m  Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam  01 1176 9863 UB AMSTERDAM  FRANS VAN DER TRENK, PANDOEREN OVER S T E.     FRANS VAN DERTRENK, PANDOEREN OVERSTE. DOOR EEN' ONPARTIJDIGEN. tweede deel. MET E E N E H U WE LIJ KS-GESHIEDENIS VAN S C H U B A R T. Naar den tweeden Hoogduitfchen druk vertaald, DOOR B. M. Te DORDRECHT, bij J. de B R U IJ N. mdcclxxxix.  De linien van het uiterfle zijn in de zeedelijke wae-* reld zoo - digt aan elkander 'ah in de natuurlijke, Meenig een flaat flechts op den afjland van een hair breed van die plaats, welke den Engel van den Duivel affcheidt. Niet meerder dan een fprong of tred is 'er nodig, om zijn noodlot voor den Engel of voor den Dut. vel te bejlisfen. SCH AKES3 UKI.  Et E D W I G, £ E N E HUWELIJKS-GESCHIEDE NIS. "Voor omtrent vijftig jaaren leefde te Neurenberg, voorheen de zetel der Duitfche konftenaaren en verheven geesten , een geleerden ia eenc aanzienelijke geestelijke bediening, met naame samuel flamm, wien de geesfel des noodlots zoo vreesfelijk teisterde, dat hij onder zijne flagen bezweek. Zijn broeder, die iri Anfpach het richterampt bekleedde, wierdt, wegens ontrouw aan 's lands penningen, van den vooiïgcn zeer geftrengen markgraaf, voor zijne wooning aan een' paal opgeknoopt, en liet eene vrouw met negen nog onverzorgde kinderen na. Zijne oudfte dochter wierdt razende, en ftierf in het dolhuis aan den keeteaj zijn eenige zoon, een knaapje van agt jaaren, viel van boven neder uit het vengfter, en de hersfenen èn het bloed fpatteden op den grond. Zoo dra men den vader den dooden zoon bragt, trof hem dien flag geweldig, en hij was buiten ftaat om meer te fpreeken, te fchrij ven of te lezen, ter* 3 wijl  vi h e d w i g, wijl de ziel des ongelukkigen eenzaam in 'ê verftijfde ligchaam klaagde. Eindelijk ontfermde de dood zich over hem, en de ziele des edelen f lam ms vloog naar dien helderen oord, waar hij van de oorzaaken zijnes menigvuldigen lijdensonderrichting bekomen zoude. Hij liet eene eenige dochter na, met naame hedwig, die het jammervolle noodlot haares vaders fchuw voor menfchen gemaakt hadt, en haar hadt doen befluiten, om den nonnenfluiër der eenzaamheid aan te nemen. De Piëtisten van het ftrengfte zoort richteden vergaderingen in haar huis aan, waar niets anders dan gebeden en gezongen wierdt. Eene rijke erffenis wierp haar eene tonne gouds toe ; maar zij bleef in dien overvloed even zoo vroom als in haare nïjpcndfte omHandigheden. Zij befloot geen' anderen dan eenen uitnemen den vroomen man te trouwen: daarom floeg zij de fchitterendfte partijen af. In dien tijd blonk te Neurenberg een jongeling boven al de jongelingen zijner vaderftad uit; zijn naam was hohman (*). Hij was van een oud Neurenbergs geflacht, bezat groot vermogen? (*) In ben gedwongen den wasren naam dezes mans onder eenen verdichten te verbetgen, wijl hij nog en wel in groot aanzien leeft, en mogelijk decze anecdote uit zijne levensgefchiedenis niet gaarne in 't openbaar zien zoude.  EENE HUWELIJKS-GESCHIEDENIS. VII gen, en hadt eene fchoone geftalte en eenen verheven geest. Hij kwam even van de hooge fchool en het reizen te rug, verfiert met die betoverende hoedanigheden, welke de kennis en omgang der groote waereld mecde brengt. In deczen heerlijken Haat wandelde de jongeling langs den oever der Pegnitz, en honderd meisjes zonden hem dit zoet verlangen hunner harten toe: ,, Edele jongeling! waart gij mijn...!" Maar hohman, een vuurig,. zonderbaar jongeling, (lelde een veel te geringen prijs op het hart van zoodanige vrouwlieden die hem zelve opzochten, dan dat hij zich met .een dezer wilde inlaten. Eens fprak men in een zeeker vermengd gezdfehap over hedwig. Do vrouwentongen babbelden en zeiden, dat zij eene narrin, dweepfter en huichelares ware; terwijl de jongelingen haare fchoonheid en haaren rijk*'dom betreurden. Alleen hohman zweeg, cn de nieuwheid en bijzonderheid van dit vrouwe* lijk caracler deedt hem befluitcn, om op haas eenen kans te wagen. Hij zag haar in de kerk en meende eene ligchaamelijke Madonna (*_) in haar te ontdekken. Nu gebruikte hij al die ligtvaardige kunften, waar meede men gewoon is het wankelmoedig hart van een meisje te ftree. len; (*) Eerwaardig Vroiiwsperfnon. * 4  viii ii e d w* i g, Jen; maar te vergeefs. Al het voorbijgaan voor haare kamer, al het begiuuren voor haar vengfter, al het belleken haarcr meiden, was te vergeefs ; en dit deedt den vuurigen jongeling befluiten, den koninglijken weg te gaan en haar zelf aan te fpreken. Zijne jeugd, ftaat, rijkdom, verkregene kennis, voorkomen en hartsgeftel, gaven hem recht om groot en Hout op zijne verwachting te zijn. Hij ging tot hedwig, en verklaarde haar in de volle kracht zijner betoverende welfprekenheid zijne liefde, en het zuiver oogmerk om het ganfche geluk zijnes levens met haar te deelen. Lang zweeg hedwig; want zelfs zou de heilige crescentta, in Kaufbeuren, bij het gezicht van zulk een' fchoonen jongeling haare vrouwelijke zwakheid gevoelt hebben. Docli de vroomheid der beminnelijke hedwig zegevierde. Zij antwoordde hem ernftig en vuuriglijk: „ Mijn Heer hohman! ik weet uwe oogmerken te mijwaards; uwe groote aanfpraak op de waereld ontken ik niet; Haat, rijkdom, jeugd en bekwaamheid prijzen u aan ; maar ■ vergeef 'mij deeze openhartige bekentenis: gij' leeft naar de regels der booze vvaereld; de genade heeft u nog niet getroffen; gij fpreekt als alle kinderen der waereld met verachting van de kinderen Gods: waart gij vroom , dan zoude ik  eene huwelijks-geschiedenis. ix Ik u met blijctfchap mijne hand toereiken} dan nu — vergeef het mij — in 't kort, ik heb mij Vast voorgenomen alieen een' man te nemen die, zoo als de waereld het fpottend noemt, een Piëtist is." Diep in zijn binnenfte als van den blixem getroffen, verwijderde zich; hohman van de vroome hedwig, verhaalde zijne ongelukkige ontmoeting eenen zijner univerfiteit's vrienden, met naame rupfer, die een candidaat in de Godgeleerdheid was, en een ondoorgrondelijk, tot huichelarij genegen, caracter hadde. Het verhaal van hohman deedt hem aanflonds befluiten, om deeze kostelijke bruid te ftrikken, en,om haar te bedriegen, den mantel van fchijnhciligheid aan te doen. Op eenmaal begon hij spener's, frank en's en hollazen's fpraaken na te aapen , het hoofd te laaten hangen, eenen vroomen toon aan te nemen, de oeffeningen te bezoeken, en zeer fterk op de kinderen der waereld te fchimpen. De roep zijner heiligheid kwam al aanftonds ter ooren van hedwig, en zij beiloot hem in haare oeffeningen aan te nemen. Toen hadt die flang gewonnen fpel: zij floeg zich om het hart der fchuldelooze hedwig, en wierp 'er veel zoet vergif in; hier op boodt zij hem haare hand, en de fchurk zag zich in het bezit van een der fchoonfte, vroomfte en rijk-  X II E D W I C, rijkfte meisjes. Dit fchijnheilig masker wierdt hem welhaast ondraagelijk; hij wierp hetzelve af, en het monfler vertoonde zich in zijne waare gedaante. Hij kogt een middelmatig landgoed, fchafte zich koetzen, paarden, bediendens en al wat eene weitfche vertooning kan maken, aan: joeg de Piëtisten ten huize uit, zwolg met nabuurige arme ridders, die al hun goed verteerd hadden, tirannifeerde de arme hedwig, en behandelde zijne kinderen erger dan zijne honden. Alle kniebuigingen, alle traanen, alle zuchten zijner wederhelft ftuittedc-n tegen de verfteende borst van dien fnooden booswicht af. Veelmeer verflimmerde hij van dag tot dag; want hoe meer iemand eenen wenk der Goddelijke genade verfinaad, hoe boozer hij wordt. Zijn vermogen wierdt allengskens kleiner,- hij hoopte fchulden op; greep het geld van onmondigen aan, en zijn bedrogen boosheidfteegen in korten tijd tot die hoogte, dat zijn goed verkogt en hij zelve door den raad te Neurenberg vastgezet wierdt. Van wellust uitgemergeld cn van wanhoop geteistert, ftierf hij welhaast, en liet eene arme weduwe met zeven kinderen na om te bedelen. De Piëtisten ontfermden zich haarer en haarer kinderen , maar de onderftand dien zij haar toebragten was flechts bekrompen, want  eene huwelijks-geschiedenis. xi want het hoopje der vroomen beftond meest uit arme lieden. Intusfchcn terwijl die martelaares onder het gewicht van haar lijden bijna bezweek, hadt hohman eene zeer fchoone loopbaan te rug gelegd. Het voorbeeld der vroome hedwig hadt hem zoodanig getroffen, dat hij daadelijk een befluit nam om de wellusten der jeugd te laaten vaaren, want hij maakte zich fchuldig aan de gewoone zonden der zoogenaamde fterke geesten. Gevaarlijk waren voor hem de bedwelmende wijnen en de welbefpraakte meisjes; die allen zeide hij den dienst op; want een man vermag alles, wat hij met ernst wil. Ook befloot hij, een arm meisje zijne hand te bieden, als hij het flechts deugdzaam vondt. Eens ging hij op een' zeekeren feestdag voorbij het kerkhof te St. Rochus, daar ontmoettede hem een zeer fchoon meisje: zij hadt zwarte gemeene kleederen aan en weende bitterlijk. Hij fprak haar aan en vroeg: Waarom weent gij, mijn kind? zij. Ik kom van het graf mijner moeder. hij. Leeft uw vader niet meer? zij. Hij ligt nevens haar, en ik ben nu geheel ouderloos. htj.  xii hedwig, hij. Arm kind! waar raeede onderhoudt gij ü thans? zij. fHO Ik dien bij mijnen opvoeder , den fchrijnwerker buntz, in die verfte ftraat. hij. Hoe is uw naam? zij- Agnesia baumannin. HIJ. Vertrouwt gij wel op God? zij. Ach! die is mijn eenig deel en zalig al. Hij was dit tot hier toe, en zal het tot in eeuwigheid blijven. hij. Meisje! wij Ipreeken meer te zaamen. Vaar wel. Hij hielt ook zijn woord, deedt zeer fcherp onderzoek naar het gedrag van 't meisje, en vondt haare deugd onbefproken; en daar hij in haar hartelijk caracter daaglijks een nieuw kostbaar gefteente ontdekte, nam hij haar ten huwelijk, en floeg in 't geheel geen acht op het geen men daar van in de flad uitbazuinde; te vreede zijnde met de liefkozingen zijner beminde j die, uit dankbaarheid, van zuiveren wellust  eene huwelijks-geschiedenis. xiii lust aan zijnen boezem verftomde. Hohman fteeg van den eenen eeretrap tot den anderen; diende zijn vaderland deugdzaam en getrouw; maakte zich beroemd door voortreffelijke fchriften en vaderlandfche daaden; wierdt beroepen op eene der aanzicnelijkfte hoogefchoolen, en blinkt daar thans een menigte .van jaaren, als eene weldaadige zonne, verkwikkend voor de jonge planten en tedere hoorntjes in het dal. Machtig is zijn woord, leerzaam zijne gefchriften voor deeze en volgende tijden: nog machtiger leerzaamer zijn gedrag; zijn geest menschlievend, honderdvoud in paradijskleuren afftraiend. Zijn echt is het verbond van twee engelen, altijd getrouw, altijd versch en nieuw, door oprechte liefde en zuivere godvrucht geheiligd. Zijne twee kinderen ffellen de waarde des vaders en de mildheid der moeder in een bekoorlijk daglicht. Zoo dra hohman het ongeluk der arme Hedwig vernam, zondt hij heimelijk geld naar Neurenberg, en beval eenen zijner vrienden om die arme weduwe te onderfteunen. Ook liet hij twee haarer kinderen het noodige leeren, zoo dat zij thans nuttige waereldburgers zijn- Eerst op het doodbed ontdekte hedwig haaren weldoener. O Hohman! ii o tijm an ! hoe heb ik mij in u bedrogen! Ver■ :?:,> S"cf  xrv hedwig, eene huwelijks-geschiedenis. geef! — haare blanke ziel vloog al zeegenend tot den besten en voortreffelijkften man. Haar leven predikt der meisjes deeze leere: Als gij mannen verkiest, zoo laat u door het uitwendige niet bedriegen. Wie vroom fchijnt, is veeltijds zulks niet. Wie boos fchijnt, heeft vaak een goed hart. Gluurt zoo lang, lief meisje! tot gi; het cristallijne poortje tot uw bemindens hart vindt. Ziet gij veel godvrucht, veel goedheid , veel vaderlandsliefde, veel menfchenliefde, daar in; ziet gij zijne hartaderen zwellen bij den naam van grootheid, weldadigheid en fchoonheid, val hem dan met lelieblanke armen om den hals, en flaak deeze zucht: „Gij zijt ett hier en daar en eeuwiglijk mijn vrind, j, Ik blijve en hier daar en fteeds van u bemind."  FRANS VAN DERTRENK, PANDOEREN OVERSTE. EERSTE HOOFDSTUK. Waar uit te heren is, dat oude liefde niet yerroest. C*——=* i-^aaa >=fr Hoe onbarmhartig het ook van ons zoude kunnen fchijnen, om bij het eindigen van het eerfte deel, een groot gedeelte onzer lezeren in onzekerheid te laten , hopen wij echter vergeving te zullen erlangen, wanneer wij openhartig belijden, dat wij dezen fchrijflist doch wij haasten ons in 't voortgaan der gefchiedenis, en keeren tot onzen held te rug, wien wij in een tweegelprek met eene aanklageres verlaten hebben, in 't welke hij, tot ziine grootfte ontfteltenis en niet mindere befchaming, die freule herkende, welke hij voorheen in Esfek zoo zeer gelieft, en waar op hij in dien ongelukkigen nacht, toen hij een hoorn bekwam , te vergeefs aan 't vengfter gevvagt hadt. Daar ftont nu onze held als van het wéér geflaeen, De fpraak beltierf in zijnen mond, II. DEEL. A Djf  S. FRANS VAN DER TRENK, Die ftijf bleef open ftaan, en niet een woord kon vragen; Hij was geheel verwart, terwijl men ondervondt, Dat het benauwde zweet als aan zijn voorhoofd vroor; Nog méér, een fferke gril ging al zijn leden door. In deeze omftandigheid befchaamt, beangst, bewogen, SJoeg hij zijn fchuldige oogen Als eenen zondaar ncêr, die voor 't bedrukt gezicht, Helaas verbreken ziec, het ftoksken van 't gericht. Duizend gewaarwordingen doorliepen te gelijk zijne ziele, of liever hij was geheel buiten zich zelve, tot zoo lang, dat hij zich van de eerlte ontroering herftelt hadt, en tijd won om alles ernftig te overdenken. Maar wat zoude hij in zijn geval doen? Wat haar antwoorden? De tegenwoordigheid eener perzoon die hem voorheen zoo waardig was geweest, verwekte in hem medelijden of veel meer liefde. Ten koste van zijn eigen leven, wenschte hij nu, geen oorzaak aan den dood haares mans ge. weest te zijn, alleen om haare hartelijkheid weder te gewinnen; maar daar het buiten zijn vermogen was om de zaak te veranderen, zocht hij zich te verontfchuldigen zo goed hij konde, en beiden hunne geprangde harten kregen lucht door dit volgend gefprek: Hij: ,, waarom gruuwzaame! zocht gij mijnen dood? Waarom bragt gij mij zelfs in de noodzaakelijkheid, om mij aan eenen perzoon te moeten wreken , die ik verfchoont zoude hebben , als ik geweten hadde dat hij u zoo waardig was?" Zij: „ waarom verliet gij mij te Esfek zoo koud, zoo  pandoeren overste, 3 zoo onbarmhartig, daar ik u zoo hartelijk, zoo ftandvastig beminde? Slooten mijne ouders mij in een klooster, ik gaf u door mijn briefje eenen wenk om daar tegen maatregels te gebruiken, en in uwe liefde voor mij te volharden. Ontbrak het u aan middelen om berichten van mijn noodlot te bekomen? ó ! der liefde is niets onmogelijk. Of ontbrak het u aan kracht en moed? ó gij hebt zwaardere zaaken uitgevoert. Ondankbaard nauwlijks was ik uit uwe oogen, of mijn beeld verdween uit uwe gedachten, waarom verliep 'er een half uur eer gij mijne gezichtstrekken herkende?Zoo fchandelijk van u verlaten, tusfchen alle fchrikbeelden eener eeuwige eenzaamheid, die aan een verliefd hart, zoo als het mijne was, dubbel vreesfeliik zijn moesten, en door uwe fchuld gedwongen, den baron les toch wien ik eerst als den dood haatte mijne hand te geven, wat kon ik vuuriger wenfchen,dan in uw bloed die mij aangedaane beledigingen en uwe ontrouw te wreken ? Ja ik fchuuwe mij niet te zeggen, dat ik nog tegenwoordig uwen dood wenfche, daar gij het beste deel van mij zelve in mijnen geliefden gemaal gerooft en mij in de noodzaakelijkheid gebragt hebt, om zijnen dood mijn leven lang te moeten bewenen." De lezer ziet dat het der dame ernst was; dan niemand zal geloven dat zij onder dit levenlang haar ganfche leven verftaan zal hebben, maar zij zal mogelijk haaren weduwlijken Haat, veronderftellende dat denzei ven niet lang duuren zoude, daar meede bedoelt hebben. Wij meenden hier deeze aanmerking te moeten invoegen, wijl wij mogelijk anders in 't vervolg verpligt zouden zijn, eenige A 2 bla-  4 frans van der trenk, bladen met troostgronden aan te vullen, om haar in andere gedachten te brengen, het welk wij hier door nieenen gelukkig ontweken te hebben. De dame wilde dan haar levenlang wenen, en tot bewijs daar van, brak zij haare reden af door eenen vloed van traanen, geduurende welken onze held bijna twijfTelmoedig wierdt, of hij haar wel ooit weder gerust zou kunnen (lellen. „ Verlangt gij," fchreeuwde hij plotzelings, terwijl hij zich voor haare voetin nederwierp, „ verlangt gij mijnen dood, Mevrouw? mijn leven is in uwe handen, en uwe wraake wagt flechts op eenen wenk van u." In 't zelfde oogenblik boot hij haar zijnen degen aan, met bijvoeging zij zoude haaren reclitmaatigen toom in zijn bloed koelen. Maar in 't zelfde oogenblik, om het tooneelftuk te voltooien, kwam de baronnesfe van R..., daar tusfchen gefprongen, welke den ftrijd zocht bij te leggen, en zich met deeze waarfchijnelijke hoope vleidde, van hun beiden nog met ter tijd te zullen verzoenen, hoe zeer mevrouw lestoch de mogelijkheid van het geen zij voor hadt beftreedt. Trenk ziende dat zijne tegenswoordigheid voor heeden der baronnes lestoch niet zeer aangenaam was,namaffcheid,en verzogt 's anderen dags 'smorgens zijne opwagting weder te mogen maken , het welk hij ook verkreeg. Hij begaf zich alzoo naar huis, maar het was gelukkig, dat de lieden die hem ontmoeteden uit den weg gingen, anders zou hij den eerften voor den besten om ver gelopen hebben, zoo diep was hij in gedachten. De ganfche nacht hadt hij met zich zelve te kampen: Want  pandoeren overste. 5 Wam ligcer is 'c om in het veld Te fnuiken 's vijands trotsch geweld, Dan hem die Hechts met harsfens flrijd, En vaak door merg en beenen fnijd. Trenk voelde wel dat de minnegodin zijnen boezem te rug gekeert was, om daar in zijne oude tirannij te verrigten'; en een marsch in de diepfte fneeuw of het llaapen onder den blooten hemel midden in den winter, of het beklimmen eener bresfe onder eene honderdvoudige kanonnade, zou hem veel minder verfchrikt hebben dan de ontdekking dat hij op nieuw verliefd was. Mevrouw lestoch week nimmer uit zijne gedachten; altijd zweefde haar beeld voor zijne oogen; zij was het eenig voorwerp zijner begeerte. Haar geheel voorkomen was hem beminnelijk, haare afkerigheid zelfs fcheen hem toe iets edels te hebben. Alle beelden der voorige tijden en genoeglijkheden in Esfek, vertoonden zich weder levendig voor zijne oogen, en trenk wierdt nu op haar, voor de tweede rcize, verliefder, dan hij voor eenige jaaren de eerfle maal geweest was. Hij verlangde met ongeduld naar den inorgenftond, om tot haar te fpoeden, zich aan haare voeten te werpen, en door deeze geheele onderwerping en overgaaf haare gunst op nieuw te winnen. Hier door dagt hij , daar hij het zelfs 'van zijne plicht rekende te zijn , haar fchadeloos te zullen Rellen. Vast bellooten hebbende alles voor haar te doen wat zij van hem zoude begceren, ftondt hij vroeg op en verwagte met ongeduld het beftemde uur om zich bij haar te vervoegen, ja was A 3 zoo  6 frans van der trenk, zoo zeer verandert dat hij om haar weder volkomen te verzoenen, het voor hem voorheen zoo zeer gehaatte woord huwelijk, dikwils herhaalde, om het zonder ftooten of mismoedigheid, als hij deT baronnes een voordel van dien aart maken wilde of moeste, te kunnen zeggen. TWEEDE HOOFDSTUK. . Als Jlechts die fnorbaard 'er niet ware. zijn wel heeren van onzen wil, maar tot uitvoering van denzelven zijn ons, halaas ! niet zelden de handen gebonden, ten minden tegen onzen held fchijnt het noodlot zich bij zeekere gevallen verbonden en 'er zelfs een genoegen in geftelt te hebben, om zijne plans in't oogenblik der uitvoering te verijdelen. Terwijl alle omftandigheden gunftig fchenen, om zijne verliefde ontwerpen, geduurende den winter, waarin hij, vrij van Mavors bezigheden, den kleinen Kupido zijnen dienst toeweijen konde, te voleinden, kwam 'er op dien zelfden morgen, dat hij de Baronnes bezoeken wilde, een dringend bevel van 't hof, om fchielijk naar Slavonien te reizen, en een daar ontdaan oproer, het welk van groot gevolg zou hebben kunnen zijn, met behulp van den generaal engelhofen te dempen. Het fee.  pandoeren overste. 7 bevel leedt geen [tegenfpraak, maar het geval waar in hij zich bevondt leidde hem tien duizend hindernisfen in den weg, tot hij zich fterk genoeg voelde om een vast befluit te nemen, en het hem opgedragen bevel uit te voeren. Echter begaf hij zich, nog geheel ontroert en verwart zijnde, tot de Baronnes lestoch, welke zonder groote moeit* zijne verlegenheid in zijne oogen lezen konde, en indien zij niet van fteen was, medelijden met hem hebben moest. „ Mevrouw!" riep bij al aanftonds bij het intreeden der kamer, „ ik korne nogmaals, om mij aan uwe wraake over te geven; verzuim nu deeze fchoone gelegenheid niet, die mogelijk nooit weder zal keeren. Ik moet in weinig oogenblikken naar Slavonien, waar heen ik van het hof om gewichtige aangelegenheden gezonden wordt. De tijd is kostbaar, wreek u , mevrouw! of verleen mij uwe vriendfchap" Meerder durfde hij hier niet bij te voegen, en beide de baronnesfen fchenen in dezelfde verlegenheid te zijn, om een woord te fpreeken; zij zagen malkander aan, als of zij met haare oogen goeden raad zochten. Voorts kan men ligtelijk denken , dat dit liilzwijgen, bijzonder van de zijde des fchoonen geflachts, niet eeuwig duuren zou, want na dat men eenen geruimen tijd malkander fterk aangezien , en trenk intusfchen uitftel genooten hadt, om zijne treurige omftandigheid nogmaals te overdenken , brak de baronnes van R * * het eerst de plechtige flüte af. Men denkt hier en zwijgt," zeide [zij, ,, maar zoo lang men zwijgt wordt "er geen befluit genomen. Uit het gefprek dat wij gisteren hielden, hier keerde zij zich tot mevrouw lesA 4 toch,  8 frans van der trenk, toch, dunkt mij dat 'er zich geen gewenschter gelegenheid kan opdoen, om u in uw vaderland te rug te brengen. Het fmert mij u zoo fpoedig te moeten verhaten; maar ik laat u niet alleen van mij weg gaan, gij kunt uw geheele reis in gezelfchap van eenen man doen,die alle zorg voor u fchijnt te dragen, en wien vriendfchap en dankbaarheid daar toe dubbel verbinden, befluit Hechts! fpreek!" Deeze woorden der baronnes riepen onzen held van den dood in 't leven te rug, of, om Heiliger te fpreken, verheugden hem niet weinig. In zijne omftandigheid kon hem niéts aangenaamer wezen, dan zijne reize van Weenen over Ongarijen in gezelfchap van eene perzoon af te leggen, die nu het eenigfte voorwerp zijner begeerte was, en zich op nieuw in 't bezit van zijn hart gevestigt hadt. Hij vereenigde zijne beden, en oprechtfte verzekeringen eener getrouwe onderdanigheid , met die der baronnes. Mevrouw lest och was lang onverbiddelijk, doch hoe kan zulks in haare omftandigheid anders wezen? Maar eindelijk liet zij zich overhaalen; echter met deeze verzeekering, dat zij nooit gedacht hadde, met den moordenaar van haaren gemaal hier hadt zij 't woord geliefden reeds uitgelaten > zich weder in nieuwe verbindte- nisfen te zullen inlaten. Dan hij hadt hem in eenen rechtmatigen oorlog gedoodt, hij hadt hem buiten zijn weeten gedoodt, en de misflach wierdt in haare oogen immer kleiner, hoe levendiger zij zeekere oude beelden in haare ziele voelde ontwaken. Zij nam alzoo genoegen met die reis,doch haar laatfte voorwendzei was: „ als Hechts die fnorbaard 'er niet ware." Welke gronden zij daar voor hadt, laaten wij over tot ee-  PANDOEREN OVERSTE. f eene behaagelijke ontknoping aan alle fchoonen , die voor Ihorbaarden fchijnen bevreest te zijn. DERDE HOOFDSTUK. Het welk met huwelijksgedagten begint, en met een lijk eindigt. Wie was vergenoegder dan onze held, over de inwilliging zijner godin om met hem op reis te gaan? Hij vloog ijllings weg om al het noodige klaar te maken; hij ontzag geen kosten, hoe zeer hij tot fpaarzaamheid of eigenlijk totgierigheid geneigd was, om alles wat mogelijk was tot gemak aan te brengen. Zij vertrokken nog den avond van denzelfden dag, en trenk, in plaats van op zijne hoede te zijn, gaf zich meer en meer over aan de indrukzelen eener hartstocht, die voor zijne rust, zoo als wij in 't vervolg hooren zullen, niets anders dan verdervelijk zijn konde. Want am or is een looze knaap, Gelooft het op mijn woord; Die vaak verdrijft den zoeten flaap, £n eerst het oog bekoort; A 5 Is  10 FRANS VAN DER TRENK, Is:hij zoo ver dan doet hij meer, 'Daar hij toch meer verlangt: Dan eischt hij 't harte keer op keer, Tot hij 't in ftrikken vangt. Zoo wordt de fterveling berooft Van 't geen hem dierbaarst is, Zoo wordt in hem zijn vreugd verdooft, Door uaare duisternis. Dau toont hij door zijn bleek gelaat, Wat hem inwendig prangt; Ja hij betreurt zijn' bittren ftaat Tot hij een ander vangt. Zorgeloos fpeelde onze held met het hem dreigend gevaar, en meende zich haast in het volle bezit van het hem zoo gelieft voorwerp bevestigt te zien. De reis was voor hem recht aangenaam ; zij was zelfs de aangenaamfte die hij geduurende zijn leven gedaan hadt. De baronnes verhaalde hem onderweg, dat zij den baron haaren gemaal niet uit zuivere genegenheid genomen had, maar uit dringenden nood, om zich der verdrukkingen haarer ouderen, die zedert dien ongelukkigen nacht haare tirannen geworden waren, te ontdoen, ó Hoe veelen zijn 'er van uwen ftaat die een dergelijk noodlot te beurt valt; die of uit godsdienstigheid, of burgerlijke vooruitzichten, of uit mangel eener aanftaande verzorging... vergeeft het mij, mijne fchoonen, ik heb deeze uitdrukking van uw eigen geflacht overgenomen, gedwongen zijn, om of in de armen van eenen tij-  pandoeren overste. 11 tijran te leven , of in den onvrijwüligen kerker van een klooster in den bloei haares levens te verwelken! Treurig offer van vaderlijk geweld ! ó Ouders! leert de menschïijkheid , En keert te rug van uwe wraak; Denkt niet dat de Oppermajesteit Een offer aanneemt, dat te vaak Uit bijgeloof en dwang gefehiedt, Neea dit behaagt der Godheid niet. Edoch, heb dank, menschlievendheid! Vervlogen is die wreede tijd Van droefheid, voor het fchoon gedacht, Daar joseph, door zijn groote macht Die flaaffche ketens heeft verbroken. Een zoodanig offer ; was mevrouw les toch. Doch haar gemaal hadt langzamerhand door zijn vriendelijk gedrag het zoo ver weten te brengen, dat hij eerst haare achting en eindelijk haare genegenheid won. Zij was, of liever fciieen , ontroostelijk als zij zag dat hij bij Cham door het zwaard van onzen held viel. Hier op was zij na Weenen gevoert, hadt zich bij de baronnes van R * * * ontdekt, haare mans klederen afgelegt, en was nu van voornemen om naar haar vaderland te rug te keeren, niet om zich daar neder te zetten, maar om. van de erffenis haares vaders, die voor eenige maanden geftorven was, bezit te nemen, daar op naar Weenen te rug te keeren, en zich bij haare vriendin zoo  12 FRANS VAN DER TRENK, zoo lang op te houden, tot edoch het verdere zal de onpartijdige lezer ligt raaden. Maar onze held, dacht geheel anders, hij waagde het niet, haar dergelijke aanbiedingen te doen,en vermijdde altijd zorgvuldig om het woord huwelijk tc noemen. Bloote vriendfchap was het flechts die hij van haar begeerde, en hij vergenoegde zich thans daar meede, haare gunst door duizend groote en kleine gedienstigheden geduurende de reize te behouden; hierin meende hij zich niet weinig bevestigt te hebben, daar hij het door zijn aanhoudend verzoek zoo ver bragt, dat zij hem de eere aandeedt hem op zijne te rug reize naar Weenen weder te vergezellen. Zijne aandoening groeide intusfehen, ongemerkt, bij iederen voetftap welke de postpaarden voorwaards gingen, en wij geloven geen fout in de rekenkunde te zullen maken, als wij zeggen, dat zij wel een millioen graaden fterker geworden was, toen hij zijne geliefde in Esfek verliet, dan toen hij met haar te Weenen de postchais befteeg. Maar nu eerst, na dat hij zich van zijne geliefde hadt afgefcheurt, voelde hij al de onaangenaame gevolgen die eene fcheiding van dien aart na zich fleepr. De geheeie waereld hadt voor hem niets meer bekoorlijks in, en zoo fnel als de weg voor hem van Weenen naar Êsfek was heen gevlogen, zoo langduurig viel hem de voortzetting zijner reize. Moe verder hij zich vati zijn geliefd voorwerp verwijderde, hoe meer hij naar haare tegenwoordigheid verlangde, en de uuren, beltemt om haar weder te zien, fcheenen voor hem eeuwigheden. Eindelijk kwam hij te Leitfchau aan, en vondt zijn vader ten aanzien zijner  pandoeren overste. i* ner gezondheid in de gevaarlijkfte omftandigheden. „ Nu zal ik met vreugde nerven," riep hem de oude toe, „ daar mijne oogen u nog eenmaal gezien hebben." Trenk wierdt door deeze aanfpraak zeer bedroeft, en deeze vermeerderde , toen de geneesheeren hem verzeekerden, dat zijn vader, die te gelijkertijd het Podagra, de fprouw en waterzucht hadt, onredbaar den weg van alle vleesch gaan moeste. Traanen van kinderlijke liefde rolden over de wangen des geharden krijgsmans, die zich niet hadt voorgefield zijnen vader in zulke droevige omftandigheden aan te treffen. „ Ween niet, mijn zoon!'' zeide de oude tot hem, „ ik danke den hemel, dat gij nog komen kondet, om mij, die duizendmaal gevreest heeft uwen dood te vernemen, de oogen toe te drukken." Maar deeze zijne laatfte wensch wierdt niet vervult. De zoon moest het bevel zijner monarchin ' ter uitvoer brengen, en negen dagen na zijn vertrek ontfing hij het treurig bericht van zijns vaders dood. Trenk liet allen roeffel tot de begraaffenis gereed maken, en het lijk zijns vaders wierdt onder eene prachtige lijkftoatie in de Parochie-kerk te Leitfchau bijgezet. VIER-  14 frans van der trenk, VIERDE HOOFDSTUK. Waar in uitgekipt, aangeworven, en geboerd wordt. Tntusfcben hadt zich het aantal der rebellen, bij de aankomst van onzen held in Slavonien, bij den generaal engelshof en zeer verflerkt, terwijl de beftemde troupes, tot fiilling van den opftand, uit Hechts negen honderd man belionden. Trenk liet hen aanflonds bij zijn aankomst naar Pleternila jnarcheeren , waar hij nog honderd Pandoeren uit zijne heerlijkheid aanboodt. Deezen ftelde hij tegen een aantal van vier duizend rebellen, die, fchoon zij veel fterker in getal waren dan onze held, echter geen moeds genoeg hadden, om het op een beflisfend gevecht aan te laaten komen. Zij Ieverden de vier hoofd -rebellen , benevens twintig hunner meedemakkers over aan den generaal engelshof en. Het hoofd der bende, matho luziz wierdt gevierendeeld, en de deelen aan vier firaaren opgehangen. De tweede eindigde zijn leven in den ftrop, en de derde wierdt \oor den kop gefchooten; terwijl 'er drie en dertig op de galeien wierden gezonden. Dreze geftrengheid tegen die overtreders, joeg allen ontevredenen vreeze en ontzetting aan, de meesten namen de vlucht in hunne huizen, en bega-  pandoeren OVERSTE. 15 gaven zich ter ruste. Alleen de hoofdaanvoerer van het sobotzk ERdistrikt vluchte naar Kroatien.dan hij kon den verreikenden arm der gerechtigheid niet ontvlieden. Zij wierden allen van tijd tot tijd opgehangen, en vonden hun graf tusfchen hemel en aarde. Maar het was onzen held nog niet genoeg de onrusten gedempt te hebben, neen, het land moest in den volgenden veldtocht, in plaats van zijne krachten in zich zeiven te verfpillen, dezelven tegen de vijanden zijner monarchin gebruiken laateu. Volgens deeze fchikking moest het Sobotzker distrikt, vijf honderd vijftig, de boven Granitz zeven honderd, de middele, even zoo veel, en de benedene vijf honderd zestig minnen in 't veld brengen, welken ook geduurende zijne aanwezenheid afmarcheerden. Na dat hij dus alles in orde gebragt hadt, wierf hij voor zich zeiven in tijd van vijf wecken zeeven honderd Pandoeren en honderd hoezaaren aan, die hij zoodanig kleedde en uitruste, dat hij daar meede eer behaalde. Op 't laast van Februarij des jaars 1743, Het hij hen, onder bevel eens lieutenants, op wiens beproefde ervarenheid en trouwe hij zich verhaten kon, tegen Beijeren "marcheeren, en gaf te gelijk een' zijner onderdaanen, wien hij de zorg voor zijne bagagie hadt overgelaten, bevel, hem te Weenen op te wachten, waar hij zoo fpoedig mogelijk met de post aan zou komen. Hier op vertoefde onze held niet langer om zijn tweede ziel die hij in Esfek gelaten hadt, op te zoeken , en mevrouw lestoch alle martelingen die hij geduurende haare afwezenheid ondervonden hadt,  16 KRANS VAN DER TRENK, hadt, met de levendigde kleuren af te fchilderen. Hadden wij lust de waereld onder den dekmantel eener. waare gefchiedenis, eenen volkomen roman in handen te doppen, dan waare het ons ligt, den held in degrootfte verlegenheid zoo niet in razernij te dellen , als wij intusl'chen de baronnes, door dit of dat toeval, van Esfek lieten verdwijnen. Wij konden haar alsdan de halve waereld laaten doorreizen, om haar op te zoeken, en bij gepaste gelegenheden onze geographifche kennis aan den dag leggen , tot hij: Te water en te land, Door ramp, op ramp befireden, Van tijd tot tijd den tegenfiand. Van reuzen hadt geleden; En 't gloeiend Etiopisch zand, Waar op de zon ondraaglijk brand. Weemoedig hadt betreden, Haar eindlijk in Nieuw- Schotland vondt, Daar juist een Engelsch fchip op het vertrekken ftondt Waar van zij zich bediende om England aan te doen, Dan door het felle en llormend woên, Geraakt men van den koers, en eindelijk.zij kwam In eenes kapers hand, die haar naar Tunis nam, Om daar in 't groot Serrail te leeven. Doch onze ridder fprong van 't fchip af op den kant, En ging te Mailega, gefterkt door goeden wijn, Wéér fcheep, om zich al verder te begeven, Want  pandoeren overste. *7 Want zonder haar kon hij onraooglijk zijn, Dan ach! bij Tunis in het Marckkaanfche land, Vondt hij zijn fchoone ■ dood in 't zand. Duizend dergelijke voorvallen zouden ons te ftaade kunnen komen; dan daar wij te meedogend zijn, om in éénen flag het gantfche geluk van onzen held alreeds te doen eindigen, of de gevoelige leezer in eenen onbehaagelijken toeftaud te brengen, zoo willen wij de geheele gramfchap des noodlots over onzen held tot het naastvolgend hoofdftuk befpaaren, en dit nog bij helder weder befluiten, terwijl wij den leezer verzeekeren , dat de baronnes les t,o c h , die intusfehen haar erfgoed ontvangen hadt, flechts alleen in Esfek bleef, daar zij onzen held verwagtte, om met hem de terug reize naar Weenen te kunnen doen. VIJFDE HOOFDSTUK. Waar in een bruiloftfeest ge/loord wordt. Alle fmarten, hoe groot zij ook mogen wezen, verzacht de tijd. Hij troost den minnaar, die zijne geliefde verliest; hij leenigt den kommer der bedroefde weduwen; hij goot balzem in de diepe wonden, die mevrouw lestoch door den dood van haaII. deel. B ren  i« frans van der trenk, ren gemaal bekomen hadt. Onze held hadt het alleen zijner wonderkracht te danken, als hij zijne beminde over het verlies van haaren echtgenoot minder treurig, dat is gefchikter voudt, om het woord beminnen of huwelijken uit zijnen mond te hooren. Trenk liet die goede gelegenheid welke hem het gunftig geluk aanboodt niet voorbij gaan, en zijn ijver voor den dienst moest ditmaal, zoo niet voor ilerkere hartstocht onderdoen, ten minlten zich met haar verdraagen. Hij richtte zijne terug reize zoo in, dat "er dagelijks maar een matig ftuk wegs wierdt afgelegd, en hij op zijn gemak eene plaats , wier beltorming hem in 't begin onmogelijk toegefcheenen hadt, kon aanvallen, tot hij zich daar van meester maakte. Schoon hij zedert den dood zijner gemalin een vijand van het huwelijk geweest was, en voorgenomen hadt zich daar in nooit weder te zullen begeeven, ja het bloote woord huwelijk als de pest gehaat hadt, is het echter niet te verwonderen, wanneer hij van gedachten was verandert. Zijne hartstocht was te heftig, als dat hij niet gezocht zoude hebben dezelve te bevreedigen, en hier toe was hem geen ander middel overig dan het huwelijk, want mevrouw i/rstoch dacht te edel, om onder een ander beding zijne liefkozingen toegelaten te hebben. Onze held bewilligde, zonder eenige zwaarigheid , in alle voorwaarden die zij hem voorfchreef, en hoopte nu dat zij voortaan zijne verliefde aanzoeken veel minder tegenftand bieden zoude. Dan hij vondt zich bedroogen; doch juist deze tegenftand vermeerderde zijne liefde tegen een' perzoon, wier waardij in zijne oogen immer toeneemen moest. Voorts  PANDOEREN OVERSTEi .ï£> Voorts bleef hem de zoete troost over, om nog een* maal op eene wettige wijze dat geene van haar te zullen erlangen, wat hem deugdzaame vrouwen zonder dat nimmer hadden willen toeftaan. Hoe gaarne hij zijn huwelijk verhaast of liever op het oogenblik voltrokken hadde, zocht echter mevrouw lestoch het zelve, daar den dood van haaren gemaal eerst zoo kortlings was voorgevallen, nog langer uit te ftellen, wijl zij het verkeerd oordeel der waereld vreesde, over eene handelwijze die zoo overvloedig wordt berispt, en echter, des niettegenftaande, zoo dikwijls wierdt nagevolgt, van de dame te Ephezen af tot op ■ in alle hoeken der waereld zult gij menfchen vinden, om deeze plaats naar uw believen aantevullen. Nauwlijks waren zij Weenen op twee dagreizen na genaden, als hen een boode ontmoette, die, nevens andere zaaken voor Ongarijen, ook eenen brief aan onzen held meede bragt, waarin hem bevolen wierdt zoo fpoedig mogelijk met zijne Pandoeren naar Beijeren op te breken, wijl de vijanden dreigden, dit jaar vroeger dan voorheen, deri veldtocht te zullen openen. Hoe groot ook de liefde over onzen held haare hee/fchappij mogt voeren, was zij echter de eeniglïe gebicderes zijnes harte niet, daar de eergierigheid in hem haaren zeetel behielt. Hij nam alzoo van deezen hem opgedragenen last gelegenheid, mevrouw lestoch ernstig te verzoeken , om het huwelijk te verhaasten, en flaagdé daar in tegen alle vermoeden, zoo gelukkig, dat zij zelve den dag haarer aankomfte te Weenen daar toe vast (lelde, zonder verdere voorwaarden of twijfelingen aantevoerem Hoe nader zij bij de hoofdftad B % kwa<  40 FRANS VAN D ER TRENK, kwamen , hoe grooter de vreugde onzes helds wierdt, daar hij zag dat 'er nu nog flechts eenige uuren aan zijn volkoomen geluk ontbraaken. Daar 'er nu flechts nog éénen nacht vervliegen moest, om tot het bezit van een goed te komen, zonder welk hem het leven tot een' last was, dacht hij dat hem het zelve onmogelijk ontrooft zou kunnen worden, en dal hij na het einde van deezen korten tusfchentijd zijn geluk volkomen zou zien. Nauwlijks was hij nog eenige mijlen van Weenen verwijdert, als hij, om zoo te fpreken,van den hemel tot in de helle nederzonk, en dat door zulk een ongewoon toeval, dat wij het zelve niet zouden geloven, als het niet gefchiedt of mogelijk ware. Zoo wordt de fchipper, door den woedenden orkaan Op 't oogenblik dat hij aan 't landen Des naasten oevers denkt, ver in den oceaan, Te rug geroert. — ZES-  pandoeren overste. ■ i ZESDE HOOFDSTUK. Waarin 'er een van den doodcn opftaat. Omtrent dien tijd, waarin zich de dag van den nacht afi'cheidt,de morgen begint aan te breken, en de voorwerpen zich nog niet duidelijk onderfcbeidenlaaten, was het, dat trenk eene post-chaize ontmoette waarin een eenig perzoon zat. De posteHon reedt zoo hard voorbij den wagen van onzen held, dat hij meende alles in (tukken te zullen breken. Op het zelfde oogenblik deedt zijne reisgenoote eenen fchreeuw van verbaazing en ontzetting. Zij fcheen buiten zich, en zonk in onmacht en levenloos aan de zijde van onzen held neder. Ontfteld over het gevaar waar in zij was, floeg hij geen acht op den voorbij rijdenden vreemden, welke plotzelings zijnen postelion beval, uil te houden, uit de chaize fprong, en fneller dan een blixem met den blooten degen in de hand na trenk vloog. Deeze hadt in 't minst geen aanval van dien kant verwagt, en kon de oorzaak daar van nog veel minder raaden. Dubbel belast met de eene hand de baronnes vast tc houden, en met de andere den degen te trekken , wist hij niet wat hij van de geheele znsk denken zoude, als hem de vreemdeling toeriep: B 3 s> welk  22 frans van der trenk, „ welk recht hebt gij om eene dame met geweld ,, op te houden?" Gelijktijdig waagde hij het om doldriftig naar onzen held te houwen, en fchreeuwde dat hij nog ter goeder uure gekomen ware om zich en de dame te wreeken. Hoe meer hij fchreeuwde hoe minder trenk verftond wat hij hebben wilde. Eindelijk, daar deeze niet naliet naar hem te houwen en te fteken, riedt hem zijne kloekzinnigheid aanftonds uit den wagen te fpringen, en zich tegen eenen razenden in den noodigen ftaat van verT dediging te ftellen. Zeeker zou 'er één van hun op de plaats gebleven zijn, indien mevrouw lestoch intusfehen niet weder tot zich zelve gekomen ware geweest. Zij fprong ijllings uit den wagen tusfehen de uitgetrokken klingen en riep: „ Om Gods wil! vreede! baron trenk! het voegt u niet, met eene fchaduwe te vechten, en tegen den geest van eenen verftorvencn nog wreed te zijn. En gij geliefde fchim van mijnen overleden gemaal, wilt gij van mij over huwelijks ontrouw wraakc neemen, zoo neem die van mij alleen, en laat een perzoon iu rust aan wien ik zoo naauw verbonden ben." Trenk ftond als van den blixem getroffen en dacht nu in eene andere waereld verplaatst te zijn. Deeze geheimnisvolle woorden, lieten hem bijna geen de minste twijffel over , dat de baronnes zinneloos geworden ware. Maar hadt hij in 't zelfde oogenblik als zij geweeten, dat hij de fchim van haaren gemaal voor zich hadde , wien hij bij Cham gedoodt hadt, dan zoude hij mogelijk nog veel verwarder geworden zijn. „ Neen antwoordde deeze" neen ik ben niet dood, ik leeve nog, onwaardige! tot uwe tuch-  pandoeren overste. 23 tïging, tot mijne wraake, ftoutmoedige!" Hier naderde hij zijne vrouw met bittere en fcherpe verwijtingen, die voornameulijk daar op uitkwamen , dat bij vreesde ergens een onbehaaglijk fieraad aan het voorhoofd geduurende zijne afwezendheid door haar bekomen te hebben 'ja hij ging in den ijver voor zijne eere zoo ver, dat hij haar het punt van zijnen degen op de borst zettede, om dezelve te doorbooren. Maar trenk vloog ijllings tusfchen beiden, vatte hem bij den arm, en dreigde hem den dood, indien hij een perzoon voor wie hij zijn laatften droppel bloeds overig hadt niet met de verfchuldigde hoogachting behandelde. Eindelijk deedt en zeide men van den eenen en anderen kant zoo veel, dat zijnen toorn voor de gronden van vernuft moest wijken, en men op het wezen der zaake komen kon. Deeze onbekende was wezenlijk de egte gemaal der baronnes van lestoch. Hij was aan de wonden door hem van onzen held bij Cham ontvangen niet geftorven, fchoon hij een geheelen nacht onder het getal der dooden gelegen hadt. Een landman in dien oord, hadt hem den volgenden morgen half leevende gevonden, hem in zijne hutte gedragen, en hem zoo wel opgepast dat hij weder volkomen herfteld wierdt. Daar hij niet wist waar zijne gemalin gebleven ware, hadt hij zich naar Weenen begeven, meenende haar daar zeeUer te zullen vinden. Dan dit was te vergeefs, wijl zij reeds eene maand ta vooren in gezelfchap van onzen vriend de (lad Weenen hadt verlaten. Hier op'was hij, wijl hij meende, dat zij zich zomtijds naar haar vaderdad Esfek begeven zou hebben, deezen nacht op reis gegaan, om haar op te zoeken; en zijne verB 4 baasd-  84 frans van der trenk, baasdheid was niet minder, haar in trenks gezelfchap aan te treffen, a's het misnoegen van onzen held, over het geval dat hem juist op de gefchiktfte tijd daar voerde, en hij vloekte op de menschlievenheid des landmans die hem in 't leven te rug gebragt hadt. Voorts zoude de baron lestoch gewis zijne gemalin voorbij gereden zijn zonder haar te kennen, als zij zich niet, daar zij hem 't eerst zag, door dien fchreeuvv verraaden hadt. Hij meende dat het een vrouwsperzoon was, dat onze held met geweld fchaakte, en Waar van •hij' met geweid — dat geene dacht te neemen — Dat wij, om 't u rond uit te zeggen, ons zouden fchamen te doen, en was daarom met den blooten degen tot haare redding toegefchooten , wanneer hij tot zijne groote verwondering in haar zijne gemaalin erkende. Trenk mogt hem nu zoo fterk verzeekeren als hij kon dat hij haar onbevlekt uit zijne handen terug kreeg: de echtgenoot was te ijverzuchtig om allen twijfel van dien aart uit zijne gedachten te kunnen (tellen; doch hij fprak niet van eene fcheiding zoo als onze held gehoopt hadt, en alle vier reisden zij nu naar Weenen. Ieder gaf zich over aan zijne gedachten, en trenk hadt tijd, daar hij alleen in zijne chaize zat, befpiegelingen te maaken over de vergankelijkheid van *s menfchen geluk, en met den wijzen salomo uit te roepen: g Ve-  PANDOEREN OVERSTE. 2S 6 Venitates venitatem! • Geduurende zijn verblijf in Weenen, zag hij de baronnes niet meer dan een eenige reis, maar hij wist zich te herftellen, en meende, waarom weeten wij niet, dat het beter ware, de vrouw voor den huwelijksnacht te verliezen, dan den anderen dag reeds weduwnaar te zijn. ZÊVENDE HOOFDSTUK. Het y/clk van den oorlog handelt, en zich met eenen woordenflrijd eindigt. Trenk ijlde nu na Beijeren tot zijne lieden, en vondt een gedeelte der vijanden aan den Lechftroom bij Rain aan het hoofd der brug: maar de overigen ftonden tusfchen den lech. en donauwweert, en hadden met mnlkanderen gemeenfchap door de over de Lech geflagene brug. Tien granadier compagnien en drie honderd kroaaten met zes kanonnen kregen bevel om de brug te beltonnen , t re n k, die de eer alleen wilde hebben, nam met nog twintig viywilligen bet befluit om het hoofd der brugge, met den degen in de vuist te befteigen, eer 'er noch een kaB 5 non-  i5 'RANS VAN der TRENK, nonfchoot van de anderen gefchied zoude zijn; alfe te paard vlogen zij in vollen galop op de linkervleugel des vijands aan, en zwenkten dertig fcbreeden nederwaards, fpoedig rechts, om het vijandelijk vuur te ontgaan, fprongen op de onverwagfte plaats van hunne paarden af, en beuegen de brugge. De vijanden, zoo onvoorziens verrascht, deeden weinig tegenftand. Veelen reddeden zich door barken aan den anderen kant, maar eene groote meenigte verdronk. Trenk behieldt zijnen post tot de aankomfte der Oostenrijkfche armée, en deeze handelwijze droeg de volkomen goedkeuring van prins ka rel van Lotheringen weg, welke deswegen onzen held nog dien zeiven avond aan zijne tafel verzogt. Dit geval fpoorde hem tot eene nieuwe kloekmoedige daad aan. Van de tafel komende, ijlde hij nog dien zelfden nacht, met flechts dertig man, naar de Lechfrroom, om aan de andere zijde den vijand in 't leger te overvallen. Hij liet ten dien einde acht fcherpe kanonfchooten in het digt aan den oever neêrgeflagene vijandelijk leger afvuuren, en te gelijk veertig man aan alle de omliggende hutten klappen, als of hij van voornemen was eene bru» op te (laan; intusfchen geraakte hij met dertig Pandoeren in twee plafons over den Lechftroom, en overviel de Vijandelijke legerplaatze, die hij echter tot zijne grootfte verwondering ledig vondt, wijl de vijand van daar weg gevlugt was. Hij liet nu ieder zijner manfchappen een licht aanfteeken, om de tenten te vifiteeren en eenigen krijgsgevangen te maa- ken, maar hij vondt geen levend fchepzcl in de ge-  pandoeren overste. 2? geheele legerplaats, en vergenoegde zich met honderd twintig tenten, die hij hadt laaten afbreeken, over den ftroom meede te neemen, en haar den anderen morgen aan den prins tc toonen, die niet naliet onzen held den verdienden lof toe te zwaaijen fchoon hij voor ditmaal flechts tegen ledige tenten gevogten hadt. Eenige dagen daarna verliet deFranfche armee de Beijerfche, en trok te rug naar Frankrijk. Doch onze held kreeg bevel door het Swartbosch naar oud Breifach te marcheeren; deels om de Oostenrijkfche landen voor vijandelijke aanvallen te befchutten, deels om de Franfchen in den Elzas met belasting-brieven (a) te verfchrikken. Voorts hadt hij een dreng bevel, om op den marsch derwaards de nauwfte krijgstucht in acht te nemen, en in de Rijkslanden zijnen lieden niet de geringde buitenfpoorigheid toe te daan. Trenk was daarom ten uiterden dreng, en menig Pandoer die in Beijeren ongedraft geplunderd hadt, wierdt aan eenen fwabifchen boom opgeknoopt, als 'er een inwooner over eenige belediging zich bij hem beklaagde. De inwooners donden verdomt over de onverfchiiligheid der Pandoeren, als zij opgehangen zouden worden, die fchoon de drop reeds om hunne halzen was, echter de pijp nog in den mond hielden; deeze verwondering wierdt nog grooter, als zij zagen dat onze held met eigen handen Pandoeren hoofden, als maankoppen weg floeg of open fplcet. Pen 29 Jnlij 1743 > kwam hij gelukkig in oud Breifach aan, (a) Kontributions pa.'enten,  23 frans van der trenk," aan , waar de vesting werken tot op het Hot geflecht waren , en loste liet garnizoen van het Damnisch regiment af, het welk nu de vesting Freiburg betrok. Oogenblikkeli k na zijne aankomst, zondt hij een detachement van honderd man Pandoeren, en vijf.en- twintighoezaaren naar Neuburg, met bevel om van d^ar over den llhiju in den Elzas te flxoopen. Zijn bevel wierdt nauwkeurig uitgevosrt. Zij trokken bij den helderen dag over den Rhijn, ontnamen den vijand acht-enveertig osfen, en zwommen gelukkig met hunnen buit over de rivier te rug. Dergelijke ftrooperijen gebeurden 'er dikwijls,en trenk liet thans het navolgend patent, in 't Duitsch cn Fransch, door den geheelen Elzas verfpreiden: „Ik fransiskus, baron van trenk, chef van het corps Pandoeren, en kommandant der ffad en vesting Breifach enz. maak hier meede allen die dit zullen zien en hooren, bekend; dat daar het der Goddelijke Voorzienigheid behaagt heeft, de wapens van haare majesteit de koningin van Ongarijen en Bo. heemen &c. mijne allergenadigfte koningin en vrouwe te zegenen, en haare flaaten van de talrijkfie armeen die in dezelve gevallen waren te bevrijden, het welk grond geeft om te hoopen, dat de Goddelijke Voorzienigheid haare vooruitzichten onderfteunen wil, om haar voldoening en herftel van fchade, die zij van zoo veel vijanden in haar land, door gewelddadigheid en afpresfing, tot nadeel haarer lieve en getrouwe onderdaanen, heeft ondervonden, te verfchaffen; en hoogstgedachte haare majesteit mij met mijn corps Pandoeren in deeze ftad en vesting gezonden heeft, met dat oogmerk om in 't land der vijanden in te dringen, en  pandoerenoverste.^ 20 en zelfs onder brandfchatting te zetten, zonder echter om daar door de inwooners eener provintie, die wel eer een gedeelte van de ftaaten haarer voorvaderen uitmaakte , en waar voor zij nog beftendig liefde en achting heeft, te verwoesten en verderven: Hierom wil ik, wijl mij nadrukkelijk aanbevolen is, de inwooners voor het dreigend gevaar te waarfchouwen, en hun een middel aan de hand te geven, hoe zij zulks zouden konnen afweeren, hier meede verklaaren, en door het tegenswoordige patent opentlijk bekent maken , dat alle langs den Rhijn liggenden dorpen, vlekken en fteden, welken gezanten aan mij zullen zenden, om voor de brandfchatting die ik hun afvorder te betalen, namelijk voor ieder huis en ieder groot fluk land in den Elzas, dertig rijksguldens, als dan vriendelijk zullen behandeld worden, en men hen in het volle bezit hunner goederen en effecten befchermen zal. Daar in tegendeel al de genen, welken zich bier na niet zullen willen gedragen, al het geweld des oorlogs zullen ondervinden, en zoo wel zich zeiven, als hunne huizen en effecten, door vuur en zwaard aangevallen zien." &c. Dit patent hadt de door trenk bedoelde uitwerking niet; in tegendeel lieten de Franfchen hem beduiden dat zij verlangden hem zelve bij hen te zien, om de begeerde zom af te haaien, want zij hadden zich iutusfchen aan de overzijde des Rhijns in den best mogelijken ftaat van verdediging gefield, en hunne vestingen niet alleen met genoegzaame bezettingen en voorraad voorzien, maar ook langs den Rhijn tot aan. Huningen genoegzaam op ieder fnap- haan-  30 frans van DER TRENï, haanfchoot posten uitgezet, om den Pandoeren en Hoezaaren den overgang te beletten. Overal waren fchansfen opgeworpen, en zelfs de boeren waren tot Hands-verdediging gewapend. De graaf van sachs was met het grootfte gedeelte der Franfche armée meest aan dien oord getrokken, en de Marechal en Hertog van Noailles bedekte met zijne a'rmée, achter de Linien aan de Queich en Lauter, den beneden Elzas, op welke koning george van Grootbrittannie met een fterke armée aanrukte. — Intusfchen hadt trenk zich zeer beijverd om de vestingwerken te Breifach te herftellen, terwijl de Oostenrijkfche armée j die uit S9000 man beftondt, den 14 Augustus tot Muntzingen nabij Breifach was aangeland. Trenk nam nu zijn verblijfplaats op het flot te Heitersheim. Den 16 Augustus trok hij met honderd dertig man, in 't aangezicht der vijandelijke posten, niet ver van het fort Mortier, over den Rhijn, nam eenige gewapende boeren gevangen, attaqueerde het hoofd der brugge van het zoogenaamd geitwater, het welk hij ook na een' korten tegenftand bemachtigde, na dat hij den kapitein die de brugge wilde verdeedigen met noch veertien man in (lukken gehouwen hadt. De overigen vluchteden in eenen digt aan de brugge gelegen molen, welken allen, deels in het water, deels in het vuur, hunnen dood vonden. Want de Pandoeren hadden den molen na dat hij uitgeplunderd was in brand gedoken. Trenk veroverde bij deeze gelegenheid, behalven den overigen buit, eene trompet en eenen ftandaart welken hij, tot een teken zijner expeditie, na dat bijzonder een eeuig man verloren te hebben weder over den Rhijn  pandoeren overste. 31; Rhijn getrokken was, prins Karei van Lotharingen ter hand (telde. Deeze echter gaf hem den ftandaart weder te rug, met bijvoeging, dat zijne Pandoeren hem als een overwinningsteken zouden voeren. Voor 't overige zoekt de ongenoemde fchrijver in zijne onpartijdige aantekeningen, de bellaanbaarheid eens zoodanig veroverden ftandaart, op te heffen, daar hij trompet en ftandaart te zaamen voegt en zegt, dat dit overwinningsteken flechts een lapjen geweest zij, het welk de Franfche cavallerij gewoon is aan haare trompetten te voeren, en dat zij een trompet-vaandel noemen. Wij hebben geen lust om ons daar over in twistgedingen in te laten, en geven den genegen lezer volkomene vrijheid, om te leezen een trompet en een vaandel, of, een trompet- vaandel. AGTSTE HOOFDSTUK. Waar uit onder anderen gezien kan worden, welk een wezen een galant homme zij. s LJtroopenjen van dien aart vielen nu dagelijks voor. Want weinige dagen daarna, ging trenk andermaal over den Rhijn, veroverde de aan den oever opgeworpen Batterij, nam een' Marechal deLogis, vier  32 frans van der trenk, vier Kurasfieren en twee gewapende boeren gevangen, en vernielde eenige vestingwerken. De vijanden hadden onder anderen een Blokhuis opgeflagen, maar nauwlijks was het klaar, of trenk lag het zelve in de asfche; het wierdt voor de "tweede en derde maal herbouwt, en trenk hadt driemaal het genoegen om den arbeid der Franfchen door de vlam te zien verteeren; zoo dat den vijanden de lust verging verderen toellel tot vuurwerken voor onzen held op te bouwen. In 't algemeen maakten de wilde Pandoeren zich van dag tot dag geduchter bij de galante Franfchen, welken zich dikwijls bezwaart vonden dat men hun zulke lieden, die geen favoir vivre hadden, op den hals zondt. Dan trenk nam juist uit dit zelve verwijt gelegenheid, zijnen lieden te verdedigen; zeggende, juist daarom, wijl de Ongarifche en Slavonifche troupen, niet wel wisten te leeven,is het nodig geweest hen naar Frankrijk te zenden, om daar door zeeden en galanterie te leeren. Voorts zijn zij geen Duitfchers, die Met volle handen In Frankrijk geld verkwisten; neen, deezen zijn veel meer gewoon, overal hunne beurs te fpekken, en met dezelven vol tot hunne vrouwen en kinderen te rug te keeren. Zeeker beviel deeze taal den vluggen Franfchen niet, noch veel minder de vervulliug van dezelve , maar zij zochten zich door haatelijke zinfpelingen op de Pandoeren te wreken, en koelden hunne galle daar, door dat  pandoeren overste. 33 dat zij hen , wegens hunne roode mutzen die zij ais de Janitzaaren op 't hoofd droegen, de roode Kapucijners noemden. De Pandoeren daar en tegen namen veel genoegen in de franfche lekkernijen, en keerden niet zonder buit te rug. Zo lang zij deezen nog vonden waren zij 'er ver af, om geweldenarij, en te plegen, maar naauwlijks vluchteden de Franfchen met hunnen voorraad dieper landwaards in, of zij hieuwen alles wat hun onder de hand kwam ter neder, en geen Franschmankreeg verder pardon. Dikwils zwommen zij over den Rhijn , ijlden met den zabel in de hand landwaards in, en wien zij aantroffen kostte het zijn leven. Dit duurde de gan- fche maand Augustus door, en trenk gaf den Franfchen vrij wat werks, wijl hij hen heedeu fchansfen liet opwerpen, om dezelven morgen weder te kunnen vernielen. Een der kloekmoediglie ondernemingen van trenk, was den aanval op het fort Mortier, op welks verfterking de Franfchen zich voornamelijk toeleiden. Onze held kwam, niettegenftaande hem meer dan honderd kanonnen uit het fort tegen donderden, met agt honderd Kroaaten en Pandoeren over den Rhijn, greep eene daar naast bij liggende redoute aan , veroverde dezelve, en zwom zonder groot verlies met zestig gevangenen over den Rhijn te rug. Zoo gelukkig hij in ftroperijen van dien aart was, zoo gelukkig was hij ook in die, welke hij in 't rijk der liefde waagde. Schoon de tekens van ongevoeligheid, of liever onmenfchelijkheid in alle zijne daaden doordraaiden, fchoon zijn gezicht zedert die kruitontbranding in den Beijerfchen krijg iets duivelachtigs behouden hadde, even- II. DEEL. C Wel  34 FRANS VAN DER TRENK, wel zag men nog fpooren van mannelijke fchoonheid daar op, en de lidtekens zelfs verlooren, als bewijzen van zijnen moed, veel van hunne affchuwelijkheid. Bovendien was zijn voorkomen edel, zijn gedrag tegen het fchoon gedacht ten uiterften bevallig en vriendelijk; ja zelfs zijne gierigheid veranderde in verkwisting, zoo draa hij op een zeeker voorwerp verliefd was. Mogelijk hadt hij nog andere gaven, mogelijk Verftond hij die geheime kunst Waar van wij u den grond niet kunnen openbaaren , Schoon wij 'er met verwondering op ftaaren, Om de verheeven gunst Der fchoonfte wezens zelfs, door Nikkers te doen plukken Daar zij maar al te vaak haar in hun armen drukken. Genoeg , de fchoonen van den Elzas moesten ten trots van haare afkerigheid, die zij noodwendig tegen eenen aanvocrer van Pandoeren hebben moesten, toeftemmen, dat hij ten minnen een homme-du-monde, een galant homme ware, wijl hij door bevalligheid wist te behouden wat zijne onderhoorigen met geweld roofden. Doch wij keeren tot de gefchiedenis te rug, en een gewichtig voorneemen vereischt te recht een eigen Hoofdftuk. N E-  pan do f ren overste. 35 NEGENDE HOOFDSTUK. Waar in een voorneemcn verijdelt wordt. De derde September was vastgefteld, om met de ganfebe armée, onder liet bevel van prins kar el, den Rhijn over tc trekken. De overtocht zoude aan twee plaatzen, niet ver van Breifach en boven Neuburg, te gelijkcr tijd gefchieden. Prins karel bleef nog met de voorhoede in de oude legerplaats bij Muntzingcu fla d houden; maar de achterhoede benevens het corps de referve was verder opwaards tegen Neuburg genikt. De Kroaaten en Hoezaaren benevens twee . regimenten van Nadastie verlterkte zich om Huningen aan te doen. De vorst van waldek bevondt zich met de Infanterij bij de koude Herberg, en de graaf van hohenems met de kavallerij insgelijks bij Neuburg. Niet ver van daar itont de Generaal ghelani met een ander corps Hoezaaren, en generaal ialfi hadt met zijne Karabiniers en grenadiers te paard te Breifach post gevat. Op een' zeekeren afftand bleef de generaal van berlicüingen met het corps de referve, generaal tri ps met zijne Hoezaaren, en de overlte menzkij met zijne Croaaten. Maar trenk hadt zich met zijn C 2 pau.  36 frans van des. trenk, Pandoeren corps bij Berkenheim beneden oud Breifach geposteerd . Dan hoe fchoon ook de frand van het vreeslijk Oostenrijks heirleger was, fcheen echter de gelukkige uitvoering van hun voornemen bijna onmogelijk. Boven dien maakte de geweldige ftroom des Rhijns den opflag eener brugge, zoo niet onmogelijk, ten miniïen ten uiterften moeijelijk, terwijl de Franfchen den tegen overzijnden oever allervoordeeligst hadden bezet. De graaf van sachs flont met het best gedeelte der Franfche troupes boven Nieuw Breifach, om de bewegingen van Prins k a r e l in Breifach waar te nemen; een ander corps Franfchen bij Hagenau, en een derde bij Bazel, waar de marq'uis de ravoije zich alle moeite gaf dit kanton te bewegen, om den Oostenrijkeren den doortocht te weigeren. Eene talrijke vijandelijke macht, die boven dien op het voordeligst agter fchanfen en linien geposteerd was, zoude een ieder van de be. proeving om haar te doen verhuizen hebben afgefchrikt; dan de Oostenrijkers bleeven bij hun voornemen, fchoon zij vooruit zagen dat de agterflen over de lijken der voorften eene baane zouden moeten maken, als zij den anderen oever beftijgen wilden. Ten dien einde werdt alles wat nodig was in 't werk gefield, en te Frëiburg waren reeds over de honderd veertig ponten in gereedheid gebragt. Boven dien waren vanWaldshut tot aan Rheinfeld honderd brugichepen toegerust, en met negentig Hukken kanon gewapend, dienende om den overtocht der troepes te bedekken; maar dit alles hielp niets, tegen de hindernis welke dagelijks door de voordeelige ligging des vijands vergroot wierdt. Den aden Sep- tem-  pandoeren overste. 37 tember wierdt het teken tot den optocht gegeven. Prins karel verliet zijne tot hier toe gehoudene legerplaaze bij Muntzingen, en rukte met de eerfte linie tot aan Hochftedt, eene halve mijle van oud Breifach. Het landt wierdt aan allen zijden gerecognosceert, en de prins van waldek was de eerfte, die in den nacht tusfchen den '3den en 4den den overgang bij Rheinweiler beproefde, en hadt reeds vijf compagnien grenadiers en zes honderd kroaaten over de rivier doen trekken. Dan zij waagden zich te fchielijk dieper in het land, en veroverden wel eene fchans, maar de Franfchen floegen alarm, omringden hen, en 'er kwamen maar weinigen over den Rhijn re rug. Zes honderd mannen wierden in ftukken gehouwen. In den zeiven nacht wierdt 'er eene andere kans in den omtrek van oud Breifach gewaagd, die echter bijna even zoo ongelukkig uitviel. Nu riep prins karel onzen held en zeide tot hem, dat hij gaarne zien wilde wat hij nu zou kunnen uitrigten, en beval zijner onverfchrokkenheid in deezen nacht de laatfte proeve. Trenk was hier meede te vreede, en nam voor, om of in zoodanige gewichtige onderneming zijn leven op te offeren, of met eere bekroond over den Rhijn in 't leger terug te keeren. Hierom zettede hij zich met vijftien honderd Pandoeren en Kroaaten in kleine fchuitjes, en voer op Breifach, tegen over een groot eiland van den Rhijn , Rhijnmark genaamd, aan. Dit eiland is van den Elzas flechts door eenen kleinen arm des Rhijns afgelcheiden, welke het geiszwater heet. De Franfchen hadden het zelve met twee regimenten bezet, en zich op het allervoordeellgst naar de regeC 3 len  38 frans van der trenk, len van de kunst verfchanst. Bovendien kon dat eiland van het tcgenoverleggende fort Mortier beftreken worden. Des niettegenitaande vatte trenk met de zijnen post op hetzelve en greep de vijandelijke fchansfen aan, waar in flechts honderd gemeenen , twee kapiteins en drie lieutenants tot verdediging hgen; ma'ar deeze vuurden zoo krachtig als of het duizenden ware:;. Hun tegenftand echter maakte de Pandoeren nog woedender en als zij eindelijk de fchanfen flormenderhand ingenomen hadden, hieuwen zij al wat nog leven hadt in de pan. Trenk zelve zabelde den komroandant graat c r eVECcrcuk. cn den fehildwacht eigenhauuig ter neêr. Voorts hadt hij een verlies van eenen capitein, een' lieutenant en zeven- en- dertig gemeenen door het vijandelijk vuur geleden. Na deeze gelukkige onderneming ijlde hij met de zijnen naar het geitzwater, om over het i.elve verder door te dringen. Dan de hevigheid des ftrooms en het vijandelijk kanonvuur van de andere zijde der tete du pont Itremde zijnen voortgang. Intusfclïen waren tot zijne onderfteuniug de overfte» mp.nskij met vijf honderd Kroaaten, graaf van :vonigsek, én graaf van stakenbeug met al de grenadiers der voorhoede, en nog zes infanterie jegimeruen op het eiland Rhijnmark nagevolgd , welken zich 'er alle aan lieten gelegen leggen om een' vasten post te vatten. Zij arbeideden onvermoeid aan een Tête du pont, eii in weerwil van het vijandelijk kanonvuur, dat onophoudelijk voortduurde, maar door den te verren afltand zijn meeste kracht verloor, kwam de brug aan deezen kant van den oever tot ftand. De Franfchen hadden vrij wat gemak- ke-  pandoeren overste. 39 keiijker op het eiland Rhijnmark kunnen komen, en hunne vijanden verdrijven, dan zij dorsten dit niet te wagen, of wilden zulks niet doen, en vergenoegden zich blootelijk om den vijanden het verdere voortdringen te beletten. Zij verfterkten daarom de bezetting aan hun brughoofd, en hunne redoutes aan den oever, met nog meerder kanonnen , waarmeede zij op eene ongehoorde wijze het eiland Rhijnmark befchooten. Het welk de Oostenrijkers van den Eggersberg bij oud Breifach zoo nadrukkelijk beantwoordden dat de Franfche batterijen wierden vernietigd, en veel kanonnen onbruikbaar gemaakt. Intusfchen hadden de Oostenrijkers n.og voor het midden van den anderen dag zich zoo wel verfchanst, dat het eiland de vertooning eener wezenlijke Batterij verkreeg. 'Er bleeven daar tot bezetting, drie batallons, zes grenadier-compagnien , zeventig kroaaten , en warasdieners, honderd pandoeren, en drie honderd arbeiders, welken van eenen veldmaarfchalk lieutcnant en generaal wachtmeester gecommandeert, en alle twee dagen afgelost wierden. Het hoofdkwartier bleef intusfchen nog te Hochftedt, 'en prins k arel en graaf khevenhuller beraadflaagden dagelijks om den vollen overgang over den Rhijn wcrkllellig te maken. Men rustte te Freiburg eene nieuwe fchipbrug toe, veele duizenden werktuigen wierden 'er aangevoert, en dag en nacht aan fcheepen en vlooten gearbeid. Dan- de zwaarigheden wierden van dag tot dag grooter, en de waarfchijneiijke oorzaaken, waarom dit voornemen niet is uitgevoerd geworden, mag de lezer in 't volgende hoofdftuk opzoeken. C4 TIEN-  4o FRANS VAN DER TRENK, TIENDE HOOFDSTUK. Lang geborgd is niet kwijt gefcholden. w W ie de ftaat der toenmalige omftandigheden kent zal zich zeker verwonderen, waarom het afgefprokene plan niet door de uitvoering is bekroond geworden, en het Frankrijk gelukte om talrijke krijgsbenden van zijne grenzen af te houden. De tegen Frankrijk uitgekozene troepes overtroffen hen verre, terwijl de Franfche grenzen in 't midden des zomers, wanneer de vijanden aanrukten, in eenen veel flechteren ftaat van verdediging dan aan het einde van den veldtocht waren. Onze heldfchoof de fchuld der mislukte^onderneming, deels op de al te groote voorzigtigheid der generaals, welke zoo lang bezig waren met alle fchreeden af te roeeten tot dat de Franfchen tijd gewonnen hadden, hunne troepes bij een te doen trekken, en zich op het best te verfchansfen; deels op de oneenigheid van verfcheiden bevelhebbers; deels aan gebrek van nodig voeder; deels op zeekere dingen, die in de kabinetten reeds beflooten waren, welken hij echter niet wist, en wij om die reeden den genegen lezer niet meede deelen kunnen; deels op de geallieerde armée  PANDOEREN OVERSTE. het overwinnings-gefchrei der Oostenrijkers., Prins kar.ee verheugde zich over dien fchoonften tak in zijnen lauwerkroon, maar hij was tevens edelmoedig genoeg , denzelven zich niet alleen toe te eigenen. Kadasti en trenk verkregen opentlijken lof. Die , dat hij door zijne kundige dispoiitie en dappere uitvoering, den overtocht en het opflaan der bruggen bewerkt,en deeze, dat hij door zijne ftoute onderneeming met zijne pandoeren, den vijand tot een haastige vlucht gedwongen, en het opflaan der bruggen veilig gemaakt hadt. llomens monfter hannibal, ad portas, zal gewis niet vreeslijker geweest zijn als het geroep der Franfchen, zoo dra de pandoeren, aan wal ftapten: ,, te rug, ó gij kinderen, de pandoeren zijn daarl" NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Het welk men voor het naar bed gaan lezen moet, wijl het eene flaapyerwekkcude kragt heeft. Prins karel wist zich niet flechts voordeden te verfchaffen , maar hij wist 'er zich ook van te bedienen. Even na den overtocht over den Rhijn, fcheen het, als of de Franfche armée, zich tot eene flag gereed maken wilde. Maar de Franfchen ijlden van Maintz en Worms, naar Speger en Gemersheim. £ 3  70 frans van der trenk, te rug. Berenklatj daar en tegen was hen op den nek , en dreef ze naar den kant van het Vogifche gebergte. Aan beide kanten des Rhijns, was alles in beweging. Stofwolken liegen op, en lieten aan de zon Het aardrijk, en dit liet zicli aan de zon niet zien. Een deel der Keizerlijke armée, welke zich van Rheintzabern tot aan Lauterburg uitgebreid hadt, wendde zich naar de grensfen van den Elzas, en eindelijk vereen'gde zich de graaf van sekkendorf, met den marechal de coignij, bij Germersheim en Landau, tegen over Philipsburg. Maar Prins ka rel gaf oogenblikkelijk na den overtocht des generaal nadasti en trenk ordre, om met de avant- garde over Rhijntzabern op de Lauterburger liniën los te gaan , en dezelve benevens de ftad Lauterburg te bemagtigen. Deeze liniën nemen haar begin te Hagenbach, digt aan den Rhijn, (trekken zich uit tot den Lauterftroom, en gaan langs deezen tot Kroonweesfenburg , makende aldus de grensfen uit, tusfchen den Onderpalts en den Elzas. Tegen over Hagenbach vangen de niet minder bekende liniën aan , welke zich door het Badifche Wurtembergfche en Breisgau, tot aan Sekingen, uitflrckken. Nadasti en trenk namen tot uitvoering van dit bevel niet flechts de gezamentlijke hoezaaren en pandoeren, maar ook de Warasdiners en Karlftiidters, benevens twee hongarifche infanterie-regimen. ten esterhasi en forgatsch mede. De vorst van waldek volgde met een fterk korps op een' ze-  pandoeren overste. 71 zekeren afftand na. Zij kwamen tot aan Rhijrizaberg, welk fteedje zij half in de asfche gelegd vonden , wijl de Beijerfcben, om niets in de handen der vijanden te doen komen , hun, daar zijnde, magazijn van 8o,oco rantzoenen hooij , behalven den verderen voorraad in brand gedoken hadden , waar door een gedeelte van het fteedje op eenmaal verteerde. Hierop zondt nadasti een' officier met eenige manfehappen naar Lauterburg voor uit. Deeze berigtte , dat de ftad met niet meer dan cco man Elzasfer militie, en 200 reguliere troupes bezet ware , en 'er in de liniën, in 't geheel geen bezetting was. Hier op trokken zij met hun korps derwaards; maar intusfchen hadt de Franfche lieutenant-generaal van censac met 1000 man reguliere troupes, en 700 van de land-militie zich daar in geworpen. Nog denzelven dag eischte nadasti en trenk de ftad vau hem op , en dit weigerende, rukte onze held moedig met zijne pandoeren aan, welken in korten "tijd zich meester maakten van het aan het hoofdwerk Lauterburg gelegene ravelein. Schoon onze held aan de rechter fchouder een' fchampfchoot kreeg, verhinderde deeze ligte wonde hem echter niet in zijne onderneming , en hij begon al aanftonds eenige huizen in de yoorilad,, in brand te (teken. Maar den kommandant dreigde men, door het aan (lukken hakken der Huizen, het water te zullen benemen, en bij voortduurende hartnekjdgheid, naar krijgsgebruik tegen hem te zullen handelen. Te gelijkertijd liet men hem weten , daar men bemerkt hadt, dat de Franfche militie, het groot hoofdmagazijn aldaar in brand wilde (leken, dat allen zonder aanzien E 4 van  li frans van der. trenk, van perfbon , over den kling zouden fpringen,' afs zij 'er flechts een' vonk vuur in wierpen. De Heer van gensac liet den 4 Julij, de chamade flaan, en ging eene kapitulatie aan, waar bij men overéén kwam, dat hij met alle eer, vrij zoude aftrekken; doch met zijn geheel garnifoen, geduurende den tijd van een jaar niet tegen Oostenrijk dienen zoude. Aldus viel het magazijn en de ftad in de handen der Oostenrijkers, welke daar in 100,000 portiën hooi, 15000 portiën ftroo , 2000 zakken haver, 17000 zakken meel, 148 vaten rijst, 120 befpande proviantwagens, 600 hembden, en zoo veel paar fchoenen , 8 vierponds- en 2 agtponds flukken, en dan nog aan den Rhijn 121 vademen hout, 100 centnaars hooi, 37 hoopen planken , en 800 zakken haver vonden. 'Er was den Franfchen en hunnen geallieerdens ze^r veel gelegen aan de behoudenis der Lauterburgfche linie, wijl zij , door deeze te verliezen, geheel van den Elzas, afgefneden zouden geworden zijn. Hierom be_ floten zij, om 'er met vereende magt door te flaan, en dezelve, het mpgt kosten wat het wilde, te redden. Prins kar el, welke intusfchen met de hoofdarmée tot aan Rhijn Zubern, na Geruht was, en het hoofdkwartier na Lauterburg verlegt hadt, bemerkte het doelwit der vijanden wél, en verzuimde daarom niet, om de Lauterburgfche liniën te bezetten. Maar nadasti en trenk wierden met de voortroepes naar Kroon-Weisfenburg gezonden, om zich van deezen oort en de liniën te gelijk meester te maken. De onderneming moest echter met de grootfte gezwindheid uitgevoerd worden, wijl de met Bciferiche én- Hesfifche vereende Franfchen, van Gemers- heirn  pandoeren overste.' 73 ïieim af, in vollen aanmarsch waren. Kroon-Weisfenhurg op zich zelve , welk flechts met ringmuuren voorzien was, baarde onzen held geene moeite,want nauwelijks hadt hij de ftad berent , en den kommandant opgeëischt, of deeze gaf zich op discretie over. De overfte forgatsch nam daar het kommando over , en een bataiüon van zijn regiment , benevens drie honderd Kroaaten, wierden daar in gelegd. Nog den zeiven dag [vertoonde zich de avant - garde der vijandlijke armée aan de liniën, welke trenk met de twee overige bataillons van forgatsch, drie anderen van ester ha si, en een gedeelte der Kroaaten bezetten liet. Hij ging zelve met de overige Kroaaten, Hoezaaren, en zijne Pandoeren, den aanrukkenden vijand te gemoet, en moest hem uit kragt zijner order , zoo lang bezig houden , tot de geheele Oostenrijkfche armée Lauterburg gepasfeert zoude hebben. Daarna moest hij Kroon - Weisfenburg weder verlaten, en met het daarin zijnde garnizoen, te rug te trekken. Intusfchen wierden hem tot verwerking vijf honderd man Duitfche Kavallerie toegezonden , en drie andere regimenten ' onder de generaal preijsing, ftondcn insgelijks tot onderfteunihg na te volgen. De vijandelijke avant-garde beftond daarentegen, uit loutere Hoezaaren, welken nog van twee kavallerie-regimenten verzeld waren. Trenk viel haar zoo dra zij zich vertoonde, zoo onftuimig aan, dat zij na een korten tegenftand, moest vlugten. Hij veroverde, behalven veel krijsgevangenen , een paar pauken , en twee ftandaarden van&de vlugtelingen. Maar den anderen dag, den 6 Juli}, bekwam onze held vrij wat gewichtiger te doen,' E 5 want  74 frans van der trenk, want in de vroegte rukte de meer dan veertig dui. zend man fterk zijnde vijandelijke armée bij KroonWeisfenburg aan, en Helde zich in Dagorde. Schoon het Oostenrijksch korps Hechts tien duizend man fterk was , waagde hij het echter , om zich tegen het grootfte leger over te ftellen zij vogten alle met uitnemende ftandvastigheid. Prins k a r e l, ware hen gaarne met zijn geheel leger tot hulp gekomen, maar hij vondt niet raadzaam, zijn voordeligen post te verlaten. De generaal preijsing kon integendeel door de Degte wegen, niet ten beftemden tijd bijfpringen. Zoo dat de Oostenrijkers .zich niet anders voorftelden, dan een' roemrugtigen dood, of eene verfmaadelijke gevangenis, en floegen met leeuwenmoed tot driemaal de indringende vijanden te rug, welken immer door versch volk weder, vcrfterkt wierden. Trenk kreeg, bij de verdediging eener fchans, een' kogel door den rand van zijnen hoed , waar over hij al aanftonds aan drie Hesfen wraak nam , die hij eigenhandig aan. ftukken hakte. . De actie duurde agt geheele uuren, tot na den ondergang der zonne, wanneer de vijanden eindelijk de liniën beliegen , en de Oostenrijkers, die geen amunitie meer hadden, dwongen te rug .te wijken , na dat zij omtrent duizend dooden en gekwetiïen op de plaats gelaten hadden. Daarentegen voerden de Oostenrijkers agt honderd krijgsgevangenen mede, maar de Franfchen hadt deeze overwinning niet. minder als vijf duizend man gekost. Nadasti wilde op zijneu te rug tocht, ook het Weisfenburger garnifoen meede neemen ; doch de overfte forgatsch meende aan zijnen plicht niet te voldoen , wanneer  pandoeren overste. 75 hij een aan hem toevertrouwden post verliet, en hadt een vast voornemen, om denzelven met zijne laatften droppel bloed , te verdedigen. De geheele vijandelijke armée omringde van daar den geheelcn oort, en veroverde die, na eenen hartnekkigen tegenftand. Forgatsch werdt gevangen, met een gedeelte van het garnifoen, maar het grootst gedeelte werdt zonder genade nedergebouwen. De Pandoeren zwoeren deeze barbaarsheid op het gevoeligst te zullen wreken ; en zij waren lieden die in dergelijke gevallen woord hielden. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in wind en water den Franfchen te hulp komen. De co, gnij en de graaf van seckendorf, hielden het echter niet voor raadzaam , zich langer te Weifenburg. op te .houden, te meer, daar Prins kar el zich in Lr.uterburg hoe langer hoe vaster zogt te zetten , en trokken in den omtrek van Hagenen agter den Motterftroom, waar zij zich fterk begonnen te yerfchansfen, e,n de oude liniën te herfiellen. De coignij nam zijn hoofdkwartier te Beischweiler, en de graaf van seckendorf te Schweighaufen. Trenk deedt hun de onverzogte  75 frans van der trenk, te eere san, hen met zijne Pandoeren derwaards te vergezellen , en deedt menigen Franschman, gelijk hij zegt, hun gewoon fpreekwoord: Mon Dim vergeten. Nadasti maakte zich intusfchen meester van Weisfenburg, en het daar zijnde magazijn , wiens waarde op twee millioeuen guldens gefchat wierdt, en welk de Franfchen door den haast onbcfchadigt te rug gelaten hadden, rükte aldus, even als onze held, voorwaards , om de vijanden te Hagenau te benaauwen. Maar esterhasi ijlde met een Hoezaarenkorps naar fort Louis, om met de daar zijnde bezetters in gevecht te komen. Hierbij kwam nog de generaal berenklau, welke ten zei ven dage met de agterhoede in het hoofdkwartier te Lauterburg aangekomen was , na dat hij eene rijke nale. zing , in het geen de Franfchen hadden agter gelaten , gehouden hadt. Maar trenk en nadasti posteerden zich flechts boven het Hagenauer fort, bij het dorp Sultz. Den vijanden behaagde deeze nabuurfchap niet, en het kwam op den io Julij tot eene hevige fchermutzeling , waar in zij echter van weêrskanten hunne posten behielden. Intusfchen brak Prins ka rel, welke met de hoofdarmde uitgerust , en zich met eenige duizenden verfche manfchappen verfterkt hadt , den 16 Julij van Lauterburg op, en maakte bij Drumbach een nieuw leger, het welk de vijanden insgelijks deden , waarop de Keizerlijken hun hoofdkwartier te Drufenheim namen. Maar fchoon de Franfchen langs den Motter, t^t aan den Rhijn,' posten uitgezet hadden, lieten de Oostenrijkers zich echter niet hinderen, om verder voort te rukken , waar toe bijzonder n adasti en t r enk, den  PANDOEREN OVERSTE. 77 den weg baanden. Zij bezetteden het fteedje Werdt, nadasti trok tot aan Beischweiler, trenk tot Phaffenhofen, en beren klau floot den loden Julij fort Louis aan den Rhijn volkomen in. Nu bemerkten de vijanden , dat men het 'er op toelag, om hen van het Lotherings-gebergte , van waar zij hun fecours verwagtteden, af te fnijden, en de graaf van seckendorf werdt hier door gedrongen, om zich met de Keizerlijke armée dichter bij de Franfchen te vervoegen, en in Hagenau het hoofdkwartier te nemen. Dusdanig was de ligging der beide armeën op dien tijd, wanneer door een ramp. fpoedig toeval de zeegenrijke loop der Oostenrijkfche wapenen geftremt begon te worden. Ten zeiven dage als de hoofdarmée van Lauterburg opbrak, begon het fterk te regenen , welk agt dagen duurde. Hier door wierden niet alleen de wegen bedorven, maar ook de rivieren, bijzonder de Rhijn , welke boven dien met een fterken noorden.wind te ftrijden hadt , waar door hij buiten zijne oever vloeide. De Oostenrijkers moesten alle bruggen die zij over den Rhijn geflagen hadden, in allen ijl afbreken , en konden de gemeenfehap met den over zijnden oever des Rhijns, niet, dan door kleine barken behouden. De generaal berenklau was genoodzaakt van fort Louis te rug te trekken, en deeze vesting de gemeenfehap met de Franfche armée weder te fchenkeu. Ongelukkig waren de Oostenrijkers geweest, als de Franfchen zich toenmaals van hunne voordeelige gelegenheid bediend hadden. EEN-  7o frans van des. trenk j [ EEN - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Refum teneatis amici. de blokkade van fort Louis moeten wij nog de volgende koddige gefchiedenis verhalen: De Franfchen hadden eenige Kroaaten gevangen genomen. Na dat zij hen lang te vergeefs ondervraagt hadden, en niets van hun hadden kunnen vernemen, zetteden zij hen eenen hogen hairvlecht op 't hoofd, en zonden dezelven fterk bepoedert, den generaal berenkeau te rug. Twee apen dusdanig uitgerust, zouden op verre na de ganfche armde zoo veel geluk niet veroorzaakt hebben , als deeze twee Kroaaten, door hunnen ongewooncn opfchik. De inval was koddig, en beviel onzen held zoo zeer, dat hij de eerfte gelegenheid niet voorbij liet gaan, om de Franfchen , te meer , daar hij vernomen hadt, dat men eenige gevangene Pandoeren te Strasburg als wilde dieren omvoerde, en hen voor geld liet zien, met denzelven munt te betalen. Hij hadt eenige weeken daar na , in eenen moolen , vier officieren, en zes-en-dertig gemeenen,van den vermaarden vrijbuiter jacob, in de pan gehouwen, en zijn geheele equipagie met zfne bedienden, buit gemaakt. Gelukkig viel hem nu de den Kroaaten aangedaane be- fpot-  PANDOEREN OVERSTE. 79 fpotting in , en liet tot vergelding van derzelve, de bedienden van jacob het hair op zijn Pandoers fcheeren, en hen een hairbos op dezelve wijs vlechten. Te gelijk moesten zij groote flodderbroeken, befpotteb'jke kleding aandoen , en dergelijke mutzen opzetten ; met deezen belagchelijken opfchik, zondt hij hen den marfchalk iiarcourt te rug, om hem zoo wel , als der Franfche armée, gelegenheid tot lagchen te geven. Anecdoten van dien aart waren 'er meer , maar nog veel meer zoodanigen, die de Pandoeren gehaat moesten maken. De Franfchen lagen hun al die affchuwelijke gruwzaamheden te last, die zij zelve voorheen begaan hadden , en welker aandenken hedendaags nog een groot gedeelte van Duitschland verbitterd. Zij zeiden , de Pandoeren houwen de lieden niet, gelijk andere gedisciplineerde troepes , de koppen af, maar zij grijpen hunnen vijand bij de harren, en fnijden hem de keel af even als de Vleeschhomvers de beesten doen. Eens hadden zij een moolen bij L-andau willen plunderen; maar als de moolenaar zich wilde verdedigen, floegen hem vier Pandoeren op het hoofd , en hakten hem middendoor. Trenk fpreekt dit geval tegen, fchoon hij te gelijk niet lochent, dat zijn volk den vijand wreed hadt behandelt, en menigmaal de paaien der menschheid was te buiten gegaan. Met zoodanigen drift waren de zijnen bij het pasfeeren van den Rhijn , in eenige Paltzifche dorpen ingevallen en hadden daar in hunne plunderzucht doen' blijken, wijl zij van gedagten waren, dat alles,wat aan de overzijde des Rhijns lag, vijandelijk land was Maar trenk wist aautlonds middel, om deeze* los-  So frans van der trenk, losbandigheid te fluiten, wijl hij 'er eenigen op bee-* terdaad voor den kop liet fchieten , en anderen ophangen. Integendeel beval hij geen pardon te geven aan de boeren van den Elzas , weiken hoopsgewijs met geweeren , fabels, fpiesfeu, Hangen, mistgafTels en feisfen verfchenen, om hunne krachten in 't bijzonder aan de Pandoeren te beproeven. Deeze geftrengheid was van eene goede uitwerking, want naauwlijks waren 'er eenige hoopen in de pan gehakt, of zij lagen hunne ongelukkige wapenen ter neer, en wierden eindelijk zoo tam, dat zij om de goede vriendfchap met de Pandoeren en Kroaaten te verwerven, voor hen gastmaalen aanrichtten, en het beste wat zij hadden , opbragten , ja, bij hun vertrek nog eene goede ridderteering van ganzen, eenden en hoenders meede gaven. Wat lieefc de vrees al niet gedaan ! Door vreeze bid een Indiaan Vaak eenen zwarten duivel aan. Voorts kan onze held, in weêrwil van alle bittere klachten , die bij hem over de zijnen wierden gedaan , hen in hunnen loop niet hinderen. Onder anderen kwam op een zekeren tijd eene boerin haastig in zijne tent gevlogen, ach ! zeide zij, genadige heer! uwe Pandoeren hebben mij.... Trenk. Het huis geplundert? De Boerin. Neen, hebbeu mij met geweld.... Trenk. U van uwe levensmiddelen berooft?... De Boerin. Neen, maar.... hebben mij met geweld. ...  pandoeren overste.' n weid.... ik fchaame mij het te zeggen ■ gedrijgt mijne eere te zullen roven. Trenk. Hoe oud zijt gij? De Boerin. Wat in de festig jaaren, en tot hier toe heb ik mijne eere zorgvuldig bewaard. Trenk. Waarlijk een zeldzaam geval. Het zou jammer geweest zijn, als mijne Pandoeren die onfchatbaare bloem geplukt hadden. Zoudet gij die booswichten kennen , als ik het regiment liet voorbijtreden ? De Boerin. Ja , genadig heer. Trenk liet daar op aanftonds het regiment uitrukken, üe Boerin zag oogenblikkelijk da vermetele aanvallers haarer deugd, viel woedend op hen in, en riep onzen held toe: deeze zijn het, genadig heer! trenk bragt deeze borsten tot reede, en zij bekenden dat zij flechts deeze wegens haaren ouderdom vereerenswaardige juffer uit fpotternij met eenen aanval van dien aart gedrijgt hadden. „ Want" voeg* den zij 'er bij, „ zo lang wij nog jonge franfche boeren meisjes vinden, die niet onverbiddelijk zijn, kunnen wij dien aanval onmogelijk met ernst gedaan hebben. Wij hebben het blootelijk gedaan wijl de oude geweigert heeft ons een kwartier te bezorgen." Trenk bezon zich een weinig, en liet, om de boerin over haaren uitgeftaanen angst genoegdoening te verfchaffen, aan iederen Pandoer twintig ftokilageii uitdeden. De Boerin was hier over verblijd. Maar deeze blijdfehap verminderde merkelijk als onze held 'er bij voegde : „Nu gaat heen, gij hebt uwen loon te regt ontfangen. De Boerin echter behoort: niet vrij te zijn: om dat zij u geen goede maaltijd II. deel. F neefS  •* frans van DER trenk, heeft aangerigt zal zij u al uwe ftokflagen weder betalen." Dit bevel deedt eene zo goede uitwerking dat de Pandoeren op de avondfoepé welke de vreesachtige oude hun voorzettede, gaarne hunne priegelfoepé vergaten , en bij licnt en donker zwoeren dat zij in htm gansch leven nergens beter dan bij die oude juffer onthaalt waren. TWEE. EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk men gevoeglijk kan over flaan, als men geen lust heeft, verder te lezen. Intusfchen, fchoon de aanhoudende regen genoegzaam het geheele veld der Oostenrijkers overfiroomd hadt, Was de Graaf van Daun, welke in de linien te Lauterburg te rug gelaaten was geworden, niet onledig geweest, maar hadt dag en nacht tot verfterking dier plaats laten arbeiden- Eindelijk brak prins karel den 26 Julij van Bihel weder op en nam het hoofdkwartier te Sultz. Hier kreeg onze held, wiens goede dienflen prins karel aan theresia hadt bekent gemaakt, het dekreet van overffen; en ▼an hier witrdr toebereiding gemaakt om de vijanden in hun rctranchement bij Hagenau aan te grijpen. De  PANDOEREN OVRESTI. 83 De armée trok verder voort, en legerde zich bij het (tedeken Werdt. Maar onze held kreeg order, met den generaal ghii.ani, welke intusfchen het kommando over de troupes van nadasti, die aan eene koorts ziek geworden was, overgenomen hadt, zich tot aan Phaffenhofen uit te (trekken. Generaal beren klalt marcheerde met zijn korps lings af, tot aan Drufenheim. Het oogmerk deezer beweging was, om de geallieerden af te fnijden en tot een gevecht uit te nodigen. Maar deezen bemerkten het plan', en wilden het uiterfte nietwaagen, te meer, daar de coignij bevel hadt, zich voor de aankomst van het fecours in geen gevecht te begeven. Zij trokken in den nacht van den 28 en 29 Julij zeer ftil van daar, en verlieten hunne iinien aan de Motter en ftad Hagenau, met zoodanigen fpoed , dat veele officieren vergeeten hadden, hunne flesfen te ledigen, welke men in de verlatene kwartieren vondt. Voorts trokken zij niet geheel fchadeloos van daar,GHiLANr en trenk vervolgden de Franfche armée, en namen een' generaal adjudant, een major en een veldfcheer, welke 3000 gulden baar geld bij zich hadt, gevangen; terwijl generaal berenklau den Franfchen in de agterhoede viel, en veel paarden en andere bagagie buit maakte. De vijanden hadden eenige troupen te Drnfenheim, Beschweiler, enz. en in de redoutes te rug gelaten, om hunnen aftocht eenigermaate te dekken. Dan na eenen geringen tegenftand wierden hunne linien aangevallen, en alles wat in den weg kwam nedergehouwen. Het ging in 't bijzonder (legt met 600 Sundgaver bóeren,welken in de handen der pandoeF a rsn  84 frans van der trenk, ren en hoezaaren vielen. Deezen hakten het grootftc gedeelte daar van in de pan, en het overige zonden zij, met afgefneden ooren en neufen, naar huis, hunne landslieden tot een verfchrikkelijk voorbeeld. „Dergelijke handelingen, zegt trenk, wierden van eenige Ongaaren wreedheid genoemd, maar het is bekend genoeg, dat even dezelveu, welke daar over het meest geklaagd hebben in hunne patenten, die zij in 's vijands land uit plagten te ftrooien, de inwooners met den ftrop gedreigd hebben als zij de wapens weder zouden opnemen, en men weet dat zij dergelijke dreigementen vervuld hebben. Zoude dan bij ons niet billijk zijn, wat bij hen recht is." Voorts hadden de vijanden bij hunne aftocht uit de linien het daarftaande magazijn in brand geftoken; maar de Oostenrijkers reddeden nog een groot gedeelte daarvan. Bovendien hadden de vijanden bij hunnen fnellen aftogt veel wagens met meel, gerookt vleesch, fpek en andere mondbehoeftens , als meede eene groote menigte wijn te rug gelaten, het welk alles der Ongaarfche troupen welkom was. Na gingen zij op de ftad Hagenau zelve los, en veroverden haar met den zabel in den vuist na eenen korten tegenftand. Den 30 Julij brak de hoofdaïmée weder op, en ging in twee colommen door het Hagenauerbos, waar zij de linien en de legerplaats der vijanden betrok. Maar prins karel deedt eens luisterrijke ingang, onder het geluid der klokken, in Hagenau, waar de inwooners, onder belofte van gehoorzaamheid, deeze eenige genade verzochten, dat de pandoeren toch niet in de ftad zouden gelaten worden, zoo groot was de vrees voor dit volk. De vij-  pandoeren overste. 85 vijanden daarentegen trokken over Lampersheim , onder het gefchut van Strasburg, op welken marsch onze held hun weder vervolgde , en twee vlekken, Wartzenau en Gambfen, die zich tegen hem verzetteden , geheel uitplunderde. Nu pasfeerde de Oostenrijkfche armde den Motterftroom; maar trenk en nadasti, welke van zijne ziekte herfteld was, kreeg bevel om Ëlzas-Zabern te veroveren. De verovering deezer ftad , welke Hechts eene mijl van Phaltzburg ligt, was niet alleen nodig tot bedekking van den rechtervleugel der Oostenrijkers; maar zij was ook van dienst om het uit de Nederlanden naderend Fransch fecours den pas af te fnijden. Want narcourt was reeds met 20000 man digt bij Phaltzburg genaden. Den 31 Julij kwamen zij met 5 a 6ox> man en vier veldltukken voor de ftad; nadasti liet den commandant, met het garnizoen, beftaande in 3000 man, opeisfchen. Maar de commandant verklaarde dat hij vast voorgenomen hadt, zich tot op het uiterst te zullen verdedigen, en antwoordde, bij den tweeden eisch, op denzelfden toon. Hier op liet nadasti de Strasburgerpoort aan (lukken hakken ; maar de pandoeren, welken deeze operatie te lang duurde , klauterden bij den bisfchoppelijken tuin tegen den muur op, en waren , dus doende , geheel onverwagt in de ftad gekomen. Intusfchen hadt zich de commandant met zijne manfchappen door eene andere deur geretireerd , en flechts 200 man , benevens een groot aantal gewapende boeren , te rag gelaten. Deezen vuurden beftendig voort, tot dat de pandoeren hen overvielen en alles, wat wapens hadt, zonder genade F 3 ter  8<5 frans van der trenk, ter neder zabelden; waar op zij aanftonds begonnen te plunderen, zoo dat zij vergaten om de poort voor de troupes te openen, welke nadasti geheel aan ftukken moest laten hakken. Onze held was hier over zoo verbitterd, dat hij 'er drie na malkander, welken hij in de plundering van het paleis des cardinaals van Rohan vondt, den kop affloeg, waar van het gevolg was, dat hij door deeze ftrenge daad het paleis van den bisfchop voor de plundering bevijligde. De overige buit was zeer aanmerkelijk, maar nog aanmerkelijker was de bezitneming van eenen oord,waar door de Oostenrijkers met weinige manfchap den heer van harcourt met zijne aoooo man ophouden konde; bovendien bezette trenk de hoogte van Phaltzburg op de voordeeligfte wijze, en maakte het hem ten eenemaal onmogelijk om op deeze zijde te kunnen doorbreken. Maar generaal berenklau breidde zich uit tot aan Strasburg, en zijne hoezaaren ftreefden tot voor de ftads poort, en voerden onverfchrokken, in weerwil van her kanonvuur, het welk hen van de wal tegenblisemde , alles weg wat zij krijgen konden. Den i Augustus betrok de hoofdürmée eene nieuwe Jegerpiaatze bij Hochfelde aan de Soor, en verfterkte Drufenheim. Trenk daarentegen zogt zich in zijnen post, tusfchen Elzas-Zabern en Phaltzburg, door nieuwe affnijdingen meer en meer te verfchanfen. Hij was ook bovendien onledig met de invoering van contributie. Menig fchoon dorp wierdt in de asfche gelegd, indien het de voorfchrevene fomme niet oogenblikkelijk betaalde, en gelijk onzen held zijn aandenken in Beijereii vereeuwigd hadt, zoo deedt  pandoerenoverste. 87 deedt hij het ook in den Elzas. Dagelijks zondt hij aanzienelijke fommen in de krijgskns. Het flot Zabern moest alleen 50000 ducaaten, de beide amp. ten, Zabern en Kachersbeim, 50000 guldens met 10 pro cent, de uitgeplunderde ftad Elzas-Zabem 25000 daalers, en de ftad Hagenau, benevens hét kapittel en de kloosters, zesmaalhonderd zeven en twintig duizend guldens opbrengen. Men kan hier uit niet alleen opmaken de ongehoorde fommen, welke trenk van de overige plaatfen afgeprest heeft, zonder acht te flaan op het goud en zilver dat hij voor zich zelve behielt, maar ook te gelijk de genijgdheid der inwooneren van den Elzas voor onzen held. DRIE- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin trenk zich dapper gedraagt. 11 -8-^en 3den Augustus, braken de geallieerden, om de communicatie met Lothringen niet te verliezen, van Strasburg op, en floegen een leger te Molsheim op, daar en tegen Honden de keizerlijken te Eggersheim. ■ Tot hier toe hadt het den Oostenrij¬ kers nog tamelijk gelukt, maar nu veranderde de gunstige gelegenheid. Want het franfche fecours, F 4 het  88 frans van der trenk, het welk uit het geheele koninglijk huis, zijnde vijfen- dertig bataillons en vijftig Eskadrons, beftondt, kwam van tijd tot tijd nader, en den 7den Augustus was reeds de eerfte colonne ioooo man fterk in 't leger der geallieerden ingerukt. De koning van Frankrijk was zelve op weg, maar werdt,wij] hij te veel nooten gegeeten hadt, te Metz doodlijk ziek, en moest het commando den hertog van noailles overlaten. In den geheelen Elzas wierden op de toorns vlaggen uitgeftoken en het gebergte weergalmde van de feinfehooten, om de aankomste der zoo vuurige verlangde hulpe te verkondigen: zoo groot de vreugde der inwooners hier over was, zoo groot was ook hunne ontroering wegens de doodelijke ziekte van hunnen koning. Maar de Oostenrijkers hadden insgelijks eene verfterking van acooo man bekomen, en verwagtten nog eene talrijke armeé. Prins karel brak den 10 Augustus van zijne legerplaatze op, en betrok eene andere, bij Wingersheim. Nadasti en trenk bleven intusfchen hunne posten te Elzas-Zabern behouden, met een vast voornemen dezelven tegen den vijand te zullen verdedigen. Toen de vijand zich ver-toonde werdt trenk gewaar dat de vermaarde vrijbuiter jacob met omtrent twee honderd mnn, zich in een' moolen niet ver van Phaltzburg geplaast hadt. En daar hij reeds lang verlangt hadt om deezen held van zijn zoort, nader te leeren kennen, ijlde hij met tachtig Pandoeren derwaards heen, en overviel hen onverwagt. Om hem echter uit den moolen te lokken, liet hij dien in brand fteken. Om den brand pntkoiiien, kwam de e&n daar en de andere hiqj VQQl  pandoerenoverste. 89 voor den dag, welken allen 200 dra zij verfchenen ter neêr gezabeld wierden. Een groot gedeelte verdronk in de Bernbeek, en 'er konden flechts weinigen zich door de vlucht redden. Zelfs viel het paard en geweer des vrijbuiters onzen held in handen , wien deeze roekelooze- onderneming niet weinig goed deedt. Maar eenige dagen daar na zogt het hem de hertog van Harcourt, die met 20000 man Franfchen inPfaltzburg aangekomen was, weder betaald te zetten, en zwoer uit wraak het geheel Nadastifche corps van 5000 man te zullen vernielen. Den i3den Augustus brak hij met zijn geheel corps van Phaltzburg op. Zijne infanterij, omtrent locoo man fterk, marcheerde regt op de retranchementen aan, welken de Oostenrijkers in de engtens tusfchen Phaltzburg en Zabern hadden. Maar de cavallerie trok links door twee onbekende wegen agter Zabern, om de retranchementen heen. Op deeze wijs dagt hij de troepes, welken die bewaarden af te mijden, en Nadastie op eenmaal aanteyallen. Trenk commandeerde in de retranchementen en was met de zijnen nog geen voet geweken, als hij bevel kreeg hen te verlaten, en naar den Elzas-Zabern te trekken; want nadasti hadt het plan der vijanden ontdekt, en was nauwelijks in dien oort angekomen, of 'er verfchenen veel duizenden Franfchen, welken zich zichtbaar verfterkten. Hoe dapper ook onze held met zijne pandoeren zich verdedigde, dwong hem echter de overmagt des vijands, om oogenblikkelijk Elzas-Zabern te verlaten. Hier op trok hij naar nadasti, welk niet zijne 4000 man in het yrije veld was getrokken,en zich bij een bosch geF 5 pos-.  jo frans van der. trenk, posteerd hadt, van waar hij met de Franfchen op den duur fchermutzelde. De Franfchen verfterkten zich van tijd tot tijd, en nadasti zou van daar ook zonder twijffel verdreven geworden zijn, indien berenklau, die hier van berigt ontfangen hadt, niet met een fterk detachement ter hulpe was toegefchooten. En nu vielen zij met zoo veel woede uit het bosch, op de Franfchen aan, dat deezen na een'korten tegenftand de vlugt namen, en uit ElzasZabern in de retranchementen, en van daar in de engtens, waar uit zij gekomen waren, te rug trokken. De Franfchen zullen hier bij omtrent óoo, en de Oostenrijkers 300 man verloren hebben. VIER- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarbij de liefhebbers yan Romans hunne rekt. ning yinden zullen. T\enk ijlde nu weder naar Elzas-Zabern ca vondt daar in nog omtrent vijftien honderd man Franfchen , de Pandoeren herinnerden zich der wraake welke zij bij gelegenheid der behandeling van de Cromweisfer burgers den Franfchen gezworen hadden, en gaven geenen eenigen pardon: de seheele vijf honderd man  PANDOERENOVERSTE. pi man moest over den kling fpringen. Na dit bloedbad ging men op gegoede burgers los, wijl zij bij het inrukken der Franfchen, onder een luidt gefchreeuw: vive le Rot! den vijanden alle mogelijke hulpe bewezen hadden. 'Er bleven flechts twee huizen in het flot van den cardinaal voor de plundering bevrijdt. Het eerfte was het huis eens koopmans, welke dit aan zijne dochter, die met onze held in eene gemeenzame kennis geraakt was, te danken hadt. Een ander aanzienelijk man bragt zelve onzen held in zijn huis, en lag hem alle fchatten voor, met deeze verklaring , dat alles wat hij tot hier toe bezeten hadt, ten dienste van trenk was. Alleenlijk bad hij om het leven van hem en de zijnen, en dat zijn huis voor de algemeene plundering mogt bewaard worden. De redelijkheid deezes mans werkte op onzen held zoo fterk, dat hij niet alleen hem en zijn huis tegen allen overval bevijligde, maar zelfs niet het allerminste voor deezen aanmerkelijken dienst aannam. Alle de overige gebouwen wierden deels nitgeplundert, deels in brand gelloken. Zelfs bleeven kerken en andere heilige plaatzen niet verfchoont. Onder anderen hadden de Pandoeren ook een nonnen klooster uitgeplunderd, waar over onze held van den bisfchop de bitterfte verwijtingen kreeg. Daar hij de grootfle reden hadt om voor den toorn der geestelijken te vrezen, begaf hij zich zelve naar die plaats om der fchuldigen proces op te laten maken, en hier door der heilige boeteresfen de gelcdene fchade te vergoeden, welke de zijnen haar mogten hebben aangedaan. Hij kon niemand van haar in 't gezicht zien, zoo zeer wareu zij met eenen fl ui.  ;Ji FRANS VAN DER TRENK, fluijer die van het hoofd tot aan den gordel afhing vermomt; zijne verwondering (teeg in den top, toen eene van haar, bij het uitgaan uit het klooster, dit gunftfg oogenblik zich ten nutte maakte, en hem, zonder van de anderen bemerkt te worden, (teelsgewijze een briefje toereikte. Vol van nieuwsgierigheid ijlde hij naar zijn kwartier en las het oogenblikkelijk, wijl hij bevreest was, dat het hem daar meede anders mogt gaan, als het hem met dat briefjen in Weenen gegaan was, waar van hij den inhoud niet eens ontdekt hadt. Dit briefje was in 't duitsch gefchreeven en van den volgenden inhoud. ,, Eene perzoon welke vuurig verlangt, om met den baron van der trenk te fpreken, bidt hem, zich na middernacht alleen, en heimelijk aan den muur van den tuin des kloosters te laten vinden. Daar hij moeds genoeg heeft zich in de gevaarlijkfte ondernemingen in te laten, zoo verbinde hij zich nog bovendien tot de (trengfte (lilzwijgenheid, welke men bij deeze. gelegenheid van hem eischt, wijl men hem verzekert, dat de geringde verdenking ten uiterften ongelukkig voor die perzoon zou kunnen worden, welke dit fchrijft en de eere heeft geheel tot zijnen dienst te zijn." Onze held wist niet wat hij hier van denken zoude, hij itond als verfteend. In Zabern hadt hij geen kennis, ten minften niet met lieden die van de waereld afgefcheiden leefden of behoorden te leeven. In ls vijands land moest hem dit zeeker zeer verdagt voorkomen , maar de nieuwsgierigheid , welke niet alleen het erfdeel der dochteren van eva is, kreeg bij hem de overhand. Voor 't overige was onze held  PANDOEREN OVERSTE, 93 held geen der vreedzaamften onder de zoonen der aarde, ja hij fchuuwde de gevaaren zoo weinig, dat zij hem hoe vreesfelijker zij fchenen des te meer aan• zetten dezelven te beproeven. Hij was des niet lang befluitloos welke partij hij kiezen zou. Onbekommerd welke nadeelige gevolgen daar ook uit ontdaan konden, wilde hij weten, wat in dit nachtbezoek verhandeld ftont te worden. Hij ging, wel voorzien tegen allen ongeval, dat hem bejegenen kon, uit zijn kwartier, maar naar de beftemde plaats begaf hij zich na middernacht geheel alleen, gelijk die perzoon uitdrukkelijk begeerd hadt, en ftond meer dan een uur aan den muur des tuins, zeer nieuwsgierig zijnde hoe dit zonderbaar geval zich ontwikkelen zoude. Hij werdt in zijne verwagting niet bedroogeu; juist een uur na middernacht, kwam een onbekend perzoon op eene terras, die digt bij den muur was, en vraagde hem met eene zachte flemme: of hij die geen was welk dat briefjen aanging? Ja, antwoordde onze held; daar op vervolgde de onbekende, indien hij lust hadde dan moest hij op den muur klimmen, en in den tuin over de terras naar beneden fpringen, want zij hadt zaaken van het uiterfte gewigt met hem te verhandelen; de muur was niet hpog en daar bij maakte de buitenftaande boomen de beklimming gemakkelijk. Hij nam het aanbod aan, en in weinig oogenblikken bevondt hij zich in een tuin, die wel niet groot, maar zoo vee] de donkerheid van den nacht toe liet, te zien, voortreffelijk aangelegd fcheen , en fpoedde zich metfnellefchreden naar de onbekende toe. Maar hoe verbaasd was hij,als hij bij het flaauwe maanlicht, in weerwil haarer  j>4 frans van der. trenk, rer kleding en magerheid, ontdekte, dat die onbekende mevrouw lestoch was. Nauwelijks ken zij hem beletten om zijne verbaasdheid luidkeels te kennen te geven; 't welk zeeker het geheele klooster in beweging zou gebragt hebben. Zij badt hem om het diepfte ftilzwijgen, indien hij haar niet in het grootfte levensgevaar brengen wilde. Hier op leide zij hem in eene donkere allée, en begon een verhaal; dat de genegen lezer in 't volgend hoofdftuk vernemen zal. VIJF- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk tet een vervolg op het voorige dient. ^^erwonder u niet, mij in deeze plaats te vinden, maar verwonder u, dat gij mij nog in 't leven ziet, als gij al mijne rampen zult vernomen hebben. In een jaar,zedert wij malkander niet meer zagen, heb ik zoo veel tegenfpoeden ondervonden , dat zij alleen voldoende zouden zijn om een roman te fchrijven. Ik wil dezelven flechts kort en alleen de voornaamften verhalen, wijl ook gij, zonder het te weten, daar in het grootfte aandeel hebt. Zoo dra wij van Weenen vertrokken, vergenoegde mijn gemaal  PANDOEREN OVERSTE. 93 »aal zich daar meede, dat ik van u verwijderd was, en fprak van het voorledene geen woord meer, even als of de gedachten daar van geheel in zijne ziele waren uitgebluscht. Hij hadt zich reeds te voren in den beierfchen dienst geëngageert, en fchoon zijne bezigheden] zijne tegenwoordigheid in Weenen nog eenigen tijd vereischten, begaf hij zich echter ijlings met mij, van daar, om mij alle gelegenheden met u nog eenmaal te fpreken, te ontnemen. In Beieren en den Elzas leefden wij geduurende dezen geheelen veldtocht in eene volkomen eendragr. Maar de winter daar op, kreeg mijn gemaal bevel, zich naar Weenen te begeven, om daar over de uitwisfeling der krijgsgevangenen te handelen. ]k reisde met hem daar heen; maar hadde ik deezen ongelukkigen oort nooit weder betreden! Het was, zoodra ik daar aankwam, als of al de verfchrikkelijke beeltenisfen van ijverzucht,welken da verwijdering hadt verdooft, in mijnen gemaal opnieuw •ntwaakten. O ijverzucht, gij helfche dochter, De wreedfte en fhoodfte zijc gij wis! Ge ontroofd mij, met een fnood gezicht, Mijne eer mijn rust en mijn geluk. Boven dien hadt iemand, waarom weet ik niet, het barbaarsch genoegen, mijnen gemaal in de ooreu te fluisteren, dat gij u, heer baron, opentlijk bij de armée over mijne genegenheid en den fmaad die hij daar over moest lijden hadt beroemd. Meer was 'er niet  $>6 FRANS VAN DER TRENK, niet nodig, om zijne voorige liefde tot mij, in den doodelijkften haat en de beste echtgenoot in eenen duivel te verkeeren. Te vergeefs beriep ik mij op mijne onfchuld, te vergeefs op uwe eergierigheid, te vergeefs vloeiden mi,ne traanen. Hij hieldt fiaande ik moest fchukiig zijn, en zwoer ieder oogen* blik de vlekken zijner beledigde eere in mijn bloed te zullen afwasfehen. Van dien dag aan. zag ik het zonlicht niet meer. Hij floot mij in een^donker vertrek , waar van hij den fleutel zelve bij zich droeg. Ik zag geen mensen noch hoorde eene menfchelijke ftemme, als die welke ik niet hooren wilde, namelijk mijns woedenden tijrans, die alle morgen en avonden kwam, mij eenen dolk aan de keel zettede, en wij wilde noodzaaken, een euveldaad te beleiden, waar aan ik nimmer gedacht hadt. Alleen die geene die weet waartoe een ijverzuchtige, die zijn verftand niet meer gebruikt, al bekwaam is, kan zich mijnen beklaagelijken toeftand verbeelden, en meedehjden hebben met eene ongelukkige gelijk ik ben. Tot overmaat van mijne elende, wierdt gij op een zeekeren avond in de opera, van een' officier, welk een goede vriend mijns gemaals was, gezien , juist toen gij uit de loge der Baronnes R**, mijne goede vriendinne, gingt, welke men, om dat zij mij niet meer zag, wijs gemaakt hadt, dat ik naar den Elzas was gerijst. De officier zeide dit mijnen gemaal, en deeze maakte al aanlfonds, uit uwe onclerhaudekug met de baronnes, op, dat gij naar mij gevraagd moest hebben, en 'er mogelijk tusfchen ons nog eene geheime onderhandeling plaats haddc De officier, die dit mijnen gemaal onvoorzichtig genoeg hadt over-  pandoerenoverste. f97 övergebragt, bedogt niet de kwnade gevolgen, dié uit zijne onvoorzichtigheid voor mij ontdaan moesten. Nog denzelven avond tradt mijn gemaal, woedender dan gewoonlijk , in mijnen kerker; met knarfende tanden en vreefelijke oogen, bulderde hij mij toe: „ Ik heb alles ontdekt, uw hardnekkig fiilzwijgen zal u niets helpen, uw kuifche trenk is té Weenen; ik heb hem met mijne oogen in de opera gezien; hij hadt met de baronnes R. * * die laagè meedehelpfter uwer fchoonheid, eene gewichtige onderhandeling; een vriend van mij heeft uit zijn gefprek genoeg gemerkt, om mij te kunnen verzekeren , dat ik mij in mijne gegronde verdenking niet bedriege. Nu is de tijd gekomen waar in ik uwen minnaar zelfs in 't aangezicht befchamen zal,en aan u beiden eene bloedige wraake nemen. Ik heb hem zoo even door een briefjen bekend gemaakt, dat ik hem morgen buiten de ftad zal afivagten ■, om mij over den hoon, die hij mijn echtbed aangedaan heeft, en over de uirerfte laagheden, waar meede liij op zijne fchanddaaden roemt, genoegdoening te geven; In weinig oogenblikken zal hij het llachtöffer mijner wraake zijn, en dan zullen wij over het verdere met malkander fpreken." Hier meede keerde hij mij woedend den rug toe, floot de deur agter zich, en liet mij in de verfchrikkelijkfte ontroering te rug. Ik geloofde wel niet alles wat hij mij gezegd hadt , maar het verdichtzel zoo wel als de waarheid, deedt mij voor de aakelige gevolgen ten fterkften vrezen. Ik kan u niet befchrijven hoe ik deezen verfchrikkelijken nacht doorgebragt heb, nog minder zeggen, of ik in het op den anderen morgen beftemde duël O meer'  08 frans van der trenk, meer den dood mijn's tijrans gewenscht hebbe , of over uw leven meer in zorgen geweest zij. Ik voor mij, acht mijn leven niet hoog, maar echter ontroer ik over de gedachten, het zelve door d2 handen van eenen barbaar te moeten verliezen, die tot hier toe het voorwerp mijner hartelijke genegenheid geweest was. ia deezen ftorm van lijden bracht ik den geheelen nacht en meer dan de helft van den volgenden dag door.1 Drie uuren voor den avond kwam mijn gemaal mij zijn gewoon bezoek afleggen. Bij'zijne aankomst meende ik een gevleesden duivel te aanfchouwen; „ ik zeg het, ja" dus fchreeuwde hij mij toe „ zoo dapper uw laage minnaar is, om naar eens anders eere te ftaan , zoo'lafhartig is hij ook om zich te verdedigen , wanneer men rekenfchap van hem afeischt. Een baarblijkelijk bewijs dat hij zich fchuldig vindt, en zijner fchanddaaden te bewust is, dan dat hij het op de bellis, fing van een hooger gerecht durft te laaten aankomen. Hij heeft niet alleen de uitnodiging geweigerd, maar mij zelfs niet eens geantwoord. Spreek! voor u is geene redding meer; mogelijk ook geene meer voor hem , want zoeken wil ik hem, al was het zelfs in den buik der aarde, en daar het onnodig is met hem als een man van eer te handelen, wil ik des te meer zijne verraderij wrêékèn. TJw trenk is een laage lafhartige bloed." „ Zacht, viel trenk haar in de reede,zacht, uw gemaal is een leugenaar, en dat wil ik hem met mijnen kling in 't gezicht fchrijven." Het woord bloed kon onzen held maar in 't geheel niet behagen; hij vergat in zijnen drift waar hij was, en dagt den lasteraar bij hem te hebben  pandoeren overste. 99 ben, tegen wien hij de ijsfelijkfte vloeken uitbraakte. Mevrouw lestoch hadt veel moeite om voor te komen, dat hij geen gerucht maakte. Hij wilde haar het geval van dat briefje in Weenen, het welk hij zich nu weder herinnerde, vernaaien. Hij vervloekte den roes, die hem dat gelukkig oogenblik ontnam, om eenen jdoerfcben te tuchtigen, die hem op de gevoeligfte zijde hadt aangetast. Hij zwoer bij al wat heilig is, den baron tot aan het einde der waereld te zullen vervolgen, om hem voor den fmaad welke hij om zijnent wil de onfchuldigfte ega hadt aangedaan, en voor de boosaartige bedriegerijen waar meede hij zijnen roem hadt zoeken te verdonkeren, te Itraffen, De Baronnes verzogt hem op den duur om toch geen gerucht te maken, en badt hem op het ernstigfte geen vast befluit te nemen, voor en al eer hij het overige haarer droevige gefchiedenis vernomen zou hebben. Het eerfte vuur verdoofde, trenk wierdt bedaarder, en mevrouw lestoch wilde even den draad haarer vertelling weder opvatten als 'er een geval gebeurde, dat onze heid zijnen voor' baarigen drift genoegzaam deedt berouwen. G a ZES-  IOO frans van der trenk, ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de leezer iets ontdekt, dat hem waarfchijnelijk te voren onbekend was. Ontegenfpreekehjk heeft het geval in 't menfchelijk noodlot zijne hand. Onze fchreden zijn dikwils zorgvuldig naar de regelen der wijsheid afgemeten, maar zeer dikwils doet het geval ons dwaalen, wij zoeken weder op het regte fpoor te komen, veranderen onzen weg, en reizen zoo voort, tot dat wij eindelijk in eenen afgrond neêrftorten. Aldus verblindt vaak 't fakkellicht Den wandlaar die daar door op 't zeekerst meent te gaan, Doch op het onverwagst ftort hij ter neêr In eenen diepen kolk, ten trots van zijne zorg. Het noodlot heeft altijd zijn handen Bij ons in 't fpel, dit kan niet anders zijn. De maatregelen welke mevrouw lestoch genomen hadt, om met onzen held te fpreken, waren zoo goed als men die verkiezen kan. Maar desniettegenftaande moest een rampfpoedig toeval hen in hunne onderhandeling ftooren. Zij waren midden in 't gefprek ,  pandoeren overste. loi fprek, als 'er plotzeling een vengster dat in den tuin uitkwam openfprong, en brand! brand! geroepen wierdt. Het geheele klooster ftond reeds in volle vlam, welke het dreigde in eenen aschhoop te verkeeren, en echter zouden zij het niet gemerkt hebben, fchoon de geheele tuin van de vlam verlicht was, indien niet de klaagftemmen der om hulp roependen , hen uit hunne bedwelming gewekt hadden. Het gevaar nam hand over hand toe, maar t renk en mevrouw lestoch waren nu meer bekommerd, hoe zij met eere uit den tuin zouden komen , dan over het blusfcher. van den brand. Wilde hij den goeden naam der baronnes voor de befpotting der waereld behoeden, of ten minften voor de haatelijke aanmerkingen der geenen, welken hem met haar alleen op deeze plaats zouden aantreffen, beveiligen, dan moest hij ten minften zich alleen weg maken; maar hoe kon hij dit doen, zonder het kwaad te vergrooten, en veelh'gt het leven der baronnes aan het uiterfte gevaar bloot te ftellen ? Voorts was het voor hem bij den gloed der vlammen, welke zich meer en meer verfpreidden , onmogelijk, over die zelve tuinmuur, waar over hij gekomen was te rug te klimmen, bijzonder daar eene groote meenigte volks, om den brand te blusfchen , 0p die plaats verzameld was. Het was de plicht van onzen held de baronnes, welke alles voor hem gewaagd hadt, niet te verlaten, maar haar tegen alle gevaaren die haar dreigden te verdedigen. Haast hadt de nieuwsgierigheid om het einde haarer treurigegcfchiedenisfen te weten, onzen held doen befluiten niet van haare zijde te wijken; maar de liefde, die hij weder op nieuw voor haar gevoelde» G 3 riedt  102 frans van der trenk, riedt hem, haar niet aan het gevaar van eenen brand bloot te ftellen, die bijzonder in oorlogstijden en onder niet zeer gedesciplineerde troupes altijd droevige gevolgen heeft, al was het dat zij die eerst in laatere maanden ondervondt. Men kan niet aan alles te gelijk denken, en dat gevaar dat onze zinnen het eerst bemagtigd is altijd het grootst. Onze held vast bellooten hebbende om met mevrouw lestoch noch in den tuin te blijven, noch haar alleen te laten , wist geen ander middel als met haar op de best mogelijke wijs weg te komen, gelukkig was de baronnes hier toe bereid. De eenige zwaarigheid was nu om eerst goedfehiks van deeze plaats te geraaken , eer de toeloop al te zeer de overhand nam, en dat liet zich met een vrouwsperzoon zoo gemakkelijk niet doen. Het was een wonder dat onze held in deeze verwarring de deur van den tuin vondt, welke gemeenfehap hadt met de ftadsmuur. Schoon zij vast geflooten was, dacht hij echter dezelve open te zullen krijgen; maar die onderneming was moeijeüjk, zoo niet onmogelijk. Gelukkig vondt hij ergens een rijf, waar meede hij in korten tijd de deur open brak. Hij (loop ftilletjes met de baronnes door de opening,bedekte haar met zijnen mantel zoogoedhij kon,en, onbekommerd wie den brand lesfehen zoude, voerde hij haar met zich in zijne herberg. Hier vervolgde zij, na dat zij zich wat herfteld en wat fpijze en drank genuttigd hadt, met haar afgebroken verhaal, aldus: ZE-  PANDOEREN OVERSTE. I03 ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de gefcliicdenis nog al wonderlijker wordt. Daar ik nu weet dat gij het door mijne gemaal toegezondene briefjen niet ontvangen hebt, zoo moet ik geloven dat hij even zoo valsch als onmenfchelijk gehandeld heeft. Den zeiven dag overhoopte hij mij met fcheldwoorden en dreigementen, en den volgenden morgen beval hij mij, mij gereed te maken, om van Weenen te vertrekken, zonder mij te zeggen waar heen hij mij wilde voeren. Hij dwong mij met geweld om met een zijner bedienden, waarop hij het meest vertrouwde, in de koets te gaan. Hij fteeg zelve in eene andere, en beval aan de overige zijner huïsgenooten, hem in Straasburg op te wagten. Onder weg reedt hij altijd voor uit; naar als wij nog een halve dag reizens van den oever der Rhijns verwijderd waren, bleef hij met zijne koets zoo ver te rug, dat ik hem geheel uit het gezicht verloor. Deeze ganfche reize veroorzaakte aan mijn verkleumt harte de verfchrikkelijkfre folteringen; zoo dra ik mij van mijnen gemaal verwijderd zag, voorfpelde ik mij het geen daadelijk gebeurde, en reedt half zinneloos in doodsangst voort. De bediende, die mij begeleide, hadt zijnen mond geduurende de G 4 ge-  104. FRANS VAN DER. TRENK, geheele reize niet open gedaan. Wanneer ik klaagt de of weende, keerde hij zijn gezicht van mij af, om mijne traanen niet te zien. Ik wist niet of het wreedheid of meedelijden was, dat hem zoo handelen deed. Eindelijk liep de weg links af in een bosch, en nog altijd bleef de koets van mijnen gemaal onzichtbaar. Mijn reisgenoot daar en tegen, wierdt immer opmerkelijker, zijn gelaat ernstiger en zelfs, vreesfelijk: hitte en koude voelde ik te gelijkertijd in mijn lichaam, en daar ik geen moeds genoeg hadt een luid woord te fpreken, zoo riep ik in ftilte den bijftand des hemels aan. Nu verwijderde de koetzier zich van den gemeenen weg; een halve mijle voortgereden zijnde, beval mij de bediende uit den wagen te gaan, en fleepte mij met geweld omtrent twee honderd fchrerien in het digfte bosch. ,, Waar heen fiecpt gij mij, fchreeuwde ik al klagende overluid, zoo onbarmhartig?" Wat zal ik hier doen? Moet ik derven , vermoord mij dan oogenblikkelijk; waarom zoudt gij mijne doodsangden nog door deeze daaden verdubbelen? Het bevel dat u mijn gemaal gaf, kan niet anders dan gruuwzaam en onmenfchelijk zijn; maar volbreng het zelve , daar ik noch in daat ben, mij te verdedigen, noch u de wreedheid mijns gemaals toeterekenen; doch zijt verzekerd; en ik bid u om gods wil zeg hem dat ik onfchuldig derve. Om niets anders bid noch bezweer ik u, en verlang geen anderen troost van u, als om mijne eere te verdedigen, en mijnen geniaal te raaden, dezelve uiet aan de befpotting der waereld bloot te dellen. Beloof mij dit tot mijne gerustftellinge, en vermoord mij : ik moet derven en derf als dan gerust." Ik  PANDOEREN OVERSTE. I05 Ik wilde 'er nog meer bijvoegen , doch mijn leidsman hieldt zich plotsling ftil. Zoo dra hij zag dat hij van niemand meer gezien konde worden, wierp hij zieh voor mijne voeten, omhelsde mijne kniën en befproeide mijne handen met eenen vloed van traanen. Oogenblikkelijk trok hij een' dolk uit den boezem en fprak: „ Deezen dolk mevrouw gaf mij uw gemaal, met dit uitdrukkelijk bevel, u daar meede het hart te doorbooren, en wanneer ik zulks niet zou volbrengen , ik den dood van zijne handen te wagten hadt. Gruuwzaame heer! onmenfchelijke gemaal! Ik ken hem! gij zijt onfchuldig, en alle uwe traanen, uwe bezweeringen zijn geheel onnodig. Hij meende mij zijne barbaarfche gevoelens ingeplant te hebben, maar ik fchaaroe mij een monster te dienen. Nooit zal de waereld van mij zeggen, dat ik mijne handen met onfchuldig bloed bezoedeld, of uit lafhartige liefde tot het leven eene zoo verfchrikkelijke gruweldaad op mij geladen hebbe- Leef, mijne gebiederinne! en de hemel geeve u een beter lot dan gij bij een' gemaal kunt verwagten, welke altijd een affchrik des hemels en een fchandvlek der maatfebappij zijn zal. Ten kosten mijner dagen, zult gij de uwen verlengen ; zoek u te redden , en op dat mijn heer nooit uit mijnen mond hooren mag, hoe het met u gegaan is, zoo vergun mij, om door dezen dolk zelve, die voor u beftemd was, hier aan uwe voeten te derven, ten einde ik door mijnen fpoedigen dood uwen gemaal het barbaars genoegen ontrek, dat hij weet dat gij varmoord zijt, en hem van de zoete lust beroof, zich aan hem te wreken, welke u de vrijheid fchonk." Zoo fprak hij èu drukte reeds den moorddolk tegen O 5 de.  10(5 frans van der trenk, de borst. Met eene bevende hand hieldt ik hem te rug en zcide met traanen in de oogen: „ Neen, getrouwe dienaar, gij zult niet fterven, indien gij wilt dat ik leven zal. En hoe konde ik deeze grootmoedige handelwijze der edelfte deugd door deeze ftrafFe vergolden zien ? In deezen verlaten oord, zonder bijftand, zonder gezelfchap, waar zal ik mij been wendenV En hoe kan ik, zonder uwe begeleiding, mijn leven redden? Leef ten minften, om mij veilig uit dit verfchrikkelijk bosch aan eenen oord te brengen , daar ik nimmer van mijnen gemaal hoor fpreken , waar ik mogelijk wel in ftaat zal wezen om op de eene of andere wijze mijne erkentenis voor uwe grootmoedigheid te betoonen." Mijne ontroering en dankbaarheid lieten mij niet toe zoodanige overleggingen te maken als mijne omftandigheid vereischte. Izaak, dus is zijn naam, verklaarde mij nu, dat hij of fterven moest, of zonder mij door het bosch tot den gemeenen weg te rug keeren , en mijnen gemaal verzeekeren u gewis vermoord te hebben. Maar wat zoude ik alleen midden in dat digte bosch uitvoeren? Waar heen mij wenden? Hoe 'er uit komen? Dit was het grootfte punét dat ons verlegen maakte. Na langduurige overleggingen, moesten wij uit twee kwaaden het kleinfte kiezen. Ik hadt eenige kleinoodien van groote waarde bij mij, waar meede ik mij gevoegzaam een tijd lang kon onderhouden, maar eerst moest ik uit het bosch in eenen bewoonden oort wezen; mogelijk hadt ik nooit zoo weinig tegenwoordigheid van geest gehadt, om voor ipooken te vrezen; echter hadt ik al mijnen moed noiig, daar de nagt met fneüe fchreden  pandoeren overste. 107 naderde. Dan daar het niet anders zijn kon, nam il; van den bedienden affclieid, en vermaande hem mijnen gemaal van mijnen dood te verzeekeren, en tot zijner en mijner veiligheid te rug te keeren. ,, Het noodlot, zeide ik hem, zal toch voor mij zorgen; geen mensch zal ooit weder mijnen naam hooren, nooit zal ik uwe grootmoedigheid tegen mij verraden, en als de hemel ooit mijne onfchuld beloonen, en mij in eene beetere omilandigbeid plaatzen zal, dan zal ik voorzeeker uwe trouwe niet onbeloond laten. Zoo verwijderde izaac zich van mij, kuste wel duizendmaal mijne handen, en befproeide dezelven met heete traanen. Terwijl bij weder in de koetze trad, en mijnen gemaal het berigl van mijnen dood bragt, wierp ik mij kragteloos in 't gras, en overdagt mijn beklagenswaardig noodlot. Den geheelen dag hadt ik geen fpijze genuttigd, en den ganfchen rragt verdween de (laap uit mijne oogen. Hoe fterk ook mijne gezondheid was , moest ik echter de nachtlugt en de koude van het jaargetijde maar al te zeer bezuuren. Ik zag geduurende den nacht een vuur van verre door het bosch fchitteren, en ik meende een onduidelijk gemompel te vernemen; maar ik fchreef dit mijner verhitte inbeelding toe, welke mij gevaaren voorftelde daar 'er geenen waren, of mij wenfchen en hoopen deed, dat hier menfehen waren , waar zich waarfchijnelijk niets als wilde dieren ophielden. AGT-  frans van der trenk. AGT- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waaruit blijkt, dat eerbaare v rouwsperzoonen zich niet in 't midden van den nacht in een digt bosch moeten bevinden. De nacht was geen van de langden des jaars, daar het op het einde der maand Maij was. Eindelijk behaagde het den hemel, de zon te doen opgaan. Het was reeds helder dag, als jk ruiters in het bosch hoorde. De hoefflag hunner paarden kwam van tijd tot tijd nader. Het was niet ongemeen wanneer in oorlogstijden een partij foldaaten hier door pasfeerde. Dit was mijne eerde gedachte en ik hadt het ook wezenlijk geraden. De troup welke deezen nacht in het bosch doorgebracht hadt wierdt Van den bekenden Franfchen vrijbuiter la croix aangevoerd; die hier uit een' rijken buit meende te halen. Ik ging zoo lang door het bosch, tot ik van hem zelf gezien wierdt. Hij was geheel verbaasd gelijk gij ligt denken kunt, een vrouwsperzoon van mijn zoort, alleen aan zoodanigen oord, op zoodaanig uur , en in geene gemeene kleeding te zien Ik bad hem mij als een eerlijk vrouwsperzoon tc ?behandelen ; dit beloofde hij mij, en ik kan niet  PANDOEREN OVERSTE. IoQ niet nalaaten, zijne oplettenheid cn verfchooning te roemen, met welke hij mij bejegende, en de eerliefde waar door hij zijne belofte heilig nakwam. Voorts dorst ik hem niet ontdekken, wie ik was, om niet een geheim te verraaden, van welk het leven eens mans afhing, welk het mijne verfchoond hadt. Ik gaf mij voor eene dame uit, welke uit een klooster in de nabuurfchap gevlugt was, waar in men mij zeer ftreng behandelde, en zeide hem hier te zijn om de vervolging mijner moeie te ontkomen, welke mij wilde dwingen eenen man tegen mijnen zin te trouwen. Hij mogt mij nu geloven , of zich houden als of hij mij geloofde, genoeg hij beloofde mij den kragtdadigften bijltand; alleenlijk badt hij mij om flechts zoo lang geduld te hebben, tot dat hij zijn bevel vervult zoude hebben. Tegen den avond pasfeerde een corps vijanden aan den oever des Rhijns, waar op la croix in de hinderlaag loerde. 'Er wierdt van beide zijden fterk gevuurd; maar la croix behieldt de overhend, en was van voornemens met zijnen buit over de rivier te trekken. Nu vroeg hij mij, waar heen ik mij wenschte te begeven. Schoon mijn voornemen was naar Engeland te trekken, hieldt ik mij echter als of ik nog eenigeu tijd in Frankrijk wilde vertoeven , om voor hem te verbergen in welken hoek der waereld ik mij dagt op te houden. Schoort mijn gemaal mij voor dood hieldt, moest ik echter alle mogelijke voorzorge gebruiken , ten einde hem niet een ongelukkig toeval vermoeden deedt dat hij verraden ware. Ik befloot dan in Elzas-Zabern eenen tijdlang te vertoeven,wijl ik geloofde dat dit eene  110 frans van der. trenk, eene plaats ware, daar geen Franfche troupes blijven konden, en waar ik, wanneer dien ourd in 's vijands handen viel, zoo als ook gebeurde, ten minften voor het verfchrikkelijk gevaar, om met mijnen man in eene plaats te zijn, zeeker ware. Hier maakte ik mijnen geheelen opfchik, die van geen geringe waarde was, tot geld; vast bedooten hebbende, zoo dra mogelijk naar Engeland over te zetten. Slechts ontbrak mij nog een' getrouwen vriend, wien ik het geheim, ontdekken kon en welk mij met goeden raad bijftonde, hoe ik eene zoodanige reize ondernemen en uitvoeren zoude. Het goed geluk bragt u in mijne verblijfplaats, den hemel zij dank! ik kende u aanftonds. Daar ik van nwe grootmoedigheid en geheimhouding mij alles goeds beloofde, zoo fchreef ik u in den haast dit briefjen en ftak het u zelve toe, op dat het mij niet, wanneer het vroeger of later in vreemde handen kwam, zoude kunnen verraden. Nu heb ik wederom mijn eenzaam verblijf verhaten, maar wie zoude hebben kunnen vermoeden , dat ik niet op de vlucht zoude gaan? Nu legt den Jast op u, ik bezweere u daarom, thans voor mijne redding te zorgen." Trenk. Gij mij bezweeren , mevrouw, ik dank den hemel die mij verwaardigd heeft, niet alleen voor uwe redding, maar ook voor uwe wraake te zorgen: uw geniaal, daar hij u mishandeld heeft, heeft mij te gelijkertijd op het fterkfte beledigd. Nu zie ik in, van waar al dien laster gekomen is, welke uwen gemaal tot zulk eene woede ontvlamt heeft; doch hij, die denzelven uitftrooidë, heeft eenen dood zij-  pandoeren overste. m zijner waardig gevonden,en is daar door mijne rechtmatige tugtiging ontweken. Maar nw gemaal leeft nog, leeft om uwe en mijne wraake te ondervinden. Ik zal niet eer gerust kunnen fterven, eer ik hem uwe onfchuld zal bewezen, en hem tot berouw over zijne trouwloosheid en onmenfchelijkheid gebragt hebben. Voör uwe veiligheid, mevrouw, houde ik het niet voor nodig naar Engeland te gaan. Maar zoo gij dit vast befloten mogt hebben, laat 'er mij dan voor zorgen, dat zulks in 't geheim en zonder, gevaar gelchiede. Rust intusfchen eenige dagen uit,en herftel u van al die 'rampen, zeedert eenigcn tijd verduurt. Houdt u in dit vertrek, dat ik geheel voor u ontruimen wil, verborgen; ik wil uwen gemaal, waar hij zich ook mogt bevinden, zoeken op te fpooren, en al de maatregelen bij de hand nemen, die ik tot uwe gerustftelling de gefchikfte vinden zal. Na deeze en dergelijke verzeekeringen liet hij haar alleen, en nam'.nu' de tijd, om over eene onderneeming te denken, die van groote gevolgen wezen konde. Vast beflooten hebbende, wraake aan baron lestoch te nemen, wachte hii flechts nog eenig licht van den tijd. In weinig dagen vernam hij van een fransch officier, zijnen gevangenen, dat baron lestoch hoofdman onder het corps van Belleis ware. Dit bericht verheugde onzen held grootelijks, en het geluk, dat vaak gaarne onze plans doorkruist, kwam voor dit maal onzen held zoo goed te ftaade, gelijk wij in 't vervolg hooren zullen ,& dat hij, indien het in zijne macht geftaan hadde, meerdere gunstige omftandigheden te vereenigen, waarlijk zelf  Üa FRANS VAN DER TRENK, zelf de keuze in haare zamenftclling niet beter zou hebben kunnen treffen. NEGEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Waarin de held ah Redenaar optreedd Het verblijf van onzen held in Elzas Zabern duurde niet lang meer, want het geheele franfche fecours, welk, zonder het Hartcourtisch en Belle Islisch corps te rekenen , uit 30000 man beftond, was door de engte van Markirsch getrokken en bij de geallieerde armée gekomen, welke nu 80000 man' fterk wierdt. Ieder een dagt dat het eindelijk eens tot een' beflisfendenflag zoude komen; dan de vijanden toonden daar toe geen lust te hebben, maar zochten liever den Oostenrijkeren de retraite aftefnijden, en hunne aan de overzijde ftaande magazijnen te verwoesten. Echter was prins karel op zijne hoede. Zoodra hij van de aankomst des fecours berigt ontfangen hadt, gaf hij den 15 Augs. der armée bevel zich op den eerften wenk marschvaardig te houden , en nog denzelven dag moest de zwaare bagagie en de geheele armée van Wingersheim over de Soor terugtrekken, en zich op de hoogte van Brumpt  pandoeren overste. lig Brumpt zoo zetten, dat de linkervleugel tot aan Wiehersheim maar de rechter tot aan Mumeln zich üitftrekte. Te gelijker tijd moest ook onze held, met nadasti en berenklaü Elzas-Zabern verlaten, en zich bij de armeé begeven. Bij deeze gelegenheid dagt hem een Fransen detachement van duizend hoezaaren benevens het jagercorps eene poetze te fpelen. Dan daar zij niet wisten, dat 'er nog eenige Oostenrijkfche troupes aan geene zijde der Soor te rug gebleven waren, zoo wierden zij met zodanige woede van die, welken ook zich in het Brumpter bosch bevonden, als van deze overvallen , dat de jagers tot op ettelijke weinigen, dank der gezwindheid hunner paarden, in 't gras bijten moesten. Een dergelijk noodlot zouden ook de hoezaaren ondervonden hebben, indien zij niet in het nabijzijnde dorp Mundelsheim geretireerd waren geweest , waar hen een keizerlijk grenadier corps en de vrijbuiter gesgheri te hulpe kwamen. Den iSden verlieten de vijanden den oever des Rhijns, en de landftreek van Strasburg, en trokken naar de hoogtens van Hochfelden, om zich mer den hertog van harcourt te vereenigen. En tot den 2often bleef de Oostenrijkfche hoofd armée, bij Wiehersheim onverhindert flaan* Maar op denzelfden dag kreeg prins karet, zeeker bericht, dat 'er reeds 16000 Pruisfchen door Glatz in Boheemen waren ingerukt, en 'er nog 18000, door Saxen' en Laufitz, op marsch derwaards waren, waar zij zich den 24ften vereenigen wilden. Deeze droevige tijding 'doeg de blinkende hoop van kake l bijna geheel ter neder. Hij hielt des wegen, den 2iften, een groöten krijgsII. deel. H raad,  "4 1 frans van der trenk, raad, en het befluit daar van was, dat het volflxekt nodig ware om theresia's Erflanden en haare kroon te redden, en naar Boheemen toe te ijlen- te meer, daar men bericht bekomen hadt, dat graaf van seckendorf niet alleen met zijn corps maar ook met alle Franfche regimenten van duitfchê ncbting, bedagt was den Rhijn te pasfeeren.en vereen.gt met de verbondene vorsten de Oostenrijkfche ™rrV ' 'fMte,bfea' °m hem alle gemeenfehap met Duitschland af te fnijden. Evenwel (telde men dearmeé, dewijl alle tenten i„ de oude legerplaats afgebroken waren, i„ flag0rde. Zoo dra de vijanden deeze beweging waarnamen, dachten zij dat de Oostenrijkers met eere te rug zogten te trekken. Om deeze reden wendeden zij zich met den linkervleugel tegen Hagenau, om hen of van daar in den ru* te vallen, 0f de Rhijnbrug te Rbijnheim te verovel ren D;> rechter vleugel echter trok langs den Rhijs benedenwaards. Geduurende den marsch der Franfchen bleef de Oostenrijkfche armée altijd in dezelf de richting. Toen de vijanden dit zagen, keerden zij weder te rug, en ijlden met volle magt naar de Oostennjkers toe, en wel zoo nabij, dat de twee ar meen flechs j uur van malkander waren. Dan de geheele Oostenrijkfche armée brak in den middernacht van Wienersheim op, en marcheerde naar Bemheim. Onderweg kreeg prins ka ree tijding dat graaf van seckendorf alle nodige fchikkingen beraamt hadt, om met de Keizerlijke Franfcheen Hesfifche hulptroepen zich naar Philipsburg te begeven, en van daar naar Beijeren te marcheeren. Liit was de reden geweest waarom zij zoo zorgvuldig  pandoeren ovr"éste„ tii> dig eenen flag vermijdt hadden. Daar zij echter zagen, dat de Oostenrijkers te rug trokken , zoo ijlden zij hen met alle hunne macht over den Motter na. Het was de Ongaaren, bijzonder de Pandoeren niet naar den zin, dat zij den Franfchen bodem, waaf cp zij zich zoo wel bevonden hadden, moesten verlaten. Zij betoonden hun misnoegen opentlijk, en trenk moest al zijne welfprekenheid aanwenden om hen weder gerust te flellen. ,, De Pruisfchen, zeide hij tot hun, niet ons, moet gij dit betaald zetten, dat zij ons verhindert hebben u naar Parijs, midden in het hart van Frankrijk, te voeren. De Pruisfchen alleen onttrekken u den buit, en al de Voordeden waar toe wij u den weg gebaant hebben. Reeds hebt gij in den voorigen Silefifchen oorlog getoond wat uwe dappere moed vermag. Evenwel hebben u de Pruisfchen fnood en veragtelijk behandelt. Op, mijne zoonen! gaat heen, wreekt dien hoon, en vegt tegen uwe verachters met de dapperheid welke u natuurlijk eigen is, en die het laate nagellacht bewonderen zal. Hebben wij dan met hulpe der befchertnende gerechtigheid deeze nieuwe vijanden met een gewenscht gevolg beoorloogd; zoo willen wij u in dit land te rug brengen, dat zij ons dwingen nu te verlaten. Als dan zal een rijke buit het loon uwer dapperheid wezen. Gaat intusfchen heen en vegt tegen de Pruisfchen met dubbelden moed!" ■ Aldus fprak trenk en zijne redenvoering hadt de gewenschte uitwerking. De Pandoeren wierpen al juichende hunne mutzen in de hoogte en riepen: H« Opi  11(5 frak! van der trenk, Op! broeders, op! Door vuur en door ijzer! Franfchen, Beijerfchen , Pruisfchen Zijn fterker dan wij. Broeders , frisch aan! 't Geldt nu tegen Pruisfchen: Wij willen bewijzen Wat een Pandoer kan. Op ! broeders, op! Door vuur en door ijzer l Zelfs midden door Pruisfchen Loopt gij als een held! DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in, tot troost des Lezers, liet oorlogsverhaal een einde neemt. te rug trekking over den Rhijns was geena kleinigheid, en prins karel heeft zich daar door niet minder roem verworven dan door den overtogt, en  pandoerenoverste. 117 en zelfs onpartijdige Franfchen moesten bekennen dat zij beiden meesterftukken waren. Trenk hadt de eer om de agterhoede te dekken. Als den 22 Augustus, de armée reeds van Drufenheim, waar onze held de afbreking der bruggen en de bagagie bedekt hadt, naar Beinheim afgemarcheert was, en en hij dezelve wilde naarijlen, deedt Belle Isle ham de eer aan, hem met een fterk kanonvuur te begeleiden. Trenk echter was bijna zoo gelukkig den heer rit ter zelve te verrasfen, indien hem niet een deel zijner hoezaaren nog ter rechter tijd tot hulp gekomen ware. Evenwel maakten zijne Pandoeren een' rijken buit en veel gevangenen. Hier op trok onze held tot den generaal daun te rug, welk in het dorp Suffelheim ftondr, en zich door het nederhakken van eenige boomen redelifk goed verfchanst hadt. Hier vernam hij dat zich, onder de gevangenen, de Baron van lestoch bevondt. Hij vertrouwde zijne ooren niet en wilde zich door zijne oogen overtuigen; wijl hij echter een bijzonder plan tot wraakneming uitgekozen hadt, was het- nodig zich niet te laten zien, indien hij wilde hebben dat het naar verlangen aflopen zoude. Ten dien einde vondt hij een middel om al de gevangenen die zijne Pandoeren gemaakt hadden voor bij zijn kwartier te doen leiden en hen te zien, zonder van hun gezien te kunnen worden. Het beeld des Barons l est 0 c h's , zoo als het hem bij de poorte van Weenen in, dit ongelukkige oogenblik ontmoet was, was in zijne ziele nog zoo tegenwoordig, dat hij hem onder duizenden gekend zoude hebben, en inderdaad kende hij hem zoo dra hij hem zag, en voorbij H s zijn  Il8 frans van der trenk, zijn vengfter geleidt wierdt. Hij verboodt den zijnen op het flerkfle den baron niet te doen merken dat hij in zijne handen was. Maar der Baronncsfe zeide hij niets van de nabijheid haares gemaals, en ftelde intusfchen alles in 't werk, om haar een tooneel der bitterfte wraake te doen zien, dat wij bij eene gefchikte gelegenheid den lezer zullen mede deelen. Nu zal het ons geoorloft zijn de Oostenrijkers eerst over den Rhijn te doen trekken. Den 23 Augustus wierdt generaal daun met het grenadier corps naar Resmach en baron ghilami met drie hoezaaren regimenten en eenige honderd ïheisferfche croaaten enz. te Agenau geplaatst, om de nog bij Beinheim kamperende armée te bedekken. Tegen 12 uur des middags rukte de vijand onder generaal loewendahl tegen Angenau en repautfeerde de Oostenrijkfche voorposten, met een detachement van vier duizend man, het welk zich van tijd tot tijd verflerkte. Den geheelen namiddag fchermutzeide de Theifer Croaaten en Pandoeren met dezei ven, tot zij tegen den avond agter het dorp te rug trokken. Dergelijke fchermutzelingen vielen 'er veel voor, en de Franfchen houden ftaande dat de Oostenrijkfche agterhoede een verlies van drie duizend man geleden zqu hebben, daar in tegendeel onze held het zelve maar op twee honderd dooden en negentig geblesfeerden rekent. Den 24 Augustus was tot den te rug togtover den Rhijn vast gefield, welke ook op de volgende wijs gelukkig wierdt in 't werk gefield. Des avonds om tien uur moest de gezaamentlijke qavallerie over de bij Beinheim opgeijagene en met goede fchanzen voorziene fchipbrug Voor  pandoerenoverste. voor uit rijden. Intusfchen floot de infanterie eene quarré om zich tegen alle aanvallen der vijanden te verzekeren. Van tijd tot tijd retireerde zij tot aan de brugge en pasfeerde eindelijk over dezelve zeer gelukkig, zonder eenig verlies; trenk hadt ook hier den gevaarlijkflen post, wijl hij het laatfie gevolg der agrerhoede formeerde. Maar hij wist de weinige nakomende vijanden altijd twee duizend treeden verwijdert te houden, en zoo dra 'er iemand nader kwam, moest hij zijne ftoutheid met het leven betalen. Aldus bevondt zich des morgens ten vier uuren de geheele Oostenrijkfche armée weder aan de overzijde des Rhijns. De bruggen wierden afgebroken, en opgeladen,en wat niet op de wagens gebragt kon worden begraven of verbrandt. Maar ledig trokken zij niet uit den Elzas. Zij hadden eene groote menigte gijzelaars paarden, wagens en veele millioenen guldens contributiegeld meede genomen, en hunne beurzen rijkelijk gefpekt. „ Wij hadden ons zoo wel gehouden, zegt trenk, dat ons de inwooners met heete traanen nazagen." Frankrijk hadt gewis zedert langen tijd in deeze landen zulk een fchok niet gehadt als hem prins karel toevoegde. De eerfte legerplaats der Oostenrijkers aan de overzijde des Rhijns was Ottersdorf tegen over Benheim; den- volgenden dag marcheerden zij tot op de heide van Nastad, waar alle toebereidzelen gemaakt wierden om ijlings den oever van den Donau te bereiken. Het was een wonder dat de Franfchen hunne vijanden zoo gerust lieten trekken. De hertog van noailles verontfchuldigde zich bij zijnen koning met te zeggen, dat het niet mogeH 4 lijk  I2o frans van der trenk, lijk was, aan het hoofd der brugge vóór den aftogt der Oostenrijkers te komen, wijl zij door graven, verbouwingen &c, het geheele terrain onbruikbaar gemaakt hadden. Maar de pruisfifche generaal van schmettau, die zich toen juist bij den koning te Metz bevondt, was van andere gedachten. Den 37 Augustus kwamen de Franfchen bij Fort Louis en de keizerlijken bij Gemersheim over den Rhijn te rug, maar zij fchenen niet met ernst bedagt te . zijn den Oostenrijkeren de gemeenfehap met hunne andere armée, die onder generaal bathijani in Bobetnen ftondt, af te willen fnijden, daar zij bijna ftille aanfehouwers van de gezwindheid der Oostenrijkers waaren. Deezen zonden reeds den 25 Augustus hunne bagagie over INastadt &c. voor uit, legerden zich ten zeiven dage bij Moersj deelden zich in drie colonnen, en kwamen den 28flen weder bij Phortzheim te zaamen, van waar zij weder in verfcheiden colonnen naar den Donau marcheerden. Trenk dekte immer met zijne Pandoeren de agterhoede. De Franfchen lagen hen niet het geringfte in den weg, behalven dat de ridder van belle isle de moeite nam onzen held tot in de landftreek vanStutgard te begeleiden;daar het echter zeer koud begon te worden zoo keerde de ridder weder van den oever des Nekkars re rug en voegde zich bij zijne landslieden, welke van de overige open Oostenrijkfche landen bezit genomen hadden, en zich, gelijk onze held zegt, nadat zij aan de vesting Freiburg de tanden ftomp gebeten hadden, vette monden in de onzijdige rijkslanden maakten. Aldus wierdt de oorlog door de Pruisfifche diverfie weder op  pandoeren overste. 121 ep den duitfchen bodem gevoert. Daar wij echter het verhaal van oorlogs bedrijven zoo moede zijn als onze lezers het aanhoren zoo zal het ons vergunt zijn, tot uitfpanning, eene kleine pauze te maken en weder naar mevrouw lést och om te zien , wier wonderlijke ontmoetingen wij met voordagt tot hier toe verfchoven hebben, om den genegen lezer, daar hij zoo goed was om hij de vernaaien, van marfchen , legeren , fchermutzelingen &c. niet in flaap te vallen, op eene andere wijze in het naaste hoofdltuk vergoeding voor zijn geduld te verfchaflen. EEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk verfchrikkelijke vertooningeu bevat, en redelijk romaneik klinkt. IVlevrouw lestoch was onze held over den Rhijn gevolgt, zonder te weten dat zij te gelijk in 't gezelfchap van haaren barbaarfchen gemaal reisde. Terwijl de Oostenrijkfche atmée zich te Ottersdorf legerde, befioot trenk aan baron lestoch die wraake te nemen die hij hem op de eigen plaats ?X). ner gruwelijke overtreding toegedagt hadt. Hij beH 5 val  322 frans van der trenk, val een' officier, op wiens getrouwheid hij zich ver. laten kon, twintig Pandoeren tc paard meede te nemen, den baron lestoch de oogen te blinden, en hem in dat bosch, waar zijne onfchuldige gemaalin zoude zijn omgebragt geworden , te Hepen. Te gelijker tijd gaf hij den officier een verzegeld briefjen met bevel, hetzelve niet te openen, voor dat hij op de beüemde plaats aangekomen zoude zijn. De officier volbragt alles ten nauwlten; maar trenk reedt eenige uuren voor uit, en nam de baronnes in amazone kleding, onder dit voorwendzei, mede; dat zij hem de ongelukkige plaatze zou aanwijzen, waar zij haar graf wel eer dagt te vinden. Daar zij niets wist van al het geen 'er (londt te gebeuren, bewilligde zij gaarne in het verzoek van onzen held, Trenk liet hier op, zoo dra zij midden in het bosch gekomen waren, eene tente opflaan, en zeide tot de baronnes, dat hij hier een gedeelte van zijne lieden, welken op fourageering waren uitgegaan, moeste inwagten. Intusfchen was ook de officier, eenige honderd fchreden van die plaats, aangekomen, en hadt het briefjen geopend. Volgens deszelfs inhoud liet hij den baron lestoch een doek voor de oogen doen, hem agterwaards met de handen aan een' boom binden, en zijne lieden gereed flaan r om op den eerflen wenk den baron te arquebufceren. Hier op kwam hij ijlings in de tent van onzen held en gaf hem berigt dat alles volgens zijn bevel gereedt was: „ Wilt gij," zeide trenk tot de baronnes, „ met mij gaan om een' deferteur, die, behalven andere affchuwelijke euveldaaden, ook zijne onfchuldige vrouw ver-  pandoeren overste. 123 vermoord heeft, te zien arquebufeeren?" Mevrouw lestoch, welke in twee veldtochten meede geweest was, en gevolgelijk vertooningen van dien aart niet ongewoon noch vreesfelijk waren, beantwoordde deeze aanbieding niet alleen met ja, maar zij voegde 'er zelfs bij, dat zij de eere wenschte te hebben den Pandoeren het verfchrikkelijk woord: „ legt aan! geeft vuur!" op zijn tijd toe te roepen, om den haatelijken deugniet in de andere waereld te zenden. Trenk verzekerde haar dat het hem tot een ongemeen genoegen zou verftrekken, eene amazone aan de fpitze zijner lieden als de voltreklter van het rechtvaardig doodvonnis , dat zijn mond hadt uitgefproken, te zien. Dsar zij in amazone klederen was gereisd, zoo fprong zij te paard en ijlde met onzen held naar de plaats, waar lestoch haar gemaal, van haar onbekend, aan eenen boom gebonden, den dood verwagtte. Ach , welk een fchilderij van akelige beelden! Wie waagt het om dit fcliouwtoneel te fchilderen?—1 Hier een verraderlijk gemaal Aan eenen boom, reeds eenige uuren In doods angst, tot vergelding van zijn kwaad, Voor zijn verdiende ftraf gebonden; Terwijl 'er twintig wreede mannen Met hun'geweeren liaan, om op den eerften wenk Van zijne vrouw, her lijf, waar in een gruwzaam hart Tet hier toe heeft gewoond, het leven te doen derven. Wat  114- FRANS VAN DER TRENK, Wat voor een einde mag de lezer zich wel van een zoo vreesfelijk begin, van het zoo onaandoenelijk karakter onzes helds beloven ? De dood en het leven van zijnen vijand ftondt nu in zijne handen. Maar trenk was zoo wel, als alexander, op zeekere, tijden grootmoedig, of hadt op zeekere tijdingen aandoeningen van goede luimen. Op het zelfde oogenblik dat de baronnes het vreesfelijk woord: vuur! wilde kommandeereu, reedt trenk. aan haare zijde, en badt haar, om de rechtvaardige firaffe nog wat op te fchorten. „ Mevrouw! zeide hij tot haar, eer deeze booswigt ontzielt wordt, laaten wij in zijn gezicht al de fchrikken zijner zwarte, daaden ontdekken." Hier op deedt hij den baron den doek van voor zijn gezicht wegnemen. Daar wij het ons niet toevertrouwen om de vertooning van wederzijdfche kennis met woorden te befchrijven, zoo wijzen wij den lezer op de plaat., die wij ten dien einde lieten vervaardigen; eensdeels om de moeite der fchildering te fpaaren, ten anderen, om deeze gefchiedenis aandoenclijker voor het gezicht te maken. Wij vergenoegen ons met te zeggen , dat baron lestoch van ontroering half dood ter aarde nedergeftort ware, indien de boom waar aan hij vast gemaakt was hem niet over eind gehouden hadde; en dat de baronnes insgelijks door fchrik van het paard geftort ware, indien onze held, die dit voorzien hadt, haar niet met vriendelijke armen onderfteunt hadde. Billijk is het, en, wanneer wij niet tegen de regelen der kunste handelen willen, nodig, dat wij hen nu in hunne ontroering eenen tijd lang fpraakeloos laten rusten. Intusfchen, ter-  PANDOEREN OVERSTE. "5 terwijl zij zich herrtellen, gaan wij tot een ander hoofdftuk over. TWEE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk doet zien, dat het valsch zij, wanneer men Jlaande wil houden, dat de vrouwlieden onverzoenlijk zijn. ^Jr aarfchijnlijk was het dat de baronnes, naar de gewoonte van haar genacht, de ftilte het eerst zou afgebroken hebben ; dan tegen alle waarfchijnlijkheid zweeg zij, eene gil van ontroering: ,, Ach, mijn gemaal!" uitgezonden, nog immer, tot haar gemaal voor de laatfte keer, zoo als hij dagt, zijnen mond open deedt: „ Waarom draalt men mij te dooden? waarom draalt men nog, daar ik mijnen rechter en de uitvoerder van mijn doodvonnis gezien en herkent heb? Plaats, tijd, alle omftandigheden komen met de overmaat mijner overtredingen , en met de boosheid van mijn rampfpoedig noodlot, overeen. Billijk is het, dat hij door de handen zijner gemaalinne fterve, die de onfchuld niet eerde, en in dat zelfde bosch begraven worde, waar in hij dat on- fchul-  125 frans van der trénk, fchuldig flachtoffer zijner gruwelijke zonde voor aïtijd hadt gehoopt te begraven. Waarom draalt gij ? wel aan! doodt mij! wreek u thans, mijne gemalin! wreek u, baron van trenk! ik hoop geen meedelijden van u, ik begeer het ook niet, ik verdien het niet; het eenige meedelijden dat ik verlange en verdiene, is mijnen dood te verhaasten, eer de inwendige knaging mijns geweetens mij van fchaamte doet fterven." Meer kon hij door zwakheid niet uitbrengen. Zijne gemaalinne, welke ia traanen zwom, opende dikwils haaren mond, om hem in de reden te vallen , maar inwendige beklemdheid beroofde haar den adem. Eindelijk fprak, of liever hikte zij: ,, Neen, neen, gij zult niet fterven ■ ik ben zo wreed niet om de vlekken mij. ner eere in uw bloed te willen uitwasfchen. Leef, gruwzaame gemaal! mogelijk wordt gij nog eens van mijne onfchuld overtuigd, en dan heb ik voldoening genoeg. Ik verlang niet dat gij mij uw hart weder zoudt fchenken — dat blijft voor u altijd verlooren. Ik begeer niets anders van u dan herftelling mijner eere, daar gij mij onfchuldig, veel te onrecht vervolgt hebt, om geen genoegdoening of wraak deswegen te begeeren. Maar deeze zal deugdzaam, niet wreed, de wraake eener gemaalinne en niet die eener beulinne zijn. Verheug u, dat een ander mij het leven behouden heeft, en dat ik nu zoo gelukkig ben , het uwe te kunnen behouden. Al het kwaad dat gij mij hebt toegebragt, alle beledigingen zullen vergeten zijn; maar aan eene huwelijks verbindtenis, die voor uwe ruste zoo wel als voor de mijne verderfelijk zou kunnen wezen, is van  pandoeren overste. I27 van nu af aan, niet meer te denken. Laat mij, afgefcbeideu van de waereld, in mijn eigen gezelfchap mijne dagen flijten. Leef zoo als het u goed dunkt, en het aandenken van mij eenmaal tot eene gemaalinne gehadt te hebben, moge u, zoo het zijn kan, tot vertroosting of droefheid verftrekken; ik zal mij over geen van beiden bekommeren. Leef voor altijd wel, baron van lestoch!" Na dat zij op deeze wijze gefproken hadt, beval zij hem los te maken ; maar trenk verzettede zich daar tegen, en zeide: „ Mevrouw, daar gij uwe plichten als eene deugdzaame en kloekmoedige vrouw vervuld hebt, zoo wil ik ook de mijnen, als een foldaat en man van eer, niet onvervuld laten!" DRIE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de autheur behagen fchept op gemeene ■plaatzen om te dooien. Trenk wist wel, dat 'er geen grooter tijran ware dan de vrees, om den menfcheljjken wil buigzaam te maken, maar afgedwongene befluiten zijn niet van duur, zoo min als afgedwongene bekeringen. Zoo dra  128 frans van der trenk, dra de vreeze voorbij is, keert men tot zijne voorige geliefde zonde te rug, en maakt bet erger dan voorheen, gelijk ieder goed christen uit zijn Evangelie weten zal: Zoo róept, wanneer in de open zee Een woeste Itorm den doodangst baart, En traanen langs 't gezicht doet rollen, Een ruwe boodsgezel om hulp tot eenen God, Aan wien hij nimmer dagt, van dat de christen leer Haar aanvang nam. „ Zijt ftil, Roept hem een wijze toe, op dat hij het niet hoor'; Want zoo hij u verhooren wilde, Is 't nodig dat hij u verniel'; Die nooit dan in den bangen nood, Hem aanroept, en is die voor bij, Dan weder yloékt en zweert in zijnen grooten naam." Ook was lestoch, door den nabijzijnden dood verfchrikt, niet meer meester vau zich zelve. Om den zeiven te ontgaan zoude hij alles beloofd en zelfs eenen eed voor de zuiverheid zijner gemalin afgelegd hebben, indien trenk zulks begeerd hadit; want al de hartstochten onderwerpen zich meestentijds aan de liefde tot "het leven. Trenk kon zich nog deste minder op de belofte des barons verlaten, wijl het te denken was, dat hij met de verandering der omftandigheden ook zijue neigingen veranderen zóu. Het was hem intusfchen zeer aangenaam, dat de baronnes tot haaren gemaal gezegd hadt, in het toe- ko-  pandoeren o verst F. Iep komende afgezonden en voor zich te willen leven, daar het niet waarfchijnelijk was, dat zij bij eene nieuwe vereeniging met elkander in vreede zouden kunnen leven, te meer daar de jaloerfche lestoch, op nieuw, en mogüjk wel gegrondt, een mistrouwen zou opvatten tegen zijne eebtgenoote, dewijl hij haar voor de tweede keer in 't open veld met onzen held gevonden hadt. Trenk geloofde, om zekerer :e gaan, en geen gevaar te lopen, van bedrogen te zullen worden, alle middelen der voorzigtigheid in dit netelig geval te moeten gebruiken. Want was eenmaal baron lestoch overtuigt, dat onze held zijn huwelijksbed bevlekt hadde, dart kon hij de beste beloften wederroepen, met dit voorgeven dat hij daar toe genoodzaakt was geworden. Trenk oordeelde derhalven best te zijn een middel uit te vinden om hem, des noods, te kunnen logenftraiTen, en den mond te ftoppen. Om deeze reden eischte hij van hem, eer hij volkomen los gemaakt wierdt, een getuigfehrift, waar op lestoch alle onwaarheden , en fchimpwoorden, die hij tegen onzen held zoo wel, als zijne gemalin uitgebraakt hadt, met ondertekening van zijnen naam wederroepen moest. De eisch was billijk en lestoch liet zich niet lang bidden om denzelven te volbrengen. Evenwel bleef hij naar 't gebruik des oorlogs den gevangenen van onzen held, welke ook de magt niet hadt, hem vrij te laten. En indien hij zulks al hadt kunnen doen, zou hij het echter niet gedaan hebben, dewijl hij hem nog niet vertrouwde en meer als eene rede hadt, om de baronnes eerst in zekerheid te zien, eer de baron de vrijheid bekwame. Men maakte 11 deel. I hem  ij© frans van der trenk, hem wijs, ten einde hem alle hoop te benemen, van ooit zijne gemalin weder te bekomen, dat zij van voornemen was, naar Schotland bij eenige bloedverwanten te reizen, fchoon onze held een geheel ander plan met de baronnes hadt, het welk in 't naaste hoofdftuk den geduldigen lezer zal meede gedeeld worden. VIER- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de fchrijycr zich zelve fchijnt tegen te fpreken. leder onpartijdig lezer, zal ligt vermoeden, dat het plan het welk onze held met de baronnes voor hadt, niet anders dan de geboorte eener nieuwlings omtvlamde liefde was,om te trouwen! zij hebben het geraden. Mevrouw lestoch was nog beminnelijk genoeg om onzen held vaster als voorheen te kunnen kluisteren. Schoon hem de franfche boeren meisjes redelijk lekker gemaakt hadden, wist echter mevrouw lestoch door haar uitnemend verftand, en  pandoerenoverste;. 131 en door haaren aangenaamen omgang dat dubbel te vergoeden, fchoon haare lichaamelijke bevalligheden voor die der beminnelijke meisjes van den Elzas moest onderdoen. Trenk wierdt dagelijks meer en meer van de baronnes betoverd, en hoe langer zij met hem leefde, hoe onmogelijker het hem was, zonder haar te kunnen leven; wijl hem de nabijheid eener perfoon, welke het voorwerp zijner wenfchen was, zekere kwaaien deedt ondervinden, die zich niemand dan verliefden kunnen voordellen. Zoo dorste op zekren tijd bij allen overvloed De onzaalge tantalus. En geeft gij geen geloof aan eene helfche kwaal, Zoo ftel u in de plaats van den verliefden held. En waarlijk onder een dak, dikwils onder eene tent, met malkander te woonen, zonder lust te krijgen om van den verbodenen boom vruchten te plukken, is meerder dan men van een mensen kan vorderen, ten minften indien hij geen blok, of van alle gevoel beroofd is. Of het volftrekt onmogelijk zij in gevallen van dien aart der deugd getrouw te blijven, dit mogen zij vragen die deeze proeve hebben uitgedaan. Wij ten minsten, wij geloven manneljke deugd, en vrouwelijke onfchnld, wat ook de fpotters daar van zeggen mogen, en dit geloven wij zoo lang wij niet door eige ondervinding van het tegendeel overtuigd zijn Op dien zeiven grond, willen wij ook onzen held geloven, als hij in weerwil I s van  13» TRANS VAN DER TRENK, van zijn vuurig temperament ons verzekerd, dat hij om geene dwaasheid te begaan, alle nacht voor dat hij zich ter ruste begaf, eene redelijke do/is eremor tartari genuttigt hadde. Voor 't overige fchrïjven wij deeze onthouding niet geheel op de rekening van onzen held, maar houden haar veel meer voor de vrucht van het wijs gedrag der baronnes, welke onzen held altijd op een' zeekeren afftand wist te houden, in geval hij eenen vrijmoedigen greep wagen wilde. Zij gaf wel gaarne aan de verzekeringen zijner liefde gehoor, maar als hij verder komen wilde, onderdrukte haare ernftige houding het onbefchaamd woord "op zijne lippen. Eindelijk doeg hij haar voor naar 't dorp digt bij Donauwwerth, dat hij ons niet genoemdt heeft, waarom? weeten wij niet, met extra post voor uit te rijden, daar zoude zij hem inwagten, en daar zouden zij door de handen des priesters onverbreekbaar verbonden worden. „ Wij willen thans zulke maatregelen bij de hand nemen , voegde hij 'er bij, dat baron lestoch daar niets van gewaar zal worden, en gebeurt dit vroeger of laater, zoo heeft mijn pistool nog nooit zijnen man gemist." De baronnes was hier mede eindelijk te vrede. Trenk hefte haar in de koetze, omhelsde haar hartelijk, en zag den wagen, zoo lang zijne oogen denzelven bereiken konden. VIJF-  pandoeren overste. VJJF- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk tot eene voorbereiding van het volgen^ gcnde dient. ■Alle omftandigheden fcheenen thans gnnstig tot vervulling zijner begeerte. Zelfs baron lestoch, wien de doodsangst in eene gevaarlijke ziekte geftort hadt, fcheen, door zijnen waarfchijnelijken dood, van het tooneel dezer waereld te zullen aftreden, om de twee gelieven in ongeftoorde rust de vermeende gelukzaligheid van den echt te laten genieten. Waar dit was in den raadt des goden anders befloten. De baron wierdt in eenige dagen wederom geheel herftelt, en door zeeker ongelukkig toeval, hadt hij het geheele plan onzes helds ontdekt. Een officier van het trenkisch corps, die van zijn chef meende beledigt te zijn, was in denzelven nacht de tent van onzen held, welke onvoorzigtig wat te luid gefproken hadt, voorbij gegaan, en hadt alles gehoort wat hij met mevrouw lestoch verhandelt hadt. Deeze officier meende thans zich niet beter te kunnen wreeken, als trenk een plan te ontwringen waar aan hij' alles fcheen te willen wagen. I 3 De  134 frans van der tr enk, De wraak is vindingrijk. Zoo dra hij dagt dat mevrouw lestoch aan de plaatze haarer beftemming aangekomen ware, fchreef hij eenen brief aan haar, van den volgenden inhoud: ,, een vriend van u, fchoon onbekend, die u zeer veel achting toedraagt, waarfchuwt u welmenend , op uwe hoede te zijn, uw gemaal heeft het geheele plan dat gij met trenk beraamt hebt vernomen, en middel gevonden zich in vrijheid te (lellen. Hij is op weg om u op te zoeken, en zich aan u te wreeken, indien gij flechts eenen dag vertoeft dan zijt gij verloren, redt u zo goed gij kunt, want uw trenk zal te laat aankomen." Wie befchrijft de gewaarwordingen welke de ziele der baronnes bij de doorlezing deezes blads doorkruisten? wat voor een befluit zoude zij nemen? waar heen zoude zij vluchten om den moorddolk haars gemaals, die zij, als't ware, reeds zag, te ontkomen ? „ Hemel!" riep zij al klagende uit, ,, wat heb ik gedaan dat mij geene ruste meer op aarde befchoren is ? zal ik een elendig ongenadig leven boven den dood kiezen ? of zal ik door de handen van een barbaarsch gemaal fterven? neen! hij zal de helfche vreugde niet hebben mij te vermoorden, vluchten wil ik zoo ver ik kan." Zoo fprak zij en ijlde van het dorp weg, zonder te weten waar het noodlot haur brengen zoude. ZES-  PANDOEREN OVERSTE. 135 ZES- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in een Waarzegger zich vertoont, en onzen held zijn noodlot voorzegt. TPrenk ijlde, intusfchen, vol hoop van zijne geliefde haast weder te vinden, en haar in eenige dagen als zijne gemalinne te omhelzen, naar het dorp Donauwerth. ó Arme fterveling! Vaak blinkt de fchoonfte fter der hoope, Den zeekren wandlaar tegen, ■ En meent, nu haast zijn doel te hebben, En dan gerust zich neêr te leggen ; Als plotslings, dit bedriegelijk licht Verdwijnt, waarop een aaklig donker, Den ganfchen oort met fchrik vervult, Terwijl een ouweersftorm door bosch en vlakten brult. Dit was het noodlot van onzen held. Het gevaar dat hem dreigde, ©nbewust, zagen zijne oogen niets anders -, dan verfchillende beelden van aangenaame vooruitzichten, en met ongeduld reikhalsde hij naar het oogenblik, waar in hij voor eeuwig met de baronnes door den huwelijks knoop verbonden zou I 4 wor-  I36 FRANS VAN DER TRENK, worden. Voorts hadt een toeval dat onder weg gebeurde, hen , indien hij bijgelovig geweest ware, opmerkzaam kunnen maken. In een bosch, niet ver van Nastadi, trof hij eene Zigeuner bende aan. Een oude grijs uit dezelve naderde kloekmoedig onzen held, en riep hem toe: „ Hou op! Ik heb u gewichtige zaaken te zeggen. Gij zijt geen gering mensch, dat ftaat op nw voorhoofd gefchreven, maar gij hebt vijanden, groote vijanden, neem u in acht. Ik vrees dat gij zult vallen. De zonne uwes levens zal duister ondergaan!" Trenk lachte over dit gefprek, en antwoordde al fpottende: „ Karei! die toekomende zaaken kunt voorzeggen, ontdek mij wat mij bij Donauwerth zal bejegenen ?" De oude bedagt zich een weinig, en zeide toen i|i raadfelagtige uit., drukkingen tot hem: Wat gij zoekt zal wis verdwijnen, En gij zult, in plaats van dat, Wat gij niet denkt, zien verfchijnen. Verder verklaarde zich de oude niet, fchoon trenk zulks begeerde, en nam, na dat hij een gefchenk van onzen held ontfangen hadt, met deeze woorden affcheid: „ Gij zult niet lang meer lagchen. Ils wensch u geluk, gij hebt het nodig." Intusfchen kwam onze held, zijne geliefde, zoo als hij dagt, immer nader, en kwam werkelijk, den u September te Donauwerth aan. Nog den zelven nacht ijlde hij naar het bewuste dorp toe, vast beflooten hebbende zich van den prediker dier plaats, den anderen mor, gen te doen verëenigen, Maar iutusfehen was 'er no§  pandoeren overste. 137 nog eene andere omftandigheid voorgevallen , die een bijzonder hoofdftuk verdient. ZEVEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in de held van gedachten is te trouwen, maar de bruid niet vindt. Baron lestoch hadt werkelijk middel gevonden zich, niet ver van Donauwerth, digt bij het dorp waar zijne gemalin zich opgehouden hadt, in vrijheid te Hellen. Zes pandoeren die even zoo fterk op trenk gebeeten waren als baron lestoch, en die hij met duizende beloften hadt overgehaald, hadden hem de behulpzaame hand geboden, en waren met hem in een nabijzijnd bosch gevlugt. Lestoch wist dat trenk niet zou verzuimen, om bij zijne aankomfte oogenblikkelijk naar het bewuste dorp toe te ijlen. Op een' zeekeren afftand ftont tusfchen de digte ftruiken eene koolenbranders huttè. En hier befloot lestoch, met hulpe der zes pandoeren, aan onzen held de bloedigfte wraake te zullen nemen. Om hem echter in deeze hutte te lokken, zondt hij naar de herberg waar zijne gemaalin zich intusfchen hadt opgehouden, die echter nu , zoo als hij vernomen hadt, vertrokken was, een briefjen van den vol* ? gen-  I38 frans van der trenk, genden inhoud, met verzoek om het zelve aan trenk bij zijne aankomst te overhandigen: „ Mijn lieve baron! verwonder u niet, mij op de beftemde Plaats niet meer aa itetreffen. Het bericht dat Lestoch zich in vrijheid geilek hadde, noodzaakte mij andere maatregelen tot mijne veiligheid bij de hand te nemen. Gaat in het bosch waar uit gij gekomen zijt te rug. Aan de rechter hand ftaat eene koolenbranders hutte. De koolbrander is een man aan wien ik mij vertrouwen kan. Hij heeft in mijnen naam dit briefjen gefchreven, om mij niet door mijn eigen gefchrift te verraden. Ik verwagt u met een onuitfpreekelijk ongeduld, kom haastelijk tot mij en red mij, enz." Deeze list gelukte naar wensch. Trenk kwam in de herberg; maar hoe ontfteld was hij te hooren, dat de baronnes voor eenige dagen weg gereist was, zonder hem te kunnen zeggen waarheen? Hij fchreeuwde, raasde, vloekte en dreigde in de eerfte hitte, den waard en de waardin te zullen doordeken, indien zij zich daar over niet verder wilden uitlaten.. Beiden verontfchuldigden zich met hunne onwetenheid , alleen zeide de waardin, te vermoeden dat een brief, die de baronnes over eenige dagen hadt ontfangen, en die haar zeer naardenkelijk gemaakt In it, fchulüg aan haare fpoedige afreize moest geweest zijn. Op eenmaal herinnerde zich ook de waard het briefjen, dat men hem ter bewaring hadt overgegeven, en waagde het onzen held te vragen, of hij zich niet baron van trenk noemde? Zoo dra deeze daar ja op hadt geantwoord, voegde 'er de waard bij: Gisteren heeft een onbekend perzoon deeen brief hier afgegeven; mogelijk zult gij daar uit wel  PANDOEREN OVERSTE. 139 wel meerder verlicht worden." Trenk las hem haastelijk, hoe flegt hij ook gefchreven was, en hadt bij deszelvs doorleezing meer dan eens reden om te vermoeden , dat men voor hem eene (trik wilde (pannen. Maar dewijl hij nooit een gevaar ontweek, hoe baarblijkelijk het zelve ook wezen mogt, waagde hij zich in het midden van den nacht, in het diglte bosch in des koolenbranders hutte. De vlam van het koolvuur die tusfchen het hout fchitterde, wees hem den weg aan. Dan hoe ontzet was hij, daar niet zijne geliefde, maar haaren gemaal met zes zijner pandoeren bij een te zien. „ Ha 1, verraderlijke moordenaars!" riep hij hen toe, eer zij zich nog bii een voegen konden, „ is dit uw plan?" En plotfelings fisten 'er twee pandoeren hoofden in het koolvuur. De vier anderen (tonden als van den donder getroffen, hunne handen fchenen van fchrik verlamt en te zwak om de haanen te fpannen. Lestoch echter fchoot een pistool los op. onzen held, het welk miste. De vier pandoeren baden om genade. ,, Gij zult die hebben", riep trenk hen. toe^ ,. maar graaft aanftonds een graf, om deezen ver„ raderlijken moordenaar zijne fchande voor.eeu„ wig te bedekken." De pandoeren voltrokken dit bevel, van hunnen gebieder, zoo goed zij konden. Nu riep trenk baron lestoch toe: „ Verrader! verdeedig u. Ziet, lafhartige, gij hebt zes hel. pers meede genomen, om uw wreed voorneemen tê volbrengen. Ik veracht vreemden bijfland, fchoon ik mij daar van zoude kunnen bedienen, en het van mij niet gevergd konde worden, mijn leven ten gevalle van eenen jakhals te wagen. Maar neen-! ik  14° FRANS van DER trenk, enz. ik wil billijker handelen, tree op eenen behoor, lijken afltand. Hier is mijne borst. De eerfte fchoot zij andermaal aan u." Lestoch gehoorzaamde en miste andermaal. Nu ftont het aan onzen held; hij mikte, brande los, trof, en lestoch lag dood op den aardbodem. Al vloekend braakte hij zijne zwarte ziele uit. „ Werpt, riep trenk zijnen pandoeren toe, den verrader in die kuil. Ik geloof dat hij nu niet meer zal opftaan om de rust van anderen te ftoren." Trenk wierp zelve op hem de eerfte fchop aarde, met dit bijvoeg, zei: „ wie anderen, eenen kuil graaft valt zelve daar in." Hetligchaam wierdt welhaast met eenen hoop aarde bedekt, en trenk ijlde met zijne pandoeren , welken hem onderweg het verraderlijk plan van lestoch geheel verklaarden , overdenkende de ontmoetingen van deezen nacht, naar Donauwerth te rug. Bijzonder dagt hij aan de dubbelzinnige voorzegging des Zigeuners. „ Vervult," riep bij uit, oude! is nu, het geen ik toen niet verftondt, maat pu begrijpe." Wat gij zoekt, zal wis verdwijnen, En gij zult, in plaats van dat Wat gij niet denkt zien verfcliijnen. I N-  INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. EERSTE HOOFDSTUK. M^aar uit te leeren is, dat oude liefde niet ver- roeSt Bladz. i TWEEDE II O O F D S T U K. Als fechts die fnorbftard Vr niet ware. $ DERDE HOOFDSTUK. Het welk met kuwclijksgedachten begint , en met een lijk eindigt. . . * 9 VIERDE HOOFDSTUK. Waarin uitgekipt, aangeworven, en geboert wordt. i4 V IJ F D E HOOFDSTUK. IFaarin een bruilof feest gefloord wordt. ZESDE HOOFDSTUK. Waarin 'er een van den dooden opftaat. • ZEVENDE HOOFDSTUK. Het welk van de» oorlog handelt, en zich met eenen woordenftrijd eindist. AGTSTE HOOFDSTUK. Waar uit onder anderen gezien kan worden, welk we. zen een galant homme zij ' ' 31 NE.  r42 INHOUD. NEGENDE HOOFDSTUK. Waarin een voomeemen verijdelt wordt. Bladz. 35 TIENDE HOOFDSTUK. Lang geborgd is niet kwijt gefcholden. . 40 ELFDE HOOFDSTUK. Van de gevolgen 'der kwaadfpreking, m ^ TWAALFDE HOOFDSTUK. Waar uit de lezer niet wijs zal worden. . 46 DERTIENDE HOOFDSTUK. Waarin de held in een mistput valt , en eene zeer vuile opftanding heeft. . . ^ VEERTIENDE HOOFDSTUK. Waarin van marfchen , legeren en Franfchen gefproken wordt. . . , \ ^ VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Waarin men onzen held voor dood opgeeft, welke zich echter daar door zeer beledigt vindt. . ^6 ZESTIENDE HOOFDSTUK. Het welk aantoont hoe gevaarlijk het - zij, van zijn achterkasteel e ene fchuttersfchijve te maaken. . 5 9 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Waarin eene gewichtige onderneming gelukkig wordt uitgevoerd. ... $1 AG-  INHOUD. i+2 AGTTIENDE HOOFDSTUK. Het is te vergeefs dat men vroeg opjlaat. Bladz. 67 NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Het welk men voor het naar bed gaan leezen moet, wijl het eene Slaapverwekkende kragt heeft. . TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waar in wind en water den Franfchen te hulp komen. 75 EEN-EN-TWINTIGSTEg HOOFDSTUK. Rerum teneatis amici. . . , TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk men gevoeglijk kan over/laan , als men geen lust heeft verder te lezen. . . g2 DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. T'Vaarin trenk zich dapper gedraagd. . 87 VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarbij de liefhebbers van Romans hunne rekening vinden zullen. . . . . ' 90 VIJF- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk tot een vervolg op het voorige dient. . p + ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de leezer iets ontdekt, dat hem waarfchijnelijk te voren onbekend was. . m m 100 ZEVEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de gefchiedenis nog al wonderlijker wordt. 1 03 AGT- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waaruit blijkt, dat eerbaar e vrouwsperzoonen zich niet in V midden van den nacht in een digt bosch moeten bevinden. . . . . • • • 1oS NEGEN- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de held als Redenaar optreedt. j j 2 DER-  144 I N H O U D. DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin, tot troost des Lezers, het oorlogsverhaal een einde neemt. . % llg EEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. liet welk vofchrikkelijke vertooningen bevat, en redelijk tomanetk klinkt. . . ; Ia TWEE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk doet zie,,, dat het valsch zij, wanneer men ftaand* wit. houden, dat de vrouwlieden onverzocnlijk zijn. . . ; m t DRIE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. * Waarin de autheur behagen fchept op genieene plaatzen om te dooien. . .. j „ VIER- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK." Waarin de autheur zich zelve fchijnt tegen te fpreken. i 3 o VIJF-EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het welk tot eene voorbereiding van het volgende dient. 133 ZES- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK.' Waarin een Waarzegger zich vertoond, en onzen held zijn noodlot voorzegt. . . > j ZEVEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de held van gedachten is te touwen en de bruid niet vindt. . ,