OUDE en HEDENDAAGSCHE AL GEMEEN E WE RELDLTKE GESCHIEDENIS. EERSTE DEEL.   OUDE en IIEDENDAAGSCHE ALGEMEENE tV E R E L D L T K E GESCHIEDENIS. GEVOLGD NAAR HET FRANSCIf VAN D E_N HEER Abt MILLOT, Lid van de Academie der Weetenfchappen van Lions en Nanci. EERSTE DEEL. de oude geschiedenis. Te AMSTERDAM, Ey T N T E M A en T I E B O E L. MDCCLXXVI.   VOORREDEN. Gelyk ik reden heb om voldaan, ten uiterjlen voldaan, te weezen, over de toegenegenheid en graagte, met welke myne Landsgenooten, de Vertaalde Oude en Hedendaagfche Kcrklyke Gefchiedenisfen van mosheim, benevens de Noodige Ophelderingen diens Werks, ontvangen hebben; zo voed ik gegronde hoope, dat deeze Oude en Hedendaagfche Algemeene Wereldlyke Gefchiedenis , welks Eerfte Deel thans het licht aanfchouwt, een foortgelyk gunftig lot zal bejegenen. Ik heb, als Ver taaier, en wat ik meer daar aan deed, niets verzuimd, wat kon ftrekken om het zulk een onthaal waardig te maaken; en een enkele oogflag is genoeg om elk, die het Boek opvat, te doen zien, dat de Drukkers, door eene nette en zindelyke uitvoering^, het hunne daar aan toebragten. — Het zal noodig en myne taak, in deeze Foorreden, weezen , den gunftigen Leezer eenig verjlag te geeven van den aanleg, aart en fchikking deezer Gefchiedenisfe. De eene Letterarbeid brengt, als 't ware, den anderen voort; dit was ook ons geval. Met het vervaardigen der gedagte Kerkïyke Gefchiedenisfen bezig zynde, kwam ons niet zelden voor den geest, hoe eene dergelyke Wereldlyke Gefchiedenis , by dezelve wonder wel zou voegen, om tot eene wederga te dienen. Dit ontwerp kreeg by ons meer en meer ingangs. Doch wy zagen teffcns de bezwaarlykheid om 't zelve te volvoeren. Een eigen Werk, van zo langen adem, op te zetten, 't welk verdiende by dat van mosheim geplaatst te worden} willen wy} in opregtheid, be* 3 ken-  vi VOORREDEN. kennen, Aagt ons een vermeeten beftaan, it geen door den uitflag ons, veelügt, zou befchaamen. Dit veroorzaakte veel om- en uitziens, of wy ook in 't Latyn , Engelsch of Fransch, een nog onvertaald Werk konden vinden , beantwoordende aan ons oogwit. Vergeefsch was een geruime wyl ons zoeken. Wy vonden dit te breedvoerig, dat te kort, een ander, in weezenlyke deelen, zeer gebrekkig. Bykans zagen wy 'er van af. Eindelyk kwam ons in handen, Elemens d'Histoire Générale, par M. 1'Abbe mileot, des Academies de Lyon & de Nancy. Dit voldeed in groote maate aan ons inzigt, om eene Gefchiedenis op te leveren, niet beftaande in een droog en dor verhaal van Voorvallen; in eene verdrietige opgave van Naamen, Jaar-en Dagtekeningen; maar die een Tafereel maalde van de onderfcheide Volken, de verfchillende Regeeringsvormen, waarin groote Tydperken werden vastgejleld, van welke men, als op zo veele hoogten geplaatst, eene lange reeks van Gebeurtenisfen, aan elkander verbonden , overziet. Eene Gefchiedenis, met één woord, ,, die ons", op dat ik my hier bediene van woorden, wel eer uit de pen van den grooten F o Nteneele gevloeid, ,, den fchouwburg opent van „ de geduurige omwentelingen der Menschlyke zaa„ ken; de opkomst en den ondergang der Staatcn, „ der Zeden, der Gebruiken, der Begrippen, el5, kander fleeds opvolgende, voor oogen fielt; en die fnelle, fchoon onmerkbaare, beweeging, welke al„ les mede Jleept, en gejiadig het Tooneel des Aard„ bodems verandert, vertoonf (*). De Abt millot, van den aanleg zyns Werks fpree- (*) Fontenelle, Preface dt VRisteire de l''Aca.dsm.it Royale des Sciences, P. XIX.  VOORREDEN. vu fpreekende, laat zich dus hooren: „ Zints de Staat „ van Parraa Prinfen, uit het Vorstlykst bloed van „ Europa voortgefprooten, tot Oppervorsten gehad „ hebbe, heeft men daar veele nutte vastftellingen „ gemaakt, gefchikt om kundigheden te verfpreiden , „ die fieeds ten nutte der Volken ftrekken. Inzon„ derheid ismen bedagt geweest, om de Gefchiedenis „ ten onderwys des Aclels te doen dienen. Over„ tuigd, dat*deeze. eene der beste Schooien is, om „ de Burgers verfiandig en- waarlyk braaf te maa„ ken, heeft men de middelen opgefpeurd, om de „ beoefening daar van gemaklyk te doen worden, en „ ten meesten nutte in te rigten. Ik heb de eer ge„ had, om, ter volvoering van een zo loflyk als ge. „ wigtig oogmerk, het myne toe te brengen; en, op „ last van den Infant Don fkrdinand, Hertog van Parma, in den Jaare MDCCLXVIII, des„ wegen een Ontwerp in 't licht gegeeven". In,dit Ontwerp, '£ welk wy niet noodig agten geheel te vertaaien: dewyl hetgedeeltlykeen Plan behelst van de Leerwyze, in die Kweekfchoole vastgefteld, verMaart de Abt millot, onder anderen. „ De Ges, fchiedenis, aangemerkt als een enkel voorwerp van „ nieuwsgierigheid, verdient onze aandagt ten „ hoosften; dewyl zy het groot fchouwtooneel „ des Menschlyken Geflachts voor ons open fchuift. „ Maar -niet min nuttig dan vermaaklyk zynde , „ bekleedt dezelve eenen voornaamen rang onder de „ Letteroefeningen ; naardien zy Staatsmannen en „ Burgers kweekt. De Zede- en Staatkunde hebben „ beide haare onderfteuning noodig. Bovenal dient „ zy om het oordeel te Jlypen en het gedrag te rege„ len: met één woord, de Gefchiedenis mag met „ regt, naar cicero's taal, de Leermeestresfe „ des Levens heeten; doch dan moet dezelve min s, eene Schoole van Geleerdheid, dan van Smaak, * 4 „ Waar-  vin VOORREDEN. Waarheid en Wysheid weezen; dan moeten wy „ 'er lesfen in aantreffen, toepasfelyk op alle Lee,, vensftanden, Beroepen en Bedieningen, waarin ,, een braaf Burger, het Vaderland dienst doende, „ zyn eigen geluk bevordert. ., Het beftek onzer Algemeene Gefchiedenisfe „ zal, ten dien einde, zo kort zyn als mogelyk is, „ zonder zich op te houden met netelige Gefchilftuk3, ken, waar over de Geleerden twisten, of met „ kleinigheden, die alleen het geheugen onnuttelyk „ overlaaden. — Uit een' zo onuitputlyken voor,, raad van ftoffe, zullen wy alleen het hoofdzaakj, lyke kiezen. Tydrekenkundige zwaarigheden , 3, niets beduidende Naavorfchingen , Naamcn en 3, Gevallen, die weinig betekenen, daar laatende, 3, zullen wy ons bevlytigen om een rechtmaatig 33 denkbeeld te geeven van al het weetenswaar„ dige. „ De Gewyde Gefchiedenis behoort, flrikt ge~ 3, fprooken, tot den Godsdienst, en is de grondflag 3, der Christlyke Opvoeding; wy veronderftcllen „ dezelve als bekend. Van het Joodfcbe Volk, zo 3, beroemd, door de Wonderen der Voorzienigheid, 3, en op eene bovennatuurlyke wyze beftuard, zullen 3, wy eenige hoofdtrekken opgeeven, en de Gebeur„ tenisfen aanwezen, waarin zy betrekking hebben 3, tot andere groote Volken. ,, De Oude Gefchiedenis levert zeer aange33 legene byzonderheden op, met betrekking tot de ,, Zeden, de Wetten, het Staatsbefiuur, de Kun3, ften en Weetenfchappen der vroegfte Volken. Wy zullen deeze onderwerpen breedvoerig genoeg ver„ handelen om 'er kundigheden uit op te zame,, len, en met de noodige Oordeelkunde daar om„ trent te werke gaan, om de dwaalingen van ee- ni-  VOORREDEN. ix „ nige al te ligtgeloovige Gefchiedfchryvers te ver- „ Schande, in de daad, zou het weezen, de „ Grieken en de Romeinen , onze Leermeesters en „ Voorbeelden, in veele gewigtige ftukken, niet „ byzonderder te kennen. Zo verre de paaien van „ ons beftek toelaaten, zullen wy de groote Gebeur„ tenisfen dier Volken ontvouwen, en ons meer toe„ leggen om de uitwerkzels hunner Staatkunde en „ Geaartheid na te gaan , dan om in een breed ver„ (lag te treeden van hunne Oorlogen, en wat meer , van dien aart in hunne Jaarboeken voorkomt.. „ Eenefchets dier Volken bevat, in een kort bejtek , „ de beginzels eener menigte van de weezenlykjte „ kundigheden. „ De Hedendaagfche Gefchiedenis, die wy ee„ nen aanvang doen neemen met de Grondvesting des „ Franfchen Ryks, is, buiten twyfel, noodzaak„ lyker dan de Oude Gefchiedenis; doch ook met „ meer zwaarigheden omz-et; ontftaande uit de bar„ baarschheid der Eeuwen en der Volken, als mede „ uit de menigte en het onderfcheid der Staaten. Ly „ vordert eene byzondere fchikking, om de herhaalingen te fchuuwen, waar toe wy onvermyde„ lyk zouden vervallen, als wy het ondernamen, „ elk gedeelte afzonderlyk te behandelen. Het dagt „ ons noodig, de Algemcene Gefchiedenis zoda„ niger wyze te voor te draagen, dat alles aan l, één hing door een onafgebrooken draad van uit„ fieekende Gebeurtenisfen, die den geest teffens tot „ een leiddraad diende in de veelvuldige bogten en „ wendingen van deezen wyduitgeftrekten en kronke„ ligen doolhof. ■ - \ „ Veelvuldige, en wel van elkander onderjcheide, „ Tydperken, zullen pekken om de orde te bepaa„ len , en de aanéénf'chakeling van de ftoffe der Ge- * 5 s;fc'lle~  x VOORREDEN. „ fchiedenisfe aan te wyzen. Wy zullen doorgaans, „ onder elk Tydperk , eenige ftukken, tot de alge„ meene keten niet behoorende, of die een dieper onderzoek, een wydluftiger ontvouwing, eifchen, j) afzonderlyk behandelen. ,, De Wctgeeving, het Staatsbeftuur, de Zeden, „ de heerfchende Volksbegrippen, de oorzaaken der vöornaamfte Omwentelingen, de grondflagen van het Wereldlyk Rcgt, maar al te weinig bekend, de vorderingen en afdwaalingen van 's Menfchen verftand, de uitvinding der Kunften, de nieuwe Ontdekkingen, zullen wy met alle zorgvuldigheid s, voordraagen; het altoos in 'f oog houdende om de beste beginzels vast te ftellen, en het oordeel te „ bepaalen tot alles, waar by het Menschdom waar„ lyk belang heeft. — Wy zullen gewaagen van be„ roemde Mannen, die, door hunne daaden of wer„ ken, zich eenen onfterfiyken Naam verworven hebben: en ook de gelegenheid waarneemen, om, ten minften eenigermaate, zodanige Volken te ,} doen kennen, die, zonder tot het Stelzel van Eu>, ropa te behooren, ftoffe van nutte waarneemingen „ opleveren. j, De Kcrklyke Gefchiedenis, zints den tyd van CONSTANT IN US DEN GROOTEN, bykans „ fleeds vermengd zynde met de Wereldlyke Gefchiedenis , kan 'er niet van afgefcheiden blyven; zy „ gaan hand aan hand. En deeze zal ons den Waa„ ren Godsdienst leeren onderfcheiden van de misbruiken des By geloofs , en de buitenfpoorigheden „ der Geestdryyerye. „ In deezer voege zal onze Algemeene Gefchie„ denis, eigenlyk gefprooken, eene beoefening des „ Verftands wcezen, gefchikt om de waare Wys„ heid te verkrygen, die, door de kennis van ?, den Mensch en der Menschlyke zaaken, ons „ leert  VOORREDEN. xi „ leert over alles een regtmaatig oordeel te ftry„ ken, en in alle omstandigheden voorzichtig te han„ delen'''. Agtervolgens dit Ontwerp is zyne Algemeene Wereldlyke Gefchiedenis, die , in den Jaare MDCCLXXII, te Parys, het licht zag, ingerigt. Ten opzichte der Oude Gefchiedenis voegt onze Abt, in zyne Voorreden, 'er nog deeze weinige aanmerkingen nevens. ,, Eenige Hedendaagfche beroemde „ Mannen hebben de Oude Gefchiedenis al te zeer „ verfmaad. Huns agtens zou men dezelve bykans „ te eenemaal uit de Schooien en de Boekeryen der „ beschaafde Wereld moeten verbannen; dewyl „ zy, zo valsch als onnut, daar eene plaats over„ weldigt, die aan weezenlyker Letteroefeningen „ toekomt. ,, Ongetwyfeld moet men aan de Oude Gefchie„ denis, gelyk , in vroeger en tyde, vaak gedaan is , ,, den voorrang niet geeven boven voorwerpen, by welken wy veelmeer belangs hebben; of dezelve, „ ten algemeenen gebruike, overlaaden met kleinig- heden, en een last van fchoolvosferye; men behoort zorge te draagen, dat ze niet ongerymd worde „ door verdichtzelen, of walchlyk door nuttelooshe„ denen eindelyk geen gewigt te hangen aan 't „ geen enkel zou dienen om het geheugen te bezwaa,, ren. „ Maar de Oude Gefchiedenis, binnen behoorly,, ke paaien beperkt, is, behalven dat zy de nieuws■>■> gierigheid kragtig uitlokt, een bron van kennisfe , „ waar uit wy, met weinig moeite, de allerdier„ baarfte kundigheden kunnen putten; ja ook be„ ginzels van de noodzaaklykfte kundigheden haa„ len. Dezelve uit dit oogpunt befchouwende, heb ik myne vlyt aangewend, om het weezenlyke byjj één te brengen in een kort en klaar Werk, 't geen „ de  xii VOORREDEN. „ de voornaamfte waarheden behelst, en zo treffend „ my mogelyk was voordraagt. ,, De AJgemeene Historie van bossuet, een „ der meesterflukken der Eeuwe van lodewyk den XIV yftelt, met zyne welfpreekende kortheid , 53 fl-gts eene tydrekenkundige aanêénfchakeling van ,, Gebeurtenis/en voor oogen, ontbloot van omftan,, digheden en berigten ; om dezelve te leezen, moet „ men , over zulks, in de Gefchiedenis reeds „ bedreeven zyn. Het laatfte gedeelte van dit „ Werk, waar in die beroemde Kerkvoogd handelt „ over de Zeden, het Staa: sbejluur, enz;, is vol ,, verhevene bedenkingen, die niet te veel overwoo„ gen kunnen worden; doch het eischt, desgelyks, 5, Leezers, in de Gefchiedenisfen kundig. Bos,3 suet heeft, als een groot en verjfandig Man, zyne voorgenome taak volvoerd. Wyk ik zom„ tyds van zyne denkbeelden af, het is om dat de ,, onvermoeide arbeid van geleerde Mannen ftukken ., opgeklaard heeft, die, ten zynen tyde, nog niet „ genoeg ontdekt waren. De Heer gogüet( in „ 'i byzonder, heeft ons veel regtmaatiger bcgrip,3 pen over de Oude Volken opgeleverd'''' (*)• 3, Te groote langwyligheid, te weinig oordeel-. ,, kunde, zyn gebreken, die men doorgaans aantreft ,, by rollin, wiens Gedagtenis en Schriften al„ toos eerwaardig en dierbaar zullen weezen. Mogt 3, ik eenen weg, geheel van den zynen verfcbillende, „ injlaande , hem nagevolgd hebben in de deugdlyk33 heid van gevoelens, die zyne veder bejluurde! „ Vallen 'er eenïgen over, dat ik veel meer, dan „ de evengemelde Schryvers, ftil geftaan heb op de „ buitenfpoorigheden der Ligtgeloovigheid van het „By- (*) Gocuet, Origine des Loix, des Gouvememens, (fc.  VOORREDEN. xnt 5, Bygeloof: ik moet hun, met weinig woorden, „ zeggen, dat Ligtgeloovigheid de Moeder van „ Dwaaling; en Bygeloovigheid eene Vyandin is van dien Hemelfchen Godsdienst, dien de Chris„ tenen voor den regel van hun gedrag erkennen, „ en voor het onderpand van hun hoogfte geluk hou,j den''. Op deezen trant /preekt de Abt mi l lot van den Aanleg en den Aart zyns Werks; hadden wy niet bevonden, dat hy aan dit plan beantwoordt en voldoet, wy zouden hem, ah zo veele anderen, onaangeroerd gelaaten , en de moeite der Vertaalinge, of Naavolginge, niet op den halze genomen hebben. Verwagt geenzins, dat wy eene loffpraake, over onzen Voorganger, zullen opftellen. Dien lof zon men verdagt houden, en aanmerken als wierook, gedeeltlyk ons zelve toegezwaaid. Veel liever willen wy, en dit zal vry meer afdoen, het oordeel, door de ftrengfte Boekbeoordeelaaren in Europa over dit Werk geftreeken, in onze Voorreden plaats geeven. , Wy hebben hier voor ons', dus luidt hunne oordeelvelling over de Oude Gefchiedenis, , een , Werk , 't welk den Schryver eere aandoet, en niet ,■ kan nalaaten zeer veel toe te voegen aan de agting , , door hem reeds in de Geleerde W°reld verworven . , Het eerfie gedeelte (in Vier Deelen) behelst eene , korte, klaare en onderfcheidene befekouwing van het , nuttigfiein de Oude Gefchiedenis: het is niet opge, vuld met geleerde en verdrietige uitpluizingen van , twyfelagtige en betwiste ftukken: noch ook met tot , kleinigheden vervallende omftandige verhaalen van , Veldjlagen, Belegeringen en Vredeverbintenisfen; , de Abt millot bepaalt zich tot veel gewig, tiger ftukken: te weeten, die de Zeden,het Staats, beftuur, de Geaartheid, de Kunften en Weeten- ,/chap.  siv VOORREDEN. , fchappen der Oude Volken betreffen. — Veelen , zullen, ongetwyfeld, denken, dat hy over deeze i gewigtige ftukken al te fchielyk en haastig is , heen geloopen; doch elk onpartydig Leezer zal , gereedlyk toeftemmen, dat hy de aandagt van een , ieder, die de Gefchiedenis beoefent, vestigt op het , geen daar in allergewigtigst is; dat zyne aanmer, kingen oordeelkundig, vry en manlyk zyn, en hy , een aangenaam, inneemend en leerzaam Gefchied, fchryver is (*). Van millots Hedendaagfche Gefchiedenis fpreekende, luidt het oordeel deezer Keurmeesteren: , Het tweede gedeelte van dit hoogfchatbaar Werk, , (in Vyf Deelenf) de Hedendaagfche Gefchiede, nis bevattende, doet geen minder eere aan het oor, deel en de bekwaamheden van den Amillot, , dan het eerfte. Het is niet gefchikt ten gebruike , van Kinderen, fchoon een verftandig Meester ver, fcheide deelen van H zelve, met zeer veel vrugts , , konne gebruiken; maar voor de zodanigen, die, , in hunne Letteroefeningen, reeds eenige voortgan, gen gemaakt hebben, en voor Perfoonen, in de , drukke bezigheden deezes leevens ingewikkeld, en , die, egter, verlangen eene algemeene Gefchied, kundige kennis te bezitten; doch weinig tyds over , hebben om daar aan te befteeden. Allen den zo, danigen pryzen wy , met genoegen, dit Werk aan; , in de daad,wy kennen geen Gefchiedkundig Werk, , ''ï welk, in een zo beknopt begrip, zo veele nutte , kundigheden behelst, of beter gefchikt is om liefde , tot Deugd en Vryheid in te boezemen, en nutte , Leden voor den Burgerftaat te vormen. Des , Schryvers beginzels zyn uitgebreid, vry, en man- > hk> (*} Mcnthly Riview, Appendix, Vol. XLVIIf. p. 5S9.  VOORREDEN. xv y lyk; hy plaat si de aangelegenfte voorwerpen voor , zyne Leezers difovyls in een nieuw, en meest al~ , toos in een zeerfterk en treffend, licht, en zyn ftyl, j fchoon zomtyds wat zwellende, is doorgaans klaar, , kort en fchoon. , In dit tweede gedeelte bepaalt hy zich bykans , geheel en al tot de Gefchiedenis van Europa, en , vermeldt alleen zodanige Gebeur tenisfen als noodig , zyn van zyne Leczeren geweeten te worden, om , hun in fiaat te ftellen tot de beoefening der Ge, fchiedenisfen van by zonder e Volken. De vroegfie , Eeuwen loopt hy kort lyk over, zonder zich flaafsch , aan de Tydorde te binden, houdende de orde der , zaaken, en derzelver betrekking tot de belangen der , Maatfchappye, van meer belangs dan die des Tyds. , Waarheid en Nutlwid zyn de voornaamfle einden, , welke hy bedoelt. — Wy noodigen een ieder uit , om dit Werk te leezen, te herleezen; de moeite , en tyd, daar aan befleed, zullen zy overvloedig , beloond en vergoed vinden, en, met ons, den , Abt millot niet alleen cierlyk en kundig, , maar met weinig , zeer weinig, uitzonderingen, , een opregt en onpartydig Gefchiedfchryver noe, men' (*). Naa dus veel van het oorfpronglyk Werk gezegd te hebben, moeten wy ''er nog iets van onze Vertaaling, of Naavolging, byvoegen. Naa volging, zeg- ik; dewyl ik my zo flipt niet aan millot gehouden heb, dat het eigenlyk eene Vertaaling mag heeten. — Van de befchroomde Overzettingen, door den groot en Engelfchen Dichter dryden niet onaartig genoemd, de kunst van op de hielen eens Schry■ vers te flappen, waar in men hem, van woord tot woord, Cs) Mohtjly Review, Appendix L. p. 535.  xvi VOORREDEN. •woord, volgt, '£ welk, in veele gevallen, behoudens eenen goeden zin, onmogelyk, en in de meeste befpotlyk is, en waar door menig Werk misvormd en onverstaanbaar gemaakt wordt, hadden wy altoos een afkeer; welk ons ook bewoog een vryer trant, in de Vertaalinge van mosheims Kerklyke Gefchiedenis , te volgen. Dit heeft onzen Landgenooien behaagd, en wy hoopen dat zy ons des weder dank zullen weeten. Zonder deezen voet te houden, hadden wy ons , cp veele plaatzen, verpligt gevonden, het Wirk met niet weinig Aantekeningen te verzwaaren. Die ''er nu in gevonden worden, zo van millot, als van ons, zyn zeer kort, en dienen meer endeels tot aanivyzing van ftukken, voor welke eenig byzonder gezag moest bygebragt worden, of die een breedvoeriger verjlag vorderen, dan ons tegenwoordig Werk kon infchikken. — Verfcheide keeren verzenden wy onze Leezers tot de Algemeene Historie, befchreeven door een Gezelfchap van Geleerde Mannen in Engeland. Een altoos agtenswaardig Werk; doch van eene groote uitgebreidheid. In 'ï zelve kunnen zodanige Leezers, wier fmaak tot de Gefchiedkunde, door 'i leezen deezer Algemeene Wereldlyke Gefchiedenis , wordt opgewakkerd, en, jlaat my deeze uitdrukking vry, als getergd om aan eene ryklyker voorziene tafel aan te zitten, eene ruimer voldoening vinden. Ten welken einde wy dien arbeid der Engelfche Geleerden ten hoogften aanpryzen (*). Wei- (*) Dit uitmuntend Werk, in XIX Deelen, in 4to. (behelzende de Oude Historie,) wordt by de Boekhandelaars, de Wed. G. de Groot en Zoon, P Schouten, P. van der Eyk en D. Vygh, voor een maatigen prys afgeleverd; terwyl de Hedendaagfche Historie, reeds verre gevorderd en uitgegeeven, by hen op de Pers is.  VOORREDEN. xvit Weinig hebben wy van onzen Voorganger agterwege gelaaten: hier en daar iets bygevoegd. En wy agten het onnoodig van elke byzonderheid rede te geeven. Wien het gelust onze Naavolging met het Oorfpronglyke te vergelyken, zal terftond zien wat ons, op de meeste plaatzen, tot die veranderingen bewoog. De groot/te, en in H oog loopendfie, in het Eerfle Deel, is de Gefchiedenis des Joodfchen Volks, welke onzes inziens, de Abt millot, als elk bekend, te kort, en in zeer weinig bladzyden, afhandelde. Wy hebben daar aan, zo wy vertrouwen , een voeglyker grootte, en eene gedaante gegeeven, meer overéénkomende met de fchetzen der overige Volken. Het Franfche Werk beftaat uit Negen Deelen; Vierde Oude, en Vyf de Hedendaagfche Gefchiedenis betreffende; hier mede zal ons Werk volkomen zyn; behalven dat wy een Algemeenen Bladwyzer, over het. geheele Werk, zullen vervaardigen, die een Tiende Deel zal uitmaaken. — Verwagt agter het Tweede Deel een Tafel van de Oude Aardryks-Befchry ving, die kort is; doch al het noodige behelst tot 'een beter verftand van 'i geen daar omtrent in ,t Werk voorkomt. Desgelyks zal, aan het Jlot van het Vierde Deel, of het laatfte der Oude Gefchiedenisfe , een Tydrekenkundige Tafel geplaatst worden, gefchikt, om, met eemn opjlag van het oog, de Tydperken der voornaamfte Gebeurtenisfen te ontdekken. Dusdanig een Tydtafel der aanmerklykfte voorvallen, in de Hedendaagfche Gefchiedenisfen, tot de Vyfciende Eeuwe, zal het Eerfte Deel der Hedendaagfche Gefchiedenisfen ,of het Vyfde Deel van ,t geheele Werk, befluiten. Zo veel hadden wy u teberigten, Leezers, van deezen onzen Letterarbeid: ontvangt denzèlven in uwe gunjle3 en moedigt, door zulk een onthaal, on* "s zen  xviii VOORREDEN. zen yver aan, om de zaak der Waarheid, der Deugd, en des Godsdiensts, te bevorderen; gelyk wy geen edeler taak kennen dan deeze, agtenwyde uur en, van de waarneeming onzes gewigtigen Beroeps udtgekogt, nooit beter befteed dan met daar aan de hand te Jlaan, om onzen Land-en Tydgenooten, ja (wy durven ons met die ftreelende hoope vleijen,~) laatere Gejlachten, waarlyk nuttig te weezen. I N-  INLEID ING. Een onuitöogbaare loopbaane opent zich voor ons. Het is de ruimte der Eeuwen, en van het Heelal, welke wy moeten doorloopen; de kennis van bet Menschlyk Geflacht is het oogmerk onzer nafpeuringen: ongetwyfeld is 'er geen onderwerp 's Menfchen nieuwsgierigheid waardiger. Hy kan, met vrugt, de Verfchynzels der Hemellichten, de Voortbrengzels der Aarde, alle de Rykdommen , alle de fchoonheden der Natuure, dat fchitterend tooneel , van de Grootheid en Wysheid des Scheppers, befchouwen. Maar de opkomst, de voortgang, de val der Volken en Ryken; de wonderbaare uitwerkzels der Driften, en van het Vernuft; de verbaazende verfcheidenheid der Wetten, der Zeden, der Gebruiken , der Begrippen; de Gebeurtenisfen, die zo dikwyls de gedaante der Wereld veranderd hebben; met één woord, de voorwerpen, welke de Gefchiedenis hem voor oogen ftelt, betreffen hem op 't nauwlte. Van deeze niets weetende,zou hy als een Vreemdeling in zyn Vaderland weezen, onkundig van de Menschlykheid, en, bygevolge, buiten ftaat, om aan de fchikking, die hem aan zyne Natuurgenooten verbindt, te beantwoorden. „ De Gefchiedenis", fchryft cicero, „ is de fakkel der Waarheid en de ** 2 Leer- IIoc zeer de Gefchiedenis den Mensch betreft. Zy doet ons den Mensdi kennen.  Haare. uitwerkingenop het Verftand en het Hart. Twee repels der Gefchiedkunde;hetwaare te zoeken, en zich tot het nutte te bepaalen. (*) Lux Veritatis, magistra Vita. Ciceronis Orat. Lib. JI. 9. xx INLEIDING. - „ Leermeestresfe des Leevens" (*). Deeze kortbondige loffpraak doet 'er ons alle de voordeden van kennen. Is 'er, in de daad, ééne dwaaling, en één fchadelyk vooroordeel, waar voor de Gefchiedenis ons niet kan hoeden, door het tafereel der bedriegeryen en dwaasheden, tot welke de Menfchen vervallen zyn? Is 'er ééne Ondeugd, waar van zy ons, in eene menigte van voorbeelden, de wanftalligheid en rampzalige gevolgen niet affchildert ? Is 'er ééne Deugd, voor welke zy ons geene hoogagting en liefde inboezemt, de gedagtenis der braave Mannen in zegeninge houdende? Is 'er ééne omiïandigbeid des leevens, op welke wy haare lesfen niet met vrugt kunnen toepasfeu ? Kan men , van den Throon der Vorften , tot het ftille vertrek des Wysgeers, één Leevensftand bedenken, die niet min of meer nuts weet te trekken van haare onderrigtingen ? Doch men zou zich zeiven verliezen in de onmeetlyke uitgeftrektheid deezer. loopbaane, als men enkel op 't geval af, en zonder beginzelen, voortging. Twee zeer gewigtige grondregels moeten ons in de Gefchiedkunde beftuuren. De eerfte, in alles de Waarheid te zoeken; de tweede, ons tot het Nutte te bepaalen. Anderzins zal de Gefchiedenis zelve een bron van dwaalingen worden; en het voortreflyke, daar in opge-  INLEIDING, xxi 'geflooten, zal verlooren gaan door het inmengzel van niets beduidende beuzelingen. Hoewel ieder Gefchiedfchryver belydenis doet van de Waarheid te fchryven , zyn de meeste oude Gefchiedfchriften met verdichtzelen opgevuld.' De leugen komt zomtyds weder te voorfchyn, door de pen der laatere Schryveren. Het is dikwyls genoeg, dat een Schryver van naam valschheden te boek geflaagen heeft, om anderen dezelve, met een blind vertrouwen, te doen herhaalen. Het gezag neemt in ; men wil liever gelooven dan onderzoeken. Hier door is het dat alles, wat het belang, de trotsheid, het bygeloof, de onkunde, de geest van partyfchap, het Volksvooroordeel uitgebroeid,en door bedriegery geftaafd heeft, zich derwyze onder het waare vermengd vindt, dat deeze gewrogten van valschheid,, van Eeuw tot Eeuw, daar mede gepaard gaan. Zien wy niet dagelyks tegenftrydige vernaaien van dezelfde gcbeurtenisfen, gansch ongelykvormige afbeeldingen van denzelfden Perfoon, tastbaare valschheden, die in de Gezelfchappen rondloopcn, en plaats krygen in de Boeken? Dat wy daar uit oordeelen over de ontelbaare Dwaalingen, ons door de Oudheid overgeleverd. De Godlyke Openbaaring is alleen weezenlyk waar; alle overige Schriften zyn dikwyls met onwaarheden vermengd. Indien wy geene andere Gefchiedfchryvers hadden, dan oordeelkundige, verftandige, nauwkeurige en opregte Mannen, zou het genoeg weezen de voornaamfte Hukken, ** 3 uit Ontelbaare Iwaalingen >einengd in le oude Gechiedcnis. Bronnenvan dvvaalingen en onwaarheden, in de Gefchjedeni».  Wy moeten onderzoeken en kiezen. De Twyfeliary zo onicJelyk als eene buiten- xxrr INLEIDING, uit hunne Werken, over te neemen, om een getrouw tafereel te maaien van de Volken en de Gebeurtenisfen , door hun befchreeven. Doch ongelukkig hebben deezen zoeken te behaagen door het wonderbaare, geenen hunne Medeburgers te flreelen door harsfenfehimmen: eenigen wilden de Bygeloovigheden, van hun omhelsd, grondvesten , anderen voldoen aan den haat, tegen Volken of byzondere Perfoonen opgevat; veelen, tot dwaasheid toe, bygeloovig, hebben , ter goeder trouwe, alle de aangenomene overleveringen voort verhaald; niet weinigen, listig op llaatkundige ftreeken afgerigt, bedekten de waarheden , ftrydig met hunne belangen en partydige inzigten , door dikke wolken. Eindelyk mangelde het den meesten aan noodige befcheiden, veele aan trouwe en opregtheid. Gevolglyk moeten wy (leeds op onze hoede weezen, geduurig de Oordeelkunde en de Rede raadpleegen, 't zy om zich voor dwaahng te wagten, 't zy om te fchifcen wat eene plaats verdient in de Gcfchiedenisfe, bovenal onder de verdichtzelen en oude vooroordeelen. Deeze Verdichtzels kunnen 'er inkomen; maar als gedenktekens van de zwakheid des Menschlyken verflands, en als bewyzen van de noodzaaklykheid des onderzoeks, ten opzichte van alle onderwerpen, waarop het Zegel der Godlyke Waarheid niet gedrukt flaat. Voor 't overige zou de Twyfelaary, in het ftuk der Gefchiedenisfe, niet min onredelyk weezen, dan eene blinde Ligtgeloovigheid. ' Moe-  INLEIDING, xxin Moeten wy niets als zeker aanneemen, om 1 dat 'er zo veel verdichts is ? Levert het eene genoegzaame rede op tot het verwerpen eener gebeurtenisfe, dat ze weinig waarfchynlykheids heeft? Behoort het getal en de hoedanigheid der getuigen, een getuigenis niet te bevestigen? Zouden kundige en belanglooze tydgenooten zich bedriegen, en heel het Menschdom kunnen bedriegen, omtrent zaaken, in 't openbaar gebeurd? Eindelyk, is het de ondervinding zelve niet, die ons toont dat wy verkeerd handelen, zo wel wanneer wy niets, als wanneer wy alles gelooven ? Herodotus kan ons hier van ten voorbedde (trekken, 't Geen hy ons heeft nagelaaten van de Jaarboeken der Egyptenaaren, is, voor een gedeelte, verdicht. Het fchynt, in den eerften opflage, dat wy hem ook moeten wantrouwen in zyn verhaal van de oude Egyptifche Gedenk/tukken. De Pyramiden, cgter, zyn,naa het verloop van zo veele Eeuwen, nog in weezen, en fpreeken ten voorJeele van dien Gefchiedfchryver. Dc P: iesters diens Lands hadden hem, door hunne vcrdichtzelvolle overleveringen, tot dwaaling vervoerd; doch wat hy met eigen oogen gezien hadt was waarheid , en dit heeft hy getrouw te boek gefield. Zonder deeze ryke (tof breeder uit te werken, voeg ik 'er alleen by, dat men leering kan haaien , door over waarfchynlyke gevallen, welker zekerhoid niet beweezen is, te redenkavelen. Hoe veel hooger zyn ze altoos te ** 4 ag- poorigeOn- 'elooYig- ïeid. Dit, door het voorbeeld van HERODOTUS, beweezen.  Geleerde navorfchingen den Geleerden ovei te laaten; en hoe wy ons van hunnen arbeid moeten bedienen. Wy behooren ons toe xxiv INLEIDING. agten dan loutere vercierde gebeurtenisren ? Zo noodig het, aan den eenen kant, is, het Waare te zoeken; van zo veel belangs is het, aan den anderen kant, zich tot het Nutte te bepaalen; 't welk wy als een tweede hoofdregel, noodig in het beoefenen der Gefchiedenisfe te neder fielden. Dat de Geleerden zich overgeeven aan het opvolgen hunner zinnelykheid, om kleinigheden na te fpeuren; dat zy uit de diepfle en verstafgelegenfle bronnen der Oudheid en Geleerdheid putten; dat zy alle de omftandigheden eener gebeurtenisfe uitpluizen, misfchien zullen zy, dat doende, daar uit eenige weezenlyke voordeelen haaien; maar zy hebben hier tyd toe , en wy moeten hunnen arbeid hoog agten, in zo verre dezelve "flrekt om 'de kundigheden der geletterde Wereld te vermeerderen. De oude Geleerden, wier Werken dikwyls maar al te zeer verwaarloosd worden , hebben het Gemeen dienst gedaan, door de onbebouwde Landen te ontginnen, op welke thans de heerlykfle Vrugten wasfen, en waar van wy de kostJykfle Oogflen inzamelen. De tegenwoordige Geleerden , meer gebruiks van de Oordeelkunde maakende, hebben ons nog weezenlyker rykdommen verzorgd. Het komt 'er voor ons op aan, om van hunnen arbeid alle mogelyke vrugt te trekken; en, ten onzen behoeve, aan te wenden, 't welk anderen alleen gebruiken tot voedzel hunner nieuwsgierigheid. • Het Geheugen is doorgaans te zwak, om den  INLEIDING, xxv den last eener uitgeftrekte geleerdheid te ; draagen; het Verfland te bepaald, om onderfcheiden eene groote menigte van onder ; elkander vermengde voorwerpen te zien. Voor het overige laaten de bezigheden, de gezelfchappen, aan weinig perfoonen tyds genoeg over, om de Gefchiedenis in haaren langen omweg, zo vol bogten, te volgen. Meer te willen leeren, dan men in Haat is te houden, is het middel om niets te weeten, of, 't geen bykans op 't zelfde uitkomt, het verward en verkeerd te weeten. En, eens gefield, dat men alles kon behouden, is het dan nog niet veel beter te leeren denken? Zelden, zeer zelden, gaat de juistheid van een beklonken Oordeel gepaard met een wonder fterk Geheugen. Wie zich, ten zynen nutte , wenscht, toe te leggen op de Letteroefeningen, moet zich voorfchryven, omtrent veele zaaken onkundig te blyven. En hy zal, indien hy wys is , deswegen geenc moeilykheid gevoelen. Ik begryp het plan van de beoefening der Gefchiedkunde niet, door den geleerden langlet dufresnoy opgegeeven (*"). Hy wil dat men alle de oorfpronglyke Schryvers zal leezen: een goede regel, in dc daad, wanneer men denzelven kan volgen. Verder meet by den tyd af, tot het leezen dier oorfpronglyke Scbryveren noodig, en betoont, inditfluk, eene zonderlinge fpaarzaamheid. Voor herodotus, by voorbeeld,. (*) Zie zyne Tabkttis Chronologiquis, e leggen op t geen wy in )ns geheu;en kunnen ïouden. Beoordeeling van het Plan , door LANGLET opgegeeven.  Voorwerpen, de aandagc veel waardiger. xxvr INLEIDING, beeld, fielt hy twaalf dagen; tien voor thucydides; zes voor xenophon; twintig voor livius, met de by voegzelen; tien voor polybius, en even zo veel voor TACiTus, enz. Men zou uit deeze tydsbepaalingen denken, dat de Gefchiedfchryvers zich laaten leezen als vermaaklyke Romans ; dat een Leezer, naa dezelve van vooren tot agteren doorbladerd te hebben , ze in 't hoofd wel begreepen, het pit en de kerne daar uit gehaald heeft. Maar, behalven dat de oorfpronglyke Werken zo gefchikt niet zyn voor elk een, wat uitwerkzels zullen dus ter vlugt gedaane leezingen te wege brengen, als men geen wonderen van vaardigheid en doordringendheid wil veronderflellen? Wat anders dan een mengelmoes van verwarde denkbeelden en woorden, veel eer gefchikt om het gezond verfland te belemmeren , dan het zelve te verlichten ? De oppervlakkige kennis, in de Gezelfchappen opgedaan, is beter te keuren dan die Schoolvosagtige geleerdheid, waarvan men, voor 't gezellig leeven, niets dan doornen kan verwagten. Wanneer zelfs iemand het geluk heeft om tot de bronnen te kunnen gaan, en de oorfpronglyke Schryvers te leezen , is hec nog zyne zaak aan het Nutte de voorkeus te geeven boven de voorwerpen van enkele Geleerdheid. Wat zal men dan niet moeten flellen, indien de middelen en de tyd ons ontbreeken, tot eene Letteroefening van de grootfle uitgeflrektheid? Hec is, in dit geval althans j dat het Nutte en Noodige ons  INLEIDING, xxvit ons paal en perk moet zetten. De kennis nu der Menfchen, en 't geen voornaamlyk het Menschlyk Geflacht betreft, de roerzeis der Driften, en de wentelingen des Lots; de ondeugden en deugden der Volken, en der voornaamfte Perfonadien; de invloed der Wetten en Gebruiken, de aart der Staatsbeftuuren, de beginzels en inzigten der Staatkunde, de oorzaaken van de opkomst en den val der Ryken; de ommewentelingen, door den Tyd, door de Wapenen, door Zedelyke Oorzaaken te wege gebragt; de geringe Gebeurtenisfen van groote uitwerkzels gevolgd; de gedenktekens der Dwaasheid , des Vernufts en der Wysheid, deeze alle zyn Hukken, by welker kennis men in 't algemeen belang heeft: dewyl niets gefchikter is om het Verfland te verlichten en het Hart te vormen, en de Bekwaamheden en de Zamenleevingsdeugden te ontwikkelen. Elk zal voor zichzelven in de Gefchiedenisfen lesfen zoeken, rechtftreeks tot zynen ftaat betrekkelyk. Maar men is bovenal een Mensch en een Burger. Dit zyn voornaame hoedanigheden : volmaakcn wy deeze, de andere zullen niet onaangekweekt gelaaten worden. Op onze gelegde beginzels afgaande, en ons tot het Nutte en Waare bepaalende, zullen wy, in navolging van eene reeks geleerde Schryveren, die in de duisterheden der oude Tydrekenkunde hunne dagen gefleeten hebben , den tyd niet verkwisten. Te meer, daar deTydrekenkundigen,die het meest met hunne Stelzels zyn ingenomen, min gelukkig flaagen in het bondig bewyzen van hun eigen Onzekerheid der TydrekenkundigeStelzelen.  xxvni INLEIDING, gen aangenomen Stekel, dan in het omverflooten van de Stekels hunner tegenflanderen. Allen hebben zy eene ontelbaare menigte zwaangheden op te Josfen (*). Wy verkiezen dan, zonder des moeilyk te worden, hever onze onkunde, in deezen, te bekennen, dan twyfelagtige Hukken voorware op te geeven. En overéénkomflig hier mede zal ik, noch den tyd van de Schepping der Wereld, noch van den Zondvloed bepaalen; en, zonder my aan eene Hipte Tydrekenkundige orde te binden, zo onderfcheiden mogelyk is, kortlyk opgeeven, 't geen onze aandagt meest verdient by de Oude Vol. ken. Vervolgens zal de Gefchiedenis der Grieken en Romeinen ons met de hand leiden tot die der Hedendaagfche Volken, by welke wy het meeste belang hebben. C*) De Leezer kan een volledig en welberedeneerd Bengt van byna alle Tydrekenkundigen, en deS ver geleerden Arbeid; vinden, in de horrede voor bit Eerfte Deel der Algemeene Historie van het Gezelfchap van Geleerde Mannen, in Engeland. J P OU-  OUDE en HEDENDAAGSCHE ALGEMEENE tVERELDLTKE GESCHIEDENIS. DE OUDE GESCHIEDENIS. EERSTE DEEL. ALGEMEENE AANMERKINGEN over de Oude Volken. Het grootfte gedeelte der oude Overleveringen fpreekt van een' tyd, waar op de verflrooide Menfchen, omzwervende in de Bosfchen, omringd van gevaaren en behoeften, alleen bedagt op, en bezig met het in 't werk Hellen van middelen, om, 't geen tot hun beftaan en behoud noodig was, te verzorgen, bykans, even als de Dieren, de aandrift der Natuure enkel opvolgden; en naar die neiging handelden, zonder regels, wetten, ondergefchiktheid, kunften, of eenigen ftandhoudenden band der Maatfchappye, te kennen. — Wy befpeuren nog , I. deel. A in DE OUDE VOLKEN". De Menfchen, in 'C eerst Wilden , in de meeste Landen.  DE OUDE ■ V0LKE1 Beginzels tier Ma; fcliappye. Menfchenceters. 2 ALGEMEENE in verfcheide Gewesten, de voetftappen van r dien Wilden Staat, zo vernederend voor het Menschlyk Geflagt. Ondertusfchen is de Mensch tot een gezellig :t- leeven, tot de Maatfchappy, gebooren. Eene natuurlyke aandoening wekt hem op, om zich by Schepzels van zyne foort te vervoegen. De neiging tot eene Vrouwe en tot Kinderen maakt hem gefchikt voor uitgeftrekter verbintenisfen. De behoeften en onderlinge hulpbetooningen veréénigen hier en daar een deel dier Wilden, zo om zich te verdeedigen tegen de wreedheid der woeste Dieren $ als om zich het noodig voedzel te verzorgen. Hoe meer zy de voordeelen van die verééniging befpeurden, hoe nauwer zy derzelver banden toehaalden. Eenige ftilzwygende overéénkomften maakten hunne eerfte verbintenisfen uit; eenige nog onbefchaafde gebruiken dienden hun in ftede van Staat- en Regeerkunde. — Zulks is maar een zeer flauw ontwerp van eene Maatfchappye, welke de woestheid niet verdryft, en geene zeden vormt; alles bepaalt zich tot natuurlyke behoeften, en tot deeze alleen Indien de honger aandryft om Menfchenl vleesch te eeten, en de gewoonte daar in fmaak doet vinden, zal men,misfchien, zonder des zwaarigheid te maaken, zynen Natuurgenoot ombrengen, en zich met zyn Vleesch verzadigen. — De Gefchiedenis der Vier Werelddeelen verfchaft verfcheide voorbeelden van die gruwzaame verkragting der Natuure. Tot welke buitenfpoorigheden laat de Mensch zich niet vervoeren, en wordt 'er  GESCHIEDENIS. 3 'er gemeenzaam mede, als de omftandigheden hem daar toe aanzetten, en geen band hem wederhoude ? Om deeze kleine, op zichzelve zwerven- : de, hoopen Menfchen in Volken te hervormen, om 'er Ryken van te maaken; met één woord, om de Menfchen te befchaaven, was het noodig, dat 'er verfcheide Kunften, de een na de andere, gebooren wierden, en den Landbouw medebragten , die weezenlyke bronwel der Burgerlyke Wetten. Hier toe was noodig, dat men vooraf de fterkwoelende drift der Liefde beteugelde , en de Huwelyksverbintenisfen op eenen vasten voet bepaalde; dat men reeds begrippen en handhaaving hadt van eenig Staatsbeftuur; dat de Taaien gebooren, en de Kundigheden, tot een zekeren trap, vermeerderd waren; dat men, eindelyk, opgekomen was uit die barbaarfche ruwheid, waarin heden ten dage bykans alle Americaanen leeven. — En op welk een afftand is men dan nog van de uitvinding der Schryfkunfte, of de kunst, om de gedagtenis der Daaden en der Denkbeelden zelve te bewaaren ? Deeze Kunst moet, buiten tegenfpraak, gehouden worden voor een der grootfte poogingen des vernuftsi reeds befchaafd door andere Kunlten. De eerfte Gefchiedfchryvers hebben, derhalven, niet kunnen fchryven, dan langen tyd naa de opkomst der Burgerlyke Maatfchappyen; losfe en verwarde overleveringen waren de eenige ftoffe die zy te verwerken vonden. Ingevolge hier van hebben zy weinig meer overgeleverd, dan een zamenraapzel van A 2 Ver- DË OUDE VOLKEN. 3e Volken >efcliaafd loor hetHuvelyk, den ^andbouw , ;n de Kunnen. De SchryFkunsc zeer laat uitgevonden; een !>ewys van ie onzekerleid dcrou3e Gefchieienisren.  DE OUDE VOLKEN. De Grieken, liefhebbers Van Verdichtzelen. ©E- 4 ALGEMEENE Verdichtzelen, wegens de oudheden huns Vaderlands. Deeze Verdichtzels byéén verzameld, en, buiten twyfel, vermeerderd, door de Grieken, grooter Liefhebbers van het wonderlyke, dan van het waare,hebben de Oude Gefchiedenis geheel en al misvormd. Wy zullen de weinige gewigtige waarheden , daar in als bedolven, opdelven; en, onnutte nafpeuringen verwerpende , met de Egyptenaaren eenen aanvang maaken, niet om dat ze het oudfte Volk zyn; maar dewyl zy eene allerrykfte fioffe van Leering opleveren.  GESCHIEDENIS. s GESCHIEDENIS DER EGYPTENAAREN. EERSTE HOOFDSTUK. De oude Gefchiedenis van Egypte. ~Tpgypte, gelegen tusfchen den vier- en gij twintigftenen drie- en dertigftengraad, noorder breedte, is een der Gewesten, dooide Natuur het ruimst en ryklykst begunftigd. Men heeft 'er een helderen Hemel, eene vrugtbaare Aarde; de Planten en Gewasfen zyn zo aangenaam als gezond. _ Doch 'er zouden wonderen van vlyt noodig geweest hebben, om dit Land, voor een gansch Volk, bewoonbaar, te maaken. De Nyl, dit Gewest overftroomende, verfchaft aan 't zelve alle zyne rykdommen, en vergoedt het gebrek aan Regen, die, in Opper--Egypte, zeer zelden valt. Deeze Rivier heeft haaren oorfprong in het Abysfinifche Gebergte, waar uit dezelve niet in Egypte komt, dan naa zich door zeven monden, met een geraas, op eenen verren afftand hoorbaar, te hebben neergeftort. Omtrent de maand Mei begint de Nyl te zwellen, en komt, door eenen in 't eerst bykans onmerkbaaren aanwas, tot de vereischte hoogte om A 3 het DE EGYPTENAARS. Vootdeelen van Egypte. De Nyl.  DE EGYPTENAARS. Oorzaaken en uitwerk 7els der Overftroominge- 't Zeldzaam vertoon, 't welk Egypte eplevert. Fabelagtige Tydrekcn- '<5 ALGEMEENE het Land te overftroomen. Deeze overftrooming duurt van het einde der Maand Juny tot in Oétober. — De Ouden, onkundig van de oorzaaken deezer Overftroominge, hebben zich vaifche en verkeerde verbeeld, gelyk dit bykans altoos het geval is, wanneer men gisfingen voor waarheden opgeeft. Thans weeten wy dat het, in Ethiopië, vyf Maanden van een Jaar regent, en wel van April tot in September. En in deezen overvloedigen regen is het geheele geheim der Overflroomingen van den Nyl opgeflooten. De dierbaare Slibbe, welke deeze Rivier, op het Land, agterJaat, veroorzaakt de vrugtbaarheid van Egypte. De drooge en zandagtige grond wordt een deibeste bouwgronden der geheele Wereld; men behoeft bykans alleen tc zaaijen, om,' binnen korten tyd, alle de voortbrengzels van het groeiend Ryk, in te zamelen. Naa Egypte, des Zomers, gezien te hebben, in de gedaante van een Zee, hier en daar met Steden, Vlekken en Bosfchadiën vervuld; een zeldzaam vertoon, in de daad, en eenig in zyne foort, vertoont het,in den Winter, eene allcraangenaamfle en bekoorlykfte Vlakte, bedekt met Kudden, vervuld met Werklieden, bezet met defchoonfte Orange-en Citroen-Boomen, enz., wier bloemen, aan alle kanten, de lugt, met den welriekendften geur, vervullen. De hedendaagfche Reizigers geeven ons bykans dezelfde Befchryving van dit Land, als wy by de Ouden tan treffen. Dit heerlyk Land, een der eerfte verblyf- plaat-  GESCHIEDENIS. 7 plaatzen van befchaafde Menfchen, moet een Land weezen, waar van de Verdichtzelen veelvuldig zyn. De oude Tydrekenkunde der Egyptenaaren klimt op tot ontelbaare Eeuwen. In de daad, de Priesters van Thele gaven, volgens het berigt van herodot u s, die daar geweest is, elf duizend drie honderd, en veertig jaaren, aan den duur der Egyptifche Heerfchappye. Anderen vergenoegen zich nauwlyks met 'er honderd duizend jaaren aan toe te kennen. Zints hunnen eerften Koning tot aan sethon, rekenen zy net, drie honderd een-en veertig Gedachten , drie honderd een- en veertig Koningen, en drie honderd een-en veertig Priesters; eene rekening , welker belachlyke ongerymdheid in 't oog loopt, door de enkele herhaaling van een en het zelfde getal. — Manetho, die omtrent drie Eeuwen vóór jesus Christus fchreef, wiens gezag zelfs aanneemelyk fcheen by den Joodfchen Gefchiedfchryver josephus. verhaalt, dat Egypte, eerst door Goden en Halve-Goden beheerscht wierd. Vulcanus, de eerfte van allen, regeerde alleen, volgens dien Schryver, Negen duizend jaaren. Op deeze harsfenfehimmige Goden laat hy Eenen dertig Heerfchappyen volgen , noemende by naamen de Vorften , die, ftaande elke Heerfchappye, regeerden, en veronderftelt dat zy, elkander opvolgende, over geheel Egypte, den tyd van meer dan Vyf duizend jaaren geregeerd hebben. Petavius, en andere Geleerden, verwerpen deeze Heerfchappyen als loutere fabelen. Marsham A 4 en DE EGYPTENAARS. cunde der Egyptenaaren. Oe Heerfchappyenvan manetho , door deezen aangenomen , djor geenen verworpen.  DE EGYPTE KAARS. Oudheid van Egypte, volgens de Heilige Schrift. Isis, osiris , HERMES , enz.,wegens hunne dienften vergood. 8 ALGEMEENE en pezron houden ze voor egt en geloofwaardig. Zy gisfen , dat die Heerfchappyen, eenige althans, niet agteréénvolgende, maar gelyktydig geweest hebben, en ftellen alle hunne geleerdheid te werk, om de Tydrekening, daar op gebouwd, met die der Heilige Bladeren te doen overéénftemmen. — Maar kunnen Jaarboeken, opgevuld metNaamen, zo dat het eer Naamlysten mogen heeten, en zeer fchaars voorzien van eenige Gebeurtenisfen, zo veel beoefenings verdienen? De Geleerden zoeken dikwyls, even als de Wiskunftenaars, uit te munten door wonderbaare zamenvoegingen, die niets dan verbaazing verwekken. Doch daar de laatstgenoemden ten minften de waarheid hunner berekeningen bewyzen, weeten de eerstgemelden hunne gisfingen nauwlyks waarfchynlyk te maaken, wanneer zy zich in de grondlooze diepte der Eeuwen werpen. Egypte was, reeds ten tyde van abraham, een Koningryk, en de Hebreeuwen maakten nog geen Volk uit. Dit bewys van oudheid is doorfteekend genoeg, te meer, dewyl de Gemeene Overzetting maar Vier honderd zes-en twintig jaaren ftelt tusfchen de Roeping van abraham en den Zondvloed. Wy zullen ons niet ophouden met de verdichtzelen van isis, osiris, typhon en hermes, (ookMERCÜRIUS, thoth en trismagistus geheeten,) aan welken laatften de Egyptenaars bykans alle hunne Weetenfchappen en Kunften dank weeten, en, volgens manetho, meer dan Zes-  GESCHIEDENIS. 9 Zes-en dertig duizend vyf honderd Boeken zou gefchreeven hebben (*). 't Is voldoende hier aan te merken, dat osiris, zoals de Egyptenaars oordeelden, het Volk uit den ftaat van ruwheid tot dien van befchaafdheid hadt overgebragt; dat 1 s 1 s, zyne Vrouwe en Zuster, met hem in de Godsdienftige eerbewyzen deelde; dat deeze God, het ondernomen hebbende , ook andere Volken, door de zagtbindende bekoorlykheden der welfpreekenheid, dicht-, zang- en fpeel-kunde te befchaaven, van zynen Broeder ty. phon gedood was, op de terugkomfte van zyne roemryke tochten; eindelyk, dat de voornaamfte Godheden Menfchen geweest zyn, vergood wegens hunne groote dicnften, den Menschdomme betoond. Van me nes, den eerften Koning over Egypte, (door Mannen van aanzien in 't Gemeenebest der Letteren voor een' Zoon van cham, en Kleinzoon van noach gehouden ,) tot den wydberoemden sesostris, vinden wy eenen verbaazendentusfchenftand, waarin de Arabifche Herders-Koningen geplaats werden. In dit tydperk ontmoet onze aandagt niet byzonder merkwaardigs, behalven het Paleis of het Graf van osymandias, en het Meir van meris. — In het gemelde Paleis was de alleroudfte Boekery der Wereld, met dit Opfchrift, geneesmiddelen der ziele, een waar en verhee- C) De geleerden ge'ooven dat 'er meer dan één her mes geweest is, gelyk 'er ook in Perfie meer dan één zoroaster geleefd heeft. A 5 de egyptenaars. Tusfclicntyd vanME- NES tOt SESOSTRIS. De Baekcry van OSYMANDIAS.  DE EGYPTE-NAAKS. HetMeirvan meius ,door de Ouden verkeerdbefchreeven. Verdichtzeis wegens SES0STR1S. 10 ALGEMEENE heeven opfchrift, wanneer het flaat op goede weiten: de anderen mogen veel eer als een doodJyk vergif worden aangemerkt. — Het Meir, op Jast van Koning MERis'gegraaven, wiens naam het draagt, was eertyds met twee Piramiden voorzien, het ontving het Nyhvater, 't zy om de ongelegenheden eener te groote overftrooming af te wenden, 't zy om, wanneer de te buitentreeding dier Riviere te gering was, water te verfchaffen: want de Nyl moet ten minften vyftien cubiten hoog worden, zal 'er geene droogte en daar uit volgende onvrugtbaarheid en gebrek ontftaan. Volgens herodotus enoiODORus van Sicilië,door bossuet flegts uitgefchreeven, was het Zes en dertig honderd Stadiën, dat is, Honderd en vyftig Hcllandfche uuren , in den omtrek, en hadt de diepte van Drie honderd voeten: eene ongeloofbaare vergrooting in der daad! Pomponius mela, een deibeste Aardrykskundigen onder de Ouden, geeft het geen grooter omtrek dan van twintig mylen ; en de verhaalen der hedendaagfche Reizigers fchryven 'er flegts twaalf of vyftien mylen aan toe (*). Men leere hier uit, tot welke verkeerde begrippen de Ouden ons brengen, wanneer men hun getuigenis, zonder behoorlyk onderzoek, aanneemt en gelooft. _'t Geen zy van sesostris verhaalen is niet geloofwaardiger. De Vader deezes Overwin- C*) Foyage de lvca.s, Tom. III.  GESCHIEDENIS. n winnaars, door eene Godfpraake, onderrigt van het groote oogmerk, waar toe zyn Zoon gefchikt was, om, naamlyk, de Beheerfcher der geheele Aarde te worden , gaf hem eene opvoeding, ftrekkende om een Held van den jongen Vorst te vormen. Alle de Manlyke Einders, op den zelfden dag als zyn' Zoon sesostris gebooren, werden gehard tegen arbeid en moeite, en ten oorloge opgekweekt. Nauwlyks beklom sesostris,naa zyns Vaders dood, den throon, of hy beftondt de Wereld te bemagtigen. Zyne jonge Metgezellen , ten getale van Zeventien honderd (*) verhief hy tot Legerhoofden. Zyne Landmagt beftondt uit Zes honderd duizend Voetknegten, Vier- en twintig duizend Ruiters , en Zeven- en twintig duizend Oorlogswagens. Eene verbaazende Scheepsvloot, ten Oorloge toegerust, bedekte de Zee , fchoon de Egyptenaars, door Bygeloof, van de Zeevaard eenen affchrik hebben. Sesostris bragt eerst Ethiopië te onder, trok door Afie ,en drong veel dieper dan bacchus en hercules oit geweest waren in de Indien; hy tastte de Scythen, de Colchiërs en Trachi'érs aan. Genoodzaakt toen te rug te keeren, zonder eenig voordeel van zyne Overwinningen, vondt hy, by zyne t'huis kom- fte, (*) De Schryver van het Werk, l'Origine des Loix, &c. bewyst, door eene oordeelkundige uitrekening, dat, indien dit het regte getal is, volgens de veronderstelling van diodorus, 'er in Egypte Zestig millioen Ingezetenen moeten geweest zyn. En men telt 'er niet meer dan Zeven- en twintig millioenr DE EGYPTEWAARS.  DE EGYPTE KAARS. Zyne bar baarfche Trotsheid. Zyne Werken liet hy doorVreemden maaken. T2 ALGEMEENE fte, eene zam enz weering tegen hem gefmeed, door zynen Broeder danaüs of armaïs; hy verydelt dezelve, en houdt zich alleen bezig om zyn Land en Onderdaanen gelukkig te maaken; naa zo wyd en zyd'de •verwoesting en de verfchrikkingen des krygs verfpreid te hebben. Pragtige Tempels, ontelbaare kunftige Waterleidingen , Hoogten, om de Steden op te bouwen, en ze tegen de overftroomingen des Nyls te beveiligen, en bovenal goede Wetten, zyn de Gedenkftukken zyner groote Wysheid. Ook wil men , dat hy van mercurius, en de Staat-en Regeerkunde, geleerd hebbe. 'Er wordt verhaald, dat hy door de overwonnen Vorften zyn Wagen liet trekken, als hy na den Tempel reedt, en dit deedt ten betoon van zyne grootheid: dan het ftrekte zeker veel eer ten bewyze van eene verregaande Barbaarsheid. Eene gewoonte van welke hy, zo men wil, afftondt als een der in 't gareel geflaagene Koningen, omziende, zyne oogen fterk op de wielen hieldt, en op de vraage van sesostris, wat hy met dus rugwaards en de wielen aanziende, dagt ? hem dit antwoord gaf: „ ö Koning, het ry, „ zen en daalen der wielen brengt my in ge„ dagten de beurtwisfelingen der Fortuin: „ want gelyk ieder deel van het Rad nu on,, der, dan boven is, zo gaat het ook met ,, de Menfchen, welke den eenen dag op „ den throon zitten, en den anderen in de „ uiterfte armoede en flaavernye florten". — Om zyn eigen Volk te fpaaren deedt hy door Vreemdelingen en Gevangenen alle zyne  GESCHIEDENIS. 13 ne groote Werken vervaardigen. Hy zou des meer Iofs verdienen: wanneer de Menschlykheid hem zo veele flagtoffers, aan zyne Eerzugt opgeofferd, niet te verwyten hadt. Dewyl de geringfte overéénkomften zomtyds genoegzaam zyn voor de Geleerden , om 'er een Stelzel van te maaken, of iets tot het hunne over te brengen, zo heeft Vader T0URNEMiNE,en ROLLiN,in navolginge van hem, geoordeeld, dat sesostris, waarfchynlyk, die Koning van Egypte geweest hebbe, die 't eerst de Israëliten met harden arbeid drukte. — Doch welk eene waarfchynlykheid is 'er, dat een zo trots en vrees]yk een Overwinnaar, van wegen de Israëliten zou hebben kunnen zeggen: „ Ziet het Volk „ der Kinderen Israëls is veele, ja magtiger „ dan wy" (*). Alles 't geen, myns agtens, met waarheid kan verzekerd worden, beftaat hier in, dat de Egyptenaars eenen Koning sesostris gehad hebben; dat die Vorst gedenkwaardige verrigtingen volvoerd heeft, een Overwinnaar en Wetgeever geweest is; doch dat wy, wegens de uitgeftrektheid der Landfchappen, door hem vermeesterd, en de lotgevallen zyns leevens, niet veel meer dan tegenflrydige Verdichtzelen bezitten. Naa hem nam het Koningryk fieeds af: een verval, meest altoos het gevolg van groote overmeesteringen. Het verder verflag van de Egyptifche Gefchiedenis, zo als 't gevonden wordt byHErodotus, door de Priesters diens Lands daar (*) Exodus I: 9. dé egyptenaars. Beuzelagtige gisting o- VCl" SESOiTRIS. PSAMMETI- cus. De Gefchiedenisder Egyp. tatiaaren klaart op.  DE EGYPTENAARS. Vertclzel van iiero dotus, ovej «ie oudfft Taal. Onderneeming van kechus. 14 ALGEMEENE daar in onderweezen, is even fabelagtig. De duisternisfen der Verdichtzel-Eeuwe klaaren eenigzins op met de Regeering van psammeticus, DCLXX jaaren vóórcHRisTus. Deeze Vorst zette het Ryk den Vreemdeling gen open, en de Egyptenaars begonden handel te dryven met de Grieken. Hier, niet te min, ruimt herodotus plaats in aan eene zonderlinge ongerymde gebeurtenis. Hy verhaalt, dat psammeticus, begeerig om te weeten, welk Volk der Aarde het oudfte was, te raade werd, twee Einders zodaniger wyze te laaten opbrengen, dat ze geen één enkel woord hoorden fpreeken. Twee jaaren bereikt hebbende, riepen ze té gelyk uit Beccos, welk woord, in de Phrygifche Taaie, Brood betekent; en zints dien tyd hebben de Egyptenaars aan de Phrygiërs den voorrang, wat de Oudheid betreft, aft geftaan: rollin noemt het eene wonderbaare proefneeming, indien dit geval geloof verdient. Deeze Franfche Schryver fchynt 'er niet vreemd van, om aan dit Vertelzel van herodotus geloof teflaan, 't welk hy met alle de omftandigheden in 't breede opgeeft. Een geleerd Man, goropius becanus is veel verdergegaan. Hy ontleent uit dit zelfde verhaal een bewys, dat het Hoogduitsch de Moedertaal is , om' dat Becker, in die fpraake, een Bakker betekent. Nechus, de Zoon en Opvolger van psammeticus, ondernameen Gragt, ter verééniging van den Nyl en deRoodeZee, te graaven. Men fchryft aan sesostris dit groot ontwerp toe. De uitvoering van 't zei-  GESCHIEDENIS. 15 zelve zou heilloos geweest hebben, indien het waarheid is, dat, gelyk eenige Schryvers voorgeeven, het waterpas der Roode Zee veel hooger is dan de grond van Egypte. Nechus liet dit werk fteeken, naa 'er het leeven van Honderd en twintig duizend Menfchen aan opgeofferd te hebben. Onder zyn Ryksbeftuur, en op zyn bevel, deeden de Phenicifche Zeelieden een tocht rondfom de Kusten van Africa. Zyn Zoon apries werd ontthroond door am as is, wiens Regeering eene wydklinkende vermaardheid kreeg: dewyl hy den Koophandel begunfligde, en de Grieken in zyn Ryk trok. Solon vervoegde zich derwaards. P ythagoras liet zich , omtrent dien tyd ,. tot de verborgenheden der Egyptenaaren inwyè'n. Amasis bemerkte, dat, fchoon hy ten throon gezeten was, de laagheid zyner afkomst hem eenigzins aan fmaad en veragting bloot ftelde. De vond, van welken hy zich bediende, om dit vooroordeel te verdry ven, en eene eere , overéénkomftig met zyne waardigheid, van de Onderdaanen te ontvangen, is merkwaardig. Hy deedt van een Gouden Vat, waarin hy gewoon was zyne voeten te wasfchen , en ten zelfden gebruike diende aan zyne gasten, een Afgodsbeeld vervaardigen; 't welk, op de volkrykfte en meest bezogtfte plaats der Stad gefield zynde, welhaast het voorwerp werd van elks eere en aanbidding. Eene groote menigte Egyptenaars, rondsom 't zelve vergaderd en dezelve verklaard hebbende, hoe het Beeld, door hun met zulk eenen diepen eer- DE EGYPTENAARS. Amasis beroemd , DLXX jaaren VÓÓT christus. ÏOLONen py- rHAGORAS komen in EVpte. Vond van imasis, oin :ich te doe» (Eten.  DE EGYPTENAARS. Sgypte,doot de 1'erf en te onderge. bragt. TWEE- 16 ALGEMEENE eerbied bejegend, eertyds een Vat geweest was tot de gemeenfle dienflen gefchikt, deedc hy de fchaare begrypen, dat zy hem, welke ook zj'ne afkomst mogt weezen, nu hy den Rykszctel bezat, als Koning moesten bejegenen. Dan de wysheid zyner Regeeringe bragt, ongetwyfeld, in 't vervolg het meest toe, om de agting des Volks te winnen. De Regeering van psammenitus, Zoon van amasis, is het tydperk der onderwerping van deeze beroemde Alleenheerfching. Cambyses, de Zoon van cyrus, bragt dezelve , gelyk wy elders zullen zien, te onder, omtrent het JaarDXXV, vóór onze Gemeene Telling. De God a p i s werd geflagt, de Tempels werden tot asfche verbrand, en de Priesters fchandelyk gegeesfeld. Egypte bleef bykans altoos een Wingewest der Perfen, tot dat alexander den throon van cyrus deedt waggelen en vallen. Waar op eene nieuwe Alleenheerfching ontflondt, van welke wy, in 't vervolg, breeder moeten fpreeken„ Laat ons overgaan tot de befchouwing van weetenswaardiger en nutter voorwerpen. Het Staatsbefluur, de Wetten, de Godsdienst , de Zeden, de Kunflen en Weetenfchappen der Egyptenaar en, zyn onzer oplettendfle overweeginge waardig. Laat ons daarop het oog vestigen als lieden, die 'er meer op gefield zyn om beginzels na te fpeuren, dan om gevallen te verhaalen.  GESCHIEDENIS. ï? TWEEDE HOOFDSTUK. Het Staatsbefluur en de W"Men der Egyptenaar en. Wanneer de Menfchen den Haat der woestheid ontworftelden, en Maatfchappyen vormden; wanneer de ondervinding hun geleeraard hadt, dat zy, door zich aan eenige regelen te onderwerpen, meerder vermogen kreegen, en, met minder vryheids, eene grooter maate van geluk genooten, verkoozen zy een Opperhoofd, wiens magt bepaald was door zekere gemaakte overéénkomften. — By alle oude Volken ontmoet men de Koninglyke Alleenheerfching. De eenvoudigheid van dezelve maakte ze overéénkomftig met de zeden en de behoeften dier tyden. Het Vaderlyk gezag fchynt 'er de bron van te weezen. Verfcheide Gezinnen maakten eene Maatfchappy uit, die beftuurd werd als één enkel Huisgezin. Een Koning moest zyne Onderdaanen bezorgen en verdeedigen , gelyk een Vader zyne Kinders. Eindelyk, 't was noodig dat één het bevel voerde. Men onderwierp zich aan Koningen. Maar de Koninglyke Waardigheid was, in den eerften tyd, flegts eene fchaduw, by 't geen ze vervolgens geworden is. Hoe befchaafder de Volken wierden, hoe zy doorgaans te gemaklyker den hals onder het juk I. deel. B dei DE EGYPTENAARS. Oorfprong der Burgerlyke Rcgeeriuge. De Alleenlicerfching , de oudfte en natuurlykfte. Voortgang der Alleen» heericliing.  DE EGYPTENAARS. 0e Kroon erflyk. Egypte, aan Koningen onderworpen. 18 ALGEMEENE der Heerfchappye kromden. Magt en Staatkunde aan den eenen, het algemeen Welzyn en de toeftemming der Onderdaanen aan den anderen kant, vermeerderden allengskens de Koninglyke Oppermagt. 't Geen zomtyds, in den oorfpronge , eene overweldiging was, kreeg, door het zegel der Wet, en de onderlinge overeenkomst, den fchyn van regt. De Mensch buigt zich niet gewillig onder het prangend juk derDwinglandye; maar gewent ligt eenen Heer te dienen, dien hy voor zynen Befchermer aanziet. — De Kroon, eene gave des Volks, was, in den aanvange, verkieslyk; doch kon niet wel misfen, in gevolg van tyd, doorgaans erflyk te worden: dewyl de openbaare rust eene geregelde opvolging vorderde. Men erfde het heerlyk voorregt, om over een gansch Volk te gebieden, even als de andere Vaderlyke bezittingen, van hen door den dood ontruimd: en, fchoon deeze Erfopvolging zeker haare gebreken hadt, en ongelegenheden medebragt, fcheenen dezelve, met rede, draaglyk, om grooter onheilen voor te komen. Dus is, van onheuglyke tyden af, de Koninglyke Regeering, in Egypte, vastgefteld geweest. Wetten, welker invloed zich uitftrektc tot de minfte daaden van den Vorst, dienden ten grondflage van dezelve. Zyn Hofgezin moest alleen beftaan uit Perfoonen van bekende verdienften; een uitfteekend middel, in de daad, als het lang Hand kon houden, om ondeugd en vleiery buiten het Hof te weeren. Op de Spyzen zyner Tafel, en  GESCHIEDENIS. tp en de verdeeling van zyn' Tyd, waren ftrikte Wetten gemaakt. Te grooten eerbied droeg men den Vorst toe, om hem, in gevalle van eene verkeerde handelwyze, zulks te verwyten; maar hy werd, vanterzyde, des onderregt. Eiken morgen, als hy in den Tempel verfcheen, deedt de Opperpriester eene Redenvoering over de Vorstlyke deugden; fchilderende daar in, met de leevendigfte verwen, de misflagen en buitenfpoorigheden, tot welke een Koning, door onkunde en onbedagtzaamheid, kon vervallen, hem als onbekwaam tot het voorbedagtlyk begaan derzelven aanmerkende; terwyl zy niet in gebreke bleeven om de heilloosfte vloeken uit te fpreeken over allen, die, door verkeerde raadgeevingen en den toverzang der verleidinge, den Vorst ten kwaade vervoerden. Naa het doen der offerande las men, te zyner onderwyzinge, de beste Staatslesfen voor; en de gefchiktfte trekken, uit de Gefchiedenisfen ontleend, dienden om het Koninglyk gemoed, door voorbeelden, de Deugd in te prenten. De Godsdienst, in Egypte op 't diepst geëerbied, kon aan deeze handelwyze veel kragts byzetten. Het was zelfs de heerlykfte zegepraal van den Godsdienst, het hoogmoedig hart der Vorften tot rede en pligt te brengen. Hier kunnen wy reeds zien, dat de Priesters bykans alles in het Koningryk beftuurden. Het gebruik om over de Koningen, naa hunnen dood, zo wel als over de minfte Onderdaanen, te oordeelen, wordt doorgaans, als eene verwonderenswaardige Inftelling aanB 2 ge- ÖE EGYPTENAARS» De gewoon, te, om de Dooden, zelfs de Koningen , te oordeelen.  DE .EGYPTENAARS. Een vooroordeel , 't welk deeze gewoonte nuttig maakte. 20 ALGEMEENE gezien. Elk Ingezeten hadt het regt om zy» ne befchuldigingen tegen den overleden Vorst in te brengen; het Volk was regter: indien de bewyzen volwigtig bevonden wierden , bleef de Vorst van de eere der Begraafnisfe vèrfteeken. Door dit middel vonden de Koningen zich verantwoordelyk, wegens hunne bedryven, by de Onderdaanen; en, in de daad, het denkbeeld van zulk een oordeel eens te zullen moeten ondergaan, moest hun aanzetten, om den geringften Ingezeten voor een Mensch aan te zien, en nauwlettend te weezen op pligtsbetragting: althans wanneer men veronderftelt, ('t geen my egter zeer twyfelagtig voorkomt,), dat de Onderdaanen de nagedagtenis van een flegt Vorst durfden veragten, als zyn Opvolger belang hadt om dezelve op te houden en te verdeedigen. Behalven de indruk, welke de fchroom van een flegten Naam naa te laaten, kan te wege brengen, en die gewis hier, in veele gevallen, van vrugt was, veroorzaakte deeze heilzaame gewoonte misfehien het grootHe nut, door een beuzelagtig en ongerymd heerfchend Volksbegrip. De Egyptenaars, zegt men, geloofden, dat de Zielen, tot de verrotting der Lichaamen, aan dezelve als gehegt bleeven; zy merkten de Begraafnis aan als weezenlyk noodig, om gelukkig te zyn: zy hoopten, door 't behulp van balzemen, als 't ware, zich zeiven, Eeuwen lang, in het graf, te overleeven. Dikwyls laat de Wereld zich door vooroordeelen beItuuren; hoe groot een geluk zou het weezen,  ' GESCHIEDENIS. 21 zen, wanneer men ze altoos ten algemeenen beste deedt werken? De verzekering, dat geluk of ongeluk van de leevend overblyvenden kon afhangen, werd dus een der eerfte dryfveeren van het Staatkundig beltuur verbonden met het Stelzel van Godsdienst. De onderfcheiding van Egypte in zevenen dertig Nomoi, of Landfchappen, wordt toegcfchreeven aan sesostris, die het beftuur over dezelve aan de waardigfte Bevelhebberen opdroeg. Niets is noodwendiger in een wyduitgeftrekt Ryk, waar 's Vorften oog zo veele andere oogen behoeft. — De Landeryen werden verdeeld tusfchen den Koning, de Priesters en de Soldaaten. Dusdanig eene verdeeling draagt veel meer kenmerken van eigendunklyke Oppermagt en Bygeloof, dan van een billyk Staatsbeftuur. Het was, buiten twyfel, regtmaatig, dat de Verdeedigers van 't Vaderland perfoonlyk belang hadden in de verdeediging van 't zelve. Hun eigendom diende tot een beweegmiddel ter dapperheid; doch eene zo wyduitgeftrekte bezitting moest noodwendig ook verwyfdheid voortbrengen. De Egyptenaars waren een lafhartig Volk, bykans altoos overwonnen. Loontrekkende Krygslieden, aan een welgeregelde Krygstugt onderworpen, zouden veel beter geweest zyn dan deeze Soldaaten, die , om zo te fpreeken, min om te flxyden, dan om de vrugten des vredes te genieten , gebooren werden. Wat de Priesterfchap betreft, hunne groote bezittingen fcheenen zo veel te heiliger: B 3 de- DE EGYPTENAARS. Het Ryk in Landichappen verdeeld. Verdeeling der Landeryen. Groot vermogen der Pries teren.  DE EGYPTENAARS. Tegenftiydig berigt, wegens dt Scliatünc. Het groo* Geregtshof en de RegtSpleeging dei Egyptenm- 22 ALGEMEENE dewyl zy voorgaven ze van isis zelve ontvangen te hebben. Het derde gedeelte der Landeryen, gepaard met den eerbied, welken de Godsdienst voor hunne Perfoonen inboezemde, en de ontheffing van alle lasten en bezwaaren, maakte de Priesters al te magtig, om in het Burgerlyk Gezag iets te vinden , genoegzaam om het Priesterlyk Gezag op te weegen. Wy kunnen, overzulks,niet nalaaten, de openbaare Inftellingen voor hun werk te houden. Zy beheerschten de Koningen en het Volk; zy zaten voor in den Raad. De voornaamfte Ampten, de bediening des Regts, de Staatspapieren en de Jaarboeken; met één woord, de Wetten en Gevoelens, alles was in hunne handen. Ik laat het aan elks oordcel, of hunne overleveringen, door de Grieken byéén verzameld, veel geloofs verdienen? De Gefcbiedfchryvers verzekeren ons, dat de Landeryen der Soldaaten, zo min als die der Priesteren, aan fcbatting onderworpen waren. Wie betaalde dan dezelve ? Of hadt 'er geene fchatting plaats? Van den anderen kant fchryft herodotus, dat sesostris de Landeryen verdeeld, en fchatting opgelegd heeft, naar maate van de uitgeftrektheid des Lands elk toegeweezen. Wy zullen onzen tyd niet verkwisten, om dusdanige tegenftrydigheden, zo veelvuldig in de Oude Gefchiedenis, overéén te brengen en op te losfen. De Egyptenaars begreepen, dat het geluk der befchaafde Volken bovenal afhangt van de handhaaving des Regts, zonder 't welke de  GE SCHIEDENIS. 23 de ongeftrafte boosheid wel haast van een algemeenen val ftondt gevolgd te worden. Hun groot Geregtshof beftondt uit Dertig Regters, gekoozen uit de drie Hoofdlieden, Heliopolis, Memphis en Thebes, (want Egypte was in drie hoofdverdeelingen onderfcheiden.) De Koning deedt hun, by hunne aanftelling tot het Regterampt, zweeren, hem niet te zullen gehoorzaamen, als hy een onregtvaardig vonnis ftreek. Deeze Regters trokken hunne wedde van den Vorst, en geen vlek van fnoode eigenbaat kon op zulk eene aanzienlyke bediening kleeven. Ten einde de kragt en de kunftenaaryen der hartroerende Welfpreekenheid het onregt noit over het regt zouden doen zegepraalen,werden de Gefchilftukken fchriftlyk ingeleverd, en daarvolgens afgedaan. De wyze zelve, waarop de uitfpraak gefchiedde, hadt iets eerwaardigs en heiligs in zich: de Voorzitter raakte met het beeld der Waarheid den geenen aan wien de zaak werd toegeweezcn. Men twyfelde niet of de Waarheid fprak vonnis. Zodanig een tafereel maaien ons de Gefchiedfchryvers van der Egyptenaaren Regtspleeging: is het niet geheel overéénkomftig met het weezenlyk gebeurde, het zal waarfchynlyk beantwoorden aan de vastgeftelde beginzelen en algemeene regelen. Wanneer wy handelen over de Zeden deezes Volks, zullen 'er zich twyfelingen opdoen , wegens de loffpraaken zo ruim aan de Overheden toegemeeten. De Overheid, de Priesterfchap zelve, deelt altoos in eene algemeene zedebefmetting. B 4 Oö- DE EGYPTENAARS.  DE EGYPTENAARS. Wetten der Egyptunaaren. Broeder en Zuster mogtc n trouwen. De Veelwyvery. Straffen op liet Overfpel, en andere aisdryven. 24 ALGEMEENE Onder alle voordeden der Maatfchappye verdienen de Wetten,als de oorfprongen van alle andere zegeningen, buiten tegenfpraak, de eerfte plaats. Op een' tyd, dat bykans geen ander Volk eenige befchaafdheid bezat, waren de Wetten in Egypte reeds in volle kragt. — Men geeft me nes de eer van het Huwelyk te hebben ingefteld. Broeder en Zuster konden in den Egt treeden: dewyl osiris en isis een voorbeeld van zulk eeneTrouwverbintenis gegeeven hadden. Deezerwyze heiligden bygeloovige denkbeelden 't geen de goede zeden moesten verbieden. — De Veelwyvery was allen, uitgenomen den Priesteren, geoorlofd. Ondertusfchen blykt het zeker, in weerwil van het algemeene gebruik der Oosterlingen, dat dezelve, noch met het oogmerk der Natuure, noch met het belang der Maatfchappye, overcénftemt: want het getal der Vrouwen is bykans gelyk aan dat der Mannen, en de Opvoeding der Kinderen eischt, dat de Vader en Moeder op 't nauwst aan elkander veréénigd zyn. — Het Overfpel werd zwaar geftraft, als een misdryf van den fchadelykften nafleep, en gefchikt om den grondflag van de Burgerlyke Orde het onderst boven te keeren. De Man, die zich daar aan hadt fchuldig gemaakt, vondt zich verweezen tot duizend Hagen met de roeden, en de Vrouw werd de Neus afgefneeden. — Op de misdryven der Krygslieden, in hun beroep gepleegd, ftondt fchande en het verlies van hunne bediening : voor lieden van den Kryg moest de oneer een fchriklyker ftraf dan de dood weezen. — De  GESCHIEDENIS. 25 De Lasteraar leedt de ftraffe, die de befchuldigde zou hebben moeten ondergaan, als hy van de aangetygde misdaad was overtuigd geworden. — Die bedrieglyke maaten en gewigten gebruikten, of valfche munt floegcn, werden beiden de handen afgekapt. — De veiligheid der Menfchen, het hoofdvoorwerp der Wetgeevinge zynde, moest Mandag, zelf aan een' Slaaf toegebragt, met den dood geboet worden. Die een Mensch, door moordenaars overvallen, hadt kunnen redden , en het niet gedaan hadt, onderging het zelfde lot als een Moordenaar, den dood. Was het hem onmogelyk geweest, den aangeranden te helpen, hy moest den daader aanbrengen, of de geesfeling uitflaan. De Stad, naast gelegen aan de plaats waar men den vermoorden vondt, was verpligt, hem eene kostbaare begraafnis aan te doen: een nieuw beweegmiddel, om voor de behoudenis der Menfchen te waaken. — De Ouders, die hun Kind hadden omgebragt, verwees men, het vermoorde Kind, drie dagen en drie nagten agter één, onder het opzigt eener daar toe gefielde Wagt, te omhelzen: de Natuur en het Zelfsverwyt waren hunne beulen. Zwangere Vrouwen werden niet ter dood gebragt, dan naa het ter Wereld brengen van haare Vrugc: dit eischt de Menschlykheid. De Wetten gaven last, om alle Kinderen te bewaaren en op te voeden. Wy zullen, in 't vervolg, Volken aantreffen, in dit fluk gansch ontmenscht, die, zonder des eenige zwaarigheid te maaken, 'z zy uit de bezwaarlykheid om 't noodig onB 5 der- DE EGYPTENAARS.  %6 ALGE M. EENE DE EGYPTENAARS. Wetten,omtrcnt de Schulde- . naars. Wet, tegen de ledigheid en een flegt gedrag. derhoud te verfchaffen, 't zy om andere redenen , de nieuw geboorenen van 't leevenslicht beroofden, of aan een bykans onver* mydelyk doodsgevaar blootftelden. Elk perfoon werd aangemerkt als den Staat in eigendom behoorende. In gevolge hier van moesten de Goederen den Schuldeifcher voldoen, niemand hadt aanfpraak op zyn Perfoon, en men wist niets van alle die geweldenaaryen, welke zo veel onlusts in het oude Rome verwekten. Asychis vondt een kragtdaadig middel uit, om den Geldhandel te onderfchraagen en zeker te maaken; beveelende den opneemer van Geld, het gebalzemd Lyk zyns Vaders aan den Geldfchieter ten pande te geeven, met bygevoegd verband, dat hy, ftervende, zonder dit pand gelost te hebben, zelve van de eere der Begraafnisfe zou verfleeken blyven. Dit was de Egyptenaars verbinden door hun grootst belang: naardemaal dit denkbeeld alles op hun vermogt. Een der beste Wetten is die van amasis, volgens welke ieder gehouden was, alle jaaren , aan den Landvoogd des Landfchaps zyner inwooninge, zyn Beroep, en Middelen van beftaan, op te geeven. De doodflraffe was gefield op elk die geen verantwoording van zyn gedrag kon doen, of toonen, dat hy, op eene eerlyke wyze, de kost won. De flraf ging, buiten twyfel, te verre: dewyl men de grootfte misdryven niet wel zwaarder kon flraffen; doch het oogmerk dier Wet was uitfleekend. Zy bragt elk lid der Maatfchappye in de noodzaaklykheid om nut-  GESCHIEDENIS. 27 nuttig te weezen; zy verbande de luiheid, het bedrog, en andere pesten der zamenleevinge; zy maakte ieder Burger verantwoordelyk aan het Vaderland, wegens zyne be■dryven. Solon voerde eene dergelyke Wet te Athene in. Zou het dan tegenwoordig ondoenlyk weezen, zo veele ongelukkigen, die, door ledigheid alleen, gevaarlyk worden, tot eene eerlyke kostwinning te verpligten? En zou men, zonder dezelve, tegen het regt der Natuure, met den dood te ftraffen, 'er geene weezenlyke dienften van kunnen trekken, zelfs dan, wanneer het noodig ware hun te ftraffen ? De oude Wet, welke byzondere rangen van Burgers vastftelde, geheel van elkander onderfcheiden, en de Einders verpligtte, het Beroep en de Hanteering hunner Vaderen te volgen, verdient zeker dien uitbundigen lof niet, welken daar aan dikwyls is gegeeven. „ Men deedt", fchr}Tft bosstjet, „ beter, 't geen men altoos hadt zien doen, en waarop men van de vroegfte kindsheid „ af alleen zich hadt toegelegd". Men deedt het beter! ja, wanneer men daar toe de noodige bekwaamheden bezat, en altoos goede voorbeelden volgde. — Zien wy tegenwoordig, dat de bedreevenfte Kunftenaars, en vaardigfte Handwerkslieden, de zodanigen zyn, die hunne werkplaats en winkel als tot een wieg hadden ? Wat zal ik zeggen van Beroepen, waarin oefening, opmerking en natuurlyke bekwaamheden van eene nog onvermydelyker noodzaaklykheid zyn ? Dusdanig eene Wet zou in Europa de wanftallen ver. DE EGY !JTENAARS. Misbruik van erflyke Kostwinningen.  28 ALGEMEENE DE EGYPTE. KAARS. De nayver, onbeftaan- baar niet de vastgeftelde Burgerran- gen. Wet, ten voordcele tier Dieven. vereeuwigd, en, even als in Egypte, ten onverdraaibaaren dwarsboom, voor de volmaaking in elk beroep gediend, en de meeste vernuften, die het Menschdom tot lichten en tot eere ftrekten, in 't duister gehouden hebben. Rechtfchaape Staatkunde legt den nayver niet aan den band. Zy geeft aanmoedigings genoeg aan de noodwendige bezigheden, en bovenal aan den Landbouw, om voor te komen, dat men geene vreeze altoos behoeft te hebben voor derzelver verwaarloozing; zy waardeert de bekwaamheden, en geeft aan allen eenen voeglyken rang; doch wel verre van een haatlyke hoogte op te werpen, tusfchen de Burgers, die een byzonder beroep volgen, zoekt zy veel eer dezelve tot één Lichaam te veréénigen: en wel te meer, om dat eene foort, te fterk vermenigvuldigd, fchadelyk zou worden aan eene min talryke. De mengeling van verfcheide Staaten fchynt een onvermydelyk kwaad te weezen in groote Heerfchappyen; het is der Wetgeeveren post, de voornaamfte ongelegenheden, welke daar uit "ontdaan, voor te komen. — Volgens eenige Schryvers waren alle Beroepen, in Egypte, geëerd. Eene andere dwaaling. Men verfmaadde daar het Veehoeden, fchoon de Kudden 'er in menigte gevonden werden , en het Herderlyk leeven, voor de eerfte Wereldbewoonders, zo veele aantreklykheden bezat. Wy zouden verfcheide andere misdagen, in de Wetten deezes wydberoemden VoJks, kunnen aanwyzen. Diodorus van Sicilië ver-  GESCHIEDENIS. 29 verhaalt, dat de Roovers en Dieven een Opperhoofd hadden, wien al het geroofde werd ter hand gefield, en die daar over fchikking maakte. Met zich by hem te vervoegen, de natuur en de omftandigheden van het gepleegde diefftal nauwkeurig op te geeven, was men verzekerd, het verloorene weder te zullen krygen; verliezende een vierde gedeelte van de waarde. Deeze gewoonte was in eene Wet veranderd. Zie hier de Dievery gewettigd, en , in zekeren zin, beloond. Het getuigenis van diodorus is, in ontelbaare zaaken , verdagt. Maar zullen de hoogagters en verwonderaars der Egyptifche Wysheid dit getuigenis wraaken"? Wy erkennen, dat het goede en kwaade van dit Volk gezegd, in veele ftukken van aanbelang, even twyfelagtig is. Wy moeten nog veel vreemdluidender misbruiken onderzoeken; misbruiken, die de Bygeloovigheid tot moeder hebben. DER- de egyptenaars.  DE EGYPTENAARS. Nutneidvan den Godsdienst. Het Bygeloof verderft dien , en wordt verwoest. 30 ALGEMEENE DERDE HOOFDSTUK. De Godsdienst en de Zeden der Egyptemaren. Wanneer wy den Godsdienst befchouwen als een der hegtfte banden van de menschlyke zarnenleeving, en een der meestvermogendfte beweegmiddelen, om elk ter pligtsbetragting aan te noopen, moet dezelve ons eerwaardig voorkomen, zelfs afgefcheiden aangemerkt van de Liefde en Dankbaarheid aan de godheid verfchuldigd. Ongelukkig ftrekt het Bygeloof om dien te ontluisteren, te verbasteren, en , door 't misbruiken van het grootfte goed, het grootfle kwaad te berokkenen. De Gefchiedkunde zal 'er ontelbaare voorbeelden van opleveren , en wy kunnen 'er niet te zeer op Uil ftaan, als wy ten oogmerk hebben, de Menfchen te geneezen van eene befmettende kwaaie, aan welke zy meest alle ten flagtoffer ftrekken. De opper werkmeester ontdekt zich door zyne werken. Het is genoeg, 't maakzel des Heelals, de fchikking der deelen van de Bewoonders der Aarde, de orde en overéénftemming der verbaazend groote Lichaamen, als in 't ydel opgehangen, te overweegen, om den eenigen Maaker van dat alles overtreffend Kunstftuk te erkennen en aan  GESCHIEDENIS. 31 aan te bidden. Ondertusfchen is die eerfte, oorfpronglyke, zuivere 'en eenvoudige Godsdienst allerwegen bedolven geworden, onder een hoop der gedrogtlykfte buitenfpoorigheden. 's Menfchen Geest, wel verre van zich eerbiedig te vernederen voor 't Oneindig Weezen, 't geen hy niet, tot volmaaktheid toe, kan begrypen, flelde harsfenfchimmen in plaats van 't zelve. Het bedrog, de vrees, de inbeelding,maakten deeze harsfenfchimmen tot weezenlyke beftaanlykheden, en vermeerderden dezelve onophoudelyk. Zomtyds zelfs heeft de ongerymdheid, met het eerwaardig gewaad van Godsdienst omhangen, verheevene Verflanden doen bukken, en tot de kruipende meenigte des ligt geblinddoekten Gemeens vernederd. Dewyl men belachlyke Godheden maakte, en min goede dan kwaade ten Eerdienst voorflelde, verzon men desgelyks, om dezelve te behaagen of te verzoenen, belachlyke en teffens wreede Godsdienstplegtigheden. Met één woord, het Bygeloof, onder duizenderlei gedaanten omwandelende, is de fchandvlek en de geeszel des Menschdoms. Eenige verlichte Verflanden, onder de Egyptenaaren, bewaarden het denkbeeld van een Eerst Weezen, aan 't welke zy verfcheide naamen toevoegden, en wiens eigenfehappen zy, onder verfchillende zinnebeelden, vertoonden. Plutarchus (*) gewaagt van de egyptenaars. Het denkbeeld van het Opperweezen , in weerwil des Bygeloofs, bewaard gebleeven in Egypte. (*) Plutarchus, de Ifid. £p Ofu:  DE EGYPTENAARS. Egyptifche Aigüdury. (*) De Algemeens Historie, I. Deel. bladz. 629. 32 A L G E M E E N E van een Opfchrift, in een der Egyptifche Tempelen, 't welk op deezen zin uitkwam: Ik ben al wat oit geweest is, nog is, of zyn zal, en geen flerflyk Mensch heeft oit mynen (luier afgenomen. Te Capua is 'er nog een voorhanden, van deezen inhoud: Aan u, welke alleen alle dingen zyt,de Godin isis (*). De Éénheid van god was een der verborgenheden, welke men den ingewyden in Egypte leeraarde ; doch het is tevens zeker, dat de verftandlooze verdichtzels des Heiiendoms uit dit Land herkomftig zyn, en dat ie Godsdienst aldaar befmet was met de 'chandelykfte zotternyen, en het Bygeloof :ot de verfte uiterften van domheid en woede voortholde. Waarfchynlyk was de eerdienst der Hemellichten, bovenal van de Zon en Maan, aangeduid onder de benaamingen van osiris en isis , de eerfte afwyking van den waaren Godsdienst. Althans doet 'er zich geen natuurlyker oorfprong der Afgodery op. Zo ras de Schepper der Natuure in vergetelnis geraakte, konden de Hemellichten , die de Natuur bezielen en vrugtbaarheid inftorten, ligtlyk voor de Gezagvoerders der Natuure genomen worden. — De hoogagting of de dankerkentenis vergoodde , in 't vervolg , Menfchen. En men floeg, in 't einde,over, om de Dieren te aanbidden: deeze Eerdienst, den Dieren beweezen, is, uit welk een oogpunt men dien ook befchouwe , de uiterfte grenspaal van bygeloovige krankzinnigheid.  GESCHIEDENIS. 33 heid. — Het ftilzwygen der Gefchiedfchryveren laat ons niet toe, geloof te flaan aan Ju ven al is, wanneer hy de Egyptenaar; ten laste legt, ook de Planten) als Uien en Look, te hebben aangebeden.. De God Apis, de voornaamfle Godheid) welke osiris verbeeldde, was een zwarte Stier, met zekere vlekken getekend. De eere, welke men daar aan toebragt, de kosten, tot zyn voedzel befteed, het misbaar, by zyn fterven bedreeven, de drift, om een opvolger te zoeken, den voorgaanden gelyk, zou ongelooflyk weezen, indien 'er iets, in den handel des Bygeloofs,het Geloof kon te boven gaan. De Kat, de Ichneumon, de Hond, de Ibis, de Valk, de Wolf, en de Krokodil, behooren onder het getal der Godheden. Deeze Dieren werden op het kostbaarlte onderhouden, het hecrlykst Voedzel diende dezelven tot Spyze; lieden van den eerften rang fielden eere,in hun op te pasfen; de pragt hunner begraafnisfen beantwoordde aan deeze zotte verkwistingen, by 't leeven daar aan befteed. Zonder toeleg een deezer heilige Dieren te dooden, was een der fchreeuwendfte euveldaaden. De fchuldige kon den dood niet ontwyken. Een Romeinsch Soldaat werd, door het Volk, in ftukken gehouwen, in weerwil van de voorfpraak des Konings, en den fchrik des Romeinfchen Naams, om dat hy, fchoon buiten opzet, een Kat vermoord hadt. Diodorus, die ons dit verhaalt, voegt 'er nevens, dat de Egyptenaars, in eenen fcherpnypenden hongersnood, wel ver- I. deel. C re EGYPTE» NAARS. Afgodsdie» ren. Buitenfpoo. rige yver voordieDie« ren.  DE EGYPTENAARS. Verdeeldheden, door de GodsdienftigeEerbetooningen vereoriaakt. Verfcheide Bygeloovigheden der Egyptcnaafes. 34. ALGEMEENE re van deeze Dieren ten fpyze te nuttigen, elkander opaten. De Egyptenaars hadden, daarenboven, het ongeluk, van verdeeld te zyn in hunne Godsdienftige begrippen en gebruiken. Hier badt men den Krokodil aan, daar de Ichneumon, de vyand van den Krokodil; in dit Landfchap fchroomdc men een Schaap te Aagten, en at niets dan Geiten; in een ander ontvingen de Geiten bygeloovige Eerbetooningen, en de Schaapen dienden tot Voedzel. Van hier de wederzydfche verwyten van Godloosheid, heiligfchennis; van hier onderlinge haat en afkeer. Volgens diodo r u s, was dit de vrugt der Staatkunde eens wyzen Konings, die, om oproeren voor te komen, het zaad van tweedragt in de Landfchappen zaaide, en elk Landfchap zyne byzondere Godheid toevoegde. De waarheid deezer gebeurtenisfe veronderfteld zynde, moet deeze Vorst voor een vyand zyns Volks gehouden worden. Door 't zelve aan gefchillen, wegens den Godsdienst, over te geeven, Helde hy het bloot aan eenen inlandfchen en onverzoenbaaren Oorlog. Wanneer het Bygeloof onder de Menfchen wortel gefchooten heeft, vertoont het zich onder duizenderlei afzigtige gedaanten. In den beginne flagtten de Egyptenaars Menfchenöffers. Zy oordeelden het een pligt, geen Boonen, geen Tarwenbrood te eeten; hun Brood was gemaakt van een Gewas, Olyra genaamd, waarfchynlyk Ryst. Zy onthielden zich van zommige Dieren, als onrein, en bovenal van het Zwyn. Zy zagen  GESCHIEDENIS. 35 gen de Vreemdelingen met eenen Godsdienftigen affchrik aan, durfden niet met hun eeten, noch zich van eenig gereedfchap, hun toebehoorende ^ bedienen, noch ook den mond zetten aan een ftuk Vleesch, met het mes eens Vreemdelings gefneeden. Mannen en Vrouwen geesfelden zich op het Feest van isis, en pleegden de verregaandfte ontugtigheden, by het onderhouden der Feestplegtigheden van diana. Zy raadpleegden hunne Dier-Godheden , als Godfpraaken. De Befnydenis was, van onheuglyke tyden af, by de Egyptenaaren in gebruik. Pythagoras vondt zich genoodzaakt, die te ondergaan, om met de Priesteren te verkeeren. Deeze Priesters, die zo grooten dienst konden doen, door de Zeden te vormen, ketenden het Volk in de boeijen van het Bygeloof, ten einde 't zelve, naar welgevallen , om te leiden. De eenige bezitters van weetenfchap zynde, deeden zy het Gemeen gelooven wat zy wilden. Hunne hooggeïleegene magt toont, dat zy deraderen des Staatsbeftuurs vervaardigd, of gefchikt hadden om gedreeven te worden door een allerfterkfte dryfveer, liet belang hunner Orde.— Wanneer het regeerende Geflacht uitgeftorven was, moest een Priester den Throon beklimmen; men kon een Krygsman kiezen; doch de verkoorene moest in het lichaam der Priesterfchap worden aangenomen. Sethon, Priester van vulcanus, dus tot de Koninglyke waardigheid opgefteegen zynde , liet, onvoorzichtig, eene veragting voor C 2 den DÉ EGYPTENAARS. Veruitgeftrckte magt der Egyptifctie Friestoren. Koninglyke Priester.  DE EGYPTENAARS. List der Priestcren. Zy bedekten , uit belang,de waarheid. Beproevingen der Ingewyden. 36 ALGEMEENE den rang der Krygslieden blyken, enberoofdcr dezelve van hunne voorregten. Hy hadt hunne hulp eenigen tyd daar naa noodig. Bevelhebbers en Soldaaten weigerden hem te verdeedigen. Volgens de Egyptifche Fabelagtige Vertellingen, redde vulcanus dien Koninglyken Priester, door een Wonderwerk. Buiten twyfel wisten de Egyptifche Priesters in 't algemeen, het belachlyke van een gedeelte der dwaalingen, door hun geleeraard. Hunne verborgene Godgeleerdheid, fchoon doormengd met veele verdichtzelen, was verre verheven boven het algemeene Volksgeloof. Zy hadden zelfs uitfteekende denkbeelden van het Oneindig Weezen. Doch waartoe eene Verborgene Leer, welke het Gemeen in 't duister laat ? Waarom, voor het Volk, de gewigtigfte waarheden verhooien gehouden? Waarom 't zelve aan eene jammerlyke blindheid overgegeeven ? Waarom god ontëerd door zotternyen, en de Menfchen geplaagd met harsfenfchimmen? Valfche of wreede Priesterlyke list! Het was, ik beken het, zeer bezwaarlyk, een Volk, dermaate aan Bygeloof verflaafd, te verlichten, en, 't zelve willende geneezen, mogt men vreezen het te zuilen wonden, en woedende te maaken. Ondertusfchen weet de goedertierne Waarheid, met wyze voorzorge ontdekt, overal ingang te vinden, overal uitwerking te doen. Men kan niet twyfelen, of de Priesters maakten 'er eene Verborgenheid van, alleen om dat de vastgeftelde Bygeloovigheden hun nuttig waren. Het klein getal der Ingewyden, tot die Ver- bor-  GESCHIEDENIS. 37 bprgenheden, kreeg die gunfte niet, dan naa langduurige beproevingen te hebben uitgellaan. Zy zogten baarblyklyk zich wel te verzekeren van de geheimhouding hunner Leere, om tefFens meer fchyns van gewigt aan hunne Verborgenheden by te zetten. De Zeden der Egyptenaar en deelden in dezelfde grilligheid als hun Godsdienst. De eerbied jegens Vaders, Moeders en Grysaarts, dankbaarheid voor genootene weldaaden, vreedzaamheid van begrippen, en gehegtheid aan oude gebruiken, maakten hunne voornaamfte Deugden uit. By deeze voegden zy groote Misdagen en veele Ondeugden. De Mannen, lui en lafhartig, bragten t'huis den tyd met fpinnen en ander huiswerk door, terwyl de Vrouwen, die in huis den meester fpeelden , de zaaken buiten waarnamen , en den handel dreeven. Men verpligtte, uit dien hoofde, de Dogters, niet de Zoons, voor de Ouders te zorgen. Vreemdelingen werden veragt, en als voorwerpen van affchuw behandeld. — Niets hieldt men voor goed, niets voor fchoon, dan 't geen met 's Lands gebruik overéénftemde; vooroordeelen, beleedigend voor het Menschdom in 't algemeen, en baarblyklyk ftrydig met het algemeene welweezen. Te vergeefsch heeft plato dien verregaanden afkeer van nieuwigheden hoog verheerlykt; te vergeefsch fpreeken groote Vernuften daar nog met verrukking over. „ Eene nieu,, we gewoonte was een wonder in Egypte; „ men hieldt zich daar altoos aan 't oude, „ en de ftiptheid, gebruikt omtrent geringe C 3 „en DE EGYPTENAARS. Zeden der Egyptenaaren. Volks verwaandheid ; haat tegen nieuwigheden.  DE EGYPTENAARS. DeNleuwighuidis zomwylen noodZaaklyk. O BossunT, Discours fur l'Histoire Ujiiveijtik. 38 ALGEMEENE „ en beuzelagtige zaaken, deedt de groote ,, en gewigtige in ftand blyven. Dus is 'er ,, nimmer een Volk geweest, 't welk zyne Zeden en Wetten zo lang bewaarde" (*). Welk eene verdiende, de kwaade Wetten met de goede, de belachlykfte gebruiken met de ernsthaftigfte, en de fchandelykfte Bygeloovigheden met de denkbeelden van den Godsdienst, bewaard te hebben! Men behoeft , om de verkeerdheid van het ftyf en fterk ftaan op het oude aan te toonen, geen ander voorbeeld dan dat der Egyptenaaren, tot het verdeedigen daar van zo verkeerd bygebragt. Men hieldt zich daar altoos en onyerzetlyk aan de oude gebruiken, en dit is juist de rede, waarom men zo veele zaaken verkeerd deedt. De misbruiken worden niet verbeterd, de Zeden en Wetten tot geen hooger trap van volmaaktheid gebragt, dan door veranderingen. — De nieuwigheid, dikwyls fchadelyk, is ook dikwyls noodzaaklyk. Zonder deeze zouden, noch de Egyptenaars, noch eenige andere Volken,° uit den ftaat van woeste barbaarschheid tot dien van befchaafdheid gekomen weezen: ten welken einde zou, mogt deeze geen' ftand grypen, ons de Rede dienen ? De opéénvolgende vorderingen, door dat vermogen gemaakt, moeten ten welftand der Maatfchappye ftrekken. Het komt 'er voornaamlyk op aan, ons met Wysheid te hervormen: want het verkeerd hervormen van eenig misbruik,  GESCHIEDENIS. 39 bruik, is meenigmaal erger dan het misbruik zelve; te veranderen, en teffens te verbeteren moet het oogmerk en het einde eener ingevoerde Nieuwigheid weezen. Eene gewoonte , in Egypte ftand grypende, ons door herodotus opgegeeven, ftrekt geenzins, om ons een gunftig denkbeeld van de kieschheid der Zeden deezes Volks te doen opvatten. Men pleeg, naamlyk, op Gastmaalen, en vrolyke Feesten, een houten Afbeelding van eenen Dooden, of, volgens anderen, een weezenlyk Geraamte,in de Feestzaal te brengen; dit fchrikverwekkend vertoon werd elk der Gasten voorgehouden, met byvoeging deezer woorden: Drink, en maak u vrolyk: want zo als deeze is, zult gy eerlang weezen. C 4 VIER- DE EGYPTENAARS. Een DoodsBeeld in de Feesten sebragt.  DE EGYPTE. WAARS, De Kunfi:en, eerst uitgevonden in Egypte, Het Yzer, langen tyd onbekend. 40 ALGEMEENE VIFRDE HOOFDSTUK. De Kwijlen en Weetenfchappen der Egyptenaaren. Aan de Kunften en Weetenfchappen hebben de Egyptenaars bovenal hunne vermaardheid dank te weeten. Zy waren zeker de Uitvinders, en Europa is aan hun de zaaden der Kundigheden, thans zo weelig opgegroeid , verfchuldigd. Men fchreef aan osiris de uitvinding van den Ploeg toe, een Werktuig, van grooter dienst voor het Menschdom, dan alle geleerde ontdekkingen: dewyl de Landbouw, als de Moeder der Maatfchappye, mag worden aangemerkt. De eerde Ploegen waren van Hout, zonder Yzer of eenig ander Metaal; volgens de aanmerking van den Heer goguet, kon de Akkerbouw niet wel begonnen worden, dan in een Gewest, waar de grond ligt en ge maklyk te bewerken is, als in Egypte. Laat ons hier een verbaazend ftuk, de Kunften en de Schranderheid betreffende, in overweeging neemen. Van alle Metaalen is het Yzer het laatfte uitgevonden en gebruikt. Gehard Koper vervulde de plaats van 't zelve; van dit Metaal vervaardigde men Wapens: het Zilver was reeds gemeen, toen het Yzer, door de Natuur tot veele heilzaame gebruiken gefchikt, nog onbekend in den fchoot der Aarde begraaven lag. Do werk-  GESCHIEDENIS. 41 werkzaamheden, noodig tot het bekomen van Yzer, zyn veel bezwaarlyker uit te vinden , dan andere. Deeze aanmerking lokt ons uit tot het voordraagen van eenige algemeene bedenkingen over den oorfprong der Kunften. Al te zeer gewoon aan het genot der voordeelen, welke wy daadlyk bezitten, denken wy niet aan de poogingen der noeste werkzaamheid, noodig , om ze uit te vinden, noch ook aan de verbaazende menigte Menfchen, daar van verftooken. Ondertusfchen zyn 'er Eeuwen verloopen, en men vindt nog wyduitgeftrekte Gewesten, zelfs bloeiende Landen , waarin men geene kennis hadt aan het by ons gemeenfte Voedzel, het Brood. Door welke verbaazende vorderingen hebben de de Menfchen zich kunnen opbeuren uit dien woesten en ongelukkigen ftaat, tot een ftaat van befchaafdheid, gemak en volmaaktheid, welken veelen genieten, zonder aan de voordeden , hun als in den fchoot geworpen, te denken? — De behoefte heeft hun vindingryk gemaakt. Om zich te voeden, te kleeden, en tegen de ongenade van lugt en weer te befchermen, vondt men weldra eenvoudige middelen uit, die ongevoelig allengskens gevolgd zyn, van meer zamengeftelde en kunftiger wyzen, om in die behoeften te voorzien. Het geval heeft meenigwerf de fchranderheid geholpen, en dikwyls den weg gebaand. Wy moeten ons, met den ouden Wysgeer posidonius, niet verbeelden, dat het geheim, om Brood te maaken, gevonden is door de bedenking, C s dat DE EGYPTENAARS. Aanmerkingen , over de herkomst derKunften. Zy zyn uit behoefte en fchranderheid oorfpronglyk. Verkeerd 1 denkbeeld van posidoNius,wegensde uitvinding van het Brood.  DE EGYPTENAARS. *t Geluk heeft veel tot de ontdekkingentoegebragt. Langen tyd is men van liet gebruik «Jes Vuurs 44 ALGEMEENE dat de Graanen, zonder eenige bereiding, geëeten, terftond door de Tanden en Kiezen zich heten vermaalen, en de zelfftandigheid daar van vermengd, en tot beflag werd, door het fpeegzel, dat zy, in dien geweekten ftaat, weder gekaauwd, en door de tong byéén verzameld, na de Maag afdaalden, en daar eene warmte ontmoetten, gefchikt om 'er gebak van te maaken. Volgens dit vernuftig ftelzel, zou de kunst van Koorn te maaien, Meel te kneeden, en Brood te bakken, eensflags, door eene fchrandere zamenvoeging van denkbeelden gebooren weezen: voeg hier by, de ontdekking van het Zuurdeeg; een ftuk, nog moeilyker te begrypen. Zodanige ftelzels zyn niets meer dan fpeelingen van den geest. Waarfchynlyk heeft men geweeten Meel te maaken, 't zelve met water te beflaan, tot een Koek te vormen, en op de eene of de andere wyze te bakken, voor dat men lette op de natuur en de uitwerkzels der dierlyke verrigtingen. Eene foort vanlnftincl; heeft veeleer dan Redenkaveling , de Kunften , tot leevens onderhoud noodzaaklyk, voortgebragt. Deeze waren, in 't begin, gansch onvolmaakte proeven, die, *van tyd tot tyd, herhaald, Jangzaamerhand beter en volkomener ftukken opleverden. Zonder eenen zamenloop van gelukkige toevallen, zou de Mensch misfehien de noodzaaklykfte dingen niet gevonden hebben. Het Vuur zelfs is langen tyd aan de Menfchen onbekend geweest, of liever het middel, om het te bewaaren, en weder voort  G E S C H I E DE NIS. 43 voort te brengen. De Grieken fielden daarom , dat het van den Hemel gekomen was: getuigen hier van flrekt de Fabel van prometheus. Toen magellan, in den Jaare MDXXI, de Marianfche Eilanden aandeedt, namen de Wilden deeze Hoofdflof voor een Dier, 't welk de Bosfchen verflondt. Het Vuur aangeraakt, en zich gebrand hebbende, durfden zy het alleen van verre aanfchouwen: zy vreesden door de beeten van dit Ondier gewond, of door zyne geweldige ademhaaling befchadigd te zullen worden. — Welk eene verbaazende tusfchenruimte doet zich op tusfchen deeze ontdekking, en de werking in de Yzermynen, en bovenal de kunst om het Yzer te gebruiken, 't welk gefmolten, herfmolten, geflaagen, weder heet gemaakt en herflaagen moet worden, eer men 'er eenig werktuig van kunne vervaardigen. In Peru en Mexico, waar het Yzer overvloedig is, was het onbekend, fchoon het Goud in de Tempelen fchitterde, en diende tot den kostbaaren toeflel der Vorflcn. Met één woord, het geen ons zeer eenvoudig en gemaklyk toefchynt, en zulks weezenlyk geworden is door 't gemeenzaam gebruik, verdient, als wy 't oog op den oorfprong te rug wenden, onze verwondering en hoogagting, 't zy als een kostbaar gefchenk der Natuure, 't zy als een verwonderenswaardig teken van fchrandere vinding. Tot welk een hoogte van tyd wy ondertusfchen opklimmen in de Gefchiedenisfe, wy vinden, in de dagen der Aardsvadercn zei- DE EGYPTENAARS. onkundig geweest. De Kunften, van onlieuglyke tydeii af, in Egypte beoefend.  DE EGYPTE. NAARS. De Piramiden. 44 ALGEMEENE zelve, by de Egyptenaaren, de Kunften van weelde en optooizel. Fyne Stoffen, geflikte Kleederen, kostbaare Vaten, en wat ten betoon van grootheid dient, kondigen de bekwaamheden deezes Volks aan. Inzonderheid fteeken de Egyptenaars uit in de Bouwkunde, fchoon zy daar in, gelyk wy vervolgens nader zullen zien, den kiesebften fmaak derfden, 't Geen de Ouden van de Werkflukken deezes Volks zeggen,zou ons, als verbaazend vergroot, voorkomen, indien de nog overgebleevene gedenktekens, van welken ik kortlyk zal handelen, zulks niet onlochenbaar ftaafden. De beroemde Piramiden, door veele Schryvers aangemerkt, als gebouwd vóór den Zondvloed, wederftaan nog heden de vernieling des tyds, die zo veele groote Ryken verwoest heeft. Daar zyn 'er nog drie, eenige mylen van Cairo, waar eertyds Memphis ftondt. De grootfte beflaat een vierkant van twee duizend zes honderd en veertig voeten in den omtrek, elke zyde van de grondvlakte zes honderd en zestig voeten haaiende; de rechtflandige hoogte is omtrent vyf honderd voeten: een vierkant plat, aan elke zyde omtrent zestien voeten, maakt den top uit. Verfcheide fteenen, van dit verbaazend Gevaarte, zyn dertig voeten lang, vier hoog en drie breed. Volgens het verhaal van herodotus, zouden honderd duizend Arbeiders, dertig jaaren agter één, bezig geweest zyn, of met het vervaardigen der bouwftoffen, of met het bouwen zelve: hy gewaagt ook van een Opfchrift, hem  GESCHIEDENIS. 45 hem getoond, doch naderhand uitgefleeten, 'tgeen inhieldt, dat de kosten der Moeskruiden , door de Arbeiders, in den tyd huns arbeids, geëeten, Zestien honderd Talenten (*) beliep. Plinius, de Natuurkundige, en veele anderen, vaaren heftig uit tegen de dwaaze trotsheid, die, als men hun gelooft, de Vorften tot deeze verderflyke onderneemingen zou hebben aangezet. Eenige min oordeelkundige Schryvers houden deeze Piramiden voor Koornfchuuren, door joseph gebouwd , om den voorraad der zeven vrugtbaare jaaren in op te leggen. Men ontmoet hier misfchien een dier droomen, welke het best ten onderfcheidenden kenmerk ftrekken van Geleerden, aan eenig Stelzel verflaafd. De Piramiden waren zeker Begraafplaatzen, waarin men mag denken dat de Koningen, vervuld met de Volksvooroordeelen, hun leeven zogten te vereeuwigen, door aan hunne Lyken een ontoeganglyk verblyf te verfchaffen, fterk genoeg om 't geweld der Eeuwen te verduur en. — By deeze Byge. loovigheid kwam waarfchynlyk eene beweegreden, om Staatsonlusten en Oproeren voor te komen, met het Volk eenen langduurigen arbeid op de fchouderen te leggen. Mogelyk heeft ook de fmaak voor verbaazend groote Werken, den Egyptenaaren eigen zynde, hiertoe medegewrogt; een enkel voor- CO [Dit is, aan Hollandsen geld, 4,546,730 Guldens.] DE EGYPTENAARS. Bygeloof en Staatkunde hebben de Piramiden doen bouwen.  DE EGYPTENAARS. De Stigter: derzelven verfoeid, we geus liuiim plaagen. Mummies der Jigyptcvaarcn. Vooroor- deel,wegens de Begraafnisfe., 46 ALGEMEENE voorbeeld is genoeg om navolgers te verwekken. — Wat hier van ook zyn moge, het is eene nutte aanmerking, dat de Koningen, die deeze Piramiden deeden bou' wen, door den zwaaren arbeid, met welken zy hunne Onderdaanen plaagden, zo haatiyk wierden, datzy, naa hun dood, de bedoelde Begraafplaatzen niet mogten erlangen, of zelfs hunne Naamen voor de vergetelnisfe bewaaren. Men moet, derhalven, over het Staatsbeltuur van Egypte niet oordeelen , volgens het denkbeeld, 't welk de Schryvers daar van opgeeven, naar den inhoud van eenige goede Wetten, die dikwerf niet werden onderhouden. De bygeloovige begeerte, om de Lyken te bewaaren, was een der fterkfte, welke zich in de Egyptenaaren vertoonde. Geen Volk heeft hun ook oit geëvenaard, in het balzemen der Dooden. Hunne Mummies, of gebalzemde Lyken, duuren altoos. De plaatzen, in de Rotzen uitgehouwen, zyn 'er mede vervuld. Wat kan het vooroordeel niet inboezemen? Zyne Voorouders, zelfs in hunne overblyfzels, te eeren, is pryswaardig en natuurlyk; doch hier werkt het Bygeloof veel meer dan het natuurlyk bezef. Rollin verklaart, omtrent dit ftuk, dat „ de gewoonte, om Lichaamen te verbran„ den, iets wreeds en barbaarsch in zich „ heeft;dewyl men zich daar door als haast, „ om, het geen van de ons dierbaarfte per„ foonen is overgebleeven, te verdelgen". Hy dagt, dat 'er niets beters kon uitgedagt worden, dan onze gewoone Begraafnisfen: even  GESCHIEDENIS. 47 even of het veel menschlyker ware , die kostbaare Overblyfzelfs aan 't gewormte en het ftof over te geeven. Het heeft zyne nuttigheid, agt te flaan op verkeerde oordeelsveilingen; zy moeten ons tot baaken ftrekken, en ons leeren, onze Rede te gebruiken, zonder zich oit aan eens anders, of de heerfchende gevoelens, te verflaaven. Desgelyks moet het verheffen van den Smaak der Egyptenaaren, onder de te ligt omhelsde vooroordeelen gerekend worden. Volgens den Heer b ossuet, „ waren zy „ alleen gefield op eene geregelde floutheid „ in hunne werkftukken; zy hebben het „ nieuwe en verbaazende niet gezogt, dan „ in de oneindige verfcheidenheid der Na„ tuure". Doch flrekt der Egyptenaaren gefleldheid, op het vervaarlyk groote, niet, om de ongegrondheid van zulk eene loffpraake aan te toonen ? Noch vindt men, in dit Land, het Hoofd van een Sphinx, 't welk, in de rondte , vyf- en dertig voeten haalt, en zes- en twintig voeten hoog is. Geen rekening, geen evenredigheid, geen fraaiheid, wordt befpeurd in die verbaazende fleenklompen , welke de vernielende tand des tyds gefpaard heeft. Het reusagtige maakt 'er de voornaamfte verdienften van uit. Wy zullen niet treeden tot de befchryving van den Doolhof, of het Labyrinth, een wydvermaard Paleis, welks bouw toegeëigend wordt aan twaalf Koningen, die omtrent het Jaar DC vóór Christus, ten zelfde tyde, over Egypte regeerden. Het be- DE EGYPTENAARS. De Egyptenaars hadden geen fmaakinlnmne Bouwkunde. Het Doolhof.  DE EGYPTENAARS. Oe Obelis ken. Thehcs. Schranderheid der Egyptenaaren, in hel vervoeren van verbaazende Steenen. Weeteni'ühappen dei Egyptenaaren. 4È ALGEMEENE begreep, ge]yk men verhaak, in éénen om* trek, drie duizend Kamers, alle met eikander, door ontelbaare bogten en omwegen, . gemeenfehap hebbende. — De Obelisken, of Naalden, zyn algemeener bekend; veele worden 'er gevonden, gemaakt van één ftuk, en honderd tachtig voeten hoog. Die van ra ma ses was nog veel hooger, en aan dezelve hebben twintig duizend Men* fchen gearbeid, indien wy de oude Gefchiedfchryvers mogen gelooven. Deeze ziet men nog te Rome, werwaards Keizer constanti us dezelve liet overbrengen, en waar Paus sixtus de vyfde ze weder opgerigt heeft. — Wat de wonderen van de Stad Thebes betreft, en de honderd Poorten, welke homerus daar aan toefchryft, uit ieder van welke tien duizend Soldaaten konden uittrekken,(fchoon herodotus,in gansch Egypte, niet meer dan een-en veertig duizend Soldaaten telt,) dit is eene fabelagtige vergrooting, die de Gefchiedenis zou fchandvlekken. Genoeg is het, dat wy ons verwonderen over 't geen weezenlyk verwonderenswaardig is; naamlyk over de fchranderheid der Egyptenaaren, om de verbaazende Steenen, door hun verwerkt, uit het Gebergte te haaien, langs den Nyl, op eenen zeer grooten afftand, te vervoeren, en overeind te rigten, met veel minder behulp der Werktuigkunde, dan wy tegenwoordig hebben. De voortgang in de Kunften toont eene bedreevenheid in de Weetenfchappen aan. Tusfchen deeze beide is een nauw verband, en  GESCHIEDENIS. 49 en eene volftrekt noodzaaklyke gemeenfchap. Waar de Kunften bloeien, wordt een groot aantal gelukkige Vernuften opgewekt tot overdenken, en het doen van diepzinnige na* fpeuringen; zy leggen 'er zich met vlyt op uit, en, door meer lichts te verkrygen, 't welk zy fchielyk mededeelen, openen zy voor de Kunften nieuwe bronnen van vol* maaking en rykdom. Het lydt geen twyfe!, of de Egyptenaars kenden de beginzels der Werktuig-en Landmeetkunde, en verfcheide deelen der Wiskundige Weetenfchappen : ten bewyze hier van ftrekt hun nauwkeurig Landverdeelen, het leiden van het Water des Nyls door ontelbaare Kanaalen, het net afmeeten van den aanwas dier Riviere, het vervaardigen en gebruiken van veelerlei Werktuigen, en bovenal het afdeelen van den Tyd, en het berekenen van den omloop der Starren. Of de Starrekunde by hun, of by de Chaldeeuwen, of eenig ander Volk, eerst beoefend werd, is een gefchil, 't welk wy onmogelyk met zekerheid kunnen beflisfen, en ook niet veel betekent. Beide die Volken hebben, van de vroegfte tyden af, deeze Weetenfchap beoefend, zo noodzaaklyk, niet alleen tot de Landbefchryving, de Zeevaart , en de Tydrekenkunde; maar ook voor den Landbouw, en het maaken van goede fchikkingen in de gewoone bezigheden des leevens: want de arbeid des Landmans, zo wel als andere bedryven der Menschlyke Zamenleeving, en de Godsdienstpleegingen j worden geregeld door eene I. de el. D juiS- DË EGYPTENAARS. Noodzaaklykheid der Starrekunde.  ALGEMEENE DE EGYPTENAARS. Het Maatien Zonnejaar, door de Egyptenaaren uitgevonden. Hoe verre hunne Starrckundeging- juiste tydsverdeeling, en door de kennis van de beweeging der Hemellichten. De Egyptenaars fchynen de eerflen te zyn, die een Jaar van Twaalf Maanden gehad hebben. De waarneeming van de Maanefchynen gaf hun die verdeeling gereedlyk aan de hand. In den aanvange hadden zy alleen een Maan-Jaar, van drie honderd vier- en vyftig Dagen, zo grootlyks verfchillende van het Zonnejaar, dat, in min dan zeventien jaaren , de orde der Jaargetyden geheellyk was omgekeerd. Men moest met de Zon te raade gaan, de wederkeering van dat groote Licht, tot zekere vaste Starren, waarneemen , en het Jaar, naar den loop der Zonne, afmeeten. Dewyl het moeilyk viel, dit net te treffen, maakte men het Jaar drie honderd zestig Dagen lang, fchryvende aan elke Maand dertig Dagen toe. In den tyd van vier- en dertig Jaaren hadt het eene Jaarfaifoen de plaats van het andere ingenomen. Eindelyk, na nieuwe en nauwkeuriger waarneemingen te werk gefield te hebben, bepaalde men het Jaar op drie honderd vyf-en zestig Dagen. De Starrekundigen in Egypte ontdekten, dat de omloop der Zonne eenige uuren langer was. Zy kenden den Die-" renriem, en hadden dien verdeeld in Twaalf Tekenen, elk van dertig graaden: eene ontdekking , zo oud als bezwaarlyk. Zy wisten van den loop der Dwaalllarren, en de oorzaak der Eclipfen. Zy rekenden de Zonsverduisteringen uit. Zy hielden de Maan voor een lugtgewestifche Aarde. Waarfchynlyk hebben zy een denkbeeld gehad van de Veelheid der  GESCHIEDENIS. 51 der Werelden; en de beweeging des Aardkloots; naardien de Pythagoristen, in der Egyptenaaren Schoole onderweezen, ons eenige denkbeelden van die twee Stelzels gegeeven hebben. Een nog overgebleeven gedenkftuk van hunne bcdreevenheid in de Hemelloopkunde, hebben wy in de groote Piramide , in zodanig eene rigting gebouwd, dat de vier zyden nauwkeurig aan de vier hoofddeelen der Wereld beantwoorden (*). Hoe meer rede van verwondering 'er zich opdoet, dat de Egyptenaars, zonder Verrekykers, zonder Slingers, zonder Arabifche Cyfertallen,totzohoog een trap in de gemelde Weetenfchap zyn opgeklommen, te minder kan men zich een begrip vormen van de kinderagtige vooroordeelen, die aan de Weetenfchappen der Egyptenaaren tot hinderpaalen en beletzels ftrekten. Hoewel zy aan isis de uitvinding der Masten en Zeilen toefchreeven, verfoeiden zy, door ydel Bygeloof vervoerd, en de Zee en de Zeevaart. Zy merkten de Zee aan, als een afbeeldzel van typhon, den vyand van osiris; en uit dit bygeloovig wanbegrip ontftondt hun afkeer van die HoofdllofFe. De haat der Piiesteren tegen den Oceaan, was zo groot, dat zy noch Visch, noch Zout aten. Het is, daarom, eene zeer waarfchynlyke gisfing , dat de Egyptifche Volkplantin gen, op fcheepen der Pheniciërs na Griekenland over- fta- (*) [Men leeze, tot een nader berigt, de la lande, Stemkunde, I. Deel. bl. 119.] D 2 de egyptenaars. Het Bygeloof deedt hun van de Zee een affchrik hebben.  DE EGYPTEKAARS. De Aardrykskunde , in Egypte, beoefend. Hunne by- geloovige Geneeskunde. 52 ALGEMEENE flaken. — Sesostris durfde, als wy op de Gefchicdvcrhaalen mogen afgaan, zich eerst boven dit vooroordeel verheffen, en eene Vloot uitrusten. — Deeze Overwinnaar deedt eene Kaart vervaardigen, van de Landen, in zyne Krygsverrigtingen doortrokken. Zonder hem zou de Aardrykskunde, een der voornaamfte weetenfchappen ,waarin de Priesters zich oefenden, binnen de grenzen des Ryks bepaald gebleeven zyn. Is het niet natuurlyk te denken , dat zo belachlyke gevoelens een ftaatkundig einde bedoelden ? Men kon, naamlyk, door gemeenzaamen ommegang met de Vreemdelingen, van Zeden veranderen, en ongewilliger worden, om den hals onder het juk der Priesteren te buigen. De bygeloovige geaartheid der Egyptenaaren ontdekt zich ook in hunne Geneeskunde. Deeze beftondt, in den aanvange, in verfcheide voorfchriften van Geneesmiddelen, van Vader aan Zoon, en zo vervolgens, evergehandigd; naar deeze ging men, zonder te twyfelen, op 't goed geval af, te werk._ De Zieken werden ten toon gefield, ten einde de Voorbygangers hun met raad konden dienen. De Voorfchriften van Geneesmiddelen verzameld, en in den Tempel gebragt zynde, maakte men daar van een Geneeskundig zamenflel. De Heilige Boeken behelsden de voorfchriften, die in de geneezing der Kwaaien moesten gevolgd worden. Indien de Geneesheeren daar van afweeken, en zy, die zich aan hunne handelingen hadden toevertrouwd, ftierven, wer-  GESCHIEDENIS. 53 werden zy met den dood geftraft. Deeze Wet alleen deedt eene groote menigte van Zieken omkomen. Volgens het getuigenis van aristoteles, was het verboden, de vogten te roeren, of het lichaam te zuiveren vóór den vierden dag. Tovermiddelen bedorven de Geneeskunde, gelyk 'er grond is om te gelooven, nog meer dan alle voorgemelde verkeerde handelwyzen. Het kunftig balzemen der Lyken, in Egypte, tot zo hoog een trap van volmaaktheid gebragt, wyst uit, dat men de Kruidkunde aldaar, met een gelukkig gevolg, beoefend heeft; doch levert geen blyk altoos op , wat ook de Loftuiters der Egyptenaaren mogen zeggen, van de bedreevenheid diens Volks, in de Ontleedkunde,, Ter balzeming werden de Lyken niet ontleed, zelfs opende men het Hoofd niet; men befchouwde de Dooden met een bygeloovig oog, zonder te tragten uit die befchouwing eenige nuttigheid te haaien. Dat meer is, die een Lyk hadt aangeraakt, fcheen een voorwerp van affchrik; en zy die, by het balzemen, 't zelve openfneeden, vlooden, naa die verrigting, fchielyk weg, uit vreeze van omgebragt te zullen worden. Dit vooroordeel heerscht nog by de Ckineefen, tusfchen welk Volk en de Egyptenaars wy, in't vervolg, verfcheide trekken van eene zonderlinge overéénkomst zullen vinden. De Gefchiedenis der Volken is, niet tegenftaande de wonderen van fchranderheid en vinding, welke zich hier en daar opdoen, bykans altoos D 3 de DE EGYPTENAARS. Zy durfden geen Lyken ontleeden.  de egyptenaars. Wysbegeei te. *t Wereld De vinding der Schryfkunst. 54 ALGEMEENE de Gefchiedenis van de zwakheid des Menschlyken verftands. Weinig weeten wy van de Wysbegeerte der Egyptenaaren. Nu eens was dezelve ver mengd met de Godgeleerdheid, dan eens gefchikt om de Zedekunde, oneindig gewigtiger dan alle befpiegelingen, voort te zetten. Zy klom op tot het eerfte Weczen. De Egyptenaars beeldden 't zelve af door een Mensch, die een Scepter in de hand, en een ■ Ey in den mond hieldt. — Dit Ey, het Zinnebeeld der Wereld, vinden wy ook by de Chaldeeuwen, de Perfiaanen , de Indiaanen , de Grieken en de Chineefen. Een zo zonderling denkbeeld is waarfchynlyk van het eene Volk tot het andere overgegaan. Allen hebben zy, door 't licht der Rede, den Bouwheer van 't Heelal kunnen ontdekken; doch zyn Werkiluk, onder de gedaante van een Ey te verbeelden, heeft de verbeelding niet wel in verfcheide Landen kunnen verzinnen (*). Eer wy dit Hoofdfluk eindigen zullen wy nog kortlyk fpreeken van de wonderbaare uitvinding, door welke men denkbeelden en woorden fchildert, de gedagtenis van oude zaaken bewaart, en, van eeuw tot eeuw, eene (*) [Wegens de overlevering; van dit Denkbeeld, bet Begnp van eenen vloeibaaren Chaos, en de Leer van bet Vv'ereld-Ey, beeft samuel p ï e , M. D. een uitfteekend Vertoog gefchreeven, in The Mofaic Theary 0f the Solar of Phnetary System. Te vinden in de Nieuwe Vaderlandfche Letteroefeningen. I. Deel. Qfengelw. bl. 145.1  GESCHIEDENIS. 55 eene menigte van waarheden en dwaalingen, waar van de Jaarboeken der Wereld vol zyn, overlevert. De Schryfkunst is, in den aanvange, niets anders geweest, dan eene afbeelding van zigtbaare voorwerpen. Om een Boom aan te duiden, tekende men een Boom, en tot het verbeelden van iets, uit de zamenvoeging van verfcheide dingen beftaande, was het noodig, een dergelyk aantal van beeldtenisfen zamen te voegen. Deeze bepaalde wyze van doen kon van geen grooten dienst weezen. Dezelve moest verkort , eenvoudiger gemaakt worden, het was noodig tekens te verzinnen , die de beweegingen der Ziele en de werkingen van den geest te kennen gaven; eindelyk ook tekens, gemeen aan verfcheide voorwerpen. Dit waren de Beeldfpraakige Schryftekens; en langen tyd kende men geene andere Schryfkunst. En de Egyptifche Priesters behielden deeze, zelfs naa de uitvinding der Letteren, om dus hunne Weetenfchap voor 't oog des Gemeens te kunnen verbergen. Niets is, in den eerften opflage, eenvoudiger, doch niets met de daad vernuftiger dan deeze uitvinding der Letteren. Een klein aantal Tekens, eiken Klinker en Medeklinker afzonderlyk verbeeldende, drukt, zonder moeite, alle denkbeelden uit, en ftelt, in een zeer klein beftek, duidelyk voor, 't geen een ontelbaare menigte van Beeldfpraakige Figuuren, met eenen grooten ommeliag, niet dan verward en duister, zou hebben kunnen overleveren. Het tydperk der uitvindinge, zo hoog klimt derzelver D 4 oud- DE EGYPTENAARS. BeeWfpmkige Schryftekens. Letters van 'c A, B.  56 ALGEMEENE DE EGYPTE NAAKS. De Egyptenaars zyn al te zeer bewonderd geweest. oudheid op, kan niet bepaald worden; doch men gist dat alle Letters van het A, B, hoe zeer zy ook van elkander verfchillen, een en denzelfden oorfprong hebben. Onze hedendaagfche Letters ftammen van de Latynfche, de Latynfch van de Griekfche, de Griekfche van de Phenicifche, af, wier Letterbeelden dezelfde zyn, als die der Samaritaanen. Alle deeze Taaien hebben een algemeen A, B, 't welk, naar allen fchyn, reeds het A, B der Egyptenaaren was (*). Wanneer wy de berigten , wegens de Egyptenaars, dus verre doorloopen , zamengevoegd befchouwen, zullen wy rede vinden, om te befluiten, dat de Egyptenaars vernuft en vinding, maar weinig fmaaks en oordeels bezaten; dat zy, naa vry groote vorderingen in de Kunften en Weetenfchappen gemaakt te hebben, in 't midden der loopbaane ftilftonden, zonder oit naa 't einde te ftreeven; dat zy de Leermeesters veeIer Volkeren, en de Slaaven hunner eigene aangenomene gewoonten geweest zyn; dat zy goede Wetten bezaten; doch doormengd met vervaarlyke misbruiken; dat hunne Godsdienst in een ongerymd Bygeloof, hunne vreedzaame geaartheid in Lafhartigheid , hunne Liefde tot het Vaderland in een dwaaze Volkswaan, veraartte; dat hunne valfche denkbeelden van grootheid doorgaans niets anders dan het reusagtige voortbragten; en, eindelyk, dat, indien wy onpartydig over (*) Zie l'Origine des Loix, des Arts, £p des Sciences. I. Part.  GESCHIEDENIS. 57 over hun zullen oordeelen, 'er veel afgetrokken moet worden van de loffpraaken, waar mede de Grieken, en die de Grieken nafchryven, hun vereerd en opgehemeld hebben.— Maar kan men, met eenen hedendaagfchen beroemden Schryver, zeggen: „ Dat by dit „ Volk maar twee zaaken gevonden wor„ den , die draaglyk waren , de eerfte, dat „ de zodanigen, die een' Os aanbaden, de „ zulken, die hunne eerbied aan een' Aap beweezen; noit wilden dwingen, om van „ Godsdienst te veranderen ; de tweede, „ dat zy altoos de Kiekens in Ovens uit„ broeiden" (*) ? Een geestige flag floot de gedenkflukken der Gefchiedenis niet omverre. Voor 't overige is het verfchil tusfchen het dwingen van iemand, om zyn Godsdienst te veranderen, en van hem eenen affchrik te hebben, dewyl hy dezelfde wyze van Eerdienst niet volgt, of iemand van kant te helpen, om dat hy, ongelukkig, een Kat of een Hond, enz. gedood heeft, veel te gering om tot grond van eenigen lof der Egypnaaren te kunnen flrekken. £*) Dicliomaire Philofophique, Art. Apis. DE EGYPTENAARS. D 5 chets van ïandeldry/ende Volcen. Noodzaaklyklieid de Koophandels.  DE PHENICT KRS. De uilbrei ding van denzelven. De Zeevaavd , zeer oud by de Phenkiers. 86 ALGEMEENE men te veel heeft wordt het ontbeerende gekogt, of, indien men niets bezit, verkoopt men den arbeid zyner banden, en leeft van het gewonnene. In de vroegfïe tyden, wanneer de begeerten, zo wel als de behoeften, binnen zeer nauwe perken omfchreeven waren, beftondt den Handel in eene enkele Kuihng. De Veehoeder gaf aan den Landbouwer van zyn Vee; en de Landbouwer aan den Veehoeder van den ingezamelden üogst, en in deezervoege hielp de een den ander, door 't mangelen der Waaren. — De Koophandel nam toe, men bediende zich van zaaken die weinig omflags hadden, om de verhandelde Waaren af te beelden, en tot een algemeenen vastgeftelden prys te dienen. De Metaalen werden hier toe het alltrgefchiktst gevonden, als de duurzaamfte en gemaklykst vervoerbaarfte ftoffen Zy kreegen eerlang het voorregt om de verbeeldende tekens te zyn van de weezenlyke goederen, welke de aarde oplevert. Zy dienden reeds tot dat einde ten tyde van den Aardsvader abraham. Maar eene veel wonderbaarder kunst moest den Koophandel uitbreiden en bezielen. De Zeevaart naamlyk. De Pheniciers hadden, van onhcuglyke tyden af, die zeldzaame kunst by de hand Eene onvrugtbaare Landftreek, aan den oever der Middelandfche Zee geleegen, bewoonende, bemerkten zy de noodzaaklykheid, om de voordeden deezer ligging te baate te necmen. Zy beflooten , dat de Zee, die de Volken van één fcheidt, ten middel kan dienen  GESCHIEDENIS. 87 nen om dezelve te veréénigen; en, naa herhaalde proeven, digt by de Kust langs genomen , waagden zy hun leeven op een vlotdryvend Hout, overgegeeven aan wind en baaren, om by andere Volken te zoeken, wat hun eigen Land niet opleverde. De bosfchen van het gebergte Libanon verfchaften hun overvloedig Timmerhout; dit gevoegd by de welgelegenheid hunner Zeehavens, gaf hun alle menschlyke voordcelen ter Scheepvaart, waar van zy zich ook getrouw bedienden. Men twyfelt niet, of hunne Koophandel was reeds zeer uitgebreid in de eerfte Eeuwen naa den Zondvloed: dit is te meer te verwonderen , dewyl de Zeevaart, bykans onvermydelyk, merklyke vordering in de Starrekunde en andere, geenzins gemaklyke, Kunften, fchynt te veronderftellen. Zy konden alleen de Starren tot leidslieden heemen. In den aanvange be- ; dienden zy zich van den Grooten Beer, en : vervolgens van een kleinder Star, in den Kleinen Beer, veel nader aan de Pool. Wie zou hebben kunnen gelooven, dat de Scheepen , ten eenigen dage, door 't behulp en op het aanwyzen der Kompasnaald, den weg door den grooten Oceaan zouden hebben weeten te vinden? Eene wonderbaare ontdekking, in de daad, die de Scheepslieden onder eenen nieuwen hemel bragt! Terwyl de Egyptenaars, bygeloovig, de Zee fchuwden, bouwden de Pheniciers dezelve met eene ftoutmoedige onverzaagdheid; de overvloedigfte vrugten van hunne vlyt inzamelende. Op de Eilanden van CyF 4 ïnls DE 'HENICIERS. ly gingen, )p'tgeleide Ier Starren, if. Groote uitgebreidheidhuns Handels.  DE FHINICIERS. c 88 ALGEMEENE pms en Rhodes, in Griekenland, in Sicilië en Sardinië zagen zy hunne Volkplantingen vermenigvuldigen. Zy kwamen toe de zuidlykfte Kusten van trokken den Straat door, en kwamen in den grooten Oceaan. Cadix werd hunne verzamelplaats. Betica, en andere Landfchappen van Spanje, leverde hun ontzaglyke rykdommen op; zy haalden Honig, Wasch, Pek, Teer, Yzer, Lood, Koper, Tin, enz., van daar. Zy waren genoodzaakt, aan hunne Ankers, in ftede van Lood, het Zilver te hangen, waarmede zy zich anderszints overlaaden vonden. Weinig tyds naa den Trojaanfchen Oorlog, ladden zy, volgens strabo, reeds vastigïeden op de westlyklte Kusten van Africa. De Heilige Schrift gewaagt van de Reistoch:en , welke de Scheepen van Koning salowo deeden, onder het befhiur der Pheni■iers, naa Ophir en Tarfis, ('t geen zommi;en voor het Ryk van Sofola, in Ethiopië, ïouden,) van waar zy hem, den tyd van omtrent drie jaaren gevaaren hebbende, eeïen ongemeeten fchat van Goud, Zilver, )ehalven veelerlei foorten van Ede] Geiteenen , Speceryen, Ebben-en ander fraai Hout, k7voor, Paauwen, Aapen, en andere zeld:aamheden medebragten. De Pheniciers, de landelaars van alle bekende Volken, hiellen het geheim van hunne Zeevaart verboren, vreezende, dat anderen met hun in de milten, daar door aangebragt, zouden dee?n. Eene benydende geaartheid, natuurlyk igcn aan handeldryvende Volken; doch aan-  GESCHIEDENIS. 89 aangekant tegen het algemeen welzyn des Menschdoms. Allergedenkwaardigst is de onderneeming, welke de Pheniciers volvoerd hebben, omtrent DCX Jaaren vóór cHRisTus,om deinieuwsgierigheid van nechos, Koning van Egypte, te voldoen. Deeze Vorst liet hun ter Roode Zee uit, en langs de Kusten van Jfrica heen , vaaren , tot zy den Straat van Gibralter in zeilden, en, naa omtrent drie Jaaren op deezen tocht befteed te hebben, aan den mond des Nyls landden. Hunne Scheepen, tot het voeren van Koopwaaren gefchikt, hadden eene rondagtige gedaante: want zich, zo min mogelyk, van de Kusten verwydcrende, moesten zy het gemis der holte, door de wydte, vergoeden. Langwerpiger en fpitzer Scheepen dienden hun tot Zeetochten van eenen anderen aart, 't zy om nieuwe ontdekkingen te doen, 't zy om hunne Koopvaardyfcheepcn te beveiligen, en, door Zeerooveryen, andere Volken uit het Vaarwater te houden. — In de daad, ik weet niet wat de meeste verwondering verdient, of de verbaazende vordering, welke onze hedendaagfche Scheepvaart, boven die deezes Ouden Volks, gemaakt nebbe, of de grootheid hunner onderneemingen ter Zee , uitgevoerd met zo geringe hulpmiddelen, dwars door zo veele hinderpaalen heen ftreevende. Het is bekend, hoe de Stoffen en de Verwen der Pheniciers ten hoogften kostbaar waren. Hun wereldvermaard Purper was, om zo tc fpreeken, eene gave des gevals. De F F 5 Hond de pheniciers. Hun Tocht rondsom Africa, ten tyde van nechos. Gedaante hunner Scheepen. Verw der Pheniciers.  DE PHENICIEKS. Van hunne Weetenfchappen. Vindingryker dan de Egyptenaars. 90 ALGEMEENE Hond eens Herders, door honger geperst, beet een'ScheJpvisch aan ftukken; heÏBloed daar uit loopende, verwde hem den fhoet! deeze verwonderlyke kleur liep in't oogzy werd toe het verwen van Stoffen gebe! zigd , er1 ten fieraad van de Praalkleederen der Vorften bewaard. Eene menigte van de gewigtigfte ontdekkingen hebben een foortgelyk beginzel Het vlytig waarneemen der Natuure zal, buiten twyfel, nog veele andere te voorfchyn brengen. De Natuur is onuitputbaar. Wat wy van de Weetenfchappen der Egyptenaaren gezegd hebben, mag en moet, voor een gedeelte, op de Pheniciers toege! past worden Een Zeevaarend en Hancleldryvend Volk kan niet wel de Meet-, de Werktuig-, de Reken-en Aardrykskunde , misfen: zy verkreegen ze allengskens, en, buiten twyfel, bekleedde eene ganschgebrekkige beoefening by hun de plaats van 't geen wy thans, by befpiegeling, afdoen. - Aan de Pheniciers wordt de Letterfchryfkunst doorgaans toegeëigend. Zy fchynen, boven de Egyptenaars, in kragt van vernuft uitgeftooKen te hebben. Deeze laatstgemelden, flaaven van hunne vooroordeelen en gebruiken bleeven ftil ftaan, zo verre gevorderd zynde, dat alles hun uitnoodigde om tot grooter volmaaktheid op te klimmen, en nadere ontdekkingen te doen; terwyl de Pheniciers onophoudelyk nieuwe poogingen te werk fielden , om hun oogmerk te bereiken, en elken flap, dien zy deeden, gelukte hun^by. kans naarwensch. Gree-  GESCHIEDENIS. 91 Greetige gefteldheid op winst bragt 'er misfchien zo veel aan toe, als hunne fchranderder geaartheid. Deeze drift is zedebe- , dervend; zy brengt kwaade trouwe te we- . ge: een rnisdryf, ook den Pheniciers ten laste \ gelegd en dikmaals verweeten; en de rykdommen, daar door opgehoopt, baaren, op hunne beurt, dikwyls weelde. Doch de koelzinnigc traagheid, en 't gebrek, daar uit herkomftig, veroorzaaken geene mindere rampen. Wanneer wy, onder een naarftig Volk, door den Handel .verrykt, ondeugden zien heerfchen , vindt de Menschlykheid ten minften nog troostftoffe in het befchouwen van de wonderen, door de werkzaamheid daar te wege gebragt, in het genot van de gemakken, voordeelen, en aangenaamheden , daar te fmaaken, en eindelyk in de befchouwing van 't geluk, 't geen zich over de anderzins moeilykfte, en, naar oogenfchyn, ongelukkigfte Leevensftaaten uitfpreidt. De beevende ouderdom wordt 'er geftut, de bedroefde Weduw getroost, en de hulplooze Wees geholpen. Sidon , de groote Hoofdftad der Pheniciers, is langen tyd de heerfcheresfe ter Zee geweest. Het beroemde Tyrus volgde haar op. Elders zullen wy van Carthago, eene Tyrifche Volkplanting, omtrent DCCCXC Jaaren vóór ch'ristus gebouwd, fpreeken. Deeze Stad was haare opkomst verfchuldigd aan de gierigheid en wreedheid van een' Vorst. Pygmalion, Koning van Tyrus, den Echtgenoot van zyne Zuster elissa, ook dido geheeten, omgcbragt hebbende, om zich DE PHENICIERS. Jitwerkzels ran geftcldieid op vinst. Sidon. Tyrus. Grondvesting van Carthaga.  DE PHEN1CI EKS. Bygeloovigtlcndcr/VjVuic'urs. e.rdienst aai ADONJS. 92 ALGEMEENE zich meester te maaken van de groote fcharten, welke hy bezat, begaf deeze zo listige als grootmoedige Vorftinne zich, met de fchatten haare Mans, op de vlugt, en grondvestte, op de Kusten van Aftica, eene Stad, naderhand zo magtig te Water en te Lande, dat ze met Rome om de heerfchappy der Wereld durfde dingen, en die magtige Werelddwingfter deedt beeven. De Carthagers behaalden , even als de Pheniciers , groote vöordeelen, door eenen wyduitgeitrckten en fterkvoortgezetten Koophandel; dan hunne ondergang tfrekt allen handeldryvenden Volken ten fpiegel, dat zy den kuil huns bederfs graaven, als zy zich overzeeven aan de zugt van Landverövering. & Het woelig Koopbedryf bevrydde de Pheniciers niet voor de inkruiping des Bygeloofs, fchoon zy 'er min dan de Egyptenaars aan fchynen overgegeeven 'en verïlaafd geweest te zyn. De Eerdienst, te Byblus, van veelen voor de oudfte Stad van Phenicie gehouden, aan venus toegebragt, ging met fchandelyke ontugtigheden vergezeld. Menfchenoffers maakten een gedeelte van hunnen Godsdienst uit. Zy namen de ongerymdfte overleveringen aan, ten opzichte van adonis, ook osiris of thammuz genaamd. Wanneer de Rivier Adonis met bloed geverwd fcheen, een zeer natuurlyk verfchynzel, in de daad, dewyl ze, zomtyds tot zekere hoogte gezwollen, langs eenen roodaardigen oever heen ftroomde, befchreiden de Vrouwen bitterJyk den doo.l van adonis, zo zeer bemind do ar venus;  GESCHIEDENIS. 93 zy gaven haare fmert te kennen door lykplegtige offeranden, en door zich te geesfelen. 's Anderen daags, wanneer zy veronderftelden, dat adonis verreezen en ten hemel gevaaren was, fchooren de Pheniciers, even als de Egyptenaars, over 't verlies van den God api's, deeden, hunne hoofden, en de Vrouwen, althans te Byblus, die zulks niet wilden doen, moesten, zo men verhaalt, eenen geheelen dag, haare Lichaamen aan eiken Vreemdeling ten beste geeven; en het geld, door deeze fchandelyke ontugtigheid gewonnen, werd der Godinne aangeboden. Zo zeer de waare Godsdienst den Mensch, als 't ware, boven zichzelven verheft, zo zeer vernedert het Bygeloof hem beneden de Beesten. Duizend dergelyke voorbeelden prenten ons dien grondregel in. Wy moeten 'er deeze twee voordeden uit trekken, dat wy ons wel vasthouden aan den volmaakten en zuiveren Godsdienst des Christendomst en ons wagten voor de bedriegeryen en dwaasheden, die de godheid hoonen en de Menschlyke Natuur fchandvlckken. Sanchoniaton, van Berytus, in Phenicie, geboortig, de oudfte Schryver, naa moses, van wien eenige ftukken voorhanden zyn, fchreef, naar 't oordeel van eenigen, omtrent den tyd van josua, van anderen , in veel laater tyd, de oudheden zyns Vaderlands. Hy klom op tot 's Werelds oorfprong. In zyne ontvouwing van de Wereldwording, opgevuld met verdichtzelen, gelyk alle befchryvingen daar van, enkel DE PHENICIERS. 0e voorbeelden van Bygeloof moeten ons den rechten Godsdienst hoog doen waardeeres. Het werk van sanchoniaton, het oudfte naast dat van m0ses. Zyn begrip van de Wereldwording.  DE i'HENIC] ERS. De Kindsheid van het Menschlyk Geflagt,volgens san- choniathon. 91 ALGEMEENE kei in 's Menfchen brein gebooren, onver» mydelyk vol moeten weezen, fchitteren eenige! ftraalen van het Jicht der waarheid door Hy fpreekt van een verwarden MengeJklomp ' eenen Chaos, en van een' Geest (*), die het Heelal in orde fchikte. Voor het overige hebben zyne denkbeelden niets gemeens met het geen ons de Heilige Bladeren leeren Hy fpreekt geen woord van 's Menfchen Val, van den Zondvloed , of van de verfpreiding der Volken over den Aardbodem. Men heeft, overzulks, te onbedagt, hem de kunde aan onze Gewyde Boeken toegefchreeven. Eusebius, die een kostbaar ftuk zyns Werks, door philo van Byblus overgezet, bewaard heeft, befchuldigt hem, dat zyne Werken aanleiding geeven tot Godverzaakery; honderd Schryvers hebben deeze befchuldiging herhaald, en beweeren teffens, dat hy ten oogmerke hadde, aan de Afgodery fterkte en fteun te geeven. Deeze twee bezwaaren fchynen tegen elkander aan te loopen, elkander te beftryden, en het is veel waarfchynlyker, dat die Schryver de Godgeleerde denkbeelden zyns Lands, op die wyze als hy zelve ze inzag, hebbe opgegeeven. Hy fpreekt van een eerften Man en Vrouwe, geheel onderfcheiden van adam en eva in de Schriftuure. Hy fchryft aan hunne Naakomelingen de uitvinding der Kunften toe, aan den een het maaken van Vuur aan een tweeden het bouwen van Hutten' en een derden de Jagt, het Visfchen, het maa- (*) Pneuma.  GESCHIEDENIS. 9S maaken van Yzeren Werktuigen, en zo vervolgens. Hy doet zyne Gefchiedenis rusten op de Schriften van eenen thaüt, door de Grieken her mes, en, door de Laty~ nen, mercurius geheeten. Zyn Werk wordt tegenwoordig voor egt gehouden; en onder zo veele Verdichtzelen en duistere Figuurlyke Befchryvingen, zien wy by hem 's Werelds Kindsheid niet onaartig afgemaald (*). (*) Zie l'Origine des Loix, &c. Disf. I. en de Algemeene Historie, I. Deel. Voorrede, bl. XIV, en; in het Werk, bl. 31. 242—251, en 412—436. ge- DE PHEHICIERS.  96 ALGEMEENE GESCHIEDENIS DER HEBREEUWEN, OF JOODEN. DE JUODEN. Verfchillende GevoeIens,wegensder Jooden berkomsr. EERSTE HOOFDSTUK. De Oorfprong en Lotgevallen der Hebreenwen. Volgens hec verhaal der Ouden grensde Judea, een Landfchap in Afie, westwaards aan Phenicie en de Middelandfche Zee, oostwaards aan Arabie, zuidwaards aan Egypte, en noordwaards aan Syrië, van welk laatstgemelde Gewest het zomtyds een gedeelte geagt werd: deeze Landllreek was eertyds bewoond door de Jooden; een Volk, 't welk, afgezonderd van andere Volken, m dien hoek der Wereld leevende, zo ten aanziene van deszelfs herkomst, als ten opzichte der Gefchiedenisfen en Zeden, zeer weinig bekend was by het overige gedeelte der min of meer befchaafde Wereld. Dit heeft gelegenheid gegeeven tot gansch verfchillende en tegenftrydige befchryvingen, wegens hunne herkomst. Eenige meenden dat de Jooden, van het Eiland Creta, na de vaste Kust overgeitooken, en naar den Berg Ida, met eene kleine verbuiging, Jooden geheeten waren. Zommigen waren van ge- voe-  GESCHIEDENIS. 97 voelen, dat zy hunnen naam van Juda en ïdumea, Kinderen van semir amis,Koninginne van Babyion, ontleend hadden. Anderen waanden, dat zy, onder de Regeering van isis, door hierosolymus en juda, uit Egypte, naa het naaste Land waren geleid. — Wy zyn, door de Gewyde Gefchiedenisfen deezes Volks, des beter onderrigt, en deeze, in elks handen zynde, zal een zeer kort verflag hier genoegzaam weezen. Terwyl deeze zelfde rede ons ontheft, om ook over de andere byzonderheden deezes Volks zeer breedvoerig te fpree- ken. __, De eigen Gefchiedfchriften der Hebreeuwen, want de naam van Jooden neeft dit Volk eerst naa de Babylonische Gevangenisje gekreegen, vermelden, dat zy allen van éenen Stamvader, abraham geheeten, zyn voortgefprooten; dat deeze abraham, uit Chaldea, miCanaan, 't zelfde Land, welk, naderhand, Judea genaamd is, getrokken zynde, daar, beneffens meer andere Kinderen, eenen Zoon, izaak, verwekte; welke izaak desgelyks eenen Zoon teelde, jacob en ook israè'l geheeten. — Uit deezen jacob kwamen Twaalf Zoonen voort, een deezer, joseph, door zyne Broeders, uit afgunst, ten Slaaf verkogt zynde, werd na Egypte gevoerd, in welk Land hy, eerlang tot hoogen ftaat opgeklommen , zyns Vaders Huisgezin, ter gelegenheid van eenen zwaaren hongersnood, uit Canaan derwaards getrokken, een vry en gerust verblyf bezorgde. — Dat jacobs é I. deel. G 4 Naa- DE JOODEN. Berigt, des aangaande, uithunneeigene Schriften.  DE (OODEN. ( I I 1 < 1 1 ( I c f i i d k v S n 98 ALGEMEENE Naageflagt, ftaande het verloop van twee Eeuwen, in Egypte zeer fterk vermenigvuldigd zynde, door de Koningen, geplaagd, verdrukt, mishandeld, en ten laatften gedrongen werd, het Ryk te ruimen, gelyk zy tot dit vertrek, van den Egyptifchen Vorst, fchoon noode, en niet dan door magt van Wondertekenen, ten voordeele van dit Volk verrigt, de vergunning kreegen: waarop zy, onder het geleide der twee Broederen, moses en aaron, door de Wocstyne van Arabie, waar zy, op eene wonderdaadige ivyze, van Voedzel en Drank verzorgd werden, wederkeerden naa Canaan, het Land loor hunne Voorvaderen bewoond. — Dat iy, op deezen tocht, door moses, van ïods wege, Wetten, Regten en Inzettingen ontvingen. — Dat zy, Canaan overweldigd hebbende, het Land onder Twaalf Jtammen, waarin het ganfche Volk, naar acobs Twaalf Zoonen, onderfcheiden vas, verdeelden; dat zy, in deeze erflyke lezitting, eerst door Regters, en vervol;ens door Koningen, geregeerd werden;dat, •nder de Regeenng van den vierden deezer woningen, Tien Stammen afvielen van de 'vengen, 't welk gelegenheid gaf tot tweeaait, en eenen Burger-Oorlog deedt ontman tusfchen het Ryk van Israël, of der ien Stammen, en het Ryk van Juda, of er Stammen van Juda en Benjamin: welke ryg, met hulp der nabuurige Volken geoerd, eindlyk oorzaak was, dat de Tien tammen naa Asfyrie, en de Twee Stamlen, naa Babylonie, gevanglyk werden wegge-  GESCHIEDENIS. 99 gevoerd. Dat de twee Stammen, toen reeds, naar juda, een'hunner Stamvaderen, Jooden geheeten, verlof verworven hebbende, om naa hun Land weder tekeeren, beurtlings, onder de Perfifche, Griekfche, Egyptifche en Syrifche Opperheerfchappyen, leefden; en, cindelyk, nu ruim achttien honderd jaaren geleeden, van de Romeinen, die een groot gedeelte van Afie overweldigd hadden, eenen Koning verkreegen, herodes genaamd; doch dat, naa het afzetten en uitbannen van archelaüs, Zoon en Opvolger van herodes, een goed gedeelte van hun Land, in de gedaante van een Romeinsch Wingewest veranderd, en door de Landvoogden van Syrië, of door byzondere Stedehouders der Romeinen, geregeerd werd. Hoewel de Jooden, by andere Volken, weinig bekend waren, en 'er dus, in de Ongewyde Schriften, luttel van hun gefprooken wordt, treffen wy, nogthans, by hun eene andere byzonderheid aan, die, fchoon met valfchc begrippen vermengd, ftrekt, om het verhaal der Joodfche Schriften te bevestigen. Zo gewaagt justinus, uit trogus pompejus, een Heidensch Schryver dei Eerfte Eeuwe van onze Tydrekeninge, var abraham en israël, door hem Konm pen der Jooden geheeten; vermeldende, da de laatfte Tien Zoonen gehad heeft, ondei welken het Ryk der Jooden, in Tien Dee len, verdeeld geworden is: welke deelen, na derhand, vermeerderd werden met het aan deel van Juda, van wien de Jooden hunnei naam ontleenen. Hy gewaagt van het vei G 2 koe DE JOODEN, Vreemde Schryvers gewaagen van huu. 1 1-  DE JOODEN. ioo ALGEMEENE koopen van joseph, by hem dejongfte der Tien Broederen, en van deszelfs wegvoering naa Egypte, als mede van het uitvoeren des Volks uit Egypte, door mos es, by hem een Zoon van joseph, en naa wien aruas, zyn Zoon, eene blykbaare naamsverbastering van aaron, de 'jooden, als Koning en Priester tevens zou geregeerd hebben (*). — Alexander polyhistor, die omtrent eene Eeuw vóór de gemeene Tydrekening bloeide, doolt verder van de waarheid af, als hy fchryft, dat de Jooden hunne Wet ontvangen hebben van eene Hebreeuwfche Vrouwe, moso geheeten (f). Strabo, een Grieksch Schryver der Eerftc Eeuwe, geeft een eenigzins beter berigt; vermeldende, dat dit Volk, door eenen der Egyptifche Priesteren, moses genaamd, uit Egypte geleid, en, van Wetten voorzien geworden zynde, zich in Judea, en wel ter plaatze waar zints Jerufalem geftigt is, heeft nedergeflaagen (§). — En, om nog maar één getuigenis by te brengen, tacitus, desgelyks een Schryver van de Eerlïe Eeuwe, tekent aan, hoe de meesten hierin overéén kwamen, dat de Jooden, door moses, uit Egypte geleid, en in eene Woestyne, uit eene Rots, op de aanwyzing van wilde Ezels, van Water voorOO Jus ti nus, Lib. XXXVI. Cap. II. (t) Suidas, Tom. I. p. 105. (S) Strabo, Lib. XVI. p. 1103.  GESCHIEDENIS, tot voorzien waren. Hy verhaalt wyders, dat zy, eerst door de Asfyriers, Meders, PerJen en Grieken, overheerd geweest zynde, eindelyk onder de verzwakte Syrifche Heerfchappye, zichzelven Koningen verkooren hebben, tot dat zy, door de Romeinen Van 't geweld der Parthen verlost zynde, herodes ten Koning verkreegen, die, door den Keizer augustus, ih 't Gebied werd bevestigd (*). (*) Tacitus, Hist. Lib. V. Cap. III. VIII. IX. de jooden* G 3 TWEE-  102 ALGEMEENE DE TWEEDE HOOFDSTUK. Van heton derl'cheid der Mofaifche en andere Wetten. .De Wetten van moses , deels op bet Regt deiGewoonte , deels op de Egyptifche Staatkunde, gegrond. Van het Staatsbejïuur en de Wetten der Jooden. De ftaat der Jooden was, by hunne oprigting tot een Volk, en langen tyd daar naa, geheel verfchillende van andere Volken der Aarde. De Gefchiedenisfen fpreeken van andere Volkplantingen, die haare Wetgeevers gehad hebben; doch deeze waren, in vergelyking met de Israëliten, in den beginne, flegts groote Huisgezinnen, die, gevolglyk, geheel andere Wetten behoorden te hebben, dan een zo talryk Volk als de Jooden, 't welk een nieuw Land innam, welks Inwoonders 't zelve verdelgen of verjaagen moest. Noodwendig komen, onder deeze Wetten, 'er ons veele voor, die ergens anders, vrugtloos, zullen gezogt worden, die nergens anders kunnen te pasfe komen, en door het Bygeloof te vaak zyn aangedrongen, als voorfchriften van Staatsen Burger-Wetten. Moses veronderftelt dikwyls, by zyne Wetten, een ouder Regt, op de Gewoonte gegrond, 't geen hy nu eens, door zyn gefchreeven Wetboek, bevestigt, dan eens verbetert, of wel geheel en al affchaft: deeze voorveronderftelling is oorzaak, dat niet weinig zaaken, in de Wetten van moses onbepaald gelaaten zyn, in welke gevallen het  GESCHIEDENIS. 103 het overoude Regt der Gewoonte goldt. Een Regt, waar van men de beste en meest overéénkomende voetftappen vindt by de zwervende Arabieren; een Volk, by zyne oude Zeden zo onveranderd gebleeven, dat men, de befchryving der hedendaagfche Reizigeren leezende , zich zomtyds verbeeldt, in de vroegfte tyden overgebragt, en in de Tente van abraham, of een der andere Aardsvaderen, te zyn, van welke zy afftammen. — Dan, behalven dit oude Gewoonte-Regt, ontdekken wy by mos es duidelyke fpooren van Staatkunde. Hy was onderweezen in de Wyshëid der Egyptenaaren, en dus mogen wy, zonder eenige krenking van zyne Propheetifche waardigheid, vrylyk ftellen, dat hy ook van de Staatkundige Wysheid diens Volks zich bediend hebbe; en hem wonder te ftade kwam, in het grondvesten van den Staat op den Akkerbouw; een bedryf, den zwervenden Herderen zo ongewoon; in het ontwerp van een grooten en magtigen Staat, zonder buitenlandfchen Handel, by de Egyptenaaren ten hoogften gehaat. De beste Wetten loopen gevaar om fteeds wederftreefd en kragtloos te worden, wanneer zy zekere te diep ingewortelde gewoonten verbieden, en den Volke in zwang gaande regten ontneemen willen. Moses , hier op bedagt, heeft, in der Israëliten Burgerftaat, eenige dingen toegeftaan , die hy, op zichzelve befchouwd, niet kon goedkeuren , of zelf, ftaatkundig ingezien, de beste oordeelen. Ten opzichte van deeze ingewortelG 4 de Os JOODEN. Moses liet veele dingen toe, om de hardigheid van 't hart der Israëliten, en gaf de beste Wetten,naar de omftandigheden des Volks.  de jooden. I I I 104 ALGEMEENE de gewoonten, zegt Christus, datMO ses dezelve den Kinderen Israëls, van wegen de hardigheid hunner harten, heeft toegeJaaten. — En hier uit mogen wy deeze zeer gewigtige aanmerking afleggen, dat de Wetten van moses, in geenen deele, in dien zin, de beste zyn, als of 'er nimmer heiliger, en met de zuiverfte Zedeleer eenftemmiger, Wetten konden voorgefchreeven worden; maar de beste in de omftandigheden, waarin ze.gegeeven zyn, de beste in den toenmaaligen Staat der Jooden. Wetten, voor hun allergefchiktst, zouden voor anderen zeer onvoegelyk, en zelf fchadelyk kunnen weezen. By voorbeeld, het verbod van t aanlteeken van Vuur, op den Sabbath, kon , in het Joodfche Land, zonder hinder, volvoerd worden; maar hoe oneigen zou het weezen in Noorwegen? Op den Sabbath moest men volflrekt allen arbeid ftaaken zelfs ten tyde van den Oogst; zulk eene Wet ging aan in Paleftina, waar men, in den Oogst, beftendig Weer hadt; maar by ons, en hooger Noordwaards op, zou ze al te bard zyn: want de Sabbath kon, onder veele regenagtige dagen, juist de eenige drooge dag zyn, op welken men de wugt des Velds moest t'huis haaien (*). Schoon (*) De geleerde johan david michaelis '6 Wr Zy," MoSaisch Regt, of de Ziel der Wetten >an Mok, hier van zeer veele andere voorbeelden >p. Wy merken hier aan, ten opzichte van der forten ótaatsgefteltenisfe, veele onzer aanmerkingen .an hem verfchuldigd te weezen.  GESCHIEDENIS. 105 Schoon wy, by veele Wetten, door moses gegeeven, deeze of dergelyke uitdrukking vinden: Dat zal eene eeuwige Inzetting zyn voor hunne Gejlachten, is het nogthans baarblyklyk, dat zy niet alle volftrekt onveranderlyk waren: de omftandigheden bragten hier natuurlyk verandering te wege; en de gemelde uitdrukking wordt zelfs gevonden by eene Inftelling, die alleen in de Woestyne kon onderhouden worden, en door moses zelve wederom is afgefchaft. Het woord eeuwig betekent hier niets meer dan een langen tyd; Wetten, met dit byvoegzel, moesten ftand houden, tot ze door eene andere Wet werden opgeheeven. — Ook hadt' hy, die in den Israëlitifchen Staat de hoogfte Magt bekleedde, het regt om, ten opzichte van de ftrafvorderende Wetten van moses, genade te verleenen. Moses bedreigt de Overtreeders zyner Wetten nergens met de ftralfen, noch fpreekt van belooningen, in een ander leeven. Dit is zommigen zeer vreemd voorgekomen: naardemaal de andere oude Wetgeevers zich van deeze zo fterke middelen bediend hebben : dit heeft aanleiding gegeeven tot zeer wyd verfchillende begrippen: deeze denkt dat hy zelve misfchien, in eenen toekomenden ftaat, niet geloofd hebbe: terwyl geene, als de geleerde warburton, en die hem volgen, het als een bewys van moses Godlyke Zending aanzien, dat hy de Jooden zyne Wetten heeft kunnen voorfchryven, en tot derzelver onderhouding overhaalen, zonder het denkbeeld van een toekomend G 5 Leer DE JOODEN* De Wetten van moses niet onveranderlyk,ende geftelde ftraffen niet altoos volvoerd. Van deftaavingen der Mofaifche Wetten.  DE JOODEN, 106 ALGEMEENE Leeven te baate te neemen. Maar, om met michaëlis, bier op, niet te zeggen, „ dat moses, gelyk eenige oude Wetgee,, vers,uitpatriotfchen yver, geen bedrieger „ werd: en dat men die moet zyn , om, „ op de overtreeding van Burgerlyke Wet„ ten, ftraffen des toekomenden leevens te „ dreigen", merken wy aan, dat de laage en bekrompe aart, riet onverduldig en vleescbgezind chara&er der Hebreeuwen, het voorftellen van belooningen en ftraffen eens Toekomenden Staats onvoeglyk maakte; zulks was, naar allen fchyn, te vergeesfch geweest, en hadt den Wetgeever ,mogelyk, aan de belaching zyns Volks blootgefteld. De Hebreeuwen, in de Woestyne hunkerende na de vleeschpotten van Egypte, zouden, misfchien, hunnen Leidsman, van een toekomend Leeven fpreekende, te gemoete gevoerd hebben: ,, Gy belooft ons het geluk „ des Hemels, om dat gy ons op Aarde niet ,, kunt gelukkig maaken. Gy bedreigt ons ,, met toekomende ftraffen, om dat gy gee„ ne tegenwoordige Volkstugtigingen in ., uwe magt hebt. Zyt gy een Afgezant van „ god, gelyk gy voorgeeft, betoon zulks, ,, door de Inwoonders van Paleftim te ver„ delgen , ons hunne ryke Landeryen te „ geeven; dat is, het Erfdeel, door god „ onzen Vaderen beloofd, dit het Land, „ welks overwinning gy ons, by de uittogt „ uit Egypte, voorftelde. Wanneer gy ons „ in die fchoone Landftreeke vestigt, zullen „ wy ons aan uwe Wetten onderwerpen, „ zonder u om een ander Paradys te vraa- „ gen"?  GESCHIEDENIS. 107 „ gen" ? Zodanig was de gefteltenis der Jooden, en overéénkomftig met dezelve moesten zy behandeld worden. Zouden zy luisteren, de Wetgeever moest fpreeken van Wyngaarden, Olyfboomen , talryke Kudden, en alle aardfche voordeden; zouden zy fchrikken , de donder van tydlyke rampfpoed moest hun in de ooren klinken. — Moses doet ook, in dit geval, iets, waar door hy zich van alle andere Wetgeeveren onderfcheidt. Hy belooft den Volke, op gehoorzaamheid aan zyne Wetten, allen wereldlyken Zegen, en bedreigt het zelve, als het wederfpannig was, den tydlyken Vloek. Zegeningen en Bedreigingen van zulk eenen aart, dat geene Menschlyke Overheid dezelve kan ter uitvoer brengen. De Regeering der Israëliten mag ook, met regt, eene Gods-Regeering genaamd worden: waarom wy ook, met zoveel nadruks, leezen, god werd Koning in Israël, toen de Hoofden des . Volks en alle de Stammen Israëls vergaderd waren (*). Paleftina komt in als het eigendom van god. En moses, het Volk onderregtende, wegens het Regt van god, om hun Wetten voor te fchryven, laat zich dus hooren: Wanneer uw Zoon u morgen zal vraagen, zeggende, wat zyn dat voor getuigenisfen, en inzettingen, en regten, die de heere onze god ulieden gebooden heeft? Zo zult gy tot uwen Zoon zeggen: Wy v/aren pharao's Dienstknegten, in Egypte; maar de heere heeft ons, door eene fterke land, (*) De ut. XXXIII. 5. DE JOODEN. De Regeering der Israëliten was ecue Gods. regeering.  de jooden. Van de Burgerlyke 0verheid. ïo8 ALGEMEENE hand, uit Egypte gevoerd, en de heere gaf Tekenen, en groote en kwaade Wonderen, in Egypte, aan pharao, en aan zyn ganfche Huis, voor onze oogen,- en hy voerde ons van daar uit, opdat hy ons inbragt, om ons het Land te geeven, dat hy onzen Vaderen gezwooren hadt, en de heere geboodt ons te doen alle deeze Inzettingen (*). Ingevolge hier van werd de Afgodendienst eene misdaad, onmiddelyk den Staat betreffende; het was Muitery, tegen den Koning, dooide Israëliten vrywillig daar voor erkend. — Ten tyde van moses, vertoonde zich deeze Godsregeering op de uitfteekendfte wyze. God zelve gaf Wetten;hy befliste moeilyke. fcukken en regtszaaken, door Godfpraaken; was zigtbaar, in de Wolk en Vuurkolommen , by de Israëliten tegenwoordig, en oefende dikmaal, op de tastbaarfte wyze, onmiddelyke ftraffen. Hy hadt zich verbonden , door Beloften en Bedreigingen, dit Volk, met geluks-overwinningen, en overvloed, te beloonen, wanneer het de Wet van moses hieldt; en het met nederlaagen, en andere openbaare ongelukken, te ftraffen, als het weigerde te hooren en wederfpannig was, en bovenal, wen het zich aan Afgodery fchuldig maakte. De gedaante van het Gemeenebest, door moses gevormd, was die van eene Volksregeeringe, en deszelfs Opperhoofd was veranderlyk. Toen de Israëliten uit Egypte trokken, hadden zy geene Regters huns Volks, CO De ut. VI; 20—24.  GESCHIEDENIS. 109 Volks, waarfchynlyk om dat zy onder Egyptifche Regters gedaan hadden. Moses was dus, geduurende de eerfte weeken, de éénige Regter des Volks. Jethro deedt hem de onmogelykheid bemerken, van het uitvoeren deezes lasts , en, op zynen raad, ftelde moses Regters aan. Zy hadden hunne Vergaderingen en Landdagen. — De hoogfte en algemeene Overheid van het ganfche Volk is door geene der Wetten van moses voor altoos vastgefteld. Hy droeg, wel is waar, aan j o s u a de hoogfte Magt op; maar deeze Man , die van zyne dapperheid en oorlogskunde te vooren reeds blyken gegeeven hadt, moest flegts een Bevelhebber des Legers zyn, om de Israëliten in het Beloofde Land te brengen. Hy .was , gcvolglyk , een buitengewoon Amptenaar, die, in tyd van vrede, geenen Opvolger behoefde. Wy leezen ook niet, dat de Einders van Israël, naa den dood van josua, iemand , in zyne plaatze, verkoozen hebben. In zulke tyden, wanneer 'er, gelyk de Heilige Gefchiedenis fpreekt, geen Koning, of Regter, in Israël was, verbeeldde de Hoogepriester dien aanzienlyken Perfoon. In vervolg van tyd hadden de Israëliten veelal eenen Regter; eene benaaming van de hoogfte magt; fchoon moses nimmer eene Wet gegeeven hebbe, ingevolge van welke dit Volk verpligt was, zulk eenen algemeenen Regter des Volks te verkiezen. Regters van deezen aart waren het, van welke wy, in het Boek der Regteren, dat van hun DE JOODEN. Van de Regteren.  DE JOODEN. Van de Koningen. iio ALGEMEENE hun den naam ontleent, leezen. En, op een aandagtig inzien van hetzelve, blykt, dat deeze Regters geenzins de gewoone en altoosduurende Overheden der Israëliten waren ; doch dat, ten tyde der onderdrukkinge van nabuurige Volken, de dapperfte Israëliet, die moeds en aanziens genoeg bezat, om een genoegzaam getal Volks, wars van flaavernye, byéén te brengen, de Verlosfer werd van zyn Vaderland , en voorts over *t zelve, zo lang hy leefde, als Regter, regeerde. Doorgaans bragt hy zich in aanzien, door eene uitfteekende heldendaad. Dat alle Regters over geheel Israël geregeerd hebben, kan niet beweezen worden: zommige bekleedden die waardigheid flegts over enkele Stammen, die onder hun geleide de vryheid wedergekreegen hadden. Zy bezaten noch het aanzien, noch de magt, van eenen Koning, en Israël had geene aanééngefchakelde opvolging van Regter en. Moses, veronderftellende dat dit Volk, altoos wispeltuurig van aart, in bekooringe zou kunnen komen, om, op het voorbeeld der omliggende Volken, eenen Koning te hebben, geeft hun, door eene byzondere Wet, vryheid om eenen Koning te kiezen, als zy de Éénhoofdige Regeering met hunne belangen overéénkomftiger oordeelden. Eene Wet, met verfcheide bepaalingen (*). En 't is te over bekend, uit de Gewyde Gefchiedenisfen, hoe het den Israëliten ging onder de Regeering der Koningen. On- CO De ut. XVII H. 20.  GESCHIEDENIS, in Onder de Hebreeuwen was een Rang van Heden, die onze byzondere opmerking verdient, de Leviten naamlyk. Zy hadden verbaazend groote inkomften; ja zo groot, dat ze ons buitenfpoorig moeten voorkomen, wanneer wy hun alleen als Bedienaaren van den Godsdienst befchouwen. Een Stam, die nog het vyftigftc gedeelte van het Volk niet uitmaakte, trok het tiende gedeelte der voortbrengzelen van alle akkeren, en genoot, behalven dit, nog zeer aanzienlyke voordeden. Morgan, een Engelsch Schryver, meende hier een Priesterftand te vinden, die niets bedoelde dan de onmaatige verryking van een'Rang, welke zich alleen met den Godsdienst bezig hieldt, zonder op eenige andere wyze het Gemeenebest van nut te zyn: én hy nam de onwaarheid nog te hulpe, om de op zichzelve reeds groote inkomften dier gewaande Geestlykheid nog grooter te maaken. Dan laat ons der waarheid regt doen. De Leviten waren niet alleen Geestlyken, maar Geleerden van allerlei foort, en, door hunne geboorte, verbonden, om zich op de Weetenfchappen toe te leggen , voor welke zy zo ryke bezolding ontvingen. Deeze geheele inrigting was van Egyptifchen Oorfpronge. In 't gemelde Land hadden de Priesterrangen de Geleerdheid onder zich verdeeld, en elk was, by erflyke opvolging, bezig in de Godgeleerdheid , Wysbegeerte, Natuurkunde, Wiskunde, Regtsgeleerdheid, Gefchiedkunde en Geneeskunde. De Leviten, fchoon zy geen Leeraarampt, 't welk DE JOODEN. /an de Le,'iten. Hunne veel-, vuldige cn  DE JOODEN. endcifcheidene bezigheden. i ( ( i 1 ] ] 1 ii2 ALGEMEENE 't welk eenigzins naar dat onzer Geestlyken gelykt, waarnamen , waren Dienaars van den Godsdienst, eensdeels, in zo Verre zy de veelvuldige Plegtigheden volvoerden; anderdeels , dewyl zy de Wet affchreeven, alle zeven jaaren eens den Volke voorlazen, en, in twyfelagtige gevallen, verklaarden. — Zy namen het ampt van Schryvers waar; een post, zeer gewigtig onder de Jooden, die toen, in 't algemeen, niet fchryven konden. Dit hun bedryf hieldt de Wet en de Geleerdheid onder hun in ftand; op hunne nauwkeurigheid rustte de zekerheid der Geflachtregisteren, waar van de bezitting aller vaste Goederen, in het Joodfche Land, afhing: en van welke ieder Vader des Huisjezins nauwkeurige affchriften noodig hadt. — Dat zy zich met de Geneeskunde bezig behouden hebben, mogen wy daar uit opnaaken, dewyl zy over de Melaatsheid moesen oordeelen. — Zy hadden het opzicht Dver de Maaten, Ellen en Gewigten, en laar toe min of meer de kennis der Wiskun3e noodig. —- Zy bekleedden het ampt van Regteren by de Hebreeuwen, en dit, zeker, vas de gewigtigfte bezigheid der Leviten, He de meeste perfoonen eischte. Zy moesen, by alle moeilyke twistgedingen, de aatfte uitfpraak doen. — Eindelyk fchynen :y, in de Woestyne, de Lyfwagt van m oe s uitgemaakt te hebben, die het muitzieke /olk in onderdanigheid moest houden. Hun -eger, in 't midden des Volks, rondsom den rabernakel, en de Wagten, welke zy daar •y hielden, dienden tot dat einde. Ook had-  GESCHIEDENIS. 113 hadden zy, ten tyde der Koningen, eene zekere Krygskundige inrigting. — Men voege dit alles te zamen , en het zal ons toonen, dat zy voor den Staat eenen zeer gewigtigen en heilzaamen Rang uitmaakten, en wy laaten het aan elks oordeel, of een geleerde Adel, mag ik de Leviten eens dien naam geeven, die tot alle deeze einden dienen moest, niet, met het hoogfte regt, aanzienlyke inkomften trok? Immers ftrekten deeze om hun een ruim en onbekommerd beftaan te bezorgen, en te verheffen boven de gewoonlyke verzoekingen, om het heilig Regt te krommen. Het Hoofd van deezen Stam, de Hoogepriester, en de Opperfte Regtsgeleerde, hadt grooten invloed op alles wat den Staat betrof. Hy wordt, met den Regter, in eenen Rang geplaatst, en de Veldheer josua was, in zekere opzichten, aan den Opperpriester onderworpen; deeze moest, door den Urim en Thummin, voor hem, gode raadvraagen. Als 'er geheel geen Regter, of Koning, in Israël was, dan bekleedde de Hoogepriester,zonder eenige bepaaling, de hoogfte waardigheid in den Staat. Mos es gaf Wetten aan een Volk, 't welk nog geene Landeryen bezat; geene oude Gewoonte, geen oud Regt, hadt, over zulks, ten aanziene der Akkeren, plaats, hy maakte 'er zulke fchikkingen op als hy voeglykst en oirbaarst dagt; en wel, dat de veroverde Landen eerst, door 't lot, en in gelyke deelen , onder de Israëliten moesten verdeeld worden, naderhand onverkoopbaar zyn, en, I. deel. H ten DE JOODEN. Van den Hoogepries- ter. Akkerverdeeling, cn het verkoopendcrOogften.  de jooden. Voordeelen, aan deeze fcliikking vast. 114 ALGEMEENE ten eeuwigen dage, een eigendom blyven der Naakomelingen van den eerften bezitter. — Het ftondt eenen Eigenaar wel vry, zynen Akker, voor eenen tyd lang, te verkoopen; doch op elk vyftigfte jaar, door m oses het Jubeljaar geheeten, kwam de Akker weder aan den eerften bezitter of zyne Erfgenaamen. 't Was eigenlyk een verkoop der OogHen , die, in den tusfchentyd van het verkoopen tot het Jubeljaar, te wagten waren. Hier uit, als mede uit de grondftelling, dat de Akkers dienen moesten tot onderhoud van hem, tot wiens Geflagt dezelve behoorden, ontflondt het Regt van weder inkooping, wanneer de Verkooper, vóór het begin des Jubeljaars, weder in Itaat geraakte, kon hy de Oogften, die nog te wagten waren, met aftrekkinge van die, welke, de Koper reeds getrokken hadt, voor denzelfden prys weder inkoopen, waar voor ze verkogt waren; en van dit regt kon ook de naaste bloedverwant des Verkoopers, bezat hy gelds genoeg, zich bedienen (*). Deeze inrigting bragt eigenaartig zeer groote voordeelen te wege. — Foor eerst, diende dezelve ter verhoeding, dat een ryk Burger, door het opkoopen van veele Akkeren, niet te ryk, den Staat te magtig, en, onder zyne Medeburgers, een kleinen Vorst kon worden, naar wiens believen zich de overigen moesten fchikken: de gelegenheid der bezittingen onder de Burgers, zo zeer Itrookende met den geest der VoJksre- gee- (*) Leviticus XXV.  GESCHIEDENIS. 115 gecringe, door moses, in den beginne vastgefteld, hieldt daar door ftand. — Ten tweeden, bragt deeze Wet te wege, dat geen Israëliet volftrekt arm kon gebooren worden : want elk verkreeg, door zyne geboorte, eenen Akker, en by aldien dezelve verkogt moest worden, of hy zelve, door armoede, zich genoodzaakt vondt om te dienen , kwam hy, op het Jubeljaar, weder tot zyn Eigendom: vóór 't afloopen van eene halve Eeuwe kon die verarmde, of zyne Naakomelingfchap ,zich herftellen, en tot het bezit van een wel klein, doch van alle fchuldcn ontheven , Goed geraaken. — Hier aan was, ten derden, onmiddelyk verknogt, dat de Israëliten niet ligt, uit armoede, hun Vaderland zouden verlaaten, en, door hun uittrekken, het Volk verzwakken. Veel eer werden, door deeze fchikking, de Huwelykcn, en dus de aanwas des Volks, bevorderd. — Ten vierden, mag men verwagten, dat een Akker beter zal bebouwd worden, en het Land overvloediger vrugten draagen, wanneer het in kleine ftukken verdeeld blyft, door elk Vader des Huisgezins, met eigen hand, bearbeid, die ook, voor deezen onvervreemdbaaren Akker van zyn Geflacht, eene byzondere genegenheid, en aan den aart des gronds te beter kennis heeft, dan wanneer wyduitgeftrekte Landgoederen van Hoevenaars en Daglooners bebouwd worden. — Eindelyk, werd elk Hebreër, derwyze, aan zyn Vaderland verknogt, dat hy, voor 't zelve de wapens opvattende, teffens voor zyne Goederen ftreedt; GoedeH 2 ren, JOODEN.  DE JOODKN. Van den Eigendom op de Huizen, ten platten Lande en in de Steden. Van lietSabbathjaar. iiö ALGEMEENE ren, die hy niet tot geld kon maaken, noch met zich naa eene andere plaatze neemen. De Huizen, ten platten Lande, alsmede in de Steden der Leviten, (tonden daar in met de Akkeren gelyk, dat ze niet mogten vervreemd worden: de eerstgemelde, om dat zy tot de Akkeren zelve behoorden, en waarfchynlyk met eene Hoeve omringd waren ; de laatstgenoemde, dewyl zy de eenige erflyke Bezittingen der Leviten uitmaakten, In tegendeel, konden de Huizen in de Steden, die der Leviten alleen uitgezonderd, voor altoos verkogt worden; één Jaar flegts bchieldt de Verkooper het regt om ze weder in te koopen. Tot eindelooze verwarring en onophoudelyk twisten, zou de (traks gemelde Wet van het Jubeljaar aanleiding gegeeven hebben, zo men de Akkers in het zevende Jaar bebouwd hadt. Zeer nauw, derhal ven , is met deeze Wet eene andere verknogt. In het Sabbathjaar, 't welk ieder zevende jaar kwam, moest het geheele Land onbebouwd blyven, en braak liggen. Niemand mogt den Akker bezaaijen, of de vrugten zyns Velds inöog(ten; het (tondt niet vry den Wyngaard te fnoeijen, of de Druiven in te zamelen. Alles wat van zelve, zonder 's Menfchen arbeid, voortkwam, was voor allen: de Landheer hadt, in dat Jaar, geen byzonderen eigendom. — Dan deeze inrigting, hoe gefchikt ook, om, op liet Jubeljaar, twisten voor te komen; hoe zeer (trekkende, om den armen Hebreeuw/eken Knegt, dan vry geworden, overal onderhoud te doen vinden  GESCHIEDENIS. 117 den voor zich en de Schaapen, hem, by zyne vrylaating, ten uitzet medegegeeven, die overal, onverhinderd, mogten weiden, fchynt natuurlyk ten gevolge te moeten hebben, dat 'er, in een zo Volkryk Gewest, Duurte, en zelfs Hongersnood, naa het zevende Jaar, ontftondt. Doch de allerhoogste hadt beloofd, dat in het Zesde Jaar, of mogelyk beter, in de Zes Jaaren, zulk een overvloedige Oogst aan de Hebreeuwen zou ten deele vallen , dat zy daar van nog genoeg voor het zevende en achtfte zouden kunnen overhouden. Dit leerde hun Koorn zolderen; elk verftandig en voorzichtig Huisvader werdt een Koornoplegger. — Men neeme hier by nog in opmerkinge, dat wanneer elk Israëliet, met geene zekerheid, vooruitgezien hadt, dat 'er, in het zevende Jaar, geen Oogst zyn zou, en daar by geene hoope fchepte, om, in dat Jaar, zyn opgelegdcn voorraad, met beter voordeel, te zullen verkoopen, zouden die van Sidon , en andere handeldryvende Pheniciers, de voorige ryke inzamelingen opgekogt, bewaard, en den Israëliten, by 't eerfte fchraale Gewas, weder ten duurlten verkogt heb- ^Want fchoon moses den Koophandel, met vreemde Volken, en bovenal die ter Zee gedreeven werdt, voor zynen Staat, om veele reden, en inzonderheid wegens het gevaar der vermenginge met Vreemde Volken, en de daar uit ligt ontttaande Zedebefmetting, met een ongunftig oog befchouwde, fchynen de Jooden, met de naastbygelegeH 3 ne DE . JOODEN. Van den Koophandel.  DE JOODEN Van het Geld. ïi8 ALGEMEENE ne Volken al vroeg gehandeld te hebben: en 't is bekend hoe, ten tyde vans alom o, dit ftuk zeer veranderde, en die Vorst deeze nieuwe bron van Rykdom, voor zyn Land,opende;eene daad, die in hem gelaakt noch gepreezen wordt, door de Gewyde Schryvers. — Wat den binnenlandfchen Handel betreft, welke geen Staat, zonder groot nadeel, kan ontbreeken, daar toe was overvloedige gelegenheid gegeeven door de drie Feesten, op welken alle Israèïiten zamenkwamen. Men vondt, by hun, in den beginne, geen gevestigde Kooplieden: de onderlinge Handel werd alleen gedreeven in de weeken , die van den Akkerbouw overfchooten, voor den Oogst; op het Paaschfeest; naa denzelven, op het Pinxterfeest; en, naa den geëindigden Druivenoogst, op het Feest der Loofhutten. — Het verbod van Woeker bragt te wege, dat de Handel der Jooden, zo lang het Hand hieldt, niet wyd kon uitgezet worden. Weinig Kooplieden zullen, met hun eigen Geld, tot eene vry groote hoogte komen, en niemand zal, zonder rente, den Koopman geld opfchieten, 'tgeenhy, met gevaar, gebruikt, om er aanzienlyke winlten mede te doen. Het neemen van Woeker heeft vervolgens, toen de Koophandel begon te bloeijen , al ware het onder eenen anderen naam, geoorlofd moeten worden. In den Koophandel, bedienden zich de Hebreeuwen niet, gelyk zo veele andere Volken, van Vee; maar van Zilver: een gebruik, 't geen zy waarfchynJyk van de Phe- ni-  GESCHIEDENIS. 119 «uiers, aan welke de uitvinding van het Zilvergeld wordt toegefchreeven, ontleend hadden; van Goudgeld leezen wy eerst in davmstyd. In de dagen van moses werdt het Zilver niet gemunt, maar gewoogen. De ongemeen fterke vermenigvuldiging der Israëliten, in Egypte, ftrekt ten blyke, dat de Huwelyken, onder dit Volk, algemeen geweest zyn, en dat zy vrpegtydig in den Echt traden. Ongetrouwd te blyven was by hun, als 't ware, eene onbekende zaak. Godsdienftigheid in 't ongehuwde leeven te Hellen, kon niet opkomen by een Volk, onder 't welke niemand, zonder uit Priesterlyken bloede te zyn voortgefprooten, het Priesterfchap kon bekleeden: en de Vrugtbaarheid , een der grootfte zegeningen, de Onvrugtbaarheid, daarentegen, een der grootfte Vloeken was, welke moses, in gods naam, verkondigde. — De Israëliten hadden, daarenboven, een oud, en door den tyd diep ingeworteld, denkbeeld van Eere, 't welk hun de Onvrugtbaarheid voorde fmaadlykfte fchandvlekke, en de Vrugtbaarheid voor eene uitmuntende Eere deedt aanzien : een denkbeeld, 't welk tegen den natuurlyken minnenyd opmogt, en de Vrouwen aanzette, om, hoe vreemd het ons ook voorkome , haare Slaavinnen den Manne aan te bieden, om door dezelve, ten minften in haaren naame, Kinderen te hebben: ook hadden de Israëliten Gcflachtregisters, in welke alleen de zodanigen werden opgetekend, die Naakomelingen hadden; en bygevolge hing de geheele onfterflykheid huns naams H 4 daaI DE JOODEN. Van hot Huwelyk.  DE JOODEN. De Veelwyvery. i2ó ALGEMEENE daar van af, dat zy Kinderen, en deeze wederom Naakomelingen, agterlieten. — By een Volk, 't welk geheel uit Akkerlieden beftondt, en de Zoon nimmer van de Vaderlyke magt ontflaagen werdt, en ook, buiten eene vrywillige overgifte, zo lang zyn Vader leefde, geen eigen Akker krygen kon, bleef de Zoon altoos in 't Huis zyns Vaders, en als hy trouwde, deedt hy het, in eenen eigenlyken zin, op 's Vaders teering. Het Geflacht, de Knegten, de Dienstmaagden vermenigvuldigden. Dit alles toont ons, waarom by de Hebreeuwen de menigte vanZoonen voor eene groote gelukzaligheid, ja zelfs als een rykdom, werd gerekend: en elk zal ons gereedlyk toeftemmen, dat de Menfchen zeer zullen vermenigvuldigen, daar de Kinderen worden aangemerkt, als tot iemands weezenlyken rykdom behoorende. Volgens de Burgerlyke Wetten van moses, was het geoorlofd, meer dan ééne Vrouwe te hebben. Vóór den tyd deezes Wetgeevers was de Veelwyvery, onder de Voorouderen der Israëliten , reeds in gebruik. Abraham, hun Stamvader, leef. de in dezelve; en de Gewyde Gefchiedenis levert te over blyken op, dat, naa den dood van moses, deeze gewoonte ftand hieldt. Dan het fchynt dat die Wetgeever de Veelwyvery niet gewillig, noch als eene zaak, in de Zede-en Staatkunde onverfehülig, veroorloofde; maar om de hardigheid van der Israëliten hart,gelyk christus fpreekt; eene zaak, die van den beginne zo niet geweest was,  GESCHIEDENIS. 121 w!, toeftondt. Ook kwamen'er, in zyne Wetten, verfcheiden byzonderheden voor, die dezelve te keer gingen. — Onder de Israeliten mogten geene Gefneedenen gemaakt worden. Eene inftelling, zeker, niec gunftig voor de Veelwyverye ; die doorgaans met Ontmanning gepaard gaat; in Landen , waar de eerfte in gebruik is, als in Turkye, Perfee en China, vindt men ook duizenden Gefneedenen. — Moses duldde volftrekt die Veelwyvery niet, waar by de Man ééne tot zyne byzondere Gunftelinge aanneemt, en aan de overige, voor een langen tyd, den Huwelykspligt weigert; maar hy fchonk zelfs eene Slaavinne, in dit geval, haare vryheid. Zyne Wetten waren dus aangekant tegen die Veelwyvery, welke in 't Oosten flegts tot pracht dient, en een groot getal ongelukkige Vrouwen maakt. Ook moest de Man , die den Huwelykspligt aan meer Vrouwen, op den gezetten tyd, niet kon bewyzen, zich zelfs van de gemaatigde Veelwyvery onthouden : en dit omfchreef de Veelwyvery reeds binnen vry enge paaien. — Wyders bragt de Wet, volgens welke de Byflaaping iemand eenen ganfchen dag onrein maakte, nog eene nieuwe zwarigheid, en geene geringe belemmering, te wege. — In gevolge hier van fchynt ook de Veelwyvery , onder de Hebreeuwen, door den tyd , merkelyk afgenomen en buiten gebruik geraakt te zyn. In s a l o m o's Spreukboek komt de Vrouw, die, als het geluk des Mans, befchreeven wordt, voor, als één eenige Vrouw, die het ganfche Huis beftuurde: en H 5 ver' DE JOODEN.  ■ DE JOODEN. Van de Egtfchciding. Van den Bloedwree- ker. 122 ALGEMEENE verfcheide plaatzen, van 't gemelde Boek* wyzenuit, hoe, fchoon salomo zelve, in de onbegrensdfte Veelwyvery leefde, de Onderdaanen van dien Vorst zich met ééne Vrouwe te vrede hielden. Het getal deiVrouwen, ten tyde dat de Veelwyvery, onder de gemeene Israëliten, in zwang ging, is waarfchynlyk vier geweest. De Egtfchciding laat moses noit uitdruklyk toe; doch hy onderftelt dezelve als toegelaaten, wanneer hy verbiedt, eene Vrouw weder tot zich te neemen , naa dat men zich van haar gefcheiden, en zy een ander Man getrouwd heeft; maar hy fchaft eene Oosterfche Gewoonte af, welke toeliet, dezelve weder tot zich te neemen, of, wat meer is, die het tweede Huwelyk met eenen anderen Man tot de voorwaarde maakte, onder welke het geoorlofd was, zich met eene Vrouwe, waar van men zich eens gefcheiden hadt, op nieuw te verbinden. Ik kan niet nalaaten hier nog, met een kort woord, te reppen, van een Perfoon, in onze Wetten geheel onbekend, by de Hebreeuwen den Bloedwreeker genaamd ; zynde deeze de naaste Bloedverwant van iemand , die moorddaadig was omgebragt, die het regt bezat, en verpligt was, om over den dood van zynen Bloedverwant, met eigene handen, wraak te neemen. Zodanig een Bloedwreeker was van Arabifchen Oorfpronge, en, onder dit wraakgierige Volk, rekende men het de hoogfte onëere, het Bloed ongewrooken te laaten. Dit regt gaf onvermydeJyk veel gelegenheids tot het ftor- ten  GESCHIEDENIS. 123 ten van onfchuldig Bloed : valfche eerzugt en wraake zyn flegte raadslieden. Moses draagt, den Bloedwreeker duldende, zorge, tegen het misbruiken van dit regt, hy beftemt zes Steden tot Vryplaatzen, die heilig waren, om dat zy van Priesteren bewoond' wierden. Derwaards kon ieder Moordenaar vlugten ; deeze fchikking van zes Steden was zeer dienftig, om voor tc komen, dat de verre afgelegenheid den vlugteling blootftelde aan 't gevaar, om, door den driftigen Bloedwreeker, ingehaald en afgemaakt te worden; ten dien zelfden einde moesten de wegen, naa die Steden , geduurig in zulk een ftaat onderhouden worden, dat ze den vlugtendcn eenen onbelemmerden toegang verfchaften. Indien een Vlugteling de Vryftad bereikte, werd hy ingenomen, en vervolgens onderzogt men geregtlyk , of hy de befcherminge van de Vryplaatze waardig ware, dat is, of hy zonder opzet en by ongeluk den dood zyns Naasten veroorzaakt, dan of hy hem voorbedagtlyk vermoord hadt? In 't laatfte geval werd hy, door het Geregt,den Bloedwreeker overgeleverd, die hem, naar welgevallen, kon dooden; en dit vondt zelfs plaats, al ware het dat hy tot het Altaar zyne toevlugt genomen hadt: die veilige fchuilplaats voor den onfchuldigen kon niet tot befcherminge van opzettelyke Moordenaaren dienen. In het eerfte geval bleef die ongelukkige in de Vryftad, en de Velden, die tot dezelve behoorden, ftrekkende zich duizend ellen uit rondsom de muuren van de Steden der Leviten; hy was veilig, door DE JOODEN. I  DE JOODEN. DER- 124 ALGEMEENE door de heiligheid der plaatze , zonder dat de Eer des Bloedwreekers daar door in 't minst benadeeld werd. Dan verder mogt hy niet komen: want trof hem de Bloedwreeker, buiten de grenspaalen zyner vryheid, aan, dan gaf moses hem vryheid, om het punt van Eere des Volks in te volgen; hy mogt hem dooden, zonder gevaar van daar over in regten te zullen betrokken worden. — Het verblyf van eenen Vlugteling in de Vryftad moest duuren tot den dood des Hoogepriesters; terltond na den zeiven, mogt hy zyne fchuilplaats verlaaten, en, met volle zekerheid zyns leevens, onder de befcherming der Wetten, naa zyn Huis en Vrienden wederkeeren. Dit vernietigde de eeuwigduurendheid der wraake. En alle deeze fchikkingen bragten zeker te wege, dat een Bloedwreeker, doorgaans, geenen onfchuldigen dooden kon, en de wraakoefening eerst gefchiedde naa geregtlyk onderzoek. Dus eene Bloedwraake , met voorkennis der Overheid , werd ook door geene nieuwe wraak, van den kant der Naabeftaanden des Moordenaars gevolgd: dewyl een ieder wist, dat hem geen ongelyk was aangedaan; en dezelve bragt dus niet tien of meer moorden, uit éénen enkelen voort, gelyk niet zelden, vóór deeze bepaaling, pleeg te gefchieden.  GESCHIEDENIS. 125: DERDE HOOFDSTUK. Van den Godsdienst en de Zeden der Jooden. Wy zouden ons in een al te ruim veld begeeven, en noodwendig veele ftukken , allen onzen Leezeren, bykans van hunne kindsheid af, bekend, moeten herhaaien , als wy tot eene breedvoerige befchryving traden van 't geen de GodsdienstWetten der Jooden betreft. Gepaster aan den aart van ons Werk, en hun welgevalliger, zal het weezen, dat wy alleen op eenige voornaame byzonderheden ftil ftaan. — De Dienst van den éénen god, tegen dien des Veelgodendoms overgefteld, was bet hoofden groot oogmerk der Mofaifche Bedeelinge. Onder alle Volken, met welken de Israëliten verkeerden, vondt de Dienst des Veelgodendoms plaats. Dit domme Bygeloof, het algemeen heerfchend denkbeeld des Menschdoms, was zeer befmettelyk; de waare Wysbegeerte, die den Natuurlyken Godsdienst omhelst, en in éénen god gelooft, fcheen als van Aanhangers ontbloot. Het heeft zeer veel werks in, tegen een algemeenen en fterken ftroom op te vaaren. De Gefchiedenis der Hebreeuwen ftrekt hier van ten onlochenbaaren blyke. Zints den tyd vanM 0ses, tot op de Babylonifche Gevangenisje, zien wy, hoe 't Volk van Israël fteeds tot By. DE JOODEN. Het hoofdoogmerk van den Joodfeilen Staat, de Dienst van den éénen waaren GOD. Hoe moeilyk het viet dien in te voeren.  DE JOODEN. Middelen daar toe aan. gewend. ik ALGEMEENE Bygeloof en de Veelgoderye overhelt, en, in weerwil der ftrenge Wetten van moses, tegen den Afgodendienst, in weerwil van de Wonderwerken, door den éénen waaren god, ten hunnen voordeele of ftraffe verrigt, welker gefchiedkundige waarheid het Volk geloofde, wilden zy Goden hebben, die voor hun aangezichte heenen gingen. Deeze kragtige neiging, ter navolginge van de Afgodifche Volken , beheerschte hun fteeds. Salomo, de wysfte der Koningen , liet 'er zich toe vervoeren. De Hebreeuwen hebben dit zwak niet kunnen te onder brengen, voor den tyd dat cyrus zyne heerfchappye, door 't geheele VVestlyke gedeelte van Afie, uitbreidde. De Per/en waren vyanden van den Afgodendienst; zy geloofden in éénen Onzigtbaaren god. En naa dat zy , door dien Vorst, weder in Paleftina gezonden waren, hadt de Eerdienst, aan het eenig opperweezen, dat flxydige niet meer met de gewoonte en denkbeelden des Menschdoms, als voorheen; en wy vinden , van dit tydpcrk af, de Jooden yverige Dienaars van den éénen waaren god. Hec ontbrak, egter, den Jooden aan geene kragtdaadige middelen, om van het Veelgodendom af, en tot den Dienst des éénen waaren gods getrokken te worden. Reeds van abrahams tyd af, waren zy Befneeden, en, door dit teken, jehova geheiligd. Moses vernieuwde dit Gebod der Befnydenisfe. Hy verklaarde Paleftina voor het Land van jehova in 't byzonder/; dit Land was waarfchynlyk lang vry gebleeven van  GESCHIEDENIS. 127 van de algemeene fmette; ten minden vondt men, ten tyde van abraham, te Salem, melchizedek, eenen Priester des allerhoogsten gods, en het is geenzins van waarfchynlykheid vervreemd, dat god den Aardsvader abraham, om hem van den Afgodendienst los te maaken, uit zyn Vaderland, naa dit Land gevoerd hebbe, waar de Dienst des éénen waaren gods nog ftand hieldt. — Wyders bragt jehova, de Kinderen Israëls, door veelvuldige Wonderdaaden, uit den flaaffchen Diensthuize van Egypte, in het Land Canaan, en op deeze weldaad grondvest moses her Gebod, om hem alleen te dienen. Het eerde der Tien Geboden, met zo groot eene daatlykheid, en zo veele ontzagverwekkende tekenen, aangekondigd, luidt: Ik ben de heere, uw god, die u uit Egypteland, uit den diénsthuize, uitgeleid heb, gy zult geene andere Goden voor myn aangezichte hebben. Dit was de grond der Godsregeering, waar van wy, in 't voorgaande Hoofdftuk, reeds gefprooken hebben. De algemeene neiging van het Menschdom drekte zich, ten dien dage, byzonder uit, om het toekomdig lot te vooren te willen weeten, en het was even gebruiklyk , den Godsdienst aan te merken als het middel, om deeze nieuwsgierigheid te voldoen. Wilde god nu zyn uitgekoozen Volk kragtdaadig beveiligen voor dien wegrukkenden maaldroom, en hun te rugge houden, van in 't Bygeloof baat te zoeken, en opening van het aandaande te vraagen , dan DE JOODEN. Eene Volareeks van Prophceten, hun beloofd.  DE JOODEN. Verhoeding van de vermenging der Jooden met andere vreemdeVolken. Plegtige Godsdienstoefening. 128 ALGEMEENE dan moest de waare Godsdienst den Israëliten fchenken, 't geen de valfche leugenagtig beloofde. God verklaart hun, ten dien einde , eene volgreeks van Propheeten, uit hunne Broederen, die zy moesten hooren, te zullen verwekken; zo dat zy niet noodig hadden met waarzeggeryen , duivelskonftenaaryen, en bezweeringen , hun op leevensftraffe verbooden, om te gaan. Tot bereiking van het meermaals gemelde hoofdoogmerk van den Joodfchen Staat, diende het beletten van de vermenging der Israëliten met andere Volken. Volgens de Wetten van moses konden wel Vreemdelingen, zo zy geenen uit de verbannen Volken des Beloofden hands waren, het Burgerregt onder de Kinderen van Israël krygen ; doch de fchikkingen waren niet ingerigt om Buitenlanders te lokken; maar om de gebooren Israëliten binnen het Land te houden en daar gelukkig te maaken. — Behalven den eigendom der Akkeren , reeds vermeld, en het welzyn des Staats, op den Akkerbouw gegrondvest, en den afkeer van Buitenland, fchen-, en bovenal Zee-Handel, was de Leevenswyze der Israëliten van dien aart, dat zy met andere Volken niet veel ommegangs konden hebben; men herinnere zich alleen hunne vastftellingen, omtrent reine en onreine Spyzen, zo ftrydig met de gewoonten van andere Volken. Wy behoeven flegts, met één enkel woord, te herinneren, hoe veele Plegtigheden, Tempeldienften en Offeranden baarblyklyk ingerigt waren, om als tot bolwerken te dienen tot  G E S C H I E D E N I S. 129 tot het afweéren der Afgoderye, en wel byzonder die in Egypte ftand greep. Moses gaf daarom reeds aan pharao te kennen, dat de Israëliten hunnen god, in Egypte, niet zouden kunnen offeren: want hunne offeranden , die voor 't meerendeel uit Rundvee , Schaapen en Bokken beftonden, waren in de oogen der Egyptenaaren zo affchuwelyk, dat zy de fteeniging te dugten hadden, •indien zy, in hun gezicht, zodanige Offeranden toebragten : en, in de daad , deeze vreeze was niet ongegrond: want op de Feesten der Egyptenaaren floeg men niet zelden tot geweldenaaryen over, wanneer die van het eene gedeelte des Lands dat Dier offerden, 't welk, in een ander daar aan grenzend gedeelte, voor heilig gehouden werd. — Hy wil, dat de Israëliten, in de Legerplaatze, geen Vee flagtten, of zy moesten het den heere toebrpngen aan de deure van de Tente der Zamenkomst, tot den Priester, en dus den heere offeren; om daar door te beletten dat zy, onder voorwendzel van alleen te flagten om te eeten, 'er geen Afgodenoffer van maakten: dewyl het, ten dien dage, zeer gebruiklyk was, het Vleesch, 't welk men wilde eeten, te offeren. En wanneer de ingang in het Beloofde Land, ten dien opzichte, eene vry groote verandering maakte, en het hun vry ftondt, Runderen, Schaapen en Bokken, naar eigen goedvinden, te flagten, en derzelver Vleesch te nuttigen, moesten zy het noitals Offeranden aanmerken, en zich van het Bloed deezer Dieren onthouden, 't welk I. deel. I de DE JOODEff.  M JOODEN. Afval der Tien Stammen, en verbasteringvanden Godsdienst. 130 ALGEMEENE de Heideneji gewoon waren, by hunne Offeranden, te drinken. — De plegtige Eerdienst en de Offeranden , eerst aan den Tabernakel, en naderhand aan den Tempel te Jerufalem , bepaald, was zeker een gepast middel , om de verfcheidenheid van Godsdienstpleegingen , in Egypte zo gemeen, en bykans zo veelvuldig als 'er Landftreeken en voornaame Steden waren, voor te komen, en den dienst des éénen waaren gods onder hun te vestigen. Voeg hier by de ftrikte Wet des Sabbaths. Niet tegenftaande alle deeze fchikkingen, vervielen de Jooden, gelyk hunne Gefchiedenis uitwyst, van tyd tot tyd, tot Afgodery: fchoon tot de verdeeling des Ryks, wanneer Tien Stammen van rehabeam afvielen, de handhaaving des openbaaren Godsdiensts op den ouden voet bleef. Jerobeam vreesde,, dat de fcheuring des Ryks, door het driemaal 's jaars opgaan naa Jerufalem, zou geheeld, en de Tien Stammen, ten eenigen tyde, met het Huis van david weder veréénigd zouden worden. Deeze vrees deedt hem den Godsdienst aan de Staatkunde opofferen, en een paar Gulden Kalven , het eene te Dan , en het ander te Bethel, oprigten , welke aan de twee einden van zyn Ryk geleegen waren; derwaards beval hy het Volk op te gaan, om God te dienen, zonder zich naar Jerufalem te begeeven. Hy bouwde desgelyks eenige Hoogten, en, om dat de Leviten rehabeam bleeven aanhangen, maakte hy, uit de Leken, Priesters voor zyne Godheden,  GESCHIEDENIS. 131 den, zonder agt te liaan op Stam of verdienden. Om het gansch verval van den waaren Godsdienst te beletten, en de neiging der 1 Koningen van Juda en Israël tot den Afgodendienst tegen te gaan, zondt god zyne Propheeten, die den bykans geheel vervloeienden Godsdienst, door de Priesters zelve veronthéiligd, in Hand deeden blyven: in den tydkring der Koningen Honden 'er meer dan dertig Propheeten op; weshalven dit met regt de Eeuw der Propheeten mogt heeten. — Naa eene zeventigjaarige gevangenis in Babyion, hun, terftrafte hunner afvalligheid, overgekomen, keerden zy, door cyrus verlof verkreegen hebbende, weder in hun Land, en hielden zich aan den Dienst des éénen waaren gods. — Eene verandering van gedrag, ten opzichte van den Godsdienst, welke ons te vreemder moet voorkomen, daar zy, in vroegeren tyde, onder het aanfchouwen van zo veele Wonderen, en het hooren der ernftigfte vermaaningen eener menigte Propheeten, by aanhoudenheid, van den waaren Godsdienst afweeken. Dan deeze bevreemding zal merkelyk verminderen , zo niet geheel verdwynen, als wy ons het bygebragte, in den aanvang van dit Hoofdftuk, herinneren, en daar by in aanmerkinge neemen, de Inftelling der Synagogen , en het geduurig leezen der Schnftuure, in deeze plaatzen van Godsdienftige Zamenkomfte; eene inftelling van den grooten Schriftgeleerden esdra, aan wien wy de Verzameling en de Affchriftcn der GewyI 2 de DE JOODEN. lerftel van len waaren Godsdienst.  DE JOODEN. Van de Samaritaanen. Van de Pharifeën , Sad' duceën , en anderejoodfcheAcuihansen. 132 ALGEMEENE de Boeken verfchuldigd zyn. Dit maakte? dat de kennis der Schriftuüre, te vooren , uit hoofde van het klein getal der Affchriften, en het verwaarloozen van het leezen derzelven , bykans te eenemaal vergeeten , niet weder het zelfde lot onderging. • Het was in den tyd der Babylonifche Gevangenisje , dat de Aanhang der Samaritaanen opgang en voet kreeg. Salmanasar, de Tien Stammen van Israël, naa het Oosten, gevanglyk weggevoerd hebbende,zondt nieuwe Volkplantingen, beftaande uit Menfchen van verfcheiden Landaart, naa deeze ontbloote Woonfteden: als deeze zich, op eene allerlastigfle wyze, door Leeuwen geplaagd vonden, zondt de Koning van Asfyrie, ter afwending van die plaage, een der Joodfche Priesteren, van wien zy den Eerdienst van den god der Hebreeuwen leerden; doch welken zy met hunne eigene bygeloovigheden vermengden. Deeze Aanhang werd, nogthans, door den tyd, van die bastaardy vry veel gezuiverd, en kwam den Godsdienst der Hebreeuwen nader; in tegenftelling van den Tempel te Jerufalem, hadden zy 'er een op den Berg Gerazin geftigt. De Jooden hielden met deezen Aanhang geen gemeenfckap, en de naam van Samaritaan zelve was een fcheldnaam, van niet min boozen en haatverwekkenden klank, dan die van Ketter, in laateren tyde. Op volkomen éénheid'van begrippen, ten opzichte van den Godsdienst, kunnen de Jooden geenen roem draagen. Onder de Vorften, by den naam van Asmoneën bekend, fton-  GESCHIEDENIS. 133 ftondcn de Aanhangen der Pharife'èn en Sadduceïn op, die zeer hevige gefchillen voerden. De Pharife'èn, dus geheeten naar hunne afzondering, waren verre de talrykfte, en hadden, door hunnen uitwendigenGodsdienstsfchyn, het ftipt waarneemen van alle Plegtigheden , en zugt voor oude Overleveringen, het oog des Gemeens betoverd. — De Sadduce'én, zo genoemd naar sa dok, hunnen Grondvester, Monden in gunfte by de Koningen, Vorften en Edelen; zy veroorzaakten den Pharife'èn niet weinig onrusts, verwerpende alle de nauwgezetheden en beuzelagtige overleveringen diens Aanhangs : het lochenen der Opftanding was één hunner fnoodfte Lcerftellingen. — De Esfeèn maakten eenen bygeloovigen Aanhang uit, die de Steden vlooden, en, verre afgefcheiden van allen omgang met de Wereld, op bet Land, leefden. — Zommigen houden de Schriftgeleerden voor dezelfde als de Kara'üen, die, de overleveringen der Pharife'èn verwerpende, zich alleen aan de Schriftuure hielden. — De Herodiaanen hadden, volgens zommiger gevoelen, dien naam van het omhelzen des Godsdiensts, door herodes den grooten beleeden; een Geloof, ngar den tyd gefchikt, om dus de Romeinen niet tegen hun te wapenen, door het betoon van een al te grooten yver voor den Godsdienst; anderen denken, dat zy herodes voor den messias hielden: want het is bekend, zo uit Ongewyde als Gewyde Schryvers, dat de Oosterfche Wereld, ten dien dage, eenen verlosser te gemoete I 3 zag DE JOODEN. i  DE JOODEN. Uitbreiding van den Joodfcken Godsdienst. 134 ALGEMEENE zag; de Jooden droegen hun zulk een haat toe, als of zy Heidenen waren. — Min haatlyk waren by hun de Hellenisten, of Grieksgezinde Jooden, eene benaaming, gegeeven aan allen, die, door Griekenland, en andere Gewesten, verfpreid, in hunne Synagogen de Griekfche Overzetting der Schriftuure iazen; doch, in geen ander opzicht, wat den Eerdienst betreft, van de Hebreeuwen onderfcheidem Een gedeelte hunner haalde zich byzonder het misnoegen der overige Jooden op den halze, zints onias een' Tempel te Heliopolis, in Egypte, in gelykheid met den Jerufalemfchen, ftigtte. Uit dit gezichtpunt befchouwd , waren zy Ketters, in het oog der Jooden van Paleftina, die be. weerden, dat god nergens anders, naar eisch , kon gediend worden, dan te Jerufalem: m welke Stad de Grieksgezindc Jooden, zo wel als op andere plaatzen in Judea, hunne Synagogen hadden. Door de menigvuldige verftrooingen der Jooden, en hun gevanglyke wegvoeringen, door de vertaalinge der Schriftuure in 't Grieksch, werd de Joodfche Godsdienst algemecner over de Wereld verfpreid. Eenig°en der Aankomelingen lieten zich het Teken der Befnydenisfe geeven, en verbonden zich tot het waarneemen van alle de Plegtigheden. Zy droegen den naam van Joodengenooten der Geregtigheid; anderen erkenden alleen den éénen waaren god, en dienden hem, zonder Wettifche Inftellingcn te onderhouden ; dit waren de Joodenmmten der Poorte. b Wat  GESCHIEDENIS. 135 Wat wy dus verre van de Jooden vermeld hebben, ftrekt geenzins om ons een allergunftigst denkbeeld te doen vormen van hun zedelyk Charafter: een Volk, by herhaalinge, ongetrouw aan zynen god, van wien het zo veele weldaaden, boven andere Volken der Aarde, op de zigtbaarfte wyze, ontvangen hadt, en welk het wel ging, zo lang het Hem aankleefde; terwyl de tydlyke rampen fteeds tot tugtigingen en ftraffen van afvalligheid ftrekten. — Een Volk, vermetel en trots op de voorregten , aan 't zelve gefchonken, andere Volken verfmaadende; en wegens den haat, de rest des Menschdoms toegedraagen, haatlyk in de oogen van allen. — Een Volk, van eenen vleeschgezinden, wellustigen, en wraakgierigen aart. Deeze hoofdtrekken, van der Hebreeuwen Character, worden, in de Gewyde Schriften, met juiste kleuren, afgefchilderd; en dat ze niet te fterk zyn, blykt uit de eenftemmige bengten der Ongewyde Schryveren. Hoewel niemand kan lochenen, of 'er werden, onder hun, Mannen van uitfteekende Vroomheid, en voorbeeldlyke Deugd, gevonden, wier Naamen, met welverdienden lof, en ter aanfpooringe, geboekt ftaan in de eigenfte Gefchiedboeken, die, met zo veel opregtheids,ons de gebreken en misdaaden der overigen, ten affchrikkenden fpiegel, voor oogen houden. I 4 VIER- DE JOODEN. riet Charac:er der Jat. ïen.  DE JOODEN. Hsndwerkelykc Kunften, by de Jooden niet zeer beoefend. VIERDE HOOFDSTUK. Van de Kunften en Weetenfchappen der Jooden. Byeen Volk, voornaamlyk van den Akkerbouw, en afgezonderd van andere, leevende, gelyk de Hebreeuwen ,in de vroegfte tyden, deeden, kan men niet wel groote vorderingen in Kunften en Weetenfchappen verwagten. Moses, die allen Israëliten eenen erflyken Akker gaf, trok, door deeze inrigting, het Volk vry fterk af van de beoefening der Kunften en Handwerken, die, zullen zy tot eenigen trap van volkomenheid opklimmen, een geheel Mensch vereifchen. Men vindt, noch in de Boeken van moses, noch in de oudfte Gefchiedkundige Schriften des Bybels, eenig fpoor, 't welk ons opleidt om te bcfluiten, dat de Israëliten van Handwerken hun beftaan gehad hebben. Dergelyke bezigheden , die de Slaaven voor hunne Heeren, ook ten verkoope, volvoerden, zag men voor onedel aan. Voorts hadt men in een Land, waaide Weelde met de Mode, van dag tot dag, geene nieuwe behoeften invoerde, niet veel meer noodig dan de gemeene Man, op het Land, zich en de zynen, in deuuren, van den Akkerbouw overfchietende, kon verfchaffen. Het vertier der Handwerken bepaalde zich waarfchynlyk aan de Huizen der Groo- 136 ALGEMEENE  GESCHIEDENIS. 137 Grooten; hunne Lyfeigenen werkten voor hun, en zy verkogten wat deeze gearbeid hadden. In den Joodfchen Staat waren , by den aanvange, geene Burgers, die, door altoos op eenig Handwerk en Huisbedryf te zitten, voor een gedeelte tot den Krygsdienst vry onbekwaam werden; behalven de Slaaven, hielden zich de Vrouwen met dit bedryf onledig: verfcheide trekken hier van ontmoeten wy in de Deugdzaame Huisvrouwe, in salomo's Spreukenboek gefchctst. Zy zoekt wolk en vlas, en werkt met lust haar er handen. — Zy fteekt haare handen uit na de fpille, en haare handpalmen vatten den fpinrok. — Zy maakt voor zich tapytfieraad; haare kleeding is fyn linnen en purper. — Zy maakt fyn lynwaat, en verkoopt het, en zy levert den Koopman gordelen. Ook konden 'er in Israël, wanneer men de Hoofdlieden uitzondert, geene Steden zyn, die van het overige Land gevoed wierden, en op de daar verkreege winften teerden. De Steden waren van de Dorpen niet, gelyk by ons gewoonlyk, in wyze van béftaan verfchillende; doch daar in alleen onderfcheiden, dat zy, door muuren, tegen eenen onverhoedfchcn vyandlyken inval zich beveiligd vonden: ook fchynen ze over 't algemeen klein geweest te zyn, en was in dezelve de Burger-en Boerenftand, om zo te fpreeken, veréénigd. De volftrekt noodzaaklyke Handwerken des Burgerlyken leevens kenden zy zeker; en van die Kunften, welke eene meer dan gemecne bekwaamheid der handen en afgeI 5 rigt- DE JOODEN. De Burgeren BóerenHand onder hun één. Bouwkunde.  DE JOODEN. Kimden neemen met de Weelde toe. 138 ALGEMEENE rigtheid eischten, en, wegens hunne zeldzaamheid, voor edeler gehouden worden, wordt gefprooken by gelegenheid van den Bouw des Tabernakels, waar wy ook zien dat vrye lieden zich daar op hebben toegelegd. Toen salomo het pragtig Tempelgevaarte zou ftigten, gaf hy van dit zyn voorneemen kennis aan hiram, Koning van Tyrus, en verzogt hem een genoegzaam getal van werklieden, by zyne kunftenaars, tot het Werk te zenden, en inzonderheid eenige, die goede kennis hadden' om in Goud, Zilver, en andere flegter Metaalen, kostbaare Gefteenten , Scharlaken, Karmofyn, en andere fraaije kleuren, te werken. Deeze ftondt dit verzoek gereedlyk toe, en zondt een menigte van werklieden, met zynen naamgenoot hiram, in kunstwerken uitneemend bedreeven, en die ook door s alomo tot Opziender werdt aangefteld van alle de Kunftenaars, welke david reeds voorheen uit Tyrus en Sidon bezorgd hadt. Tot den laatften tyd van davids leeven, fchynt, onder de Jooden, eene zonderlinge zuinigheid, by alle de Vrouwen, binnens huis, en kloekheid by de Mannen, buitens huis, plaats gehad te hebben. De Vrouwen, in allen huislyk bedryf opgewiegd, verzorgden de noodige behoeften, op eene eenvoudige wyze: der Israëliten kleeding, zo van Mannen als Vrouwen, was, in 't eerst, kunstloos genoeg om van elk gemaakt te worden. Het arbeidzaam leeven der Mannen fchynt ons de oorzaak aan te wyzen, van die dapperheid, fterkte, vaardigheid, en  GESCHIEDENIS. 139 en wonderbaare krygsverrigtingen, waar door zyzich, bovenal onder den ftrydbaaren Koning david, beroemd gemaakt hebben. Maar, met den rykdom, door de veelvuldige overwinningen ten Lande ingevoerd, kwam ook de Weelde, en deeze teelde de Kunften voort. De Vrouwen, altoos op den pronk gefteld, hadden fieraaden van Goud en Zilver, uit Egypte,medegenomen, die lang ftand hielden onder een Volk, by t welk, met elke nieuwe Maan, geen nieuwe fnof opkwam ; ook verfchafte de behaalde buit nieuwen voorraad, tot tooi en opichik. Dan, in vervolg van tyd, fteeg, onder een verrykt Volk, de hovaardy en overdaad zo zeer in top, dat jesaïa bykans een geheel Hoofdftuk befteedt, in het optellen van de kostlyke fieraaden, waar mede de fchoone Sexe zich oppronkte (*). Salomo, die, behalven den Tempel, ftaatlyke Paleizen deedt bouwen, in uitheemfchen fmaak , hervormde , ongetwyfeld, dien zyner Onderzaaten, langs hoe meer, onder zyne vreedzaame Regeering, aan gemak en fraaiheid gewoon: dit deedt het getal der Werklieden toeneemen. De verdeeling des Ryks maakte ze vervolgens noodzaaklyk. Jerufalem, en andere Steden, moesten verfterkt worden. Wagens, Oorlogstuig, en eene groote menigte van wapenen, waren onontbeerlyke behoeften; dit vereischte een aantal van Kunftenaars en Werklieden, in zo verre dat wv, in het Boek der Kronyken, leezen van J een f*) Jesaïa III: 16, enz. de jooden,  DE JOODEN. Zy verwaarloozen egter den Landbouw niet. De Dichtkunst. 140 ALGEMEENE een Dal der Werkmeester en , dus geheeten > om dat het alleen door Kunftenaars in Handwerken bewoond wierd: met één woord, derzeiver verbaazende aanwas is af te neemen , uit het getal der Timmerlieden en Smeden , welke kebüchadnezer uit Jerufalem alleen gevanglyk wegvoerde. Niettegenftaande dit toeneemen der Kunften en Handwerken , bleeven de Jooden den Landbouw wakker voortzetten. Salomo, die zo wyd een deur voor den Koophandel opende, prees den Akkerbouw ten fterkfte aan, en maakte dat de Koophandel en Scheepvaart, fchoon, naar allen fchyn, zyne meest begunftigfte ontwerpen, ook de hand leenden aan de bevordering van het bebouwen hunner Landeryen. De Dichtkunst is mogclyk de eenige Weetenfehap, waarin de Hebreeuwen, ten minften zints den tyd van moses, alle andere Volken overtroffen. Zy was meest den Godsdienst geheiligd. Die groote Wetgeever niet alleen, maar ook hunne Vorften, Regters, Priesters cn Propheeten, Mannen en Vrouwen, hebben hunne poogingen aangewend, om hunne gedagtcnis, door een uitneemend proefftuk van deezen aart, te vereeuwigen. Getuigen daarvan de onnavolgbaare Liederen van moses, die van debora en hanna, het ganfche Eoek der Pfalmen, het Hooglied, de Dankzegginge van hezechias, jobs Boek, een groot deel der Voorzeggingen van jezaïa, en de Klaagliederen; om van geene andere Propheeten te fpreeken, waar van men uit de ver-  GESCHIEDENIS. 141 ycrheevenheid van hunnen ftyl, en den ovei> vloed van Dichterlyke gedagten, desgelyks gelooft, dat zy, althans ten deele, hunne Voorzeggingen in verfen gefchreeven hebben. In deeze Dichtwerken heerscht eene verfcheidenheid van zaaken, eene verhevenheid van gedagten, eene rykheid van vinding en verbeelding, eene ftoute fchoonheid van uitdrukking; terwyl ze meest alle Godsvrugt ademen, en wonder bekwaam zyn, om het hart met eerbied, dankbaarheid en vertrouwen te vervullen. De blyken van deeze fchoonheden blyven doordraaien in onze gebrekkige Vertaal ingen, en het waare groote fteekt door den nevel deiduisterheid heenen, waar mede zy , door 't verloop van Eeuwen, en de verandering van gebruiken, als bedekt zyn. Wy mogen met den Heer gildon zeggen: „ Dat'er niets zo „ zoet, zoteder, zo zielroerend is, en tef„ fens zo verheeven, zo vreeslyk, en zo „ welluidend , als het berymde deel der „ Schriftuure, waar by alle de Gedichten „ der Heidenen laag en kruipend zyn". Wat den aart van hunne Zangftukken betreft, de maat, welke zy gebruikten, en of zy op rymklanken agt gaven, dan niet, dit alles laaten wy den Taal- en Oudheidkundigen aanbevolen. De Dicht- , Zang- en Speelkunst worden te regt voor Kinderen van dezelfde Moeder aangezien. En fchoon wy, derhal ven, wat der Jooden Zang-en Speelkunst betreft, waar mede zy gewoon waren de vrugten van hunnen Dichtgeest te verzeilen, weinig, dan by DE JOODEN. De Zang-en Speelkunst.  DE JOODEN. 142 ALGEMEENE by gisfing, weeten, en de Speeltuigen, by ons wel in naam, maar niet in maakzel, bekend zyn, mogen wy, egter, van het een tot het ander befluitende, veilig oordeelen ?> dat zy daarin mede uitftaken. By de fraaifte en welluidendfte fpreekwyzen, met keur en zwier byéén gebragt, voegen geene fchorre wangeluiden, van kwalyk zamenftemmende Snaar-ofBlaastuigen; ook zullen zy, uit eigen aart, zo veel de natuur der Taaie toelaat, eenen zoetluidend verrukken den zang, en eene fierlyke verfcheidenheid van toonen mede brengen, gepaard met die ftaatlyke deftigheid, welke de grootheid der onderwerpen medebrengt. — En, in de daad, wy hebben geene reden altoos, om ons zeer te verwonderen, dat die Kunften, by de Jooden, eenen vry hoogen trap van volkomenheid beklommen , als wy den langen tyd, tusfchen den eerften Uitvinder jubal en moses verloopen, in overweeginge neemen, en bedenken, dat zy, zints den laatstgemelden, fteeds onder de Hebreeuwen in gebruik waren, zo by het handhaaven van den Godsdienst, het vieren van Godsdienftige-en Burgerlyke Feesten, openbaare Vreugdebedryven en Huislyke vermaaken, als in Rouw- en Weeklagten. En hoewel zy, in en naa davids tyd, verbeterd zyn geworden , valt gereedlyk op te maaken, uit de fterke aanmoediging, welke hy daar aan gaf. Hy was zelf een zo bedreeven en kunftig Behandelaar van het Speeltuig, waar mede hy de droefgeestige en doldriftige buiën van saül wist tot bedaaren te brengen,  GESCHIEDENIS. 143 gen, als een uitneemend Dichter; en wat s Vorften gunst, tot bevordering van eene Kunst, vermag, heeft de ondervinding vaak geleerd. Davids bovendryvende neiging voor de Zang- en Speelkunst deedt hem vier duizend Leviten, onder het opzicht van twee honderd acht-en tachtig uitfteekende Meesters, tot Lofzangers, met Speeltuigen aanftellen met asaph, heman en jeduthün aan hun hoofd: hoe veel moeten deezen niet hebben toegebragt aan de volmaaking dier Kunften! De Hebreeuwen, die hunne Zoonen tot den Akkerbouw en Krygsdienst opbragten, en hunne Dogters tot Huislyke bezigheden , maakten weinig werks van het flypen des verftands. Men vindt niet, dat zy eenige Schooien, of Oefenplaatzen, voor de Jeugd, hadden, zo men die der Propheeten, welke van eenen geheel anderen aart waren, en dienden , om het Volk in den Godsdienst te onderwyze'n, uitzondere. Het leezen leerden de Ouders hunne Kinderen op den Sabbath, en andere Vierdagen. Het fchryven was langen tyd, onder hun, verre van gemeen te zyn. Op de kennis van vreemde Taaien waren de Hebreeuwen, die hunne eigene voor de Oorfpronglyke en Moedertaale hielden, (met hoe veel regts zullen wy hier niet onderzoeken ,) geenzins gefteld. Zy hadden ze niet noodig. — Zy hielden, dat de bedreevcnheid in eenige andere Gefchiedenisfen, dan zy in hunne Heilige Boeken vonden, voor overtollig; deeze behelsden alles wat zy de jooden; Schooien, niet bekend iy de Jocieu. Taal-en Oefchiedkun»de, enz.  DE JOODEN. Reken-, Starre- en Zeevaart ■ kunde. 144 A L G E M EENE zy weetenswaardig oordeelden. Zy kreegen ook in die Schriften geene aanmoediging altoos , om zich op de geleerdheid der Buitenlanderen toe te leggen; veel eer raadde de Wetgeever, den ligtverleidelyken aart des Volks kennende, hun daar van, ten ernftigften, af, en beval, dat de Kinderen alleen in waarheden zouden onderweezen worden, gefchikt om hun, met eenen behoorlyken eerbied, voor god en zyne Wet, te vervullen. Uit deeze zelfde bron vloeide, waarfchynlyk, voort de verregaande kleinagting van nutte Kunften en Weetenfchappen. Eene maatige kennis van het Prékenen was onontbeerlyk. Maar wat de Zeevaart, Starrekunde, en dergelyke Weetenfchappen, betreft, wy ontmoeten niets in hunne Gefchiedboeken, dan blyken van hunne onbedreevenheid in dezelve. De Stammen, die de Zeekusten bewoonden, vergenoegden zich met de vreemde Scheeps- en Kooplieden in hunne Havens te ontvangen, zonder poogingen aan te wenden tot het uitbreiden des BuitenJandfchen Handels; Koning salomo, dit onderftaande, moest zich van vreemde Zeelieden bedienen. — Om de Nieuwe Maan te vinden, hadden zy geene berekeningen; by mangel aan Starrekundige Tydtafelcn, bedienden zy zich van het armlyk behulp, dat de eerfte, die de Nieuwe Maan zag, daar van aan den Grooten Raad, met allen fpoed, ging kennis geeven. Van Zons-of Maansverduisteringen hadden zy geene kunde , en ook geen woord, om die Verfchyn- zels  GESCHIEDENIS. 145 zeis uit te drukken. Zy zagen ze waarfchynlyk voor wonderbaar, of Tekens van gods Toorn, aan. Behalven het groot Licht des Daags en des Nagts, fchynen zy geen onderfcheid tusfchen de Starren gemaakt, en dus de Dwaalftarren niet gehad te hebben. — Hunne Tydsverdeelingen, zo ftrydig met die der Egyptenaaren, en andere Nabuurige Volken, fchynen gansch en al door hunnen Wetgeever gemaakt te zyn, om daar door te beletten, dat zy zich in de Starrekunde oefenden, en ongevoelig tot de Starrewichlaary, of den dienst der Hemelfche Lichaamen, vervielen. Vrugtloos zal men by hun Hooge - Schooien, ter voortplanting van Weetenfchappen, zoeken; zy zagen ze voor gevaarlyk aan, en ftrydig met de Wet: 't is waar, men zegt dat salomo een groot Natuurkundige was, en over dat fluk veel gefchreeven heeft; doch hy pryst deeze onderzoekingen niet aan, en wy mogen gisfen, dat die kleinagting oorzaak is van de verwaarloozing der Schriften diens Konings, over dergelyke onderwerpen. Terwyl de Jooden, van de Geleerdheid en Weetenfchappen , by andere Volken in hoogagting, zo fterk eenen afkeer hadden, zogten zy zorgvuldig hunne eigene voor anderen te bedekken, en bovenal hunne Heilige Boeken te verbergen. Getuigen hier van de droefheid, welke de Hebreeuwen betoonden, toen p tol o me us eene Griekfche Overzetting hunner Schriften was magtig geworden. Zy hielden dit voor eene aller- I. deel, K fchan- DË JOODEN, Zy hielden hunne eigen Geleerdheid verborgen.  de jooden. g£- 146 ALGEMEENE fchandelykfte verontheiliging van hunnen Godsdienst, en fielden, ten betoon van hun afgryzen, eenen ftrengen Vastendag in, 'er by voegende, dat de Dag, waarop ze begon , rampzaliger was voor de Israëliten, dan die, toen je robe am de Gouden Kalveren te Dan en Bethel oprigtte.  GESCHIEDENIS, u? geschiedenis der meders en persen. EERSTE HOOFDSTUK. De Gefchiedenis der Meders, vóór cyrus. De Meders en de Perfen moeten wy teffens befchouwen: dewyl die twee Volken, onder Cyrus, één zeer beroemd Ryk uitmaakten. Vóór de Regeering van dien Vorst is alles duisternis en onzekerheid. De Grieken, (wy moeten het by herhaaling zeggen,) verdienen,wat de Oudheden betreft, weinig geloofs. Nietsbeduidende overleveringen, dikwyls met hunne eigene droomen vermeerderd, werden, zo als zy fchreeven, de Gefchiedkundige Gedenkftukken. Indien ptolomeu s, die bekwaame Aardrykskundige, aan de Caspifche Zee, van het Oosten tot het Westen , eene uitgeltrektheid geeft van drie- en twintig en een halve graad, fchoon ze op het wydfte minder dan vier graaden haalt, hoe veele misdagen moeten 'er dan niet ingefloopen zyn in de Gefchiedenisfe, wanneer men, zonder onderzoek, zonder oordeelkunde , alles wat de verdichtzels opK 2 le- DB meders en persen. De oudeGefchiedenisfen,vóór cyrus , fabelagtig.  DE MEDERS ' EN PERSEN. De Meders fchudden het juk der Asfyriers af. Zy vcrkoozen dejoces eerst totRegter, vervolgens tot Koning. 148 ALGEMEENE leverden , in de Gefchiedboeken plaats gaf? Wy zullen ons niet ophouden met de verdichtzelen, welk ctesias, en zyne Uitfchryver diodorus, ons wegens de oude Meders te boek Hellen. Eene enkele waarneeming zy hier genoegzaam, 't Zy dat arbaces, Landvoogd van Medie, aan de Asfyriers onderworpen , zich bediend hebbe van de verwyfdheid van sardanapalus, om eenen opftand tegen dien Vorst te verwekken ,, 't, zy eene andere oorzaak het zelfde uitwerkzel te wege bragt; de Meders wierpen het juk af, en leefden in eene regeeringloosheid, bykans zo verderflyk als de flaavernye. — Zy bemerkten eerlang, dat, als eene teugellooze vryheid aan 't hollen flaat, ze ontelbaare rampen mede brengt. Om zich daar van te ontheffen, verkoozen zy eenen Regter, dejoces geheeten, die de onlusten deedt bedaaren, en de wanorde herftelde, door het invoeren van Wetten en het handhaaven des Regts. Naa eenigen tyd met wysheid zyn regterampt waargenomen te hebben, onttrok hy zich eensflags aan die bediening, misfchien met oogmerk om de Ingezetenen te doen gevoelen, hoe noodzaaklyk hy geworden was, en om zich vervolgens hooger te verheffen. De ongebondenheid fpeelde daar op haare oude rol, en bragt de voorheen gefmaakte onheilen over het Volk. Men kende niemand in flaat om dezelve af te weeren dan dejoces; die DC Jaaren vóór christus de Koninglyke waardigheid beklom. Op-  GESCHIEDENIS. 149 - Opgeblaazen door de hem toegekende eere , dagt hy eene volftrekt oppermagtige heerfchappy te moeten oefenen, om zyne Onderdaanen in band en teugel te houden, en regeerde op de ftrengfte wyze. Hy floot zich op in een ontoeganglyk Paleis, en beval, volgens herodotus, dat men niemand zou vergunnen hem te zien, dan aan zyne Hovelingen, dat elk, buiten hun, zich moest vervoegen by zyne Staatsdienaars, ook gaf hy last, om dezodanigen, die, in zyne tegenwoordigheid , fpuwden of lachten, te ftraffen. Monteso^uieu merkt aan, dat dit een middel was om de Koninglyke waardigheid , maar niet den Koning, te doen agten ; doch was het geen middel om den Koning en de Koninglyke waardigheid tc doen haaten ? Ecbatana, de Hoofdftad des Ryks, gebouwd door dejoces, was, naar 't verhaal van herodotus, omringd met zeven Muuren, alle van eene ronde gedaante, en trapswyze, de een boven den anderen, de hoogte der Kanteelingen van eiken Muur, uitfteekende: deeze Kanteelingen waren alle van onderfcheide koleuren; de eerfte wit, de tweede zwart, de derde purper, de vierde blauw, de vyfde hoog oranje, en de zesde en zevende, die als tot een onmiddely■ ker befchutting van den Perfoon des Konings dienden , waren kostlyker dan de andere verfierd; zynde deeze verzilverd, en geene verguld. Deeze befchryving van herodotus fchynt my toe, van dezelfde natuur en geloofwaardigheid * te weezen, als K 3 die, DE MEDERS EN PERSEN. Zyne eigen- dunklyke Regeering. Fabelcn,\vegens Ecbatana, en den Berg Bagistan.  BE MEDERS EN PERSEN. Onverander- Jykheid der Wetten. Be opvoeding der Vorften. Zei Izaame Veelwyver}', 150 ALGEMEENE die, welke diodorus ons opgeeft van den Berg Bagistan, in Medie;een Berg,in welks onderfte gedeelte semiramis een Standbeeld van zichzelven deedt uithouwen, omringd van honderd haarer Lyfwagten. Diodorus geeft eene lyst op van de Mcdiefche Koningen, waar van herodotus niet gewaagt. Men zou zeggen, dat ze onderfcheidcne Gefchiedenisfen fchreeven. Wy hebben 'er weinig belangs by, om die Vorden, tot op cyrus, te kennen. In Zeden, Wetten en Godsdienst verfchilden de Meders weinig van de Perfen, waarvan wy verflag zullen doen. Alleen moeten wy hier aanmerken, dat de eerden hier in van de laatden verfchilden, dat de Koning, by hun, de magt niet hadt, om eene Wet, ééns vastgedeld, te verande. ren, of te herroepen; en dat de opvoeding der Vorften alleen aan Vrouwen en Gefneedenen werd toevertrouwd. Dus was een misbruik in een dandhoudende Wet veranderd! dus de opvoeding der Prinfen, als 't ware, gefchikt om 'er Vrouwen van te vormen! — De Veelwyvery was onder de Meders niet alleen geoorlofd, maar geboden. Strabo tekent aan, dat, in de berg, agtige Landdreeken, de Mannen ten minden zeven Vrouwen moesten onderhouden, en dat ééne Vrouw, zou ze niet verfmaad en veragt worden, ten minden vyf Mannen moest hebben (*). Maar hoe kan men dit ge* (*) Strabo, Lib. XI. p. 526.  GESCHIEDENIS. 151 gelooflyk agten, of men moet een gemeenfchap van Vrouwen en Mannen ftellen? Welk eene fchaduw van Huwelyksverééniging blyft 'er dan over? Langen tyd heeft men alles, wat de Ouden bybragten, voor goede munt aangenomen; tegenwoordig twyfelt men, op elk oogenblik, aan de egtheid. K 4 TWEE- DB MEDERS EN PERSEN.  de Meders en persen, 152 ALGEMEENE TWEEDE HOOFDSTUK. Van het Ryk der Perfen; cyrus en zyn eerfte Opvolgers. Oudheid der Perfen. Tydmeik van cyrus, omtrent 560 Jaaren vóór christus. Niets is onzekerder dan zyne Ge1'chiedenis. De Cyropedie van xenophon. Origetwyfeld maaken de Per Jen een der oudlte Volken uit. Ten tyde van abraham waren zy reeds, gelyk de Geleerden willen, magtig; maar zy werden eerst recht beroemd en weezenlyk te dugten onder cyrus. Zyn Ryk maakte een groot Tydmerk uit, omtrent'het Jaar DLX vóór Christus. Niets fchynt, derhalven, beter bekend te moeten geweest zyn: en ondertusfehen vermeerdert de onzekerheid dermaate, dat de Geboorte, de Krygstochten, en de Dood diens Overwinnaars onoplosbaare gefchiedkundige Gefchilftukken blyven. Herodotus, ctesias en xenophon, die omtrent eene Eeuw naa cyrus fchreeven, Ipreeken elkander, indiervoege, tegen, als of zy gebeurtenisfen, een reeks van Eeuwen gelceden voorgevallen, vermelden. Wien moeten wy gelooven? De Cyropedie, of de Opvoeding van cyrus, door xenophon, is blykbaar veel eer het werk van eenen Wysgeer, dan van eenen Gefchiedfehryver; eene foort van Zede- en Staatkundige Roman, opgefteld tot onderwys van Vorften en Staatslieden. Men wil 'er 1 eene  GESCHIEDENIS. 153 eene weezenlyke Gefchiedenis in zoeken; en de gebeurtenisfen, daar in verhaald, voor weezenlyke bedryven doen doorgaan: om dat de Schryver het voordeel genooten hadt, van kundfchap in 't eigen Land op te doen, en om dat zyne verhaalen beter met de berigten der Heilige Schriftuure ftrooken. Maar deeze redenen klimmen flegts tot flauwe waarfchynlykhedcn op, en blyven verre van het toppunt der zekerheid. Is het, in de daad, niet vreemd, dat men zich laat voorftaan het waare te zullen vinden in een Werk, voor een gedeelte uit verdichtzelen zamengefteld ? Ik voeg 'er nevens, dat, volgens de aanmerking van den geleerden freret, de gelykvormigheid van xenophon met de Schriftuure, enkel ingebeeld is; dat men veel eer tusfchen deeze beide eene ftrydigheid vindt; als mede dat zyne Gefchiedenis des Tochts van den Jongen cyrus, zelfs zyne Cyropedie om verre lioot, aanwyzende dat cyrus, door eene overwinning op astyages, zynen Grootvader, het Ryk der Meders in handen kreeg; 't welk zamenftemt met het berigt van herodotus en ctesias (*). Hoe zeer ik, derhalven, het leezen der Cyropedie, waar van rollin, en de Engelfche Schryvers der Algemeene Historie , een uittrekzel gegeeven hebben, aanpryze, kan ik dit Werk, nevens hun, niet aanmerken voor een egte verzameling van Gefchiedkundige Gedenkftukken, waarop men zich (*) Mem, ds l'Acad. des Infc. Tom, VII. K 5 DE MEDERS EN PERSEN. Men kan 'er weinig geloof aan üaan. 1  D£ MEDERS EN PERSEN. De voornaamfte gevallen van CTEUS. 154 ALGEMEENE zich mag verlaaten. Eenige welgegronde waarneemingen verdienen den voorrang boven onzekere verhaalen. Cyrus, dien men gelooft de Zoon geweest te zyn van c a m b y s e s , Koning van Perfie, en mandane,Dogtervan astyages,Koning der Meders, is zeker de Grondvester geweest van een groot Ryk, door zyne overwinnende wapenen verkreegen. Hy verfloeg de Babyloniers, in den beroemden Veldllag te Thimbra ,• hy keerde die Heerfchappy het onderst boven, en maakte, naa een langduurig beleg, zich meester van Babyion: de wateren van den Euphraat afgeleid hebbende, kwam hy door het bed der Riviere, zonder eenigen tegenftand, in het hart der Stad, waar hy alles gedompeld vondt in de overmaatige vreugde, overdaad en ongebondenheid, van een Jaarlyks Feest, 't welk hy wist dat gevierd ftondt te worden. — In het Jaar DXXXVI, vóór christus, liet hy het wydvermaarde Gebod uitgaan, by 't welke hy den Jooden, naa hunne zeventigjaarige Gevangenis, de vryheid verleende, om naa Jerufalem weder te keeren. Esra geeft het ons in deezervoege op: Dsheere, de god des Hemels, heeft my alle Koningryken der aarde gegeeven, en hy heeft my bevoolen hem een Huis te bouwen, te Jerufalem , 't welk in Juda is. Wie is onder ulieden van zyn Volk? Zyn god zy met hem, en hy trekke na Jerufalem, 't welk in Juda is, en hy bouwe het Huis des heeren, des gods Israëls; hy is de god, die te Jerufalem woont. En al wie agter blyven zoude} daar hy als vreemde-  GESCHIEDENIS. 155 deling verkeert, dien zullen de lieden zyner plaatze bevorderlik zyn, met Zilver, met Goud, met Have en met Beesten, neffens eene vrywillige gave, voor het Huis gods, die te Jerufalem woont (*). — Vervolgens zyne Over. winningen voortzettende, werd zyn Keizerryk het uitgeftrektfte, 't geen 'er tot nog geweest was; ten Oosten bepaald door de Rivier Indus, ten Noorden door de Caspifche en de Zwarte Zee, ten Westen door de Egefche Zee, ten Zuiden door Ethiopië en de Arabifche Golf. Deeze Held ftierf, volgens xenophon, naa eene roemryke Regeering van dertig Jaaren, op zyn bedde, in zyn eigen Land, in 't midden zyner Vrienden. Herodotus berigt ons, dat hy geflaagen en gedood werd, in een flag tegen tomyris, Koningin der Masfageten, die zelve zyn hoofd in een vat met Menfchenbloed ftak; de gedagtenis van den dooden Vorst, met deeze woorden, befchimpende: Drink u nu zat aan het Bloed, na 't welk gy. zo onleschbaaren dorst gehad hebt. Diodorus verhaalt, dat deeze Vorftin hem aan een Kruis deedt hangen. Ctesias zegt, dat hy, in een Veldflag tegen de DerMeers, een Volk, 't geen aan Hyrcanie grensde, door zekeren Indiaan, in zyne Dye gewond wierd, aan welke wonde hy, drie dagen daar naa, ftierf. Andere Schryvers doen hem op eene andere wyze fneuvelen. Leert, uit dit voorbeeld, wat de Gefchiedenis DE meders en persen. Strydigeberigten, wegens den doodvancï- RUS. (*) Es ra I; 3-4-  DE MEDERS EN PERSEN. Cyrus komt ons geheel anders voor by xenophon , dan by herodotus. iS6 ALGEMEENE nis betekent, aJs dezelve alleen op overleveringen fteunt. De cyrus van xenophon is een voorbeeld van navolging voor Mannen van Staat en Vorften. Hy flxydt alleen ter verdeediginge van zynen Oom cyaxares, Zoon van astyages , wiens eenige Dogter hy trouwde: hy trok en won elks hart, door zyne gemaatigdheid. Panthea, zyne gevangene, eene zeer fchoone jonge Vorffin, vindt in hem een, Befchermer van haare kuischheid; en de dankbaarheid haalt haaren Man abradates tot zyne zyde over. — De cyrus van herodotus vertoont zich in een geheel ander licht. Hy vat de wapens op tegen astyages, zynen Grootvader, en berooft hem van de Kroon. Cresus, den Koning der Lydiërs, overwonnen hebbende, veroordeelde, hy dien op 't ontmenschte, om leevende verbrand te worden. Cresus, op den brandenden Houritapel itaande, riep tot drie keeren, solon! solon! solon! En gevraagd , wien hy aanriep, antwoordde hy, dat een Wysgeer, solon geheeten, hem eertyds verklaard hadt, op bet zien der ongemeete fchatten, welke hy hem vertoonde, dat men geen Mensch, zo lang hy leeft, gelukkig kan noemen: dewyl hy niet in flaat is voor uit te zien, wat hem vóór zyn'' dood zal overkomen: eene waarheid, welke ik nu, op 'i droevigst, ondervinde. Deeze woorden troffen het hart van cyrus; hy bedagt de wankelbaarheid desgeluks, en herriep een barbaarsch vonnis, welks denkbeeld alleen zyn hart hadt moeten doen gruwen. De cyrus van  GESCHIEDENIS. 157 van herodotus is, gelyk bykans alle Overweldigers, een geesfel des Menschdoms; terwyl die van xenophon de Weldoender mag heeten der overwonnen Volken. Misfchien is cyrus waarlyk een bekwaam hoogmoedig Man geweest: die, als Mensch en Vorst, genoeg deugden bezat,om loffpraaken te verdienen, niettegenftaande de onregtvaardigheden, van hem, uit eerzugt, gepleegd. De Krygstugt, welke hy in zyne Legers hieldt, de Wapens, die hy z'yaen Krygslieden gaf, om van nader by, dan met pyl en boog, waar van zy zich voorheen bedienden , te vegten, bragten, buiten twyfel , veel toe aan zyne overwinningen. Waar men oordeelkundig de gefchiedenis zyner eerfte Opvolgeren overweegt, doet 'er zich fabelagtigs genoeg in op, om dezelve zeer onzeker te maaken. Ik zal niets meer doen, dan de merkwaardigfte gevallen aanwyzen. Zeldzaam daalt de roem der Vaderen af op hunne Kinderen, en deeze brandmerkt hun met fchande, wanneer zy, door hunne daaden, dien roem ontluisteren. Cambyses, de Zoon van cyrus, vertoonde zich als een Monfter op den Throon, door zynen Vader, met zo veel luisters, bekleed. In zyn gedrag befchouwen wy niets dan eene dolzinnige woede. — Zyn haat tegen amasis, Koning van Egypte, boezemde hem het ontwerp in, om dat Koningryk te verwoesten en te vermeesteren. Op den grond gekomen, vernam hy den dood van amasis, die psammenitus tot Opvolger Dfi MEDERS EN PERSEN. Gisfing naa het egt Chaïaéter van CYRUS. Vermeestering van Egypte, omtrenthetjaar525.  DB MEDERS EN PERSEN. Het Bygeloof der Êgyptenaarenverhaast hunnen val. 158 ALGEMEENE ger hadt. Hy zet zynen tocht voort, be* haalt eene groote overwinning op de Egyptenaaren, en lïelt zich, door zyne buitenfpoorige wreedheden, tot een voorwerp van affchrik. Herodotus vermeldt de Bekkeneelen, waar mede een Slagveld, ten zynen tyde, nog bezaaid was, gezien te hebben: die der Egyptenaaren bevondt hy zo hard als fleen: dewyl zy de hoofden hunner Kinderen fchooren, en de beenderen, door de Zon, hardheid en lievigheid verkreegen: die der Perfen kon men onderkennen aan derzelver zagt-en weekheid; dit fchryft hy toe aan eene tegenllrydige gewoonte der Perfen, die, van de vroegfle jeugd af, dc hoofden der Kinderen met Mutzen en Tulbanden dekten. Maar niets gaf den Egyptenaaren den Krygsmoed, welke hun ontbrak. Het Bygeloof verhaastte hunnen ondergang, als wy op de Gefchiedkundige Berigten van dien tyd mogen afgaan. Men zegt, dat cambyses, Pelufium, eene fterke Stad, en aan den kant van waar hy kwam, de Sleutel van Egypte, flormenderhand willende inneemen, zich van de list bediende, om ,in 't fpits van zyn Leger, eene groote menigte Katten, Honden, Schaapen , en andere Dieren, by ^e Egyptenaars heilig, te plaatzen. Uit vreeze van de Goden te treffen, durfden de Egyptenaars op de Vyanden geen Pylen fchieten, en hy nam, zonder wederfland te ontmoeten, de Stad in. Dus hadt een bygeloovig denkbeeld kragts genoeg , om de flerkfte aandoeningen der Na- tuu-  GESCHIEDENIS. 150 tuure te verdooven, de Liefde tot het Vaderland, en de zugt voor zelfsbehoud, te doen zwygen. Naa deeze bemagtiging volgde een beflisfende flag, die Egypte te onder bragt, en tevens in flaaverny der Vreemdelingen , welke het veragtte. Cambyses, beflooten hebbende Ethiopië , een Land der Barbaaren, waarin Lichaamsfterkte de grootfte verdienften uitmaakte, te vermeesteren, zondt verfpieders, vermomd in den fchyn van Afgezanten, derwaards. Maar de Koning van Ethiopië, het oogmerk doorgrondende, deedt de Afgevaardigden vertrekken; hun beveelende, zyn' Boog aan hunnen Vorst te brengen, en dien van zynent wege te raaden, dan eerst de Ethiopiërs te beoorlogen, wanneer de Perfen Iterk genoeg waren, om dien boog zo gemaklyk te fpannen, als de Mooren dat konden doen: en, naa een vermaan, om hunnen Meester onder 't oog te brengen, dat hy zich met zyne eigene Landen behoorde te vrede te houden, befluit hy zyne aanfpraak met dit nadruklyk zeggen, „ hoe zy reden ,, hadden, de Goden te danken, dat ze nooit ,, den Mooren eene begeerte hadden ingeftort, „ om hunne Heerfchappy, buiten hun eigen „ Land, uit te flrekken". Cambyses, door zyne Gezanten van dit alles verwittigd, ontflak in hevigen toorn, en gaf terlïond zyn Leger last om op te trekken, zonder maatregels te neemen, of te bedenken, dat het noch van leevensmiddelen, noch van andere noodwendigheden, tot zulk een Tocht, voorzien was. De knellendfte honger, en het DE MEDERS EN PERSEN.  i6o ALGEMEENE DE MEDERS EN PERSEN. BIoedTchendig HuweJyk van cambyses, dooide Regters goedgekeurd. Wreedheid van CAMBYSES , en de lafhartigheid eens Gunftelings. het uiterfte gebrek, noodzaakte hem, eene zo dolle onderneeming te ftaaken, en met fchande en fchade te rug te keeren, naa dat hy geen gering gedeelte zyns legers, dat zich zeiven verteerde, verboren hadt. Smerdis , zyn Broeder, was de eenige, in 't ganfche Leger, die den boog des Ethiopifchen Koning s, op twee vingerbreedte na, kon fpannen: dit verwekte jaloursbeid in den trotfchen cambyses, die hem naa Perfee te rug zondt, en een droom, wegens de verheffing deezes Broeders tot den Throon, daar by komende, was oorzaak dat hy bem liet afmaaken. Hy trouwde zyne eigene Zuster me roe, naa welftaanshalven, over dit bloedfchandig Huwelyk, de Regters zyns Ryks geraadpleegd te hebben. Zy,bevreesd voor de uitwerkzels van den doldriftigen aart des Konings, willigden zyn verzoek in , met dit antwoord, 't welk eer de kenmerken van laffe infchiklykheid, dan van list, draagt, dat 'er in de daad geene Wet was, welke eenen Broeder veroorlof de zyne eigene Zuster te trouwen; doch dat ''er een Wet gevonden wierd, die aan de Koningen van Perlie vryheid vergunde, om alles te doen, wat hun behaagde. De volgende trek fchetst ons nog fterker af de alles verdrukkende eigendunklyke Oppermagt, en de laagstkruipendfte onderwerping. Cambyses vroeg, op zekeren dag ,prexaspes, eenen zyner Gunftelingen, wat de Perfen, inden doorgaanden ommegang, van hem zeiden, en welk een charafter zy hem toefchreeven. ,, Men ftaat verwonderd", antwoordde prexaspes, „over uwegroo. „ te  GESCHIEDENIS. x6i „ te bekwaamheden; maar men zegt, dat „ gy u te veel aan den Wyn overgeeft". Zy verbeelden zich, buiten twyfel, fprak de Koning, dat de Wyn my van myn verfland berooft, ik zal u, binnen kort, in ftaat fielten, om te oordeelen, of zy my dit met rede ten laste leggen. Terftond begon hy op het onmaatigst te zuipen. Vervolgens beval hy den Zoon van prexaspes, zyn' Schenker, aan 't einde van de Kamer recht over einde te ftaan, met zyn flinker hand op zyn hoofd. Hy vat een Boog, fpantdien, mikt op. het hart des Jongelings,en doorfchiet het zelve: waarop hy den Vader , met een fchamperen lag van zegepraal, vroeg: Is myn hand wis genoeg? De laffe Hoveling antwoordde als een ongevoelige: „ Apollo zou het „ niet netter getroffen hebben". Wy mogen met seneca, op dit geval, wel aanmerken, dat het ruim zo ondeugend was, dien Pyl te pryzen, dan te fchieten. Cambyses keerde weder na Perfte, wanneer hy vernam, dat de zamengezwoorenen iemand ten Throon geheeven hadden. Hy brandde van wraakzugt. Hy kwetfte zich, te paard ftygende, aan zyn zwaard, en die wonde verloste de Wereld van eenen fchriklyken Dwingland. De nieuwe Koning was een Magus, een Priester, den Throon geheel onwaardig, die zich voor den Prins smerdis, den Broeder van cambyses, dien hy hadt laaten ombrengen , uitgaf. Men ontdekte het bedrog. Eenige voornaame Heeren des Ryks eene zamenzweering gemaakt hebbende,bragten denvalfchen smer- I. deel. L dis DB MEDERS EN PERSEN. Dood van CAMBYSES.  DE MEDERS EN PERSEN. DARIUS I. ZOPYRUS doethemitahylon bemagtigeh. 162 ALGEMEENE dis om, en dartus, de Zoon van hys. taspes, een der zamenzweerderen, kreeg het Ryksbewind in handen. Kan iemand, met herodotus, gelooven, dat het gegrinnik des Hengsts van darius, door de iist des Stalmeesters, deeze zaak befliste ? Deeze Opperheerfcher belegerde Babyion , 't welk zich oproerig hadt aangefteld." De wanhoop boezemde den Belegerden het wreedfte befluit in, 't welk ooit werd genomen en te werk gefield; zy kwamen overéén , om zich van alle onnoodige monden te ontdoen, en wurgden Vrouwen, oude Mannen , en Kinderen. Darius was op 't punt, om een zo taai uitgehouden beleg op te breeken, wanneer zopyrus, een der voornaamlle Perfifche Edelen, zoals de Gefchiedenis luidt, zich, op eene gadelooze wyze, aan den roem en het belang zyns Meesters, opofferde. Zich Neus en Ooren afgefneeden, en zyn Lichaam deerlyk mishandeld hebbende, begaf hy zich, als een flagtoffer der wreedheid van darius, na de belegerde Stad, om 'er lyfberging te vinden, en maakte de kloekmoedige Bezettelingen diets, dat dit onheil hem was overgekomen, dewyl hy darius geraaden hadt, het Beleg te flaaken. De Babyloniers, een der Opperbevelhebberen dus mishandeld ziende, gaven hem niet alleen geloof; maar fielden zo veel vertrouwen in hem, dat hy aan 't hoofd der Bezettinge geplaatst wierd. In verfcheide uitvallen verfloeg by vyftien of zestien duizend Perfen; eindelyk zette hy de Poorten van Babyion open: darius trok ter Stad in,en fchonk  GESCHIEDENIS. 163 fchonk zopyrus alle derzelver inkomften. Darius verdiende zulke opofferingen niet, als wy, over hem, mogen oordcelen uit een trek van dwinglandy, welke hero- i dotus ons vervolgens optekent. Deheersch- 1 zugt hem de wapens hebbende doen opvatten tegen de Scyten, die tusfchen den Don en den Donau woonen, verzogt een eerwaar-; dig Grysaard, ebasus geheeten, hem op 't ootmoedigst, een zyner drie Zoonen tot zyn troost, by zich te mogen houden, terwyl de twee anderen den kryg zouden volgen. Eén Zoon is u niet genoeg, antwoordde darius, ik zal u alle uwe Zoons laaten, en deedt ze, op 't eigen oogenblik, ombrengen. Hoe is het mogelyk, met yver, Dwinglanden te dienen, die met het leeven hunner Onderdaanen fpeelen ? De Scythen, (thans de Tartaaren,) maakten een arm, dapper, en onbedwingbaar Volk uit, 't welk zyn geluk in de Vryheid ftelde. 'Er wordt verhaald, dat zy aan darius een Vogel, een Muis,een Kikvorsch, en vyf Pylen, zonden. Een Bevelhebber van het Leger verklaarde dit zinnebeeldig Raadzel in deezervoege: „ Indien de Perfen „ niet vliegen als de Vogels, of zich in de ,, grond verbergen als de Muizen, of in 't „ water leeven als de Kikvorfchen, zullen „ zy de Pylen der Scyten niet ontwyken". Het was, in 't Oosten, zeer gebruiklyk, zich van zinnebeelden te bedienen; doch het is blykbaar, dat men deeze, naa de uitkomst, verzonnen heeft; en zulks doet, ons, op L a het DE MEDERS EN PERSEN. 5wingland'che aart van >Ainus. Zyn> ongelukkigeTocht tegen de Scythen.  DE MEDERS EN PERSEN. 164 ALGEMEENE hec duidelykst, zien, welk een zugc de oude Gefchiedfchryvers gehad hebben, voor het fabelagtige en hec wonderlyke. Wat hier van ook zyn moge, de onvoorzichtige Krygstocht van darius liep ongelukkig af. Genoodzaakt, om, naa het verlies van veel Volks, weder te keeren, leerde hy, dat het niet zo gemaklyk valt vrye Menfchen te onder te brengen, als Slaaven te verdrukken. Naa deezen tyd is de Gefchiedenis der Perfen zeer gevlogten in die der Grieken, welker voornaamfte lotgevallen wy vervolgens zullen opgeeven. Wy moeten nu dit Volk nog doen kennen, het levert een der voornaamfte tafereelen van de oudheid op. DER-  GESCHIEDENIS. 165 de meders en DERDE HOOFDSTUK. persen. Van het Staatsheftuur, de Wetten, Gewoonten, en Zeden der Perfen. Het is in Afie, en bovenal by de Meders en Perfen, daar de Willekeurige Opperheerfchappy, dat baatlyk Staatsbeftuur, in 't welke goed en leeven aller Onderdaanen volftrekt afhangt van den wil en wenk van éénen, gebooren wierd. De Opperheerfchappy, gemaatigd en bepaald door wyze Wetten, welke de Opperheerfcher uitvoert, en die hem zelve ten regelmaat des gedrags dienen, is, zal men, over dit ftuk, oordcelen uit den gerusten ftaat der Volken, zo wel de oudfte, als de beste Regeeringsform. Een plato, een aristoteles, een plutarchus-, hoe groote voorftanders ook der Gemeencbestregeering, kunnen niet nalaaten dit te erkennen. Maar dat een Mensch zich tot een' God verheft, zyne Medemenfehen den voet op den nek zet, en, zonder agt te flaan op de natuurlyke regten der Menschlykheid, zyn grillig goeddunken en onbepaalde willekeur tot de hoogfte Wet maakt, is het toppunt van geweldenaary en verdrukking; in dit geval moet, of het zwaard geduurig uit de fcheede, en gereed zyn om te onthalzen, of de lafhartigfte laagheid van geest, fteeds bereidvaardig om de ketens te ontvangen en te torfen. L 3 Kan De eigen dunklyke Magt in Aft, gebooren.  i66 ALGEMEENE DE XlEDERS EN PERSEN. OfditStaatsbeftuur.zonder bepaa■ ling, beftaan kan. Schets van de Perfifche Opperheerfchappy. Hoe veel beter een goede Koning Kan 'er een Staatsbeftuur weezen, in 't welk de Onderdaanen volftrekt van den wille des Vorften afhangen, in zo verre, dat zy geen vasten Eigendom hebben, of zekerheid voor hunne PerfoonenV Buiten twyfel ontmoet de Willekeurige Regeering overal eenigen hinderpaal, is het niet in de grondwetten, ten minften in de gebruiken , de.zeden, het algemeen welweezen, en 't byzonder belang. Wy mogen ook onbefchroomd vastftellen, dat de zugt der Grieken voor de vryheid, en hun haat tegen de Perfen, niet weinig toegebragt heeft tot het leelyk afmaaien van de Afiatifche Willekeurige Opperheer fchappye. Ondertusfchen is 'er niet dan te veel waarheids onder die vergrootingen zelve. De tegenwoordige gefteltenis van Afie bekragtigt, in veele opzichten, hét getuigenis der Ouden. De Alleenheerfcher der Perfen, (want men kan hem geenen anderen naam geeven,) deedt zich den grooten Koning, en den Koning der Koningen noemen. Die in zyne tegenwoordigheid kwamen moesten zich voor hem, als voor eene Godheid, nederbuigen. Wy hebben reeds gezien, tot welk eene laagheid zyne Hovelingen genoodzaakt werden. Eene kleine onagtzaamheid ftelde hun bloot aan de doodftraffe. Xenophon verhaalt, dat cyrus de jonge 'er twee liet om 't leeven brengen: dewyl zy, ten gehoor by hem toegelaaten, de handen uit de mouwen haalden. Laat ons, by deeze verfchriklyke Afgoden, een minzaam en weldaadig Vorst verge-  GESCHIEDENIS. 167 gelyken, omringd van zyne Onderdaanen , als een Vader van zyn Huisgezin; die de kragt zyns beftuurs fielt in de heiligheid der Wetten, en geen fchrikbaarende middelen aanwendt dan tegen de misdaadigen ; die veel vrywilliger de hulde des harten ontvangt, dan flaaffche vreeze ontmoet; wy zullen ligtlyk kunnen oordeelen, wie van beiden eene beeldtenis is van het opperweezen, dat, de Menfchen gelyk gefchaapen hebbende , niet gewild heeft, dat 'er eenigen over anderen zouden heerfchen, dan om ze allen gelukkig te maaken. Nogthans ftrekte de opvoeding der Prinfen, tot den Perfifchen Throon gefchikt, zo als plat0 dezelve befchryft, om'er groote Mannen en goede Koningen van te vormen. Van het zevende jaar af, werden ze opgebragt in de Mannelyklte Lichaamsoefeningen, naa dat de voornaamlle Gefneedenen , aan wier opzicht zy zeer vroeg werden toevertrouwd, de eerfte zaaden der Zedeleere , in hunne tedere gemoederen , gezaaid hadden. Op hun veertiende Jaar krecgen zy vier Mannen, van uitfteekende Wysheid, tot Leer- en Tugtmeesters. De cerlle onderwees hun in den Godsdienst, en de Regeerkunde ; de tweede leerde hun waarheid fpreeken en het Regt handhaaven; de derde bedwong hunne lusten, door de voorfchriften der Maajigheid; en de vierde Helde zyne póogingen te werk, om hun met Moed te bezie ■ L4 ten, DB MEDERS EN PERSEN. is, dan een Alieenheerfdier. Goede Opvoeding der Perfifche Prinfen.  i68 ALGEMEENE DE MEDERS EN PERSEN. Oorzaaken, die deeze Opvoeding nutloos maakten. Landvoogden. Posten aangefteld. len, en boven de vrees voor gevaaren te verheffen (*). Zonder ons in te laaten tot een onderzoek, of het beter ware, deeze onderwerpen van onderwys van één te fcheiden, dan die te veréénigen in een goed Stekel van Staat-en Zedekunde; gaat het vast, dat de vrugten van zulk eene Opvoeding, eens vcronderfteld zynde, dat ze, naa den tyd van cyrus, in gebruik geweest hebbe, ('t geen my ongelooflyk toefchynt,) welhaast verboren gingen in de bedwelming der Alleenheerfching, in den fchoot der Weelde en der Verwyfdheid, te midden van alle voorwerpen, gefchikt om het Verfland en het Hart te bederven. De Vorften van Perfie, dronken van hoogmoed en wellust, dagten niet langer dat zy Menfchen waren. Zy baden zichzelven aan , terwyl zy de aanbidding hunner Slaaven vorderden. Men fchryft aan xerxes een Bevelfchrift toe, by 't Welke hy eene groote belooning belooft aan elk, die een,tot nog onbekend, vermaakuitvondt. Indien dus een Bevelfchrift heeft kunnen beftaan, leert het ons wat een Alleenheerfchcr is, in zyn Serail opgeflooten, waar hy zich aanmerkt als het middelpunt des Heelals. In het Staatsbefluur en de Wetgeeving der Perfen, ontmoet men'uitfteekende inrigtingen; doch die de Alleenheerfching welhaast misbruikte. Het Ryk was verdeeld in Landfchappen. De Landvoogden, Satrapes genaamd, C*) Plato, iu Akibiad, I.  GESCHIEDENIS. 169 naamd, moesten rechtftreeks de bevelen van den Koning ontvangen, en hem rekenfchap van alles geeven. Om de verftandhouding gemaklykcr te maaken, waren 'er Posten vastgefteld, die dag en nagt de berigten aan-en afbragten. Cyrus wordt gehouden voor den eerften oprigter der Posten. In 't Westen heeft men zeer laat 'er kennis aan gekreegen. Wy zullen zien dat de Univerjiteit van Parys, ten tyde dat zy eene zeer groote rol fpeelde, haare Reizende Booden hieldt, eer de Koningen ze hadden, tot zaaken van Staat. Uit vreeze van het misbruik, 't welk de Landvoogden van de hun verleende magt konden maaken, bezogt de Koning van Perfie de Landfchappen in eigen perfoon, of zondt aanzienlyke Afgezanten derwaards, die veelal de O ogen en Ooren van den Forst geheeten wierden. Eene prysbaare gewoonte, mits het berigt dier Oogen en Ooren teffens getrouw en klemmend was. Een der Hovelingen hadt last, alle morgen den Koning, by zyn ontwaakcn, te zeggen: Forst, ftaat op, en denk om de verrigting, tot welker volvoering oromazes (*) u op den Throon geplaatst heeft. Deeze fchoone gezegden betekenen niets. Wanneer de Pligt niet tot het hart fpreekt, is men doof voor de lesfen derWysheid. Met het hoogfte regt merkte men de RyksInkomften aan, als een weezenlyk voorwerp des (*) Oromazes, of orosmades,was de naaai van cos, by de Perfen. L 5 de meders en persen. De Land- fchappen bezogt door den Koning, ofdoorzyne Aigevaardigden. Inkomften des Ryks: hoe opgelegd.  DE MEDERS EN PERSEN. 170 ALGEMEENE des Staatsbeftuurs, zonder deeze zal alles, in eenen grooten Staat, kwynen, en geheel veriooren gaan. Elk Landfchap hadt zyne byzondere Schatkist, waarin de belastingen werden opgebragt. De Ryksfchatten waren verbaazend, indien wy des mogen oordeelen yitdcfommen, die alexander, op veeIe plaatzen, vondt. Te Sufa, by voorbeeld, vyftig duizend Talenten Zilvers, in baaren. — Onder de Regeering van cyrus en cambyses werden 'er geene fchattingen opgelegd; het Volk bragt, vry willig, het onderhoud des Konings en des Legers, zo veel op als't noodig oordeelde. DARius,de Zoon van hystaspes, vorderde Jaarlyks Schattingen, 't welk hem den naam van Koopman deed geeven. De Landen der Perfen waren vry van fchatting; doch van de Landfchappen, (waarfchynlyk de Wingewesten,) werden fchattingen in Geld en Koop waaren geheeven. Rollin merkt aan, dat het gebruik, om een gedeelte der fchatiingen in Koopwaaren te ontvangen, ten blyke ftrekt van wysheid, gemaatigdhcid en menschlievendheid: dewyl de Landen, verre van den loop des Koophandels afgeleegen, hunne voortbrengzels niet, dan met veel verlies, in geld kunnen verwisfelen. Deeze aanmerking zou juist weezen op de veronderftelling, dat men niets, dan de weezen. iyke behoeften voor den Staat, van de Volken vorderde; doch het gaat niet wel, aan deeze veronderflelling plaats te gunnen: naardemaal, in eenen tyd van oorlog, twee Landfchappen, behalven de gewoone fchat- tin-  GESCHIEDENIS. 171 tingen, zo veel Koorns moesten opbrengen, als genoegzaam was tot leeftogt voor honderd twintig duizend Menfchen. Twee voorwerpen van Let weezenlykst aanbelang, daadlyk aan elkander verknogt, de Bevolking en de Landbouw, trokken de aandagt van het Perfifche Staatsbejiuur. De denkbeelden van den Godsdienst onderfchraagden, ten deezen opzichte, de Staatkunde. De Perfen zagen eene talryke Naakomelingfchap voor een Zegen des Hemels aan, en de Koning beloonde 's Jaarlyks de zodanigen, die veele Kinders hadden. Maar zal de veelheid des Volks een zegen zyn, dan moet de Aarde den Menfchen voorraad van Voedzel verfchaffen. — De Landbouw, de voedfter des Menschdoms, de bronwel des Overvloeds, der gezondheid en van onfchuldige vermaaken; de bewaardfter der Zeden, de School aller deugden,gelyk xenophon, op zynen fierlyken trant, fpreekt (*), de Landbouw werd in Perfie, zo wel als in Egypte, geëerd en aangemoedigd. Men maakte zelfs een Godsdieniïig werk van het bevorderen der vrugtbaarheid des Aardryks. Men deedt den Koning rekenfehap van de wyze, op welke het Land bebouwd werd: hy 'ftrafte de nalaatigheid en het verzuim deiluien en agtloozen; en bekroonde den arbeid der vlytigen met ruime vergeldingen. Op 'zekeren dag des Jaars nam hy Spyze met de Akkerlieden (|). Cyrus de jonge hadt, (*) Xenophon, Oecon. Cf) Hyde, Rel. vet. Perf. de meders en persen. De Bevolring aangemoedigd. De Land bouw ge ëerd.  DE MEDERS EN PERSEN, Wreede noodzaaklykheid des Óorlogs. i7z ALGEMEENE hadt, met eigen hand, veele Boomen geplant. Dit bedryf zou, afgefcheiden van de beweegreden, die deeze uitfpanning agtenswaardig maakt, geene loffpraake verdienen. Nog heden ten dage ziet men den Keizer. v:n China, op eenen Feestdag, den Pioeg dryven . om een voorbeeld aan zyne Onderdaanen te geeven. Eene Plegtigheid , misfchien den Throon veel beter pasfende, dan de meeste ftaatlykheden, by welke men al de pragt des Vorftendoms ten toone fpreidt; dewyl dezelve zeker veel meer nuts toebrengt. Men zou het woord Oorlog, in de Jaarboeken der Wereld, moeten uitwisfchen, indien het vergeeten der onheilen en jammeren, door dat fchrikdier voorheen veroorzaakt, in het toekomende dergelyke gruwelen kon beletten. Maar de driften, die, ten allen tyde, dit vuur ontftooken en aangeblaazen hebben, doen het nog fteeds ontbranden. Schoon de Mensch zeker niet gebooren is om zyne Natuurgenooten te beltryden, gelyk de Wolf en de Tyger gefchapen fchynen om andere Dieren te verflinden; fchoon hy niet wreed worde, dan door de ftem zyns harten te fmooren, is, nogthans, de Oorlog, als 't ware, noodzaaklyk aan de gefteltenis der Burgerlyke Maatfchappyen verbonden. De regtvaardigfte en menschlievendfte Vorst vindt zich zomtyds gedwongen dien te voeren, door de fchuld zyner Nabuuren, of het indringen van heerschzugtige Magten. Hy moet Kryslieden hebben, tot het handhaaven zyner Regten en het verdeedigen zyns Volks: hy moet hun tot de wa-  GESCHIEDENIS. 173 peneii opbrengen; in krygstugt houden; dierbaar aan 't Vaderland, en fchriklyk voor de vyanden, maaken. Zints den tyd van cyrus, waren de Perfen dappere Krygslieden. Van de vroege Jeugd af gewoon aan eene ftrenge arbeidzaame leevenswyze, en oorlogsverrigtingen, konden zy de moeilykheden rustig verduuren, en de gevaaren manmoedig onder de oogen zien. Zo ras zy de wapens konden draagen, waren zy ten Krygsdienst verpligt, en bleeven het tot hunnen ouden dag toe. Men ontmoet by hun de gewoonte, van altoos Krygsvolk in de wapenen te houden, zelfs in tyd van vrede; eene gevaarlyke gewoonte, onbekend by Grieken en Romeinen, en door de Barbaaren, uit Duitschland, in Europa, ingevoerd. Het was een heerfchend denkbeeld onder de Perfen, waarfchynlyk gebouwd op eenig Godsdienltig begrip, dat elk, die in een' veldflag fneuvelde, de gelukzaligheid erlangde. Andere Krygshaftige Volken hebben een derge-> lyk vooroordeel, recht gefchikt om oorlogsdapperheid te verwekken , gekoesterd. De Vrouwen en Einders volgden het Leger; een andere beweegreden tot moedig vegten. Maar hoe veele ongelegenheden bragt dus een fleep te wege! deeze was, even als hunne wagens, met zeisfen gewapend, zelden nut en dikwyls fchadelyk. — De Cyropedie van xenophon verfchaft Oorlogslesfen aan de Krygslieden. Ons plan verbiedt ons hier over uit te weiden. Naa cyrus verzwakte de weelde • welhaast zyne Onderdaanen, en DE MEDERS EN PERSEN. De Perfen , goede Soldaaten,zintsden tyd van CYRUS. Altoos inde wapenen. Vooroordeelen en gebruiken, ten Oorlog dienftig.  DE MEDERS EN PERSEN. Regtvaardigheid gehandhaafd. Een eerst raisdryfvverd niet rnet den dood geftraft. 174 ALGEMEENE en hun aantal vergoedde nooit het gebrek, door mangel van Krygstugt veroorzaakt. Alle de overmeesterende Volken hebben in Afie dezelfde ommekeering ondergaan. De Regtvaardigheid fchynt, althans voor een' tyd, in het Perjifche Ryk, gebloeid te hebben. Cambyses, een' Regter, die zich hadt laaten omkoopen, met den dood geftraft hebbende, deedt het vel diens ongetrouvven over den Regterftoel fpannen , op welken de Zoon diens geftraften zynen Vader moest opvolgen. De handhaaving des Regts werd alleen aan Mannen van rype jaa-, ren toevertrouwd: men oordeelde de Jeugd niet gefchikt tot het volvoeren van zulke heilige verrigtingen. De Bcfchuldigde werdt met den Befchuldigcr gehoord; en de laatstgemelde moest, in gevalle van valfche be~ fchuldiginge, de ftraffc ondergaan der misdaad, aan den Befchuldigden ten laste gelegd. Eene oude Wet verboodt den Vorst, iemand, wegens zyn eerst begaane misdryf, met den dood te itraffen; het ganfche leeven des Overtreeders moest onderzogt worden; en indien zyne goede bedryven zyne kwaade konden opweegen, leedt hy eene minzwaare ftraffe (*). In de daad het fchynt, dat, uitgenomen een klein getal fchroomlyke wanbedryven , die altoos eene ondeugende Ziel veronderftellen, en een fchrikbaarend voorbeeld vorderen, geen misflag, der menschlyke zwakheid ontglipt, de verdien- ften (*) Herodotus, Lib. I.  GESCHIEDENIS. 175 ften van een deugdzaam leeven geheel behoorde uit te wisfchen. Hoe veele middelen zyn 'er niet, om de misdaadigers te ftraffen, zonder het leeven den Burgeren te beneemen, die, door goede dienften, het nadeel, der Maatfchappye toegebragt, kunnen vergoeden ! Mogen wy op xenophon afgaan, dan waren de Wetten der Perfen alleruitfteekendst, dewyl zy zich niet bepaalden by het ftraffen der misdaaden; maar tevens ftrekten om de verzoeking, tot het begaan derzei ven, te weeren; een' affchrik van de Ondeugd en eene zugt tot de Deugd inboezemende. :— Volgens eene Staatsinrigting, ontvingen de Kinderen eene openbaare opvoeding, de gefchiktfte om 'er goede Burgers van te vormen. Tot hun zeventiende jaar bevonden zy zich buiten het Ouderlyk Huis, onder het toevoorzigt van eerwaardige Leermeesteren, belast met de zorge om hunne Kweekelingen regtvaardig, wys en dapper te maaken. Die in eene zo goede Leerfchooïe niet waren opgekweekt, vonden zich van Eerampten en Bedieningen uitgeflooten. Voorts blykt het, dat de Ouders zorge moesten draagen voor de Opvoeding van hun Gezin. Indien gy Heiligen wilt zyn, luidde de taal hunner Heilige Boeken, onderwyst uwe Kinderen: dewyl alle hunne goede daaden u zullen worden toegerekend (*). By deeze beweegredenen , van den Godsdienst ontleend, voeg. DE MEDERS en persen. Zorg voor de goede Zeden gedraagen. De Opvoeding deriünderen. (*) Hyde, Rel. veter. Perf.  DE MEDERS EN PERSEN. Dc Ondeugden geüxaft. HetRegtder Vaderen. Liefde tot deWaarlieid, by de Perfen. i76 ALGEMEENE voegde de Rede, buiten twyhl, nog kragiïger aanfpooringen. Ondeugden, zeldzaam in de Maatfchappye geftroft, ontgingen het waakend oog der Perfifche Wetten niet. Een ondankbaare kon voor 't Regt gedagvaard worden, en kreeg zyne ftraffe. 'Ónder ons ftraffen de Wetten bykans geene andere overtreedingen, dan die rechtftreeks de Perfoonen der Burgeren beleedigen, of hunne Goederen benadeelen. Het gevoelen van eer, de vrees voor fchande, zou het gemis van zulke Wetten vergoeden , indien, aan den eenen kant, deeze gevoelens wel diep der zielen ingedrukt waren, en, aan den anderen kant, het zedebederf eenige Ondeugden, niet veel eer pryzens- dan laakenswaardig deedt fchynen. Het Regt van Leeven en Dood, 't welk de Vaders over hunne Kinderen hadden, een onmenschlyk Regt, vastgefteld by veele oude Volken, was gemaatigd door het verbod om het te doen gelden, omtrent geringe misdaaden, of ten opzichte van een enkel misdryf. En daar de Kinderen, doorgaande, een allerdiepften eerbied aan hunne Vaderen betoonden, kwam dit Regt weinig te pasfe. Men zag den Vadermoord aan voor ics in de natuur onmogelyk; en was 'er, uit dien hoofde, geene ftraf op dien gruwel gefield. Eene Deugd flrekte ten byzonderen kenmerk der Perfen, de liefde tot de Waarheid. Liegen was by hun eene onuitwischbaare fchande; dus was ook van het Geleende te leeven: vermids laagheid van ziel, en leugentaal,  GESCHIED ENT S. tjf taal, onaffcheidelyk fchcen van zulk eene leevenswyze. Een Volk , 't welk de Waarheid ten regelmaat Van doen en fpreekeri houdt, moet zo agtenswaardig als gelukkig weezen. Doch waar fnoode baatzucht heerscht, waar de Zeden bedorven zyn, moet ook noodwendig de valschheid en leugentaale haare befmetting verfpreiden. De Perfen ondervonden dit, buiten twyfel, zo dra zy zich overgaven aan de weelde, en j by gevolge, aan die heftige begeerte tot Rykdommen, welke de zaaden van alle deugden verflikt. Aan hunne losbandigheid en obtugt wordt het haatlyk gebruik van Gefneedenen, om de Vrouwen op te pasfen, toegefchreeven; een gebruik, gemeen door geheel Afie. Veel* wyvery, en het houden eener meenigte Byzitten, wordt den Perfen niet alleen ten laste gelegd; maar ook bloedfchendige Huwelyken met hunne eigene Dogters en Moeders: dan dit zal zich waarfchynlyk flegts tot een klein getal voorbeelden bepaalen; fchaamte en ftaatkunde komen 'er kragtig tegen op (*). — Plutarchus verhaalt, dat artaxerxes mnemon eene zyner Dogteren trouwde, op 't aanraaden zyner Moeder, die, zyne misdaadige drift llreelende, deeze allerondeugendfle taal gebruikte: Gy zyt het, die God aan de Perfen tot een eenige Wet, mederS en persen. Gefneedenen. Bloedfchendige HuWelyken. (*) Philo geeft voor, dat de Godsdienst van 2.oroaster het Huwelyk met de Moeders aanprees: die van Egypte wettigde deEgtverbintenis,met Zusters aangegaan. I. deel. M  DE MEDERS EN PERSEN. Schandelyke flaafschiicid deri>«-feit. 178 ALGEMEENE Wet, en tot een regel van het eerlyke en het onëirlyke, van deugd en ondeugd, gegeeven heeft. Zo verre kwam, met den tyd, de fchandelyke flaavemy der Perfen, dat ze zomtyds het misdryf in den perfoon des Vorlten aanbaden. Zy fchaamden zich niet zyne Slaaven te weezen. Men verzekert, dat zy hem bedankten, om dat hy hunner hadt gelieven te gedenken, naa dat zy, op zyn bevel, gegeesfeld waren. Wy kunnen dit gelooven, naardemaal China ons voorbeelden van denzelfden aart oplevert. De oude Wysgeeren merkten deezen geest van flaaverny aan, als een der oorzaaken van den ondergang der Perfen: want wat kan een Volk uitvoeren, by 't welke .geen gevoelen van vryheid meer overig is? Deeze Wyzen voegen 'er andere oorzaaken nevens; de Weelde, het beginzel van algemeen bederf ; de flegte opvoeding der Printen, de bron van gebreken in het Staatsbeftuur: en het gebrek aan goede Trouwe, waar uit vleiery, onregt, en eene menigte van andere, de zamenleeving verwoestende, ondeugden, gebooren worden. De Perfen zyn op eene verbaazende wyze verbasterd, om dat zy te veel magts en rykdoms verkreegen hadden. Het is te bevreemden, dat de verwonderaars en loftuiters van cyrus, zonder de ftrydigheid hunner denkbeelden te bemerken, toelïemmen, dat hy, voor een gedeelte, oorzaak geweest is van deeze ongelukkige verandering. Naa zyne overwinningen maatigde hy zich de grootheid der Me-  GESCHIEDENIS. i?o Meders aan; hy ftondt toe, en was 'er op gefteld, dat men zich voor hem nederwierp, om hem te aanbidden; hy verwaarloosde te eenemaal de opvoeding zyner Zoonen, fchoon door de ondervinding bewust van de voordeelen eener goede opvoedinge. Cyrus is, derhalven, even als alexander, met alle zyne heldendeugden, een gevaarlyk voorbeeld voor de Vorften. M 2 VIER- De MEDERS EN PERSEN,  DE Meders EN PERSEN. 180 ALGEMEENE VIERDE HOOFDSTUK. Van den Godsdienst der Perfen. De Perfen baden éénen God aan. Zy wilden geene Tempels of Beelden dulden. Van alle Godsdienften, door Menfchen verzonnen, komt 'er geen nader aan den éénen waaren Godsdienst, of is min met bygeloovigheden befmet, dan die der Perfen, welke nog gevonden wordt by de Giiêbres, hunne Aframmelingen. Herodotus, en verfcheide andere Schryvers, hebben 'er een zeer flegte kunde van gehad, even als van veele andere onderwerpen, waarover zy, volgens ongetrouwe berigten, fchryven. Zy verbeelden de Perfen als Afgodendienaars, die het Vuur, de Zon, en andere eigenverkoozen Godheden aanbidden. Maar de Oordeelkunde heeft deeze dwaaling uit den weg geruimd. Wy hebben zekere bewyzen, dat zy de Éénheid van god erkenden , en dat hun dienst rechtftreeks te hemwaards was ingerigt. Hun mithra, of de Zon, hun Heilig Vuur, 't welk zy met groote voorzorge bewaarden, dienden flegts tot zinfchetzen van de Magt des Scheppers. Zy wilden geen Tempels hebben; betuigende , dat het tot hoon der Godheid ftrekte, voor te geeven , die binnen den ommekring van muuren te befluiten ; zy verwierpen de Beelden, oordeelende het onbetaamelyk,het onzigtbaar Weezen af te beelden; zy verfoei-  GESCHIEDENIS. i8r foeiden de bygeloovigheden der Sabeërs, dat is, de Afgodery der Ckaldeeuwen. Hun wydberoemde Wetgeever, zoroaster, of zerdusht, wiens leeftyd zeer zwaar te bepaalen valt (*), was, gelyk zy betuigen, gekomen, om hunnen Godsdienst te zuiveren van de dwaalingen , door de Sabeërs daar in gevlogten. Van hem hebben zy de Leer der Twee Beginzelen ontvangen, niet op die wyze als de Manicheën dezelve vervolgens voorgefteld hebben; maar ontheeven van die tastbaare ongerymdheden. Het oogmerk dier Leer ftrekte om den oorlprong des Kwaads uit te leggen, op eene wyze, dat god de veroorzaaker daar van niet was. Volgens de Leer der Perfen, heeft het Goede Beginzel, het opperst, eeuwig en onaf hanglyk Weezen, oromazes geheeten, het Licht en de Duisternis gefchaapen. A r imanes, het Kwaade Beginzel, ontleent zynen oorfprong uit de Duisternis, en,fchoon, in alle opzichten, aangekant tegen de oogmerken van oromazes, werkt hy, zyns ondanks, tot bevordering der eere des Goeden Beginzels. Van hier de vermenging van goed en kwaad. Deeze ftryd der twee Beginzelen zal, tot de voleindiging der Wereld, duuren. Als dan zal 'er eene opftanding plaats hebben; het Licht en de Duisternis van één gefcheiden worden, de Goeden en Kwaa- DE meders en persen. zoroaster» De Leer ilcr TweeBegiuzelen. (_*~) Het algemeen gevoelen is, dat zo ro as ter, ten tyde van darius, den Zoon van hystaspes, leefde, en den Godsdienst hervormde, vastgefteld door eenen anderen veel ouder zoroaster. M 3  DE MEDF.RS EN PERSEN. Het Boek Sudder* Regels voor den Opperpriester. 182 ALGEMEENE Kwaaden, elk loon naar verdienften ontvangen. Het oude Heilige Boek der Perfen, met den naam van Saffier beftempeld, 't welk de Geleerde t hom as hyde ons in Europa heeft doen kennen,behelst verheevene denkbeelden, gepaard met uitmuntende Voorfchriften van Zedekunde. Dus heeft, op alle tyden en plaatzen , de gezonde Rede den Mensch kunnen opleiden tot alles wat de Menschlyke Wysheid, op zichzelven gelaaten , afeischt. De Pligten aan de Magi, of Priesters , voorgefchreeven, waren recht gefchikt voor eenen Rang van lieden, wier beroep het was, het Gemeen, doorleer en voorbeeld, te onderwyzen. Eenige der geboden, den Aartspriester betreffende, mogen hier ten voorbeelde dienen. — 1. Hy moet zich vry houden van alle befmetting: dewyl god hem verkoozen heeftom heilig te zyn. — 2. Hy moet de Tienden van den Leek neemen; doch niet tot zyn eigen gebruik: want hy behoort zichzelven aan te merken als den Aalmoefenier van god, die hem aanftelt, om aan de armen de fchattingen uit te deelen, welke de ryken bctaalen. — 3. Hy moet niet alleen wel bedreeven zyn in de Wet, maar ook in alle Weetenfchappen; om dat het zyn pligt is, allen die van zynen Godsdienst zyn, Gcestlyken en Leeken, te onderwyzen. — 4. Hy moet zich bovenal toeleggen om de Waarheid van de Dwaaling te onderfcheiden. — 5. Hy moet god alleen vreezen, en niets haaten dan de Zonde. •— 6. Dewyl hy de opperfte is, in alle geest-  GESCHIEDENIS. 183 geestlyke zaaken, moet hy de Zondaars beftraffen , zonder agt te geeven op hunnen Rang of Staat, en zy moeten hem geduldig hooren, om dat hy niet in zyn eigen zaak, maar in de zaak van god, fpreekt. — 7. Schoon hy, in gevolge van zyne hooge bediening, en tot zyne vertroosting, openbaaringen van god ontvange, moet hy ze egter niet gemeen maaken: want zulks zou het Volk, 't geen de gefchreeve Wet moet aankleeven, in verwarring brengen (*). Wanneer de Priesters deeze en dergelyke regels waarnamen, betoonden zy zich waardige Bedienaars van den Godsdienst, rechtfchaape Zedebeftuurders, zo veel te eerwaardiger, om dat hun gezag over de Zielen alleszins ten algemeenen beste ftrekte. Hunne leevenswyze was ftreng , zonder hun tot Menfchenhaaters te maaken. D10genes laërtiüs befchryft hun, als eenvoudig gekleed, op den grond flaapende, van Moeskruiden, Kaas en Brood leevende, zich meest bezig houdende met god te bidden, en de Menfchen tot Regtvaardigheid te vermaanen. — Maar zy verkreegen, even als de meders en persen. Strenge Leevenswyzeder Priesteren. Hunne wyduitgeftrektemagt. (*) Hier over, als mede over de verbastering van den Godsdienst der Perfen, verdient bovenal geleezen te worden, hyde, Historia Religionis veterum Perfanm. De Nederduitfche Leezer kan van dit zeer geleerde Werk, en de voornaamfte weetenswaardige byzonderheden, daar in voorkomende, drie keurlyke berigren vinden in de Vaderlandfche Letteroefeningen, I. Deel, ï. Stuk, bl. i en 309. Hy gaa ook te raade met de Algemeene Historie, IV. Deel, bladz, 485. M 4  DE MEDERS EN PERSEN. Hunne verborge Weetenlchap. Hoe de oude Priesters teveelmagts kreegen. 184 ALGEMEENE als de Egyptifche en Chaldeeuwfche Priesters , te veel magts om zich te bepaalen tot Godsdienftige verrigtingen. De Koningen en de Aanzienlykften des Ryks ontvingen het onderwys uit hunnen mond; geen zaak van gewigt werd beflist zonder hunnen raad : en plinius verzekert, datzy, ten zynen tyde nog, „ heerschten over den Koning der ,, Koningen" (*). — Dewyl de hooge agting, waarin de Magi ftonden, voornaamlyk fteunde op hunne Weetenfchap, maakten zy 'er eene verborgenheid van. Geen Vreemdeling kon 'er deel aan verkrygen, buiten toeftemming des Konings: deeze gunst werd verleend aan themistocles, toen hy, tegen zyn Vaderland , den Perfen een dienst ftondt. De Griekfche Wysgeeren hadden grooten eerbied voor de Schooien der 'Magi. P ythagoras heeft 'er , zomen wil, een goed deel zyner geleerdheid opgedaan. Doorloopt, met uwe gedagten, Perfie, Chaldea, Egypte, Indie; bezoekt de Germaanen, de Gaulen, gy zult, bykans overal , de Geestlykheid, door denzelfden Geest, gedreeven vinden, en zien , hoe zy byna op een en uenzelfden voet handelen. Alle oude Priesters, die een onderfcheiden Rang van de overige Burgers uitmaakten, hadden hunne byzondere belangen, waar op zy zeer gefield , en over welke zy zeer nayverig waren. Hoe kon het mogelyk weczen, datzy, Bezitters van den Godsdienst en der Weeten- fchap-. (*) Plinius, Lib. XXX. Cap. I.  GESCHIEDENIS. 185 fchappen, Beftuurders der Vorften, Godsfpraaken des Volks zynde, niet dikwyls misbruik maakten van hunne magt; van eene magt, zo nuttig, wanneer dezelve niets ten oogmerke heeft dan de zuiverheid der Zeden; doch die zo veel ramps brouwt, als zy het werktuig der Driften wordt? Het was de misflag der Pvegeeringsvormen, of liever van de onkunde der menfchen, datzy de fcheidpaalen van het Burgerlyk gezag, en het geen tot den Godsdienst behoort, niet hebben weeten vast te zetten; en de Priesterfchap niet eerden, naar gelange van de voordeelen, door dezelve te wegegebragt, zonder aan hun, die deeze waardigheid bekleedden , de middelen en beweegredenen te verfchaffen, om die ten nadeele van 't algemeene welzyn te doen ftrekken. Hoe eerwaardiger de Heilige Bediening der Pricsteren is, hoe meer 'er aan gelegen ligt om de misbruiken voor te komen. Maar de Godsdienst een der eerlïe grondflagen van het Burgerlyk leeven geweest zynde, hebbe men zich geheel niet te verwonderen, dat de Bedienaars van denzelven ,naa het vormen der begrippen en het regelen der zeden, het geheim bezaten, en by gevolge ook de begeerte, of om de Ryken te beheerfchen, of'er zich de grootfte voordeelen van te bezorgen. De Oosterfche Gefchiedenisfen van Perfie gewaagen, met algcmeenen en hoogklinkenden lof, van eenen ouden Koning, hoshang geheeten, aan wien zy hun eerfte Wetboek,.de verdeeling des Ryks in Landfchappen, de uitvinding van de meeste werkM 5 tui- DE MEDERS EN PERSEN.  DE MEDERS EN P£RSEN. PligtderKouiiigen. 186 ALGEMEENE tuigen , tot den Landbouw en meer andere Kunstwerken, toefchryven. Op zyn naam gaat een Boek, getyteld: De Wysheid van alle tyden. Een Werk, in 't Oosten zeer geagt, gefchreeven in den hoogzwellenden fehryfsftyj der Oosterlingen; doch doorzaaid met beerlyke grondlesfen. Ik zal 'er, ten proeve, uit de Algemeene Historie, een flulc van opgeeven, den. Pligt der Koningen betreffende. „ Groote Koningen zyn Goden „ op aarde, en bezitten alle eigenfchappen „ van Magt, Wysheid en Goedheid, ineen' „ zo veel hooger trap dan gemeene Men„ fchen, als de Almagtige die boven hnn be„ zie. Dat die verheevenheid hun egter niet „ aanzette om hunne onderdaanen, met „ fbrengheid , te behandelen. Zelden wordt „ de Donder gehoord; maar de Zon fchynt „ alle dagen. Wy zien duizend blyken van ,, gods goedheid tegen één van zyne wraak. „ Dat de Koningen hem naftreeven, door het „ doen van al het goed, wat in hun vermo„ gen is, en altoos gedenken, dat, fchoon „ de Dood in hunne magt zy, het Leeven „ nogthans daar buiten blyft. Zy kunnen „ iemand wel in duizend ftukken doen hak,, ken; doch dan houdt hunne Heerfchappy „ op: zy hebben de magt niet om hun we„ der ten leeven te roepen. Dat zy zich „ daarom wagten voor verhaaste Vonnisfen, „ en voor te laat komend berouw. — Staats„ dienaars zyn de werktuigen in de handen ,, der Koningen. Mishandelde Volken fchry„ ven daarom hunne bedryven niet aan de „ eerften, maar aan de laatften, toe. Een „ Ko-  GESCHIEDENIS. 187 Koning moet, derhal ven, wel zorgvuldig „ agt geeven op de keuze en het gedrag zy„ ner Staatsdienaaren: want wanneer het „ Volk eenen opftand verwekt, betekent ,, het zo weinig, het gewigt der misdaaden „ op den hals der Staatsdienaaren te fchui„ ven, als of een Moordenaar, by den Reg,, ter, beweerde, dat niet hy, maar zyn ,, zwaard, den naasten vermoord hadt. „ Kwaade Vorften hebben zomtyds goede ,, Staatsdienaars; maar goede Vorften hou„ den nooit langen tyd kwaaden". — Hoe oud het werk ook moge weezen, waar uit wy dit Stukje ontleenden, klimt het zeker niet op tot zo langverloopene Eeuwen, als men wil dat het bereikt. De Menfchen hebben de dwaasheid, om, door eene verdichte oudheid,de waardy te verheffen van zaaken, welker waarde alleen in de redelykheid beftaan moet. (JE- DE MEDERS EN PERSEN.  i88 ALGEMEENE GESCHIEDENIS DER INDIAANEN. DE JNDIAANEN. Oudheid der Indiaanen. Verdeeling des Volks, in orderfcheide Rangen. Indien wy, over de oudheid eens Volks moeten oordeelen, uit de fchoonheid en vrugtbaarheid des Lands, door 't zelve bewoond, zyn de Indiaanen, bovenal omtrent de Rivier den Ganges, misfchien de oudfte, onder de befchaafde Volken, te agten. De Gedenktekens bevestigen deeze gisfing: en fchoon het Huk van ctesias, over de Indiaanen, opgevuld is met tastbaare onwaarheden, fchoon de Oosterfche Gefchiedenisfen van dat Land niet min van verdichtzelen krielen; weet men, dat de Ouden derwaards heenen toogen, om Geleerdheid en Weetenfchappen te haaien: en oordeelkundige Geleerden, zelfs heden, gelooven, clat de Egyptenaars, en vervolgens de Grieken, van daar hunne Wysbegeerte en Godsdienst ontleenden. Althans lydt het geen twyfel, of de Leer der Zielsverhuizing is uit de Indien herkomftig. Een genoegzaame blyk van oudheid. Van onheuglyke tyden af heeft men in Afie en Egypte geloofd, dat de Zielen van het eene in het andere Lichaam overgingen. Volgens den geloofwaardigen Gefchiedfchryver arrianus waren de Indiaanen ge-, heel vry, en de Ingezetenen verdeeld in zeven Rangen, welke nooit, door Huwelyken, onder elkander vermengd werden. Een rang  GESCHIEDENIS. 189 rang beftondt uit Opzienders, gefchikt om den Vorst rekenfchap te geeven van het gedrag der overigen. Die der Landbouwer en werd gade geflaagen met eene oplettenheid, geëvenredigd aan het belang des Landbouw?. Nooit werden zy van het Land opontbooden, om elders dienst te doen; in tyden van Oorlog was het eene onfchendbaare Wet, hunne Perfoonen , noch hunne Goederen , aan te raaken; men bevroedde, dat alles ontbrak, indien de grond onbebouwd bleef liggen; en dat de arbeid der Akkerlieden, zou die behoorlyken voortgang hebben, moest begunftigd worden. — De rang der Braminen, of Brachmanen, waar van wy vervolgens breeder zullen fpreeken, muntte boven alle de andere uit: dewyl zy den Godsdienst en de Geleerdheid in 't bezit, en de Priesterlyke Magt in handen, hadden. — Deeze onderfcheiding van Rangen onder de Ingezetenen houdt nog heden ten dage ftand. Wy hebben reeds gelegenheid om op te merken, welke ongelegenheden aan die fchikking onaffcheidelyk verbonden zyn (*). Het is een beuzelagtig vooroordeel, te denken, dat alles grooter volkomenheid zal verkrygen, wanneer de Einders altoos het Beroep en Handwerk huns Vaders verrigtten. De ordervinding heeft in Afie, zo wel als in Egypte , geleeraard, dat, op die wyze, niets tot volkomenheid komt. Daar en boven verfoeien, en vervloeken die afgezonderde Rangen £*) Zie hier boven, Gefchiedenis der Egyptenaaren, II. Hoofdft. bJadz. 21 en 22. ■ DE INDIAANEN. Opzienders» Landbouwers. Ongelegenheid van deeze fchikkiuge.  I0O ALGEMEENE DB JND1AANEN. Weetenfchappcn en Zeden der Jirachmancn. De Leer der Zielsverhuizing. gen elkander, zelfs uit een beginzel van Godsdienst: eene allerboostfte ondeugd in de Maatfchappy. De Indiaan n zyn grootendeels hunne vermaardheid verfchuldigd aan de Brachnanen , of, gelyk ze ook genaamd worden, Bramimn. Lieden , daar zo zeer geëerbied , als de Magi in Perjie, en de Priesters in Egypte, vry van Schatting, begunftigd ten Hove, en over den Geest des Volks heerfebende, door zich op de Starrewichlaary toe te leggen, voorfpellingen te doen, zich voor Wysgeeren en Godgeleerden uit te geeven. En hunne Leer, gepaard met eene zeldzaame ftrengheid van Zeden , verwekte zelfs de verwondering en hoogagting der Buitenlanderen. Zy Hellen zich bloot aan de brandendfte Zonne , doen het Lichaam de grievendfie fmerte lyden, veragten de zodanigen, die alleen van zwakheid en ouderdom fterven; wanneer het leeven hun ten last wordt, maaken zy daar een einde aan door den brandftapel, gelyk cal anus, een hunner, deedt, in 't oog des Legers van alexander. Eenigen hunner draagen nooit Kleederen, en worden, te dier oorzaake, Gymnofophisten geheeten. Een der grondltellingen van hunne Leer was de Zielsverhuizing. En zich diets maakendej dat de Zielen der Menfchen in de Lichaamen der Dieren overgingen, nuttigden zy geen Vleesch, hoe genaamd. Dit valfche denkbeeld fpaarde althans het Bloed der Beesten ; het ftrekte ook om de Driften der Menfchen te beteugelen, 't zy door maa-  GESCHIEDENIS. 191 tnaatigheid, 't zy door vreeze: want zy waren bedugt, dat zy, ter ftraffe der gepleegde ondeugden, naa den dood, zouden verhuizen in eenig onrein of verfoeilyk Beest. 'Er zyn, in de Wereld, zo veele fchadelyke vooroordeelen, dat men, als 't ware, wel eenigen eerbied moge hebben voor die, welke eenig goed te wege brengen. Volgens het getuigenis van strabo, geloofden de Brachmanen, dat de Wereld een begin gehad heeft, en een einde hebben zal; dat het opperweezen dezelve met zyne tegenwoordigheid vervult; dat, in de eerlte tyden? Melk, Wyn, Oly en Honig, uit Fonteinen fprong; doch dat, de Menfchen van dien Zegen een misbruik gemaakt hebbende, god hun daarvan ontzette, en hun veroordeelde, om van den arbeid hunner handen te leeven. — De Vedam, een oud heilig Boek der Brachmanm, behelst dezelfde grondltellingen, doorvlogten met eene menigte van de ongerymdfte Fabelen. Het fpreekt van een Opperst Weezen, een' zuiveren en volmaakten Geest; van verftandige weezens uit het zelve voortgevloeid; eenigen deezer hebben zich vernederd door de zonde; deeze kwaade Geesten, Deoutas geheeten, zyn in eene ftoflyke Wereld verbannen, en daar de oorzaaken des kwaads: van vist nou, die eene menschlyke gedaante aannam, om de Menfchen te verlosfen van de dwinglandy der Deoutas; van eene opéénvolging van verhuizingen: na welke de Zielen, weder veréénigd met haaren óorfprong, eene eeuwige gelukzaligheid zullen DE INDIAA■NEN. Godgeleerdheid der Brachmaneth Leer van her Boek ledam.  ds indiaanen. Brahma. Vistnou. Onkunde der Indiaanen in de Starrekunde. 192 ALGEMEENE len genieten: dit zyn de grondftellingen dei Indiaanfche Godgeleerdheid, van welke fythagoras zyne voornaamfte leeringen ontleend heeft. Brahma, (naar wien de Indiaanfche Priesters Brachmanen genaamd worden,) is een der eerfte verflanden, gebezigd om de Wereld te beheerfchen. De in het vleesch gekomen vistnou is dedezelfde als die, welke de Chineefen aanbidden onder den naam van fo, of fo ë, en de Japoneefen, onder dien van amida. —i Deeze beuzelaaryen der Indiaanen zyn zeer verre doorgedrongen. Plato heeft 'er een gedeelte van omhelsd. Origenes wilde ze op de Leerftellingen des Christendoms toepasfen, met welke zy, in den cerflen opflage, wel eenige overéénkomst fchynen te hebben; doch die, gelyk de Heer de bougainville aanmerkt, „terftond ver„ dwynt op 't minfte onderzoek; maar aan,, toont, dat de Indiaanfche Godsdienst, ge„ lyk alle andere, in den oorfprong ten „ grondflage heeft, de eerfte waarheden, in „ 't algemeen aan alle Menfchen bekend, en „ die het zamenftel uitmaaken van de na„ tuurlyke Openbaaring, zo oud als het „ Heelal" (*). Dit Volk fielt zich de Aarde voor als eene platte oppervlakte, te midden van welke een Berg opryst. Rondsom deezen Berg doen zy de Zon, de Maan, de Starren en de andere Planeeten draaijen. Boven deezen Hemel der Pia- (*) Memoires de l'Academie des Infcriptions. Tom, XVIII.  G E S C H I E DENIS. 193 Planeeten, hebben zy 'er zich zes andere verbeeld, het gelukkig verblyf, bewoond door de verftandige Weezens van den tweeden Rang, zuivere of gezuiverde. Dit ftrekt ten genoegzaamen bewyze van hunne onbedreevenheid in de Starrekunde. 's Menfchen geest vergast zich altoos op fabelen, voor dat zy dat verfchynzel dér Natuure waarneemen. — De Indiaanen zouden in ftaat geweest zyn om uit te munten in de Weetenfchappen, indien niets beduidende befpiegelingen hun vernuft, als 't ware, niet verzwolgen hadden. Aan hun wordt de uitvinding van het Schaakfpel, en der Arabifche Cyferletteren , toegefchreevcn. Wat zullen wy zeggen van de tydrekening deezes Volks, die, volgens de opgave van den Heer freret, opklimt tot drie duizend, een honderd en twee jaaren vóór christus (*), en voorgegaan wordt van veele andere, die volftrekt fabelagtig zyn? Het Bygeloof alleen heeft in Indie een oud gebruik, nog ftand houdende, kunnen doen plaats grypen; een gebruik, voor 't welk de natuur een gruwen vat. Naa den dood eens Mans heeft ééne zyner Vrouwen het regt om zich leevend op zynen Houtftapel te werpen, en met hem te verbranden. Zy betwisten zomwylen elkander dat voorregt, en de Braminen fpooren hun daar toe aan, als tot een zeer verdienstlyk werk. — Waar toe (*) Memoires de V'Academie des Infcriptions. Toni, xvni. I. deel. N DË INDIAANEN. Zy Zyn vindingïyk van vernuft. DeVromven verbranden zich, uit Bygeloof, met de Manuen.  DE INDIAANEN. g£- 194 ALGEMEENE toe is de verbeelding, verhit door eene bygeloovige krankzinnigheid, niet bekwaam? Men hervormt god in een Dwingland, en gelooft, hem te eeren, door het Horten van Menfchenbloed; men vindt heiligheid in de buitenfpoorigheden der dwaasheid of der woede: terwyl de Godsdienst niets dan wysheid en zagtaartigheid ademt. De oorzaak van eene zo ontelbaare menigte rampen, van tyd tot tyd, over den aardbodem verfpreid, is dat de Menfchen bykans nimmer de Rede raadpleegden over een onderwerp van de grootfte aangelegenheid.  GESCHIEDENIS. 195 GESCHIEDENIS DER SCYTHEN EN CELTEN. Wy laaten aan de Geleerden de Gefchiedenis der Scythen, (thans de Tartaar en ^) over, als mede die der Celten, de oude Inwooners van Gaulen , Gomeriers geheeten , als Afftammelingen van gomer, Kleinzoon van noach. Wat kunnen wy weeten van de oudheden der Volken, die geene letterkundige of andere Gedenkftuk» ken hebben nagelaaten; van omzwervende Volken, die van hun Vee en van den Buit leefden? Het zal genoeg weezen, met eenige ruwe trekken hun Charaéter tefchetzen, als zy ons voorkomen. Zullen wy over hun oordeelen, volgens de afbeeldingen van jtjstinus en horaTius,dan hadden de Scythen zeden en deugden , waardig, om, tot voorbeelden van navolginge, te dienen. Maar , wanneer zy geheel geene kennis hadden aan den Landbouw, die 't burgerlyk leeven kweekt, wanneer, gelyk herodotus verzekert, hunne Dogters niet konden trouwen, of zy moesten ten minften éénen vyand, met eigen handen, afgemaakt hebben , wanneer zy vermaak fchiepen, om te drinken uit de Bekkeneelen der verflaagenen; zonder te reppen van Menschlyke Slagtoffers, welke zy aan hunne Goden toebragten, verdienen zy N 2 ze- DE SCYTHEN EN CELTEN. Aanmerkingen over de Scythen en Celten. Verregaande Barbaarschheid dexScythen.  DE SCYTHEN EN CELTEN. Celten, min wreed , de Stamvaders der Bteripifcke Volken. 196 ALGEMEENE zekerlyk veel meer met affchrik aangezien 5 dan met agtinge befchouwd te worden. — Hunne Zede- en Staatkunde was die van Roovers,die onderling eenige Wetten onderhouden : om dat de beginzels van natuurlyke billykheid by alle Menfchen gevonden worden , en de banden van alle Maatfchappy uitmaaken. Wy zullen zien dat de Scythen, in de Gefchiedenisfen, onder verfcheide naamen voorkomende , de fchoonfte Landftreeken der Wereld van bloed deeden ftroomen. De Celten, wat min wreedaartig, fchoon in den grond van dezelfde zeden, worden beroemd ten tyde der Romeinen. Bykans alJe Volken van Europa fchynen van Celtifchen Stamme, als wy des zullen oordeelen uit de gelykvormigheid van zeden, gebruiken en denkbeelden. Het is van weinig aangelegenheids, dit Huk te onderzoeken. Alle Menfchen gelyken te meer op elkander, hoe zy nader aan den natuurftaat komen, en hoe minder hun natuurlyk Charaóler veranderd of gewyzigd is door Burgerlyke Inftellingen. Ten deezen aanziene zullen 'er zich in 't oogloopende overéénkomften opdoen tusfchen dé oude en nieuwe Wereld. AL-  GESCHIEDENIS. 197 algemeene aanmerkingen over de oude Volken van AJie. Het zou tydverlies weezen, ons uit te leggen op de Gefchiedenisfen der oude Volken van Klein Afie, de Phrygiërs, de Trojaanen, de Lyciërs, Lydiërs, Myfiërs, enz.; dewyl wy daar een grooten voorraad van Verdichtzelen zouden aantreffen, en weinig van weezenlyke nuttigheid vinden. Wy weeten , dat, ten tyde van den Trojaanfchen Oorlog, omtrent twaalf Eeuwen vóór onze Tydrekening, de Rykdom en de Kunften der Weelde reeds zigtbaar doorftaken in die wydvermaarde Landftreeken, dooiden Koophandel verrykt. De Phrygiërs dreeVen in 't byzonder, met den gelukkigften uitflag, hunnen Handel. — 't Geen de Dichters vermelden van midas, van tantalus, van priamus; wat herodotus aantekent, wegens de fchatten van cresus, fteunt alles op den grondflag der waarheid ; en de verfiering, of de vergrooting, veronderftelt, in dit geval, weezenlyke gebeurtenisfen. Homerus zou zo veel heerlykheids aan het Paleis van priamus, noch zo veel pragts aan de Trojaanen toegefchreeven hebben, indien het Goud, in die Landen , niet overvloedig geweest ware. Deeze enkele aanmerking is, naar de opN 3 gave DE ASIAANEN. Volken van Klein J/ie. De Afwanen moesten bukken.  DE ASIAANEN. Oude eenvoudigheidvan Zeden. 198 ALGEMEENE gave eener fchetze der voornaamfte Volken van AJie, genoegzaam om ons te doen oordeelen, dat de Afiaanen in 't algemeen, door verwyfdheid bedorven, vroeg of laat, onder een vreemd juk den hals zouden moeten bukken. Hunne fchatten , en de voordeelen der lugtftreeke, welke zy bewoonden, llrekten tot lokaazen der Veröveraaren; de vergulde Wapens, in verzwakte handen, waren jammerhartige verdeedigmiddelen. Priamus klaagt, by homerus, dat zyne Einders, alle nagten, in danfen en gasteryen doorbragten; en op welk een' tyd? Als de Vyand voor de poort was. Daarenboven konden de Afiaanen, het denkbeeld van vryheid verboren hebbende, geen groot belang in 't algemeene welzyn Hellen; Slaaven veranderen ligt van Meester. Te midden van de overdaad dier oude tyden , is de eenvoudigheid van Zeden, welke zelfs aan de Hoven fland hieldt, zeer opmerkenswaardig. De heerlykfte toeftel, de kostbaarlle Huisfieraaden, de Reukwerken, de menigte van Slaaven, verhinderden niet, dat de Grooten de handen fbegen aan verfcheide dingen, welke wy gewoon zyn voor laag aan te zien. Homerus verfchafc ons hier van veele voorbeelden. De Zoons van priamus maaken zelve den Wagen huns Vaders gereed, fpannen 'er Muil-Ezels en Paarden voor, en brengen 'er het Koffer op. De Vrouwen vertoonen zich niet in 't openbaar, dan gedekt: zy werken in haare Kamers, en gaan dc Kleederen in de Riviere wasfehen. Jn de Schriften van moses ontmoeten wy derge- iy-  GESCHIEDENIS. 199 lyke Zedebefchryvingen. De verfyningen der weelde waren nog onbekend: om dat men de kunften nog niet volmaakt hadt, en de kragt van vroeg en diepingewortelde gebruiken niet dan ongevoelig en langzaamerhand afneemt. — Deeze oude eenvoudigheid van zeden zou grooter loffpraak verdienen, "indien dezelve het uitwerkzel geweest ware van Rede en Wysheid, en niet veel eer aan de tydsomftandigheden moest toegekend worden; doch dezelve was vermengd met veele ondeugden, en ging gepaard met eene te diepe onkunde, om eene regtmaatige verwondering te verwekken. Men kan, uit de Gefchiedenisfen der Aardsvaderen, deswegen , eenigermaate oordeelen. Afie is de wieg geweest van het Menfchelyk Geflacht, van de Maatfchappy, van Kunften en Weetenfchappen. 't Geen zich vervolgens in Europa, aan ons oog, zal opdoen, heeft, behalven de meerdere overéénkomst met onze denk- en leevenswyze, in den aart der voorwerpen zelve, iets dat voor ons van meerder belangs is. Alle de vermogens van 's Menfchen geest ontwikkelen zich, ten onzen opzichte, in Griekenland; en de Romeinfche grootheid zal den kring onzer denkbeelden , uitzigten, en aandoeningen, nog wyder uitbreiden. N 4 DE DE ASIAANEN. Was geen deugd. Europa boven Afie te agten.  200 ALGEMEENE DE GRIEKEN. Algemeen denkbeeld vzndeGrïek- fcheGefchie- denis. DE GRIEKSCHE GESCHIEDENIS. Op het hooren des naams van Griekenland fchynt onze geest van de doorgeftaane vermoeienisfen uit te rusten. Naa zo veele duistere tyden en wydafgeleegene Landen, dikwyls zonder vast geleide, en op ongebaande wegen, doorgezworven te hebben, daagt de heldere dag der Gefchiedenisfe op: wy zien rechtfehaape Helden, beroemde Geleerden , onfterflyke Vernuften, MeestérHukken van volmaaktheid; wy fmaaken, reeds by voorraad, het vermaak, fpruitende uit de befchouwing van de poogingen der Vryheid, om de flaaverny te ontworllelen, en de beginzelen der Staatkunde. — Doch eer wy tot dit bekoorlyk onderwerp en gewenschte tydperk komen, doen zich de oudheden van Griekenland op als een fchrikbaarend affchutzel. Geen Volk heeft, wegens zynen oorfprong, zo veele verdichtzelen. Elke Stad, van dit kleine hoekje der Wereld, draagt roem op haare Goden, Halve-Goden; ver- DE OUDE GESCHIEDENIS. TWEEDE DEEL.  GESCHIEDENIS. 201 vermeldt de buitenfpoorigfte ftukken, en ontciert de Gefchiedkunde, door een ganfche reeks van ongerymdheden. Dit verfchaft den Geleerden ftofte tot het vervaardigen van allerlei Stelzels, en het maaken van allerlei gisfingen. Wy durven, zonder ons des te fcbaamen, onkundig weezen van 't geen wy niet kunnen weeten, zonder het verlies van weezenlyker kundigheden. Eenige nuttige aanmerkingen, over de eerfte Grieken, moeten onze nieuwsgierigheid vergenoegen. • N 5 EER. DE GRIEKEN.  soa ALGEMEENE EERSTE BOEK. geschiedenis van griekenland, van de fabelagtige tyden af, tot den oorlog tegen de persen. DE GRIEKEN. De eerfte Grieken waren Wilden. EERSTE HOOFDSTUK. Van de Fabel-en Helden-Tyden. De Oudheid der Grieken wordt algemeen erkend. Men doet hun afftammen van javan, den Zoon van japhet. Het zou geheel nutloos weezen, dit ftuk, van den eerften oorfprong af, op te fpeuren. Zy waren, in den beginne, volflaage Wilden, die bykans niets menschlyks hadden, zonder eenige Maatfchappy, weinig minder dan Beesten, in onbebouwde Wildernisfen omzwervende, terwyl de Holen hun woonplaats verfchaften. Hunne eerfte vorderingen beftonden in het maaken van Hutten, het toebereiden van Eikels, tot Spyzen, en het vervaardigen van Beestenvellen, tot dekzel hunner Lichaamen (*). Wel verre van ee- (*) Pausanias, in Arcad.  GESCHIEDENIS. 403 eenig denkbeeld van Staatkunde te bezitten, hadden zy geen begrip van het Huwelyk; zy leefden, als de Dieren, onder één vermengd. Een vernederend vertoon, in de daad, voor het Menschdom! doch een vertoon, 't welk ons leert wat wy aan den Godsdienst, aan de Wetten, aan de Kunften en Weetenfchappen verfchuldigd zyn, zonder deeze hulpmiddelen zouden wy nog in die beestagtige plompheid, en onbefchaafde ruwheid leeven. Omtrent twee duizend jaaren vóór onze Tydrekening, zette zich eene vreemde Volkplantinge misfchien eene Egyptifche, in Griekenland neder, en verfpreidde daar, waarfchynlyk, de eerfte denkbeelden van Godsdienst; een der middelen, die het meest toegebragt hebben , tot het befchaaven der Menfchen. Men gelooft, dat de wydvermaarde titan, saturnus, jtjpiter, en anderen, naderhand als Goden geëerd, de Hoofden deezer Volkplantinge waren. — Zy maakte weinig opgangs. De oude zeden hielden nog ftand, toen deeze nieuwlings aangelande Vreemdelingen zich hier nederfloegen, de omzwervende Gezinnen verzamelden , hun de voordeelen der geregelde zamcnleeving deeden kennen, eenige Steden , of liever,. Vlekken,bouwden, wier naamen, ten eenigen tyde, in de Wereld beroemd zouden worden. De Koningryken van Athene, Argos, Sparthe en Thebe, werden uit den fchoot der barbaarschheid gebooren. Verfcheide natuurlyke Omwentelingen, Watervloeden en Aardbeevingen, die eenige DE GRIEKEN. Vreemdelingen zetten zicli in Griekenland neder. Hinderp aaien van den voortgang  DE GRIEKEN. der Maatfchappye ii: Griekenland, Grondvesting van Athene , door CECROPS. ITy rigt den Areopagus op. 204 ALGEMEENE ge Eilanden der Egefche Zee van het vaste Land fchynen afgefcheurd te hebben, vertraagden in Griekenland niet weinig de volkomene vastftellingen der Maatfchappye, en het befchaaven der Zeden. — De geduurige invallen en ftrooperyen waren nog belemmerender hinderpaalen. Attica, het Vaderland der Athenèren, was dor, en ftondt, b}Tgevolge, het minst bloot aan de laatstgemelde onheilen. Deswegens pochten de Atheners, dat zy uit het Land hunner inwooninge herkomftig waren, QAutotthones). — Cecrops, een Egyptenaar, zette zich daar neder, vyftien honderd en twee-en tachtig jaaren vóór onze Telling. Hy trouwde de Dogter van den Koning acteus, en volgde zynen Schoonvader in 't Ryksbewind; grondvestte de Stad Athene, in den aanvange, naar zynen naam, Cecropia geheeten. Hy befchaafdc dit woeste Volk, 't zy door 't zelve Godsdienftige denkbeelden te geeven, 't zy door hun aan Huwelykswetten te onderwerpen, tot dien tyd toe onbekend, dat de Kinders den naam hunner Moederen droegen. Andere Wetten kreegen mede hunne vastftelling. — De Areopagus, gefchikt om de moordenaars te ftraffen, is het vermaardfte Gedenkteken van cecrops. Geen Regtbank heeft zo veel roems weggedraagen. De vonnisfen werden 'er'snagts geftreeken, onder den blooten hemel, zonder dat het geoorlofd was, om 't oor aan welfpreekende voorftellen te leenen. Eene bloote ontvouwing van het geval moest alles by de Regters afdoen, en nooit velden zy, naar 't getuige-  GESCHIEDENIS. 205 genis van demosthenes, een vonnis, 't welk de billykheid en regtvaardigheid afkeurde. Op deeze wyze hebben Vre'emdehngen, in Griekenland, de grondflagen van een burgerlyk en befchaafd leeven gelegd. De Egyptenaar danaüs, Beftuurder van het Koningryk Argos, voerde daar den Landbouw in, en de Kunften der Egyptenaaren. De Pheniciër c ad mus, zich in Be'ótie nedergezet hebbende, bevolkte Thebe, leerde den Inwoonders den Wyngaard behandelen, en de kunst om Metaalen te gieten en te bewerken; aan hem hebben zy mede de Schryfkunst met letteren, dat zaad der uitgebreidfte kundigheden, te danken. De Grieken, overmaatig beheerscht door de zugt voor het fabelagtige, fchreeven aan deeze Menschlyke uitvindingen, eene Godlyke herkomst toe. Zy wilden, niet uit erkentenis, maar uit trotsheid, alles aan de Goden verfchuldigd weezen. Hunne duistere fabelkunde verdonkert en verbastert alles, en maakt zelfs de Goden, welke zy van de Egyptenaars en Pheniciers ontvangen hadden , onkenbaar. — Doch dwars door deeze duisternisfen heen,zien wy de poogingen der barbaarschheid tegen de weldoenders des Menschdoms. TRiPTOLEMUs,de Gunfteling van CEREs,liep dikmaals gevaar van gedood te worden zullen , fteeds bezig zynde om den fmaak voor den Landbouw aan te kweeken ; bacchus ftondt dezelfde gevaaren ten doel, als hy den Grieken de voordeelen des Wynftoks bezorgde. Hoe ongelukkiger en dommer DE GRIEKEN. Danaüs en cadmüs voeren de Kunften in Griekenland in. Zugt der Griiienvoor de Fabelen. Zy kanten zich tegen het beicliaaven aan.  20ö ALGEMEENE DE GRIEKEN. Verbintenis en het Gerigtshof der jfmphyBionen. mer de Menfchen zyn, hoe blinder zy ook bevonden worden ten opzichte van hunne weezenlyke belangen. Tegen eenen voordeeligen arbeid hebben zy eenen wederzin; heilzaame Wetten fchynen hun een ondraaglyk juk; zy geeven de voorkeuze aan de ongebondenheid , de ledigheid, en de verfchriklykheden van een woest leeven, boven de onfchatbaare zegeningen der geregelde zamenleeving, welker bepaaldheid hun mishaagt. America levert 'er nog voorbeelden van op. Overal, zelfs by befchaafde Volken , haaken de Menfchen na geluk, en verwerpen dikwyls de middelen om 'er toe te geraaken. Ondertusfchen begreepen de Grieken, verdeeld onder eene menigte van kleine Koningen, altoos met elkander in oorlog, datzy geene magt konden hebben, of in veiligheid leeven, dan door zich te veréénigen. Amphyction maakte, weinig tyds naa cecrops, en naa den Vloed van deucaleon, eene inrigting, die een meesterftuk van Staatkunde werd. Twaalf Steden verbonden zich, ter bevorderinge van haar algemeen belang. Hunne Afgevaardigden moesten zich, tweemaal 's jaars, na Thermopyles begeeven. Zy maakten het Hooge Gerigtshof der AmphyEtionen uit, in de volgende Gefchiedenisfen zo wydvermaard. De leden van 't zelve vonnisten, zonder herroeping, over de zaaken der Bondgenooten. Tegen de Wederfpannigen bediende men zich van de magt der wapenen. De Godsdienst bevestigde dit eerwaardig Bondgenootfchap. De  GESCHIEDENIS. 207 De Raad was voornaamlyk belast met de verdeediging des Tempels te Delphos, werwaards men zich, uit alle deelen des Ryks, vervoegde, om de Godfpraak van apollo raad te pleegen. Welk een' veelvermogenden invloed hadt dit beweegmiddel niet op bygeloovige Zielen? Men kon 'er zich tot geen beter einde van bedienen. — Het opzingen van den Thebaanfchen Oorlog, van den Tocht der Argonauten, en het Beleg van Troje, moeten wy den Dichteren overlaaten. De waare gebeurtenisfen zyn hier met verdichtzelen omzwagteld. Ik bepaal my flegts tot het maaken van eenige weinige aanmerkingen. De Thebaanfche Oorlog, waarin zeven Koningen een bondgenootschap maakten tegen eteocles, is een verfchriklyk gedenkftuk van broederlyken haat. Twee Broeders betwistten de een den ander de Kroon, en eindigden dien twist met elkander te doorfteeken, naa dat zy hun Vaderland van bloed hadden doen ftroomen. Schoon de onregtvaardigheid van eteocles het gedrag van polynices fcheen te regtvaardigen, hebben alle Ouden polynices aangemerkt, als der begraafnisfe onwaardig, om dat hy, in zyn Vaderland, het vuur des Oorlogs hadt aangeftookt; zo zeer verheffen zich de gevoelens van Menschlykheid tegen hoogmoed en eigenbaat. De Tocht der Argonauten, na Colchis, waar over men ontelbaare gisfingen gemaakt heeft, was eene onderneeming zo veel te ftoutmoediger, als de Grieken min kunde en toerusting DE GRIEKEN. De Tempel te Delpios. De The'jaax* fcke Oorlog. De Tocht der Argonauten.  208 ALGEMEENE DE GRIEKEN. De Trojaanfche Oorlog. Wanneer Troje werd ingenomen. ting ter Scheepvaart bezaten. Zeer onbedreeven in de Starrekunde, richtten zy hunn* koers alleen na den Grooten Beer. Zy hadden waarfchynlyk geen kennis aan Ankers'of het Dieplood. Hunne Scheepen, of Barken, waren gefchikt en bekwaam genoeg om zagt eene Rivier af te zakken; ondertusfchen was, zo wy. eustathius, den beroemden verklaarder van homerus, mogen gelooven, de Koophandel op de Zwarte Zee, het oogmerk van dien wydberoemden Zeetocht. Dit voor een waar geval aanneemende, moeten wy ons verwonderen over eene zo groote onderneeming, met zo geringe hulpmiddelen, onderftaan. 'tGeenzy, weinig jaaren laater, mAfie, uitvoerden, levert een wydvermaard Tydmerk op. Gansch Griekenland veréénigt zich, om het ongelyk, eenen Griek aangedaan, te wreeken. De fchatten van priamus, en de grootheid van Troje, konden niet op tegen dit Bondgenootschap. De Afiatifche Magt bezweek, voor de eerfte reis, voor de gevoelige Hagen der Europeaanen; en het voorbeeld vanyPARis ftrekt den Vorften tot leering, hoe eene drift den volkomen val eens Ryks kan naa zich fleepen. — Het inneemen van Troje wordt doorgaans gefteld in het Jaar MCLXXXIV vóór Christus; doch, volgens de tydrekening der Arundelifche Marmerfieenen, te Paros gevonden, viel het zelve voor, in den Jaare MCCIX. Deeze oude Marmeren Gedenkftukken bepaal en de Tydmerken van cecrops tot philippus: ten opzichte van de oude Tyd-  GESCHIEDENIS. 209 Tydrekenkunde hebben zy geen zekerder regel : zy zyn egter niet eer dan twee honderd vier- en zestig jaaren vóór onze Tydtelling gegraveerd. Het bemagtigen Van Troje, hoe roemrugtig voor de Grieken, was den Lande, nogthans, zeer nadeelig, en door de wanordes, veroorzaakt door het lang afzyn der Koningen , en door de onderneemingen der Zeerooveren en Strooperen, die deeze gunItige gelegenheid waarnamen, om de Volken te ontrusten en aan te vallen. Omtrent vier- en twintig jaaren daar naa, ondervond dit Ryk de deerlykfte rampen. Hercules was, in weerwil zyner krygstochten, van de kroon der Myceners beroofd. De Heracliden, zyne Aframmelingen, zagen zich genoodzaakt , Griekenland, waar de haat hun op de hielen zat, te verlaaten. Zy keerden, gewapend, weder derwaards, wanneer hun van één gefcheurd Vaderland, noodwendig den magtiglten moest ten prooije vallen. Argos, Sparte en Mycene werden te onder gebragt. De fchrik verfpreidde zich aan alle kanten. Toen ten tyde ftaken verfcheide Volkplantingen de Zee over, en zetten zich neder op de Eilanden en de Kusten van Klein A/ie. Die der 'ïöni'êrs, Ëöiiërs en Dbriërs, zyn de voornaamfte. Minos, Koning van Creta, door de Dichters tot een der Helfche Regteren verheeven, gaf voor, Godlyke aanblaazing ontvangen te hebben, tot het vastftellen van nieuwe Wetten. Maar, indien de Menschlykheid ons ten rigtfnoer des oordeels moet iïrekken, I. deel. O fchy- DB GRIEKËNi Onheilen $ op de be* magtiging van " Trojt gevolgd. De HeraclU den, rffiatifchl Vulkplait' tingen. Wetten van MINOS , Op Creta.  DE JSIEKEV. TWEE- 210 ALGEMEENE fchynen deeze Wetten, fchoon lycürgüs die ten voorbedde genomen hebbe, zeer luttel eener wonderdaadige herkomfte waardig : want zy betreffen voornaamlyk den Oorlog, en dienen geheel niet om de onlusten en ongeregeldheden der Burgeren te beletten. Minos vormde dappere Krygshelden, die onrustige Burgers maakten. Hy ftondt den Jongelingen niet toe de wysheid en regtmaatigheid der beginzelen, welke men hun inboezemde, in twyfel te trekken. Plato vondt dit uitfteekend goed; doch het ftrekt zo wel om vooroordeelen en misbruiken onuitrooibaar diep te doen wortelen, als om goede beginzels voort te planten. Is het dan onmogelyk, den eerbied voor de Wetten zamen te paaren, met het gebruik des gezonden verftands? — De ongehuwde ftaat was op Creta verboden. Men beweert, tegen alle waarfchynlykheid aan, dat die Wetgeever de tegennatuurlyke zonden goedkeurde, ten einde de Ouders niet te zeer met Kinderen zouden overlaaden worden. Door deeze daad alleen zou hy in de Hel eene geheel andere plaats dan die van Regter verdiend hebben.  GESCHIEDENIS. 211 DE GRIEKEN. TWEEDE HOOFDSTUK. Barbaarsheid der Helden-Eeuwen, Bygelooyigheden en Gebruiken. De Helden-Eeuwen waren tyden van barbaarsheid. Men kan 'er zich van bedienen, ten fchildery der oude Zeden. Homerus is, ten deezen opzichte, een uitmuntend Gefchiedfchryver: en wy kunnen, uit zyne vercieringen zelve, weezenlyke kundigheden, voor ons van aanbelang, opmaaken. Alle die Koningen, welke men zich zo magtig verbeeldt, hadden flegts een weinig beduidend gezag over hunne onderdaanen. Zy raadpleegden in eenen byzonderen Raad ; eene Algemeene Vergadering bekragtigde of verwierp de gemaakte bepaaling. De eerfte te flemmen ; de klagten te hooren; verfchillen te beflisfen; het leger te gebieden, waren de voorregten van den Vorst; waar by nog kwam het voorzitten in zaaken van den Godsdienst. Erechteus, Koning van Athene, was de eerfte, die, ten wille van zynen Broeder butes, het Priesterfchap van de Koninglyke waardigheid afzonderde. Een voorbeeld, 't welk geene navolgers fchynt gekreegen te hebben. Met één woord, het Staatsbeftuur der Grieken was, even als dat van bykans alle barbaarfche Volken, die O 2 zich De Helden» Eeuwen vol barbaarsheid. MagtderRöningen zeer bepaald. Zy zaten voor in 't ft uk van den Godsdienst.  DE GRIEKEN. De Grieken hadden geene kennis van hetRegt der Volken. 212 ALGEMEENE zich veel eer door gevestigde gebruiken, dan door 't gezag hunner Opperhoofden, waar van zy, in weinig gevallen, afhangen, laaten beheerfchen. Der Grieken voornaamfte bezigheid was de Oorlog, zonder eenige kennis van het Regt der Volken, zo noodig om de verfchriklykheden van dit vernielend monfter te verzagten en te leenigen. Dit Regt, gegrond op de eerfte beginzels der Natuure en der Zedekunde, is, in zyn eigen aart, de Menschlykheid zelve, waar by onderlinge overéénkomften, door de Volken met elkander aangegaan, gevoegd worden. Een Volk heeft, ten opzichte van een ander Volk, de Regten van den eenen Mensch op den anderen. De beweegrede van Zelfsbehoudenis kan het pleegen van geweld wettigen. Maar hy, die een ander doodt, zonder dat zyn leeven wordt aangevallen, hy, die zich van eens anders goed, door de wapenen, meester maakt, is een moordenaar, een roover, verfoeiens-en ftraffenswaardig. Dus is een onregtvaardige Oorlog een zo veel ondeugender en fnooder ftuk, als dezelve meer moords en roofs te wege brenge: en alle Oorlog is onregtvaardig, wanneer de driften tot ftookebranden ftrekken, om dien te onderneemen, of wanneer dezelve de perken, door de natuurlyke billykheid voorgefchreeven, overfchreedt. Gevoelige en aandoenlyke Zielen hooren nimmer, dan met afgryzen, deeze ftelling: het Regt der Magtigften; eene ftelling zeker van  GESCHIEDENIS. 213 van de Cannibaalen ontleend. Dit, ondertusfchen , was het Regt der Grieken. Men twyfelt, of zy wel eenig algemeen denkbeeld van Deugd hadden, naardemaal het woord (*), waar van zy zich, om die aan te duiden , bedienden, eertyds niets anders betekende dan Dapperheid. In dien ftaat van oorlog, en geduurig herhaalde invallen, moest, wy kunnen het niet lochenen, de Dapperheid eenigermaate de plaats der Deugden vervullen. — Doch wreed in hunne gevegten, wreed naa de behaalde overwinning, behandelden zy hunne gevangenen als flagtoffers, aan den bloeddorst geheiligd. De Vrouwen, de Vorftinnen, in flaaffche ketenen geklonken, vonden zich aan de ondraaglykfte mishandelingen, erger dan de doodftraffe, blootgefteld. De wedervergeldingen en wraakneemingen konden, derhalven, niet dan allerfchriklykst weezen. Hoe veele Eeuwen zyn 'er niet verloopen, eer de Menfchen bemerkten, dat het hun belang was, huns gelyken wél te doen , of het minfte leed hun mogelyk, wanneer zy zich in de noodzaake vonden om hun nadeel toe te brengen ? Die Helden, en vermaarde Veldheeren der Iliifêe, verftonden zo weinig van de Krygskunde, dat het beleg van Troje naar geen beleg zweeme. Hunne Legerplaats was zeer verre van de Stad verwyderd: de ruimte, tusfehen beide, diende ten flagveld. Wy vinden geen gewag gemaakt van omfchans- fin- DE GRIEKEN. Wat zy Deugd noemden. Wreedheid in en naa den Oorlog. De onkunde in den Oorlog beweezen , door 't beleg van Troje. O 3  DE GRIEKEN. Wat men van deGrïekfche Vloot moet denhen, Onbedree. ven in de Starrekunde. 214 ALGEMEENE fmgen, aanvallen, beladderingen der muuren, of oorlogs werktuigen. In de gevegten deedt de lichaamsfterkte alles af; de be« hendigheid vertoonde zich alleen in 't werpen van fpietfen; de eerfte flag van het zwaard befliste doorgaans het lot der Krygslieden. Hunne Legerwagens maakten dikwyls de aanvoerders derzelven nutloos, en konden, in ontelbaare gevallen, alleen dienen , om de vegtenden te belemmeren. Zy hadden geene andere Ruitery. Eindelyk beftondt de groote kunst des Oorlogs in hinderlaagen te leggen, of den Vyand, door krygslisten, te verfchalken. Het groot oogmerk was rooven : de Buit diende ter foldye, en dien werd onder de Bevelhebbers en Soldaaten verdeeld. Dit is nog een trek van overéénkomst met de Zeden der Germaanen. Twaalf honderd Schepen maakten de Vloot der Grieken uit, by het beleg van Troje ; doch de grootfte voerden, volgens homerus, honderd en twintig Man. Geen Yzer was in 't maaken derzelven verwerkt, en het gebruik van de Zaag was nog onbekend. Wy mogen, overzuiks, die Schepen wel vergelyken met de Barken der Wilden. De verregaande onbedreevenheid der Grieken , in de Starrekunde, kan ons een denkbeeld van hunne Scheepvaart opleveren. Langen tyd hadden zy Jaaren van drie, vier of zes Maanden. Zy kenden maar weinig Geftarnten, en flegts ééne Dwaalftar, Venus; zy geloofden, tot den tyd van pythagoras, dat de Star Venus, die 's morgens gezien  GESCHIEDENIS. 215" zien wordt, dezelfde niet was, die zich 's avonds vertoonde. — Buiten twyfel hebben de Egyptenaars en Pheniciers, die zich in Griekenland nederfloegen , de Weetenfchappen, in hun Vaderland gekweekt, derwaards overgebragt. Zouden zy anders wortel hebben kunnen fchieten in die Landfchappen, door den oorlog ontroerd, en door tweedragt van één gereeten ? Het is in den fchoot der gerustheid en des gemaks, dat zy gewoonlyk bloeien met de fraaijc Letteren en Kunften. Dus genooten de Grieken, in Klein Afie, eerst bet dubbel voordeel van gelukkig en onderweezen te zyn. Homerus heeft, omtrent drie honderd jaaren naa den Trojaanfchen Oorlog, dit Landfchap ten fieraad geftrekt. Zyne twee Heldendichten zyn, niet tegenftaande derzei ver gebreken, welke eene foort van Letterkundige Dweepery, te vergeefsch, tragt te vergoelyken, wonderen van vernuft cn bronnen van leering. De egtheid der fchilderyen, zonder agt te geeven op het verheevcne van de Dichtkunst, is van een onfchatbaar belang by allen, die de oude Zeden begeeren te kennen. Zyne befchryvingen van de Gastmaalen, door de Grieken gehouden, ftrekken tot getuigen van de onbefchaafdheid hunner zeden. De Koningen zelve doodden een Stier, of ftaken een Ram den ftrot af: zy hieuwen de Beesten, naa ze gevild te hebben, in ftukken, wierpen ze op den Rooster, nog niet weetende van aan het Spit te braaden. A gamemnon discht ajax den rug van een Os O 4 op. DE GRIEKEN. Laat werden 'er de Letteren en Weetenfchappenbeoefend. Homerus , in Klein Ajie. Ruwheid van Zeden.  2l6 ALGEMEENE DE GRIEKEN. Wetten, gunftig voor den Landbouw. AmlereWetten. op. Zy eeten als onbehouwe vraaten. Men moet zich niet verwonderen over de onbefchoftheden, welke zy, in toorn, openbaar tegen elkander zich Jaaten ontvallen. Hunne Goden zyn niet minder ruw, en geen meer Meesters van hunne hartstogten. Volgens de oude Wetten, aan triptolemus toegefchreeven, was het verbooden, den Dieren eenig leed aan te doen; de Vrugten der Aarde mogten alleen aan de Goden geofferd worden. Het Bygeloof heeft deeze inrigtingcn, zo gunftig voorden Landbouw, afgefchaft. Cecrops hadt desgelyks het flagten der Beesten verbooden. De vroegfte Wetgeevers, op goeden grond , overtuigd, dat de Landbouw de Volken befchaaft, floegen dit ftuk byzonder gade, zo dat zy de hoeveelheid des gronds, welken iemand kon hebben , bepaalden., en het vervreemden van den Voorouderlyken Akker, en het verpanden van Vrugtbaare Landen voor fchuld, verboden. — Het Huwelyk verdiende niet min hunne aandagt. De Overfpeelfter werd geftraft. De fchuldige gaf vergoeding aan den Man, die haar van de gepleegde misdaad hadt kunnen overtuigen, en de Vader der ongetrouwe Vrouwe gaf aan zynen Schoonzoon allcdegefchenken,diehy, vóór het Huwelyk, ontvangen hadt. — Schoon de oudfte Zoonen bevoorregt waren , werden de nagelaatene Goederen, by het; lot, onder de Kinderen verdeeld. — Op Manflag was de doodftraffe gefteld; doch 'er waren geene openbaare Geregtsdienaars, om de Moordenaars op te zoeken. Deeze waren  GESCHIEDENIS. 217 ren vry, geduurende hec geding; zy pleitten tegen de Bloedverwanten des omgebragten, die de bloedwraak voortzetten: zy konden die verzoenen of zich wegmaoken; allen misdryf werd door geld geboet. Zodanig was de Regtsgeleerdheid van bykans alle Barbaaren, en bovenal der Germaanen. De Verborgenheden van Eleufis, eene Stad, niet verre van Athene gelegen, ter eere van ceres, of, volgens de fabelagtige overlevering, door die Godinne des Akkerbouws zelve, ingefteld, waren een allerheerlykst middel om de zeden te verzagten, door wysheid in te boezemen: dit althans willen de oude Schryvers. Cicero zegt: „ Onder zo veele andere goede dingen, wel„ ke Athene ons bezorgd heeft, is wel het ,, grootfte, dat zy ons niet alleen leert vro,, lyk te leeven, maar ook gerust te ftervén, „ in de hoope van een toekomend beter" (*). 'Er is rede om te vermoeden, dat die Verborgenheden, even als die der Egyptenaaren, voor 't oog des Gemeens, eene Leer verborgen, verre verheeven boven de algemeen omhelsde Bygeloovigheden; en bovenal de Eenheid van god, en het toekomend Leeven, betroffen. — Maar het ondoordringlyk geheim, waar mede zy omzwagteld bleeven , verwekte niet weinig wantrouwen. Was 'er niets in geweest, dan 't geen groot, waar en nut mogt heeten, waarom dan het licht gefchuwd? „Cato verwonderde zich, n dat (*) Cicero, de Leg. II. O 5 DE GRIEKEN. De wydbC' roemde Verborgenheden van Eleufis.  DE GRIEKEN. De Godfpraaken,uitBedrog en Bygeloof gebooren. 218 ALGEMEENE ,, dat de eene Wichelaar den ander, zonder ,, lachen, kon aanzien: zou men ditzelfde „ niet mogen zeggen van twee Ingewyden „ tot de Eleufifche Verborgenheden" ? Deeze aanmerking, welke ik van den Heer de bougainville ontleen, zal te regtmaatiger fchynen, als men bedenkt, dat deeze Verborgenheden, van den barbaarflen tyd af, plaats vonden (*). —- Ondertusfchen moeten wy toeftemmen, dat de Wysgeeren, de oogen van een tot dolheid toe bygeloovig Volk, kunnen gevreesd hebben. Zy waren, over 't algemeen, de Mannen niet, om zich tegen ingekankerde dwaasheden te verzetten. Van hunne zwakheid en lafhartigheid zal ons de Gefchiedenis vervolgens de fpreekendfle bewyzen opleveren. In die dagen geloofde men blindlings aan de Godfpraaken, en deedt niets, zonder Deezen raad te vraagen, terwyl de lompfte kunflenaaryen der Priesteren en Priesteresfen al de Wereld bedroogen. De Godfpraaken mogen met de Starrewichlaarye wel op ééne lyst gefield worden. Zy waren de vrugt van baatzugt, bedrog en dwaas Bygeloof. Welke wonderen des ook verhaald worden, een onbevooroordeeld verfland, eenigzins afgerigt op het doorgronden der zaaken, kan 'er geen geloof aan geeven. Het zal zien, hoe de antwoorden, met voor. dagt (*) Memoires de VAcademie des Infcriptions. Tom. XXI. .  GESCHIEDENIS. 219 dagt en kunst, dubbelzinnig gemaakt zyn, als of de Godheid vreesde, door de uitkomst, gelogenftraft te zullen worden. Het zal beweezene bedriegeryen ontdekken: en dit ten vollen van één te weeten, is genoegzaam om de valschheid van alle andere te veronderftellen. Het zal bemerken, hoe de Godfpraaken en de zogenaamde Godgeleerden, in die dagen van onkunde, geene weetenfchap altoos bezaten: een tastbaar bewys, dat hun invloed uit de zwakheid van 's Menfchen Geest hervoortkwam, en daar door onderfteund wierd. Indien men ons de duizenden valfche voorfpelJingen bewaard hadt, by het kleine aantal der zodanige, die, door het geval, bewaarheid zyn, was 'er nooit een ernftig gefchil gereezen overeen onderwerp, 't welk met den eerften opflag van 't oog, zichzelven ontdekt, wanneer men de rede meer gehoor geeft dan het gezag. De buitenfpoorigheden van den Godsdienst of der Verdichtzelkunde van de Grieken, zyn te over bekend. Men heeft zich moeite gegeeven om ze te verkiaaren, door geheimzinnige beduidenisfen, en 'er Stelzels van gemaakt. Dan het is eveneens, als of men de remelaaryen van eenen krankzinnigen wilde verkiaaren. Dit Volk ontving de Goden, welke de Vreemdelingen hun aanbragten, en zy fchikten ze op, naar hunne wyze; de onkunde, en de zugt voor het wonderbaare, zette gewigt by aan alle die verdichtzelen, en de allerongerymdfte troffen Geesten aan, natuurlyk gefchikt om ze te gelooven. Het is DE GRIEKEN. De Verdichtzelkunde des Veelgodendoms der Grieken onverklaarbaar.  DE GRIEKEN. Homerus en hesiodus , vol van ongeiymdeVolksbegrippen. Aan orpheus verkeerdlykeenc veihceveneGodgeleerdheid toegekend. De Grieken geloofden in een toeko- 220 ALGEMEENE is zeker, dat de Dichters de algemeene Volksoverleveringen gevolgd hebben. Homerus, en zyn tydgenoot hesiodus, worden, met rede, de Godgeleerden des Volks geheeten. Schoon hun jupiter over de Goden het gebied voert, fchoon de Geflagtlyst der Goden van hesiodus het denkbeeld behelst van eenen verwarden Mengelklomp, waar uit het Opperfte Verfland de Wereld vormde, verdwynen de eerfte waarheden in hunne werken als een druppel waters in de Zee. Voor de Wysgeeren was het bewaard, zo niet om de waarheid te grondvesten, althans om de dwaalingen ten toon te ftellen. — Men heeft voorgegeeven, dat orpheus, vóór den Trojaanfchen Oorlog, eene zeer verheevene Godgeleerdheid geleeraard hadt; aan hem worden heerlyke verzen, over de Godheid, toegeëigend. Proclus haalt 'er deeze plaats van aan. Alles wat is, alles wat geweest is, alles wat zyn zal, was oorfpronglyk begreepen in den vrugtbaaren boezem van jupiter. Jupiter is de eerfte en de laatfte, het begin en het einde: van hem ontkenen alle Weezr.ns hun beftaan, enz. De betoverende Zanger, die de Argonauten voor de verleidelyke ftemmen der Cyreenen bewaarde, is hier in een' plato hervormd. Maar men verlangt bewys voor deeze wondere gedaantverwisfeling; alles fchynt zamen te ftemmen om de geloofwaardigheid daar van te betwisten. Een Oordeel naa den dood, ftrekkende om belooningen aan de Regtvaardigen te fchen-  GESCHIEDENIS, aar fchenken, en de Onregtvaardigen te ftraffen, is een der waarlyk nutte voorftellen van den Godsdienst der Grieken. Deeze Leer der Onfterflykheid is zo fchoon in zichzelve, zo nuttig in haare gevolgen, dat ze voor verfcheide dwaalingen, anderzins der Grieken Godgeleerdheid ontfierende, kan boeten. Ongelukkig waren de Elyfeefche Velden en de Tartarus der Ouden met kwaalyk pasfende kleuren gefchilderd, en het moest, ten eenigen tyde, noodwendig volgen , dat men het valfche, door de Verdichtzelkunde daar by gehangen , verwerpende , ook het waare, daar mede vermengd, verfmaadde. Wy moeten dit Hoofdftuk niet eindigen , zonder een woord te melden van de Griekfche Spelen: eene inftelling, agtenswaardig in haaren oorfprong; doch die in misbruik veraartte; even gelyk alle inftellingen, welker nuttigheid van zekere omftandigheden afhangt. Deeze Spelen vormden Oorlogshelden , door de Lichaamsoefeningen, het loopen, het worftelen, het vuistvegten, enz. Zy boezemden dien edelen nayver in, welke de moeilykheden en gevaaren braveert, door den prikkel des roems alleen aangefpoord. Zy vereenigden de van één gefcheide Grieken, en verwekten,in hunne Zielen, die gevoelens van eendragt, welken hun alleen konden gelukkig maaken. Alle vyandlykheden hielden toen op; men fmaakte dezelfde geneugten, men leefde als Medevaderlanders , en gevoelde de voordeelen van eene vreedzaame zamenwooning, en het viel DE GRIEKENT. mend Leeven. Nuttigheden der Spelen, in Griekenland.  DE GRIEKEN. Misbruiken daar uit gereezen. Olympifche Spelen. 222 ALGEMEENE viel bezwaarlyk, niet te wenfehen om die zoetigheden beftendig te genieten. — Wanneer, in vervolg van tyd, de Kampvegters lieden van een byzonder beroep uitmaakten, zeer bezwaarlyk voor den Staat, van wegen de kosten , die hun onderhoud bedroegen , wanneer de zugt tot Schouwfpelen in eene toomlooze drift veranderde, welke de liefde tot het Vaderland uitdoofde; werden deeze Spelen geesfels voor Griekenland. Ten tyde van solon hadden de overwinnende Kampvegters reeds zo hooge belooningen, dat hy zich verpligt oordeelde dezelve te verlaagen. Het kwaad nam van dag tot dag toe, naa dat pe. ricles, (gelyk wy zien zullen,) het algemeen welweezen aan de vermaaken des Volks opofferde. De Olympifche Spelen, de vermaardfte van alle, welker inftelling aan pelops wordt toegefchreeven, werden te Olympia en Peloponnefus gehouden. Zy werden, in den JaareDCCCLXXXIV,vóór onze Tydrekening, weder ingevoerd, en zints dien tyd, om de vier Jaaren, gefpeeld. De Olympiaden, of het tydverloop van vier Jaaren, van het een dier Feesten tot het andere, ftrekken tot Tydmerken der Gebeurtenisfen. De eerfte begint DCCLXXVI Jaaren vóór christus. Het wordt tyd om tot de Eeuwen der Gefchiedenisfen te komen, en te zien, dat de Vryheid en de Wetten den weg baanen voor de groote Mannen, waarop Griekenland, met veel meer regts, roem mag draa-  GESCHIEDENIS. 223 draagen, dan op zyne Fabelagtige Goden en barbaarfche Helden. Luttel voordeels zouden wy trekken uit de kennis van alle de kleine Staaten deezes kleinen Landfchaps. Sparte en Athene verdienen alleen dat wy ons bepaaldlyk op de kennis hunner Lotgevallen en voornaamfte byzonderheden toeleggen. DER- db grieken.  DE GRIEKEN. 224 ALGEMEENE DERDE HOOFDSTUK. Van het Staatsbejïuur, de Wetten, en de Zeden der Spartaanen. Omwentelingen in Griekenland. Vastftellingen dei' Geinccnebesten. Staat van Sparta,vóóï LYCURGUS. Eene bykans algemeene omwenteling hadt de gedaante van Griekenland veranderd. De Grieken, natuurlyk onrustig van aart, verbitterd door ramp en verdrukking, waren moede langer te gehoorzaamen, en de Koningen hadden zich onwaardig gemaakt langer te gebieden. Eenigen, het juk reeds afgeworpen hebbende, volgden anderen hun voorbeeld. De oudeKoningryken ,in Gemeenebesten veranderd, werden, volgens een nieuw ontwerp, 't geen niet weinig van de barbaarsheid hadt, beftuurd; maar de geest 1 van Vryheid begon zich allerwegen te vertoonen, en wagtte alleen op edele Verflanden , in ftaat om dien te beftuuren, en 'er wonderen van heldendapperheid uit te doen gebooren worden. Sparta, of Lacedemon, moest 'er het voorbeeld van opleveren, fchoon zy "haare Koningen behieldt, wier afkomst men eerbiedde. Naa een tydsverloop van omtrent negen honderd jaaren, dat de Heracliden zich weder meester gemaakt hadden van Peloponnefus, bekleedden twee Vorften, uit hunnen bloede, teffens den Throon. Deeze verdeeling des Koninglyken bèwinds, een al-  GESCHIEDENIS. 225 altoos fpringende bron vangefchillen,fcheurde een' Staat, onvoorzien van goede Wetten, van één. Eindelyk kwam lycurgus ten voorfchyn, tot roem en geluk voor zyn Vaderland. Lycurgus was de Zoon. van eunomus, Koning van Sparta , gedood als hy een ontllaan oproer zogt tc dempen. Naa den dood van polydectes, zyn ouder Broeder, die geen Kinderen, maar eene zwangere Vrouw naliet, beklom hy den Throon. Hy kon 'er zich zo veel te gemaklyker op bevestigd hebben, daar deeze manzieke Vorftin hem haare hand aanboodt; beloovende de Vrugt te zullen afdryven, als hy deeze aannam. Lycurgus hadt eenen grootmoedigen afkeer van dien voorflag, ontveinsde dien ondertusfchcn, en won tyd tot het bevallen der Koninginne; hy droeg groote zorge voor den Prins, dien zy ter Wereld bragt, en heerschte in de hoedanigheid van Voogd. Een bedryf, zo edelmoedig, kon hem niet dekken of befchermen tegen kwaadc vermoedens; hy verkoos, derhalven, in ballingfchap te gaan, reisde na Crete, lonie, en misfehien tot in Egypte, om kennis te verkrygen van de Wetten en Zeden der Volken. Sparta beklaagde zyne uitlandigheid, dewyl de wanorde, ftaande zyn afweezen, zo zeer toe en de overhand nam. Men drong hem t'huis te komen; de twee Koningen zo wel als het Volk, verzogten zulks. Hy kwam, en oordeelende, dat byzondere Wetten magtloos waren, om eene kwaade I. deel. P Staats- rrE' GRIEKEN. In 't ]SAt 898 vóór christus. Lycurgus doet aflland van de Kroon. Zyne reizen en wederkomst in Sparta. Hy onderneemt alles te hervormen.  GRIEKEN. Een gemengdStaatsbeftuur. %i6 ALGEMEENE Staatsgefteltcnis te hervormen, en een ongebonden Volk te verbeteren, bcfloot by het kwaad in den grond aan te tasten, en alles op éénmaal te veranderen. Eene dergelyke onderneeming eischte niet min voorzigtigheids dan moeds. Op het voorbeeld van minos, dien hy ten leidftar nam, deedt hy eene Godfpraak fpreeken, om dus het voorkomen te hebben van iemand, met meer dan gewoonen last bekleed. Dit was reeds veel; doch hy hadt daar benevens de hulp van Menfchen noodig. De overreeding kon geen kragts genoeg hebben; de vrees, dagt hy, moest 'er by komen. De voornaamfte Burgers , die zyn gemaakt ontwerp van Hervorming goedkeurden, verfcheenen in de wapenen , op het oogenblik, dat het ftondt werkftellig gemaakt te worden. Niemand durfde 'er zich tegen verzetten. Lycurgus, zonder de Koninglyke Waardigheid af te fchaffen, welke de twee takken van het Huis der Heracliden onder elkander verdeelde, vormde een gemengd Staatsbeftuur, waarin drie magten onderling elkander opwoogen. Hy liet den Koningen alleen het bevel over de Legers, en de eere aan den Throon verbonden. Hy ftelde een Raad aan van acht-en twintig leden, behalven de twee Vorften, om het evenwigt te houden tusfehen hun en het Volk: zodanigerwyze, dat de Koninglyke Magt in geene Dwinglandy, en 's Volks Vryheid in geene Heerschloosheid kon veraarten. De Raad moest dg zaaken onderzoeken en voorftellen: het Volk, de voorflagen goedkeuren of verwer-. pen,  GESCHIEDENIS. 227 pen, en was 't zelve gevolglyk met de wetgeevende Magt bekleed. De Raadslieden hadden deeze bediening voor hun leeven; 't welk hun een groot voordeel gaf. Schoon herodotus en xenophon aan lycurgus de inftelling der Ephoren toefchryven, (een gevoelen, ftrydig met dat van aristoteles en plutarchus,) moet men deeze inftelling, omtrent honderd en dertig jaaren, naa den tyd deezes Wetgeevers, plaatzen. De Koning theopompus bedagt dit middel, om den Raad in bedwang te houden. Vyf Overheidsperfoonen, 's jaarlyks verkoozen, door het Volk, onder den naam van Ephoren, of Opzienders, hadden het regt om de Raadshceren af te zetten, in de gevangenis te werpen , en zelfs met den dood te ftraffen. Hunne vervaarlyke magt ftrekte zich uit tot de Koningen, die zy konden doen ftilzitten, en in het waarneemen van de posten, hun toevertrouwd, opfchorten, tot dat eene Godfpraak het herftellen geboodt. 'Er wordt verhaald, dat de Gemaalin van theopompus haaren Man verweet, door de aanftelling dier Ephoren, de Koninglyke waardigheid verzwakt te hebben, waarop hy ten antwoord gaf: Ik heb ze, in tegendeel, te fterker gemaakt: dewyl dezelve duurzaamer zal weezen. Maar de ervaarenis heeft getoond, dat, indien de Ephoren dit Staatsbeftuur niet omgekeerd hebben, zulks ontftondt uit den hegten grondflag, waarop lycurgus zyn werk gebouwd hadt. Hunne magt, zeer aan 't oppermagtige grenzenP 2 de, DE GHTEK.ER. De aanftelling der Ephorstt, 130 Jaaren naa LYCURGUS.  de GRIEKEN. Lycurgus onder- fch raagt de Wetten.door de Zeden. Hy verbande de Armoede en denRykdom ttffens. 228 ALGEMEENE de, was geheel ftrydig met den aart van eene Gemeenebestregeering. Deeze Wetgecver , ten vollen overtuigd, hoe kragtloos en weinig beduidend de Wetten zyn, zonder goede Zeden, zogt deeze te veréénigen, en, door den onderlingen invloed, te verfterken. Zyn oogmerk was , volgens het berigt van plutarchus , om van Lacedemon één enkel Gezin te maaken, waarin alle de Burgers, als Byën byéén verzameld, te zamen zouden werken "ten algemeenen welftand, en geheel aan 't Vaderland geheiligd weezen. Dit zou eene loutere harsfenfehim geweest zyn , in eenen zeer wyduitgeftrekten en Volkryken Staat (*). Maar lycurgus gaf een daadlyk beftaan aan een denkbeeld, zo ver verheeven boven de gewoone uitzigten der Staatkunde. Om ten zelfden tyde de Armoede en den Rykdom, twee fchadelyke bronnen van Volksbederf, te weeren, befchikte hy eene gemeenfehap van Goederen , en maakte eene gelyke verdeeling der Landeryen. In ftede van Goud- en Zilvergeld, voerde hy een lompe Yzeren Munt in, nergens, buiten Sparta, gangbaar. Hy verbande alle Kunften , die alleen tot Weelde en Verlustiging ftrekten. De Huizen mogten alleen met Byl en Zaag gemaakt worden. Hy vernietigde alle oorzaaken van ongelykheid tusfehen de Bur- ^ (*) Men telde negen duizend Jnwoonders in de Stad, en dertig duizend op het Land. De eerften noemden zich eigenlyk Spartaanen, de laatften Latedcmonié'rs.  GESCHIEDENIS. 229 Burgers; en door de Rykdommen veragtlyk, of, om beter te zeggen, tot niets te maa- ' ken, bragt hy te wege, dat, in eene algemeene armoede, niemand met de daad arm was. Eigenbaat, bedrog, onregtvaardigheid, wellust en verwyfdheid moesten, door gebrek aan Voedzel, omkomen. De verpligting, om aan openbaare Tafels, ( zeer fober toeg'erigt, te eeten, deedt deeze 1 gelykheid en eendragt, welker gewigt de Wetgeever zo duidelyk bemerkte, ftand houden. Aan deeze tafels, door de Maatigheid bediend, werd ook het Verfland gevoed. Het onderhoud, geduurende den Maaltyd, liep over nutte onderwerpen. Eene welaangelegde recht ter fneede komende geestigheid diende tot het verbeteren der gebreken; de voorzichtigheid hieldt hier de maat: als iemand verklaarde, dat hy beledigd was, liet men terftond af. De opregte Braafheid deedt meer uit dan onze bedrieglyke Befchaafdheid. Bovenal moest de opvoeding medewerken, om zulke Mannen te vormen, als lycurgus tot Burgers wilde hebben. Deeze was, gevolglyk, een der voornaamfle voorwerpen zyner zorge, en de uitflag beantwoordde aan zyne verwagting. De Einders, als tot den Staat behoorende, werden voor den Staat opgebragt. De Voedfters zwagtelden de Einders niet met luiers, en deeze waren 'er te welgemaakter en te flerker om: zy leerden hun, niets te vreezen in de duisternis, en nooit over gebrek klaagcn. Van de zeven jaaren af, aan openbaare Meesters, P 3 over* DE IRIEKEM. ipenbaare 'afels. 3e Kinders ,'oor den Staat opgc;oed.  DE GRIEKEN. Waarom de Kinders geleerd werden , hunne Spyze fteelswyze weg te neemen. 230 ALGEMEENE overgeleverd, werden ze alle op dezelfde wyze opgcbragt, dewyl zy tot dezelfde dien* ften gefchikt waren. Een voornaam deel deezer Opvoeding beftondt in hun aan moeiJykheden te gewennen, ongemakken te doen üitftaan, en eene vaardige gehoorzaamheid te betoonen. Die blyk gaven van eene uitfteekenheid boven anderen, kreegen over hun het opzicht, doch onder het oog der ouden ; altoos oplettend, altoos gereed om hun te berispen en te beftraffen, in gevalle van eene verkeerde handelwyze. Geen bedryf was onverfchillig; de Spelen zelve waren oefeningen van Moed en Dapperheid. Elke Grysaart merkte zichzelven aan als een Vader van het geheele aankomende Geflacht; en de Jeugd vondt, in eiken Grysaart, een' Zedemeester, wiens raad, wysheid, en gezag, by hem goldt. Het gebruik, door een aantal van Schryveren ftreng gegispt, om de Kinderen te verpligten, tot het fteelswyze wegneemen hunner Spyze, hadt niets in zich van Dievery: dewyl zy zich niets toeeigenden, dan 't geen hun door de Wet was toegeftaan. Van vroeg af zogt men hun te gewennen aan de krygslisten, oplettenheid en gevaaren. Wanneer zy zich lieten verfchalken, werden ze ftreng geftraft. Zy konden geene Dieven worden: dewyl 'er geen de minfte beweegreden was tot fteelen ; zy werden ftoutmoedig en behendig, dewyl zy het nood. zaaklyk moesten weezen. De Zeden der 'Spartaanen konden deeze handelwyze billyken. Die ter zyde gefteld zynde, was dit eene  GESCHIEDENIS. 231 eene dwaasheid of eene gevaarlyke ondeugd geweest. Ten zelfden tyde, als dus het Lichaam ten arbeid opgroeide, werd ook de Geest, en het Verftand, aangekweekt, niet door dorre en verveelende letteroefeningen, maar door eene geduurige hebbelykheid van oordeelen en redenkavelen. De Einders, aan de openbaare Tafels toegelaaten, hoorden daar, onophoudelyk, gefprekken, die de beste lesfen konden opweegen. Dikwyls werden ze ondervraagd over onderwerpen van Staat- en Zedekunde: menigvoud moesten zy antwoorden op het voorftel, wat zy van zulk een daad, van zulk een perfoon, dagten? en dit antwoord moest vaardig, kort, en welgegrond weezen. Van hier die doordringenheid, die juistheid van geest, dat kragtig Laconifche, die fchoone Spreuken der Spar* taanen. De bondigheid en zinrykheid van hunn' ftyl ftrekt ten fchetze van de kragt hunner ziele. Hun voorbeeld toont, hoe de gewoonte alles vermag. Lycurgus ftrckte zyne oogm?rken nog wyder uit. Hy veranderde, om zo te fpreeken, de Vrouwen in Mannen , ten einde zwakke Moeders die zwakheid op haare Kinderen niet zouden doen overgaan. Hy gewende haar aan manlyke verri.^tingen, om het Lichaam fterk en kloek te maaken. Men legt hem het invoeren van gebruiken, ftrydig met de eerbaarheid, ten laste; bovenal dat hy de jonge Dogters naakt in de Spelen deedt verfchynen, om op de luit te fpeelen, en in 't openbaar te danfen: dit ondertusP 4 fchen DE GRIEKEN. Hoe men het Verftand aankweekte. I>e Vrouwen oefenden zich e» ven als de Mannen. Gebruiken, ftrydig met de eerbaarheid.  DE CRlhKEN. De heerfchappy,welke de Vrouwen over de Mannen hadden. 232 ALGEMEENE fchen ftrekte, om de Jongelingfchap tot dapperheid aan te zetten, zo door den prikkel der loftuitinge, als door die van boerterye. Plutarchus verdeedigt deeze gewoonte, als ook die, om zyne Vrouwe eenen anderen Man aan te bieden, om aan den Staat kloeker Kinderen, van goede hoope, te leveren, 't Is waar, dat de kragt der Wetten langen tyd de fchaamte en eerbaarheid bewaarde. Iemand vroeg een Spartaan, welk eene ftraffe, te Sparta, de Overfpeelfiers werd aangedaan? Hy antwoordde: Hoe, zou ''er te Sparta een Overfpeelfter kunnen weezen? Maar de Wulpsheid, met den tyd, ten Gemeenebeste ingefloopen zynde, veranderde deeze de Gebruiken, die de oude Braafheid eenigzins kon regtvaardigen, in een allerfchadelykst vergif. De Spartaanfche Vrouwen waren in Griekenland veragt; en aristoteles fchryftde ongeregeldheden, die den Staat deeden vervallen, aan het verwaarloozen der welvoeglykheid toe. Hoe zeer deeze Vrouwen der driften ten doele ftonden; kon de magt, welke men haar over de Mannen gegeeven hadt, niet dan voordeelig weezen. Zy waren vol van heldenmoed, en verfpreidden dien door haar gedrag. Gy Lacedemonifche Vrouwen, was het zeggen eener Vreemdelinge tot de Vrouw van leonidas, gy zyt de eenigfie, die over de Mannen het gebied voert. Zy antwoordde: Wy zyn ook de eenigfie die Mannen voortbrengen. Maar, met zulk eenen opwakkerenden invloed ging Sparta te onder: daar de Vrou-  GESCHIEDENIS. 233 Vrouwen tot een bederf, waar aan men ze te zeer bloot ftelde, overfloegen. Ondertusfchen hadt de Wetgeever de verkeering der beide Sexen, door ftrenge Wetten, geregeld. Een jonggetrouwde kon zyn Echtgenooteniet, dan fteelswyze, zien: de liefde, wel verre van te verzwakken en te bederven, moest een aanfpooring tot pligt weezen. — De ongehuwde ftaat was veragt; deeze beroofde iemand van de eerbetooningen, aan den Ouderdom beweezen. Een jonge Spartaan verwaardigde zich niet een beroemd ongehuwd Veldheer te groeten; en gaf, des vermaand, ten antwoord: Gy hebt geen Kinderen, die my, ten eenigen tyde, die eere kunnen bewyzen, en my groeten. Alle befpiegelende weetenfchap, en allen handwerk was den Burgeren verbooden; zy bragten, in vredestyd, hunne dagen door met de Jagt en andere oefeningen, als mede in ernsthaftige gefprekken. Was dit een lui leeven , gelyk eenige Schryvers willen ? Buiten twyfel, neen; naardemaal nooit een Volk meer op 't algemeen welzyn bedagt was, dan de Spartaanen, in die fchynbaare ledigheid. Men moet, in de daad, een Spartaan weezen, om in den kring der gezelfchappen, waar men niets doet dan fpreeken, eene ernftige bezigheid te vinden. Doch Menfchen,van eenen leergraagen aart, ontbreekt het nooit aan gewigtige onderwerpen , in een' Staat, waar de Vryheid en de Dèugd ten Throon zitten : de zaaken van 't Gemeenebest zyn daar de zaaken van elk Burger. P 5 Het DE GRIEKEN. Wetten voor de Jonggetrouwden. Veragting van den OngehuwdenStaat. De Spartaanen ,valscli, van luiheid befchuldigd.  DE CUEKEN. Wysbegeerte der Spartaanen. Hunne Dichtkunde. ZM ALGEMEENE Het verwyt eener lompe onkunde zal ooit blyken ongegrond te weezen, wanneer wy in aanmerkinge neemen, hoe veel zorgs de Spartaanen droegen voor bet befchaaven des Verllands. Zo zeer als zy de kunstjes der Redenkunftenaaren verfmaadden, zo zeer bevlytigden zy zich op wél denken en wél zeg* gen, en op die foort van Wysbegeertc, welke, zonder omflag van woorden, zonder ydele fcherpzinnigheid, het oordeel en de zeden vormt. Laconifeeren, en zich op de Wysbegeerte toeleggen, werd , zegt men, voor een en dezelfde zaak, gehouden. — De Dichtkunst zagen de Spartaanen aan als een middel, om de Ziel met een edele aandrift te vervullen, en tot grootfche bedryven aan te zetten. Men kan niet nalaaten, den Lacedemonifchen Beurtzang, ons door plütarchus bewaard, te pryzen: wy zullen de • Laconifche kortheid en bondigheid, zo veel in ons is, navolgen: choor van oude lieden. Wy zyn geweest, in vroeger tyd, Jong, dapper, en gehard ten ftryd'. choor van jongelingen. Wy zyn het nog. De proef zou 't tooner) Aan eik, die ons beftondt te hoonen. choor van kinderen. Wy zullen zyn, wat gy ooit waartj Ons is de grootfte roem befpaard. Om  GESCHIEDENIS. 235 Om regtmaatig, over, het ontwerp van lycurgus, te oordeelen,moeten wy ons, als 't ware, in zynen tyd, overbrengen. Hy zag, te midden der onlusten en beroerten van Griekenland, zyn Vaderland, zwak in zichzelve, door verdeeldheden gefchokt, en vol ongeregeldheden, blootgefteld aan de krygstugtige onderneemingen der nabuuten. Hy wilde een Gemeenebcst, tot den Oorlog gefchikt, en onverwinnelyk, oprigten; beveiligd voor de onheilen, uit het bederf van binnen ontftaande , en befchut voor die van buiten aangebragt werden. Een verwonderenswaardig ontwerp in de daad, en beter uitgevoerd dan eenig ander plan van menschlyke Wetgeeving. ■— Hy ftelde geene gefchreevene Wetten op: hy wilde dat de opr voeding ze in elks hart zou drukken. Alles wat niet weezenlyk was, en afhing van verwisfclende omftandigheden, oordeelde hy te moeten overlaaten aan de wysheid en voorzichtigheid der Burgeren, eenmaal met goede beginzelen vervuld. Hy daagde eindelyk in een Staatsbeftuur, op ftrengheid van Zeden gegrond, duurzaam te maaken. — Sloot hy den toegang tot zyn Ryk voor Vreemdelingen, die niets nuttigs aanbragten, het was niet, gelyk thucydides veronderftelt, uit vreeze, dat zy de Deugden der Spartaanen zouden navolgen; maar veel eer uic vreeze, dat de Spartaanen de ondeugden deiVreemdelingen mogten overneemen. Wat zyne Wet, ten opzichte van de Vreemdelingen , betreft, deeze floot geen braaf Mensch buiten; geen Mensch die hoedanigheden, ee- DS GRIEKEN. Iet ont- verp van .YCURGUS vas,naar de jmftandigïeden, verwonderlyk. Geene gefchreeveneWetten.  DE GRIEKEN. Moed der Spartaanen. Lycurgus zoekt hunne Heerschzugt voor te komen. Duurzaamheid der Wetten van lycurgus. 236 ALGEMEENE eenen Lacedemoniër waardig, bezat; zy ftrekte alleen tot een borstweering tegen de befmetting, en wy moeten erkennen, dat ze wonder wel ftrookte met het hoofdoogmerk van lycurgus. Overéénkomftig met de inzigten des Wetgeevers leefden de Spartaanen altoos als of zy in het Veld waren: met bedaardheid trokken zy ten ftryde, en zo wel gemoed, als of zy een God aan 't hoofd huns legers hadden. Lycurgus kende te wel het Menschlyk hart, om niet te dugten, dat zo veel moeds heerschzugt ten gevolge zou kunnen hebben. Hy tragtte het zaad daar van uit te rooijen: overtuigd, dat Sparta niet weezenlyk gelukkig kon weezen, dan door zich te vrede houden met haare vryheid en armoede , door de vyanden af te weeren, zonder immer na heerfchappy, of het maaken van uitgebreider grondgebied , te Haan, beval hy geenen anderen dan een verdeedigenden Oorlog te voeren; den overwonnen vyand niet te vervolgen; zich niet door buit te verryken; geen Vloot te houden; op dat zy in geene bekooringe tot de Zeevaart zouden komen. Een doorflaand blyk van de wysheid zyner inrigtinge in 't algemeen, is de duurzaame uitwerking, welke zy te wege bragten. De Driften, door de Zeden aan den band gelegd, die der zugt, om het gebied te voeren, misfchien uitgezonderd, waren bykans beftendig, den tyd van vyf Eeuwen, aan de Wetten onderworpen. Sparta verwie/f de agting en het vertrouwen van Griekenland,  GESCHIEDENIS. 237 land, en was lang de vraagbaak, om dat zy het verdiende te weezen. De tyd, die alles verandert, ondermynde eindelyk dit groote werk, en deedt het inftorten; doch de lange duur moet elk, die de natuurlyke neiging der Menfchen in aanmerking neemt, een wonder toefchynen. Ik beweer in 't geheel niet, dat de Zeden der Spartaanen een volmaakt voorbeeld opleveren. Dikwyls gaat men, in het geeven van loftuitingen , zo wel als in het maaken van berispende aanmerkingen, te verre; en door eene ingebeelde Volmaaktheid op te hemelen, wordt de weezenlyke Deugd niet zelden van haare minzaame zagtheid en ftreelende bekoorlykheden beroofd. De Lacedemonifche ftr-engheid, tot uiterften ge bragt, levert verfchriklyke fchouwtooneelen voor de Menschlykheid op. Zy verdooft het mcdelyden en de natuurlyke aandoeningen, die dierbaare gevoeligheden der Ziele; deeze met de Pligten van een goed Burger niet te kunnen veréénigen, is een akelig denkbeeld. — Het was een barbaarsheid , zwakke Einders, of die van eene tedere Lichaamsgefteltenis waren, te doen omkomen, om alleen goede en fterke Krygslieden te hebben; en zo veel te meer: dewyl de zwakheid van gefleltenis kon veranderen, en andere bekwaamheden van den geest, in den kryg niet min te ftade komende, dit gebrek zomtyds ryklyk kunnen vergoeden (*_). — Het was een DE GRIEKEN, De zomtyds barbaarfche hardvogtigheid der Spartaanen. Zy decden de zwakke Kinders omkomen. (*) Men wilde zelfs, dat de Koningen van eene kloeke gefialte zouden weczen. De Ephoren veroordeel-  DB grieken. De Kinders wreedlyk behandeld. Wreedheid tegen de Heloten. a38 ALGE M E E.N E een barbaarsheid, de Kinders te gewennen tot het lyden van fmerten; en, voor het altaar van DiAfïA, dikwyls tot op den dood af, of dat zy 'er het leeven, met de daad, by infchooten, te geesfelen, zonder datzy des het minfte fchreeuwden of klaagden. — De Moeders gaven voor, zonder ontftelteris, ja zelfs met vervoeringe van vreugde, de tyding te ontvangen, dat hunne Zoons, roemrugtig, met de wapenen in de hand , geItorven waren: even of de Liefde des Vaderlands de Moederlyke teerhartigheid moest uitdooven. Dergelyke buitenfpoorigheden gaven aan het charaóter der Spartaanen eene hardvogtige hoedanigheid, die zomwylen tot wreedheid overfloeg. Zonder affchrik kunnen wy, met geene mogelykheid, leezen,de ontmenschte wreedheden , waar mede zy de Moten, of Heloten , bejegenden. Dit was een nabuurig Volk, door hun in flaavernye gebragt. Deeze ongelukkige Slaaven, tot den Landbouw en de Handwerken gebruikt, behandelden zy veel eer als Beesten, dan als Menfchen. Niet alleen maakten zy ze dronken, om hunne Kinderen een' afkeer van dronkcnfchap en onmaatigheid in te boezemen; maar verborgen zomtyds de Jeugd in hinderlaagen, om deeze elendigen af te maaken. Elk Heloot, die uitftak door fchoonheid van geftalte, of wakdeelden archidamus, volgens theophrastus, wegens het trouwen van eene zeer kleine Vrouwe , ter boetedoening. 'Z,y zal, was hun zeggen, ons geen Koningen, maar Koningjes getven.  GESCHIEDENIS. 239 wakkerheid van houding, werd, als een vyand des Volks, gedood. — Zodanige wreedheden kunnen lycurgus niet worden ten laste gelegd; zy begonnen waarfchynlyk, volgens plutarchus, naa eenen opfland der Slaaven tegen hunne Meesters. Zyn ze daarom min haatlyk? Wy zullen hier niet treeden tot een onderzoek, of de flaaverny beftaanbaar is met het Natuurlyk Regt, uitgenomen in gevalle dat de overwonne vyanden niet in vryheid gefield kunnen worden , zonder dat de overwinnaars zich aan het dreigendst en onvermydelykst gevaar bloot geeven. Wy zullen niet nagaan, met welk een Regt men de vryheid van een Mensch kan verkoopen, of hoe hy die, fchoon ver. knogt met zyne natuure, door de geboorte, konne verliezen. Het oud gebruik aller Volken zou zeer bezwaarlyk zulk eene proeve kunnen doorflaan. Rondborflig. durven wy verkiaaren., dat een'Slaaf nimmer ophoudt een Mensch te zyn, dat de dienflen, welke hy verrigt, de regten der menschlykheid vermeerderen, en dat onregtmaatige verdrukking hem het regt geeft om de wapens tegen zyne dwinglanden op te vatten. De Spartaanen zouden, over zulks, veel meer lofs verdienen, wanneer de zagtaartigheid hunne flrenge Zeden geleenigd hadt; wanneer de eerfte van alle Deugden, de Menschlykheid, hun eigen geweest was. Maar de veragting der Rykdommen, de zugt tot Roem, de liefde des Vaderlands, de gehoorzaamheid aan de Wetten, de Heldenmoed , hebben hun boven andere Volken ver- DE GR1EKE»: Het Regt der Slaaven. 0e Spartaanen verdienen, niet tegcnftaandehunne gebre. ken, grooten lof.  DE GRIEKEN. Min bygeloovig dan andere Volken. Tempel, aan de Vrees gewyd: waarom? 240 ALGEMEENE verheeven. Ontelbaare verwonderlyke trekken dienen te hunner kennelyke onderfcheiding. Zy bezaten, over 't algemeen, de grootheid van Ziel van dien pedaretes, die, niet toegelaaten zynde tot het getal der drie honderd leden van den Raad, zyne vreugde daar over betuigde, dat Sparta drie honderd Burgers gevonden hadt, beter dan hy was. Veel minder bygeloofs vondt men by de Spartaanen, dan by de meeste andere Volken. Hun Eerdienst hadt iets van de verhevenheid huns oordeels. Alle de Standbeelden der Goden waren gewapend, dat van venus niet uitgezonderd; ten einde de Godsdienst met de Staatsinzigten zou overéénftemmen en medewerken. De Offeranden kostten weinig gelds, op dat eene onnutte koste geen wederzin tegen den Godsdienst zou doen opvatten. Lange Gebeden waren verboden; zy fmeekten de Goden alleen, dat zy braave lieden wilden begunftigen: een Gebed, door socrates op hooger prys gefield, dan de Offeranden en de Tempelgebaaren zyns Lands. — De Begraafnisfen waren, even als de andere Gebruiken, zeer eenvoudig, en ftrekten om den dood te doen veragten. Dus fcheen de daadlyke Wysbegeerte de meeste daaden van den Godsdienst te regelen. By de Spartaanen zag men een' Tempel, aan de Vrees gewyd, niet verre van de plaats, waar de Ephoren vergaderden. Een' Tempel, geftigt, om dat de Spartaanen de Vrees aanmerkten als een weezenlyke dryf- veer  GESCHIEDENIS. 241 veer des Staatsbeftuurs. Dus zyn, volgens de aanmerking van flutarchüs,^ vreesagtigften omtrent de Wetten, de moedigften tegen den vyand: en zy vreezen het minst te lyden, die nog meer vreezen gelaakt te worden. Sparta {trekt hier van ten voorbedde. Het is omtrent DCCCC Jaaren vóór onze \ Tydrekening, dat dit beroemde Gemeene- , best, 't welk langen tyd den grootften in- ' vloed en 't meest te zeggen hadt in de zaa- , ken van Griekenland, werd opgerigt. Lycurgus ontmoette zeer moeilyke hinderpaalen; doch kwam ze te boven door zyn verftand en geduld. 'Er wordt verhaald, dat hy , om zyne Wetten te onfchendbaarder te maaken, de Godfpraak, te Delphos, ging raadpleegen, en, vóór zyn vertrek, de Spartaanen deedt zweeren, dat zy ze , tot zyne wederkomst, zouden onderhouden; dat de Godfpraak zyne Wetten bekragtigde, en verklaarde, hoe Sparta , door dezelve op te volgen, de beroemdfte Stad der geheele Wereld zou weezen; en dat hy zich dood hongerde, met inzigt om de Spartaanen buiten de mogelykheid te ftellen, om zich van hunnen Eed te ontflaan. Maar de omftandigheden zyns doods zyn onzeker. Het wonderbaare, 't welk altoos verdagt is, ftrekt niet om den roem van groote Mannen te vergrooten; het verfpreidt veel eer een nevel over hunne bedryven en verdienften. De Gefchiedenis der Spartaanen, zints den tyd van lycurgus, tot den inval der Perfen, biedt ons weinig wel bevestigde en gewigtige voorwerpen aan. Twee OorloI, deel. q_ gen, DE 3RIEKEN. Voorzorg 'lil LYCUR» lus, aan.oerend om zy. ie Wetten e doen vaarneeflen. Zyn dood. Oorlog te gen de Mes feniïrs.  DE GJIEKEN. VóorcHtus. •rus 684. De Dichter TYRTEUS , Veldheer. Hecrlykegezegden van Koning leo. 242 ALGEMEENE gen, tegen de Mesfeniërs, nabuuren van deezen Staat, maakten, door de vermeestering van Ithome, en andere plaatzen, een einde aan hunne vryheid. De Driften fcheenen toen de Wetten van lycurgus te ichenden: maar, volgens het zeggen van den Heer de mably, waren dit alleen „ oogenblikken van verwydering, vergoed „ door eene langduurige betragting der „ Deugd". In den tweeden Mesfcnifchen Oorlog, beval , zo de overleevering wil, de Godfpraak aan de Spartaanen, die overwonnen geweest waren, eenen Veldheer van Athene te doen komen. De nydige Atheners, wel in hun fchik met hunne verlegenheid, zonden hun ten Veldheer, den Dichter tyrteus, een kreupel, mismaakt man, in zyn Vaderland veragt. Deeze belachlyke Veldheer deedt hun de overwinning behaalen, door den oorlogsmoed, met welken zyne gezangen de Krygsknegten bezielden. Dit is misfchien eene Poëtifche verciering. Laat ons liever geloof Haan aan de heerlyke gezegden, toegefchreeven aan leo, een' der Spartaanfche Koningen. Gevraagd, onder welk eene Regeering men het veiligst kon leeven ? Was zyn antwoord: Daar de Onderdaanen noch te ryk, noch te arm zyn, daar de Opregtheid veele en het Bedrog geene Vrienden vindt. Deeze zelfde Vorst verklaarde , ten opzichte van de Overwinnaars in de Olympifche Spelen: hoe veel grooter zou hun roem weezen , indien zy zo veel moeite hadden aangewend om braaf te worden. Dusdanige gezeg-  GESCHIEDENIS. 243 zegden onderwyzen ons, terwyl de breedvoerige verhaalen van den oorlog tegen de Mesfeniërs, en van eenen anderen tegen de Argiven gevoerd, ons zouden verveelen. Wy zullen welhaast zien, hoe Lacedemon een' mededinger vondt in Athene. Het tafereel, 't geen wy vooraf van dit laatstgenoemde Gemeenebest moeten maaien, zal ons het verfchil van hun Charaéter en Beginzels doen kennen , en een denkbeeld opleveren van eene geheele nieuwe Wetgee* ving. Ci 2 VIE R- m GRIEKENi  DE GRIEKEN. 244 ALGEMEENE VIERDE HOOFDSTUK. Het Gemeenebcst van Athene, tot aan den Oorlog tegen de Perfen. Het Stnatsbefhuir van AlhcncAaot theseus ingefield, omtrent 1259 jaaren voor christus. CoDRUs,omtrènt liet jaar 1095. Archonten. séttica was langen tyd gedeeld geweest SM tri twaalf onafhanglyke groote Vlekken. Omtrent den Trojaanfchen Oorlog vereenigde theseus dezelve in de gedaante van een Volk, en vormde 'er een Gemeenebest van, welks Hoofdftad Athene was. Hy verdeelde de Burgers in drie Rangen, Edelen, Werklieden , en Kunftenaars. De Rang der Edelen, veel minder in aantal dan de andere, evenaarde of overtrof dezelve in magt: dewyl deeze alle de waardigheden in handen hadden. Dit Staatsbeftuur hieldt ftand tot den tyd van codrus, die, zo men wil, voor het Vaderland, zich aan eenen roemryken dood opofferde. De Atheners waren, meer dan eenig ander Volk van Griekenland, op onafhanglykheid gefield. Een gefchil, gereezen tusfehen de twee Zoonen van codrus, gaf gelegenheid tot het affchaffen der Koninglyke Waardigheid. Jupiter werd voor den eenigen Koning van Athene verklaard. De Overheden , Archonten geheeten, hadden het Staatsbeftuur op hunne fchouderen. Hunne Overheidsbediening, die voor al hun leeven en erflyk was, geduurende een reeks van drie Eeu-  GESCHIEDENIS. 245 Eeuwen, geleek zeer naar de Koninglyke Magt: men bepaalde vervolgens den duur op tien jaaren, en nog laater op één jaar; en verkoos negen Archonten, op dat hun verdeeld gezag te min eigendunklyk en knellend zou weezen. De eerfte der negen droeg eigenlyk, by uitftek, den naam van Archont, en 't loopend jaar werd, door zynen naam , van alle andere onderfcheiden. De tweede heette Bafileus, of Koning, de derde hadt den naam van Polemarchos, of Opperfte Krygsbevelhebber; de overige zes werden Thesmotheten, of Wethouders, genoemd. Geene gefchreevene Wetten werden er, tot nog, onder de Atheners, gevonden. De Overheden regelden zich, in het ftryken der Vonnisfen , naar hunne begrippen van Regt en Onregt, dat wil zeggen, zeer dikw}ds naar hunne grillige opvattingen: want waar regels ontbreeken, is alles goeddunklyk. De wanorde deedt de noodzaaklykheid der Wetten bemerken. Dra co, een braaf Archont, bekleedde, omtrent het Jaar DCXXIV vóór christus, de uitfteekende waardigheid van Wetgeever; doch zyn ftrenge aart deedt hem tot zeer verregaande hardheid in zyne Wetten overflaan. Hy ftelde doodftraffen op alle misdaaden, zonder onderfcheid, en gaf hier van deeze rede, dat kleine misdaaden hem des doods waardig fcheenen, en het hem onmogelyk was, voor zwaarder Overtreedingen, eene andere ftraffe te vinden. Eene ongerymde en wreede grondregel, ekenaartig gefchikt, om, onder q 3 het DE GRIEKEN. Het Jaar 624 VÓÓr CHRISTUS. DRACO,Wetgeever. Verbaazend ftreng.  DE GRIEKEN. Verdeeldheden cnder de Burgers, ë 246 ALGEMEENE het voorgecven van de Ondeugd te verbannen, de Maatfchappy het onderst boven te keeren. Iemand het leeven te beneemen, hieldt hy voor zo groot een misdryf, dat by, om 'er een diepgaander afkeer van in te boezemen, last gaf, om, zelf tegen onbezielde dingen, het regt zynen gang te laaten gaan, als zy, by toeval, iemands dood hadden veroorzaakt. Een Standbeeld, by voorbeeld, 't geen, nederftortende, een Mensch verplet hadt, werd gebannen, en her houden daar van maakte iem nd in Attica ftrafwaardig. Zulk flag van Wetten, die het belachlyke ten doel ftaan, ftrekken veel eer om de Wetgeeving wanagting, dan luister en kragt by te zetten. De Wetten van dra co, met bloed gefchreeven, naar 't zeggen der Ouden, vernietigden zichzelve, om dat ze onuitvoerlyk waren. Dit ondraaglyk dwangjuk eens afgefchud zynde, gingen de Atheners, hunnen aart volgende, van het uiterfte der ftiptfte bepaalinotot dat der verregaandste ongebondenheid'! Allen wilden zy de gedaante van dit Gemee" nebest veranderd, en elk hetzelve op den leest zyner zinnelykbeid en belangen gefchoeid hebben. De arme Bewoonders van het bergagtige gedeelte verklaarden zich voor eene volkomene Volksregeering; de ryker Ingezetenen van de laa^ere Landen, voorZiende, dat het beftuur dan in hunne handen zou vallen, ftonden de Regeering van weinigen voor, cn zy, die de Kusten bewoonden , wilden eene gemengde Regeeringsvorm, als meest ten algemenen welzyn ftrekkende, St>  GESCHIEDENIS. 247 Solon hadt de eer, om het vertrouwen van deeze drie partyen te winnen, en, in zulk een hachlyk tydsgewricht, tot Wetgeever gekoozen te worden. Solon, uitfteekend door zyne geboorte, onderweezen door zyne Reizen, en bovenal verlicht door de Wysbegeerte, welke men toen op de Staatkunde toepastte; diepdenkend van geest, beminnelyk van aart, een burger hart in den boezem draagende: door het weigeren van de Koninglyke Waardigheid duidelyk betoond , zou, buiten twyfel, alleruitmuntendfte Wetten hebben kunnen vastzeilen, indien hy zyne inzigten en kundigheden opgevolgd hadt, zonder zich te laaten wegfleepen door den heerfchenden invloed van het Volkschara&er. Om aan alle de partyen te gelyk genoegen te geeven, willigde hy veel in, en liet den wortel der kwaaien onaangeroerd. Zyne Wetten waren, gelyk hy zelve verklaarde, niet de beste die gegeeven konden worden; maar de beste, die de Atheners konden ontvangen. De Atheners nu onbekwaam zynde voor een goed Staacsbeftuur, moet. het gebreklyk ingevoerde den Wetgeever niet ten laste gelegd worden. De Oppermagt werd het Volk in handen gefield, en de bediening van het Overheidsampt den voornaamflen opgedraagen. Geene fchikking, in de daad, kon verftandiger weezen , indien de agtbaarheid der Overheden groot genoeg ware om het Volk te breidelen , en de magt van 't zelve op te weegen; doch het gebrek aan dit evenwigt kon niet anders dan verderflyk zyn. ■— Schoon Q 4 de DE GRIEKEN. Vóór CHRISTUS 594. Sor,oN,Wetgeever. Hy wil Je alle de party¬ gen geeven. Gedaante regeering.  DE GRIEKEN. Vier Rangen vanBurgers. Het Gemeene Volk mees . der Raadplegingen en Wetten. DeRaad van solon te talryk en te zwak. 248 ALGEMEENE de ryke Burgers, of die van eenen Middelbaaren Staat, drie Rangen uitmaakten, en de Armen maar één; waren deeze laatstgemelden, als verre de talrykfte, volgens de inrigting des Wetgeevers, de befchikkers over de aangelegenfte zaaken. Het Gemeenebest was overgeleverd aan eene onrustige, oproerige en blinde menigte. In de openbaare, algemeene, en byzondere Vergaderingen, hadt elk het Stemregt over Vrede en Oorlog, over de Schattingen , en alles wat rechtitreeks het Vaderland betrof. Van het oordeel des Raads kon men zich op dat des Volks beroepen. Solon ftelde zyne Wetten, in duistere bewoordingen, voor, ten einde deeze beroepingen dikmaals zouden plaats vinden. Dus leverden de Wetten, die alle even eenvoudig en klaar behoorden te weezen, de algemeene regelmaat des Burgerlyken leevens uitmaakende, fteeds ftofTe van gefchil op: en de vierde Burgerrang, de drie andere overkraaijende, kreeg de ma°t in handen om te beflisfcn, 't geen dezelve geheel niet toekwam. Wy zullen zien, hoe dit den Staat dikwyls in de deerlykfte rampen inwikkelde. Van den anderen kant kon de Raad, door solon aangefteld, beflaande uit vier honderd Perfoonen, (honderd uit eiken Stam (*),) en vervolgens met nog twee honderd vermeer- C*) Cecrops hadt het Volk van Athene in vier stammen verdeeld; dit moet men niet verwarren met de Rangen van solon. Het getal der Stammen rermeerderde tot tien.  GESCHIEDENIS. 249 meerderd, niet veel tot weering van dit kwaad helpen: want, behalven dat deeze te talryk was, om met wysheid te overleggen, hadt dezelve te weinig magts, ter bedwang van de menigte. De gewoone vergaderingen des Volks werden bykans om de acht dagen gehouden,-en elk Burger, die den ouderdom van vyftig jaaren bereikt hadt, mogt 'er eene Redenvoering doen. De bekwaamheden van een oproerig of omgekogt Redenaar waren ligt in ftaat om de wel doordagtfte zaak der Raadsheeren, die alleen de ftukken eenvoudig voorftelden, te verydelen. 'Er moest een geduurige ftryd weezen tusfehen het Hoofd en de Leden, en bygevolge fchroomlyke wanordes in het geheele lichaam. Ik ftaa verwonderd, fprak anacharsis, de Scyth, tegen solon, dat by u de Wyzen alleen het regt hebben om te overleggen, en dat het regt, om te beflisfen, den Zotten wordt toegeftaan. De ondervinding toonde de juistheid der aanmerkinge van anacharsts. Het eenig middel, ter voorkoming van deeze zwaarigheid, was het weder in luister brengen van den Areopagus , bykans geheel vernietigd door draco, die het Geregtshof der Epheten in plaats gefteld hadt. Solon zette den Areopagus den ouden glans by, gaf aan deezen Raad het toevoorzicht der openbaare zaaken en van de Opvoeding der Jeugd: een onderwerp van zo veel belangs, en in onze dagen zo jammerlyk verwaarloosd. Hy deedt dit van ouds zo aanzienlyk Geregtshof beftaan uit leden, die voorheen q 5 het DE GRIEKEN. Solon hcrftelt den Areopagus,cnvermeerdert het gezag van dat Geregtshof.  DE GRIEKEN. Byzondere Wetten jegens de Schuldenaars,de Befchuldigingen, de Oproeren en de UiterfteWillen. 250 ALGEMEENE het Ampt van Archonten bekleed hadden. Deeze verandering kon niet dan voordeelig voor den Staat weezen; maar de Areopagus zelve, fchoon diep geëerbiedigd, leverde geen genoegzaam fterke borstweering op, tegen de ongeregeldheden des Volks: eene toomlooze menigte, over alles befchikkende, leent geen oor aan de Wyzen , wanneer de drift dezelve vervoert en aan 't hollen helpt. Over 't algemeen vermogten de byzondere Wetten van solon meer, dan de Regeeringswyze, door hem ingefteld: zy moesten ernftig beoefend worden door allen, die de beginzels van de Burgerlyke Maatfchappy zoeken te kennen. Ik zal 'er eenige ophaalen, met welker overlegging ons verftand zich, op eene nutte wyze, kan bezig houden. — Naa alle de Wetten van dra co, behalven die tegen den doodflag, te hebben afgefchaft, bedwong hy de ftrengheid der fchuldeifcheren, en verboodt het gevangen zetten wegens fchulden: ('t geen, volgens de aanmerking van montesquieu, niet moet uitgeftrekt worden tot de fchulden, uit den Koophandel voortkomende, hier by zou het algemeen belang te veel geleeden* hebben.) Men voegt 'er by, dat hy de fchulden vernietigde, om dus de Armen te gemaklyker uit elende te redden, en van verdrukking te bevryden. —- Om den yver, ten voordeele van alle leden van den Staat op te wakkeren, gaf hy bevel, dat ieder, Burger den geenen, die eenen ander verongelykte, in regten kon betrekken. Hy belastte, dat, in  GESCHIEDENIS. 251 in gevalle van oproer en tweedragt, waar men tot daadlykheden kwam, elk Burger party moest kiezen: dewyl de verltandigften, ongetwyfeld, zich aan de goede zyde zouden vervoegen, cn ook het bekwaamfte zouden weezen om de zaak by te leggen. — Volgens zyne inftelling kon iemand, geene Kinders hebbende, zyne goederen nalaaten aan wien het hem behaagde: (de Uiterfte Willen waren tot nog onbekend, de goederen gingen over tot den naasten Erfgenaam, en bleeven in de Familiën , 't welk een voordeel was.) — Hy geboodt, dat een Man, wegens luiheid, aangeklaagd, naa de derde befchuldiging eerloos zou verklaard worden, en dat de Areopagus zou toezien op de middelen , waar door elk een kon beftaan : (de Egyptenaars hebben deeze Wet aan de hand gegeeven, van welke de tegenwoordige Volken zich met voordeel zouden kunnen bedienen.) — Dat een Zoon, die dwaaslyk en brooddronken de goederen zyner Ouderen doorbragt, of hun weigerde te onderfteunen, desgelyks voor eerloos zou gaan ; doch dat de Vader, hem geene kostwinning hebbende laaten leeren, de Zoon ontilagen was van hem te onderhouden, en ook ontheeven van de evcngemelde ftraffe: (hier door vonden en Ouders en Kinders zich gelykerhand verbonden, om aan de oogmerken der Maatfchappye en der Natuure te voldoen.) — Dac eene Vrouwe haaren Man geen ander Hmvelyksgoed zou aanbrengen, dan drie Tabbaarden en eenig Huisraad van geringe waarde: (de Huwelyksgaven, min noodzaak- lyk DE GRIEKEN. Tegen de luiheidjflegte Kinderen en Ouderen. Omtrent Huwelyks- goederen.  DE GRIEKEN. Omtrent goede Zeden gedoodde Burgers, Verminkten , enz. Wet, de Aanklaagers betreffende. De Vonnisfen,doorden : Areopagus overgezien. 252 ALGEMEENE lyk in Gemeenebesten, konden van de Echtverbintenisfen eene foort van zeer gevaarlyken handel maaken; en anderzins het goed der Gezinnen in al te kleine deelen lplitzen.) — Dat een Burger, die zich met flegte Vrouwen ophieldt, uitgeflooten zou weezen van het regt, om , in de openbaare Vergaderingen, Redenvoeringen te doen, als zich, door zyn gedrag, het vertrouwen des Volks onwaardig maakende. — Dat een Archont, aan dronkenfchap fcbuldig, met den dood zou geftraft worden: (zo weezenlyk een ftuk is de maatigheid in een Overheidsperfoon.) — Dat de Kinders, wier Ouders, voor 't Vaderland vegtende, gefneuveld waren, tot den ouderdom van twintig jaaren, op kosten van den Staat, zouden worden opgevoed: (dit was een kragtig middel om de dapperheid op te wekken en Jeevende te houden,gelyk de eerloosverklaaring, aan den anderen kant, eene zeer nutte ftraffe was tegen de blooheid. Pisistratus beval, eenigen tyd daar naa, dat de Krygslieden, in den Oorlog verminkt, hun Jeevensonderhoud van den Staat zouden ontvangen.) De Aanklaager, die het vyfde deel der [remmen niet voor zich hadt, was gehouden eene zeer groote vergoeding te doen. „ S o„ lon", fchryft de beroemde montes^uieu, ,, wist het misbruik, 't geen het „ Volk van de magt, aan 't zelve verleend, „ zou hebben kunnen maaken, in 'toordee„ len over misdaaden, wel voor te komen : , hy wilde dat de Areopagus het ftuk zou , overzien; en indien dit Gerigtshof den be- „ fchul-  GESCHIEDENIS. 253 „ fchuldigden aanmerkte, als ten onregte „ vrygefprooken, befchuldigde het hem, „ op nieuw, voor het Volk; indien het „ hem onregtmaatig veroordeeld vondt, ftel„ de het de volvoering van het vonnis uit, „ en geboodt, de zaak opnieuw te onder,, zoeken: eene verwonderenswaardige Wet, „ welke het Volk onderwierp aan de beftraf„ fing der Overheid, by 't zelve hoogst ge„ agt, en aan zyne eigene (*). Waarom begingen dan de Atheners zo veele fchreeuwende onregtvaardigheden ? Zeer bekend, in de Griekfche Gefchiedenis, is het Oflracismus (f), waar door Mannen van naam, verdagt geworden zynde, voor den tyd van tien jaaren, gebannen werden. Dit was geene ontëerende ftraffe; maar eene voorzorge om den argwaan des Volks ^te verdry ven. Zes duizend ftemmen waren 'er noodig, tegen den geenen die dus werd aangeklaagd. Het getal der Burgeren beliep, ten hoogften genomen, twintig duizend; een Man, van een vlekloos characW, fcheen dus genoeg verzekerd tegen deeze ballingfchap. Nogthans zegenpraalde de ondankbaarheid, de nyd, en de zamenfpanning, zomtyds over de Deugd zelve. De tyd van deeze inftelling en de infteller zyn beide onhe¬ il) Efprit des Loix, Lib. VI. Cap. V. (f) Deeze handelwyze ontleent dien naam van het woord Oftracon, (een Tegel,) om dat in 't eerst de naamen der Mannen, die op deeze wyze gebannen werden, op ftukken van Tegels, of gebrooken Aarden potten, werden gefchreeven. DE GRIEKEN. Het Oflrecismus.  DE GRIEKEN. Wetten op de Verteering- Vreemdelingen van het Staats, beftuur uitgeflooten. Gedagten van anacharsis en solon, over «te Wetten. 254 -ALGEMEENE bekend. Eenige fchryven dezelve aan theseus toe; anderen oordeelen ze laater dan de dagen van s 0 l o ar. Deeze zelfde handel-' wyze hadt, onder andere naamen, plaats in verfcheide Volksregeeringen; doch veroor. zaakte niets dan kwaad \ om dat ze door geene goede Wetten bepaald was. Om ons tot geene breede opgave van een grooter aantal byzonderheden in te laaten, moeten wy nog aanmerken, dat de Wetgeever van Athene paaien fïelde aan de verteering der Vrouwen, aan de Begraafniskosten , en die van Godsdienstplegtigheden : twee voorwerpen, welke, meer of min, naar gelange van de gefteltenisfe en de rykdommen van eenen Staat, het algemeen welweezen betreffen. — Vreemdelingen werden in Athene toegelaaten; maar van het Staatsbeftuur uitgeflooten. Eene Wet veroordeelde den Vreemdeling, die zich in de Volksvergaderingen liet vinden, ter doodftraffe. Het is zeker, dat solon het groot oogmerk der Wetgeeving, de rust en het geluk der Burgeren, niet bereikte: ondertusfchen kende hy 'er de waare beginzels van. Wy kunnen des oordeelen uit het volgende onderhoud. Anach ars is fprak eens met hem, over de- nutloosheid der Wetten, en vergeleek ze by fpinnewebben, waarin de zwakken en geringen gevangen werden; doch die de magtigen en ryken, zonder moeite, verbreeken. De Menfchen, antwoordde solon, komen de gemaakte voorwaarden en de aangegaane verbintenisfen na3 wanneer zy geen be-  GESCHIEDENIS. 255 belang hebben, om het gegeevene woord te /dienden; even zo zal het met myne Wetten gaan; ik fchik ze dermaate naar het belang der Burgeren , dat zy allen zullen bemerken, hoe het veel beter is, die op te volgen, dan te overtreeden. — Kan men, 't zy in de Staat-, 't zy in deZedekunde, iets beters bedenken, om de Menfchen tot hunnen Pligt te verbinden, dan door hun Pligt tot hun Belang te maaken? En moesten zy het niet vinden in een welgeregeld Staatsbeftuur, waarin alles betrekking heeft op 't algemeene welweezen, en waarin het geluk van elk lid, hoofd voor hoofd, altoos verbonden is met het algemeen geluk? Indien, derhalven, de uitflag niet beantwoordde aan de hoope deezes Wetgeevers, het was, om dat het Staatsbeftuur en de Wetten, door hem vastgefteld, met het weezenlyk belang der Atheneren niet overéénftemden. Anacharsis hadt ongelyk in te beweeren, dat de Wetten altoos kragtloos zyn voor een gedeelte van het lichaam van den Staat. Solon beging misfchien den misflag, van aan zyne Wetten geen genoeg klems, ter beteugeling van 't Gemeen, te geeven. Doch wy moeten bekennen, de Atheners waren zeer ongemaklyk te regeeren. Wie weet of deeze nieuwe Wetten, met de daad, de beste niet waren , welke zy .wilden ontvangen ? Vóór den dood deezes wydberoemden Wetgeevers, viel dit wuft, ongeftadig en onvoldoenbaar Volk hem lastig. Eiken dag floegen zy solon veranderingen voor. Hier in kreeg hy dusdanig eenen tegenzin, dat DB GRIEKEN. Soi.on verlaat Athene.  DE GRIEKEN. Keert weder. Eerzugt van pisistratus. Hy maakte zich meester van de Regeering. Het einde van solon. 256 ALGEMEENE hy befloot zyn Vaderland te verlaaten; men ftondt hem toe, voor tien jaaren, zich buiten 's Lands te begeeven. De nieuwe reistochten vermeerderden den fchat zyner kundigheden, terwyl men, ftaande zyn afweezen, op eene Staatsomwenteling bedagt, en daar mede werklyk bezig was. — Hy keert weder. Het kwaad was onherftelbaar. P1sistratus, zyn Bloedverwant, een ryk, edelmoedig, gemeenzaam Man, die de kunst bezat om zyne Medeburgers, door fchitterende hoedanigheden, de oogen te verblinden, en, door bedrieglyke gunstbetooningen, te winnen, dong heimlyk na de Oppcrmagt. Solon, de inzigten van deezen Man doorgrond hebbende, verklaarde hem rondborftig: Uitgenomen uwe Heerschzugt, zyt gy de beste de?- Atheneren. Doorgaans verandert de Heerschzugt de Deugden in Gebreken. Pisistratus werd een fchurk, om ten top des bewinds te komen. Hy bragt zichzelven eene wonde toe, verfcheen bebloed,in 't openbaar, en riep om 's Volks befcherming; als of de Vyanden des Volks het op zyn leeven hadden toegelegd. Een zyner Medepligtigen verzogt terftond een Lyfwagt voor de beveiliging eens zo dierbaaren Burgers. Deeze werd hem toegeftaan; en pisistratus bediende 'er zich van om het Kafteel te vermeesteren, en zich in de heerfchappy te bevestigen. Solon wendde vergeeffche poogingen aan, om de liefde tot de Vryheid weder in de harten te ontfteeken. Aan eenen Afgezondenen van den Overweldiger, met de vraa-  GESCHIEDENIS. 257 vraage: Wat hem zo veel Jloutheids inboezemde ? gaf hy dit rustig antwoord: myne ouderdom. — In 't einde moede van zulk een aandoenlyk en hartroerend tooncel der verdrukte Vryheid langer te aanfchouwen , verliet hy Athene voor altoos. Hy ftierf in eenen hoogen ouderdom. Door alle tyden heeft men hem met de verheevenfte loffpraaken vereerd. De edele leerzugt bleef hem tot het graf by. Ik bereik, fprak hy, hooge jaaren, dagelyks nog veele dingen kerende. Eenige Minnezangen, in zyne jeugd gedicht, hebben zyn roem en agting als een wys Man, door zo veele daaden en deugden verworven, niet verdonkerd. Een Tyran, (de Ouden gaven deezen naam aan alle Vorften, die, door overweldiging, heerschten, en dikwyls aan wettige Koningen ,) een Tyran kon niet gerust leeven, in eene Stad, zo vol van oproerigen. Pisistratus, hoe zagtaartig, hoe inneemend, vondt zich welhaast genoodzaakt te vlugten. Hy werd, door een der voornaamfte Eedgenooten, megacles, herfteld, op voorwaarde, dat hy diens Dogter zou ten Huwelyk neemen. Volgens het verhaal van herodotus, klom eene Vrouwe, van eene groote geftalte en fchoone gedaante, als minerva opgefchikt, op een wagen, geleidde pisistratus in Athene, en maakte dat de Burgers hem, met open armen, ontvingen, als een, hun door minerva zelve weder t'huis gebragt. 's Volks bygeloof verfchaft den bedriegeren zeldzaame middelen. Ondertusfchen was de wederI. deel. R ver- DE GRIEKEN. Pisistratus uitgedreeven en herfteld.  DE GRIEKEN. Hy bedient zich van den Landbouw, om het maaken van zamenrpanningen voor ta komen. 258 ALGEMEENE verkreegene regeering van geen langen duur, op nieuw ontftonden 'er verdeeldheden. Prsistratus vertrok weder; hy bleef twaalf jaaren in ballingfchap, en herkreeg zyne magt door eene krygslist. Toen voerde hy een beter ftelzel van Staatsbeftuur in. In ftede van de Bewoonders des Lands na de Stad te lokken, gelyk de beroemde theseus gedaan hadt, fchikte hy ze voorzichtig tot het behartigen van den Landbouw, 't Zy hy hier toe gezag of overreeding gebruikte , hy trok des groote voordeelen. Men liet af, op de openbaare plaatzen, in menigte zamen te rotten, en daar zamenfpanningen te maaken: de Landbouw hieldt woelige en onrustige Menfchen bezig, en wendde hun af van alle andere voorwerpen; zy waren min op ftaatszaaken, dan op het wél flaagen van hunnen akker-arbeid, bedagt: nog onaangeroerde landeryen werden ontgonnen, en de reeds bebouwde verbeterd. Pisistratus liet zich Tienden betaalen, ter goedmaakinge van de Staatskosten. Dit ging niet zonder morren toe; maar zyne infchiklykheid verzagtte de moeilykheid van het opbrengen der fchattinge, en de Landbouwers genooten de vrugten des Vredes. — Hy begunftigde de Kunften en Weetenfchappen; een ander middel, om het Volk leerzaam te maaken. Hy maakte de Dichtwerken van homerus, by de Atheners, bekend; hy ftigtte heerlyke Gebouwen, en lag de grondflagen des Tempels van jupiter olympius. Met één woord, hy leerde de Vorften de kunst van regeeren, en, fchoon een  GESCHIEDENIS. 259 een Overweldiger, deedt hy een juk, welks draagen ter bevordering van 't gemeene welweezen fcheen te ftrekken, beminnen. Hipparchus en hippias, zyne twee Zoons, bekleedden met hun beiden de plaats des Opperbewinds. De eerfte hadt alle de verdicnften zyns Vaders, en werd, desniettegenftaande, afgemaakt door aristogiton en harmodius, zyne perfoonlyke vyanden. De tweede, natuurlyk zagt van aart, door deezen moord, en het gevaar waar aanhy was blootgefteld geweest, in toorn ontftooken, maakte zich gehaat, door te groote geftrengheid. Aristogiton, op de pynbank gebragt, noemde, in ftede van zyne medeverwanten, verfcheide vrienden van hippias; die hy terftond liet dooden , en, ze alle genoemd hebbende, befloot hy deeze bekentenis met dit fchimpend zeggen: Nu ken ik 'er geen meer 3 die den dood waardig zyn, dan gy zelf. — Eene Vrouwe, leëna geheeten, onderging de zelfde ondervraagingen, met bygevoegde pynigingen, om haar de waarheid af te perfen; en vreezende, dat de pyn haar den regten naam uit den mond zou haaien, beet zy haar tong met de tanden af. Deeze wreedheden wakkerden den geest van Gemeenebestgezindheid weder op. De Dwingland werd verdreeven, en de Volksregeering herfteld. Wy zullen zien, dat de Romeinfche Vryheid, uit eene foortgelyke oorzaak, voortkwam. De Spartaanen hadden eertyds de Atheners bygeftaan tegen de Pifistratiden. OndertusR 2 fchen DE GRIEKEN. Vóór CHRISTUS 514. Kinders van PISISTRA • TUS. De Volksregeering heriteld. Sparta kant zich tegen de Vryheid van Aihen*.  i6o A L GE M E E N E DE GRIEKEN. Onderfcheid van Sparta en Athene. Be Bezigheden. fchen leenden zy welhaast hunne wapens,om hun nieuwe Meesters te geeven, en zelfs om hippias op den Throon te herftellen. Dergelyk een gedrag kan niet wel overééngebragt worden met de zo hooggeroemde Deugd der Spartaanen; maar de eerzugt, om het meeste in de zaaken van Griekenland te zeggen te hebben, was het heerfchend zwak deezes Volks. Zy werden nayverig over de magt der Atheners,en begonden te vreezen, dat de Vryheid hunne agting en vermogen zou doen aangroeien; zy wilden geene mededingers dulden. Dit fleepte de jammerlykfte gevolgen naa zich. — Laat ons, eer wy deeze twee Gemeenebesten tegen Afie zien kampen, een oogenblik het 'oog vestigen op het verfchil van hun charaéler, en de vorderingen van 's Menfchen geest, onder de Grieken. Lycurgus en solon, geheel verfchillende Stelzels gevolgd hebbende, 't zy om dat zy onderfcheide denkbeelden hadden, of veelmeer, om dat de aart hunner Burgeren niet gefchikt was tot het ontvangen der zelfde Wetten, moesten Sparta en Athene, onvermydclyk wyd en breed van elkander verfchillen. — Het eene Gemeenebest gaf zich geheel over aan den Kryg; geen Burger kon iets anders bedoelen, of eenige bezigheid, buiten den Oorlog, zoeken; men moest een Held weczen, of zyn Vaderland verzaaken; het andere floot niets buiten, liet alle Kunften en Weetenfchappen toe. Elk Athener moest, des noods zynde, een Krygsman weczen; maar kon anderzins doen wat • hy  GESCHIEDENIS. 2Ör hy wilde, mits hy maar iets deedt. — Hier verbrak eene geftrenge armoede alle de beweegraderen van gierigheid en baatzugt, de hartstogten hadden niets, 't geen dezelve in beweeging hielp en hieldt, dan de zugt tot Roem en het algemeene Welzyn : daar moedigde het vooruitzicht op rykdommen , den vlyt, den koophandel, en de bekwaamheden aan, en verdeelde het hart tusfchen het belang van den Staat en het eigenbelang. — Hier gewende men, van de wiege af, hebbelyk, eene volflaagene gehoorzaamheid betoonen, zy bragten het leeven in geduurige onderwerping door; de Overheden en Veldheeren werden, op een' wenk, gehoorzaamd: daar verdroeg men noode onderwerping en bedwang, en beminde de toomlooze losbandigheid, onder den naam van vryheid; men gaf zich over aan zyne grilligheden , en braveerde zomwylen Wetten en Overheden; dewyl derzelver zwak gezag ten fpeelbal kon worden van een Volksvergadering. De verregaande geftrengheid der Spartaanen, door de opvoeding eene tweede Natuur geworden, verfterkte een Staatsbeftuur , gegrond op de Zeden; en de kragt der Wetten hielde het zelve, op hunne beurt, flaande, tegen de neigingen der Menschlykheid. De Zeden der Atheners, verwyfd door eene verflingerdheid op vermaaken, vlottende door de ongeftadigheid der grondbeginzelen, konden niet verbeterd worden door een verkeerd Staatsbeftuur; dit moest de ondeugden en misflagen doen vermenigvuldiR 3 §en- DE GRIEKEN. De middelen van beftaan. De gehoorzaamheidaan de Wetten. Zeden, ten opzigte van het Staatsbeftuur.  BE GRIEKEN. De Atheners behandelden hunne Slaaven alsMenfchen. 0 262 ALGEMEENE gen. De fiere, ftrenge en heerschzugtige Spartaan zal altoos de Wet willen ftellen, en dikwyls tot onregtvaardigheid en wreedheid overflaan; een geregeld Stelzel van Staatkunde volgende. De dappere, grootmoedige, vernuftige, nyvere, zagtaartige en befchaafde, maar tevens trotfche, beuzelagtige, onftandvastige Athener, zal heerlyke daaden uitvoeren, en eene menigte van groote misflagen begaan, die den ondergang zyns Vaderlands naa zich fieepen. Deeze vergelyking kan tot verklaaring der Gebeurtenisfen dienen. Het verfchil van het charafter deezer twee Volken vertoont zich klaar genoeg in de onderfcheide behandeling hunner Slaaven. In vergelyking met de Helooten, waren de Slaaven , te Athene, de gelukkigfte Menfchen. Ingevalle van mishandeling, konden zy hunne Heeren voor den Regter roepen: het werd hun vergund eigen grond te hebben, en zich vry te koopen, wanneer zy hier toe gelds genoeg verzameld hadden: niét zelden werden zy, ter belooninge van trouwe dienften, vry gelaaten; ook zomtyds uit zuivere edelmoedigheid, wanneer zy zich befchermers koozen, die hunne belangen behartigden. Zo zeer de Helooten, met het hoogfte regt, eenen afkeer hadden van de Spartaanen , zo zeer moesten de Slaaven der Atheners zich aan hunne Heeren gehouden en verpligt agten, indien het anders mogelyk is de Slaaverny eenigzins beminnelyk te maaken. Deeze Menschlykheid, welke zich tot de Bees-  GESCHIEDENIS. 2Ó3 Beesten uitflrekte, ontftondt, buiten twyfel , grootendeels uit de beoefening der verftandige vermogens. De fmaak voor de ] fraaye letteren, zo gefchikt om de Zeden te t verzagten, vertoonde zich in Attica. Ten tyde van solon vondtTHESPis het Toneel- 1 fpel uit; en, fchoon die Wetgeever hem be- 1 ;ftrafte, om dat hy, in 't openbaar, voor zo groot eene menigte, onwaarheden vertelde , kan de Schouwburg, wel ingerigt, en behoorlyk beftuurd, een bron van onderwys en vermaak weezen. Pisistratus verrykte Athene met eene openbaare Boekery. Zyn Zoon hipparchus hadt den Dichter simonides by zich ten Hove; en trok anacreon, wiens cierlyke kragt van zeggen, tot nog, den geest bekoort, derwaards. ArCHILOCHUS , STESICHO- rus, alceus en sappho hadden reeds de Lierzangen in gebruik gebragt. De oude Griekfche Volkplantingen beroemen zich ten Vaderland aan wydvermaarde Schryvers geit-rekt te hebben. Niets is gunltiger voor het vernuft en de vrugtcn van den geest,dan de rust en het geluk, 't welk de Grieken langen tyd genooten. Zo ras de koesterende ftraalen der Letterkunde, en van goeden fmaak, doorbraken, bragten ze eene allergelukkiglte uitwerking te wege op welgefchikte Verflanden. Nieuwe denkbeelden werden 'er in menigte gebooren, men zogt het fchoone en het waare; men poogde vordering in kennis te maaken, en gevoelde de noodzaaklykheid van het beoefenen des verftands. Gelukkig floegen de R 4 edel- DE 3RIEKEPJ. )e Letteren eginnen te loeijen. Iet Toneelpel. )penbaare 3ockery. dichters ten rïove. De Wysbejeerte lag zich eerst ap de Zede«ïStaatkunie toe.  DE GRIEKEN. Een onder houdderOu de Wyze 11. Starrekunde. Verdeeling van het Jaar, 264 ALGEMEENE edelfte puikverftanden eerst het oog op de weezenlykfte ftukken, de Zede-en Staatkunde. Het was zeer natuurlyk, dat bevlytigende Verflanden, in een vry Land, zich terftond bezig hielden met het geen tot geluk van den Mensch en van den Burgerftaat kon ftrekken. Plutarchus geeft ons een onderhoud op der oude Wyzen, bezig met het behandelen van 't gewigtig Vraagftuk, welk Staatsbeftuur het beste is? Solon antwoordde, dat, waarin het ongelyk, één byzonder lid aangedaan, alle Burgers raakt; ui as, dat, waar de Wet de plaats des Konings bekleedt; r hales, dat, waar de Ingezetenen noch te ryk, noch te arm zyn ; anacharsis, dat, waar de Deugd geëerd, de Ondeugd gehaat wordt; pittacus, dat, waarin de braaven altoos, en de Jlegten nooit de Ampten verkrygen ; c l e 0b u l u s, dat, waar de Burgers meer de Schande , dan de Wet vreezen,- chilon, dat, waar de Wetten gehoord worden en gezag hebben, maar de Redenaars niet; periander, Beheerfchervan Corinthe, hun Gastheer, befloot, ten voordeele van dat Staatsbeftuur, 't welk de Regeering der Besten het naast komt, en het gezag in de handen fielt van een klein getal deugdzaame Mannen. Dit onderhoud, fchoon waarfchynlyk een verdicht ftuk, toont ons, op welke onderwerpen de geest der Wysgeeren zich vestigde, eer zy hairklooveryen boven weezenlyke zaaken koozen. Ondertusfchen heeft t hal es, van Milefie, in lönie oorfpronglyk, die aan 't hoofd der  GESCHIEDENIS. *6s der zeven Griekfche Wyzen praalt, zich ook beroemd gemaakt door de befpiegelende J Wysbegeerte, waar van wy elders zullen t fpreeken. Hy was een Starrekundige, en a solon overtrof hem in die Weetenfchap, by de Grieken nog weinig beoefend. Thal e s verdeelde het Jaar in twaalf Maanden, elke Maand van dertig Dagen; zyne misvatting bemerkende, verbeterde hy die door eene andere misvatting, ten einde van elke twee Jaaren, eene geheele fchrikkelmaand van dertig Dagen Hellende. Solon verbeterde het Jaar van thales, en maakte het tot een volkomen Maanjaar van drie honderd vier-en vyftig Dagen, en laschte 'er, om de twee Jaaren, drie-en twintig Dagen in, om het te doen zamenftemmen met het Zonnejaar (*). Dit was reeds veel voor Griekenland: dewyl men daar alleen de verdeeling van de Week in zeven Dagen kende. De Egyptenaars en Phe~ niciërs waren, vóór Eeuwen, hier in veel wyzer. Nu begonnen ook de fchoone Kunften zich te volmaaken. Men hadt de twee eerfte Bouwordes uitgevonden, de Dorifche en de Jonifche. De bekwaamheden bereidden zich eenigermaate tot de Eeuwen van pericles en philippus. — Corinthe gaf een voorbeeld van Zeehandel, en voegde den Rykdom en Pragt by (*) Zie de la lande, Stemkunde. I. Deel, l. Stuk. bl. 136, enz. R 5 de /rieken.' oor THAes en door 3LON.  DE GRIEKEN. TWEE- 266 ALGEMEENE by de Vryheid. Eindelyk bereikte Griekenland het tydperk van een beftendigen en ichitterenden roem, die, in 't eerfte, de vrugt was der wapenen, en van de Liefde tot het Vaderland; en vervolgens van een Verftand, afgerigt en gefleepen op allerlei onderwerpen.  GESCHIEDENIS. z6? TWEEDE BOEK. geschiedenis van griekenland; van den oorlog tegen de persen, tot aan het staatsbestuur van pericles. EERSTE HOOFDSTUK. Van de beginzelen des Oorlogs tegen de Perfen. Miltiades, Overwinnaar in den Marathonfchen Veldflag. Daar de Oorlog verfchriklyk in zichzelven is: dewyl die aan ons oog niets oplevert , dan Menfchen, door Menfchen gedood, en puinhoopen, geverfd met Menfchenbloed; geeft dezelve gelegenheid tot het verrigten van verheevene en grootmoedige bedryven, wanneer die ondernomen en gevoerd wordt tot verdeediging van 't Vaderland, door Burgers, die, by heldendapperheid, tugt en krygskunde voegen. Gevaaren te tarten; den dood te veragten; door kragt van vernuft en moed de kleinheid van 't aantal der Manfchap te vergoeden; van de geringfte voordeelen zich te bedienen; de grootfte rampen te herftellen; vyanden, bykans DE GRIEKEN. Algemeen denkbeeld vandenOorlog , tegen de Perfen gevoerd.  DE GRIEKEN. Oorzaaken van deezen Oorlog. Vóór CHRISTUS 501. Alliene verklaart zich voor de Ibniërs , tegen DARIUS. 268 ALGEMEENE kans van dc overwinning verzekerd , te onder te brengen; het leeven en de vryheid der Leden van den Staat te bewaaren; door bewcezene dienften eenen altoosduurenden dank, en eenen onfterflyken naam te verwerven ; dit kan eenigermaate de verfchriklykheden, onaffcheidelyk aan alle bloedige Veldtochten verknogt, vergoeden. De Oorlog, der Grieken tegen de Perfen is, door het heerlykst vertoon, een alleraangelegenst voorwerp onzer befchouwinge. Wy hebben het wyduitgeftrekte Ryk van cyrus, in de handen van darius, den Zoon van HYSTASPEs,gelaaten (*), wiens eerzugt, binnen de paaien van Afie te nauw beklemd, zich uitbreidde om nieuwe bemagtigingen te verkrygen. Wraak, gevoegd by deeze onverzaadelyke drift, boezemde hem het ontwerp in om Griekenland te onder te brengen. De löniërs, tegen hem opgeftaan zynde, verzogten de hulp der Grieken in Europa. Cleomenes, Koning van Sparta, befchermer van den Tyran hippias, uit Athene verdreeven, weigerde de löniërs te helpen. Athene, veel edelmoediger, ftondt hun twintig Schepen toe. Dit Gemeenebest was verbitterd tegen de Perfen: dewyl zy hippias ontvangen hadden, en weder op den Throon wilden herftellen. De aandrift ter Vryheid was toen op het hoogst gaande. Dit Volk, kwynende onder de Pi- • O Zie boven, Gefchiedenis dér Perfen,11. Hoofdft. op 't einde.  GESCHIEDENIS. 269 Pifistratiden , ademde niets dan heldenmoed, na dat het deeze ketens verbrooken ' hadt. De Iönie'r.s toogcn na Lydie, verbrandden r Sardis, en dagten zich bevryd; maar da- \ rius wreekte zich welhaast door het ver- y delgen van Miletus. Hy deedt Tónie, en de r' omgelegene Eilanden, tot gehoorzaamheid wederkcercn. Hy vaardigde Gezanten af na Griekenland, om Aarde en Water te eifchen , dat is, die ten teken van onderwerping hem aan te bieden. De Spartaanen bragten, in j de vervoering hunner geraaktheid, wegens * dien hoon, twee deezer Gezanten om 't lee- t ven; terwyl, volgens het Regt der Volken, hunne perfoonen heilig hadden behooren te weezen. Nogthans betoonden verfcheide Steden hunne onderwerping, en in 't byzonder Egine, niet verre van Athene, in de Egefche Zee gelegen. Athene beklaagde zich, over deeze lafhartigheid, by Sparta, 't welk voorzat in het Griekfche Bondgenootfchap: de voornaamlte Egineërs werden, als verraaders des Vaderlands, gedood. Het was een groot geluk voor Griekenland, dat eene menigte van kleine Staaten, onafhanglyk van elkander, door verbintenisfen en vcrpligtingen derwyze onderling verbonden waren, dat het algemeen belang de kragt van een Wet hadt, en eene foort van algemeen Geregtshof de ongetrouwheid ftrafte. Zonder dit voordeel was het welhaast te ondergebragt geweest. Darius hadt een Landmagt, en eene Zeevloot gezonden, om zyn ontwerp te vol- voe- DE IRIEKEN. ARIUS Dekt Grietmand te ;rraeesteu. 'ihene en parta verénigen zich ;gen hem. De Perfen Irongen door tot in Attica.  DÉ GRIEKEN'. Athene verzoekt de hulp der Bondgenooten. Het Leger derAtheners onder tien Veldheeren. 270 ALGEMEENE voeren. De Vloot leedt fchipbreuk in het omzeilen van het Voorgebergte Athos, (thans bekend onder den naam van Monte Santo,') de Tkraciërs vielen, in den nagt, het Leger te Land aan, en verfloegen 't zelve. Mardonius, een jong Heer, zonder ondervinding, voerde het gebied daar over. Veel talryker Krygsmagt, onder beter Veldheeren, kwam Attica overftroomen, naa Eretrië, op het Eiland Eubea ? vernield te hebben. De Atheners vervoegden zich , in dit hachlyk tydsgewricht, tot de Bondgenooten, en verzogten den noodigen byftand. Sparta belooft, Krygsknegten te zullen zenden; doch verklaarde, dat dit eenigen tyd uitftel moest lyden, om dat een Godsdienftig gebruik hun verboodt, oit een' heirtocht anders, dan op volle Maan, aan te vangen; eene bj^geloovigheid, zeer kwaalyk voegende aan dat anderzins verftandig en dapper Volk. De andere Volken van Griekenland hielden zich ftil van verflaagenhcid. Platea alleen zondt duizend ftrydbaare Mannen. Men vondt zich, voor de eerfte reis, verpligt, de Slaaven te wapenen. Het Leger der Atheners beftondt uit tien duizend Mannen; dat der Perfen beliep meer dan honderd duizend (*). De verbaazende on- (*) Rollin begroot het Leger der Perfen op honderd duizend Voetknegten, en tien duizend Ruiters, naa op de voorgaande Bladzyde gezegd te hebben, dat het uit vyfmaal honderd duizend beftondt. Justinus tekent op, dat het zesmaal honderd duizend beliep. Cornelius nepos maakt het Perffche Lege» tienmaal grooter, dan dat der Atheners, en  GESCHIEDENIS. 271 ongelykheid van magt mogen wy misfchien voor een minder kwaad aanzien, dan de verdeeling van het Krygsbevelhebberfchap onder tien Veldheeren, door tien Stammen benoemd, en die elkander, dag aan dag, opvolgden. Hoe kon men hoopen, dat zy een eenpaarig plan zouden in 't oog houden, en eenftemmig handelen; dat de misflagen van deezen de bekwaamheid van geenen niet nutloos zouden maaken? De onvoorzichtigheid der Atheners vertoont zich in dit gebruik, door eene verkeerde yverzugt voor de Vryheid vastgefteld. Gelukkig was milt iades, een deezer Veldheeren, en hy hadt welmeenende Burgers tot zyne Amptgenooten. Dit ftrekte tot behoud van Athene. Men moest beiluiten den Vyand aan te tasten, of hem in de Stad af te wagten. Het laatfte fcheen het zekerfte, en hier voor waren de meeste ftemmen. Miltiades durfde op het eerfte aandringen, als onvermydelyk noodig in eene omftandigheid, waarin men een heldenftuk moest uitvoeren. De braave aristides, een der Veldheeren, onderfchraagde het gevoelen van miltiades, en deedt het over weegen. Vervolgens, overtuigd dat de uitvoering best aan één bleef aanbevolen, betoonde hy zich edelmoedig genoeg, om, als zyne dag van krygsbevelhebberfchap verfcheen, dien grooten Man en dus honderd duizend; wien moeten wy gelooven ? De laatstgemeldè fchynt de waarheid naast te komen. DB GRIEKEN. Miltiades ftelt eene* Veldflag voor. Aristides ftaat hem he bewind af.  DE GRIEKEN. VÓÓY CHRISTUS 490. Slagvanil/arathon. Vlugt der Perfen. 272 ALGEMEENE Man in zyne plaats te Hellen; alle de overigen volgden zyn voorbeeld. De flag van Marathon was de zegepraal van de Liefde des Vaderlands. De Krygskunde, voorheen weinig bekend, onderfteunde in denzelven de Dapperheid op het heerlykst. Miltiades hadt zich geplaatst aan den voet eens Bergs, de zyden zyns Legers bedekt, om niet uitgeflooten te kunnen worden, en de voornaamfte magt in de Vleugels gebragt, om daar door te meer Volks te befpaaren. De Grieken toogen ten ftryde. Hunne onverwagte heftigheid, in 't aanvallen , verbaasde den Vyand: de beide Vleugels,de regter en flinker Vleugel der Perfen op de vlugt gedreeven hebbende, wendden zich na de Middelhoede , waar men geen wederfland meer bood; ze bragten dezelve in wanorde, en behaalden de Overwinning. Hippias werd in den flag gedood; daar hy zich, buiten twyfel, hadt voorgefteld, zyn Vaderland het juk der flaavernye op te leggen. - Het ontzag!yk Leger, 't welk last hadt, om alle de Atheners, in boeijen gekluisterd, tot darius te brengen, en reeds voorzien was met Marmer, om 'er de Zegeboogen van te maaken, vlugtte, in aller yl, naa de Schepen, van welke 'er zeven genomen, en .veele andere, door de Overwinnaars, verbrand werden. — 's Anderen daags kwamen de Spartaanen, naa een fterke marsch van drie dagen afgelegd te hebben. Zy hadden zeker dit verwylen zich voor eene misdaad toegerekend,  GESCHIEDENIS. 273 kend, hadt het Bygeloof het tot geen Pligt gemaakt. De roem was toen de belooning van groote Mannen, een genoegzaame prikkel voor de Deugd der Gemeenebestgezinden. Ter eere en tergedagtenis der gefneuvelden, werden Gedenktekens op 't Slagveld opgerigt, praaiende met hunne naamen. Men fchilderde den Marathonfchen Slag, in welk fchilderftuk miltiades, aan't hoofd zyner Medeveldhecren, ftondt; den Krygsknegt aanmaanende, en gereed om flag te leveren. Wie zou gelooven, dat de Behouder zyns Vaderlands ten flagtoffer der ondankbaarheid ftrekte? Doch de Atheners waren, ten allen tyde, zo agterdogtig, dat het minfte kwaade vermoeden hun de grootfte dienften deedt vergeeten. Miltiades, hun verzogt hebbende om eene Vloot, tot het ftraffen der Eilanderen, die het algemeen welzyn verraaden hadden, mislukte in zyne Krygstocht, tegen het Eiland Paros, en kwam, naa eene lange belegering, gewond te rugge. 't Zy dat beweegredenen van byzonderen haat, gelyk herodotus verhaalt, hem aangezet hebbe tot deeze onderneeming , 't zy dat men hem niets, dan zyn ongeluk, kon ten laste leggen, het onregtvaardig Volk behandelde hem als een Misdaadiger. Hy werd befchuldigd, en veroordeeld tot een Geldboete van vyftig Talenten (*); eene (*) Eén Grieksch Talent was, volgens de berekening der Schryveren van de Algemeene Historie, I. DEEL. S 2>32 DE GRIEKEN. De roem, iet loon der Overwinaaaren. Onregtvaardigheid der Atheners tegen MILTIADES.  DE . GRIEKEN. TWEE- 274 ALGEMEENE eene fomme, gelyk aan de kosten, tot den tocht na Paros gemaakt; hy ftierf in de gevangenisfe, onmagtig zynde om zo veel gelds op te brengen: dit was het einde van een' Held, zo veel te agtenswaardiger; daar hy, om zyn Vaderland te dienen, de oppermagt in Cherfonefus weigerde te bekleeden. 2132 Guldens van ons geld. 't Welk zeer naby komt aan de waardeering van den Heer goguet, om van geene andere te fpreeken; weshalven de geldboete, miltiades opgelegd, de verbaazende fbm van 10,6600 guldens beliep.  GE SCHIEDENIS. 17$ TWEEDE HOOFDSTUK. De aanvang der verrigtingen van aristides en themistocles: de Inval van x e r x e s in Griekenland. DE GRIEKEN. Twee andere beroemde Burgers, aristides en themistocles, hadden, naa den dood van miltiades, den voornaamften invloed op de Staatszaaken. Van hunne jeugd af hadt het verfchil van 'charaécer en beginzels tusfchen hun eene zeer verregaande verwydering verwekt. Aristides, een Man van ftrenge deugd, tegen de verzoeking beftand, verfoeide alles wat niet overéénftemde met den ltriktlt.cn regel van regtvaardigheid, en verdiende de toepasfing, welke men op hem , in den vollen Schouwburg, maakte, van het Vers van eschYlus, hy wil Regtvaardig zyn en niet fchynen; eene volkomene loffpraak van een braaf Man. — Th e m i s t o c l e s , vol vuurs, door eerzugt en ftoutmoedigheid opgeblaazen, geenzins kiesch omtrent de middelen, kon hy zich van dezelve maar eenen gelukkigen uitflag belooven ; gereed om zyne begrippen , naar eisch der omftandigheden, en zyn belang, te fchikken; min zoekende agtenswaardig te weezen , dan hoogagters en aanhangers te hebben, moest, door zyne uitmuntende begaafdheden, gelyk zyn LeerS 2 mees- Aristides en THEMISTOCLES. Verfchilvan hun Character en Beginzels.  DB GRIEKEN. Onderfcheide Stelzels van St:.atsbeftuur.doorhun aangekleefd. Themistocles maakt ARISTinES verdagt. Ojfracismus van aristides. 276 ALGEMEENE meester voorfpeld hadt, den Vaderlande veel voordeels toebrengen, of veel ramps brouwen. Athene was altoos een tooneel van Staatsonlusten. Wanneer het Staatsbeftuur, in een vry Land, verkeerd is, ontftaan 'er eindlooze gefchillen over de Regeering zelve. Aristides, vervuld met de grondregelen van lycurgus, die het Volk aan den noodigen band lag, helde tot de Adelheerfchappy over. Themistocles verklaarde zich voor het Volk, 't welk te vleien met zyne belangen ftrookte. De bynaam van den Regtvaardigen, in 't algemeen zynen Mededinger gegeeven, ftondt zyn hoogmoed niet in den weg: dewyl hy voorzag, dat een zo uitfteekende Tytel ook den geenen, die denzelven aan hem gaven, met den tyd, zou mishaagen, en eene beweegreden van jaloursheid en haat worden. In de daad, om zich van zulk eenen veelvermogenden Mededinger te ontflaan, als aristides, die fteeds gevoelens, tegen de zynen aangekant, ftaande hieldt, bediende zich themistocles van den Eernaam, die getuigenis droeg van de braafheid diens Mans. Hy fchilderde aristides af als een Opperregter in zaaken van gefchil, als een Vorst, wiens gezag tot een Wet verftrekte, zonder dat hy den toeftel'van eenen Throon behoefde. Lieden, die van zyne hand vloogen, vervulden den ganfehen Staat met agterdogt; en het Volk vorderde, in 't einde, het Ofiracismus. Eene Regtspleeging, by welke men de gewoonte hadt om den  GESCHIEDENIS. 277 den naam des geenen, die men voor tien Jaaren wilde uitgebannen hebben, op een fcherf te fchryven. Een Landman, die geen letter kon zetten, aristides niet kennende , vervoegde zich tot hem, met verzoek, om den naam van aristides op zyn fcherf te fchryven. Wat kwaad heeft die Man u gedaan? vroeg aristides. Geen kwaad altoos, antwoordde de Boer, maar het verveelt my , hem overal den Regtvaardigen te hooren noemen. Aristides volbragt het verzoek. Zes duizend Memmen waren 'er, ten minften, tegen hem: want dit aantal was 'er noodig om het vonnis te ftryken; hy ontving 'het met de grootfte gelaatenheid, en fprak, toen hy in ballingfchap ging:/& bid de Goden, dat de Atheners nooit den dag mogen zien, op welken zy reden hebben om aan aristides te denken. Themistocles zou, naa zulk eenen hoogstlaakbaaren handel, by de nakomelingfchap altoos met fchande gebrandmerkt gegaan hebben, hadt hy kort hierop zynen Vaderlande geene allerheerlykfte dienlïen beweezen. Niemand hadt, in Staats-en Krygs• zaaken, dieper vooruitzichten, dan hy, en het uitvoeren was hem wonder wel toevertrouwd. Verre van zich, met de andere Atheners, gerust te Hellen, wegens de gevaaren, van welke de flag van Marathon hun fcheen verlost te hebben, hieldt hy zich verzekerd, dat de Oorlog met de Perfen eerst eenen aanvang hadt genomen, en wel haast, met meer kragts, zou worden voortgezet. Hy ging naa, waarin de zwakheid en de fterkS 3 te DE GRIEKEN. 't Vooruitzicht van THEMISTOCLES.  de GRIEKEN. Hy verfterkt de Zeemagt. Onderneeming van xerxes teptwGriekentand. 278 ALGEMEENE te van Athene beftondt. Hy zag, dat zyne Vloot, hoe gefchikt Athene ook ter Zeemagt gehcgen ware, veel kleinder was dan die van Egine; en dat ondertusfchen eene Vloot Schepen alleen het Gemeenebest in veiligheid kon ftellen, de rykdommen van 't zelve doen aanwasten, en het vermogend maaken. Aan het volvoeren van dit ontwerp hieldt hy zich voornaamlyk, en overreedde de Atheners, om, ten dien einde,de inkomften der Zilvermynen, die zy gewoon waren te verdeelen, te fchikken. Men bouwde honderd Galeijen, die ter befchuttinge van 't Gemeenebest dienden. Zonder dit vooruitzicht, zonder deeze maatregelen ,wasgansch Griekenland, ongetwyfeld, verlooren geweest. Darius maakte zich gereed om het, met al de al magt van Afie, te overweldigen. Hy ftierf; maar zyn Zoon xerxes was zo wel erfgenaam van den haat tegen de Grieken, als opvolger op den Throon, en voegde daar by al de drift eener vuurige en doldriftige jeugd (*). Naa het vervaardigen van de grootfte krygstoerustingen, zondt hy Gezanten om Aarde en Wa¬ re*) Xerxes was een Zoon van 't tweede Bedde, gebooren uit Prinfes atossa, Dochter van cyrus, aan darius getrouwd, naa dat hy reeds den Throon beklommen hadt. Darius ftelde hem boven de Kinderen van het eerfte Bedde, en benoemde hem tot Opvolger, als de oudjïe van de Kinderenden Konings, fchoon hy de oudfle der Kinderen van darius niet was. Een Spartaan boezemde hem die onderfcheiding in, zeggende, dat dit in Sparta ten regel ftrekte.  GESCHIEDENIS. 279 Water, ten teken van onderwerping, te eifchen. Themistocles, om zyne Burgers te meer te bemoedigen, door bun alle hoope op bemiddeling af te firyden; (want men moet, of de Vryheid bewaaren, of zich met dezelve laaten begraaven,) deedt den Tolk, die het befluit des Konings van Perfie overgezet hadt, ombrengen. Dit bedryf noodzaakte hun onverwinnelyk te weezen A Middelerwyle kwam xerxes,aan'thoofd van eene bykans ontelbaare Krygsmagt, welke rollin, de voetftappen van herodotus betreedende, op meer dan vyf millioenen en twee honderd duizend Man begroot; de Vlootelingen en anderen, die den Kryg gemeenlyk volgen, mede gerekend, om een klein Volk, 't welk by verfmaadde, te verdelgen. Diodorus van Sicilië , als mede plinius, elianus, en meer anderen, Hellen dit getal veel kleinder. — Hoe on» gerymd en blykbaar vergroot de opgave van herodotus ook moge weezen, hy is, zegt men, de geloofwaardiglte Schryver, om dat hy in die zelfde Eeuwe leefde. Maar men hebbe zyn verhaal flegts te leezen , en met eenige opmerking na te gaan, de Redenvoeringen , de Gefprekken, de Droomen, en de omftandigheden, waar mede hy rt zelve bekleedt, om zyn getuigenis te wantrouwen. Hy fchynt veel eer homerus te volgen, dan de pen eens Gefchiedfchryvers te voeren. Hy doet xerxes nu eens voorkomen als een Wysgeer, die traan en ftort op het gezigt van zulk eene ontelbaare legermagt, S 4 van DE GRIEKEN. Grootheid raii XERXES Legermagt. TJerodotüs niet zeer geloofwaardigin zyn Verhaal vandeezen Krygstocht.  de grieken Rcchtmaatige redenen om de Grielen te wantrouwen. Hoe hebben de leugens der Grieken zo veele agtenswaardige Schryvers kunnen inneemen en bedriegen? Door hun uit te fchryven, beneemt men de Gefchiedenis alle waarfchynlykheid, en ontzegt zich allen gebruik der Oordeelkunde. Moeten wy dan ook de Perfen befchouwen als Barbaaren, om dat de Ouden hun dien naam gaven? Weeten wy niet, dut dit Volk reeds be- fchaafd 280 ALGEMEENE van welke 'er, naa het verloop van honderd jaaren , geen één meer overig zou zyn; dan eens als een dolleman, een zot, die last geeft om de Zee te geesfelen, om dat een itorm de Schipbrug, op welke zyn Leger den Hellefpont, (thans de Dardanellen,) zou overtrekken, gebrooken hadt: alle onderneemers van dit werk werden ter doodltraffe verweezen , als of zy de winden en de goh ven hadden kunnen bedwingen. Volgens herodotus, deedt xerxes den Berg Athos doorgraaven, om een doortocht voor zyne Schepen te maaken; nogthans verkiaaren de hedendaagfche Reizigers dat de Berg Athos noit is doorgegraaven geweest, en zy geen fpoor van zulk een groot werk kunnen vinden; zy houden zich aan juvenalis, die zich, omtrent dit ftuk , verduitscht dus laat hooren: Men zegt van ouden tyd, en 't werd by ons geloofd, Dat xerxes het gebergt' van Athos heeft gekloofd; Dat men 'er vaart cn zeilt, en dat 'erfchepen dry ven, En wat voor leugenen de Grieken durven fchryven.  GESCHIEDENIS. 281 fchaafd en bloeiend was, wanneer Griekenland nog in eene fchroomlyke barbaarsheid gedompeld lag ? De grootfpreekende beuzelaary der Grieken, waardig tot een fpreekwoord gefteld te worden, moet ons zeer omzigtig maaken omtrent hunne verhaalen: te meer, om dat wy 'er weinig weezenlyk nut van kunnen trekken. Demaratus, een der Koningen van Lacedemon, was, zints eenigen tyd, uitgebannen : om dat in zyn Vaderland, gelyk hy zelve verklaarde, de Wet veel meer vermogt dan de Koningen. Hy hadt in Perfie eene fchuilplaats gezogt, en ftondt aan 't Hof in byzondere hoogagting. Xerxes, na het monfteren der Krygsmagt, deezen Gunlïeling gevraagd hebbende, of de Grieken hem. zouden durven afwagten, antwoordde hy rondborftig, voornaamlyk ten opzichte van de Spartaanen : Dat de liefde tot de vryheid hun doof maakte voor het hoor en na eenigen voorjlag: en dat zy, al maakten ze flegts een hand vol Krygsvolk uit, niet zouden nalaaten flag te leveren. Zy zyn vry; maar fiaan onder de Wet, en die Wet gebiedt hun te overwinnen of te fterven. De ondervinding hing het Zegel aan zyne rede. De Gefchiedenis zal ons leeren, wat de Vryheid vermag tegen de kragten der Alleenheerfching. De Spartaanen en Atheners, door dien zelfden demarates onderrigt van den inval, welke hun dreigende boven 't hoofd dreef, wekten het ganfche Volk op om de wapens op te vatten. Maar de fchrik aan den eenen, de nayver om het Opperbewind S 5 aan DE GRIEKEN. Demaratus, Koning van Sparta, in Perfie gevlugt. Sparta en Athene rusten zich ten Oorloge toe.  BE GRIEKEN. Themistocu.s doet zich tot Veldheer ' kiezen. EURIBIADES voert het bevel over de Vloot. Verftandig gedrag van themistocles. 282 ALGEMEENE aan den anderen kant, fcheurde bykans alle de Bondgenooten van elkander. Men hadt des niet te min het vast befluit om kloekmoedigen wederftand te bieden. — Athene haastte zich om eenen Veldheer te kiezen. Een Redenaar, epicydes geheeten, zo gierig als trots, en geheel tot het Bevelhebberfchap onbekwaam, ftelde zich met themistocles in gelyken rang; en daar het Volk altoos zich Jigtlyk laat bedriegen, hadt hy, door inneemende redenen, het zo verre gebragt, dat hy op het punt ftondt om den voorrang te krygen. Themistocles tast hem aan in zyn grootfte zwak; overlaadt hem met gefchenken, en beweegt hem, niet langer na die post te ftaan; hy haalt hem over, en deedt zich verkiezen. Het gemeen welzyn vorderde zulks: en in dit geval is het, dat een Man van meerdere bekwaamheden, zonder de zedigheid te kwetzen, of van hoogmoed befchuldigd te kunnen worden, zichzelven recht kan doen,en na eene plaats dingen, waar de eer met gevaaren omzet is. Schoon de Atheners twee derden van de Vloot uitgerust hadden, wilden de Spartaanen het Bevelhebberfchap een hunner opgedraagen hebben. Alle de Bondgenooten vervoegden zich op de zyde der Spartaanen, en het Bevelhebberfchap werd gegeeven aan etjr ib ia des, die eere onwaardig. Themistocles, voor eene fcheuring bedugt, ftemde deeze verkiezing toe; maar gaf de Atheners te verftaan , dat, indien zy zich dapper kweeten, die waardigheid wel haast aan  GESCHIEDENIS. 283 aan hun zou gefchonken worden. Hy hadt reeds een doorflaand bewys van zyne gemaatigdheid gegeeven, in het bckragtigen van een befluit tot het wederroepen der Ballingen, en van aristides in 't byzonder. De verééniging van die twee beroemde Mededingers , in het handhaaven van de zaaken des Gemeenebests, is eene der treffendfte lesfen van liefde tot het Vaderland. Wy zullen, in den volgenden loop der Gefchienisfen, de uitwerkzels daar van befchouwen. Xerxes kwam eindelyk by de zeer nauwe bergengte van de Thermopylen, waar vier duizend Mannen, onder het Bevelhebberfchap van leonidas, Koning van Sparta, gelegerd waren. Vrugtloos onderflaan hebbende hem om te koopen, fchryft hy op eenen meesteragtigen trant, dat leonidas de wapens zou nederl eggen; deeze antwoordt met een Spartaanfche kortheid alleen: Kom dezelve neemen. De Vyanden worden , onaangezien hun verbaazend aantal, afgeweerd. Zy ontdekken ongelukkig een voetpad, langs 't welke zy, zonder bemerkt te worden, de hoogte beklimmen. Die plaats was toen niet meer te verdeedigen. Leonidas , de andere Grieken weggezonden hebbende, viel, met drie honderd Spartaanen, op de Perfen aan, zich aan eenen onvermydelyken dood opofferende, 't zy tot roem voor zyn Vaderland, 't zy om den Vyand fchrik aan te jaagen, door een wonder betoon van dapperheid. AUe die Helden kwamen in den flryd om, uitgenomen ari- GRIEKEN. Vóór chris. tus 480. Het gevegt by de Thermopylen. Leonidas fneuveltmet zyne Spartaanen.  DE GRIEKEN. Voortgang van xerxes. De Grieken houden , in weerwil van 't gevaar, de Olympifche Spelen. AthincbeTZX zich op de Vloot. 284 ALGEMEENE ARisTODEMus alleen, die des kundfchap bragt. Deeze werd te Sparta voor een' eerloozen vlugteling gehouden, tot dat hy die fchande, ter eerfte gelegenheid, dooreenen roemryken dood, uitwischte. De Amphictyons lieten vervolgens, op de bergengte van óeThermopylen, dit opfchrift plaatzen , uit hoofde van de zinryke eenvoudigheid der aantekeninge waardig: Voorbyganger, verkondig te Lacedemon, dat -wy hier gejlorvenzyn, om aan haare Wetten te gehoorzaamen. De doortocht der bergengte van de Thermopylen kwam xerxes op twintig duizend Man te ftaan; een gering verlies voor een Leger, zo talryk als hy aanvoerde, zonder dat wy het, met al te ligtgeloovige Schryveren, op drie millioenen Krygsknegten begrootcn, of zelfs op een vierde gedeelte van dat getal. Zyne Vyanden, wier magt flegts uit elf duizend en twee honderd Man beftondt, fcheenen den jongften nood niet te kunnen ontkomen. Hy zette zynen weg voort; brand, roof en plondering baakenden dien af. — Berigt gezogt en gekreegen hebbende van 't geen de Grieken deeden, gaf men hem te verftaan, dat zy bezig waren met het houden der Olympifche Spelen: van den aart deezer Spelen, waarin een eenvoudige Olyfkrans zo veel yverzugts verwekte , befcheid ontvangende, riep een der Perjifche Landvoogden uit: Welk flag van Menfchen, die alleen om de eer flryden. Ondertusfchen ftondt Athene op den oever des ondergangs. De Volken uit Pelo- pon-  GESCHIEDENIS. 285 ponnefus verlieten 't zelve, om zich agter de landengte van Corinthe te verfterken. De Godfpraak hadt te verftaan gegeeven, dat de Atheners hunne behoudenis moesten zoeken Winnen Houten muuren. Deeze Godfpraak, waarfchynlyk door themistocles aangeblaazen, verfchaft hem het middel om het Volk, naar zyn welgevallen, te beftuuren. Ziende dat de Stad buiten ftaat was om zich te verdeedigen tegen zulk een Iterk aanftroomenden vloed van Vyanden, en dat de Zee den Burgeren alleen eene vryplaats kon verfchaffen, beduidde hy het Volk, dat de Houten muuren Schepen betekenden, en de Goden zelve hun bevel gaven om fcheep te gaan. Dewyl de Godfpraak de Atheners aan hunne Haardfteden, Grafplaatzen , en Tempel verbondt, moest hy hun, door een beweegmiddel, kragtiger dan de Godsdienst, daar van aftrekken. Nogthans hadt hy veel werks, om een befluit te doen doorgaan, dat Athene aan de befcherming van minerva zou overgelaaten worden, dat alle Burgers, die dienst konden doen, aan boord zouden treeden, en dat elk de beste maatregels zou kiezen voor beveiliging van zyn Gezin. Men fcheidde van elkander, onder het ftorten van een traanenvloed. De Steden Saiamis, Trazene, en andere, namen edelmoedig het meerendeel der Vrouwen, Kinderen en oude Lieden in, en bezorgden hun onderhoudt. — Eenige Burgers wilden tot geen vertrekken verftaan, zy begaven zich in het Kasteel, welks Muuren, met DE GRIEKEN. Xerxes vermeestert Athenc.  CE 3KIEKEN. DER- 285 ALGEMEENE met Paalwerk omzet zynde, huns oordeels, de Houten muuren waren, door de Godfpraake bedoeld. Zy verdeedigden zich met ongelooflyken moed, wanhoopend tot den dood toe vegtende. Xerxes verbrandde dit Kasteel, en genoot al het vermaak van zyn koelenden wraaklust, zonder te denken op den kans, die zo ras ftondt te keeren.  GESCHIEDENIS. 287 DERDE HOOFDSTUK. De flag van Salamis, van Platea en Mycale; de Perfen voor altoos uit Griekenland verdreeven. Een eerfte Zeeflag, naby Artemijium geleverd, was, zonder beflisfende te zyn, den Grieken van uitfteekenden dienst , als ftrekkende om hun niet alleen in de Scheepskrygsverrigtingen kundiger te maaken , maar ook te leeren, dat zy tegen den Vyand, hoe veel talryker zyne Vloot ook mogt weezen, beftand waren. Zy verzamelden, naa denzelven, om te herftellen , in de Straat van Salamis. Hier beraadflaagden zy wat te doen. Eürybiades, en de meesten met hem, wilden zich na de Golf van Corinthe begeeven , om dus gereed te zyn tot het verdeedigen van Peloponnefus. Themistocles beweerde , dat de Straat van Salamis te verlaaten, waar de Vloot der Perfen geene ruimte hadt, om zich van haare meerderheid te bedienen, en onbelemmerd te Haan, eëne onverfchoonelyke misflag zou weezen. Slaa vry toe, zeide hy tot e u r y b i a d e s , die, in de hitte des gefchils, zich door yver liet vervoeren, om zyn ftok over themistocles op te heffen; maar, luister'. Dit woord maakte zulk een indruk op den Spartaan, dat hy zich vervolgens naar den raad van the- mi- DB GRIEKEN. Het gefchil van THEMISTOCLES en eürybiades.  DE GRIEKEN. Verwanten vertrouwen van xerxes. Themistocles legt hem eene laage. Aristides en themiSTOCLESveréénigd tot de verdeediging des Vaderlands. 288 ALGEMEENE mistocles gedroeg. Gelukkig was dat valfche punt van eere, 't welk de Barbaaren, onder ons, hebben ingevoerd, by hun onbekend: men wist eene belediging te veragten, of 'er zich, op eene roemryke wyze, over te wreeken. Indien xerxes na den raad gehoord hadt van artemisia,Koningin vanHalicarnasfus, eene voorzichtige Heldin, die hem volgde, zou hy een gevaarlyken Scheepftryd ontweeken, en langzaamerhand in Griekenland indringende, zonder belemmerende hinderpaalen te ontmoeten, 't zelve vermeesterd hebben. Zyne hoogmoed luisterde na geen rede. In den waan, dat niets zyne overmagt kon wederltaan, was hy doof voor alle raadgeeving. Themistocles, om hem in den ftrik te lokken, deedt hem heimlyk boodfchappen, dat de Grieken zich van Salamis zouden verwyderen, en hy dus de gelegenheid misfen, om hunne Vloot in één' flag te vernielen. Deeze kundfchap deedt hem befluiten. Hy gaf terftond bevel tot den Zeeflag; hy plaatfte zich op eene hoogte, •van waar zyne tegenwoordigheid den Krygsman moed zou inblaazen : een dapper Vorst zou hun door zyn voorbeeld en daaden bezield hebben. Hier is het dat aristides, die te Egine het bevel voerde, zich by themistocles vervoegde, als een rechtfchaape Burger, by wien perfoonlyke vyandfchap den yver voor 't Vaderland niet verkoelde. Naa hem verzogt te hebben allen verfchil te eindigen, boodt hy zich aan onder zyn bevel te dienen, en  GESCHIEDENIS. 289 en hem met zynen raad by te ftaan. Themistocles was te groot van Ziel, om den prys dier aanbiedinge niet hoog te fchatten. Een onderling vertrouwen verbondt hun , zints dat oogenblik; en ftrekte tot een onfeilbaar teken van eenen gelukkigen uitflag. De flag van Salamis ftrekt, even als die van Marathon, tot een voldingend bewys, dat een bekwaam Legerhoofd alleen bykans zo veel vermag als een gansch Leger. Themistocles, zonder dien tytcl re hebben, nam alles, wat tot dat ampt behoort, mecstcrlyk waar. Hy wist zich, op 't voordeeligst, van den wind te bedienen; en hieldt eene wonderbaare orde in het fchikken van de Vloot. De Schepen der Perfen , zwaar, onhandig, belemmerd door hun aantal , en de engte van de Straat, konden tegen de Grieken niet op. Deeze verfloegen, met eene Vloot van nog geen vier honderd Zeilen, eene Scheepsmagt, op ruim twee duizend begroot. Koningin artemisia gaf, door haaren kloekmoedigen en langduurigen tegenweer, wantzy was de laatfte die met haar Schip vlugtte, rede tot het zeggen, dat de Vrouwen zich Mannen betoonden, en de Mannen zich als Vrouwen aanftelden. — De Perfifche Vorst koos eene fchandelyke vlugt. Opeen valsch berigt, hem juist van pasfe, door themistocles,gegeeven, dat men voorneemens was zyn Schipbrug af te breeken, haastte hy zich om in Afie weder te keeren, hatende mardonius, met driemaal honderd duizend Man, (volgens de opgave der Griekfche Schryveren,) in Grkken- I. deel. T land, DE GRIEKEN. Slag van Salamis. Artemisia. Xerxes vlugt na Afic.  DE GRIEKEN. Maroonius zoekt de Athenerxovevle haaien. Gevoelens óevAtheners wegens de Verren. 290 ALGEMEENE land, om dit geleeden leed te herftellen. Mardonius, fchoon verwaaten en onvoorzichtig van aart, hadt geleerd, dat de overwinning niet afhangt van de grootheid des Legers. De Grieken onderling te verdeelen, dagt hem een zekerder weg om ze te overwinnen. Hy zondt den Koning van Macedonië, als een fchattingfchuldigen en bondgenoot des Konings van Perfie, na Athene, om hun, uit naam zyns Meesters, de gunftigfte voorflagen te doen: hy beloofde hun zelfs het Opperbewind over Griekenland , indien zy zich van het Bondgenootfchap ontfloege'n. — Aristides was de eerfte Archont: de verleiding vermogt niets op zyn hart. Hy antwoordde, in tegenwoordigheid der Afgezanten van Sparta, dat alle de fchatten der Wereld en de grootfte beloften, die met mogelykheid konden gedaan worden , de deugd der Atheners niet zouden doen wankelen; dat zy altoos doodvyanden der Perfen zouden blyven, en eeuwig op hun, de rampen, het Vaderland aangedaan, verhaalen. Hy deedt vervloekingen uitfpreeken over allen, die eenen voorflag deeden, om met de Perfen te verdraagen, of het Bondgenootfchap der Grieken te verraaden. — Gevoelens,zo diep geprent in de harten, dat, wanneer een Athener raadde, om eenen tweeden Afgezant van m a r d 0 n i u s te hooren, op 't eigen oogenblik van dien voorflag gefteenigd werd, en dat de Vrouwen, in woede ontftooken, zyne Vrouw en Kinderen desgelyks, als misdaadigers, fteenig- den.  GESCHIEDENIS. 291 den. Het Regt der Volken goldt, in dit geval , boven de Burgerlyke Wetten: want men zondt den afgevaardigden te rugge, zonder hem eenigzins te beledigen. Om dergelyke daaden uit te voeren, was eene ftandvastigheid noodig, beftand tegen alle dc rampen des Oorlogs. Mardonius ging op Athene los, en voltooide de ondergang dier Stad. De Atheners waren, gelyk voorheen, na Salamis getrokken. De Spartaanen hadden zich niet gehaast om hun te hulpe te komen,zy bewaarden hunne Krygsmagt tot de verdeediging van Peloponnefus. Maar, in 't einde, getroffen door de verwyten hunner Bondgenooten, deeden zy vyf duizend Burgers, die elk zeven Helooten by zich hadden , optrekken. Het Griekfche Leger was nu ten minften zes-en zestig duizend Man fterk, onder welke Manfchap men flegts acht duizend Atheners telde. Een Leger , groot genoeg tegen een onbekwaam Veldheer, en tegen eene menigte zonder krygstugt. Pausanias, Voogd van een der Sparlaanfche Koningen, hadt het Bevelhebberfchap. Aan het hoofd der Atheners Was aristides. Men trok na Beötië, 't welk de Vyanden , boven Attica, tot het tooneel des Oorlogs verkoozen: om dat dit Land open, vlaken veel gefchikter is voor groote Legers. Mardonius, voor gebrek aan leevensmiddelen bedugt, en zyne natuurlyke driftige geaartheid volgende, wilde flag leveren, in weerwil van de Vertoogen, door een zyner beste Bevelhebberen hem voorgehouden. Het T 2 ver- DE GRIEKEN. De SpartiiH' neu zenden een Leger. Vóór CHRISTUS 479. Slag by Platea.  DE GKIEKEN. Geniaa tijdheid van pausanias , naa de Overwinning. De Spartaanen en de Ath- nitnftrt 292 ALGEMEENE verfmaaden van goeden raad brengt iemand doorgaans ten val. De flag by Platea was niet min heilloos voor de Perfen, dan de Scheepsftryd by Salamis. Hunne onvoorzichtige Veldheer viel, gewond, dood ter neder; een menigte van veertig duizend Man redde zich door eene tydige vlugt; bykans al de rest werd verflaagen. De Perfen zyn, naa dien tyd, nooit in Europa doorgedrongen. EenEgineër ftelde aan pausanias voor, zich te wreeken op het Lichaam van mardo'nius, wegens demishandelingen, leonidas aangedaan: hy antwoordde met eene edele fierheid: Dat men weinig den waaren roem moest kennen, als men dien zogt in het navolgen der Barbaar-en; dat Sparta op gemaatigdheid, 'niet op laagen wraaklust, roem droeg, en dat daarenboven de Spartaanen genoeg gewrooken waren, door den dood van zo veel duizend Perfen. — Weinige dagen naa den flag deedt pausanias, om een gewigtige les te geeven aan zyne Bevelhebbers, een grooten Maaltyd aanrigten, met al dtwAfiatifchen overdaad, en een kleinen , in den fpaarzaa-men Spartaanfchen fmaak. De tegenftrydigheid was treffend. Hy betuigde by dit vertoon: Welk eene zotheid was het wmardonius, dat hy , gewoon zo lekker te leeven, menfchen kwam aanvallen, die dit alles kunnen misfen. Ondertusfchen hadt de buit, in den flag by Platea behaald, eenen nadeeligen invloed op de Zeden van dien Veldheer zeiven. De Eerzugt hadt niet min dan de Dapperheid mede gewrogt tot het gelukkig flaagen der  GESCHIEDENIS. 293 der Grieken. Elk Volk maakte eisch op het meeste betoon van heldenmoed, en wilde den prys daar van, die fïaatlyk werd toegeweezen, wegdraagen. De Atheners en de Spartaanen betwistten,naa den Slag by Platea, elkander die eere met eene heftigheid, die tot tweefpalt en gewelddaadighcden ïTondt over te flaan. Het eenig middel om die te doen bedaarenwas, de Hemmen te veréénigen , om deeze eere aan een ander Volk toe te wyzen. De Plateërs verkreegen dezelve; aristides en pausanias onderfchreeven dit oordeel. — Wanneer de roem het hoofdroerzel is van een Volk, wordt de heldendapperheid als natuurlyk aan 't zelve eigen : een Lauwerkrans is genoegzaam, om het tot de grootfte bedryven aan te zetten; het fchynt zelfs fchandelyk, de verdienften met geld te beloonen. Dit befchouwen wy, in de Gefchiedenisfen der oudeGemeenebesten, menigwerf met verwondering. De overwinning, te Salamis behaald, verfchafte themistocles de eere, dat alle Grieken, als hy tegenwoordig was by de Olympifche Spelen, gingen opftaan, en hem aanzagen met den eerbied aan eenen Verlosfer des Vaderlands verfchuldigd. Hy erkende , dat die belooning zyne wenfehen zelfs overtrof. Eene zo edele nayver, zugt voor de Vryheid en liefde voor het Vaderland, eene nauwkeurige krygstugt, en bovenal de bekwaamheid der Griekfche Legerhoofden , vergeleeken met den geest van laagheid en flaavernye, met de verfmaading der Perfen, met den dwaazen hoogmoed en de fchandlyke T 3 laf. DE GRIEKEN. twisten, wie de meeste dapperheid betoond hadt. 15 jlooning van TiiEsns rocLKS. Oorzaaken van den gelukkigen uitflag deezes Oorlogs voor de Grieken.  DB GRIEKEN. Xerxes ook in Afie overwonnen. 294 ALGEMEENE lafhartigheid huns Konings, met de onvoorzichtigheid hunner Krygsbevelhcbberen, verkiaaren ons genoegzaam den uitflag van deezen Oorlog. Hoe konden millioenen van Krygsknegten, flegts door middelbaare Legerhoofden aangevoerd, om zo te fpreeken, voor een ondeeltje, het hoofd ftooten? Moest het getal alleen de Grieken niet verpletten, indien flegts één hoofd de leden beftuurde"? Stondt het verdeelde Griekenland, vervuld met verraaders, niet gefchaapen, een gereede prooi te zullen worden voor het Opperhoofd van Afie ? Daar moest een xerxes en een mardonius, daar moest ook een themistocles, een aristides, en een pausanias weezen, om de zaaken eenen zo vreemden keer te doen neemen. De Perfen, in Europa, overwonnen, kreegen, op den zelfden dag als de Slag by Platea voorviel, de nederlaage in den Scheepsftryd by Mycale, een Kaap in Afie. Met behulp der löniërs, vernielden de Grieken de Zee-en Landmagt van xerxes. Hy verliet Sardis, waar hy zich onthieldt, op de tyding dier twee nederlaagen, met dezelfde haast als hy voorheen Athene, naa den Slag van Salamis, verlaaten hadt; bevel gegeeven hebbende, om alle de Tempels der Griekfche Volkplantingen te verbranden en te verwoesten. Godvergeetenheid boezemde hem dien last niet in: de Godsdienst der Magi verboodt de Tempels en de Afgodsbeelden. Men lette hier op de zwakheid van een lafhartig Vorst,'  GESCHIEDENIS. 295 Vorst, die de Menfchen niet durvende bevegten, zich op de Steenen en Gebouwen wreekt; of die, dwaaslyk zyne fchatkist uitgeput hebbende, dezelve zoekt te vullen met Tempelroof, en zich dus verfoeilyk maakt by Volken, die hy voortyds onder zyne Onderdaanen rekende. Alle de Steden van 1'ónië traden daar op in het Bondgenootfchap. T 4 VIER- de grieken'.  DE GRIEKEN. 396* ALGEMEENE VIERDE HOOFDSTUK. Het herftel van Athene, in weerwil van Sparta's nayver. — Het beftuur van ARISTIDES. Het beginzel der verdeeldheidtusfchen Sparta en Athene. Waren de Grieken zo wys als dapper geweest, zy zouden 'er zich voornaamïyk op toegelegd hebben, om nauwer met elkander veréénigd te worden. Hunne magt hing af van het Bondgenootfchap, welks noodzaaklykheid zy moesten gevoelen. Dat eene onderlinge nayver hun aanzette om elkander te boven te flreeven , was hoogst nuttig, als dezelve maar niet veraartte in eene haatlyke benyding van den voorrang; maar de Heerschzugt, doorgaans fchadelyk voor groote Ryken, fleept den onvermydelyken ondergang van kleine Staaten met zich. De twee Griekfche Gemeenebesten, Athene en Sparta, die met elkander om de eerfte plaats dongen, opgeblaazen door de behaalde overwinningen, werden geflagene vyanden ; en berokkenden het een het ander oneindig meer leeds, dan zy van de Perfen geleeden hadden. Laat ons de voortgangen en gevolgen opfpeuren van die tweefpalt, welker verborgen zaad zich welhaast vertoont, en flinkfche oogmerken, die eenen Burger-Oorlog aankondigen, voortbrengt. Zo  GESCHIEDENIS. 297 Zo ras de volklonke nederlaage der Perfen de vreeze der Atheners verdreeven hadt, waren zy bedagt op het herbouwen en verfterken van de Stad. Niets was regtmaatiger, niets noodzaaklyker. Ondertusfchen vonden zy een hinderpaal in de heerschzugtige Staatkunde der Spartaanen, die, met een nydig oog, hunne Zeemagt aanzagen, en den roem, welken zy daar door Honden te verwerven; zy vreesden de eere des Oppergebieds aan hun te zullen moeten afilaan. — Sparta bragt valfche voorwendzels, van het algemeene welweezen, in 't midden. Naamlyk, dat het belang van Griekenland vorderde, geene verfterkte plaats, buiten Peloponnefus, te hebben, op dat de Vyand, by eenen nieuwen inval, 'er geene wapenplaats van maakte. Themistocles oordeelde tegen deeze onregtmaatige Staatkunde list te moeten gebruiken. Terwyl hy de Spartaanen, door verwyl, uitftel en fchoone woorden, ophieldt, zetten Mannen, Vrouwen en Kinders het bouwen der Muuren van Athene, zo fterk mogelyk was, voort. De Spartaanen beklaagden zich des grootlyks. Themistocles ontkent het, en verzogt Gezanten na Athene te zenden, om daar ter plaatze de waarheid te verneemen; zy worden afgevaardigd; hy waarfchuwt de Atheners heimlyk, om deezen als Gyzelaars te houden, tot dat de Spartaanen hem ontfloegen. Toen alles in gereedheid was, verklaarde hy openlyk, dat de Atheners zich bediend hadden van een regt, 't welk elk toekwam, het regt om in hunne veiligheid T 5 te DE GRIEKEN. Sparta kant zich aan tegen het herbouwen van Athene. Themistocles bedriegt de Spartaanen, en fpreekt hun vervolgens moedig aan.  DE GRIEKEN. Onregtvaardig ontwerp van themistocles,omde magt van Athene te vcigrooten. 298 ALGEMEENE te voorzien; dat de Stad in ftaat van tegenweer was; dat men de Atheners, naa zo veele gewigtige dicnften aan Griekenland toegebragt te hebben, zonder hun te hoonen, van geenen kwaaden toeleg kon verdenken; dat Sparta, geheel ten onregte, haare magt op de zwakheid haarer Bondgenooten zogt te bouwen; dathy, voor het overige, zich niet fchaamde eene ftreek gebruikt te hebben : dewyl alles ten welfiande van het Vaderland gcoorlofd was. De Spartaanen, geen kans ziende om hunne gevoeligheid te toonen, ontveinsden dezelve. 'Er zyn ongetwj'feld omftandigheden, waar in het vry ftaat, zich van kunftenaar}'en en ftreeken te bedienen tegen geweld en kwaade trouwe; doch de ftelregel van themistocles kon geene trouwloosheid en onregtvaardigheid wettigen. Wy verwonderen ons niet langer met hoogagting over dien grooten Man, zo ras hy ophoudt de onfchendbaare Wetten, die ten regelmaat moeten dienen van Staatsbeftuur, zo wel als van elks byzonder gedrag, te eerbieden. Wy zullen terftond over zyne Staatkunde kunnen oordeelen. Naa Athene herbouwd te hebben, wilde hy 'er de Hoofdftad van Griekenland van maaken, en 'er het Opperbevelhebberfchap, waar omtrent Sparta zo veel nayver betoonde, vestigen. De Haven van Pireus, door zyne bezorging vervaardigd; een befluit, om 's jaarlyks twintig Schepen by de Vloot te voegen ; de voorregten , om een groot aantal Werklieden en Zeevaarenden te lokken; alle deeze maatregels duidden niets  GESCHIEDENIS. 299 niets aan, dan een voorzichtig beleid: dewyl de Zee aan de Atheners allen voorraad en hulpe moest verfchaffen. - Op zekeren tyd verzogt hy, in de Vergadering des Volks, dat zy 'er één zouden uitkiezen, om met hem te raadpleegen over een ontwerp van de hoogfte aangelegenheid; doch van dien aart, dat het geheim moest gehouden worden. Zy benoemden hier toe aristides, en gedroegen zich aan zyn oordeel. Themistocles deelde hem den voorflag mede, om de Vloot der Bondgenooten in brand te fteeken , als een onfeilbaar middel om Athene aan 't hoofd van gansch Griekenland te plaatzen. Het berigt van aristides was zodanig als de braafheid moest geeven. Hy verklaarde, dat 'er niets nutter, doch teffens niets onregtmaatiger was dan de voorflag van themistocles: en alle de ftemmen waren voor de billykheid. De nutheid, nogthans, van dit ontwerp was zeer tvvyfelagtig, wat aristides'er ook van mogt denken. Griekenland, met de regtmaatigfte verontwaardiging vervuld, zou niet nagelaaten hebben de kragten te veréénigen tegen eene trouwlooze Stad: de openbaare haat hadt Athene gevolgd, en haare roem voor altoos uitgedoofd: en wat voordeel, eindelyk, zou de fchadelyke uitwerkzels van die onderneeming hebben kunnen vergoeden? Indien de Staatkunde het geluk des Volks op 't ooge heeft, kan zy dat doel niet befchietcn, dan door de regels der Zedekunde te volgen: want alle onregtvaardigheid ftelt het bloot aan ramp, als was het de DE GRIEKEN. 't Zelve wordt verworpen. En zou niets dan kwaad gebrouwen iiebbeu.  DE GRIEKEN. Themistocles belet het verzwakken van den Raad der Amphictyonen. Aristides maakt een befluit, ten voordeele des Volks. 300 ALGEMEENE de fchande alleen, die dezelve onaffcheide- lyk vergezelt. Themistocles betoonde meer beleids in de Vergadering der Amphictyonen. De Spartaanen deeden een voorftel, om allen, die de wapens niet tegen xerxes hadden opgevat, van die Raadsvergadering uit te fluiten. De Thesfaliërs, de Argiërs, de Ihebaners, en veele andere, behoorden tot dat getal: en het Bondgenootfchap der Amphiclyonen flegts een- en dertig Steden bevattende , die voor 't meerendeel klein waren, zou deeze voorflag 't zelve, of geheel vernietigd, of alles aan den wil van twee of drie voornaame Steden onderworpen hebben. Themistocles kantte zich hier tegen aan, en zyn gevoelen kreeg de overhand. Hy hadt alleen het byzonder belang der Atheners op 't ooge: dewyl de Spartaanen niets anders bedoelden , dan in den Raad der Amphiclyonen, met volftrekt gezag, te heerfchen; doch zyn begrip ftrekte ten voordeele van gansch Griekenland: het algemeen welzyn vorderde veel eer het vaster leggen der banden van het Bondgenootfchap, dan het verlies van Leden. Aan den anderen kant was het Volk van Athene onrustig, en wilde den Aanzienlyken het geringe overblyfzel des gezags, 't welk de Volksregeering hun overgelaaten hadt, ontneemen. Aristides oordeelde voor Is Volks dry ven te moeten wyken. Hy ftelde, door een befluit, vast, dat de Regeering aan alle de Rangen van Burgeren gemeen zou weezen, en dat de Archonten onver-  GESCHIEDENIS. 301 verfchillig uit het Volk en den Adel zouden kunnen verkoozen worden. Geen teugel, ter bedwang der ongebondenheid bleef 'er meer over. Ondertusfchen was de tyd gebooren, waarop Athene Sparta de oude oppermagt over Griekenland ontnam. Hier toe was niets meer noodig dan de verdienften van eenige Athecnfche Burgers, en de misflagen van een /erdorven Spartaan. De Grieken hadden eene Vloot gezonden , gefchikt om de zodanigen hunner Bondgenooten , die nog onder het juk der Perfifche Overheerfchinge gebukt gingen , daar van t,e ontheffen: p a u s a n i a s voerde daar het bevel over; aristides en cimon, de Zoon van miltiades, waren Vlootvoogden der Atheners. Pausanias, naa de Overwinning by Platea, trots en wellustig geworden, bezat niets dan enkel het uitwendig vertoon van de Zeden zyns Vaderlands. De afkeer van de Deugd boezemde hem fnoode treeken in; hy fmeedde een verraad, onder den fchyn van Griekenland dienst te doen. Zyne hoogmoed , zyne pragt, zyne flrengheid, en zyne nabootzing van de Zeden en opfchik der Perfen, verwekten de verontwaardiging der Bondgenooten: terwyl de twee Atheenfche Vlootvoogden, door een billyk , wys en minzaam gedrag, hunne agting en vertrouwen verwierven. — Wel haast kwamen zy hier openlyk voor uit, en begaven zich onder de befcherming van de Atheners, waar aan men het Opperbevel overgaf, en de Spartaanen hadden beraads en voorzichtigheids ge- DE GRIEKEN^ Vóór christus 476. Pausanias , naa den Slag van Platea, bedorven. Het bevel wordt aan de Atheners opgedraagen.  DE GRIEKEN. De Spertea«sn ontbieden PAUSANIAS, en hy wordt geftraft. ThiTmistoci.f.s gebannen , en als, een Medepligtige met pausanias aangezien. 302 ALGEMEENE genoeg om 'er van af te ftaan. Hoe veel roems zouden de Atheners gederfd hebben, indien zy voorheen den haatlyken raad van themistocles gevolgd hadden! Pausanias, verdagt van heimlyke verftandhouding met den Vyand, werd opontbooden. Als Voogd van den minderjaarigen Koning hadt hy de Koningtyke Magt in handen ; doch de Wetten van Sparta onderwierpen hem aan het oordeel der Ephoren. Een zyner Brieven, aan xerxes gefchreeven, ftrekte ten overtuiglyken bewyze zyns misdryfs. Dit niet kunnende wederleggen, begaf hy zich in den Tempel van pal las. Uit die vryplaats durfde men hem niet haaien , en werd^ te raade de deur te bemuuren; zyne Moeder zelve hadt moeds genoeg om 'er den eerflen Steen aan te leggen. De Ephoren lieten hem, op dien gewyden grond, van honger fterven. Maar 't Bygeloof, 't welk alleszins zyne rol fpeclt, vreesde welhaast den Tempel verontreinigd te hebben; en de Godfpraak van Delphos, des geraadpleegd, beval twee Standbeelden, ter eere van den Misdaadiger, op te rigten, om daar door de Godinne pallas te verzoenen. Themistocles' hadt eenigen tyd te vooren het Oftracismus moeten ondergaan. Zyne ballingfchap was een gevolg van den haat, dien hy op zich gclaaden hadt, door zich te zeer op zyne gedaane dienfïen te verheffen. Voorts viel 'er veel op hem te zeggen ; en een groote fchat, verkreegen zints den tyd, dat hy de zaaken van den Staat  GESCHIEDENIS. 303 Staat beftuurde, wees genoegzaam uit, hoe hy het algemeene welweezen niet altoos ter regelmaat gehouden hadt. De Spartaanen befchuldigden hem, als een medepligtige van pausanias; in de daad, by was een vertrouwde diens Vcrraaders geweest; doch hadt de ontwerpen afgeraaden. Het Volk van Athene, hem ftrafwaardig oordeelende, maakte zyn vonnis op; hy vloodt van de eene plaats na de andere, en zogt voorts eene fchuilplaats in het Hof van admetus , Koning der Molosfers, die, niettegenftaande de oude vyandlykheden, edelmoedig weigerde hem aan zyne Vyanden uit te leveren. Yverige vrienden en voorftanders verborgen verre het grootfte gedeelte zyner verzamelde fchatten : egter werden 'er honderd Talenten verbeurd verklaard, en hy hadt voorheen flegts drie Talenten bezeeten. Eene verwondcrenswaardige belangloosheid daar en tegen , deedt de agting en roem van aristides ten hoogften toppunte opklimmen. Dus lang hadt"de verdeeling der geldfommen, welke de Bondgenooten tot den Oorlog opbragten, veel ongenoegen verwekt.: dewyl 'er geene billyke regels op gefteld waren. Toen de Atheners het Oppergezag in handen kreegen , vormde men een ander Stelzel, om de openbaare inkomften op vaster en beter voet te brengen. Het goed beftuur der Geldmiddelen is een allergewigtigst ftuk voor 't welweezen der Volken. Men bcfloot de fchattingen te regelen, naar evenredigheid der inkomften van elke Stad, en eene algemeene Schatkist te heb- DE GRIEKEN. Aristides met liet beftuur van de Geldmiddelen vanGriekenland belast.  DE GRIEKEN. Groote belfiudoosbcid van ARISTIDES. 304 ALGEMEENE hebben op het Eiland Delos. Het allerbezwaarlykst ftuk was, eenen Man te vinden, in flaat om dit plan uit te voeren. De ftemmen vielen op aristides. Zyne bekende vroomheid billyktc de keuze tot zulk eene roemryke post. Hy gedroeg zich, in het heffen der fchattingen, en het beftuurcn der inkomften, alleszins zodanig, dat de fchranderheid zyns oordeels en de braafheid zyns harten even zeer uitftaken. Hy gaf, (waar. lyk een ongehoorde zaak,) elk genoegen , en wist alle de onkosten met vier honderd en zestig Talenten goed te maaken; en het zo te beleggen, dat de Staatsinkomften verdubbeld fcheenen. Naa zynen tyd namen de fchattingen, op eene verbaazende wyze, toe. Een ftuk, 't geen wel in 't ooge moet gehouden worden. . Deeze groote Man bleef arm, terwyl hy de befchikking hadt over de Geldmiddelen van Griekenland. Culias, zyn naaste Bloedverwant, de rykfte te Athene, befchuldigd wordende, bragt de befchuldiger tegen hem, als een misdryf, in, dat hy aristides, met deszelfs Gezin, in zulk eenen bekrompen ftaat liet leeven. Om zich van die blaam te zuiveren, betuigde hy dikmaals, en altyd vrugtloos, by aristides, aangehouden te hebben, om hem aanzienlyke Gcldfommen te fchenken. Hy beriep zich op aristides zelve; deeze erkende het, 'er by voegende, dat overmaatige begeerten de behoeften van den Mensch vermenigvuldigden, en dat het middel, om geene knellende zorgen en ongerustheden te ö heb-  GESCHIEDENIS. 30$ hebben, beftojidt in zich, geiyk hy deedt, tot het noodige te bepaalen. Hy eindigde zyne dagen in die eerlyke armoede. Het Gemeenebest droeg de kosten zyner Begraafnisfe, en zorge voor het onderhoud zyns Huisgezins. Plato verheft hem, met één enkel woord, boven allen, zeggende: „ Aristides heeft 'er zich op „ toegelegd, om de Atheners met Deugd te vervullen". I. deel. V VYF. DB GRIEKEN. Hy fterft in Armoede.  DE GRIEKEN. ClMON, de waardigeOp. volger van ARISTIDES. Zyne Staatkunde en voordeelen op de Perfen behaald. 306 ALGEMEENE VYFDE HOOFDSTUK. Cimon vermeerdert den Roem der Atheners. Een waardig Kweekeling van aristides, de Zoon van miltiades, de groote cimon, hadt, naa den dood der eerstgemelden, by de Atheners, het meest te zeggen. Hy vermeerderde den roem zyns Vaderlands, niet alleen door zyne Krygsverrigtingen; maar ook door die zagtaartige deugd en onkreukbaare braafheid, welke zo grooten invloed op de harten heeft. Eene ongebonde leevenswyze, in zyne vroege jeugd, hadt hem blootgefteld aan de verfmaadinge des Volks. En zyn voorbeeld toont, dat de buitenfpoorigheden der vroegfte jaaren, fchoon ze altoos nadeelig zyn, ten minften eenigzins kunnen geboet worden. De lesfen van den regtvaardiglten Man in Griekenland hem teffens ter Staatkunde en ter Deugd gevormd hebbende, maakte hy dagelyks groote vorderingen op den weg der waare verdienften. — Athene was hem deels het Opperbewind verfchuldigd. Hy keerde de onrustige woeligheid der Burgeren tegen de Buitenlandfche Vyanden; hy ontnam den Perfen eene menigte van Plaatzen; hy tastte hunne Scheepsvloot aan en overwon dezelve, en droeg, op dien eigenften dag, den ze-  GESCHIEDENIS. 30? Eegen weg over hunne Landrnagt; hy verdreef hun uit Tracie , en deedc het Eiland Thafus, naa een beleg van drie jaaren, bukken; zyne overwinnende wapens verwekten fchrik in het paleis des grooten Konings. Xerxes vermoord zynde, beklom zyn Zoon artaxerxes, bygenaamd longi manus, den Throon. Themistocles, altoos vervolgd door de Grieken, geen veiligheid meer in Europa vindende, hadt zich by dien Vorst vervoegd, wiens vertrouwen hy won, door een' onverzoenlyken haat tegen zyn Vaderland te zweeren. Volgens plutarchus, wilde de Koning van PerJie hem, eenige jaaren daar naa, den Oorlog doen voeren in 't hart van Attica; hy bragt zich, om ontflaagen te weezen van eenen last, hem zo zeer ftootende, door vergif om't leeven. Thucydides, bykans zyn tydgenoot, geloofde, daarentegen, dat hy aan eene Ziekte geftorven was (*). Themistocles was een dier Mannen, die bykans zo laak- als lofwaardig zyn. Befchouwen wy hem, ten opzichte van het Verftand, wy kunnen niet nalaaten ons te verwonderen en hem hoog te agten; doch zyn Hart komt ons veragtlyk voor. Hy redde de grieken. Themistocles vlugt liilAUTASER. xe3. Hy verdient gepreezen en gelaakt te worden. (*) Themistocles flierf eerst, naa de uitbanning en de wederroeping van cimon. De zamenfchakeling der denkbeelden heeft my dit wat vroeger doen optekenen. Myn Werk is geen korte opgaave van Tydrekenkunde; maar veel eer eene redcneerkundige Bel'chouwing der Gebeurtenisfen. V 2  DE GRIEKEN. De Egyptenaars liaan tegen tle Perfen op , en worden geflaagen. VÓÓr CHRISTUS 470. Rampen van Sparta. 308 ALGEMEENE de Griekenland, cn vergrootte de magt van Athene. Een erkentelyk Volk zou hem veele misflagen vergeeven hebben. Men roemt, met rede, zyn zeggen, naa dat hy zyne Dogter aan een braaf arm Burger ten Huwelyk hadt gegeeven : Ik heb liever Verdienften zonder Goed, dan Goed zonder Verdienften; doch hy bezat fchats genoeg om zyne Dogter en Schoonzoon ryk te maaken. De Egyptenaars, opgeftaan zynde tegen de Perfen, werden door de Atheners onderfteund, met wier hulp zy eenige veldflagen wonnen. Was Egypte zo krygshaftig, en dermaate op de vryheid gezet geweest als Griekenland, het hadt ongetwyfeld zich van deeze omftandigheden bediend, en in den ouden luister herfteld. De Oorlog eindigde in eene nieuwe flaavernye. De Perfen, fchoon verwyfd, behielden eene groote overmagt over dit Volk. Zy verfloegen zelfs de Atheners, wier getal veel te zwak was. Artaxerxes hadt de Spartaanen tegen de Atheners poogen op te hitzen, dan noch zyne aanbiedingen, noch de nayver des Opperbewinds, konden hun beweegen om het Bondgenootfchap te verraaden. Ondertusfchen moest een ongelukkig overhlyfzel van tweedragt, welhaast, die twee Gemeenebesten wreedlyk van één fcheuren. De rampen, welke Sparta, flag op flag, troffen, ftrekten om aan den dag te leggen, welk een hart Athene dien Staat toedroeg. Eene verfchriklyke aardbeeving keerde bykans alle de Huizen het onderst boven: de Helooten verbraken hunne ketens, vatten de  GESCHIEDENIS. 309 de wapens op, en verbonden zich met de Mesfeniërs en andere Vyanden hunnerMeeS* teren. Men verzogt, in deezen dringenden nood , de hulp der Atheners. De Redenaar ephialtes, die tot de party van pericles, wiens agting reeds gevestigd was, behoorde, beweerde, dat men, wel verre van de trotfche mcdedingfter van Athene te hulp te komen, zich moest geluk wenfchen wegens haar ongeluk, en haar onder de puinhoopen der verwoesting laaten liggen. — Cimon hadt te veel verffcands en grootheids van Ziel, om zulk eene valfche Staatkunde goed te keuren. Buiten aanmerking van de trouw der verbintenisfen , van het algemeen belang van Griekenland, van de beginzels van edelmoedigheid en eere, zag hy dat Sparta een noodzaaklyke teugel was voor den onbedwingbaaren aart der Atheners. Hy zette zich kloekmoedig te weere tegen de fchoonfchynende voorwendzèls der Heerschzugt; hy bewees, dat men Griekenland niet verminkt, en Athene niet zonder tegenwigt moest laaten; cindelyk haalde hy de Atheners over tot het zenden van onderltand, en zelve belast om dien te verleenen , volvoerde hy zyn last als een rechtfehaapen Vaderlander. Wanneer de Spartaanen, eenigen tyd daar naa, met dezelfde Vyanden, te ftryden hadden , vervoegden zy zich op nieuw by de Atheners. Cimon trok weder met een leger dervvaards; doch zy zonden hem , door eene hoonende agterdogt daar toe bewoogen, te rugge. Deeze belediging kon het V % Ge- DE GRIEKEN. Cimon haalt ie Atheners over , om dien Staat te hulp tc konen. Oorlog tusfchen de twceGemceriebesten.  DE GRIEKEN. Onregtvaardige uitbanning van cimon. Cimon herroepen. Hy maakt een einde aan denBurgerkryg, en yerfchaft de Atheners werk tegen de Perfen. 310 ALGEMEENE Gemeen te Athene niet verkroppen; het wreekt zich des op den onfchuldigften en agtbaarften Man. Cimon werd door den Aanhang van pericles gebannen, als een die Sparta, tegen de belangen zyns Vaderlands , begunftigde (*). — Welhaast borst het vuur des Oorlogs uit tusfehen de twee Gemeenebesten. De roemrugtige Balling kwam, in aller yl, zyn dienst by de Atheners aanbieden. Hy kreeg last om te vertrekken. Zyne Vrienden, ten getale van honderd, verdagt, gelyk hy, alle vermoeden willende afweeren, en opgewekt door aanmaaningen, vogten, tot ze allen verflaagen werden. De Atheners kreegen by Tanagra, een Stad in Beötie, de nederlaage: een droevig voorfpook van de fchriklyke gevolgen, welke de tweedragt zou verwekken. De vooroordeelen, tegen cimon opgevat, verdweenen: dewyl men de nadeelen zyner uitlandigheid ten klaarfte bemerkte, Naa vyf jaaren ballingfchap werd hy te rug geroepen. Pericles, zyn Mededinger, ftekle zelve dit befluit voor. Deeze voorbeelden van Liefde tot het Vaderland herflelden, ten minften, van tyd tot tyd, de misflagen , door drift begaan. Het eerfte werk deezes deugdzaam en Burgers was, een beftand met de Spartaanen te treffen. Hy bediende zich, vervolgens, op nieuw, van zyn heerlyk Stelzcl, om de Atheners, tegen den (*) In het volgende Hoofdftuk zullen wy zien , welke ftreeken pericles gebruikte, om aan 't hoog gezag ie geraaken.  GESCHIEDENIS. 311 den Buitenlandfchen Vyand, de handen vol werks te geeven, 't zy om de magt zyner Medeburgeren te vermeerderen, door wettige en roemryke middelen, 't zy om hunnen woeligen aart te temmen, en het verwekken van inwendige onlusten, door het maaken van aanhangen, voor te komen. Hy behaalde nieuwe overwinningen op de Perfen; hy voltooide de bemagtiging van het Eiland Chyprus, om van daar na Egypte over te lïeeken, in welk Land de Vyanden groote voordeelen behaald hadden. De Throon van cyrus fcheen toen door eene naderende omwenteling gedreigd. Artaxerxes,afgemat door eenen Oor- ] log, waarin hy zo veel geleden hadt, befloot een einde aan zo veele ongelukken te maaken, door den Vyand een Vredesverdrag voor te ftellen. Zy kwamen overéén op deeze wederzydfche voorwaarden. Dat alle de Griekfche Steden van Afie vry zouden weezen, en volgens haare eigene Wetten mogen leeven. — Dat de Perfen de Zwarte Zee met Oorlogfchepen niet verder zouden bcvaaren, dan op de Kusten van Pamphylie. — Dat geen Perfisch Legerhoofd te Lande, tot op drie dagen trckkens aan deeze Zee, zou mogen komen. — En dat de Atheners geene vyandlykheden in de Landen des Konings van Perfie zouden pleegen. Dus eindigde de Medifche Oorlog, (want zo wordt dezelve geheeten,) ; een-en vyftig jaaren naa het inneemen en verbranden van Sardis, geduurd hebbende. — Volgens het gewoon beloop der menschlyke zaaken moest dezelve V 4 Grie¬ nt JEIEKEN. h>ór chris^s 449. Einde van den Medifchen Oorlog.  DE GRIEKEN. Dood van cimon. Ryk en Deugdzaam. DER- 312 ALGEMEENE Griekenland! verwoest hebben; ondertusfeben zegepraalde dit Gewest. Hier ftaat wel te letten, dat dit vreemd verfchynzel meer het werk van bekwaamheid en verftand was, dan van magt. Miltiades deedt veel in den flag van Marathon, en pausanias in dien van Platea. Maar de kloekzinnige raadgeevingen van themistocles, aristides en cimon bragten nog meer toe. De Zeemagt en de Geldmiddelen waren , in hunne handen, gezegende werktuigen ten algemeenen beste. De dood van cimon was eene onherftelbaare fchade. Daar hy ryk en onbaatzoekend was,ftrekten zyne rykdommen om hem tot een allernuttigst Burger te maaken, zonder de minfte vlek op zyne deugd te werpen. Ten allen tyde ftonden zyne tuinen voor de Burgers open, en zyne welvoorziene tafel niet min voor de armen, dan voor zyne vrienden; en wel verre van, door dit middel, de gunst des Volks te bejaagen, verklaarde hy zich altoos rustig tegen de misbruiken der Volksregeering. Regtvaardig en gemaatigd jegens de Spartaanen te weezen werd hem tot een misdaad toegerekend. Zo verkeerd oordeelen de driften.  GESCHIEDENIS. 313 DERDE BOEK. geschiedenis van griekenland; van het staatsbestuur van pericles, tot aan de regeering van philippus van macedonië. EERSTE HOOFDSTUK. Het Staatsbeftuur van pericles, tot den Peloponnejifchen Oorlog. In Athene ftondt een Man op, van verfland zo kloek , doordringend, als dat van een der geenen, die aan dit Gemeenebest tot zo groot een roem geftrekt hadden; deeze natuurlyke bekwaamheid hadt, door oefening, meer fterkte gekreegen, dan die van een zyner Voorgangeren; doch was daar door te gevaarlyker, indien hy zyne vermogens misbruikte. Ik fpreek van pericles, een Man van aanzienlyke afkomst, kiefchen fmaak, wonderbaare fchranderheid,een groot Redenaar, een doorfleepen Staatkundige, die zich zomtyds als een rechtfchapen Burger gedroeg, maar nogthans zynen VaderlanV 5 de DE GRIEKEN. Character van peri- CLÏS.  DE GRIEKEN. Zyne Welfpreekenlieid door de Wysbcgecrte volmaakt. Zyne Staatkunde, om aan 't Bcftuur te geraakcn. 314 ALGEMEENE de veel ramps berokkende: dewyl hy zich door zugt, om over 't zelve te heerfchen, liet vervoeren. Het voornaamfte werktuig, 't geenhy bezigde om zyne oogmerken te volvoeren, was de Welfpreekenheid, die kunst, welke, naar 't gebruik of misbruik, 't geen 'er van gemaakt wordt, hemelsch of helsch mag heeten, hoogst voordeelig of allerfchadelykst is. Opgevoed door den Wysgeer anaxagoras, hadt hy uit diens mond geleerd de hoogfte Wysbeid te kennen, de ydele vreeze te veragten, en de kinderagtige grilligheden des Bygeloofs te verfmaaden; zyn' ftyl door zaaken, en niet door woorden, klem te geeven, om 'er dien overmeesterenden nadruk aan by te zetten, welke alleen het uitwerkzel is van een gezuiverd verftand en welbeftuurd oordeel. Athene was opgevuld met Redenaars, zints het Geftoelte, waar van men, voor het Volk, Redenvoeringen deedt, tot eene Vertoonplaats ftrekte der bekwaamheden van elk, die zugt hadt om uit te munten en gezag te verwerven; doch niemand heeft, gelyk pericles, de menigte , door overreeding, naar zynen zin kunnen fchikken. Bovenal bevlytigde hy zich op de kennis van 's Menfchen hart, en kende door en door den aart der Atheners, en alle de middelen, van welke een gefleepen Staatkundige zich moest bedienen, om over hun te heerfchen. Ziende hoe zeer zy op eene losbandige vryheid gefteld waren, in zo verre, dat de agting van groote Mannen hun hinderlyk was, en  GESCHIEDENIS. 315 en zy die uitbanden, wanneer de beweezene dienften hun het agtenswaardigst maakten, geliet hy zich, in den beginne, als iemand, die zich de Staatszaaken weinig aantrok; zeldzaam verfcheen hy in de Stad, en fcheen alleen na roem, door krygsbedryven , te dingen. Vervolgens bediende hy zich van eene gunftige gelegenheid, als cimon, de eenige Mededinger van belang, buiten bezig was met krygsonderneemingen, en maakte overal ingang te krygen; hy veranderde van charafter, vleide het Volk, fpeelde de rol eens Staatsmans, weigerde deel te neemen in vermaaken en gezelfchappen, en gaf zich geheel over aan Staatszaaken. Veel bekwaamer dan themistocles wist hy den wanfmaak der menigte voor te komen, door op de openbaare Vergaderingen niet te verfchynen, of zyne tegenwoordigheid moest 'er noodzaaklyk weezen. Zyne Vrienden voerden voor hem het woord. Hoe zeldzaamer hy zyne bekwaamheden deedt fchitteren, hoe meer toejuichings hy verwierf, als hy het raadzaam oordeelde ze ten toone te fpreiden. Zyne bezittingen lieten niet toe om cimon in ryklykheid van leevenswyze en gunstbetooningen te volgen; dit was ondertusfchen het beste middel om veele vrienden en aanhangers te verwerven. Hy vergoedde dit gebrek ten koste van het Vaderland. Niet alleen liet hy de vermeesterde Landen, onder de Burgers , verdeden, maar hefteedde ook de openbaare inkomften aan Spelen, Schouwburgen, en ter betaalinge van dien- ften, DE GRIEKEN. Hy vertoont zig zeldzaam in de Volksvergaderingen. Hy bederft de Atheners, door fchadclyke verkwistingen.  DE GRIEKEN. En verzwakt de agtbaarheid van den Areopagus. 316 ALGEMEENE Hen, door de Wetten voorgefchreeven. Wie tegenwoordig was by de Volksvergaderingen , kreeg daar voor zyne wedde. Men mag vrylyk zeggen, dat de Perfen, door de verwoestingen in den Oorlog aangerigt, Athene zo veel nadeels niet gedaan hebben. De heillooze vrugten der eerzugtige Staatkunde van pericles waren, het verteeren der Landsinkomften, door onnoodige uitgaven; het bederven der Zeden, door een zugt voor vermaaken en greetigheid na geld in te boezemen; het opwekken van een' onwederftaanbaaren trek tot Schouwfpelen; het voeden der luiheid, door voorheen onbekende middelen; het vermeerderen van de balftuurigheid der Volksvergaderingen, door den zamenloop van een greetig Volk, en het vernederen der Burgerdienften, door'er eene foort van Koophandel van te maaken. Hy ging nog een' ftap verder. Dewyl hem geene bediening was te beurt gevallen, welke hem den toegang tot den Areopagus opende, werd dat aanzienlyk Geregtshof het voorwerp van zynen haat; buiten twyfel, om dat hy voor het gezag en de regtvaardigheid van 't zelve vreesde. Hy deedt zyn best om 'er het Volk tegen voor in te neemen , en daar dit van zyn' wenk afhing, bereikte hy welhaast zyn oogmerk, om de uitfpraak over de gewigtigfte ftukken daar aan te onttrekken. Te Athene geraakten de Wetten'in vergetelnisfe; het Staatsbeftuur veranderde , en alles werd naar den wil van een enkel Man volvoerd. — Cimon leefde nog, en was bezig met de Perfen te beoorlogen. Wan-  GESCHIEDENIS. 317 Wanneer hy, byzyne wederkomfte, klaagde over deeze verandering van beginzels, en, volgens zyne gewoonte , herhaalde, dat men niets dergelyks te Lacedemon zag, werd hy aangezien als een vyand der Atheners, en, door het Oftracismus, aan eenen Bederver van den Staat opgeofferd. Naa den dood van cimon,nam het gezag van pericles dagelyks toe. Meester van de Geldmiddelen, beiteedde by dezelve aan Gebouwen, Standbeelden, en Stadfieraaden, gefchikt om het Volk te bekooren, en van Athene de fchoonfte Stad des Aardbodems te maaken. Toen zag men, onder het opzicht van phidias, de meesterftukken der Bouw-en Beeldhouwkunfte oprigten, die tot voorbeelden van eenen goeden fmaak gediend, en, veele Eeuwen daar naa, nog alle hunne fchoonbeid bewaard hebben; Gedenkftukken, die der Egyptenaaren zo verre overtreffen, als de volmaaktheid het reusagtige te boven gaat. De Bondgenooten beklaagden zich ten hoogften, dat de algemeene Krygsfchat, tot verdeediging der Landen en den Oorlog tegen de Barbaaren gefchikt, befteed werdt tot het opfieren van ééne enkele Stad. Zy hadden gelyk; maar pericles bezat het vermogen om de kwaadfte zaak met fchoone woorden te bekleeden, en de toeftemming des Volks te verwerven. Volgens zyn zeggen , behoorde dit geld aan de Atheners toe, wanneer zy maar aan hunne verbintenisfen beantwoordden , en de noodzaaklyke onkosten des Bondgenootfchaps bezorgden. Athene, DE GRIEKEN. Hy verfierde Athene roet Gebouwen , enz. Klagten der Bondgenooten,over hec verkwisten der Geldmiddelen.  DE GRIEKEN. Pericles in dit ftuk onverfchoonJyk. 318 ALGEMEENE ne, van Wapens en Schepen wel voorzien zynde, moest, door een edel gebruik der rykdommen, de verwondering der volgende Eeuwen verwekken, en, ten zelfden tyde, voor het beftaan der Burgeren, zorge draagen: niets nu kon hier toe beter dienen dan openbaare Werken, die alle de Kunften kweekten, alle Vernuften en Handen werk geeven, zo dat fieraad en overvloed uit dezelfde bron voortvloeiden. Met eenen opflag ziet men het zwak deezer verantwoordinge. Konden dan de belastingen der Bondgenooten, ten voordeele van Athene, befteed worden? Was het gebruik daar van niet bepaald? Moest, wanneer 'er overfchoot, zulks niet ftrekken tot verligting der Bondgenooten zelve ? En wel verre van de fchattingen te verminderen, vermeerderde pericles dezelve omtrent een derde, ten welken einde? buiten tegenfpraak, om ze in onnoodige opcieringen te verfpillen. Drie duizend zeven honderd Talenten , daar aan ten koste gelegd, maakten eene overmaatig groote fomme uit, als men die vergelykt met de inkomften van Jlttica, welke, volgens de opgave van demosthenes (*), honderd en dertig Talenten bedroegen. Door 's Lands Geld te verkwisten, fielt men zich bloot aan de rampen van het onzeker toekomende: de oude eenvoudigheid van Zeden gaat verlooren, een gewisfer en veel grooter kwaad. In eene ryke alleenheerfching, zou pericles dezelfde lof- (*) III. Phil.  GESCHIEDENIS. 3rc Joffpraak verdiend hebben als colbert ir Frankryk; doch als een Staatsdienaar, ir een Gemeenebest, heeft hy zich berispens waardig aangefteld. De Hukken zullen fpree ken. Plutarchus geeft hoog op van de belangloosheid, de fpaarzaamheid en huishoukunde van pericles. Deeze hoedanigheden zyn zeer te pryzen; doch «rekken geenzins om zyn gedrag, in het Staatsbeftuur, te regtvaardigen. Daar en boven, indien hy geen penning by zyn Vaderlyk Erfgoed voegde, hoe zal men dan kunnen uitleggen, 't geen die zelfde Gefchiedfchryver verhaalt? Naamlyk, dat pericles, verneemende hoe zeer men over de kosten, door hem gemaakt, klaagde, het Volk aanboodt alle de Werken voor zyne rekening te zullen neemen, indien de Opfchriften zyn' Naam alleen mogten draagen. De trotsheid der Atheners zou dit onmogelyk hebben kunnen dulden, indien de zaak anderzins mogelyk geweest ware. Men riep uit, dat hy meester was om het geld uit de Schatkist te haaien. De Ryken hadden hem eenen magtiger tegenpartyder verwekt inTHucYDiDES,den Schoonbroeder van cimon. De een of de ander moest wyken. Thucydides viel de zwakfte, en moest het lot' van het Oftracismus ondergaan. Toen begon pericles op eene wyze, naar dien der Koningen zweemende, te regeeren, en hadt het Volk dermaate onder bedwang, dat zy, zonder dezelfde infchiklykheid, als voorheen, te bc- too- i DE , GRIEKEN. Zyne belangloosheid , door PLUTARCHUS hoog geroemd. Hy biedt, op zekere voorwaarde, aan, de openbaare Werken te bekostigen. Pericles , Bcheerlcher van 't Gemeenebest.  DE GRIEKEN. ZyneVrienden worden befchuldigd, niet oogmerk om hem den voet te ligfcen. 320 ALGEMEENE toonen, omtrent de grilligheden van 't Gemeen, een gelyke magt en invloed behield op hunne raadpleegingen. Een hoog gevoelen van zyne eerlykheid onderfchraagde zyne veelvermogende Wellpreekenheid en doorfleepe Staatkunde. Hier by voegde hy den roem der wapenen, in eenige Krygstochten behaald; hy was altoos gelukkig geflaagd in het fpaaren van het bloed der Burgeren , die hy, gelyk zyn eigen woorden waren, wel onfierfiyk hadt willen maaken. Zo veel roems en gezags vermeerderden den haat zyner benyderen; zy zogten hem van beiden te ontzetten, beginnende met op zyne Vrienden aan te vallen. Phidias werd befchuldigd het Gemeen beftoolen te hebben, bovenal in 't vervaardigen van 't heerlyk Standbeeld van miner va. Hy bewees zyne onfchuld: het Goud, hem daar toe gegeeven, werd van 't Standbeeld afgenomen , gewoogen, en onverminderd bevonden. Des niet tegenftaande bragt men hem in de gevangenis, waar hy zyne dagen eindigde. De Wereldwydvermaarde aspas i a van Miletus, eene Vrouwe, fchoon van gelaat, uitfteekend door zielsbekwaamheden, van pericles langen tyd tederlyk bemind, en eindelyk ter Egtgenoote genomen; die Vrouwe, op wier onderwys socrates roem droeg, werd van Godloosheid en een ontugtig leeven befchuldigd. De welfpreekenheid en de traanen van pericles waren nauwlyks in ftaat haar te redden. — Men Helde een fnoode Wet vast, volgens welke een ieder moest aangeklaagd worden, die, on-  GESCHIEDENIS. 321 onder het voorwendzel van Wysbegeerte, de Verfchynzels der Natuure op eene wyze verklaarde, aangekant tegen den Godsdienst des Lands, dat is, zonder de Goden der Griekfche Fabelkunde daar onder te mengen. Ingevolge hier van werd anaxagoras, die, uit de rede, het beftaan van god bewees, en Hellingen, ftrydig met de algemeen aangenomene en heerfchende begrippen , beweerde , als een Godloos Mensch aangeklaagd. Pericles durfde het niet onderneemen, door zyne welfpreekenheid, iemand te verdeedigen, wiens Wysheid zyn eenigfte misdaad was, en raadde hem te vlugten. Alle groöte Mannen, Leerlingen van dien Wysgeer, zyn van de zelfde misdaad befchuldigd. De flag was ondertusfchen min op hem dan op pericles gemunt. Het gelukkig flaagen gaf den befchuldigeren meer moeds. Zy vielen rechtftreeks op per 1 cles aan ,als een beroover van 's Lands Geld: en maakten een befluit, om hem, tot het doen van rekenfchap te verpligten. Terwyl hy zich hier toe gereed maakte, zeide alcibiades, toen nog jong zynde; hem, op zekeren dag, droefgeestig vindende: Gy moogt liever denken, om ''er geen rekenfchap geheel van te geeven. In de daad, pericles ontfloeg zich van deeze moeite door den Peloponnefifchen Oorlog, tegen welken hy, volgens eenigen , op dit fcherp zeggen van a lcibiades, naaliet, zich te verzetten, of dien hy, volgens het berigt van anderen, verwekte om byzondere inzigten. Plutarchus befchuldigt de zodanigen, die hem dit I. deel. X ver- DE GRIEKEN. Pericles zelve befchuldigd. Tot het doen van rekenfchap gevorderd. Hy ontflaat zich daarvan door den Peloponnefifchen Oorlog.  DE GRIEKEN. Of de vermoedens,wegens hem opgevat, regtmaaüg zyn. Bezwaaren der Bondgenooten tegen de Atheners, 322 ALGEMEENE verwyt doen, van kwaadaartigheid. Thücydides, een veel geloofwaardiger Gefchiedfehryver , verzekert dat zyn opregt en onkreukbaar Staatsbewind hem boven allen laster Helde. — Maar wanneer wy het oog flaan op het Charaéter van pericles, op zyne Heerschzugt en Staatkunde, op de ftukken, die hem vyanden verwekten, fchynt het onmogelyk, hem van alle verdenking, ten dien opzichte, te zuiveren. Het is,naar de aanmerking van plutarchus (*), eene onbezonnenheid, het hart van groote Mannen te doorlhuffelen, om hun oogmerken toe te fchryven , en een' kwaaden draaij te geeven, aan 't geen eene gunftige uitlegging kan veelen. Deeze waare grondles past hy op pericles toe; veronderftellende, dat zyn voorgaand gedrag niets dan yver ten algemeenen oirbaar ademde. Doch hier in wederfpreekt hy zich zeiven. Men bedriegt zich zeldzaam, wanneer men over de daaden oordeelt uit het charaéter en de beginzels der Menfchen. Wat hier van ook zyn moge, verfcheide oorzaaken liepen zamen, tot het voortbrengen van den Peloponnefifchen Oorlog, een der voornaamfte voorvallen in de Gefchiedenis van Griekenland. 0- Athene, trots op de behaalde voordeelen, en de verkreegene magt, vergat die gemaatigdheid, waar door het ten oppergezag was opgeklommen, en boezemde Griekenland haat en nayver in. Athene hadt de Samiërs verwoest, de Egineërs te on- (*) De Herodoti Malignitate.  GESCHIEDENIS. 323 onder gebragt, aan de Megareërs het inkomen in de Havens, en het ter Markt brengen hunner Goederen, verboden; de Corinthers van zich vervreemd, door de party der Cortyreërs, die hun beoorloogden, te kiezen; Potidea, in Macedonië, eene Corintifche Volkplanting, fchatting opgelegd,en door dwinglandy tot opfrand verwekt, en eindelyk de belegering van Potidea, op het fterkst voortgezet. Hier was het dat socrates betoonde, een zo onverfchrokken Krygsman, als een groot Wysgeer, te weezen. Hy werd als een Held en voorbeeld van dapperheid geagt, en redde zyn waarden alcibiades. De Corinthers, en andere misnoegden, vervoegden zich na de Spartaanen, hun voor oogen Hellende de heerschzugt en onregtvaardighedcn der Atheners, als mede de noodzaaklykheid om 'er paaien aan te zetten: dat zy de vryheid van gansch Griekenland met den val dreigden, en, ter bereiking van dit hun oogmerk, alles met eenen ongelooflyken yver en vaardigheid volvoerden, terwyl de Spartaanen, met een al te goed vertrouwen, en koelzinnig, die magt, welke hun ftondt te verpletteren , lieten aangroeien. — De Atheenfche Afgezant verantwoordde zich; ten voordeele zyns Vaderlands bybrengende , dat de Grieken zelve aan die van Athene het Opperbewind hadden opgedraagen, dat zy behoorden te gedenken aan de beweezene dienften, dat eene heillooze drift, van onafhanglyk te willen zyn, alleen deeze misnoegdheden kon veroorzaaX 2 ken; DE GRIEKEN. Het ftuk wordt te Sparta verhandeld.  de grieken. Periclf.s doet de Athenerstot den Oorlog befluiten. 324 ALGEMEENE ken; doch dat 'Athene gereed was om zich te verdeedigen , als de Bondgenooten, met verfmaading en verbreeking der hciligfte verbintenisfen , den aanval durfden waagen. Hy gaf te kennen , (eene vreemde ftelling, die zelfs hard klinkt in de ooren van lieden, onder eene eenhoofdige Regeering leevende !) dat ten allen tyde de fterkften Meesters waren, en dat dit met de orde der Natuure overéénftemde. Zulk een antwoord voldeedt niet. Alle de Bondgenooten namen het befluit om de Wapens op te vatten, fchoon archidamus, Koning van Sparta, zich verklaarde voor het inflaan van een zagter weg. Men hieldt, nogthans, de onderhandeling fleepende, om tyd te winnen. Verfcheide eifchen werden aan de Atheners gedaan, en bovenal dat zy het beleg van Potidea zouden opbreeken. — Pericles drong, in deezen hachlyken toeftand, aan, op het bewaaren van de eer van Athene, roemde op zyne Magt (*), en maalde de gevaaren van eene laaghartige onderwerping, met fterke kleuren, (*) Volgens diodorus van Sicilië, vertoonde hy, hoe 'er nog zes duizend Talenten in de Schatkist waren , behalven de onmeetlyke Rykdommen in de Tempelen en by de Burgers; dat men een leger op de been hadt van twaalf duizend Man; zonder de Bezettingen en de Krygslieden der Volkplantingen mede te rekenen : dat hun Vloot uit drie honderd Schepen beftondt, en gereedlyk vergroot kon worden. — Pericles, (men moet dit erkennen,) hadt alles niet aan 't cieraad der Stad en onnutte uitgaven verkwist.  GESCHIEDENIS. 325 ren, af; zulks dat men alle voorflagen verwierp. — De Oorlog was nu onvermydlyk geworden. Pericles vormt een algemeen Plan. Zyn ftelzel was, zich over het vernielen der Landen weinig te bekommeren ; maar alle zorge te draagen tegen het verlies van Volk; geen flag tegen talryker Vyanden te waagen; op de zekerheid en veiligheid der Stad te letten, en bovenal zich op de Zeemagt toe te leggen, die de grootfte fterkte der Atheners uitmaakte. X 3 TWEE- de GRIEKEN. Zyn Plan.  be «RIEKEN. 326 ALGEMEENE TWEEDE HOOFDSTUK. Beginzels van den Peloponnejifchen Oorlog. — Alcibiades. — De Atheners by Sicilië overwonnen. Vóór Christus 431. De magten van beide de Partyen, in den PeloponnejifchenOorlog. De Atheners begeeven zich in de Stad. De Peloponnejifche Oorlog, bykans van het begin tot het einde befchreeven door thucydides, een der beste Gefchiedfchryveren , en Legerhoofden, der Oudheid,verfchaft,in een tydsbeftek van zeven- en twintig jaaren, zeer veele byzonderheden van 't grootfte aanbelang, voor lieden , die den Kryg volgen, doch met welke ik dit myn Werk niet moet overlaaden ; zy zouden, zonder eenig nut te wege te brengen, alle de andere Leezers verveelen. — De Spartaanen hadden , op hunne zyde, bykans geheel Peloponnefus, het grootfte gedeelte van Phocië, Beötië, de Locriërs, de Megariërs, enz. Hun leger beftondt uit zestig duizend Man. Dat der Atheners kon flegts vyftien duizend haaien, zonder daar onder te rekenen zestien duizend Inwoonders, van allerlei ouderdom, gewapend tot verdeediging der Stad. — Pericles kon, met zo weinig manfchap, het veld niet houden. Hy moest al zyne welfpreekenheid aanwenden om de Atheners over te haaien tot het verlaaten hunner Landgoederen, even als ten tyde van den inval der Perfen; en om  GESCHIEDENIS. 327 om zich binnen de Stads muuren opgeflooten te houden, tot dat de Vyanden de verwoesting voor de poorten bragten. — Archidamus naderde langzaam, volgens den aart der Spartaanen. Attica werd verwoest; doch de Scheepsvloot van Athene deedt in het van Volk ontbloote Peloponnefus geen minder nadeels. Ten deezen dage zag men een blyk van de nutheid der Weetenfchappen. Eene Zonnetaaning zou den moed der Krygslieden verzwakt, en hun met een bygeloovigen fchrik vervuld hebben, indien pericles hun de oorzaak van dit Verfchynzel niet verklaard hadt. Naa het volvoeren des Veldtochts, Helde men vast, Lykredenen over de gefneuvelden'te doen, en hunne nagedagtenis met begraafnisplegtigheden te Beren. Deeze gewoonte der Atheners was, buiten tegenfpraak, veel nutter, dan het ftaatlyk gedenken aan Grooten, hoe zeer zy ook verdiend hadden, voor altoos der vergetelnisfe overgeleverd, of anderen, ten affchrikkenden fpiegel, verfmaad en ten toon gefteld te worden. Een fchriklyke Pest woedde, met groote verflinding, in Attica. Men verhaalt, niet tegenftaande thucydides daar van geen woord rept, dat de beroemde Geneesheer hippocrates, de fchitteren'de aanbiedingen des grooten Konings verwerpende, zich edelmoedig overgaf, om zyne Medeburgers, in dien ramp , dienst te doen. Deeze geesfel belette het voortzetten des Oorlogs niet. Het onheil verbittert de harten. Men kant X 4 zich DE ©RIEKEN. Zonnetaaning, door PERICLES uitgelegd. Lykredenen over de Gefneuveldeningefteld. Vóór CHRISTUS 430. De Oorlog wordt , in weerwil van de Pest , voortgezet.  DE GRIEKEN. Pericles veroordeeld en betiteld. Dood van pericles. 328 ALGEMEENE zich aan tegen pericles, en legt hem de Volksrampen ten laste. Hy Helt zyn gewoon verdeedigmiddel, zyne wellpreekenheid, te werke; hy herhaalt, met- allen nadruk , de betoverende naamen van Roem en Vryheid. Alle zyne redenen waren magteloos, om het morrend misnoegen eens wuften Volks te verzetten. Hy wordt in eene boete beflaagen, en van het Bevelhebberfchap beroofd; doch des hadden de Atheners welhaast berouw, zy vraagen hem vergiffenis , en haaien hem over om het beftuur weder te aanvaarden. Dit was het charaéter der Atheners. Deeze zeldzaame Man, die, door eene verwonderlyke bekwaamheid, veertig jaaren lang, de wuftheid van 't Atheenfche Volk aan den band gehouden hadt, ftierf, kort daar naa, aan de Pest. Negen Zegentekens, gedenkltukken van zo veele Overwinningen, de bevordering der Weetenfchappen en Kunften, het voortzetten van den Koophandel en de Zeevaart, zouden ryke en ruime ftoffe tot eene Lofreden over hem verfchaffen. Stervende betuigde hy, dat het roemrykfte, 't geen hy in zyn ganfche leeven verrigt hadt, beftondt, in nooit één' zyner Medeburgeren reden gegeeven te hebben om rouwe te draagen. — Maar hadt hy geene doodlyke ftagen aan zyn Vaderland toegebragt ? En* hoe kan plutarchus de Deugd deezes Mans zo hoog in top heffen, naa hem befchreeven te hebben als een Bederver van 's Volks Zeden? 'Er wordt verhaald dat hy, op 't laatst zyns leevens, door veelheid van bezigheden over- kropt,  GESCHIEDENIS. 329 kropt, verzuimde anaxagoras het noodige onderhoud te laaten toekomen; in zo verre, dat deeze op 't punt was, om, in wanhoope, van honger te fterven. Pericles, deezen deerlyken Haat des Wysgeers vernomen hebbende , ging heenen om hem te troosten; hem fmeekende, dit befluit te laaten vaaren , vermids hy zynen raad zo zeer behoefde. Het antwoord van anaxagoras luidde: Zy, die het licht van een Lamp noodig hebben, draagen zorge om dezelve met Olie te voorzien; waarop hy een beter onthaal ontving. Schoon pericles de aanftooker ware van den Peloponnefifchen Oorlog, ftrekte de onuitdoofbaare nayver van Lacedemonie en Athene ten eerlten beginzel. De uitwerkzels daar van konden niet anders dan zeer fchriklyk weezen; naardemaal de haat dooide vyandlykheden aanwakkerde. De Oorlog tusfchen de Gemeenebesten heeft iets bovenmaatig bitters in zich. Volgens de aanmerking van den Heer de mably, „ kun,, nen de Koningryken de ontvangene ver„ ongelykingen vergeeten, dewyl de Vorst „ zyn charaéter het ganfche Volk indrukt, „ en het noch wraakgierig, noch heersch„ zugtig, noch nayverig kan weezen. Maar ,, in de Gemeenebesten, als die van Grie„ kenland, waar de menigte regeert, kan ,, de Overheid den ftroom van 't Volksbe„ grip niet tegenltaan, of afwenden. De ,, Grieken kenden geene andere Staatkunde, „ dan die hunner Driften". Men zag, in de daad, Potidea een beleg X s van DE GRIEKEN. Zynebehan. deling van ANAXAGORAS. Verregaande verbittering tas • fclien de twee Gemeenebesten. De Oorlog wordt v:m  DE GRIEKEN. wederzyden met wreedheid gevoerd. Cleon licerschte te Athene. Wreedheid AexSpartaa ■ nen tegen de Helooten. Onnut Be(land , naa eenen tienjaarigenOor- taf. 330 ALGEMEENE van drie jaaren uitharden, in't welke menfchen vleesch den uitgehongerden Burgeren tot fpyze ftrekte. Men zag Sparta haare eere fchenden, om aan haare wraaklust voldoening te verfchaffen, daar zy de vriendfchap des Konings van Perfie en zyne hulpe verzogt. Men zag de twee Gemeenebesten, de Afgezanten, onder den weg opgehouden, van kant helpen, om, door eene overmaate van wreedheid, alle middelen van bevrediging af te fnyden. De belegeringen , de veldflagen, de geduurige ftrooperyen, leveren eene lange aanéénfchakeling van wreedheden op. — Cleon, een laaghartig Mensch, en onbefchoft Redenaar, beheerschte de Atheners, en boezemde hun geene, dan geweldige maatregels in. De Spartaanen, uit eigen aart min gemaatigd dan de Atheners , volgden de aandrift huns charaéïers. Voor eenen opHand der Helooten vreezende, koozen zy 'er twee duizend van de kloekften uit, die in den kryg zich best gekweeten hadden; zy voerden ze rond, met bloemen bekransd,, als 't ware, om de gedaane dienften te vergelden: en alle deeze ongelukkigen kwamen niet weder te voorfchyn ; ongetwyfeld flagtoffers van eene wreede trouwloosheid geworden zynde. Men kan niet denken dat zy de Vyanden menschlyker behandeld hebben. Tien jaaren duurde de Oorlog met onophoudelyke woede,en bynamet getyken kans, of dezelfde verliezen aan wederzyden. Noodwendig moesten zo veele opééngeltapelde Oorlogsrampen na den Vrede doen verlangen. De Redenaar cleon en brasidas, Veld-  GESCHIEDENIS. 331 Veldheer der Spartaanen, deeden alle voorflagen verdwynen; deeze door roem zugt, geene door hoogmoed gedreeven. Zy ftierven beide. Men trof eene Wapenfchorfing; ] en floot vervolgens een vyftigjaarig Beftand. Geduurende 't zelve zag men flikkeringen van eendragt; doch de haat huisvestte in de harten , de kvvaade trouw hadt de plaats der regtvaardigheid ingenomen, en de heerschzugt kon zich niet bedwingen. Een Jongeling, aanzienlyk van afkomst, uitmuntend van geftalte en gelaat, ryk met goederen befchonken , begaafd met heerlyke bekwaamheden en fchuldig aan groote gebreken; zomtyds deugdzaam, wanneer hy de lesfen van socrates, zyn Leermeester en Vriend, volgde; doch bykans altoos tot buitenfpoorighcden overflaande, als hy gehoor gaf aan de inboezemingen zyner Driften en de raadgeevingen zyner Vleieren; doch in ftaat om alle gedaanten en characters aan te neemen, en zich naar de voorkomende gelegenheden te fchikken, en 'er zyn voordeel mede te doen, met één woord , alcibiades, die na het bcftuur te Athene dong, vondt geen' fmaak in die kalmte, en daar zyne hoogmoedige ontwerpen gegrond waren op inwendige onlusten en buitenlandfchen Oorlog, poogde hy een vuur, dat niet geheel was uitgedoofd, op nieuw te ontfteeken, en hier in te flaagen kon hem nauwlyks misftn. ■ Hy bezat de kunst om 's Volks geest te leiden. Dewyl zyn losbandig gedrag hem fteeds aan de berisping zyner Medebur^eren blootfteide, werdt hy, op ze- DE SRIEKEN. /óór CHRISrus 422. (VlXIBIADES zoekt,door Eieerschzucht, den Oorlog te vernieuwen.  DE GRIEKEN. Hy deedt het Eeftand vernietigen. Hyperbolus gebannen. 332 ALGEMEENE zekeren dag, te raade, den Haart van eenen zeer fraaijen Hond, dien hy hadt, af te kappen. H*et fnapziek Athene was welhaast met de vertelling van dit gevalletje vervuld, en alcieiades kreeg fchielyk de weet, dat al de Wereld het misvormen van dit Dier wraakte. Zo veel te beter, gaf hy lachende ten antwoord, ik wilde dat de Atheners met elkander fpraken over de wyze, waar op ik myn Hond behandel; ten einde zy van myn gedrag mogten zwygen. Eéne beuzeling was in ftaat om dit wufte Volk eene ernftige bezigheid te verfchaffen, en wendde 't zelve af van op gewigtiger zaaken te denken. De Spartaanen en de Atheners klaagden, wegens eenige inbreuken op de voorwaarden van dit Beftand gemaakt. Alcibiades nam die gelegenheid waar om het te verbreeken. Hy bragt nicias, een omzigtig Veldheer, en goed Burger, vervuld met vreedzaame begrippen, in verdenking. Hy bedroog de Afgezanten van Sparta na Athene afgevaardigd, met volmagt,om de gereezene gefchillen by te leggen; hy hadt hun doen liegen, en deedt hun , als lieden van kwaade trouwe, te rug zenden. Ondertusfchen hadt nicias zyn' Aanhang. De Atheners waren verdeeld tusfchen hem en zynen Mededinger. Het Oftracismus zou het gefchil befüsfen. Hyperbolus, een ftoutmoedig Man, die een kwaaden naam naging, verzette zich tegen den een zo wel als tegen den ander, met oogmerk om op hunnen ondergang zynen opgang te vestigen. Maar de twee Partyen veréenigden zich tegen hem. Hy  GESCHIEDENIS. 333 Hy werd gebannen. Vervolgens zag men af van het Oftracismus, dat gefchandvlekt fcheen door op hyperbolus te vallen. Wy hebben reeds aangemerkt, dat dit min eene ftraffe was dan een voorbehoedzel tegen het te veelvermogend gezag der voornaamfte Burgeren. Hadt alcibiades zich vergenoegd met den haat des Volks tegen de Spartaanen aan te kweeken, hy zou de rampen zyns Vaderlands langduuriger gemaakt hebben , zonder het misfcbien aan 't decrlykst ongeluk bloot te Hellen. Zyn heete en woelige geest vormde, te midden van het buitenfpoorig genot der wellusten , de hachlykfte ontwerpen. Hy beoogde het bemagtigen van Sicilië, om vervolgens van Carthago meester te worden, en langs dien weg Peloponnefus te onder te brengen. Zyne leevendige verbeeldingskragt gaf beftaan aan alle deeze harsfenfchimmen, en zyne welfpreekenheid was magtig om ze door de Atheners te doen omhelzen. — Ni er as toonde hun te'vergeefsch, in de ernftigfte vertoogen, de onbezonnenheid van zodanig eene onderneeming, en welke gevaaren men in den mond liep, met na zo onzekere overwinningen te ftaan, terwyl men door vyanden omringd was. Ydel was zyne wederlegging van de beuzelagtige voorwendzels deezes Oorlogs. Dewyl de Leontiners en Egestiners, Volken van Sicilië, klagten hadden over de Syracufers, en de hulp der Atheners verzogten, (want men bragt geene andere, eenigzins klemmende, rede by,) moesten daarom de DE GRIEKEN, Het Oftracismus vernictisd. Het ontwerp VMl ALCIBIADES , om Sicilië te bemagtigen, goedgekeurd , in weerwil van de tegenkantingen van NICIAS.  DE GRIEKEN. Vóór CHRISTUS 415. ALCIBIADES, vóór zyn vertrek, van Godloosheid befchuldigd. 334 ALGEMEENE de Atheners hun belang , hunne rust opofferen aan eene zaak, die hun geheel niet betrof? Moesten zy, in Sicilië, gaan ftryden, en Attica voor den inval der Spartaanen bloot gefield laaten? De rede cn billykheid fprak door den mond van nicïas; maar de inneemende bevalligheid, de bekwaamheid en gunstbetooningen van alcibiades betoverden het Volk, en bovenal de Jonglingfchap. Men befloot de wapens tegen Syracufe op te vatten. Alcibiades, nicias en lamachus werden benoemd om in deezen Krygstocht het bewind te voeren. Zints de dagen van pericles hadden de Atheners reeds het denkbeeld gehad om Sicilië te bemagtigen. Doch pericles bezat bekwaamheids en magts genoeg, om hun dien toeleg te ontraaden, en hun daarvan te rugge te houden. Omtrent den tyd des vertreks vervulde een onvoorzien voorval Athene met nadeelige gerugten. Men zag de Standbeelden van mercurius, van welken 'er eene groote menigte in en om de Stad was, allen op éénen nagt gefchonden, en het was onmogelyk den daader te ontdekken. De Vyanden van alcibiades, 't zy dit een vooraf beraamde aanflag ware, 't zy ze de voorkomende gelegenheid aangreepen, befchuidigden hem van dit misdryf, of van ccre andere foortgelyke fchennis. Onderftcund door de Krygsmagt, betoonde hy veel moeds, en verzogt, zonder uitftel, vonnis. Zyne befchuldigers droegen, wel zorge f om hier aan hunne toeflemming te geeven: de omftan- dig-  GESCHIEDENIS. 335 digheden waren hun niet gunftig. Het ftuk werd uitgefteld, onder voorwendzel, dat het fcheepgaan geen verwyl duldde. De Vloot vertrok in 't einde, met een toeftel als of ze zegepraalende binnen zeilde. Syracufe, eene Corinthifche Volkplanting, zeer bloeiende door den Koophandel, in 't eerst ontroerd, wegens het dreigend onheil, rustte zich vervolgens toe om dapperen wederftand te bieden. De oneenigheid der drie Athemfche Legerhoofden verleende hun tyd om alle noodige maatregels te neemen; en de dwaasheid van 't Atheenfche Volk was hun hier in desgelyks gunftig. Nauwlyks waren zy op Sicilië geland , of alcibiades kreeg last t'huis te komen, en het oordeel, wegens de befchuldiging van Godloosheid, te ondergaan. Geduurende zyn afweezen hadden zyne Vyanden veld gewonnen , en met den dekmantel des Godsdiensts bekleed, konden zy vast verwagten, in hun voorneemen te zullen flaagen, by een Volk, zo bygeloovig als ongeftadig. Alcibiades, gefmaad als een Godlooze, verloor eensflags alle de verdienften, die voorheen de Atheners, tot verrukkens toe, ingenomen hadden. Hy durfde het gevaar der te regtftelling niet loopen. — De handen zyner leidslieden ontihapt, vlugtte hy na Sparta. Zich daar fchikkende naar de ftrenge Zeden des Lands, en verklaarende, een Doodvyand der Atheners te zyn, won hy de liefde van een Volk, 't geen hy haatte. De Atheners veroordeelden hem, wegens halftarrigheid, des doods fchuldig, en gaven hem over aan de ver- DE GRIEKEN. Hy wordt van Sicilië opontbooden, om te regt gefteld te worden. Hy vlugt in Sparta, en verklaart zich een vy. and der/f r/is. ners.  de grieken. Nicias voert liet beleg van Syracufe liegt uit. 336 ALGEMEENE vervloekingen der Priesterfchappe. Eene Priesteresfe, theano geheeten, weigerde in het volvoeren van wraake deel te neemen, zeggende: lk ben een Priesterin om te zegenen, niet om te vloeken. De befchuldiging tegen alcibiades, misfchien ongegrond, fchoon hy in zyn hart den VolksGodsdienst veragtte, was zeer onvoorzichtig; zy wapenden tegen het Vaderland den Man, die het meeste vermogen bezat om het te benadeelen. Kundfchap krygende van het doodvonnis, over hem geftreeken, riep hy uit: lk zal hun toonen dat ik nog leef. En hy hieldt zyn woord. In den roekloozen Krygstocht, dien hy hadt doen onderneemen, zou de werkzaamheid zyns moeds, en de vonden van zyn vernuft grooten dienst gedaan hebben. Om 'er gelukkig in te flaagen, hadt men buitengemeene gevallen noodig, die zyne tegenwoordigheid misfchien zou hebben doen gebooren worden. Maar de befluiteloosheid en het befchroomd verwylen van nicias; moest noodwendig nadeel toebrengen. Steeds herhaaiende, dat het verkeerd ware deezen Oorlog ondernomen te hebben, maakte hy de Krygslieden kleinmoedig,en vermenigvuldigde de hinderpaalen. Syracufe werdt nogthans belegerd (*). De Syracufer, door eenen (*) De Oorlogsverrigtingen, de geleverde Hagen, en derzelver verfchillende lotgevallen, worden, in '1 breede, door thucydides befchreeven, en by sollin gevonden , werwaards wy onze Leezers wyzen.  GESCHIEDENIS. 337 nen langduurigen Vrede en den Rykdom verwyfd, zou te kort gefchooten hebben, indien de hulp, van Sparta en Corinthe verzogt, niet regttydig gekomen ware. Alcibiades hadt veel gedaan om hunne aanzoeken te onderfteunen, en zyne raadgeevingen brouwden de Atheners niet weinig onheils. De Belegerden waren reeds op de overgave bedagt, wanneer gylippus, die de Spartaanen aanvoerde, hun verflaagen moed opbeurde, en de bykans weggeworpen hoop wedergaf. Nier as hadt zynen AmptgenootLAMACHUS verlooren. Alleen overgebleeven, fchrikte hy op 't naderend gevaar. Hy verzogt eenen Opvolger, en fhelde, in zynen brief, den hachlyken ftaat des Legers voor. Hem werden hulpbenden en twee nieuwe Amptgenooten toegevoegd, DEMOSTHENES en EURYMEDON. De eerfte, ftoutmoedig en driftig van aart, grootlyks de traagheid van nicias verfrnaadende, waagde onvoorzichtig een gevegt in den nagt, waarin twee duizend Atheners omkwamen. De moeilykheden, de ziekten , de te leurftellingen, en 't gevaar zelve der Atheners, die door de Spartaanen ingeflooten gehouden werden, bragten te, wege, dat zy wenscheen het beleg op te breeken. Zonder gevaar zouden zy, in 't eerst, hebben kunnen aftrekken. Daar de Vyanden hier op niet bedagt waren, was het gemaklyk hun te ontfnappen. Doch eene Maansverduistering verydelde het ontwerp I. deel. Y der DB GRIEKEN. Vóór CHRISTUS 413. De Spartaanen doen hun het Beleg opbreeken. De Atheners worden by Syracufe verflaagen.  DE GRIEKEN. Algemeen denkbeeld van de Regeering op Sicilië. Gelon, hierom, thra- sybulus,ou- rieKoningen van Sicilië. 338 ALGEMEENE der Legerhoofden. Dit Verfchynzel kwam hun bovennatuurlyk voor. Nicias, door eene kinderagtige bygeloovigheid misleid, oordeelde het vertrek te moeten uitftellen. Gylippus en de Syracufers hadden tyd om zich tot een gevegt toe te rusten, en de Atheners, ter Zee en te Land aangevallen, kreegen eene volkomene nederlaage. Eurymedon ftierf met de wapens in de vuist. Nicias en demosthenes werden gevangen, naa het vrugtloos betoon van dapperheid. Volgens het verhaal van thucydides, hadt men de trouwloosheid en wreedheid om hun van kant te helpen; fchoon gylippus eischte dat ze na Lacedemon zouden gezonden worden. Naar het berigt van andere Schryvers, bragten zy zich zeiven om in de gevangenis. De Syracufers betoonden de verhitheid hunner aangefchonne wraake, door de Atheners op 't wreedst te mishandelen. Deeze bittere vrugt trokken zy van die te veel gewaagde onderneeming. Tusfchen beiden moeten wy hier onzen Leezer herinneren, dat Sicilië, voor een gedeelte, bevolkt was door Griekfche Volkplantingen. Over dit Eiland hadden, even als over Griekenland, verfcheide kleine Koningen geregeerd, en het hadt zyne vryheid bekomen. Ten tyde des invals van xerxes voerde gelon, te Syracufe, het oppergezag. De Grieken verzogten zyne hulpc. Hy vorderde, het bevel over het Leger te voeren; dit niet verkreegen hebbende , vergenoegde hy zich met Sicilië te ver- dee-  GESCHIEDENIS. 339 deedigen tegen de Carthagcrs, door xerxes genoodzaakt op dit Eiland aan te vallen; hy kweet zich hier van manhaftig. Gelon verdiende, door zyne dappere daaden en gunstbetooningen, dat Syracufe hem vry willig den tytel van Koning aanboodt. Hy beminde den Landbouw, en bevorderde denzelven, door zyn eigen voorbeeld; zomtyds 'er de hand aan leenende. Men beweende hem als een rechtfchaapen Vader des Vaderlands. — Hieron, zyn Broeder en Opvolger, verwierf, in weerwil zyner ondeugden, de loftuitingen der Dichteren, door hem begunltïgd, en bovenal die van pindarus, wiens Lier, waardig om den lof van Helden te fpeelen, geene gehuurde toonen hadt behooren te liaan. Thrasybueus, Broeder van hieron, en nog veel fnooder, beklom, naa hem, den Throon. Zyne dwinglandy noodzaakte hem dien te ruimen, CCCCLX Jaaren vóór onze gemeene telling. De Syracufers, het juk afgefchud hebbende , verlosten het overige des Eilands, en Helden eene Volksregcering vast. Hun Petalismus (*), eén flegte navolging, van het (*) De benaaming van Petalismus ftamt af van het woord Petalon, een Blad. De Syracufers moesten op een Blad de naamen der zulken fchryven, welken zy vreesden magts genoeg te hebben, om zich van de Opperheerfchappy meester te maaken. Als de Bladen geteld waren, wierd hy, tegen wien men' de meeste Hemmen vondt, zonder verder onderzoek , voor vyf jaaren gebannen. Y 2 DE GRIEKEff. Het Petalismus der Sy>-acufere;i.  DE GRIEKEN. DER- 340 ALGEMEENE het Oftracismus der Atheners, hieldt weinig tyds ftand: dewyl de Staat daar door van braave Burgers beroofd werd. Het is hier de plaats niet om van de nieuwe Dwinglanden , die op Sicilië heerschten, te fpreeden. Dionysius bragt Syracufe eerst, omtrent zestig jaaren daar naa, te onder.  GESCHIEDENIS. 341 OE GRIEKEN'. DERDE HOOFDSTUK. Het vervolg van den Peloponnefifchen Oorlog. — Athene, door lysander bemagtigd. Het Volk te Athene ftreelde zich dermaate met harsfenfehimmige hoope, dat de eerfte, die den ramp, hunnen Landsgenooten op Sicilië overgekomen , boodfehapte,ter doodftraffe werd vervveezen. Welhaast verdweenen die ydele verwagtingen, de twyfelingen weeken , en zy vervielen in eene bystere verflaagenheid. Het gevaar was zo veel te ïchriklyker : dewyl de Lacedemoniërs, op den raad van alcibiades, Decelea verfterkt hadden, een Kasteel, niet verre van Athene gelegen; hier door vonden zy zich in ftaat gefteld, om, wanneer het hun behaagde, Attica te ontrusten en te plaagen. Waren de Spartaanen, volgens hunne gewoonte, niet langdraalend geweest, Athene, door deeze nederlaage, als door den blixem getroffen, was, op dit oogenblik, in 's Vyand hand gevallen. Men liet de gunftige gelegenheid, om dit Gemeenebest te onder te brengen, voorby glippen; het fchiep adem, en was op middelen van herftel bedagt. Eene Raadsvergadering van bedaagde Lieden kreeg last om de zaaken van den Staat te onderzoeken, er Y 3 hc Vóór CHRISTUS 412. Verflageuhcid der Atheners- Detraagheid derSparttianen gaf hun tyd om to bekomen. I t  m GRIEKEN. Ondankbaarheid der Spartaanen, omtrent alcibiades, 342 ALGEMEENE het Volk hadt de beflisfende uitfpraak. Op de Geldmiddelen en de Zeemagt moest men bedagt weczen, en die beide in goeden ftaat Itellen. Naa het aanvangen des jongften Oorlogs waren 'er nog duizend Talenten in 's Lands Schatkist gebleevcn. Een befluit om deeze onaangeroerd te laaten , was 'er vastgefteld, dit werd nu opgeheeven, en de ondervinding toonde, van hoe veel aanbelangs het te houden zy, een fomme in voorraad te hebben, tot het voldoen van buitengewoone onkosten. Mangel aan goed beftuur der Geldmiddelen, en aan vooruitzicht, in dit ftuk, heeft dikmaals den val der Staatcn verhaast. Athene verloor het grootfte gedeelte haarer Bondgenooten, om dat het ongelukkig was, en zyne magt misbruikt hadt. Veele Steden, en zelfs Iönie, koozen de zyde der Spartaanen. Dit ontftondt voornaamlyk door het opftooken van alcibiades, die, fteeds van wraaklust brandende, de Volken tegen zyn Vaderland ophitfte. Maar a g i s , Koning van Sparta, wiens Vrouw alcib iades, onder den dekmantel van deugd bedekt, tot overfpel verleid hadt, zogt hem zwart te maaken. De hooge agting, tot welke hy was opgeklommen, verwekte daarenboven den haat en nayver der voornaamfte Burgeren. Sparta hadt, op dien tyd, niets meer dan een gering zweemzel der oude braafheid behouden. De kuiperyen en partyfehappen vernietigden de erkentenis; en men deedt na I'önie een bevel afgaan, om alcibiades van kant te helpen, toen hy be-  GESCHIEDENIS. 343 bezig was om aan Sparta de grootfte dienften te bewyzen. Hy vlugt, en zoekt eene fchuilplaats by de Perfen. De ommewenteling ten Hove, aan de eenhoofdige Regeering onaffcheidelyk verbonden , verzwakten , by aanhoudenhcid, dit Ryk. Artaxerxes longim anus hadt tot zynen Opvolger xerxes, zyn' eenigen wettigen Zoon, die welhaast, door sogdianus, zynen natuurlyken Broeder, werd omgebragt. O c h u s, een andere Zoon van a rtaxerxes,onttroonde sogdi anus, nam den naam van darius aan, en regeerde te midden van veele verdeeldheden en onlusten. De Grieken hebben hem den bynaam van nothus, dat is, Basterd, gegeeven. D^eze darius heerschte, toen alcibiades zyne toevlugt nam tot tissaphernes, Landvoogd van Sardis. Hy verklaarde zich tegen Athene, en Sparta was hem, van wegen de betoonde ondankbaarheid nog haatlyker geworden. Zyne vermaardheid, zyne bekwaamheid, en zyn fmaak in de wellustige Zeden der Perfen, deeden hem gemaklyk de vriendfehap en het vertrouwen diens Landsvoogds verwerven. Tissaphernes leerde van hem eene verdeeldheid, onder de Grieken, leevendig houden; de beide partyen in dier voege evenaarende, dat de eene niet kon heerfchen door den volflaagen ondergang der andere. Eene rechtgepaste Staatkunde, den Perfen misfchien noodig tegen een Volk,^ zo onderneem- en oorlogzugtig. List of kragt, bedrog of geweld, fchynt 'er noodig Y 4 van DÊ GRIEKEN. Dmmewen:eliii£>en in Perfis. Hy ging 112 TISSAPHERNES , en zette hem aan om de Grieken onderling verdeeld te houden.  DS tJRlEKEN. Verdeeldheden te Athene. NieuwStaatS" beftuur van vierhonderd Burgers. Alcibiades werd t'huis gcoepen,en dient hctVa. derland. 344 ALGEMEENE van 't eene Volk , ten opzichte van 't andere, en zomtyds ten opzichte van de byzondere leden der Maatfchappye; der Maatfchappye , die eene algemeene goedwilligheid ten grondflage zou hebben, indien de Menfchen het waare geluk in de Natuure zogten! Ondertusfchen werd Athene, daar alles dit Gemeenebest riep om zich ten algemeenen belange te veréénigen, door de heilloosfte twisten van één gereeten. Deezen wilden de Volksregeering affchaffen, en alcibiades te rug roepen. Pisander beweerde, dat dit het eenig middel was ter behoudenisfe: geenen hielden ftaande, dat dit bedryf noodwendig op het verderf der Vryheid en des Vaderlands moest uitloopen. — Deeze ongelukkige Stad, fteeds geflingerd door eigendunkelyke verkiezingen, en wufte opvattingen , verwisfelde een reeds liegt Staatsbeftuur in een nog veel flegter. Vier honderd Burgers werden 'er gekoozen, om het volftrekt oppergezag te oefenen. Zy waren zo veele dwinglanden; zy zetten den raad af, en traden alle Wetten met voeten. Het Leger bevondt zich te Samos, om de Bondgenooten tot hunnen pligt te brengen, en daar by te houden. Het weigert de toeftemming te geeven aan deeze nieuwigheid, roept alcibiades te rugge, benoemt hem tot algemeen Legerhoofd, en noopt hem aan om de Dwinglanden te verdelgen. Alcibiades, naa de rol van zo veele Perfoonadien gefpeeld te hebben, wonder wel in zyn fchik met weder het bevel over de Atheners  GESCHIEDENIS. 345 ners te voeren, maatigt, met voorzichtigheid, de dolle drift der Krygslieden, en rust zich toe om overwinnend weder te keeren. Hy valt op de Lacedemonifche Floot aan, en verflaat dezelve. Hy herkrygt het gezag op Zee; de Hellefpont, Byzantium, en veele zeer aangelegene Steden, kwamen onder de heerfchappy van Athene. Daar hadt men reeds de vier honderd Mannen afgezet, en, beflooten tot het herroepen van alcibiades. Men ontving hem eindelyk met verrukking , zich bitterlyk al het kwaade, 't geen men hem voorheen hadt aangedaan, verwytende. De bedienaars van den Godsdienst kreegen last, om hem van de uitgefprookene vervloekingen te ontheffen. Een hunner hadt opregtheids genoeg om te verkiaaren: Ik heb hem niet vervloekt, indien hy den Staat geen kwaad gedaan heeft. Hier mede te verftaan geevende, dat de vervloekingen alleen van kragt waren op de fchuldigen. Binnen kort werd alcibiades, op nieuw , de Afgod des Volks. Hy herinnert zich de middelen, van zyne vyanden gebruikt , om hem ten val te brengen. Zyne listige Staatkunde toog de wapenrusting des Bygeloofs aan, om dus fchootvry te weezen tegen allen verwyt van Godloosheid. Hy vierde, met de grootfte pragt, de verborgenheden van ceres. In dit geval mogen wy de buigzaamheid zyns Charaóters opmerken; wy zullen welhaast de onftandvastigheid der Atheners weder zien te voorfchyn treeden. Y 5 Spar* DE GRIEKEN. Hy wordt de Afgod der Atheners.  DE GRIEKEN. De Atheners willen den Oorlog voortzetten. lysander tot Veldheer by de Spartaanen benoemd. Alcibiades afgezet. Callicratidas , Opvolger van lysander , overwonnen. 346* ALGEMEENE Sparta, verfchrikt door de overwinningen van alcibiades, hadt voorflagen van vrede aangeboden. Indien de rede in ftaat geweest ware om de begoogeling der Atheners te verdry ven, was nu de tyd gebooren, om eenen Oorlog te eindigen , die aan 't Gemeenebest nu vyf- en twintig jaaren ten geesfel geftrekt hadt. Doch dewyl het wilde gefchrecuw van eenen veragtlyken Redenaar meer vermogt, dan het bezef van 't alge. meene welweezen , verdween alle aanflikkering van hoope op vrede. — De Spartaanen benoemden lysander tot Veldheer; een Man, waardig om met alcibiades te ftryden. Lysander fchaamde het zich niet, zyn hof te maaken by den Jongen cyrus, Zoon des Konings van Perfie, die Klein Afie regeerde. Van deezen kreeg hy geld, om de bezolding der matroozen te verhoogen; en trok, door dit middel, een gedeelte van het fcheepsvolk der Atheenfche Vloote tot de zyne. Eindelyk, alcibiades bezig zynde met geld in I'unie op te zamelen , levert de onbedagtzaame antiochus, die, geduurende zyn afweezen, het bevel voerde, flag, en kreeg de nederlaag. De Atheners hadden ftaat gemaakt op de volduuring hunner zo fchielyk behaalde overwinningen. Dit verlies verbitterde hunne gemoederen : zy zetten alcibiades af, en ftelden tien Legerhoofden in zyne plaats aan. Van den anderen kant werd lysander, die meer heerschzugt dan oorlogsmoed bezat, in zyn Vaderland, te rug geroepen. Cal.  GESCHIEDENIS. 347 Callicratidas, zyn Opvolger, gaf een voorbeeld van de oude Spartaanfche Deugden; doch 't welk in de tegenwoordige omftandigheden niet te pasfe kwam. Hy verfmaadde het, de Perfen te vleien , en het noodige Geld ontbrak hem. Hy behaalde eenige overwinningen; hy bezette conon, een der Atheenfche Vlootvoogden, in de Haven van Mitylene; doch verloor een grooten flag by de Eilanden van Arginufe, (niet verre van Lesbos;) dewyl hy zich verpligt rekende flag te leveren, niet tegenlïaande de meerderheid der Vyanden. Op de voorfpelling des Priesters, dat hy, inditgevegt, zou fneuvelen, betuigde hy: Sparta zal aan één Man niet veel verliezen. Een valsch denkbeeld: naardemaal aller behoud van één, wanneer hy het Opperhoofd is, kan afhangen. Zyn roemryke dood wischt de vlek zyner onvoorzichtigheid niet uit. De Atheners hadden, in minder dan een maand tyd, honderd en tien galeien gereed gemaakt, om conon te hulpe te komen. De Spartaanen en hunne Bondgenooten verlooren, in deezen gedenkwaardigen flag, meer dan zeventig fchepen. Wy hebben, in den loop der Gefchiedenisfen van Griekenland menigmaalen gezien, dat de Atheners den glans huns roems verdonkerden, door de onzinnigheid der menigte gehoor te geeven; doch nooit leverden zy daar van een aanftootlyker voorbeeld op, dan in het volgende geval. Het vooroordeel, uit Egypte overgewaaid, dat het .geluk der dooden, van de begraafnisfe, af* hangt, DE GIUEKEM. De Atheners vcroordeelen hunne Legerhoofden , naa de overwinning, om het niet begraaveu der dooden.  BE GRIEKEN. Vóór CHRIS- TUS 404. De Atheners , door LYSANDER , geflaagen by Egos-Potamos. 348 ALGEMEENE hangt, was by de Grieken eene Leerftelling geworden. Zy zouden alles opgeofferd hebben, om de eere der lykftatie te genieten. Naa den met goed geluk geeindigden Veldflag, by de Eilanden van Arginufe, hadden de Vlootvoogden vyftig galeien gefchikt om de dooden weg te haaien, en 'er de laatfte eere aan te bewyzen. Een verbaazend onweer verhinderde het volvoeren deezes oogmerks. Het Volk, door Bygeloof, verblind, geloofde dat de gefneuvelden wraak riepen. Zes Legerhoofden, die de roemrykfte belooningen verdiend hadden, werden befchuldigd, veroordeeld, en met den dood geftraft, om een ingebeeld misdryf. Socrates alleen verzette zich in den Raad, waar van hy een lid was, beflendig tegen deeze onregtvaardigheid. Zo verbaazend groot is dikwyls, zelfs onder befchaafde Volken, de dwingende kragt der vooroordeelen. De Atheners, hoe verfiandig, hoe vernuftig, maaken zich, by aanhoudenheid, fchuldig aan deeze verflaafdheid, door aan de Rede geen gehoor te geeven. Om de Bondgenooten en de Perfen genoegen te fchenken, ftelde Sparta het bevelhebberfchap weder in handen van lysander, wiens Zeden met de Wetten van lycurgus zo weinig flrookten ; doch wiens bekwaamheden de jongstgeleden ramp konden boeten. Hy vermeesterde Lampfacus, op den'kant des Hellefponts gelegen. De Atheners zeilden hem terftond na, met een Vloot van honderd en tachtig fchepen, en  GESCHIEDENIS. 349 en daagden hem ter Zeeftryd uit. Hy weigerde dit, eenige dagen lang; zoekende hun trots vertrouwen meer en meer voedzel te geeven, en daar door een voordeel op hun te krygen, hem, met een veel minder Vloot, hoognoodig. Deeze list was zo veel te beter bedagt, dewyl zy, daar omftreeks geene Havens of Steden hebbende, de behoeften van verre moesten haaien. Alcibiades, in Track geweeken, waarfchuwde de Atheners van het gevaar, en herinnerde hun de bekwaamheden van lysander. Zy hebben geen ooren om na goeden raad te luisteren. Zy houden het voor eene gewoonte om 's avonds aan land te gaan, en zich in de legerplaats 's nagts buitenfpoorig te verlustigen, naa den geheelen dag den vyand getergd, en ten ftryde gedaagd te hebben. Lysander btedient zich van het tydftip, waarop zy aan land hier en ginder verftrooid waren, en tast de Vloot aan op eene plaats Egos-Potamos geheeten. Gemaklyk viel het hem die te vermeesteren; hy maakte het leger af en drie duizend gevangenen, die ter dood verweezen werden. Philocles,een der Atheenfche Legerhoofden, die voortyds verregaande wreedheden betoond hadt tegen de Spartaanfche Gevangenen, door lysander, gevraagd zynde, welke eene ftraffe hy zich waardig keurde, gaf ten antwoord: Befchuldig geen lieden, die geen' Regter hebben: gy zyt Overwinnaar; bedien u van uw regt; 'behandel ons gelyk wy u zouden behandeld hebben, als wy u overwonnen hadden. Zo vast gaat het, dat wy dezelfde onregtvaardig- he- DE GRIEKEN. Wreedheid tegen de Gevangenen.  DE GRIEKEN. 't Beleg vai Athene. Overgave , op fchandlyke voorwaarden. VIER- 350 ALGEMEENE heden, welke wy anderen aandoen, te wagten hebben. Welhaast werd Athene ter Zee en te Lande belegerd. Deeze anders fiere Gemeenebestgezinden, door 't overwigt van onheilen gedrukt, lieten den ouden moed te eenemaal zakken. In ftede van zich met drift te verdeedigen, bieden zy aan alles op te geeven , mits men hun de Stad en Haven laate. De voorflag werdt te Sparta overwoogen. De Corinthers en Thebaners wilden de Stad verdelgen; de Spartaanen, edelmoediger van aart, herdagten de dienften, door Athene aan gansch Griekenland beweezen. De vrede werd eindeling, op de volgende voorwaarden, getroffen. Dat de wallen van Pyreum, en de muur, welke die Haven aan de Stad hegtte, zouden geflegt worden; dat de Atheners alle hunne Galeien, op twaalf na, zouden overleveren, en afftand doen van alle plaatzen, onder hun bewind; dat zy de Ballingen zouden t'huis roepen, en, in den Oorlog, de Spartaanen voor hunne Gezaghebbers erkennen. In deezervoege eindigde die fchriklyke zeven- en twintigjaarige Oorlog, door heerschzugt ontftooken, door haat bitter gemaakt, en welke Griekenland zo veel nadeels berokkende , als het Bondgenootfchap aan 't zelve voordeels bezorgd hadt.  GESCHIEDENIS. 351 VIERDE HOOFDSTUK. Sparta bedorven door lysander. — Thras ybulus verlost Athene van de Dwinglandy. — Regtsgeding van socrates. — Hertocht van de Tien duizend Grieken. De Heerschzugtige lysander was alleen op zyne eigene grootheid bedagt, en trok zich het algemeene welzyn niet aan. Hy zogt overal het gebied te voeren. Naa den behaalden fcheepsftryd by Egos-Potamos , hadt hy, in veele Zeelieden, de Volksregeering afgefchaft, en de Regeering over dezelve in handen gegeeven aan de zodanigen, die van zynen wenk afhingen. Hy veranderde ook het Staatsbeftuur te Athene, en ftelde 'er Dertig Tyrannen aan, onder den naam van Archonten, die ongehoorde wreedheden pleegden. — Hy bedierf de Zeden der Spartaanen, door de rykdommen onder hun in te voeren. Vyftien honderd Talenten, welke hy derwaards zondt, ftrekten tot een pest van den Staat. Gylippus zelve, zo beroemd wegens de Verlosling van Syracufe, kon de verzoeking, om 'er, op eene diefagtige wyze, een gedeelte van magtig te worden, niet wederftaan: hy liet de Zegels ongefchonden; maar fneedt de zakken van onderen open, en maakte ze wc- Heerschzugt van LYSANDER. Hy 'voert de Rykdommen te Sparta in. DE GRIEKEN.  DE «RIEKEN. Dit kwaad was noodxaaklyk geworden , om dat de Spartaanen dezelfde niet meer waren. 352 ALGEMEENE weder digt; door dien lysander, behalven het verzegelen, ook zorge gedraagen hadt om 'er berigt in te laaten, hoe veel elke Zak inhieldt, kwam , by het natellen , het gepleegde misdryf aan den dag, en de knegt van gylippus befchuldigde zynen Heer: deeze, overtuigd van zo fchandelyk eene dieverye, nam de vlugt, om de ftraffe te ontwyken. — De bedagtzaamfte Burgers wilden, in 't eerst, het Goud en Zilver, door lysander ingevoerd, met vervloeking, wegzenden, als zynde het behouden daar van eene fchending der Wetten van lycurgus. De Vrienden van lysander fielden voor, om alleen, ten dienfte van den Staat, des gebruik te maaken. Deeze middelende voorflag kreeg ingang; en de doodftraf werd gefield op elk Burger, die een ftuk der nieuwe munte, ten zynen behoeve, gebruikte; even of, gelyk plutarchus oordeelkundig aanmerkt, een ieder, hoofd voor hoofd, langen tyd dat geen kon veragten, 't welk de Staat nuttig oordeelde; en men, de harten voor de gierigheid open Hellende, kon hoopen, dat de Wet het Geld uit de Huizen zou weeren. 't Is waar, de Rykdommen bragten het Zedebederf te Sparta te wege; doch was een openbaare Staatsfchatkist, in dit nieuwe Regeeringsftelzel, niet noodzaaklyk geworden ? Als men oordeelt eene Zeemagt te behoeven, als men de wapens buiten 's Lands zoekt te doen gelden, en de vermeesteringen verder, dan den Vaderlyken grond, uit te ftrekken, kon men dan nalaaten op Geld- mid-  GESCHIEDENIS. 353 middelen bedagt te weezen? Hadden de Spartaanen niet reeds meer dan ééns Geld van de Perfen gebedeld ? Zy moesten, of geheel de Wetten van lycurgus blyven aankleeven, of van Zeden veranderen. Het Bederf was reeds van langer hand infloopen, en ik twyfel wel zeer, of men het bekend zeggen van pausanias, die toen regeerde, wel voor eene ftrikte waarheid moge opneemen; deezen gevraagd: waarom de oude gebruiken in Sparta bleeven Hand houden, antwoordde: Dit is, om dat de Wetten hier de Menfchen gebieden, en de Menfchen de Wetten niet. Sparta genoot, nogthans, de vryheid, terwyl Athene, gedrukt door Dertig Tyrannen, alles leedt wat de flaavernye verfchriklykst heeft voor Menfchen, aan onafhanglykheid gewoon ; gevangenisfen, ballingfchappen , verbeurtverklaaringen van goederen , en doodftraffen. Volgens de aantekeningen van xenophon, deeden de Dertig Tyrannen, in acht maanden van Vrede, meer Burgers fterven, dan de Vyanden, in eenen Oorlog van dertig jaaren, gedood hadden. Theram^nes, een der Dertig Mannen, moest zelve het vonnis des doods ondergaan, om dat hy zich hadt aangekant tegen de gewelddaadigheid zyner Amptgenooten. Hier komt alcibiades weder op het tooneel. Uit zyne ballingfchap gaat hy na Afie; hy wil zich na het Hof van Perfie begeeven, om 'er eene verandering,ten voordeele van de Atheners, te bewerken. De I. deel. Z Spar- DE GRIEKEN. Athene verdrukt door Dertig ïy. runnen. Trouwloosheid der Spartaanen, ten opzichte van alcibiades.  DE GRIEKEN. Zyn dood. VÓÓr christus 403. Trasybulus verlost Athene van de Dvvinglandy. 354 ALGEMEENE Spartaanen vreezen zulks, en haaien, door eene fchandlyke trouwloosheid, den Landvoogd pharnabazes over, om het vermoorden van deezen Athener te beveelen. De afgezondenen tot dit bedryf, het Huis van alcibiades niet durvende intreeden, ftaken 'er den brand in. Alcibiades dringt, met het zwaard in de vuist, door de vlammen heen, de moordenaars wyken; doch hy fneuvelt door de pylen, welke zy, vlugtende, op hem fchooten. De dood deezes Mans wordt van andere Schryvers op eene verfchillende wyze verhaald. Doch dit betreft ons weinig; van meer belangs is het, te bedenken , dat alcibiades, meü zeer uitfteekende bekwaamheden , en eene wondere gefchiktheid, tot het volvoeren van groote zaaken, begaafd, de geesfel van Griekenland, geweest is , en zichzelve ongelukkig gemaakt hebbe, door veel meer het wild geroep zyner Driften gehoor te geeven, dan naar de lesfen van socrates teluisteren. Athene vondt eenen anderen wreeker, ondanks de wreede voorzorge der Spartaanen , die aan de Griekfche Steden verboden hadden, de Atheners, door de Dertig Dwinglanden op de vlugt gedreeven, in te neemen. Thrasybulus tast, aan 't hoofd deezer Vlugtelingen, de Dwinglanden aan, en verdryft ze. Het Beituur werd aan tien Burgeren toevertrouwd; doch het misbruik van gezag is een zo zeer befmettend voorbeeld, dat deeze, op hunne beurt, nieuwe Tyrannen wierden. De Dertig Tyrannen zogten te Sparta hulp.  GESCHIEDENIS. 355 hulp. Lysander befchermde hun met allen yver. De Koning pausanias trok tegen Athene op, van ganfcher harte wen» fchende daar de goede orde en den vrede te herftellen. Thrasyeulus voltooit het begonnen werk. De Tyrannen worden van kant geholpen, en het oude Staatsbeftuur weder herfteld. — Dusdanige ommewentelingen fteepen doorgaans bloedige gevolgen naa. 'Er waren nog veele medeftanders der Dwinglandye, en de wanorde der gemeene zaaken hadt een ongelooflyk groot aantal ftrafbaar gemaakt. De verftandige Bevryder van Athene begreep gereed, dat hy, deezen ftraffende, de wonden van den Staat zou opkrabben. Hy kondigde een algemeen ontflag aan, en een volkomen vergeeten van al het voorgaande. Ongelukkig lieten de Burgerlyke onéénigheden een beginzel des kwaads over, 't welk eene heilzaame zagtaartigheid niet kon wegneemen, zo lang de Driften het bewind voerden. Deeze heerschten altoos binnen Athene. Het gedrag aldaar, ten opzichte van socrates gehouden, ontëerde die Stad welhaast meer dan de flaaverny hadt kunnen doen. Socrates, de eerfte, gelyk cicero fpreekt, die de Wysbegeerte van den Hemel deedt afdaalen, in de Steden en in de Huizen invoerde, die ze invloed deedt hebben op de Zeden en de Pligten des leevens , op het onderzoek van goed en kwaad (*); die rechtfchaapen Wysgeer, een Voor- C) Cicero, Tusc. V. 10. Z 2 DE GRIEKEN. De Dertig Tyrannen gedood. Algemeene Vergiffenis. Socrates, de eerwaardigfte der Wysgeereji.  DE GRIEKEN. De Drogredenaars en de Geveinsden op zynen ondergang bedagt. Amstopha- nes voert hem ten tooneele. 356 ALGEMEENE Voorbeeld der Deugden, welke hy anderen leerde, hadt zich langen tyd toegelegd om het hart der Jeugd te vormen. Hy veragtte de Drogredenaars, wier ydele fnorkery, door een niets beduidenden ommeflag van geleerdheid vergezeld, over alles befliste, zonder iets te weeten, en eene menigte van woorden bezigde, om geene, dan valfche, denkbeelden te bekleeden: de Drogredenaars waren gevolglyk zyne geflaagene Vyanden. Hy beleedt den Godsdienst zyns Vaderlands; doch verhief zich boven de Volksvooroordeelen; hy Hortte voor den éénen god de Gebeden uit, welke zy toebragten aan vercierde Goden, van eigen maakzel: diensvolgens moesten de bygeloovigen en geveinsden hem haaten. Deeze gevaarlyke Menfchen fpanden zamen om hem te verderven. Tegen aspasia en anaxagoras hadt men reeds van het voorwendzel des Godsdiensts gebruik gemaakt: een voorwendzei , 't welk zo gereedlyk ftrekt om de fnoodfte boosheid te blanketten; hier van zoekt men zich ook te bedienen tegen den deugdzaamften der Menfchen. Anytus en melitus, Naamen,inde Gefchiedenis, met eene zwarte koole getekend, waren de hoofden der zamenfpanninge. Aristophanes, wiens dartele en fchimpende Elyfpelen socrates niet fmaakten, buiten twyfel, geraakt en misnoegd wegens den voorrang, dien deeze Wysgeer gaf aan de Treurfpelen van euripides, bragt hem de eerfte flagen toe, door hem ten tooneele te voeren. Zyn fraaa-  GESCHIEDENIS. 35? fmaalend Blyfpel, de Wolken getyteld, befpotte het geduld des Wysgeers. Hy was by 't fpeelen van 't zelve tegenwoordig, en verdroeg geduldig het openbaar gelach; en als hem iemand zyner vrienden vroeg, of het hem niet fmertlyk viel, dus behandeld te worden? was zyn antwoord: Geenzins, ik. verbeeld my op een Feest te zyn, waar ik al het Folk vermaak. — Melitus, eindelyk, het masker afligtende, befchuldigde hem van het bederven der Jeugd, en het invoeren van nieuwe Goden. Socrates hadt nu reeds veertig jaaren lang onderwys gegeeven, elk kende zyne Leere: deeze hem zo laat als een misdryf ten laste te leggen, was eene in 't oog loopende ongerymdheid; doch de drift fchaamt zich over niets, kan zy flegts voldoening vinden. De befchuldigde, zonder Voorfpraaken of Zaakbezorgers te willen hebben, regtvaardigt zich door het eenvoudig betoon van zyn gedrag. Ik geloof, betuigde hy met de grootfte ernsthaftigheid, beter in het Beftaan van god, dan myne Befchuldigers, en ik ben des zo volkomen overtuigd, dat ik my aan god en aan u overgeef, ten einde gy my oordeelt op zulk eene wyze als u het beste toefchynt voor u en voor my. — Terftond werd hy veroordeeld , „zonder bepaaling der ftraffe. Hy kon het betaalen eener geldboete verkiezen: zyne Vrienden wilden deeze voor hem voldoen. Hy floeg dit edelmoedig af, vreezende, daar door zich ftrafwaardig te erkennen , daar hy, ten aanhooren des Volks. betuigde, veel eer verdiend te hebben, uit Z 3 de DB GRIEKEN. Melitus beschuldigtiem. Hy ondergaat de te Regtftelling met moed. Hy wordt veroordeeld.  DE GRIEKEN. Hy weiger uit de ge. vangenis c< vlugten, er fterft, ah een Wysgeer. Berouw dei Atheners. 358 ALGEMEENE de algemeene Schatkist onderhouden , dan in eene Geldboete beflaagen, te worden. —■ Dit vertrouwend voorkomen, dit zeggen, verbitterde de Geesten. Volgens gewoonte werd 'er ten tweede maale gevonnisd, en hy veroordeeld om dolle Kervel te drinken, dit was de doodftraf. Met bedaarden gemoede fprak hy zyne Regters aan: Ik ft erf , volgens uw vonnis; de Natuur heeft my, van den dag myner geboorte af, tot den dood gefchikt; doch de waarheid zal welhaast myne Befchuldigers tot fchande veroordeelen. Zyne Vrienden wilden hem, uit de Gevangenis , verlosten, en baden hem te vlugten; hy merkte dit aan als een fchennis der Wetten. Op den dag der ftraffe onderhieldt hy hun over de Onfterflykheid der Ziele , en de gronden, op welken wy een ander Leeven mogen verwagten: hy beweerde, dat die waarheid, wanneer dezelve alleen twyfelagtig was, het gedrag van elk redelyk Mensch behoorde te regelen. Hy fprak te hunner bemoediging, en troostredenen vloeiden van zyne lippen. De vergiftige Beker werd gebragt, hy dronk dien onverfchrokken ; ftervende zeide hy tegen crito: Ik ben esculapias eenen Haan fchuldig, betaal dien voor my, verzuim het niet. De Atheners, met fchaamte vervuld, door berouw getroffen, wegens het ombrengen van eenen rechtfchaapen Wysgeer, vereerden zyne nagedagtenis met de grootfte loffpraaken , ftraften zyne befchuldigers ftrenglyk, en verfoeiden een ieder die deel hadt aan  GESCHIEDENIS. 359 aan de zamenfpanning, tegen hem gefmeed. Het was by hun niet zeldzaam, ja eene gewoonte, fchreeuwende misdryven te pleegen, altoos daar over berouw te hebben, en zich nooit te verbeteren. Om de dwaasheid ten hoogften top te heffen, flondt men aan de Dichters toe, op het Tooneel, de Goden te befpotten, en ftrafte de Wyzen, om dat zy de Burgers denkbeelden, der Godheid waardig, inboezemden. De Dertig Tyrannen hadden socrates gefpaard, fchoon hy zich openlyk tegen hunne Dwinglandy verklaarde. En 't was maar weinig tyds naa hunne verbanning, (in het Jaar CCCC vóór onze Telling) dat het vonnis des Volks hem deedt flerven. Een onbeteugeld Volk is de onregtvaardigfte en wreedfte Dwingland. Met vermaak leezen wy, by rollin, alles wat één enkel Man, als socrates, betreft; doch welhaast gevoelen wy wederzin , als wy komen tot het breedvoerig verflag van de beroemde hertocht der Tien Duizend Grieken. Dit ontftaat hier uit, dat de Zedeleer, in het leeven en bedryf der Menfchen zich vertoonende , altoos onderwyst, altoos gewigtige denkbeelden oplevert, terwyl die andere berigten, uit eigen aart, verveelend, bykans geene nuttigheid aanbrengen. Een ieder zou zich in de Gefchiedkunde oefenen, elk daar uit nut trekken, wanneer men dezelve niet overlaaden hadt met kleinigheden, die, zelfs in de Nieuwspapieren, met verdriet geleezen worden. Dat zy, die zich op den Kryg toeleggen, in Z 4 xe- DE GRIEKEN. Ongerymdheid huns gedrags^ De Zede- kunde van veel meer sewigt in da Gefchiedenisfe, dan de verhaalen der Krygstochten.  DE CRIEKIN. Cyrds de jonge wilde zyn Broeder artaxerxes mnemon ontthroonen. - Vóór christus 401. De Spartaanen vervoegen zich by hem. Cyrus fneuveit. 360 ALGEMEENE xenophon, of rollin, de Hertocht der Tien Duizend Grieken leezen , en 'er de voornaamfte lesfen uit raapen. Het is voor ons genoeg en voldoende, een algemeen denkbeeld te hebben van deeze gedenkwaardige gebeurtenisfe. Dariusnothus, geftorven zynde, hadt het Ryk nagelaaten aan zynen oudften Zoon, artaxerxes mnemon. De Jonge cyrus, de Broeder van deezen, voerde het bevel in Klein-Afie. Het was een zeer groote misflag, hem in dit bewind te laaten, daar hy blyk gegeeven hadt, hoe de heerschzugt hem ten fterklten bezielde. Beflooten hebbende zynen Broeder te ontthroonen, haalde hy de Spartaanen, wier Befchermer hy geweest was, tot zyne zyde over: deeze, hunne eigene belangen en die van Griekenland vergeetende, lieten zich door niets beduidende fchynvertooningen verlokken. Dertien duizend Grieken toogen met cyrus op, zonder tc weeten werwaards hy hun heen voerde. Hy verhoogde hunne Soldye onder den weg, als hy bemerkte, dat zy tegen eene zo hachlyke onderneeming begonden op te zien. Zy kwamen digt by Baby Ion. Koning artaxerxes naderde met een ontelbaar heirleger. Clearchus, het Legerhoofd der Lacedemoniërs, raadde den Jongen cyrus, om niet in perfoon te ftryden, of zich bloot te Hellen. Hoe, antwoordde de Prins, hoe zou ik, om eene Kroon firydende, my dezelve onwaardig gedraagcn! De twee Broeders vegten in den flag met elkander op het bloedigst. Cyrus wordt gedood.  GESCHIEDENIS. 361 dood. Ondertusfchen toonden de Grieken, door hun moed en krygstugt, de menigte der Vyanden te overtreffen. Zy verklaarden, veel eer te zullen fterven, dan de Wapens neder te leggen,en keerden,dwars door ontelbaare hinderpaalen en gevaaren, fteeds aangevallen, en altoos overwinnaars, ten getale van Tien Duizend, weder in hun Vaderland, door den Hellefpont; in een zo ongemeeten ftreek Lands van den Vyand zich eenen weg gebaand hebbende; zynde de afgelegde weg omtrent zeven honderd zeven- en vyftig uuren gaans. Xenophon voerde, op 't laatst van deezen Hertocht, 'er het bevel over. De Gefchiedenis, welke hy ons daar van heeft nagelaaten, fchynt, egter, in eenige opzigten, met rede, verdagt gehouden te mogen worden. Hy fchildert cyrus den jongen af als een volmaakt Prins, zonder de haatlyke onderneeming, hem door heerschzugt ingeboezemd, te wraaken. Deeze Vorst hadt hem ingenomen door zyn verftand en verdienften; maar kan een Wysgeerig Gefchiedfchryver de buitenfpoorigheden van dien Prins vergoelykenV De Opftand tegen zyn Koning, de haat tegen zyn Broeder, de woede, om, door een Inlandfchen Oorlog, den Throon te beklimmen , zullen altoos, welke lofredenen men ook uitbromme, de nagedagtenis van cyrus en zynen roem bezwalken. In den Brief, aan de Spartaanen gefchreeveh, om hun tot het leveren van Manfchap aan te zetten, verheft hy zich zeer hoog boven zynen Mededinger; hy roemt, een Z 5 veel DB GRIEKEN. Hertocht dcrTicnduizend Grieken. Xenophon al te zeer met cyrus ingenomen.  DB GRIEKEN. Ctesias,Gc. neesheer van cyrus. VYF- 362 ALGEMEENE veel Koninglyker Hart te bezitten, meer kunde van de Wysbegeerte en Godsdienst te hebben, en zelf, ('t geen, buiten twyfel, eene groote verdienfte was by de Perfen,) meer Wyns te kunnen drinken, zonder dronken te worden. Hier in, zeker, ftraalt niet veel welvoeglykheids door. De Gefchiedfchryver ctesias, van wien wy eenige keeren gefprooken hebben, was aan deezen Prins verbonden, en ging, als Geneesheer, over, in dienst van mnemon. Photius heeft de ftukken zyner Werken bewaard, en diodorus ze vaak uitgefchreeven; hy kon geen onzekerder gids kiezen.  GESCHIEDENIS. 363 DE GRIEKEN, VYFDE HOOFDSTUK. Agesilaüs in Afie. — Hy wordt te rug geroepen. — Schandelyke Vrede met de Perfen. — Het Gemeenebest van Thebe, tot den Leutlrifchen Jlag. Niets is gefchikter om groote ontwerpen in te boezemen, dan de roem naa het bedryf van treffelyke daaden. De Hertocht der Tien Duizend Grieken, den moed hunner Landsgenooten weder opgewakkerd hebbende, vatten zy, op nieuw, de Wapens op voor de Vryheid hunner Afiatifche Volkplantingen, en zy gaven zich, meer dan oit, over aan de ftreeiende hoope, om de Perfen te vernederen. Agesilaüs was de grootfte Held in deezen Oorlog. Als een jonger Broeder van agis, Koning van Sparta, werdt hy, geen regt tot de Kroon hebbende, opgevoed in alle de ftrengheid der Lacedemoniërs, en, ten dien opzichte, voor een gemeen Burger aangemerkt. Naa den dood van agis, betwistte hy den Throon aan leotychides, zyn Neef, gehouden voor eenen natuurlyken Zoon van alcibiades, fchoon agis, op zyn doodbedde, hem voor egt erkend hadt. — Agesilaüs verkreeg de voorkeuze, welke hy verdiende, door zyne heldhaftigheid, gepaard met de inneemende kunst om harten te win- Oorlog te;en de Pfrrtn. Agesilaüs, Koning var» Sparta.  DB GRIEKEN. Vóór christus 396. Agesilaüs doet de Perfen beeven. 364 ALGEMEENE winnen. Zo groot was, jegens hem, de genegenheid des Volks, en tot die hoogte zyne agting te Sparta opgeklommen, dat de Ephoren hem tot een Geldboete verweezen, wegens de ongewoone misdaad, mag het een misdaad heeten, dat hy de harten deiBurgeren, die den Staat toebehoorden, aan zyn fnoer wist te krygen. Zyne Voorzaaten hadden geduurige oneenigheden met de Ephoren en den Raad; hy nooit, ftaande den geheelen tyd zyner Regeeringe. Hy bewees hun altoos alle agting: en wel verre van zyn gezag te verzwakken, vermeerderde hy 't zelve, door aan de Wetten te gehoorzaamen. Kreupel zynde, kon eene zonderlinge verdienfte alleen hem zo dierbaar en geagt maaken, in een Burgerftaat, waar het minfte Lichaamsgebrek, met een ongunftig oog, werd aangezien. Belast met den Oorlog tegen de Perfen, verzogt hy dertig Legerhoofden, om zynen Raad uit te maaken. Lysander, die veel hadt toegebragt om hem tot de Koninglyke waardigheid te verheffen, werd over allen gefield. Agesilaüs beloofde, by zyn vertrek, of eenen roemryken Vrede te zullen bedingen, of de Vyanden zo verre te verdryven, dat zy Griekenland niet meer konden ontrusten. Binnen korten tyd vervulde hy Afie met den fchrik zyner wapenen. De Landvoogden beefden voor hem: de tugt en deugd der Spartaanen vertoonden zich, op eene aller agting verwekkende wyze, in zyn perfoon; de praal en grootsheid der Perfen fcheenen hem eere te bewyzen in •  GESCHIEDENIS. 365 in de onderhandelingen, gehouden met de Amptenaaren des Grooten Konings. Ongevoelig voor hunne aanbiedingen, en onverfchrokt voor hunne bedreigingen, zag hy de Landen op het punt om hem hulde te bieden, en was gereed om zyne overwinnende Wapens tot in het hart des Perjifchen Ryks te voeren, als hy fchielyk werd t'huis geroepen, om zyn Vaderland te verdeedigen. De kunftenaaryen, en bovenal het Goud der Perfen, hadden tegen Sparta eene gevaarlyke zamenfpanning berokkend. Thebe , Argot en Corinthe onttrokken zich, en wilden niet langer aan Sparta onderworpen weezen. De Atheners volgden dit voorbeeld, op. het aanraaden der Thebaaners, aan welke zy deels de vryheid verfchuldigd waren. Lysander voerde het bevel over den Hellefpont. Hy deedt zyn best om deeze zamenfpanning, in de geboorte, te fmooren; hy wagt vergeefsch onderftand, en wordtin een'flag, met zeer ongelyke Manfchap ftrydende, gedood. Deeze beroemde Spartaan was, door zynen hoogmoed, en de eifchen, welke hy maakte, in onmin geraakt met agesil aüs. Hy voegde, by zyne groote bekwaamheden, alle de gebreken van eenen Heerschzugtigen. Onregtvaardig, flinks, trouwloos, floeg hy de goede trouwe en eeden in den wind. Eenigen tyd naa zynen dood, ontdekte men, onder zyne Papieren, een ontwerp, om de Kroon magtig te worden. Hy wilde het regt van Opvolging vernietigen; hy hadt de Priesters omgekogt, om de Godfpraaken, te zy- DE GRIEKEN. Verbintenis tegen Sparta. Lysanders dood. Zyne Heerschzugt.  DB GRIEKEN. Hy ftfcrf arm. Agesilaüs, uit Afie opontboodcn , gehoorzaamt. Conon, overwinnaarby Cnidos. 366 ALGEMEENE zyner begunfïiging, te doen antwoorden; by wilde het regt des Magtigften doen gelden. By gelegenheid dat de Spartaanen en de Argiërs, over de Grensfcheidingen, in gefchil waren, zeide hy, op zyn zwaard wyzende: Zie daar het middel om gelyk te krygen. — Lysander bleef altoos arm, naa in Sparta de rykdommen gebragt te hebben: eene zeldzaame proeve waarlyk van den invloed, welke de Zeden blyven behouden, zelf op bedorvene gemoederen. Wanneer men bevondt hoe het met zyne middelen gelegen was, weigerden twee Spartaanfche Burgers, van aanzienlyken rang, aan zyne Dogters verloofd, het Huwelyk te voltrekken. De Ephoren oordeelden, dat zy, die liever ryke dan deugdzaame Vrouwen wilden trouwen, een fnood hart moesten omdraagen , en befloegen hun in een groote boete. In de verlegenheid des Gemeenebests ontbooden de Ephoren agesilaüs te rugge. Hy gehoorzaamde, zonder marren, in weerwil van de overwinning, welke hem met onverwelklyke eere toelachte, lk weet, was zyne taal, dat een Bevelhebber dien naam niet verdient, dan wanneer hy zich, volgens de Wetten, gedraagt, en de Overheden gehoorzaamt. Voor zyne aankomst vermeerderde conon, een der Atheenfche Legerhoofden, door lysander by Egos-Potamos verflaagen, de ongerustheden van Sparta. Met een Vloot der Perfen, waar over hy het bevelhebberfchap voerde, tastte hy de Vyandlyke Vloot aan by Cnidos, ontnam hun vyftig  - GESCHIEDENIS. 367 tig Galeien, verftrooide de overige, en verwekte bykans alle de Bondgenooten van Lacedemon tot opftand. Agesilaüs kreeg hier van kundfchap in JBeötie , waar hy zich tot het leveren van een flag toerustte. Hy ontveinst zulks, en gelaat zich als of de overwinning op hunne zyde was uitgevallen; en moedigt de Krygsknegten aan, door het toebrengen van DankofTeranden. De flag viel voor in de Vlakten van Coronea; hy behaalde de overwinning, niet tegenftaande de wonden hem toegebragt, en den manmoedigen tegenweer der Thebaners. In Sparta wedergekeerd zynde, muntte hy uit door zyne zedigheid, fpaarzaamheid, gemaatigdheid , en geregelde huishouding, als of hy zelfs geen denkbeeld hadt van de Afiatifche Zeden. Middelerwyle deedt conon, naa op de Kusten van Laconie veel verwoestings te hebben aangerigt, de muuren van Athene, voor Perfisch Geld, opbouwen. De Spartaanen aanfchouwden, met fpyt, dat Athene weder het hoofd begon op te fteeken, en het oude vermogen te verkrygen. Eene laa. ge nydigheid deedt hun eer en regtvaardigheid vergeeten. Zy zonden antalcides, naa den Landvoogd van Lydie, niet alleen om c o n o n te ontëeren, maar ook om voorflagen van Vrede, allerfchandelykst voor Griekenland, aan te bieden. Antalcides, een Vyand van agesilaüs, zag geen anderen weg open, om het gezag van deezen te knakken, en hem op de heirbaan der eere te fluiten. De os GRIEKEN. Agesilaüs , Overwinnaar by Coronea. Conon bouwt de muuren van Athene weder op. Laagheid der Spartaanen.  DE . GRIEKEN. VÓÓl' CHRISTUS 387. De Spartaaiiengaan een fchandelyken Vrede met de Perfa? aan. Uitwerkzels der verdeeldheidonder de Grieken. 368 ALGEMEENE . De Perfen fchreeven hier, als Overwinnaars, de Wet voor. Het verdrag hieldt in, dat alle de Griekfche Steden van Afie onderworpen zouden blyven aan den grooten Koning; dat alle de andere vry zouden weezen, en zichzelven befluuren; dat de Koning de Eilanden Chyprus en Clazomene zou behouden; terwyl hy Scyros, Imbros en Lemnos, aan de Atheners, aan welke zy, van onheuglyke tyden, toebehoorden, zou laaten blyven; en eindelyk, dat hy hun, die deeze voorflagen niet wilden aanneemen, met de Wapens daar toe zoude noodzaaken. — De Thebaaners alleen verzetten zich, in 't eerst, hier kloekmoedig tegen; doch zy volgden eerlang het voorbeeld der anderen. In deezer voege vernietigden de balftuurige Driften , en de flegte Staatkunde, der Grieken, in éénen flag, alle de vrugten van zo veele overwinningen, van zo veele heldendeugden. Veréénigd ter handhaaving van het algemeen belang, hadden zy gezegepraald over de vreeslykfte legermagten, en den Perfen de wet gelïeld. Zy hadden alle de voordeelen gefmaakt van een Bondgenootfchap, 't welk hun teffens roem en veiligheid verleende. — Vervolgens verdeeld door dwaazen nayver en zugt tot de Opperheerfchappy , gaven zy zich over aan alle de buitenfpoorigheden van haat en woede; veel wreeder tegen elkander handelende, dan de zodanigen, die zy, fmaadenderwyze, Barbaaren noemden. — Eindelyk, naa het verval der Begin-  GESCHIEDENIS. 369 ginzelen, der Wetten en der Zeden, door tweedragt veroorzaakt, werden zy zo diep vernederd, dat ze voor die Barbaaren, zelfs zonder overwonnen te zyn, kroopen , en ftaatlykerwyze de vryheid opofferden dier Volkplantingen, welke zy voorheen van het juk der flaavernye ontheeven hadden. Dusdanig een uitwerkzel hadt de fteeds woelende nayver des Opperbewinds tusfchen Sparta en Athene. Welk een onderfcheid doet 'er zich op tusfchen de Eerzugt, de prikkel tot groote en edelmoedige daaden , en de Heerschzugt, die , langs wegen van onregt, op het verderf uitloopt ! Sparta, het hoogst gezag over Griekenland wedergekreegen hebbende, maakte daar geen beter gebruik van dan voorheen. Dit Gemeenebest floeg, op nieuw, over tot de Dwinglandy, zonder, door zo veele proeven, geleerd te hebben, dat deeze de oorzaak was zyns ondergangs. Phebidas, een der Spartaanfche Veldheeren, bragt de Krygsbenden in Thracie, om het Gemeenebest van Olynthus, 't geen het Atheenfche juk hadt afgefchud, en welks aanwasfend vermogen vreeze verwekte , tot gehoorzaamheid te brengen. Digt by Thebe gelegerd , waar twee partyen het Volk verdeelden , begunftigde hy de inzigten van een der voornaarnfte Oproermaakeren, en maakte zich, by verrasfing,meester van de Sterkte, Cadmea geheeten. Deeze gcweldenaary was, in tyd van vollen vrede, een gruwzaam beifaan. I. deel. Aa Wan- DE GRIEKEN» VÓÓr CHRISTUS 382. De Spartaanen maaken zich, in tyd van Vrede, meester van de Sterkte van Thebe.  DE GRIEKEN. Onregtvaardig oo -deel deswegens \ MDCCLXXVI.   OUDE en HEDENDAAGSCHE ALGEMEENE WEKELDLTKE GESCHIEDENIS. VIERDE BOEK. geschiedenis van griekenland; van de regeering van philippus van macedonië,tot aan de heerschappy der romeinen in griekenland. EERSTE HOOFDSTUK. Het Ryk van philippus van Macedonië, tot de vastftelling zyner Magt in Griekenland. Om Griekenland, in den vervallen ftaat, waarin wy 't zelve gelaaten hebben, te overmeesteren, was 'er niets meer noodig dan een bekwaam en krygskundig Vorst. Deeze vertoonde zich. En wy zullen, in 't kort, zien, hoe een Gewest zich verhief tót II. deel. A 3 het DE GRIEKEN. Macedonië, vóórdentyd van philippus veragt.  DE GRIEKEN. Vóór Christus 360. Philh pus Koning, in ftcdi van zy «eu Neef. 6 ALGEMEENE hec toppunt van de grootheid eener Alleenheerfchinge, 't geen, tot nu toe, als onbekend was, zwak en verfmaad, en ook te veragten , tot dat het een groot Man aan 't hoofd kreeg. — Schoon de Koningen van Macedonië, op hunne afkomst roemende, voorgaven van hercules af te Hammen, befchouwden de Grieken hun als niet tot hun Volk behoorende, en behandelden ze op den voet van Barbaaren. Zints meer dan vier honderd jaaren, dat dit Koningryk beftondt, hadt het fleeds de befcherming van Sparta of van Athene moeten verzoeken, zonder eenigzins te deelen in den roem dier Gemeenebesten. Maar, wanneer de omftandigheden het begunftigen, verwekt één Man groote en verbaazende ommewentelingen. Thebe hadt 'er de proeve van. Naa den dood van amyntas den II, (in het Jaar CCCLXXV vóór onze Gemeene Tel'inge,) ftrekte Macedonië ten prooije aan onlusten en verdeeldheden. Perdiccas, een zyner Zoonen, wien, by erfopvolging, de Throon toekwam, in eenen Oorlog tegen de Illyriërs gefneuveld zynde, wilden twee mededingers, pausanias en argflus, in de plaats van den Jongen amyntas, den Zoon van den Koning, heerfchen. Philippus , de Broeder van perdiccas, was, gelyk wy gezien hebben, als Gyzelaar, na Thebe gebragt, toen pelopidas dit Ryk bevredigde. Hy begaf zich toen na zyn Vaderland, regeerde eenigen tyd als Voogd van zynen Neef, en werd, door de Macedoniërs3 die een' Man, en geen Kind  GESCHIEDENIS. 7 Kind benodigd waren, om hunne zaaken te herftellen , tot Koning verkoozen. Philippus, toen vier-en twintig jaaren oud, een Kweekeling van epaminondas, beklom den Throon niet, of hy toonde zich waardig dien te bekleeden. Een zyner eerfte en voornaamfte zorgen was, zyn Volk te oefenen, en tot den kryg op te brengen. Hy vondt den Macedonifchen Phalanx uit. Deeze beftondt uit een leger van zes of zeven duizend Man, in 't vierkant gefchaard, zestien in de diepte, gewapend met lange pieken, zodanig gefchikt, dat het volgende gelid op twee voeten van het voorfte af was, en alle de gelederen zamen een ondoordringbaar fpits uitmaakten. De Krygsknegten, die hy op eene vriendlyke wyze behandelde, zyne Makkers noemde, en in alles een voorbeeld gaf, werden, onder zyn opzicht, zo veele Helden. Pausanias en argeus vonden zich welhaast genoodzaakt van hunne eifchen op de Kroon afftand te doen. Moed en Krygskunde waren de eenige hoedanigheden niet, door welke philippus ten top van grootheid opklom. Hy voegde daar eene diepdoordagte Staatkunde nevens, nog veel gefchikter om de oogmerken zyner Heerschzugt te bereiken. — Athene liet zich, door zyne beloften , om den tuin leiden, floot met hem een Verbond, en zag wel dra hoe hy zich meester maakte van Amphipolis, eene Atheenfche Volkplanting , 't geen hy als een bolwerk tegen Griekenland gebruikte. Hier op fmeedde hy het ontwerp om groot te worden en te heerfchen. A 4 Be- DE GRIEKEN. Krygstugt der Macedonisrs. De diepe en looze Staatkunde van PHILIPPUS,  DE GRIEKEN. Hy weet zich Aanhangers te verwerven. 8 ALGEMEENE Bedrog, omkooping, de kunst om 't zaad van tweedragt te zaaijen, Verbonden te maaken en te breeken, naar het hem te pasfe kwam, met voordeel in onderhandelingen te treeden, en> nooit, dan wanneer het noodig was, de wapens te gebruiken; met één woord, alle middelen, welke het verftand kan uitdenken, om eenig oogmerk tè bereiken, geoorlofde en ongeoorlofde, maakten de grootfte kragt van deezen Vorst uit. Hy vondt Goudmynen in Macedonië, die hem, volgens het verhaal van diodorus, 's jaarlyks meer dan duizend Talenten Gouds opbragten. Dit kragtig Metaal was, in zyne hand, een allergefchiktst werktuig der Staatkunde; hy wist overal Aanhangers te verwerven en verraaders te vinden. Geen Sterkte , verklaarde hy, is onverwinnelyk, als 'er een Muilezel, met geld belaaden, kan inkomen. Wanneer de Godfpraak van Delphos hem antwoordde, gelyk suid as verhaalt, vegt met geld, en gy zult alles overmeesteren , was zeker die Godfpraak niet gedreeven door den Geest der Regtvaardigheid. ,, De meeste onderneemingen", dit is eene aanmerking van den Heer de mably, ., mislukken, om dat men ze begint uitte voeren op het eigen oogenblik dat men „ 'er het plan van vormt. Vooraf geen der „ hinderpaalen voorzien hebbende, is 'er „ niets in gereedheid om ze te boven te ko„ men. Buiten ftaat om de eerfte tegenval„ len te wederftaan, vindt men zich dik„ wyls verleegeh, en fchikt zich naar den „ uitflag dei- zaaken, in ftede van daar over j, mees-  GESCHIEDENIS. 9 „ meester te weezen. Eene'Staatkunde, zo „ wankel en los, als het geval zelve, heeft ,, geen' regel". Deeze bedenking wordt dagelyks bewaarheid. Philippus, zyne ontwerpen doordenkende, wist de middelen met de hinderpaalen te veréénigen, en alle de deelen van zyn ftelzel zamenvoegende, zich van den anders hachlyken kans,om zo te fpreeken, te verzekeren. De Staatslieden zouden geen beter voorbeeld, dan dat van phtlippus, kunnen kiezen, indien zyne Staatkunde niet bezield geweest ware door Heerschzugt. Hy verloste Thesfalie van de Tyrannen, die 't zelve verdrukten , en haalde dus aan zyne zyde een Volk over, waar van hyzich groote voordeelen mogt belooven. De Thesfalifche Ruitery, gevoegd by zyn Macedonifchen Phalanx, gafhem, met de daad, in veele gevegten, de overhand. Om zyn Ryk te dekken maakte hy zich meester van eenige Steden in Thracie. Olynthus, eene Atheenfche Volkplanting, was voorheen eene zeer gewigtige vermeestering. Naa de Olynthiërs bedroogen te hebben , belegerde hy ?e. Zy verzogten de hulp der Atheners. Phtlippus hadt daar ter Stede Huurlingen, aan zyne belangen verbonden. Nogthans deedt de welfprcckenheid van demosthenes, zyn vreeslykften Vyand, de gevoelens van Liefde tot het Vaderland, by de Inwooners van Athene, weder wakker worden en herleeven. Zy zonden hulp, doch dezelve was niet genoegzaam; zy voegden 'er meer by, dit kon nog niet baaten; A 5 in DE GRIEKEN. Hy verbindt aan zicli de Thesfaliërs , en vermeestert Olynthus. Vóór Christus 347. De Atheners zonden geenen genocgzaamen onderftand.  DE GRIEKEN. Demosthenes,een geflaagen Vyand van phi- lippus. De Atheners waren onbe- io ALGEMEENE in plaats van de gehuurde Krygsknegten, waar over de Olynthiërs klaagden, werden 'er Atheners afgevaardigd, die ook den val hunner Bondgenooten niet verhoeden konden. Olynthus werd, door twee Verraaders, philippus in handen geleverd. Philippus bedient zich van het verraad ; de Verraaders veragtende. Deeze Verraaders, als zodanigen gefcholden door de Macedoniërs, verzogten des regt gedaan te worden door den Koning, en ontvingen van hem niets dan dit felfteekend antwoord: Wat trekt gy u het zeggen aan van die lomperts , die elk ding hy zynen naam noemen ? Indien demosthenes in een gelukkiger Eeuw was gebooren geweest, zyn Vaderland die zugt behouden hadt, welke het, in vroeger dagen, betoonde, om roem te behaalen, en groote onderneemingen te beitaan, zulks zou, waarfchynlyk,ten onöverkomelyken hinderpaal geftrekt hebben aan de voortgangen van den heerschzugtigen Macedoniër. Demosthenes, een vuurig, bondig , en onverfchrokken Redenaar , braakte vuur en vlamme uit over zyne tegenstanders; vervulde zyne Toehoorders met de drift, welke hem bezielde; deedt de redenen van tegenfpraak in rook verdwynen; de woorden, Roem, Vryheid en Algemeen Belang, hadden, in zynen mond, eene bykans onwederllaanbaare kragt. Zyn haat tegen philippus kende maat noch perk; hy was alleen bedagt om hem te dwarsboomen. Ongelukkig waren de Atheners dermaate ver-  GESCHIEDENIS, n verbasterd, dat men ze nauwlyks kon herkennen. De verwyfdheid en luiheid hielden de liefde tot het Vaderland te onder; eene menigte van vuige Zielen ftondt bloot voor omkooping; de Overheids- en Eerampten waren de belooningen van Kunlïenaary of laagheid; gehuurde Krygsknegten ftreeden in plaats van Burgers; het Volk, de fpeelbal der Redenaaren, was te vrede, als het flegts loffpraaken mogt hooren, en vcrmaaken genieten; de drift tot fchouwtooneelen putte de openbaare fchatkist uit. Pericles, tot goedmaaking van de kosten dier Spelen, duizend Talenten, die men anders 's jaars oplei, doende uitdeelen, hadt den tyd des Oorlogs daar van uitgezonderd. Maar eubulus, de tegenftander van demosthenes, deedt, onder bedreiging van doodftraffe, het doen ophouden dier uitkeeringe verbieden: en het geld, ten oorloge gefchikt, flrekte, uit kragte van eene zeer zonderlinge Wet, tot voedzel der losbandigheid en dwaasheid. Twee keeren tastte demosthenes dit wangedrag en misbruik van ter zyde aan, verzoekende dat 'er perfoonen mogten aangefteld worden om fchadelyke Wetten te onderzoeken en af te fchaffen. Vrugtlooze, ydele poogingen! De Atheners wilden zich, wat het kostte, vermaaken; het Tooneel was hun dierbaarder, en lag hun nader aan 't hart, dan het Vaderland. Volgens de aantekening van plutarchus (*), kostten de vertooningen van ee- ni- (?) PiiUTARCHUS, 4e Glor. Men. DE GRIEKEN, kwaam geworden om groote zaaken uit te voeren. Het Tooneel putte de Schatkist uit.  DE GRIEKEN. Onvoorzigtige Staatkunde van DEMOSTHENES. Heilige Oorlog tegen de Phociërs. 12 ALGEMEENE nige Toneelftukken meer Gelds, dan de Atheners noodig zouden gehad hebben om Griekenland tegen de Perfen te verdeedigen. Hy klaagt, by herhaalinge , over de onvoorzichtigheid, om het welzyn van den Staat aan het Tooneel op te offeren. Wanneer een Volk dermaate bedorven is, kan men van 't zelve geene zo grootmoedige en onbezweeke poogingen verwagten, als 'er noodig waren om philippus te overwinnen. De Redenaar demosthenes hadt zich naar tydsgelegenheid moeten fchikken. Meer driftig dan verftandig, ging hy te werk, even of de Atheners dezelfde waren als ten tyde van aristides en themistocles. Wy zullen welhaast de droeve uitwerkzels van zynen yver zien. Hy gaf reeds blyk een flegt Staatkundige te weezen in de zaak van Olynthus: een beflisfende flag werd 'er vereischt, en hy ftelde alleen voor, een leger van twee duizend Mannen te zenden, om enkel flrooperyen te doen. Dit was het middel om eenen magtigen Vyand te tergen, en hem niet te beletten zyn oogmerk te volvoeren. Philippus hadt reeds getragt zich van Thertnopylen, de poort van Griekenland, meester te maaken; en hy vondt eindelyk gelegenheid om daar zyne magt te vestigen. Een Oorlog, met den bynaam van den Heiligen beflempeld, dewyl dezelve met den valfchen dekmantel van Godsdienst omhangen was, en met geestdryvery werd voortgezet, fcheurde Griekenland omtrent tien jaaren van één. De Phociërs, digt in de nabuurfchap van  GESCHIEDENIS. 13 van den Tempel te Delphos, eenige Landeryen, geheiligd aan den God, daar aangebeden, bearbeid hebbende, vatten de andere omliggende Volken, 't zy om apollo te wreeken, 't zy door eenen heimlyken wrok aangezet, de wapens tegen hun op; dit was in het Jaar CCCLV vóór onze gemeene Telling. De Raad der AmphiÜyonen verklaarde hun vervolgens voor Heiligfchenders. Zy verdeedigden hun gehouden gedrag , verklaarende, niets, dan 't geen hun van regtswege toekwam, gedaan te hebben; zy bragten zelfs eene Godfpraak, dit bekragtigende, ter baane. — Bykans geheel Griekenland koos party in deeze zaak. Sparta en Athene verklaarden zich voor de Phociërs; de Thebaaners, en verfcheide andere Volken , hielden het met den Tempel. Zy flreeden met dolle woede. De Thebaaners bragten de Phociërs, welke zy gevangen kreegen, om hals, als vervloekte Tempelfchenders. De gevangene Thebaaners werden, uit wederwraake, wreedlyk van kant geholpen. Philippus aanfchouwde van verre deeze onderlinge woede en verregaande verbitterdheid , en wenschte zichzelven geluk met eene verdeeldheid, zo gunftig tot het volvoeren zyner Staatkundige inzigten. Hoe meer de Grieken elkander afmatten, hoe beter hy zich kon verzekeren van hun te zullen te onderbrengen. Onzydigheid voorwendende, was hy alleen bedagt om in dit troebel water te visfchen. De Thebaaners, al te zwak tegen hunne Vyanden, verzogten zyne hulpej hy verklaart DE GRIEKEN. Woede der ftrydende Partyen. Pmupptrs verklaart zich, en be-  DE GRIEKEN. driegt de A~ turners. Vóór CHRISTUS 346. Hy maakt een einde aan den HeiUgenOorlog. En wordt onder het getal der AmphiByonen aangenomen. 14 ALGEMEENE k'aart zich voor hun. De Atheners, afgemat door den Thracifchen Oorlog, vaardigden een Gezandfchap tot hem af, om den Vrede te bewerken; hy koopt de Afgezanten om; neemt de Steden in, terwyl deezen zich onder den weg vermaaken; en tekent het verdrag, toen hy niets meer hadt te vermeesteren ; hy weigert daar in deel te geeven aan de Phociërs, wier heiligfchennis hem_ een fchoonfchynend voorwendzel tot den inval verfchafte. — Wel draa kwam hy in de engte van Thermopylen, maakte zich meester van den doortocht, en valt in Phocie, waar niets hem wederftand biedt; de Phociërs, tot dus lang onbedwingbaar, leggen de wapens neder: hy eindigt, zonder flag te leveren, den Heiligen Oorlog, en verkrygt den helklinkenden roem van een Godvrugtig Vorst; een eernaam, naar welken hy ftondc om zyn oogmerk te bereiken. Den Raad der AmphiSlyonen byéén vergaderd hebbende, fchreef hy in denzelven een vonnis voor, in gevolge van 't welke alle de Steden van Phocie moesten geflegt, en alle de Phociërs, als Heiligfchenders,aangemerkt worden. Zy werden buiten den Raad der Amphiüyonen geflooten ; hy eischt hunne plaats te bekleeden. Behalven het voordeel van daar in toegelaaten te worden, verwierf hy ook het opzicht over de Pythifche Spelen, den Corintheren ontnomen, om dat zy de Heiligfchenders onJerfteund hadden. Nooit wist een Vorst zich beter, ten zynen voordeele, te bedienen van de Bygcloovigheid der Volken. — Voorheen, om dit te dee-  GESCHIEDENIS. 15 deezer gelegenheid, in 't voorbygaan, op te tekenen, was 'er een andere Heilige Oorlog geweest, door de Spartaanen aangevangen, om de Phociërs het bewaaren van den Tempel te Delphos afhandig te maaken, en aan die van Delphos te geeven. Pericles hadt de eerstgemelden in hun regt herfteld; en deeze Oorlog deedt weinig kwaads, om dat de Geestdryvery 'er haare rol niet onder lpeelde. TWEE- de GRIEKEN.  DE GRIEKEN, Philippus vormt nieuwe aanflagen. 16 ALGEMEENE TWEEDE HOOFDSTUK. Het einde der Regeeringe van philippus van macedonië. Philippus was niet langer een Vreemdeling onder de Grieken. Door tot den Raad der AmphiUyonen te behooren, maakte hy een Lid van hun Lichaam uit; zy hadden reeds begonnen hem ontzag toe te draagen en te gehoorzaamen; het denkbeeld, 't geen ze van hem koesterden, baande den weg voor zyne onderneemingen, en dit deedt veel af. List, kunftenaary en geweld konden, in weinig tyds, het werk voltrekken. Deeze fchrandere Vorst veinsde ondertusfehen, om geen wantrouwen te verwekken, en de geesten te ontfteeken, op een tyd dat het zyne zaak was die bedaard te houden. Hy keerde weder in Macedonië, niet om daar, in ledigheid, de gunftige gelegenheden af te wagten; maar om, door bemagtigingen, zich te bereiden tot het waarneemen van dezelve. Hy voerde zyne wapens in Illyrie, in Thracie en Cherfonnefus. Naar maate hy meerder fterkte kreeg, meer onderneemende, maakte hy zich meester van een gedeelte des Eilands Eubea, nu bekend onder den mam van Negroponte, en 't geen hy de Boeien van Griekenland noemde; dewyl de Straat daar tusfchen dit Ei' J land  GESCHIEDENIS. 17 land en het vaste Land zo nauw is. — Demosthenes donderde tegen hem met zyne welfpreekenheid; en zyne Reden voeringen, die 's Vyands naam op 't voorhoofd draagen, deeden de Atheners uit hunnen flaap ontwaaken. Philippus bleef niet in gebreke om Perinthus en Byzantium te belegeren , met oogmerk om Athene, 't welk het grootfte gedeelte zyner leevensmiddelen van Thracie kreeg, uit te hongeren. Op dien eigen tyd poogde de Koning van Macedonië, door eenen zeer welopgeftelden Brieve, aan den Raad en het Volk te Athene, hun te overtuigen, dat hy de aangegaane verbintenisfen heilig hieldt, terwyl ze, ten zynen opzichte, gefchonden wierden; bovenal de Atheners verwytende, dat zy tegen hem den byftand der Perfen verzogten. Uwe Vaders, fchreef hy, verweeten aan de Zoonen van pisistratus, als eene onvergeeflyke misdaad, dat zy de Perfen tegen de Grieken te hulp geroepen hadden, en gy , gy fchaamt u niet om dat geen te doen, 't welk gy altoos in uwe Tyrannen hebt veroordeeld. —'t Is waar, demosthenes hadt hun het doen van dien ftap aangeraaden. Die Redenaar liet niet af van tegen philippus uit te vaaren, voor dat hy de Atheners tegen hem gewapend hadt. Hy ftelde hun de Overwinning als zeker voor, maalde den roem daar van met de heeiiykfte trekken, en beloofde de volkomene nederlaage van philippus. De Veldheer chares, een Man van kwaaden naam, gierig, wellustig, mild in 't belooven, maar gebrekkig in 't vo!- II. deel. B bren- DB GRIEKEN. Demosthes'ès verzet zich tegen flIÏLIPPUS. Philippus verwyt de Atheners , dat zy uy .ie Perfen hulp verzogt nadien» demosthenes deedt hun de Wapens opvatten.  DE GRIEKEN. pHOCION tot Veldheer aangefteld. Schets van deezengrooten Man. 18 ALGEMEENE brengen, aan Byzantium en Perinthus ter hulpe toegefchikt, was gansch ongelukkig, en des Opperbevelhebberfchaps zo onwaardig zynde , dat de Bondgenooten hem niet wilden ontvangen, werd de beroemde phocion tot zynen Plaatsbekleeder benoemd. De Atheners fcheenen andere Mannen onder deezen Gezaghebber, zo deugdzaam als krygshaftig. Philippus vondt het raadzaam af te trekken. De Perinthiërs, de Byzantiërs, en de Volken van Cherfonnefus, gaven blyk van hunne dankërkentenisfe, door den Atheneren Gouden Kroonen toe te fchikken. N Phocion, een Leerling van plato, zo wel in Zeden als in beginzelen een rechtfchaapen Wysgeer, verdient een voornaame plaats onder de Helden van Griekenland. Hy veréénigde alle deugden en alle bekwaamheden in zyn perfoon. Zyne Laconifche Welfpreekenheid, waar in elk woord, om zo te fpreeken, eene klemreden behelsde , mogt dikwyls op tegen die van demosthenes, wiens gevaarlyke Staatkunde hy niet goedkeurde: en die Redenaar noemde hem den Byl zyner Redenvoeringen Schoon een Vyand van den Oorlog, om dat hy 'er de gevolgen van voorzag, werdt hem vyf-en veertig maaien het Bevelhebberfchap over het Leger opgedraagen; niets ftrekt tot een doorfteekender blyk van het -vertrouwen, 't geen men op zyne zugt voor 't Vaderland, en zyne bekwaamheid, ftelde. Ondertusfchen fcheen zyne braafheid en ftrengheid van Zeden eene geduurige beftraffing van de Ze-  GËSCHlËDËNlS. 19 Zeden der Atheners. Wel verre van ooit het Volk te vleien , liepen zyne gevoelens bykans altoos aan tegen de Volksbegrippen» Op zekeren dag hoorde hy, eene Redenvoering gedaan hebbende, zich toejuichen van de geheele menigte; dit bewoog hem, om, des verlegen, een' zyner Vrienden tè vraagen: Of hy zich eene zotheid hadt laaten ontvallen ? Zo zeer was hy overtuigd van de onbedagtzaamheid en verkeerdheid zyner Medeburgeren. Phocion, Iteeds het waar belang zyns Vaderlands op 't oog hebbende, raadde, by aanhoudenheid, den Vrede aan, fchoon men hem altoos ten oorloge noodig hadt. Demosthenes, lafhartig in den ftryd, en dapper in de Vcrgaderinge, blies onophoudeïyk het vuur des Oorlogs aan ; geduurig inboezemende, dat de behoudenis en de eere des Vaderlands daar van afhing. Uit hun onderfcheiden Charaéter kunnen wy oordeelen , wie het meest vertrouwen verdiende, en de daaden zullen des nog duidelyker fpreeken. Eene weezenlyke of gewaande heiligfchennis,door de Locriërs van Amphisfa gepleegd, die befchuldigd werden, den gewyden grond, by den Tempel te Delphos bearbeid te hebben, ontftak het Oorlogsvuur op nieuw, onder het voorwendzel van Godsdienst. Philippus wilde tot Veldheer van Griekenland gekoozen worden, tegen de heiligfchenders en die het met hun hielden. De Raadsheeren, die op zyne zyde waren, zetten hunne zaak, met eenen gewenschten uitflag, B 2 voort. DE' GRIEKEN»" Zyne Staatkunde verdient bövcri die van demosthenesgefield te worden. NieüweOöf. log, wegens den Godsdienst , in Phocie.  2 DE \ ORIEKEN. J. t 1 ( 1 t Demostiie- J nes doet een Verdrag met de Thebaa- J ners , tegen j philippus , fluiten. ( i i Phocion keurt dit, met rede, af. o ALGEMEENE oort. De Raad der Amphittyonen droeg em die waardigheid op, en niets kon beer ftrooken met zyne Staatkundige inzigten. Velhaast vertoonde philippus zich in Griekenland, en nam Elatea, de gewigtigfte ilaats van Phocie, in: door deeze vermeesering fcheen hy Thebe te bedreigen; ten ninften naar het oordeel van demostheies, die terftond de gemoederen der Athe* lers een oorlogszugt inblies, en hun voorlelde, met de Thebaaners, hunne Vyanden, :n de Bondgenooten van philippus, eene /erbintenis aan te gaan. Tot Afgezant na Thebe gekoozen, vertrok hy in aller yl dervaards: en boezemde de Thebaaners, onlanks de welfpreekenheid van zynen Tegenlander pytho, de Afgezant van philippus, de drift in, welke hem bezielde; waar jp die twee Volken in een Verbond traden ;egen den Maccdonifchen Koning. — Ten dien tyde antwoordde phocion aan een jeer driftig Burger, die hem vroeg, of hy nu nog van Vrede zou durven fpreeken? Ja, ik durf; en ik weet zeer wel dat gy my in den Oorlog zult gehoorzaamen, terwyl' ik u in den Fr ede zal gehoorzaamen. Demosthenes was zeer in zyn fchik, dat hy, door het Verbond met de Thebaaners aan te gaan, den Oorlog van den Attifchen Bodem hadt afgebragt, en roemde des wegen by phocion: deeze, bedagezaamer Staatsman en grooter Oorlogsheld, gaf hier op dit fchrander antwoord: Men behoort veel eer bedagt te weezen op de middelen om te overwinnen, dan op de plaats des gevegts. De overwinning moet den Oor-  GESCHIEDENIS. 21 Oorlog van ons yerwyderen: want indien wy overwonnen worden, dan hebben wy alle de rampen des Oorlogs voor de poorten onzer Stad. Voorzichtigheid kwam met haare raadgeeving te laat. Een ongelooflyke drift gunde nauwlyks tyd om op 't gevaar te denken. Te vergeefsch verfpreiddemen eenige kwaadfpellende Godfpraaken. Demosthenes lachte daar mede, zeggende, dat de Pythia Philipte, dat is, philippus naar den mond fprak. De Atheners verhaastten hunnen tocht; de Thebaaners vervoegden zich by hun. Philippus, vergeeffche voorflagen van Vrede gedaan hebbende, drong tot in Beötie. By Cheronea lïreeden zy met bykans geiyke krygsmagt. De Heilige Bende der Thebaaners werd, door alexander, die ten hoogften nog maar zeventien jaaren bereikt, doch reeds meermaalen getoond hadt een Zoon zyns Vaders waardig te weezen , met voordeel aangevallen en beftreeden. Een der Atheenfche Veldheeren, lys 1 c l e s, brak door een bende der Vyanden heen, en vervolgde hun, als of de flag gewonnen was, zeggende: Kom, myne Ki-ygsknegten, laat ons deeze bloodaarts na Macedonië jaagen! Philippus, deeze onvoorzichtigheid ziende , betuigde, in koelen moede, tegen de geenen die by hem waren : Deeze Atheners weeten niet, hoe zy moeten overwinnen. Hy deedt zyn Phalanx tegen deeze verdeelde bende aantrekken, verflaat dezelve , en behaalt eene volkomene overwinning. Demosthenes wierp, om te beB 3 ter DE GRIEKEN. Vóór christus 33s. Philippus wint den flag by Cheronea.  DE GRIEKEN. Deeze Vorst betLent zieh met gemaa. tigdheid van zyne behaalde Overwin, ».«s-. U ALGEMEENE ter zich door de vlugt te kunnen redden, zyne Wapens neder. Phocion was, op dien tyd , van het Bevelhebberfchap uitgeflooten, en Athene mogt zich dit dubbel vergryp verwyten, dat het zyne raadgeevingen verfmaad. en zich van zyn perfoon niet bediend hadt. Hy boezemde hun, ten minften, moed in, toen hun dit ongeluk trof. Men verhaalt, dat philippus, verhit door den wyn, en dronken door den voorfpocd der Overwinninge, hoonender wyze, de eerfte woorden van het befluit, door demosthenes tegen hem gemaakt, deedt opzingen. 'Er wordt bygevoegd, dat demades, een Atheensch Redenaar, een der Gevangenen, de vryheid gebruikte, om den uitgelaatcn philippus dit woord te gemoet te voeren : De Hemel heeft u de rol van aga memnon gegeeven ,• hoe, fchaamt gy u dan niet die van t hersites te fpeelen? en dat de Overwinnaar hem dit in dank afnam. Dit blyk van gemaatigheid ftrekt hem zeker tot eere; maar nog grooter ontvangt hy, door de wyze op welke hy de Overwonnenen behandelde. Hy zondt de gevangene Atheners, zonder losgeld, te rugge, en vernieuwde het oude verdrag met dit Gemeenebest. Heerlyke vergelding voor de fmaadredenen tegen hem, in de Reden voeringen voor het Volk, uitgebraakt! Hy fchonk den vrede aan de Beotiërs, maar liet eene bezetting in Thebe blyven. Het eene Volk zo wel als 't andere erkende, dat, indien hy een gevaarlyk Staatkundige ware, hy nog-, thans geen Barbaar was. Zouden die Gemee-  GESCHIEDENIS. 23 meenebesten in ftaat geweest zyn om zo veel menschlykheids en voorzichtigheids te betoonen V De wispeltuurige geaartheid der Atheners Het zich wederom, als voorheen, beleezcn door den Redenaar, die hun op den kant des verderfs gebragt hadt. Zy gaven demosthenes last om de muuren te herbouwen, en in alles, wat de Stad behoefde, te voorzien. Een Gouden kroon was de belooning zyns arbeids. Dit gaf gelegenheid tot het vermaarde geding, 't welk hy voerde tegen eschines. De ftukken, hier toe behoorende, zyn bekend aan alle Liefhebbers der welfpreekenheid. Men verwondert zich daar in over de wyze, waarop demosthenes den laatstgevoerden Oorlog regtvaardigde. Neen, Atheners, riep hy uit, neen, gy hebt niet verkeerd gehandeld, met u in H fpits te ftellen voor de vryheid en behoudenis van Griekenland. Ik bezweer u by onze Voorvaders, by die braave Oorlogshelden, die te Marathon, te Platea, te Salamis, te Artemifium, Jlreeden, by zo veele andere kloeke Mantien, wier asfche in de openbaare begraafplaatzen rust. Aan dit bewys ontbrak niets, dan de Atheners waardige Naazaaten te doen zyn van zulke Voorouders. Maar phocion hadt rede om hun te betuigen : lk zou u den Oorlog aanraaden, indien gy in ftaat waart om dien met eenen gelukkigen uitjlag te voeren: wanneer ik de Jongelingen vol moeds en gehoorzaam zag; wanneer de Ryken gewillig de kosten, tot het verdeedigen des Vaderlands, opbragten; en wanneer de Redenaars het Gemeen niet beroofden. B 4 Phi- DE GKIEKEN. Geding/ van DEMOSTHENES en ESCHINES.  DE GRIEKEN Philippc s onderneemt den Oorlog tegen de Perfen. Vóór CHRISTUS 336. Hy wordt vermoord. 24 ALGEMEENE Philippus, die nu zyn wensch verkrcegen, en het meest in Griekenland te zeggen hadt, befloot, 't zy om dit Oppergezag te bewaaren, 't zy om zyne overmeesteringen wyder uit te zetten, 't zy om eenen onfterflyken naam te maaken, door eene allerroemrykfte onderneeming, die teffens het allergefchiktst was om den haat en de vooringenomenheden tegen hem te doen verdwynen, zyne wapens tegen den Koning van Perfie te wenden; wiens Throon hy hoopte te doen waggelen, en zelfs het onderst boven te keeren. Hy deedt zich tot. Algemeen Veldheer der Grieken in deezen heirtocht verkiaaren. Hy raadpleegt de Godfpraak, die, volgens gewoonte, met dubbelzinnige uitdrukkingen, op alle uitkomHen toepasfelyk, antwoordde: De Stier is reeds bekransd; zyn einde nadert; hy zal ftraks geflacht worden. Hy geloofde , of liever, hy maakte zich diets , dat de Godheid hem de overwinning fpelde; dat hy den Koning van Perfie, als een offer, zou heenen leiden, om den Goden van Griekenland geofferd te worden. Hy verhaastte de voltrekking des Huwelyks van zyne Dogter cleopatra, om zich voorts alleen en onafgetrokken bezig te kunnen houden met het volvoeren zyner voorgenomene veïmeesteringen. — Te midden van de voorbereidzelen tot dit BruiloftsFeesr, werdt hy, in 't openbaar, vermoord door pa usani as, een'jong Heer, dien attalus, de Oom van cleopatra, op eene beestagtige wyze beledigd, en wien de Koning geweigerd hadt deswe-  GESCHIEDENIS. 25 wegen regt te doen. Philippus fneuvelde als een flagtöffer van deeze wraak, naa vier-en twintig jaaren geregeerd, en omtrent acht-en veertig jaaren bereikt te hebben. Demosthenes, heimlyk berigt ontvangen hebbende van den dood des Macedonifchen Konings, vervoegde zich fchielyk na den Raad, veinsde, een geheimzinnigen droom gehad te hebben, die eenig buitengewoon groot heil fpelde. Zo dra de maare hier van verfpreid was, betoonde de ganfche Stad eene uitgelaate vreugde. Demosthenes ging zyne Burgers hier in voor, fchoon hy in de rouwe was, wegens het overlyden zyner Dogter, maar weinig dagen geleden geftorven. Hy liet de Goden, door Dankofferanden , dankzeggen, en een Kroon toefchikken aan pausanias, den Moordenaar van philippus. Eene zo verregaande en fchandelyke buitenfpoorigheid ligt het masker af van het Charaéter van demos the nes. Die groote grondlesfen, welke hy in de Vergaderingen , met zo veel ophefs, inboezemde, waren min de opgave van zyne Gevoelens, dan het middel om zyne Driften te doen zegepraalen. De Gefchiedenis legt philippus ondeugden, eenen eèrlykén Man te eenemaal onwaardig, ten laste, onmaatigheid, wellust en trouwloosheid. Hy hadt dit zeggen in den mond: Kinderen worden door Speelgoed, Mannen door Eeden bedroogen; een dergelyke losbandige taal wordt lysander toegeB 5 fchree- DE GRIEKEN. Onvoeglyke vreugde van demosthenes en de Athenienfers. De ondeugden van philippus , gemengd niet groote bekwaamheden.  26 ALGEMEEN*. DE GRIEKEN. De zorge, door hem gedraasen, voor de opvoeding van ALEXANDER. Zyn Brief aan aristoteles. fchreeven. Zyn eerfte en groote regel was altoos Eigenbaat, en niemand bragt alle de ftreeken eener listige Staatkunde verder dan by. Doch zonder uitfteekende bekwaamheden zou hy nooit zo veel uitgevoerd hebben. Van den eenen kant befchouwd, vertoont hy zich veragtlyk, van den anderen kant bezien , agtenswaardig. De doordringendheid zyns Verftands, de maate zyner voorzichtigheid, de onverfchrokkenheid zyns moeds, de blyken zyner Menschlievenheid en regt. vaardigheid, zo vaak gegeeven, doen hem voor een Kweekeling van epaminondas kennen. Te zeer hadt hy, in eigen perfoon , de voordeden eener goede Opvoeding ondervonden , om 'er geene te geeven aan een' Zoon, bedeeld met de gelukkigfte natuurlyke bekwaamheden. Hy oordeelde het te gering enkel een Oorlogsheld van hem te maaken ; hy zogt hem ook tot een wys Man te vormen. De voornaamfte Wysgeer dier Eeuwe, aristoteles, moest alexander ten Leermeester ftrekken. Nauw was die Prins ter Wereld gekomen, of philippus rekende zich gelukkig, dat hy hem dus een' Leermeester kon geeven. De korte, doch zeer nadrukiyke, Brief,te dier gelegenheid, aan dien Wysgeer afgevaardigd, behelst een alleinutfte les voor alle Vorften. Zie hier het affchrift: ,, My is een Zoon gebooren. „ Ik dank 'er de Goden voor; niet zo zeer „ om dat zy my eenen Zoon gegeeven heb„ ben, als om dat hy een Tydgenoot van „ aristoteles is. Ik durf my vleien 53 met  GESCHIEDENIS. 27 ,, met de hoope, dat gy hem waardig zult „ maaken om my op te volgen, en over ,, Macedonië te regeeren". Alexander hadt hy verwekt by olympia, naderhand van hem veriiooten. De andere Kinderen van philippus, den jongen Held ontrustende, wegens zyn regt tot de opvolging, kreeg hy van zynen Vader deezen raad: Wees gerust, myn Zoon, en gedraag u, in diervoege , in 'ï oog uwer Broederen, dat de Kroon u, uit hoofde uwer verdienften, veeleer dan door myne willekeur, toekome. Onder een zeer groot aantal zonderlinge trekken van philippus aangetekend, zyn de volgende, in de daad, gedenkwaardig. Een zyner Hofbedienden moest hem dagelyks, eer hy gehoor gaf, herinneren, philippus, gedenk dat gy een Sterveling zyt. Hy kende den prys der waarheid, dan zelfs wanneer zy onze Eigenliefde beledigt; hy betuigde, dat de Atheenfche Redenaars hem een grooten dienst gedaan hadden , met het verbeteren zyner gebreken, door ze te berispen en hem te verwyten. Een Gevangene hadt zich harde woorden laaten ontvallen , om dat hy verkogt was: Dat men deezen Man in vryheid flelle, was zyn woord, ik wist niet dat hy onder myne Vrienden behoorde. 'Er werd fterk by hem aangehouden om iemand, die hem verwyten gedaan hadt, weg te jaagen. Wy zullen eerst zien, fprak hy, of wy hem geen reden gegeeven hebben. Deeze berisper was arm; hy kwam hem te hulp; de fmaadredenen veranderden in lof- fpraa- GRIEKEN. Raad aan zyn Zoon. Zyne liefde toe de Waarheid. Zyne Gemaatigdheid,  DE 6R1EKEN. Zyne Regtvaardigheid. Onregnnaatige veragting van demosthenes,hem aangedaan. (*) Philipp. IV. 28 ALGEMEENE fpraaken, en philippus betuigde, dit ziende: Het hangt van de Vorften af zich te doen beminnen, of te doen haaten. Wy mogen 'er byvoegen, dat zich te doen beminnen voor hun eene zeer gemaklyke zaak is. Eene Vrouwe, die een vonnis, ten haaren nadeele, gekreegen hadt, naa het houden van een groot gastmaal, betuigde, dat zy zich op philippus beriep , als hy nugteren was. Hy onderzogt vervolgens haar geval, op nieuw, en herftelde het aangedaane ongelyk. Eene andere Vrouwe, uit het Gemeen, van dag tot dag uitgefteld, onder voorwendzel, dat hy geen tyd hadt om haar gehoor te verleenen, zeide eindelyk , hou dan op Koning te weezen. Hy voideedt haar verzoek op 't eigen oogenblik, en betoonde zich naderhand veel nauwkeuriger in deezen gewigtigen pligt eens Konings waar te neemen. Zodanig was die Vorst, van welken demosthenes, op de allerveragtlykfte wyze, fpreekt. Waar is, fprak hy, de verontwaardiging , welke gy doet blyken tegen philippus, die, wel verre van een Griek te zyn , of eenigzins tot de Grieken te behooren, of zelfs een roemryke afkomst te hebben onder de Barbaaren, een elendige Macedoniër is, voortgefprooten uit een plaats van waar nooit een goede Slaaf kwam (*). Dit ftrekt tot een Haaltje van de Atheenfche fnorkery. Phi-  GESCHIEDENIS. 29 Philippus liet zich veel beter hooren, wanneer hy, gekkende met het ongerymde gebruik der Atheners, om alle Jaaren Tien Veldheeren te kiezen, verklaarde: Ik hel al myn leeven maar één Veldheer kunnen vinden, (parmenio naamlyk,) maaide Atheners vinden 'er alle jaaren Tien. DER- DE GRIEKEN.  de grieken. De jeugd Van ALEXANDER fpelt iets groots. Zyne Éer. zugt. 30 ALGEMEENE DERDE HOOFDSTUK. De Regeering van alexander , tot den Slag van Arbela. Om de plaats van eenen philippus te vullen, was 'er een alexander noodig. De jeugd van deezen laatstgemelden beloofde alles groots. De lesfen van zyn Vader, gevoegd by die van aristoteles (*), hadden zyn verftand gefcherpt in Staats-en Oorlogszaaken , en hem in de Wysbegeerte en de Letteren opgewiegd. Zyn fmaak in de Made van homerus was de fmaak van een Held. Zyn eerzugt vlamde op eere, hem voegende: op de vraag zyner Vrienden , of hy niet zou dingen na den prys, in de Olympifche Spelen, waarop philippus zo zeergefteld was, gaf hy ten antwoord , dit ongetwyfeld te zullen doen, als hy Koningen tot partyen hadt. Niets ontdekt ons beter zyn Chara&er, dan de wyze, op welke hy eens de Afgezanten des Konings van Perfie onderhieldt. In (_*) Hy betuigde, aan den eenen het Leeven, en aan den anderen de kunst van wél te leeven, verfchuldigd te weezen. Dus fpreekende, gaf hy zynen Vader den verfchuldigden dank niet. Maar hy was nayverig, wegens den roem van philippus, en de fcheiding van 0 l y m p 1 a bleef hem lïeeds in gedagten.  GESCHIEDENIS. 31 In ftede van hun te vraagen, wegens de zeldzaamheden van de Afiatifche pragt en grootheid, het voorwerp van de nieuwsgierigheid veeier reeds bejaarden, zogt hy onderrigting te erlangen, van de wegen in het bovenfte gedeelte van Afie, van den afftand der Plaatzen, de Magt des Volks, den aart der Regeeringe en het gedrag der Vorften. Men verhaalt, dat de Afgezanten, des geheel verbaasd , onder elkander zeiden: Die jonge Vorst is Groot, de onze is Ryk. Doordringende Vernuften konden, uit die trekken , wel opmaaken, dat hy iets meer dan gemeen was, en groote dingen, ten eenigen tyde, zou beftaan. Hy ontveinsde de Heerschzugt niet, wel ke hem geheel en al bezielde. Op het ontvangen der tyding van eenige roemrugtige daad en welgelukte onderneeming van philippus, zeide hy tot zyne Vrienden: Myn Vader zal alles afdoen, en voor ons niets overlaaten. Menfchen van deezen ftempel zyn, of een cieraad, of een fchandvlek , of een zegen, of een geesfel des Menschdoms; naar dat zy hunne bekwaamheid en magt wel of kwaalyk gebruiken. Toen alexander, twintig jaaren bereikt hebbende, den Throon beklom, verbeeldden zich alle Volken, door zynen Vader te onder gebragt, vry te weezen. De Barbaaren vatten terftond de wapens op. Demosthenes, veel bedreevener in de kunst van overreeden, dan in de kennis der Menfchen , zette de Grieken aan om zich te ver* éénigen tegen een' Kind, een' Onvermogen- den, DÉ GRIEKEN! Zyn onderhoud met de Afgezanten van Perfie. Zyne Heerschzugt. Vdór CHRISTUS 336. Men veragt hem : hy maakt zicb gevreesd.  DE GRIEKEN. Hy vernielt Thebe. Moed eener Thebaanfche Vrouwe. 32 ALGEMEENE den, (deeze naamen gaf hy aan den jongen Vorst,) wiens zwakheid zyn eigen Koningryk in gevaar ftelde. — De Macedoniërs , verfchrikt door deeze beweegenisfen, van alle kanten opkomende, raadden alexander, om den zagtften weg in te flaan, en, door minzaamheid, de harten te winnen. Hy oordeelde het beter, de ftoutheid zyner Vyanden, door treffende flagen , te vernederen. De Triballers, de Illyriërs, de Thraciërs, de Geten, en andere Bazaar en, werden de eerfte, wegens hunne onvoorzichtige ftoutheid, geftraft. De Overwinnaar viel, naa dit bewys van heldenmoed en dapperheid gegeeven te hebben, op Griekenland aan. De Thebaaners hadden een gedeelte der Macedonische bezetting afgemaakt. Alexander komt voor de muuren; hy laat vergiffenis aanbieden, onder voorwaarde , dat men hem de Schuldigen in handen leverde; hy overwint de tot hun ongeluk halftarrige Thebaaners , neemt de Stad in, geeft die ten roove en plondering over, en verdelgt ze geheel. Hy fchonk vryheid aan de Priesters en de Afftammelingen van pindarus; doch omtrent dertig duizend Burgers werden verkogt. Schriklyke ftraffe der wederfpannigheid! Timoclea, eene aanzienlyke Thebaanfche Vrouwe, door een Legerhoofd gefchonden, wees hem een put, waarin zy verklaarde haar geld.en kostbaarheden geworpen te hebben. Hy nadert op den kant derzelve, en zy hadt moeds genoeg om 'er hem in te ftoo-  GESCHIEDENIS. 33 ftooten, en met Steenen te bedekken. Alexander, des onderrigt•, fchonk, wel verre van haar tc ftraffen , haar de vryheid. Athene, beevende op 't hooren van deeze maare, zondt een Gezandfchap, om den Vrede te verzoeken. Demosthenes maakte een van dit Gezandfchap uit. De vrees greep hem onder den weg aan , en hy fcheidde zich af van zyne Medegenooten. Welk eene ftrydigheid tusfchen zyne gevoelens en zyne gefprekken! Alexander, die, in 't eerfte, wilde, dat men hem Tien Redenaars , die het fterkst tegen hem uitgevaaren hadden, in handen zou leveren, hieldt zich te vrede met het uitbannen van charidemes. Hy gaf aan de Atheners blyk van zyne goedertierenheid, daar hy de Thebaaners de ftrengheid zyner wraake hadt laaten gevoelen. In één' enkelen Veldtocht meester van Griekenland geworden zynde, deedt hy, te Corinthe, de Afgevaardigden, uit alle de Steden , byéén komen , ftelt hun het groot ontwerp voor om het Perfifche Ryk te onder te brengen, en doet zich tot Algemeen Legerhoofd , in dien Krygstocht , benoemen. Philippus was, geduurende zyne geheele Regeering, nauwlyks zo verre gekomen. — De voornaamfte Burgers, en ook de Wysgeeren, gingen hem geluk wenfehen. Diogenes verfcheen niet; alexander werd begeerig om een zo zonderling Man te zien, die 'er zyn eer in ftelde, om alles, wat anderen zogten, te verfmaaden. Hy II. deel. C was DG GRIEKEN» Hy betoont ie Atheners genade. Hy doet zij tot Algemeen Legerhoofd van Griekenland verkiaaren. Hy bezoekt DIOGENES.  DE GRIEKl N. Toebereidzeis tot den Tocht tegen de Perfen. Roekloosheid dier onderneenÜDg. 34 ALGEMEENE was ooggetuige van de hoogmoediglïe onafhanglykheid in de diepfte armoede, en kon zich niet wederhouden van uit te roepen: Was ik alexander niet, ik somdiogen e s willen weézen! Na Macedonië wedergekeerd, haastte hy zich in het vervaardigen van den toeftel, en om den optocht te beginnen. Hy weigerde te trouwen, om geen tyd in de Huwelyksplegtigheden en Feesten te verfpillen. Hy deedt groote gefchenken van Landeryen en Bezittingen aan zyne Vrienden, wier verkleefdheid aan hem zo noodzaaklyk was. Een hunner, vraagende: Wat hy dan zou overhouden ? kreeg ten antwoord, de Hoop. — Antipater werd, met omtrent dertienduizend Mannen, het bewaaren van Macedonië aanbevolen. Het Leger des Konings beftondt uit vyf- en dertig duizend Man; alle afgerigte en bekwaame Krygslieden, onder het be • ftuur der uitmuntendfte Legerhoofden. Hy vertrok daar mede; geen meer gelds, dan zeventig Talenten, tot betaaling der Krygskosten, en flegts voor eene maand Leevensmiddelen, mede neemende. Volgens alle regelen van Voorzichtigheid, was het eene dolle roekloosheid, met zo gering eene magt, en zo zwakke middelen, de vermeestering van Afie te onderneemen. Eén kwaade flag kon het verlies van Macedonië naar zich fleepen. Alexander fteunde op zyn geluk, en rekende op de zwakheid van den Koning, wiens Throon hy zogt te overweldigen, onder het voorwendzel van Griekenland te wreeken, wegens den hoon,  GESCHIEDENIS. 35 hoon, zo dikmaals het zelve door de Perfen aangedaan. Zints langen tyd neigde het Ryk van cyrus ten val. De verbaazende uitgeftrektheid van 't zelve was het beginzel der verdel • ginge; hier by kwamen de gebreken des Landbeftuurs, als ook de flaaverny der Volken, en het verderf der Vorften. De Landvoogden, verre van het Hof verwyderd, waren bykans zo veele onafhanglyke Koningen. Eene menigte van Volken, die niets met elkander gemeen hadden, behalven de flaaverny, maakte één Lichaam uit, in welks deelen geene zamenftemming altoos was, en 't geen, ten allen oogenblikke, gereed ftondt om van één te icheuren. De Groote Koning was een verwyfd Alleenheerfcher, in een Hof, 't geen niet ten onregte een broeinest van de fnoodfte misdaaden mogt heeten. Naa den dood van artaxerxes mnemon, (in het Jaar CCCLXI vóór onzegemeene Telling,) hadt ochus, zyn Zoon en Opvolger, bezoedeld met het bloed van twee Broederen, zyne Zuster ocha, die teffens zyne Schoonmoeder was, leevende doen begraaven. Zyn onleschbaare bloeddorst hadt het bloed der voornaamften des Ryks gezoopen. Phenicie en Egypte Honden tegen hem op. Sidon werd door zyne eigene Burgers verbrand: Egypte, te ondergebragt, moest de verregaandfte wreedheden uitharden; het zag zyne Goden befpotj en de Staatsfchriften uit de Tempelen genomen. Ba go as, een Egyptifche Gefneedene, C 2 ' Ver- DE CRIEKE». Staat van het Pcrfl[die Ryk. Ochus , de Dwingeland, omgebragt.  DE GRIEKEN. Darius codomannus. Vóór christus 334. Alexander in Afie. 36 ALGEMEENE Vertrouweling en Staatsdienaar van ochus» nam, eenigen tyd daar naa, wraake over zyn gehoonde Vaderland,door dien Dwingeland van kant te helpen. Hy verhief a rses, een van 's Konings Zoonen, ten Throon, en bragt hem, kort daar op, om 't leeven. Dezelfde bagoas zette darius codomannus, (in het Jaar CCCXXXVI vóór onze gemeene Telling,) de Kroon van a rses op 't hoofd ; deeze darius , een Prins van Koninglyken Huize , zou ook, door die eige hand, welke hem de Kroon gaf, den vergiftigen Beker ontvangen hebben, was hy zulks niet voorgekomen; hy deedt dien den Egyptenaar drinken. Die Vorst, fchoon met goede bekwaamheden begaafd, ontbrak het aan Staatkunde en Moed. Zyne gebreken bragten veel toe aan het gelukkig flaagen des Macedonifchen Konings; doch 'er zyn ongelukkige omltandigbeden, waarin het mislukken onvermydelyk fchynt, zelfs voor Mannen van uitïteekende vermogens. Alexander trok,met zyne voorgemelde Krygsmagt, den Hellefpont over; kwam in Phrygie, en eerde het graf van achilles; betuigende, dien Held het dubbel geluk te benyden, van, geduurende zyn leeven, een' getrouwen Vriend, patroclus, en, naa zyn' dood, den Dichter 110mer us, tot het verbreiden en opzingen zyner daaden, gehad te hebben. Vol van die aandrift, wellÊe de zugt na roem groote Mannen inftort, toog hy.over de Rivier Granicus, in 't oog des zeer talryken Vyandlyken legers, en floeg  GESCHIEDENIS. 37 floeg 't zelve op de vlugt. Deeze veel gewaagde flag, daar dezelve met de doldriftigheid van zyn moed wel ftrookte, fcheen hem noodzaaklyk om de Perfen fchrik aan te jaagen. Hy wist, hoe veel een opgevat denkbeeld dikwyls afdeedt om met voorfpoed te vegten, en hoe een verder gelukkigen voortgang niet zelden afhing van den eerften flap. Hadt men zich gedraagen naar den raad van memnon den Rhodiër, den besten Veldheer van darius, die veldflag was ontgaan, en,-door de Landen te verwoesten , zou het Griekfche Leger, 't welk gebrek aan mondkost hadt, uitgehongerd weezen. De Landvoogd van Phrygie kantte zich, om zyne Landen te bewaaren, hier tegen. Zonder zulks zou alexander het hoofd geftooten, en zynen aanflag verydeld gezien hebben. Waar hangt het lot der Ryken niet van af! Eén raad kan ze behouden , of verdelgen. — Memnon maande, vervolgens , zynen Koning aan, om den Oorlog in Macedonië over te brengen, en dus den Overwinnaar te noodzaaken tot het verdeedigen zyner eigen Staaten: een voorflag, zo veel beter uirgedagt; dewyl de Spartaanen, en andere Volken van Griekenland, fterk verlangden naar den val van Macedonië. Darius keurde dit vooritel goed, en benoemde mem non zelve tot het volvoeren van dit ontwerp. Maar deeze Veldheer , in het Beleg van Mitylene gefneuveld zynde, deedt zyn dood het eenig middel, C 3 't welk DE GRIEKEN. WyzenRaad van MEMNON , dooi" de Perfen niet gevolgd.  DE (JR1KKEN. Alexander neemt Tarfus in. Zyne Ziekteen fterkte van geest. 38 ALGEMEENE 't welk 'er overig was om het onweer van Perfie te verwyderen, verwerpen. Reeds was Klein-Afie te onder gebragt, fchoon mem non, in eigen perfoon, Miletus en Halicarnasfus verdeedigd hadt. Alexander deedt het grootfte gedeelte van de Vloot te rug keeren; 't zy om dat het onderhouden van dezelve te kostbaar viel, 't zy om dus zyne Soldaaten te noodzaaken, te overwinnen of te fneuvelen. Zyne fchielyk op elkander volgende zegepraalen billyken deeze ftoutmoedigheid. Van Capadocie na Tarfus trekkende, maakte hy zich meester van de Engte van Cilicie, welke de Vyand verliet, zonder hem te durven afwagten. Hy kreeg de Rykdommen van Tarfus in handen; tydig genoeg die Stad bereikende, eer ze door den brand, dien de Perfen daarin geftigt hadden, verteerd was. Hier is het dat alexander, gansch vermoeid, en fterk zweetende, zich in de Rivier Cydnus gebaad hebbende, eene zwaare Ziekte kreeg, van welke hy genas, door den Raad zyns Geneesheers,philippus,te volgen. Parmenio hadt hem, door eenen Brieve, doen weeten, dat deeze Geneesheer omgekogt was om hem te vergeeven. Het overgebriefde berigt hadt wel geen grond; doch was genoeg om den Koning in de grootfte ongerustheid te brengen. Hy geeft den Brief aan philippus te leezen; en drinkt, op 't eigen oogenbiik, den Drank, hem door den Geneesheer toegereikt; die, den Brief geleezen hebbende, verklaarde:/£ verzoek alleen, dat gy u zeiven gerust fielt; uwe ge-  GESCHIEDENIS. 39 geneezing zal my regtvaardigen. Alexander min fterkte van geest gehad hebbende, was waarfchynlyk aan deeze ziekte geftorven. Vrees of wantrouwen hadt hem doen omkomen : zyn moed behieldt hem. Darius naderde onvoorzichtig tot het gevegt. In ftede van de Grieken, gelyk men hem geraaden hadt, in de wyduitgeftrekte vlakten van Asfyrie, af te wagten, waar hy van zyne overgroote Krygsmagt zich met voordeel kon bedienen, trok hy in Cilicie , na de engte van den Berg Amanas, in welke engte het meerendeel zyns Legers eer ten overlast dan van nut was. De Perfifche Hovelingen konden met geen geduld altoos naar raadgeevingen luisteren , welke zy als beledigend voor hunnen hoogmoed aanmerkten. Charidemes, een Athener, die na Perfie gevlugt was, moest het geeven van een' raad, die men hadt behooren te volgen, met den hals boeten. — De flag, by Isfus geleverd, deedt den grooten Koning welhaast zien, welk eenen onvoorzichtigen ftap hy gedaan hadt. Hy leerde, tot zyne fchande en fchadc, dat een bykans ontelbaar Leger, 't welk onder geen goede tugt ftaat, en nog verkeerder wordt aangevoerd , niets betekent tegen wel afgerigte Krygsknegten, onder het bevel van een Held. Dertig duizend Grieken, die darius in huur hadt, waren de eenigen die alexander de overwinning betwistten ; hy dreef ze egter op de vlugt, dc overige verflaagen hebbende. Darius gaf blyk van zyne eigene dapperheid, en verliet den flag niet voor dat de Paarden C 4 zyns DE GRIEKEN. Vóór CHRISTUS 332. Onvoorzigtigheid van DARIUS. Slag by Isfus.  DE GRIEKEN. Aanmerkingen over de Gefchied{chryvers VaiiALEXAN- ders Leeven. Quin- tus curti- us verdient weinig geloof. Op ARRIANUSkanmenbeter af. 40- ALGEMEENE zyns Wagens geveld lagen. Het verlies van den Perfifchen Monarch wordt op honderd en tien duizend Man begroot. Quintus curtius tekent aan, dat 'er van al ex anders Leger flegts vyf honderd en vier gewond , van de Voetknegten twee en dertig en van de Ruiters honderd en vyftig gedood waren. Wy kunnen niet met ftilzwygen voorbygaan, hoe weinig geloofs deeze cierlyke Schryver verdient. Zyne opgefmukte verhaalen , en doorwrogte aanfpraaken, zyn genoegzaam om ons wantrouwen in te boezemen. Zy draagen meer de kenmerken van eene vercierdc, dan van eene waare Gefchiedenis. Behalven dit groot gebrek vindt men, in zyn werk, handtastlyke dwaalingen. By voorbeeld, de pragtige optocht van darius befchryvende, die men veelligt voor een zegeftatie zou houden, gewaagt hy van een Wagen, aan jupiter geheiligd, en fchikt den Wagen des Konings op met Standbeelden van Goden, als of de Perfen jupiter zouden gekend, en geen afkeer van de Afgodcry gehad hebben. Vreemd is het, dat rollin hem uitfehryft, in eene Eeuw, door de fakkel der Oordeelkunde verlicht, en in een Werk, gefchikt om weezenlyk onderwys te geeven. Onder de veelvuldige en onophoudelyk voorkomende tegenftrydigheden der Gefchiedfchry veren van al ex anders lotgevallen , zou het gezond verftand, 't geen in de Schriften van arrianus doorftraalt, ons aan hem de voorkeuze moeten doen geeven,  GESCHIEDENIS. 41 ven, indien wy daar en boven niet wisten, dat hy zyne verhaalen opgelteld heeft uit de berigten van ptolomeus en aristobulus, Krygsöverften van alexander. Hy verhaalt het bezoek, 't welk de Overwinnaar gaf aan de gevangene Vorftinnen; den misflag, welke sysigame is, de Moeder van darius, beging, met zich neder te werpen voor hephestion, dien zy voor den Macedonifchen Koning aanzag, en het uitmuntend zeggen van dien Vorst, als hy de verlegene Vorftin te gemoet voerde: Gy hebt geen ongelyk, Moeder: want hy is ook een alexander! Maar, zonder voor de waarheid deezer ontmoetinge in te Haan , gelyk andere Gefchiedfchryvers, die dezelve, met alle verzekering, te neder Hellen, voegt hy 'er nevens: ,, Dat 'er zo veel deftigheids „ in dit geval fteeke, dat wy behoorden tc ,, wenfchen dat het waar was, als wy het ,, niet voor waar aanneemen". — Arrianus fpreekt geen enkel woord van abdolonymus, dien alexander uit zyn Warmoestuin liet haaien, om hem tot Koning van Sidon te verheffen. Zou een zo aanmerkelyk voorval hem hebben kunnen ontglippen ? Zyn flilzwygen is zo veel als eene ontkenning dier gebeurtenisfe;te meer, daar de Schryvers, welke dezelve te boek geflaagen hebben, elkander tegenfpreeken. De woorden, dieo^uiNTUs cuRTiusden verheven abdolonymus in den mond legt, behelzen nogthans eene zeer goede lesfe. Alexander, het wangunlïigoog der zodanigen, die deezen armen Man, fchoon C 5 v an DE GRIEKEN. Het geval van abdo. lonymus , waarfebynlyk een verdicht ftuk.  DE GRIEKEN. Schatten van darius , te Damarcas bemagtigd. 42 ALGEMEENE van Koninglyken bloede, die waardigheid misgunden, opmerkende, zeide: Zyne hoedanigheid ontluistert zyne geboorte niet: ik wenschte wel te weeten hoe hy zich in zyne armoede gedroeg. — lk wenschte, riep de nieuwe Koning uit, dat de Goden gaven, dat ik my als Koning zo wel gedraagen kon: deeze handen hebben my van nooddruft voorzien ,* niets bezittende, heeft my niets ontbrooken. Ik vat den draad der Gefchiedenisfe weder op, dien ik eenige oogenblikken heb laaten leggen, om myne Leezers te waarfchuwen tegen de misflagen, tot welke ongetrouwe Gefchiedfchryvers ons zouden kunnen vervoeren. Alexander toog, den Slag by Isfus gewonnen hebbende, na Syrië. Parm e n 1 o vermeestert Damascus , werwaards de fchatten, en al den kostbaaren toeftel, welke darius gewoon was met zich te veld te voeren, waren heen gebragt. 'Er wordt verhaald, dat hy zeven duizend Lastdieren, met den Buit, dien hy daar vondt,-belaadde; dat 'er drie honderd negen- en twintig Bywyven des Konings van Perfie, en een nog vry grooter aantal Hovelingen en mindere bedienden waren, gefchikt om de Overdaad van den Vorst te vertoonen, en zynen Wellust voldoening te geeven. Een Oorlogsfleep, die alleen eene nederlaage kon voorfpellen. — D arius fchreef een' Brief aan den Overwinnaar, op eenen trotfchen toon; zyne Moeder, Vrouw en Kinderen te rug eifchende, en hem aanmaanende, om van eenen onregtvaardig aangevangen Oorlog een einde tc maaken. Het antwoord, zeer ver- fchü-  GESCHIEDENIS. 43 fchillend by arrianus en quintus curtius opgegeeven, is vol trekken van den hoogmoed eens Overwinnaars. Alexander fchryft daar in als Opperheerfcher van Afie, en wil 'er voor erkend worden. Alexander hadt den Vyand moeten nazetten , zonder hem tyd te gunnen om weder tot zyn verhaal tc komen. In ftede van dit te doen, trekt hy na Tyrus; hy verzogt daar binnen gelaaten te worden , om eene offerande te doen aan hercules. De agterdogtige Tyriërs flooten hunne poorten; de gramfchap zette hem aan om die Stad te bemagtigen; en hy hadt, behalven deeze drift, andere redenen, die hem aanzetten tot deeze groote en hachlyke onderneeming. Hy wilde zich meester ter Zee maaken, 't zy om Egypte te overwinnen, 't zy om de Grieken te'bedwingen, die hy met rede wantrouwde: want men hadt, te Damascus, Afgezanten van Sparta, Thebe en Athene ontmoet, belast om met de Perfen in onderhandeling te treeden: naardemaal deeze voorfpoedige Overwinnaar hun nu meer onrusts baarde dan de groote Koning. Het nieuwe Tyrus, op een Eiland, niet verre van daar het oude gelegen hadt, gebouwd, fcheen, zonder Vloot, onverwinbaar. Alexander, die zich, door geene hinderpaalen, liet affchrikken, ondernam het, dit Eiland, met een Dyk, aan 't vaste Land te hegten. Met onvermoeiden en onnadenkelyken arbeid werd het werk voortgezet; doch de Tyriërs deeden alles DE GRIEKEN. Alexander trekt na Tyrus , in (lede van darius na te zetten. Beleg en bcmagtigingvan Tyrus.  DE GRIEKEN. Verhaal van josephus , wegens de reis van alexander na Jerufalem. 44 ALGEMEENE les om het te vertraagen en te verwoesten: gelyk ééns gelukte. Alexander liet niet af, maar hervatte zyn begonnen werk, met verdubbelden yver. De Sidoniërs, en andere Volken, door alexander gunftig bejegend, verfchaften hem, in 't einde , Schepen. Hy zette het beleg voort. Van den eenen zo wel als van den anderen kant wordt alles, wat de Krygskunde van dien tyd kon verzinnen, gebezigd. De Belegeraars en de Belegerden deeden even zeer hunne bekwaamheid en moed blyken. Naa eenen hardvogtigen wederftand van zeven maanden, werd de Stad ftormenderhand ingenomen. Omtrent acht duizend Tyriërs fneuvelden; de Gevangenen, ten getale van dertig duizend, werden verkogt, en de Overwinnaar deedt zyne offeranden aan hercules, den Befchermgod van Tyrus, op de puinhoopen der Stad. Volgens het verhaal van den Joodfchen Gefchiedfchryver josephus, toog al exder vervolgens na Jerufalem; beflooten hebbende , die Stad op den zelfden voet te behandelen: dewyl deeze hem leevensmiddelen geweigerd hadt, onder voorwendzel van een Eed, den Koning van Perfie gezwooren. De Hoogepriestcr j ad dus tradt hem te gemoete, in Hoogpriesterlyken Gewaade. Alexander, op dit gezigt, met eerbiedenisfe vervuld, wierp zich voor hem neder, om den Naam van god, dien hy, op een Gouden plaat gefchreeven, op het voorhoofd droeg, te aanbidden; hy verzekerde, dat die zelfde Priester hem voortyds, in den droom,  GESCHIEDENIS. 45 droorn , verfcheenen was, en de overmeestering van Afie beloofd hadt. Eene gebeurtenis , zo zeldzaam, behoorde op eenig ander getuigenis getraafd te worden. De Heilige Schrift gewaagt hier van zo min als de ongewyde Schryvers, die ondertusfchen veele andere Voortekenen vermelden (*). De Stad Gaza, dapper door eetis verdeedigd, voor de overwinnende Wapens van alexander gebukt zynde , trok hy voort na Egypte, en werd daar met vreugde ontvangen. De Perfen hadden zich, by de Egyptenaars, gehaat gemaakt, bovenal door de fmaadlyke wyze, waarop zy de Goden, onder dit Volk met diepen eerbied bejegend, behandelden. Hy flondt den Egyptenaaren toe, volgens hunne Landsgebruiken en Wetten te leeven : een kragtdaadig middel om hun zyne heerfchappy draaglyk te maaken , en boven die der Perfen te ftellen. — Eene zotte eerzugt zette hem aan om den Tempel van jupiter ammon te gaan bezoeken , door de brandende Zandwoestynen, waarin cambyses vyftig duizend Mannen zyns Legers verlooren hadt. Alle de Gefchiedfchryvers verkiaaren, dat hy, op eene wonderdaadige wyze, de gevaaren van gebrek aan Water, en het verdwaalen op den ongebaanden weg, ontkwam. Hy wilde zich, gelyk 'er aangetekend wordt, voor een Zoon van DE GRIEKEN. Alexander in Egypte. Hy gaat na den Tempel van jotiteü ammon. (*) Men zie over deeze ontmoeting, en de byzonderheden daar by voorgevallen, r. findlay, Verdeediging der Heilige Schriften en van josephus, tegen de voltaire, I. Deel, bl. 37, enz.  DE GRIEKEN. Alexanirie, op zyn bevel geftigt, VIER- 46 ALGEMEENE van jupiter doen erkennen:de Godfpraak gaf hem dien Eernaam: want wie kon hem wederftreeven ? Maar zyn Moeder olympia fchreef hem boertende, dat hy zorge zou draagen, om haar met juno niet in twist te doen geraaken. — Hy ïïigtte Akxandrie in Egypte: eene onderneeming eens zo grooten Mans waardig, en ongetwyfeld veel roemryker dan de heiligfchendende vleierye des Priesters van jupiter.  GESCHIEDENIS. 47 VIERDE HOOFDSTUK. Het einde der Regeering van alexander. — Zyn dood. De voorfpoed is een gevaarlyk en fchriklyk vergif der Zielen: wondere uitwerkzels daar van befchouwen wy in eenen Held, die gefchikt fcheen om aan geheel de Wereld tot verwondering te ftrekken. Darius hadt, door een tweede Gezantfchap, alexander tien duizend Talenten, zyne Dogter ten Huwelyk, en alle de Landen, tusfchen den Euphraat en den Hellefpont, doen aanbieden. De Wysheid kon over deeze keuze niet.lang in beraad liaan. Parmenio verklaarde, dat hy deeze aanbiedingen zou aanneemen, als hy alexander was. En ik ook , was het vaardig antwoord des Konings, als ik parme nio was. Hy verwierp ze met verfmaading; alles willende verkrygen, ftelde hy zich in gevaar om alles te verliezen. Quintus CURTIUSlegt hem dit zeggen in den mond: Dat de Wereld noch twee Zonnen, noch twee Heeren kan dulden. Doch dit zyn de woorden eens Grootfpreekers, die alles vergroot om te fchitteren. Darius hadt tyds genoeg gehad om zeven of acht honderd duizend Mannen byéén te zamelen. Alexander, altoos van 't Krygs- gc- DE GRIEKEN. Alexander verwerpt de aanbiedingen van darius. Vóór CHRISTUS 331. De Slag ven Arttla.  DB GRIEKEN. Dood van DARIUS. 48 ALGEMEENE geluk vergezeld, toog, zonder tegenfland te ontmoeten, den Euphraat en den Tygris over, en den Vyand onder het ooge. Hy vertrouwde op de bekwaamheid en dapperheid zyner Krygslieden. De Raad, welke parmenio hem gaf, om, in den Nagt, op den Vyand aan te vallen, zou de afgerigtheid zyns legers van geene betekenis gemaakt , en aan de grootere meerderheid der waakzaame Vyanden voordcel gegeeven hebben. Hy antwoordde, met zo veel voorzichtigheids als grootheids van Ziel, dat het hem niet voegde eene Overwinning te fteelen. — De wydvermaarde Slag van Arhela voerde zyne overwinningen ten hoogflen toppunte. De flinker vleugel, onder het bevel van parmenio, liep gevaar; de Ruitery van darius was reeds bezig om de Legerplaats te berooven. A l e x a n d e r , die aan den regter vleugel den zegen bevogt, zondt bevel aan parmenio, om zich over den Krygsvoorraad niet te bekreunen, en alleen op overwinnen bedagt te weezen. Dit bevel hadt den gewenschten uitflag: welhaast volgde eene volkomene Overwinning. Arrianus fielt het getal der gefneuvelde Perfen op driemaal honderd duizend, en dat der gevelde Macedoniërs op min dan twaalf honderd. D ar 1 u s hadt, in zyn talryk Leger, maar weinig Soldaaten, dien naam waardig. Dit was eene voornaame oorzaak zyner nederlaage. In den flag ontbrak het hem niet aan moed; maar hy werd weggerukt door de vlugt des Legers. Men kan zo min nalaaten lof te geeven als  GESCHIEDENIS. 49 als zyn medelyden weigeren aan dien ongelukkiger] Vorst, het flagtöffer van eens anders Heerschzugt; edelmoedig en vreedzaam van aart zynde, onderging hy het lot, 't welk Dwinglanden verdienen. Naa, in zyne vlugt, eene Rivier overgetrokken te weezen, verbood hy de Brug af te breeken; zyn leeven niet willende behouden ten koste van dat zyner Onderdaanen, die hy daar door aan 's Vyands zwaard opofferde. — Vervolgens verraaden door bessüs, een' zyner Landvoogden, wilde hy het bewaaren zyns Pcrfoons niet vertrouwen aan Grieken, die zeer a:;n hem verknogt waren, om den Perfen geene fchande aan te doen. Steeds vervolgd door alexander, en van bessus moord.iandig doorilooken, flierf hy; eenen Macedoniër, (zo wy plutarch/us mogen gelooven ,) met ftervendè lippen, belastende, alexander te bedanken voor de goedertierenheden, beweezen aan zyne Moeder, aan zyne Vrouw, en aan zyne Kinderen. Babyion, Sufa, Pcrfepolis, en F^batana waren reeds in handen des Overwinnaars. De ongemeete rykdommen, welke hy daar vondt, ftrekten welhaast ten bederve zyner Krygslieden: en het in brand fteëken van het Paleis van xerxes, te Perfepolis, mogen wy aanzien als een voorfpcl van de buiten* fpoorigheden, waarin alexander zich vervolgens verliep. Arrianus fpreekt geen woord van de Hoere thaïs, die, naar het verhaal van andere Schryvers, hem, op een wellustig en overdaadig gastmaal, tot die barbaarfche vernieling aanzette, II. deel. D Voor- DE GRIEKEN. Hoedanigheden van dien Vorsc. De Macedaniè'ra door hunne over • winningen bedorven.  DE GRIEKEN. Buitenfpoorighedenvan al exan- DER. Eenezamenzweering tegen hem. D'iod van philotas en PARMENIO. 50 ALGEMEENE Voortaan vinden wy nauwlyks eenig fpoor van die braave gevoelens, waar van hy, in vroegeren tyde, zo veelvuldige fpreekende blyken gegeeven hadt. De wellust, de wreedheid, en de ondankbaarheid bevlekken en ontluisteren zynen verworven roem. Hy bragt dagen en nagten door in Feesten en Gasteryen; hy, die weleer geene andere Koks kende dan Lichaamsoefening en Soberheid. Hy bootfte de pracht en den opfchik naa der Koningen van Perfie, nog onlangs zo veragtlyk in zyne oogen. Hy verfmaadde de Kleeding en de Zeden der dappere Macedoniè'rs, de werktuigen zyner behaalde overwinningen. Hy zegt aangebeden te worden, en ftelde zich bloot aan 't morrend ongenoegen en het gevaar van opftand. ïn de Legerplaatze werd eene zamenzweering gefmeed. Philotas, de Zoon van parmenio, des verwittigd, verzuimt daar van te fpreeken, dewyl hy het voor een valsch gerugt hieldt; en wordt, als een Verraader, geftraft. Zyne weezenlyke misdaad beftondt in 's Konings hoogmoed, door eene onvoorzichtige ftoutmoedigheid, beledigd te hebben. — De ongelukkige parmenio, zo hoog gefchatdoor philippus, en zonder wien alexander niets groots uitgevoerd zou hebben, wordt, op 's Konings bevel, van kant geholpen ; waarfchynlyk uit vreeze, dat hy den dood zyns Zoons zou wreeken. Zo groot was, ondertusfehen, de agting der Soldaaten voor alexander, dat hy, met één woord fpreekens, de oproerigen ontwapende. Alex-  GESCHIEDENIS. 51 Alexander zette zyne overwinningen in BaÜrie en Sogdie voort. Bessus hadt daar den tytel van Koning aangenomen, en leedt de ftraffe zyner misdryven. De Scythen werden, ondanks den naam van onverwinnelyk, die hun naging, geflaagen. Ik gaa eene groote menigte van byzonderheden, ftilzwygende, voorby: alleen aanmerkende, dat qtjïntus curtius, door de bygehangene cieraaden, de waardigheid der Gefchiedenisfe heeft ontluisterd. Het geen ons meer raakt, en eene allernutfte lesfe behelst voor alle Menfchen, is het droevig tooneel, 't welk de moord van clitus ons voor oogen ftelt. De Krygsman clitus, de Vriend van alexander, wiens leeven hy, in eenen Veldflag, gered hadt, belrieldt de vrymoedige koenheid der oude Macedoniër en. Een gastmaal, waarop hy wat fterk gedronken hadt, gaf gelegenheid tot zyn jammerlyk uiteinde. Alexander, door den Wyn verhit, verhief zich op zyne heldendaaden, en verkleinde die van zynen Vader philippus, om dus te hooger boven hem uit te fteeken. Clitus vergat zich zeiven zo verre, dat hy den Koning door redenen , naar verontwaardiging en veragting fmaakende, beledigde. De hoogmoedige en gehoonde Vorst doorftak hem met een werpfpiets. Berouw en wanhoop volgden dit misdryf op de hblen; maar de Hovelingen wisten die ongemaklyke aandoeningen te verdryven. Men maakte een befluit dat de moord van clitus eene daad van regtvaardigheid was; en voortaan D 2 was DE GRIEKEN. Nieuwe Krygsver- ïigtiugen. Moord van CLITUS.  DF. GRIEKEN. Calltsthenes fieftraft, om dat hy de waarheid gezegd hadt. Vóór CHRISTUS 327. Paallooze eerzugt van ALEXANDER. 52 ALGEMEENE was de vryheid bykans in de harten vernietigd. De Macedoniërs konden ondertusfchen bezwaarlyk tot die laagheid komen, om, even als andere kruipende Grieken, op het voorbeeld der Perfen, den Koning Godlyke Eere te bewyzen. Tot zulk een ftaatlyk als ongerymd bedryf was alles beraamd, en anaxarchus, een listig Hoveling, en in de drogredenkunde door en door ervaaren, drong het aanbidden van alexander, in een voorafbedagte Redenvoering, aan. Callisthenes, een ftreng en onbuigzaam Wysgeer, wederfprak hem, met eene manmoedige taal, vol van waarheid: in welke alexander niets anders dan een' geest van oproer meende te befpcuren. Callisthenes proefde eerlang de bitterheid van 's Vorften wraak. Hy werd aangemerkt als een medepligtige, in eene zamenzweering , welker belhamel, hermolaüs, met hem eenige verkeering gehouden hadt. Zonder bewys werd hy in de gevangenis geworpen, en ftierf om deeze ingebeelde misdaad; den Koning de onuitwischbaare fchandvlekke van eene voorbedagte onregtvaardigheid nalaatende. Indien alexander de Staatkunde en de voorzichtigheid zyns Vaders bezeten hadt, zou hy min gezogt hebben zyne vermeesteringen uit te breiden, dan die te bevestigen, en niet getragt hebben meer te omvatten dan het menschlyk vermogen kan omarmen. Maar hoe meer begunftigd door het geluk, hoe hy zich te meer aan de krankhoofdigheid der  GESCHIEDENIS. 53 der eer-en heerschzugt overgaf. De paaien \Tan de Perfifche Monarchy fcheenen hem te nauw ; hy zogt de voetftappen van hercules en bacchus na te treeden, en ondernam het, de Indien te doen bukken. — Wy zullen hem op zynen heirtocht derwaards niet volgen. De gevaaren, welke hy uitftondt, zouden maar weinig dienen om het denkbeeld, 't welk wy reeds van zyne onverfchrokkenheid en moed gevormd hebben, te vergrooten. Taxiles, een der Koningen deezes Lands, kwam hem te gemoete trekken, en fprak, volgens de opgaave van plutarchus, den Overwinnaar, by de eerfte ontmoeting, op deeze zonderlinge wyze, aan: Waar toe zullen wy elkanders Onderdaanen vernielen, zo het uw oogmerk niet is ons van onze Vrugten en van het Water te berooven, de eenige dingen tot het leeven noodig, en dus ook de eenige waardig om des te oorlogen ? Wat de dingen betreft, die de Wereld rykdom noemt, bezit ik hier van meer dan gy, gy zult, met al myn hart, daar aan deel hebben ; ben ik des min voorzien, ik wil zeer wel aan u verpligt weezen, en zal niet ondankbaar zyn om uwe gunften te erkennen. Alexander verklaarde hier op: Denk niet, taxiles, dat gy, door deeze fraaije woorden, het twisten met my zult ontgaan. Ik wil my zo min door beleefdheid, als door oorlog, laaten overwinnen ; doet derhalven wat gy wilt, en ik zal u nog meer verpligten. Hierop aanvaardde hy de Gefchenken van taxiles, deedt hem groote wedervergeldingen, en nam hem aan onder zyne Vrienden. D 3 Po- DE GRIEKEN". Hy wil de Indien vermeesteren. Ontmoeting van taxiles.  DE GRIEKEN. Porus overwonnen. Alexand-:Rgenoodzaakt te rug te trekken , gaat denöceaan zien. Aanmerkingen op zyne overwinniri- 54 ALGEMEENE Po rus, een ander Indiaansch Koning, veel fierder en moediger, fchikte zich om den Overwinnaar het hoofd te bieden. Deeze trok de Rivier de Indus over, en kwam op den oever van den Vloed Hydaspes, aan welken porus, met een talryk Leger , op hem wagtte: alexander bedroog den "Vyand door een krj'gslist, toog gelukkig die breede Rivier over, en verfloeg de Indiaanen , fchoon ze Elephanten in hun Leger, en een moedig Vorst tot aanvoerder, hadden. Overwonnen hebbende, gaf hy last, dien Koning, die zich als een Held verdeedigde , te fpaaren. Hy werd voor alexander gebragt; deeze hem vraagende, hoe hy wilde behandeld worden ? kreeg tot antwoord: als een Koning. Alexander fprak hier op, dit zal ik doen om myns zelfs ml. Hy hieldt zyn woord, en verwierf daar door eenen getrouwen Bondgenoot. Naa ongelooflj ke vermoeienisfen uitgeftaan, en de hachlykfte tochten volvoerd te hebben, vondt hy zich genoodzaakt te rug te keeren; de Krygslieden weigerden hem te volgen in die onbekende Gewesten; by ging op den Indus fcheep, om den Oceaan te zien. De Vloed en Ebbe verfchrikten de Stuurlieden, onkundig van dit Verfchynzel. Hy bezogt twee kleine Eilandjes, om zich op eene ongehoorde onderneeming te kunnen beroemen. Dit is alles wat hy van deezen tocht na de Indien wegdroeg. Indien het waarheid is, gelyk men verhaalt, dat alexander, den Vloed Hydaspes overtrekkende, uitriep: o Atheners, denkt  GESCHIEDENIS. 55 denkt gy dat ik my aan zo veele gevaaren blootfielle, om uwe toejuiching te verdienen? Indien hy wenschte zich zei ven eenigen tyd als te overleeven, om getuigen te weezen van den indruk , weike het leezen zyner Gefchiedenisie maakte, hadt de rede hem moeten leeren zich dc onfterflykhcid te verfchaffen , door nutte Gedenktekenen: en om weezenlyken roem hooger te fchatten, dan het ydel gerugt van vermaardheid, 't welk zo wel laster als lof vereeuwigt. Erostratus hadt, om zynen Naam ontterflyk te maaken , den Tempel te Epheze verbrand: was een verwoestend Overwinnaar geen andere erostratus? In Perfie wedergekeerd , vondt by het noodig , de wanordes, door zyne afweezigheid veroorzaakt, te herftellen. Hy ftrafte de Landvoogden, die zich hadden laaten omkoopen, en ftilde den opftand der Krygslieden : ook trouwde hy twee Perfifche Prinfes* fen, van Koninglyken bloede; en om de Macedoniër^ en Perfen aan elkander te verbinden, wekte hy de eerstgemelden op om in dergelyke verbintenisfen te treeden. Nogmaals deedt hy een tocht na den Oceaan, langs de Rivier Euleüs. Hy vormde nieuwe ontwerpen van vermeesteringen, en deedt nieuwe tochten ; doch was tot de eindpaal zyns leevens genaderd. De dood van zynen Boezemvriend hephestion(*), door bui- ten- de grieken» Wat hy, by zyne wederk oratie , in Perfie, verri'tte. VÓor CHRISTUS 323. Zyn dood. (*) Hephestton, was het zeggen van deezen Vorst, bemint alexander, en craterus bemint den Koninn. Craterus was een deugdzaam HoD 4 ve-  de grieken. Yalfche gerugten van vergiftiging. Bygeïoovi ge zwakheid. veling, die de Macedonijche Zeden behieldt, en den waaren roem zyns Meesters ter harte nam. Hierom bediende hy zich van deezen by de Macedoniër!, en van iiephestion by de Perjen. 56 ALGEMEENE u.nfpoorig drinken veroorzaakt, ftrekte hem tot peen affchrikkenden fpiegel. Hy ftierf op dezelfde wyze te Babyion, flegts drie en dertig;jaaren bereikt hebbende. Men zegt, dat hy aan zyne Legerhoofden, op de vraage, wien hy het Ryk naliet? antwoordde, den Waardigften; 'er by voegende, wel te voorzien, dat men bloedige Lykftatien zou vieren. Zo veele vermeesterde Landen dreigden, in de daad, niet anders dan Inlandfche Oorlogen, en het onvermydelyk van één -ryten eens Koningryks , veel te groot om onder het beftuur van één Mensch te Haan. De gerugten, dat hy, door vergif, zou omgekomen weezen, eenige jaaren, naa zynen dood, verfpreid, zyn, gelyk plutarchus uitfteekend aanmerkt, de vercieringen van Menfchen, die zich verbeeldden, „een ., treurig einde aan dit groote Spel te moe,, ten geeven". Zyne Ziekte duurde dertig dagen, daar van werd een dagverhaal opgelteld. — Dezelfde Schryver merkt aan, dat hy , in weerwil van de ongelukken, hem, door de Chalde.uwcn, voorfpeld, in Babyion ging; en dat egter de verfchrikkingen des Bygeloofs hem aangreepen in zyne Ziekte, dêrmaate dat zyn Paleis welhaast met Priesters en Wichelaars vervuld was. Zo zeer wor-  GESCHIEDENIS. 5? worden fterke g-esten zomtyds door het gevaar nedergeflaagen. Alexander ftrekt ten leerbeeld voor Menfchen en Vorften. Zy zien 'er in, hoe veel de betoverende kragt des voorfpoeds vermag op ejn edele en grootmoedige Ziel, die ten voorbedde der Helden zou gediend hebben, was hy door de ondeugd niet bedorven. Die fchielyke overgang van goed tot kwaad, van wysheid tot dwaasheid, van lof tot fchande, doet den redelyken mensch beeven voor de fchriklyke fteilte, op welke de Driften hem voeren. De Macedonifche Held verdiende , voor een gedeelte, het antwoord van dien Zeeroover, dien hy vroeg, welk regt hy hadt om de Zee te ontrusten ? Het zelfde als gy om de Wereld in rep en roer te ftellen. Ik kryg den naam van een Kaper, om dat ik het doe met een klein Scheepje; gy wordt een Overwinnaar geheeten, om dat gy het doet met e -n Vloot. Ik moet niet agterhouden, dat de beroemde monteso^uieu, onder de Lofredenaars van alexander, eene plaats bekleedt. „ Indien het waarheid is, fchryfe hy, dat 3, de Overwinning hem alles gefchonken hebbe, hy heeft ook alles gedaan om de „ Overwinning te behaalen. In den aan„ vang zyns heirtochts liet hy weinig op 't „ geval aankomen ; wanneer het geluk hem „ boven toevallen verheeven hadt, waagde. „ hy 't wel op eenen hachlyken kans Hy wederftondt de zodanigen , die wilden, „ dat hy de Grieken als Heeren, en de Per- fen als Slaaven behandelde; hy was op D 5 „ niets DE GRIEKEN. De driften hadden A- lexander bedorven. Lof, deezen Vorst, door monïes- quieu , gegeeven.  DE GRIEKEN. Hy verdient eer blaam dan lof. 58 ALGEMEENE „ niets anders bedagt, dan op de verééni„ ging dier twee Volken; en om de onder„ fcheidingen van een overwinnend en over„ wonnen Volk te vernietigen.... Hy nam „ de Zeden der Perfen aan, om de Perfen „ niet mismoedig te maaken, door hun de „ Zeden der Grieken te doen omhelzen 5, Het fchynt dat hy niet overwonnen heb„ be, dan om de Vorst van elk byzonder „ Volk, en de eerfte Burger van ieder Stad „ te worden.... Zyn hand was geflooten „ voor het maaken van kosten, hem byzon„ der betreffende; zy opende zich om de „ zulke, die ten algemeenen beste flrekten, „ te doen. Moest hy zyne Huishouding re„ gelen, hy betoonde zich een Macedoniër. „ Moest hy de fchulden der Krygsknegten ,, betaalen, de Grieken tot deelgenooten zy„ ner overwinningen maaken, en het ge„ luk van elk een in zyn Leger bevorderen; „ hy was alexander. Twee flegte fluk„ ken heeft hy begaan. Hy verbrandde „ Perfepolis; hy bragt clitus om 't lee„ ven. Zyn berouw maakt die daaden be„ roemd, in zo verre, dat men zyne mis„ daadige bedry ven vergeet, om te denken „ aan zyne agting voor de deugd" (*). Hoe voorinneemend de naam van monTEsquiEU ook zyn moge, fchynen de meeste deezer denkbeelden eer vernuftig dan bondig. Alexander bezat, ongetwyfeld, een groot verftand; doch de doldriftig- (*) Efpritdes Loix, Lib. X. Chap. XIV.  GESCHIEDENIS. 59 tigheid zyner Heerschzugt liet niet wel toe dat hy den raad der voorzichtigheid innam, of naar denzei ven luisterde. Hy Haagde altoos in zyne onderneemingen; maar hadt daartoe dikwyls een geluk noodig, 't geen men zich, zonder roekloosheid, niet kan belooven. Hy bragt de Perfen te onder , die, door de eigendunkelyke heerfchappy hunner Koningen, als bereid waren om onder een ander juk den hals te krommen; dan hy matte het geduld der Maeedoniers af, ondanks de heete drift, welke zegen op zegen hun inblies. Het grondvesten van veele Steden , in onderfcheide Landen, en wel inzonderheid van Alexandrie, in Egypte, wyst uit, dat hy groote inzigten gehad hebbe ; ,, doch „ die Steden zag hy", volgens de aanmerking van den Heer de mably, „ enkel „ aan als zegetekens, die de Grieken ge„ woon waren op te rigten, ter plaatze waar ,, zy eene overwinning bevogten hadden". Zyn zelfsbedwang, zyn eerbied omtrent het Huisgezin van d ARius,ftrekt hem tot eere; doch heeft zyn volgend gedrag den glans dier eere niet droevig verdonkerd ? Eindelyk, indien hy ten oogmerke gehad heeft, om, naa de Indien, tot den Ganges toe, te ondergebragt te hebben, den Oorlog in Africa, in Sicilië, en in Spanje, te voeren, ftrekt zulks niet ten onwraakbaaren blyke, dat hy de paaien niet kende, binnen welke de menschlyke onderneemingen behooren beperkt te blyven ? Laaten wy de zaaken op derzelver weezenlyke waarde en nutheid fchatten. Laaten DE GRIEKEN.  DE GRIEKEN. VYF- 6b ALGEMEENE ten wy alexander pryzen, om dat hy de moerasfen van Babyion wilde droogmaaken, en, in de Stad, eene Kom vervaardigen , om eene talryke Scheepsvloot in te bergen. Laaten wy zyne ontwerpen, tot bevordering van de Zeevaard en den Koophandel, pryzen; doch erkennen, dat hy veel meer kwaads dan goeds gedaan hebbe, niet alleen aan de overwonne Volken; maar ook aan zyne eigene Onderzaaten, die hy aan den Tweedragt ten prooije liet. Welhaast werd zyn Ryk verdeeld, zyn Geflagt van de heerfchappy ontzet en uitgebluscht. Hy fchynt enkel gearbeid te hebben voor zyne Legerhoofden.  GESCHIEDENIS. 61 VYFDE HOOFDSTUK. Onlusten te Athene. — Het einde van demosthenes en phocion. — De- metrius phalereus. de grieken. /Tperwyl alexander zyne bemagtigingen voortzette, deedt Griekenland, fchoon anders in een foort van doodflaap liggende, eenige poogingen om de vryheid te herkrygen. Sparta, zette,'in het Jaar CCCXXX vóór onze gemeene Telling, Peloponncfus tot oproer aan; doch antipater, die in Macedonië het bevel voerde, benam, door eene treffclyke overwinning, dit Bondgenootfchap allen vermogen, en den Bondgenooten allen hoope om ooit het juk af te fcbudden. Eenige jaaren laater ftak harpalus, Landvoogd van Babyion, vreezende dat alexander, by zyne te rugkomst van den Krygstocht na de ïndiën, hem zou ftraffen over de gepleegde onregtvaardigheden en knevelaaryen, de Zee over, met vyf duizend Talenten , en begaf zich terltond na Athene, ftelde daar het betooverend lokaas zyner fchatten voor, om de Redenaars op zyne zyde te trekken, wier laage en baatzockende zielen bykans geen ander roerzei kenden dan dat van vuil eigenbelang. Hy vondt phocion beftand tegen alle de verlok- Verbond van Psln- ponnefus Legen de Macedonilrs. Harpalus zoekt de Atheners om te koopen. Phocion beftand tegen zyne aanzoeken.  DE GRIEKEN' Demosthenes laat zig omkoopcn. 62 ALGEMEENE lokzeis der omkoopinge. Die groote Man, in laagen en bekrompen ftaat leevende, verrigtte, in zyn Huis, met zyne Vrouwe, het werk der Dienstbooden, en hadt reeds geweigerd honderd Talenten van alexander aan te neemen. Hy bemint u als den eenigen braaven Man, betuigden de Afgezanten van dien Vorst. Dat hy my dan dien laate blyven, en ik zulks betoone, was het antwoord van phocion; naar het welwikkend oordeel van plutarchus , veel ryker, door zulk eene fomme gelds niet te behoeven, dan de Vorst, die ze hem aanboodt. Demosthenes, wiens zwakke en omkoopbaare geest zyne bekwaamheden ontluisterde , wederftondt de bekooring der gefchenken van harpalus niet. In 'teerst verzette hy zich tegen het inneemen deezes Overloopers; doch het ontvangen van 's Konings Gouden Kop en twintig Talenten, bragt te wege dat hy 's volgenden daags in de Vergadering verfcheen, met een bewonden hals, als niet in ftaat om te fpreeken; waarop een der Atheenfche Spotteren zeide: De Redenaar heeft de Zilverwurg in de keel gekreegen. Dit zyn vuig gedrag verwekte 's Volks verontwaardiging, en hy werd door den Areopagus veroordeeld. In de gevangenis geworpen, tot dat hy eene zeer groote boete zou betaald hebben, ontkwam hy den kerker, en deedt, ftaande zyne uitlandigheid, de grootfte lafheid van ziel blyken. De Atheners verdreeven harpalus, toen alexander zich gereed maakte om hun in eigen perfoon te komen ftraffen. De  GESCHIEDENIS. 63 De Atheners hadden, zelfs in den ftaat hunner vernederinge, die onrustigheid, vermetelheid, en doldriftigheid behouden, welke hun reeds zo veele rampen berokkend hadden. Zy wilden nog altoos vry weezen, zonder de dapperheid en moed , tot de vryheid noodig, te bezitten. Eene hevige vlaag van drift was genoeg om hun de wapens te doen opvatten, en een enkel ongeval joeg hun een' doodfchrik op den hals. De onvoorzichtigheid hunner handelingen moest onvermydelyk hun verderf voltooijen. Op het eerfte gerugt van alexanders dood betoonden de Atheners hunne uitbundige vreugde; zy dagten zich van den Macedonifchen dwang onthceven, en ademden, naa het vreugdebetoon , niets dan oorlog en wraak. De Redenaars ftookten dit vuur overal aan. — De verftandige phocion poogde te vergeefsch het geweldig overflaan van dien brand der gemoederen te fluiten. Hy mogt, vreezende dat zyne Medeburgers zich aan de eene of andere dwaasheid zouden fchuldig maaken, vry zeggen: Indien alexander heden dood is, zal hy op morgen, en ook den volgenden dag, dood zyn, en wy tyds genoeg hebben om alles ryplyk, met bedaardheid, te overleggen; hy kreeg geen gehoor;men zondt aan alle Volken van Griekenland, om ze tot een Bondgenootfchap te beweegen. Demosthenes, nog balling, treedt te voorfchyn, zet Peloponnefus tot oproerigheid aan; hy wordt uit zyne ballingfchap te rug geroepen, met eerbetooningen overlaaden, en de Oorlog nam een aanvang. An- DE GRIEKEN. VÓÓl' CHRISTUS 323. Zot gedrag der Athe. ners , naa den dood van ALEXANDER. PHOCIONWas niet magtig lnmdenOorlog te ontraaden.  DE ' GRIEKEN. Antipater brengt hun te onder. 6*4 ALGEMEENE Antipater hadt luttel meer dan dertien duizend flrydbaare Mannen overgehouden , zo zeer was Macedonië uitgeput door de Manfchap, welke alexander van daar opontboodt. Hy toog niet te min den Grieken te gemoet; maar werd géflaagen, en verfterkte zich in Lamia, eene St .d in Thesfalie (*), wagtende dat de Veldheeren, uit Afie, hem te hulpe zouden komen. Leonatus daagde eerst op, en werd, in eenen Veldflag, gedood. Het Atheenfche Legerhoofd, leostiienes, zegepraalde. Phocion werd befpot, en hem fchimpcnderwyze gevraagd, of hy zulke heerlyke onderneemingen niet wel wenschte uitgevoerd te hebben ? Ja, fprak hy; maar ik wenschte teffens het tegendeel te hebben aangtraaden. Zyn doordr ngend oog voorzag de gevolgen van een vermetel vertrouwen; dit deedt hem viaagen: Wanneer zullen wy ophouden van overwinnen? En in de daad, deeze gelukkige beginzels deeden de Krygstugt verflappen. Craterus voegde zich by antipater. Eene nederlaage trof de Bondgenooten, zy verlieten de Atheners, om afzonderlyk zich met den Vyand te verdraagen. Welhaast moest Athene bukken, en de Wet ontvangen. Antipater fchafte de Volksregeering af, en herftelde de Adelheerfching; eene bezetting leggende in Munichia; ook moesten de Atheners de Oorlogskosten draagen. De- (*) Van hier draagt deeze Oorlog den naam van den Lamifchen.  GESCHIEDENIS. g| Demosthenes, die, volgens het gemaakte verdrag, aan antipater moest worden overgeleverd, hadt de vlugt gekoozen, en nam vergif in, uit vreeze van in 's Vyands handen te xullen vallen. Deeze Redenaar hadt de natuur, welke hem geenzins gunftig was, overwonnen , om tot volmaaktheid in de kunst van welzeggen op te klimmen. Hy beheerschte langen tyd zyn Vaderland, door den veel vermogenden invloed zyner welbefpraakte tonge; doch kan de fchadelyke drift, welke hy in de gemoederen der Burgeren deedt blaaken , vergeleeken worden by de voorzichtige Staatkunde van phocion? En wanneer ROLLitf hem „ eene wonderbaare fchranderheid toe„ fchryft, welke hem nog toekomende en „ verafzynde uitkomften, als of ze tegen„ woordig waren, vertoonde", zou men dan niet zeggen, dat de dood van philippus en van alexander zyne voorfpellingen bewaarheid hadden ? De Atheners richtten voor hem een Standbeeld op, met dit Opfchrift: Demosthenes, indien gy zo veel Magts als Oordeels hadt bezeten, nooit zou de Macedonifche mars Griekenland overweldigd hebben. Zy hadden liever mogen jfchryven: indien uw Oordeel zo groot geweest •was- als uw Vemuft en Welfpreekenheid, Te groote fchielykheid ftrekte dit Gemee^ nebest ten verderve. Het was dwaas, de Veldheeren van alexander, nog veréénigd, en gewoon te overwinnen, tegen zich in 't harnas te jaagen. Met te wagten tot dat de tweedragt hun tegen elkander de wa- II. deel. E pens DE GRIEKEN» Dood van. DEMOSTHE* NES. De Verhaasting , verderfiyk voor Grhkttiland*  €8 ALGEMEENE' LTE GRIEKEN» Verdeeldheden onder de Legerhoofden van ALEXANDER» EERDICCAS Regent. Van ANTIPATER gevolgd. pens hadt doen aangorden, zouden zy gelegenheid gehad hebben om met voordeel te vegten: Griekenland, in Bondgenootfchap getreeden tegen Vyanden, die bezig waren met onderling elkanders verderf te berokkenen , zou zyne onafhanglykheid hebben kunnen wederkrygen. Het was magteloos, toen de regte tyd, om zulks te beftaan , gebooren werd. Het Ryk van alexander veranderde in een wyduitgeftrekt tooneel van oorlog en oproer. ARiDEUS,zyn natuurlyke Broeder, werd tot zynen Opvolger benoemd, heneffens een Zoon des Overwinnaars, welke roxana, 's Vorften geliefdfte Egtgenoote,naa alexanders dood, ter Wereld bragt. De eerfte was buiten ftaat om de Kroon te draagen, en de heerschzugt kon de regten van een Kind niet eerbieden. — Perdiccas, met den Koninglyken Ring en het Ryksbeftuur belast, verwekte den 'nayver der andere Legerhoofden, voorheen met hem in gelyken rang, en nu allen ontwerpen van grootheid fmeedende. Elk zogt in zyn Landbeftuur volflaagen meester te worden; elk kon zich een' Staat vormen. Antigonus, Landvoogd van Lycie, Pamphylie en Groot- Phrygie, heerschzugtiger dan de overigen, was de eerfte die zich tegen perdiccas aankantte. Hy haalde antipater, cratertjs, en ptolemeus, Landvoogd van Egypte, tot zyne party over. Het Oorlogsvuur ontbrandde. Perdiccas werd, in Egypte, door zyn eigene Krygslieden, vermoord. De bekwaame ptole- m e u s  GESCHIEDENIS. 6? meüs weigerde het Regentfchap te bekleeden; een Ampt, 't geen hem wel aan den nyd kon bloot (tellen, zonder hem magt te geeven: het ging over op antipater, wiens dood nieuwe onlusten verwekte. Cassander, Zoon van antipater, Overfte der Ruitery, vergramd, om dat zyn Vader, ftervende, polysperchon boven hem geiteld, en hem alleen tot een medegenoot van dien ouden Veldheer benoemd hadt, wilde zich, met geweld, meester maaken van eene waardigheid, die hy, ten onregte, als een erfgoed zyns Vaders aanzag, en tradt in een verbintenis met ptole- meus, antigonus en seleucus. —i Polysperchon zogt de Grieken van zynen Mededinger af te trekken en tot zyne zyde over te haaien; hy herriep, in 's Konings naam,als Regent, alle de Ballingen, gaf bevel, dat de Steden den ouden Regeeringsvorm zouden aanneemen, en herftelde de Volksregeering te Athene. Dit befluit deedt de oude onrustigheid der Atheners ontwaaken; en zy voegden, by zo veele onregtvaardigheden, een allerfnoodst en fchendigst. ftuk. Alles hadt phocion zo bemind als agtenswaardig moeten maaken; zyn deugd, zyn roem, zyne gedaane dienften, en grysheid, vorderden dit eenftemmig van de Atheners. Maar hy was een onwrikbaar voorftander van de Regeering der Besten, die 's Volks ongeftuimigheid alleen kan beteugelen. Het hadt niet veel werks in, hem misdaaden aan te tygen. De Redenaars voeren tegen hem uit. E % Men DE GRIEKEN.' Polysperchon, Re. gent, trage de Grhketi te winnen. Phoción,öi1< regtvaardig befchuldigd.  DE GRIEKEN. Zyn dood. Blyken van PHOCIONS braafheid. 68 ALGEMEENE Men hieldt hem verdagt, ontnam hem het Bevelhebberfchap over 't Leger: waarop de befchuldiging van verraad, en de veroordeeling ter doodftraffe, volgde; dit alles gefchiedde in eene Vergadering, waar het wild gefchreeuw des Volks de meerderheid hadt. Volgens gewoonte gevraagd, welk eene ftraffe hy zich waardig keurde, verkoos hy de doodftraffe, mits men de andere befchuldigden, die verdagt en onfchuldig waren, gelyk hy, fpaarde. Allen werden ze verweezen om Dollen Kervel te drinken. De eenige last, welken phocion, den vergiftigden Kelk drinkende, zynen Zoon deedt geeven, was, dat hy moest vergeeten welk een ongelyk de Atheners zynen Vader aandeeden! Op die wyze eindigde die Wysgeerige Held zyn leeven. Phocion paarde met eene doorkneede Staatkunde en ervaarenheid in Krygszaaken, moed en deugd: tot eenen meer dan tachtig jaarigen ouderdom hadt hy het Vaderland, en in het Veld, en in den Raad, getrouw gediend; socrates in Wysheid evenaarende, overtrof hy hem in het waarneemen van de gewigtigfte posten. Naardemaal de verdienfte der Gefchiedenisfe bovenal beftaat in volgenswaardige voorbeelden in helderen dag te zetten, zullen wy nog twee trekken van phocions braafheid opgeeven. Zyn Schoonzoon, char i c l e s, gedagvaard en te regt gefteld zynde, om dat hy van den Omkooper harpalus Geld genomen hadt, weigerde hy ten zynen voordeele te fpreeken, hem verklaarende: Ik heb u tot Schoonzoon aangenomen; doch  GESCHIEDENIS. 6*9 doch die betrekking geldt niet dan in eerlyke zaaken. — Antipater, die hem beminde en hoogagtte, deedt hem, op zekeren tyd, een verzoek, welks volbrengen de regtvaardigheid zou krenken; hy antwoordde vrymoedig: Antipater kan aan my geen Vriend en Vleier tevens hebben. — De Atheners, van hunne dolle dwaasheid bekomen, richtten een Standbeeld op, ter eere van phocion. Dit ftandbeeld, gelyk zo veele andere, verweet hun onophoudelyk de verongelykingen, der Braafheid aangedaan, en zy verbeterden nooit deeze hunne vei> keerdheid. Terwyl zy zich, in deezervoege, aan inwendige onlusten en verdeeldheden ten prooije gaven, zonder iets voor uit te zien, of ergens orde op te Hellen, maakt cassander zich meester van de Haven te Athene, en fchryft den Inwoonderen de voorwaarden van den vrede voor. Hy legt eene bezetting in het Kasteel, herftelt de Regeering der Besten, en doet een' Burger verkiezen om het Opperbewind te voeren. Men verkoos demetrius phalereus, een' Leerling van theophrastus, wiens verftand door de Weetenfchappen befchaafd was: wiens kundigheden en braafheid zich veréénigden om het algemeene welzyn te bevorderen. Hy regeerde tien jaaren, met de grootfte gemaatigdheid en regtvaardigheid; . zonder vleien 's Volks hart winnende, en, zonder verbitteren, de misbruiken verbeterende. De Geldmiddelen vermeerderden, de Stad werd opgecierd met Gebouwen, die den E 3 Bur- DE GRIEKEN. Vóór christus 317. Cassander fchryft de/fihenersWetten voor. Wysbefhuir van demetrius phalereus. ,  DE "éjtlEKEN, Hy zoekt de Zeden te verbeteren, VÓÓr christus 306. .Demetrius foliorcetes lierftelt de Volksregee'ring te Athene, Demetrius piialereus V-isliandeld. 70 ALGEMEENE Burgeren weezenlyken dienst deeden: want demetrkjs keurde de onkosten, alleen tot praal gefchikt,gelyk die van pericles, af; hy hadt in alles de nuttigheid op 't ooge, en bedwong de Weelde, die enkel ftrekt om ydelheid en verwyfdheid te voeden. Zyne aandagt vestigde zich op de Zeden: vermids het heil des Burgerflaats daar van afhangt. Hy wilde, dat de Jeugd bovenal ter Deugd gevormd wierd; dat deeze, in huis zynde, de Ouders eerde, en, buiten het Ouderlyk oog, eerbied voor zichzelven hadt. Bedwongen door het Vaderlyk gezag, beheerscht door die gevoelens van eer, welke niet toelaaten in 't heimelyk iets te doen, waar over men zich in 't openbaar zoü fchaamen, zouden zy hunne Voorvaderen waardig geworden weezen, indien de Wetgeevende magt, in korten tyd, de ondeug•den van een bedorven Volk hadt kunnen ontwortelen. Maar welhaast veranderde alles van gedaante. Demetrius poliorcetes, Zoon van anti go nus, vertoonde zich, eenige jaaren laater, voor de Haven van Athene, zeilde daar binnen, en verklaarde, van zynen Vader gezonden te weezen om de Atheners te verlosfen, en de Volksregeering te herftellen. Hy werd met groote vreugdebetooningen ontvangen, met de verregaandfte vleieryen begroet, en met den eertytel van Befcherm-God beftempeld. Demetrius phalereus, voorheen bemind, was nu het voorwerp van 's Volks haat, die 't zelve vervoerde, om hem als een Verraa, der  GESCHIEDENIS. 71 der of Dwingeland te mishandelen. Men rekende het hem als een misdryf toe, tien jaaren lang een Macedonifche Bezettting in het Kasteel geduld te hebben. Dit was ook de misdaad van phocion. Zo de een als de ander hadt dit gedwongen ingewilligd; voorts dit bedwang noodig oordeelende om 's Volks woede te beteugelen. De Standbeelden van demetrius werden Tiedergeworpen. De Gefchiedfchryvers vermelden, dat 'er meer dan drie honderd, te zyner eere , opgericht waren. Hy vertrok , een vry geleide van poliorcetes gekreegen hebbende. Op het hooren van de verwoesting zyner Standbeelden, -verklaarde hy rustig: Zy zullen egter de Deugden , waar door ik ze verworven heb, niet vernielen. Door hardnekkigheid ter doodftraffe verweezen, ging hy na Egypte, waarPTOlemeus hem met zyne vriendfchap verëerde. Daar hielden de Letteroefeningen, voornaamlyk de Staat-en Zedekunde betreffende, hem onledig, en vermeerderden zyn roem, terwyl ze hem in wederfpoed troost verfchaften. E 4. ZES- DE GRIEKEN. Zyn vertrek.  DE GRIEKEN. 72 ALGEMEENE ZESDE HOOFDSTUK. Oorlogen, onder de Legerhoofden van alexander. — Verdeeling van zyn Ryk. — Inval der Gaulen. Oorlogen, tusfchen de Legerhoofden van a- lexander, Het geheele Geflachtvau alexander komt moordaadigerwyze om. De verdeeldheden, de Oorlogen der Legerhoofden, of der Opvolgeren van alexander, beflaan, in de Gefchiedenisfen , een groote plaats; doch leveren niets op dan eene fchildery van loosheden , verkloekingen, veldflagen, en moorden; eenzelvige voorwerpen, die onophoudelyk in de Gefchiedenisfen ons voor de oogen komen. Wy zullen, met eenen enkelen opflag, de voornaamfte gevallen befchouwen. — Polysperchon hadt olympia, Moeder van alexander, na Epire ge weeken, weder in Macedonië gebragt, en zogt haar ten rugfteun zyner magt te gebruiken. Deeze onmedoogende en wreede Vorftin wreekt zich over de Echtfcheiding van philipp us, door den Koning arideus, deszelfs Echtgenoote, en eene groote menigte Burgers, om 't leeven te brengen. — Cassander, den ftaat der zaaken te Macedonië verneemende, fnelt derwaards, belegert de Stad Sydna, waarin olympia zich opgeflooten hadt, bemagtigt dezelve, en doet haar vermoorden. — Eumenes, Landvoogd van Cappadocie en Paphlagonie^ getrouw aan de par-  GESCHIEDENIS. 73 party des Konings, werd , door Verraaders, aan antigonus overgeleverd, en in de gevangenis gedood. — De jonge Koning alexander, Zoon des Overwinnaars, werd met zyne Moeder roxana, en zyn hal ven Broeder hercules, van kant geholpen. Dus eindigden de vermeesteringen van den vermaardften Held, met den moord van zyn geheele Geflacht, en de geweldige overheerfching van zyn ganfche Ryk. De Slag by Ipfus, in Phrygie, befliste het lot der Mededingeren. Antigonus verloor daar het leeven, zyn Zoon demetrius nam, met het overfchot des Legers, de vlugt. Het Ryk werd verdeeld onder de Overwinnaars. Ptolemeus kreeg Egypte, Lybie, Arabie , Paleftina en Celo-Syrie; cassander Macedonië en Griekenland,• lysimachus Thracie, Bithynie, en eenige andere Landfchappen; seleucus het overige van Afie, tot aan de Rivier Indus. Dit laatstgenoemde Ryk , het vermogendlte van deeze vier, heeft den naam van het Syriefche Ryk gekreegen ; om dat antigonus, door seleucus, in Syrië, verflaagen zynde, dat Land de zetel wierd der Seleuciden. Demetrius poliorcetes, een onvoorzichtig Oorlogsheld, na de nederlaage zyns Vaders bykans van alle zyne Staaten beroofd , ftreelde zich met de hoope dat hy, in de erkentenis der Atheners, eene vergoeding der geledene fchade zou vinden. Maar zy flooten de poorten voor dien BefchermGod , eertyds aangebeden. Zyne zaaken E 5 kwa- DE GKIEKEN. Vóór CHRISTUS 301. Gedrag der Atheners, ten opzichte van DEMETRIUS POLIORCETES.  DE GRIEKEN. Hy maakt zich meester van Macedopie,en wordt ontthroond. Berugte Belegering van Rhodes. 74 ALGEMEEN E kwamen eerlang op beter voet, en Athene was genoodzaakt hem te ontvangen, fchoon 'er de doodftraffe gedreigd was aan elk die het durfde onderftaan, om van verdrag en vrede met demetrius te fpreeken. De gemaatigdheid, waar mede hy dit ongetrouwe Volk behandelde, ftrekt hem tot grooter roem dan alle zyne Krygsverrigtingen. Cassander ftierf, naa Macedonië, waar polysperchon zich niet ftaande hadt kunnen houden, als Koning beheerscht te hebben. Zyne twee Zoons betwistten elkander de RyksopvoJging. Een hunner riep demetrius te bulpe; deeze brengt hem om 't leeven, en doet zich tot Koning uitroepen. Vervolgens door pyrrhus en lysimachus ontthroond, ftierf hy van hartzeer, 't geen hy vrugtloos, door eene overdaadige leevenswyze, tragtte te verzetten: het worftelen met gevoeligheid over zyn verlies, en de begeerte om die te bedekken , verhaastten zyn einde. Bovenal hadt hy zich doen uitmunten in het Beleg van Rhodes, 't welk een jaar duurde , en eindigde met een voordeelig verdrag voor de Rhodiërs. Men verhaalt, dat deeze Eilanders drie honderd Talenten maakten van de Krygsgereedfchappen, door demetrius, in 't Beleg, gebruikt, en hun gefchonken; en dat zy dit geld befteedden tot het vervaardigen van het wyd vermaarde Wereldwonder, den Colosfus, een Standbeeld van Koper, ter eere van de Zon, honderd en vyftig voeten hoog, ruim zestig jaaren daar naa, door eene aardbeeving, om verre  GESCHIEDENIS. 75 geworpen. — De Schilder protogenes, 'gehuisd in een der voorlieden van Rhodes, ging, geduurende de belegering, gerust met zyn werk voort. Demetrius betoonde zyne verwondering over deeze bedaardheid. Ik weet, fprak hy, dat gy den Oorlog tegen de Rbodiërs, niet tegen de Kunften, verklaard hebt. In de daad, demetrius fchatte hem hoog , en verleende hem zyne befcherming. Het levert een treffend vertoon op, te midden van de misdryven der Heerschzugt, en der verfchrikkingen des Oorlogs, de fraaije Kunften, Letteren en Weetenfchappen, haare zagte heerfchappy te zien oefenen over de gemoederen zelfs der zodanigen, die het Menschdom deeden beeven. Ten deezen tyde moedigde ptolemeüs soter, de agtenswaardigfte der Opvolgeren van alexander, de verflandige bekwaamheden aan, en zette de Rede in Egypte op den Throon. Alexandrie is aan hem het oprigten van het Mufeum, een Kweekfchool van Geleerdheid, verfchuldigd, welks vermaardheid van dag tot dag -toenam. Hy was de aanlegger van de beroemde Boekery, die onmeetelyke fchat van Letterkennis, waarin zyn Opvolger honderd duizend Boekdeelen naliet: en dien vervolgens zodanig vermeerderde, dat het getal zeven maal honderd duizend beliep. Kostbaar en moeilyk was het maaken van dus eene verzameling, en ze ging op deeze wyze toe. Alle Boeken, door de Grieken, of andere Vreemdelinge!!, in Egypte gebragt, hiel- DE GRIEKEN. Ptolemeüs soter doet Egypte bloeien. UetMufeusi en de Boekery te AUxandrie,  DE GRIEKEN, De Tooren van Pharos. Dood van LYS1MACHUS en SELEUCUS. 76 ALGEMEENE hielden zy aan, zonden ze na het Mufeum, waar ze uitgefchreeven werden door daar toe aangeftelde perfoonen; deeze Affchriften kreegen de Eigenaars weder, terwyl de oorfpronglyke Hukken in de Boekery bleeven. Voor de Werken van sophocles, euripides, en eschilus, van de Atheners te leen gevraagd, werd vyftien Talenten,-dat is, ruim drie-en dertig duizend Guldens, gefchonken, benevens de keurlyke daarvan vervaardigde Affchriften. — Egypte, dus verlicht door Griekenland, 't welk weleer, door de Egyptenaars, van de barbaarschheid verlost was, kreeg fmaak in 't weezenlyk fchoone, en kundigheden, verre uitfteekende boven die, waar op 't zelve, zints zo veele Eeuwen , zich verhief. De Tooren van Pharos alleen, ter beveiliging der Zeevaarenden gebouwd , verdient meer onze verwondering en hoogagting, dan de onnutte en verbaazende Pyramiden. — Ptolemeüs soter gaf, twee jaaren vóór zyn' dood, de Kroon over aan zyn' Zoon ptolemeüs philadelphus, die, de voetftappen zyns Vaders betreedende, de bevordering van den Koophandel en der Weetenfchappen voortzette. Maar de aanvang zyner Regeeringe werd befmet door eene fchandvlekke. Hy liet demetrius phalereus in den Kerker elendig omkomen: dewyl deeze zyn' Vader het verlaaten van den Throon ontraaden hadt. De droeve uitgang van lysimachus en seleucus voltooit de lyst der fchriklykheden, in dit korte Hoofdjtuk opgehaald. De eerst-  GESCHIEDENIS. 77 eerstgenoemde, bedroogen door zyne tweede Vrouw, arsinoë, eene wreede Stiefmoeder, hadt zyn Zoon agathocles, de Schoonbroeder van arsinoë, doen ombrengen ; en zich zo gehaat gemaakt, dat zyne voornaamfte Bevelhebbers, na het Hof van seleucus de vlugt genomen hebbende , dien Vorst overhaalden, om de wapens tegen lysimachus op te vatten, die in eenen Veldflag fneuvelde. — Seleucus, de Staaten van lysimachus bemagtigd hebbende, werd zelf vermoord door ptolemeüs ceraunus, Broeder des Konings van Egypte, eenen ondankbaaren, dien hy met veele weldaaden hadt begiftigd. Dit gebeurde in het Jaar CCLXXX vóór onze gemeene Telling. Seleucus, van wegen zyne behaalde Overwinningen met den bynaam van nicator vereerd, ftaat als een Voorftander van Geleerdheid te boek. Hy zondt aan de Atheners hunne Boekery, van welke xerxes hun beroofd hadt, te rugge. Om zich van de opvolging van lysimachus te verzekeren, tradt de trouwlooze ceraunus met arsinoë in den Echt, bragt haare Kinderen om hals, en bande haar na Samothracie. Hy fneuvelde door de hand der Gaulen, die welhaast Griekenland overftroomden. — Antigonus gonatas, Zoon van demetrius poliorcetus, werd Koning van Macedonië. De gruwzaamfte misdryven veroorzaakten bykans alle deeze Staatsomwentelingen; en zyn de fchuldigen niet altoos geftraft, hunne nagedagtenis is DS GRIEKEV. Ptolemeüs ceraunus maakt zich meester van die Kroonen. Antigonus gonatas.  DE CSIEKEN. Voor christus 278. Inval der Gaaien. Brennus zoekt den Tempel te Delphos te plunderen. Nederlaag der Galden, niet voor f8 ALGEMEENE is daarom niet min haatelyk. Ziet daar de vrugt der Overwinningen van alexan* der ! In den kwynenden ftaat, waar in Griekenland zich bevondt, moest het natuurlyk bezwyken op den inval der Gaulen, die met een groot geweld inrukten. Dit Itrydbaar en barbaarsch Volk, vervoerd door zyne natuurlyke rustlooze geaartheid, of aangezet door andere min bekende redenen, zogt zich in afgelegen Landen te vestigen. Meer dan eene Eeuw geleden hadt brennus, een der Overheden, den fchrik zyner wapenen tot in Rome verfpreid. Een andere brennus drong door tot in Griekenland, trok door de Thermopylen, en rukte voort na Delphos , om den wydberoemden Tempel van apollo te plunderen. Het is billyk, fprak hy, dat de Goden aan de Menfchen hunne rykdommen fchenken ; zy hebben ze veel noodiger , en maaken ''er een beter gebruik van. Schoon de Grieken hun eenigen wederftand boden, zou eene nederlaag hun welhaast ver-flrooid hebben. De Hemel fcheen voor den Tempel te ftryden, en dit gelukkig toeval ftrekte hun ter behoudenisfe. Een hevig onweer, gepaard met eene aardbeeving, verfchrikte de Gaulen dermaate, dat zy, door ydele vreeze bevangen, in de donkerheid van den nagt elkander doodden. Het gevaar des Tempels hadt de Grieken doen zamenkomen; zy bedienden zich van deeze gelegenheid, vielen op den Vyand aan, en maakten dien af. — Brennus gewond, wanhoopend, dooritak zichzelven met een dolk. Mogen wy  GESCHIEDENIS. 70 wy op de Gefchiedfchry vers afgaan, zo ontkwam geen één van dit leger, beftaande uit honderd vyf- en zestig duizend Man. Het ] belang der Priesteren, en de fmaak voor het ! wonderbaare, hebben, buiten twyfel, de berigten vervalscht en vergroot, en de Heer rollin betoont meer bygeloofs dan oordeels , als hy zyne Leezers wil inboezemen, dat de Godlyke Wraake, zich, te deezer gelegenheid, op eene wonderdaadige wyze heeft kunnen doen gevoelen. De waare god zou dan, door wonderdaaden, de ver. agting, welke brennus voor de Heidenfche Goden betoonde, geftraft hebben? Een ander Leger van Gaulen trok den Hellefpont door, en begaf zich in dienst van nicomedes, Koning van Bithynie, die, na veel voordeels van hun getrokken te hebben, hun het Land, in vervolg van tyd, Galatie, of Gallo-Grecia geheeten, in Klein Afie, ter wooninge gaf. ZE¬ DE GRIEKEN. ronderdaalig te hou- De GciuUa n Afie ge/estigd.  8o ALGEMEENE DE GRIEKEN. ZEVENDE HOOFDSTUK. Het Achaifche 'Verbond. — Aratus. — Agis. — Cleomenes. — Griekenland door de Romeinen te onder gebragt. Het oude Verbond der Jlchaiêrsver* brooken onder dc Koringen van Macedmie. Griekenland levert ons, eer het.voor de Heerfchappy der Romeinen bukte, nog zeer befchouwenswaardige tooneelen op; naamlyk het Achaifche Verbond, en de poogingen van agis en cleomenes aangewend , om in Sparta de oude Zeden te herftellen. Wanneer Achaie, op het voorbeeld der andere Grieken, het dwinglandfche juk der Koningen affchudde, maakten haare Steden één Bondgenoodfchap uit, op den allerbesten voet gevestigd; dewyl eene volkomene gelykheid allen nayver en tweedragt te eenemaal buitenfloot. Een algemeene Raad regelde de Staatszaaken. Twee Pretors, of Schouts, die alle jaaren verwisfelden, zaten in denzelven voor, en voerden het bevel over de Legers: hun was een Raad van Tien Perfoonen toegevoegd, zonder welker overleg en toelïemming zy niets konden onderneemen. De regtvaardigheid was de ziel van dit Bondgenootfchap : en daar 't zelve enkel ftrekte tot beveiliging der Burgeren, verwekte de Heerschzugt 'er nimmer onlust. — On-  GESCHIEDENIS. 81 Onder de Koningen van Macedonië, de Opvolgers van alexander, verlooren de AchaiërS) even als de meesten hunner Nabuurvolken , hunne vryheid. Elke Stad hadt zyn Dwingland, of eene bezetting van vreemde Krygslieden, en het Bondgenoodfchap was geheel verbrooken. Tot nog hadt het alleen beftaan uit twaalf kleine en weinig beroemde Steden van Peloponnefus. De liefde tot de Vryheid herleefde. Eenige deezer Steden verdreeven de Dwinglanden, en vernieuwden het Verbond. Het Gemeenebest nam zyne oude gedaante aan , en werd uitgeftrekter door de byvoeging van meer Volken, die in de voordeelen deezer Verbintenisfe deel namen. Een bekwaam en deugdzaam Opperhoofd maakte het zo beroemd als magtig. Ar atus, een Jongeling van twintig jaaren, vol moeds en edelen yver, Sicyone, zyn Vaderland, van den Dwingland nicocles verlost hebbende, en dugtende dat het aan verdeeldheden en partyfehappen zou ten prooije worden, deedt het in het Achaifche Verbond treeden. Hy betoonde zich des Opperbeftuurs waardig, en werd tot Pretor gekoozen; eene waardigheid, die nu niet meer in twee, maar in één Perfoon, berustte. Schoon dezelve flegts voor één jaar pleeg te weezen, bleef het gezag iTeeds in zyne handen. Ar atus, kloek van verftand, grootmoedig, leevendig van aart, wonder gefchikt om iets éénsflags uit te voeren, hadt het gebrek van draaiende en fchroomagtig te weezen aan het hoofd eens Legers, wan- II. deel. F ficer DB GRIEKEN. Vuur CHRIS' TUS 2'.i0. Aratijs doec nst Bondtenootlchaphcrleevcn. Zyn Charao ter.  DE GRIEKEN. Vóór CHRISTUS 244. Hy zoekt de Macedoniërs uit het Kasteel van Co rinthe te verdryven. Zyne edelmoedigeheldhaftigheid. Hy daagt daarin gelukkig. 82 ALGEMEENE neer hy, in koelen bloede, de gevaaren en de zwaarigheden eener Krygsonderneeming overwoog. By hem vondt men, volgens het oordeel van polybius, geheel tegenövergeftelde hoedanigheden in één en denzelfden perfoon veréénigd; hy was, de omftandigheden veranderd zynde, dezelfde Man niet. Zyn haat tegen de Dwinglandy zette hem aan om Peloponnefus daar van te bevryden, en het Bondgenoodfchap der Achaiers tot een onverwinnelyke borstweering tegen de aanvallen op de vryheid te maaken. De Konin^van Macedonië hadt het Kasteel van Co» rinthe, bekend onder den naam van AcroCorinthe , in handen , en hieldt daar door geheel Griekenland in bedwang. Ar atus fmeedde het hacblyk ontwerp, om 'er de Macedoniërs uit te verdryven. Iemand verbondt zich om hem, langs een nauw voetpad, tot aan het Kasteel te brengen. Hier voor moesten zestig Talenten betaald, en vooraf eenen Wisfelaar ten pand gegeeven worden; hy bezat ze niet. Om deeze fom op te brengen, verpandde hy zyn Zilverwerk, de Juweelen en kostbaarheden zyner Vrouwe. Hy kogt, fchryft plutarchus,het grootfte gevaar voor alle zyne bezittingen, zonder dat iemand, buiten die onvermydelyk in den aanflag begreepen waren, van dien toeleg iets wist, en zonder eenig ander vooruitzicht van belooning, dan alleen de hoop om zyn Vaderland dienst te doen. Eene edelmoedigheid, welke alle heldhaftige onderneemingen overtreft. Ontelbaare hindcrpaalen deeden zich op; het Kasteel, op een  GESCHIEDENIS. 83 een hooge Rots gelegen, fcheen ontoeganglyk. Ar atus kwam in 't zelve, en verflaat de bezetting. De Corinthers eerden hem als hunnen Verlosfer, en verfterkten het Achaifche Verbond door in 't zelve te treeden. Hy flaagde zo gelukkig niet in zyne poogingen tot bevrydinge van Argos. Aristippus hieldt de inwoonders in flaavernye; deeze was een wreed, agterdogtig Dwingland, fteeds omringd van Lyfwag. ten, fteeds beevende van angst. Dit monfter fpoorde 'er véelen aan om ar atus te vermoorden; doch te vergeefsch; dewyl de liefde zyner Burgeren voor zyne veiligheid waakte. Ar atus valt op hem aan, en verliest den flag. In een' tweeden kreeg a r istippus de nederlaage en verloor het leeven. Argos bleef niet te min zugten onder het juk van eenen anderen Tyran. — De beheerfcher van Megalopolis, lisiades, wiens Ziel geene dwinglandifche denkbeelden koesterde , liet zich overhaalen door de aanmaaningen van aratus. Hy deedt vrywilligen afftand van zyne magt, en tradt met zyne Stad in het Achaifche Verbond. De Koning van Egypte befchermde hun tegen de Macedoniërs. Eene groote ommewenteling, te Sparta voorgevallen, deedt de zaaken in Poloponnefus eenen anderen keer neemen. Dit Gemeenebest, de oude Zeden verliezende, hadt tevens al zyn roem en vermogen verlooren. Lysander bragt 'er, met het geld, een jammerlyk bederf in. Zekere F 2 e pi- DE GRIEKEN. Jrgostreedt niet in het Verbond. Megalopolis neemt 'er vrywillig deel in. Sparta,doot gierigheid bedorven.  Be CRIEKEiV. Agis onderneemt het de Wetten van lycurgus weder in te voeren» Onmogelykheid daar van. 84 ALGEMEENE epilades, by anderen ophitadeitsj* een der Ephoren, voltrok dit bederf, door een Wet tc maaken, ingevolge van welke het elk vry ftondt over zyne goederen te befchikken. Deeze zogt alleen een Zoon, op wien hy misnoegd was, te ontërven, en keerde zyn Vaderland het onderst boven. De verdeeling der Landeryen in onbruik geraakt zynde, trokken de Ryken welhaast het erfdeel der Armen aan zich, de elende des Volks nam van dag tot dag toe; de handwerktuiglyke Kunften, ten leevensonderhoud noodzaaklyk geworden zynde, deeden hun alle de oude Lichaamsoefeningen ver. zuimen; de gierigheid doofde alle beginzels van eer en braafheid uit; de fchulden en knevelaaryen bedierven de meeste oude Spartaanfche Huizen. Van de zeven honderd, welke Sparta nu telde, bezaten 'er zes honderd geene Landeryen altoos. Koning agis, een Afftammeling van den beroemden agesilaüs, een jong Vorst, in den fchoot der weelde opgevoed, vormde een plan om deeze wanordes te verhelpen. Een hevige drift tot Zedebetering deedt hem de hinderpaalen niet opmerken. Hy dagt de Wetten van lycurgus te zullen kunnen herftellen, en maakte eenen aanvang met dezelve te betragten. Maar de ruwe Zeden, ten tyde van lycurgus, waren veel gefchikter om zich aan eene ftrenge Wet te onderwerpen, dan de Zeden, door de kunftenaaryen der ondeugd bedorven. — De tydsomftandigheden vorderden een ander plan van hervorming; en het is zeer waarfchynlyk dat de  GESCHIEDENIS. 85 de oude Wetgeever, in deeze dagen, zyne onderneeming zou hebben zien mislukken. De Jongelingichap , hevig in het Voortzetten van goede en kwaade oogmerken , fchikte zich naar den zin van den jongen Vorst, wiens heldhaftige gevoelens iets inneemends in zich hadden: terwyl dezodanigen, wier zeden hebbelykerwyze bedorven waren, op 't hooren van den naam van lycurgus, beefden , „ even als weggeloopen Slaaven, „ die men hunne Heeren in de gedagten „ brengt", gelyk plutarchus het uitdrukt. Ondertusfchen haalde agis zyne Moeder, en eenige der voornaamfle Burgeren, tot zyne zyde over. Hy fielt de verdeeling der Landeryen voor. Leonidas, zyn Ryksgenoot, door de Vrouwen, en zyn eigen byzonder belang aangezet, wederflreefde dien voorflag. Een der Ephoren befchuldigde leonidas van het overtreeden der Wetten. Als deeze te zyner verdeediginge niet durfde verfchynen, werd de Koninglyke waardigheid aan cleombrotus, zyn Schoonzoon , opgedraagen , die volkomen in de maatregelen van agis tradt. De zwaarigheden verkleinden. Alle de armen haakten na de hervorming; maar agesilaüs een der Ephoren, diep in fchulden fleekende, bedroog beide de Koningen, hun overhaalende om alles niet op eenmaal te doen; doch eerst de fchulden te vernietigen, en dan de verdeeling der Landeryen aan te vangen. Alle fchuldbrieven werden voor den dag gebragt, en in 't openbaar verbrand. F 3 Age- DE GRIEKEN. De Schulden worden vernietigd ; maar deLanderyen niet verdeeld.  DE GRIEKEN Alles neemt een keer, als agis afweczig was. Ten dood veroordeeld en gevonnisd. 86 ALGEMEENE Agesilaüs zei, lachende, nooit een vuur gezien te hebben, 't welk zo heerlyk brandde. Wat de verdeeling der Landeryen aanbelangt, hy was niet verlegen om 't een of ander voorwendzel te verzinnen, genoegzaam tot het verwylen of het verhinderen van dit ftuk. Ondertusfchen verzogten de Achaiërs, Bondgenooten der Spartaanen, hunne hulpe tegen de Etoliërs, een woest en roofzugtig Volk, 't welk Peloponnefus, daar digt by gelegen , met eenen inval dreigde. — Agis vertrekt met de Krygslieden, en doet elk verfteld ftaan over 'de ouda Krygstugt zyns Vaderlands. Op zyn wederkomst zag hy alles ongelukkig veranderd. Een oproerige Aanhang hadt leonidas herfteld, en cleombrotus van den Throon geftooten. Agis zelve vondt zich genoodzaakt, in den Tempel van minerva, eene fchuilplaats te zoeken. Trouwlooze Vrienden vonden middel om zich van zyn perfoon te verzekeren; hy werd in de gevangenis geworpen, en voor de Ephoren te regt gefteld. Onder verfcheide ftukken, hem voorgehouden, vroegen zy hem: Of hy geen berouw hadt, wegens zyne vermetelheid, om nieuwigheden in den Staat in te voeren ? Hy antwoordde, met eene edele fierheid: Neen: fchoon ik myn dood onvermydelyk voor oogen zie, kan ik geen berouw hebben van een zo eerlyk en regtvaardig voorneemen. Hierop veroordeelde men, zonder de Koninglyke waardigheid, die altoos met diepe eerbiedenis was bejegend, te ontzien, dien braaven Vorst ter doodftraffe. Een'  GESCHIEDENIS. 87 Een' der Geregtsdienaaren, over zyn ongeluk bitter ziende weenen, voegde hy dit woord toe: Laat af traanen te fiorten om my: ik flerf onfchuldig, en myn ftaat is veel gelukkiger dan die myner moordenaaren. Zyne Moeder en Grootmoeder kwamen, om hem in de gevangenis te bezoeken. Die ontmenschten lieten ze binnen treeden, waarop zy het lot van agis ondergingen. Sparta, met dusdanige gruwelitukken bezoedeld, levert het fchriklykst voorbeeld op van omwentelingen in 't zedelyke, veroorzaakt door de ondeugd cn het veragten der Wetten. Leonidas leefde niet lang naa het volvoeren deezes fchelmftuks. Zyn Zoon cleomenes, dien hy de Weduwe van agis hadt doen trouwen, was van een vuurigen, onderneemenden en heerschzugtigen aart, in ftaat om groote ontwerpen te fmeeden. Hy beminde zyne Echtgenoote, en de gefprekken met die Vorftin fpoorden hem aan, om de Hervorming der Spartaanen weder aan te vangen en voort te zetten, 't Zy braafheid, 't zy eerzugt, (want zyne daaden ftrekken niet om hem in allen deele te befchouwen, als uit het eerstgemelde beginzel werkende,) hem aanzette, hy aanvaarde dit ftuk met kloeken ernst, en maakte het ten grondflage zyner Staatkunde. — De Oorlog oordeelde hy met rede een noodzaaklyk middel, om zyn oogmerk te bereiken: want hy moest geweld gebruiken; de harten waren niet gefchikt voor redenkaveling en overtuiging. Eenige onvriendlykheden der Achaiërs, die de Spartaanen en de Arcadiërs wilden verpligF 4 ten DB GRIEKEN. Vóór christus 242. Cleomenes zoekt liet ontwerpvan agis te volvoeren. Hy doet de Jchuié'rsden Oorlog aan.  88 ALGEMEENE DE GRIEKEN. Gewelddaadighedenvan CLEOMENES, Verdeeling dei Lande» ten in hun Verbond te treeden, verfchaften hem een voorwendzel om hun aan te vallen. Alleen met vyf duizend man levert hy hun flag. Ar atus was met twintig duizend geweeken. Cleomenes, moedig op dit eerfte geluk, herhaalde het oude zegswoord van een der Spartaanfche Koningen. De Spartaanen vraagen niet hoe groot het getal der Vyanden is $ maar waar ze zyn. Eene overwinning, vervolgens op de Achaie'rs behaald, vermeerderde zyn vertrouwen. Weder te Sparta gekeerd, riep hy archidamus, den Broeder van agis, die de vlugt genomen hadt, te rugge. Volgens plutarchus beoogde hy hem op den Throon te heffen; doch de Moordenaars van agis maakten hem ook af. Polybius, een bykans gelyktydig Schryver, legt het vermoorden van archidamus aan cleomenes ten laste. Alle Gefchiedfchryvcrs, ondertusfchen, ftemmen hierin overéén, dat die Koning de Ephoren ombragt. Een wonderlyk middel om de Wetten van lycurgus de oude kragt en klem te geeven! De Ephoren hadden zich fchuldig gemaakt aan het misbruiken van hunne magt, zy deeden de Koningen op hunne zetels beeven. Maar moest eene geweldige daad van overheerfching, te werk gefteld om hun af te fchaffen, het Volk niet doen zidderen? Naa dit wegweeren der Ephoren zondt hy tachtig Burgers in ballingfchap; en het viel hem ligt, het overblyvend gedeelte te bsheerfchen. Cleomenes was de eerfte die zyne goede-  GESCHIEDENIS. 89 deren in de gemeene Schatkist bragt; zyne Vrienden volgden dit voetfpoor. De Landeryen werden, op dezelfde wyze als voorheen , verdeeld. Hy herftelde de oude Lichaamsoefeningen, en het eeten in 't openbaar. Hy nam zynen Broeder euclidas tot Ryksgenoot aan. Tot dus lange waren de twee Koningen van twee onderfcheide Stammen der Heracüden geweest, en deeze nieuwigheid was een ftreek van Staatkunde, om zich meester van den Staat te maaken. Ik vind niet dat cleomenes het voorbeeld van lycurgus volgde, in het verbannen van Goud en Zilver. Zo hy niets anders bedoeld hadt dan het weder invoeren der oude Zeden, dan hadt hy dit zaad des bederfs moeten uitrooien. Het voorbeeld van den Vorst mogt anderen opwekken tot zuinigheid, eenvoudigheid, en het uitftaan van ongemakken. Het itondt ondertusfchen te dugten, dat een tegenövergefteld voorbeeld alles eenen anderen keer kon doen neemen, zo zulks niet onmogelyk gemaakt wierd door eene volftrekte verbanning der Rykdommen. De Koning van Sparta beoogde voornaam]yk de Oppermagt, welke zyn Gemeenebest zo veele Ecuwen in handen gehad hadt, weder te bekomen. Hy vorderde het gebied by de Achaiërs te voeren. Ar atus wilde hem niet voor Heer erkennen, en weigerde zulks met te meer rede: dewyl zyne Heerfchappy waarfchynlyk dwinglandy zou geweest zyn. Zich onmagtig vindende om de Spartaanen te wederlïaan, nam hy zyne F 5 toe- DE GRIEKEN. ryen, en weder invoering van oude gebruiken. Cleomenes zoekt over de Achaiërs teheerfchen.  DE GRIEKEN. Voor christus 223. Cleomenes by Selafia 0vcrwonnen. 90 ALGEMEENE toevlugt tot den Koning van Macedonië, dien hy altoos voor zynen grootften Vyand hadt gehouden. Hier door verdonkerde hy, volgens de aanmerking van plutarchus, den roem van dertig jaaren betoons van wysheid; het juk van Spana moest voor de Grieken min ondraaglyk geweest zyn, dan dat der Macedoniërs. Deeze Schryver voegt 'er nevens, dat aratus zich naar den tyd fchikte, welke het gebied voert over de zodanigen die fchynen te gebieden. In de daad, het Bondgenoodfchap was op het punt van fcheiden, indien men eene andere zyde gekoozen hadt; zo zeer waren de Spartaanen in den haat. Polybius geeft ons dit te verftaan , en zyn getuigenis laat geene plaats tot twyfelen over. Cleomenes hadt Corinthe reeds bemagtigd, wanneer antigonus dos on, Koning van Macedonië, in Peloponnefus geroepen werd, en ten onderpande het Kasteel van Corinthe kreeg; het beste, in de daad, dat hem kon gegeeven worden, dewyl het de fleutel van Peloponnefus was. Hoe gedugt deeze nieuwe Vyand, met een talryk leger, ook mogt weezen, maakte cleomenes, bykans onder 's Vyands oog, zich meester van Megalopolis, en tartte hem uit onder de muuren van Argos, waar antigonus gelegerd was. Maar vervolgens genoodzaakt Laconie te verdeedigen, en gebrek aan Geld en Leevensmiddelen hebbende, wilde hy een beflisfenden flag waagen. De wydvermaarde flag van Selafia, waarin antigonus de overwinning be-  GESCHIEDENIS. 91 behaalde, vernietigde zyne raadfiagen, en deedt zyne opgevatte hoope verdwynen. — Philopemen van Megalopolis, nog zeer jong zynde, bragt veel tot deeze overwinning toe, door een bende Spartaanen aan te tasten, tegen den raad zyner Opperbevelhebberen , en zelfs tegen het bevel des Konings. Antigonus berispte, over dit bedryf, den Bevelhebber ; deeze gaf de fchuld aan philopemen. Deeze Jongeling,fprak daarop de Koning, heeft zich gedraagen als een bekwaam Veldheer, om dat hy zich van de gelegenheid bediende; en gy hebt u als een onervaaren Jongeling aangefteld. De gelegenheid ter overwinninge aan te grypen, is altoos den Veldheer gehoorzaamen: indien maar de gelukkige uitflag, de daad, die, in het eerfte aanzien, ongehoorzaamheid fcheen, regtvaardigt. Cleomenes verfcheen, naa de bekomene nederlaage, in Sparta,raadde de Inwoonders, antigonus, dien men niet kon wederftaan, te ontvangen. In eigen perfoon zich niet aan den Overwinnaar willende onderwerpen, ging hy fcheep, om na Egypte te vertrekken tot ptolemeüs euergetes, van wien hy hoopte hulpe te zullen ontvangen. Een zyner Vrienden maande hem aan , om veel liever, door eenen vry^ willigen dood, de rampen, die hem overgekomen waren, en nog dreigden, te ontvlieden. Hy antwoordde: Dat het, zyns bedunkens, laaghartigheid was te Jlerven, uit yreeze voor een yalfche fchaamte, of op hoop van eene yalfche eere: dat de dood een bedryf, en DE GRIEKEN. Stoute daad van PHILOPEMEN. Cleomenes vertrekt na Egypte, om, ten eenigen tyde, zyn Vaderland dienst te doen.  92 ALGEMEENE de GRIEKEN. Z.eïAeEgypten aars tot eenen opfiniid aan. Zyn dood. Sparta geraakt in vergeteluisfe. en geen ontvlieden van bedryven moest weezen ; dat hy zich verpligt oordeelde, het keven, ten dienfte zyns Vaderlands, te moeten bewaaren, en gemaklyk te kunnen fterven, wanneer hy alle hoope verhoren hadt. Euergetes, getroffen door de blyken van grootmoedigheid, welke cleomenes gaf, zou hem hulpe toegefchikt hebben, was hy door den dood daarin niet belet geworden. Onder ptolemeüs philopater,den Opvolger van euergetes, bevondt zich cleomenes, by een weelderig Hof verdagt , van allen onderftand beroofd, en nauw bewaakt. Toen hem dit verveelde, nam hy het befluit, om, door een wanhoopig opzet, met dertien zyner Vrienden, een einde daar van te maaken. De bewaarders der gevangenisfe bedroogen hebbende, vervoegde hy zich op de ftraaten van Alexandrie; de Egyptenaars tot een opftand noopende. Niemand toont zich bewoogen. De Spartaanen doodden elkander, om de openbaare ftraffe te ontgaan. Het Lichaam van cleomenes werd aan een Kruis gehegt, zyne Moeder en zyne Kinderen werden van kant geholpen. Titus liv ius noemt hem den eerften Tyran van Sparta: misfchien verdient hy veel eer dien naam, dan dien van Hervormer. Sparta verviel, na den Slag van Selafia, in de handen van antigonus, die, door zyne gehoudene handelwyze, ten opzichte van de Spartaanen, nog grooter eere verwierf, dan hy door de overwinning behaald hadt; hy flondt hun toe, volgens hunne eige-  GESCHIEDENIS. 93 gene Wetten te leeven , en maakte zich aan geene ftrengheid altoos fchuldig. De Ephoren werden in hun gezag herfteld. De veranderingen, door cleomenes gemaakt, konden geen ftand houden: dewyl de zeden in den grond bedorven gebleeven waren. — Dit Gemeenebest, eertyds de toevlug»: en fterkte van de vryheid der Grieken, hadt voortaan zyne eigene dwingelanden , en verdwynt eenigermaate uit de Gefchiedenis der beroemde Volken. De Stam der Heracliden ftierf uit in agesipolis, den Opvolger van cleomenes. Het Achaifche Verbond hieldt daar en tegen ftand, door het voorzichtig beleid van aratus. Hy hadt al het vertrouwen van antigonus, en vervolgens, in den beginne, ook dat van philippus, Opvolger van dien Vorst, en Bondgenoot van a nn 1 b al. De Vleiers bederven philippus welhaast; en wen de braafheid van aratus hem haatlyk geworden was, deedt hy hem vergift drinken. Ziet daar de vrugt van de yriendfchap der Koningen! zei de deeze beroemde Griek, als hy de werking van het vergif begon te voelen. De Achaiërs vatten de wapens op tegen philippus, en phiLOPEMENzette aan dit Gemeenebest eenen nieuwen luister by. Zy behieldt de liefde tot de vryheid, zelfs toen de Romeinen in die Landen het gebied begonnen te voeren, gelyk wy vervolgens zullen zien. Het bemagtigen van Corinthe, door mummius, (in den Jaare CXLVI vóór onze Gemeene Telling,) fpelde den volkomen ondergang dier DE GRIEKEN. Vóór christus 215, Philippus van Macedonië doet aratus vergeeven. Philopemen onderlchraagt hea Bondgenootfchap.  DE GRIEKEN. Griekenland door de Romeinen te on. der gebragt, oefent over hun de heerfcbappy der Letteren. j 3 3 3 94 ALGEMEENE dier vryheid, welke zo veele voorbeelden van Heldendeugd hadt voortgebragt; en Griekenland werd welhaast een Romeinsch Wingewest, onder den naam van Achaie. Alle de lotgevallen en gebeurtenisfen, des betreffende , komen ons voor in de Romeinfche Gefchiedenisfe. ,, Griekenland, fchryft de Heer de ma„ bly, verpletterd onder het gewigt van „ zyne eigene verdeeldheden, en de magt „ der Romeinen , behieldt eene foort van heer„ fchappy, en wel eene zeer loflyke over „ zyne Overwinnaaren. Het licht der Ken,, nisfe, de fmaak der Letteren, de Wysbe„ geerte en de Kunften der Grieken wreek„ ten hun, om zo te fpreeken, van wege „ hunne nederlaage, en deeden, op haar „ beurt, den hoogmoed der Romeinen buk„ ken. De Overwinnaars werden Leerlin„ gen van de Overwonnenen, en leerden ee„ neTaal, door homerus, pindarus, „thucydides, xenophon, demo„ s the nes, plato, euripides, en „ zo veele andere uitmuntende Schryvers „ onder de Grieken, gezuiverd, befchaafd „ en verfraaid. De Redenaars, die Rome „ toen reeds bekoorden, gingen by de Grie„ ken, om zich dien kiefchen fmaak eigen , te maaken, de zeldzaamfte misfchien van , alle bekwaamheden, en die geheimen der , kunst te leeren, welke aan het Vernuft , nieuwe fterkte byzet; zy gingen, metéén , woord. tot hunne Meesters in het ver, rukkende en cierlyke. In de Schooien , der Wysbegeerte, waar de beroemdfte „ Ro-  GESCHIEDENIS. 95 „ Romeinen zich van hunne vooroordeelen „ ontdeeden, gewenden zy de Grieken hoog „ te agten; zy bragten, in hun Vaderland „ wederkeerende, die hoogagting en dank„ erkentenis mede; en Rome verligtte het „ juk van Griekenland; het fchroomde, als „ 't ware, de regten der Overwinning te ,, gebruiken, en onderfcheidde, door heu„ fche gunstbetooningen, Griekenland van „ alle andere Landen onder zyne wydftrek„ kende heerfchappy gebragt. Welk eene „ êere voor de Letteren , dat zy de Lan,, den, waar ze gekweekt en gekoesterd „ waren, bevrydden voor rampen, waar ,, voor de Wetgeevers, de Overheden, en ,, de Veldheeren dezelve niet hadden kun,, nen befchermen! Zy zyn hier door ge,, wrooken van deveragting, welke de on„ kunde haar toedraagt, en verzekerd van „ geëerbied te zullen worden, wen zy zul„ ke regtmaatige waardeerders van verdien„ Hen, als de Romeinen, aantreffen" (*). Deeze oordeelkundige aanmerkingen brengen ons als met de hand, om eenig berigt te geeven van de Kunften, de Letteren, de Wysbegeerte en de Weetenfchappen der Grieken. Tot eene breedvoerige verhandeling hier over is ons Werk niet gefchikt, wy zullen flegts de voornaamfte ftukken aanroeren, genoegzaam om 'er ons een regtmaatig denkbeeld van te doen vormen. Zodanige befpiegelingen zyn oneindig nuttiger dan alle de verhaalen van Oorlogen, Veldflagen, Staat- {*) Obfervations fur les Grecs. DE GRIEKEN.  DE GRIEKEN. 95 ALGEMEENE Staatkundige flreeken, en kleine omwentelingen , welken men ontleent uit den onuitputbaaren voorraad der gebeurtcnisfen, om 'er Boekdeelen van vol te fchryven , waarin het gezond verfland bykans geen voedzel altoos vindt, waarin niets voorkomt dan een lyst van Naamen, van Jaar- en Dagtekeningen, gefchikt om het geheugen te overlaaden, en den geest niets weezenlyks te fchenken. Woprden te weeten betekent niets: onverfchillige zaaken te weeten zeer weinig; maar kennis te hebben van ftukken, waar by het Menschdom belang heeft, dat mag eerst de Weetenfchap van een braaf Man heeten.  Geschiedenis. 97 V r F D E BOEK. óver de kunsten, de letteren, en de weetenschappen der grieken. EERSTE HOOFDSTUK. De Kunften van Griekenland. § i. DÉ LANDBOUW, DE KOOPHANDEL, EN DE ZEEVAART. De Grieken , eenige kundigheden verkrygende , ontdekten welhaast alle de voordeelen des Landbouws, van welken zy voorheen zo veel afkeers betoond hadden, wanneer zy nauwlyks de eerfte vrugten der Maatfchappye fmaakten. Het is de Landbouw die de Staaten bevolkt, voedt, en weezenlyke Rykdommen verfchaft. Van deezen hangt het geluk af der Volken, die eenen vrugtbaaren grond bewoonen. De overvloed der natuurlyke Voortbrengzelen brengt andere goederen mede, of veroorzaakt dat men het gemis daar van niet bcii. deel. g merkt. DE GRIEKEN. Voordeelen des Landbouws.  DE GRIEKEN. T>rys der Lcevensbehoeflen. 9S ALGEMEENE merkt. Zonder de Vrugten des Aardryks zyn de andere goederen flegts tot een last; de droeve ondervinding heeft zomtyds het verdichtzel van midas, die van de Goden verzogt, dat alles, wat hy aanraakte, in Goud mogt veranderen, bewaarheid. In gevolge hier van hebben de verftandigfte Wysgeeren der oudheid, xenophon in 't byzonder, zich op dit ftuk toegelegd: zy hadden het dieper moeten doorgronden. Hunne lesfen bepaalden zich tot de gemeene handelwyze. Om overtuigd te worden van de voordeelen, welke een welbearbeid Land oplevert, is het niet noodig, op het getuigenis van plinius, te gelooven, dat één Koorntje, in Beötie en Egypte, dikwyls honderd halmen fchoot. Het hoogfte getal, 't welk in Sicilië zelve, volgens het verhaal van cicero, daar uit voortfproot, was tien. De grond van Attica was flegt, en alleen gefchikt tot Olyfboomen, die de Atheners zeer fterk aankweekten; zy vulden het gebrek van Koorn aan door hunne Volkplantingen. Byzantium leverde hun, gelyk demosthenes aantekent, 's jaarlyks viermaal honderd duizend Medimnes Koorn. Een Medimne, welke gerekend word op zes maaten Koorns, elk van omtrent twintig ponden gewigts, werd voor vyf Drachma's verkogt. Hier uit volgt, dat de Geldfpecien daar fchaars waren, en men goedkoop leefde. Een Koe werd, ten tyde van solon, voor vyf Drachma's verkogt, en een Zwyn goldt, in de dagen van socrates, drie Drach-  GESCHIEDENIS. 99 Drachma's. Zo goedkoop waren de leevensbehoeften. Ondertusfchen lagen de Atheners, naa den tocht van xerxes, zich op den Koophandel toe. De Zeevaart baande hun den weg; doch deeze was niet wyduitgeftrekt. Xenophon fpoort, in zyne Verhandeling over de Inkomften, de Atheners aan, om niets te verwaarloozen, 't geen kon ftrekken om den Koophandel te doen bloeien; en allen , die denzelven ter hand namen, 't zy Burgers, 't zy Vreemdelingen, te begunftigen; hun zelfs geld op te fchieten, onder behoorlyke verzekering, en fchepen by te zetten; hy Veronderftelt, (en die Stelling verdient een grondregel van Staatsbeftuur te Weezen,) dat de rykdom der byzondere Ingezetenen den rykdom van den Staat uitmaakt; hy pryst bovenal aan, .het nauwkeurig opzoeken der Mynen in het Land; het wel te raade houden der goederen , welke de eigen grond oplevert, het vlytig bearbeiden derzelven, als de bronnen van den voordeeligften Handel. Ik fpreek niet van Corinthe, of de handeldryvende Volkplantingen , als Syracufe. Wy weeten, over 't algemeen , dat ze ryk en bedorven waren. De hedendaagfchen hebben het befpiegelend deel des Handels tot een veel hooger trap van volmaaktheid gebragt. Het lyd't geen twyfel, of de Handel verfchaft aan den Staat groote inkomften, wanneer denzelven op goede gronden gedreeven wordt. Maar hoe heeft men zich kunnen verbeelden , dat de Rykdom de grondflag zou weezen van het geluk der Burgerftaaten ? ' G 2 Hoe DE GRIEKEN'. Koophandel der Atheners. Of de Rykdomraen het geluk eens Volks uicmaaken.  DE GRIEKEN. Koophandel van Alcxandrie. Kanaal van gcmeenfchap met de Roods Zee. Zcevaardye. ioo ALGEMEENE Hoe heeft men de Zeden, de Opvoeding, en de Wetten kunnen verwaarloozen, en de Burgers overlaaten aan een jammeriyk verderf, om de Staatkunde te befluiten binnen den engen kring, het vermeerderen der Geldmiddelen? De Gefchiedenis geeft ons duizend voorbeelden aan de hand van Volken, door de rykdommen ten val gebragt; en toont, hoe zy nooit nader aan den oever des ondergangs waren, dan wanneer zy de Schatbewaarders des Heelals fcheenen te weezen. Alexandrie werdt,onder de ptolomeussen, door den Koophandel, wel haast zo bloeiende, dat Tyrus en Carthago in vergeetelnis geraakten. Een Kanaal van gemeenfchap, 't welk philadelphus van Coptus na de Roode Zee , deedt graaven , op den kant bezet met bekwaame Verblyfplaatzen tot gemak der reizende Kooplieden, trok al den Handel van het Zuidlyk deel van Afie. Egypte, geneezen van de oude Bygeloovigheid, beminde de Zee zo zeer, als het van dezelve voorheen eenen afkeer hadt. Men begroot de Zeemagt van philadelphus op honderd en twintig Schepen, van eene buitengemeene grootte, en vier duizend andere Vaartuigen. Zints den inval der Perfen, was de Zeevaart veel volmaakter geworden. De zeer groote Schepen, of Galeien , hadden verfcheiden ryen Riemen, en voerden omtrent twee honderd Mannen. Ik zal my niet onderwinden, de zwaarigheden, wegens deeze fchikking der Riemen, fchuins ge-  GESCHIEDENIS. 101 geplaatst, en dikvvyls enkel om vertoon te maaken zeer vermenigvuldigd, hier op te losfen: en my vergenoegen, met eenige ftukken, de Zeevaart betreffende, aan te roeren. De Vloot van alexander, den Indus afzakkende, kwam tien maanden daar naa te Sufa; drie maanden op de Rivier en zeven op de Indiaanfche Zee gevaaren hebbende. Tot dien tyd toe hadden de Grieken geene kennis aan den Oceaan. Vervolgens zeilden zy van de Malabaarfche Kust tot de Roode Zee, in veertig dagen; naar het getuigenis van plinius (*). Alexander en zyne Opvolgers flonden in het denkbeeld, dat de Zwarte Zee gemeenfchap hadt met den Oceaan. Eene onkunde, waar over wy ons minder moeten verwonderen, dan over de veelgewaagde Scheepstochten der Zeevaarenden , op een' tyd, waarin men zo weinig hulpmiddelen en zo veele hinderpaalen hadt. De Aardkloot was onbekend, en men derfde een geleide op Zee. § II. DE BOUW-, BEELDHOUW-, SCHILDERKUNST, EN DE MUZTK. Wanneer de Rykdommen een fmaak voor de Weelde ingevoerd hebben by een arbeidzaam Volk, is 'er maar één uitfleekend Vernuft noodig, om onder 't zelve de fchoone Kunften opgang te doen krygen. Pericles (*) Plinius, Lib. VI. Cap. XXIII. G 3 de grieken. De Bouwkunde.  PB GRIEKEN. De drie Griekfche Bouwordes de volkomenfte. Wet, te E- pkefe, voor de Bouwmeesters. I02 ALGEMEENE cl es bezielde ze alle. Zy bleeven een verloop van twee Eeuwen bezig om Meesterftukken voort te brengen. De Bouwkunde richtte die heerlyke Gedenkftukken op , welker evenredigheden het oog betoveren , terwyl de groote opééngeftapelde klompen der Egyptenaaren alleen in ftaat zyn om het te verbaazen. — De drie Griekfche Bouwordes, de Dorifche, de Ionifche en de Corinthifche , houden, als onveranderlyke regels, ftand. De Toscaanfche Orde is boersch. De Vermengde , fchoon cierlyker dan de Corinthifche, kan in volkomenheid dezelve niet ophaaien. De Gottifche fraaiheden zyn niets anders dan fchitterende gebreken. Men heeft zich genoodzaakt gevonden tot de edele eenvoudigheid der Ouden te rug te keeren, om hunne Werkftukken te evenaaren of te overtreffen. Welke zwaarigheden kwamen zy niet te boven? Ten tyde van thücydides was het gebruik der Kraanen nog niet bekend. Kostbaare Gebouwen beloopen zo veel Gelds, dat ze den Staat zelve bederven, als men ten dien opzichte met geene wel te raadehoudende zuinigheid te werk gaat. Vitruvius gewaagt van eene Wet te Ephefe, welke groote misbruiken weerde. De -Bouwmeester moest, eer hy aanving eenig openbaar Gebouw te maaken, den prys daar van bepaalen, en alle zyne Goederen tot onderpand'geeven. Indien de kosten den benoemden prys niet te boven gingen, werd hy beloond; indien dezelve een vierde hooger kwamen, betaalde het Gemeen het te kort fchie-  GESCHIEDENIS. 103 fchietende; doch liepen ze hooger, dit was voor rekening des Bouwmeesters. Vóór den tyd van pericles hadt de Beeldhouwkunde bykans niets anders dan wanltaltige Beelden voortgebragt. De Griekfche Standbeelden vertoonden zich, even als de Egyptifche, met hangende armen, gedrukte halzen , lompe dyën en beenen, digt aan één ftaande, zonder houding, zonder leeven, zonder iets bevalligs. Phidias van Athene volmaakte die fchoone Kunst, dewyl hy eene uitgebreide kennis by een allerbekwaamlte hand voegde. Een Standbeeld, door hem vervaardigd, om boven op een Kolom geplaatst te worden, maakte, van naby bezien, een afzigtig vertoon; dat van alcamenes, zyn' Mededinger, behaagde elk. Phidias zeide: Plaats deeze Beelden waar zy flaan moeten. Dit Haaltje wyst uit, hoe veel voordeels de kennis der Gezigtkunde hem verleende. Door het maaken van m in er v a's Beeld, van Yvoor en Goud, de ondankbaarheid der Atheners zich op den halze gelaaden hebbende, die hem,ten onregte,befchuldigden van diefftal, aan 't verlirekte Goud gepleegd, wreekte hy zich daar over, door den jupiter olympus, te Elis, te vervaardigen; een Kunstftuk, waar van hy het denkbeeld ontleende uit h o m e r u s, en dat voor een wonder der Wereld doorging. MYRoNvan Athene, polyctetes en lysippus van Sicyone, praxiteles en sco pas van Paros, waren mede zeer beroemde Beeldhouwers. Van lysippus telt G 4 men DE GRIEKEN» De Beeldhouwkunst, doOrPHIDIAS volmaakt. Andere beroemdeBeeldhouwers. LYSIPPUi,  DE GRIEKEN. ÏRAXITELES, Schilderkunst der Grieken.Ongeluoflykcwonderen daarvan verhaald. 104 ALGEMEENE men zes honderd Werkftukken op. Alexander ftondt niemand, dan deezen, toe, zyn Standbeeld te maaken, gelyk hy ook aan niemand, dan aan apelles alleen, vergunde hem te fchilderen. De twee Beelden van venus, door praxiteles gehouwen, waren zeer beroemd. Hy gaf, voor denzelfden prys, de keus van een dier beiden aan de Inwoonders van Cos, die de minst fraaije koozen, om dat die met een fluier gedekt en de andere naakt was. Een voorbeeld van eerbaare fchaamte, 't geen wy zelfs in de Spartaanen zouden pryzen. Onze hedendaagfche groote Kunftenaars zoeken de natuur te beoefenen in de oude Standbeelden, van welke veelen den vernielenden tand des tyds ontkomen zyn. Dit, zeker, ftrekt tot de allergrootfte eer voor den fmaak der Ouden. De wonderen, door plinius, en andere Schryvers, te boek geflaagen, wegens de' Schilderkunst der Grieken, kunnen wy niet als ontwyfelbaar aanneemen; en fchynen te min gelooflyk, om dat de Grieken, volgens de erkentenis van plinius zelve, alleen vier kleuren gebruikten, Wit, Geel, Rood en Zwart. Zy kenden, 't is waar, die onmerkbaare verflauwing van fterke kleuren, de kunst om eene Schilderye te dagen en te fchaduwen , dat licht en donker, 't welk de Beelden doet uitkomen en wyken; doch wy hebben rede om te twyfelen , of zy het zo verre bragten , als wy met zo veel verwondering zien in onze dagen. De gefchilderde Vrugten, op welke, de Vogels kwamen toevliegen  GESCHIEDENIS. 105 gen en pikten; de gefchilderde Paarden, op wier aanfchouwen de Paarden grinnikten; fmaaken te zeer naar dat wonderbaare, waar mede plinius al te veel zyn Werk heeft overlaaden. Wat zou hy gezegd hebben, als hy de Schilderyen van eenen raphaël, vaneenen rubbens, gezien hadt? Het Brandverwig fchilderen beftondt in, door middel van Vuur, Wasch, van verfchillende kleuren, op Hout of Yvoor te leggen : de Graaf de caylus heeft dit geheim weder uitgevonden. De Ouden hadden geene kennis van het fchilderen met Olie verwen. Plinius onderrigt ons, dat zy, vóór den tyd van nero, niet op Doek fchilderden, en tekent aan, dat de groote Meesters zelden hunne kunst vertoonden, met in natte Kalk te fchilderen. Wy hebben nog veele ftukken van het Mozaikwerk der Oudheid, die wy niet wel als kunsttafereelen kunnen befchouwen. Van de beroemde Schilders is het genoeg hier te noemen, polygnotes, die door den Raad der Amphictyonen, by openbaaren befluite, bedankt werd voor het om niet fchilderen des Trojaanfchen Oorlogs, in eene Galery te Athene, en die, uit kragte van dat zelfde befluit, kostvry gehouden moest worden, waar hy ook kwam. — Apollod o r u s, die het betoverend licht en donker uitvondt, vóór welke uitvinding, naar het zeggen van plinius, geene Schildery het oog der aanfehouweren trok. — Zeuxis, die, zeer ryk geworden zynde, zyne Schilderftukken ten gefchenke gaf, om dat ze.on- G 5 iS- DE GRIEKEN. Oiiderfcheide Schilderwvzen. Beroemde Schilders. Polygnotes. Apollodq- rus. Zeuxis.  DE GRIEKEN. parrhasius. Pamphilus. TlIIMANTES. apelles. Protoge- nes. De bititenfpoorige belooHÏngender Kimfte«aaren. 106 ALGEMEENE betaalbaar waren, gelyk hy, door verwaandheid vervoerd, zelve betuigde. — Parrhasi us, dien zeuxis,zo 'er verhaald wordt, voor zyn Meester erkende, naa dat hy, door een gefchilderd gordyn, dien Kunftenaar bedroogen badt. — Pamphilus, die de beoefening der Weetenfchappen met de Schilderkunst paarde, en van elk zyner Kweekelingen 's jaarlyks één Talent eischte. — Thimantes, beroemd door zyn tafereel van iphigenia, waarin hy de onuitdrukbaare droefheid van agamemnon kunllig bedekt hadt. — Apelles, de Leerling van pamphilus, en Schilder van alexander, die zyne Schilderftukken in 't openbaar, voor 't oog der Voorbygangeren, ten toone ftelde, om vrugt te trekken uit de aanmerkingen, daar op gemaakt. — Protogenes, de Mededinger van apelles, die zeer tot lof van deezen Kunstbroeder fpreekt; doch 'er by voegt, dat hy het penceel niet wist neder te leggen; hier mede aanduidende, dat hy tot een uiterfte van nauwkeurigheid verviel, en fteeds bezig was aan het verbeteren zyner ftukken. De eerbetooningen en giften, aan de Kunftenaars mildlyk toegedeeld, waren, ongetwyfeld, fcherpe prikkels, om hun aan te zetten tot het te werkftellen en volmaaken hunner bekwaamheden. De Atheners gingen hier in de maat te buiten. Hoe leevendiger bezef zy hadden van de waardy der fchoone Kunften, hoe meer zy ook hadden behooren te gevoelen de verheevenheid der deugden, der braave daaden en weezenlyke ver-  GESCHIEDENIS. 107 verdienften, die , in ftede van de Burgers te vermaalcen , ftrekten om hun te verlichten , te beftuuren en gelukkig te doen leeven. Wanneer aangenaame bekwaamheden hooger gefield worden dan andere, en de belooningen, aan groote dienften verfchuldigd, wegneemen; wanneer men, ter aanfpooring der Kunflenaaren, de fchatten verkwist, welke ten dienfle des Vaderlands moesten befleed worden; wanneer men hun alleen agt, en anderen met fmaad behandelt; dan worden de Zeden, de Wetten, en de beginzels van het Staatsbeftuur met den val gedreigd. Athene heeft dit beproefd. Op dien tyd , dat het zich met niets anders bezig hieldt dan met Standbeelden, Schilderyen, en ïooneelftukken, hadt de Hoer phryne, de Matres van praxiteles, en veele anderen, de onbefchaamdheid, om aan te bieden de kosten tot het herbouwen der muuren van Thebe te zullen draagen, als men 'er dit opfchrift op wilde plaatzen: Alexander heeft Thebe verwoest, en phryne Thebe herbouwd. Zeuxis vertoonde zynen hoogmoed , door in de Olympifche Spelen te verfchynen, met Purper en Goud cierlyk uitgedost, Parrhasius vertoonde zich, met een Gouden Kroon op 't hoofd, in 't openbaar; omtrent op dien zelfden tyd als socrates en phocion den vergiftigden Beker dronken. Een der opmerkenswaardigfte zaaken in de Zeden van oud Griekenland, is het groote belang, 't welk zy in de Muzyk fielden. Zy maakte, als 't ware, een gedeelte der Staats- ge- DE GRIEKEN. Verderf, daar uit herkomftig. 't Belang, 't welk men in de Muzyk ftelde.  DE GRIEKEN. 108 ALGEMEENE gefteltenis uit, en ftondt onder het bedwang der Wetten. Het ftrenge Sparta floeg 'er agt op , als een ftuk van die aangelegenheid, dat alle nieuwigheid in de Muzyk daar ftrenglyk verbooden was. Plato beweert de noodzaaklykheid dier Wet: waar voor ik geene andere rede kan vinden, dan de wonder verregaande aandoenlykheid der Grieken, en de fterke indruk, dien wel zamenftellende klanken op hunne gemoederen maakten. Men hadt de voordeelen der Zang-en Speelkunfte ondervonden , zo in het befchaaven der Volken, en het leenigen hunner ftuurfche Zeden, als in het opwekken van den heldenmoed der Krygsknegten, en het inboezemen van liefde tot de deugd en grootfche bedryven, door den lof aan groote Mannen toegezwaaid: want de Zang-en Dichtkunde gingen hand aan hand, en ftrekten ter bereikinge van dit zelfde einde. Met één woord, de Muzyk maakte een weezenlyk gedeelte uit van de opvoeding der Jeugd. Polybius, die ernsthaftige en oordeelkundige Schryver, merkt aan, dat dezelve zo noodig was voor de Arcadiërs in 't byzonder, dat een hunner Steden, Cynetha, die kunst verwaarloosd hebbende, berugt werd door verregaande wreed- en barbaarschheden, van welke men daar anders weinig voorbeelden hadt. Plutarchus beweert, in zamenftemming met de beroemdfte Wysgeeren, dat de Muzyk een allerheerlykst middel is om de driften te ftillen, den geest en het hart te regelen. Maar hy bedoelt, dit zeggende, een Muzyk, die manlyk, een- vou-  GESCHIEDENIS. 109 voudig en grootsch is, en niets heeft van dat laffe verwyfde, 't welk plato en aristoteles berispen in de Muzyk hunner Eeuwe. Men moet hunne beginzels toepasfen op de Dichtkunde en het Dansfen; zynde de een zo wel als het andere begreepen in het algemeene denkbeeld van Muzyk. De Romeinen lieten eene Kunst, by de Grieken zo hoog gefchat, aan de Slaaven over. De Lier hadt oudtyds flegts drie fnaaren. Timotheus vermeerderde, onder de Regeering van philippus, dezelve tot elf; vervolgens heeft men 'er nog meer bygevoegd. Het hangt, onder de Geleerden, in gefchil, of de Ouden kennis gehad hebben aan de Concerten, uit verfcheide partyen beftaande. Hun Muzyk was verdeeld in achttien toonen, die elk hunne byzondere merktekens hadden. De Zangnooten, in de Elfde Eeuwe, door gui d'arezzo, of anders, guido aretinus, uitgevonden , hebben die Kunst veel gemaklyker gemaakt , en het blykt dat de hedendaagfchen, gelyk in veele ftukken, ook hier in de Ouden overtreffen (*). (*) Men gaa hier over te raade met de Verhande. ling van den Heer buzette, in de Memoires dé l'Academie des Belles Lettres. Tom. V. § HE DE grieken. De oudeMn. zyk.  DE SMEKEN. Da Krygskunde. De Burgers waren Soldaaten. iio ALGEMEENE § III. DE KRTGSKUND E. Het yolmaaken der fchoone Kunften belette niet,-dat men de vorderingen in de Krygskunde voortzette. Aan de welafgerigtheid der Krygslieden, en de bekwaamheid der Veldheeren , moeten zo veele overwinningen der Grieken worden toegefchreeven. Ik zal een en andere byzonderheid van hunne Krygskunde vermelden: want het is van aanbelang, eenig denkbeeld te vormen van de middelen, die zo groote gebeurtenisfen hervoortgebragt, en het lot der Volken beflist hebben. De Burgers werden gebooren om het Vaderland te verdeedigen. Zy moesten Krygslieden worden : de geest van Gemeenebestgezindheid, de zugt tot Vryheid en roem, kweekten natuurlyk Helden. Een Spartaan toog, van zyn dertig tot zyn zestig jaaren , ten velde: de jongere Burgers en de Grysaards bewaakten de Stad, waar zy eene harder leevenswyze onderhielden, dan zy die den Kryg volgden. De Oorlog alleen maatigde eenigzins de ftrengheid van een Volk, welks Wetten en Inzettingen alle den Kryg ten oogmerk hadden. Lycurgus hadt het geheim uitgevonden, om hun dit fmaaklyk te maaken. — Wat de Atheners betreft, op hun achttiende jaar verbonden zy zich, door eenen ftaatlyken Eed, ten dienfte des Vaderlands, en droegen de wapens tot den ou-  GESCHIEDENIS, in Ouderdom van zestig jaaren. Menfchen, die voor hunne Goederen, voor hunne Vrouwen en Kinderen, en bovenal voor hunne Vryheid, ftreeden, moestengewooneKrygslieden overtreffen; en hoe veel zien wy, dat, onder hedendaagfche Volken, Krygstugt, en zelfs de Eere, kan uitwerken? Als de Oorlogen langen tyd aanhielden, of, in wydafgelegene Gewesten, gevoerd wierden, moest men zorgen voor het onderhoud des Legers. Pericles ftelde eene bezolding voor de Soldaaten vast; een Voetknegt kreeg vier Oboli, (dat is ruim vier Stuivers Hollands Geld,~) een Matroos drie Oboli, en een Ruiter een Drachma, of ruim zeven ftuivers Hollands. En wy zagen, dat de Spartaanen, in Afie ,van de Per Jen Krygsloon trokken. De Wapenrusting der Grieken beftondt in een Krygsrok, een Harnas, een Schild, een Zwaard, een Lans, Werpfpiets, Boog en Pylen. Deeze Wapens werden met den tyd volkomener. Iphicrates, eenAthener, maakte de Schilden veel korter en ligter, de Zwaarden en de Pieken veel langer; hy vervaardigde Harnasfen van Linnen, doordrongen met Azyn, gemengd met Zout, die, gelyk men wil, beter waren dan de Yzeren; dat ze in ligtheid en leenigheid boven dezelve uitflaken is wel te bevroeden; doch dat ze tevens even zeer, of meer, tot de lyfsbefchutting dienden, is zo duidelyk niet. Hy oefende de Krygslieden geduurig in den Wapenhandel, en dit gewigtig deel der Legertugt kreeg veel meer volkomenheids. Het DE GUIEKfJJ. Bezolding der Krygslieden. Wapenrus. ring dei Grieken.  DE GRIEKEN. Voetvolken Ruitery. Ue kunst van Oorloofien. Oorlogstuigen. ii2 ALGEMEENE Het Voetvolk maakte de fterkte uit van de Griekfche Legers. Zy hadden de Oorlogswagens, voorheen zo gemeen in gebruik, en zo onnut, of liever, gevaarlyk , afgefchaft. Hunne Ruitery, door mangel aan Paarden , niet talryk, ftreedt in goede orde. Zy hadden geen kennis aan Stygbeugels, aan Zadels, noch aan Laarzen, en konden het, zonder dien omflag, ftellen. 't Geen de Gefchiedenis vermeldt van de Numidiërs, luidt nog vreemder. Zy wisten, zonder gebit, zonder teugel, hunne Paarden, naar eisch, te beftuuren. Zo zeer weet hebbelykheid en aanhoudende oefening de hulpmiddelen, welke wy noodig keuren, aan te vullen. In den Oorlog der Spartaanen tegen de Mesfeniërs, heeft de Stad Ithome, enkel door haare ligging op eenen Berg, eene Belegering van negentien jaaren uitgeftaan. De kunst des Oorlogs was toen nog in haare eerfte kindsheid. Dezelve maakte fpoedigen opgang, naar maate Griekenland in kundigheden toenam, en de Volken op hunne belangen begonden te letten. Voordeelige Legerplaatzen op te zoeken ; de Legers, tot den Slag, in behoorlyke flagorde te fchaaren; welbedagte wapenhandelingen te laaten verrigten; fterkten , op de beste wyze, aan te vallen en te verdeedigen ; dit alles maakte eerlang de Oorlogskunst der Grieken uit. — Zy bedienden zich van allerlei foort van Oorlogstuig. By de Schryvers der Oudheid vindt men hunne Catapulta, een werktuig om groote pylen, op eenen verren  GESCHIEDENIS. .11.3 ren afftand,te fchieten; hunne Balista, waar mede zy groote Steenen, gloeiend Yzer, en andere dergelyke befchadigende ftoffen, op de Vyanden, of derzei ver Werken, wierpen , als mede hunne verplaatsbaare Toorens en Stormrammen, befchreeven. Men heeft flegts de Belegeringen van Syracufe en van Tyrus te leezen", om te ontdekken, welke verdelgende en verdeedigende middelen het Vernuft der Ouden uitdagt. Ik behoef niet te herhaalen, dat de ftrengheid der Krygstugt, de belooningen en ftraffen, het kweeken van de zugt tot roem, en het gaande maaken van de vrees voor fchande, zeer veel medewrogten om aan de Grieken de overhand op hunne Vyanden te geeven, Zy verzuimden niets, 't geen kon Strekken om onverwinnelyke Mannen te maaken. Schoon de Spartaanen, van jongs af, gewend waren den dood onverfchrokken onder de oogen te zien, droegen zy, in den kryg, roode kleederen, ten einde het bloed daar op niet zigtbaar zou weezen. In alles moet men de Natuur te hulpe komen; en zomtyds brengen zaaken, in den eerften opflage klein en van gering aanbelang, groote uitwerkzels voort. Wat zullen dan de twee hoofdroerzels van 't menschlyke Hart, Hoop en Vrees, wanneer ze wyslyk beftuurd worden, niet kunnen veroorzaaken? II. DEEL. H TWEE- Dl GRIEKEN. Middelen, om. den Krygsmoed aan te wat.-, keren.  . BE GRIEKEN. 114. ALGEMEENE TWEEDE HOOFDSTUK. Voordeelen der Grieken tot de Letterkunde. IIunneTaal. De fraaije Letteren. § ï DE DICHTKUNST. Een kiefche fmaak, eene leevendige vérbeeldingskragt, een vlug en vrugtbaar Verfluit, een ryke en welluidende Taal, heerlyke bekwaamheden, opgewekt door den brandendften nayver, verfchaften, zamengevoegd, aan de Grieken het voordeel, dat zy, in de Letterkunde, de Leermeesters en Voorbeelden wierden van alle verlichte Vol. ken. — Hunne overgelyklyk fchoone Taal fchikte zich naar alle onderwerpen , en zette 'er bevalligheid aan by. De pen van homerus wist reeds het inneemende en het ontzaglyke te veréénigen, en het Grieksch tot eene Spraake te vormen, die, om my van deeze uitdrukking te bedienen , in den mond van jupiter en venus voegde. Dit ftrekt, zo ik my niet gansch bedriege, ten voldingenden bewyze, dat 'er, vóór den tyd van homerus, in Griekenland, goede Schryvers geweest zyn: want de Taaien vormen zich van langzaamerhand, en komen alleen, door Letterarbeid, tot eenige maate van volkomenheid. De  GESCHIEDENIS. 115 De Dichtkunst heeft bykans altoos den voortocht van alle andere foorten van Letteroefening, buiten twyfel, om dat dezelve eene Dogter is van de Verbeelding en Aandoening, en die twee bekwaamheden eer dan de Rede beoefend worden. Eene natuurlyke aandrift wekt aandoenlyke Menfchen op, om van hunne vermaaken en geluk te zingen, aan te heffen ter eere van de Goden, den lof der Helden uit te boezemen , en groote gebeurtenisfen, door gezangen, in 't geheugen te prenten. Te deezer oorzaake vindt men Dichtftukken by de Wilden en onbefchaafde Volken. De leevendigheid der driften heeft het haare tocgebragt tot het bevorderen van die fchoone kunst; dan het belang der Menschlykheid heeft 'er dikwyls het onderwerp van opgeleverd. Het oogmerk van de Ilias is, in het hart der' Grieken, het vuur eener heillooze onëenigheid uit te dooven, en in 't zelve heldenmoed te ontvonken, door het vertoon van de Krygsverrigtingen hunner Voorvaderen. De ftille deugden des Vredes waren toen weinig bekend. Hadt homerus derzelver voordeelen bemerkt, hy zou ze waarfchynlyk in zyne Gedichten, met dubbel verdienden lof, vermeld hebben. De verzen van deezen Dichter ftrekken ter bronne van het Tooneeldicht, ten dage van solon uitgevonden. Door de bedryven, die, in 't leezen, behaagden, ten tooneele te voeren, vergrootte men het vermaak en het nut. Eschylus, de waare grondlegger van het Treurfpel, (want de ftukken H % van / DE GRIEKEN. De oorfprongen de onderwerpen der Dichtkunde. Het Treurfpel.  n6 ALGEMEENE DE SKIEKEN. Nutheid van *t zelve. Het Blyfpel , van onderfcheide foort. van thespis verdienen dien naam niet,) zogt, door medelyden en verfchrikkirig, heï menschlyk hart te roeren. Hy leefde ten tyde des in vals van xerxes, en zyne Tooneeldichten ademen den haat der Dwinglandye. Sophocles kwam, vóór den dood van eschylus, terbaane, betwistte hem den prys, droeg dien weg, en zette meer gewigts aan het Treurfpel by, door een geregelder fchikking en een' verhevener ilyl. Euripides, zyn mededinger, voegde 'er die Wysbegeerte nevens, welke de Zedekunde, in leevendige bedryven, vertoont, om de Deugd te doen beminnen. Men kan niet wel gelooven, dat het oogmerk deezer Dichteren voornaamlyk geweest is, de Driften te geneezen, door de kragt van 't hartroerende. Maar het gaat vast, dat zy, de toejuiching der aanfchouweren bejaagende, hun heerlyke lesfen van wysheid mededeelden , en dat het Tooneel niets voorftelde, gefchikt om de Zeden en Zielen te bederven. Hoe nuttig zouden de Tooneelfpelen niet zyn, indien het vermaak, daar door verwekt, alleen diende, om des te gemaklyker en gereeder edele en deugdzaame gevoelens in te boezemen ? Het Blyfpel, behoorlyk ingerigt, zou, bovenal , een der beste Schooien voor de Maatfchappy kunnen weezen, door de ondeugd, met de fcherpfteekende wapenrusting van het belachlyke, te beftryden. Het is niet te begrypen, hoe de Atheners, naa de Zedeleer hunner Treurfpeldichteren gefmaakt te hebben, in ftaat waren, de onbetaamelyke fpot-  GESCHIEDENIS. 117 fpotternyen van eenen aristophanes met hunne toejuiching te verëeren. Zy rekenden het euripides bykans tot een misdaad, dat hy hip poli tus deeze woorden hadt in den mond gelegd: Myne tong heeft den Eed uitgefprooken; doch myn hart daar aan geene toejiemming gegeeven; fchoon de Eed, van welken hy fpreekt, bleek tegen pligt gedaan te zyn. En ten dien zelfden tyde konden zy dulden, dat de Goden, het Staatsbeftuur, de Overheden, en een Man als socrates, befpot wierden, in ftukken, die even zeer tegen den Godsdienst, als de welvoeglykheid, aanliepen. — Het Oude Blyfpel was geheel zonder bedwang, en offerde alles op aan het fteekende en fchimpende: en het geen wy nog van aristophanes, ten deezen opzichte, in handen hebben, ftrekt tot fchande der Atheners. Het Blyfpel van den Middeltyd, onder de dertig Tyrannen, voor den dag gekomen, vermomde alleen de naamen, beleedigde de perfoonen,en ftrekte veel eer om de kwaadaartigheid des Volks op te hitzen, dan te ftillen. Alexander bedwong, eindelyk, deeze vermetele vryheid. — Het Nieuwe Blyfpel fchildert de Zeden, zonder de Burgers te kwetzen; het houdt, om hier de uitdrukking van boileau te bezigen, den aanfehouwer een Spiegel voor oogen, waarin elk zyn eigen beeld kan zien, om zyne eigene verkeerdheden lachen, en op eene aangenaame wyze leeren die te verbeteren. Menander fteekt boven allen uit. Wy hebben zyne Werken verboren; doch te H 3 min- OB GRIEKEN.  DE GRIEKEN. Be hcdcndaagfchengaan dc Ouden in het Tooneel. fpel te boven. Drift der Atheners tot het Tooneel. 118 ALGEMEEN E minder rede om ons des te beklaagen, dewyl ze den fmaak gevormd hebben van t erentius, zynen Naavolger. Wie niet erkennen wil, dat de hedendaagfche Tooneeldichters de Griekfche zeer verre overtreffen, moet, met Madame dacier, aan de Oudheid eenen wel afgodifchen eerbied toedraagen. Hun voor onze Leermeesters erkennende, moeten wy niet tot de dwaasheid vervallen om ook hunne gebreken te pryzen, ten koste van den regtmaatigen lof, verfchuldigd aan hunne Naaftreevers. De verbaazend groote menigte der ftukken, door de Ouden gefchreeven, kan alleen eenigzins ten bewyze ftrekken, dat zy de grootfte kieschheid en keurigheid in het opftellen niet waarnamen. Van sophocles telt men 'er omtrent honderd en dertig. De buitengemeene drift der Atheners voor de Tooneelftukken, de belooning, welke zy den Dichteren fchonken, de eer, om in 't openbaar gepreezen te worden boven anderen , die na den zelfden prys dongen, bevorderden te gader den voortgang van eene zo aangelegene Kunst. In Frankryk hebben 'er Eeuwen moeten verloopen, om den goeden fmaak te doen zegepraalen over de lompe Klugten, die, in vroegeren tyde, voldoening gaven. Athene hadt welhaast zyn' sophocles en zyn' euripides. Dit wufte Volk maakte van het Tooneel eenigermaate eene Staatszaak. Het zou des lof verdienen , hadt het zich fteeds de bevordering van goede Zeden ten oogmerke voorge-  GESCHIEDENIS. 119. gefteld; doch aristophanes, en anderen van dien eigenften ftempel, fcheenen bevoorregt, om het zaad van ondeugd en losbandigheid in de gemoederen der Landzaaten te zaaijen. Welk een denkbeeld moeten wy ons vormen van een'Staat, waarin Spotters het regt hebben om de deugd zelve aan te tasten, en het vermogen om de Burgers daar tegen aan te hitzen ? Uit Griekenland zyn tot ons alle andere foorten van Verzen overgekomen, het Lierdicht, het Heldendicht, de Herderszangen, de Puntdichten, de Byfchriften, enz. De Romeinen hebben ze verbeterd. Het is de orde der Natuure, dat het Vernuft zich met voordeel bedient van oude voorbeelden, de gebreken , daar in zigtbaar, vermydt, en de fchoonheden, met meer fmaaks, navolgt. § II. DE GES-C IIIED KUNDE. Een der voornaamfte verpligtingen, welke wy aan de Grieken hebben, beftaat hiei in, dat zy ons de Gefchiedkunde leerde kennen. Een verwarde hoop van gebeurtenisfen, en dikwyls ongerymde overleveringen: van hand tot hand, zonder te weeten var waar eerst overgereikt, bekleedden by dc Volken de plaats van Jaarboeken; en dien den alleen om hunne onkunde en woestheic te doen ftand houden, tot dat de Schryf kunst, algemeen geworden zynde, eenige ar H 4 beid CF. GRIEKEN.,, Andere Dichtkundige Werken. DeGcfchied kunde byd( Grieken, l  DE öRIEKEN. HERODOTUf. ! 120 ALGEMEENE beidzaame en verftandige Schryvers, de ftoffe der Gefchiedenisfe verzameld, onderzogt, en in orde gefchikt hebben, om 'er een werk van te vervaardigen, vol van de aangelegenfte onderwyzingen. Hoe veele verdichtsels 'er ook hebben moeten influipen, in Werken van deezen aart, wanneer ze opklommen tot eene oudheid, van welke geene Gedenkftukken meer voor handen waren , wy vinden 'er kostlyke waarheden in; en, 't geen misfchien niet min dierbaar moet gerekend worden, wy leeren uit de Verdichtzelen zelve, ons oordeel opfchorten, en het noodig twyfelen om de waarheid te ontdekken. De dwaalingen der Ouden veroorzaakten, naa langen tyd eene groote menigte van ligtgeloovigen bedroogen te hebben, rebels van Oordeelkunde, die ons tegen de iwaaling moeten behoeden. Herodotus van Halicarnasfus,een Stad tan Carie, wordt gehouden voor den Vader :ler Gefchiedenisfe. Hy zag het leevenslicht weinig jaaren vóór den tocht van se e r xe s na Griekenland. Zyn werk begint met cyrus, en eindigt met den Scheeps[tryd by Mycale. Zyne uitweidingen over ie Egyptenaars, en over andere Volken, iyn, voor een gedeelte, fabelagtig, dewyl iy ze opvult met de overleveringen hunner Priesteren; hy verdient zelfs niet altoos geloof, ten opzichte van de omftandigheden iev voorvallen in zynen tyd. Hy was te ieer op het wonderbaare verflingerd, om iet waare juist te onderkennen en te boek ;e ftellen. Wy bemerkten, hoe hy, met een  GESCHIEDENIS. 121 een fchyn van opregtheid, die fchitterende verdichtzelen, welke Griekenland, den fchandnaam van het Leugenagtig Griekenland, (Grcecia Mendax,) gaven , overlevert. Indien hy ze niet altoos bevestigt, fchynt hy ze egter te gelooven. Hy verdient, evenwel, grooten lof, zo ten opzichte van de fchikking, en den zaaklyken inhoud zyns Werks, vergeleeken zynde met de oude Kronyk-Schryvers (*). Deeze Gefchiedfchryver zogt de Grieken te behaagen; hy ftreelde hunne ligtgeloovige trotsheid. Het leezen zyner Werken by de Olympifche Spelen, en vervolgens op een der grootfte Feesten, te Athene, verwierf hem eene algemeene toejuiching. Thucydides, nog zeer jong, was'er getuigen van, en ftortte, onder het hooren leezen, traanen; niet min ontroerd zynde, dan over een teder en treffend Tooneelftuk. Herodotus, dit teken van aandoenlykheid en vernuft bemerkende, maande den Vader des Jongelings aan, hem ter Letteroefening op .te kweeken , en des niets te verwaarloozen. Eén enkel voorbeeld is dikwyls genoeg, om, reeds in de Kindsheid, een verheven vernuft op te wekken en te bepaalen. Thucydides gaf zich aan de Letteroefening over. Hy volgde den kryg in den Peloponnefifchen Oorlog, en, fteeds vervuld met het onderwerp , om 'er eene Gefchiedenis DE GRIEKEN. Zyn voorbeeld wekt THUCYD1DE3 op. Thucydides. (*) Zie wyders wat wy omtrent dien Gefchiedfchryver aanmerkten, in ons Tweede Boek der Gefch. van Griekenland. I. Deel, Bl. 279. H 5  DE GRIEKEN, Slegte oordeelvellingvan diony- sius van Ha. licarnasfus. Xenophon en ctesia? r22 ALGEMEENE nis van te vervaardigen, onderzogt hy alless verzamelde ftoffen, en hieldt nauwkeurige aantekeningen. Eene twintigjaarige ballingfchap gaf hem fchryftyd. Naa de uitdryving der Dertig Tyrannen in zyn Vaderland wedergekeerd , floeg hy de laatfte hand aan dit treffelyk Werk, 't welk de eerfte één- en twintig jaaren diens Oorlogs behelst. De manlykheid des ftyls, en de keurigheid der fchrandere aanmerkingen, wyzen genoegzaam uit, dat de Schryver min zogt te behaagen dan te onderwyzen. Dionysius van Halicarmsfus, die voor een goed Gefchiedfchryver en een Oordeelkundig Man gehouden wordt, eene vergelyking maakende tusfchen herodotus en thucydides, fielt den eerstgenoemde» boven den laatstgemelden, om redenen,die, myns bedunkens, eenen Gefchied-en Oordeelkundigen weinig voegen. Hy berispt thucydides over de keuze van zyn onderwerp , over de treurigheid der vertooningen, welke hy zynen Leezer voor oogen fchildert, over het gebrek aan tusfehenredenen en uitweidingen, en de ftrengheid waar mede hy demisflagen van anderen doorhaalt, enz. Men mogt veeleer en thucydides en herodotus befehuldigen , wegens het invoegen van zo veele Aanfpraaken in hunne Gefchiedenisfen, die dezelve, ten koste der waarheid, opcieren. Xenophon en ctesias waren tydgenooten van thucydides; doch veel jonger. Ik heb deeze, in den loop der Gefchiedenisfe, reeds doen kennen. De eerfte heeft, be.  GESCHIEDENIS. 123 foehalven de Cyropedie, en den Hertocht der Tien duizend Grieken, de Gefchiedenis van Griekenland voortgezet, zints de wederkomst van alcibiades in Attica. Voor een' Wysgeer en een' Leerling van socrates, betoont hy dikwyls te groote ligtgeloovigheid; doch hy draagt den Godsdienst fteeds hoogagting toe. Polybius van Megalopolis, een Kweekeling van philopemen, een Vriend van den grooten scipio, verdient den voorrang van alle Griekfche Gefchiedfchryvers, en van de meeste Latynfche. Van zyne Algemeene Gefchiedenis , die alle de gebeurtenisfen zedert de eerfte jaaren van den tweeden Punifchen Oorlog, tot de bemagtiging van Macedonië, vervat, zyn ons alleen de vyf eerfte Boeken, benevens eenige brokken, overgebleeven. Dionysius van Halicarnasfus verklaart, dat polybius lastig valt te leezen , om dat hy de woordfehikking niet wist in agt te neemen; dan deeze Oordeelaar was zeer gezet op fraaije fpreekwyzen, en gaf zeker de voorkeuze aan woorden boven zaaken. Maar brutus oefende zich nog in polybius, zo als hy gereed ftondt om den Pharfalifchen flag tc leveren. De Romeinfche Oudheden van dionysius van Halicarnasfus, gefchreevcn onder de Regeering van augustus, maaken een zeer hoog geroemd Werk uit, 't welk veele gewigtige befchryvingen oplevert van de Zeden en Gewoonten van Oud Rome; doch waarin het oordeelkundig oog de vooroordeeien ontdekt van eenen bygeloovigen Griek, die ,111 'er DE 3RIEKEN. Polybius. Dionysius van Halicarnasfus.  DE GRIEKEN, Diodorus van Sicilië, Pmjtar- CilUS. 124 ALGEMEENE 'er zich op toelegt,om eenen Griek/eken Oorfprong te geeven aan ftukken van aanbelang. Zyn elf eerfte Boeken, voor de vernieling des tyds bewaard gebleeven, loopen tot het CCCXII jaar van Rome: de negen Jaatfte zyn verlooren. Diodorus van Sicilië, de Uitfchryver van ctesias, en die zyn aanzien geheel verlooren heeft, gelyk wy reeds vermeld hebben, leefde in de dagen van ces ar en augustus. Zyn Gefchiedenis klimt op tot de Fabel-Eeuwen, zelfs tot 's Werelds oorfprong, en eindigt met den Oorlog der Gaulen. Wy hebben 'er flegts vyftien Boeken van. Deeze Schryver, die gereisd hadt om kundigheden op te zamelen, gelykt zeer naar die Reizigers, van Wysbegeerte geheel ontbloot, wier ligtgeloovigheid , en leugenagtige verhaalen, de Gefchiedenis met onzekerheden hebben opgevuld. Geen nutter Griekfche Gefchiedfchryver is 'er voorhanden dan plutarchus, een tydgenoot van nero: om dat hy ons de Menfchen, en bovenal beroemde Mannen, doet kennen, en eene gezonde Zedekunde zyne Schriften bezielt. Hy heeft zomtyds misgetast, doch hy leert bykans overal, en houdt de aandacht, door 't gewigt van zaaken, wakker. s in.  GESCHIEDENIS. 12,5 § UI. BE GRIEKEN. DE IPELSP REEKENHEID. Vóór den tyd van pericles hadden de 'Atheners Redenaars gehadt: want de Volksvergaderingen , waarin men aanfpraaken deedt, openden een tooneel voor den Yver en Eerzugt. Aan pericles fchryft men den oorfprong toe der rechtfchaape welfpreekenheid; die de kunst, om door redenen te overtuigen , voegt by de bekwaamheid , om door hartroerend fpreeken te beweegen. De Welfpreekenheid moest noodwendig bloeien ïn een Stad, waar eer en middelen afhingen van de Hemmen des Volks; waar dezelve heerfchappy voerde over de raadflagen en het Gemeenebest zelve; waar de welfpreekendfte ook teffens de magtigfte onder zyne Medeburgers werd. Wy zullen ons geenzins verwonderen ', dat demosthenes, door zulk eene beweegreden aangezet, zo veele en zo moeilyke poogingen aanwende, om daar in uit te munten. De zwakheid van zyne Item, en een gebrek zyner tonge, maakten dat hy uitgejouwd wierd, toen hy voor de eerfte keer eene Reden voering deedt. Een Tooneel fpeelder, dien hy, mismoedig, zynen nood klaagde, gaf hem troost, met te zeggen, dat dit gebrek wel te verbeteren was. Hy deedt hem eenige Verzen opzeggen; deeze herhaalde de Toneelfpeelder met zo veel kragts en bevalligheids, dat demosthenes het onder- De Welfpreekenheid, te Athcne beoefend. Demosthenes.  DE GRIEKEN ISOCRATES , een middelmaatig Redenaar. tx6 ALGEMEENE derfcheid zo groot vondt, dat hy ze voor ge' heel andere Verzen zoü gehouden hebben. Deeze proef leerde den jongen Redenaarj dat het wel flaagen voor een groot deel van het uiterlyke afhing. Hy liet een Karner, onder den grond, maaken, waarin hy zich zomtyds maanden agter den anderen onophoudelyk oefende. Nu ging hy aan den oever der Zee zyne opltellen uitfpreeken, om aan het geruisch te gewennen; dan deedt hy het wandelende en klimmende, om langer van adem te worden, en nam kleine Steentjes in den mond, om het gebrek zyner tonge te verhelpen. Waar toe vindt een Mensch zich niet bekwaam, als hy ergens op gefield is, en ernftig heeft voorgenomen iets door te zetten? Demosthenes dwong de Natuur , en regeerde door zyne Welfpreekenheid. Eschines moest voor hem wyken; demades, noch phocion, konde hem wederftaan. Hy velde ze allen ter neder. Philippus vreesde zyne Welfpreekenheid meer dan de Vlooten en Legers der Athe^ ners. Men fchryft het bederf der Welfpreekenheid toe aan demetrius phalereus, die een bloemryken en opgefmukten ftyl den voorrang gaf boven de kragtige, vervoerende en klemmende taal zyner Voorggngeren. Ik twyfel wel zeer of isocrates niet veel eer te houden zy voor den invoerder van dien verkeerden fmaak. Cicero noemt hem ergens een groot Redenaar; doch verklaart, op eene andere plaats, dat de Welfpreekenheid van isocrates veel meer in fraaije  GESCHIEDENIS. 127 fraaije woorden, dan in kragt van zeggen, beftondt, en dus uit de Regtzaale na de Schooien gebannen was (*). Isocrates, in de daad, munt alleen uit door eene koelJaatende fraaiheid; hy beweegt niet; hy verhandelt. Naardemaal het hem aan uiterlykheden mangelde, bepaalde hy zich aan het vervaardigen van opftellen, en het onderwys in de Redenrykkuhst, waar door hy veel gelds won. Men verhaalt, dat demosthenes lesfen van een' ander nam: dewyl hy geen gelds genoeg bezat, om het onderwys van isocrates te betaalen. Zo ras de kunst der Welfpreekenheid opgang kreeg, ftonden 'er Meesters op om daar in te onderwyzen. De Drogredenaars gaven zich, in 't algemeen, voor Redenkunftenaars uit. Hunne lesfen en voorbeelden konden niet wel anders dan befmettelyk weezen. Ia ftede van de gronden der waarheid en der Natuure te volgen, leerden zy alle onderwerpen misvormen; van kleine zaaken grooten ophef maaken, en aangelegene verkleinen; aan 't valfche den fchyn van waarheid geeven, onverfchillig het voor en tegen van eene ftelling verdeedigen; en, met kunstftreeken, die de proef, op den duur, niet konden doorftaan, voor eenigen tyd, het oog van anderen verblinden. — Om eene goede Redenrykkunst op te leveren, moet iemand een Wysgeer als aristoteles, of een Redenaar als cicero, weezen. Het fteeds in 't oog houden van groote voorbed- (*) De Om. 41. DE , GKISKEN; De Drogredenaars 011denvyzen in de Redenrykkunst.  DE GRIEKEN. DER- 138 ALGEMEENE beelden, het geduurig oefenen, en bovenal de uiterlyke bekwaamheid en een juist vernuft is 'er noodig om rechtfchaape Redenaars te maaken. Uit de Werken der beroemde Redenaaren moeten wy de Welfpreekenheid leeren; goede Regels beftuuren den Smaak; goede Voorbeelden vormen denzelven, en wekken dien op.  GESCHIEDENIS. 129 DERDE HOOFDSTUK. De Weetenfchappen. § I. DE WT$BEGEERTE. Wanneer het vernuft der Menfchen opgewekt en werkzaam is, wanneer weetgierigheid, nayver, en andere beweegredenen, hun ter oefening aanzetten, kunnen zy allen niet in dezelfde loopbaane loopen: en byaldien de fraaije Letteren een onwederftaanbaare bekoorlykheid hebben voor zommigen,zyn de Weetenfchappen niet min bekwaam om de genegenheid van anderen te trekken. De zugt tot Kennis en de liefde der Waarheid worden gekoesterd in den fchoot der Zanggodinnen. Zo ras de vermaaken deiRede beginnen gekend te worden, verflauwen die der Verbeeldinge, by ernftige en denkende Verflanden, die het bondige boven het aangenaame ftellen, of in het waare hun hoogflen wellust vinden. De Mensch, de Maatfchappy, de Natuur verfchaffen hun eenen onuitputlyken voorraad van befpiegelingen en nafpeuringen. Zy omhelzen de Wysbegeerte; naardemaal zy nergens anders eenige voldoening hunner neigingen aantreffen. II. DEEL. I De DE GRIEKEN. Hoede geest zich tot de Weetenfchappenfchikt.  db grieken. Wat het onderwerp was der eerfte Wysgeeren. De Ionifc en Italiaa fcheAsxiüi t3o ALGEMEENE De eerfte Wysgeeren mogten , met vollen regt, den naam van Wyzen draagen. Zy bevlytigden zich meest op het kennen en betragten der Pligten. Zy bedagten wat kon ftrekken tot heil van elk Lid op zichzelven, . en ten nutte der Maatfchappye: op deeze fpil draaiden hunne diepzinnigfte navorfchingen; zy kenden noch de nietsbeduidende vitteryen, noch de woordenftryden, noch den geest van Stelzels te vormen, en van Aanhangen te fty ven ; dien geest, welke zo veele dwaalingen en buitenfpoorigheden heeft voortgebragt, wanneer men den kring der zigtbaare weezens verliet, om onzigtbaare te fcheppen, en de liefde voor het waare opofferde aan de begeerte om zyn geliefd denkbeeld te doen zegepraalen. Zy verlooren zichzelven in het opmaaken van veronderftellingcn, wegens den oorfprong deiWereld , over de eerfte Oorzaak, over het Hoogfte Goed, enz. De Wysheid veranderde in droomeryen en drogredenen. Het zeggen van zekere Vrouwe tot thales den Milefiër, als zy hem zag vallen, terwyl hy bezig was met de Starren te befchouwen, mag met rede op een groot deel der oude Wysgeeren worden toegepast: Hoe, fprak zy, zoudt gy den Hemel kennen; daar gy niet weet wat voor uwe voeten ligt ? he De Griekfche Wysbegeerte verdeelt zich in twee hoofdtakken, de Ionifche en de Italia' aanfehe. Thales, de tydgenoot van solon, was het Hoofd deseerften, pythagoras het Hoofd des tweeden , Aanhangs Ik zal flegts, met weinig woorden, een  GESCHIEDENIS. 131 een gefcbiedkunilig berigt geeven van de voornaamfte Wysgeeren: my bepaalende tot zodanige byzonderheden, die van het meeste aanbelang zyn. Pythagoras verdient boven allen gekend te worden; dewyl hy zich voornaam]yk op de Zedekunde heeft uitgelegd. Het was niet ten tyde van numa, getyk veelen veronderfleld hebben; maar in de dagen van TARQUiNius superbus, omtrent het Jaar DXL vóór onze Gemeene Telling , dat die groote Man Griekenland zo veel eers, en Italië zo veel goeds, deedt. — Samos wordt voor zyne geboorteplaats gehouden. De redekavelingen eens Wysgeers, over de Onfterflykheid der Ziele, gehoord hebbende, gaf hy zich, als door zekere geestdrift vervoerd, aan de Wysbegeerte over. Hy toog, om een fchat van kundigheden op te doen, na Egypte, Phenicic, Chaldea, en waarfchynlyk tot in Indie. Hy was een Wiskunftenaar en Starrekundige; hy hieldt de Wysheid voor de eerite der Weetenfchappen, en agtte zich gebooren om haar Aanhangers te verwerven. Van zyne reize te rug gekeerd, en in zyne vaderlyke Stad Samos de gemoederen niet gefchikt vindende om zyne Leere aan te neemen, begaf hy zich na dat Gewest van Italië, 't welk, uit hoofde van de menigte der Steden, door de Grieken daar geftigt en bevolkt, Groot-Griekenland genaamd wordt. In de Steden Croton, Metaponte en Tarente, hieldt hy zich doorgaans op. Hier zien wy hem niet in een Boekery zitten, of enkel in een School I 2 les- DE GRIEKEN. PythagoRASjCenl Iervormer der Zeden. Wat hy in Italië vcrriïtte.  DE GRIEKEN» Welke zaaken hy wilde dat den Mensch zou beftryden. Hoe hy zyne Leerlingen ouderwees. 132 ALGEMEENE lesfen geeven; hy verkondigde, op zyne wyze, de Deugd, en hervormde de Zeden. Croton, eene Stad, door weelde en wellust bedorven, veranderde geheel van gedaante; de Vrouwen, welk eene ongehoorde zaak! ontdeeden zich van haare cieraaden en pragtigen opfchik ;o de ongebonden dartelheid liet zich beteugelen; de Mannen vernietten hunne Byzitten, en hielden de Huwelykstrouwe ongefchonden. Verfcheide Steden van Italië volgden desgelyks de lesfen deezes Wysgeers, en fchikten zich naar zyne raadgeevingen. — Een zyner grondregelen was, dat men vyf zaaken moest beftryden , en met alle magt yveren om van het Lichaam de Ziekten, van de Ziel de Onweetenheid, van het Hart de Driften, van de Steden de Oproeren, en van de Huisgezinnen de Tweedragt, te weeren. Eene School opgerigt hebbende, leefde hy in gemeenfchap met zyne Leerlingen; hy deedt hun een ftaat van beproevinge ondergaan , die ten minften twee, en zomtyds vyf, jaaren duurde; ftaande welken tyd zy zich geheel van fpreeken moesten onthouden , en enkel hooren, zonder reden of nadere verklaaring te mogen vraagen; deezen proefftaat benoemden zy met het woord Echemuthia, of Inhouding der Spraake. Pythagoras oordeelde, dat zy niet in ftaat waren om te redekavelen, eer zy goede gronden gelegd hadden. Hy bediende zich van de Wiskunde, om hunnen geest te vormen en hun Verftand te regelen: 't welk de handelwyze niet is van zwetzers en bedriegers. Zy-  GESCHIEDENIS. 133 Zyne fpreuken werden als zo veele Godfpraaken aangenomen. De woorden , de Meester heeft het gezegd, waren het fterkfte bewys voor eenig gevoelen, en maakten een einde van alle tegenfpraak. Vorderde hy eene blinde onderrigting ? Of verdreef hy de twyfeling door overreeding ? Een rechtfchaapen Wysgeer kan zich niet tot een dwingland over 's Menfchen geest opwerpen; en het is niet waarfchynlyk dat een Wiskunftenaar vordert op zyn woord geloofd te worden. Zyne Leer, raakende de Godheid, was heerlyk. Hy ftelde éénen god, den Maaker aller dingen, eenen oneindigen Geest, Almagtig, Onlydelyk, die niet onder de zinnen viel, en alleen door het Verftand begreepcn werd. Hy wilde, dat alle oefeningen , en alle daaden, zouden ftrekken om ons gelykvormig aan god te maaken, door de verkryging der Waarheid; 'er byvoegende, dat wy, om de Waarheid magtig te worden en te kennen , dezelve moesten zoeken met eene zuivere Ziele, die over de driften heerfchappy voerde. — Hem wordt, misfchien zonder grond, het gevoelen der Stoïcynen toegefchreeven, dat god de Ziel des Heelals is, van welke de Zielen der Menfchen het beftaan ontleenen , en, even als de deelen , tot het geheel behooren. Dan het blykt niet, dat hy deeze Stelling in den zin der Materialisten verftaan hebbe. De Zielsverhuizing maakte by hem een grondleerftuk uit, In gevolge hier van verboodt hy het dooden en eeten der Dieren. De belooning der Vroomen, en de ftraffe I 3 der DE GRIEKEN. Zyne Leer, wegens de Godheid. DeZielsver huizing.  DE GKIEKEN. Hy hadt Wetgeevers onder zyne Leerlingen. Thales. 134 ALGEMEENE der Godloozen, was verbonden aan dit denkbeeld; in Egypte en Afie zeer algemeen verfpreid erf aangenomen. Men kan niet ontkennen , dat dit eene nutte dwaaling was voor Menfchen, door geene Openbaaring van een Toekomend Leeven onderrigt en verzekerd. Naardemaal pythagoras voor een Godlyk Man doorging, heeft men van hem wonderen verdicht, en ongerymde vertellingen verfpreid. Ook worden hem bedriegeryen , van alle waarfchynlykheid vervreemd, toegefchreeven. —De Wetten van zALEucus en charondas, waar van diodorus ons eenige kostlyke ftukken bewaard heeft, ftrekken ten blyke van zyne hoogverlichte wysheid , te midden van de duisternisfen der Afgoderyen. De eerstgemelde is Wetgeever geweest der Sybariten, eertyds berugt wegens hunne verregaande verwyfdheid; de tweede bekleedde datzelfde gewigtig ampt by de Locriërs, in Italië. De inleiding tot de Wetten van zaleucus loopt over het beftaan der Godheid, aan welke wy alle goederen, die wy genieten , moeten toefchryven en dankweeten; een Godheid, welke de Offeranden en gaven der Boosdoenderen verfmaadt, en geëerd moet worden door zuiverheid van zeden en het betragten der deugden. Een Wetgeeving, gebouwd op dien grondflag, is zo veel te eerwaardiger; dewyl dezelve, de Pligten bevcelende , de liefde tot dezelve inboezemt. Thales, het Hoofd van den Ionifcheit Aan-  GESCHIEDENIS. 135 Aanhang, hadt gezegd, dat het Water het beginzel was van alle zaaken, en dat god, of het Verftand, 't geen hy voor de Ziel der StofFe hieldt, alles uit Water gemaakt hadt. — Anaxagoras, die eene Eeuw laater bloeide, leeraarde, dat de in orde fchikking des Heelals toegefchreeven moest worden aan de Magt en Wysheid van eenen onëindigen Geest. Hy flelde de Eeuwigheid der StofFe, en zyne Naavolgers omhelsden dit zelfde denkbeeld. De Wysbegeerte verhief zich dus tot de erkentenis van eenen Opperlten Geest, wiens Wysheid de Wereld gevormd hadt: een groote flap, in de daad. Anaxagoras was, inde oogen der Atheners, een Godloos Man; om dat hy de Zon hieldt voor een brandenden Stofklomp; hy zou des geflraft geworden zyn, indien pericles hem niet uit die bygeloovige Stad hadt doen vertrekken. Zodanig zyn de oordeelvellingen der onkunde, opgehitst door een' blinden Godsdienstyver; zy óntëert den Godsdienst, waanende dien te verdeedigen en voor te flaan. Men flelde deezen Wysgeer voor, of hy, naa zyn dood, begeerde overgevoerd te worden na Clazomene, zyn Geboorteflad ? Waar toe zou het dienen? was zyn antwoord, de weg der afgestorvenen is op de eene plaats niet langer dan op de andere. Socrates , een Leerling van anaxagoras, bragt alles tot de betragting der Deugd; hy flak den fpot met de ydelheid der Drogredenaaren; en betuigde, dat de waare Weetenfchap gelegen was in de kennis van zichzelven, om daar door beter te I 4 woi> DE GRIEKEN Anaxagoras. Vervolgd. Socrates.  DE GRIEKEN. Plato. 136 ALGEMEENE worden; hy wydde de Wysbegeerte aan 't algemeen Welzyn toe, van 't welke zy nooit moet afgefcheiden worden. „ Hy handeltfe ,, altyd", zegt zyn Leerling xenophon, over de menschlyke zaaken; onderzoeken,, de wat heilig was, wat onheilig; wat eer„ lyk was, wat fchandelyk, regt ofonregt; ,, wat verftand of dwaasheid was, dapper„ heid of blooheid; wat een Burgerftaat „ was, en wie geagt moest worden zich op ,, zaaken van Staat te verftaan; wat het ,, was Menfchen te regeeren, en wie daar „ toe bekwaam was, en over andere derge,, lyke zaaken, welker kennis hy oordeelde ,, te kunnen ftrekken, om de Menfchen „ vroom en eerlyk te maaken". Dagelyks liet hy zich op de markt vinden, en op andere plaatzen, daar de Burgers gewoon waren zamen te komen, en fprak daar met elk die hem voorkwam. Nyd en afgunst blaakten tegen hem; hy moest, als een Godloozen, den vergiftigden Beker drinken, dit was het jammerlyk loon zyner getrouwe dienften; doch „ wanneer hy", fchryft cicero,,, dien ,, doodlyken Kelk bykans in de handen hadt, ,, heeft hy gefprooken, niet of hy na den ,, dood gedreeven werd, maar of hy ten „ Hemel fcheen op te vaaren". Plato, een Kweekeling van socrates, die niets gefchreeven hadt, heeft, in eenen zeer fchoonen ftyl, de heerlykfte zaaken te boek gefteld, over de Godheid, de Ziel, de Wetten en de Pligten; doch hy mengde 'er veele diepzinnige denkbeelden onder, waar uit een oneindige menigte van hars-  GESCHIEDENIS. 137 harsfenfchimmen gebooren werd. Hy liet zich, door zyne verbeeldingskragt, vervoeren, en een Wysgeer moet alleen na de Item der Rede luisteren. Hy fchiep een verftandlyke Wereld, waarin de geesten, de getallen en gewaande betrekkingen, een vok ftrekten baiert uitmaakten. Pythagoras hadt zich van getallen bediend, waarfchynlyk als tekens; plato gebruikte ze als redenen, en de Natuur verdween in zyne Stelzels. Men vindt dezelve noch in zyne Bovennatuurkunde, noch in zyne Natuurkunde, zelfs niet in zyne Zedekunde, en nog veel minder in zyne Staatkunde, welker beginzels nooit met de daad beftaan kunnen. Ondertusfchen fchryft hy zomwylen , op eene zo verwonderlyke wyze, dat zyne misflagen zelve verleidelyk zyn. „ Ik zou lie„ ver", verklaart cicero, ,, met pla„ to mis, dan met andere Wysgeeren ge„ lyk, hebben" (*). Een zonderlinge grondregel , in de daad; doch welke ons doet zien hoe de grootfte verflanden zomtyds onder de heerfchappy des vooroordeels ftaan , en zich daar door laaten vermeesteren. Aristoteles, van Stagira, in Macedonië , geboortig, de beroemdlte Leerling van plato, week zeer verre van de gevoelens zyns Meesters af, en rigtte den Peripatetifchen Aanhang op. Wanneer alexander vertrok, om Afie te bemagtigen, ving hy te Athene zyne lesfen aan. Een Priester van CEREshem, zonder eenig be- wys, C*) Tnscul. J. I 5 DE GRIEKEN. Aristoteles.  DE GRIEKEN Archesilaiis. 138 ALGEMEENE wys, van Godloosheid befchuldigd hebbende, vertrok hy; voor reden geevende: Dat hy dit gedaan hadt, ten einde den Atheneren geene gelegenheid te geeven om zich andermaal tegen de Wysbegeerte ■te vergrypen. — Zyne Leer, de Godheid betreffende, is dubbelzinnig. Nu eens fielt hy, dat de Wereld god is, dan eens fpreekt hy van een' god, van de Wereld afgefcheiden, en daar boven verheven. De duisterheden, door hem verfpreid over de meeste onderwerpen, welke hy behandelt, zyn zeer vermenigvuldigd door de onkunde der laatere Peripatetifche Wysgeeren. Dan hy heeft, zo ten opzichte van de Staat-en Letterkunde, als met betrekking tot de Natuurlyke Historie, zeer dierbaare ftukken nagelaaten , op welker leezen wy ons nog moeten verwonderen over de uitgeftrektheid zyner kundigheden en de fchranderheid zyns vernufts. De Academie ,• of de School van plato, kreeg welhaast eenen wederzin van die Leerftellige Wysbegeerte , welker los gewaagde begrippen geenen ingang konden vinden by bedagtzaame Verftanden. Men kwam nader aan deLeerwyze van socrates, die niets twyfelagtigs vastftelde. — Archesilaüs, de Grondlegger van de Tweede Academie, ging tot een ander uiterfte over. Hy twyfclde aan alles; fchortte zyn oordeel, over allerlei onderwerpen, op: als of 'er geen waarheid in de Wereld was. — De Nieuwe Academie, door carneades opgerigt, volgde een Stelzel, in den eerften opflage, wel min van 't fpoor der rede verwyderd; maar  GESCHIEDENIS. 139 maar 't geen , in den grond, op 't zelfde uitkwam. Zy erkende, dat 'er waarheden gevonden wierden; doch zo duister, en met zulk eene menigte van dwaalingen vermengd, dat men ze met geene zekerheid kon onderfcheiden. Volgens dit begrip, mogt men zich tot het waarfchynlyke bepaalen, mits men zorg droeg, om niets volftrekt vast te ftellen. Zodanig eene Wysbegeerte hadt althans een zedig en nederig voorkomen. Hoe veele dwaalingen en gefchillen waren, door dezelve, niet geweerd geworden, hadt zy de twyfelaary niet te verre uitgeftrekt, zelfs tot beginzels , door Rede en Gevoel ten vollen geftaafd? Terwyl plato, met minder bondigheids, dan cieraads van wél zeggen, zyne leeringen voorftelde, grondvestte antisthenes, mede uit de School van socrates herkomftig, den Aanhang der Cynifche, of Hondfche, Wysgeeren, zo berugt van wegen zyne ftrenge grondregels, en door de ftoutheid zyner Voorftanderen. Een mantel, een bedelzak, en een ftok maakten al hunnen rykdom uit, en die armoedige vertooning fcheen hun het regt te geeven om heel het Menschdom te bedillen. — Antisthenes ftelde het geluk alleen in de Deugd. Gevraagd, tot welk een einde hem de Wysbegeerte diende? gaf hy ten antwoord, om wél voor my zeiven te leeven. Een Priester, die hem tot de verborgenheden van orpheus inwydde, fprak, in 't breede, en met grooten ophef, van het geluk eens toekomenden Leevens, waarop hy ruwelyk hem te DE GRIEKEN. Antisthf.nes , het Hoofd des Cynifchen Aanhangs.  DE GRIEKEN. DlOGENES. 140 ALGEMEENE te gemoet voerde : Waarom fterft gy dan niet? Hy was een grommig menfchenhaater, veel bekwaamer, om , door zyne ftrengheid, anderen van de Deugd af te fchrikken, dan liefde tot dezelve, door zyn voorbeeld, in te boezemen; hy trok ook flegts een klein getal van Leerlingen; en hieldt eerlang op met het geeven van lesfen. De vermaarde diogenes van Sinope, wegens het munten van valsch geld gebannen, wilde antisthenes hooren. Antisthenes weigerde dit, en dreigde hem met zyn' itok. Slaa maar toe, fprak de Leerling, gy zult geen' Jiok vinden, hard genoeg om my van u te ver wy der en, „zo lang gy fpreekt. — Diogenes volgde den trant der Hondfche Wysgeeren, hy leefde, daar en boven, in een Ton, onthieldt zich van alle de gemakken en geryflykheden des leevens, verklaarde den Oorlog aan de gebreken, en ontzag, in dezelve te beftraffen, geen perfoonen. Werd by met fteenen begroet, of wierp men hem,even als een Hond, beenderen voor, hy werd daar door te ftouter en onbefchaamder. Op zekeren dag betuigde hy: Ik trap de hovaardy van plato met voeten. Deeze Wysgeer antwoordde: jjfa; maar gy doet het, door eene andere hovaardy vervoerd. Zodanig een Wysbegeerte was, in den grond bezien, niets anders dan een hoon en befpotting der Menschlykheid. Veele aardige gezegden en treffelyke grondregels ftaan 'er van hem opgetekend. Een der merkwaardigfte, myns bedunkens, is deeze: Hebt braave lieden tot uwe Vrienden, op  GESCHIEDENIS. i4r dat zy 11 tot het goede aanmoedigen; weest een Vyand der Ondeugenden, ten einde dit u van het kwaade te rug houde. Phocion wordt onder de Leerlingen van diogenes geteld; doch die groote Man wist zyne wysheid te maatigen. Crates, een ander Cynisch Wysgeer, verkogt het ryke erfgoed zyner Ouderen, wierp het geld in Zee, en riep uit: Ik ben vry. Hy was mismaakt van Lichaamsgeftalte; hipparchia, de Zuster eens Redenaars te Athene, wilde hem egter, tegen den zin van haar geheele Gedacht, trouwen; zy nam, om zich de eere zyns Echtgenootfchaps waardig te maaken, even als de Hondfche Wysgeeren, den bedelzak en den ftok aan. Deeze Wysbegeerte kon niet wel misfen geestdry vers te maaken, en moest welhaast tot ongebondenheid overflaan, gelyk alle Stelzels, die deugd, beginzels en pligt verkragten. Zen o, geboortig te Citium, op het Eiland Chyprus, was een Leerling van crates, en de Grondlegger van den Aanhang der Stoïcynen; dus geheeten naar de plaats, die zen o tot het houden zyner lesfen verkoos , eene Gallery te Athene, in 't Grieksch Stoa genaamd. Hy hadt, in vroegeren tyde, den Koophandel gedreeven. Toen hy zich tot de Wysbegeerte overgaf, bezat hy wel duizend Talenten. Dit geld gaf hy den Zeehandelaaren op woeker. Hier in was hy gansch niet gelukkig, en verloor, in 't einde , alles. Op het ontvangen van de tyding, dat 'er een Schip gebleeven was, waar by hy DE GRIEKEN. Crates en HIPPARCHIfl. Zeno en cte Stoïcynen.  DE GRIEKEN. Wat zy van god geloofden. Wat van de Deugd. WateenSfaïcynsch Wyze was. 142 ALGEMEENE hy het laatfte infchoot, dankte hy de Fortuin, die hem dus van zorge ontlastte, en gelegenheid fchonk om zich, van alle beflommeringen ontflaagen, geheel op de Wysbegeerte toe te leggen. — Zyne Zedekunde was, in 't weezen derzaake, dezelfde, als die der Cynifche Wysgeeren; hy nam de uit wendige onvoeglykheden, welke dezelve haatlyk maakten, weg. — De Stoïcynen vermengden de Godheid met de ftofïyke Wereld: van welke zy, huns oordeels, de Ziel uitmaakte, door alles verfpreid. Om zich te redden uit de zwaarigheden, tegen de Voorzienigheid ingebragt, verklaarden zy, dat de Natuur van de Hoofdftoffen, die beftonden, het beste datzy kon, gemaakt hadt. Dit is voor een gedeelte hetftelzel der Beste Wereld; doch zy voegden 'er het Noodlot nevens, 't welk men nooit met de Leer der Voorzienigheid zal kunnen doen zamenftemmen. — Zy hielden de Deugd voor 't hoogfte goed , en beweerden , dat deeze den Mensch gelukkig maakt te midden van alle rampfpoeden, en dat de onheilen niet kwaad zyn: met één woord, dat een leeven , naar het richtfnoer der Rede ingerigt, ons weezenlyk gelukkig doet worden. Een Stoïcynsch Wyze was een volmaakt Man, zonder hartstogten , onaandoenlyk zelfs voor het Medelyden, 't welk de Ziel ontrust, en nogthans geheel gereed om alle de pligten der Menschlykheid te volvoeren. De Peripatetifche Wysgeeren, min door Geestdry verye vervoerd, merkten den Mensch aan als een Weezen, uit Lichaam en Ziel zamen-  GESCHIEDENIS. 143. mengefteld, en flooten de natuurlyke fmerten en vermaaken niet geheel buiten. De geestdrift der Stoïcynen verhief zich boven de natuur. „ Indien ik", fchryft de uitmuntende montesquieu, „ een oogenblik kon na„ laaten te denken, dat ik een Christen „ ben; zou ik my niet kunnen wederhou„ den de vernietiging des Aanhangs van z e„ n o onder de onheilen des Menschlyken „ Geflachts te tellen. Dezelve ging alleen de ,, maat te buiten in zaaken, die grootheid „ van Ziel vorderden, het verfmaaden van „ Smerte en Vermaak. Deeze alleen kon ,, Burgers en groote Mannen verwekken" (*). Plutarchus merkt, met veel oordeels, aan, dat de Stcïcynfche Wysbegeerte, ten hoogften top gebragt, gevaarlyk was voor iemand van eenen heftigen aart; maar in zagtaartige en ingetogene gefteltenisfen wonderen wrogt (f). Een gedeelte der Weetenfchap beftondt, volgens zeno's gevoelen, in onkundig te weezen van 't geen niet geweeten behoort te worden. Deeze grondles dient hem ter genoegzaame loffpraake. Cleanthes, CHRYSIPPÜS, panetius en epicte- tus hebben, met hunne lesfen, den Aanhang der Stoïcynen min luisters bygezet,dan een cato, een antoninus, en een marcus aureliüs, door hunne deugden. Een (*) Efpritdes Loix, Lib. XXIV. f) In Ckomen. Dit. GRIEKEN, Het fjevoelen derStoïcynenbeootdeeld.  DE GRIEKEN. Demócritös. EPICURUS. 144 ALGEMEENE Een wyd van den evengemelden Aanhang verfchillende foort van Wysgeeren, door epicurus beroemd geworden, beftondt reeds voor langen tyd, zonder in de Wereld eenig gerugt te maaken. Democritus, van Abdera, in Thracie, geboortig, en geftorven in het Jaar CCCLXI vóór Christus, was 'er de grondlegger van. Deeze Wysgeer hadt, uit den mond van leücippus, de Leer van 't Ledige en de Ondeeltjes ontvangen. De kundigheden, ftaande zyne veelvuldige en langduurige reizen opgedaan , en zyne eigene overdenkingen, maakten hem tot een der geoefendlte Mannen. De Inwoonders van Abdera, bemerkende dat hy om alles lachte: (want het Menschlyk leeven was, in zyn oog, een nooit ophoudende klugt,) riepen hippocrates, om hem van deeze vermeende Gekheid te geneezen. De Geneesheer vatte hier het ftuk aan 't rechte einde, en leerde hun, dat zy, die zich de wysften en de welgefteldften van harsfenen rekenden., de gekften van allen waren. Geen der Werken van democritus heeft onzen tyd bereikt. Epicurus, omtrent het Jaar CCCXLII vóór onze Gemeene Telling, in Attica gebooren, bragt de Leer des evengemelden Wysgeers ter baane. Hy beweerde, dat de Wereld gevormd was, door eenen toevalJigen zamenloop van Ondeeltjes , dat de Goden zich noch met de Natuurlyke, noch met de Zedelyke Wereld bemoeiden, dat de Ziel met het Lichaam fterft. Hy ftelde het hoogfte  GESCHIEDENIS. 145 fte goed in de Wellust; doch hy verftondt •daar door de vermaaken der Ziele, voortgebragt door de Deugd, en op maatigheid gegrond. Zyn leeven ftrekt ten blyke van zyne gevoelens, ten dien opzichte: dewyl men, in zyne vermaaklyke Hoven, niefs dan Vrugten en Moeskruiden at, en niets dan Water dronk. — Hy handhaafde den Godsdienst des Lands, bezogt de Tempels, 't zy om de Wetten tc gehoorzaamen , en zich naar zyne Medeburgers te fchikken , 't zy om zich te dekken tegen de befchuldiging van Godloosheid. Hy beminde het algemeene welzyn, en prees de lydelyke gehoorzaamheid aan; verklaarende: Dat men om goede Vorjlen moest wenfchen, en zich aan die kwaalyk regeerden onderwerpen, Zyn geduld onder eene allerfmertlykfte kwaaie, de verknogtheid aan, en agting voor hem, door zyne Leerlingen betoond, wederfpreeken de lasteringen, waar mede men zyne nagedagtenis bezwalkt. Origenes, gregorius nazi-a-nzenus, en andere Kerkvaders, hebben hem, ten opzichte zyner Zeden, geregtvaardigd. Hy leefde verftandig, terwyl hy een allerverwerpelykst Leerftelzel omhelsde. De Epicuristen hebben naderhand dit alles verdorven. In ftede van de vermaaken der Deugd, ■ ftelden zy de ftreelende aandoeningen der Zinnen en dierlyke geneugten; zy vierden, in geene Voorzienigheid of eenen toekomenden ftaat geloovende, den losfen teugel aan hunne driften. Uit den Eleatifchcn Aanhang, tot welken parmenides, zenO Van-é/êfl, leuctpII. deel. K pus, DE GRIEKEN, Wat hy door Wellust ver* ftondt. Zyn wys gedrag. De E/eatifbhe Aan hang.  I DE I GRIEKEN. j I 1 Het Pyrrho- ^ nismus. i \ •\ i . I t 1 Het Atlieïsmus. 46 ALGEMEENE ius, democritus, en meer anderen van ninder naam, behoorden, werdt het Pyr■honismus, of de Twyfelaary, en het Atheïsnus, of de Godlochening , gebooren. — >yrrho, van Elis, in Peloponnefus, yervierp alle waarheden als onzeker, en hieldt taande, dat regt en onregt alleen van de vetten en gewoonten afhingen. Leeven en terven was by hem dezelfde zaak. W%armi fterft gy dan niet ? vroeg iemand: Juist laarom, was zyn antwoord, om dat'er geen mfchïl is tusfchen den dood en het leeven. Op zekeren tyd belachen , dewyl hy voor een' jlaffenden Hond de vlugt genomen hadt, -edde hy zich uit die bedremmeling, met te seggen: Het valt zper moeilyk den Mensch af lt leggen. Het Pyrrhonismus is al te belachyk om befmetlyk te worden. Ons inwendig gevoel, onze bewustheid, is eene genoegzaame en onverwinnelyke fterkte, waar op alle de bedrieglyke redenkavelingen der Twyfelaaren moeten affluiten. Het Atheïsmus, daar en tegen , kan zeer veel kwaads berokkenen: dewyl het zelve eene Waarheid aantast, welke niet onder de zinnen valt, en die, nogthans, de kragtigfte en fterkfte grondfteun is der Zedekunde. Protagoras, een Leerling van democritus, gefchreeven hebbende: lk kan niet zeggen of 'er Goden zyn, dan niet , deeden de Atheners zyne Werken verbranden, en verjaagden hem uit de Stad. Diagor as beftondt , in 't openbaar, het beftaan der Goden te ontkennen. De Atheners riepen hem voor het Regt; hy nam de vlugt: elk, die hem  GESCHIEDENIS. 147 hem doodde, werd een Talent beloofd, en twee Talenten aan hem, die deezen Wysgeer leevend denRegteren overleverde. Welk een Staat zou het voorftaan van eene dwaah'ng, zo verderflyk voor het Menschdom, hebben kunnen dulden? Maar wy moeten ons hier herinneren, dat de Atheners den Godvrugtigen socrates, als een Godlochenaar, deeden fterven, en ons altoos wagten van de lasteringen des Bygeloofs te vermengen met de regtmaatige klagten eens gehoonden Godsdiensts. Hoe ongerymder de Godgeleerdheid der Grieken was, zo veel meer lofs verdienen de WTysgeeren, in, met voorzichtigheid, zich tegen die bedriegeryen en vonden aan te kanten , en des te meer hadden zy ook te vreczen van de dolzinnigheid des gemeenen Volks, aangehitst door den haat der Priesteren. Men wilde de Zon voor apollo, en de Maan voor diana houden: dewyl anderzins de Tempels van apollo en diana een groot deel der inkomften zouden verlooren hebben. Te deezer oorzaake moesten de Natuurkundigen, die in de Natuur niets vonden dan een oneindig Verftand en Natuurlyke Verfchynzels, voor Godverzaakers aangezien en gehouden worden. — Voor het overige wisten de Griekfche Wysgeeren minder van de Godheid , dan thans het Volk, door de ftraalen van den Chrisllyken Godsdienst verlicht. Ik bedoel, dit zeggende, zulk Volk , als in den Godsdienst onderweezen is door Leeraaren, die denzelven te K 2 recht DE GRIEKEN. Befchuldigingen van Godloosheid tegen de Wysgeeren incebragt.  DE GRIEKEN. Wiskunde. Aï.CHIMEDES. 148 ALGEMEENE recht kennen, en dien ecrwaardigen naam verdienen. . Het blykt, dat de befpiegelende Wysbe« geerte der Grieken meestal gefchillen en dwaalingen heeft te voorfchyn gebragt: dewyl zy, in .ftede van Proeven te doen, Stelzëls vormden; Stelzels, die op geene waarneemingen fteunden. De fmaak in drogredenen, in valfche fcherpzinnigheden, kreeg de overhand by alle Aanhangen , gelyk men ook by elk derzelven onverbeterbaaren hoogmoed en onbuigzaame ftyfzinnigheid aantrof. Van hier zo veele harsfenfchimmen, zo veele dwaasheden, tot onzen tyd toe, van hand tot hand overgereikt. § II. DE WIS-, STARRE- EN A ARD RTKS KU N D E. Ondertusfchen beoefent men de Wiskunde, die weetenfchap, welke,alleen van flap tot ftap , met voldingende betoogingen , voortgaande, uit eigen aart, zo gefchikt is om den geest van alles, wat onzeker en onbeweezen blyft, eenen afkeer in te boezemen. Pythagoras onderwees 'er zyne Leerlingen in. Anaxagoras, plato, aristoteles, en meer anderen, maakten 'er gebruik van. Etjclides van Alexandrie, wiens Beginzels altoos hooggeagt zullen worden, deedt zeer veel om dezelve te volmaaken; hy bloeide omtrent CCC Jaaren vóór Christus. —* Archimedes zou, in on-  GESCHIEDENIS. 149 onze dagen, een newton geweest zyn. De werktuigen van zyne uitvindingen tegen de Romeinen, in het iangduurig beleg van Syracufé , zyne Geboortcftad, gebruikt, waren gering, in vergelyking van zyne andere ontdekkingen. Beweerd hebbende, dat hy, op eene plaats buiten onzen Aardkloot gefield zynde, waar hy een Werktuig kon zetten, denzelven zou beweegen, even als eenig ander Lichaam; hy bewees, zegt men, dit zeldzaam voorlid, met een der grootfte en zwaarfte Galeyen , te beweegen, door middel van een Werktuig, welks einde hy alleen aanroerde. Rollin moge deeze proeve in twyfel trekken; doch men kan niet twyfelen , of a r c h i m e d e s is een wonder van vernuft en vinding geweest. Door behulp der Waterweegkunde ontdekte hy de dievery eens Goudfmits , die, in eene Kroon voor den Koning hieron, ander Metaal, in ftede van zuiver Goud, gebruikt hadt. Zyn fpiege!, om de Vloot van m a rcellus in brand te fteeken, werdt, tot deezen tyd toe, van de meesten, voor eene harsfenfchim gehouden. Dan, nu die van den Heer de b u ff on bekend isdurft, men niet langer dien van archimedes ontkennen, of het verhaal der Gefchiedfchryveren, in dit geval, verwerpen. Thales heeft de Starrekunde in Griekenland ingevoerd. Hy ontdekte de beweeging der Zonne, der Maane, het Zonnejaar , den Üorfprong der Verduisteringen, en den Kleinen Beer, zoo noodig voor de Zeelieden. — Anaximander,' zyn Leerling, K 3 vondt. DE GRIEKEN. Starrekunde. Thales, anaximan' lier,  DE GRIEKEN. Eudoxus. Pytheas. 150 ALGEMEENE vondt, volgens plinius , den Spheer,of, volgens strabo, de Landkaarten uit, en voerde het gebruik der Zonnewyzers in. — Maar deeze voorgewende uitvindingen der Grieken kwamen waarfchynlyk uit Egypte of Phehicie. Hunne bedreevenheid in de Starrekunde nam zeer langzaam toe. Anaximander leerde, dat de Zon niet kleinder dan de Aarde was: en, niettegenftaande de lesfen van thales, bepaalde men het Jaar, ten tyde van demetrius phalereus, op drie honderden zestig dagen. Meton gaf egter, itaande den Peloponnefifchen Oorlog, zyne Enneadecaterdia, thans het Guldengetal geheeten, een tydperk van negentien jaaren, ten einde van 't welke hetMaanen Zonnejaar, op één uur en eenige minuten na , te gelyk beginnen. Eudoxus, een Leerling van plato, te Athene, te weinig handleidings en hulps vindende, om zyne zugt voor de Starrekunde te voldoen , ging na Egypte, van waar hy de kennis der Starren en Planeeten in zyn Vaderland bragt. — Omtrent dienzelfden tyd deedt pytheas, een voornaam Wis- en Starrekundige, van Masfiüe, thans Marfeille, eene Volkplanting der Phociërs, wegens de fchaduw van de Zon, op den tyd van den Zonneftand, eene beroemde waarneeming, door welke hy de breedte zyns Vaderlands bepaalde. Hy ftak uit de Middellandfche Zee den Oceaan in, en kwam tot het Eiland Thule, of Ysland ; hy ging vervolgens na de Baltifche Zee tot den mond van de Rivier Tanaïs, waarfchynlyk den W eix-  GESCHIEDENIS. 151 Weixel. Waargenomen hebbende, dat de dagen, geduurende den Zomerzonneftand, langer wierden, naar maate hy Noordlyker opvoer, bepaalde hy het onderfcheid der Lugtftreeken, volgens de langte der dagen en nagten. Strabo en zelfs polybius hebben de weezenlykheid der Reizen van pythe as aangetast; veronderftellende dat de Landen, welke hy gezegd wordt doorreisd te hebben, onbewoonbaar waren. Zo noodig is het, ons oordeel op te fchorten over onbekende ftukken. Herodotus kon, gelyk by zich uitdrukt, niet nalaaten te lachen om de zodanigen, die geloofden, dat de Aarde door den Oceaan omringd wierd. Hy waande dat de Vlootelingen van nechos, de Zon in geenen tegenövergeftelden ftand van dien, in welken wy dezelve in Europa befchouwen, konden gezien hebben. Heeft men veele Eeuwen daar naa niet ftout en fterk het beftaan der Tegenvoeteren ontkend? Heeft men hen, die derzelver aanweezen fielden, niet van dwaaling en dwaasheid befchuldigd? Heeft men deeze waarheid tot geene Kettery willen maaken? De Starrekundige waarneemingen gaven aristoteles licht omtrent de gedaante en de grootheid des Aardkloots. De rondheid der fchaduwe van de Aarde in de Maansverduisteringen, de ongelykheid der middaghoogten, in onderfcheiden Landen, deeden hem vastftellen dat ze van eene Klootfehe gedaante was. — Alexandrie, de fchuilen verblyfplaats der Weetenfchappen geworK 4 den DE GRIEKEN. Voorbaarige oordeelvellingen , tegen bevveezeneVerfchynzels der Natuure. Verdere Starrekundi. ge W aarneemingen der Grieken. Aristoteles.  DE GRIEKEN. ERATOSTHE NES. HIPPARCHUS 152 ALGEMEENE den zynde, deedt eratos the nes daar, onder ptolomeus euergetes, nieuwe waarneemingen, ten opzichte van den omtrek des Aardkloots. — Hipparchus, zyn Tydgenoot, was de vernuftigfte en werkzaamfte der Starrekundigen, wier gedagtenis men behouden heeft; van hem, mag men zeggen, neemt de waare Starrekunde zynen aanvang. 'Hy'maakte eene verzameling der Zon- en Maansverduisteringen, dooide Chaldeërs waargenomen. Hy ontdekte eerst, dat de Loopkringen der Dwaalftarren uitmiddelpuntig, en haare beweegingen onge]yk waren. Niet alleen befpeurde hy de ongelykheid der Maan, de Vereffening des Loopkrings geheeten, volgens welke die Dwaalftar in haaren naasten afftand rasfer,en in haaren verften afftand Jangzaamcr, loopt; maar hy vondt ook de beweeging der knoopen van de Maan; maakte grondftellingen en tafelen, welke de beweegingen der Zon en Maan vertoonden, en zou het zelfde voor de andere Planeeten gedaan hebben, hadt hy een genoegzaam getal waarneemingen kunnen bekomen. Hy ondernam ook een algemeene naamlyst der vaste Starren, en bragt die ten einde. Hy befpeurde het eerst, dat de Starren van ftand veranderden, en ten opzichte van de Nagtcveningspunten, langzaam van het Westen na het Oosten fcheenen voort te gaan. Hy verbeterde de berekening van de langte des Jaars, en bepaalde het op 365 dagen, 5 uuren, 55 minuten en 12 feconden: eene begrooting, waarin ptolomeus, drie Eeuwen daar naa,  GESCHIEDENIS. 153 naa, nog niets te veranderen vondt, en van welke men, naa de nauwkeurigfte waarneemingen der laatftc Eeuwen, flegts 6 minuten heeft afgetrokken. Hy fchreef ook een Boek over de meeting der Aarde, tegen eratosthenes, om de meetingen van deezen te verbeteren: en synesius, een oud Schryver over de Starrekunde, getuigt, dat hipparchus ook iets over de platte Hemelklooten gezegd hadt. Deeze korte opgave zyns arbeids, wyst aan,hoe plinius, met regt, hipparchus den Vertrouweling der Natuure mogt noemen. — De beroemde p t o l o m e u s, van Pelufium, in Egypte , geboortig, die zelfs geen groot waarneemer was, heeft uit hipparchus, en anderen, die vóór hem geweest zyn, een allerheerlykst Werk over de Starrekunde nagelaaten: een onwaardeerlyk ftuk, het eenigfte Gedenkfehrift, ons van de gefchiedenis der Starrekunde en oude Waarneemingen overgebleeven, het eenigfte Werk, daarenboven, 't welk de Starrekunde, zints ptolomeus, tot op den tyd van copernicus, dat is, geduurende veertien Eeuwen van onkunde, vereeuwigd heeft. Deeze Schryver bloeide onder de Regeering van antoni nus piüs. De Aardrykskunde, nauw aan de Starrekunde vermaagfehapt, naardemaal de Starrekundige waarneemingen dienen om de Aarde te meeten, en den afftand der plaatzen te bepaalen, kon niet dan langzaam voortgaan, naar maate men Landen ontdekte en dezelve onderzogt. Homerus, een vreemd verK 5 febyn- DE GRIEKEN. Ptolomeijs. Aardryks. kunde. /  DE GRIEKEN. Hoe verre de Hedendaagfchende Ouden overtieffen. 154 ALGEMEENE fchynzel in de daad! wist 'er meer van dan herodotus: de Grieken verbeeldden zich nog, ten tyde van xerxes, dat Egina zo verre van Samos aflag, als de Kolommen van hercules. De Zeevaart verlichtte hun; de Koophandel breidde hunne denkbeelden uit. De vermeesteringen van alexander waren zeer dienftig voorde Aardrykskunde; en deeze maakte nieuwe vorderingen onder de Opvolgers van dien Vorst. Strabo deedt, ten tyde van augustus, 'er veel aan ; en vervolgens is ze grootlyks aan p t olomeus verpligt: deeze laatstgemelde zette zich om de Langte en de Breedte te bepaalen; het eenig middel om tot eene nauwkeurige kennis te geraaken. In deeze Weetenichap , even gelyk in alle andere, in welken het op waarneemingen en nauwkeurigheid aankomt, moeten de Ouden wyd en verre voor de Hedendaagfchen wyken. Hunne Aardrykskunde is vol van misftellingen. En hoe zou dezelve des zuiver weezen, daar de Heer de lisle, door Starrekundige Waarneemingen, getoond heeft, dat 'er, zelfs in de beste Kaarten der hedendaagfchen , zeer groote misdagen waren? Hy heeft Afie vyf honderd mylen, en de Middellandfche Zee, van het Westen na het Oosten, drie honderd mylen ingekort. — Ondertusfchen moeten wy ons ten hoogften, over de Ouden, verwonderen, en verbaasd flaan, hoe zy, met zo weinige en geringe hulpmiddelen, zulke groote vorderingen hebben kunnen doen; hoe zy, zonder Verrekykers, zonder Arabifche Cyfferletters, waar van  GESCHIEDENIS. 155 van wy ons bedienen, Starrekundigen en Wiskunftenaars hebben kunnen weezen. „ Zy hebben",fchryft de Marquis de l'höpital, „ dat geen gedaan, 't welk kloe,, ke Vernuften van onzen tyd, in hunne „ dagen, zouden gedaan hebben: waren zy ,, in onze plaats geweest, het is te denken „ dat zy niet minder ver zouden gekomen „ zyn" (*). Eenige Schryvers geeven bun de eer onzer verbaazendfte Ontdekkingen. De Pythagoristen geloofden, dat de Aarde en de Dwaalftarren rondsom de Zon draaiden. E mpedocles, die, gelyk eene belachlyke overlevering wil, zich in den mond van den Berg Etna geworpen heeft, fchreef het verfchynzel, dat het Water in een pyp blyft hangen, zo lang men de opening met den vinger geflooten houdt, toe aan de zwaarte der lugt. Deeze zelfde Wysgeer hadt eene foort van Aantrekkingskragt uitgevonden, niet veel van de Newtoniaanfche Aantrekking verfchillende. Cicero en seneca verklaarden de Ebbe en Vloed door de drukking der Maane. Doch dit waren gisfingen zonder bewyzen; gewaagde Stelzels. Het is de roem der Hedendaagfchen, door waarneemingen , de geheimen der Natuure uit te vorfchen. (*) Pref ace de VAml. des infinement petits. § III. DE GRIEKEN. Hedendaagfche Ontdekkingenaan de Ouden toegekend.  I5edekt.  DE KOMEfNEflf. Noma wekt de zugtvoor den Landbouw op. 182 ALGEMEENE — Varro merkt aan, dat de Romeinen den Oorlog met een Godvrugtig oog befchouwden, en tot den zeiven niet dan langzaam, en zonder drift, beflooten. Maar koesterden zy geene blinde drift, in ftaat om veele onregtvaardigheden te vergoelyken ? Werden zy niet overheerscht door de begeerte om Landen en Volken te vermeesteren? Wy zullen zien hoe deeze drift en zugt zich, met den tyd, ontwikkelden, en hoe zy die zelfs deeden fteunen op beweegredenen of voorwendzeis, van den Godsdienst ontleend, en de geheele Wereld aanzagen als een prooi, hun door den Hemel toègefchikt. Het belang vervoert ligtlyk de Godsdienftigfte Mannen; het belang doet dikwyls de Godsdienst het werktuig hunner onregtvaardigheden worden, o Nu ma opende een waare bron van geluk en deugd voor zyn Volk, door onder 't zelve den Landbouw te doen bloeijen. Hy verdeelde de Landeryen, onder de voorgaande Regeering aangewonnen , en maakte 'er Vlekken of Dorpen van, welker Bewoonders, beftaande uit het ledige Krygsvolk, waar van hy de Stad ontlastte, nu, ten nutte van den Staat, bezigheid vonden. Om hun tot dien arbeid aan te zetten, ftelde hy Opzienders aan, wier post het was op de Werklieden een waakend oog te houden, de naarftigen aan te moedigen, de vlytigen te beloonen, de onagtzaamen en luien teftraffen. Hier door werd de Landbouw by de Romeinen eene zo geliefde bezigheid. De voornaamfte Lieden van den Staat vonden 'er  GESCHIEDENIS. 183 'er hun vermaak in; en nooit was het Romeinfche Gemeenebest roemrugtiger, dan toen de Veldheeren, naa den zegen behaald te hebben, de overwinnende hand aan den Ploeg floegen. In de Stad was een wortel van verdeeldheid overgebleeven, opgefchooten uit de Volksnayver der Romeinen en Sabynen. N uma vondt, zo men wil, het middel om dien uit te rooijen. Het Volk, verdeeld in Lieden van onderfcheide beroepen, bezigheden, en genootfchappen, die elk hunne byzondere voorregten hadden, vergat eerlang allen onderfcheid van Landaart, en kende geen ander , dan dat van hunne verfchillende rangen. De fchikking, door nu ma beraamd, hadt dit voordcel boven een dergelyke by de Egyptenaaren, dat de rangen zich zodaniger wyze niet gefcheiden vonden, dat daar uit haat kon ontftaan, of zulks eenigzins ftrekken om de bekwaamheden uit te dooven. Eindelyk gaat numa den lof naa, dat hy zyne Weetenfchap, ten voordeele van den Staat, aanwendde. Het jaar van romulus beftondt flegts uit tien Maanden. Hy ftelde het Maanjaar van twaalf Maanden in ftede; dit, door verfcheide invoegingen, met het Zonnejaar overeenbrengende. Dit zeggen de Gefchiedfchryvers; doch het valt my zeer bezwaarlyk te begrypen van waar numa, te midden van een woest Volk, zo veel Weetenfchaps verkreegen hadt. De Atheners bezaten nauwlyks eenig denkbeeld van de M 4 Star- DE ROMEINEN. Middel, gercliikt om de Romeinenen de Sabynen te veréénigcn. Wegens d,e verandering, door hem in dejaartelling gemaakt.  DE ROMEIN-EN. Wet, die het leenen der Vrouwen vcroorlofde. Bepaaling •van der Onderen raagt. - Numa fterft. 184 ALGEMEENE Starrekunde; en hier treffen wy, onder de Sabynen, eenen Starrekundigen aan ! Eene zonderlinge Wet, aan numa toegefchreeven, veroorlofde den Mannen hunne Vrouwen andere Mannen te leenen, naa dat zy Kinderen by dezelve verwekt hadden. Dit was eene foort van Egtfcheiding voor een' tyd, ten voordeele van die Mannen, wier Vrouwen onvrugtbaar waren; doch de Mannen biceven fteeds dezelfde magt over haar behouden; zy konden ze t'huis ontbieden, of aan andere leenen, naar 't hun goeddagt. Dit was eene gewoonte der Spartaanen: eertyds beftaanbaar met de zuiverheid van Zeden; dewyl men op niets ernftiger bedagt was, dan om aan den Staat kloeke Burgers te geeven , zonder van het Huwelyk die verheevene denkbeelden te hebben , welke de Godsdienst ons daar van fchenkt. — Numa hervormde eene Wet van romulus, en beperkte de magt der Ouderen over hunne Kinderen; hy wilde niet dulden , dat een Vader zyn' Zoon, naa dat deeze getrouwd was, zou verkoopen; het onregtvaardig oordeelendc, dat eene Vrouw, die een vry Man getrouwd hadt, verpligt zou zyn met een' Slaaf te leeven. Numa ftierf, der dagen zat, in den ouderdom van twee- en tagtig jaaren , drie- en veertig jaaren in vrede geregeerd hebbende. De Romeinen betreurden hem als hun waardilen Vriend en eigen Vader. De Vreemdelingen, by welken hy in agting en liefde ftondt, kwamen, op de tyding van zyn dood, by hoopen, van alle kanten, na Rome ,  GESCHIEDENIS. 185 me, om den uitvaart diens Mans te vieren. De wysheid zyner Wetten, de kunde, welke hy bezat van een Opperst Weezen, hebben hem van zommigen doen aanzien voor een Leerling van pythagoras; fchoon deeze Wysgeer eerst ten tyde van den laatften tarquinius bloeide. In het DLXXIIlte Jaar van Rome werden, by het omploegen van den grond, toevallig eenige Boeken van numa, in een Kist, gevonden. Zy behelsden zyne gevoelens over den Godsdienst. De Hoofdfchout petillius dezelve geleezen hebbende, verklaarde den Raad, dat deeze Boeken gevaarlyk waren: om dat ze niet zamenftemden met den vastgeftelden Godsdienst. Op dit berigt gaf de Raad last, die Boeken te verbranden. Dit {trekt (de waarheid der gebeurtenisfe veronderfteld zynde,) ten blyke van de Bygeloovigheid, welke den Eerdienst der vroegere Romeinen veranderd hadt; als mede van 't belang, 't geen de Grooten fielden in die bygeloovigheden de hand boven 't hoofd te houden. TULLUS HOSTILIUS. Tullus hostilius werd tot Opvolger van numa veikooren. Hy maakte eenen aanvang van zyne Regeering met aan de zodanigen, die nog geene Landeryen hadden , zekere Landen, die tot de Kroon behoorden,, uit te deelen. Dus de harten ge- M 5 WOn- Het Jaar van. Rome 83. Tullus hos. tilius. DE ROMEINEN. NuMA'sBoeken , over den Godsdienst , langen tyd daar naa , verbrand.  186" ALGEMEENE DE ROMEINEN. Oorlog met teAlbcanen, De horaTien en de curiatien, TiTUS II- vms beoordeeld. wonnen en aan zich verbonden hebbende, deedt hy den Oorlogsyver, door eenen langduurigen vrede niet-geheel uitgedoofd, op nieuw ontvonken. — De Albaanen, nydig over de aangroeiende grootheid der Romeinen , gaven gelegenheid tot den Oorlog. De beide Volken ftreeden om den voorrang. —■ Men benoemde, van wederzyden, Kampvegters, om het gefchil te beflisfen. Horatius voor Rome ftrydende, en de drie curiatien overwinnende , verfchafte zynen Vaderlande de Oppermagt over Alba, de Moederftad van Rome. Het is bekend, hoe horatius, in zegenpraal wederkeerende, zyne Zuster, die een der curiatien,haaren aanftaanden Bruidegom beweende, wegens haare ontydige droefheid, doodde. Tullus ftelde, om hem te oordeelen, twee gevolmagtigden aan, die hem ter doodftraffe verweezen; hy raadde horatius zich van dit Vonnis op het Volk te beroepen, 't geen hem van de doodftraf vryfprak. Dus werd het Volk aangezien als de hoogfte Regtbank. De wyze, waarop titus livius deeze gebeurtenisfen befchryft, de heerlyke aanfpraaken, welken hy zommigen in den mond legt, duiden klaar genoeg aan , dat men dit veelëer voor vrugten zyns Vernufts, dan voor Gefchiedkundige waarheden moet houden. Deeze uitmuntende Schryver, het fpoor der Grieken betreedende, in het bewaaren en opcieren der oude Overleveringen, heeft zich daarin te veel toegegeeven; en wordt, in dit ftuk, door rollin, en an- de.  GESCHIEDENIS. 187 dere hedendaagfche Schryvers, te zeer gevolgd Is het te midden van de Barbaarschheid, dat men Redevoeringen, met zo veel kunsts opgefteld, kan vinden? De flryd zelve der zes Kampvegteren is zeer twyfelagtig, en fchynt ontleend uit de Griekfche Gefchiedenis. Suffetius, of, gelyk andere fchry- ; ven, fussetius, Veldheer der Albaanen, van trouwloosheid befchuldigd en overtuigd, werd, op last van tullus, door vier Paarden van één getrokken. De Stad Alba, aan welke eene oudheid van vyfhonderd jaaren wordt toegefchreeven, werd in één uur verwoest, en de Burgery na Rome overgevoerd, waar de aanzienlykften in den Raad zitting kreegen. Rome breidde zyn Regtsgebied uit. Tullus floeg de nabuuren, wanneer zy het durfden onderftaan de wapens op te vatten. — Maar, by het woeden van een pest, kon hy zich niet onthouden van het te werk ftellen eeniger bygeloovige bedryven , welke de vrees inboezemt. Zommige Schryvers verhaalen, in goeden ernst, dat jupiter hem, met Vrouw en Kinderen , door den Blixem floeg, terwyl hy bezig was met het doen eener Toverafferande. Anderen willen dat hy omkwam door de hand van ancus marcius, zynen Opvolger, die hem. met zyn ganfche Gezin, van kant hielp, als zy eene Huislyke Offerande deeden: dat hy daarop, om zyn misdaaden te verbergen, het Paleis in brand ftak. AN- DE ROMEINEN. lïba vervoest» Dood van TULLUS»  DE ROMEINEN. 188 ALGEMEENE ANCUS MARCÏUS. Het Jaar van Rome 113. Ancus marcius. Oorlogsver- Haaring aan de Latynen. Het Volk en de Raad gaven de Kroon aan ancus marcius, Kleinzoon van numa, uit pompilia, Dogter diens Wetgeevers, gefprooten. Hy betoonde zich zo hoog een afkomlte waardig, en voegde de dapperheid van romulus, by de uitmuntende hoedanigheden zyns Grootvaders. Bovenal trok de Godsdienst, sn de Landbouw , zyne aandagt. De Latynen begonden hem welhaast te verfmaaden als een zwak Vorst, en pleegden vyandlykheden, die hem in het voortzetten van zyne vreedzaame ontwerpen Hoorden. Des werd van hun voldoening geëischt. Zy weigerden die te geeven, en de Verbondspriester der Romeinen verklaarde hun den Oorlog, in 's Volks naam. In deeze Oorlogsverklaring wordt van den Koning geen woord gefprooken, zy luidt: Ter oorzaake van de fchaden, die het Latynfche Volk aan het Romeinfche gedaan heeft; en uit kragt van het befluit, door den Raad en het Volk van Rome genomen, inhoudende, dat de Oorlog tegen de Latynen zal verklaard worden;zo verklaar Ik, en het Romeinfche Volk, dien Kryg, en wy beginnen dien. Naa het uitfpreeken deezer woorden wierp de Verbondspriester een werpfchigt, in bloed gedoopt, met Yzer beflaagen, of aan 't einde gebrand, op 's Vyands grond. Deeze Oorlog, en andere , welke daar op volgen, ftrekten tot roem  GESCHIEDENIS. i89 roem van ancus, en ten voordeele van Rome. Niets geeft eenen oorlogenden Koning meer roems, dan dat hy, naa het behaalen der overwinninge, zich bezig houdt met het beraamen en uitvoeren van ontwerpen, voor 't algemeene welzyn van het hoogde belang. De Werken, door ancus aangelegd, zouden , al hadt hy geene Krygsverrigtingen gedaan , genoeg weezen om zynen naam onfterflyk te maaken. Hy befloot, binnen den omtrek der Stad, die zich voorheen tot den Palatynfchen Berg bepaalde, den Aventynfchen Berg, en den Berg Janiculus, eertyds tot Hetrurie behoorende; en floeg eene brug over den Tiber, om den laatstgemelden berg met de Stad te veréénigen. Niet alleen vergrootte hy Rome; maar breidde desgelyks de Heerfchappy uit, tot aan de Zee, waar hy de Haven en de Stad Ostia ftigtte. Daar omftreeks deedt hy veele Zoutputten graaven, en aan 't Volk een groot gedeelte van het Zout uitdeelen. Dergelyke uitdeelingen, in Koorn, Olie, enz. werden naderhand zeer algemeen, en ftaan bekend onder den naam van Congiaria (*); men maakte 'er misbruik van, gelyk wy vervolgens zullen zien. Ancus bouwde een Gevangenhuis, om de ongebondenheid, welke met de menigte des Volks aanwies , te beteugelen. Deeze Koning ftierf, naa eene roem- (*) Een' naam, ontleend van 't woord Congius, eene maat der oude Romeinen. DE ROMEINEN. Nutte Werken , door ancus volvoerd. Ostia geftigt. Zyn deod.  DE ROMEIWEN. Het Jaar van Rome 139. Tarquinius priscus iomt, door kuipery, ten Throon. 190 ALGEMEENE roemryke Regeering van vier-en twintig jaaren. TARQUINIUS PRISCUS* Tarquinius, bygenaamd priscus, of de oude, de vyfde Koning der Romeinen , was zyne verheffing aan kuipery, welke hy te Rome invoerde, verfchuldigd. Gebooren te Tarquinie, een der vermaardfte Steden van Hetrurie, de Zoon van een ryk Corinthisch Koopman, hadt hy zich te Rome nedergezet, in de hoope, dat zyne hoedanigheid van vreemdeling geenen hinderpaal zou weezen tegen zyne eerzugt, om tot aanzienlyke bedieningen te geraaken; hy hadt zyn naam leucomo veranderd in dien van tarquinius, van de plaats zyner geboorte ontleend. Weezenlyke verdienften, onderfchraagd door rykdommen, en eene welafgerigte Staatkunde, hadden hem -de gunst van ancus doen verwerven, die hem tot den Raadsheerlyken rang verhief, en Raadsheer maakte. Ancus benoemde, by zyn fterven, tarquinius tot Voogd over zyne twee Zoonen, welker oudfte nog geen vyftien jaaren bereikt hadt. Schoon de Kroon niet erflyk was, zou de hoogagting voor den jongst overleden Koning de ftemmen ten voordeele zyns Geflachts hebben kunnen bepaalen. Tarquinius ging openlyk aan 't kuipen, zonder, in dit ftuk, eenigzins agt te geeven op de Kinderen, onder  GESCHIEDENIS, iqï der zyne voogdyfchap gelaaten. Hy wist de geesten zo wel te leiden, dat het Volk, omgekogt of overtuigd, hem beval, de beftuuring der gemeene zaaken op zich te neemen: eene uitdrukking, die het zelfde zegt als, zy maakten hem Koning. Om zyne agting in den Raad te vermeerderen , en teffens zyne Voorftanders te beloonen, ftelde hy honderd nieuwe Raadsheeren aan, gekoozen uit de Volks Familiën, en daarom Raadsheeren der mindere Volken (*) geheeten. Zy hadden egter het zelfde gezag in den Raad als de andere Raadsheeren, en hunne Kinderen werden voor Patricien, of Raadsheerlyken gehouden. Hy verwierf nog meer de gunst des Gemeenen Volks, door, op't voorbeeld der Grieken, een Circus, of Renperk, tot het geeven van Spelen, te bouwen. Alle Volken zyn op Schouwfpelen gefteld, en men kan verzekerd weezen hun te behaagen, wanneer men ze vermaakt. De Latynen, de Hetruriërs, en de Sabynen , die fteeds tegen de Romeinen opftonden, kreegen, in opéénvolgende nederlaagen, fraertlyke proeven van de dapperheid deezes nieuwen Konings. Hy bediende, even als zyne Voorzaaten, zich van de behaalde overwinning; de Gevangenen onder de Burgers inlyvende. — Hy ftelde de ftaatlyke plegtigheid der zegepraal in. Deeze ftrekte, in 't vervolg van tyd, ten fcherpen prikkel van edelaartigen nayver: voor hem was Patres minorum Gentiim. DË SOMEJN£N. Hy vergroot den Raad, en bouwt een Renperk. Het getal der Burgeren, door overwinningenvermeerderd. ZegenpraaJ door hem ingcfteld.  DE ROMEINEN. Werken, tloor TAR♦juinius aangelegd en volvoerd. Verdichtzel van den Wichelaar NAvius. i9z ALGEMEENE was het alleen een middel om het ontzag voor zyn Perfoon te vermeerderen. Nu reeds begon men te Rome die denkbeelden van het Groote "te vormen, zo gefchikt om groote zaaken te doen gebooren worden. De Werken, door tarquinius aangevangen en voltooid, waren wonderen in eene nog zo onbefchaafde Eeuwe. Hy maakte Waterleidingen en overheerlyke Rioolen; door Heuvelen en Rotzen heen werkende , om de Stad van onreinigheden te ontlasten en te zuiveren. Zy die, naar gelange van de nutheid, over de verdienften eens werks, oordeelen, zullen aan de Rioolen, door tarquinius gemaakt, den voorrang geeven boven de prachtige Gebouwen van pericles. De hoogte en breedte daar van warejj zo aanmerkelyk, dat een gelaaden Hooywagen 'er gemaklyk onder den grond kon doorryden. Plinius, die ze omtrent acht honderd jaaren naa derzelver bouwinge zag, fpreekt 'er van met de hoogfte verwondering. Tarquinius cierde de Stad desgelyks op met Tempels, Geregtshoven en Schooien, ten dienfte van de Jeugd; hy deedt den top van den Tarpeïfchen Berg flegten, op welken naderhand het Capitool gebouwd is. Het Bygeloof moet eene ongelooflyk gezag voeren, zelf op anders welgeftelde Geesten; naardemaal titus livius, by het vermelden deezer bedryven, waardig in de Gefchiedenisfen opgetekend te worden , het verdichtzel plaatst van een Kcifteen, met een Scheermes doorgefneeden, door den Wi-  GESCHIEDENIS. 193 Wichelaar attius navius, om daar mede te toonen dat zyne Kunst Godlyk was. Cicero , fchoon zelve een Wichelaar, fpotte met eene zo beuzelagtige overlevering. „ Zie", (zegt hy, tot zynen Broeder quintus fpreekende,) ,, zie het Scheermes en j, den Keifteen van den berugten atti„ us met veragtinge aan. Wanneer wy „ als Wysgeeren redenkavelen, moeten wy „ aan opgeraapte verdichtzelen geen plaats „ geeven" (*). De Heilige augtjstinus helde over om 'er geloof aan te flaan, gelyk rollin aanmerkt; doch hy zou'er by hebben kunnen voegen, dat 'er geen rede is om het te gelooven, of een boozen geest in 't fpel te brengen. Een flandbeeld voor navius opgeregt, bewyst alleen, dat men bedroogen geweest is door eenig fchynbaar wonderwerk, dat men een verdichtzel geloofd heeft, en dat voornaame lieden belang gehad hebben om de gedagtenis van 't zelve te vereeuwigen. In de daad, de kunst van het toekomende te voorfpellcn, uit de vlugt der Vogelen en andere dergelyke omftandigheden, welke geen zamenhang altoos hebben met volgende voorvallen, die kunst der Hetruriè'rs, noch ruim zo dwaas als de Starrewichlaary, werd te Rome een der voornaamfte raderen des Staatsbeftuurs, en een der banden, waar mede men het Volk, naar welgevallen,leidde. Tarquinius priscus, een He- tru~ m ROMEI» NEN, De bygeioo» vigheden van Hetru* rie en Griekenland , door tarQuinius ingevoerd. C) Cicero, de Divinat. Lib. II. $ 38. II. DEEL. N  DE ROMEINEN. Vermoord doordeZoonen van ancus marci- us. Het Jaar van Rome 175. Servius tullius maakt zich meester van den Throon en 's Volks hart. 194 ALGEMEENE truriè'r van geboorte, een Griek van afkomst , voerde waarfchynlyk de bygeloovigheden van Hetrurie en Griekenland, welke hy dienftig oordeelde ter bereiking zyner Staatkundige oogmerken, te Rome in. De eenvoudige Godsdienst van numa veranderde zeer veel onder zyne Regeering, en men nam vreemde Goden aan. Deeze Koning, omtrent tachtig jaaren bereikt hebbende , werd verraaderlyk vermoord, door de Zoonen van ancus marcius, die met leedweezen zagen, hoe hy fchikkingen maakte, om servius tulli us ten Throon te heffen. MaarTANAquil ,de Vrouw van tarquinius, hieldt listig den dood haars Egtgenoots verborgen, tot dat zy servius van de Kroon verzekerd hadt. Hy was van afkomst een Latyn , wiens Moeder gevanglyk na Rome gevoerd werd, dien tarquinius, met de tederheid eens Vaders, opgevoed, en aan wien hy zyne Dogter tarquinia ter Vrouwe gegeeven hadt. SERVIUS TULLIUS. Servius tullius, het Oppergezag, zonder toeftemming des Volks en des Raads, aanvaard hebbende, kon, welke ver* dienften hy anderzins ook mogt bezitten, niet gerust over eenen vryen Staat regeeren, indien hy niet, op de eene of de andere wyze, het mangel aan wettig regt vergoedde.  GESCHIEDENIS. 195 de. Hy trok het Gemeen op zyne zyde, door, uit eigen beurs, de Schulden der armen te voldoen; door de Landeryen, het Gemeen toebehoorende, die eenige Burgers zich aangemaatigd hadden, onder de zulken , die geen Landeryen bezaten, te verdeelen; en door het onderfcheid tusfchen de twee rangen van Burgeren te verminderen. Vervolgens beklaagde hy zich openlyk over eene zamenzweering, door de Raadsheerlyken (*) tegen zyn leeven gefmeed; hy verzogt dat zy eenen Koning zouden verkiezen, zich gelaatende als gereed om van den Throon af te flappen. Het Volk, door alle de dienften aan 't zelve beweezen, met hem geheel ingenomen, liet niet na de keuze op hem te doen vallen. Het Bygeloof deedt hem , even als t a rquinius, Tempels bouwen. Hy behaalde overwinningen op de omliggende Volken. De Vreeverbonden, door die kleine Gemeenebesten, met eenen Koning, geflooten, oordeelden zy niet verpligt te weezen met zynen Opvolger te houden. Haat en nayver deeden hun de wapens opvatten. Hier uit ontftonden fteeds nieuwe Oorlogen: die, by aanhoudenheid, de dappere hand der Romeinen werk gaven, en ten voordeele van den Staat ftrekten: want zy verkreegen altoos , of meer Lands, of een grooter aantal Burgers. Hoe (*) De Raadsheeren werden Patres genoemd, hiervan komt de naam van Patricien, die de adelyke Gedachten van de anderen onderfcheidde. N 2 DE ROMEINEN. Nieuwe Oorlogen  DE ROMEINEN.SïRVIUS onderneemt nutte nieuwigheden in te voeren. Twee misbruiken waren 'er te hervormen : degelykheid van Schatting , en het Oppergezag des Gemeens , in de Volksvergaderingen. J96 ALGEMEENE Hoe heerschzugtig servius ook mogt weezen, betoonde hy zich een voorftander van het algemeen Welzyn. Onder zyne Regeering vielen heilzaame veranderingen voor , welke de Staat hoogst noodig hadt. De Romeinen dagtcn niet, gelyk veele andere Volken, dat men nooit aan 't Staatsbeftuur, of vastgeftelde gebruiken, moet roeren; zy zyn grootendeels hunnen voorfpoed verfchuldigd aan nieuwigheden, die de Egyptenaars, met gemelde zwak te jammerlyk behebd, en eenige verbysterde Wysgeeren zouden verworpen hebben. Met verfland misbruiken te hervormen, is een der eerfle pligten van de Staatkunde. En waar vindt men geene ftoffe ter Hervorminge ? Twee ftukken moesten, te Rome, noodwendig op eenen anderen voet gebragt worden. Men betaalde de fchattingen, hoofd voor hoofd , en, fchoon 'er geene voetftappen bykans overgebleeven waren van de oude gelykheid in bezittingen, bleeven die hoofdfchattingen nogthans gelyk : dit beroofde de armen ten voordeele van de ryken. Doch de ryke hadt ook, in de Volksvergaderingen , even veel te zeggen als de arme, alles werd door meerderheid van ftemmen beflist: de aangelegenfte gevallen ftonden dus ter befchikkinge van eene talryke Gemeente , ligt te bedriegen, en gereedlyk op te ruien; dit moest natuurlyker wyze uitloopen op de buitenfpoorigheid van de Atheenfche Volksregeering. Servius ondernam het, dit dubbel beginzel van wanorde  GESCHIEDENIS. 197 de te weeren, en hy flaagde daarin gelukkig. Voor eerst ftelde hy, in eene algemeene ] Vergadering, voor, het onvoegzaame van de gewoone fchattingen, en de noodzaak- ! lykheid om ze evenredig te maaken met de goederen van elk, hoofd voor hoofd. Het Volk, geftreeld door de hoope van verligting, verleende hem de magt, om een plan van Hervorming vast te ftellen, 't geen hy voeglyk oordeelde. Dit plan, 't welk wy zullen zien dat hy volvoerde, heeft eene weezenlyke betrekking tot de Gefchiedenis, en verdient daarom hier plaats te vinden. De Inwoonders der Stad verdeelde hy in vier groote Wyken, (Tribus); by de drie, door romulus oorfpronglyk vastgefteld, eene vierde, de Esquüynfche Wyk naamlyk, voegende: de vergrooting der Stad maakte dit noodig. De Bewoonders van het Land werden door hem, in vyftien Wyken, verdeeld, by welke 'er, in 'c vervolg, meer kwamen , zo dat ze in 't einde vyf- en dertig • Wyken met elkander beliepen. Het tellen der Burgeren werd daar door gemaklyk. De oudfte Romeinfche Gefchiedfchryver, fabius pictor, ftelt het getal der zulken, die de 'wapens draagen konden, toen ten tyde, op tachtig duizend. Een ftrikt bevel, aan elk gegeeven, om eene nauwkeurige opgave van zyne goederen te doen, verfchafte den Koning de noodige kundigheden, om aan zyn begonnen werk de laatfte hand te flaan. Het geheele Romeinfche Volk fchikte hy vervolgens in zes Rangen, of Ordeningen , N 3 we- DE ROMEINEN. )e Koning rordt de aagt vereend om :yn planvan lervortning :e volvoe■en. Wyken i» de Srad en op hetLand. He Burger* verdeeld in zes Rangen,  DE ROMEINEN. én de rangen in Centurien. 198 ALGEMEENE weder verdeeld in Centurien. —■ De eerfte Ordening behelsde de Ryken , wier goederen ten minften de waarde van tien duizend Drachma's, of honderd duizend Koperen Asfes beliepen: want hier by rekenden de Romeinen (*). In deeze ordening waren achten negentig Centurien, daar onder achttien Centurien van Romeinfche Ridderen, die te paarde ftreeden, en aan welken de Staat de Paarden bezorgde: de Weduwen, die van alle andere lasten bevryd waren, werden , ter opbrenginge hier van, met fchatting be zwaard. De vier volgende Ordeningen waren gefchikt naar gelange hunner bezittingen, en maakten met elkander vyf-en negentig Centurien uit. De zesde Ordening, uit armen beftaande, of de zulken, wier ganfche bezitting minder bedroeg dan twaalf honderd en vyftig Drachma's, of twaalf duizend en vyf honderd Asfes (f), werd, fchoon verre de talrykfte, flegts als ééne Centurie gerekend. De leden hier van droegen den naam van Proletarii, of Voortplanters: dewyl zy aangemerkt wierden den Staat geen en anderen dienst te doen, dan dien te bevolken: zy droegen ook den naam van Capitc cenfi, of By 't hoofdgefchatte, vermids zy een groot getal uitmaakten, zonder fchattingen te betaalen, of, gelyk anderen, verpligt te zyn ten kryg te trekken. Dee- (*) Dat is omtrent 3552 Guldens, Hollandsch Geld. (t) Dit maakt omtrent 444 dergelyke Guldens. •  GESCHIEDENIS. 199 - Deeze nieuwe verdeeling hadt een zeer gewenscht gevolg. In de Volksvergaderingen werden de ftemmen by Centurien, en . niet van elk, Man voor Man, opgenomen. ; Dus hadt de laagfte Ordening , het regt van ftemmen behoudende, weezenlyk geenen invloed op de raadpleegingen ; terwyl de eerfte alles befliste , wanneer haare Centurien het eens waren. Zy verkreeg dit voorregt door het Geld , 't welk zy opfchoot, en de Manfchap , welke zy leverde: want elk Centurie moest het Leger eene zekere Geldfomme, en een bepaald getal Soldaaten, leveren. Doch was het regtmaatig, de Ryken en Vermogenden het meesterfchap in de raadspleegingen te geeven ? Het vervolg der Gefchiedenisfe zal ons hierover best doen oordeelen. De Jongen en de Ouden waren in elke Ordening onderfcheiden , uitgenomen in de laatfte: „Dit gefchiedde", fchryft de beroemde rousseau, „ om dat men aan de heffe des „ Volks, waar uit dezelve beftondt, de eer ,, niet wilde gunnen, van de wapens voor het „ Vaderland te draagen: men moest Eigen„ dommen hebben, om het regt tot derzel„ ver verdeediginge te verkrygen: onder de ,., ontelbaare menigte van Soldaaten, uit het „ flegtlte Volk geworven, die thans de „ fchitterende legermagten der Vorften uit„ maaken, zou men 'er misfchien geen één „ vinden, die niet, met fchande, uit ee„ ne Romeinfche Bende zou verftooten ge„ worden zyn, toen de Soldaaten verdeeN 4 » di' D8 ROMEINEN. DeeerfteOr. lening hadt 11 de Volks/ergaderin ktielding ai6 ALGEMEENE van, gelyk in vroegeren tyde, Vaders des Volks te weezen, zogten Meesters van 'c zelve te worden. De ongelykheid van middelen nam van dag tot dag toe, en met deeze groeiden de zaaden van heillooze verdeeldheid. Men zag alleen ryken en armen. Schoon de rykdommen flegts middelmaatig mogten weezen in eenen kleinen Staat, zonder Koophandel, waren zy egter verbaazend groot, vergeleken zynde met de deerlyke behoefte der zodanigen, die aan alles gebrek leeden. — Deeze ongelukkigen, geene of althans zeer weinige , Landen bezittende, betoonden geen vlyt altoos: zy wisten van niets anders, dan den dood, als zy in het ftrydveld waren, onverfchrokken onder de oogcn te zien; zy leefden van den roof, en de woeker liep tot twaalf ten honderd. Naa fchulden op fchulden gehoopt te hebben, vonden zy zich blootgefteld aan de geweldenaaryen van onbarmhartige fchuldeifchers, die hun in de gevangenis deeden zetten, of tot Slaaven maakten. Het Volk, der verdrukkinge moede, verklaarde, dat het niet ten oorloge zou trekken, wanneer men de fchulden niet uitwischte. Eenigen zelfs dreigden de Stad te zullen verlaaten. Moedeloosheid en verdriet deeden hun deeze taal voeren: Wat raakt ons een Vaderland, waarin ons niets wordt overgelaaten, dan de verpligting om ons Hoed voor 'i zelve te Jlorten ? Zouden wy elders niet even goed kunnen leeven ? Ten minjlen zullen wy ons van de fchuldeisfchers ontjlagen vinden. De Raad, ontrust over deeze en derge- iy-  GESCHIEDENIS. 217 lyke murmureeringen, nam eene zaak van dat aanbelang in ernftig overleg. Valerius, de Broeder van publicola, ftelde het kwytfchelden der fchulden voor als een ftuk, door de Menschlievendheid en voorzichtigheid aangeraaden. De zagtaartigfte en armfte Raadsheeren keurden zynen voorllag goed. MaarAPPius claudius, een ryk Sabyn, nieuwlings te Rome woonagtig, trots, hard en onbuigzaam van aart, beweerde, dat het vernietigen der fchulden de algemeene trouw, den grondflag der Maatfchappy, zou doen waggelen; dat het Volk zelve daar by zou lyden, aangemerkt dan, in tyden van behoefte, aller beurzen zouden geflooten weezen; dat men toegeevenheid kon gebruiken omtrent de Schuldenaars, die door eigen wangedrag hun ongelukkig lot niet verdiend hadden ; doch dat de anderen, fchandvlekken voor Rome zynde, wel mogten heenen trekken, zonderdat men zich des behoefde te beklaagen; dat men voor 't overige, door zagte middelen te gebruiken, opftand zou verwekken, en 'er flegts een of twee voorbeelden van geftrengheid noodig waren om de muitelingen te beteugelen. Deeze fchoonfchynende redenkavelingen ftrookten niet met den toenmaaligen toeftand des Volks; het kwaad was te algemeen. JVlen liep den ondergang in den mond, met de zodanigen, die de kragt des Staats uitmaakten, tot vertwyfeldheid te brengen. In dus een hachlyk tydsgewricht kon de Raad het niet laaten aankomen op een twyO 5 fel- DE ROMEINEN. der fchulden voorgefteld. Appi- usCLAUDIUS verzet °cr zich tegen. Het Volk weigert de Wapens op te vatten.  DE • ROMEINEN. Het wordt beJroogen door den voorflag van hetDïSatorfchap. liet Jaar van Rome 255. Aanftelling van eenen Dictator. 218 ALGEMEENE felagtigen kans. Dezelve ftelde de beflisfing van dit ftuk uit tot den tyd als de Oorlog zou geëindigd weezen; het genoeg oordeelende, alle de fchulden in dien tusfchentyd op te fchorten. — De Vyand nadert. — De Muitelingen fteeken het hoofd meer op. Behalven de Rykften der Volkelingen, en de zodanigen, die, door eene byzondere verbintenis, aan de Edelen verknogt waren, weigerden zy allen de wapens op te vatten, eer het verzogte was toegeftaan. — Hier op bedagt de gefleepene Staatkunde een middel om het Volk te misleiden. Men ftelde voor, om een einde aan de onlusten te maaken, een' Overheidsperfoon te benoemen, Dictator geheeten , die alle gezag in handen zou hebben, en het Gemeenebest oppermagtig regeeren, in een tydsgcwricht, waarin de gewoon gebruiklyke maatregels kragtloos waren. Niet langer dan zes maanden moest iemand deeze waardigheid bekleeden, ten einde zyne magt in geene dwinglandy mogt veraarten. Het kortzigtige Volk, ligt ten opzichte van het toekomende te bedriegen, keurde, zonder eenig bezwaar in te brengen, deezen voorflag goed. Het ftondt aan een der Burgemeesteren den Ditïator te benoemen: het Volk hadt alleen het regt om die benoeming te bekragtigen. De twee Burgemeesters clelius en lartitjs, verre van na eene zo hooge bediening te ftreeven, betwistten op eene edelmoedige wyze elkander wie hunner zyn' Amptgenoot zou benoemen. Lartius werd in 't einde voor DiÜator uit-  GESCHIEDENIS. 219 uitgeroepen. — Men moet 'er zich over verwonderen, als over een der zondcrlingfte verfchynzelen in de Gefchiedenisfen, dat het Dittatorfchap het regt van leeven en dood, en de volftrektfte magt verleencnde, . dikwyls het behoud van Rome geweest is; dat geen eer- en heerschzugtige daar misbruik van gemaakt hebbe; dat zommigen van dit ampt afftand deeden,. voor de zes maanden ten einde waren, en zo ras zy het oogmerk hunner aanftellinge volbragt hadden. Syll a was de eerfte, die, ten deezen opzichte , overtradt. Zo veel gezags hadden de Wetten op de gemoederen der Romeinen. Lartius maakte een aanvang zyner nieuwe Bedieninge met het aanftellen van een Bevelhebber over de Romeinfche Ruitery, (Magister Equitum ,) wiens Bediening zo lang moest duuren als de zyne: dit is zints altoos in agt genomen. Voorts verfcheen hy in 't openbaar met vier- en twintig Geregtsdienaars, die Bondels, weder met Bylen voorzien, droegen, en toonde dus gereed te weezen tot het ftraffen van misdryf en oproer. Van zyn vonnis kon men zich nergens beroepen; de oproerigen vreesden, en bemerkten de noodzaaklykheid der onderwerpinge. 'Er werd een telling der Burgeren gedaan, en men vondt meer dan honderd en vyftig duizend Mannen , die eenen manbaaren ouderdom bereikt hadden (*). De Ik weet niet of men veilig af kan gaan op deeze DE ROMEINEN. gutheid van niiDiödt. ■ "chap. Lartiüs dempt den Opftand.  DE ROMEINEN. Slag by Regillus,die de grondvesting van het Gemeenebest verzekert. De Latynen geheel te onder gebragt. 220 ALGEMEENE De Dictator ging met de werving en het beltuur des Krygsvolks, naar welgevallen, te werk. De Latynen, die Rome dreigden, verzogten eene wapenfchorsfing; men kwam overéén om die tot één jaar te bepaalen ,en, dit gedaan zynde, lei lartiüs, fchoon de zes maanden nog niet verftreeken waren, zyn DiÜatorfchap neder. Zo ras het Beltand ten einde gelodpen was, vatten de Latynen de wapens weder op. Een tweede Dittator fcheen 'er noodig. Postij: u mi us, met deeze waardigheid bekleed, toog tegen den vyand op. Hun Leger beftondt uit meer dan veertig duizend man, het zyne bedroeg flegts vyf-en twintig duizend. Maar zyne Krygsknegten, de Zoons van t a rquinius te beftryden hebbende, gevoelden zich bezield met die drift, welke de haat der Dwinglandye in de gemoederen doet blaaken. De bloedige Veldflag by Regülus bcfliste het lot van het Gemeenebest. Tit u s en sextus, de Zoons van den Dwingeland, fneuvelden in dien lfryd. Nauwlyks tien duizend Latynen ontkwamen de flag- ze Tellingen, zo als ze ons door de Gefchiedfchryvers worden opgegeeven. De achtfte Telling, in den Jaare CCLXX1X van Rome, beliep flegts honderd en "drie duizend weerbaare Burgers: de negende, in het Jaar CCLXXXVJII van Rome, bepaalt'het getal op honderd vier-en twintig duizend, twee honderd en veertien. De Oorlogen, Volksziekten, en dergelyke oorzaaken, kunnen, in een verloop van weinig jaaren , het getal zeer fterjc doen verminderen. Maar hoe is het, in zo korten tyd, zo verbaazend vergroot ?  GESCHIEDENIS. 221 flagiing. Dit Volk, geen ander open ziende dan eene volkomene onderwerping,zondt Gezanten, om den Vrede van de Romeinen te verzoeken , en zich aan hun over te geeven. Tarquinius ftierf te Cuma, in Campanie, door jaaren en ongelukken afgefloofd. De vryheid van Rome was de vrugt zyner Dwinglandye, en hy ondervondt, dat de heerschzugt, zelf de gelukkigfte, iemand ten val kan brengen. Een ftuk, waarop de heerschzugtigen, in weerwil der ondervindinge*van alle Eeuwen, niet geneegen zyn te letten. De Raadsheerlyken hadden, ten opzichte van het Volk, eenige infchiklykheid en toegeefiykheid gebruikt, zo lang zy voor het weder inroepen van tarquinius vreesden. Ontheeven van deezen kommer, verdubbelden zy hunne geweldenaaryen. Strenger dan ooit voorheen zette men de haatelyke Wet door, die den Schuldeifcher toeftondt de onmagtige Schuldenaars in de boeijen te werpen , of tot Slaaven te verkoopen. Welhaast was de geheele Stad vervuld met afperfingen aan den eenen en gemor aan den anderen kant. — Een Grysaart, uit de gevangenis gebrooken, vertoonde zich in 't openbaar, mager, ongedaan, hol van 00gen, met verwilderde hairen ; hy laat de oude littekens der wonden, in den Oorlog bekomen, en de nog roode ftreepen van de geesfelflagen, hem door den onmedoogenden Schuldeisfcher toegebragt, aan allen zien; hy doet een vertoog der rampen, die hem door de ROMEINEN. Dood van TARQUINIUS. De Raadsheerlykenbeginnen op nieuw hunne verdrukkingen. Oproer te Rome.  DE 80ME1NEN. I Wys gedrag van denBur- gemeester SERVILIUS. De Raad weigert hem de zegepraal ; hy neemt die zelve. 122 ALGEMEENE door ongelukkige toevallen, en de gierigheid ean een' ander, troffen. De Raad vergadert. Appius claudius ftemt, gelyk hy voorheen gedaan hadt, niets in te willigen ïn te ftraffen. Zodanig eene raadgeeving was te min volroerbaar: dewyl de Volscen, het gemaakte Vr eêverbond gefchonden hebbende, de Roneinen den Oorlog verklaarden. De maare, dat de Volscen met een magtig Leger in aantocht waren, verfpreidt zich binnen Rome. Het gemeene Volk bedekte de vreugde niet, tvelke het daar over gevoelde; doch verklaarde openlyk: Is het ons niet het zelfde, of ons de ketens opgelegd worden door de Vyanden, of door onze eigen Lands genoot en ? Laaten de Raadsheerlykcn ten ftryde trekken en hun leeven waagen; naardemaal zy alleen de vrugten van onze overwinningen raapen. — Maar de inneemende vriendlykheid van den Burgemeester servilius, zyne beloften, dat men het Volk genoegen zou geeven, het toeftaan van het opfchorten der fchuldvorderingen , en de liefde des Vaderlands, door de hoope weder opgewakkerd, bragt die koene Burgers tot bedaaren. De Schuldenaars laaten zich, om ftryd, op de Krygsrolle aantekenen. — Servilius trekt met deeze hem gezinde Manfchap ten velde, verflaat de Volscen, en verdeelt den geheelen buit onder de Soldaaten. Appius, zyn Amptgenoot, verweet hem eene te verregaande Volksgezindheid, cn haalde den Raad over om dien overwinnenden Burgemeester de eere der zegepraal te weigeren. Servilius, ge-  GESCHIEDENIS. 223 geftoord over deezen hoon, verzamelt het Volk in het Veld van mars, klaagt over de onregtvaardige handelwyze des Raads, befluit zich zeiven een zegepraal toe te fchikken, en trekt met alle eere na het Capitool, gevolgd van het Leger, onder de toejuiching des ganfehen Volks. Het is, met rede, te bevreemden, dat de Raad, wiens wysheid zo hoog geroemd wordt , beftendig de flxengfte zyde bleef houden; als of de jammerlyke ftaat van een groot aantal des Gemeenen Volks geen fpoedig hulpmiddel vereischte; als of het mogelyk ware een Oorlogzugtig Gemeen, zonder 't welk men zich niet kon verdeedigen, altoos te verdrukken. De Adelregeering is de hardfte van alle. De Raadsheeren wilden die invoeren; en hun gedrag was genoegzaam om dezelve te doen verfoeijen. — Vrugtloos verzogt het Volk de volbrenging der beloften, door servilius gedaan. De onverbiddelyke appius liet zich door de klagten der ongelukkigen niet beweegen. Zy rotten zamen, maaken zich meester van 't geftoelte, mishandelen de Raadsheeren, en weigeren volftrekt ten Oorlog te trekken tegen de Sabynen, die, onder begunftiging deezer burgerlyke onéénigheden, tegen de Romeinen opftonden. Appius bleef, in den Raad, beftendig beweeren, dat de ongebondenheid door fchrik moest bedwongen worden, dat beroeping van het vonnis der Burgemeesteren toe te ftaan, de bron was der oproeren; dat 'er, om dit kwaad te fluiten, een Dic- DE ROMEINEN. De onbuig- zaame geftrengheiddes Raads van oproer gevolgd. De DiBator VALERIUS poogt te vergeefsch den Raad van befluit te doen veranderen.  DE- j KOMEI- , KEN. C i l t i < ] 1 De Soldaaten , huns ondanks, door den Eed vvederhouden. 24 ALGEMEENE litïator moest benoemd worden, wienS -olftrekte magt den geest der muiterye lempte. Zyn raadflag werd toegeftemd en evolgd. Valerius kreeg de waardigleid van Dittator. Gelukkig was deeze en verftandig en gemaatigd Man. Zyie beloften haalden de Volkelingen over, >m zich, voor de verdeediging des algemeelen Welzyns, in de bresfe te Hellen. De Sabynen verflaagen hebbende, eischte hy het :e niet doen der Schulden. Hy vondt de onge Raadsheeren hardnekkig in het weige•en van dien eisch. Men befchuldigde hem selfs, op het onbefchoftfte, als een verraader van de belangen des Lichaams, tot het welke hy behoorde, om daar door de heffe des Volks te begunftigen. Hy vertrekt, gansch en al met verontwaardiging vervuld; hy roept het Volk zamen, en naa 't zelve rekenfchap gegeeven te hebben van de ongezindheid des Raads, liet hy de waardigheid van Diiïator vaaren. Hoe meer erkentenis en hoogagting men hem bewees, hoe meer men zich ook toegaf in 't betoonen van geftoordheid op de Raadsheerlyken. Het oproer ftondt op het punt van uit te barften. De Burgemeesters, die elk hun Leger nog op de been hadden, gaven den Soldaaten last hun te volgen, onder voorwendzel van eenen nieuwen Oorlog. Zy vertrouwden, op de verbindende kragt der afgelegde Eedzweering, welker onfchendbaar houden by de Romeinen eene heilige Godsdienstpligt gerekend werd. Alle Soldaaten betuigden, by hunne aanneeming  GESCHIEDENIS, aas ffiing, met dieren eede, aan de Veldheeren te zullen gehoorzaamen: en deeze eed verpligtte hun ten Krygsdienst, tot den tyd dat zy werden afgedankt. Zy moesten, gevolgJyk, uit Rome trekken. De heethoofdigften onder de muitelingen waren van oogmerk de Burgemeesters van kant te maaken, om zich dus van den gezwooren eed te ontflaan: hoe zeer kunnen de driften het Geweeten verblinden! Men hieldt hun voor, dat eene heilige verbintenis door geene misdaad kon verbrooken worden. — Niettemin j verzonnen zy eene andere beuzelagtige uit- \ vlugt, om de Wet kragtloos te maaken: te < weeten, fteelswyzc de Krygstekens en Veld- ; banieren weg te neemen , en 'er mede door . te gaan. De Soldaaten deeden ook een Eed van deeze nooit te zullen verlaaten. Zy oordeelden, hun Eed te houden, als zy, de Burgemeesters verraadende, deVeldftandaarden volgden. Zy koozen Bevelhebbers, en legerden zich op den Heiligen Berg, aan de overzyde van de Rivier Anio , nu Teverone, drie mylen van Rome. Deeze onvoorziene weglooping leeraarde den Raad hoe verkeerd deeze gehandeld hadt, door zyne flxengheid en onregtvaardigheid. Het Volk liep by hoopen na buiten, en begaf zich na den Heiligen Berg. De Wagten, by de Poorten gelteld, konden dit niet beletten. De afgevaardigden, aan de misnoegden gezonden, bragten, by hunne wederkomst, ditbefcheid; dat het, naa de fchennis van zo veele beloften, niet langer mogelyk was den Raad te vertrouwen; dat de II. deel. P Raads- DE ROMEINEN. ',y maaken en Eed :ragtloos , nbegeeven ;ich na den lei!igen Weglooping les Volks.  DE ROMEINEN. Wonderlyke geregeldheid derMisnoegden. 226 ALGEMEENE Raadsheerlyken, als Heeren in Rome willende gebieden, daar Meesters konden blyven; doch dat de arme Burgers vry wilden weezen , en dat de plaats, waar zy hunne vryheid mogten genieten, hun ten Vaderland zou ftrekken. — De geregeldheid en krygstugt, welke in hunne Legerplaats heerschte, verdient onze verwondering. Geen oproer, geen geweldenaaryen. Zy kwamen van den Berg af om Leevensmiddelen te zoeken, hielden zich met het volftrekt noodzaaklyke te vreden, en keerden gerust na hunne post weder. Nooit heeft een Leger onder de Burgemeesters met meer regts den naam van een geregeld Leger mogen draagen. Te vergeefsch zal men elders een voorbeeld zoeken van een Volk, gewapend, en wanhoopig aan 't muiten geflaagen, en te midden van dat alles uitfteekend in bedaarde geregeldheid. Maar die gemaatigdheid zelve was ontrustende voor den Raad; zy ftrekte ten blyke van een welberaaden toeleg, en hoe een vreeslyke magt gereed ftondt de Stad op 't lyf te vallen. De ontfteltenis en verlegenheid was algemeen. Niemand durfde na het Burgemeesterfchap ftaan; men moest twee Raadsheeren overhaalen om het te aanvaarden. Het ftuk der fchulden wierd overwoogen, en men benoemde tien Afgevaardigden om met het Volk te handelen , gevolmagtigd om een einde aan deeze zaak te maaken, op de best mogelyke voorwaarden voor het Gemeenebest. Appius en de jonge Raadsheeren kantten zich vergeefsch daar tegen. Hun-  GESCHIEDENIS. 227 Hunne geweldige raadflaagen hadden te flegte gevolgen gehad, om nogmaal de gevoelens van Menschlievenheid te verdooven. De zaaken vonden zich in dien toeftand, dat het, zonder veel aan 't Volk in te willigen, onmogelyk was den Vrede en de goede orde te herftellen. Zo fleept misbruikt gezag Staatsomwentelingen mede. P 2 DER' DE ROMEINEN.  228 ALGEMEENE DERDE T T D P E R K. DE GEMEENS MANNEN DES VOLKS. het VOLK verkrygt het gezag. Van den Jaare CCLX tot den Jaare CCCII, naa Rome. EERSTE HOOFDSTUK. Van de Aanftelling der Gemeensinannen des Volks, tot de Ballingschap van coriolanus. DE ROMEINEN. Het jaar van Rome 2.60. DeAfgevaardigden des Raads door 't Volk wel ontvangen. Aan het hoofd des Gezantfchaps, door den Raad tot de Misnoegden afgevaardigd , bevonden zich drie Mannen , het vertrouwen des Volks waardig. Lartius en valerius, die beiden de waardigheid van Dictator bekleed hadden, en menenius agrippa, een geagt oud Burgemeester, den geever van den voorzichtigen Raad, welken men, in dit hachlyk tydsgewricht, volgde. Het Volk beminde, niet tegenftaande dit gereezen en hoogloopend misnoegen , hun Vaderland. Het zou die Afgevaardigden  GESCHIEDENIS. 229 den met blydfchap ontvangen, en zich zeer handelbaar aangefteld hebben, indien niet twee hoofden des Oproers het vuur des tweefpalts geftookt hadden. — Menenius bediende zich, gelyk men verhaalt, met voordeel van eene gelykenisfe, ontleend van de Maag en de overige Leden des Lichaams. Die Leden des Lichaams, tegen de Maag oproerig, welke zy befchuldigden als alleen voordeel trekkende van hunnen arbeid, zonder iets voor dezelve te doen, werden, door eene droeve ondervinding, uit den dut geholpen; zy weigerden aan de Maag hunne dienften, en vervielen in eene doodlyke kwyning. Dit was het zinnebeeld van het Volk, al te zeer tegen den Raad vooringenomen en verbitterd. Bedaarde geesten, voor opmerking vatbaar, konden de regtmaatigheid zien van deeze verdeedigende gelykenis; maar de menigte hadt noodig, door andere beweegredenen overgehaald te worden. Menenius maakte, buiten twyfel, meer indruks op de gemoederen, met te verkiaaren, dat de Raad de fchulden zou te niet doen. Het Volk verlangde niets meer. Een deiHoofden, junius geheeten, die den bynaam van brutus aannam, als een andere herfteller van 's Volks Vryheid, bediende zich van deeze gelegenheid om hevig uit te vaaren tegen de trouwloosheid, door den Raad tot nog betoond. Hy ftelde, in een breed vertoog, voor, hoe men, vervolgens, daar tegen hadt te voorzien. Hy verzogt, dat 'er Volks-Overheden mogten weezen, P 3 al- DB ROMEINEN. Vertoog van MENENlU-i. Junius brutus beweegt liet Volk om Volks-Over. heden te eifdien.  DE KOM EIKEN. Aanftel'ing der Gemeensirannen. Hunne Perfoonen waren heilig. Hunne magt ging van geen waardigheids tekenen verge- 230 ALGEMEENE alleen belast met de zorge om voor de belangen des Volks te vvaaken. Een eisch, in den grond regtmaatig: naardemaal het voorgaande gedrag des Raads reden gaf om voor de wreedfte onregtvaardigheden te vreezen. Deeze vóorflag bragt de Afgevaardigden in verlegenheid. Zy oordeelden het noodig, hiervan den Raad berjgt te geeven; en vertrokken , het Volk hoope van toeftemming verleend hebbende. Te Rome vonden zy zich in de droeve noodzaaklykheid, om, of de rampzaalige gevolgen van eenen Burger Oorlog te fmaaken, of de begeerte des Volks te voldoen. Appius mogt vry met alle hevigheid uitvaaren, Goden en Menfchen tot getuigen aanroepen, wegens de onheilen, welke hy voorzag als men dit inwilligde. Bedaarde verflanden zouden die hebben kunnen voorkomen; doch zyne flrengheid en hoogmoed hadden allen anderen weg ter verzoening opgedolven. De Raad ftondt het verkiezen van Gemeensmannendes Volks, (Tribunen,) toe. Met deezen naam werden die nieuwe Overheden, uit het Lichaam des Volks, te hunner befcherminge , gekoozen , beftempeld. Eene Wet verklaarde hunne Perfoonen heilig; en dat, die hun floeg, zou vervloekt, en zyne goederen ten dienfte van ceres verbeurd weezen; als mede dat de Moordenaar eens Gemeensmans van elk, ongeftraft, mogt gedood worden. Deeze Gemeensmannen droegen geen teken van eenige waardigheid. Gezeeten aan de deur des Raads, mogten zy niet binnen tree.  GESCHIEDENIS. 231, treeden, dan op bevel der Burgemeesteren. Hunne magt was bepaald binnen de muuren van Rome, of lïrekte zich ten verften tot één myl rondsom de Stad uit, en 't was hun niet geoorlofd éénen dag uit de Stad te blyven. Een hunner kon zich tegen het befluit des Raads aankanten, dit was genoeg om het te vernietigen: hun enkel woord Veto, of, ik verbied het, ftremde alles. — Wy zullen zien hoe hun gezag van tyd tot tyd toenam, en vreeslyk wierd, gelyk datder Ephoren, te Sparta. Misbruikten zy het dikwyls , (en dit was wel te voorzien,) zy bewaarden egter het Volk voor verdrukking. In den beginne waren 'er vyf, en vervolgens tien. Hunne bediening was voor één jaar. — Een der eerfte flappen van de Gemeensmannen, ter vergrootinge hunner magt, was den Raad te verzoeken om twee byflanders in de volvoeringe van hun ampt. Deeze nieuwe eisch werd hun ook ingewilligd ; zy kreegen, door het opzicht te hebben over de Gebouwen, den naam van JEdiles (*), of Bouwmeesters. De aanftelling der Gemeensmannen, en de kwytfchelding der fchulden, hadt het Volk weder tot zyn' pligt gebragt. De Burgemeester c o m 1 n 1 u s verlloeg de Volscen , en bemagtigde hunne Hoofdflad Corioli. Deeze overwinning en bemagtiging hadt hy voornaamlyk dank te weeten aan de dapperheid van (*) Hun eigenlyke benaaming was Mdiles plebeji, Bouwmeesters der Volkelingen, ter onderfcheidinge van de Mdiles Curules, of Raadsheerlyke Bouwmeesters. P 4 DE ROMEINEN. Bouwmeesters , hun toegevoegd. Bemagtiging van Coriuli.  DE ROMEINEN. Cajus marcius corio- lanus. HetVolkwil tle Begraafnis - onkosten van menenius a- orippa be • taaien. 232 ALGEMEENE van cajus marcius, een jong RaacTsheer, die alle de hoedanigheden van een Held bezat; doch de gemaatigdheid eens wyzen Mans derfde. De Burgemeester hem met een Gouden Kroon befchonken hebbende, wilde 'er fchatten by voegen, en wees hem een tiende gedeelte van den buit toe. Marcius weigert zulks; veel dierbaarder was hem den naam van coriolanus, naar de bemagtigde Stad Corioli, hem gegeeven door de Kiygsknegten, by welken hy zeer hoog geagt was. Niettegenftaande de veelvuldige voorbeelden van inhaalige gierigheid, door een groot aantal der Raadsheerlyken gegeeven, Itrekte nogthans de verfmaading der rykdommen langen tyd ten kenmerk van de Helden des Gemeenebests. Deeze edele deugd, welke, ten dien zelfden dage, aristides boven alle groote Mannen van Athene verhief, hadt zo zeer het hart van menenius agrippa ingenomen, dat hy, geftorvcn zynde, geen goeds genoeg tot de begraafnis-kosten naliet. Het Volk ftemde overéén, om, hoofd voor hoofd, zekere fomme te betaalen, tot het vervaardigen eener heerlyke Lykftatie; en fchoon de Raad, denkende dat het hun tot geen geringe fchande zou geduid worden , te dulden, dat het Volk de kosten van de begraafnis eens doorlugtigen Raadsheers droeg, eene genoegzaame fomme uit de algemeene fchatkist hier toe fchikte, en den Rentmeesteren in handen ftelde, weigerde het Volk hun opgebragt Geld te rug te ontvangen; belastende, dat het aan de Kinderen  GESCHIEDENIS. 233 ren van den overleden menenius zou gegeeven worden. Op dit gefchil van edelmoedigheid, tusfchen het Volk en den Raad, volgde een ander van ongelyk erger natuur, veroorzaakt door gebrek aan lecvensmiddelen: deeze wederwaardigheid deedt de verdeeldheden herlecven. Die hongersnood was een gevolg van den uitwykenden optocht der Burgeren naa den Heiligen Berg. Men hadt het zaaijen verwaarloosd. Welke zorge de Raad ook droeg om gebrek voor te komen, het werd geleeden, en verwekte gemor. Een lydend Volk is doorgaans onregtvaardig 5 dewyl het, zonder te letten op de oorzaaken zyner elenden, door 't gevoel der rampen verbitterd wordt tegen de zodanigen, van welke het te vergeefsch verwagt hulpe te ontvangen. Men veronderfteldc boosaartig, dat de Raads. heeren het Koorn ophielden voor hunne Gezinnen, en des overvloed hadden. — De Gemeensmannen, tegen den Raad verbitterd, dewyl deeze, om de Stad van Volk te ontlasten, ondanks de Gemeensmannen, twee Volkplantingen hadt opgerigt, zetten aan dit verdenken kragt by, en ruiden de menigte op. Appius voer in den Raad ftcrk tegen hun uit; dien overhaalende tot het befluit om de Gemeensmannen te doen zwygen en te ftraffen. De Burgemeesters doen het Volk ten dien einde zamenroepen. De Gemeensmannen vallen hun in de rede, en betwisten hun het regt om in de Volksvergaderingen te fpreeken. Deeze twist gaf P 5 den DE ROMEINEN. Volks - opftand, ter oorz.iake van een Hongersnood. DeGemeensmannen hitzen hetVolk op.  DE RÜMEI . NEN DeGemeensmannen tegen de Burgemeestersverbitterd. 234 ALGEMEENE den Gemeensmannen gelegenheid om hun gezag uit te breiden. Junius brutus, toen Bouwmeester, die zelfde Roervink, van wiens ftoutmocdigheid wy reeds eens ftaal gezien hebben; van de Burgemeesters verlof gekreegen hebbende om het woord te voeren, als 't ware om een einde aan het gefchil te maaken, vroeg hun, waarom zy de Gemeensmannen weigerden tot het Volk te fpreeken ? Het is, antwoordde een der Burgemeesteren , om dat wy zelve deeze Volksvergadering belegd hebben , en het ons toekomt in dezelve te fpreeken. Indien de Gemeensmannen ze zamengeroepen hadden, ik zou zelfs niet gekomen weezen om te hooren wat zy zeiden. Dit onvoorzichtig woord had jammerlyke gevolgen. Gy hebt het gewonnen, Volkelingen, riep junius, vol drifts, uit, laaten, 6 Gemeensmannen, de Burgemeesters thans vry redenvoeren. Morgen zal ik u zeggen hoe verre uwe magt zich uitftrekt, en hoe verre de hunne. — Op zyn' raad en aanfpooring begaven zich de Gemeensmannen, vóór het aanbreeken van den volgenden dag, na een der openbaarfte plaatzen van de Stad, gevolgd van bykans het geheele Volk. Een hunner, met naameicilius, hieldt de vergaderde menigte voor oogen, hoe volftrekt noodig het ware, dat de Gemeensmannen, zouden zy anders hun post en pligt waarneemen, de magt hadden om Vergaderingen te beroepen, en in dezelve tot het Volk, over hunne belangen, te fpreeken, zonder vreeze van ftoorenis. Dit voorftel werd met toejuiching gehoord. Men  GESCHIEDENIS. 235 Men keurde eene Wet, welke hy 's nagts met zyne Amptgenooten gemaakt hadt, goed. Deeze Wet hieldt in: Niemand vermeete zich eenen Genieensman in de rede te Jlooren of tegen te fpreeken, terwyl hy voor de Vergadering des Romeinlchen Volks redenvoert. Zo iemand deeze Wet overtreedt, hy zal terftond borge flellen om de boete te betaalen, waartoe hy zal verweezen worden. Indim hy weigert deeze verzekerdheid te geeven, zal hy met den dood en verbeurtverk}aaring zyner goederen geflraft worden. — Door dus eene Wet vermeerderden de Gemeensmannen hun gezag op eene verbaazende wyze; doch zonder dit voorregt zouden zy flegts ter zwakke befcherminge van het Volk gediend hebben. Het misbruik der Adelregeering bragt veranderingen te wege, die noodwendig weder andere misbruiken moesten veroorzaaken. Deeze Wet was een fchroomlyke flag, aan den Raad toegebragt. Dezelve weigert ook in 't eerst die te ftaaven: beweerende, dat ze in eene onwettige Vergadering gemaakt was. Men bragt 'er op in, dat, indien de Raad de Volksvastjlellingen verwierp, het Volk ook de Raadsbefluiten zou verwerpen. De Raad bewilligt eindelyk, 't zy door noodzaake of uit infehiklykheid. Hoe veel meer velds de Gemeensmannen wonnen, hoe meer uitgeftrektheids zy ook gaven aan de regten des Volks, ter uitbreiding van welke zy perfoonlyke belangen hadden, 't Zy deeze Volks-Overheden uit een beginzel van Eerzugt of van Eigenbaat werkten , de ROMEINEN, Volksvastïtclling, ten voordeele van de Gemeensmannen. DeGemeensmannen zoeken de voorregten des Volks uit te breiden.  DE DOMEINEN. Slegte raad van coriolanus tegen eet Volk. 236 ALGEMEENE ten, zy werkten tevens om het gezag des Raads binnen de paaien van een gemengd Staatsbeftuur te houden; waarin de Adelheerfching, gemaatigd door de Volksregeering, de Burgers niet kon onderdrukken. De gelegenheid boodt zich welhaast aan om hun vermogen op nieuw te beproeven. En de uitflag beantwoordde aan hunne begeerte. Men hadt Koorn uit Sicilië ontvangen, een' allerwenschlykften onderftand in de fteeds meer en meer nypende behoefte. Het gemeene Volk leedt, zonder eenig geweld te pleegen, den hongersnood geduldig; zich te vrede houdende met het weinige , 't welk de grond hun ten leevensonderftand opleverde. De hoogmoedige geftrengheid van coriolanus zette hun in woede. Wanneer de Raad bezig was met te overleggen, welk een gebruik men zou maaken van het aangelande Koorn, ftelden eenigen voor , het om niet uit te deelen aan de armen, de Menschlievenheid boezemde dien raad in; anderen wilden, dat het ten duurften zou verkogt worden , om de ftoutheid des Volks te ftraffen en te beteugelen. Coriolanus beweerde, dat, men zich van deeze gunftige omftandigheid moest bedienen, om de Gemeensmannen af te zetten, en het verdrag, op den Heiligen Berg geflooten, te vernietigen. Die Held, om zyne braafheid en belangloosheid zo hoog geroemd, hadt geene kennis aan die zagte deugden, welke de harten inneemen en vermeesteren. Hy geloofde, dat alles voor 't gezag des Raads moest bui-  GESCHIEDENIS. 237 buigen; zyne onvoorzichtigheid diende alleen om het gezag des Raads te verzwakken, en zyn eigen onheil te berokken. Was het dan zo bezwaarlyk te voorzien, dat geweldige maatregels zouden ftrekken om geweldenaaryen te doen beftaan ? De Gemeensmannen, weetende wat 'er gaans was, riepen de Goden, wreekers der meineedigheid, aan. Het verbitterd Volk wilde coriolanus om hals brengen. Deeze Overheden wederhouden het gepeupel, in 't volvoeren van dit opzet; doch dagvaarden coriolanus om voor hunne Regtbank te verfchynen. De trotfche Raadsheer veragtte de dagvaarding. Zy onderftaan het hem te vatten, daar hy uit den Raad komt; doch worden door de jonge Raadsheeren afgeweerd. In 't einde roepen zy eene Vergadering zamen, waarin coriolanus, wel verre van zyn gehouden gedrag te verfchoonen, en de gevoeligheid van 's Volks reeds gaande geworden haat te ontzien, op een ftraffen toon, alles, wat hy in den Raad gezegd hadt, herhaalt; en betuigt, niemand voor zyne Regters te erkennen dan de Burgemeesters, en niet in deeze Vergadering der Oproermaakeren te verfchynen , dan om hun de begaane euveldaaden te verwyten, en hunne toomlooze begeerten te beteugelen; ten befluite zwoer hy den Gemeensmannen eenen onverzoenlyken haat; hun de Pest van de openbaare rust noemende. Sicinius, een der Gemeensmannen, veroordeelde hem op ftaande voet, en eigen agtbaarheid, ter doodftraffe, en beval, dat DE ROMEINEN. CORIOI-ANU» braveert het Volk en do Gemeensmannen. Een Ge- meensman dagvaart hem voor het Volk.  DE SOMEIKEN. De Raad ftcmttoedat CORIOLANUS geoordeeld worde. 238 ALGEMEENE dat hy van de Tarpeiifche Rots zou afgeworpen worden; eene ftraffe, den zodanigên aangedaan die vyanden huns Vaderlands waren. Dewyl de Raadsheerlyken zich daar tegen, en voor coriolanus, in de bresfe ftelden : en het Volk, uit eerbied voor de Burgemeesteren, niet aan 't muiten, of de handen aan coriolanus floeg, dagvaarde sicinius hem, om, binnen zeven en twintig dagen, voor het Volk te verfchynen. Het was de gewoonte om geene openbaare zaaken binnen dien tyd af te doen, ten einde de Bewoonders van het Land des kundfchap konden krygen; die Gemeensman voegde 'er nevens, dat, indien de Burgemeesters op de uitdeeling van het Koorn geene behoorelyke fchikking maakten, de Gemeensmannen des wel zorge zouden draagen. Nooit bevondt zich de Raad in hachlyker toeftand. Dezelve zogt te vergeefsch den flag af te wenden. Schoon op hun hoog bevel het Koorn ten zelfden pryze gegeeven werd als voor de gereezene onlusten, konden zy niets winnen op sicinius, noch hem beweegen om de gedaane befchuldiging te laaten vaaren , noch verpligten om aan de Raadsheeren toe te ftaan, eerst over deeze zaak te zitten, gelyk voortyds onder de Koningen gebruiklyk was. De andere Gemeensmannen , min geweldig of bekwaamer, vreesden, zich gehaat te zullen maaken door eene onbuigzaame ftyfzinnigheid, ftemden toe den Raad, ter beoordeeling, over te laaten, of de zaak voor het Volk moest gebragt  GESCHIEDENIS. 239 bragt worden. — De Raad komt te zamen, overlegt en twist heftig. Appius riep, volgens zyne gewoonte, dat alles verlooren was, wanneer men de Oproerigen niet bedwong. Valerius fielt hem, daarentegen , voor oogen" de gevaaren en onheilen eens Burger Oorlogs, en beweert, dat men het Volk, een blyk van meewaarigheid fchenkende, ter gunfle voorden befchuldigden zou beweegen. Het meerendeel hieldt zich aan den laatstgemelden raad en flemde daarin toe. Coriolanus vroeg de Gemeensmannen, van welk eene misdaad zy hem befchuldigden ? — Van na Dwinglandy gefiaan te hebben, was het antwoord. Heb ik geen andere befchnldiging te wederleggen, fprak de Held, dan zal ik voor het Volk verfchynen. De Gemeensmannen, beflooten hebbende zich te wreeken, befchikten alle hunne zaaken op de voordeeligfle wyze. Zy voorzagen ligtlyk, dat, indien het Volk, by Centurien, vergaderde, overéénkomflig met de gewoonte, die, zints den tyd van servius tullius, fland gehouden hadt, de Raad de meerderheid van ftemmen zou hebben; zy vorderden de zamenroeping by Tribus, of groote Wyken, voorgeevende, dat elk Burger even veel zeggens en ftems moest hebben, in een zaak, die de regten des Volks betrof. — Dit aangelegen ftuk kreegen zy ook naar hun' zin, en, van dit tydftip af, werd de Regeeringsvorm, ten voordeele van de Volkelingen, veranderd. Zodanig is de on- DE ROMEINEN-, DeGemeetrnannen bewerken dat le Volksvergaderingby Wyken 'ehouden ivordt.  DE ROMEINEN. Het Jaar van Rome 262. Coriolanus wordt gebannen. TWEE- 240 ALGEMEENE onbeftendigheid van eene onvolmaakte en onrustige Staatsgefteltenis! Wanneer, op den dag, ter Regtspleeginge vastgefteld, de Wyken vergaderd waren , deedt de Burgemeester minucius een' aanfpraak, om het Volk, ter begunftiging van dien edelen Burger, te beweegen, die zich voor 's Volks Regtbank ftelde; hy haalt de Geboorte, de Krygstochten, de dienften van coriolanus op, en verzoekt, uit naam van den ganfchen Raad, dat hy niet als een misdaadige mogt behandeld worden. De Gemeensman sicinius zet niettemin de befchuldiging voort. De poogingen, door coriolanus aangewend om de Gemeensmannen af te fchaffen, het verlaagen van den prys des Koorns te beletten, waren, zyns oordeels, onbetwistbaare blyken dat hy na de Dwinglandy ftondt. Coriolanus wederfpreekt zulk een aantyging, door zyne lidtekens en wonden te vertoonen, en de Burgers, door hem in verfcheide Veldflagen behouden, te noemen. Maar decius,een andere Gemeensman, verwyt hem het uitdeden van zekeren buit aan de Soldaaten, waar over het hem, zo hy beweerde, volgens de Wetten, niet vry ftondt eenige beichikking te maaken, fchoon men daar van veele voorbeelden hadt. De befchuldigde antwoordde flauw op dit onverwagt ingebragt bezwaar. Hy werd tot een altoosduurende Ballingfchap verweezen. Van de negen-en twintig Wyken waren 'er maar negen voor hem.  geschiedenis. 241 DE — RQMBtMSN. Tweede hoofdstuk. Van de Ballingschap van coriolanus, tot op de Aanftelling der Tienmannen. Naa de veroordeeling van coriolanus zegenpraalde het Volk, als eene volkomene overwinning op de Raadsheerlyken behaald hebbende. Het hadt veel eer reden gehadt, zich zyne ondankbaarheid te verwyten, omtrent een eerwaardig Burger, aan welken zy de treffelykfte dicnftcn verfchuldigd waren, en wiens misdaad, als men zich aan de woorden der befchuldiginge houdt, louter ingebeeld en volftrekt onbeweezen was. Wel dra ondervonden zy van hoe veel aanbelangs het is omzichtig te werk te gaan met Menfchen, die, uit hoofde van hun charaéèer, zo zeer in ftaat zyn om te befchadigen, als om dienst te doen. Coriolanus, wel verre van den aangedaanen hoon te vergeeten, was alleen op wraake bedagt. Zich na Antium, by de Volscen, begceven hebbende, haalt hy hun over om de wapens tegen zyn Vaderland op tc vatten. Hy wordt tot Veldheer gekoozen, treedt met zyne Krygsmagt op den Romeinfchen Bodem, en veripreidt allerwegen ichrik en vreeze. Hier op zien wy, hoe het Volk en de Raad, ten zynen opzichte, van gedrag II. deel. () ver- Hot Jaar van Rome 262. Coriolanus wreekt zich, door zich by de Volscen te voegen, en de Romeinen te bellryde». Gezant- 1'chappen aan hem af-  de romeinen. gevaardigd; doch vrugtloos. Hy laat zich door zyne Moeder belVeegen. Zjn dood. (*) Ter gedagtenisfe van den dienst, door vetur ia aan 't Gemeenebest beweezen,bouwde de Raad een Tempel voor de Fortuin der Vrouwen, op de eigen plaats daarvETURiA bet hart haars Zoons vermurwd hadt. In deezen Tempel mogten de Vrouwen alleen komen. 242 ALGEMEENE verandert. Het Volk, altoos door den uitflag der zaake beftuurd, vorderde zyne herroeping; de Raad kantte zich daar tegen ; coriolanus voor een geflaagen vyand van het Gemeenebest aanziende. Zy vaardigden een Gezantfchap af tot coriolanus, die 't zelve met fmaad bejegende. De Priesters en Wichelaars kwamen, vervolgens, in hunne ftaatlyke gewaaden; coriolanus, by den eerbied, dien hy aan de Goden fchuldig was, bezweerende om aan zyn Vaderland den Vrede te fchenken; doch hunne bezending liep even vrugtloos af als de voorgaande. —< De edele veturia ging, eindlyk, aan 't hoofd der aanzienlykfte Vrouwen van Rome, na 's Vyands Legerplaats, om, waar 't mogelyk, haaren Zoon tot het nederleggen der wapenen te beweegen. De gevoelens der Natuure vermeesterden zyne aangefchonne vvraake: overgehaald door 's Moeders traanen en fmeekingen, riep by uit: Rome is behouden; doch uw Zoon verlooren! Coriolanus bewerkte den Vrede (*). Volgens eenige, werd hy vermoord door de Volscen; volgens anderen, ftierf hy, in eenen hoogen ouderdom, aan eene kwynende ziekte; zich het gemis zyns Vaderlands bcklaagende. The-  GESCHIEDENIS. 243 Themistocles, zyn Tydgenoot, onderging een dergelyk iot; naa Athene door zyne Staatkunde en Heldenmoed behouden te hebben. Deeze twee beroemde Mannen met elkander vergelykende, valt het gemaklyk de uitfleekenheid van Griekenland, toen in Afie zegenpraalende, te bezeffen, boven een eerst opkomend Gemeenebest, 't welk alleen de kleine rondsom gelegene Volken van Italië tot Vyanden hadt. Maar Rome, fteeds gewapend tegen de nabuuren, leerde, door deeze kleine Oorlogen, eerlang de magtigite Volken te onder brengen. Ondertusfchen Haken de onlusten op nieuw het hoofd op, ter gelegenheid van eene Wet, omtrent de verdeeling der Landeryen, voorgeltcld door den Burgemeester cassius. Heerschzugt alleen, zegt men, boezemde hem die Wet in, als een middel, om de Oppermagt in handen te krygen. Hy wilde, dat een gedeelte der veroverde Landen , en die de Raadsheerlyken , zints langen tyd, aan zich gehouden hadden, niet alleen onder de Romeinen, maar ook onder de Bondgenooten, zouden verdeeld worden. Het toewyzen van een gedeelte aan de Bondgenooten mishaagde het Volk, 't welk al het voordeel, uit de verdecling te wagten, zich wilde tocëigenen. De Raad ftemdc hierin met het Volk overéén, dat dc Vreemdelingen daarin geen deel zouden hebben, dan voor zo verre zy in het bemagtigen geholpen hadden; cn ftelde, door een Raadsbeflüit, vast, tien Raadsheeren te benoemen, tot het volvoeren van die Wet. Men zogt Q*a al- ROMEINEN. Hoe zeer de Grieken, ten dien tyde,de Romeinen overtroffen. Het Jaar van Rome 26?. Wet over de Landeryen, fan denBurleineestet:assius»  244 ALGE MEEN E- DE ..ROMEINEN. • Cassius met den dood gegraft. Het Volk misnoegd. De Raad houdt het Volk met den Oorlog bezig. HetGeHacht van fauius ftrydt, en fucuvelt. alleen tyd te winnen, om het ontwerp van cassius te verydelen. — Zo ras deeze Burgemeester zyn tyd uitgediend, en zyne waardigheid nedergelegd hadt, werd hy, door twee Rentmeesters, by het Volk befchuldigd van na de Opperheerfchappy en dwinglandfche magt geiiaan te hebben. Dionysius van Halicarnasfus verhaalt, dat men hem des overtuigde, en met den dood ftrafte. Naar het berigt van andere Schryveren, was zyn eigen Vader, in den Raad, zyn aanklaager, en deedt hem in zyn huis ombrengen. Zeker gaat het dat de Raadsheeren dikwerf toevlugt namen tot de befchuldiging van Dwinglandy tegen de zodanigen, die zy gaarne van kant geholpen za- Naardemaal het befluit des Raaas niets anders was dan eene kunftenaary, om het Volk te bedriegen, drong men vrugtloos aan op de volvoering. Alles kondigde een' vast naderenden opftand aan. De Burgemeesters bedienden zich voornaamlyk, om dien af te wenden, van de Staatslist, om, by aanhoudenheid, nieuwe oorlogen te verwekken, en den onrustigen geest des woeligen Gemeens bezigheid te verlchaffen. Het Volk weigerde zich ten krygsdienst te laaten opfchryven; doch werd daar toe gedrongen, dewyl men hun met eenen Dictator dreigde, den ftrengen appius naamlyk. De Equiè'rs, de Volscen, de Vejers, en de Hetruriïrs, kreegen, in verfcheide gevcgten, de nederlaage. — Men zegt, dat in een deezer Oorlogen, het Geflacht van fabius alleen,ten ge-  GESCHIEDENIS. 245getale van drie honderd en zes, het langen tyd uithieldt tegen den vyand, tot dat zy eindelyk verrast, en door het groot getal overmand, tot één toe, fneuvelden. Doch hun Gedacht ftierf niet uit. De verliezen der Romeinen, altoos, door gelukkige flagen, weder geboet, waren niets, in vergelyking der rampen, door de Burgerlyke tweedragt veroorzaakt. Nauwlyks hadden de Romeinen de wapens nedergelegd, of de gefchillcn ontftonden op nieuw in de Stad, bovenal over de verdeeling der Landeryen. Ook reezen 'er hevige onlusten, wegens de verkiezing der Overheden. De Volkclingen wilden eenen Burgemeester van hunnen Aanhang hebben, en benoemden dien: de Raadsheerlyken koozen eenen anderen. — De fchielyke dood van eenen Gemeensman zyne Amptgenooten verflaagen gemaakt hebbende, door het denkbeeld, als of de Goden zich tegen hunne ontwerpen verklaarden, werd de Raad veel ftoutmoediger en veel geflrenger. De Burgemeesters deeden de zodanigen, die zich niet ten krygsdienst wilden doen opfchryven, met roeden geesfelen. — Volero, een oud Bevelhebber uit de Volkclingen, beriep zich, ter geesfeling verweezen, op het Volk: dit, met hem en zyn lot bewoogen, kwam hem te hulpe, verdreef de Geregtsdienaars, en verbrak de bondelbylen: ook verkoos het, eenigen tyd daar naa, volero tot Gemeensman. Deeze Gemeensman bragt, zonder eenig aanzien van perfoonen te gebruiken, aan 't Q 3 ge- DE rome:» nen. De onlusten houden aan. Strengheid van den Raad. Volero beroep: zich op hetVolk. Het Jaar vaa Rome 281. DeGemecnsr  DE ROMEINEN. man voï.ero wit, dat de verkiezingdei' GemcensmanJien ,enz. by groote Wyken gefchicdde. Geweldige opftanddaar ever gereeXCD< 246 ALGEMEENE gezag der Raadsheerlyken, eenen zwaaren flag toe. Zy hadden zeer veel invloeds in de verkiezing der Gemeensmannen, welke by kleine Wyken, (Curies,) gefchiedde. De Vergaderingen deezer kleine Wyken konden, gelyk°ook die der Centurien, niet gehouden worden, dan met toeftemming, en op last van den Raad, en men ging altoos met Wichelaaryen te raade; gevolglyk konden de Raadsheerlyken, daar zy alleen Wichelaars waren, dit naar hunnen zin fchikken, en die Vergaderingen, aan de Staatkundige bygeloovigheid onderworpen, doen fchciden. Daarentegen hieldt men de Vergaderingen der groote Wyken zonder Wichelaarye, en zonder toeftemming van den Raad. Allen, die op 't Land woonden, min verbonden aan de Raadsheerlyken, dan de Stedelingen,hadden ftemregt in deeze,en in de andere niet. Eindelyk het Volk hadt daar in, door meerderheid des aantals, het meest te zeggen. In dusdanige Vergaderingen wilde volero, dat de Gemeensmannen en de Bouwmeesters zouden verkoozen, en alle de zaaken, die 's Volks belangen betroffen , afgedaan worden. Zulk ecneisch ontmoette veel wederftands, en wel den fterkften van den Burgemeester appius claudius, zoon van dien appius, zo bekend door zyn heftig verdeedigen van de voorregten des Raads. Deeze, nog min bekwaam dan zyn Vader, om zich eenigermaate naar de omftandigheden te fchikken, voer met zo veel bitterheids, en op zo ftraf een toon uit, in eene Vergadering»  GESCHIEDENIS, uf ring, dat hy alle de Volkelingen van zich afkeerig en oproerig maakte, fchoon de inneemende zagtaartigheid van zynen Amptgenoot QuiNCTiushun beleezen hadt. Men kwam van woorden tot Hagen. Was het niet verbooden geweest in de Stad wapens te draagen, zou het een bloedbad geworden zyn. De gemaatigdheid van den Raad voorkwam de verdere heillooze gevolgen. Deeze verklaarde niet alleen, dat, dewyl beide de partyen zich door yver hadden laaten vervoeren, de buitenfpoorigheden, zo van den eenen als van den anderen kant bedreeven, moesten vergeeten worden; maar ook ftemde dezelve den voorflag van volero toe, welke dus de kragt van eene Wet kreeg. De oude dwinglandy der Raadsheeren fleepte alle deeze veranderingen naa zich; een billyk en gemaatigd gedrag hadt, buiten twyfel, het ontftaan daar van belet. Appius, al te doldriftig om zich door de ondervinding te laaten onderwyzen, ontlastte zyne woede op het Leger, 't welk hy tegen de Volscen aanvoerdde: en een Dwingland zynde zyner Soldaaten, maakte hy ze tot vyanden. De Romeinen verzuimden hun' pligt, en lieten zich overwinnen om zich op hunnen Veldheer te wreeken, doorhemde eere der zegenpraal te onthouden. SchrikJyke ftrafoefeningen ftrekten tot blyken zyner verbolgenheid. De Hoplieden werden gegeesfeld en onthoofd, alle de gemeene Soldaaten vertiend,dat is, van eiken tienden Man één gedood. De Burgemeester quincQ 4 tius, DE EOME> . KEN. Het Leger van appius Iaat zich, uit haat tegen hein, overwinnen,  DE .JROMEI-" KEN. Apnus befchuldigddoor de Gemoeiismminen. Zyne onver, zaagdheid. 248 ALGEMEENE tius, daar en tegen, aangebeden door zyne Krygsknegten, die hem den naam van Vader gaven, behaalde de overwinning op de Equiërs. Hoe groot moest het verfehil niet weezen der Krygsverrigtingen van gewillige en ongewillige Legers! Naa het ailoopen van het Burgemeesterfchap van appius en q_üinctius, dee-< den de Gemeensmannen den twist over de Wet,, wegens de verdeeling der Landeryen, een onuitputbaare bron van gefchil, weder herlceven. De Burgemeesters hadden bepaadflaagd hun genoegen en voldoening te geeven; maar de geweldige tegenfpraak van appius baalde den Raad over om het verzoek der Gemeensmannen te verwerpen. Deezen vergramd , wegens die nieuwe weigering, befchufdigen appius, den bewerker daar van, voor het Volk. Hy verfchynt, veeleer met de houding van een Regter, dan met de bedeesdheid eens Aangeklaagden , en beantwoordde de bczwaaren, tegen hem ingebragt, met zo veel klems, dat het Volk hem niet durfde veroordeelen. Doch duidelyk voorziende, dat hy, als een Aagt? offer van den onverzoenJyken haat der Gemeensmannen , by eene volgende Vergadering, zou moeten valien, voorkwam hy de fchande der veroordeelinge door geweldige handen aan zich zeiven te flaan. Zyn Zoon deedt, ondanks het tegenftreeven der Gemeensmannen, des verlof van de Burgemeesteren verkrecgen hebbende, de Lykreden over zyn' Vader, welke het Volk toejuichte: zo veel vermogt de verwondering, die de on-  GESCHIEDENIS. 249 onbezweeke ftandvastigheid des Vaders verwekt hadt. Menfchen van dien ftempel zouden, door zich gemaatigd aan teftellen, het geluk en den roem huns Vaderlands uitgemaakt hebben ; zy hielden het vuur van tvveedragt brandende, dewyl een geweldige en hoogmoedige geestgefteltenis dikwyls hunne Deugden zelfs gevaarlyk maakte. De Raadsheerlyken, en de ryke Volkelingen, bezitters der Landeryen, wilden daar van geen afftand doen; en de Gemeensmannen drongen fteeds aan op de Wet, wegens dcrzelver verdeeling: die ftrydighcid van belangen hieldt de Burgerlyke Onlusten geduurig gaande. Het kwam zo verre, dat het Volk zich der Vergaderinge, tot het aanftellen van nieuwe Burgemeesteren, onttrok, en de Burgemeesters deeze reis, door de Raadsheerlyken en hunne Afhangelingen alleen gekoozen wierden. — Te midden van alle deeze onlusten en verdeeldheden be. hieldt Rome de verbindendftebekoorlykheden voor zyne Burgers: het gaan, om eene Volkplanting op te rigten, was in hun oog een cerlyke ballingfchap : „ Zy wilden liever", om hier de uitdrukking van titus livius te bezigen, „ te Rome om Landeryen vraa„ gen, dan ze elders ontvangen". Deeze liefde des Vaderlands bereidde hun tot het doen van onderneemingen, die hun de heerfchappy der Wereld in handen ftelden. Maar verre van toen wydftrckkende ontwerpen te kunnen vormen, hadden ze zelfs geene Burgerlyke Wetten , gefchikt om het gedrag der Burgeren te regelen, cn hunne Q. 5 be- DS RO METWEN. Vólduurïrig der onlusten. Liefde tot het Vader, land. Het ontbrak Rome aan Wetten.  DE SOMEN Het Jaar van M.9Mt 291. De Wet van TERENTIÜS , cm een Wetboek op te fiellen,en de magt der B'Jrgemeesteren te verminderen. Geweldige twisten hier over gereezen. 250 ALGEMEENE bezittingen te befchermen. De Burgemees; ters beflegtten de gefchillen, of volgens de beginzelen der Natuurlyke Billykheid, of, volgens oude Gebruiken, of volgens eenige Wetten van romulus, en de Opvolgers diens Grondvesters, van welke nauwlyks eenige voctftappen overgebleeven waren in de Heilige Boeken, aan bet Volk onbekend. Deeze bykans willekeurige Regtsgeleerdheid was eene verborgenheid, onder de Raadsheerlyken berustende. Zy ontleenden daar uit, voor een gedeelte, hun gezag; en het Volk hadt het ongeluk, van niet te weeten wat hun ter regelmaat moest ftrekken, en wat hun lot zou beflisfen. De Gemeensman terentiüs, van anderen terentillus genaamd, onderftondt het deeze wanfehiklykheid te herftellen. De pest deedt een groot aantal der Raadsheerlyken omkomen; de twee Burgemeesters waren , om Krygsverrigtingen , uit de Stad: dit tydsgewricht oordeelde hy gunftig aan zyn voorneemen. Hy ftelde voor een Lichaam van Wetten te maaken, 't geen men verpligt zou weezen in het handhaaven des Regts te volgen. Hier by liet hy het niet berusten. Naa bitter geklaagd te hebben over de Burgemeesters, die hy als twee volftrekt regeerende Monarchen affchilderde, verzogthy, dat'er vyf Lieden mogten aangefteld worden, om paaien te zetten aan hunne te verregaande magt. — Dit was de inhoud van de bekende Wet; naar den Opfteller, de Wet van terentiüs,geheeten: eene Wet, zo gefchikt als die over de verde e-  GESCHIEDENIS. 251 deeling der Landeryen, om de Raadsheeren te ontrusten. Dezelve werd tegengefprooken en verdeedigd met eene drift, in dergelyke gevallen doorgaans woedende. Het eenzelvig verhaal van die heftige twisten behoort niet tot het plan onzer Gefchiedenisfe. Zo aan den eenen als aan den anderen kant hadt dikwyls het byzonder belang meer invloeds dan het algemeen welzyn: en de Gemeensmannen betoonden zich veelal de oploopendften. — Quinctius ceso, die eenigzins met coriolanus mogt vergeleeken worden, de Zoon van den grooten c^uinctius cincinnatus, van wien wy terftond breeder zullen moeten fpreeken, ftrekte ten flagtöffer van hunnen haat: dewyl hy zich tegen hunne ondernecmingen verzette. Valsch befchuldigd, vertrok hy uit Rome, zonder het vonnis af te wagten. Tien Burgers hadden zich borgen gefield voor het betaalen van zekere fomme, ingevalle hy ten geftelden geregtsdage niet verfcheen. Zyn Vader betaalde dezelve , en was genoodzaakt zyn wyk te neemen na een arm hutje, aan de ovcrzyde des Tïbers, waar hy,.met eigen handen, een klein brokje Lands bouwde ; het eenige, 't geen hy bezat om van te leeven. Herdonius, een ryk Sabyn, zich van deeze onlusten bedienende, vermeesterde het Capitool. De Burgemeesters gebieden het Volk de wapens aan te gorden tegen den vyand. De Gemeensmannen zoeken hun hier van af te trekken ; verzekerende dat het eene kunftenaary van den Raad was. Het aan- hou- ROMi.r- KEN. Ceso befchuldigddooi de Gcmecnsuijonea. UctCapitool Joor hkrdonius inïenoinen,enweder verost.  ub kom'ei- nen. Cincinnatus tot Burgemeester,en vervolgens torO/c.tato- , benoemd. Liefde tot de armoede en krygstitgt. 252 ALGEMEENE houden en belooven van den Burgemeester valerius beweegt eindelyk het Volk tot gehoorzaamheid. Men beklimt het Capitool, en verlost het uit 's Vyands handen. Valerius. wordt in den aanval gedood, en qüinctius cincinnatus van den Ploeg geroepen, om zyne plaats te vullen. Door kloekmoedigheid met zagtaartigheid te mengen, herftelt hy de goede orde, doet het Regt herleeven, en eenigermaate de Gemeensmannen vergeeten. — Naa zyn Burgemeesterfchap werd minucius, een zyner Opvolgeren, door óeEquiè'rs, die hy beoorlogde, in 't nauw gebragt en volftrekt ingeflooten. Zo ras de tyding hier van te Rome kwam , zette het gevaar des Legers de Romeinen aan, om, in dien jongften nood, eenen Dictator te benoemen. De keuze viel op cincinnatus. Deeze edele Landbouwer verliet wederom zyne Landhoeve , plaatfte zich aan 't hoofd zyner Medeburgeren, verloste minucius, deedt de Equiërs onder het juk, zag zyn Zoon ceso geregtvaardigd, en uit deszelfs ballingfchap t'huis geroepen , lag, op den zestienden dag, zyn DitJatorfchap neder, en begaf zich op nieuw aan het Landbouwen; in die ftille bezigheid meer genoegen vindende, dan in het bekleeden der aanzienlykfte waardigheid. Zy, die deeze verwonderenswaardige voorbeelden zoeken te verdonkeren, door in te brengen , dat de Romeinen toen de verleiding der Rykdommen nog niet kenden, hebben die wel genoeg -het oog gcflaagen op de treeken  GESCHIEDENIS. 253 ken van gierigheid, zo gemeen onder de Raadsheerlyken, zints de grondlegging des Gemeenebests ? Vry willige armoede was alleen het lot van groote Mannen. Indien deeze deugd zeldzaam was, hieldt de gedwongene armoede hun te rugge van bedervende gebreken; en de Krygstugt, gevoegd by Lichaamskragten en moedigheid van aart, moest de Romeinen onverwinnelyk maaken. — Toen cincinnatus, door zyne verleende hulpe, minucius gered hadt, verpligtte hy deeze de Burgemeesterlyke waardigheid af te leggen, om dat by zich door den Vyand hadt laaten omringen; hem te gemoct voerende : Gy behoort de Krygskunde in een langer rang te leeren, eer gy het u weder aanmaatigt, om, als Burgemeester, het Leger te gebieden. Het Leger van minucius trok niets van den buit; de Dictator voegde hun dit woord toe: Lafhartige benden, gy waart bykans een roof der Vyanden geworden ,* het is daarom niet redelyk dat gy eenig deel zoudt hebben aan hunne fchatten. Met eene zo ftrenge Krygstugt, en zo verhevene gevoelens, moesten de Romeinen, die byna altoos in Oorlog waren, noodwendig omkomen, of alle andere Volken doen bukken. . Doch zy leefden in geduurigen twist onder elkander. De Gemeensmannen, fteeds aandringende op hunne gemaakte ontwerpen , wederhielden het Volk van zich ten Krygsdienst te laaten opfchryven, vóór dat zy voldoening hunner eifchen ontvangen hadden. De Raad nam tot cin cinSa tus zyn toevlugt. Hy verliet zyne Landhoeve, om hun te de RO M EI--,. DeGeni eensmannen verhinderen hes werven van Krygsvoft.  BE *OMEIHEN. Cincinnatus ftaat toe dat hun getal verdubbeld worde. De Raad {temt de Wet van terentiüs toe. Aanftelling der Tien. mannen. 554 ALGEMEENE te helpen overleggen, wat best was. Naafdemaal de Landen van het Gemeenebest verwoest waren , zonder dat iemand de wapens opvatte, Was hy van oordeel, dat de Raadsheerlyken alleen, met hunne Afhangelingen, den Vyand tegen zouden trekken. Het Volk, befchaamd door ^dit voorbeeld , ftelde zich handelbaarder aan. De Gemeensmannen ftemden de werving toe : mits hun getal van vyf tot tien vermeerderd wierd. — Cincinnatus oordeelde, als een fchrander Staatkundige, dat zy, naar maate van hun grooter getal, te minder eenftemmig zouden weezen; de Raad gaf gehoor en toeftemming aan zyne redenen. — Ziet hier het getal der Gemeensmannen tot tien gebragt. Eén hunner over te haaien, was het middel om de onderneemingen van anderen te vertraagen. De nieuwe Gemeensmannen fielden, met eedzweering, vast, om't geen de meerderheid in hunnen Raad hadt bepaald, door te dry ven. Deeze eensgezindheid kon niet lang duuren. Eindelyk zag men, naa nieuwe twisten, dat doldriftigheid en geweld de plaats van yver en regtvaardigheid bekleedden: en de Raad, dugtende voor den volflaagen ondergang van 't Gemeenebest, gaf zyne toeftemming tot de Wet van terentiüs. — 'Er werd vastgefleld, dat tien Gemagtigden een zamenftel van Wetten zouden maaken, dat zy, voor één jaar, met de Oppermagt bekleed zouden weezen; dat alle Overheidsampten, zelfs het Gemeensmansfchap, 't welk anderzins fland gehouden hadt, onder ds Die*  GESCHIEDENIS. i& JDittators, geduurende dien tyd, zouden ophouden; dat van de Vonnisfen der Tienmannen geen beroepen zou plaats hebben, en dat zy alleen de magt zouden bezitten om Vrede te maaken of den Oorlog te verkiaaren. — De Gemeensmannen konden het niet bewerken, dat 'er eenigen uit de Volkclingen onder deeze nieuwe Overbeidsperfoonen kwamen. Men benoemde eerst appius claudius, toen Burgemeester, Zoon van den tweeden appius, die zichzelven hadc omgebragt; zyn Amptgenoot t. genuc ius voegde men by hem, met andere Burgemeesterlyke Mannen, en de drie Raadsheeren , die na Athene gezonden geweest waren om van daar de Wetten te haaien. VIER DE ROMEINEN.  «s6 ALGEMEENE VIERDE T T D P E R K. DE TIENMANNEN E N DE WETTEN DER TWAALF TAFELEN. GEDUURIGE VERANDERINGEN IN HET GEMEENEBEST. Van den Jaare CCCII tot den Jaare CCCLXIII, naa Rome. DE ROMEINEN. Het Jaar van Rome 302. De Tienmannen beginnen met wysheid hunne Regeering. EERSTE HOOFDSTUK. Van de Aanftelling der Tienmannen tot de Befchryving. 't y de Tienmannen bezield geweest zyn ff j met Vaderlandlievende gevoelens, hunner gcwigtige Bediening voegende, 't zy ze alleen hun gezag hebben willen vestigen door een agtenswaardig begin, zy beituurden, by den aanvange, het Gemeenebest als regtfchaapen Vaders des Vaderlands. Maar één hunner hadt teffens de Bundelbylen en de andere merktekens van Burgemeesterlyke magt; de andere waren, op dien tyd, van de  GESCHIEDENIS. 257 de rest der Burgeren niet onderfcheiden, dan alleen door een Geregtsdienaar, die hun voorging. Beurtlings hadt ieder de eer van voor te zitten, en dit duurde éénen dag* Ieder, wien 't zyn dag was , begaf zich, in den vroegen morgen, na den Regterfloel op de Markt, waar zy de gefchillen, met de grootfte regtmaatigbeid en goedertieren» heid, beflistten. Appius zelve, die voor* heen den Volke een gruwel geweest was, werd nu hun afgod; en Rome genoot, naa door zo geweldige ftormen gefchokt en geflingerd geweest te zyn, eene zagte kalmte, zints den tyd der Koningen daar onbekend. De Wetgeeving het voornaam oogmerk van dit nieuwe Staatsbeftuur zynde, arbeidden de Tienmannen, met allen yver, aan het vervaardigen van hun zamenftel van Wetten. Een Griek, uit Ephefe gebannen, vertolkte hun de Wetten, door de Gezanten uit Griekenland mede gebragt. By het opftel, 't welk zy daar van maakten, voegden zy een gedeelte der oude Koninglyke Bevelen. Dit werk voltooid zynde, fielden zy het openbaar ten toon, op tien Eikenhouten Tafelen ; de Burgers uitnoodigende om de Wetten te onderzoeken, en hunne bedenkingen daar op voor te draagen ; met één woord, zy fmeekten hun, als 't ware, om hunne eigene Wetgeevers te weezen. De Raad hadt de Wetten door een befluit goedgekeurd. Het Volk onderzoekt luttel wat het verlangt. Verrukt door de geveinsde gemaatigdheid der Tienmannen, bevcs- II. deel. R tig- §8 ROMF.Ia De Wetten der Twaalf Tafelen, door liet Volk goedgekeurd»  DE ROMEINEN. Lof, door cicero daar ?.an gegeeven. 258 ALGEMEENE tigde het zelve de Tien Tafelen in de Volksvergaderinge, by Centurien zamengeroepen. ■— Twee andere Tafels, het volgende jaar voorgefteld, droegen desgelyks 's Volks goedkeuring weg, niet tegenftaande een haatlyk artykel, 't welk den Raadsheerlyken verboodt zich te verbinden aan Volkelingen. Deeze onderfcheiden Wetten flrekten ten altoosduurenden grondflage van het Openbaar en Burgerlyk Regt der Romeinen. C1ceropryst dezelve hemelhoog. Hy fchroomt niet te beweeren, dat alle de beginzels, waarop de Maatfchappy rust, in die Twaalf Tafelen gevonden worden, dat ze alle de Schriften der Wysgeeren overtreffen, zo door het gezag, 't geen ze hebben, als door de voordeelen , daar aan verknogt. Laaten wy hem hooren. „ Want wy leuren uit de kennis „ van het Burgerlyke Regt, dat eerlykheid „ en braafheid boven alles moeten gefield „ worden: dit toont ons, aan den eenen „ kant, hoe waare verdienften beloonin„ gen, waardigheden, en eere wegdraagen; „ hoe, aan den anderen kant, de ondeug„ den, de onregtvaardigheden , met boe„ ten, fchande, gevangenis, geesfelflagen, ballingfchappen, en dood geftraft wor„ den: en deeze lesfen geeft het ons niet „ door langwylige en niets beduidende knib„ bclaaryen; maar op eenen gezagvoeren,, den toon, welke ons leert onze driften „ bedwingen, onze begeerten een teugel in „ den mond leggen, onze goederen te be„ waaren, zonder greetige oogen te flaan „ op, of inhaalige handen uit te fteeken na » de  GESCHIEDENIS 259 ,r, de bezittingen van een' ander" (*). Zodanig behoorden de Wetten te weezen. Doch dit tafereel fchynt, voor 't overige, in veele opzichten, meer opgefmukt, dan naar waarheid gefchilderd. Men moet bekennen, dat de Wetten der Twaalf Tafelen, waar van wy flegts eenige weinige brokken hebben (f), klaar en nauwkeurig waren, en, uit dat oogpunt befchouwd, veel beter dan de Wetten van solon, fchoon min met de Menschlykheid üveréénftemmende. Zy ademden, in ver • 'fcheide gevallen, den geert van dwinglan1'andye, dien de Tienmannen niet lang verborgen. De Vaders behielden eene volftrekte magt over hunne Kinderen , en de Heeren over hunne Slaaven. De Schuldenaars werden aan de geweldenaaryen hunner Schuldeifcheren overgeleverd; zy konden, naa den derden Marktdag, het Lichaam van eenen onvermogenden Schuldenaar in ftukken fcheuren, en het onder zich verdeelen (§). Doodftraffen wa- (*) Cicero, de Orat. Lib. I. (f) De Schryvers der Algemeene Historie geeven, uit j. v. gravina en fr. sylburgius, deeze Wetten der Twaalf Tafelen, in 't Latyri, met eene 'Nederduitfche Vertaalinge, X. Deel. Bladz. 373,6/23. (§) Dit is het algemeen aangenomen denkbeeld; doch kan men gelooven dat eene zo onunenschte Wet plaats gehad hebbe? Eenige Regtsgeleerden, alsBYNkershoek, Dr. taylor van Qcmbridge, en anderen , de Romeinen willende ontheffen van deezen blaam van wreedheid, beweeren, dat de woorden der Wet alleen aanwyzen, dat de Schuldenaar uiï den ftaat van een vry Man in dien van een Slaaf zou R 2 over- DE ROMEINEN. Eenige dee-, zer Wet-, ten waren wreed.  i6o ALGEMEENE de romeinen. Wetten omtrent deDieven. Wegens de Erfopvol- waren 'er vastgefteld tegen de Schryvers van Schimpfchriften; verfcheide andere wreede fchikkingen , die men welhaast moest verzagten , ontdekken ons de geestneiging der Wetgeeveren. Niet alleen ftondt het vry een Dief by nagt, maar ook by dag, te dooden, wanneer hy, vervolgd zynde, zich te weere ftelde. De Wet verpligtte niettemin als dan te fchreeuwen, en de Burgers te roepen. „ Dit is eene omftandigheid", fchryft mo ntesquieu, ,, welke de Wetten, die ie,, mand vryheid geeven om zyn eigen Regter „ te weezen, altoos eifchen; het is het ge,, fchreeuw der onfchuld, welke, ten oo„ genblikke des bedryfs, getuigen en Reg,, ters roept". De gegreepen Dief moest, als het goed by hem gevonden wierd, gegeesfeld, en, wanneer hy jaaren van manbaarheid bereikt hadt, tot flaavernye verweezen worden ; doch hy, die het geftoolene reeds verdonkerd hadt, moest alleen de dubbele waarde betaalen. Waar toe dit onderfcheid ? De Bloedverwanten van 's Moeders zyde wa- overgaan, en werken, ten voordeele van zynen Schuldeifcher, of dat, ingevalle 'er meer Schuldeifchers waren, hy, ten hunnen behoeve, zou ver» kogt worden, en zy het geld, daar van komende, onder elkander verdeelen; deeze zagtere uitlegging is daar op gegrond, dat het woord Caput dikwyls voor iemands Vryheid genomen wordt, en Partes voor het aandeel in iemands dienst. Bynkershoek Obfervationes. Taylor's Comment. ad L. Decemviralem de inope debitore in partes Jecando.  GESCHIEDENIS. 261 waren, als iemand, zonder Uiterlïen Wil, ftierf, geene Erfgenaamen, het moest aan de Vaderlyke zyde gaan: op dat de goederen van het eene Gezin niet in het andere kwamen; doch elk kon, naar welgevallen, over zyne na te laatene goederen befchikkinge maaken , en wien der Burgeren hy wilde tot Erfgenaam ftellen; zelfs met benadeeling zyner Kinderen: een Vader, de magt bezittende om zyne Kinderen te verkoopen, kon, met veel meer regts, hun onterven. — Wyst dit niet uit, dat de Wetten der Twaalf Tafelen, zo hoog geroemd, tot groote misbruiken aanleiding gaven? Rome won ondertusfchen zeer veel by het ontvangen dier Wetten, die ten bepaalden Regel voor de Burgers dienden: en waarfchynlyk floeg het Volk meer het oog op dit voordeel, dan op de ongelegenheden, die bykans onvermydelyk, uit eenige dwinglandfche fchikkingen, moesten ontftaan. Twee dier Wetten bragten veel heils toe, door het verkorten der Pleidooien. Zy hielden in, dat, indien de Pleiters niet overéén kwamen, de Regter, van den opgang der Zonne af, tot den middag, de zaak in overweeging mogt neemen, en vóór den ondergang der Zonne moest by uitfpraak doen. In 't vervolg was men genoodzaakt den tyd wat ruimer te neemen, dewyl de Regtzaaken veelvuldiger, en niet zelden van een ingewikkelder aart wierden; doch de Romeinen hadden gelukkig geen kennis aan alle die omwegen en verwylendc vitteryen der hedendaagfehen, welke niet zelden het R 3 on- DE ROMEINEN. . ging en de Testamenten. Kortheid der Regtsplqegtngen.  DE i ROMEINEN. De Tienmannenwordcn Dwinglanden. D"NTATUS vermoord, op last der Tienman? nen. ,6z ALGEMEENE Dnregt doen zegepraalen, ten bederve vatv beide de partyen ftrekken, en de Pleidooien in geesfels der Maatfchappye veranderen. Hadden de Tienmannen niets anders gedaan, dan het vervaardigen van deeze Wetten der Twaalf Tafelen, dan zou dit een roemryk tydperk voor 't Gemeenebest geweest zyn. Maar hunne magt veraartte in dwinglandy. Appius bragt, door zyne veinzeryen laagkruipende believing, te wege, dut hy ten tweedemaale tot die waardigheid benoemd wierd, welke, volgens dc oorfpronglyke inftelling, maar één jaar moest duuren. Hy kreeg tot Amptgenpoten diehy begeerde. Welhaast ligtte hy met hun het masker af. De Tienmannen werden Tien Tyrannen, onderling aan eikander verbonden , elk vergezeld met twaalf Geregtsdienaars; zy traden de Wetten met voeten ,, en onderdrukten de Burgers; met één woord, zy handelden zo willekeurig, dat verfcheide van de voornaamften hun Vaderland verlieten ; dugtende, op den minften argwaan, gelyk anderen, gebannen te zullen worden. Het jaar verftreeken zynde, bleeven zy in hunne bediening, zonder de toeftemming des Raads of des Volks. Men heeft gezegt, dat de Twaalf Tafelen het Regt der Magtigften hadden vastgefteld. Een Volk als de Romeinen, op de vryheid gezet, en gewoon den dood te bravecren, kon niet lang zulk eene geweldige verdrukking verdraagen. Twee fchreeuwende misdryven der Tienmannen verhaastten hunnen val. Zy hadden Volk geworven tegen de  GESCHIEDENIS. 263 de• Equiërs en de Sabynen, die, den verzwakten ftaat van Rome in opmerking genomen hebbende, op 't grondgebied der Stad ftrooperyen aanvingen. De misnoegde Krygsbenden heten zich overwinnen. Een hunner braaffte Legerhoofden, sicinius dentatus, (door livius, l. sicci- us geheeten,) een volyverig Volkeling, zo vry in het fpreeken , als onverfchrokken in het vegten, werd verraaderlyk, op bevel der Dwingelanden, vermoord. De fnoode aanflag van appius op virginia maakte hun nog verfoeilyker. Appius was, terwyl zyne Amptgenooten de Krygszaaken waarnamen, te Rome geblceven. Hy werd verliefd op eene jonge Maagd, virginia, Dogter van virginius, een dapper Volkeling, de verloofde Bruid van icilius, een' geweezen Gemeensman. Naa verfcheide vergeeffche kagen te werk gefteld te hebben, om zynen geilen lust te boeten, zogt hy, als Regter, haar, die hy voorhadt te fchenden, weg te voeren; beweerende, dat zy gebooren was uit eene Slaavih van een zyner Afhangelingen , die haar weder eischte. Icilius verdeedigt virginia met al de drift eens getergden Minnaars. Het Volk wordt oproerig , en appius genoodzaakt zyn' Regterftoel te verlaaten. Doch het geweld zou hem welhaast dit ftuk hebben doen winnen, hadt virginius, verwittigd van 't gevaar zyner Dogter, niet in aller yl het leger verlaaten, om die onnoozele uit de klaauwen des verdervers te redden. Hy komt R 4 voor DE ROMETNEN. Toeleg van APPIUS op VIRGINIA. Virginius doodt zyne Dogter, om haare eere to bewaaren.  DE EOMEI. Het jaar van Rome 304. Affchaffing der Tienmannen» 264 ALGEMEENE voor den Regterftoel, verdeedigt zyne zaak, en ziet hoe de Godlooze Tienman gereed was, om het vonnis haarer wegvoeringeter uitvoer te brengen. Buiten zich zeiven vervoerd , (leekt hy, om de eer zyns Dogters te befchermen , haar een mes in 't hart, en fprak, dit bebloede mes appius vertoonende : By dit bloed vervloek ik uw Hoofd aan de> Helfche Goden! Appius beveelt vrugtloos hem te vatten. Hy dringt door 't Volk heen, wiens haat tegen de Dwinglanden hy middlerwyle opwekte, en gaat de Krygsknegten aanzetten tot het voorftaan der Vryheid en het vorderen van wraake. Zulke aandoenlyke treurtooneelen misfen niet de gewenschte uitwerking voort te brengen , wanneer de Menfchen , onverduldig, een knellend juk torfchen. Een klein getal laage en fiaafiche zielen uitgezonderd, vervloekten zy allen de Tienmannen, en voelden zich gedreeven door een geest van Gemeencbestgezindheid. De twee Legers veréénigden zich op den Heiligen Berg, werwaards het Volk zich, in groote menigte, begaf. De Raad wist niet welk eene zyde te kiezen. Wanneer, eindelyk, het algemeen geroep de Tienmannen dwong te bukken, werden horatius en valerius tot het Volk gezonden, met volmagt, om de bevreediging te bewerken. Men herfteldc het Gemeensmansfchap, en het regt van Beroeping; twee Hukken, die men als grondHagen van de Vryheid aanzag: het Tienmanfchap werd afgefchaft; doch zonder gewekldaadigheid tegen de Tienmannen te veroor*  GESCHIEDENIS. 265 oorloven. — Valerius en horatius werden tot Burgemeesters benoemd. De Volkbegunftigende Wetten, door hun gemaakt, trokken het Volk op hunne zyde. Zy verbooden het aanftellen van eenige Overheid, van welke men zich niet zou mogen beroepen. Zy gaven last, dat de Volksvastftellingen, in de Volksvergaderingen by Tribus gemaakt, alle de Burgers zouden verpligten, even als die in de Vergaderingen by Centurien bepaald wierden. Deeze Wet, zo zeer naa den zin der Gemeensmannen, kon niet anders dan grievend voor den Raad weezen; doch de tydsomftandigheden noodzaakten denzelven daaraan hunne toeftemming te geeven. Virginius was Gemeensman, en begeerde , veel yveriger dan zyne Amptgenooten, dat de Tienmannen zouden geftraft worden. Hy befchuldigt appius, doet hem vatten, niettegenftaande hy zich op het Volk beroept, zeggende, dat zulk een monfter geen regt hadt om de befcherming der Wetten te eifchen; dat zulk een overgegeeven deugniet verdiende in die gevangenis geworpen te worden, welke hy geftigt, en de Woonftede des Gemeenen Volks genaamd hadt. Appius ftierf in dezelve, vóór den dag tot de te regtftelling beftemd, 't zy hy zichzelven van kant hielp, gelyk livius verhaalt, 't zy hy, gelyk dionysius van Halicarnasfus vermoedt, op het bevel der Gemeensmannen, afgemaakt was. — Oppius, een ander der geweezen Tienmannen, werdt aangeklaagd, en ftierf desR 5 ge- DE ROMEINEN.NieuweWet. ten , ten voordeele van hetVolk. De Tienmannen geftraft.  aóVS ALGEMEENE DE ROMEINEN. DeGemcen