01 2065 9917 UB AMSTERDAM   REDENVOERING O V ER HET NOORDER LICHT: DOOR J' H. VAN S WINDEN.   I REDEN VOERING (*) OVER HET NOORDER LICHTs DOOR J. H, FAN S W I N D E N, Ik heb voorgenomen, Myne Heer en 1 uwen aandagt in dit uur op een der treffende, en meest verwonderlyke verfchynzelcn der Natuur te vestigen, namenlyk op het Noorder Licht; en U eenige waarneemingen voor te draagen, voor eerst, over het verfchynzel zelVe; m ten anderen , over deszelfs hoogte in de Dampkring en de tyden des Jaars op welken het 't mee?t verfcbynt, Twee Hukken die, in meer dan dén opzicht, vaa eemg gewicht in de Natuurkunde zyn. h D JB E L, Befchouwcnwyvoor eerst de verfchynzelen zeiven van het Noorder Licht, zullen wy ras bevinden , dat dir Licht zich op zeer verfchillende wyzen vertoont: het zal dZ noodzakelyk zyn eerst eene korte befchryving van een voile, dig, enallezinsvolkomen, Noorder Licht voorgedragen, 011} (*) Deeze Redenvoérlng is uitgefproken te Amflerdwn 'm de Maatfchappy Felix Meritis den 30 December 1785 A  2 REDENVOERING OVER om daar na te beter de byzondere gedeeltens, die zich nu en dan vertonen, afzonderlyk na te gaan. Men verbeelde zich een en helderen avond, wanneer de zon, reeds onder de kimmen bedolven, het flaauwer licht der vaste fterren gelegenheid heeft zich te vertonen, en den blaauwen hemel met een oneindig getal flikkerende lichtjes doet pronken. Laat de Maan, nieuw zynde, deeze fchoone en eerbied inboezemende verfchyning der hemelfche lichaamen niet verflaauwen. — En het fchemerlicht geweeken zynde, laaten de fterren alléén onzen aardbodem verlichten. —' Wie is 'er, die niet, met bewondering en eerbied vervuld, zyn oog op dit fchitterend toneel zal vestigen? —- Dan nauwlyks heeft hy de fterren met eenigen aandagt befchouwd, of hy bemerkt dat het azuur des hemels verflaauwt; dat eene lichter couleur deszelfs plaatze komt bekleeden : dat de glans der fterren vermindert, en dat zy zich vertoonen als of zy door een wit krip gezien wierden, zonder echter dat de dun. fte nevel, de geringfte wolk, den hemel befmette. — Doch het oog word welhaast van dit verfchynzel afgetrokken, om zich op een heldeier licht te vestigen, dat in 't Noorden, en vooral tusfchen het Noorden en Noord Westen, te voorfchyn koomt. - Niet ongelyk aan eenen byzonder helderen dageraad, zouden wy ons in den waan brengen, dat de Zon reeds weder ftaat te verryzen, indien niet het uur des daags ons verzekerde dat die glansryke dagvoerder nog veel wegs beneden de kimmen moet afleggen: en de plaats van dit licht zelve, veel van die, daar de dageraad aanbreekt verfchillende, ons by nadere overdenking, tot andere gedachten bragt. Welhaast word dit licht door eene naar vvaasfem, of  HET NOORDER LICHT. 3 ef rook gelykende vertoning gevolgd, als of 'er eene donkere opening, eene gaping , eene duistere kolk in den Hemel gekomen waare, in welke eenige rook fchynt te fpeelen • Dit donker gedeelte krygt welhaast de gedaante van een halfrond, word met eenen glansryken rand of boog omringd, wiens top doorgaands, doch niet altoos, van het Noorden naar het Westen afwykt: zomtyds vertocnen 'er zich twee, of ook wel drie randen , of bogen, die alle, door eene meer of min verduisterde ruimte, van eikanderen gefcheidenworden. Uit deezen rand of boog, uit de nog meer of min verlichte ruimte , welke denzelven van buiten omcingelt, uit de rook, of gewaande rook , die door den rand bevat word, en uit de donkere kolk zelve, fchieten veelvuldige, lange en korte, breede enfmalle, kleine en groote ftralen, die meest al met eene vale rode , of ook meermalen, met eene vlamachtige couleur, zomtyds ook met donker rood, bloed rood, groen en heldere vlamcouleur pronken. —. Deeze ftraalen fchieten meest fchuin naar boven, en liaan op den boog en de kolk als de beenen van een waaijer, Zy zyn zeer fyn van ftolFe, want men ziet 'er zelfs de kleine fterren doorheen ; en ze gelyken, wat de gedaante, couleur en zelfftandigheid betreft , volmaakt aan de ftaart eener Staartfter. — Zomtyds zyn die ftraalen, 't zy in de kolk, 't zy 'er buiten, en op den rand, of boven den rand op een gepakt, en gelyken naar een heldere vlam. Op dit tydftip is meest de geheele ftofFe in beweeging: de draaien komen enverdwynen: veranderen van gedaante en couleur: de zwarte kolk zelfs, die onder den verlichten boog is, fchynt in beweeging, endanzicli te openen, om, als uit een afgrond, rook, lichtende  4 REDENVOERING OVER ftraalen, vlammen uit te werpen: dan zich weer te fluiten. De ftraalen komen nu niet meer uit de kolk, en uit den rand, maar uit alle de hoeken des Hemels voor: doorlopen de geheele lucht in duizend verfchillende ftreeken, en gelyken niet zelden, door de gedaante , fnelheid , en flikkering , naar blikfemftraalen. Veele vlekken , van de zelfde couleur en ftoffe als de ftraalen, doch in grootte en gedaante vry wat naar Straatfleenen gelykende, vliegen den geheelen hemel door (*). Eindelyk fchieten 'er ook ftraalen uit het Zuiden : deze vereenigen zich met anderen uit het Noorden voorspruitende, en komen te famen een weinig ten Zuid Oosten van het toppunt, alwaar zy met eikanderen eene foort van kroou, of liever als het bovenfle van eene tent, of het verhemelte van een Paveljoen • Ledikant uitmaken , welk paveljoen, meest al door de zeer roode en witte ftraalen, die hetzelve uitmaken, als met roode en witte baanen behangen fchynt te zyn. — Niets evenaart de fchoonheid van dit treffend en glansryk Toneel; dan het neemt allengskens af; het paveljoen verdwynt: de flraalen worden flaauwer: neemen af in couleur, glans, grootte, en getal: De zwarte kolk is al verdweenen: de rand alleen blyft overig; doch verandert ook allengskens in een witagtig, boogl vor« (*) Dit verfchynzel is zeldzaam; ik heb het echter meer. malen gezien : vooral in het treffend en overheerlyk Noorder i^icht van 26 Maart 1773: men heeft het ook in het Noorder Licht van 16 Maart 1716. waargenomen: e,i hallky heeft 'er eene goede afbeelding van gegeeven in de PM. Tranf, No. 347; Vol. 29. p. 415.  HET NOORDER LICHT. 5 vormig licht, het welk zelfs doorgaans verdwynt voordat de dageraad van den volgenden morgen aanbreekt. Zie daar Myne Heeren ! een tafereel van een der fehöÖnfte vertooningen die de Natuur voortbrengt: ik heb meermaalen dit tooneel in zyn vollen glans gezien: en die glans is zo veel boven myne befcbryving verheven , als een overheerlyk voorwerp eene flaauwe fchets in leevendigheid overtreft. Maar dit toneel is niet altoos even fchoon;alle die deeïen, welke een glansryk Noorder Licht uitmaaken, en in de daad alle te famen maar één verfchynzel, één eenig voorwerp in de Natuur vormen, fchyne'n niet altoos te gelyk. Dan eens vertoont zich een verlichte boog, geheel alleen , met zyn top meest in 't Noord, Noord Westen ftaande, en aldaar op zich zeiven pronkende: dan is die boog cirkel-rond, dan lang rond: dan van eene nog minder regelmaatige gedaante: dan zonder ftraalen: dan veelvuldige ftraalen uitwerpende: dan zonder donkere kolk, dan eene dergelyke kolk befpannende: Dan eens ziet men Hechts ftraalen, of wel één' enkelen ftraal; zomtyds een' langen ftraal, alleen als een zwaard, of zysfen in de lucht fchittereude. Dan eens bellaar het Noorder Licht enkel in een' glans, dien men in het Noorden bemerkt, alsof de Hemel daar geheel verlicht is. Eindelyk gebeurt het, doch zeer zelden, dat de ge* heele hemel, by deeze verfchynzelen, mee eene roode, en donkere bloed-couleur betogen is; zo als dit op eene zeer aanmerkelyke wyze in 't jaar 1737 plaats gehad heeft: en ik het ook eens, in 't najaar 176? gezien heb. Wanneer men nu een duidelyk begrip van het verA. 3 fchyn-  6 REDENVOERING OVER. fchynzel zelve verkreegen heeft, vind men zich natuurlyk tot het voorftellen eeriger vragen , en wel voornaamlyk van deeze drie, opgewekt. I, Of het Noorder Licht zich op alle de plaatzen des Aardbodems op dezelfde wyze vertoont? II, Of dit verfchynzel beftendig, dan alleen by tusfchenpoozen, en zomtyds, plaats heeft? III, Of het ten allen tyde bekend geweest, en reeds door de Ouden befchreeven; dan wel of het een nieuw verfchynzel zy dat men maar zedert het begin deezer eeuw vernomen heeft. Drie vragen Myne Heeren, die ik trachten zal nauwkeurig, en, zo veel my mogelyk is, kortelyk, te be. antwoorden. I. Vraag. Wat de eerfte Vraag betreft, ot r.amenlyk het Noorder Licht in alle de landen op dezelfde wyze waargenomen word; — men behoort op dezelve met onc'erfcheiding te antwoorden. io. Het Noordcr Licht word aldus by ons genoemd, om dat het zich meest aan het Noordclyk gedeelte des Hemels vertoont. —— Dit heeft in meer Noordelylce Landen zo beftendig geen plaats: wanneer men namenlyk boven re breedte vau 66 a 67 gr: gekomen is, fcjiynt het Noorder Lichc uit alle kanten des hemels. W'y hebbel), wel is waar, gezegd, dat 'er ook by ons, in zeer flerk Noordcr Licht ftraalen uit het Zuiden fch:e;en; 'cr vertoont zich ook daar wel eens , doel) zeer zeldzaam , een boog: maar die ftraalen, die boog zyn altoos met een waar Noorder Licht ii) het Noorden verbonden, cn dit is het fterkst. Dan in die Noordelyke Landen, daar wy  het noorderlicht. 7 wy nu van fpreeken, is 'er daaromtrent geen onder, fcheid. 20. Hoewel de glansrykfïe Noorder Lichten in Vrank* ryk en in 'Italië, byna onder dezelfde gedaante alsby ons , of in Denemarken, gezien worden, vallen zy 'er echter veel zeldzaamer voor, en het Noorder Licht word in die, meer naar't zuiden geplaatlle, landen, meest onder de gedaante van een' enkelen glans in 't Noorden of van een' boog gezien, en altoos veel laager dan hier. .. In de Noordelyke landen, in 'ttegendeel, voor al onder denPool-Cirkel, zyn deeze verfchynzels glansryker en in haaren vollen glans zelfs talryker. 't Zy my ge. öorloofd hier, 't geen de Heer maupertuis , een der beroemdfte Franfche Wysgeeren, die naar den Pool, om waarneemingen omtrent de gedaante der aarde te doen, gezonden wierd, 'er van zegt, met zyne eigen woorden hier in te lasfchen (*_). „ Is de Aarde des winters ysfelyk in deeze Gewes„ ten , de Hemel levert de bekoorlyklte tooneelen „ op. Zo dra de nachten duister beginnen te „ worden, word de Hemel door vuuren van duizend „ verfchillende gedaantens en couleuren verlicht; wel„ ke vuuren, de aarde, gewoon bellendig verlicht te „ zyn, wegens de afwezigheid der Zonne fchadeloos „ fchynen te zullen (lellen. ——— Die vuuren heb„ ben in deeze gewesten geene beftendige plaats zo „ als in onze zuidelyke Landen. - 'Er was geen „ einde te vinden, indien men alle de gedaantens de- „ zer (*) Figure de la Terre p. 98. Men vergelyke hier mede 't geen van linschotsn zegt in zyn tweede reis naar Waeigais, in 't jaar 1595. A 4  3 REDENVOERING OVER „ zet lichten, en de beweegingen, die hen vervoeren, „ befchryven wilde: hunne meest gewoone beweeging doet hen naar Flandelen gelyken, welke men in de lucht „ laat zwaaijen: en door de inëenfmeltingen van hun» ne couleuren, zoude men hen voor breede baanen „ van gevlamd Taf aanzien. Zomtyds bekleeden zy st den hemel met purper, Ik zag ééns in het „ Zuiden, een groot gedeelte des Hemels met eene zo i 168Ö af is Europa , byna in alle oorden, met Sterrekundigen, die de Memelfche verfchyningen naaukeurig befpieden, voorzien geweest: en echter hebben zy, tot het begin deezer Eeuwe maar zeer weinige Noorder Lichten gezien, welke echter zederd dien tyd, en vooral van 1726, tot 1750: of daaromtrent, en van 1768 tot 1780, zeer ïalryk geweest zyn. Nog eens: 'Er verfcheen in 1621 eenglansryk Noorder Licht door gantsch Europa, hetwelk gassend! geboekt, en als een nieuw verfchynzel befchreeven heeft. Het baarde een groote verwondering, en niet minder fchrik. Van 1621 tot 1686, zyn'er, niettegenftaande het groot getal waarneemers, die den Hemel , nacht op nacht nagingen, maar zeer weinige Noorder Lichten befpeurd, Ein«  14 redenvoering over Eindelyk, wy zullen ftraks zien dat veele veifchynzelen, welke de fchryvers der droevige middel-eeuw, en van nog veele vroeger tyden, onder de verbazende verfchynzelen gefield hebben, niet dan Noorder Lichten, geweest zyn — Maar ltelt men ooit onder wonderen , procligia , t geen gewoonlyk gebeurt? _, zeker neen: maar wel dat, het welk, na in langen tyd geen plaats gehad te hebben, dan eens weder te voorfchyn komt, vooral zo die veifchynzels in vroeger tyden reeds als wonderen zyn opgegeeven , door geestelyken als ftraffen en vermaningen des Allerhoogften uitgelegd, en gevolgelyk als beweegredenen ter boetvaardigheid zyn aangedrongen geworden. Zie daar Myne Heeren! de redenen welke ons doen befluiten dat het Noorder Licht een verfchynzel is, dat enkel by tusfchenpoozen plaats heeft: dan eens geduurende eenige jaaren geheel, of byna geheel wegblyft, misfchien op het hoogst flaauwlyk, en op eene, al! leen voor Natuurkundigen kennelyke wyze , doch daar na weder in zyn vollen glans uitbarst, en jaaren achtereen fchynt. — Ik zoude vreezen uwe aandagt te veel te vergen, indien ik hierop langer bleef (Hl Haan; het zoude anderzins niet moeijelyk vallen, in navolging van den groote mairan, veele reekzen van tusfchenpozingen en verfchyningen op te geven. III, Vraag. Men vraagt ten derden, of het Noorder Licht een verfchynzel zy, dat ten allen tyde bekend geweest is, en of men 'er reeds by de Ouden iets van geboekt vindt? — Eenige weinige bedenkingen zullen ons in ftaat ftellen daaromtrent een regtmatig gebruik der oude  HET NO ORDER LICHT. j£ de Schryvers te maaken , en een juist oordeel te vel. len. Indien 'er, van de Schepping der Waereld af, door alle Eeuwen heen, Natuurkenners geweest waren die de Hemelfche verfchynzelen en verheevelingen nauwkeurig waargenomen en befchreeven hadden : indien hunne boeken, of eenige derzelven, tot ons gekomen waren, zouden wy de yoorgeftelde vraag volleedig kunnen beantwoorden. Doch wy bezitten maar zeer weinige van die boeken, en 't geen de Oude Natuurkundigen van dit foort van waarneemingen aangcteekend hebben, is weinig voldoende: het zal ons echter te pas komen. Maar, by gebrek van Wysgeeren, zullen ons de Hiftorie-Schryvers, en vooral die der middel-eeuw, veel dienst doen. — Het zal voorzeeker wonderlyk vo'orkomen Myne Heeren! dat ik hier met lof fpreek van" Schryvers eener eeuw, welke doorgaans, en te recht als eene eeuw van diepe onkunde, barbaarsheid, en bygeloof wordt afgefchilderd. Dit is zo: maar de bygeloovigheid dier tyden en dier Schryvers is juist de bron, uit welke wy onze gezegdens moeten afleiden en zonder welke wy , uit mangel van Natuurkundige Schriften, niets omtrent het al- of niet verfchynen van het Noorder Licht in deeze tyden zouden ontwaaren. Naar mate de onkunde der tyden grooter was, iloeg men te gereeder over om te denken, dat onge'woone verfchynzelen in de Natuur voorbodens waren van gewigtige gebeurtenisfen, in Staat of Kerk, en tekens van Gods toorn over de bedryven der Menfchen. ^» Vandaar een angstvallige aandagt op die verfchynze, len; vandaar een ongelooflyke drift om dezelve te boeken, vandaar de fchrik met dewelke men dezelve be, fchouw.  16 REDENVOERING OVER fchouwde, > dan vandaar ook het vooroordeel, dat, daar die verfchynzels iets beteekcnden, zy ook in hunne gedaante, iets dat met de beteekende zaak overeenkomt, hadden: en omgekeerd: — vandaar eindelyk, dat men in dezelve minder zag , wat zy waarlyk zyn, dan wat eene verhitte , en op toekomende gebeurtenisfen zinfpeelende, verbeelding, door fchrik, angst, of begeerte gedreeven, in dezelve waande te befpeuren: en dat men in het befchryven, woorden die meerder met de verbeelding , dan met de eenvoudigheid der zaaken overeenkomen, gebruikte ; hoewel men, door alle die vermommingen heen, de Natuur zelve zeer wel kan onderfcheiden. Is 'er nu een verfchynzel, dat fchrik en verwondering baaren kan, het is het Noorder Licht. Vertoont zich het, zo als in 1477 , i772 , 1769 en vooral 3737 (*) meteen donkere roode couleur, zo verbeeldt men zich den hemel in een bloedbad veranderd te zien , en men voorfpelt Burgerlyke Oorlogen , die ftroomen van Burgerbloed zullen doen vlociien. Word (*) Den 9 December 1737, werd 'er te Witrenberg en el. ders eene bloedroode couleur, van Zonnenondergang tot 9 uuren waargenomen, zonder flraalen, of verder blyk van Noorder Licht, 't welk elders, zo als te Romen , met eene dergelyke couleur gepaard, gezien werd. Zie weidler Commentio de Parkeliis: p. 33. Eenige Noorder Lichten van 1772, 17(39, en nu nog onlangs, dat van den 22 February, waren met bloedroode couleur vergezeld. Dat van 3 December 1777, was in Friesland door eene eenpaarige bloedroode couleur voorafgegaan. Eene bloedroode couleur des Hemels, is ook driemaalen te Dronthcim waargenomen: namentlyk in 1773, November en December, 1741. Zie barhow von nordlicht.  HET NO ORDER LICHT. 17 Word het Noordelyk gedeelte des Hemels, midden in den nacht, op eene heldere wyze verlicht, als of de dageraad, doch met meerder glans dan gewoonlyk, ftond te ontluiken; men waant dat de Zon in 't midden des nachts den Aardbodem verlicht, men fpreekt van het fchynen eener Nacht-Zon O). Verfchynen 'er losfe ftraalen van Noorderlicht , zo als dikwils gebeurt, men vergelykt dezelve, naar mate hunner gedaante, met balken, fpeeren, zwaarden, dolken enz. die door de lucht zwaaijen; en men ziet ze als voorboden van Oorlog aan. Schieten 'er vlammen uit'alle hoeken des Hemels loopen zy tegen eikanderen aan, fchynen zy in eene' geweldige beweeging; men verbeeldt zich welhaast Legers te zien, die op eikanderen aanvallen, vegten: welhaast ziet men ftrydende mannen : en 't fcheelt weinig, of men hoort ook de Oorlogs-Bazuin klinken. Word 'er een boog gezien die een zwart en duifter gedeelte befpant, uit het welk ftraalen en vlammen fchieten: men waant dat de Hemel van een gefcheurd is, en dat 'er vlammen uit deezen afgrond opryzen: of men vergelykt dezelven met brandende piktonnen. Schynt de Hemel met vlammen bedekt, men waant dat dezelve brand: men befchryft eenen brandt des Hemels: (b) — Vliegen 'er lichtende vlokken door denzei- (a) Zie voorbeelden by DioCasfius,Ub. 471 p. 40.—.Julius Obfequem Cap. 71-73. 36. en van een groot Licht 's nachts verfcheenen, by denzelfden Schryver; Cap. 130, 131, en by plinius Hifi. Nat. Lib. 2 Cap. 33. en anderen. O) Wy zullen links voorbeelden van deeze vier gevallen bybrengen. . ' < B " ' 's , >  Ï8 redenvoeri'ng over. zeiven, men vergelykt ze met Steenen, die door de lucht gefmeeten worden (*). Ik roer dit alles Hechts met den vinger aan, hoewel men het breeder zoude kunnen uitnaaien: denk echter met Myne Hceren! dat ik my hier te ver in het wyd u'tgeftrekte ryk der mogelykheden begeeven, en de verfchynzelen op eenen al te losfen voet verklaren wil. ■ ■ Een treffend voorbeeld zal de juistheid deezer aanmerking bevestigen. Den 17 Mirrt 1716 fcheen 'er een der fchoonfte Noorder Lichten die men immer gezien hebbe, en waar van wy veele zeer naukeurïge waarneemingen en teekeningen bezitten — Dit verfchynzel verwekte eene algemeene verflagenheid. de Krygsknechten, die op fommige plaatzen de wagt hadden, wierden, niet (*) Zie het gezegde hier boven: en vergelyk hier mede deze plaats van livius over de wonderen, 217 Jaren voor Christi geboorte voorgevallen. Lib. 22. Cap. i. „ Pranefle ardentei „ lapides coelo cccidisfc. - Arpis parmas in coclo vi- „ fas , pugnantemque cum Luna folem ——— Faleriiscoelum „ findi velut magno hïatu vifum iquaque patuerit ingens lu., men fulpjje ■ Caputs fpeciem coeli ardenth fuijfe, „ lunaque inter imbrem cadentis". Dit alles geeft duidelyk een Noorder Licht te kennen: en men kan die gloeijende fteenen,dieuit de lucht gezegd werden te vallen, door hetgeen wy te vooren gemeld hebben,• zeer wel verklaaren. — Van ifrydende fterren zullen wy ftraks voorbeelden bybrengen: dikwerf heeft men de ftralen van Noorder Licht met den naam van Ster beftempelt: en zomtyds heeft men dezelve over de Maan heen zien gaan: zoals in 1580, 1581, 1716, 1771, 1776: en ik het zelfs den 16 Maart, en 27 April 1773 gezien heb.  HET NOORDER LICHT. jg niettegenftaande hunne natuurlyke dapperheid, met fchrik bevangen. ■ De Onderofficier eener wagt te Jena, vond zich verplicht het gebeurde aanteteekenen, en 'er 's anderendaags aan zyn Bevelhebber verflag van te doen. —— De Fleer wiedeburg (*) heeft dit verhaal in 't licht gegeeven. Daar de Natuurkenners, niets in dit verfchynzel zagen dan ftraalen, bogen, vlammen, &c. zag onze held niets dan ftrydende Soldaaten, Marcheerende Bataljons, zich rechts en links wendende, op eikanderen vuurende enz: in één woord, zyne befchryving is een verhaal van.I&ygs. evolutien, in welke men echter altoos duidelyk gewaar word welke gedeeltens van het Noorder Licht, tot het verzinnen van deeze of geene evolutien aanleiding gegeeven hebben. En men ziet duidelyk hoe dees man ter goeder trouwe een verdicht, doch op de vertooning van een natuurlyk verfchynzel gegrond, verhaal, heeft kunnen opgeeven. 't Geen in onze tyden gebeurd is , moet in meer naar wonderen, en wonder teekenen haakende, en m;t diepe onkunde befmette tyden, plaats gehad hebben. Indien men dan, ingevolge der zo even bygebragte aanmerkingen, en in die verftande, doch met omzigtig. heid, de fchryvers der voorgaande Eeuwen doorloopt, zal men blykbaare tekenen van het Noorder Licht aantreffen. En om met de 16 Eeuwe te beginnen, geeft wik* semius in zyne Chronyk van Vriesland, het voor het Gerecht met eede bevestigd verhaal van zeekeren Eebe Doojes, Huisman te Aarum , „ die verklaarde drie ,, weeken na Jacobi 1565, op zyn bed liggende, ge- ,, zien (*) Mathefis Bibliea 1 fpecimen quintum. Qmelt 38. B 2  20 redenvoering over ;, zien te hebben, zyne glanzen bloed rood te zyn, „ en dat hy daar over ontzet en verfehrikt van zyn bed „ opgedaan was, en gezien had in 't Noorden de lucht „ zeer licht te zyn, en roodverwig, als ook meede in „ de zelfde lucht eene plaatze — in welke twee heir„ legers met volk malkanderen fcheenen te flaan, waar. „ van de eene partye van liet Oosten en de andere van hec Westen fcheen te komen". - - Voorzeeker een helder Noorder Licht. De beroemdfte Gefchiedfchryver thuanus, of de thou, verhaalt dat men in January 1564, (en dus in zyn leeftyd) flikkeringen in den Hemel gezien hadde; dat vervolgens de lucht met eene zwarte wolk bedekt werd, welke van één gapende en zinkende , 'er brandende lichten, en ftrydende legers in dezelve te voor- fchyn kwamen Zie daar de zwarte wolk of' kolk, een onaffcheidelyk deel van een glansryk en volkomen Noorder Licht. In de 14de Eeuw vind men dergelyke en nog menigvuldiger aantekeningen: en om my, kortheidshalven, by één Schryver te bepaalen, zal ik alleen van winsêmius gewagen, welke aanteekent, dat men in 't jaar 1411, 5, binnen Vriesland, verfcheide vertooningen „ van gewapend volk , mét eikanderen vechtende en „ ftrydende, gezien heeft: waarby het ookfcheen dat de ., Dorpen Wirdum en Weydum, in brand ftonden, waardoor by nacht de inwoonders der uitbuuren (van ,, Leeuwarden namentlyk) derwaards gegaan zyn om „ den brand teblusfchen: maar binnen komende von- ï.' den zy alles in goeden ftaat. Men herinnere „ zich wat wy te vooren van het gebeurde te Coppen,, hagen by het Noorder Licht van 1707 gezegd heb„ ben". win-  ItET NOOR DER licht. 21 Winsemius en anderen brengen dergelyke verfcbynfelen voor de jaaren 1303 en 1213 •> by: en ik zoude vreezen u te verveelen Myne Heeren! indien ik ze breeder aanvoerde: In de 11 en 10de Eeuw vind men blyken van Noorder Licht. Voor de 9de kan men aanmerken, dat, onder anderen, goudhoeven in zyne oude Chronyk van Holland verhaalt, dat 'er in 't jaar 860 zich een wonderlyk teeken in de Hemel openbaarde: want dat de lierren gezien werden van alle de wyken en hoeken des Hemels t'zaam te lopen, en vierige üraalen uit te geeven. Ik flaa de vroegere Eeuwen over: men behoeft maar de Chronyk-Schryvers, doch inzonderheid de Hiflorie der Franken door Gregorlus Turonenfis of van Tours, die het verfchynzel van het paveljoen zeer naauwkeurig befchreeven heeft, de Kerkelyke Hiflorie van Nicephones Callistus, de Chronyk der Edesfenen, de Arabifche Hiflorie van Jbulfaragius, en de Schriften van Paus gregorius den Grooten (*) door te loopen, om een aantal van Noorder Lichten te vinden. Ik haast my om tot een gewigtig tydftip te komen, dat van ééne Eeuw vóór en na de geboorte onzes Heilands, welk tydftip door een groot getal Noorder Lichten aanmerkelyk is. Men leeze, zo wel de Dichters (f) als de Hi- fto- f*) Homilie of preek over het 21 Cap. van het Euangelium luc* alwaar vs. 11 gefproken word van Teekenen aan den Hemei, zegt de Heilige Vader, dat toen de Longobarden inltalien invielen, Ao. 568 , men vuurige Legers inde Lucht zag, die het bloed, dat flrooraen zoude, voorfpelden Igneas in ccela «cies vidimus,ipfum,quipojleahumanigenerisfufus efl, fan. guinem coruscantes. (t) Ignota viderunt obfcurx fidera n*&es: B 3 Ar*  20. redenvoerietg over ftorie-Schryvers, welke van wonderen kort voor of na den dood van Ce/ar voorgevallen, gewaagt hebben: men vind 'er brand des Hemels: — Glansryke lichten des nachts, als of de Zon ftond te verfchynen. ■ Brandende toortfen en flambouwen door de lucht vliegende — ftrydende legers : bloedroode couleur > in één woord alle de vermommingen waar voor het Noorder Licht vatbaar is, wanneer het door, met fchrik, en angst vervulde menfchen gezien word, ■ ■ dio cassius , plinius , en anderen zyn op ( dit ftuk zeer uitvoerig. ■ seneca verhaalt, dat later, namentlyk ten tyde van Tiberius, de Soldaten ter hulpe van Ostium, dat in brand fcheen, toevlogen, doch dat het een brand der lucht was het welk een groot gedeelte des nachts duurde. — Dergelyke verfchyningen , nog later voorgevallen, worden door denzelfden Wysgeer aangeftipt. En Ardentemque polum flammis; cce/oque volante: Obliquas per inane faces : Lucanus. Arma ferunt inter nigras erepitantia Nubes Terribilesque tubas, auditaque comua cceleo Premonuiffe nefas... Stepe faces vifie mediis ardere fub a/iris. Ovidius. Nam primum aftrorum volucres, te Confule, mottts Cencurfufque graves jlellarum, ardoremicantes , Yidifli, G? claro tremulos ardore cometas. Cicero De Confulatu, ia Cap. II. Lib. i. Divinat. En in zyne derde Oratie tegen Catilina Cap. g. zegt hy ,vifanocturno tem> pare faces, ardor ceoli, &c.  het noorder licht. 23 En dit zo zynde, wanneer wy by flavius josephus geboekt vinden, dat men ten tyde der belegering van Jerufalem, en derzelver verovering door de zegenpraalende wapenen der Romeinen, ongeveer 71 Jaren na Christi Geboorte , den 18 April, na middernacht, geduurende een half uur dén zo fterk licht gezien heeft, als of men op den vollen middag was ; en ver- volgens, dat men op den 21 Mey, na Zonnen ondergang, veele gewapende benden door de lucht zag vliegen en flxyden: ■ zullen wy, wel verre van 'er eenige wonderteekenen in te zoeken, op geen ander verfchynfel dan op het Noorder Licht zelfs denken: in het welk men te dier tyden dergelyke fchrikverwekkende vertooningen meende te zien. Ook verhaalt tacitus (*) dit zelfde verfchynfel , met zyne gevvocne kortheid van ftyl, in deezer voegen „ Men heeft ,, legers en blinkende wapenen door den hemel zien „ vliegen, en den Tempel door het licht der wolken verlicht zyn. Klimmen wy nu wat hoger op , van de verwoesting van Jerufalem tot Augustus , van Augustus tot Cefar, en nog vroeger : zo vinden wy door alle die tyden dergelyke verfchynfels geboekt: onder anderen door plutarchus, dat 's nachts voor den (lag van Pharfale , ($é? Jaar voor Christus geboorte) de hemel, by middernacht, fchielyk van een gebroken zynde, 'er eene groote vlam uit voortkwam: en by anderen, niet ver van het zelfde tydftip, zo als by dio cassius , dat de Hemel in brand fcheen: dat 'er 's nachts toortzen en flambouwen door den zeiven vlogen. —— Maar het was, omtrent die zelfde tyden, 70 jaaren namentlyk vuur (♦) Hifi, Lib. 5 Cap. ,3. JJ 4  24 REDENVOERING OVER voor Christi Geboorte, volgens de reekening van usserius, dat voorviel 't geen in het tweede boek der Macchabeën, aan het V. Hoofdftuk, van het 2de tot het jde vers geboekt Haat : „ dat het ten tyde dat Antiochus zynen tweeden tocht naar Egypten „ deed , gebeurde dat door de geheele Stad, byna „ 40 dagen lang, in de lucht gezien wierden ruiters, „ rydende met gulde rocken, by troupen, met landen „ gewapent, ende met bloote zwaarden: ende hoopen peerden in dagorde gedelt, ende trefilngen die op ,, malkanderen geleideden, en aanlopingen teegen mal„ kanderen, ende beweeginge der Schilden; een groo,, te meenigte van fpiesfen, ende fchilden en van py„ len, ende blinkingen van de goude vercierfelen, ende „ allerley borstwapenen. Wie nu zal hier niet eene befchryving vinden volkomen gelykvormig met die alle, welke wy reeds te vooren hebben aangehaalt, en waar in wy duidelyke blyken van het Noorder Licht aantroffen : een verfchynzel dat niet zelden een maand of twee agtereenvolgend telkens als de Hemel helder is, gezien word. En is de aangehaalde plaats niet byna gelykluidend met deeze van plinius ? 5, Ten tyde der Cimbrifche Oorlogen (dat is 99 jaren voor „ Christi geboorte) hoorde men gedruis van wapenen ,, uit den Hemel: men zag Hemelfche Legers van het „ Oosten tot het Westen naar eikanderen toelopende, „ en den Hemel zeiven brandende"? — of met deeze van juLius obsequens : Men zag (namelyk in het 92 jaar voor Christi geboorte) ,, vlammen in den Hemel ver„ fchynen, en toen de mond der Vlammen in één j, vergaderd was, (namelyk de boog gevormd) zag men eene yzer-couleur. De Hemel fcheen zich te ope- „ nen  HET. NOORDER LICHT. 55 „ nen, en uit de opening zag men vlammen voorko„ men (*). Klimmen wy nog verder op, wy vinden by livius onder eene menigte, van aangehaalde wonderen , (in welke die fchryver zeer wel het vercierde van het waare wist te onderfcheiden, een groot getal Noorder Lichten. — Hy verhaalt by voorbeeld , dat men onder ÜetBurge. meesterfchap van cn. servilius en gajus flaminius (dat is: 2i7 jaaren voor Chrisii Geboorte) „ wapenen „ door den Hemel zag vliegen, en den Hemel zeiven „ van een fcheiden, uit welke aan allen kanten licht „ kwam: en dat op een ander tydftip , (namelyk 462 „ en 480 jaren voor Christi geboorte) de Hemel bran- dende gezien werd. Veel hoger kunnen wy uit gebrek van Gefchiedfchryvers met opklimmen; dan, ik bedrieg my fterk, of men vind zeer dtudelyke blyken van Noorder Lichten in het oudlte en een der eerbiedwaardig^ en fraaille boeken die wy bezitten, in een boek dat misfehien moses tot oplleller heeft, in het boek van job Wanneer namelyk elhiu (*) De Heer wieoeburg ter aangehaalde ' plaatfe, heeft dit reeds op die wyze uitgelegd: en coriselus a lapice , die in zyn Commentarius over deeze plaatfe gewag heeft gemaakt van dei ge/yke wonderen, zegt, dat hy ze, een kind zynde in Nederland gezien had ; namelyk, van gedruis van poenen in de Lucht &c. ten tydedes Oorlogs tegen Spanje in de löde Eeuw hy voegt'er by,dat de wyzen van dien tyd 'er uit voorfpelden, wat 'er voor Neêrland uit volgen zoude , en dat de uitkomst de voorzegging bewaarheid heeft. Deeze plaats van cornelius a LflpiDE vind ik in de Phyfica Curiofa van schottus p. 658, aangehaald. B 5  a6 REDENVOERING OVER ELiHü in het 37 Cap. vs. 21 eene treffelyke befchryving van Gods Majesteit en magt in de wonderen der Natuur, en wel bepaaldelyk omtrent de vernevelingen, geevende, zegt „ en ziet [men het licht niet als van „ het Noorden het goudt komt ? By God is eene „ vreeslyke Majesteit!" Het fpreekt van zelfs „ dat men hier op geen eigenlyk gezegd goud te denken hebbe, vermits, dit by eene befchryving der verhevelingen niet te pas komt: maar wel op eenen naar goud gelykenden glans. (*> Elihu zegt dan „ ziet ,, men het licht niet als van 't Noorden eene naar „ goud gelykende glans, of vuurige glans komt? En waarlyk daar de Donder en Blixem meermaalen als byzondere teekenen van Gods Majesteit bygebragt worden, waarom zoude men 'er ook een even glansryk en verheeven tooneel, in een dichtftuk niet bybrengen? te meer daar in het Land Uz, 't welk Job be- (_*) Zie hier over j. a. schultens Comrh. in Jobum ad finem Capids vs. 21. & 23. Dat in deeze plaats van het Noorder Licht gewaagd word, hebben reeds de Schryvers der Acta Lipfienjia gezegt.Zie Aft. Lipf. 1740: p. 470. feq. en zy waren hier in voorgegaan door den Engelfchen Godgeleerden wesley, die in zyne Difertationes in Librum jobi, in 1731. in folio uitgegeeven, dit (tuk opzettelyk behandeld heeft. De kennis van 't geen die Schryver 'e» over gezegd heeft, ben ik, onder andere zeer veele merkwaardige aanmerkingen, verfchuldigd aan Wy len den beroemden Godgeleerden, den HeerecHAis, die in i78overneemen. de dat ik aan een werk over het Noorder Licht bezig was, my de eere deed eene fchoone verhandeling over 't geen men daaromtrent in de Heilige Schrift vind, ten roynen behoeve op te nellen en my te fchenken.  het n09rder licht. 27 bewoonde, het Noorder Licht zich meest enkel als een glans moet vertoonen. Gyzult Uzekerlyk verwonderen, MyneHeeren! dat ik, in het navorfchen, of het Noorder Licht by de Ouden al of niet bekend geweest zy, alleen van HiftorieSchryvers gebruikt gemaakt, en de Wysgeeren, aristotes , seneca , plinius enz. agtcrgelaten heb: dit deed ik Myne Heeren! om hetgefchiedverhaal niettebreeken. Die Wysgeeren hebben voorzeeker het Noorder Licht gekend, gezien en befchreeven, doch onder andere namen. -- De byzondere geest der Oude Wysgeeren, om alle de voorwerpen hunner kundigheeden, in een byna ontelbaar getal onderdeden te verdeelen, ja te verfnipperera, en meerder werks van die verdeelingen dan van de Natuur zelve te maken, — een geest die hunne geheele Natuurkunde bedierf, belette hen ook te bemerken, dat alle die byzondere verfchynzels, die zy van tyd tot tyd iu de lucht waarnamen, enkel deelen van een algemeen verfchynzel zyn, en een onmid- delyk verband met eikanderen hebben. Hierom hebben zy veel minder op de plaatzing van die verfchynzelen, dan op hunne verfchillende gedaantens gelet : gedaantens aan welke allen zy verfchillende namen gaven. Zy fpraken namelyk van Balken, Speeren, Zwaarden, Degens, Schilden, Baarden, in den Hemel gezien: van een glansryken Weg; van Fakkels, Toortfen, Lampen: van eene fcheiding of fcheuring en Kolk des Hemels , Chasma : van brandende holligheeden (Bothynoe) en Tonnen (Pitheus); van fterren, uit alle hoeken des hemels famenlopende: van een zonnelicht dat 's nachts verfchynt: — eindelyk van Comeeten, welker ftaart alleen te zien was , daar de Ster beftendig onder de kimmen bleef, en die eindelyk in branden-  a8 redenvoering over dende fakkels veranderden en met een brand des Hemels vergezeld waren. Dit zy genoeg ter beantwoording der drie vragen die wy ons voorgefteld hadden, en ter befchouwing van het verfchynzel daar wy over handelen — Het is tyd dat ik tot het tweede, en merkelyk korter gedeelte, deezer verhandeling overga: en, zowel over de hoogte van het Noorder Licht in de Dampkring, als over de tyden des jaars op dewelke deszelfs ver^chyningen meest plaats hebben, kortelyk fpreken. II Deel. Toen het Noorder Licht in het begin deezer Eeuw weder begon te fchynen, en den aandagt der Natuurkundigen tot zich trok, Helde men dat Licht in den rang, en op de hoogte der gewoone vernevelingen, dat is zeer digt by de. oppervlakte der Aarde: doch nadere en nauwkeuriger overdenkingen hebben het tegendeel beweezen. 'Er zyn namenlyk twee middelen om de hoogte van het Noorder Licht tebepaalen: de eeifte van den vermaarden meyer, welke men de onmiddelyke noemen kan : en de andere,de zamengeftelde,door den beroemden mairan voorgefteld. Zie hier waarop de cerlle gebouwd is. — Wy hebben gezegd dat men in de meeste Noorder Lichten eenen boog waarneemt, die verlicht is; geduurende eenen geruimen tyd, beftendig op dezelfde plaats blyft; en meestal van het Noorden naar het Westen afvvykt, doch zomydsook met den top in't Noorden geplaatst is. -- Wanneer dit laatfte gebeurt kan men de methode van meijer. gebruiken. Men meet door middel van een Quadrant, of  het noorder licht. 2g of ander werktuig, voor eerst hoe veele graden die top boven de kimmen verheeven is ; en ten 'tweeden, hoe veele graden 'er tusfchen de beide beenen des boogs begreepen, dat is door denzelven befpant worden. Dit gefield zynde kan men door de klootfche driehoeks rekening de hoogte des boogs boven de kimmen bepalen. * De Heer meijer heeft die methode in 't Jaar 1728 zonder bewys opgegeeven, (*) doch de Heer maupertuis bewees dezelvezodra zy bekend was (+_). Zy is meermaalen met zeer veel nut gebruikt geweest. De tweede methode, die van den Heer mai- ran , vereischt dat het verfchynzel gelyktydig door twee waarncemers, op verfchillende plaatzen, naar behoren waargenomen worde. Men onderflelle eenen waarneemer te Amfterdam, en eenen te Parys: de ligging der beide plaatzen is' bekend: dat is: men weet hoe veele graaden de boog bedraagt, die door beide de plaatzen op de oppervlakte der Aarde befpannen word. Men kent den omtrek der Aarde in roeden. Dus leidt men 'er ge. makkelyk uit af, hoe veele roeden de gemelde boog bevat: en daar door, welke de lengte zy der choorde Van dien boog, dat is van de lyn die onder de oppervlakte der Aarde van de eene plaats naar de andere begreepen word getogen te zyn. Men ftelle dan dat beide de waarnemers qp hetzelfde tydftip, door een Quadrant of ander werktuig meeten onder welken hoek zy hetzelfde gedeaJte des Noorder Lichts, by voorbeeld den top van den boog zien. En het is afgedaan: want daar door verkrygt men eenen plat. (*) Com. Petr. I. p. 365. (t) Mem. de 1'Acad. 1731. p- 453.  3'0 REDENVOERING OVER platten driehoek, in welke eene zyde, de gemelde choord namelyk, bekend is, en twee hoeken, te weeten die, welke door de gemelde choorde, en de lynere die uit de plaatzen der waarneemers naar het waargeno» men flip getogen zyn, bevat worden-, en die men uit de waargenomen hoeken afleid, bekend zyn. — Twee hoeken dan , en eene zyde in de gemelde driehoek bekend zynde, is men in (laat de overige zyden te bereekenen , dat is de lynen die van ieder waarneemer naar het waargenomen punt gaan: waar uit de hoogte van het verfchynzel boven de oppervlakte der Aarde in roeten of roeden bekend is. De Heer mairan heeft veele Noorder Lichten op die wyze bereekent: waar in ik zyn Wel. Ed. beftendig in myne waarneemingen gevolgd heb. Maar, zal iemand zeggen, deeze bereekeningen veronderllellen dat beide de waarneemers het zelfde gedeelte des verfchynzels meeten , en hoe is het mogelyk zich daar van verzekerd te houden, in een verfchynfel, dat aan zo veele en zo geduurige veranderingen onderheevigisals het Noorder Licht ? — En deeze vraag ryst nog natuurlyker op, indien men weet dat zommige Schryvers in twyffel trekken dat het Noorder Licht, 't welk op denzelfden tyd te Petersburg, Amfterdam, en Venetien, waargenomen word , een en hetzelfde verfchynfel zy; maar het voor drie verfchillende verfchynfels houden, dieniets met eikanderen gemeen hebben, en toevallig, zonder eenig velband, te gelyk voorkomen: eene meening die geheel tegen alle waarneemingen aanloopt, zo als ftraks door een overtuigend bewys blyken zal. Ik antwoord dan op de voorgeftelde vrage, dat het zeer gemakkelyk valt op twee verfchillende plaatzen het zelfde gedeelte des verfchynfels waar te neemen. De  HET KOORDER LICHT, De Boog namelyk van het Noorder Licht behoud doorgaans geduurenden een gcruimen tyd, beftendig de zelfde gedaante, denzelfden ftand: en het is de kruin deezes boogs, welken men in de gemelde waarneeming , gebruikt: men teekent boven dien den juisten tyd der waarneeming, door middel van een welgeregeld uurwerk, aan De Heer mairan, welke deeze methode [het eerst gebruikt heeft, heeft door dezelve bevonden, dat de hoogte des Noorder Lichts zomtyds eenige honderde uuren gaans bedraagt: dan de Heer bergman (*), even in de Natuur als in de Scheikunde bedreeven, doch beide deeze weetenfchappen door eenen ontydigen dood te vroeg ontrukt, is verder gegaan. — Hy heeft de hoogte van 30 Noorder Lichten zo wel door de methode van meyer , wanneer zy voor dezelve vatbaar waren , als door die van mairan bereekend,en daardoor bevonden- lo. Dat men door de Methode van meyer, welke, zo als gezegd is , maar eenen waarneemer veronderftelt, voor hetzelfde Noorder Licht juist dezelfde hoogte verkrygt als door de Methode van mairan, in welke twee verfchillende Waarneemers te pas komen. Zie daar Myne Heerenl een overtuigend bcwys, 1) dat beide die waarneemers wel degelyk hetzelfde punt des verfchynfels waargenomen hebben: en 2) dat de Noorder Lichten op twee verfchillende plaatzen gelyk- tydig waargenomen, een en hetzelfde zyn: Het ware immers anderzints, in beide de gevallen, niet mogelykdat de uitkomst dezelfde ware voor twee waarneemers en voor één. 2. De O Schved. Abhandl. XXVI. p. 20-15: 257-259.  32 redenvoer-ing over 2. De Heer bergman heeft ten tweede gevonden, dat de grootite hoogte dier 30 Noorder Lichten 383, de geringde 50, en de meeste 182 uuren gaans bedraagen i— Daar nu de hoogde berg der'Aarde,de Pickincha in Peru, maar ij uuren evenaart, blykt het hoe verbazend de hoogte van dit verfchynfel zy. Maar zal iemand zeggen , die de hoogte des Dampkrings, alleen door de methode der Ouden, door de duuring namenlyk des fchemerlichts bepaalt, en denzeiven maar 15 uuren toefchryft, —— is dan het Noorder Licht buiten den Dampkring? — behoort het dan niet tot onze Aarde? Ja Myne Heeren, het behoort voorzeker tot onzen*Dampkring: het behoort tot onze Aarde, en raakt zomtyds haare oppervlakte, doch drekt zich tot de gemelde, hoogte uit :— Het heeft immersdezelfde beweeging ten opzichte der vaste derren als der Aarde, en is dus met deeze vcrknogr. Maar de hoogte des Daropkrings is nog veel aanmerkelyker: —• Men nee me niet voor de uiterde palen des Dampkrings , die van de grover lucht, welke nog in ftaat is de Lichtdraalen te breeken, en dus het Sche- mer-licbt voort te brengen; of, die op den Ba. rometer perst, en eene hoogte van tweemaal honderd duizend voeten bereikt, wanneer zy nog in daat is den kwik tot Xg van eene lyn in de Barometer op te houden. .. Maar men neeme voor de uiterde grenzen des dampkrings, die hoogte, op welke geen dofje meer tot denzelven behooren kan, omdat het door de Middel, puntvliedende krachtmeerderzoude afwyken, dan door de zwaarte aangetrokken worden; en die eene hoogte bedraagt over de zes ftraalen der Aarde, of meer dan negenduizend uuren gaans; en overtreft gevolgelyk meer dan twintig- maa-  HÉT NOORDER LlCHÏ< 33 maaien de hoogte van het hoogfte Noorder Licht dat men immer waargenoomen heeft. Deeze verbazende hoogte van het Noorder Licht, en de aanmerkelyke verfcheidenheid deezer hoogte, van 50 namelyk tot byna 400 uuren, of van zevenmaal honderd duizend tot 5 a 6 millioenen voeten, is oorzaak, dat men zommige Noorder Lichten te gelyk , en in de Noordelykfle en in de Zuidelykfie Gewesten van ons half, rond zien kan: en dat anderen daarentegen zich niet Verder dan Petersburg, Upfal, Berlyn, uitfoekken, en voor de Zuidelyke Landen onzichtbaar blyven. Indien wy nu tot den tyd der verfchyning overgaan; zullen wy aanmerken dat de ondervinding geleeraard heeft, vooreerst dat de meeste, ja zelfs de glansryk* fte Noorder Lichten, (ook in de Noordelyklie Lan* den) doorgaans reeds voor middernacht hunnen groot- ften glans verkreegen hebben; en ten anderen, dat er een zeer naauw verband is tusfchen deverfchil. lende tonden der Aarde in haare loopbaan , en de veelvuldigheid der verfchyning van het Noorder Licht. De Aarde namelyk bevind zich in het verfte punt van de Zon den 31 Juny , en in het naaste den Si December: en het getal van Noorder Lichten drie maanden voor en na den ftand in het .naaste punt waargenomen, foat tot een dergelyk getal, drie maanden voor en na het verfte punt, als 9 tot 4 : De getallen van Noorder Lichten twee maanden voor en na het naaste punt en twee maanden voor en m het verfte punt waargenoomen, zyn. tot eikanderen als 7 tot 3: en indien men. maar ééne maand voor en nd de gemelde punten neemt, zvn zy als 7 tot 1 - Lene overmaat van verfchyningen des Noorder Lichts wanneer de Aarde zich in haar geringften affond van dl Zon bevindt, welke zo groot is,dat zy geenzins aan toe. . P val-  54 REDENVOERING OVER valligheden toegefchreeven kan worden: en Wel te minder , daar deeze bereekening, op duizende van waarneemingen, door alle tyden heen, en in alle Landen gevestigd , even geregeld doorgaat, al gebruikt men Hechts de waarneemingen geduurende een korten tyd, op ééne éénige plaats gehouden. Maar zal iemand zeggen! deeze overmaat, deeze veelvuldigheid van Noorder Lichten,welke men, wan-: neer de Aarde in haar naaste punt is, waarneemt, is enkel toevallig: want ten dien tyde zyn de nachten langer, en geven dus gelegenheid csn meerder Noorder Lichten te zien, welke,indien zy flaauw zyn, des Zomers, in het altoos aanblyvend fchemerlicht bedolven zyn. Dat dit echter zo niet is, blykt hier uit, dat, indien de vermindering der nachten en der duisternis de oorzaak ware, waarom 'er des Zomers minder Noorder Lichten dan 's Winters gezien worden, het getal deezer verfchynfels als dan, naar mate men de maand Juny nadert, allengskens, en byna in de zelfde rede als de nachten moest afneemen: en niet byna plotfeliug zo als dit in de daad plaats heeft, en uit de waarneemingen, geduurende eene lange reeks van jaren door den Heer leche te Abo genomen, ten vollen blykt. —— Dit zy genoeg ter oplosfmg deezer zwarigheid. BESLUIT. Het Noorder Licht is dan een verwonderlyk verfchynzel: wonderlyk in zyne gedaante! wonderlyk wegens de verbazende hoogte op dewelke het zich in de dampkring bevind : verwonderlyk door zyn verband met de geheele Aarde die het fchynt te omringen, en met  HET NOORDER LICHT. 35 jnet haare beweeging rondom de Zon. En, daar het Opperweezen niets vergeefs fchept, maar de meesc verwonderlyke uitwerkzelen door de eenvouwigfte, en, zo ik my dus mag uitdrukken, door de minst kostbare oorzaken te weeg brengt, zal het Noorder Licht niet minder verwonderlyk zyn in het nut dat 'er uit voortvloeit en in de werkingen voor welke het gefchapen is. ■ Dan dit nut is ons nog byna geheel onbekend, uitgezonderd hierin alleen, dat de Inwooners der Landftreeken by de Aspunten geleegen, die anderzins geduurende eenige maanden van het aanweezen der Zonne verfteeken, ook van alle licht zouden beroofd zyn, nu uit deeze bron licht kunnen ontvangen — Een nut voorwaar! der wysheid des Allerhoogflens , die de teederfte zorge voor alle zyne fchepfelen draagt, waardig. — Wy kennen nog geene beftendige uitwerkingen van het Noorder Licht, dan alleen dat het op veele plaatzen, doch niet overal, de aanwyzing der Compasnaalden geweldig Hoort: en het is zeer waar- j fchynlyk, om niet te zeggen zeker, dat zelfs de meest beftendige, en regelmatige veranderingen die in de afwyking der Compasnaalde waargenomen worden, van het Noorder Licht afhangen, zo als ik door een ongemeen groot aantal van waarneemingen in een myner gedrukte werken heb trachten te bewyzen. (*) Zie daar Myne Heeren het geen ik over het Noorder Licht voorneemens was voor te dragen: — ft . dien het my heeft mogen gebeuren uwen aandagt omtrent (*) Recueil de Memoires fur fAnalogie entre fFleéirMU & le Magnetifme: la Haye 3 Fol. 80. 1784. Het derde Deel handde alleen over deeze ftof. C a  3tT REDENVOERING OVER HET NOORDER LICHT. trent dit heerlyk verfchynzel op te wekken , heb ik zeker uwe billyke nieuwsgierigheid niet geheel voldaan, al ware het alleen om dat ik niets over de oorzaaken van. dit treffend licht gezegd heb Dan ik zoude nog meer dan één uur moeten befleeden om 't geen ik daar op niet eenige rede zoude kunnen zeggen, voorte dragen, en met bewyzen aan te dringen: te meer,; vermits deeze ftoffe eene der moeijelykfte uit de Natuurkunde is, en men echter thans dezelve minder nauwkeurig inziet; daar men uit de zeer flaauwe overeenkomst die 'er tusfchen het flikkeren van het Electriek vuur in luchtledige buizen en bollen, en de ftraalen en vlammen van het Noorder Licht plaats heeft, zonder genoegzaam , naar het my voorkomt, op de andere verfchynfels van het Noorder Lichtte letten, befluiten wil, dat dit Licht een enkel Eleclriek verfchynzel is: doch ik betuig oprechtelyk tot huiden ten dage geen waarfchynlykheid voor dit, hoewel algemeen aangenomen, gevoelen te vinden: — Vergeef dan myne Heeren zö ik hier blyf ftil ftaan, en uwen aandagt niet verge my langer aan te hooren; doch, het geen ik verder over deeze ftof zoude kunnen zeggen, tot eene nadere gelegenheid , indien gy my dezelve vergunnen wilt, fpaare (*). (*) De twee volgende redenvoeringen van den Schryver de eerde over het Zodiakaal Licht den 27 Oct. 1736, de andere over de Oorzaak van het Noor der Licht den 29 December daar aan volgende uitgefproken, zullen in de eerukomende ftukjes van dit Magazyn geplaatst worden.  REDENVOERING over. den DAMPKRING dir ZON, o f h i t ZODIAKAAL LICHT: door. J- H. VAN SWINDEN.   35 REDENVOERING (*) over den DAMPKRING der ZON, of het ZODIAKAAL LICHT: door J. H. FAN SW I N D E N. myne heeren! V V an alle de vragen, welke den aart der Hemelfche Lichamen, de byzonderheden hunner gefteldheid, en hunne innerlyke verfchynzelen betreffen, zyn zekerlyk de belangryktte, die , waarin men over voorwerpen handelt, welke naauwer met alle de deelen der \Vaereld , of de aanzienlykfte derzelver verbonden, ook tevens eenige betrekking hebben met den Aardkloot dien (*) Deeze Redenvoering is den 27 Oftober 1786 in de Maatfchappy Felix Meritis, uitgefprooken: zy dient als eene inleiding tot de redenvoering over de oorzaaken van het Noorder Licht, D 2  40 OVER DEN DAMPKRING DER ZON dien wy bewonen, en tot wien wy, door een natuur. lyk uitwerkzel der Eigenliefde, alles herleiden. Van dien aart is de vraag of alk Hemelfche Lichamen met een'' dampkring voorzien zyn ? eene vraag wier oplos'fmg my voorgekomen is uwen aandagt niet geheel onwaardig te zyn, en over welke ik voorgenomen heb, dit uur te fpreeken. —-— Ik zal dan voor eerst eenige weinige algemeene aanmerkingen voordragen, over den Dampkring der Aarde , en wel byzonder der Maan: en mydan, ten tweeden, fpoeden tot het voornaamst en gewigtigst gedeelte deezer Verhandeling, tot het onderzoek van den Dampkring der Zon. I. DEEL. De ondervinding leert ons dat eene fyne, dunne en veerkrachtige vloeiltof, onzen Aardbol omringt: dat zy de algemeene vergaderplaats is der dampen, die uit de Aarde opftygen , en dus den naam van Dampkring verdient: wy weten daarenboven dat die vloehtof eene eigenaartige betrekking met het leeven der Menfchen, en van de meeste dieren heeft: en tot onderhoud vau dat leeven zodanig noodzakelyk is, dat gebrek van lucht, of van genoegzaam zuivere lucht, door eenen ogenbliklyken dood gevolgd word. Of nu het goedertieren Opperwezen den Dampkring gefchaapen, en de Aarde met denzelven omgeven hebbe, enkel en alléén om dat hy voorzag, dat zulks tot het leeven van Menfchen en Dieren noodzakelyk is: dan wel of de Dampkring een natuurlyk gevolg zy van de gefield, heid en de beweeging der Aarde, en van de uitwerkzelen der lichamen die in dezelve gevonden worden: zodanig naamelyk, dat het onderhouden van het dier- lyk  OF HET ZODIAKAAL LICHT* 4j Jyk leeven j en alle de andere gewigtige dienden die de Dampkring aan de Aarde en haare bewooneren , mitsgaders aan alle, zowel leevendige, als leevenloze' lichaamen bewyst, enkel een onaffcheidelyk gevolg zy van de naauwe betrekkingen, die alle de deelen onderling verêenigen, en door de volmaakte wysheid van den Schepper zyn voorzien en daargedeld geworden; is een (luk dat wy thans niet zullen onderzoeken , hoewel wy niet fchroomen te zeggen, dat het laatst [ons verre weg het waarfchynlykst voorkomt; omdat wy, hoe nauw keuriger wy de werken der Natuur onderzoeken, ook hoe langer hoe meer bevinden, dat zy het grootst mogelyk getal van uitwerkzelen door zeer weinige oorzaaken gewrocht heeft: zo dat wy overal de waarheid van het' verheven gezegde van fontenelle aantreffen, dat de » Natuur hy de §root^ Pracht in de uitvoering, de „ grootde fpaarzaamheid in de oorzaaken heeft weten „ te paren". De Natuurlyke drift, die ons tot behoud van ons ze!ven aanfpoort, doet ons ook al wat daartoe dienlfiois, onder de gedaante van het nuttigde, van het geen den aandagt des Scheppers het meest waardin is voorkomen - Beklagenswaardige verblindheid der Eigenliefde voorwaar! indien niet zomtyds eeni-e Zedelyke deugden daaruit geboren, en wy 'ér door aangezet wierden tot het naarvorsfchen van dukfcen welke met die eigenliefde zelve in den eerden opflaè weinig verbonden fchynen. * Wat heeft ons im mer aangezet, tot het nagaan of de Hemelfche lichaamen met dampkringen voorzien zyn? - Ènkèl dit grondbeginzel! . De volmaaktheden van het Opperwezen namelyk, of liever, de regtmatrge denkbeelden die wy omtrent dezelve voeden, de 'befchouD 3 wing  42 OVER DEN DAMPKRING DER ZON wing der Natuur , de uiterlyke overeenkomst van zommige Dwaalfterren met onze Aarde, hebben ons doen gisfen, dat deeze Dwaalfterren ook met leevende fchepzelen behoren voorzien te zyn, welke hun geluk, even als wy, aan het Opperwezen verfchuldigd, ook een lofzang van dankbaarheid kunnen aanheffen , de Almagt en de Wysheid des Opperheers verkondigen, en het toneel zyner Wysheid en Weldaden , zelfs in onze oogen, vergrooten. Maar de gelykvormig- heid, die wy tusfchen het maakzel en het leeven dier fchepzelen en het onze wel dra vooronderftelden , deed ons denken dat zy dan ook moeten ademen , en dat dus hunne woonplaats noodzakelyk met een Dampkring moet voorzien zyn ; men onderzogt dan daarom , en daarom alléén, of men ook eerrigen Dampkring, eenige uitwerkfelen, of eenig fpoor zelfs van Dampkring, om de Dwaalfterren "kon befpeuren , en men waande het aanweezen of niet aanweezen deszelveu als een bevvys te moeten aanzien, of de Dwaalfterren al dan niet bewoond zyn. Ziedaar dan, de Scerrekundigen byna door een Zedelyk grondbeginzel, tot het doen van zeer fyne, en moeijlyke waarneemingen aangezet. De Maan, als zynde die Dwaalfter, die naast by de Aarde gelegen is, het grootst fchynt en de meeste betrekking op ons heeft, en om alle die redenen ook de gefchiktfte is tot een onderwerp van die waarneemingen , verdiende het allereerst befchouwd te worden. Indien de Maan met een Dampkring voorzien is, zal die fyne vloeiftof de Maan omvangen , zich tot eene bepaalde hoogte uitftrekken, even als de Maan, door het licht'der Zonne befcheenen worden, en ons het-  of het zodiakaal licht. 43 hetzelve terug kaatzen: dit licht zal, uit hoofde dier vloeiflof zelve die het ontvangt, en wederom mededeelt, veel flaauwër moeten zyn dan het licht der Maan: doch men hoopte het meer of min te zullen ontdekken , waartoe men echter nog niet heeft kunnen geraken: zo dat de vraag , of de Maan met een Dampkring voorzien zy, door die onmiddelyke waarneemingen, nog geenzins beflist is. — Maar eene zeer fyne en verheevene, doch echter waarachtige Theorie, heeft den Heer du sejour (*) in Haat gefield, uitzom' mige waarnemingen omtrent de Zons - verduisteringen, een licht te doen geboren worden, dat men nimmer ver' wagt had, en dat voor aller oogen, tot dien tyd, verborgen lag Men weet, en dit is men gewoon in Phyfifche lesfen door zeer eenvouvvdige proeven aantetoonen, dat het licht, wanneer het zeer digt langs eenig lichaam voorbyflreeft, door hetzelve aangetrokken word, en daardoor van zyne weg afgaat, om aan die aantrekking te gehoorzaamen: zo dat de lichtflraal als dan gebogen word en een anderen weg moet inflaan. Dit verfchynfel, eerst in den jaare 1666 door gpumaldi ontdekt, naderhand door newton met veele fchone proeven opgehelderd, en vollediger befchouwd, is nog voor weinige jaaren met meerder nauwkeurigheid, en in meerder byzonderheden door den Heer du tour nagegaan. Deze buiging moet dan ook door het lichaam der Maan gewrocht worden, wanneer de Maan, zich tusfchen de Zon en de Aarde bevindende , de Zonnefcbyf voor onze oogen verdonkerc, en dezelve in- to- (*) Zie Memoires de FAcadémie, inzonderheid de deelen voor de jaaren 17ÖS en 1775. D 4  44 over den dampkring der zon V totale Zons-verduifteringen, geheel bedekt. Indien dus de Mran meteen Dampkring omgeven is, zal ook die Dampkring de ftraalen der Zon , die 'er voorbyftreeven, aantrekken; dezelve doen buigen, doch min- der dan het lichaam der Maan het deed. Deze buiging nu van het licht, moet zo wel op den tyd, als op de omflandigheden van eene Zonsverduistering eenigen invloed hebben. ■— De Heer du sf.jour heeft door zyn vindingryk vernuft, gepaard met eene ongemeen groore kundigheid in de Wiskunst, een middel gevonden, om de hoegrootheid der buiging, welke in die gevallen door het lichaam der Maan veroorzaakt moetworden,te bepaalen, en tevens, om uit de waar. neemingen van eene Eclips natefpooren, wat in dezelve waarlyk aan de ftraalbuiging toetefchryven is. - ■ Dit nu, op de vermaarde en zeer aanzienlyke Zons-verduistering van den eerften April 1764 toepasfende, heefthy onwederfpreeklyk gevonden, dat de waargenomen ftraalbuiging grooter geweest is dan die, welke het lichaam alleen der Maan kon voortbrengen: maar dat het verfchil, 't welk derhalven van een ander lichaam herkomftig zyn moest, van dien aart was, dat het aan eene vloeiflof de Maan omringende, kon, en naar gelang der hoegrootheid, hoogstwaarfchynlyk toegefchreven moest worden. Zodat het uit die waarnee¬ mingen hoogstwaarfchynlyk is dat de Maan met een Dampkring, even als de Aarde , omgeeven is. • En dit word nog nader bevestigd door de nauwkeurige berekeningen, die de Heer le monier (*; onlangs gegeeven heeft van de totale Zons-verduisteringen der jaa- (*) Mem. de FAcad. 1781. p. 243.  OF HET ZODIAKAAL LICHT. 45 jaaren 1724 en 1748; in welke by die nadere overwe. ging, die uitwerkzels van den Dampkring®der Maan zeer merkbaar zyn geweest. Wy kunnen dan vastdellen dat de Maan een' Dampkring bezit: dat is: dat zy door eene fyne dunne vloeiflof geheel omgeven is; zonder dat wy echter iets omtrent den byzonderen aart van dien Dampkring, zelf met de geringde waarfchynlykheid, zouden kunnen zeggen. De overige Dwaalfterren zyn te ver van ons af gelegen, dan dat de waarneemingen ons iets zouden kunnen leeren omtrent het beftaan hunner Dampkringen. De Leer der overeenkomst, hier op de meerdere^ mindere gelykvormigheid die 'er tusfchen die Dwaalfterren, onzen Aardkloot, en de Maan gevonden word, toegepast, is de eenige Gids die wy volgen kun. nen. Doch hoe gemaklyk, en hoe dikwyls die Gids dien wy echter genoodzaakt zyn zo vaak te gebruiken, en van wien wy ons met zo veel genegenheid en volvaardigheid bedienen, van den regten weg afdwaalt behoef ik U Myne Heercn niet voor oogen te dellen • Vooral daar een der kundigde Leden dezer Maatfchappy, C*) een man, op wiens vriendfchap ik roemen durf, deeze Leer der overeenkomden in het afgelopen faifoen, van ditzelfde fpreekgedoelte, in uwe tegenwoordigheid, met veel juistheid behandeld heeft. II (*) De Wel Ed. zeer Gel. Heer kraatjenhof, A. L. M. Med. & Phit. Doel. in zyne redenvoering over de Analogie.  46 OVER DEN DAMPKRING DER ZON ® II DEEL. Over den Dampkring der Zon. Dan ik fpoed my tot bet befchouwen van den Dampkring der Zon: dat is, tot het oplosfen van deeze gewigtige yraag: of de Zon met eene vloeiflof omringd zy, van hare eigen zelfflandigheid onderfcheiden? — En hier omtrent zal ik vooreerst die verfchynzelen overwegen, welke in de daad niet alleen bewyzen dat de Zon een' Dampkring bezit, maar dien Dampkring zeiven, voor ons zigtbaar maken: ten anderen, over de byzondere omflandigheden van dien Dampkring nog meer bepaaldelyk fpreeken; en eindelyk met eenige algemeene aanmerkingen omtrent den invloed en de werking van dien Dampkring befluiten. I. Dat de Zon een Dampkring heeft. Gelyk de glans der Zon het flaauwer licht deiSterren verdooft, en te weeg brengt dat dezelve alléén by nacht, of ten tyde van eene geheele Zonsverduistering, en dan nog flaauwtjes, en in gering getal, te zien zyn, zo ook zal die glans ons beletten den dampkring der Zon by dag te kunnen gewaar worden , al beftond hy uit eene lichtende vloeiflof. — Wy zullen dan onzen toevlugt moeten nemen tot die verfchynzelen, welke zich by nacht, of ten tyde van Zons-verduistering, opdoen. Wat de eerfle foort deezer verfchynzelen betreft, behoort men nog aantemerken, dat zo de Zon een dampkring  of het zodiakaal licht 47 kring bezit, die dampkring met haar, als één éénig lichaam uitmaakt, haar altoos omgord, met haar zich beweegt, boven de kimmen ryst of daalt, en zich maar tot een' bepaalden afftand om het lichaam der, Zon uitftrekt. Waaruit volgt, i. dat men dien dampkring niet zal kunnen zien dan nadat de Zon, reeds eenigen tyd zal onder geweest zyn, en het reeds verflaauwd fcheemerlicht, een nog flaauwer licht zal toelaaten zichtbaar te worden, s. Ten anderen , dat die Dampkring, welke maar eene bepaalde ruimte om de Zon beflaat, meer en meer de kimmen zal naderen, naar maate de Zon dieper onder dezelve daalt, en gelH volglyk allengskens ook minder gemaklyk te onderfcheiden zal zyn. Het is dan maar eenen korten tyd na Zonne-ondergang, of voor haaren opgang dat men haaren Dampkring zal kunnen gewaar worden: en dit zal nog zeer veel van plaatfelyke omftandigheden, van de gefteldheid van 't weder, en den meerderen of minderen glans van het fchemerlicht of van den dageraad, afhangen. Dit vooraf herinnerd hebbende, laaten wy tot de waarnemingen zelfs keeren. Het naarvorsfchen van dit gewigtig Huk, is men aan jan douwe cassini (*), den Stamvader van het Sterrekundig Gedacht der cassini's , waarvan men thans het vierde lid nog in Vrankryk met denzelfden roem (*) cassini gaf het eerfte bericht zytjer ontdekking in de Journal des Scavans van 10 Juny 1683: en daarna fchreef hy eene Verhandeling onder den tytel: Découverte de la Lwniére celeste qui paroit dans le Zodiaque. Men vind dezelve in de Anciens Mémoires de lAcad. Tome VIII. of in de Memoires adoptés par P Académie avant Jon renouvellement, TomeV.  48 over. den dampkring der zon roem ziet pronken, voor het grootst gedeelte verfchuldigt. ■ Dees beroemde man, die met arends-oogen de hemelfche verfchynzelen gewoon was waar te neemen, en zulks met een vooTbeeldigen yver deed, ontdekte in het voorjaar 1683 een ongewoon licht in den Hemel (*), 't welk, kort na Zonne-ondergang volgens de richting van den Zodiak , of Dierenriem uitgeftrekt, onder eene kegelachtige gedaante, of liever onder eene gedaante, naar die van eene weversfpoel gelykende, fcheen, met de punt fchuins boven den Horizon verheeven , met het breedfte end naar de Zon gekeerd, als of het, verlengd zynde, de plaats daar de Zon als dan onder de kimmen was, bereikte: en wiens couleur die der Melkweg, of der Staarten van Cometen, of der ftraalen van Noorder Licht gelyk was. • : cassini noemde dit Licht het Zodiakaal Licht, omdat het langs den Zodiak geleegen is; en hy deed veele waarneemingen omtrent het zelve , in de jaaren 1684, 85, 86: welke ook te gelyker tyd genomen , en vervolgens voortgezet wierden, zo in Vrankryk en te Geneve, als binnen Amfterdam zelve, door d.en Heere fatio de dtjillier, (f) een Ge- neefsch (*) Zie de 2de en 3de afbeelding. (f) Zie het fchoon, doch thans zeer zeldzaam werkje van dien kundigen man getytelt. „ „ Lettre de Mr. N. fatio j, de duillier a m. cassini , de l'Académie Royale des Scien» „ ces touchant une himiere extraordinaire qui paroit dans „ letie depuis quelques années". Amfterdam i63ö, in 120. p. 24. Men kan over de zonderlinge lotgevallen van fatio de Hiftoire Litteraire de Genève van den Heer senebier nazien.  of het zodiakaal licht. 49 neefs» Wysgeer en voortreffelyk Wiskundigen; een man, op 'c einde van zyn leven, even berucht door de dolheid, zynerdwepery, als hy te voren, en door zyne ongemeen groote kundigheden, en door zynen doordnngenden geest, en door zyne overheerlyke fchriften, en door de byzondere hoogachting welke huIgens, newton, leibnitz , en andere eerlte mannen nem toedroegen , te recht beroemd was. De eerfte waarfchouwing van cassini was genoeg om den yver der Sterrekundigen op te wekken: en hier in hebben KiRcii te Berlyn en eimmart te Neurenberg, (*) toc in 't begin van 1Ö94 voornaamlyk uitgemunt. Nader, hand heeft men nog verfcheiden waarnemingen omtrent dit zelfde verfchynzel gedaan, en vooral in de jaaren i72ö, en i72? en vervolgens, zó als ook in deeze laatfle jaaren, ter geleegenheid van de veelvuldige Noorder Lichten, die zieh vertoond hebben: want, om dit in 't voorbygaan aan te merken, en wy zullen het ftraks nader en omflagtiger melden, een fterk Zodmkaal Licht word dikwerf door het Noorder Licht vergezeld en agtervolgd: zo als dit by Voorbeeld Plaats gehad heeft, den ,9 Febmary i77t, .6 Maart 1773, 17 Maart x776, a6 February i77?; 0m van andere minder merkwaardige te zwygen. Het Zodiakaal Licht is dan een helder, naar de Melkweg de Staarten van Komeet», of de ftraalen van Noorder Licht gelykend licht, dat zich i„ den Zodiak vertoont, onder de gedaante van eene We! vers* m Zie derzelver H-aarneemingeit in de Miseellanea Nar, cunos. decuria IIL An ,. „ o ^ , . * *Z. < P* 2284 0ok in de Lip/}. E  50 OVER DEN DAMPKRING DER ZON versfpoel, of meer of min keegelachtig: men ziet het 't meest en treffendst in (het voorjaar , in February en Maart , kort na Zonnen ondergang: het verheft zich meest, tot Aldebaran of het oog van den Stier, en zomtyds veel verder: hier in hebben wisfelvalligheden plaats; doch van die omftandigheeden ftraks nader. Men verbeelde zich dan enkel, (*) dat 'er zomtyds kort na Zonnen ondergang of voor derzelver opgang, digt by de plaats daar de Zon zich onder de kimmen bevind , in de richting van den Zodiak, een kegelachtig licht vertoont, dat der ftraalen van het Noorder Licht of de Staarten van Komeeten , voor de couleur , de fynheid en doorfchynendheid gelyk is. Wy zouden nu eerst kunnen overgaan tot eene naauwkeuriger befchouwing der byzondere verfchynzelen van dit licht; doch wy verkiezen eerst deze vraag te beantwoorden. „ Wat is toch dit licht'.*? vermits veele dier verfchynfelen in het ontvouwen van ons antwoord natuurlyk zullen voorkomen, en wy dus onnuttige herhaalingen vermyden. De plaats daar dit iicht verfchynt, en de tyd van zyne verfchyning geven reeds te kennen dat het tot 't lichaam der Zon behoort, Het word immers gezien op de éénige plaats daar eene ftraal, uit de zich onder de kimmen bevindende Zon uitgcfchoten, gezien kan (*) Zie de hier nevensgaande 3 de en 4de afbeelding. Men heeft onder de lyn (KK) die de Kimmen verbeeldt, de Zon, (,S) op de plaats daar zy zich bevinden moet geteekent: en vervolgens onder de Kimmen eene gelyke vertooning geteekent als 'er boven gezien word, om een beter denkbeeld van den geheelen Dampkring te geeven.  OP HET ZODIAKAAL LICHT. Pr O1 kan worden: het beweegt zich met de Zon, • het heeft geene andere beweeging dan die der Zon: het vergezelt de Zon geftadig. —. . Eene naauwkeuriger befchouwing, i. van de richting 2 van de gedaante, en 3. van de tyden der verfchyningen van dit licht, zullen dit nader bevestigen. Het is den Sterrekundigen bekend , dat de Zon eeven als eenige, en hoogstwaarfchynlyk alle, Hemel' fche lichamen, die tot het zamenftel, waarvan de aarde een gering gedeelte uitmaakt, behooren, op haar zelve zich beweegt, en ééne omwenteling in den tyd van 3« dagen en 14 uuren volbrengt. De Sterrekundigen zyn in ftaat geweest deeze omwenteling te onderfcheiden en den tyd in welke zy gefchied te bepaalen, door middel der vlekken die zich op de Zonnefchyf bevinden. Die omwenteling gefchied, eeven als die der Aarde, en van alle kloten die zich wentelen, op twee punten die men Polen noemt: de lyn welke die pm ten vereenigt is de As, en die cirkel , wiens vlak rechtflandig op den As is, en den Kloot in twee gelv ke deelen verdeelt, word de JEquator genoemf zo dat de Zon haren /Equator eeven als de Aarde heeften dezelfde waarneemingen , die de omwenteling der Zon hebben leeren kennen, hebben ook de richting van den /Equator bepaalt. De Sterrekundigen zyn gewoon alles tot den weg die de Aarde aflegt, tot de baan in welke zy zich beweegt, en die men Ecliptica noemt, te brengen - de richting en ligging der baanen van alle de overige pla neeten tot die der Aarde te herleiden: en dit doen zv dan ook omtrent den ALquator der Zon. Men heeft gevonden dat die Equator niet in dezelfde richting ligt als de Ecliptica of de fchynbaare ZonnewegE ? ^ a maar  52 OVER DEN DAMPKRING DER ZON maar dat zy met dezelve eenen hoek maakt van zeven of zeven graaden en een half, zo dat de As der Zon de Spil daar de Zon op draait, niet loodregt op de Ecliptica, maar op dezelve onder een hoek van tweeen tachtig graaden en een half, {laat. De richting van den JEquator der Zon, en die van de Ecliptica bekend zynde, kan men gemakkelyk weeten of de richting van eenig ander voorwerp, met die van den JEquator der Zon, al of niet, overeenkomt. Het Zodiakaal licht heeft de gedaante eens kegels: men moet dus van zyne richting oordeelen, uit die, welke de As van den kegel heeft, dat is de lyn die men zich verbeeld door den top van den kegel, loodregt op het middelpunt van zyn grondvlak te gaan: cn dus ook die de driehoekige doorfnyding des kegels , die men ziet, midden door fnydt. — Die lyn nu, die as, die middelrichting van den kegel of fpeer ("en dit is de gedaante waarin zich het Zodiakaal licht vertoont) ligt niet tin de Ecliptica, maar maakt een hoek van 7" graad met de Ecliptica uit. Het Zodiakaal licht is dan in de zelfde richting als de JEquator der Zon: en heeft den As der Zon, of den Cirkel welke door dien As gaat, tot grondvlak ■ Een klaar bewys voorwaar dat dit licht tot het lichaam der Zon eeven behoort als onze Dampkring tot de Aarde, als de bolster tot de noot. Het zelfde zal ten tweeden nog nader uft de gedaante van het Zodiakaal Licht zelfs beflooten kunnen worden. Geen lichaam, dat om zyn eigen as draait, kan de gedaante van een volmaakten kloot behouden, om rede dat alle de deelen, door die beweeging, eene kracht verkrygen, door welke zy zich van den as der beweeging trachten te venvyderen. Naar maate de fnelheid groo  OF HET ZODIAKAAL LICHT' 53 grooter is, is die kracht grooter: en die fnelheid is grooter in de deelen van den JEquato? als in die, welke digter by de polen geleegen zyn: om dat deeze verder van den as af zynde, en echter met de overige en gelyk rondgaande, meerder wegs in denzelfden tyd afleggen. Die deelen dan van den JEquator hebben eene meerdere kracht om zich van den as te verwyderen: en doen het daadelyk, indien zy de kragt, die haar veréénigt, kunnen te boven komen: Ook weet men dat de aarde, die zich om haaren as be. weegt , de klootfche gedaante niet heeft behouden maar platter is in de poolen, meer verheeven in den' Equator; dat dit nog flerker plaats heeft in Jupiter die zich veel fneller dan de Aarde beweegt, draaijende alle 19 uuren om zynen as ; en in wien ook de verhevenheid des ^Equators niet Hechts fw gedeelte , zo als in de;Aarde, maar gedeelte bedraagt, -J Dit moet dan ook omtrent de Zon plaats hebben, en nog veel flerker omtrent de vloeiflof die de Zon'omringt: vermits in die vloeiflof de vereeniging of aanKteeviirg der deelen, uit hoofde van de fynheid en dunheid, geringer is dan in de floffe van het lichaam zelfs der Zon: en ook omdat de deelen van die vloeiflof hoe langer hoe meerder van den As der Zon af. ftaan, en dus eene grooter middelpuntfchuwende" kracht verkrygen, en minder door het lichaam aange trokken worden Waar uit dan volgt, dat, indien de Zon door eene fyne vloeiflof omringt word die vloeiflof, die Dampkring, (welk woord wy be* ltend.g gebruiken zu]len0 g£en kJootfche ^ hebben kan, maar in de daad, in de poolen platter f ,den ^quator meer verheeven zyn, en dus eene' knolronde gedaante hebben moet; in één woord die E 3 ge-  ^ OVER DEN DAMPKRING DER ZON gedaante , welke geboren word wanneer eene Eclips, of een langrond, om g?n as ronddraait. Dit gefteld zynde, zien wy, die met onzen Aardkloot de Zonneweg jaarlyks afleggen , de Zon door ftraalen, welke bynaar rechthoekig op den as vallen, of onder een hoek van 88£ graaden. Dus zien wy die doorfneede van de Zon, welke zoude geboren worden, indien men de Zon ongeveer langs haaren as doorfneed; dat is, indien ieder Zon eenen Dampkring bezit, zullen wy denzelven moeten zien onder de gedaante, niet van eene fchyf, maar van eene zeer langwerpige Ellips die langer, of minder lang zal fchynen, naar mate die Dampkring zelfs , meer of min uitgeflrekt is. De Dampkring van de Zon zal ons onder dezelfde gedaante moeten voorkomen, als een gewoon vergrootglas, dat wy op zyn fcherp zien: en dat dus aan ons, in zyne doorfneede de gedaante van een langrond vertoont (*). Indien wy nu dit gezegde op het Zodiakaal Licht toepasfen, zal het klaarblykelyk zyn dat dit licht ons in de daad onder die langwerpige gedaante voorkoomt, welke aan den Dampkring der Zon eigen is: echter treft men eenige geringe verfchillen aan, die , wel verre van eenige tegenflrydigheid met het gevoelen , dat het Zodiakaal Licht de Dampkring der Zonne is, aante duiden, in 't tegendeel dit gevoelen werkelyk bevestigen. Het Zodiakaal Licht namelyk vertoont zich wel onder eene langwerpige gedaante, doch puntiger, fcher- per, (*) Zie de eerfte afbeelding waarin die doorfneede van dc Zon en haaren Dampkring gezien word.  of het zodiakaal licht. j5 per, dan een langrond zyn kan wanneer het op zyn fcherpen kant gezien wordt: maar men neeme in overweeging, en den aart van het Zodiakaal Licht, en den invloed van onzen Dampkring op het zelve. - . Twee omftandigheden, welke medewerken om eene langronde zeer fyne vloeiflof onder deeze fcherper gedaante te doen zien. " Ik zeg voor eerst den aart zelfs van het Zodiakaal Licnt Het draagt alle teekenen van een zeer fyne dunne vloeiltof, die digter is naar maate zy 't lichaam der Zon nader komt: dit Iaatlte is zeer zicht baar en loopt duidelyk in 't oog; waar uit volgt dat wy het geheel Zodiakaal Licht niet zien: maar alleen die deelen, welke nog digt genoeg zyn om ons gezichttuig te treffen: dat de overige, hoewel aanweezig door ons niet onderfcheiden kunnen worden. Deeze nu zyn die welke de uiterfle randen van dit licht uitmaaken Wy zien dan de weezenlyke gedaante van dit Licht niet in alle deszelfs deelen, zo als het waarlvfc is: maar alleen dat gedeelte, dat ons 't meest treffen kan, en dus dat, 'é welk zich * meest in de lengte uitflrekt: de Elliptifche gedaante, of liever het rondagtige van dezelve, moet verdwynen: het lange blvft over, en komt de gedaante van een kegel, van een fpeer, nader by. Ik zeg ten anderen , dat onze Dampkring merkelvk medewerkt om ons hieromtrent te bedriegen. De licht ftralen namelyk welke door onzen Dampkring tot onze ogen komen, (en dit is het gevaI yan a]]en^ verliezen een merkelyk gedeelte van hun licht. Volgens de onbe twistbare proeven van bouguer, (*) verliest eene (*) ZkzynOpmr, ouEjJ-aifurla gradation de la bmhtl E 4  5°" ©ver den dampkring der zon Ster, die wy in bet toppunt zien , een vyfde ge. deelte van haar licht: dat is de Dampkring verfpreidt dat vyfde gedeelie: en de Ster werkt op ons gezicht alleen met de vier overige deelen. Indien het voorwerp onder een hoek van 60 graden gezien wordt, bedraagt het verlies \gg: indien onder een hoek van 30 graden een derde deel: indien onder een hoek van 13 graden drie vyfde deelen , en indien het in de kimmen zelfs is , blyfi 'er maar een tweeduizendile gedeelte van het oorfpronkelyk licht overig, ■ Dit zo zynde: blykt het, dat het Zodiakaal Licht, door die werking van onzen Dampkring merkelyk verflaauwt moet worden: dat wy dan de uiterfle einden niet zullen kunnen zien; en dus, daar het licht in 't midden het dikst is, wy ook het midden, den as zeiven het best zullen zien: en de rondagtige gedaante uit 't oog verliezen. Dan hier uit zelf blykt, hoe fterk dit licht digter by de Zon zyn moet, dewyl wy dat gedeelte, dat eeven boven de kimmen is, zeer duidelyk zien, hoewel maar één tweeduizendile gedeelte daarvan onze oogen trefr. By deeze twee oorzaaken voegt 'er zig nog eene derde niet min aanmerkelyk ; een bedrog van ons gezicht zelfs. Het Zodiakaal Licht namelyk treft ons eeven als het licht van den flaart eener Komeet, of een flraal van Noorder Licht. De dikfle deelen werken het meest op ons oog: doen 'er een indruk op die eenigen tyd duurt, die wy dus verlengen, die wy langzamerhand doen in een ftnelten, en trapsgewyze verdwynen — dit heeft de Abt dicquemar(*) het eerst opgemerkt by het (*) Journal de P/iyfique Tome XII. p. 410^  OF HET ZODIAKAAL LICHT. 5? liet waarneemen van de overheerlyke Staïfóter die in den zomer des jaars 1769 verfcheen. Eenig, lichaam zodanig geplaatst hebbende, dat de Ster zelve, en het gedeelte der ftaart dat 'er het naaste by was, verdween was hy verwonderd het einde des ftaarts, dat hy dui! delyk eenen bepaalden Ster had zien bedekken niet meer te zien: een zeeker bewys , dat dit feilbaar gedeelte maar in het oog, en niet in de daad beftond: dat het maar eene verlenging was van den in het ooz door het wezenlyk deel gemaaktenindruk: en dit heeft ^zelfde Abt omtrent de Noorder Licht ftraalen waargenomen, onder anderen in het fchoon Noorder Licht van den 2§ Juny i778 In welke waarneemin^en hy met alle omzigtigheid te werk gegaan is: en die°ik door myne ondervinding bewaarheid heb. Wy kunnen dan het Zodiakaal Licht,' al heeft het m de daad eene meer rondagtige gedaante, niet dan onder eene meer verlengde gedaante zien : het moec ons noodzakelyk langwerpiger, meer naar eene fpeer naar een kegel gelykende voorkomen, dan het is.' En hier int volgt, dat het Zodiakaal Licht zich juist onder die. éénige gedaante vertoont, onder welke de Dampkring der Zon zich aan ons vertoonen kan: ik zeg opzettelyk, onder welke hy zich vertoonen kan en met onder die, welke hy keeft: wy kinnen deeze iaatlte om de aangehaalde reedenen, „immer zien. Ik heb geoordeeld Myne Heeren ! dit wat na der te moeten ontvouwen, om eene tegenwerping des Heeren d'alembert (f) te keer te gaan: Dees grootte (*) Ibld. Tome XII. p. 232. (tj Opufcules Tome 6. p. 344.. , De vermarde la* ^ S bert  58 OVER DEN DAMPKRING DER ZON te Wiskundige namelyk onderzocht onder welken hoek men eenen Elliptifchen Dampkring zoude kunnen zien, en vond, dat, in alle mogelyke bnderltellingen, die hoek nimmer fcherp kon zyn, dat is, dat die Dampkring nimmer onder de gedaante van een kegel kon gezien worden: waaruit hy dan ook bedoot, dat het Zodiakaal Licht onder eene kegelachtige gedaante verfchynende, de Dampkring der Zon niet is: doch hy heeft op de bykomende oorzaaken, die ons beletten dat licht te zien zo als het zich in de daad vertoondt, geenzins gelet. Het bygebragte is dan genoeg om ons te overtuigen dat het Zodiakaal Licht die richting, en die gedaante heeft, welke de Dampkring der Zon hebben moet: en dus, daar het zeeker tot de Zon behoort, dat het ook waarlyk de Dampkring der Zon zyn moet: dat is eene vloeiflof, welke de Zon van allen kanten omringt, eren als onze Aardkloot door de Lucht omgeeven word. Dit zal nog nader bevestigd worden, indien wy ten derde letten op de tyden der verfchyning van dit Licht jn de Landen buiten de Keerkringen geleegen, en op de wyze op welke het in de gezengde luchtflreek ver. fchynt: twee byzonderheden , die gewichtig zyn, en allen aandacht vereifchen. Een voorwerp, dat in de lucht, of boven de lucht, en sert heeft gegist dat de Zon niet ia 'r middelpunt van het Zodiakaal Licht is: Zie Systeme du Blonde p. 90: of'tNederduitsch Cods oneindige grootheid, fchittcrende in het oneindig getal derwaerelden. p. 112.  OF HET ZODIAKAAL LICHT. 59 en zo als men zegt, in de Hemelfche ruimte gezien word, word te beter gezien naar mate het hooger en dus minder fchuins boven de Kimmen komt: minder wel , wanneer deszelfs richting fchuiner is , en dus den Horizont nadert : en even wel op die ty» den, op welke de fchuinheid van het voorwerp dezelfde is. Het Zodiakaal Licht in de richting van den TEquator der Zon, en dus bynaar in die van de Zonneweg liggende, zal dan fchuiner of minder fchuins, en dus minder wel of beter gezien worden, naar mate de hoek der Ecliptica met den Horizont, kleiner of groter is: en het is bekend dat die hoek naar gelang der faifoenen verandert. Men Helle dan voor eerst, dat de Aarde in de Lente fnee gekomen is, en de Zon in den Stierfchyne: als dan maakt, in onze gewesten, de Ecliptica met den Horizont 's avonds een hoek van 60 graden, 's morgens van r\graden: dus zal 's morgens het Zodiakaal Licht zo fchuins liggen, dat het, uit hoofde van het fchemerlicht, en van den nevel die altoos in de kimmen is, niet gezien kauworden: maar 's avonds in't tegendeel^ zeer wel. — Wanneer de Zon in den Zomer of in den Winter ftilltaand is, maakt de Ecliptica een' hoek van gó graden zo wel 's morgens als 's avonds; en dus kan het Zodiakaal Licht als dan eeven 'goed 's morgens als 's avonds gezien worden : doch men begrypt ligt dat men het, in beide de gevallen, zeer weinig des Zomers zal kunnen zien , vermits de Zon als dan zeer weinig diep onder de kimmen bedolven zynde, een zeer Herken langduurig fchemerlicht overlaat. Eindelyk in de Herfst fnee, maakt de  6o OVER DEN DAMPKRING DER ZON de Ecliptica 's morgens met de Horizont een' hoek van rto, en 's avonds flechts van 14 graden: dus zal dan het Zodiakaal Licht weinig 's avonds, maar veel beter 's morgens kunnen gezien worden. In de hier gefielde 2de figuur ziet men den hoek van 60 graden die de Ecliptica in het voorjaar's avonds, of in het najaar 's morgens, maakt: doch, zo men nu het oog op de 3de figuur vestigt, ziet men de helling van het Zodiakaal Licht in 't najaar 's avonds, of m 't voorjaar 's morgens: waaruit blykt dat, hoewel de uitgeflrektheid de zelfde zy als in 't eerfte geval, het echter bynaar niet zal kunnen gezien worden, om dat 'er maar een zeer klein gedeelte , en dat wel het fmalfte, het minst verlichte, boven de kimmen kan komen. 'Kr zyn dan tyden, in het voorjaar namelyk , dat het Zodiakaal Licht het best 's avonds gezien zal kunnen worden, indien het een licht is dat de Zon omringt: en zyn 'er anderen, namelyk, omtrent den Winter ftildand, dat het zelve 's avonds en 's morgens even goed, doch minder wel dan 's avonds in de Lente fnee, zal kunnen gezien worden: en anderen, namelyk in de Heift fnee, dat het veel gemakkelyker 's morgen dan 's avonds te onderfcheiden zal zyn. Dit komt volmaakt met de waarneemingen overeen: nimmer ziet men het Zodiakaal Licht glansryker dan 's avonds tusfehen 6 en 7 uuren, in of omtrent de maand Maart, of in 'c laatst van February: in December ziet men het zomtyds 's morgens en 's avonds: zoals de Heer cassini het in 1687 gezien heeft: ia November zomtyds 's morgens alleen. 'Er is meer: de wyze op welke dit Licht zich in de gezengde luchtflreek vertoont, bevestigt ons gezegde ten  of het zodiakaal licht. 6ï ten duidelykften : want, daarin die luchtftreekde Eclip. tica beftendig eenen hoek van 6ê graden met den Horizont maakt, en daar de Zon de Ecliptica fchynt te doorwandelen, moet het Zodiakaal Licht daar, wanneer het zichtbaar is, zich 's morgens en 's avonds bynaar rechtftandig op den Horizont vertoonen i ook heeft de Heer la caille, die kundige en yveri^e waarneemer, die man, die bynaar eene geheele Academie in zich alleen vereenigde, betuigd, dat hy in de gezengde luchtltreek, het Zodiakaal Licht beftendig, regelmatig, en zeer zichtbaar bynaar loodregt op den Horizont heeft zien opgaan: en de Heet woel, zich in 1684 nabyden ^Equator bevindende, zag aldaar alvorens hy van de ontdekkingen des Heeren cassini kondfchap had, een, naar de Melkweg gelykend Licht onder de gedaante van den ftaart eener Komeet, ter hoogte van 60 of 70 graden opgaan, en allengskens weder daalen, altoos de beweeging der Zonne volgende: en hy zag dit licht, zelfs tot in China, zo beltendig, dat hyhet den naam van tweede Schemerlicht gaf Het wierd ook in het Konmgryk Stam in 16S6 en tot 1690 op dezelfde wyze gezien: en dat, 's morgens en 's avonds, onder de gedaante van eene Zuil: waarom men aan dit Licht den naam van roede o-af. Wy kunnen dan niet twyffelen , ofhe't Licht, dat men Zodiakaal Licht noemt, is in de daad de Dampkring van de Zon: welken wy alleen by nacht zien" omdat de glam der Zon denzelven by dag verdooft: en dan nog maarby nacht in zommige onhandigheden, om dat, of het te fterk fcheemer licht, of de glansryke da- (*) la lande /iflronomie p, aar. Eerfte Druk.  62 0VER DEN DAMPKRING DER ZON geraad, of de nevel die altyd boven de kimmen is, of de natuurlyke ligging zelve van dit Licht, het aan ons gezicht onttrekken, of voor hetzelve verdoven. — Dan, eeven als men de Sterren alleen gewaar word wanneer de glansryke dagvoerder zyn loop voleind hebbende, zich onder de kimmen begeeft: of wanneer eene geheele Zonsverduistering, voor eenige ogenblikken, 't midden zelf van den dag in eenen als dan akeligen nacht doet veranderen: eeven zal men ook den Dampkring der Zon, in die zelfde zeldzaamer en voor allen, uitgezonderd misfchien voor den Sterrekundigen of den Wysgeer, onaangenaame en fchrikverwekkende oogenblikken, moeten kunnen befpeuren. En dit is ook 't geen in de daad plaats heeft. ——• Men leeze de befchryvingen van de voornaamfte geheele Zonsverduifteringen die nauwkeurig waargenomen zyn : die namelyk van de jaaren 1699, 1706, 1715 , 1724, 3733: in alle die Eclipfen, heeft men ten tyde van de geheele verduistering, op het oogenblik dat de duisternis groot genopg was om voor een korten tyd de fchoone Sterren , Regulus, de Koorn- Air van de Maagd, het Cytje Orion, Aldebaran, of de Planeeten Jupiter, Fefrus, Mercurius, te onderfcheiden , men heeft zeg ik, op die ogenblikken, in alle die verduisteringen , de Zon omgeeven gezien met een verlichten rand: niet met een rand, die een gedeelte is van de Zonnefchyf zelve , zo als in de annulaire of Ring Eclipfen, maar met een rand, volmaakt in couleur en zelflïandigheid, naar het Zodiakaal Licht, of de ftaart eener Komeet, gelykende: ja zelf, die om den evenaar der Zonne meer uitgeftrekt fcheen dan om de Polen. Deeze waarneeming is in de totaale Zonsverduistering van den 12 Mey  of het zodiakaal licht. 63 Mey 1706 te Beziers in Languedoc: (*) in die van den 3 Mey 1715 door wallerius te Upfal, en in die van den 22 Mey te Parys door god in en mairan gedaan. Men kan 'er zich door eene afbeelding (Fig. 3) een denkbeeld van vormen. De Eclips werd aldaar totaal, doch niet centraal gezien: waarom dan ook het Zodiakaal Licht zich langwerpiger aan den kant daar de duisterheid het grootst is, dan aan den anderen kant vertoont. — (f) Ik ga verder;'riccioei en kepler (§) verhaalen beiden, dat in de geheele Zons-verduistering den 2 October 1605 te Napels waargenomen , de lucht om de Zon vlammend verlicht fcheen: wendelinus (**) zag in dezelve de Zon geheel verduisterd, op een zeer klein randje na, dat hy niet aan de Zonnefchyf, maar aan den verlichten Dampkring der Zonne toefchreef: en hevelius (ff) verhaalt dat men in de totaale Zon Eclips van den 25 December 1628 om dezelve eene naar waasfem gelyken- den kring zag Ja zelfs heeft men eenig fp00r van dit verfchynzel ontdekt in de Zon Eclips van het jaar 1737: hoewel deeze niet totaal, maar enkel annn. lair (*) Zie Memoire de VAcademie 1706, 1715 en 1724 en vooral Atla Lipfienfia 1716,^. 17 daar eene Afbeelding gevonden werd. (f) Almagestum P. 1. p. 375, (§) Epitome Aftronomia Lib. 6. p. 892.893. Afiron. Pars Optica, p. 257.209. (**) By riccioli ter aangeh. plaatze. (tf) Cometogr. p. 366,  64 OVER DEN DAMPKRING DER ZON ïair was, en 'er dus een klein randje van de Zon oilverduisterd overbleef. (*_). Ik weet niet Myne Heeren! welke reedenen ik bief nog zoude kunnen byvoegen, om U nader te bewyzen dat de Zon met eene fyne, dunne, lichtende vloeiftof omringd is, dat is eenen Dampkring bezit: dat het die Dampkring is, welken wy in de geheele Zonsverduisteringen gewaar worden, en dién wy in zommigen tyden des jaars, onder den naam van Zodiakaal Licht zien. Dan zodanig is de gefleldheid van 's menfchen verftand : dat het wel door bewyzen overreed word, doch zyne geheele, en om zo te fpreeken, hartelyke toeftemming niet geeft, zo lang 'er eenige tegenwerpingen kunnen gemaakt worden. Het is met de waarheid by den mensch even als met de bezittingen van rykdommen of andere tydelyke goederen geleegen: hoe veel men ook moge bezitten, die bezittingen geeven ons minder genoegen, dan het gemis van 't geen wy befpeuren, en vooral verbeelden, ons nog te ontbreeken, ons moeijelykheid, ongemak, of ongeluk verfchaft. — Hoe overtuigend dan ook de bewyzen, die ik de eere gehad heb U voor te dragen, zyn mogen, vrees ik dat twee vragen U hinderen zouden uwe toeftemming aan myne ftelling te geeven, indien ik ze onbeantwoord liet, of onvoldoende beantwoorde: De eerfte waarom, daar men niet veronderftellen kan dat de Zon, indien zy eenen Dampkring bezit, denzelven niet van allen tyden bezeeten hebbe, men dit Zodiakaal Licht, 't welk men als den Dampkring der Zon opgeeft, eerst zedert eene eeuw (*) Phil. Tranf. T. 40. p. 181.  ■ of het zodiakaal .licht, 6$ eeuw heeft leeren kennen: en de tweede, waarom men hetzelve niet altoos befpeurt; maar *er in *% tegendeel zekere jaaren voorbygegaan zyn, dat men hetzelve, (niettegenftaande de vlytiglïe waarneemersd en Hemel gefladig befpiedden,) niet gezien heeft. Vergun my eenige ogenblikken, om deze twee vragen op te losfen. * Verfcheide onhandigheden kunnen faamenloopeü om een verfchynfel, dat niet altoos even zichtbaar is, een langen tyd te doen onbekend zyn, en dan eensklaps in een helder daglicht te ftellen: Het gebrek van vlytige waarneemers, de vooroordeelen , de verwarring van naar elkander gelykende verfchynzelen, verbergen den waaren ftaat derzelven voor onze oogen: de geest, de kundigheid , de vlyt van een enkel man is daarentegen genoeg om het licht uit het midden der duister* nisfe te doen geboren worden, vooral wanneer eenige omftandigbeeden hem hier in te hulp komen. Dit was het geval van cassini in 't jaar 1683. De gelee, genheid om dit licht eenigen tyd agtereen waar te neemen; de begeerte om het pas geffigt Koninglyk Obfer* vatormm door nieuwe ontdekkingen beroemd te doen worden , en daar door de glorie van den Afgod dier tyden, lodewyk den XIV, te vergrooten; de byftand van facio de duillier; de naaryver van andere Sterrekundigen, die maar naar een wenk van hun opperhoofd cassini wagteden, om hem by te fprin»en en het hunne tot nader onderzoek toe te brengen'; waren de oorzaaken die cassini in ftaat ftelden iets meer tot ontdekking van den aart van dit licht te doen, dan het hem anderzins zoude hebben kunnen gebeuren, 8n uit veréénigde waarne.emingen een ftelF fel  65 over. den dampkring der zon fel te vormen omtrent een verfchynfel dat, te vooren wel déns gezien, doch nimmer naar behooren met genoegzaame aandagt of vlyt waargenomen geworden was. In 't jaar 1657, had een Engelschman, chtldrey (*) reeds van dit verfchynfel gewag gemaakt: Hy fchreef • in dat jaar, dat hy in en omtrent de Maand February, geduurende veele agtereenvolgende jaaren, tegen 6 uuren 's avonds, en wanneer het fchemerlicht geweken was, een verlichten weg, welke zeer zichtbaar, en tot de Pleyades uitgeftrekt is, waargenomen had. De naam van Weg past zeer wel aan het Zodiakaal Licht: de (trekking in de maand February of Maart tot aan de Pleyades, duidt de richting van den Zodiak zeer wel aan. Zo dat het zeeker is dat het licht, door chtldrey waargenomen, en in weinig woorden befchreeven, het Zodiakaal Licht is. Indien de oude waarneemers, en wysgeeren nauwkeuriger in het doen en in het boeken hunner waarneemingen geweest waren, zouden wy buiten twyfel veele duidelyke waarneemingen van het Zodiakaal Licht vinden: dan, zo als ik het reeds#voorleeden jaar in het verhandelen van het Noorder Licht gezegt heb, zy befchouwden de Hemelfche verfchyningen meerder met inzigt om'er fchrikbarende teekenen uit te ontleenen, dan omderzelver aart te kennen: en de Wysgeeren hielden zich meer met de verfcheidenheid der gedaante dan met gewigtiger onhandigheden op. < Zy deelden waariyk veelal in de vooroordeelen des volks, of werkten deezen ten minden in de hand; want het naauw- keu- (*) Zie kook, Posthumous p. i$3>  OF HET ZODIAKAAL LICHT 6j keurig aanteekenen of een hemelsch verfchynfel de cadaante had van eene zeisfen, een zwaard, eene roede, een fpeer, deed veel om 'er uit afteleiden of het tot teeken. van oorlog, dan van een, totftraffe (trekkende, plaag dienen moest. Wy kunnen dus thans niet verder dan met behulp der onvolkomene aanteekeningen van Hiflorie Schryvers, en eenige zeer weini. ge, niet betere, van Wysgeeren voortgaan: gelukkig dat het bygeloof ten minsten tot dit nut geflrekt hebbe! hoewel dit waarlyk geenzins teegen de gruwelyke nadeelen, daar het een onuitputbaare bron van geweest is, kan opweegen. Hierby komt dat de Volmaakte gelykenis, die 'er tusfchen het Zodiakaal Licht en de ilaarten der Comeeten is, veelal te weeg gebragt heeft, dat dit Licht als een Comeet Staart is aangemerkt geworden, en dat men derhalven onder de veelvuldige aantekeningen van Comeeten , door de oude Schryvers geboekt, 'er eenige zal vinden, die in dedaad niet tot Comeeten , maar tot her Zodiakaal Licht zullen behooren:en wel te meer,daar de Ouden de Comeeten in veele clasfen, naar gelang der gedaante haarer itaarten, verdeelden, als in Baard-Sterren, Staart-Sterren, Zwaarden, Speeren, Lampen, Zeisfen, Balken, enz., en alle de verfchynzelen, welke deeze gedaante hebben, zonder onderfcheil tot Comeeten bragten. Dit gefield zynde, iaaten wy tot ons onderzoek wederkeeren. Men vind by een Rusfisch Schryver (*) dat men den 3de Maart des jaars i6.?o, te Conflantinopolen in . den Hemel een groot zwaard zag verfchynen, vyf- maa- (*) Zie majsan r Aval, Bocale. p. 458, F a  68 over. den dampkring der zon maaien langer dan een gewoone Speer , drie voeten breed, een weinig gekromd, welke van het Oosten naar het Westen gekeerd, was, de punt namelyk naar het Oosten zynde; en die eene maand agtereen verfcheen. De grootte, de ligging, de tyd, alles komt met het Zodiakaal Licht overeen. pontanus, die in het begin van de 16de Eeuw leefde, fchildert zeer eigenaartig in zyne vaerzen over de Verhevelingen, de Wigge, de Speer, den Kegel af, die zomtyds in de lucht verfchynen, en hy doet'dit op eene wyze die geen twyffel over den aart dier verfchynfelen , en hunne overeenkomst met het Zodiakaal Licht, overlaat* Ik vind in de Chronyk van winsemius 'aangeteekend dat 'er in 1456, omtrent Allerheiligen, in Vriesland eene fchrikkelyke Comeet gezien is, met een Haart als een lange roede, die men 's avonds en 's morgens £ uuren achtereen zag. winsemius is de eenigfte Schryver die hiervan gewag maakt, want de Comeet daar anderen in hetzelfde jaar van gewagen , is de Comeet die in Juny gezien werd, die Sterrekundig is waargenomen, en dezelfde is als die van 1759 en 1682. Het valt niet moeijelyk het Zodiakaal Licht onder eenige dier verfchynzelen van 't laast der 1 ide en 't begin der 12de eeuw, welke de Schryvers onderden naam van Comeeten opgeeven, te erkennen, elmacin in zyn Historie der Saracenen, en de Alexandrynfche Patriarch eutychius melden beide, dat.'er, in't jaar 921 van onze tydreekening, in Egypte een verlicht verfchynzel van 30 fpeeren lengte, en 2 fpeeren breeedre, kort ha Zonnen onderg^g, geduurende 3 omren gezien was geworden, Ik  of het zodiakaal licht. 69 e?k zoude meer andere voorbeelden uit oude Schryvers kunnen bybrengen : inzonderheid van het licht onder de gedaante van eene fpeer ten tyde van Keizer justiniaan gezien, en zo wel door procopius, als in de Chronyk der Edesfeenèn, onder den naam van Comeet en Speer aangeteekend, doch de noódzakelyke eentoonigheidvan het verhaal zoude meer verveelen dan nut bybrengen: ik fpoed my dan tot een der oudfte verfchynfelen van dien aart die wy geboekt vinden — senIca namelyk verhaalt dat anaxagoras, die ongeveer 5 eeuwen voor Christi geboorte leefde, geduurende verfcheide dagen een groot en ongewoon licht, van de gedaante van een groote balk gezien had: (#) 3—*- gedaante welke het Zodiakaal Licht niet zelden heeft. — Dezelfde Schryver verhaalt ook dat kort voor darde Steeden Bare en Helvic door het water verdelgd werden (dat is ongeveer 4 eeuwen voor Christi geboorte) een dergelyk verfchynzel, naar een lang licht gelykende gezien werd: (f) 't welk aristoteles C§) ons nader befchryft met te zeggen, dat dit verfchynzel des winters na Zonnen ondergang ge. zien werd: dat het als eene weg, welke het derde gedeelte des Hemels feheen te bellaan, tot Orion toe opklom: byzonderheden die alle zeer duidelyk het Zodia. kaal Licht te kennen geeven: dat zich van Alclebaran maar weinig behoeft te krommen om naar denfchouder van Orion te gaan (**). Dan (*) Qji*st Nat. Lib. 7. Cap. 5. (t) Ibid, C. 16. ($) Metor. Cap 3. C) Den 26 Febr. i777 js het Zodiakaal Licht te Nancj F 3 waar-  70 ©ver den dampkring der zon Dan, even als men in onze tyden bet Zqdiai^ul Licbt zeer duidelyk in geheele Zonsverduisterin/en gezien heeft, even ook vindt men by de oude Schryvers aanteekeningen die het zelve, in dergelyke omftandigheedcn te kermen geeven (*). 'Er is eene plaats in seiseca, die veel opmerking verdient, en waarin, myns erachtens , onder den naam van Comeet, van het Zodiakaal Licht zelfs .gefproken wordt. seneca zegt, „ 'er zyn veele Comeeten die wy niet ,, zien om dat zy door de ftralender Zon bedekt worden: en posidonius verhaalt dat men geduurende eene „ Zon Eclips, eene Comeet heeft zien verfchynen, welke ,,-de Zon te 'voren bedekte of belet'.e tezien". struik, (f) die die verfchynzel voor eene Comeet houdt, Helt die Eclips in het jaar 463 voor Christi geboorte: — doch dat dit geen waare Comeet geweest is, blykt genoegzaam uit de omftandigheeden van het verhaal, en den aart der Comeeten zelve. Voor eerst moet dit eene geheele Zonsverduistering geweest zyn ; anders immers verfchynen 'er in die onhandigheden geen Sterren: Ten tweeden weet men dat de Sterren , die als dan gezien kunnen worden, alleen Sterren van de eerfte grootte, of de helderfte Planeeten zyn, en dat het licht der Comeeten veel flaauwer is. Men gewaagt wel van eenige zeer heldere Comeeten, die het licht der waargenoomen, onder de gedaante van een gekromd Zwaard, zich buigende van de Pleyades door Capella en den grooten Beer tot Arcturus toe. Zie de afbeelding Mem. de I Ac. 1777 (*) Queest. Nat. Lib. 7 Cap. 30, (f) Onderzont over de Eclipfen: p. 94: in de Inleiding tot de Geographie.  of het zodiakaal licht. ]i der Planeeten evenaarden; doch deeze fcheenen zonder (taart: en zo dit hier het geval geweest was, zoude men dezelve van de vaste Sterren niet hebben kunnen onderfcheiden. Ten derden, indien die Comeet licht genoeg terug gekaatst hebbe, om geduurende de Zonsverduistering gezien te worden, is het niet mogelyk dat men dezelve niet, of in het fchemerlicht, of by nagt, zoude hebben vernomen: 't geen echter niet gefchied is: want dan had senIca die Comeet niet tot voorbeeld van lichaamen hebben kunnen bybrengen , die beltaan, hoewel zy voor ons gezicht verholen blyven : en van Comeeten, die niet gezien worden, omdat zy door den glans der Zonne verdonkert zyn. ■ Zo men nu by deeze redenen voegt, dat men toen ter tyd gewoon was onder den naam van Comeet alle hemelfche verfchynfelen te boeken, die naar eenig licht gelyken, (traalen van Noorder Licht enz. zal men gereedelyk toellemmen dat men hier maar op een dergelyk licht, dat toen om de Zon fcheen , te denken heeft: op een licht, dat men te gereeder voor den ftaart van eene Comeet3 die zelve agter de Zon fchuil bleef, genomen zal hebben., dat het 'er door de dunheid, fynheid en couleur naar gelykt; in.één woord, voor dat verfchynfel dat wy te- vooren door naauwkeurige waarneemingen getoond hebben als dan om de Zon te fchynen, en dat niets dan de Dampkring der Zon is. Van een dergelyk verfchynfel gewagen philostorgitjs (*_) en nicephorus callisthus (f), in hunne Ker- (*) Lib. XII. Cap. 8. Ct) Lib XIII. Cap. 36, F4  72 OVER. DEN DAMPKRING DER ZON Kerkelyke Historiën, ten tyde van eene Zonsverduistering, die, naar stkuiks (*) bereekening, in 't jaar 418 den 19 July voorviel. Beide zeggen zy met zo veele woorden, dat in die Eclips een glans in den hemel te voorfchyn kwam, als een kegel, dien veele onkundigen voor eene Comeet aanzagen: zy vernaaien vervolgens dat die glans ook 's nagts als een kegel, doch dan langer, dan korter, dan ipitzer , dan ftomper, gezien werd. Dit zy genoeg ter oplosfing van de eerfte vraag, en om te bewyzen, dat het Zodiakaal Licht in de daad een licht is dat door alle eeuwen heen meer of min is waargenomen; dat de Zon beftendig omringt; en dat het enkel aan waarneemers ontbreekt die het ons vollediger en naauwkeuriger befchryven. De oplosfing der tweede vraag, waarom men heü Zodiakaal Licht niet altyd gewaar .word, en 'er jaa-' ren voorbygaan zonder dat men hetzelve befpeurt ? hangt af van eene volleediger kennis der verfchynfelen die in het Zodiakaal Licht plaats hebben en wek ke ik thans wat nader zal ontvouwen. I ï. ©ver de omft'eindigheden en de veranderingen van dun Dampkring der Zon. De vlytige waarneemingen van cassini, fatio,; kirch , eimmart en anderen, hebben ons geleert, dat -'er veele verfcheidenheden en veranderingen in de • ge- (*) Ter aangehaalde plaatse p. 110.  of het zodiakaal licht. gedaante, de couleur, en inzonderheid de grootte van het Zodiakaal Lichc plaats hebben. i. Hoewel de couleur naar die van den Meikwee ee lyke, is zy echter digter, blinkender, en heeft meer overeenkomst met de couleur van Noorder Lich ftraalen: ook heeft men dit Licht zomtyds: 2o ak derham in i7c7, van eene roodagtige couleur UzïJcassini, fatio, mairan, hebben 'er zelfs zdmfvds door vermogende kykers eene fchittering, eene flikke ring, als vonkjes, in waargenomen. " Ten anderen, hoewel de gedaante meestal keeel «chtig *f, zo maakt echter de kruin van den keej zomtyds eenen hoek van ,6 graaden, zomtyds maa eenen hoek van 10 graaden uit: zomtyds is bet einde met kegel- maar rondachtig. Ja zelf heeft de Heer ca. sini dit licht in 16È6 als eene zeisfen gezien- en on der dezelfde gedaante heeft het zich ook in FebruarJ 1777 vertoondX*). - De Heeren FATioen mairan héb ben het eindelyk ook wel eens meer of min gekromd en als golfachtig gezien. Alle deeze verfcheidenheden hangen gedeeltelyk van uiterlyke omftandigheden en denkelyk ook van eenige verandering in de waare en nerlyke gefteldheid af. n" Dan de veranderingen, die in de lengte en breedte plaats hebben, zyn veel aanmerkelyker, en van vePi meer gewigt. Men kan de lengte, en breedte ge makkelyk meeten met naar te gaan welke Sterren door dit hebt bedekt worden: de afftand dier Sterren is be Icend: dat is men kent de grootheid der bogen die zv befpannen Dus is, het dat men de breedte zom- (*) Zie de Memoires cT PAcad. \77f. F 5  74 over. den dampkring der zon zomtyds van 9, zomtyds van 10 graden heeft waargenomen: doch in de maat der breedte behoort men met veel omzichtigheid te werk te gaan, vermits de ftoffe van dit licht zeër fyn en doorfchynend is ; zich met het fchemerlicht en den nevel van de kimmen vermengt; en men behoort daarenboven te letten , dat men de grootfle breedte , die, welke het licht om den as van de Zon fchynt te hebben, niet zeker bepalen kan, want men kan maar dat gedeelte meeten, 't welk het naast by de kimmen is: dan vermits het licht van de punt af tot de kimmen toe, al langer hoe breeder word, is het zeeker nog breeder onder de kimmen in de plaats daar de Zon zich bevind: en de vermaarde gregory (_*) gist te recht dat die breedte aldaar wel tot 80 graden zoude kunnen gaan: daar de fchyf zelve de Zon maar 32 minuten beflaat. Wat de veranderingen in de lengte betreft , zal ik eerst aanmerken, en dit is gewigtig, dat de vermeerderingen en de verminderingen van de breedte meest altoos met die van de lengte gepaard geweest zyn: waar uit volgt dat die veranderingen meest altoos eene algemeene verandering in het geheele lichaam des Dampkrings te kennen geeven. Hier in echter hebben zomtyds vetfcheidenheden plaats: den 4den February 1687 by voorbeeld was de breedte fiechts van 14 graden doch de lengte 100-graden; en den 5den September 1685, was de breedte 20, de lengte 25 : zo dat de ftoffe zich zomtyds, doch zelden, meer in de lengte uitflrekt, wanneer zy minder breedte beflaat. De veranderingen , die in de lengte van het Zodiakaal Licht voorvallen, zyn ongemeen aanmerkelyk: cassjni be- (*) Aflron. Phyftc* & Gepm. Elementa. p. 188.  OF HET ZODIAKAAL LICHT. bepaalde den 6 January 1688, die lengte flechts op 45 graden , den gden September 1685 op 75, den 7de Maart 168.7 op go, den 4den February 1687 op 100: wel se lengte van 100 graden ook den sden December 172b' door den Heer MAiPvAN waargenomen is. Een wonderlyk verfchynfel voorwaar ! doch dat volmaakt zeker is. Welke eene ongemeen groote verandering moet 'er dan niet in den geheelen Dampkring der Zon gebeuren om zomtyds ééns zo lang, eens zo breed te worden, en dus 8 maaien meerder lichamelyken in boud te bezitten, dan in andere tyden! Van waar deeze Veranderingen herkomftig zyn weeten wy niet: maar wy weeten met volle zeekerheid, dat het lichaam der Zon, 't geen, ten minften gedeeltelyk, een oceaan van lichtende ftoffe is, zeer veele en zeer groote veranderingen ondergaat. Dit blykt volkomen uit het getal der vlekken, die niet altyd eeven talryk, eeven groot op de Zonnefchyf zyn: zommige komen en verdwynen: wilsor heeft eene dier vlekken, als volkomen zien fchynen, en van gedaante veranderen. Misfchien is 'er eenig verband tusfchen die veranderingen in het lichaam der Zon , en de verfcheidenheden die men in haaren Dampkring waarneemt. Dit zy hoe het zy, daar die Dampkring zulke veranderingen van grootte ondergaat, daar 'er ook in de digtheid van zyne ftoffe gebeuren, Cwant'cAssiNi heeft 'er zulke waargenoomen,) moet 'er uit volgen, dat dit licht zomtyds niet uitgeftrekt genoeg, of, in! dien ik my dus mag uitdrukken, niet ly'vtg genoeg is om door ons gezien te kunnen worden; en in de daad* fchynen 'er tyden te zyn, dat men dit licht of zelden ©f in 't geheel niet gewaar word, zelfs in die maanden en  76 over den dampkring der zon en in die onhandigheden , in welke het anderzins met den meesten glans verfchynt. ■ • Ik zal niet fpreeken van oude tyden, het gebrek van waarneemers was toen te groot dan dat men iets uit het ftilzwygen der Historie Schryvers of Sterrekundigen zoude kunnen befluiten: te meer daar zy dit verfchynzel wel eens ziende, het altoos met anderen vermengden, en niet naar behooren gade floegen. Maar het zal genoeg zyn op cassini zeiven te letten. Dees groote man zag voor het eerst dat licht in 1683» en het werd bynaar bellendig tot in 1694 gezien. ■ Van den jaare 1660 af had hy zich met Sterrekundige waarnemingen bezig gehouden: aller Sterrekundigen oogen waaren toen met verdubbelden yver op den hemel gevestigd: en om de Staartfterren die geduurende dien tyd verfcheenen, en om de nieuwe Ster welke zich in den hals van den Walvisch liet zien, naar te gaan: noch zy, noch cassini zelfs zagen iets dat naar het Zodiakaal Licht gelykt: endat, hoewel cassini toen zeer veele fyne en moeijelyke waarneemingen omtrent den Zodiak deed. » Een duidelyk bewys dat dit licht toen niet zichtbaar was: het was het zelf niet ih den jaare 1672 en vervolgens, in de gezengde luchtftreek: want de kundige en vlytige reizigers, die de Koning van Vrankryk naar die gewesten gezonden had, zwygen 'er geheel van , hoeWel zy 'er in latere jaaren van gewagen. Van het jaar 1694-tot 1706 is het Zodiakaal Licht niet gezien, of ten minden niet met eenigen glans : want men treft 'er geen aanteekeningen van aan : ■ Van 1706 tot 1710 vind men het meermaalenaangeteekent,(*) (*j Zie ouder andere de waarneemingen van derham Phik  OF HET ZODIAKAAL LICHT» . ^ — In kater jaaren van 1716 fcbeen het dikwyls: (*) tot in het jaar 171.0, daarna zeldzaamer tot in 1768 en van 1768 tot 1780, zeer veelvuldig. Het is dan zeeker dat de verfchyning van het Zodiakaal Licht aan eenige afwisfelingen onderheevig is: dat het zomtyds geduurende jaaren agtereen fchynt, en dan wederom in *t geheel niet gezien word , om vervolgens wederom te verfchynen: en deeze afwisfelingen kan men niet dan aan de verfchillende uitgeftrektheid van dit licht toefchryven, daar men, in die tyden, dat het bynaar beftendig fchynt," zulke groote veranderingen in zyne lengte, in zyne breedte en lyvigheid, als waarvan wy te vooren gewaagt hebben, ziet gebeuren. Jammer is het dat men niet meerdere en in vroeger tyden naauwkeurig genomen waarnee, mingen op dit ftuk bezit: en dat men dezelve niet genoegzaam met waarneemingen omtrent het getal en de grootte der Zonnevlekken gepaard heeft, om te kunnen bellisfen of het geen men zomwylen heeft waargenoomen beftendig doorgaat: dat namelyk de tyden, op welke] het Zodiakaal Licht het meest fchynt, ook die zyn in welken de vlekken in grooter meenigte op de fchyf der Zon gevonden worden. Dit moeten wy aan onze Naneeven ter beflisfmg overlaaten. Dit zy genoeg over de vefchillende verfchynfelen die in het Zodiakaal Licht of den Dampkring der Zonne plaats hebben: ik ga over tot het laatfie gedeelte dee- Phil. Tranf. Vol. 26 p. 220: en "van rosies Ibid. Vol. 37 p. 271. (*) 'Er is eene weinig bekende waarneeming te vinden in de Brtslaufche Sammlungen, Oétober 1719. p. 476",  78 OVER. DEN DAMPKRING DER ZON deezer verhandeling, tot het voorflellen van eenige weinige aanmerkingen omtrent den invloed en de werking van dien Dampkring. ■ . ril. Over den invloed van den Dampkring der Zon. Wy hebben te vooren gezegd dat de lengte van het Zodiakaal. Licht zeer verfchillend is in verfchillende tyden: dat het zomtyds eenen boog van 30, zomtyds van 60, van 90, ja van 100 graaden beflaat, te reekenen van het middelpunt der Zonne. Die lyn, door welke wy het uiteinde van het Zodiakaal Licht zien, is die welke het uiterfle van dat licht raakt, en is dus eene raaklyn van de doorfnyditig van dat licht. Weshalven is de hoek, onder welken wy het Zodiakaal Licht zien, de hoek die in het oog des waarneemers ge ■ vormd word door twee lynen , waarvan de eene door d.j Zon gaat, de andere de raaklyn van de doorfnyciing des Zodiakaal Lichts is: waaruit volgt, dar, zo lang die hoek fcherp is, dat is zo lang het Zo iiakaal Licht minder dan 90 graden beflaat, de uitgeflrektheid van dat licht kleiner dan de affland van de aarde tot de Zon is: dat wanneer de hoek regt is, of 90 graden beflaat, de uitgeflrektheid van dit licht gelyk is aan den atftand der Aarde van de Zon: en in 't tegendeel grooter, zo dia die hoek meer dan 90 graden be. flaat (*). Daar (*) Men onderftelle dat in de 5de Figuur, Z de Zon is; A de Aarde in haare loopbaan: A D eene raaklyn van de Aarde ge-  CF HET ZODIAKAAL LICHT. ?0 Daar het nu uit de vvaarneerningen volleedig blykt, dat de uitgeflrektheid van het Zodiakaal Licht zomtyds 90 en 100 graden bedraagt, fpreekt het van zelf dat de1 Dampkring der Zon, zich zomtyds tot onze Aarde toe uitflrekt, en verders; en dat derhalven de Aarde in die fyne en dunne vloeiflof zwemt. En al is die uitgeflrektheid minder, al beflaat zy maar derd zyn, om ons, uit hunne gebaaren en beweegin. gen, wat in hen omgaat te doen kennen Zy blyfï den mensch in alle de tydperken vart zyn keven by,' ,en misfchien koomt de ouderdom, ook hier in niet dé kindsheid overeen , dat hy meest al door eene angstvallige nieuwsgierigheid lastig valt. —— Die drift om te keren, om dingen te Weeten, Van welke wy on- (*) Uitgefprooken inde Maatfchappy Felix Meritis, den 29 December 1786. De twee voorgaande Reedenvoeringen over het Noorder Licht en het Zodiakaal Licht, zyn in de twee veorige Stukjes van dit Magazyn gepiaatst. H a  88 8eedenv0ering over de oorzaakén onkundig zyn, is te pryzen of te laaken , naar maate der voorwerpen, op welke zy zich oeffent. Wanneer de Nieuwsgierigheid den droefgeestigen aanzet, om het toekomend, 't welk, om met horatius te fpreeken , het Opperweezen zo voorzigtiglyk met eene nevelagtige duisterheid voor onze oogen bedekt houdt , door middel van eène gewaande, onzeekere en bedrieglyke weetenfchap te ontdekken, wordt zy uit onkunde en bygeloof geboren: —— wanneer de Nieuwsgierigheid ons beftendig in onrust houdt, en ons altoos sanzet om wat anderen, in allen opzichten en tyden, van ons zeiven, van onze gevoelens, van onze bedryven denken , te willen weeten , is zy het uitwerkzel van eene ongeregelde eigenliefde: Wanneer de Nieuwsgierigheid zommige menfchen aanzet om , onder voorwendfel van vriendfchap, en belangneeming, altoos naar onze zaaken, onze voorneemens, onze gevoelens , onzen huislyken ommegang, onze omftandigheeden te verneemen , koomt zy meest al uit een te ver gezogt eigen belang voort. —— Wanneer de Nieuwsgierigheid de menfchen zich met allerhande nieuwstydingen, met het navorfchen van alle kleinigheeden die 'er voorvallen, doet ophouden, is de bron van allen kwaad, de leedigbeid, haare oorzaak. . Zelden heeft de nieuwsgierigheid in de zamenleeving eenige goede uitwerkingen : zelden een nuttig voorwerp: daar zy in te-' gendeel meest altoos nadeelige gevolgen na zich fleept. — En echter is de Nieuwsgierigheid zodanig het eigenaar, tig kenmerk des Wysgeers, dat, zo als fontenelle het reeds zeide, de Wysbegeerte de dochter der Nieuwsgierigheid is. Doch by den Wysgeer, is de Nieuwsgierigheid prysfelyk, om dat zy die foort van Nieuwsgierigheid is, welke den verftandigen en deugdzamen mensen  VAN HET NOORDERLICHT. 89 mensch past; die, welke hem aanzet zyne kundigheeden te vermeerderen, om zyn verftand tot alle foorten van waarheeden te verheffen , of om zich aan zynen eevenmensch nuttig te maaken. Die Nieuwsgierigheid is den Wysgeer zo eigen , dat hy, na eenige verfchynfelen of ontdekt, of flechts befcbouwd te hebben, beftendig naar de oorzaaken derzelver haakt: het verband der dingen j hoe verborgen ook voor zyne oogen , tracht te ontdekken : zich bevlytigt de geheimenisfen der Natuur te doorgronden: en , wanneer hy tot dezelve niet kan geraaken : wanneer hy noch de oorzaaken daar hy naar zoekt, noch het verband dat hy begeerde te onderfcheiden , noch die geheimen, welke hy liefst tot zyne kennis bracht, met zeekerheid kan bntwaaren: nog eerder verkiest zynen toevlugt tot gisfmgen te neemen , dan in eene volflrekte onkunde te blyven: ja zomwylen (doch als dan gaat hy de paaien der Wysbegeerte te buiten, en geeft zich aan de Menfchelyke zwakheeden over,) ja dat hy Zomwylen zich nog hever met hersfenfchimmen ophoudt, die zyne Nieuwsgierigheid zo niet voldoen, ten minften paaijen en zyne onkunde bedekken, dan zyne onweetenheid te bekennen; en zich dikwyls beklaagt, dat de Natuur die van dé Nieuwsgierigheid eene zo algemeene, zo' brandende , drift gemaakt, en ons een onleschba'aren dorst tot dezelve gegeeven heeft: tevens zulke enge paaien aan onze kundigheeden heeft gelieven te ftellen Nimmer, myne Heeren, heb ik de paaien, in welke* de kring mynerkundigheeden beperkt is, beeter gezienmmmer heb ik de wankelbaarheid der gïsfïngen duidelyker befpeurt: nimmer ben ik door de kracht eener betaatnlyke nieuwsgierigheid, fterker getroffen geworden, en nimmer heb ik eene meer brandende begeerte gevoeld, H 3 om  00 REEDENV0ERÏNG OVER DE OORZAAKÉN om dezelve te voldoen, dan in die uuren, in welke ikmy bereid heb , om heeden avond tot U lieden te fpreeken. — Want daar ik in twee voorgaande Reedenvoeringen over twee der treffendlte verfchynfelen van de Natuur, het Noorder Licht, namentlyk en het Zodiakaal Licht gefproken heb: daar Gy beide de Verhandelingen met die toegevenheid hebt aangehoord , welke gy gewoon zyt aan uwe medeleeden te verkeren: daar ik dus de aandagt, met welke Gy voorheen die verfchynfelen wel eens befchouwd en waargenomen hebt, weeder op nieuws op die zelfde verfchynfelen vestigdde, en U geleegenheid gaf uwe gedagten wederom over die ftukken te laaten gaan; kan het niet misfen , daar ik over de oorzaaken en het verband dier beide verfchynfelen gezweegen heb, of ik moest uwe nieuwsgierigheid over dezelve opwekken; die nieuwsgierig heid, namentlyk, welke den Wysgeer , en gevolgelyk ook den Natuur onderzoeker eigen is; — die betaamlyke Nieuwsgierigheid, welke gy, door het vlytig beoeffenen der Natuurkunde, en van alle die andere Weetenfchappen en Kunlten , die den mensch zo wel verderen en verbeeteren , als zy hem der Maatfchappye nuttiger doen worden , betoont in den hoogden graad te bezitten : en, die allezints Wysgeerige nieuws, gierigheid opgewekt hebbende, moest ik, hoe wel onvermogend dezelve geheel te voldoen, myne pogingen aanrenden, om het zo ver als my mogelyk zoude zyn te brengen , en alle myne krachten, infpannen , om, 't geen my omtrent de oorzaaken van het Noorder Licht, en deszelfs verband met het Zodiakaal Licht waarfchynlyk voorkomt, behoorlyk voortedragen. Ik zeg, wat my waar. fchynlyk voorkomt: verder immers dan waarfchynlykhee- den kan ik het niet brengen. Ik zal dus moeten gis-  VAN HET NO0R.DEK LICHT. 01 gisfen: U gisfingen voordragen:— dan, gisfingen kunnen zomtyds aan dien, welke dezelve uitgedagt heeft, uit liefde , uit vooringenomenheid voor de voortbrengingen van zyn vernuft, als zeer waarfchynlyk voorkomen , terwyl zy voor anderen niet den geringften graad van waarfchynlykheid zullen hebben , en door hen als loutere hersfenfchimmen zullen gehouden worden: en-dit moet te meer gebeuren, naar maate men zyne gisfingen aan kundiger Natuurbeöeffenaaren aanbiedt, die alles met de bezaadigheid en de koelheid des Wysgeers , doch nimmer met den vluggen geest van den Romanfchryver, of van den Stelzelmaker, (want deeze heeft met den Romanfchryver veel overeenkomst,) gewoon zyn te befchouwen. Ik moet heden avond die Systema-, die Stelzelmaker zyn; en ik moet myn ftelzel ter beoordeeling brengen van een uitgezogt gezelfchap van Natuurkundigen, die alles met bedaardheid overweegen , niets aanneemen , dan 't geen betoogd is met die bewyzen, welke aan iedere foort van ftukken eigen zyn: die niet alleen het zeekere van het onzeekere, maar ook het waarfchynlyke van het geen, (met welken glimp het ook pronken moge,) Hechts gewaagd, en ftoutelyk gefteld wordt, weeten te on- derfcheiden Gy dan, myne Heeren, die gewoon zyt alle mogelyke ftrengheid in het onderzoek der waarheid te gebruiken, verleen uwe gunftige onderfieuning aan den fpreeker: wyk ten behoeve van hem , die vooraf bekent enkel gisfingen in Uw oog, of misfchien hersfenfchimmen , te zullen opgeeven, van uwe gewoone ftrengheid af: bedekt de gebreken zyner Hellingen met de fluyer Uwer toegeevenheid; en al moeften alle zyne bedenkingen U voorkomen weinig waarfchynlykheid te hebben, hy zal zich zyn lot getroosten: indien Hechts H 4 dit  p2 reedenvoering over de oorzaaken dit alleen door U voor eene waarheid moge gehouden worden , dat hy niets onbeproefd heeft gelaten, om uwe goedkeuring waardig , niets onbeproefd zal la-i ten om uwe vriendfchap deelagtig te worden. Ik heb dan voor, myne Heeren, over een gedeelte van den Invloed van het Zodiakaal Licht op onzen dampkring te handelen, en U te doen zien, op welke wyze het Noorder Licht uit dit Zodiakaal Licht waar. fchynlyk, ja zo als het my voorkoomt, hoogst waar* fchynlyk, gevormd word. Ik (lel dan als eene waar-* fchynlyke gisfing voor, dat de oorzaak van het Noorder Licht, in de vermenging van het Zodiakaal Licht met onze lucht geleegen is , en dat men te onrecht, dit fchoon en vernuftig Hekel van den Heer de mairan thans by naar algemeen verwerpt: vermits het vry wat waarfchynlykheid heeft: ja, myns oordeels veel meer, niet alleen dan die Stekels , welke men te voren ter verklaring van dit Licht had uitgedagt , en dit wordt thans algemeen toegeftemd: maar ook meer dan het gevoelen der Wysgeeren, die als oorzaak van het Noorder Licht eene , anderzints veel vermogende en altoos werkende, ftoffe , de Elektrieke Vloeiltof namentlyk, opgeeven. —-— Dan ik zal my met het wederleggen dier gevoelens niet ophouden: niet alleen uit gebrek van tyd, maar ook uit hoofde der afkeer, die ik heb, om , zonder noodzakelykheid, in weedcrkggingen en twistreedenen te treeden. Ik zal enkel en eenvouwig voordraagen, welke groote overeenkomst 'er tusfchen de verfchynfelen van bet Zodiakaal Licht en van het Noorder Licht is: en wel eene overeenkomst, die een zeer nauw verband tusfchen beide de verfchynfelen daar ftelt, en hoogstwaarfchynlyk het Noorder Licht van het Zodiakaal Licht doet afhangen. — i*. De overeen-  ViïN HET NOORDERLICHT, 93 eenkomst namentlyk in de verfchynfelen der beide lichten 20. Het naauw verband , dat tusfchen beiden gevonden wordt , en daarenboven 3". de natuurlyke verklaaringvan alle de verfchynfelen des Noorder Lichts welke men uit dat verband afleidt, zullen de drie gronden zyn waarop de gisfingen die ik de eere zal hebben U voor te draagen, fteunen zullen Welke nu de waarfchynlykheid zy van een ftelzel, het welk op die dria gronden gebouwd is, vooral zo men met eenige omzigtigheid te werk gaat, ftaat my thans niet te beoor. deelen: de beoordeeling zoude in dit oogenblik aan tóyn kant niet onzydig zyn: dan het zymy geoorloofd alvoorens verder te gaan U eenige zeer weinige bedenkingen over verklaaringen , die niet op proeven fteunen, of fteunen kunnen, voortedraagen. Wanneer men iets als de oorzaak van eenig verfchynfel opgeeft, kunnen 'er twee gevallen plaats hebben: of men moet namentlyk uit de verfchynfelen ze'ven, eerst het beftaan, en vervolgens ook de hoedanig, heeden der oorzaak opmaaken: en dan wordt de waal fchymykheid zo met geringer, ten minften meer ingewikkeld: of het beftaan van 't geen men als oorzaak opgeeft, is reeds afzonderlyk beweezen. Het eerst geval heeft, by voorbeeld, plaats, wanneer men de verfchynfelen des Zeilfteens door eene zeer dunne en fyne vloeiflof verklaart: want dan behoort men, daar die ftoffe onder onze zinnen noch valt, noch val. len kan haar beftaan hieruit te befluiten, dat de verfchynfels zonder eene dergelyke vloeiftoffe geen plan« kunnen hebben. Het tweede geva, is minder moe» en heeft in ons teegenwoordig onderwerp plaats- men is namentlyk door onmiddelyke waarneemingen van het beftaan des Zodiakaal Lichts, * welk ik als oorzaak van  p4. REEDENVOERINQ OVER DE OORZAAKEN van het Noorder Licht zalopgeeven, overtuigd: en gevolgelyk behoeft men niets anders te doen dan te bewyzen, of bewysfelyk te maaken, dat van twee dingen, die beiden bekend zyn, het een de oorzaak van het ander is. Wanneer men de oorzaak van een gewrocht voU maakt kent, kan men van voren weeten en onderfcheiden, welk het gewrocht zyn moet: hoe alle de deelen van het gewrocht, alle de wyzingen die in het gewrocht plaats hebben, van den aart der oorzaak afhangen; welk naauw verband 'er tusfchen het gewrocht en de oorzaak is, en hoe de hoegrootheid van alle de deelen des gewrochts, juist die is , welke door die oorzaak alleen, voortgebracht kan worden. Indien men nu omgekeert, van het gewrocht naar de oorzaak moet opklimmen, de oorzaak uit het ge. wrocht moet afleiden; zal men kunnen zeggen de waare oorzaak waarfchynlyk aangetroffen te hebben, zo men kan doen zien voor eerst, dat het gewrocht nimmer plaats heeft, wanneer de oorzaak die men opgeeft, 'er niet, of niet genoegzaam is: ten tweeden, dat het gewrocht het meest, of het minst wordt waargenoomen, als de voorgegeeven oorzaak, daar toe het meest of het minst vermogend zyn moet: ten derden, dat 'er in de deelen van het gewrocht die opvolging ^ dat verband is, welke de deelen en de aart van de gegiste oorzaak vereifchen: ten vierden, dat het geen men als oorzaak opgeeft, en van wiens beftaan men reeds verzeekerd is, noodzaakelyk op zommige tyden uiwerkfelen moet voortbrengen die zeer veel gelykenis hebben met het gewrocht dat men verklaaren moet, ja daar meede geheel overeenkomen. —— Die waarfchynlykheid nu zoude in volle zekerheid veranderen indien men ,  VAN HET NOORDERLICHT. 93 men, door eene nauwkeurige bereekenïng kon aantoonen, datde deelen, de verfchynfelen, van het gewrocht juist die grootte hebben , welke de uitwerkzels van de gegiste, en in 20 verre bekende, oorzaak hebben moeten. Indien dit laatde plaats hadt, kon 'er geen twyffel meer overblyven: doch dan hieldt waarfchynlykheid op: men kreeg volle zekerheid: en zo verre te geraaken is ons in zeer weinige (tukken der Natuurkunde vergund geworden. In dit Huk ten minden, 't welk wy thans voor handen hebben, is het geheel anders gedeld; uit gebrek aan zekerheid moeten wy ons by waarfchynlykheid houden: en ik zal trachten aan te toonen dat de gisfmg welke de vermenging van het Zodikaal Licht met den Dampkring der Aarde als de oorzaak van het Noorder Licht opgeeft, aan de vier vereischten, welke wy zo even als de .viër kenmerken der waarfchynlyk. heid van een ftelzel, uit de gewrochten of verfchynfelen afgeleid, opgaven, allezints voldoet. De afgetrokkenheid en moeijelykheid der doffe vereischt in my zelve eene verdubbelde werkzaamheid en omzigtigheid: en ik vleije my dat Gy Myne Heeren1 de droogheid myner voordelling uit aanmerking van den aart der zaaken zult gelieven te verfchoonen. Men behoeft Hechts het Zodiakaal Licht en het Noorder Licht oppervlakkig befchouwd te hebben om overtuigd te zyn, dat zy in de uiterlyke vertooning, in de doffe, couleur, digtheid van Licht enz. veel overeenkomst hebben. Dat Licht immers 't welk wy in de gedaante van eene fcherpe keegel in zommige tyden des jaars, voor al in 't voorjaar, kort na Zonnen ondergang, in|de richting van den Zodiaak, en dus zeer fchuins boven den horizont zien pronken, en dat, om zyne ligging, het Zodiakaal Licht genoemd wordt,  56 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN wordt, heeft diezelfde doorfchynenheid als de ftraalen en de boog van het Noorder Licht, belettende zelfs het licht van de fterren niet: —— het heeft dezelfde glinfterende, flaauwe, witachtige, of tusfchen het wit en vaal rood, zomtyds ook donkerder rood, invallende couleur: zomtyds ontdekt men 'er dezelfde flikkering in, als in de ftraalen van het Noorder Licht. —— In één woord, het uiterlyk voorkomen is zodanig gelyk, dat het Zodiakaal Licht dikwerf voor een enkele ftraal van Noorder Licht genomen is: dat wanneer het Noorder Licht in diezelfde plaats verfchynt, men Veelal moeite heeft om te onderfcheiden of een ftraal die men zich verbeeldt te zien, een waare ftraal van het Noorder Licht , dan wel het Zodiakaal Licht is: en eindelyk is die gelykenis zo groot, dat beiden, en ftraal van Noorder Licht en Zodiakaal Licht in vroeger tyden , voor [taarten van Comeeten genomen geweest zyn, Deeze volmaakte gelykenis moet reeds een voorloopig vermoeden opgeeven dat beide de verfchynfels, het Zodiakaal Licht en het Noorder Licht, in dezelfde foort van ftoffe beftaan, en door gelykfoortige oorzaaken voortgebragt worden: doch dit is flechts een vermoeden, Wy hebben het Zodiakaal Licht als de Dampkring van de Zon befchouwd: en ik meen daar van overtui, gende bewyzen voor den dag gebracht te hebben: doch het is mogelyk dat dit aan kundige Natuurkenners anders voorkome, of niet genoegzaam beweezen fchyne : en gevolgelyk , indien ik op die leere het ftelzel bouwde, dat het Zodiakaal Licht de oorzaak van het Noorder Licht is; zoude dit ftelzel veel van zyne waarfchynlykheid verliezen; als zynde, niet op zeekere waarneemingen, maar flechts op waarfchynlyke be. fluiten uit die waarneemingen ontleend, gevestigd: en dat  VAN HET NOORDERLICHT, g» dat nog maar op eene waarfchynlyke wyze: waar door men dan de eene gisfing op de andere zoude bouwen; een waarfchynlyk befluit, uit een waarfchynlyk grond, beginzel zoude afleiden, en dus zoude die laatfte waarfchynlykheid, ten minden voor een Wiskunftenaar, zeer gering worden. ■ Wel aan, laaten wy dan ook van dat denkbeeld , dat het Zodiakaal Licht de Dampkring der Zon is , afzien , en ons enkel en alleen by de waarneemingen houden. Het is eene zaak die zeeker is, en alleen van onmid. delyke waarneemingen afhangt, zo als wy in de voor» gaande Reedenvoering in 't breede aangetoond hebben; ic. Dat, het Zodiakaal Licht in de richting van den Eevenaar der Zon geleegen is; en zich volgens den zeiven uitflrekt: a°. Dat het altoos by de Zon is : de Zon in haare beweeging volgt: met de Zon boven de Kimmen ryst, en onder dezelven daalt; 30. Dat het om de Zon gezien wordt in geheele Zons verduisteringen: en dat het gevolgelyk, (welk ook deszelfs aart, beftaan, of oorzaak, zyn moge,) tot de Zon behoort: als een geheel met het lichaam der Zon uitmakende; of ten minften als een noodzaakelyfc verband met de Zon hebbende, moet befchouwd wor. den. — Welk gevoelen men ook omhelze, kan men deeze waarneemingen niet in twylfel trekken. Wy hebben vervolgens aangetoond, dat dit Zodiakaal Licht een verfchynfel is , dat wel van alle tyden zo ver de waarneemingen opklimmen , ("en wy zyn tot vyf Eeuwen voor Christi Geboorte gekomen) gezien is geweest; dat dus een algemeen, een altoos aanblyvend, en niet van toevallige oorzaaken afhangend verfchynfel is: maar wy hebben teevens aangetoond, dat het  08 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN het niet alleen, niet ten allen tyden des jaars voor ons eeven zichtbaar is, ('t geen flechts uit den byzonderen (tand der Aarde voorkoomt); maar ook dat het ver. fchynfel zelve aan veele veranderingen van uitgeflrektheid onderworpen is : vermits het zomtyds de ruimte van 30 graaden in den Hemel beflaat, zomtyds van negentig, zomtyds van meer. Dit hangt wederom van onmiddelyke waarneemingen a£ Doch het befluit dat daar uit wordt afgeleid, is niet minder zeeker, om dat het wiskunflig is: dat het Zodiakaal Licht namentlyk, in 't eerfle geval, de helft des afftands beflaat die tusfchen de Zon en de Aarde is : in het tweede zich tot de Aarde zelve uitflrekt : in het derde , tot veel voor by de Aarde koomt; zo dat de Aarde in die Stoffe, zy zy welke zy zy, als dan geheel zwemt. Eindelyk geeven de waarneemingen, welke wy in 't breeden hebben aangevoerd, duidelyk te kennen, dat het Zodiakaal Licht niet altoos zichtbaar is , zelfs in die tyden des jaars, welke anderzints tot zyne befchouwing het voordeeligst zyn: ——— Maar dat het jaaren agter een gezien wordt, ten minften door waarneemers die 'er zich op toeleggen ; ("want het verfchynfel is van dien aart niet, dat het allen menfchen, zelfs die het niet zoeken, in 't oog loopt:) dat 'er dan weederom jaaren verloopen , zonder dat het voor den fcherpst zienden Sterrekundigen te zien valt. En dit moet uit die veranderingen van gedaante en uitgeflrektheid , van welke wy zo eeven fpraken, duidelyk volgen. ' En hier omtrent wordt weederom eene tweede overeenkomst tusfchen het Noorder Licht en het Zodiakaal Licht gevonden. — Het Noorder Licht is geen be. ilendig verfchynfel, dat door alle Eeuwen heen gezien is geworden: wy hebben waarneemingen bygebragt vyf Eeu-  van het noorder licht* pp Eeuwen voor Christi Geboorte genomen , de oudfte die my bekend zyn: indien men niet tot de tyden van job wil opklimmen, die, zo als wy gegist hebben, het Noorder Licht misfehien gekent en befchreeven heeft. Doch het is eeven zeeker , dat het Noorder Licht niet beftendig , maar Hechts met tusfchenpoozen fchynt: dat het jaaren achtereen gezien wordt; en dan weeder jaaren achtereen onbekend blyft, zo wel aan den Sterre- en Natuurkundigen , als aan het gros der menfchen : en derhalven zyn 'er ook , in de verfchyning van het Noorder Licht, eeven als in die van het Zodiakaal Licht, tydperken van verfchyning, tyden van onzichtbaarheid : en deeze overeenkomst is zeer aanmerkelyk: het beftaan van die tydperken in beide de verfchyningen is volkomen zeeker, hoe wel men tot nog toe geen bepaaling van tyd, geen geregelden voortgang, geen beftendige en regelmatige afwisfeling heeft kunnen ontdekken. Dit verfchynfel kom/my in het ftuk van 't Noorder Licht zo aanmerkelyk voor, dat het een hoofd verfchynfel uitmaakt, wiens verklaaring bynaar de eerfte en gewigfte is, die men uit eene onderftelde oorzaak moet kunnen geeven, en welke bynaar geheel tegenftrydig fchynt te zyn, met het afleiden van het Noorder Licht uit die oorzaaken op Aarde huisvestende , welke aan dergelyke verwisfelingen van tydperken in haar beftaan of werking niet onderwor- pen zyn. Doch deeze overeenkomst van het Zodiakaal Licht en het Noorder Licht in 't ftuk van het verfchynen en niet verfchynen in verfchillende tydperken, wordt nog veel aanmerkelyker, wanneer men in acht neemt dat die tydperken juist de zelfde zyn: dat men in alle die tyden, in welke het Noorder Licht weder fchynt, en  100 redenvoering over de oorzaaken en zodanig dat het zelfs het gemeen treft, ook altoos treffende Zodiakaal Lichten heeft waargenomen, 'c zy dat Natuurkenners dezelve met alle mogelyke naauwkeurigheid befchouwd , 't zy de Hifloriefchryvers ze onder den naam van Blinkende Ster, Glansryken weg, Balk, Comeet, Baart, of dergelyke, befchreeven hebben. —— Het tydperk van 1768 tot 1780 is door ongemeen veele en fterke Noorder Lichten vermaard geweest: en insgelyks door de treffendfte Zodiakaal Lichten kennelyk: vani7i3, of 1700, vooral van 1716 verhief de verfchyning van het Noorder Licht zich zo fterk dat men het voor een nieuw verfchynfel aanzag: en 'er werden veele Zodiakaal Lichten waargenomen: Het laatst der voorgaande Eeuw , merkwaardig door de ontdekking die cassini van het Zodiakaal Licht deedt, of liever door de ontdekking dat dit Licht tot de Zon behoort, was ook door Noorder Lichten aanmerkelyk. In 1620 werden veele Noorder Lich¬ ten gezien, het verfchynfel verhief zich, en insgelyks werd het Zodiakaal Licht zichtbaar. Wy vinden dezelfde gelyktydigheid in de verfchynfelen der 15de, iade , 7de, 6de, 5de, Eeuw, en nog vroeger: zo dat 'er aan die overeenkomst van verfchyningen niet te twyfelen is , en dezelve even waar, als opmerkelyk moet gehouden worden. Men zoude hier nog meer kunnen byvoegen: dan alleen zal ik aanmerken dat 'er zelden een fchoon, een uitgeftrekt Zodiakaal Licht waargenomen wordt, of het wordt door een meer of min aanmerkelyk Noorder Licht gepaart of aglervolgt; en daar men van die gelyktydigheid der verfchyningen nog veel meer voorbeelden zouden kunnen bybrengen , indien allen, die Noorder Lichten waarneemen en befchry ven, in die dingen van het Noorder Licht daar het eigenlyk op aankomt en  VAN HET NOORDER LICHT. Ior en in de kennis van het Zodiakaal Licht meerder be. dreeven waaren. Zie daar Myne Heeren! eene volmaakte overeenkomst van verfchynfelen: laten wy nu gisfen; dat is uit die overeenkomst befluben afleiden, welke dien graad van zeekerheid , die de overeenkomst zelve heeft, noch hebben, noch hebben kunnen; en over welker waarfchynlykheid ik U zeiven verzoek te oordeelen. Het Noorder Licht verfchynt flechts in die tydperken als het Zodiakaal Licht verfchynt: ik zeg vetfeïfynt ■ en niet wordt gezien: omdat, zo als wy in de voorgaande redenvoering getoond hebben, het Zodiakaal Licht verfchynen kan zonder dat wy het zien, 't zy weegens den fland der Aarde, 't zy weegens den tyd des daags, 't zy weegens omftandigheeden in den Dampkring: enz: of om nauwkeuriger te fpreeken: De wederkeering van de verfchyning van het Noorder Licht is altoos gepaard met de wederkeert van de verfchyning van het Zodiakaal Licht; en omgekeerd de wederkeering van de verfchyning van het Zodiakaal Licht wordt door de verfchyning van Noorder Licht vergezeld. 'Er is, zo veel de waarneemingen ftrekken , geentydperk van de verfchyning des Zodiakaal Lichts geweest, zonder verfchyning van Noorder Licht: 'er is o-een Noorder Licht verfcheenen in een tydperk dat het*Zodiakaal Licht geheel afweezig was. Dit ftaat vast: voor zo veel de waarneemingen toereikende zyn: want indien iemand wilde teegenwerpen dat, indien men in vroeger tyden, naauwkeuriger waarneemingen gehouden hadt, men misfchien wel tyden van Noorder Licht zonder Zodiakaal Licht zouden gevonden hebben ; be. tuig ik op eene dergelyke tegenwerping niets te'kunnen antwoorden, dan misfchien dit, dat men zeer waarfchynlyk door die naauwkeuriger waarneemingen ook I 2 veej  101 REDENVOERING OVER DE OORZAAKEN veel meer Zodiakaal Lichten zoude gezien hebben dan men 'er thans aangeteekend vindt; en dit is te waarfchynlyker, dat, men nu zelfs, wel honderd Natuurkundigen vindt , die het Noorder Licht befchouwen, waarneemen , aantekenen, tegen éénen enkelen, die om het Zodiakaal Licht denkt, of 'er immer naar zoekt. Het Zodiakaal Licht behoort tot de Zon: ftrekt zich zomtyds tot de Aarde en verder uit, zomtyds lang zo ver niet, en het valt dan zeer moeijelyk waar te neemen. Dus is het zeer waarfchynlyk, .dat in die tydperken, wanneer het niet gezien wordt, het niet gezien wordt alleen, om dat het te weinig uitgeftrekt is, dan dat het tot onzen Dampkring zoude kunnen geraaken. Waar uit volgt, dat zo het Zodiakaal Licht de oorzaak van het Noorder Licht is, en het zelve door zyne vermenging met den Dampkring voortbrengt: het Noorder Licht niet zal moeten fchynen, wanneer het Zodiakaal Licht niet tot den Dampkring komen kan : dat het matig zal fchynen, als het Zodiakaal Licht zich flauwer met den Dampkring vermengt: zeer fterk als het met den Dampkring eene naauwkeuriger vermenging kan ondergaan. Maar, volgens het zo eeven gezegde, en dit gezegde is waarfchynlyk , koomt het Zodiakaal Licht niet tot den Dampkring, als het niet gezien wordt: en dus is het waarfchynlyk, dat het Noorder Licht niet zal fchynen op tyden dat het Zodiakaal Licht niet fchynt: fterker zal fchynen by de meerdere verheffing van het Zodiakaal Licht enz. en dit is ook wat met de waarheid overeenkoomt: dus is het waarfchynlyk, dat het Zodiakaal Licht de oorzaak is van het Noorder Licht, en wy hebben aan het eerst vereischte van eene waarfchynlyke verklaring, zo ik meen , voldaan; dat namentlyk men in eene dusdanige verklaring moet doen zien, dat het gewrocht nimmer plaats heeft, wanneer de oor. zaak,  VAN HET NOORDER LICHT. 103 zaak, die men opgeeft, of niet aanweezig, of niet ge- noegzaam aanweezig is En al 20ude men m deeze gisfing verwerpen, (laat dit altoos vast: dat 'er tusfchen het Noorder Licht en het Zodiakaal Licht een verband is van gelykiydigheid , van gelyktydige verfchyinng, van gelyktydige terugkomst en verdwyning, van gelyktydige vermeerdering en vermindering: welk verband te kennen geeft, dat, of een dier verfchynfels het gewrocht is van het ander: of dat zy beide van eene en dezelfde oorzaak afhangen. Dit is het minst, dat men bel] uiten kan. Dan ik ga verder : en daar ik in de algemeene bedenkmgen over den aart der Verklaringen, die op waar. fchynlykheid rusten,• gefield heb, dat het gewrocht juist het meest of het minst moet worden waargenomen als de oorzaak, welke men by gisfing op geeft , daar toe ' uit haaren aart, het meest of het minst vermogend zyn moet: zal ik trachten aan te toonen, dat dit het geval van het Zodiakaal Licht is , indien men deszelfs vermenging met den Dampkring , als oorzaak van het Noorder Licht aanneemt. Het Zodiakaal Licht moet zich immers gemakkelyker en gereedelyker met den Dampkring vermengen , wanneer het, al het overige zelfs gelyk gefield zynde, het d.gtst by de Aarde komen moet: en daar dit Licht de Zon omringt, zal het des te nader by de Aarde zyn als de Aarde digter by de Zon is : of wanneer zy in haar Naaste Punt is, dat is in 't eind van Decemberen het Zodiakaal Licht zal des te verder van de Aarde af zyr,, wanneer de Aarde in haar verfte punt is, dat is in t eind van Juny: en daar de uitmiddelpuntigheid van de Loopbaan der Aarde, dat is de afftand van haar middelpant tot de Zon, -jg* gedeelten van den afltand der I 3 Aar.  I04 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN Aarde tot de Zon bedraagt: daar dus het verfchil tusfchen de afftanden der Aarde tot de Zon, wanneer de eerstgemelde het naast by de Zon, of het verst 'er van af is, vierendertig dergelyke deelen beflaat, zal dit verfchil over de millioen uuren gaans bedraagen, vermits wy in onze middel afftanden by de vyf en dertig millioenen uuren gaans van de Zon zyn. — Derhalven zal het Zodiakaal Licht, al het overige gelyk gefteld zynde, in het eind van December één millioen uuren gaans minder ver van ons af zyn dan in den Zomer: het zal dus des ; te gemakkelyker in onzen Dampkring kunnen vallen: en, zo het de oorzaak van het Noorder Licht is, het zelve des te gemakkelyker kunnen doen geboren worden; en gevolgelyk zal ook, in dieonderftelling, het Noorder Licht meer in de winter maanden dan in de zomer maanden moeten verfchynen: en dit is ook, 't geen in de daad gefchïedt. Het is eene zeekere, en uit waarneemingen onbetwisbaare zaak, dat het Noorder Licht meer in den winter, dan in den zomer fchynt; men neeme alle de waarneemingen die ooit gedaan zyn, in alle plaatfen der Waereld, en maake 'er het befluit uit op: men zal vinden dat het getal der Noorder Lichten, kort voor en na den winter Zonneftilfland waargenomen, grooter is dan dat der Noorder Lichten, welke kort voor en na den zomer Zonneftilfland gezien worden. Men fplitfe die waarneemingen in zo veel Clasfen, als 'er plaatfen zyn , op welk-e zy genomen zyn, en het befluit zal voor ieder dier plaatzen het zelfde blyven. De Heer majran heeft eene Tafel van 1441 Noorder Lichten, uit Verfchei. de waarneemingen, in alle oorden derWaereld, en door alle Eeuwen heen, zo veel men met genoegzame zeekerlieid de waarneemingen na kan gaan , opgemaakt': en hy  VAN HET NOORDER LICHT. l0j hy heeft bevonden, dat 'er van die XU%, ig4 >m de maanden December en January alleéi waren waal-genomen , en flechts 44 in Juny en July : dat dus de veelvuldigheid der Noorder Lichten die plaats hebben wanneer de Aarde in het Naaste Punt is, 7 malen die der Noorder Lichten, welke in het Verfte Punt plaats hebben, overtreft. — En men zegge niet, dat dit groot verfchil hier van daan kome , dat in den Zomer ftfl. ftand , de nagten korter en lichter zynde dan in den Winter ftilltand , 'er dan minder gcleegenheid is het Noorder Licht waar te neemen ; en 'er veele Noorder Lichten door het als dan altoos duurend fchemer. licht verdoofd en onzichtbaar worden ; daar in tegendeel de langheid en duisterheid der nagten in den Winter ftilftand tot het waarneemen van veele Noorder Lief* ten aanleiding geeft: want de Heer leche, die zich te Abo , byzonder omtrent het waarneemen van dit verfchynfel bevlytigd, en 'er geduurende veele jaaren nauwkeurige aanteekeningen van gehouden heeft, heeft gevonden , dat het getal der Noorder Lichten, naar maate men de maand Juny naderd geenzinst in dezelfde reede afneemt, als de nagten : 't geen echter plaats zoude moeten hebben, indien de gemelde tegenwerping eenigzints gegrond ware. Dan de verfchyningen des Noorder Licht zyn niet alleen veelvuldiger in die tyden des jaars, wanneer het Zodiakaal Licht het meest vermogend en de Aarde het" digtst by de Zon is: maar men treft noch ten derden deeze overeenkomst aan , dat, (zo als wy het in de derde voorwaarde van eene waarfchynlyke verklaring vereischt hebben, dat in de opvolging van het gewrocht het verband en die gelykvormigheid gevonden worden' welke de aart van de gegiste oorzaak vereischt, daar J4 ' im.  IOÖ REEDEN VOERING OVER DE OORZAAKEN immers de Aarde in de maanden October , November en December, allengskens de Zon meer en meer nadert, om 'er zich door de zelfde trappen in January, February en Maart van te verwyderen: en insgelyks in Juny en July 'er het verst van af is, en in Mey en Augustus wat minder ver: in April en September nog minder: zo zal men moeten vinden dat de reede der meenigvuldigheid van 't verfchynfel in November, December, January en February te zamen genomen , of de reede der meenigvuldigheid van 't verfchynfel, twee maanden voor en twee maanden na dat de Aarde in 't naaste Punt is, en der meenigvuldigheid twee maanden voor en na dat de Aarde in 't verfte punt, kleiner moet zyn dan indien men Hechts eene maand voor en na het naaste en het verfte punt neemt: en grooter dan indien men drie maanden voor en na beide die punten nam; dat is, indien men de 6 maanden, in welke de Aarde zich het digst by de Zon vindt, vergeleek met de zes maanden, in welke zy 'er hét verst van af is: Laaten wy dan zien in welke reede die menigvuldigheid is: Op 144.1 Noorder Lichten zyn 'er 264 waar- 44,1 maand voor J reede, genomen, 1 maand en na het >als voor, en 2 na het verste Punt. I 6: v naaste Punt. J 558 2 maanden 171, a maanden -» DD , , /reede, voor en 2 na het vooreti2nahe' > , naaste Punt. verste Punt. J ^ *' 1 972 3 maanden 469 3 maanden ] • voor en 3 na: voor en na, J2'*"1 En hier uit volgt dat, naar maate het verfchil des af.  VAN HET NOORDER LICHT. 107 afïlands grooter is, het verfchii der meenigvuldigheid van waargenomen Noorder Lichten ook grooter is: want het verfchii der afftanden is het grootst in het verfte punt zelve, en wordt kleiner, naar maate men die afftanden met meer andere optelt en vergelykt; dat is aan den eenen kant eene fom van afftanden neemt die al langer hoe grooter worden dan de eerfte, en aan den anderen kant eene fom van afftanden die al langer hoe geringer worden dan die, welke in de eerfte vergelyking te pas kwam. De opvolging in alle. de deelen van het verfchynfel is dan dezelfde als die, welke in alle de deelen van de gegiste oorzaak plaats heeft. Wy zouden hier nog andere, en meer fyne aanmerkingen en vergelykingen by kunnen voegen omtrent het geen den ftand van het Zodiakaal Licht ten opzichte des Evenaars betreft: doch daar dezelve voor deeze vergadering minder gefchikt zyn, als kunnende niet donder een aantal van figuuren en reekeningen voorgefteld worden, zullen wy het- hier by laaten berusten. Wy gaan dan over tot het laatfte en vierde gedeelte van onze verklaring. Al wat wy tot nu toe gezegd heb. ben, ftrekt alleen om het naauw verband aan te toonen dat 'er tusfchen het Noorder Licht en het Zodiakaal Licht is: de ondergefchiktheid van beide de verfchynfelen aan eikanderen te bevestigen, en te doen zien waarom, indien men het Noorder Licht van het Zodiakaal Licht onderftelt af te hangen, waarom het Noorder Licht in de wintermaanden meer, en wel in eene beftendige reede, fchynt dan in den zomer: In. dien wy nu nog eenen flap verder gaan en aantoonen 1. Dat het Zodiakaal Licht zich zomtyds met onzen Dampkring vermengen moet: ten anderen dat het door in onzen Dampkring te vallen, in de daad alle die verfchynfelen kan te weeg brengen , welke wy in het 1 5 Noor-  108 REEDEN VOERING OVER DE OORZAAKEN Noorderlicht waarneemen; zal het (naar my voorkomt) waarfchynlyk zyn dat dit Licht de waare oorzaak van het Noorder Licht is : want wy zullen dan aan de vier vereischten van eene nauwkeurige verklaaring voldaan hebben. Wy hebben reeds, zo ik my niet geheel bedrieg, de drie eerfte allezints in acht genomen: het vierde blyft nog maar overig: dat men namelyk aantoone, dat het geen men als oorzaak aanneemt , noodzakelyk op zommige tyden uitwerkzels moet voortbrengen, die zeer veel gelykenis hebben met het ge. wrocht dat men verklaren moet: ja daar mede geheel overeenkomen. Laaten wy dan ook zien hoe ver wy het hier in zullen brengen: zonder ons aan hersfenfchimmen, of ten mirften, zonder ons aan eene buïtenfpoorigheid in het gisfen, dat een wysgeer veroorlooft is, fchuldig te maaken. ik zeg dan vooreerst dat het Zodiakaal Licht in zommige tyden en omftandigheden naar de Aarde vallen, en zich met den Dampkring vereenigen en vermengen moet: die ftelling is voor een volltrekt bewys vatbaar. . Dat het Zodiakaal Licht zich met den Dampkring vermenge in die tyden wanneer het 90 graaden of meerder in den Hemel beflaat, en dan tot aan de oppervlakte der Aarde koomt, of zich nog veel verder uitflrekt, is eene zaak die van zelve fpreekt. Doch het moet ook in veele andere omftandigheden naar de Aarde vallen: en zie hier de reede. De ftoffe van het Zodiakaal Licht wordt volgens de algemeene wet der aantrekking door de Zon en door de Aarde aangetrokken; en wel fterker door de Zon omdat de Zon veel meer ftoffe dan de Aarde bezit: doch naar maate de deelen van het Zodiakaal Licht zich meer van de Zon verwyderen, en dus digter naar de  VAN HET NOORDER LICHT. log de Aarde komen: worden zy door de Zon minder, : door de Aarde meerder aangetrokken, in de zelfde reede als de vierkanten der afftanden van de Zon af- en die van de Aarde toeneemen. Men kan dus zonder veel moeite bepaalen op welken afftand een ftoffe geleegen moet zyn, om evenveel van de Aarde als van de Zon aange. trokken te worden, en men vindt dat die afftand ongeveer twee-en zestig-duizend uuren gaans' van de oppervlakte der Aarde af is. Indien dan het Zodiakaal Licht zich nog een weinig meerder uitflrekt, zullen alle deszelfs deelen, welke nader dan het gemelde ftip zyn, meer door de Aarde dan door de Zon aangetrokken worden, en dus op de Aarde vallen, zich met den Dampkring der Aarde vereenigen : en dar, al is het Zodiakaal Licht nog een-en-zestig-duizend uuren van de Aarde af. Door den Dampkring der Aarde verftaan wy die fyne dunne vloeiflof welke de Aarde omringt, en die wy lucht noemen. Men weet dat die ftoffe fyner en dunner wordt naar mate men hooger komt: en het valt zeer gemaklyk te bereekenen dat op de hoogte van 19320 franfche voeten, dat is van de hoogfte berg der bekende Waereld, de Chimborazo in Peru, de lucht twee maaien yler is dan hier op Aarde : dat op de hoogte van i5| uuren gaans,' de lucht 3420 maaien yler is dan hier: en dat aldaar een barometer flechts op het 10de gedeelte van eene lyn zoude ftaan : en ' echter is dit nog de uiterfte grenspaal van den Dampkring niet: de uiterfle grenspaal van den Dampkring zal dat punt zyn, alwaar geen ftoffe meer tot denzelven zal kunnen behooren; en dit heeft daar plaats waar de middelpunt - fchuwende kracht, die de deelen des Dampkring*, zo als alle de lichaamen op Aarde, be-  ÏIO REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN bezitten, gelyk is aan de zwaarte kragt: en dus dat op een grooter afftand de middelpuntfchuwende kragt groter wordende dan de zwaarte kragt , de deelen buiten het bereik der Aarde gefmeeten worden. Wanneer men bereekent waar dit punt zich bevindt, ("en dit is gemakkelyk,) zal men zien dat het op 9000 uuren gaans van het middelpunt der Aarde, en dus 7600 uuren van haare oppervlakte af is. Weshalven de lucht zich tot 7600 uuren boven de Aarde kan uitflrekken: en daar de lucht eene veerkragtige vloeiltof is, en dus zich altoos verder en verder uitftrekt, ja in fommige gevallen zelfs in onze luchtpompen honderdduizendmalen yler kan worden, is 'er geen twyffel of de Dampkring kan zich tot die hoogte bepaalen : welke hoogte nog wel 20 maaien die van de hoogde bekende Noorder Lichten overtreft. Dit weinige zy hieromtrent genoeg, en ftrekke enkel tot herinnering, dat daar alle de waarneemingen duidelyk te kennen geeven dat de Noorder Lichten tot den omvang der Aarde behooren, en met haar in 24 uuren eene dagelykfche beweeging hebben, zy in den Dampkring beftaan, hoewel hunne grootfte hoogte, die van 383 uuren, de hoogte welke men aan den Dampkring pleeg toe te fchryven veel overtreft: doch in de daad verre beneeden de waare hoogte des Dampkrings is. Wat het Zodiakaal'Licht it, v/eeten wy niet: maar dit weeten wy zeeker, dat het eene lichtende ftof is: zodanig vertoont die .ftof zich immers aan onze oogen: men wordt 'er flikkeringen in gewaar: indien die ftoffe niet lichtend was, maar flechts door de Zon verlicht werdt, zoude zy, daar zy ontegenzeggelyk zeer dun en fyn is, uit hoofde van die ylheid , wanneer zy eene ruimte van 100 en meer graaden van de Zon  VAN HET NOORDER LICHT. III Zon af is, het licht der Zonne niet kunnen te rug kaatfen. Wanneer dan deeze verlichte, en zo men wil, phosphorique ftoffe in den Dampkring valt, moet zy ook door lichtende verfchynfelen werkzaam zyn, lichtende verfchynfelen te weeg brengen. Dit komt my eene zeer waarfchynlyke gisfing voor: en deeze verfchynfels zullen meer of minder lichtende zyn , naar maate van veele omftandigheeden zo van de deelen des Zodiakaal Lichts zeiven, als van de fnelheid met welke zy naar de Aarde vallen, de diepte tot welke zy in den Dampkring geraaken: en wat van dergelyke ongeregeldheeden meer zy. Men ftelle dan dat het Zodiakaal Licht inden Dampkring det Aarde valle, zo als noodwendig in veele omftandigheeden gefchieden moet; en daar die ftoffe omtrent in de richting der Ecliptica ligt, 'dat zy in die ftreek der Aarde, of door den ^Equator, inva'lle. Wat moet 'er gebeuren? Die deelen ondervinden uit hoofde van de meerdere lyvigheid der luchtdeelen, eenigen tegenftand in de lucht, hoe gering die zy: doch alle de deelen van de lucht hebben eene middelpunt fchuwende kragt, die grooter is onder den Equator, van denzelven weederzyds afneemt , en al langer hoe geringer wordt, naar maate men digter by de Polen komt , alwaar zy eindigt. . De deelen van het Zodiakaal Licht die in den Dampkring vallen, vallen Hechts door de zwaarte kragt, en hebben geen middelpunt fchuwende kragt. Zo dra zy derhalven in eenen draaikolk komen, (want men kan eene vloeiflof waar van alle de deelen door eene middelpunt fchuwende kragt bewogen worden, in dien zin, als een draaikolk aanmerken ,) moeten zy noodwendig te rug geftooten worden, en  112 REEDEN VOERING OVER DE OORZAAKEN en wegvloeijen naar die deelen van den kolk, daar de beweeging de geringde is, dat is naar de Poolen , en zich aldaar vestigen. ■ ■■ - Weshalven, de lichtende deelen van het Zodiakaal Licht zich om beide de Poolen der Aarde als dan zullen moeten fchikken : zich aldaar als twee lichtende bekleedzels vestigen, en dus als lichtende banden verfchynen, die eene meer of min aanmerkelyke breedte zullen hebben , naar maate van het geweld, met het welk de lichtende ftoffe invalt, en weggefloten word. Wat moet dan het gevolg zyn? dat men om de Poolen der Aarde lichtende verfchynfelen zal moeten gewaar worden, die zich maar tot eene bepaalde breedte zullen uitftrekken, en nimmer verder kunnen komen. Wat leert nu de ondervinding? dat 'er zo wel om den Noordpool der Aarde zogenaamde Noorder Lichten gezien worden als om den Zuidpool der Aarde Zuider Lichten: dat dezelve zich maar tot eene bepaalde hoogte in den Dampkring uitftrekken, vermits zy minder zichtbaar worden , en duiken, naar maate men nader aan den evenaar koomt, en eindelyk verdwynen; wordende misfchien nimmer beneeden eene breedte vanso0 waargenomen. Dat die deelen van het Zodiakaal Licht, zich niet allen in den Pool zeiven ophoopen, maar als eenen verlichten band, op eenige graden van den Pool af,' maaken, volgt wederom uit de vermenging van het Zodiakaal Licht met den Dampkring; want de deelen van het Zodiakaal Licht zich vermengende, en op een afftand van den Equator komende, alwaar de middelpunt fchuwende kragt met die betrekkelyke zwaarte, die zy in den Dampkring overig, houden , gelyk is, zullen zy zich aldaar vestigen en niet verder naar den Pool veiftrooid worden. Dee-  VAN HET NOORDER LICHT. Deeze bedenkingen geeven dan te kennen, dat indien het Zodiakaal Licht zich met onzen Dampkring vermengt, die vermenging over het algemeen zo moet gefchieden, dat de ftoffe van het Zodiakaal Licht zich in eenen band, omftreeks de Poolen uitftrekke: en vermits die ftoffe lichtende is, dat zy daaronder de gedaante van een verlichten band zal fchynen: en dat dus wy, inwooners der Aarde, dien band geheel of gedeeltelyk zullen zien, naar maate der plaatfen op welke wy ons bevinden: En is dit niet 't geen in de daad plaats heeft? -~ Pronkt niet het Noorder Licht meest al met eenen verlichten boog in het Noorden , die, zo als alle heemelfche voorwerpen,ondereene meerdere of mindere hoogte gezien wordt, naar maate dat de waarneemers zich meer of minder van de Even- nagtslyn verwyderd vindt. De vermenging van het Zodiakaal Licht met den Dampkring moet dan hoogst waarfchynlyk een verfchynfel te weeg brengen, 't welk volmaakt met een der treffendfte verfchynfelen van het Noerder Licht overeenkomt. Dan wy vergenoegen ons niet met die algemeene verklaring: eene meer byzondere befchouwing van den aart der menging van het Zodiakaal Licht met den Dampkring, en van de wyze op welke die menging gefchieden moet, zal ons tot eene meer byzondere Verklaring der verfchynfelen van het Noorder Licht als met de hand leiden. Wy hebben in de voorgaande Reedenvoering gewag gemaakt van de groote veranderingen die 'er geduurig in de uitgeflrektheid en digtheid van het Zodiakaal Licht voorvallen: en daar uit volgt noodzakelyk, dat de kragt en fnelheid met welke het in den Dampkring valt op verfchillende tyden zeer ongelyk moeten zyn; en dat dus die vermenging, dan eens trager, langzamer, ftiller, zal gefchieden; dan eens in 't te- gen  114 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN gendeel geweldiger, fpoediger, met hevigheid, en dus ook met groote beweeging der beide vloeiftoffen, die zich onderling mengen, van het Zodiakaal Licht en van de Lucht. Hier by koomt dat die volmaakte menging niet in één ogenblik kan gefchieden , maar noodzakelyk tyd vereischt: en te meer, naar maate de kragt geringer, of de tegendand grooter is. —— Alle tyden , de dag zo wel als de nagt, zyn tot die menging gefchikt, zo de Aarde in het Zodiakaal Licht zwemt; de dag alleen, zo dit Licht maar eeven tot de Aarde koomt, of deeze niet raakt: dan immers, (en dit zyn verre de meeste gevallen,) kan dit Licht maar vallen op die gedeelten der Aarde, die naar de Zon gekeert zyn, en dus daar het dag is. En eindelyk daar die deelen lichtende zyn, zullen zy den meesten glans moeten afgeeven, daar zy het digst zyn, het meest op eikanderen gepakt; en in 't tegendeel den minsten, daar zy het dunst zyn, daar zy zich reeds het meest en op het naauwst met onze lucht verbonden, en dus zich in dezelve, zo als alle phosphorique lichten verteerd hebben. 'Er zullen dan twee foorten van uitwerkzelen in die vermenging plaatshebben. Ten eerften; Wanneer dezelve met geweld, met heevigheid,gefchiedt, zal men eene bevveeging van phosphorique en lichtende deelen aantreffen , het geheel verfchynfel zien zich allengskens vormende, en door alle de trappen van vermenging gaan, tot de volmaaktfte vermenging toe. Ten tweeden, wan¬ neer de vermenging langzaam gefchied, reeds overlang, en dus by dag begonnen is, zullen wy maar het laatfte gedeelte der vermenging, wanneer alles in orde en in rust is, gewaar worden. — En in de daad, dit wordt zo wel door de ondervinding bevestigt, dat 'er twee  van fet noorder licht. I15 twee foorten van Noorder Lichten bekend zyn: de laatfte, bygenaamd deffille Noorder Lichten, die Hechts in een ftillen,verlichten, glansryken boog beftaan;zonder ftraalen, zonder fchynbaaren damp, zonder eenige beweeging: en de eerfte, de groote en vlammende Noorder Lichten, in welke de geheele hemel als door ftraalen, beweeging van ftof enz. bezet is , doch die altoos met een ftillen boog eindigen: waar by men nog eene foort van Noorder Lichten kan voegen , doch eene foort die minder bekend is, om dat het verfchynfel maar in een onbeftemd licht beftaat, dat namentlyk de hemel in zyn geheel verlicht is, zonder dat dit licht ergens eene bepaalde plaats hebbe: en door een dusdanig licht eindigen alle de Noorder Lichten. Die is ook in de daad wat gebeuren moet, wanneer de lichtende deelen van het Zodiakaal Licht zich eindelyk met de ftoffe van de lucht vereenigt hebben, en alvorens zy genoeg verdonkerd zyn: ik zeg verdonkerd zyn: ik heb ook reeds de uitdrukking van verteerd, van afgebrand gebruikt: dit koomt op het zelfde uit: ik geef door die uitdrukkingen te kennen , dat dit licht zodanig verflaauwd zal zyn, dat het niet meer te onderfcheiden valt : en daar die ftoffe ongemeen dun is, blykens, en haare zelfftandigheid zelve, zo als deeze voor ons oog zichtbaar is, en de groote dunheid der lucht daar dit verfchynfel zich veelal ophoudt: volgt het, dat, wanneer dit licht in eene dikker lucht koomt, en zich met dezelve vermengt, 'er tusfchen de deelen dier lucht maar zeer weinig van die ftof zal te vinden zyn : en men weet dat een lichaam ondoorfchynend of duister is, als het geen licht doorlaat, 't welk in ftaat is ons oog aan te doen; de fchoone proeven nu van den Heer eoucuer hebben K ons  Il6 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN ons geleert dat een lichaam reeds ondoorfchynend is, als het flechts een licht doorlaat, dat negen-bonderdduizend milioenen maaien flaauwer is dan dat. van de Zon; of driehonderd-duizend maaien flaauwer dan dat der Maan is; en daar het Zodiakaal Licht ongemeen veel flaauwer is dan dat van Zon of Maan, fpreekt het van zelfs, dat het niet meer zichtbaar zal kunnen zyn , zo dra het zich met de dikkere lucht vermengt. Daar het Zodiakaal Licht meest by dag op de Aarde moet vallen, volgt het dat de westelyke gedeelten der Aarde, die het zelve 't laatst ontvangen, ook het meest met die deelen des Zodiakaal Lichts by den Zons ondergang belaaden zullen zyn : dat deeze aldaar het digtst, het fchynbaarst zullen voorkomen ; daar die aan den oostkant, reeds uuren te vooren, in den Dampkring gekomen, zich met de lucht beeter gemengd zullen hebben, en minder zichtbaar zullen zyn: en hier uit volgt wederom: i°. Dat die band, die verlichte rand om de polen, in welke het Zodiakaal Licht zich omftreeks de polen vestigt, meest al niet zodanig zal kunnen geplaatst zyn, dat de kruin van den rand ons in 't midden tusfchen het Oosten en Westen, of in de middaglyn, voorkome: maar dat die zal moeten afwyken naar dien kant alwaar het licht het meest op een gepakt, htt digtst is; dus naar het Zuid-Westen. Dit heeft in de daad meest al in het Noorder Licht plaats; de kruin van den boog is zelden in den middag, doch wykt doorgaans ioa 20 graaden naar 't Westen af: eenige weinige gevallen zyn 'er uitgezonderd : doch deeze behooren tot die zeer ftille Noorder Lichten, welke niet dan door een langer verblyf, en geregelder inval van het Zodiakaal Licht, gevormd worden: en dus waarin de ftoffe den no»  VAN HET NOORDER LICHT. 117 nodigen tyd gehad heeft om zich geregeld en gelyke. lyk te verfpreiden. Uit het gezegde volgt ten anderen, dat de Noorder Lichten zich meest kort na Zonne ondergang moeten vertoonen, en in haare volle kragt zyn, voor dat de ftoffe zich te veel verfpreid hebbe : en dit leert ook de beftendige ondervinding niet alleen hier, maar zelfs in de meest Noordelyke Landen. De Noorder Lichten verfchynen, en komen tot hun grootften glans voor middernagt; de uitzonderingen zyn zeer zeldzaam : en wanneer (het gebeurt dat de Noorder Lichten eerst na middernagt beginnen te fchynen, vindt men meestal dat zy reeds elders voor dien tyd begonnen zyn, en dat de omftandigheden van weeder enz: op de eerfte plaats belet hebben, het verfchynfe vroeger te ontdekken. Wanneer men tm np al het gezegde acht geeft, en men 'er nog by in aanmerking neemt, dat, wanneer men eenige lichtende deelen, of eene reeks derzelver befchouwt, de ruimte die tusfchen deeze geleegen is, altoos donker en zwart voorkoomt: dat wanneer de ftoffe van het Zodiakaal Licht zich met geweld, en, als ik my zo mag uitdrukken, met volle ftroomen,in den Dampkring begeeft, de vermenging niet gefchieden kan zonder beweeging van die deelen der lucht, in welke de inval en de vermenging plaats heeft, en dus zonder dat duiftere deelen zich onder de lichtende mengen, den glans van deeze verfchillend aandoen: en gevolglyk als eene foort van rook, van verduistering en wederkomst van licht veroorzaaken: zal het gemakkelyk vallen niet alleen de verfchynfelen van de meest treffende Noor» der Lichten te verklaren , maar ook te doen zien dat dezelve allen moeten geboren worden; en niet K 2 al.  II8 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN alleen voorkomen uit de gemelde vermenging van het Zodiakaal Licht met den Dampkring, maar ook op die wyze zich moeten opvolgen, als men in de daad waarneemt. Want, daar die ftoffe van het Zodiakaal Licht zich met geweld in den Dampkring begeeft: naar de Aarde valt, doch tegenftand ontmoet: door de beweeging der Aarde op haaren as, eene andere richting aanneemen, en naar de polen wyken moet, wervvaards zy ook vervoerd wordt: volgt het, dat, wanneer de hoeveelheid van die ftoffe te groot is, en te fnel invalt, om zo fpoedig als zy invalt vervoerd te worden, zy ook belemmerd zal worden, beweeging in de deelen der lucht veroorzaaken, en door die beweeging een duisterder vak onder den verlichten boog veroorzaaken en zomtyds dien boog door duisterder ftreeken , als fnyden, terwyl men onder denzelven weer lichtende gedeelten te voorfchyn ziet komen: ook zal 'er daar door te weeg gebragt kunnen worden, dat de geheele verlichtte band, in twee of drie banden of ringen verdeeld zal fchynen , en 'er zich dan twee of drie verlichte bogen zullen vertoonen. Wy hebben reeds in onze verhandeling over het Noorder Licht gezegd, en door waarneemingen aangetoond, dat die duistere Kolk, die zich onder den boog bevindt, meest al een optisch bedrog is, omdat zy in de meest Noordelyke Landen niet gezien wordt: en in de daad, vermits de meeste ftoffe naar die plaatfen wykt, zal zy meer regtltreeks gezien worden, en dus zal 'er minder licht verloren gaan. Die zelfde fpoediger inrukking der ftoffe, die zo fchielyk niet naar de polen vervoerd kan worden , en door ftroomen invalt, zal die meer of min lange ftraalen ver- oor*  VAN HET NOORDERLICHT. ug oorzaaken, welke men in de glansryker Noorder Lichten gewaar wordt: en die ook altoos byna zo fpoe. dig verdwynen als zy opkomen, en telkens voor andere, niet langduuriger, plaats maaken: deeze vertonen zich in alle richtingen, naar maate der wyze op welke zy invallen: ja zelfs zomtyds fchynen 'er als lichtende vlokjes, als kleine lichtende wolkjes, die door den Hemel vliegen, uit voort te komen : zomwylen ook fchieten die ftraalen naar alle kanten met zo veel fnelheid, en met eene geele kouleur, dat zy naar vlammen gelyken. Dan het geen het meest opmerkelyk is, beftaat hier in; dat verfcheide dier ftraalen zich boven het toppunt des waarneemers, naar het Zuid Oosten fchynen te vereenigen, en aldaar 't geen men de Kroon of het Paviljoen noemt, uitmaaken. Dit treffend fchoon verfchynfel is flechts een optisch bedrog: want indien die Kroon in de daad beftond, zoude zy eene beftendige plaats in de lucht hebben: en dus , zoude zy, eeven als de fterren , indien zy onder den poolcirkel by voorbeeld in het toppunt gezien werdt, op de breedte van 56 graaden flechts onder de hoogte van 80, op de breedte van 46 graaden flechts onder de hoogte van 70 graaden, op de breedte van 36 graaden flechts onder die van 60 graaden gezien worden: en dit is zo niet: elk waarneemer, waar hy ook zy, ziet de Kroon altyd in het toppunt: en dus is 'er flechts een fchyn: en geen wonder! — die fchyn wordt gevormd uit de verfcheide op de bolle oppervlakte onzesDampkrings,enzomen wil, van onzen fchynbaren Hemel, invallende ftraalen, die meer of min eevenwydig aan elkander zyn. Dan, men wandele in een lange laan , wederzyds met boomen beplant; fchynen de beide kanten van die laan niet fpits K 3 naar  120 reedenvoerinc over de oorzaaken naar eikanderen toe te loopen ? — Is het niet zeeker dat een Wiskunflenaar op de reegelen der perfpecYief {leunende, bepaalenkan, volgens welke kromte men de boomen zoude moeten planten , op dat de reijen boomen welke op beide de kanten ftaan aan elkandere evenwydig fchynen zouden? en wat moet 'er dan hier gebeuren ? twee dier evenwydige ftraalen, (tusfchen welken het oog dus aan het een eind geplaatst is,) zullen fchynen zamen te loopen : veele in den omtrek geplaatst zullen eenen keegel fchynen te vormen, even als eene lange • buis door welke wy zien, boven naauwer fchynt: en gevolglyk zullen die ftraalen, voor alle waarneemers boven hun hooft in het toppunt fchynen zamen te komen , en aldaar eene Kroon te vormen , of een naar een paviljoen gelykend verfchynzel. En dit verfchynfel is voor alle de waarneemers het zelfde, om dat het optisch bedrog daar het van afhangt, voor allen en op alle plaatzen het zelfde is. Die Kroon echter kan niet volmaakt boven het toppunt fchynen: maar moet naar het Zuiden afvvyken: om dat de ftraalen niet loodregt op de Aarde kunnen neervallen;want hoewel zy,zo als alle lichaamen,loodregt trachten te vallen, zo vallen zy echter in eene vloeiftof waar van de verfchillende bogen of bed dingen, al langer hoe dikker zyn, en dus meerder weederftand bieden, en meerder kragts hebben om de ftoffe naar de polen, of voor ons raar den Noorder pool te ftooten: die ftraalen dan zullen door het ondereinde naar den pool gefloten, en gekromdworden, en van boven naar het Zuiden hellen. Deeze ftraalen inzonderheid, en eenige andere gedeelten van het Noorder Licht, pronken met de fchoonfte kouleuren : meest befpeurt men 'er rood , zomtyds geel, licht groen, zomtyds bloedroode kouleur. —- — Men  VAN HET NOORDER LICHT. J2.1 Men weet dat het Noorder Licht op eene zeer merkelyke hoogte in de lucht is: nooit laager dan 50, gemiddeld op 180 uuren gaans; dit fteunt op de zeekerfte bewyzen , namentlyk op onmiddelyke meetingen van den kruin des boogs, die niet, zo als de andere gedeelten van het verfchynfel, geduurig van plaats en gedaante verandert, maar langen tyd beftendig blyft, en waarvan, de hoogte dus naauwkeurig gemeeten kan worden. Men weet door eleéfriefche proeven, dat, naar maate het licht in eene meer of min verdunde lucht invalt , het met andere, en andere kouleuren pronkt: en gevolgelyk moet dit alhier ook plaats hebben, zonder dat wy echter in ftaat zyn, zelfs met de minfte waarfchynlykheid, te bepaalen, waarom in dit of dat geval, de kouleuren deeze of geene zyn : ook koomt het my niet onwaarfchynlyk voor, dat, hoewel die ftoffe,welke zich,in eenen band, om de poolgewesten vormt,en ons dus ais een verlichte boog verfchynt; echter zommige ftroomen der ftoffe, (in die tyden als het Zodiakaal Licht het laagst uitgeftrekt is,) zich in veel lager gewesten des Dampkrings zullen kunnen begeeven , aldaar eerst als ftraalen nederdaalen, en vervolgens, wanneer zy met eene te dikke lucht vermengd zyn dan dat zy ons gezicht' zouden kunnen aandoen, en dus zich als licht vertoonen, echter in die deelen des Dampkrings blyven huisvesten : want wy zien zeer dikwyls ftraalen laag voorby den boog zeiven heen ftreeven: en zommige naauwkeurige waarneemers melden dat men, by zwaare Noorder Lichten, in de landen, onder den poolcirkel, zomtyds in de lucht eenig gevoel, als van eene fyner ftoffe gewaar wordt: 't geen men dan uit die ftoffe zelve zoude kunnen verklaaren: dit is echter flechts eene gisfzng, die ik op lan-  122 REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN lange na in de zelfde clasfe niet ftel als die gisfingen * welke ik tot nu voorgedraagen heb : en dit zy hoe het zy, het is zeeker, dat de eigenlyke zitplaats van het Noorder Licht op de reeds gemelde hoogte in de lucht is, zelfs in de Noordelyke Landen. Hierby voegen fommigen, dat men fomtyds by het Noorder Licht eenig gedruis gewaar wordt: dit zal ik niet trachten te verklaaren om dat de zaak op het minst genomen twyffelachtig is: daar zeer veele der kundigfte waarneemers betuigen, met welke oplettenheid zy ook opzettelyk te werk gegaan zyn, nimmer een dergelyk gedruis, zelfs onder den pool-cirkel, te hebben kunnen gewaar worden. Welke nu ook in de prachtigfte Noorder Lichten de beweeging van de geheele (lof zy , moet echter met den tyd de vermenging dier ftof met den Dampkring gefchieden: en dus moeten alle die overftroomiugen van ftof verminderen: de meerlyvige Itraaien,die de kroon uitmaaken, verfkauwen : alle de ftraalen verdwynen: de vliegende vlokken ophouden: de vlammende fchitteringen in ftiller licht veranderen: en niets dan de verlichte rand, in welken de ftof zich reeds van den beginne af tracht te fchikken, overig blyven : en deeze zelfs, de vermenging nog naauwkeuriger zynde , zal flechts in een onbepaald licht veranderen: 't geen naar maate de ftof zich dieper in de lucht indringt, ook ver» dwynen zal en onzichtbaar worden. En het is ook op die wyze dat de prachtigfle Noorder Lichten allengskens verminderen, ten einde fpoeden , en ophouden. Zie daar myne Heeren de voornaam fle verfchynzelen van het Noorder Licht, den opkomst, de grootfte glans, de trapsgewyze vermindering, en het einde van het-  VAN HÉT NOORDÊR LtCHT. 133. hetzelve naar myn vermogen verklaard. Ik zoude in tteer byzonderheedeti hebben kunnen uitweiden, indien de tyd my zulks vergund had: en, op zommige ftukken, met nog meerder kraehts kunnen aandringen, indien het my veroorloofd ware geweest hier met eenige Mathematifche figuuren en bewyzen voor den dag té komen- Doch ik heb liever myne gisfingen wat flaauwer willen voordellen , dan uwe aandagt , doof dezelve reeds beladen , nog1 meerder te vermoeijen. Ik betuig, na veele navorfchingen geduurende 16 jaren over dit .verfchynfel, na zelfs eenige honderdé Noor. der Lichten waargenomen, naauwkeurig afgeteekend, befchreeven, met de waarneemingen ten zelfden tyde op andere plaatzen genomen,en ook onderling, vergelee» ken, na de -ftelzels van andere wysgeeren naauwkeurig onderzocht te hebben, nog niets te hebben kunnen vini den dat eene meer nauwkeurige verklaaring der Noorder Lichten geeft dan dit ftelzel van den Heer mairan 't welk ik heeden heb voorgedragen. En die verkla^ ring koomt my des te waarfchynlyker voor, dat ter zelfder tyd dat zy aan alle de verfchynfelen voldoet, zy ook met het verband, dat 'er tusfchen het Noorder Licht en het Zodiakaal Licht zeer zeeker h en afgefcheiden van alle onderftellingen, is, volmaakt overeenkoomt* zo wel als met alle de uitwerkingen, welke natuurlylc uit den inval en de vermenging van het Zodiakaal Licht met onzen Dampkring volgen moeten: want wederom is het zeeker, dat dit Licht in onzen Dampkring valt, en eenige uitwerkzels te weeg moet brengen. Dit hangt van geen onderftelling af. , Dan waarom Myne Heeren thans van waarfchynlykheid gëfproken? waarom uw oordeel vooruitgelopen? Waarom te fpreeken , over het geen thans niet my, maar alleen L Tj  3.2.% REEDENVOERING OVER DE OORZAAKEN U liaden past te beoordeelen ? — My past veel beeter TJ voor myne ftoutheid van U het reeds byna verworpen fystema van m ai hapt, weder voorgefteld, en als waar» fchynlyk aaugepreezen, liever dan een ander tbans algemeener aangenomen , voorgedragen te hebben, verfchoning ta verzoeken, en Uvoor de my verleende aandagt, die ik , misfchien te veel op uwe goedheid (leunende, meer dan betaamlyk was, gevergd (heb , te bedanken. -■ Doch waarom zoude ik, wat ik denk, verborgen hebi ben ? veel meer zal het dienftig zyn dat ik myne gigfin-. gen geheel aan U overgeeve: het noodig licht, dat my pp die ftuk ontbreekt om tot zeekerheid te geraaken, van U ontleene: en, indien 'er onder onze medeleeden zyn , die een ander gevoelen zyn toegedaan , dezelven verzoeke dit ook op hun beurt voor te ftellen (*). » Dit is immers Myne Heeren het voornaamst nut van vvysgeerige byeenkomften, dat men zich onderling verlichtte, en door vergelyW'ig van verfchillende gevoelens eindelyk tot de waarheid geraake. — Deeze nuttige gevolgen, de ontdekking, namenlyk, en debeyestiging der. (*) Een kundig Lid deezerMaatfcliappy, de Heer w, van jjarneveld, heeft reeds aan dit verzoek voldaan , door het voorleezen eener proefondervindelyke verhandeling over de gelykenis der verfchynfelen van het Noorder Licht met die, welke de Eleétriciteit in het luchtleedige voortbrengt: welke keurige proeven ik zyn Ed. toen in de vergadering zelve met veel juistheid heb zien doen. ■ Niets kan meer ter bevordering der weetenfehappen ftrekken, dan deeze billyke vryheid om zyne gedagten voor te draagen en teverdeedigen, 't geen in deeze Maatfchappy gefchiedt zonder dat de vriendfphap'erdoor gefloord wordt.  VAN HET NOORDER LlCHT. Ig^ der waarheid, de verbanning van dwaalingen, het onderwys der leergierigen, de toeneeming van liefhebbe. ry en drift tot eedele Kunsten en Weetenfchappen , zyn dat geen 't welk het algemeen fteeds van deeze inftelling en van uwen yver verwagt. Eene verwag* tuig, aan welke gy lieden,Myne Heeren,allezins door uwen arbeid beantwoordt.