IBoekbinderij Drukkerij I RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam]  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam" 01 2655 3395  G E S C HI E D E N I S DER MENSCIIIIEID. DOOR ISAAC ISELIN DoEtor in de Rechten en Raadfchryver tt B A S E L. TWEEDE DEEL. Uit het Hoogduitsch naar den Vierden en vermeerderden Druk- Te AMSTERDAM, By J. WEPPELM AN, Boekverkoper MDCCLXXXIV,  Let us, finee live can linie more fupply 5 Than juji to look about us and to die, Expatiate free o'er all this fcene of man. Pope.  D E G ES C HIEDENIS DER MENSCHIIEID. V r F D E BOEK.   D E GESCHIEDENIS DER MEN SCH HEID. V T F D E BOEK. Van den voortgang der gezelligheid tot den Burgerlyken fiand. EERSTE HOOFDSTUK. Uitbreiding der gezellige gevoelens. Aanwas der denkbeelden en begeerten. Begin der Kunsten. w V V anncer nu door den gelukkigen invloed van den Godsdienst, Wyshcid, en eene niet meer geheel wilde Dapperheid, byzondereGeflachten zich vergrootten; wanneer by ecne geruste en zachte levcnswyze, goedaardige Menfchen zich van eene foort van welvaard en overvloed verzekerden; zoo A 3 moes-  6 Geschiedenis der moesten ook van tyd tot tyd de waarneemingen merklyk vermeerderen ;'de gezellige Neigingen zich merklijk verhoogen; de begaafdheid der navolging magtiger en fterker worden; de vermeerderde en vorfynde werkzaamheid der Zielen de aangenaame aandoeningen verëdelen en vermenigvuldigen. Hoe meer Menfchen deeze gelukkige voordeelen déélJichtig wierden ; hoe meer zich zulke edeier en hoogere gewaarwordingen uitbreidden ; des te ligter konden zy zich tot een Enthufiasmus verheffen; des te ineer kor.den zy door een befmettelyk en om zich verteerend vuur de Geest van partyzucht van zwakker Zielen ontfteeken,en de heerschzuchtder fterkeren begunstigen , des te fchielyker konden alle begaafdheden en bekwaamheden zich ontwikkelen, en tot de volkomenheid naderen. De Geest van"een Mensch van een gelukkig Ligcrmamsgeftel werd door de fchatten, die een ander verzameld had, verrykt. De vermenigvuldigde denkbeelden helderden eikanderen des te meer op, hoe meerdemaat der kundigheden toenam. De verfcheiden gefteldheden der dingen, haare menigvuldige betrekkingen, deontallykemogelyke verbeteringen van den welvaard; alles wat den Geest verlichten, eta het Hart verheffen konde, ftelde de opgefcherpte opmerkzaamheid zich levendig voor. Het genot van een zachter en volmaakter voedzel verfyndede wezenlyke deelen des Ligchaams, en de werktuigen der Zinnen. De menigvuldige fchoonheden der Natuur maakten.  Mensch heid. V. BOEK. 1 ten, by een, van dag tot dag verbeterd, Ligchaamsgeftel, fteeds zachtere indrukken op gevoelige Zielen, en ftortten levendiger en Menfchelyker aandoeningen in welgeftelde Harten. De Verbeeldingskracht werd meer en meer verhoogd en verfynt. Dcgemeenfchappelyke hulp, welke de eene Mensch aan den anderen bewyzen kan, werd daaglyks aanmerklyker. Het üitzigt in het toekomende ftrekte zich met de vermeerderde ondervinding fteeds verder uit. De Jagt en Veefokkery gaven aan het Ligchaam of de Ziel geen genoegzaame ftoffe tot bezigheid meer. De fteeds meer en meer ontwakende naarstigheid werd daaglyks bekwaamer,omidewyze natuurde middelen af te zien (*), door welke de aangenaamheden des levens verhoogd, en deszelfs onvolmaaktheden verminderd konden worden. Dus breidden zich de ruwe en zwakke beginzelen der Kunsten allengs uit. Dus begonden Menfchen , welker Voor-ouders lang in hooien of onder den vryün Hemel gewoond hadden (**), hunne Tenten of Hutten, of met Loof, of met Schulp-werk, of andere verfierzelen op te fchikken. De (*) Ma ;imus van Tyrus in de 25de §. van de 30de Rcdenvoering. (*'") Da Huizen ter Ca/ifjr;iii!.s hebben geen beter voorkomen dan kunne klederen. Waar zy zich ooit onthouden, daar bedekken zy zich voor de brandende zonnehitte des A 4 dags,  6 Geschiedenis der De verhoogde fmaak van het fchoone en aange- naa- dags , en eenigermate voor de koude des nachts, en de ruwAeid van het weder onder de bomen. In den fcherpen winter leeven zy in pndeiaardfcbe Holen, welke zy of zelf maken, of in de zyden der Bergen vinden. Die dus aan Kaap St. Lukas wonen, maken zich hutten van takken, het welk zy buiten twyfel van de Zeelieden geleerd hebben, die aldaar genoodzaakt geweest zyn ten anker te komen. In andere oorden des Lands zyn hunne huizen niet meer dan kleine rnimtens tusfchen fteenen, die een half elle hoog op elkander geftapeld zyn, zonder eenig dak, dan de Hemel. Zy wonen derhalven zoo ellendig, en zoo eng, dat een Europisch graf by hun voor een palleis zou gehouden worden. In deezen engen omtrek kunnen zy niet heel uitgeftrekt liggen, zco dat zy zittend flapen. In de Cabeceras hebben in de daad fommigen, den Zendelingen ten gevalle, zich eene foort van Huizen van ongebrande Tigehelfteenen gemaakt, die met riet gedekt zyn. Maar flechts wéinigen wonen .daar in ; en daar is geene mooglykheid, om hen daar toe te bewegen, want zy geven de grootfte onrust te kennen, als zy genoodzaakt worden, om onder een dak te leven. Eene duidelyke proeve, dat het grootfte deel van hetgeen wy behoefte des levens noemen, enkel aan de verbeelding, voorbeelden en gewoonte, zynen oorfprong te danken heeft, en een voorbeeld, waar uit men tevens befluiten kan, hoe veel meer nog de Menfchen in zachter Gewesten, Huizen en andere gemaklykheden des levens, langen tyd hebben kunnen misfen. P. Miguel Venegas Cefchiedenis van de Californiêrs , i Deel 6 Afdeel. Bladz. 77-  Menschheid. V. BOEK. 9 naame werd daaglyks werkzaamer , en lag den grond tot eene meenigte van edele en onedele kunsten (*J>, welke alle de Menfchen met een menigvuldig voedzel voor hunnen Geest verrijkten. De uitzigten breidden zich uit over meer voorwerpen, welker menigvuldigheid en tegenftrydigheden overleg, keuze, en orde vorderden. De tegen elkander Hootende voordeelen, begeertens en hartstochten begonnen kloekheid en matiging te verëifchen. Het was niet meer genoeg, dat men uit drift of hartstocht handelde. De Rede moest hare werkzaamheid vertoonen, als de Mensch niet ongelukkig zou worden. Dus maakte elke voortgang tot eene volmaaktheid den ftap tot eene hoogere noodzaaklyk, gelyk hy dien te gelyk ligter mjaakte. (*) Hift. gin. des PVjttget L. Ü. p. 2S9. uit TowsoN, alwaar men merkwaardige voorbeelden vind van de eenvoudigheid der eerst-opkomende Kunsten in het bouwen, kleding enz. TWEE-  to Geschiedenis der TWEEDE HOOFDSTUK. Uitbreiding der Betrekkingen, van gelyke Zeden, gelyke Taal. Eigendom. Vaderland. De verhoogde fehranderheid in het uitvinden, vermeerderde den overvloed, en deeze breidde wederom de nooit-rustende begeertens uit. 'By het vermenigvuldigen der behoeftens was één Huisgezin niet meer ligt in ftaat, 'om zich al dat geen zelfs te bezorgen , dat zijne wezenlyke of ingebeelde nooddruft vorderde. Het een ontleende hulp van het ander, en liet dat daar en tegen de zyne genieten; de overvloed, welke het een zich verworven had, vergoedde het gebrek des anderen. De verfcheiden Gedachten, en de enkele leden, uit welke zy beftonden, geraakten dus onderling in eene nieuwe betrekking, welke hun de wcderzydfche verëenigingdes Menschdoms (leeds meerwenfchelyk maakte. De vermeerdering van hunne gemeene behoeftens dreef hen meer en meer, aan, om nader met elkander zich te verëenigen in Taal, Zeden, en Woningen (*). Hoegemeencr de Menfche- !y- (*) In America, tkere being amongthe unconqyeredIndiaas ,  Mensch heid. V. BOEK. li lyke ondervindingen in een gewest wierden, hoe meer zich de kundigheden verhoogden en uitbreidden , des te eer namen vele Geflachten éóne en dezelfde Taal aan (*), en deeze gemeenfchap ver- ëenig- dians, neither difiinclion, timits cfprovincc, nor demarkation of divijions, as was found in the tfo empires of Mexico and Perou; all ufing the fame tab/guage, thcy account une nation &e. Miguel Vene'gas , lii/Ury ofCaïh forr.ia Vol. I. P. I. Sê&. 5, (*) Zie boven B. IV. Hoöfdfr, 3. Straho B. XI. p. p. 568. maakt van zeer veel Volken gewag, quibus nulla rertim cura fit, trhnet diverfarum linguarum, quia fparfirn & fine coninierciis victitant ob infoleniinm & ferifatem. In het begin van het XII. Boek haalt by een voorbeeld aan van twee nabuurige Volken, welke dezelfde Taal baddeu aangenomen, mirum in moduni prorfus ferc abolitis indiciis diverfitatis inter iftas gentes. Het geen Garcilasso della Vega B. I. Hoofdjl. 14. zegt, is het ftcrkfle IMorisch bewys voor deeze waarneming. Chaque province £? cheque nation , S? mème en plufieürs endroits chaque village ,aroit fon langags particulier, qui dijféroit de celui de fes veifins. Ainficeux, qni entendoient la langue rundePautre Je difoient parents ou bons an:is 011 alliés: au contraire crux qui ne s entendoient pas a caufa de la dijfêrence de leur iangage, fe régarddent cofttttie enneir.is & je faifoient une cruelle gtte. re , jusques a itntremangèr comme de bêtes fauvages & de dijferentes cfpèces. Zie ook AüGUSTïN Zarate Conquête du Perou, L. I. c'i. 6. Die een weinig de moeite wil doen , om na te denken, zal zichzelven uit de / vol-  12 Geschiedenis der ëenigde hen reeds eenigermate, zodat zy zich als één Volk aanmerkten, en geruster en vreedzaamer met elkander leefden. Dit voordeel bevestigde het eigendom5 en breidde tevens het begrip daar van uit. Dit was in zyn en eerften oorfprong bepaald tot beweegbaare goederen, die een ieder bearbeid, bezorgd, of geborgen had. Allengs begon mep het ook tot het Land zelfs uit te ftrekken. Een Genacht, het welk lang een Gewest bewoond had, kreeg natuurlyker wyze daar eene uitnemende volgende plaats van Puniüs hier van nog duidlyker eu vruchbaarer denkbeelden kunnen maken. L'alia terra ommum terrarum alumna, eadem c? parem munitie deüm eleda; qua ccdum ipfum clarius faceret, fparfa congregaret imperia , ritusque molliret, cjf tot populorum difcordes fgrascpie ünguas fermonis commercio contrahcret ad colloquia & humanitatein hpmini daret, breyiterque utia cunftarjftn gentium in toto orie patria fieret. Plinius hifi. nat. IV. 5. De Zendelingen, welke aan de Zaligheid der Wilden aan de 0/7';; Geschiedenis der ïaaglle hebzucht, roovery en bcdriegery de overigen cuitceren; en tcrwyl het Bygcloof de eenen zoo wel als de anderen in de hardde boeien gekneld hond. , VYF- menigte Tarwebrood tot een bry gekookt, en daar méde twee fchotels van die grootte gevuld, dat tot elk twee Menfchen verëischt' wierden , om ze te dragen. In het midden van dit Broodfopwas gekookte Ryst, en rondom het Brood lag Vleesch, het welk in fiukken gefneden was. De vloer was onze tafel. Een biezen-mat diende ons voor een :ta-i fellaken, de holle hand tot een lepel, en onze vingers wa< ren in plaats van mesfen en vorken.- Die zich op deeze wyzp door de Arabieren niet wil laten onthaalcn, zou kwalyk van hun ontvangen worden. Hunne wyze om Vreemdelingen te onthaalen, is wel gemeend; en ik twyfel, of men eene grootere bereidwilligheid, openhartigheid > en gastvry-. heid vinden zal, dan by hun. Dit was de lcvenswys hunner Vaderen, welker .leven ons de Heilige Schrift heeft opgeteekend. Zy is het nog in onze tyden, en zal in eeuwigheid onveranderlyk dezelfde blyven. Hasselquist Reine naar de Bg";ptifche Pyramidai. Bh 85: "Iets dergelyks omtrent verhaalt van andere Arabieren Siiaw in zync Reizen Hoofdft. 8. D. 1. der Berl. i'crzanjeling BI. 172. en inzonderheid in het 9. Hoofdft. BI. 173. alhoewel deeze hunne eenvoudige levenswyze, hunne beleefdheid en gastvryheid met niets minder dan met andere deugden, b. v, cerlykhcid, trouw, enz. verzeld gaat. De gronden , waarom deeze lieden zoo veel duizend jaaren lang hunne levenswyze behouden hebben, verdienen overwogen ?e worden,  ÏVÏ E N S C H H E I D. V. BOEK. 4* VYFDE HOOFDSTUK. Verdere wasdom der menfchelyke bekwaamheden. Verhooging der edeler aandoeningen. Deugd, Eer. Gezag en Aanzien. J3y andere Volken ftonden den voortgang tot eene hoogere volmaaktheid minder hinderpaalen in den weg. De drift naar hetgeen voor aangenaam , groot en edel geacht werd, werd by hun üeeds werkzaamer; fteeds bood zich eene ryker ftofre tot deszeifs voldoening aan hun aan. Gelukkiger Geesten openbaarden zich onder hun fteeds meer en meer door uitvindingen, ondernemingen , en daaden, terwyl de zwakkere be- kwa- IIassf.lquist vervolgt BI. 88. om deeze levenswyze te be« fchryven. Deeze geheele wydloopige plaats is merkwaardig. Zie ook BI. 106. Pocok verhaalt hetzelfde van de ongemeèna gastvryheid der Arabieren. Zie het 4. Hoofdft. hx het ede doel der verzameling van Reizen, te Berlin vertaald BI. 260. als ook van de levenswyze der omzwervende Arabieren Hoofdft. 8. Bi. 311. welke heel eenvoudig , en in vele fiukken Aardsvaderlyk fehynt, alhoewel zy juist geen byzonder cerlyke en braave lieden zyn. Het zelfde bevestigen de Reizen van Norden , welke in het ede peel van dezelfde Verzameling te vinden zyn. B 5  i.6 Geschiedenis der kwamer wierden, om zich over deeze te verwonderen , en hun na te volgen. De weldaadigheid breidde zich meer en meer uit over Menfchen en Genachten. De dapperheid verdedigde hun eigendom en rust, en de wysheid lag den grondflag tot het geluk der afgelegenfte Landen en verste Leeftyden. Dus verwierven de betere en meer verlichte Geesten zich liefde , hoogachting en eerbied. Dus werden anderen bekwaam , om geleid, befchermd, en in orde gehouden te worden. Dus ontwikkelden zich kragtiger het denkbeeld van Deugd, het gevoel van Eere, en met dezelve de aandoeningen van Trouw en Gehoorzaamheid. Dus vermeerderden de uitzigten van den Geest, en veredelden de dryfveeren van het hart. Dan, nadien ;ondertusfchen de denkbeelden van het groote en betaamlyke; zelfs by deeze gunstelin gen van het Noodloot, nog zeer donker en verward moesten zyn, zoowaren de denkbeelden vande Deugd zulks niet minder; En de Eere viel dikwils daaden ten deele, welke in verlichter tyden niet dan fchande zouden hebben aangebragt. Sedert dat deeze denkbeelden ontdaan zyn, hebben zy alle Landen en Tyden onder honderleië gedaantens doorwandeld. Zy werden alleen aan weinige Wyzen naar hun waar Wezen bekend, de grootfte hoop liet zich gemeenlyk door derzelver fchyn verblinden, en wydde meesttyds zyne verëering en verwondering, aan eigenfchappen en handelingen, die van wezenlyke goedheid ontbloot, met ccncv.  Menschheid. V. BOEK. 2? eenen ydelen glans fchitterden. De groote hoop kon het groote, het byzondere, het wonderbaare van een charakter of daad vatten, maar de waare Zedelyke goedheid eischte de fcherpzinnigheid van fynere kenners. Inmiddels waren het deeze zoo gebrekkelyke indrukken, welke het gezag bevestigden, hetwelk de eene Mensch over den anderen hebben moest, om aan hunne verëeniging een gegrond bedaan, en aan hunnen welvaard eene min onzekere geduurzaambeid te verzekeren. ZESDE HOOFDSTUK. Gebreken, welke deeze verbeteringen met zich bragten. ^\_an de voornaamftedryfveeren derhal ven, door welke de ontdaande Gezelfchappen of Maatschappijen moesten bewogen worden, ontbrak de innerlyke Zedelyke rechtheid en goedheid; en inzonderheid die gelukkige harmonie, welke alleen het werk van het verhevende vernuft zyn kan. Deeze gelukkige voortgangen gingen daarom niet alleen natuurlyker wyze verzeld met groote onvoegzaamheden; maar verfpreidden dezelve ook in de volde mate over alle volgende afwisfelingen, door welke het Menschdom tot eenen beteren en gelukkigeren ftand zich moest doorwerken. De overhelling tot onrechtvaardigheid nam by de ruwere Menfchen fteeds  %s Geschiedenis der fteeds meer toe, naar mate de voorwerpen Vermenigvuldigden, welke hunne begcertens konden gaande maken. De vermeerderde en verhoogde aangenaamheden des levens, zelfs de grootere gezelligheid gaven voedzel en aanleiding tot allerhande nieuwe buitenfporigheden. Onder vele Gedachten , die by elkander woonden , vermeerderden derhal ven dewanördens; nadien de Menfchen hunne grootheid en waarde in het bezit van goederen ftelden, zonder dat zy, het recht van verkryging pf het gebruik van dezelve in aanmerking namen. . De Naar-yver en Hoogmoed werden door den overvloed des eenen,-en het gebrek des anderen vermeerderd. Haat, nijd, tweedragt, de natuurlyke gevolgen deezer hartstochten, wiesfen te gelyk met dezelven aan. Noch grooter gebreken ontftonden er, en als inwendige tweefpalt zulke kleine Gezelfchappen niet verftoorde , dan deeden het Wilde Nabuuren (*), welke door geweld wilden verkrijgen, hetgeen zy niet vermogend waren, door vlyt en bekwaamheden te bekomen. (*) Inilium hitjusmodi injutïarum fecernnt niminim montaui, qui aim fterile folnm colerent, & patica pojfderent , aliena concupivcrunt. sllii dum forum injurias ié-, fendunt, ipfiquoque tiecefario a fuorum operum curatiom abfiram pro agricultura militiam tractavcre. Qtto factum eft, ut terra neglecta bonorum fuorum ferax efe defineret 6? a latronibus habitarctur. Strabo L. \\\.'p. 162. fq.  Mie n s c u ii e i d. V. DOEK". M A4AAAA.t.!-.!AA-t.AAA^/.J. *. ■(- .!- AJ.AAiJ A A A .<- J. A ZEVENDE HOOFDSTUK. Beter ontwikkeling der Denkbeelden van Orde, Gerechtigheid, Eerbaarheid. Voortgang tot de Burgerlyke Maatjehappy. I Ioe meer de Stervelingen derhalven tot de volmaaktheid naderden, des te meer moesten zy ook de heillooze gevolgen der onrechtvaardige driften leeren ondervinden; des te meer moesten de wyzere en betere onder hun ontwaar worden, hoe de menigvuldige dryfveeren, welke aan de werkzaamheid van zoo veele kleine Maatfchappyën en zoo vele byzondere Menfchen zoo verfchillende, door eikanderen locpende richtingen geven, en hoe de vermenigvuldigde oogmerken eikanderen dikmaal hinderlyk zyn. De min kundigen zelfs moesten niet minder gevoelen, hoezeer zy befchermingen raad nodig hadden tegen de menigvuldige gebreken , welke uit deeze wanördens ontftonden. Dus werd bij de Zielen, met hooger bekwaamheden begaafd, meer en meer de edele begeerte verfterkt, om uit te munten door deugdzaame, of ten minden fchoonfchynende daaden, en wyze fchikkingen ; en dus werden de zwakkere daaglyks gewilliger tot gehoorzaamheid en bekwaamer voor orde. Dus ontrolde zich fteeds kragtiger de vuurige drift tot IVetgering en Heerfchappy. Dus werd de be.  Geschiedenis der lehotfte om geregeerd te worden fteeds dringender^ De Geest des eenen werd fteeds verlichter, en de gemoederen der anderen fteeds buigzaamer. De natuurlyke en byna werktuiglyke drift tot gezelligheid werd meer en meer verfterkt; doch in plaats van wezenlyk veredeld te worden, ontaarde hy maar al te dikwils; nadien de onwetendheid der meenigte fteeds dezelfde bleef, en de weinigen, die zich boven anderen verheven hadden , dat weinig licht, het welk hun ten deel geworden was, meer gebruikten, om hunne overmagt te bewaaren en te verfterken, dan om hunne onderhoorigen gelukkig te maken. ACHTSTE HOOFDSTUK. Wyzen van ontftaan der Burgerlyke Maat. fchappyën. M en kan zich zeer vele wyzen voordellen, op" welke van dit punt af de ontelbaare Volken der Aarde tot eenen Burger-ftaat geraakt zyn. Doch allen zullen ook daar in overeenkomen, dat alle Staaten in derzelver eerfte beginzelen zeer onvolmaakt moeten geweest zyn; dat er veel tyds nodig geweestis, eer de verbindtenisfen der Leden onder eikanderen, en jegens den Staat, als ook die van den Staat jegens de Leden, fiechts eeniger- ma-  M F. n s c h ii e r d. V. EO EK. 31 mate konden bepaald zyn, en dat er nog een veel langer tyd nodig was, en nodig zyn zal, om ze in die weldaadige Harmonie of overëenftemming te brengen, door welke elk Lid der Maatfchappij onverhinderd zynen welftand op eene wyze verhoogen kan, die tevens den welftand van elk ander Lid vermeerdert. Twee hoofd-onderfcheidingen bieden zich hier toe ons aan. NEGENDE HOOFDSTUK. Langzaamlieid van deezen overgang in ruwer Landen. T Xn ruwer Gewesten begonnen de Menfchen zeer laat, door zoo veele behoeftens van eikanderen afhanglyk te zyn. Daar is een lange tyd nodig, eer zy iets meer dan den natuurlyken nooddruft begeeren. Zy vinden niet zoo fchielyk byzondere bekoorlykheid in de gezelfchappelyke verkeering. Wanneer zelfs een fchielyke nood hen verëenigt, dan fcheid hun ruwe imborst hen weder van eikanderen , zodra het gevaar voorby is (*), het welk hen (*) Van de Cattfkmigrs meld P. Venegas Deel I. Afd. 6. BI. 651. dat in zekere gevallen de heerschzucluige, de wel-  53 Geschiedenis des hen genoodzaakt had, om zich aan algemeene beJ veelen te onderwerpen. De Huisgezinnen bleven derhalven lang in eene volkomene onafhanglykbeid. Schoon zelfs de verandering van hunne omftandigheden en betrekkingen alzins eene duurzaame verëeniging verëischt, zoo zal die echter alleen in zoo verre ontftaan, als het de dringendfte en merkwaardigfte oogmerken vorderen. Voor het overige zal elk een zyne onafhanglykheid ftaande houden. Daarom bepaalden zich bykans alle ftaatkundige inrichtingen der Noordfche Volken alleen tot het Krygswezen. Daar uit ontftond het Leen recht, het Barbaarfte van alle wetgevingen (*). Daarom was welfprekende of listige door eene ftilzwygende bewilliging zich aanmatigen, om hen in hunne visfcheryën of in hunne oorlogen aan te voeren, en de voorvallende bezigheden te bezorgen; maar dat voor het overige elk een volkomen onaf hangiyk is. Dus was het ook omtrent gefield met de Koningen der kleine Germaaufche Volken. In tanta fieculortnn ferie nullus illis dux magnus prater Vkhtum ftiit,qui annis clcccm Romanos varia vicloria fatigavit; adeo feris propiora quam hominibus ir.genia gerant; quem ipfum non judicio populi eleétum, fed ut cavendi fcientem declitiandorumque pcriculoruiu perilum , fequuti fuiit, zegt Justïnus van de Spanjaarden L. XLIV. c. 2. (*) Zie boven B. III. Hoofdft. 20. BI. 285. alwaar opgemerkt is, dat deeze Leen-inrichting waarfchynlyk de vrucht der Barbaarsheid is. ïlet is bekend, dat zij by de Tartaa- ren  M £ S J c ü H £ i D, V. BOEK; §5 was de dapperheid zoo lang de grootfte eri eenïgÖ Deugd van het Noorden; daarom waren Wysheid en Gerechtigheid in deeze Landen zoo lang bykans Overtollig; daarom bleef de Menfehelykheid inde-> zelve zoo lang onontwikkeld. Het grootfte deel van het Westen en het geh'eelë Noorden waren vele eeuwen lang in ontelbaare kleine Volksgenoodfchappen verdeeld , welke ophielden Medeburgers te zyn; welke onderling eikanderen beroofden, en op elkander ftroopten , zoo dra een algemeene oorlog hun geen bezigheid gaf (*); en welke door hunne wanördens, en onrustigen imborst voor de zachte Zeden, KunsCtn en Wetenfchappen den toegang fiooten. De ren altyd zoo wel in gebruik was, ali in de middel-eeuwen in Duitschland en het overige Noorden. De Gefchiedenis van Timurbeg (telt dit buiten allen twyfeL Ook hadden de Parthen eene Leen-inrichting. Daar was zelfs by hun een foort van groote Valallen , (\Sitrenas~) welken het by erfrecht toekwam, om den Koning te kroonen. Plutahciius in Crassus BI. 317. Surenas was de benaaming eene* waardigheid by de Parthen 'en naderhand by de Perpanen. Zie Ammian. Marcell. 24. 2. en aldaar de aanmerkingen van' Valesius. Zie ook over de Leen-inrichting by de Part'iers Herosia.n. 3. 1. Hunne Militie was ook geen gewoon Krygsvolk, maar een foort van opöntbod , heirban , heribaiiut. Zie Herodian. Hifi. VI. 5. 7. (*) Tacitus Annal. II. 44. de Mor. Germ. 33. Gwa* 4e bello gallico VII. 11. II. Deel. G  34 Geschiedenis der De Romeinfche Staat fchynt in zyn eerfte begin niets anders dan zulk een famenfrel van Huisgezinnen geweest te zyn. Vele Eeuwen na de fticbting der ftad was elk Huisvader nog de onafbanglyke Heer van zyn Huiswezen (*); Hy had daar, even als de Germaan, het recht van leven en dood over zyne Kinderen en Gezin; de Staat had zich nergens in te fteekcn, wat deeze betrof; emnen mogt zich in geen Burgerhuis wagen, zelfs maar om hem voor het Recht te dagen (**)• (*) Dus ook de Priester van zyn Huis en Gedacht; fiacra domeflica, facrageniilitia ; ook hadden alleen de voornaame Gedachten, patricii, hunne Goden, hun Priesterdom, hunne Begraafenisfen. Zy alleen hadden de aufpicia, en zy konden openbaare Priesterlyke waardigheden bekleeden , Offeren , enz. Op zyn meest lieten zy hunne clientes en liherti in hunnen Godsdienst, en Begraafnisfen deelen. Eeuwen lang hingen den Pkbeën nog de kenmerken van den Slaavenflaat aan, uit welken zy zich niet dan langzaam tot Heeren, of om liever te zeggen, tot Tyrannen van den Aardkloot verheven hebben. Gcntem ab infami tandem deducis afylo. (**) L. 18. ff. de in jus vee. quia domus lutijjimum cuique refugium atque reeeptaculum fit. De daaging voor het Gericht gefchiedde ook by de oude Romeinen met geweldige plegtigheden, welke overblyfzels waren der oude Barbaarsheid. Een Gericlitshandel was in de daad by .hun een foort van Kryg. TIEN--  Menschheid. V. BOEK. 35 TIENDE HOOFDSTUK. Voordeelen der zachter Landen , welke de Burgerlyke inrichting begunstigen. In zachter Landen in tegendeel moest, gelyk wy reeds opgemerkt hebben , de hoogere en tederer aandocnlykheid veel fchielykcr de gelukkige banden toehaalen , welke de Menfchen onderling verëenigen. De Mensch werd daar vroeg door meer behoeftens , en door grooter zwakheid genoodzaakt, om zich by andere Menfchen te vervoegen, en de wederzydfcheweldaadigheid breidde daar veel fneller elke gezellige drift uit. Daar moest de uitmuntende bekwaamheid der gelukkiger Geesten veel eer opmerklyk worden; en de deugd veel rasfer eenen hoogen graad van volmaaktheid bereiken. Hun roem en gezag moesten zich daar veel ligter uitbreiden. De Menfchen, aan welke de Natuur buitengewoone gaven ontzegd heeft, zyn in zulke Landen door de grootere buigzaamheid van het Ligchaam en Geest beter opgelegd tot gehoorzaamheid en navolging. Het voorbeeld van den eenen ontvlamt daar veel ligter de werkzaamheid van den anderen. Daar worden de hoogachting en naaryver jegens de beteren door eene levendige en goedaartige verbeeldingskracht veel ligter uitgebreid; daar vermeerdeC 2 rea  36 Geschiedenis der ren de genoeglykheden van het leven zeer fnel met eiken aanwas der bekwaamheden en begeertens; en deeze fcbielyke uitbreiding vermeerdert met ee»e fteeds grootere ihelheid de afhanglykheid des Menfchen van vele andere Menfchen. ELFDE HOOFDSTUK. Uitbreiding der Kundigheden, Kunsten en WeU vaard. Vergrooting der Maatfchappyïn. Verdere uitbreiding der Taal. Kunst yanSchryven. Kleine Staalen. D us breiden de Kundigheden in zachte Gewesten zich met een veel grooter fnelheid uit en verbeteren zich rasfer dan in ruwe Landen. De Geest, aan welken zich immer nieuwe voorwerpep aanbieden, word naar maate van deezen aanwas fteeds werkzaamer; en het gemoed, het welk fteeds nieuwe goederen leert kennen, dat daaglyks meer te hcopen krygt van de weldaadigheid van andere Menfchen, word meer en meer verzacht. De beteren en wyzeren of ook de fterkeren en listigeren werden fteeds bekwamer, om wetten en aanfiagen uit te denken, en de overigen, om zich daar aan te onderwerpen. De fmaak voor het goede en fchoone word met elk genot verfynt en verhoogd. De toeneemende over-  Menschheid. V. BOEK. 37 overvloed onderhoud en verfterkt fteeds meer en meer de overhelling tot verfraaïng , opfiering en genoeglykheid. Elke nutte en aangenaame uitvinding baant den weg voor eene andere. Elke Kunst bied eene andere de hand. Gelyk in de eerfte beginzelen elke, onvolkomen en niet ondcrfteund, lang met duizend verhinde, ringen moest kampen, zoo naderen zy fteeds rasfer tot volmaaktheid , hoe meer zy alzins haare hulpryke betrekkingen ontwikkelen. Dus begint de groote keten , die ze alle met elkander veiëenigt, haar onderling te verbinden. Dus bekomt elke Begaafdheid eene vuurige wending. Dus opent zich voor elk Vernuft (Genie) een wyder veld. Deeze gelukkige voortgangen gaan'verzeld van een daaglyks grooter welvaaren, het welk vreemde Geflachten meer en meer krachtig aanlokt, om zich met eenen gezegenden Stam te verzeilen. Daar ontftaan kleine Staaten. De Taal en Zeden der wyzer Stammen fpreiden zich fteeds wyder uit; én allengs worden die Kunsten uitgevonden, door wei, ke de Menfchen ook hunne gedachten en ontdekkingen aan die genen kunnen mededeelen, die op den versten afftand wonen , en ze op dje genen voortplanten, welke duizenden van jaaren na hun het licht aanfchouwen zullen. De Kunsten van Teekenen , Schilderen , door Hieroglyphifche beelden , en door Letterfcbrift met afwezenden te fpreken, maktn de voortgan, gen der overig Kurkten en Zeden des. te gemak. C 3 ly.  3§ Geschiedenis der lyker, hoe meer zy zelve tot eene hoogere volmaaktheid gebragt worden. Zonder deeze Kunsten zou het Menschdom beftendig in den ftaat van eene volkomene Kindsheid hebben moeten blyven. Zonder deeze hadden noch enkele Menfchen, noch de gantfche Maatfchappy zich tot eenen merkelyken graad van licht en welvaard kunnen verheffen. Gelyk zonder de Spraak de eerfte beginzelen der Menfchelyke kennis niet hadden kunnen uitgevonden worden , zoo had zonder de kunst van Schryven en Teekenen nooit eene Wetenfchap kunnen ontftaan ; ja niet eens eene genoegzaame kennis van gebeurde dingen. Gelyk zonder Spraak de byzondere Menfchen altyd Kinderen blyven, en het geheugen van hunnen voorby gegaanen toeRand weldra verliezen , zoo kunnen zonder de Schryf kunst de Volken nooit den Staat der Kindsheid ontworstelen. Al het voorledcne vervalt zonder deeze Kunst na wéinige jaaren weder in den nacht der vergetelheid; en de verbinding zelfs ook van een zeer gering aantal van denkbeelden en waarheden is zonder haar voor den Mensch onmogelyk. Het geen weldaadigheid en hefde op de eene plaats werkten, zulks konden op eene andere geweid en vreeze afdwingen. Ruwe en harde Menfchen moesten natuurlyker wyze fteeds begeeriger worden, om de zwakkeren aan zich te onderwerpen. Weinige fterken en geweldigen konden  Menschheid. V. BOEK. 39 den ligtelyk eene groote menigte vreedzaame en geruste Gedachten onder het jok brengen. Barbaarfche oorlogslieden maakten zich ligt eene menigte Slaven ; bezorgden zich door derzelver arbeid , de genoeglykheden des levens, die van de Wyzeren en Beteren uitgevonden waren ; en maakten elke onderdrukking tot een werktuig van eene nieuwe verovering. Buiten twyfel oefenden dan de zachter Zeden en de Wysheid der Overwonnenen over de Geesten der Overwinnaars een recht, het welk een natuurlyk gevolg van derzelver waarde en hoogheid is; buiten twyfel maakten zy de Overwonnenen tot weldoeners van hunne Onderdrukkers, en deeze leerden van geenen, metmatigheid en verfland de bezittingen te handhaven , die zy met geweld verworven hadden. Dus ontftonden verfcheidene foorten van grootcr heerfchappyen. Dus verhieven zich op fommige plaatzen deugdzaame Huisvaders, en op andere gelukkige Roovers tot Vorsten en Overheden (*). De eerften moest eene tedere zorge voor het heil hunner onderhoorigen, de anderen daarentegen eene werkzaame yverzucht voor hun geweld en gezag in eene beftendige werkzaamheid houden. (*) Vitfatui ex Teiamri Intro, ex introne fubito dux, & fifortuna ccfljpt, Hifpani.e Romulus. Fi.oris II. 1-, Le premier, qui fut rei , fut u:i br.'gand kcureux. TWAALF-  ^© Geschiedenis dek TWAALFDE HOOFDSTUK, Zwakte van deeze eerfte Burgerlyke Inrichtingen. Ondertusfehen was er nog veel meer nodig, om aan eene Burgerlyke inrichting haare beftendigheid te geven. De rede was nog lang of na niet genoeg beöefend , om deeze Menfchen door de waare grondregels vatbaar te maken voor orde en gehoorzaamheid; en zelfs vele vooröordeelen, welke in vervolg van tyd en gedceltelyk nog in onze dagen gebruikt worden, om het geweld der Heerfchendcn te bevestigen, konden nogniet ingevoerd zyn, en gingen nog de vatbaarheden der meeste Burgers te boven. De Wetten, Herkomen, Verpligtingen gingen ligt uit het geheugen verlooren. Eer de SchryfJkutist uitgevonden, eer die uitgebreid was, kenden dezelve kwalyk eenen Menfchelyken leeftyd overleven. De voordeden en deugden van een Gedacht waren voor deszeifs Nakomelingfchap byna ais of zy er nooit geweest waren. De dood van den goeden Vader , den deugdaaamen Heer , welke voor het heil van zoo vele Menfchen gezorgd hadden, moest meestal den gelukkigen band ontfhoeren, die hen verëenigde, Men was noch verlicht nog Barbaarsch genoeg.  M e m s c h g e i d, V, BOEK. 41 cm te geloven, dat zyn gezag aan zyne Erfgenaamen behoorde , zoo wel als zyne Kudden. Wanneer de onrechtvaardige en geweldaadige Onderdrukker ftierf, of oud en zwak wierd, dan moesten zyne Slaven terftond van één fcheiden. Zyn kleine Staat werd van zelfs verftoord ; en onrust , verwarringen en partyfchappen ftelden dien in den befchreiënswaardigften toeftand (*). (*) Ook nog by zyn leven is het gezag van den Beheerfcher, die alleen door geweld op den Troon geplaatst is, by nog half Barbaarfche Volken zeer wankelbaar. Men leze in Hifi. gén. des Foyages L. IX. Hoofdft. j. §. 8. L. X. Hoofdft. 6. inzonderheid p. 40. en 52. de befchryving. der inrichtingen in de Staaten der Zwarten op de Goudkust. Men overwege deeze zwakheid van gezag; de onbepaaldheid van het recht van opvolging; dan zal men zich hier van volkomene denkbeelden kunnen maken. Dus is het ook gelegen in het Koningryk Conga. Hift. gén.' des foyages, L. XIII, Hoofdft. 4. Bh 13.  42 Geschiedenis der DERTIEN DE HOOFDSTUK. Godsdienst. Jfgodery. Veelgodendom. D aar was derhalven een magtiger middel nodig, om zulke Menfchen de gedachten , dat zy éón Volk waren, in te boezemen ; en gelyk dit middel door zyne eigene kracht werkzaam moest zyn-, zoo moest het ook op eiken tyd zoo vervormd kunnen worden , als het de vatbaarheden der genen v,ereischten, welke daardoor gerust en buigzaam zouden gemaakt worden. De Godsdienst was in alle gezigtpunten het kragtigfte; en alzoo nog de minste Menfchen bekwaam waren, om zich tot de verhevene denkbeelden oer waare-Godheid te verhellen, zoo namen dwalende, en in de Zinnen vallende Beelden de plaats der waarheid in. Elk Huisgezin had reeds zyne Huisgoden. Een gelukkig overleg, of eene Godlyke ingeving , of het voorbeeld van een Volk , door God byzonder begunstigd, bragt wyze Mannen op de gedachten, om ook aan vele Gedachten eenen gemeenen God te geven ; deezen tot het middenpunt van hunne verëeniging te maken ; door gemeene Altaaren , Tempelen (*), en heilige (*) De algemeene Tempels zyn zoo oud als de Burger-  M.ENSCHHEID. V. BOEK. 43 ge dingen (*) , de Zinnen en Verbeelding te kluis- lyke inrichting. De Labyrinthus (het Doolhof) ln Egypten, was zulk een heilig gebouw, het welk zoo wonder, baar zyn moest, om dat het aan de verëeniging van zoo vele heerfehappyën geheiligd was. Dicunt tot aulas ihi faclas effe , quia folérent omnes prafeêlura eo eonvenire , atque epulum q;:oddam facris viris & mulieribus ficbat facrificii gratia deo reddendi & flirts dicendi de rebus maximis. Quavis autem prafe&ura in fuam aulam procedebat. Strabo XVII. p. 938. Op het Eiland Rugcn was zulk een Tempel, alwaar de Rugifche JVandaalen hunnen gemeenen God vereerden, en hem hunnen kostbaarden roof heiligden, Crakz Wandal. III. 22. V. 12. De Tv.cas deeden, by het begin van hun llyk, hun Volk de dad Cusko als een gemeen Heiligdom van de gantfche Natie aanzien, en bouwden daar in den zoo pragtigen Tempel der Zon. Garcilasso della Vega Hifi. des Incas, L. III. ch. 20. Nog onder Augustus werd voor alle de Gallifche Volken, welke zestig in getal waren, te Lions een gemeene Tempel opgericht. Strabo B. 4. BI. 208. Zou men niet mogen denken, dat de Aards-bisfchoppcn van Lions aan deeze dichting de Primaats-waardigheid van Frankryk te danken hebben? Nadien de Volken deeze verëeniging door den Godsdienst biüyk als een groot heil hebben aangezien , zoo kan men des te eer begrypen , hoe de Hiërarchie van den Roomfchen doel zoo gemaklyk aan een algemeen gezag geraskt is. (*) Dus hadden de Scythen hun heilig goud, het weikin eene byl, een'ploeg, een juk en eenefckaal beltond. Deeze gouden werktuigen waren gloeiend van den Hemel gevallen.  44 .Geschiedenis de* kluisteren; door algemeene feesten de gedachr ten len. Zy waren in bewaring van hem , die hen regeerde, Herodotus B, 4. §. 5. Het zwaard van Mars by de Huntien, zie Jornandes ds rebus geticis p. 471. is dus ook als een infigne imperii ten tyde van Attila gevonden. GeJyk de heilige fchilden, ancilia, der Salicrs, zoo was ook het beeld der goede Godin , het welk de Romeinen naderhand volgends een Orakel, naar alle waarfehynlykheid door de Staatkunde verdicht, in hunne dad gehaald hebben , van den Hemel gevallen. Herodianus lib. II. Van de heilige dingen te Delos geeft Herodotus eenig bericht, B. 4. §. SI. Xerxes had op zynen togt in Griekenland een heiligen Wagen van Jupitcr, en heilige Paarden medegenomen, Herodotus B. 7. 55. B. S. 115. De Romeinen hadden hunne heilige Schilden, het vuur van Fefta, en nog andere Heiligdommen. Zonder de liefde tot dezelve zou dit verwonderenswaardig Volk in de grootfte onheilen, die het uitgedaan heeft, zich meer dan ééns aan vertwyfeling overgegeven hebben. In Jovis cpulo num alibi quam in capitolio pulvinar fufcipi potcfl? Qtüd de aternis Frfta ignibus jignoque quod imperii pignus cuflodia ejus templi tetietur loquar ? quid de ancflibus vefiris Mars gradive tuque Quirine pater. Zie Livius V. 52. 53. 54. Men zie ook Florus 1. 2. en daarby de Aanmerkingen van Freinshemius over de woorden pignora imperii, welke juist zulke heilige zaken beteekenen, als ooknopends het Palladium. De Kartliaginenzenlndden hun beeld van Urania, gelyk de Romeitien hun Palladium. Herodianus Hifi. V. 6. De Tempel van Fefta en het heilig vuur, waren als 't ware fucus im-, fetïi, lares civitatis, de Ilaarddede, en Huisgoden van de*  Menschheid. V. BOEK. 4 ƒ ten (*) hunner gelukkige verëeniging te ónder" houden; door byzondere , en hun eigene gebruiken den Staat. Buiten twyfel was het gouden Beeld der LukGodin, fortuna aurea, het welk de Roomfche Keizers iti hun flaapvertrek hadden, pignus imperii. Capitolinüs in Ajïtonino PkUojbpho.%, 7. Spartiancs in Septimio Severot I. 20. Suet. in Aucusto C. 7. Heliogabalem, id eft, fa hm in Palaiino monte juxta ades imperatorias confecravit eique templum fecit, ftudens & matris typum & Fefta ignetn fi? ancilia £s? omnia Romanis veneranda in illud transferre templum. Lampridius in Antor.ino Hcliogabalot $. 3. & 6. De Priesters der Germaanen namen ook zulke heilige dingen uit hunne aan de Godheden gewyde Bosfchen mede op de Krygstogten, effigiesque & figria qua dam detratta lucis in pralium ferunt. Tacitus de mor. gernu 7. De Afgod der Mexicaanen , Fizt zili putzli, had in zyne handen vier pylen, die als gofchenken des Hemels vereerd wierden. Sous Ferövering van Mexico. Deeze Heilige dingen hebben met de Fetisfcn der Heidenfche ea met de Grisgri der Mahomedaanfche Afrikaanen eene groote gelykvormigheid, en misfchien danzclfden oorfprong. (*) üp alle plaatzen, waar Tempels en Heiligdommen waren, vinden wy ook zulke Feesten; zelfs de Hunnen begaven zich jaarlyks naar het Keizerlyk Leger, en brachten daar offeranden aan hunne Voorouderen , den \lemel, de Aarde en de Geesten. Zie de Gefchiedkundige Verhandeling van den Heer van Guignhs over den oorfprong der Hunnen en Turken. De vyf Cantons der verëenigde Iroquefen hebben hun jaarlyks verécuigings-feest. La Hontan m den  46 Geschiedenis der ken, het van andere Volken af te zonderen; en hen des te fterker aan hunne wetten, en verëeniging te hechten (*), hoe meer zy dezelve van andere Volken affcheidden. Ge- den 5den Brief van het ifte Deel. De Egyptenaars hadden vele zulke plegtige famenkomften. Herodotus zegt: De Egyplenaars hebben de openbaare vergaderingen en optochten, gelyk ook de onderhandelingen met de Goden door zekere Perzoonen onder alle Menfchen het eerst ingefteld, en de Grieken hebben dit van hun geleerd, B. 2. §. 35. volg. Nadien wy nu in alle deelen der wereld, Tempels, Feesten , en Heiligdommen vinden, zoo fchynt dit eenen algcmeenen grond te hebben. (*) Eene der voornaamfte zorgen der oude Wetgevers fchynt geweest te zyn, dat zy hunne Burgers door zeldzaame gebruiken van de Gemeenfchap met andere Volken afhielden. Zie van de Egyptenaaren Herodotus 2. 36. die zich inzonderheid van alle vreemde gebruiken wachtten. Dezelfde §. 35. De gebruiken waren derhalven een bewys van de Grenzen van een Volk. Eenige Steden, die amLibycn grensden, hielden zich zelve voor Libyërs, en niet voor Egyptenaars, en wilden derhalven de vryheid hebben, om alles te eeten, inzonderheid Koevleesch. Maar het Orakel van Jupitcr Ammon wees hen af; zy moesten Egyptenaars zyn, en dus ook geen Koevleesch eeten. Herodotus 2. 16. De Pcruviaanfche Volken zochten ook eertyds, zich hoofdzaaklyk door verfchillende Godsdiensten van eikanderen te onderfcheiden. Garcilasso della Vega Hifi. des Tncas. L. 1. Hoofdft. 9.  Menschheid. V. BOEK. 47 Gelykerwys nu goede en kwaadc Geflacbten tot één Volk aanwiesfen , zoo werden ook onderfcheidene, dikwils zelfs tegenftrydige begrippen van de Godheid onder een vermengd; zoo werden goedheid en boosaardigheid, ondeugd en deugd dan aan dezelfde Godheden toegefchreven, en dan in onderfcheidene gedaantens van goede en kwaade Goden nevens eikanderen aangebeden. Dus is het te begrypen, dat de grondftellingen van een goed en een kwaad Opper-wezen, in de Wysbegeerte en Godgeleerdheid der verlichtfte Volken ingeflopen zyn, en een hoofd-famenftel van het Oosten uitgemaakt hebben. Dus ontftonden oneindig verfcheidene Godsdiensten, meer of min volkomen Stichtingen, in welke alles, wat de vruchtbaare verbeelding van derzelver Inftellers aandeed, werd aangewend, om het Priesterdom een eerwaardig aanzien te geven, den Burger tot het groot oogmerk van den Stichter op te leiden, en hem met de gedachten te vervullen, dat deeze alleen hun overwinning, rust, zekerheid en welvaard konden bezorgen. Dus werd aan eiken Romein van het eerfte begin van den Staat af, tot aan deszelfs hoogden bloei toe, door de veelbeduidende vinding van eenMenfchenhoofd, en door de hardnekkigheid van den Grens-God (*), de Heerfchappy van den Aardbodem beloofd. Door (*) De God Terminus was waarfehyniyk niet anders, dan een  4§ Geschiedenis' Dér Door de Orakelen (*), die een wezenlyk Huk van alle Godsdiensten zyn , beftierden de Priesters en de Grooten by elke nieuwe voorvallende gelegenheid de ruwe gemoederen des Volks, Zoo als het hun maar beliefde. Zy verbonden dierhalven alle hoogachting, alle liefde, alle verëering der Volken aan die voorwerpen, welke voor hunne Oogmerken het gefchikfte waren. Wanneer wy overwegen , hoe zeer de neiging tot het wonderbaareen bovennatuurlyke, hoezeer de ligtgelovigheid en eenvoudigheid deeze weldaadige bedriegeryen hebben móeten begunstigen; hoe zeer zy aan alle, en voornamelyk aan deongerymd- fte een Fetisfe. Men moest een Mark- of Grens-fteen tot eene Godheid maken, op dat ruwe Zielen eenen grond hadden ^ overeenkomstig hunne vatbaarheden, om dien niet te benadeelen of te verachten. (*) De Gefchiedenis der Orakelen is algemeen bekend.Zie Strabo p. p. 484. 10. p. 541. 7. p. 327. 344. Herodotus B. 4. §. 13. 88. 57. 55. B. 2. §; 16. 26. 53i 2, §. 14. p. 732. 738. 17. 940. Elk Volk bad zyn eigen Orakel, daar hem zyn eigen God antwoord gaf. Doch in vervolg van tyd werd het de mode, om een vreemd te raadplegen. Men zag ongetwyfeld , dat de Inlannfche fomtyds omgekocht werden. Ook was het dikwils gemaklyker de Uitlandfche om te kopen. Motezuma raadpleegde altyd met zyne Goden. Zyne Onderdaanen geloofden dit',' en misfehien hy zelfs ook. Solis verovering van Mexico* B. 4. Hoofdft. 3. Biadz. 36. 39. 40.  MfcNscfiHÈiD. V. BOEK. 49 fte verdichtzelen een geweldige macht over de gemoederen hebben moeten gevfen ; zoo zullen wy ons niet meer over de groote veranderingen bevreemden , welke door dezelve uitgewerkt zyn. De Wetten werden door middel van dezelve ortmiddelyke gefchenken der Godheid (*); en dus werden alle oogmerken van den Priester, en alle invallen van den Vorst met eene byzondere Heiligheid bekleed. De eerfte Wetgevers en Priesters hadden bv ligt* gelovige Volken zich zelve voor Goden doen aanzien (f). De laatere moesten zich vergenoegen, om Halve Goden, Zoonen der Goden te zyn; en wanneer de Menfchen te verlicht werden, om dit te geloven , zoo kon echter het voorgeven van eene byzondere gemeenzaamheid en vriendfehap, van (*) Minos, Lykurgus , Numa, Manco Cavai enz. Cf) De Spanjaards, welke de Amerikaanfche Ryken innamen, werden dikwils voor Goden of Halfgoden aangezien, en deeze dwaling bevorderde hunne overwinningen niet weinig. Sons B. 3. Hoofdft. 9. 11. 12. B. 4. Hoofdft, 11. 5. Hoofdft. 1. De Mexicaanen merkten ook hunnen Koning als een halven God aan. Dezelfde B. 3. Hoofdft. 2. Dus zyn er ook verfcheidene levendige Fo of Goden, als de opperde Lama der Tartaaren , Hifi. gén. des Fóyaget. Vol. 25. p. 7. Ta vernier verhaalt, hoe de Koningen van Satan voor Goden gehouden, en met Godsdienstige plegtigheden vereerd zyn geworden. Zie Hift. gén. des Fovages T. XXXVI. P. I28. 11. Deel. D  50 Geschiedenis der van Stadhouderfchap der Goden, den',listigen Priester en bekwaamen Wetgever nog genoegzaam gezag bezorgen. De Mensch, die lang onbekwaam bleef, om de Zedelyke goed- of verwerpelykheid van eene daad te begrypen, moest door den onwederfpreeklyken grond van een Godlyk bevel of verbod, beteugeld worden. De uitfpraak van een Orakel werkte uit, hetgeen de welfprekendheid van eenen Demosthenes te vergeefs zou ondernomen hebben. Hoe ruwer een Volk was, des te noodzaaklyker fchynen zodanige buitengewoone middelen by hetzelve geweest te zyn. Om Menfchen op tewekken, die bykans gevoelloos waren, moesten magtige middelen aangewend worden. Om losbandige neigingen te betoomen , waren vreeslyke tegenwigten, affchuwelyke ftraffen nodig. En als deeze zonder wanorde zouden voltrokken worden, zoo moest het recht om zich te verweeren aan elk een ontnomen worden. Menfchen konden in Menfchen , die wild en zonder overleg waren, deeze buigzaamheid niet ligt tewege brengen. Hier toe had men het denkbeeld van hooger en grooter gezag nodig. De openbaare wraak werd daarom in vele, inzonderheid Noordfche Landen, als een voorrecht der Godheid aan de Priesters (*) toevertrouwd. De gedachte vaq derzelver (*) Caesar de belio gallico VI. 13. bericht dit van de Druï-  Menschheid. V. BOEK. 51 ver byzondere heiligheid verhoogde hunne Fantafïe bykans tot Dweepery (*_) toe , en gaf hun eene byna onbegrypeiyke overmagt op de verbeelding des Volks. Niets brengt de gemoederen meer in eene eenvormige en fnelle beweeging , dan dweepachtige woorden en gebeerden. Derzelver befmettende lcragt is onbefchryflyk, en de dweepery heeft even zoo Druïden; gelyk ook Strabo B. 4. BI. 213. Brucker Hifi, Crit. P'iilof. II. 9. §. 8. De Germaaniër onderwierp zich, zelfs op 'eenen Krygstogt, alleen aan de Priesterlyke kastyding, die non quafi in poenam nee ducis juffu, fed velut Deo impemnte, quem adejfe bellantibus credunt, voltrokken wierd. Tacitus de moribus germ. 7. (*) De Dweepery of Geestdryyery (Fanaticismus) was by vele oude Volkeneen voorrecht van het Priesterfchap, en gaf aan vele plaatzen een groot aanzien. Hier toe behooren de Samnitifche Wyven, die aan de Gallifche Zeekusten op een Eiland woonden. Strabo 4. BI. 214. Byde Scythen waren de Kapnobaten ook eene foort van dweepachtige Monniken. Strabo 7. p. 336. Alle verborgenheden gingen van dweepachtige gebruiken verzeld. De Celten hadden Profeedfehe Wyven , die ook eene foort van Geestdryvery dreven. Tacitus Hifi. IV. 61. XIV. 30. Zie boven Boek 3. tioojCdfl. 19. Bladz. 281. Stribo I',. lo. BI. 532. bericht, dat zulkeene Geestdryyery of Furor den Grieken zoo wel als Barbaaren by vele Godsdienstige gebruiken gemeen geweest is. Van de Cureeten of Corybanten zie Strabo a. pl. en BI. 533. D a  Geschiedenis der zoo min grenspaalen als de verbeelding, aan welke zy haare fterkte te danken heeft. Van daar het buitengewoon gezag der Priesters, het welk wy reeds by de Barbaarfche Natiën hebben waargenomen. Zy werden of de Beheerfchers van hunne Volken, of derzelver Richters en hunne Vorsten (*). De uitfpraaken der Goden, welker voornaame lievelingen zy waren, vloeiden van hunne heilige lippen het eenvoudig Volk toe; en alle derzelver weldaaden waren vruchten van hunne voorbiddingen en bemiddeling. Daar is toch geen befchaafd Volk , by het welk niet de grond tot verzachting der gemoederen door den (*) Wy vinden onder de oude Volken zeer velen , welke door Priesters geregeerd werden, of daar de Priesters het grootfte aandeel aan de Regeering hadden. Het 12de Boek der Aardryksbefchryving van Strabo bevat berichten van vele Staats-inrichtingen van deezen aart. Antiquitus Meroë' fumma poteftas fuit penes facerdotes, tantaque auëloritas, ut nonnunquam mijfo nuncio mortem regi imperarent , £? ei alium füfflcerent. Strabo B. 17. BI. 047. volg. ook aldaar B. 16. BI. 904. 910. en 949. van de Sabeërs en Nabateërs. Ook in Perfiën moest de Koning Priester zyn. Stob.eüs LXII. p. 106. Hifi. gén. des Voyages L. X. Hoofdft. 5. §. 2. en Hoofdft. 2. Dus is nog in onze tyden byde Koptifche Christenen de Patriarch ambtswegen Scheidsman, en in zekere gevallen Richter. Hasselquist Reize na Alexandrien p. 77.  Mensch heid. y. BOEK. 53 den dienst der Priesters gelegd is geworden. Van de Egyptenaar en, Pheniciërs, en van de Oosterfche Volken is dit door het getuigenis van alle Gefchiedichryvers bekend. Gelyk de Celten, hunne Priesters, en Profeetifche JVyven hadden , zoo hadden de Grieken en Romeinen, die van hun afftamden, de hunne (*). Men zal ook onder alle overige Volken er bezwaarlykééu vinden, het welk niet zvne Tempels Heiligdommen, Orakels, en heilige "speelen , als ban jen en teekens zyner verëeniging zou hebben aangemerkt. Als een Volk in de mngt van een ander Volk kwam, dan werd het ook aan den God van den Overwinnaar onderworpen; of de Overwinnaar eigende zich den God des Overwonnenen toe, en voegde hem by zyne Goden. Dus bezwoer de Romein (+) begfeeïig naar de Over- C) Strabo B. 9. 5/.464.ook op het einde des 7 Boeks. Te Delphi werden de Orakelen door don mond van een Vronwsperzoon medegedeeld. De Priesters van het oude Rome hebben in de eerfte tyden veel gemeens gehad met de Priesters der Barbaaren. De SaliSn b. v. en Feftaalfche Maagden. (t) Zie Macrobius Satumal. IV. 9. net piegtig For. mulier van deeze opëifching der Goden bevatte ook eene uitnodiging in zich, om zich naar Rome te begeven , en zich met de Goden deezer Stad te vergezelfchappon. D 3  54 Geschiedenis der Overwinning, de Godheden eener belegerde dad, en als by deeze in zyn geweld had, dan was by zeker van een gelukkig gevolg. De hoop op de Godlyke beicher-ming was den belegerden ontnomen , en hunne Burgerlyke verëeniging was ontbonden. De Veelgodery fchynt gedeeltelyk uit deeze aanneming der Goden in veroverde St-aaten ontdaan te zyn (*). Door (*) De Labyinth f Doolhof) in Egypten, waar van wy boven gewaagden , bevatte Tempels van alle Egyptifche .Goden. Plimös hiflr.nat. XXXVI. 13. De algemeene Tempel der Natie moest alle haare verfcheidene Goden bevatten. Dus bevatte ook de oude Tempel der Arabieren teMeccade verfcheiden Godheden van alle kleine Volken , uit welke deezè wyduitgeftrekte Volks-Stam bellond. Chardin B. 6. Hoofdjt. 8. BI. Z77- Als Mahomet de leer van Gods Eenheid onder deeze Volken weder invoerde, reinigde hy deezen Tempel, welke volgends eene oude overlevering door Abraham ter eere van den éénigen God gedicht zou zyn. Ily wierp alle deeze Goden daar uit , en bracht het zoo verre, dat alle Natiën, die zyn Leereaanhingen, hem voor hunnen gemeenen Tempel hielden ; dat zy hun Gebed, naar hem gekeerd, verrichtten; en dat zy geloofden verpligt te zyn, om derwaards Bedevaarden te doen. Chardin aldaar. Buiten twyfel moest de éénheid van den Staat daardoor behouden worden. Dus onderhield welè'er bykans elke Christelyke Natie te Jerufalem een klein getal Monniken, en in de Kerk van het Heilige Graf haaren byzonderen Altaar en Heili-  Menschheid. V. BOEK. 55 Door zulke gemeene Godsdienften werd de verëeniging van een Volk eerst recht bevestigd (*). Door deeze ontftond uit vele Geflachten één Huisgezin onder éénen algemeenen Vader. Door deeze werden de ruwe Hartstochten verzacht; Menschlievende aandoeningen uitgebreid, en de befluiten en kragten van ontallyke Menfchen tot één groot oogmerk verëenigd. Door deeze werden alle degenen, welke onder de befcherming van ééne zelfde Godheid ftonden, met die groote gedachten ontftooken, dat zy alles voor de Rechten van hunnen God en van hun Verbond over hebben, endaar aan alles opofferen moesten. Dus lige plaats; alwaar nog de Leden van de genen, die overgebleven zyn, het recht hebben, om met uitfluiting van andere Natiën hunnen Godsdienst te verrichten. Maundrell Reizen Hoofdft. 5. BI. 44. van het 1 Deel der Berl. Verzamelingen. Hetzelfde verhaalt Hasselqüist. C) Hier uit kan men begrypen, waarom de Ballingfchap by de Ouden, als de hardïte firaf aangezien is. Men werd uit den vrede en de befcherming van zynen Lands-god gezet. Men verliet zyne Huisgoden. Men moest befcherming by Vreemden, en meestal by zulke zoeken, welker Zeden en Taal men niet kende. Deeze verbanning werd voor des te noodzaakelyker gehouden, dewyl het Land van Menfchen moest bevryd worden , welke by deszelfs Goden gehaat waren. Uit dcnzelfden grond vloeiden de Verzoeningen (Expiatiën) en de verfcheiden gebruiken van zuiveringen voort. D 4  5CT Geschiedenis der Dus werd de verpligting jegens den Beheerfcher, aan wien de Rechten en de Magt der Godheid toevertrouwd waren, door eene onkreukbaare Heiligheid verzekerd. Dus werd de y ver voor het Gemeeneten door de waardigheid van eene Heilige gemeenfchap verfterkt. Dus ontwikkelde zich de Vaderlands-liefde (Patriotisrnus), nu tot Geestdryvery en een uitfteekend voorwerp van den Godsdienst verheven , fteeds volmaakter en vermogender. VEERTIENDE HOOFDSTUK, Nieuwe grond van de langzaame verbetering der Westerfche, Noordfche en andere Volken, oe naauwer ondertusfchen deeze Stichtingen de verëeniging tusfchen de Leeden van eiken Staat toeha::': ion, des te meer vervreemden zy de Burgers der onderfcheiden Staaten van eikanderen. Wy hebben deeze uitwerking reeds in het eerfte begin van d. n uitwendigen Godsdienst opgemerkt. Hoe fterker derhalven de Burgerliefde, en de liefde voor het, Vadeiland by de Menfchen wierden, welker Zielen nog EÜ'et genoegzaam befchaafd waren, des te mindci kon zich de algemeene Menfchenliefde in hunne harten uitbreiden. De Vreemdeling werd een vyand van den God des  Menschheid. V. BOEK. 57 des Lands , nadien hy niet onder deszelfs befcherming was, en men vereerde alleen de rechten der Menschheid in hem, die dezelfde Goden aanbad(*), dezelfde Taal fprak (**), en dezelfde gebruiken waarnam. Dus nam de Barbaarsheid de gedaante van Godsdienst aan , en dus lag deeze den voortgang der'zachter Zedenbynaonöverwinnelykezwarigheden in den weg. Dus (*) Op het eenig Eiland Teneriffa vond men negen verfchillende Staaien, en negen verfchillende Godsdiensten, en deeze vervielen dikwils in zeer bloedige Oorlogen tegen eikanderen. Hifi. gén. des voyages L. V. p. 161. & 225. (**) Barbarus bis ego fum, qnia non intettigor ulli, O vin. Tri ft. V. 10. 37. Die de Taal van een Volk niet fprak, was voor hetzelve een Barbaar. Voor den Trojaanfehen oorlog hadden de Grieken nog geen algemeenenNaam. Zy noemden ook andere Volken nog geen Barbanren.THUCYDiDF.s 1. ^^ /'.Naderhand werden zy zoo trots, datzy alle andere Volkenzoo noemden , en hen voor natuurlyke vyanden van hun, als de eenige befchaafde Volken, aanmerkten. Doch de befcheidensten onder hun keurden dit vooroordeel niet goed. Zie Strabo op het einde des 1 Boeks. Nog in de 15 en 16 Eeuw heetten alle de overige Volken van Europa by de Italiaanén Barbaaren; misfehien waren zy het ook; het woord Uranger heeft op een' zekeren tyd eene byna even zoo fterke beteekenis gehad. Wy vinden in de Archiven van Duitfche Steden nog oude Wetten , welke uitdruklyk verbieden Walen tot Burgers aan te nemen. D 5  58 Geschiedenis der Dus werden, inzonderheid in ruwe en onvruchtbaare Gewesten, kleine en oorlogzuchtige Volken, in hunne wederzydfche afkeerigheden, en in den Geest van afgezonderdheid en vervreemding verfterkt; nadien hunne vyandlykheden , hartstochten, en onmenfchelyke Volks-haat geheiligd wierden; dus bleven zy ook in hunne inwendige betrekkingen ruw en onmenfchelyk, nadien de ontallyke overblyfzelen der Wildheid by hun door de Wetten en den Godsdienst eene onkreukbaare ftaving ontvingen. VTF-  Menschheid. V. BOEK. j$ VYFTIEND'E HOOFDSTUK. Bejluit des Vyfden Boeks. M en kan met recht vragen, of niet, inzonderheid in ruwe Landen, deeze middelftaat tusfchen de Barbaarsheid en Burgerlyke Maatfchappy, het grootfte deel der Menfchen min gelukkig gemaakt heeft, dan zy in den Staat der volkomen Wildheid geweest zouden zyn. Het is onbetwistbaar, dat de zoetigheid der allengs vermeerderende aangenaamheden des levens door ontelbaare onvoegzaamheden en rampen moet verbitterd zyn geworden. Voor de breidel looze verbeelding, werd een onmeetbaar veld van wenfchen en begeertens geopend ; en de Natuur is zelfs in de gezegendfte Gewesten altyd te arm, om haare eifc'ien te voldoen, gelyk de rede zelve in de opgeklaardfte tyden by de meeste M'nfchen nog al te onbefchaafd en te zwak is, om ze te bepaalen en in orde te houden. Wy zullen in het vervolg van onze waaarnemin^en maar al te veel bewyzen vinden , dat ook die Volken, over welke wy ons het meest verwonderden , van waare Zedelykheid, en waare Menfchelykheid verre vervreemd, onder ontallyke overblyfzelen der Barbaarsheid, onder het jok der . " harts-  tfo Geschiedt nis der hartstochten, en begeertens, onëindig veel geleeden hebben, en nog lyden; en dat de waare./faa* van begaafdheid, de ftaat, in welken de Rede den teugel houd, nog tot op onze tyden, ook by de luisterrykfte Volken lang of na niet tot rypheid gekomen is. a  D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ZESDE BOEK-   D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ZESDE BOEK. Van de voortgangen der Befchaafdheid by de Oosterfche Volken EERSTE HOOFDSTUK. Oorfprong der groote Oosterfche Ryken. CjTelyk in het ruwe Noorden en kwalyk bebouwde Westerfche Landen ontallyke hindernisfen den zachteren Zeden in den weg Ronden; zoo breidde zich integendeel onder gelukkiger Hemelftreeken , in het vruchtbaare Egypten, en in de Jieflykfte Gewesten van Afiën, niet alleen onder byzondere Geilachten, maar ook onder geheele Volken veel gezwin-  64 Geschiedenis der zwinder eenerleië Detikwyze, eenerleië Taal, ca eencrleië Godsdienst uit. Aldaar waren de gemoederen veel beter opgelegd voor het gevoel van het goede en aangenaame. Eene oneindige veelvuldigheid van bekoorlyke voorwerpen gaf daar bezigheid aan de Zinnen , deelde debegeertens, en verminderde de hevigheid der boosaartige hartstochten. Alles verëenigde zich aldaar, om eene voortreflyke gefteldheid van Ligchaam en Ziel te vormen, en deeze was de voornaamfte bron der ontelbaarc voordeelen, welke de zachte Oosterlingen zoo vroeg gelukkig maakten. Zy beftraalde de gelukkiger verbeeldingskragt der groote Geesten, het ondernemen van verhevene ontwerpen, en begunstigde by goedaartige en aandoenlyke gemoederen het algemeen en fchielyk aannemen en omhelzen van eiken weldaadigen en wyzen voorflag. Gelyk derhalven een zacht klimaat de uitbreiding [en volkomenheid van dat alles bevorderde , hetgeen den Menfchen vergenoegen en welvaaren kon verfchaffen ; zoo bragten ook de ruwe Gewesten, welke aan deeze gelukkige Landfchappen grensden, niet weinig toe tot de fnelheid deezer heerlyke voortgangen. De lieflyke eigenfcbappen , vruchten van een zachter grond , verëenigd mee den moed en fhmdvastigbeid, op eenen harder grond geteeld, vormden Helden, Wyzen en Wetgevers ; groote en fterke Geesten, die door verwonderenswaardigedaaden, door heilzaame inrich- tin-  Menschheid. VI. BOEK. 6$ tingen, door geweldige dwangmiddelen zich meester maakten van de verbeelding van ontelbaare Menfchen, en die door verwondering, liefde, eerbied of fchrik, geheele Natiën onder het juk bragten. Tot gehoorzaamheid en navolging even voordeelig opgelegd, namen zoo wel zwakke als gevoelige Menfchen met vermaak, voorbeelden, gebruiken, zeden en bevelen aan van zulken, die zich by hun eerbied- en verwondei'ens-waardig wisten te maken. De zachte kunsten des vredes hebben voor welgeaarte Menfchen onëindig meer bekoorlykheden dan de ruwe wanördens Van den oorlog, en de rust is hun veel liever dan de onaf hanglykheid. Dus konden moed en onderneemzucht , aan het fpitze van eene zelfs min aanmerkelyke bende van kloekmoedige Krygslieden, gemaklyk vele vreedzaame en weeke Volken bedwingen, en indien de Overwinnaars niet ongefchikt waren voor alle verbetering, dan moesten zy zich integendeel zeer geern aan den Godsdienst, de Zeden en de Wvsheid van hunne Overwonnelingen onderwerpen. De Deugd en de Rechtvaardigheid van eenen Vorsr (*), of de bloeiënde toeftand van zyn Volk(f) kon- CO Dus onderwierpen de Meden zich aan "Dejoces. Herodot. I. 88. (f) Dus waren de meeste Veroveringen der Tnkas gefield. Garcilasso della Vega Gefehied. der Tnkas. 2. 18. 19. 20. &c. II. Deel. E  66 Geschiedenis der konden niet minder geheele Volken bewegen, om zich vrywillig onder deszelfs Scepter te begeven. Dus fchynen zich op verfcheiden wyzen in het Oosten groote Ryken gevormd te hebben; de Dapperheid befchermde deeze aanzienlyke Staaten tegen Uitheemfche aanvallen, en de Godsdienst behield van binnen de rust en orde. De inrichting van den Staat, en de magt van den Vorst grondden zich daar hoofdzaaklyk op het onwederfpreeklyk gezag van den Priester, uit wiens ftand in het gemeen de Beheerfcher zelfs genomen wierd (*). Men kan zich ligt verbeelden, hoe onkreukbaar, hoe heilig, hoe boven allen twyfelverheven, zy daardoor zyn moesten. Wy hebben boven de bronnen en de werkingen van dit Priesterlyk gezag befchouwd ; en het is uit de Gefchiedenisfen bekend , hoe de Wyzen (*■*) der Babyloniërs en Per Jen, en de Priesters by de Egytenaaren (f) de bewaarders van Gezag , en der Wetten geweest zyn. Chardin (ff), welke met eene byzondere oplettendheid en geest van waarnemen vele Landen doorreist, en de Gefchiedenisfen van vele Volken be- (*) Zié* l oven 13. V. Soefdji. 13. Bladz. 52. (**) Magi. (f) jëlianus Var. Mijl. XIII. 34. De Koning moest zelfs Priester zyn, Dezelfde. (ft) Chardin B. IV. Hoofdfl. I. BI. 412.  Menschheid. VI. BOËK. 67 beftudeerd heeft, heeft zeer wel opgemerkt, dat in den eersten aanvang der Burgerlyke Maatfchappyën dit byna algemeen geweest is. Inzonderheid vond hy byde Oosterfche Volken de aanmcrkeiykfte fpooren daar van. In vele van deeze Ryken is de Ópper-priester de eerfte Perfoon van den Staat, en de Koningen zyn eenigermate deszelfs Vafallen. In Perfien is de Titel van eenen Stadhouder van Mahomet en de,- Pre-feeten (*), nog heden de voornaamfte grond van het recht tot Opperheerfchappy. Volgends het Mabomedaansch famenftel zyn de Profeeten , de Imams, of Navolgers van Mahomet uit eene Godlyke yerördening de waare Beheerfchers der Aarde. Nog altyd word de twaalfde van deeze Imams in dat Ryk weder verwagt. Hy is op eene zonderlinge wyze aan de Aarde onttrokken, en de Geloovigen worden door Stadhouders van hem beheerscht, tot dat hy goedvinden zal, om zelfs weder te verfchynen. Dit geheiligd Charakter houd , als een onverbreekbaare band zoo vele en zoo groote Staaten te famen; en is de eenige grond der af hanglykheid, in welke de mngtiglte Chans onder één Opperhoofd leven (**). By zulk eene denkwyze kan men aan geene Wetten denken, welke de Rechten der Menschheid be- fcher- (*) Ciiaiumn B. Ui. BI. 193. irr. ("*) Aldaar B. VI. Hoofd rt. 3. 35. £ 2  68 Geschiedenis der fchermen, noch eenige paaien, welke het Heiligdom der Vryheid befchutten zouden. Alles is willekeurig, alles is onbepaald. Het is den zwakken Burger niet mogelyk te twyfelen, of eene enkele raad van zynen Priester, of bevel van zynen Vorst onrechtvaardig zou kunnen- zyn. Echter naar allen oogfchyn waren de eerste Heerfchappyën van deeze natuur eer zacht dan tyrannisch. Voor dat nog de groote gedachte der Vryheid in de Zielen konde ontwikkeld zyn, had het Despotismus aireede zyne rechten, of zal ik zeggen, zyne misbruiken? in het fchoonfte gedeelte des Aardbodems vastgeftcld. Het Staatsrecht was daar kort, de Vorst en de Priester hadden alles en het Volk niets te zeggen. TWEEDE HOOFDSTUK. Snelle aanwas der Kunsten in de Despotike Staaten. Derzelver Eenvoudigheid. w y hebben aireede aangemerkt, dat deeze Despotike Ryken meestal in gelukkige en vruchtbaare Gewesten lagen. DaarwarendeGemoederen zacht, en de Geesten by uitnemendheid gefchikt, om het volmaakte, het fchoone en lieflyke te gevoelen. Door de verëeniging van vele zulke Volken werden ook hunne gaven en voorrechten verëenigd. De vlug-  Menschheid. VI. BOEK. <5o vlugheiden dartelheid der eenen werden door de arbeidzaamheid en ftandvastigheid der anderen des te kragtiger begunstigd. De denkbeelden der Vorsten, en der genen, die hen omringden, werden des te meer uitgebreid, hoe verder de Grenzen van den Staat werden uitgeftrekt. Naar mate de ervaaring en rykdommen in dezelve hooger fteegcn , werden de begeertens vermeerd, en de imaak verhoogd. Daar werden derhalven meer en volmaakter voorwerpen verëischt, om aan dezelven te voldoen. De levendige verbeelding deezer Volken ontvlamde fchielyk. De gelukkige invloeden deezer betoverende gave bragten met eene buitengemeene fnelheid de Kunsten en handwerken tot eene uitnemende hoogte. Ook werden in deeze Staaten zeer vroeg werken voltooid, zoo wel van eene buitengewoone groette en ftoutheid, als van eenen voortreflyken en verheven fmaak. De wonderbaare gebouwen der Egyptemar en en Babyloniers hebben met recht alle leeftyden in verbaazing gebragt. Hoe . fabelachtig ook de tydrekeningen deezer Volken zyn , zoo zou men echter vermoeden , dat zy een zeer groot tydperk moeten doorlopen hebben, om de Kunsten op eenen zoo hoogen trap te brengen. Dan, wanneer wy de Gebouwen der Peruvianen met den korten tyd vergelyken , welken hunne Burgerlyke befehaving geduurd heeft, dan vinden wy daar den aanwas der Kunsten niet min, E 3 d:r  70 Geschiedenis der der ftieï, hoeonbegrypelyk die ons ook mag voorkomen. Hoe zeer ondertusfchcn alle werken van deeze Volken het Zegel van eene byzondere grootheid en verhevenheid droegen ; hoe zeer zy' van de buitengewoone [uitgedrekthcid der Geesten getuigden, welke derzelver fchikking en uitvoering beftierd hebben; nogthans vertoonde zich ook in alle dezelve eene byzonder merkwaardige Eenvormigheid. Eene Eenvormigheid, welke ons hoogst-waarfchynlyk doet gisfen, dat er onder deeze Volken zeer weinige ooripronglyke vernuften geweest zyn. Hoe zeldzaam de fterkte en verhevenheid der Ziel, nodig tot uitvindingen, hoe zeldzaam de ftandvastigftetd en arbeidzaamheid , die verëischt word tot uitvoering van het geen uitgevonden is , in alle Landen zyn, zoo zyn zy het nog wel meest in deeze Landen ; terwyl integendeel de buigzaamheid en leerzaamheid , die aan derzelver Bewooners natuurlyk is , voor dezeivcn de navolging zeer gemaklyk, en de onderwerpelykheid onder de heerfchappy der gewoonte hoogst-aangenaam maken. Het was derhalven ligt, om aan deeze Eenvormigheid (*), zelfs in de geringde zaaken , de verëerenswaardige kragt van eene onwrikbaare Wettegeven. En (*) Plato de legibus L. II. p. 515. leert ons, dat deeze Eenvormigheid ook in de Muziek en in de Schilderkunst een voorwerp der Wetten geweest is.  Menschheid. VI. BOEIC. -ji En de voltooijing van groote werken in deeze, dikwils niet al te groote, Ryken word nog begrypelyker, wanneer men derzei ver natuurlyke vruchtbaarheid in overweging neemt. Deeze'maakte de zuivere inkomsten ten dien tyde oneindig groot,nadien er zeer weinig kunstige behoeftens waren uitgevonden, en dewyl geen byzondere weeldedie ontallyke menigte van Menfchen bezig hield, welken de Akkerbouw voeden kon, zonder hen nodig te hebben. Daar moesten derhalven groote openbaare werken ondernomen worden, om deeze Menfchen niet in werkeloosheid zonder nut te laaten vergaan. DERDE HOOFDSTUK. Regeer-kunde der despotike Staaten. Eenvormigheid derzelve. Gelukkige ondergejchiktheid van het byzonder vernuft onder het algemeene, en van den byzonder en wil onder den algemeenen. De grootfte aller Kunsten, de Regeer-kunde geraakte in zulke Staaten insgelyks zeer vroeg tot eenen byzonderen trap van volkomenheid. Even deeze Eenvormigheid , welke de groote Geesten verheft, en de kleine betovert; even deeze gelukkigehebbelykheid der navolging, warende E 4 gron-  li Geschiedenis der gronden van deezenfpoedigen aanwas, en van deeze fchielyke vastftelling van gezag. Met eene verhevene Eenvoudigheid omvatte eene edele en vaderjyke Staatkunde den gantfchen ommetrek , zelfs van het uitgeftrektfte Ryk, en gaf aan alle deszelfs deelen dezelfde Grondregels , dezelfde Zeden , dezelfde Inrichting. De menigvuldigheid van Imboisten en Bezigheden was buiten dien door Phyfifche gronden in zulke Staaten zeer klein, en verëischtederhalven ze;r weinige en zeer eenvoudige Wetten. Het grootfte Ryk behoefde eene veel engere Rechtsgeleerdheid, dan in onze tyden de onaanzienlykfte van alle Ryksfteden. Alles ftemde overeen , om door de eenvoudigfte beweegraden eene doelmatige en gelykvormige beweging te veröorzaaken , en ook in de grootfte Machine eene zeer eenvoudige orde te bewerken. Ondernemingen van eene buitengewoone grootte werden met eene ongelooflyke gemiklykheid ontworpen, en uitgevoerd, om den luister en het nut deezer groote Ryken te bevorderen. Dit alles overreed ons van het fcheppend Vernuft van haare Stichters, Vorsten, en Wyzen, en toont aan , dat een groote Geest, en niet kleine Moed hen bezield heeft. Ook in dit ftuk kon de mogelykheid van deeze zoo fnelle voortgangen verdacht voorkomen. Dan ook hier vinden wy in het Peruviaanjche Ryk een voorbeeld, het welk zoodaanigen twyfel wederlegt. Het fchynt, dat deszelfs groote Stichter in een Land,  Menschheid. VI. EOEK. 73 alwaar zelfs gedeelcelyk de ruwfte en ontembaarfte Volken woonden, opééns het voortreflyk ontwerp van zyne Wetgeving opgefteld heeft. Derzelver fnelle voortgangen onder Hem en zyne Opvolgers verdienen niet minder verwondering , en maken datgeen gelooflyk , het welk de Gefchicdfchryvers van de Oosterfche Ryken verhaalen. De verhevene eenvoudigheid van zulke Regeerings-ontwerpen doet volkomen alle twyfelingcn nopens deeze fnelle voortgangen verdwynen. Zoodra de grondregels daar van in het klein waren uitgevonden , zoo kon men ze des te ligter tot gantfche Ryken uitftrekken ; hoe meer de eenvoudige Zielen van derzelver Burgers van vooröordeelen , gewoontens en als 't ware van gedachten ledig waren. Zulke gemoederen konden ligteiyk door eene merkwaardige handeling in zulk eene verbaasdheid gebragt worden, dat zy alles, wat van derzelver Auteur afkomstig was, voor Godlyken onfeilbaar aanzagen. Nadien het byzonder Vernuft van elk en ieder Burger zoo weinig befehaafd; nadien het zelve noch door valfche meeningen verdorven, noch door waare kundigheden verfterkt was, zoo vond het algeméén Vernuft van den Staat, de Wet, daar weinig tegenftand in. Nadien de byzondere Wil van een ieder zoo week en buigzaam was; nadien dezelve door zoo weinig oogmerken beheerscht wierd; zoo vond de algemeene Wil, het bevel der Vorsten, daar in zoo weinig wederftrevighcid. E 5 De-  74 Geschiedenis der Dewyl by Menfchen, welke grootendeels nog in eenen Kinderlyken toeftand , en in eene volmaakte eenvoudigheid leefden, de verfcheidenheid van Charakters zeer klein, en de buigzaamheid van den Geest zeergroot zyn moesten; zoo moesten ook dezelfde denkwyze,en dezelfde Taal door hetgantfche ligchaam van eene groote Natie zich zonder moeite uitbreiden ; en den Welvaard en het geluk van ontallyke Menfchen tot den hoogden graad brengen, waar voor zy vatbaar waren. Dus werd in de Ziel van elk Burger de liefde tot zynen dand verwekt. Hy dacht aan niets beters, alzoo noch zyne eigene noch vreemde ondervinding hem ooit iets dergelyks bekend hadden gemaakt. De Godsdienst heiligde deeze denkwyze, verhoogde derzelver derkte, en bevestigde ze voor ontelbaare Geflachten ; nademaal hy den twyfel, of in de Zeden en Wetten der Voorouderen iets het geringde verbeterd kon worden, tot eene onvergeeflyke Zonde maakte. Eene uit de ruwde Gewesten des Ryks getrokken en wel onderhouden Militie, befcbermde aanvanglyk den Staat en den Vorst tegen Uitheemfche aanvallen, en maakte naderhand het gezag in het Inwendige nog oneindig vaster. Wanneer derhalven de Regeering ééns vastgefteld was, zoo kon de wensch naar eene verbeetering bykans niet ontdaan, zoo fcheen elke verandering eene onmogelykheid. Nademaal het Ryk, ja elke Provintie zoo groot was, dat geen Burger ljg-  Menschheid. VI. BOEK. 75 Kgtejyk kunde en bekwaamheid genoeg kon vcrkrygen, om het geheel daar van te overzien; nademaal het kwaad, dat in één deel des Ryks, of m ééne Provintie gefchiedde, in de overige niet ligt kon gemerkt worden; nademaal elk Burger te ver van den Vorst af, of onder denzelven te diep vernederd was, om zyneftem voor den Troon te doen hooren; nademaal elk door zyne zwakte jegens den Beheerfcher en den Staat oneindig onmagtig en zonder een byzonder, van hem verkregen vermogen onbekwaam was , om iets ten gemeencbeste te verrichten ; zoo moest niemand de zorg en de liefde voor het algemeenebest merkelyk voelen ; zoo moest elk zyne zekerheid en welvaard in de gehoorzaamheid vinden. Dus verdween de betrekking van den Burger jegens den Staat, en dus bleef alleen die jegens den Vorst en den Landvoogdovej. Dus kon de liefde voor het Vaderland zich niet anders werkzaam betoonen , dan door de liefde jegens deszelfs Beheerfchers. Dus werden de Trouw en Gehoorzaamheid jegens zyne Overheden de voornaamfte Deugden van den Burger. In eene befcheidene ftilte leefde deeze gelukkig en vergenoegd, zoo lang zyne Beheerfchers voortvoeren zyne Vaders te zyn. De Eigenliefde, te vrede gefield door het genoegen der Zinnelykheid, was het middel, om de Onderdaanen deezer groote Ryken in orde te houden; was de Dryfveer, door welke eene eenvoudige Staatkunde deeze wonderbaare Machines regeerde. De  76 Geschiedenis der De Eenvoudigheid was de voornaamfte eigenfcbap , welke den Burger gelukkig en gerust maakte. VIERDE HOOFDSTUK. Wysgeerte en Geleerdheid der despotike Ryken. Derzelver Eenvormigheid. IVIen kan zich gemaklyk verbeelden , hoe de Wysgeerte van zulke Volken moet gefield geweest zyn. In dezelve heerschte dezelfde Eenvormigheid als in hunne Staatkunde, en hunne overige Kunsten; zy had niet zoo zeer de gedaante eener Wetenfchap, als wel die van eene Wet, welke fterke Geesten den zwakken hadden voorgefchreven. Dus rechtvaardigt ook de koene, vuurige draai, die zich in derzelver overblyfzelen vertoont, de gisfing , dat zy eer eene vrucht van eene groote verbeeldingskracht, dan van eene lange en behoedzaame opmerkzaamheid geweest is. De voornaamfte voorwerpen daar van waren de Leere van God, van de ondergefchikte Goden, van de Geesten, van de Sterren, en Zeden. De Sterre-kykery en Waarzegkunde maakten in de oogen des Volks en zelfs der Grooten het voortrefiykfte en gewigtigfle deel daar van uit. Dit  Menschheid. VI. BOEK. 77 Dit is wederom een bewys, dat in deeze Ryken de Onwetenheid en Eenvoudigheid fteeds het deel zelfs van de besten onder het Volk geweest zyn. De verlichting was een voorrecht, hetwelk alleen weinige uitgelezenen genooten. De geleerdheid was een geheim, den Priesteren (*), den eenigen Wysgeeren deezer Volken , voorbehouden ; een Heiligdom, tot het welke voor alle Ongewyden de toegang geflooten was. Deezen werden op zyn hoogst eenige raadzelachtige Spreuken medegedeeld, welke zy als Godfpraaken vereerden (**). Zelfs diegenen, welke de Bewaarders en Voortplanters deezer verborgene Wysheid dienden te zyn, verkregen het onderwys daar in niet anders, dan by wyze van overlevering (f). Zy leerden niet denken. Zy leerden alleen de Hellingen, hun van de Voorouders voorgefchreven, napraaten. Hun Geheugen alleen werd daardoor verrykt. Hun Verftand werd daar door noch verlicht noch verfterkt. Zy waren getrouwe Oppasfers derfchatten , die hun waren toevertrouwd. Die te vermeerderen, of het gebruik daar van algemeener te maken, dan het oogmerk van den eerften Stichter vorderde, was hun niet geoorloofd. Dus (*) Brucker Hifi. crit. phihf. L. II. c. 2. §. 3. (**) Brucker Hifi. crit. philof. II. §. 5. (t) Idem II. 2. §. 2. II. f, §. 279.  7S Geschiedenis der Dus was de Wysgeerte deezer Volken een Gewas, dat fnel eene byzondere grootte bereikt had, dat vroeg ftil ftond, en fchielyk verdorde. Alles, wat wy van het Charakter der Oosterfche Volken hebben aangemerkt, toont ons, hoe gemaklyk zy zich met zulk eene geleerdheid konden vergenoegen ; en over het algemeen moet, gelyk een diepzinnig Wysgeer aanmerkt (*), in de tyden naby de Barbaarsheid het gezag over de rede zegepraalen. Daar verkrygtby zeldzaame en vu]urige Geesten de verbeeldingskracht vroeg eene buitengewoone wending, gelyk by de gemeenen zich het geheugen het gemaklykst en fchielykst vertoont; en in hunne eerfte befchaving zyn de Geesten der Menfchen al te geneigd, om het voorgeven van anderen zonder onderzoek- voor waar aan te nemen. De eerfte fchemering der waarheid , hoe zwak zy ook is , heeft voor onërvaarene Zielen al te vermogende bekooriykheden, dan dat zy plaats zouden geven aan een verdriete'yke twyfeling. Hoe konde men van een. gemoed, het welk het vermaak van denken nog nooit geproefd, had , vergen , om den ftroom van wellust te weèrftaan, van welken het door de eerfte gedachten, die zich aanbieden, weggefleept word? Zyne gantfche werkzaamheid, zyn gantfche aanwezen beftaat in niets anders en zou het dit zich zelf wilien ontrooven? Al (*) Home Inleiding in zyne ekments (f a ilicij'me.  Menschheid. VI. BOEK. 79 AI wie niet eenen byzonder geöefenden Geest bezit ; wie niet dikwils de gevolgen van het bedrog met ongenoegen ondervonden heeft, die ontflaat zich zeiven geern van de moeite van onderzoek. In despotike Staaten is de Burger omtrent de nafpooring der waarheid nog onverfchilliger, dewyl hy zich overreed, dat de Wetgevers en de Priesters ze voor hem gevonden, ofonmiddelyk van de Goden ontvangen hebben; dewyl haar bezit hem weinig aanzien geven, ja dewyl het zelfs voor hem gevaarlyk konde worden, met onreine handen een Heiligdom aan te tasten, het welk aan te raaken alleen den God-gewyden geoorloofd is. Hy geeft zich derhalven met vermaak aan zyne onkunde over, welke voor zyne aangeboorene traagheid oneindig dierbaarer is, dan alle fchatten van Wetenfchap, naar welke by ons de ontevredene Geleerde, en dikwils met zoo vergeeffche moeite, ftreeft. Wanneer derhalven in zulke Staaten de Wysgeerte éénmaal tot eene zekere volkomenheid geraakt is, dan moet zy natuurlyker wyze, geduurende veele Eeuwen onveranderd blyven, ten minsten met opzigt tot de woorden en uiterlyke omkleeding. Intusfchen kunnen het wezenlyke en de waare zin der leere heel ligt verlooren gaan. Dit moest ook in de meesten van .deeze Ryken door de geheimnisvolle en verkeerde wyze van onderwyzen, heel natuurlyk gebeuren. SïRA-  to Geschiedenis der Strabo (*) merkt aan, dat ten zynen tyden de Egyptifche Priesters tot bloote Offer-papen verlaagd waren. Nadien deeze Wysbegeerte een geheim van den Staat en der Priesters was , nadien zy met den Godsdienst des Lands op het naauwst gepaard ging; zoo had ook naar allen fchyn elke Staat zyne eigene, gelyk hy zynen eigenen Godsdienst had. Daar waren derhalven weinige Seften onder de Wyzen van één Ryk, en het fchynt, dat dezelve zich eerst laat geopenbaard hebben. Daar is veel tyd nodig, voor dat ook onder min flaaffche Volken iemand aan de Leere zyner Vaderen durft twyfelen, en nog meer , eer hy zulk een twyfeling durft openbaaren (**). Wanneer ook in deeze Ryken zulke verfchillen zich openbaarden!; dan ontftonden zy naar alle waarfchynlykhcid, eer uit ongelyke uitleggingen, dan (*) B. 17. BI. 933. De onderwerpelykheid onder vreemde , en ten deele Verlichte en Wysgeerige Beheerfchers, kon hier toe niet weinig bygebragt hebben. (**) Brucker Hifi. crit. phil. II. 7. §. 2. p. 247. Men was in Egypten, en waarfehynlyk in de meésten deezer Ryken overreed, dat de Wetenfchappen voor geene grootere volmaaktheid vatbaar waren, dan die, waar toe de Stichters ze gebragt hadden. Dit ftrekte zich zelfs uit tot de Geneeskunde. Brucker ibid. §. 9. ƒ>. 277. Dion, Sic. L §. 8.  Menschheid. VI. BOEK. 8r dan wel uit eenebehoorïyke onderzoeking der waarheid; en misleiden dikwils daar uit, dewyl, wanneer Volkeri, die aireede hunne volkoomene inrichting in den Godsdienst en Wysgeerte hadden, door veroveringen werden famengefmolten , de Wyzen en Priesters van elk hunner hunne Wysgeerte, zoo wel als hunne Goden, poogden te behouden. Daaruit fchynen ten minften de verfchillende Leerftelzels der Egyptenaren (*) ontftaan te zyn. VYFDE HOOFDSTUK. Charakter van het Volk in Despotike Ryken. JFict Volk had ondertusfcben in deeze Ryken geen aandeel aan de aangenaamheden der Geleerdheid. Het was zyn geluk, wanneer zyne VoorRanders verlicht en goed waren, dewyl het dan beter geregeerd wierd; maar anders was het voor het zelve , of er geene Wetenfchappen in de wereld geweest waren. Wy vinden derhalven in deeze groote despotike Staaten weinig fpooren van die Geleerdheid, welke anders het grootfte vergenoegen van den ver- lich- (*) Brucker Hifi. crit. phil. ibid. II. Deel. F  8s Geschiedenis de» lichten ambteloozen man uitmaakt. DeGefchiedkunde beltond naar alle waarfcbynlykheid blootelyk in de Jaarboeken, welke van de Priesters vervaardigd en als geheimen bewaard wierden. De Dichtkunst fchynt insgelyks alleen aan het opftellen der Hymnen (Heilige Liederen) gewyd geweest te zyn. Hoe natuurlyk ook derzelver fmaak voor de Menfchen is, zoo weinig vinden wy van de Dichters der Egyptenaaren en Babyloniërs (*) opgeteekend. Het (*} Ondertusfchen hadden de Peruviaanen hunne Amauias en hunne Haravek of Uitvinders , welke Dichters waieri en Dramatifche of andere Gedichten opltelden. Ook hadden de Mexikaanen hunne Poëzy. Garcilasso della Vega Hifi. des Tncas L' II. ch. 22. Solis Verivering van Mexico B. 3. Hoofdft. 15. gelyk de hedendaagfche Perfiaanen, Chardin T. III. p. 105. Ook is de Gefchiedenis deezer laatrten in Verzen vervat, Chardin B. 5. Hoofdft. 13. BI. 256. De Perfiaanfche Berichten lopen daar ook op uit, dat de Oude Oosterfche Wysgeeren hunne Leere in Dichtcriyken üyl hebben opgeteekend. Dit heeft alle waarfchynlykheid ; dan evenwel fchynt de Dichtkunst by de Oude Oosterlingen nog daarom geene Kunst geweest te zyn, aan welke de gemeene Man aandeel gehad heeft. By de Oude Perfen, Welke meer eenen Republikeinfchen Geest hadden, dan dat zy tot dienstbaarheid geneigd waren, kon de Dichtkunst benevens andere fraaije Kunsten bloeien , zoo als deeze in den aanvang van alle, zelfs despotike Staaten hebben kunnen bloeien. De Heer Hanway merkt in zyne Rei-  Menschheid, VI. BOEK. 83 Het grootfte gedeelte der Burgers, fchynt door Natuurlyke en door Zedelyke redenen van alle verbetering van hunne Ziels-vermogens afgehouden te zyn geworden. Zy vonden werks genoeg aan hun* ne Huislyke belangens» f. zy Reizen aart, dat de Perfiaanen eertyds goede Dichters ge* had hebben; doch voegt er by : Even gelyk de oorlog hunne Zedenleer en Geleerdheid verflikt heeft, zoo fchynt hy ook hunnen Dichterlyken Geest te hebben uitgtbluscht. Hoofdft. 8. 13. 32. Deel. II. der Berlynfche Verzameling. Dewyl Perfiën beurtelings van de Ambiëren, van Mahomet en van de Turken of Tartaaren veroverd is, Chardin 13. 6. Hoofdft. 2. RL 21. Zoo deed zich beurtelings dan eene vryëre, dan eene meer bepaalde denkwyze voor; Dus werden Talenten dan verheven, dan verflikt. Het fchynt alzins in de despotike inrichting gegrond te zyn, dat de Dichterlyke gaven verdwynen. In kleine Staaten hebbenbyna alle Talenten, die niet nodig hebben door groote Rykdommen onderfleund te worden, eene grootere veerkra't. Wanneer de Staat groot word, dan verdwynen Zy, ofverè'enigen zich om de Perzoonen van den Monarch en van de Grooten. Doch zy fchynen veeleer te verdwynen, dewyl het Despotismus alleen aan weinige Lieden Rykdommen, en aan nog minder die vryheid van Geest veroorlooft, welke voor de fchoone Kunsten zoo nodig is. Het kan derhalven zyn, dat de oudfte Volken, die naderhand onder de heerfchappy der Babyioniërs en Egyptenaaren gekomen zyn, ja de Egyptenaars en Babyioniërs zelfs, hunne Dichters gehad hebben. F 2  84 Geschiedenis der Zy hadden met' Uitlanders geheel geene, en onder elkanüeren zeer weinig vei keering. De regeerings-vorm ftnmde in alle Hukken de werkzaamheid van hunnen Geésti Eene nacunrlyke traagheid verhindeide op menigvuldige wyzen de verhoring der Kunstt n en der naarftigbcid. De buitengewoone a3ndoenlykheid, eene vruchtder Verwyldheiu en van een warme Luchtftreek, gaf aan elk tegenwoordig genot eene alvermogende bekoorlykheid, onderdrukte elk uitzichtin het toekomende en van verre, en verflikte byna elk Zaadje van Vernuft, eer het zich ontrollen kon. DeOnwetendheid was een gevolg van dezelfde oorzaken en een oorzaak van dezelfde werkingen (*). Degemeene Burger kende in deeze Ryken geene andere goederen , dan de voldoening der eenvoudige driften. Geleerdheid, Eere, Vryheid, waren niet vermogend, om zyne, met zinnelyke gevoelens al tebezige Ziel aan te doen, Het tegenwoordige putte de geheele aandoenlykheid zyner Ziele uit ; en dus bleven alle wenfchen naar verbetering en verandering daar uit gebannen. Op deeze wyze kon de fmaak van een Volk geduurende vele Eeuwen dezelfde blyven. De Bouwkunde, Kleding, Opfchik, alles erfde onveranderlyk over op de Nako- me- (*) Dus was ook ten tyde van Chardin de ilaat van den gemeenen man in Perfiën. Zie CHAiiDirv B. 4. Hof dj. 17. BI. 212.  Menschheid. VI. BOEK. 85 melingfchap. Het Herkomen (*) was daar de heiligfte Wet; het bekleedde de plaats van Rede en Wysheid. De natuur en gewoonte hadden derhalven deeze rust-lievende Natiën even fterk tot gehoorzaamheid gevormd; zy hadden by hun voor de liefde tot nieuwigheden byna alle toegangen geflooten. De lujsterryke welvaard van den Vorst, het onbepaald geweld der Landvoogden, en het eerwaardig gezag van den Priester waren al te ver boven den Gezigt-kreits van den ambteloozen man verheven , dan dat zyne begeertens zoo ver zouden kunnen uitftrckken. De wenfchen van den Mensch, die zyne Zinnen machtig is, dwaalen niet ligt om, buiten het gebied der mogelykheid. Alle Burgers derhalven waren Kinderen of Knegten, die van den wenk van hunnen Vader of Heer afhingen. Een ieder zorgde alleen voor zich zeiven, en liet den Vorst voor allen zorgen. Geen kwaad doen was de grootfte Deugd. Gewoonten, Eigenbaat en byzondere Neiging waren de eeni- ( j Les orientaux ont un eloignement de la nouveauté, qui nc fe peut dire; quoiqu'ih voient les a-antages qu'il y auroit dans plufiairs étr.bl.fcments nou»eaux, Us font ft attachés aux mauiéres anciennes & aux biens préfens, & ih font fipen excilés por Tefpé. ance, qu'ilify a pas moïende les porter a ricn avancer, qua fur d<- bonnes efpéranas da fuccès. Chardin L. VI. c't. 4. p. 55. F3  86 Geschiedenis der ge dryfveeren van deeze wonderbaare Staats-Machjncn. Het was alleen den Vorsten en den Priesteren geoorloofd , uit verhevener gronden te handelen. De Eere, de Liefde tot de Wetenfchappen , de kundigheid en waare fmaak van het fchoone,de fyriere genoeglykheden waren aan het overig deel der Natie byna onbekendHet teder gevoel voor het best van anderen was tot de naaste Bloedverwanten bepaald , en verhief zich niet tot die edeler foort van Deugd, welke het grootfte goed ten voorwerp had. By uitzigten, die in zoo enge Grenzen beflooten; by begeertens, die zoo gemaklyk te vervullen; by neigingen, die zoo buigzaam waren, koste het weinig moeite, om de Wetten en openbaare Orde te handhaven. Wanneer de Vorst en zyne Landvoogden goed waren, dan was het Volk waarlyk gelukkig. Wanneer die boos waren , dan moest het Volk des te gemaklyker onder hen lyden. De Wysheid en Goedheid van het heerfchend Deel vond zeer weinig tegenftand; maar desr zelfs Boosheid byna geheel geen. De maat van goederen, welke de gemeene Burger in deeze Staaten genoot, was derhalven zoo wel, als die van zyne denkbeelden,in derzelver omtrek redelyk klein. Integendeel waren zyne aandoeningen en gewaarwordingen uitnemend levendig en bekoorlyk; derzelver genot werd door weinig droevige yoorftellingen van het toekomftige ge-  Menschheid. VI. BOEK. 87 geftoord, en door minder en veel geringer rampen bitter gemaakt, dan die zyn, aan welke de, voor zyne Vryheid yverzuchtige, eergierige, en onrustige Republiekein odk inde beste Inrichtingen is blootgefteld. Zyn Haat was benydenswaardiger dan die van zynen Vorst. Zeker en gerust onthield hy zich zeiven niet ligt die vermaaken, voor welke zyne Zielsvermogens hem vatbaar maakten. F 4 ZES-  88 Geschiedenis der ZESDEHOOFDSTUK. Verderf der despotike Staaten. In zynen eerftcn aanleg derhalven was het Despoeene zachte, Vaderlyke, en, men verfchoone dit woord, eene Herderlyke Regeerings-vorm. De eerfte Veroveraars, de eerfte Stichters deezer Staaten, waren Weldoeners en Vaders van hunne Volken. Zy moesten natuurlyker wyze derzelver best willen; en dewyl dit algemeenebest door het gantfche Ligchaam des Volks geen tegenftand ontmoette , zoo breidde zich het zelve ook met eene uitnemende fnelheid uit. Het was een waar geluk voor deeze Natiën, veroverd , onderdrukt en verzwolgen te worden. Als zy in enkele kleine Maatfchappyën verdeeld waren gebleven, dan zouden zy misfchien altyd ruw en onbefchaafd gebleven zyn. Onaangezien hunnen gelukkigen imborst, zouden beftendige twisten onder hun den Volks-haat onderhouden, alle treurige Zaaden van tweedragt ontwikkeld, en alle voortgangen van verzachting en verbetering geftremd hebben. Zy werden eerst, onder de heerfchappy van éénen grooten Monarch voor eenen waaren welftand gefchikt en vatbaar. Zy werden dan wel aan onëindige onrechtvaardig-  Menschheid. VI. BOEK. 89 heden blootgefteld; dan zy zouden in de onafhanglykheid eikanderen veel grootere aangedaan hebben. Het Despotismus was de eenige goede Regeeringsvorm in tyden en by Volken, daar byna alleen één, of flechts weinigen, deugdzaam en verlicht konden zyn. Welk een onderfcheid tusfchen den gelukkigen toeftand der groote Oosterfche Ryken in derzelver eerfte begin, en de heilloozc wanördens der groote Europifche Monarchiën in de middel-tyden. Hoe ongelukkig waren niet de Burgers deezer wilde Staats-inrichtingen, vergeleeken by de geruste Slaaven van den Despoot. Doch , wanneer of onrechtvaardige en eerzuchtige Bevelhebbers van het Krygsvolk, tot befcherming van den Staat onderhouden; of Vreemde, Oorlogszuchtige en Ruwe Volken deeze Ryken onderdrukten; als geweldige Krygsoverften de plaatzen der Vaderlyke Monarchen innamen ; werden de grondwetten van haare inrichting veranderd, en in de affchuwclykfte en cnverdraaglykfte verwisfeld (*). Ge- ■ (*) „ Cyrus regeerde de Perfen, gelyk een Herderzyne Kudde. Uy zorgde voor het welzyn en voor de weide der Kudde; en wanneer hy de Meden beoorloogde, en Babyion innam, zoo gefchiedde zulks tot dat einde, dewyl hy aan geenen Uicheeemfchcn en Roofzucbtigen Wolf, F 5 eenen  50 Geschiedenis der Gelyk de Vorsten nog Barbaaren waren, zoo verkoozen zy ook hunne Stadhouders uit de Barbaaren (*), I die hunne Overwinningen bevorderd hadden ; en by welke een ruwe imborst, alle begeertens, en alle hartstochten des te ongebondener maakte, hoe meer nieuwe en menigvuldige voorwerpen zich aan hun in zulke bloeiende en gelukkige Gewesten aan. boden. Gelyk de magt van den Vorst, zoo werd ook zyn geweld oneindig tegen de Grooten , en dus werd ook dat van deeze jegens het Volk. Zy verhieven zich verre boven allen tegenftand, waarvoor deeze geruste en verwyfde onderdrukten vatbaar waren. Dus werd de last al vroeg algemeen, en alleen daarom verdraaglyk, om dat zy onveriinderlyk was. On- , f eenen toegang tot zyne Kudde wilde toelaaten. Doch Kambyses, en naderhand Xerxes werden van goede Herders , booze Wolven, die hunne Schaapen verfcheurden , en van alle echte Wetenfchap en Wysheid verre vervreemd bleven." Maximus van Tyrus in de 3o(te Redevoering. §. 7. (*) De Provintiën van het nieuwe Perfifche Ryk hadden , buiten twyfel, om deeze rampen voor te komen, ten tyde van Chardin hunne verordeningen en verdragen, waar hunne Bevelhebbers en hooge Beambten uit konden genomen worden. Chardin B. 6. Hoofdft. 5. BI. 88. Deeze kunnen wy reeds als eene overhelling tot eene foort van Vryheid aanmerken, welke zich toen in deeze Landen openbaarde.  Menschheid. VI. BOEK. 91 Ondertusfchen leeden de Geringen veel minder daaronder, dan de Grooten. Het lot der eerden was voor veel minder ftormen blootgefteld, en hun bleef al tyd een toeviugt tegen de Onrechtvaardigheid over, welke den laatften ontzegd was (*). Dus verdrong de gewelddaadigheid der nieuwe Beheerfchers de natuurlyke gevoelens der Ouden; dus verdonkerden de Hartstochten van geene de Wysheid, welke deeze verlicht had ; dns nam Vrees de plaats der Liefde in, welke voorheen het gelukkig beweegrad van het Staats-gebouw geweest was. De Onwetendheid van het Despotismus, en de ruwheid der Barbaarsheid, verhoogden de fterkte van eiken openlyken ramp, bevestigden den duur daar van tot op onbeperkte tyden, en bemuurden ze met het onwederfpreeklyk gezag van eene eerwaardige onkreukbaarheid. Van daar de groote grondftelling in deeze Ryken , dat men alle onrechtvaardigheden van zyne Overheden, vèrwagten en dulden (**); en dat men aan alle ook de ongerymdfte en onbülykfte beveelen derzelve, eene blinde gehoorzaamheid moet bewyzen. Alleen maakten Geweetens-gevallen en de Godsdienst (*) Chardin B. 6. Hoofdft. 9. op het einde. (**) Qyun fouris, que vousfait le Hoi, ne vous rende pas pias fier. Cc rfeft pas proprement un fouris; c'efi vous fair re voir quil a les dents a"un liott •" is eene Perfifche Staatkundige Zedefpreuk. Chardin B. 6. Hoofdft. 2. BI. 20,  pa Geschiedenis der dienst in dit ft.uk eene zeldzaame uitzondering; en dit bykans meer, om dat de Priester, dan om dat God in de oogen van het Volk boven den Vorst is (*). Men heeft opgemerkt, dat door dit Priesterlyk gezag het Despotismus verzacht wierd. Het is mogelyk, dat het in enkele gevallen deeze gelukkige, werking voort'oragt. Dan het is niet minder waarfchynlyk, dat het de Dwinglandy in nog veel meer gevallen verfterkte, en dat het dit verdubbeld lot voor het Volk flechts nog zwaarer maakte. Ondertusfchen bracht de overftrooming vanBarbaarfche Volken, den Geest van oproerigheid en onrust onder de Grooten deezer Ryken , en maakte die tot eene beftendige Schouwplaats en Toneel van de affchuwelykfte gruwelen. Thans gingen alle Menfchelyke aandoeningen uit de harten der Grooten verlooren; thans werd alle vertrouwen daar uit gebannen; thans liet de Beheerfcher alle zyne Broederen en andere Mannelyke Bloedverwanten verworgen, of de oogen uitfteeken , opdat zy hem den Troon niet zouden ontrooven, welke niet .(*) Chardin B. 6. Ih fd}. i. BI. 10. lï. en Hoofdft. 2. BI. 18. 21. De Staatsdienaar., die volgens Chardins Bericht zich honderdmaal bloot ftcUle voor den toorn van den Dwingeland, om geen wyn te drinken, maakte misfehien geen de minste zwarigheid, om op deszelfs wenk eenen onfchuldigen om te brengen.  Menschheid. VI. BOEK. 93 niet door Wetten of de Liefde 'des Volks bevestigd, maar alleen door geweld en vrees befchermd wierd (*), zelfs werden de tederfte aandoeningen der Vader-liefde door deeze affcbuwelyke ontaardheden uitgebluscht. De Koninglyke Vader ziet zynen Zoon aan als zynen natuurlyken Vyand , en wil hem liever onbekwaam en dom, dan gevaarlyk hebben (**■}. Uit denzelfden grond word alle Geest van Dapperheid by den Monarch zoo verdacht, dat hy zyn Perzoon en Rechten alleen aan laffe Gefnedenen .toevertrouwt; dat hy zyne gantfche zekerheid in onbepaalde Eenzaamheden en Woeftynen ftelt(f); En dat hy tegen de invallen zyner vylinden zich alleen door het verwoesten van zyne eigene Grenzen verdeedigt (ff). Woeftynen van vele dagreizens befchermen deeze Ryken. Hoe verder alles rondom dezelve woest is, des te aanzienlyker, des te grooter geloven zich hare Beheerfchers te zyn (§). Men kan gemaklyk bezeffen,hoe weinig Deugd, Eere, (*) Chardin 13. 6. Hoofdft. 3. BI. 27. Hifi. gén. da Foyages L. XI. th. 1. p. 202. (**) Chardin B. 6. Hoofdft. 4. BI. 65. (f) Chardin B. 6. Hoofdft. 4. BI. 92. 93. (ft) Chardin B. 6. Hoofdft. 4. Dl. 78. (§) Chardin B. 4. Bi. 4.  94 Geschiedenis der Eere, Naarftigheid en Welvaard by zulke grondHellingen bloeien kunnen (*). Noch zucht het fchoonfte deel des Aardbodems, geheel Afiën (**), ontvolkt en magteloos, onder dit verfchriklyk jok, en daar is, zonder wonderwerk, in vele Eeuwen noch eene verbetering der gezindheden, noch eene verbetering der denkwyze te hoopen. (*) Drammonds Reizen in het te Berlin vertaalde Uittrekzel B. I. Hoofdft. I. BI. 326. als ook Hoofdft. 5. BI. 328. (**) Chardin 4. BI. n. 12. 15. 25. alwaar hyaanwyst, hoe onder de Wyze en Vaderlyke Rcgecring van Schach Abas de ontvolking afgenomen, en de welvaard toegenamen, maar alles naderhand wederom verergerd is. ZE-  Menschheid. VI. BOEK» 95 ZEVENDE HOOFDSTUK, Strydigheid der Rede en Verdorvenheid. China alleen is hier van uitgezonderd: Dit getuigt van de voortreflyke Wysheid, met welke de eerfte aanleg van dit Ryk gevormd is. De Geleerdheid, welke door alle declen van deezen merkwaardigen Staat is uitgebreid, is buiten twyfel de voornaamfte bron van dit voordeel. Haar weldaadig licht heeft nog by elke omwenteling de harten van zyne Veroveraars verzacht. Misfchien is het een geluk van dit Ryk, dat deszelfs Veroveraars alzins geheele Barbaaren zyn. Overwinnaars van een'andere aart, halve Barbaaren, Spanjaarden uit de zestiende Eeuw, zouden reeds voorlang ditverwonderenswaardig Gebouw hebben doen inftorten. Zy zouden eerder alle grondzuilen van Wysheid verftoord hebben, welke het zelve door zoo veele afwisfelingen onveranderlyk bewaard hebben, dan dat zy niet hunne Heillooze en Tyrannifche vooröordeelen aan een Volk zouden opgedrongen hebben , dat alleen door zachte en gelukkige geregeerd werd. Indien ooit in de overige despotike Staaten Licht en Wetenfchappen zich uitbreiden ; indien ooit de Rede, de verlichte Rede, welke alleen aan elke inrichting haare rechte waarde, en aan elke Regee- ringt-  96 Geschiedenis der' ringsvorm eene onverderflyke goedheid geven kan, in de Zielen der Regenten en derzelver Dienaaren de Heerfchappy zou bekomen, die haar toekwam; dan moest het Despotismus verdwynen; zyne Onrechtvaardigheid moest ophouden ; het moest zich in de Monarchie veranderen; of, om beter te zeggen, in eene inrichting, zoo als de Monarchie behoorde te zyn, en zoo als nog geen ééne der Monarchië'n is, welke het hedendaagsch Europa kent. De Menfchen , van hunne rechten en van hunne fterkte onderricht, zouden zich van éénen eenigen niet willekeurig laaten beheerfchen. De Vorst zou van de Regeering moeten afftaan, of, gelyk zyne Onderdaanen en Onderhoorigen, Menfchelyk en Rechtvaardig worden.  D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ZEVENDE BOEK.   D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. I 1 j 'r ZEVENDE BOEK. Vm de voortgangen van den Éefchaafden Staat j by de Grieken en Romeinen. EERSTE HOOFDSTUK. Langzaame verzachting der JVesterfche Volken. D e vermaardfte despotike Staaten der Oudheid hadden reeds hunnen fchoonften loopbaan doorgeloopen; hunne gelukkige dagen hadden reeds Uitgebloeid; als die Volken nog dicht aan de Barbaarsheid grensden , welke naderhand onder de baniere der Vryheid de Kunsten en Wetenfehappea zoo hóóg gedreeven hebben^ G 2 È«,  ioo Geschiedenis der Behalven de groote Oosterfche en Zuidelyke Monarchiën, was de gantfche overige Aardbodem nog lang door Nomaden (omzwervende Volken) en door Barbaaren bewoond, by welke noch een vast gezag, noch eene waare gezelligheid plaats konden hebben. De Nood alleen verëenigde fomtyds zulke ruwe en ongebondene Menfchen, en wel naar alle waarfchynlykheid flechts voor korten tyd. Nog zeer lang fchynen de meeste Volken niet vatbaar geweest te zyn voor een gemeen doel-einde, onderwerpelykheid , of orde. Zeer lang fchynt in gevallen, welke aanvoering en beftiering verëischten , de ftoudfte en onverzaagdfte zich (*) een geweld te hebben aangemaatigd, dat hy zeer ligt weder verliezen moest, nadien noch Wysheid, noch Rechtvaardigheid, noch een duurzaam voordeel hetzelve bevestigden, On- (*) Tota certamimim moles cum Lufitanis fuit & Numantinis, nee immeritb; quippe folis gentium Hifpanice duces contigerunt. Feorcs II. 17. By zeer vele van zodanige Volken gebeurde natuurlyker wyze , het geen GarCiIasso dell-a Vega I. B, i. Hoofdft. 12. van de^r«viaanfche Volken verhaalt: Le plus hardi d'entreux & qui avoit le plus d'afurance a leur commander ètoit celui, qui fe faifoit leur Chef, & qui dans leurs peuplades & leurs bourgs, ft on les peut Hommer ainfi, ufurpoit le tiire de Souverain. Depuis que lui mime fe F ètoit donnê, il traitoit fes fujets avec toute forte de tyrannie & de cruauté, jufques la qu'ilfe fervoit des hommes comme d'ejclaves & abu-  Menschheid. VII. BOEK. 101 Ondertusfchen werden ook allengs fommige van deeze Volken ryper tot zachtere Zeden. Hoe ruw ook eene Natie is, zoo kunnen echter van tyd tot tyd onder dezelve groote Geesten ontdaan, inzonderheid gunstelingen der Voorzienigheid , welke door eene gedeldheid , voor hunne Luchtdreek vreemd, voor grooter gaven en weldaadiger aandoeningen gefchiktgemaakt worden. Dus ontmoeten wy dikwils in onvruchtbaare Oorden, daar wy zulks het minst vermoeden zouden, een teder en heerlyk gewas, hetwelk anders het eigendom van veel zachter Landen is: Zulke gelukkige Geesten kunnen onder beteren welgeiiarte Volken met Wetten , Wysheid en Zeden kennis maken , en deeze gelukkige voortreflykheden onder hunne Broederen te rug brengen. Een byzonder lotgeval kan deugdzaame en wyze Burgers van befchaafde Staaten onder ruwe en wilde Volken verftooten, en hen aldaar tot werktuigen van eene gelukkige verandering maken. Deugd en Wysheid, hoe zwak zy ook zyn mogen, kunnen nergens geheel zonder heilzaame ge- vol- abufoit indijferemment de leurs femmes & de leurs filles. Zie ook boven B. 2. Hoofdft. 13. en hetgeen beneden in het eerfte Hoofdftuk des achttien Boeks aangehaald word. Wy vinden in de Gefchiedenisfen , en zelfs in de Wetten der Middeltyden overblyfzels van zulke gebruiken, die geen beters Zeden aanwyzen. G3  joa Geschiedenis der volgen zyn, zy moeten, ook onder de ruwde Volken, alzins haare weldaadige invloeden uitbreiden. Deeze invloeden kunnen , geduurende vele Eeuwen onaanmerkelyk blyven ; zy kunnen eeuwen lang zeer zwakke gevolgen hebben. Ondertusfchen zyn zy nooit geheel verlooren. De ftem der Rede laat zich alleen in bet begin zachtkens hooren. Zy durft eerst na vele zwakke proeven hartige aanvallen wagen op de algemeene misbruiken. Daar zyn veele eeuwen nodig, eer zy het daar toe brengt, dat een Volk gefchikt word, om fmaak in haare lesfen te vinden, en dezelve gemeenzaamerhand te omhelzen. Dan eerst begint eene Burgerlyke inrichting zich te vormen. Dan eerst beginnen de Menfchen , die voorheen niet dan gewelddaadigheden en ruwe Driften gekend hadden, van Rechtvaardigheid en van Pligten te fpreeken. Dan eerst beginnen de Wetten, de onderwerpelykheid van den Wil van den by zonderen Mensch aan eenen algemeenen Wil te eifchen. Dan eerst beginnen de allengs zich ontrollende grondregels van orde en matigheid, de zelfswraak te veröordeelen , de overtredingen der Èurgers aan de openhaare Gerechtigheid te onderwerpen , en aan hunne Hartstochten paaien te zetten. TWEE-  Menschheid. VII. BOEK. 103 TWEEDE HOOFDSTUK. Hardnekkigheid der Barbaarsheid. Barbaar :ch Staat s-r echt. T\ J-^och, dit alles kan in den eerden aanvang, en nog lang naderhand, onder ruwe Volken, op het hoogst alleen eenige onvoegzaamheden in de uiterlyke gedaante der 1'amenleving veranderen. De Staats-inrichting zelve moet zich, nog lang onbepaald, onzeker, en verward zynde, eenig bepaalen tot oorlogzuchtige oogmerken. Dus is het omtrent ten allen tydemet de Staaten der Tartaaren gefield geweest. Dus was het gelegen met de verëeniging der oude Germaanen en andere Celtifche Volken, die insgelyks meer in eene ruime oorlogzuchtige Broederfchap, dan in eene Burgerlyke Maatfchappy leefden. Daarom werden van deeze Volken tot op hunne laate Nakomelingen de Leenen en derzelver zeldzaame Rechten voordgeplant (*). En daar was onëindig veel van noden, eer zulke Barbaarfche Stichtingen tot waare Staaten verheven werden. Dit laatfle kon zelfs niet ligt anders gefchieden , dan door de verplaatzing van zul- (*) Zie boven B. 5. Hoofdft. 9. BI. 32. en B. 3. Moofdft. 20, BI. 285. G i  lo4 Geschiedenis der zulke Volken in reeds befchaafde Landen, of door Volkplantingen, welke van befchaafde Natiën onder hun opgericht werden, En zelfs dan yerjopren de Gemoederen zeer langzaam hunne oorfpronglyke ongebondenheid. De algemeene regels, welke de beöefFening der Gerechtigheid en der Menfchelykheid aanprezen ^erkregen wel de bevestiging en toeflemming des Volks, wanneer het als Wetgever vergaderd was ; maar de gewoonte en het herkomen, welke zyne ruwe Zeden geheiligd hadden, bleven de Dwingelanden der Harten. Dus kondede Burgerlyke inrichting in vele Landen in langen tyd geenen vasten ftand, of redelyke gefteldheid verkrygen; en dus bleven de Rechten derMenschheiddaar, by allen uiterlyken fchyn van eenen befchaafden Staat, even zeer onderdrukt als in de volkomenfte Wildheid. De Edelman onderfcheidde zich zeiven dus altyd door de hardfte Dwinglandy tegen zyne Onderhoorigen (*), en de Sterk- '' (*) Plato in Gorgias BI. 172. By de Oude Romeinen , Galliërs, en Germaanen was de perzoonelyke Slaverny uitnemend hard. Zy was het ook by alle Noordfche Volken, in de middel-tydcn , gelyk by alle de Barbaaren. Les Gentikhommes du pap om' powoir fur la vie g5 fut lts biens de leurs fiijets, Us en font. ce qifils veulent. Ils les prennent foit femmes fort enfans. Ils les vendent 011 ils tn font autre chofe, comme il leur plait. Zegt de Ridder Charein van de Mingreliërs. Voyages. V.l.p. 137.146. enz.  Menschheid. VII. BOEK. 105 Scerkfte had altyd het recht op zyne zyde (*). Beftendige onlusten heerschten in het L-md, en beletten alle uitbreiding der Menfchclykheid, Zeden , Kunsten en Naarftigheid (&*), Dehooger magt der Overheid en de Wetten waren verfchynzelen , die zich maar zelden lieten zien ; en die alleen dan eenen indruk maakten, wanneer zy met de yerfchrikkendfte omftandigheden verzeld gingen. Alfchoon wy derhalven in de Gcichiedenis van eenig Volk de oprichting der voortrefiykfte Wetten vinden; zoo kunnen wy nog in lang niet befluiten, dat het terftond het heil genooten heeft, het welk daar uit behoorde voord te vloeien. Zy zyn proeven van de wysheid des Wetgevers , maarniet van de verzachting zyner Burgeren. , Daar zyn ver- CO Quand. les payjans de divers Seigneurs font en different, leurs maitres les aeeardent, Quand les Seigneurs font euxmêmcs en différent, la force en deelde; celui qui eft le plus fort, gagne fa cauff. Chardin P. I. p. 138. (**) II ify a point de Gcntilhomme en Mingrelie, qui n'ait querelle; ceft pour cela quUls font toüjours arn. és & qtïils ont toüjours autant de gens auprès eux, qiïils en peuvent entreteuir. Chardin T. I. p. 139. Van de Geörgiërs verhaalt hy iets dergelyks, 2. p. 131. 133. Dit is tevens eene volkomcne afbeelding der middel-tyden. Men vergelyke daarmede, hetgeen in het achtfte Boek, van het Staats-recht en de Zeden van Ierland', Schotland, Engeland, Duitschland en Frankryk aangemerkt word. G 5  ic6 Geschiedenis der verfcheidene eeuwen nodig; eer eene Natie ryp word, om de gelukkige vruchten eener Inrichting te genieten, welke een groote Geest haar zoo lang te vooren heeft voorgefchreeven. De Verbeelding en het Geheugen zyn al te bezig, om de hardnekkige verkleefdheid aan de oude vooröordeelen levendig te houden en te «vernieuwen, dat men niet alle moeite en een byzonder geweld zou van doen hebben, om by Barbaarfche gemoederen ook alleen het uitwendige der Zeden en des gezellige.Levens te handhaven; en zoo lang de dwang alleen eene onderrichting ohdeMeunt, zoo lang is en blyft zy zwak. Zy moet -tot eene gewoone denkwyze van een Volk of het heerfcbende deel onder hetzelve worden, eer men hoopea kan, de vruchten daar van in te zamelen. Geheel Europa aan deeze zyde der Alpen is op deeze wyze tot in de zestiende Eeuw by denuiterlyken fchyn van eenen befchaafden Staat, in eene byna aanhoudende Barbaarsheid verzonken gebleven. De invoering van den Christelyken Godsdienst, de oprichting der Hooge Schooien, de ondervinding, welke de Inwooners van dit werelddeel van de Kruistochten met zich bragten , de betrekkingen!, die door het gezag van den Roomfchen ftoel onderhouden wierden, terwyljtaliende dierbaare overblyfzels van de fraaie Oudheid bewaarde; alle deeze, en misfehien nog andere insgelyks voordeelige omftandigheden , gaven aan menigen gelukkigen Geest aanleiding, om zich uit de Bar-  Menschheid. VII. BOEK. 107 Barbaarsheid te ontworstelen. Menige fchoone onderneming werd daardoor in beweging gebragt, Dan, het Volk bleef ruw en Barbaarseh. De Gefchiedenis der Amerikaanfche Wilden bied ons naauwlyks affchuwelyker toneelen aan , dan die der Engelfihm , Duitfchers en Franfchen in de middel-tyden, en zelfs nog in de laast-verloopene Eeuw. Het vervolg onzer Aanmerkingen zal ons tot nog menige treurige Waarneming van deeze Natuur aanleiding geven. DERDE HOOFDSTUK. Voorrechten der Landen, van de Grieken bewoond. Helden-ftaaten, Terwyl dan het grootfte gedeelte van het Noorden en Westen nog voor vele Eeuwen in de diepfte Barbaarsheid ■ verzonken lag, beurden zich eenige gelukkige Gewesten van het laatfte uit deezen verfchriklyken Afgrond op. Door eene voortref, lyke begunstiging der Natuur fcheenen zy uitgelezen te zyn , om alle Talenten , alle Kundigheden , alle Deugden te verëenigen , die Volken luisterryk kunnen maken , en om voor alle volgende Leeftyden een voorwerp van verwondering, een voorbeeld ter navolging , en de kweekfchool van Vryheid, Geleerdheid en Kunsten op te leveren. De  io8 Geschiedenis dex De Tyrrhenifclie Kust, het benedenfte deel van ItaMen, het onaanzienlykePe/opoK««/m, eenigenabuurige Landen , eenige Eilanden der Middellandfche Zee, en van de Westkust van het gelukkig Afiïn, aan dezelve paaiende, waren tot deeze gunstige lotgevallen het bekwaamst geleegen (*). Een voordeelig gematigd klimaat bragt daar een gelukkig midden te wege tusfchen de vcrwyfdheid van het Oosten, en de ruwheid van het Noorden, en lag den grond tot de voortreflykfte gefle'dheid van Ligchaamen en Geesten. De woelzieke aard der Celten dreef vele zwermen derzelve naar deeze betere en zachtere Oorden. De Geest van koophandel en nieuwsgierigheid bewoog vele Egyptifche en Fenicifche Kooplieden, om zich in dezelve neder te flaan. Deeze met elkander vermengde Volken deelden eikanderen de voortreflyke bekwaamheden mede, die aan elk hunner eigen waren. Uit deeze verëeniging ontftond in vervolg van tyd een foort van Menfchen , dat tot al wat groot en uitmuntend was, voortreflyk gefchikt was (**). Dus verëenigdezich de flerkte en manhaftigheid van het Noorden met de zachte aandoeningen en ge- (*) Plato in Epinomis BI. 488. 489. (**) Ondertusfchen pochten de Atheniënfers, dat zy \nA boorlingcn waren. Aatochtones. Zoonen der Aarde. Zoonea der Goden. Isocrates in Panaihenak. BI. 504.  Menschheid. VII. BOEK. ioj> gevoeligheid van het Oosten. Dus vormde zich alzins de fyne fmaak van het Groote en Schoone, door welke het bewonderd Griekenland in zyne fchoone dagen de edele Kunsten ten hoogften top gebragt heeft; dus ontftak in het hart zyner Burgers het vuur van Vaderlands-liefde, door het welk zy naderhand wonderen van dapperheid en grootmoedigheid verrichtten. Ondertusfchen ontwikkelde zich deeze heerlyke Zaaden zelfs in deeze, van de Natuur zoo uitnemend begunstigde Gewesten zeer langzaam. Zeer langzaam breidden zich de kundigheden uit, verzachtten de gevoelens, en de werkzaamheid van Geest in betere en edelere Zielen nam zeer langzaam toe. Zeer langzaam verhief zich de Deugd boven den laagen kring van perzoonlyke behoeftens en verkregen Schoonheid, Orde en Betaamelykheid eene aanmerklyke macht over de Geesten. Hoe minder inmiddels het aantal der gunstelingen des Hemels zyn moest, die het eerst deeze voorrechten deelachtig wierden ; hoe zeldzaamer die genen waren, welke door de dikke duisternisfen deezer tyden zich tot groote gevoelens verhieven ; des te vermogender was de werkzaamheid van hunnen Helden-moed; des te glansryker was de luister hunner edele daaden. Dus ontftonden Helden , welke zonder eenige andere roeping dan die van verhevene gevoelens van Grootmoedigheid en weldaadigheid, hun gantfche leven en alle hunne krachten aan de befcherming  lio Geschiedenis des ming der Onfcbuld en de handhaving der Gerecti; tigheid heiligden;de Rechten der Menschheid vef; deedigden ; en allerwegen de Roovers en Onderdrukkers uitroeiden» Hoe fabelachtig ook deGefchiedenis deezer HalfGoden is, zoo kunnen wy er echter altyd uit befluiten, dat zy groote daaden ten besten van het Menschdom gedaan , en dat zy voor de zachtere Zeden den weg gebaand hebben. Zulke groote Zielen verwierven zich den eerbied en hoogachting der Volken, deels door hunne daaden, deels door hunnen gewaanden Godlyken oorfprong, deels door de meening van verkeering, die zy met de Goden hadden. Deshalven namen de verbaasde Menfchen ligtelyk van hun Wetten aan, welker jok hun anders onverdraaglyk zou toegefchenen hebben. Derhalven lieten verftrooide Gedachten zich ligtelykdoor hun overreeden, om in naauwere verënigingen toé te treden (*), en zich tot de wyze fchikkingen te voegen, door middel van welke de grond gelegd is tot waare Staats-inrichtingen. Dus werd het oogmerk der Maatfchappy veredeld ; en de grondregel van het gemeen nut met de ondervinding van den gemeenen nood famengepaard. (*) DeGefchiedenis van Tiieseus heldert deeze ondernel. ling op, en verklaartze op eene gantsch byzondeie wyze.  Menschheid. VII. BOEK. m VIERDE HOOFDSTUK. Godsdienst. Verborgenheden. Dichtkunst. Ondertusfchen ftond de Priester, voorzien met de betoverende wapenen der Verbeeldingskracht, altyd aan de zyde van den Held, en deelde met hem het gezag, het welk hy verfterkte. De eerfte Koningen, Helden en Wyzen waren zelfs meestal Priesters en dikwils Toveraars. Nadien hun Gezag, hunne, Gebruiken, hunne Godheden zelve hunnen oorfprong uit de Barbaarsheid ontleenden; zoo bleef ook nog lang oneindig veel van het kinderlyke, ruwe en ongerymde der Barbaarsheid daar in over. Dan allengs konden beter denkbeelden en zachter gevoelens onder zulke onwetende en ruwe Volken ingevoerd worden. Men had daar geheel byzondere opwekkingen , heel eigenaartige middelen toe nodig. Om zich van een uitgeleezen getal der aanzienlykften en magtigften onder het Volk te verzekeren, ftichten de oudfte Wyzen en Dichters, deeze woorden hadden toch in de eerfte tyden dezelfde beteekenis (*), aandoenlyke en luisterryke Verborgenheden, zon- (*) Maxim us van Tyrus Differt. 3. 20.  ii2 Geschiedenis dér zonderlinge Optochten , by welke zy alles verëenigden, wat de gemoederen, voor het grove en zinnelyk wonderbaare aandoenlyk, bewegen konde. Eene Staatelyke donkerheid, eene geheimnisvolle Stilte, vreczelyke Begoochelingen, Dweepachtige Redenenen Plegtigheden, verfchrikkelyke Eeden, Vervloekingen, Verbanningen, Geestdryvende Zuiveringen; alles wat de Verbeeldingskracht het fterkst kluisteren, alles wat een Geestdryvend vuur in ruwe Zielen ontfteeken kon, werd aangewend, om Geesten, die onbekwaam waren , om der Rede gehoor te geven, met eerbied jegens de Godheid , met liefde jegens de Menfchen, met groote hoope van de Deugd en met fchriklyke verwachtingen van de Ondeugd te vervullen (*)• Deeze Verborgenheden en de Leerftukken, welke door middel van dezelve zyn ingevoerd, buiten twyfel geboortens der vroegere Oosterfche Wysheid, hebben zich niet alleen vele Eeuwen lang by de Grieken en Romeinen ftaandegehouden; maar van Zamolxis eh Orpheos verordend , laaten zy misfchien in vele meeningen, die nog in onze tyden heerfchen, haare fpooren opmerken. De Dichtkunst fchynt de Ziel geweest te zyn zoo wel van deeze Geheimen, als van den Openbaaren Godsdienst; en het is onbetwistbaar, dat zy in alle tydperken veel tot verzachting der ge- moe- (*) Zie Ariuaans Epiüeet 3. 21.  Menschheid. VII. BOEK. 113 moederen bygebragtheeft (*). Gelyk geen Zielsvermogen voor zoo foelie verhöoging vatbaar is, als de Verbeeldingskracht, zoo is in 't byzonder by een gelukkig Ligchaamsgeftel het vermogen der Muzyk over de Menfchen byna onbegrenst. De Poëzy verëenigt natuurlyke en verftandige Harmonie. De gelykheid , de naauwe verbinding , welke de Ouden geloofden te vinden tusfchen het Schoone en Goede, tusfchen Sierïykheid en Deugd, fchynt volkomen in de Natuur gegrond te zyn. Het fchynt volkomen waar te zyn, dat het gevoel van hetzinnelyke volmaakte de gewaarwording van het Zedelyk Goede moet voorgaan, dat Apollo en de Zanggodinnen altyd den weg voor Minerva baaiv?n. En dus waren de vermogende bekoorlykheden der Dichtkunst voor de Wysheid de gelukkigHe werktuigen, om de opmerkzaamheid en het vertrouwen des Menfchen te winnen. Dc Fabelen en de Gefchiedenis ftemmen overeen nopends haare verwonderenswaardige uitwerkingen. Zy leeren ons beide, dat zy van alle Kunsten de eerfte en grootfte weldoenfter der opkomende (*) Bifciplinam ptimatn per Mufas & Apollinem efe, Plato de Leg. II. In de Wetgeving en Opvoeding der lastere tyden word deeze gewigtige waarheid te zeer verön* achtzaamdi Ignara puella mariti Difceret uvde preces, ni vatem Mn fa dedijfet. II. Ceel. H  ii4 Geschiedenis der de Maatfcbappyën geweest is. De wonderwerken van Likus, Orpheus en Amfion (*) zyn bekend. DeeerfteTaal, van welke de Wetgevers en Wyzen der Celtifche Volken zich bedienden, was de Poëtifche. Hunne Zedeipreuken, Wetten en Gefchiedenisfen waren in Verzen vervat (**). Da Grieken hadden , gelyk hunnen oorfprong , dus ook de neiging tot de Dichtkunst met de Celten gemeen. In (*) Maximüs van Tyrus, inde 31 Redevoering, alwaar hy over het gemeen den weldaadigen invloed der Muzyk en der Dichtkunst , en §. 6. de wonderwerken van Orpheus en Amfion befchryft. (**) Zie Strabo 4. BI. 213. Pelloutier , Hifi. des Celies l. n. ch. 9. en ook Arist. Probl. Sect. 19. §. 28. Deeze Poëzy der Barden hielt zich lang (taande in het Noorden. De Inwooners van de Provintievan Walles hadden de hunne nog op het einde der 13de Eeuw. Koning Eduard de I. in Engeland verzamelde, toen hy in 't jaar 1284. deeze Provintie veroverd had, alle de Barden van Walles, en liet hen ter dood brengen, op dat zy niet door hunne Gezangen de Krygsdeugden van dit Volk zouden onderhouden, en hetzelve op nieuws opwekken, om hunne Vryheid te verdeedigen. Hume Hifi. of Eng/, ch. 13. BI. 67. De Volken in het uiterfte Noorden hebben hunne Dichters gehad, welker werken gedeeltelyk nog voor handen zyn. Zie Arvi Themis Cimbrica §. 2. & 6. en Brucker Hifi. crit. Philof. II. 9. §. 8. Men heeft onlangs dierbaare (lukken der oude Schotfche Dichters ontdekt. Wie kent Ossian niet?  Menschheid. VII. BOEK. 115 In de tyden, welke Homerus zoo beroemd heeft gemaakt, waren de Zangers de gewigtigfte Perzoonen aan de Hoven. Zy bereidden de Volken voor de Wetgevers' tot leerzaamheid en gehoorzaamheid (*). Te Lacedamon (**), even als in Creta was de Dichtkunst insgelyks de fpraak der Wetgeving en Zedenleer. Lykörgus zond eenen Dichter uit Creta (f) voor uit, om de Zielen zyner Medeburgers voor de Wetten gevoelig en buigzaam te maken , welke hy aan hun in 't vervolg wilde voorfchryven. (*) Strabo I. p. u. volg. (**) Strabo io. BI. 545. 547. (t) Thales. Zie Plutarchtjs in Lykurgus BI. 206. Ik gisfe byna, dat de naam Thales een woord geweest is, dat in 't gemeen eenen Grooten en Wyzen Man beteekend heeft. De Dichter, die de eerfte Gezangen voor de Cretenzen zal hebben opgefteld, werd ook dus genoemd, en is naar allen fchyn nog ouder geweest, dan die, welken Lykurgus naar Sparta gezonden heeft. De Arabiërs noemen hunne wyze Mannen en Toveraars Tkalebs. Shaw Reizen Hoofdft. 8. Inmiddels willen wy niet beweeren, dat deeze benoeming met den naam Thales eenen gemeenen oorfprong heeft. H 2 vyFo  n6 Geschiedenis der ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ VYFDE HOOFDSTUK. Onvolkomenheid der Helden-Staaten. Zwakke beginzelen der Republikeinfche Inrichtingen. Gezag des Ouderdoms. Bygeloof. Vooröordeelen. Onwetendheid, ISl aar mate door het gezag der Helden, door den magtigen invloed van den Godsdienst, en door de ftreelende bekoorlykheden der Dichtkunst de gemoederen verzacht werden , naar mate dat zich enkele Perzoonen door Wysheid, Deugd, of ook alleen door fchitterende boedaanigheJen voordeeden , verkreegen de opkomende Staaten allengs eene andere gedaante. Ondertusfchen kan men zich ligtelyk voordellen, hoe onbepaald en onzeker in deeze zwakke beginzelen der Burgerlyke Maatfchappyën alle grondregels, alleverpligtingen, wetten, billykhedenzyn, en hoe dikwils geweld, gezag en bedrog het zwakke Recht in kwalyk famenhangende inrichtingen bevestigen moesten (*). De onbepaalde macht der Koningen en Vorsten moest derhalven wel dra den Menfchen tot eenlast beginnen te worden, welke allengs hunne bekwaamhe¬ id) Isokrates in Pana'hen. p. 502. enz.  Menschheid. VII. BOEK. 117 heden verhoogden, en de waardy der onaf hanglykheid en Vryheid leerden kennen. De Nakomelingen der Helden en Koningen verdeelden zich in verfcheidene Huizen, ook verhieven zich andere Gedachten van tyd tot tyd tot macht en waardigheden , welke de eene zoo wel als de anderen meer gebruikten, om hun eigen, dan om het algemeen welzyn te bevorderen. Dus fchoot het misbruik van gezag wortelen, die nooit hebben kunnen worden uitgeroeid. Het behoorde een middel te zyn , om zich tegen de Onrechtvaardigheid van den fterkeren te befchutten, en het werd byna akyd een werktuig, om de zwakkeren te onderdrukken. De Gedachten, welke zich verheven hadden, maakten kleinereStaaten in kieineStaaten uit. Hunne geheele bedoeling was , om hun geweld en hoogheid te behouden en te verflerken. Daar uit ontdonden Partyfchappen en Onderdrukkingen. Daar uitontftonddeDiragte^, een verfchriklykMonster, de Wildheid van éónen machtigen tegen vele onmachtigen. Daar uit vervolgingen in de Gedachten zelve; daaruit alle de gruwelen, van welke de overblyfzels van het Grieksch Toneel ons zulke yslyke afbeeldingen vertoonen (*). Daar van (*) Zie Isokrates Panathen. alwaar hy het als een byzonder voorrecht der Atheviënzcn by brengt, dat deeze Staat van zulke treurige Gebenrtenisfén vry is gebleven, H 3  118 Geschiedenis der van daan Oproeren; beftendige omwentelingen in de lotgevallen der Volken en Gedachten, en de eerfte beginzelen van Republikeinfche inrichtingen. Ondertusfchen konden deeze, onder een beftendige ebbe en vloed van Oproeren, Onderdrukkingen en Staats-omwentelingen, noch eene duurzaame vastigheid, noch eene redelyke gedaante verkrygen. De aanminnige Kunsten des Vredes bleven ouaangekweekt, het Verftand des Burgers werd beheerscht door de Verbeelding , en zyn Gemoed door de Hartstochten gedingerd. Niemand had ledigen tyd of gelegenheid om veel meer denkbeelden te verzamelen dan een ander. Even gelyke zorgen voor het voedzel en voor de zekerheid onderdrukte alle Geesten. De Wetten waren niet zoo zeer vruchten van Verftand en overleg, als wel onbepaalde en duistere geboorten van toeval en gewoonte. Zoo lang als de Schryf- kunst nog onbekend was, hadden duidelyke en welbepaalde Wetten geene plaats. Het Herkomen (*) was de eerfte bron van eene zeer bepaalde Rechtsgeleerdheid. Het is dus overgeleverd (**), was by deeze Volken, even (*) Confueiudo, mos majorum. (**) Dus was inzonderheid ook inde middel-tyden het Herkomen de bron van alle billykheid. Daar is een groote aanwas van verlichting nodig, eer de gewoonte zoo verre achter aan ge  Menschheid. VII. BOEK. 119 even als by de Kinderen, het is zoo het gebruik, de fterkfte grond, en naar deezen moest alles zich fchikken. Daarom waren de oude Lieden in de eerfte beginzelen van den befchaafden Staat in zoo grooft een aanzien. De volkcmene Wildheid kent den eerbied niet voor den Ouderdom. De Hunnen achten de oude Liedën zeer gering; de Jeugd alleen was by hun gezien; Deeze alleen was bekwaam voor den Kryg, hunne eenige bezigheid (*). Doch, wanneer een Volk nader komt tot zachte Zeden, dan moet het niet meer alleen gevoelig zyn voor moed en fterkte; maar het moet ook wysheid en overleg vereeren ; en dewyl in den aanvang der Maatfchappyën alleen eene lange ondervinding, en veelvuldige oeffening deeze Eigenfchappen konden te wcge brengen; en de hooge Ouderdom die alleen bezitten kan; zoo moeten in alle opkomende inrichtingen de Grysaards alleen in eere zyn; maarwanneer Wetenfchappen en Geleerdheid ook jonge Lie- gefteld word , dat ha'aV Gezag voor Rede en Wetten wykt, en mcn recht gevoelt, het geen de Keizer zegt: Confuetudinis ufi/sque longavi non vilis aiMóritas eft; verum non üsqüe cdco fut vaütura moment 'kt dut raticnem vinent aut legem. I. 1. Cod. qua fit tonga coufaet. (*) De Gdicnes Hifi, Verhand, van den oorfprong der Hunnen. H 4  120 Geschiedenis dèk Lieden met groote bekwaamheden toerusten; dan moet natuurlyker wyze het aanzien van den Ouderdom vervallen; en by verlichte Volken kan dezelve naauwlyks meer eenig voorrecht beweeren, dan in zoo verre zy met Wysheid en Deugd gekroond is. Men kan derhalven ligt bcgrypen , waarom de Spamanen den eerbied voor dezelve langer behouden hebben dan de Alheniënzen; en waarom altyd, in den eerften aanvang der Staaten, de Oudften (*) de natuurlyke Richters en Raadslieden des Volks geweest zyn. Gelyk in den ftaat der Eenvoudigheid en Wildheid overwegend Bygeloof meesiil den grond tot deeze inrichtingen gelegd had, zoo moest dezelve dan ook lang eene volkomene overmagt blyven be, houden; en dus waren de Tovery , Godipraken, en andere begoochelende Kunsten der Priesters, Regenten, en Wyzen, lang de werkdaadigfte werk, tuigen van gezag. Daar moest derhalven de macht der éénmaal vast; geftelde vooröordeelen des te onwrikbaarer zyn; hoe grooter de afkeer was, welken Godsdienftige grondregels den Burgeren tegen de verkeering met andere Natiën inboezemden , en dus werden derzelver dwaalingen als 't ware , verëeuwigd. De kundigheden ook van den ervaarenftcn onder hun, waren natuurlyker wyze zeer bepaald ; en zoo wel (*) Senatus, Graaüwen , Graven enz.  Menschheid. VIL BOEK. i2r wel de lust als bekwaamheid , om hunne weinige denkbeelden te bepaalen, uit te breiden en vruchtbaar te maken, waren by hun nog kleiner. Hoe minder de Mensch wist , des te waarder was7 hem, hetgeen hy meende te weten ; des te meer was hy met zich zeiven , en met zynen toeftand te vrede; des te zwaarer viel het hem, om zich iets anders als beter en wenfehclyker voor te iiellen. De traagheid tot denken, den Mensch, die zoo na aan de Barbaarsheid grenst, natuurlyk, verfterkte deeze overmacht van Bygeloof, Vooröordeelen en Dwalingen nog meer. Een klein aantal van denkbeelden en gedachten hield de ongeoefende Geesten al te zeer bezig. Nieuwe en volmaaktere zouden hen alleen hinderen in het genot der genen, met welke zy reeds bekend waren. Men kan zich verbeelden, hoe onvolmaakt, en verkeerd alle kundigheden van zulke Volks-ïmatfchappyën geweest moeten zyn. Het is eene bekende aanmerking, dat onwetendheid en gebrek aan ondervinding de denkbeelden al te ligtveerdig algemeen maken; hoe geneigd zy zyn, om alles onder elkander te verwarren; en hoe gemaklyk zy zich op hunne vragen met de alleröngerymdfte antwoorden laten affchepen. Ik geloof derhalven, dat ik my niet bedrieg, wanneer ik zeg, dat in dit tydperk op zyn meest eene uitwendige gedaante van eenen befchaafclrn Staat heeft plaats gehad. liet Tragcdisch Tc. II 5 nee!  122 Geschiedenis de* neel (*) der Ouden levert ons de aandoenlykfte fchilderyën van dit, der Menschheid ontëerende tydperk. De Gefchiedenis ftemt daarmede overeen; en nog kan men zich kwalyk overreden, dat Menfchen, welke Wetten en Pligten erkend hebben , affchuwelykerzouden geweest zyn, dan wilde Dieren. ZESDE HOOFDSTUK. Volks-recht deezer Staaten. Ellendige toeftand van Griekenland in de oudfle tyden. Koophandel, de gelukkige aanleiding tot verbetering. .2*00 zwak, cn ellendig de inwendige toeftand deezer Staaten was ; zoo affchuweiyk waren ook derzelver beurtelingfche gefteldheden. Het Recht des Sterkften maakte lang de eenige Richtfnoer van bun Gedrag, hunne Staatkunde, en Recht der Volken uit. Zelfs nog in zagter tyden durfden de Athenïènzers (**) voor gantsch Griekenland, te Sparta verzameld , zich op hetzelve als op iets heel natuurlyks beroepen, en de zwakke (*) Isocrates Panathen. p. 503. (**) Thücydides B. I. §. 4.  Menschheid. VII. BOEK. 123 ke Korinthi'êrs uitlagchen, welke zich aan de billykheid en openbaare zekerheid hielden. ïhucydides befchryft in het begin zyner Gefchiedenis den oudften toeftand van zyn Vaderland. De eerfte Inwooners van dit naderhand zoo beroemde Oord, hadden weinig met elkander gemeen, c'an de Barbaarsheid, zelfs niet eens den naam. Het één Volk vertrouwde het ander niet. Plet zwakkere werd geftadig de roof van het fterke. Beftendige onlusten verflikten lang allen vlyt en nyverheid. Men bebouwde niet meer Lands, dan de uiterfte nooddruft verëischte. Nademaal de Mensch aan alle Oorden zyn voedzel met hetzelfde gemak vond, zoo veranderde hy zonder|bedenken de plaats van zyn verblyf. De beste Landen werden voornamelyk door innerlyke misnoegens en onrusten gefchud. Magtige Vreemdelingen eindigden gemeenlyk hunne twisten, door de onderdrukking of het verdry.yen der beide Partyën. Zeer lang waren de Zeekusten door de Zee roovers zoo onzeker , dat men zich niet betrouwde, om dezelve te bebouwen (*_). Zelfs ten tyde van Thu- cy- (*) Strabo in het 13 Bock BI. 688. geeft ons hier van uit Plato 3 Boek van de Wetten eenen anderen grond op. Beide kunnen naar de verfcheidenheid van Tyden en Landen voor goed aangenomen worden. Volken, die alleen van den Visehvangst leefden, konden wel alleen den oever der Zee en Rivieren bewopnen, maar zy hadden niet nodig, om die te bebouwen,  1=4 Geschiedenis de* cydides was de Zee-roovery nog het handwerk van eenige Volken van Griekenland. Ondertusfchen breidden deLand-bouw, Scheep■vaard, Koophandel en Nyvcrheid, de kweekfters der zagter Zeden zich allengs meer uit, en vestigden zich. Allengs leerden deeze Volken de heerïyke ligging zich ten nutte maken, door welke zy zich met alle befchaafde Volken des Aardbodems in de voordeeligfte betrekkingen bevonden ; en welke hun de gelukkigfte gelegenheid gaf, om al wat groot, dierbaar en voortreflyk was, dat men allerwegen verftrooid vond, te verzamelen. De verkeering met de befchaafde Burgers der Oosterfche en Zuidelyke Staaten verzachtte de neigingen der Kooplieden, en gaf aan deeze meer 'gelegenheid, om waarnemingen en kundigheden te verkrygen. Verlichte Vreemdelingen, welke zich onder hun nederiloegen , verplantten niet minder alle voorrechten hunner Landen in deeze Staaten, en met dezelve inzonderheid de onwaardeerbaare Kunst van Schijven; zonder welke Wysheid, Zeden en Vv'etcnfchappen zich onmogelyk uitbreiden, en aan een Land eigen kunnen worden. By het aanwasfen der Rykdommen ftelden de Steden zich van buiten in eenen zekeren ftand van verdeedigïng. Van binnen en inwendig verwekte de natuurlyke wensch, om het verkregene te genieten , de aandoening van Gerechtigheid, en het voorbeeld der Rust, welke wyzer Volken gelukkig  Menschheid. VII. BOEK. 125 kig maakte, bragt het verlangen naar billyker Weiten te wege. *§"H"H«f? f° f #### ## #### ZEVENDE HOOFDSTUK. Gemeene Goden. Orakelen. Plegtigheden. Naamen. Speelen. Samenjlel van Staaten. Lycifche Staats-inrichting. Ï3e verëeniging der Grieken onder eenen gemeenen Naam en door gemeene Vergaderingen, Feesten, Speelen, Plegtigheden en Orakelen, was de gelukkigfle vrucht van welvaard, verlichting en beichaaving, Hoe onzeker ook de Inftellers van deeze voortreflyke Inftellingen zyn, zoo zeker is het, dat dit de verhevenfte en grootfte weldaad geweest is, welke een Sterveling aan zyn Vaderland kon bewyzen. AMrHYKTiONof Akrisius, cf een ouder Wyze mag dan de Uitvinder hier van zyn, zyne Gedachtenis verdient altyd de verwondering van alle tyden. ,, Dus", zegt de voortreflyke Aardryksbefchryver der Oudheid, ,, kan menzich verbeelden, hoe „ Steden gebouwd, en gemeene Offeranden inge,, fteld zyn. Dus kwamen Gemeencbesten en Vol,, ken famen, welke buiten dien door hunne na„ tuurlyke gezelligheid en onderlinge vooideelen daar toe aangedreven werden. Di: maakte hun de  126 Geschiedenis der ,, de gemeene Godsdiensten, Feesten, en Plegtig„ heden zeer aangenaam; want Liefde en Vriend„ fchap werden door het genot van gemeene vreug„ de, Offeranden en Maaltyden ontfteken en on„ derhouden. Hoe grooter zulke verëenigingen ,, worden, hoe meer Menfchen zich met elkande,, ren verbinden, des te gewigtiger, des te aan,, merkelyker worden ook derzelver voordeelige „ gevolgen (*)." Dus werd de toeftand van eenen aanhoudenden Kryg weggenomen. Dus werd den Grieken in den naam van Jupiter het Verbond uitgeroepen, en de Vrede verkondigd (**). Dus werden zy van algemeene Pligten en Rechten deelgenooten. Dus ontftond onder hun een beter Recht der Volken. Dus werd de openbaare Roovery eene Onrechtvaardigheid. Dus werd het Recht der Gastvryheid als eene geheiligde inftelling ingevoerd (f), en dus flrekten zich Liefde en Vriendfchap , en een zelfde tongval uit buiten de Grenzen der kleine Staaten, wel- (*) Strabo B. 9. BI. 481. Zie ook Herodotus I. 133. 137- 156. 160. 2. 154. (**) Die was by de Olympifche, Nemeïfche en Isthmifche Speelen gebruiklyk, welke tot vastftelling der Eensgezindheid waren ingefteld. Zie Maximus van Tyrus in de fiifte Redevoering, hoe men zich tot Fviendfchap bereiden zal. (f) De eerfte beöefening der Gastvryheid word aan de Lydiè'rs toegefchreven. Herodotus I. 86.  Menschheid. VII. BOEK. ia? welker Burgers eikanderen geduurende vele Eeuwen alleen door Oorlogen en Beleedigingen gekend hadden. De Afiatifche Grieken, of liever de Volken , welke Klein-Afién bewoonden ; de Cretenzen en de Inwooners van verfcheidene andere Eilanden in den Archipel, fcbynen hier in het voorbeeld en de voorgangers der Europifche Natiën geweest te zyn, zoo als zy het in de Wysgeerte ook geweest waren. Hun, naar allen oogfehyn gelukkigLigchaamsgeftel, de nabuurfchap der veel vroeger befchaafde Feniciers; de verkeering met alle befchaafde Volken, begunstigd door den Koophandel enZeevaard; dedaar uit voordvloeiënde overvloed en welvaard gaven hun hier al vroeg de gelukkigfte gelegenheid toe. Het volmaaktfte van alle zodanige Staats-gebouwen mag men ftellen, dat het Lycifche geweest is (*). De verëeniging der Grieken kon nooit met beftendigheid (**) tot een hooger doel-einde ver- he- (*) Strabo B. 14. BI. 762. (**) De Infteller der Amphykt ionen fchynt echter dit oogmerk gehad te hebben. Strabo B. 9. BI, 481. Hoe weinig eensgezindheid er ooit, zelfs ten tyde der Perfifche Invallen, onder de Grieken geheerscht heeft, wyst Plat.)aan, van de Wetten B. 2. BI. 326. en inzonderheid de Gefchiedenis van het byzonder Syftema der drie Ryken, Argos, Mesfene en Lacedamon. BI. 523. 524.  Ï23 Geschiedenis der heven worden, dan tot afweering der algemeene gevaaren. De inwendige rust en zekerheid konden door dezelve nooit recht bevestigd worden. Wanneer de uitwendige nood voorby was, dan vergaaien de ligtzinnige en yverzuchtige Grieken, dat zy Broeders waren, en beoorloogden eikanderen met dezelfde woede, met welke zy de gemeene Vryheid verdeedigd hadden. De Staats-inrichting der Lycie'rs was in dit ftuk veel volmaakter. De Gerechtigheid, de openbaare Kust, de algemeene welvaard, waren daar van de dierbaare vruchten , en maakten het zoo verëerenswaardig, dat zelfs de heerschzugtige Romein fchroomde hen te verftooren. Hy bewees hun dien Eerbied, welke alle machtige Staaten, indien zy niet van meer dan Barbaaren beheerscht worden, voor elke onfchuldige en wyze Republiek gevoelen moeten. A C H-T S T E HOOFDSTUK. Onder de befchutting van zulke meer of min volkomene verëenigingenkonden allengs wyze Wetgevers de groote en verwonderenswaardige ontwerpen Wetgeving. Gemeenebesten. Derzelver Dryfveeren. Republikein/die Deugden.  M é n ê c h ii e i d. VII. BOËK. tij pen uitvoeren, welke ons in de Gefchiedenis der oude Gemeenebesten byna ongelooflyk voorkc-* inen. De Menfchen waren in dit Tydperk juist in de rechte rypte tot zulke Staatswisselingen. Hunne Geesten openden zich met vermaak voor eiken indruk. Het nieuwe, het wonderbaare en zeldzaame zetten hunne Gemoederen zeer ligt in hevige be^ wegingen; en waren hun des te aangenamer, hoe lediger en min vooringenomen hunne Zielen waren. Hoe minder zy wisten, des tedierbaarer was hun alles, waar van men hen wilde overreden;met eene des te grootere leergraagte namen zy alles aan, wat-hun onder de gedaante van goeden waar werd voorgehouden. De eerbied voor Wysheid en Deugd was by hun zoo groot, dat den opgewogen Burger niets ongelooflyk voorkwam, wat zyn Priester hem voorhield, en niets hard, wat zyn Wetgever hem voorfchreef. Losbandig , als hy Menfchen zóu gehoorzamen, was hy tot alles bereid, wat de Wet, het Vaderlanden de Goden van hem vorderden. Nadien de Staaten klein waren, zoo ontftelde elk uitwendig gevaar, zoo wel als elke inwendige wanorde, op ééns alle gemoederen. De Liefde des Vaderlands en de yver voor zyne Eere en voor zy. ne Zekerheid werden derhalven de gemeene aandoeningen der Burgers; en deeze werden des te fterker, hoe minderperzoonlyke en byzondere inzich, ten ze nog jn evenwigt hielden. II. Deel. j dv&  130 Geschiedenis der Dus begon de Schouwplaats der Burgerlyke. Deugd (*) en der Eere zich te openen; dus ontwikkelden zich die vermogende driften, welke in de beste tyden van Griekenland deszelfs groote Mannen bezielden. Deeze fchoonevlam fcheendes te zuiverer en helderer, hoe minder zy door by-oogmerken kon verduisterd worden, en hoe zeldzamer eene famenftooting voorviel tusfchen den welvaard van den Staat en den welvaard van den Burger (**). Zy was des te levendiger, nadien zy al* (*) Om alle dubbelzinnigheid te vermyden, moeten wy aanmerken, dat in den loop van dit Zevende Boek , door het woord Deugd elke Eigenfchap en Hoedanigheid verdaan word, welke groote krachten van Geest en Hart onderfteld, zonder dat men op haare wezen lyke Zedelyke Goedheid ziet. Zie beneden het 22de Hoofdftuk van dit Boek. (**) Onbetwistbaar word er eene aanmerklyke graad van Welvaard en zelfs van Rykdom gevorderd, om de Deugd in eenen Staat werkzaam te maken. De Heer van Montesquieu zegt B. 7. Hoofdft. 2. Lieden, die niets behoeven dan het noodzaaklyke , blyft geen andere wensch over, dan de roem van hun Vaderland en hun eigene. Doch misfchien kan men met meer recht beweeren, dat in eenen Staat, alwaar (lechs weinige Burgers zich verheven hebben boven hetbegeeren van het noodzaaklyke, ook flechts weinige of aan hunnen roem, of aan dien van het Vaderland denken zouden. Zy zouden alle nog Barbaaren zyn, en als zy roem zochten, zoo zou het roemzucht zyn om te Moorden en te overwinnen, enbyde zodanige zou nog geene Deugd phzts vinden.  M e n s c h h e i d. VIL BOEK. 131 altydversch voedzel ontving; nadien elke deugdzaame beftendig onder het oog van zyne Richters wandelde; en de goedkeuring des Voiks de eenige belooning der bedryven en daaden was. Daar uit vloeiden de groote handelingen van alleeerlte Republikeinen, hunnewonderbaareDeugden, vruchten van aandoening en niet van overleg, voort, dierbaar, dewyl door dezelve de grond gelegd is tot het heil en de Vryheid der Staaten ; maar op zich zelve van eene zeer verganglykeNatuur. Zy hingen alleen af van de Staatsbewegingen, door welke zy veroorzaakt werden; en gelyk deeze eens moesten ophouden, zoo moesten ook geene met de rust en welvaart verdwynen, welke zy verwekten. Zy waren van eenen anderen kant zelfs hindernisfen voor de zachtere Zeden, en betere kunsten des vredes. Zy verflikten lang alle derzelver Zaaden. Zeer lang werden de Krygs-hoedanigheden by deeze kleine Natiën alleen hooggefchat. Zelfs werd de Landbouw in velen deezer Gemeenebesten als eene verachtelyke arbeid aan de Slaven alleen overgelaten , en de Wetgevers hadden eene menigte van Oefeningen en Spelen uitgedacht, om den Burger van alle andere Neigingen, dan van den lust tot den Oorlog af te houden. In fommigen werd .eindelyk de Landbouw als eene bezigheid aangezien, welke den vryën Man niet onwaardig was. Alle andere KunsI 2 ten  132 Geschiedenis der ten en Beroepen waren het deel des Gemeenften Volks (*). In deeze beide foorten van Staats-inrichtingen bleven de Burgerlyke Deugden het langst in haare oorfpronglyke fterkte , de Gemoederen in hunne natuurlyke ruwheid en de omftandigheden van geluk in eene zekere gelykheid. De Eigenbaat kon daar veel laater inlluipen , nadien langen tyd voor dezelve byna geen' voedzel voor handen was,en van de Gierigheid niet bevlekt, kon de Eer-zucht niet ligt gevaarlyke gevolgen hebben. Nadien in deeze Staaten de Goedkeuring-jès Gunst en Verwondering des Vulks, welke nog meer dan de Liefde tot het Vaderland en der Staats-inrichting derzelver dryfveeren waren, niet anders daa door waare of fchynbaare verdiensten konden verkregen worden; zoo vielen de eereplaatzen zelden aan anderen ten deel, dan aan zulken, die ze waardig waren offcheenen. Nadien zy anders-geen voordeel (*) De gemeene Kunsten , welke men HahiwèfkenndécSA, zyn veracht. Het is ook geen wonder, dat zy geen groote eere in deeze Steden verkregen. Want zy verteeren de Ligchaamskrachten der genen , van welke zy gehanteerd worden, dewyl zy daar altyd by zitten moeten, en niet onder de Menfchen komen: Sommigen ook geheele dagen by het vuur doorbrengen. Maar, wanneer het Ligchaam word aangedaan, lyd ook het gemoed tevens. Xenopiion van de Huishouding. Hoofdft. 4. §. 2.  Menschheid. VII. BOEK. 153 deel of eere konden aanbrengen , dan wanneer zy door groote hoedanigheden veredeld wierden, nadien zy voor den Man zonder verdienste ook zonder waardy waren; zoo was het byna onmooglyk, dat iemand , die onbekwaam was, daar naar "had kunnen dingen. NEGENDE HOOFDSTUK. Sparta. Dus heeft Sparta vele Eeuwen lang zyne Wetten , Deugden en Vooröordeelen onveranderd behouden. De merkwaardige Inrichting van deezen Staat was nogthans meer dan alleen het gevolg van toevallige of natuurlyke oorzaaken. Eene diepe kundigheid en eene heel byzondere bekwaamheid,fchynen derzelver oprichting te hebben begunstigd. Lykurous wist met een bykans Tooverachtig vermogen de verbeelding zyner Burgeren onder den band te brengen, hunne neigingen te kluisteren, en den grond te leggen tot een Gebouw, het welk veele Eeuwen lang noch door inwendige opfchuddingen, noch door uitwendige aanvallen kon verzwakt worden. Geen één Wetgever heeft, zoo als hy, voor de Nakomelingfchap gedacht. Hy verfperde alle wegen, door welke de lust 1 3 tot  134 Geschiedenis der tot verandering in de harten had kunnen influipen. Door zyne fchrandere voorzorg bleven alle zyne Burgers in hunne Vermogens, Zeden, en bykans ook in Verftand eikanderen gelyk, Alle genooten zy een gelyk Onderwys (*), gelyke Opvoeding (**) , en aaten dezelfde zwarte Soupe. Deeze onderhielden by allen een gelyke gefteldheid des Ligchaams , een gelyken loop der vogten,en eene byna volkomene gelykheid der bekwaamheden , begeertens, en imborst. Het was eiken Spartaan verboden , om meer te denken , meer te weten, meer te begceren, meer te genieten, dan de overigen. Hunne Geesten waren alle even eens bepaald; zy mogten zich met niets bezig houden, dan met hunne wapenoefeningen (f). Hun- (_*) Plato in Hippias. BI. 332. 333- (**) Philoroemen erkende, dat de Spartaanfche Staat niet kon omgekeerd worden, dan door de verandering der aldaar ingevoerde opvoeding, Plutarch. in Philopoetnen. lïct kan niet genoeg herhaald worden, dat de opvoeding de grondvest van elke Wetgeving is. Nog tot op onze dagen [trekken zich de gevolgen uit der opvoeding, doorLïjiURGUS ingevoerd. De Manotten, Nakomelingen der Lacedemoniers, een hoopken van niet meer dan 12000 ftrydbaare Mannen, houden nog hunne Vryheid door eene buitengewoon^ Dapperheid tegen de Turken (taande. Buschings Aardryksbefchr. B. L Bi. 1305. (Hoogd). (j) Isokrates in den lof van Bufiris, BI. 438. en in fanathen. BI. 472.  Menschheid. VII. BOEK. 135 Hunne Harten waren alle even groot; geen ander goed kon hunne begeertens gaande maken, dan de bewaaring en verheerlyking van hun Vaderland, dan de eere, om voor hetzelve te overwinnen, of te derven. De Wetten hadden hun de kennis van alle andere vermaaken afgefneden. De Lacedemoniërs waren derhalven door defchranderheid van hunnen Wetgever in eenen byna onnatuurlyken toeftand geplaatst. De voortgang tot elke hoogere volmaaktheid was allen verboden, alleen was het hun in hun eenig onrechtvaardig handwerk, dat allen gemeen was, geoorloofd, uit te munten. Daardoor kan men gemakiyk begrypen, dat in zulk eenen Staat geene verdere ontwikkeling van Geest , geene Kunsten , of Wetenfchappen konden verwacht worden. De gewoonte verfterkte by elk nieuw Gedacht de denkwyze van het vorige. Het algemeen voorbeeld ftond met de Opvoeding, en deeze met de Wetgeving inde volmaaktfte Harmonie. Alle ontwikkelde Ziels vermogens onderfteunden het ontwerp van den Wetgever, en alle de overigen werden onderdrukt. Daar heerschte een volkomen Despotismus , doch een Despotismus der Wetten, en niet van Menfchen; hard voor den genen , die daartoe niet was opgebracht; maar ligt voor dengeenen die van de kindsheid af niets anders gezien en ondervonden had. De maat van goed en vermaak kon wel in zulken ftaat, niet dan zeer onüanmerklyk zyn. Maar I 4 die  Geschiedenis der die van kwaad en rampen kon daar ook niet merk]yk toenemen. Daar intusfchen de Spartaanfchc Staat alleen de Krygs-deugden ten doel had (*), daar hy de boosheid meer bepaalde, dan verzachtte, daar hy tegen alle andere Griekfche Gemeenebesten onrechtvaardig en geweldig was (**); daar hy eenen geduurigen oorlog van allen tegen allen, zoo wel ia het inwendige van den Staat, als metdeNabuuren yoorönderftelde (f) ; daar hy zyne Burgers tegen Vreemdelingen, tegen hunne Slaaven (ft) 5 tegen hunne Kinderen (§) , ja byna tegen zich zeiven in den Staat der Barbaarsheid liet; daar hy alle hunne andere bekwaamheden verflikte; zop mag hy wel de verwondering van den Staatkundigen (*) Ulieder Stad is meer een Leger, eene Wapenplaats, dan eene Stad, zegt de Atheniënzer tot de Spartaauen, by Plato van de Wetten B. 2. BI. 518. (**) Zie den Panatkenaic. van Isokrates,BI. 525. volg. 540. 546. alwaar de Onrechtvaardigheid der Spartaahen, hoewel wat éénzydig befchreven word. Plato de Rep'ublica VIIL BI. 230. (f) Plato van de Wetten , p. 8. 13. 19. (ff) Men denke Hechts aan den verfchriklyken aanval by Nacht , welke door eene openbaare Wet bevolen werd, om den Staat van de overtolligeSlaaven te ontdaan. Bobin deRepubl. B. I. BI. 56. Aristoteles B. 2. der Polit. (§) Men weet, dat het te Vondeling leggen der Kinderen t,e Sparta ia gebruik was. Nadien ia dit foor; van Gje'-1 • mee-  Menschheid, VIL BOEK. 137 gen tot zich trekken, maar de liefde en hoogachting van den Wyzen verdient hy zeker niet. Indien de Mensch van Natuur een wild Beest was, dan kon men den Stichter der Spartaanfche Staatsinrichting de eere niet ontzeggen, van de Wetgeving ten hoogden toppunt gebracht te hebben. Doch de Mensch moet niet gebonden (*), hy dient verbeterd te worden; Hy dient niet door uiterlyken dwang, maar door de innerlyke zachtheid zyner Ziel goed te worden. TIENDE HOOFDSTUK, Merkwaardige Opvoeding van eenige Afrikaanfche Volken. D e Spartaanfche Opvoeding heeft billyk de verwondering van alle Tyden en Volken tot zich getrokken, Het is byna onhegrypelyk, hoe het moge- meenebesten geene Handwerken of Fabrieken plaats hadden, zoo wiesfen de Menfchen daar wel dra aan tot eene lastige menigte. Men kon derhalven niet anders handelen met de genen die overtollig waren geworden. (*) De Dichter Sirïomdes noemde daarom met groot recht de ftad Sparta, een Menfchen-temfter. Plutarch. in Agefilaus BI. 2. Plato de legihus. II. p, 518. I 5  T33 Geschiedenis der gelyk geweest is, zulk eene bykans onnatuurlyke inrichting in te voeren. Ondertusfchen vinden wy onder eene Hemelftreek, daar wy het veel minder vermoeden zouden , eene inrichting , welke ons deeze zonderlinge Staatkundige verfchyning begrypelyk fchynt te maken. By de Zwarten van Hondo en van Folgias, en by verfcheidene andere Bewooners der Kust van Guinee, is eene foort van Bróederfchap of Seóte, ge. naamd Belli (*), welke eigenlyk aan de Opvoeding der Jeugd fchynt gewyd te zyn. Alle vyf entwintigjaaren word deze zonderlinge Stichting door een onmiddelykbevel des Konings op de volgende wyze vernieuwd. In een woud, alwaar de Palmboomen gelukkig voortkomen, word een plaats van acht of negen mylen in den omtrek verkooren. Men bouwt daar Hutten, en plant alles wat tot onderhoud der Leerlingen nodig is. Eene plegtige uitroeping verbied voor eerst en voor al alle Vrouwsperzoonen, geduurende den gantfchen loop des tyds , tot het Onderwys der uitgeleezene Jeugd beftemd, tot deezen Oord te naderen ; Haare tegenwoordigheid zou denzelven ontheiligen. De Belli zou zonder barm- (*) De Belli is eene Fetisfe, die de Opper-priester des Lands, welke zy den Bellim noemen, zelf vervaardigt; en deeze geeft aan de Bróederfchap den Naam.  Menschheid. VII. BOER". 135* barmhartigheid de genedooden, welke zich zouden verftouten, om zoo gewigtig een gebod te overtreden. Die Burgers, welke voor hunne Kinderen eenigen aanfpraak maken op byzondere voorrechten , brengen ze op den bepaalden tyd in deezen geheiligden ommetrek. De Foggonos, de Oudftcn van deSeóle des Belli, openen dan, als van den Koning aangeftelde Opzieners der Schoole, de wetten hunner verëeniging voor hunne toekomende Leerlingen. De eerfte verbied hun, geduurende den tyd hunnerLeerjaaren uit hunnen omtrek te gaan, en met den genen verkeering te houden, welke het teeken der School niet dragen. Dit teeken, het welkjmenhun terRond geeft, beftaat hier in, dat men hun eenige riemen van denhuit,vanden hals af tot aan defchouders, met geen kleine pyn uitfnyd. De lidteekens der in weinige dagen-genezene wonden , gelykenaan koppen van fpykers in het vleesch ingedrukt. Na deeze plegtigheid geeft men aan eiken Jongeling eenen nieuwen Naam!, om daardoor, als 't ware, eene nieuwe Geboorte aan te duiden. Terwyl zy in deeze bezwaarlyke eenzaamheid leven, zyn zy gantsch naakt. Zy bekomen hun levens onderhoud van de Foggonos, en van hunne eigene Vaders, welke de vryheid hebben, om hun Ryst, Bananas en andere fpyzen te brengen. Zy leeren daar Dans/en, Kampen, Visjehen, Jaagen, en een zeker gezang, welke Bellidong, of de lof  ï4o Geschiedenis der lof van Belli genoemd word. Dit gezang is niet anders, dan eene verwarde herhaaling van ettelyke gezwollene uitdrukkingen, verzeld van zeer onbefchaamde bewegingen en gebaarden (*). Wanneer een jonge Zwart volkomen onderwezen is, dan neemt hy den naam aan van Lid van Belli. Dit geeft hem , benevens verfcheidene andere voorrechten, de bekwaamheid, om tot alle Bedieningen te komen. De Qjwlgas, dat is de Idioten, welke deeze opvoeding niet genooten, of zich dezelve niet ten nutte gemaakt hebben , zyn van alle deeze voordeden uitgeflooten. De Jongelingen brengen in deeze Stichting omtrent vyf jaaren door. Na verloop van deezen tyd worden zy aan eenen anderen Oord verplaatst, om daar de bezoeken van hunne Nabeftaanden van beiderlei Kunne te ontvangen. Daar leert men ze vooral zich wasfchen , het Ligchaam zalven, en andere!wellevende gebruiken. Nademaal de eenzaamheid, in welke zy tot hier toe geleefd hebben, hun geen uiterlyke Zeden heeft kunnen geven , zoo zyn zy alle zoo ruw, dat hun deeze onderrichting zeer nodig is. Eenige dagen in deeze School der wellevendheid doorgebracht hebbende, worden zy van hunne Ou- (*) Dit brengt ons de Lvpcrkaliën der Romeinen in gedachten.  MÊtfrscHH'ÉïD. VII.' BOEK. 141 Ouders met klederen voorzien. Men doet hun. glaazen halsbanden aan, die met Luipaardstanden zyn opgelchikf. Hunne beenen worden met koperen ringen en fchellen beladen (*). Hun hoofd word met een muts van teenen gevlochten bedekt, die hun byna in dé oogen valt. Hun gantfche lyf word met vederen opgefiert. In deezen opfchik leid men hen naar de marktplaats der Koninglyke Stad. Daar worden zy gefchikt in orde geplaatst, midden onder eenen hoop van Toekykersi en inzonderheid van Vrouwsperzoonen, die uit alle Oorden des Lands famenvloeiën. Dan, ontbloöten zy eerst hun hoofd, en laaten hunne haairea los hangen. Deeze plegtigheid gefchied met den éónen na den anderen, opdat de Toekykers des te beter hun igelaad kunnen waarnemen. Vervolgends herhaalen zy, de één na den anderen den danspan den Belli,dien zy in deszelfs School geleerd hebben. Als er één zich daarbyniet handig toont, word hy van de Wy ven uitgelagchen, welke van alle kanten fchreeuwen : Hy heeft zynen tyd met Ryst eeten verhoren. ■ De Dans geëindigd zynde, roepen de Foggonos eP- .(*) Men heeft fpooren 'gevonden, dat in de middel-tyden de fchellen aan de klederen der voornaauie Duitfchers, .byzondere voorrechten beteekend hebben. Deeze waren ontwyfelbaare overblyfzels van den alouden Kinderlykeh toeftand deezer Volken.  142 Geschiedenis der eiken Leerling met zynen School-naam, en geven hem aan zynen Vader, Moeder en Familie over (*). De overgang van zulk eene opvoeding, tot die ■welke Minos in Creia, en na hem Lykdrghs in Lacedenion hebben ingevoerd, is zeer ligt te begrypen, en dewyl de Celten en andere Volken in den toeftand hunner Kindsheid den hedendaa;-fchen bewoneren der Kust van Guinee in vele ft ukken moeten gelyk geweest zyn , zoo kunnen wy de bron van hunne Zeden nergens beter nafpooren, dan by Natiën, die der ruwe natuur nog zoo naby zyn. ELFDE HOOFDSTUK. Overige Griekfclie Gemeenebesten. Landbouw. Koophandel. M isfchien is Sparta het eenigst Gemeenebest in de wereld, dat zoo fchielyk zyne Staats-inrichting byna op den hoogden trap van volkomenheid , waar voor het vatbaar was, gebracht, en tevens voor de verbetering ia het verderf te gelyk den weg aeflooten heeft. Ge- (*) Hifi. gén. des Voyages L. IX. ch. 2. §. 4. ƒ>. 388. uit Barbot. Hier op volgt een niet min zonderling verhaal van de opvoeding der Vrouwsperzoonen by deeze Volken.  Menschheid. VII. BOEK. 143 Gelyk die Staaten, welker Burgers zich lang voornamelyk met den Landbouw bezig hielden, met langzaame fchreden tot de verbetering hunner Staatsinrichting kwamen , dan het zoo verwonderenswaardige Lacedemon ; zoo verzachten en verzwakten zich echter de ruwe gronddriften hunner Burgers Iangzaamer, dan by diegenen gebeurde, welke zich reeds vroeg aan den Koophandel overgaven. Deeze werden veeleer gemeenzaam met de Wetenfchappen, met de gemaklykheden des Levens, en met de Kunsten, welke vruchten en werktuigen van welvaard zyn. Daarom werden ook hunne Zeden veeleer verfynd , hunne Gemoederen verzacht, en hunne Geesten verlicht; Doch, zy werden ook vroeg aan meer behoeftens en meer zorgen onderworpen, en tot een nieuw foort van bederf voorbereid. Ieder kreeg van tyd tot tyd meer voor zich zeiven te vreezen, dan voor het algemeen welzyn. De openbaare Geest , de luisterrykfte trek van het Charakter dezer. Republikeinen , werd daardoor vroeg verzwakt. Honderderleië byzondere vooröordeelen, even menigvuldige Fantafiën en Lusten fcheiden reeds vroeg de byzondere denkbeelden, oogmerken en handelingen der Burgers van de algemeene af; deeden de vooröordeelen, vermaaken en hartstochten van elk één met die van den anderen ftryden, en maakten de eere, roem, verdiensten en welvaard des éénen voor den ander, tot een bron der onrechtvaardigheid en nyd. De Geest van Vryheid ont- aar-  Ï4i Geschiedenis b ê r aarde wel ras in ongebondenheid, en verzonk ten laatften in de uitgelaatendfte en affchuwelykfté Democratie (*). TWAALFDE HOOFDSTUK. Schoone Kunsten en WHenfchappen. Schouwburgen der Grieken. Fyne fmaak der Athenïênzen. De Koophandel fteeg in deeze Staaten ondertusfchen allengs hooger. De Rykdommen namen daaglyks toe, en met dezelve de voordeden en. onvoegzaamheden, welke de natuurlyke gevolgen daar van zyn. Door derzelver gelukkigen invloed naderden de fchoone Kunsten en Wetenfchappen "meer en meer tot de volmaaktheid. Met elkert aanwas des welvaards ontwikkelden zich de heerlyke Zaaden van het groote en fchoone met meer fterkte.- De Godsdienstige Gezangen, Dansfenen Schouwfpelen hadden de ruwe Jaagers voor Menfchelyker aandoeningen vatbaar gemaakt. De hoogde foort der Dichtkunst, de Epopee, had reeds voor lang de verwonderenswaardigfte volmaaktheid bereikt ; en , gelyk de Zanggodinnen den grond gelegd hadden tot de verzachting der Volken, (*) Plato de ttgibvs III. 528. fq.  Menschheid. VII. BOEK. 145 ken, zoo brachten zy ook dit groot werk tot den hoogden trap, voor welken de Oudheid vatbaar fchynt geweest te zyn. De Schouwburg der Ouden was de verhevenfte fchool hunner Burgerlyke Deugden. Indien ook de laatere Toneel dichters de edele eenvoudigheid en verhevene grootheid der Grieken bereikt hadden , dan zouden nogthans deeze door het groote doelwit hunner werken hen nog altyd oneindig blyven overtredvn. Zy bevorderden de Zeden en Gezindheden, evenredig aan het doel-einde hunner Staaten, en de grondregels van hunnen Godsdienst. De meeste nieuwen daarëntegen doen volmaakt het tegendeel; zy planten zelden andere Hartstochten in de Ziel, dan zulke, welke de Zeden en Godsdienst van hunne Landen aantasten. De Staatkunde kan zich naauwlyks iets verheveners verbeelden, dan de Zanggodin der Gefchiedenis , of die der Treur/pelen, wanneer zy te Ohmpiën de beste en wyste Grieken tot Vaderlands- en Vryheids-liefde ontvlamde. De Schouwburg van Atheenen was in dit gezigtpunt niet minder verëerenswaardig. Alfchoon onze meer befchaafde denkwyze de uitgelaatenheid van het oude Blyfpel billyk afkeurt, alfchoon deeze zich door de befchimping van den Wysten onder de Grieken zich met ïecht haatelyk gemaakt heeft; zoo had zy echter voor de Staats inrichting van Athenen haare uitnemende verdiende. Eene onrechtvaardige Democratie kon geen zachter werkII. Deel. k tujg  Ï4-6" Geschiedenis dek tuig tot vernedering der Grooten, Ryken, en zelfs der Deugdzaamen en Wyzen gebruiken, dan het grove en openlyke belagchende. Naderfiaal de voortreflyke en verhevene Sclwuwfpelen, welke daar vertoond werden, niet, gelyk by ons, alleen den Ledigganger en Ryken, maar het geheele Volk vermaakten, zoo kan men ligt begrypen, hoe de fmaak der Grieken, en inzonderheid der Athenïénzen tot zulk eene fynte geraakt is. Een Volk, zoo aandoenlyk voor de Schoonheid van Geest, moest ook in die Kunsten groote Meesters voortbrengen, welke door middel der Zinnen, groote en aangenaame aandoeningen in de Ziel verwekken. Hetzelfde verhevene vuur, het welk den Dichter ontftak, moest den Kunstenaar bezielen, en die gewend was de gelukkigfte voorftellen der Rukken van eenen Euripides en Sofokles te zien, kon met geene andere, dan de volmaaktfte afbeeldingen van hunne Helden te vrede zyn. Atheenen, Corinthen, en Syrakuze prykten daarom met de fchoonfte werken van Schilder- en Beeldhouwkunde. Aan den Godsdienst en Vaderlands-liefde (Patriotismus) geheiligd, fielden deeze Kunsten Goden, Helden en Deugdzaame Mannen den'Eurgeren ter verëering en navolging voor. Hoezeer moest niet het vernuft van den Kunstenaar door deeze groote bedoeling der Kunst verhoogd worden? DER.  MëwsfcHHEiD. VIL BOEK» 145 "'*"ïɧ§lll^, — Dertien de hoofdstuk* Wysgeerte der Grieken. Tl ±-Je fchoone Wetenfchappen en Kunsten zyn de bloei van het Vernuft. Zy geraaken zeer fchielyk tot volmaaktheid. De eigenlyke Wetenfchappen integendeel zyn vruchten van het opgehelderd verftand. Zy verëifchen eene arbeidzaame en geoefende ondervinding ; eene ondervinding, die eerst door eene, geduurende vele Eeuwen voortgezette, opvolging van waarnemingen eenen zekeren graad van goedheid en vastigheid bekomt. Wy hebben reeds meermaalen aangemerkt, dat in de Jeugd der Menfchelyke Maatfchappyën * even gelyk in die van byzondere Menfchen, de Verbeeldingskracht het werkzaamfte is van alle de vermogens van den Geest. In dit gevaarlyk tydperk maken Mannen, zoo wel als de Kinderen, hunne denkbeelden, al te fchielyk, algemeen, en beluiken al te dikwils van toevallige of ingebeelde betrekkingen van kwalyk waargenomene verfchynzelen of verkeerde begrippen tot den famenhang van oorzaaken en werkingen. Hier uit moesten by opkomende Maatfchappyën niet alleen Volksvooröordeelen ontftaan , van welke men zich ligt verbeelden kan, dat zy in deeze Tyden en Staaten ten minsten zoo talryk en grof moeten geweest K 3 ZVn)  148 Geschiedenis dé* zyrij als in de onze. Zelfs moest de Wysgeerte daardoor in haare eerfte beginzelen zeer gebrekkig zyn. De befchouwende Wetenfchappen inzonderheid kunnen niet anders tot eenige volkomenheid gebracht worden , dan door het beftryden van ontahyke hindernisfén en dwalingen , welke zieh van alle kanten indrongen. Zelfs de dierbaarfte overblyfzels van de Wysgeerte der Ouden zyn zoo veele bewyzen van deeze waarneming. Het uitwendige daar van ; de optooijing, welke de verbeeldingskracht aan dezelve geven kon door eeneniprachtigen febryfftyl, was byna volkomen. Maar het wezenlyke, de waare ftof, de rechte denkbeelden , de voldoende waarnemingen , de proefnemingen ontbraken ; en nog veel meer by de Grieken, dan by de Egyptenaaren en by de Oosterfche Volken. Geene waren nog te jong , nog lang niet genoeg befchaafd , om eenen aanmerklyken fchat van waarnemingen verzameld te hebben; En het was niet zonder grond, hetgeen een Egyptisch Priester aan Plato zeide, de Grieken waren Kinderen in de Wetenfchappen, welke zich verbeelden , dat zy door eene ervaaring van ettelyke Eeuwen wys waren geworden. Hunne Natuur- en Boven natuurkunde was ook niet veel anders, dan eene verhevene en onverftaanbaare Chaos; welke eenvoudige Leerlingen met eene levendige begeerte van inbeeldipgs-\ olie Leermeesters als loutere Godfpraaken aannamen. Niets  Menschheid. VII. BOEK. 145 Niets word zoo zeer door het vooroordeel van gezag bèheerscht, dan een Kinden een onwetend Mensch. De gemeende vraag van den éénen en anderen is, wat is dit? en zy laaten zich met elk ydelwoord afzetten, hetwelk hun niet meer zegt, dan het geen zy alreeds weten. Hier op volgt de vraag waarom? en ook dan voldoet hun elk antwoord , dat zy van de ftoutheid van eenen Leermeester of Priester ontvangen. Zy geloven, dat een Man, die ouder is dan zy, of'iemand, dien zy voor wyzer houden , noodwendig den grond van alles moet weten aan te wyzen. Dit vertrouwen, het welk het eene Mensch op het andere fielt, is iets geheel natuurlyks by Kinderen en eenvoudige Volken , van welker Charakter de traagheid van Geest altyd eene hoofdtrek uitmaakt. Nieuwsgierig en arm in denkbeelden houden zy elk eenen , die zich de moeite geeft, om hun iets voor te zwetzen, voor eenen byzonderen weldoener. Elk Verhaal, elk Sprookjen, waarmede zoo iemand hen onderhoud, is een gevonden fchat voor een' arm Man; en dan neemt men het niet zoo naauw, of de foorten echt zyn of niet. De gemaklyke toegang, van welken door deeze hehoefte Priester en Wysgeer by hunne Leerlingen, en over het geheel by den gcmeenen Man verzekerd waren, maakte ben in hunne antwoorden des te vaardiger en te ftouter. De Wysgeerte doorgrondde derhalven zonder K 3 moei-  l5o Geschiedenis der moeite van onderzoek de zwaarfte en verhevenfte vragen, en ontdekte, zonder behulp der Waarneming den vollen famenhang van de wereld der Ligchaamen en Geesten. Dus ontftond nevens de Gefchiedkundige Fabel-kunde, ook nog eene Wys, geerige. De Zedeleer deezer Wysgeerte beftond grootendeels in verhevene en fraaie Spreuken, vol hooge begrippen van de Deugd en het doel-einde des Menfchen. Maar de Wysgeerte , en zelfs grootendeels de Zedeleer, waren ook byde Grieken alleen het aandeel van eenige Wyzen en derzelver Leerlingen i en gelyk de eerfte op zich zelve van geen nut was, zoo had ook de laatfte eenen zeer geringen invloed op het heil van den Burger. Alleen genooten de kleine Staaten in Groot-Griekenland eenen tyd lang, de gelukkige uitwerkzels der Pythagorifche Wysgeerte. Tarente (*) en Kroton (**) hadden inzonderheid het geluk, om vele Wyzen van deeze Schoole onder haare Burgers te be- (*) Strabo B. 6. BI. 313. (**) Strabo B. 6. BI. 201. De vermaarde Kampvechter Milo was zelfs een Pythagonsch Wysgeer ; maar do wereld kent hem naauwlyks anders dan door zyne Ligchaamsfterkte. Voor de meeste Menfchen is een Man, die een," Os kan dragen, een merkwaardiger verfchynzel, dan iemand, die zyne hartstochten bedwingt.  Menschheid. VIL BOEK. 151 bezitten; en werden door dit voordeel tot bloeiende en voortreflyke Steden. De Wetgeving van Numa is een overtuigend be. wys, dat deeze wyze Man in de verkeering met deugdzaame en diepzinnige Wysgeeren , kennis gemaakt heeft met eene verëeringswaardige en verhevene Leere. VE'ERTIENDE HOOFDSTUK. Zedeleer, Opvoeding en Charakter van den Burger by de Grieken. Over het gemeen fchynt het, dat in de Giïekfche Gemeenebesten de Zedeleer van den Burger belïaan heeft in Godsdienstige Gebruiken, zyne Op. voeding in het Worftelen en deMuzyk, en zyn Charakter in eene trotfche Gewaarwording eener Vryheid, die meer Uügelaatenheid dan waare Deugd te wege bracht, De Orakels, gemeene Offeranden, de macht der Bezweeringen in de handen des Priesters, de Verborgenheden (Myfteriën) der verfcheidene Godheden, louter eerbied-volle gebruiken, met glansryke en meestal vrees verwekkende Ceremoniën verzeld, kluisterden de verbeelding, hechten de harten deiBurgers te fterker aan hun Vaderland, en Hortten roet opzigt tot eiken pligt eenen heiligen fchrik in K 4 de  «52 Geschiedenis der de Zielen. De Schouwfpeelen, even zeer deelea van den openbaaren Godsdienst, als voorwerpen van de verlustigingen des Volks, vereenigden alles , wat bekwaam was, om de Zielen te verheffen» den haat tegen Slaverny en de Onderwerpelykhcid in dezelve, tot eenen Enthufiasmus te maken, en de Rechten der Burgers boven alle voordeelen van Afkomst, Rykdommen en zelfs van Wysheid en Deugd te verheffen. De Ligchaams-oefeningen(Gymnafiica), ditmisfchien al te zeer verwaarloosd deel der hedendaagfche opvoeding, brachten niet minder toe tot de grootheid van den Griek. Van Kindsbeen af hield hy zich bezig met oefeningen, welke aan het Ligchaam fterkte, fchoonheid en opgewektheid mededeelden, en de Ziel met de gedachten van Overwinning en Eere vervulden. De Miayk integendeel verzachtte en befchaafde de gemoederen, en maakte die vatbaar voor Menfchelyker en weldaadiger gevoelens. Zy ftortte eenftemmigheid in de Zielen; en verbande wanorde en wildheid uit dezelve (*). De rechten en voorrechten des Volks waren het daaglyksch voorwerp van de Gefprekken des Burgers. Hy hracht het grootfte deels zyns levens door op openbaare plaatzen, daar hy van niets anders omringd was, dan van de gedenkteekens der Deug- »' 1 1 " 1 ! (*) Emollit mores, nee finit efeferos,  Menschheid. VII. BOEK. 153 Deugden en groote Bedry ven van hun, die voor het Vaderland geftorven waren. Hy had daar byna daaglyks aanleiding , om in openbaare raadplegingen allen trots van zyn Charakter bloot te leggen. Daar oefende hy die luisterryke rechten, door welke hy zich boven alle Volken der Aarde geloofde verheven te zyn. Daar verhief zich zyn Geest boven alle andere gedachten, behalven die van Vryheid en Onaf hanglykheid; daar verdweenen voor hem allelaage betrekkingen, en hy kende zich zeiven niet anders, dan als eenen Richter, Beheerfcher of Wetgever. Dus verhief in deeze Gemeenebesten alles wat den Burger omringde, alies wat hem bezig hield, zyne Verbeelding, Hoogmoed en Hartstochten. Dus ftemden Opvoeding , Onderwys , Wetten en Zeden overeen , om zyne Rede niet verder te doen aanwasfen , dan in zoo verre het nodig was , om zyne Fantafie en Eergierigheid te vol-, doen. K 5 VYF-  154 Geschiedenis der VYFTIENDE HOOFDSTUK. Verzwakking van den Grond-drift. Misbruik der Wetten, Omkeering der Griek/die Gemeenebesten. H oe glansryk ook door alle deeze trekken het Charakter van den Burger wierd, hetzelve kon echter aan den Staat alleen eenevoorbygaande, en weldra verwelkende grootheid geven. De yvcr voor het Gemeenebest, óf liever voor een fchaduwbeeld der Vryheid , omkleed in eene eerwaardige donkerheid, kon niet duurzaam wezen. Gegrond op Vooröordeelen en op Dweepachtige Droomen, moest hy te gelyk met deeze verdwynen. Als eene blóote hartstocht, die aan veranderlyke dryfveeren haare werkzaamheid en macht te danken had, kon hy den duurzaamen welvaard en dien kostbaaren bloei niet te wegebrengen, welke alleen uit eene wel-overlegde en verlichte liefde tot het goede en waare kunnen voortvloeien. Hoe meer derhalven de zekerheid van buiten, ende overvloed vanbinnen toenamen ; des temeer namen onrechtvaardigheid en yverzucht de overhand. Het gezag werd meer en meer een werktuig om zichzelven rykdommen te verwerven , en zyne be-  Menschheid. VII. BOEK. 15^ begeertens te vervullen. Men ftreed er derhalven om; men deed deswegens al watmogelyk was, om het meester te worden. Daar uit ontftonden Partyfchappen, en nieuwe Dwingelanden, De Hoofden en Onderdrukkers des Volks vonden in de onwetendheid en het verderf van den Burger meer voordeel dan in deszelfs verlichting en verbetering. Eigenbaat, Hoogmoed, en Wellust werden meer en meer in de gemoederen verfterkt. Van de voorrechten hunner Voor-ouderen bezaten de vervallene Burgers alleennog maar den fynen fmaak. Eene onverdraaglyke Ydelheid nam de plaats in der gevlugte Deugden. Die gene, welke in den Staat iets wilden gelden, waren alleen bedacht, hoe zy de buitenfpoorige trotsheid en verbasterden fmaak des Volks het best konden vleyën. Daarom was de welfprekendheid de grootfte Hoedanigheid in de meeste Griekfche Gemeenebesten. Daarom was een fraai Zwetzer in de oogen van den Griek altyd een groot Man. Daaröm werden de vergaderingen der Burgers door het gezwets van hunne Aanvoerders , even als een ongeftuime Zee door de Win. den omgedreven. Eene algemeene wanorde moest dan van tyd tot tyd in deeze Staaten de overhand nemen. Van Burgers, in Verwyfdheid dronken, en van Regenten , die niet dan Roovers waren , kon Griekenland niets beters verwachten. De heilige banden, welke het verëenigd hadden, werden ontfnoerd; en ?elfs die verzwakt, die de Burgers der byzon- de-  T5<5 Geschiedenis der dere Staaten met hunne Medeburgers verbon* den (*). ZESTIENDE HOOFDSTUK, SOCRATES. In zulke duistere, of liever in zulke door een valsch licht beftraalde tyden, verfcheen de Deugdzaamfte en Wyste der Grieken, de onfterflyke Vader der ware en rechte Wysgeerte. Byna zonder eenige hulp, dan die van zynen licht-vollen Geest, ontdekte deeze de verhevenfte geheimen der Wysheid. Zonder eenig ander gezag , dan hetgeen zyne Deugden en Kundigheden hem gaven, beftreed hy de overblyfzels der Barbaarsheid, verëenigd met het fyner verderfvan zyne tyden. Zonder eenige andere roeping, dan die van zynen heldhafdgen yver, ontrukte hy de bloeiëndfte Jongelingen aan de verleidelyke Sophisten, en geleidde hen in het Heiligdom der Wysheid en W'aarheid. Zyn (*) Plato wyst in de Inleiding tot het zesde Boek van, 't Gemeenebest, inzonderheid Bi. 410. enz. bondig aan, waarom echte Wysgeeren geen ingang konden vinden by het Volk in Griekenland, en waarom valfche Wyzen en Be.i driegers daar alles moesjen vermogen.  Menschheid. VII. BOËK. 157 Zyn verheven Vernuft overzag den geheelen omvang der Kundigheden zyner Tydgenooten ; zyn doordringend oordeel ontdekte derzelver onvolmaaktheid en onzekerheid ; en zyne oprechte ea vuurige liefde voor de Waarheid verwierp de ftoutheid zyner voorgangeren, die op aarde zoo weinig hadden waargenomen, en alreeds den Hemel wilden kennen. Hy omhelsde derhalven de befcheidene en verlichte Onwetendheid, door welke zyn Charakter byzonder luisterryk geworden is , en welke hem leerde zich te vergenoegen, dat Hy in de Natuurde Harmonie, Schoonheid en Voortreflykheid van het geheel in de deelen erkende en bewonderde , zonder zich een roekeloos inzien in derzelver Wezen en Dryfveeren te veroorloven. Van deeze verhevene uitvloeizeis van Grootheid, Orde en Goedheid klomHy op tot derzelver oneindige Bron ; tot de oorfpronglyke Volmaaktheid, welke alleen de aanbiddingen verëering van den Sterveling verdient. Dus verkreeg Hy van de Godheid de zuiverfte en rechtmaatigfte denkbeelden, welke deMenfchelyke Wysheid ,• zonder eene byzondere Godiyke Openbaaring bereiken kan. Dus vond hy éénen God, eene Oorzaak, eenen Vader van alle Wezens, een eerfte Wezen, het welk met éénen opfiag het onafmeetlyk Heel-Al overziet; het welk zoo in het by/onder, als algemeen alles volgends «le grootfte en wvsteoogmerken tot gelukzaligheid der denkende, en tot volmaaktheid der Ligchaanry- ke  tjS Geschiedenis dés ke wereld verordent; wiens eeuwige en .onveranderlyke Gerechtigheid met goede handelingen goede, en met kwaade kwaade gevolgen verbind. Uit deeze groote en verlichte begrippen, uit de oneindige Volmaaktheid van het hoogfte Wezen; uit de eeuwige Wetten der Schoonheid, Goedheid, Orde, en uit de gelukkige overëenftemming der Menfchelyke Natuur met deeze verhevene en groote grondregels; fchepte hy zyne, zoo verhevene als eenvoudige Zedeleer; en de volkomenfte overtuiging van de Godlyke ftaaving der Menfchelyke pligten. Gelyk hy van de nafporing der Menfchelyke Ziel zyne geliefde bezigheid maakte; zoo verfterkte het groote en verhevene, het welk hy zelfs in den meest vernederden Mensch ontdekte, hy hem de groote gedachte, dat deszelfs geduurzaamheid en beftaan zich tot aan geene zyde van het Graf uitftrekte, en dat eersteen beter leven na dit zyne waare beftemming vervullen zak Hy leerde derhalven den Mensch, om zyne edele natuur gedachtig , zyne gelukzaligheid niet te ftellen in vluchtige en vergangkelyke goederen; maar in de fterkte en gezondheid der Ziel, in Wysheid en Deugdi Het goede, waare, fchoone en volmaakte erkennen en omvatten, het hooze myden, dit was, volgends hem, de waare beftemming van den Mensch. Dit zag hy voor zyne grootfte behoefte aan, en voor de rykfte bron van eenewaare en onvergangkelyke wellust. Volgends hem was de Deugdzaame alleen ge-  Mensch h e i d. VII. BOEK. is§ gelukkig, de Deugd alleen een waar voordeel, en de fcheiding tusfchen Zedelyk goed, en het geen nuttig is , eene verfchriklyke dwaling. Onöphoudelyk bezig met deeze groote overdenkingen, werd hy het voortreflykfte voorbeeld, en de verhevenfte Leeriiar van alle Deugden. Gelyk door het edelst, onberispelykst en eenvoudigst leven, zoo muntte hy ook uit boven alle andere Wysgeeren door zyne voortreflyke Leerwy* ze. Hywist, met de doordringendfte fcherpzinnigheid, de bronnen van Dwaling en Vooröordeelen na te fpooren. Hy wist, met de fynfte Kunst het bedrieglyke daar in te ontdekken, Hy wist, met de verwonderenswaardigfte bekwaamheid, licht en vuur in de Zielen te ftorten, en haar in liefde tot Deugd en Waarheid té ontfteeken. Door deeze groote bekwaamheden befchaamde hy de trotsheid der Sophisten; door dezelve vormde hy zoo groote Leerlingen, als ooiteen Wysgeer gekweekt heeft. Na zynen dood, door welken hy der Waarheid en Deugd niet minder Eere aangedaan heeft, dan door zyn leven, breidde eene menigte van voortreflyke Masnen de van hem geleerde Wysheid uit. Dan flechts weinigen bleven der edele Eenvoudigheid van hunnen grooten Leermeester getrouw, en deeze vonden over het algemeen den minften toeloop. De zuivere Rede, en edele Eenvoudigheid, welke het waare kenmerk van zyne Wysgeerte uitmaken, wa-  16o Geschiedenis der waren nog verre boven de vatbaarheid van zyne Tydgenooten, en de daarop volgende Gedachten. Zy, nog gebukt .onder het alvermogend juk der verbeelding, konden zich niet opbeuren tot eene Leerwyze , welke eene volkomene vryheid van Geest verëischte, Daar door verdween allengs het dierbaar Licht, het welk deeze wyze Man had ontftoken; daardoor verboren de heerlyke uitvloeizelen van het zelve zich weldra weder onder de Dromeryën der ouder Wysgeeren , die meer evenredig waren aan den fmaak dier tyden. Deeze Leerftelzels, vruchten van eene verhevene maar teugel-looze verbeelding, werden van verfcheidenen op verfcheidene wyze met het Sokraiïfche vermengd ; en dus ontftonden vele Secten, welke de Lesfen der Wysheid , dan meer, dan min verdorven, tot de Nakomelingfchap voortplantten. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Zwakke invloed der nieuwe Wysgeerte op de Zeden der Grieken. Stilftand derzelve. Deeze nieuwe Wysgeerte vormde wel eenige groote Staats-mannen, welke, zoo lang zy het bewind hadden over hunne Staaten, derzelver roem en bloei tot eene buitengtwoone hoogte voerden; maar  Menschheid. VII. BOEK. iöi maar voor het overige had zy op het Geluk en de Zeden der Burgeren, over het geheel geenen byzonderen invloed. Zy bleef eene Verborgenheid, die alleen voor weinige gelukkige Stervelingen voorbehouden was; en die genen, welke zich daar aan toewydden, bepaalden zich (*) in 't gemeen tot de Hellingen en Schriften van den Leei 'meester, welken een gunstig of ongunstig lotgeval hun had toegedeeld. Voor Ariftoteles waren er nog geene, of ten minsten zeer weinige Boekverzamelingen (**). Stra- (*) Luciaan berispt dit in de Wysgeeren van zynen tyd in zyn gefprek over de Seften. Men kan dit ook nog den meesten Wysgeeren van onzen tyd venvyten. Wanneer men hunne Schriften met opmerkzaamheid leest, zal men zonder moeite bemerken, dat zy met de taal, denkwyze en gevoelens van hunne Sefte en met hunne eigene gedachten vervuld, zich om de ontdekkingen en bewyzen van anderen niet bekommeren, en dat zy dezelve dikwils niet verdaan, en niet willen verdaan. Dit is voor de uitbreiding en volkomen kennis der Waarheid zeer nadeelig. Eene oT00te Schoole of Sedte, die in Duitschland nog onlangs gebloeid heeft, had dit gebrek, alhoewel derzelver verëeringswaardig hoofd daar van vry fchynt geweest te zyn De Franfchen en anderen, welke tegen de Ieere deezer Wysgeeren gefchreven hebben , waren het zeker niet. (*) Van de Bibliotheek van Ofymandias, eegen Egyptifchen Koning, zie ondertusfchen Diod. Sicul. L. I. en van die van Pififtraim, Gellius Notlt. Mie. VI. II. Deel. L  102 Geschiedenis der Strabo (*) verhaak het lotgeval van de Boekery van deezen Wysgeer: Zy bleef lange jaaren verborgen, en met haar was byna de leere van haaren grooten Eigenaar te grond gegaan. Uit het verhaal van deezen Aardryksbefchryver kan men befluiten, dat meestal de opvolger in het School te gelyk met de gevoelens van zynen Voorganger deszelfs Boeken geërfd heeft. Ook vond men naar allen fchyn, alleen de Boeken van dezelfde School in zulke verzamelingen. Dus fchynt de Wysgeerte zelfs in de verlichtte tyden van Griekenland altyd een werk der overlevering gebleven, en alleen by weinigen een voorwerp van nadenken en van eene waare beoefening geweest te zyn. De Eklektifche Wysgeerte kon niet eer ontftaan, dan nadat de Egyptifche (**), en Pergamenifche (f) Koningen groote Boekverzamelingen byëngebracht hadden, de Geleerdheid kon zich nooit by laagere klasfen der Burgers uitbreiden, dewyl de Boeken zoo zeldzaam en duur waren ; zy verwekte ook niet vroeg meer oorfpronglyke Geesten, welke haar vermeerderen of verbeteren konden. Tevens met de Onderdrukking en Slaaverny hield de Griek op te denken, en hy dorst in de Wetenfchappen geenftoute vlugt meer wa- (*) Boek 13. (**) Gr.LLius loc. cit. (t) Pun. Hifi. l\at. L. XIII. e. 4.  M e n s c iï n e i d. VIL BOEK. 163 wagen , dan op zyn meest te verzamelen, wat anderen gedacht hadden. Zelfs moest de Gefchiedkunde deezer Staaten zeer onvolmaakt zyn. De waare Bronnen waren zeer zeldzaam ; zy raakten zeer ligt verlooren, en de Gefchiedfchryvers haalden hunne Berichten meestal uit ontrouwe en partydige overleveringen. Ondertusfchen breidde zich de \Griekfche Geleerdheid tot verre in Afien uit. De Parthen leerden de Taal der Grieken , en lazen hunne Boeken (*). ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Val der Griekfche Gemenebesten. Alexander de Groote. Gzheele omwenteling yan Griekenland. Daar was derhalven niets meer overig, hetwelk het zinkend Griekenland kon onderfteunen. De openbaare Geest werd by de Eeftierders des Volks, en het gevoel van den Godsdienst by de Burgers fteeds z.wakker. Eyden eenen zoo wel als den anderen ging de Liefde tot het Vaderland en de Enthufiasmus voor de Vryheid verlooren. De toenemende Rykdommen en (*) Plutarciius iu Crassus. L 2  164 Geschiedenis der en de meer en meer voortkruipende fmaak der Wellusten trokken de gemoederen daaglyks meer van de gevoelens voor het algemeen welzyn af totperzoonlyke belangens, en verkrachtten geheellyk de zwakke overblyfzels van zeer onvolledige en onvolmaakte Wetten. Allerwegen wierpen zich Tyrannen of Demagogen op, welke de Burgers onderdrukten of misleidden, en welke zoo wel den verfcheidene Staaten van Griekenland inwendig, de grootfte beroeringen veroorzaakten; als zy de banden verzwakten,, welke deeze Staaten onderling verëenigden. Doch terwyl de Deugden en Roem deezer Gemeenebesten verwelkten , verhief zich op derzelver Grenzen uit de diepfte Barbaarsheid een luisterryk verfchynzel; op éénmaal verduisterde hetzelve alles, wat tot hier toe op Aarde groot en verwonderenswaardig gefcheenen had. Een jong Held, dien de Moederlyke Natuur met de verhevenfte uitmuntendheden begunstigd; dien het noodlot nog gunstiger eenen Wysgeer tot Leermeester bezorgd ; dien elke Mufe met haare betoverende gaven, elke Gratie met haare bekoorlykheden, en de Krygs-God met zyne dapperheid toegerust hadden ; Een jong Held , bracht met eene onbegrypelyke behendigheid door den glans zyner verhevene Eigenfchappen het verbaasd Griekenland, en het verfchrikte Afx'èn door het geweld zyner wapenen onder het juk. Hy verëenigde derhalven dus onder zyne Opperheerfchappy het gantfche  Me nschheid. VII. BOEK. 165 fche befchaafde deel des Aardbodems, alle Deugden, alle Mannelyke Talenten van het werkzaam Hefperiën , en alle fchatten, en voorrechten van het geruste Oosten. Welk een groot uitzicht van onëindige voordeelen voor het Menschdom, indien deeze gelukkige verbindtenis onder éénen Helden onder éénen Wyzen eene duurzaame ftandvastigheid gekreegen had (*). Waarfchynlyk zouden zeer fchielyk de Wetenfchappen, Kunsten, . Koophandel, Overvloed, Welvaard, Vrede, en in derzelver gevolg de Menfchelykheid en Orde, alle Europifche en Afiatifche Volken met haare gelukkige invloeden gezaligd, en dezelve al vroeg in eenen nog volmaakteren bloeiftaat gebracht hebben, dan die is, wegens welken wy onze tyden niet zonder grond gelukkig achten. Waarfchynlyk zou de Aardbodem, voor het Barbaarfche juk van Rome, en voor den yzren Scepter van het Noorden verzekerd, niet weder , geduurende veele Eeuwen , in eene bykans even groote Barbaarsheid vervallen zyn, als die (*) De Abt Mably geeft op het einde des derden Boeks zyner Aanmerkingen over de Grieken het voorneemen van Alexander , om van zyn Ryk dén geheel te maken, op als eenen Droom van Plutarchus. Dan het zy hoe het zy; indien de uitvoering van dit ontwerp tot iland was gekomen, zoo moest het deeze gelukkige gevolgen gehad hebben. L3  166 Geschiedenis der die was , uit welke de eerfte Wyzen en Wetgevers hem verlost hadden. Dan eene vroegtydige dóód fleepte den Held weg, die alleen bekwaam was, om deeze wonderbaare omwentelingen te bevestigen , en vernietigde met hem alle deeze groote verwagtingen. Zyne Overwinningen waren inmiddels niet zonder gelukkige gevolgen, verfcheidene zyner Veldhceren erfden roet zyne Dapperheid zyne Liefde voor de Wetenfchappen en Kunsten5 en plantten in de hun toegevallene Landen vele kostbaare Telgen va Deugden en Voorrechten van het bewonderd G iekenland over, - Dan de verdeeldheden deezer Vorsten , hunne Oorlogen, de affchuwelyke Zeden hunner Opvol, geren, hunne huislyke twisten , en vele andere rampfpocdige lotgevallen, verzwakten en vernietigden allengs deeze gelukkige Zaaden, en ftortten hunne Staaten weldra weder in de uiterfte Barbaarsheid, en in verfchriklyker gruwelen, dan die geweest waren, door welke de Helden-tyden zich onderfcheiden hadden. Zelfs in het eigenlyk Griekenland, in het benydenswaardig Geboorte-Gewest van alle Deugden, Wetenfchappen en Kunsten, konden de verlaagde Zielen niet weder tot haare vorige grootheid ge. raaken. De weder verkregen Vryl/eid werd alleen hc t werktuig van eene algemeene ellende. Het is waar, daar vormden zich wederom eenige famenftelien van Staaten. Zy brachten nog eenige groots  Menschheid. VII. BOEK. 167 te Mannen voort, welke nevens de Helden van het oude Griekenland kunnen geplaatst worden. De naamen van eenen Aratus en Philopoemen verdienen geene geringe eere. Doch m plaats van het algemeen welvaaren te bevorderen, verteerden de ligtvaardige Grieken eikanderen. Het aantal van Wyzen en Deugdzaamen verminderde meer en meer onder hun, en de Geleerden zochten of de Waarheid in de ftilte, of bergden zich aan de Hoven der Koningen, alwaar hunne verdienften beter erkend en vereerd werden. Alleen het fchuim derzelve bleef in de openbaare verrichtingen , en hielp de verdorvene Staaten volkomen te grond. Vele van de laatfte Wysgeeren werden eindelyk zelfs eene foort van Poetzemakers, Hofnarren en Bedriegers, welke zich zeiven en de Wysgeerte op eene fchandelyke wyze ontëerden (*). Dus verviel eene Natie, ontbloot van Deurden, Wysheid, Geleerdheid en Smaak, welke door dezelven zoo groot en verwonderenswaardi'g was geworden. Dus verdweenen derzelver Macht, Roem en Eere, dus naderde het vervallen Griekenland weder tot de Barbaarsheid, en dus werd het eeneflaavin van het Krygszuchtig Rome , het welk daar nog grootendeels in begraaven lag. (*) Zie Arriaans Êpfff. R. 3. Hv.fJ. fi. £2. BI. 336. B. 4. Hoofdft. 1. Bi. 413. en Hoofdft. 8. L 4 NE-  i62 Geschiedenis der NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Rome. JLome had met alle Gemeenebesten der Oudheid dezelfde beginzelen] gehad. De grond tot deezen magtigen Staat werd in de duisterde Barbaarsheid gelegd. Zyne eerfte oorfprongen verliezen zich in eene ondoordringbaare duisterheid. Zelfs hetgeen ons van Romulus door de handen der grootfte Gefchied fchryvers is overgeleverd, heeft nog een al te fabelachtig voorkomen. Dit is zeker, dat een Krygszuchtige Geest de eerfte Richting van deezen Staat moet beftierd hebben; Een Geest, die de Dapperheid der Spartaanen in alle harten van alle Burgers inftortte. Een gelukkig vooroordeel, door eenen Barbaarfchen Godsdienst uitgevonden en onderfteund , plantte denzelven zoo kragtig voort, als de tucht van Lykurgus zulks ooit had kunnen doen. De gedachten, dat zyne Stad het Hoofd der Wereld zou worden, verhoogde de Ziel van eiken Burger; maakte van eiken Krygsman eenen Held, wendde de gantfche fterkte eener ongebondene Verbeeldingskracht tot de rustelooze gedachten van Overwinning, en verflikte elke zachte Neiging, elk gelukkig Talent, waartoe een oorfpronglyk ruw Ligchaams en Ziels- ge-  Minschheid. VIL BOEK. 169 géftel den Romein buiten dien minder gefchikt maakte. 1 Wyzer en grooter dan de eerfte Stichter van deezenStaat, verzachtte Numa, of wie ook de verëeringswaardige Wyze mag geweest zyn, aan wien Rome de inrichtingen, aan deezen grooten naam toegefchreven , te danken heeft, deeze wilde en woeste Deugd door den eerbied voor de Goden, en door het gevoel van Gerechtigheid, welke hy in de harten zynerBurgeren plantte. Vrede, Orde en Betaamlykheid heerfchten onder zyne Regeering in elk Huis, en in den gantfchen Staat. Indien ooit een Volk heeft kunnen gelukkig genoemd worden, zoo was het het Roomfche Volk onder den Vaderlyken Scepter van Numa. Als deeze verhevene Wyze, gelyk de groote Spartaan , eene opvoeding , evenredig aan zyne grondregels, had ingevoerd, of kunnen invoeren; dan zou Rome eeuwen lang de volmaakfte Staat gebleven zyn, welke zelfs de meest verlichte Wysgeerte had kunnen ontwerpen; dan had het door zyne Wysheid grooter en zekerer Veroveringen gemaakt, dan door zyne Wapenen ; dan hadden geene inwendige wanördens zyne grondzuilen gefchud; dan was de halve Aardbol door zynen val niet verdrukt geworden. Ondertusfchen bleef er altyd een fchyn van deeze Deugden in de gemoederen der Romeinen werkzaam, en gaf zelfs aan hunne grootfte Onrechtvaardigheden het voorkomen van Heiligheid. Deeze L 5 ge-  fjó Geschiedenis der gewelddaadige Staat begon alle onderneemingerf, door welke hy fchuldigen en onfchuldigen onderdrukte, met Ceremoniën en Formu'ieren, welke den diepften eerbied voor de Goden en de Gerechtigheid uitdrukten. Door deezen verblindenden fchyn bevorderde hy zyne onrechtvaardige Overwinningen , en verwierf zich den eerbied van zyne Verbaasde Vyanden. De Goden fcheenen voor een Volk te ftryden, dat niets zonder hun begon, dat hunnen raad en bevelen zoo getrouwlyk nakwam, en dat, om hun gelyk tefchynen, zich het voorkomen wist te geven van Befchermers der Onfchuld, en Wrekers der Boosheid. Het Bygeloof maakte met alle zyne laagfte uitfporigheden eene der voornaamfte trekken uit van het perzoonlyk Charakter van den Romein. Het ontëcrde den Geest van den byzond.jren Burger; maar het ontvlamde zyn hart met de vuurigfte drifc der Dapperheid , en bracht derhal ven onëindig veel toe tot de grootheid van den Staat. De inwendige opfchuddingen , welke in deeze Renubück zoo gemeen waren , onderhielden de Deugden der Burgeren in eene beftendige werkzaamheid. Zy zouden misfehien verdweenen zyn, indien de Regeering der Koningen nog ééne Eeuw geduurd had. Een Dwingeland verfcheen op den Troon. De y verzucht en begeerte tot wraak ftootten hem daar van af, en voerden eene Regeeringsv,orm in , welker onderhouding groote Deugden verëischte, en welker Natuur tot dezelve aanleiding  Menschheid. VJI. BOEK. 171 ding gaf. Het Volk, genoodzaakt, om voor zyne Vrybeid, of om beter tefpreken, voor zyne nieuwe Staats-inrichting te ftryden, werd van tyd tot tyd Oorlogzuchtiger en Dapperer. Om zich het Confulaat (Burgerneesterfchap), onder welken befcheiden naam de Patriciën het Koninglyk gezag aan zich getrokken hadden, waardig te betoonen, moesten deeze zich door verdiensten en groote hoedanigheden aanpryzen, en de Plebejen, welke deeze hoogheid uitdeelden, met eerbied bejegenen. Doch allengs ging het geheugen der gevaaren verlooren, welke de Vryheid gedreigd hadden, en der groote opfchuddingen, welke de twist tusfehen Slaverny en Dwinglandy , veroorzaakt had. Allengs verzwakten de groote gevoelens, welke daar door ontfteken waren. Allengs verdween uit de Zielen der Patriciën, ledig van waare Deugd en Wysheid, elke gewaarwording, die het evenwigt had kunnen houden tegen hunnen overmoed en onrechtvaardigheid. De ruwe Plebejen door onrechtvaardigen woeker onderdrukt, en door fnooden moedwil getergd, verlooren hun geduld. De natuurlyke wensch, om ook deel te hebben aan de Vryheid , vosr welke zy zoo dikwils geftreden hadden, werd in hunne Zielen fteedsmeer en meer levendig. Zy werden , als 't ware, genoodzaakt, haar ten tweedenmaa! tegen hunne eigene Medeburgers te verdedigen. Met het verlangen naar de Vryheid verëenigde zich in 't gemeen de begeerte naar de Rykdommea en Welvaard der Edelen]  172 Geschiedenis der len; Waar de voorrechten, die de eene Burger boven den anderen geniet, meer een werk zyn van het geval of misbruik derovermagt, dan vruchten van vlyt en belooningen van bewezen diensten , daar gelooft elkeen even zoo groote aanfpraak daar op te hebben, als de ander. En die zich niet tot de Ryken kan opbeuren, wil deeze tot zich doen nederdaalen. Deaf keer van de Armoede (*) heeft daarom aan de omwentelingen der oude Republieken even zoo veel deel gehad, als de Liefde tot de Vryheid. Daardoor ontftonden inwendige bewegingen , welke den Geest des Volks opfcherpten; Burger-oorlogen, welke zyne Dapperheid vermeerderden , en eindelyk zulke Overwinningen der Onderdrukten over de Onderdrukkers , welke aan deezen even veel en eindelyk zelfs meer aandeel aan het gezag en de Regeering gaven, als aan de anderen. Daar door ontftond tusfchen deeze beide deelen een Kampftryd van Deugden en Verdiensten, die zich in Uitheemfche Oorlogen altyd ten voordeele, en tot roem van den Staat, zoo wel a]s tot fchrik zyner Vyanden openbaarde. Doch naar maate, dat Rome grooter werd, flo- pen (*) De uittogtop den Heiligen Berg was het werk der armoede en last der fchulden, en dus ook die veelvuldige overige oproeren , welke te Rome door de Agrarifche (Land-) wetten veroorzaakt werden. Zie Plutarchus ïh Tiberius Gracchus BI. 345. en in Cicero BI. 485.  Menschheid. VII. BOEK. 173 pen in hetzelve die ondeugden en kwaaden in, welke deszelfs welftand ondermynden. De Rykdommen van het algemeen, en die der byzondere Perzoonen, wiesfen buitengemeen aan. Pragt, Verwyfdheid en Hebzucht verlaagden de gevoelens der Burgeren , en ontvlamden de Hartstochten hunner voorgangeren. Zy fielden geenen in de behoeften, om zich te laaten omkopen, en deeze in de noodzaaklykheid, om om te kopen, en het gezag te kopen, door het welk zy de Burgery, de Bondgenooten , en de Onderdaanen plunderden en mishandelden (*). De Raad, en de Ridderfchap vervielen derhalVen in de affchuwelykfte laagheid , armoede en flaverny. Het Volk was meer een liederlyk gepeupel, het welk van de uitdeelingen van den Staat en der Grootenen van de omkopingen leefde(**), dan (*) Zie Cicero in de Redevoering tegen Verres. Plutarchus in Lucullus BI. 10. en in Sertorius BI. 466. De Atheenfche Veldhceren behandelden de Landen hunner Bondgenooten niet beter. Plutarchus In Phocion BI. 24, 28. volgg. (**) Zie Plutarchus in Cafar BI. 446. 455. 484. in Cato BI. 128. 130. 142. 144. iöo. 165. 172. Sueton. in Cef. §. 27. 41. Onder de Keizers, zelfs onder de Gotifche Koningen, werden deeze uitdeelingen vervolgd en zy moesten natuurlyker wyze tot de ellende van den Start niet weinig toebrengen. Suetonius in Augustus 40. gelyk Augustus zelf hst ondervond. Dus werden daar toe by- zon-  174 Geschiedenis der. dan eene aanzienlyke gemeente van Burgeren, welke de Vryheid waardig waren. Thans golden noch Zeden, noch Orde , noch betaamlykheid , noch Rechtvaardigheid meer (*). Rome, was thans zoo groot en zoo verbasterd, dat de gewoone dryfveeren van een Gemeenebest by de meeste van haare Burgeren hunne werkzaamheid verliezen moesten. De minsten kondèn thans meer de gedrogtelyke machine van den Staat overzien. De minsten konden meer hunnen invloed op deszelfs Lot ftaande houden; daar toe werden al te groote kundigheden en een al te groot gezag verëischt. Ook konden de grootfte onheilen van den Staat weldra de minfte Burgers meer ontflellen; en zyne heerlykfte veroveringen konden het geluk van Hechts zeer weinigen verbeteren. De Ryk. dom- zondere Stichtingen gemaakt. De uitdeelingen beftonden ia Brood, Vruchten, zelfs ook wel in Vleesch en Oly; ook bepaalden zy zich niet tot de Stad Rome alleen. Zie Vopiscus in Aureliano §. 35. & 47. . Zy Grieken, welke altyd vyiindlyke driften tegen eikanderen koefterden. 21 Redevoering, hoe men zich tot Vriendschap behoort te bereiden. Zie beneden op het einde van het achtfte Boek. (*) Wie kan zonder walging de laage en laffe vlyëry zich ver-  M e s s c n h e i d. VII. BOEK. iür Zy zouden by de uitroeping, door welke Flamininüs aan deezen de Vryheid bekend maakte, in. dezelfde onzinnige vreugde vervallen zyn (*); en zy zouden nogthans even onbekwaam geweestzyn, om ze zich ten nutte te maken, en te bewaaren. Daar vervalt derhalven een groot gedeelte der waardyë van deze hoog geprezene Deugden der Oudheid. Ik ben verre af, om alle groote Mannen onder de Ouden zoo laag te lïellen. Ik verëere onder de Helden van Griekenland en Rome meer dan éénen , waarenwyzen, meer dan éénen Epaminondas, en meer dan éénen Scipio , om nu niet te gewagen van Sokratesfen en Plato's. Dan, de waare Deugd was onder de Ouden, zoo wel als onder de Nieuwen altyd iets zeer zeldzaams. Men werd in de eerste tyden der Staaten derzelver gebrek niet zoo ligt gewaar, dan in de Jaateren. Zy werd toen door andere Dryfveeren vergoed. Zy fchynt zelfs nog niet noodzaaklyk, zoo lang het kwaad de overhand nog niet genomen heeft, tegen hetwelk zy den Burger en den Staat bewaaren zal. Hoe verbeelden, welke de Athenïènzen tegen Dcmetrius Poliorcetes in't werk (relden. Plutarchus in Démetrim BI. 19. 42. 44. 48. en hunne nog lnagere verandering by de wisfeling van het geluk. Aldaar RL 57, 58. (*) Plutarchus in Flamininas. Livius XXXIII. 33. M 3  j82 Geschiedenis der Hoe meer de Volken toenamen in Grootte, of Rykdommen, of in beide te gelyk, des te noodzaaklyker word de waare Deugd, De Schyndeugden, welke tot hier toe derzelver plaats bekleed hadden , moeten fteeds meer en meer van hunne fterk» te verliezen, en eindelyk geheel verdwynen. Men overziet niet meer zoo ligt het geheel van den Staat, en de byzondere betrekking aller zyner deelen. Men word niet meer zoo ligt gewaar, hoe de Onrechtvaardigheid jegens het geheel, en hoe het nadeel van het geheel de fchade van elk byzondcr Lid is. Het gevoel der byzondere wanördens en algemeene rampfnoeden word zwakker, dewyl zy zich meer uitftrekken en verdeelen, en dewyl al te veel eigene oogmerken, vooröordeelen en gevoelens de Burgers en Overheids-perzooncn verftrooiën. Met eiken aanwas aan Rykdommen en Macht word in eiken Staat eene grootere Wysheid en eene zuiverer Deugd noodzaaklyk, om een rechtfehapen Man en een goed Burger te zyn. Hoe grooter, hoe bloeiënder een Volk word, des te grootere bekwaamheden worden er verëischt om het zelve ts bellieren; des te zwaarer word de waare Gehoorzaamheid; des te magtiger worden aan den eenen kant de Eerzucht en Neiging, om te onderdrukken, des te fterker word aan den anderen kant de overhelling tot Slaverny ; des te zwakker word de Wet jegens de Burgers, en' de Staat jegens de Vitheemfchen,  M e n s c n h e i d. VIT. BOEK. 183 In zulke verwarde tyden gevoelt een Volk het meest het gebrek aan waare Deugd, en in deeze omftandigheden bevonden zich Griekenland en Rome ten tyde van haaren val. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Aanmerkingen over de overblyj'zelen der Barbaarsheid onder de Grieken en Romeinen. Uitwendige Befchaving. Inwendige Befchaving der Menfchen en Staaten. , Aanmerking over den Geest der Wetten. Eene tweede algemeene Aanmerking over de Gefchiedenis der Menschheid bied zich ook hier ter bekwaamer plaatze aan. Zelfs by de meest befchaafde Volken heeft altyd ver het minfte deel eener Natie aandeel aan de verbetering gehad. Ik onderfcheide derhalven twee focrten\an befchaving, of verzachting der Zeden. De eene is die-gene, door welke aan de Maatfchappy de uitwendige gedaante gegeven word. Deeze beitelt Koningen, Richters en Overheden. Zy is dikwils het werk van eene middelmaatige Wysheid en van overwegend Geweld. Zy dwingt de Menfchen tot orde ; maar zy maakt hen niet bekwaam, om haar te beminnen en hoogte achten. M 4 De  iÜ4 Geschiedenis der De andere verbetert de Geesten en Gemoederen. Zy is het werk van de verhevenfte Rede. Zy verëischt derhalven oneindig meer tyd en moeite. De eerfte is in 't gemeen reeds lang vastgefteld , als de andere nog heel weinig uitgebreid is (*). De eerfte word door geweld en door gezag bedoeld, de andere door weldaadigheid en verlichting. Geene is zeer ligt tot ftand te brengen, deeze fceer moeilyk. Geene breid de voordeden , welke haar eigen zyn, vroeg, maar niet zonder het gevoel van haare hardheid en zwaarte , uit. Deeze draagt integendeel eerst na eene langzaame rypwording haare vruchten; en brengt niemand onder het juk, dienzy niet tevens gelukkig en vergenoegd maakt. De eerfte zonder de laatfte kan ligt verftoord worden. Deeze kan, zelfs als de eerfte vernietigd is, voortduuren, en in eenen gevallen Staat gelukkige en deugdzaame Burgers behouden. Dus leefden de Esjeenen (*) onder de verdorven Joden, een (*) Een gedeelte van een Land is dikwils geheel verzacht, daar anderen nog geheel wild zyn. Dus bleven in het binnenfte van SMHên nog vele Barbaaren, wanneer de Stranden reeds met Grieken en belchaafde Inwooners bezet Waren. Strabo B. 6. BI. 313. (**) JosEPHusyan èmjoodfcheii Oorlog'm het 2 Hoofdft. jles 17 Eoeks,  Mïnschheid. VIT. BOEK. iSy een genoodfehap, het welk in vele Hukken het voorbeeld der eerfte Christenen ichynt geweest te zyn. De Wyze, Wysgeer en Dichter bevorderen de inwendige verbetering der gemoederen. De Dwingeland en de Onkundige vinden hunne rekenig alleen by de uitwendige. De onder het juk gebragte Mensch, maar niet de verlichte, niet de verzachte , is gefchikt voor Mensch-haatelyke oogmerken. Ondertusichen is het nietmogelyk, dat de verlichting en verzachting der Volken ontftaat zonder de uitwendige befchaving, of dat deeze zonder gene tot eene byzondere volmaaktheid geraakt. Doch zeer dikwils word de inwendige wildheid van de uitwendige befchaafdheid (Politie) onderfteund of zelfs tot Wetten, gebruiken, en gewaande voorrechten der Volken verhoogd. Het zou niet moeilyk zyn, om hier van voorbeelden in de Gefchiedenisfen der meeste Staatcn te vinden. Dus zyn het Vuistrecht, en de Kampgevechten in de middel-tydcn (*), de erflyke vy- and- (*) De Judicia Dei kunnen uitvindingen zyn van vernuftige Mannen, welke, om menfchen, die voor beter denkbeelden onvatbaar waren, echter op eenige wyze tot rust te brengen, hen overreedden, dat het recht van den overwinnaar door eene Godlyke verordening onaangevochten moest blyven. Dus had men ten minsten ééne beweegrede, om hen van altyd nieuwe vcdeii af te houden. M 5  iSo* Geschiedenis der andfchappen der Grieken en Romeinen, en de Parr ty-geest , welke Genachten , Gemeenfchappen, en andere byzondere Klasfen van Burgeren nog in onze tyden maar al te dikwils ten nadeele van den gantfchen Staat van de groote grondregelen van het algemeenebest afleid; dus zyn alle deeze uitfpooligheden nog overblyfzels der Barbaarsheid; welke luwe gewoontens lang gebillykt, betere wetten eerst laat verworpen, en ongebondene Zeden aliyd onderhouden hebben (*). De Barbaar kan niet anders , dan zyne eigene ruwe neigingen involgen en ftellen boven de wetten en het algemeenebest. Alleen de wyzere en betere zyn bekwaam, om het vooroordeel der gewoonte, en de te verre gaande drift der Natuur te overwinnen. Het is derhal ven hard, wanneer de inwendige Staats-inrichting door fcherpe verordeningen zulke offeranden van den Mensch vordert, die (*) Een bewys , dat de Romeinen en Grieken tot het verval hunner Staateri toe, en lang daar na, zeer Barbaarsch geweest zyn, is de perzoonlyke flaverny , die fteeds by hun in gebruik was. Ondertusfchen zou het een zeer vermaaklyke arbeid zyn , als men uit de Gelchiedenis der Roomfche Rechtsgeleerdheid de afwtsfelmgen te voorfchyn bragt, welke in dit deel derzeive zyn voorgevallen. Men zou dan zien , hoe de wetgeving allengs getracht heeft, nader te komen aan de Menfchelykheid en Rechtvaardigheid. De huislyke Rechten der Vaderen en der Mannen moesten hier mede in aanmerking genomen worden.  M e n s c ii h e i d. VII. BOEK. 187 die door eene inwendige verzachting daartoe niet voorbereid is. Maar dit gelukkig voordeel heeft in de oude Staaten , zoo wel als in de nieuwe, aan het grootfte gedeelte der Burgeren altyd ontbroken. Behalven een zeer klein aantal waren de Menfchen altyd niets minder dan wezenlyk verzacht. De gewelddaadige fchikkingen der Wetgevers, maar niet de Wetten, hielden hen in toom. Zy waren inwendig des te wilder en heviger, hoe fterker de teugels waren, welke hen van buiten te rug hielden. In hunne ruwe harten brandde alle tonder der wildfte Hartstochten. By het doorlezen van den Geest der Wetten kon men wel ligt, op de gedachten komen, als of elke Staats-inrichting met den toeftand van haare volmaaktheid en fterkte had aangevangen , en als of elke derzelve allengs door alle graden van verderf tot het uiterfle gegaan was. Men zou byna geloven, dat de onflerflyke Schryver van dit fchoon werk op deeze wyze gedacht had. Ondertusfchen leert ons de Gefchiedenis, dat alle Staaten met het verderf aangevangen, dat wel fommige zich tot eenen glinfterenden en dierbaaren bloei verheven hebben, doch dat nog nooit ééne eenige de waare volmaaktheid bereikt, of een groot aantal zyner Burgeren waarlykmenfchelyken befchaafd gemaakt heeft. Wanneer derhalven de dammen wegvallen, die tot hier toe een Volk in orde hebben gehouden; wanneer  t88 Geschiedenis de* neer noch wysheid, noch gezag, noch geweld zyne hartstochten niet meer beteugelen; wanneer Barbaaren, in plaats van wyze en goede Opzieners zich by hetzelve van de Heerichappy meester maken; dan moet het in eenen toeftand vervallen, die even zoo affchuwelyk is, als ooit zyne oorfpronglyke Wildheid kan geweest zyn (*); En de Ge- ' (*) Strabo heelt de voorbeelden van vele Volken bewaard , welke wederom in de Barbaarsheid vervallen zyn. Wy hebben er boven eenige van aangehaald. De Crctcnzcrs behooren hier ook toe. Strabo B. io. BI. 542. Ik gisfe, dat de Hottentottcn ook by deeze klasfe kunnen geteld worden.' Kolbe verhaalt vele gebruiken van dezelvcn, welker gronden waarfchynlyk in eene voormalige betere ftaatsgcfteldheid gelegen hebben. Het zelfde lot hadden de meeste Arabifche Natiën, nadat zy van de Turken onder het juk gebragt wierden. Zie uittrekzel uit Shaw Reizen Hoofdlt. 3. in het ifte Deel der Berlynfche Verzamel. BI. 163 over het algemeen is het zeer waarfchynlyk, dat by alle Volken vele gebruiken zyn overgebleven, lang. na dat de gronden derzelven verloren zyn geraakt; en van welke men geen andere rekenfehap kan geven, dan met de Hottentoitc;: te zeggen. „ Het was altyd zoo het gebruik by de Hottcntotten" IIasselquist heeft in zijne Reize om Smyrna en Magnefia BI. 53. hetzelfde waargenomen. Vasco de gama ontmoette te Meiinde , Indiaaufche Christenen, welke geen Rundvleesch aten." De Gefchiédfchryver der Reizen merkt zeer wel aan, dat dit buiten twyfel van het oud Bygefoof der Indisanfche Volken oorfpronglyk is. Hift. gén. des Voyages L. 1. BI. 1498.  Më nschhetd. VII. BOEK. 1S9 "Gefchiedenis geeft ons maar al te veel voorbeelden van zulk eene verlaaging der Natiën aan de hand. Dus was Rome ten tyde der Driemanfchappen en "Profcripticn. Dus was Jerufalem in de laatfte tyden van den Joodfclien Staat ; Dus waren de Boeren, welke in Frankryk in de veertiende (*), en in Duitschland in de zestiende eeuw oproer maakten. Dus pleegden de Spanjaarden aan de onnoozele Amerikaanen veel gruwelyker wreedheden dan ooit Wilden konden geoefend hebben. Dus vinden wy, tot fchande der Menschheid, nog al te veel voorbeelden , welke aan deeze gelyk zyn. Menfchen of Staatenj welke zich in zulke omffcandigheden bevinden , kan niets gelukkiger overkomen, dan onder het juk gebragt of veroverd te worden. Voor zulke Menfchen is de Vryheid een onding, en de onaf hanglykheid kan voor hun niets anders dan de rampzaiigfte gevolgen hebben. (*) b. 48. P. Daniël Hift. de Franse op dit jaar, en Mezeray uit Froissard. TWEE  1§ö Geschiedenis der TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Despotismus van het Roomfche Keizerryk. D e Griekfche Gemeenebesten werden op deeze wyze door de onrechtvaardige en gewelddaadige Romeinen verzwolgen. Zy hadden gelukkig kunnen worden, als zy onder eenen kloeken en verlichten Vorst gevallen waren. Doch men kan met alle recht twyfelen , of Republikeinfche Staaten gelukkig kunnen worden , als zy onder de heerfchappy van eene andere Republiek geraaken. Altoos zy hebben niet veel verlooren, wanneer zy hunne vryheid verlooren, want zy waren niet bekwaam , om er een goed gebruik van te maken. In dezelfde, ja zelfs in nog verfchriklyker omftandigheden bevond zich het verbaazend groot Romeinsch Gemeenebest, ten tyde van zyn verval. Zyne Burgers zouden door eeuwigduurende oorlogen zich weder in den Haat der eerfte Barbaarsheid verplaatst hebben; Zonder eenen Opperheer zou de Staat te grond gegaan zyn (*). Het Ryk zou ook terftond in 't begin gelukkig geweest zyn, indien niet eenekwalyk begrepene Vryheids- lief- (*) Plutarchüs in Cafar BI. 484. 533.  M g n s c h n e i d. VII. BOEK. rpr liefde den Geest van oproer had onderhouden; of het zou naderhand tot rusten bloei geraakt zyn, indien het in het begin eene verdraaglyke Staatsinrichting en eene veriïandige Wet nopends de Troons-opvolging bekomen had. Dan, door eenen rampzaligen famenloop van vele rampfpoedige oorzaaken werd hy een ongefchikte en altyd wankelende Despotieke Staat. De Deugd der beste Keizers, en de Wysheid der verlichtfte Staatsdienaaren gingen derhalven verlooren (*). De Staatsinrichting geraakte nooit tot eenen waaren bloei. Op weinige heldere dagen volgden altyd lange ftormen. De Stad en de Wingewesten vervielen in de uiterfte Verwyfdheid, en ongebondenfte uitgelatenheid. De Legers hadden hetzelfde noodlot. Zy namen toe in hardnekkigheid jegens hunne Bevelhebbers, en afin dapperheid jegens hunne vyanden. Een nog grooter kwaad beftond daar in, dat de Geest (*) Caïsars regeering was zacht. Plutarchus in de vergelykiug van Bratut me: Dior.. BI. 414. alhoewel zyne Afhangelingen vaak zyn vermogen misbruikten. Ook de regeering van Augustus, nadat de gruwelen voorbywaren, die de ftryd der vryheid en flaverny veroorzaakt had. Sueton. Auguft. 28. 32. 42. 46. 57. 58. En die van Tiberius, behalven zyne laatHe jaaren. Sueton. Tiber. 33. £7. 41. daarna volgden eenige Monsters.  "ïP2 Geschiedenis des Geest deezer Legers gefcheiden wierd, en dat dik* wils aan alle de Grenzen des Ryks e.r zich één bevond , dat zich het recht aanmatigde, om den Troon en de Opperheerfchappy zoo wel als dePra;toriaanfche benden , te vergeven of te verkopen (*). Dus werd dikwils de eensgezindheid van den Staat verftoord; dus werden dikwils Barbaaren en geringe Lieden, die tot de Regeering niet voorbereid waren, op den Troon gezet; dus fchudden en verzwakten dikwils fchadelyke fcheuringen het ongelukkig Ryk, eer nog de zwakheid der Vorsten en der Staats-inrichting zelve eene wettelyke verdeeling had ingevoerd. De fchoone Kunsten, Wetenfcbappen en Geleerdheid bloeiden nog in de eerfte tyden na de Vryheid; maar zy verdweenen al vroeg, en met dezelven de waare fmaak van het edele en fchoone. De Wysgeerte bragt geen oorfpronglyke Geesten te voorfchyn. Dan werden deeze, dan geene Dromen en Zotheden der Platonisten, Pythagoreërs en andere Ouden opgezocht, en met nieuwe ongerymdheden vermeerderd. De wetenfchap der Wetten werd wel op den hoogden top gebragt, daar zy vatbaar voorfcheen te (*) Het is heel natuurlyk, dat de gefchenken, welke het Krygsvoïk by elke nieuwe troons-verheffing te verwagten had, hetzelve dikwils de lust moesten inblazen, om eenen ■nieuwen Keizer uit te roepen. Zie' Herodian. hift. VI. 8-  Menschheïd. VII. BOEK. :rog te zyn. Doch, wat vermogten Wetten zonder Zeden, en wat was het voorwerp deezer Wetten? Het recht derErfenisfen, Fide Commisfen, Dienstbaarheden. Zeer weinige hadden het waare heil van den Burger tot voorwerp. Het zonderlingfte is, dat de beste van Dwingelanden gegeven, en van goede Vorsten ontzenuwd of afgeichaft zyn. Dus bragten misbruiken nieuwe misbruiken te wege , en verdorvenheden nieuwe verdorvenheden. De flryd van den Christelyken Godsdienst en het Heidensch Bygeloof fchudde niet minder alle de grondzuilen van den Staat, en bragt deszelfs verdooring ten hoogden trap. De woede, met welke in het zegevierend Christendom Rechtzinnigen en Onrechtzinnigen eikanderen vervolgden, was de bron van even rampzalige onheilen , en verdikte byzonder in de Westelyke deelen des Ryks alle nog overige zwakke zaaden der betere geleerdheid. Buiten twyfel heeft ook Konstantyn de Groote aan het JVesten een even groot nadeel toegebragt, dat hy hetzelve door de verplaatzing van het Hof of wel van deszelfs voornaamde en meest verlichte deel, van het licht der Wetenfchappen beroofd; als dat hy de legioenen van deszelfs Grenzen afgetrokken heeft. De verzwakte Staat, ontbloot van wapenen en kundigheden, verloor die grootheid , welke zy door dezelve verworven had. Dus had Rome, evenals Griekenland met deBarII. Deel, jfj baars-  194- Geschiedenis der baarsheid begonnen; en dus verviel het even als dat, weder in dezelve, nadat het de luisterrykfte baan ten einde gelopen had, die ooit een Staat heeft doorgegaan ; en dus volgde op weinige heldere dagen eene duisternisfe van meer dan duizend jaaren. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. JLerwyl derhalven het gedrochtelyk gebouw der Roomfche grootheid onder zynen eigenen last bezweek; terwyl dit Staats-ligchaam door eenen inwendigen Kanker verteerd wierd, ontftond in de -incest verdorveneProvintie van het zelve deChristelyke Godsdienst. Deeze Godlyke leere 'onderfcheidde zich in haar eerfte beginzelen van alle overige Godsdiensten 5 door de verhevenfte eenvoudigheid en door de reinfte zuiverheid. Door deeze voortreflyke eigenfchappen werd hy gefchikt voor alle Standen; Beroepen en Staats-inrichtingen. Hy bevatte al het groote en verhevene in zich, dat in alle overige Godsdiensten verftrooid is, en hy was met geene van die ongerymdheden bevlekt, welke dezelven ontëerden. Hy bevacre het voortreflykftemet betrekking tot de Zedeleer, ea was dus de zeker- fte Van den Christeiyken Godsdienst.  M ï n s c tin e i d. VII. BOEK. 195 fle aanleiding tot de waare gelukzaligheid, en tot verzachting der Menfchelyke gemoederen. De Wysgeeren hebben aangemerkt, dateen Volk van waare Christenen niet Krygsgezind wezen kan. Zy hebben gelyk gehad. Een Wysgeerig Volk zou zich in eenen even zoo weerloozen Haat bevinden. De gezonde rede verwerpt den oorlog even zoo zeer, als het Christendom dien verwerpt. Hy heeft alleen aan de Barbaarsheid zynen oorfprong te danken, en moet met haar verdwynen. Het is geene berisping, het is de grootfte lof van het Christendom, als men zegt, dat het den Oorlogafkeurt. Juist wegens zyne zuiverheid en zachtmoedigheid, juist wegens zyne verëeringswaardige voorrechten mishaagde de Christelyke Godsdienst aan de Barbaarfche en ydele Menfchen. Reeds vroeg vond de Priester, dat hy de Zinnen niet genoegzaam bezig hield, en de inbeelding te.weïnig kluisterde. Hy ontleende daarom van eene valfche Wysgeerte ohgerymdeDroomen,en van den heerfchenden Godsdienst fchoonfchynende plegtigheden (*). Hy (*) Chriftianam religioneiu abfolutam & jtmplicem anili fuperftitione confundens ; in qua fcrutanda perpjexjus , quam compouenda gravius , 'excitavit difcidia plurima; qua progrefa fufms alit cóncertatipne verÜfUm , ut catervis antiftitum jumentis publich uitrit cilroqUt dijlur* tentibus per fynodos, quos appellant, d.:::; rltum ïmhe'm N a *i  i9 O 2  2i2 Geschiedenis der en genieten noch zoo zwak waren; zoo verbond zulk een weldaad Leenmannen niet zoofterkaande Leenheeren, of de eerfte lieten zich by de geringde gelegenheid verleiden , om den laatften hunne verbintenis op te zeggen; inzonderheid na dat de Lecnen, erfelyk geworden , de Vafallen van de Leenheeren minder afhangelyk gemaakt, en denzelven integendeel over hunne Onderdaanen een meer onbepaald gezag gegeven hadden. Dus werd geduurende veele Eeuwen gantsch Europa door louter Vafallen, dat is, Tyrannen, behcerscht, welke alleen in zekere zeer onbepaalde gevallen van grooter Dwingelanden afhingen. De Monarchen waren groote, doch meestal zwakke Opperheeren van groote , en veeltyds machtigeLeenmannen. In verfcheidene ondergefchikte trappen hadden deeze weder hunne Vafallen, en alle dezen min of meer vermogende onderhorigen bewezen hunnen overheeren zelden anders gehoorzaamheid, dan wanneer zy het goedvonden ; wanneer hun voordeel of hunne eerzugt daar door bevorderd, of wanneer zy daar toe gedwongen konden worden. Daarvan het Leenrecht, een Recht zonder grondwet en van duizenderleië gedaantens ; een onbepaald Recht, op het vooroordeel, op overleveringen, op gewoontens gegrond, en derhal ven altyd voor den flerkeren buigzaam en infchiklyk; een voortbrengzel der Barbaarsheid (*) het welk de Sla. (*) Zie boven B. 5. Hoofdft. 9. BI. 32.  M e s s c h h e i d. VIII. BOEK. 2x3 ^laverny en de dienstbaarheid heiligde, en alle verzachting van Zeden byna onmogelyk maakte. Op dit losfe Recht is inzonderheid gegrond de wanftallige Staats-inrichting des Duitfchen Ryks, en door de vermenging met vreemde grondwetten is dezelve verders geheel en al verward geworden.Door de verëeniging met Italien werden de Romeinfche grondwetten aan deze zyde van de Alpen bekend, em met de Duitfche overleveringen zamengevoegd. Daarvan komen die ftrydige gevoelens der grootfte Duitfche Rechtsgeleerden over de natuur van het Duitfche Staats-ligchaam, het welk eenigen oorfprongelyk tot een famenilel van oude Hertogdommen (*), en andere tot eene ware Monarchie maken. Maar het is onbetwistbaar, dat in alle Ryken, welke uit het Romeinfche ontftaan zyn, de Staatsinrichting en de Wetten onzeker, en de ongeregeldheden algemeen geweest zyn. Het gezag0 van , den (*) Alle Aaapublka, welke in de alleröudfte tyden van de Keizers en hunne CancWrén Qorfpronglyk zyn, zyn bewyzen van het onbepaaldst geweld; doch zy zeiven, die ze onderteekenden, wisten zelden, wat zy onderfchreven , en namen dit zoo nauw niet. Daar kunnen daaróm geheel andere begrippen naar het oude herkomen en naar de overleveringen der Aften in de verwarde en duistere herstellen der Grootenen des Volks geheerscht hebben; Dit vermoeden kon welligt menige tegenflrydigheden in dit Staatsrecht uit den weg nemen. O "  2i4 Geschiedenis der den Vorst hing van zyne bekwaamheden en niet van de wetten af: De Edellieden waren Onderdrukkers en Rovers. Het Volk zuchtte onder de affchuwelykfte Slaverny. Op het Land kon wegens de onderdrukking en wegens de beftendige vyündfchappen de Veldbouw niet tot ftand komen; en inde Steeden heerschten cntelbaare ongeregeldheden, welke daar ook alle naarftigheid en handwerken ftremden. Dus was daar geen merklyk zuiver inkomen der Landbouw , noch eene voordeelige winst van den Koophandel, noch eene merkelyke verbetering van Zeden mogelyk. VIERDE HOOFDSTUK. Bederf van den Christelykcn Godsdienst. Vooren nadeelige invloed van denzelven in de Middel-Eeuwen. De Bygeloovige Leer der Druïden had het eersE deeze wilde gemoederen beteugeld , en dezelve voor eenige orde en ondergefchiktheid vatbaar gemaakt. De Christelyke Godsdienst was het voornaamfte werktuig, waar door hunne verbetering tot eene hoogere volkomenheid gebragt wierd. In het eerfte begin waren deszelfs voortgangen zeer zwak en zeer  Messchheid. VIII. BOEK. 215 zeer langzaam. En wanneer hy in veele (tukken de ruwheid der Noordelyke Volken verzwakte, zoo verfterkte hy dezelve in anderen. Hy belTond by deeze Barbaaren in eenige van buitengeleerde woorden, die zy niet verftonden, in eenige Ceremoniën, welke hunne grove inbeelding kluisterden; en in vooröordeelen , welke halve onmenfchen in zoo verre in den band hielden , als beftaanbaar was met het gezag der Priesteren. Hy maakte uit alle Europifche Staaten ééne groote Republiek, en werd dus een gelukkige band, die veele vyandelyke Volken ten minsten in zoo verre verëenigde, als zy daartoe bekwaam waren. Onvermogend, om de volftrektfle Wildheid in Rede en Wysheid te veranderen; en Rust, Vreede en Gerechtigheid, onder Onmenfchen te doen bloeien ,_ichrecf hy toch aan hunne woede doelwit, tyden maate (*) voor, en hy verhinderde dezelve (*) Dc Treuga, WapcnfliKTand , welke de Pauzen en de Bisfchoppcn üitfchrevën , qn die ten deele hunne geftelde tyden hadden , waren buiten twyfel uitgedacht, om deu. Godsdienst, en den Veldbouw, de zoo noodige rust en zekerheid te bezorgen. Dus hadden ook de Arabieren , die in eenen fiaat van vyiindlykheden leven , gelyk de oude Europeaanen , hunne heilige Maanden , waar in'éene wettelyke wapenfulftand moest in acht genomen worden, opdat de Akkerbouw en de Veefokkery de behoorlyke veiligheid genieten mogtcn. Ciiarüin L. V. ch. 9. p. 131, O 4  116 Geschiedenis der ve voor naarftigheid en Kunsten ten vollen allen toegang te fluiten. In een ander gezichtpunt was hy integendeel het magtige werktuig , waar door geheel Europa aan eene algemeene flaverny werd onderworpen. Veelligt was dit in den grond niet minder eene gewigtige weldaad. Het fchynt, dat die ruwe Volken , welke in deeze duistere dagen dit werelddeel bewoonden, niet anders inden band gehouden, niet anders tot gehoorzaamheid aan de wetten voorbereid hebben kunnen worden, dan door de hareïfteSlaverny; en dit voordeel bezorgde de Hiërarchie aan deeze Volken in de grootfle uitgeftrekt. beid en volmaaktfte kracht. Wy hebben reeds verfcheide maaien gelegenheid gehad, om aan te merken, hoe zeer de Barbaarsheid en het Bygeloof met elkander verbonden zyn. Van dit voordeel wist zich het Priesterfchap aan geene zyde der Alpen wonder wel te bedienen. Door hetzelve wist het veele Volken aan dat affchuwelyk Recht, het voorbeeld van onze ftraflyke Rechtsgeleerdheid, de Inquijilie, te onderwerpen, en deoverjnagt der onkunde veele Eeuwen lang, onverbreeklyk te maken. Het wist door hetzelve dezelfde vooröordeelen in Europa weder in te voeren, welke in de eerfte tyden der burgerlyke Maatfchappyën, bet Despotismus der Hcidenfche Priesters ontegenzeglyk gemaakt , en het welk den Druïden een zoo onbepaald geweld over hunne voorouderen verleend had, Ter-  Menschheid. VIII. BOEK. 217 Terwyl hetzelve aan de Christenheid eenen Stedehouder van God aanwees, maakte het zig op eenmaal meester van de inbeelding van zoo veele Volken , verblindde het verftand ook der befcheidenften onder hen, en floeg zelfs den moed der onvertzaagdften ter neder. Zoodra dit verfchrikkend Caracïer erkend werd, moest zich de daar mede bekleede fterveling, boven alles wat op aarde groot en ontzagchelyk was, verheffen. Hy moest weldra hun Voorftander, hun Opperheer, hun Despoot (Dwingeland) worden. Die God ortmiddclyk vertoont,dien zal alles wat hoog en laag is, gehoorzaam zyn ; denzelven zyn grooten zoo wel als kleinen onderworpen; die is de Richter van Vorsten en Volken. Niets is bondiger dan dit befluit; en daar is geen groote flap meer nodig tot die zetregel, dat de Stedehouder van God alle andere Magten als zyne Onderftedehouders moet aanzien, en dat hy hen kan af- en aanflellen. Alle Ceremoniën van deezen ont'aarden Godsdienst ftemdenmet deszelfs grondwetten overeen, om de Vorsten zoo wel als het Volk onder het juk der Geestelykheid en hun Opperhoofd te brengen. Niets was vermogend om wederftand te bieden. Alle Redeneerkunde, Wysgeerte, Rechtsgeleerdheid, Godgeleerdheid, waartoe zichdeLeeken in deeze duistere tyden verheffen konden, was niet genoegzaam om het bondig bewys op te losfen, het geen den Paus eene onbetwistbaare Hoogheid O 5 bo-  2.'3 Geschiedenis der boven a\\e Machten der Aarde toekende, wyl de Bh. fchoppeljke macht de Zon, de Koninklyke integendeel de Maan aan den Kerkhemel verbeeldde (*). In plaats van Licht, Zeden en Menfchelykheid onder de Europifche Volken uittebreiden en te doen heerfchen ; verfterkte aldus het verdorven Christendom, de Onwetendheid, de Wanorde en / de (*) Praterea, zegt Paus Innocentius III. tot den Conftantmopolitaanfchen Keizer Balduin in eenen Brief gezonden in het jaar 1198, nnjfe dcbueras quod fecit Deus duo. magna luminaria in firmamcnio cali; luminare majus ut prcecjfet dici , 6? lumir.arc minus ut praeffet no&i. ■ utrumque magnum fed alterum majus. Ad firmamcntum igitur cali, hoe eft, univerfaiis ccclcfia, fecit Deus duo magna luminaria, id eft, daas iuf.ituit diguitates , qthe funt pontificalis autoritas 6? regalis poteftas; fed illa qua praeft diebus, id eft, fpiritualibus, major eft, qua vero carnalibus, minor, ut quant a eft in ter folem £? lunam , tanta inter pontifices & reges different ia, Wgnofcatuf. ILec autem ft prudenter aitcndercl iwpefatoria eclfitudo , non facerct aut permitterei, conftantinopoltihmm patriarchath juxta fcabellum pedum fiiorum in finiftra fedère; cum alii ■Reges & Principes' archicpifcopis $P epifcopis fuis, ficut debent, revcrenter ajfurgunt &c. c. 6. X. de majoritate & obedientia. Dezelfde Titel der Decreten behelst nog andere even zoo gewigtige gronden. De beste Vernuften der middel-eenwen hebben deeze gronden bedreden, maar zy konden by hunne Tydgenooren niet doordringen. Hun gevoelen was Kettery, dan golden geen gronden meer.  M E N S C H II E I D. VIII. BOEK. 219 de Ruwheid. Het maakte de driften en de neiging tothetwonderbaare, welke grooten enkleinenmet geweld beheerschte, tot werktuigen van eene Priesterlyke baatzucht en het Bisfchoplyk gezag. Het heiligde alle wanördens, en alle gruwelen, welke het inkomen en voordeel van de Geestelyken bevorderden. Het omkleedde alles met de dikfte duisternisfen : Het drukte alle Zielen neder; Het vervulde alle Geesten met de affchuwelykfte fchrikbeelden en met de ongerymdfte vooröordeelen. VYFDE HOOFDSTUK. Gebrek der Zeeden in de Middel-eeuwen. Jandeel, 't welk de Geestelykheid daar aan had. CjToede Zeeden konden er in deeze duistere dagen onmogelykzyn. Ruwheid, Gewelddaadigheid en Onverftand waren by Hoogen (*) zoo wel als ge- (*) De Koning Chlodoveus had eene redelyk rechtvaardige oorzaak, om eenen Krygsman te Itraffen: Hy moest intusfchen een jaar lang op een voorwendzel wagten, en kliefde dcnzelven als toen met eigene handen het Hoofd in tweeën. A. 586. Zie P. Daniël uit Greg. Turon. II. 27. daar hy aantoont , welk een groot aanzien deze daad den Koning by zyn Volk heeft tewege gebragt. Het is bekend, hoe  22o Geschiedenis dei» geringen algemeen; en deezeeigenfchappen vernietigden reeds elk gevoel van orde en betaamlykheid. Zy zyn onkruiden, welke het hart van den Mensch gantsch bedekken , en welke in het geheel geen zachte planten daarin laten opkomen. De verëeniging van verfcheidene meest nieuwe Volken vermengde ook allerhande meestal Barbaarfche Neigingen, Gebruiken en Wetten (*). Dus was er niets overëenftemmende in de Staats-inrichting en in de Regeering der Staaten. De Koningen en de Grooten leefden in eene volkomene ongebondenheid, en ook uit het gedrag der geringen was alle betaamlykheid verbannen, De Onkuischheid, en de Echtbreuk gingen openlyk in zwanen met het Pauzelyke Hof werden veele tot nog toe hoe lang een dergelyke Geest de Noordfche Volken beheerschc heeft. De Koningen waren inzonderheid wreed, hard en trouwloos. Mezerai Abregé T. I. p. 4Z. 4p. 5* 54- 55- 64. 85. 88. 103. De Barbaarsheid dezer tyden befchryft overliet algemeen Mezerai T. I. * „4. p "j A. 628. ' C) De Landen werden onder de Overwinnaars en onder de oude Inwooners in Italien en Vrankryk verdeeld. Geene namen twee derde declen. Deeze behielden één , en een ieder werd naar zyne wetten geregeerd. Zie P. D.imü Clovis p. 5. Leg. II. Burgund. tit. 54. Fifigoth. L. II. Tit. 8. Brunnquel bijl. juris P. I. c. 15. §. 2I. Mezs' Sai Abr«gé T. I. p. 0,7.  Menschheid. VIII. BOEK. 221 coe onbekende gruwelen in Frankryk overgebragt (*). De Woeker drukte het Volk en den Adel, en zette.hen dikwils aan, tot de affchuwelykfte en onrechtvaardigfte wreedheden om zich van haaren last te ontdaan (**). De Trouwloosheid en Wraakzucht waren in de ruwe Zielen algemeen. Waar ftrengere wetten de openbaare vyandlykheden tegen hielden, daar werden Vergiftigingen en Tovcryën (f) gebruikt om derzelver afsemen te vergoeden. De Steden waren vol wanorde, zonder regeeringsbeftier en zonder zekerheid (ff). Het Bygeloof verhinderde ten vollen de verbetering (*) Mezerai T. II. p. 798. ad. A. 1306. (*;') Mezerai Abregé T. II. p. 798. ad A. 1308. Ook zyn alle Duitfche Chroniken vol van wreede vervolgingen tegen de Jooden, welke onder allerhande voorwendzels uitgeoefend werden. Maar hun grootfte misdryf was meestendeels , dat hun iedereen fchuldig was. Van de Woeker zie in 't algemeen Mezerai Abregé T.'ll. 607. 638. 836. (f) Mezerai T. II. p. 271. ƒ>. 474. ad A. 1000. p. S27. 829. ad A. 1315. 1316. (ft) De Heer Hume verhaalt op het einde van het 10 Hoofdlluk der oude Gefchiedenisfe van Engeland, dat in het jaar 1196. zig vyftig duizend Roovcrs onder aanvoering van eenen Advocaat met naame Fiz Osijeut , verè'eeriigd hebben gehad, met voornemen, om de Stad Londen te plunderen.  222 Geschiedenis der ring der Zeden. De Kerkelyke tugt was het aan. deel en de pligt van den Priester. Maar om de vertrouweling van alle Misdadigers te zyn, moest hy zig eenen zachten enbuigzamen Richter betoonem Nadien de wereldly ke Richters naar een oud Barbaars gebruik (*) alle misdryven met geldboeten ftraften, zoo greep de vroome eigenbaat ook de gelegenheid aan, om de Geestelyke ftraffen in gefchenken te veranderen; en eindelyk werden alle Zonden met giften aan de Priesterfchap uitgedelgd en met het herhalen van lange en onverftaanbaare Gebeden , met ydele Ceremoniën en vruchtelooze Bedevaarten (**) geboet. De (*) De oude Romeinen, en byna alle Volken , hadden in de tyden , nader aan de Barbaarsheid, het gebruik, om alle misdryven eerst met eene boete van Vee, en naderhand met Geld te ftraffen. Het was als een PaBum of een Beding: Indien gy dit doet, zo moet gy zo veel geven: Indien gy zo veel geeft, zo kunt gy dit doen. Het geval van den Romeinfchen Jongeling met de kinnebak-flagen is bekend. (**) Dit is nog heden ten dage by de Turken in gebruik, die in veele (tukken even zoo diep in de Barbaarsheid fteeken, als de Europeaanen in de middel-eeuwen. Zy zyn van gedachten, zegt Pococit, of liever die geen, welke deszelfs Reizen verkort heeft, in de verzameling te Berlin overgezet, lloofdft. 3. B. 1. BI. 258. „ Wanneer men zyne „ handen en voeten wascht, dan kan men zich zuiveren „ van de affchuwelykfte misdryven." Zy zyn daarom ook, gelyk de Europeaanen in de middel-eeuwen., trouwloos, verraderlyk, onrechtvaardig.  M e n s c h h è t n. VIII. BOEK. 223 De Hemel werd alleen met Mannen bezet, welke hunne Landeryën en hunne Hoeven liier beneden (*) weggegeven hadden voor Landfchappen, die hier boven gelegen zyn. In de Hel brandden alléén die gcenen, welke moed en beleid genoeg hadden gehad , om zich tegen de verdrukkingen, rooveryën en misbruiken derGeestelykheid te verzetten (**). Dus voedde de looze Priesterschap de onkunde, de uitgelaatenheid en de ongeregeldheid. (*) Men vind AÜaats brieven, welke van deeze verruiling uitdrukkelyk melden. Dus gingen byna de oude Galliërs te werk: Ojiosmcmviaprudiinmeft pecunia s mutuas, qua bis apvd ir.fcros reddercutur, dure [ditos. Valerius Maximus II. 6. 10. (_**') Carolus Martellus werd van den II. Euciierics In de Hel gezien, zoo als hy met Lyf en Ziel brandde. Mezerai Abregé Tom. I. p. 200. ad A. 741. P. Danicï. T. I. p. 345- CiiildeijERT de II. Koning van IVeuftriën te Parys, was tegen Ciilotarius Koning van Neufiriën ea Auftrafiën, onrechtvaardig, en nam eenen Eed af van deszelfs Zoon , waar door deeze zich verbond, om zich niet met zyne'a Vader te verzoenen, tiaar hy vestigde veele goede Stichtingen, en was derhalven een zeer Christelyk ea deugdzaam Heer. Mezerai Abregé T. f. p, 62. ad. A. 557. 558. Het is eene bekende grondregel, dat men in de Gefehiedenisfen der middel-tyden het oordeel der Ge'chiedfchryvers, alhoewel zy alle Geest.lyken geweest zyn, want in dien tyd kon niemand lezen en fchryven dan de Geestelyken, niet vertrouwen mott. ZES-  fe24 Geschiedenis dek ZESDE HOOFDSTUK. Zwakke uitbreiding van het Licht in de middeleeuwen. Barbaarsheid der Schooien en der Univerfiteiten. Groote Geesten, die zich van tyd tot tyd opdeeden. Intusfchen werden de duisternisfen, die de baatzuchtige oogmerken der Geestelykheid zoo voordeelig waren, door verfcheidenegelukkige omftandigheden allengs verzwakt. De meer uitgebreide behoeftens der Noordfche en Westelyke Volken flolden hen door den Koophandel, die, fchoon zeer langzaam, herleefde, in naauwe en menigvuldige verbintenisfen met de vermogendfte, en naar de gefteldheid der tyden verlichtfte Steden van Italien. ( Zelfs hunne Godsdienstige af hangelykheid van Italien was het krachtdaadigst middel, om Licht en Vryheidsliefde by deeze Volken uittebreiden. Hunne Geestelyke belangens noodzaakten hen tot veele en menigvuldige Reizen naar die Stad, welke ten tweedenmaal het Hoofd der Aarde, en het Middenpunt der verëeniging van alle Europifche Volken geworden was. Daar leerden allengs hunne Priesters en andere van hunne Burgers, welken een vroome yver daar heen trok, voor het groote overblyfzel der Kunsten des ouderdoms, en voor de zwakke be-  MeHschhëid. VIII. BOÈK. é2| beginzelen dei* herlevende Talenten der nieuwe gevoelig worden. Daar de LatynfcheTaal juist door de Godsdienstige betrekking , welke geheel Europa met Rome -verbond, zich had uitgebreid: Zo werd dezelve ook een middel, om onder de betere Geesten van alle Na^ tiën van Europa, eene gelukkige verëeniging te ftichten en te onderhouden, na dat zy lang alleen het werktuig der Geestelyke Wetgeving en de? Priestërlyke Opperheerfchappy geweest wan. • Met deeze zwakke beginzelen der verlichting breidde zich een dof fchynzel eener zoogenaamde Wysgeerte in de Schooien uit, welke, eenig en alleen opgericht in de Kloosters en by hooger Stichten, om Geestelyken op te voeden, met de waare geleerdheid weinig bekend zyn konden. De treurige wooningen der Monniken waren te gelyk de eenige behoudenis der Boeken en derzelver eenige werkplaatzen. Uit deeze verfpreidde zich een zwakLicht door gantsch Europa tot in he« afgelegen Noorden. Arijloieles van de Saraceenên en van de Monniken ontleed en herkieed, werd de bcheerfcher van deeze duistere Schooien; en het Despotismus werd in dezelve zo fterk, als het ooit in de Kerk was. De Starre- en Geneeskunde der Arabieren werden nit Sparijen, en uit de Zuidelyke Provintien van Frankryk, aan het overige Europa, vermengt met de Starrekykery en met allerlei andere bygelöoVige Kunsten, medegedeeld. II. Deel. ? eenj  . 226 Geschiedenis der * * *• Een, ik weet niet hoe ik het noemen zal, ge- lukkig of ongelukkig toeval bragt eindelyk het kostbaare overblyfzel der Romeinfche Rechtsgeleerd, heiduit hetftof hervoort, waar in Italien hetzelve lang verborgen had gehouden. Een twist der Oordcelkundigen over een op zich zelve niets beduidend voorwerp (*) bracht eene byzonder gisting in de gemoederen, en was het begin van de Studie der Rechtsgeleerdheid en Romeinfche Oudheden. De Univerfiteit te Bononien en andere, werden eindelyk Kweekfchoolen van Geleerden, van Richters , en van Raaden voor het geheele Noorden. Dus breidden zich noch fterker de grondregels en de gebruiken, die aan geene zyden der Alpen heerschten, in alle de overige Landen van Europa'uit, cn met dezelve eenige zwakke zaaden van Smaak en Kunsten, welke in de ruwe en koude gemoederen der Noordfche Volken zich alleen zeer langzaam en zeer onvolkomen konden ontwikkelen. Ondertusfchen begeerden deeze Volken voor zich meer Schooien. De Fauzen zelfs booden daar toe de hand. Zy konden niet voorzien, hoe wyddeeze Stichtingen de Menfchen brengen zouden. Zy zouden zich anders wel gewagt hebben, hunne inwilliging daar toe te geven. Doch alles was by deeze Univerfiteiten en in deeze Kloosterfchoolen zo ongerymd en zo Barbaarsch, dat men naauw- lyks Over de verdeeling van den Romeinfchen Afis.  M E N 3 C H H E 1 D. Vlïl. BOEK. 22J ïyks begrypen kan, hoe uit eenen zoo vvoesten grond zulke heerlyke vruchten hebben kunnen voortkomen. Alle Geleerdheid beftond byna in weinige en fmaakelooze beuzelingen, welke de ar* me Leerlingen geduurende twintig en dertig jaaren van buiten leerden. Van tyd tot tyd deeden er zich wel groote Geesten op, welke het Bygeloof en de Barbaarsheid den ondergang konden gedreigd hebben, indien dezelve niet in alle gemoederen zoo diep ingeworteld waren geweest. Dan, deze groote Mannen verdwecnen weder, na dat zy, gelyk Comeeten, de wereld zonder verdere gevolgen in verbaasdheid gebragt hadden. ®^rT? ®M? ZEVENDE HOOFDSTUK. Wetgeeving der Middeleeuwen. 33y zulke ellendige Zeeden, by eenen zo verdorven Godsdienst, en by een algemeen gebrek aan verHandige kundigheden kon onmogelyk eene betere Wetgeving plaats vinden. Alhoewel buitengewoone Geesten zich bemoeiden, om groote en gewichtige grondregels van Gerechtigheid en van Menfcheïykheid , met alle gezag van de hoogde macht gewapend, uittebreiden, zoo vonden zy nogthans in P 2 de  228 Geschiedenis deö de ruwe gemoedsneiging des Volks onöverkomtJlyke verhinderingen. De Burgerlyke wetten waren derhalven ten hoogften onvolkomen en ten hoogften ongerymd. Zy werden het nog meer , wanneer de kennis der Romeinfche Rechten, den Wetgeveren en den Rechtsgeleerden aanleiding gaf om vreemde en inlandfche grondftellingen met eikanderen te vermengen. Toenmaals werd de grond tot de verwarring gelegd , waar onder nog half Europa zucht, en welke niet weggenomen zal worden, tot dat op eenmaal alle Romeinfche en Barbaarfche grondregels met elkanderen worden weggeworpen, en wetten ingevoerd , welke zich blootelyk op de gezonde rede , op de Burgerlyke inrichting van eiken Staat, en op de behoeften zyner Burgers gronden. De algemeene ruwheid der gemoederen, en onverzettelyke losbandigheid gaf eene affchuwelyke gefteldheid aan de ft'raficnde Gerechtigheid, De grond tot deeze haatenswaardige Rechtsgeleerdheid kan alleen in de uiterfte onfaarting van de Menfchelyke Natuur gevonden worden. De inbeelding van wilde en onbuigzaame Menfchen, voor welke de dood dikwils eene weldaad, en de fmert zelden een kwaad was, moest door onmenfehelyke middelen beroerd worden. Barbaarfche Beheerfchers gebruikten een geweld, dat binnen een eng gebied bepaald, en des te heftiger was, tegen die genen, welke in het binnenfte van den Staat de zekerheid des Burgers beledigden, met dezelfde wreed-  MlKSCHHEID. VIII. BOEK. 22$> wreedheid, welke zy gewoon waren uit te oefenen tegen hen, die ze van buiten bedreigden. Die, welke gewelddaadigheid oefenden, en die, welke dezelve lecden, waren eveneens aan dezelve gewoon ; en dus kwam dezelve noch den eenen noch den anderen vreemd voor. Het Westphqdlfche of VemifcHe Recht even ftrydig met de Vryheid , de Gerechtigheid en de Menfchelykheid, depynbank, de vuurproef, de waterproef, en andere even affchuwelyke middelen , om het ontzag aan de waarheiden wetten betamende, te handhaven (*), zyn geheelonredelykeondernemingen vanruwe Zielen , om de Gerechtigheid zelfs voor wilde gemoederen vreeslyk te maken. Proeven welke zoo vruchteloos als affchuwelyk waren,en welke de wetten veele Eeuwen lang krachteloos lieten, tot dat de aanwas der Rede, en de gelukkige invloed eener zachte Levcnswyze de Geesten verlichten , en de Gemoederen verzachtten. (*) Wy vinden ook de vuurproef, de waterproef en andere Rechtsmiddelen van deezen aart, £>y de Negersin Afrika in gebruik, Hifi. gin. des fgyagejs B, 7. p. 133. 9. Hoofd?.. 1. §. 3- ƒ'• 375, 283. C. 10. HopfJft. 6. />. 10. B. 15. Hocfdft. 1. p. 289. De proef met een byzonder water, dat men den Befchuldigden deed drinken, die met het inflókken der Fetisfen enz. zyn byna ook van dezelve Natuur ƒƒ;,'?. gén. des P'oyaget L. IX. Ch, 7. p. 50. £, XIII. Hèefdft. 1. p. 3-3. 3-8. 9 F 3 ACHT-  230 ' Geschiedenis d e n ACHTSTE HOOFDSTUK. Langzaame voortgangen der Kunsten en Ambachten. Oorfprong van gebruiken der Handwerks-lieden. E^ven zo langzaam als de voortgang der Zeden , der Rede, en der Wetgeving, waren die van de gemeenfte Kunsten en Handwerken. De Barbaarsheid , waar in alles nog zo diep verzonken was, verflikte geduurig het gevoel van het fchoone, het aangenaame , het voegzaame, in de geboorte. De ruwe gefleldheid der Ligchaamcn was buiten twyfel een byzondere grond van de ongevoeligheid voor het waare Schoone, welke by alle deeze Volken algemeen was. De beminnenswaardige en verhevene eenvoudigheid der Natuur, en der waare Kunst was niet vermogend hunne grove zinnen aan te doen. Flunne verbeelding verkeerde alleen omtrent het groote, het wanftaltige, het ingewikkelde. Hun fmaak kon dus niet anders dan ten hoogftcn ellendig zyn. Alle hunne vermogens waren nog ver af van die gelukkige rypheid, welke den Geest voor het edel gevoel.van het Volkomene, het Schoone, het Natuurlyke vatbaar maakt. De toeftand, waar in zy zonder Steden , en bykans zonder Zamcnleving verftrooid leefden , verëenigde alles, wat dc liefde en de kennis van het betere  M e n s c h h e i n. VIII. BOEK. 231 verbannen kon. Alle Staaten beftonden lang alleen uit Edelen , welke zich , door elke andere lief hcbbery , uitgezonderd de liefde tot den Oorlog, zouden ontëerd gerekend hebben, en uit Slaven, aan welke de Armoede en Onderdrukking niet zoude toegelaten hebben, om zich aan eene eenige Kunst toe te wyden, indien ook onder beftendige vyandfchappen en rooveryën de Adel vatbaar geweest was, om eene eenige te begunstigen. Zeer langzaam breidden zich derhalven uit de reeds ten tyden der Romeinen verzachte Zuidelyke Landftreeken, in de Noordelyke Landen eenige zaaden van welvoeglykheid uit. Er wierden hier en daar, en op veele plaatzen in weerwil derLandzaaten, nieuwe Steden opgerecht, waar, by eene kleine fchemering van Vryheid, onder nader verëenigde Menfchen allengs de Naarfligheid en Vly t zich vermeerderden. De Barbaarfche onachtzaamheid van deeze tyden laat ons in eenegeheele onkunde nopends de wyze, hoe deeze 'gelukkige verandering is 'voorgevallen. Doch wy kunnen uit veele overblyfzelen der oude gebruiken bcfluiten, dat er niet weinig moeite is aangewend, om deze zwakke planten te behouden, en derzelver wasdom te bevorderen. De menigvuldige en zeldzame gebruiken der Handwerkslieden , de wonderlyke Ceremoniën by het huuren en verhuuren der Jongens, het aannemen, de lange leertyd zelfs voor de cenvoudigfte en P 4 «St-  ?5? GncHlEPEKIJ PER ligtfte Beroepep, en wat dergelyken meer is; 'alle dee^e uitvindingen fchynen als middelen te zyn gebruikt geworden, om de inbeelding van ruwe en Oïigefchikte zielen te verbaazen, hun een byzonder ontzag jegens de Qrde en Naarfligheid aan te brengen , hunne ongebondene en uitgelaatene driften te onderdrukken, en de indrukken van betere Gezindheden in hun] te onderhouden. Men moest alle Toverkragten van het wonderbaare, het zeldzaame, en zelfs van het ongerymde ten dien einde te hulp roepen. Wy hebben reeds in hettydperk der Barbaarsheid aangemerkt, hoe groot de magt van het grof belachelyke over onbefchaafde Zielen is. Het maakte daarom het voornaamfte deel van deeze gebruiken uit. De Priesters der Wysheid konden geenen Jongeling in hunne gcwyde Kunst aannemen ; Het geringfte Handwerk kon geenen Leerjongen huuren, en geenen ontflaan ; zonder te voren den fpot met hem te dry ven. Schoon deeze laffe Ceremoniën, en de zeldzaame gevolgen, welke daar uit voortvloeiden, een tyd lang noodig waren ; zo hebben zy echter vervolgens veele Eeuwen lang den voortgang derKunstenen der Naarstigheid merkelyk geftrernt, en de Barbaarsheid en den moedwil der Ambachtsgezellen aan veele Oorden onderhouden, In onzeEeuw (*) moest (*) In bet jaar 1731. verfcheen er tegen deeze misbruiken in Duitschland een algemeene Ryk^verördcning.  M e n s c h h e i d. VIII. BOEK. 233 moest de wetgevende Magt van een groot Ryk al zynen ernst tegen deeze ongerymdheden verëenigen. NEGENDE HOOFDSTUK. Slechte leyenswyze van den Adel. Ridd&rfpeslen. Ridderfchap. Eere, D e Barbaarsheid van den Adel was niet minder van de uiterfte hardnekkigheid. Alle zyne Deugden waren bepaald by de Jagt, en by den Oorlog. Zyn geheele zamenleving beflond in Smullen en in Drinken. Het Stadsleven , buiten het welk noch de fmaak verbeterd , noch de verkeering volkomener gemaakt kunnen worden, was van denzelven verfoeit, gehaat, veracht (*). De meeste Edellieden zaten op hunne floten als roofvogels. Haters van Menfchen, en woest, voerden zy van daar beftendige Oorlogen tegen de Vryheid, de Zekerheid en de Rust van hunne Medeburgers, zonder welke de Handwerken en Kunsten onmogelyk er boven op konden ko men. Ge- (*) De haat van het Stadsleven, die by deeze Volken lang zeer fterk was, heeft de befchaving der Duitfchers dus zeer vertraagd. Oppida ut circumdatq retibus buftj fccliiiant, zegt van hun Ammian. Mak,cfxlin. 15. 2. P 5  234 Geschiedenis Der Gelyk de groote Mannen, welke door Volksplegtigheden, door Kampfpeelen en door andere zodaanige inftcllingen de Grieken uit de Barbaarsheid gehaald hadden, Helden wyze Vorsten Turnoyfpeelen, Ridderlpeelen, Plegtigheden in. Zy fchreven daar by wetten en fchikkingen voor (*), welkezagtcre en edelere gevoelens in deZielen moesten planten. Maar dit alles deed' lang nauwelyks het uitwendige aan; het drong niet door tot in het binnenfte der gemoederen. De Ridderfchap intusfchen werd allengs de bezigheid, het vergenoegen en de eer der edele Zielen. Gelyk aan de Helden der Oudheid, namen moedige Ridders de verdediging der lydende Onfchuld en der vervolgde Schoonheid op zich. In dat grootmoedig Beroep doorreisden zy de Landen, en zochten die Monfters op , welke de zekerheid en rust der Volken beftreden. De genegenheid tot het wonderbaare, het bygeloof en tedere eerbied voor de fchoone Sexe, gaven aan deeze Levcnswyze byzondere bekoorlykheden en eene ver- ëerings- (*) Schoon eene gezonde oordeelkunde, die wetten der Turnoyfpelen voor onecht verklaart, welke Rixner , Munster en andere aan Hendrik den Vogelaar toefchryven, zo is echter uit deeze vervalschte overleveringen te befluiren , dat er wezenlyk wetten voor handen geweest zyn, welke onredelyke , door zekere ondeugden en misdryveti bcfmette, Lieden, van zulke plegtigheden uitfloten.  9 M E N S C H H E I D. VIII. BOEK. 22$ eeringswaardige gedaante. De Vrouwsperzoonen geraakten hier door aan de Hoven der Koningen en Landsheeren in een byzonder aanzien; en verzacht» ten toen door haare zachte invloeden de ruwheid der ingevoerde Zeden. Daar uit ontltonden allerlei zeldzaameen zonderlinge gebruiken, welke nog op de Zeeden van onze tyden hunne invloeden hebben, en die noodig fchyncn geweest te zyn, om de gemoederen van deeze Volken tot beter Zeden voor te bereiden. Dus werd inzonderheid een Herfenfchim van Ecre de Afgod van den Noordfchen en Westelyken Adel; een middelzaak tusfchen de waare Eer, en de Schande; niet meer eene volkomene Barbaarsheid, en nog geene gezuiverde, nog geen waare Deugd. Zy fchreef aan de Dapperheid regels voor, welke de woede der Oorlogslieden beteugelden; maar welke echter nog verre af waren , om ruwe Zielen tot het gevoel hunner waare beftemmingte brengen. De Menfchen van deeze tyden waren daar toe nog lang niet ryp genoeg. Zy konden hunnen Moed onbepaald onderwerpen aan den wil van eene Gebiedfter en aan de beveelen van eenen Leenheer. Maar dien aan hat waar geluk hunner Medeburgers, ten algemeenen beste , te wyden, daar toe waren hunne Geesten noch al te peer beperkt, en hunne fterkte noch veel te klein. TIEN-  «36 Geschiedenis der TIENDE HOOFDSTUK, Kruistogten, Troubadours (*), Minnedichters. In de twaalfde en in de dertiende Eeuw midden onder deeze wanördens , geraakte Europa in eene gisting , gelyk aan die, welke Griekenland ten tyde van den Trojaanfchen oorlog overvallen had. Eene zonderlinge Dweepery, eene Godsdienftige uitge. iatenheid, door de Staatkunde, en misfchien ook dikwils door de vroome Eenvoudigheid der Pauzen ontvlamd, door het heerfchend Bygeloof begunstigd , en door de neiging tot het nieuwe en wonderbaare verfterkt, fchudde van het eene einde van dit werelddeel tot het andere, alle gemoederen. De Ridderfchap bevorderde deeze zeldzaame Geestdry very, en zy verkreeg daarentegen door dezelve eene hoogere waardigheid en eene byzondere verbetering. De gelukkige Vernuften onder de Kruisdragers raakten op deeze Geestelyke Veldtogten, met menigvuldige lieflyke en aandoenlyke voorwerpen bekend. Eene menigte van heerlyke en wonderbaare toneelen deeden zich aan hun voor, welke hun;-;e Geesten met groote denkbeelden , en hunne Har- (*) Trovatori, Dichters, Uitvinders.  Menschheid. VIII. BOEK. 23? Harten met genoeglyke aandoeningen vervulden. Hunne kundigheden verkregen daar door eene buitengevvoone vermeerdering, en hunne verbeelding eene niet min aanmerkelyke verbetering. In eene vryë enaangenaame vërkëering deelden debeste verftanclen eikanderen hunne denkbeelden en gevoelens mede, en de eene Geest ontvlamde den anderen mee datedel en zachte vuur , welke de verhevene Zangers van Griekenland bezield had. Op eenmaal verichcen in de Zuidelyke Provintién van Viankryk, cn inde meeste deelen van hen Duit/dm Ryk eene menigte bevallige cn deugdzaamc Dichters. Met eene Hou te en gelukkige vlugt verhieven zig deeze tot eene hoogte, van welke ■ zich de Dichtkunde dagen van Homerus had mogen, beloven. Te vergeefs: de Zon, welke zich had laten zien, verborg zich op nieuw in affchuwclyke duiscernisfen , 'en de aanminnigfte bloei- -zems verwelkten zonder eenige .merkelyke vruchten vüort te brengen. Het Aardryk , waar in dit heerlyke zaad verplant werd , was nog al te ruw. ELF-  £3$ Geschiedenis d e ff ELFDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Vryheid in de Middeltyden* Oorfpreng van de Monarchale Regee* ringsvorm. D e Barbaarsheid was dus nog oneindig diep inde gemoederen ingeworteld. Alle ondernemingen, om de Menfchen te verlichten, fcheenen zo vruchteloos , als de poogingen, om hen te verbeteren en gelukkig temaken. Ondertusfchen begon er toch in gelukkiger Landen eene zwakke fchemering der Vryheid uit de duisternisfen der (Anarchie) Regeeringloosheid en der QTyrannie) geweldenary zich op te doen. Allengs werden in veele Ryken de magtige Vafallen uitgeroeit, of verzwakt. De groote Leenen hielden op , of werden in veele kleine verdeeld. Er ontftond weder op eenmaal eene menigte van kleine Staaten , en dus overftroomden onvoorziens ontallyke wanördens de grootfle Ryken. Het rampzalig vuur van Volkshaat weid aan alle zyden weder ontdoken, en Europa verviel op nieuw in eene algemeene verwarring. Alles wat vrygebooren en edel was, van den Monarch af tot op den laagften Jonker verkreeg op nieuw het recht, voor de Baibaarenzoo dierbaar, om naar goedvinden te moorden , te branden , en vv-  M e n s c h h e i d. VIII. BOEK. 239 Vyandelykheden te plegen. De Vafal zelfs tegen Kynen Heer, indien hy alleen zekere plegtigheden in acht nam. Van hier de verëenigingen en verbindtenisfen, welke den Troon dan deeden daveren, en dan befchermden. Dus vervolgden en beoorloogden dcGrooten,de Machtigen,*de Edelen eikanderen; terwyl de gemeene Man, dat is, die geen, die niet van Adel was (*), nog geduurig onder de wreedfte onderdrukking zuchtte. Dus was degefteldheidderEuropifche Staaten recht affchuwelyk, daar alles wat Groot en Edel daar in was, zyn eenigfte voorrecht daar in zocht, om wat hem gelyk kwam, te vernietigen, en wat onder hem ftond, te onderdrukken. Dus verdween byna geheel het Arijlocratifche in de Staats-inrichtiiig van deeze groote Ryken: Dus veranderden dezelve byna in eene volkomene Democratie, waar door een volftrekt Despotismus had moeten ingevoerd worden. De ontallyke kleine Vafallen moesten meestyds te kortziende zyn, om het geheele Syjlema van den Staat over te zien; te bepaald, om den zamenhang van het byzondere geluk met het algemeene te begrypen; en te onmachtig, om zich eenen aanmerkelyken invloed in zyn heil aan te matigen. Zy hadden dus alle onder het on- (*) Munsters VVéreldbefchryving B. 4. BI. 324. waar hy de Zeeden der Diiirfchirs befchryft.  e40 Geschiedenis der oneindig gewicht der Monarchie moeten verdrukt worden, indien zy even buigzaam, even vreedzaam geweest waren , als de Oosterlingen; indien de overweegende flerkte van hunne zinnelyke aandoeningen hen, gelyk deeze, aan het genot van het tegenwoordige vast gemaakt; indien de Natuur in hunne ruwe Landen hun Hof genoeg , om hunne onrustige en veranderlyke neigingen te bevreedïgen, had aangebooden. Dan, van eene tomelooze Inbeelding overheerscht; altyd van vuurige Hartstochten omgevoerd; altyd van de Barbaarfche denkbeelden van Overwinning alleen bezield; altyd uitgelaten en losbandig, gelyk eene beftendige Krygsniagt zonder Soldy, zonder Order en zonder Krygstucht, werden zy by hunne onmiddelyke af hanglvkheid van den Monarch altyd uitgelatener, onrustiger en roekcloozer. Dus bewaarden Stoutheid, Armoede en Ongebondenheid hen voor eene geheele Slaverny, en dus ontwikkelde deeze min onedele foort van Dienstbaarheid, de kostbaare zaden van Vryheid en verbetering. Gelyk in de oude Gemeenebesten de gunst des Volks, zo werd in deeze Ryken de genegenheid van den Vorst, de groote dryfveer der handelingen; eene zeer magtige dryfveer, zoo lang de Vorst Eer, Aanzien en Rykdommen fchenken , maar zeer zwak, zoo dra hy niet meer Genade, Waardigheden en Leenen kon uitdeelen. Dus waren Eerzugt en Eigenbaat de dryfveeren van eene buitenfpoorige neiging tot oorlogen en tot overwinnen* Dus werd  Mknschheid. VIII. BOEK. 241 werd de Heer, dien ieder trouw en eerbied gezworen had, het voorwerp van zyne ontrouw en veragting, zo dra hy niet meer ryk, magtig en vreezelyk was. Voor dat derhalven de Monarchale Regeeringsvorm ontftond, was de Staat lang twyfelagtig tusfehen het Despotismus en Anarchie. De Geestelykheid, welke tusfchen beiden ftond, begunlligde dan de eeme dan de andere. Intusfchen verzachten zich allengs de gemoederen op de eene plaats meer, op de andere minder. Maar zwakke fchemeringen van Licht en Geleerdheid verfpreidden zich hier en daar. De oude Romeinfche Wetten werden uit onkunde van betere grondregels eerst van de Rechtsgeleerden, en eindelyk van de Vorsten aangenoomen. Het Despotismus van het Priesterdom moest in den grond gefchud worden , zodra in den Staat benevens de Geestelyke Wetten noch andere ingevoerd wierden. De ftryd tusfchen de Wetgeving der Pauzen en der wereldlyke Monarchen had een onëindig gewichtig' gevolg. Zy fcheurde de Geleerdheid en de Wysgeerte van het erfdeel der Geestelykheid. De Leeken werden daar door tot navorfchingen aangezet, welke genoegen en vermaak verfchaften , en welke geduurig meer lust tot nieuwe ontdekkingen verwekten. Daar werden Gerichtshoven gefticht, daar de beminnaars der ontluikende Geleerdheid als PJchters en als Voorfpraaken, eer, aanzien en voordeelen bcgonden in te oogsten. II. Deel. Q De  242 Geschiedenis der De Koophandel fchoot ook allengs üerker wortelen. Allengs geraakten Steeden tot Rykdommen en zulke vermogens, waar door zy dikwils in tyden van Anarchie (Regeeringloosheid), de Vorsten tegen de aanvallen der Grooten befchermden. De dierbaare Klasfe van Burgers, welke tusfchen den (tand, dien wy den Adel noemen, en tusfchen den zogenaamden Boerenftand, in het midden (laat, vormde zich allengs, en gaf aan alle Westelyke tn Noordelyke Landen eene betere gedaante. Zonder denzelven zou in die Landen , de Landbouw altyd gekwynt, geene Kunst zich uit de laagheid verheven , en geene merkelyke verzachting van zeeden, geen aanmerkelyke welvaard plaats gehad hebben. Zonder Steeden , en zonder het geen men den Burgerftand noemt, zouden wy allen nog Barbaaren zyn. Door denzelven werd een vaster welvaaren, en door deeze de Liefde tot orde en eene betere Vryheid te wege gebracht. Steeden , Provintiën en Landen zochten door vrybrieven, doorvryheden en voorrechten zich tegen de geweldenaryën en de onderdrukking der Landsheeren te verzekeren. Dus verwierven Ryksftenden , Landsftcnden, Beftierders van Steeden en Gemeentens voor zich het Recht, om voor de vryheid en den welvaard hunner Medeburgers te zorgen; en zoo verkregen zy fomtyds een aandeel aan de Regeering en aan de Wetgeving. Dus  Menschheid. VIII. BOEK. 243- Dus vormden zich allengs nieuwe Staats-inrichtingen, waar uit eindelyk de hedendaagfche Momrchaale Staaten ontdaan zyn. Staaten , in welken de magt van den Vorst door verdragen bepaald, de Rechten des Volks en der Menfcbelykheid door wetten verzekerd, en de Deugd en Welvaard der Burgery door het Licht der Wysheid en door de Macht der Wetten verhoogd wicrden. TWAALFDE HOOFDSTUK. Gemeenebesten-, Bedenkingen over de Vryheid. N og fneller en luisterryker herleefde weder inde betere deelen van Europa, midden onder alle Misbruiken en Barbaarsheid, de Republikeinfche denkwyze. Dezelve gronden, welke de Leen-inrichtingen tot Monarchiën verhieven,werden toen door eene byzondere zamenloop van veele omftandigheden noch werkzamer en magtiger. De Kruisvaarten hadden de verbeeldingskragt der inwooners van Italiëntot geen vruchtelooze Dichtkunde alleen verheven. Zy gaven hun gelukkige aanleiding, om zich op nieuw met de fchatten en' aangenaamheden bekend te maken , welke Jfiën tot het gezegendfte werelddeel maken; om hunne uitzichten en begeèrten te vergrooten', de traagheid en de armoede van hunne voorige Barbaarser 2 heid  244 Geschiedenis der heid met vlyt'en met overvloed te verwisfelen, en den fmaak van het Schoone en het Nuttige weder te doen herleven. Dus werd allengs de luister en de welvaard der Italiaanfche Steeden weder herfteld. Haare toenemende bloei, haar magt, haar aanzien verdonkerden en vernederden weldra de groote en kleine Dwingelanden, welke het overige Land overdroomd hadden. De Liefde tot de Vryheid breidde zich allerwegen uit , en zette de Onderdaanen der Vorsten aan, om zich onder de befcherming der gelukkige Steeden te begeven , en in de voorregten van haare Burgers deel te nemen. Zelfs Grooten en Edelen werden door de kloekheid en door de overmagt der Steeden gedwongen, om rust en vergenoegen binnen haare muuren te zoeken, en de magtige Landsheeren bedreden te vergeefs de deugdzaame en betere Steedelingen. Daaglyks werden hunne Landen meer ontvolkt, en hunne Hoven van verdandige en dappere Dienaaren ontbloot. Elke Deugd, elke Begaafdheid,elke Hartstocht, vonden in de zegevierende Steeden een edeler en beter voedzel; en dus verfpreidde zich door Lombardyë een verteerend en magtig vuur. Het E11thufiasmus voor de Vryheid overviel, gelyk eene brandende Koorts, op eenmaal veele Italiaanfche Volken , op eenmaal ontdonden weder uit den fchoot der Slaverny magtige en ontzachlyke Gemeenebesten, van welke de meesten na vele, deels  Muschhkid. VIII. BOEK. 245 deels luisterryke, deels affchuwelyke toneelen weder, in het oude Niets vervallen zyn; maar andere hebben tot op onze tyden eene Vryheid behouden, waar tegen misfchien de onderwerpelykheid van menig ander Volk benydenswaardig is. Van daar verbreidde zich de fmaak voor de Vryheid, zo wel als andere Zaden van het Goede, met een gelukkig gevolg, van de ruwe Alpen af, tot in het koude Noorden. Onder eenen beftendigen ftryd van den Troon, en het Priesterdom, daar dikwils de Adel en de Grooten hunne pligten omtrent den eerften trouwloos en onbedachtzaam uit het oog verlooren; in tyden, toen dikwils de hulp en het geld der Steeden de eenige toevlugt der Keizers waren , en toen gelyk deeze de Landsheeren alleenlyk hunne Hartstochten en hunne behoeftens voelden; toen deeze de Rechten van den Staat zo weinig als hunne eigene Pligten kenden. In zulke tyden beurden naar "vryheid en welvaart (bevende Steeden en Landen haare hoofden op. Toen zy onder de onftuimige Regeering van haare Heeren noch rust, noch zekerheid, noch aanmoediging vonden, zo was het met de Gerechtigheid zo wel als de fchranderheid overeenkomende, dat zy alle middelen'aanwendden, om dit zich zeiven te bezorgen. Zy trachten derhalven door Geld, door Geweld, door List, door Diensten van Keizers, van Koningen ,. of ook van hunne byzondere Heeren gunsten te verkrygen, Q 3 wel.  246 Geschiedenis der welke zy Vryheden noemden, dat is, Voorrechten , om min geweldig gehandeld te worden dan anderen. De voornaamfte van deeze Voorrechten was het Recht, om door zelfs verkoorene Overigheids Perfoonen geregeerd te worden , op zich zeiven wel niet de wezenlyke Vryheid , maar alleen eene trap rot dezelve. Dus ontflonden in Duitschland Municipaal Regeeringen , Ryksjleden , Rykiïanden, Hoe ruw en ellendig ook de Staats-inrichtingen van deeze half Republikeinfche Staaten waren , zo geraakten dezelve echter boven alle overige Steeden en Landen tot eenen uitnemenden bloei. De Onderdrukking en de Ongerechtigheid waren zeker daar niet zeldzaam, en de Burgerlyke Vryheid was toen nog zeer onbekend. De Burger rekende zich gelukkig, dat hy voor geene openbaare Rooveryën meer bloot gefield was, en hy onderwierp zich des te geduldiger aan de ongerechtigheid of den overmoed der genen , die uit zyn eigen midden over hem gefield waren , hoe meer hyhoop had, om zelf in hun geweld en in hun aanzien deel te kunnen krygen. Deeze gelukkige voortgangen , met de verheffiip; van zynen Geest, van zyne trotsheid, zyn gbafiatoocht j en zyne naarftighcid verbonden, brachten in zyn Hert eene ruwe en ongebondene Liefde Xffif het'gemeene wezen tewege, welke meestal ondergefchikt aan deeigenbaatige gezindheden van eerzucht, hebzucht en wraakgierigheid, de innerlyke Bar-  M fi n s c h h e i d. VIII. BOEK. 247 Barbaarsheid ia de gemoederen onderhield, terwyl zy de uitcrlyke gedaante daar van uit de Steeden verbandde. Gelyk zich de liefde tot de Vryheid uit de Ita. liaanfche Steeden met den Koophandel, de Kunsten eh de Verlichting, in ruwer Landen uitgebreid had ,zobragt zy ook een onzuivere modder van daar heerfchende Valschheid en Ondeugd met zich. Inde handen van ruwe, onkundige, en daardoor tot zich zelve bepaalde Menfchen, moest buitendien het gezag, het welkhet geweld der Overigheid onderfteunde, tot een werktuig van Onderdrukking en Onrechtvaardigheid worden; men werd Raadsheer, Schepen, Burgemeester, om zich zelvcn en de zynen te verdedigen, om zyne Vrienden te helpen, en dikwils zelfs om aan eenen anderen geheel het zyne te ontnemen. De Staat des Oorlogs nam weder een aanvang; alleen de wapenen werden veranderd. Nu iiameh de wegen van Rechten de plaats in van openbaar Geweld, en de Aanzienelyke die van den Sterken. Deeze bezat het geen hy anderen afgeperst had, met even het zelfde Recht, als een Overwinnaar een veroverd Land bezit. Ongevoelig namen zulke Maatfchappyën de gedaante van wezenlyke Gemeerfebesten aan. Eenige geraakten door eene reeks van gelukkige gebeurtenisfen, en door die Deugden, welke Rome en Sparta groot gemaakt hadden , in eéne geheele onafhanglykhcid. Wanneer de roem der meeste Italiaanfche Gemenebesten begon te daalt n, verhief Q 4 zich  248 Geschiedenis der zich aan deeze zyde der Alpen dat van het Eedgenootfchap in den grootften glans, welke de Dapperheid aan eene Natie vermogend is te geven. Het had verfcheidene Eeuwen lang met de Onderdrukking en Dwinglandy te ftryden, Na dat het lang alles had te vrezen gehad, werd het eindelyk voor allen ontzachlyk , en ftelde zich ten laatfte in de befcheidene betrekkingen, die evenredig zyn met zyne enge Grenzen. Gelyk de wateren, welke in zynen fchoot ontfpringen, was het eerst een opborrelende Wel, die hoog van eenen Berg naar beneden fchiet, vervolgends een ruifchende en woedende Stroom, en eindelyk een lieve en zachte Rivier. Ondertusfchen bleef er by alle deeze nieuwe Republikeinfche Staats-inrichtingen nog een groot deel der oude ruwheid over. Alle behielden, evenwel de een meer, de ander minder, deMunicipalinrichting, en onder alle de Noordelyke en Westelyke Gemcenebesten zal er niet ligt één te vinden zyn, dat met betrekking tot de Wetgeving met Rome en Sparta in vergelyking kan gebracht worden. Maar te vergeefs zal men in Europa een Gemeenebest zoeken, het welk op eene Staats-inrichting roemen zou kunnen, welke de waare Burgerlyke en Menfchelyke Vryheid door een natuurlyk en onbewimpeld gemaakt evenwigt der Regenten en Burgers, door eene wyze en overöenftemmende Wetgeving, en door eene verfTandige opvoeding verzekert. De  Menschheid. VIII. BOEK. 249 De Vryheid is niet de vrucht van elke Hemelftreek, zeggen twee voortreffelyke Mannen (*). Ik geloof, men kan met grooter recht zeggen, de Vryheid is niet de vrucht van alle tyden; niet elk Volk is daar ryp voor. Wetten zyn daar toe niet toereikend. Het evenwicht der Standen en der Burgers is wel voor de] volkomenheid der Staatsinrichtingen ten hoogden gewichtig; maar daar Wysheid, Deugd en Zeeden ontbreeken ; daar is de waare Vryheid onmogelyk. Deeze is de heerfchappy der Wetten , en der groote Gronddrift van het algemeene welvaar en. Zonder eene groote verlichting der Geesten, zonder eene byzondere verzachting der gemoederen, kan deeze niet beftaan. Zonder deeze groote en zeldzaame voorrechten heeft alleen eene valfche en bedriegelyke Vryheid plaats: een rampzalige toeftand, die dikwils zo erg is, als de onbepaaldfte Dienstbaarheid. Wee het.Land , welks Staats inrichting Ongelukkig -genoeg zou zyn, om de Deugd en de verdiensten te vernietigen , en den fmaak en de.gewaarwording daar van uit te blusfchen. Gelukzalig moet daar en tegen de Staat zyn , waar in de verlichting eenen zo hoogen trap bereikt heeft, dat deszelfs Beheerfchers in ftaat zyn om te begrypen , hoe naauw de wel vaart van den Burger met het heil van den Staat verknocht is, en hoe zeer het heil van den f*) J. J. R.OUS5EAU dl MoNTESQUlEU. Q5  •250 Geschiedenis der den Beheerfcher van het heil van den Staat afhangt. Alsdan is geene Staats-inrichting erg genoeg, dat zy de vruchten der Wysheid en der verlichting zou kunnen vernietigen. DERTIENDE HOOFDSTUK. Klagten over Misbruiken. Algemeene Kerkvergaderingen inde vyftiende Eeuw. Dus oneindig langzaam waren alle voortgangen der verzachting, der Vryheid, der Zeeden /terwyl zy by eiken ftüp ontallyke hindernisfen voor zich vonden. Dus worstelde Europa veele Eeuwen, lang met de ingewortelde Barbaarsheid. Alleen weinige voortreflyke Geesten zagen dit kwaad in, het welk den Staat cn de Kerk drukte. Alleen weinige durfden het ingeflopen bederf openlyk tegenfpreeken. Het Verftand van hun, die Macht en Aanzien bezaten, was nog met te dfgte Duisternisfen omgeven , om door zulke Mannen verlicht te wórden. Ondertusfchen werden toch de gemoederen door hen verhit; ondertusfchen waren toch de Keizers en de Koningen verheugd, dat zy door dezelve met wapenen tegen de onderdrukking der Pauzen , en tegen de onderkruipingen der Geestelykheid voorzien werden. Allengs werd alles met klagten tegen deeze misbruiken vervuld; en  M E N S C H H E I D. VIII. BOEK, 2JI cn het kwam eindelyk daar toe", dat om de Kerk ia derzelver Hoofd en Leeden te verbeteren, met groote beweeging wonderbaarlyke Vergaderingen werden gehouden. Maar wat toch was daar van het gevolg? Gelyk men zulks van de vergaderde Geestelykheid verwachten moest. Zy fchudde het juk zo goed zy kon van zich zelve af, zy bevestigde de misbruiken, die haar voordeelig waren. Zy gaf daar aan eene redelyker en duurzaame gedaante; en zy maakte de verlichte en manmoedige Helden, welke den algem-eenen yver gaande gemaakt hadden, onder den vreezelyken naam van Ketters tot treurige Offeranden van denzelven. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Dr'ukkunst. Vlucht der Griekfche Geleerden naar hel Westen. Gelukkige uitbreiding van het Licht. Letter-kunde. Tenzelfden tyd, toen op deeze wyze de geheele hooge Geestelykheid der Roomfche Kerk tot voortplanting der Onweetendheid en tot bevestiging der Hiërarchie vergaderd was, werd de Drukkunst Uitgevonden ; eene voortreflyke en dierbaare Kunst, die ontzachlyke vyandin der Duisternis en van het Bygeloof, hoewel zy ook zeer dikwils I ec-.7 ge.  252 Geschiedenis der gedwongen werd, om tot het werktuig en de die. naresfe daar van te verftrekken. Kort daarop noodzaakte de zegevierende Barbaarsheid van het Mahometismus, de weinige geleerde Mannen, welke aan de Oevers van den Hellefpont nog een zwak licht onderhielden, in de Westelyke Landen brood en zekerheid te zoeken. Deze merkwaardige Gebeurtenisfen verfterkten beurteling deze voor het Westen zo gelukkige invloeden. De fchatten van Vernuft, Welfprekendheid, en der Wysheid van Rome en Atheenen, die zo lang verborgen geweest waren, werden uit haare duistere gevangenisfen te voorfchyn gebragt; en de herlevende fmaak eener, boven de onbevall;ge en ongerymde Leeringen der Munniken-fchoolen oneindig verhevene Geleerdheid, maakte ook in elk der ruwfte Landen van Europa betere Geesten voor hooger gevoelens aandoenlyk. De fchielyke verfchyning van Gefchiedfchry vers, Dichters , Wysgeeren, Kerkvaders der verlichte Oudheid moest noodwendig eene byzondere gisting veröorzaaken; en deeze moest des te algemeener worden, hoe meer de Kunst van Leezen en Schryven, die weleer een geheim was, dat.de Geestelykheid voor zich zelve had behouden, zich door alle Standen uitbreidde; hoe meer de Boeken gemeen, en gemaklyk te bekomen waren. Dus werden ook de Leeken allengs met een beter en weldadiger Licht bekend, dan het duistere fchynzel was,  M e n s c ii n è i d. VIII. BOEK. 253 was, het welk tot hier toe de Geestelykheid vóór den helderden Dag had uitgevent. Dus werd het aantal derbeminnaaren van Geleerdheid van dag tot dag grooter. Dan, gelyk een arm Man, die op eenmaal een groote Erfenis beurt, niet ligt in ftaat is, om dezelve wel te gebruiken; gelyk hy zich zelden bekommert, om meer daar by te winnen; zo waren ook de eerfte Literatoren (Letter-oefenaars) meer bezorgd, om die fchatten, die zy gevonden hadden, te befchouwen, op te fchikken , in orde te brengen, dan dezelven tot het waare heil van het Menschdom, door eene wyze toepasfing vruchtbaar te maken, of door hunne eigene uitvindingen te vermeerderen. Zy verzamelden, zyga-> ven uit, zy zuiverden. Zy gaven zich een oneindige moeite om aan de geleerdheid der Oudheid den luister weder te fchenken, dien zy zo waardig is; en zy lieten aan eene betere Nakomelingfchap de zorg over om ze te gebruiken, te verbeteren en te vergrooten. VYF-  254 Geschiedenis der VYFTIENDE HOOFDST UK. Dichtkunst, fchoone Wetenfchappen en Kunsten. Verdiensten van het Huis van Medicis. Rykdommen. Luxe. Ondertusfchen begonden allengs deeze groote voorbeelden der Ouden , eenige gelukkige Geesten te oncüeeken, en in hunne Zielen aan de Verbeeldingskragt , welke by hunne overige Tydgenooten alleen bekwaam was, om gevaarlyke en ongeregelde Hartstochten te verwekken, eeneaangenaamer en weldaadiger richting mede te deelen. Italien had reeds in de veertiende Eeuw aan Retrarcha eenen Dichter en eenen Wyzen voortgebragt, welke in de opgeklaardfte tyden de Menschheid eer zou aangedaan hebben. Dan, eerst in de gouden dagen van Leo den tienden herleefde de fmaak van het waare Schoon in eenen nieuwen glans. De Dichtkunst, en met dezelve de Schilderkunst en Beeldhouwkunde geraakten op ééns tot den luister van eene bewonderenswaardige volmaaktheid. Deeze weldaad had Europa aan de grootmoedige aanmoedigingen van deezen Paus en zyne Familie te danken; eene weldaad, zonder welke de Zeeden, de Geleerdheid, en zelfs de meeste Mechanifche Kunsten, nog lang in de grootiïe laagheid zou- ' den  M e n s c h h e i d. Vlli BOEK. 255. den gebleven zyn. Door de Medicis, welke van gelujikige Kool lieden,, weldoeners van bet Menschdom , voorbeelden en voorgangers van de beste, Vorsten geworden waren, was Italien tot die hoogte verheven, welke Griekenland in de luisterryke dagen van Pericles bereikt had, en waar toe bet 1 oude Rome in zyne fchoonfte tyden zich nimmer had kunnen verheffen. Francois de eerfte , en Hendrik de achtfte, traden de eerfte in Frankryk, en de tweede in Enge-, land, inde verwondcringswaardige voetllappenvan deeze voortreflyke. Mannen, en plantten in hunne Ryken die glansryke Talenten, en die edeie Zaaden van eenen beteren fmaak over , die tot hier toe voor het gelukkig Italien fcheenen bewaard te zyn. Dan , deeze dierbaare Zaden konden in nog al te ruwe Landen zich alleenlyk langzaam ontwikkelen. Alfchoon derzelver Vorsten, en eenige van den Hemel uitfteekend begunstigde Grooten, geleerd hadden, de werken der Italiaanfche Meesters te fchatten, en derzelver verhevene gaaven te eeren: Zo waren echter onder hunne Burgers die gelukkige verltanden zeer zeldzaam, welke moed, lust, en bekwaamheid hadden, om inde verwonderenswaardige voctftappen van deeze groote Geesten te treden; zo waren toch de Hyperborifche Zielen noch te ruw, te ongevoelig, te onbuigzaam om van hunne groote voorbeelden de fchoonheden af te zien, door welke zich dezelve verhieven, of van  fi5. 524.  ay^ Geschiedenis des. denzelfden Eduard den zesden, uit vrees, dat de groote voorrechten eenes Konings (*) in Engeland. hunne vryheden mogten bederven. Dit is eene nieuwe proeve, hoe grondregels en wetten lang vast gefield kunnen zyn , eer de Geesten lierk, of verlicht genoeg worden, om die tot beoefening te brengen. Hier toebehoort meestal eene byzondere gisting der Driften, een Entlwfiasmus, dat zich alleen (**) by byzondere gelegenheden vertoont, en eene beweeging , die alle denkbeelden der Menfchen beroert, den gewoonen loop hunner gedachten geheel verbreekt, cn daar aan! eene ten vollen nieuwe fchikking geeft. Zonder zulk eene gelukkige omwending blyven de misbruiken, die door de gewoonte geheiligd zyn, ongefchonden en onveraDderlyk. (*) Prérogatifs, het welk even zo veel beteekent, als het geen men in de Duitfche Staatsrechten, refervata tm* ferii noemt. Hume Jair.es Lp. i. EEN  Menschheid. VIII. BOEK. 273 EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Invloed van de Dwepery en het uitgebreide Licht der Wetenfchappen , den Koophandel en Welvaart, op de lotgevallen der Vryheid. Dus heeft ook de Dwepery meer dan alles de Vryheid in Engeland bevorderd. Zy breidde zich ten tyde van de hervorming der Kerk, gelyk een verwoestend onweer door geheel Europa uit. In de meeste Landen flikkerde dit fchielyk ontftaane vuur zonder andere gevolgen, dan Hechts eenige voorbygaamle beweegingen voort te brengen. Doch in Brittanniin niet, daar was het van een langer duur, daar ontftak het Puritanismus die machtige vlam, welke op eenmaal in alle herten voor de Vryheid ontbrandde. De Wysgeerige Vernuften, en de Beminnaars der «ude Geleerdheid verëenigden daar mede nog een fchooner gloed, een glinfterend Ënthufiasmus. De ftee.'s toenemende aanwas der Kunsten , Koophandel, Welvaaren, Overvloed, verbreidde insgelyks het gevoel der Vryheid en het verlangen naar dezelve, door alle klasfen der Burgers, en vermeerderde in allededeelen van den Staat h etgetal der waare of vaKchePatriotten. De Parlementen beftonden niet, gelyk eertyds, II. 'Deel. S uit  274 Geschiedenis der uit onkundige en met de waare Vryheid onbekende Barbaaren en Jagers (*). Zy waren nu deels met opgeklaarde en fchrandere verftanden , deels met hittige Geestdryvers en met vuurige Dwepers bezet, welke hunnen Godsdienst, hunne Vooröordeelen, en hunne gevoelens, te gelyk met de openbaare Vryheid, verdedigden, TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Vastftelling der Engelfche Staats inrichting. D us moesten VerlTand en Onverftand, Wysheid en Dwaasheid, dit groote werk bevorderen. Op het onrechtvaardig geweld der Koningen volgden de affchuwelyke buitenfpoorigheden van het Volk , en het fchrikkelyk Despotismus van eenen Huichelaar. Uit deeze vreezelyke Duisternisfen brak eerst de beminnelyke Vryheid door, gelyk een heldere Hemel na een verwoestend Onweêr. Eene Vryheid, welke mogelyk aan geen Volk op Aarde te vooren bekend was geweest. Het fchynt, als of de Orde niet heeft kunnen her fteld worden, voor dat alle Standen vermengd, al- (*) Hume James I. Ch. 4. p. 78.  Menschheid. VIII. BOEK. 275 alle Wetcen overtreden, alle Gruwelen bedreven, en alle Dwaasheden geheiligd zyn- geweest. Dus werden in een Ryk, het welk van alle WeSf telyke Landen het langst in de Barbaarsheid geblc. ven was, de Rechten van den Mensch en van den Burger het eerst weder opgezocht. Dus fchonken eindelyk zegevierend de Vryheid en de Wetten aan een lang onderdrukt Volk, eene vsster en duidelyker Staats-inrichting, dan alle, welke tot hier toe bekend waren gewee;t. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Vryheid der overige Europifche Volken. Zweeden. Denematken. Poolen. Rusland. Verdere Bedenkingen over de Vryheid. J3y de meeste overige Europifche Natiën is ze» dert de gelukkige tyden van de Kerkhervorming de geest van Vryheid insgelyks gaande geworden. Hy bracht aan alle Oorden groote beweegingen voort, maar niet met dezelve gevolgen. Eene verëeringswaardige Natie , welke geloofde, dat men, om vry te zyn , alleen de Rechten der Beheerfchers moest inkorten, heefr zich uit liefde voojr de Vryheid in eene grootere flaaverny geftort (*). Eene (*) 17Ó8. En een vvys en moedig Vorst heeft haar daar weder uitgeholpen. 1778. S 2  276 Geschiedenis der Eene andere overtuigd, dat het Despotismus, de voomaame Slaaven harder drukt dan de geringen , heeft zich aan het byna onbepaald gezag van haaren Vorst onderworpen. De goede Hemel heeft haar meestal wyze en deugdzaame Monarchen gefchonken, en onder den Vaderlyken Scepter van eenen goeden Despoot leeft men gelukkiger dan onder de kunftigfte Staats-inrichting. Een groot en moedig Volk , het welk onder eenen Koning, die beter tyden waardigis, nog byna in de duisternisfen van de veertiende Eeuw leeft; een Volk, hetwelk geduurende veele Eeuwen wanorde en verwarring voor Vryheid hield, en het welk reeds lang een aanzienlyk gedeelte van zyne Medeburgers, uit eenen bygeloovigen y ver onderdrukte; een tot hier toe door ongebondenheid en (laaverny evenzeer ongelukkig Volk, ftaat nu, niet zonder eenen edelen wederzin , in de grootfte verwagting, om uit de handen van het Despotismus eene Vryheid te verkrygen, welke indien het die wel zal weeten te gebruiken, voor het zelve het gelukkigfie werktuig van eene waare Grootheid, en duurzaamen Bloei zal verftrekken (*). Eene zo groote en zo verhevene Vorftin, als ooit eene van die, welke immer eenen Troon beklommen hebben , arbeid , om in het uiterfte Noorden , in den fchoot van het Despotismus zelf, Wet- (*) 1768. |  Menschheid. VIII. BOEK. 277 Wetten, dat is, Vryheid in te voeren, en Licht en Menfchelykheid in Landen gemeen te maaken, daar te vooren alleen Duisternis en Barbaarsheid gehecrscht hadden. In de meeste overige Ryken van ons werelddeel breid zich uit de laage wooningen der Wyzen, tot in de hooge verblyven der Hoven, die groote waarheid uit, dat alleen de Welvaart en de Vryheid der Volken, de Grootheid, de Eer cn het Heil der Vors- ' ten uitmaakt. Mag ik hier eenige gedachten wagen,welke myn Geest lang zich zelve niet dorst toeftemmen, en die echter der overweging niet ten eenemaal onwaardig konden zyn. Het zyn alleen befcheidene twyfelingen, welker beflisfing ik aan de waareen verlichte vrienden der Menschheid overlaat. Zou het niet mogelykzyn, dat de vryheid van den Republikain, dat die zo geroemde vryheid van den Engehchman nog niet de waare Vryheid is, welke eene Burgerlyke zamenteving ia derzelver voordeeligfte tyden zou gelukkig maaken? Zou het onmoogelyk zyn, dat zy veel eer met de beftendige wetten der Gerechtigheid ftrydig, dan met dezelve overkomftig ware? Is het billyk, dat alleen duizend of tienduizend in eenen Staat vry gebooren zyn en tien duizend of honderd duizend of tienmaal honderd duizend flechts daarom aan deezen gehoorzamen, om dat zy ook geen Zoonen van heerfchende Vaders zvn ? Zou de Burger van St. Remo dus ongelyk hebS 3 ben,  E?8 geschiedenis der ben, indien hy zich over de voorrechten beklaag, de, weike een Patricius van Genua zich over hem aanmaatige; en de Landman van *** indien hy de voorrechten baatte, waar door die van *** zich boven hem verheft, en tot welke hem voor altyd de weg geflootcn is? Zouden zy berispenswaardig zya, indien zy beweerden, dat het onbillyk is, dat in eenen Staat, die zich vry noemt, iets anders voorrecht aanbrengt dan Deugd, Wysheid en Verdiensten? Een treurige ervaaring heeft my tot eene nog gewigtiger twyfeling gebragt. Hoe ver zyn niet de waare Grootheid, het waare Betaamlyke , het waare Nuttige, boven het gezichtspunt van de me-' ritste verheven! Hoe zeerloopen zy niet meestal in tegen de bepaalde en baatzuchtige oogmerken der Meerderheid, de hoogde Gebied voerder van alle de Republikeinfche Staats-inrichtingen! Hoe weinig is het dus te hoopen, dat deeze kortziende en meestal verblinde Richteresfe , het waare goed bevat te! Hoe oneindig groot moeten dus de verhinderingen niet aya-, wélke elk voor-het algemeen waarlyk nuttig ontwerp in elk Gcmecnebest terdond moet ontmoeten, zo dra in het zelve zy die heerfchen, hunne aaDgemaatigde Rechten in orde gebragt , en hunne overmacht gevestigd hebben? Zo gemaklyk iieüsomin eenen Staat, die zich vormt, waar in liiogalleHartstochten tegen de gevreesde onderdrukking verëenigd zyn, de beroerde gemoederen tot nieuwe en nuttige inrichtingen te bewegen; zo zwaar  Menschheid. VII. BOEK. 279 zwaar word het, wanneer eenmaal de rust en zekerheid de Zielen verhard, en de vooröordeelen en misbruiken gevestigd hebben. Zou men dus niet mogen gisfen, dat er nog eene dierbaarer, eene verhevener Vryheid is , die naamenlyk, welke de verlichting en de verzachting ten eenigen tyd in de door haar tot verbetering gebrachte Moparchien moeten invoeren? Zou men niet mogendenken, dat de RepublikeinfcheStaatsinrichtingen als Kweekfchoolen van het goede en nuttige zyn aan te zien? Maar dat, deeze dierbaareGewasfen eerst onder eene zachte en heldere lucht eener Monarchie tot hunne waare grootte geraaken kunnen ? Zou men niet in dat vermoeden kunnen komen, dat de traage Eenvoudigheid van een onkundig Volk het Despotismus voortbrengt; de verhoogde -Verbeelding en de Hartstochten verlichte,en moedigeMenfchen tot de Republikeinfche Staats-inrichting verheffen; en dat eerst in de Monarchale de in deszelfs volkomene typte heerfchende Rede, geruste en befcheidene Burgers een waar en ongeftoord geluk doet ondervinden ? Of zouden wy niet denken, dat de alleenheerfching, Monarchie, Republikeinfche Staats-inrichting voor de waare Vryheid, voor het waar Geluk der Menfchen genoegzaam onverfchillig zyn, en dat alles daar op rust, dat Wysheid en Deugd onder de Menfchen heerfchen, de uiterlyke gefteldS 4 heid  2SO Geschiedenis der heid van derzelver Staats-inrichtingen mag dan gefield zyn, zo als zy wil. Het zy nu hoe het zy, wy kunnen altyd voor ons niet verbergen, dat alle Monarchien, die wy kennen, nog ver van de verheven Rede af zyn, welke alleen dezelve tot haare volkomenheid kan brengen; dat by de meeste noch het flraffe van het Despotismus met de Driften der Republieken vereenigd, ongeluk en ellende overvloedig uitftrooijcn; en wy kunnen het billykncg vooreenen voordeeligen toeftand van eenen Republikein aanzien, dat gelyk het nieuwe goed by zyne Medeburgers en by zyne Overigheid niet licht ingang vind, hy ook voor ieder fchadelyke nieuwigheid, die den Onderdaan des Vorsten zo ligt ter nederdrukt, byna volkomen zeker is. Eindelyk verdient het ook alle oplettendheid, dat de Republikeinfche Staats-inrichting die geene is, in welke Deugden, Wysheid, en Begaafdheden onder de Burgers zich op de gemakkelykfte wyze uitbreiden en in welke de algemeen nuttige hoedanigheden van elk een, zonder de minste verhindering en in de voordceligfle evenredigheid ten algemeenen beste kunnen werkzaam worden. Zou het eene tegenflrydigheid of eene waarheid zyn, indien men zeide: de beste Monarchie zou die geene zyn, welke aan eene Republiek, en de beste Republiek die geene , welke aan eene Monarchie het naaste bykwam. Zonder eensgezindheid kan eene  Menschheid. VIII. BOEK. 281 eene Republiek onmogelyk beftaan : Zonder de medewerking van zeer vele zyner Onderdaancn kan een Vorst de zynen niet gelukkig maaken. Hoe meer Menfchen in den wydften omkring iets goeds werken, des te meer moet het welvaaren zich uitbreiden. Elk weldenkend Vorst zal zich dus goede Republikeinen tot Onderdaanen, elke Republiek zal haare beflierers den Geest van eenen goeden Vorst toewcnfchen. Dus wederom , indien Wysheid en Goedheid de Menfchenbeheerfchen, dan is de vorm, onder welke het gefchied, genoegzaam onverfchillig; en indien de Republikein niet altyd alle voordeden geniet, die hy zich van zyne Vryheid belooven mogt; dan heeft hy toch zelden den Onderdaan der Vorsten te benyden. Buiten twyfel zal ook de tyd komen, waar in men zal kunnen zeggen, alfchoonde Onderdaan des Vorsten, of de Burger van den Monarchalen Staat, want daar kunnen ook Burgers zyn, al niet alle voordeden geniet, die hy van de inrichting van zynen (Iaat verwagten kon; zo heeft hy echter den Republikein niet te benyden. Doch wygelooven niet, dat die tyd nog daar is. VIER  282 Geschiedenis der VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Herlevende Wysgeerte. Baco. G elyk de Liefde tot de Wetenfchappen , en fchoone Kunsten , de Zeede'.yke en Burgerlyke verbetering der Maatfchappyën uitfteekend bevorderd heeft; zo hebben ook de beminnelyke invloeden der Vryheid, de uitbreiding der waarheid en van den goeden fmaak niet weinig gemaklyk gemaakt. Alle Schooien zuchtten nog lang na de Kerkhervorming onder het juk van eene zogenaamde Arifiotelifche Wysgeerte. Te vergeefs beproefden van tyd tot tyd eenige.fcherpzinnige en moedige Mannen om de wereld van dit fchandelyk juk te verlosfen. Zelfs de groote Galilei kon de dikke duisternisfen niet verdry ven , welke voor de waarheid den toegang tot de Geesten zyner Landslieden flooten. : De vryheid van denken, moestin het zelve Land weder herfteld' worden , het geen het Vaderland der Burgerlyke Vryheid zou verftrekken. De Leer der Druïdenzal uit deeze Landen aan geene zyde der Zee overgebragt zyn. Het nog verder gelegen Schotland fchonk weder aan Galliè'nde fpitsvinnigfte Scliolaftiken. Ook de waare Wysgeerte zou van daar haar beminnelyk Licht over het overige Europa uitbreiden. Na  Menschheid. VIII. BOEK. 283 Na dat verfcheidene meer moedige dan gelukkige beftryders der ingevoerde misbruiken hier en daar gatragt hadden, de Leer van Plato weder op te wekken, of eigene zameHftelIen voort te brengen, kwam Baco te voorfchyn, en verdonkerde, gelyk eene opgaande Zon, alle de genen, welke tot hier toe onder de Nieuwen aan de herflelling der Wetenfchappen hadden gearbeid. Hy overzag als met Arends-oogen, van eene hoogte, welkemisfchien geen Menfchelyke Geest voor hem bereikt had, het gehcele gebied der Menfchelyke kundigheden. Hy omvatte met eenen Houten moed alle deszelfs bekende en onbekende Gewesten; en hy toonde zynen Navolgeren aan, hoe groote Ryken voor hun noch overig waren gebleven om te veroveren. Hy vergenoegde zich daar mede niet; Hy wees hun den weg aan, welken zy tot die groor te ondernemingen hadden door te lopen ; en hy leerde hen het middel, waar door zy hun verheven oogmerk konden bereiken. Weihige van zyne Tydgenooten' waren bekwaam,om zich zyne groote ■lesfen ten nutte te maaken; en eerst in onze aigen dragen deeze voortreff.'lyke zaaden, die hy uitgeftrcoid heeft, de heerlyklle vruchten. VYF  234 Geschiedenis der VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Cartesids. AT 1 X a hem verfcheen een andere Geest , die tot verlichting van het Menschdom gebooren was. Niet zonder eenen rechtmatigen tegenzin zag deze groote Man de Wysgeerte nog fteeds door de fmaakelooze en flaaffche Lfeerwyze der Schooien ontëerd en vernederd. Met eenen waaren Heldenmoed taste hy derzelver vooröordeelen en hoogmoed aan, en hy leerde het Menschdom, dat eene redelyke en befcheidene twyfeling de eenige weg was tot het Heiligdom der waarheid, en dat om een bekwam gebouw der Menfchelyke kennis op te richten, het oude geheel ter neder moest gehaald worden. Eene verfchriklyke misdaad tegen de Majefteit der Schoolwyzen. In het bezit van eene blinde verëeering en navolging; gewoon de Menfchelyke Geesten te beheerfchen, en niet te verlichten; zagen deeze de Onafhankelykheid en de Vryheid van den nieuwen Wysgeer voor een oproer aan. De deugdzaame Wysgeer zag onverfchrokken alle dc gevaaren, die hem omringden, en Philofopheerde rustig voort. Zyn Geest fchynt fcherpzinniger geweest te zyn dan de Geest van Baco; alleen zyne verbeeldingskragt was ook vuuriger. Hy zag in de uitvindingen van zyne Voorgangers de misdagen veel  Menschheid. VIII. BOEK. 285 veel fcherper in, maar hy overreedde zich zei ven ook al te ligt meer waarheden ontdekt te hebben, dan hy in de daad uitgevonden had. Zyne brandende liefde tot het Groote en Schoone fieepte hem voort; en het vergenoegen, het welk hem zyne verhevene navorfchingen noodwendig moesten aanbrengen, fchynt hem vervoerd te hebben, om zyne eigene gedachten met oogluiking aan te zien, welke zo groot was, als de nauwkeurigheid, waar mede hy die der Ouden had beoordeeld. Zo trok de verhevene Descartes een Leergebouw op, voorzien met alle bekoorlykheden, welke aan de fmaakelooze Leeringen der Schooien ontbraken; en hoewel in veele (tukken gebrekkig en dwaalend, nogthans de goedkeuringe der Besten en Wyzen zo waardig, als ver boven de vatbaarheid van zyne tyden verheven (*). Ondertusfchen decdenzich echter verfcheiden gelukkige Geesten op, welke bekwaam waren, om de waarheid zyner berisping en de verhevenheid zyner verbetering te gevoelen, en moedig genoeg, om die te omhelzen, te belyden en te verdeedigen. Dus vcröorzaakte hy eene grooter omwending dan Baco ea Galilei. Zo zegevierde eindelyk zyne (*) Zie den 32, 33, 40 en 43 Brief van deezen Wysgeer, welk toonen , welke eene groote donkerheid in zynen tyd nog allerwegen geheerscht heeft, en hoe Barbaarseri zelfs nog Parys geweest is.  286 Geschiedenis der ne Wysgeerte over alle de vervolgingen van de Domheid en het Bygeloof. Dus werd zy eindelyk de geliefde Leere der besten onder de beminnaars der Geleerdheid. ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Uitbreiding der fchoone Wetenfchappen en Kunsten in de zeventiende Eeuw, ook der Natuurleer, en der Oordeelkunde. Her. roeping van het Edikt van Nantes. "V^eele gelukkige omftandigheden bevorderden In het midden en tegen het einde van de zeventiende Eeuw, de uitbreiding van het Licht, en een betere Levensvvyze. De yver der Religieverfchillen zelf bragt daar toe ook niet weinig by. Hy bragt den Geest van onderzoek met zich. Hy leidde eindelyk de Geleerden tot Wysgeerige onderzoekingen, welke de ingewortelde vooröordeelen altyd meer verdacht maakten. De Geest van Vryheid breidde zich van de gezegende Britfche Eilanden, over alle Europifche Landen uit, welke niet geheel van het juk van den Roomfchen ftoel onderdrukt waren. Het leezen van de Ouden werd gemeener, en het verheven vuur, het welk in hunne onfferfelyke werken fmeulde, ontftak mede in de Harten der  Me nschheid. VIII. BOEK. 287 dei Nieuwen eene v'am , die reeds lang fcheen te zyn uitgebluscht. Er on.tfton.den Tassos in Italien , Shakespeaus en Miltons in Engeland, Opizen in Duitwhland, en Corneii.les in VrankryL De liefde en de fmaak van het Betere breidde zich allengs in gelukkige Gewesten door alle Standen uit. De Vorsten en de Grooten begonden een vlycnd voedzel voor hunne ydelheid in de begunstiging en in de bevordering der Geleerdheid, en der Geleerden te vinden. Eene Geestdryvende Koningin riep- waare en valfche Geleerden in het uiterfle Noorden, om Licht en Geleerdheid aan haar Hof over te brengen, en offerde eindelyk zelfs haare Hoogheid aan haaren Romanesken fmaak voor de Kunsten en Wetenfchappen op. Een verwaand Staats-dienaar, niet vergenoegd met den glans van het Purper, met de hoogheid van de Staatsbediening, en met de Lauweren der Overwinning; befteedde geld, gunst en gezag, om met de eer van eenen Mecenas, nog den naam van eenen fchoonenGeest te verbinden. Een groot Koning, wiens verheevene Ziel op eene ongelukkige wyze van de tederfte jaaren aan met Dweepzieke begrippen van valfche grootheid vervuld was geworden , geloofde, dat zyn roem onvolkomen was, indien niet zyne-groote overwinningen van Dichters en Redenaars in het fchoonfte Licht voorde Eeuwigheid geplaatst wierden. Zulke groote voorbeelden v kon-  288 Geschiedenis der konden niet anders, dan geheel Europa met Liefde en met Hoogachting voor de Geleerdheid vervullen. Groote en kleine Geesten werden daar door tevens aangemoedigd, en fchoon de laatiten deverfyning van fmaak in de fchoone Wetenfchappen en Kunsten geftremd hebben; zo hebben zy echter door werken , die met de vatbaarheden hunner Tydgenooten geëvenredigd waren tot deze uitbreiding niet weinig toegebragt. Zy verwekten en onderhielden de liefhebbery, en de begeerte tot lezen by ontallyke lieden , welke zonder dezelve niet tot kennis van het beste zoude aangemoedigd zyn geweest. Van dit tydftip aan was de Leftuur eene Mode van vele ledige Lieden, en een gelukkige Dam tegen vele buitenfpoorigheden. De Martni , de Chapelains , de Scuderis , de Lohensteins de Hofmanswaldau, verdienen dus ook in dit gezichtspunt de dankbaarheid der Nakomelingfchap. Intusfchen werd de Wysgeerige Geest fleeds fterker. Inzonderheid werden de Proeföndervindelyke Natuurkunde en de Wiskundige Wetenfchappen door de Boyles , Kepplers, BernoitlLens , door den onfterflyken Neüton , en door andere groote Mannen, als ook door de Academiën van Parys en Londen, deeze gelukkige en fchoone Dochters van e-ene regt verëeringswaardige hoewel minder beroem-  Menschheid. VIII. BOËK. 2S9 roemde Moeder (*) tot eene buitengewoone hoogte gebragt Ten zelfden tyd ging de fakkel der Oordeelkunde op, en de fchoone Wetenfchappen verkregen eenen nieuwen luister. WalllR , Dryden, Bükking- HaM, racine, EoILEAü, la BrOYëRE, St. (iVRE- mo>,tj Fontenelle , Canitz , Wernike, gaven aan Europa groote voorbeelden en voortref!" lyke wetten. Onder deeze, welke ik hier genoemd heb, openbaarden zich de Franfihen het meest door eenen gezuiverden fmaak en door eene fyne oordeelkunde. De Duitfchen bleven het verfte achter. Eene vervolging, eene laatfte proef van het dervend Bygeloof, bevorderde in dit tydgewricht dè uitbreiding van het Licht en der zachte Zeeden zo zeer , als zy de duisternisfen en de misbruiken had moeten bevestigen. Zy verfpreidde door geheel Europa eene menigte van deugdzaame, naarstige, en kundige Burgers van een Land , dat boven alle andere de zetel van Smaak, Kunsten en Wetenfchappen was. Onvoorziens werden van de Alpen af, tot in het uiterfte Noorden door deeze dierbaare Vlugtelingen de kosfelvfe voórregten ov-rgebragt, welke aan hun gelukkig Vaderland eigen waren. Door deeze omwenteling werd inzonderheid eene Taal (*) Van de FJorentynfche Academia ddtimento II. Deel. t  29o Geschiedenis der Taal algemeen , welke door derzelver bevalligheid, en door haare gemaklykheid waardig was, om het werktuig te worden, om allen Natiën van Europa de liefde van het Goede en Schoone in te boezemen, tusfchen de beste Geesten onder hen eene Broederlyke verëeniging te ftichten, en alle overblyfzels van Volks-haat uit de Harten uit te roeien. Deeze omwenteling bragt Naarstigheid, Begaafdheden, en Rykdommen te wege onder Volken, van welken dezelve tot hier toe volkomen vreemd waren gebleven; en zy voerde allerwegen eene gefchiktere, edelere, en gezelligere Levenswyze in, waar door veele Menfchen in ftaat, en zelfs in de noodzaaklykheid gefield werden, om zich met de Geleerdheid , met de Wetenfchappen en met de Kunsten bekend te maaken. Dus heeft de zeventiende Eeuw tot verlichting en tot verzachting van Euro' pa meer aangebragt, dan alle de voorgaande. ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Verdiensten van de fchoone Vernuften onder de Engelfchen. In het begin van de achttiende Eeuw verfchcen in het vruchtbaar Albioneen aantal yan gelukkige Geesten, welke in de aanlokkelyke bekoorlykheden der Letterkunde en Zedenleere alle hunne voorgangeren  Menschheid. VIII. BOEK. 291 ren onder de Nieuwen overtroffen. Ik meen den verhevenen Shafteseury , en den onfterfelyken Opfteller der eerfle Engelfche weekbladen. Meer dan iemand bragten deze voortreffelyke Mannen veel toe, om den goeden fmaak in alle Noordelyke Landen uit te breiden en te bevestigen. Frankryk had wel lang te vooren in MontAgne en in Charron, inzonderheid in den eerften, Mannen voortgebragt, welke billyk in dit opzicht naast deeze Britten geplaatst worden. Dan de Geesten , welke door hen verlicht behoorden te worden, waren nog al te ruw; Daar ftonden hun nog al te dikke Duisternisfen in den weg , dan dat zy daar konden door dringen; en zelfs de .fpraak van hunne Natie was ten dien tyde nog niet gefchikt genoeg, om eene zo groote en gelukkige verandering te bevorderen. ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Leibnitz. Wolf. Misbruik van hunne Wysgeerte. Verbetering van dezelve. T J. erwyl dus deeze voortreflyke vernuften van Engeland en Frankryk om ftryd zich bevlytigden om door den fterken invloed van hun Vernuft de Geesten hunner Medeburgers te verfieren en hunne Harten te verbeteren , verfcheen in Duitschland T % Leib-  2Qi2 Geschiedenis d E r Lèibnttz; een groote en zeldzaame G est. die mei. Bacon's byna onbegrensde uitzichten , met Dl-cartes fcherpzinnigheid, en met Plato's verhevenheid , eene gelukkige en regelmaatige verbeeldingskragt vcreenigde. Deeze bewonderingswaardige Man omvatte alle mogelyke kundigheden , en daar zyn er maar "weinige, tot welker vermeerdering en verbetering hy niet iets toegebragt heeft. Met eene weldaadige en gelukkige hand ftrooide hy kostelyke zaaden van waarheden uit, welke , door eenen grooten Navolger getrouw bezorgd, de verwonderenswaardigfte vruchten gedraagen hebben. Wolf betrad met het gelukkigst gevolg Leibnitz verhevene baan ; misfchien de grootfte onder alle Wysgeeren , indien hy met het diepzinnige van zynen Voorganger, dat hy bezat, Lokken's befcheidenheid verëenigd,en geloofd had, dat hy dwaalen kon. Dan overtuigd, dat de zekerfte en gemaklykfte weg tot waarheid die geene is, welke de Wiskundigen tot hier toegebruikt hadden; bracht hy hunne voorbeelden tot regels, voerde het gebruik daar van in de Wysgeerte en in alle overige deelen der Geleerdheid in, en verbeeldde zich , dat hy aan elke zyner gevoelens met het kleed van zekerheid ook het wezen daar van gegeven had. Van ontelbaaren bewonderd, werd hy van veelen befchuldigd, dat hy de Geleerdheid in een ellendig geraamte veranderd , dezelve van alle haare be-  Menschheid. VIII. BOEK. 293 bevalligheid en fferkte beroofd, door een gedwongen Mechanismus de Geesten van zyne Leerlingen, en van zyne Navolgers voor verhevene vluchten ongefchikt, en door eene te ver gedrevene zucht voor zyn zamenftel hen ftout en onverdraagelyk gemaakt had. Ondertusfchen breidde hy Licht en Bondigheid in veele deelen der Geleerdheid uit, waar in te vooren alleen duisteruisfen, verwarring en dorheid geheerscht hadden ; en het is ontegenzeggelyk, dat hy zich by de wetenfchappen, en de Menschheid onflerfelyk verdiend gemaakt (*), en dat hy in de denkwyze der Noordelyke Volken eene volkomene omwending veroorzaakt heeft. Het is byna onbegrypelyk, hoe een Geest, ontbloot van alle vonken eener bevallige verbeelding (Fantafie), en van vlug vernuft; hoe een Geest, die nooit aan de Gratiën geofferd, en nooit dejU«/ra hulde gedaan had; hoe een Geest, die enkel Rede fchynt geweest te zyn; hoe een zoo drooge en zo ernsthaftige Geest eene zo algemeene goedkeuring , en eene zo beflisfende overmacht over de Geesten heeft kunnen verkrygen: Over de onmach- ti- (*) Indien men aan de Woifiaanfehe Wysgeerte niets, dan het Syftema van het Recht der Volken van Vattel te danken had, zo kon men reeds met recht zeggen , dat Wolf zich meer by de Menschheid verdiend gemakt heeft, dan iemand van zyne voorgangers in de Wysgeerte. T 3  294 Geschiedenis des tige aanvallen van het Bygeloof, Nyd en Onwetendheid zegevierende, heerschte hy lang in alle hooge en laage fchoolen van Duitschland, en byna van het gantfche Noorden, met een waar Despotismus. Alleen lieten zich hier en daar eenigemisnoegden flaauw hooren. Meer bezield van naary ver over den glans van deezen grooten Man , dan van eene zuivere liefde tot de waarheid, waren hunne meeste ondernemingeu ydel (*). Ein- (*) Men heeft aangemerkt, dat van alle Wysgeerige Secten, de Woifiaanfehe die geweest is, welke zich op het fchielykfle heeft uitgebreid, en het kortfte geduurd heeft. Zou men niet met recht kunnen zeggen: De innerlyke voortreffelykheid van de wyze om te Philofopheercn , die Wolf ingevoerd heeft, is te gelyk de grond van de fchielyke uitbreiding van zyne Leer, en de even fchielyke verftooring van zyne Seéte geweest. De Bepaaldheid, de Rechtmaatigheid en de Duidelykheid der begrippen , welke in ieder Werk van deezen Man zich ongemeen voordoen, waren te vooren in de Wysgeerte byna onbekende dingen ; en nog onbekender het gelukkig verband van het groot zamenftel der Waarheden , en de uit beiden verëenigd vloeiende aangenaame en helderfchynende gerustheid des Geestes. Dan even deze voorrechten verwekten in de Geesten eene liefde tot duidelykheid, tot bondigheid , en tot onderzoek, welke wel dra voor het zamenftel zelf ontzachlyk was, dat haar had voortgebragt, en dus ontftond de Wysgeerige Vryheid, welke onze Tydgenoten en onze Nakomelingen tot navorfching van de Waarheid altyd bekwaamer zal maa-  Menschheid. VIII. BOEK. 295 Eindelyk deeden zich, en het meest zelfs uit den fchooc van het Wolfianismus, vóortreffèlyke Mannen op, welke de verftorvene Vryheid van denken weder opwekten, en de banden losmaakten, met welke lang alle Geesten in Duitschland gebonden waren geweest. Deze moedige en verëeringswaardige Wysgeeren vermeerderden de overwinningen, v/elke hunne groote Voorgangers in het Ryk der Wetenfchappen gemaakt hadden, verëenigden den fmaak van het Schoone weder met de liefde tot Waarheid, en ontnamen der Wysgeerte het ontzachlyk voorkomen, het welk zy eenen tyd lang onder den yzeren Scepter den bctuogende Leerwyze gevoerd had. Wie kent en fchat niet hoog de naamen van eenen Baumgarten, vaneenen Mendelsohn, van eenen Vatttx, van eenen Basedow, van eenen SüL- ken. Dus konden onpiogelyk de dwaalingen , ol" liever de voor waarheid uitgegeyene ofiderftellingen van het Wolfianismus voor het Licht beftaan, het welk de wereld aan dit zelfde Wolfianismus te danken had ; Dus verdweenen zy met den Naam der Seéle, en dus lieten zy alleen de Waarheid en Bondigheid over, die elke Sefte verftooren moeten. Daar zal naar alien aanzien ook geene Wysgeerige Sefte meer in Europa zonderling vermogend worden. Daar is nu al te veel licht in alle deelen daar van uitgebreid, dan dat het gezag van éénen Mensch meer dat overwigt zou kunnen bekomen, het welk tot gronding eener Sefte noodig is. T 4  25><5 Geschiedenis der Sulzer , van eenen Reimarcs , van eenen Lameert ; en wie weet niet, dat zy het zyn, welke in dit ftukvoorDuitschland den roem verworven hebben dat het geen Volk iets behoeft toe te geven ? ^? ^"5?^ ^■^^^^^■^^^^■'^ NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Engelfche en Franfche Wysgeer en. Noodige JeIwedzaamheid by het beöordeelen van nieuwe Stellingen. 2^o zeer als Leibnitz en Wolf in Duitschland, zo had in Engeland de onfterfelyke Lokke zich by de Waarheid verdiend gemaakt, Hy omvatte niet een zo ruim veld, Hy bragt niet zo veele Geesten onder het juk; dan, hy verlichtte niet minder die genen , welke zich aan zyne wyze leiding toevertrouwden. Eeuwig zal zyn naam by alle vrienden der Waarheid heilig zyn. Dus hebben ook in onze tyden veele vóortreffèlyke Engelfchen cnFranfchen het Ryk der Menfchelyke Kundigheden vergroot, en den fmaak van het waare en het goede uitgebreid. Zy wandelden meer door bekoorlyke Beemden , dan langs de drooge en doornige Paden , welke Wolf en zyne eerfte Leerlingen nooit verlaten hadden ; zy ondernamen eene moedige en ftoute vlucht, voor welke Lokken's befcheidene aart ge- zid*  Menschheid. VIII. BOEK. 207 zidderd zou hebben: Maar zy geraakten ook op gevaarlyke doolwegen. Door eene al te vuurige verbeeldingskracht, door een te haastig overzien van veele en menigvuldige voorwerpen verrascbt, vormden zy zich algemeene denkbeelden, zonder genoeg byzondere waarnemingen verzameld te hebben. En dus vonden zy betrekkingen, welke de Natuur ontkent , dus trokken zy gevolgen daar uit, welke tegen de Rede, Zedenleer, en Godsdienst even fterk aanloopen. Dus hebben de grootfte Mannen zich en ontelbaare andere, in de grootHe Dwaalingen, en inde groffte Buitenfporigheden geftort. Het is wel niet min waar, dat kleine Geesten dikwils de onfchuldigfte en de verbevenfle Hellingen veröordeelen, vermits zy te kortziende zyn , om ze met de bekende en aangenomene Waarbeden overeen te brengen. Ondertusfchen rechtvaardigt ook deeze onfchuldiging niet ieder gewaagde gedachten van eenen Houten Geest van nieuwigheid. Eer men zeker is, dat eene Helling met de Waarheden, welke voor het Geluk, en de Rust van het Menschdom noodig zyn, beftaan kan, behoorde men dezelve billyk voor onzeker ; en indien zy daar voor gevaarlyk fchynt, voor verdacht te houden. Indien haare ftrydigheid met deze geheiligde Waarheden bewezen is; zo is ook haare Valschhcid enSchadelykheid bewezen, even gelyk haareOvcrëenflemming met dezelve voor haare RechtmatigT 5 heid  298 Geschiedenis dek. heid en Waarheid een zeer gunstig vooroordeel verwekt. Het zou een Lecrgcbouw der Wysgeerte eene uitnemende waarde geven, indien daar in alle Hellingen gelyk volgends de trappen van eigene rechtmaatigheid en zekerheid in het algemeen, dus ook volgends deze kenteekenen bemerkt wierden. De redenleer behoort den Wyzen langs de bronnen der Dwaalingen zo als dit op het beste gefchieden kan, zorgvuldig heen te leiden. Welk een ftreep zou zulk een arbeid niet door zo veele Wysgeerige Schriften van de Nieuwen haaien. Misfchien zelfs zouden de verhevenfte proeven der Menfchelyke Wysheid daar by niet weinig lyden ; en de buitengemeen groote deelen der Encyclopedie (*), wat zouden die niet by zulk eene monstering te vreezen hebben? (*) Men wil hier door dit Werk, dat ln veele opzichten te ichatten is, niet te na komen. DER-  Menschheid. VIII. BOEK. 299 DERTIGSTE HOOFDSTUK. Algemeene bedenkingen over de Lotgevallen der Wyigeerte, Dus is in nieuwer tyden en inzonderheid zedert Bacon's verhevene ondernemingen , niet flcchts de innerlyke waarde der Wysgeerte zo wel door de verflerkte zekerheid van haare Leeringen, als door verwydering van haaren omkring, ongemeen verheven geworden; maar zy heeft ook ongemeen door een algemeen nuttige toepasfing van haar weldaadig Licht eenen verëerenswaardigen glans verkregen. Het fchynt dus, dat zy in de liefelyke Gewesten van het Oosten geplant, en, om tot haare volkomenheid, en waare fterkte te geraaken, allengs in een ruwer grond verzet heeft moeten worden. De vuurige Verbeeldingskragt van het Oosten bracht haar tot eenen fchielyken wasdom. Het liefelyker en zagter vernuft van Griekenland verfierde haar met eenen bekoorlyken en bewonderenswaardigen bloei; en de langzaame , doch mannelyke Rede van het Noorden kon haar eerst die fterkte, en die vastigheid geven, waar door zy eene waare en duurzaame volmaaktheid zqu verkrygen, EEN  300 Geschiedenis der gF= =**&®SF====^ EENEN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Langzame verbetering der Zeden. Traage invloed der Geleerdheid op dezelve. D e betere Geleerdheid, en de gezuiverde fmaak, breidden zich intusfchen zeer langzaam uit, en nog langzaamer de Liefde tot het waare GoedenRechtfchapenheid; om dat het ligter is aan een Leergebouw goedkeuring te geven, het welk men niet verflaat, dan aan Wetten gehoorzaamheid te bewyzen, welke zo dikwils de opoffering der magtigfle Neigingen vorderen. Men kan de Menfchen ligt doen gelooven, het geen zy niet begrypen; maar hen dat te doen beminnen, waar van zy het goede noch kunnen noch willen inzien , is byna onmogelyk. Niet, dat de Rede op zich zelve zo onmagtigzou zyn als veel Wysgeercn fchynen te gelooven (*). Het (*) Men vind in den tweeden der Lettres écrites de la Campagne hier over zeer grondige gedachten. Ik haal dit vergeetene Boekjen deswegens met genoegen aan, om dat het verdiende meer bekend te zyn; en inzonderheid voor Lieden , welke anders meer tot Vermaak dan tot Nut leezèn , zeer nuttig zyn kan, terwyl het hun noodwendig moet bevallen, indien zy Hechts voor eenig gevoel van het goede vatbaar zyn. Ondertusfchen moet men zich by dit Werkjen voor eenige fpitsvinnigheden hoeden.  Menschheid. VIII. BOEK. 301 Het is in de daid waar, en wy hebben het reeds dikwils aangemerkt; eer zy by byzondere Menlchen, enbygantfche Volken tot eenen zekeren graad van volkomenheid geraakt, zyn er reeds ontelbaare.vooröordeelen en neigingen ingeworteld, welke de Zielen met eene onbepaalde Macht beheerfchen, en welke den aanwas en de verflerking van haare edeler en hooger vermogens op ontallyke wyze verhinderen. Dat geen , het welk men by de meeste Menfchen Rede noemt , beftaat enkel en alleen, in van buiten geleerde Hellingen, welke zomtyds de Rede , en dikwils de Verbeelding van anderen heeft uitgevonden. Deeze kunnen onmogelyk by hun zulke levendige uitwerkingen voortbrengen, als de gewaarwordingen , welke hunne Zielen eigen zyn. De voorbeelden van Menfchen , welke onder hunne Driften liggen, worden valfchelyk voor zo veele bewyzen van de onmacht van de Rede op zich zelve uitgegeve n. Zy zyn het alleen van betrekkelyke zwakheid, van de onvolkomenheid en van de bepaaldheid van de Rede dier genen , welke fcich dus laten overwinnen , tegen de fterkte van hunne verbeelding en van hunne begeerten. Met betrekking tot geheele Volken zal het wel even eens gefield zyn. Hoe minder de Rede van byzondere Perfoonen , waar uit zy befban, aangekweekt zal zyn; des te meer zullen Hartstochten of blinde Driften de maat derzelve beheerfchen. Een Volk kan zelfs veele Burgers bezitten, welke hun-  202 Geschiedenis der hunne Rede tot eenen zeer boogen trap gebracht hebben, zonder dat dit gelukkige Licht zich zelve aan eene genoegzaame menigte medegedeeld, of zonder dat het zich in die voordeelige ligging heeft verhoogd, waar in het zich bevinden moet, om in de Regeering en in de Zeden eenen merkelyke invloed te vertoonen. Dit was byna het noodlot der meeste Europifche Natiën, zedert de herftelling der Wetenfchappen. Dezelve wildheid, welke zedert veele Eeuwen de gemoederen beheerscht had, bleef altyd byna in alle Standen voortduuren (*). De Geleerden, zoo ras zy indeezenftand traden,maakteneeneafgezonderde klasfe van Menfchen uit, die van het overige Volk geheel afgezonderd was. Zy hadden met hetzelve weinig omgang, en dus op deszelfs Denkwyze eenen geringen invloed. Zelfs (*) Zie onder anderen in Munsters Cosmographie de Befchryving van de Zeden der Duitfchen. Zy waren Christenen, cn deels Cereformeerde Christenen; zy hadden groote Geleerden onder zich , maar zy waren nog halve Barbaaren. De Sauromatifche Scyten hadden volgends Munster , B. 5. BI. 993. het Christendom insgelyks aangenomen, maarzy gaven hun Handwerk,dat in Rooven bellond, zoo weinig op, als de Duitfchen voor Maxi.miliaan den eerften. Om intusfchen door hunne zondige tegenwoordigheid de Kerk niet te bevlekken, ging niemand van hun daar in , tot dat hy zyn zestigfte jaar bereikt, en zyn Handwerk verlaten had.  Menschheid. VIII. BOEK. 303 Zelfs de meeste Staatsbedienden der Vorsten, zelfs de meeste Beftierers der Gemeenebesten , waren Idioten en dikwils Barbaaren. Het was dus voor geheel Europa byna onverfchiilig, of de Wetenfchappen in deszelfs Steden bloeiden dan niet. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK, Zamenleving. Betere Levensvyze. LeStuur. Schouwburgen. Uitbreiding van eenen fynen Smaak. Geleerde Genoodfchappen. jEerst tegen het einde van de vcrloopene Eeuw, en byzonder in den loop van de tegenwoordige, begon eene edeler zachter Denkwyze zich ondereen aanzienelyk gedeelte der Inwooncren van ons Werelddeel uit te breiden. Alle Kunsten , alle Wetenfchappen verkregen door de uitbreiding der begeerten en door de vermeerdering der Rykdommen eenen buitengewoonen aanwas; en de ledigheid by befchaafde Natiën eene vrucht der Naarstigheid en der Verlichting, gelyk by Barbaaren de Traagheid is van de Domheid cn van de Onwetendheid , bracht allengs die edeler en bekoorlyker bevalligheden van den gezelligen omgangen het huislyke leven voort. De fyner fmaak in de werken van Kunst en Vernuft werd daar door dagelyks algemeener. De Schouw-  304 Geschiedenis der Schouwburg, naar het voorbeeld der Ouden verbeterd en gezuiverd , bracht hier toe oneindig veel by, gelyk ook hetleezenvan goede en fraaie Schriften, het welk dagelyks een geliefd tydverervf der Ryken en der Voornaamen werd. Het fchoone Genacht nam in deeze voordeden vooral deel. Deszelfs verkeering verkreeg hier door eene byzondere welvoegelykheid en zulkebekoorlykhe.d, welke dezelve ook voor de verdandigden aangenaam en leerryk maakten. Dit verzachte inzonderheid de Gemoederen en de Zeden der Jeugd ; moedigde ongemeen de Kunstenaars en Schryvers aan , en maakte de Liefde tot de Geleerdheid allengs tot eene Mode, en tot een onderfcheiden kenceeken van eene betere Levenswyze. Met den tyd ontftond er eene nieuw zoort van Ridderorden, welke de uitbreiding van Licht en Geleerdheid niet weinig bevorderde. Grootmoedige Vorsten en welgezinde Burgers (lichtten in alle Landen, en byna in alle aanzienelyke Steden van Europa , Akademïên en geleerde Genoodfchappen. Voortreffelyke Gedichten , welke tusfchen de betere Geesten van alle Natiën en van alle Standen een dierbaar Broederfchap te wege bragten , den Stand der Geleerden als't ware door eenen beteren Adel verhieven , en de Eerzucht van Edelen en Onëdelen, Grooten en Kleinen aanzetten, om dien waardig te worden of tefchynen, zo moedigdede Ydelheid zo wel als de waare Liefde tot het Goede en het Schoone, op ontallyke pfaatzen de Talenten  Mènscmmeid. VIII. BOEK. 303" ten en de Verdiensten aan: en dus ontvlamde de een zo wel als de andere dikwils ook de traagfte Geesten met een edel en algemeen nuttig vuur. Indien wy de geleerde Genoodfchappen in dit hun waar gezichtspunt befchouwen , dan moeten wy billyk aan die allen, van de Paryfche Mademie der Wetenfchappen af, tot op het laagjle Duitfche Genoodfchap, eene hooge waarde toekennen. En deeze waarde word nog door een byzoncler voordeel verhoogd, het geen zy den Staat bewyzen. Zy leiden den natuurlyken Facticgeest, de begeerte om partyën te vormen , tot eene onfchuldige en nuttige zyde. Zy geven aan eerzuchtige en ondernemende Zielen s welke veelligt den Staat door zamenzweeringen zouden beroerd hebben, gelukkige gelegenheden om Stichters van algemeen nuttige en weldaadige fchikkingen te worden ; en zy verzamelen onder de banier der Wysheid, Patriotismus en Naarstigheid , Geesten, welke mogelyk zonder deeze gunstige verftrooijing de verleidende Roeping van den eerften Oproermaker den besten zouden gevolgd hebben. II. Deel. V DRIE  30S Geschiedenis der DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Enthufiasmus van onze Tydgenooten voor den Veldbouw, voorde Kundigheden der Burgerlyke Regeering, en voor de Leere van de opvoeding der Jeugd. Zwakke gevolgen van het opgaande Licht. D us hebben onze tyden aan de voortgangen der Kunsten, Wetenfchappen, en Geleerdheid, die gelukkige gisting te danken , welke zich in alle Standen, en in alle Landen zo merkelyk openbaart. Het Enthufiasmus, waarmede de Veldbouw en alle Oeconomifche Wetenfchappen van de beste verftanden door gantsch Europa aangevat worden , is een van de dierbaarfle gevolgen daar van. Dit moet noodwendig Menschüevende en Gemeennuttige driften verwekken, Lichten Welvaaren ook onder de dierbaare klasfen der Landlieden uitbreiden, en Deugd en Gerechtigheid door alle deelen van den Staat doen bloeiën. Een ander gevolg van den uitgebreiden fmaak der Geleerdheid, welke met de liefde tot den Landbouw zeer naauw verknogt is, is de openlyke Geest, de Geest van het Patriotismus, dien wy zelfs in zulke Landen tot eene Mode zien worden, daar dezelve nog voorkorten tyd belagchelykzou gefchee- nen  Menschheiö. VIII. BOEK. 307 nen hebben. Niet flechts in de fchriften der Geleerden, en dit zou reeds een gelukkig voorteeken voor onze Nakomelingfchap zyn , doet zich de Geest der waare Vryheid voor. De liefde tot het Vaderland bezielt ook niet byzondere Pefoonen alleen, maar veele verëeringswaardige Gerichtshoven, die het zich tot een plicht maaken, om de Rechten der Volken te verdedigen, en de klachten der onderdrukten voor den Troon te brengen. Haare gevolgen zyn nog hier en daar zwak; dan de pogingen der Patriotten gaan nooit verlooren, hoe zeer zulks ookfchynen mogt. Zelfs Striklands en Wentworts (*) heldhaftige redenen hadden naar allen fchyn geene andere uitwerking, dan om den haat en het misnoegen der Regeering tegen deeze Redenaars gaande te maken. Maar in de daad lagen zy den grond tot de gelukkige gevolgen, door welke lang na hen de Britfche Vryheid is bevestigd geworden. Niet min vervrolykende uitzichten belooft aan onze tyden de yver, met welken de opvoeding der Jeugd byna in alle Landen van ons werelddeel behartigd word, deze isinsgelyks een dierbaare vrucht van het zich uitbreidend licht der Wetenfchappen, en daarom alleen kan onze Nakomelingfchap zich eene waare en duurzaame gelukzaligheid beloven. Wy moesten ondankbaar zyn, indien wy verzwegen, dat O Hume Elizabeth. Ch. 3. ƒ.539. 555. 593/654. enz. V 2  308 Geschiedenis der dat onze tyden deeze gelukkige omwenteling byzonder aan den luistervykenen verëeringswaardigen Montesquieu , en na hem aan Hümes , Mirabeaüx, Rousseaü, Erown, Moser , van Loen, Mably, Marmontel, Beccaria, en andere waardige Mannen te danken hebben. En wélke Lauwren zoudt gy niet op dit roemryk veld geplukt hebben, dierbaare Abbt, onfterflyke Jongeling ! indien niet in het begin der fchoonfte loopbaan een onvoorziene Dood u weggeraapt had (*). En gy verheven Qoesnay met uwe verëeringswaardige Vrienden en Leerlingen (**), U en Hem zal eene betere Nakomelingfchap Gerechtigheid laten wedervaaren , nadien zy de vruchten van uwe waarheidsliefde genieten zal. Wat zou u dan de befchimping en de berisping van ondankbaare Tydgenooten bekommeren, vaart voort, met hun goed te doen en ontvangt hier den dank van eenen Mensch, dien niets meer berouwt, dan u al te laat te hebben leeren kennen , hoewel hy wenschte, dat gy nooit het Enthufiasmus eener Sette had aangenomen. Wy zouden ons intusfchen zeer bedriegen, indien wy de zachte fchemering van eenen liefelyken dageraad voor den helderen dag aanzagen , dien zy ver- (*) De Heer Abbt, de oplteller van een fchoon Werk over de Verdiensten, fliert' in het jaar ij66. (**j Tot eer van deeze School behoort nooit vergeten te worden, dat Targot een van haare Aanhangers was.  Menschheid. vill. B0ejl ^ verkondigt. Licht en Zeden zyn fc onze tvden nog lang met zo algemeen , ais wel voor het waar geluk van het Menschdom te wenichen was ■ het grootfte deel worftelt in tegendeel noch mét de hardnekkigfte Ruwheid , en met de dikfte Duistermsfen. En indien wy met een opmerkzaam oog ook de verlichtfte Natiën van ons gelukkig werelddeel befchouwen , zo zullen wy by dezelven nog ontelbaare overblyfzels van de Barbaarsheid, hoewel niet in alle Landen in gelyke maate, gelïrooid vinden. Laten wy een vluchtig oog daar op flaan, en dezelve van de laagfte klasfe der Maatfchappy tot de hoogfte toe nafpooren. ®&&® ®$$® «$gt VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzelen der Barbaarsheid by het gemeene Het gemeene Volk is in de meeste Europifche Staten byna nogzo Barbaarsch,zo Bygdc-ovig (*), zo C) Men doorreize het grootfte deel ^eZ,^T0 f b6Vinden' d3t het Selüof Wy, aan Spooken, aan Handkykery en andere Waarzeggers Kunsten benevens andere zulke Barfaiarfche vooröordeelen , nog byna V 3 a,  _io Geschiedenis der zo Ruw , zo Onkundig, zo Onredelyk, als het ooit in de middel tyden mag geweest zyn. De Landman leeft byna op alle plaatzen in de volmaakfte Slaaverny, en in de fterkfte Domheid, welke onaffcheidelyke Gezellinnen zyn. In de Steeden kruipt het gemeene Volk nog in eene veel fchandelykerlaagheid; en zelfs ver de meesten van die genen, wier beroepen eenige verlichting, en eenig onderricht verëifchen, fchynen hunne vatbaarheden alleen verhoogd te hebben, om hunne lusten met meer kunst, en in eenen grooter omkring te voldoen. Zinnelykheid en Verbeelding beheerfchen daar nog byna alle Harten. Zelden matigt of veredelt eene zwakke fchemering der Rede, de Begeerten en de Driften, en alleen de uiterfte waakzaamheid van het gezag der Overigheid bewaart de Orde, de Welvoegelykheid en de Gerechtigheid. algemeen is. Het zou der moeite waardigzyn, indien Wysgeeren van verfcheidene Landen deeze overblyfzelen verzamelden , en berekenden, hoe groot de maat daar van in ieder Land, en in gantsch Europa nog is. VYF  Menschheid. VIII. BOEK. 311 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzelen der Barbaarsheid by de Edelen, de Ryken en de Voornaamen. Indien de Edelen, de \001naamen, de Ryken; indien deeze voorbeelden van het Volk, aan welken, de onder hen kruipende hoop zo angftelyk tracht gelykvormig te zyn , waarlyk befchaafd waren, zo zouden Zeden , Menfchelykheid en Rechtfchapenheid veel gemeener zyn. Dan, hoewel vreedzamer dan voor een paar Eeuwen, zyn toch verre de minsten van deze fchitterende Stervelingen in den grond redelyker. Ook liaan nog de meesten van hun onder het juk der Zinnelykheid en der Vvbeelding, maar van eene verzachte, van eene niet meer woedende en boosaartige verbeelding. Zy hebben de mannelyke Barbaarsheid hunner Voorouderen grootendeels verlaten. Danzy fchynen des te dieper in de verwyfde Buitenfporigheden der Wildbeid vervallen te zyn. Nog voor eene Eeuw had de eerfte in de meeste Europifche Landen de geëerdfte plaats. HetDn'nken bekleedde toen byna de aanzienelykfte post; en Menfchen, die tot Denken al te flaaperig waren , vergoedden zich daar door, gelyk by de Barbaarfche Wilden, het gebrek van denkbeelden. De Jagt, de vuurigfte Hartstocht der Barbaaren,, was  312 Geschiedenis der zo als het Tweegevegt, het geliefde voorrecht der Edelen en der Magtigen. De groffte Onwetendheid, de ruwde Wraakzucht, de onverftandigfte Eigenbaat waren by hun fchier algemeen, en verflikte elk goedaartig zaadje van Menfchelykheid en van Gerechtigheid. Zedert het begin van onze Eeuw is ook in dit ftuk de topftand van Europa byna doorgaands veranderd. De verwyfde Driften en Neigingen verkrygen dagelyks eene merkelyke overmacht. De zucht, om door allerhande kinderlyke Opfchikken zynen Perfoon luisterryk en aanzienlyk te maken. De fmaak van Kleinigheden, van buitenfpoorige Oploohels, Zwier, enkel wezenlyke eigenfehappen van de Wildheid , nemen in het zo befchaafd Europa dagelyks meer de overhand, en worden gewigtige bezigheden voor een oneindig gedeelte van Perzoonen van beiderlyë Geflagt, die billyk hunne Zielen aan edeler poogingen, en hunne onkosten aan nuttiger en hoger oogmerken moesten toewyden. Het Spel, eene andere heerfchende neiging der Wilden, is zulks ook van onze befchaafde wereld. Men heeft reeds lang gezegd , dat het alle Standen gelyk maakt ; dan het doet nog grooter wonderen. Als eene onuitputbaare bron van gedachten voor hem, die onvermogend is om te denken, maakt het alle vatbaarheden, alle gaven, alle verdiensten gelyk. Het deelt aan den Domkop in de gezelfchappen de waarde van den Verftandigen me-  Menschheid. VIII. BOEK. 313 mede; het verheft hem boven dezen , door een grooter geluk, en dikwils zelfs door eene grooter hebbelykheid. Het is billyk voor den kleinen voor den middelmatigen Geest onëindigdierbaar, nadien het hem van de vernedering bevryd, waar aan hy anders in een goed gezelfchap zou onderworpen zyn, en nadien het hem zo dikwils en zo ligt de zoetigheid van een gelukkig gevolg, van overwin'ning, vanTriumph doet genieten. Het Spel, het welk den grooten hoop zulke gewigtige voOrdeelen bewyst, en zö veel kwaad toevoegt ; dat zo veele buitenfporigheden verhoed, en zo veel'e ver-' öorzaakt;' dat aan zwakke Zielen eene zo aanmerkelyke werkzaamheid mededeelt, en dikwils edele niet minder vernedert: Het Spel is een waar behoefte voor Lieden van Staat, welken zo veele ledige oogenblikken tot eenen moeilyken last worden , en die hunne ledige Levenswyze maar al te dikwils noodzaakt, om kostelyke uuren als te dooden, welke Wyzen en Deugdzaamengeern met geld zouden koopen. De Barbaar kent eindelyk geene paaien voor zyne begeerten, dan die van zyne kragten, en die, welke hem de vrees voor eenehoogere macht voorfchryft. Noch Eer, noch Orde, noch Maatigheid houden hem terug van de uiterfte buitenfpoorigheid. Ook hier in is hem de groote wereld gelyk; dus noemen zich die'genen, welke aan de Hoven en in de Steeden de ledige plaatzen vervullen. De Galanterie van onze tyden , oneindig verfchillende V 5 van  314 Geschiedenis der van de eerbiedige en befchaafde Galanterie derRidderfchap, is daarom niets anders dan een terugkeeren tot den (tand der Wildheid; en wy moeten haaren eerften oorfprong in de Bosfchen zoeken, waar heen de fynere Vernuften thans de Deugd, de Orde, en de Huwelyks-liefde willen verzonden hebben. Dus zyn de zonderlinge pracht , de buitengemeene weelde, de tomelooze uitgelatenheid en andere buitenfpoorigheden van onze dagen, niets dan verfynde overblyfzels der Barbaarsheid. Derzelver verderfelyke invloeden maken den voortgang tot eene waare volmaaktheid voor,byzondere Menfchen oneindig zwaar; bepaalen zyne gewaarwordingen tot hem zeiven; dreigen door eene te verregaande vermeerdering van behoefte byna elk kostbaar zaadje der waare Vriendfchap, der Menfchenliefde, vandenopenbaaren Geest, van de Gerechtigheid, van deRedelykheid , van de Waarheid, en elke gezellige Deugd te veiftikken, en degroffle Eigenbaat, en laagfte Eerzucht in alle Zielen te doen zegevieren. Ondertusfchen moeten wy ook aan onze Tydgenooten die Gerechtigheid wedervaren laten , die hun toekomt. Hun verderf is veel menfchelyker, veel vernuftiger, veel nuttiger, dan die van hunne Voorouderen, welke van onze Predikanten voor Deugd aangepreezen word. De Rykdom en de Overvloed , welke het te wege brengen, verplichten ook de verdorvenften , om  ME n s c h h e i d. VIII. BOEK. 315 om het behoud van Orde, van Zekerheid en van Gerechtigheid te wenichen; en die Mensch, wiens voordeel, orde en zekerheid noodig maakt, is ia de oogen der Rede altyd dierbaarer dan die, welke alleen dan vergenoegd en blyde is, wanneer wanorde en twist heerichen. De gekunftelde Smaak , de liefde tot het valfche Schoone, en alle Kinderlyke Neigingen, welke dé ydelheid van onze Eeuw voeden, veredelen in de daad kleine Zielen niet; maar zy verzachten dezelve, en houden haar van veel kwaad af, dat zy by de ruwheid hunner Vaderen zouden geoefend hebben. Voor den beteren en meer edelen fmaak baanen zy den weg, en zy verwekken altyd eene gelukkige naarstigheid, welke ontelbaare ellendelingen, die voor honderd jaaren niets dan werktuigen van wanorde en voorwerpen van mededogen, of van verachting, of zelfs van openbaare wraak zouden zyn geworden, tot nuttige en dierbaare Leden der Maatfchappy maakt. Dus zyn Menfchen , welke door hunne verkwisting, en door hunne ydelheid de naarstigheid hunner Medeburgeren opwekken , hunnen vlyt beloonen , en dus ontelbaare uit de ellende en uit de traagheid trekken; dus zyn Menfchen, die, fchoon zy eenig kwaad , fchoon zyniet allegoed doen, wat zy doen konden, maar echter andere aan hetwerk helpen, veel dierbaarer dan zulken,die nog meer kwaads doen, en de Vlyt, Naarstigheid en Welvaart van anderen ïtremmenen vernietigen. Ein-  3i6 Geschiedenis der Eindelyk toegedaan zynde, dat deGastvryheid en zelfs de VVeldaadigheid van onze meeste Tydgenooten ydele vertooning is, zo is nochtnans de getemde, de zwakke Mensen altyd ligter te verbeteren, en tot de waare oogmerken der Burgerlyke Maatfchappy , tot de algemeene Welvaart te brengen , dan de Wilde en Onhandige. En wanneer geene niet zelfs goed en deugdzaam gemaakt word, zo zyn toch zyne Kinderen veel meer tot Deugd en tot de Verlichting opgeleid (*) dan die van de Barbaaren. Zo geeft zelfs het verderf van onze tyden ons troostelyke vooruitzichten voor het toekomende. Zo mogen wy hoopen , dat onze Nakomelingen gelukkiger zullen zyn dan hunne Vaderen. (*) Onder tien Perfoonen, die zedert twintig jaaren gebooren zyn, zal er nauwlyks één zyn, die niet naar evenredigheid beter zal opgevoed wezen, dan zyne Oüders. ZES  Menschheid. VIII. BOEK. 317 ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Bedenkingen over den invloed van den Koophandel en der Rykdommen op de Zeden, en de Lotgevallen der Staaten. V eele wyze Mannen hebben waargenomen, hoe zeer Plato en Lykürgus zich verwonderen zouden, wanneer zy zagen, dat de nieuwe Staatkunde het Geluk en den Welvaard der Volken geheel op de Rykdommen en op den Koophandel grond, en op de C'eugd zo weinig rekening maakt. Niets is grondiger dan deeze waarneming. De Godsdienst, de Gerechtigheid, de Wysheid, de Orde zyn de eenigfte waare en onverftoorbaare grondzuilen van den welvaart der Staaten. De eerfte zorg der Wetgeving en der Regeering behoorde billyk te zyn, om zo veele Burgers goed, deugdzaam en verlicht te maken als mogelyk is. Maar daar het , in den tegenwoordigen toeftand der Menschheid, byna onmogelyk is, dat niet Begeerten en Hartstochten nog de meeste Zielen beheerfchen; zo is het beter , dat .het weldaadige en zachte, dan dat het boosaartige en woedende zyn. Daar op zyn hoogst een klein gedeelte van Burgers voor de waare Deugd vatbaar is; zo is het toch onëindig beter , dat de groote hoop, die zich tot deeze verhevene beftemming niet kan opbeuren, door / 2e-  31S Geschiedenis de* gevoelens en bezigheden, geëvenredigd aan zyne bekwaamheden, verzacht en verftrooid is, dan door de Wildheid en door de Barbaarsheid verward en verduisterd. Dus kan hy toch, in plaats van zich tegen derzelver groote en weldaadige oogmerken te verzetten , een werktuig van hooger Deugden worden , en dus vergoeden rust, flilte en aangenaamheid hem het gebrek van grooter voorrechten. Men mag de voordeelen der Wildheid Verheffen zo veel men wil, de Mensch, welke het Land ploegt, en die, welke ftoffen weeft, zyn altyd zo gelukkig en zo dierbaar, als hy, die niet anders doet, dan Visfchen, Jagen, Moorden, en Lediggaan. Dan dehoogfte bloei van den Koophandel, Overvloed, Welvaart, welke daar uit voortvloeiën, moeten noodwendig eene weekheid en verderf onder ons invoeren, waaröp niets anders dan de val en de omkeering van onze Staaten volgen kan. Reeds ftaan wy aan den rand van den Afgrond, welke na de groote Oosterfche Ryken het wufte Griekenland en het ftoute Romen verflonden heeft. Zo oogenfchynelykdeze bekommering, is, zo weinig is zy, den Piemel, zy dank, gegrond. Hoe fchadelyk en verderfelyk ooit de weelde, de pracht, en de buitengemeene verkwisting voor zommige Menfchen, voor Familiën, en zelfs voor Staaten zyn; hoe zeer zy het voor de Griekfche Republieken, voor het Romeinsch Gemeencbest, en zelfs voor  Menschheid. VIII. BOEK. 319 voor groote Monarchien van de Oudheid mogen geweest zyn; zo hebben echter de hedendaagfche Europifche Staaten dezelve fchrikkelyke en ver-? woestende nadeelen daar van niet te vreezen. De weelde der Ouden was meer een gevolg van hunne Overwinningen , en hunne Gewelddaadigheden dan eene vrucht van Naarstigheid en Vlyt. Zy was nog grootendeels verbonden met eene overwegende Barbaarsheid. Zy moest noodwendig dat affchuwelyk kwaad voordbrengen, waar door zy alle deeze Staaten in het verderf en in de flaverny geftort heeft. Zy moest noodwendig altyd op het luisterrykst jtydftip van een Volk weder eene even fombere Barbaarsheid doen volgen. De weelde {Luxe) der nieuwere Tyden in tegendeel is eene vrucht van Vlyt, Koophandel, en Verlichting. De Kunsten, de Wetenfchappen, de zachtere Gezindheden, zyn door den dienst van de Boekdrukkunst in deeze Landen al te wel bevestigd; en fchoon ook de uitnemende volmaaktheid, welke de Europifche Natiën in de Krygskunde bereikt hebben, aan dezelven niet eene zo ongemeene overmacht over alle andere Volken der Aarde gaf; fchoon het mogelyk ware, dat nieuwe zwermen van Barbaaren ons werelddeel op eenmaal overftroomden en onderdrukten ; zo zou toch hunne Barbaarsheid noch het licht der Wetenfchappen verdonkeren , noch de zachte invloeden der Zeden vernietigen kunnen. De Onderdrukkers zelf zouden van de Overwonnenen zachter Zeden aannemen,  320 Geschiedenis der men , en de Staaten zouden alleen eene korte duisternis te dulden hebben. In weinige jaaren zou zich alles weder in eene volkomene orde bevinden , en de bloei van deze Ryken zou wel haast weder herfteld zyn. Zo temt altyd de verlichting der Chineezen de Barbaarsheid van hunne Overwinnaars, en zo verheft uit elk ongeval dit verwonderingswaardig Ryk zich weder met eenen nieuwen luister. ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzels der Barbaarsheid onder de Geleerden. jtïet verhevene beroep der Geleerden vordert inzonderheid van hun , de geheiligde rechten der Menfchen ongefchonden te behouden, en de verhevene grondregels van het Goede en het Waare in de ruimfte zuiverheid onder de Menfchen hunne Broederen uit te breiden. Onze gelukkige tyden bezitten ook veel meer deugdzaame, en waarlyk verlichte Vrienden van de Waarheid, dan ooit eene voorgaande leeftyd. Dan hoe gering is niet hun aantal tegen den overgrooten zwerm van die geenen , welke zich onwaardiglyk den naam van Geleerden en van Wysgeeren aanmatigen! Wel  M E r s c h h e t d. VIII. BOEK. 321 Welke düisternisfen heerfchen nog niet op de hooge en laage Schooien! Hoe weinig hebben niet de meesten tot de bevordering van Licht en Menfchelykheid aangebragt! Hoe ellendig word daar de Jeugd nog onderwezen, welke beftemd is om eens het Menschdom te beheerfchen en te verlichten! Hoe zeer worden daar niet de Geesten verduisterd , en de Harten verhard. Word daar niet dikwils voor de Waarheid en Rechtfchapenheid eiken toegang gefloten , en de overmagt van het Idiötismus en der Dwaaling onöverwinnelyk gemaakt? Wy moeten intusfchen niet zo onrechtvaardig zyn , om te verzwygen , dat de Proteflantfche Schooien het minst door dit kwaad ontfierd zyn , en er vertoont zich op de Roomschcatholiken een troostelyk Licht, zedert zy in de meeste Landen aan die Orden onttrokken zyn geworden, die zyne voornaarrifte bezigheid daar van gemaakt had, om de Geesten te vernederen, en de Harten tot het juk van Bygeloof en Hiërarchie voor te bereiden. Doch zo waar het is, dat waare Düisternisfen onze meeste Schooien ontëeren , zo zeker is het ook, dat een valsch Licht de meesten van die geenen verblind , die gelooven boven het gemeene Volk verheven te zyn; een Dwaallicht, hetwelk den Godsdienst, de Zeden, en de openbaart- Rust fchynt te dreigen. Elk Verftandige zucht billyk over dieontallyke buitenfpcrigheden, welke daar door veroorzaakt worden. Hy betreurt de ramp. zalige werktuigen daar van, maar hy is niet be- II. Deel. v A vreest.  322 Geschiedenis de» Vreest, dat zy den weldaadigen fakkel der Waar» heid voor eenen langen tyd verdonkeren, of geheel uitblusfchen zullen. Het misbruik der Wetenfchappen kan wel eene wolk over haar goeddaadig Licht uitbreiden , maar het kan deszelfs gelukkige invloeden niet vernietigen. Het is zelfs hoogst waarfchynelyk, dat de wariördens in de geleerdheid haare voordeelige gevolgen kunnen hebben., gelyk als in de Natuur. De Geest van twyfeling en vrydenken fchynt noodzakelyk te zyn , gelyk oproeren in de Staaten dikwils zyn , om de Burgerlyke Vryheid te herffelTeh. De Goeden , de Deugazaamea , de Rechtfchapenen, nemen verders geen aandeel daaraan, dan dat zy zich de verzachting der gemoederen, die daarop volgt, ten nutte maken, om Rust, Stilte, en Menfch-lievende gezindheden in de Zielen te gieten. Wanneer dus het onftuimig, het uitgelaaten tydflip der Geleerdheid voorby zal zyn, clan zullen zich eerst haare zachtere invloeden in den uitgebreidlten glans vertooncn. En wy kunnen ook als geheel zeker aannemen, dat die Menfchen, wier verderf wy aan hunne verlichting toefchryven , zonder dezelve zeker niet beter zyn zouden. In tegendeel , de Mensch, welke by de verlichting van zynen Geest boos is , zal zonder dezelve geheel een monster zyn. DeMensch, wiens gewoonte het is, te denken ; de Mensen, welke het goede en het kwaade weet in. te zien, en te onderfcheiden; de Mensch, wel-  Mênjchhbib. Vin. BOEK. 323 welkeniet raeer.gelyk de Barbaar.alles voor goed aanziet, waar aan hem de gewoonte heeft vastgemaakt; deze Mensch is altyd voor de verbetering vatbaarer, dan die geen, wiens traag verftand aan een aangeërfd Leerftelzel getrouw, geene buitenfpoorige gedachten waagt. ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzel der Barbaarsheid by de Grooten en Geweldigen. Oorlog. Staatkunde, Wetgeving, Finantie-wezen. XT V erboven andere Menfchen zyn die geenen verlieven, welke hen beheerfchen. De Koningen, de Vorsten, de Staatsdienaars, de Beftierers der Gemeenebesten. Ik zonder de Koningen en de Vorsten van myne beöordeeling uit. Zy doen het minste, dat in hunnen naam gefchied, en zy zyn alleen aan het Richterambt der Nakomelingfchap onderworpen. Zelden veroorloven het de wetten der Vryheid en der Menfchelykheid, datzybyhün Leven beoordeeld worden. Ondertusfchen zyn zy reeds veroordeeld, indien met de Welvaarten de zegenende Dankbaarheid hunner Onderdaaneneen getuigenis ten hunnen voordeele afleggen. Maar de Staatsdienaars en de Beftierers der Vol. X 2 kerti  324 Geschiedenis der ken; over de grondfteilingen en handelingen van deeze is het eenen Wereluburger geoorloofd, zyne beicheidene gedachten te zeggen ; en ik geloof, dat in de meeste Kabinetten en Raadzaalen nog het meest Barbaarsheid woont; dat daar de verbeelding nog in de volkomenfte fterkte zegeviert, en dat daar de Rede op zyn best geleden word, om de Eerzucht en andere Hartstochten eene eerwaardige gedaante te geven. De voornaamfte kenteekens daar van zyn het gebrek, of die naauwe bepaaling van de Menschlievende gevoelens, en de onkunde van de Rechten der Menschheid by de laagfte Slaaven , zo wel als by de hoogfte Monarchen even verëeringswaardig. Zo lang wy nog van den Oorlog zullen hooren fpreken, zo zullen wy altyd openiyk zeggen mogen , dat de wereld nog zeer Barbaars is. Zedert dat door het byëenkomen in Burgerlyke gezelfchappen zommige Menfchen en Familiën de openbaare Barbaarsheid jegens eikanderen verlaten hebben: hebben toch altyd de Staaten en derzelver Beheerfchers dezelve als een kostbaar voorrecht zich voorbehouden, en het Recht van den Sterkften als een Godlyk Recht aangezien. Nog voor honderd jaaren heeft zelfs een verlicht en verëeringswaardig Wysgeer , door een oud en algemeen vooroordeel weggefleept, zich hier over op de volgende wyze uitgedrukt (*). „ Ik begryp on- (*) Cartesiüj in zynea derticnden Lrief.  Menschheid. VIII. BOEK. 325 „ onder den naam van Vyanden alle, welke geen „ Vrienden of Bondgenoten zyn, vermits men het „ Rechtheeft, om hen te beoorlogen, indien men „ zyn voordeel daar by vind." Ten zelfden tyd ondernam wel een groot Staatsman (*), maar die meer een Geleerden , dan een Wysgeer was (**), de wederlegging van die genen, welke beweerden, dat het oorlog alle Rechten, en alle Gerechtigheid vernietigt, en dat het gerucht der wapenen de Item der wetten gantsch verdooft. Intusfchen zou men toch byna denken, dat deeze in den grond geheel geen ongelyk hadden. Men zal nauwelyks kunnen aantoonen, dat er een oorlog mogelyk is, waar niet aan ontallykeonfchuldigen de Rechten der Menschheid moeten gefchonden worden (f). En (*) Grotius. (**) Men leeze alleen het geen deeze groote Literator van de Regna Patrimonialiq fchryfe, zo zalmen, gelylc in veel andere (lukken van zyne onfterfelyke werken, meer Geleerdheid , dan Wysgeerte vinden. (t) Georg Ernst Fronsberg, Veldoverfle van Maximii.iaan den eerften, zeide kort voor zynen dood: Drie dingen behoorden een ieder van den oorlog af te fchrlkken'i vooreerst, het verderf en de onderdrukking van arme on. fehuldige Menfchen: ten tweede , het ongefchikt ftrafwaardig leven van het Krygsvolk; en ten derde, de ondankbaarheidder Vorsten, by welke ontrouwen ver komen, maar de welverdienden onbeloond blyven. ZiNkgrefen fcherp. zinnige Spreuken der Duitfche». B. I. Bh 186*, x3  326 Geschiedenis ber En mogen wy volgends eene ftrenge Zedenleer wel onrecht doen aan iemand, zelfs aan den geringften Mensch, om ons tegen eenen derden Recht te bezorgen? Dus zal de oorlog altyd eene Barbaarfche zaak blyven; en die geen een Monster zyn, welke zyne Vreugde daar in vinden, cn zyne Eer daar in zoeken zal (*). Wanneer ooit verftandige en gezuiverde grondregels in de Kabinetten der Koningen en der Vorsten de overmacht kunnen verkrygen, die aan hun door hunne waarde en door hunne waarheid toekomt; dan moet de oorlog onmogelyk worden (**). Al- (*) „ Mars is een Tyran, gelyk Timotheus zegt, zo als in tegendeel, om met Pindarus te (preken; de Wet een Koning over de geheele wereld is. Jupitcr heeft ook , gelyk Homerus zegt, den Koningen geen Muurbreekers en Schepen met koperen fnebben tot bezorging en in bewaaring gegeven, gelyk dan de aangehaalde Dichter niet den ftrydbaarsten, onrechtvaardigften en bloeddorstiglTen onder de Koningen, maar den Rechtvaardigden eenen Leerling en Scholier van Jupiter noemt." Plutarchus in Demetrius BI 81. (**) VoortrelTelyk zeide de Keizer Pertinax: Si umqüam eveniat falutare reipublicte brevi mUites necesfarios won fore ; indien ooit de Staat, wy willen liever zeggen, de Menfchelyke zamenleving, tot zyne waare volkomenheid zal geraken, dan zullen de Zoldaaten overtollig zyn. Vopiscus in Probus §. 20. Men zie ook wat Vopiscus §, 23, 23. zelf hier van zegt,  Menschheid. VIII. BOEK. 397 Alleen gemoederen , by welke de Barbaarsheid nog de overhand heeft, kannen denzelven aanhitzen. Hy voegt alleen voor de Wilden. Lichtvaardig beginnen, vermoeid en krachteloos eindigen , en trouwloos vernieuwen zy denzelven. Een Barbaarsch Volksrecht heeft hem een fchyn van Gerechtigheid gegeven , en onüitputtelyke bronnen van voörwendzels geopend, onder welke de Eigenbaat der Grooten en der Staatsdienaars, de Volken wys maakt, dat men hen tot hun best, ellendig en ongelukkig maakt. Onzalige bevordering van de gemeene welvaard; waare fchandvlek van de Menschheid, waar door alleen de Barbaarsheid onderhouden en de uitbreiding der Menfchelyke gevoelens gelhemd word. In de enge grenzen van eene Famielieingefloten, hebben de eerfte kiemen der Deugd en der Menfchelykheid wortelen gevat. Allengs breidden deze dierbaare planten zich uit over Gemeenten, Staaten ien Volken. Dus ontftond de liefde tot het Vaderland; eene voortreffelyke en fchoone gezindheid, maar welke door den Geest der Partydigheid en van Eigenbaat ontëert, nog niet de edele Zuiverheiden de verhevene Grootheid der waare Deugd bereikt,die dikwils uit hoofde van grondregels onrechtvaardig is, en die den Staaten geen duurzaamen Bloei, gelyk den Burger geen waar Geluk doet ondervinden. Gelyk geen enkel Menschalleen ooit eenen hoogen trap van volkomenheid bereiken kan , indien hv X 4 Dict  52S Geschiedenis der riet het voordeel geniet, van veele deugdzaameen gelukkige Menfchen by zich te zien; zo zal ook nooit een Volk eenen waaren welftand verkrygen, indien het niet van veele wyze en bloeiende Volken omgeven is. Dan eerst, waneer veele gelukkige Natiën in eene Broederlyke eenigheid met eikanderen leven ; dan eerst, wanneer derzelver Burgers en Opperhoofden geen onderfcheid van Volk en Afkomst onder elkander maken; dan eerst, wanneer deeze het als eene grondwet van hunne Staatkunde zullen aanzien , om geen voordeel te begeeren , dat met het nadeel van een ander Volk verknocht is; dan eerst zullen de Volken van een Werelddeel zich op waare Menfchelykheid beroemen kunnen; dan eerst zal men kunnen zeggen, dat zy befchaafd zyn, en dat onder hen de Barbaarsheid heeftopgehouden. Diegelukkige tyden zyn nog ver af. Nogheencht byna doorgaands in de Kabinetten eene Schranderheid, welke met den Godsdienst , en met de Menfchelykheid in deopenlykfte ftrydigheid Haat. Deeze roepen den Vorst en zynen Staatsdienaren zo wel als den geringften Burger toe: ,, Alle Menfchen zyn ,, uwe Broeders; alle uwe Onderdaanen zyn uwe „ Kinderen; uwe grootfte zorg moet zyn, hoe gy ,. Gelukzaligheid, Welftand en Vergenoegen over alle uitgieten, hoegy alles, wat U en uwe Staa„ ten omringt, bloeiënd en gelukkigkunt maken." Qeene in tegendeel voert eene Onmenfchelyke ? ?ep,o  Menschheid. VIII. BOEK. 329 eene Barbaarfche Taal: „ Gy hebt voor alles te „ vreezen, wat u omringt. Uwe geringfte On,, derdaan is bedacht, om zich aan uwe wettige „ Heerfchappy teontrekken; de Machtige,om uw „ geweld door het zyne te verzwakken, uw Aan„ zien met u te deelen, of het u geheel te ont„ rukken; de Verlichte , de Geleerde word op„ roerig met woorden, met flukredenen, methair„ kloven, daar hy het met openlyk geweld niet „ doen kan. Alles is voor den Troon vreeslyk, „ Wat denzelven niet openlyk durft aangrypen, „ zoekt hem heimelyk te ondermynen. De Slaaf ,, is altyd de natuurlyke vyand van zynen Mees,, ter. Gy moet dus een ieder van uwe Onder„ daanen als een heimelyken Oproermaaker aan„ zien; gy moet jegens eenen ieder op uwe hoede zyn. Nog meer hebt gy voor uwe Nabuuren te „ vreezen. Hunne Grootheid , hunne Rykdom„ men, hun Bloei, hun Rust dreigen u den onder„ gang. Gy moet alleen Groot, gy moet alleen „ Machtig, gymoet alleen Ryk zyn. Uw Bloei, ,, uw Welftand, uw Zekerheid zyn verlooren , in,, dien andereniet Zwak, indien zy niet Ellendig, „ indien zy niet uwe Slaaven zyn. Hun daar too ,, te brengen , moet uwe eenige toelegzyn." Dit was veele duizend jaaren lang de Taal van de Staatkunde; zy is het nog, en de Wysheid der grootfte Staatsmannen hefbar in het uitoefenen van haare affchuwelyke grondregels. Hoe bloeiend, hoe bewonderenswaardig Zou niet de toefbmd der Vol. X y ken  330 Geschiedenis der ken worden, indien men alleen de helft der gaven befteedde, om hen gelukkig te maken , welke men verkwist, om Mistrouwen, Ellende en Slaaverny onder hen te onderhouden en uit te breiden. Dus zouden weldra die fchandvlekken verdwynen, welke nog zo veelvuldig de Wetgeving der meeste Staaten ontëeren; welke nog op zulk eene ontallyke menigte van Wereldburgers Ellende en Ongeluk uitftorten; en welke nog voor zo menig Lid der Burgerlyke Maatfchappy den ftand der Wilden, en deronbefchaafde Menfchen wenfchelyk maken; dus zou wel dra die liraffende Rechtsgeleerdheid niet meer eene tot zamenftel gebragte Barbaarsheid, en de Burgerlyke eene affchuwelyke chaos (vermenging) zonder Grondregels , zonder Licht, zonder Orde zyn; en dus zouden zy niet meer, de een zo wel als de andere, even gelyk het Finantiewezen , .werktuigen der Ongerechtigheid, der Verwarring, en der Onmenfchelykheid zyn. Indien wy oprecht willen zyn, dan moeten wy erkennen, dat de Burgerlyke verëeniging, ongeacht die volkomenheid, welke zy in onze dagen bereikt heeft, nog eene Moeder is van onëindig en onbefchryflyk veel kwaad. De meeste Staats-inrichtingen van Europa dragen nog de kenteekenen van de Wildheid en Ruwheid van die tyden, waar in zy gefticht zyn geworden. De gewelddadigheid gaf haar den oorfprong; zy behielden haare bevestiging en gefteldheid door andere gewelddaadigheden, doof ongeregeldheden, en door oaëenighe- den.  Menschheid. VIII. BOEK. 331 den. De ellendige en de treurige gevolgen van dezelve, zyn in alle derzelver deelen ingevlochten, Zy zyn den Vorsten en Volken zo zeer tot eene gewoonte geworden, dat de meesten haar nog als geheiligde voorrechten aanzien. Eerst zedert eene halve Eeuw begint een helderer en zachter Licht zich uit te breiden, de oogen van een klein getal van Menfchenvrienden te verlichten , en hunne Harten te verwarmen. Doch, niet dan langzaam kunnen zich de Staaten van de menigvuldige gebreken zuiveren , welke zo diep by hun zyn ingeworteld, En wanneer wy nog zo veele, en groote misbruiken onder de Menfchen vinden, zo moeten wy ons daar over niet bevreemden; wy moeten op den Imborst, op de Zeeden, op de grondregelen van onze Voorouderen terug zien; en wy zullen als dan ons verwonderen, dat niet alles in Europa nog veel ellendiger, veel verwarder, en veel Barbaarfcher er uitziet. Het fchynt dus de loop te zyn, aan het Menschdom van zynen wyzen Schepper voorgefchreven, dat, gelyk het met eene Kinderlyke Eenvoudigheid beginnen moest, toen alle Menfchen eikanderen gelyk waren; het zelve door oneindige afwisfelingen, verwarringen, ongeregeldheden zich verdeden en in oneindige gedaanten veranderen moest, om tot die verhevene eenvoudigheid der Reden en der Deugd te geraken , door welke alleen eene duurzame gelukzaligheid kan worden voortgebragt, en  332 Geschiedenis der en door welke weder ieder Mensch den anderen zo gelyk word, als het de Natuur toelaat. Indien wy derhalven billyk en te vreden willen zyn, zo moeten wy de Menkhen niet in eene enkele van deeze gezichtspunten alleen, maar in allen befchouwen, en even zozeer op dat geene zien, het welk hy eens waarfchynlyk zyn zal, als daarop, wat hy te vooren was, en wat hy nu is. NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Algemeene bedenkingen over de tegenwoordige Tyden. Uitzichten. Nuper Tarpeio qus fedit culmine cornix, Bene eft nonpotuit dicere, dixit erit. w anneer wy ook onze zo bewonderde tyden met onpartydige oogen befchouwen, zo zullen wy die van de waare Menfchelykheid, van de gezuiverde Reden, en van de verhevene Deugd nog ver verwyderd vinden, door welke alleen Menfchen, Volken en Staaten, wzzrlyk gelukkig kunnen worden. Nog ftaan oneindige hindernisfen de waare Menfchelykheid in den weg. By de oude misbruiken, of in derzelver plaats dringen zich ontallyke nieuwe in, Wanneer eene Dwaaling gefchud word, of  Menschheid. VIII. BOEK. 333 of geheel van den Troon geftort, zo ftryden weder aanftonds ontallyke andere om zyne plaats. Voor één eenig algemeen vooroordeel, het welk de geruste Onweetendheid in de Orde gehouden had, ontftaan altyd honderd byzondere, welke alles beroeren. In de plaats van Despotike grondregels, by welke het zwakke deel ongevoelig aan de overmacht van den Sterken zich onderwierp, Hellen zich de Anarchike, welke alles dreigen te verwarren, welke de aandoenlykheid van een ieder Mensch onëindig verhoogen, en welke het geringfte kwaad voor de verlichte wereld gevoeliger maken , dan het veel grooter voor de onwetende kon geweest zyn. Waarheid en Reden vertoonen zich nog lang niet in dien glans en in dien verhevenen rang , gelyk zy moesten. Zelfs ook nog ver de meeste Menfchen, welke de overigen beheerfchen en verlichten moesten , worden van Kinderlyke Begeerten en onftuimige Hartstochten overweldigd (getyrannizeerd). En het openlyk gezag heeft ook nog geen fterker middel om de algemeene Orde te bewaaren , dan de bt roering der Hartstochten ; die dagelyks moeilyker word , terwyl dagelyks nieuwe doorbreekingen van Onverftand altyd nieuwe tegengewigten verëifchen. De Verbeelding is nog in onze Monarchiën en in onze Gemeenebesten•, gelyk by de Grieken en de Romeinen, de groote Wet, die de meeste Zielen beheerscht. Hoewel zy door eene verlichter en uit-  334 Geschiedenis der gebreider Reden meer gemaatigd word, zo is ech. ter haare overmacht nog oneindig groot; zo zyn wy toch waarfchynelyk, gelyk het dus ook de Grz'eken en de Romeinen waren, nog nader aan de Barbaarsheid, dan aan de waare Menfchelykheid. Europa bevind zich thans op zyn best in eene bloeiende, in eene uitgelatene Jeugd; en het word eerst ryp voor zyne mannelyke jaaren en betere dagen ; het is gelukkig door ontallyke voorrechten, welke daar aan in de meesten der voorigeEeuwen ontzegd waren, en ftout op de hope, welke de volgende eerst kunnen vervullen. Inwendige Vrede en Zekerheid , eene redelyke trap van Burgerlyke Regeeringsbefchaafdheid, eene onbefchryfiyke menigte van Aangenaamheden , vruchten van de Naarstigheid en Vernuft, maken meer dan één Volk bloeiend. De Kunsten en de fchoone Wetenfchappen hebben eene hoogte bereikt, waar van wy ons met allen recht de hecrlykfte gevolgen kunnen beloven. Derzelver zachte invloeden verdeelen zich veel meer, dan ooitin ééne der voorgaande Eeuwen, door alle klasfen der zamenleving. . De Naarstigheid en de Vlyt bevryden ontallyke Menfchen van de Armoede en de Barbaarsheid, welke daar meede verknocht zyn. Zy verzekeren veele andere van Gemak en eenen Overvloed, welke hun vryheid geven, om van de laage bezigheden der Winzucht, dieeertyds het lot van hunnen Hand was, uit te rusten, om zich tot edele gezindheden  Menschheid. VIII. BOEK. 335 den om hoog te beuren, en beter werktuigen der algemeene Gelukzaligheid te worden. De Geleerdheid daalt weder met eenen SocratU Jchen Geest van den Hemel op de Aarde. De Bo~ vennatuurkunde word van een Moeras, eene zuivere Bron van de edelfte en verheyenfte Waarheden. De Natuurkunde verzamelt nuttige Waarnemingen , om de volmaaktheid van den Landbouw en der Kunsten te verhoogen. Door de Bovennatuurkunde, door de Natuurlyke Hiftorie, en door de Gefchiedkunde verlicht, ontwikkelen, de Zedeleer en de Staatkunde, de middelen, om de vohyasien Menfchen in orde te houden, de opwasfende met de liefde tot het goede te ontvlammen, en den eenen, zo wel als den anderen tot hunne verhevene beftemming te brengen., Zullen wy gelooven, dat alle deeze gelukkige Zaden, hoe zwak zy ook nog zyn mogen , niet geiuurig llerker worden, niet geduurig zich verder lullen uitbreiden ? Zullen wy denken, dat de Broelerlyke verëeniging onder de betere Geesten van 11e Volken zich niet dagelyks zal verfterken, dat 11e haatelyke overblyfzels van den Volkshaat niet llengs zullen verdwynen, en het gevoel van een Igeraeea Welwillen en der Menfchelykheid niet Jgclyks gemeener zullen worden. Zelfs de meer of min treurige, ten deele. ook v>Iyke Toneelen, die zedert eenige jaaren in Poelt, in Amerika, in Engeland, en ook in min aannrkelyke Staaten van Europa zyn voorgevallen; fchy."  _36 Geschiedenis der fchynen niets anders te zyn, dan zedelyke Önweders, welke na dat zy meenigerleië verderf, fchrik of misnoegen zullen veroorzaakt hebben, eindelyk de Lucht zuiveren en helderheid en ltilte zullen voortbrengen; zy fchynen de gisfingen te rechtvaardigen, dat Europa zich thans in een veel grooter Crifis bevind, dan het ooit zedert het begin van zyne befchaving zich bevonden heeft, en ver van daar, dat wy met zorgelyke Waarnemers deeze Crifis als gevaarlyk zouden aanzien, zy geeft ons veel eer uitzichten, die troostelyken vol hope zyn. Het is misfchien alleen eene ftreelende Droom ; Ondertusfchen is dezelve te troostelyk, dan dat ik hem zo licht zou kunnen laten vaaren. ïk hou het daar voor , dat de gevolgen van het goede door deszelfs wezenlyke Natuur eeuwig zyn. Iedere goede handeling, gelyk ik my verbeelde, brengt altyc1 daadeh voort,die haargelykvormig zyn. Ieder ont luikende volmaaktheid word het werktuig van eeni grootere. Alfchoon wy deeze gelukkige voort planting zeer zelden waarnemen, zo is dezelve nie minder in de natuur der Realiteit, (Wezenlykheid, in de n3tuur van het waare goed gegrond (*). Va het booze integendeel kan ik het zelfde niet geloc ven. Het beftaat in het gebrek van Wezenlykhei en Orde, en het is van zulk eene Natuur, volgent welke het zich door zich zelve vernietigt. Mi (*) Zie den lieer Moses Mendelzohn Phadun derdeefprek. BI. 284. enz.  Menschheid. VIII. BOEK. 337 Men heeft het reeds voor lang gezegd , dat de Hartstochten, de Wanördens , en Misbruiken in de Zedelyke wereld zyn , het geen in de Natuurlyke de Stormen zyn. De Zielskunde verklaart ons, hoe zy in de Natuur der Ziel gegrond, de Gefchiedkunde en de Ondervinding leeren ons, hoe zy dikwils tot bereiking van veele goede oogmerken nuttig zyn. De Wysgeerte en de Godsdienst overtuigen ons, dat uit verwarring in de deelen eindelyk eene orde en overëenftemming in het geheel ontftaan kunnen. Dan»zal ons dit den vversch der Stilte en der Rust in de Zedelyke wereld als belagchelyk doen verwerpen? Ik zie daar toe geen redelyken grond* Ik gevoel, hoe onftuimignog alles is, en hoe ver wy nog af zyn van die gouden tyden. Ik verbeelde my ondertusfchen niet zonder de levendigfte verrukking heldere en ilille dagen. Zyn ooit voor de groote veranderingen van den Aardkloot "de iMenfchen wyzer geweest dan wy, dan waren zy ook gelukkiger; dan zyn de Gouden tyden geen Verdichtzelen. Zullen ook onze Nakomelingen wyzer en beter zyn dan wy, dan zal er ook weder voor hun een gouden Eeuw verfchynen. Nooit was er een Volk onder de Zon, hetwelk niet eenigen maat van het Goede , eenigen trap van Waardigheid genooten heeft ; voor het welk het niet beter geweest is te zyn , dan niet te zyn. Maar de trap van waaren Welftand en waaren Bloei, welke eenen ieder ten deele geworden is, II. Deei. y kan  338 Geschiedenis der kan nooit den trap van Deugd, van Bekwaamheid, van Wysheid overtreffen, dien het bereikt had. Het is aan geen Mensch, het is aan geen Staat vergund, eene Gelukzaligheid te genieten, die grooter is dan zyne Deugd. Hoe betoverend ook derzelver toeftand zonder deeze Goddelyke Eigenfchap voor het uiterlykeis, zo worden zy toch door zo veel inwendig kwaad beroerd, dat zelfs dat geen, wat hun benydenswaardig fchynt te maken, hun tot eene onuitputtelyke bron van de gevoeligfte ellende word. Koningen! Vorsten! Beftierers van Staaten ! U heeft de Hemel met aanzien en met Eere toegerust , om de aan u vertrouwde Volken tot het genot der waare Gelukzaligheid te brengen. Hoort niet meer naar de verleidende item van den Vlyër en Eerzuchtigen, die u lagen leggen. Hoort naar den Godsdienst, de Menfchelykheid, de Gerechtigheid. Vereert in uwe Onderdaanen uwe Broeders en in Vreemdelingen uwe Bloedverwanten. Meet uwe Grootheid af naar uweOverwinningover uwe Begeerten, en niet over Menfchen. Uw lieffte voordeel moet de Welftand en de Gelukzaligheid van uwe Onderdaanen , en uwe glansrykfte Heerlykheid de aanwas van de Deugd, van den Godsdienst , der Kunsten, en Wetenfchappen zyn. Uw voorbeeld moet uwe Volken met Liefde tot Deugd en met Hoogachting voor de Rechtfchapenheid en Verdienste ontvlammen ; uwe keuze de Verftandigften en de Verlichtften aan het Hoofd van  Menschheid. VIII. BOEK. 339 .van de aan u van den Hemel vertrouwde Staaten ftellen; en uwe goedkeuring den Geest van den Kunstenaar met eene edele Eerzucht aanmoedigen. In plaats van werktuigen van het verderf en der ■weelde te worden , moeten uwe fchatten den be» i'cheidenen vlyt van den Landman, en de werkzaame Naarstigheid van den Handwerker beloonen : dan zullen weldra het Gebrek en Lediggang uic uwe Staaten wyken, en de waare Aangenaamheden -van het Leven, het zachter gevoel der Menfchelykheid, en de verlichtende draaien der Waarheid zich door alle takken der Maatfchappy verdeelen. .Verwaardigt inzonderheid met een Menschlievend oogde ontallyke Ellendigen, welke diep onder u in laagheid kwynen, en diemogelykby het bloeiënd geluk van uwe Hoven en uwe Staaten ongelukkiger en meer geplaagd zyn, dan zy het in den ftand van de uiterfte Wildheid zyn zouden. Zyt niet ongevoelig voor de tedere Aandoeningen , welke dit treurig gezigt in u verwekken moet. Leert gevoelen, dat het eene van uwe verhevenfte en van uwe eerfte Plichten is, dat het eene van de fynfte en edelfte Staatsgeheimen is, hen wegens hunne ge. Hngheid fchadeloos te ftellen , hun dat Lyden te verzoeten, 't welk hen drukt, en hen aan de affchuwelyke kwellingen van Ondeugd, Gebrek en Smerten vaderlyk te ontrukken. Ziet voor u de verhevenfte, de zoetfte belooning der Deugd , den hoogden glans van uwe Grootheid, het meer dan bekoorlyk Gevoel, dat eronder uwe Scepters geen Y 2 on.  34° Geschiedenis der ongelukkige zucht, en dat er voor u enkel zegenende Hemmen zich ten Hemel verheffen. Welk eene Gelukzaligheid mogten zich de Volken niet beloven, indien eens hunne Beflierersdeeze eenvoudige grondregels aannamen; indien eens deeze redelyke Wysgeerte in de Kabinetten en in de Raadszalen zegevierde! Welke heerlyke Wetten zouden er niet ontflaan, en met welk eenen y ver zouden wy die niet opgevolgd zien! Dan, indien ook deezeftreelende Uitzichten ydele Droomen waren , indien het waar vias, dat de wereld te vergeefs Licht en Orde van de Grooten verwachte; dan nog is niet alle hoop verlooren. In eeneflille geringheid fchyntdelangzaame aanwas van de Rede, voor onze Nakomelingen fchoone dagen te bereiden. Indien de zachte ftraakn van het Licht en eene betere Geleerdheid fterker doorbreeken; indien zy over ons gelukkig werelddeel met eenen helderen glans zich uitbreiden; indien zy allerwegen in edele en grootmoedige Zielen haare zalige invloeden uitftorten ; dan hoopt billyk eene betere Nakomelingfchap een algemeen geluk deelagtig te werden. Dan zullen alle haatelyke geheimen van valfche Staatkunde als Wasch voor de Zon verfmelten , en dan zal er alleen eene algemeene grondregel, alleen de groote en eeuwige Wet der Menfchelykheid heerfchen; deyver om goed te deen, en nuttig te zyn ; het verheven toeleggen op de waare volmaaktheid, door welke de Sterveling, zo veel als zyne zwak-  Menschheid. VIII. BOEK. 341 zwakheid toelaat, de oogmerken van zynen onëindigenSchepperinziet, en het geluk van een weldoener aan zynen Broeder te zyn, boven alle andere voorrechten , alle andere vreugden des Levens Voor deeze grootfche gevoelens zullen de flaafacbtige Dryfveeren verdwynen, welke tot hiertoe de Bedierers en de Dienaars der Volken en Vorsten beheerscht hebben: De betoverende Eerzucht, de Baatzuchtige aanbidding des Volks, en de flaaffche onderwerping onder de willekeurige bevelen van eenen éénigen. In zulke betere dagen zal eerst het waare en groote oogmerk der Burgerlyke verëeniging zich ontwikkelen; en zo Wel aan het algemeene Wezen, als aan ieder van deszelfs Leden de beste en aangenaamde wyze van bedaan, voor hetwelk zy vatbaarzyn, den hoogden welftand en de waare Gelukzaligheid bezorgen. Dan eer§t zal de waare Vryheid onëindig veel liefwaardiger dan de fthynbaare oniifhankelykheid van den Republikein in derzelver vollen glans zich vertoonen. Dan zal het in den grond zo onaanmerkelyk onderfeheid der Regeeringsvormen van de Rede vernietigd; dan zal in iedere Staatsinrichting elk Burger, even vry, even zeker , even onderworpen aan de wetten, even gelukkig zyn; dan zal de Liefde (*) de eenige (*) Waar heen zal men zich dan wendtsi ? Welk een Verdrag  342 Geschiedenis der ge goede Dryfveer van elke Staats inrichting * zegevierend , haare zalige invloeden over alle Standen uitftorten. Gy befcheiden en ftandvastige Verëerers en Lievelingen der Waarheid, gy zyt van den Hemel verkooren , om de werktuigen van eene zo gelukkige verandering te worden. Hoe groot, hoe edel is niet uwe Beftemming! Houdt alleen deeze voor oogen , ontvliedt de glibberige baan van die genen, welke den luister van eenen ydelen Roem en valfche Grootheid najagen. Aan het heil der Nakomelingfchap zy u meer gelegen , dan aan de Bewondering van uwe Tydgenooten. Maakt u moedig iedere gelukkige ge- le- drag zal men dan vinden? Waar is dan een Olympia? of Nemea? Te Atheene zyn wel die fchoone plechtigheden, die Dionyfia of Panatkenea genoemd worden ? Maar zy houden Feest met haat en tegenhaat. En dan noemt gy my eene zoort van Oorlog, maar geen Feest. Te Laccdmon zyn de naakte Ligchaams-oefeningcn der Jeugd , de Hyct«Wztti-Plechtigheden, en de Zingdanzen geheel wat fchoons; maar tevens benyd Agefilaus Lyfander, Agefipolis hmAgis, Kinadon is voor de Koningen gevaarlyk, Phalanthm voor den Raad, de Parteniërs voorde Spartaanen. Zulke Plechtigheden vertrouw ik niets toe; niet voor dat ik die Feestvierenden in Vriendfchap en Liefde zie. Dit is de eenige en waare wyze, om een Verbond met eikanderen te maken, die van God zeiven vastgefteld en verordend is. Wie die  Menschheid. VIII. BOEK. 313 legen beid ten nutte, welke zich aanbied, om Licht en Liefde tot het goede onder uwe Medemenfchen algemeener te maken. Verëenigt alle uwe krachten , om de haatelykheid der valfche Staatkunde , en de fchoonheid der waare in het helderst licht te ftellen. Zelfs die genen zullen u eindelyk fchuwen , die gy gelooft, dat thans voor geen gevoel vatbaar zyn. De Grooten , de Staatsdienaars, de Volksbeftierers, zullen eindelyk over zich zeiven verfchrikken, indien zy hunne affchuwelyke Kunsten in derzelver waare gedaante ontdekt zien. Zy zullenfidderen. Nog meer, zy zullen fihaamrood worden (*). En dan kunt die niet houd, die kan geen waaren Vrede zien; fchoon hy nog zo dikwils uiterlyk vrede maakte , fchoon hy nog zo dikwils te Ohjnipia of aan den Iftkmus, ofte Nemea ftond opgéfchreven. De nitroep van Vrede moet inwendig in de Ziel dringen, daar moet het vergelyk getroffen worden. Zo langde Kryg in de Ziel niet bygelegd , en de Vrede niet bcdendig is, zo blyft de Ziel liefdeloos , vyandelyk, en onvriéndelyk5 Daar wonen de Furiën, daar ontdaan de treurige Handelingen, die op den Sehouwbtn g plegen voorgedekt te worden. Laaten wy dan op vrede denken. Laaten wy de Wysgeerte ter bemiddeling aanroepen , die kome en dichte Rust, en verkondige den Vrede. Maximcs van-Tyrus , §. 8. In de Redenvoering , hoe men zich tot eene waare friendfchap bereiden zal. (*) Erubeftit, falva rei eft. Terent. Y-4  344 Geschiedenis der enz. kunt gy u van de yolmaaktfle overwinning verzekerd houden. Laten wy dit leven, 't geennaauwlyks toereikt, om eens uit te zien, waar wy , vóór wy Jlerven, ons toch bevinden , gebruiken ter onbedeesde befchouwing van de MENtciiEEYKE Natuur. Tope. IN-  INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. VTFDEBOEK. Van den voortgang der Gezelligheid tot den Burgerlyken Jland. I. Uitbreiding der gezellige gevoelens. Aan¬ was der denkbeelden en begeerten. Begin der Kunsten, . Bladz. 5. II. Uitbreiding der Betrekkingen, van gelyke Zeden , gelyke Taal, Eigendom, Vaderland. ... 10. III. Volkomene vastftelling van Eigendom. Veld¬ bouw. Uitbreiding der Kunsten. Begin van Koophandel. Uitgebreider Gezelfchap. Dorpen. Zuiverer inkomst. Geld. Verbetering en uitbreiding der Taaien. . . . fgt IV. Langzaamheid deezer voortgangen. i\. Y 5 V.  INHOUD. V. Verdere wasdom der menfchelyke bekwaam¬ heden. Verhooging der edeler aandoeningen. Deugd. Eer. Gezag en Aanzien. . . . 25. VI. Gebreken, welke deeze verbeteringen met zich bragten. . . . 27. VII. Beter ontwikkeling der Denkbeelden van Orde , Gerechtigheid , Eerbaarheid. Voortgang tot de Burgerlyke Maatfchappy. . '• • 29. VIII. Wyzen van ontflaan der Burgerlyke Maat- fchappyën. . ... 30. IX. Langzaamheid van deezen overgang in ru¬ wer Landen. . . 31. X. Voordeelen der zachter Landen, welke de Burgerlyke inrichting begunstigen. 35. XI. Uitbreiding der Kundigheden, Kunsten en Welvaard. Vergrooting der Maatfchappyïn. Verdere uitbreiding der Taal. Kunst van Schryven. Kleine Staaten. 36. XII. Zwakte van deeze eerfte Burgerlyke In¬ richtingen. . . . 40. XIII. Godsdienst. Afgodery. Veelgodendom. 42. XIV. Nieuwe grond van de langzaame verbetering der Westerfche , Noordfche en andere Volken. . . .56. XV. Befluit des Vyfden Boeks. . ■ . 59. ZES-  INHOUD. ZESDE BOEK. Van de voortgangen der Befchaafdheid by de Oosterfche Volken. I. Oorfprong der groote Oosterfche Ry¬ ken Bladz. 63. II. Snelle aanwas der Kunsten in de Despoti- ke Staaten. Derzelver Eenvoudigheid. 68. III. Regeer-kunde der despotike Staaten. Een¬ vormigheid derzelve. Gelukkige ondergefchiktheid van het byzonder vernuft onder het algemeene, en van den byzonder en wil onder den algemeenen. 71. IV. Wysgeerte en Geleerdheid der despotike Ryken. Derzelver Eenvormigheid. 76. V. Charakter van het Volk in Despotike Ry¬ ken. .... 8H VI. Verderf der despotike Staaten. 88. VII. Strydigheid der Rede en Verdorvenheid. 95. ZE.  INHOUD. ZE V E N D E BOEK. Van de voortgangen van den Befchaafden Staat, by de Grieken en Romeinen. I. Langzaame verzachting der Westerfche Volken. . . Bladz. 99. II. Hardnekkigheid der Barbaarsheid. Bar¬ baar sch Staats-recht. . 103. III. Voorrechten der Landen, van de Grieken bewoond. Helden-jlaaten. . 107. IV. Godsdienst. Verborgenheden. Dicht¬ kunst. . . . . in. V. Onvolkomenheid der Helden-Staaten. Zwak¬ ke beginzelen der Republikeinfche Inrichtingen. Gezag des Ouderdoms. Bygeloof. Vooroordeelen. Onwetendheid. 116. VI. Volks-recht -deezer Stmten. Ellendige toeftand van Griekenland in de oudfte tyden. Koophandel, de gelukkige aanleiding tot verbetering. . 122. VII. Gemeene Goden. Orakelen. Plegtigheden. Naamen. Speelen. Samenftel van Staaten. Lycifche Staats-inrichting. i2y. VIII. Wetgeving. Gemeenebesten. Derzelver Dryfveeren. Republikeinfche Deugden. . . . 128. IX.  INHOUD. IX. Sparta. . . . 133. X. Merkwaardige Opvoeding van eenige Afïikaanfche Volken. . 137, XI. Overige Griekfche Gemeenebesten. Land¬ bouw. Koopliandel. . , 142. XII. Schoone Kunsten en Wetenfchappen. Schouwburgen der Grieken. Fynefmaak der Atheniënzen. . . XIII. Wysgeerte der Grieken. . 147. XIV. Zedeleer, Opvoeding en Charakter van den Burger by de Grieken. . 15r, XV. Verzwakking van den Grond-drift. Misbruik der Wetten. Omkeering der Griekfche Gemeenebesten. . XVI. SOCRATES. . . ~ XVII. Zwakke invloed der nieuwe Wysgeerte op de Zeden der Grieken. Stilfiand derzelve. . . I(Jo< XVIII. Val der Griekfche Gemeenebesten. Alexander de' Groote. Geheele omwenteling van Griekenland. I(y3. XIX. Rome. . . \ l6g< XX. . Algemeene aanmerkingen over de Deug. den der Grieken en Romeinen. Grond, regel hunner Staats-inrichtingen. 177, XXI.  INHOUD. XXI. Aanmerkingen over de overblyfzelen der Barbaarsheid onder de Grieken en Romeinen. Uitwendige Befchaving. Inwendige Befchaving der Menfchen en Staaten. Aanmerking over den Geest der Wetten. . . 183, XXII. Despotismus van het Roomfche Keizer- . ryk. : . . 190. XXIII. Fa» den Christelyken Godsdienst. 194. ACHTSTE BOEK.' Van de voortgangen des Befchaafden Staats by de hedendaagfche Europifche Natiën. I. Ruwe toeftand der Westelyke en Noorde¬ lyke Volken , ten tyde van het verval des Roomfchen Ryks. . 201. II. Ellendige toeftand der Noordfche Volken. Ierland. Schotland. . Frankryk. Engeland. Duilschland. . 204. 'III. Middelen van bevordering en hindernisfen der "verbetering in de Westelyke en Noordelyke Staaten. Verdere bedenkingen over derzelver ellendig Staatsrecht. 210. IV. Bederf van den Christelyken Godsdienst. Voor ennadeelige invloed van denzelven in de Middel-Eeuwen. . 214. V.  INHOUD. V. Gebrek der Zeeden in de Middel-eeuwen. Aandeel, 't welk de Geestelykheid daar aan had. . . 219. VI. Zwakke uitbreiding van het Licht in de middeleeuwen. Barbaarsheid der Schooien en der Univerfiteiten. Groote Geesten, die zich van tyd tot tydepdeeden. 224. VII. Wetgeeving der Middel-eeuwen. 227. VIII. Langzaame voortgangen der Kunsten en Ambachten. Oorfprong van gebruiken der Handwerks-lieden. . IX. Slechte levenswyze van den Adel. Rid- derfpeelen. Ridderfchap. Eere. 233. X. Kruistogten , Troubadours, Minnedich¬ ters. , . . 236. XI. Gefchiedenis der Vryheid in de Middèl- tyden. Oorfprong van de Monarchale Regeeringsvorm. . . 238. XII. Gemeenebesten, Bedenkingen over de Vry¬ heid. . ... 243. XIII. Klagten over Misbruiken. Algemeene Kerk¬ vergaderingen in de vyftiende Eeuw. 250. XIV. Drukkunst. Vlucht der Griekfche Ge¬ leerden naar het Westen. Gelukkige uitbreiding van het Licht. Letter-kun- • * 2jr. XV.  INHOUD. XV. Dichtkunst, fchoone Wetenfchappen en , Kunsten. Verdiensten van het Huis vanMedicis. Rykdommen. Luxe. 2^4. XVI. Hervorming der Kerk. . 258. XVII. Hindernisfen der gezonde Wysgeerte. Voortgang der Letter-kunde. 261. XVIII. Aanwas van den Koophandel. Nieuwe ontdekkingen. Invloed derzelve. 264. XIX. Neiging tot Vryheid. Gemeenebest der Vere'enigde Nederlanden. . 265. 'XX. Gefchiedenis der Britfche Vryheid. 266. XXI. Invloed van de Dwepery en het uitgebrei¬ de Licht der Wetenfchappen, den Koophandel en Welvaart, op de lotgevallen der Vryheid. . . 273. XXII. Vastftelling der Engelfche Staats inrich¬ ting- • • . 274. XXIII. Vryheid der overige Europifche Volken. Zweeden. Denemarken. Poolen. Rusland. Verdere Bedenkingen over de Vryheid. ... s 27^ XXIV. Herlevende Wysgeerte. Baco. 282. XX-V. Cartesius. . . . 284. XXVI. Uitbreiding der fchoone Wetenfchappen en Kunsten in de zeventiende Eeuw, ook der Natuurleer, en der Oordeelkunde. Herroeping van het Edikt van Nantes. . . , 286. XXVII-  INHOUD. XXVII. Verdiensten van de fchoone Vernuften onder de Engelfehen. . 290. XXVIII. Leibnitz. Wolf. Misbruik van hun¬ ne Wysgeerte. Verbetering van dezelve. . . 29I. XXIX. Engelfche en Franfche Wysgeeren. Noodige behoedzaamheid by het beöordeelen van nieuwe Stellingen. 296. XXX. Algemeene bedenkingen over de Lot¬ gevallen der Wysgeerte, 299, XXXI. Langzame verbetering der Zeden, Traage invloed der Geleerdheid op dezelve. . . 3O0. XXXII. Zamenleving. Bétere Levenswyze. Leftuur. Schouwburgen. Uitbreiding van eenen fynen Smaak. Geleerde Genoodfchappen. 303. XXXIII. Enthufiasmus van onze Tydgenooten voor den Veldbouw, voorde Kundigheden der Burgerlyke Regeering, en voor de Leere van de opvoeding der Jeugd. Zwakke gevolgen van het opgaande Licht. . , goö. XXXIV. Overblyfzelen der Barbaarsheid by het gemeene Volk. . 309. XXXV. Overblyfzelen der Barbaarsheid by de Edelen, de Ryken en de Voornaamen. . •, . 31T. II. Deel. Z XXXVl!  INHOUD. XXXVI. Bedenkingen over den invloed van den Koophandel en der Rykdommen op de Zeden, en de Lotgevallen der Staaten. . . 317. XXXVII. Overblyfzels der Barbaarsheid onder de Geleerden. . . 320. XXXVIII. Overblyfzelen der Barbaar sheidby de Grooten en Geweldigen. Oorlog. Staatkunde. Wetgeving. Finantie' wezen. . . 323. XXXIX. Algemeene bedenkingen over de tegenwoordige Tyden. Uitzichten. 332.