c 6 5 len by die Leeraars, die na de groote Kerkhervorming geleefd hebben. — De, byzonder door Augustinus i en andere Kerkvaders , in het, Syftema der Godgeleerdheid ingevoerde, en niet altyd welbegreepene denkbeelden der Genoegdoening; de al te zeer van eikanderen gefcheidene lydende, en doende gehoorzaamheid van Christus ; de geheimzinnige voordellen van de eigenlyk reinigende kracht van Jesus bloed, en zyne geduurige Voorbidding in den Hemel; het gebrek aan eene behoorlyke onderfcheiding, tusfehen dat geen, wat Jesus ons ten -Goede, en dat, wat Hy in onze -plaats gedaan, en geleeden heeft; de dwaalende begrippen aangaande.de toerekening der zonden aan den Middelaar: deze, en veele andere gebreken in het voordraagen van de gewigtige Leer van het groote Middelaarswcrk, waren de voornaamftc oorzaaken dier twyfelingen. ■—■ Hier by kwamen iiog de zonderlinge, en ongelukkige uitdrukkingen vanzommige Predikers, welken fteeds gewoon waren, God den Vader als eenen in toorn ontftokenen Rechter, als eenen, in grammen yver, bloed en dpod vorderenden Heerfcher voor te Hellen, als zulk cencn wiens Vaderhart mee dan door het geftorte Blccd, en de geduurige voorbede zyns Zoons kan vermurwd worden; en die, ja, wel met een goed oogmerk, maar egter meest al te overdreeven, genoeg van Wonden en Kruis, van Bloed en Lam fpraken, maar intustehen de andere gewigtige hoofdzaak des Chriftendoms, dank-  C 7 ) dankbaare Gehoorzaamheid, yver in waare dengdsbetrachting, te zeer veronachtzaamden, en, even daar door, aanleiding gaven, dat de hcilzaamc Leer van de Verzoening der Menfchen met God, gelasterd , en als eene, voor de waare deugd hoogstfchadelyke, Leer, uitgekreeten wierd. Eindelyk voegde zich, van de andere zyde, hier nog by eene, in de Godgeleerdheid aangenomcne zugt, naar eenen wiskunffigen bewystrant. —. Men hield zich, als konde men uit de reden alles bcwyzen, wat de B ybel zegt van het plaatsvervangend Lyden van eenen godlyken Middelaar. „ God is, „ zoodagt, en zoo leerde men, God is een onëin„ dig Wezen; gevolgelyk verdienen alle ovcrtrcedingeii „ van zyne Wetten eene oneindige ftraf; gevolgelyk „ wordt er, om Menfchen van die eeuwige ftraf te „ bevryden, een oneindig Losgeld gevorderd. — God „is natuurelyk Regtvaardig; Hy kan dus de zonde „ niet vergeeven, zonder dat de Middelaar in plaats „van den Zondaar eene oneindige ftraf lyde, enz." Welk een zaamenmcngfel van valfche gevolgtrekkingen, allen met een goed oogmerk uitgedagt! En met welk eene vertrouwelykheid heeft meenig Godgeleerde deze vroome Drogredenen zynen Leezeren en Toehooreren voorgeredend! Was het te verwonderen, dat Menfchen van een gezond vernuft, en doorzigt, wantrouwende wierden omtrent eene Leer, welke zoo ongelukkig beweezen wierd ? — Dc reden, A 4 aan  C 3 ) aan zich zeiven overgelaaten, kan in dit gewigtig ftuk geheel niets beflisfen. Alles koomt hier aan op de duidelyke Verklaaring van het vrije en Godlyke Befluit, het geen God, aangaande de Verlosfing, en zaliging van Zondaaren, genomen heeft. Die Leer, dat Christus, in de plaats der Menfchen de ftraf der zonden geleeden heeft, flaat die in den Bybel? Dit is de gewigtige vraag, welke wy te beandwoorden hebben. De Tegenftanders, met welken wy hier over in verfchil zyn, zyn Chriftenen, die ten minften den fchyn willen hebben, dat zy het richterlyk gezag des Bybels in waarheden des Geloofs erkennen en aanneemen. Zy wenden voor, dat hun oogmerk alleen dit is, de zuivere bybelfche Geloofsleer weder te herftellen, en te zuiveren van alle die vreemde byvoegzels, en inmengzels, met welken de Schoolgeleerden die bezoedeld hebben. Ter wederlegging van deze Menfchen wordt er diis, eene juifte, en gegronde verklaaring gevorderd van die Bybelplaatzen, welken zy ter ftaaving van hun gevoelen, en tegens ons aanvoeren. Dan, beftormen zy, daar te boven, onze Leer met zulke wapenen, van welken Ongeloovigcn, en Vrygeeften zich ook tegens ons bedienen; befchuldigen zy onze Leer, als wederfprak deze het gezond vernuft, als ftreed zy met de godlyke Volmaakthe- 'den, als ftrekte zy ten verderve der Menfchen; dan mee-  C 9 ) moeten wy hun ook aantoonen, dat alle deze befchuldigingen geheel van allen grond ontbloot zyn; dat onze Leer allemaauwst overëenftemt met de natuur van God, en van den Menfch; dat zy inftemt met het zuiver verftand, en dat zy voor de Menfchheid allernuttigst was, en nog is. Met de overwecging van dit laatftc, moet ik, om meer dan eene reden, een begin maaken. — Ik had ja, een geheel ander plan voor dit Werk ontworpen: ik dagt: wanneer men onze Leer met genoegzaame bewyzen, uit den Bybel beveiligd heeft, dan zullen alle andere bedenkingen daar tegens, zich zeer gemakkelyk laaten wederleggen, en wegneemen. Dan, de ervaaring heeft my getoond, dat zommige tegenfpreekers van deze Leer, de bewyzen, voor de Waarheid van Jesus Zondaaren met God bevre^ digenden Zoendood, alleen daarom onvoldoende keuren , wyl zy zich inbeelden, dat deze Leer het gezond Verftand tegenftaat, en het Menfchdom nadeelig is. Menfchen van deze gefteldhcid, en de zulken zyn er zeer veel, blyven zoo lang ongevoelig voor alle Schriftbewyzen, ja geeven zelf zich geene moeite, om onze bewyzen te wikken, of te wcegen, zoo lang hun niet duidelyk is aangetoond, dat de Leer van eene plaatsvervangende Middelaarsftraf waarlyk niet zoo ongerymd, niet zoo verdervende is, als zy zich voorftcllen. Dit te bewyzen zal dus myne eerfte bezigheid zyn. —■ En wanneer dan, door eene A 5 be-  C i5 ) pene denkbeelden van Jesus 'Middelaars dood verguizen, terwyl zy zich beroemen, als hadden zy, even daar door, deze Leer zelve geheel overwonnen. Wy gelooven , en leeren verder ook niet, dat' Christus allerleiè' zoorten van ftraffen'in derzelver grootheid, cn meenigte, zoo als dezen, door alle Menfchen, van den centen tot aan deh laatflen, die voör het einde der Waereld zullen gebooren worden, verdiend zyn, en nog verdiend zullen worden, op die wyze geleeden heeft dat Hy waarlyk alle die onaangenaame aandoeningen, in eene juist gelyke maate, aan zyn ligchaam, en in zyne ziel zou ondervonden , en even zulk eene fmart geleeden hebben, als de geheele fom dier fmarten is, welken allen, ook de; grootlte Zondaaren, (handelde God naar het geftrenge zyner Regtvaardigheid) in Tyd en Eeuwigheid, zouden hebben moeten ondergaan. — Dit alles zegt de Bybel zoo weinig, dat hy ons veel meer aanleiding geeft, om juist het tegendeel te gelooven. De Apoftelen geeven ons, in hunne Brieven, even zoo min als de Euangelifïen eenigen grond om dit te willen. Christus vergoot zyn dierbaar Bloed voor ons; Hy wierd gehoorzaam tot aan den Dood des Kruifés; Hy wierd een Vloek voor ons; God befchouwde, cn behandelde Hem als een Zondaar in onze plaats; en nu, daar Hy, naar Gods vrymagtig , en genadig Raadsbeftek , voor allen den Dood onderging, nu neemt God dit ook zoo aan •> als i  C W 3 Gewis, Christus dood is geen enkele Martelaars dood', geen bloot ft erven van eenen Bloedgetuigen! •Daar de önfchuldige godlyke Leeraar grootmoedig het Lyden voor zondaaren op zich nam; daar Hy, onder het gevoel van veele bittere fmarten,de bewonderingwaardigfte liefde jegens zyne vyanden betoonde, en de vrywiUigfte gehoorzaamheid aan onzen God bewees, daar gaf Hy zeker, ook daar door, het navolging verdienendfte voorbeeld van onderwerping aan den godlyken wil, de fchoonfto fchets van edelmoedige Menfchcnliefde, en der algemeen nuttigde ópöfferihg voor het heil der Waereld. Veele Bloedgetuigen der eerffe tyden gaven ook gelykzoortige voorbeelden van gehoorzaamheid, liefde, en geduld. Evenwel Jesus Dood is geen bloot voorbeeld, alleen ter navolging voorgefteld. —. Immers dan was Hy niet de eenige in zyn zoort: —. ja dan kon men zeggen, dat Hy waarlyk niet, in alles, het vblmaakfte voorbeeld was van ffandvastige lydzaamheid in de gevaaren des Doods. Zoo gelyk Christus beefde, en uitriep, zoo hebben' veele Martelaarcn niet gebeefd, terwyl zy, zonder vrees, zonder fchrik, de uitgezogfte pynigrngen vrolyk te gemoet traden. Wanneer wy eenige plaatzen der heilige Schrift, welken van den Dood van Jesus fpreeken, nauwkeurig inzien, en met anderen vergelyken, dan ontdekB i ken  C i3. > ken wy, dat derzelver bedoeling is, Menfchen te verzekeren, dat God bereid is, om aan alle, tot Hem te rugkeerende zondaaren, zyne genade te bewyzen. Is God voor ons, wie zal tegen ons zyn? die zynen eigenen Zoon niet gefpaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeeven, hoe zal Hy ons ook niet met Hem alle dingen fchenken. (a) Duidelyk erkent Paulus de offerande van Jesus als dat voornaamfte kenblyk der godlyke Liefde jegens Menfchen, waar uit zy kunnen opmaaken, hoe genegen God is, om aan allen, welken zich aan de, door Hem bepaalde, heilörde onderwerpen, hunne verdiende ftraf kwyt te fchelden. — Even zoo befchouwthy den Dood van Christus op een andere plaats: God bevestigt zyne Liefde jegens ons, dat Christus voor ons geftorven is, als wy nog Zondaaren, en zyne yyanden waar en. (b) Even zoo zegt JoaNNES: „ Hier in is de liefde Gods jegens ons geöpen„ baard9 dat God zynen eeniggeboorenen Zoon gezon„ den heeft in de Waereld, op dat wy zouden leeven „door Hem." (c) Uit deze en zoortgelyke Bybelplaatfen trekt men te regt dit gevolg: dat God in de opoffering van zynen Zoon ten beste van zondaaren, zich zeiven daadelyk als de hoogfte Liefde heeft (a) Rom. VIII: vs. 31 en 32* '(&) Rom. V: vs. 8. \$) 1 Joh. IV; vs. 9.  C 19 ) heeft bekend gemaakt, en, even daar door, deze nadmkkelyke Verklaaring gegeeven, dat Hy niet noodig heeft eerst door het offerbloed van dieren bevredigd te worden; — dat Hy reeds uit zich zeiven, en overè'enkoomende zyne Natuur, genegen is om Genade, en geen Regt te bewyzen; — dat Hy daarom zynen Zoon in den Dood gegeeven heeft, op dat Hy daar door zoude toonen, geen lust te hebben in het fterven van den zondaar, maar daar in, dat de zondaar zich bekeere, en deel kryge aan die Zaligheid, die door Christus voor hem is toebereid. — Dan, hier by blyft nu de fchool van Socyn Haan; verder koornen ook veele nieuwe Godgeleerden, welken egter in anderen Hukken zeer ver van Socyns aanhangeren verwyderd zyn, niet; zy erkennen: Jesusw ten beste van Zondaaren geftorven; dan zy lochenen de Helling: Jesus is niet alleen ten beste van Zondaaren, maar ook in hunne plaats geftorven ; Hy heeft de ftraf der Zonden gedraagen; Zyn Dood is niet ftegts, eene verzekering van de vergeeving der Zonden, maar cok de oorzaak dier Vergeeving zelve. En juist dit laatfte is het, het geen de proteftantfehc Kerk tot hier toe geloofd, en als met éénen mond verdeedigd heeft: enditwasde algemeene Leer der Christenen, van den aanvang van het Euangelium tot op de tyden van Socyn. Deze waarheid is, naar ons inzien, zoo duidelyk Ba in  C » 1 in de Schi-iitcn' der Apostelen, dat men het Woord Van'God het -grootst. geweld moet aandoen, om daar aan eenen •anderen zin op te dringen. — Deze ftelk'ng geeft ook aan het geheelc gebouw der christelyke Leer eene- geheel andere gedaante, en het is gelyk -wy ;te 'vooren reeds hebben aangemerkt, vol-ftrekt niet evenveel, cf men gelooft, dat Christus alleen ten beste der Menfchen, dan of men aanneemt, "dat Wy in hunne plaats geftorven is. Immers alle Apostelen ftierven ook ten beste der Menfchen, dan geen een ftierf in hunne plaats. — Alle de Apostelen verzekeren, door hunne Leer, den boetvaardigen zondaar de Genade Gods; allen bekragtigden de door hen gedaane beloften; dan geen van hun heeft de genade Gods voor ons verworven; geen van hun is, door zyn Lyden en Sterven, de oorzaak geworden, om welke God ons de Zonden vergeeft. Wanneer wy derhalven den Dood van Christus eenen Verzoeningsdood noemen, en daar voor houden, dan gelooven wy: (om my van de woorden van eenen nog leevenden grooten Godgeleerden te bedienen,) (ö) „ het heeft der godlyke wysheid, „ (welke wy kortzigtige Menfchen niet bedillen moe,,ten) en deszelfs Liefde goedgedagt, den Dood „van Jesus Christus te bepaalen, tot het mid„del onzer Zaliging, en, ten einde de ligtzinnige „ Mensen (a) Dt_Heer D: NOSSELTS,  „ Mensch de gevolgen der zonde te lecvendiger zou „inzien, over dezen zynen onfchuldigen Zoon, al „ dat kwaad te doen koomen, het geen ons onge„hoorzaamen cigenlyk zou moeten treffen: cn die „allen, die in vertrouwen op deze zyne voizekere „toezegging:" Hy wil de Zonden vergceven, zich tot hem wenden, de gevolgen hunner Zonden, cn hunner, door eigene fchuld, zoo geheel onvolmaakte pligtsbetragtingen niet te doen oudervinden, maar integendeel dit hun harteïyk, en kinderlyk vertrouwen op zyne, door Christus verzekerde, algenoegzaame genade, voor de daad aan te neemen: vorderende Hy daar en tegen, dat wy, den overigen tyd van ons leven, nauwkeurig naar de voorfchriften van zyn Euangclie zullen wandelen, of wanneer dit te laat zy, zoodanige zedelyke neigingen koefteren, welken, wanneer wy daar toe gelegenheid hadden, in deugden zouden werkzaam zyn. Deze Leer te gelooven, en daar van anderen te overtuigen, daar toe hebben wy duidelyke, en genoegzaame gronden in de gewyde Openbaaring: eenigen daar van zal ik voorïoopig, alleen opgeeven. Christus zelve zegt het, dat Hy gekootnen isom zyn Leven te geeven tot een hsprys voor Menfchen. (a) ~ om zyn Bloed te vergieten, ten einde die, die in Hem gelooven, vergeeving der zonden om- zulken, die de ftraf, welke een ander ondergaat, zeiven niet verdiend hebben, en zulken, die juist dezelfde, of eene gelykzoortige ftraföeffening waardig zyn. Wanneer er eene openlyke ftraföeffening in eenige ftaat (en van zulk eenen fpreeken wy immers) plaats heeft, dan moet, en zal deze zeker by anderen, welken dezelve aanzien, of daar van een genoegzaam beiigt krygen, deze uitwerking hebben, dat zy, door zulk een in het [oogloopend, of de inbeelding aandoenend verfchrikkend voorbeeld, van deze belangryke waarheid overtuigd worden, tdat aan de overtreeding der wetten onaangenaame, en fmartelyke gevolgen noodzaakelyk,en onaffcheidbaar verbonden zyn; dat zyde heiligheid, den ernst, en de geregtigheid van den opperften Ryksbeftuurer daar uit leeren kennen; dat zy daar door op hunnen eigenen geestelyken toeftand opmerkzaam gemaakt, aan hunne eigene zonden herinnerd; daar tegens gewaarfchouwd, in vrees gebragt, en van de fchending der bevelen terug gehouden worden; en eindelyk dat zy des Bcftuurers zorg voor het algemeene welzyn, en deszelfs liefde tot zyne Onderdaanen, welke hem aanzet, om hen tegens alle oproerigen te befchermen, en tegens alle uitwendige onheilen te beveiligen, daar in opmerken. En wanneer nu onder deze onderdaanen de zoda- ni-  ( 3i ) nigen waaren, die deze voltrokkene ftraf, of eene gelykzoortige zeiven verdiend hadden, wanneer zy vermoeden, of wisten, dat hun ongehoorzaam beftaan den Rechter zeer wel bekend was, dat hy alleen uit langmoedigheid, en liefde hen dusver verfchconden, hunne heimelyke overtreedingen, niet aan het licht bragt, hen niet naar verdienste ftrafte, maar alleen vaderlyk waarfchuwde, en hen, ook door dit ftraf voorbeeld, het geen hy in anderen daarftelde, goedertieren tot berouw, en verbetering wilde opwekken, wat zouden zulke zondaaren by den fmartvollen dood van eenen hunner broederen, aan wien zy in zonden zoo gelyk zyn, dan boven wicn zy, alleen door de genade des hen verfchoonenden Konings, nog gefpaard worden, gevoelen? Draagen zy nog een menfchelyk hart in hunnen, boezem, hoe zullen zy dan door fchaamte vernederd worden, dat zy hunnen goeden Heer beleedigdigden, dien Heer, die met vaderlyke liefde voor zyne onderdaanen zorgt, die niet dan gedwongen .ftraft, die hunne overtreedingen tot hier toe met naamc-loos geduld voorby zag! Is hun gewisfe nog niet geheel verftokt, hoe zullen zy dan, vervuld met een leevendig berouw o^er hunne ondankbaarheid, met eene gevoelvolle verachting, en veraffchuwing van hun zinneloos gedrag, met een opregt voomeemen ter verbetering, hun-  C 3* ) Hunnen genadigen Heer dankbaar verëeren, hem nu des te meer liefhebben, en hem eene eeuwige trouw zweeren! Is dit niet de gewoone loop, welken de gewaarwordingen, cn gedagten der ziel hebben ? — Alleen by verharde booswigten zal men dit niet aantreffen, booswigten die ook zelf in het gezigt der galg ftcelcn. Straföeffeningen hebben dus eenen zeer grooten invloed ook op die geenen, welken dezen niet zeiven verdiend hebben. Het zal nu niet meer moeilyk zyn, deze hoofdHelling op den Verzoeningsdood van Jesus toe te pasfen. Het oogmerk der op Jesus overgebragte ftraf, was geenzins] de bevrediging der godlyke wraak, maar alleen de gelukzaligheid, het heil des Geestenryks, in het ■ byzonder des menfchelyken geflagts. Wysheid en liefde, maar niet eene onverbiddelyke geftrengheid, vorderden dit offer. — De ftraf, welke Christus als Borg, in plaats van menfchen leed, moest een bewys zyn van het heilig ongenoegen Gods tegens de zonden, en van de onveranderlykheid zyner Geregtigheid; (Rom. III: vs. 25, enzj zy moest ten zigtbaaren vertooge zyn, dat alle menfchen voor God diep fchuldige, en verdoemelyke zondaaren zyn, en die zelfde ftraf verdiend hadden, welke Christus voor hun leed. 2 Kor. V: vs 21. En  C 33 ) En hier uit moesten alle ménfenen, by het aandenken aan Jesus Middelaars lyden, opmaaken, wat 'er voor hun té wagten ware, in geval zy dit voor hun aangebragte offer fchandelyk verachtten, en in hunne zonden voordgingen; zy moesten even daar door van de ongeregtigheid afgefchrikt, met eene heilige vrees voor God aangedaan, en met een nieuw vertrouwen op den barmhartigen God en Vader vervuld worden; dien God en Vader, die zelf zynen Zoon niet gefpaard heeft, maar Hem voor allen in den dood heeft overgegeeven, op dat Hy, zonder krenking van zyne Geregtigheid, aan allen, die met een waarachtig leedweezen tot Hem terug keeren, zyne genade bewyzen zoude. — Dit vertrouwen op God moest by hen eene kinderlyke liefde tot, waare dankbaarheid, en gehoorzaamheid aan Hem voordbrengen, en hen overhaalen, om nu, door Jesus vrygemaakt van de ftraf, zich zeiven tot eene leevendige offerande te ftellen voor God en voor dien Middelaar, die om hunnen wil de fmarten des doods geleeden heeft. Wanneer men de op den Zaligmaaker overgebragte ftraf der zonde, uit dit oogpunt befchouwt, hoe betaamelyk is zy dan der wysheid, en goedheid van dien Vader, die geen middel te kostbaar 'acht, om zyne fchepfelen te behouden! hoe moet zy het hart van ieder gevoelig menfch met eerbied, C en  C 34 ) cn. liefde jegens den barmhartigen God vervullen» hoe veele andere heilzaame gevolgen moet zy hebban by hen, die1 deze ftraf, als het voornaamttc buvys,cn der godlyke Geregtigheid, en der godlyke Goadicid aandachtig en eerbiedig opmerken! Maar het is immers niet genoeg dat 'er flegts, hier, of daar, een ta&eel van ftraföefléningen vertopnd, ,wordt. IFanneer hef fehuldige onderwerp niet zeJ& ifëf&f* wordt, dan gaat alle zedelyke vrugt der firaf geheel verkoren, (a) Hoe! verlooren! wie kan dit bewecren, zonder te gelyk de geheele gefchiedenis van het Christendom tegen te fpreeken ? Door welke Leer, dan door die van Jesus Verzoeningsdood, is vooral de grond gelegd, ter verdere verbetering des menfehelyken geilagts? Jooden en Heidenen, eenige weinigen uitgezonderd, keuden die pligten; welken.de Apostelen voorftelden: dat den vroomen een gelukkiger leven, den godloozen eene verfehrikkende toekoomst aanftaande is; dit alles geloofden de meeste Jooden en Heidenen. Dit gedeelte der Geloofswaarheden wierd zeker, door Jesus, en zyne eerfte gezanten, in een klaarer licht gefteld, van bygeloovige inmengfelen gezuiverd, en met fterkere beweegredenen aangedrongen dan het vas egter reeds te vooren, ter verbetering van een (a) Zoo fpreekt de Schryver der Nieuwe'Apologie \an SOCRATES, pag. 121.  C 35 ) een woest menfehdom, voorgefteld en aangedrongen, en egter had het daar by zeer weinig vrugt gedaan; menfchen waren daar door zeer weinig verbeterd geworden. — Het was die' leer, dat de ftraf der zonden door Jesus lyden weggenomen, en dé waereld met God verzoend is; die Leer die den natuurlyken mensch zoo ongegrond fchynt, die den Jood eene ergernis, cn den Griek eene dwaasheid is; het was:deze kenmerkende Leer des Christendoms, welke zich als eene godlyke kracht, en godlyke wysheid (a) aan het hart van duizende menfchen openbaarde en kenbaar maakte. Door haar wierd het gewisfe, bevryd van die onrust, die door geene offerande kon worden weggenomen, bezield met nieuwe hoop op den barmhartigen Gob; vervuld met' berouw, met fchaamte, met afschuwen over- en tegens de zonden; uitgerust met nieuwe, en betere geneigdheid tot deugd, met - kracht tèr beöerfening van édele daaden; en gefterkt, met geduld onder de moeïelykheden van dit leven, met moed en■ ftandvastigheid in den dood.' Hoe veele, welke fterke gronden, en beweegredenen, beide tót troost, en ter bevoordeling der Heiligmaaking, ontlecnen de Apoftelen uit den Middelaars en'verzoeningsdood van Jesus J „ Wy bidden u, in Christus ■plaats, (a) i Kor. I. vs. 24. C 3  C 3$ > „plaats, Menfchen! laat u met God verzoenen!. „ Hy heeft dien, die geene zonde kende, voor ons „ zonde gemaakt, op dat wy zouden worden gereg„ tigheid Gods in Hem! Hy is daarom voor allen „ geftorven, op dat zy, die leeven, niet meer zich „ zeiven zouden leeven, maar dien, die voor hun „ geftorven en opgeftaan is! Hy heeft zich zeiven „voor ons overgegeeven, op dat Hy ons verlosfen „ zoude van alle ongeregtigheid, en Hemzelven een „ eigen volk zoude reinigen, yvrig in goede wer,^'ken! " Hoe veele zoortgelyke gezegden zou ik kunnen bybrengen, uit welken , ten duidelykfte hlykt, dat de eerfte ftigters der chriftelyke Gemeenten hunne fterkste beweeg-gronden, uit het plaatsvervangend , en borgbetaalend Zoenlyden van Gods Zoon, ontkenen; en, even daar door, de harten het meest getroffen, opgewekt, en met nieuwe gevoelens vervuld hebben! Hoe zal men eene zoo onlochenbaare, en door de gefchiedenis bevestigde waarheid, met eenigen grond, kunnen tegenfpreeken ? Hoe zal men, tegens de algemeene ervaaring aan, ontkennen kunnen, dat ftrafvoorbeelden eenen diepen indruk maaken op het hart der aanfehouwers; dat zy de duidelykste vertooning zyn van het ongenoegen , met het welk een rechtvaerdig Rechter de overtreeding der wetten aanziet; dat zy anderen voor xoortgelyke 2onden waarfchuwen j dat zy ter- be-  C 3? ) bewaaring des vredes, der geregtigheid, en der veiligheid der overige onderdaanen het haare bybrengen ? Dan, wy willen nog verder gaan, en tragten aan te toonen, dat juist in het overdraagen der menfchelyke ftraf op eenen onfchuldigcn Middelaar, de wysheid en goedheid Gods zich in haaren heerlykften luifter hebben kenbaar gemaakt. De redenen voor deze godlyke verordening liggen zeer diep, en in de natuur van G o r> zeiven, en in die der menfchen verborgen, en het is den waaren vereerer des Algoeden geen gering genoegen eenige ftraalen van dit verheugend licht te ontdekken, en te aanfchouwen. . Het is niet overeenkomende met het wyze oogmerk van God, reeds hier op aarde, iedereu mensch de geëvenredigde ftraf zyner misdaaden op te leggen. •— Buiten twyfel heeft zeker iedere overtreeding der godlyke bevelen haare nadeelige gevolgen; dan, en Bybel en ervaaring toonen ons, dat 'er zeer veele gelukkige zondaaren zyn, welken het hier op Aarde ongelyk beter gaat, dan hier en daar eenen deugdzaamen onder de menfchen. —> Christus en de zwelgende Sadducecrs, Lazarus en de Ryke Man, Socrates en zyne aanzienelyke VyUnden, en zo veele duizenden, in aanzien en voorfpoed leevende OngelooTigen, en Godloozen zyh bewys genoeg voor deze C 3 waar-  C 3# ) waathe'd. — God draagt.aV-oo met eene bewonde-' ringswaardige langmoedigheicl en geduid ■ db vaten; des Tooms. — Hy, een zeer goedertieren Vader, kent .de zwakheid/zyner fchepfelcn. Zy.'wierden; gebooren niet eene gefteldheid, tbc tot zondigen geneigd, zeer ligt verleid' wordt, en.in den grond zeer verdorven is. Indien 'God,.zoo meenigmaal wy zondigen, naar' de ftrengheid van zyn regt met ons- handelen . wilde, dan zouden wy .zeker geheel verdelgd of althands in eenen ailcrrampzaligften toe-? ftand geplaatst worden; en. dit ftrookt geenzins met 2yne:iw.yshdd, en liefde. Wanneer toont God dus; dat Hy, als. een regtvaerdig Richter, eenen iegelyken vergekb naar zyn doen ? — Zeker i zoms gefehiedt dit reeds hier aan meenigen. verharden Overtreeder van zyne*Wetten, maar nog meermaal gefehiedt dit hier niet»- Er koomt zeker een dag, op welken dg zondaar juist dat geen ontfangen zal, het geen zyne daaden verdiend hebben, en waardig zyn; maar dan is de tyd der bekeering., en verbetering reeds geheel voórby, cn het uitwendig lot der menfchen wordt als dan voor eeuwig bepaald; cn of fchoon zy ook al eens door het fmarteiyk gevoel der.fcraf tot eenen zekeren trap van verbetering gebragt wierden, tot daar toe is ten minfte een oneindig aantal- goede geneigdheden, cn daaden voor aityd Verioorqn, welken konden plaats hebben, wanneer God  C 39 ) God, door een algemeen kenbaar: nrdici (69838, dat Hy waarlyk volkoomen regtvaerdig is; dat Hy, overëenkoomende zyne heilige Natuur; een afschuwen heeft van elke zonde, door wien ook uitgeöcffend; en dat Hy de ftraf daar van ongetwyfeld daarftellen, en die allen, die zich niet bekeereh, eens zeker naar verdiensten vergelden zal. Zulk een doorfaand bewys zyncr onverdnderlykè heiligheid en regtvaerdigheid heeft nu God in den Middelaarsdood van Jzscsplegtig daar gcfield. Rom. III: Vs. 25 enz, Hy heeft de zonden der menfchen met het ryden van Christus moreel, door toerekening "verbonden; of om duidelyker te fpreeken, Hy heeft opeulyk aan het menfchelyk geflagt doen bekend ma aken, dat Christus de ftraf der zonden gebeden heeft; dat Hy om dezen, des zondaars plaats-vervangenden Middelaar, de verdiende ftraf wil kwydfchelden; dat Hy, tot dus ver,den tyd der onweetendheid overzien heeft, maar nu van alle menfchen eene geheeTë zinsverandering volftrekt vordert; en dat, indien zy Hem nu nog, moedwillig wederftaan, cn zich, ook door dit fterkst bewys zyner geregtigheid en liefde, niet bcweegen laaten tot bekcering, er voor hun geen middel ter behouding hunner zielen zal over zyn, maar alleen eene fchrikkelykc verwagting des Oordeels. Hebr. X: vs. 29. Alle de heilzaamc gevolgen , welken eene, in den ftaat openlyk plaats hebC 4 "ben-  C 40 ) "bende, ftraföeffening op de harten der onderdaanen hebben kan, worden ook, door het in Jesus verzoeningsdood daar gcftelde ftrafvoorbeeld, rykelyk voordgebragt. Dan dezen zouden daar door niet kunnen worden voordgebragt, indien God niet deze ftraf op eenen geheel O nschuldigen gelegd hadde. Immers indien God tot dit gewigtig werk, om in plaats van anderen te lyden , een gewoon mensen verkoozen en bepaald had, dan zou zeker by de meesten die zelfde bedenking zyn opgekoomen, welke de Jooden omtrent Christus hadden en toonden, of niet deze Mensch heimelyk een zondaar ware en daarom zoo van God geftraft wierde.. Van hier dat godlyke Wysheid zoo naauwkeurig zorgde, dat de volkoomene onfchuld van Jesus, door de voldocndfte getuigenisfen beweczen wierd. Door eene zuivere Maagd wierd Hy wonderdaadig ontfangen en gebooren: in zynen wandel gedroeg Hy zich zoo onberispelyk, dat ook zelfs zyne bitterste vyanden, met grond, daar in niets te berispen vonden; zyn fterven ging vergezeld met ontzettende wonderen, en het Volmaaktst bewys zyner onfchuld wierd in zyne opwekking uit den Dood gegeeven. En deze onfchuld is door de Apostelen den Jooden, en, zoo veel zy konden, allen volkeren bekend gemaakt, cn hun te gelyk aangekondigd, dat deze Onfchuldige als een Zoenoffer voor  voor de zonden der waereld derzelver ftraf geleeden had. Zoo wordt de Geregtigheid, Gj«d s, en deszelfs oneindige Barmhartigheid te gelyk in het helderst daglicht gefteld. Zyne Geregtigheid, daar Hy toont dat My de zonden voiftrekt haat en ftraft. Zyne Barmhartigheid, daar Hy zynen Zoon voor zondaaren in den dood gaf om dezen te behouden. Zoo wordt de zondaar te gelyk met eene betaamelyke vrees voor, en een genoegzaam vertrouwen op God uitgerust. Gelyk het oogmerk der ftraffen behouden blyft, of fchoon een onfchuldige Borg in de plaats van eenen zondaar in de gevangenis gaat, of eene geldboete betaalt, zoo wordt ook de bedoeling der godlyke ftraffen zeker bereikt, of fchoon de onfchuldige Jesus dezen in plaats van zondaaren gelecden heeft. £)e zedelyke vrugtgevolgen der door Hem geleedene ftraffen gingen voiftrekt niet verhoren. De geleerde Man, met wicn ik hier te doen heb, 1'chryft onder anderen, ter ftaaving van zyn gevoelen, dat alleen die ftraffen den zondaar nuttig zyn, welken hy zelf lydt: „ By de bepaaling van den „ Wil hoornen meerdere zaaken in aanmerking, dan „ alleen een bloot inzien in den zaamenhang eener „ daad met derzelver goede en hvaade gevolgen. Hoe „ meer dit inzien zeker, hoe meer het lecvendig, hoe ., meer het met onze inwendigste gewaarwordingen C 5 ver-  C 42 ) „verbonden is, hoe fpoediger het werkt, hoe ïncer„dere voorftcllingen daar mede overëenftemmeu, „ hoe zekerer dit ook onzen wil bcpaalen zal. " Dan ook hier heeft onze edele wysgeer de wysheid Gods in de daarftclling van Jesus MiddeIaarsdood miskent. Ik wil niet herhaaten het geen ik, ter verdcediging van het nut der ftraffen, ook by hen, die dezen niet zelvcn lyden, reeds gezegd heb; alleen de volgende korte ' aanmerking zal ons nog verder opwekken ter verëering der godlyke hoogstwyzc Goedheid. Straffen, welken de fchuldige zondaar zelve lydt, draagen dikwiis veel minder ter -zyner verbetering by, dan zulken, welken anderen voor zyne oogen ondergaan. Smarlelyke gewaarwordingen , dikwiis wederhaald, verharden de ziel. — Hoe meer een jong mensch, door bedreigingen en ftraffen, onder eene ftrenge tugt gehóuden wordt, hoe eerder, en gemakkelyker by een eigenzinnig Huichelaar worden 'zal. Of fchoon de Israeileren door den dwang der Mosaïfche wetten zeer naauw bepaald, of fchoon zy door veele ont-zagverwekkende oordeelen Gods vaak in vrees gehouden wierden, wierden echter daar door zeer weinigen tot eene waarachtige innige heiliging des harten overgeboogen: zy waaren en bleevcn een fiaavachtig volk; flaaven tot oproer genegen: De ftraffen op zich zeiven verbeteren zoo  C 44 > BaaréH op Christus gelegd, dan moeten wy onweetende ftervelingen, naar myn inzien, deze naamcloos groote weldaad met ootmoedige dankbaarheid aanneemen, zonder lpitsvinnig te redentwisten, of God ook niet, zonder de ftraf der zonden op den Middelaar over te brengen, deze had kunnen kwydfchclden. Zeker is het in zommige gevallen noodig, dat de Misdaadiger de ftraf zyner zonden zelve gevoele. Het eigen en zelfgevoel der fmart doet zeker de ' ziel fterk aan, werkt fnel, en brengt den geheelea mensch in beweeging; dan even daarom hebben wy te meer reden om der barmhartigheid van God te danken, dat Hy een middel heeft daargefteld, het geen nog meer alle de vermogens der ziel in eene heilzaame beweeging brengt, dan wanneer de zondaar zelve de ftraf zyner ongeregtigheid ondervindt. — En. dit middel is de Verzoeningsdood van Jesus Christus ; ) ^8 Dit zal men toeflaan, dan men zal mogelyk ontkennen, dat zulk eene opoffering van eenen onfchuidigen voor eenen fchuldigen ook dan geoorloofd is, wanneer het geval dus is: wie zal in het gericht naar liet oordeel, en vonnis-des Rechts, aan het leven geftraft worden? Hier immers moet, niet de onfchuldige, maar de fchuldige lyden; zonder dit worden alle gronden van rechtvaardigheid omgeftooten, en verwoest. Om deze yraag behoorlyk te beandwoorden, moeten wy dezelve nader bepaalen, en eenige mogelyke gevallen van eikanderen onderfcheiden. Wanneer een mensch Rechter is, en eenen fchuldigen ftraffen moet, dan zeker is het hem niet betaamelyk,ja het zou met de wysheid onbeftaanbaar zyn, eenen onfchuidigen (al ware het ook dat dit met zyne eigene toeftemming gefchiede) in plaats van den overtreeder ten doode te brengen. Op deze wyze toch zou het noodzaakelyk verband, tusfehen de misdaad en de ftraf, worden weggenomen, en er zouden daar uit de nadeeligfte gevolgen voor den Haat voordvloeiën. Maar hoe', wanneer wy eens een ander geval ftellen ? Eene zeer talryke Natie, welke uit veele honderd duizenden menfchen beftaat, heeft zich, door oproer tegens haaren wettigen Heer, fehuldig gemaakt. De wet eischt, dat deze oproerigen geftraft worden; E 2 dan  C 68 ) dan de wyze goedheid vordert de verfchooning van dit Volk, maar eene verfchooning, by welke de wet haar aanzien niet verliest, door welke deze Ijgtzinnige oproerlingen niet nog ligtzinniger gemaakt worden. Zou het nu, in zulk een geval, niet geoorloofd, niet met de wysheid zeer beftaanbaar zyn, door het fterven van eenen onfchuidigen, die zich zeiven voor deze Rebellen verpand had, veele honderd duizenden te behouden, hen tot gehoorzaamheid* terug te brengen, en hen van tydelyk en euwig onheil te bevrijden ? vooral wanneer h'et zeker was, dat God dezen onfchuidigen Borg, die zich tot een offer aan de geregtigheid, en tot een ftrafvoorbeeld voor de fchuldigen openlyk liet ftraffen, na weinig dagen wederom van den dood zoude opwekken, met eer, en heerlykheid kroonen, met oneindige blydfchap in gindse Waereld verzaadigen, en als den Verlosfer zyns volks tot een hoofd over alle zyne broederen verheffen? En wanneer dan nog daar bygevoegd wierd eene openlyke verklaaring dat,dit ftrafvoorbeeld aan eenen onfchuidigen flegts éénmaal, naar eene byzondere uitzondering, zou plaats hebben, en dat nu voordaan elk oproerige eene des te gevoeligere ftraf Voor zyne overtreeding lyden zoude? Welk Rechtsgeleerde, welk Wysgeeris zoo ftout, dat hy het Opperfte Wezen dezen regel zou durven voorfchryven, en ftaande houden, dat het in een Lh " ----- . ge.  geval van dezen aart, 'zelfs Go de ongeoorloofd zoude zyn, uit vrije genade, de ftraf van fchuldigen op eenen edeldenkenden, onfchuidigen, en ten doode bereidwilligen Borg over te draagen! waar is dan het onrecht, het geen in zulk een geval zou plaats hebben ? wien zou 'er in dit byzondor geval eenig ongelyk gefchieden? Niet den oproerlingen": trouwends dezen verkrygen, door dezen Middelaar, hunne verlosfing, genade. Niet den overige Burgeren van den ftaat. Immers het verband tusfchen natuurlyke rampen, en overtreedingen wordt door dit ftrafvoorbeeld openlijk beveiligd; niemand wordt in gevaar gebragt, om buiten zyne eigene vrywillige fchuld geftraft te worden; het aanzien der wet wordt in waarheid gehandhaafd; de vrees voor toekoomende onvermydelyke ftraffen wordt vermeerderd; vrede, en orde wordf in den ftaat bevestigd, en het welzyn des geheelen Volks verhoogd, en uitgebreid. Ook den onfchuldig lydenden Borge wordt hier door geen ongelyk aangedaan. Immers, hij offert zich vrywillig, en uit eene roemwaardige broederliefde voor zyne geflagtgenooten op; een nieuw Leven wordt hem, na weinige dagen, wedergegeeven; zyn uitgeftaan Lyden wordt < door de grootste büjdfchap , door de hoogste eer, door eene onvergangelyke Heerlykheid, vergoed. — Wie wenscht niet die gelukkige E 3 te  ( 7^ > te. zijn, wien het God vergunt, al ware het dan ook door de grootste, de onvergelykelykste, maar fpoedig voorbijgaande fmarten, veele milioenen zyner fchuldige broederen, van de welverdiende ftraf te bevryden; door deze edele daad den grond te leggen tot hunne verbetering; en hun allen den toegang te openen, tot het genot van eene wenschbaare gelukzaligheid, welke zij eens euwig in zyne gemeenfchap genieten zouden! Wie wenscht niet deze gelukzalige man te zyn!! Dit nu is het geval, waar in Jesus was. En hoe kan men nu zeggen, dat God, by het daarftellen van eenen onfchuidigen in de plaats van den zondaar, onrechtvaardig gehandeld heeft ? — wie zal niet veel eer de zich hier ontdekkende bewonderingwaardige/barmhartigheid Gods oodmoedig verëeren? wie zal het waagen zulk eene genaderijke inrigting door bloote wysgeerige onderftellingen, die alleen uit den engen kling van wa'ereldlyke Rechtbanken ontleend zyn, tegen te fpreeken, ofte bedillen? Alles, wat het, aan zich zeiven overgelaatene, verftand over dit onderwerp, met grond zeggen kan, is dit, dat men in waereldlyke Vierfchaaren, volgends den algemeer.en regel, den onfchuidigen niet voor den fchnldtgen ftraffen mag. En dit zegt ook de gewyde vSchrift. De Zoon zal niet draagen de misdaad des Vaders: de VaK>r zal niet draagen de misdaad des Zoons. Even-  ( 7i ) Evenwel 'er zyn ook in menfchelijke Gerichtshoven gevallen, in welken een onfchuldige verpligt wordt voor eenen fchuldigen eene zom gelds te betaalen, ja zelf in de gevangenis te gaan: en, wat hier geld, en vryheid is, dit was by Jesus, het leven. God vergoedde Hem het leven, even zoo gemakkelijk als Hy eenen onfchuidigen, die voor eenen verkwister lijden moet, geld, en vryheid wederom vergoeden kan. En, het geen hier vooral in aanmerking koomt, Christus koflde zelve zit% dat geene weder-geeven het geen-Hy voor menfchen opofferde. De voornaamfte reden, waarom het menfchen ongeoorloofd is, zich voor anderen zoo ten borgie te ftèllërï, dat zy"; daar door, verpligt worden, om, in geval, dat dat geen, waar voor zy zich verpandden, niet vervuld wierdë, als dan hun leven opteofferen; de voornaamfte reden, zeg ik, waarom zulk een Borgfpreeken, waar aan leven, en dood is vastgchegt, naar de gewoone wetten niet gefchieden mag, is deze, dat niemand het recht heeft, om over zijn eigen leven onafhangelyk te befchikken, wyl hy buiten ftaat is, om zich het zelve weder te herftellen, en de geleedene doodsfmarten hem door geen eenig fterveling kunnen vergoed worden. Dan dit alles houdt by Jesus geheel op. God had Hem als menfeh, de magt gegeeven D ooden wederom op te wekken; en als Zoon van God was Hy de oor sa Aken Heer van E 4 zyn  . ( 72 ) zyn eigen Leven. Ik kb magt (het regtH*«-««» ) myn Leven afteleggen, en het zelve wederom aan te neemen. Dit fa het, het geen Jesus onderfcheidt van alié andere menfchen, welken ooit op Aarde geleefd hebben, en nog leeven. Men kan deshalven voiftrekt met gecnen grond dit befluit opmaaken: indien het eenen wacreldlyken Rechter, volgends de gewoone wetten, ongeoorloofd is, eenen onfchuidigen het leven te beneemen, en voor anderen de doodftraf te doen ondergaan ,zoo is dit dan ook in geen eenig geval GoDEbetaameIyk,nochgeöorIoofd. — Zulk eene gevolgtrekking zou, om het zagtst uit te-drukk p, duidelyk eene valfche fluitteden zyn, aan welke geen echt Wysgeer zich zal fchuldig maaken. Het v/as zeker uit overhaafting, dat myne waardige Party dus fchreef: „ Alle overdraaging der jiruf van eenen „fchuïdigen op eenen onfchuidigen is eene onrechtvaar,, digheid." Gewis! niet alle overdraaging is onwaardigheid ! dikwiis vordert dit onder de menfchen de gerechtigheid; en ook by God eifchte hoogstwyze goedheid, dat Hy de ftraf der fchuïdigen, dp het Lyden van eenen onfchuidigen, deed wegneenW. Ik ben niet bedugt, dat de zuiverste Wysg erte tegens deze waarheid iets gegronds zal kunnen inbrengen. Daar ik, in het vervolg, nog nader van de redenen, en oogmerken van Jesus Lyden fpreeken zal, zy dit  C 73 ) I dit voor het tegenwoordige genoeg, ter wegneeming van een der voornaamfte vooröordeelen, tegens de bewyzen voor Jesus plaatsvervangenden Middelaarsdood. Dan eer ik voordgaa, om deze bewyzen zelvcn by te brengen, en te overweegen, moet ik vooraf nog een zoortgelyk vooroordeel tragten uit den weg te ruimen. „ De wyze goedheid kan het niet gedoogen, dat aan een „ onfchfildig onderwerp eenige natuurlyke fmart wor„ de aangedaan, welke op geenerlye wyze eenige nut* „ tigheid heeft." Met deze laatste woorden plaatst men het Lyden van Jesus in den rang van die natuurlyke rampen, welken geheel geen 'nut doen zouden. — De fchryver,'welke dit ter nederftelde," heeft te veel verftand, om niet gereedelyk in te zien, dat het Lyden van Christus eene zeer gewigtige nuttigheid heeft, ook dan zelfs, wanneer dit Lyden al eens geen plaatsvervangend Lyden, maar alleen dat van eenen. ftervcndeu Leeraar geweest ware. Het befluit is ook zeer gemakkelyk, en klaar: God gedoogde, dat den onfchuidigen Jesus zeer gevoelige fmarten wierden aangedaan; deze fmarten des onfchuidigen, moeten deshalven zeer groot nut hebben, anders toch zou God dezen niet over Jesus gebragt hebben. — De bedoeling van dezen Geleerden moet dus wel deze zyn; Het Lyden yon Jesus heeft geene nuttigheid, E 5 wan-  C 74 ) wanneer 'het een plaatsvervangend Lyden zyn zal. Dat dit de meening is, blykt uit eene andere plaats van zyn -boek, (a) daar hy dit fchryft: „ Oordeelt „gy zeiven, of men in deze Leer (de zaliging van nzondaaren om de genoegdoening van Christus) „veel opwekking tot waare deugdsbetragting vinden zal" Andere vyanden van deze waarheid fpreeken veel ftouter. Zy houden ftaande; het is eene zielverwoestende dwaaling te gelooven, dat God de ftraf van den zondaar op eenen onfchuidigen zou hebben overgedraagen: men bevoordert de zorgeloosheid in het zondigen, en de traagheid in waare deugdsbeöeffening, wanneer man zegt, dat aan eenen iegelyken, die in Christus gelooft, door dit geloof de zonden vergeeven worden, wyl hem even daar door, de verdienften van eenen anderen tot gerechtigheid , of in plaats van eigene deugd wordt toegereekend. Om kort te zyn; de geheele befchuldiging, met welke men de Leer der Verzoening van zondaaren met God, door den middelaarsdood van Jesus, bezwalkt, en door welke mentragt aan te toonen, dat deze der ziele hoogst fchadelyk is, beftaat hier in: „ Een mensch, die „gelooft overtuigd te zyn, dat Christus voor „hem de ftraf der zonden geleeden heeft, zal des „te vrymoediger zyner lusten den losfen teugel (a) Nieuwe Apologie van Spcrates, png. 131.  C 84 ) algemeen te beöordeelen! hoe zeer vergisfen zy zich! hoe weinig kennen zy .de Waereld! „ Maar, zeggen onze vyanden, dit is toch zeker, „ dat een mensch, die zich vreemde verdien/}en kan „ toereekenen, even daar door traag gemaakt wordt „ itk het verwerven van eigene ver dien ft en. Wie zal „zich beijveren goede werken te doen, wanneer hy ook „zonder dezen, kan zalig worden?" .Byna geene befchuldiging tegens onze Leer kan onbiliyker zyn, dan deze. Immers, gelyk, ten dcele, uit het voorgaande, reeds genoegzaam duidelyk is, geene Leer bevat dringendere beweegredenen ter uitöeffening van waare goede daaden, dan juist de Leer van Jesus Verzoeningsdood. Immers geen eene beweegreden tot eene deugd wordt, door de waarheid van dezen Verzoeningsdood, weggenomen, of verzwakt. . Alle opwekkingen tot nuttige daaden, met welken de natuurlyke zedekunde op het hart der menfchen werkt, blyven by deze Verzoeningsleer onbefchadigd. Alle beweeggronden tot deugd, welken onze tegenfpreekers met hun leerftelzel verbinden, blyven ook in het onze in volle kracht. Er is geen onderfcheid tusfchen hunne en onze zedekunde, dan dit, dat, door de Leer van Jesus Verzoeningsdood, alle beweegredenen, die iemand tot eenen heiligen wandel, tot yver in het goede kun»en opwekken, des te meer verfterkt worden. Men  ( 85 ) Men inoet onze Leer geheel niet kennen, wanneer men dit niet inzien, maar dezelve als eenen hinderpaal voor goede werken uitkryten wil. Dat onze zedeleer zoo gefield is, als ik zeide, zal ten vollen blyken, wanneer wy dezelve kort voorftellen. Zy is de volgende. Menfchen! gy zyt van God gefchapen, en met veele vooitreffelyke natuurkrachten toegerust, om in goede werkzaamheden u zeiven, en anderen nuttig te zyn. Iedere traagheid in uwe beroepsbezigheden heeft haare fchadelyke gevolgen; iedere verwaarloozing eener menfchenpligt is eene vermindering uwer tydelyke en euwige gelukzaligheid. Rechtvaardig, maatig, kuisch, waarachtig, goedertieren, lydzaam, barmhartig en getrouw te zyn, dit is de weg tot tydelyk welvaaren. Zulk een edel gedrag heeft niet flegts goede natuurlyke gevolgen, maar het wordt ook door God gezegend en beloond. Tot zulk eene lofwaardige gezindheid , tot zulk eenen yver in het goede heeft Christus u van de dienstbaarheid der zonden, door zyn bloed, verlost; door 'het onderwys van zynen Godsdienst geroepen, en met betere inzigten, met nieuwe beweegredenen , met meerdere vermogens, dan andere menfchen, bevoorregt. Gy zyt Gods werk, gefchapen-in Chsistus Jesus tot goede werken; daar toe geroepen, om God, en uwen Verlosser, door goede daaden,ite verheerlyken. Verheft uwe F 3 §>  gedagten boVen het ■ algemeene! Gy zyt C/irifknen l Gezalfden Gods!- wel--aan ^an, wat eerbaar, wat billyk, wat kuisch is, wat wel luidt, en zoo daar ergends eenige deugd is, nrgends eenige Lof, dat betragt, jaagt daar naar! Zyt verzekert uwe arbeid zal niet te vergeefs zyn. Gy zult zeker, uit genade alleen om Christus wil, in een beter leven, worden overgebragt^- dan daar zult gy, juist even zoo veel, met bhjdfchap maaien, als gy bier goeds zult gezaaid heb'ü.n. God zal eenen.iegelyken vergelden naar zyne wcu,on. Niet die alleen gelooven, neen, die, die hun geloof door.yver in goede werken bewyzen, die zyn de gezagenden des Heer en; die zufen daar geroemd, d,aar, daar voor beloond worden, dat zy hier om Christus wil vcde armen gefpyzigd, gedrenkt, en gekleed, d.tt zy ■ om der gerechtigheids' w il veel geleeden, tot heil van hunne broederen veel bygcdraagen, en het • voorbeeld van hunnen Heer en Mcefter getrouw gevolgd hebben. Dit vcrheeven. voorbeeld zy uw rigtfiioer!'—■ Gelyk Jesus onvermoeid werkzaam was, om het heil van mesonen te bcvoorderen, doet ook .gy alzoo! - Gelyk Hy zyn leven voor zondaaren opofferde, zoo moeten ook wy, daar het noodig is, gewillig ons b'oed, en ons leven voor onze broederen overhebben^ Die zoo met Jesus lydt, die, zal ook met Hem verheerlykt worden. En zouden wy in de ver-  C' 87 j vervulling van alle deze pligten immer traag zyn?; zouden wy de heilzaame geboden van den genadigft en Vader niet gehoorzaamen ? van Hem, die ons, door den fmartelykften Dood van zynen eigenen Zoon, van hét verderf verlost heeft; die, op dat-Hy ons zou kunnen genadig zyn, den kostbaarden Losprys zelve voor ons betaald, en ons dezen weldaadigen raad zyner euwig bewonderingwaardige liefde zoo genadig heeft bekend gemaakt ? En wélke menfchen zouden wy zyn, wanneer wy koud en- ongevoelig jegens den godlyken vriend onzer ziel zyn konden ? dien vriend, die, niet flegts in eene menfchelyke vierfchaar, zich, teii onzen beste, als een Misdaadiger liet veröordeelen, en de fmarten van eenen geweldigen dood voo; ons leed; maar die zelfs, in zyne heilige ziel, onbefchryfelyke fmart, en angst uitftond, op dat, door deze van Hem geleedene zondenftraf, onze ftraf zou worden weggenomen, en wy eene gegronde hoop op eene euwige gelukzaligheid zouden deelachtig worden?--Waar is eene liefde, die aan Jesus liefde voor ons, zyne, buiten Hem, verloor ene broederen, kan gelyk gefield worden ? —■ Hoe! zöuden wy Hem niet wederom hartelyk liefhebben! ons niet geheel aan zynen dienst overgeeven! niet onbevlekt van deze waereld ons geheel aan Hem opofferen! En, Christen! gy zyt duur gekogt, zoo verheerlykt dan God in uw ligchaam, F 4 en  C 88 ) en in uwen geest, want zy zyn G o d r s! Daaröra heeft Christus onze zonden, in zyn ligchaam gedraagen aan het hout, op dat wy der zonde geftorven zynde, der gerechtigheid leeven zoude! Gedagten, en gewaarwordingen van dezen aart doodcn, in het hart van den geloovigen, alle ongeregelde liefde tot de waereld, veftigen de begeerten, en gedagten der ziel op God, geeven kracht, en overwinning in de verzoekingen tot zonden; en, veranderen fteeds meer en meer de geheele gefteldheid Van den mensch zoodanig, dat het hem eindelyk niet meer lastig, niet meer zwaar, neen, maar veel meer aangenaam is, den wil van God te doen! Immers nu wordt hy niet meer, alleen door de vrees voor tydelyke ftraf, of fchande by menfchen, gedrceven, noch alleen door eenig aardsch voordeel, eenig vooruitzigt op aanzien in de waereld, uitgelokt, en bekoord. —■ Zeker hy heeft ook alle deze beweegredenen ten goede, dan hy heeft nog veelmeer, dan dit. De liefde van God en J-esus Christus, die zich voor hem als Verlosfer in den dood overgaf, is in zyn hart uitgeftort; deze liefde houdt hem terug van zonden, en dringt hem, om, zoo veel in hem is, deugdzaam te zyn. Hy leeft niet meer zich ztiven, maar hy leeft dien, die voor hem geftorven is. Dit i$ de zedeleer die met de Leer van Jesus Ver-  ( 94 y Deze offeranden prediktén, door het gezigt, de nuttigde waarheden; zy waren de duidelykfte, de' lêeveiidlgfte B'eeldfpraak, welke voor zinnelyke menfciferi immer kön, of kan worden uitgdagt. Ik kan my niet zoo ver van myn eigenlyk oogmerk ve:wyderen, om alle zoorten van offeren , uitdit oogpunt te bcfchouwen, en voorteftellen; dit isdoor anderen gedaan: ik zal my, voor het tegenwoordige, alleen bepaalen by de Zoen," en SchuldÓffer2nden ; dezen hebben met den dood van Jesus dé meeste overë'enkoomst, en worden ook door de Apostelen gebezigd om deszelfs kracht voorteftellen. ' Dan eer ik ter verdere ontwikkeling van dit onderwerp overgaa, moet ik eerst eene, en andere aanmerking voorafzenden. ' Eenige- laatere Geleerden, cn onder dezen, eerst* onlangs, de Heer Doctor Se meer, hebben deze, gedagte opgevat,' en voorgefteld, dat men de offer-' anden. der Israëlleren, flegts als uitwendige' plegtigheden, welken alleen ftaatkundigc bedoelingen hadden , moet aanmerken. „ Deze offeranden , zoo " fchryft de zoo even genoemde Geleerde, (7/) deze „offeranden moesten, Op de voorgefchreev ene wyze, „ gebragt worden, wanneer iemand verder in deze uit„wendige Maatschappy als een onfchuldig Mede-' » HA (a) In de Voorrede voor ARTUR ASHLÉY SYKES , versucii ' uber die natur' , absicht , ühd den ursprung der OpFER,  C 106 ) III. Hy is egter ook genadig, en verfchoont dien, die Hem om vergeeving bidt. < IV. Maar Hy vergeeft niet, zonder openlyk zyne ftraföeffenende gerechtigheid te doen blyken. Het offerbloed moet, ten bewyze van zyne heiligheid, en gerechtigheid, worden uitgeflort. V. Gevolgelyk is de zonde geheel affchuwelyk in het oog van God. Een waar Israëliër moet dezelve vlieden, en heilig zyn, gelyk God heilig is. Dit was de bedoeling, en de zin der zoenöfferanden. Ik wil niet beweeren, dat elke Jood deze waarheden by ieder zoenoffer duidelyk indagt: de zinnelyke mensch bleef aan de uitwendige plegtigheden hangen. Dan niettegenftaande dit, liggen toch deze waarheden, voor eiken aandachtigen, in deze offerpleütigheid duidelyk opgewonden. Ook wierden 'er door deze ftaatelyke verrigting, in het hart, zelfs der eenvouwigften,zoodanige aandoeningen veroorzaakt, welken geheel gelyk zyn aan die, welken, uit de befchouwing der zoo even genoemde waarheden, in het gemoed van den verftandigften voordvloeiën. De zondaar naderde met vrees, en fchaamte het altaar; onderwierp zich der godlyke ftraf; ondervond de werking der godlyke gerechtigheid; ontlastte zynen boezem, door zyne handen op het hoofd des offerdiers te  „Iyk niet begeerd, op dat dezen de ftraf der zon„ den waarlyk geheel zouden wegneemeh, dit groote „werk wagtte op my, (den Messias) my, dien „ gy zelve ten waaren Hoogepriester toegerust en „geheiligd hebt." — Om deze reden beftrafte God zoo dikwiis, door den dienst der Profeeten, het bygeloovig vertrouwen, het gene de Jooden op de ligchaamelyke offeranden veftigden, terwyl zyintusfchen derzelver waare bedoeling niet inzagen, noch zich, daar door, ter verbetering van hun gedrag lieten opleiden. — Even hierom noemt Paulus (Gal. III en IV:) den geheelen levitifchen Godsdienst zwakke, en arme eerste beginzelen van den waaren Godsdienst, in welken het geheele Joodfche volk, even als onmondige kinderen, door beelden onderweezen wierd. — En eindclyk worden hierom, de geheele inrigting des offerdienftes, de reinigingen, en anderen plegtigheden, fchaduwen genoemd, welken van het ligchaam zelve zeer onderfcheiden zyn. Het ligchaam, de zaak zelve is Christus. Kolosf. IL vs. i6\ Hebr. X: vs. i, 2. En nu hebben wy genoeg gezegd, om ter tóepasfing van deze, waarlyk bybelfche grondwaarheden op Christus voordtegaan. Alleen laat ons vooraf den aart, en het oogmerk der zondöfferen ons nog kortelyk herinneren, en op het dus ver gezegde even terug zien. De zond- en fchüldöfferen wa-  C Hé ) i Allereerst is het uit de fchriften der Apoftelen duidelyk, dat de offerande van Christus, in zynen dood daargefteld, juist dat geen zou te wege .brengen, het geen door de onvoldoende offeranden der Israëliéren niet kon te wege gebragt worden. Wat konden nu deze offers te wege brengen, en wat konden zy niet? Zy toonden dat de zondaar voor God ftraf fchuldig is; dan zy, deze dieren, waren niet bekwaam, niet gefchikt, om zeiven deze ftraf te draagen; gevolgelyk dit deed Christus: Hy leed de ftraf der zonden voor de menichen. Laat ons Paulus gezegde zelve hieromtrent inzien. —. Het is onmoogelyk zegt hy, (Heb.X: vs. 5.) dat het bloed van Stieren, en Bokken de zonden •wegneemen. Zonden wegneemen is, volgends de taal des Bybels, zoo veel als de ftraf der zonde wegneemen, opheffen. — De zin van Paulus woorjden is dus: door den dood der offerdieren kon de eigenlyke ftraf der zonde niet worden weggenomen. Trouwends geene dieren waren bereekend, om, in de .plaats van menfchen, deze ftraf te lyden. Hierom (zoo vervolgt de Apostel) zegt de Messias tot God: brandöfferen, noch zondöfferen hebt gy niet begeerd, maar my hebt gy toebereid, hebt gy bekwaam gemaakt, om dat waare zoenoffer, dat u welbehaagelyk zyn zoude, daarteftellen. ■— En juist door dit Gode aangenaam offer, zyn wy geheiligd,  ingcwyd, cn ontzoüdigd, (fiwtfw^ door dien Jesus eenmaal zyn ligchaam, dat is zich zeiven, als eene offerande, (n^j*) aan God heeft opgedraagen. (vs. 10.) Men moet zeker lust hebben, om de waarheid opzettelyk te verdonkeren, en te verbasteren, wanneer men, in deze woorden, niet deze lecringen erkennen wil: 'de offerdieren der Israëlleren konden eigenlyk de ftraf der zonde niet ondergaan, maar Jesus heeft in zynen dood deze waarlyk geleeden, en, even daar door, ons menfchen daar van bëvryd. Even deze zelfde waarheid drukt Paulus, met andere woorden, dus uit: de wét had flegts eme fc haduw der toekoomende goederen,'maar niet het beeld der-zaake zeiver— Men moet zich onder het woord fchaduw, volgends de bedoeling der ouden, eene fchets, een beeld voorftellcn; het geen met eenigen Perzoon, ofte zaake eene meerdere, of mindere geIykheid, heeft. De zin van deze woorden zal dus deze zyn: daar, in den dood der offerdieren, had zoo iets plaats, het geen, met den dood van Jesus flegts eenige overëenkoomst had; dan het eigenlyke, het ligchaam, de wezenlykheid zelve, dit konden de offerplegtigheden niet daarftellen; zy waren alleen bloote beelden, flegts afdrukzeleu, fchetfen (a) van dat ge- (a) TVTTêt, II 3  C "9 ) fterven om de zonden, met welken de mensclj voor God fchuldig ftond: zoo moest Christus fterven om de overtreedingen, met welken de menfch overtreeden had. — Het offerdier fcheen de ftraf te lyden, welke de menfch lyden moest, clan in de daad was dit geene ftraf, want het dier bezat geene reden*, dan Christus daar en tegen, een met verftand begaafd offer, leed daadelyk, om de zonden der menfchen, deze ftraf, dan niet de ftraf van eigene, maar die van anderens zonden. — Wanneer het offerdier geftorven was, was het even zoo veel als of de zondaar zelve geftorven ware; daar nu Christus, dat waare offer, voor allen geftorven is, daar is het ook juist zoo veel, als of zy allen geftorven waren. (2 Kor. V: vs. 14.) Uit dit alles volgt: de dood van Christus is de waare oorzaak, en de verwerving van de vergeeving der zonden; — Hy is als een offer in onze plaats gefield; •— zyn dood is alzoo een plaatsvervangend fterven. Dat de dood van Christus niet maar eene 'bloote verzekering van de vergeeving der zonden is, maar wel, en vooral het eenige middel, waar door de ftraf der zonde wordt weggenomen, is, behalven het gezegde, uit nog veele anderen plaatfen van dezen zelfden brief van Pauèus aan de HEBREën, geheel duidelyk. — Eenigen van dezelven zullen wy nu nog op zich zclven befchouwen; de oveH 4 ïi-  ( i«8 ) nam Jesus weg, — deed Hy te niet, daar Hy, door zynen dood, de ftraf der zonden leed, en dus ophief. — Ten anderen, had de zonde die kracht, dat zy den menfch overheerscht, dan ook dit geweld der zonde wordt, reeds hier, door Christus ju de geloovigen verzwakt, en zal eindelyk geheel vernietigd, en te onder gebragt worden, i Kor. XV. vs. 54 enz. Paulus trekt hier uit, in het X: hoofddeel, het 26 vers, een gewigtig gevolg: Christus heeft zich éénmaal voor de zonde geofferd, en daar door alle ftraf der zonde weggenomen, die nu door moedwillig ongeloof dit offer verwerpt, voor dien blyft 'er geen ander of er voor zyne fchuld meer overig, maar deze zal de ftraf zyner zonden zelve draagen moeten. De tegenftelling geeft hier zeer veel opheldering , en een onwederfpreekelyk bewys. Christus heeft, voor alle zondaaren, een zeker offer aangebragt, gevolgelyk heeft Hy, in het daarftellen van deze offerande,- de ftraf der zonde geleeden, en deze weggenomen. Hy die dit offer verwerpt moet nu zelve deze ftraf draagen, want hy verwerpt dat middel, waar door hy van deze ftraf had kunnen bevryd worden. Daar ik myne bewyzen geenzins grond op de gewoone Typologie, ofte zinnebeeldige Godgeleerdheid, en ik my opzettelyk der kortheid bevlytige, ten  C 125 ) „Heiligen is nu alom; — elk- veiëerer van God „heeft nu het recht, om in het zelve, met blyd„i-chiip, integaan,"— en de 'offerdienst, welken hy „ verrigt, is zyne lofgezangen, zyne dankbaarheid-, „ cn zyn gebed. Dit is het hoofddenkbeeld in den „ brief aan de Hebreün, waar naar al het andere, „het geen tot uitbreiding, en verfiering behoort, „ zich zeer gemakkelyk verklaaren laat. En hier „uit is het nir duidelyk, hoe dit geheele voorftel „in de daad niets anders zeggen wil, dan Jesus „ ïs de Heer, het Hoofd der Gemeente." Het is flegts ten deele waar, dat de Hoogepries—en wat zy beduiden, wanneer zy op Christus toegepast worden. Het woord Verzoenen, (a) wanneer het als een vrugtgevolg der zond- en fchuldöfferen wordt aangemerkt, beteekent zoo veel als bevreedigen, als te weege brengen, dat de verdiende ftraf den zondaar niet treffe. — Zoo koomt het zeer dikwiis voor; b. v. Levit. in het IV: V: XIV: XVI, en meer andere hoofddeelen. Dan dit woord Verzoenen wordt niet alleen van de zond- en fchuldöfferen, welken de Priesters voor God brengen moesten, gebezigd, maar ook zelfs van elke andere daad, in, en buiten den Godsdienst, om aanteduiden, dat, even daar door, de verdiende ftraf wierd weggenomen. Wan- 00  ( 127 ) Wanneer het volk zich eens zeer zwaar tegens God bezondigd had, en de ftraf daar over, door een zeer onverwagt fterven, reeds aanvangelyk, over het geheele volk, begonnen was, zeide Moses tot Aaron: (Num. XVI: vs 46.) neem het wierookvat, ende doe vuur daar in van den Altaar, ende leg reukwerk daar op, haastelyk gaande tot de Vergadering, doe over haar verzoening. Wat is dit anders, dan, wend de ftraf af? — Even zoo verzoende Pinehas de gemeente, wanneer hy, in eenen heiligen yver, de ontugtigen met eene fpiesfe doorftak: Num. XXV. Jesus Sirach XLV: vs. 29. — Door deze daad gefchiedde het, dat de ftraf wierd opgeheven. Niet als of nu, door het branden van reukwerk door Aüron, of door de moedige daad van Pinehas, Gods foorn bevredigd, en in Hem eene verandering in zyn Raadsbeftuit te wege gebragt wierd: dit is geenzins de Leer des Bybels. Maar dit is toch zeker, dat A2ron, en Pinehas niet flegts toonden, dat God verzoend was, maar even in deze daad den grond legden, om welken God de ftraf daadelyk deed ophouden, en wegnam. En even zoo was het ook met de verzoenöfferen , welken de Hoogepriester, op den grooten verzoendag, voor God bragt. Deze beduiden niet maar alleen, verklaarden niet flegts, dat de God der liefde bereidwillig is, om genade in plaats van recht te oef-  C 128 ) óeffcnen; neen! zy waren de uitwendige oorzaak, om'welke den Israëlliten de tydelyke "ftellige ftraf wierd hvydgefckolden. Zoo ras men nagelaaten had, deze zoenöfferen aan God optedraagen, even zoo ras Zouden de, in de wet gedreigde ftraffen, over 'Israël, zyn uitgeöeffend. Zoo ging het zoms met het geheele volk, ja ook wel eens met byzondere Jooden. Een menfch, voor wieii geen verzoenöffer mogt ge-' öfferd worden, moest even daarom, zonder barmhartigheid, zelve fterven. — Dit was het geval by eenen moedwilligen. doodflagcr: gy zult geene verzoening (a) neemen voor de ziel des doodflagers, die fchuldig is te fterven; want hy zal zekerlyk gedood worden. Num. XXXV: vs. 31. Hier uit volgt dus, dat een menfch, door de offerande, dan verzoend wierd, wanneer het offerdier voor hem den dood onderging, ten einde hy zelve dien dood niet ondergaan zoude; en gevolgelyk, dat verzoenen zoo veel is, als veröorzaaken, te wege brengen, dat de verdiende ftraf niet den zondaar treffe. Dit alles zyn zuivere bybelfche denkbeelden, — hier heerfcht geen eigen willekeurig uitgedagt godgeleerd zaamenftelzel. Alle deze denkbeelden worden nu op den Verlosfer der menfchen, in het nieuwe Teftament, overgebragt, en toegepast. Hy is die godlyke Hoogepriester, van wien alle de Hoogepriefters, onder het oude ver-  C 129 ") Verbond, flechtsdonkere fchaduwbeelden waren. Hy ging geenzins met het bloed der Bokken, of deiStieren in het Heiligdom, maar Hy offerde zich zeiven, en ging met zyn eigen bloed in het Heilige der Heiligen, om de zonden des volks te verzoenen, (Heb. II: vs 17) en eene eüwige Verlosfing aantebrengen. (Heb. IX: vs. 12.) De oude Hoogepriesters bragten, door ligchaamelyke offeranden, te wege, dat de Israëliër van de ligchaamelyke; ftcllige ftraf Wierd vrygefproken, maar onze Hoogcpriester veroorzaakt, door zyn offer, het geen Hy (door de in Hem woonende godlyke kracht ten hoogften Prieftcrfchap ingewyd) éénmaal heeft daargefteld, dat de natuurlyke gevolgen der zonden waarlyk geene paf meet zyn, en dat de geefie/yke, en eawige ftraffen, den mensch, in'tyd, noch euwighcid meer treffen zullen. Gelyk dus de dood des zoenöfferdièrs waarlyk eene, des menfchen plaatsveivangenJe, dood was, even zoo is ook het fterven van den godlyken Hoogepiiester een God verzoenend fterven voor alle menfchen. De beteekening, en kracht van het woord Verzoenen, en Verzoening, wordt deshalven niet nauwkeurig, noch ten volle voorgefteld, wanneer één onzer nieuwe godgeleerde fchryvers daar van dc volgende verklaaring geeft: „Ver zoenen, Verzoening; „ beide deze woorden worden gebruikt van de we„ derverëeniging der menfchen met God door Christus, I e wel-  C '3P ) „ welke als eene waare Verzoening word voorgefteld. „ Intusfchcn wordt deze met . den offerdood van „Jesus zaam gehecht, wyl daardoor alle zondöf„ féren, in welken men zich God voorfteide, als „nog' immer de ftraf zich voorbehoudende, wier„ den opgeheven, en der gantfche waereld die ver„ zekering beveftigd, en bekrachtigd wierd, dat „God nu, voor de voorige overtredingen, geene „ menfchelyke offeranden meer begeerde, dat Hy „ den menfchen de voorige zonden niet meer wilde „toereekenen; i Kor. V: vs. 19. — maar dat Hy „nu ook des te meer, voor het toekomende, eene „oprechte, en daadelyke gehoorzaamheid vordert. „ God, de tyden der onwetendheid overzien hebben„ de, beveelt nu allen menfchen, dat zy zich bekeeren.'' Iedere verklaaring ontbreekt juist het hoofddenkbeeld der Verzoening. Verkondigde niet ook Paulus, God als verzoend, en beveiligde hy dit niet? zeide ook hy niet, dat 'er geene offeranden meer noodig zyn? — Beveiligde ook hy niet de waarheid van deze Leer met eenen fmaadelyken dood? En wordt echter Paulus wel ooit der menfchen Verzoener, genoemd? Dan hier van in het vervoeg nader en meerder. Voor het tegenwoordige is het 'genoeg, wanneer ik aantoone, dat deze verklaaring van het woord Verzoenen, mjVerzoener lynregt, en voiftrekt ftrydig is  C 131 ) is met het fpraakgcbruik des Bybels. Een verzoenöffer was, niet maar alleen eene bevestiging der waarheid, dat God den mensch de Zonden vergeeven wil, maar het was het middel zelf, waar door de menfch deze vergeeving der zonden daadelyk verkreeg. Zoo verklaaren, zich ook hier omtrent de Joodfche fchryvers; en de Heer Sykes kan zelve, in zyn werk, de oorfprong, en het oogmerk der offeranden, deze waarheid niet ontkennen. Hy brengt, uit Maïmonides, en andere Rabbynen, verfcheiden plaatzen by, die bewyzen, dat het denkbeeld, het geen de Jooden by hunne zoenöffcren hadden, dit geweest is: (a) „ mogt toch dit offer al het ongenoegen „Gods van my afwenden!'" dan hy locbent, dat zy, dit, op de regte wyze, gedagt hebben. Te regt maakt de Heer Dr. Se ml er, hier by deze gegronde aanmerking: „ het is toch zeer onbith k, dat „Sykes als christen beter wil weeten dan de R a b„ b y n e n , (men kan zeggen beter dan Moses) wat „ voornaamelyk de Jooden by de zoenöfferanden dagten, „ en denken moesten." In de, reeds te vooren aangehaalde plaatzen van Moses, (Levit. IV, V, XVI.) wordt het genoegzaam duidelyk voorgefteld, dat de Priester den mensch, door de offerande, vergeeving der zonden moest te wege brengen, of hem met God (a) SYKES Verfuch uber die Natur &c der Opfer. pag. iöo". I <2  C 3 God verzoenen. Het yerzoenöfferdier ondergin* den dood, na dat de belydenis der zonde, op deszelfs hoofd was afgelegd. J Ict onderging den dood, om, daar door, de tydeïyke ftraffen, de fchadelyke gevp'gen der zonden van den mensch wegtcuemen. Hier uit moeten nu alle de fpreckwyzen des nieuwen Teftaments verklaard worden. Christus is eene Verzoening voor onze zonden, en voor clie der geheele Waereld: 1 Joh, II: vs. 1. — God heeft ons lief gehad, en zynen Zoon gezonden, tot eene verzoening voor onze zonden. 1 Joh. IV: vs. ic. — God was in Christus, de Waereld met zich zeiven verzoenende.jy: Kor. V: vs. 19. By de Joo-_ den wierden, op eenen dag in het jaar, alle de zonden des geheelen volks, door den Hoogepriester, verzoend, door dien hy het bloed des offerdiere voor den genadentroon fprengde, zoo worden ook, door den euwigen Hoogepricfter, de zonden der geheele Waereld uitgedclgd, en verzoend, nadien Hy zyn eigen bloed uitftortte tot vergeeving der zonden. Hebr. LX. Gelyk in de eerfte tyden des l-raclitifchen volks, God, boven de verbondsark, en het verzoendekzei, |n eene wolk verfcheeu, en als Rechter de ftraf der zouden aan zyn volk kwydiÜiold. eyeu zoo v erscheen God der Waereld in Christus, en fchonk dcrzelve, door de uitftorting van zyn Bloed} door  ( 13? ) ook de Blocdfchenders. Voor de misdaad der zoodam'gen nam God geheel geen offer aan: het is daarom, zy zullen hunne misdaad dragen, en fterven. Lev. XX: vs. 17-20. Voor de zonde van Afgodery wierd ook geene offeranden aangenomen", zoo immers zegt God, by EzEcmëL Hoofd. XXIII: YS. 49. gy zidt de zonden uwer Drekgoden dragen; dat is, om uwe Afgodery geftraft worden. Even zoo drukt Hy zich uit in het 10 vers van het XLIV Hoofd.; en het gezegde in het XVIII Kap. de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, is te zeer bekend, dan dat ik dit zou behoeven bytebrengen. Als een offerlam de zonden der menfchen te dragen, wegteneemen, zal dan, volgends den ftyl des Bybels, te kennen geeven: door eenen Moedigen dood die zondenftraf lyden, welke de menfch verdiend had. — En hier uit volgt dan die Leerftefling van den christelyken Godsdienst; de dood van Christus is het, van God zelf verordend middel, door welk de ftraf van zondige menfchen wordt weggenomen. — Deze waarheid ftelt Petrus, i Petr. II: vs. 24, met zulke woorden voor, welken aan die van Johannes 'zeer gelyk zyn: Die zelve onze zonden in zyn ligchaam gedragen heeft op het hout. Onze zonden, onze ftraffen zyn daadelyk op Hem, als op het offerdier gelegd, daar Hy, in zynen kruisI 5 dood,  C 138 ) dood, deze ftraf voor ons onderging. Gelyk aan het offerdier dat geen gefchiedde, het geen de zondaar zou hebben moeten ondergaan, even zoo wierd aan Jesus, by zyn fterven aan het kruis, dat gene uitgeöeffend, en volbragt, het geen de zondaar zelve verdiend had: Jesus dood is deshalven niet flechts een teeken der liefde, en barmhartigheid Gods, maar ook een bewys van deszelfs heiligen afkeer van de zonden, en deszelfs wreekende Gerechtigheid. Alle de bedoelingen, welken in de ligchaamelyke offeranden beoogd wierden, hebben ook, en op eene veel voortreffelyker; en meer volkoomene wyze, in het geeftelyke, en tegenbeeldige offer van Jesus plaats, en worden daar in bereikt. De denkbeelden, welken in het zelve liggen opgefloten, zyn hoofdzaakelyk dezen: I. Zondaar! gy hebt den dood verdiend; II. Maar God is genadig, en wil des zondaars dood geenzins, daarom zond Hy uit liefde zynen Zoon. III. Wyl Hy echter de zonden haat, wil Hy zyn billyk afkeer van dezelven openlyk, in het fmartvol Lyden des, door Hem beftelden, Middelaars toonen. Zulk een Lyden, als de Middelaar gevoelde, had gy, zondaar! in tyd, en euwigheid verdiend. Bezef, en denk aan dat woord:  <: i39 ) woord: gy zult heilig zyn, want ik ben heilig. Die dit offerbloed veracht, heeft voordaan geen offer meer voor de zonden. Dit zyn de verhevene, de grootfche denkbeelden, . eiken in den offerdood van Jesus zyn opgewonden. Zyn dood. was een ftrafvoorbeeld voor het oog der waereld, maar te gelyk een bewys der genade voor allen. Ik heb tot nu toe mynen lezer genoegzaam voorbereid, om de kracht van een dér fterkfte bewyzen voor den plaatsvervangenden Middelaarsdood van Jesus te gevoelen. Het is dat bewys, het geen Jesaia ons, in het LIÏÏ: Hoofddeel, voorftelt, dat de kern des Euangeliums in de fchriften der Profeeten mag, en moet genoemd worden. Dat dit Hoofddeel van het Lyden van den Messias fpreekt, heb ik niet noodig vooraf te bewyzen: de minste tegenfprekers zyn zoo blind, dat zy dit niet zeiven zien zouden. Ik zal daarom de voornaamfte bewysredenen voor ons gevoelen, in dit Hoofddeel, alleen daar uit byëenzamelen, en voorftellen. Waarlyk Hy heeft onze krankheden op zich genomen, en onze fmarten heeft Hy gedragen. Wat is de zin van deze woorden? om dezen te verftaan, moeten wy ons de Mofaïsch profeetifche denkwyze voorftellen. God had den Israëlleren gedreigd , Hy zoude hen^ in-  c ' 140 y j-ydien zy zyne geboden niet bewaarden, met 'da afziehtelykste, en fmartendste krankheden bezoeken. De Heer zal u flaan met Teering ende met Koorts, pude met Vinnigheid, ende met Hitte, ende met Droogte, met Speenen, ende met droogc Schurfte, ende met Krauwfel: Hy zal op u doen kecren alle kwalen van Egypten, ook alle krankheden, en plaagen, welke in het boek dezer Wet niet gefchrecven -zyn. Deuter. XXVffl: vs. m: 60, 61. Dit was de vloek der Wet, zoo ver deze in ligchaamelyke onheilen kon zichtbaar worden. Het is ook buiten twyffel, dat deze dikwiis over de Israëliten heeft plaats gehad. Althands het is uit de gefchiedenis der Jooden klaar, en ontegenzeglyk, gelyk dit door meer andere Geleerden, zoo in het byzonder door den Ridder Michaclis meermaalen is opgemerkt, dat God de tydelyke lotgevallen der Israëlleren, naar hunne gehoorzaamheid, of ongehoorzaamheid inrigte, en fchikte. I Iet is waar de Jooden pasten deze waarheid dikwiis zeer verkeerdelyk toe; zy befchouwden, by elk afzonderlek menfch, iedere krankheid, als eene byzondere ftraf van eene zonde, welke, of hy zelve, of zyne Ouderen begaan hadden; zy dagtcn meermaalen, even gelyk de Apostelen , die, toen zy eenen blindgeboorenen zagen, onzen Verlosfer vroegen: Mee ff er l wie heeft gezondigd, deze, of zyi.e. ouders, dat hy. blind ge boor en is? dan het  het misbruik dezer waarheid, neemt de waarheid zelve niet weg: wy moeten flechts onzen gezichteinder verder uitzettenen op het geheel zien." Wanneer grove,' en openlyke zonden onder Israël de overhand had-' den, dan gaf God hen over in de handen hunner vyiinden, of Hy zond onder hen duurte, misgewas, krankheden, en andere ftraffen. Hier door wierd de gedachte, dat tydelyk ongeluk eene ftraf van den rechtvaardigen God is, zoo zeer in de harten geveftigd, en ingedrukt, dat deze een denkbeeld wierd: cn men van hier, ook by byzondere voorvallen, niet anders dacht; en elke vervolging, elkeziekte, elk ander onheil, als eene ftraf van God aanmerkte. Deze denkwyze heerfcht nu by alle de Priefteren. Nederlaagen, en Verwocftingcn desLands. hecten, in den ftyl des Hebrcër, dc krankheid eenes gcflagencn, eenes verwonden.; dar is van God geftraften, volks. Wierd de verzwakte magt wederpm herfteld, zoo dat zy de overwinning over. hunne vyiinden behaalden, dan heet dit, het volkis geneezen. Waarom hebt gy ons geflagcn, (ge-, ftraft) dat 'er geene geneezing voor ons is ? Qerem,> XIV: vs: 19.) Alle die u berooven, zullen ter beroovinge zyn, en allen, die u plunieren, zal ik ter plunderinge overgeeven, want ik zal u de gezondheid doen ryzen, ende u van uwe plaagen geneezen. God zgndt krankheden, God verwondt, God doo-  C 142 ) doodet, beteekent deshalvcn , wyl %chaamelyfeè onheilen als eene ftraf, een gevolg der zonden wierden aangemerkt, in den ftyl der Profeeten, niets anders dan, God ftraft den zondaar. Het gebed der Jooden vergeef ons onze zonden, is daarom zoo wel als, neem de ftraf onzer zonden van ons weg. En wanneer Jesus den geraakten wil te verftaan geeven, dat Hy hem genas, zegt Hy: uwe zonden zyn u vergeeven. Het gevolg uit dit alles is, krankheden, fmarten, en wonden zyn naar het fpraakgebruik des ouden Teftaments, ftraffen, welken God den zondaar oplegt. En wat beduiden dan nu de woorden: waarlyk Hy heeft onze krankheden op zich genomen P wat anders dan, Hy droeg die godlyke ftraf, welken wy ondergaan moesten? Hy heeft onze fmarten gedragen beteekent, Hy verdroeg die rampen, welken God op ons zondaaren zou gebragt hebben. De Profeet zelve verklaart dit op deze wyze, daar hy 'er byvoegt, Hy is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hy verbryzeld. Hy,die aan deze woorden dezen zin zou willen hechten: „ wy „ Israëliërs begingen omtrent den Mesfias de grootste „zonde, daar wy Hem in den dood overleverden f zou nauwlyks eenige wederlegging waardig zyn; zoo zeer toch zou dit ftryclen met het oogmerk, en de daidelyke uitspraak van den Profeet. Dit is ook uit  C 143 ) uit het volgende duidelyk. Immers hy - voegt 'er by: de ftraf die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en, door zyne ftriemen, is onze geneezing geworden. Vrede is by de Hebreen allerleije waare welvaart, allerleije heil. De zin der eerfte woorden is gevolgelyk deze: Hy leed de ftraf op dat wy de waare welvaart, het waare heil zouden deelachtig worden. En juist dit is het denkbeeld, het geen in de volgende woorden ligt opgewonden: door zyne ftriemen is ons geneezing geworden: Hy verdroeg de ftraf, op dat wy zeiven die niet zouden behoeven te dragen. Steeds wordt het Lyden van Jesus, door Jesaia, als zulk een Lyden voorgeftelt, het geen wy zouden hebben moeten ondergaan: onze krankheden, onze fmarten, onze wonden nam Hy op zich, en wat is het gevolg? zoo behoeven wy zeiven die niet te dragen. En dit Lyden wierd Hem niet zoo maar door menfchen alleen aangedaan, neen! Jehova was hier de Rechter: Hy heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aankopen, (vs. 6.) Welk een treffend voorftel! De rechtvaardigheid Gods'laat alle haare ftraffen, als zoo veele gewapende barbenden op Jesus, op den Mesfias aanftormen; zyne beangfte ziel is bedroefd tot aan den dood; ] ly is ftom gelyk een Lam, dat ter flagtinge geleid wordt, dat zynen mond niet open doet: Hy gaat gewillig ter flagtinge, en wordt uitgcroeit uit het land  C 144 ) land der levendigen: ;— en waroom, (vs. G.) om de overtreding zyrfes volks is de plaag op Hem geweest. Het was het godiyk genadig welbehagen, (a) dat Hy zoo zoude verbryzeld worden; Jehova had hem deze krankheid, of deze fmarten als ftraffen der zonden (b) opgelegd. Als zyne ziel haar tot een fqhuldöJJ'er (c) zou gefield hebben, dan zou Hy zyn zaad zeer zien toeneemen, dan zou Hy gelukkige dagen vermeerderen, dan zou het welbehaagen. des Heer en, door zyne haud, gelukkiglyk voordgaan ; wyl Hy de zonden van veelen gedragen heeft, wyl Hy' der 'zondaaren plaats bekleedde, (vs. 12) In deze woorden liggen wederom twee bewyzen derzelfde waarheid. Ik wil dezclven beiden ophelderen. De Messias droeg de zonden van velen. -— Het is in de hebreeuwfche taal niet ongewoon, velen (d) te zeggen, wanneer men in het algemeen eene groote meenigte wil aanduiden. Neemt eens, Dan. XII: vs. 2. Velen, de groote meenigte der genen, die in het ftof der Aarde ilaapcn, zullen ontwaart) 2£|"J, volgends de gewoone betekening. f6) Dit is uit het te vooren beiveezene fpraakeigene duidelyk. (c) DUW WQfd hier juist in dezen zin gebezigd, gelyk E^ech.XL: vs. 39, XL11: vs I3,XL1V: vs. 29, vergcleektnmet 2 Chron. XXVIII: vs, 13, eri 2 Kor. V: vs. 21. 00 D^n.  C 145 ) waakcn. Juist op dezelfde wyze fpreekt Christus , by de iuftelling van het Avondmaal: dat bloed, dat voor u, en voor veelen, voor de overige groete meenigte der menfchen vergooten wordt. Jesaiö. bedient zich van deze uitdrukking, wyl hy hier den Messias in het byzonder als de Verzoener, en Verlosfer van zyn, Hem eigen, volk voorftelt: terwyl het intusfchen, uit andere plaatfen der gewyde Schrift, genoegzaam duidelyk is, dat het Lyden van Jesus waarlyk allen ten goede is. Aan het einde van deze voortreffelyke voorzegging, wordt dan, in deze woorden, juist dezelfde waarheid voorgefteld, welke reeds in het 4. vers van dit LUI: hoofddeel was voorgedragen: alleen in plaats dat Jesaiü daar zegt: waarlyk hy heeft onze krankheden op zich genomen, zegt hy hier duidelyker: Hy heeft veeier zonden gedragen. — Dat dit even zoo veel is, als. Hy droeg de ftraf der zonden, (a) heb ik in he t vorige reeds beweezen: Jesaiü zegt hier dus even het zelfde, het geen Johannes met deze woorden, als het waare, herhaalt\\ziet het Lam Gods, dat de zon- (0) Do£tor Ernesti wiens gegrond doorzicht in de uitlegkunde der heiligeSchrift algemeen erkend is, heeft denzin van deze, en Vervolgende plaats uit Joh. I: vs. 29, zeker kort, maar zeer nauwkeurig verklaard, en beweezen, in het kleine gefchrift,het geen hy.op Paasfchen des Jaarsi775, als een Programma, over de Centigdoening votChristus, heeft uit gegesven. K  ( lïi 3 der waereld, de ftraf der zonden, op aarde wegneemt. ■ - - Even deze zelfde waarheid wordt in het 10 vers van Jefaia , met eene analogifche , gelykformige, van de levitifche gebruiken ontleende, fpreekwyze, voorgcfteld: de Messias heeft zich zeiven tot een Schuldoffer gefield, fa) Ik behoef, Hechts met weinige woorden, te herhaalen, het geen ik reeds in het voorgaande wydloopig beweezen heb, om het bewys, het geen in deze woorden te vinden is, duidelyk te maaken. Het dier, het geen ten fchuldÖffer gebragt wierd, moest fterven, wyl de zondaar den dood verdiend had; het moest fterven in de plaats van den zondaar, en met dat oogmerk, op dat de mensch zou bevryd worden van de ftraf deizonden. Christus döod is het fchuldöffer voor de zonden der waereld, gevolgelyk moest Hy fterven, om dat wy den dood verdiend hadden, en om ons te bevryden van-de ftraf der zonden, nafoouv? sT.rji> jóh2 zaj/tv, •, v • . En (3) Dat DpK, een Schuldoffer betekende wanneer 'ervan den dood eens offerdiers gefproken wordt, hier aan twyfelt wel niemand. In het derde boek van Moses van het V: tot aan het XIX- Hoofddeel, heeft dit woord meer dan twintigmaal deze betekening. Daar nu de Messias, Jes. LHir by een onfchuldig Lam, dat ter dood geleid wordt, vergeleeken wordt, daar 'er van Hem gezegd wordt, datHy.om de zondenfchuld van anderen, fterven moest, daar is het duidelyk: dat zyn dood als een Jchuldóffer wordt aangemerkt.  ( 147 ) En dit is nu juist de gewigtige waarheid, welke Pa ulus, Jt Kor. V: vs. 21, met eene kleine - verandering, dus voordraagt: God heeft dien., die. geene zonden gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt* En dit, is nu weder een,nieuw bewys. Het dier, dat ten ichuldöffer gebragt wierd, moest de fchuld (a) des, zondaars dragen, en wierd (volgends den onëigenlyken, en verbloemden zin der offeranden,) als f.huldig aangemerkt, en gehandeld; zoo wierd ook Christus, in de plaats van den mensch als de fchuldige geoordeeld, en behandeld, en wel, op dat wy onfchuldig, en rechtvaardig zouden verklaard worden. — Zoo ras het fcbüldöffet geflagt, en deszelfs bloed voor het aangezicht van God gefprengd was, gefchiedde ook -dadejyk de Verzoening; even zoo gefchiedde deze verzoening ook, door het bloed van Jesus: God was in Christus, de Avaereld met zich zeiven verzoenende, haare zonden haar niet toereekenende. (vs. 19) •— De zonden der menfchen wierden eertyds gelegd .op het hoofd des offerdicrs, en aan het zelve toegerekend; het wierd zoo gehandeld, als of het zelve de zonden begaan had; en even zoo wierden aan Christus de zonden der waereld toegekend, dat is, Hy wierd in het oordeel, in de-vierfchaar Gops .' 1 even K 2,  even zoo gerekend, even zoo gehandeld, als of Hy zelve de fchuldenaar ware; en dit gefchiedde op dat ons de zonden niet zouden. worden toegerekend, dat is, op dat wy niet als zondaaren zouden geftraft worden. Daar dan nu Christus voor allen, voor de geheele waereld geftorven is, of de geheele waereld met God verzoend heeft, daar is het nu, even Zoo, als hadden alle zondaaren den verdienden dood ondergaan. — Dit denkbeeld drukt Paulus dus. uit: wy oordeelen, dat indien een (Christus) voor allen (menfchen) geftorven is, zy dan alle geftorven zyn: 2 Kor. V: vs. 15, — en zoo is Christus eene Verzoening niet alleen voor onze (Jooden) zonden , maar ook voor de zonden der geheele waereld. 1 Joh. II: vs. 2. Uit deze volzekere grondwaarheden, welken geenzins door de Godgeleerden, uit hun zaamenftel, in den Bybel zyn ingedrongen, maar welken dikwiis, en duidelyk in de gewyde Schriften worden voorgefteld, moeten nu alle de overige, minder duidelyk e*, plaatfen, die van dit zelfde onderwerp fpreeken, verklaard worden. Onze Zaligmaaker kon de Leer der algemeene Verzoening, welke door Hem zou worden aangebragt, niet zelve, in zynen tyd, iii een helder licht, niet geheel duidelyk voorftellen; dit toch zouden de zwakke oogen zyner jongeren, en toehoorers niet hebben kunnen verdragen. Immers  C 149 ) mers dezen (lelden zich den MESSiAS'fteeds voor als een byzonder eigendom des Israëlitifchen volks, die komen zoude, op dat wy (Israëliten) verlost uit de hand onzer vyiinden, Hem dienen zouden, zonder vrees, alle de dagen van ons leven, (a) Te zekerer het is, dat de Messias allereerst en naast den zaade Abrahams is toegezegd, te dikwilzer de Bybel dus fpreekt: God zal Hem (Christus) den ftoel zyns vaders D avids geeven, (b) des te meenigvuldiger, des te eerder fchikte Jesus zich ook naar deze voorönderflelling. Van hier, dat de Zaligmaaker zich zoms zoo uitdrukt, als ware Hy in de waereld gekomen, om alleen de Jooden te verlosfen van hunne zonden. Zoo fteldc de Engel, die zyne geboorte aankondigde: Hem voor: Hy zal zyn volk zalig maken van hunne zonden. Zoo fpreekt Chris t u s van zich zeiven: ik ben die goede Herder, die zyn leeven fielt voor zyne Schaopen. En dit is de reden, waarom Jesus in twee voornaame plaatzen zegt, dat Hy zyn leven geeft voor veelen, dat is, voor eene groote meenigte. Dit wilde ik vooraf zeggen, om nu onzen aandacht te bepaalen by die verklaaringen, dat onderligt, het geen Jesus zelve, aangaande zynen Verzoendood gegeeven heeft, Ee- O) I uc, 1: vs. 74, 75. (i) Jes- IX: vs. 5. Luc. 1: vs. 32, 33. K 3  C ï5° > Ecnc der eerde, cn aanmerkelykfte plaatzen, is deze; Gelyk Mós es de ft'ar.•gin de woeftyne verhoogd heeft, al-zoo moet de Zoon des m^nTchen verhoogd worden; op dat een ie gelyk, die in Hem gelooft, niet verderven maar het euwige léven hebbe. Joh. III: vs. 14 , 15. — De gefchiedenis der' opgerichte flang (a) is te bekend; dan dat'ik zou noodig hebben, deze hier te vcrhaalcn. Welke duiftcre denkbeelden de Jooden van deze flang, en van de wyze, hoe zy, door het aanfehouvven van dezelve, geneezen wierd'èri', ook hadden, dit echter is zeker, dat de flang aan een hout wierd opgehangen, cn dat zy, dit, mét vertrouwen op de godlyke hulp, dezelve als hun geneesmiddel aanmerkten, gezond wierden. De doodelyke flangenbeet was eene rechtvaardige ftraf der zonde over het oproerige volk; hy dcshalven, die van dezen beet geneezen wierd, ontfing de vergeeving der zonde, was voor ditmaal van den ligchaamclijken dood verlost. Even zoo, zegt nu Ciirist'us', zou ook'de Zoon des Menschen verhoogd worden. Dat hier van zynen Kruisdood gefpröken wordt*, is, deels uit de gelykenis der opgerichte fiange zelve, deels uit Joh. XII: vs. 32-34, genoegzaam duidalyk. 'Maar tot wat einde , zou nu Jesus aan het kruis verhoogd worden ? Hy zelve fielt het oogmerk van zynen dood dus voor: op^ dat zy,. die hun o) Num. XXI.  C W ) hun geloovig vertrouwen op Hem ftollen, niet'verderven, maar het euwige leven hebben. Gelyk zy, die de flang als een Geneesmiddel aanfehouwdcn, van den ügchaamelyken dood bevryd wierden, niet door hunne eigene deugd, maar door hun vertrouwen op God, zoo worden ook die, welken Christus, als'de oorzaak der vergeeving van zonden aanmerken, van den geeftelyken, en euwigen dood bevryd'; niet door hunne eigene deugd, maar door het geloovig vertrouwen op de genade Gods in Christus Door dit geloof komen zy niet in het gericht,-maar hebben de hoop, om erfgenaamen te wofden des euwigen levens. Hoe duister deze beeldfpraak ook Zy, deze waarheid ftraalt echter genoegzaam daar in door, dat de dood van Je sus Chrïtus het middel is, waar door de menfchen van de' ftraf der zonden bevryd worden. En hier voegt nu-Je sus te gelyk by, dat God dit middel niet de Jooden adeen, maar allen menfchen verordend, en toe bereid heeft: alzoo lief heeft God de waereld gehad, enz*. Intusfchen de Jooden hadden toch éénmaal dit denkbeeld,-de Messias was alleen tot hen, en voor turn gezonden, Hy zou niet fterven maar fteeds leeven, eh een euwig Ryk onafgebroken beheerfchen: én dit valfche vooroordeel ging de Zaligmaaker zoo'veel tegen, als met de zwakheid van zyne tdehoorers, in dien tyd eenigzints beftaanbaar was. K 4 fj Hy  C H? ) Hy gaf toe, dat de Messias allernaast den Jooden gezonden was, dan Hy fprak te gelyk zoo van zynen Verzoeningsdood, dat ook de Heidenen daar by konden ingefloten worden. He voornaamfte plaats is, Mattb. XX: vs. 28 de Zoon des menfchen is niet gekomen, om (als een geweldig Koning) gediend te worden, maar om te dienen, en zyne zielte geeven tot een randzoen voor veelen. Het woord Lytron, het geen Luther vertaald heeft Verlosfing, is weder een woord, dat ontleend is van de gebruiken der offeranden. De Israëliten verbeurden het leven, door de overtreding dor wet; ten einde zy nu niet zeiven den verdienden dood zouden behoeven te ondergaan, moesten zy voor hun leven, en in plaats der bedreigde doodftraf, een Lytron ('«) een losgeld geeven, en dit wierd dan als een Verzoenóffer aangemerkt. Als gy de zommen (zegt God) der kinderen Israëls zult opneemen, naar de getelde onder hen, zoo zullen zy een iegelyk de verzoening zyner ziele den Heere geeven, als gy ze tellen zult, op dat onder hen geene plaage zy, als gy hen tellen zult. Exod. XXX: vs. 12. Dit was de Sikel, welke zy Jaarlyks in het Heiligdom brengen moeftcn, en uit welken dus beëengebragt, de onkoften der dagelykse Morgen, en Avondöfferen, voor geheel Israël voldaan wierden. CO ito.  ( 153 ) Op deze Lammeren zinfpeelde Jo hannes , wanneer hy Jesus het Lam Gods noemt; op dezen oogt Petrus, wanneer hy i Petr. I: vs. iy, enz. Christus, het Lam Gods, aan dat goud en zilver te-, genüvcrftelt, het geen de Israëliërs jaarlyks voor hun leven betaalden: weet, zegt hy, dat gy, niet, door vergangelyk zilver ofte goud, verlost zyt, enz. Lytron of losgeld was nog, in andere gevallen, een zeker geld, waar mede men zyn, door zonden verbeurd, leven redden kon. Wanneer iemand eenen ftootenden Os had, en hy dit weetende de ftrafbaaroonvoorzichtigheid pleegde, om denzelven niet te bewaaren, dan had hy eene bloedfchuld op zich, wanneer dit, door hem dus losgelaaten, dier eenen . menfch friet dat hy ftierf. Dan daar zulk een geval zeer dikwiis koude gebeuren; daar het eene hardigheid was, eiken Israëliër, die, in dit opzicht, welligt meer onachtzaam, dan boosaartig handelde, zoo maar van het leven te berooven, of hem aan het welgevallen van den Bloedwreeker over te geeven, daar zorgde God, op de volgende wyze, voor het leven van zulk eenen mensch. De bloedverwanten van den, door den ftootenden Os, gedooden eifchtcn eene fomme gelds, deze betaalde de eigenaar van het dier, en hier door loste, bevryde hy zyn leven; maar de Os zelve moest gefteenigd worden. Op dezen voet gingen by de mosaïfche wetgeeving, K 5 ge-  6 154 J gerechtigheid, en genade hand aan hand gepaard. Dit is de waare geest en inhoud van BI os es wet. Door dit losgeld wierden dan nu de bloedvrienden' van den ten doode geftorven mensch verzoend; dit losgeld was het middel, waar door, hét leven van den. ondchtyaamen zondaar gered wie: d. Deze denkbeelden moeften wy nu toepasfen op de verhevenere waarheden van het nieuwe Teftament. Christus gaf, in zynen bloedigen kruisdood, zyn leven, voor de'groote meenigte der menfchen, voor vcelen; (^) 'dezfe kruisdood is het losgeld, dat vooróns leven betaald is, gevolgelyk het middel, waar door wy van de verdiende jiraf der zonden bevryd werden. De dood van C h r i s t u s is dus, niet flechts eene verzekering der genade, maar een middel dier ' genade zelve, eene plaatsvervangende dood. Dit is het waare, en echte fpraakgebruik des Bybels. Wanheer eenige nieuwere Godgeleerden, in deze woorden van Jesus, geheel iets anders meenen te ontdekken, dan wy, overeenkomende met, en naar aanleiding van den Bybel, getoond-hebben, dat irt dezelven opgefloten is, dan toont dit, of dat zy den waaren zin der bybelfche fpreekwyzen niet genoegzaam onderzogt hebben, of dat zy dit onderzoek, met vooroordeel, en te vooren reeds bepaalde denkbeelden, begonnen. On- • O) Alle, allerleije menfchen i Joh. U:vs.2. Joh.III:vs. 16, en Kap. VI: vs. 51- Rom- v- w- l8.  C i55 ) Onder dezen is ook in het byzonder 'te tellen S y ic e s, wiens werk ik gaarne in deszelfs donkerheid zou laaten rasten, en met ftilzwygen;vobrby* gaan, ware het zelve niet, door de te vooren reeds aangehaalde vertaaling onder de Duitfchcrs bekend gew irdèh. Deze Geleerde wil 'ook eene vérklaring geeven, wat Lytron Matth. XX: vs. 28 beteè^ kent: Met dit oogmerk zoekt hy alle die plaatfen by eikanderen, in welken dit woord, inhetnieuwé Teftament, gevonden wordt, (a) en werpt, en mengt alles onder één. Jesus zegt tot zyne Discipelen : „ als nu deze dingen beginnen' te gcfchiedèn', % zoo ziet om hoog, en heft uwe hoofden opwaards', „ om dat uwe Verlosfing (b) naby is." Paulus fchryft': „ wy verwachten de Verlosfing onzes digchaams;" (c) en die zelfde Apoftel gewaagt meermaalen vaii den dag der, Vcrlosfïnge, bedoelende, daar mede, den jongfteh der dagen. Alle deze denkbeelden fmelt de Heet ■sykes.te zaamen, en brengt vervolgends daar uit eene verklaaring, van het woord Lytron te voórfchyn, welke zeker aan zyne bedoeling beantwoordt. 'Hy wil naamélyk, dat Jesus, in zynen dood\, geenzins de ftraf der menfchelyke zonden geléédén', maar den zondaar alleen van de dienstbaarheid der ongerechtigheid verlost heeft: Jesus verzekerde, in, (a) Pag. 202. van hef werk de Erlöfung der menfchen. (6) «xoAyrpao-:?-. LUC XXI: VS. 28. (c) Rom. VIII: vs. 23.  C 156 ) in, en door zyn fterven, de. genade Gods ; bewoog den zondaar, daar door, tot berouw, en bekeering, en plaatfte dezen dus in. zulk eenen ftaat, dat hy nu de ftraf der zonde kan ontgaan, niet,dewyl Jesus deze voor hem geleeden heeft, maar wyl hy zich zeiven verbetert. — Hy ontkent des, dat de dood van Jesus, met eenig recht, eene ftraf der zonden kan genoemd worden: (a) eene gedachte, welke wy in het vervolg nog nader befchouwen zullen. De dwaaling van Sykes en anderen, ligt voornaamelyk daar in, dat zy het woord Lytron, met het woord Apolytrosis verwan-en, wyl beide deze woorden, Verlosfing, kannen vertaald worden; het welkten gevolge heeft, dat zy dat losgeld, (Lytron) het geen, ter verlosfinge uit de dienstbaarheid', moest betaald worden, verwisfelcn met dat losgeld, het geen voldaan wierd, voor liet verbeurde leven van eenen zondaar. In den laatften zin wordt dit woord van den dood van Jesus gebezigd. Wy menfchen lagen onder eene zeer groote zondenfchuld, en had.den alzoo den dood verdiend; dan Christus gaf zyn leven voor, in plaats van het onze, op dat wy van den dood zouden verlost worden. ■— Hier had eene verwisfeling — eene uitwisfeling plaats; een voor allen, gelyk Paulus uitdrukkelyk zegt: daar (een voor allen geftorven is, daar is het nu als of ay (a) Pag. 458, Von der Erlöfung enz.  C 157 ) Zy allen geftorven waren. Met oogmerk hier van was tweeledig: voor eerst, op dat wy zeken de ftraf der zonde niet zoude behoeven te ondergaan; ten anderen, op dat wy, in het toekoomende, dien zouden leeven, die voor ons geftorven, en opgewekt is. Dit is de waare betekening — de zuivere, en onyervalfchte Leer des Bybels, aangaande de verlosfing, die door Jesus Christus is aangebragt. Op dat het getal der bewyzen voor de waarheid 3 welke wy beweeren, niet te zeer vermeerderd worde, en men te beter in ftaat zy, om dezen in het geheel te overzien, zal ik terftond, met deze plaats, welke wy nu befchouwden, eene andere zaamenvoegen, welke mede onder de voornaamfte bewyzen kan gerekend worden. Ik bedoel de merkwaardige woorden der inzetting van het nieuw verbond: dit is het bloed des nieuwen Testaments, dat voor z/, en voor veelen vergooten wordt, tot vergeeving der zonden. Matth. XXVI. Dé nieuwen Teftaments zegt Jesus; dit herinnert ons noodzaakelyk aan het oude, het geen ook door offerbloed verzegeld wierd. Exod. XXIV: vs. 6-8. Dit oude Verbond wierd, op den berg Sinaï, tusfchen God, en den menfch gemaakt; Moses was de Middelaar; 'er wierden twaalf Altaaren opgerigt, naar het getal der twaalf ftammen Israëls; op deze Altaaren wierden brand- en danköfferen geflagt; met  c 153 ) (net de eene helft van het bloed befprengde Moses den Altaar, en na dat hy het boek der wet had voorgeleezen, befprengde hy niet de andere helft des bloeds het volk. Zoo waren nu,. volgends de leenfpreukige betekenis der bondöfferen, God, en het volk, als de beide verbondspartyen, met eikanderen in vrede verenigd. Wanneer Moses, by deze verbondsplegtigheden, het volk befprengde, zeide hy: dit is het bloed des verbonds, het welk de Heer met li lieden gemaakt heeft, over alle deze (nu voorgeleezen) woorden. Uit kracht' van dit verbond waren nu de Israëliten, als een rein, en ontzondigd volk$ den Jehova ten dienfte ingewyd, en God beloofde hun. van zyne zyde, dat Hy hun. een genadig God zyn zoude, en hen by het gerust bezit van Kanaan befchermen, en hen zegenen. Dit verbond . had vooral ligchaamelyke beloften: bevryding van ligchaamelyke ftraf, en genieting van. ligchaamelyke wel'daaden. - Nu ' verfcheen de Messias, die de Middelaar van een veel beter verbond zyn zoude;"— een verbond het geen voortreifelyker beloften hebben zoude , dan het oude:. Hebr. VIII:' vs. 6. Het geen daar ligchaameïyk was, is hier geeftelyk, en hemelsch. (a) daar dè Verlosfing van den tydelyken dood, hier, de Verlosfing van den geeftelyken, en euwigen dood. — 3 : .' . . Daar (a) Hebr. VM, en X.  Teftament niet konde te wege brengen, dit verwierf, en verzorgde de Middelaarsdood van den godlyken Hoogepriefter. (a) — Deze Middelaarsdood wordt door Paulus aangemerkt als eene hoogstnoodzaakelyke voorwaarde, zonder welken de vergeeving der zonde niet gefchieden konde: dan (dit zyn des Apoftels eigene woorden) waar een Teftament is, daar moet (zullen de Erfgenaamen de vermaakte goederen verkrygen* kunnen) de dood des Teftamentmaakers tusfchen beide koomen. ■— Even gelyk de Jooden niet, zonder bloedftorting, en den dood der offerande, van de ligchaamelyke ftraf konden bevryd worden, even zoo konden ook de menfchen van de geeftelyke, en euwige ftraf niet worden vrygefproken, zonder den dood der offerande J E S u s C H RI s T u s: £cw»tffit% h!er even zoo veel zegt als tXxtr/Aoi (Obf. S. Tom II: pag. 20.) dan dit wil hy zonder eenig bewys uit het Taalgebruik by te brengen. Intusfchen zoo veel, dunkt my, is zeker, dat Paulus Jesus Christus. voordek als den geenen, door wien God is vsrzoend geworden. Zoo ras naamelyk het zoenoffer bloed voor, en over het verzoendekzel gsfprengd wierd, zoo ras gefchiede ook de Verzoening: zoo ras Christus, in welken God. der waereld verfcheen, en zyne teganwoordigh-id openbaarde, met zyn eigen bloed, en zynen dood befprengd wierd, zoa ras was ook de Verzoening daargefteld, Er is genoeg overëenkoomst om Christus met het verzoendekzel te vergelyken. Immers gelyk God daar in een bewys gaf zyner rechtvaardigheid, dat Hy de zonden der Jooden niet vergeeven wilde, ten zy het bloed des zoenoffers uitgeftorc, era tegen het verzoendekzel gefprengd waare, even zoo was het eenteke» der godlyke gerechtigheid, dat Hy de zonden niet ver. gaf, zonder dat Curistus, in, en door welken Hy de waereld met zich zei ven verzoende, zyn bloed uitftome. —4 Gelyk Hy zyne genade van boven het verzoendekzel uitdeelde, na dat het bloed voor hetzelve gefprengd was, zoo fchonk Hy ook der waereld zyne genade in Christus , na dat deze ayn bloed vergooten had, is sus ^ing met zyn eigen bloed in, bet Heiligdom, en is nu zelve het teeken der godlyke gena-  ( m ) DERDE HOOFDDEEL. De voornaamste twyfelingen en zwa^ righeden tegens de leer van JESUS Verzoeningsdood bea n d w o o r d. D e waarheid, dat Jesus Lyden, en Dood het middel, en de oorzaak geworden is, om welke God de, door den mensch verdiende, zondenftraf konde opheffen, zal nu, vertrouw ik, genoegzaam beweezen zyn; en wel niet uit het Godgeleerd zaamenftel, maar uit den Bybel zeiven: Tot dat einde veimeed ik opzettelyk alle woorden, voorftellen, en vraagen, welken door eenen geleerden theölogifchen voordragt in deze belangryke Leer des Bybels zyn ingevlogten, en fprak geheel niets van genoegdoening, — van lydende, en doende gehoorzaamheid van Jesus, noch van de vraag: of Hy een waar Hoogepriefter, — of zyn dood een waar, en cigenlyk offer, — zyne voorbede eene eigenlyke voorbidding zy, en wat iets meer is. Trouwends alle deze ftukken laaten zich zeer wel, en genoegzaam duidelyk verklaaren ? en bevatten, terwyl wy de zuivere Leer des M 2 By-  C 185 ) Heidenen, ingerigte voordragt bedienden, is, naar het gevoelen dezer Geleerden, deze- „inde oudite „tyden. hadden de menfchen, uit uigene bcwee„ ging, de gewoonte, om God door offerande^ te „ verëeren. ■— God fchikte zich naar deze hunne „ begrippen, en liet zich alzoo met offeranden die„nen: •— meer echter liet Hy dat by allen flechts „ toe, dan dat Hy zelve dit beval. •— De offerdienst „ behaagde Hem niet zeer. Van hier dat Hy dezen „door jesus Christus wegnam, daar Hy, „ door den dood van dezen, allen menfchen verzc„ kerde, dat Hy, ook zonder offeranden, de zonden. „ vergeeven wilde. — De inrigting van den geöpen„ aarden Godsdienst, van dezen kant befehouwd, „ruste dus daar op, dat God zich bellendig naar „ de dwaalende - begrippen der menfchen fchikte, „ even als vorderde Hy een vcrzoenöffer voor de „ zonde. — Intusfehen in de daad was dit echter „zoo niet: immers God, die de liefde is, vergeeft „ de zonden, zonder dat eenig Middelaar, in de „ plaats van den mcnfch, de ftraf lyde." ■ Dit geheele voorftel van de vyiinden van Jesus verzoeningsdood, wordt zeer zeker, zonder eenig bewys, daargefteld; — het weerfpreekt lijnregt de gewyde Schrift, en heeft ook buiten deze volihekt geenen grond. Waar voor moeten wy het houden? — Ik zal de dwaalingen, welken men, by deze M 5 . on-  C 186 ) pnfchriftuurlyke denkwyze, begaat, nader ovei'weegen. Voor eerst wordt het door niets beweezen, dat de Helling: de rechtvaardige God wil de ftraf derzonde niet kwytfchelden, ten zy deze door den Middelaar gedragen worde, zich alleen, en geheel op eene valfche inbeelding der Jooden, en Heidenen gronden zoude, of anders, uit hoofde van het verkeerde denkbeeld, het geen de Jooden, en Heidenen zich van de ftrafgerechtigheid Gods vormden, in het voorftel van den chriftelyken Godsdienst zou aangenomen, en ingevoerd zyn. Veel meer is het juist het tegendeel. God zelve heeft dit denkbeeld, by den geheelen, Mosaïfchen Godsdienst der oude huishouding, tot eenen grond gelegd. Door de inftelling van het Hoogepriefterfchap heeft Hy getoond, dat de menfch als zondaar, tot Hem niet naderen mag, maar dit doen moet door eenen verzoenenden Middelaar. Hy wilde de tydelyke ftraffen niet vergeeven, zonder tusfehenkoomst van den plaatsbekleedenden dood des offerdiers, en verwekte, en voedde, even daar door, in het hart van den Israëliër, het denkbeeld, dat Hy de zonden, niet zonder eene bloedige offerande vergeeven wilde. — Dit denkbeeld heeft Hy door de inftelling van eene, voor den Israëliër hoogst* gewigtige, plechtigheid, diep in hunne harten ingedrukt.  ( i«7 ) - drukt. — Immers alle de ftaatelyke verrigtingen vaiï den grooten verzoendag waren daar toe ingerigt dat deze waarheid: God moet, naar zyne rechtvaardigheid, de zonden ftraffen, en Hy zal deze ftraffen den menfch voiftrekt-, zonder offeranden niet kwytfchelden, door de treftendfte beelden, allerduidelykst wierd voorgefteld. Dan God leeraarde den Jooden niet Hechts dit, maar Hy onderrigtte hen ook; dat de offerdood der dieren het vermogen niet bezat, om de eigenlyke ("de geeftelyke en euwige) ftraf der zonden wegteneemen; (Pfalm XL: vs. 7.) — dat het een zeer verkeerd denkbeeld zoude zyn, wanneer zy waanden, dat Hy, door het vergieten van ftroomen offerbloeds, zouden verzadigd, en bevredigd worden; (Pfalm L: vs. 12, &c.) met dit oogmerk had Hy geene offeranden gevorderd! — maar 'er zou 'er een koomen, — een, dien Hy zelve zich als het waare Offer voor'allen zoude toebereiden, (Pfalm XL: vs.8, enz.) en deze, die zyn gezalfde zyn zoude, deze zou de fmarten, de wonden, en ftraffen, welken de Israëliërs moesten ondergaan, en gevoelen, op zich neemen. (Jes. LUI.) Alle deze denkbeelden waren geene losfe, en ongegronde inbeeldingen der Jooden; neen, zy waren de eigenlyke leer van Moses en de Profeeten; zy rusten op het gezag dezer godlyke Gezanten ;zy waren de grond ter gerustftelling van  C 188 ) van het gewisfe, ter verwekking van waar. vertrouwen op God r— en van den .geheelen Godsdienst. . Christus, en zyne Apoftqlen hebben deze denkbeelden nooit wedériegd, noch dezelven als.joodfche inbeeldingen verklaard, of verworpen , maar zy hebben dezelven integendeel veel meer bevesT tigd. Daar, waar Jesaiï eindigde, daar begon JoaNNES. Ziet dat is het Lam Gods' dat de zonden der waereld wegneemt. Christus zelve ftelde zynen kruisdood voor als dat middel, door het welk, de menfch van de ftraf der zonden moest bevryd worden. (Joh. III: vs. 14. Matth.XX: vs. 28. en XXVI: vs. 28.) De Apoftelen fpreeken van deze waarheid nog veel duidelyker, en beweeren, als met eenen mond, deze ftelling, dat C hristus de ftraf der zonde voor menfchen geleeden heeft; dit is uit de te vooren reeds bygebragtc bewyzen genoegzaam duidelyk. Het gevolg uit dit alles is dit, dat het voiftrekt onwaarachtig, en valich is, het geen de vyanden van Jesus Verzoeningsdood, in hun, met den Bybel voiftrekt ftrydig, fystema, ten grondflage leggen, dat naamelyk het denkbeeld, God wil de zonden niet vergeeven zonder vcrzoenöffer, alleen op eene joodfche inbeelding zoude rusten. Myn God! bedenkt men dan zoo weinig-, waar heen gevoelens van dezen aart ons heen voeren kunnen, — en in de  C 189 ) de daad reeds meetóg een gevoerd hebben! Tnlien dit niet waar, maar alleen zoo, naar de vooroordeelen der Jooden, en der Heidenen, geleerd is, dat Jesus dood het middel is, waar door de ftraf der zonde wordt opgeheven, dan wordt de geheele geopenbaarde Godsdienst gewis in deszelfs inniglle deelen aangegreepen, eenigzïns gefchud, en wankelende, en onzeker. Immers in hoe veele andere deelen van den Godsdienst kan het dan niet ook even zoo zyn, dat deszelfs Stichter zich gefchikt heeft naar de dv/aaiende begrippen der menfchen?. De meeste Jooden geloofden, de ligchaamen zouden wederom opftaan, 'er was een Paradys, en eene Hel; Christus cn de Apoftelen fpreeken even daarom ook zoo, als wars 'er eefte wedcröpftanding des vleefches, een Paradys, en eene Hel: maar of dit waarlyk zoo is, of niet, wie zal dit beflisfen? Christus, en zyne Apoftelen hebben zich immers naar .menfchelyke begrippen, en dwaalingen gefchikt. „ Ja maar, zeggen onze Vyanden, deze laatst „ genoemde waarheid heeft C h r i s t u s , en deszelfs „ Apoftelen als eene ftellige leer voorgefteld en daar„ öm gelooven wy deze." Juist zoo. — Maar nu ? hebben zy ook niet de waarheid, dat Christus de ftraf der zonden leed, erts eene flelllge leer voor gepeld? en waarom zullen wy  ( 19° ) toy nu juist deze niet gelooven? Daarom wyl de Stichter van het Chriftendom zich by deze Leer, naar den valfchen waan der Jooden, dat God een zoenoffer vóór de zonde begeerde, fchikte? — waar mede wordt dezen inval beweezen, of beveiligd? Gewis, hf, die deze Leer eene Joodfche inbeelding noemt, die kent den Bybel niet, althands die herinnert zich niet, gelyk hy behoorde, daar aan, dat dit, gelyk ik eerst heb aangetoond, eene door God zeiven geleerde, zuiver bewaarde, en verbreide waarheid is. ' Over het geheel heeft men de vraag: of, en in hoe ver de eerfte Stichters van het Chrifter.dom, by de Leer van Jesus Verzoeningsdood, zich naar menfchelyke begrippen gefchikt hebben, noch niet recht bnderzogt, noch beflist. Het zal dus niet onnuttig zyn, by dit denkbeeld, het geen wy hier voor oogen hebben, eenigen tyd Uil te flaan. Het kan niet ontkend worden, dat Christus, en hl het algemeen de eerfte Leeraars, en verkondigers van het Euangelium, zich, in hunne uitdrukkingen, naar de taal, en, in hunne voorftellen, naar de denkwyze van hun volk, gefchikt hebben. Dit was eenigzins noodzaakelyk, daar men zonder dit hen niet zoude verftaan hebben. Ook vordert eene verftandige voorzichtigheid, dat men zich naar tyd, plaats, en om Handigheden fchikke; anders met Ge-  Geleerden, *— anders met ongeleerde, en zinnelyk denkende menfchen, op dat. men zoo allen alles worde. Van hier dat de gewyde Schry vers, in het voorftellen der Godsdienstwaarheden, zich van zeer vcrfchillende beelden en uitdrukkingen bedienen. Op hoe veele -onderfchcidene wyzen-wordt, by voorbeeld, de leer, zal de mensch waarlyk tot de zaligheid, die 'er in de gemeenfchap met God gelegen is, geraaken, V moet eene daadelyke verandering in hem plaats hebben, in den Bybel uitgedrukt ? — dan eens wordt deze verandering eene nieuwe, eene wedergeboorte, — dan eens eene heiliging, — dan eens eene opwekking uit den dood. — dan eens eene vernieuwing, — [dan eens een verandering des gemoeds, dan eens eene rechtvaardigmaaking genoemd: en dit alles naar maate, het oogmerk van den Schryvenden Apostel, of de gefteldhcid der genen, aan welken hunne Schriften gerigt waren, dit vorderde. Zou Jesus, zouden deszelfs Jongeren, Jooden en Heidenen zulke waarheden, welken dezen geheel onbekend, ofwel zelf met de by hen aangenomene denkbeelden lynregt ftrydig waren, duidelyk voorftellen, en verft aanbaar maaken, zy moesten daartoe zeker bekende woorden, en uitdrukkingen gebruiken. Dit is juist de hoofdzaak, welke deze nieuwere Geleerden, by de overweeging der waarheid, dat God zich naar den Mensch fchikt, en gefchikt heeft, niet altyd regt in het  C 192 ) het oog gehouden, hebben, noch houden. Christus, en zyne Apostelen gebruikten, by het voor/lellen van den nieuwen Godsdienst, joodjche, en heidenfche woorden , dan zy gebruikten die niet in eenen joodfcken en heidenfchen Zin. Si Zy verwyderden de valfche denkbeelden, welken Jooden en Heidenen zich by zommige uitdrukkingen , voorftelden. II. Zy veradelden, en vernieuwden in hun voorftel den Zin der woorden. • III. Zy weerlegden daar, waar het noodig was, de dwaaiendc begrippen, welke de Jooden omtrent zommige bybcllche Spreekwyzen, door eene valfche uitlegging van Moses, en de Profeeten, hadden ingevoerd. Het Joodfche Spraakgebruik moet dus wel degelyk, zeer zorgvuldig, van het waare bybelfche, en christelyk apostolifche Spraakgebruik onderfcheiden worden, zal men in de Verklaaring van het oude, en nieuwe Testament gelukkig Hagen: en juist deze beiden verwarren , zoo veele nieuwe Schriftverklaarers. De Jooden verwachtten een Koningryk van den Messias; Joannes de Dooper, Jesus zelve fchikten zich naar Denk- en Spreekwyze: Bekeert u, want het Koningryk der Hemelen is naby gekoomen: maar doet nu Jesus waarlyk by deze woorden dat zelfde, het geen de vleefchelyk gezinden Jooden daar  C 193 ) daar by dachten? —^ De Jooden noemden den Messias, Davids Zoon; en Jefus neemt dezen naam aan, wyl de Jooden dit te regt deeden. —- Intusfehen de Jooden Helden zich dezen Zoon van Davidvoor, als eenen geweldigen Koning, die zynen Yverigfte Aanhangers een voornaam deel geeven zou in het beftuur van zyn Ryk; Jesus fchikt zich, ja wel, naar deze voorftelling; Hy wederlegt een Natanaêl niet, wanneer deze tot Hem zegt: Rabbi', gy zyt de Koning Israëls! Hy fpreekt zelf zeer dikwiis van zyn Ryk, Hy beloofd zynen Jongeren dat Hy hun dat Ryk verordineerde, gelyk zyn Vader dat hem verordineerd had: fa) zy zouden zitten op twaalf Throonen, rigtende de twaalf Stammen Israëls, Matth: XIX vs. 28: 29:' maar in welken Zin zegt nu Jesus dit? bediende zich de Godlyke Leeraar der Waarheid hier eenigzins van Geveinsdheid als een hulpmiddel tot zyn onderwys? bedroog Hy zyne Jongeren een tydlang door eene valfche hoop? met een woord, gebruikte Hy deze joodfche uitdrukkingen in eenen joodfehen Zin ? Hy die zich zou durven verfhouten, om dit te zeggen, zou den Zoon van God beleedigen, zou zeker toonen dat hy Je sus Spraakgebruik niet kende! - Hoe meenigmaal trachtte onze Verlosfer zyne Jongeren de verkeerde denkbeelden uit den Zin te bien. N gën, O) Luc: XXII vs. 39.  C i$4 ) gen, welken zy als Jooden, van hunne Kindsheid af, aangaande hetmesfiatifche Ryk, haddeningezoogen !Hoe meenigmaal zeide Hy het hun, dat Hy hen niet beftemdhad, om hier op Aarde te heerfchen, maar wel, om, even gelyk Hy, te lyden; dat zy van een iegeiyken zouden gehaat, befchimpt, en vervolgd worden, en eindelyk meestallen eenen geweldigen Dood fterven. Hoe duidelyk is Hy in de wederlegging van die Joodfche dwaaling, wanneer Hy zegt: de Koningen der Volkeren heerfchen over haar, ende die magt over haar hebben, worden weldaadige Heeren genoemd, doch gy niet alzoo. En eindelyk verklaarden Hy zich zeiven plechtig voor Pilatus een Koning der Waarheid, of des Godsdienstes, dat is een geestelyk Koning te zyn, wiens Aanhangers en Dienaars met geene vleefchelyke wapenen ftryden moesten, — in hoe ver fchikte zich nu Christus in dit alles naar het Spraakgebruik en de denkbeelden der Jooden ? I. Hy behield die woorden, welken den Jooden bekend en geloofwaardig waren. II. Hy gaf dezen woorden den waaren en geestelyken Zin weder, welken dezen by de Propheeten hebben. III. Hy vcrwyderde daar van de Joodfche Dwaalingcn. Even zoo in andere gevallen. Wedergeboorte, nieuwe  C 195 ) nieuwe geboorte, heiligmaaking, enz, alle dezewoor» den gebruikten ook de Jooden, dan de Apostelen neemen die, niet in eenen Joodfchen Zin. Spraken de Joodfche Leeraars, en Schryvers van eenen Heiden, dan was wedergeboorte by hen niets anders dan de verandering, en het verbaten van den ouden Afgodifchen, en hetaanneemen van den Israëlitifchen Godsdienst. Wedergeboorte is, in den Zin en de bedoeling van Jesus, en van Paulus, ja wel ook verandering van Godsdienst, dan zy is te gelyk ook nog veel meer, zy is eene inwendige Gemoedsverandering, welke ter beoeffening van den Christelyken Godsdienst, enter aanbidding van God in geest en waarheid hoogst noodig is. .— Heiliging was, naar de grove zinnelyke denkwyze der Jooden, uitwendige Reinheid, door het afwasfehen des ligchaams. De Apostelen gebruiken ook dit woord, dan zy geeven daar aan eenen veel verheveneren Zin, •— eenen Zki die op het inwendige des harten ziet. Het is deshalven voiftrekt valsch, wanneer zommigen het daar voor houden, dat, wanneer de,onder de Jooden gebruikelyke woorden, in het nieuwe Testament voorkoomen, dezen dan geheel en alleen, volgends het joodfche Spraakgebruik, het geen in Christus tyden heerschte, moeten verklaard worden. Dezen regel moet men zich veeleer dus voorftellen : men moet ■naauwkeurig gadeflaaa in welken zin Qhrkttis, en de N 2 dpos-  ( 10 ) Apostelen de, onder de Jooden gewoone, woorden gebruiken , en dan het christelyke Spraakgebruik van , het joodfche zorgvuldig onderfcheiden. > Met verwaarloozen van deze ontegenzeggelykc grondftelling is de oorzaak, dat 'er, in vroegere, en laatere tyden, zoo ontelbaarc veele misilagen, in de uitlegging van het nieuwe Testament begaan zyn, welken het my niet moeieyk zoude zyn, te doen opmerken, indien het my niet meer om de verdeediging, en bevestiging deiwaarheid, dan wel om het wederleggen van de gevoelens van andere Geleerden, te doen ware. Ik wil dus liever de hier gemaakte aanmerkingen op de hoofdzaak , van welke wy fpreeken toepasfen. In hoe ver fchikten zich dan Jezus, en deszelfs eerfte Gezanten, by het voordragen der Godsdienstwaarheeen, in het byzonder de leer van Jefus Verzoeningsdood, niet Hechts naar de taal, maar ook naar de oude denkbeelden der Jooden ? De denkbeelden der Jooden waren vermengd met waarheden, dan zy waren gedecltelyk, gelyk ik te vooren reeds aanmerkte, uit eene verkeerde verklaaring der mofaïfche en profeetifche Schriften voordgekoomen. Christus en zyne Apostelen bouwden hun voorftel der waarheden op het waarachtige, het geen in het voorhanden zynde joodfche Godsdienst Systema gevonden wierd. — Verfchoonden en dulden, eenen tyd lang, zulke ongegronde denkbeelden  C 197 ) den der Jooden, welken de Verbetering des harten niet lynregt tegenftondcn. — maar ftreeden te gelyk met al hun vermogen tegens fchadelyke dwaalingen. Dit gedrag van Jesus en zyne Jongeren wil ik nu bewyzen. -Het was eene op de Profeetcn gegronde Godlyke belofte , dat het. den ondcrdaanen in het ryk van den Mesfias zoude welgaan; niets verwachten de Jooden, met grootcreenvuurigere begeerte, dan even deze gelukzaligheid; dan zy vermengden deze hunne welgegronde hoop met dwaalingen. 1 loc fchikten zich nu onze Heiland, in zyn voorflel, naar deze meening ?— Hy ivederlegdc niet zooterftond inden beginneonmiddelyk deze inbeelding der zinnelyke Israëliërs. Wie zou Hem hebben aangehoord, indien Hy dit gedaan had? wie zou moed genoeg gehad hebben om zyn Discipel te zyn ? Hy fprak dus in joodfche uitdrukkingen van de gelukzaligheid der ondcrdaanen in het ryk van den Mesfias, dan hy wyzigde te gelyk, van tyd tot tyd, de denkbeelden, welken zyne Jongeren van deze gelukzaligheid hadden. Zalig zyn de zachtmoedlgen, want zy zullen het aardryk beërven. Welke verwytingen ftelde zich een Jood by deze woorden wel voor? om deze ydele denkbeelden ftilzwygende te keer te gaan, voegde Christus'er terflond by: Zalig zyn de treurigen; de zachtmoedigen; de armen van geest. Hy wil zeggen: zyne Ryksonderdaanen zouden N 3 geene  C 19» ) géene ftoute Waereldbeheerfchers zyn. Zalig zyt gy, wanneer u de menfchen fmaaden en vervolgen, enz. verblydt, ende verheugt u, want uw loon is groot in de Hemelen. ■— In de Hemelen — dus niet op de Aarde moet de Onderdaan van Jesus zyne voornaamfte belooning verwachten! •— Was dit niet reeds eene genoegzaam duidelyke wederlegging van de denkbeelden der Jooden? Even zoo is het gelegen met de denkbeelden der Jooden aangaande de duivelen en de bezetenen. •— Hier was waarheid, en de dwaaling onder eikanderen vermengd. Wat in dezen Waarheid was bevestigde onze godlyke Leeraar, ■—. onfehadelyke inbeeldingen liet Hy aan zyne plaats, ■— en te gelyk arbeidde Hy, zoo veel mogelyk was, aan de vcrwy dering van bygeloovige gedachten. Het is waarheid het geen C hui stus, Joh." VIII vs: 44. zeer duidelyk met ftellige uitdrukkingen leeraart: de Duivel is een menfehenmoorder van den beginne, — hy verleidde dezen door leugenachtige, en bedriegelyke yoorfteliingeri hy bragt den dood en het verderf over het menfchelyke gêflacht. Het is gevolglyk waar dat krankheden, en razernyën onder de menfchen ooriprongelyk van. den Zatan voordkoomen. Intusfehen was het een Önfchadelyk begrip der Jooden, dat zy dachten, dat zekere ziekten geheel onmiddelyk van de werking des zatans afhingen, immers men beflisfe dit zoo men wil,  ( ICO ) vevbreeken. Zoo weinig fchikte Hy zich1 naar de dwaaleude begrippen der Jooden, wanneer dezen de noodige gemoedsverandering nadcelig waren, dat Hy integendeel alles aanwendden om eenen, door valfche Leeraaren verblinde Natie dè oogen te openen. — En even zoo maakten het ook zyne Jongeren enNaarvolgers. Dezen voleindigden flechts dat, het geen hun Meester begonnen had. Het waren dezen die de grond en zuilen van het Joodendom aangreepen, en het geheele gebouw deedcn infcorten. Zy predikten eene volkoomene vryheid der geheele moilaïfchc wet: geen vrees, geen gewisfe meer over fpys, over drank; over nieuwe maanen, over Sabbatten; geene Befhydenis, geene offeranden meer! dit alles waren flechts fchaduwen; — dit alles werkt geene gerechtigheid die voor God beflaan kan! — Wie heeft ooit, met meer vuur, en yver, de dwaaleude begrippen der Jooden tegengegaan, dan Paulus? en juist even deze krachtige, en zegevierende tcgenfpreeker hunner denkbeelden zou zich, zoo zeer, naar hunne inbeeldingen, gefchikt hebben, dat hy hen, niet door waarheid, maar door vermomming der waarheid.', van eene fchadende inbeelding zou terug gebragt hebben! Dit is zoo onwaarachtig, dat in tegendeel Paulus, en de overige Apostelen zich in niets minder, naar de denkbeelden der Jooden gefchikt hebben, dan juist in de leer der offeranden, en des verzoendoods van Christus. De  C 204 *) wasfchen, en een nieuw menfch wierd: de betee kening der wettifche reinigingen, en het befprengen des zondaars, met water, en bloed, weeten allen, was, dat de menfch nu van zyne onreinheid verlost, bevrydt wordt, en de. vergeeving zyner zonden ontfangt. De befprcngingen der Heidenen bedoelden juist het zelfde denkbeeld. — En welke plechtigheid was nu,.uit haarcn eigenen aart, gevoeglyker, om de verheyene waarheid, de vergeeving der zonden door Jesus Christus aftebeelden; en door het oog aan de zjel voorteftellen dan de Doop P Het geen de Heidenen by hunne befprcngingen meenden te om fan gen, ■— het geen de Jood, by zyne wettifche reinigingen, daadelyk, ten deele, ontfing, naamelyk bcvryding van de ligchaamelyke ftraf, of van den wettifchen vloek, gevolgelyk vergeeving van zonden, in eenen Joodfchen zin, juist dat ontfangen, menfchen, door Jesus Christus in de daad, en op eene hoogst volmaakte wyze* —- Door zynen dood nam God de ftraf der zonden geheel weg; en hy, die dit gelooft, dien wordt, door den den doop, vergeeving der zonden medegedeeld, en .verzekerd. — Hier wordt hy, als 't ware, befprengd en afgewasfehen door het bloed des eenigen offers van Christus; — hier wordt hy wedergebooren uii water,» en geest; — hier wordt hy een nieuw menfch, — fterft met Christus, daar hy zich in'  C ms 3. , ■ des ouden Testaments, — onze Heiland behield zelf oudtestamentifche plechtigheden, dan Hy verhief, Hy veradelde derzelver beteekeningen. ■— De oude Levitifche wasfchingen bragten geene vergeeving der zonden te wege, maar de doop, is dat middel, door het welk de zonden afgewasfchen, en gereinigd worden. Even zoo is het ook gelegen met het Avondmaal. De Jooden vierden eenePaa^chmaaltyd ter gedachtenis van de verlosfing hunner Vaderen uit de dienstbaarheid, en van den ligchaamelykes dood in eenen tyd, in welken de Eerstgeboorcuen in Egypten plotfling ftierven. Zy waren, daar te boven, gewoon aan dc meenigvuldige offermaaltyden, welken zy, in den Tempel te Jeruzalem, hielden, en door welken zy, in eene uitwendige gemeenfchap met Tempel, (a) Altaar, cn Priester, gelyk ook in eene nadere verëcniging met hunnen Bondsgod overgingen. — Onder de Heidenen waren zoortgelyke oifermaaltyden even zoo gewoon. Zy verbeeldden zich, dat hunne Godheden aan deze maaltydcn deel namen, — dat zy, door djzen, zich van derzelver genade meer verzekeren, en van derzelver befcherming gewisfer zyn konden. Christus fchikte zich, in zyne wysheid, naar deze denkwyze der Jooden, en der Heidenen , en field e eene plechtigheid in, welke voor zyne waare Naarvolgers de verhevenfte voordeelen bedoelde. Hy ftelde eene (a) i Kok. X vs. 18.  C 219 > flelde den Regenboog tot een teeken der genade. Even zoo ftelt Jozefus deze zaak voor. (a) De bloedige offeranden bleeven op deze wyze eene voornaame plechtigheid, om den Schepper uitwendig te vciëeren, en zich met Hem te verëenigen. God zelve bediende zich van dit middel, om aan Abraham, gelyk ik eerst aanmerkte, een zichtbaar, en duidelykst teeken van zyne genade te geven: en indien iets den eigenlyken oorfprong der bloedige offeranden ophelderen, en ons op het fpoor brengen kan, om te ontdekken, hoe God met Adam, den vader van alle menfchen, na dew val, omging, dan zeker is het de wyze, op welke Hy aan den Vader aller Geloovenden, door, en by eene offerande, zyne genade beveiligde. God bev.il, (b) naamelyk, aan Abraham, hy. zoude een driejarige Veerfe, eene driejaarige Geite, eenen driejaarvgen Ram, eene Tortelduive, en eene jonge Duive neemen, die Aagten, en verdeden. Na dat dit gefchied was, herhaalde God de belofte, dat het zaac1 van Abraham het land Kanaiins bezitten zoude; en nu, ten bewyze, dat dit alles eene waare godlyke openbaaring, cn eene ontwyffelbaare verzcekering de r genade was, gaf God een teeken: eene vurige fakkel ging tusfchen de oft'erflukken door, en flak, buiten twyffel, dezelven aan. Bondöfferen van dezen aart ver- (a) A-ntiqujt Judaic. Lib. I: Cap. 3' (i) Gen, XV.  C 220 ) vermeenigvuldigden zich onder alle Volkeren; en de gefchiedenis toont ons, dat ook bloedige offeranden ter verzekeringe'der genadé , en eigenlyke zoenoffers by de oudfte natiën gebruikelyk waren. Job brengt' eene offerande van deze zoort voor zyne kinderen, wyl-hy vreesde, zy 'rilogten zich by hunne vreugdemaaltyden tegens God bezondigd hebben; en Elifas doet' even het'Zelfde-voor zyne vrienden, (a) Dat de Egyptenaaren, in de oudfte-tyden, bloedige offeranden hadden, is reeds, uit derzelver oorfprong, in het geflacht van NoacH, ver-moedelyk, al ware het ook dat de gefchiedenis dit niet bekrachtigde, (b) — Dan ook even hier fchynen deze bloedige offeranden'het allereerst te hebben opgehouden, (c) Buiten twyffel was de ftaatkunde en daar na de natuurkunde, ende oud - egyptifche Wysgeerte ( dat ik dezelve zoo noeme) de oorzaak dezer verandering. De ftaatkunde trachtte, uit fpaarzaamheid, het leven van zoo veele dieren te bewaaren. "De grondregelen der ingebeelde (d) Geleerdheid bragten het' met zich, tfc gelooven, dat God de zonden der menfchen vergeeven konde, ook zonder dat men een dier ten offer aanbragt. Gebed, en Wierook ✓ wit ' bleven (a) Job. I: vs: 5. en XLIl: vs. 8. O) Z E. Herodotus. II B. 45 K. (?) Macrobius in Satubm. I B. 7. Kap. (d) Prc clus^n TtiEOL. Plat. L. I. PoiPHva. L. II: Macrob. in Satubw. I: B. 7. Kap.  "C 222 ) cn naar -alle waarfchynelykheid, door God zelvert verordende offerplechtigheid veranderden daar na de Egyptcnaren, en offerde in plaats van dieren, zekere koeken, op welken het beeld van eenen gebondeneii Ezel, het teeken van Typhon gefteld was. Zommige oudere fchryvers (a) meenen wel, dat deze offerkoeken, in de plaats der in Egypten gebruikclyke offeranden van menfchen, zyn ingevoerd geworden, dan Herodotus ontkent, dat zulke offeranden nooit in Egypten hebben plaats gehad. Deze gedachten is vermoedlyk uit een verkeerd begrip voordgekoomen. — Naamelyk , daar het teeken of zegel, het geen de Sphragisten op de offerdieren fielden, het beeld van eenen menfch vertoonde , daar konden zommigen, welken de oude, echte Zinnebeeldige betekening der zoenöfferanden niet doorzagen, gereedelyk in die gedachten komen, dat de offeranden van menfchen, in de oudfte tyden in Egypten, gcbruikelyk waren. En indien ook al eens deze barbaarfche plechtigheid ooit in Egypten plaats had, dan is toch ook zeer merkwaardig, het geen Porphyrus (b) uit Manethon berigt, dat de Koning Amas.s deze gewoonte affchafte, en beval, dat men in plaats van menfchen, derzelver beeldenis, in Was gemaakt, zoude opofferen. Dit ' (ax Seleucus by Athenö'us B. IV: Diodor. Sic. L. L (b) Dl ^bstinjemtia , Lib. II.  C 223 ) Dit was dus een nieuw bewys, dat de bloedige offeranden, de oudfte wyze, om God te dienen, ook by de "'Egyptenaaren heeft plaats gehad. Juist uit deze zoenöfferanden fchynen ook de offeranden van menfchen "hunnen oorfprong ontleend te hebben. — Men geloofde, de vertoornde Godheid zou nog veel eer, door het bloed van Menfchen, dan door dat van dieren, verzoend, en bevredigd worden. Van hier, dat men deze onmenfchelyke wyze om God te vereeren, byde oudfte Volkeren, aantreft. DeFöNiciërs, byzonder de Tyriers, de Spanjaarden, (a) de Gallicrs, (b) de Arabieren, en andere Volkeren bevlekten Altaaren met het bloed van Menfchen. Uit deze dwaaling ontftond eene andere. Men verviel tot de gewoonten om den byftand, ende genade der Godheden, daardoor, interoepen, d:.t een mensch zich voor de overigen overgaf, en, even gelyk een de fchuld des volks dragende offerande, vrywillig den dood onderging. De voorbeelden der zulken, welken zich op deze wyze der Goden toeweiden, zyn niet onbekend. Menecceus by de Thebaners, Curtius, de Deciers en meer anderen by de Romeinen. Turnus by de Rutulers. By alle oude volkeren waren de verzoeningen en reinigingen ingevoerd. Croesus verzoent of reinigt, door eene offer- (a) Plutakchus in Sertorio. (&) CffiSAR de bkllc g a l l. LlS. IV.  C 223 ) aangehaald, heeft gelyk. Men moet alweetende zyn, — men moet het geheele plan van beftuur in het geestenryk doorzien, wil men naauwkeurig bepaalen, of het overdraagen der ftraf eenes geheelen geflachts van redelyke Schepfelen op eenen Middelaar al of niet mogelyk, en noodzaakelyk is. Het hing van het vryë, en ondoorgrondelyke raadsb*fluit van den opperften Regeerer der Waereld af, of Hy ons zulk eenen Middelaar geeven wilde, of niet. De Reden, aan zich zeiven overgelaaten, kan niet bewyzen, dat zulk eene bemiddeling noodzaakelyk, of dat zy enmogelyk is. Geen Sterveling is, zonder boven natuurlyke Openbaaring, inftaat, om te beflisfen, of God ons, zulk eenen Middelaar gegeeven heeft, of geeven zal. Ik mag, om meer dan eene reden, myne Lee' zers niet ophouden met eene wederlegging der, te vooren reeds gedeeltelyk aangeroerde(b) gronden, met welken men reeds, zonder hulp der openbaaring, zelfs uit de eeuwige natuur der Godheid, en uit derzelver wezenlyke rechtvaardigheid bewyzen wilde, dat 'er noodzaakelyk voor den mensch, ter uitdelging van zyne ftraf, een godlyk Middelaar moest worden daargefteld. Ik had hier anders een wyd Veld voor my geopend, waarop het niet moeiëjyk zoude zyn, ,een aantal duidelyk valfche gevolg- trek- (*) P"g: 7-  trekkingen, aantcwyzcn, en te wederleggen. Het is genoeg, wanneer ik zeg, dat de ervaaring duidelyk geleeraard heeft, dat men met dergelyke bewyzen, welkende, aan zich zelve overgeiaatene, menfchelyke reden, voor den verzoeningsdood van eenen godlyken Middelaar aan de hand geeven zoude, niets anders uitgevoerd heeft, dan dat men eene zekere en duidelyke Bybelleer donker, en twyffelachtig gemaakt heeft. * Ik heb my ook, even daarom, van zulke losfe gronden, en onvoldoende wapenen niet willen bedienen; maar alles, op de duidelyke uitfpraakjj der heilige Schrift, cn het beweezene taalgebruik der Profeeten, en Apostelen gevestigd. Dan, ook zelfs in den Bybel zouden wy van onze leer geene genoegzaame gronden hebben! De gewyde Openbaaring zou zich over dit onderwerp, de Verzoeningder menfchen met God, niet zoo duidelyk uitbuiten! Zy zou andere plaatfen cn gezegden opleveren, uit welken men zou kunnen bewyzen, dat God, die de liefde is, geene verzoening door Christus noodig had; dat Hy veeleer zynen zoon, zelfs uit liefde tot de menfchen, gegeeven heeft; dat Jesus dood niet plaatsvervangende, maar alleen eene verzekering der godlyke genade is! — en wat diergelyks meer is. Wy hebben echter, in den Bybel, een aantal bewyzen gevonden voor deze leer, dat God, door P 3 den  c m ) den dood van Christus, die de ftraf der zonden, van menfchen geleeden heeft, deze ftraf opgeheeven, en te gelyk, door dit middel der verzoening allen menfchen verzekerd heeft, dat Hy bereidwillig is, om aan die allen, welken dit middel der Verzoening geloovig omhelzen, en een voorneemen vestigen, om voordaan niet meer der zonden, maar alleen God te dienen, de verdiende ftraf kwydtefchelden. De Bybel kan zich zelve niet tcgenfpreeken. Laat ons deshalven deze bewyzen, welken de wedcrfpreekers, uit de heilige Schrift, tegens onze, en voor hunne Leer bybrengen overweegen. „De Bybel zegt nergens, dat 'er, door den verzoeningsdood van Jesus, eenige verandering in „God, van Toorn tot Barmhartigheid, heeft plaats „ gehad, — 1 iy zegt veel meer: God is, overeenkomende zyne natuur, de liefde. Het was des„halyen niet noodig, dat God eerst, door het „bloed, en den dood van Jesus, tot barmhartig„ heid en genade jegens ons bewoogen wierd. — „God gaf veelmeer zynen zoon voor ons in den „ dood tot een bewys van zyne liefde." (a) Buiten twyffel is dit alles waar. Alle waare kundige Godgeleerden der Proteftanten dragen deze ftel- (a) Socin: de Servat: L: I. C: I. Crell: contra Grot: Respons: ad Cap; I. Variis loci s. Sïkes voü 4er Erlöfung der menfchen, pag. 52, 01—93, $5.  C 242 ) menfch geene Verzoening aangenomen wierd, (a) dan zegt dit: hy moest zyne ftraf zelve dragen. Ten einde nu de zondaar met God verzoend, of van zekere, in de wet gedreigde ftraffen bevryd wierde, moest de Priefler een bloedig offer voor God brengen. In plaats dat de zondaar zJve zou hebben moeten geftraft worden, moest nu het Dier fterven. Of'fchèon God in zich zeiven reeds genadig, en barmhartig is, zoo moest echter zulk een Verzoenöffer worden aangebragt; niet maar om den menfch jegens God genegen te maaken; — dit was een gevolg en uitwerking van het Verzoenöffer by den berouwhebbenden zondaar; — niet maar om de liefde, en barmhartigheid Gods jegens den zondaar, aantetooncn; dit was ook een bedoelde der offerande; maar het bloedige Verzoenöffer was nog iets meer, het was naamelyk een middel, het geen God verordend had, op dat, daar door, de zondaar van den, in de wet gedreigde, vloek, of van de tydelyke ftellige ftraf zou bevryd worden. Even zoo heeft God, Christus offer en Verzoendood bepaald als een middel, door het welk de menfch, gelyk van alle ftrafwaardigheid, zoo vooral van de geeftelyke, en eeuwige ftraf der zonden zou verlost worden. De firaf lag op Hem, op dat wy vreede zouden hebben. Dit 4fy Num. XXXV: vs. 31.  ftraf, ook van die zonden, die onder het oude Testament- begaan waren. Heb: IX vs. 15. die God, naar zyne verdraagzaamheid tot op den dood van Christus, overzien en verfchoond had. Rom. III vs. 25. Het dwaalgevoelen: onze Middelaar verzoende niet God met de menfchen, maar vee/meer de menfchen met God, is dus genoegzaam wederlegt. Immers op dat ik de hoofdgronden, met een paar woorden, herhaale, de Bybel zegt: Christus heeft allen, en een iegelyk mensch met God verzoend, dan dit zou waarlyk niet gefchied zyn indien menfchen met God verzoenen zoo veel zeggen wilde, als hen omtrent God wel gezind, tot God genegen maaken, waut toch alle worden niet tot God genegen en welgezind gemaakt. Dus dan verzoende de Hoogepriester des ouden Tcstaments niet bloot de menfchen met God, — offerde hy niet maar iets, om daar door, den zondaar, met toegenegenheid tot, en vertrouwen op God te bezielen, maar ook, en wel voornamelyk, om den zondaar van de door de wet gedreigde, ftellige ftraf, door toedoen der offerande, te bevryden. — Terwyl zoo het offerdier gedood wierd, wierd God zinnebeeldig gefproken, met den zondaar verzoend, „ Ja maar Christus dood is toch evenwel geen „eigenlyk, verzoenöffer geweest. Hy wierd toch „niet in den Tempel, niet door den Hoogepriefter, „ niet  C -49 > » niet op het Altaar geofferd. — Zyne vermoording „ gefchiedde wederrcchtelyk, door heidenfcheSoldaa.„ ten, midden onder de Misdaadigers. Hoe kan men „zulk eenen dood, een eigeniyk ve izoenöffer „ noemen ? Legden wy ooit eene belydenis onzer „ zonden over zyn hoofd af? of deden het ("gelyk „ op den grooten verzoendag^) de oudften van Israël, „ in onze plaats ? f, («) Dit alles wil toch wel verder niets zeggen dan dit: Christus dood was geen ligchaamelyk, Lcyitdfch zoenoffer'- Hy wierd niet, even gelyk de onredenlyke dieren, in den Tempel gcflagc. En wanneer men dan nu alleen zulke zoortcn van opofferingen, eigenlyke. offeranden noemen wil, ja dan ftemmen wy ten vollen toe, dat dat aiies waarheid is, het geen in de zoo even genoemde tegenwerping gezegd wordt. Dan wy beweren ook, op goede gronden, dat, even zoo, gelyk, door de zoen-"«fferünden, de zondaar van de, in de wet gedreigde ftraf, in den cigznlyken zin, verlost en vrijgefproken • wierd, zoo ook de mensch van de, in de wet gedreigde, ftraf, door den dood van Christus, in den eigenleken -zin, bevryd word. Wanneer het woord Verzoenen van God gebezigd wordt, dan wordt het altyd zinnebeeldig genomen. — God was nooit eigeniyk toornig. Hy wierd, noch door het bloed der offerdieren, noch door het bloed van Jesus Chris- (a) Sykes von der Erlöfung, pag. 45* enz. Q 5  C 250 ) Christus, zoo eigeniyk verzoend, als een ver\ toornde, door de uitgeöeffende wraak verkoeld, en met den beleediger verzoend wordt. Dan gelyk een vertoornd Koning over oproerigen ftraffen uitöeffenen kan, even zoo kan God ook, zonder te toornen, over den zondaar ftraf oeffenen. Gelyk de toorn des KoniPgs verzagt en geftild wordt, wanneer de ftraf volvoerd is, zoo kan men van God, menfchelyker wyze gefproken, ook zeggen, dat Hy verzachtmoedigd of verzoend wordt, wanneer Hy de ftraf heeft uitgeöeffend. En nu dit zegt de Bybel, wanneer hy leeriiart, dat God door den dood van Christus is verzoend geworden. In den dood van Jesus heeft Hy de zonden der menfchen geftraft; Hy wierd dus door den dood verzoend, zoo dat Hy nu den ^menfchen de verdiende ftraf, om Christus wil, vergeeven wil, wanneer zy zich naar zyne verordening fchikken. Er zyn nog meer tegenbedenkingen van denzelfden aart, over welken ik echter niet noodig heb om my wydloopig uittelaaten, wyl deze allen, uit de, in het voorige hoofddeel, vaftgeftelde, en bewezene leer der offeranden, zeer gemakkelyk kunnen wederlegd worden, en wyl ik vrees door wederhaaling van dezelfde zaaken, mynen lezeren te zullen lastig zyn. Alleen eenigen derzelver moet ik nog kort aanroeren. Socyn, (ja) en anderen na («) Socikus de Shvatoi e, Lib. II; Cap. XX.  ( *5* ) na hem, lochenen geheel, dat de Hoogepriefter God verzoende. Dan zy meenen dit, ten deele flechts zoo, dat hy in God geenen eigenlyken toorn ftilde; en dit geeven wy gaarne toe: of zy meenen het ten deele zoo, dat de Hoogepriefter, by de zoenöfferanden, verder niets deed, dan dat hy de, door God bepaalde vergeeving der zonden den volke aankondigde , en verzekerde, (a) — Dan dit is openlyk valfch. God had de zoenöfferanden ingefteld en verordend als middelen, door welken, de zondaar van de in de wet gedreigde ftellige ftraf bevryd wierd. Het offerdier was in plaats van den zondaar. En even zoo is het gelegen met de offerdood van Jesus. Dan daar partyen het laatfte niet willen toeftemmen, daar lochenen zy, dat in de zoenöfferanden een plaatsvervangende dood gevonden wierd. „ De „offeranden, zegt Sykes, waren alleen een beeld „ der vriendfehap^ Hoe gemakkelyk is het andwoord! Zeker waren zommige offeranden alleen beelden der vriendfehap, maar waren dit alle offeranden? "was 'er dan geen onderfcheid tusfchen de offeren welken God verordend had? was een zonden- fchuldöff er niets meer dan atn.vriendfchapsöffer, of een dank - en - brandoffer? waarom moest toch het zondoffer, 'in de meeste gevallen, geheel buiten de Stad (a) Zoo drukt Socyn het ter aangehaalde plaatse uit.  C 254 ) rieden, de deugden, eu werken des menfchen de oorzaak, de reden niet zyn, om welken God hem de zonden vergeeft. God heeft een ander middel ter rechtvaardiging en zaliging van zondaaren verordend: een middel, waar toe wy arme menfchen geheel en voiftrekt niets gedaan hebben. Dit is de Verzoening, welke God zelve, door zynen Zoon, heeft daar gefield, en by welke Hy zelve alles gedaan heeft. Hy had ons, en wy hadden Hem niet, eerst lief. (1 Joh. IV: vs. 19.) — Hy gaf zynen Zoon uit liefde voor ons, maar niet wyl wy dit verdiendhadden. — Hy nam de ftraf, door Christus weg; Hy bood ons de vergeeving der zonden aan; Hy fchonk ons, door het geloof in Jesus Christus de vergeeving der schulden, te gelyk met de hope des euwigen levens. By gevolg hadden wy alle deze weldaaden niet verdiend, maar zy zyn een vrygefchenk der godlyke genade: dan een gefchenk, het geen God, in eene zekere, en met zyne hoogfte volmaaktheden overëenftemmende orde , aan ons geeft: niet met vcrlochening van zyne Gerechtigheid, welke Hy in den dood van Christus verheerlykte en opluifterde in even dien zelfden tyd, in welken Hy in dezen het middel der Verzcening voor alle menfchen toebereidde. De tegenltellingen, welken in Paulus woorden liggen opgewonden, zyn dus deze volgende: w  ( 255 ) I. Uit genade. — I. Niet wyl wyhet, door onze boetvaardigheid , bekeering, en goede werken y verdienden. II. Om niet. — üi Niet als of wy Hem daar voor iets betaalden, of, door volgende werken vergoedden. III. Door de Verzoening, III. Echter niet zonder Verwelke Hy zelve in zoening; en niet door eene Christus heeft daar- Verzoening welke wy zelgefteld. ven bezorgd hebben. IV. Hy gaf gevolgelyk IV. En wy ontfangen alles alles dm niet. wit zyne genade. Wordt nu daar door, dat God uit genade, vergeeft, het verzoenöffer van Christus onnoodig, en overtollig? Hoe! indien eens een even zoo rechtvaardig als genadig Vorst het ftrenge vonnis, overëenkoomende de wet, over den fchuïdigen onderdaan uitfpreekt, maar te gelyk, wyl hy hem verfchoonen wil, de ftraf, door de wet bepaald, voor den armen fchuïdigen onderdaan zelve betaalt, heeft dan deze fchuldige zyne bevryding niet uit genade ontfangen? Is het niet een gei'chenk, het geen hij om niet ontfangt? En dit is het geval by den geloovigen zondaar in de vierfchaar, en het oordeel Gods. Wy . zyn hoogst fchuldig. God fpreekt in zyne wet het ftraf-  C 260 ) den ontfing. Barmhartig, en genadig is de Heer; langmoedig en van groote goedertierenheid! — Gelyk een Vader zich ontfermt over de Kinderen, zoo ontfermt Hy zich over ons! Hy handelt niet met ons, naar onze zonden; en vergeldt ons niet, naar onze overtredingen! Dit is de taal, en de denkwyze van David, en van de Profeeten. Uit genade ontfing Israël dus de vergeeving der zonden. Maar in welken weg? door wat middel? Niet zonder, maar door verzoenöfers. Zoo gelyk nu ginds, in en onder het oude verbond, geene verzoening gefchiedde, zonder dat het bloed der offerdieren geftort wierd, en de, in de wet gedreigde, ftellige ftraf niet wierd kwydgefcholden, of fchoon God in zich zeiven genadig was, zoo vergeeft God ook over het geheel den mensch de ftraf der zonden niet, zonder het verzoenöffer van Christus, offchoon Hy overeenkoomende zyne natuur genadig, en barmhartig is. Dit middel der verzoening is noodig om zyne ftrafgerechtigheid te bewyzen, om het gewisfe der menfchen te volkoomener gerust te ftellen, en om vele andere redenen, welken God niet noodig gevonden heeft aan ons te ontdekken. Dan men moet zich niet inbeelden dat de Bybel ons alle die redenen opgeeft, welken den Middelaarsdood van Jesus redelyk noodzaakelyk maakten. Het is voor ons genoeg, wanneer wy uit den Bybel weten, dat God ons, om het ly-  C 261 ) lydeii, en den dood, cn de gehoorzaamheid van Christus, alle onze zonden vergeeven wil. En zoo is het nu eenmaal. Waarom God juist dit, en geen ander middel van zaliging bepaald en verordend heeft, deze vraag betreft, en raakt Ons niet. Immers, in de minfte gevallen, zyn wy inftaat, de redenen intezien, waarom God dit, en dut doet. Van hier dan ook dat alle vraagen van dezen aart meestal onnut, en de oorzaak van vele onnoodigc twyffelingen zyn, over welken ik my geheel niet zoude uitlaaten, ware het niet noodig om der vyauden wille, welken zich inbeelden, dat zy over de waarheid zegevieren, wanneer men niet alle hunne invallen beandwoordt. Alleen dan om deze reden, en wyl ik wclligt, by deze gelegenheid, eenige nuttige gedachten zou kunnen voorftellen, wil ik zommige bedenkingen van dezen aart beandwoorden, „ Waarom zou toch G 0 d éérst, eer Ily den men'„ fchen hunne zonden vergeeft, een verzoenöffer, » even als eene voldoening vorderen V Eik byzdnder „mensch kan toch beledigingen vergeeven, zonder te „vorderen, dat de, by de wet, bepaalde ftraf den » belediger worden opgelegd! —- Ieder vorst kan toch „ genade in plaats van recht bewyzen en verleenen! „ En alleen God, de onbeperkte Opperheer der geheele , waereld, zou dit niet kunnen doen! \" (a) (a) Socinus de Servatore. P: III C. I en II. iv. p: 191. tnz, Nieuwe Apologie van Socr at es. p. 88. R 3  '[ . ' C * *?o ■ ) Christus ten beste der menfchen geftorven is, want dit zegt de heilige Schrift. Mogten zy nu ook even zoo billyk handelen, en öns toeftemmen, dat Christus in de plaats van den zondaar geftorven is, want dit zegt de Bybel ook even zoo duidelyk. Wat God voor redenen gehad heeft, waarom Hy Christus,' in de plaats van menfchen, de ftraf der zonden deed ondergaan, deze vraag ' doet hier niets ter zaake; men moge dezelve beandwoorden zoo men wil. Genoeg is het, God heeft dit zoo gewild, en 'er moeten deshalven redenen hebben plaats gehad, welken overeenkwamen met, en ■ betaamelyk waren voor zyne wysheid. Dan zou het misfchien voor onze vyiinden nuttig zyn, cu hen eenige bedenkingen te gereeder dóen overwinnen, wanneer wy eenigen der oorzaaken van Jesus Middelaarsdood in het byzonder opgaven? dies willen wy, uit liefde tot hen, ook aan dezen plicht beandwoorden. De wysheid en goedheid van GoD achtte het, naamelyk goed op de zonden den dood en den vloek te dreigen; ten dage als gylieden daar van eet, zult gy den dood fterven: vendoekt is eenen iegelyken , die niet Kyfi by alle de woorden dezer wet, dat hy die doe.' Dezer wysh id, en goedheid was het even zoo betaamelyk dat deze bedreiging daadelyk vervuld wierde. Zcll's één onzer fcherpzinnig. fte  fte Tegenfprekers (a) erkent, dat de gbdlyke bedreigingen voiftrekt heure vervulling erlangen moesten. Wanneer wy al eens niet inftaat waren, om deze ftelling, door bewyzen, welken de Reden aan de hand geeft, te ftaaven, dan is het voor ons oogmerk genoeg, dat wy uit den Bybel wceten, dat God noodig geacht heeft, deze bedreigingen voiftrekt te vervullen. Immers de heilige Schrift leeraart ons, dat even zoo, gelyk, door Adam, dood en vloek', en gevolgelyk de noodzaakelykheid van een fmartelyk, en fchrikkelyk uiteinde, over het menfchelyke geflacht zyn gebragt geworden, even zoo ook, door de gehoorzaamheid van Christus tot aan den dood des krui fes, deze ftrafwaardigheid voor het menfchelyke geflacht is weggenomen, en den mensch deze genade toegebragt geworden, getroost te fterven, en dan eeuwig te leeven. R o m. V. a Kor.' XV. Zoo blyft God waarachtig m zyne bedreigingen, en die menfchen, welken zyne genade niet moedwillig \Vederftaan, worden echter, of (o) Nieuwe Apologie van Socratbs pag: 366. Volgends „ de Openbaaring bedreigt God iets, het geen niet daade„ lyk vervuld wordt. God kan niet iets dieigen het geen „ niet waarlyk wordt daargefteld, — Alle Schrikwetten zyn „ onbeftaanbaar met de fkatkundige wysheid. Zy zyn rtadee„ lig en fcbadelyk in alle menfchelyke ftaaten, en in het Godsryk onmogelyk." — Dit juist is het geen wy beweeren, wanneer wy zeggen; God kan de zonden der menfchen niet ongeftraft laaten.  C 272 j of fchoon zy zondaaren zyn, van de ftraf vrygefprooken. Dit was eene der oorzaaken van den dood van Jesus. De tweedereden, van welke wy te vooren reeds gefproken hebben, is niet minder, gewigtig. God is ja wel de liefde, en Hy bevestigde zeker deze liefde, te gelyk met zyne bereidwilligheid, om Boetvaardigen te begenadigen, aan ons, ook door het opofferen van zynen Zoon, dan Hy is ook een heilig wezen, Hy moet ook zynen afkeer van de zonden te kennen geeven. Dit deed Hy ja wel, terwyl Hy. met elke zondige daad natuurlyke kwaade gevolgen te zaamen bond; dit deed Hy, daar Hy dikwiis geheele volkeren of ook wel byzondere perzoonen wegens hunne overtredingen, met byzondere flrafgerichten bezogt: dan het menfchelyke geflacht wierd echter daar door niet merkelyk verbeterd. Eindelyk bewees Hy zynen afkeer van de zonden op eene allernadrukkelykfte wyze, daardoor, dat Hy, in den dood van zynen zoon, toonde, dat Hy niet anders kan dan de zonden te ftraffen; dat Hy die voiftrekt niet vergeeven wil, zonder der eeuwige gerechtigheid genoeg te doen. Zoo wierd der waereld het merkwaardigfte bewys voor oogeu geftcld, dat God onver anderlyk rechtvaardig en heilig is. Dat dit oogmerk van den dood van Jesus geen verdichtzei is, hebben wy in het tweede Hoofddeel beweezen. De  C 273 ) De menfchen waren nu éénmaal daar van overtuigd, dat op de zonden, ftraffen volgden. Zy wisten het dat God rechtvaardig was; en vreesden zyn oordeel. Zy waren gewoon, zich van de vrees war ftraf, door ver^oerióffers te verlosfen, en bevryden. Zouden hunne harten met grond gerust gefield worden, dan was het noodig dat zy van deze vrees voor ftraf bevryd wierden. En dit deed God door het euwig voldoend, en gewigtig verzoenöffer van Christus, en deed het zonder eenig bedrog, of veinzery. Niet flechts verzekerde Hy den menfchen, dat, door de dood van zynen Zoon, de ftraf voor hunne zonden zou worden weggenomen, maar Hy ftelde Christus in de plaats der zondaaren,. en deed Hem hunne ftraffen lyden. Nu kon allen twyffel aan de genade Gods, in het hart der menfchen vernietigd worden; want Hy had niet flechts de genadige vergeeving der zonden beloofd, maar Hy had de ftraf aan den Borg voltrokken. Zou Hy onrechtvaardig zyn, en de ftraf éénmaal vorderen? Zoo waarachtig God de liefde, zoo waarachtig Hy rechtvaardig, zoo waarachtig Hy hoogst wys is, zoo -waarachtig is het nu ook, dat Hy bereidwillig is om den boetvaardigen zondaar de ftraf te vergeeven,, want zyn' Zoon, de Borg, heeft deze ftraf gedragen. Dit Iaatfte was buiten twyffel een der voornaamfte oogmerken van Jesus Verzoeningsdood. Het gei 3 wisfp  ( »74 .) w-isfe der menfchen vorderde eene gegronde, en volkoomene gefuftelling. Vele duizenden menfchen •zouden tot deze hoogstnoodige gerust,-en te vredeheid, welke het begin is tot waare gemoedsverandering, de bron van vertrouwen, van liefde, en van kinderlyke gehoorzaamheid aan God, nimmer gekoomcn zyn, wanneer de vergeeving der zonden flechts 'beloofd en verzekerd, maar derzelver ftraf niet in den Middelaarsdood van Jesus voltrokken, en, volgens de wet, daadelyk opgeheven ware geworden, liet kan zyn dat vele rhenfchen hun gewisfe voor God kunnen gerust ftellen, zonder dat zy daar toe dezen grond van bevrediging noodig hebben: maar is deze grond niet voor velé duizenden, ■ veelligt wel milliöenen anderen noodzaakelyk? en zou God •niet, even gelyk elk verftandig Regeerer op dat zien, 'het geen de meesten nuttig is. Van hier dat het een zeer Overhaast en ongegrond gevolg is, het geen zommige vyiinden van Jesus Verzoeningsdood van zich zeiven op alle anderen maaken en toepasfen. Zy hebben geene uitwendige I grove overtredingen begaan; zy hebben veelligt ook geen leevendig gevoel van die groote fchuld welke ook voor hunne reekening ligt, daarom, wyl zy -zoo meenigen misflag hadden kunnen vermyden, en echter niet vermeeden, zoo meenige goede daad hadden kunnen verligtenj en die echter nalieten: veelen van hunne zou-  zonden ftellen zy op reekcning van hun Temparement, en vele overtredingen achten zy geheel niet. .— En daar zy dan nu de grootheid van hunne ziekte niet bezeilen, daar hebben zy, deze gezonden, naar hunne gedachten, ook geenen Medicynmeefternoo* dig,- daar vertrouwen zy, zonder geloof aan eenen bloedigen Verzoener, op de barmhartigheid Gods; vertroosten zich met hunne goede geneigdheid, en de ftreelcnde gedachte, dat zy toch als eerlyke menfchen, (en honnette homme) geleefd, dat zy tochr het hunne gedaan hebben: en nu meenen zy dan; dat alle andere eerlyke menfchen waarlyk ook zoo' te moede zyn. Dan hoe weinig kunnen zy het menfchelyke hart! hoe iveinig de kracht van het geweeten! • Zouden zy niet liever dus denkeu . „God heeft den dood van Christus als een „ verzoenöffer laaten voorflellen; Hy heeft' met dui„ delyke woorden verklaard, dat de Messias de „ ftraf der menfchelyke zonden op zich genomen, „deze gedragen, en dezelven in den vervloekten „ dood des kruises geleeden heeft: deze' dood van „Jesus wordt* zoo dikwiis, ert zoo nadrukkclyk „ omfchreven, als het middel ter verzoeninge, als het „ losgeld, als de reiniging des gewisfens, als de vü„ werving van de vergeeving der zonden; God „ zelve, wiens woord waarachtig is, die in zyfie „ verzekeringen zich aan geene listige geveinsdheid, S s v aan  C 276 3 „ aan geen vroom bedrog fchuldig maakt, laat dien „ zoo voorftellen, en omfchry ven: deshalven de zaak „ moet toch in de daad waarlyk wel zoo zyn. In„ dien wy ons al eens in ons gewisfe kunnen gerust„ ftellen, zonder dat wy zulk een kostbaar verzoen„ öffer, naar het ons toefchynt, noodig hebben, dan „ was dit echter misfchien om andere menfchen noodig. , En, wie weet, hoe wy in het vervolg over dit „ ftuk denken zullen! wie weet in welke twyfelingen „ wy nog geraken ! welke misftappen wy nog begaan ! welke befchuldigingen van het geweeten wy nog „ te vreezen hebben! Indien wy, zonder eenen „ Middelaarsdood noodig te oordeel en, ons hart voor „ het tegenwoordige kunnen gerust ftellen, zullen „wy ook in onze laatfte oogenblikken, in onzen „ doodsftryd, by de verfchrikkende aannadering van „het oordeel Gods zoo gefteld zyn? wy willen „ deshalven aan geene eene ziel dien grond van be„ moediging, in den Moedigen Verzoendood te vinden, „ontrooven. Wy willen ons aan Jesus woorden „ herinneren: „ „ die gezond zyn hebben den Medicyn„-.„ meester niet noodig, maar die, die ziek zyn." Zoo moeften die eerlyke menfchen idenken, die zich met de todden hunner wysgeerige deugd, zoo fchocn opiieren, die zoo velen hunner goede werken, in de godlyke Vierfchaar, in reekening kunnen brengen, dat zy geheel geeaen Middelaar noodig hebben. .Al-  C *77. ) , Alleen, hoe! Indien eens deze leer va» eenen „ plaatsvervangenden Middelaarsdood eene ydele „ waan is ? —■ Zullen - wy dezen waan onze broede3, ren niet ontneemen ? Zullen wy den eifch van de „ euwige rechten der waarheid op het hart der „menfchen, dezen eisch, de waarheid te zeggen, „ tegenftaan ? Maar nu erkennen wy deze leer voor OT eene dwaaling. En dit, onder anderen, voornaa„ melyk om de volgende redenen: Het is geheel £ en al tegens den aart der zaak, het is Moreel „ onmooglyk, dat een' onfchuidigen de ftraf der zon„ den van fchuïdigen drage. Immers hoe kunnen „ eenen onfchuidigen overtredingen toegereekend „ worden, die hy niet zelve begaan heeft ? Hoe kan „ men deshalven het lyden van eenen onfchuidigen „ eene waare ftraf noemen ? Hoe konde Christus , „ tot het ondergaan der ftraf, in de plaats van alle „menfchen gefteld worden? Het lyden van éénenis „ dat, in waarde, zoo veel als dat van allen ? Is „ hier eene evenredigheid, — eene volkoomene genoegp doening?"" Wy zullen deze tegenbedenkingen, elk op zich zeiven, overwegen. „ Eenen onfchuidigen kunnen de overtredingen „van anderen niet toegereekend worden, deshalven „is het lyden van eenen onfchuidigen geene ftraf. „Hier uit volgt, dat Christus ook de ftraf van S 3 ,fchub  „fchuldige menfchen niet konde dragen, dat dit „ veel eer tegens den aart der zaak zelve inloopt.'" Er :is eene zekere wyze van toercekening, welke flechts bloot en alleen in de .gedachten bcfta'at, naamelyk in zulk eene gedachte, dat men eenen menfch voor de vrywillige oorzaak van eene daad houdt. Kaïn vermoorden zynen broeder met overleg; deze moord kan alleen aan Kaïn, en anders aan niemand worden toegereekend. Salomo verviel tot Afgodery; deze zonde wierd als eene vrywidige daad aan Salomo toegekend: hy was, of fchoon, door heidenfche vrouwen, verleid, evenwel de vryc oorzaak van zyn afgodisch gedrag. En offchoon David door de fchoonheid van Batseba verlokt wierd, zoo was hy toch de oorzaak der, met vryheid bégaane, booze daaden, tot welken hem zyne zondige lusten vervoerde. Het zou voiftrekt niet overëenkoomende de waarheid zyn, wanneer men niet Kaïn, niet Salomon, niet David, maar eenen anderen of wel zelfs Christus als de uitwerker dezer misdaaden aanzien wilde, of-zich de zaak dus voorftellen: Christus heeft Abel vermoord, Christus heeft Afgodery bedreeven, Christus heeft het overfpcl ■met Batseba begaan, en het veemoorden v;>n URia' te wege gebragt. Dit kan geen redenlyk menfch, dit kan God noch veel weiniger denken. Chris-  C m ) Christus Myft in het oneindige oordeel Gods de volkoome onfchuldige, gelyk Ily dit in de daad, en waarheid ook is. Dan 'er is nog eene andere wyze van toereeke- > ning, welke niet in een enkel bloot oordeden beflaat,, maar die gerechtelyk en werkdaadig is. De Borg, die, voor de vryheid van zynen broeder, zyne bezittingen , en zyne eigene vryheid verpandt, wordt, wanneer zyne fchuldige broeder ontvlugt, als de fchuldige gerechtelyk aangezien, en, naar oordeel en recht, van zyne bezitting, en van zyne vryheid beroofd. Volgends deze wyze van toereekening, wierden aan Christus de zonden der menfchen toegereekend: Hy wierd, of fchoon Hy omchuldig was, als de fchuldige gerechtelyk a enge zien, en ah misdaadiger behandeld. Hy wierd voar zoude gemaakt: de ftraf lag op Hem! Dan welk eene zoort van ftraf? Kan het lyden van eenen onfchuidigen met recht eene ftraf genoemd worden ? Buiten twyffel; voiftrekt ja! alleen geene door Hem zeiven verdiende, maar eene vreemde, eene, door toereekening van. de zonden van andere menfchen, Hem opgelegde ftraf. Die fmarten welke Chris tus in zynen Moedigen Verzoendood geleeden heeft, moeten dus van twee Zyden befchouwd worden. Voor zoo ver Christus als een onfchuldige befchouwtwordt, zyn het lyden van eenen onfchuidigen. ? S 4 Zoo  ( 280 ) Zoo befchouwt de Bybel dezelven op meer dan eene plaats. Dezelve zegt: Hy is het onfchuldige, en onbevlekte Lam: Hy heeft geene zonden gedaan, en 'er is geen bedrog in zynen mond geweest: Hy heeft geleeden, Hy rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. («) Dan men kan ook deze fmarten, welken Christus in zyn leven, en fterven geleeden heeft, van dien kant befchouwen, zoo als dezen Hem , als den Middelaar tusfchen God en den menfche, ter uitdelging en wegneeming van de ftraf der zonden, wierden opgelegd, en toegevoegd. En. dan was zyn lyden eene waare, of fchoon echter vreemde en door de overige menfchen verdiende ftraf. Zoo fielt jEZAia" het, met veele woorden, voor, gelyk ik dit, te voren, in het tweede hoofddeel beweezen heb. Zoo befchouwt ook Paulus het lyden van Christus, wanneer hy zegt, dat God, daar in een bewys gaf van zyne gerechtigheid. (£) Immers wat zyn ftraffen anders, dan bewyzen van des Rechters gerechtigheid ? Even zoo drukt deze zelfde Apostel dit uit, in de woorden, Christus wierd een Vloek voor ons: tromvends, iemand die bloot onfchuldig lydt, wordt, door het lyden zyner fmarten, geen vloek: dan daar Christus, als een onfcjiuldige Borg en plaatsbekleeder, dien vervloekten ) dood («3 i Pstr. II. vs. aa. enz. Jes. LUI. rj,) Rom. III: vs-25. enz. Men zie boven het bewys hier van.  ( a8i ) dood geleeden heeft, die op de overtreding gedreigd was, dien wy menfchen als eene billyke ftraf zouden hebben moeten ondergaan, daar was zyn dood geen gewoon lyden, maar een vloek, eene ftraf, die Hy voor ons, en voor alle menfchen onderging. Deze gronden zyn zeker in zich zeiven reeds genoegzaam, om te bewyzen, dat het lyden van Christus, volgends den Bybel moet worden aangemerkt, ah de ftraf voor da zonden van anderen, dan dit is ook eenigzints op te maken uit den aart van Jesus zielelyden zei ven. Wanneer iemand onfchuldig lydt, dan zal ,hy, indien hy flechts eenige fterkte van geest bezit, met getroosten moed, zo niet zelfs met blydfchap, de hem opgelegde fmarten dragen. Dit leeraart ons de geheele gefchiedenis, en de gewoone ervaaring. Welk een bewonderingwaardig voorbeeld van heldenmoed in het lyden levert ons de gefchiedenis der Maccabeëren! met welk eene onverfchrokkene vrymoedigheid gingen de eerfte Bloedgetuigen van Jesus de uitgezegtfte martelingen te gemoet! zelfs onder de Heidenen vinden wy niet weinig voorbeelden van een ftandvastig geduld in het verdragen van zulke fmarten, welken onfchuidigen wierden aangedaan. Socrates gevoelt niets van angst, en bekommering: hier is geen fidderen, geene S 5 vrees,  C 282 ) vrees, geene zulk bloedzwceten als by Christus! Hoe! is misfchicn de wysgeer ftcrkcr dan de Zoon van God! By Christus kan men zeker te meer moed, te vr'olyker onverfchvokkenheid verwachtten, niet flechts naar maate Hy, te hooger boven alle andere menfchen verheeven was, maar naar maate de voordeden te grooter waren, welken Hy met volle zekerheid wist, dat uit zyn lyden zouden voordkoomen. Hy wist immers als mensch, dat Hy met God in de naauwfte vereeniging flond; Hy was bewust van zyne volkoomene onfchuld, Hy had meer fterkte des geestes dan ooit eenig mensch in de geheele waereld; Hy zag zyn frnartelyk lyden, met een geruster hart te gemoet, dan zyne Jongeren immer deeden; Hy ging zelfs naar de plaats, daar dezen Hem treffen zouden; Hy gaf zich gewillig in de handen zyner vyiinden over, of fchoon Hy dezen met een enkel woord zou hebben kunnen ' ter aarde vellen; Hy was verzekerd, dat zyne fmarten niet lang duuren zouden, dat Hy aan den derden dag wederom zoude opftaan , dan ten Hemel vaareh, en Op den Troon der Majesteit, als de Beheerfcher der waereld, in alle euwigheid voord, de edelfte, de hoogfie vreugde deelachtig zyn. Waar was ooit in de geheele waereld één mensch, die zoo veele gronden van troost — en gerustfïdling onder het lyden had, dan Christus? —1 En  C *83 ) En echter vinden wy Hem onderhevig, helderen, en beeven, in den ftryd met vrees, fchrik, en doodangst; Hy beeft, Hy'valt ter aarde; vol angst bidt Hy om de verkorting van zyn zielelyden; Hy zoekt troost by zyne zwakke Jongeren,- boezemt telkens wederom dezelfde woorden uit, als konde Hy, van angst en vrees, anders !niets voordbrengen; de doodsangsten, welken Hy gevoelde, persfen Hem het zweet, gelyk groote bloeddroppelen uit, het valt op de aarde; Hy zelve zygt daar heen, tast onmagtig rondom; een Engel uit den Hemel moet'Hem verfterken! Wy kunnen dit alles, deze buitengewoone verfchyningen in Christus verklaaren, dan gewis de partyën kunnen dit nimmer op eene gerustftellende en genoegzaame wyze. Hoe! bloot en alleen voor het fterven zou Jesus zoo gevreesd hebben! voor den gecsfel en het kruis zoo gefidderd hebben! Dit zal men my in euwig heid niet wys maaken! Hier heeft meer plaats, hier is dat, wat de Bybel zegt: Ziet! daar is het Lam Gods dat> de -zonde der waereld wegneemt! de ftraf lag op Hem! De eigenlyke, cn voornaamfte ftraf der zonden beftaat in het lyden van de ziel. Het lichaam moge gekorven," verfcheurd, en nog zoo gruuwzaam gehandeld worden, blyft flechts de ziel daarby met ■ vertrouwen op G o d , en met de aangenaame gewaarwording  wording van deszelfs liefde aangedaan en veivuld, k zy even daardoor van fchrik, angst, en het beangstigend vooruitzien op Gods vreeielyk oordeel bevryd, dan is alles dragelyk, wat ook den uitwendigen mensch gebeuren moge. In het gevoel vaii angst, in de verfchrikkingen aan het geweeten voor God den Rechter, die op de zonden fmarten en den dood gedreigd heeft, daarin beftaat het wezen van de ftraf. Nu kan Christus wel geene eigenlyke gewetensangst ondervinden, wyl Hy zelve geene zonden begaan had, welken Hy zich zou hebben moeten toerekenen: dan 'ef kon echter in zyne ziel, door eene byzondere fchikking der Godheid, zulk eene angst, vrees en pyn daargefteld worden, welke gelyk "was aan die, die een ftervend misdaadiger, die om zyne eigene fchulden gemarteld wordt, ondervindt. Zulke fchrikvolle gewaarwordingen kwelden de ziel van Jesus: Hy kampte met den angst des doods; Hy beefde en jammerde: vrees en pynvolle angst ver^vulden zyne geheele vast treurende en verfchrikte ziel. Hy wist wat Hy leed; de ftraf der zonden van anderen; Hy* gevoelde het als eene ftraf: echter wierp Hy zyn vertrouwen op God niet weg. Hy offerde gebedert en fmeekingen, met fterke roepinge en traanen, tot dien, die Hem uitredden kon, en Hy wierd verhoord. Dooï  ( a85 ) Door het ondergaan van dit zieklyden ontfing het geheele werk der verzoeninge deszelfs wezenlyken waarheid. God fteldes, door de Profeeten en Apostelen, de zaak niet maar zoo voor, als of Christus de flr af geleeden had; neen, in de daad, en in waarheid was bet oók zoo. Een fmartvolle én veifchrikkelyke dood was den zondaar gedreigd, en dezen heeft Jesus ondergaan. En daar Hy onfchuldig was, leed Hy dezen dood voor anderen; en daar Hy de zoon van God was, daar behaagde het God, dezen fmartelyken dood van zynen zoon, in de plaats van die ftraf, aanteneemen, welke alla menfchen zouden hebben moeten ondergaan, zoo dat allen, die zich verder aan zyne fchikking onderwerpen, om het Middelaarslyden van Jesus Christus, van de fmart der ziele, welke op de zonden volgt, en van de overige ftraffen der ongerechtigheid bevryd worden. De ftraf lag op Hem, Vp dat wy vrede zouden hebben. Door de Leer der Partyën, by welkè men aanneemt, dat het lyden van Christus alleen het lyden van eenen Martelaar of Bloedgetuigen, niet het ondergaan van eene plaatsvervangende ftraf des algemeenen Middelaars geweest is, wordt deganfcheLeer, welke de Bybel ons, aangaande Christus voorftelt, omvergeworpen. Immers indien het lyden van Christus niet het laatst genoemde geweest is, dan beoor-  C 236 ) beoordeelt hetzelve alleen die menfchen, welken daar van kennis krygen, en welken, daar door, tot een werkelyken levendig geloof aan Hem gebragt worden; dan geeft het geen voordeel aan die allen, die voor Christus leefden en ftierven; dan doet het geen nut aan die allen, die in Afrika, Azia en Amerika, zedert de verfchyning van Christus op Aarde, als Heidenen, of andere üngeloovigen leefden, en nog leeven zullen; dan beoordeelt het geenzins die ontzettende meenigte van kinderen, welken in hunne Jeugd geftorven zyn, en in het toekoomende, nog fterven zullen. En hoe ftemt dit nu met Paulus leer overeen, welke hy Rom. V. en (gelyk reeds is aangemerkt) op zoo veele andere plaatfen voorftelt, dat de, door de zonde, over het geheele menschdom verbreide ftrafwaardigheid, even zoo, door Jesus Christus, het tweede hoofd der menfchen, is weggenomen en opgeheven, als zy door eenen mensch over hetzelve is gebragt geworden? — dat even zoo, gelyk 'er maar één God is, 'er zoo ook maar één Middelaar is tusfchen God en de menfchen, die zich voor allen heeft overgegeeven; die niet flechts eene verzoening is voor onze zonden, maar ook voor de zonden der geheele waereld. Kon de Bybel zoo fpreeken, indien Christus dood niets meer ware', dan eene bevestiging van zyne leer,  ( *37 ) leer, een voorbeeld van gehoorzaamheid tot aan den dood, eene bekrachtiging van Gods genadige geneigdheid, om de zonden te vergeeven, zonder dat Hy daar voor eenige offerande vordert? Indien dit waar is, hoe kan men dan beweeren, dat Hy het oordesl der verdoemenis voor die allen heeft weggenomen ,> die door Adam zondaaren geworden zyn P Intusfehen 'dit leeraart Paulus in de boven reeds bygebragte plaats Rom. V vs. 18 19. zoo duidelyk, dat men nimmer daar aan eenen anderen zin zal kunnen geeven, welke flechts ook maar den fchyn van waarheid hebben zal. Immers, de meening van zommigen, als of Paulus alleen wilde zeggen, j dat gelyk de lichaamelyke dood, door Adam,'over alle menfchen gebragt is, dat zoo ook allen, door Christus eens wederom leeven-, dig zullen gemaakt worden, is zeer gemakkelyk uit het gezegde zelf van den Apostel te wederleggen. Is dan de weder opwekking tot een toekoomend leeven den verdoemden waarlyk eene, door C h r i st u s verworvene weldaad? Van zulk eene weldaad toch, wdke de genadige God, door Christus, aan die allen fchenkt, die door Adam zondaaren geworden zyn,1 wordt 'er, vs. 18 tot 10. gefproken. Paulus fpreekt hier niet maar Hechts van het natuurlyke, of eens weder te herftellene leven, maar hy fpreekt van die gerechtigheid des levens, welke  C 288 ) welke wy door Christus deelachtig worden. Hy fpreekt niet van die daad van Christus magt, door welke deze de dooden uit de graven zal doen te voorfchyn koomen; maar van deszelfs gehoorzaamheid tot aan den dood des kruifes, welken ons tot gerechtigheid wordt toegereekend. Zonden en ftraf•vonnis, ongerechtigheid en gerechtigheid, ongehoorzaamheid en gehoorzaamheid, euwige verdoemenis ■en euwig leven liaan hier tegen over eikanderen. In deze gewichtige plaats vinden wy de uitwerking en het gevolg van Gods billykheid, en van deszelfs algemeene liefde jegens alle menfchen. Door eenen algemeenen Stamvader wierden zy allen in eenen toeftand gefield, in welken zy voor God onrechtvaardig en verdoemenis waardig bevonden worden. Dan zy allen geraaken in dezen toeftand," niet door vrywillige en eigene, maar door vreemde fchuld. En'even hierom verordende de billykheid, genade, en liefde van God die fchikking,5dat deze zondige gefteldheid, in welke alle menfchen, door hunne betrekking op Adam, den gemeenfchappelyken Stamvader, gebragt worden, niemand hunner eenige fchade zoude toebrengen; dan alleen dien, die de genade Gods veracht, en door eigene vrywillige overtredingen zich nieuwe ftraffen waardig maakt. De ftraffchuldigheid van dien toeftand, welke door Adam over alle deszelfs nakoomelingen is gebragt ge-  C 289 ) geworden, deze heeft God in Christus opgeheven en weggenomen. Geen menfch wordt verdoemd, dan alleen om, en door het misbruiken van zyne vryheid. Zoo is Christus een algemeen Verzoener. Dit. is die groote en belangvolle leer van Paulus, welke ik niet fchroom dikwiis te herhaalen, cn van veele zyden voorteftellen, daar het toch allezins nuttig is, ééne en dezelfde waarheid uit verfcheidene gezichtpunten te befchouwen. En even deze waarheid, op welke de overige Leer aangaande Jesus, voornaamelyk gevestigd is, wordt volkoomen omgeworpen, wanneer men lochent, dat Christus de ftraf der zonde voor de menfchen geleeden, en dat God deze, in, en door zynen dood, als door het middel der Verzoeninge van alle menfchen met Hem, weggenomen heeft. Dan juist tegens deze leer, aangaande de wegneeming der zondenftraf van alle menfchen, door die ftraf, welke één voor allen onderging, hebben de tegenpartyën zeer veel intebrengen. „ Is 'er in zulk „ eene plaatsvervanging eenige evenredigheid? Is het „ lyden van èènen van zoo veel waarde, als het „ lyden van allen ? Wordt der Gerechtigheid van „God door zulk eenen Middelaarsdood volkoomen „ genoeg gedaan ?" Dit zyn de vraagen, welken wy thands te beandwoorden hebben. En waarom wil men dan nu voiftrekt eene volï koo-  C 290 ) koomene evenredigheid hebben in het in plaatsftellen der ftraf, van den Middelaar, voor de ftraf van alle menfchen? (0) ~ Hoe! indien het God eens behaagd had, het lyden van éénen onfchuidigen in plaats van die ftraf, welke allen verdiend hadden, aanteneemen ? wanneer Hy, door zulk eenen plaatsvervangenden Middelaarsdood , zoo wel zynen afkeer van de zonden openbaaren, en zyne ftrafgerechtigheid verheerlyken, als zyne genade aan allen, die zich bekeeren, verzekeren wilde ? Ik weet wel wat men tegens de zoogenaamde Acceptilatie' der Arminiüanen gewoon is intebrengen; ik ben ook geheel niet van hun gevoelen: dan ik wilde alleen te kennen geven, dat het in zich zeiven niet ongerymd, en noch minder onrechtvaardig zoude zyn, indien God al eens het lyden van eenen onfchuidigen menfch voor de ftraf van allen wilde aanneemen. Dan hier in Christus is meer dan een onfchuldig menfch: hier is de Zoon van God. En nu willen wy inzien, eerst, hoe deze verhevene perfoon, volgens de leer des Bybels, tot het lyden van de ftraf, in de plaats van allen is gefteld geworden, en dan, hoe dit met de regelen van euwige billykheid, en de wyze oogmerken van God volkoomen inftemde. De (a) Be Godgeleerdheid is niet meetkundig, (GiömetrischJ zegt de eerwaardige Ernesti op eene plaafs in het IX; B. der N. Th. Bibl. 10 ftuk.  C 291 ) De heilige Schryvers zeggen nèfgends, dat die fmarten, wciken Christus, in zyne laatfte uuren geleeden heeft, in derzelver trap en maate zoo groot geweest zyn, dat zy volkoomen gelyk waren aan die fmarten , welken alle menfchen, wegens hunne zonden, in tyd en eeuwigheid lyden moesten, Indien dit ooit door eenige Godgeleerden is beweerd geworden, dan hadden dezen dit gewis in den Bybel gevonden, maar waren tot zulk een denkbeeld, en zulk eenen voordragt verleid geworden , door eene verkeerde toepasfing van de by zommige Kerkvaderen, in dit ftuk, dikwiis voorkoomende uitdrukking, de genoegdoening, Satisfactie, van Christus. Wanneer naamelyk een Christen eene groote en openbaare zonden begaan had, dan moest hy zyne misdaad boeten en der Gemeente van Christ us genoegdoening geven. Dan eens wierd hem opgelegd, een tydlang geheel buiten de vergadering der Christenen te blyven: dan eens om zich, in treur-en-boetgewaad aan den ingang der godsdienstige verzaamelplaats te ftellen, en daar de ingaande Christenen om vergeeving te vraagen. Deze kerkelyke ftraffen waren dan eene genoegdoening voor de Gemeente, (c) even gelyk elke ftraf van (a) Tektulianus gebruikte reeds op deze wyze dit woord in eenea rechtsgeleerden zin, gelyk Doèlor Si-nest;, ia T a  C 292 ) van eene openlyke misdaad eene genoegdoening is, welke aan het algemeen gegeeven wordt. Nu wierd dit woord Satisfactie, genoegdoening uit de taal der kerk in het gemeenzaame en leerilellige onderwys, en voorftel ingemengd. Christus had in onze plaats geleeden, gevolgelyk in onze plaats genoegdoening gegeeven: en daar men dan nu ook gewoon was, den offerdood van Christus zich als een lesgeld, het geen Hy voor ons betaald had, voorteftellen, daar ontftond hier uit het zaamengeftelde denkbeeld; Christus had voor ons eene geheel volkoomene genoegdoening daargefteld, een volwaardig losgeld betaald. Hier uit beflooten nu anderen verder: Hy heeft dan nu ook, in de plaats der menfchen, juist zoo veel geleeden, als alle menfchen hadden moeten lyden. Men is nog verder gegaan en heeft getwist; of Christus ook de pyn der Hel, en in de even aangehaalde plaats, in der N: Theol. Biblhthek B: IX, p. 9J6. te recht aanmerkt. Deze wyze van fpreeken wierd intusfehen in dien tyd over het geheel zeer algemeen Gelyk iemand eenen door hem beledigden genoegdoening' geeft, zoo gebruikte men dan dit woord voor die af bede, met welke men van God è vergeeving zyner zonden vraagt. Cvpkiamus in zyn Trattaat vm de gevallenen, fchryft dus: „ zy, die den Heer verlochend hebben, {de gevallenen) wei„ geren nu. den Heere genoegdoening te geeven, „ (Satis„ facere Domino) en afbidding ie doen. (etrogare, „ &c.) p: 135. van de Bremenfehe uitgaaf by van Fels, vau „ het Jaar 1609.  C 293 > cn in hoe ver Hy dézen geleedcn heeft; of indien een gering lyden van Jesus, wegens de waardigheid van zyn perfoon, reeds genoegzaam was, dan ook niet ééne eenige bloeddruppel van Hem toereikende zou geweest zyn, om de zonden der geheele waereld te betaal en? Door dit alles is het voorftel van deze gewigtige waarheid fteeds meer en meer verward geworden, naarmaate men zich meer van de eeuvouwige leer des Bybels verwyderde. Intusfehen bleef toch het grootfte aantal dér chriftelyke Leeraaren nader by de taal der heilige Schrift, en beweerden: bet lyden van Christus had, door de oneindigheid van den lydende perfoon, eene oneindige waardy , en kan gevolgelyk zeer wel gefteld worden in plaats van de euwige fmarten, welken alle menfchen- door hunne zonden verdiend hadden. Alleen deze verklaaring, in plaats van den twist te eindigen, gaf aanleiding tot nieuwe bedenkingen. Men bragt in: het ftreed tegens den aart der zaak, dat een lyden het geen in zich zeiven eindig is, en (in tyd) flechts etlyke uure duurde de waardy van een oneindig lyden hebben zoude: wat in zich zeiven eindig is, bleef en blyft toch eindig. Nu hadden de Rechtzinnigen weder eene groote meenigte verwarde denkbeelden van eikanderen te fchiften zouden zy de zaak in het waare licht plaatfen. Alle deze ftrydigT 3 heden  C 294 ) heden zou men niet noodig gehad hebben, ware men flechts by de zuivere leer des Bybels gebleeven. Deze grondt nergends onzen troost op de grootheid en oneindigheid van Jesus lyden; veel weiniger nog op de Helling, dat de fmarten van den Middelaar juist gelyk waren aan die helfche pyn, welke alle menfchen in euwigheid zouden hebben moeten lyden; maar deze wyst ons daar op, dat Hy, die in onze plaats geleedcn heeft, de eeniggeboorene Zoon van God «. De hoogheid van dien perzoon, die onze Middelaar en Hoogcpriester is, deze is de hoofdzaak. Wy hebben zulk eenen Hoogepriester, die hooger geworden is, dan de Hemelen; die een offer heeft aangebragt, dat in euwigheid genoegzaam is, en dat daarom niet noodig heeft, telkens by vernieuwing herhaald te worden; een-offer het geen God zich voor alle menfchen liet opofferen, en, daarom, ■wyl de zoon zelve dit aanbragt, zoo aannam als of die allen voor welken Hy leed, waarlyk hunne ftraf ondergaan hadden. 2 Kor. V vs. 15. enz. Wanneer deshalven de uitdrukking: Christus Middelaarslyden heeft eene oneindige waardy, flechts wel bcgreepen wordt, dan heeft dezelve eene zeer gepaste betekening. Zy geeft naamelyk dit te kennen: „Nu, daar de Zoon van God, in zyne „ menfchelyke natuur, voor alle menfchen gelecden „heeft, nu ziet God, om de hoogheid van dezen „ per-  ( =95 ) „perfoon, dit door Jesus gcdragene lyden, in zyn „oordeel, zoo aan, als of alle menfchen hunne „ftraf, in tyd en euwigheid, zeiven geleeden had„den: en dit lyden neemt God zoo aan, daarom „ wyl het juist die zelfde gevolgen, ja nog betere „vruchten ten gevolge heeft, dan wanneer alle men„ fchen hunne eigene ftraffen, in tyd en euwigheid, „geleeden hadden." Immers wat zou het gevolg zyn indien het laatste plaats had? De uitwerkingen en gevolgen Van zulke ftrafféri, dien de menfchen zeiven leeden, zouden, buiten twyffel, de volgenden zyn. Voor eerst: door dergelyke ftraföefreningen zou het openbaar en kenbaar worden, dat de heilige God zulk eenen afkeer heeft van de zonden, dat Hy dezen niet ongeftraft kan laaten. Dan juist dit is uit het lyden van Christus di-idelyk. Immers daar God de ftraf der zonden zoo weinig, zonder voldoening voor dezelve, hergecven wilde, dat I ly, om dezen weg te neemen, zelfs zynen eigenen Zoon dit ftrafvonnis in deszelfs menfchelyke natuur deed ondergaan, daar moet het zeker geheel' onmogelyk zyn, dat Hy de zonden, zonder uitöeffening der gedreigde ftraf, vergeeven kan. Zoo is dan, even door het lyden van den verhevenen perfoon onzes Middelaars , de heiligheid en rechtvaardigheid van God, juist in zulk licht gefield, als waar indezen T 4 zou-  C =9* ) zouden zyn gefte'd geworden, wanneer alle menfchen voor hunne zonden tydelyk en euwig waren geftraft geworden. Ja, in het laatfte geval, zou de waarheid, dat Oor> de zonden, zonder voldoening der ftraf, voiftrekt niet vergeeven wil, niet zoo duidelyk uitgeblonken hebben, noch door menfchen zoo volkoomen erkend zyn geworden. Immers fteeds bleef nog voor byzondere perfóonen deze hoop over; misfchien zal God toch u vergeeven zonder uwe zonden te ftraffen. Dan nu, daar zelfs de Zoon van God, de plaats van menfchen vervangen moest, zouden dezen behouden worden, nu wordt den moedwilligén zondaar verder alle hoop afgefneeden, en hem blyft niets overig als de verwachting van een fchrikkelyk oordeel. Dit gedenkteeken der godlyke ftrafgereehtigheid heeft zyne euwige gevolgen: het is het godlyk Geestenryk, nu éénmaal bekend gemaakt door de verhooging van Christus ter rechtehand der Majefteit. Het is dus eene ëuwige waarfchumng voor redenlyke wezens, en deszelfs gevolgen ftrekken zich eenigérmaate over de geheele Waereld uit. Immers niet alleen hebben wy arme ftcrvelingen, in dezen Verzoeningsdood van Jesus, een euwig gedenkteeken van de gerechtigheid en liefde van God, maar de zalige gevolgen van deze gewigtige gebeurems, breiden zich ook uit over <3e Engelen, en over alle die redenlyke fchep-  ( *9? ) fchepfeleii, welken met ons, in Christus, den Verzoener van het menfchelyke geflacht, een duidelyk bewys van de heiligheid, en barmhartige goedheid van God opmerken, en gevolgelyk daar door, deels voor euwig van de zonden afgefchrikt, deels tot dankbaarheid, en verëering der liefde des algemeenen Vaders opgewekt en aangevuurd worden. Indien de waarde eener zaak billyk naar derzelver uitwerkingen, en. de voordeden, welken zy te wege brengt, bereekend wordt, zou men dan niet met recht zeggen kunnen, dat het lyden van Christus, den Zoon van God, juist om de hoogheid van dezen perfoon, en om de daar uit voordvloeiënde gevolgen, eene oneindige waardy heeft. Wanneer de menfchen de ftraf van hunne overtredingen zeiven leedén, zou een tweede gevolg daar van dit zyn, dat, na het voltrekken der ftraf, en daar op gevolgde verbetering, een iegelyk de verzekering zoude hebben, dat de rechtvaardige God die zonden, welken nu éénmaal geftraft zouden zyn, niet nog éénmaal ftraffen, maar integendeel vergeeven, voor euwig vergeeven zoude, en het aandenken daar van, menfchelyk gefproken, als 't waare, uitdelgen. Even dit gevolg nu heeft het Middelaarslyden van Christus. Immers daar God ons, uit genade zynen Zoon gegeeven heeft, zou Hy ons nu niet met Hem alle dingen fchenken? T 5 Wie  C 293 ) Wie is hy, die de uitvéïkoorenen Gods zou kunnen aanklaagen, daar nu hunne zonden éénmaal geftraft zyn? Die, die geftorven is, is gerechtvaardigd van de zonden. Rom. VI: vs. 8. • Wel nu, Christus is het immers, "die voor allen geftorven is; zoo is het dan nu ook als of zy allen geftorven waren: (V) en wie zal dan nu verdoemen? Christus de euwige Middelaar zit ter rcchtehand van God, en bekleedt daar onze plaats. Zoo heeft dan Christus lyden, ook van deze zyde befchouwd, eene euwige waardy. — Dit lyden is ons eene euwige en volkoomene verzekering der godlyke genade. Indien de menfchen hunne ftraf zeiven leeden, zou, gelyk te hopen ware, by de meesten dit een derde der gevolgen zyn, dat de geftraften nu voordaan de geboden des Allerhoogften des te getrouwer vervullen, en te naauwkeuriger onderhouden zouden. Dan juist dit gevolg wordt in eene veel voortreffelykere maate en trap door het Middelaarslyden van Jesus, en wel voor euwig te wege gebragt. In eenen veel koogeren trap, zeg ik, en hier mag ik my met voile vrymoedigheid beroepen op dat geen het welk ik, in het eerste Hoofddeel, aangaande die ftraf, die de zondaar zelve ondergaat, gezegd heb. Dan, behalven dit alles, heeft het Middelaars lyden van '«) 2 Kor. V: ts. 17.  C =99 ) van Christus nog euwig goede gevolgen, welken veel gewisfer en zekerer zyn, dan de gevolgen van die ftraf, welke de zondaar zelve lydt. Immers, ftraffen, die de zondaar zelve gevoeld heeft, worden dikwiis ligtalyk weder vergeeten, cn , even daar cloor keert de ügtzinnige mensch al fpoedig tot de anders geliefde zonde weder terug. Integendeel de beweegredenen tot gehoorzaamheid jegens God, welken in Jesus Verzoeningsdood liggen opgewonden, worden den zondaar, zoo lang hy op aarde verkeert, fteeds by vernieuwing op het hart gedrukt, dezen vervullen elke edele ziel, welke zich door derzelver befchouwing bewcegen tot bckeering, met liefde en gehoorzaamheid omtrent God, en zullen buiten twyffel, ook in de tockoomige Waereld, de fterk'ste aanfporing zyn, tot verheerlyking van den goedcitierencn Vader, dan, wanneer wy Hem voor den troon van zynen Zoon daar voor danken zullen, dat Hy ons zich zelvcn, door het kostbaar bloed van zulk een heerlyk offer, gekogt heeft. Ook van deze zyde befchouwd, heeft het lyden van Jesus .zeker eene oneindige waardigheid: en dit juist daarom, wyl de Zoon van God de Middelaar is. Dit laatste is de voornaame bron uit welken die ontelbaare en euwigduurende goede gevolgen opwellen en voordvloeiën, welken.ik nu, Hechts met weinig woorden, heb opgenoemd. Immers was 'er flechts een  C 3°o ) een bloot fehepfel voor ons opgeofferd, dan zeker zou men, in het lyden daar van, Gods onëindigen atkeer van de zonden niet boo duidelyk hebben opgemerkt, als nu, daar zelfs zyn eigen Zoon ten verzoenöffer moest worden opgeofferd; dan zou daar in de oneindige liefde Gods, jegens zondaaren niet zooglansryk hebben uitgeblonken; dan zou de verzekering der zaliging van zondaaren, en der godlyke genade, daar door niet zoo ftcrk zyn beveiligd geworden ; dan zouden de drangredenen tot dankbaarheid, liefde en gehoorzaamheid omtrent God niet zoo {berk, niet zoo klemmende geweest zyn, daar dezen alleen in het plaatsvervangend lyden van een bloot fchepfel zouden gegrond zyn. Even zoo oneindig ver de perzoon van Jesus boven alle fchepzelen verheven is, even zoo veel zyn de zalige gevolgen, welken uit zyn lyden voor ons voordvloeien, voortrciftlyker en beter dan die, welken het nog zoo treffend lyden van eenig gefchapen wezen, al ware het ook de eerste Seraf geween!, voor ons konde opleveren. Het is dus eene met de gronden der reden inftemmende waarheid, dat Christus, de. Zoon van God, in de plaats van alle menfchen, tot het lyden1 van hunne ftraf kon gefteld worden. Deze fchikking, welke de wyze goedheid des algemeenen Vaders verordende, was niet flechts even zoo goed, als dat alle menfchen hun-  hunne ftraf zeiven leeden, maar zy was zelfs veel beter. Dit blykt reeds ten deele uit dat weinige, het geen[wy zoo aanftonds over dit onderwerp voorftelden, en het kan voor het overige zeer gemakkelyk verder bewezen worden. Immers voor eerst: de eigenfchappen van God worden door dit Middelaarslyden veel meer geopenbaard cn verheerlykt. Leden de menfchen zelve hunne ftraf, dan zag men daar uit de geftrengstc ftrafgerechtigheid van den euwigen Rechter. Begenadigde God den zondaar, zonder dat zyne fchuld door eenen Middelaar geboet wierd, dan ontdekte men daar in zeker zyne liefde, maar niet even zoo goed deszelfs gerechtigheid. Dan in den Verzoeningsdood van Christus wierden beiden, en de gerechtigheid, en de liefde Gods in de volkoomenfte klaarheid voor het oog van menfchen kenbaar gemaakt. Te gelyk ontdekte zich hier in de hoogfte billykheid van den genadigen Rechter, welke ook by het ftraffen alle omftandigheden in aanmerking neemt. Een menfch had, door zyne overtreding, alle de overigen in eenen Haat van zonden gefield: door eenen mensch ook nam God deze ftrafwaardigheid wederom weg. Zoo fchaad het ons nu niet, al worden wy met eene verdorvene natuur geboren; niets dan alleen onze moedwillige zonden worden op onze reekening gefield. Door Christus Verzoeningsdood wordt, in  C 302 ) in (ie tweede plaats, het gewisfe der menfchen veel volkoomener gerust gefield, dan wanneer zy zeiven hunne ftraffen geleeden hadden. Immers, indien het laatfte had plaats gehad, dan toch zou de zondaar nog geduurig door eenige vrees bekommerd, en door dat denkbeeld verontrust worden, of'er niet misfchien nog ftraffen voor voorige misdaaden voor hem te wagten waren. En dit denkbeeld zou voor meenig één te beangftigender geweest zyn, naar maate die ftralfen, welken zyne zonden ten gevolge gehad hadden, te minder, en te geringer geweest waren. Maar nu, daar de Zoon van God, in .zyne onfchuldige natuur, door God zeiven in de plaats van menfchen, tot het ondergaan der ftraf is gefteld geworden, nu verdwynt alle vrees voor toekoomftige ftraf. God, die rechtvaardig is, ftraft niet tweemaal dezelfde misdaad! God, die ons, in den dood, en de opwekking van zynen Zoon, de fterkste verzekering van zyne genade gaf, kan zyn woord niet weder terug neemen. Er is niets, geheel niets verdoemelyks meer aan die genen, die in Christus Jesus zyn. Uit deze volkoomene zekerheid van de kwydfchelding van alle ftraf in Christus, vloeien nu de aangenaamste gewaarwordingen van blydfchap, liefde, dankbaarheid, en opoffering aan God voord: gewaarwordingen, wélken zeker niet zoo vetheven zyn zouden, wanneer ons  C 303 ) ons dit treffend voorftel ontbrak: Alzoo lief heeft God de waereld gehad, dat Hy zynen eeniggeboorenen Zoon gegeeven heeft. (a~) dat Hy Hem heeft overgegeeven voor onze zonden. (F) Wanneer het plan des grooten Verlosfingswerks van alle menfchen door eenen goddclyken Middelaar uit dit gezichtpunt befchouwd wordt, dan zeker vervult het elke edele ziel met bewondering, met dankbaarheid, met Jiefde, en met aanbidding. En even hier door vervallen dan ook van zeiven veele, wel fpitsvinnige, maar ook te gelyk onnuttige, noodelooze vragen en twistredenen, welken ik ook even daarom flechts zeer kort zal bedndwoorden. Men zegt: „ indien Christus voor allen, en „ voor een iegelyk mensch zich zeiven ten verzoen„öffer heeft opgeofferd, dan moet Hy ook geftorven „ zyn voor die genen, welken reeds vóór Hem in „ hunne zonden flieiven: en hoe onnut zou dit geweest „ zyn! hoe weinig ftrookt zulk een denkbeeld met „ de wysheid van dien God, die niets te vergeefs doet." Van waar is het dan beweezen dat dit te vergeefs geweest zy ? Of fchoon de verdoemden daar .door niet uit hunne ellenden gered wierden, zoo kon toch immers eene algemeene verzoeningsdood, om veele andere redenen noodig geweest zyn. G o.d kon (a) Job. III: vs. irj., (i) 1 Joh. IV: vs. io.  C 304 ) kon door dit algemeen verzoenmiddel de gewigtige waarheid voorftellen, dat Hy geenzinds de oorzaak is der menfchelyke rampzaligheid; dat Hy waarlyk wil, dat alle menfchen zalig worden; (a) dat Hy aan zyne zyde niets onbeproefd laat, wat ftrekkenkan, om de oproerigen te verlosfen, en door vertrouwen en gehoorzaamheid tot waar geluk opleiden. Zoo wierd allen geesten plechtig bekend gemaakt, dat de fchuld der verdoemenis van een gedeelte van Gods onderdaanen, niet in God, maar in de weêrfpannelingen zelvcn gelegen was. Welk een gewigtig en belangryk voordeel! Hoe aanbidding-waardig ontdekt zich ook hier in het fchrikkelykst ftrafgericht, de algemeene liefde van God. Een ander aanmerkelyk voordeel, het geen het algemeen verzoenöffer van Christus aanbragt, was dit, dat de verloorenen nu der goedheid Gods, geenzinds konde verwyten, dat zy alleen voor een gedeelte der fchepfelen gezorgd had, maar integendeel zich zeiven befchuldigen moesten, en bekennen God is algemeen genadig, algemeen rechtvaardig. En zouden zy nu, na dat zy weeten, dat Christus, hun Rechter ook om hunner zonden wil den dood geleeden heeft, zich aan zyne heerfchappy niet met meer geduld, in vrees en beeven onderwerpen? Dan ik wil niet verder gaan; ik vertrouw («) 1 Ti mot: II vs. 4.  C 305 ) brouw de genoemde bedenking genoegzaam beandwoord te hebben. Genoeg is het, 'er waren wyze redenen, waarom het lyden, en de dood van Christus een algemeen verzoenöffer zyn moest. „ Maar de ftraf der zonde was de euwige dood f heeft Christus dezen geleeden? Eenen onfchuidigen om andere menfchen te doen lyden, is, wanneer zyne fmarten hem door vervrolykende gevolgen rykelyk vergoed worden, zeer overëenkoomende de wysheid en goedheid van God: dan eenen onfchuidigen in de plaats van zondaaren euwig te doen lyden,dit ftrydt lynregt met de gerechtigheid, dit kan 'men van God niet verwachten. Even hierom vergoedde God, door de hoogheid en waardigheid van den perfoon des middelaars, dat, het geen aan de duurzaamheid van het plaatsvervangend lyden noodzaakelyk ontbrak. Hoe dit vergoedt wierd, heb ik zoo even getoond. „Maar Christus heeft evenwel toch niet ah „God geleeden, hoe konde dan de hoogheid van zyn „ perfoon vergoeden, het geen aan de duurzaamheid „ van zyn lyden ontbrak ?" (a) De (0) Deze en de volgende, zoo ook esnige zoortgelyke te* genwerpingen vondt nien reeds by Socjnus in zyn werk de Sebvatore, P. II C. 3 De Iaatere vyanden der genoegdoening herhaalden fteeds dezeiven , ;even als of dezen nog uooit wedsrlegd waren. y  C 306 ) D2 zoon van God leed in zyne nienschheid: lil deze wierd Hy gefmaad, gelasterd, gegeesfeld, en gekruifigd. Even gelyk de fmarten, die het ligchaam werden aangedaan, ook de ziel betreffen, even zoq betroffen ook den zoon van God die bcleedigingen, welkende mensch Jesus wierden toegebragt. Deze menfchelyke natuur, Jesus, was niet de natuur van Petrus, niet van Joünnes, maar van den zoon 04 God. Maar 'waarom liet God dezen onfchuidigen dan „ echter zoo veel lyden, wanneer toch de waardigheid vau zyn perfoon alles vergoedde? waarom „lietHy Hem niet, op eene veel minder fmadelyke „ en fmartelyke wyze, zyn leeven voor menfchen ein „digen? Daarom wyl zyn fterven geen vreedzaam, geen aangenaam overgaan naar den Hemel zyn moest, maar wel eene ftraf welke Hy in plaats van zondaaren onderging. Daaröm wyl het gewisfe van veele duizenden menfchen op geene anders wyze kon worden gerust gefteld. Daaröm wyl anders de weekends aerechtisheid Gods niet even zoo zeer als deszelfs o 0 liefde in het lyden van Jesus Christus zou zyn geopenbaard geworden. Juist deze grootheid van Jesus lyden is een kenblyk, dat zyn dood niet maar alleen een bewys der godlyke liefde, en nog veel weiniger een bloot Martelaarsfterven, maar waarlyk eene  ( 30? > eene G ifb verzoenende dood, dat ik, een bewys van ' G o Ö s iiraföeffenendc gerechtigheid' geweest is. „ Indien de zoon ' van Gód den vader verzoend » freeft, dan zyn vader en zoon noodzaakelyk twee „ zelfftandigheden, en è& moeten en zullen zy toch „echter, volgends uwe 'leer, niet zyn." Dit zyn zy ook niet; maar wel' twee onderwerpen in eene en dezelfde euwige zelfftaneiigheid. 'Er is een God. Die welke tusfchen God en de geheele menschheid tusfehentreedt is, [(wanneer God, naar zyn geheel wezen als de euwige zclfftandigheid' wordt aangemerkt) de mensch Jesus Christus,, die zich vóór allen, ter hunner verlosfing heeft overgegeeven. Dan deze perfoon van Christus wordt in den Bybel fteeds overal als Godmensch aangemerkt. Van hier wordt 'er gezegd, dat de zoon' den vader verzoend heeft. Dit is menfeheiyk gelproken. Vader en zoon /yn als zeJiilandighcden niet van eikanderen gefcheiden. God verzoende de waereji met zich zeiven. 2 Kor.'V vs/.19. &c. „Zoo heeft dan ook Christus de waereld. mee „ zich Zeiven verzoend ?'* (G) En dit te zeggen is zoo min eene tegenftiydigheid, dat het veel meer de zuivere waarheiden het duidelykfte kenmerk der liefde en-wysheid'is. Wanneer de Vorst eer*e meenigte hoogschuldige- (») Soé usirs de Servgtore. P. in. Q. . V a  ( 303 ) onderdaanen van liet verderf verlosfen, de ftraf van hunne overtredingen tegens den ftaat vergeeven, dan echter te gelyk het gezag der wet volkoomen handhaaven, zynen yver tegens de misdaad, en zyne onwankelbaare rechtvaardigheid betoonen wil, en, om deze beide groote oogmerken te bereiken, de verbaazende groote, en niet te betaalene zom der ftraf aan de algemeene fchatkist, voor deze misdaadigen uit zyne eigene bezittingen betaalt, dan immers heeft hy waarlyk eene voortreffelyke daad gedaan. En dit is het groote, het euwig pryswaardige werk van Jesus Christus den zoon van God. God was in Christus de waereld met zich zeiven verzoenende. „Indien God zelve de ftraf betaald heeft, aan , wien wierd die dan betaalt ? aan wien wierd dan „het verzoenöffer1, of, gelyk gy gewoon zyt te „fpreeken, het losgeld [aangebragt? aan wien de „ genoegdoening gegeeven ?" (a) Aan de euwig onwankelbaare gerechtigheid Gods,— en aan het ganfche Ryk der geesten. Aan de gerechtigheid Gods; want deze vorderde dit offer. Aan de geheele maatfchappy van redenlyke Schepzelen; -want de zwakheid van dezen had zulk een bewys van (o) De Schryver van de nieuwe Apologie van Socratbs haalt dezen aan p. 83. Musculus deed dit reeds voor hem in zyne Loc: CoMM:en Socyn nog eer,in zyn boek, ie Servotere, P: II C; a.  C Sè? ) van Gods onveranderlyke gerechtigheid, — zulk een gedenkteeken van deszelfs heiligen afkeer van 'de zonden, — zulk een waarfchuwend voorbeeld,— en zulk een beweegmiddel tot behendigheid in het goede noodig. Wy weten dat veele der eerfte Kerkvaderen zich over dit ftuk anders uitdrukken; dat zy, ten deele, zelfs aanneetnen, dat het losgeld voor zondaaren cn zelfs aan den ■ zat&t is betaald geworden, welke de menfchen gevangen hield. Dan zoo verkeerd dit gedacht was, even zoo weinig betreft deze tegenbedenking de leer des Bybels, en.het zou zeer onbillyk zyn, zulke verziufelen aan de waarheid van Jesus verzoeningsdood tegenteftellen, om deze daar door verdacht te maaken. Tot dus ver legde ik fteeds ten grondflage de waarheid dat Christus geen gewoon mensch maar de zoon van God geweest is. De leer van Jesus middelaarsdood laat zich ook niet zeer gegrond, noch fchriftuurlyk verklaaren, wanneer men deze waarheid ook niet ten gronde legt; of fchoon ik echter het te gelyk daar voor houde, dat de leer van de vergeeving der zonden om Christus wil onwederfpreekelyk uit den Bybel zou kunnen beweezen worden, ook dan zelfs al wilde men dc Godheid van Christus niet byzonder in aanmerking neemen. Immers hét middel der verzoening, het geen God voor menfchen verordenen en beV 3 gaa-  C 313 ) paaien, wilde, h'ng toch altyd .af van zyn vry raadsbepluit, zyne onafhangzlyke wilsbepaaling. Indien God het dan zoo had ingerigt, dat den overigen menfchen, die zondaaren zyn, de • ftraf hunner overtredingen zouden worden kwydgefcholden , daarom wyl een onfchuldige deze ftraf in hunne plaats geicedcu had, dan immers, moesten wy altyd zulk eene genade /mat een geloovig en dankbaar hart aanneemen. De ^hriaancn welken de hoogfte Godheid van Cu ai s t u&lochuidcn, bleven daaröm in de leer van de verzoening van God. door Jesu-s Christus, toch grootendeels by-den Bybel. Dan zoo veel is echter waar, naamelyk, dat de zekerheid van de vergeeving der zonden veel groorer is, wanneer men Christus, even ge-yi: de Bybel leeraart, als den euwigen zoon van God. erkent. De oneindige liefde, en de oukreukbaare gerechtigheid van God, worden dan nog veel duidejyker; de beweegredenen tot gehoorzaamheid jegens Hem, die zelfs zynen eigenen zoon niet gefpaard, maar Hem voor ons verloorene zondaaren ovo;gegecvcn heeft, worden daar door vermeerderd «cn verilerkt; en de tegenbedenkingen, die ik nu zoo even befchouwd heb, en die daar op nccrkeoni-en, dat ién niet in de plaats van allen konde gefield wtéot o is* het, tydelyke en kortftondige lyden. van dezen ecnai niet zoo veel waardy heeft als het lyden van allen, kun-  ( Sn ) kunnen daar door veel gcrecdcr cn gemakkelyker beandwoord worden. Gelyk men- zoo door deze tegenbe"denking heeft zoeken aantetooncn, dat het in zich zeiven en zedelyk onmooglyk is, dat de ftraf van allen door het tyden van èénen eenig. n zou vergoed worden , zoo heeft men byzonder in laatere tyden, door andere fcherpzinnigefe tegenwerpingen , dit zelfde oogmerk trachten te bereiken. „ Het is in zich, zegt „ men, onmogclyk, dat de ftraf der zonde, in het ■„ godlyk oordeel, op eenen anderen kan overgedra„ gen worden. Immers de veranderingen van elke „ zelfftandigheid zyn gegrond in derzelver voorigen „toeftand; (a) cn hier uit volgt, dat wanneer deze „voorgaande toeftand boos en zondig was, dan ook de ftraf noodzaakelyk in het zondige onderwerp „zelve moet plaats hebben: (7/) trouwends het na„ tuurlyke kwaad moet met het zedelyke in het „ naauwst verband ftaan-. ■ Wanneer dan deshalven „ iedere zondaar voor zyne eigene overtredingen „zelve boeten moet, (gelyk het volgends het richt„ fnoer des euwigen Rechts niet anders zyn kan), „hoe zou het dan mogelyk geweest zyn, dateenen „ ande- (o) In de nieuwe Apologie van Socsa'tes p. 116. wordt deze grondfleiling, offchoon in eenen auderen zaamenhang ook by gebragt. • {b) In het zelfde Boek pag. 121: V 4 < • •  C 312 ) „ anderen, en nog boven dien, eenen onfchuidigen „ deze ftraf zou zyn Opgelegd ? welke ftraffen heeft „dan Christus voor ons weggenomen? Niet de „ligchaamelyke en tydelyke: want toch iedcc zonden „ heeft haare natuurelyke kwaadc gevo'gen, welken „ niet van haar kunnen afgefcheiden worden. De „ wellusteling moet toch aan zy*ie krankheid vroeg- tydig fterven, en de ftraf van zyne ongeregeld„ heden boeten, of fchoon ook Christus geftorven „ is. En even zoo weinig worden door den dood „van Christus de geeftelyke ftraffen der zonde opgeheven. Immers de onrust des gewislens ver„zelt den overtreder der godlyke geboden, of „fchoon Christus, ten beste der menfehheid, „leed; en hy, die met de heerfchende neiging tot „moedwillige zonden, fterft, moet na den dood „ zelve betaalen. Hier uit volgt nu, dat geheel » geene zondenftraf op Christus is overgedragen. „ De zaliging des menfchen is dus alleen v/au zyne „ eigene boetvaardigheid, en bekeer ing te verwachten „ Juist zoo veel is hy vatbaar en gefchikt voor de » godlyke goedheid en geneigdheid tot hem, als hy zelve „ ryk is in eigene deugden, en eigene goede gineigd„ heden. De grootheid van Go os welgevallen aatji ' hem is? naar niets anders, te bereekenen, dan naar „ grootheid van zyne eigene deugdzaamheid." (a) Dat va) Nieuwe Apologie van Socrates» pag. i30i  C 313 ) Dat deze denkbeelden eenigeö der fchynbaarfte tegenbedenkingen tegens onze leer, aangaande Jesus Verzoeningsdood, in zich opüuiten, heb ik reeds toegeftemd. Het zal dus des te noodiger zyn, dezelven een weinig te ontwikkelen. ' „ Elke verandering eener zelfftandigheid is gegrond, . „ in, derzelver voorafgaande gefteldhcid:" Is dit zoo onbepaald waar? Buiten tegenfpraak heeft de volgende, de.laatere toeftand eener menfchelyke ziele zynen grond, en oorfprong mede., in eenen voorafgegaanen: maar heeft hy dien alleen in deze voorgaande gefteldhcid der ziele zelve? Hebben de uitwendige omftandigheden; hebben andere menfchen daarop geenen invloed? — Is God een ganfeh ledig, en werkeloos aanfehouwer der natuur? Zal, en kan Hy, door zyn wys albeftuur, daar aan niet* toe, of af doen? Beweert dit niet de Bybel met duidelyke woorden? Stelt deze niet zeer dikwiis, onder veelerlyë beelden, en in verfchillcnde bewoordingen, deze waarheid voor; dat God, door de zending van zynen Zoon, door den, door Hem zeiven, verordenden Godsdienst, vooral door de geopenbaarde geloofsleere, veele nieuwe denkbeelden , cn gewaarwordingen , in de menfchelyke ziele , voordbrengt ? Kan de, aan zich zelve overgelaatene, reden eenigzins het tegendeel bewyzen? Waar is dit bewys? wy hebben'er nog geen gevonden, V 5 'tgene  C 314 ) *t gene flechts den fchynvan waarheid had, veel weiniger, dat het eene naauwkeurige beproeving zou kunnen doorftaan. De toeftand, de gefteldheid dor ziele van eenen waaren Chriftcn is gegrondp deels in zynen eigenen voorgaanden toeftand; deels in het verband der dingen, met welken hy in betrekking ftaat, en in welk hy zich de waereld voorfield; deels in de waarheden van den Godsdienst, die zyner denk wyze haare richting geeven; deels in Goo, welke hem' in alle deze byzondere omftandigheden geplaatst heeft, en hnmiddelyk in hem werkt. Of fchoon dan nu ook de voorige toeftand van eenen Christen zoodaanig waare, dat daar uit, naar den gewoon en loop der dingen, kwaade gevolgen moesten voordvloeiën, dan nog immers kunnen uitwendige omftandigheden, kunnen 'die verordeningen, welken God zelve in den Godsdienst, gemaakt heeft, te wege brengen, dat deze kwaade gevolgen hem niet treffen, of althands, dat dezen hem niet verfchrikkelyk, noch verderfelyk zyn. En nu leeraart de Bybel beftendig, dat Jesus onze> ftraf op zich genomen, en ons daar van verlost heeft. Deze waarheid kandoor geene, hoe fyn ook uitgedachte, fpitsvinnigheden, en drogredenen vernietigd worden. „ Ja maar, zegt rnen, wëkï ftraf en zou Christus „ weggenomen hebben ? Moet dan niet elke zondaar „ voor zyne overtredingen zelve boeten ?" ' O  ( 3i5 ) O hoe ondankbaar! Christus heeft,- door ■;zynen Middelaarsdood, voor ons te wege gebragt, dat wy, in de godlyke Vierfchaar, van alk ftrafwaardigheid kunnen worden, vrygefproken. Deze Helling is zoo waarachtig, als het woord van God waarachtig, en onbedrieglyk is. Alleen wy moeten dezelve recht verftaan. Zeker heeft Christus den overtreder der wetten niet verlost, noch vrygemaakt van die ftraffen, welken de burgelyke wetten op de misdaaden bepaald hebben. Van zulke ftraffen -fpreeken wy, in de leer van Jesus Verzoeningsdood, gel/eel niet; dezen worden daar in geheel nkt beoogd. Ik zeide daaröm uitdrukkelyk, cn met opzet, dar Christus, voor ons te wege gebragt heelt, dat wy, in de godlyke Vi-rfchaar^ van alle ftrafwaardigheid kimmen worden vrygefproken. Even zoo weinig-heeft onze Vcrlosfcr, door zyn Mlddelaar^ftërven, den loop der natuur veriinderd, de natuurlyke kwaade gevolgen der vonden weggenomen. Wanneer de verkwister bekeerd wordt, en de genadige vergeeving zyner zonden ontfangt, dan wordt echter, daar door, zyn gebrek aan tydelyke- goederen, zyne armoede, waar van hy zelve de fchuldige oorzaak is, geenzins weggenomen; neen! deze natuurelyke kwaade gevolgen der ongerechtigheid krygen alleen:, door de troostvolle vergeeving van zonden, welke Christus voor hem verworven heeft, eene geheel an-  C 3 «5 ) andere gedaante. Daar dezen te vooren de eerftelingen waren van dien Vloek, die hem fteeds meer en meer zou getroffen hebben, daar zyn dezelven hem nu tot zegen. En deze zedelyke verwisfeling der natuurlyke ftraf en, der kwaade gevolgen deizonden in een heilzaam lyden is niet iets denkbeeldigs, beftaat niet in de inbeelding, maar is gegrond in de natuur van God, en van den menfch zelve. Immers het koomt niet zoo zeer daar op aan, wat de mensch lydt, als wel vooral in welk eene gemoedsgefteldheid hy dit lydt; wat hy daar by ondervindt; welke denkbeelden hy zich vormt van de onheilen, die hem treffen. Dit rechtmaatig en op echte ervaring gegrond denkbeeld is wel waardig, dat wy hét zelve naauwkeurig oveiweegen, en door een voorbeeld ophelderen. Een verhard, en wanhoopig misdaadiger wordt op den brandftapel verbrand: zyne fmarten zyn eene rechtvaardige ftraf, want zy zyn de gevolgen van zyne misdaad, en hy ondergaat dezelven als een, zoo wel in de godlyke Vierfchaar, als in het menfehelyk Gericht, veroordeeld zondaar. Een onfchuldig Martelaar lydt ook op den brandftapel die fmarten, welken het vuur hem, door het gevoel van zyn ligchaam, veröorzaaken; dan deze lydt, met eene bemoedigende bewustheid van zyne onfchuld, met eenftil overgeeven van zich zeiven aan den godlyken wil, en in de aan.  C 8i7 ) aangenaame hoop der nabyzynde heerlykheid: zyii lyden is geene ftraf. Laat ons nu dit beeld op de natuurlyke kwaade gevolgen van het zedelyk kwaad toepasfen. Gefteld eens, twee menfchen hebben, door hun ongeregeld gedrag, hunne ingewanden geheel bedorven, en liggen nu beiden aan eene uitteerende ziekte hoopeloos op het krankbed. De een van dezen gaat by aanhoudendheid, zoo veel hem immer mogelyk is, in zyne buitenfpoorigheden voord; wordt dikwiis ongeduldig, en verdrietig, dat hy de booze begeerten van zyn bedorven hart niet meer opvolgen, de geliefkoosde zonden niet meer zoo uitöeffenen kan, gevoelt daar by de befchuldigingen van een beiingftigend gewisfe, en verlaat, in de bange onzekerheid, wat 'er na den dood, van hem worden zal, vol vrees en vertwyfeling, deze waereld: zyn dood was reeds een begin dier rechtvaardige ftraffen, welken hy zich, door zyne vrywillige fchuld, had waardig gemaakt. De andere wellusteling erkent zyne dwaasheid; keert, ja wel met fchaamte, maar ook te gelyk, vol vertrouwen op Jesus Verzoeningsdood, tot God terug; voelt zyn gewisfe gerust gefteld, door den troost, dien de vergeeving der zonde hem inboezemt; onderwerpt zich met geduld aan de kaftydende hand van zynen hemelfchen Vader, en dankt hem, dat hy, door de fchadeïyke gevolgen zyner voorige buiten- fpoo-  C" 31S ) fpoorighedcn, van de zonden afgefchïikt, en tot den weg van waare deugd te rug gebragt is. -juist deze 'kwaade gevo'gcn zyn hem ter waarichuvringe' tegens andere zonden; zyn h.rn een nadmkkclyke opwekking, om het overige van zyn leven te meer atm God te heiligen. Vervuld' met liefde iegens den Algoeden, die hem zoo veele zonden vergeeven heeft, cn met een vast vertrouwen op deszelfs magtigen byfhmd, ziet hy zyn laatste ogenblik getroost te gemoet, en gaat hy, met eene onwaukelbaarc ltandvastigheid, blymoedig over in eene betere waereld. ' Welk een onderfebcid tusfchen het lydèn van dezen vroomen, en het lyden van genen godloozen? Gene fterft als een Misdaadiger; deze als een begenadigde, als een getugtigd kind van God! liet natuurlyke (Pkyfifcke) is hier het Zelfde, maar het zedclyke (Moreele) verandert dc geheele gedaante der zaakc. En deze verandering der ftraf in lyden is deze flechts een aangenaame droom ? Voiftrekt É tt zy is gegrond op waarheid. Er is niets verdoemelyks by hen, die in Christus Jesus zyn! Zy worden,'in de llerféï.-aar1 Gods, niet langer "als ftrafwaardigen behandeld: dat kwaad, dat hun -treft', wordt, door die goede gemocdsgeftcldrïeid, in wcike zyzyn, en door dc wyze beftuuring van hunnen genadigen God, voor hun in zegen verwisfeld. En even zoo is het in alle andere gevallen. Het is dus ' • niets  C 319 ) niets anders dan een blbote woordenftryd, wanneer men, na dat alles, nu nog daar over twisten wil, of niet deze natuurlyke gevolgen'van voorige zonden,, ook by de vroomcn, ten minuien • daaröm eene natuurlyke ftraf moeten genoemd worden, om dat elk kwaad, 't geen de overtreding der godlyken wetten ten gevolge heeft, eene ftraf verdiend genoemd te worden. Men noeme bet zoo naar het oordeel der menfchen, in het godlyk gericht, ja in de gewaarwording van hem, die lydt, is het echter geene ftraf. En in zoo verre kan men dan met grond beweeren, dat Christus den zondaar ook van de natuurlyke ftraf vrymaakt. „ Het natuurlyke (Phy„frfebe) der ftraf, zegt de Schryver der nieuwe Apologie van Socrates, 'met het volköomenst recht, „het natuurlyke der ftraf moge fteeds blyr ven, de beter onderweezene zondaar zal dit echter x geene ftraf meer noemen: hoe fmartvol dit zyner l zinneiykhcid ook zy, hy zal zich echter daar door „ niet ongelukkig achten." Nog- gemakkclyker is het de wegneeming der geestelyke ftraf door Christus te bewyzen. De onrust in het gewisfe, de vrees voor toekoomende ftraf, het gebrek aan vertrouwen op eenen beleedigden God, te gelyk met alle die verfehrikkende gevolgen, welken dezen onzaligen toeftand der ziele vergezellen, dit alles wordt, door het geloof aan den  C 320 ) den verzoeningsdood des godlyken Middelaars, opgeheven , en voor euwig weggenomen. En juist in deze zedelyke uitwerkfelen des zedelyken kwaads beftaat eigeniyk de ftraf der zonde. Ook de Hel zelvë zou geene ftraf meer zyn, wanneer dezelver Bewooners een geheel- zuiver, en volkoomen gerust gewisfe hadden, en met liefde en vertrouwen op God vervuld waren. En daar wy het nu nog, boven dit alles, alleen aan het verzoenöffer van Christus te danken hebben, dat wy niet in het toekoomende Gerichte koomen, maar integendeel van alle die fchadelyke gevolgen, welken in gindfche waereld op ons zouden gewagt hebben geheel bevryd worden, (a) daar is de vraag zeer fpoedig beandwoord: van welke ftraffen heeft Christus ons verlost? Tot dus ver heb ik nog geheel niet van ftellige " ftraffen gefproken. Ook dezen moeten wy in aanmerking neemen. Wanneer zommigen beweeren willen, dat 'er geene ftellige ftraffen zyn, dan zeker onderneemen zy een zeer moeielyk werk: zy moeten bewyzen, dat den Overtreder der godlyke bevelen geen ander kwaad-, duordc byzondere beftellingen der godheid, treft, dan dat gene, het welk hem, al ware 'er ook geene voorzienigheid, evenwel, uit kracht van het natuurlyk verband der dingen, zou getroffen hebben. Die dit bewyzen wilde, deze moest (0) Joh. III vs. 16. enz,  C > moest zeker den geheelen fchakel van oorzaaken en gewrogten, uit welken de geduurige toeftand der menfchen voordvloeit, in eens overzien: of hy moest uit de natuur des Opperwezens, met grond, dit gevolg kunnen afleiden, dat het Gode onbetaamelyk is, nu of dan, over dezen of genen mensch, zoodanig een onheil te brengen, 't gene eigentlyk uit zyne verkeerdheid niet noodzaakelyk zou zyn voordgekoomen. En dit beide is, naar myn inzien, voiftrekt onmogelyk. De fgeheele Bybel wederfpreekt deze gedachte. Deze fielt ons God voor, als den onbeperkten Beheerfcher der waereld, die alle dingen beftuurt overeenkomende zyne vryheid. Deze verhaalt ons enkele gevallen, in welken God zekere zonden, met byzondere onheilen, geftraft heeft. Deze zegt ons telkens by herhaaling, en van nieuws, dat gebak en ongeluk, voorfpoed en onheil niet in'smenfchen, maar alleen in Gods hand ftaat. Eu dit alles kan men zich ook, volgends de natuur van God, en van den mensch, voiftrekt niet anders voorftellen. De tyd, wanneer de mensch geboren wordt, de ouders, aan welken hy zyn aanzyn, en zyne opvoeding fchuldig is, ■— de Leermeesters, door welken hy ondarweezen, het gezelfchap, in het welk hy geplaast, de Echtvriendin, met welke hy verbonden wordt,— de goede of kwaade geaartheid zyner kinderen, dit X alles i  C 32a ) alles, en nog veel meer hangt geheel van God, en van de inrigting der waereld, maar weinig, of liever geheel niets van den [menfche zeiven af. Zou God nu deze natuurlyke betrekkingen en voorvallen geheel niet naar den toeftand en de gefteld! ■• 1 van 'smenfeheu geest hebben: ingerigt? Zon alles geheel aan den blinden loop der natuur hiaten ? Zou 1 Iy, wanneer Hy zag, dat een vc. zondaar, door eene gevaarlyke ziekte, kon te gebragt worden, hem deze niet .toezenden, offer, deze geen .noodzaakelyk gevolg ware der natuur": ;■ ! gefteldheid van zyn ligchaam? Wie kan geloot dat de Almachtige zich zeiven zoo de handen zoiuf ! gebonden hebben, dat Hy voiftrekt zouden belloon : hebben, niets te doen, niets toetelaaten, 't gene ni t van zelf uit den loop der natuur, en de gefteldhe. der dingen voordkoomt ? Zal een wys Vorst der zaa ken van zynen ftaat. zoo maar heuren loop laatezonder de byzondere omftandigheden, en gebeurenisfen, met voorzichtigheid, en kloekmoedigheid, ten besten van het Algemeen, te beftuuren ? By deze overwegingen koomt nog eene andere. De natuurlyke ftraffen zyn de gewoonlykften; dan alles wat dagilyks gebeurt, verliest eindelyk zyne kracht, en maakt, maar zeer zelden meer, eenen diepen indruk op het menfchelyke hart. Buitengewoone, en onverwachte kasty• dingen van God roeren het gewisfe van den zondaar  C 323 ) daar veel meer. En zou God zich hier van niet 'bedienen?! wanneer op zekere overtredingen bepaalde natuurlyke", en gcwoonelyke onheilen voegen, dan ja ziet en leert de mertseh, daar uit, de door God verordende zaamenhang van goed en kwaad; maar wanneer een ryk, cn onbarmhartig verkwister, door byzondere ongelukken, zynen rykdom verliest; wanneer de onrechtvaardige Gierigaart, door toevallen, welken niet uit zyn gedrag voord-, 'kwamen, door ftorm, brand, of iets dergelyksa zyne bezittingen ziet vernielen, en nu ook van anderen en onbarmhartig behandeld wordt, dan erkent men, in zulke gebeurenisfcn, de hand van eenen rechtvaardigen, en wcdervergeldenden God, men vreest dien meer, en gehoorzaamt Hem te gewilliger. Den zondaar, ook door .ftellige ftraffen, te kastyden;, ftrydt zoo weinig met de natuur des Opperwezens dat het zelfs integendeel der godlyke wysheid en goedheid Zeer betaamlyk, en om der menfchelyke zwakheid hoogst noodzaakelyk is. Maar indien 'er dan ftellige ftraffen zyn, dan is de vraag aanftonds: heeft Christus ons nu ook van dezen verlost? Deze vraag vordert eene naauwkeurige bepaaling. Laat God, naar zyne wyze goedheid, niet meenig geloovige, ook na dat deze de vergeeving zyner zon» den ontfangen heeft, nog zoms veel onaangenaams X % ervaa-  C 324 ^ . ervaaren, om daar door de nagedachtenis zyner zonden in hem te verleevendigen, om hem te verootmoedigen , om hem van het kwaad te meer terug te houden, om hem in geduld, en lydzaamheid te oeffenen, en hem gelcgendhcid te geeven ter betrachting van vele andere deugden? David had reeds zyn berouw getoond, en de vergeeving zyner misdaad ontfangen, evenwel het kind in overfpel gewonnen moest fterven: en hoe veel fmarten deed God hem, in vervolg van tyd, in zyn eigen huisgezin, ondervinden ? Het kan zyn, dat hetzelfde geval by vele andere Vroomen plaats heeft. Pan dit zyn alsdan geene firaföeffeningen van eenen wedenergeldenden Rechter, maar tuchtigingen van eenen wyzen Vader. Immers daar, waar niets verdoemelyksis, daar kunnen ook geene eigenlyke ftraffen meer plaats hebben. Het is hier even zoo gelegen, gelyk by de verandering der natuurlyke ftraffen in heilzaam lyden. In even denzelfden zin, en op even dezelfde wyze heeft Christus ons ook van de ftellige ftraffen verlost. De goedheid Gods laat ons ook dit vertrouwen, dat Hy die genen, die door het geloof m Christus waarlyk bekeerd, en Gods kinderen geworden zyn, van veele onheilen verfchoont, welken hen, waren zy fteeds op den weg des verderfs voordgegaan, zeker zouden getroffen hebben. „Maar zyn dan de gevolgen van het zedelyk „ kwaad  C 3=5 ) „ kwaad niet even zoo euwig, als die van het zedelyk '„goed? en indien, dit zoo is, hoe kan Christus „ ons dan daar van verlosfen? De gevolgen van het zedelyk kwaad of der zonde zyn van tweeërlyën aart. Eenigen zyn geheel'onverdnderlyk. Het oordeel, dat David een Echtbreeker, 'en Moordenaar is, kan zeker niet worden weggenomen, deze fmet of vlak blyft euwig in zyn beeldtenis. En indien hy, geduurende dien tyd, welken hy in zyne dwaaling voordging, velen zyner onderdaanen geërgerd, anderen, door zyn voorbeeld, tot zondigen verleid, en den vyiinden van Israëls God aanleiding gegeeven heeft, om dezen te lasteren, dan hebben buiten twyfel ook deze uitwerkzelen zyner overtredinge zekere' euwige gevolgen. Maar kan nu de wyze Regeerder der IFaereld deze gevolgen niet zoo befluuren, dat dezen ten beste van zyne goede fchepfelen uitkopen? Kan Hy dezen niet ten minfien onfchadelyk maaken? Kan Hy liet niet zoo inrichten dat deze gevolgen den Veröorzaakcr niet treffen, dat zy zyne zaligheid niet hinderen ? Dit L het, dat de vrienden Gods van Hem verwachten mogen, en te verwachten hebben. Deze genade bewees God aan eenen David. Door Nathan bragt Hy hem tot erkentenis van zyne dwaaling; Hy begenadigde hem, tot troost van vele andere zondaars; en Hy fpoordë hem, door X 3 zy-  C 3=6- ) zynen Geest, aan, tot,het opftellen van zoo vele treffende boetgezangen, door welken* nog tot op dezen dag, zoo vele duizenden zielen tot gevoel van heure zondenfchuld en ellende gebragt worden Het voorbeeld van Da vin s boetvaardigheid heeft over de geheele Waereld, oneindig meer goede gevolgen, dan het voorbeeld zyner onkuisheid kwaade uitwerkzelen voordbrengen kon. David zelve wierd, door de vergeeving zyner zonden, bemoedigd en gerust gefteld, en tot dankbaarheid en liefde jegens God, meer dan te voren, aangefpoord: hy ftierf getroost, en geniet de euwige vreugde des oprechten, zonder dat hy, door geene zonde, in het genot zyner zaligheid gehinderd wordt. Dit alles is waarheid, maar hoe ftrookt dit met die grondftelling, welke de Bybel leeraart: wat de mensch gezaaid heeft, zal hy ook weder maaiën. Deze waarheid is juist; dan men moet dezelve niet te ver uitftrekken. i ..■ x .... Zy kan niet verftaan worden van, noch toegepast op die zonden, welken de Geloovigen te vooren begaan hebben, of nog begaan, dan van welken zy wederom, langs den, door God zclvcn, bepaalden heilweg, vergeeving ontfangen. Immers in de vergeeving der zonden ligt de wegn.eeming, en kwydfchelding der ftraf opgewonden. Indien alle de gevolgen der zonde „waarlyk bleven, dan was 'er geene  C 3*7 ) geene begenadiging noodig, dan was het gecne kwydfchelding der verdiende ftraf. Hoe kan God in derf'Bybel worde voorgefteld als de genadige, de barmhartige, als die, die de zonden vergeeft? Hrze waarheid is ook niet zoo te verftaan, als of .«y, Wélkeö éénmaal zalig worden, dit alleen door hunne eigene deugdzaamheid wierden. De zaligheid is,i en blyft eene genadegifte door Jesus Christus. Die gelooft, die wordt zadg! God heeft zynen eehiggebooren -Zoon gezonden, op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het euwige Leven hebbe. Dan in dezen-zaligen ftaat der verheerlykte rechtvaardigen, zullen verfchcidene trappen van 'hecrlykheidcn van genoegen gevonden worden. Die hier veel gezaaid- heeft, zal deeïr veel maaien; geene daad, hoe gering ook, zal onvergolden blyven: dit is de waare. zin van Paulus woorden. Nooit eigent de Bybel aan onze deugd het vermogen, om ons zeiven, door haarên aart en werking, zalig te maaken; integendeel, overal ftelt deze dconvolkoomenheid onzer eigene deugd zoo fterk, en zoo nadrukkelyk voor, dat hy, even daar door, den mensch alle vertrouwen op eigene werken voiftrekt ontneemt: dan .diezelfde Bybel leeraart te gelyk even zoo duidelyk, dat geen éénc onzer goede daaden onbeloond zal.gelaaten.worden. Die goede Wysgeercn, die toch voiftrekt niet X 4 be-  C 3*3 ) begrypen willen, dat iets anders, dan de deugd, ons gelukkig maaken, die goede Wysgeeren bedenken waarlyk niet wel, wat zy zeggen. Hoe ellendig zouden wy zyn, indien wy geen ander geluk genooten, dan dat, 't gene alleen een gevolg is onzer eigene braafheid! Hoe vele duizenden weldaaden ontfangen wy van de hand des weldoenden Scheppers, zelfs eer wy eens weeten, wat braafheid is ? Ons leven en aanzyn, die aanleg ten goede, die gaaven en talenten, welken God by de vorming onzer natuur in ons gelegd heeft, elk aangenaam gevoel, der kindsheid, en de geheele meenigte van onfchuldige genoegens der Jeugd., ÓV StfaHcn Z] wel geene gevolgen onzer eigene braafheidJ — Even zoo nu, gelyk het nature met deszelfs eerfte genoegens, eej] zuiver genade gefchenk van God is, even zoo is ook : leven een vry gefchenk zyner Genade. ]>an gelyk God den trap van geluk by volwasfene meestal inrigt naar derzelver gedrag, en hen gewoonlyk, naar maate van hunne deugd, meer, of minder doet gelukkig zyn, even zoo, en nog veel meer, rigt God den toeftand der menfchen in de euwigheid, rmar maate van derzelver gedrag in dezen tyd. En alleen onder deze bepaalingen is het waar: wat de mensch zaait, dat zal hy maaien. Onder deze bepaalingen hebben, niet flechts alle goede daaden, woor-  C 3*9 ) woorden, en gedachten des rechtvaardigen, maar ook de kwaade heure euwige gevolgen. Niet in zoo verre, dat dezen den Verheerlykten zyne gelukzaligheid ontrooven, maar in zoo verre, dat zy zyne heerlykheid, en het getal der euwige belooningen verminderen. Even zoo is het gelegen met de verworpenen in de Hel. Door hunne hardnekkige weêrfpannigheid tegens alle middelen van bekeering, ftorten zy zich zeiven in de verdoemenis; dan de trap van hunne fchande, en van hunne fmarten wordt bepaald, naar hun geheel vrywillig gedrag. Deze is minder by hem, die meer goed, en weiniger kwaad, met overleg en vryheid, gedaan heeft; maar meerder en hooger by hem, die weiniger goed, en [meer kwaad uitöeffende. Alles heeft zyne euwige gevolgen: wat de mensch zaait, dat zal hy maaien. Zoo hangt tyd en euwigheid te zaamen, en ftaat met elkanderen in het naauwst verband. Nu zullen wy, aan deze Bybelgrondftellingen, de gedachte van zommige Geleerden toetsen, en daar naar beöordeelen. Wanneer men deshalven op deze wyze redenkavelt: de volgende veranderingen in eene zelfftandigheid zyn gegrond in derzelver voorgaanden toeftand, deshalven ook de volgende, de te verwagtende gelukzaligheid in de voorige deugdzaamheid, dan is 'er flechts één enkel woord uitgelaaten, anders X 5 wa-  C 330 ) ware de geheele Helling waarachtig-dit naamelyk, ten deele. Ten deele flechts, niet over het geheel, is de volgende toeftand eener zelfstandigheid, in derzelver voorigen, gegrond. Ten deele flechts, maar niet alleen is de heilvolle toeftand der Gezaligden gegrond in die braafheid, in.de grootheiden meenigte dier deugden, welken zy hier uitöcffcnde. , De geheele zaligheid, welke wy eens'genieten zullen, is gegrond T. In de vryë genade Gods, II. In den verzoeningsdood van Christus, III. In de heilzaame werking des heiligen Geestcs door het woord, enz. IIII. En in de, daar door, te wege gebragte braafheid en deugd, en het geheele gedrag van den mensch. ■ Wanneer men zegt: „ volgends het gewoone Leer„ ftelzel der genoegdoening, maakt God, in het uit„ deelen zyner gunst, geene onderfcheid tusfchen verschillende menfchen, want dc oneindigheid van „Christus verdiensten koomt allen even gelyk ten „goede," (a) dan nog wordt, daardoor, het waare en echte. Lecrficlzel der genoegdoening niet om ver- . geworpen. G 0 d fchenkt, om C h r i s t u s wil, aan allen zyne genade; dit is waar: dan Hy. maakt een zeer groot onderfcheid tusfchen hem, 'die meer, of die (O Nieuwe Apologie van Socrates p; 131.  ( 331 ) die minder goed deed; (genen geeft Hy meerdere, dezen mindere bewyzen van zyne genade, naar maate van hun gedrag. Zegt men: „ men kan niet anders gelooven, dan „dat de mensch, Gods gunst en toegenegenheid, „ juist m zoo verre waardig is, als hy in eigene deug„den, cn goede gezindheden ryk is," (b) dan kan dit, onder zekere bepaalingen, waar zyn. Te weeten : het welgevallen, en de genade Gods worden wy deelachtig door JesusChristus; dan de trap der godlyke genadegaaven, en de bewyzen, de gefchenken van zyne toegenegenheid naar de maate van onze deugd, cn goede gezindheid. Zegt men: „ volgens- de leer der genoegdoening „ gaat God , by de bekeering van den zondaar, over, „ van het hoogfte ongenoegen tot het grootfte welgevallen aan denzclveu," (e) dan is dit een gevolg, 't gene uit het waare Syftema der -genoegdoening geheel niet voordvloeit. Over het geheel mogen wy, in het zaligen van zondaaren, aan geene inwendige verandering in God denken. Dan, willen wy menfehelyk van God fpreeken, dan kunnen wy ja zeggen: Gop gaat by dc bekeering des zondaars van ongenoegen tot welgevallen aan den zeiven over, en dit welgevallen Gods aan den mensch vermeerdert zich , .naar (£>) t: a: p: p»g« t$o. (0 Nieuwe Apologie van Soceates. pag, 130.  C 33* ) naar maate deze in goede geneigdheid, en deugden toeneemt. Gaarne verfchoon ik den fcherpzinnigén Tegenfpreeker, met welken ik te doen heb, dathy zulke tegenwerpingen tegens het gewoone Leerftelzel der genoegdoening, zeker met een goed oogmerk, gemaakt heeft. Men fprak dikwiis zoo onbepaald in het voorftellen van dit gewigtig onderwerp, dat mannen, die nadachten, al zeer gemakkelyk tot twyffelingen koomen konden. Dan ik vertrouw, dat de waarheid der Bybelleer, aangaande Jesus verzoeningsdood, zich meer en meer zal bevestigd vinden naar maate wy 'er meer ons werk van maaken, om de voornaamfte tegenwerpingen der vyiinden, naauwkeurig en ernftig te overwcegen. Onder deze tegenwerpingen moeten wy ook vooral de volgende plaatfen. „ De verdeedigers van de Leer der genoegdoening „bewccren, dat Christus lyden en dood, en „over het geheel deszelfs gehoorzaamheid ons' om „ ons geloof, wordt toegereekend; dan dit is duidelyk, „ en openlyk tegens den aart der zaake zeiven. Immers „niets kan den mensch worden toegereekend, dan „ alleen dat gene, 't welkhy zelve, uit vryë verkie„ zing, gedaan heeft. Dus kan ook een vreemd lyden „niet ons lyden, eene vreemde gehoorzaamheid niet „ onze gehoorzaamheid worden. Het is daaröm onbe„taamelyk de begenadiging des menfchen by God van  ( 333 ) „ van iels anders, dan van deszelfs eigen berouw, ert „bekeering te verwachten, (a) De boetvaardigheid „verwerft ons de vergeeving der zonde, de innige „ rechtfchapenheid maakt ons vatbaar voor het welgevallen Gods, en het vertrouwen op God, ende „ gehoorzaamheid aan deszelfs bevelen zyn de waare „ oorzaak der zaligheid; maar geenszins de toereeke„ ning van het lyden, of van de verdiensten van eenen „ anderen, (b) De Bybel fpreekt niet anders van toe„reekening, als om, daar door, het oordeel over „den zedelyken toeftand van den mensch, als een „ gevolg van zyne eigene daaden, aantewyzen." (c) Alles koomt hier aan op eenige voornaame vraagen : wat is in het algemeen tocreekening ? wat is toereekening volgends den BybelP En wat wordt, volgends de leer der heilige Schrift, den mensch toegereekend, wanneer God hem zaligt? Ik zal my in het aanhangzei tot dit werk, over de leer des Bybels aangaande de rechtvaardiging des zondaars, over dit onderwerp verder uidaaten, en, even daaröm, 'er hier alleen het noodigfte van zeggen; te meer daar wy te vooren reeds daartoe den grond gelegd hebben. Toereekening in het algemeen, en zoo als dit woord, in de Leerftelzels der wysgeeren genomen wordt, (a) Nieuwe Apologie van Socratbs, p: 130. {b) Socïö de Servatore pag. 192.-Sykes von der Erlö. fung Kap: I. (c) Nieuwe Apologie van S ociutei, pag: 13a.  C 334 ) 'wordt, is enblyft dat oordeel, naar welk men den •mensch, als de oorzaak eener vryë daad aanmerkt. In dezen zin kan niemand iets anders worden toegereekend , dan dat, t gene van hem zeivcn, als een vry wezen voordkoomt. Dit is die toereekening, welke in een bloot oordeelen bellaat. Dan 'er is, gelyk ik reeds te vooren heiïnnerde, nog eene zoort van daadelyke, en gerechtclyke toereekening, welke daar in beftaat, dat God, of een waereldryk Rechter en Koning, iemand zoo aanmerkt, en handelt, even als hadde hy dit, of dat gedaan, 't gene hy echter niet gedaan heeft. Den Borge wordt de fchuld toegereekend, die hy -toch niet zelve gemaakt heeft. Meenigen zoon worden de verdienflen van zynen 'Waardigen Vader ■toegereekend, terwyl men hem zoo behandeld, als of hy zelve verdienflen hadde. Deze daadelyke toereekening bedoelen de Godgeleerden , wanneer zy zeggen, dat de zonden der menfchen aan Chrïstus zyn toegereekend. Zy willen, daar mede, dit denkbeeld uitdrukkenChristus is in het godlyk Gericht zoo aangemerkt, en zoo behandeld, als of Hy Zelve die zonden begaan had, die echter de menfchen begaan hadden. En in dezen zelfden zin neemen die Godgeleerden het woord toereekening', wanneer zy beweeren, dat het lyden van Christus, en deszelfs gehoorzaamheid ons wordt  C 335 ) wordt toegereekend. Zy willen daar mede niets meer zeggen, dan dit: G o d ziet ons, om Christus wil, volgends eene gerecl/telyke inplaalspeiling, zoo aan, behandeld brft zoodaanig, als of wy de ftraf onzer zonden zeiven gcleedeu, en aan zyne wetten eene volkoónieW gehoorzaamheid beweezen hadden. (7f) Nu is de vraag: is dit' de Leer des Bybels? My dunkt, ik heb dit, in het tweede hoofddeel, zoo duidelyk beweezen, dat ik voor het tegenwoordige- 'er geen enkel woord behoef by te voegen. Zoo zeker het is, dat onze zonden, door eene gertchtelyke inplaatsfielling, aan Christus werkelyk zyn toegereekend, even zoo zeker is hét ook, dat zyn lyden, en ,zyne gehoorzaamheid, door eene gerechtelyke inplaatsflelling, aan ons werkelyk 'worden toegereekend. Hy wierd voor ons zónde gemaakt; dat is,. Hy wierd als een zondaar gerechtelyk aangezien, en behandeld, op dat wy als rechtvaardigen zouden kunnen gehandeld worden. Daaröm wyl aan Hem, als Middelaar, de zonden der waereld toegereekend, of de ftraf der zonde opgelegd zyn, even daaröm worden aan die genen, die gelooven, hunne zonden niet toegereekend. God was in Christus, de waereld met zich zeiven verzoenende, (a) Ernesti iu 't JX. deel der N. Theöl. Bibl: pag. gig. Men moest het woord toereekenen flechts duldelyker uitdrukken: met iemand 200 handelen, als of hy, enz.  C 33^ ) nende; hunne zonden hun niet toereekenende, hun, 0111 Christus wil, niet als zondaaren behandelende- Uit deze waare grondftellingen des Bybels, kunnen nu de boven opgenoemde bedenkingen zeer gemakkelyk wederlegd worden. De eerfte: „ niets kan de mensch toegereekend ^ worden, dan 't gene hy zelve naar eigene verkiezing gedaan heeft." . Dit is waar, wanneer toereekening alleen in den zin van oordeelen genomen wordt; maar 't is valsch, wanneer 'er van eene daadelyke toereekening gefproken wordt, in welken men iemand zoo behandelt, als hadde hy zelve gedaan, ofte geleeden, het gene een ander, in zyne plaats, gedaan, en geleeden heeft» De tweede: „ een vreemd lyden kan toch immer% „ons lyden, eene vreemde gehoorzaamheid onze „ gehoorzaamheid niet worden." Men kan ons echter, om eenen anderen, in hit Gericht, zoo aanzien, en zoo behandelen, als haddén -wy dat geleeden, *t gene een ander voor ons doorgeftaan; als hadden wy dat gedaan, 't gene ee& ander voor ons gedaan heeft. De derde tegenwerping: „ de begenadiging van „ den mensch kan men van niets anders, dan van „zyn eigen berouw, en van zyne eigene bekeering „verwachten." J2al dit zoo veel beteekenen als, zonder berouw kan  C 337 ) kan geen .zondaar de genade Gods deelachtig worden zonder verbetering des levens kan hy de verkreegene genade Gods niet behouden, zal dit zoo veel bettekenen, dan is niets overèénkcomftiger de taal, en de leer des Bybels. Maar zal dit te kennen geeven: het berouw, en de bekeering, des menfchen zyn de eenige oorzaaken, om welken God den zondaar bcgunftigt; dan is 'er niets, dat zoo zeer inloopt tegens de leer des Bybels, als juist dit denkbeeld. Wy hebben wydloopig beweezen, dat de redenen, waaröm God den zondaar zaligt, alleen in den Verzoeningsdood van J e s u s^ te zoeken zyn. Wyl Hy een vloek geworden is, daaröm, en even door deze godlyke verordening, verkrygen wy den zegen. Wyl Hy,. het Lam Gods, de zonden der waereld gedragen heeft, daaröm behoeven wy de ftraf onzer zonden niet te dragen. Men moet eerst alle de te voorene bygebragte be wyzen voor den Verzoeningsdood van Christus wederleggen, eer men met grond beweeren wil, of kan, dat alleen berouw en bekeering de oorzaak zyn der zaliging van zondaaren. Bloote ftellingen, zonder bewyzen uit den Bybel, hebben geen kracht, en magtfpreuken doen niets af. De vierde tegenwerping: „ Ja maar de Bybel „ fpreekt toch nooit anders van toereekening, dan om m het oordeel over den zedelyken toeftand eenes Y men-  ( 333 ) „ menfchen, ingevolge zyne eigene daaden, aante„ duiden. De Bybel zegt: Abraham wierd zyn „ geloof gereekend tot rechtvaardigheid; niet .de 9 verdienflen van eenen anderen, maar zyn vertrouwen, „ zyne gehoorzaamheid wierd hem toegereekend. Voor eerst is het valsch, dat 'er in deze woorden des Bybels van gehoorzaamheid gefproken wordt. Het gene Abraham geloofde,was eene godlyke belofte, welke hy met een volkoomen vertrouwen, aannafn. Paulus bewyst, uit het voorbeeld van Abraham, dat geen mensch uit de werken der wet gerechtvaardigd wordt, ook zelfs Abraham niet; gelyk ik dit in het aanhangzel tot dit werk duidelyker toonen zal. Het vertrouwen op de godlyke genadebeloften wierd aan Abraham zoo toegereekend, als of hy zelve de volkoomendfte deugd geöeffend hadde. Of fchoon hy, even gelyk anderen meiv fchen, een zondaar was, zoo behandelde God hem echter als eenen Rechtvaardigen, daaröm dat hy geloofde. Dit is de zin der woorden: Abraham geloofde aan G o d , en dit wierd hem tot rechtvaardigheid gereekend. ■ Uit deze plaats blykt dus, dat den Geloovigen zyn geloof wordt toegereekend in plaats van eene volkoomene gerechtigheid. Maar nu is de vraag: wat is de reden, de oorzaak, dat God eenen zondaar, uit kracht van zyn geloof, als eenen rechtvaardigen, in zyne Vierfchaar, aanzien en han*  C 339 } handelen kan? En hier van geeft de Bybel deze reden: om dat Christus voor'ons, godloozen, geftorven is; om dat, door dezemdood, de gerechtigheid Gods volkoomen is opgeluisterd, even daaröm kan God aan hun, die in de door Hem verordenden heilweg zyn, genade in plaats van recht bewyzen. Wie zal verdoemen, Christus is hier, die voor ons geftorven is?! Daar één voor allen geftorven is, daar is het even, als of zy allen geftorven waren! By gevolg, dé reden, waarom den boetvaardigen zyn geloovig vertrouwen, als eene eigene, hem ontbreekende, deugd kan worden toegereekend, ligt wederom alleen in den Verzoeningsdood van Jesus opgefloten. En nu kan het Verfchil , met weinige woorden, beflist worden*. Zeker wordt aan eiken mensch zyne zedelyke toeftand , zyn berouw en bekeering toegereekend, dan niet alleen, niet als de oorzaak zyner zaligheid, maar als het middel, waar door hy deze deelachtig wordt, als de voiftrekt noodzaakelyke voorwaarde (a~) tot vergeeving der zonden. Dit in den Bybel gegrond onderfcheid verliezen de vyiinden van Jesus genoegdoening geheel uit het oog; dit neemen zy, zeer onwysgeerig geheel niet in aanmerking, en even daar uit ontftaan dan zoo («) Condltio fine qua non.  ( 34° ) zoo vele onuoodjge en ongegronde tegenwerpingen tegens deze waarheid. Ik zal Hechts eenigen derzelver in overweeging neemen, te meer daar ik bevreesd ben myne leezeren door het bybrengen van een grooter aantal te zullen vervelen, vooral daar dezelven, uit 't gene wy reeds tot hier toe gezegd hebben zoo gemakkelyk kunnen wederlegt worden. „Indien de Verzoeningsdood van Christus de „ oorzaak der zaliging des zondaars is, waartoe dan „nu eerst nog boetvaardigheid? waartoe geloof? „ waartoe de verbetering des levens?" (a) Daartoe, dat wy de door Christus verworvene genade deelachtig worden: daartoe dat wy die genade niet wederom verliezen. Een Koning laat, om de voorbede van zyn oudften vorftelyken zoon, uit vryë goedheid, een genadig Pardon aan zyne oproerige Onderdaanen aankondigen: nu is de genade, de vergeeving voor deze Oproerlingen te wege gebragt; dan alleen die genen, die met een leevendig berouw terugkeeren, hunne dwaaling bekennen, en zich aan de goede regeering van hunnen Vorst gehoorzaam onderwerpen, alleen deze krygen daadelyk deel aan de voor hun verworvene, en hun aangeboodene genade. Berouw, vertrouwen, gehoorzaamheid dit zyn de voorwaarden, maar niet de oorzaaken van de ver- (a) Socinüs de Servatore. P. III C: 2. Sïkes fpreekt op dezelfde wyze op meer dan eene plaats.  C 34i ) vergeeving der zonden. De oorzaak is alleen Christus, die de vergeeving der zonden, daar. door, voor ons heeft: te wege gebragt, dat Hy onze zonden zich heeft laaten toereekenen, dat Hy onze ftraf zich heeft laaten opleggen. „ Maar indien waarlyk de zonden der menfchen aan .„Christus zyn toegereekend geworden, hoe kun„ hen dezen dan den menfche zeiven nog worden „ toegekend ? dan volgt immers, dat niemand kan „ verdoemd worden!" Niemand word verdoemd, dan alleen hy., die de, in Christus, het menschdom aangeboodene 'genade, door moetwillige ongerechtigheden, van nieuws verwaarloost. Wanneer de Rebellen door tusfehenkoomst van den koningiyken Prins, genade verkreegen hebben, dan worden hun nu wel hunne voorgaande overtredingen niet meer werkelyk tot ftraf toegereekend; maar wanneer zy zich nu, door nieuwe wederlpannigheid, of opzetlyke . ondankbaarheid, wederom fchuldig maaken, of wel zelfs het oproer weder hervatten, dan zeker worden zy rechtmaatig des te geftrenger geftraft. En juist dit is het geval, waarin de verdoemden zich bevinden. „ Maar zouden dan alle die menfchen waarlyk „ verdoemd worden, die, geduurend hun ganfche' „leven hier op Aarde, geheel . niets van den verzoeningsdood van Jesus hoorden, , en die dus Y 3 „ ook  ( 34* ) „ ook geheel geene vergeeving van zonden ontfingen?' Hy, die dit beweert, mag dit ook bewyzen. Het verzoenöffer van Christus is geheel algemeen. Dit offer koomt deshalven allen die geenen ten goede, welken de, door hetzelve, verworvene genade niet, door eigene vrywillige Schuld, van zich verwyderen. Hoe! Go o zou een onfchuldig kind, waaraan Hy het leven gaf, dat Hy, na weinig dagen, daar van weder beroofde, dat nooit goed noch kwaad kende, dat zou God verdoemen?! Zou het dan waarachtig zyn, wat JoaNNES zegt: God is liefde?! Zou het dan waarheid zyn, wat Paulus fchryft: gelyk, door eenen mensch, de dood en de verdoemenis gekoomen is over alle menfchen, alzooisook, door de gerechtigheid van éénen, de rechtvaardigheid des levens gekoomen over allen. RoM. V: vs. i3, Alle fchuld en flrafwaardigheid, die door, en van Adam op de menfchen overging, wierd door Christus weggenomen. Het blyft dus onlochenbaar zeker, 't gene ik eerst zeide, niemand word verdoemd, dan door eigene vrywillige fchuld. Welke menfchen nu, door eigene vrywillige fchuld, veroorzaakten, dat zy van Jesus verzoeningsdood niets hoorden, of aan denzelven niet geloofden, daar over koomt het niet ons, maar alleen Gode toe, het vonnis uittefprceken. Wie zyt gy, die eenes anderens huisknecht oordeelt ,  C 343 ) deelt, hy ftaat, of' hy valt zynen eigenen Heere! De woorden van Jesus: hy, dieniet gelooft zal hebben, zal verdoemd worden, zien alleen op de zulken , die het Euangelie hooren, dan hetzelve, naaide boosheid van hun verftokt hart, opzettelyk verwerpen, maar geenzins op die genen, die het Euangelium nooit hoorden. Immers hoe zullen de laatften gelooven, indien zy niet hooren? Rom. X vs. 14. Hoe kan hun het gebrek aan geloof tot verdoemenis gereekend worden, indien het hun waarlyk onmogelyk was, om te gelooven? Het gebrek aan de middelen der genade verdoemt niemand, maar wel de vrywillige verwerping, en het misbruik dier middelen, (a) Tot hier toe heb ik de gèwrgtigfte bedenkingen tegens de leer des Bybels, aangaande Jesus verzoeningsdood, voorgefteld, terwyl ik daarin fteeds het oog hield, op dat gene, 't welk Hy geleeden heeft, op dat wy van de ftraf der zonden zouden worden vrygefproken. Dit was ook myn eigeniyk oogmerk, en myne voornaamfte bedoeling. Dan de leer van Jesus zoogenaamde doende, of gelyk andere zeggen, daadelyke gehoorzaamheid is zoo naauw met de lydende verbonden, en zaamgevoegd, dat ik deze niet [geheel met [ftilzwygen kan voor- by- (a) Dit zyn bekende woorden van AuousTriius. Y4  ( 344 ) bygaan; te minder daar eenige niet geringe, tegenwerpingen tegens het geheele verzoeningswerk niet anders kunnen worden weggenomen, ten zy men deze mede in aanmerking neeme. Intusfehen is het geenzins myn oogmerk, om de leer van Jesus daadelyke gehoorzaamheid, welke anders op genoegzaame gronden gevestigd is, hier voorteftellen: ik zal alleen dit onderwerp zoo ver in myne verhandeling inlasfchen, als noodig is, om de leer van Jesus verzoeningsdood in het helderst licht te ftellen. . Over het geheel ware het veel beter geweest, wanneer de Godgeleerden niet, dooide vyiinden der waarheid, waren gedrongen geworden , om dat gene van eikanderen te fcheiden, wat als één geheel in. het geheele leven, het lyden, en fterven van Christus, en in den Bybel zaamgebonden is: ik meen de gehoorzaamheid van Christus, welke Paulus ïrceds als één voorftclt Filiï-p: II (vs. 5 en 7. Èy was zynen Vader gehoorzaam tot aan den dood des kr 11 ij es• cn Rom; V vs. 18. door eene gehoorzaamheid zyn velen tot rechtvaardigen gefteld. Hoe veel geleerde hairIJoveryën zou men vermceden hebben, wanneer men, ook in dit ftuk, nader by de eenvouwighekl der Bybelleer gebleeven ware! Intusfehen heb ik reeds aangemerkt, dat men daarom die Godgeleerden niet veröordeelcn moet, welken de lydende cn doende  C 345 > doende gehoorzaamheid van Christus zeer zorgvuldig onderfcheidcn en onderfcheiden hebben: na dat men eenmaal begonnen had, over de uitdrukking, de genoegdoening van Christus, met eikanderen te twisten, wierden zy, door de vyiinden dezer waarheid, daartoe gedwongen. Men maakte dan, tegens de geheele leer deigenoegdoening van Christus door zyne daadelyke gehoorzaamheid, voornaamelyk deze volgende bedenking : „ wanneer dc Middelaar der menfchen dezen, „ door zyn lyden, en fterven, met God verzoend,cn „ gevolgelyk der gerechtigheid Gods genoeg gedaan „heeft, waar toe dan nu ,nog dc daadelyke gehoor„ zaamheid van C n r i s t u s voor ons menfchen?" Het andwoord is niet moeielyk. 'Er moest eene dubbele eisch der godlyke gerechtigheid verviüd worden. De menfchen hadden door hunne zonden ftraffen verdiend; dezen heeft de Middelaar, in hunne plaats, geleeden. „ Dc menfchen waren in dien ftaat, in welken zy, in het begin, uit de hand van hunnen Maaker te voorfchyn kwamen, verplicht tot eene volkoomene gehoorzaamheid, het euwige leven is alleen der volmaakte gehoorzaamheid toegezegd: deze nu betrachten wy geenszins, daar onze natuur daar toe te zwak is; en even daaröm onderwierp zich de Zoon van God der wet, op dat wy, door Y 5 zyne  t 346 ) zyne gehoorzaamheid, gerechtvaardigd, en des euwigen levens deelachtig worden zouden. Dan nu ontftonden 'er nieuwe bedenkingen. „ Was „niet Christus, als mensch, zelve verplicht tot „gehoorzaamheid? Kon Hy anders, dan heilig „leeven, en wandelen? Wordt een mensch daaröm „rechtvaardig, wyl een ander gehoorzaam was? „Is dit niet voiftrekt tegens den aart der zaake „zelve? Of zegt de Bybel ooit, dat Christus, „in onze plaats, kuisch, maatig, rechtvaardig, „ zachtmoedig, en lydzaam geweest is? By zyn lyden „ laat zich eene inplaatsflclling begrypen; Hy droeg „ de ftraf, op dat wy niet zouden geftraft worden; „ maar by zyne deugden zulk eene plaatsvervanging „aanteneemen, dit is tegens alle reden. En, behal„ven dit, de gehoorzaamheid van dénen eenïgen „zou in de plaats der gehoorzaamheid van alk „menfchen gefteld worden! welk eene ftrydigheid! „Wyl Christus, de Zoöh van God rechtvaardig, maatig en kuisch was, daar zou het nu zoo „veel zyn, als of wy alle dit geweest waren! welk „eene fchaadelyke leer! Immers indien Hy, in „onze plaats gehoorzaam was, dan behoeven wy „dit niet meer te zyn; of Hy was het niet voor „ ons, niet in onze plaats." Zonder de antwoorden, met welken men gewoonlyk  C '347 ) lyk deze bedenkingen wederlege, te verwerpen, zal ik dit beide doen: eerst, de leer van Jesus doende gehoorzaamheid kort, en fchriftuurlyk voorftellen; en dan, die tegenwerpingen, welken men dan misschien tegens deze eenvouwige en zuivere Bybeüeer zou willen inbrengen, beandwoorden. ■ Paulus, wiens woorden ik reeds heb bygebragt, ftelt dan deze leer dus voor: want gelyk, door de fingehoorzaamheid van dien èénen menftche, velen totzon daar s zyn gefteld geworden, alzoo worden ook door de gehoorzaamheid van dien éénen velen tot rechtvaardigen gefteld. (a) In deze plaats ligt, buiten allen twyffel, dit denkbeeld opgcfloten: wyl Christus gehoorzaam was, daaröm ziet God ons in zyn oordeel zoo aan, behandelt ons zoodanig, als waren wy zeiven gehoorzaam geweest. Paulus leeraart niet, dat Christus daaröm, en met dat oogmerk, aan God gehoorzaam geweest is, op dat wy van dezen plicht der gehoorzaamheid zouden ontflagen worden. Even zoo weinig beweert hy, dat in het godlyk oordeel, en in deszelfs euwig waarachtig denkbeeld zulk eene verandering heeft plaats gehad, dat deze de gehoorzaamheid van Jesus daadelyk als onze eigene gehoorzaamheid aanmerkte. Beide is onmoogelyk. Maar 'er wordt hier gefproken van die werkelyke toereekening, van wel- *a) Rom. V: vs 10.  C 343 > welke wy, in het voorgaande, reeds gewaagde: Om de gehoorzaamheid van Christus, daaröm handelt God ons zoo, als of wy allen eene volkoomene gehoorzaamheid beweezen hadden: om de gehoorzaamheid, en de gerechtigheid van Christus fchenkt Hy ons, de zaligheid. Gelyk door de zonde van ccnen mensch de verdoemenis over allen gekoomen is, even zoo koomt het ook door de gerechtigheid van dénen het oordeel des levens over alle menfchen. Het gevolg der eerfte zonde was de dood; het gevolg van Jesus gehoorzaamheid is het leven. Wy worden dan dus der zaligheid deelachtig, niet om onze eigene gehoorzaamheid, maar om die gehoorzaamheid, welke Christus als Middelaar beweezen heeft. Dat dit de waare, en zuivere leer van Paulus is, is uit meer andere plaatfen van zyne fchriften duidelyk. Filipp: III vs. 9 zegt hy, dat zyn roem, en de grond van zyn vertrouwenniet deze is, dat hy zyne eigene gerechtigheidhebbe, dat hy door "zyne, door hem zeiven, beweezene gehoorzaamheid, in het oordeel Gods, hoopte te kunnen bcfhan, maar deze, dat hy eene rechtvaardigheid had, die uit God is, of eene godlyke rechtvaardigheid, eene gerechtigheid, welke hem van God, door het geloof, gefchonken was Het is eene zwakke tegenwerping tegens deze voorgeftelde verklaaring van Paulus woorden, dat zommigen zeg-  ( 349 ) zeggen: de Apostel wil alleen te kennen geeven, dat hy geenszins, door de onderhouding der levitifche wetten kon gerechtvaardigd worden. Immers die eigene gerechtigheid wordt hier uitgefloten; het zy die gelegen zy in de naauwkeurige onderhouding der levitifche wetten: het zy in de waarnceming der zedelyke geboden: dat ik niet hebbe myne eigene gerechtigheid, maar die gerechtigheid, die uit God is, (a) die de geloovigen, door het geloof, (è) deelachtig worden. Over het geheel is het een ongegrond, en vaak wederlegd voorwendzel, dat Paulus, even gelyk onze Godgeleerden, de wet in eene levitifche en zedelyke zou onderfc heiden, en alleen van de eerfte beweerd worden, dat deze den mensch niet rechtvaardigen kan. Paulus fpreekt in het algemeen: Geene wet kan zalig maaken, en allerminst de wet der tien geboden, die den mensch veel eer als een grooten zondaar daarftelt en veröordeelt. Rom. III: vs. 20. Zouden wy door onze eigene gerechtigheid zalig worden, gewis dan was alle hoop verlooren! Daar dan nu de menfchelyke natuur, door de zonde, zoo zeer bedorven, en verzwakt was, dat wy geene volkocmene gehoorzaamheid, welke God, ingevolge die vermogens, welken Hy ons in Adam gefchonken had, (a) inêiv, (6) i?r* tjj it Nieuwe Apologie ran Socrates, pag: 195.  C 357 ) Zeer wel ftrookt onze leer met deze grondftellingen. De zaligheid der menfche is eene onverdiende genade; een gevolg der geho rzaamheid van Jesus : de trap dier hecrlykhcid, de grootheid dier weldaaden welken wy eens, in gindfchc zalige euwigheid, genieten zullen, deze wordt, naar dc maat van ons gedrag, bepaald: die veel gezaaid heeft, zal ook veel maaien. Ik moet, ter opheldering van deze waarheid, het, te vooren reeds by gebragte, voorbeeld hiernog eens gebruiken. Met tydelyke leven ontfangen wy, zonder onze eigene verdienften, als eene genade weldaad Gods, door den cerften A dam; dan by de uitdeeling van die wcidaaden , welken wy, géduurende dit leven, ontfangen, fchikt God zich, naar ons vry gedrag, en naar onze daaden. Even zoo ontfangen wy het euwig leven alleen en geheel van de godlyke genade, dooxden tweeaWtAbhM ; dan in de bepaaling van die voorrechten en weldaaden, welken God ons, in dat leven, zal deelachtig maaken, daar in fchikt Hy zich naar ons vrywillig gedrag, en naar onze werken. Ik beroep my, tot bewys van deze ftelling, nu nog maar op het XV Hoofd: van den Iften Brief aan de Ko rinters, in diet welk dit ftuk allervoortreffelykst, en genoegzaam duidelyk verklaard wordt. Intusfehen de Leer Van Paulus ftemt niet zeer overeen met onze nieuwe Lofredenaars -der menfchelyke-deugden. Steeds Z 3 was  ( 358 ) was het eene zeer moeielyke zaak voor den van üatuure trotfchen mensch, den roem van eigene deugd geheel te verlochenen, zyne zaligheid, buiten zich zeiven, aan eenen anderen fchuldig te zyn. Zekere kwalyk begreepene Hellingen van vroegere, en laatere Wysgeeren onderfieunden deze inbeelding, en zoo wierd dat de grondflag van het geliefkoosd begrip van onzen tyd: niets dan eigene deugd maakt ons gelukkig. En daar dan nu dit denkbeeeld zoo Iynregt ftrydig is met de leer des Bybels aangaande de zaliging van menfchen, door de gehoorzaamheid van Christus, daar trachtte men dan deze zoo lang en zoo zeer te draaien en te wenden, tot dat men dezelve eindelyk, met het nieuwe Leerftelzel ver* ëenigen kon. Dat dit alles met het zuiverfte om Code, en het menschdom eenen waaren, en noodigen dienst te doen, gefchiedde, hier aan twyffel ik zoo weinig, dat ik integendeel het billyk oogmerk dier Geleerden, welken ik hier bedoel, in oprechtheid, hoogfehat. Intusfehen hunne leer kan ik niet bülyken, noch dat gene, als eene, op onwederlegbaare bewyzen, gegronde waarheid aanzien, het welk zy als zoodanig voorftellen, 't gene een van hun, die zeker byzondere hoogachting waardig is, dus uitdrukt: geene gelukzaligheid kan anders, dan uit eigene deugd, voordkoomen: gelukza- lig. ,  C 359 ) lig/ieid is niets anders dan het genot onzer eigene deugd, (a) De gelukzaligheid van eenen mensch is, buiten tegenfpraak, gelegen in de meenigte zyner aangenaame gewaarwordingen, of in het geheel genot van dat waar vergenoegen, het gene hem in tyd en euwigheid ten deele is. Zoo vele bronnen van zuiver en waarachtig vergenoegen (dat niet grootere fmarten ten gevolge heeft) 'er deshalven zyn, even zoo velen zyn ook de bronnen van menfchelyke gelukzaligheid. Eene der rykfte en fterkfte opwellende bronnen dezer zaligheid is zeker eigene deugd. Om twee redenen is de deugd een middel ter gelukzaligheid. Vooreerst is Zy eene noodzaakclyke voorwaarde,(b) zonder welk geen redelyk fchepfel waarlyk gelukkig zyn kan. Alle de gunstbewyzen der Grooten dezer Waereld, alle de goederen dezer Aarde, alle andefe uitwendige voorrechten maaken den lasteraar niet gelukkig; immers het ontbreekt hem aan eene gegronde rust voor zyn hart; hy kan zyn eigen gedrag niet goedkeuren; hy is een voorwerp van het godlyk ongenoegen, en van alle die braaven, die hem kennen. Socrates, met den gifbeker in de hand, is gelukkiger, dan Diönysitjs op den Troon.— Ten anderen: de deugd is zelfs eene medeoorzaak der za- (a) Nieuwe Apologie van Socrates, pag. 143. (6) Conditio, fine q'ia non. Z 4  C 3*9 ) z.iligheid, even daarom, wyl zy het is, die de echte waarde van den mensch bepaalt; die zyne innige tevredenheid bevoordert; die zyne hoop en vertrouwen op de genade en het welgevallen Gods bevestigd; die hem vele uitwendige voordeelen aanbrengt. Dan eigene deugd is niet de eenige oorzaak van waare gelukzaligheidEen grooter, ja het voornaamste en grootste deel onzes geluks hangt geheel en alleen van de godlyke genade af, en hebben wy geenszins aan onze eigene deugd te danken. Met leven zelf, gepaard met alle die voordeelige omftandigheden, in welken wy dit, by onze geboorte, ontfangen, dit leven, als de eerfte grondflag tot ons geluk is reeds een vry gefchenk der godlyke genade. De geheele meenigte dier aangenaame gevaarwordingen, dier onfchuldige vergenoegens, door welke kinderen gelukkige hinderen worden, is een gevolg, niet van onze eigene deugd, maar van deze eerfte weldaad Gods. Dat wy eene voordeelige opvoeding, goede grondbegin* zelen, eene heilzaamc kennis van zuivere Godsdienstwaarheden, en, over het geheel, zulk eene vorming ontfangen, en krygen, welke anderen ten onzen voordeele inneemt, die ons zeiven in ftaat fielt om veel goed te doen, en met vergenoegen het. goede te genieten, dit alles is het werk van God, en van andere menfchen; niets, of althands zeer weinig daar  daar van kunnen wy aan onze eigene deugd toefchryven. Het vergenoegen, 't gene ons, het aan* fchouwen van fchoongevormde fchepzelen, het zien van eenen verrukkenden oord, de lieffelyke reuk der bloemen, het genot van aangenaame dranken, en welfmaakende fpyzen, veroorzaakt; alle die ontelbaare weldaaden, welken G o d ons door de zinnen te genieten geeft, kunnen wy immers niet aan onze eigene deugd toekennen! — Een gezond ligchaam,eene gelukkige echtverbindtenis, welgcfchapene, en met een gunftig gemoedsgeftel begaafde kinderen,1 en duizenden andere omftandigheden kunnen zeker ons geluk niet weinig vermeerderen; en echter zeer zelden koomt 'er veel van dit alles van onze eigene deugd voord. Zeker kan een deugdzaam Man de tegenövergeftelde rampen, en ongelukkige omftandigheden, in welken hy geplaatst wordt, gemakkelyker dragen, dan de ondeugdzaame dien het, boven dit alles, aan inwendige rust ontbreekt; evenwel hy, die, behalven dat vergenoegen,'tgene zyne eigene deugd hem oplevert, nog, daarteboven, een aantal onverdiende godlyke weldaaden geniet, hy zeker is veel gelukkiger. En uit deze weinige, met dc reden inftemmende, en op ervaaring gegronde gezegden, zal men nu, gelyk ik vertrouw, de vraag zeer gemakkelyk beilisfen kunnen: kan een mensch door de deugd van Z 5 eenen  C 36* ) "tenen anderen gelukkig worden T of, 't gene het zelfde is, kan iemand, door vreemde verdienflen, door het goed gedrag, door de gehoorzaamheid, en de gerechtigheid van eenen anderen, gelukzalig worden ? of is 'er geene andere gelukzaligheid, dan die, welke nit eigene deugd voordkoomt? Dan op dat wy niet over woorden twisten, zal het noodig zyn, dat wy vooraf, over de beteekening. van het woord gelukzaligheid, het eens zyn. Indien iemand, daar door, niets anders of meer verftond, dan het genot dier aangenaame gewaarwordingen * welken uit eigene deugd voordkoomen, dan zeker zou 'er, volgends dit denkbeeld, geene andere gelukzaligheid zyn, dan die, welken wy aan eigene deugd te danken hebben. Dan welke Wysgeer zal zoo redenkavelen?! zou het niet zeer ondankbaar jegens God zyn, wanneer wy, by de bereekenin* van ons geluk, dat alles, alle die zalige gewaarwor dingen vergeeten wilden, welken wy niet aan onze eigene deugd, maar alleen aan Hem te danken hebben? — Die voordeelige omftandigheden, in welken wy geboren worden, — alle die overige weldaaden onzer opvoeding, uit welken ons geluk meestal voordfpruit, — alle die voorrechten, die wy door onze Zintuigen genieten; dit alles, by de befchouwing onzer gelukzaligheid, niet mede in aanmerking te neemen, zou dit billyk, zou dit verftandig zyn? Be-  C 363 ) Beftaat dan flu de gelukzaligheid van den metlsch in de geheele meenigte dier zuivere vergenoegens, welken hy, en in tyd, en in euwigheid, geniet, dan is'er niets duidelyker, dan dat deze gelukzalig-' heid haaren grond heeft, eerst en voornaamelyk in God, en vervolgends in verfcheidene andere omftandigheden. — De geheele meenigte van genoegens, welken de gelukzaligheid uitmaaken, laaten zich zeer gevoeglyk, in twee andere hoofdclasfen, onderfcheiden. I. In dat vergenoegen, 't gene uit het genot van onverdiende godlyke weldaaden ontftaat, en geen-zinds uit onze eigene deugdzaamheid voordkoomt.- II. In dat vergenoegen, Vgene, uit de bewustheid van onze eigene deugd, zynen oorfprong heeft. Nu vraagen wy: kan God ons niet, om de gehoorzaamheid van eenen anderen, vele en groote, of fchoon, door onze eigene deugd, niet verdiende, weldaaden bewyzen? Wie zal dit lochenen? In het beftuur van eene grooten ftaat, in welken vaardigen en omvaardigen met eikanderen op het naauwst verbonden zyn, kan dit immers voiftrekt niet anders zyn. Het is daaröm zeer verftandig, wanneer een goed Regeerer de verdienflen van den Vader, aan deszelfs Nakoomelingen beloont, en dezen dikwiis groote weldaaden bewyst, welken zy, met al de goedheid van hun hart, echter nooit verdiend hadden. Dit  c 364 >: Dit bemoedigd goede en getrouwe ondcrdaanen, en geeft dezen de aangenaame hoop, dat ook hunne braafheid niet onbeloond zal blyven. Het is wysheid, wanneer de Vorst, om de dringende voorfpraak van den, by het algemeen verdienftelyken, Staatsdienaar, de naastbeftaanden van dezen gunftig verzorgt. Zeker zullen deze laatften, die, om de verdienften van eenen anderen, deze weldaaden ontfangen, niet gelukkig zyn, wanneer zy, door ilegtheid, zich zeiven in ellenden ftorten, dan zy kunnen echter deze Weldaaden, niet aan hunne eigene deugd, maar moeten die alleen aan de verdienften van eenen anderen toekennen. Niet anders is het gelegen met de toereekening van Christus verdienften. Wy waren onwaardig, om deel te hebben aan de zaligheid des euwigen levens: de Zoon van God ftelde zich in de naauwfte betrekking tot ons; Hy wierd onze Broeder, ons Hoofd; en om zyne gehoorzaamheid, om zyne deugd en gerechtigheid, fchenkt God ons het euwige leven: dan de maat dier heerlykheid en btydfchap, welke wy in gindfche waereld genieten zullen, zal naar de maate van onze eigene deugd worden afgemeeten. Christus is de oorzaak der euwige zaligheid. (Hebr. V: vs. 9.) Hy geeft zyne fchaapen het euwige leven. (Joh.X: vs. 28.) Die in Hem gelooft, die heeft het euwige leven. (Joh. III: vs.  C 365 ) vs. 16.) Dan in dat euwige leven zal de: mensch maaiën, 't gene hy bier. gezaaid heeft. Zoo hangt alles te zaamen, en ftemt volkoomen overeen met de leer van den Bybel. Ik gaa nog een flap verder. De overvoering van den mensch van deze Aarde naar de plaats deigelukzaligen; dc verandering en verhooging, zyner zwakke natuur $ de vcrheerlyking van zyn ligchaam, . en het recht om aan de byzondere weldaaden, welken de gezaligden in den Hemel genieten, deel te hebben, dit alles kon voiftrekt geen gevolg zyn, bloot van onze eigene deugd: dit alles zyn veel meer genade weldaaden Gods. Zoo min de eerde menfchen, door eenige voorgaande, of volgende deugden, de oorzaak waren, dat God hun het tydelyk leven gaf, dat Hy hun, in Eden, eene aangenaame woonplaats toebereidde, dat Hy hen, door veele andere tydelyke en geestelyke zegeningen vervrolykte; even zoo weinig is de deugd van eenen eenigen mensch genoegzaam of gefchikt, om hem, in den Hemel, onder de verheerlykten, en, in het genot van gindfche onuitfpreekelyke heilgoederen oveitebrengen. Immers dit alles is een werk van God, en geenzinds een gewrogt van de ontwikkelende krachten onzer eigene natuur. Geen mensch kan zich zeiven, door zyne deugd, zyn bewustzyn verzekeren, indien God hém daarvan  C 366 ) van berooven wil. Geen mensch kan na zynen dood, door zyne eigene deugd, overgaan in de woonplaats der gezaligden, indien niet God zelve hem dmvaards wil overbrengen. Dat dit gefehiedt dit hebben wy alleen aan de verdiensten, of aan de gehoorzaamheid van Christus toctefchryven. De ongehoorzaamheid van éénen mensch baarde het oordeel des doods; de gehoorzaamheid van éenen het oordeel des levens. De dood is de bezoldinge der zonde, maar het euwige leven is eene genade gaave Gods (niet een gevolg onzer eigene deugd) door Jesus Christus onzen Heere. Rom. V vs. 23. Wy geeven dus toe: I. Zonder deugd is 'er geen geluk. II. De deugd zelve maakt een groot gedeelte onzer gelukzaligheid uit. III. De inwendige tevredenheid, welke uit deszelfs goedkeuring voordvloeit, kan den deugdzaamen door geen onheil, welk ook, ontnomen worden. IHL Een deugdzaam mensch is, ook in de ellendvolfte uitwendige omftandigheden, veel beter, wordt bilbyk gelukkiger genoemd, dan de ondeugdzaame midden in zyne wellusten. Immers de deugd geeft den eerften zyne waarde, geeft hem gegronde hoop opeen toekoomend beter lot. Dit  ( 367 ) Dit alles geeven wy toe, dan de volgende ftellin* gen noemen wy valsch. L Alle gelukzaligheid kan uit niets anders, dan uit eigene deugdzaamheid voordkoomen.' Neen! de gelukzaligheid heeft vele, en verschillende bronnen. II. Gelukzaligheid is niets anders, dan het genot onzer eigene deugd. Ja, in dat geval, wanneer de deugdzaame geene andere aangenaame gewaarwordingen heeft, dan die, welken uit zyne eigene deugden voortfpruiten. Christus was in Getfémané en aan het kruis, een lydend onfchuldige , dan Hy was niet ongelukkig: Hy genoot den troost zyner eigene deugd; dan, buiten dit, ontbraken hier alle /aangenaame gewaarwordingen. Een, op den Troon van Israël, gelukkige Sax om p moet de grootheid van zyn geluk, zoo Wel der verdiensten van zynen dapperen vader, als zyner eigene deugd toekennen. En een gezaligde in den Hemel moet de voortduuring van zyn bewustzyn, zyne overbrenging aan die zalige plaats, daar hy zich wel bevindt, en wat iets meer is, niet aan zyne eigene deugd, maar aan Christus gehoorzaamheid dankwyten. De trap van heerlykheid, de grootheid dier weldaaden, welken Hy in den Hemel geniet, de innige tevredenheid:, de goedkeuring van zich  C 368 ) zich ze'ven, enzv: dit alles moet hy aan zyne deugd toefchryven. Dan ook dit laatfle nog niet geheel. Immers wy zouden nimmer, in ons gewisfe, volkoomen gerust gefteld worden, indien niet, in en door Christus, de grond gelegd ware tot eenen beteren en beftendigen troost, dan die, die onze eigene deugd oplevert. Waar is de mensch, die fteeds, in alle gevallen, zoo deugdzaam gehandeld heeft, als hy, naar zyne krachten, en inzichten, zou hebben kunnen doen? Het is trotschheid, gebrek aan zelfskennis en aan doorzicht in den geheelen wyden omvang der menfchelyke plichten, wanneer men niet, in zynen eigenen wandel, een oneindig aantal dwaarlingen en misflagen ontwaart; wanneer men niet een .nog grooter aantal verwaarloosde deugden opmerkt, deugden, die men, wanneer men flechts de gelegenheden daartoe behoorlyk had in achtgenomen, had kunnen uitöeffenen, en die men echter niet uitöeifende; wanneer men niet erkennen wil, dat ten minfte meeuige booze begeerte van het hart niet zoo terftond door ons onderdrukt, ja meenige verkeerde neiging, vaak eenen geruimen tyd, door ons gekoesterd is. Deze afwykingen van de wet der volmaaktheid, welken wy hadden kunnen en moeten vermyden, hoe velen zyn dezèn, wanneer wy alles in ons ge' heel leven nadenken, en in reekening brengen ? welke gevolgen zullen daaruit, in het toekoomende, Voord-  C 369 ) voordvloeiën ? Hebben wy geene redenen, om ons andermaal te befchuldigen? Durven, kunnen wyo:s zoo geheel, met flille vergenoegdheid, met onze eigene deugden opberen, en daar in berusten? — Dan ik wil deze gedachten niet verder ontwikkelen, met deze vraagen niet verder voordgaan; maar ik bid die allen, die eenig belang ftellen, in de erkentenis van de grootheid der godlyke genade, welke Hyin Christus, door de toereekening eener vreemde gehoorzaamheid, aan ons beweezen heeft, dat zy dat gene leezen, het welk Dr. Rosselt, in zyn voortreffelyk werk ever de waardy der zede/eer en der deugd, gezegd heeft. Slechts eenige woorden zal ik, uit dit nuttig boek, hier by voegen, en affchryven. „ De mensch, zegt hy, pag. 204 enz. De mensch „ hy verheele zich zoms, zoo veel hy wil, is echter „ duidelyk niet zoo, handelt niet zoodaanig als hy „ moest. Ieder mensch moet eerst goed, moet geheel „ anders worden dan hy daadelyk is; en wanneer „ hy dit ook aanvangelyk geworden is, wanneer hy „ dat gene* geworden is, wat men eigeniyk deugd„ zaam noemt, ook, dan blyft hy dit niet altyd; — „fteeds is het vallen en weder opftaan; —• nimmer, „ indien hy zich zeiven recht kent, en naar waarheid „ fpreekt, kan hy van zich zeiven getuigen, dat hy „ geene redenen heeft ter zelf befchuldiging. By „alle zyne deugdzaamheid, men endexftelle deze A* - z«  C 370 ) „ zoo groot, als zy immer by eenen mensch plaats „ vond, verwekt toch het aandenken aan voorige „overtredingen, de herinnering, of het gevoel van „het, door eigene fchuld, verwaarloosde geluk, of „ zich berokkende onheil; eene onlust, welke het „ vergenoegen over onze eigene deugd zeer ftoort; „ en het is 'er zoo verre van daan, dat wy ons daar „tegens, met onze eigene deugdzaamheid, in waa„ ren ernst, zouden kunnen troosten en te vréde „ ftellen, dat integendeel deze deugd het gevoel dier „ onlust vermeerdert en verfterkt, Immers daar, „ waar deze deugd waarlyk plaats heeft, daar vermeerdert zy de warme, en vuurige begeerte, dat „ de zonde en de ellende in de waereld minder, £ deugd en godzaligheid meerder zyn mogten. Ziet „ hy menfchen in dien ellendigen toeftand, hy lydt „met hun; en zyn lyden is hem te fmartelyker, l, naarmaate hy meer erkent, hoe veel hy zelve, „ door zyne overtredingen, door nagelaatene „ deugdsbeöeffening, daar toe ' heeft bygedragen, „Veftigd hy een oog op dat gene, wat hy, had „ hy zich eerder, zich ernftiger bekeerd; had hy, „ na zyne bekeering, niet zoo vaak geftruikeld; kon„ de zyn, en wat hy nu is, dan moet hem het „ gevoel van zyn gebrek zoo veel te fmartelyker „ zyn, wyl hy nu de waardy der deugd meer ge«, voelt, dan hy deze zou gevoelt hebben, Wan* « ■ • „ neer  C S7i ) „ neer zy hem minder door de ervaaring kenbaar „ was. Daar te boven, indien de zonden haare „ natuurlyke gevolgen hebben, gevolgen, die in het L oneindige zich uitftrekken, wat baat hem dan te„ vens dit denkbeeld zyner eigene deugd; daar immers „ deze die gevolgen even zoo weinig veranderen „kan, als zy kan te wege brengen, dat derzelver „ oorzaaken ophouden gefchied te zyn? En, kent hy „God, als eenen rechtvaardigen God, die eenen „iegelyken vergeldt, naar deszelfs werken, hoe kan „dan zyne deugd, indien deze hem al verhindert, „ zich nieuwe ftraffen waardig te maaken, hem be„ moedigen en beveiligen tegens de reeds verdienden ? „ Deze voorftellingen verhinderen of verzwakken „ zelfs de verbetering en deugdzaamheid. Immers „ dezen verdooven die vinnigheid, dien edelen moed, „ zonder welken [zoo veel goeds agterblyft, en de „ mmsch zich, zelfs in zyne beste voorneemens „niet kan ftaande houden: ja! de vrees voor ftraf „ verflikt de liefde tot God, zonder welke geene „waare deugd, geene echte bekeering kan gedacht „worden. Drie dingen zyn 'er, naar myn inzien, „ welken alleen ons tegens deze bedenkingen zouden „kunnen gerust ftellen, en ons aan die zyde, waar „ enkele deugd ons aan allerlyë aanvallen tegens onze „rust bloot laat, zouden kunnen beveiligen. Het „eerfte zou zyn, wanneer wy gelooven mogten Aa 2 „ dat  C 17* ) „dat Gun, uit barmhartigheid, zyn recht, om ons „ te ftraifen, niet gebruiken, met ons niet in het „gerichte, treden, ons niet handelen wilde, zoo als „ons onze daaden waardig maaken. Het tweede: „wanneer wy hoopen konden, dat Hy, die alles „vermag; die, door zaamenvoeging der omftandig„ heden in deze waereld, de natuurlyke gevolgen „der dingen kan afwenden; die, ook uit dat gene, „wat de menfchen ten kwaade gedacht hebben, het „ goede kan doen te voorfchyn koomen; dat Hy de „ kwaade gevolgen onzer zonden verhinderen, en „dezen, door zyne wysheid, in bronnen van zege„ ningen, veranderen zoude. . En daar toch het „ aandenken aan onze overtredingen altyd fmartelyk „ is, daar zou het ons, ten derde, zeer bevredigen „en gerust ftellen, ja zelfs onze blydfchap in God „ vermeerderen, wanneer wy wisten, Hy zou", daar „door, dat Hy dat gene, wat wy kwalyk gedaan „hadden, wederom verbeteren wilde, en door de 9aan ons medegedeelde leevendigfte gewaarwor„ dingen van zyne oneindige goedheid, het aandenken aan onze zonden in ons vernietigen, of onze „ bekommering niet flechts verzachten, maar zelfs tot 3 een middel ter vermeerdering van onze tevredenheid „en blydfchap gebruiken: even, gelyk, door het „ aandenken aan een geleden gevaar, het gevoel „ eener gelukkige ^Verlosfing vermeerderd wordt. „ Zoo  C 373 ) „Zoo zou dan het geloof aan God dat gene zyn, „ 't welk ons, tot onze rust, volltrekt noodzaakelyk „is, en dat gene vervult, wat de deugd alleen ons „ niet geeven kan. Eene wenk, die ons duidelyk „ maakt, waarom het Christendom zoo zeer, en „ geduurig aandringt op geloof, zonder welk, het „ onmogelyk is Gode te bchaagen; — op geloof „ aan genade en de vergeeving der zonden; — aan „die groote waarheid, dat den genen, die God „ liefhebben, allen dingen, ook de tegenheden, ook „ het gevoel van zonden,. moeten medewerken ten „ goede, (Rom. VII en VIII.) —• aan de uitdelging „van onze misdaaden voor God; — aan de heer„ fchappy der genade over de zonde; — aan God, „ die ryk is in barmhartigheid. Wanneer niets voor „de godlykheid der bybelfche Godsdienstleer pleit„ ten, dan alleen dit, dan zou ook dit alleen my „ reeds geheel voor dezelve inneemen. Waarlyk, „ of men kent den aart onzer ziele, en derzelver be„ hoeften, en den geest des Bybels, en des Christcn„ doms niet; of men gevoelt geene waare menfchen„ liefde genoeg, wanneer men, in plaats van aante„ dringen op het geloof aan zulke heerlyke, en met „ onze waare rust zoo naauw verbondene waarheden, „ en het gene daar uit voortvloeit, zich integendeel „ vergenoegen kan, enkele deugd en braafheid aan„tepryzen, of den mensch daar mede te troosten, Aa 3 „en  C $?4 ) „ en gerust te ftellen, dat bferouw over de zonden, »en het verhaten van dezelven waarlyk genoeg, zaam is." My dunkt deze denkeelden zyn geene fcholastike fpitsvinnigheden, maar waarheden uit den Bybel ontleend, en gegrond op het inwendige der menfchelyke natuur. „ Maar waar toe dan nu juist een Middelaar? waar „ toe de verdiensten van eenen anderen ? Indien dan j, nu al berouw en bekeering het voorleedene niet her„ ftellen, dan kan dit immers God, door zyne genaM de, wysheid, en almacht. Op dezen verhaten wy „ ons; en zoo vinden wy, ook zonder het geloof aan „ zulk eenen God verzoenenden Middelaar, vrede * voor ons gemoed. Een goedertieren, en barmhartig Wezen moet, ingevolge van zyne natuur<, de „ zonden vergeeven; deshalven kunnen wy ons, ook „ zonder eene verzoenende genoegdoening, deze gé„ nade toezeggen." (a) Deze redeneering is wel waardig, dat wy dezelve, ten befluite van dit werk, nog een weinig naauwkeuriger overwegen. Wy zullen met het laatfte ee« begin maaken. Ook zonder geloof aan eenen godlyken verzoener, kan het gewisfe dér menfchen volkoomen bevredigd, en gerust gefteld worden. Indien dit Ook Svïes, vott dir Erlöfung pag: 15. heeft dit »-ide denkbeeld van Socïi*, weder opgewarmd.  C sr5 ) dit zeggen wil: 'er zyn vele menfchen, welken, ten deele, van eenen godlyken Middelaar niets weeten, ten deele, in Hem niet gelooven, en die echter een gerust geweeten hebben, dan wil ik dit geenszins ontkennen. Immers 'er zyn vele oorzaaken mogelyk, die meenigen mensch met zich zeiven doen te vrede zyn, en hem, ook by het bedryven van zyne zonden, van allen onrust in het hart geheel ontheffen. Zommigen kennen hunne plichten niet genoeg naauwkeurig, en even daaröm ook hunne ■ zonden niet. Anderen maaken zich geene juiste denkbeelden van de ftrafgerechtigheid Gods, en verhaten zich, met een blind vertrouwen, op de oneindigheid der godlyke barmhartigheid. Anderen vleien zich, huhne gebreken, door den glans hunner eigene deugden, te zullen kunnen bedekken. Anderen verzekeren zich zeiven, dat berouw en bekeering alles is, wat God van den zondaar vordert. En laat ik zwygen van zoo vele bygeloovige middelen, met welken een verbaazend aantal menfchen hun geweeten trachten te verftrikken, en de verdiende ftraf van zich hoopen te verwyderen. Maar, voor eerst, genieten dan alle die menfchen, die geene byzondere blyken van een ontrust en beangstigd gemoed, naar buiten, vertoonen, of aan zich befpeuren laaten, waarlyk [waare rust en tevredenheid der ziele ? <— Zoo ja, bleef deze rust ook ongeftoord Aa 4 in  > C 37* ) in het oogenblik van hun fterven? Zeker ftierf Socrates met getroosten moed, en ik kan zyne zielsgerustheid zeer wel, uit de gelegde gronden, verklaaren. Maar waaren 'crvele Socratessen in de heidenfche waereld? — Zoo velen, dat het onnoodig wierd, een algemeen verzoenöffer voor het menschdom daar te ftellen, en bekend te maaken ? Pa u l u s l veert het tegendeel: Christus verlosten die genen. &i*>; met vreeze des doods, voor al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren, Nu, wy dan gerechtvaardigd zynde, door het geloove, hebben vrede met God. Indien 'er al eens onder Heidenen en Jooden vele duizenden oprechten ( zoo gelyk zy, door de krachten der natuur, en door den Godsdienst van het oude Testament aya konden) hun gewisfe, met deze hoop, dat de goede God hunne overtredingen voorbyzien, en genadig vergeeven zoude, daadelyk gerust ftelden, dan nog immers blyft de vraag: Zou God hun deze weldaad', dezen vrede des gemoeds, vergund hebben, indien htet niet bepaald geweest v>'are, dat Christus de ftraf der menfchelyke zonde op zich neemen zoude ? Christus is de godlyke Middelaar ook van Socrates; en indien Socr.ates onder het getal der gezaligden is, ook hy aanbidt dan, met de Engelen en verheerlykte Zielen, Christus als zynen godlyken Verzoener, en Verlósfer; ook hy erkent dan nu den  C S77 J den oorfprong dier zaligheid, die hy, in den vrede van zyn gemoed genoot, en legt zeker de bevlekte kroon zyner eigene deugd, demoedig neder vooe de voeten van Hem, voor wien de Hemelen zelfs niet rein zyn. Immers, dat God de menfchen, oni hunne zonden, niet zoo ftraft, als zy dit waardig zyn; dat Hy hen, daar te boven, overbrengt in het genot van eeuwige blydfchap. Dit alles moeten zy allen (die daar aan deel hebben) alleen aan Christus toekennen: dit is de leer des Bybels. En nu fchynt het zeker eene onnoodige vraag te zyn: „waarom heeft God den menschen niet, „ enkel uit genade, hunne zonden vergeeven en de „zaligheid gefchonken? waartoe dan juist eerst de j, verdiensten van eenen anderen, en de toerecke„ ning daarvan ?" Van de wyze oogmerken Gods in den verzoeningsdood van Jesus hebben wy reeds, op meer dan eene plaats, in dit werk, gefproken: dan, waarom God niet, zonder de daadelyke gehoorzaamheid, en verdiensten van eenen Borge, louter uit genade, de zaligheid aan menfchen fchenken wilde, dit hebben wy nog niet opzettelyk ovcrwoogen: over het geheel vind ik ook niet, dat men zich ooit, in het onderzoek hier van, ver heeft ingelaaten. Wy kunnen in de befchouwing van deze vraag, Aa 5 deels  C 3?8 -) dééls op God, deels op' ons menfchen, deels op andere redenlyke Schepzelen, deels op Christus zelve het oog vestigen. Even gelyk, door den Middelaarsdood van Christus, de ftrafgerechtigheid van God allerduidelykst is geopenbaard geworden, even zoois ook, door zyne, onze plaatsvervangende gehoorzaamheid, Gods beloonende gerechtigheid in het helderst licht gefteld. Zeker is deze eigenfchap des hoogften Wezens, ook uit de inrichting en regeering der waereld, gelyk mede daaruit, dat Hy eenmaal eenen iegelyken mensch vergelden zal naar zyne werken, kenbaar: dan, gelyk ik zoo even heb aangetoond, God geeft, eenen iegelyken mensch oneindig meer, dan zyne deugdzaame werken, waardig zyn. Dezen ruimen overvloed van weldaaden konde God ons zeker, zonder eenige eigene, of vreemde verdiensten, gunstig fchenken; dan zoo zou wel zyne goedertierenheid, maar niet te 'gelyk zyne gerechtigheid worden opgeluisterd. Integendeel nu, naar deze, door Hem, met de grootfte wysheid, verordende, inrigting, wordt zyne alles naauwkeurig beloonende gerechtigheid in het openbaar ten toone gefteld, en kenbaar gemaakt. De geheele zaligheid is nu de naauwkeurigfte belooning, de verhevenfte, en opmerkingwaardigfte ontdekking der beloonende billykheid van God. Immers. L Het  C 379 ) J. Het euwige leven zelve, de overvoering in de woonplaats van geluk, de vernieuwing, en verhooging van onze natuur, dit alles is eene belooning dier gehoorzaamheid, welke Christus, als onzen Middelaar beweezen heeft. II. De trap en maat dier heerlykheid, en blydfchap, welke wy éénmaal genieten zullen, deze is naauwkeurig, naar de maat van onze eigene deugd, afgemeeten. Zoo ontdekt zich God, in de uitdeeling der zaligheid, als volkoomen rechtvaardig. Zoo wordt ook, door deze gewigtige handeling Gods, de waereld der Geesten gewaarfchouwd, om de geboden van den volmaakt Rechtvaardigen niet te overtreden, noch zich, met een blind vertrouwen, op zyne oneindige barmhartigheid te verlaaten. Het gewisfe der menfchen wordt zeker reeds, door den plaatsvervangenden Middelaarsdood van Jesus, bevredigd, wyl zy, daar door, van de vrees voor ftraf verlost worden; maar wanneer wy nu al vergeeving van zonden ontfangen hebben, dan nog blyft onze gehoorzaamheid, welken wy als Begenadigden aan God bewyzen, zeer gebrekkig, en is dus in zich zelve geene zekere grond van het godlyk welgevallen aan ons, en geeft ons nog veel weiniger eene genoegzaame aanfpraak op het euwige leven. Welk een troost voor een teeder ge-  C 3S0 > gemoed, dat het eenen Middelaar kent, wiens volkoomene gerechtigheid al deszelfs gebrek vervult! Dat is myn roem, de zekere grond-van myn vertrouwen, dat ik niet myne eigene gerechtigheid heb, maar eene godlyke gerechtigheid, op welke ik my volkoomen en gerust verhaten kan!. Myn Verlosfer heeft voor my de zekere hoop des euwigen levens verworven; en, om zyne gehoorzaamheid, zal de rechtvaardige Richter, de onvolmaaktheid myner ■deugden genadig voorbyzien, wanneer ik flechts, met een oprecht hart, de, door Hem, aan my gefchonkene genade ten goede gebruike! Zoo wordt myne ziel oneindig beter tegens onrust en vrees verzekerd, en met eene gegrondere hoop op de euwige zaligheid vervuld,,dan dit in euwigheid, door de kracht van m\ne eigene deugd, zou hebben kunnen gefchieden. Voorftellingen van dezen aart vermeerderen de geneigdheid tot den genadigen Verlosfer, en verwekken, en- onderhouden in ons de gewaarwordingen van dankbaarheid voor zyne liefde, welke Hy ons, daar door, betoonde, dat Hy zoo genadig en genoegzaam voor de rust van ons gemoed zorgde, en, door zyne, in zoo vele geduchte verzoekingen, beproefde gehoorzaamheid,voor ons de zekere hoop, en tiet recht op eene euwige zaligheid verwierf. Zoo leeren, zoo gewennen wy ons, om onzen troost, onze  C 381 ) onze gerustftelling, onze hoop in Christus te zoeken, cn te vinden! zoo worden wy fteeds meer en meer verwyderd van de gevaarlyke klippen van trotschheid, en vertruuwen op eigene deugd! En dit is eene der voornaamfte voordeden, welke de plaatsvervangende gehoorzaamheid van Christus ons fchenken kan. Men moge het gelooven of niet, het is en blyft echter waarheid, dat de roem van eigaic verdienften den menfehe qjagemeen nadeelig, en in tegendeel oprechte ootmoedigheid hem hoogst voordeelig is. Het denkbeeld: myne zaligheid is een werk van myne deugd; het geluk van den mensch is alleen aan zyne eigene braafheid, maar geenszinds aan de verdienften van eenen anderen toetefchryven, dit denkbeeld leidt ons onmerkbaar tot fchandelyke zelfsverhefftng , een gebrek dat zelfs den Engel kan doen vallen. Ik weet wel, zoo als ook de vyanden van Jesus genoegdoening voorgeeven dit gebrek te kunnen ontwyken, dat alles, wat wy hebben, een genadcgefchenk van God is; dan God wist, buiten twyffel, veel beter dan wy, kortzichtige menfchen, welk het beste middel is, om ons, niet Hechts hier in dit leven, maar ook in de geheele volgende euwigheid, voor de zoo gevaarlyke zelfsverheffing te bevedigen. Hy wist beter dan wy, hoe gereed wy zyn, om te yergeeten, dat Hy alleen de oorzaak is van  C 382 ) van onze gelukzaligheid; hoe gaarne wy ons zeiven als de eerfte oorzaaken van onzen welvaart befchouwen, en, even gelyk de eerfte mensch, meer dan geoorloofd is, ons zeiven Gode trachten geJyk te maaken. Even hierom, fchonk God ons de zaligheid niet wederihn, op die zelfde wyze, zonder Middelaar, even gelyk Hy den eerften menfchen de aardfche gelukzaligheid in Eden gegeeven had; maar Hy wilde ons deze als een genadig en te gelyk rechtvaardig God deelachtig maaken; Fly wilde ons dezen geeven, als eene belooning eener beproefde, niet onzer eigene, want wy hebben geene volmaakte gehoorzaamheid, maar eener vreemde gehoorzaamheid. Van hier, dat God dien perzoon, die deze weldaad voor ons verwierf, euwig tot een Hoofd over alle de verlosten, en tot een voorwerp der aanbidding van alle geeften verhief, daaröm, op dat de gezaligden zich, zonder ophouden, herinneren zouden, dat niet zy zeiven zich dit euwige leven, door hunne deugd, verworven hadden, maar dat zy dit, alleen aan de oneindige genade Gods, en aan dien gocdertiererien Heiland te danken hadden, die hen, zelfs door het uitftorten van zyn bloed in het fmartvolfte lyden, en in den dood, verlost had. Uit deze befchouwingen ontftaau de krachtigfte beweegredenen tot demoedigheid voor God, die, ter bevestiging van onze deugd, voiftrekt noodig is. Uit deze  C 323 ) deze gewaarwordingen van dankbaarheid en liefde jegens onzen God, en onzen getrouwen Zaligmaaker, vloeit eene zaligheid voord, welke het bewust zyn on/er eigene deugd nimmer geeven kan. Welk eene blydfchap, in Christus,den Zoon van God, zulk eenen vriend te hebben, die zich, uit liefde jegens ons, zoo ver vernederd, onze verplichtingeri op zich genomen, zulke verzoekingen doorgeftaan, en ons, door zyne volmaakte gehoorzaamheid, eene zoo ónuitfpreékclyke, en onvergaugelyke zaligheid verworven heeft! Dit denkbeeld is de inhoud der Lofgezangen derVeiheerlyktcn; en in de aangenaame gewaarwording van Jesus liefde beftaat een voornaam gedeelte der zaligheid zelve, welke het bewust zyrt onzer eigene, zoo geheel onvolmaakte, deugd onmogelyk geeven kan, en die ook die genen geheel en al niet kennen moeten, die geen ander geluk erkennen willen, dan aët,dat uit onze eigene deugden voortvloeit.Het is een gebrek, wanneer men het vcrlosfingswerk van Christus altyd, alleen in betrekking tot den mensch, befchouwt. Het verhevene planp waar naar God de waereld regeert, moeten wy niet tot zulke byzonderheden bepalen, noch daar in verdeelen. Het verzoenend fterven van Jesus gefchiedde zeker alleen voor menfchen, en zyne gehoorzaamheid moest, niet voor Engelen, maar alleen voor ons het euwige leven verwerven; dan beid.- heb-  C 384 > hebben toch hunnen invloed op den toeftand van het geheele ryk der geesten. God regeert, dooiden verhoogden Jesus, de waereld; en zouden dan de overige geestenbuiten- den mensch, niet ervaareu, wat de reden is, en waarom, juist een mensch gezeten is aan de rechtehand der Majesteit Gods? Alle redenlyke wezens in de geheele waereld moeten Jesus aanhielden, eh zy zouden niet weeten waarom? Wie zal dit gelooven? — Dan wanneer zy nu deze reden ontwaaren, en te .gelyk de oneindige wysheid Gods, in de verlosfing der menfchen, leeren bewonderen, dan zien zy nu pok, hoe aangenaam eene volkoomene gehoorzaamheid aan God is; dan worden zy, door de befchouwing,ternavolginge aangefpoord; dan erkennen zy, in Christus den Middelaar, hoe Gode weibe-' haaglyk het is, wanneer een redenlyk Schepzel vele onaangenaamheden op zich neemt, of wel zelfs, tot het ondergaan van grootere fmarten, zich voor anderen opoffert; dan zien zy, hoe heerlyk zulk eene belanglooze gehoorzaamheid door God, beloond wordt; dan verootmoedigen zy zich voor den Allerheiligften , die ook hun eene euwige zaligheid fchenkt, offchoon zy niet, gelyk Jesus eene volmaakte gehoorzaamheid uitöeffende; dan worden zy, door deze herinnering hunner zwakheid, deste meer opgewekt tot dankbaarheid, en liefde  C SB5 ) liefde jegen# God; en op deze wyze wordt niet flechts hunne zaligheid aanmerkelyk vermeerderd, maar zy worden ook, even daar door des te eerder voor afvallen beveiligd. Uit deze waarheden is het nu zeer gemakkelyk eene bedenking te beandwoorden, welke my door eenen zekeren onbekenden, in eenen brief, is voorgefteld, en die deze als zoo onoplosbaar aanziet, dat hy gelooft, even daaröm, reden te hebben, om alle de overige waarheden van den christelyken Godsdienst (voor zoo verre dezen op den verzoeningsdood van Jesus gevestigd zyn) te verwerpen. Daar het te vermoeden is, dat meer Twyffelaars met denkbeelden van dezen aart zich zeiven kwellen en verblinden, heb ik het noodig geoordeeld, deze zwaarigheid hier by te brengen, en optelosfen; on dezelve anders zoodanig is, dat de eenvou. de oprechte christen, op deze Aarde zich daar i niet behoeft te bekommeren. De bedenking .och, die ik hier bedoel, is ontleend van de gefteldheid der andere waerelden; cn is de^e volgende. „Indien het zeker, ten minste hoogstwaarfchyne„ lyk is, dat ook in alle of in de meesten der overige „Hemelligchaamen, redenlyke Schepzelen, als derzelver bewooneren, gevonden worden, dan zullen „'er zeker, onder zoo vele honderd duizenden „redenlyken wezens, ten minfte eenige gevonden Bb „woiv  c m ) » worden, die, even gelyk wy menfchen,, zondigen, „ en die by gevolg ook met God moeten verzoend .', worden. Wie verzoent nu dezen met God? Doen „ zy dit zelf? waarom zegt men ons dan: de mensch „kan. God niet verzoenen? Zy moeten dus eenen „ Middelaar kebbeh. En wie anders kan deze Middelaar zyn, dan even de onze? Deshalven, „Christus, verzoent ook deze menfchen met „ zynen Vader. Goed! maar zonder bloedftorting „ gefehiedt 'er geene vergeeving: gevolgelyk is Chris„tus ook voor een, twee andere zondige waerei„ den geftorven, en heeft in dezen juist even die „zelfde lotgevallen gehad, welken Hy by ons ge„ had heeft. Christus is dus een, twee, drie„maal geboren geworden; nu in onze, vervolgends „in de tweede, dan in dc derde waereld; en is „ ook een, twee, driemaal gcflorven. Intusfehen „ dit te beweeren fchynt my ailerongerymdst, en „echter, zoo ver ik het kan doorzien, vloeien alle »deze gevolgen eigenaartig uit eikanderen voord. »Wy moeten deshalven aanneemen: „ Of, zonder bl.edvergieting kan Vf verzoening „gefchieden, en andere zondige menfchien- ontfan„gen de vergeevng hunner ongerechtigheden, zonder „het bloed van Christus. Dan dit zou ftryden „met het gezegde van Paulus in den brief aan „de IlEBREëi\; en men zou dan immers kunnen vraa-  C 3% ) „vraagen: waaiöin was hec dan juist op onze Pla„ncet noodig,^ dat Gons Zoon moest gebooren „worden, en fterven? Had God ook niet aan óns „ de zonden kunnen vergeeven, zonder zulke bloedige verzoeningsmiddelen? „ Of men moet aanncemen: zonder blocdjïorting „ gefehiedt V geene vergeeving. Maar wiens bloed „zal dan voor die andere Planeeten vergooten zyn? •„ Volgends bet geheele leerftelzcl van den christely„ken Godsdienst, kon geen ander bloed, dan juist „dat van den Godmensch zulk eene verhevene wer„king hebben. Deshalven, gelyk ik gezégd heb, .„volgt daar uit; Christus heeft fteeds van de „eene Planeet naar de andere moeten omwandelen, „ om altyd juist hetzelfde te lyden, en mag ik my „ zoo uitdrukken! dezelfde rol 'dikwiis, en by her„ haaling te fpelen. Maar is dit nu een der God„heid waardig, en betaamelyk denkbeeld?" Dit zyn de eigene woorden, met welken de onbekende, maar, zoo veel ik anders uit zyn fchryven befpeur, fcherpzinnige en welmeenende Geleerde zyne bedenking voorftelt. Ziet hier myn andwoord ; Vooreerst; het is eene voiftrekt valfche iluitrede, welke de Schryver ecluer voor waar aanneemt, dat, indien God ons, niet dan door den dood van eenen godlyken Middelaar, zaligen konde, en wilde, Hy dit dan ook andere zoorte van redenryke, Bb 2 Schep*  C 383 ) Schepzelen, zondereenen voor hun bepaalden bloedigen Middelaarsdood, niet konde zaligen. Immers, de vraag is: of God aan hun de zonde, onder de bedreiging, en met bepaling, van de ftraf des doods, verboden heeft? Óf God niet veeleer met hunne overtredingen andere ftraffen verbonden heeft; de zulken, welken zy zeiven kunnen en moeten doorftaan? Het is verder valsch, het gene de onbekende zegt, dat indien God andere zondige Schepzelen, zonder Middelaarsdood, zaligen konde, Hy dan ook ons menfchen, op diezelfde wyze, konde zaligen. Immers, de vraag is hier , niet, in het afgetrokkene, wat God konde doen; maar wat met zyne wysheid, en met de natuur van ons menfchen meest ftrookte ? wat voor ons geflacht niet flechts, maar voor liet geheel het nuttigfte was ? En wie is nu zoo vermeeten, dat hy zou durven beweeren; het ware voor het geheel beter geweest, wanneer God, niet flechts alle andere redenlyke Schepzelen, die zondigden, zonder eenen voor hun verordenden Middelaar, zaligde, maar wanneer Hy ook ons menfchen deze weldaad, zonder Jesus Middelaarslyden, deelachtig maakte? Ik heb zoo even aangetoond, welken nuttige indruk de Verzoeningsdood van Jesus, op alle redenlyke fchepzelen maaken moet, wanneer deze, gelyk wy, overeenkomende den Bybel gelooven inogen, aan hun wordt bekend gemaakt. Christus Ver-  C 389 ) Verzoeningsdood vnor ons menfchen is, en blyft een verfchrikkend ftrafvoorbeeld voor alle redenlyke fchepzelen in de geheele waereld, offchoon Jesus dezen dood flechts voor ons menfchen geleeden heeft. En even zoo is deze dood te gelyk een hoogst opmerkingwaardig bewys der oneindige Godsliefde jegens zyne fchepzelen; daaröm niet flechts ons menfchen, maar allen Geesten openlylc voorgefteld en kenbaar gemaakt, op dat zy allen, daar door, tot bewondering der liefde van God en Christus, tot dankbaarheid, tot wederliefde, en tot gehoorzaamheid zouden worden aangefpoord. Of God den overigen geesten, die zondigden, ook eenen byzonderen Middelaar verordend heeft, dan of de Zoon van God ook voor dezen ooit geleeden heeft, deze vraag raakt ons menfchen geheel niet. Het is onze plicht, de genade Gods, welke Hy ons, in Christus, aanbiedt, met ootmoedige dankbaarheid aanteneemen, die voor ons zeiven ten nutte te gebruiken, en over andere waerelden, en derzelver bewooneren geheel onbekommerd te zyn. Wil men zich hier over in befpiegelingen inlaaten, wil men duizenden vraagen, over dit onderwerp, uit het ryk der mogelyke dingen, te voorfchyn brengen, men moet daar by nimmer vergeeten, dat de leer van Jesus Verzoeningsdood,-op onwrikbaare bybelgronden, gevestigd 5 en even daaröm waarachtig is Bb 3 en  C 390 ) en blyft, al ware het ook, dat wy duizend bedenkingen daar tegens niet konden oplosfen. Dan, ik vertrouw, de onbekende, my waardige Schryver zal nu reeds in ftaat gefteld zyn, om, uit het gene ik, tot hier toe, gezegd heb, zyne bedenking zelve te kunnen beündwoorden. Op dat 'er echter, in dit ftuk, niets ovcrblyve, 't gene de rust, al ware het flechts van eenen mensch, zou kunnen Hooren, wil ik hier nog het een en ander byvoegen. Vele redenlyke fchepzelen zyn, buiten twyfel, even gelyk de Engelen, hunnen Schepper gehoorzaam, en hebben dus geenszins eenen Verzoener, gelyk wy, noodig. Velen zondigden misfehien, op eene veel ftrafbaarere wyze, dan wy. Wy ftammen af van ouderen, die ons eene tot zondigen geneigde natuur mededeelden; wy hebben, zonder onze eigene vrywillige fchuld, met duizenden aanprikkelingen tot de zonden te ftryden; en wy zyn noch gefchikt, noch vatbaar, om, door de Verzoeningmet God door Christus, verbeterd te worden. Maar hoe nu? indien'er redenlyke fchepzelen in de waereld zyn, die, niet, door eenen gemeen fchappelyken ftamvader, in den rang der zondaaren zyn geplaatst geworden; maar die allen, goed gefchapen, vrywillig, en opzettelyk van God zyn afgevallen, die zich tegens alle de uitnoodigingen der godlyke genade verhard hebben, en die nu, door geen  C 391 ) geen middel, weder tot de volmaakte en zalige gemeenfchap met God kunnen worden terug gebragt: zal ook voor dezen een Middelaar fterven? Zeker neen! En van dezen aart zyn de booze geesten, van welken de Bybel fpreekt. Dan gefteld nu eens, 'er waren, tusfchen deze beide zoorten, nog vele andere redenlyke fchepzelen, die ook zondigden, dan immers zou het zeker Gode niet onbetaamelyk zyn, zynen Zoon, ook ten beste van dezen, op andere waereldligchaamen te zenden, om hen, daar door, te regt te brengen, indien dit op geene andere wyze kon gefchieden. Dat dit mogelyk , en in zich zeiven G ode niet onbetaamelyk is, is zoo duidelyk, dat het geen bewys noodig heeft. Immers God is de God, niet flechts der menfchen, maar van alle Geesten. Dan, of dit waarlyk gefchied zy, of dit noodzaakelyk heeft moeten gefchieden, dat is eene vraag, welke geen mensch beflisfen kan, die geheel onnoodig, en onnuttig is, en die zeker geen redenlyk naervorfcher deiwaarheid verontrusten zal. Ik keer des tot myne hoofdzaak te rug. Het is, uit den Bybel, gemakkelyk te bewyzen, dat dc gehoorzaamheid van Christus, behalven de reeds bygebragte, nog verfcheidene andere oorzaaken en bedoelingen had, van welken wy echter, buiten twyffel, flechts het geringst getal kennen. OmBb 4 «rent  C 39* ) trent eenigen derzelven vinden wy, hier en daar, in de brieven van Paulus eenig onderrigt. De menfchelyke natuur van Christus was beftemd tot de uitvoering van een buitengewoon groot werk: Hy zou het gezegend werktuig zyn, waar door God de ftraf der menfchelyke zonden zou wegneemen, maar die ook als dan het menschdom, en de geheele waereld regeeren zoude. Tot zulke gewigtige werkzaamheden was zeker eene groote toebereiding noodig. Hy, die zich over onze ellenden recht zouden ontfermen, Hy zeker moest, door eigene ervaaring, en gevoel van een groot gedeelte derzelven, met onze zwakheden, gevaaren en verzoekingen bekend worden. Hy die ons tot gehoorzaamheid aan G o d e zou opleiden, Hy zelve moest zeker, door ftrenge beproevingen , gehoorzaamheid leeren. (a) Dit is, 'tgene Paulus in de volgende plaatsen bedoelt en zegt: Hy, de Zoon van God moest zynen Broederen in alles gelyk worden, op dat Hy een barmhartig, en getrouw Hoogepriester zoude zyn, in de~-dmgen, die by God te doen waren, om de zonden des Volks te verzoenen; want in 'tgene Hy zelve, verzogt zynde, geleeden heeft, kan Hy die genen, die verzogt worden, ter hulpe koomen. (b) Wy hebben geenen Hoogenpriester, die niet kan medzlyden hebben met onze zwakheid, maar Ca) In eene leerrede, in het eerfledeel myner Predikatiën, hgb ik dit ftuk meer uitgebreid en opgehelderd. (*) Heb. II: vs. 17, 18.  C 393 ) maar die in alle dingen, gelyk als wy, is verzogt geweest, doek zonder zonden, (a) Christus'moest daaröm, even gelyk zyne Broederen, in zwaar lyden, in gevaaren, en in nooden gebragt worden, op dat Hy, daar door, in vertrouwen, en in gehoorzaamheid zou geöeffend worden: of fchoon Hy de Zoon was\, zegt die zelfde Apostel, heeft Hy echter gehoorzaamheid geleerd, uit het gene Hy geleeden heeft. (Heb. V: vs. 8.) Zoo heeft Hy, de leidsman onzer zaligheid, ons, in alles, het navolgingwaardigst voorbeeld van, en de ernftigste opwekking tot waare deugd gegeeven, op dat, dat gevoelen, dat in Hem was, ook in zyne gen-ouwe naarvolgeren zyn mogt, en zy, door lyden beproefd, eindelyk ter heerlykheid zouden ingaan. Filipp. II: vs. r-io. Dit zyn eenigen der voornaamfte oogmerken van Jesus zoogenaamde daadelyke gehoorzaamheid, die echter, -gelyk ik reeds heb aangemerkt, met de lydjnde zoo naauw verbonden is, dat dezelven bilJyk, flechts als één geheel, kunnen, en moeten worden aangemerkt. En nu, na dat ik nu dit geheele zoo gewigtige ftuk der Verzoening van menfchen, door Jesus Christus, befchouwd, en tegens de voornaamste tegenwerpingen verdeedigd heb, nu durf ik aan het O) Heb. IV: ys. IS- Bb 5  C 394 ? het einde dezer verhandeling vraagen: kan dan dit werk van Christus niet met recht eene genoegdoening genoemd worden. Dit woord word hier door de Godgeleerden, m eenen rechtsgeleerden, of gerechtelyken zin, genomen. De Borg, die de fchuld voor den fchuldenaar betaalt, geeft den Rechter, genoegdoening. De vriend, die, in plaats van zynen bloedverwant, het geld voor het Burgerrecht betaalt, op dat de laatste,onder - de gelukkige Inwooneren eener vrcedzaame, cn aangenaame ftad zal worden aangenomen, geeft voor zynen vrieud genoegdoening aan de wetten van het Ryk. En nu, even dit heeft Christus voor ons gedaan. Hy betaalde, in onze plaats, de fchuld, daar Hy voor ons de ftraf leed. Hy voldeed, door zyne volmaakte gehoorzaamheid, «die zom die 'er gevorderd wierd, zouden wy het burgerrecht des Hemels ontfangen; en die wy niet betaalen konde. Zoo heeft Hy aan alle de eifchen van het euwig recht genoeg gedaan. Door zyne Verzoening wielden beiden, en de ftraffende, en de beloonende gerechtigheid zoodanig in het licht gefteld, dat het nu even zoo veel is, als hadden wy zelve de ftraf onzer ongehoorzaamheid gedragen, en den eisch der Wet volkoomen vervuld. Hier is dus eene yolkoomene genoegdoening. En dit groote werk van onzen godlyken Verlosfer is  C S95 ) is, in "zeker opzicht, nog niet geheel voleindigd. Eerst nu ontdekken zich, van tyd tot tyd, de heil■ ryke gevolgen dier genoegdoening , welke Hy op Aarde beweezen heeft. In eenen anderen zin geeft Hy nog deze genoegdoening. Door Adam, eh door deszelfs Nakoomelingen wierd de menfchelyke natuur verdorven, tot zonden geneigd gemaakt, en aan vele ellenden, en den dood onderworpen; dit verderf verfpreidde zich over een groot gedeelte dei- Schepping, wyl alles in de waereld te zaamenhangt, en zyne gevolgen heeft: wat nuttigheid zou het nu geeven, indien, offchoon Christus voor ons geleeden, en eene volmaakte gehoorzaamheid beweezen had, de ziel des menfchen echter bevlekt, het ligchaam aan de ellenden, en den dood onderworpen bleef; en, in het algemeen, alle die fchadelykc gevolgen in de waereld ftand hielden, welken uit de afwyking van de godlyke wetten voordvloeiën ? Wanneer iets verdorven is, dan zeker is het wel de leste genoegdoening, welke een Borg kan daarftellen, dat hy, de door anderen, veroorzaakte fchade vergoedt , en het verdorvene herftelt. En dit doet Jesus. Hier reeds, brengt Hy vele menfchen, door de leer der waarheid, tot de vrede des gemoeds, tot godzaligheid, cn deugd. Door zyne wyze regceilng herftelt Hy, het geen wy in onze zwakheid yerdbrven. Door zyne macht en goedheid vergoedt Hy,  C 396 ) Hy2, het gene wy niet vergoeden kunnen. En eü* delyk zal Hy eens weder alles herjl ellen: de ziel, met eene zuivere kennis der waarheid, met eenen waarachtigen vrede des gewisfens, met eene overheUende neiging tot deugd, cn met vele andere voorreden vertieren, en begunstigen; ~ het ligchaam Uit het graf opwekken, met onflerffelykheid en heerlykheid omkleeden; — ons in een beter Paradys overbrengen, - en, alle die fchaden, die de zonden der menfchen, in het geheele Ryk der Schepping, hebben re wege gebragt, dooreen oneindigoverwigt van euwigduurende volmaaktheden vergoeden • zoo dat deronveranderlyke godlyke gerechtigheid de volkoomenfte genoegdoening beweezen worde. — Dan zal Hy het ryk den Vader overgeeven. Hy' zal niet meer als Middelaar, als Voorbidder, als Hoogeprfester werkzaam zyn, wyl geene zondaaren meer door Hem, tot God zullen gebragt worden. Hy zal met den Vader, en den Geest één God, en alles in allen zyn. 1 Kor. XV vs. 2%.       eer VAN JESUS VERZOENINGSDOOD Verklaard en Verdedigd door GEORGE FRJEBERIK SEILER, Hoogvor.stelyk-Brandenbur.gsc he geheime kerk-en consistoriaal- Raad, gewoon HoogleerSar in de godgeleerdheid aan de Frederik- Alexanders School te ERLANGEN özc. &c. Uit het Hoogduitse// vertaald. Te ROTTE & D A M> G:drukt bjr NÏCOLAAS CORNEL, Drukker en Bbekverkooper op ds Meent,1799.   VOORBERICHT. van den VEÏITAALER. JLJet daar, Leemer! een Werk van den, door zyne Godgeleerde Schriften, in Duitsland, en ook in ens Vaderland, met den grootflen roem bekenden S E I L E R; een Werk, in het welke de voornaam/ie Leer van onzen Godsdienst, de Hoofdwaarheid des Christendoms, Je sus Verzoenend fterven , op eene befcheidene, naar te gelyk ernftige, en mannelyke wyze, voor gefield, en tegens vroegere en laatere bedenkingen verdedigd wordt. Meen dit weinige wilde ik, by de uitgaaf, u zeggen. Hoe zeer 'er in dit ft uk, hier en daar, iets voorkoomt, waar in ik het met den geleerden Schryver geheel niet eens ben, en het gene my gepaste aaitleiding zou hebben kunnen geeven, om ü myne gedachten dat aangaande, onderden tekst, mede te deelen, was 'er echter, V gene my daarvan terug hield; gyontfangt het dus zoo, zoo als het door den Schryver is aan hei licht geiragt. Offchoon in deze byzonderheden van den Opfleller verfchillende, kwam my echter de hoofdzaak zoo belangryk, zoo fchoon voor gefield, zoo vol* ~ doende  iv VOORBERICHT. doende gehandhaafd voor 3 dat ik geen oogcnblik in iwyjfel fond , om hetzelve myne» Landgenooten ? in hunne taal, bekend te maaken. Binnen kort zal een tweede gedeelte van dit Werk u worden^ aangeboden, Waar in deze voomaame Leer, tegens de nieuwere bedenkingen van eenen Steinbart, in deszelfs Syftem der reinen Philofophie oder Gelukkfeligkeitslehre des Christenriiums, e?: anderen verdedigd wordt; en waar by een aanhanzel is over de Rechtvaardiging des zondaars voor G o d. Tenvyl een derde gedeelte over de Erfzonde, dit Werk befluiten zal. Dat de naam des Vertaalers niet- genoemd wordt, doet niets ter zaake, daar deze toch aan het Werk geen het minfte belang, noch aanzien zou kunnen bybrengen. Verfchoon flechts de drukfeilen, dies door myne afwezendheid van de plaats der uitgaave, kunnen zyn ingefoopen. Ontfang het voor het overige zoo welmeenende, als het u wordt aangebeden. En wordt, daar door, uwe kennis, en de Vrede uwes ^emoeds, ■— en dus de zaligheid uwer ziele bevoorderd, dit zal myne gyootfle belooning; en myne hlydfchap zyn. De VERTAALER. Voor-  VoORLOOPIGE beschouwing van DEN t aart en het gewigt DER TE ver» klaarene WAARHEID. {"Jet is zeker niet evenveel, welke denkbeelden wy ons vormen van de oorzaaken, en bedoelingen van Je sus Dood. — Is deze alleen een bewys van zyne vrywillige Gehoorzaamheid aan God?—Is hy,even gelyk de Dood van eenen Profeet en Bloedgetuigen , alleen eene beveiliging van zyne godlyke Zending ? — Is hy niets meer, dan eene nadrukkelyke en gewisfe Verzekering, dat God bereidwillig is, om aan elk, die, met het betaamelyk voorneemen om zich zeiven te verbeteren, zich tot Hem bekeert, zyne Zonden te vergeeven ? •— Of is deze Dood nog iets meer dan dit alles? Is hy ook de oorzaak om welke God ons de ftraf der zonden kwydfcheldt? — Is het de Dood van eenen des Menfchen plaats bekleedenden Middelaar, en by gevolg een godverzoenende Dood? A Van  C * ) Van de juiste beandwoording dezer laatfie Vraag hangt zeer veel af. Trouwends de waarheid, daar in opgeflooten, is, geduurende meer dan vyftien Eeuwen, gereekend van den aanvang van het Chriftendom, de beftcndige en algemeen omhelsde Leer der christelyke Kerk geweest; zy is nog de eenftemmige Leer der Katolyken, Lutcrfchen en Gereformeerden; en zy openbaart zich in de geheele Overzetting des Bybels, in alle-de Liturgiën, in de Leesboeken, en in de meeften dcr.kerkelyke Gezangen. Is deze Leer valse//, is zy een onbybtlsch, en vreemd 'Byvoegzel, door Godgeleerden in de zuivere Geloofswaarheden ingedrongen -en ingemengd, dan moeten alle die Bybelplaatzen, uit welken zy ontleend wordt, geheel anders verklaard worden; dan moeten de nieuwe Overzettingen des Bybels daar naar veranderd worden; dan móeten alle de Liturgiën, Catechismen, en Gezangboeken daar naar verbeterd, en de voorftellen der Leeraaren daar naar ingerigt worden. Ook voor de rust, en den vrede des gemoeds, voor de ftigtende gevolgen, welken ter verbetering van het hart, uit de bovengenoemde vcrfchillende Gïondftcllingen, worden afgeleid, kan het niet ontëven zyn, wat men van je sus fterven oordeelt. — Veeïen der nieuwfte godgeleerde .Schryvers geeven voor, dat de Leer, heerfchende onder de drie voornaamfte Gezindheden der Chriftenen in Europa, Je sus heeft «fe ftjtf der Zonden voor Zondaar en gedraagen, geheel ftry-  c 3 3 firydig is met de Goedheid, en Wysheid van God, en'dus óók met zyne Regtvaardigheid; dat zy hinderlyk is aan de waarachtige verbetering van het hart; en den Mcnfch zorgeloos en traag maakt in de bcöcffening van waare Godzaligheid. Is nu dit alles, en het geen men Verder; tegens de gewoone Leer inbrengt, waarlyk zoo, dan is het zeker, niet flegts voor den Chriflen Lceraar, neen, maar voor allen, dien hef welzyn der Menfchheid, de Godsdienst, en het heil van onfteriïelyke zielen aan het hart ligt, een zeer gewigtig ftuk, te wecten, of deze tot hier toe, door den Chriflen, geloofde, en beleedene hèrMMg', in Gods Woord gegrond zy, of niet. •Buiten tegenfpraak, wordt het Lydcn, en de Kruisdood van den Middelaar, door Hem zelvcn, en door zyne Apoftclcïi, Voorgcftcld, als de gewigtigfte van aUé, Je sus en de Mcnfch.cn betreffende, waarheden. Terftond by dén aanvang', predikt Joünnes Jesus van Nasaret, aïs dat onfchuldige Lam Gods, dat de zonden der Waereld zoude wegneemen.' 2 Christus zelve ontdekt het oogmerk zyner verfchyning op Aarde in bewoordingen van dezen aart: Hy is gekoomen om zyn Leven te gecven ter Verlosfi{ige der Mcnfch'en, zoo dat die, die in hem gelooven, niet in het Gerichte hoornen, niet verderven, maal het eeuwige Leven hebben. ~ Voor zyn einde ftclde Hy zelve eene plcgtige Maaltyd in, ter gedagtcnis van dezen zyncn Dood, - ecu gedenkmaal dat A 2  ( 4 ) b ellendig blyven zoude tot aan den afloop der Eeuwen. — Ter verkondiging, ter verheerlyking van dezen Dood, zouden de Chriftcncn dikwils by herhaaling zaamenkoomen. .— Op dezen DooDwyzen de Apoilelen alle hunne Hoorers, en Leezers, als op het eenige en waare Zoenoffer; daar uit ondeencn zy de meefle en flerkfle beweegredenen, beide ter bevrediging van het hart, en ter heiliging van den wandel. — Er is dus weinig noodig, om te bemerken, dat deze vraag, voor elk Chriflen,van een allergewigtigst aanbelang is: heeft Chriftus de ftraf der Zonden in plaats van Zondaaren gedraagen , of niet? — hebben de eerfte Verkondigers desEuangeliums zich flegts gefchikt naar de vooröordeelen der Menfchen in hunnen tyd, en zich bediend van zulk een voordragt, om, daar door., de gewisfens der Men fchen te verlosfen van eene ongegronde, en zondige vrees voor God, en hen te ontheffen van het laage, en fchadelyke denkbeeld; er zyn Offeranden noodig om de barmhartig' heid des Allerhoogften te beweegen en te verkrygen ? Ik ben, gelyk uit myne óverige Schriften genoeg bekend is, er ver van af, om hen, die den Dood van Je sus bloot als eene verzekering der godlyke Genade aanmerken, liefdeloos te veröordeelen. — Reeds lang heb ik geleerd, dat het eene ftrafbaare vermetelheid is, het vloekvonnis uit te fpreeken over dwaalende gemoederen, welken men fchuldig is lief te hebben, enmet zagtmoedigheidte regt te brengen. Dan,  C 5 ) Dan, ik kan my egter ook niet voorftelleii, dat de thands bieren daar inkruipende Onvcrfchiïïigheid omtrent alles, wat 'er, aangaande het oogmerk van Je sus Dood, wordt voorgefteld, aan den Gor> der Waarheid aangenaam, of ook maar ontëven zyn kan: veeleer houde ik het daar voor, dat het eene der duurfte verpligtingen van eenen Godgeleerden is, dit hoogst belangryk ftuk naauwkeurig, en, met ter zydeftelling van alle vooröordeelen, en menfchelyke inzichten, naar Gods Woord, te onderzoeken, en zoo veel mogelyk, in het regte licht te plaatfen. Immers, zeker niet zonder reden, zyn 'er by den zelv denkenden zeer vcele bedenkingen, en twyffelingen opgekoomen, tegens de gewoone voorftelling, en verklaaring van Je sus Verzoeningswerk. Er waren, zoo wel in vroegere, als laatere tyden , chriftelyke Leeraars, welken, door hunne ongegronde , en eigendunkelyke bepaalingen, dezer gewigtige Leere een zeldzaam aanzien gaven. — Ik wil thands niet fpreeken van die goede Kerkvaderen, welken voor een groot gedeelte, hunne joodfche en heidenfche filofophifche denkbeelden in het zuivere Chriftendom inflanften, en, even daar door, een zonderling zaamenmengzel voordbragten: (*) ik wil my alleen bepaa- len (*) Men kan zich hier van zeer gemakkelyk overtuigen, wanneer men flegts R oszljejis, Bibliotheek der Kerkvaderen wil nazien. Aucheur. A 3  C io > befchouwing van dezen aart, de gemoederen zullen voorbereid zyn voor de duidelyke, en gegronde bewyzen uit den Bybel, dan zal ik die Schriftuurplaatfen, welken van het oogmerk, en de redenen van Jesus Lyden, en Dood fpreeken, nauwkeurig, niet naar een, of ander godgeleerd Syftema, maar overeenkomende den Bybel zeiven, onderzoeken. Vervolgends zal ik de voornaamfte bedenkingen, en twyfelingen , welken , deels tegen de, door ons bygebragte, bewyspkatfen, deels tegen de Leer zelve, welke wy verdedigen, worden ingebragt, oplosfen. En eindelyk zal ik fpreeken van de vrugten, welken de Geloovigen, door Jesus Middelaarsdood deelachtig worden. Wanneer ik, op deze wyze, eerst de vooröordeelen, welken het getuigenis des Bybels aangaande Christus Verzoeningsdood tegenftaan, zal tragten weg te neemen, zal ik te gelyk gelegenheid hebben, om naauwkeurig te bepaalen, wat de proteft antfche Kerk van deze waarheid al, en wat zy niet daar van leeriiart. Immers, het is een gewoon gebrek by de Beftryders dezer Waarheid, dat zy zich zeiven van dit onderwerp een zeer valsch denkbeeld vormen, en vervolgends tegen dit, door hen zeiven, uitgcdagt, en misvormd fchaduwbceld te velde trekken, zonder daar by te bedenken, dat geen verftaudig protestantsch Leeriiar thands dat geen meer voorflelt, het geen  geen zy eigentlyk beftryden. — Zoo althands gaat het met veele nieuwe Schryvers. Zeker is er, zedert de tyden van Socyn, weinig nieuws gezegd, tegens die Leer, welke wy befchouwen; en wanneer ik flegts de gedagten der oude SociniSanen wederleide, zou ik reeds genoeg-' ^zaarn de waarheid van Christus Verzoeningsdood verdeedigd hebben.; — Dan ik heb ook dat, liet geen in onze dagen tegens deze Bybelleer geichreevcn is, zorgvuldig onderzogt, en ik vertrouw, door de Genade Gods, deze bedenkingen der fcherpzinnigfte Beftryders, in derzelver zwakheid, duidelyk kenbaar te uiaaken. •— De nieuwe openbaare wederfpreekers zyn aan elk bekend. .—• Zyn er onder hen, die zich door hunne groote gaaven, door hunne byzondere voordeiïngen in weetenfehap'pen, in Taal- en Gefchiedkunde, boven het gemeen verheffen, er kan niemand zyn, die hen, van dezen kant, hooger acht, dan ik. ;— En daar ik vertrouw, dat zy.niet opzettelyk dwaalen; maar, deels door het ftraks genoemde gebrekkige in het voorftellen van de Leer der Verzoening, deels door andere, diep by hen ingewortelde denkbeelden, tot twyfeling zyn verleid geworden, zoo ben ik hun zoo weinig vyandig, zoo weinig af keerig van hun, dat ik hen veeleer, ook by deze van myne opregte liefde, verzeker. Ik zal ook even daarom hunne Naamen niet noemen, of fchoon ik egter de plaatsen uit hunne Schrif-  r 12 ) Schriften woordelyk zal bybrengen. Alleen de reeds geftorvene Beftryders dezer waarheid zal ik zomwylen aanwyzen, en dan, ook het werk van eenen Man, dien ik, om zyne filofophifche fcherpzinnigheid, byzonder hoogachte, daarom noemen, wyl deze Geleerde, by de tweede uitgaaf van zyn Boek, de nieuwe Apologie van Socrates, zelve verklaard heeft, dat hy zyne twyfelingen, omtrent de gewoone Leer van Christus genoegdoening, met dat oogmerk heeft voorgefteld, op dat ditgewigtig onderwerp nader zoude onderzogt worden. — Hoe zou ook zulk een diepdenkend Wysgeer de drogredenen van eenen Socyn, en de verdraaide Schriftverklaringen van deszelfs Navolgeren, kunnen goedkeuren? wanneer ik Hem des als eenen Tegenfpreeker der door ons verdedigde Leer bybreng, gefchiedt dit alleen daarom, wyl hy verkoozen heeft, in het genoemde Boek, de taal der Tegenftanders aan te neemen. ■— Daar ik voor het overige deze Leer, van welker waarheid ik leevendig overtuigd ben, zeer belangryk acht, en het zoms noodig keur deeze met eenige, egter, zoo ik hoop, niet onbefcheidene warmte te verdeedigen, zoo verzoek ik in het oog te houden, dat veele Tegenfpreekers zeer drin> gende zyn, en dat en God, en de Godsdienst zelve yver vorderen. EER-  ( 13 ) EERSTE HOOFDSTUK. Verklaaring van CHRISTUS Verzoeningsdood, en wederlegging van e e nige vooroordeelen tegens deiv zelven. oor af is het noodig, dat wy de Leer van Jesus Verzoeningsdood regt verklaaren, om dan het bewys daar voor in den Bybel daadelyk te kunnen aanwyzen. Reeds heb ik toegeftaan, dat niet alle Godgeleerden, in alle tyden, zich over dit onderwerp genoegzaam voorzichtig hebben uitgedrukt. Wy leeren niet dat God, verontrust over de zonden der Menfchen, derzelver ftraf niet eer vergeeven kan, voor dat Hy, door het bloedig offer van den Middelaar aan het Kruis, daar toe van zynen Toom tot Liefde overgehaald, en bewoogen is. Zulk een voorftel van het groot Verzoeningswerk mag misfchien, door dezen, of dien gedaan zyn, dan de Leer der proteftantfche Kerk is het niet. Veel meer gelooven wy juist het tegendeel: God,die de Liefde zelve is, wilde Schepzelen, welken, niet door vry. wtllige, maar door vreemde fchuld, zondig op de Wae-  ( H ) Waereld koomen, in deze hunne Ellende niet laaten verboren gaan. Om Zondaaren te begenadigen, en hen op te leiden tot eene ónvergangelyke Zaligheid, zond Hy, naar zyne eeuwige Liefde, zynen Zoon ten Verlosser, en vorderde niets dan Geloof, en eene dankbaare Wederliefde. Dit rasdsbefluit der Zaliging van Zondaaren lag, van eeuwigheid, mede opgewonden in dat geheele Godsbeftek, naar het welk deze Wacreld is ingerigt, en tot hier toe door de hoogfte Wysheid is beftuurd geworden. By het daadelyk Lyden van Christus gefchiede er geene de minfte Verandering in de godlyke Bepaalingen. Van eeuwigheid befchouwde de Oncindige dat Lyden, als het toereikende middel, waar door Zondaaren konden Verlost worden. Schynen intusfchcn de gewyde Schryvers zich, hieromtrent, wel eens anders uittcdrukken, wanneer zy zeggen: God was in Christus de Waereld met zich zeiven verzoenende, enz., dan zyn dit uitdrukkingen, ontleend uit de Offerplegtigheden, en ingerigt naar de fpreekmanier der Menfchen, om daar door te beter te verklaaren, hoe deze Verzoening God e betaamelyk gefchiedt. Gods eeuwig Raadsbeliek wierd flegts in den tyd ten uitvoer gebragt, en van deze uitvoering, en niet van Gods eeuwig, en onvéranderlyk voornccmcn fprcckt de Bybel.'—Dus begreepen, vervallen van zelve de laffe fpotternyen, met welken zwakke vernuften de, door ons verwor- pc-  als of waarlyk alle Zondaaren de ftraf des Doods om hunner zonden wil geleeden, cn gedraagen hadden, daarom, wyl de Middelaar geen bloot Mensch: maar de eeniggeboorene Zoon van God is, welken God, naar zyne hoogst wyze bedoelingen, zeer wel in de plaats van alle Zondaaren ftellen, en reekenen konde: ziet daar, wat wy leeren. Had men deze Bylehvaarheid fteeds meer in het oog gehouden, men zou zoo veele onnutte, geleerdfchynende, en vaak tot aan het befpottelyke gebragte vraagen, omtrent dit hoogst belangryk onderwerp, niet gedaan hebben: vraagen, welken wy, in het vervolg, gedeeltelyk zullen opgeeven, maar met welken wy ons, gelyk zy verdienen, niet lang zullen ophouden. Gelyk veelen in den Dood van Jesus te veel zogten, zoo vonden anderen daar in weder te weinig. — Daar onze Verlosser zyn onfchuldig Leven, door eenen fmartvollen Dood eindigde, daar Hy daar na door God wederom wierd opgewekt, daar bleek het duidelyk, dat Hy waarlyk diegeenewas, voor welke Hy zich uitgaf, naamelyk, de groote Godsgezant en beloofde Profeet, ja de Zoon van God zelve. In dit opzigt was de Dood van eiken Apofl-cl,die zyne godlyke zending, en de waarheid van zyn getuigenis, door een bloedig fterven verzegelde, aan Jesus dood gelyk. Dan zegt de Bybel wel ergends: Paulus is voor alle Menfchen geftorven ? Ge-  C 43 ) zoo zelden, dat voelen my bekend zyn, dicjaftS ren lang. om dieveryën in het Tugthuis 'gezeten hebbende, na weinig wecken oaüfÖaagexfc teo zynv zich wederom daar aan ichuld;^ hiaakten. En myn God! wat zouden de menfchen zyn,' wanneer de opperste Regeerer der waercld, op- dedere willig gekoesterde zondige begeerte, op ieder j&M. woord, ■ op iedere- opzettclyke nalnating- zyncr bsvelen, of volvoering der zonde, de dot^r de wet bepaalde ftraf wilde doen'volgen?,'wat zou 'er in dê Eeuwigheid van ons wordcrii, wanneer: deze fh-aBcn * alleen' wierden xiitgeftcld? :— Welk .'eene ' oubezonnene ftelling: de .zondaar meet zelve•g'cfiraft mrde;i\ anders is de.-ft^af-'te ^vergeefsr." . "•• t „ Maar God ka,n immers ■ den, overtrecden zxt;ci* •„ wetten de ftraf vit enkele genade vergeereïi. i Of Hy dit kan ? Of Hy - dit wil? deze vraagen kan de aan zich zelve overgelaatcne reden geenzins beiind woorden:1 dit alles hangt geheel van üt.d af. Misfchien hcefr God hoogst wyzc redenen waarom Hy dit niet verkiest. Mogelyk toch is het veel beter dat Hy zynen yvcr,enzyne geregtigheid door een ftrafvoorbeeld openlyk aan den dag leggc, dan dat Hy- den ligtzinnigen mensch. 'door de vergeeving zyner zonden, zonder vordering van eenige faal', nog ligtzinniger maake. En wanneer nu de Bybel duidelyk zegt: God heeft de ftraf van zon- daa-  C 45 ) gebragt; vennindering van goederen, van" eer, enz, dit alles zyn uitwendige ftraffen. —■ Vrees, onrust, verfchrikking in het gewisfe, in het algemeen vermindering der geeftelyke volkoomenheden, dit allés is de inwendige ftraf der zonde; en uit deze beiden zal eens de ongelukkige toeftand na dit leven zyn zaamgcfteld. En wat zyn nu de gevolgen , en uitwerkingen der uitwendige, of ligchaamelyke ftraffen, wanneer de zondaar zelve dezen ondervindt. Zy houden van zonden te rug; dan de lust tot zondigen blyft evenwel, deze woedt zelfs gewoonlyk te fterker in het binnenste der ziel. Gewoonlyk verlangen wy te heviger, naar maate iets, onder zekere ftraf bedreigingen, verbooden wordt. Deze ftraffen maaken den mensch wys, terwyl zy hem daadelyk toonen , dat zondige bedryven fmartelyke gevolgen hebben. Dan zy maaken den zondaar even zoo dikwiis wérkzaam, en vernuftig in het uitdenken van middelen, om zyne lusten heimelyk te bevredigen. Deze ftraffen verwekken in veeltn het voomeemen om zich te verbeteren. Dan zy brengen alleen eene flaafsehe gehoorzaamheid voord. Zy verwekken geenzins dat vertrouwen op God, dien moed, die kinderlyke geneigdheid , die liefde en blydfchap, welken 'er gevorderd worden, om eene vrywillige g«-  ( 4? >; • Iritusfchen zyn en biyven uit, en inwendige finartelyke gewaarwordingen hoogst noodzaaklyk, zoo wel in hel begin der Bekeering, als ter waarfchuwing der reeds'Bekeerden: alleen deze ftraffen, weiken de zondaar zelve lydt, zyn in en voor zich zeiven geenzins het eigenlyke en voornaamste middel i ter vol- ■ koomene verbetering der. ziel. Om dit gewigtig doel-te bereiken heeft Gqd een middel uitgedagt en daargefteki, het geen veel zekerer, en krachtiger is, en dit middel is ook wel de ftraf der zonde, maar niet, die ftraf, welke de zondaar zelve ondergaat, maai- die, welke de Middelaar in zyne plaats lydt. dit Middelaarslyden toch, wanneer het flegts genoeg, en met bchoorlyke opmerkzaamheid overwoogen wordt, — dit Middelaarslyden toch brengt allereerst en best, dat alles te wege, het geen, in de daad, de waare bedoeling van elke ftraf is. Het is een duidelyk bewys dat ongeregtigheid ftraf, en oordeel ten gevolge heeft: trouwends zonder dit zou God geenen onfchuldigen Middelaar geftraft hebben. — Het is den mensch eene ailernadrukkelykste waarfchuwing ■ om zich voordiian van zondigen te onthouden: immers aan Jesus lyden ziet Ly, wat hy zelve verdiend heeft, en wat eens zyn lot zyn moet, en zyn zal; gelyke angst, gtlyke fmarten, indien hy voordgaat en volhardt in de ongeregtigheid. — Deze Middelaarsftraf fchrikt dus den zondaar af van zondigen; zy  C 43 ) zy maakt hem opmerkzaam er, cn wyzer, en be-' voordert in zyn hart het voorncemen, om voordaan deugdzaamer te zyn. Dan niet alleen dit; zy heeft een nog veel verhevener gevolg, dan alle eigene llraffen, en vervult het geen aan dezen ontbreekt. Zy vermindert de vrees, en neemt de flaafiichtige gezindheid des harten weg. Zy bezielt den zondaar met vertrouwen op, cn kinderlyke liefde tot God. Zy brengt het gemoed in eene ernftige en godvrugtige gcfteldhrid. Zy vermurwd het natuurlyk verhard gewisfe van den zondaar, door het voorftel van Gods onbegrypelyke menfchenliefde. Zy veroorzaakt aanhoudende aandoeningen van fchaamte, en berouw over begaanc dwaasheden, en verbindt met deze aandoeningen waarachtige dankbaarheid, en liefde jegens dien Algoeden, die alle, alle zonden vergeeven heeft; die zynen eeniggeboorenen Zoon niet fpaarde, maar onze ftraffen op Hem overbragt. Welke zaïgc gewaarwordingen verwisfclen zich onderling in het hart van den veröodmoedigde zondaar! Dan eens ziet hy te rug op zynen voorigen toeftand, en herinnert zich met eene edele fchaamte aan die veelvuldige beledigingen, welken hy, door de overtreeding der heilzaamste wetten, zynen goedertierenen God heeft aangedaan, en befchouwt met ontroering den verfchrikkenden afgrond, in welken hy onvermydelyk zou zyn ingeftort, indien niet de al-  C 49 ) almagtige genade zyns Verlosfers hem had terug gehouden. — Dan eens wordt hy bepaald by het oneindig groote van dat Lyden, het geen zyn Zaligmaaker, ook voor hem, in elk angstvol oogenblik heeft ondergaan, enbefchuldigt zich zeiven, dat ook hy eene oorzaak geweest is van deze, Jesus aangedaane, fmarten, terwyl hy niets vuuriger wenscht dan zich zeiven wederom, door liefde, en dankbaarheid, aan dezen Jfsus op te offeren. — Dan eens overdenkt hy het onbegrypelyke der liefde van zynen God, die, om Christus wil, hem zo lang geduldig gedraagen, hem zoo veele zonden vergeeven, en, in plaats van hem te ftraffen, hem zulke heerlyke beloften gefchonken heeft. — Dan eens overweegt hy de onfehatbaare weldaaden, welken hy reeds, in en om Christus wil, ontfangen heeft; Vrede in het gewisie, blydfchap in het hart, zoo veele krachten tot deugd, zulk eene gadeloze vrolykheid der ziel, zulk een blymoedig uitzien in de toekoomftige waereld! o laat my God lief hebben, want Hy heeft my eerst lief gehad! Looft den Heer, myne ziel! cn vergeet geene van zyne weldaaden! Hy heeft my zynen Zoon gegeeven, en Hy zal my met zynen Zoon alle dingen fehenken! Zoo zyn de Geboden Gods den begenadigden nu niet meer zwaar, want kinderlyke liefde tot God maakt dezelven gemakkelyk! Nu overwinnen wy de begeerlykheden ligtelyk, wane £ het  C 50 ) het geloof is or.se overwinning Nu zyn wy in allelyden, — ja zelfs in den dood getroost, want Jesus heeft ook geleeden; Hy regtvaerdige voor de onregtvaerdigen. By al den haat, de woede en vyandfehap der waereld, hebben wy toch vrede met God door Jesus Christus; ja wy roemen door Hem in de hoop des euwigen Levens. Dit zyn de gewaarwordingen van het hart eenes waaren Geloovigen. — Dit is de waare Geest, cn de egte zin van het Christendom. Door de geduurige hcrhaaling, en onderhouding van zulke gedagten, en gevoelens, wordt de zondige geneigdheid, van tyd tot tyd, uitgedoofd, de ongeregelde zinnelykheid verzwakt , de liefde tot eene voorbygaande waereld verminderd, de ziel aan verhevenere vreugde gewend, en met liefde tot God, met dankbaarheid, met een heilig voorneemen ten goede vervuld. Dit alles kan het gevoel van eigene straf niet te we ge brengen. Billyk bepaal ik mynen geiichten Tegenfprecker by zyn aan ons gegeeven woord: „ indien „ 'er ergends eenig plan is uittedenken, door het „ welk gehoorzaamheid aan Gob, deugdzaame geneigd„heid, liefde tot orde, en zedelyke regtmaatigheid „ meer bevoorderd wordt; door het welk de waarde der „deugd, en de voortrcffelyke Eigenfchappen Gods, „ deszeifs Wysheid, en Regtyaardigheid, meer in het licht •„ gefield worden, dan zeker moet dit het best gekeurd  C 5i ) „worden, en aan dat geen , dat my, tot hier toe, het „ meest voldeed, worden voorgetrokken: dan ik twyjfel „zêer of men zoodanig een plan zal kunnen uitdenkend Dan waarlyk hier aan is geheel niet te twyffelen. Reeds lang heeft de hoogste wysheid zulk eene inrigting uitgedagt, en- daargefteld. Ik kan van dit onderwerp niet afftappen, zonder het zelve met eene, hier zeer gepaste, aanmerking te eindigen. Uit het geen ik, tot dus ver gezegd heb, is het gemakkelyk nategaan, waarom de Apostelen aan het woord des Kruises zulk eene groote kracht toekennen. Immers dat zy, onder de Prediking des Kruifes, in het byzonder de Leer van Jesus verzoeningsdood verfhtan, en begrypen, is daar uit klaar, dat de Apoftel deze Prediking omfchryft, als zulk eene, die den Jood eene er gen is, en den Griek eene dwaasheid is: dit was geenzins - der Apostelen zedekunde, maar derzelver leerftelzel. En waarom heeft dan nu de Leer van Jesus Middelaarsdood zulk eene byzondere kracht, en werking op het menfchelyke hart. . Wy zullen, ter ontwikkeling hier van, eenige andere Waarheden daar mede vergelyken.' Wy denken by ons zeiven: het geheel is grooter ■dan zyne deelen; een driehoek is eene ruimte door drie zyden ingeflooten; Ce sar zegevkide over D z Pom-  C te ) Pqmpeius ; Davxd overwon Goltüt : dan deze waarheden ftaan in geen verband met het geluk van onzen Geest, en, even daarom, zy werken niet op ons hart. Er zyn andere waarheden, welken ons iets meer van naby raaken. God is Almagtig. —• Maar hoe? wanneer Hy eens niets dan eene blinde onredenlyke Magt ware? Dan konde ik immers leeven naar het goeddunken van myn hart. Naar zulk eenen God zou ik even zoo weinig vraagen , als Hy zelf iets van my zoude weeten. Ja Hy zelf zou der onveranderlyke noodzaakelykheid onderworpen zyn. Nog nader gaat het my aan, wanneer ik hoor: God ziet, en weet alles, alles wat in, en buiten my is; God haat het kwaad, en bemint het goede, — Hy zal het eerfte ftraffen,en eenen iegelyken juist vergelden naar zyne werken; Hy is een yverig God, die den overtreeder zyner wetten ftraft, in tyd en eumgheid. Deze waarheden zyn ontroerende voor den zwakken fterveling, die zich zeiven naauwkeurig kent, en door geene laage hoogmoed, op eene half volkoomene deugd gevestigd, verblind wordt. Voorftellingen van dezen aart doen het gemoed aan, verwekken onrust, veröorzaaken vrees voor toekoomende onheilen , en brengen zwakke, of fterkere befiuiten ten goede, voord: dan nog ontbreekt daar aan het. regt kinderlyk vertrouwen op God; nog is de mensch (bedriegt hy zich zeiven niet)in geduurige be-  C 55 ) toom gehouden worden. En zoo is het in alle andere gevallen. Dit is dan ook de reden , waarom de hoogstwyze Schepper met de overtreeding zyner wetten önaangcnaame gevolgen verbonden heeft. Dan nu is hier de vraag: is het voiftrekt noodzaakelyk, is het ter geneezing eener zieke ziel het raadzaamfte hulpmiddel, dat zy, door natuuiiykc, en ligchaamelyke fmarten, tot het gevoel van haare overtreeding gebragt worde ? is het in veele geva'len niet oneindig beter, dat juist dit zelfde oogmerk door andere middelen bereikt worde? Buiten twyffel koomt het hier alleen daar op aan, dat de mensch, die gezondigd heeft, van het flegte en fchandelyke der zonde overtuigd, met fchaamte, berouw cn vrees vervuld, en tot eene waare verbetering gebragt worde. Maar is het nu, ter bereiking van dat einde, voiftrekt noodig, is het zelfs het beste dat de overtreeder der wet zelf natuurlyke ligchaamelykc onheilen gevoele ? Maai-hoe! indien eens door verftandclykc voorftellingen fmartelyke gewaarwordingen in de ziel des zondaars konden veroorzaakt worden ? Hoe! indien eens -door deze voorftellingen fchaamte, berouw, verdriet, zelfsbefchuldiging,vrees cn bekommering over begaane zonden in zyn hart gebooren wierden? konde niet hier door eene geneigdheid ontftaan, dm voordaan overeenkoomende de godlyke bevelen te wandelen? eene geneigdheid waarlyk veel beftendigér D 4 ' dan  C 57 5 Weldoener gehandeld, — door zyne dwaasheid, het welgevallen Gods aan hem veiiooren, — zich zeiven in gevaar van tydelyke en euwige ftraffen gebragt. — Zeer veele zegeningen en waare vergenoegens verfpot, — zyne naar Gods beeld gefchapene, en door den Geest der genade geheiligde natuur ontëerd en bezoedeld, — en de liefde van Jesus, zynen godlyken vriend, die, om ook hem te redden, zich aan zoo veele ellenden onderworpen , zoo veele fmarten geleedcn, ja zyn Bloed aan het kruis uitgeftort heeft, met ongevoeligheid, en ongehoorzaamheid beandwoord, en vergolden heeft. En wie is nu zoo hard, en ongevoelig, dat hy door befchouwingen van dezen aart, niet in eene heüzaame droefheid wegzinken, met berouw en fchaamte vervuld, cn tot redelyke gédagteh terug gebragt worden zal? O! dat .k toch nooit zoo ondankbaar jegens -mynen God en Zaligmaaker, nooit zoo dwaas gehandeld hadde! Dat ik toch voor het toekoomcnde de liefde van mynen godlyken Verlosier met waare wcrkzaame wederliefde beiindwoorde! God! die het willen in my gewrogt hebt, werk ook het volbrengen in my! ! — Is nu deze wyze om zondaaren te bekeeren niet veel voortreffelykcr, dan die, welke alleen door natuurlyke onheilen werkzaam is? Natuurlyke fmarten werken Berouw, en droefheid; D 5 maar  C 53 > maar" alleen door het Ligckaam. De Leer van Jesus verwekt berouw, en droevheid, maar door het verftand. Natuurlyke fmarten zyn altyd onvo/koomeuheden; maar juifte voorftellingen des verftands behooren tot de byzonderste voorregten der menfehelyke natuur. Het Paard wordt door den zweep op den regten weg gebragt, maar het afgedwaalde kind door het roepen, door de befHering van den hem leidenden Vader. — Het is den redenmagtigen Geest veel betaamelyker door de overwceging van eens anders Lyden, dan. door eigene fmarten wys te worden; veel nuttiger door overleggingen gewonnen, dan door ftraffen getugtigd, en zoo tot onderhouding der goede orde aangefpoord te worden. Hoe meer vryheid in gehoorzaamheid, hoe meerder deugd. En gevolgelyk keurt de Wysheid het niet altyd best, dat de zondaar alleen voornaamelyk, door het eigen gevoel van hem treffende natuurlyke fmarten tot erkentenis van de fchadelykheid van het zedelyke kwaad gebragt worde. Dan misfehien zal men toeftemmen, dat het, ja, beter is, de mensch door de reden, dan door natuurlyke kwaaden te verbeteren; maar men zal moog!yk vraagen: wanneer het nu toch éénmaal zoo is, dat de overtreeder der Wetten niet dan door ftraffen van zyne verkeerdheid, en ongeregtigheid kan overtuigd worden, is het dan niet beter hem, door eigen  C 59 ) gevoel van natuurlyke rampen, tot bezef van de fchadelykheid van het zedelyk kwaad te brengen, dan de door hem verdiende ftraf op eenen anderen te leggen ? „ Men zie wel toe, zegt de fchry ver van de „ nieuwe Apologie van Socrates, (a) of men deze „ (de bepaaüng van den wil ter zinsverbetering) an„ ders, dan door het eigene gevoel van den zondaar, „ zal kunnen daarftellen. Is het zeker, dat deze niet „ beter, dan door de ftraf san den overtreeder zeiven, „kan worden uitgewerkt, dan is elke nalaating „ daar van eene dubbele ongeregtigheid. Eene op„ geklaarde Wysgeerte erkent in God geene gereg„ tigheid buiten zyne wezenlyke goedheid, zoo verre „ deze door wysheid beftuurd wordt. Maar deze wysheid „ moet het zeker genoegzaam, en noodig achten, dat „ de zondaar, door eigen gevoel ecner geëevcnredigde „ natuurlyke ftraf, tot erkentenis van de fchadelyk„ heid van het zedelyk kwaad gebragt worde." Om op deze bedenking gegrond te andwoorden, moet ik nu die onheilen, welken van den zondaar weggenomen, en op den Borg gelegd zyn, van die natuurlyke rampen, welken niet tegenftaande het zoenoffer van Jesus, gewoonlyk veele zoorten van zonden vergezellen, en volgen, onderfcheiden. Door den Middelaarsdood van Jesus, zyn geenzins alle natuurlyke onheilen voor den zondaar weggenomen. De 00 Pas- 12 2»  C 60 ) De gewoone loop der natuur, de zaamenhang 'tusfchen phyftfche gevolgen en oorzaaken wordt, door de vergeeving der zonden, die om des Verlosfers wS gefehiedt, niet wonderbaar vernietigd. Een mensch die, door wanorde in zyne levenswyze, zyne long gekwetst, of zich eene andere doodelyke ziekte veroorzaakt heeft, zal deze longziekte behouden, en om zyner zonden wil fterven, of fchoon Jesus voor hem geftorven is. Het oogmerk van Jesus dood was geenzins om alle natuurlyke onheilen in deze Waereld wegteneemen, en den overtreeder der godlyke bevelen daar van te verlosfen. (jt) Nog thands, even gelyk voor Jesus verfchyning op Aarde, maakt God den weerfpannigen dwaas wyzer door de tugtiging met ligchaamelyke ftraffen. Nog thands worden, zelfs bekeerde, zondaaren door veeïerleije natuurlyke rampen, welken zy, als natuurlyke gevolgen hunner zonden, lyden moeten, ook na hunne bckeering veröodmoedigd, gewaarfchuwd, en te gemakkelyker binnen de paaien der wet gehouden. — Dan daar deze natuurlyke onheilen der zonden geen genoegzaam middel waren, ter verbetering van het menfehelyke hart, (trouwends door dezen wierd het menfehdom, geduurende vier duizend (as, Dit onderwerp zullen wy in het vervolg nader overweegen, en aantooncn, in hoe ver men zeggen kan, dat Christus ook cie tydelyke ftraffen der zonden weggenomen heeft.  C & ) had Hy der Waereld geen zoo zigtbaar bewys gegeeven, dat Hy zoo wel regtvaardig als genadig is, dan was het grootfte ftrafvoorbeeld, het geen ooit menfchelyk oog aanfchouwde, of immer aanfchóuwen zal, in Christus niet daargefteld: maar nu, nu zulk een verheven godlyk Perfoon, in plaats van menfchen, zulke onuitfpreekelyke fmarten geleeden heeft, nu erkennen dezen, veel duidelyker dan te vooren, welk een vergiftigend kwaad de zonde is, hoe affchuwelyk zyinde oogen Gods, hoe ftrafwaardig zy is. Door het voorftel van Jesus onvergelykelyk, en fmartvol Lyden, het geen Hy in onze plaats onderging, wordt de geheele verbeeldingskracht der ziel in beweeging gebragt. De, door het Lyden van zynen Verlosfer, bewoogene zondaar neemt deel aan de fmarten van zynen Jesus: hy is het, die den Zoon van God gefmaad, en gekruist heeft; hy is het, die die fmaadheden, dat geesfelen, die wonden , die zielenangst verdiend had, en deze Onfchuldige leed dit uit liefde om hem te redden! Dit befchaamt, dit roert, dit vervult de geheele ziel met liefde, met dankbaarheid, met de beste voorneemens ten goede!! De begenadigde fterft der Waereld, en offert zich alleen aan zynen God ! hy leeft alleen voor Dezen!! Gewaarwordingen van dezen aart zyn oneindig heilzaamer voor de ziel, dan alle aandoeningen van na-  C 75 ) „geeven; by zyne gewoone zonden, zal hy fteeds' „ in Jesus dood gerusdieid vinden; ja hy zal zich „ te minder bekommeren, om ryk te worden in „ godzaligheid, naar maate de verdienflen van Jesus,' „ door welken alle gebrek aan deugd by hem ver-, „ goed wordt, te grooter zyn. Wat nutten goede „werken, zal hy denken, wanneer, men alleen door „ het geloof zalig wordt ? wat fchaaden de zonden, „wanneer men toch in de laatfce oogenblikken van „zyn leven, door éénen borstflag, door dén kort „boetgebed, door ééne gedagte: ik geloof, na een „.nog zoo fchandelyk leven geleid te hebben, egter „ tot de eeuwige gelukzaligheid na den dood geraa„ ken kan ? wy zyn dan alzoo op deze Aarde arme „ zondaars, maar in den Hemel eens Engelen door „de verdienften van Christus! waarlyk! in zulk „ eene Leer is weinig aanfpooring tot eenen heiligen, „ en deugdzaamen wandel!" Wanneer men zulke, en gelykzoortige harde befchuldigingen,tegens eene Leer, openlyk voordraagt, is fa) Socyn in zyn boek de Servatore, Lns. III: Cap. XI. SctiLiGirNG in zyn tractaat tegens Meisnein ad QücBstiduas. pag. 154 &c. De Racausche Katechibmus in het 8(te Hoofdd. de Morte Christi, en alle oudere Sociniaanem hebben deze befchuldiging zeer fterk aangedrongen. Ouder de nieuweren, welligt niemand zoo lterk als de onbekende Schryver der Pre. digten eines LandgeUühhen jur Landkutm uber tlle 'Jonn 'und Fesc ■ Entingel'; Sn, J777.  C 76 ) fs het dan wel te verwonderen, dat zoms dikwiis de beste gemoederen tegens dezelve, en -tegens de bewyzen, die voor dezelve worden bygebragt , worden ingenomen? Ik zal dus kort tragten aanteteonen, dat de Leer van Jesus des Menfchen-plaatsyervapgenden Middelaarsdood nieü.-allefen' biet fchadelyk, maar in tegendeel hoogst nuttig is. Dit gedaan zynde, zal de leezer genoegzaam zyn voorbereid, om de bewyzen voor deze heilzaame waarheid onpartydig te beöordeelen. Het is dan voiftrekt onwaarachtig, het geen men voorwendt, dat onze Leer den mensch tot ligtziunige overtreeding der godlyke geboden afleiden zoude. Immers de fmarten, de fchandelyke en fmadelyke dood van Jesus zyn immers het allerduidelykjle bewys, dat God de zonden haat, cn het onmogelyk is, dat H y dezen ongeftraft laate. Onze vyanden ftellen God veel genadiger voor, dan wy. Immers zy verzekeren den mensch dat'-God -de zonden vergeeven kan,-' zonder dat Hy dezelveV immer ftraft; dat wanneer de mensch met berouw tot God terug keert, en zich betert, dan al het voorgaande vergeeven is. Wy daarentegen leeren, overëenkoömende den Bybel, dat God zoo rechtvaardig is, dat Hy den' beromvhebbenden zondaar Voiftrekt de ftraf der ongerechtigheid niet vergeeven wil, zonder dat Hy zynen haat tegens dezelve, en  C 77 } en zyne ftraf geregtigheid, in dat Lyden, het geen • de godlyke Borg op zich nam, openlyk hebbe aan den dag gelegd.. Even daarom, op dat de ligtzinnige mensch zoude inzien, welke fmarten de zonden verdiend hebben, en wat de onboetvaardigen éénmaal in de euwigheid zullen te wagten hebben, even daarom deed God, Jesus niet eenen zagten, en gerusten dood fterven, nog nam HyHem, zender dat Hy geftorven was, leevendig wederom ten Hemel, (het geen zeer gemakkelyk gefchieden kon,) maar deed Hy Hem, in dien onbefchryfelyken doodsangst, in dat tsidderen, en zugten, onder de meenigvuldige lasteringen, en verfmaadingen zyner Moorderen, de fmartendfte droefheid, den verfchrikkendflen zielenangst gevoelen; en daar na deed Hy, door zyne Apostelen, den volkeren over de geheele aarde openlyk aanzeggen, en verklaaren, dat juist dit die fmarten waren, welken elk zondaar verdiend heeft, op dat zoo, elk die deze verklaaring hoort, daar door bewoogen, by zich zeiven zeggen, demoedig zeggen zoude: ik had dan zulke fmarten, zulke zielenangften., zulk eenen verfchrikkenden dood en de hel verdiend, en ik zal dan eeuwig zulke pynen lyden, indien ik nu verder volharde in de zonden voordtegaan. Dit gevolg ter Heiligmaaking leiden alle de Apostelen eenftemming uit Jesus fmartvol fterven af, Zullen wy in de zonden Myven, daar  C 73 ) daar Christus voor ons geftorven is? dat zy verre! •Hoe zouden wy der zonden diéhin \ daar Christus zyn leven voor ons gegeeven heeft ? Indien wy ons door dit offer niet beweegen laaten tot heiligmaaking, zoo blyft ''er voor ons geen offer meer overig, waar door wy de vergeeving onzer 'zonden verkrygen kunnen, maar de verwagting van een fchrikkelyk oordeel. Heb. X: vs. 27*. . Dan de dood van Jesus is niet alleen een allerpadrukkelykst. betoog van Gods onveranderlyke ftrafgeregtigheid, maar ook te gelyk een overtuigend bewys dat de bedreigingen Gods waarlyk vervuld worden. God had, reeds van den beginne, op de overtreeding zyner geboden den dood bedreigd; Hy had door Moses die allen, welken zyne -bevelen piet zouden gehoorzaamen, eenen vervloekten dood doen aankondigen, intusichen deze bedreiging wierd aan veele honderd duizenden zondaaren niet vervuld; zy overtraden de wet des Allerhoogften en wierden egter zalig: hoe ligt konde het nu gebeuren, dat de mensch daar door in het denkbeeld kwame: God bedreigt wel, maar Hy vervult zyne bedreigingen niet ? fchadelyke, gevaarlyke gedagte voor de waereld! — Om dit dan voortekoomen, op dat niemand zich met deze ydele hoop zoude vleien, verkoos God dus een middel, waar door Hy, en zyne bedreigingen vervullen, en te gelyk aan eiken zondaar, die zich bekeert, zyne genade, zonder krenking zy-  ( 79 > zyner godlyke gerechtigheid, verheerlyken konde. — Een Mensch, Adam, had alle volgende menfchen in dien ftaat gebragt, dat zy nu, als zondaars, de ftraf des gedreigden doods verdienden. — Aan.eenen, aan Jesus. Christus, die in .de plaats der overige menfchen als Borg gefteld wierd, volvoerde de opperfte Rechter, beide tot fchrik en tot troost der anderen, de bedreigde ftraf. Zoo ml tot fchrik als tot troost, zeg ik. Immers, gelyk ik reeds te vooren heb aangetoond, Jesus Middelaarsdood is het verfchrikkendfte ftrafvoorbeeld, het geen ooit de waereld aanfchouwde, de nadrukkelykfte waarfchuwing tegens de zonden, en de duidelykste verklaaring dezer gewigtigste van alle waarheden: Mensch! zp heilige want ik ben heilig! Wanneer men het Lyden van Jesus dikwiis van deze zyde befchouwt, dan zal het gewisfe van den mensch daar door niet in flaap gewiegt, maar veel eer wakker gemaakt worden. Zulk eene Leer zal den mensch niet ligtvaardig doen zondigen, maar hem integendeel met vrees en beeving vervullen, en hem aanfpooren tot de gedagte: is God zoo rechtvaardig, en onverbiddelyk in zyne ftrafgerichten, heeft Hy zoo onwankelbaar beilooten zyne bedreigingen te vervullen, dat Hy, om zondaaren de ftraf te kunnen vergeeven, zynen eeniggeboorenen Zoon niet verfchoond, maar denzelven aan den fmartendsten dood  ( 8o ) dood overgegeeven heeft, hoe zal ik dan kunnen ■ hoopen, der godlyke ftrafgerechtigheid te zullen ontvlieden, indien ik, door myne moedwillige zonden, Jesus wederom van nieuws kruifige, en het bloed het geen Hy voor my heeft uitgeftort, onbezonnen met voeten treede. i Wanneer de vyanden van de Leer des verzoeningsdoods ,niettegenftaande dit, voordgaan te zeggen, dat 'er toch veele christenen zyn, die uit deze Leer aanleiding neemen, om, by hunne gewoone zonden, zich in de verdienfcen van Jesus gerust te ftellen, dan bidden wy hen, om eens te bewyzen, dar 'er eene eenige waare, en heilzaame Leer is, welke niet, door den eenen, of den anderen, kan misbruikt worden. Wy bidden hen, te bewyzen, dat, in het byzonder, hunne, aan ons tegenftelde, Leer niet aan dit misbruik onderworpen is. Een mensch, die zich inbeeldt, God kan de zonden, zonder derzelver ftraf op eenen Middelaar overtedraagen, aan eenen iegelyken, die berouw heeft, en zich betert, vergeeven, zal die nu daar door bewoogen worden, om zich heden te bekeeren? zal ook niet zulk een zich vleien, dat het met deze bekeering nog tyds genoeg is ? En, nu ontbeert zulk een mensch nog boven dien de waarfchuwing tegens de zonden, welke wy ftraks gezien hebben, dat in den verzoeningsdood van Jesus ligt opgewonden. Hy heeft dus nog ee-  C 81 ) eene reden minder -dan wy, om hem aantefpooren tot eene fpoedigé hartsverandering. Welke Leer is deshalven, over het geheel genomen, het menfchdom nuttiger en beter? - Over het geheel genomen, zeg ik. Trouwends, wie zal ontkennen, dat niet enkele menfchen, door een ongeregeld gebruik der heilzaamste geneesmiddelen, zich zeiven den dood veröorzaaken ? Zekerlyk zyn 'er veelen, die, door hunne eigene verkeerd-, heid, de troostvolle Leer van Jesus middelaarsdood daar toe misbruiken, dat zy hunne bekeering tot aan hun doodsbed uitftellen. Maar wanneer wy nu ophouden te verkondigen, dat Jesus een Verzoener is; wanneer wy zynen dood alleen als het fterven van eenen Martelaar, of als eene verzekering der godlyke genade aanmerken, en voorftellen, zullen dan, daar door, die allen , welken tot hier toe weigerden zich te 'laaten bekeeren, verbeterd worden ? zal de hcerfchende zinnelykheid, daar door, meer ingebonden worden ? En wanneer'er dan nu eens veele duizenden overblyven, welken tot aan het einde Van hun leven in de zonden volharden, wat zullen dan die Leeriiaren, die van gcenën verzoeningsdood iets hooren willen, wat zullen dezen het gewisfe, dat eerst op een doodsbed ontwaakt, en, even daar door de,ziel van den zondaar te geweldiger beftormt', wat zullen dezen zulk een gewisfe ter bemoediging F ve>or-  ( 32 ) vporirellen? wat zullen, -zy ter bemoediging'vóórhellen, gyi die de geheele hoop der zaligheid, op den zwakken grondilag van mertfchelyke deugd, bouwen? zy die eene fpade bekeering voor geheel onvoldoende uitkryten, en, even daar door, den armen zondaar den weg tot vertrouwen op de godlyke genade, dat is, den ee'nigen weg tot eene waare, -en, gegronde bekcering, moeielyk maken, en toefluiten ? Ik wil in dit ftuk, waar pver nog zeer veel zou te zeggen zyn, niet verder indringen, op dat ik my, daar door, niet al te zeer van myn oogmerk verwydere. ..Een waardig, en kundig Godgeleerde,myn vriend, de Heer Nossklt heeft, in zyn vooitreffelyk werif over de waarde der deugd, de •zedekunde. en eene laate bekeering, duidelyk aangetoond 4 dat de Leer, welke de vyanden van Jesus vorzoeuingsdood voorftellen, allergevaarlykst is, om een aantal menfchen in wanhoop en vertwyfeling te doen oinkoomen. ,* Integendeel"uit die waarheid; Jesus heeft de ftraf onzer zonden gedraagen, ontftaan geheel geene gevaarlyke gevolgen. De valfche gevolgtrekking, welke hardnekkige zondaaren daar uit afleiden, wordt genoegzaam tegengefproken , en weggenoomen, daar wy hen herinneren aan de geduurig blykbaare onzekerheid des doods; daar wy hen waarfchuwen, dat zy de genade Gods -niet moedwillig zullen, vejwaar- iloo-  ( 33 ) loozen; daar wy hun de godlyke oordeelen voordellen, welken niet zelden over ftoute zohdaarèn wor-' den uitgevoerd; daar wy hun duidelyk maaken, en. uit Gods Woord bewyzen, dat'er in de fmartvolle rampzaligheid der Verdoemden geene verlosfing te verwagten is. • Ook dit laatste hulpmiddel om menfchelyke harten te beweegen, en gaande te maaken, hebben onze partyën goedgevonden aan eene zyde te fchuiven, Zy geeven hunnen toehooreren de hoop, dat ook aan geene zyde des gfafs nog eene geheele verbetering des harten te hoopen, cn eene verlosfing uit de Piel te verwagten- is. Indien deze Leer eens in den gewoonen voordragt van den godsdienst wordt ingemengd, dan zal deze gewis zoo veelen onder den gemeenen hoop' gerust, en gevoelloos maaken, dat het getal der gccnen, die de Leer van Jesus Verzoeningsdood moedwillig misbruiken, met dezen in geen vergelyk zal kunnen gefield worden. Nu verfchuiven roekclooze christenen hunne bekeering tot aan het graf, maar dan zullen zy dit gewigtig' ftuk verfchuiven tot over het graf. —■ Men moet de menfchen, voOriil den groóten hoop niet kennen, wanneer men dit niet vermoeden wil. 01 die goedhartige wysgeeren, welken hun eigen gevoel, hunnen goeden wil, hun teder gewisfe teh maatftave gebruiken, om daar naar het menfchelyke hart' in het F 2 ( al-  C 89 ) Verzoeningsdood verbonden is. En nu vorderen wy van alle vyanden van deze Leerf, dat zy ons aan-" toonen, waar in deze fchadelyk is. Is dezelve niet altyd op deze, of eene goortgelyke' wyze voorgefteld, hebben zommige lecraaren. de.-waarde der goede werken te zeer verminderd, en de krachtvolle beweeggronden tot deugd, welken 'er in. het Middelaarslyden van Jesus liggen opgewonden, niet genoeg aan de harten der menfchen aangedrongen, dit was een gebrek in hunne leerwyze, maar niet in de leer des Bybels zelve. Men kan in onze dagen niet allen leeraaren een verwyt.toevoegen, het geen veelligt flegts weinigen meer verdienen. Dat intusfchen deze heilzaame waarheid, door meenigen Onver ft eindigen, of boosaartigen Huichelaar, misbruikt wordt, daar van is niet de Leer zelve, maar de mensch, de 'oorzaak. Zoo hoop ik nu, of fchoon, naar myn oogmerk, flegts kort, egter genoegzaam, aangetoond te hebben, dat de Leer van Jesus Verzoeningsdood, zoo gelyk ik dezelve heb voorgedraagen> niet inloopt, noch tegens de waare oogmerken der godlyke ftraffen, noch tegens de eigenfehappen van God zeiven j dat zy het Menfehdom niet nadeelig is, maar integendeel hoogst beftaanbaar met de godlyke wysheid, cn allernuttigst ter bevoordering van waare christelyke deugd. F 5 Bk  c 90 y Ik bad zeker niet noodig gehad dit bewys by té brengen; het zou -genoeg geweest zyn, wanneer ik flegts had aangetoond, dat'déze Leer der proteftantfche Kerk waarlyk in den Bybel gegrond is: dan ik hoop, dat zommige leezers, door deze korte aanmerkingen, nu eenigzins genéigder zullen gemaakt zyn, om die Bybelplaatfen, op Welken deze Leer gebouwd is, met meerderen ernst te ovcrweegen; en het zal my nu ook des te gemakkelyker zyn, ém die' twyfebngen tegens deze waarheid, welken nog in zommige, anders eerlyke harten mogten overgebleeven zyn, uit dit nu voorafgezondene, a-as het einde van dit werk, te beandwoorden, en optëïosfen. TWEE-  TWEEDE HOOFDDEEL. c ?Ü8fi • li' /. ISSVt i 3 "3 '> I ii .1 a-a >I 'i 8 : _. rc 11 'J JXH a O -*iri •. -j : snafisf erf ,rh<:: ii'As.-;Kiik 9nvs no ..- ' Bewyzen uit de heilige Schrift, dat de Dood van JESUS een waare 'Verzoeningsdood is. tnoaxr>'A , nsigstoTocv mi • ra tn5rx . > i&wA sb/ I'XJV nt)/i5»"'fi Clt) ' ' 'jffilïïtft 10iI ï'.■>•'••••, • K) f13 X)at de Dood van Jesus Christus, niet maar een 'bloot bewys zyner godlyke zending, of alleen 'eene verzekering, dat God die allen, die Ti sus voor hunnen Heilland erkennen, en zich bekeeren, hunne zonden vergeeven wil, geweest is; dat deze döod veel eer het Middel is, waar' door God de ftraf der menfchelyke overtrecdingen, voor hun, doet ophouden, daar Hy deze op den, des menfchen plaats bekleedendeu Middelaar overbragt, eri öbk'aïs zoodanig moet worden aangemerkt, is eene waarheid, welke zeker genoegzaam, uit de Schriften des nieu"wen Tcstamcnts, kan' beweezen worden, zonder dat men noodig heeft zich te beroepen, op een aantal pïaatzen, uit de boeken der oudere bedeeling. Ik zal ook flegts twee of drie voornaame bewyzen uit deze laat'sten ovcmeemen. Dan de zin, én bedoelingdier gezegden uit de fchriften der Apostelen, en Eu-  C 92 ) Euangeliften, welken wy hier toe overweegen moeten, kunnen wy niet anders dan, uit het Spraakgebruik, het Spraakeigene, waar van Jesus, en zyne Apostelen zich, in hunne redenen, en fchriften, bedienden, opmaaken en verklaaren, en, om dit Spraakgebruik nauwkeurig te kennen, moeten wy noódzaakelyk de fchriften van Moses, en de Profeeten raadpleegen, naar welken Jesus, en de Apostelen zich, in hunne voordragten, fchikten, en op welken het fpraakeigene, in de boeken van het nieuwe Tefiament, gegrond is. De meeste uitdrukkingen, welken de gewyde fchryvers gebruiken, om de kracht, en het oogmerk van Jesus dood voorteftellen, zyn ontleend uit de godsdienst gebruiken, en plegtigheden der Jooden. Christus is dat Lam, dat de zonde der waereld wegneemt: By is de waare Hoogepriester, die Kick zeiven aan God heeft Opgeofferd, die met zyn Bloed,./>z het binnenste Heiligdom is ingegaan, die voor God verfcheenen is, om eene euwige Verzoening te wege te brengen. Zoo zinfpeelen, byna alle, de voortellingen van Jesus Verzoeningsdood op levitifche gebruiken, en plegtigheden, en wy kunnen onmogelyk . den waaren zin dezer, en zoortgelyke gezegden, inde fchriften des nieuwen Teftaments, bepaalen, ten zy wy, voor af, het eigenlyke oogmerk, en de kracht dier le-  C 93 > Jevirifche offeranden , en plegtigheden , nauwkeurig onderzoeken. Of deze offeranden terftond in den beginne, na den val, door Gor> zeiven bevoolen zyn, of niet? deze vraag behoef ik hier niet te beflisfen: in het derde Hoofddeel, by de tegenbedenkingen, zullen, wy daar van nader fpreeken. Wat men hier ook verkieze, dit is, en blyft, buiten tegenfpraak, waarachtig: God heeft om wyze redenen, door Moses de Verzoeningsofferanden bevoolen, en de wyze, op v/elke die aan Hem gefchieden moesten, zelve bepaald. Gefield nu al eens, de hoogfte Wetgeever heeft zich, even gelyk elk verftandig Beftuurer, by deze bepaalingen, naar de begrippen, en vooröordeelen van dit zinnelyk Volk gefchikt, dan nog egter heeft Hy zeker geene bygeloovige, maar alleen zedelyke plegtigheden voorgefchreeven; zulke plegtigheden, welken overëenflemden met de groote oogmerken van dien Godsdienst, welken Hy zeiven had ingefteld. En welken zyn de voornaamfte bedoelingen van den Godsdienst? zeker, het gewisfe van den mensch te bevredigen■ vertrouwen, dankbaarheid, liefde, en gehoorzaamheid jegens God in het hart te verwekken, den mensch aan zynen pligt te herinneren, en hem tot deugd aan- te fpooren. — Alle deze bedoelingen konden, en moesten, geheel, of gedeeltelyk;, door de offeranden bereikt worden. De-  ( 95 ) „ lid heven, en zyne begaane overtreeding, en fchuld', „ op eene voldoende wyze, afdoen. wilde. " Dit uitwendig ftaatkundig oogmerk der offeranden ontken ik zoo weinig, dat ik het veelmeer daar voor houde, dat elke godsdienftige plègtigheid, welke God den Jood voorfchreef, ook haar opzigt, haare betrekking had op den ftaat, en deszelfs uitwendig geluk. Hier over heb ik dus met dezen Geleerden geen verfchil. i— Vooral daar Doctor Semler., even zoo- wel als elk. ander proteftansch Godgeleerde, gelooft, dat in de Zoenöfferanden eene Plaatseekleeding van den mensch door het dier gevonden wierd. „In de plaats van den zondaar, fchryft „ deze Godgeleerde elders, Qa) in plaats van zyne „ftraf wierd dit offer geëifcht, en aangebragt." Dit laatlle is, en.blyft deshalven, volgends het fpraakgebruik der gewyde fchrift, de juiste beteekening van het wrord Zoenoffer.- Gelyk de Israëliër het Zoenoffer aanbragt, ten einde hy van de ftraf der zonde , zou bevryd worden, even zoo offerde Jesus zich Zeiven ten Verzoeningsoffer, op dat wy menfchen, daar door, van de ftraf der ongerechtigheid zouden .ontheven worden. — En juist dit is het wezenlyke, en waare in de Leer van Jesus Verzoeningsdood. Geheel anders denken zoo wel de oudere Soci• Niaanen, as eenige andere Geleerden, over de" t Of(*) Ter gencwmde plaats, pag. ij.  C 96 ) Offeranden. Gaarne zou ik hun gevoelen, geheel met ftilzwygen, voorbygaan, indien ik niet het zelve hier kort moest opgceven, om het daar na te gegronder uit den Bybel te kunnen wederleggen. Taylor («) erkent in de Zoenoffers niets meer, dan zinnebeelden van eene boetvaardige geneigdheid; het offer van een verbryzeld hart, gepaard met een demoedig Boetgebed. — Hier is geene bemiddeling , geene verzoening, geene plaatsbekleeding. Sykes , wiens boek de Leer der heilige Schrift aangaande de Verlossing der menschen door Jesus Christus, nu onlangs, in het hoogduitsch overgezet, is uitgekoomen, ziet in de Offeranden niets anders, dan alleen een zeker Verbondsgebruik, eene vernieuwing van vriendfehap met God, by welke de mensch zich aan de offermaaltyd, wederom met God, en God zich met den mensch verê'enigt. Hy ontkent voiftrekt, dat God, door de offerande van Christus met de menfchen is verzoend geworden; „ De „ mensch is veel meer, dus fchryft hy, de mensch is „ veel meer tot de vriendfehap met God terug gebragt, „en met God verzoend geworden, maar geenzins „ God, met den mensch."" Dit laatste was, volgends hem, niet noodig: immers God is, overè'enkoomende zyne natuur, genadig, en barmhartig, en vergeeft de zonden om niet, en waar toe dan een Verzoenoffer van Jesus? Daar (a) In zyn Bock Scitiwü«e poctrinb of Atonkment,  c 9?^ y Daar dit' denkbee'd, ih veele nieuwere fchriften, de overhand heeft, en het niet te ontkennen is, dat veele oudere godgeleerde fchryvers, by het verklaaren der offerplegtigheden' en ioodfche oudheden, zich vaak-zeer donker, en dubbelzinnig uitgedrukt, of dit onderwerp van eene geheel verkeerde zyde befchouwd hebben, acht ik' het zeer noodig, het cigenlyke oogmerk, en de waare beteekening der fchuld en zoenöjferen, nauwkeurig te overweegen, en te onderzoeken. Wanneer dit gefchied is, dan zullen wy, overëenkoomende het fpraakgebruik der heilige fchrift, met zekerheid bepaalen kunnen, wat het zeggen wil, wanneer Jesus dood een zoenoffer genoemd, cn den mensch als zoodanig, ter bevrediging van zyn gemoed voorgefteld wordt. Dit is, dunkt my, het eenige middel, om zulke plaatfen van het nieuwe Testament, in welken van Jesus dood, als van het middel der Verzoening van menfchen met God, gefprooken wordt, juist te verklaaren. Uit wat oorzaak, met welk bedoelde moest dan de Jood zyne fchuld of zondöfferen aan God brengen? Hoe verklaart Moses zich hier over, in de, door God zeiven voorgefchreevene, Wetten? Wanneer eene ziel zondigde door afdwaaling; b.v.< een Priefter, die het volk ergerde, dan moest dezevoor zyne zonde, welke hy begaan had, eenen jongen Var brengen, en [zyne band op deszelfsG hoofd  C 93 ) hoofd leggen: vervolgends moest de gezalfde Priester dezen Var Aagten; al het bloed aan den offeraltaar uitgieten; de nieren, en het vet op den altaar verbranden, en eindelyk, al het overige buiten het Leger brengen, en daar geheel verbranden. ■ Wanneer de geheele Gemeente-was afgedwaald, en iets gedaan had, het geen niet mogt gedaan worden ,' dan moest zy eenen jongen Var ten zondoffer brengen; de oudften der vergadering moesten toetreeden,'en hunne handen op het hoofd van den Var leggen; de Priefter moest hier op den Var offeren, en zoo de vergadering verzoenen, zoo wierd het haar vergeeven. zie het 3de boek van' Moses, hoofdd. IV. Hoe het in beide deze gevallen voorder, met de plegtigheden by deze offeranden, toeging, befchryft Moses in de aangehaalde plaats. ■—• Elk onbevooroordeeld leezer ziet uit deze befchryving, welker zaakelyken inhoud wy izoo even opgaven, dat deze offerande waarlyk geene vrienden maaltyd was, gelyk Sykes meent: immers het vleesch der geofferde dieren wierd geheel verbrand. Even zoo gemakkelyk befpeurt men, dat deze plegtigheid ook geen bloot zinnebeeld van een boetvaardig hart zyn kon, zoo als Taylor zich verbeeldt. Trouwends behalven den zondaar zeiven, die den Heere het offer toebragt, was bier een Priester, die als Middelaar tus-  <: 99 ) tusfchen God en den zondaar, tusfchen beiden kwam; dez[e bragt het bloed der offerande voor God; deze, en niet de zondaar zelve, fprengde dit bloed tegen het voorhangzel, agter het welk God gereekend wierd te zitten op den troon zyner Genade. De zondaar verzoende deshalven zich zeiven niet, door zyne oodmoedige en boetvaardige geneigdheid des harten, maar hy wierd verzoend door den Priester; Qa) en het gevolg hier van was, dat nu zyne zonden vergeeven, dat is de ftraf, welke, volgends de mofaïfche inftellingen, op die zonde gedreigd was, kwydgefcholden wierd. My dunkt, het is nu niet moeïelyk, de vraag te beandwoorden: met welk oogmerk bragt de Jood zyne offerande voor God? Het was om vergeeving der zonde, om kwydfchelding der tydelyke, en ftellige ftraf te erlangen. Deze kwydfchelding der ftraf, (in zoo ver deze tydelyk, en ftellig was,) volgde altyd, het zy de fchnldige al of niet, met waare boetvaardigheid, voor God verfcheen. Er waren naamelyk, gelyk ik ftraks nader zal aantoonen, op de overtreeding der mofaïfche bevelen, veele vloeken, en bedreigingen van zwaare krank- (a) Levit. IV: vs. 20, 250031. De Priester zal voor her» Verzoening doen , en het zal hem vergeeven worden. Dit is fteeda de gesvoone uidrukking ook in andere plaatfen: t». v. Levit. V» vs. .6, 13 en 18. en Cap. VI: vs. 7. enz. G 2  krankheden, en plaagen gedaan: zie Deut. XXVII. Een ieder, die zich aan deze overtreedingen fchuldig maakte, en naliet daar voor, de in de wet geboodene, offeranden te doen, moest fteeds vreezen, en was in geduurig gevaar, dat deze vloeken, en krankheden, gepaard met veele andere ellenden, hem treffen zouden: dan bragt hy het zoenoffer, dan ontfing hy vergeeving van zyne zonden, en hy wierd bevryd van de vrees, om de gedreigde ftraf te ondergaan. Hier uit is het nu ook duidelyk, wat het opleggen der handen beteekende. Dit was niet bloot een overgeeven van het offer aan den Heere, eene beftemming van] het dier, eene afzondering ten offer, (a) maar het was veel meer een uitwendig plegtig teeken, door welk de mensch zich zeiven daadelyk ftrafwaardig verklaarde, en alzoo zyne misdaad bekende. Dat deze bekentenis van fchuld, door de oplegging der handen op het hoofd des diers, gefchied, ïs',5, 4eels [uit Moses zeiven, deels uit de oudste berigten der Jooden, duidelyk. — Op den grooten Verzoendag had, onder anderen, deze ftaatelyke verrigting plaats. Na dat 'er een Bok ten zoenoffer voor het volkgeflagt was, moest ASron zyne beide handen op het hoofd van eenen anderen Bok leggen, en over, of op dezen alk de misdaaden der kinderen Israëls, en (o^Zoo verklaart het de Heer SykesI", dan zetr paitydif. Hv ziet altyd flegts de helft van dat, het geen Ia de Off«. plegtigheden ligt opgeilooten.  C ioi ) en alle hunne mrireedingïh ;'èhilztiriken belyden. De woorden, welke de 1loogepriefter, hier by, ultfprak, waren dezen: „ach! Heer! uw volk, het huis Israëls „ heeft -zich vergreepen; zy zyn wederfpannig geweest, „ en hebben gezondigd tegens u. Ach! Heer! vergeef „nu de overtreedt'ng, de wederfpannighcid, en zon„den, wet welken zy tegens u overtrêédeh hebben, „ weder fpannig geweest zyn, en gezondigd hebben, aan •„ dit uw volk, aan het huis Israëls, gelyk"er gefchreeven „ftaat in de wet van Moses, uwes knegts ,Lqv.XVI: vs. „ 30. daar hy zegt: want op dezen dag, gefehiedt uwe „verzoening, op dat gy gereinigd wordt; van alle „zonden zult gy, voor het aangtzigt ^«HeEren, „ gereinigd worden.'? (sr) De geheele offerplegtighcid op deh grooten Verzoendag had ten oogmerkc, de, door Moses wet, aan den overtreeder gedreigde godlyke ftraf, van het geheele volk af te wenden. Dit volk verzoende zich zeiven niet, maar wierd, door den Hoogenpriefter, verzoend, en Wel door eene, voor het geheele volk aangebragte offerande. Dit offer was deshalven het middel, door het welk de fchadelyke gevolgen der zonde, de gedreigde vloek, of anders de tydelyke ftraf'vanhetisraëlitifchevolkyvierden afgekeerd. Dat dit het waare oogmerk, de kracht van het zoen- (a) Lundius, Joodfche Heiligdommen Boek V: cap 20. G 3  C 102 } zoenoffer was, is, naar myn inzien, zoo duidelyk, dat daar tegens niets kan worden ingebragt. — En even zoo duidely^ en zeker is ook dit volgende: de Hoogcpriefter was die geen, door wien het volk van de ftraf der zonde ontheeven wierd; de dood, en de fprengfng des bloeds van het geflagte offerdier, was de plegtige verrigting, door welke, de Hoogcpriefter het volk met God verzoende, of de, in de wet, gedreigde ftellige ftraf afkeerde. — Dit alles zyn zoo veele ontwyfclbaare ftellingen, welken hi de natuur van het zoenoffer liggen opgewonden, en die geen nader bewys behoeven, zoo ras men flegts het berigt van Moses, gelyk betaamelyk is, als waarachtig erkent, en aanneemt. Nu moge men over den eerften oorfprong der offeranden twisten, zoo lang men wil; men geloove voordiian met Spencer, God heeft de, by-de Heidenen reeds lang bekende offerplegtigheden in zynen dienst ingevoerd, om zich daar dpor, naaide zwakheid der Jooden te fchikken: men dcnke met Taylor, de Israëliten gebruikten de offeranden, om daar door het gevoel van boetvaardigheid uittedrukken; of met Sykes, dat de offeren de vriendfehap met God wederom vernieuwden, dit is, en blyft, naar Moses verhaal, ontwyfelbaar zeker, dat het voornaame oogmerk des zoenoffers dit was, dat de Pr ie/Ier den mensch Gods genade deel-  C 103 ) deelachtig waakte, en door het offer zelf de welverdiende ftraf van hem afkeerde. Deze offeranden waren dus geene flegts ftaatelyke gefchenkcn, met welken de Israëliër zynen Befchermgod, en Koning, Jehova eerbiedig te gemoet ging, en by dezen zyn hof maakte, gelyk dit, byzonder in de Lof, de Dank, en de vrywillige offeranden plaats had. Neen! Je ho va wierd in deze zoenoffers aangemerkt, als de opperste Rechter van zyn volk, die de overtreeding zyner wetten haat, en zekerlyk ftraft; dan die egter, daar Hy ook barmhartig is, en niet altyd den gedreigden vloek, en de ftraf over den overtreeder -brengen wil, te gelyk die gunstryke beftelling gemaakt heeft, dat de zondaar, cloor den Priester, door tusfchenkoomst van een aan God opgedraagcn zoen- of.fchuklöffer, wederom met Hem verzoend, en van de gedreigde ftraf verfchoond worden kan. Deze plegtigheden moesten deshalven zekere waarheden voorftellen, welken het hart van den zondaar tot gewisfe, hem heilzaame, gedagten, en gewaarwordingen konden opleiden. Deze bedoelingen kan men, met regt, het zedelyk oogmerk dier offeranden noemen. En Taylor, heeft zeker, in zoo ver, gelyk, wanneer hy beweert, dat het zoenoffer eetie opwekking, en aanfpooring was tot eene boetvaardige geneigdheid des harten. Immers God kan voiftrekt geenen godsdienst voorfchryven, noch beveelen, G 4 wel-  C 104 ) welke geheel ligchaamelyk zyn zoude,' integendeel alle de plegtigheden van den israëlitifchen Eerdienst heeft Hy zoodanig ingerigt, dat zy, die dezen bywoonden, door dit zinnelyke zelve, al dagten zy ook nog zoo weinig daar by, tot nuttige overdenkingen, en heilzaamc gemoedsaandoeningen wierden opgevoerd- . De dank, en lofoffer plegtigheden vervulden den aanfehouwer met eenen gevoeligen, en dankbaaren eerbied vöof-.GoD, en wekten hem op tot dcszelfs blymoedige verhcerlyking. De zoenoffers onderhielden, en verfterkten het vertrouwen,- op de 'geneigdheid tot,- en de liefde voor God, als zynen Btfcherm, en Bondsgod, by den Israëliër. Bragt de Jood zyne eerftelingen den Heere, hy wierd daar door herinnerd dat Kanaan Gods eigendom was, — de vrugten der aarde zyne gefchenken zyn. Zuiverde zich de Priester met water, eer hy tot God naderde, hy wierd, daar door, gewillig of onwillig, indagtig aan dat woord: gy zult een heilig volk zyn. En zoo waren vast alle ievitifche plegtigheden zoodanig ingerigt, dat zy, gelyk wy te vooren zeiden, ook door het gezigt, door de oogen, de heilzaamste waarheden predikten. Dit zyn geene ongegronde, noch gedrongenc gevolgtrekkingen, - geene losfe invallen, maar waarheden,-welken in den aart der Beeldfpr aak, en der Mrmbeeldige plegtigheden liggen opge/koten,. Wel-  . C 105 ) • Welke byzondere gewaarwordingen moesten, en konden dan nu de zoenöfferanden in het byzonder, in het hart van eiken waaren Jood verêörzaaken ? De offeraar erkende, by deze plegtigheid, zich zeiven zoó geheel onrein, dat hy tot den Heiligen IsRAëLS niet durfden naderen; dat hy eenen Priester , eenen' Middelaar, noodig [had,. welke, in zyne plaats, het blocd: des door hem gebragtcn offers, voor het aangezigte. des Heeren flelde. Hy verklaarde daar mede zyn geloof aan de gerechtigheid van God, zynen hoogften Rechter, die den zondaar ongetwyfeld ftraffen zal. —■ Hy beleed te gelyk zyn vertrouwen op de barmhartigheid, en liefde van dien God, die de overtreedingen vergeeft aan hun, die zich daar toe in zynen weg ftellcn. Hy wierd, door even deze plegtigheid, gewaarfchuwd, om voor het toekoomendé tegens de zonden te waaken. «—. En eindelyk de begeerde fchuldvergeeving moest, en 'kon hem opwekken tot dankbaarheid, wederliefde, cn gehoorzaamheid. Elk zond, en fchuldöffer was dus een onëigcnlyk en leenfpreukig onderwys, eene beveiliging en herhaaling der volgende waarheden; I. De zondaar is onrein, en mag zich niet verftouten, om tot den Allerheiligften te naderen. II. God is hoogst rechtvaardigden ftraft elke overtreeding zyner geboden. g 5 ia  C i<7 ) te leggen; veftigde op G od zyn vertrouwen;— narntot Dezen zynen toevlugt, — en, keerde gerechtvaardigd , met blydfchap, te rug. Zou nu geheel geene dankbaarheid aan, geene liefde tot dien genadigen God, die zich nu met hem verzoende, in zynen boezem werkzaam geweest zyn? ■— Zouden nu niet veelen, gelyk David, gedagt, en gezegd hebben: „loof den Heer, myne ziel! en vergeet geene van „ zyne weldaaden, die al uwe ongerechtigheid verT „ geeft, enz." Dit is even het voornaamfte der leen, fpreukige taal, der beeldfpraak, en der zinnebeeldige handelingen, dat zy, door beelden, die in het oog yaden, juist dezelfde gewaarwordingen verwekken, welken de waarheden zeiven, die daar door worden uitgedrukt, veröorzaaken. In ieder offer van dezen aait, lagen alle de gewigtigfte waarheden van den Godsdienst opgewonden, .en ontdekten heure kracht, door een duifier gevoel, in het hart van den Jood, ook dan, wanneer geene duidelyke voorftelling van verhevenere waarheden aanweezig was. Een denkbeeld was egter zoo klaar in elk verzoenöffer, dat dit den aandacht voiftrekt niet ontglippen kon; dit: Ik ben door het bloed der offerande met God verzoend geworden; ik heb, door den dood des offer diers, vergeeving der zonden ontfangen. Ingevolge deze zondenvergeeving, was nu de Israëliër bevryd van de, door Moses wet gedreigde ftraf, genoot hy nu we-  C 108 ) Wederom het voorrecht van eiken waaren Jood, om ïn de gemeente onder het volk Gods te mogen verfchynen; befchouwde hy zich zeiven van nieuws als eenen. van God geliefden, en aan dezen geheiIigden, en vertrouwde hy op de genade, en befcherming van Israëls Koning. —• De eehvouwige Jood mogt over dit alles nog zeer zinnelyk denken; — ver vêrwyderd van- alle verhevenere denkbeelden der euwigheid, mogt hy niets dan alleen de bevryding van tydelyke ftraffen, de genieting van aardfche voordeden hoopen, hy wierd egter ,- door deze zinnelyke voorftelltngen, met gevoel van vertrouwen, van dankbaarheid, van liefde, en van gehoorzaamheid jegens God vervuld. En even hier in beftaat het wezen des godsdie'nsts: Geloof, Liefde, Hoop. — Hy had des dat alles, het geen wy genieten: vrede in het gewisfe, en het vertrouwen op eenen verzoenden • God. Alleen hy had dit, door'andere Beelden, op eene andere wyze dan wy, en in eene mindere maate, Om by dit, voor ons oogmerk, zoo gewigtig ftuk nog eenigen tyd ftil te ftaan, zullen wy zommige hoofdzaaken nog, wat meer van naby, befchouwen. Zoo veel hebben wy, uit den aart, en de inftelling der zond- en fchuldöneren gezien, dat de zondaar, door den dood van het geflagte offer, vergeeving van zonden, of, het gein het zelfde is, kwydfchelding der, door ,de:iwet aangezegde, ftraf ontfing. Waar  ( 109 ) Maar van welke Straffen? Nergends wordt deze vraag door Moses regt duidelyk beandwoord: dan dezelve Iaat zich gemakkelyk, uit het geheele zaamenflel des mosaïfchen godsdiensts, beflisfen, en nog gemakkelyker uit den brief van Paulus aan de Hebrecn. — De eigenlyke mosaïfche wet, om welke het verbond aan Sina'ï, tusfchen God en het Israëlitifche volk, (om de zwakheid der Jooden, op eene menfchelyke wyzej wierd opgerigt, had in het byzonder , en overëenkoomende derzelver aart, ligchaamelyke beloften, ren ligchaamelyke, of tydelykc bedreigingen. De beloften waren het gerust bezit van Kanaan, en allerleye zegeningen. De ligchaamelyke bedreigingen zyn misgewas, ziekten, nederlaag door vyanden, en eene geheele uitroeiing uit het zoo zeer geliefde Kanaan. zie Deuter. XXVII. Deze zegeningen waren een teeken der genade; de vloeken een bewys des toorns, en des ongenoegens Gods omtrent den zondaar; en zoo waren 'er ja wel geeftelyke zegeningen, en oordeelen met de-ligchaamelyke verbonden; dan eigenlyk, en allernaast, waren er alleen tydelyke ftellige ftraffen op de overtreeding der, door Moses gegeevene bevelen en inrigtingen, bedreigd. Met deze [bekrachtigende uitfpraak, beveftigde God zyne bevelen: vervloekt is een iegelyk, die de woorden dezer wet niet bewaart, dat hy die doet. De zin hier van is deze: Hy\  Hy, die één der, nu gegeevene, en aangekondigde geboden, overtreedt, die zal den zegen misfen, — dien zullen alle de, in de wet (Deutr. XXVIL) gedreigde, oordeelen treffen, — ja die zal zelfs, brengt hy geen offer ter verzoeninge, eenen vervloekten dood fterven. Deze ontzettende geflrengheid der wet was zeker zeer noodig, om het zinnelyke, weerfpannige, en flaafsgezinde Israël in toom te houden; dan het was even zoo noodig, dat deze geflrengheid verzagt, en geleenigd wierdt. Indien elke overtreeding daadelyk, met berooving van het goede, of wel zelfs met den dood, ware geftraft geworden, dan wel zeker zou dit volk al zeer fpoedig, geheel verdelgd geweest zyn; ja dan zou, buiten twyfel, geen Jood een waarachtig vertrouwen op God hebben kunnen oeffenen; en zoo zou de godsdienst van desZelfs waare kracht, en voornaamflen inhoud zyn beroofd geworden: ik meen, van het geloofsvertrouwen op, en eene dankbaare liefde tot God. Met dit oogmerk ontdekte God zich dan ook als den Genadigen, en Barmhartigen, die, langs eenen, door Hem3 ■verordenden weg, verzoend worden, of de zonden vergeeven, en de ftraf' kwydfc helden, kan, en wil. Alleen dit moest gefchieden op zulk eene wyze dat daar door Gods ftraffende gerechtigheid, — zyne hoogste afkeer van de zonden, — en de heiligheid van zyne natuur openlyk verklaard, en in het helderst dag-  C in ) daglicht gefield wierd: gevolgelyk, het moest zoo gefchieden, dat de zondaar, ja, ia vrees gehouden, maar te gelyk tot een leevendig vertrouwen God opgewekt, en aangevuurd wierd. En hier toe verkoos nu God de, zeker reeds lang voor Moses tyden bekende, offeranden. Hy, die, overëenkoomende het Gods bevel, een Schuld-en Zondoffer den Heere aanbragt, wierd, ja wel van de, door de wet, aan hem gedreigde ligchaamelyke ftraf'vrygefproken, verkreeg wel de vryheid, om nu wederom in de gemeente Gods te verfchynen, en voordaan alle de voorrechten van het volk van G o d te genieten; dan, door den dood des redenloozen offerdiers kon toch echter de fchuld, en de eigenlyke ftraf der zonde niet worden weggenomen. — De dood eener Geite, of eenes Boks kon wel aantoonen, wat de overtreeder der godlyke geboden verdiend had, dan deze dood des diers was toeh eigenlyk geene ftraf: immers, waar reden en vryheid ontbreekt, daar kan geene eigenlyke toereekening, en gevolgelyk geene eigenlyke flraf, met mogelykheid, plaats hebben. En dit is het nu, het geen Paulus in den Brief aan de Hebreen, en verder op de meeste plaatzen duidelyk leeraart. Hy beweert, (Hebr. X: vs. n.) dat de oude offeranden de zonde, of de ftraf der zonde voiftrekt niet konden wegneemen. Hy zegt (Hibr. X: vs. 4.) dat, door de voorige jaarlykse, en  dikwiis herhaalde offeranden, de gsdagtenis der zonde alleen vernieuwd, en de groote overtreeding van Israël tegens God aangeweezen wierd. Hy verge • lykt (Kolosf. II: vs. 14) de offerplegtighedcn by een handfckrift, in het welk de Israëliër zich ais zulk eenen, die aan God de ftraf nog fchuldig is, verklaarde , en dit plegtig onderfchrcef. Hy zegt daarom (Hebr. X: vs. 1) dat de offerplechtigheden die geenen, die dezelven waarnamen, nimmer volkoomen konden heiligen, noch tot waare dienaars van God inweyën, (VtA«*ag- 394 > vertaald het woord adrvm door verflooring. Tot bewys hiervan beroept by zich op een plaats uitEpiPHAN'us (Lib, I: c. %.) Dan dit is geenzins het waare denkbeeld, het geen in Heb; IX: vs. 26 plaats heeft. Nooit betoekent het woord «.èntuy in de noch griekse overzetting van het oude, noch in hec nieuwe Tefhment, Verflooren. De Vertaalers van het oude Teftament gebruiken het, dan eens voor ^J?D, en J?t"/£): i Chron. V; vs. 25, Ezech. XXII: vs. 26, 2 Kon. XXIV: vs. 1. daar het eenen afval van eenen Hoogeren, eene wederfpannigheid tegens de wel, zoo dat deze haare kracht niet oefienen ka;j, te kennen geeft; dan eens voor de woordea fcOJ en 7.00 als b. v: Psalm XXXIII: vs. 10, en Jerem. XXXIII: vs. 21. daar het beteekent vernietigen, het verbond breeken, het zelve krachteloos maaken. — En in even dezen zin koomt het voor 1 Macc. XI: vs. 36, en XIV: vs. 44, en op veele andere plaatfcn. Beide deze beteekeningen nu zyn overgenomen in de Schriften van het nieuwe Teftament. De eerftc, Heb. X: vs. 28, Luc. VII: vs 30, Joh, XII: vs. 48, Gal. II: vs. 21, daar het eene wederfpannigheid tegens, en verachting van God, en zyne genade aaeduidt. — De andere Mare. VII: vs. 9, en Heb. VII: vs. 18. in welke laatste plaats, het de afschaffing der mosaïlche Wet te kennen geeft. En deze bcteekening wordt nu verder leenfprcukig op de zon. de, en derzelver ftraf, Kap. IX: vs. 26, toegepast. Zoo dat de uitdrukking: Christus wierdt geopenbaard, om de zonden te niet te doen door zyne offerande, efgenlyk het oogmerk van Jesus dood aanduidt, naamelyk om den mensch, eerst van de fuaf, en vervclgends van de heerfchappy der Zonde te bevryden.  C 1*4 )' ten einde men de geheele Leer des Bybels, aangaande den Verzoendood van Jesus, te gemakkelyker zou kunnen overzien, wil ik de overëenkeomst tusfchen Christus, en de Hoogeprieftercn der oude huishouding niet wyd'oopig voorclraagen. Alléén kan ik eene bvzonderheid, aan deze zoo ge- j fehikte plaats, niet • unzwygchde voorbygaan. Een. der nieuwere godgeleerde fchryvers laat zich over.' dit onderwerp, op dc volgende wyze, uit: „ derzelver „(de woorden Priester, eii Hoogepriester) betecke„ning, kan geene andere zyn, dan, dat Jesus de „eersté, en voornaamste Ryksdi enaar van God op „ aarde geweest is % — maar van een geheel ander » Ryk, tr^- want, juist Hy, moest de voorige zigtbaare „ regeeringsform geheel opheffen, den dienst van „God, die in Geest, en in waarheid zyn zoude, „invoeren, — de kennis 'en erkentenis van •Hem, * cn het vrymoedig kinderlyk aanbidden,' onder de „ menfchen uitbreiden., — en alle ligchaamelyke of>,fcr(inden, en gaaven in waardigere, en betere ver„wisfelen; en dit heeft Hy gedaan, en, door zynen „ dood, op éénmaaf voleindigd. Nu is Hy' daadelyk „ tot Ryksöpperhoofd, en Befhmrer verheeven „ (Hebr. VIII: vs. 1.) tot eenen Bedienaar van be» tei'e goederen, van den waaren Tabernakel, (vs.2.) „ Deze' Tabernakel is nu aan alle plaatfen, waar „God waarachtig wordt aangebeden; het Heilige „ der  fösfchaikóómst van zynen dood, de vergeeving der zonden. Van hier, het in zich zelf eenigzints duistere gezegde van Paulus, Rom. III: vs.25. God fielt Jesus voor, als een verzoendekzel van-en door het welke wy de genade deelachtig worden, door het geloof aan zyn, voor ons vergooten Bloed; dat is, wanneer wy gelooven dat Hy zyn Bloed voor ons heeft nitgeftoit. Dit fpraakgebruik heerfcht in alle de fchriften der Apostelen, en geeft ons nog onderfcheidene bewyzen voor de waarheid, dat Jesus dood waarlyk het gezegend middel is, door welk de ftraf der zouden is weggenomen. Ik^zal alleen de voornaamste daar van bybrengen. Het Bloedvat? Jesus Christus , des zoons Gods , reinigt ons van alle zonden: dit is, naar den ftyj des Bybels, duidelyk niets anders, dan: de dood van Christus is de oorzaak dat ons de ftraf der zonde is hvydgefc/wldcn. Immers overëenkoomende de Mosaïfche Beeldfpraak hebben de gezegden; den zondaar verzoenen, den zondaar reinigen, de vergeeving der zonde te y/ece brengen, de ftraf der zonde wegneemen, geene onderfchcide, maar dezelfde betekening, (a) Dit ziet men zeer *u(x;ttrft,t(, worden over dit onderwerp vaak verwisfeld en by Kerwisielihg gebezigd , gelyk uit Levit. XVI. Num. V. vs. 8. Flaim LI: vs<4-9, en meer andere plaatfwi duidelyk is. . 13  ( 134 ) zeer gemakkelyk, wanneer men Hechts het IV, en en het XVI: Hoofddeel van Moses III: boek met 'eenigen aandacht overweegt. — In het 30 vs. van het laatstgenoemde, wordende beide uitdrukkingen, den zondaar reinigen , en hem verzoenen, als het zelfde betekenende, naast eikanderen geplaatst: op dien dag zal hy voor u verzoening doen, om u te reinigen. — Er wordt hier, niet gefproken van de reiniging des harten, van de inwendige heiliging, maar van de wegneeming der ftraf docr het bloed des gedooden offerdiers: om dit vergooten offerbloed, nam God de tydelyke ftraf der zonden weg, en zoo ontfing Israël de reinigmaaking, of de vergeeving der zonden. Dat dit juist de waarheden zyn, welken in de offerplechtigheden lagen opgewonden, ziet men even klaar uit het geen David, in den LI Pfalm, zegt: „ wasch my wel van myne ongerechtigheid, zegt hy, (vs. 4) en reinig my van „myne zonden: en dit verklaart hy in het 16 vs: „verlost my van myne bloedfchulden, enz." Gelyk nu de Israëliten, door het bloed dier offeranden, bevryd wierden van de ligchaamelyke ftraf, of gereinigd van de zonden, even zoo reinigt ons Christus dood, of zyn vergooten Bloed van de geeitelyke, en euwige ftraf der zonden. — Hy, die, door het geloof, dit Bloed zich toeëigent, dat is, zyn . vertreuwen fteld op dezen plaatsvervangenden dood van  ' C 135 ) van Jesus, die is, om met den Bybel (Hebr. IX: vs. 14, XII: vs. 24. 1 Petr. I: vs. 2.) te fpreeken, befprengd, en gereinigd door het bloed van Christus , allen niet flechts ligchaamelyke, maar ook geestelyke, ook euwige zonden ftraffen, zyn hem, om den Middelaarsdood van Jesus kwydgefcholden. Die genen, welken, op de eerst gezegde wyze, gereinigd, of van de ftraf der zonde vrygefproken waren, wierden nu als geheiligden, of'ontzondigden, en aan God toegewyden(a) aangemerkt, en zoo wordt ook aan het bloed van Christus de kracht toegefchreeven, den mensch te heiligen, het geen even zoo veel is, als hem van de bevlekking, de fchuld, en ftraf der zonde te bevryden. — Met eene offerande , welke Christus heeft aangebragt, zegt Paulus, heeft hy in euwigheid volmaakt, de geenen die geheiligd worden. Hebr. X: vs. 14. •— Van hier dat het zulk eene groote misdaad is, wanneer iemand de , voor hem daargeftelde, Verzoeningsdood van 'Jesus weigert te erkennen, en aantenemen, zoo als deze moet erkend,en aangenomen worden; wanneer hy dat bloed onre 'n acht, door het welk hy geheiligd, ontzondigd, en van de ftraf der zonde vrygefproken is. Heb. X: vs. 29. Eh (a) De woorden *yi) Leviticus IV: vs. 15.  ( 159 ) Da-Ar de goederen van bet vrugtbaar Kanaan, 'bier de gaaven. des heiligen Gecstes, (a) en eene hemelfche Erfenis. C h r i s t u s , zegt Paulus Heb. IX: vs. 15. is een Middelaar des nieuwen Teftaraents, die, door zynen dood, het losgeld en het vcrzoeuöffer heeft aangcbragt, ook zelf voor die zonden die onder het-oude Tcftament begaan waren. — Onder het oude. Teftament was de volkomene vergeeving .der zonden, of'de daadelyke wegneeming van de ftraf-der zonden, alleen als iets toekoomllig beloofd.. De Heer heeft ónzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen; — Hy zal; de overtreedingen mynes Volks draagen; Jes. LUI. — Ik,zal een ander verbond met IsRAëu maaken—ik zal haare ongerechtigheid vergeeven, en haarer zonden niet meer gedenken. (Jercm. XXXI: vs. 34.. Hebr. VIII, IX en XIII.) Dezen waren de beloften voor de tyden van den Messias: nu by den dood van Jesus wierden dezen daadelyk vervuld: dat is kt bloed des nieuwen (en beteren) verbonds, dat voor u, en voor veelen vergooten wordt, vergeeving der zonden. Deze vergeeving der zonden, of wegneeming der3 door de menfch verdiende, ftraffen, was aan den dood van Jesus vastgehegt, als aan dat Middel, door welk dezelve alleen wierd medegedeeld. — •Het geen de voorige offeranden, onder het oude ïes- (a) Gal. III: vs. 14.  C ^7 ) als de verzoening voor hunne zonden.) —> En ditt heeft God gedaan tot eene betooning van zyne rechtvaardigheid, (a) welke Hy daarom betoonen moest, wyl Hy tot hier toe, de ftraf der zonden, die voor den dood van Jefns begaan waren, in zyne langmoediglieid had uitgefteld, op dat Hy, in den tegenwoordigen tyd, deze zyne gerechtigheid bewyzen zouden, door in Christus dood blykbaar te maaken, dat Hy zelve rechtvaardig is, en den genen rechtvaardigd, en onftraffelyk verklaart, en behandeld, die in Jesus gelooft: want de menfch wordt gerechtvaardigd, zonder de werken der wet, alleen door het geloof in Jesus Christus. De hoofdzaak, op welke het ons hier aankoomt, is deze, dat God het zoen-, en losöffer van Jesus heeft voorgefleld tot eene betooning van zyne rechtvaardigheid: want dit is het, het geen onze tegenfpreekers ontkennen. Zy bewecren, het moet hier zyn tot een bewys van zyne barmhartigheid, en genade. He nade: Hy is het, door wien God zonden vergeeft. —-Tot Hem »• tot dezen Genadentroon moeten wy ons wanden, in onze gebeden, gelyk de Israëliër zich tot den aardfchen gena. dentroon wendde. Met volle vrymoedigheid, kunnen wy toegaan tot den troon der genade om barmhartigheid te ver. krygen. en geholpen te worden ten bekwaamen tyde. Hebr. IV: vs. 19. O) Dat dit de waare zin is van Paulus woorden, zullen Wy zoo aanftonds bewyzen. L4  Het kan zeker niet gelochend worden, dat het woord waar -van Paulus zich bedient, (a) zoo wel in de overzet!ing van het oude, als in het nieuwe Teftament, dikwiis genade, goedheid,trouw, en waarachtigheid betcekent: dan het is even zoo zeker, dat het nog meermaalen in het oude Teflament, en in het nieuwe zeer dikwiis die Eigenfchap aanduidt, welke wy gerechtigheid noemen. Dit is zoo zeker, clat niemand, die den Bybel met eenige opmerkzaamheid geleezen heeft, dit ontkennen zal. — De vraag is deshalven, of dit woord hier in Rom. III. vs. 25, 16. gerechtigheid, rechtvaardigheid beduiden kan, en moet? Dat dit zoo is, zal men ligtelyk inzien, wanneer men Hechts de volgende bewyzen overweegt. De Apoftel fielt, in zyn voorftel in den Brief aan de Romeinen, de godlyke rechtvaardigheid .fteeds tegen de menfchelyke. — God alleen is rechtvaardig, maar alle menfchen zyn zondaaren: God alleen is waarachtig, maar alle menfchen zyn leugenachtig. Hy zal eenen iegelyken vergelden na zyne werken. (Rom. II. vs. 6.) By God is geene aanneeming des Perzoons. (Rom. II. vs. 11.) Niet die, die de wet hooren, maar die, die dezelve doen, zyn by God rechtvaardig.. (Rom. II. vs. 13.) Nu is 'er niemand, die de wet Gods yolkoomen onderhoudt, deshalven is 'er ook niemand on*  X i«9 % onder de menfchen, die, wanneer hy naar de ge-, ftrenghcid der wet, geoordeeld wordt, rechtvaardig is, zelf niet één. (Rom. III. vs. io.J En hier uit volgt nu, dat uit de werken der wet geen vleefch zal gerechtvaardigd worden voor Hem. (Rom. HL vs. 2ö-i Maar hoe koomt men dan tot die Rechtvaardigheid, die voor God beftaan kan? Het andwoord op deze vraag leeren wy in het 22. vs.: deze rechtvaardigheid koomt, door het geloof in Jesus, tot allen, en over allen, die'gelooven. — Allen zyn zondaaren; allen worden alleen mt. genade gerechtvaardigd ; dan'geenzins uit eene onvoorwaarder. lyke genade; maar uit eene genade, die ons gefchon-, ken wordt, door dat zoen- en losöffer, het geen Jesus Christus heeft aangebragt. Hy is, als het waare, het verzoendekzel: Hy is met zyn eigen bloed befprengd. Waar waar toe is dit bloed vergooten? — Had God niet, zonder een zoo kostbaar bloed, den menfchen vergeeving kunnen fchenken? Neen, dit bloed (andwoord Paulus) moest vergooten worden tot eene betooning van Gods rechtvaardigheid, want, tot hier toe had God de zonden, die voor Christus begaan waren, voorbygezien, Hy had dezelven, in [zyne langmoedigheid, gedragen, dan nu, deed Hy Jesus zyn bloed uitftorten, op dat Hy, in dezen tcgenwoordigen tyd, zyne gerechtigheid betoone, op dat Hy bcwyzc, dat Hy L 5 recht*  ( 170 > rechtvaardig is ende rechtvaardigt, dat is voor eenen rechtvaardigen verklaart, als eenen rechtvaardigen behandelt, dien, die uit den geloove in Jesus is. Uit deze, zoo veel ik geloof, zeer getrouwe opgaave van Paulus gedachten, is het duidelyk, dat de rechtvaardigheid door het geloof fteeds tegengefteld wordt aan de rechtvaardigheid door de onderhouding der wet, — en de rechtvaardigheid der menfchen aan de godlyke rechtvaardigheid. God I. is rechtvaardig. Ö. betoont zyne rechtvaardigheid door de uitftorting van het bloed van Jesus. III. op dat Hy rechtvaardig zy, als rechtvaardig erkend worde. de Mensch I. is onrechtvaardig II. wordt gerechtvaardigd door het geloof in dit voor hem vergooten bloed. III. op dat hy rechtvaardig worde, of rechtvaardig verklaard,en als een rechtvaardige behandeld. Het is geheel tegens den zin en het oogmerk van den Apoftel, hier het woord genade, in plaats van rechtvaardigheid, aanteneemen. Paulus fpreekt juist in het 2 5fte. vs. daar van, dat God, in de tyden voor Christus, zyne rechtvaardigheid, in het ftraffen der zonden, niet toerekende, niet genoeg-  noegzaam duidelyk beweezen heeft. Immers, of fchoon God veele overtreeders ftrafte, verfchoonde.Hy echter ook zeer veelen. De door de wet gedreigde ftraffen wierden aan elk, die een verzoenöffer aanbragt, kwydgefcholden. — En wat waren dit dan voor zoenoffers? onredenlyken dieren! — Nu was het immers onmoogelyk, dat, door het bloed, der Bokken, en der Stieren, de geeftelyke en euwige ftraf der zonde konde worden weggenomen; deshalven God verfchoonde deze'zonden, tot op den tyd van dien godlyken Hoogepriefter, die in zyn treffend zielenlyden, in zynen bloedigen dood, de ftraf der zonden, ook dier zonden, die onder het oude Teftament gedaan waren, wegneemen zoude, en wegnam, (aj (Hebr. IX. vs. 15.) Nu wierd het open- . (a) Een der nieuwere, en befte Scbriftrerklaarers, de Heer Dr. Moldinhiuii fchryft otrer deze plaats, in'bet tweede deel van zyn werk, Grundliche Erlauterungen dei Schwehren ftellen der heil Schrift, pag. 30. dit volgende: de woorden, met welken Hy de gerechtigheid, die voor Hem beftaat, uitdrukt, betekenen eigenlyk, tot betooning, ter daarftelling, tot een bewys van zyne gerechtigheid. Zommigen verftaan door deze gerechtigheid,de wezenlyke gerechtigheid Gods: Anderen, met Luthek, de, door Jesus, voor ons menfchen verworvene, gerechtigheid; welke wy, door het geloof in Hem, deelachtig worden Dan, het blykt uit alle de omftan» digheden, dat Paulus hier niet.de laatfte, maar de eerfte in het oog heeft; dat hy de wezenlyke gerechtigheid van Goo, Vedoelt, welke daar in beftaat, dat God eenen iegelykenhet ar  C m y openbaar dat God rechtvaardig is, wyl Hy de zonden niet maar zoo, zonder die te ftraffen, kwydfchold, maar onder die uitdrukkelyke voorwaarde, • ' '• ' dat zyne doet toekoomen, eenen iegelyken vergeldt^ naar zyne werken, en dus ook de zonden, daar, waar Hy dezelven aantreft, daadelyk ftraft, wanneer deze ftraf niet, door tusfchenkoomst eener volkoomen genoegzame voldoening wordt opgeheven. Immers &at Paulus door de gerechtigheid Gcdsi in dezen batef aan de Romeinen, niet de door Jesus vcrwor. vene gerechtigheid alleen, maar ook.de wezenlykc gerechtig, heid.van God verfiaat, blykt duidelyk uit Hoofdd. 1ii: vs 5. daar Piums zegt: indien nu onze ongerechtigheid Gods" gerechtigheid bevefh'gt, enz. Paulus betuigt in het 26 vs. dat dat, waar van hy gefproken had, door God gedaan was, op dat allen erkennen zouden, dat Hy rechtvaardig is, en rechtvaardigt den genen, die in Jesus gelooft.. Daar het nu zeker veiligst is, dat men niet, zonder noodzaakelykheid van de eigenlyke betekening ddr woorden afgaa, en deshalven de uitdrukking, welke hier gevonden wordt, op dat Hy rechtvaardig zy, billyk in derzelver eerfte, en eigenlyke betekening opvat, daar moet Paulus, buiten twyffel, in het voorgaande, zoo iets hebben voorgefteld, waar uit' bly. ken kan, da; God wezenlyk rec/itviardig is, even gelyk wy zoo iet» by hem vinden, waar uit kenbaar'is, dat God dien, die in Jesus gelooft rechtvaardig maakt, of gerechtvaardigd. Immers dit laasft's' volgt uit de woorden vs. 24. wy worden gerechtvaardigd, door de Verlosfing, die in Christus jssus is: en vs. 25, God heeft Jesus voorgefteld tot eene Verzoening , door het geloof in zyn bloed. Verftaan wy nu door de gerechtigheid Gods, van welke Paulus in het 25e. vs. fpreekt, de wezexlyke gcmchtightld var. God, dan hebben « ■ ™y  dat éémvpor allen zoude fterven. Zoo bleef God rechtvaardig, en de menfch konde gerechtvaardigd worden, door het geloof. .De wy ook den grond van het gezegde in het 26e. vs., op dat Hy rechtvaardig zy. Indien Paulus door de rechtvaardigheid Gods in deze woorden , de door Jesus verworvene gerechtigheid verftaat j dan zai de zin van zyn gezegde deze zyn : God heeft Je? us voorgefteld tot eene Verzoening,! dat is tot rechtvaardigheid , tot vergeeving der zonden, tot een betoog — tot daarftelling der door Jesus verworvene gerechtigheid, of der vergeeving van zonden : en hoje ongerymd deze zin zyn zoude, voeld elk gereédelyk. Maar verftaat Paulus, in de voorgeftelde-woorden, door de gerechiighdd Gods, de wezerjyke gerechtigheid van God, dan is de msenicg van zyn gezegde, deze: God heeft Jesus niet anders ter vtnoe. ninge der menfchen verordent, dan door tusfehenhomst van deszelfs Hoed, op dat Hy, even daar dedr,ZyWe gerechtigheid*, ih derzel. ver vollen luifler, voor het oog der geheele waereld zou. ten toont fielten, tf openlyk toonen, dat Hy de zonden niet ongefirafi kan laat en. De volgende woorden moeten op deze wyze vertaald wordtn : wegens de verfchooning der zonden, die te vooren gefchied zyn, en de: meening van Paulus, daar in, is deze: deze betooning der godlyke rechtvaardigheid was daarom noodig, wyl God de zonden, die te vooren gefchied waren , had voorbygezien Door deze zonden verftaat Paulus die, welken ten tyde* van het oude Teftament begaan zyn, en van welken hy ook fpreekt. Heb. IX: vs. 15 daar hy dezelven uitdrukkelyk noemt overtredingen, die onder het cerfte Teftament waren, en er van getuigt, dat Christus voor dezeJven moest voldoen. En deze vergeeving, of verfchooning der zonden, die onder het oudï Teftament begaan waren heeft daar in beftaan , dat G 00  C 174 ) De hoofd inhoud van Paulus voorftel is dus, ■en, dezelve met weinig woorden zaamteneemen, en te herinneren, deze: I. De wet verklaart alle menfchen voor God zondaaren, gevolgelyk wordt 'er geen menfch gevonden, die overè'enkoomende het oordeel der wet, voor God onfchuldig, of rechtvaardig is. II. God intusfehen is bereidwillig, orn aan menfchen zyne genade te bewyzen. III. Intusfehen is het noodig, dat Hy zyne ftrafgerechtigheid ook openlyk bewyze. J . IV. Dit deed Hy in dat verzoenöifer, het geen Christus heeft aangebragt. V. Dit zoenoffer ftelde Jesus daar zoo wel, voor die zonden, welken te vooren onder de wet gefchied waren, als voor alle volgende. VI. Zoo is het nu duidelyk: God is rechtvaardig, Hy haat, en ftraft de zonden. VII. Zoo is nu ook te gelyk niet minder duidelyk; G 0 d is bereidwillig, dien onfchuldig te verklaaren, en als eenen rechtvaardigen te behandelen, die in Jesus gelooft. De God ja deze zonden den geloovigen vergeeven , of deze niet aan hun geftraft heeft, tinar veel meer hun volkoomen kwydgelcholden, maar echter te gelyk zich zeiven voorbehouden, de voldoening voor dezelven van zynen Zoon te eisfehen, of dezelven aan dezen te ftraffen. Ps. XXXII: vs. 1 en 3. Heb. IX: vs. 15.  C i?i ) De dood van Jesus was deshalven een bewys* cn een gevolg zoo wel van Gods wrec-kende Rechtvaardigheid , als van deszelfs Liefde en Genade, Hy was niet bloot, en alleen, eene verzekering, dat God> genegen is, de zonden, ook zonder eenige verdere offeranden te vergeeven, maar hy was een middel, waar door God te wege bragt, dat Hy> zonder krenking zyner flrafgerechügheid, en zonder gevaar, dat, daar door, zyne redenlyke fchepfelen te >ligtzinniger in de zonden zullen voordgaan, allen .boetvaardigen, en geloovigen uit genade hunne fchulden vergeeven kan. Wy befluiten deze befchouwing, met eene plaats uit het, te vooren reeds aangehaalde, werk van den achtingwaardigen Doctor Ernesti, (a) welke, naar de hoogduitfche vertaaling, pag. 16. en vervolgends, dus luidt: wyl het denkbeeld van de grootheid van des godlyke goedheid, in onze tyden veelen verwart, en meenigte van twyftelingen in hun te wege brengt, waar door, of de Noodzaakeheid der zaak (de Verzoeningsdood van Christus) of derzelver Betaamelykheid in twyffel getrokken wordt, moeten wy hier nog iets byvoegen. Een bewys voor de Noodzaakelykheid is, in het byzonder, ook dit, dat God Lev. X. vs. 3. zegt, dat Hy door het ftraffen der zonden geheiligd wordt, dat (a)Het OfterProgram :vani77suberdicgeBugthunuugCbristi.  c m > dat is, zyne 'Heiligheid daar door geopenbaard wordt. — Dit heeft zelfs de Sociniüan Crellius, die onder alle de tegenfpreekers van Jesus ge- ' noegdoening' wel de fcherpzinnigfïe is, in zyn boek van de waare Godsdienst, I. b. hoofdd. XXVIII: toeiiemt. Waarom zullen' wy gelooven, dat het minder noodzaakelyk, m'nder Gode betaame'yk is, dat Hy,: naar de gèfteldheid der zaaken', zyne heiligheid, dan dat Hy zynè goedheid openbaart? •waarom zegt God zoo dikwiis, dat Hy in het ftraffen zyn welgevallen heeft? Jes.I.vs.24.HoZ.X. vs. 10 en in het byzondcr, Dcut. XXVIII: vs. 63. In de laatfte plaats wordt 'er gezegd, dat G o d zich niet minder verblydt, wanneer Hy de Israëliten, van wegen hunne zonden, fcraft, en verdelgt, dan Hy- zich verblydde toen Hy hen van het verderf verlofte, en met weldaaden zegende. Niet als of God zich verheugde in de fmarten, in de pyn der menfchen, en in hunne rampen, maar wyl Hem deze daad, den zondaar te ftraffen, aangenaamer is, uit hoofde van zyne gerechtigheid, en heiligheid, . die in het ftraffen onledig is, en die, even zoo wel als de geelheid, eene eigenfehap in Hem is, naar welke Hy handelt. God bezit, en geniet de hoogfte gelukzaligheid, en de onëindige gelukzaligheid is gelegen in de bewustheid, en het innigfte gevoel zyner volkoomenheden 3 en van alle zyne voortreffë-  C *n ) lyke eigenfchappen: het is deshalven buiten ttvyffel * en noodzaakclyk, dat Hy by het betoog zyner rechtvaardigheid, even dat zelfde gevoele, het geen Hy gevoelt by dat zyner goedheid, wysheid, en almacht. En hoe veel aangenaamer, en verblydender moet deze daad der godlyke rechtvaardigheid, welke eene genoegdoening van Jesus Christus, van den Zoon van God, die zelve deze wehfchte, vorderde, en'aan Hem de ftraf uitoef] ende, welke menfchen verdiend hadden, — hoe veel aangenaamer, zeg ik, moet deze voor God geweest zyn, daar dezelve gepaard ging met eene veel grootere betooning van zyne genade, ja daar dezelve was uitgedagt, en daargefteld, ter openbaaring van de oneindige grootheid zyner goedheid. Immers-gewis was de godlyke gerechtigheid, welke de zonden der menfchen in Christus ftrafte, een werktuig der godlyke genade, waar door God zondaaren, die daar aan lust hadden, van de flaaverny der zonden, en het euwig verderf verloste. En het is even daarom zoo veel te meer de plicht van eenen Chrïften, die omtrent deze godlyke weldaad, welke Christus voor ons beftemd, en verworven heeft, behoorelyk wil werkzaam zyn, dit verheven werk der Godheid te erkennen, en deszelfs grootheid, en voortreifelykheid regt te overweegen, ten einde hy daar door in ftaat gefteld M wor-  C i?3 ) worde, om het zelve, met eene heilige verwondering, en dankbaarheid te verëeren, en zich zeiven daar uit, die troostgronden te verzorgen, welken zyne ziel met blydfchap en vergenoegdheid vervullen kunnen. D E. R-  Bybels, aangaande Jesus Verzoeningsdood*tegens de gewigtigfte tegenwerpingen verdedigen zullen. Met eene dezer tegenwerpingen wil ik terftond een begin maaken: zy is in de daad gewigtig, en wordt door voorname Mannen van onzen tyd, met gronden van waarfchynelykheid, onderftcund. Men kan niet lochenen, dus fpreeken, cn fchryven zy, dat de dood van Jesus als een Verzoenöffer , en gevolgelyk als eene des menfchen plaatsvervangenden Middelaarsdood, in den Bybel, wordt voorgefteld: alleen God fchikte zich naar de begrippen dei; m.nfchen, vooral der Israëlleren. Niets lag den Jooden zoo zeer aan het hart als hunne offeranden; niets kon hen meer terughouden van het aanneemeu van Jesus Godsdienst, dan het denkbeeld, dat de chriftenen geene offeranden hadden, ja dat, door de invoering van den chriftelyken Godsdienst, de offeranden geheel wierden weggenomen. Om deze reden zeggen de Apoftelen: wy chriftenen hebben ook eene offerande, en wel een veel volkoomcner dan de Jooden; Christus heeft geene redenlooze dieren, maar zich zeiven opgeofferd; daar door heeft God plechtig verklaard, dat Hy nu voordaan geene offeranden voor de zonden begeert, maar dat Hy geneigd is, om aan allen, die zich verbinden, die voorneemen voordaan Hem, door eene opregte gehoorzaamheid, te verëeren, alle hunne zonden, zonder offer- an-  ( 181 ) ancien, te vergeeven. — „ Daar het geheele oogmerk „van Jesus Leer, (zoo fchryft een dezer Geleer den) daar toe ftrekte, om eene hartelyke, en op „ waare deugd gegronde Godsverëering, met opheffing „ van alle offeranden, intevoeren, daar wierd, in het „byzonder der Jooden, welken hunnen offerdienst „zoo na aan het hart lag, ter hunner geruftelling, „de dood van Jesus, als eene offeranden, welke „ Hy op éénmaal, en voor allen volbragt had, en, „ ter hunner zelfverbetering, hun eigen Gode be» haaglyk gedrag, als een offer, het geen zy, alle „dagen, op alle plaatfen, en in alle omftandighe„ den Gode moeiten opofferen, voorgefteld." De gehele uitwendige Godsdienst der Jooden (zoo vaart 'de fchryver op een andere plaats voord) zou „ worden afgefchaft, het was des ,ter hunner (d e „Jooden) beftcndige geruftelliug allezins noodig, „ dat zy willen, dat dat alles door dien Eenen, Je„sus Christus, eens vooral voor hun allen „volbragt was. -—■ Daar men zich, naamelyk by de. „ zondoffer en, God voor/lelde (maar de vraag is, .„met of zonder grond ?j zoo als deze zich het ftraf„ fan der zonden nog altyd voorbehield, daar zeggen „ de Apoftelen: (om zich naamelyk te fchikken naar „ de denkwyze der Jooden) G o d is door Jesus „verzoend; Hy heeft de ftraf der zonden opgehe„ ven, en daar door der geheele waereld de verzekering M'g „b'e-  ( ïw ) :„ bevejligd, dat Hy voor het vourleedene voordaan „ geene menfchelyke offeranden meer vordert, en „ den menfch dè zonden niet wil toereekene % maar | dat Hy nu ook zoo veel te meer voor het toekoomende, eene opregte en wérkdaadige gehoorzaam„ heid eifcht." God fchikte zich dan dus naar de denkbeelden der Jooden. 1 Maar 'hoe nu! niet ook naar de denkbeelden der Heidenen ? — zeer zeker. — Om deze reden voegen ëeriige nieuwere Leeraars, ten einde dit voorftel volkomen te maken, 'er by: Ook de Heidenen ftèl„den zich God voor als een tegens den menfch '„vertoornd Wezen, het geen door offeranden moest „ verzoend worden: ook dezen moeiten van deze „ dwaaling verlost worden, en even hierom gaf Je„ sus zich over in den dood, en verzekerde daar *door, dat God bereidwillig is, om aan allen, die „zich bekeeren, hunne zonden zonder offeranden te „vergeeven. Christus leed niets minder dan „ eene eigenlyke ftraf der zonde: maar de Apoftelen „Hellen zynen dood alleen zoo voor, om, en Joo„ den, en Heidenen te verlosfen van de valfche in„ beelding, dat 'er eene plaatsvervangende offerdood „ noodig geweest was, zou de ftraf* der zonden hun :„ worden kwydgefcholden." — Ja, het is 'er (naar hun inzien) zoo ver van daan, dat Christus, in plaats van menfchen, de ftraf der zonden zou geleeden heb-  c 183 y hebben, dat een zeker nieuwer fchryver deze Leer zelf als eene bcdricgery der Leerdaren uitkryt, en verklaart, en zynen leezeren het volgende gebed in den mond legt: „ Dank zy u, dat gy ons de ftraf„ fen der zonde vergeeft, dan, wanneer wy ons s, b ekeeren, zonder dat het noodig is, dat iemand „ die in onze plaats betaale!" — En op eene andere plaats fpreekt hy dus. „O God! o God, in eenen „ tyd, in welken Jooden, en Heidenen van Godza„ ligheid niets weeten willen ; in eenen tyd, in wel„ ken Jooden en Heidenen zich op offerdieren, en „ op godvmgtige voorvaderen verlaaten, en juisc „daarom hoogst roekelocs zyn, om dat deze voor„ vaderen Godzalig geweest waren: — in eenen tyd, „ in welken gy deze roekeloosheid verwyderen, en „ derzelver zuilen om ver rukken wilt door Jesus „Christus, oGod! in even dien tyd,zoudt gy9 „ter bevoor dering van uwe zaak, Jesus, — den „ eeniggeboorenen, ja zelf men Zoon opgeofferd „ hebben! — en even dien tyd, zoudt gy gezegd heb} „ben: deze offerande van jesus verzoent alle zon„ den! ■— in even dien tyd, zendt gy gevorderd „ hebben, dat voiftrekt alle menfchen op deze verzoe* „ning, en vergeeving aller zondert, zich verfaatende, „ zich vertrooften zott&ttt! >— in eren dien tyd, zoudt „ gy bepaald hebben, dut juut dit vrymcedig vertrou„ wen de eenige voorwaarde der zaligheid zyn zoude!]—- M 4 in  C 184 ) ■„ in mn dezen tyd, zoudt gy de geheel oneindige „ verdien ft en van Jesus Christus den menfchen „voorgefteld, en hun bevolen hebben, deze verdienften „ zich zeiven toeteëigencn, en daar -op al den hoop „hunner zaligheid teveftigen!— van menfchen zoudt „ «y dit_ gevordert hebben, die reeds vol waren van „ zulk een vertrouwen! en op even dien tyd, daar 'er „reeds een aanmerkelyk groot vertrouwen plaats had, ^ — daar gy wist, dat juist dit vertrouwen de oor, „fprong was der ft out ft e roekeloosheid, —• roekeloosheid, „welke gy wildet te keer gaan, zoudt gy een nog „grooler vertrouwen gewllt hebben! Gy! Gy hoogstwyze „ en allerheiligfte Go»! gy zoudt dit gevorderd hebben „juist op dien tyd, daar gy de Roekeloosheid wildet „uitroeien! Ach! uwe goede geest ftraf] e toch fpoedig „ alle menfchen, die dit gelooven!!" Er zyn zoortgelyke uitdrukkingen in meer andere nieuwe fchriften, .welken ik met opzet voorby gaa. — Dan anderen gaan niet zoo ver, maar befchouwen, de Leer van Jesus Verzoeningsdood, in den Bybel voorgefteld, zoo, dat deze, alleen voor de* eerfte tyden van het Chriftendorn zou zyn noodzaakelyk geweest, wyl God zich (gelyk ik reeds aanmerktej by deze voorftellingen, naar de denkwyze der Jooden, en Heidenen zou gefchikt hebben. De reden waarom de Apoftelen zich van zulk eene valfche, naar de denkbeelden der Jooden, en Hei-  C 199 ) wil, de Godsdienst van Jezus is en blyft daarin de zelfde. Van hier dat Hy deze overdreevene denkbeelden van de magt des zatans niet opzettelyk te keer ging: dan hy ontdekte echter te gelyk, het geen ook waarheid is-, dat Hy gckoomcn is, om den zatan zyii magt te ontneemen. En zoo konden nu zyne verftandige Jongeren van de vrees voor de werkingen des zatans door waarheid, (niet door bedrog van Jesus) door loutere zuivere waarheid bevryd worden. Dan, tegens zulke dwaalingen, welken het geloof aan Christus 'en de waare Godzaligheid tegcnftonden, en nadeelig waren, yverden Jesus, en zyne Apostelen zoo zeer, als hun immer mogclyk was. Hoe nadrukkelyk wederlegt onze Zaligmaaker de valfche zedenleer, welke in de Synagoge plaats had! Matth: V: en VII. — Met welk eene onvcrfchrokkenheid redenkavelt Hy tegens de nietigheid der menfchelyke inzettingen, tegens de ydelheid der ingevoerde Pharizeefche plechtigheden, tegens de Gedenkfedels, — de openlyke gebeden op de hoeken der itraaten, de eigenlof bedoelende aalmoefen, tegens de geheele fteerfchende huichelaarye dezer Secle, tegens de valfche meeningen der Sadduceen, en tegens de overige meenigte van bygeloovige begrippen des Joodendoms! — Met yver legde Hy zich daar op toe, om de wetten hunnes overdreevenen Sabbatsdienst, welke in eene vroome luiheid ontaart was, openlyk te N 4 ver-  De Jooden verftonden MoSEsföJ niet; zy verbeeldden zich, dat dc offeranden hen waarlyk met God bevredigden, en de vergeeving der zonden daadelyk te wegebragten: maar Paulus toonde jhug, dat hunne, denkbeelden van de kracht der offeranden geheel verkeerd, en dwaaleude waren; (b) dat het bloed van Stieren, en van Bokken de ftraf der zonde niet kan fwegneemen. — De Jooden meenden, de offerplechtigheden zouden niet ophouden, maar Paulus wederlegt deze dwaaaling. (c) De Jooden ftekien zich meestal voor, de Mesfias zou,'.wanneer Hy kwam, eeuwig op Aarde leeven; (d) — dan onze Verlosler zelve trachtte reeds zyne Jongeren van deze valfche verklaaring der Profeeten a.'tebrengen. Ban niets weder/prak zoo zeer Let Leerfielzel van den joodr fchen We\geeyer dan juist dit, -dat zy door den doöd van den Mesfias met Goü zouden verzoend worden: deze leer verydelde zoo zeer alle hunne trotfche ver wachtingen, en ftond dezen zoo zeer in den weg, dat ook zelfs de Discipelen van Jesus deze, zoo lang hun Meester leefde, niet begrypeu konde : deze hoofdwaarheid van. het Christendom was den Jooden eene ergernis, en den Heidenen eene dwaasheid. — En Man leze hier over ten bewyze, 2 Kor: lil. (£>) H e b: IX vs. 10. (e) Heb: Vill. 00 Jou- Xll vs. 34. N 5  ( 202 ) En juist in deze fundamenteek waarheid der geheele heilsorde van het nieuwe Testament, juist in deze waarheid zoude deeze zoo kloekmoedige Leeraars, die niet fchroomden het geheele Joodendom openlyk in het aangezicht tegentefpr'eeken die met godlyke bewysgronden, met wondervermogen toegerust waren, hunnen toevlugt tot bedrog en geveinsdheid genomen; en den dood van Jesus als eene offer-en-verzoeningsdood voorgefteld hebben, niet tegenftaande deze dit niet was, ja zelfs niettegenftaande deze leer alle de joodfche denkbeelden voiftrekt tegenfprak, en tegenftond! wie gevoelt niet het ongegronde, het zwakke, het gedwongene van deze gedachte? wie zou zulk een gedrag der godlyke Gezanten kunnen overéénbrengen met de betuiging: uw woord is de waarheid'? • (a) Dat wat de Profeeten, en Apostelen zoo ftellig ïeeraaren, wat zy door allerleië voorfleïlingen hunnen Leezeren diep in het hart drukken, waar op, zy den geheelen Godsdienst vestigen, dat is waarheid, of' 'er is geene waarheid! Ach !■ Heer Jesus uw woord is de waarheid! Men moet van de waarheid dat God, by het inftellen van den Godsdienst, zich daarin, naar de menfchen wilde fchikken, zoo denken, en zoo fpreeken, dat men, daardoor, de zekerheid der Geloofsgronden niet doet wankelen, noch wegneemt. Daar dit nu (a) Joh. XVII vs. 17.  ( 203 ) nu zo ligtelyk gefchieden kan, willen wy met deze befchouwing nog eenige oogenblikken voordgaan en dezelve op de, door Gor>. zeiven verordende, plechtigheden van den geöpenbaarden Godsdienst toepasfen Ook hier ontdekken w y de bewonderings waardigfte goedheid, en wysheid Gods, in zich te fchikken naar de zwakheid der menfchen. De chriftelyke Godsdienst wierd ingefteld in eenen tyd, wanneer byna alle menfchen aan ftaatelykc plechtigheden, en eene zekere godsdienftige pracht gewoon waren, en naar deze geneigdheid, eh gewoonte fchikte zich nu cok zckcrlyk de godlyke Wysheid. Zonder iets, het geen de zinnen bezig hield, zou de chriftelyke Godsdienst noch gcfikht eh uitgebreid, noch behouden geworden zyn. De Heiland verkoos even daarom, uit het groot aantal reeds bekende gebruiken, ecuigen, welken nog hét meest gefchikt waren naar, en bercekend voor den aart cencs gecstclyken Godsdicustcs; dan Hy gaf te gelyk dezer plechtigheden eene nieuwe en verhevenere betekening, en verhoudt met dezelven nieuwe weldaaden. De Jooden hadden reeds lang hunnen Doop, en hunne reinigingen: de Heidenen hunne befprengingC11. _ De doop der Profelytcn beteekende by de ]ooden, dat de gedoopte nu, door water, van zyne voorige gruwelen, en afgodifche onreinigheden afge- was-  C W$ ) in het water indompcld, der waereld, en der zonde af, koomt als een nieuw fehepfel, door God geestelyk opgewekt, uit de diepte des waters,■«fe uit een graf te voorfchyn; — is mi een nieuw fchepfel Gods, — deszeifs Kind, — deszelfs Erfgenaam,—■ ftaat met Hem in het veibond, — en is verplicht nu voordaan Hem'te leeven. — De plechtigheid was oud, dan de zin, dien Jesus 'er aan gaf, was nieuw; met dat alles echter was ook deze zoodanig, dat, en Jooden, en Heidenen dezen zeer gemakkelyk vatten konden, wanneer dezelve hun •verklaard wierd. — En deze nieuwe beteekening des, door Christus verordenden, Doops wierd daadelyk genoegzaam door de Apoftelen verklaard, en, buiten twyffel, mondelyk nog veel meer dan in hunne nagelaatene fchriften. — Echter ook in dezen fpreeken zy zoo duidelyk van de kracht, en de beteekening des Doops, dat het eenigen nieuweren Geleerden zeker zeer bezwaarlyk is, om deze woorden te verklaaren, dat de Doop der christenen niets meer zyn zoude, dan eene bloote plechtigheid van opneeming , of aaimeemi'ng in de uitwendige Kerkgemeenfchap, — en dus niets meer dan eene Joodfcheprofelytendoop. —■ Hoe gedrongen is, by voorbeeld, de verklaring van het, voor eiken onbevooröordeelden zoo duidelyk, gezegde van Paulus Efez. V: vs. 26 Christus heeft zich zeiven voor zyne Ge-  C 206 ) Gemeente gegeeven, op dat Hy ze heiligen zoude, haar gereinigd hebbende, door het bad des waters in het woord: dat is, naar het zuiver christelyk apoftolisch taalgebruik, hy heeft dien, die gedoopt worden, alle hunne zonden vergeeven, —- hoe gedrongen, zeg ik, is de volgende verklaaring van deze zoo duidelyke woorden, „ bad des waters in het woord, Efez. „ V: vs. 26, kan ik niet van den Doop verftaan, „ en houde het daarom voor eene omfchryving van „het Euiingelium zelve; — de zin is deze, opdat „ Hy haar (de Gemeente) heiligde, en (het geen de „ oude wettifche reinigingen niet konde te wege „ brengen,) haar door zyn Euiingelium waarlyk verin beterde. — De gewoone verklaaring liet zich nog „ hooren wen 'er ftond met het woord, maar in is „zoo veel als doorj" Maar waar door wordt het dan bewezen, dat in O') hier zoo veel is als door? waarom kunnen wy het niet, gelyk op zoo veele andere plaatfen, gedaan wordt, (a) met overzetten, zoo dat daardoor eene zaamenvoeging van het bad des waters met het woord van God aangeduid wordt? Bad des waters met het woord word zekerlyk tegcnovergcfteld aan de reinigingen onder het oude Testament. 'Er wordt hier zeker gefprooken van zulk een waterbad, door het welk de menfch niet maar, naar het ligchaam, maar naar den (a) Luc.XIV. vs.3itMarc.I:vs. 23.Matt.IIl:vs. 11. Gal.VI^s.o".  ( 207 ) den geest, van de zonde gereinigd wordt. Maar is 'er dan niet in den Godsdienst van Jefüs eene plechtigheid, in weike het wnord Gods met een waterbad zamengevoegd wordt? Helt niet Christus den Doop nevens het Geloof, als het uitwendige middel, door het welk de mensch de vergeeving der zonden, en de hoop des eeuwigen levens ontfangt? die gelooft zal hebben, en gedoopt zal zyn, zal zalig worden. — Beweerde niet Paulus, dat die Zaligheid, welke de waare geloovigen, door den doop, ontfangen, juist die voorrechten behelst, welken, door Jesus Christus, aan hun, boven andere menfchen gefchonken worden? want zoo veelen, (hy fpreekt van waare geloovigen,) want zoo veelen in Jefus Christus gedoopt zyn hebben zy Christus aangedaan, — hebben zy aan zyne voorrechten deel gekreegen; <— zyn zy door hem kinderen Gods geworden; hebben zy het deelgenootfchap aan eene eeuwige erfenis verkreegen. Noemt niet deze zelfde Apostel den Doop een bad der wedergeboorte? Tit: III vs. 5. en Petrus, een afwas/enen niet des ligchaams maar des Geestes, door dien de mensen, in den doop, het verbond van een goed gewisfe met God aangaat? — wat is nu bybelsch taalgebruik, — taalgebruik van het nieuwe Testament. Ook hier houdt dus deze regel Hand; Jefus en zyne Apostelen behouden de uitdrukkingen der Jooden en des  C 209 ) eene maal tyd in, ter gedachtenis van zynen dood, dood door welken de mensch, even zoo, van den geestelyken, en eeuwigen dood verlost wordt, als, eertyds de Israëliër, door het teeken des bloeds van het Paaschlartij van den tydelyken dood bevryd wierd. Dit eeten, en drinken zou een beftendig gedenkteeken zyn van zynen waaren verzoendood; het zou den Geloovigen den Vrede met God bevestigen; het zou dezen, niet in eene flechts ingebeelde, maar in eene waare en zeer naauwe Gemecnfchap met God overbrengen; en het zou den Christen niet flechts in eene uitwendige gemeenfchap met eenen aardfchen Altaar, en met ligchaamelyke Priesters, maar im de naauwfte liefde vereeniging met alle geloovenden houden en zaampnvoegen. Deze inrigting had zeer groote oogmerken. Door deze' algemeene vereeniging, en liefde maaltyd, wierd de christelyke Godsdienst voor altyd beveiligd voor eenen ondergang, en vernietiging, welke, zonder zulk eene naauwe verbmdtenis der Christenen, zeer ligt zou te vreezen geweest zyn.—Door deze plechtigheid wierd, te gelyk, de hoofdwaarheid, de voornaamfte Leer des Christendoms, . dat de zoon van God zyn leven voor zondaaren gegeeven heeft, in onvergeetelyke gedachter nis bewaard, door de woorden, der inftelling van het Avondmaal ftecds 5. by vernieuwing-herhaald, en by het genot van hetf gezegende, brood,,-eerden;;w.yn^ door het gezicht, door den fmaak, door het gevoel, 0 ^ doos  &&Ót alfa de zinnen in de zielovergebragt, en nadrukkelyk aangepreezen. Welk eenen bewonderingwaardige Wysheid G o d s, in zich dus te fchikken naar de zinnen, dedenhvyze, en de gebruiken der menfchen! dan hoe overtuigend zeker is het te gelyk, dat, bydeZe nedcrbuigénde goedheid, geen bedrog van God, geene'vermomming der waarheid plaats heeft! Hoe duidelyk is het uit deze overweeging, dat Christus ja wel bekende gebruiken in zynen Godsdienst overnam , dan dat Hy dezen te gelyk eene nieuwe en eigene beteekening toevoegde! — By cle Jooden was defchaduw, hiei' het ligchaam; daar het beeld, hielde zaak zelve. By de Heidenen was het enkele waan, hier zuivere waarheid. — De wet is door M óses gegeeven, genade en waarheid, de waarachtige genade, is ons, in de daad, door Christus ten deele geworden. ' Het is niet moeiè'lyk dat, wat ik gezegd heb, op die plechtigheden, welken God, door Moses, aan het Israëlitifche Volk, voorfchretf, toctepasfen. Om flechts een voorbeeld, het geen met ons onderwerp zeer in verband ftaat, bytebrengen. Buiten twylfel, waren de zoenöfferanden ten tyde van Moses reeds lang in gebruik; althands deze fpreekt 'cr van als Van eene zeer bekende zaak. De menfchen mogtén zich nu, ja zeer dikwiis, van de kracht van het geftorte offerbloed, en der, door den dood der offer- die-  ( 211 ) dieren, daargeftelde verzoening met den waaien God, of met de Afgoden, zeer verkeerde, en valfche dmkbeelden gemaakt hebben; de godlyke wysheid wist echter de plechtigheid zelve tot een nuttig einde intertellen. Zoo veel was ook in de daad waar, en uitgemaakt, dat elke overtreeder der godlyke wet ftraffen verdiend heeft. — Deze ftraf was, volgends de bedreiging, met welke de Mosa'ifche Wet bekrachtigd wierd, Dood, en Vloek. — Deze ftraf wilde God kwydfchelden, wanneer de zondaar terug keerde, en zyn verzoenöffer aanbragt. Zoo gebruikte dan God de reeds bekende zondöfferen, om, daar door de groote, en gewigtige waarheid, welken wy reeds te vooren onzen leezeren voorftelden, uittedrukken; naamelyk, dat Hy rechtvaardig is, ende zonden ftraft; datHy, om den dood des offers, de gedreigde ftraf kwydfcheldt; dat dan de zondaar nu ook als een ontzondigde, en geheiligde, zich wachten moet van de overtreeding der wetten van eenen heiligen God. Zoo fchikte God zich dan in dit-opzicht, gelyk in veele andere ftukken van den Godsdienst, na de zeden, en de denkwyze dier menfchen, met welken Hy te doen had. Spencer., en anderen zeggen over dit onderwerp zeer veel goeds en juists, of fchoon echter, de zoo even genoemde Geleerde de hoofdzaak zeer dikwiis uit een zeer verkeerd O 2 ge.  ( ai2 ) gezichtpunt befchouwt. En daar juist deze de aanvoerer is. der genen, welken eene reer ongegronde gedachte, aangaande den oorfprong der offeranden, in het voorftel der Godsdienstwaarheden, hebben ingevoerd, daar moet ik, hier, van deze gedachte te meer iets .zeggen, naar maate dezelve te meenigvuldiger in de nieuwere fchriften van eenige niet onbekende Godgeleerden voorkoomt. Ik zal te gelyk het oog.houden op dat, het geen de Heer Syk.es, in zyn werk, over den aart, den oorfprong, en het oogmerk der offeranden, gezegd hcefi. Ik heb naamelyk tot dus ver flilzwygende iets toegegeeven, het geen ik lynregt had kunnen lochenen, wyl het, zoo ver my bekend is, nog nooit door eenig Geleerden beweezen is; te weeten , dat de bloedige offeranden eene menfchelyke uitvinding zyn. De Leer van Jesus Verzoeningsdood blyft ook genoegzaam, op zekere gronden gevestigd, hoe men ook daar omtrent denke, en men kan dus zyne gedachten hier over te vryër voorftellen. Dan daar het - denkbeeld van den menfehelyken oorfprong .deiofferanden , vooral der zoenöfferanden, in onze dagen, op eene zekere wyze misbruikt wordt ter beftryding der Waarheid, wil ik my over.dit ftuk een weinig inlaaten, en aantoonen,, dat het niet alleen onbewezen is, het geen meenige Geleerde, hier omtrent, als eene . reeds uitgemaakte zaakaanneemt, maar  C £I3 } maar dat het Zelf beer onwaarfchynlyk is; en integendeel waarfchynlyk, dat. de offeranden eenen .godlyken oorfprong hebben. . Voor alle dingen moeten wy de vraag in overweeging neemen: zou God de eerfte'menfchen, na den zondenval, in zaaken van den Godsdienst, zonder eenig onderwys geiaaten hebben? zou het Hem onverfchillig, ,en den menfch even nuttig geweest zyn,, tot welk eene uitwendige vereer in g van het lioogfle Wezen dezen vervielen ? — En indien dit waarlyk niet evenveel was, zou dan de weldaadige en goedertierene God geheel geene aanleiding, noch voorfchrift, daar omtrent, gegeeven hebben? — Hoe gedroeg zich de Schepper omtrent de menfchen in het Paradys, voor de begane overtreding? Hy zegt hun, wat zy eeten, en wat zy niet ceten mogten; —- Hy fchryft hun -wetten voor; — Hy geeft hun de aanleiding tot de plichten des Huwelyks; — Hy heiligt, cn verordent den zevenden dag. ~ En nu, na den zondenval, daar een godlyk onderwys den menfch, ter geruftelling van zyn ontroerd, en beangftigd geweeten, eene zoo noodzaakelyke behoefte was, daar deze niet meer, gelyk te vooren, door het zuivere zedelyke gevoel van eene onbevlekte ziel beftuurd wierd, nu zou God hem aan de invallen, en de leiding van een onverlicht verftand, en wel in eene der gewigtigfte belangen overgelaa0 3 ten  C «4 ) ten hebben? — Wy vinden, dat God zich zeer naauw met Kaïn inlaat; dat Hy hem over zyne nydige en wraakgierige neiging onderhoudt; dat Hy hem, na dat de misdaad begaan was, beftraft, en ook weder vertroost; en den Vader van alle menfchen zou Hy over den Godsdienst niets gezegd hebben? — Dit is voiftrekt niet waarfchynlyk. De Allerhoogfte heêft naderhand van tyd tot tyd zichtbaar e teekenen ingefteld, door welken Hy den menfchen zyne genade verzekerde: aan Kaïn gaf Hy zulk een teeken; — den Regenboog bepaalde Hy tot dat zelfde oogmerk; — de Befnydenis ftclde Hy in tot een gedenkteeken, 'van zyn verbond; Paaschlam, Offeranden, Avondmaal, Doop — door alle tydperken vinden wy zichtbaare teekenen der genade Gods, en alleen den ecrften menfchen zou het, na den val, daar aan ontbroken hebben; juist hun zou het daar aan ontbroken hebben, welken zulke teekenen in zeker opzicht het meeste noodig hadden? Immers toen had 'er nog geene ervaring, geene uitgebreide kennis van Gods gezindheid, en gedrag omtrent den menfch plaats,- toen waren de eerfte ftervelingen, door den over de aarde uitgefprokenen Vloek, en het oordeel des doods, met fchrik, en vrees bezield. Hoe noodzaakclyk was dus voor hun een teeken, het geen hun, ja wel-> aan hunne ftrafwaardigheid herinneren, maar'ook te ge-  C 215 ) gelyk gerustftellen, en met vertrouwen tot God' vervullen konden! De eerfte was zeker zeer. arm aan woorden. Men ziet dit uit de beeldfpraak, van, welken God zich bediende, om de betrekking derY menfchen tegen bunnen Verleider uittedrukken. Slangen , — Vyiindfchap, — Kopvermorfelen,;— Ver-) feoen fteeken, hoe donker was dit alles in vergely-' king van dat helderfchyncnd licht der waarheid, het geen onze gogen beftraalt. Wat was des noodiger dan een Symbolis teeken, het geen de wyze, op welke> God den zondigen menfch begenadigen wilde, als in een tafreel, in eene fchildery aan het oog der eerfte, zinnelyk denkende, ,menfchen, voorftelde? —■ En dit teeken was eene bloedige offerande. Adam had den dood verdiend: ten dage, als gy daar van eet, zult gy den dood fterven. Dan God doodde hem niet; Hy begenadigde hem. Dit konde hem ligtzinnig maaken, indien niet de begaane overtreding, en de, daardoor, verdiende doodftraf, by hem, in een geduurig aandenken gehouden, hem telkens by vernieuwing voorgefteld, maar ook het.gerustftellend denkbeeld, God v«'g££//,inhemverleevendigd ware. Dit alles konde nu gefchieden, door het zinnebeeld eener bloedige offerande. Het Lam of Kalf wierd gedood. Nu zag Adam, die nog geen menfch had zien fterven, de fchrikkelyke ftraf des doods, welke hy verdiend had, en O 4 die  ( 2i(T > die ■ de zónde 'naèr zich trekt. Dit vervulde hein nieteene heilzaame vrees, met fchrik, en afkeer van de zonde. — Het offerdier wierd verbrand, veelligt wel\ "door eenen blixemflraal, door God zelvë, aangeftoken. Dit gaf een duifier denkbeeld, hoe God ook na den dood des zondaars een afschuwen heeft van denzelven, en hem flraft. Dan daar nu het dier Gode ten offer wierd aangebragt, en Hy het in genade aannam, daar wierd nu ook het gewisfe van den verfchrokkenen zondaar gerust gefield. Nu begon hy wederom eenen zegen over de, te vooren vervloekte, Aarde te hoopen; en waarfchynlyk bragt hy dan nu ook, uit eigene beweeging, van deze vrugten der aarde, ten bewyzé zyner dankbaarheid, Gode eene offerande. Zoo wierd het gebruik der offeranden, in vervolg van tyd, vermeerderd; zy ontaarten in bygeloovige plechtigheden, en wierden tot Afgodery misbruikt. Altyd ontflond de dwaaling, in zaaken van den Godsdienst, daar uit, dat men van de, te vooren reeds bekende, waarheid afweek. Gelyk de Afgodsdienst zynen oorfprong had, uit den dienst van den waren God, zoo hadden, hoogst waarfchynlyk, 'ét vrywillige, en bygeloovige offeranden heuren oorfprong uit die offerande, welke God ter onderwyzing, cn gerustflélling van deïi zondaar, buiten tvryiiil, zelve had ingefleld. Dat  ( 217 ) Dat dit heeft plaats gehad, wordt nog waar- fchynlyker, wanneer men overweegt, -dat 'er, zoo' God, na den val, met Adam gefproken had, reeds aanftonds, vellen Iran beesten voor handen waren, met welken de Schepper voor de bedekking, en'kleeding der eerfte menfchen liefderyk zorgde. Men weet, dat het vlcefchëeten niet de oudste is. Het is dus zeer waarfchynlyk, dat deze vellen van de gefiagte offerdieren geweest zyn. Een niéuw bewys is het voor deze gedachte, dat wy lezen, dat Abel ih het geloof een dier zynen God ten offer bragt. Immers, of fchoon ik toegeeve, dat dit geen eigenlyk zoenoffer geweest is, gelyk deze zoort van offeranden, na dien tyd, door Moses bevolen zyn, was het echter zulk een offer, door het welk Abel, den vloek, welke op de aarde, cn op alle fchcpfelen, die op aarde zyn, gelegd was, van zich en zyne kudde wildé afwenden, en zich, daar door, van de genade Gods verzekeren: God gaf hem ook een teeken van zyn welgevallen daar aan. En wanneer wy overwegen, het geen na dien tyd meermaalen gebeurde, dat God ten teeken van zyne genade, de offerande, doof" een uit den Hemel nederdaalend \oiur, zelve aam'iak, het geen vyfmaal heeft plaats gehad, (a) -: ..'. „ -.-7 .. ... . . dan ' - («) Dit gefchiedde ten teelten des Verbondi het ;geen God met O 5  C ai8 ) dan wordt het ook zeer waarfchynlyk, dat God, ook hier, even dat zelfde gedaan hebbe. Hier door wierden de bloedige offeranden, gelyk dat van Abel , was, op nieuw door God goedgekeurd en tot eene godsdienflige plechtigheid , ftilzwygend verordend.. Zoo was het gefield met deze wyze van Godsdienst tot aan de tyden van N o a c h. Zoo ras deze vrome Aanbidder van God de nu opgedroogde aarde wederom betrad, bragt hy zynen God aanfloiu s eene bloedige offerande. Welk een offer dit ook geweest zy, een dank- of brand- of zoenoffer, dit doet hier niets ter zaakc. Denkelyk had in die tyden het naauwkeurige onderfcheid tusfchen de vcrfcheidene zoorten van offeranden, welke wy in de Mosaïfche tydperken aantreffen, nog geen plaats; het was eene bloedige offerande, beide tot dankbaarheid aan, en ter verzekering van de genade van dien God, die hem zoo krachtdadig geholpen had. Dit blykt uit de werking, en het gevolg, het geen Moses zinncbcildig uitdrukt: ende God rook-den reuk deiofferande, — beloofde, dat Hy de menfchen voordaan niet meer., door water verdelgen zoude, — cn ftel- met Abraham maakte. Gen. XV: vs. 17* Dan weder tot een kenmerk, dat Hy Aa«ONs offer genadig aannam; Levit. IX: vs 24. toe eed bewys van Gods genade by de offeranden van David, en J:alomon, 1 Chron. XXII: vs 26 2 Chron. VII: vs. 1. — en eindelyk tot een bewys dat Jehova de waare God is, by het offer van Eli a. 1 Kon. XVIII: vs. 31.  bleven de offeranden. Men ftelde de dieren aan de plaats der openlyke God>verëering levendig daar, buiten twyffel ter gedachtenis, dat zy, te vooren, aan God, of aan de Goden .geofferd wierden: het volk hield zich aan dat zichtbaare teeken, en, vergat den onzichtbaar e Goo. De natuurkenner geloofde geheel gcenen God. Eu zoo geraakte eindelyk de waare Godsdienst, by de Egyptenaaren, geheel in verval. In deze gedachte word ik door eene gefchiedkundige omftandigheid bevestigd, welke ter opheldering van deze zaak zeer noodzaakelyk, en over het geheel zeer gewigtig is. — Er waren in Egypten Ca) zekere openlyk aangeftelde lieden, welken men Verzegelaars (*M*'/«■««) noemde, en welker plicht het was, op de floerenf welken geofferd zouden worden, wanneer dezen rein, en zuiver bevonden waren, een zeker merk, of zegel te flellen. Op dit zegel ftond het beeld van eenen. menfch wiens handen, even gelyk die van eenen misdaader, op den rug gebonden waren, terwyl een ontbloot zwaard deszelfs hals dreigde. — Door dit beeld wierd de betekening der zoenöfferanden, zo als dezen in de oudfte tyden bekend waren, genoegzaam duidelyk uitgedrukt.' De menfch had den dood verdiend 5 en het dier wierd in zyne plaats geflagt.. Deze eerfte, en (a) Gelyk Jablonsky reeds uit Marsham heeft opgemerk:, en Pakiheön B. 111: K. III: pag. 74.  C 224 ) offerande Adrastus die by vergisfing zynen broe-^ der ongelukkig gedood had. (a) —. De Galliërs verzoenden , en ontzondigden hunne Steden, (b) •— En in geheel Griekenland en Aiiën heerschtte van oudsher deze godsdienstige gewoonte, (c) Het,is dus allezins hoogst waarfchynelyk, dat de bloedige offerün den de oudfte wyze van Godsdienst geweest is, welke door, en in het geilachtvan No ach door alle de oorden der Waereld, zich verfpreid heeft, cn, eenen geruhnen tyd, door allé volkeren onderhouden is, dan welke zeker door veelerleie byvoegzels , en plechtigheden is verbasterd geworden. Dan wanneer dit ook al eens niet zoo ware ., gelyk toch hoogst waarfchynelyk is, wanneer ral eens de menfchen, door hun eigen vernuft beftuur'd, de bloedige offeranden zelvcn hadden uitgedacht, dan nog' echter bleef, des niet tegenftaande, het bewys, voor den verzoeningsdood van Jezus, onbetvvisbaar zeker. Immers ik heb duidelyk genoeg aangetoond',, hoe Goo zich, jawel, naar de 'denkbeelden, en^ gebruiken der Menfchen gefchikt heeft, dan hoe Hy tevens, met de, door Hem wyslyk ui'tgekoozene eh ingeftelde : ' uifer- (o) Herodotus Lib. I. Qfc) C JE s a r de 3 el l o g A l l, Lib. IV. (c) Lom eier heeft dit in zyn weik, de Veterum Ge'k. tilium Lustiatiokiius, duidelyk aangetoond op dat ik geene anderen nocme.  C .2*5 ) offerplechtigheden, zekere denkbeelden verbonden, ~ en, door dezen, den mensch van zyne eigene ftrafwaardigheid, en van de godlyke rechtvaardigheid, en genade onderweezen, —hem met vrees voor de ftraf, .en te gelyk met vertrouwen op zyne barmhartigheid vervuld, — en alles zoo ingerigt heeft, dat dat alles, door den Middelaar der menfchen, daadelyk volbragt, en daargefteld wierd, het geen My, door de offeranden, ten deele flechts beloofde, ten deele echter gaf. En met deze gronden vertrouwe ik nu, alle die bedenkingen, welken men tegens, of omtrent onze leer, aangaande den verzoendood van Jesus, daar uit ontïeenen wil, dat God zich naar de denkwyze der menfchen gefchikt heeft, voldoende wederlegd te hebben.' Ik gaa des over tot andere tegenbedenkingen, welken men gewoon is, tegens de waarheid, die ik thands verdeedig, intebrengen. Veelen derzelven betreffen zeker de bybelfche waarheid dezer leer, voiftrekt niet, maar zyn alleen ingerigt tegens het ftelzel van zommige Godgeleerden, of tegens zommige uitdrukkingen, welken men, reeds van vroege tyden, in de Godgeleerdheid heeft aangenomen. Van dezen aart is het, het geen men zoo dikwiis, en ook in nieuwere Schriften geduurig by vernieuwing, gezegd heeft: de leer van Jesus plaatsbekleedende Genoegdoening is zoo onfchriftuurlyk, dat het woord Genoegdqeninc (satisfactie) VCU chrisP TUfr  C M y T-us &elfs niet éénmaal in het nieuwe Testament voorkoomt. My dunkt, ik heb voor my niet noodig op deze bedenking iets te andwoorden, daar dezelve toch geheel tegens myn voorftel niet is ingerigt. Heb ik, tot dus ver, in myn geheel voorftel aangaande de leer van jesus verzoeningsdood, nog i wel éénmaal het woord genoegdoening gebezigd? of op dit denkbeeld één eenig bewys gegrond? Myn Leezer en ik blyven i3y de leer des Bybels, en bekommeren ons niet over de fchoolfche uitdrukkingen eener latynfche Spraakkunst. Intusfehen laaten zich de zuivere denkbeelden, welken onze.'gegronde Godgeleerden, aan het woord Genoegdoening hechten, zeer wel verdedigen, en ik zal in het vervolg van dit werk, by eene andeie gelegenheid, het noodige dien aangaande voorftellen. Deze tegenwerping betreft myn, dus ver gedaan, voorftel niet. Wat heeft men des, behalven dit, tegens de dus ver verklaarde, en verdedigde waarheid des Bybels, aangaande Jesus verzoeningsdood, intebrengen? Ik zal de bedenkingen, welker meenigte zeer groot is, naar waarheid voorftellen, — dezelve beandwoorden, cn, en by dezen arbeid, te gelyk het daarop toeleggen, om de' verkeerde denkbeelden, welke men van zommige gedeelte, onzer leer zich voorftelt, te verbeteren, en de-veele duisterheden ,  C ) heden, welken in dit onderwerp voorkoomen, in een helder licht te plaatfen. De eerfte Claslïs van tegenwerpingen behelst de zoodanigen, met welken men meent te kunnen aantoonen, dat de leer van eenen, des Menfchen plaatsvervangenden, Middelaarsdood, noch uit de, ♦eden, noch uit den Bybel, toereikende kan beweezen worden. „Niet uit de reden. Hy, die met zekerheid de '„ noodzaakelykheid ecner ftraf, •— derzelver trap.— „ geduurzaamheid, en het overbrengen van dezelve „ op eenen anderen bepaalen wilde, die moest alle „ derzelver beftaandeelen naauwkeurig omfchryven „ kunnen, -— die moest den ganfehen zaamenhang „ der daad met de geheele beftemming van hét „ overtredend Onderwerp, en alle de uitwendige „ omftandigheden derzelver, naar alle de onderfchei„ dene rigtingen, over de geheele Waereld door„ zien, met een woord, die moest alweetehde zyn."f^) Het is zeker allezins te betreuren, dat' eenige Godgeleerden zich zoo véele vergeeffche moeiten gegeeven hebben, om uit gronden, die de reden oplevert, eene waarheid te betoogen, welke deze hulp der reden geheel en al"niet noodig heeft. De diepdenkende Tegenfpreeker, wiens woorden ik heb aan- (a) Nieuwe Apologie van Soceates, p. ic2, P 3  c m ) ftelling, is bet niet met even dezelfde woorden, echter wat de zaak betreft, ook even zoo voor: God 'is de liefde; Hy is de onver ctndèrlyke liefde. Nooit is 'er in het wezen van God eenige overo-ans: van toom tot genade, of van genade tot toorn^ Juist de liefde jegens zyne Schepzelen was een der eerfte, en voornaamfte redenen, om welken God zynen zoon voor ons in den dood gaf: Hy wilde zyne Schepfelcn van het verdélf verlosfen. Dan de liefde was niet de eenige reden. Zyne, Hem even zoo natuurlyke geneigdheid om het kwaad te haaien, te ftraffen, en te verhinderen, had een even gelyk aandeel aan dit buitengewoon Werk de opoffering van zynen zoon. Het was niet noodig, dat God eerst, door den dood van CuiusTrsvan haat, tot liefde bewoogen wierd; dan zyne wysheid vondt het noodig, dat zyne bedreigingen vervuld wierden, en de, op de zonden gedreigde ftraf, of aan den zondaar zeiven, of eenen plaatsvervangenden Middelaar voltrokken, en uitgevoerd wierde. Deze tegenbedenking is dus daar uit ontftaan, dat men alleen met één gedeelte van den Bybel geraadpleegd, maar het andere voorby gezien heeft; — dat men alleen ééne Eigenfchap van God, en niet ook de anderen in aanmerking genomen heeft. En evenwel fchynt het grootfte aantal der tegenbedenkingen van Socyn, Crellius, Dii>P 4' rELS,  C ) pels, Sykes, en anderen even zoo denkenden, zynen oorfprong fchuldig te zyn aan de valfche mcening, aïs of de overige Leeraars der christelyke kerk eene verandering in God onderftellcn, en bewecren, dat God eerst, door den dood van Jesus tot genade omtrent de menfchen is bewoogen. Wanneer men de twistfchriften van Socyn' tegens CouëT, en van Crellius tegens Grotius nauwkeurig nagaat, dan ziet men, dat Socyn cn Crellius voorondeiftellen, dat, indien Christus waarlyk, in de plaats van menfchen, eene waare en eigenlyke ftraf geleedeu had, Hy dan ook Gods toorn moest geftild hebben. Crellius zegt met uitdrukkelyke woorden: „de „toorn Gods was geenzins de oorzaak van Je„ s u s dood, deshalven was het lyden van C u r i s„tus geene ftraf." (a) Op dezelfde wyze fpreekt Socyn op onderfcheidene plaatfen. Deze mannen maakten zich gevolgelyk een zeer verkeerd denkbeeld van de godlyke ftvafgerechtigheid. Zy meenden; door de uitoeffening van deze, en door de voltrekking der ftraf, moest God eerst van Toorn tot Liefde bewoogen worden: en daar nu, door het lyden van Christus, dit gevolg in God niet wierd daargefteld, daar was ook zyn dood geene eigenia) In Feipons: ad Lib: H. Grotit. Cap.I. pagt 4 et Seqq: ','t.n de Bibliot: Frat: Polon:  C *33 ) eigenlyke ftraf, en gevolgelyk ook geene verzoening^ dood.' Sykes ftrydt, in zyn geheel boek over de verlosfing, tegens deze herfchenfchim. Wanneer zommige Leeraaren, in hunne Ascetifche voorftellingen, zich, omtrent God, zoo zinnelyk uitdrukken,' dan behoort men toch te voorönderftellen, dat'zy begeerden, dat men hunne uitdrukkingen in eenen Godebetaamenden zin verftaan zoude. Zy weeten, en leeraaren het, dat God, naar zyne eeuwige, en onveranderlyke natuur, even zo barmhartig en genadig is, als hy rechtvaardig is. Dat Hy echter ten bewyze van zyne gerechtigheid, de ftraf des zondaars aan den' Middelaar uitöeffende, hebbende wy te vooren, met genoegzaame gronden uit den Bybel beweezen. , De Bybel (zoo andwoorden onze partyën) de „ Bybel leeraart veel meer juist het tegendeel. Zy l zegt dat God den Zondaar zelve ftraft, maar * geenzins den onfchuidigen in plaats van den zon"daar. De zoon zal niet dragen de ongerechtigd ",heid des vaders. Ezech: xviii vs. 20. enz. 1 God vergeld eenen eigclyken naar zyne werken. ','rom. ii vs. 4—6. Hy bewystdus zyne gerechtigheid, en zynen afkeer van de zonden reeds laan den zondaar zelve, het zy dan hier, het zy„ hier na in. het oordeel." Dat God reeds hier aan veele zondaaren toqnt, P 5 dat  C 234 ) dat Hy rechtvaardig is, dit is waarheid. Maar hebben deze ftrafgerichten, wanneer zy ook, gelyk dikwiis gebeurde, aan geheele volkeren wierden uitgeoeffend , een genoegzaam bewys opgeleverd, dat God voordaan zekeflyk alle zonden ftraffen zal? Gaat deze gevolgtrekking door: God verdelgde Sodom, deshalven zal Hy ook elk bedrog ftraffen? Zyn 'er niet, aaii de andere zyde, veele duizenden gelukkige zondaaren, aan welken het, hier op Aarde, niet blykbaar wordt, dat God waarlyk zoo geheel volkoomen rechtvaardig is ? Wat zou 'er van alle menfchen worden, wanneer God hun, hier of in de eeuwigheid, naar hunne werken volkoomen vergelden wilde? Hoe vermetel, hoe onbezonnen is het, wanneer een redenlyk vSchepzel, bedolven onder gebrek en zonden, zich ftoutmoedig vleijen durft, dathy, met zyne zwakke, en onvolkoomene deugd, in . Gods gericht zal kunnen beftaan! wéé ons! wanneer God aanhoudende, of eenmaal zeker in het oordeel, aan eenen iegelyken zondaar toone, dat Hy elke zonde, overeenkoomende zyne wet, oordeelt, en ftraft! wéé ons! wanne» God geene genade voor recht oeffene! Dan het is beweezen-, dat Hy ons deze genade alleen om Christus wil betoont. De ftraf lag op dezen, op dat wy vrede zoude hebben. Dit zou reeds genoeg zyn ter beandwoording van deze  ( *35 ) deze tegenbedenking. Dan op dat wy de valfche gevolgtrekkingen, welken in dezelve 'liggen opgewonden, te beter ieder op zich zelf inzien, moetik hier nog het een en ander byvoegcn. De partyën zeggen: God' toont buiten dat reeds, dat Hy een rechtvaardig God is, en het was, zelfs volgends den Bybel, geheel ónnoodig, dat Hy deze zyne gerechtigheid in het lyden, en den dood van Christus bewees. — Ik andwoord: God toonde, ook, in andere gevallen reeds, dat Hy de Liefde is; kan ik nu met reden hier uit dit gevolg afleiden: het was onnoodig en overtollig, dat Hy zyne liefde en genade, -door Jesus Christus, den menfchen bekend'maakte? Juist daarom wyl de bewyzen van Gods liefde geenen indruk meer maakten op den menfch, juist daarom deed God iets buitengewoons; juist daarom gaf Hy zynen Zóón tot een alles overtreffendst bewys, en ter volkconién'dfté verzekering, dat Hy genadig en barmhartig is; dat Hy des zondaars verderf niet begeert, maar dat Hy bereidwillig is, om den terugkeerenden, beronwhebbenden, en geloovigen zyne zonden te' vergeeven. En even zoo is het nu geleegen met de ftrafgerechtigheid. 1— God ontdekt zich zeker ook anderzins aan den menfch als rechtvaardig, dan geenzins zoo, gelyk dit in Christus gefchiedde. Immers hoe zeer de Rechter der waereld ook ftraffen  C 236 ) fen oeffende,-de ligtzkirage menfch vleide zich evenwel met de zachte hoop, hy zou echter, by aUe zyne overtredingen, wel ongellraft blyven. En hierom toonde God, in het lyden van zynen Zoon, dat Hy, ja wel genadig is, maar ook te gelyk, dat Hy de zonden voiftrekt niet vergeeven wil, noch kan, ten zy Hy de gedreigde ftraf daadelyk uitöeffene; dat Hy, even daaróm, de ftraf des zondaars op den Borge gelegd heeft, ten einde dus den eifch der euwige gerechtigheid zou vervuld, Gods heilig ongenoegen tegens de zonden in het helderst daglicht gefteld, en de menfch tot deze overweeging gebragt worden: is God zoo weinig geneegen,de zonden ongeftraft te laaten, dat Hy de ftraf der menfchelyke ongerechtigheid op zynen eigenen Zoon overgebragt heefc, op dat Hy die, die zich aan zyne heilsorde onderwerpen, daar van zou kunnen bevryden, hoe veel weiniger zal dan de rechtvaardige en heilige God my verfchoonen, wanneer ik boosaartig, en opzettelyk in de zonde voord vare. Gewis dan blyft 'er voor my geen offer meer over voor de zonde, maar eene fchrikkelyke verwachting des oordeels! Hebr. XI: vs. £9. Dat dit het oogmerk van Jesus fterven geweest is, is uit de aangehaalde plaats, gelyk uit veele anderen, te vooren reeds bygebragt, genoegzaam duidelyk. En hier uit volgt nu, dat het een zeer ongegrond befluit is, wan-  ( 23? ) wanneer men zegt, God toont ook anderzins dat Hy rechtvaardig is, en dus was het onnoodig dat Hy dit in den Middelaar toonde. „ Dan, zeggen onze partyën, het zy al eens zoo, „ dat het hier op deze waereld niet altyd duidelyk „is, dat God iedere misdaad met de gevorderde „ ftraf bezoekt, dit zal echter éénmaal duidelyk wor„ den, en blyken, dan wanneer Hy, in den grooten „ dag des oordeels, eenen iegelyken vergelden zal „ naar zyne werken.'' Maar neen, ook dan nog zal de gerechtigheid Gods, buiten Jesus, niet geheel in het licht gefield worden. Immers God zal 'er als dan veelen inleiden in eene euwige gelukzaligheid, die door moedwillige zonden, welken zy jaaren langbedreeven, de verdoemenis verdiend hadden. — Hy zal hen zalig maken om dien Jesus, die de ftraf voor hun geleeden heeft. Zonder deze Middelaarsftraf mede in aanmerking te neemen, kan men waarlyk met grond niet zeggen, dat God eenen iegelyken naauwkeurig handelt naar zyne werken. Dan laat ons aanneemen, dat de gerechtigheid Gods, ook in gindfen dag, in het volkoomenst licht zal gefield worden, welke nuttigheid zal dit dan den Verdoemden geeven, wanneer 'er geene uitredding uit hunnen ellendvollen toefland voor hun meer mogelyk is? Of heeft de reden eenig voldoend bewys,  C 233 ) ■wys, dat 'er eene volkooraene bevryding van die onheilen, welken den zondaar, na dit leven, treffen zullen, waarlyk te verwachten is? — zegt niet de .Bybel-bet tegendeel? euwig , leven, euwige fyaf Matth. XXV. Daar het dan eens een groot aantal' menfchen, ter bevoordering van hunne euwi.-e zahgheid, niets meer zal kunnen baaten, of fchoon zy de fchrikkendfle bewyzen van Gods naauwkeurigfte ftrafgerechtigheid aanfchouwen, daar heeft God , reeds in de eerfte tyden der waereld, door dezoenöfferen, zulk een gedenkteeken van zyne gerechtigheid, gelyk ook van zyne liefde opgerigt: daar'heeft Hy, in het Middelaarslyden van zynen Zoon, het fterkst bewys gegeeven van zyne ftraföeffenende gerechtigheid, en tevens van zyne genade, ten einde Hy, daar door, redenlyke fchepfelen op aarde van het euwig verderf, verlosfln zoude. God gaf m de woestenyèn vanAn.ABiëNzeer veele vruchtbaare blyken van zyne wraaköeffenende gerechtigheid, zelfs aan het oproerige en weerfpannige Israël, dan Hy verordende, ten zeiven tyde, de zoenöfferanden, om daar door, den menfch, te herinneren aan dien dood welken hy verdiend had, cn hem te gdyk een mid' del aan de hand te geven ter ontkoming aan den vloek en het oordeel.. Even zoo bewees God, door ftrafgerechten, aan veeie volkeren, dat Hy rechtvaardig is. Dan ten duidelykfte, op de voor het  ( 239 ) het menfchdom heilzaamftc Avyze, ontdekte Hy dit in het Middelaarslyden, en den Verzoeningsdood van Christus. „ Juist dit is het, zeggen onze Tegenfpreckers, het „geen wy in den Bybel niet vinden, dat de dood „ van Christus, een gevolg der godlyke ftrafge„rechtigheid zou geweest zyn, door welken God „:eerst met den menfch moest verzoend worden. „ De Apoftelen zeggen veel meer, dat deze Dood „ een gevolg was dcf- godlyke barmhartigheid j en „ der waarachtigheid in de vervulling van zyne beloften. Daar in beveiligde God vooral zyne „liefde jegens menfchen, dat Hy zynen Zoon voor „ hun gaf. Rom. V: vs. 8. i Joh. IV. Het was „boven alles niet noodig, dat God eerst met den „ menfch verzoend wierd; integendeel, juist omge„ keerd: de menfch moest tot God geneegen gemaakt, „en met God verzoend worden. Dit is de zin van „ die Bybelplaatfcn. in welken van de Verzoening „der menfchen met God gefproken wordt. — Met „ een woord, God openbaarde in Christus zyne „ liefde, maar niet zynen toorn jegens den men„ fchen." (a) Dat het lyden en de dood des Middelaars, onder anderen, ook een gevolg geweest is van de ftrafge- rech- (o) Socik. de Servatore C, I. Crell. contra Grotium p. S.Sïkes p. 59 ,450,492, 529> cn opmeer andere plaatfen.  C 24° ) rechtigheid Gods, dit is, door de, in het voorige Hoofddeel, bygebragte, redenen, genoegzaam beweezen. Die Bybelgetuigenisfen, in welken even dit lyden als een gevolg van de liefde, en barmhartigheid van God wordt voorgefteld, zyn deshalven niet tegens, maar wel voor ons. Immers wy beweren overëenkoomende den Bybel, dat de Verzoeningsdood van Jesus een bewijs geweest is, beide te gelijk van Gods liefde, en van deszelfs gerechtigheid; even gelyk de, door eenen wyzen Regeerer, toegevoegde ftraf dit beide te gelyk is. God ftraft den zondaar, niet uit haat tegens hem, die zyn fchepzel is, maar uit haat tegens de zonde, en uit liefde tot het redelyke fchcpfcl. En even hier uit is het duidelyk, dat God alleen, ook den zondaar lief heeft, en wyl Hy, door ftraföeffening, de zonden tragt te verhinderen, door welken de zondaar en zich zeiven, en den vroomen fchadelykis. Alle ftraffen, welken God uitöeffent, zyn een vruchtgevolg van zyne wysheid, en liefde, zoo wel als van zynen haat tegens het kwaade. Socyn (n) en zyne naarvolgeren dachten, en denken nog zeer onwysgeerig, wanneer zy meenden, dat eene, en dezelfde ftraf niet te gelyk 'een gevolg, beide der liefde, en des afkeers, der verfchoonende barmhartigheid, en der gerechtigheid Gods zyn kan. In elk (a) DeServatoeïs Cap. I.  C 24i ) elk openlyk ftrafvoorbeeld, het geen, door bevel van eenen verftandigen Vorst, wordt daargefteld, is, het juist even zoo gelegen. De Koning ftraft uit liefde tot zyne goede fchepfelen, ook wel zelfs uit liefde tot hem, die geftraft wordt; dan hy ftraft ook wyl hy eenen afkeer heeft van de ongerechtigheid, deze beteugelen wil, en zyne geftrenge rechtvaardigheid toonen moet. Hier door nu wordt Hy, als 'tware, verzoend met den zondaar, en niet Jlechts de zondaar met Hem. Hy neemt den zondaar wederom in zyne genadige befcherming op, en aan; de zondaar geeft zich wederom aan zynen Heer, als een gehoorzaam onderdaan over. Juist zoo is het gefteld met de dood van Christus. God legde de ftraf der fchuïdigen op Hem, uit liefde tot de menfchen, dan Hy legde ze te gelyk op Hem, wyl Hy de zonden haat, cn wyl Hy zynen billykeu afkeer van dezelve, of zyne heiligheid en gerechtigheid op eene zichtbaare wyze wilde bekend maken. Hier uit moeten nu de woorden verklaard worden: God was /«Christus de waereld met zich zeiven verzoenende. Om Jesus wil, naamelyk, dien Hy in hunne plaats ten fchuldöfler ftelde, bewees Hy aan hun genade, en geen recht. Dit is het taalgebruik des Bybels. Menfchen met God. verzoenen, wil zeggen, te wege brengen, dat God. hen niet ftraft. Daar en tegen wanneer 'er voor eenen Q mensch  C *43 ) Dit is dan nu niet alleen reeds, uit het in het tweede Hoofddeel, met genoegzaame gronden beweezene taalgebruik des ouden, en nieuwen Testaments, duidelyk, maar het blykt ook uit de zaak zelve. Immers indien Christus alleen geleden heeft, en geftorven is, ten einde de menfchen, door dat lyden, en door dien dood, tot waare geneigdheid jegens God, zouden bewoogen worden, dan was Christus alleen ten nutte van die genen geftorven, welke na Hem geleefd, en van zynen dood berigt gekreegen hebben. Maar nu leeraart de Bybel 4 dat Christus voor alle menfchen geftorven is. Ziet dat is het Lam Gods, dat de zonden der waereld wegneemt. Hy is eene verzoening vopr onze zonden, en niet alleen voor onze zonden, maar voor de zonden der geheele waereld. En het is geheel tegens het oogmerk van Joünnes wanneer de vSociniüanen, en Sykes, en anderen met hun, hier, onder het woord waereld, alleen een gedeelte van Adams nakoomelingfchap verftaan. De Apostel wil niet maar alleen zeggen: Christus heeft zyn bloed, niet flechts voor de Israëliër en, maar ook voor de Heidenen vergooten, zoo dat nu beide deze volkeren, door zyne t offerande, verzoend zyn: zoo waar toch dit is, zoo weinig echter beandwoordt het aan, drukt het den geheelen zin van Joünnes woorden uit. Hy fchryft niet flechts aan  C 244 ) Jooden en Christenen, maar ook aan de, uit Jooden en Heidenen verzamelde gemeenten. Hy zegt van alle deze Christenen, dat, wanneer zy zondigden, zy eenen verzoener in-Christus hebben, en dat deze niet Hechts hunnen verzoener was, maar eene verzoening voor de zonden der geheele waereld. Kan dit, uit kracht van tegenftelling, wel iets anders beteekenen, dan eene verzoening voor allen, en een iegelyk mensch ? — Dat dit de Leer der Apostelen is: Christus is de verzoener van allen, en van een iegelyk mensch, die ooit geleefd hebben, of nog leeven zullen, dit kan uit een, der duidelykfte plaatfen van Paulus brief aan de Romeinen onwederfpreekelyk bevestigd worden. Gelyk de ongerechtigheid, cn de verdoemenis over alle gekoomen is, door den eenen Adam, alzoo is ook de rechtvaardigheid des levens over allen gekoomen door Jesus Christus. Hier uit volgt, dat Christus geftorven is, niet maar, om dat gedeelte des menschdoms, het geen na Hem in de waereld koomen; en de gefchiedenis van zynen dood hooren, of leezen zoude, voor, God gezind en genegen te maaken, maar dat Hy voor alle en voor een iegelyk mensch, die van Adam zyne afkoomst rekent, geftorven is, allen en een iegelyk met God verzoend, en gevolgelyk,- naar het taalgebruik des Bybels, door zynen dood, de ftraf • 1' ' (ü voor  C 2.45 ) voor allen weggenomen heeft. Dit blykt, daar te boven, uit de geheele overeenkomst tusfchen den eerften, cn den tweeden Adam, van welke Paulus Rom. V: en i Kor. XV: fpreekt, en op welke hy ook a Kor: V. fchynt te doelen, wanneer hy zegt, dat indien één voor allen geftorven is, het zoo veel is, als of zy voor allen geftorven waren. Immers hoe konde Paulus zoo fchryven, indien de woorden, God verzoende de waereld met zich zeiven. Slechts zoo veel te kennen gaven, als God bragt, door den dood van Jesus te wege, dat de menfchen wederom met toegenegenheid tot, en vertrouwen op Hem vervuld wierden. Geen van alle de Vyiinden van Jesus verzoeningsdood heeft dit bewys ooit grondig wederlegd. Allen, welken de wapenen tegens het zelve hebben opgenomen, zyn in verlegenheid cn verwarring geraakt, wanneer zy die plaatfen des Bybels, welken hier toe behooren, overeenkomstig hunne oogmerken verklaaren wilden. De Heer Sykes, welke in zyn Boek van de verlosfing voorgeeft, dat alles, wat over dit onderwerp eenig licht verfprcidert kan, zoo zeer naauwkeurig te onderzoeken, heeft, met opzet over de plaats, Rom: V vs. iG. een donker floers getrokken. Waneeer Paulus daar zegt, dat, dooide gerechtigheid van ééhen, allen gerechtvaardigd zyn, dan zal dit, nu eens, bcteckenen een gedeelte Q 3 der  der menfchen; (a) allen, naamelyk, die in Christus gelooven , worden rechtvaardig , gevolgelyk niet allen en een iegelyk: dan eens weder zullen deze woorden te kennen geeven, dat gelyk alle menfchen, door Adam, in dien toeftand gebragt zyn, dat zy allen den Hgckaamclykcn dood fterven, zy allen, en een iegelyk hunner zou ook wederom door Christus leevendig gemaakt worden. Van hier dat hy toeftemt, dat het verzoenüifer van Christus ook (a) Pag: 282. (b) Pag: 461. Men zegt gewoonelyk, de verzoening door het bloed van Christus, of de verdiensten van zynen dood, breiden zich uit over alle zonden, ook over die zonden van alle zoonen van Adam, welken reeds lang voor Jezus Kruisdood begaan waren. Wanneer men daar mede zeggen wil: de zonden der genen, welken voor den Kruisdood van Christus geftorven zyn, zullen geene verhindering toebrengen aan hunne opwekking uit den dood, en hunne verfchynirg voor den techterftoel van Christus; of zy zullen allen door Christus leevendig gemaakt worden, dan behelst dit geene zwaa. righeden. Alleen, dat dit aan eene Verzoening van God, door he't bloed van Christus zou moeten worden toegefchreeven, dit zegt de Bybel nergends. Rom. V. vs. 18. De Apostel koomt hier weder terug op dat geen, het welk hy in het 12 vs. begonnen had, gelyk dit uit de woorden A* twto en if» uy blykbaar is. Hy had naamelyk te vooren gezegd: door eenen mensch is de zmde in de waereld gekoomen, en door de zonde de dood, en alzoo is de dood tot allt menfchen doorgegaan. Nu maakt hy het befluit gslyk door de zonde van eenen, de verdoemenis zich uitgebreid  ( 847 ) ook voor die genen, die voor Hem geleefd hebben, nuttig en heilzaam is, wyl ook dezen door Jesus Christus zullen worden opgewekt: — even als of rechtvaardigmaaken, cn van den ligchaamelyken dood opwekken ooit in de Bybelwoorden van ééne en dezelfde bcteekenis waren 1 of moeten wy onze Leer niet op het taalgebruik des Bybels vestigen! : De dwaaling in zaaken van den Godsdienst is zich zeiven nimmer gelyk, maar wordt fteeds onzeker, tusfchen valfche Schriftverklaaringen cn bedrieglyke redeneeringen ginds en herwaards omgeflingerd. De waarheid des Bybels daar en tegen is fteeds dezelfde. Alle menfchen wierden door Adam zondaars. Voor allen wierd door Jesus de ftrafwaardigheid, het oordeel der verdoemenis wederom weggenomen. Christus is eene verzoening voor de zonden der geheele waereld; Hy onderging den dood ter verzoening, — ter wegneeming van de ftraf, breid heeft over alle menfchen, 200 heeft ook door de gerechtigheid van eenen, de rechtvaardigheid des levens zich uitgebreid over alle menfchen. Ai*«i«m<« is juist het tegen, geftelde van sran»*™/*». Adam zondigde, en dit onderwierp alle zyne Nakoomelingen aan den dood die over hen heerscht: CiiRtSTUS zondigde noeit, maar was rechtvaardig, en hier door zu'len alle die geenen, die in Hem gelooven , en zyne geboden gehoorzaamen, door Hem eeuwig leeven, Q 4  C 25a ) Stach ofte buiten .het Leger verbrand worden? waarom at daar de offeraar niet voor zynen God, en als "tware, in deszelfs geraeenfchap van het offervleesch? De yver, de haat tegens- de zonde, de flr af gerechtigheid Gods moest, door deze fchrikverwekkende 'plechtigheden, aangeweezen, gevolgelyk eeiie verbeeldende ftraf, in deze zinnebeeldige handeling, voltrokken, en de heilige God, met den zondaar wederom verzoend worden. Hier was dus in de daad eene plaatsvervanging des zondaars door het offerdier, het geen Socyn, Sykes en anderen zoo hardnekkig lochenen. Het dier moest fterven, tot een teeken der ftrafgerechtigheid, het moest, geheel buiten het leger, als iets onreins verbrand worden, op dat de mensch zoude bevryd zyn. Zoo v droeg niet de zondaar zelve zyne fchuld, maar het dier droeg die in zyne plaats. Geheel anders • was het geval in de vriendfehaps, en dank offeranden. Hier was dat, dat geofferd wierd, een gefchenk, een bewys van liefde en van dankbaarheid, maar geenzins eene bekentenis van zonden; hier was geen plaatsvervangend Lyden. ■ Tegens dit plaatsvcrvangen hebben onze partyën eene bedenking, welke zy, hoe zwak dezelve ook zy, echter, zonder ophouden, telkens herhaalen, en welken wy nu kort befchouwen zullen, (a) „In- (a) S ykes pag. 40, 381. en op veele andere plaaifen. Socmus de Sekvatore. Par. III: Cap. VJ. .  ( 253 ) „Indien Christus in de plaats van den zon„daar de ftraf geleeden had, dan vergaf immers „God de zonden niet, om niet. Nu zyn'er even„ wel zoo veeleBybelplaatfen, welken dit verzekeren, „en met uitdrukkelyke woorden leeraaren, dat God „ alleen uit genade de zonden vergeeft: het is eene „ gaave Efez. II: vs. 8 het is geheel om niet ( en, even daar door, het zegel gedrukt op hunne voornaame leerftelling: dat God nu geen offer voor de zonden meer begeert, dat Hy den boetvaardigen, uit genade, vergeeven wil ? Maar kan nu echter van eenen dezer Leeraars, in overeenftemming met den Bybel, wel gezegd worden, dat hy de menfchen met God verzoend; dat Hy den zondaar verlost;, dat Hy, door zyn bloed,, onze gewisfens gereinigd; dat Hy onze zonden op zich genomen; dat Hy voor ons den vloek gedragen; dat Hy voor ons.als Priester zich zeiven aan Godgeöfert heeftP Wordt 'er ooit, in den Bybel, van iemand anders, dan van Chris tu s , onder en met zulke uitdrukkingen gefproken? En waarom? wordt dan de Verlosfing des menfehelyken geflachts, niet byzonder zyner geboorte,niet zyns levens,niet zyner leere, maar fteeds, vooral, en zeer dikwiis uitfluitender wyze, aan zyn lyden, en aan zynen Moedigen dood toegerekend ? Dan wy behoeven niet lang te vraagen! Wy hebben te vooren reeds, met genoegzaame gronden, uit den Bybel, beweezen, dat de eerfte, en voornaamfte oorzaak van Jesus dood deze geweest is, de ftraf der zonden wegteneemen, welke die menfchen verdiend hadden, in welker plaats Christus geleeden heeft. Men moet flechts, wanneer men eenige waare oorzaaken en redenen van Jesus lyden beweert, de overigen niet lochenen. Wy geeven onze partyën gaarne toe, dat Chris-