verhaal ener ware en wezentlyke gebeurtenisfe , de ene of andere beeldfprakige en Allegorifche uitdrukking of befchryving in te vlegten, ■— in hoedanig een ligt, het fpreken der Slange hier ongetwyffeld moet befchouwd worden, ten zy men tot bygelovige en buitenfporige onderftellingen toevlugt neme. Immers zullen die genen, die het ftrikst zig aan de Letter houden , in het vorig verhaal der Scheppinge, het fpreken der Godheid by haar zelve, daar zy ligt! enz. — en eindelyk laat ons Menfchen maken ! (om van andere byzonderheden en ge-  van de EERSTE ZONDE. 7 gelykzoortige manieren van uitdrukkinggn, kortheidshalven , niet te reppen ;) gene zwarigheid maken , als blykbaar figuurlyk aan te merken en te verklaren, en als niets meer aanduidende, dan 't geen zeer eigenaartig daar mede word uitgedrukt, namelyk, dat de vorming en fchikking van het Heelal en deszelfs byzondere delen, geenzins een gewrogt van louter Toeval of blind Noodlot, maar een werk van overleg, en van de hoogfte, met alle bedaardheid werkende, wysheid en magt geweest is. Na deze voorbereidende aanmerking, kunnen wy zeer gevoeglyk tot de verklaring en ophelderende uitbreiding des voorgelezen verhaals overgaan. De H. Gefchied- fchryver , in de vorige Hoofdftukken in het brede verhaald hebbende, in welke gunftige omftandigheden, de Schepper aller dingen het eerfte Paar Menfchen, onmiddelyk door zyn hand gevormd en in wezen gebragt, gefteld hadde , en hoe hy , ter bereikinge van zyne grote en liefderyke oogmerken, in de aankweking hunner redelyke vermogens , de oeffening hunner deugd, in de trapswyze veredeling hunner nature, en de opklimming en bevestiging van hun waar geluk, hun zeker, naar hunnen ongeoeffenden ftaat allezins gepast, eenvouwdig en gemakkelyk bevel hadde gegeven, ten einde, door het inagtnemen van het zelve, ene eerfte proef van hunne onderwerping en gehoorzaamheid aan Hem te geven; om namentlyk., daar hy hun het vry en vol genot van ene groote verfcheidenheid van gezonde A 4 en I. REDENV, De Verleiding eii Overtreding.  i: ,RF.m:Nv. De Verleiding en .Overtreding. S GESCHIEDENIS' en fmakelyke Ooftvrugten, welken in de aangename Lusthof, hun ten verblyve gefchonken, opleverde, veroorloofd hadde, zig te onthouden van de vrugt enes enkelen Booms, den Boom der kennisfe des goeds en des kwaads, by voorbenoeming in het verhaal geheten , onder bedreiging , dat zy, daar van etende, op het eigen ogenblik en onverwyld, door ene regtvaardige ftraf van hem, zouden omkomen of fterven: Moses, zegge ik , het een en ander , in de voorgaande Hoofdftukken, aangetekend hebbende, gaat in het volgende, met het begin van onzen Text, over, tot een verhaal van onzer eerfte Ouderen fchandelyke overtreding dezes Goddelyken gebods, en van de wyze, waar op zy in die ongehoorzaamheid werden ingewikkeld , zo wel als van de ftraffe, die 'er onmiddelyk op volgde. De Slang nu , dus vangt hy aan , was listiger, dat is vlugger, behendiger en vernuftiger , dan al het Gedierte des Velds, welk de Heere God gemaakt hadde; —■ deze, op zekeren tyd , en zeer waarfchynlyk kort na dat het eerfte Paar het Goddelyk verbod ontvangen hadde , door Eva , de Vrouw, in eenzaamheid den Hof doorwandelende en Spyze zoekende , ontmoet zynde , aan en op den gekentekenden Boom, zeide, gelyk verhaald word,'tot de Vrouw: „ Is het ook, „ dat God gezegd heeft, gy zult niet eten v van allen Boom dezes Hofs ? of heeft God „ u ook alle Bomen van dezen fchonen Hof „ verboden? " de Vrouw wor,d verhaald, hier op geantwoord te hebben: „ van de „ vrugt  Van de EERSTE ZONDE. 9 j, vrugt der Bomen dezes Hofs zullen , of ,, mogen, wy eten, — maar van de vrugt des „ BoGms, die in het midden des Hofs is, daar „ van heeft God gezegd (zie het vorige Hoofdft. vs. 16 en 17.) eet daar niet van ,, nog roert ze aan , op dat gy niet fterft."— De Slang wederom: ,, Gy zult den dood niet „ fterven, (door namelyk van dezen Boon te eten:'—) Maar God weet, dat, ten da„ ge (of zodra gy daar van eet) zo zulle? „ uwe ogen geopend worden; en gy zult ah „ God wezen, kennende het goed en kwaad,•' dat is, gy zult, even als God, weten wai goed en kwaad is; — Michaölis heefl aangemerkt, dat de fpreekwyze goed en kwaad, by de Hebreen, alles betekende (*). Du; verklaard deze laatfte uitdrukking de eerfte en wyst ons aan, waar in de beloofde ge. lykheid aan Gode zoude beftaan : te weter in ene meer verligte en uitgebreide kennis het zoude 'er zo verre van af wezen, dai zy enig nadeel of fchade by dit eten ftonc te lyden, dat zy integendeel het grootfh nut en voordeel daar uit zoude trekken ze zou 'er verftandiger door worden, zc verftandig als God zelv', en, om zo te fpre ken', dan alles weten wat zy verlangde. — Zommigen egter verftaan hier door goed er kwaad, in enen natuurlyken zin, het nuttig, en fchadelyke (f) dog deze uitlegging fchync eer (*) Michaëlis, "Nieuwe Overz. des O. T. vol gens de Aantekening op vers 5. (t) H e s z , Gefchiedenis der Israëliten , I. Deel P*ë- 34- A 5 II REDENV. De Verleiding en. Overtreding. I i 1 i  io GESCHIEDENIS tt REDENV. De Verleiding en Overtreding. een groot deel van de kragt der. verleiding weg te nemen, en met het voorname doel derzelve te ftryden. Zie daar het werktuig en de manier der verlcidinge van onzer aller Moeder, tot de eerfte overtreding, zo als mos es het één en ander te boek gefield heeft. Onbevooröordeelden en oplettenden moeten , dit verhaal lezende , terftond befpeuren , dat hier ene eenvoudiger mening , onder een fïerlyk en konftig kleed, verborgen ligt, en dat alles naar de Letter op te vatten,- ons in grote belemmering en onoplosbare zwarigheden moet brengen. Men kan zekerlyk, zonder het minfte gevaar van tot bygelovige verbeeldingen te vervallen, zeer wel toegeven, dat hier ene ware en wezenlyke Slang plaats hadde, en in zo verre de gewone uitlegging volgen. • En zonder uwe aandagt te vervelen , met een berigt van 't geen 'er al op ene geleerde wyze over de Slang en hare eerfte gedaante gebeuzeld is, zal ik gene zwarigheid maken , om de onderflelling van zulk een wezenlyk Dier aan te nemen. Maar wat dan, —■ volgd hier uit noodzakelyk, dat deze Slang met 'er daad met Eva en zy met de Slang gefproken hebbe ? ■ Wy vinden wel is waar, in het vervolg van m o s e s aantekeningen , een verwonderlyk verhaal van het fpreken enes Diers; — dog dit buitengewoon verfcbynzel, in Bileams Ezel, komt voOr in het ligt van ene byzondere werkinge van Jehova, den God deiWonderen, — hoedanig iets, in het geval,  VAN de EERSTE ZONDE, n "welk wy tans overwegen, niet zonder de grootfte Godslastering kan onderfteld worden plaats gehad te hebben. Zommi- gen hebben wel van zig gegeven, als of misfchien het listigftc der Dieren ene zoort van taal hadde, die voor het eerfte Paar Menfchen, alleen tot zinnelyke opmerkinkingen bekwaam, verftaanbaar konde wezen (*); dog deze gisfmg is te ongerymd, om 'er iets tegen in te brengen. ■ Men heeft, derhalven, dit gefprek naar de Letter opvattende , meestal toevlugt genomen tot de onderftelling, dat deze Slang of bezield was door enen kwaden , of afgevallen Engel, gemeenlyk Duivel of Satan geheten, en door dezen tot fpreken bcwrogt, of door den Duivel, eniglyk, door beguichelinge vertoond werd, fchoon 'er geen wezenlyk beeld der Slange was; zodat deze kwade Geest, zig in de Slang verfchuilende, of onder hare gedaante verfchynende, de ware en eigentlyke fpreker met en verleider van de Vrouwe geweest zoude zyn. Dog behalven, dat hier eniglyk van ene Slange, en van niets anders gefproken word, en alles wat 'er verder met opzigte op dezelve, in dit verhaal, voorkomt, op de ongedwongenfte wyze, van dit Dier kan worden verftaan en uitgelegd; behalven ook, dat in 't byzonder de vermeende bedriegelyke verfchyning des Duivels in de (*) Hesz, Gefchicdenis der Israè'liten, i D. pag. 33. Dezelfde, Verhandeling over Gods Koningryk. ï D. pag. 44. I. redenv. De Verleiding en Overtreding.  h EEDENV. De Valeiding en Overtreding. 12 GESCHIEDENIS gedaante van ene Slange, door het volgend verhaal van de ftraffe , dit Dier opgelegd, te duidelyk wederfproken word; kunnende men immers, zonder de grootfte ongeremdheid, niet voorwenden , dat de Goddelyke Regter een vonnis tegen een louter toverbèeld zoude geveld hebben: — behalven dit, zegge ik, word de kragt der verzoeking, aan welke de eerfte onnozele en ongeoeffende. Mensch zig blootgefteld vond, langs-dezen weg, tot ene hoogte gevoerd, als'in zyne omftandigheden, en naar zyne onbedrevenheid , geheel onwederftandelyk was, en, in derzelver toelating, geenzins met de Goddelyke wysheid en goedheid kan worden overeengebragt, nog zelfs met de billykheid des opperften Regters, in het opleggen van de daar op volgende ftraffe. Inderdaad hadde God toegelaten, dat enige kwade Geest zig dezer wyze bemoeid hadde, en zyn vermogen misbruikt, om Eva tot ongehoorzaamheid te verleiden, hoe zoude het haar mogelyk geweest zyn , deze verzoeking af te liaan en het bedrog te ontdekken ? ■ • Tot dus verre, kende zy niets dan 't geen goed was , gene andere dan ene weldadige en vriendelyke magt: hoe konde zy dus zig hoeden voor ene onbekende boze en vyandelyke? Moest zy een Dier horende fpreken, en wel zodanig als het fprak, niet geloven , dat zy ene nadere onderrig. ting van Jehova zelve ontving, door dezen of genen Bode van hem, op gelyke zinnelyke wyze haar verfchynende, als waar op de  van de EERSTE ZONDE. 13 de Godheid zelve, naar alle waarfchynlykheid, toen gewoon was zig te openbaren. Het verbod, immers , was van dien aart, dat het even gemakkelyk konde opgeheven als allereerst gegeven worden. ■ ■ Zynde een blotelyk ftellig voorfchrift, en dus niet gelyk ftaande met die Goddelyke Wetten, die van ene natuurlyke en altoosdurende verbintenis zyn; en welker aangekondigde opfchorting terftond bedrog en boosaartigheid verraden zoude. ■— En zoude men, byaldicn zig het geval zodanig toegedragen hadde, als men gemeenlyk denkt, niet natuurlykerwyze mogen verwagten, dat Eva, naderhand haren misdag tragtende te verfcbonen, zig van deze omftandigheid ten haren voordele zoude bediend hebben, en zig beroepen op ene vermeende boodfchap van Gods wege zelve, haar het eten der verbodene Spyze vergunnende ? ■— Zy zegt wel, dat de Slang haar bedrogen heeft, dog hier toe was het wonderdadig fpreken der Slange geenzins noodzakelyk, gelyk ftraks nader blyken zal; want bedrog en verleiding kan , gelyk de dagelykfche ondervinding leerd , zeer wel worden toegefchreven , en word in de H. Bladeren meermalen toegefchreven, aan onbezielde, ftomme en fprakeloze dingen, gelyk by voorbeeld Schoonheid, Rykdommen en dergelyken. En egter zoude dit fpreken der Slange, en de daar uit onvermydelyk voortvloeijende gedagten van Eva, dat enige Goddelyke Bode haar verlcheen, juist dat geen geweest zyn, waar van zy zig het best ter har er verontfchuldiging konde bediend heb-. bert. T. REDENV» De Verleiding en Overtreding.  14 GESCHIEDENIS I. REDENV. De Verleiding en Overtreding. I < j ben. Het is waar, myne Aandagtigen, 'er komen hier en daar, in de Schriften des N. Test. enige Toefpelingen op dit geval voor, waar in de Duivel of Satan als de werkbaas dezer verleidinge, fchynt voorgedragen te worden^ en het is, buiten tegenfpraak, voornamelyk op deze plaacfen, dat het gemeen gevoelen, omtrent het verhaal in den Text, gegrond is. En. daarom ben ik verpligt, die Texten kortelyk over te lopen, en 'er de nodige ophelderingen aan te geven. Men zegt dan, dat, in het Boek der Openbaringe, uitdrukkelyk, van de Slang als van den Duivel zeiven gefproken word. • Hoofdft. XII: 9. en 20 vs. 2, lezen wy: van de oude Slange, welke genaamd werd, en welke is, de Duivel en de Satanas. En in den ïften algem. Brief van Joh: Hoofdft. III: 8. vinden wy deze verklaring : Die ie Zonde doet is uit den Duivel; want de Duivel zondigd van den beginne. Ja onze Heiland zelve fchynd zig nog duidelyker en Dpentlyk voor dit gevoelen te verklaren , ivanneer hy, tegen de vyandelyke en lasteryke Joden fprekende, zegt: by Joh. VIII: 44. Gy zyt uit den Vader den Duivel, en wild de begeerte uwes Vaders doen: die was '.en Menfchenmoorder van den beginne, en is 'n de waarheid niet ftaande gebleven ; want reen waarheid is in hem. Wanneer hy de Leugen fpreekt, zo /preekt hy uit zyn eigen: want hy is een Leugenaar en de Vader van len Leugen. Dan hier op hebbe ik het volgende aan te merken. — 1. Dat, gelyk de be-  van de EERSTE ZONDE. 15 benaming van Duivel, in de Schriften des N. Test. niet altyd met het zelfde oorfpronkelyk woord word uitgedrukt, maar zomtyds door het Griekfche gelyk in alle plaatfen, in welken van Bezetenheid gefproken word, en waar in het zelve niet anders dan ene ligchamelyke ongefteldhcid, of krankzinnigheid betekend (*) , volgens den toenmaligen denk- en fpreektrant der Joden, aan de werkinge of invloed van enen Dcemon, of ingebeelde Heidenfche Godheid toegefchreven, — en zomtyds, gelyk in alle de bygebragte plaatfen , door het woord A*j3«Aos, welk cigentlyk een Lasteraar of Leugenaar betekend, — zo ook dit laatfte, zo wel als het woord Satanas (of Satan") 't geen letterlyk Tegenkanter of Tegenftrever wil zeggen, meermalen in enen figuuriyken en overdragtigen zin gebezigd, en op ene onbepaalde wyze toegepast word, op perfonen, hoedanigheden, of in 't gemeen alles , wat laster of tegenftand opleverd. — Dus, by voorbeeld, waarfchuwd Paulus de Vrouwen, dat zy gene Lasteresfen, (Duivels ftaat 'er) moeten zyn: 1 Tim. III: 12. — en zegt de Heiland, tot zyne Discipelen, Joh. VI: 70, (ogende op Judas") een uit u is een Duivel, — en op gelyke wyze noemd de Zaligmaker zynen Leerling Petrus, een Satan, door dien hy zig vermeette, hem het Lyden des doods af te raden: en zegd de H. Paulus, dat een Engel des Satans, of een Satan (*) Farmer, Verh. ever de Bezetenen. I. REDENV. De Verleiding en Overtreding. f  16 GESCHIEDENIS I. Kedenv. De Verleiding en Overtreding. tan Engel , was toegelaten om hem met vuisten te flaan, 2 Kor. XII: 7, waardoor de beste Uitleggers een Lighamelyk ongemak verftaan. Ten 2den, dat dus de bena¬ ming van Duivel of Satan, aan de oude Slang gegeven , of met opzigte tot derzelver verleiding gebezigd, geenzins noodzakelyk aanduid en influit, dat zy door enen kwaden Geest of afgevallen Enge! bezield was; —■ maar , overeenkomftig de manier van uitdrukkinge dier tyden, en misfchien enigermate met infchikkinge van de vooroordelen en gevoelens der perfonen, waar mede men toen voornamelyk te doen hadIe (*), niet meer behoeve te betekenen, dan ie letterlyke zin der benamingen, Lasteraar af Leugenaar, Tegenparty of Tegenftrever, jitdrukt, in hoedanig een ligt de Slang, in lit Beeldfprakig tafereel van moses, duide- lyk (*) Het is bekend , dat de Joden, van 's Heilands Jagen, befmet met de bygel'ovige denkbeelden der Heidenen, aangaande den invloed en werking van kwade Geesten, en de zinnebeeldige Wysbegeerte der Oosterlingen, aan de Slang, in Mofes verbaal, ene figuurlyke betekenis gaven , en 'er met 'er daad , een afgevallen Engel, of Duivel, doorverstonden: dog , deze gevoelens, van latere tyden , zyn van jeen gezag, om 'er onze uitleggingen der vroegere H. Gedenkschriften naar te regelen. En, fchoon onze Zaligmaker en zyne Apostelen, in hunne gefprekken en gefchriften, zig zomtyds van enige toen gebruikelyke uitdrukkingen en fpreekwyzen bedienden, deeden zy dit veel eer uit toegceflykheid , dan Dm de denkbeelden , gemeenlyk aan die uitdrukkingen gehegt, goed te keuren en voort te planten.  van de EERSTE ZONDE. 17 lyk voorkomt: — en dat derhalven, wanneer de H. Joh. in het Boek der Openbaringe, van een Duivel of Satan gewaagd, dien hy de oude Slang noemd , hy eenvoudig het oog kan gehad hebben op de ene of andere fterke verzoeking tot afval, misfchien wel de vervolging dier tyden, voor de Kristenen , hoedanige de Slang, reeds van ouds, voor Moeder Eva was. —■ Desgelyks, wanneer dezelfde Apostel, in een zyner Brieven, zegd: dat de Duivel van den beginne zondigd, kan hy eniglyk willen te kennen geven: dat 'er reeds , gelyk in het geval 'van Adam en Eva bleek, van den beginne der Waereld, een beginzel van Verleiding tot zonde en ongehoorzaamheid, onbepaald gelaten zynde wat dat beginzel was, in de Waerelcl en by de Menfchen plaats hadde. — En eindelyk, wanneer de Heiland het bygebragt verwyt den Joden doet, die zig zo zeer beroemden op hun afkomst van Abraham , dat voorbeeld van gehoorzaamheid, en ondertusfchen hem gezegend voor enen valfchen Profeet, enen bezetenen, die den Duivel of enen Da?mon hadde, uitfcholden en lasterden, ja hem zelfs naar 't leven Honden , zo is zyne mening blykbaar, dat zy daar door toonden, ten uitterfte van Abraham ontaard te zyn , en bezield door een zelfde logenagtig, verderflyk, en misdadig beginzel, als waar door de eerfte Menfchen tot ongetrouwheid aan hunnen Schepper , en tot bewerking van hun eigen ongeluk en dood? waren verlokt geworden. — Immers is niets gemener in den ftyl der H. B Schry- I. REDENV. De Verleiding en Overtred n^.  18 GESCHIEDENIS I. REDENV. De Verleiding en Overtrcdirg. Schryveren , dan hoedanigheden, neigingen of gedagten, of zelfs toevallige omftandig- heden , als perfoncn te verbeelden. Waar van ik alleen dit enkel voorbeeld zal bybrengen, 'tgeen by Matth. XIII te vinden is, en dat ene volkomene overeenkomst heeft met de zaak, die wy tans overwegen, namentlyk: dat de Heiland, in zyne gelykenis van den Zaaijer , het zelfde , 't geen hy eerst figuurlyk, door vogelen, fiemagtige plaatfen, brandende zonnefchyn en doornen en dis telen verbeeld hadde, en vervolgens, in zyne uitleggingen dier verbloeming, eigentlyk fprekende, als onoplettenheid, onftandvastigheid, vervolging, zorgvuldigheid der waereld en verleiding des rykdoms voordraagd, eindelyk, vs. 39, alles met een woord uitdrukkende, toen zeer wel begrepen wordende, den duivel noemd.-— Hetblyktdus, , dat het gemeen gevoelen geen fteunzel heeft in de bygebragte plaatfen der Schrift: én egter zyn deze de cnigften, waarin , zo vérre my bewust is, op het geval in den Text gezien word. Maar zult gy zekerlyk vragen, myne Aandagtigen , indien het gefprek met de Slange niet eigentlyk moet verftaan worden, en indien hier gene andere onzigtbare verleider, dan dit fchuldeloos en ftomme Dier gevonden werd, hoedanig droeg zig dan deze Verleiding toe, en op welke wyze, konde Eva, door dit middel, van haren pligt Worden afgetroond ? Niets valt ge- makkelykcr te verklaren, indien wy de redelyke én hoogstvvaarfcbynlyke onderftelling aan-  van de EERSTE ZONDE. i9 aannemen, dat Mofes, door het fpreken der Slange, op ene Beeldfprakige wyze. de gedagte fchetst, die zy op de ene of andere wyze in Eva verwekte (*). . ,, Te weten, deze onze eerfte Moeder, i, naar fpyze in den Hof zoekende , en 5>, den Boom der kennisfe des goeds en des >, kwaads ontdekkende, errinnerd zig het ,, gegeven verbod van jehova, om van des,, zelfs vrugt niet te proeven. Zy errinnerd j, het zig egter, in den beginne , met enige verwarring van gedagten. ; Mogelyk „ had zy het zelve niet gehoord, maar ,, eniglyk van Adam, zo als het verhaal in „ het voorgaande Hoofdftuk fchynt aan te j, wyzen, verftaan. ■ Eerbied en lief- ,, de. voor den Schepper was, op dit tyd„ ftip, nog in volle kragt by haar. • ■ Heb ik het wel verftaan , vraagt zy zig j, zeiven? —— Heeft Jehova ons alle de „ vrugten van dezen Hof verboden? neen „ gewisfelyk; hy gaf ons dezen voorraad niet te vergeefsch:— en enigen anderen vond „ zy niet, om den trek der Nature te vol* ,, doen. Maar, denkt zy, voortgaan- „ de, tans fchiet het my klaar te binnen: „ van dezen Boom , in het midden des „ Hofs, hier voor my, hier van heeft Hy „ gezegd, dat wy niet zouden eten, opdat „ wy niet fterven zouden." Wat denkbeeld zy ook van fterven moge gehad hebben , zy kon uit die bedreiging, ten minften dit f*) Hesz, Gefchiedenis der Israiliten. B % L REDENV. De Verleiding e» Overtreding.  I. REDENV. De Verleiding en Overtreding. Ken. 55 fi-Cllj 20 GESCHIEDENIS dit opmaken, dat het proeven van deze vrugt haar zeker onbekend nadeel zoude toebrengen, enige verandering by haar te weeg brengen, die niet goed zoude wezen. ■ „ Maar, ziet daar, op het eigen ogen- „ blik, valt haar ene Slang in 't oog, een der fnelfte en vernuftigfte Dieren. ■ „ Zy hadde zig aan of in den gekenteken„ den Boom gehegt , en at, met graagte „ en zonder blykbaar letzel of enige fchyn„ bare verandering, van deszelfs vrugt. — „ Zy ftiet welligt, in hare poging om de ,, lust te boeten, een of meer vrugten van „ de zwaarbeladene takken. Hoe „ fchoon, hoe bekoorlyk deed zig die vrugt „ op voor het oog van Eva! — Misdeed „ zy niet, en kon zy buiten gevaar, zy „ proefde wel eens van deze aanlokkelyke „ fpyze." Hier begind de begeerlykheid te werken, en de indruk van eerbied voor en van vertrouwen op Jehova te verflauwen. — „ Zy ftaaröogd op de etende Slang: gene „ verandering, die haar vreze kon aanja„ gen , befpeurd zy by dezelve; mogelyk „ ontdekt zy iets fehoons, in de gedaan„ te en houding des Diers, waarop zy tot „ nog toe niet gelet hadde, en fchreef het „ welligt aan het eten der vrugt toe:" — de eerfte Mensch was, zekerlyk, zeer eenvoudig, onbefchaafd en zinnelyk — „Neen, „ dagt zy ,God weet beter, de vrugt kan vei„ lig gebruikt worden; — ik zie het aan dit „ levendig Schepzel; —■ ja dat meer is, het „ gebruik daar van zal my voordeel aan„ brengen, — het zal my verftandiger ma-  van de EERSTE ZONDE. 21 » ken, my nader aan Jehova doen gelyken, „ en my doen zien en ondervinden 't geen „ ik tot nog toe niet wist. Vol van „ deze hoop , grypt zy naar de vrugt," niet met een moetwillig oogmerk om God ongehoorzaam te zyn: (zy hadde zig nu al overreed, dat hare onthouding van dezelve zyn wil niet kon wezen; 't zy dan dat zy zig tans verbeeldde, dat zy, of haar Man, of beiden de Godfpraak niet wel begrepen hadden; of dat God zyn vorig verbod hadde ingetrokken, of, 't geen mogelyk nog wel het waarfchynlykfte van allen is, dat haar lust het gehele denkbeeld van Gods geopenbaarden wil in dezen, voor dit ogenblik, haren geest ontweldigd hadde:) maar om den fmaak van een zo lieflyk ooft te proeven, en de wysheid, welke zy geven konde, te ontvangen. ,, Zy at nu ge- „ rust, en geeft, onder dezelfde verzeke„ ring en het verhaal van dit haar weder„ varen, haren Man ook daar van, om hem „ het zelfde voorregt deelagtig te maken(*)?" ——- Het is tot deze natuurlyke en ongedwongene verklaring, dat wy als van zeiven ons opgeleid vinden, door het 6de vs. van ditHoofdftuk, of het laatfte van onzen Text, 't geen kan worden aangemerkt, de ware uitlegging der eenvoudige mening van al het vorige konftige verbloemde in zig te behelzen en open te leggen. — Duidelyker en f*) Niemeyer, Karakterkunde des Bybels, I D. ïfte St. p. 83- B 3 I. REDENV. De Verleiding en Overtreding.  I. HKDENV. De Verléis ding en Overtreding. (*) Hksz, Qefchiedenis der Israëliten, I D. p. 35. 12 GESCHIEDENIS en beter kon het beloop der zake niet ge* fchetst worden, dan in deze weinige woor, den gefchied: — woorden, die een zo juistTafereel der werkinge van 't menfchelyk hart opleveren: de Vrouw zag, dat de Boom goed was tot fpyze, dat hy fmakely- ke en onfehadelyke vrugten droeg , en dat hy een lust was voor de ogen , ja een Boom die begeerlyk was om verftandig te maken : die zig zo zeer aanprees , als nuttig, om het verftand te verbeteren. Zy nam dus van de vrugt, en at; zy gaf haren Man ook daar van , en hy at (*). J Dus fchetfte de Israëlitifche Gefchigtboeker moses de gelegenheid, by welke, en de wyze, waar op de eerfte Zonde gepleegd werd, naar de manier en denktrant der Ouden , wier fmaak in zinnebeeldige uitdrukkingen, in de Fabelleer, te blykbaar zig opdoet, om ons, over ene gelykzoortige manier van verhalen, by den Joodfchen Wetgever te verwonderen.— En dus hebbe ik getragt, den waren zin dezes verhaals, van onder het kleed der verfieringe, op te delven, en het regt verftand van dit gedeelte dezer merkwaardige Historie toe te ligten. Als tot verftandigen fpreek ik, oordeeld gy zeiven, myne geliefden, wat ik zegge, ■ beproefd het alles, aan de gezonde rede en Gods onfeilbaar woord, en behoud het goede. De  van de EERSTE ZONDE. 23 é & •& De regtftreekfche en eigentlyke Toepasfing op het tans verhandelde, geeft ons de H. Apostel Jacobus aan de hand, in het ifte Hoofdft. van zynen algemenen Brief', vs. 13, 14 en 15. Niemand, als hy verzogt word, zegge: Ik worde van God verzogt, want God kan niet verzogt worden met het kwaad, en hy zelv verzoekt niemant: maar een iegelyk word verzogt, als hy van zyne eigene begeerlykheid afgetrokken en verlokt word. Mogelyk hadde hy, dus fchryvende, wel byzonderlyk het oog op de Historie der eerfte verleiding : altans dus kwam het eerfte Paar, in weerwil van deszelfs onbedorvene en fchuldeloze natuur , tot overtreding en ongehoorzaamheid, en, langs dien zelfden weg, werden ook alle deszelfs Nakomelingen , tot één toe, in zonde en onheil ingewikkeld. En daarom laten wy ons Hart behoeden, boven al wat te bewaren is; want daar uit zyn de uitgangen des Levens, dat is, hier uit ïpruiten alle onze goede en kwade daden voort. Laat ons zorgvuldig letten op elke beweging onzer ziele, cn op de eerfte opwelling van lust, die, fchoon fchuldeloos op haar zelve, nogtans te onbedagtzaam ingevolgd zynde, ons tot ongehoorzaamheid en ondeugd kan vervoeren. En deze intoomhouding onzer lusten en driften is tans voor ons des te noodzakelyker, om dat zy, in onze teB 4 gen- 1. REDENV*. T^ciint; dl toepasfelyk gebruik.  ï. PEDENV. Lerins" en toepasfelyk gebruik. o4 GESCHIEDENIS genwoordige, meer nadelige, omftandigheden , de vermeerderde broosheid en zwakheid der Menfchelyke Nature, en de, federt de eerfte komst en voortgang van de Zonde in de Waereld, vermenigvuldige kwade voorbeelden en uitterlvke voorwerpen van verleidinge, te ligter, te dikwyler en te heviger kunnen ontdoken en aangeprikkeld wor- 3en. . Zodat de Verleiding, of, gelyk het de Apostel figuurlyk uitdrukt; de Duivel, nu geftadig rondom ons gaat, als een briesfchende leeuw, zoekende, men hy zoude mogen verflinden. ■ Dus hebben wy geftadig op onze hoede te wezen, dat wy door het kwaad niet overwonnen worden. ——■ Onze pligt is duidelyk. ■ God heeft ons, in 't byzonder door de Openbaring van zynen Zoon , ten klaarfte bekend gemaakt, wat hy van ons eischt, wat wy doen, wat wy laten moeten, en hy heeft tevens zyne wetten aangedrongen , met de heerlykfte beloften en de vreesfelykfte bedreigingen. — Zo wy naar den vleefche leven , indien wy ons telkens laten wegliepen door onze dierlyke lusten en driften , zullen wy fterven : dood en verdoemenis wagt op ons, in dien pqvzïïq. . ■ Maar zo wy door den Geest, door de infpraken van rede en geweten, de werkingen des lighaams doden, zo zullen wy leven, leven by God, voor eeuwig in vreugde en gelukzaligheid. — Wel is waar, zo lang wy in dezen tegenwoordigen proetftaat blyven, zullen wy geftadig met vlecsch en bloed te ftryden hebben. Wy kunnen  van de EERSTE ZONDE. 25 nen onze begeerlykheden en driften niet gantfchelyk uitrooijen. - • Zy behoren tot ons wezen en natuur, en derzelver aflegging zoude ons geheel ontmenfchen, en buiten onzen beftemden kring voeren. • Ook zyn derzelver werkingen niet altyd misdadig, maar kunnen ons dikwyls, in de betragting van onzen pligt en de najaging der deugd, kragtdadig onderfteunen, gelyk zy, in hare eerfte bewegingen en opwellingen, altoos fchuldeloos zyn.— Maar dit hebben wy in agt te nemen, dat wy ze nooit blindeling opvolgen, maar fteeds dezelven toetfen aan den regel van onzen pligt, en dat wy, ingevalle zy ons daar van zouden aftroonen, haar tragten af te wenden , tegen te ftaan en te overwinnen, ■ dat wy ook onze begeerlykheden niet te zeer prikkelen en op ene moetwillige wyze gaande maken , maar ons , zo veel mogelyk, voor alle zodanige omftandigheden en voorwerpen wagten , welken wy, door de ondervinding geleerd hebben , dat ons het meeste in gevaar daar voor kunnen brengen: en, eindelyk, wanneer wy door dezelven te onbedagtzaam ons in deze of gene overtreding van onzen duidelyken pligt hebben laten inwikkelen, dat wy ons in dien gevalle wagten, om zulks Gode of zyner beftellinge toetefchryven, maar eniglyk de fchuld by ons zei ven zoeken, opdat wy tot een waar berouw gebragt worden , en van ftonde aan den weg van verbetering en hervorming inflaan; gedagtig zyn- B 5 de I. REDENV. Lering en coepssfelykgebruik.  r I. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik. TWE. 26* GESCHIEDENIS de aan die les en waarfchuwing onzes Heilands, door hem aan zekeren van hem herftelden lyder gegeven , en zyne woorden ook op ons geval toepasfende: ga henen, zondig niet meer!  van de EERSTE ZONDE. 27TWEDE REDENVOERING. onmiddelyk gevolg der eerste zonde by de menschen. Vers 7 en 8. Toen werden hun heider ogen geopend, en zy werden gewaar, dat zy naakt waren, en zy hegtten Vygeboombladeren te zamen , en maakten ziïï Ie horten. En zy hoorden de ftemme des Heren Gods, wandelende in den Hof, aan den wind des daags: toen verbergde zig Adam en zyn TVyf voor het aangezigt des Heren Gods, in het midden van het geboomte des Hofs. Tn myne voorgaande en eerfte VerhandeI ling over de aanmerkelyke Historie, waar van de afgelezene Text een volgend deel uitmaakt, by wege van Inleidinge over de verfchillende wyze fprekende, waar op dit verhaal, federt lang rQeds en nog, by de Uitleggers begrepen en opgevat word, verklaarde ik my wel tegen den ftrikt letterlyken zin van alles, als vol van onoplosbare zwarigheden zynde, en aanleiding gevende tot allerleye ongerymde en buitenfporige onderftellingen 5 dog konde ik ook tevens ge^ ne rede pf noodzake vinden, om het geheel en. II. REDENV, Onmiddelyk gcvols der eerfte" Zonde.  28 GESCHIEDENIS II. REDENV. Onmiddelyk gevolg dei ecrllc" Zonde. t enkel ■ zinnebeeldig op te vatten, en dus zo verre van de Letter aftewyken, als enigen verkozen hebben. Met één woord, ik verkoos, den middelweg ook in dezen veiligst agtende , tusfehen beiden te gaan , en nam de onderftelling aan; dat hier ene ware en wezentlyke Gebeurtenis , fchoon met verfcheidene Verbloemingen, Figuren en Beeldfprakige uitdrukkingen, in oude tyden gebruikelyk, vermengd en opgeiierd, ons verhaald word. Ovcreenkomftig hier mede , hebbe ik, in myne verklaring van de voorgaande verfen onzes Tcxthoofdftuks, 't geen daar in van ene Slange, en het eten van zekeren Boom, gezegd word, wel naar de Letter, en van een eigentlyk Dier, en enen wezentlyken Boom uitgelegd; dog het fpreken der Slange, de Vrouw tot het verboden eten verleidende , als ene zinnebeeldige befchryving van de gedagten, welke dit Dier, op de .ene of andere wyze in Eva verwekte , voorgedragen , en op ene zo ik meen zeer eenvoudige en ongedwongene manier, de Verleiding, langs dezen weg , afgefchetst. Dit nodig geoordeeld hebbende, hier vooraf kortelyk te herhalen , ten behoeve van de zodanigen myner Todhoorderen, die, by den voordragt myner vorige Redenvoeringe over dit onderwerp, niet tegenwoordig waren ; gelyk het voor de overigen gene geheel nutteloze herinnering kan wezen, ga ik tans , naar mynen aangenomen uitlegregel, voort, met het voorgelezen deel dezer merkwaardige gebeurtenis, behelzende hoofdzakelyk het onmiddelyk Gevolg der eerfte Over- trc~  van de EERSTE ZONDE. 29 iredinge, by onze vroegftc Ouders, te overwegen en optehelderen. Toen, dus vervolgd de H. Gefcbiedfchryver zyn vorig verhaal, in den Text: toen , dat is onmiddelyk ot" kort na dat de Vrouw, door hare begeerlykheid , op het befchouwen der aanlokkelyke vrugt, en het eten der Slange , vervoerd zynde , en desgelyks op hare' aanpryzing, ook de Man, den ontembaren lust, aan het verboden ooft, volop, «eboet hadden, werden hunner beider o Het geen wy 'er ter ophelderinge over aangemerkt hebben , maakt ons genoeg bekwaam, om ons den waren ftaat der zake te verbeelden en voorteftellen. De eerfte Mensch kwam , wel is Waar $ volmaakt, of gelyk het Mofes uitdrukt, zeer goed uit de hand van den Schepper voort | volmaakt, dat is , van alles , wat tot het wezenlyke van 's Menfchen Natuur be« hoordvoorzien, tot elke ontwikkeling bekwaam , zonder natuurlyke of zedelyke ge* C 3 bre¬ it. UEDENVj Onmiddelylf 5tvolg dei :evfte Zonde.  tl. REDENV. Onmiddcljk gevolg der etrlle Zonde. 36 GESCHIEDENIS breken (*): met dit alles egter, bevond hy zig, in enen kindfehen, en zo wel met opzigte op zyne verftandelyke als zedelyke vermogens geheel ongeoeffenden Haat. Zy, die den eerften Mensch , wegens zyne vermeende verhevene en uitgeftrekte kennis, heiligheid en gelukzaligheid zo zeer verheften , vormen zig gewisfelyk een zeer ongelykmatig denkbeeld van hem, welk nog in de Rede, nog in de Openbaring, gegrond is. —— Zyne denkbeelden waren, gelyk die van kinderen, grotendeels zinnelyk, en uit zinnelyke voorwerpen en gewaarwordingen ontleend. Zodanig waren zy zelfs omtrent Jehova zyncn Schepper. Hy kende Hem, door de zinnen, gelyk een Kind zynen Vader kend, en was op dezelfde wyze bewust van zyn gezag over Hem, zyne verpligting tot gehoorzaamheid aan, en zyne volkomene af hangelykheid van God, welk één en ander genoegzaam was , om zyn gedrag omtrent hem te beltieren. Zyne deugd beftond tot dus verre alleen in zyne ónfchuld, en zyne grootfte gelukzaligheid in deszelfs bewustheid; of in de overéénftemming van zynen wil met dien van Jehova, waarvan hy, by aanvang en ter oeftening van zyne gehoorzaamheid , met opzigt op ene enkele en zeer eenvoudige daad, ene duidelyke .openbaring ontvangen hadde. Hy (*) Niemeyer, Karakterkunde des Bylils, I D. ifte St. p. 73. enz.  van be EERSTE ZONDE. 37 Hy overtrad , verblind en vervoerd geworden zynde, door ene onbekende aanprikkeling van dierlyken lust, welke hy nogtans hadde behoren te bedwingen, en konde bedwongen hebben ; en, daar deze de eerfte misdag was , waar aan hy zig fchuldig maakte, moest de bewustheid en overdenking daar van, die, zodra de lust geboed was, en de ziel van hare beguichelingen ontheven , derzelver plaats innam, natuurlykei wyze, haar volle uitwerking byhem hebben, en den diepften indruk op zyn gemoed maken. Ene hebbelykheid van overtreden kan, gelyk de ondervinding leerd, het menfchelyk hart allenskens bevredigen met de verwytende bewustheid van 't kwaad, en het geweten ten minfte voor enen tyd verftompen^ ook weet zy de menfchen de toevlugt te leren nemen tot allerleije middelen van vervrolyking, om de overdenking yan fchuld af te wenden. — Maar, waar gene gewoonte van zondigen plaats greep, inzonderheid by ene eerfte overtreding, zal vervvyt, fchaamte en vreze, onmiddelyk na het bedreven kwaad , haar volle kragt op het fchuldig gemoed hebben, en ene blykbare verwarring en radeloosheid te weeg brengen. Duidelyk befpeurd men zulks by het eenvoudig en onnozel Kind, welk door onbedagtzaamheid of overyling van drift en zinneiyken lust, het gegeven vaderlyk bevel beftond te overtreden. — Nauwlyks is de ongehoorzaamheid volbragt, of het befpeurd zyne teleurftelling en bloosd van fchaamte. ;— Zyne vorige vrolyk- C 3 heid II. REDENV. Onmiddelyk gevolg dei eerde" Zonde.  n. 11EDENV. QnnïiddelyS gevold der eerHey Zonde, 33 GESCHIEDENIS heid en fchuldeloze weltevredenheid wykt, en hy verfchuild zig, om niet ontdekt en in aanfpraak genomen te worden. Daar hy te voren, op het eerfte opontbod des Vaders, of zyne komst van verre, al huppelende hem te gemoet ging., in de bewustheid van zyne goedkeuring, en in de verwagting van zyne omhelzing en troetelingen : durft hy tans niet ten voorfchyn kómen, maar verfchuild zig veeleer dieper, op de roepende ftem van zynen Vader, wetende wat hy gedaan en wat hy verdiend heeft, en niets anders verwagtende, dan zyn billyk verwyt, en het gevoel der gedreigde ftraffe. Ziet daar den juisten toeftand onzer eerfte Ouderen, terftond na het eten van den Boom der kennisfe des goeds en des kwaads. De verzadigde begeerte maakt plaats voor overdenking. Zy begrypen nu ten volle, datzy, door deze involging, het gebod van Jehova overtreden hebben. ^ Zy errinneren zig te gelyk de gedreigde ftraffe, die, wat denkbeeld zy 'er ook van hadden , hen ten minften van het Godlyk misnoegen moest overtuigen. Zy fchamen zig over hunne roekeloosheid en averegts gedrag omtrent hunnen Weldoener; zy fchamen zig voor eikanderen en voor zig zeiven, dog allermeest voor God. Vol van verwarring en fchroom, durven zy elkanderen niet aanzien , maar verbergen zig in de fchaduw enes booms. Zy waren aan Goddelyke bezoeken gewoon, dog in dezen toeftand het minst bereid , om ze te ont- van-  van de EERSTE ZONDE. 39 vangen: ja vreesden voor dezelven nu ten zeerfte, en gingen zig verfchuilen voor Hem, die hen overal vinden konde. — De welbekende {tem , die hen gewaarfchuwd hadde, liet zig egter weldra wederom van naby horen. Tans was hun verwarring volkomen : — radeloos, niet wetende, wat te doen, vlugtten zy, zo diep zy konden, in 't geboomte: — zy durfden de verfchyning, de aanfpraak, die hen te voren nooit fchrik of ontfteltenis aanjoeg, niet afwagten. & ■& # Het geen wy tans van deze aanmerkelyke gefchiedenis overwogen hebben, zal ons ftoffe ten overvloede tot nuttige Lering aan de hand geven, om 'er ons den overigen tyd mede bezig te houden. 1. Vooreerst kunnen wy uit het verhaal in den Tcxt zien, op welk enen losfen en wankelbaren grond, het vermaak en het voordeel rust, welk een Zondaar, uit zyne overtreding, raapt, en van hoe korten duur het zelve diensvolgens wezen moet.—'Alle de genietingen der Zonde zyn loutere uitwerkzels van beguichelinge, die flegls voor een poos, en zo lang de verbeelding door de hitte van drift geftookt word, kan werken; dog de hevigtte driften zyn gemeenlyk het fpoedigftc afgemat, en voldaan zynde, houd tevens het vermaak op, 't geen aan derzelver involging verknogt was, zonder den minften verkwikkelyken nafmaak of troostelyke overweging oveitelaten, of zelfs enige beC 4 te- IT. BEDRNV. Onmiddelyk gcvola dei *erfte Zonie. Lering en toepasfelyk gebruik.  RüDENV. Lering ei tojpasfelyk gebruik, 4o GESCHIEDENIS tere gewaarwordinge, dan die van teleurftellinge en teonvredenheid. Hoe fchielyk was, in het geval onzer eerfte Ouderen, deze droevige afwisfeling! Zo lang zy der Verleidinge gehoor gaven , en, met fteeds opwakkerenden lust, de bekorelyke vrugt befchouwden, dagten zy aan niets anders, dan aan wellust, en aan de vermeerdering van hun tegenwoordig geluk , en waarfchynlyk genoten zy een ogenblikkelyk vermaak, terwyl zy het verboden ooft proefden ; maar zo dra was de misdag niet begaan , of de kortftondige verrukking ver, dween, en maakte plaats voor tegenftrydige aandoeningen. • ■ Even dus gaat het elken Zondaar, die zig laat vleijen en overhalen door de bedriegelykheid der Zonde. Naardemaal hy op ydelheid vertrouwd, waar door hy verleid word, moet pok ydelheid zyne vergelding wezen, Joh XV: 31. En bet gaat hem, naar de afbeelding des Profeets; gelyk wanneer een hongerige droomt , en ziet hy eet, maar als hy ontwaakt, zo is zyn ziel ledig, of gelyk wanneer een dorftige droomt, en ziet hy drinkt, maar als hy ontwaakt, zo. is hy nog mat, en zyn ziel is begerig, Jez. XXIX: 8: — want, gelyk het, in het boek van Job, fieriyk word uitgedrukt: Job VIII: 13, 14, 15, de verwagting des huichelaars zal vergaan: en zyn vertrouwen zal zyn als een huys der fpinnekoppe, hy zal op zyn huys leunen, maar het zal niet bcftaan, hy zal hem daar aan vast houden, maar het zal niet ftaande blyven. En by den zo even aangehaalden Profeet, vinden wy deze afbeelding  van de EERSTE ZONDE. 41 ding van de teloorftelling der Zondaren: zy vertrouwen op ydelheid zy weven fpinne- webben: hunne 'webben deugen niet tot klederen; zy zullen zig zeiven niet kunnen dekken met hunne werken. Hunne paden maken zy verkeerd voor zig zeiven, al wie. daar op gaat, kend den vrede niet, ■ zy wagten op ligt , en ziet daar is duisternis, of enen groten glans . maar zy wandelen in donkerheden, Jez. LIX: 4—9. Ziet dan toe, myne geliefden! dat u niemant verleide! nog laat immer ene valfche verbeelding van geluk en vermaak , in de voldoening van drift, ons immer dermate beguicbelen, dat wy ons in ene moedwillige overtreding van onzen kennelyken pligt laten inwikkelen; want nooit zullen w§ langs dezen weg een waar genoegen , vee! weiniger ene duurzame gelukzaligheid bejagen : maar wel dra , tot onze fchaamte er fmart, onze dwaling ontdekken, of, zo wy al de beguicheling, door enen wanhopiger voortgang in het kwade, weten te rekken en dus, voor dezen tegenwoordigen kort ftondigen tyd, de valfche en armhartige ge nietingen der Zonde mogen hebben, zulle! wy egter onfeilbaar onze ogen geopend vin den en onze naaktheid ontdekken, wannee wy uit deze aardfche woonftede ontklee worden , wanneer de Waercld met alle ha re begeerlykheden en bedriegeryen zal voor bygegaan zyn, en wy voor het regtvaardi Oordeel van God geroepen worden. Dan, dan helaas! zullen wy, te laat, onz doling gewaar worden, en de ftemme de C 5 vei IT. REDENV, Lering en toepasfelyk gebruik. l 1 | 1 y , tr  II. REDENV. Leving ei tcfèpasfelyK gebiuili. 4a GESCHIEDENIS verwyzinge, ja zelfs die van ons eigen hart, by ons verfcheiden van hier , zal ons op éénmaal uit onzen flaap wakker maken, en t de ware gefchapenheid der zaken in helder dagligt voor ons ftellen. 2. Maar ten anderen, het blykt niet alleen uit het verhandelde en de zo aanftonds bygebragte reden, dat de genietingen van enen Zondaar , in den loop zyner overtredinge, flegts van korten duur kunnen zyn; — wy zien 'er tevens uit, 't geen erger is, dat zy weldra van diepen angst, en alle de folteringen van fchaamte en vreze, worden opgevolgd. Schoon 'er geen plegtig vonnis ftond geveld te worden tegen de boosheid der Menfchen, door den regtvaardigen Opperregter van Hemel en Aarde, zouden nogtans hunne eigene harten zelve de plaats van Regters bekleden: hunne boosheden zullen hen zekerlyk kastyden, -en hunne ongeregtigheden hen ftraffen, zodra zy flegts tot ene ernftige en onzydige overweging van hun gedrag gebragt worden. Gelyk, in het geval van onze eerfte Ouderen, hunne eigen verwyting van en angst over hunne begane ondankbaarheid en ongehoorzaamheid, de Goddelyke tusfehenkomfte, in hunne dagvaardinge en verwyzinge, reeds voorging, even zo , zal elke moedwillige overtreding, die wy begaan , vroeger of later , en doorgaans zeer ipoedig, gelyke dodelyke gevolgen na zig liepen. ^— Te weten, myne Aandagtigen! God heeft een Getuige van, een Regter over 's menfchen daden , in hunnen boezem , geplant, ons  van de EERSTE ZONDE. 43 ons ontfchuldigende of ook befchuldigende, naar mate wy wel of kWalyk handelen : het Geweten, namelyk, of dat zedelyk bezef en oordeel , 't geen wy wel voor een poos enigermate kunnen onderdrukken, maar niet geheel en al uitrooyen of van ons verbannen: en dat niet misfen zal, den Zondaar, fchoon God nog zwygt, te ftraffen, en hem zyn gedrag ordentiyk voor ogen te ftellen.— En, fchoon hy al voor enigen tyd deszelfs verwytingen mogte weten te verydelen en te ontwyken, door alle konftenaryen van gezogte bezigheid en vermaak, zal nogtans het onnatuurlyk geweld, daar door, op zia zeiven geoefend, alleen dienen, om de knagingen der Confcientie des te meer te fcherpcn , en eenmaal te onverdragelyker vooi hem te maken. — Het wrekend beginzel. binnen in ons, zal zekerlyk deszelfs pligt betragten op enige aanmerkelyke fchendin^ van den onzen : en de infpraken onzer eigen gemoederen, die voortekens der aanftaande ftraffe (waar van zelve de Heidenfche Zedefchryvers gewag maken) zal, gelyfe aan Adam en Eva bleek, reeds een begin maken van het vonnis der beledigde Godheid. ——- Immers, zo ons eigen hart ons veroordeeld, gelyk de Apostel aanmerkt, Goa is meerder dan ons hart en hy kend alle dingen, dan hebben wy, wil hy zeggen, ongctwyf feld, de Goddelyke verwyzing te wagten En het vooruitzigt hier van, ten vol lc levendig in de ziel, moet weinig minde: angst en wanhope aanjagen, dan het gedug te en noodlottig tydftip zelve, waar op d( ramt II. RF.DKNV, Lering eri toifasfelylS gehiuita  44 GESCHIEDENIS II. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik.' rampzalige misdadige, ten Goddelyken Vuur* fchare gedaagd, dat vreesfelyk oordeel te vergeefsch zal pogen te ontwyken, en, vol onverbeeldelyke benauwdheid , uitroepen : Bergen valt op om en Heuvelen bedekt ons voor het aangezigt des genen, die op den Troon zit, en voor den Toorn van Hem , die de Waereld komt rigten in geregtigheid. De godlozen, zegt daarom de Profeet, zyn als een voortgedreven Zee, want die kan niet rusten, Jez. LVII: 20; en elders, zy vlieden, ook airede daar nog geen vervolger is; want de boosheid, gelyk de wyze Zoon van Sirach aanmerkt: is een vervaard ding, veroordeeld door haar eigen getuige. ■ En, wanneer dezcrwyze de fehrik voor het toekomende de fchaamte en het verwyt over het voorledene verdubbeld, wie kan zig dan den tcgenwoordigen akeligen toeftand der gefolterde ziele naar eisch verbeelden? De geest enes mans, zegt Salomo, zal zyne krankheid onderfieunen, maar een verflagen geest, wie zal dien opheffen? Prov. XVIII: 14, ö hoe verfchrikkelyk is het, een kwaad geweten te hebben, en met zig zeiven overhoop te liggen , met zig zeiven, dien men zo weinig ontvlugten kan, als den groten God, die het geweten in onzen boezem geplant heeft! en welk ene nare en afgrysfelyke zaak is het, niet dan met angst en fiddering aan het beste Wezen te kunnen denken, en zig verzekerd te moeten houden, dat zyn beste Vriend, zyn Maker, zyn Almagtige Vader, tegen hem in billyk misnoegen ontftoken is, en zig gereed maakt, om hem dat misnoegen , op ene  van de EERSTE ZONDE. 45 ene gepaste wyze, te laten blyken ! ■—1 Én, daarom myne vrienden, om onzes eigen bëlangs en geluks wille, om den wil van den vrede en de rust onzer zielen , ja om den wil onzer eindeloze zaligheid, laten wy alle misdadige involgingcn zorgvuldig vermyden; want de pynen van fchuld, de fchaamte, vreze en angst des bezoetelden gewetens , ter dege wakker gemaakt zynde, gaan wezénlyk de grootfte zinnelyke Voldoeningen te boven. Laat gene ver- zoeking, geen belang, gene beweegredenen, hoedanig die ook zyn mogen, ons ooit overhalen , om iets te doen , dat ftrydig is tegen onzen kennelykcn pligt, en den duide- lyken verklaarden wil van God. Want wat vrugt zouden wy hebben van de dingen , waar over wy niet anders kunnen, dan ons fchamen, en befchuldigeh, en op welker errinnering wy telkens moeten blozen en beven? Maar laten wy ene oner¬ ger lyke , ene onbezoetelde Confcientie fteedj tragten te bewaren, en ons , ten minften . daar wy ons niet geheel van ftruikeler kunnen bewaren , wagten voor die meei aanftotelyke euveldaden, die de eerfte er duidelykfte infpraken onzer Rede geweld aan doen, en de hevigfte aankloppingen van on: geweten overfchreeuwen; want dezen zul len gewisfelyk ene wonde na zig laten, die ons zeer hard zal vallen te verdragen , er nog harder, veel harder, te genezen. 3. Nog eens,, en in de laatfte plaats, he verhandelde geeft ons van zelve aanleiding, om den onnatuurlyken en verwrongen ge moeds II. REDENV. Lering en tdejtosfelyk gebruik; l l  II. REDENV. Lering en toep.isfelyit gebruik. 46 GESCHIEDENIS moedsftaat te overwegen, waar toe eeri Zondaar, door de bewustheid van fchuld , gedwongen is zyne toevlugt te nemen, wil hy zig zeiven, hardnekkig blyvende, enigermate ftaande houden , en niet geheel wegzinken onder den zwaren last zyner verlegene en angstvallige aandoeningen. Hy moet niet'alleen God en zyne waarheden uit zyn gezigt verbannen, en het één of ander bedrog by de hand Vatten, op het voorbedagt begaan van ieder daad van ongeregtigheid; maar het gehele plan en beloop van zyn leven moet onder een kleed van duisternis en vermomminge bedekt worden. Hy moet, om zyne eigen gerustheid en troost, zo veel hem mogelyk is , die gezegende waarheden voor zyn gezigt verbergen, welker overweging ligt en vreugde over alle de overige van Gods werken verfpreiden. ■ Hy moet de overtuiging en het geloof uit zyn hart verbannen, dat deze Waereld, door een almagtig, wys, goed, heilig en regtvaardig Wezen gefchapen is, en nog geregeerd word: dat dat wezen, de vriend en de beloner der regtvaardigen ? de vyand en ftrafter der godlozen is; dat de ziel des menfchen ter oniterflykhéid gefchikt, en dat 'er een toekomend oordeel en algemene vergelding van goed en kwaad te wagten is; ■ dat de H. Schriftuur ene Goddelyke Openbaring behelsd, en het Euangelie van Hemelfchen oorfprong is, ■ alle deze dierbare en troostelyke waarheden tragt hy, voor altoos, voor zig. zclven te verdonkeren , of dezelvcn te yèragten, zo hy kan, als  van de EERSTE ZONDE. 47 als loutere uitvindingen van ene ligtgelovige en misleide verbeeldinge, of als armhartige konsttreken van ene loze en menfchelyke Staatkunde. Zyn troost en veiligheid hangd eniglyk en geheel af van het regttegenoverftaande dezer verrukkelyke waarheden. Hy is gedwongen zyne toevlugt te nemen tot de duistere en heilloze onderftellingen, te weten: dat 'er geen God is, gene Voorzienigheid, geen Toekomende ftaat, en dat 'er geen onderfcheid zal gemaakt worden tusfchen den regtvaardigen en den godlozen, op het einde des levens; maar dat de een zo wel als de ander, voor altoos, zal ver- nietigd worden. Ziet daar den onna- tuuriyken en hopelozen gemoedftaat, waartoe hy gebragt word. Hy heeft de duisternis liever dan het ligt : Hy durfd niet in het ligt komen, op dat zyne werken niet beftraft •mrden. Dan ach! op welken brozen ri'etftaf fteund deze gedwongene gerustftelling des Zondaars, en hoe zal dezelve ten laatfte zyne hand doorboren, met welke ydelheden poogd hy zig ftaande te houden, en met hoe doorfchynende en haastverwelkende Vygenbladeren tragt hy zyne Schande en Schuld te bedekken! ■ Het tydrtip na- derd vast, waarin hy uit deze fchuilhoeken gedreven zal worden , en gedwongen , om, zynes ondanks, de Goddelyke waarheden te zien , en zyne onverfchoonlyke dwaasheid en verkeerdheid te belyden: dan zal zyn veragting tegen zig zeiven gekeerd worden , zyn gelach en fpotterny in fchrik en afgryzen veranderd worden; en zy, die hier zig II. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik.  II. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik. 48 GESCHIEDENIS zig zeiven poogden wys te maken , dat zy veilig waren voor de ftraffe der regtvaardige en gehoonde Oppermagt, zullen dan, maar och! te fpade , zien en ondervinden , tegen wien zy gewoeld en ydelheid hedagt hebben, wanneer Hy, de Regter des Hemels en der Aarde, op zyn beurt met hun zal lagchen en /potten, wanneer hunne vreze komt. God beware ons allen voor zulk een fchrikkelyk lot, en geve, dat wy, fteeds in het geloof van hem en zyne geheiligde waarheden, en in de getrouwe betragting van zyne geboden levende , eenmaal, by zyne verfchyning ten oordele, van Hem bevonden mogen worden in vrede! DÉR-  van de EERSTE ZONDE. 49 DERDE RE DEN VOERING. het goddelyk gerigt. Vers 9—13. En de Here God riep Adam, en zeide tot hem: waar zyt gy ? En hy zeide: Ik hoorde uwe Jlemme in den Hof, en ik vreesde , want ik ben naakt, daarom verbergde ik my. En Hy zeide : wie heeft u te kennen gegeven , dat gy naakt zyt ? hebt gy van dien Boom gegeten, van welken ik u gebood, dat gy daar van niet eten zoud ? Toen zeide Adam : de Vrouw, die gy by my gegeven hebt, die heeft my van dien Boom gegeven, en ik hebbe gegeten. En de Here God zeide tot de V>-ouw: wat is dit [dat] gy gedaan hebt ? en de Vrouw zeide : Die Slang heeft my bedrogen, en ik hebbe gegeten. ^fyTiemant heeft ooit God aanfchouwd, de-' ze is de verklaring van Apostel Joh. in zynen ijlen algemenen Brief, Hoofdft. IV: 12; als mede in zyn Euangelie, Hoofdft. I: 18, waar mede die van Apostel Paulus ten volle overeenkomt, in zynen eer ft en Brief aan Tim. Kap. VI: 16, alwaar hy van God, den al- ■ D leen nr. REDENV. Het Godde. iyls Geilet.  III. REDENV. Het Coddelyk Gciïgti 50 GESCHIEDENIS leen magtigen Heer, den Koning der Koningen , en den Heer der Heren , fprekende, zegd; die een ontoeganglyk ligt bewoond, den welken geen mensch gezien heeft nog zien kan. Te weten, myne Aandagtigen! God is een Geest, of zuiver geestelyk en onlighamelyk wezen, afgefcheiden van alle ftoffe en alle ftoffelyke hoedanigheden, en kan, diensvolgens, geen voorwerp der uitterlyke zinnen zyn. Wanneer 'er derhalven, op andere plaatfen der H. Schrifture, van God te zien gefproken word, moet zulks, of in enen oneigentlyken en figuurlykcn zin, van ene zuivere en verligte kennis, aangaande Gods eigenfehappen en werken , of het genieten van zyne byzondere gunften en het deel hebben aan zyne zalige gemeenfehap, verftaan worden ; of, byaldien de uitdrukking letterlyk en van een eigentlyk zien moet begrepen worden, heeft men door God, niet het Opperwezen zelve, maar enen Engel of Bode, in deszelfs plaats zig vertonende , en dus den onzienlyken Koning verbeeldende, te verftaan ; gelyk men dit doen moet, in alle plaatfen of verhalen, waar in van Goddelyke Vcrfchyningen gewaagd word. In dezen zin moet ook het verhaal,., in en voor den Text, begrepen worden , aangaande de komst van God in den Hof, kort na den misflag onzer eerfte Ouderen, en het geheel gèfprek tusfehen Jehova en hen, daar op voorgevallen. Namclyk men hebbe zig, in genen dele, te verbeelden, dat Jehova zelve hier onmiddelyk verfcheen en fprak, en zig dus liet zien ■  van dë EERSTE ZONDE. $t &ien en horen Van .de menfchen, maar een Middetv-perfoon of Bode, hem verbeeldende, en in zyn naam fprekende en handelende* ■ Ene wyze van Openbaring, welke byzonderlyk gefchikt was, naar de bekrompene en zinnelyke denkbeelden der men^ fchen van de vroegfte eeuwen fler Waercld, en voornarnelyk van onze eerfte Ouderen, die, in den kindfehen en ongcoeffenden ftaat hunner verftanden, niet vatbaar konden we» zen , voor het afgetrokkene denkbeeld van zuiver geestelyk beftaan , hoedanig het Eu* angelisch denkbeeld van God influit; nog zelfs in 't geheel in ftaat'waren, zo fchielyk alleen uit zig zeiven, tot de kennis van God te geraken; of, byaldicn men al onderfteld, dat de eerfte menfchen zig, van zelve en door hun eigene natuurlyke rede 9 tot de kennis van het hoogfte Wezen, konden verheffen, zoude nogtans deze kennis, zonder Gods hulpe en onderfteuning, onmogelyk, zo levendig en werkzaam hebben kunnen wezen , nog enen zo fterken invloed op hun gedrag en leven gehad hebben, als de gefchiedenis ons berigt. ■ ■ Inderdaad. de begrippen der eerfte menfchen, aangaande het Opperwezen, waren verre van juist en bepaald te zyn; nog konden zy, volgens hunrte ftaat en omftandigheden , zodanig wezen. — Zy fchynen, vooreerst, in. ene enkele betrekkelyke kennis beitaan te hebben , die zig niet tot het Wezen of de Natuur van God, maar alleen tot zyne Be* > trekking tot hen en de overige fchepzelen$ als Weidoener, Behoeder en Heer, bepaalD a és, III. RE DF.NV< Het GockteIjk Gerij;* 4  52 GESCHIEDENIS III. redenv. Het Goddelyis Geiigt. de, ■ met één woord, in ene zoort- gelyke kennis, als een jong Kind van zyne Ouders heeft. Ook moet deze kennis by hen van enen anderen aart geweest zyn, dan die door aanhoudende overdenking en menfchelyk ondcrWys word verkregen. Hunne uiterlyke zinnen kwamen, zo 't fchynt, ook in dit geval, hunne reden te hulp, op ene wyze, die, fints de gevestigde manier, om allengs van zinnelyke kundigheden tot hogere, op te klimmen , en ze eikanderen mede te delen, gene plaats meer heeft (*). ■ Jehova vertegenwoordigde zig aan hun, en fprak met hun , dat is te zeggen: zo en indiervocge , als het voor een zuiver geestelyk en oneindig wezen mogelyk is, zig te vertegenwoordigen voor het oog van, en te fpreken met, de Stervelingen: door een zigt- en hoorbaar middel, een Plaatsbekleder en Woordvoerder, die zyn naam droeg, en met zyn gezag bekleed was. Zodanig een Bode, waarfchynlyk ene menlchelyke gedaante dragende, in overeenkomst met de verfchyningen van dtrgelyke middenperibnen, in latere tyden , deed , ongetwyffeld, onze eerfte Ouderen denkbeelden krygen, niet alleen van God, maar ook van alle andere tastbare voorwerpen; leerde hen het gebruik der fprake, en de gepaste oeffcning van alle hunne natuurijke en zedelyke vermogens, vermogens , die , zonder door ene (*) Hesz, Verh. van Gods Konlngryk, I Deel, pag- 13, 14-  van de EERSTE ZONDE. 53 ene foort van aanleiding of ingeving in beweging gebragt, of op de gewigtigfte voorwerpen gerigt te worden , nimmer of niet dan zeer fpade zig tot dezen graad ontwikkeld konden hebben. En het was indiervoege, dat de Godheid konde gezegd worden , met de eerfte Menfchen om te gaan, en van hun op ene zinnelyke wyze gekend te wezen. God, gelyk Plato deze, voor 'ons buitengewone, dog voor hun zeer natuurlykc wyze van omgang befchryft, 't zy hy 'er aan gedagt heeft of niet: „ God weidde hen, en was hun verzorger en voorftander ; gelyk de tegenwoordige Menfchen, als de goddelykften der levende fchepzelen geringere Dieren ter weide voeren (*)." ■ En, overeenkomftig deze wyze van openbaring en onderrigting, waren hunné gedagten, by den naam van God, niet zo zeer op hem, die een Geest is, als wel op hem, die in zynen naam tot hen fprak en met hen omging, gevestigd. — Jehova God was, derhalven, by onze eerfte Ouders, de perfoon, die zig, als het Goddelyk orakel, zigtbaar en hoorbaar voor hun opdeed. Deze was het, die, by zy¬ ne herhaalde en mogelyk dagclykfche verfchyningen , onder alle andere onderrigtingen , ook het gebod of de waarfchuvving gegeven hadde , om niet te eten van den Boom der kennisfe des goeds en des kwaads, onder bedreiging, dat zy, dat doende, terftond zouden fterven : en deze was het nu ook (*) Plato, Politicus Jive de regno. D 3 III. REDENV. Het Goddelyk Gerigt.  m. REDENV. Hét Goddéjyl> Gcrigt, 54 GESCHIEDENIS ook wederom, die, tegen den avond in den Hof tredende , terwyl het fchuldig Paar, vol fchaamte en vreze, zig, op zyne aannadering, in het geboomte verfeboien hadde, met de gewone nadrnkkelyke taal, hoewel misfehien heden op enen meer onczaggelyken toon, riep: Adam, waar zyt gy? Men kan zig ligt verbeelden, hoe volko-. men de fchrik en verwarring der eerfte Menfchen, op dit opöntbod van God Je, hova, ware:' en egtcr , in weerwil van dezelve, hun ontzag voor de roepende ftemme was te groot, dan dat zy het durfden wagen, om langer in hun lchuilhoek te bly, ven: zy traden, onmiddelyk, ten voorfchyn, fchoon bedeest, en bevende van angst. Even zo zal éénmaal het Goddelyk orakel , de roepende ftemme des Aards-engels en het geluid der bazuine Gods, de talryke menigte van Zondaren, uit alle oorden der Waereld, byeen vergaderen, en zelf uit de diepfte fchuilhoeken der Aarde, voor den gedugten Vijurfchaar des Almagtigen hrengen, ten einde verantwoording hunner daden te doen, en het vonnis aan te horen, welk over hen zal worden uitgefproken. Maar, om tot de eerfte Menfchen weder te keren : men befpeurd, in hunne verantwoording, wel, aan de ene zyde, ene opregtheid. en openhartigheid van een een* voudig en nog niet aan zondigen gewend gemoed, welk deszelfs fghuld nog niet geleerd heeft te ontveinzen , maar terftond den beganen , fchoon nog niet ontdekten, misüag'verraadj dog ook tevens, aan  van de EERSTE ZONDE. 55 den anderen kant, ene poging, om, waar het mogelyk, het bedreven kwaad enigermate te vergoelyken, en de fchuld, immers een gedeelte daar van, van zig aftefchuiven. „ Ik hoorde uwe fiemme," zegt Adam , die, met de meerdere kloekmoedigheid van enen Man , hier 't eerst ten voorfchyn treed, en het wagen durfd te fpreken: „ Ik hoorde uwe ftemme, in den Hof; en ik „ vreesde, want ik ben naakt," (dat is, gelyk wy reeds deze fpreekwyze opgehelderd en verklaard hebben,) „ ik hebbe misdreven, „ daarom verbergde ik my, befchaamd en „ befchroomd zynde, om, in de bewustheid „ van myn fchuld, uwe komst aftewagten." De Goddelyke Bode vroeg hier op terftond : ,, Wie heeft u - te kennen gegeven, „ dat gy naakt zyt? hebt gy van dim Boom „ gegeten, van welken ik u gebood, dat gy „ daar van niet zoud eten?" • Uit deze verbintenis van het ontdekken van Adams Naaktheid, met het eten van den verboden Boom, in de vraag opgefloten, blykt.het, mynes eragtens, ten klaarfte, dat onze opgegevene verklaring der eerfte uitdrukking, de ware, en volkomen wettig, is: want, wat betrekking konde anders tog het eten van den Boom tot de ontdekte Naaktheid hebben? of hoe konde dit eten onder- fteld worden, onzen eerften Ouderen, ene gewaarwording te hebben doen verkrygen van iets, waar van zy de uitdrukking, naar de Letter opgevat zynde, onmogelyk konden onbewust wezen, en hun ene fchaamte aangejaagd, over hunnen oorfprongelyD 4 ken III. REDENV. liet Gociaalyk Gerigt.  ITT. RËDKNV. Het Goddclyk Gerigt. 56 GESCHIEDENIS ken Natuurftaat ? —— Te zeggen, dat hun misdryf, gepaard met het gebruik der vrugt zelve, die misfcbien ene dronkenmakende of bloedverhittende kragt hadde , ene ongeregelde en heftiger beweging in hunne dierlyke geesten te weeg bragt, welke hen voor eikanderen deed fchamen, is ene loutere onderftclling, waartoe men alleen in verlegenheid de toevlugt kan nemen. Het verhaal immer meld niets van het natuurlyke fchadelyke of vergiftige der vrugt, nog was'er enig verband tusfchen de ontftokene begeerte naar deze en ene wellustige, al te wellustige , drift omtrent eikanderen: ten ware men, met zommigen, wilde, dat deze hunne enkelvoudige overtreding ene volflagene omkering en verbastering in hun geheel zedelyk geitel veroorzaakt hadde, en het botvieren van énen dierlyken lust alle hunne overigen in ongeregelde beweging gezet hadde. Behalven dit, zien wy duidelyk, uit de omftandigheden van 't verhaal, by- zonderlyk welken de Text opleverd, ■ dat het fchamen over hunne Naaktheid, niet zo zeer, op het aanfchouwen van eikanderen, ontftond , 't geen, volgens deze onderftclling, dan alleen dus plaats konde gehad hebben , maar op de overweging en gewaarwording der Goddelyke verlchyning: zodat het niet voor eikanderen , maar voor God was, dat zy zig fchaamden. ■—■ ,, Ik hoor„ de uwe ftemme in den Hof, fprak Adam, ,, en ik vreesde?" voor wicn? voor den naderenden Bode der Godheid, en waarom? — „ want ik ben naakt." Naaktheid kan derhal-  van de EERSTE ZONDE. 57 kalven , redelyker wyze, hier niets anders betekenen, dan Schuld en de daaraan verknogte Schande, in hoedanig een figuurlyken zin, de fpreekwyze, gelyk ik aangetoond hebbe, zeer dikwyls in de H. Bladeren voorkomt: en in welken zy ook hier alleen, met toefpeling op het voorverhaalde in het Hot van Kap. H, door Mofes gebezigd word. Zodat de vraag: wie heeft u te kennen gegeven, dat gy naakt zyt ? niet anders kan dan eenvoudiglyk dit betekenen: • „ wie, of wat heeft u ontdekt, dat gy mis„ daan hebt, en u deze fchaamte en vreze „ voor my aangejaagd? Hebt gy dan „ myn gebod overtreden , door van den „ Boom te eten, waar tegen ik u gewaar- „ fchuwd hadde?"' Inderdaad, dit lag van zelve in het vorige opgefloten , voor zo verre 'er voor hunne fchuldeloze onnozelheid, tot dus verre, gene andere gelegenheid fcheen, om zig te vergrypen. Alle hunne pligtcn, immers die hun aangewezen waren, hadden zig tot nog bepaald, tot de onthouding van den Boom der kennis des goeds en des kwaads, in gehoorzaamheid van Gods uitdrukkelyk bevel; en gevolglyk konde hun fchuld en de daar uit ontttane ongerustheid niet wel aan enigen anderen misllag, dan aan hun eten der ver- bodene vrugt, worden toegefchreven. En daar deze de eerite overtreding was , waar aan zy, federt zy in wezen kwamen, zig fahuldig maakten, en zy, dus, nog onbedreven waren in de laaghartige konsc van ontveinzinge , welke ene meer heblyke geD' 5 woon- m. REDENV. Het Goddelyk Gerigt,  58 GESCHIEDENIS IIT. REDENV, Het GoddeJyk Gerigt» woonte van zondigen weet inteboezemen, komen zy, op de eerfte vraag, terftond tot bekentenis, alhoewel niet zonder ene heimelyke poging, om hun fchuld te verzagten, . ene natuurlyke werking des ingefcha- pen beginzels van Eigenliefde en Zelfsbehoudenis. Adam zeide, gelyk wy vs. 12 in den Text lezen , „ de Vrouw (of de Mannin) „ die gy by my gegeven hebt, die heeft my „ van dien Boom gegeven en ik hebbe gege„ ten:" uit welk zeggen men fchynd te moeten opmaken, dat Adam veeleer ten believen van, en uit infchikking voor, of ene onbedagtzame en ligtgelovige gehoorgeving aan, Eva, welke, ter dier gelegenheid, een onwettig misbruik van haren invloed op hem' maakte, en het voorgevallene met de Slang enen misleidenden draay gaf, als of Jehova zelve, met 'er daad, het Verbod hadde ingetrokken, dezen welvermydelyken misilag beging, dan dat hy-, door enige fterke aanprikkeling van drift, of regtftreekfchen lust tot de vrugt zelve, daar toe verleid en gebragt werd. r En mogelyk kunnen wy hier in de oplosfing vinden van dit zeggen des Apostels in zynen iften Brief aan Timoth. Kap. II: 14. Adam is niet verleid ge¬ worden , maar de Vrouw, verleid zynde, is iny of tot, overtreding geweest, dat is, den Man tot ene oorzaak van overtreding geworden. ; Schoon ook anders de woorden in- diervoege kunnen worden uitgelegd: dat Adam niet eerst, of op zodanige wyze,. al§ Eva, door de Siang namelyk, verleid is. Al-    van de EERSTE ZONDE. 59 Alhoewel nu dit verboden eten van Adam, op aandrang en door valfche inboezeming zyner Vrouwe, zynen misdag wel in zo verre verfchoonlyker maakte , dat zy meer aan zwakheid en overyüng, dan aan moedwillige, opzettelyke en onverzogte ongehoorzaamheid, was toetefchryven, (immers naarmate 'er gene of minder hevige verzoeking tot enigerhande overtreding is is de overtreding zelve meer heilloos en mis dadig, en zo ook, by omkering, het tegen overftaande,) nogtans was zyn misflag, daai hy denzelven behoorde en konde vermyd heb ben, daar hy, in een zaak van dat gewigt niet aanftonds zyne Vrouw moest hebber gehoor gegeven, maar haar berigt of voor geven onderzogt, en ten minnen gewagt o] Gods nadere verklaring hier omtrent:—uit dezen hoofde, zegge ik, was zyn misflaj in genen dele te verontfchuldigen , gelyi hem , dan ook ftraks , ene gepaste ftraffe fchoon meer zagt, dan de gedreigde, yaj God wegens denzelven werd aangekondigi en opgelegd. Ondertusfchen, hoord de Vrouw nie zodra deze verdediging van haren Man, c; haar zelve als de verlcidftor van hem noe men, of zy flaat den zelfden weg met Adati in, en toond zig even gereed, op de aanfpraa van Jehova , hier op terftond tot haar ge keerd, om de fchuld van zig aftefchuiven zig beroepende op de verleidinge der Slange De Heer zeide tot de Vrouw, „ wat i ,, dit, dat, gy gedaan hebt,"— en de Vrouv zeide, „ die Slang heeft my bedrogen, of ver „ leid UT. H« G'(h lyk Geri l ) r > > l 1 t 1 ï I > f T  III. •REDENV. -Het Godde, lyk Gerigt. j 60 GESCHIEDENIS ,, leid , en ik hebbe gegeten." Aanmerkelyk is het, dat zy niet zegt, waarom zy haren Man tot dit eten gebragt hadde, of op welke wyze zy hem daar toe hadde overgehaald, 't geen in de vraag aan haar bedoeld werd: ■ zy laat deze verzwaring van fchuld geheel onaangeroerd, en maakt alleen gewag van de wyze , waar op zy zelve tot het eten der verbodene vrugt gekomen was.' — Hier ontdekt zig derhalven een weinig meer listig vernuft, minder openhartigheids en konfteloze eenvoudigheids, dan zelfs by Adam. „ Die Slang heeft my bedrogen, en ik heb- „ be gegeten ," of de Vrouw de byzon- dere omftandigheden dier verleidinge meer in 't brede gemeld hebbe, kan wel, uit het verhaal, met gene volftrekte zekerheid bepaald worden, dog is niettemin waarfchynlyk; de aantekeningen der gefprekken, zo in dit geval, als gemecnlyk by andere gelegenheden, in de H. Bladeren voorkomende, zyn tog ongetwyffeld niet meer dan verkorte berigten, wegens derzelver zakelyken inhoud. Dan wat hier ook van zy: wy hebben te voren, in onze Verklaring van de 6 eerfte verfen dezes Hoofdftuks, de manier van deze verleiding, hier aan de Slang, fchoon een ftom en lprakeloos Dier, toegefchreven, op dezelfde wyze, als bedrog en verleiding meermalen aan fprakcloic en zelfs onbezielde, of wezenloze dingen, gelyk fchoonheid, rykdom en dergeïycen, in de H. Schrift, word toegefchreven: ivy hebben, zegge ik, de manier dezer vereidihg, door de Slang, op ene genoegzame v en  van de EERSTE ZONDE. 61 en tevens eenvoudige en ongedvvongene wyze , afgebeeld en opgehelderd: zodat wy 'er tans niet langer op behoeven ftil te ftaan, maar ons op het daaromtrent gezegde beroepen kunnen. ■— Ik zal nog maar alleen dit weinige aanmerken, dat de uitdrukking, die Slang, gelyk ook de ftraks volgende toefpraak aan dezelve, aanwyst, dat deze onderhandeling , in de tegenwoordigheid van dit Dier, en dus waarfchynlyk by den gekentekenden Boom zeiven, van wiens vrugt mogelyk de Slang, nog etende was, is voorgevallen. — Laat ons nu wyders, en tans voor 't overige, zien, welke nuttige Lesfen en toepasfelyke Bedenkingen uit het verhandelde kunnen worden afgeleid, en onze aandagt tot derzelver voordragt, overweging en aandrang bepalen. * # * ï. Vooreerst, 't geen wy in den beginne hebben aangemerkt, wegens de onvolkomene en zinnelyke denkbeelden onzer eerfte Ouderen aangaande God, zyne Natuur en Eigenfchappen, alhoewel zy met Openbaringen van hem bcgunftigd werden , ja zelfs in een zoort van zinnèlyken omgang met Hem leefden: deze aanmerking, zegge ik, behoord de buitenfporige verbeeldingen te beteugelen, welken wy misichien maar al te gereed zyn bot te vieren omtrent de Godsdienftige kennis, voorregten en gelukzaligheden van 's Menfchen oorfpronkelyken ftaat in 't Paradys, — en ons de grotere voor- de- m. REDENV. Het Gorltfei lyk Gerikt. Lering ra toepasfelyk gebruik.  52 GESCHIEDENIS III. ItEDENV. Jséring cn twpasfelyk gébruik. delen en hulpmiddelen ten dezen aanziene? ons, in deze latere tyden, door middel vanf het Euangelie en de Kristelyke bedelinge verleend, naar waarde te leren fchatten, en met ene gepaste dankbaarheid te doen erkennen. God, zegt de Schryver Van den Brief aan de Hebreen, Kap. I: i, % , God, voortyds veelmalen en op velerleye wyze, te' weten, door gezigten, verrukkingen, dromen en verfchyningen. van Engelen, tot de Vaderen gejproken hebbende, heeft, in de laatfte dagen tot ons gefproken, door zynen Zoon , die het affchynzel is zyner Heerlykheid en het uitgedrukte beeld zyner Zelfftandigheidy en de H. Johannes, in zyn Euangelie gezegd hebbende, niemant heeft ooit God gezien, voegt'er onmiddelyk by, de eniggeboorne, die in den fchoot des Vaders is, heeft Hem ons verklaard, dat is, gelyk het elders word uitgedrukt, ons het verftand gegeven dat wy den tVaaragtigen kennen: Het is hierom, dat het Euangelie, van wegens deszelfs klaardere ontdekkingen aangaande God , zyne eigenfchappen en wil, ook zelfs, met opzigt op alle voorgaande openbaringen en flauwere middelen van onderwys, een ligt genoemd word, waar door het Gode behaagd heeft, in onze harten te fchynen, om ons te geven verligtinge der kennisfe der heerlykheid Gods, in het aangezigt. van Jezus Kristus, 2 Kor. IV: 6: zodat wy nu allen, gelyk de H Paulus, aldaar, aanmerkt, Hoofdft. UI: 18,—■ met ongedekten aangezigte, de Heerlykheid des Heren, als in een fpisgel, aanfc houwende , naar dat zelfde beeld, in gedaante veranderd war*  van de EËRSTÈ ZONDE. 63 worden. — En daarom, dewyl wy deze meer heerlyke bediening hebben, na de bermhartigheid , welke ons gefchied is, zo laat ons, agtervolgens zyn vermaan, niet vertragen, maar alle bedekzclen der fchande verwerpen; niet wandelende in arglistigheid,'nog het woord Gods vervalfchende , maar door Openbaringe der waarheid ons zeiven aangenaam makende hy alle Confcientien der Menfchen, in de tegenwoordigheid Gods, Kap. IV: 1, 2. 2. De Text, en in 't byzonder de openhartige bekentenis van Adam, moet ons waarfchuwen voor het gevaar van ene blinde navolging en dwaze believinge. Eva, door de Slang bedrogen, at van de verbodene vrugt, en Adam, haar voorbeeld volgende en aan haren aandrang gehoor gevende , at insgelyks. Dus zien wy ook nog heden, de Nakomclingichap zig in Zonde inwikkelen, en de menigte volgen tot kwade zaken. Menig één word door anderen tot zulke daden van ongehoorzaamheid gebragt, waar toe hy, mogetyk, ware hy aan zig zeiven gelaten geweest, nimmer zoude gekomen zyn. Men ziet anderen deze en gene ondeugden, flraffeloos, bedryven , en word, door enen onbedagtzamen trek tot navolging, mede weggefleept: of men is niet beftand tegen de verleidelyke voorftcllen tot ongehoorzaamheid, byzonderlyk van de zodanigen, voor welken wy enige meerdere agting, toegenegenheid of liefde hebben, of voor welker ongenoegen, mishagen en verlies van gunst wy vrezen. Dan hoe algemeen deze zwakheid moge TIT. REDEHVj Lering en toepasfèlyk gebruik.  64 GESCHIEDENIS III. Rkdenv. I-erinc en toepasfèlyk gebruik. ' ge wezen, en hoe zy ook in zommige gevallen , daar zy ons enigermate natuurlyk eigen is, de fchuld onzer wanbedryven moge verkleinen, byzonderlyk by ene eerfte overtreding, wanneer wy nog niet zo volkomen bekend zyn met de gevaren van deze foort van verleiding, zy kan egter, in genen dele, ons geheel vcrfchoncn, wegens de overtreding van duidelyke en welbekende pligten. En daarom behoren wy daar tegen op onze hoede te wezen, en zorg te dragen, dat wy niet weggevoerd worden door het kwade voorbeeld van anderen, of door de arglistigheid van bedriegelyke Menfchen. En, ten dezen einde, hebben wy fteeds nauwkeurig agttegeven op alle meer gemeenzame verkering, of zodanige nauwere verbintenisren , die wy met dezen en genen van onze medemenfchen aangaan, en welken ons onder den naderen en meer kragtigen invloed brengen van hun gedrag en voorbeeld, gedenkende aan die Spreuk des wyzen Konings: die met de wyzen omgaat zal wyzer worden, maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden, Spreuk. XIII: 20. 3. De byzondere uitdrukking, door den H. Gefchiedfchryver in den mond der Vrouwe gelegd, wanneer zy zig wegens haren misilag poogde te verontfchuldigen, te weten , dat de Slang haar bedrogen hadde, of liever, gelyk de eenvoudige waarheid is, dat dit Dier haar de eerfte aanleiding gegeven hadde , om haar zelve te bedriegen , kan ons de wyze doen opmerken, op welke.de Zonde eerst in de Waereld werd in-  van de EERSTE ZONDE. 6 ingevoerd, en nog geftadig voortgeplan word, namelyk, door den invloed van be drog en valschheid. Hierom worden in de H. Bladeren, de Zondaars te regt ge zegd: verleid te worden door de bedriegelyh heid der Zonde, ■ zig zeiven te vleijet in hunne ogen, en de waarheid Gods in leu* gen te veranderen. Het is zo; Gods. vrugt en deugd, beftaande in enen pligt matigen eerbied voor en ene opregte ge hoorzaamheid van den Goddelyken wil j i; gegrond op en vloeid voort uit de kennii der waarheid , en ontleend derzelver kragi op 's menfchen hart, van een regtmatig be. zef aangaande den waren ftaat der zaken , zo als zy natuurlyk zyn : daar integendee goddeloosheid of ongehoorzaamheid aan der wil van God uit moetwillige onkunde, dwaa ling en bedrog voortvloeid. — Wanneer God onze eerfte Ouderen bevelende, om zig te ont houden van den Boom der kennisfe des goedt en des kwaads, hen waarfchuwde voor het gevolg der overtredinge zyns gebods , en hun verzekerde , dat dezelve enen heillozen invloed op hun toekomend belang zoude hebben, ftelde hy hun de ware natuur des gevals, regt en getrouw, voor ogen: wanneer, aan den anderen kant, de Slang, door het eten van deze vrugt, de begeerlykheid van Eva prikkelde en hare verbeelding gaande maakte, tot ene tegenoverftaande befchouwing der zake, gaf zy toegang aan de leugen en het bedrog, zig zelve wys makende, dat zy niet fterven zoude, maar God gelyk worden. — En even dus, E zien ; 1IT. ■ REDENV. i ———. ■ Lering. en tqepasfelyk gebruik. I  66 GESCHIEDENIS ii r. REDENV. Lering en toepasfelyk ïebcuik. i zicA wy nog heden , de nakomelingen der eerfte Menfchen, hun voetfpoor volgende in het overtreden van Gods wetten, zig zeiven misleiden, en die gewigtige Goddelyke waarheden, waar door hunne euveldaden veroordeeld worden, met deze en gene konftige en bedriegelyke misleidingen en begui- chciingen, verruilen. —- Hierom word de heerfchappy van Godsdienst en Deugd onder de menfchen, met zeer veel nadruks, in de Schrift, geheten: Het Koningryk des ligts en der waarheid , en de heerfchappy der Zonde daarentegen : Het Koningryk en de magt der duisternisfe. In het eerfte geval, worden de menfchen door een regtmatig bezef beftuurd van de ware gefchapenheid der zaken , en, in het laatfte, worden zy misleid door dwaling en bedrog. ■ Een bedrog egter , dat zelden van langen duur is , maar weldra, en zomtyds onmiddelyk naden beganen misllag, ontdekt word, door 's menfchen inwendige gewaarwordinge en het oordeel des gewetens, of, byildien het zig langer weet ftaande te houden , en de menfchen in enen zondigen levensloop te verharden, eenmaal, by de afwisfeling van dit toneel, onfeilbaar door God zeiven zal ontdekt en ten toon gefteld worden, en den dwazen en onbedagtzamen Zoniaar, met fchaamte en afgryzen, bedekken. En, daarom., laten wy fteeds op onze hoede wezen, tegen alles, wat ons van onzen duidelyken pligt kan aftronen , en nimmer gehoor geven aan enigerhande voorfteHcn in inboezemingen van anderen of van onze  van de EERSTE ZONDE. 6f te eigene driften en verbeelding, waar door wy tot ongehoorzaamheid aan God kunnen gebragt worden; opdat wy niet, vroeger of later, befehaamd worden, en teleurftelling, Verwyt, wroeging en vreze by ons zeiven, en tevens het ongenoegen en de ftraffe van God op ons laden. — Nog eens ten 4den. De verontfchuldigingen, welken Adam en zyne Vrouw maakten wegens hun beganen misflag, elk voor zig zeiven en in zyn eigen geval, tragtende de één zo wel als de andere, de fchuld van zig te fchuiven en op enen anderen te leggen, tonen ons , hoe gereed de zondaars, reeds van den beginne, waren, gelyk zy nog heden zyn, om hunne kwade daden , voor zig zeiven en anderen, te vergoelyken-, zig zei ven, zo veel zy kunnen, te regtvaardigen en 'vry te fpreken, en het volftrekt onverdedigbare in hun eigen gedrag aan alles, behalven aan zig zeiven, toe te fehryven. Ene po¬ ging, welke voornamelyk ontftaat, uit dat beginzel van eigenliefde en zugt tot zelfbehoudenis, welk, gelyk ik reeds aangemerkt hebbe, ons natuurlyk eigen is, dog zeer ligt kan misbruikt worden. Gelyk de Zonde ene lelyke fchandvlek is in haar zelve, zo moet zy, voor aller menfchen bedaarde overweging, ten uitterfte affchuwelyk in haar natuur, en heilloos in hare gevolgep, zig vertonen. — Ene bewustheid van fchuld verwekt, diensvolgens, onvermydelyk , misnoegen over zig zeiven, verwyt , fchaamte en vreze. Deze zyn E 2 ont- III. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik."  m. REDENV. Lering en toeuasfelylt gebiuik. 68 GESCHIEDENIS ontrustende en boogstönaangename aandoe^ ningen, en daarom zoeken de menfchen dezelven, op allerhande wyze, te verzagten» of geheel te ontwyken, en doen hun best, om, wanneer zy hun gedrag niet langer verdedigen kunnen , de fchuld daar van op anderen te werpen. Dus , tragten zommigen zig zeiven gerust te ftellen , en zig wegens hunne euveldaden te regtvaardigen , door het voorwendzel, dat zy in ene ondeugende Waereld leven , welker voorbeeld hen onvermydelyk befmetten moest, of beroepen zig op de onverwagte wyze, waar op zy, door andere Zondaars , zig verleid vonden. ■ Anderen menen ene genoegzame verontfchuldiging te vinden van hun kwaad gedrag, in. de menfehelyke broosheid en zwakheid, of wel in ene onderftelde aangeborene en van de eerfte Ouderen overgeërfde bedorvenheid en kragtdadige geneigdheid ten kwade. Anderen wyten hun Zonde niet alleen aan Adam en Eva , maar ook tevens aan de heimelyke inboezeming van afgevallene Engelen, of de verleidinge des Duivels; terwyl wederom anderen wel genegen zouden zyn , zo zy durfden , om Gode en zynen benuiten de fchuld te geven , van 't geen, waar van zy zeiven de enige en volko- mene oorzaken zyn. Dan alle deze en zoortgelyke verfchoningen zullen geenzins gelden, in het regtvaardig oordeel van den alwetenden, heiligen en billyken Regter des Hemels en der Aarde, nog zullen  van dis EERSTE ZONDE. 69 zy in ftaat zyn , om de menfchen zeiven, op den duur, gerust te maken , maar , zodra zy flegts tot nadenken en onzydige overweging gebragt worden, zig aan hun eigen 1 geweten in derzelver uitterfte zwakheid en | armhartigheid vertonen. Zonde is ene vrywillige daad van ongehoorzaamheid , en ieder mensch, die zondigd, langs welken weg hy daar toe ook moge geraken, en door wie en wat hy daar toe ook moge verleid worden, is, in zo verre hy die verzoeking gehoor geeft, fchuldig. Alles, wat buiten ons is, kan niet meer doen, dan ons in verzoeking brengen, door onze begeerlykheden te prikkelen: ■ dog het beteugelen dier begeerten ftaat aan ons , en diensvolgens komt het alleen voor onze rekening, wanneer wy zulks verzuimen, wanneer wy onzen driften bot vieren , en ons zeiven in dien ftaat van gemoed brengen, dien de Apostel Jacobus het ontvangen der bsgeerlykheid noemd, welke hy zegt: dat, daarop, de Zonde baard, gelyk deze, voleindigd zynde, den dood baard, *Jac. I: 15. 5. Maar , om te befluiten: de algemene en duidelyk in 't ooglopende les en venna, ning, welke het tans verhandeld deel dezer Geichiedenis ons opleverd, is die, welke de Koninglyke Prediker, in het flot van zyn Boek, ter nederfteld: vreest God en onderhoud zyne geboden, want God zal ieders werk in 't gerigt brengen, met al wat verborgen is, het zy goed, 't zy kwaad. Wy zyn tot verantwoording gefchikt, en zullen, eenmaal, tot rekenfchap van ons Rentmeesterfehap E 3 gc- III. UEDENV. .erin;; en oepksfelyk ü'oruik.  7o GESCHIEDENIS III. EEDENV. Lering eri toepasfclyk gebruik. * / ' geroepen worden, van den Opperheer der Wacreld. Tot die bedenking worden wy van zelve opgeleid, door deze regterlyke handeling van Jehova God, met de eerfte Menfchen , terftond na hunne overtreding: en wy kunnen hier omtrent nu genen den minften twyffel voeden, daar God Almag-. tig ons zo nadrukkelyke verzekering gedaan heeft, in de opwekking van onzen Heer Jezus Kristus, dat hy enen dag gefield heeft, op welken hy den gantfehen aardbodem regtvaardiglyk oordelen zal, door enen Man, dien hy daar toe verordineerd heeft, Hand. XVII: 31; oordelende de Vader 'zelve nu voortaan niemanty maar hebbende al het oordeel aan den Zoon gegeven , Joh. V: 22. Zie daar ene waarheid, boven welke niets zo zeer behoord, en in ftaat is, onze gehoorzaamheid aan den Goddelyken wil te verzekeren, en ons zorgvuldig alle zonden te doen vermyden. —•— Durven wy, in de volkomene overtuiging daar van, ons zeiven in enigerhande najagingen en bedryven involgen, die ons klaarlyk, en onder bedreiging van Gods ongenade, in zyne wetten verboden zyn ? Ach! dan zyn wy de roekeloosten en uitzinnigften van Gods fchepzelen; — ons eigen hart moet ons nu airede deswege vèroordeelen: en hoe zullen wy dan bekwaam zyn, om ons gedrag, ten enigen da- ge, by God goed te maken ? By al wat dierbaar is, dan, zo wy de rust onzer zielen lief hebben, indien wy enig belang Hellen by de gunst of het ongenoegen van' onzen Schepper, Wetgever en Regter, en  van de EERSTE ZONDE. 71 by ene eindeloze gelukzaligheid of elende, laten wy zo leven, dat wy ons, by God, wanneer by ons ten oordeel laat roepen, kunnen verantwoorden, en dat wy, met vrymoedigheid, onze hoofden, in dien dag der openbaringe van Jezus Kristus, kunnen opheffen. ■ 1 Wel is waai-, de beste menfchen zullen reden hebben , om zig te befchuldigen , en , byaldien God met hun in ftreng gerigt wilde treden, mogelyk op duizend geen één kunnen antwoorden. Maar Hy, die onze Schepper is, weet wat maakzel dat wy zyn , en is fteeds gedagtig dat wy ftof zyn: — en Hy , die tot onzen Regter verordineerd is, is tevens onze Voorfpraak en Hogenpriester, die medelyden heeft met die zwakheden, onder welken hy zelve verzogt was. Dus hebben wy een bermhartig oordeel te wagten over onvermydelyke zwakheden , of betreurde en verbeterde zonden. —— Maar, alle moedwillige ongehoorzaamheid en hebbelyke boosheid zal ons by God, en den groten Zoon van God, geheel onverantwoordclyk maken. — Laten wy ons dan voor die onverfchoonlyke dingen wagten, om welken, de Toom van God zekerlyk zal komen over de kinderen der ongehoorzaamheid, — • en, ten dezen einde, onder den geftadigen indruk, leven van een aanftaand Godlyk Gerigte. ■— Och of! de Zondaar, die gewoon is dezen bozen dag verre af te Hellen, zo niet geheel uit zyne gedagten te verbannen , tog eenmaal zyn verblind gezigt en belezen oor wilde openen, en luisteren naar deze nadrukkelyke E 4 waar- lil. REDENV. Leving' en tocpasfelyk gebruik.  72 GESCHIEDENIS in. waarfchuwing van God zeiven, aan hem redenv. gedaan: ■— Deze dingen doet gy, en ik zwy- ■ ge: gy meend, dat ik ten enemale ben als gy: Lering* en Ik zal u ftrajfen', en zal het ordentlyk u voor Sf'3* ogenjiellen, Pf. L: 21. En laten zy, die, van wegens de onbedagtzaamheid der Jeugd, meer bloot Haan, om een zo vreeslyk en ontroerend denkbeeld , als dat van Dood, Oordeel en Eeuwigheid , ter zyde te ftellen en te vergeten: dezen heilzamen raad van Salomo, telkens, zig te binnen brengen, Verblyd u 0 Jongeling in uwe Jeugd; en laat uw hart u vermaken in de dagen uwer Jongelingfchap, en wandel in de wegen uwes harte en in de aanfchouwinge uwer ogen: maar weet, dat God^ om alle deze dingen, u zal doen komen in het gerigte, Pred. XI: 9. VIER*  van de eerste zonde, n VIERDE REDENVOERING, oordeel over de slang. Vers 14, 15. Toen zeide de Here God tot die Slang: dewyl gy dit gedaan hebt, zo zyt gy vervloekt boven al het vee en al het gedierte des velds; op uwen buik zult gy gaan, en ftof zult gy eten, alle de dagen uwes levens. En ik zal vyandfchap zetten tusfchen u en tusfchen deze Vrouwe en tusfchen uwen Zade en haren Zade: dat zelve zal u den kop vermorzelen, en gy zult het de yerfenen vermorzelen. Nadat Jehova, of zyne Bode, onze eerfte Ouders rekenfchap van hun gedrag en misdryf afgevorderd , en zy zig , ten beste mogelyk , verantwoord hadden, alhoewel op ene wyze, welke hun verlegenheid en fchuld klaar genoeg aan den dag leide; gelyk wy, by onze verklaring der 5 vorige verfen, overwogen hebben; hield het regterlyk onderzoek van God op. De Slang, fchoon zo veel deel gehad hebbende, gelyk gebleken was, in dezen misflag 'van het fchuldig Paar, daar zy der Vrouwe de eerfte en kragtdadige aanleiding tot het verboden eten, e 5 door iv. REDENV. Oordeel over de Slang.  IV. REDENV. Oordeel over de Slang. , 74 GESCHIEDENIS door haar voorbeeld, gegeven hadde, konde zig egter, als een redenloos en fprakeloos Dier zynde, deswegens niet verantwoorden. • En nogtans, indien zy, gelyk velen onderftellen, met 'er daad gelproken hadde, door bewerking van enen kwaden Geest, op dat pas haar bezield hebbende , zoude men byna mogen verwagten, dat de Goddelyke ondervraging, niet by de Vrouw berust, maar zig ook tot de bewerktuigde Slang , of het Wezen , welk haar bezielde en deed fpreken , uitgeftrekt zoude hebben. En, daar zulks niet ge- fchied, maar onmiddelyk een ftrafvonnis over de Slang word uitgefproken , fchynt deze omftandigheid ene verdere blykbaarheid opteleveren, van 't geen ik in den beginne beweerd hebbe , namelyk, dat deze Slang niet bezield was door enigen kwaden Geest of Engel, ■ Wel is waar , *er fchynt nu, aan den anderen kant, uit deze onderHelling ene zwarigheid zig optedoen, in de ftraffe , volgens dezelve, een fchuldeloos Dier opgelegd, welk, in het eten van de verbodene vrugt, geen oogmerk konde hebben, om de Vrouw tot ongehoorzaamheid te verleiden; maar eniglyk den trek der nature , omtrent welken het, ten aanzien dier fpyze, geen bedwang was voorgefchreven, optevolgen, en dat, uit dezen hoofde, niet als een voegzaam voorwerp van ene billyke of eigenlyk gezegde ftraffe moet voorkomen. Dog, behalven dat deze zwarigheid, door de algemeen aangenomene onderftelling in go  van de EERSTE ZONDE. 75* genen dele word pit den weg geruimd, maar ene gelyke kragt behoud, voor zo verre men het hier gevelde ftrafvonnis, tegen denvermeenden onzigtbaren verleider der eerfte Menfchen, of den Duivel, ook in de eer-, fte plaats, immers voor dat gedeelte, welk; in het 14de vs. ligt opgefloten, in enen letterlyken zin op de bewerktuigde Slang zelve toepast: behalven dit, zegge, ik, moet deze zwarigheid van zelve vervallen, indien men in aanmerking neemd, dat het ftraffen van Dieren, of van andere redenloze en zelfs onbezielde dingen, in gemeenfchap met welken zekere misdryven gepleegd, worden, of die flegts daar toe aanleiding of gelegenheid geven, gene ongewone handelwyze is , zelfs onder ons menfchen , nog voor onbillyk, ongepast en redenloos kan gehouden worden; gelyk ook, zelfs door de Goddelyke Wet, in latere tyden, te weten aan het Israëlitifche Volk, gegeven, zulks, in zommige gevallen, uitdrukkelyk bevolen werd. — Dus moest het beest, waar mede een Man of Vrouw ene verfoeylyke fchennis gepleegd hadde, met en benevens de. fchuldige perfoon, gedood worden, volgens Lev. XX: 15, 16. Ene wet, die nog heden- ten dage , onder ons en meer andere Natiën , gehandhaafd word, en waar voor zekerlyk zeer goede redenen kunnen gegeven worden ; voor zo verre , langs dien weg, een fterker affchrik van zoortgelyke misdryven den menfchen natuurlyker- wyze word ingeboezemd. En even zo werd het goud, waarvan de Jrsiaëliten, b7 iv; REDENV»; Oordeel over? de Slaug, 1  IV. REDENV. Oordeel over de Slang. / 76 GESCHIEDENIS by de afwezigheid van Mofes, het afgodisch Kalf gemaakt hadden, tot ftof vermalen, en met water opgedronken: 't geen als ene zekere zoort van ftraf over het zelve kan worden aangemerkt, naardemaal de uiterfte veragting en fchande daardoor, op dit werktuig der verleiding, gelegd werd. Want fchande en veragting is alzo wel een doel der ftraffe, als lyden en fmert. Het was een blyk van de hoogfte wysheid en goedheid in God, ten einde den voortgang der tans ingeflopene Zonde in de Waereld voortekomen, en onze eerfte Ouders van alle verdere ongehoorzaamheid aan zynen wil en van alle wetteloze en fchadelyke bedryven aftefchrikken , dat het middel der verleidinge, dat geen, welk, fchoon onfchuldig, hun de eerfte aanleiding tot dezen misftap gegeven hadde, by wege van ftraffe, tot zekere zigtbare fchande en veragting, zo wel als onheil, verwezen word. — Om deze reden, gelyk wy nader en in 't vervolg zien zullen , werd het Aardryk, om der menfchen wille, vervloekt, en het vrugtdragende deel daar van, de gehele Hof, en met denzelven de Boom, wiens verleidelyke vrugt hunne begeerlykbeid geprikkeld en hen tot ongehoorzaamheid verlokt hadde , verwoest en uitgerooid; . en om dezelfde reden, werd ook de Slang, in enen vernederenden ftaat, ten voorwerpe van der menfchen affchrik en daar door buiten alle gelegenheid gefield , om hen ooit wederom tot deze zoort van overtreding te brengen. — Daarenboven konde de ftraf, dit Dier, ten  van de EERSTE ZONDE. 77 ten hunnen aanhore, zo plegtig opgelegd, hun ter voorbereidende aankondiging (trekken van het vonnis, 't geen zy, zeiven de alleen fchuldige misdadigen, van God te wagten hadden; en hen, naar de zwakheid van hunne meer eenvoudige en kindfche denkbeelden , hoedanigen wy zelfs nog heden , by jonge kinderen, befpeuren, enigermate troosten en opbeuren, onder het vooruitzigt en gevoel van hunne eigene rampen, die zy, door hunne ongehoorzaamheid, op zig geladen hadden; daar zy dus hunnen verleider , door God, tevens, en in de eerfte plaats, geftraft en vernederd zagen» Maar laten wy het Strafvonnis zelve inzien , 't geen dus billyk en wys, door je* hova, over de Slang geveld werd. Het zelve is duidelyk tweledig, betreffende in de eerfte plaats, het tegenwoordig Dier alleen, en vervolgens, het gehele nog toekomende Slangengejlagt. Het eene deel is vervat in het 14de, het andere in het 15de vers van ons TextHoofdftuk: wy zuilen, het een na het ander overwegen, terwyl wy tevens deze onderfcheiding nader aantonen. De ftraf, der tegenwoordige Slange, en bepaaldelyk die alleen, aangekondigd, vinden wy met deze woorden uitgedrukt. „ Toen zeide de Here God tot die Slang: ■—■ „ zo zyt gy vervloekt boven al het vee en al het gedierte des Velds, op uwen Buik zult gy „ gaan, en ftof zult gy eten, alle de dagen „ uwes levens," of, gelyk de taalkundige IV. REDËNVV Oordeel ovei de Slang. I  78 GESCHIEDENIS" redenv. DordccI over MiCHAëLis, in zyne onlangs uitgegevens Nieuwe Overzetting, deze woorden vertaald, „ Dewyl gy dit gedaan hebt, zult gy al- len tammen en wilden Dieren vervloekt „ zyn , op het onderfte gedeelte van uw „ lighaam zult gy kruipen en ftof eten, zo „ lang gy leefd (*)." Vervloeken, betekend eigentlyk, verwenfchen, kwaad toebidden, een natuurlyk uitwerkzel van affchrik en haat; en is dus een Vervloekte, een ten uitterfte veragtte en gehaatte:— dog, gelyk meermalen het gevolg Voor de oorzaak, in de gewyde Schriften, genomen word, zo fchynt ook, overeenkomftig deze overdragtige wyze van fpreken , de uitdrukking: vervloekt zyt gy, te kennen te geven, dat deze Slang, ter zake van het gebeurde , tusfchen haar en de Vrouwe, zig voortaan, zelfs door beftellinge van God, in enen meer veragtelyken, vernederden en ongunftigen ftaat, dan waar in zy tot dus verre was, zig zoude bevinden, zelfs boven alle andere geflagten van Dieren, zo tammen als wilden. En waar in zulks ftond gelegen te zyn, vinden wy nader aangewezen, in de volgende woorden. ,, Op uwen Buik zult gy gaan, (of op „ het onderfte gedeelte van uw lighaam zult j, gy kruipen) dat is, op den grond voort„ glyden of fchuiven, en ftof zult gy eten, „ alle de dagen van uw leven" ■ Maar iioe! fchynt men, dit lezende, niet te moeten. (*) MichaSlis, N. Oven. des O. T. 2de St.  v'an de EERSTE ZONDE. f9 ten denken , dat 'er, by dit oordeel, ene onmiddelyke en wonderdadige verandering in het werktuiglyk geftel, en de zigtbare geftaite, dezer Slange gemaakt werd, en zy, ingevolge hier van, van een vliegend of lopend , in een kruipend Dier veranderd ? en egter hoe vreemd moet zulk ene verminking van een pas gefchapen en goed en wys gevormd Schepzel voorkomen ? • Inderdaad vele, zo niet de meeste, Uitleggers , hellen over tot deze ongerymde onderftelling, om welke, ware het mogelyk, goed te maken , men zig de moeite gegeven heeft, om naar vroegere en latere vertellingen te zoeken, van vliegende of vurige Slangen, (hoedanigen men meend dat in de H. Schrift Seraphim genoemd worden) die in Arabien of Egypte zouden te vinden zyn, of eertyds te vinden geweest zyn (*). Ondertusfchen, behalven dat deze verhalen de, hier onderftelde, gedaanteverwisfeling van het Slangen - geflagt duidelyk wederlpreken, zyn zy geheel beuzelagtig en fteunen op gene egte befcheiden; maar zyn duidelyk van gelyken aart, a!s de oudere en nieuwere fprookjes van Centauri, of Paard - menfchen, veelhoofdige Gedrogten , Meerminnen en dergelyke vertellingen, tot de Fabelgefchiedenis behorende. Zeker is het altans, dat, zo 'er ooit gevleugelde Slangen of Draken betlaan hebben, zy niet tot dat (*) Algemene Historie, L D. ifte St. en MicriAë11 s, N. .Overz. in de Aantekeningen, IV. REDENV. Oordeel over de Slang.  IV. REDENV. Oordeel over de Slang. 80 GESCHIEDENIS dat zoort of geflagt van Slangen kunnen be'-* boord hebben , als hier in de Gefchiedenh voorkomt; naardemaal dit zoort, 't zy dan van den beginne af, 't zy dan na en federt deze gebeurtenis, tot het laag en kruipend behoorde. In waarheid, de woorden-, met aandagt en onzydig oordeel, overwogen zyn* de, geven ons gene aanleiding altoos, om aan ene zodanige geftalte-verwisfeling of ver* minking dezer Slange te denken: kunnende de onderfeheidene, hoewel in het wezen der zake, overeenkomftige en gelykluidende uitdrukkingen, hier gebezigd, zeer gevoeglyk, en zonder den minften dwang, op ene wyze worden uitgelegd, dat zy enen geheel anderen dan den vermeenden, dog niettemin redelyken en aannemelyken , zin zullen opleveren; een zin , die, wanneer wy dit vonnis, in verband met het geheel ver* haal en de eindelyke' uitkomst der gefchiedenis, overwegen, en op het oogfchynlyk oogmerk van God in deze handelwyze en beftelling omtrent dit Dier behoorlyk agt flaan, des te blykbaarder en aannemelyker zal voorkomen. — Te weten, men behoefd het hier gevelde vonnis: „ op uwen buik zult gy gaan ,, en ftof zult gy eten," geenzins met betrekking tot enige aantenemene verandering van Geftaite of wyze van beweging der Slange, maar kan het met alle welvoeglykheid, en behoord het eniglyk optevatten en te verftaan , met betrekking tot den aart van haar voedzel of fpyze en de verfchillende wyze, waarop zy voortaan het zelve zoude ge-  van de EERSTE ZONDE. 81 genoodzaakt zyn, te.zoeken; zodat hier mede, ingevolge van het Godlyk oogmerk, om den Lusthof, met al deszelfs vrugtdragend geboomte ('t enigfte, welk , naar alle waarfchynlykheid, in dien ftaat van volkomenheid , in wezen gebragt was, of omftreeks dien oord der Waereld te vinden,) om te keren en te verwoesten , der Slange werd aangekondigd , dat zy, uit hoofde van de gebeurtenis, waartoe haar voorbeeld der Vrouwe aanleiding hadde gegeven, voortaan gene gelegenheid zonde hebben, om zig aan vrugtdragende bomen te hegten, en zig met derzelver meer aanlokkelyk en fmakelyk ooft te voeden; maar, gedurende al haar levenj van de Kruiden of andere kruipende en laagzwevende Schepzels , zoude moeten leven, en hare fpyze, van den grond der Aarde, en onder derzelver ftof eri vuilnis, op ene meer veragtelyke wyze , zoeken. Want ftof eten kan hier niet letterlyk worden opgevat, maar betekend duidelyk, in overeenkomst met op den buik te gaan, in het ftof te leven en in het zelve voedzel te zoeken. En nu dit deel van 't God* delyk vonnis konde alleen, gelyk ik reeds gezegd hebbe , die Slang , of het toen en op die plaats aanwezend, en niet zo zeer het volgend of nog tegenwoordig geflagt dezer Dieren betreffen: want, alhoewel het byzonder maakzel erv de doorgaande wyze van beweging derzelven haar gemeenlyk langs den grond doet azen, leerd nogtans de ondervinding, en de verhalen van geloofwaardige Reizigers, in die Gewesten, waar F zig IV. REDENV, )orrleel ovef Je Slang.  IV. REDENV. Oordeel over de Slang. ga GESCHIEDENIS zig de Slangen voornamelyk ophouden, verzekeren ons hier van, dat het tegenwoordig geflagt zig, waar het bomen vind, wel weet van derzelver vrugten te bedienen, en daar op, of op ander meer verheven voedzel, te azen. Daar integendeel de Slang Van Eden, by het verwoesten van deszelfs geboomte, gene gelegenheid konde hebben, om, in de woeste en onbebouwde ftreken, buiten denzelven, zoortgelyk voedzel te vinden , maar, uit hoofde van de aldaar nog niet ontfprotene boomzaden of traaggroeijende vrugttelgen, voor al haar leven, zig daar van verfïoken moest zien; en zig dus, ten aanzien van het zoeken harer fpyze, in meer veragtelyke en ongunftige omftandigheden bevinden, dan al de overige zo tamme als wilde Dieren, die, uit hoofde van derzelver geftaite, beter gefchikt waren , om reiner voedzel te vinden. Dan fchoon dus , in de eerfte plaats , de ftraffe, hier aangekondigd, en die de Slang, met 'er daad, in meer veragtelyke en ongunftiger omftandigheden ftond te plaatfen, het tegenwoordig Dier, en in het zelve het geheel aanwezend geflagt, bepaaldelyk alleen betrof, zy bepaalde zig egter geenzins daar aan en daar aan alleen, maar werd nog verder uitgeftrekt, tot het gehele Slangen-gebroed , en dus, zo wel tot het volgend en nog toekomend geflagt, als de tegenwoordige Slange. Dit, het 2de deel van 't gevelde vonnis uitmakende , is vervat in de woorden van het 15de vers» „ En ik zal vyandjehap zetten tusfchen 11 „ en  van de EERSTE ZONDE. è3 35 en deze Vrouwe, en tusfchen uwen zade en 3, haren zade, dat zelve zal u den kop, en 3, gy zult het de versfenen of de hielen ver„ morzelen," óf, gelyk michaclis het laatfte woord overzet, belagen. Ziet daar het natuurlyk uitwerkzet van het voorgevallene met de Vrouw, ten aan-, ziene van deze, ja elke Slang, welke den eerden en volgenden Mensch het onheil in gedagten bragt, door aanleiding van zulk een Dier onzen vroegften Ouders, ja het gehele Menschdom , overgekomen , en tevens het eigenaartig gevolg van dien haat en afkeer, welke, hier door en van wegens de Goddelyke uitfpraak en beftelling, tusfchen Slangen en Menfchen, moest ontftaan* Dus geeft dit oordeel eenvoudig te kennen, dat men, in vervolg van tyd, geen Dier meer fchuwen zoude dan de Slang 9 dat men haar den kop verpletten zoude, als het gereedfte middel om hare magt te benemen , en van 't leven te beroven ; terwyl zy daarentegen , den voorbygaanden, met haar beet, of fleek in de hiel, als meer onmiddelyk. in 't bereik van een kruipend Dier zynde, zoude belagen.- . En, alhoewel deze natuurlyk voortfpruitende vyandfchap en hare gevolgen, tusfchen Slangen en Menfchen, hier gezegd word door God te zullen gefield of gezette worden, behoefd zulks5 nogtans, gene meer onmiddelyke tusfchenkomst van Hem in dit geval aantewyzen , dan, in meer andere natuurlyke gebeurtenisfen, plaats hadde, en die, in de H. Bladeren , aan de byzondere beftelling van God F a wof* TV. REDERVé Oordeel oves de SjangJ  IV. REDENV. Oordeel over de Slang. 84 GESCHIEDENIS worden toegefchreven, gelyk als wanneet gezegd word : dat de Heer de fprake der menfchen te Bahel verwarde, en Vuur en Zul* pher uit den Hemel deed regenen , ter omkeringe van de Steden Sodom en Gomorra, en meer andere voorvallen en gebeurtenisfen (*), die zeer wel uit natuurlyke oorzaken kunnen verklaard worden, en, met welker toefchryven aan God, alleen te kennen word gegeven, dat zy onder het byzonder beduur en tot gepaste einden en oogmerken zyner wyze en regtvaardige Voorzienigheid , in de bevordering van het algemeen welzyn, en de handhaving van deugd en geregtigheid onder het Menschdom, voorvielen. ■ Daar egter, in dit plegtig vonnis ten aanhore van de eerde Menfchen, deze vyandfchap, als van Gods wegen, der Slange werd aangekondigd, moest dezelve, een zo veel zekerder gevolg van het vorig gebeurde wezen, als de afkeer en haat, aan de zyde der menfchen, door dit drafvonnis te meer gederkt werd, en hun moest blyken overeenkomdig den Goddelyken wil te zyn. 'Er fchynd voorheen, en eer dit onheil gebeurde , ene zoort van omgang tusfchen de Menfchen en Dieren te hebben plaats gehad: Plato maakt gewag van zulk (*) Dus, by voorbeeld, word ook God," in de H. Schrift, gezegd, zyn Zon te laten opgaan , fchoon het fchynbaar op- en ondergaan van dit'Hemellicht, een aanhoudend gevolg van de vastgeilelde orde deiNature, en aan de dagelykfche beweging of wenteling van onzen Aardbol toetefchryven is.  van de EERSTE ZONDE. 85 zulk ene verkering, en noemd ze leerzaam voor de menfchen. Nog heden zien wy Kinderen , meer gemeenzaam met Dieren omgaan. De eerfte Menfchen, in enen meer kind„ fchen en zinnelyken ftaat zig bevindende, „ en. buiten hen, gene menfchelyke verkering -,, hebbende, was ieder Schepzel, welk door „ enig zweemzel van Rede uitmuntte , en .„ wat nader aan den mensch fcheen te ko„ men, een zoort van gezelfchap voor „ hun (*)." De Slang was onder alle Dieren delistigfte, het vernuftigfte, en men kan dus, zonder ongerymdheid, enen meer byzonderen omgang tusfchen dit Dier en de eerfte Menfchen onderftellen. . De naderhand losbrekende wildheid en verflinding van dit en andere woeste Roofdie, ren , kan hier gene tegenwerping opleveren; ook deze zoort van Schepzels bevonden zig in enen niet geheel ontwikkelden toeftand; — het gezelfchap van den mensch en van het tamme vee , waar by zy zig, terftond op hunne Schepping, geplaatst vonden, het gebruik van zagter voedzel, kon, op dezelfde wyze, als, federt, zommigen onzer , Huisdieren gedwee en lenig maakte, de zaden van woestheid voor een tyd te onderhouden, die eerst naderhand, door verandering van plaats en omftandigheden, in volle kragt begonden te werken; gelyk (*) Hes z , over Gods Koningryk , lde Dee!, pag. 44. F 3 IV. REDENV. Dorrlccl over 3e Slang.  IV. REDENV. Qorikclover rle Slang. 86 GESCHIEDENIS iyk zy van zelve moesten doen, door derzelver vervvydering van de menfchen, en verbanning uit den Hof. In 't byzonder, daar de verflindende en befchadigende aart der wilde Dieren, voornamelyk dan zig begind te vertonen, wanneer zy tegenftand ontmoeten, of zig in gevaar bevinden , moest de vyandfchap der Slangen, tegen menfchen wel het eerst ontfpruiten, en het kragtigst werken. — Immers, na 't geen wy nu hieromtrent hebben aangemerkt, is 'er geen twyffel aan, of de eerfte Menfchen en derzelver Nakomelingen , moesten voortaan, ,, geen „ ander Dier, zo zeer fchuwen dan ene „ Slange; of zig meer laten gelegen leggen „ aan de verdelging en uitrooijing van enig „ zoort, dan van dat geflagt van Dieren (*):" terwyl, aan den anderen kant, dit gedierte, door deszelfs verwydering van het tamme vee en het gezelfchap der menfchen, meer verwilderd, en, door dezer vervolgingen , boosaartiger geworden zynde, deszelfs vervolger niet ontzien zoude , maar ook op zyn beurt den mensch belagen : fchoon de nadelen , die een Slang of het Slangen-geflagt in 't algemeen bekwaam zoude zyn , het menschdom toetebrengen, in gene vergelyking konden komen , met die , welken het van deze zyne meer vernuftige en fterkere vyanden zoude "moeten ondergaan. — De zwakke en meer vreesagtige Vrouw mogte niet in ftaat zyn, zig van 't gepleegd be- (*) Hesz%GefchiedenisderIsraè'liten, ID.p.3.8, 39.  van de EERSTE ZONDE. 87 bedrog te wreken, en de nu vyandelyk gewordene Slang te doden: haar Zaad egter, byzonderlyk hare meer onvertzaagde en fterkere Mannelyke Nakomelingen, zouden deze dieren , waar zy die ook ontmoetten , wel weten den kop te verpletteren en van kant te helpen; daar deze hun alleen in de hiel zouden kunnen fteken, ene ligte en ge- neeslyker wonde toebrengen. • En nu een zodanig vooruitzigt moest gewisfelyk der bedrogene Vrouwe, ovcreenkomftig hare meer zwakke denkwyze, tot geen geringen troost en opbeuring verftrekken, onderhet gevoel van hare teloorftellinge, den fpyt over hare misleiding, en het gewigt en den last van hare eigene welverdiende ftraffe; gelyk zy dan ook, by hare eerfte bevalling van een mannelyk Kind, de geboorte van haren Zoon Kaïn, haar vreugde en vergenoeging deswegen opentlyk uitdrukte, zeggende: „ ik hebbe een Man," of gelyk 'er eigenlyk ftaat, „ den Man van den Here „ verkregen!" den Man, namelyk, haar, in dit vonnis over de Slange, niet onduidelyk toegezegd, die zy dagt en hoopte, dat dit vyandelyk Dier zoude helpen onderdrukken: —■ terwyl ook, tevens, beiden Adam en Eva zig, door deze gewagmaking van het Zaad of de Nakomelingfchap der Vrouwe, welk in hare vyandfchap tegen de Slang ftond deel te nemen , zig niet weinig bemoedigd moesten vinden , onder de angstvallige afwagting van hun lot, ,als daar uit beipeurende, dat zy, ten minften van enen onmiddelyken dood, die hun op de begane F 4 mis- IV. REDENV. Oordeel over de Slang.  IV. REDENV, Oordeel over. de Slang. 83 GESCHIEDENIS misdaad gedreigd was, bermhartig van God verfchoond zouden worden. . Dus mene ik, dit Goddelyk Oordeel over de Slang, en de byzondere bewoordingen, waar mede het, door den H. Gefchiedfchryver te boek gefield werd, in een zeer eenvoudig, natuurlyk en duidelyk ligt gevleid te hebben , en dien zin daar van aangewezen, in welken en in welken het alleen, door de eerfte Menfchen konde begrepen en verftaan worden, en waar in het zig nog, by de eerfte lezing, voor elk oplettend en onbevooroordeeld verftand, ten blykbaarfte, moet opdoen. Ik zal 'er egter nog het volgende by aanmerken: vooreerst, dat uit de hier door God vastgeftelde vyandfehap tusfchen de Slang en de Vrouw , en tusfchen beider Zade, gelyk het word uitgedrukt, al wederom , mynes eragtens duidelyk blykt, 't geen ik van den beginne af beweerd hebbe , dat dit Dier niet bezield of bewerktuigd was door enen kwaden Geest of Engel; en dat, gevolglyk, dit deel van 't vonnis genen onzigtbaren Verleider , Duivel of Satan konde betreffen. Immers moet men toeftaan, op deze onderftelling, dat de vyandfehap tusfchen dezen Verleider , (dien men, door den Zaligmaker zeiven, beweerd een Moordenaar van den beginne genaamd te worden,) en den Mensch, niet eerst na den misilag onzer eerfte Ouderen , en op het hier gevelde vonnis'van God, enen aanvang nam of vastgefteld en gezet werd, (gelyk nogtans dit met 'er daad het geval ware,) nog als een gevolg van des Duivels bedrog,  van de EERSTE ZONDE. 89 en als een ftraffe over zyne verradery en boosheid kan worden aangemerkt. • Die vyandfchap tog moet erkend worden, ten minfte aan de zyde des Verleiders , reeds van den beginne, en zodra de mensch in wezen kwam, plaats gehad te hebben : kunnende zyn opzettelyk bedrog, aan geen amder beginzel worden toegefchreven, nog onderfteld, dat 'er ooit ene vriendelyke verkering tusfchen onze eerfte Ouders en enen' kwaden Geest kan hebben ftand gegrepen; zodat het gemeen gevoelen aangaande ene bewerktuigde Slang , door zulk een Geest, door de duidelykc letter van '£ verhaal in den Text, word wederfproken. Ten anderen merke ik by de opgegevene Verklaring aan, dat, hoe natuurlyk en eenvoudig zy ook moge wezen, en hoe vele redenen ik mene bygebragt te hebben, om het gevelde vonnis , naar deszelfs regtftreekfche en voorname bedoeling , byzonderlyk met opzigt op de perfonen, ten welker aanhore, troost en opbeuring het werd uitgefproken, Adam en Eva namentlyk, dus optevatten; ik egter niet gaarne zoude willen ontkennen , dat 'er, in deze beftelling van God en de aankondiging van vyandfchap tusfchen het Slangen- en Menschlyk geflagt, tevens met derzelver gevolgen , zo als het hier beT fchreven en uitgedrukt word, niet enige verdere bedoeling opgefloten ware, enige zedelyke aankondiging, of enen meer verhorgen en geestelyken zin , dan de letter in den eerften opflag fchynt aantewyzen, en hcj£ regtftreeks en onmiddelyk oogmerk van F 5 den IV. REDENV, Oordeel over de Slang.  IV. redenv. Oordcel over 'de Slang. po GESCHIEDENIS den Goddelyken Regter met zig bragt. —* Dit ejscht zekerlyk enige nadere overweging, en is waardig, om 'er nog enige ogenblikken op ftil te ftaan. Men heeft namentlyk, vry algemeen, geoordeeld, dat hier ene eerfte voorfpelling of belofte te vinden is, aangaande enen geestelyken Verlosfer des Menschdoms, van de magt des Duivels en de heerfchappy en elende der -Zonde , gemeenlyk bekend onder den naam van Moeder-belofte, ■ Niet alleen de latere Kristen Uitleggers verftaan, door het Zaad der Vrouwe, welk der Slange kop, gelyk deze deszelfs verfenen, zoude vermorfelen, byzonderlyk onzen Zaligmaker en Heer jezus kristus, als die in de bladeren des Nieuwen Test. uitdrukkejyk gezegd word, gekomen te zyn, om de werken des Duivels te verbreken; maar ook zelfs de vroegere Joodfchen hebben het 15de vers, veelal, op den messias toegepast. De eerst- gemelden menen zelfs enen ongemenen nadruk en duidelyke aanwyzing te vinden, in het benoemde Zaad der Vrouwe, als, hunnes agtens, alleen toepasfelyk op Hem , die uit ene zuivre Maagd, zonder toedoen enes vlefchelyken Vaders, geboren werd. — Dog, behalven dat dit, zekerlyk, ene zeer vergezogte uitpluizing is, en loutere hegting aan den klank der woorden: immers het Zaad der Vrouwe is hier niet anders dan dat des Mans, nog was Eva , aan welker Zaad de beloften gefchied , meer de oorfpronkelyke Moeder aller menfchen of van enig mensch, in hare Nakomelingfchap, dan Adam  van de EERSTE ZONDE. 93 Adam deszelfs Vader was, wordende 'zy en haar Zaad, bepaakielyk , alhier genoemd , omdat Zy, en niet de Man, dooide Slang verleid zynde, hier byzonderlyk en in de eerfte plaats in aanmerking kwam, fchoon nogtans de Goddelyke aankondigingin dezen, zo wel hem, als haar, betrof:-— behalven dit, zegge ik, moet een der voorname gronden , waar op deze uitlegging en toepasfing der beloften, bepaaldelyk op den Mesfias, fteund, immers 't geen zeer veel aanleiding daar toe gaf, te weten de onderftelling van ene bezielde Slange, of onzigtbaren Verleider , door onze eenvoudige Verklaring der Textwoorden, en 't geen wy, zo nu als voorheen, tegen die onderftelling hebben aangemerkt, van zelve vervallen. Men kan wel zonder byge- lovigheid , ja men mag zelfs met alle welvoeglykheid, de byzondere perfonen in aanmerking nemende, tot wier onderrigting en dienst, dit verhaal, allereerst, werd te boek gefteld, met het gros der Uitleggeren, enen tweden en geestelyken zin, aan de uitdrukkingen hegten, waarin' het vonnis over de Slang, als Verleider der Vrouwe, begrepen en vervat is; maar men gaat zekerlyk op ene willekeurige wyze te werk, door, ten minften 'er zyn gene genoegzame gronden, onzes bedunkens, om ene algemene benaming, gelyk die van Zaad of Nakomelingfchap is, regtftreeks en in de eerfte en voornaamfte plaats, op een enkel perfoon dier Nakomelingfchappe toetepasfen. Onze uitlegging deili. Schriften behoord, geenzins, eigendun- ke- IV. REDEN' Oordeel o' dc Slang. \  IV. REDENV. Oordeel ovc; de SUang. 92 GESCHIEDENIS kelyk te zyn, of naar enig vooraf aangenomen Leerftelzel afgemeten, maar aan redelyke en beftaanbare regels bepaald te worden.— ■ Ook kan men, ene andere bedoeling en verborgen zin, in deze Godfprake, toeftaande, en de Slang als het zinnebeeld der verleiding tot ongetrouwheid en ongehoorzaamheid befchouwende, men kan dus, ja, de meer afgelegene en geheimzinnige mening der woorden enigermate tot den groten Verlosfer des Menschdoms uitftrekken, of, gelyk de Schryvers van 't N. Test., meermalen,zig dus van zommige profetifche befchryvingen bedienen, toepasfen op zyne verrigting en lotgevallen, en, in de verbloeming van den Text, van hem, naar waarheid, zeggen: dat hy, by uitnemenheid, de Slang of de verleiding en alle ongehoorzaamheid , zonde en daar uit voortvloeiende elende beftreed, én dien grooten Vyand des Menschdoms den kop vermorfelde, fchoon deze hem de verfenen vermorfelde, ene ligte en geneesbare wonde toebragt, daar hy, in zegenpraal over zonde en dood, uit den doden' verrees; en het komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat de H. Joh., in deftraks aangehaalde plaats, indiervoegen, op den Text zinfpeelde. — Maar, om de geestelyke of verborgen zin van dit gedeelte van het vonnis over de Slang, regtftreeks en alleen, ingevolge van het onmiddelyk oogmerk van God, tot onzen Heiland té bepalen, hier voor vind ik tot nog toe, en na de oplettenfte en onzydigfte overweging, gene genoegzame en voldoende redenen. Indien 'er zulk ene twe- de,  van de EERSTE ZONDE. 93 de, meer geheimzinnige, mening in den Text ligge opgeüoten , en wy ene voorfpelling van enen meer geestelyken aart hier ontm'oeten, gelyk my zulks nog onredelyk, nog < ongerymd, maar veeleer zeer waarfchynlyk ' en aannemelyk voorkomt, dan moet de één en ander ene byzondere betrekking hebben tot dat Volk, voor welklvlofes bepaaldelyk fchreef, en op welks toeftand en omftandigheden hy , meerma'en in de verhalen der eerfte Hoofdftukken van dit boek, ten dui* delykfte, een afgelegen oog blykt gehad te hebben. Te weten, voor dit Volk , zo pas der flavernye van 't Afgodisch Egypte onttogen, alhoewel nog fteeds op deszeifs bygelovigheden verzot, konde dit vernederend vonnis over de Slange ene gepaste en kragtdadige waarfchuwing opleveren, tegen, en afkeer inboezemen van, den ongerymden Slangen-dienst der Egyptcnaren , een der groffte buitenfporigheden hunner Afgoderye. ~ Een Israëlitisch Lezer, dit verhaal inziende, en by de Slang, natuurlyker wyze, tevens aan den Afgod en verleider, tot der menfchen afval van het Opperwezen, denkende, konde hier een leerzaam en bemoedigend zinnebeeld aantreffen, om zyn geloof in, zyne aankleving van, en zyne getrouwheid aan zynen God, den enen waren-God, te verfterken en te verzekeren. Zoude het hem, ja konde en mogte het wel enig mensch, ooit in gedagten komen, na deze vernedering der Slange en de door God zelfs vastgeftelde vyandfchap tusfchen haar en IV. ÏEDENV. )ordcel over a Slang.  IV. REDENV. Oordeel over de Slung. 94 GESCHIEDENIS en den mensch, om dit veragt, dit verwol'pcnfte Dier, Goddelyke eer te bewyzen? — Het fcheen als of Jehova, reeds in den beginne , ene nadrUkkelyke verklaring by gelegenheid van de eerfte Zonde , door aanleiding van ene Slange, daar tegen gedaan hadde (*). En, zag men egter, in weerwil van deze Goddelyke voorzorg, het Menschdom of enig aanmerkelyk deel, door dit veragtelyk middel', tot deze buitenfporigheid vervallen, en tot ene nieuwe nog hei'.lozer ongetrouwheid aan God gebragt, die wonde zoude niet ongeneeslyk, het nadeel, van tyd tot tyd den Menschdomme toegebragt, zoude niet onherftelbaar wezen; immers lag bier de belofte*, dat de Nakomelingfchap der Vrouwe , eenmaal, zelfs de Slang den kop ftond te vermorfelen en de menfchen eens vooral en geheel verlosfen van (*) Het opregten der Koperen Slange , in de Woeftyne, door Mofes, in later tyd , kan niet aangemerkt worden , tegen dit zedelyk oogmerk in het vonnis over de Slang gekant te wezen, of enigermate gediend te hebben, om het aanftotelyke en ver- .foeyiyke van den Slangendienst te verbergen. De Koperen Slang werd geenzins opgcregt tot een Afgod van Aanbidding, maar tot een van God zelve verordend teken van genezing voor hun, die van de toenmalige vurige of venynige Slangen gebeten waren, en hun vertrouwen op de Goddelyke tusfchenkomst fielden. Een vertrouwen , waar¬ toe dit verordend teken , hen als van zelve moest opleiden, daar het hun de aloude Goddelyke toezegging , in het Paradys , natuurlyker wyze in geheugen riep, 't geen mogelyk wel een van de voernaamfte redenen was voor deszelfs oprcgtinge.  van de EERSTE ZONDE. 95 van dezen Verleider tot afval en ongehoorzaamheid (*),: ene toezegging, waar van de Israëliet de gedeeltelyke vervulling reeds ' zag, in de inrigting van zynen byzonderen ftaat en Godsdienst, zo regtftreeks aangekant tegen deze en alle andere zooiten van Afgodery, en welker invloed hy hopen mogte, dat zig langs hoe meer verfpreiden zoude , of door enige bykomende middelen verfterkt worden; gelyk zulks met 'er daad van tyd tot tyd gebleken is, zonderling, na de vervulling of volmaking der Joodfche Wet, door onzen Here Jezus Kristus, wiens leer en inftelling, boven de Mozaifche, gefchikt was, en met 'er daad geftrek't heeft, om de Afgodery en alle ongetrouwheid aan God, kragtdadig te fluiten en uitterooijen, en de aanbidding en dienst van den enen waren uoü, onder het Menschdom, vastteftellen. •*■ ■& & De Toepasfing kan , om des tyds wille, flegts kort zyn, moetende ik my, tot enige weinige zedelyke bedenkingen en nuttige leringen, bepalen, welken het tans verhandelde ons van zelve opleverd: en zelfs dezen, met korte woorden, voordragen. 1. Indieiïeen redeloos en onfchuldig Dier, uit hoofde van flegts aanleiding tot 's menfchen ongehoorzaamheid gegeven te hebben, met (*) H e s z , Gefchiedenis der Israëliten , I. Deel, psg- 37, 38. Lering en toepasfelyk gebruik. rv. redenv, Oordeel over de Slang.  IV. REDENV. tering. en toepasfelyk gebruik. 2. Be- 96 GESCHIEDENIS met zo zigtbare en ongemene fchande en veragting, gekentekend werd, hoe veel veragtelyker en hatelyker, voor God en menfchen, moet dan niet een redelyk fchepzel wezen 3 welk opzettelyk zig toelegt, en zyn vermaak fchept, om zyne medefchepzels tot zonde te verleiden, en in ongehoorzaamheid en ondeugd in te wikkelen! In de wet van Mofes, werd hy, die enen blinden moedwillig deed dolen, vervloekt verklaard: en hy, die godloos genoeg is, om anderen op enen zedelyken doolweg te vervoeren j moet gewisfelyk de uitterfle verontwaardiging verdienen. Dit word ons in de gewyde bladeren Voorgedragen, als de byzondere aart, en het eigen werk, van het hoofd der afvallige Engelen, den fnoodften van alle Gods-fehepzelen, den Duivel name- lyk, wiens naam deze zyne navolgers hierom, te regt, dragen, en wiens kinderen zy geheten worden , gelyk zy eenmaal zullen verwezen worden, om zyne rampzalige erfgenamen te zyn, en om de fmerten te lyden, van dat helfche vuur, of die voorbeeidelyke ftraffe, welke den Duivel en zynen Engelen bereid is. 1 En daarom laten wy een af- fchrik hebben van de verfoeylyke praktyk, om onze medemenfehen, dus opzettelyk, ten kwade te verleiden , en hen,'die ons, door hunne woorden of daden, door hunne goddeloze leer of voorbeeld , zouden kunnen verlokken en befmetten, zorgvuldig vlieden en vyandig wezen: hen in zo verre, met den Godvrugtigen David, hatende, met een volkomen haat.  VAN be EERSTE ZONDE, pf '2. Behoren wy , met verwondering en •dankbaarheid, in het oordeel over de Slang geveld, de wyze maatregelen op te merken, welken het Opperwezen, zo gepast als gehadig, zelfs van den beginne en by de eerfte overtreding, aanwendde, om de zonde en alle ongetrouwheid aan hem en ongehoorzaamheid van zynen wil te ftuiten; gelyk hy, van tyd tot tyd , en by het aangroeijen van het zedelyke bederf in de Waereld , dezelven vermenigvuldigde * tot aan die uitgeftrekten en allerkragtigften, welken het Euangelie en de Kristelyke bedéling , opleverd: — en moeten, diensvolgens, hier uit niet alleen te meer overtuigd worden, van Gods afkeer van, en mishagen in, alle ongeregtigheid , en afwyking van hem en zynen dienst, maar ons tevens aangenoopt vinden, om, overeenkomftig de vriendelyj ke oogmerkën en pogingen van God zeiven, by ons zeiven en anderen, alle wetteloze en zondige overleggingen en verrigtingen paal te zetten en te keer te gaan, en Godsdienst en Deugd te beocffenen, te handhaven en aantekweken: opdat wy, dus, met onzen Wyzen en weldadigen Schepper en Opperheer, mogen medewerken, de volkomene overwinning van al het zedelyk kwaad s en de algemene hervorming van der menfchen begrippen en zeden, helpen bevorderen , en den tyd verhaasten , waar op de God des vredes , agtervolgens de voorfpelling erl toezegging van Apostel Paulus, Rom. XVh 20, den Satan, eenmaal, onder onze voeten Verpletteren zal, G %. Ein* W. REDENV' Lering é toepasfelyk 'ebruik.  IV. REDENV. , Lering en toepasfelyk gebruik. VTF- 98 GESCHIEDEN IS- 3. Eindelyk, hadde de vernedering van en vastgeftelde vyandfchap tegen de Slang een meer afgelegen en zedelyk doel, om het grootfte en heilloosfte misbruik voortekomen, 't geen van' enig fchepzel kan gemaakt worden, deszelfs in de plaatsftelling namelyk, voor den Schepper , die te pryzen is tot in der Eeuwigheid; laat ons hier uit leren, en laat zulks ons ter waarfchuwing dienen, om de Hulde en Eer den Laatften verfchuldigd, nimmer aan het eerfte te geven , of ons, op enige andere wyze, dermate aan de fchepzelen te vergapen, dat wy, daar door, van de erkentenis van, de liefde tot, de gehoorzaamheid aan, en het vertrouwen op, den groten Schepper en enigften Heer , worden afgetroond ; — want ook dit laatfte is ene zoort van Afgodery, die, fchoon minder aanftotelyk, in den eerften opllage, nogtans, ene wezenlyke en fchandelyke ongetrouwheid aan God influit, welke geenzins door den regtvaardigen Opperbeftuurder des Heelals over 't hoofd gezien of ongeftraft gelaten zal worden. Nu, dat het geen ik heden gezegd hebbe, moge ftrekken, om ons getrouw aan God en onzen pligt , en kloekmoedig in het beftryden van alle aanlokzels tot zonde en ondeugd, te maken, geve God, naar zyne genade, in Kristus Jezus. Amen!  vAn de EERSTE ZONDE. 99 VTFDE REDENVOERING. oordeel over de vrouw. Vers 16. Tot de Vrouwe zeide Hy: Ik zal zeer ver. mënigvuldigen uwe fmerte , namelyk , uwer dragt; met fmerte zult gy kinderen baren, en tot uwen Man zal uwe begeerte zyn, en hy zal over u heerfchappy hebben, Onze eerfte Ouders hadden het vonnis over de Slang aangehoord, als in hunne tegenwoordigheid, en zelfs met een medelydend opzigt, ten hunnen aanzien, geveld zynde. Zy werden, door het zelve, deels^voorbereid, om hun eigen Strafvonnis , 't geen zy niet konden verwagten, agterwege te zullen blyven, aantehoren, en deels bemoedigd, om zig, onder het gewigt dier rampen, welken hun alleen fchuldig hoofd te treffen ftonden, optebeuren. . Dit hebben wy, in ene voorafgaande Redenvoering , over deze merkwaardige Gefcbie- denis, reeds opgemerkt. Een-gewied eigenlyk loop of gang betekenende, en ene leenfpreuk zynde, van flaven of diénstknegten genomen, die, ten blyke van hunne onderwerping en gehoorzaamheid , om hunne meesters lopen, en dezelven fteeds opwagten (*). En hier valt terftond de vraag, in hoe verre dit één en ander als ene ftraffe kan begrepen en aangemerkt worden: daar het beiden enen voorafgaanden grond in de natuur der zaken fchynt te hebben: de moeilykheden en fmerten van der Vrouwen zwangerheid en verlosfing, immers by de meesten van haar, een onaffcheidelyk gevolg van de byzondere fchikking en inrigting harer lighamelyke gefteldheid, gelyk de ondervinding leerd , en hare onderwerping aan den Man ovëreenkomftig de ingevoerde orde der Scheppinge zynde, gelyk Apostel Paulus aanmerkt. i. Immers, het eerfte meer byzonderlyk betreffende, kan men niet zonder de grootfte ongerymdheid beweren, dat Eva, hadde zy den misflag, by haar dus geftraft, niet begaan , geheel en al van deze moeilykheden en fmerten zoude verfchoond gebleven zyn, CO Clericus, ad locum.  van de EERSTE ZONDE. 107 zyn , en dat 'er na denzelven, en op dit vonnis , ene wonderdadige verfchikking in het geftel hares lighaams gemaakt zy, wel. ke haar nu voorts daar aan zoude onderwerpen, en niet alleen haar, maar ook hare volgende dogteren, die, volgens de wet der voortplanting, dit meer nadelig geftel van haar ontvangen en overerven zouden. Want, behalven dat, in dien gevalle , alle bare Vrouwelyke Nakomelingen, zonder uitzondering , aan deze fmerten , in gelyke mate zouden moeten onderworpen zyn, daar nogtans de ondervinding leerd, dat een groot gedeelte daar van byna geheel verfchoond is, (gelyk, by voorbeeld, dat van de inboorlingen der beide Indiën, en zelfs zeer veele Vrouwen , zo hier als elders, voornamelyk in de Zuidelyker of warmere delen van Europa,) en dat die genen der tedere Kunne , welken met deze moeilykheden en fmerten worftelen moeten, egter niet allen in den zelfden trap van hevigheid dezelyen ondergaan, maar in verfcbillende mate daar door aangedaan worden, overëenkomftig elks afzonderlyk natuurlyk geftel, en de verfchillende uitterlyke om- Itandigheden of toevallen des levens; ■ behalven dit, zegge ik, geven de woorden van het vonnis gene aanleiding, om aan ene verandering van lighamelykc fchikking by Eva te denken , maar onderftellen veeleer het tegendeel ten duidelykfte, wordende alleen ene vermeerdering van moeilykheden en fmerten haar aangekondigd. Ik zal zeer verme- v: REDENV. Oordeel over de Vrouw. i  V. REDENV. Ponled over de Vrouw, ïo8 GESCHIEDENIS menigvuldigen, verzwaren en doen toenemen, de fmerte uwer dragt, fip&, En, hoe of op wat wyze zulks ftond te gefchieden, kan, uit het volgend deel der Gefehiedenis, ligtelyk worden opgemaakt. Te weten ; daar God befloten hadde, om Adams wille, gelyk het in zyne ftraffe dus word uitgedrukt, het Aardryk te vervloeken, en den Lusthof, waar in de eerfte Menfchen tot dus verre een zagter verblyf hadden, en op ene gemakkelyker wyze onderhoud vonden, te verwoesten, ftond zy dus, met haren Man, wien zy ter hulpe was toegevoegd, aan een ftrenger lugt, en de ongemakken en toevallen daar aan verknogt, blootgefteld, en aan meerder zorg, kommer en ook moeilyker arbeid , waarin zy den Man zoude moeten byftaan en te hulpe komen, onderworpen te worden welk een en ander men'weet, dat natuurlyker wyze ftrekt, om de bindzels en fpieren des menfchelyken lighaams vaster, ftroever en harder te maken, en, door ene vermeerderde drukking op de zenuwen, de werktuigen van het gevoel en de oorzaken van allen pyn en fmert, de fmerten der Vrouwen, in het geval waar van hier gefproken word, te vermeerderen en te verzwaren, en de nadelige toevallen, waar aan zy in dien ftaat blootgefteld zyn, te vermenigvuldigen en te vergroten (*)• En, (*) Ingevolge hier van, zyn doorgaans de Vrouwen , in de Noordelyke Gewesten, aan ene moeilyT ker verlosfing, onderworoen , dan die onder Zui- dq-  van de EERSTE ZONDE. 109 En, alhoewel deze vermeerderde fmerten en toevallen, by onze eerfte Moeder Eva, dus een regtflreeks gevolg van de ftraffe, haren Man bereid, en in welke hare betrek* 1 king tot hem haar onvermydelyk moest ' doen delen, zoude wqzen ; voor zo verre het nogtans alleen een byzonder gevolg voor haar, en zulks wel uit hoofde van hare onderfcheidcne kunne en ftaat, konde zyn , hadde het dus voor haar, die de vcrleidfter van haren Man geweest was , tot den misflag , om welken hy dezer voege geftraft werd, de volkomene gedaante van een Goddelyk oordeel en ftraffe , zo wel by haar verdiend, en mogte het, met alle gepastheid , als zodanig haar aangekondigd en in dat ligt door haar befchouwd worden. — Ene ftraffe en oordeel, om dezelfde reden, alleen en bepaaldelyk voor Haar, als verleidfter van den Man, en geenzins voor de zodanigen harer toekomende Vrouwelyke Nakomelingen, die met gelyke vermeerderde moeilykheden en fmerten zouden moeten worftelen, niet als een gevolg van Eva's byzondere ftraf, maar veeleer van die van Adam , zyne verdryving namelyk uit den' Hof, en 't geen verder daar aan verknogt was , of liever als een gevolg van 's menfchen verfpreiding over de aarde , en de daar mede gepaard gaande mindere of meer on- delyker. Lugtftrekcn wonen, alwaar het zagter en heter klimaat het lighameiyk geftel losfer, weeleer en zwakker, en dus minder gevoelig, maakt. V. REDENV/ )ord:elver' Ie Vrouw.-  V. REDENV. Oordeel over de Vrouw. j : < t i 110 GESCHIEDENIS ongunftige en nadelige omftandigheden en uitterlyke toevallen des levens, in overeenkomst met het oogmerk van God zelve in hun Schepping, buiten aanmerking van derzelver Zonde; fchoon deze de eerfte en gepaste aanleiding daar toe gave, en die ver. wisfeling van plaats en levensftaat, voor onze eerfte Ouders, al de gedaante en kragt van ene billyke en welverdiende ftraffe byzette. En nu, de zaak indiervoege^-befchouwd zynde, ftraalt 'er ene zonderlinge welvoeglykheid door, in dit deel van het vonnis over LVa. ■ Der Slange, als haar verleidfter geweest zynde, was, onder andere ftraffen, ook dit aangekondigd: dat het Zaad of de Nakomelingfchap der Vrouwe haar den kop zoude vermorfelen, een vooruitzigt, t geen der misleide Vrouwe , zo wel tot me gepaste vergoeding van, als heimelyken zegepraal, over de belediging, haar aangelaan, konde ftrekken; daar cgter deze het /oorbeeld der Slange gevolgd was, en zig ins*elyks, en in enen meer eigenlyken zin, aan /erleiding van haren Man hadde fchuldig genaakt, was het billyk, dat zy deswegens, net en benevens het werktuig harer verleiling, op ene onderfcheidene wyze geftraft verd, en langs dien weg wederhouden, om il te zeer, en zonder haar eigen fchuld in anmerking te nemen, over hare vyandin e triumferen. Haar werd, diensvolgens, ene vermeerdeing van fmerten wysfelyk opgelegd, weiken, op  van de EERSTE ZONDE, ut op ene aanmerkelyke wyze, haar, in gelyke omftandigheden, boven dit Dier, ja alle geflagten van dierlyke Schepzels, ftonden te treffen, en haar dikwyls gelegenheid te geven, om haren beganen misflag te betreuren, en haar tegen alle volgende onvoorzigtigheid en onpligtmatigheid te waarfchuwen: en moest zy dus verwagten, dat haar beloofde zegenpraal over de Slang, niet zonder haar eigen-pyn en gevaar, ftond volbragt te worden, maar dat, 't geen hare vyandin het leven, haar ten minften ene vermeerdering van moeilykheden, en allergevoeligfte fmerten, zoude kosten. 2. Belangende de aan haar opgelegde dn~ derwerping en gehoorzaamheid aan den Man; de Apostel Paulus leid, wel is waar, dezelve af uit de orde der Scheppinge, i Timoth. II: 13 , zeggende: Adajn is eerst gemaakt en daar na Eva: in welk bewys voor des Mans meerderheid en gezag, hy nogtans voornamelyk op Joodfche gronden fchynt te redenkavelen, en op de Oosterfche denkbeelden in 't algemeen, aangaande het regt van Eerstgeboorte , 't geen reeds zo vroeg al werd ingevoerd , en waaromtrent wy hebben aangemerkt, dat dezelfde fpreekwyze tegen Kaïn gebruikt werd, die wy hier in 't geval van Eva gebezigd vinden. Dan, alhoewel deze eerdere Schepping van Adam , voor de Vrouw, hem, inderdaad enige meerderheid boven haar mogte bygezet hebben, en zulks ten grondflage gelegd zyn geworden, van het volgend ingevoerd regt van Eerstgeboorte,— fchoon zelfs de onderwerping der Vrouwe V. REDEN V, Oordeel over de Vromv.  ïia GESCHIEDENIS V. REDENV. Dordeel over 1c Vrouw» i we aan den Man, nog veel dnidelyker , op beider verfchillcnden ftand , in de wei derzydfche betrekking tot eikanderen, gegrond is; daar egter die betrekking flegts in 't algemeen, den eerften Menfchen tot dus verre, was aangewezen, en de afzonderlyke pligten, daar uit voortvloeijende, hun niet duidelyk waren bekend gemaakt , tot dat zig, juist by dezen hunnen misflag, ene gepaste gelegenheid daar voor opdeed, kon-» de de eerfte aankondiging van den pligt van onderwerping aan den Man , voor Eva, als ene Jirajfe worden aangemerkt: inzonderheid, na dat zy, door haar eigen eten, zonder voorafgaande raadpleging met Adam , en door hare verleiding van hem tot dien zelfden misflag, zig reeds een onbehoorlyk ijezag over hem hadde aangematigd, en den invloed, dien zy op Jiaren Man hadde, misbruikt. — Want, indien al de. wyze Schepper , by de vorming van het eerfte Paar, en iet vastftellen van deszelfs onderlinge bexekking en gemeenfchap, geen zodanige onierfchciden gezag voor de éne party hadde ïveggelegd en aan dezelve toegewezen, maar meiden, in de voortzetting der wyderzydfche Delangen , op enen gelyken voet gefteld hadje, bleek het nu ten minften, by den eerften apenbaren inbreuk op die belangen, door de v^rouw, dat zy onbekwaam was om ohafïangelyk in dezen te handelen , dat vooral iet opperbeftuur haar in genen dele was roebetrouwd, en dat, byaldien 'er enig oriderfcheiden gezag, by een der beide parfyen, moest berusten, het zelve aan haar, die  ( i Van dé EERSTE ZONDE, n die zo veel blyks van zwakheid, voorbarig heid en ongetemde begeerte hadde gegeven niet toekwam. ■ En, daar zy zig, in di geval , ten minftë ene' onbehoorlyke meei derheid hadde aangematigd, en het evenwi^ van wedefzyds gezag, onderfteld zynde, ds 'er zulk eert eVenwigt te voren beftem was, verbroken, moest, aan de ene zyde deze involging hare toekomende onder wei ping aan den Man, haar zekerlyk moeilyke en verdrietiger vallen , dan zy konde gc weest zyn , byaldien zy nimmer aan enig onbehoorlyke gezagvoering zig fchuldig ge maakt hadde , en, aan den anderen kant de heerfchappy des Mans, natuurlyker wyze tot enige meerdere ftrengheid overflaan, dal men anders mogte verwagt hebben, voor-g na zulk ene openbare aankondiging aan d Vrouw, by wege van ftraffe, ten aanho ren van den Man. In hoe verre dez aankondiging aan Eva, ook hog op de Vrou wen in 't algemeen toepasfelyk is , zal i' ftraks gelegenheid hebben een weinig nade aantewyzen ; dog hoedanig deze algemem ondergefchiktheid van de Vrouw aan der Man moge wezen, zy is in genen dele ge grond op dit vonnis over Eva , veel min der als een ftraffe aantemerken, gelyk zj met 'er daad , in haar geval, was , fchoor een ftraf, welke, uit hoofde van 't geen w\ hieromtrent aangemerkt hebben, in allen de le voor haar gepast en welvoeglyk moe blyken geweest te zyn. h m n O V; , REDENV» r '_ Oordeeloveï £ de Vrouw; t I i r t i 1 E f ! [  V. REDENV. 114 GESCHIEDENIS ' # & * Lering en tocpasïerfl gebruik.' Ik zal nu wederom, uit het tot dus verre verhandelde, enige nuttige Leringen of ftigtelyke bedenkingen, afleiden , en uwer oplettende en onzydige overweging aanbevelen. 1. De grotere maat van fmerten , waar aan de éne helft des Menschdoms, ten minfte onder ons , in dit leven onderworpen is i zelfs uit hoofde van deze hare natuurlyke gefteldheid, ftand en betrekking, welke haar zo noodzakelyk en nuttig maakt ter inftandhouding en voortplanting van het geheel geflagt, moet haar, ten kragtigfte, aanpryzen aan het medelyden, de infchikkelykheid en tederfte toegenegenheid en onderJfteuning van de andere helft; hebbende zy een volkomen regt, op alle die dankbare hoogagting, liefde , troost en hulp , welke de menfehelykheid en zelfs de regtvaardigheid eischt, omtrent de zodanigen te betonen, die, ten gemenen nutte, en tot einden zo heilzaam en voordelig voor het belang der Maatfchappy, en hare afzonderJyke leden , aan enige onderfcheidene, en gene geringe, ongemakken en pynen onderworpen zyn. Daar de pligt van liefde en dankbaarheid der Kinderen jegen hunne Ouders, in de eerfte plaats, en ten duidelykfte, hierop gegrond is, dat zy, naast God, hun het leven fchuldig zyn, behoren dezen, inzonderheid , die Moeders te waarderen, en iieftehebben, die hen, met zo veel fmerten en  VAn de EERSTE ZONDE. 115 gevaren, gedragen en ter waereld gebragt hebben, én naderhand met zo veel zorg en last hen opgekweekt. ■ En het is teil hoogfte betamelyk, dat alle Mannen, hunhen Vrouwen, uit dezen hoofde, ene dankbare tederheid toedragen, ene meerdere toegeeflykheid omtrent hare gebreken oeitenen, en haar, op alle mogelyke wyze , troost, opbeuring en vcrligting verfchaffen, als zynde niet meer dan ene billyke vergelding voor het leed, Welk zy, ook om hunnen wille , ondergaan hebben , of nog kunnen ondergaan. Wel is waar, cn zie daar ene 2de Les, de Vrouw is, ondanks dit rrieëf fmertelyk deel, haar ter bevordering van de gemene belangen opgelegd, aan den Man, als haren Meerderen, onderworpen. Dit is buiten aanmerking zelfs van 't geen onzer aller eerfte Moeder, ter gelegenheid van haren beganen misdag, met enen byzonderen nadruk werd opgelegd, zo blykbaar overeenkomftig met de orde der Nature en den aart der wederzydfche betrekking , overal waar zy ftand greep, dat gene verftandige en befcheidene Vrouw zulks kan in twyffel trekken , of deze uitdrukkelyke Wet des Kristendoms hard en onredelyk oordelen: gy Vrouwen zyt uwe eigene Mannen onderda-. nig, 1 Pet. III: 1. en 1 Timotln II: 11, 12: ene Vrouw late haar leren in ftiU heid en onderdanigheid, dog ik late de Vrouwe niet toe — dat zy over den Man heerfche ? maar wel, dat zy in Jïilheid zy: en Wederom (Efez. V: 22—23.) Gy Vrouwen zyt uwe Mannen onderdanig, gelyk den Here $ H 2 want V. REDEN Lering eii toepasfelyli gebruik»  ix6 GESCHIEDENIS V. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik. want de Man is het h'oofd des Wyfs, gelyk Kristus het hoofd der Gemeente is, en (vs. 33) de Vrouw zie dat zy den Man vreze. Immers is niet de Vrouwelyke kunne blykbaar de zwakfte en weerloosfte? en behoord de party, dien het vermogen tot onderhoud ontbreekt, ooit gefteld te zyn op een kragteloos en nutteloos gezag; en is, in de gehele Natuur, de Opperfte Heerfchappy niet altyd onaffcheidelyk verknogt aan befcherming en verdediging? ■— De vraag is niet, hoedanige uitzonderingen, zommige byzondere gevallen en omltandigheden op dezen algemenen regel kunnen en behoren te maken, maar of dezelve niet, over 't geheel genomen , de juiste en ware regel zy. En zo ja , gelyk onbetwistbaar is, dan is het klaar, dat ook den Man, die, in 't algemeen , het grootfte deel heeft in het beftier van zaken en de verzorging en het onderhoud des huisgezins, en wiens voorname post het is , alle de leden dier gemeenfchap, waar van hy, zonder twyffel, het hoofd is, voor leed en hoon te beveiligen , het opperfte Gezag, volgens de uit- fpraak der Nature zelve, toekomt. Niet dat dit zyn gezag hem immer veroorloven kan, om, op ene willekeurige en baldadige wyze, over zyne Vrouw te heerfchen, of zig als enen dwingeland jegen baar aanteftellen, die, zonder haar raad of vriendelyke tegenfpraak te willen horen, niet anders dan van gebieden weet; zodanig ene overheerfching aan de éne, en ilaaffche onderwerping aan de andere, zyde, mog- te  van de EERSTE ZONDE. 117 te in Afia toegejuichd en verdragen worden, alwaar de Veelwyvery de Vrouwen tot de veragtelykfte laagheid vernederd hadde; dog ftrookt geheel niet met de betere denkbeel- i den en zeden der Europeers, en ftrekt inder- 1 daad overal, natuurlyker wyze, om de on- : derlinge genegenheid en tederheid, vooral aan de onderdrukte zyde, te ver-koelen, ja geheel uittedoven, de zaden van eindeloze twisten en verdeeldheden in de huisgezinnen teftrooijen, en, ingevolge daar van, de wyze en geheiligde inftelling des Huwelyks ten enemale te vernietigen. En daarom kunnen wy, in de 3de Plaats, by deze gelegenheid, ene afzonderlyke les en waarfchuwing, voor de Mannen, uit het verhandelde afleiden , ten einde zy zig nimmer verbeelden , door de Natuur of zelfs door de uitfpraak van God, in het geval van Eva , ('t geen wy bovendien hebben bewezen, in enigen opzigtej 011dcrfcheiden te zyn, van dat der Vrouwen in 't gemeen ,) tot enig onbetamelyk gebied over hunne Vrouwen geregtigd te zyn, nog zig veroorloven, om daar op , by alle gelegenheden, te roemen , of zelfs hun wettig gezag in alle beuzelingen te oeftenen. Ene zo volftrekte alleenheerfching en eigendunkelyke en wrede heerfchappyvoering y is geheel onbeftaanbaar met den waren aart deionderlinge gemeenfchap tusfchen Egtgeno» ten, en met die liefde, welke de Man uit dezen hoofde , zo wel als volgens het uitdmkkelyk voorfchrift des Euangelies, der Vrouwe verpligt is toetedragen en te betoII 3 nen . V. REDENV. .ei'ing en oepasfelyk [ebruik.  ïi8 GESCHIEDENIS V. REDENV. kering en toepasfelyk gebi uik.' nen, en waar op zy, niet alleen uit hoofde van het meerder leed, waar aan zy, in de onderlinge betrekking, bloot ftaat, maar ook van wegens hare liefde, dienften en zorgen omtrent de huizelyke zaken, volko-. men eisch heeft. Ene liefde , welke ontegenzeggelyk vorderd en met zig brengd, dat de Man zyn gezag fteeds, met befcheidenheid en voorzigtigheid, en nimmer buiten volftrekte noodzakelykheid , oeffene , en fteeds zyne Vrouwe met agting en eerbied bejegene , opdat nog haar perfoon , nog haar ondergefchikt gezag, veragtelyk, en zy dus onbekwaam gemaakt worde voor den post, dien zy in 't huisgezin bekleed; ja dat hy zig zelfs , met des te grotere kiescbheid , oplettenheid en toegeeftykheid omtrent haar gedrage, als de Vrouwen, in 't algemeen, keuriger en tederder zyn op uitterlyke wel-, voeglykheid, en temeer aandoening hebben over ieder kleirtagting , welke zy zig verbeelden, haar aangedaan te worden: terwyl hy fteeds bedagt zy, om, en zyn eer en geluk fteld, in, de deelgenoot van het lot zy-, nes levens, zo veel gemak, verkwikkingen vreugde te bezorgen , als zyn ftaat en uitterlyk vermogen gehengen kan, en gene aanleiding geeft tot verkwisting, dartelheid en hoogmoed. Ik zal eindigen met deze duidelyke voorfchriften van onzen heiligen Godsdienst, welken, in de aangewezene les, hoofdzakelyk vervat en opgefloten zyn. Gy Mannen, zegt de Apostel Paulus, hebt uwe Vrouwen lief, en word niet verbitterd tegen haarx (Kolosf. III: 19) en wederom: Efez. V: 25, enz,  van de EERSTE ZONDE. u9 ■enz. Gy Mannen hebt uwe eigen Vrouwen lief, gelyk. ook Kristus de Gemeente lief gehad heeft, ■ alzo zyn de Mannen fchul- dig hunne eigene Vrouwen lief te hebben, gelyk hunne eigene lighamen, 'er by voegende, die zyne eigen Vrouw lief heeft, heeft zig zeiven lief, en de tegenoverftaande gefteldheid als geheel woest en onnatnurlyk afbeeldende : want niemant heeft ooit zyn eigen vleesch gehaat, eindelyk, gy Mannen, zegt de H. Petrus, woond by haar [_met~\ verftand, den Vrouwelyken vate als het zwakfte ere gevende, als die ook medeërfgenamen der genade des levens \_met haar] zyt, opdat uwe gebeden niet verhinderd worden^ i Pet. III: 7. V. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik. ZES-  i2o GESCHIEDENIS ZESDE REDENVOERING, VI. REDENV. Vonnis tegel VONNIS TEGEN ADAM. Vers 17, 18 en 19. En tot Adam zeide Hy: dewyl gy geluisterd hebt tiaar de ftemme uwes Wyfs, en van dien Boom gegeten, daar ik u van gebood, zeggende: gy zult daar van niet eten; zo zy, .het Aardryk om uwen wille vervloekt, en met fmerte zult gy daar van eten, alle de dagen uwes levens. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen ; en gy zult het kruid des velds eten, hi het zweet uwes aanfchyns zult gy uw brood eten , tot dat gy tot de Aarde wederkeer d, dewyl gy daar uit genomen zyt: want gy zyt ftof, en gy zult tot ftof wederkeren. T\e Slang •> als verleidfter der Vrouwe, en § J deze als verleidfter van den Man, ene billyke en gepaste ftraffe, door God toege1 wezen zynde, gelyk wy te voren gezien hebben , volgde nu ten leste ook het ver, wagte vonnis tegen Adam. Hy, wien de wet, tegen welke gezondigd was, onder de daarby gevoegde bedreiging, regtftreeks en in eigen perfoon werd gegeven, en die, als Man, niet alleen voor zyn eigen gedrag in  van dè EERSTE ZONDE. 121 dezen, maar ook zelfs voor dat der Vrouwe enigermate, verantwoordelyk was, hy, zegge ik, daar hy, in plaats van zyne Vrouw, in hare onbedagtzaamheid, te keer te gaan, zig, door haar voorbeeld en onbchoorlyken 'invloed, tot dezelfde fchennis hadde laten vervoeren, was zekerlyk, uit dien hoofde, de voornaamfte, de hoofdmisdadige, en konde niet anders dan het gehele gewigt deigedreigde ftraffe te gcmoete zien. Over Hem werd diensvolgens een oordeel uitgefpro* ken, welk, hoe zeer ook door de bermhartigheid des Regters verzagt en gelenigd, ene meer volkomene overeenkomst met, en regtftreckfche betrekking, hadde tot zyn byzondere fchuld, en deze te voren aangekondigde ftraffe. Tot Adam zeide Hy: (namelyk de Goddelyke Bode, of Plaatsbekleder der onzigtbare Godheid) „ dewyl gy geluisterd ,, hebt, öfc." Zie daar een vonnis, 'tgeen, hoe zeer gematigd , egter ene genoegzame ftrengheid, den aart der misdaad in aanmerking genomen zynde , fchynt overgehouden te hebben, om de Goddelyke handelwyze in dezen voor de berisping van dartele vernuften bloot te ftejlen , of ten minfte het verhaal van den H. Gefchiedfchryver, als belagchelyk en ongerymd, te doen uitkry- ten: ja dat zelfs, by lieden van beter oordeel, en die opregte vrienden van den Godsdienst en de Goddelyke Openbaring zyn, in den eerften opflage, zig niet weinig hard opdoet, daar de ftraffe, den Stamvader des Menfchelyken Geflagts hier opgelegd, te ger iyk een zelfde lot zynen Nakomelingen in 'f H 5 ge- VL REDENV. Vonnis tegen Adam.  VI. REDENV. Vonnis tegen Adam, 122 GESCHIEDENIS gemeen aankon digd, ter zake van hare na-, tuurlyke en onvermydelyke gevolgen op dezclven : zulks zy allen mogen aangemerkt, worden, in Hem gezondigd te hebben, gelyk de Apostel Paulus het uitdrukt, Rom. V: 12, dat is, ovëreenkomftig het gebruik dier fpreekwyze by de H. Schryveren, gegrond op de dadelyke ondervinding, ,, allen, im,, mers het merendeel derzelven, als over„ treders, en als waren zy aan gelyken mis„ flag als Adam fchuldig geweest, zyn be„ handeld ' geworden;" met andere woorden, aan dezelfde onheilen en rampen, met hunnen alleen fchuldigen Stamvader, blootgefteld en onderworpen werden. —— Ik zal derhalven, over dit Oordeel fprekende, my voornameiyk toeleggen, om deszelfs gepastheid en regtvaardigheid aantetonen, en dat zo wel met betrekking tot deszelfs Gevolgen op het Menschdom in 't gemeen, als tot deszelfs Wezen en Nature in opzigte van Hem, tegen wien het regtftreeks geveld werd. Ten dezen einde zal het nodig zyn, dat wy, vooraf, den wezenlyken inhoud van het vonnis aanwyzen, en de mening der byzondere bewoordingen en fpreekwyzen , waar mede het in den Text uitgedrukt ftaat, ophelderen en verklaren. „ Dewyl gy geluisterd hebt naar de ftemme uwes IVyfs" dat is, ,, overmits gy, lafhartig „ en onbedagtzaam, aan den raad en in* j, vloed hebt gehoor gegeven van, haar , „ welke gy, als Man, door uw raad en in„ vloed hadde behoren te befturen, en dus „ de orde der Schepping verbroken, ver- 35 bro-  van de EERSTE ZONDE. 123 „ broken in een geval, waar in uw pligt „ en geluk zo naauw betrokken was, en u „ langs dien weg hebt laten vervoeren, om „ myn uitdrukkelyk gebod te overtreden , ,, misbruik makende van den overvloed door s, myne goedheid u verleend, en van den ,, Boom gegeten hebt, waarvan ik u gebood,, „ zeggende, gy zult daar van niet eten: zo „ zy het Aardryk, om uwen wille, uit hoof„ de van deze uwe fchennis of voor u, en ,, ten uwen opzigte, vervloekt" dat wil zeggen , gelyk wy die zelfde fpreekwyze, te voren by de overweging van het oordeel over de Slang verklaard hebben, ,, het Aard„ ryk zal voortaan een ongunftiger, onaan„ genamer , onvrugtbaarder gedaante voor „ u aannemen:" gelyk blykt uit de volgende woorden, ,, doornen en distels zal het „ voortbrengen," ene levendige befchryving van woeste, ongekweekte en onbebouwde Landen. Hoe hebben wy dit gedeel¬ te van het vonnis optevatten, myne Aan, dagtigen ? veel is 'er gedagt, veel gefchreven , om ene kwalykbegrepene uitlegging der woorden te handhaven en goed te maken. Niet minder dan ene verandering in de Gedaante en Stand der gehele Aarde, ene omkering der Lugt en Hoofditoifen, ja zelfs ene verwrikking van den as dezer Waereldkloot, en ik weet niet wat al meer, heeft men nodig geagt, om de hier aangekondigde grotere woestheid en onvrugtbaarheid, te weeg te brengen en te veroorzaken. B u rnet en whiston, twee berugte verftanden anders, hebben zig grote moeite gegeven , VI. REDENV, Vonnis cegen Adam,  VI. RTSDENV. Vonnis tcgci Adam. 124 GESCHIEDENIS ven, om hier over, op ene geleerde en zelfs natuurkundige wyze, te 'beuzelen (*). Hoe nodeloos egter Hoofd men zig dezerwyze af, om ene onderftelling te beweren, die nog in de rede, nog zelfs in deze Gefchienis, enigen grond heeft! Het Aardryk, waar op hier voornamelyk en in de eerfte plaats gedoeld word, kan, gewisfelyk , niet meer dan dat deel daar van, welk aan Adam bekend was, betekenen. Dusdanige manier van fpreken, waar mede een gedeelte door het geheel word uitgedrukt, is zeer gebruikelyk by alle goede Schryvers, en zo ook by de Heilige Schryvers. De kundigheden van den eerften Mensch waren even bepaald als zyne tot nog geringe ervaarnis. Buiten den fchorien en vrugtdragenden Oord, waar in hy zig geplaatst bevond, kende hy genen anderen. Het Paradys was voor Hem de gehele Aarde; gelyk de rivieren, gedierten, boomen én kruiden , welken hy daar zag , nevens de Zon, Maan en Sterren, die zig voor zyn ogen opdeeden , al het Gefchavpene uitmaakten (f). Ook blykt het niet onduidelyk , uit het geheel verhaal van 's Menfchen Schepping, als mede uit de volgende uitdrukking in het 23(10 vers, dat de Hof Eden , gelyk het boomryk en aangename oord geheten word, welk den eerften Mensch tot zyn byzonder verblyf gegeven was, (*) Algemene Historie, I. D. pag. 187. enz. (f) Hes?, over Gods Koningryk , Ifte Deel , pyg- 32, 33-  van de EERSTE ZONDE. 125 was, (fchoon waarfchynlyk van ene grotere uitgeftrektheid, dan de bepaalde uitdrukking vari de daar aan gegevene benaming enes Lusthofs, in den eerften opflage, fchynt te ■ kennen te geven) het eerfte, en in den beginne het enigfte, vrugtdragend deel des Aardbodems ware: zulks de ongunftige verandering, welke het Aardryk, "agtervolgens dert tans uitgefproken vloek over het zelve, ftond te ondergaan, en, naar de bevatting van Adam en ovëreenkomftig de ware natuur en gefchapenheid van zaken , eniglyk in dat deel of die Landftreke konde vallen: het overige, buiten dezelve , airede en van nature in den hier gemelden ftaat'van ongekweekte woestheid liggende, en dus gene verandering van gedaante behoevende, om het dusdanig te maken. De blykbare mening der woorden, „ zo zy het Aardryk om uwen „ wille vervloekt," is, derhalven, in zamenvoeging met al het volgende, 't geen in dit deel van het vonnis vervat is: „ Uw misbruik van „ den overvloed, dien het Aardryk, of deze „ uwe bekoorlyke en geryftyke verblyfplaats „ op het zelve, u tot dus verre, zonder veel „ moeite en arbeid tot uw onderhoud en „ verkwikkinge verleende, en als van zelv', „ uit haren vrugtbaren fchoot, opleverde, „ zal u voortaan van al dat fchone, dat „ zagte, dat aangename, dien overvloeden „ dat gemak, welk gy hier aanfchouwd en „ geniet, eensflags ontzetten; — de Aarde „ zal voor u ene ongunftiger en afzigtely„ ker gedaante aannemen; deze Lusthof zal nu „ u VI. REDENV. .'onnis tegofi \dam-.  VI. REDENV,, Vonnis tegét Adam. i2ó GESCHIEDENIS „ u ontnomen, en door ene geheel verwoest s, tende omkering, met al het overige open, „ woest en onbebouwd veld, gelyk gefteld ,, worden: daar zult gy, voor het toeko5, mende en gedurende alle de dagen uwes „ levens5 niet alleen aan alle de ongemak„ ken van ene meer llrenge lugt, van hit„ te zonder fchaduw, en koude zonder be- fchutting, blootftaan, maar ookmetfmer„ te, met groten kommer en Vermoeijen„ den arbeid, uw levensonderhoud moeten „ zoeken. : By gebrek aan Ooftvrug- ,) ten, die, tot dus verre, u keur van voe5, dende en fmakelyke fpyze opleverden , 5, zult gy nu zelv' uit den grond uw voed- „ zei moeten halen. Van zelv' zal 5, het Aardryk niets verfchaffen, dan nut5, teloos of fchadelyk onkruid van doornen 5, en distelcn, het zal u moeite en zweet kosten , dit onkruid uitterooijen, den „ woestcn grond te kweken, en, langs dien }, weg, brood of fpyze te bekomen. En s, gy zult in dezen meer nadeligen toeftand, „ by aanhoudenheid, blyven , tot aan de eindelyke verzwakking uwer levenskrag,5 ten, en de gehele bezwyking uwer Naj, ture, onder de ftrengheid van dit uw lot. „ Tot dat gy," zo als het met de woorden Van 't vonnis word uitgedrukt, ,, tot de aar, s, de vederkeerd , dewyl gy daar uit genomen 5, zyt; want ftof zyt gy, en tot ftof zult gy 5, Wederkeren, of ftof zult gy wederom wor,, den." — Wy zien dus, dat de uitgefproken vloek over 't Aardryk , met alles wat 'er'  van de EERSTE ZONDE. 127 *er voor Adam uit moest voortvloeijen, en 't geen 'er verder ten zynen aanziene werd bygevoegd , regtftreeks gelegen was in, en ten volle bereikt konde worden met, de beoogde en vastgeftelde verwoesting van Eden; en alhoewel, de voorafgaande verdryving van het eerfte Paar ,• uit' dien Hof, in het volgende 22fte vers, eniglyk word toegefchreven aan het befluit, om het zelve van den Boom des Levens te verwyderen,'t geen deze omkering of ten minfte deze redengeving daar van fchynt te wederfpreken, kan nogtans het geen, by die gelegenheid, verhaald word gefproken te zyn, als ene herhaling van het vorig Goddelyk befluit, en als ene bykomende reden tot deszelfs uitvoering opleverende, verftaan en begrepen worden. Immers lag tog het twede deel van het vonnis, betreffende het eindelyk fterven van Adam , van zelve opgeflotcil in het eerfte deel, de nadelige verandering namelyk, welke hy, met opzigt op zyn verblyf en onderhoud , met alle de zorgen en vermoeijenisfen, aan deszelfs verkryging verknogt, zoude moeten ondergaan door de vervloeking des Aardryks , of de verdelging van den Lusthof: voor zo verre die" verwisfeling hem van dat middel ftond te beroven, 't geen hem in de mogelykheid fcheen gefteld te hebben, om zig van een duurzaam aardsch beftaan te verzekeren: een gemis , 't geen hy , ingevolge van de gedane bedreiging, maar al te wel verdiend hebbende, zyne ver- VT. RÖDENVl V-nnis tegel Adam.  VI. RKDENVr Vonnis te^cn Adam. ïz8< GESCHIEDENIS verdry ving uit Eden, zelfs buiten aanmerking vaii deszelfs voorgenomene verwoesting , noodzakelyk maakte. Of Adam aan dit middel, den Boom des Levens in de Gefchiedenis geheten, reeds enige ondervinden lyke kennis hadde, kan niet wel beflist worden. Misfchien zyn 'er redenen om het tegendeel te vermoeden, die wy naderhand gelegenheid zullen hebben, om aantcwyzen. Maar dit konde hy weten , dat hy uit aarde genomen was! zyn naam, Adam, of aardsch hem, buiten tegenfpraak, door Goddelyke onderrigting gegeven, zulks duidelyk te kennen gevende: dus konde hy dan ook gemakkelyk de mening vatten van de uitdrukking: „ tot aarde zult gy wederkeren,'" wat denkbeeld hy ook al of niet van fterven moge gehad hebben, — „ ftof zyt gy, en ftof „ zult gy wederom worden." Ziet daar ene zeer gepaste en verftaanbare aankondiging van zyn eindelyk lot, de inftorting , de ontfloping van zyne Natuur en wezen. Voor nadere en meer verhevene onderrigting, desaangaande, was de eerfte zinnelyke Mensch niet vatbaar. Aan een Onftoffclyk, onver- gangelyk beginzel, een beftaan , afgefcheiden van dit lighaam, kon gewisfelyk geen' Adam denken; zyne tot dus verre aan het uitterlyke en zigtbare bepaalde en ongeoeffende redeneerkragten konden hem, uit zig zeiven, geenzints opleiden tot een zo vergheven en afgetrokken denkbeeld, en de onderrigtingen van Gods wege, hem tot dus ver-  vA^ dk EERSTE ZONDE. 129 Verre verleend, blyken ons niet zo verre gegaan te zyn (*). Al de kundigheid, tot nog toe in het verhaal der Gefchiedenis van den eerften Mensch, en deszelfs wezen en Natuur verfpreid, bepaald zig eniglyk tot zyn ftoftelyk wezen en dierlyk leven; de Uitdrukking zyner Schepping naar Gods beeld, en de daar in opgeflotene heerfchappy over de lagere fchepzels, en hem alleen een meer verheven rang en waardigheid boven dezelven toefchryvcnde, dog voor het overige onbepaald latende , waarin deze meerderheid voornamelyk gelegen ,• of waar op zy byzonderlyk gegrond was? —■ God Jehova hadde den Mensch geformeerd uit het jiof der aarde, en in zyne neusgaten geblazen den adem des levens : alzo werd de Mensch tot ene levendige Ziel, of, gelyk mic ha ëLis het vertaald, tot een levendig Dier. — Wy hebben dus gene reden, om aan Adam-j de meer verligte kennis en uitgeftrektere befchouwingen toetefchryven van de Ziel en een Onftoffelyk beginzel, waartoe de volgende Menfchen , door de Openbaring onderfteund, van tyd tot tyd, zig wisten te verheften, veel minder hetEuangelischdenkbeeld van Opftanding en enen Toekomenden ftaat van beftaan. Hy kende geen an¬ der, dan alleen een aardsch leven ; en ene zinnelyke gelukzaligheid, daar aan verknogt, zo onfchuldig en zuiver, als zy voor de in voering der Zonde konde genoten worden, en (*) Hesz, Verh. over Gods Konirigryk, I D. II Afd» I vi. redenv, Vonnis legen Adam'.  vr. REDENV. .Vonnis teg.n Adam. i j ] < ] 1 1 i t li C V. r 130 GESCHIEDENIS en met 'er daad van hem genoten werd, was zyne enigfte gelukzaligheid. Een toekomend volmaakter leven; ene Hemelfche Gelukzaligheid was toen nog niet aan het ligt gebragt, nog was 'er inderdaad enige gelegenheid voor, zo lang de mensch, in zynen ftaat van onfchuld blyvende, zig te vredert hield met het lot, 't geen de oorfprongelyke en voorafgaande befchikking van God, ten zynen opzigte, voor hem fcheen weggelegd te hebben. En, daar dus zyne kennis en hoop, in de geruste bezitting van zynen vorigen goeden ftaat, buiten alle vreze van dien te zullen verliezen of moede te worden, hem generhande ontrustende begeerten inboezemden, die zig buiten de grenzen van het aardfche leven uitftrekten, zo konden zy hem , by deze aankondiging van fterven , geen vooruitzigt opleveren , 3m zig voor zyn toekomend verlies fcha- ieloos te ftellen. ■ ■ De tans opgelegde Iraf moest hem derhalven het gedugtfte cwaad doen vrezen. Tot ftof wederkerenIe , fcheen hy geheel ten gronde te gaan; ïaardemaal dat geen, welk hem tot een lardscli mensch maakte , daar by ten enenale verviel, en het hem niet konde bly:en, of 'er iets beters in deszelfs plaats tond ten voorfchyn te komen. Wy moeen hier alle latere kundigheden en ontdekingen niet aanftonds te hulp roepen, om it duister ftuk optehelderen : voor dezen ras de eerfte Mensch nog niet vatbaar, niet yp, uit hoofde van den kindfchen ftaat zyer verftandelyke vermogens. Stof zyt gy, .... en  van de EERSTE ZONDE. 131 in ftof zult gy wederom worden. Meer word hem nog niet geopenbaard, meer konde hem niet geopenbaard worden, nog was het zelfs oorbaar, dat hem voor als nog meer gezegd werd (*). Hoe, indien God, by dit vonnis, terftond hadde gevoegd: ,, gy zult j, egter naar de ziel onfterflyk wezen , of ,, naar het lighaam wederom opftaan," zoude niet, daar mede, de tans opgelegde ftraf al hare kragt en gedaante zyn benomen geworden, en in haar einde grotelyks teloorgefteld?—— Wel is waar, hy hadde, door zyne ongehoorzaamheid, het misnoegen van zynen Schepper op zig geladen ; dog wy kunnen geenzins onderftellen , dat hy zyne gunst voor altoos verbeurd hadde ; zulks hy, in de vcrwagting van een ander leven, nog harder ftraffe en deerlyker rampzaligheid zoude hebben moeten vooruitzien. — Het geftreken vonnis leverde airede een b'yk op van bermhartigheid in den Regter, als ten minfte een onbepaald uitftel der gedreigde ftraffe vergunnende. Nog konde ene enkelvoudige overtreding van een blotelyk fteliig gebod, ene uitterlyke fpyswet, het misbruik enes tydelyken voorregts, volgens enige redelyke begrippen van regt vaardigheid , ene zo ongelyke ftraffe , als ene altoosdurende en onherftelbare elende moest influiten , verdienen (t). Die genen der- hal- (*) Hes z, als boven, (t) Ene gehele vernietiging van Beftaafl zouds wel ene zeer vreesfelyke ftraf geweest zyrt ; dog I % fco» VL REDENV, Vonnis tegen Adanii  VI. •UEDENV. Vonnis tegen Adam. : '3 3 3 ^ x c z X k h C ï32 GESCHIEDENIS halven, die hier aan enen drieërlei]en dood denken, lopen niet alleen met de enkele gedagten daar van verre vooruit, maar wyken zelfs niet weinig af van de ware beginzels van billykheid, zo wel als van de letter der bedreiging en des oordeels. De waarheid ïs , Adam fchynt niets geweten te hebben van de Onfterflykheid der Ziele. „ In zyH ne gedagten konde hy zig ziel en lighaam », nog met als gefcheiden, en de ziel op zig „ zelve als voortdurende verbeelden. Zyne „ gehele ondervinding van het leven be„ paalde zig eniglyk tot het denkbeeld van , ene zamengevoegde werking , of tot zo, danig een gevoel en verrigting, als deze , twee beginzels, met eikanderen verenigd, , voortbrengen. Das, wanneer hem aange, kondigd werd, dat dit leven, waar van , hy alleen gewaarwording hadde, zoude , ophouden, konde hy zig geen ander, 't zy , beter, of erger, leven voordellen (*)." En nu, door deze duidelyke ontvouwing an den waren zin en inhoud des hier geelden vonnis, mene ik airede den grond elegd te hebben ter aanwyzing van deszelfs epastheid en regtvaardigheid , beiden met pzigt op het eerst en onmiddelyk uitwerkel voor Hem, wien de onheilen, daar in er vat, by wege van ftraffe, werden opgelegd, on niet in vergelyking komen by een eindeloos :ven van elende, of een onophoudelvk gevoel van ïods toorn. (*) Hesz, als boven, bladz. 78.  van de EERSTE ZONDE. 133 legd, en ten aanzien van de natuurlyke en onvermydelyke Gevolgen daar van voor zyne Nakomelingen, of het Menschdom in 't gemeen. ** 1. Laat ons het ftuk eerst met betrekking tot Adam overwegen. Deze konde, na den beganen onverfchoonlyken misflag, over gene onredelyke flrengheid, en onbillyke hardheid, zynes regters klagen. > Zo verre was het 'er van daan , dat hy alle reden hadde, om zyne gematigdheid te roemen , en zig met dankbaarheid aan de verzagte ftraffe te onderwerpen ; daar zy hem een onbepaald uitftel vergunde van een onheil, 't geen hem, onmiddelyk na zyne overtreding, agtervolgens de bedreiging, regtvaardig hadde kunnen treffen. Een onheil tevens , 't geen hy alleen in de mogelykheid ftond om te ontgaan ; hebbende hy zelfs, op de onderftelling van zyne kennis aan den Levensboom, gene zodanige volkomene verzekering van altoos te zullen leven, of dezelve hing eniglyk en beftendig af van het vry welbehagen zynes Scheppers. Zyne Natuur fterflyk zynde, zoude zy, zonder enig tusfchenkomend behoedmiddel, tog eindelyk en ten laatfte bezweken zyn, al ware het ook, dat hy, door zyn gedrag , gene regtftreekfche verwyzing tot den dood op zig geladen hadde. Op enig tegengift konde hy geen eisch hebben. Indien hem iets dergelyks aan de hand gegeven en verleend werd, was zulks ene vrye gave van God , die ze even goed konde intrekken , wanneer hem zulks behaagde, als hy allereerst konde goed I 3 vin- VI REDENV. Vonnis tegen Adam.  i34 GESCHIEDENIS VI. REDENV. Vonnis tegen Mam. ( t J ( t < t i ( f I \ 1 i i e l r v t g t vinden om ze te verlenen, en die, naar alIe bülykheid, dezelve mogte intrekken, zodra de mensch zyne goedheid, in enigen opzigte, moedwillig ging misbruiken; en, daar Adam zig ten duidelykfte aan dit misbruik hadde fchuldig gemaakt, in de overtreding yan ene zeer ligte en gemakkelyke fpyswet, ladde hy met 'er daad deze intrekking zig vaardig gemaakt, ja het was ene onveriiende bermhartigheid, hem, na dit gedrag, tan het enkel trapswys verval, en de lang. :ame flyting zyner oorfprongelyke Nature, jvertelaten,- en zyn leven tot enige honderien jaren te rekken. Wel is waar, dat zyie uitdryving in de wyde waereld, de meerlere ftrengheid van lugt, waar aan hy, buien den Lusthof, zig zoude blootgefteld vinlen, de moeilyker arbeid, dien hem de on, nebouwde Landftreeken , waar in hy ftond verplaatst te worden , tot zyn 's levens mderhoud en nooddruft zouden verfchafèn, de ongeregelder bewegingen zyner dieryke geesten, aan deze ftrengheid en arbeid rerknogt , met alle de kwellende en ontustende zorgen, bekommeringen en teloortellingen , benevens de vermeerdering en anprikkeling zyner begeerten en driften, n derzelver fchadelyke invloed op zyn liglamelyk geftel, daar uit voortvloeijende'; - het is waar, zegge ik, dat dit alles niet risfen konde, de verzwakking van zyne leenskragten te bevorderen, en zynen dood 2 vervroegen: maar hadde hy niet, ingevole der bedreiging, terftond na zyne over•edinge, het leven reeds verbeurd en verdiend ,  van de EERSTE ZONDE. 135 diend, door enen onmiddelyken flag des Regters, ten dien zelfde dage, waar op hy at, te fterven ? behalven dat hy zig deze ongemakken volkomen waardig gemaakt hadde, door zyn baldadig en ondankbaar misbruik van zynen eerften ftaat van overvloed, weelde en gemak: fchoon egter geen zodanig gemak, als hem van allen arbeid, en van ene matige en gezonde lighaams-beweging, geheel of voor altoos, ontfloeg , hebbende God hem in den Hof geplaatst, ook met oogmerk, gelyk 'er uitdrukkelyk ftaat, om dien te bebouwen, te kweken en te bewaren, of optepasfen, en in goeden ftand te houden. ■ Wanneer gemak en overvloed der menfchen hart beginnen te verydelen, en hen tot wellust, brooddronkenheid en het vergeten van God vervoeren, dan kan niets billyker zyn, dan dat zy daar van beroofd worden, ja dan is het zelfs zeer gepast, dat zy, door gebrek, nood en leed, geleerd worden, de Goddelyke weldaden op enen beteren prys te ftellen , en hoe zy meer by tyds en fpoediger buiten het bereik dier gevaarlyke verzoekingen, waar voor zy bleken niet beftand te wezen, gefteld worden , hoe beter zulks moet zyn voor hun eigen geluk , en om ene gehele en onherftelbare verbastering van zeden by hen voor- tekomen. Dus was dit vonnis, over den eerften Mensch , niet alleen volkomen regtvaardig, maar ook hoogst wys en gepast , en meest ftrekkende ter bevordering van zyn waar geluk. Het verhes, welk hy, ten aanzien van de uitterlyke voordelen van I 4 zy- VI. REDENV», Vonnis tegen Ad.tm. I  VJ. REDENV. Vonnis tegen Adam. i i ] \ É C X ïl d X\ O dl ly y1 01 he 136 GESCHIEDENISzynen ftaat, daar by te lyden ftond, konde volkomen opgewogen worden, door 't geen V?»rzJne, deu£d' e" inperlykezedefvS gefteldheid, daar by winnen konde^dkn uucre ze maken. De grotere arbeid en moeite waar toe hy verwezen vverd , kon IZ n P ,?y konden hem, onder ene fterkere aanprikkeling van y ver, waar toe de noodzaaklykheid hem meei- dan voor heen zoude dry ven, naar het Lighaam bv derzelver verpozingen, ene verkSldvke? ■ uaar den' r P(1 P aanSenamer> maken: aaar den Geest, zyne vermogens van uit ienkmg en oordeel opfcherpen en uithS ïm hem ene meerdere Iamdfehap en önde' onding omtrent velerhande nuttige zaken" ferfchaffen : te gelyk met ene niefonbeval' ige verfcheidenheid en afwisfeling v ï" re Tonelen van befchouwinge ef, gen etin" en ; welker vooruitzigten hem metfne b ehope, en welker aanwezen hem? met rolyk vergenoegen, over den goeden S *g zyner pogingen, konden vervullen- én en ftaat en levenswyze, diende klaarlvk ? beTef^hm ™h™^ kheid van r JZCme\Van Zyne afhan§'eKneid van God , en hem tot ene meer 'enge betragting van alle de pligten, van tderwerping aan, vreze voor, gehoorzaam id van, endaiïkbaarheidjegeniwnSS r ep Opperheer, aantefporfn:jaX vreï  , van de EERSTE ZONDE. 137 felykfte van alles, 't geen hem tans werd aangekondigd, het zeker vooruitzigt van den Dood, konde zyne allengs toenemende redeneerkragten opfcherpen, om naar enige troostgronden omtezien, en tot zodanige uitgebreider befehouwingen aangaande zyn Natuur, Wezen en ware Beftemming op-, teklimmen, als best in ftaat waren , hem gerust te ftellen in de afwagring van dit zyn eindelyk lot; of altans, by gebrek van eigen genoegzaam doorzigt, konde het in de wysheid en goedheid van Gods regering over hem, gelegenheid geven tot zodanige nadere Goddelyke openbaringen omtrent het één en ander , als hem voor al te grote neêrflagtigheid konden behoeden, en hem opbeuren , met de hope op enig gelukkig overblyfzel, en enen toekomenden ftaat van beftaan ; ene verwagting , welke by de menfchen, van devroegfte tyden af, reeds fchynt plaats gehad te hebben. En wat, in de 2de Plaats, zyne Nakomelingen betreft, ook ten hunnen aanzien, was dit lot, den eerften Stamvader, by wege van ftraf over zyn misdryf, toegewezen, ondanks alle de nadelen , welken daar uit, in den eerften opflage, voor hun moesten voortvloeijen, hoogst wys en gepast, ja zelfs wezenlyk en over 't geheel nuttig \ zo verre is het 'er van daan , dat 'er enige de minfte onregtvaardigheid, uit hoofde dier onvermydelyke gevolgen, ten hunnen aanzicne, in opgello- ten zoude liggen. Want, daar wy onmogelyk kunnen onderftellen , dat God ten oogmerk konde gehad hebben, het oyeI 5 ri- VI, REDENV, v o""is tegei) Mam.  VI. redenv. Vonnis f'mi A'düii;. 138 GESCHIEDENIS rige der waereld onbevolkt te laten, (de beoogde vermenigvuldiging des menfchelyken geflagts, blykens den zegen van God over 't eerfte Paar uitgefproken, geenzins beltaanbaar zynde met ene zo kleine plek gronds als het Paradys, hoe uitgeftrekt wy ons dien Hof ook mogen verbeelden', beiloegO zoude, ingevalle Adam en Eva, door ene ftandvastige gehoorzaamheid, zig van het aanhoudend bezit dier verblyfplaatfe verzekerd hadden, dezelve enen geruimen tyd de hoofdvolkplanting geweest zyn, van waaide menfchen zig alJenskens over de Aarde zouden uitgebreid hebben. Dog was het met gevoeglyker en nuttiger, dat de mensch zig, ten vroegfte, aan alle Janden en lugtltreKen gewende ? en zoude het den Nakomelingen van Ouderen , die, gedurende een langen reeks van jaren of eeuwen, gene andere dan deze gunftigfte Landsdouwe bewoond hadden , naderhand niet ongelyk harder en zwaarder gevallen zyn, om zig naar elders te begeven, daar de grond en 't klimaat ongunftiger was (*) ? Konde ook tevens de noodzakelykheid van verplaatzin°voor het aangroeijend geflagt, gene oorzaak tot jaloezy en eindeloze twisten, omtrent het al of niet verlaten van 't Paradys, °eoe ven hebben? Indien reeds heiver- meende voorregt van Eerstgeboorte , met betrekking tot enige meerdere en zirtbaar. aer blyken van Goddelyke gunst, tusfchen de (*) Hesz, Gefchtedenis der Israëliten, 1 D. p. 42.  van de EERSTE ZONDE. 139 de eerfte broeders, aanleiding gave tot de geweldigfte uitfpatting van Drift, die zelfs r in Moord eindigde, hoedanige gefchillen en deerlyke jammeren konden dan uit dezen v< zelfden bron , met opzigte op vcrblyf en 1 woonplaats , onder de menfchen opgeweld hebben? Wy zien nog gedurig, ondanks de grotere gelykhcid hier van, door de uitbreiding des Menschdoms en de gewoonte ingevoerd , de menfchen heftig twisten en ftryden om een voordeliger plek gronds, 't geen zy anderen benyden, of waar op zy een ouder regt menen te hebben. Boven dit alles, moest ook het verlies voor Adams Nakomelingen, ja zelfs zyne eerfte Kinderen min fmertelyk vallen, als hebbende de fchoonheid en vrugtbaarheid van dien oord, nimmer,by ondervinding,gekend. Het verlies trof hen het gevoeligfte, die misdaan hadden, en, uit dien hoofde , was het ook ene gepaste ftraffe voor hun, 't geen het niet konde zyn voor hun, die geen deel aan hunne overtreding hadden. Wel is waar; de gevolgen konden zy niet ontwyken, en leden zy, in zo verre, mede onder de misdaad van Adam; maar konden deze gevolgen , zonder ene omkering der nature en het onvermydelyk beloop van zaken , of misfehien andere nog grotere nadelen, wel worden voorgekomen en verhinderd, en moeten niet de onvermydelyke gevolgen der daden op rekening van den bedryver gefteld worden ? Wyders hebben alle Menfchen een gelyk regt op alle uitterlyke voordelen? — Zo niet, gelyk duideiyk is, dan konden zig de VI. EDENV.-. innis tegen lün.  VI. REDENV. Vonnis tegen Adam. i 1 J 1 X È V g d g h v hi O et g< w °l de ftrek- H° GESCHIEDENIS de . Nakomelingen van den eerften Mensch met beklagen over het gemis van een bv zonder voorregt, door Gods vrye ZS aan hunnen Stamvader verleendƒ D^ on? twyftelbaar beoogde vermenigvuldiging des menfchelykenGeflagts moest het zelvetog vroeger of later, aan de tans aangekondigde moeilykheden des levens onderwerpen : en wat het emdelyk fterven betreft ,P? men. fchen oorfprongelyke Natuur hadde daartoe reeds enen voorafgaanden grond gelegd: terjy[het behoedmiddel, den eerften Mensch n den beginne verleend , tot geen wettig Jfgoed voor alle zyne kinderen konde gé? chikt wezen, nog ook zodanig een behofdmddel ware 't geen tegen alle geweldige anflagen op 't menfcbelyk leven beftand was. — Daarenboven hadden de grotere moeifkneden, waar van hier gefproken word, oornamelyk in den beginne plaats, toen de og ongekrenkte natuur en bloeijende kragt an t menfche]yk geftel het best daar tegen ehaid was, en drukten,in't byzonder, flegts n^°F[e/ak01?eiingen van Ad^ een =den f6i f',V°lgenden' ook nog 'til T dS mvoe™g ^r nieuwe le;nswyze, daar van uitgezonderd zynde, cn nne dagen zeer gemakkelyk en in groten ■riten Geflagten , m vergoeding, een lanreeTks va" levensjaren" werd toegelegd. T~, zel.fs konden deze ongemakken, Vo Iaj_s de emdeyke dood, in meer dan één 2' 7oorde,]g fy" voor de onfchuldige eigenoten van Adams lot. . . Want,.  van de EERSTE ZONDE. t4i ftrekte niet deze zyne verdryving uit Eden, om de Aarde des te eerder te bevolken, en bewoonbaar te maken , en gaf zulks gene aanleiding tot de uitvinding van velerhande nuttige konften en wetenfchappen, die het ' Menschdom ene menigte van geryfelyke en aangename dingen verfchaften, hoedanigen verfcheidene oorden, in nieuwe en nog heerlyker Paradyzen , dan het eerfte , konden herfcheppen? En moet niet het on¬ heil des doods, uit ons gezigtpunt befchomvd zynde, (daar wy het tegenmiddel, de volkomene openbaarmaking en verzekering van het Leven en de Onverderflykheid hebben, van dien altoosdurenden meer verhevcnen en nimmer eindigenden ftaat van beftaan, door den tweden en Hemelfchen mensch , onzen Here jezus kristus aan 't ligt gebragt, waar toe het tegenwoordig moeilyk en kortftondig leven beoogd is den mensch opte-> leiden,) moet niet, zegge ik, dit grootfte fchynbaar kwaad , geheel verdwynen voor een veel groter tegenöverftaand goed, en, langs dien weg. de wysheid, regtvaardigheid en goedheid van den Schepper en Opperheer der Waereld, in deze befchikking van 's menfchen voorafgaand lot, meer dan genoegzaam verdedigen, en van allen blaam zuiveren? ■—>— De waarheid der zake is, God hadde het Menfcheiyk Geflagt, ene grotere vermenigvuldiging en uitbreiding , zo in getal als in vermogens, en enen beteren ftaat van beftaan toegedagt, dan dit bepaald toneel, met al wat op het zelve te vinden en te genieten is, konde bevatten ■ of VL RBDKWVj 'onris tegen itlum.  VI. UCDENV. onnis tegen dam. ] i e f 2 e a z z li Ir 142 GESCHIEDENIS of opleveren. . De Menfchen moesten zig derhalven, niet alleen over dezen Aardbodem verfpreiden, en dien bewonen, gelyk de Apostel Paulus aanmerkt, hebbende God, daar toe, het geheel geflagt uit énen bloede ge, maakt, en zelfs befcheiden hebbende, de tyden te voren verordineerd, en de bepalingen van hunne woningen; QHand. XVII: 26:) maar het één geflagt moest voor het ander plaats maken, door den dood, opdat 'er een des te groter aantal van Deelgenoten der Redelyke Nature, en toekomende Erfgenamen der voor haar welgelegde volkomener Gelukzaligheid mogten wezen; en het behaagde zyner wysheid, om, ter uitvoering van dit verheven en goedertieren plan, gelegenheid te nemen by, en een gepast gebruik te maken van, den fpoedigen misflag des eerften Menfche, (wien hy, met een verftandig en weliadig oogmerk, deze zyne beraming, bywege /an Strafoefening over zyne ongehoorzaam, leid, openbaarde) en hem de verwisfeling :yner eerfte levenswyze, meer byzonderJyk, »y voorraad, voor hem alleen gefchikt, als en welverdiend onheil aantekondigen, ten inde hy, door dit gevolg van zynen mis:ap, zig voor alle volgende afwykingen van ynen pligt en den verklaarden wil zynes cheppers, naauwkeuriger hoeden mogte. a ten einde zyne Nakomelingfchap in het Igemeen, op het herdenken of verhaal de2r gebeurtenis , des te kragtiger van alle 3nde en ongehoorzaamheid mogte afgehrikt worden, en, zo wel daar toe, als om .mne dwaze -murmureringen voortekomen en  van de EERSTE ZONDE. 143 en te ftillen, al het Natuurlyk kwaad, als een gevolg van het Zedelyk, befchouwen zoude. Ik zoude nu wederom, zo als ik by het verhandelen van deze Historie beften dig gewoon was, enige nuttige Leringen en ftigtelykeBedenkingen,uit het geenwy, heden, daar van overwogen hebben, kunnen en behoren af te leiden ; dog daar de tyd ontbreekt, om zulks, zonder uwe aandagt op eenmaal te zeer te vermoeijen, naar vereisch, te doen, en wy, by de befchouwing van het overige, even gepaste aanleiding daar toe zullen hebben ; zal ik voor het tegenwoordige niet meer doen, dan het gezegde aan uw aller onzydig onderzoek en ernftig nadenken aantebevelen: biddende God, dat onze verftanden , meer en meer, geopend mogen worden, om den waren zin zynes woords te verftaan, en de wegen zyner voorzienigheid te billyken en te verheerlyken , en tevens onze harten geheiligd, om zynen wil te doen. Amen! ZE. vi. REDKNV. Vonnis tegen Adam.  144 GESCHIEDENIS ZEVENDE REDENVOERING, BESLUIT TOT 's MENSCHEN VERHUI-' ZING, EN VOOREEREIDZELS TOT DEZELVE* Vers 21 en 22. VII. REDENV. Befluit ci Vi iorbereidzels tot lchei overeenkomende, dat hunne uitdryving, terftond na het gefproken vonnis over hen, en misfchien wel op dien eigen avond, ge- fchied is (*). Dan het fchynt my, uit alle omltandigheden van 't verhaal, in dit (*) Het gemeen gevoelen der Joden is, dat Adams uitdryving op den ioden dag der waereki, en dus reeds op den 4den na zyne Schepping, voorviel. s men verhuizing Én de Here God maakte Adam en zynen Wyve rokken van vellen, en toog ze hen aan. Toen zeide de Here God: ziet de mensch is geworden als onzer één , kennende 't goed en het kwaad: nu dan, dat hy zyne hand niet uitfteke, en neme ook van den Boom des Leyens, en ete, en leve in eeuwigheid. Men heeft meermalen gevraagd, hoe lang de eerfte Menfchen in Eden verblyf hadden , en het antwoord was aftyd verfchiilende; dezen flegts enen zeer korten, genen enen langeren tyd bepalende, en de meesten , zo niet aiien , ten minite nier in  van de ÉÉRSTE ZONDE. 145 dit en het voorgaande Hoofdftuk, niet onduidelyk te blyken, dat onze eerfte Ouders niet zo fpoedig, uit hunnen oorfpronkelyken ftaat van gemak en overvloed , gezet werden, als gemeenlyk gedagt word. ■ 'Er was zekerlyk een langer tyd dan van één of flegts weinige dagen nodig, om hen, by wege van gemeenzaam onderwys, die kundigheden te doen verwerven, welken zy, uit het verhaal zelv', op dit eerfte toneel hunnes levens, reeds blyken gehad te hebben , en die volftrekt onöntbeerlyk voor hun waren, om enige andere en ongunftigere landftreek, buiten Eden, te betrekken , en zig aldaar van behoorlyke nooddruft en geryf te verzorgen. Ene genoegzame Taal, hoe gebrekkig zy ook in den beginne moge geweest zyn, algemene kennis aan den aart en de eigen-* fchappen van dieren, planten en andere natuurlyke- voorwerpen , met derzelver voornaamfte gebruiken, hadden zy reeds, vóór hunnen misflag, geleerd en verkregen; en, na den zeiven, toen het befluit tot hunne verhuizing genomen was, dienden 'er nog meer. andere voorzorgen gemaakt te wor^ den , die enig langer vertoef vereischten, om hen, by deze verwisfeling van ftaat en levenswyze, voor onmiddelyk gebrek en an^ dere dodelyke nadelen te beveiligen, —-— Indien Adam de ongekweekte landen, waar uit hy voortaan zyn levens - nooddruft zoeken moest, bebouwen zoude, hadde hy daar toe gepaste werktuigen nodig , immers de kundigheid en ftoffe, om ze, hoe ruuw en K ge* VII. REDENV* Befluit en Vootbereidzcls tot 's menlcheti verhuizing;  VIL REDENV. Befluit en Voorbereidzeis tot 's menfchen verhuizing. 146 GESCHIEDENIS gebrekkig ook , te maken: ook hadde hy. tyd nodig, om enen genoegzamen voorraad van zaden en planten te verzamelen , dien hy niet verwagten konde, buiten Eden, te zullen vinden. £n waar, intusfehen, van te leven, terwyl het geworpen zaad bezig was met in den grond te kémen, optefchieten, te bloeijen en te rypen, hoe fpoedig men al wederom dien groei onderftellen moge? De wilde kruiden, hier en daar verfpreid, indien zy al tot volkomenheid waren, konden hem niet dan een fchraal en elendig voedzel verfchaffen: en hoe ligt zoude hy zig in derzelver keuze hebben kunnen vergisfen , en vergiftigen in plaats van gezonden en heilzamen gekozen ? ■ ■• Van die des Lusthofs of deszelfs ooftvrugten, was het niet doenlyk, zo grote hoeveelheid mede te nemen en te bewaren. • Boven dien, fchoon onze eerfte Ouders tot dus verre, in den fchaduwryken Hof en het befchuttend lommer van deszelfs geboomte , het gebruik van klederen hadden kunnen ontberen, zouden zy, in het open veld, waar in zy voor hitte en koude meer bloot moesten ftaan, enig ander dekzel nodig hebben, en niet langer veilig geheel naakt kunnen gaan. — En daar wy, in den Text, lezen, dat'er, met betrekking tot dit laatfte, ene byzondere voorzorg door God zelve gemaakt werd, waarom zouden wy dan de overige niet min nodige voorbereidzels in twyffel trekken ? Uit het ftilzwygen des Gefchicdboekers , ten dezen aanzien, kan geen gevolg getrokken worden tot het tègendeel. In  van de EERSTE ZONDE. 147 In een zo kort verhaal als het zyne, kan niet verwagt worden, alle byzonderheden, tot het voorval betrekkeiyk, opgetekend te zyn. Jehova God maakte, Adam en zyn Wyf, rokken van vellen en toog ze hen aan, welke befchryving wy egter niet zodanig naaf de letter hebben op te vatten, als of deze klederen, met 'er daad , door den Goddelyken Bode vervaardigd, en het eerfte Paar omhangen werden; maar indiervoegen, dat zy, van Gods wege , de nodige onderrigting ontvingen en aanleiding kregen, om zig zeiven van deze dekking te voorzien, en welligt met oogmerk tevens, om hun, door het Aagten van dieren , wier huiden, of vellen, zy tot hun kleding dus leerden gebruiken, gelegenheid en verlof te geven tot een nieuw voedzel, waar van zy zig, in de op handen ftaande meerdere fchaarschheid, zouden kunnen bedienen: of dat zy welligt zeiven, in het vooruitzigt van hun naderend ongunftiger lot , fchranderheids en voorzigtigheids genoeg bezaten, om zig dezerwyze by tyds te wapenen en te voorzien; wordende, gelyk wy reeds voor heen hebben aangemerkt, meermalen in de Heilige Bladeren, die ge-beurtenisfen en voorvallen , aan Gode en zyne onmiddelyke beftelling, toegefchreven, welken alleen onder zyn byzonder opzigt en wys beftuur voorvielen: fchoon ik nog* tans, in een geval van dezen aart, tot de onderftelling neige , van enige meer regtftreekfche Goddelyke tusfehenkomst of openbaring, zonder welke het doden van eflig' K 2 le- VIL REDENV, Befluit eii Vooibereidr zeis tnt 's merifcheii verhuizing.  VIT. REÜENV. Be'luit en Voorbereidz.ls tot 's menfchen verhuizing. C C n '< d k h b v e d k v; Zf e< E o: di v è 148 GESCHIEDENIS levendig dier, om van .het zelve, 't zy tot voedzel of dekzel, of wel tot beiden , gebruik te maken, (zo al 's menfchen eigen gedagten daar op konden gevallen zyn ,) ene latuurlyke tegenkanting en fchroom, in hunne gemoederen, zoude ontmoet hebben.— Wel is waar, wy vinden, in de Heilige Gefchiedenis, niet eerder gewag gemaakt van ïttig Godlyk verlof, om dierlyk voedzel te jebruiken of vleesch te eten, dan onmiddelyk ia den Vloed, toen het overgebleven deel les Menschdoms zig, ten aanzien van nodiV mderhoud , bykans in gelyke omftandighelen bevond, als waar in de eerfte Menfchen u weldra ftonden te komen: dog even daarin moet een reeds voorafgaand verlof van ien aart, in het tegenwoordige geval, te leer waarfchynlyk voorkomen, alhoewel :r geen byzonder gewag van gemaakt word, as voor zo verre het uit de omftandigheden an worden opgemaakt; en kan deszelfs herahng aan Noach^ misfchien alleen uit het yvoegzel, het daar nevens gaande, en toen oor 't eerst gegeven verbod van bloed te ;en, genoegzaam worden opgelost. Abel, 1 twede Zoon van Adam, die het herders ven verkoren hadde, offerde reeds Gode m de eerstgeboornen zyner Schapen'en dcrilver vet, gelyk zyn ouder broeder Kaïn, :n landman zynde , van zyn Koorn den ere offer bragt. De eerfte aanleiding tot feren, wat men ook uit de woorden van :n Text, voor ene vroegere inftelling en jrfchillenden oorfprong daar van , zonder 'ond, vermoeden mag, was tog het zinne- lyk  van de EERSTE ZONDE. 149 lyk denkbeeld van 's menfchen verkering met, en verpligting aan, de Godheid. ■ Offers zyn gaven en gefchenken. Men begreep dat Gode, een gedeelte en wel het beste deel van 't geen men zelve nuttigde, als van hem afgedaald zynde , toekwam. Dit eischtte de dankbaarheid en de vriendfchap, de gezelligheid vorderde, om het zamen en in gemeenfchap te gebruiken. Dus was offer en maaltyd, van de vroegfte tyden af, dingen, die met eikanderen gepaard gingen (*). En men fchynt hier uit te moeten opmaken , dat Abel van zyne Schapen , en derzelver vet of melk, den Here offerende , ook zelve daar van gegeten hebbe. Indien derhalven, toen het Menschdom reeds op de helft vermeerderd was, en Adam in zynen oudften zoon enen medehelper in den Akkerbouw verkregen hadde, het veldgewas nog niet konde toereiken , om hem en zyn geheel gezin van genoegzaam voedzeLte voorzien, en hy dus zynen jongeren zoon, byzonderlyk, tot den Veebouw fchikte , ten einde, uit deze bezigheid , een bykomend onderhoud te vinden , mogen wy wel onderftellen, dat hy, vóór dien tyd x en by zyne uitdryving uit Eden, nog minder het voedzel, 't geen de dieren door hun melk en vleesch konden verfchaffen, heeft kunnen ontberen. En daar het berigt in den Text ons het gebruik aan- wyst, (*) Hesz , Gefchiedenis der Israëliten], I. Deel, pag. 48. K 3 VIL REDENV. Befluit en Voorbcreidzels tot 's menfchen verhuizing.  VII REDENV. Befluit en Voorbereidzeis tnt 's menfchen verhuizing. i I 1 150 GESCHIEDENIS wyst, 't geen de eerfte Menfchen van het vel of de vagt en huid der dieren, die waarfchynlyk tamme geweest zyn, door de Goddelyke voorzorg, tot hun kleding en dekzel maakten, is het niet te vermoeden, dat zy het overige , als ene zo tydige en gepaste vervulling voor het ontbrekend voedzel opeverende, nutteloos zullen hebben laten veroren gaan; maar mogen wy, met reden, geloven , dat zy, by de aanwyzing om dieren te Aagten, voor hunne kleding, ook te gelyk verlof kregen, of onderrigting ontvingen , om zig met derzelver vleesch te voeden. Dus dan, hier mede en met al het overige gemelde, de nodige voorbereidzels gemaakt zynde tot hunne verhuizing, verfcheen ten leste de tyd, waar op het God,, tn de wysheid zyner regeringe , voegzaam oordeelde , zyn beraamd plan omtrent- de Menfchen, mi reeds, by wege van regtvaarhge Strafoeffening, over hunnen beganen misflag, om heilzame redenen, gelyk wyte voren aangetoond hebben , hun bekend gemaakt, ter uitvoer te brengen ; by welke gelegenheid de Allerhoogfte dus verbeeld word gefproken te hebben, of dus fprekenie ingevoerd: „ Ziet de Mensch is geworden als onzer één. „ kennende het goed en het kwaad: nu dan ,, dat hy zyne hand niet uitfteke, en neme „ ook van den Boom des Levens, en ete en leve ,, in Eeuwigheid." Ik zegge by herhaling, lat God dus fprekende verbeeld of ingevoerd vord, kunnende men dit deel van 't verlaaj niet meer in enen eigenlyken of letter*  van de EERSTE ZONDE. i5r terlyken zin opvatten , dan 't geen by de Schepping, telken reize, gemeld word, door God by of tot zig zeiven gefproken te zyn. 'Er word daar, en zo ook wederom hier, eniglyk mede bedoeld, om op ene zeer fraaije en nadrukkelyke wyze aanteduiden, dat de onmiddelyk daar op -volgende handelwyze van God, een gevolg van een wel■överdagt ontwerp, ene met de hoogfte wysheid beraamde fchikking van hem ware; terwyl de verbeelde fpraakvoering, in het tegenwoordig geval, ons meer byzonderlyk de gepaste en billyke redenen dier handelwyze aantoond. Over 't geheel kunnen wy het gezegde aanmerken , als ene herhaling van het vorig Goddelyk befluit tot 's menfchen verzending naar een ongunftiger oord, en van zyne verwyzing tot den dood, by het Strafvonnis over Adam, fchoon met anderewoorden , alredc geopenbaard en aangekondigd. De Mensch is geworden als onzer één (*), dat is, (*) Het Hebreeuwsch Lidwoordje Mimennm , in den Text gevonden, kan, wel is waar, meer dan éne betekenis iyden, en word, met 'er daad, ook, door onze Overzetters, in het 3de vers, in enen anderen zin dan hier, vertaald. Te weten dit woordje kan zo wel van Hem, of dat, als van Ons betekenen , en het is blykbaar, dat het in dit eigen Hoofdftuk, gelyk vers £ en 5 en 11 en 17, beirekkelyk tot den Boom der kennisfe gemaakt word. Zommigeri hebben derhalven geoordeeld , dat de woorden in den Text beter dus zouden vertaald zyn : Ziet de Mensch is geworden, als kennende het goed en het kwaad, óf, 't geen op 't zélfde uitkomt : De Mensch is geworden als een der genen, die goed en kwaad kennen. En de Heer abaüzit heeft (in K 4 zy. VII. uedknv. Befluit en Voorbereidsels tot 's menfl'ben verhuizing..  15^ GESCHIEDENIS VII. REDENV. Befluit en Voorbereidzeis tot 's menfchen verhuizing. ; zyne (Euvres diverfes, pag. 62. &c.) zyn best gedaan , om deze Vertaling optehelderen en te verdedigen , beroepende zig, in dezen, op het gezag der oude Chaldeeuwfche uitbreiding , als mede op den taalkundigen büxtorf, die insgelyks deze overzetting volgd. Daar egter Mimennou ook van ons kan betekenen , en deze mening door verre de meeste Godgeleerden, van allerleije gezindheden, is aangenomen, zie ik gene reden om 'er van aftewyken. De fchynbare zwarigheden dezer uitdrukkinge vervallen geheel door myne ophelderingen, zo ik meen; en de blykbare toefpeling, in deze woorden , op de taal, in den mond der Slange gelegd, (gelyk nader aangewezen word) wettigen ten volle onze gewone Vertaling: ook word dezelve nog verder opgehelderd door het'byvoegzel: kennende het goed e?i het kwaad, dat is, ovëreenkomftig den Hebreeuwfchen fpreektrant, alles: 't geen klaarlyk aanduid , dat de uitdrukking op God ziet, en alleen ene verwisfeling is van de vorige fpreekwvze, ons of Gode gelyk geworden, op gelyké wvze als zy in het 5de vers gebezigd word. is, gelyk het in de Verleiding word uitgedrukt , is om , of Gode gelyk geworden. Zommige, misfchien al te vooringcnomene, Uitleggers, menen in deze meervoudige uitdrukking (bonzen één) reeds een vroege aanwyzing van ene meerderheid van Perzonen in het Godlyk Wezen, te vinden; dog anderen, fchoon de leerftelling zelve opregtelyk toegedaan zynde, hebben of hier omtrent geaarzeld, of het tegendeel, met bondige redenen, aangewezen. Calvinus zelve, wiens oordeelkunde en hedrevenheid in de taal en den fpreektrant der Hebreeuwen, het in twyffel getrokken kan worden, maakte zwarigheid, om uit deze plaats enig bevvys voor  van de EERSTE ZONDE. 15; voor deze leerftelling te trekken (*). Hel komt hier niet te pas, om het gevoelen op zig zelve, en deszelfs al of niet gegrondheid, op latere uitdrukkingen en verklaringen der H. Schryveren te onderzoeken; dog ik agt het niet ondienftig aantemerken, en ik mene in dezen de kundigfte mannen van verfchillende meningen en onderfchei. dene gezindj^den tot voorgangers te hebben , dat de , in den Text voorkomende uitdrukking, van gene zodanige meerderheid van Perzonen in de Godheid behoefd, nog zelfs, met enige welvoeglykheid, kan ver, klaard worden. 'Dit noemen van een meerder getal flaat eniglyk op de gebruikte benaming van Elohim, welke telkens in dit en het vorige verhaal, nevens die van Jehova , aan het Opperwezen gegeven word; en welke, meervoudig zynde, eigentlyk Goden betekend , fchoon ze door onze Vertalers, in overeenkomst met de Hebreeuwfche fpreekwyze, hier en doorgaans in het enkelvoudige, door het woord God, is overgezet; gelyk dan ook deze meervoudige benaming van Elohim , gemeenlyk in de Bladeren des O. Test., op het Hoogfte Wezen .toegepast, by een enkelvoudig werkwoord gevoegd word, ten klaren blyke van dit byzonder taalgebruik by de Hebreeuwen. Nog is dit alleen eigen aan dit byzonder Naam- (*) Vide calvinum, ad Iocum. Quod autem elieiunt ex hoe loco Chnstiani DoQrinam de tribus In Deo Perfonis, verèöï nc fatis firrau'rn fit argupientum. K 5 VIT. redenv, Bcfiuit en Voorbereul7.:ls tot 's pienfelpri verhuizing?  154 GESCHIEDENIS VII. Naamwoord, maar ook anderen, gelyk bv ft eden v. voorbeeld , dat van Behalim en Adonvm\ pT~~ S° JV^cnlcj1fn gebeziSd zynde, worden even v«de" f±WfS> fch°on,™ervoudig, in het enkelpb tot voudige gebezigd, met een' dergelyk werkvUrï' 5oord/ame^gevoegd, en op een enkel perzoon toegepast (*). Dat ondertus- fchen hier in den Text, tegen het doorgaand gebruik, de benaming Elohim of God, Va^^rmder meervoudig woord, op het zelfde Wezen pasfende, gevolgd word, is met alleen met deze twederleije betekenis dier benaminge ten volle beftaanbaar, maar ook met ongewoon by dë H. Schryvers, en zo verre af van ene meerderheid van ierzonen in de Godheid aantewyzcn , dat dezelfde manier van fpreken, meer dan eens van enen enkelen Afgod gebezigd word, en op een voorwerp toegepast, 't geen niet dan enkelvouwdig kan begrepen worden gelyk, by voorbeeld, Aaron van het gouden Kalf zegt: Dit zyn uwe Goden (Elohim) Israël, die u uit Egypteland opgevoerd hebben, Exod.XXXll: 4. Te weten de iNaam Eloah of Elohim, zo veel als Regter of Overheid betekenende, word, in de Gewyde Schriften, in 't gemeen gegeven aan alle perzonen of wezens, die, door natuur of gezag, boven anderen of de overigen van derzelver zoort, verheven zyn , of als zodanig gehouden en verbeeld worden, gelyk ••» aan (*) Vide j. leusden, Philolog. Hebr. Disfcrt. 32. de Normn. Dei Heb. iC l'  van de EERSTE ZONDE. tig$ aan Overheden of Magiftraatsperzonen, Engelen en Hemelfche Geesten, en valfche of Afgoden, zo wel als aan den'waren God: ten wiens aanzien zy, met enen byzonderen nadruk, en by wege van uititekendheid, gebruikt word. ■ En, daar het meren- deel des Menschdoms, ten tyde vanMozes, een meerder getal van Godheden of Elohim erkenden en aanbaden, is mogelyk deze benaming door hem, met een byzonder oogmerk , aan den waren God telkens gegeven, en by die van Jehova gevoegd; ten einde den Israëlitifchen Lezer, reeds by het inzien van de vroegfte Gefchiedenis des Menschdoms , in plaats van vele Elohim (Goden) welken ten zynen tyde geëerd werden, een enigen Elohim of Eloah (God) aantetonen. Dog , om van deze uitweiding te rug te keren, waar in ik my te vryer toegegeven hebbe, om u daar door te doen opmerken hoe verkeerd, om niets ergers te zeggen, men te werk gaat, met byzondere Leerifukken van den* Godsdienst, of Godgeleerde Hellingen, op figuren en kwalyke begrepene fpreekmanieren der H. Schryvers te bouwen , of daar voor enige bewyzen te halen uit zulke uitdrukkingen, als hier en meermalen , in dit vroeger verhaal, van het Opperwezen gebezigd worden. Indien wy de fpreekwyze; de Mensch is geworden als onzer één, vergelyken met de taal, door Mozes in den mond der Slange' gelegd, by de verleiding der Vrouwe: Ten dage als gy daar van eet, zo zullen uwe ogen geopend worden, en gy zult als God, ofGode ge- VIT. REDENV. Jefluit en /oorberei:!!els tot s mevtfclicn »x'i'!uiizin2.  VII. REDENV. Befluit en Voorbereidzeis tot *s menfchen verhuizing, ] n I I al o Z( di g< er b) i aa ts6 GESCHIEDENIS gelyk, wezen, kennende het goeden het kwaad, rï,f5 i n -üllm wy klaarlvk befpeuren (wat ook enigen gezegd hebben van ene heilige, dog inderdaad zeer ongepaste en wanvoeglyke, fpotrede, of fchimpswyze berisping, m deze woorden opgefloten liggende,) dat er eenvouwdiglyk dit mede gemeend en te kennen gegeven word: „ de Mensch „ heeft van den Boom der kennis des goeds „ en des kwaads, in weerwil van mvn ge„ geven verbod, gegeten;" wordende dit hier n dezer voege uitgedrukt, met toefpeling, aeiden op den naam aan dien Boom gege? /en, en op de misleidende verbeelding, weire de Vrouw tot het eten daar van gebragt 1 \~r~n " De Mensch heeft van den , verboden Boom gegeten: Nu dan dat hy , zyne hand £fV." dat is, „ na deze , moedwillige overtreding van myn uitdruk, kelyk gebod, en de daar door verdiende , ïtrafre, hem airede aangekondigd, zal hv , nu ook van den Boom des Levens niet eten, nog daar door den opgelegden dood, ontgaan. Wy vinden hier, ten twedenlale gewag gemaakt van enen Boom des evens, te voren by de befchryving van den usthof (Hoofdft II: 9.) alleen genoemd s in deszelfs midden, of in 't algemeen /ereenkomftig het gebruik dier fpreekwy-' :, by de Hebreen, mede en benevens al '■ overige bomen en planten in den Hof plaatst zynde; dog nu, by herhaling, met e omfchryvmg of by voegzel, 't geen den ■zonderen aart van dien Boom ons nader nwyst, als een behoedmiddel tegen den doodj  van de EERSTE ZONDE. 157 dood, of dc natuurlyke verzwakking van levenskragten, den eerften Menfchen, fchynende opgeleverd te hebben. Bomen, het is waar, welker vrugten ene genezende of gezondmakende kragt bezitten, worden, by de Oosterlingen, Levensbomen geheten. Dus zouden de Hebreen, onderfteld zynde , dat hun de koorts-wegnemende en heilzame kragt van den Peruviaanfchen Schors of Kina bekend geweest ware, den Boom, die dezen Bast opleverd, een Boom des Levens genoemd hebben (*). Daar egter, de hier genoemde Levensboom, als een behoedmiddel tegen de trapswyze verzwakking en cindelyke inftorting van 's menfchen ftoftelyke Natuur, waartoe hy, door het Goddelyk vonnis, verwezen was, voorkomt, kan dezelve niet wel gelyk gefteld worden met andere overgeblevene dus genoemde Levensbomen , maar fchynt een byzonder voortbrengzel van Eden geweest te zyn , een gefchenk waar mede God de Natuur, alleen gedurende 's menfchen verblyf in dien Lusthof, verrykt hadde; ten mmften was dezelve in dat ligt aan Adam voorgefteld geworden. Want alhoewel het woord Eeuwigheid niet volftrekt ene onophoudelyke , maar alleen ene onbepaalde duurzaamheid aanduid, word nogtans, leven in Eeuwigheid, hier overgefteld tegen het eten van den Boom der kennisfe des goeds en (*) MichaSlis, als boven, in de Aantekeningen, •• , VIT. redenv.- Befluit er V oorbereidzels tot 's men!ehei: verhuizing.  vu. REDENV. Befluit en \ oorbereidzi'is tot \s menfchèri vcriiuiziiur. 1 } ( J 1 C c V e t z h t< w h 158 GESCHIEDENIS en des kwaads, waar op de dood gedreigd .was, en waar door de Mensch dit oordeel op zig geladen hadde: Stof zyt gy, en ftof zult gy wederom worden. Nog is 'het ongerymd, aan zodanigen levens- en gezondheidsmiddel , voor zynen oorfpronkelyken ftaat geichikt, te denken. Immers mogen wv rcdelyker wyze onderftellen , dat de eerfte Mensch, regtftreeks en onbedorven uit de hand des Scheppers gekomen, een ongelyk gezonder, vaster en fterker geftel van hfehaam moet gehad hebben, dan wy tans, fn den grootften bloei en kragt onzes levens, kunnen bezitten. De hoge ouderdom , welken het eerfte Paar, en nog velen van hunne Nakomelingen na hen, ondanks het vertes van 't Paradys en de nadeliger veranienng van yerblyf en levenswyze, bereiken, kan hiér van blyk opleveren, en moet jet geenzins ongelooflyk doen voorkomen, lat de Natuur, op dien tyd, konde voor;ien geweest zyn van een middel ter inftandlouding en bewaring van zulke meerdere n fterkere levenskragten, als heden, en voor «ze tegenwoordige verzwakte geitellen melken nog bovendien aan veel meerdere ri grotere uitterlyke toevallen en nadelen loot ftaan, geenzins toereikende zoude wesn. Met dit alles , hoedanige kragt en eilzame werking ter inftandhouding van menfchen leven , wy ook dezen Boom )eichryven mogen, konde dezelve, gelyk y reeds opgemerkt hebben, het menichc'k leven met voor alle uitterlyke toevallen.  van de EERSTE ZONDE. 159 len, en geweldige aanflagen, behoeden. De mogelykheid van te fterven bleef dus altyd voor Adam over , fchoon 'er de zekerheid, de noodzakelykheid nog niet van ware, voor en aleer hem dezelve, na zyne ongehoorzaamheid , werd aangekondigd. En alhoewel hy, tot dus verre, misfchien gene ondervindelyke kennis aan het hier "gemelde behoedmiddel tegen den dood, of, om eigentlykcr en juister te fpreken , tegen de noodzakelykheid en onvermydelykheid van het fterven hadde, de pas ontlokene bloei zynes levens nog verre af zynde van het te behoeven, en zyne kundigheden haren voortgang naar zyne toenemende behoeften fchynende afgemeten , en by trappen daar uit aanleiding genomen te hebben ; konde hy nogtans onderrigting ontvangen hebben, van enige kragtdadige voorzorg van God ter zyner behoudinge, in de natuur zelve gelegd, en in zyn bereik zynde; ten minfte het gewag maken van den Boom des Levens, in het verhaal, 't geen ongetwylfeld oorfpronkelyk van Hem gekomen is, en aan zyne Nakomelingen medegedeeld, onderfteld duidelyk, dat hy enige algemene kundfehap desaangaande van God ontvangen hadde. Maar, zal men mogelyk zeggen, hoe kan deze voortbrenging van enen Levensboom, dit verlenen van een behoedmiddel tegen den dood , worden overeengebragt met het reeds aangewezen Plan van God, om den Mensch, nog m Eden, nog zelfs op de Aarde, een altoosdurend verblyf te doen hebben? — Ene be- vn. REDENV. Beiluit et Vnoi'bei'L'idzels tot 's menfclien verhuizing.  VIL REDENV. Befluit en Vöoifaereidzels tot 'a inenfchen verhuizing. i t 1 i i ] I \ T e h d k C cl V b i6a GESCHIEDENIS bedenking zekerlyk, welke waardig is, om 'er' nog een weinig op ftil te liaan. — Het is zo; het Opperwezen hadde, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, het goedertieren en ver* Ijeven oogmerk, in de Schepping van 'ü Menfchelyk Geflagt, om het zelve, ten meeste, uittebreiden, te volmaken, te ver» beffen, en tot de hoogst mogelyke Gelukzaligheid opteleiden. De Aarde moest Jus algemeen bevolkt worden, en hoe vroeger de Mensch aan alle oorden en lugtflreken gewend werd, hoe zulks des te beter ;n gepaster ware.— De verhuizing uit Eden, ;n wel ene zo fpoedige als gevoeglyk geschieden konde, ja van deze Aarde in 't algemeen, of fterven en dood, waren diens* /olgens onaffcheidelyke delen van dit groot :n uitgeftrekt Plan der Godheid. Dan gcyk alles wat 'er toe behoorde, het geheel rm dit weldadig ontwerp, niet op éénmaal, naar alléén trapswyze , en naar mate de klensch daar toe gefchikt ftond te wezen, :onde ter uitvoer gebragt worden; zo ook 'orderde de wysheid, om het> niet dan by epaste treden en voegzame gedeelten, den .lenfehen openbaar te maken. Zo als de erfte Mensch uit de handen van zynen Maer kwam, konde hy onmogelyk in de wye Waereld gezet wórden. "Er was een bewame tyd en ftaat van Voorbereiding en Ipvoeding nodig, om hem de nodige kunigheden en bekwaamheden daar toe te doen erkrygen. Hier toe diende zyn eerst verlyf in Edeh, hem als van zelve alles opIe-  van de EERSTE. ZONDE. r6i leverende, 't geen tot zyn onderhoud en onderrigting vereischt werd, en hy, tot dus verre, nog niet in ftaat was zig zeiven te verfchaffen. — Zodra hy hier, op ene genoegzame wyze, geoeffend was , konde hy zig aan het beoogde werk begeven, en aan de volgende delen van het Goddelyk plan beantwoorden. Zyne verplaatiing uit Eden, en ten laatfte van deze Aarde zelve, zyn fterven, of wederkeren tot ftof, gelyk het word uitgedrukt, worden hèm, diensvolgens , eerst en vooralsnog maar alleen bekend gemaakt en aangekondigd ; het overige blyft nog een diep geheim voor hem: deszelfs openbaring , waar voor hy nu nog niet vatbaar is, wagt alleen op enige verdere ontwikkeling zyner vermogens en vatbaarheden , op ene bekwamere en gepaste gelegenheid. — Ondertusfchen konde zelfs dit deel van 't groot ontwerp, 't geen hem tans onder 't oog gebragt werd, niet gevoeglyk opengelegd worden, zonder dat 'er iets by hem voorafginge, welk het onaangename, het harde, het fmertelyke, het vreesïèlyke, in den eerften opflag daar in zig opdoende , enigermate konde verzagten, en hem, met gewilligheid en blymoedigheid,zig aan zyn lot doen onderwerpen.— Het was nodig, dat hy in eigen perfoon aanleiding gave tot deze beoogde verwisfeling van ftaat en levenswyze ; en, byaldien de fchikkingen, omtrent hem gemaakt, enig ftreng voorkomen hadden, hy deswegens' zig zeiven te wyten hadde. . Ware hy, zon- der dat, en als ftilzwygende, uit zynen oor. L fpron- VII. RKDENV, Befluit en Voorbereide zeis tot 's metifeliefl verhuizing!  i VIL REDENV. ■ Befluit en Voorbereidzeis tot 's menfchen verhuizing, ] < l < ] 1 I i $ c \ F 162 GESCHIEDENIS fpronkelyken ftaat van gemak en kommerloze gerustheid verdreven, de Goddelyke handelwyze zoude een fchyn van willekeurigheid, onregtvaardigheid en wreedheid gehad hebben, die ten hoogfte nadelig moeste geweest zyn voor zynen waren eerbied, hoogagting , liefde en gehoorzaamheid omtrent zynen Schepper, en hem tot misnoegen , neerflagtighêid en wanhope konde vervoerd hebben. _ Om deze reden werd zyne verdryving uit Eden, zyn bebouwen der woeste aarde , zyn eindelyk fterven , zeer wysfelyk sn weldadig, by wege van welverdiende, fchoon tevens niet weinig verzagte en geladige ftraffe, over zyn moedwillige en ivelvermydelyke overtreding van een zeer redelyk en gemakkclyk gebod, hem opgeegd, en hadde de openbaarmaking daar van ie gedaante van een regtvaardig oordeel van Sod, waardoor, 't geen op zig zelve niet mders dan ene hoogst wyze ,■ goedertierne :n vooraf beraamde Ichikking was, niet aleen allen fchyn van onbillykheid benomen verd, maar ook, ten aanzien van deszelfs titterlyke ftrengheid , niet weinig verzagt; 'oor zo verre het onheil, 't geen zig daar ti voor zyn kortziend verftand opdeed, een ;evolg van zyn eigen gedrag ware, iets 't een hy zelve op zig geladen hadde, tegen e duidelyke waarfchuwing, welke hem te roren gedaan was. En egtcr konde het een en ander gene irezenlyke ftraffe voor hem geweest zyn, og diensvolgens de gepaste einden daar me-  van de EERSTE ZONDE. 163 mede bereikt zyn geworden, indien hy niet vooraf, en by zynen oorfpronkelyken ftaat j in tegenoverftaande gunftige omftandigheden van groter gemak, kommerloos gehoegen en gerust genot van leven en gelukzaligheid , (fchoon enkel aardfche gelukzaligheid) zig bevonden hadde. Dus zoude ook het.fterven geen oordeel, geen onheil voor hem geweest zyn, indien hy reeds te voren in de verwagting daar Van gcftaan hadde, indien hy geen vooruitzigtgene hoop gehad hadde op een duurzaam aardsch beftaan , zo duurzaam als het toneel zelve konde zyn, waar op hy geplaatst was, ten minfte op de mogelykheid, om voor het fterven beveiligd te wordem Om hem derhalven in dat vooruitzigt te ftellen, en alle ongerustheid desaangaande by hem weg te nemen en voortekomen, die in 't byzonder, na de gedane bedreiging, by hem zoude hebben kunnen opwellen, was zekerlyk niets gepaster, ovëreenkomftig zyne zinnelyke manier van denken , dan hem te ouderrigteh, dat 'er door God, in de Natuur zelve, door middel van een zeker kruid of plant of boom, ene-gepaste en toereikende voorzorg gelegd was, waar door 's menfchen lighaam voor de vergangelykheid bewaard, en deszelfs ontbinding zoude hebben kunnen vermyd worden, zo lang hy, door zyn eigen ongehoorzaam gedrag, zig zeiven daar ■ van niet ging beroven. En, wanneer hv nu met 'er daad zig daar van beroofd hadde , en wel door ene ongehoorzaamheid, byzonderlyk in het overtreden van ene' ge- L 2 ggL- VII: REDENV; Bedui: ert Voorbereidzeis tót 's irienfcheri verhuizing;  VII. REDENV. Befluit en Vóqrbereidzels tot 's menfchen verhuizing. Lering en toepasfelyk gebruik. 1Ó4 GESCHIEDENIS gevene fpyswet beftaande, deed zig in dit zyn gemis van dien Levensboom, waar in wel het voornaamfte deel van zyne ftraf beftond, ene ongemene welvoeglykheid op , en juiste evenredigheid met, zynen beganen misflag: daar dus zyn eten van ene (misfchien min gezonde) vrugt, met het verlies van ene andere allerheilzaamfte geftraft werd. Dus mene ik het voorgelezen deel dezer gedenkwaardige Gefchiedenis van 's menfchen eerfte Zonde, en de ftraffe over dezelve, door God uitgewezen, genoegzaam opgehelderd te hebben, en in een ligt gefteld , als ten volle overeenkomt met de wysheid, regtvaardigheid en goedheid der Goddelyke regeringe ; laten wy nu uit het tans en te voren verhandelde , die nuttige Leringen afleiden, en die heilzame waarfchuwingen trekken, welken het een en ander, by nadere overweging, ons van zelve aan de hand zal geven. ■S* ■>■{■ 1. Kunnen wy hier den waren oorfprong ontdekken van't Natuurlyk Kwaad, den dood en alle de daar aan verknogte onheilen en elenden des menfchelyken levens, waar uit men zo dikwyls gelegenheid nam tot onbillyke klagten, en ongerymde ja Gode enterende onderftellingen. God, gelyk de Schryver van het boek der wysheid aanmerkt, heeft den dood niet gemaakt, en hy heeft geen vermaak in het verderf der levenden: maar door énen  van de EERSTE ZONDE. 16$ énen Menfche is de Zonde in de Waereld gekomen , zegt Apostel Paulus, Rom. V: 12, en door de Zonde de dood. — Wel is waar, dit en al het overige hier vermelde Natuurlyk Kwaad, alhoewel tot een zeer wezenlyk en groter goed beoogd, was wel in het reeds vooraf beraamd ontwerp van God, by 's Menfchen Scheppinge, vervat en opgefloten , gelyk wy, by herhaling, gezegd hebben; maar hoe en op welke wyze of in hoedanigeorde?—Alleen op de onderftelling en het vooruitzigt van 't zedelyk Kwaad of '■s menfchen vrywillige Ongehoorzaamheid, als ene gepaste aanleiding en voorbereiding daar toe zynde, en, buiten welke, deszelfs toedeling of invoering , nog welvoeglyk , nog buiten allen zweem van onregtvaardigheid, konde geweest zyn. Dus hadde de mensch alleen zig zeiven en zyner dwaasheid het onheil (in zo verre het met 'er daad als een onheil was aantemerken) te wyten, welk hem werd opgelegd, en' alleen zig zeiven als de ware en volkomene oorzaak zyner elende aantemerken. Het was hem immers mogelyk geweest, dezelve te ontwyken; nog werd hy, door enigerhande noodzakelykheid, gedreven , om zyn 's Scheppers wil te overtreden, en de gedreigde ftraffe op zig te laden: hebbende hy geheel vrywillig gezondigd, op enen zeer wel wederftaanbaren aandrang, en tegen de uitdrukkelyke waarfchuwing van God. —-— En, byaldien de gevolgen zyner ftraffe zig, natuurlyker wyze, ja onvermydelyk, tot zyne fchuldeloze Nakomelingen, hen, die niet L 3 ge- ' VII. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik.  VII. JJKPENV, J-ei'ing ea toepasfdyï gebruik. ] < ï t a z f d ti 2 o o ei o bi w ei 166 GESCHIEDENIS gezondigd hadden w de gelykheid der over, tredinge van Adam, het gehele Menfchelyk Geflagt, uitftrekten, was zulks niet alleen, zonder grotere nadelen, niet voortekoraen, maar konde het zelfs aanleidelyk wezen, o-ÊT lyk by de uitkomst gebleken is, tot enig groter goed en de heilzaamfte voordelen, waar door de nadelen daar van volkomen vergoed en opgewogen werden: zulks de gevolgen dier ftraffe, niet dan door eigen rchuld en gelyke ongehoorzaamheid, voor A.dams Nakomelingen als wezenlyke onheien kunnen worden aangemerkt. Het zyn illeen de boosheden en ongeregtigheden der vlenfchen, welken hen ftraffen, en welken le énige en onophoudelyke bronnen van 11e hunne elenden zyn ; door dien zy de test beoogde fchikkingen ten hunnen opzige verydelen, en de wenfchelykfte zegeninen in enen vloek verkeren. 2. En dit leid ons, van zelve, op tot ene ndere nuttige bedenking en les, welke one ophelderingen, omtrent dit deel der Ger :hiedenis , aan de hand geven , namelyk, at zelfs het Zedelyk Kwaad door God fteeds ïïi heste beftuurd word, en hy nimmer de onde toelaat, zonder enig heilzaam en min f meer uitgeftrekt nut daar mede op het ogte hebben. Het geval van Adam 1 Eva kan hier van ene eerfte preuve ons sleveren, en federt vinden wy ontelbare yken en voorbeelden daar van, in de geyde Gedenkfchriften vermeld, gelyk onze gene dagelykfche ondervinding , telkens, euwe bewyzen hier van , zoude opleveren.  van de EERSTE ZONDE. 167 ren, indien het ons aan gene behoorlykc oplettendheid mangelde, of zo ons kortziend oog flegts in ftaat ware, de uitkomften deidingen natefporen. 1 En daarom behoren wy nimmer Gods heiligheid en goedheid te verdenken, in de toelating van het zedelyk kwaad, als of dezelve onbeftaanbaar daar mede waren , maar fteeds geloven met jozef, dat, hoe zeer de Menfchen in hunne zonde en euveldaden , het ook ten kwade bedenken, hy fteeds, in zyne wyze en weldadige Voorzienigheid, dit alles ten goede weet te bedenken, en tot einden te fchikken, zo zeer tot zyne eer , als tot Gelukzaligheid der menfchen, ftrekkende. 3. Leverd Gods handelwyze met de eerfte Zondaren, ons een zeer beminnclyk en troostlyk denkbeeld van Hem op , zelfs als een beledigd Wetgever en ftraffen d Regter bcfchouwd zynde. — Hy is traag tot Toorn, — het ftraffen is hem een vreemd werk, — een ogenblik is 'er in zynen Toom, maar een leven is 'er in zyne Goedgunftigheid,— Hy doet ons niet naar onze Zonden en vergeld ons niet naar onze Ongeregiigheden. Deze en dergelyke Verklaringen derH.Schriften, aanwyzende, dat God van nature meer tot Verfchoning en Genade, dan tot Strengheid overheid, en zelfs, wanneer zyne Regtvaardigheid ftraf vorderd, hy de oeffening daar van fteeds zo veel mogelyk matigd en verzagt, zyn op de ondervinding gegrond, van den beginne der waereld af aan. De hoogfte Wetgever konde, met alle regt, onzen eerften Stamvader, om zyne ongehoorzaamt 4 heid, VII. REDENV. Lering en toepasfelyk gebruik.  VII. RKDENV. lering en toepasfelyk gebruik. ' r t d h v h 168 GESCHIEDENIS heid, met enen onmiddelyken dood, die hem gedreigd was , geftraft hebben, dog zvne menschhevenheid deed hem terftond tot ver, lchonmg neigen, en de verdiende ftraffe dermate lenigen, dat zy, door hem ter zyner verbetering aangelegd zynde, aanleidelyk tot een groter geluk en ene meerdere mate van Goddelyke gunst konde wezen, dan hem, zelfs in zynen oorfprongelyken ftaat, zoude te beurt gevallen zyn. . Laten wy Hem derhalven ons nimmer voorftellen als een wreed of wraakzugtig Wezen, maar als enen vriendelyken en bermhartigen Vader , die, wetende wat maakzel zyne kinderen zyn, en gedagtig zynde dat zy ftofzyn, met alleen, niet aanftonds hunne misflacen ten ftrengfte t'huis zoekt, maar ook zelfs dan, wanneer hy ftraft, zig hunner vaak onU ermd, :o door ene medelydende verzagtin? van iet verdiende kwaad, als door den aart der traffe indiervoegen interigten, datzy, hoe gevoelig en fmertelyk ook in den beginne logtans by de uitkomst, en ten nutte van >ns zeiven aangewend zynde, ene vriendeyke kastyding konne wezen, gefchikt om ms zyne altoosdurende gunst en Heerlykeid te doen deelagtig worden. En laten wy immer deze Langmoedigheid en Goedererenheid van God veragten of misbruiken, oor enen hardnekkigen voortgang in cnigerande zonde, of ene wanhopige vermemVuldiging onzer ongeregtigheden, op dat wy m met tergen, om zyne regtvaardigheid,  van de EERSTE ZONDE. 169 ïn hare volle uitgeftrektheid, tegen ons te ocffenen, en ons het geheel gewigt van zyn ongenoegen te laten gevoelen; nog ons zeiven tot vaten des Toorns maken, die ten eindelyken verderve zyn toebereid, — Integendeel, en ziet daar ene. 4. Laatfte les en waarfchuwing; daarwy, in het geval van den Text, zien, dat God, in weerwil van zyne geneigdheid tot vergeving, en ene zagte en genadige behandeling zyner Schepzelen , egter nimmer nalaat, wanneer de eer van zyne Regtvaafdigheid, en het welzyn der zedelyke Waereld,° zulks vorderd, het kwaad op ene gepaste wyze te ftraffen, en den Zondaar zyne overtredingen ordentlyk voor ogen te ftellcn: zo laten wy fteeds met enen- heiligen fchroom bezield zyn, om hem te beledigen, en het nimmer wagen, om hem, moedwillig, ongehoorzaam te zyn. Laten wy alle zonde en ondeugd zorgvuldig vermyden, welke, van den beginne af, en tot heden, in de aanhoudende gevolgen van Adams ftraffe, een zo zigtbaar en zo duurzaam gedenkteken droeg van zyn afkeer en mishagen. Laten wy ons in 't byzonder hoeden tegen het begin van een wetteloos leven, en het eerfte verlies van onze onnozelheid; indien wy ons nog niet mogten hebben toegegeven in enigerhande aanmerkelyke en opzettelyke fchending van onzen pligt. Het lot van onzen algemenen Stamvader , by wege van Straföeffening , door God opgelegd, doet pns zien, van hoedanigen on gelukkigen na^ L 5 fleep f VIT, REDENV, Lerim er» toepasfelyk gebruik.  VIL redenv. Lering en toepasfelyk gebruik. j i ] ] t < 170 GESCHIEDENIS flecp deze zyne eerfte overtreding was; en even zo befpeuren wy , nog heden, meer dan eens, dat een eerfte aanmerkelyke misftap, ene ongelukkige daad, de ontydige voldoening ener begeerte, by een jong mensch, gevolgen voor al zyn leven kan hebben, en zelfs voor zyne Nakomelingen: welken buiten dien misflag zekerlyk verhoed zouden geweest zyn , dog hem, na en door denzelven, in gantsch andere omftandigheden, in enen geheel verfchillenden ftaat en levenswyze, brengen, dan waar toe hy door zyne Geboorte gefchikt of door zyne Ouders was opgebragt; ja niet alleen dit, maar hoe zelfs die gevolgen zig kunnen uitftrekken tot zyn zedelyken ftaat, en zyn geheel toekomend eeuwigdurend lot*, en enen grond leggen voor zyn bederf en ondergang in deze en in ene andere Waereld. ■ Ene afzonder- lyke waarfchuwing derhalven voor de jeugd, om grote zorg te dragen voor haar onfchuld, m de begeerlykheid der jongheid te vlieden: fteeds gedagtig zynde aan deze les van salomo: Virbiyd u 6 Jongeling in de dalen uwer jeugd, en laat uw hart zig vermaten in de dagen uwer jongelingfchap, en wanM in de wegen uwes harte en in de aan- Uuwinge uwer ogen ; . dat is , geniet rry het onbekommerd en levendiger vernaak , 't geen de nieuwheid der voorwer)en en de grotere kragt uwer neigingen en andoeningen , voor uwen bloeijenden leef. yd, weggelegd heeft,zo lang het onfchuldip !oor u kan genoten worden; — maar weet, dat  van de EERSTE ZONDE. i,f% dat God u, om alk deze dingen, zal doen komen in 't gerigte (*): overweeg, dat gy in alles verantwoording fchuldig zyt aan uwen Schepper en Opperheer, en laat dat bezcf u tegen alle uitfpatting hoeden, en u beltendig binnen de palen van uwen pligt houden. Nu, dat het gezegde diene tot onzer aller opbouw in Gelove en ware Heiligmaking , gunne ons de genadige God, door Jezus Kristus: Hem zy de Eer, en de Heerlykheid tot in Eeuwigheid, Amen! P) Prediker XI: 9. A G T- VII. REDENV. Lering en toepasfelyk, gebruik.  172 GESCHIEDENIS AGTSTE REDENVOERING. VERDRYVING UIT EDEN, EN EINDELYKE VERWOESTING VAN DEN LUSTHOF; BENEVENS ENE KORTE HERHALING EN AANEENSCHAKELING VAN 5T GEHEEL. / Vers 23 en 24. * Zo verzond hem de Here God uit den Hof van Eden, om den Aardbodem te bouwen, daar hy uit genomen was. ■ En Hy dreef den menfche uit: en ftelde Cherubim tegen het Oosten des Hofs Eden, en een vlammig lemmer en'es zwaards, dat zig omkeerde , om te bewaren den weg van den Boom des Levens. vin. REDENV. Verdryving uit Eden. Ik kom nu tot het eindelyk befluit dezer merkwaardige Gefchiedenis , waar over ik de Kristelyke Gemeente , alhier, federt enigen tyd, in myne weekbeurten van dit faizoen, onderhouden hèhbe, — de uitvoering van het Goddelyk vonnis tegen den eerften Mensch, zyne Verdryving,"of vertrek, uit den fchonen oord, waar in hy zig eerst geplaatst bevond: waar van de H. Gefchiedichryver ons de wyze en omftandigheden,  van de êerste zonde. %f% in den afgelezen Text, verhaald, alhoewel met uitdrukkingen, die by elk, welke flegts enige kennis heeft aan den verbloemden ftyl der Oosterlingen, en zig errinnerd, 't geen wy , by herhaling , over dit oud Gefchiedftuk hebben aangemerkt, terftond , op de eerfte lezing, ten groten dele leenfpreukig en figuurlyk zig moeten opdoen, en geenzins naar de letter kunnen worden opgevat, zonder tot buitenfporige en ongerymde denkbeelden aanleiding te geven. Het Gemeen, 't is waar, dat gewoon is, deszelfs begrippen aangaande de verfcheidene voorvallen, in de H. Bladeren vermeld, naar de valfche verbeeldingen afterneten , die de Schilders in hunne armhartige taferelen en printvertoningen daar van maken, „ fteld zig doorgaans hier een Engel voor, „ dryvende , met een vlammend zwaard, „ in zyne hand, onze eerfte Ouders uit E„ den;" dog zelfs het verhaal naar de Letter opgevat zynde, is onbeftaanbaar 'met deze verbeelding. - • ' - Want, behalven dat hier in 't meervoudig van Cherubim, waar door men, zonder grond, gelyk blyken zal, Engelen verftaat, gefproken word, en deze Cherubim duidelyk in den Text onderfcheiden worden van het vlammend lemmer enes zwaards, 't geen nog daarenboven gezegd word , niet door de hand enes Engels bewogen te zyn , maar zig zeiven te hebben omgekeerd; behalven dit, zegge ik, ftaat 'er immers uitdrukkelyk, dat jehova den mensch uitdreef, en de Cherubim daar op, tegen het Oosten van den Hof, ftelde of plaat- ite VI ir. REDENV^ Verclrvving uit Eden»  vin. REDENV. Vcrdryving uit Eden. i i 3 1 1 J b 04 GESCHIEDENIS fte (*), om te bewaren den weg van derf Boom des Levens, zo dat zy geenzins dienden , om de Menfchen uit den Hof te verjagen. — De Heer zelv' verzond den mensch ) ■ of, gelyk het naderhand word uitgedrukt, dreef hem uit. ■ . En kan dus deze korte aanmerking, omtrent de gemene misvatting in dezen, ons doen zien, opdat ik dit m 't voorbygaan aanmerke , hoe verkeerd en misleidend Schllderftukken en Printverbeeldingen der Bybelfche Gefchiedenisfen kunnen wezen, gelyk ze met 'er daad meest allen zyn ; waarom ik denk, dat men zeer pmzigtig moet wezen, met dezelven kinderen in handen te geven, ja zulks liever ge-heel zoude afraden, indien de Ouders niet bekwaam zyn, om, door nevensgaande aanmerkingen, de valfche begrippen voortekomen, die zy, langs dien weg, reeds vroeg loodzakelyk moeten inzuigen. Dog om voorttegaan: ik moet hier welerom errinneren, 't geen ik meermalen, in iet verhandelen van deze Gefehiedenis, heb3e aangemerkt; namelyk, dat, het geen in ie H. Schriften aan Gode word toegefchreren , niet altyd ene regtftreekfche en onniddelyke tusfchcnkomst van Hem aanduid; :odat, wanneer wy hier lezen, dat God de nenfchen verzond of uitdreef, wy hier niet löodzakelyk behoeven te onderlid len, dat' ehova , of de Goddelyke Bode , met 'er daad, C*) Letterlyk ftaat 'erin den Text: En hy deeddi 'yven of wonen, &c.  van de EERSTE ZÓNDE. 175 daad, en in perfoon onze eerfte Ouders uit den Hof verjaagd hebbe, gelyk de ene mensch den anderen wegftoot en uitdryft. ■ Genoeg is het, zulks te verftaan van ene Goddelyke befturing, in het daaropvolgende voorval, welk deze verhuizing noodzakelyk maakte, en 't geen, onmiddelyk daar toe, en waarfchynlyk zelfs tot een' verhaasten vlugt gelegenheid gevende, (daar het een gevolg van het uitgefproken vonnis was en in het ligt van een Goddelyk oordeel voorkomt,) dus konde worden voorgefteld, als of zy door God zelv' verdreven werden ; fchoon het niet ongelooflyk, maar veeleer uit het verhaal blykbaar is, dat zy tevens een voorafgaande waarfchuwing van Gods wege, omtrent het geen terftond gebeuren zoude, ontvingen. Te we* ten Jehova , zyn beiluit, om den Hof te verwoesten, en dezerwyze tevens de eerfte Menfchen met het gemis van den Boom des Levens te ftraffen , (in welk ligt die verdelging ten hunnen aanzien voornamelyk voorgedragen word ,) willende uitvoeren, fchynt, kort te voren, onze eerfte Ouders,, gelyk hy naderhand meermalen deed by op handen ftaande omkeringen van Landen of Steden, hier van verwittigd te hebben, en hen bevolen, zig ter hunner eigene beveiliginge in haast uit den Hof te begeven,, en den wyk naar het open veld te nemen, een onbebouwd oord der Aarde, ten Oosten, zo het fchynt, van den Hof gelegen, 't geen hy voorcaan tot hun verblyf gefchikt hadde; ten einde dus, gelyk het in den Text word vut. REDENV. Vciviryving uit Eden.  176 GESCHIEDENIS VUL Kl£ DËNV. Verdrvving uit Eden. i « word uitgedrukt, den aardbodem te bouwendwaar uit de mensch genomen was: 't zy mert deze uitdrukking te verftaan hebbe van A» dams Schepping uit enen ruwen en woesten klomp aarde of van zyn in wezen brengen ,< buiten Eden, waar in hy, na zyne Schepping, verhaald word geplaatst te zyn. En zy hier op in alleryl, en mogelyk wel, in voortdry venden fchrik, voor de zig reeds opdoende verfchynzels, die deze verwoesting aankondigden, zig uit hun eerst verblyf begeven hebbende, volgde, terftond of kort daarna, deze Omkering, welke in den hoogdravenden Oosterfchen ftyl dezerwyze beichrevcn word. En Hy ftelde Cherubim tegen het Oosten des Hofs Eden, en een vlammig lemmer enes zwaards, dat zig omkeerde, om te bewaren den weg van den Boom des Levens. Ik hebbe reeds zo aanftonds gezegd, dat het woord Cherubim hier , zonder grond, geoordeeld word, Engelen te betekenen.— Én inderdaad, taal- en oordeelkundige Manlen hebben, met ene verfcheidenheid van mondige bewyzen, aangetoond , dat, in hoelanige verfchillende betekenis dit woord in ie H. Schriften voorkomt, het nergens kan, :en minften behoefd verftaan te worden van Engelen (*). De Cherubim, die in ien Tabernakel en naderhand in den Temael gevonden werden, fehynen beeltenisfen van (*) Zie onder anderen nïloë. Uitgelezens Sv'idfioffen.  van de EERSTE ZONDE. 177 van dieren, alhoewel zeer zamengefteld en gedrogtelyk (een zoort van Sphinxen) geweest te zyn, hoedanigen ook de 4 dieren in het gezigt van Ezechiël waren, door hem insgelyks Cherubim geheten. ■ Op andere plaatfen, word deze benaming, in enen blykbaren overdragtigen zin gegeven , gelyk, by voorbeeld, aan den Koning van Tyrus, die een gezalfde overdekkende Cherub genoemd word, Ezech. XXVIII: 14 — en in het Boek der Pfalmen, aan den Wind, of onweers-wolken en buijen. Dus lezen wy Pfalm XVIII: ir, dat God op een Che* rüb vloog , ja hy vloog fnellyk op de vleugelen des winds, 't geen by verwisfeling in den 104 Pfalm dus verklaard word: die van de wolken zyn wagen maakt, die op de vleugelen des winds wandeld. Hy maakt zyne Engelen geesten, of winden , zyne dienaars tot een vlammend vuur, of hy maakt van de winden eil de blixemen zyne dienaars. En deze betekenis fchynt enige overeenkomst te hebben met den oorfprong dezer benaminge, indien het woord Cherub, gelyk zommigen willen , met 'er daad kan afgeleid worden van een woord, welk in het Hebreeuws voeren betekend. ■ Waarom dan ook de beste Uitleggers, in de zo even aangehaalde plaatfen, als mede in het Gefchiedverhaal van den Text, door Cherubim , dat geen verftaan, welk de Grieken en Latynen, 'de Wonderpaarden noemden (*): te we¬ ten (*) De geleerde en taalkundige Heer michaëM . lis VUT. redenv. Verdryvjng jit Eden.  178 GESCHIEDENIS ten hevige Onweersbuijen, van ftormwind, donder en blixem: 't geen uit het daarby gevoegde, zig omkerende vlammend lemmer enes zwaards, te waarfchynlyker voorkomt, als fchynende ene befchryving van den Blixem te wezen , en daarom, door grotius, als ene enkele woordwisfeling met het vorige en als een en dezelfde zaak te kennen gevende, aangemerkt: fchoon nogtans de- lis heeft, over dit onderwerp, ene afzonder!vke •latynfche Verhandeling gefchreven, onder dezen tytel: de Cheribus, equis tonantibus, welke te vinden is in Comment. Soc. Reg. Scient. Gotting. T. I. p. 157. Men vind hier ene verfcheidenheid van aanmerkingen, ter opheldering dienende, en mynes eragtens het ftuk voldingende. 't Geen ,by Ezech?ëi, Hoofdjl. I: 4—28, voorkomt, meend zyne Hbog-Eerw. ene'digtkundige befchryving van een Onweder te zyn , ovëreenkomftig de verbeelding der Latynen, "van Jupiter, als Donderaar. Hom. Od. XXXIV: 6. Namque Diespiter, Plerumque, per purum tonantes, Egit, equos, volucremque currum. en Plato, in Phaedro, pag. 344. Magnus autem in Ceslo imperator Juppiter , volucrem currum agitat. Wegens het overdragt.ig gebruik der benaminge Cherub, merkt de Schryver dit aan : Koningen worden , zegd hy, Cherubim geheten, uit hoofde van hun magt en veiligheid ; — de Hebreên plaatflen grote Koningen in de wolken, en men kon geen gepaster beeltenis uitdenken Van grote Vorften, dan door hen, boven de ftervelingen, in Wolken en Tempeesten , te doen wandelen, en hen tegen de vyanden, als de opperfte, te laten blixemen en donderen. , VIII. redenv. Verdryving uit Eden.  van de EERSTE ZONDE. 179 deze uitdrukking zeer wel zoude kunnen verftaan worden, van enig ander, by voorbeeld uit de aarde barftend, vuur,door middel van ene geweldige Aardbeving, meermalen een fchrikkelyk onweder verzeilende, door hoedanig vuur naderhand de verwoesting van Sodom en Gomorra, hoogstwaar- fchynlyk, gefchiedde. Aan een eigent- lyk zwaard immers kan hier niet gedagt worden , daar het yzer, en deszelfs bewerking, eerst naderhand door Tubal, werd uitgevonden. • En een verwoestend vuur, 't zy dan uit de lugt of uit de aarde, konde zeer wel by gelykenis een vlammig lemmer, of gelyk 'er eigelyk ftaat, de vlam van een zig omkerend zwaard genoemd worden: behalven dat het woord zwaard, van een ander, welk verwoesten betekend, afgeleid, zo veel als verwoesting, en, met het overige zaamgevoegd, ene aanhoudende verwoesting door vuur kan betekenen (*'). De gehele befchryving is, derhalven , in overeenkomst met den aart van het gantfche ftuk, digtkundig, en geeft te kennen, hoe deze verwoesting van Eden, door een Onweer van ftormwinden, donderen blixem, gepaard met Aardbevingen en verfchrikkelyke Vuurbarftingen, veroorzaakt werd, welke laatften enen geruimen tyd fchynen aangehouden te hebben , zonderling naar den kant CO Zich omkeren, in Hithpahel kan ook betekenen , aanhoudend en gantfchelyk omkeren; wyl Hithpahel, ene frequentative zo wel als reciproque betekenis heeft. M & VIII. REDENV. Verdryving uit Eden.  VIII. REDENV. Verdryving uit Eden. 180 GESCHIEDENIS kant van het Oosten, alwaar de toegang tot dezen oord was. En alhoewel deze fchrikverwekkende verfchynzels voorgedragen worden als voornamelyk gediend te hebben, om te bewaren den weg van den Boom des Levens, of den Menfchen den toegang tot het Paradys aftefnyden en te beletten, is zulks in genen dele ftrydig met deze gefielde verwoesting, overmits deze uitdrukking alleenlyk flaat op de herhaling van het Goddelyk befluit , in het voorgaande vers, en overeenkomt met de byzondere wyze , waarop deze verdelging, als ene gepaste ftraf voor den mensch, wegen zyne ongehoorzaamheid, m het eten van den verboden Boom, word voorgefteld; behalven dat ook de verwoesting misfchien niet op eenmaal gefchiedde, maar een aanvahg nam met ene gedeeltelyke omverrukking en verbryzeling van het geboomte, en vervolgens van tyd tot tyd door Aardbevingen , yerzeld van Vuurbarftingen, die zig eerst aan den kant van het Oosten openbaarden, kan voltooid geworden zyn ; zodat, fchoon de omkering , in den beginne, flegts gedeeltelyk moge geweest zyn, deze aanhoudende verfchynzels, aan de zyde van den ingang des Hofs', fteeds de wederkering der menfchen tot denzelven beletten, tot dat de gehele oord, 'tzydoor deze of meer andere toevallen verdelgd, en met de overige woeste aarde gelyk gefield was. Dus hebbe ik dit Oud Verhaal van de eerfte Zonde der Menfchen, door Mofes, met het voorgaande van de Scheppinge aan het hoofd zyner Gefchiedenis geplaatst, volkomen  van de EERSTE ZONDE. i8r men opgehelderd. De ftyl en taal verfcb.il d te duidelyk van die, waar van hy zig vervolgens in zyne verhalen, byzonderlyk deilatere gebeurtenisfen , bediend , om het in enig ander ligt te befchouwen, dan waar in wy het telkens hebben voorgedragen: te weten , in dat van een oud Zangftuk, van de vroegfte tyden waarfcbynlyk herkomftig, 't geen door Mofes, met enige toepasfelyke verandering van uitdrukkingen voor de byzondere tyden en perfonen, voor welken hy fchreef, tot ene inleiding van zyne eigen Historie-befchryving , is overgenomen, ten einde het, in zamenvoeging met de twee voorgaande Hoofdftukken den Israëlitifchen Lezer mogte dienen, tot ene naauwkeurige aanwyzing en egt befcheid, aangaande den Oorfprong der Waereld en der Menfchen, en tevens van dien der Zonde en .van den Dood, of het Kwaad in 't algemeen, het zy Natuurlyk of Zedelyk. Alles wat wy elders , des aangaande, gemeld vinden, is blykbaar uit dit ftuk der oude Gefchiedenis ontleend fchoon meestal grotelyks verminkt, en met het dekkleed ener bygelovige verfieringe omwonden : dies 'er, uit enen Hof van Alcinous, van Jupiter, of Adonis, waar van homerus en de Griekfche Digters melden,' het roepen van: Eva! in de aloude Griekfche Verborgenheden, terwyl men te gelyk een Slang vertoonde , en de Atlas en Draken, of de Wagters , die de Appels in den Hof Htsperides , volgens de Griekfche Fabel-Historie, bewaarden, niets meer konne opgemaakt worden, dan dat het verhaal van M 3 Mo, VIII. REDENV. Verdryving ui: Eden.  VIII. ' REDENV. Wïdryvirg uit Eden. 182 GESCHIEDENIS Mofes zig, al vroeg, en onder verfcheide- ne andere Volkeren, verfpreid hebbe. ■ Van alle ongewydc Schryvers nogtans komt plat o het meest overeen met onzen H. Historiefchryver, wanneer hy van de levenswyze der eerfte bewoneren van de Aarde fprekende , zegt: „ dat zy hun onder„ houd vonden in boomvrugten , zonder „ aankweking van zelv' uit de Aarde ge- „ groeid: • dat zy naakt gingen , en „ hun verblyf onderden bloten Hemel hiel„ den, en op de kruiden des velds fliepen. „ — Voorts dat zy enen leerzamen om„ megang met de Dieren hielden: als mede, „ hoe zy zig door eten en drinken be„ zwaarden," gelyk hy het uitdrukt (*). Ene (*) „ God weidde hen , als zynde hun Herder en hoeder, even gelyk tegenwoordig de Menfchen, als van ene verhevener nature, het vee hoeden. ■ . De bomen van zelv' zonder enige bebouwing , uit de Aarde ontfproten en vrugt dragende, leverden hun overvloedig ooft, voor hun voedzel. Ook liepen zy meest naakt en zonder klederen, onder den bloten Hemel, een zagt klimaat liet zulks zonder Ietzei toe,en de velerhande kruiden,uit de Aarde voordpruitende , ftrekten hun tot ene zagte leger- ftcdc. Wanneer nu eertyds deze kwekelingen van Saturnus, in een ftaat van zo veel gemak, levende , en yryheid en bekwaamheid hebbende, om niet alleen mét eikanderen, maar ook met de Dieren, gefprekken te voeren, zig van dit alles bedienden ter hunner vordering in de Wysbegeerte, met eikanderen en rhet de Dieren verkerende, en onder alle klasfen derzelven nafporende, welke hun, op enige onderfcheidene wyze van anderen, gepaste kundigheden, om hün voorzigtigheid te leren, verfchaffen konde, zo is het ligt te bezeilen, dat zy, ge-  van de EERSTE ZONDE. 183 Ene befchryving, die ons bykans zoude doen vermoeden, dat dezë Wysgeer niet onkundig geweest is van Mofes Schriften. En byaldicn hy aan dezelven kennis gehad hebbe, en daar uit zyn berigt ontleend , blykt 'er duidelyk uit, dat hy een gunftiger denk'beeld van dit zyn verhaal gehad heeft j dan velen van onze hedendaagfche zogenaamde Wysgeren, die dit verhaal der eerfte Zonde, gaarn, als een belaglyk fprookje zouden doen doorgaan, en hun best doen, om het in een afzienlyk en ongerymd dagligt te ftellen: daar zy zulk een luid gefchreeuw maken over het fabelagtige, in de vertelling van ene fprekende en door den Duivel bezielde Slang , — over de ongelyke en barbaarfche ftraffe van elende en dood, op ene enkele Appelbeet, ja over de onnozelheid des gegeven gebods aan de eerfte Menfchen zelve , en over meer andere omflandigheden , in dit verhaal voorkomende. Alle welke vitteryen en misduidingen , daar zy voornamelyk op deal te letterlyke Verklaring dezerGefchiedenis gegrond zyn, of aan gebrek van behoorlyke oplettendheid, en gezond oordeel, zyn toetefchryve'n,ik, van tyd tot tyd, in myne uitlegging en door de nevensgaande gedurende enen geruimen tyd, veel gelukkiger dan wy, moeten geleefd hebben. Datzy egter, ,edert zy zig in eten en drinken te buiten gingen, en met de Dieren zodanige gefprekken hielden , ais tans van hun verhaald worden, ook dit is, naar mvne gedagten , niet moeilyk te begrypen." Plato, in Politico; five de regno, pag. 537. 38. Ed. Marf. Fic: M 4 VIII. redenv. .-Verdry virfg uit Eden.  VUT. REDENV. Verdryving uit Eden. Korte herlis liug van al les. 184 GESCHIEDENIS de ophelderingen en redeneringen, op ene genoegzame wyze mene te hebben te keer gegaan-, wederlcgd, en derzelver ongegrondheid en ydelheid aangewezen. Inderdaad, 'indien wy dit berigt der eerfte Zonde , van alle leenfpreukige verfierzels ën verbloemingen der Digtkonfte, ontkleden, en de eenvoudige waarheid der zake, daar in doorftralende, ons voorftellen, dan is niets natuurlykcr , waarfchynlyker, redclyker en gemakkelyker om te geloven. Laat ons, by wege van korte herhaling, " het geheel geval, zo als het door ons in 't brede verklaard is , ten dezen einde, nog eens overzien. • „ De Aarde, by hare eerfte vorming, ten „ groten dele woest en onbewoonbaar zyn„ de, hadde de wyze en weldadige Schep„ per ene afzonderlyke bloeijende land„ ftreek voortgebragt, waar in hy die uit„ muntendcr fchepzels, de Menfchen, wel„ ken hy gefchikt hadde, om dezelve te „ kweken en te bevolken, by voorbaat, „ op ene gevoeglyke wyze konde plaatzen, „ tot dat zy bekwaam zouden zyn, om de „ overige delen te bewonen. Een „ booniryk oord, met rivieren doorfneden, „ en dus van lommer en water voorzien, „ is de allerwenfchelykfte verblyfplaats voor „ een Oosterling , in zyn warm klimaat, „ en een eigentlyk gezegd Eden of Lust„ hof, gelyk het woord betekend. , In zo• „ danigen oord , werd dan ook het eerfte „ Paar Menfchen gefteld. Niets was „ welvoeglyker., gepaster en noodzakely- „ ker  van de EERSTE ZONDE. 185 „ ker zelv', voor hunnen oorfpronkelyken „ ftaat. ■ Hier konden zy veilig die „ klederen misfen, welken de Natuur niet ?, geeft. ■ ■ Hier vonden zy tevens alles „ tot voedzel en eenvouwdige verkwikkin„ ge, 't geen zy niet terftond in ftaat wa- „ ren zig zeiven te verfchaffèn. Zy ,, leefden van ooftvrugten, en kruiden , „ welken volop in deze ftreek groeiden. „ De gehele Natuur lachte hun toe , en „ was een School van onderwys voor 9, hun; zelfs hielden zy enen vriendelyken „ en leerzamen ommegang, met die Dieren, „ die naderhand zo fchuuw van het mensch„ dom werden, en zo vyandig tegen het „ zelve. Ook droeg God zorge, om „ hen die kundigheden in te prenten, wel„ ken zy nodig hadden, om ene verande„ ring van ftaat en levenswyze te onder„ gaan, welke, om verfcheidene redenen, ,, hoe vroeger hoe beter, onder het men„ fchelyk geflagt, diende ingevoerd te wor- ,, den. Schoon zy, wat lighamelyke ,, grootte en fterkte betreft, in den ftaat „ van volwasfene menfchen, gefchapen wa,, ren, bevonden zig hunne gemoederen , „ in ene kindfche onnozelheid en onbedrc- „ venheid. God zelv' nam den taak „ hunner Opvoeding op zig, onder- „ wees en oeflènde hen, door middel van ,, Engelen, of Boden , in zyne plaats hun „ telkens verfchynendc, in alle de vereisch„ tens tot het natuurlyk, gezellig en huis- houdelyk leven, zo wél als in de eerfte M 5 „ bcr VTTT. RKDENV. Korte herhaling van alles.  185 GESCHIEDENIS VIII. REDENV. Korte herhaling van alles. „ beginzels van Godsdienst en Zedelykheid, ,, zo verre zy 'er vatbaar voor waren. „ Hun opvoeding dus voltooid zynde,, „ konden zy aan hun eigen bellier wor,, den overgelaten, en veilig in de Waereld „ verfchynen, dat is, aan het-grote werk „ gezet worden, om den Aardbodem, in 't „ algemeen, te bebouwen en te bevolken. „ Dan de Goddelyke wysheid en goedheid ?, agtte het niet oorbaar , hen deze veran?j dering van verblyf en levenswyze te doen ), ondergaan, welke hen, inzonderheid in ?, den beginne, moeilyker en verdrietiger 3, moest vallen, zonder ene gepaste aanlei-' j> ding, welke hunne onderwerping aan zy33 ne lchikking hun gemakkelyker maakte, en aan verfcheidene andere heilzame oog3, merken, die hy zig in de Schepping van s, het menfchelyk geflagt hadde voorgefte!d, „ en niet dan by trappen kou den aan den dag 5, leggen en bereiken, tevens te beantwoors, den. —■— Reeds hadde hy, in hunne zes, delyke opvoeding, om hunne gehoorzaam>, heid en onderwerping aan hem te oeffe», nen, by voorbaat, en in de eerfte plaats, „ hun ene ligte fpyswet gegeven. ■ „ Van enen enkelen Boom, dien de vrugt„ dragende oord, waar in zy woonden, „ onder ene grote verfcheidenheid van be„ tere en heilzame opleverde, mogten zy „ niet eten, op ftraffe van enen onmidde,, lyken dood. Zodanig een eenvoudig ge„ bod kwam juist overeen met hunne kind„ fchen ftaat. Einders zyn meest vatbaar* „ voor  van de EERSTE ZONDE. 187 „ voor ftellige voorfchriften ; nog is het „ nodig, dat 'er voor hun, altyd, ene juiste „ evenredigheid in agt genomen word, tus,, fchen het voorfchrift en de bedreiging op „ deszelfs overtreding, indien zy maar al„ leen genoeg is om hen aftefchrikken, en „ hoe kragtiger daar toe hoe beter dikwyls, „ daar men het fteeds in zyne magt heeft, „ de ftraffe te verzagten. Spyswct- „ ten, daarenboven, waren, in oude tyden, „ zeer gemeen, zelfs onder allcrleije Vol„ keren, en werden door God zelv', in gro„ te verfcheidenheid, den Israëliten voorge- ,, fchreven. Dus behoeven wy ons ,, niette bevreemden, dat de eerfte Mensch ,, een dergelyk voorfchrift ontving. „ Maar hy bezweek weldra onder deze „ proef • en juist toen was het de gepaste „ tyd, om hem uit Edea te verplaatzen, „ en zyne ware beftemming hem aan te „ wyzen. Zie hier de gelegenheid tot „ zyne ongehoorzaamheid.- Ene Slang, „ gewoon op ooftvrugten te azen , hadde' „ zig in den gekentekenden Boom gehegt, „ en at, gretig en ohverzeerd, van deszelfs „ vrugt. De Vrouw, dit ziende en „ door de fchoonheid der vrugt bekoord, „ vergat het Goddelyk verbod, of ftelde „ zig de gedane bedreiging, als ene blote „ waarfchuwing, voor , welke , op dit ge„ zigt, al haar kragt by haar verloor; nieuws„ gierigheid, begeerte naar kennisfe, wrogt „ hier onder. Zy at op het voorbeeld der „ Slange, en haalde ook haren Man over, 5, om dit insgelyks te doen. Nu wer- -., den VUL Korte iierliales.  VIII. REDENV. Korte herhaling van alles. ï88 GESCHIEDENIS „ den hunne ogen geopend; de lust bekoeld „ zynde, maakte terftond plaats voor over- „ denking. Inderdaad zy hadden nu „ ene ondervindelyke kennis van Goed en ,, Kwaad, maar tot hunne ïchade. Zy „ fchaamden zig over hun misdryf, vrees„ den de aannadering Van den Goddelyken „ Bode , en de uitvoering der gedreigde „ ftraffe; zy verfcholen zig onder de ,, bladeren van enen Vygeboom , dog op ,, het eerfte gerugt van zyne gewone komst, „ tegen den avond, weken zy , in grote „ verwarring, in het digtfte van 't geboom- „ te des Hofs. - Het opöntbod des „ Goddelyken afgezants , deed hen egter 5, weldra hun fchuilhoek verlaten. Zy tra,, den bevende ten voorfchyn, en, op de 5, eerfte vraag, wegens hunne verlegenheid s, en fchaamte, kwamen zy tot ene open- „ hartige belydenis. De Man beken- „ de, op voorftel en aandrang der Vrouwe, 9, — deze op het verleidend voorbeeld der 33 Slange, gegeten te hebben. Hier 33 op volgde het Vonnis der Godheid. 3, Der Slange werd aangekondigd, dat zy „ voortaan gene boomvrugten meer zoude ,? eten , maar haar voedzel van den grond, 3, en in het ftof der aarde, zoeken: ■ „ de gemeenzame verkering tusfchen de „ Dieren, in 't byzonder de Slang, en den ,, Mensch, werd ook toen afgebroken, en ,, de natuurlyke Vyandfchap voorfpeld, wel„ ke, uit hoofde van dit geval, tusfchen „ Slangen en Menfchen zoude plaats gry„ pen, te gelyk met het nadelig gevolg daar „ van  van de EERSTE ZONDE. 189 j, van voor de eerften. Slangen zou- „ den Menfchen vervolgen, maar Menfchen ,, zouden Slangen doden. De Vrouw „ werd tot ene moeilyker Dragt en Verlos„ fing, en tot onderwerping aan den Man, „ verwezen; deze tot zwaarder arbeid, tot „ het bebouwen van de woeste velden bui- „ ten Eden, en het eindelyk fterven. , „ En het een en ander lag duidelyk opge„ floten in, en werd ten voile bereikt met, ,, de nu vastgeftelde Verwoesting van hun „ eerfte verblyf. Van toen af, der- „ halven, werden alle voorbereidzels tot ,, 's Menfchen verhuizing uit Eden , ge„ maakt. Zy kregen onderrigting, om zig, ,, door het Aagten van Dieren , van ene „ behoorlyke Kleding te voorzien, en zig „ te dekken tegen' de meerdere ftrengheid „ van lugt, in het open veld te wagten, „ en tevens, om, langs dien zelfden weg, „ het nodig voedzel, in de op handen ftaan- „ de fchaarsheid, zig te verzorgen. „ Toen zy de ooftvrugten van Eden mis„ ten, en het veld hun nog geen kruid of ,, koorn leverde , konden zy gevoeglyk van ,, melk en vleesch leven, ■——■ ook hier ,, door werden zy beter gehard tegen den „ arbeid en de lugt. ■ En, na dat de- „ ze en alle overige nodige voorzorgen tot hun verhuizing genomen waren, werden „ zy genoodzaakt, hun eerst verblyf te ver- 5, laten.— Zy verloren het gemak, de ,, bekoorlykheden en genietingen aan dezen -, ftaat verknogt, om hunne Ongehoorzaam„ heid; ene waarfchuwing derhalven , om » zig VIII. REDENV. Korte herhaling van alles.  VIII. REDENV. Korte herhaling van alles. 3 3 3 190 GESCHIED EN I S „ zig voortaan beter te hoeden. ,, Schaarsheid nam biliyk de plaats in van „ misbruikten overvloed, en hun eten van „ den verboden Boom, werd tevens op ene ,, gepaste wyze geftraft met het gemis van „ alle de overigen, zonderling van enen ,, anderen Boom , (den Boom des Levens „ geheten) wiens vrugt konde gediend heb„ ben, om hunne levenskragten voor die 30 natuurlyke verzwakking te behoeden , „ waar aan zy hu werden overgegeven.—■ ,, Met dit alles hadden zy gene reden van „ klagte over de hardheid en onbillykheid „ van hun lot: maar veel eer, om zig der ge„ nadige verzagtinge, in het zelve ,van hunne >, verdiende ftraffe, met alle blymoedigheid, >, te onderwerpen. In plaats van enen oni, middelyken dood, ondergingen zy alleen » ene ongunftiger verandering van ftaat en „ levenswyze, die, in het einde, zelfs tot i, hun eigen voordeel en van het gehele i3 menfchelyk geflagt, konde gedijen, en „ aan de verhevenfte oogmerken, met op, zigtop hun beftaan en gelukzaligheid, kon3 de beantwoorden , indien zy van hunne ) zyde zig bevlytigden, om daar toe mede 3 te werken. Het verlies van Eden zou3 de hen, immers, de Goddelyke hoede en 3 zorg niet doen verliezen, die zelfs, by 3 en onder dat verlies, zo zigtbaar voor , hun zig opdeed. — Zy werden gewaar, fchuwd, om te vertrekken, ten einde niet , omtekomen in de verwoesting, die op het , punt ftond om over dezen lchonen oord , uittebreken. En, zodra waren zy „ niet  van de EERSTE ZONDE. 191 „ niet in ene oostelyker Jandftreek gewe„ ken , of een verfchrikkelyk Onwcder ftak „ op; hevige rukwinden, donder en blixem „ vielen op het geboomte des Lusthofs aan, „ de grond zelfs werd , van tyd tot tyd, „ door aardbevingen en vuurbarftingen om„ gekeerd , en deze verfchrikkelyke ver„ fchynzels , enen geruimen wyl aanhou„ dende, maakten niet alleen hunne we„ derkering, naar hun oud verblyf, on-, „ doenlyk, maar moesten hen , 'in der„ zei ver vernielende uitwerking, weldra het „ zelve geheel doen vergeten; 't geen hun „ te gemakkelyker moest vallen, naar mate ,, zy aan hunne nieuwe levenswyze meer „ gewenden , en, in de bebouwing en op„ fiering van hun tegenwoordig verblyf, „ meer vorderden." Ziet daar de eenvoudige mening van Mofes konftig verhaal! ■ En nu vraag ik, of enig redelyk mensch zwarigheid kan maken aan zodanig enen toedragt van zaken geloof te geven: en of hier iets voorkomt, 't geen naar verdigting , bygelovigheid of belachgelyke ongerymdheid zweemt, 't geen niet ten volle overeenkomt met de natuur* lyke denkbeelden van God, zyne wysheid, rcgtvaardigheid en goedheid. ■ Het verdraaid en valsch ligt, waar in velen, door hunne uitleggingen, de Gefchiedenis gefted hebben, de byzondere Godgeleerde Stellingen, die zy, willekeurig, daar uit getrokken of daar op gebouwd hebben, kunnen gene tegenwerping opleveren, tegen VIII. REDENV. Korte herhaling van alles.  19-2 GESCHIEDENIS gen het Oorfpronlcelyk Verhaal, en de eenvoudige mening des Schryvers. ■ ■ Op dien voet, kan men allerhande zwarigheden tegen de Openbaring maken, en het is duidelyk dat de meesten, zo niet allen, genen anderen, dan dezen zwakken grondflag hebben. # * $ %■ Lering en toepasfelyk gebruik. VIII. REDENV. Korte herhaling vim alles'. Dus mogen wy hier ene waarfchuwing Uit trekken , om in onze Verklaringen der H. Schrifture geen voedzel te geven, aan de vittery-en tegenwerpingen der Ongelovigen; maar altyd rede en gezond oordeel te gebruiken , om derzelver mening in een eenvoudig, natuurlyk en aannemelyk ligt voortedragen, De opgegevene Verklaring van deze Gefchiedenis der Eerfte Zonde is, mene ik, dusdanig ingerigt, en ik hoop derhalven, door mynen arbeid, de zaak des Geöpenbaarden Godsdiensts genen ondienst gedaan te hebben, maar toegebragt tot verfterking van ons geloof in de Waarheid en Geloofwaardigheid der Heilige Gefchiedverhalen , en tot handhaving van het gezag en de eêr des Bybels in 't algemeen; zo wel als ter aankwekinge van onze regte kundigheden, omtrent een geval van groten gewigte : — den Oorfprong namelyk van het Natuurlyk en Zedelyk Kwaad, of der Zonde en van den Dood, met alle de elenden en fmerten.des tegenwoordigen levens, — om welk aan te wyzen, het verhaal, eniglyk, te  van de EERSTE ZONDE. 193 te boek gefteld is , en uit welken hoofde het voor ons van zeer veel belang is.' • Het gemis van zodanig ene aanwyzing, zoude ene grote gaping in de Gefchiedenis van 't Menschdom gelaten hebben, en voet gegeven tot allerlei je onzekere gisfingen, nadelige vermoedens en ongerymde onderftelJingen, hoedanigcn altyd min of meer plaats hadden , omtrent dit ftuk, by de zulken , die buiten het ligt der Goddelyke Openbaringe leefden. Laten wy dan ook dit deel der gewyde Historie , altyd, in waarde houden," en 'er het beoogde nut uit trekken, zonder daar uit aanleiding te nemen tot zodanige onderftellingen en valfche begrippen , die regtftreeks aanlopen tegen het bedoelde einde van het zelve, en het duidelyk oogmerk van den Schryver , welk was , om ons te tonen , dat het Kwaad , zo Natuurlyk als Zedelyk, niet van God , maar uit de Menfchen zelv' is voortgekomen, en door hunne onbedagtzaamheid en wangedrag allereerst in de Waereld is ingevoerd, ■ en dat de Dood, met alle de voorafgaande fmerten, verdrieten en onheilen des levens, in zo verre het één en ander als een wezenlyk kwaad kan worden aangemerkt, by wege van regtvaardige en welverdiende Straffe , over ene moedwillige Ongehoorzaamheid, den Mensch van God werd opgelegd; daar het,van den beginne, in zyne magt gefteld was, om den één zo wel als de anderen voortekomen en te ontwyken, ten minften hy zig niet van alk behoedmiddelen, N te- vin. REDENV. Lering en toepasfelyk s gebruik.  VIII. REDENV. Lering en toepasfelyk jcbruilc. f, NA- 194 GESCHIEDENIS tegen dezelven, ontbloot bevond; zulks de aanmerking van den wyzen Spreukfchryver, hier door, ten vollen opgehelderd en bekragtigd word., wanneer hy zegd: God heeft de menfchen regt gemaakt , maar zy hebben vele vonden gezogt: Dat het geen wy, zo nu, als voorheen, aangaande een zo aanmerkelyk deel der H. Gefchiedenisfe overwogen hebben, tot het gezegde einde, en dus tot onzer aller vordering in de kennisfe der waarheid, die naar de Godzaligheid is, zo wel als tot vermeerdering en verfterking van onzen eerbied voor het geopenbaarde Woord, moge ftrekken, gunne ons God, door Jezus Kristus, Amen!  van de EERSTE ZONDE. 195 N,,A 'I' E D, E . I.. waar in de figuurlyke betekenis der verhandelde geschiedenisse, byzonder lyk 't geen de slang betreft, nader onderzo gt en overwogen word. De hier voorgaande Redenvoeringen waren wel, oorfprongelyk, voor den Predikftoel door my gefchikt, en werden ook werkelyk, gedurende het laatfte Winterfaizoen , van veertien dagen tot veertien dagen , door my uitgefproken; dog het nut, 't geen de arbeid, aan het opftellen daar van belteed, langs dezen weg, konde te weeg brengen, (het gering getal van Toehoorderen, welk ene kleine Gemeente, vooral in ene weekelykfche tusfchen-byëenkomst, doorgaans , kan opleveren , in aanmerking genomen zynde,) was zeker te bepaald, om niet de proef te nemen, of het zelve niet misfchien, by een meerder getal van Lezeren, door het uitgeven dezer opftellen, konde vergroot worden. Het genoegen, waar mede zommigen van myne vrienden my betuigden , deze Redenvoeringen gehoord te hebben , en hun verklaard verlangen naar derzelver gemeenmaking, door den druk, bragt niet weinig toe , en moedigde my verder aan, om daar toe te befluiten: te N 2 meer. NAREDEN.  KAREDEN. 196 GESCHIEDENIS meer, daar myne opftellen indiervoegen ingerigt waren, dat zy , onder ene meer gunftige gedaante , in 't ligt konden komen , dan waar mede gewone Predikatiën, over verfchillende onderwerpen , zig, naar den tans heerfchenden fmaak, kunnen opdoen. Of myne vrienden, met my, te gunftig over dezen mynen arbeid gedagt hebben , moet ik nu aan het onzydig oordeel der Lezeren overlaten. Myn wezenlyk doel is de handhaving van de eer. der Goddelyke Openbaringe: een oogmerk, 't geen by hare opregte hoogagters, ondanks het onderfcheiden ligt, waar in zy de hier opgehelderde Gefchiedenis mogen befchoüwen, goedkeu-' ring waardig is, en zelfs by hen, die onder enige vooroordelen tegen de Gewyde Schriften liggen, niet misprezen kan worden: wat men ook over de middelen, om dat oogmerk te bereiken, en de wyze van uitvoeringe , moge denken. Indien myne uitleggingen van de gewone en algemeen aangenome begrippen, omtrent dit deel der H. Gelchiedenisfe, afwyken , zullen myne bygebragte redenen my, hoop ik, vry pleiten van alle eigendunkelykheid. of zugt, om byzonder te willen wezen. Trouwens het ligt, waar in deze Gefchiedenis van de eerfte Zonde der Menfchen door my geplaatst is, kan, federt het uitkomen der Schriften van enen hesz en niiïméyer, en derzelver overzetting in onze taal, niet zo geheel nieuw voorkomen, om het, uit dien hoofde, met enige afkeurende bevreemding te befchoüwen. Inderdaad, de gemelde voortreftelyke Man-, nen  van de EERSTE ZONDE. 197 nen hebben my tot het regt verftand der H. Gefchiedenis in 't algemeen, en van dit deel derze've in 't byzonder, niet weinig geholpen; en het genoegen ,waarmede hunne uitmuntende Werken, by vele Waarheiden Onderzoeklievenden Van allerleije Gezindheden , hier ten lande, naar verdienften ontvangen zyn, en nog gedurig ontvangen worden , leverde my ene bykomende beweegreden op, om hun voetfpoor natevolgen, en ook iets van mynen arbeid, in hunnen fmaak opgefteld, het Gemeen aantebieden. Men zal my egter niet kunnen befchuldigen, dat ik niet meer gedaan hebbe, dan hunne denkbeelden over te nemen, en hunne ophelderingen natefchryven. Waar in ik hen gevolgd', en my van hunne gedagten of uitdrukkingen, met mindere of meerdere verandering, bediend hebbe, melde ik dit doorgaans in de aantekeningen, en kan zulks verder worden nagegaan, door allen, die hunne Schriften bezitten. En men zal, deze vergelyking makende, weldra en duidelyk befpeuren, dat ik gene al te fchroomvallige of llaaffche navolger dezer Voorgangeren geweest ben. Gelyk ik my een byzonder plan hadde voorgefteld , zal men ook, in de uitvoering en verklaring, aanmerkelyk verfchjl ontdekken. Te weten, daar de één van hun, de Heer hesz, het Geschiedkundige, en de andere, namelyk de Heer niemeyer, het Karakterkundige der bybelfche verhalen in 't algemeen, en zo ook van dit in 't byzonder, voornamplyk sn meer bepaaldelyk, tragt opteheideren, N 3 heb- NAREDEN.  NAREDEN. 198 GESCHIEDENIS hebbe ik myn onderfcheiden werk gemaakt, om dit deel der H. Gefchiedenis in een meer Godgeleerd en Zedekundig, ligt te Hellen; en het, volgens de beginzels van Oordeel- en Redenkunde , tegen alle vreemde uitleggingen , en die tegenwerpingen , welken gemeenlyk, door de Ongelovigen, daar tegen ingebragt worden, of met en zonder reden zouden kunnen-ingebragt worden, te verdedigen. Ik beken, dat my altyd, by het lezen van dit verhaal, verfcheidene duisterheden en zwarigheden zyn voorgekomen , die ik, by mangel aan een regt verftand, zo der byzondere uitdrukkingen. en befchryvingen, in het zelve voorkomende, als van 't geheel, op gene voldoende wyze voor my zeiven wist optelosfen. Het lezen der twee voorgemelde Zurichfche Bybelverklaarders (*) , gaf my wel enige opheldering ; dog 'er bleef nog veel over, waar voor ik ftil ftond, en de gewigtigfte zwarigheden waren door hen, of geheel onaangeroerd gelaten , of flegts gedeeltelyk en verre van op ene genoegzame wyze, naar 't my voorkwam , beantwoord. By andere vroegere Uitleggeren en Schriftkundigen, vond ik wel ene enkele aanmerking, ter opheldering van deze en gene fpreekwyze, hier voorkomende ; dog niets, welk het geheel in een rede-, (*) Meermalen vind ik, door hesz , des Abts jerusalems Betrachtingen en toblers Anmerkungen zur Ehre der Bibel, aangehaald ; dog geen van deze beide Schryveren is my tot nog toe in handen gekomen.  van de EERSTE ZONDE. 199 delyk en aannemelyk dagligt ftelde. — Dus hebbe ik, ten groten dele, door eigen overdenking, my zeiven enen nieuwen weg gebaand, ter verklaring van dit duister ftuk, en ik neme tans, door de uitgave van myne opftellen, de vryheid, om myne aanmerkingen en ophelderingen aan het onzydig oordeel van kundiger en- waarheidlievende menfchen te onderwerpen. Hebben zommigen myner Medekristenen een ander inzien in deze Historie, komen hun myne verklaringen en ophelderende aanmerkingen onvoldoende en niet gegrond voor, gelyk 'er zekerlyk en mogelyk velen zullen wezen; het zy verre van my,dat ik hun zu'ks betwisten zoude , en ik mene dus regt te hebben, om te mogen verwagten , dat elk Lezer., met befcheidenheid dit Werkje zal beoordelen. Niets ftaat my voor, ter ncdergefteld te hebben, dat anderen kan kwetzen, of derzelver byzondere Godsdienftige gevoelens in een valsch en onvriendelyk ligt ftellen. ■ Ik verbeelde my, alle behoedzaam¬ heid en betamelykheid, ten dezen aanzien, in agt genomen te hebben, en deze ftoffe behandeld , zonder enig bepaald opzigt op en buiten enige byzondere aanmerkinge van byzondere Leerftelzels, welken , door de Kristenen, uit deze Gefchiedenis getrokken, of daar op voornamelyk gegrond zyn. Ten minfte hebbe ik zelve alle vooringenomenheid met deze of gene begrippen van Godgeleerdheid, by het ondernemen en volvoeren van dezen arbeid, afgelegd, en gepoogd , met die vryheid en onzydigheid dit N 4 deel NAREDEN.  SAREDEN. 200 GESCHIEDENIS deel te verklaren, waar mede men altyd de H. Schrift in haar geheel behoord te lezen en uitteleggen, indien men anders derzelver ware mening en doel zal treffen. Myne wederlegging derhalven van het gemeen gevoelen aangaande ene , door den Duivel bezielde of bewerktuigde Slange , of dezes verfchyning onder de gedaante van zodanig een Dier, moet niet geoordeeld worden, het beftaan en den invloed van kwade Geesten, in 't algemeen, te keer te gaan. Schoon ik de leer van enen .Duivel van geen byzonder gewigt agt te zyn, kan ik egter gene reden vinden , om dezelve , onder behoorly. ke bepalingen, voor bygelovig en ongerymd uittekryten. Het beftaan van verhevener Wezens, van Engelen, en wel zo kwaden als goeden onder dezelven, is niet alleen niet onredelyk om te geloven, maar fchynt ons duidelyk in de H. bladeren geleerd te worden. En waarom de invloed van kwade Geesten of Engelen op de menfchen, niet al zo mogelyk als die der Goeden zoude wezen, of, in zommige byzondere gevallen , om wyze en heilzame redenen, door God niet zoude mogen worden toegelaten, bekenne ik niet te kunnen bevroeden. En, alhoewel de meeste voorbeelden van zodanig ene toelating der magt en invloeden van een of meer kwade Geesten, uit de H. Ge, fchiedenis bygebragt, aan gewigtige uitzonderingen onderworpen zyn, en, zonder enigen dwang , op ene figuurlyke wyze kunnen verftaan en uitgelegd worden , wil ik egter niet beweren, „ dat alle plaatzen der 5, Schrif-  van de EERSTE ZONDE. 201 ,, Schrifture, waar in van kwade Geesten „ en derzelver werking en invloed op de „ menfchen gefproken- word, dus oneigen- „ lyk moeten begrepen worden." Met dit alles vind ik, in de Schriften van Mofes , en die kort op de zynen volgden, gene byzondere gewagmaking van afgevallene Engelen of kwade Geesten , of zodanige uitdrukkingen en fpreekwyzen, die niet enkel zinnebeeldig en leenfpreukig kunnen worden aangemerkt; de denkbeelden hier omtrent, niet dan daar na , en mogelyk wel niet voor de Babylonifche Gevangenis, onder de Joden bekend geworden zynde. Altans het verhaal van de eerfte Zonde der menfchen leverd, naar myn inzien, niets op, om aan enen afgevallen Engel of Duivel te denken , en dezen voor den Verleider onzer eerfte Ouderen te houden. Dit meen ik duidelyk, in de onderfcheidene verhandelingen over hetzelve te hebben aangetoond. Wel is waar, myne bewysredenen waren, meestal, tegen het heerfchend gevoelen , aangaande ene door den Duivel of Satan bezielde Slange , of zyne Verleiding door middel van ene beguichelende vertoning eens zodanigen Diers , ingerigt, en ik hebbe dus, daar het kort beftek ener Kerkelyke Redenvoeringe gene uitgebreider behandeling toeliet, niet byzonder ftil geltaan op het min algemeen , en, in den eerften opflage, meer fchoonfchynend gevoelen dier Uitleggeren, welken, 't geen van de Slang, in dit verhaal,voorkomt, geheel en alleen zinnebeeldig willen verftaan hebben; wordende, N 5 naar NAREDEN.  2o2 GESCHIEDENIS NAREDEN. I naar hunne gedagten, door dezelve, niet anders betekend dan de Duivel, meermalen, in de Heilige Schriften, den naam van Slang of Draak dragende; gelyk ook de Slangen, als boze Geesten by de Heidenen aangemerkt en gevreesd , ja als, Zinnebeelden van kwade wezens, in den Afgodifchen Eerdienst (gelyk by voorbeeld de Typkon, of het kwaad beginzel, by de Egyptenaaren, dus werd afgebeeld) geëerd werden, Daar nogtans dit gevoelen of deze uitlegging, fchoon weiniger, egter geleerde en oordeelkundige Mannen tot Voorftanders heeft, kan ik het- zelve , by de uitgave van deze Redenvoeringen , niet geheel voorbygaan , maar agt ik het nodig, ter verdere ftaving van myne opgegevene Verklaring, het een en ander, in deze Nareden, daar tegen aan te merken. Ik ontken niet , dat, in het Bock der Openbaringe, de Satan, een Slang of Draak genoemd word. In de eerfte Redenvoering, hebbe ik de byzondere plaatfen , waar in zulks voorkomt, aangehaald, en 'er het nodige tot opheldering van gezegd; zodat ik, met betrekking daar toe, den Lezer alleen hier op, cn op 't geen ik 'er in ene aantekening nog verder bygevoegd hebbe, behoeve te wyzen. Ook trekt men niet in twyffel, 't geen uit de leer der Indiaanen, Perlën, Egyptenaren,enz. aangaande Slangen ïn boze Geesten, word bygebragt. Het is bekend , dat de Slang fteeds als een zeer af'chuwelyk gedierte is befchouwd geworden, m een ongemene figuur maakte in de Oude Ea-  va-n de EERSTE ZONDE. 203 Fabelleer en de zinnebeeldige Wysgeerte der Heidenen : zelfs hebbe ik aangemerkt, en by de overweging van het vonnis tegen de Slang, (in de Vierde Redenvoering) de gisfing aannemelyk verklaard , dat 'er enig afgelegen oogmerk in doorflraaldc, om den Afgodifchen Slangedienst der Egyptenaren afzigtelyk te maken, en te keer te gaan, by de Israël iten van Mofes tyd. Dog volgd hier uit, dat .de Slang als ene loutere figuur, in het verhaal, voorkomt ? Indien de zo aanftonds gemelde gisfing gegrond zy, dan moet veel eer het tegendeel daar uit blyken; want, hoe zinnebeeldig de Slangendienst ook moge gehouden worden, dezelve was mogelyk alleen zodanig in zynen vroegften oorfprong, en by de eerfte uitvinders dier zoort van Afgodery, of ook wel vervolgens by die weinigen, weiken , boven het Gemeen, verligt en onderwezen, het geheimzinnige en beeldfprakige van den ingevoerden Godsdienst verftonden ; het gros, gelyk het altyd in zoortgelyke gevallen ging, te weinig doorzigts en oordeels bezittende, om het Beeld van de verbeelde zaak te onderfcheiden , en de aandagt en eerbied verder dan tot het zinnelyke en zigtelyke te bepalen. Daarenboven, hoe konden de eerfte uitvinders van dezen Slangendienst tot het denkbeeld gebragt worden , om juist dit zinnebeeld van enig kwaad wezen of gevreesdcn Afgod intevoeren. Waren de Slangen den menfchen vyandiger dan enig ander wild en verllindend gedierte?by voorbeeld Leeuwen, Ty> NABEOESi  Nareden. 204 GESCHIEDENIS Tygers en zoortgelyken ? In opene en bevolkte landen, gelyk Egypte, hadde men minder nadelen te wagten van dit boos gedierte , welk zig meestal in de woestynen en eenzame plaatfen ophield, dan van deze en gene verllindende waterdieren, die de Nyl kweekte, gelyk de Krokodil en het Rivierpaard. Dat men dus, in Egypte, de Krokodil , als een zinnebeeld van den God Typhon, befchouwde, valt ligt te begrypen, de verllindende aart van dit Dier, waar van de dagelykfche ondervinding zo vele verfchrikkelyke blyken opleverde, natuurlyk aanleiding tot deze verbeelding gevende (*): _ maar waarom men, daar en elders, dezen, of enigen anderen kwaden Geest liever onder de gedaante van ene Slange, dan van enig ander nog woester en meer verflindend Landgedierte, afbeeldde, hier van kan bezwaarlyk enige goede reden gegeven worden , ten zy men onderftelle, dat enige verbasterde overlevering van het voorgevallene, tusfchen ene Slang en de eerfte Menfchen , enen byzonderen afkeer van dit Dier altyd verwekt hadde 3> zodat het veel eer te vermoeden is, dat het verhaal van Mofes, of het berigt, waar uit het zyne ontleend was, (*) Men heeft aangemerkt, dat de Leer derZielsverhuizinge, volgens welke verdigt werd, dat de ziel van Typhon in een Krokodil was overgegaan, enige verdere aanleiding tot dit Zinnebeeld , in het Egyptisch Hieroglyfisch kan gegeven hebben. = Aeliani Histor. Anim. L. X.aangehaald bv warburton: Godd. Zend. van Mofes. 111 D.'p. 257.  van de EER-S TE ZONDE. 205 was, den eerften grond gelegd heeft, by de Egyptenaren en alle andere Volkeren, tot welker kennis het kan gekomen zyn, tot de verbeelding van enig kwaad wezen, door ene Slang, dan dat Mofes zelve, of de nog ouder oorfprongelyke opfteller van dit verhaal , dusdanig ene figuur, van de Fabelleer en zinnebeeldige Godgeleerdheid der latere Geflagten, zoude overgenomen hebben. Men kan immers zeer wel onderftellen, dat dit zelfde oud Gefchiedftuk, welk, onder de Nakomelingen van Abraham, in de meeste zuiverheid bewaard was, en waar van het oorfprongelyke, benevens de overige Gezangen, waar uit Mofes zyne Gefchiedenis der eerfte Waereld , en van de tyden voor Abraham fchynt getrokken of zamengefteld te hebben , altyd onder dezen tak van Sem's kinderen berustte, ook tevens met meer verbastering en zodanige uitlatingen of byvoegzels , als aan ene aanhoudende mondöverlevering eigen is, tot de kennis van andere Volkeren gekomen zy. Indien bet, met de overige Gezangen , de korte Gefchiedenis der eerfte Waereld uitmakende, reeds voor den Vloed, is zamengefteld , gelyk niet ongelooflyk is, kan het zeer wel door Mizraim, een van Cham's Zonen, in Egypte gebragt, en aldaar, door den zinnebeeldigen denk- en leercrant, misvormd zyn, en itoffe tot de Fabelgeichiede- nis en Afgodery gegeven hebben. ■ ■ Hoe 't zy, het verhaal is, buiten twyftel, van ouder herkomst dan Mofes tyden , en de invoering van enigen Dierendienst; zodat het NAREDEN.  2ofj GESCHIEDENIS HAREDEN. i 1 ( j ( i i het vermeende zinnebeeld der Slange , als enen kwaden Geest aanduidende, onmogelyk uit die zoort van • Afgodery en bygelovige verbeelding konne ontleend zyn. En, daar dus de enige grondilag, waar op de onderftelde figuur rust, vervalt, kan de Slang niet anders, dan in enen eigenlyken en letterlyken zin, verftaan en begrepen worden. Wyders kan ik niet zien , waarom juist de Slang zinnebeeldig moet genomen worden , en waarom niet liever deze eigenlyk, en de zamenfpraak zinnebeeldig. Of fchynt de zamenfpraak dan inderdaad zo natuurlyk en eenvoudig, wanneer men een Dier, misfchien het meest van allen van gefchikte fpraakleden ontbloot, onderfteld, door een kwaden Geest bezield geweest», en op ene geheel onnatuurlyke wyze tot fpreken be- wrogt geweest te zyn? Of fteld men Je gehele Slang ter zyde, en, in hare plaats, men afgevallen Engel of Duivel?—- Maar, óp welk ene wyze, kan de verleiding zig 3an hebben toegedragen ? Men moet, op leze onderftelling, of de toevlugt nemen, ;ot ene zigtbare verfchyning van den Duikel , in gelyke gedaante, als de Goddelyke Bode gewoon was zig aan onze eerfte Duderen te vertonen en met hun te fprecen, of tot ene onmiddelyke werking van ien Duivel op het gemoed van Eva, door niddel van inluistering of inblazing; dog, n beiden deze gevallen , zyn de bygebragte lanmerkingen (?), omtrent de onwcderftaan- ba- C;|!) Zie ifte Redenv. bi. 12, 13.  van de EERSTE ZONDE. 207 bare kragt der verzoeking, op de ondcrftelling van ene bezielde Slang, van gelyk, ja zelfs van nog meer, gewigt. • Wat dan? zal men figuur op figuur ftapelcn, en door den Duivel eniglyk de kwade opwellingen en overleggingen van Eva's eigen gemoed verftaan? — Maar waar zal men, dus doende, ophouden te verbloemen? Men diend tog wel iets, in 't verhaal , als wezentlyk en naar de letter optevatten, zal het anders ene Gefchiedenis blyven ,en geen loutere Fabel worden. Een digtkundig verhaal is wel, volgens den aart der Poëzye, zonderling der Oosterfche, met velerleije verbloemingen , figuren en beeldfpraken opgefierd, dog, hoe leenfpreukig het By werk, de Omfchryvingen zyn , de voorname Tonelen , de Hoofdperfonaadjen , die 'er op verfchynen , moeten, in ene Historie, niet in de verbeelding, maar in de waarheid gegrond zyn, en dus naar de letter verftaan worden. Is de .zeneas van virgilius, de henriade van voltaire, de abraham van hoogvliet, gen e wezenlyke Gefchiedenis, en kan men in dezelve het ware van het verdigte, het eigentlyke van het oneigenlyke niet duidelyk en gemakkelyk onderlcheiden ? Indien men de Siang, in enen figuurlyken zin, opvat; waarom befchouwd men dan ook den Boom der kennisfe des goeds en des kwaads, en het eten van deszelfs vrugt,ja den gehelen Hof, niet als zinnebeeldig? Men heeft vroegere en latere voorgangers, in deze manier van uitleggen; en het NAREDEN.  208 GESCHIEDENIS het ontbrak niet aan enigen, die de misfelykfte, aanftotelykfte en fchandelykfte verbeeldingen hier omtrent bot vierden. Wel is waar, de gewigtige leer, uit het verhaal voortvloeijende, zal, gelyk wy hebben aangemerkt , even dezelfde zyn, 't zy men het letterlyk of zinnebeeldig verfta; dog dit neemd niet weg, dat men, volgens alle goede en voorzigtige regels van uitlegkunde, en behoudens den eerbied, dien men der H. Gedenkfchriften fchuldig is, de toevlugt niet kan of mag nemen tot enige figuurlyke betekenis , wanneer de letterlyke enen gezonden zin kan opleveren, en niet blykbaar ongerymd of aanftotelyk is. Doet men anders, dan zal men gevaar lopen, om, of op het voetfpoor van enen woolston, de gewigtigfte gefchiedverhalen des Bybels, zelfs die der Wonderen niet uitgenomen, weg te verbloemen, of tot de willekeurigfte uitzondering, met betrekking tot zommigen, te vervallen; van welken laatften misflag ik niet kan zien, hoe men zig zal weten vry te pleiten, indien men, 't geen hier van de Slang gezegd word, alleen zinnebeeldig opvat, en ondertusfchen, in dezelfde verbloemende reden, ene meer eigenlyke en letterlyke betekenis hegt, aan dat deel, welk de Vrouw betreft, gelyk enigen met 'er daad doen; want het is zeker, dat de uitdrukking van het zaad, of de nakomelingfchap der Vrouwe, waar op men ze ook toepast, minder figuurlyk verklaard word, dan die van het zaad der Slange of des Duivels. Ook is het waar, dat ik, in myne verklaring, over de  van de EERSTE ZONDE. 209 de Verleiding en Overtreding, ook tot den oneigenlyken zin toevlugt neme, in de zamenfpraak der Slange met de Vrouw; maar het is voor elk blykbaar, zo ik agte, dat gene bekende uitlegging nader by de Letter blyft, en myne verklaring komt tevens zeer wel overeen , met den Spreektrant der H. Schryveren, die , door fpreken, meermalen, het zelfde verftaan, als denken, en doen denken, of gedagten inboezemen (*). • Ik mene dus voldoende redenen te hebben bygebragt, of ten minfte zodanigen, die, by onzydige en oordeelkundige Lezers, der overweeging waardig zyn, waarom ik de gedagten dier Uitleggeren niet kan toevallen, die hier geene anderen verleider, dan alleen den Duivel, kunnen vinden. Het laffe en ongerymde, waar mede men gewoon is de Letterlyke betekenis te befchuldigen, zal, twyffele ik niet, geheel verdwynen, byaldien men de opgegevene verklaring van het werktuig en de manier der verer*) Job. XXVHI: 14. De afgrond zegt, enz. en vers 22. Het verderf zegt, -enz. Zach. X: 2. De Theraphtm fpreken ydelheid. Jona. II: 10. De Here nufprak tot den Vis, en hy fpouwde Jona uit. Heb. XII: 24. Het bloed der befprenginge, dat beter dingen fpreekt. Rom. X: 6. De Regtvaardigheid, die mt den gelove is, fpreekt aldus. Men kan hicrby nog aanmerken, dat de beide woorden amar en dabar, voor zeggen, of fpreken, in het O; Test. gebruikt , op verfcheidene plaatfen, door denken vertaald zyn: men zie, van het eerfte, voorbeelden, by Gen. XX: 21. 1 Sam. XVI: 6. 2 Sam. XIII: 3^ m van het laatfle, by Spreuk. XXIII: 33, enz. O NAREDEN.  KAKEDEN MISSTELLINGEN. Bladz. 41 Reg. 8 ftaat of, lees op. 1 » 78 — V 8 — zig voortaan lees voortaan 2x0 GESCHIEDENIS, enz. verleiding, met oplettendheid en zonder,vooroordeel, naargaat. Hoe natuurlyker en ongedwongener enige uitlegging zy, hoe zy des te aannemelyker, juister en kragtiger zig moet opdoen. Daarenboven voorkomt myne verklaring de tegenwerping, dat de Slang, die van God vervloekt werd, enige andere ware, dan die Eva verleid hadde. Het zelfde voorwerp word door my beftendig in 't oog gehouden, en dus de zamenhang van het berigt,in genen dele, ver? wrongen. -