Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 ma 6513 UB AMSTERDAM  FRANS VAN DER TRENK, P A ND O E KEN OVERSTE.   Een Bloedbybel. Op een authographen-veiling te Berlijn is de „Bloedbijbel" van Friedrich v. d. Trenk verkocht voor 500 Mark. Friedrich v. d. Trenk, een Pandoeien, officier, werd door Koning Frederik den Groote eerst te Glatz en toen te Maag| denburg zwaar geboeid gevangen gezet, l omdat hij in liefdesbetrekking stond met 's Konings zuster, Prinses Amalie. Gedurende zijn gevangenschap schreef hij in een met wit papier doorschoten bijbel, — een geschenk der Prinses — 200 bladzijden vol met gedichten aan dé Prinses en de geschiedenis van zijn lijden, waabij hij zijn bloed als inkt gebruikte. -• vék \Mjui tqe<5" 1   PBA^S "VAN BES. TB.EKK.   FRANS VANDER TRENK, PANDOEREN OVERSTE. opgesteld DOOR EEN' ONPARTIJDIGEN. eerste deel. met een VOORBERICHT en FAMILIEGESCHIEDENIS van SCHUBART. Naar den tweeden Hoogduitfchen druk vertaald, door B. M. Te DORDRECHT, u ij J. de B R U IJ N. mdcclxxxix.  •Er is in 't menlchelijk noodlot eene wijze van eb en vloed: bedient men zich van den vloed, dan voert hijons tot het geluk; verzuimt men dien, dan eindigt de ganfche vaart onzes levens op een zandbank en leidt fchipbreuk. SCH AKES PË AR.  VOORBERICHT, VAN DEN VERTAALER. Indien 'er ooit een Jierveling op dit waereldroni een zaamenleop van wonderbaare gebenrenisfen heeft ondervonden, het is voorzeeker de held deezer gefchiedenis. De daaden door hem verricht, de gevaaren door hem uitgeftaan, en zelfs de wreedheden door hem in zommige gevallen gepleegt, zijn, mdien 'er niet veelen waren die 'er de waarheid van bevestigen, bijna ongelooflijk. Het is derhal. ven niet te verwonderen dat Duitschland eene andere levensbefchrijving van onzen held, zoo door hem zelve als anderen uitgegeven, met graagte heeft gelezen, en 'er een onpartijdigen, zoo ais de op. Jieller deezer gefchiedenis zich noemt, zich heeft opgedaan, om dien taak op zich te némen, en daar toe alk omzigtigheid te gebruiken, ten einde de waarueid zoo na bij te komen als eenigzins mogelijk was. Hij heeft zich ten dien einde bedient van dat geen, het welk 'er van hm in 't licht 3 was j  VI VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER.. was, en van het getuigenis van groote mannen dis met hem te gelijker tijd gedient hebben. De roemruchtige daaden door onzen held verricht, zwaait hij- den welverdienden lof toe, terwijl hij opentlijk dat geene laakt, het welke wreed is en tegen de menfchelijkhiid ftrijdt; voorts is deeze gefchiedenis zaamengejleld, op eene wijze die zeeker aan veelen niet mishagen zal , en veeltijds Jlof tot lagchen of medelijden zal veroorzaaken. De zaaken daar in voorkomende zijn: — maar jlH i — wat behoef ik dezelven op te geven, die leezen > mogen zelve den inhoud leezen en oordeelen over de waarde of onwaarde van dit werkje. Hoe meer dit werkje geleezen wordt, hoe meer[het zelve veraangenaamt; hoe genoeglijker het zal wezen voor hem die zich noemt DE VERTAALER. VOOR-  VOORBERICHT e n FA MI ELIE GESCHIEDE NIS, V A N S C H U B A R T. Iïet leven van den Vrijheer van der trencK heeft eene zoo aigemeene fenfatie in Duitschland veroorzaakE , als die , waar op in de nieuwe letterkunde een werther cn siegward zich beroemen kondea. Vorften, die geduurende hun leven nog geen Duitsch boek lazen, verwaardigden den Dukfchen trenck hunnen genadigen glimlach, en dames aan hooffchen Franfchcn fmaak gewoon , lieten zich deeze hafde Duitfche kost heerlijk gevallen : van handwerkslieden, foldaaten, predikantsvrouwen en — naaimeisjens, wierdt dit boek gefpeld en gelezen. Ik zelve heb het in mijne akelige gevangenis met traanen befproeid (a), en ik (a~) Sc hubart, de Schrijver dezer Voorreden, heef: ia de gevangenis gezeten.  viii voorbericht ik hoorde mijn hart, als 't waare, kloppen over eenen man, wiens herculifche worftelingen naar vrijheid ver boven mijn weemoedig zuchten, ja boven de ftille gelatenheid in mijn noodlot gingen. Alvermogen der menfchelijke natuur! ijzeren ketens verbreekt gij als ftroohalmen, leeuwen verfcheurt gij als geitenbokskens , koperen deuren en grendels vliegen voor u open, en de fterkfte grondflagen werpt gij óm als de mol het ligte zand; en moet het huis des grooten mans wel eens onder het geweld der overmacht als bezwijken, zijn geest ftaat echter pal, verheft zich boven al de gevaaren van 't ondermaanfche, en is altijd even grootmoedig, ja onoverwinnelijk, zoo dat men te recht met aeschijlus van hem zeggen kan. Gelijk de duizendjaarige eik 'c Geloei des ftorrns fchijnt uit te dagen, En onder 't woeden pal blijft liaan, Daar niets aan hem beweegt dan bladen, Zoo ftaat mijn onverfchrokken held, In 't midden van het grootst gevaar. Men kon aan de begeerte met welke het volk trencks levensbefchrijving ontving, ook gewaar  en famieliegeschiedenis. ix waar worden, hoe genegen het zelve is. om waare gefchiedenisfen te kiezen , boven de vruchten der inbeelding; want toen verdween de woedende drift tot het lezen van romans, en men begon naar waare le vensbefchr ij vingen te vragen. Dit zoo zijnde, zal ook deezen Pandoeren Overfte welkom zijn , en het is immers fchande voor de geleerde waercld, te zien, dat de levensbefchrijvingen van schirach, plutarchus, scHRÖKSj en anderen den boek- verkqperen nauwlijks de kosten vergoeden • ■ daar integenJeel leugens , die, fchoon in 't rijkfte gewaad gekleed, echter altijd leugens blijven, en het hoofd hunner lezeren met wind vullen, hunnen uitgeveren rijk maken. Wat is het te bejammeren, dat dit over oud fpreek woord ook zoo zeer op ons Duitfchers past: De waereld wil bedrogen zijn ; Zij worde d»a bedrogen! Het leeven des Pandoeren Overfte trenk dat als een Üpifödé Q) zich door de heidenge! fchie- Epifüde is ee» woord, betekenende een «chtftuk dat van het hoofdtófcht afwijkt, en alleen voor de aartigheid daar in geplaatst wordt. Men zou, indien men geen beter woord kon vinden j het zelve' door Tusfchenreede kunnen vertalen * 5  X VOORBERICHT fchiedenis van zijnen dapperen neef heenkronkelt, is wel niet van zulk een groot, maar evenwel van ongemeen veel belang voor den lezer. Zijn ruw zeedelijk karacler moge vrij aan geesten van fijnen fmaak tegenzin verwekken , even gelijk de' toon van een gefchaard mes het ovcreenftemmend oor martelt ; den verftandigen blijft het echter altijd een aangenaam fchouwtoneel , om de zonnevlucht der geesten zoo wel als hunne nachtverzinkingen na te fpooren, en 's menfchen hart zelfs in zijne dwaaling te volgen. Hoe groot is deeze trenk, als leidsman eener horde, welke, der krijgstucht ongewoon, beter gefchikt was voor ftruikrovers en gaudieven dan geregelde krijgsmannen; en dit gefpuis maakte hij zoo bekwaam, dat hij aan hun fpits de fehrik der Gallen, cn een geesfel zelfs voor de Pruisfchen was. Zijne eigene, nu kortelings weder opgelegde levensbefchrijving, fielt hem Hechts voor als een vrijbuiter — en dat nog maar zeer flaauw. Voldocnder is die welke zijn neef, die boven den fcheldnaam van gelukzoeker verheven is, van hem gaf. Dit alles heeft de opfteller deezer nieuwe levensbefchrijving zich zeer getrouwelijk ten nutte gemaakt, en de fchilderij naar zijn eigen wijs gefchilderd. Men vergeve het hem, indien hij  ent familiegeschiedenis. xi hij zijn penfeel zomtijds mogt gedoopt hebben in de verf van fielding,wieland, hermes of wetzel, daar toch zijn eig'e verf op verfcheiden plaatzen aantoont, dat hij zelve in ftaat is om de vereischte kleuren te geven. Bij de befchouwing der lotgevallen van de beide trenken, ziet men de aanmerking van den fchranderen addison ten fterkften bewaarheid, dus fprèéfct die groote man: „ Het lotgeval heeft zijne luimen, duizenden „ doet het in het donkere en roemlooze ftille „ zachtkens doorglijden ; eenigen voert het „ door ruwe ongebaande wegen en huilende „ wildernisfen, anderen drijft het door moe„ rasfen, groote wateren, en zeeën, tot dat „ het hen eindelijk, in 't aanzien der volken, „ hoog op een' fteenrots plaatst." 'Er zijn rnenfehen, ja gehecle geflachten , wien men het niet kwalijk zoude kunnen nemen, als zij met de zwaarmoedige en gevoelige ziele van beor, in de goddelijke Mesfiade, al klagende deeze vraagde deden: „ Waarom zondert God zich eenige men„ fchen af, klinkt hen in boeien, verheft hen „ uit den ftroom, en treft hen eindelijk met „ een' verbrijfelenden arm?'' Ik zelve heb geduurende mijn leven ccne famieliegefchiedenis .voor mijne oogea zien ont.  voorbericht ontwikkelen, welke zoo wonderbaar is, dat de röfnanfchrijver het nauwelijks zou durven wagen, om zich daar van te bedienen. Zij is als volgt: SIJMON VAN AALEN, ÏE NE FAMILIEGESCHIEDENIS. In dd Rijkftad Aaien, waar tusfehen bergen, eiken bosfehen en een vischrijke rivier, drie duizend gezonde, fterke, ruwe, oprechte,oude Düitfchers woonen, die den barren noorden wind in Rohrwange (c) liever hooren dan het ruifchen van den zachtcn westen wind in Buxheken (d) woonde een burger, met naame sijai on. Hij genoot een weinig beetere opvoeding dan de meesten zijner medeburgeren , ging als lakenwevers gezel op reis , en liet te Leipzig en Berlijn den roest van zijn ruw Karakter wat afvcilen. Zoo kwam hij in zijne ftad, met ee- (f) Ken eiken bosch, nabij de fiad. (V) Een palmboomen bosch.  en f am ielie geschiedenis. xiii eene geflepenc keel en leeslust die toenmaals in Aaien iets ongewoons was. Hij trouwde gelukkig, arbeidde vlijtig, las, daar anderen in d@ herberg gingen, was daar bij niet eigenzinnig, maar leefde vriendelijk en burgerlijk met ieder een. Zijn vrouw baarde hem twee jongens en een meisjen, welke hij kas per, balthes en ursel noemde;want toenmaals hadt de ganfche burgerij in Aaien nóg van den tijd der heilige drie koningen af, de naamen kasper, balthus, melcher, Cl] de IDCeS- te meisjens noemde men ürsel, of bareer, of kaatje. De ftaatelijke burger sijmon kwam al aanftonds zoodanig in aanmerking, dat hij met eenpaarigheid van Hemmen tot Raadsheer verkoren wierdt. Ook in deezen post gadroeg hij zich wijsfelijk, hielp met raad en daad, en liet zich nooit door geld befteken. Zijne zoonen liet hij goed onderwijzen, ben naast den cluïstelijken Godsdienst, lezen, febrijven, latijn cn muzijk leeren, zoo dat zij haast het puikjuweel der toenmaalige jengd waren. Sijmon hadt nu een eigen huis, winkel, tuin, akkers en weilanden — en boven dien den algemeenen roem eens oprechten en eerwaardigen rijksburgers. Maar plotfelings wenkte het noodlot eener hagelwolke; grauw en drijgend hing zij over hem ; berste los en — ach ! alle zij.  XIV v o o r b e r i c ii t zijne gouden gelukzaligheid wierdt door den hagelftorrn verbrijsfeid en vernield. Gansch klein en ongemerkt begon zijn ongeluk, en eindigde zich vreeslijk. Hij hadt, daar hij iets tot verbetering van zijn huis wilde laaten maken, een' hoop kalk voor zijn deur leggen, welken een fc'nocnmakers jonge, pechmelcher genaamd , uit baldadigheid weg fchopte; dit zag s ij. won en gaf den jongen eenige oorvijgen. — De jonge hier over gebelgd nam voor zich te wreken. Des avonds lag sijmon met eene gezellige pijp uit het vengfter van zijne benedenkamer. Fluks vloog hem een' fteen tegen den flaap van 't hoofd, die hem dermaaten trof, dat hij bebloed en zinneloos nederviel, cn weinig oogenblikken daar na den geest gaf. Eer- fte flag! De jonge welke niets anders be¬ doelt hadt, dan flegts in het vengfter te werpen , wierdt voor zes jaaren in 't tuchthuis te Ludwigsburg gezet. Men onderzogt daarop de huizelijke orrjftandighcid des overledenen mans; vondt die ver boven zijn vermogen met fchulden bezwaard; zoo dat men verpligt was alles te verkopen, waar door zijn huisgezin uit den behaaglijkften toeftand , in armoede en diepe verachting wierdt gedompelt. Tweede flag! De weduwe, eene vrouw van eene fchoone en rijzen-  en famieliegescii i eden is. zende geftalte, huurde voor zich een donker kamertje, ^aar kommer en elende om haar fpinwiel zweefden, en traanen de draaden bcvogtigden, die zij met haare handen f^on. Een werfofficier door haare fchoonheid getroffen, deedt een' aanval op haare deugd, en zij , door armoede gedrongen, bezweek. Zij leefde eenigen tijd van dit hoerenloon, wierdt zwanger, wilde haare fchande niet overleven, en verhing zich met een hoog zwanger ligchaam aan een waschtouw in 't bovenfte gedeelte van 't huis; zij wierdt volgens een oud ftads recht in een koehuid genaaid, op een horde door de ftraaten gevoerd, en — op het galgenveld begraven. Derde flag! Kasper en balthus verlieten met eene cijther cn viool de ftad, waarin hunne naamen door 't noodlot zoo ftinkende geworden waren, cn ursel begaf zich naar Stutgart, baadde zich daar in den vuilften wellust, wierdt aangeftoken, kwam na Aaien te rug en ftierf, als eene verpeste in 't gasthuis; en dit was de vierde flag! —De jongens echter doorreisden het land, fpeelden en zongen volksliederen voor de huizen, en geneerden zich naar hunne omfbndigheden redelijk wel. Zij kwamen op een' zekeren tijd in Beieren , en als zij daar eens door een lang eiken bosch trokken, zoo troffen zij in hetzelve  XVI voorbericht ve eene wilde horde aan , gelegerd om het vuur, en op een onmatige wijze bezig met vrecten en zuipen. ——- „ Waar na toe, mak. kers?" riepen zij met eene bulderende ftem den jongens toe: deezen hier door verfchrikt kwamen al bevende naar hen toe en biegteden met een Zwaabifche openhartigheid, alles wat zij wisten. Hier op fpeelden zij den gauwdieven , want dit waren zij, een paar deuntjens voor, cn ■ ■ „ Blijft bij ons, gij zult het goed heb- „ ben," riep een rover met eene brullende ftem. Zij bleven, wierden in een onderaardsch hol gevoerd, waar zij hoopen van geftolen goederen zagen, en de allerijsfelijkfte lasteringen tegen recht, fchaamte en geweten met eene hel- fche woede hoorden uitbraken. Kas- per en balthüs zidderdcn onder dit gefpuis, als de duiven in 't gezelfchap der gieren. Naar hun muzijk danste die woeste fchaar, cn boodt de jongens overvloed van fpijs en drank aan. „ Komt, heeden zult gij ingewijd worden tot galgen rad;" heette het in eene zwarte nachtftonde. Al bevende volgde de jonge knaapen; de roverfchaar hielt voor het fiot eens landede] mans ftil, en plaatste daar een ladder tegen; ,, klim daar op kas per" fprak 'er een van de fchaar, kruip door het traliewerk, breek met dezen dieffleutel eene aan dc linkerzijde Haan-  EN FAMIELIEGESCHIEDENJS. XVII ftaande ijzeren kist open; neem'er het geld uit en breng het mij; ik vvagt u op den ladder voor het traliewerk. — De jonge klom op, floop door het traliewerk, en bevondt zich met het dieven lantaarntje in een zeer groot vertrek. Inbreken, fteelen, ftraatenroot, moord , en eindelijk het vreesfelijk hoog gericht zweefden der ziele des jongen knaaps, in al deszéJfs ijsfelijke gevolgen als een blixem voor oogen. ■— „ Geest mijns vaders! waar zijt gij? . Schutsengel! hebt gij mij verlaten ?"■ Neen , hij heeft hem niet verlaten. Bij de overeinditaande hairen greep hij hem,fleepte hem door de kamer en fchreeuwde uit hem: ,, Op, op, wie hier flaapt! rovers, moorders loeren op u!" ■ De heer van 't flot, een door den krijg en de jacht gehard man, fprong uit zijn bed, greep zijn geweer,wekte zijne huisgenooten, eh fchoot den aan het traliewerk wagtenden rover voor den kop , zoo dat hij van den ladder agterover ter neder ftortte. De rovers, ziende dat hun aanvoerer dood was, namen de vlucht en gingen weder ach! met den nu geheel verlaatenen kalthus — naar hun moordhol te rug. In het flot was nu alles in beweeging. De goede ka sper viel voor de voeten des edelmans neder, cn ontdekte hein het geheele roekelooze plan. Gij hebt ** mij  xviii voorbericht mij van den ondergang gered," fprak de edelman, „ ik wil u bezorgen." Kas per bleef eenige weken bij bem en gedroeg zich onberispelijk. Echter was de arm des noodlots nog immer zwaar over hem uitgeftrekt. Zijn weldoener kreeg op de jacht een ongeluk waar aan hij ftierf. Met het weinige dat hij overgelegt hadt, ging ka sper op reis in tie wijde vvaereld, kwam in Holland, raakte in de handen der zielverkopers, en wierdt naar Batavia heengevoerd. Intusfchc-n gewende balthus zich meer en meer, aan het wilde rovers leven, ftal, moordde, maakte zich wijd en breed vreesfelijk en ftierf, onder den naam van Aalens moordenaar, te Bucheloe op het rad, met tekens van het onbefchrijffelijkfte berouw en wroe- ging. Vijfde moordflag! , Kasper kwam intusfehen als flaaf, - wat toch zijn de Europeërs die daar heen verkogt worden meer dan dit l — bij eene rijke hollandfche weduwe, in wier gunst hij zich al aanftonds door zijn gedrag wist te dringen. De weduwe vondt, zoo als 'er daar meer gevonden worden, haare vreugde daar in, dat zij de ruggen der negers door felle geesfelflagen ,ijsfelijk liet teisteren, en met verflindende honden op de jacht der arme zwarten te gaan. Kaspers zachte en  en f amieliegeschiedenis. xix en wijze raad maakte haar echter menfchelijk; haar hart wierdt 'er zeer door getroffen, zij luisterde naar den verraaanenden Engel, bemin- de hem, en bood hem haare hand aan. _ De arme kasper wierdt nu een rijk man, hoog geëerd van zijne nabuuren, en geliefd van zijne onderhoorigen; want hij was menschlievend en vroom, dagt dikwijls aan zijn noodlot, offerde de kostelijke vrugten des Iands, Gode, en zuchtte: „ Ik ben dit alles onwaardig!" Zijne vrouw wierdt ook geheel vroom, maar ftierf weldra. Op het doodbed drukte zij kaspers hand: „ Gij hebt mij tot eene christinne gemaakt," fprak zij bij haare laatfte fnikken. ■ „ alles wat ik bezit is het uwe; . maar hoe weinig beloont u dat! Gij hebt mij tot eene christinne gemaakt! tot eene christinne! ■ God in den hemel loone u daar voor, man mijner ziele! Zij ftierf. Van haar lijk floeg kasper zijne oogen hemelwaards, en dankte God wenende, daar hij verwaardigd geworden was, eene ziele gered te hebben. Na veel verlopene jaaren, voelde hij zich gedrongen naar zijn vaderland te rug te keeren, en daar op den puinhoop van zijn verftoord famieliegeluk, een donkteken van dankbaarheid en aanbidding op te rechten. Hij nam groote wisfelbrieven meede; liet de beftiering van zijn ** & huis  xx voorbericht huis over aan eenen redelijken zwaab, die intusfchen in zijnen dienst getreden was; begaf zich met een' getrouwen neger op het fchip,en kwam gezond in Holland. Onder weg ftierf zijn getrouwe flaaf. Kasper kocht zich een paard en zette zoo zijne reize alleen voort. Zijn weg ging over de Alb. Ruw ftormde de lucht en 'er lag een diepe fneeuw. Overal waren de wegen met Ineeuw bedekt, en kasper ftorttc met zijn paard in een gat,het paard arbeide zich daar uit, en wagte naar het opftijgen van zijnen heer; deeze echter lag in de fneeuw verftijft en geheel van zich zeiven. Niet ver van daar lag een dorp waar van een zeekere Holtz heer was, bartholomeus genaamd, daar keek een fchaapherder over het wijde fneeuwveld heen en zag een paard alleen ftaan. Dit zal wel ligt zijnen ruiter afgeworpen hebben, fprak de fchaapherder, en ijlde tot redding. Wel haast vondt hij den verftijfden ruiter, leide hem zacht op het paard, en voerde hem in zijne hut, waar hij hem met fneeuw vreef, hem langzaamerhand de natuurlijke warmte aanbragt, en zich hartelijk verheugde als de vreemdeling de oogen open deedt. „ Gij hebt mijn leven geredt, fchaapherder," fprak kasper, zoo dra de levensgeest weder door zijne aderen vloeide, ö fpreek waar meede zal ik  en fa mi e l 1eges c hxe denis. XXI ik u beloonen?" ■ „ Met niets, niets eisch ik, genadig heer ! ö de vreugde die ik geniet, dat gij wederom leeft betaalt mij geen koning." Daarop plaatften zij zich om den disch, verkwikten zich met fpijs cn drank, en na dat zij beiden hunne pijpen aan beukenfpaan aangeftoken hadden, begon het volgend gefprek: kasper. Zijt gij in Aaien bekend ? de schaapherder. Zeer wel, de Had is flechts twee uuren van hier, en ik hou daar dikwijls met mijne fchaapen mijn nachtverblijf. kasper. Leeft daar geen sijmon meer? de schaapherder; diep zuchtend. Ach! dien is het hard gegaan. kasper. Hoe zoo? de schaapherder. Hij is door een' kwaden jongen dood geworpen, zijn vrouw ligt op het galgenveld begraven, zijne dochter is aan de venusziekte geftorven, en een 'zoon van hem zit op het rad. — kasper. Wat ? B a l t h u s op het rad ? de schaapherder. Ja balthus heet hij. Hemel! boe weet * * S gij  xx rr voorbericht gij dat? — en kasper — ó, een heerlijke jongen! — (hij weent) zal in de nieuwe waereld verdronken zijn. kasper. Schaapherder! kunt gij zwijgen ? de schaapherder. Als mijn oven. kasper. Weet dan! ik ben — die kasper, sijmons zoon. de schaapherder. Is 't mooglijk! (de fchaapherder ftortte van de bank") en ik — ik heb uwen vader vermoord , uwe moeder opgehangen, uwe zuster vergiftigd, uwen broeder op 't rad gelegd — alles, alles is mijne fchuld , want ik ben die pech- melcher, Een blixemftraal welke digt voor den wandelaar nederftort en zijnen begeleider doodt, is niet zoo ontzettend dan dit bericht voor kasper was. Lang zat hij fpraakeloos, en vol gedachten; eindelijk rechte bij zich op. — In zijne volle mannelijke kracht door godsvrucht opgeklaard zag hij door het dak vengfter naar den hemel , en fprak: „ Hoog gelooft zij God , want wonderlijk zijn zijne wegen. Hij doodt en maakt weder levende. Ook mij heeft hij geredt door dezelfde hand die mijnen vader dood-  EN F A MIELIE G ESCHIED E NIS. XXIII doodde. Hoog gelooft zij God, en zijne heilige wegen zijn van mij aangebeden." ■ Hij wendde zich vervolgens met zijn godvruchtig gelaat, waar op zilte traanen biggelden, tot den fchaapherder, en fprak: „ ftaa op en zeg: hoe kwaamt gij hier?" ,, lk raakte zoo gij weet in 't tuchthuis; na den ftraftijd wilde mij geen meester meer ' aannemen; toen vervoegde ik mij bij eenen fchaapherder, en ben nu geduurendende dien kostelijken langen tijd fchaapherders knecht. lk heb duizendmaal den lieven God onder den blootcn hemel aangeroepen , en heb mij, God weet het, huilend in mijn fchaapperk omgewenteld, dat God toch die bloedfchuld van mij zoude wegnemen." Stroomen van traanen (horteden door den bruinen vuist des fchaapherders. Maar — kasper richtte zich op, leide hem de hand op het hoofd, en fprak met een apostolisch gezag: „ Ik nceme die bloedfchuld van u weg en zegene u met dezelfde hand die uwe menfchelijke zorg weder het leven gaf." ,, ö God ! ö God !" fchreeuwde de fchaapherder luidkeels uit, ., de gantfche burgftel (f), is mij van 't hart weg." ,, Maar (ƒ) De Burgttel, ecu berg bij Aaien, waarop keizer BARBOR.OSSA WOOllde. • • 4  xxiv voorbericht „ Maar nu zult gij ook in 't tijdelijke beloond worden," fprak kasper en ging in 't parochiehuis waar de amptman van Alfdorf zoo even gekomen was; daar gaf hij eene zeekere fom in bewaring, waar van, voor den fchaapherder een eigen fchaapshof gekogt wierdt, waar op hij lange jaaren eenzaam leefde , oprecht en vroom voor God en menfehen wandelde, en zeer zagt in den Heere ontfliep. God vergun hem eene vrolijke opftanding! In Aaien gaf zich kasper den gezaamenthjken raad en geestelijkheid, te kennen, die allen over de wonderbaare leiding Gods verdomden, en hem zijn verzoek toeftonden, om 't gebeente zijner moeder op den Godsakker te begraven. Daar op vermaakte hij heerlijke legaaten aan kerken, fchoolen, gast- en ziekenhuis. Ook vergat hij zijne arme bloedverwanten niet, maar bezorgde hen rijkelijk. Bij een kostelijk gastmaal, dat hij den raad, de geestelijkheid en eenige andere aanzienelijke , burgeren gaf, het hij de fchooljeugd komen, en onder het geluid van muzijk-inftrumenten dit lied aanheffen. »> Hoe zal ik naar waarde u prijzen ? Machtig, goedertieren God!" Hij  en familiegeschiedenis. xxv Hij zong meede, en traanen vloeiden over zijne wangen. Bij 't verlaaten zijner vaderftad zecgende hij haar en fprak: „ Goclcs fchild vlamme over u! In u worden mannen gebooren, fterk en vol kracht! Oprechtheid, rede. lijkheid , Zwaabfche hartelijkheid, aangenaame gefpraakzaamheid, onfchuldige fchertz , zij im. mer als tot hier uw eigendom! De vleugelen der Voorzienigheid zweeven over uwe kerk, uw raadhuis, uwe hutten en uwen Godsakker!!" Sijmons zeegen rust nog immer op deeze Stad. Hij begaf zich weder naar Batavia, ftierf daar na verloop van ecnige jaaren, nalatende duizend voetftappen van zijn beminnelijk, menschlievend en recht Christelijk caracter. De Hollanders noemden hem den Zwaabfchen Apostel , en de bekeerde Negers, den Duitfchen Engel. Zijn zoon erfde zijn vermogen en zijne deugden. Gefchreven in November, schub art. ** 5 FOOR.  VOORBERICHT VAN DEN S C H R IJ V E R. Nadien Voorberichten zich zeedert onheugelijke tijden in de boekwinkels hebben ingedrongen, zoo willen ook wij niet nalaten om deeze zoo zeer geliefde gewoonte wier oppergezach wij in alle geval erkennen moeten, het vereischte offer toe te zwaien, en ons kind dat wij op goed geluk in de waereld zenden een aanbevelings brief aan het geëerd pu-. bliek medegeven : daar wij bovendien gezien hebben, dat Voorberichten niet zelden de fchanfen zijn, waar in de Aucteur te rug wijkt voor de loerende critici, zoo hebben wij het insgelijks nodig geoordeeld , ons een dergelijke wijkplaats aan te fchaffen, ingeval wij voor ons ligchaam in zorgen mogten geraken. Of wij echter, zoo als onze meedefchrijvers gewoon zijn, dit Voorbericht blootelijk ter neer feilen, om Jlechts nog een vel te vullen, is een vraag die wij niet nodig oordeelen met ja of neen te beantwoorden, daar wij onze grootfie eer daar in ftellen dat wij befcheiden zijn. Veel- ligt  van den s c h r ij v e r. xxvii ligt zal uit eenige plaatzen van dit deeltje blijken, dat wij hier op ja hadden kunnen zeggen, dan wij verklaren hier dat wij den fckerts beminnen, en niet weten willen dat wij alles in ernst verft aan ; fchoon wij niet te gelijk ontkennen, dat tevens — ridendo dicere veruni — onze zinfpreuk zij. Maar een andere vraag welke in onze fchrijf. zieke tijden niet onnodig fchijnt te wezen, of wij namelijk het recht hebben om den Mis Catalogus met eenige tijtels te vermeeren, dit mooge de ftem des publieks, maar voomaamelijk die van onze uitgevers op zijn' tijd beantwoorden. Dit recht te hebben is zekerlijk zoo al iets, en van menig een die zich daar toe bevoegd noemt kan men zeggen: „ hoe komt saul onder de 'Proplieten?' Wij hoopen echter van de goedheid onzer lezeren- en beoordeelaars, dat zij ons niet met onze eigene woorden ftrajfen zullen, want dat • de te narratur fabula mogte ons niet behagen, en wij konden der waereld genoegzaam bewijzen , dat wij een recht tot het aucteurfchap in ons gevoelen, al zouden wij ook Jlschts  5XVIII VOORBERICHT Jlechts de Rationes Sufficiënte s, even als het grootst gedeelte onzer medebroeders in Apollo, uit de bloote liefde voor het blank metaal afleiden; evenwel ftaan wij hier door niet toe, tot het getal der laat ft en te behooren, al mogt het zelfs zoo fchijnen; maar fchijn bedriegt, zoo als gij mijn waarde lezer wel zult weten, en gij moogt ons altijd op ons woerd geloven, dat wij ergens een recht als Aucteur hebben moeten, anders zou dit onzer handen, of indien het ons geoorloofd is dus te noemen, onzes geestes werk niet te voorfchjn gekomen zijn; en Signor als ik u op uw woord van eer gelooven moet, dat gij waarlijk geen fchurk zijt, en gij Madame, dat uw gemaal niet onder het Actaeonfchap zucht, en gij mademoifelle, dat men u niet oneigenlijk jonkvrouw noemt, zoo zal ik met het zelfde recht mogen eisfchen, dat men mij voor een' gerechtigden Aucteur houde. Q. D. E. Maar een andere vraag: of dit ons werk ook van nut voor het publiek zal wezen? dit wagen wij gerust met ja. te beantwoorden, en tot bewijs daar van, zouden wij alleen nodig hebben, het grootst gedeelte der bovenfchiften onzer Hoofdftukken aan te halen, waar in wij zelfs voor die lezers gezorgd hebben, welken het, of te gemakke' lijk was, of men het niet gegeven ware, het /ftuSes cv*» 'er uit te vinden, maar ook gefield dat dit werkje van geen nut zij, indien het maar in  van den schrijver. xxir in ftaat is om eenige ledige uitren aan te vullen, en zich zoo tusfchen flapen en waken, voor of na de Jluimering lezen laai, dan nog zal deszelfs verfchijning niet geheel onnodig zijn, fchoon wij 'er voor ons juist geen groote eer in feilen, de tijdver drijver van dit deel des publieks te zijn. „ — Geen kinderfpreuk was ooit zoo laf, waar ,, uit de kloeke man niet wijzer worden kon." Zegt wiel and, en hem laaten wij het verantwoorden, indien wij eene gewoone Auctmrs zonde op zijne rekening begaan mogien hebben. Voorts, moet dan alles tot nut zijn wanneer het jlechts geen fchade aanbrengt? ,, dit is insgelijks een vraag die gij niet zoo ligt zult beantwoorden.'" Met verlof! wij lochenen niet dat in dit werkje eenige plaatzen of dubbelzinnig of aanfiootelijk voorkomen; don wij hebben ons voorgenomen eenen mensch te fchilderen, die als mensch gehandelz heeft en in al de toneelen zijns levens bekennen moest: Nihil humani a me alienum puto, Boven dien waren wij voorzichtig genoeg, zekere perzoonen te waarfchuwen , om zommige plaatzen over te jlaan; konden zij hunne nieuwsgierigheid togenftaan dan raakte ons dit verwijt niet, deden zij dit niet, wel nu: habeant fibi En  XXX voorbericht En als gij 't echter dan nog waagt En ge uw voorbaarigheid beklaagd, En hikt, en mord, en huild, en jammert, Weet dan dat dit mij niet en raakt, Men heeft het u bekend gemaakt. met deeze waarfchuwing meenen wij ons genoegzaam beveiligd te hebben, en zelfs het op- fchrift boven het elfde Hoofdfiuk geplaatst, die nog gewoon zijn rood te worden , na nauwer beproeving der zaake overtollig te zijn, want de zulken die nimmer rood plegen te worden mogen het zonder gevaar lezen, en veele anderen — worden alleen rood urn dat zij te veel verftaan „ Maar verdiende ook trenk waarlijk, dat zijn levens, befchrijving uitgegeven wierdt ? Mijnheer! zeg ik u, bij verdient zoo goed genoemd te worden als duizend naamen van hooge, hoogere, hoogfte, en allerhoogfte perzoonen in de oude en nieuwe gefchiedenis, van sardanapalus af tot op van welken men waarlijk niets meer zeggen kan, als: zij wierden geboren, reisden, zwelgden, huwelijkten, hielden paarden, maitresfen, jachthonden en — ftierven. Trenk blijft altijd een uitmuntend man, welke veelligt, indien hij jlechts vijftig jaar laater geleefd hadt, zo wel in andere wetenfehap. pen als in die der krijgskunde, in een voordeelig licht  van den s c h r ij v e r. xxxi licht geplaatst zou geweest zijn. —■— , Zelfs tot in de laatfte uuren zijns levens, wanneer hij het pandoeren gewaad met het kapucijner kleed verwisfelde, behield hij het bijzonder: zijris Carac ters. Wij hebben het ons tot eene wet gemaakt zijns deugden zoo wel als zijne misflagen onpartijdig voor te dragen, en hoopen daar door veelen onzer lezer en, bij de bcfchouwing van zekere lotgevallen onzes helds, zeekere waarheden aan het hart te leggen, die, wanneer zij de vereischte werking mogen doen onze beste beloning zijn zullen. De bronnen waar uit wij dit alles gefchept hebben zijn: deels, des helds eige befchrijvingen in den jaare 1746, 1747 en 1748 te Frankfort cn Leipzig uitgekomen, deels „ le memorie del Barone di t r e n k" welke de Abbate Pietro Chiari te Helmftad uitgaf; buiten die hebben wij ons nog bedient van de aathentique aanmerkingen tot trenks leven en daden, van eenen onbekenden fchrijver waarfchijnelijk een Brandenburger in den jaare 1747 te Leipzig en Frankfort uitgekomen; evenwel niet met dat vertrouwen het welk deeze Jloute verlangt, wijl de armzalige toon die 'er in dat libél heerscht, genoeg aanduidt, dat hij in 't geheel geen recht hadt zich tot een bevoegd rechter over een man als onze held, op te werpen, daar hij zich veel meer als zijnen gezwoorenen vijand ver-  XXXII VOORBERICHT verraadt. Ook hebben wij ons ten nutte gemaakt de fchriftelijke berichten van nog levende voornaam perzoonen, welken den held zelf gekend, en met hem ten minften den veldtocht bij den Rhijn bijgewoond hebben; van deezen zal echter eerst in 't tweede deel gehandeld worden, gelijk ook van de nieuwfte berichten, door zijn neef de pruisch aan ons overgeleverd. Waarom wij voor 't overige de gefchiedenis des helds niet naar zijn eigen levensbcfchrijving hebben laten drukken, hier op geloven wij ons best te zullen rechtvaardigen met flechts den lezer een proeve te geven van zijnen fchrijftrant, en de wijze op welken hij dien begint: dus luid zij. (g) „ Ik wierd geboren de derde mijner broederen, zoo dat de eene van den anderen twee jaar verfcheelde, in Calabrie' tot Reggio anno 1710 den laatften December ten een uur na middernacht of den eerften Januarij 1711 en dat zonder het ge. ringfte levensteken" &c. £fV. Wie lust of geduld heeft zich door een Chaos van gebeurde zaaken door te kronkelen, dien raden wij zich dezelve, of de nu op nieuw in weenen nagedrukte befchrijving aan te fchaffen, hij zal 'er zijn rekening bij vinden. Men i (g) Dit is woordelijk vertaald , om zijnen fchrijftrant aantetoouen.  van dek schrijver, xxxiii Men kan een goed foldaat zijn, zonder een goed fchrijyer te wezen, en omgekeerd. Ongelijk beter heeft het chiari befrhreven, en wij bekennen gaarne verfcheiden bladzijden blootelijk overgezet te hebben, daar wij ons niet toevertrouwden om veel zaaken beter dan hij voor te dragen; chiari verhaald altijd niet getrouw, en verandert of verzwijgt verfcheiden omjiandigheden, mogelijk met oogmerk om onzen held fteeds in een gunstig daglicht te vertoonen, even als trenk in zijne leven sb"fchrij ving zelfs gedaan heeft, welke toch niet zelden in den mis flag van grootfprekerij verviel. Waarom wij echter de ganfche gefchiedenis in dit gewaad gekleed hebben, zal de heerfchende mode voor ons verantwoorden. Romans wil de waereld ; wel nu, wij volgen haare ftemme! het zou belagchelijk zijn als iemand in onze tijden met een fpaanfche alongeparuik te voor. fchijn kwam, even zoo belagchelijk zouden wij zijn als wij dit ons kind naar het patroon van Godfchedt opgefchikt hadden. Tempora mutantur, & nos mutamur in Hl«. Voorts kinnen wij onzen lezer en verzekeren, dat het grootfte gedeelte deezer gefchiedenis de zuivere waarheid zij, en wij jlechts zelden de vrijheid genomen hebben , om 'er kleine verdichtzelen in te ftrooi* * *  XXXIV VOORBERICHT VAN DEN SCHRIJVER. jen, die dan echter nog waare zaaien ten grondjlage hebben. Den kunstenaar die de tekening tot de beeldtenis des helds ontworpen heeft, maaken wij geen kompliment, als wij zeggen: dat hij den lof der kenners verwerven zal; en de koperen plaat moge int. gelijks haaren meester prijzen. Druk en papier hoopen wij zal den lezer bevallen. Nu geloven wij alles gezegd te hebben, wat de verfchijning van dit werkje verontfchuldlgen of verdedigen kan, en laten het verders over aan ds billijkheid onzer lezeren en beoordeelaaren. Vaart wel.  B R U K FEILEN. W- 3- reg. 26. ftaat Aura lees Auti " ■ 33- —■ 21. anderen — ouden - - 41. — 22. verzwaaren verzwaarenda - - 45. — i2. .— Zijn V001. zij-ne --48. — 6. . Aspotia Aspafia. -■72- — 21. — dapeerheid dapperheid - - 77' — 23. Iaacen •— geeven -" 77' — 30. ophelderen . opkelderen .. 80. — 32. Balguaio Belgrado ■ -80. —i u. , ZOodaning — zoodanig • - 99- — 13- 't Kaarlicht *t Kaarslicht. ■-115. — 11. en _ in ■-131. — 30. gelegene gelegen ■-132. 8. gefteld gedikt ..iso. 23, sachte sachse ..i54enverv. kenige kunicl  1  FRANS VAN DERTRENK, PANDOEREN OVERSTE. EERSTE HOOFDSTUK. VOOR RECENSENTEN. Het welk voor eene Inleiding dient, en met Grickfche en Latijnfche fpreuken praalt. T- hans is de waereld met romanhelden genoeg voorzien ; maar getrouwe fchilderijen, uit 's menfehen Jeven genomen , zijn, helaas ! in onze dagen, nog zeer zeldfaam. De Menschheid laat zich zoo gaarne in denkbeeldige waerelden verplantfen, en zelfs in haaren godsdienst, welken naam zij ook moge voeren, vermengd zich de fabel. Uit dit oogpunt'alleen befchotnvd, lchijnt ons tegenwoordig verbaal der lezende waereld geen" kleinen dienst te zullen doen; en als wij onzen held fchilderen, gelijk hij was, en niet hoe bij konde of behoorde te zijn, hopen'wijdat zelfs de liefhebbers der romans 'er niets bij zullen verliezen. Teekeningen uit de maan of andere planeeten te halen, om eenen zonderlingen mensch' te vertonen, hielden wij voor ijdele moeite, daar wij die van nabij bezitten, en niets anders nodig hadden dan ons zeiven, indien wij het yi»$t zen held, verijdeldt wierdt. Nu nam trijnk zijn tegenpartij het paard af, cn zoo haast hij de armee weder ingehaald hadt, verzogt hij bij ziinen överften voldoening voor deze belediging; maar hoe verbaast Hond hij, als deeze hem koeltjes, en met eene gemaakte houding antwoordde: „ dat hij van de wet„ ten en gebruiken des lands niet genoeg onderricht „ was, en daarom die geheele zaak, indien hij zich „ geen erger gevolgen op den hals wilde halen, be„ hoorde te fmooren." zich door deeze'drei¬ gementen te laten affchrikken, of door dien vreedzaamen raad in flaap te laten wiegen; flreedt geheel tegen het karakter van onzen held, welke niet zelE den  (55 frans van der trenk, den zijn leven hadt gewaagd, om ontfangene beledigingen te wreeken. Zonder zijnen overflen hier in verder te kennen, ijlde hij tot den graaf munnich, en verhaalde hem de ganfche gefchiedenis, welke daar op den Major een arrest van zes weken aanzeide. VIJF- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in zich de Aucteur de beloofde onpartijdigbeid herinnert, en het voorgaande hoofd/luk op eene andere wijze uitgevoerd werdt. Daar wij onzen lezeren eene getrouwe fchilderij onzes helds belooft hebben, zoo vinden wij ons verplicht, ook de aanmerkingen van anderen tegen deze of geene omftandigheid, welke veelligt de eigenliefde des helds verfchoont, of ten miniten niet getrouw verhaalt zal hebben, bij te brengen. Wij weten zeer wel: De mortuis nil nifi bene. — Maar uit liefde voor de waarheid moeten wij bekennen, dat wij 't ten minder, niet wagen, den held der gefchiedenis altijd van pocherij vrij fpreken; — des te meer vinden wij ons verplicht, ook het oordeel van anderen aantevoeren, die in dit en andere ftukken gelegenheid gezogt hebben om hem tegen te fpreken. i In de onpartijdige aantekeningen van eenen onbekenden fchrijver, in den jaare 1747, te Frankfort en  PANDOERENOVERSTE. ó"? tn Leipfig uitgekomen; wordt het voorval met den major, omtrend op de volgende wijze verhaald: Op den marsch tegen Bender was trenk meest altijd arreftant, wijl hij met zijnen overften , immer in oneenigheid leefde, de hoofdoorzaak van dezen twist beftond hier in: hij hadt zijnen overften , dien het aan geld, tot onderhoud der nieuwaangeworvene manfchappen, mangelde, op den marsch door Polen, drie honderd acht- en- dertig ducaaten gefchooten; welke belooft hadt het zelve, zoo dra zij te Kiow zouden aangekomen zijn, te rug te geven; maar de betaling agter blijvende, vorderde trenk met kwaadheid het geen men hem met goedheid weigerde te geven. Zoo lang zij nog in Kiow bleven , zocht de overfte hem gerust te ftellen zoo goed hij konde, ook verzekerden hem de generaals, die van het geval gehoord hadden, dat hij zijn geld weêr zou krijgen, zoo haast het Commisfariaat de werfrekeningen op genomen zoude hebben. Daar men echter te veld trok, en trenk, welke nog niet betaald was, fteeds fchimpte en dreigde, zag de overfte zich genoodzaakt, hem als arreftant te behandelen. Trenk daar en tegen, was in 't geheel nog niet rustig, maar zogt zijnen Major nowatta, tegen den overften op te zetten. Nowatta verachtte denkbeelden van dien aart, gaf den onrustigen en driftigen jongeling de beste lesfen, en verweet hem, dat hij met niemand van het ganfche regiment in rust leven kon. Zoo welmenend dit verwijd van nowatt A was, zoo zeer hield zich onze held hier door beledigt; alle gelegenheid zoekende om zich aan den major te wreeken, en wijl hij wist dat hij zeer E a ijver-  68 frans van der trenk, ijverzuchtig was, rande hij hem van deeze zwakke zijde aan, en (trooide juist niet de beste geruchten van zijne vrouw onder de officieren uit; niemand hunner was zijn vriend, zoo dat alles wat hij zeide, en mogelijk nog meerder, den major wierdt aangebragt, welke hem hier over onderhieldt; maar hij zogt alles te lochenen, zijne houding alleen ver- riedt hem. De major hieldt zich hier op, als of hij alles vergeeten hadt, en was zeer vriendelijk tegen trenk; maar eenige dagen daar na als de armée even op marsch was, en de major met trenk eenige honderd fchreden in de verwijdering alleen reedt, en zij in eenen kuil gekomen waren, waar zij van niemand gezien konden worden, ftelde deze zijnen ritmeester andermaal voor, het geen hij tos lasten van hem, zoo wel als van zijne vrouw gefproken hadt, en eischte oogenbliklijk genoegdoening, door middel van pistolen: de baron veroutfchuldigde zich, met te zeggen dat hij als arrestant geen geladene pistolen bij zich hadt, nowatta boodt hem daar op een van de zijnen aan, met bijvoeging: dat men wel met een eenig het nodige kon verrichten. Maar trenk hadt hier in 't geheel geen lust toe, en bediende zich van de eerde gelegenheid, om weder bij zijn regiment te komen; daar beklaagde hij zich, dat de major hem voor pistolen geëischt hadt. Maar wijl hij geen getuigen hadt, en de major, om niet ongelukkig te worden, het lochende, bleef de zaak fteken, en trenk was daar na ftout genoeg» zijne toenmalige lafhartigheid welke hem alle officieren verweten, op zijn tegenpartij te fchuiven, gelijk hij het dan ook. bij den generaal veld-marchalk grave van  pandoeren overste. 60 van munnich, welke hem toen nog niet kende, zoover wist te brengen, dat hij den major, van voor het, front voor zes weken arresteren liet. ■ - De laatfte omftandigheid benevens de voorgewende lafhartigheid onzes helds, maakt de onpartijdigheid des verhalers meer als verdagt. Dapperheid kan men toch onzen held niet weigeren, zoo min als ons het recht om tot een nieuw hoofdftuk over te gaan. ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held bewijst een goed foldaat te zijn. en openlijken lof daar van wegdraagt. Aanftouds na dit voorval, wierdt trenk met depêches aan den kommandant en generaal stoffel naar Okfakow, en van daar door Lugnief aan den Don , waar de Donil'cbc Kofakken en Kalmukken wonen, naar Astrakan bij den kommandant gezonden , van wien hij zich tot den generaal veldmarfchalk lasci begeven moest, en kwam bij de Munifche armée weder te rug, op het zelfde tijciftip dat zij de Boogftroom pasfeerden. Veelen ontkennen deze verzending, doch daar zij hunne mening niet met behoorlijke bewijzen bevestigen, laten wij de keuze van een en ander over, aan het oordeel van den genegen lezer; maar nauwlijks was de Rus. fifche krijgs - armée aan den overkant van den Boogftroom gelegerd, als de Fouragiers, die met een li 3 goe.  yo frans van dertrenk, goede bedekking waren uitgezonden, van meer dan honderd duizend Turken en Tartaaren aangevallen wierden, welken met hun gefchrei de fierren verFchrikten en den ondergang der waereld dreigden; het ganfche leger raakte bier door in allarm. De armée rukte uit, en alle onreguliere troupes, benevens de pikets traden voor haare fpitze. ■ Trenk al weder arreftant zijnde, reedt alzoo niet aanftonds voor het regiment, maar hicldt zich agter het front der infanterie op. Zoo dra hij echter zag, dat zich dat regiment in orde hadt gefield, en de overfte draalde om den vijand aantevallen, begaf hij zich voor aan de fpitze van zijn Escadron, en riep het regiment toe: ,, wie hart heeft volge mij!" omtrent twee 'honderd volgden hem, en onze held dreef met deeze weinige manfchappen de Tartaren met eene ongemeene dapperheid te rug. Graaf munnich gaf hem hier over den openlijken lof, ontfloeg hem aanftonds uit zijn arrest, en beloofde hem, verder voor zijn geluk te zullen zorgen; het welk hij zekerlijk uit vergelding voor zijne dapeerheid nog meerder gedaan zoude hebben , indien trenk zelve , door geduurige oneenigheden met zijne meerderen, fchoon 11 uw nic h dezelve, om verfchillende redenen, niet aiie ontwaar wierdt, zich den weg tot grotere posten niet toegcfloten hadt. De armée brak nu op, en trok van den boog tot aan den Dnieperftroom. De wagens met proviant en victualie voorzien, waren eenise mijlen voor uit gezonden, onder eene fterke bedekking , waar van de vijand bericht kreeg; een zwerm van 3 a 4 duizend Tartaaren en Turken vielen de bedekking aan, en hicldt de zelve 24 uuren lang  pandoerenoverste. 71 lang in de Wagenburg (*) ingefloten , tot Graaf munnich , na dat hem dit geval ter ooren was gekomen , eenige rigimenten Infanterij en ligte troupes tot hare verlosfing afzondt. Zoo haast de vijanden nieuwe troupes zagen aanrukken, verlieten zij de bedekking , zwermde om de Infanterij heen, en grepen te gelijker tijd de beide Hoezaren-regimenten Sturgoraw en Kuming aan. Zij gedroegen zich dapper ; maar waarfchijnelijk zouden zij voor de vijanden hebben-;moeten bezwijken,als hun niet ter rechter tijd de Infanterij te hulp gekomen ware, en hun door eenige kanonfchooten lucht gemaakt hadde. Trenk deedt hier wonderen van dapperheid: onder anderen jaagde hem een Tartaar in 't gevegt een fpiets door het ligchaam , woedende trok hij denzelven uit zijn ligchaam, en brak hem door zijne gewoone fterkte in (lukken; gaf zijn paard de fpooren, en ontvluchte de Tartaaren, die hem van alle zijden omringden , even zoo gelukkig als zijne wonde weder herfteld wierdt. Of voorts trenk de befchuldiging die hij den overigen officieren zijnes regiments maakt , namenlijk , dat zij het voor beter zouden gehouden hebben , naar de hoofdarmée te retireren , en liever hunnen rug als hunne borst den fpietfen der Tartaren prijs te geeven, waar zij; en of hij alleen het wijkende regiment met 14 man gedwongen heeft om ftil te ftaan, laaten wij aan zijn plaats; ten min- (*) Wagenburg betekend eene verfchanfmg van wagens en karren, waar achter de daar bij behoorende bedekking zich verbergt, en tegen den vijand ageert. E 4  72 frans van der trenk, minden fchijnt hier den haat die hij tegen al de overigen , en bijzonder tegen zijnen overden en major, opgevat hadt, zijne pen beduurt te hebben. Ondcrtusfchen was de zomer voor het grootst gedeelte verdreeken. De Rusfifche armée hadt nog niets van aanbelang uitgericht , moest alzoo van den Dniesterdroom in hare oude grenzen te rug trekken; en hadt zeer veel verlies aan menfchen en vee geleden , echter was het zelve bij lange na zoo groot niet als trenk verhaalt , wanneer hij zegt: dat ten minden vijftig duizend menfchen en twintig duizend osfen , en ander vee , op het woeste veld bij den Dnbperdroom , door gebrek van voedzel , waren omgekomen. Integendeel, de armée hadt over¬ vloed aan proviant , fchoon hetzelve juist niet al te best was , daar men hetzelve zoo veele mijlen ver heên gevoert hadt. lntusfchen kon men,volgens zijn eigen verhaal , in deze dreken genoeg wildbraad, met een kleine moeite, bekomen , en de Rusfen waren van oudsher niet gewoon aan lekkere fpijzen. Vervolgens leert ons dit geval, dat juist niet altijd de talrijkde legers, de vreeslijkde zijn. Alexander richte met een hand vol volks meeruit dan dar i u s, die geheel Perziën onder de wapens hadt gebragt. ZE-  ÏANDOEREN OVERSTE. 73 ZEVEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Waar in de held tot den Zabehangst naar Sibe. riën gezonden zoude worden, en het welk onder anderen leert, dat het niet goed zij, zich op het neefjcliap van grooten te beroemen. jVlen betrok nu de winterkwartieren , en thans verledigde zich de hooge krijgsraad, de wanorde die 'er in het Hoezaaren-regiment van Kümming, door eeuwige onecnigheden van den overften en major met trenk, geduurig plaats hadt, te onderzoeken' Trenk gaf alles op wat hij wist, tot nadeel der overige officieren te zijn , ,e„ deeze verzuimden op hun beurt insgelijks niet , zich elk geval dat onzen held gehaat kon maken, ten nutte te maken De voornaamfte befchuldiging tegen hem was dezei Hij hadt aanftonds na zijn aankomst te Kiaw d'ikwlls de dwaasheid gehad , zich i„ openlijke gezelfchappen niet alleen , maar zelfs wanneer hij twist hadt met andere officieren , te beroemen dat hij een bloedverwant der Rusfifche Keizerin was , van moeders zijde die tut den huize van kettler afftanule. Waarfchynehjk om zich bij zijne medemakkers door deeze grootfpraak een zeker aanzien te verfchaffen Wen de gefchiedenis der tijden bekend js, kan li&tehjk opmaken , dat deeze grootfprëkèrij als eene kwetzing der majefteit moest befchouvvd worden, en E5 de  74 frans van der, trenk; de zaak wierdt ook daadelijk zeer hoog gerjomen; want trenk wierdt geboeid, en veroordeeld tot ballingfchap in Siberiën ; bijna verloor hij, daar hij zich zodanige behandeling in 't minst niet voorgefteld hadt, als men hem dit vonnis voorlas, zijn verftand, en viel in zoo een zwaare krankte dat men aan zijne opkomst twijffelde. Hij zonk nu in de diepfte zwaarmoedigheid, en gevoelde nu dubbel, hoe ongelukkig het was niet eenen vriend te hebben, en zich alleen van ieder verlaten, in verre landen te bevinden; want hij hadt zelfs zijne vier getrouwe bedienden op den marsch verloren. Tot zijn geluk was graaf munnich hem toenmaals nog al genegen, anders zou hij waarfchijnelijk zijn leven lang den rol van Zabelvanger in Siberiën hebben moeten ipelen. Deeze echter trok zich zijner aan, ontdoeg de overige officieren uit hun arrest, en ook trenk, welke zich aanboodt, wanneer men hem los liet, weder zijnen dood met den fabel in de vuist bij zijne vijanden te zullen zoeken, of drie vijandelijke hoofden in 't leger te brengen. Munnich nam dit aanbod aan, waarop trenk op den vijand los ging, en kwam met vier vijandelijke hoofden, die hij aan de maanen van zijn paard geknoopt hadt, zegepralende te rug. Voorts zou men denken, dat hij na een zoo langduurig en hard arrest, en na eene zoo zwaare bedreiging vreedzamer neigingen zou aangenomen hebben; maar rust was zijne zaak niet, en wij zullen in 't vervolg zien, hoe ver hem zijne twistzucht nog gebragt heeft. Voor 't overige zou het uitgeftaane gevaar en de bede zijns tagtig jaaiigen vaders, welke hem bij zich verlangde te  pandoerenoverste. 75 te hebben, hem wel bewogen hebben, om zijn affcheid te verzoeken; maar Rusland moest voor hem nog merkwaardiger worden, en zijne zugt tot eer, benevens de overredingen van den graaf munnich, behielden bij hem de overhand, om eenen tweeden veldflag mede te doen; welke hem bijna vrijheid, eere, en leven gekost hadde. AGT- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held de rol van eenen Wijnperfer /peelt. A. aanftonds, na dat hij zijne vrijheid bekomen hadt, vielen de Tartaaren midden in den winter in de Rusfifche Ukraine , en voerden veel menfchen en vee weg, niettegenftaande de voorzorg, door de Rusfen daar tegen in 't werk gefteld, wijl men dergelijke aanvallen van dit volk gewoon was. De Rusfen hadden namelijk den ganfchen winter door, twee vademen breedt, het iis van den Dnieper, aan de landzijde, laten uithakken; maar de Tartaaren die eenen weg van zeventig mijlen doorreizen moesten , waar hunne paarden geen ander voeder bekwamen , dan het dorre gras, dat zij van ©nder de fneeuw haalden,hadden evenwel nog plaats en gelegenheid gevonden, om over den Dnieper te geraken, en een* rijken buit mede te Hepen, zonder dat de Rusfifche troupes hun dit hadden kunnen beletten. Onder-  76 ïrans van der ire kk, dertusfchen geraakte de winter ten einde, ert de Rusfifche armée verzamelde zich tot eenen nieuwen veldtocht, bij Kiow, in 't jaar 1739, doch zij was op verre na zoo fterk niet, dan die van 't vorige jaar, bij Perewolozna. Zij was wel fchoon, maar belfond flechts, proviant, ftalknechten , marketenters en andere bediendens meede gerekend, uit agtien duizend man; men brak van Poolsch Ukraine op, en de veldfiag nam den 10 Maij 1739 zijnen gelukkige aanvang. Trenk. reedt met zijn regiment, en hieldt zich altijd nog rustig, maar het hadt hem flechts aan gelegenheid ontbroken, om nieuwe verdrietelijkheden aan te vangen, en deeze deedt zich voor ditmaal ongezogt op. Graaf munnich, die niet ver van Niemrow in Polen, met zijn volk llond, hadt trenk tot zich laten roepen; ■ op dien tijd was de overfle niet in het leger, waarom trenk zich bij den overfle lieutenant vervoegde, om verlof te vragen, zich naar den graaf munnich te mogen begeven; hij reedt naar hem toe, en kwam daar na weder in 't leger te rug. Maar nauwlijks was hij daar gekomen, als de overfle, dewelke, in 't voorbij gaan gezegd, des avonds meest een roes weg hadt, met harde woorden hem afvroeg, wie hem verlof gegeven hadt, om zonder zijn weten uit het le"-er te reizen? Trenk verontfchuldigde zich met zijne afwezenheid. Maar hij beval hem met trotfche woorden in arrest te gaan, waar aan de baron gehoorzaamde; dan hier meede was het niet genoeg, de overfle beval, hem door den Provoost te laten opfluiten. Naauwlijks hoorde TRiiNKdit bevel, waar door hij zich zoo zeer beledigd achte, te meer daar hij  pandoeren overste. 77 3iij op de onderfteuning van graaf munnich rekenen kon; of hij vervoegde zich bij zijnen overfte; dewelke voor de tend ftont, en zeide hem koeltjes, dat hij volgens Rusfisch recht geen vermogen hadt, hem te laten opfluiten, met bedreiging, dat hij zich genoodzaakt vondt, hem van het leven te beroven, of het zijne daar voor op te offeren, wijl toch voor hun beiden de waereld te klein was. Op deeze verklaring fprong de overfte in zijne tent, en trenk ijlde hem oogenblikkelijk na; de overfte greep zijnen fabel, dewelke hij half uittrok. Maar trenk greep zijne beide handen, itak hem met dezelven weder in de fchede, en voerde den overfle zoo vast gehouden, tot buiten de tent, waar hij hem los liet en tot hem zeide: als hij fatisfactie eischte, dan moest hij hem toeftaan, om insgelijks zijnen fabel te halen; maar de overfte, in woedende drift, ontrukte den fchildwacht, die voor zijne tent ftont, den karabijn, en fpande den haan; trenk echter viel hem oogenblikkelijk aan , ontnam hem met geweld den karabijn, en gaf hem den fchildwacht met dit bevel te rug, denzelven zoo lang hij op zijn post ftont, nooit uit de handen te laten. Doch terwijl hij den fchiidwagt dit verwijt gaf, viel de overfte hem in de hairen; maar trenk maakte zich fpoedig los, pakte hem aan, wierp hem op den grond, en tradt met zijne voeten , op het eerwaardig ligchaam des overfte niet anders , als of hij het druivenfap, dat hij rijkelijk genuttigd hadt, voor de tweedemaal wilde ophelderen. Indien de overfte voor zich zelf, een beter gedrag en gefchikter voorwendze], dan het boven aangevoerde, hadde gehad, dan zou  j-s frans van der trenk, zou het den ritmeester kwalijk bekomen zijn* Maar zoo kon de graaf munnich, en andere generaals, zijne vrienden niet zijn, daarom was het best voor den overfte in dit geval te zwijgen, en zich met de hoop van aanftaande wraakneming te troosten. De ritmeester was met deeze zelfsvoldoening te vrede, en zweeg insgelijks ftil. Het is aanftotelijk, wanneer trenk ons wijs wil maken, dat hij zich aanftonds bij den generaal munnich hadt begeven, en hem het ganfche voorval verhaalde; waar op hij hem in plaats van hem zijne wederfpannigheid te verwijten tot eerfte major bij het regement Dragonders van Orlovi gemaakt zoude hebben. Dit kon munnich niet doen; hij zou, wanneer hem de zaak was aangediend geworden,naar de ftrenge krijgswetten hebben moeten handelen. Wat zijne bevoordering betreft, deeze gefchiedde laater, deels wijl hij zig eenige reizen zeer dapper hadt gedragen, deels wijl graaf munnich geloofde, dat zijnen onrustigen geest wat zou veranderen, wanneer hij bij een ander regement geplaatst wierdt. Of het vervolg aan zijne hoop beantwoordde, zullen wij wel dra vernemen. NE-  PANDOEREN OVERSTE, 79 NEGEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in zich eene vesting overgeeft, en de Held onder twee Vaandels krijg voert. Thans marcheerde de armée regtsfireeks op Chozzim aan, een zeer fchoone vesting niet ver van kaminik, aan den Dnieperftroom gelegen. Zij trok gelukkig de rivier over, maar 's anderendaags vielen haar twaalf duizend Turken en Tartaaren in de zijde, welken de kommandant der vesting , Kolzak aanvoerde. Hoe dapper hij ook zijnen aanval mogt begonnen hebben, kon hij denzelven echter niet langer dan twee uuren voortzetten, en trok met taamelijk verlies in de vesting te rug. Trenk hadt boven dien nog het genoegen, in dit gevecht een van zijne grootfte vijanden, Nowatta , te zien vallen. Nu waren de Rusfen bedacht de vesting aan te grijpen en de verovering, zoo veel als mogelijk was, te verhaasten, maar geduurende de toerusting wierdt men gewaar, dat deTurkfche armée flechts twee uuren verwijderd was: thans maakte de Rusfen beweegingen als of zij aan de vesting de gemeenfehap met de Turken wilden affuijden ; maar hunne list wierdt verraden. Die vijanden greepen hun, eer zij 'er aan dachten, aan. Trenk was in deeze attaque, en wederftond niet alleen dapper het geweld des indringenden vijands, maar hij vervolgde de wijkende Turken zoo lang, tot hem eene wonde, die hij in den  So FRANS VAN DER. TRENK, den arm bekwam , noodzaakte in 't leger te rug tc keren» Graaf m u n n i c h , welke de gewondene bezogt, prees in 't bijzonder ook onzen held wegens het toenmalig bewijs van zijnen moed, en vroeg hem of zijne wonde niet gevaarlijk was. „ Neen, antwoorde trenk., ik wil morgen de beltorming der vesting bijwonen." Deeze verklaring beviel den veldmarfchalk even zoo wel als zijne betoonde dapperheid , en benoemde hem tot eerde major bij het Dragonder regement van Orlow; voorts beantwoorde zijne krachten niet aan zijnen goeden wil, want bij kon bij de gevolgde overgaave der vesting flechts een ooggetuige zijn. Na dat het Te Deum Laudamus gezongen was, trok de armée over de Pruth naar Jasfij op den Hospodar van wallachijen aan, dewelke echter niet raadzaam vondt de aankomst der Rusfen af te wagten, zich gedragende even gelijk de huurling, in het euangelium, die bij de aannadering van den wolf weg vloodt, onbtkommert zijnde over het noodlot zijner kudde. De armée bleef veertien dagen in Jasfij, maar onze held bragt, zoo als hij zelve getuigt, zijnen tijd niet ledig door. ,, Ik heb mij met niets meer vermaakt, als met de jonge Waliachijfchc en Joodfche Meisjes; die ik met Wallachijfche trauwanten uit het hof van den Hospodar tot den dans liet haaien, en na het einde van den dans ram ieder officier die geene welke hij het liefde vondt naar zijn kwartier, want dit was de gewoonte bij dien Hospodar in Wallachijen en zijne edelen, 's Lands wijs, 's lands eer. De Rusfer.ftonden nog bij Jasfij, rds 'er bericht kwam dat de Duitlche Keizer den vreede met de Turken bij Belguado gefloten hadt, dee-  PANDOEREN OVERSTE, gl deeze onverwachte tijding baarde de Rusfifche armée, welke zich nog immer verheugde over haare onlangs bekornene overwinning, groote ontroering. Zij bekwam nu bevel, om het gantfche land uit te plunderen, en menfchen en vee met zich te voeren* 'Er wierden honderd duizend Turkfche onderdaaneu van beiderlei geflacht mede gevoert ; ieder foldaat greep toe, en ieder officier nam zoo veel meisjens als hij lust hadt, of eigenlijk als zijne krachten tot haare verzorging toelieten. Zoodaning ftormde eertijds, op de Sabinerinnen, De wilde Romers los; daar hielp geen tegeuftand; Geen bittreti traanenvloed kon zelfs een aasjen Winnen Op 't onverbidlijk volk, dat haar hadt overmand. De meisjens beefden, als de duiven in de klaauwen Des haviks, doch alleen flechts in het eerst begin; Want eindlijk wilden zij zich zelf niet meer benaauwen, En onderworpen zich aan 's overwinnaars zin. Zoo hier ook: toen de nacht het halve rond bedekte, Ontftond 'er een gegil van aaklig wee en ach: De meisjens zochten iets dat haar tot hulp verflrekte, En deeden veld en bosch weergalmen van geklag. „Verfchoon ons! baden zij, verfchoonons van... en riepen Den vijand zelfs om hulp in haaren hoogen nood , Terwijl hun ouders vast gerust en ftoorloos flicpen. " Waarop de jonglingfchap eeiipaariglijk befloot, Zich deezen fchoonen buit van nut en dienst te maaken j Een ieder koos 'er een, en... meisjens zijn toch teêr.'  ó'2 frans van der trenk, Zij (liepen toen gerust, en bij het blijde ontwaaken, Dacht zelfs niet een van haar om heure vrijheid meer. Ook onze held, die buiten dat de gaaf der onthouding niet bezat, verzuimde niets, om zijne tent .en disch, en.. . met eenige perfoonen tc vermeerderen. ,, Ik nam", dus zegt hij, ,, flechts twee meisjens mede, eene van Chotzin, rebecca, en eene uit Wallachijen, mariuza genaamd. Beiden waren zij recht fchoon, ja zelfs de ichoonlle bij de armée. Zij waren geen van beiden boven de veertien jaaren oud. En daar zij in den beginne gansch wild waren, wierden zij echter door lengte van tijd geheel tam , cn op het laatst zelfs jaloers op elkanderen j ik echter liet haar niets ontbreeken." DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk aantoont , dat een fchoone Vrouw den Rechter de oogen. kan verblinden, cn waar in de held in etmagt valt. In 't einde des voorigen hoofdffuks hebben wij onzen held in eenen zeer behaaglijken toeffand verlaateri; maar de hemel was voor hem eenen tijd lang veel te. helder, dan dat hij niet een onweêr over zijn hoofd zou aanvoeren. > Zich altoos met meisjens op te houden , fcheen hem niet manlijk genoeg te zijn. Gelegenheid zoekt die geene welke haar  pandoerenoverste. 83 haar zoekt. Hij raakte oneenig inet eenen Rusfi. fchen hoofdman; ^aan tafel zijnde bij den toenrnaaligen Veldtuigmeester des Barons van Leeuwendaal, éven na den eeten, vielen zij malkander aan, en trenk wierdt aan zijnen duim gekwetst. In twaalf dagen was hij weder geneezen, en eischte toen zijn tegenpartij op een paar pistoolen. De hoofdman mistte in beide zijne fchooten; trenk integendeel trof hem in 't voorhoofd, dat hij oogenblikkelijk ter aarde neerftortte; maar echter, dank zij zijnen helm, waarop de kogel aflloot, weder bij zich zelve kwam en herfteld kon worden. Doch dit was alleen een voorfpel, tot de volgende aliergevaarlijkfle omHandigheid, waar in onze held eerlang Hond te geraaken. De kezer zal, indien hij zich heeft verledigd het voorgaande hoofdfhik te leezen, zich nog erinneren,dat onze held in her dragonder regiment van Orlow verplaatst was; deels om dat hij wezenlijk bevordering verdient hadt, en deels wijl men hoopte dat hij zich daar bij rustiger zou gedraagen; maar men bedroog zich. Zijn nieuwe Overfle, meijer genaamd, was wel geen groot krijgsman, echter in den dienst zeer oplettend. Dit laatfle was in 't geheel de zaak van trenk niet. De Overfle bepaalde hem een vast uur, waar op hij het raport van hem zou verwagten; de Major verzuimde dit, en het gevolg daar van was, dat de Overfle voortaan, met voorbij gaan van den Major, den Adjudanten beval, hem zeiven direct alles aan te dienen, en ileeds gelegenheid zogt om trenk "te beknibbelen , tot dat die zaak voor onzen held een allergevaarlijkst einde nam. Op een' zeekeren tijd liet trenk zijn volk vuuren: F a zijn  Sty FRANS VAN der trenk-, zijn overfte, welke eenige wendingen mishaagdeny berispte hem openlijk , ten aanhooren van al het volk, greep hem zelfs, daar hij tegenfprak , in de borst, en fchudde hem. trenk,wien deeze fpraak gansch ongewoon was, verzocht hem , met den mond, en niet met de handen te fpreeken; maar de overfte wierdt immer driftiger, en hefte eindelijk den ftok tegen hem op. Die beantwoordde trenk, welke hier over ten uiterfte beledigd was, met hem eene duchtige oorveig toe te brengen, en trok daarop zijn' degen, dat de overfte insgelijks op het zelfde oogenblik deedt; doch door tusfehenkomst der overige officieren bleef het daar toenmaals bij. Dit geval wierdt door den overfte aan den graaf munnich, waarfchijnelijk geheel anders als het zich hadt toegedragen, aangedient. Tren"k vreesde in 't minst geen gevaar en hoopte zelfs op fatisfiiftie, in het oogenblik dat zijne hechtenis reeds beflooten was; doch de tijden waren intusfehen verandert. Zijn tegenwoordige overfte was geen k uming, die zich ongeftraft beledigen liet; munnich was niet zulk een vriend van hem als hij gedacht hadt , en was, volgens het gezegde van trenk, de gemaalin van zijnen overfte niet onge. negen. In 't kort, de overfte moest het winnen, daar hij de krachtige verdienden zijner gemaalin tot advocaat hadt. Voor 't overige zocht munnich, welke zich in qualiteit ais richter en minnaar geplaatst vondt, een middenweg uit te vinden, op dat zijne natuurlijke drift hem niet zoude overmannen, onzen held onrecht aan te doen, om zijne fchoone te behaagen, of aan de andere zijde te mishaagen, hij  . pandoeren overste. 85 hij overliet den graaf romanzovv het gansch proces, die hetzelve na de ftrengde regels der krijgswetten begon en volbragt, welke daar over echter het verwijt niet verdient dat hem onze held aanwrijft, als ware deeze generaal een geflagen vijand van alle vreemdelingen. Nauwlijks was trenk voor het front van 't regiment, wanneer men hem den degen afischte en in arrest zette; hij moest het langer dan drie maanden tot in december in zijne gevangenis uithouden. De verwarring, de wo-de, de fmarten, vereenigd met de akeligheid des kerkers, en de knelling der boeien, want zijne voeten waren geflooten in een ijzer van acht en twintig pond, benamen hem zoo zeer moed en krachten, dat hij in eene gevaarlijke krankte viel. In weinige weeken gaven de artzen de hoop tot zijne herftelling geheel op ; maar de Voorzienigheid had zijnen dood nng niet beflooten. Hij moest leven, nog tot gewichtiger gebeurenisfen gefpaard worden, en alle kwaaien der wanhoop langzaamerhand ondervinden. Want zoo draa hij van zijne ziekte een weinig herftelde, gevoelde hij het aakelige zijner omdandigheid dubbeld. ■ Verwijdert van zijn vaderland , van zijnen vader, zijn gedacht, ondervond hij nu voor 't eerst wat hij aan hun verloren hadt. Nu haakte hij naar het bijzijn van die geene , wier tegenwoordigheid hem eertijds walchelijk of verveelend was,en wenschte dikwils liever dood te zijn, dan een leven vol ellende en kommer, in banden te genieten. Hij verzwakte van dag tot dag, hij nam geene (pijze meer tot zich, en de flaap fcheen hem geheel ontvlooden te zijn, om zijne oogen zoo veel te eer voor eeuf 3 wig  86 frans van der trenk, wig toe te (luiten;zoodanig was zijn bcklaaglijke toeHand, wanneer op een* zeekeren tijd de overfle osten, een Pruis van geboorte, welke reeds lang zijn vriend geweest was, bij hem kwam, die hem eenen brief heimelijk overhandigde , met verzoek , aan niemand te zeggen van wien hij dien ontfangen hadt, terwijl hij hem te gelijker tijd ontdekte, dat de rechter hem tot den dood veroordeelt hadt. Maar, voegde hij 'er bij, vrees niet, want ik heb mij met nog eenige officieren verbonden, u deezen nacht heimelijk uit uwe gevangenis te flaaken, en u op eene plaats te brengen, van waar gij u zelve in verdere zekerheid kunt begeven. Trenk was over het bericht van zijnen aanflaanden dood even zoo aangedaan, als over de edelmoedigheid van zijnen vriend om hem aan denzelven te ontrukken. Maar haast dacht hij nimmer aan den brief, door den overfte aan hem bezorgt, nimmer aan zijne aanbiedingen , nimmer aan zich zeiven : nog eenmaal verzamelde hij al de krachten zijnes ligchaams op de lippen, en hieldt over de billijkheid zijner rechters eene zoodanige deftige redenvoering,dat de overfte, uit vrees van in zijn noodlot te zullen ingewikkeld worden, zich ijllings te rug begaf. Nu bevond zich trenk weder alleen, en braakte tegen hemel, de hel en aarde alle vloeken uit, die ooit uit den mond van eenen wanhoopenden , welke gelooft onfchuldig veroordeelt te zijn, gehoord wierden. Zijn toorn veranderde in woede en razernij; zijne krachten waren uitgeput; hij zonk in onmacht neder; tegen den avond kwam hij eerst weder bij zich zeiven, en er-  PAND O EREN OVERSTE. 87 crinnerde zich, flechts maar zwakkelijk, zijnen vriend, die hem deezen morgen bezocht hadt. EEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held gearqucbufeert zoude worden, het welk echter tot zijn geluk niet gefchied. Onze held wreef zich aan het voorhoofd, toen hij weder uit zijne bezwijming ontwaakte; hij dacht gedroomt te hebben, maar zijn droom hadt de treurig fle bceldtenisfen achtergelaten. Hij zag zich veroordeelt om te fterven, zonder zich te kunnen overtuigen dit verdient te hebben; aan den anderen kant was hem den weg tot zijne vlucht gebaant, maar op eenen tijd als hem zijne voeten den gewichtigflen dienst, die hij nodig hadt, ontzeiden. De liefde tot zijn leven drong hem alles te onderneemen, maar de ijsfelijkheid van zijn noodlot noopte hem daarentegen om een leven te verachten, dat hem niets anders dan droefheid en ellende voOrfpelde. ,, Sterven wil ik , (fprak hij) mijne onfchuld zal toch over mijn noodlot triumpheeren. Wat zou ik langer in eene waereld doen waar in het recht voor geweld moet buigen? en fchoon ik, door ftulpe mijner vrienden, dezen kerker al eens ontvluchtte,kan ik dan nog de waereld uitgaan5 Overal, waar menfchen zijn, vinde ik mijne vijanden. Men (leift toch maar eens. Heb ik. in het leger zijnde, moeds F 4 ge-  88 FRANS VAN DER TRENK, genoeg gehad, den dood op te zoeken, zonder hem te kunnen vinden, waarom zou ik nu vreezen daar ik hem gevonden heb, zonder hem op te zoeken ?" ' Met deeze en dergelijke gedachten, welke hem nu moed , dan wanhoop inboezemden, bereidde hij zich ter dood. Maar dacht hij weder aan vader en bloedverwanten , dan begon hij in zijn vast befluit van te willen derven wankelmoedig te worden. „ Wat zullen deezen van mij zeggen", dacht hij, „ als zij hoeren dat ik in een land zoo ellendig omgekomen ben, in het welk ik mij tegen hunnen wil begeven heb ? de wankelende ouderdom mijns vaders zal deezen laatficn fchok niet kunnen uitltaan. Vloekend over mij zal hij in 't graf nederdaalen. Neen, ik wil van befluit veranderen, uit deezen kerker vluchten , en wanneer ik in vrijheid zal zijn, mijn geval voor de ganfche waereld rechtvaardigen. Vluchten wil ik en leven ; maar waar is de mcêlijdende vriend, die mij de behulpzaame hand tot vluchten aanbood ?" Deeze hadt zich reeds verwijdert, en hoorde niet meer de ftem van den ongelukkigen. Toevallig viel hem den brief, die deeze hem heimelijk bezorgt , en welke hij in den ftorm zijner vervoering vergeeten hadt, onder de oogen. Hij opende denzelven met ongeduld, en zag 'er de hand zijns vaders in, die hem den dood zijner gemaalin bekend maakte, en hem verzocht, zoo fpoedig als mogelijk was, in zijn vaderland te rug te keeren. Deeze tijding doorgriefde hem, in de bittere omftandigheid waar in hij zich bevondt, de ziek Nu gevoelde hij in den hoogden graad het onrecht, door hem, zijne goede vrouw aangedaan. Hij verfoeide zich zelve, en  pandoeren overste. 89 en ("terkte zich op nieuw in het befluit om een leven te verhaten, dat voor hem niets anders dan ellendig wezen kon. Mogelijk echter zou hij aan de vlucht de voorkeur gegeven hebben, als zijn vriend, die hem dezelve aangeraden hadt, zich bij hem hadt bevonden; maar deeze kwam op den beftemden tijd niet opdagen ; integendeel vertoonde zich tegen den avond de adjudant van den Generaal stokman, welke hem nu zijn ongeluk volkomen bekend maakte. Hij tradt met vier ioldaten in de gevangenis. Verfchrikking was op zijn aangezicht en wildheid in zijne oogen te lezen. Hij droeg in zijne hand een groot blad papier. Trenk lag juist op dien tijd aan een heete koorts, en was zoo zwak, dat hij niet in daat was zijnen arm op te beuren; maar de adjudant beval hem al candonds dat hij zich op zou richten, en zijn vonnis met die onderwerping, welke eenen misdadigen betaamd, aanhooren. Hij verorrtfchüldigde zich met zijne overgroote zwakheid, maar de adjudant antwoordde hem met eene koelheid van geest, waar over de natuur zich verbaast: dat die oplettenheid voor zijn ligchaam , het welk nu haast verbrooken ftond te worden, overtóllig was. Dit gedrag was voor onzen held nog verfchrikkclijker dan het vonnis zelve; evenwel hij hoorde het, als of het flechts eene kleinigheid ware, gelaten aan, alleenlijk zeide hij, dat hij het voor onrechtvaardig en gewelddadig hieldt. Voorts, daar hij niets tegen geweld vermogt, badt hij ten minden om die eenige genade, hem in 't bed te arquebufeeren, wijl zijne krachten hem niet toelieten, om tien fclircden voort te gaan. Maar bidden vermogt hier niets; trenk F 5 wierdt  J>0 FRANS VAN DER TRENK, wierdt van vier grenadiers uit het bed genomen , en in den flaaprok barvoets, over fneeuw en ijs, in een' geflooten kring voortgefleept, en daar aan een' paal gebonden, wijl hij zich van zwakheid niet meer over eind kon houden. De ganfche armée hadt zich verzameld, en 'er waren twaalf kogels geladen, om hem op het gegeven teken te ontzielen. Men bedenke nu de ontroering, de woede en de wanhoop, waar in onze held zich bevond ! Hij verklaarde openlijk voor de ganfche armée zijn proces onwettig , zijne richters partijdig, en zijne onfchuld bewezen te zijn, met bijvoeging, dat zoodanige handelwijze ftreedt tegen godsdienst, recht en menschlijkheid. Hij beriep zich op den hoogden richterfioel van Rusland, en nam den hemel zelfs tot getuigen zijner onfchuld; maar dit alles was te vergeefs. Op eenmaal echter wierdt hij bedaard, wijl hij vreesde, dat de omflanders zijne razernij voor een bewijs van lafhartigheid en laagheid zouden aanzien ; daarom befloot hij, zijnen dood onverfchrokken af te wachten. Intusfchen plaatfle men hem het witte papiere hart, naar gewoonte der Rusfen, op de linkerborst, het welk tot een teken moest dienen, waar op de voltrekkers van het gruwzaam bevel moeten losbranden. Wanneer men hem de oogen wilde blinden, verzocht hij deeze gunst, zeggende, dat niemand hem dit kon weigeren, oin zijnen dood met opene oogen in te wachten. Reeds naderde het vreesfelijk oogenblik, dat onzen held alle twijlTel over de voortduuring der ziele benemen zoude. Reeds waren de haanen gefpannen, reeds lloegen de muskettiers aan, .als  pandoeren overste. 91 als ■ Doch het vervolg kan de lezer in het volgende hoofdftuk zoeken. TWEEËNDERTIGSTE HOOFDSTUK. Welk hij niet kan over/laan, die het voorgaande gelezen heeft. Graaf munnich mogt nu van de onfchuld onzes helds overtuigd zijn, of gewichtige redenen gehad hebben, hem op deeze wijze te tuchtigen: genoeg, in 't beflisfendst oogenblik kwam 'er een boode aanvliegen, die van verre der verzamelde menigte toeriep: „Genade!" daar op hoorde men een zacht gemompel, het welk zich eerlang in een luid gejuich van vreugde verhefte; en trenk hoorde op eenmaal van alle kanten het woord: ,, Genade!" klinken. Ik waag het niet, u te befchrijven hoe hij te moede was. Zelfs hij, die oogenblikkelijk uit den dood in 't leven wederkeerde, zoude die gewaarwordingen niet kunnen fchilderen ; en indien zulks al mogelijk ware, zoo verwacht ik te veel van de billijkheid mijner lezers, dan dat zij mij vergen zoude, de proef van doodsangst te ondergaan, om 'er eene waare befchrijving van te kunnen opleveren. Die verrasfehing is te fnel en die denkbeelden zijn te donker, clan dat zij zich zouden laaten ontwikkelen. Ook onzen held fcheen het in den aanvang toe, alles een droom te zijn, en nauwlijks kon hij zich ver-  02 FRANS VAN DER TRENK , verbeelden dat een dag, die voor hem zoo treurig begon, zoo vrolijk zou eindigen; maar zijne blijdfchap verminderde merkelijk, als hij gewaar wierdt, dat zijne draf niet opgeheven, maar flechts veranderd was : het leven wierdc hem wel gefchonken; maar hij was veroordeeld om zes maanden in de vestingwerken van Kiow te arbeiden : na verloop van dien tijd moest hij, op levensitraf, zich zelv" door een handfehrift verbinden , nooit weder den Rusfifchen bodem te zullen betreden. Het laatfte zou hij buiten dat evenwel niet gedaan hebben, wijl hij eenen onverzoenelijken haat, tegen al wat Rusfisch was , opgevat hadt ; maar het eerfte fcheen voor hem eenen langzaamen dood te zullen zijn. Hij protesteerde tegen zulk eene fchandelijke genade, en verlangde te nerven; maar men hoorde niet naar zijne bezwaaren; hij wierdt met andere misdaadigers op een kar geworpen , en naar de plaats zijner verfmaadelijke beflemming gevoerd , waar hij onder het fchuim van 't menschdom leien en kalk aanbrengen moest, zonder zijne familie eenigzins in aanmerking te nemen, of medelijden met zijnen ongelukkigen toeftand te hebben. Tot zijn geluk hadt hij twee honderd ducaaten , van welke niemand iets wist, in zijnen gordel verborgen; hier door kon hij den 1'st zijner beklaagelijke omftandigheid eenigzins verlichten. Door geld bracht hij het zoo ver, dat men hem ten minften eenen beeteren optrek dan de overige misdaadigers aanwees, offchoon zijne wooning flechts een ingegraven hol onder den wal der vesting was; door geld matigde hij de (Irengheid der oppasfers, welke hem reeds den anderen morgen na  PANDOEREN OVERSTE. na zijne aankomst, niettegenffaande hij weder ziek geworden was, op de fchans wiide drijven. Voorts was zijne omftandigheid echter altoos medelijdenswaardig. Niemand mogt bij hem komen, ook niet zijne twee flavinnen, die hem getrouw daar heen gevolgd waren; zelfs was hem de noodzaakelijke omgang met de Rusfen onverdragelijk. Duizendmaal wenschte hij de vleugelen eens vogels te hebben, om naar Duitschland of Hungarijen zoo fnel als mogelijk was weder te rug te vliegen; duizendmaal verloofde hij zich aan de lieve Vrouw van Loretto, als hij Hechts eerst op den Duitfchen grond was,liever barvoets eene reize naar Jeruzalem te ondernemen, dan langen tijd de Rusfifche lucht in te ademen. Zelfs nam zijne gezondheid van dag tot dag af; en onze held zou waarfchijnelijk zijne dagen in Rusland geëindigt hebben, indien niet het geluk, dat zich al meest onverwagt tot ons welzijn ver', toont, hem door een gewenscht toeval eene uitredfter hadt aangebracht. DRIE  94 frans van der. trenk, DRIE-EN-DERT1GSTE HOOFDSTUK. Waar Mn eene vrouw weder goed maakt, wat eene andere bedorven hadt. O nze held hadt van eenen kapucijner, die hem op zijne doorreis geduurende zijne ziekte kwam bezoeken, vertroosten en voor de andere waereld bereiden, vernomen, dat de gemalin van den generaal van lö wen da hl te Kiow was aangekomeu. Hij wist dat zij wel eer eene goede vriendin zijner vrouw geweest was, en hoopte van haar alle moogelijke voorfpraak bij den graaf munnich. De goede kapucijner nam die boodfchap op zich, begaf zich bij de generaalin, en ondekte haar de droevige omftandigheid van onzen held, welke zij voormaals in zulk een' glansrijken ftaat gekend hadt. De gravin wierdt ontroert, verzuimde niet, zich van het vermogen dat zij op den graaf munnich hadt te bedienen, en bragt het door haar aanhoudend verzoek intusfchen zoo ver, dat trenk drie dagen daarna uit zijn hol in de wacht wierdt verplaatst, en van zijne boejen ontflagen; maar hier meede was de generaalin nog niet te vreede. Zij verzocht om volkomen bevrijding- Munnich was onverbiddelijk, de gene. raalin liet zich door een eerst weigerend antwoord niet affchrikken, en zocht andermaal weder gelegenheid zoo lang voor t renk aan te houden, tot . 1 zij  pandoeren overste, 95 zij haar oogmerk bereikte. Het verjaarings- feest, der keizerin was de gelukkige dag, welke trenk, zijne volkomene bevrijding hadt te danken; op denzeiven hadt munnich een aanzienlijk gezelfchap bij zich. Gravin löwendahl, met de gemalin van r 17 man zo w, maakte den goeden luim van munnich zich ten nutte, en hielden hem zoo lang in een' hoek van 't vertrek geblokkeerd, tot hij beloofde aan haar verzoek te zullen voldoen. Wie is in ftaat het bidden der fchoonen te wederftaan! Illi ms triplex & robur circa pe'ètth erit. Genoeg! onze held wierdt uit zijne gevangenis verlost, doch onder deeze voorwaarde, dat hij aanftonds tot over de grenzen gebragt zou worden, en zich nogmaals fchriftelijk verbinden, den rusfifchen grond nimmer weêr te zullen betreden. Op den dag van zijne afreis hadt onze held weder harts genoeg , den graaf munnich welke'hem, zoö zeer hij hem te vooren hadt bemind nu fcheen te haten , op den wal tegen te gaan, zich bij hem te rechtvaardigen, en hem om een atteftatie van zijn gedrag in Rusland te verzoeken. Hij fprak hem met eene vrijmoedigheid aan, die ons bijna aan de geloofwaardigheid van den verhaaler doet twijffelen. „ Is 't mogelijk, „ zeide hij tot* hem, dat uwé excellentie geen deel „ zou gehad hebben, aan eene daad van welke ik „ niet weet of zij mijn leven of uwe eer benadeelt „ heeft? Gij weet dat gij in een land zijt, waar „ het geluk ongeftadiger dan ergens in de waereld ,, is , en waar de verhevenfte posten al te dik,, wils den laagften val onderworpen zijn. Met deeze woorden, die helaas daar na haare vervulling had-  yó frans VAN DER TRENK, hadden, wijl munnich in ongenade viel en naaf Siberiën gezonden wierdt, overhandigde hij hem een fmeekfehrift om ontflag uit den Rusfifchen dienst, en een getuigfehrift, dat hij bij de armée zijnen fchuldigeu plicht gedaan hadt, en niet wegens eenig misdrijf den Rusfifchen dienst hadt moeten verlaten. Munnic h antwoordde hem met harde woorden, waar in hij hem van zijne oprechtheid verzekerde, en de oorzaaken, van het hem aangedaane onrecht op anderen fchoof. Hij beloofde onzen held een getuigfehrift, het welk hij ook niet vergat, na te zenden, en wenschte hem ook geluk op zijne reize; die trenk ook aanftonds vervorderde. Midden in den ftrengften winter, in Februarij, begaf hij zich , met een lieutenant en agt gemeenen, die hem tot aan de poolfche grenzen moesten begeleiden, van Kiow op reis. Tweemaal wierdt hij onderweg van Poolfche gauwdieven overvallen. Eenmaal redde hij zich met list, de tweede maal met geweld, en kwam gelukkig aan de grenzen: maar hoe ontftelde hij als de wachthebbende, officier hem zijne twee flavinnen, die bitter om hem weenden, met geweld afnam. Hij moest zich dit laten welgevallen; maar hij kon alle wederwaardigheden, die hem in Rusland waren overgekomen, veel minder vergeten dan de ongenoemde fchulden, die hij daar achterliet. VIER.  pandoeren overste. 97 VIER- EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held naar huis gaat, en een nachtbezoek van eene Freule krijgt. r An den jaare 1740, den laatfkn may, kwam hij we* derom bij zijnen ouden verlaten vader, in Leit> fchauw, welke bij zijne aankomst bijna in onrnagt nederzonk; want het gerucht van den dood zijns zoons, was den ouden reeds te vooren ter ooren gekomen, en deeze hadt om den vermeenden dooden reeds flroomen van traanen vergooien , en nimmer gehoopt hem ooit weder te zien. Hoe groot was dan zijne vreugde, toen zijn verboren zoon hem om den hals viel; het ganfche huis liep te zaamen, en nam deel aan de vaderlijke blijdfchap. De wonderlijke lotgevallen onzes helds baarden bij allen die het hoorden verwondering en meedelijden, maar niemand wenschte in zijne plaats geweest te zijn. Na een kort verblijf in Leitfchauw nam hij affcheid van zijnen vader, en reisde naar zijn Landgoed in Slavonien. Onder weg zijnde, werdt hij, op de plaats daar hij overnachten wilde, van eene rijke dame ten avond eeten verzocht. Haare dochter, eene der fchoonfle freules in gansch Hongarijen, zat aan zijne zijde, en trenk voeide al aanftonds haar vermogen op hem ; zijn gefprek was enkel liefde. Deeze onderhouding was de freule G gansch  Maar daar wij onze belofte van onpartijdigheid indachtig zijn, vinden wij geene zwaarigheid, om hier het geval , zoo als het zijn neef verhaalt, ter neêr te Hellen; hij fpreekt het zelve tegen, en doet het in een geheel ander licht verfchijnen, 't welk den dapperen krijgsman , die zich door eenen rover in grootmoedigheid liet overtreffen, even tot zoo veel fchande verftrekt , als het ongelukkig flachtoffer zijner laagheid tot eer. ,, Hij hadt," zegt de pruisfifche trenk, „ de vader van eenen Harumbacha levendig laten fpietzen, en patrouilleerde des avonds aan den oever van een beek, welke de grenzen van een fcheid; aan dezen oever ontmoetede hem de rover zelve met zijne lieden." Het was lichte maan. Deeze riep hem toe: ,, trenk ik ken uwe ftem; gij hebt mijnen vader gefpietst; gij vervolgt ons als een fchurk , arglistig en gruuwzaam; hebt gij hart in uw  pandoeren overste. 10J uw lijf, kom dan over het bruggetje: ik zend alle mijne lieden te rug;-leg even als ik, al uw geweer af, uitgenomen uwen zabel, en dan zullen wij zien wie de plaats behouden zal." Na dit gefprek, zondt hij zijne lieden te rug, lag zijn geweer af, en trenk kwam over het bruggetje. Beiden greepen zij den zabel, maar trenk doorfchoot hem, met een verborgen gehouden pistool, verraderlijk, en kwam met zijn hoofd te rug, dat hij op een' paal fteeken lier. ■ -Op een' anderen tijd is hij op de jacht,hoord muzijk in een eenzaam afgelegen huisjen van zijnen onderdaan, krijgt dorst, gaat 'er in, en vindt bruilotts gasten aan tafel zitten , oogenblikkelijk voegt hij 'er zich bij en eet mee, zonder te weeten, dat in dit huis de bijeenkomst der rovers was; terwijl hij tegen over de deur, aan eene lange fmalle tafel zit, treden 'er twee redelijk groote mannen gewapend binnen; hij verfchrikt; de eene rover bevredigde hem echter met deeze woorden: „ wij hebben u, nog uwe onderdaanen niet beledigd, tre nk! en gij vervolgt ons zoo gruuwzaam en zoo lafhartig; wij denken edelmoediger ; eet u zat, met ons. Wij konden u oogenblikkelijk zonder tegenweer doodfchieteu; vrees echter niets ; als wij gegeten zullen hebben, zullen wij met den zabel in den vuist zien, wie van ons eene rechtvaardige zaak heeft, en of gij zoo onoverwinnelijk zijt als de lieden zeggen." Hier op zetten zij zich tegen over hem aan tafel, en eeten en drinken vrolijk meê, Hoe trenk daar bij te moede was, kan men ligt nagaan; wijl hij niet weeten kou, of 'er niet buiten de deur nog andere helpers waren, om hem te martelen. Hij haalt daar  ïo8 frans van der trenk, daar na ftilletjes, zonder dat men liet merkte, zijne zakpistoolen uit de-tasch, richt die beiden onder de tafel op de buiken zijner vijanden, trekt dezel. ven los, grijpt de tafel, werpt ze op hen, en fpringt gelukkig de deur uit. In het na buiten fpringen neemt hij nog een roversgeweer , dat zij aan de deur gezet hadden, meede. Een van hun, wentelde zich in zijn bloed, de andere kruipt van onder de tafel en loopt hem woedend na. Trenk laat hem naderen , fchiet hem met zijn eigen geweer dood, houwt hem den kop af, en brengt dien zijnen lieden te huis. ■ Daar hij zich zoo als uit de beide gefchiedenisfen blijkt, alle laagheid veroorloofde, wierden de rovers tamelijk getemd, hunne aanvoerders waren afgemaakt geworden, en een groot deel van hun, was, of door het zwaard, of door galg en rad, van kant gemaakt. Onze held geloofde integendeel , daar hij het oord van rovers gereinigd hadt, fchoon hij de ongelukkige Uachtoffers zijner wraake zeer laaghartig hadt bchandeld , den grootften lof verworven te hebben j maar zoo veel te grooter was zijne verwondering, als hij daar over na Esfek voor het gericht gedagvaard wierdt, om van zijn gedrag rekenfchap te gegen. Z'jn oude Antagonist auditeur sa sen tha l leefde nog. Onze held was zijne eerfte behandeling nog niet vergeten. Hij was liever in de hel gegaan s dan voor het gericht van Esfek, en verdedigde zich derhalven fchriftelijk; maar men eischte zijn'perzoon, en daar die niet verfcheen, kreeg een ieder in 't land bevel, hem met geweld te leveren. Trenk wierdt gewaarfchuuwd, en nam de vlucht in een Francis- kaa-  pandoeren overste. löT) kaaner klooster. Maar ook hier was bij niet zeeker, wijl 'er bevel kwam, hern uit het klooster te ligten. Daar trenk het gevaar zag, waar meede hem de dienaars van het recht dreigden , nam hij het befluit naa Weenen te reizen, fchoon de pest op de grenzen van Croatiemwoedde, die met wachten fcherp bezet waren. Hij wierdt ook daadelijk bij zijne komst aan de grenzen -te rug gehouden; maar in Slavonien was hij nooit zeeker, en nood breekt ijzer. Hij reedt 's nachts aan een plaats daar geen wacht ftont, door de rivier Ilava, en kwam gelukkig aan de overzijde; hij reedt vervolgens, wijl hij meest 's nachts de grenzen pasfeerde, met extra post naar Weenen; maar hij hadt het geluk niet, om zijne zaak eerst aan te brengen; want op zijne moeijelijke reis, die meest 's nachts gefchied was, hadt hij meer tijd moeten verliezen dan een brief nodig hadt. Het bericht van zijn tegenpartij was 'er reeds voor hem, het welk onze held welhaast ondervondt; want nauwlijks was hij eenige dagen in Weenen, of de plaats-major wierdt uitgezonden, om hem gevangen te nemen; hij ontmoette onzen held , terwijl hij voornemens was, zijnen agent een bezoek te geven, op de trappen; doch om dat hij hem niet kende, omkwam hij het ditmaal gelukkig, zonder het gevaar, dat hij zoo even ontkomen was te befeffen. Echter volgde hem een huurknecht naa, die hem bericht bragt, dat men hem hadt willen vast houden; maar, daar hij niet tegenwoordig was, in zijn plaats een' kamerdienaar hadt weg gevoerd Trenk zette zich "tl met zijnen agent ijlings in den wagen, eu zocht onder de Schotten bij eerte ge es-  iio frans van der. tresk, geestelijke orde, een verberg plaats, die hem echte? dezelve weigerden. Van deezen begaf hij zich bij de Kapucijners, die hem gewillig innamen: dit is de reeden dat onze held geduurende zijn gansch leven, deeze orde zoo zeer beminde. Maar ook daar meende hij niet zeeker te zijn, te meer daar hij hoorde dat 'er de ftrengfte navorfching wegens hem gefchiedde; hij vreesde de rechtsgeleerdheid die hem reeds dieper wonden dan een vijand in 't veld toegebragt hadt, te zeer, om niet het uiterfte te beproeven om haare gewelddadige handen te ontwijken; hij fmeedde projecten op projecten , waar van hij eindelijk ter uitvoering verkoos, dat geene dat meest met zijn karacter en zijne tegenswoordige omftandigheid overeenkomftig fcheen te zijn. Maar de lezer gelieve ons alvorens toe te ftaan, het oog te vestigen op de toenmaalige omftandigheid van het huis van Oostenrijk.' ZEVEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held overfle wachtmeester wordt. K arel de zesde was intusfchen geftorven, en maria theresia hoopte nu een gerust bezit te nemen, van haare aangeërfde rijken en landfchappen; te meer, daar de Pragmatique Sanctie, tot ftand gebracht en de herftelling daar van duur gekogt was. Evenwel zogten zeven vijanden gelijktijdig  pandoerenoverste. iii dig haaren troon te ondermijnen. De aanmerkelijkde tegenpartij was fredriic koning der Pruisfen; welke met een groot leger Silezien overrompelde; Sardinien ofFerde eindelijk zijne aanfpraak den Hongari. fchen ducaaten op; Spanjen was belust op de daateu van Italien; Beijeren en Paltz haakten naar Bohemen, en de Franfchen, om bij de verbrijfeling der Oostenrijkfte ftaaten geene bloote aanfchouwers te zijn, onderdeunden de overigen niet alleen met nadrukkelijke woorden, maar zelfs met de wapenen in de hand, en dreigden den ftam van Habsburg den laatfien dooddeek te geven; ook de Saxen konden bij de befchouwing van zulke aanzienlijke erfgoederen, hunne begeerte niet wederdaau, om 'er ten minden eenige vette brokken uit te halen, en drongen met een leger Boheemen in. De van alle kanten bedreigde mar ia theresia was nu zelfs in haar eigendom nooit zeeker, en vluchtte naar Presburg, om de hulp haarer getrouwe Hongaaren af te fmeeken. Onze held geloofde zich van dit tijdpunt te moeten bedienen. Hij vervoegde zich bij Prins ca rel van Lotteringen, ondekte hem zijn gansch geval, en beloofde, indien hij hem voor zijne aanklagers beveiligde, en hem een generaal pardon voor alle rovers, welke bij hem dienst wilde nemen, meê gaf, een korps Pandoeren, op zijn eisen kosten te zullen oprichten. Zijn aanbod was, zoo als men ligt kan begrijpen, ten uiterden welkom ; hij verdeedigde zich hier door te gemakkelijker tegen alle aanklagten die tegen hem waren ingebragt; en in weinig dagen, kreeg hij patent en het karacter als overfte wachtmeester. Nu was trenk we-  lii fkaNs vaN Der Trenk, weder geheel in zijn element. „ Dit was, zegt hij zelve,'de fchoonfte coup die ik geduurende mijn gansch leven, tot fchande mijner vijanden, gedaan heb, en hoe veel gevaaren en onvergenoegde uuren ik daar door naderhand verduuren moest, heeft het mij echter nooit berouwd." In 't begin van maart des jaars 1741, reisde onze held te rug naar Slavonien, om zijne duizend man zoo haast mogelijk bij een te brengen- De Pandoeren, die hem lang genegen waren geweest, ijlden met hopen naar hem toe; vrienden en bloedverwanten onderfteunden hem, bijzonder ook de generaal veldmarfcbalk graaf khevenhuller, toenmaals 's lands gouverneur; en ten fpijt zijner vijanden, die hem bij alle gelegenheden hindernisfen in den weg lagen, hadt hij reeds in zeven weeken zeven honderd Pandoeren bij een, allen lieden bekwaam tot moedige en gewichtige ondernemingen. Hier door greep hij andermaal het overige gedeelte der Slavonilcfie rovers van alle kanten aan , en dreef hen tnsfehen den Sauw en Sarfawa zoodanig in de engte, dat zij gedwongen wierden te kapituleren; waar op 'er drie honderd dienst namen onder zijne Pandoeren, en hier meede was zijn regiment voltallig. De meeste dezer lieden waren (lichts zes voeten lang, maar dappere en kloekmoedige foldaaten; zij konden allen zwemmen en mijlen ver, gelijk herten lopen. Allen, wanneer zij flechts buit voor zich zagen, verachtten den dood, maar hier door waren zij gruuwzaam en barbaarsch. Zij verfchoonden noch grijsaards, noch zuigelingen in de wieg. Celd of wellust, zelden eerzucht, was de beweeggrond hunner daaden , wanneer zij aanmer- ke-  pandoeren overste. H3 kelijke dienften deden. Trenk, wien het karacrer zijner landslieden al te zeer bekend was , moest, zoo als wij in 't vervolg zien zullen, hen zelfs in wreedheid ovetreffen: uit dit grondbeginzel moest hij werken, indien hij bij hen in achting wilde blijven. Een eenig voorval 't welk zich al aanftonds, na hij zijn regiment opgericht hadt, opdeedt, zal onze Helling rechtvaardigen. Terwijl hij met hen exerceerde, gaf 'er een gansch platon gelijk vuur op hem, en fchoot zijnen loper van zijne zijde weg. Trenk begreep zeer wel op wien de fchoot gemunt was. Razend fprong hij op de menigte los; telde een, twee, drie, vier; en het hoofd van den vierden lag op den grond. . Doch, in 't voorbij gaan gezegd , hij was ongemeen fterk ; en met zijnen Turkfchen zabel floeg hij koppen weg, als of het rapen waren - Dit herhaalde hij driemaal; eindelijk fprong 'er een Harurnbachaner uit het gelid, trok zijn' zabel, ging voor hem ftaan en zeide: ik ben het, die op u gefchoten heeft; verweer u thans zoo goed gij kunt. Alles was vol verwarring. Trenk echter floeg hem in eenen flag ter neder, en was voornemens, zijne executie bij den vierden man voort te zetten, toen het ganfche regiment het geweer opnam, en de haanen fpande; ieder' een zou hier den moed ontzonken zijn geweest, maar trenk behielt de tegenwoordigheid van geest. Woedend zwaaide hij den zabel, en liep 'er links en rechts op in. Niemand hadt het hart los te branden, en alles riep: halt» viel voor hem neder, en beloofde gehoorzaamheid. Nu veranderde trenk zijne geflrengheid plotzelings in vriendelijkheid; omhelsde 'er eenigen H broe-  1/4 FRANS VAN DER TREMK, broederlijk, hielt eene korte reden voering, en won alle harten weder; want hij wist wel dat voortduwende geftrengheid meer verderven als goedmaken zou, en verftond de kunst, om hunne neigingen door vriendelijkheid te lenigen, indien hij overwinnen en voordeel bevechten, of verharde rovers aan melitnire onderwerping gewennen wilde. • Dit ailcen is in ftaat om de verwijtingen van wreedheid, die men hem, als den eerlten aanvoerer der Pandoeren, waar van zijne vijanden zich zoo zeer bediend hebben , aandoet , eenigzins te matigen. Was hij. een aanvoerer van reguliere troupes geweest, dan wilden wij liever onze veder in gal dopen, dan iets tot zijne verontfchuldiging bijbrengen. Men befchouwde hem alleen als een hoofd, van een menfchen-rot, dat fteeds gewoon was, van roof tc leven , dat geen onderwerping kende, en nu in den fuldaaten - dwang ingeprcst werdt. Eere ontvlamt geenen rover tot daaden; gierigheid of wellust alleen zijn zijne drijfveéren; van daar die brandftigtingen, plunderingen en fchanddaaden, waardoor zijn Pandoeren corps zich., voornaamelijk in Beijeren en den Elzas bevreest en gehaat gemaakt heeft. Dij zelfs ging zijne lieden met een goed exempel voor, alleen met dit onderfcheid, dat hoe-groot ook zijne zucht tot geld en wellust was, evenwel zijne grootsheid, eerliefde en verknochtheid aan zijne keizerin grooter waren. Het uiterlijk voorkomen zijner Pandoeren was verfchrikkelijk; zij hadden een vreeslijk aanzien van zien zclven; en dit hadt trenk nog zoeken te vermeerderen, door hunne bijzondere kleding. Een ieder hunner was gewapend, met een' fnaphaan, za-  pandoeren overste. 115 zabel, en vier pistoolen in den gordel. Na dat alles vaardig en toegerust was, marcheerde hij aan de fpitze van zijn regiment naar Weenen, waar hij de revu van het ganfche hof pasfeerde, en het genoegen hadt, dat zijnen nieuwen optocht het zelve zeer aangenaam fcheen te zijn. AGT- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held te veld trekt, in arrest raakt. en zijne Pandoeren na loopt. Den eerften april brak onze held met zijn regtment tegen Neisfen en Silezien op, en kwam half may bij de Oostenrijkfche hoofd-armée aan. Maar hier vondt hij veel benijders , welken hem zijnen gelukftaat misgunden, en 'er gedeeltelijk op uit waren, om hem het kommando over zijn regiment te ontwringen. Het zou hun gelukt zijn, als zijne Pandoeren niet altijd geweigerd hadden eenen anderen te gehoorzaamen. ■ Of echter graaf neururg, die toenmaals de armée kommandeerde, zelf gezocht heeft, den hier na zoo beruchten menz el, de aanvoering der Pandoeren van trenk in handen te fpelen, is eene befchuldiging, die onze held hem wel ten laste legt, doch die wij echter geheel voor zijne rekening laten. Maar wij gaan tot de gefchiedems zelve over. Eenige dagen na. zijne aankomst in H a 't le-  Il6 . FRANS VAN DER. TRENK, 't leger, kreeg hij bevel, om een diveiTie onder de Pruisfen, welken zich bij Strelen voordeelig geposteerd hadden, te maken. Hij marcheerde twee nachten door, en verborg zich met zijne Pandoeren gedurende den dag tusfchen de ftruiken. Onvermoeid nam hij bij het aanbreken van den dag post op den Zoteberg, met oogmerk, om 't vijandelijk leger den toevoer af te fnijden; bij deeze gelegenheid, maakte hij veele met proviant en eenige met koopmans goederen beladcne wagens, welke twee Oostenrijkfche handelaars van Sweidnitz toebehoorden, tot buit. De kooplieden zelfs liet trenk, onder voorwendfel, dat zij met het vijandelijk leger handel dreven, in arrest nemen, en zou hen, zoo als zijne vijanden zeggen, voorbedagtelijk hebben laten doodfehieten, alleen om hunne goederen te mogen behouden. Een geval dat hem weinig eer aandoedt, indien het waar is. Hij zelve verhaald het op de volgende wijze: „ mijne lieden, begingen bij deeze gelegenheid, zoo als zulks al veeltijds gefchiedt, eenige ongeregeldheid , wijl zij, behalven eene menigte andere zaaken , ook veel brandewijn tot buit gemaakt hadden; zij dronken 'er zoo veel van, dat het mij onmogelijk was, hen in toom te houden. Wie zal in dergelijke voorvalleu, van lieden die op kosten van den vijand teeren, die onderwerping kunnen eisfehen, welke men alleen van de regulierfte troupes verwagten kan! Zij waren langen tijd geweest zonder fpijze te nuttigen, of uit te rusten, alleen om aan hunnen plicht te voldoen; wie kan het hun dan kwalijk nemen, dat zij zoo veel van eenen drank namen, welke zij met hun bloed gekogt hadden! Wat mij betreft, ik deed  PANDOEREN OVERSTE. jij deed alles om mijne Pandoeren zoo in orde te houden , dat zelfs de vijanden geen reden zouden hebben, zich daar over te beklaagen; maar zij waren te dronken om mijne beveelen te hooren, zij vingen 's nachts een blind alarm aan, en fchooten beide de kooplieden dood; ik moest den dag afwagten, om den daader te kunnen (traliën , welke ik ook werkelijk 's morgens vroeg, na gehouden krijgsraad, den kop liet afhakken." Voorbeelden kunnen affchrikken, maar geen kwaad uitroeijen, dat iu den oorlog ongeneeslijk fehijnt. „ Waren mijne Pandoeren de eenigen,' vervolgt bij, ,, die door dergelijke onordeningen in den oorlog hebben uitgemunt, dan zoude ïk mij tegen dien verantwoorden, welke zich tot rechter over mij opwierp, en de fchuld daar van op mij fchoof. Zij zi,n allen goede foldaaten; maar levert de oorlog niet eenen tijd van vrijheid en bande« loosheid op? immers zijn zelfs de regulierlte troupes geen lieden van welken men zeggen kan, dat zij in een klooster zijn opgevoed!" Trenk mögt nu fchuld of geen fchuld hebben; graaf neuherg liet hem arresteeren, en gaf intusfchen zijn komrnando over aan menzel, die daar reeds lang naar verlangt hadt. Maar nauwlijks hadden de Pandoeren dit vernomen, of zij floegen aan 't muiten: veertig van hun wierden 'er na Glaz gezonden, om aan de vesting te arbeiden; de overiüc begaven zich onder het nieuwe kemmando, deels door dwang, deels door gefchenken daar toe bewogen zijnde , wijl m e n z e l den ganfehen buit, die trenk voor zich behouden hadt, onder hen uitdeelde. Ja menzel ging zoo ver, dat hij niet alleen onzen held zijne veldtoertisH 3 ting  IJ.8 FRANS VAN DER TRENK, ting ontroofde, maar zelfs honderd Hongaarfche du* caaten uit zijnen koffer nam. Geduurende den tijd dat trenk in arrest zat, viel menzel met zijne Pandoeren de ftad Zoten aan, Hak dezelve in brand, en kwam met een verlies van twintig dooden en zescn- dertig gekwetften te rug. ,, Het is geen kunst, zeide trenk, een vreemd volk, wiens oprichting hem niets gekost beeft, te facrifieeren. Ik wil zien of hij iets dergelijks met zijne drie honderd bier- en vleeschhcuwers hoezaaren, (M enzel was een vleeschhouwers zoon,) die hij van de afgepreste goederen in Beijeren opgericht hadt, doen zoude.'' Niet lang daar na, wierdt trenk uit zijn arrest ontflagen, en zijne Pandoeren verklaarden alle naar huis te zullen gaan, indien men hem niet weder tot hoofd van hun corps aandelde. Graaf neuderg wierdt alzoo gedwongen, aan bun verzoek te voldoen, en menzel genoodzaakt, om zijnen post aan den rechtmatigen bezitter af te ftaan. Ondertusfchen verhief zich de Pruisfifche armde tegen Neisfen, om deeze plaats te bemachtigen. Trenk ijlde haar na, viel des nachts om elf uuren midden in de vijandelijke bagagie, en maakte vier- en- dertig wagens en drie honderd paarden buit. Ook bij andere gelegenheden muntte hij uit; maar hij hadt nimmer het voor hem wenfchelijk geluk bemerkt, deswegens bij het hof te worden aanbevoolcn. Zijne daaden wierden in de na Weenen gezondene berichten lleeds verzwegen,fchoon hij zich verbeeldde, alles wat mogelijk was in 't werk gefield te hebben , om de Oostenrijkfche wapenen luister bij te zetten. Hij en de zijnen waren over dit beledigend ftilzwijgen ten ui-  PANDOEREN OVERSTE. ï 10 uiterften misnoegd, en zijne Pandoeren , welke veelligt de verwijtingen des generaals van neuberg, hun in verfcheiden gevallen aangedaan, niet vriendelijk hadden opgenoomen, namen van zelve affcheid, met dit vast voorneemen, naar hun vaderland en famillie te rug te keeren. Trenk kon of wilde hen met geweld niet te rug houden, en liet toe dat zij zich van hem verwijderden, zonder zich verder, om zijne bevelen of verzoeken te bekommeren. Maar nauwelijks waren 'er zes dagen vervlogen, zëdért dat zijn regiment zich zoo beklaaglijk verlopen hadt, als het gerucht verfpreidde, dat Weenen met eene belegering van Franfchen en Beijerfchen bedreigt wierrit. Dit bericht bragt de ganfche armée in de grootfte ontroering. Trenk beklaagde zich nu, dat hij in den dienst zijner Monarchin, in deezen hoogeu nood, niet meer dan zijn eigen leven kon opofferen. Maar na duizend projecten die zijn hoofd doorkruisten, hielt hij het voor 't best, zijne Pandoeren op den voet na te loopen, om ten minden een deel van hen te overreden, van zich weder onder zijn' kommando te begeven. Hoe hij dezelven echter weder onderhaalde, zal in 't vervolg blijken , onze lezer vergunne ons, hier een weinig uit te rusten. H 4 N E-  frans van der trenk, NEGEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk onder geen tijtel gebracht kan worden. Onze held trof werkelijk niet ver van Weenen drie honderd Pandoeren aan; hij overreedde hen om te rug te keeren , en bezette daar mee het Tëte du Point, aan den eerften arm van den Donau; met een vast voorneemen, om, of met al de zijnen te fterven, of ten minflen den doortocht der vijanden zoo lang te beletten, tot zijn getal verfterkt zou zijn; deeze onderneming ging wel boven zijne macht, maar helden meeten de gevaaren flechts af, naar hunnen moed , en deeze fchijnt zich dikwils boven zich zeiven te verheffen. Zoo fireedt eens bij Thermopyla, Leonidas, met flechts drie honderd man: 't Is waar, hij en zijn volk verloor Het leven; maar verkreeg den roem, Van met drie honderd man meer dan een miliocn, Tot Haan genoopt te hebben. Ondertusfchen zondt trenk overal zijne vrienden uit, om nieuwe troupes voor hem aan te werven. Ten einde zich in ftaat re fielten , eenen post van zoo veel aanbelang te kunnen behouden. Maar zijne omzichtigheid was voor ditmaal onnodig. De Pruis-  pandoerenoverste. m Pruisfen trokken te rug, en de Fransfchen posteerden zich met vijftien honderd man aan den Knsftroom. Trenk kreeg van Graaf khevenhuieer bevel, den wijkenden vijand na te zetten, en zijne bewegingen te obferveeren. Hij brak alzoo van Weenen op, en ijlde twee dagen na malkander, zonder uit te rusten, den vijand na, tot hij hem bij Sternberg, twee meilen van Lintz , gekampeerd aantrof. Maar door bet gering aantal zijner manfchappen, kon hij niets van aanbelang ondernemen. In den nacht iloop hij door een bosch, tot digt aan het leger, doch kou ditmaal geen zijner vijanden verrasfen; hij wachte alzoo tot 's anderendaags 's morgens, wanneer het vijandelijk leger opbiak. Veertig hoezaaren maakten de agterhoede uit; deezen reden door het ifedeken Sternberg, doch nauwlijks waren zij daar binnen, of trenk zette hen met zijne jagers na, en vuurde 'er onder; zij namen in 't begin de vlucht, maar de ritmeester en een cornet, keerden met tien hoezaaren zich om, cn grepen onzen held aan ; zij vonden allen in dit fledeken hun graf, en dc overige hoezaaren reddeden zich door de vlucht. ■ . Ondertusfchen was trenk nu bijna ('enig mijlen van de hoofdarmée verwijdert , en het fcheen hem bijna onmogelijk , om zonder gevaar bij naar weder te kunnen komen. Dit niettegenftaande oordeelde hij best te zijn, hero mogt onderweg overkomen wat 'er wilde, om zijne lieden in drie corpfen aftedeelen, en dezelven door drie onderfcheidene wegen te laten marcheeren, waar door zij ten minfien niet allen te gelijk omkomen zouden. Met flechts honderd man trok hij over H 5 den  122 frans van der trenk, den Donan, waar hem het geluk vijf groote geladene fchepen, met haver en hooi geladen, voor den vijand deedt ontmoeten. Het koste hem weinig moeite, zich meester daar van te maken, hij zondt dezelven met eene goede bedekking naar Weenen , en beval zich, door deezen coup, den graaf khevenhuller niet weinig. Intusfchen wierdt de Oostenrijkfche armée, door meerder regimenten, bijzonder ook door Italiaanen, verfterkt; en de vijand te gelijkertijd aan drie plaatzen , te weten «Lintz, Entz en Stein aangegrepen. Men floeg drie bruggen over den Ensltroom, en trenk kreeg ordre om de flad Steijer, waar in zich de generaal minnuzzi, met drie duizend Beijerfcben te voet en fes honderd te paard bevondt, te overrompelen. Hij kwam twee nuren na middernacht, in de ftrengfle koude daar aan, en wierdt met zulk verfclirikkelijk en donderend kanonvuur ontvangen , dat hij het niet dorst te wagen, uit het bosch , waar in hij zich met de zijnen verborgeu hadt, het hoofd te (teken, om het zelve niet te verliezen, of ten minften de hairen te verfengèn. Vuur en koude fcheenen zich thans ■wonderlijk vereenigt te hebben, om onzen held met de zijnen uit de waereld te fchoppen. Met het aanbreeken van den dag begon het kanonneren op nieuw; maar 'er mogt van komen wat 'er wilde, onze held hielt het voor beter , door den donder van 't kanon verplettert te worden, dan zich werkeloos door de koude te laten bevriezen. Met eenen wanhoopenden moed greep hij, met den zabel in de hand, de flad aan, zonder den vijand tijd te laten, zijn gering aantal te overzien» De vermetelheid van onzen held maak-  pandoeren overste. 123 maakte in 't begin op de Eeijerfchen een' zulken Herken indruk, dat zij oogenblikkelijk te rug togen, en vijf en veertig gevangenen agter lieten: maar nauwlijks bemerkten zij de zwakte der Pandoeren, of zij Helden zich andermaal in tegenweer, waar door trenk genoodzaakt wierdt, met een klein verlies het veld te ruimen. Nauwlijks hadt hij den graaf khevenhuller den uitflag deezer onderneming bekend gemaakt, of hij kreeg bevel, om de vier aanmerkelijkfte plaatzen, in Steuermarkt, te weten Klaus, Windisch, Garten en Spital te bemagtigen, in welke vier plaatzen , fes honderd vier en festig man, met vijf (tukken kanon tot verdediging lag. De onderneming was even zoo gevaarlijk als gewichtig, alle vier zijn zij op de Iteilfte rotzen gebouwd, en de toegang tot dezelven is eng, (leil en bijna onmogelijk. Een handvol lieden konden, zelfs met flechts fleenen te werpen, eene ganfche armée bezig houden. Trenk marcheerde 'er in de fiilte van den nacht naar toe, en nog voor het aanbreken van den dag, overviel hij den eerden fchildwacht , die hij eigenhandig van den fieilften fpits van den rots in den diepften afgrond nederftortte; daar na overviel hij het Blokhuis en nam agt krijgsgevangenen ; maar de anderen ontvloden het, en maakten ali arm, —— Voorts kwam trenk hen voor, en (fond met het aanbreken van den dag voor de vesting Klaus , eer het guarnifoen bedagt was geweest op een overval van dien aart; hij liet hen weeten, dat hunne Fransch Reijerfche armée den voorigen dag scheel geflagen was geworden; gelijktijdig dreigde hij hun, indien zij op hem,, of de zijnen een eenigen fchoot  324 FRANS VAN DER TRENK, fchoot zouden wagen, dit der ganfche bezetting het leven zou kosten, en 'er niemand van hun, die aan den wand pist, zoude afkomen; maar gaven zij hun gewillig over, dan verzekerde hij hen met de eerlijkfte kapitulatie te zullen laten aftrekken. De kommandant der vesting Klaus , liet zich door dien list van onzen held vangen, overtuigd zijnde van de waarheid, van 't geen hem trenk verhaald hadt, gaf hij de ganfche bezetting krijgsgevangen. Die van Windisch, Garten en Spital, volgden het voorbeeld der eerfte na, zonder zich lang te laten bidden of bedrijgen; en trenk bragt in triumph, in het leger van khevenhuller, fes honderd vielen festig gevangenen, benevens twaalf officieren, vijf Hukken kanon en agt en veertig dobbel haaken te rug, en verkreeg door deeze zoo gelukkige onderneming bij de ganfche armée zoo veel roem, dat zelfs zijne benijders verlfommen moesten. Bijzonder bevestigde hij zich daar door in de gunst van khevenhuller, welke hem, den nabijzijnden post bij dc ftad Lintz aanvertrouwde, waar in zich de vijandelijke armée geworpen hadt, met een vast voorneemen , om die flad tot het uiterftê te verdedigen. Trenk ftond op den Kalvaiïenberg, en bragt, door middel van fteenen, den vijanden, die beneden hem aan verfchanzingen arbeideden, geen geringe fchade toe, en menig Franschman lag onder de fteenen te zieltogen. Eindelijk rukte den tot den florm beltemden dag aan. 's Nachts te vooren viel 'er een zeer diepen fneeuw; des niettegenflaande wilde trenk niet ledig zijn; hij greep tegen den middernacht de vijandelijke voorposten aan, en zettede het vuuren on«  pandoeren overste. i2,j ©nafgebrooken tot 's morgens agt uuren voort. Intusfchen rukte de Oostenrijkfche armée tot op agt honderd fchreeden tegen de fiad aan, en loste twee Hukken kanon op de vijandelijke voorposten, die in een huis in de voorftad ftonden. Nu waagde trenk een aanval met den zabel in de vuist, en was zoo gelukkig, om in eenige uuren de Franfche Grena. diers uit drie Pallifaderingen te liaan, en in het nonnen klooster van Urtel post te vatten ; van waar hij eenigen zijner vijanden, die zijne aankomst nog niet voorzien hadden, doodl'choot, onder welk getal zich ook de Marquis d'arché bevondt. M0g den zeiven dag, kapituleerden de Beijerfchen en Fransfchen, om met alle eer te mogen uittrekken, onder dit beding, dat zij in twaalf maanden niet tegen theresia dienen zouden, het welk hun dan ook onder deeze voorwaarde gaarne toegedaan wierdt. Bij deeze gelegenheid, daar trenk met zijne Pandoeren alleen de voordad bedormde, verloor hij fes zijner lieden, vijftien wierden 'er gekwetst, hij zelve kreeg eene wonde van een fchampfchoot aan zijn linker kaakbeen, welke echter fpoedig geheeld was. VEER-  t;6 frans van der trenk, VEERTIGSTE HOOFDSTUK. jPrenk was alzoo binnen de ■ flad Lintz, tot wier bellorming hij niet weinig toegebragt hadt; maar ook daar wierdt hem geen lange rust vergund. Twee dagen na de verovering kreeg hij bevel, plotzelings op te breeken, en zich met den generaal berenklauw te vereenigen. — Zijne hoofd bezig* heid echter moest zijn, het ganfche land van Beijeren onder contributie te zetten. Hoe veel moeite zich trenk ook geven mogt, om zoo haast als mogelijk was bij berenklauw te wezen, wijl hij den geheelen nacht door honderd renfleeden liet te zamen brengen, om mer zijne lieden naar hem toe te ijlen , kwam hij echter niet tijdig genoeg aan, om met- berenklauw den roem te kunnen deelen, dien hij daags te vooren door een' gelukkigen flag, met graaf döring verworven hadt. In plaats van dit, moest hij met zijne Pandoeren op Blatlingen los gaan, en den Izerflroom recognosceeren : maar hij vondt alle bruggen afgebrooken, en zonder list fcheen het hem onmoogelijk , om zijn voorneeir.en uit te voeren : van daar dat hij zich kleedde, in 't gewaad van eenen geestelijken, en vermaande roet den toon van eenen getrouwen zielen her- Waar in andermaal van den krijg ge/prooken wordt, en trenk bij de Beijerfchen weinig achting behaalt.  PANDOEREN OVERSTE. 127 herder, zij zouden ijllings de bruggen over de rivier weder herftellen, want als de Pandoeren daar zonder dezelven mogten overkomen, zoo zouden zij geen mensch pardon geven. Terwijl zij zijne herinnering overdagten, liet hij twee zijner dapperlïc en kloekmoedig(te Pandoeren op te faamgebondene biezen over den lzer zwemmen , welke aan de overzijde een fchuitje bemachtigden , te rug roeiden, en vijf cn twintig hunner medemakkers overbragtcn, deezen waren nauwlijks van den oever afgeftooken, of burgers en foldaaten verlieten de flad Blatlingen, en gaven onzen held tijd, om een brug op te flaan, en dezelve met alle zijne lieden over den llroom te zetjen;ten dien einde hadt hem berenklauw, wien hij dit voorval bcrigt hadt, eene verlterking van fes honderd Croateu nagezonden, waar mee hij Blatlingen aangreep en zonder veel moeite veroverde. , Hij vertoefde daar niet langer als vier dagen, en na dat hij gansch Beijeren aan de andere zijde van den lzer onder brandfehatting gebragt hadt, en zoomen zegt, uitgenomen dat wat 'er in de krijgskas viel volle fcheepsladiugen met waren, zilver en goud naar zijn landgoed in Slavonien gezonden hadt, dagt hijden Over-Paltz een gelijk noodlot toe, en& was van voorneemen over den Donau te trekken; ten dien einde voerde hij een groote floep op een wagen na, om dat hij bedugt was, dat bok daar de bruggen afgebroken zouden weezen , en kwam tot aan Dekkendorf. Hier op liet hij veertig man op de afgebrokene bruggen aanrukken, waar op de Beijerfche fchutters en land-melitie al aanflonds met fcherp begonnen te vuuren. Terwijl beide partijen op malkande- reu  128 frans van der trenk, Ten als om ftrijd heftig fchooten, bediende zich trenk van dat guuflig tijdftip, liet zijn floep een uur ver van de ftad in 't water zetten, en kwam door dit middel met al zijne lieden , want ook die veertig waren 'er nabijgekomen, in den felften wintertijd, met groot levensgevaar, wijl de groote ijsfchollen al te dikwils zijn floep dreigden te verbrijfelen, gelukkig den Aroom over. Nu marcheerde hij in dagorde op üekkendorf aan, en om de inwooners meer fchriks aan te jagen, droeg ieder van hun een' brandenden fakkel in de linker hand. Was deeze optocht op zich zelve vreesfelijk, zoo was het gefchal van het turks-muzijk, vereenigd met het wild krijgsgezang zijner Pandoeren, nog veel verfchrikkelijker. Met een dof en akelijk geluid weerkaatften de muuren overal deeze vreesfelijke Echo: Op, broeders! op, ten brand! Ten brand, ten brand, ten brand! De zwarte fakkels dampen, Om niets niet in uw hand! Op broeders! op, ten brand! Ten brand, ten brand, ten brand! De vlam ftijg" thans naar boven, In het vijandlijk land! Op , broeders! op , ten brand ! Ten brand, ten brand, ten brand! Wij kiezen, om te buiten, Den dood voor 't vaderland I Op,  pandoeren overste. i2q Op , broeders! op, ten brand! Ten brand, ten brand, ten brand! In zwarte wolken rooke, Om ons, 'c vijandlijk land! Op, broeders! op , ten brand! Ten brand, ten brand, ten brand! Wat raken ons de wetten? Wij zijn in 's vijands land ! Op, broeders! op , ten brand ! Ten brand, ten brand, ten brand, De maagd, de grijs, de-zuigiing, Val!' thans door onzelhand! Op, broeders! op, ten brand! Ten brand, ten brand, ten bïand! En zwaait uw zwarte faklsn ,\ Vol mocds met uwe hand! Zoo naderde trenk met zijne Pandoeren de ffad, eischte dezelve op, en bedreigde haar, indien zij dit mogt weigeren, met vuur en zwaard. Zijne bedreiging hadt eene gewenschte uitwerking; en de ftad gaf zich op den 20 Jannuarij 1742 over. Maar trenk bekwam flechts dertig krijgsgevangenen, wijl het overige van 't guarnizoen, in weêrwil van hunnen eed, om zich tot den laatflen man toe te verdeedigen, in een nabuurig bosch gevlugt was. Nu werdt de gantfche Paltz onder contributie gezet, I en  130 fr ans van der tri nic, en moest zijner koningin Cijns betalen, ,, Hier hadt ik het zeer goed, (zegt trenk,) en ik verliefde op eene officiers dochter van Reijeren, die ongemeen fchoon was; maar mijne liefde eindigde met mijn vertrek, wr.nt ik bleef daar niet langer dan tien dagen , en mijn plicht riep mij op eene andere plaats. EEN- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. VXeneraal graaf döring, was intusfchen ook met het overig gedeelte zijner manfchappen , dat nog uit vier duizend Reijerfchen beftont, digt bij Nieuftad over den Donau getrokken, en hadt eenige aanmerkelijke posten der Oostenrijkers bij Maijenburg overvallen; om deeze reden wierden daar duizend hoezaaren, duizend dragonders en twee honderd Pandoeren na toe gezonden, om 'er den vijand uit te liaan. Zij trokken midden in den nacht onder commando van graal Berenklauw af, en kwamen 's anderendags 's avonds ten vijf uuren aan de plaats hunner beftemming. Trenk liet voor ditmaal het bevel zijner Pandoeren over aan zijnen oudltcn hoofdman, en Relde zich, doch in eene zonderbaare kleding, zelva aan de fpitze der voorhoede van de hoezaaren. Hij hadt namelijk, wijl het zeer koud was, Het welk onder anderen aantoont, dat 'er dikwijls een Wolf in een Schaapsvel fteekt.  pandoeren overste. -jj was, zijnen kloosterrok aangetogen, en het crucifix van den regiments - pater uit fpotternij omgehangen In deeze geffalte ging hij tegen den avond op de eerde vijandelijke posten los, en greep een eskadron dragonders, welk de graaf sessel commandeerde, met den major molinar van dksthoffi flechts met dertig hoezaaren, die de voorhoede uitmaakten, zoo gevociig aan, dat het gedwongen wierdt, na eenen korten tegendand te wijken Verwoed ijlde hij de vluchtelingen na, en dewijl hij net beste paard hadt, was hij zoo gelukkig den graaf sessel, benevens vier commandeerende officieren in zijn geweld te krijgen; behalven de gekwetden, en de door zijne eigene handen gedoodde vijanden, ■ maakte hij, met flechts agt hoezaaren die hem opvolgt waren, honderd twee- en- negentig man krijgsgevangen. ■ . De vijandelijke dragonders waren ais verdomd , en niemand hunner, uitgenomen de bediende van sesskl, dorst het wagen, om in het vluchten een eenigen fchoot te doen. Onze held kon dit zelfs met begrijpen, en wist de verfchooning van zijn perzoon aan niets anders toetefchrijven, dan aan oen eero.ed die de vijand mogelijk voor zijne kleding hadt; maar nauwlijks Was trenk met zijne kri>sgevangenen bij den graaf berenklauw te rug gekomen, of hem wierdt bericht, dat zijn boezemvriend molinar. aan eene doodclijke wonde, door den vijand hem toegebragt, geflorven was, en de ganfche Doringifche lijfcompagnie, zich in een riet ver van Maijenburg gelegene vrijgoed geworpen hadt. 1 «enk marcheerde met zijne Pandoeren daar heen greep dezelve, des nachts om tien uuren, met alle 1 2 4 ?e- KG-  132 frans van der trenk., geweld aan; zij verdedigde zich dapper, maar moest eindelijk voor de wapenen van onzen held bezwijken. Hun capitein lieutenant kwam door het zwaard óm, en 'er bleven nog zestig anderen op de plaats; de overigen gaven zich op discretie over. Bij deeze gelegenheid veroverde hij onder anderen de fchoone lijf ftandaart, door mar ia thEresia eigenhandig gefield en aan deeze compagnie tot een gefchenk gegeven. r Trenk kwam na middernacht tot graaf berenklauw te rug, die in het zelfde quartier lag, waar uil graaf sessel was gedelogeerd geworden; intusfchen hadt hij zijn geestelijk gewaad afgelegd, en een groen kleed aangetrokken. Wijl hij vermoedde dat 'er van sessels equi- pagie zeeker nog wel iets in huis verborgen zou zijn, gaf hij zich bij de waardin uit voor sessels jager, en verhaalde met zeer veel weemoedigheid wat 'er intusfchen was omgegaan; Het verwondert mij niet, zeide de waardin, daar zelfs de geestelijken hielpen om te masfakreren." Want zij hadt onzen held, terwijl zij in huis was, het dorp zien voorbij jagen, en 'er twee van den vijand, die daar nog lag, door hem zien nederhouwen. „ Wie" fprak trenk, „ indien dit zoo is, dan zal zeeker de geheele equipagie van mijnen heer verloren zijn, want ik verheel mij, dat zij die zeeker door den haast vergeten zullen hebben mede te nemen." Hier op antwoorde zij openhartig „ agter (laat zijn legerwagen, zoo denzelven niet reeds door de Pandoeren weggevoerd is." Met deeze woorden voerde zij hem naar beneden; trenk nam daar op van de ganfche equipagie bezit, maakte zich bekend en liet  pandoerenoverste, 133 liet de waardin, verdomd zijnde over dit geval, te rug. Nog dien zeiven nacht, wierdt 'er een post van honderd dertig man Beijerfcbe infanterij opgeligt, cn onze held kwam met vier honderd man gevangenen tot Landshut, terwijl de generaal döring, met het klein overfchot zijner troupes , weder over den' Donau te rug getrokken was. Drie dagen daar na, wierdt onze held naar Straubingen gezonden , om deeze vesting op te eisfchen ; maar wijl hij Hechts zes- en- dertig hoezaaren bij zich hadt, kon hij zijn voornemen niet uitvoeren. Om evenwel niet te vergeefs uitgetrokken te zijn, nam hij, ongeacht hem meer dan veertig kanonnen tegen-en nadonderden, tien geladen proveantwagens van den vijand weg, en bragt dezelven gelukkig in 't leger. Trenk meende door deeze en andere ftroperijen niets anders dan eer ingelegd te hebben; maar, tot zijne groote verwondering, zag hij zich deswegen bij zijne terugkomst in een proces , dat hem zijne vijanden beroggelt hadden , ingewikkeld, 't Is waar, dit getuigt hij zelve, dat zijne Pandoeren veeltijds te ver gegaan waren, maar zij hielden in den oorlog dingen voor geoorlooft, en zelfs voor prijzenswaardig, die in vredenstijd met galg en rad beloond worden. De voornaam de befchuldiging tegen onzen held bedond hierin: dat hij in Blatlingen een huis en winkel van eenen materialist zou hebben laten plunderen. Tcenr bekende dat dit waarlijk zoo was; maar betuigde 'er te gelijk bij, dat zijne eer hem tot deeze daad hadt verleidt. Want, vervolgde hij, deeze materialist, hadt niet alleen in 't voorbijtrekken van zijn huis I 3 op  134 FRANS VAN DER TRENK, op hem, maar zelfs op de gantfche natie Smaadredenen uitgebraakt, en was nog bovendien om hulp naar Straubingen geijld; om deeze reden hadt hij het voor nodig geoordeek deezen verachter van zij. ne natie op zulk een wijs te tuchtigen. Maar zijne verontfchuldiging wierdt niet aangenomen, zoo dat hij, indien hij het proces fpoedig ten einde wilde hebben, geenen anderen weg voor zich open zag, dan gaarne,of ongaarne,den materialist acht honderd gulden baar geld tot vergoeding van zijne fchade te betalen. Voorts fmertte hem deeze acht honderd gulden veel minder, dan de ongenade waar in hij door dit gevat bij graaf khevenhuller gevallen was, wijl zijue vijanden deeze fchoone gelegenheid niet verzuimt hadden, om daar door zijn gehouden gedrag in Blatlingen met de zwartfte verwen af te maaien Door middel van deez' edele kunst, Die fteeds gewoon is iii bedrog, y Zoo niet in gal, haar pen te dopen, En over 't fchilderftuk een haatlijk coloriet Uit een vergiften mond te aêmen. TWEE-  pandoeren overste. J35 TWEE- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Onze held was nu alleen op middelen bedacht, om de gunst van graaf kiievenhuller op nieuw te winnen; maar om hier in te Hagen, was 'er eene gewichtige onderneming nodig, waar aan een ander zich zoo ligt niet gewaagd zou hebben. Zijn vvensch wierdt vervuld, want eenige dagen daarna kreeg hij bevel om den vijanden Reichenhal te ontrukken, met bijvoeging, dat indien hij moeds genoeg bezat, en dit voornemen gelukkig uitvoerde, hij zich daar door zeer fierk in de gunst van 't hof zou aanbevelen. Trenk vertoefde geen oogenblik om dit aanbod in te willigen, wijl hem de hoopelooste ondernemingen het aanlokkelijkfte toefchenen. In minder dan drie dagen kwam hij reeds voor de Had, en vatte, ten trots van het donderend kanonvuur, post bij de muur in een fmitswinkel, en plantte daar zelve twee ftukken kanon voor. 's Nachts kwamen 'er nog twee altkönigseköfche granadiercompagnien tot hulp, men vuurde wederzijds fterk op malkander, maar nog voor het einde van den volgenden dag gaf zich de overfte merci met de bezetting over, fchoon dezelve beftond uit drie honderd reguliere foldaaten en zeven honderd fchutters. Trenk vondt daar zelfs eenen ongehoorden voorI 4 raad Waarin de held wonderen doet.  Ij6 frans van der trenk, raad van zout, waarvan de waarde ten minften op driemaal honderd duizend guldens berekend wierdt, welke buit in de krijgskas kwam. Hij hadt denzelven met verlies van Hechts zes dooden en vijftien gekwetilen gekogt, en zich hier door weder op nieuw in de gunst van graaf khevenhulleu gedrongen ; welke hem, al was het om geene andere reden, als wegens zijnen onverfchrokken moed, in de grootfte gevaren, hoog fchatten moest. Maar dit behaald voordeel was te groot om niet verminderd te worden: De uitgeweekene fchutters uit Rechenhal, hadden onderweg hunne bedekking, die flechts uit veertig man belfond, aangevallen, en de hoofdman met zes gemeenen jammerlijk vermoord , in den ijzerwinkel de bagagie van den generaal her eerste in geplundert, en zich reeds tot op twaalf honderd man verflerkt. Trenk wierdt niet alleen bevolen om die lieden tot gehoorzaamheid te brengen maar hun tevens aantemanen, het verlies van den generaal herberstein, bedragende vijftien duizend gulden, te vergoeden. Hij marcheerde 's nachts met honderd vier - en - zestig Pandoeren en vier hondert Croaten, van Munchen tot aan Wolfershaufen; als hij daar aangekomen was, en bericht gekregen hadt,dat de fchutters reeds achtten honderd man fterk waren , ontzonk den Croaten of liever hunnen hoofdman L... den moed, die zijne maufchaspcn overreedde, om te rug te keeren, en begaf zich in plaats van naar Fölz te marcheren , met hen naar Vilshoven; ja hij ging zoo ver dat hii zijn onderhebbend volk toeliet al hun geweeren in 't voorbij marcheeren in trenks venglter los te branden. Onze held bevond  pandoerenoverste. 137 vond zich aldus verlaten, maar was echter niet moedeloos, fchoon hij met Hechts honderd vier- enzestig man zich moest verzetten tegen een overgroot getal van achtien honderd. ,,Weest onverzaagt, mijne getrouwen !" riep hij zijnen Pandoeren toe,,,uwer is den buit dien gij deezen boeven zult afnemen; uwer is de overwinning, want gij zijt beproefde krijgslieden, maar zij flechts lompe boeren." Voor 't overige bemerkte onze held zeer wel het gevaar waarin hij met zijn volk geraakt was: voorwaards hadt hij den vijand, en was hij te rug getogen, dan zouden zij denzelven in den rug gehad hebben; derhalven oordeelde hij best te zijn , om aanftonds de fchutters aan te vallen, eer zij gebruik zouden kunnen maken van zijne zwakte. Hij voerde zijnen Pandoeren door ongebaande wegen op het dorp Lengries aan, waar de fchutters zich verfchanst hadden. In den beginne was hij gedwongen om met vuur te antwoorden ; maar hij kreeg te veel dooden en gekwetften , om den aanval op deeze wijze voort te zetten. De vertwijffeling ried hem, om met den deegen in de vuist zich den weg tot de ©verwinning of tot de vlucht te baanen. De fchutters konden het woedend indringen der Pandoeren niet lang wederftaan; 'er vielen in weinig minuten vijf- en- twintig ter aarde; trenk kloofde 'er bij deeze gelegenheid vijf den kop open, en de overigen namen de vlucht. 'Er waren door het geweldig vunren zes- en- dertig buizen in brand geraakt, en 'eivlogen zes- eh- twintig wagens met kruit beladen, die de regering van Straubing den fchutteren tot hunne verdediging toegezonden hadt, in de lucht, I 5 cn  138 frans van der trenk, en vernielden dit dorp bijna geheel. Alle deeze omHandigheden te zarnen genomen, vernederden de fchutters niet weinig: zij zonden den anderen dag, op begeerte van onzen beid, hem het grootfte gedeelte hunner wapenen toe, gaven het geen zij nog over hadden van de bagagie van herberstein te rug, brachten hunne vijftien duizend guldens op, leverden een groote menigte van fouragie en hout, benevens vijf honderd twee- en- zeventig goede paarden voor de armée; echter konden zij deezen flag van onzen held niet vergeten, zoo als hij wel dra ondervondt. Hij reedt namelijk over Beijersberg om te recoguosceeren, waar hij een bosch pasferen moest: daar gefchiedde plotfelings een fchoot, en zijn adjudant, welke eenige fchreden vooruitgereden was, viel dood van 't paard; maar eigentlijk was de kogel op hem gemunt, die een der fchutteren, om zich aan hem te wreken, los gefchoten hadt. Hierop wierdt hij van graaf beren¬ klauw naar Ettal Degerntee, Furstenfeld , Bruk, Friedberg en elders, tot invoering van brandfchatting, en fouragie gezonden, en volbracht zijn bevel tot ongemeen genoegen van den generaal, zoo wel, dat de inwooners hem duizend vervloekingen op zijne reis na zonden. Intusfchen bekwamen de Beijerfchen, twintig duizend man Franfchen, die door den O ver Paltz over Amberg gekomen waren, tot verfterking. Vier duizend daarvan trokken tegen Munchen op, daar de Oostenrijkfche generaal, S... met omtrent twee duizend man bezetting, te rug gelaten was geworden; deeze meende, zoo dra hij van de aannadering des vijands gehoord hadt, zij- uen  pandoeren overste. I39 nen post niet te zullen kunnen behouden, en was om die reden de flad uitgetrokken, k heven hul* l e r was hier over zeer te onvreden, en generaal berenklauw kreeg bevel om met vijftig duizend man de Had op nieuw te bezetten, waarbij trenk tegenwoordig was. De Franfche troupes waren reeds op drie marfchen na de flad genadert, als de Oostenrijkers voor haare muuren verfcheenen; maar de burgers hadden alle poorten vast toegefloten, zes- en- dertig verborgene kanonnen op de toorens en wallen gebragt, alle bruggen afgebroken , en alles Hond in de wapens om de Oostenrijkers tegenHand te bieden; men moest den dag afwagten, om eenen ftorm te kunnen wagen, de morgen verfcheen en trenk trok met zijne Pandoeren en timmerlieden , op twee wankelbaare planken, het eerst over den Izerllroom, met groot levensgevaar, om, of voor de muuren doorfchoten te worden, of in "den ftroom te verdrinken. Nu wierd de brug wat gerepareert, en het overig volk trok 'er oogenblikkelijk over. Trenk hadt intusfchen in den zoogenaamden Lachel , een zoort van voorfhd, den wildmeester met agt jagers, die eenigen van de zijnen bij het overtrekken befchadigt of doorfchoten badden, wederhouden, en door de deur van den keurvorstelijken tuin den toegang tot den Burch gevonden, van waar hij zeer gemakkelijk in de flad zoude hebben kunnen indringen, wijl niemand in ftaat geweest zou zijn hem daar in ce kunnen hinderen; maar bij kreeg van graaf berenklauw, die bevreest was, dat wanneer de Pandoeren eerst meester waren, zij niet  i40 frans van der trenk, niet te rug zouden te houden zijn, om het keurvorstelijk refedentie kasteel te plunderen, een itreng bevel van niet verder te gaan; dé ftad wilde capituleren , en zondt ten dien einde een' burgemeester met eenige raden tot graaf beren1 klauw uit; maar trenk bediende zich van het gunftig tijdftip waar in deezen met den generaal in onderhandeling waren , floop met zijne Pandoeren in de ftad en nam zijn kwartier bij een' rijk en aanzienelijk koopman, die echter zijnen ongebeden gast zogt weg te krijgen met hem dagelijks tien gulden te betalen , die hij hem bad naar goedvinden te verteren. Dan trenk hadt al aanltonds, op den eerHen dag zijner inkwartiering , van zijne dochter, die een lief meisje was , dingen verlangd, welke ons de eerbaarheid verbied om duidelijker te verklaren ; terwijl de koopman integendeel 't voor onnodig hielt, om eenen fchoonzoon voor flechts eenige weeken aan te nee men. DRIE-  pandoeren overste. I4I DRIE EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Welk aantoont dat het niet altijd goed zij, zich op zijne famillie te beroemen. Onze held hielt zich bij na een maand lang in Munchen op, maar eindelijk rukte het door de vroome inwooners van den hemel gefmeekte , en intusfchen verfterkte Franfche leger voor Munchen aan, en de Oostenrijkers die zich daar recht wat te goed gedaan hadden , moesten nu in aller ijl de plaats verlaten, om zich, zoo fpoedig mogelijk, met de armée, die bij Vilshoven lag, te vereenigen; onderweg gaf het geval onzen held gelegenheid, zich aan eenen Beijer te wreeken: of hij hier in gelijk of ongelijk hadt , zullen wij niet beoordeelen; ten minften wij kunnen niet van ons verkrijgen, om het zelve ter naarvolging aan te beveelen. Hij kwam dan, eenige mijlen van Munchen verwijderd zijnde, bij eenen rijken Beijer in 't nachtkwartier; toen deeze hoorde dat trenk uit Slavonien was, meende hij, dat het hem niet weinig zou aanbeveelen, als hij hem ontdekte dat hij daar eenen aanzienelijken zwager hadt. Beijer! Beijer! wat zal deeze pocherij u zuur opbreeken ! _ want deeze bloedverwand was dezelve auditeur sas enthal, een gezwooren vijand van onzen held, die hem niet alleen in Esfek in arrest gebracht, maar ook zeventien honderd gulden af-  142 frans van der trenk, afgeprest hadt, het welk hij geduurende zijn gansch leven niet vergeten kon. Manet aha mente repostum, ludicium. —— Hoe verbaasd ftond de Beijer te kijken, als hij van hem die zeventien honderd gulden, niet alleen, die zijn zwager hem op een onrechtmatige wijze afgedwongen hadt, maar ook de zevenjaarige verlopene intresfen te rug eischte. De vordering van onzen held , fcheen hem toe even zoo hard als onbillijk te zijn. Maar trenk bleef daar fterk op aandringen; de Beijer mogt alles in 't werk (feilen wat hij wilde, niets kon 'er aan helpen, trenk bleef onverbiddelijk , en dreigde hem eindelijk, indien hij niet oogenblikkelijk betaalde, daartoe door gevoelige ftokflagen te zullen noodzaaken. Wie kan tegen geweld? De Beijer telde hem vijf honderd fpetie ducaaten toe, die hem wel duizend zuchten zullen gekost hebben. Hier op begaf onze held zich tot de hoofdarmée, welke bij Vilshoven twee bruggen over den Donau gellagen hadt. De vijand, dertig duizend man fterk zijnde, ftond in 't begin bij Amberg, en floeg daarna zijn leger bij Nieder-Altach op. Generaal berenklauw ontving een commando van zesduizend man, waar onder ook onze held met zijne Pandoeren was, en marcheerde over den Donau naar Zei, waar hij zich flechts een uur van de vijandelijke armée legerde en verfchanste. Trenk, bedreef van daar weder verfcheide lloperijen; een der gewichtigften was, dat hij de vijandelijke voorposten bij  pandoerenoverste. I43 bij bet flot Winzer, waar in drie duizend man lag, aanviel en gelukkig te rug floeg: daar wierdt zoo fterk bij gevuurd, dat de ganfche plaats in asfche wierdt gelegd, en het flot zelfs leed zeer veel fchade. Daags daar na wierdt hij in het nabijzijnde gebergte gezonden , om voor de armée vee te verfchaffen, en met verlies van flechts een hoezaar, bragt hij werkelijk drie honderd twee- en- tachtig ftuks hoorn vee , en zeven honderd fchapen in 't leger; maar bij de verdeeling van den buit geraakte hij het oneens met den graaf berenklauw, die even zoo veel voor de armée vorderde, als trenk voor zijne lieden, welken den buit met levensgevaar verkregen hadden; trenk bedankte daar op voor de eer, om zich ooit weder in een dergelijk geval te laten gebruiken, waar door de generaal zich genoodzaakt vond, honderd hoezaaren en drie honderd Croaaten op buit uit te zenden. Intusfchen recognoseeerde trenk het vijandelijk leger, en trof een ftrooppartij van honderd man in een bosch aan, welke fchoon zij zich dapper verdedigden, echter na een drie uurig vuuren, waar in zij dertien man verlooren, zich als krijgsgevangenen moesten overgeven. Trenk kwam juist in het zelfde uur met hen in het leger aan, als de op buit afgezondene Croaten, zonder een klaauw op gedaan te hebben, te rug kwamen. Trenk» was hier even zoo verheugd over, als berenklauw nijdig, welke zijnen toorn duidelijk genoeg merken liet. Khevenhuller onderricht bekomen hebbende, van het misverftand dat 'er onder hun beiden plaats hadt, vond goed de zaaken in der minne bij te leggen, zonder zich voor den  144 frans van der trenk, den een of anderen te verklaaren; en wijl hij geloofde, dat onze held zich met berenklauw het best zou verdragen, wanneer hij bezigheden zou hebben, zoo zond hij hem een bevel toe, om het flot Diefenftein te veroveren, gelijk dit breedvoeriger in 't volgende hoofdfiuk te lezen is. VIER- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held zich jammerlijk brand. Alled e Beijerfche fchutters, van welken reeds meermaal gefprooken is, hadden zich, onder commando van den baron schrenk, in dit flot geworpen,van waar zij door ftroperijen den Oostenrijkers dikwils veele fchade toebragten. Trenk en zijne » Pandoeren, verflerkt zijnde met vijf honderd vrijwilligers uit de regimenten van Andreate en Forkadi, marcheerden daar na toe , en hadt vier twaalfponders kanon en twee mortieren bij zich. Onverwagt kwam hij 's nachts voor het flot, en liet alle toegangen bezetten. Na dat hij zijn kanon geplant hadt, eischte hij de bezetting tot overgaaf op; dan men beantwoordde hem met zes fchooten van de muuren. Trenk beantwoorde dit met denzelven toon zoo lang, tot hij zich een tamelijke bres geopend hadt, en het overige gedeelte van het flot geheel doorlugtig was. Zoo dra de belegerden zagen dat zij het niet  pandoeren overste. 145 niet langer houden koude, waagden zij eenen uitval, en zochten midden door de vijanden heen te flaan, maar een groot gedeelte van hun viel den Pandoeren in handen, en moest dit met den dood betaalen; de overigen, dit ziende, trokken in het (lot te rug, en {taken een wit laken uit: zo dra onze held dit zag, beval hij met kanonneeren uit te fcheiden, en de commandant verfcheen op de bres , verzoekende eene fchriftelijke capitulatie; maar trenk floeg hem zijn verzoek rond af, begeerende dat hij zich met zijne bezetting op genade en ongenade zou overgeven , onder beding dat den fchutteren het leven wel zoude gefrhonken zijn , maar dat zij zich moesten laaten welgevallen om altijd in de Hongarifche fchanfen te arbeiden. De fchutters lieten zich eindelijk deeze harde voorwaarde welgevallen; waar op trenk zich, wijl het (lot overgegeven was, met vier zijner officieren daar in begaf, onbewust zijnde welk een fchrikkelijk gevaar 'er in de hinderlaag verborgen was. Ne scia mens hom 'mum jati fortisque futurte. Na dat hij de daar in nog zijnde honderd drie ey negentig fchutters hadt bevoolen, hunne wapens, kruit, patroonen, en levensmiddelen, waar van zij nog een' aamnerkelijken voorraad hadden, overtegeven, voerde men hem in een' kelder, die met de rondeelen, welke midden in het flot (tonden, gemeenfchap hadt. Hij eischte een glas bier , maar nauwlijks hadt hij hetzelve met de lippen aangeroerd , of hij ontdekte vlak tegen over hem eene met K (troo  I46 frans van der trenk, ftroo overvlogte deur. Oogenblikkelijk vroeg hij zijnen leidsman, den commandant schrenk, wat dat voor een deur was? deeze antwoordde hem, dit de deur van een gevangenis te zijn; onze held meende in zijn antwoord eene zeekere verlegenheid ontdekt te hebben, en dacht 'er veellicht wel gevangenen van zijne natie, of het welk waarfchijnelijker is, volgens het verhaal van den Pruisfifchen trenk, die voor het overige dit fchouwtooneel in een Apothekerswinkel verplaatst, een vaatjen met 20,000gulden zoo als hem was aangebragt, zelve te zullen vinden. Genoeg, hij wilde zich met zijn eigen oogen overtuigen, brak de deur open, en zag vijf vaatjens, eenige fchreden diep, in het hol liggen ; hier op vatte trenk oogenblikkelijk argwaan, en zeide tegen den kommandant: ,, dit fchijnen mij toe kruitvaatjens te wezen." Maar deeze bevestigde met duure eeden, alles getrouw te hebben opgegeven, en 'er aan geen verborgen kruit te denken was. Doch onze held vertrouwde dit werk nog niet; hij beval een licht te brengen, om des te nauwer te kunnen zien,en men gaf hem een brandende flambouw, waar meede hij in den tooren lichtte, en oogenblikkelijk ontdekte wat den inhoud deezer vaatjens zijn kon. „ Het is kruit!" fchreeuwde hij driftig, „ ik heb mij niet bedrogen, het is kruit!" Doch nauwlijks hadt hij dit woord gefproken , als de mijn plotfeling, het zij bij toeval, of met voordagt, in brand raakte , en de gewelven der oude toorens met eenen vreesfelijken flag vanéén deedt barften. Met  pandoeren overste. H7 Met eenen vreesfelijken (lag, Als of het aardrijk zelfs in duizend Hukken barstte. Gelukkig was 't voor on-zen held, dat het kruit zich aan de andere zijde lugt maakte, anders zou hij gewis niet weder uit den kolk des kelders in het licht des daags gekomen zijn ; ook was het gelukkig voor hem , dat het geweld van den flag hem nog uit den kelder wierp, waar in hij in gevaar was, om of door de te neêrftortende gewelven begraven, of door de woedende vlam tot asfche verteerd te worden; echter overkwam hem een nieuw ongeluk. Nog lag hij half dood op den grond, als 'er twee kruidhoorens, die hij in zijn zak hadt, door den nabij zijnden gloed der vlam aanraakten, en hem de zijde , het gezicht, De brand ftak het kruitmagazijn aan, en verfpreidde met een vreesfelijk vermoogen een groot aantal gebouwen in de lucht: in 't kort, in flechts weinig uuren was de ganfche ftad een roof der ontembaare vlamme, en burgers en foldaaten zochten zich over de afgebrookene brug, die nu nog uit drie balken beftoudt, te redden. Al weenende en met een begeerlijk aangezicht, Zag men nog eenmaal om naar de verlaaten ftad, Maar zij, helaas! was diep in 't puin ter neer gezonken, Aan de eene zijde vloog het alverniclend vuur, Aan d'andre deedt de rook het licht des dags verdwijnen, De nacht ftreedt met het licht, als 't waare om al den zeege, Op deez' verwoeste plaats door vuut en zwaard behaald. Gelukkig zouden zich de burgers gefchat hebben, om bij het verlies hunner meeste goederen flechts eenige weinigen, en hun leven te behouden; maar, ach ! verfchrikkelijke vertooning der menfchelijke begeerte en wreedheid! Vluchtende vrouwen wierden geplunderd, de fchoonfte derzelver, benevens de lieffte en tederfte meisjes door de Pandoeren, wier aanvoerer hen daar in voor ging, gefchonden en verkragt, en dan in 't vuur of water geworpen; mannen  15* frans van der trenk, nen nedergehouwen, en kinderen en zuigelingen in de vlamme geworpen. Trenk moge vrij dit onmenfchelijk gedrag daar door zoeken te rechtvaardigen , dat de burgers in Cham, zes gevangenen van zijne lieden de handen afgehouwen, en hen in triumph herömgevoerd hadden; dat de burgerfchaar zich te weer gefield, en hij tot zoodanige handelwijze order hadde; maar geene verontfchuldiging zal dit gedrag kunnen rechtvaardigen; het zal tot zijne eeuwige ïbhande nog veroordeeld worden , als zijn oorlogsroem reeds lang vergeten zijn zal. De bezetting vluchtte ijlings naar een digt bijzijnd bosch , maar trenk haalde dezelve in, en begeerde eer zij het zei ze bereikt hadt , dat zij de wapens neêrleggen en zich overgeeven zoude. Geduurende zijne onderhandeling met kenige, brandde een jong officier, dien hij voor een vaandrig aanzag, een pistools kogel op hem los, die echter hem miste, maar zijn paard trof, waar door hij met het zelve op den grond nederftortte. Trenk, over deeze vermetelheid ten uiterfte vertoornd, wilde aan hem de bloedigfte wraake neemen; dan terwijl hij van zijn paard op een ander fteeg, vluchtte deeze naar het bosch, en raakte daar door onzen held ver voor uit, welke op het nazetten nog boven dien van eenen anderen officier wierdt opgehouden, die hem met den degen in de hand aangreep en hem dwong zich te verdedigen. Woede en wraake verfterkten den arm onzes helds, en met den eerften ftoot lag de officier dood op den grond uitgeftrekt. Intusfchen was de andere in het bosch verdweenen, en trenk, die zich niet verder wilde waagen, vergenoegde zich den  pandoeren overste. 159 den vluchteling vier Pandoeren na te zenden, met bevel, om hem op doodftraffe levendig of dood bij hem te brengen. De Beijerfchen daar en tegen, wien trenk dreigde neder te zullen houwen, indien zij niet plotzelings hun geweer en vijf vaandels aflagen, gaven zich allen als krijgsgevangenen over, zijnde hun getal zeven honderd twee- en- zeventig man. De Pandoeren maakten in Cham een' zeer rijken buit, wijl de nabuuren hunne beste meubilen in deeze ftad geborgen hadden, en trenk kon zelfs met alle geftrengheid niet beletten, dat 'er bij verdeeling geen onaangenaamheden voorvielen. Onder anderen verhefte 'er zich des nachts een geweldig allarm, over eenige gouden kerkvaten, bijzonder over kelken , die de een den anderen betwistte. Trenk, dit vernemende, ijlde naar hen toe, erkende dezelven en wist geen beter middel, deels om hen te bevredigen, deels om der kerke het geroofde te rug te bezorgen, dan hun honderd vijftig ducaaten daar voor te betaalen, welke zij daar voor geëischt hadden, terwijl hij zelve het vat overzondt aan den bisfchop te Pasfau, en hem fchreef hoe het daar meede gegaan was. Deeze gaf oogenblikkelijk daar voor het geld te rug, beklaagde zich echter bij theresia, dat trenk met zijn volk de gewijde kerkvaten ontheiligd, tempels geplundert, en hunne altaarsverfierfelen en kelken verkogt hadt. Onze held kreeg deswegens, na verloop van eenige weeken, van 't VVcener hof een fchtrp verwijt, met bedreiging der hoogfte ongenade, als zijn volk weder aan eene dergelijke euveldaad fchuldig zou bevonden worden. Trenk deedt daarom het geftrengst onderzoek  iöo frans van der trenk, zoek bij zijn volk, waar zij die vaten geroofd hadden, en deeze zwoeren hem bij al wat heilig is, dezelven in geene kerk, maar in eenen bierkelder gevonden te hebben. ZEVEN- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk, tut troost van den lezer , op één na het laatfte is. M aar trenk hadt zich nu lang genoeg in Beijeren opgehouden, en dit land ftond eerlang verlost te worden van deezen bezwaarenden gast. Hij kreeg bevel, den doorgang van Roszhaupt in Boheemen meede te bezetten, en den vijand welke bij Neuliaus ftond, en alleen naar verfferking wagtte, te verhinderen dit koningrijk in te dringen. Generaal schmerzing met zeshonderd paarden, generaal nadasti met agthonderd hoezaaren, generaal helferich met drieduizend kroaaten, en trenk met honderden- veertig pandoeren, waren in gereedheid om den vijand, die uit 24,000 man beftond, den doortogt te betwisten. De vijandelijke voorposten waren den Oostenrijkfchen zoo nabij, dat zij beftendig op elkander vuurden. De vijandelijke generaals lagen in bet dorp Neuhaus, en trenk verlangde niets meer dan hen in hun quartier te verontrusten, en hen eenen (treek te fpeelen. Ten dien einde liet hij een ongehoorde menigte katten opzoeken; ieder een verwon-  pandoerenoverste. lot wonderde zich wat hij toch met zoo veel katten uitvoeren wilde; maar in den zelfden nacht dien hij tot uitvoering van zijn plan gekozen hadt, brak de vijand op en trok naar Beijeren te rug. Hij hadt namelijk in den zin gehad, om de katten brandende itoffen aan de (taarten te binden, en haar in het dorp Neuhaus te laaten dragen of jagen, waar door hij ten minsten den generaal de nachtrust zou ontnemen. Echter wierdt zijn voornemen verijdelt, en hij moest zich vergenoegen, met aan de vijandelijke armée het gelei te geven, en hier cn daar fchade onder dezelve te veroorzaaken. Die armée floeg zich neder bij Plan, en hij posteerde zich tegen over haar in het bosch. Geduurende den tijd van drie dflgen, en daar de Franfchen niet nalieten om op fouragering uit te gaan, ontnam hij hun den eerden dag negentien, den tweeden negen, en den derden zes- en- twintig man met zoo veel paarden , en zeshonderd osfchen. Eindelijk (tonden bij Plan de twee vijandelijke legers over malkanderen, en alles was tot den aanval gereed , als de Oostenrijkers tegen bevel ontvingen, en te rug moesten trekken om de hoogte bij Plan te overmeesteren. Trenk bleef op zijn' post (taan, even gelijk de overfte menski met zijne tweeduizend kroaaten, geduurende de terug trekking der armée , en wierdt met tweehonderd man verfterkt, als de vijanden zesduizend man nazonden om het Oostenrijkfche leger waar te nemen. En fchoon zij 'er niet misfen konden om onzen held voorbij te trekken, ging echter deze met den overfte menski op de vijanden los, en bragt hen tot wijken , te meer wijl generaal nadaste met nog zeyenhonL derd  l6"2 r rans van drr trenk, derd hoezaaren zich bij hem vervoegt hadt. Voor 't overige was het verlies aan beide zijden e\en groot. En bracht trenk door het inhouwen den vijand veel Ichade aan, deeze gaf hem hier in niets toe door zijn vuur, en liet insgelijks geene geringe fpooren van verwoesting onder de zijnen na. De koude begon nu aan te breken, en de arméen waren op de winterkwartieren bedagt. De vijanden hadden reeds Bohemen verlaten, en waren met hunne gantfche armée naar Beijeren getrokken. De Oostenrijkers waren ook daar heen gefpoedt, orn'er eerst te wezen; maar daar komende, vonden zij naauwlijks het twintigje gedeelte des lands overgebleven. De groothertog, die toenmaals de armée kommandeerde, gaf onzen held, zoo dra hij tot bij Neuburg genaden was, bevel om deezen oord te recognosceeren , wijl hij gehoon hadt , dat daar in 12000 Franfchen lagen. Trenk marcheerde nog dien zelfden nacht met honderd- en- veertig pandoeren en honderd- en- tachtie kurasfiers daar heen, vondt 'er echter niet meer dan vijfhonderd man, welke zich, onder aanvoering des beroemden vrijbuiters la croix, daar in geworpen hadden, wiens hoofd-oogmerk juist niet was om de flad in bezit te houden, maar wel om de ver van de Oostenrijkfche armée geinquartierde Oostenrijkfche generaals, parfi, bauhitz en pre ij si no, met tweehonderd hoezaaren van daar te overvallen en op te ligten. Trenk was nauwlijks voor de ftadsmuur aangekomen, of zondt 'er een' officier in, en liet van la croix de ftad opeisfchen. Deeze zondt hem het volgend trotsch antwoord te rug: „ Zegt aan den heer baron trenk dat  pandoerenoverste. 163 dat ik mij voorgenomen heb , om de eere zijner be* bekendfchap met bloed te knopen." Maar trenk hadt geen' lust, zich door eenen vermeteien flap met de Franfchen bekend te rnaaken, daar hij hunne voordeelige ligging, en hunne veel grootere fterkte, dan de zijne, rijpelijk in overweeging nam. Hij zondt deswegen een' officier aan den groothertog, met een nauwkeurig bericht van het geen 'er intusfchen voorgevallen was , en verzocht nader order, hoe hij zich moeste gedragen, en te gelijk om eenige verflerking ; hier op kreeg hij onmiddelijk bevel, aan dien oord, het mogte kosten wat het wilde , tot den anderen morgen, ten agt uuren, te blijven ftaan, wijl op deezen tijd de gantfche armée voor Neuburg aanrukken zoude. Trenk gehoorzaamde hier aan niet alleen ftiptelijk, maar naakte bovendien, om zich van dien oord meester te maaken, een zoodanig vuur, als of alles tot asfche verteert ftond te worden. Echter kwamen 'er nog voor het aanbreeken van den dag 1500 man Franfchen tot fecours, bij .welken la croix zich voegde, en voor de oogen van onzen held te rug week, zonder dat hij in ftaat ware hem dit te beletten. Van daar wierdt onze held naar Dekendorf gezonden, en eischte het daar zijnde guarnifoen, dat uit vijfhonderd man, meest Franfchen , beftondt, waar bij nog drieen- zeventig Oostenrijkfche deferteurs waren, tot overgaaf op, fchoon hij viermaal zwakker was dan zij. Hier toe gebruikte hij deeze list : hij bragt hen, door middel van ftroobosfehen, die hij op een' zekeren afftand als posten uitftelde, en wien hij pandoerenkleederen aantrok, in den waan, als of 'er •k 3 nog  164 frans van der. trenk, nog veele zijner lieden in de agterlioede verborgen waren; het guarnizoen , hier door misleid zijnde, gaf zich op discretie over, juist als de Oostenrijkfche avantguarde van 6000 man aanrukte. Hier op trok de armée voor Braunau, dat de Beijerfchen goed vertferkt en met 10,000 man bezet hadden; reeds was alles tot den aanval toegerust, als 'er van den hertog tegenörde kwam. De generaal T... hadt in het bericht van de vijandelijke voorposten aan den groothertog eene fchrijffout begaan, en in plaats van 1200 man vijandelijk fecours 12,000 gefchreven, het welk zeeker de verovering van Braunau onmogelijk gemaakt zou hebben; hier bij was de winterkoude reeds ftreng, dat men zich voor dit jaar niet veel goeds meer beloven kon. De armée betrok haare winter quartieren, en trenks pandoeren hadden reeds den eerden December verlof bekomen,om naar hunne wooningen in Slavonien te rug te keeren. De veldtocht nam alzoo voor het jaar 1742 een einde, en trenk kon zich beroemen, 4500 gemeenen, twee- en- zeventig officieren, en agt commandanten gevangen, twee- en- twintig kanonnen, drie mortieren , zeven vaandels, en drie ftandaarten, geduurende denzelven overmeesterd te hebben. Niet weinig grootsch op deeze zijne daaden ,begaf hij zich naar Weenen, om van daar tot zijnen ouden vader te reizen, welke met iederen brief uit het veld den dood zijnes zoons vreesde te vernemen, en zijne aankomst, bij het einde van den veldtocht met een ongeduldig verlangen te gemoet zag. AGT-  pandoerenoverste. 165 AGT- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de nieuwsgierigheid der lezeren wordt aangeprikkeld;-welke echter niet voldaan , maar het eerfle deel gefloten wordt. Eer wij echter met ons verhaal verder voortgaan, geloven wij den lezer, daar hij het geduld gehad heeft, onzen held in 't veld te volgen, eene kleine uitfpanning fchuldig te zijn. Indien hem dat eeuwige gezwets van flrooperijen, aanvallen, gevangen nemen, buitmaken, zwaard en vuur, niet geheel verveelt heeft, zal het hem echter weinig behaagd hebben. Van eenes ma vors zoon kan men toch niet anders verwagten dan zulke of dergelijke gebeurtenisfen. Evenwel ontmoette op een' zeekeren tijd onze held iets dat wij onzen lezeren znllen vernaaien, zonder in hem vreeze of afgrijzen te verwekken. De genegen lezer zal, indien hij het niet nodig geoordeelt heeft om het zes- en veertiglte Hoofdftuk over te flaan, zich nog den jongen officier erinneren, die het paard van onder onzen held doodfchoot en zich door de vlucht redde. Trenk hadt hem vier pandoeren nagezonden, maar eerst tien dagen daarna kreeg hij bericht, dat zij hem gevonden en naar Weenen gebragt hadden , waar heen ook de overigen dier talrijke bezetting gevoerd waren. Geduurende zijn verblijf te Weenen, viel het onzen held in, om L 3 den  iöö frans van der trenk, den jongen mensch, welke zoo veel harts getoond hadt, te zien; niet om wraak aan hem te nemen, maar uit bloote nieuwsgierigheid. Want hoe woedend zijn toorn ook wezen kon, duurde dezelve echter niet altijd; boven dien hadt hij hem in het bloed des anderen officiers, dien hij meende gedoodt te hebben, genoegzaam gekoek. Voorts hadt bij zijne vijanden flechts dikwijls vervolgt alleen om hen te noodzaaken, van aan zijne voeten om vergeving te bidden; dit, of nieuwsgierigheid, bewoog hem dan, om naar dien officier onderzoek te doen; maar de ontdekking was zoo ligt niet, daar hij hem noch bij naam noch bij gezicht kende, wijl hij hem flechts op de vlucht gezien hadt. Om nu op het fpoor te komen, moest hij zich van de hulp der geenen bedienen die hem opgevangen hadden. Eenige dagen lang waren alle navorfchingen te vergeefs, en de corporaal bij wien zich trenk vervoegt hadt wist hem wel te zeggen , dat de gevangene zich Baron van Lestoch noemde, maar in gansch Weenen wist niemand zijne verblijfplaats. Eindelijk ontdekte hij dat de baron zich bij de baronnesfe van R... ophieldt. Trenk zondt al aanftunds daar heen en liet hem zeggen, hij zoude hem, daar hij een' krijgsgevangenen en wel van hem zelve was, de beleefdheid Wel willen aandoen om zich bij hem te laaten zien, en na het middag eeten in zijn quartier te komen. De bediende wierdt niet bij den krijgsgevangenen gelaten maar hij liet flechts door de Baronnes, zijne vriendin, antwoorden, dat dringende bezigheden hem verhinderden uit te gaan, dat hij echter hier te vinden ware, en baron trenk als hij iets  pandoeren overste. 167 iets met hem te fpreken hadde zich bij hem in .zijne woning vervoegen konde. Dit antwoord was voor onzen held ten uiterfte beledigend, en te trots, om zijne gal niet te doen overlopen. Doch wijl hij de reeden niet wist welke de baronnes hebben mogte om den gevangenen officier met zoo veel achting te behandelen, onderdrukte hij zijnen toorn met de hoope om zich, des niettegenftaande, nog eenmaal te zullen kunnen wreken; hij nam het masker van gematigheid, doorgaands ftrijdig tegen zijn temperament, aan, en liet door den zeiven bedienden, den officier weten, dat hij zich na de maaltijd bij de baronnes zou laten vinden, verzocht vriendelijk den officier te huis te willen blijven, wijl hij een dringend verlangen hadt, om met hem te fpreken. Het antwoord was gunstig, en trenk ging zoo dra hij gegeten hadt, volgens zijne belofte naar de baronnes, die hem met alle mogelijke eerbewijzingen overhoopte. Onze held vroeg echter aanftonds naar zijnen krijgsgevangenen. Zij antwoordde hem met eene ernftige houding, dat hij alvorens zoude overwegen, dat hij een voor haar zeer geheld perzoon was, en verzocht zich te wachten van hem in 't minste te beledigen, indien hij haar niet gelijktijdig aan de gevoeligfte zijde wilde aantasten. Trenk beloofde alles wat mogelijk was, terwijl zijne nieuwsgierigheid nog meer en meer aangroeide. Eindelijk zeide de dame hem, dat hij zich flechts in het naaste vertrek hadde te begeven, waar hij zijnen gevangenen vinden zou. Hij gehoorzaamde , maar trof in het vertrek niet zijnen baron, maar wel eene fchoone vrouw aan,die zich, vol droefheid, zoo als L 4 het  103 frans van der trenk, her fcheen, op een Sopha neder geworpen hadt, en een' witten doek voor de oogen hieldt om haare traanen daar meede af te drogen. Trenk was in 't begin bedremmeld, echter herftelde hij zich fpoedig en aanftonds begon het volgend tweegefprek: Trenk. Mevrouw! het doet mij leed ik heb de rechte kamer gemist ik wil u in uw zuchten niet ftooren vergeef het mij Z ij. Blijf vrrij, en als gij de oorzaak zijt waarom ik deeze zuchten flank, zoo moogt gij wel gekomen zijn, om mij in mijne traanen te ftooren. Trenk. Ik, ziu ik u zuchten doen flaaken * hoe? Ik heb zelfs de eer niet, van u te kennen. Zij. Dat geloof ik gaarne, dat gij mij niet kent, wijl gij mannen helaas zoo een zwakke memorie hebt; maar zegt mij dit toch thans niet, dat gij, indien gij u zeiven niet wilt tegenfpreken, gekomen zijt om mij op te zoeken. T k e n k. Ik zoek u niet, maar den baron van lestoch, die in de fcbermutzeling bij Cham mij vermoorden wilde, en door mijn volk gevangen is, toen hij zich door de vlucht zocht te redden. Zij. Wel nu hier fprong zij haastig op — die ben ik. Wat begeert gij van mij ? . het fmart mij zeer dat ik dien fchoot gemist heb. _ Want waart gij toen.dood ter aarde neêrgeftort, dan zoudt gij niet in ftaat geweest zijn om mijnen ge. maal te dooden. Mijnen gemaal, dien ik zoo zeer beminde, dat ik zelfs om hem flechts fteeds aan mijne zijde te hebben, de gevaaren des oorlogs met hem deelen wilde; een barbaar als gij, verdiende den dood, en niet alleen toen, maar meermaals den dood,  PANDOEREN OVERSTE. jfy dood, van mijne handen, wijl dit niet de eerfle bitterheid was die gij mij aangedaan hebt. Erken mij, onwaardige J indien gij niet met de menfchelijkheid te gelijk dat gedenkteken vergeten zijt, en wordt fchaamrood! mij, die gij eens bemint cn daar na gehaat hebt, deeze traanen, deeze zuchten, te konnen afperfen. Een blixemfchicht voor zijne voeten in den grond neêrgeflagen, zou onzen held minder ontroert hebben dan deeze grievende taal, en een nog donkerer geheim dat zich tot hier toe nog niet ontwikkelt hadt. De moed eener vrouwe, die haaren gemaal zelfs in 't veld volgde, was de hoofdöorzank zijner verbaazing niet, want het vrouwelijk gedacht, hoe zeer men haare zwakheid befpot, kan nog grootere heldinnen aantoonen, en de liefde maakt hetzelve niet zelden tot gewichtiger ondernemingen bekwaam dan ooit de waereld gewagt zou hebben; zelfs haare verwijtingen lieten zich uit beledigde liefde verklaren , daar hij haaren gemaal bij Cham omgebragt hadt; maar zijne ontfteltenis hadt een' anderen grond, en ieder die dit leest zal 'er zich niet minder over verwonderen , als hij in 't vervolg de oorzaak daar van zal gewaar worden, of in ftaat zal zijn om dezelve eerder te raden. Trenk erkende, geduurende dat zij hem deeze bittere verwijtingen deedt, in haar... wacht, of raad! L 5 IN-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE HOOFDSTUK. Het welk voor eene Inleiding dient, en met Griekfche en Latijnfche fpreuken praalt, i . Bladz. i TWEEDE HOOFDSTUK. Het welk met de geboorte des helds begint, en hoe hem door een' huishaan lucht ingeblazen werdt. . 3 DERDE HOOFDSTUK. Hoe de jonge held op zijn' kinderfloel zat, daar van afviel en zich aan de panes honteufes ijsfelijk brandde. • O VIERDE HOOFDSTUK. Hoe de jonge held reeds bewijzen zijner dapperheid geeft, en de groenwijven van de markt verjaagt. . 8 VIJFDE HOOFDSTUK. Het welk onder anderen aantoont, dat het water niet te vertrouwen zij. 9 ZESDE HOOFDSTUK. Waar in de jonge held op reis gaat en medeooggetuigen is van twee veldflagen. . • io Z E-  INHOUD. tj\ ZEVENDE HOOFDSTUK. Hoe de jonge held weinig behagen in de ftudie vindt. Bladz. i 2 AGTSTE HOOFDSTUK. Het Welk aantoont, dat men bij de galanterie den hals breeken kan. Qeyaaren op gevaaren. . . 14 NEGENDE HOOFDSTUK. ll'aar in de aucteur het geeven van zedenles/en beproeft, het welk hem echter niet ge lult, cn koe de held Vaandrager werdt. . . % ' .16 TIENDE HOOFDSTUK. Het welk aantoont, dat de kaarten zoo goed zijn ah de grootflc wisfelbrieven, en men groote uitgaaven kan doen zotuier een vorflendom te bezitten; ah mede dat fpelfchulden ongaarne en niet altijd betaald worden. 1 8 ELFDE HOOFDSTUK. Het welk Meisjens, die noch gewoon zijn om rood te worden , beliooren over te jlaan. . . 22 TWAALFDE HOOFDSTUK. Stille middennacht. Een prachtig paleis. Jan de achterzijde een touwenladder. Een Tcie a Téte, het welk in V algemeen bewijst, dat de mannen niet altijd Saters zijn. , . . , 26 DERTIENDE HOOFDSTUK. a-ar in de held eeti' hoorn erlangt, en een zeker voornaam perzoon eenen tijd lang verdwijnt. . ap VEER-  17* INHOUD. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Het welk de flandvastigheid der mannen geen groote eer aandoet, en te gelijk toont, dat vouwenlist boven alles gaat. . . , J3ladz> 32 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Vrouwen list gaat boven alles. . . 3 j ZESTIENDE HOOFDSTUK. Waaruit blijkt, dat de huwelijken niet in den hemel gefloten worden , en dat zij dikwijls het graf der liefde z{j" 39 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Waar in de held zeventienhonderd guldens verliest. 42 AGTIENDE HOOFDSTUK. Waar in de held, ongelukkiger wijze, het zevende gebod ontvallen is. . . % 4 44 NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Waar in de held zich in een kleêrenkast verbergt, en doodsangjlen uitflaat. . , t _ ^ TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk raadt, om nooit zijn pijp aan te fleken met Biliets-doux, (minne briefjens) en waar in verfmaadde liefde zich zoekt te wreeken. . , . 5, EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar bij men wel zal doen , eer men het zelve feest, een prife fnuiftabak te nemen , want het geeft eenen gewei, digen flank. . .' , # t TWEE-  INHOUD. 17a TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk men lezen moet, om 'er den inhoud van te weten Bladz. 57 DRIE -EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held ritmeester wordt in Rusfifchen dienst, en den Turken den dood zweert. . . 60 VIER-E-N-T WINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in een ligt middel om zijne fchulden te betalen, aan de hand gegeven wordt. , . . 64 VIJF- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in zich de aucteur de beloofde onpartijdigheid herinnert, en het voorgaande hoofdftuk op eene andere wijze uitgevoerd wordt. . • 66 ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held bewijst een goed foldaat te zijn, en openlijken lof daar van wegdraagt. . 69 ZEVEN- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held tot den Zabelvangst naar Siberiën gezonden zoude worden, en het welk onder anderen leert, dat het niet goed zij, zich op het neeffchap van groot en te beroemen. . . - 73 AGT- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held de rol van eenen Wijnperfer fpeelt. 75 NEGEN- EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in zich eene vesting overgeeft, en de held onder twee Faandels krijg voert. . . 79 DER-  174 I N H O U Di DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk aantoont, dat een fchoone vrouw den rechter de oogen kan verblinden, en waar in de held in onmagt valt. . . . B,adz> g2 EEN. EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held gearquebufeert zoude worden, het welk echter tot zijn geluk niet gefchied. . TWEE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Welk hij niet kan overflaan, die het voorgaande gelezen heeft. » ••■pi DRIE. EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in eene vrouw weder goed maakt wat eene andere bedorven hadt. 94 VIER- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held naar huis gaat, en een nachtbezoek van eene Freule krijgt. . . g-, VIJF- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. V Welk men tot op de helft kan overflaan. . 101 ZES- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held zich geweldig bedriegt, en oneere behaalt. 104 ZEVEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held overfle wachtmeester wordt. . Il0 AGT- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held te veld trekt, in arrest raakt, en zijne pandoeren na loopt. . , j l ^ NE-  INHOUD. 175 NEGEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk onder geen tijtel gebragt kan worden. Bladz. 120 VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in andermaal van den krijg ge/prooien wordt, en trf.nk bij de Beijerfchen weinig achting behaalt. 1 26 EEN- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk onder anderen aantoont, dat 'er dikwijls een wolfin een fchaapsvel fieekt. . . 130 TWEE- EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de held wonderen doet. . . 135 DRIE EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Welk aantoont dat het niet altijd goed zij, zich op zijne famillie te beroemen. . . . 141 VIER- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. \yaar in de held zich jammerlijk brand. . 144 VIJF- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Wiar in de held zijn testament maakt, zich bekeert, en een' prelaat voor zesduizend guldens opligt. 148 ZES-EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in een zeker perzoon, fchoon nog onbekend, weder op 't tooneel ver fchijnt. . . 154 ZEVEN- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk, tot troost van den lezer, op één na het laat' % ft 160 AGT-  '76 I N H O U D. AGT- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de nieuwsgieriglteid der lezeren wordt aangeprikkeld; welke echter niet voldaan, maar het eerjle deel gefloten wordt. . . . RladZi l6g