A JL M A -N A C 8 S -V " ' ÏÏ'-^i- *;". '.'''■ '■>, ' •-. •* \ •';*..' , 4 '*■ - ,> \. ' f. D . E, R ' N A T U U R5| 'w.r .< » - .VOOR IEDERE MAAND VAN HET JAAR. MET KUNSTPLAATJE.?»* 'i   01 1816 2783 UB AMSTERDAM  ALMANACH DER NATUUR, voor iedere maand van het jaar.' met kunst plaatjes. te AMSTELDAM, bij J. de J O N G II, J1BCCUXXII.   BERICHT. 'J* is zekerlijk in alle werken die over den tuin-en veld- arbeid handelen, eene foort van gebrek, dat dezelve» zeer droog gefchreeven zijn, en alleenlijk den moejelijken arbeid die er aan vast is, om hoornen, gewasfen en bloemen voordtebrengen ,behelzen , zo dat dezelven niet anders ter hand genomen worden, als om het een of ander natezien, zonder dat de wijze van voor/lellen aanprikkel:, om verder voordteleezen, het welk evenwel geene geringe oefening ten gevolge kan hebben; dat niet alleen .maar otk een meer verft andlij ken, en God vereerenden ommegang met de dingen der Natuur, waarin zifne magt en wijsheid, zo algemeen te zien zijn- dit gebrek wcgtencemen is het hoofddoel, 't welk ik mij,in het zamenvoegen van dit werkje, voo; gefield heb ,en de ondervinding heeft mij reeds doen zien, dat ik daarin niet geheel ongelukkig geflaagd ben — in eenige opzichten heeft eigene ondervindingmijgaleid ; in anderen hebben de beste werken over deezen taak mij in ftaat gefield, om alles te kunnen aanftippen, derhalven zal men in deezea mijnen almafiach, zo wel iets nieu WS ontmoeten , als hetgeen reeds bij ervarene hoveniers en landlieden bekend is —» over V algemeen is, gelijk ik gezegd heb, de wijze van voordraagen, het geen dit werkje zig van anderen moet doen onderfcheiden. Iets is er, waar over ik mij in de uitvoering mijns werks moet beklaagen; het zelve is bij ftukjes uiigegeeven, en een zamenloop van omftandigheden heeft veroorzaakt, dat eenige ftukjes daarvan buiten mijn opzicht in V licht gegeeven zijn; zij waren, tot mijn leedweezen, vervallen in handen van een corrector , die noch oplettendheid noch kunde , (we/ligt ver-  BERICHT. waandheid genoeg,) heeft, en het is door zijne hoogst berispelijke behandeling, dat er de grofftefeilen in plaats hebben; de meesten echter zijn vergrijpingen tegen taal- en dicht-knnde, waarom ik ook mijn werk, met heb willen ontjieren met een zwarte lijst van drukfeilen, die ik ongaarne zie, weetende dat dergelijke gebreken door kundigen ligtlijk her [leid kun ■ ven worden, en onkundigen niet hinderen: er zijn echter eenige mis/lagen in van grootere aangelegenheid, waaromtrent ik derhalven verzoek, dat dezelven niet^op mijnen rekening gelield worden; bij voorbeeld : September, bladz, 128 , wordt gefproken van de wetten van het ongedierte, in plaats van deszelfs nesten; op de volgende bladz. wordt gezegd, dat boonen op den oven te droogen veeleer een fchroejen of uitbranden tffa» langzaam uitdruipen, (in plaats van uitdroogsn) is — onder Oftober, bladz. 157, leest men, op 't land woelen de herten , (in plaats van lusten,; minder ; elders ftaat liefhebbers, voor komkommers, en paaschtijd voor kersentijd; vondel wordt genoemd de paus der nederlandfche dicb. < ters, in plaats van de prins — en anderen meer. Indien de Leezer daaromtrent zenige befcheidenheid gelieft te gebruiken, ben ik voldaan. L. v. O.  J A N ü A K IJ. e befchaafde volken hebben thans algemeen lijk goedgekeurd en aangenomen, om het jaar met den eerlten dag van deeze maand te lasten beginnen; hoewel het eenigszins vreemd moet voorkomen, dat men een nieuw jaar doet beginnnen in zulkeenen tijd, waarin alles werkeloos en zonder leven fchijnt te weezen ; waarin de dieren verkleumd door da Jcoude, en de plantgewasfen als dood en verdord Jiggin : fommigen zijn van gedachten, dat het be* ter zoude zijn, het jaar omtrent den tijd van her, begin der Lente te doen aanvangen; dan naamlijk, wanneer het aanfchijn der Natuur wezenlijk eenera nieuwen luister verkrijgt; welken alles verkwikken. A  a 4LMANACH DER SATUOJ," den en op nieuw bezielenden aangenaamen tijd, wij, ter behoorelijke plaatfe, zo veei als in ons vermogen z:tl zijn , zuilen afbeelden - — Het he» gin van 't jaar omtrent dien tijd te ftellen zou zekerlijk niet onvoegelijk weezen, dan, daar die vernieuwing der Natuur alfe jaaren, en onder alle iuchtftreeken niet gelijktijdig plaats heeft , heeft men, gelijk gezegd is, goedgevonden, dat begin te ftellen op den eerften dag deezer maand , dat is eenige dagen na den kortften dag, en derhalven Jn dien tijd waarin de dagen ais vernieuwen, en, gelijk iets groejends, tot eene zekere bepaaling toe. neemen , zo dat men dan eigenaartig kan zeggen, dat op dien tijd het jaar vernieuwt. In deeze maand is de winter meesttijds in zijn volfte kracht, en vertoont zig in zijn gantfche, niet geheel onaangenaame, gedaante thans fteeken de verkleumde dorpelingen hunne vuuren aan, en gantfche gehuchten fchoolen aan den warmen haard bijéén, om na de vertellingen van menigerleie fpooken, nachtgeesten en verfchijnzelen met gretige ooren te luisteren, en dezelven tot de minfteomftandigheden niet alleen te gelooven,maar ze diep in 't geheugen intedrukken, en geduurig te herhaalen ; terwijl eene bijgeloovige fchnk niet alleen in de harten der kinderen indringt, maar zelfs de gemoederen der kloekde mannen vervult, en de verbaasd. Leid op de aangezichten der vrouwen te leezen  DE MAAND JANUARI]",* 2 iïaat — fomwijlen oefent men een Inchtigen boerendans onder elkander, en de ongeveinsde landvreugd laat zig dan luidruchtig hooren; de eenvoudige boert, en de onnozele doch geestige korts, wijl van deezen of geenen fnedigen gast, verwekt eene fchaterende en oprechte blijdfchap; terwijl de jeugdige knaap, door 't fchaterend lachen verlevendigd en vrijmoedig geworden zijnde, nu en dan een hartlijk kuschje ontfteelt van het naast hem zittende meisje, 't welk, of in diepe gedachten, al willens, opgetogen zit, of fchijnt te fluimeren; zij veinst door 't gevoel van 't kuschje te ontwaaken, en ziet rondsom zig heen, geheel verwonderd, en als zoekende na den geen' die Hout genoeg mag geweest zijn, om haar van zo nabij te naderen, maar op den verliefden knaap, fchijnt zij, tot zijn leedweezen , geheel geen vermoeden te hebben ; zij begeeft zig in een niets betekenend gefprek: *t looze meisje fchijnt onkundig van het geen zij duidlijk ziet; fpreekt van allerleis zaaken, maar van liefde fpreekt Zij niet; eindlijk waagt hij 'c haar te zeggen, 't geen zij jaar eu dag reeds win, ja misfchkn voorlang vermoedde voor hij zelf dit heeft gegist s is hij van baar hart verzekerd, dan verzoekt hij haar ter vrouw; A ?.  4 AtMANACH DER HATUUR. welgezinde vrieiidlijke onders, fluiten zeegnend' hunnen trouw. De wakkere fprongen die den dorschvloer doen daveren, het vrolijk handgeklap, en 't luidruchtig juichen der menigte, 't welk de natuurlijke muzijk der landdanfen vormt, verveelt noch hun noch de toezieners, en alles loopt zamen om hen de winterfche avonden vrolijk te doen flijten. Deeze vermaaken zijn echter niet alomme te vinden, de gegoede landman, en de welgezeten hovenier alleen mogen er in deelen ; elders op het nu doods Mille land, gevoelt men wel degelijk de fnerpende geesfel van den winter; indien wij het oog op den herder flaan , fchetst de verbeeldingskracht ons de alleraandoenlijkfte tafreelen; vooral indien wij ons buiten ons vaderland ter befchouwinge ftellen: door de fneeuwvlaagen overvallen verliest hij zig zeiven en kent zijnen weg niet langer : „ hij ziet nieuwe heuvelen, wier treurige „ toppen hem onbekend zijn; hij ziet verfchrikke„ lijke tafreelen voor hem afgefchilderd, die de „ gantfche vlakte vermommen en mismaaken ; hij n weet niet langer waar hij is, en kan noch de „ rivier, noch de hoschaadjen, die in deeze on„ gedaantige woestenij verlooren zijn, ontdekken; „ hij dwaalt van de heuvelen na de valeien, en „ verwijdert zig hoe langs hoe meer van zijnen „ weg —~ — welk eene wanhoop, welke  DE MA & ND JANUARI]". 5 „ verfchrikkelijkheden vervullen jrija hart, als zijne " dwaalende verbeelding, die hem een cogeablik „ te vooren deed denken , dat de zwarte vlek, die hij in 't midden der fneeuw zag, zijn hut ware, ' hem, ftraks daarna, niet anders vertoont dan de ',' knoestige takSen eener hobbelige wildernis, ver, re van alle voetftappën en verblijfplaatfen der " menfchen verwilderd!" — de ijzelijke nacht overvalt hen, en, wat wonder! zo hij als eene uitgsvrozen klomp ijs, op de blinkende fneeuw uitgeleekt gevonden wordt; want het is zeer nVrgelijk, dat de onbarmhartige koude zijn zenuwvocht ftremt, en zijne zintuigen verftompt en uitdooft : •t is zeer mogelijk , dat de koude in zijne ingewanden geflagen is , en zijne levensgeesten als opgeüorpt heeft! Zo weinig nis de ftedelingen voor de eenvoudige maar hartlijke landvermaaken vatbaar zijn, zo weinig denken zij ook aan de ongelukkiger! welken door de ftrenge koude tot op het gebeente geteisterd worden — veele, zeer veele trotfche ftedelingen , (wij meenen veele zogenaamde Grooten, een clasfc, waarin maar zeldzaam één gevonden wordt, die de achting van een braaf man waardig is,) veele trotfche ftedelingen, die in 't midden van de vermaaken en van den overvloed leeven, bedenken nooit , dit er ongelukken en wederwaardigheden zijn • ' Luttel", zegt zeker fehrijver; „luttel peinA 3  6 ALMANACH DER NATUUR. „ zen zij die de dierbaare uuren in ongebon„ dene vreugd, indronkene, ontuchtige, dolle, en „ dikwijls zelfs in wreede blijdfchap verkwisten, „ hoe veelen er wel zijn, die, terwijl zij dus rin- kinken, fpeelen en dansfen, in dit ongenadige „ jaargetijde, de fmarten en angften des doods en „ der veelvuldig verfchülende rampen eens behoef„ tigen levens moeten bezuuren; hoe veelen er in 't water of door 't vuur omkomen; hoe veel ,, bloeds er geftort wordt, in de fchandelijke twis- ten der menfchen met elkander,- hoe veelen er „ van armoede kwijnen en vergaan, of, in de „ donkere holen der gevangenisfen, beroofd van „ de lucht, die ons allen gemeen is, en van 't „ gebruik hunner eigene leden, zitten te zuchten; „ hoe veelen 't bittere brood der ellende moeten ,, eeten, en den zuuren beker der droefheid drin„ ken, hoe veelen er in elendige hutten, alle de „ ijzelijkheden van het treurig gebrek, en alle „ de ongenade des winters beproeven! —— „ dacht gij dit, o Grooten! dan zou de goedgun,, ftigheid en liefdaadigheid uwe harten uitbreiden, „ en dan zouden uwe meedogende traanen zig met die van uwe elendige medefchepzelen mengen ,, —— en gij zoudt, terwijl het rode druiven- „ vocht in uwe glazen fpartelt, en gij aan uwe „ warme 'naardfteden , in gemaklijke vertrek„ ken zit, de onvoorziene huizingen der armoede  BE MAAHD J A N 0 A R IJV T doen verzorgen, en de lendenen der behoeft» : f^tSen * verzorg hebt hunne " Vuuri« gebeden , met dankzeggingen B*^*** Z enaler dan de ^^^S ; kostbaaren wierook, voor uw hed, naar l me! doen opftijgen." ^ Omreden van de veelvuldige u>e«*"w . dein deeze maand het aardrijk £ vleugel jongman , geheel 0 t * t g ne beide handen gaven zij hem het Sr, omdat de zon in de maand Jam»», doordat h3meHtekerr loopt ^ ^ Naar eere an-ieie genacnre, u . ding" een' man van arbeidzaam aanzien, flaande aan de zijde van een' draaiflijpfteen, houden*, m d rechterhand een fnoeirnes. en wijzen e mette tker op verfcbeHene werktuig en tot & n landbouw behoorende, en die voor hem liggen; ter zijoe v nhem ftaateen baarnet den draaien wordt aar£ weezén , dat het vel Igereedfchap , üaande de koude dat er op li* veld niet vee. te arbeidenJ, Sen de aanifaande lente in orde en gereedheid gehragt moet worden, volgends de les van zeker A 4  * ALMANACH DER NATUUR. beroemd fchrijver over den landbouw onder deQlh den, die zegt: , Maak alles bijtijds vaardig; want i> lm ,s met het boerenwerk zodanig gelegen, dat " Zn ^ het een« traagüjk doet, het andere ook traagf.jk ten einde zal komen.-' naar inhoud van die les,, ook de haan in deeze uitbeelding geplaatst aanwende, dat men altoos waakzaam behoort té zijn, en zijnen kans niet moet verzuimen Eene andere en meer zamengeftelde uitbeelding van deeze maand, is op te maaken uit het volgend onderfchnftje daarvan; dus luidende: De grootvaar Louwmaand duikt en kruipt in bonte vellenzyn rug bevriest tot ijs, van vooren brandt zijn fcileen ' de handen ichijnen lood hoe (idderen zijn Ieên I ' terw/jl de noordvom weet de watren te beknellen: wien 't lust, dat die ten .ijs, met fleên of fchaatfen vaér 'tis bast, dat grootvnér t'huis den disch en haart bewaar'. Wat betreft de WEeRSGESTELDHEID; De maand Januari], is zekerlijk f„ ons werelddeel de koudfte van heel het jaar, en vóór deeze maand hebben wij zeldzaam fterke vorst of fneeuw; het weer » in J3nuarij gewoonlijk of helder met een droogen vorst, of mistig en fneeuwachtig, het weik fomtijds wel eens door regenbuien afge-  DE MAAND JANÜARIJ. 9 wisfeld wordt, wier droppen;oogenbüklijk in ijs veranderen , en 'er opent zig als dan een bewonderbaar tooneel voor 't ooj. Dan , fchoon die regens een begin van dooi weer fchijnen aanteduiden, blijft de koudein den dampkring gewoonlijk nog zeer hevig aanhouden > meesttijds verheft zig daarop een fcherpe oostewiud, en de aarde wordt, als door eene onzichtbaare hand, met een doorfchijnend verglaaszel overtoogen; eik plantje, elk blaadje, elk grasfcheutje, fchijnt in glas hervormd, en niets munt in dit alles fchooner uit als de doorenhaagen; ieder doorntje, waarop de (tollende vochten zig nederzetten, wordt ala een fchitterend pijltje: het waterriet, door de bevrozene regendroppen verdikt, fchijnt, op een'ze* keren afftand, een drom van wèlgefleepene krijgsgeweeren, die tegen elkander kletteren. Dit' uitwerkzel der koude, brengt intusfchen veelal een overgroot nadeel toe aan de vruchtboomen , naamlijk door het breeken van de takken welken met dat ijs overdekt zijn, en de zwaarte daatvan niet kunnen draagen In den jaare 1664 (*)» hadden wij in ons vader- (*) Een jaar 't welk , volgends het zeggen van bijgeloovige fchrijvers, door eenige Astrolojisten, ais ten noodjaar voor Nederland niet alleen, maar ook voor de gantfche weicld, vooifpeut is geworden. A 5  10 A LMINACK OER NATUUR. land, zulk een aanmerkelijk voorbeeld van zogenaamde bevrozene boomen, dat men bet zelfs in de Vaderlandfcbe Historiën , maar voornaamlijk in de Stads Historie van Amfieldam, (vermits het voor» Val voornaamlijk ter deezer ftede gebeurde.) aangetekend vindt; bij édn van die allen vinden wij het dus geboekt: „ Het meeste wonder vertoonde zig „ aan de boomen , want de nedervallende regenen „ vochtigheid, bevroor aan de takken zo digt op malkander, dat een takje van omtrent een vinger m dikte, door het aanvriezend ijs, zo diK als een „ arm werd, 'zijnde een nooit gehoorde zaak : in Zweeden," voegt die fchrijver 'er bij, „ en de ,» verdere koude noordfche gewesten, kunnende „ boomen door eene drooge felle bijtende koude, „ zo dapper aangetast worden, dat die meteen ver„ fchrikketijk gekraak , van boven tot beneden „ openicheuren , en dit zag en toonde men nu te „ Amjleldam en daaromtrent, inzonderheid op den „ weg na Haarlem , alwaar veele boomgaarden „ bedorven, en de takken der vruchtboomen afge„ fcheunl werden." „ Te Amfleldam , werden echter nog verfchei„, dene boomen behouden, door het branden van „ piktonnen onder dezelven, waardoor het ijs al „ fmeltende nederdroop^ en de takken behouden bleeven ; mair het zag er zeer elendig uit M op den Cinget, Heeren-en Keizers - gracht, en  DE MAAND JANUARIJ. Xt andere burgwallen, want de ftraaten konde men ][ naauwlijks gebruiken, zo waren dezelveu met " takken en ontwortelde boomen bezet , 't geen men des nachts met verschrikkelijk kraaken en barsten wel gehoord had, maar niet bedenken „ kon, waar bij dit toekwam, voor den dag aan", brak, toen zag men, hier een* boom bijna met „ wortel met al dwars over de ftraat gevallen, " daar weder een' dwars half in 't water, ginds " ftond een ftam bijna geheel van zijn takken onN roofd; aan de overzijde vond men er weder een "„ die van boven tot beneden gefpleeten was, en waarvan de eene helft nog over eind ftond, en de „ andere met takken en al ter neder lag." Groote boomen," zegt een ander , „ Bij de Bever„ 'wijk, hongen ter wederzijde over de wegen, ',' daar men onder door, als onder eerepoorten kon? de rijden of gaan; de zon des namiddags fchijnende, vertoonde deeze ijzinge zig als blinkend " cristal, tot dat de warmte hetgevries deed afvallen ; het groote kerkkruis en dehaan te Haarlem, waren zo geestig van dit ijs werk omzet, en ne" vens de andere toornhaanen zodanig omvlochten, dat wanneer de zon des middags daarop i fcheen, geen fchilder zo vrolijk eene vertooning op her-paneel zoude kunnen uitbeelden."  II AL Ml N ACH DIS KA TUUR. BOOMGAARD-EN VELD.ABBEID. Geduurende de itrengbeid van den vont is er, inzonderheid voor den landbouwer, weinig werks Buitens huis te verrichten ; echter wordt niet verzuimd , de verharding van den grond, die door de vorst als vereeld is, waarteneemen, om van tijd tot tijd de mist na het land te voeren; en fchoon men gemeenlijk gewoon is.de abrikoos- en perfik ■ boomen, niet voor in Maart, en zelfs wanneer ze hloejen,te zuiveren, en te fnoejen, begeeren eenige liefhebbers ondervonden te hebben, dat het beter is zulks in deeze maand te doen ;„ want", zeggenze, „de boom behoudtdan beterzijne kracht, „ en de bloeïrels kunnen dan ook beter de koude we,, derftaan"! men fnoeit voords hier en daar nog hout uit, vooral de gulzige takken , en brengt de heggen in orde : de hovenier brengt ook de benodigde mist voor den hof aan: de groeven of kuilen inde wegen of paden, kan men nu ook verbeteren, indien de grond door de vorst niet verhard is geworden. In het laatst van deeze maand vergadert men takjes om te enten, doch men neemt ze niet dan van boomen die wél tieren ; men moet deeze takjes tot over de helft in de aarde begraaven, ten tijd toe dat ze gebruikt worden. T is nu de rechte tijd om, als de grond nog be.  BE MAAND TANUAR1J.* 1$ werkbaar is, boomen te verplanten, want de vorst doet eenige aarde aan de wortels blijven hangen, waardoor 't geboomte niet geheel uit derzelfs natuurüjken ltaat, waarin 't zig omtrent deezen tijd van het jaaar bevindt, gerukt wordt, De welriekende kruiden geeft men nieuwe aarde, zonder de wortels te befchadigen. „ Ontdek,"zegtzeker wijsgeerig hovenier, „de „ wortels der vruchtboomen die te veel hout maa* „ ken, en kapt eer'ge van de grootfte wortels af, ,, om dezelven vruchten te doen draagen." Deeze wijsgeer geeft, wegens het verplanten van boomen, deeze hoogst nuttige les: „ Indien het „ een vochtige of kleigrond is, zo moet gij die op „ eene verhevenheid van aarde planten; mau is „ het een drooge of zandgrond, zo is dit onnoo. „ dig en zelfs gevaarlijk ; men moet altoos aanmer„ king maaken op de natuur van den boom, wel- ke men plant; die hoornen welken hunne wor« „ tels niet diep fchieten, moet men ook niet diep „ planten, en 20 ook niet alleen met de boomen, „ maar ook met de planten; want men moet al„ toos de Natuur volgen, wil men van een goeden „ uitflag verzekerd weezen :" dit is, zo als ds fpreuk van één'onzer geleerde tijdgenooten zegt; Suivtz la route que la Nature vous traci.  14. Ai'MANACH DEK NATUUR, De zorg blijft vooral gaan over 't geen door de koude benadeeld kan worden , en dat in de broei, bakken, de thans veel beloovende voorraadfchuuren, ftaat; vóór zonnenondergang , moeten de glazen met matten of droog ftro gedekt worden : Iaat de koude het toe, dan mag men de raamen , op 't best van den dag,vooral wanneer de zon fchijnt, een weinig opügten; over't algemeen moeten de gewasfen zo veel verfche lucht als zonder nadeel gefchieden kan, gegeeven worden. Om de veertien dagen of drie weeken, naar maate van den graad der koude, brengt men rondsom de broeibakken nieuwe paardenmest aan : men bereid nog nieuwe broeibakken, om op die te volgen, welken men in wintermaand aangelegd heeft, (zie onder die maand, bladz. 228:) men moet de toebereide broeibakken eenige dagen laaten liggen, tot dat de bedden wat gezakt zijn, en men voelt, dat de warmte groot genoeg, doch vooral niet te groot is; deeze proef neemt men door 'er de hand in te lleeken. Goede muizenvallen of ftrikken in de broeibakken te zetten, moet vooral niet vergeeten worden, want de aard muizen doen veel kwaad, vooral aan de erwten en boonen : 't ongedierte en 't onkruid zijn twee voorwerpen , die de bedachtzaame en weldenkende hovenier, nooit uit het oog verliest: om 't ongedierte in deszelfs eerfte beginzelen te  BE MAAND JANUAHIJ. ÏJ vernielen, doet men in deezs maand, ook vroeger of laater, als het begint te vriezen, de boomen net koepis, andere neemen kalkwater, begieten, om de most, waarin veel onge üerte fchui't, te doen afvallen ; naderhand, bij droog weêr, moet het geboomte met tabakswater begooten , en bij nat weêr met gemaalen tabaksfteelen beftrooid wor, den; het welk men , niet zonder groot voordeel, van tijd tot tijd zal herbaaien ; 't is zelfs zeer aanteraaden, dat de ftammen der hoornen, vóór da* de koude ilreng wordt, en bij nat wéér, degelijk afgeboend worden; Dien deezen arbeid niet verveelt» aiet zig ontwijfelbaar, met dubblen pluk bedeeld. Zijn er eenige plaatfen, waarop het onkruid de everhand neemt, deeze moeten bij de naderende vorst omgefpit worden, op dat de wortels en zaa ten daarvan doodvriezen: niet te veel moeite kan .ten deezen opzichte aangewend worden ; een tuin, daarvan bevrijd, bloeit welig en ftaat fchoon voor 't oog; aartig is de toepasOng, welke zeker zedenÜichter hieromtrent maakt; dus zingt hij: Gelukkig is het hart daar 't nooit of zelden groeit, door zorgeloosheid, door gewoonte en kwaade zedenj of uitgerukt wordt door geloof an deugd en reden;  iLMANAcH DER WAT-UUR. r2tne\flr'gheidziin ********** IeLn'.°P VVlerg'0•", een begaafdheid vindt - die noott van het fpoor der deftighjd verdwaal ' Staande deezen arbeid, moet men in de toebereide « bekwaam gewordene broeibakken, bet vptmle! ZAAJEN EN roOTRW; Als pitten van komkommers en meloenen om cV zeiven m andere bakken, wanneer de pinTrot genoeg Zljn, overzetten _ i„ of op t laatst van de maand, naar maate de Lde neu en e " &b"P ^ iegt tuinboonen peulen en doperwten in den grond ; doch me„ moet daartoe de laagbloejenden verkiezen ^om£ zeiven tegen fchuttingen, met glazen of bTezen matten bedekt> te verplanten. In de broeibakken van mindere warmte zaait men mostaartzaad, ra3pen, kers; (gemeenlijk tuin kers genaamd,) en latouw; voords allerleie toe ^ den, md,en zulks „og niet gefchied is Tea kan ook beet beginnen te zaajen. Ook houdt men zig bezig met het * L A » T E N, Van aardbeziën, fn de bakken van middenmaat^  DE MAAND JANüAR IJ. 3? warmte; en deezen moet men vooral verfche lucht bezorgen. Wegens de ORANGEEI E, Zal in de maand December uitvoeriger gehan deld worden; dat zelfde grijpt in deeze maand ook plaats; men geeve vooral geen water aan de plan. ten die het kunnen misfen; ook doe men door te groote warmte de gewasfen niet fchi'-ten , want de fcheuten welken in dit jaargetijde gemaakt wor. den, zijn te teder en verzwakken de moederplant; 't zijn ontijdig geborenen. TUINARBEID. Daar wij over het verbeteren der gronden, 't zorgen voor 't verdelgen van onkruid en ongedierte, onder 't artijkel Boomgaard- en Veii-arbiidreeds igefproken hebben, valt hier niet anders aantetekenen, dan dat men zo veel mogelijk de bloemtuin voor de nijpende kracht der vorbt befeherme : de anemonen en ranunkels moeten ten dien einde,met gebrand ftro beftrooid worden ; ligt er veel fneéuw op de planten, zo moet dezulve, wanneer't begint te rioojen, daaraf genomen worden; want zo heilzaam als in de koude de fneeuw op dc planten is 3 B  18 ALMANACH DER NATUUR. zo fcharle'ijk is, bij dooi weêr, het fneeuwwater aan derzei ver wortels : om dezelfde reden wordt de fneeuw ook van de takken der vruchtboomen gefchudt, zodra het begint te doojen. Van de ezeltooren, (een zeer fraaje bloem,) moet men in 't midden van deeze maand de geele bladen wegdoen ; de aarde doet men voords, zo diep mogelijk, zonder de wortels te raaken, weg, en vult de potten weder aan met nieuwe aarde, vermengd met zand, en een derde verrot wilgenhout : aleer men de potten vult, moet men de aarde aan de wortels wat indrukken, Is het fchoon weêr, zo kan men P L ANTEN, In wèl geroerde, bereide, en, is 't mogelijk, in gezifte aarde, de klaauwtjes der anemonen en ranukels; men moet eens vooral voor vastgefleld houden, dat voor de bloemen in 't algemeen, maar voor de anemonen en ranunkels in 't bijzonder, geen te Ügte aarde gebruikt kan worden. Dij zeer zacht weêr kan men nog Z A A J E N, Doch niet anders als primula veren en aurikulas; 't welk zekerlijk hoe eer hoe liever, als 't weê* het toelaat, moet gefchieden.  DE MAAND JAHUiSIJ, IQ Hoe dor het thans alomme zij, heeft de zorgvuldige hovenier echter nog zijnen aanzienlijken voorraad , naamlijk in de MOESTUIN. Aspergies, op de mestbedden die in December toebereid zijn: veele foorten van kool; andijvie, felderij, falade, vooral vet, als mede beet, latouw, jonge uien of prei, en allerleie toekruiden. De voorraad die hij in zand bewaart, om in den winter te eeten, zijn verfcheidene foorten van wortelen , aardappelen en artichokken : de wortels die in den grond blijven Maan;zijn de fchorfenelen ,de raapen, fuïkerij, beetwortelen, en eenige jonge wortelen, die men in julij gezaaid heeft. Gedroogd heeft men look, uien, chalotten, ea verfcheidene kruiden: Voords van de gefchenken van den BOOMGAARD, Die wel reeds geplukt, maar nu eerst goed zijn om gegeeten te worden , zijn de volgende peeren, als : ambret gros. ambret ronde,ou trompe valet; beurée gris d'hyver, befy d'accaisfoi, baronpeer, bagijnepeer, blanke roufelet, chambrette ronde, caillgt rofat,^ echasfery , esperinon intetdic , en« 8 2  20 almanach der natuur gelfehe kcntpeer , franfche gracioo! faafenpeer , grosfe poo, inconnue chesneau , jucomin chevau, kamper veenuspeer, kamperpeer, kleipeer, mer' Veille d'hyver, mylord berry, marquis de goulaine, o» bonacque; poire petit, ou d'hyver; poire St. niichel verte, fuisfe verte, fucrin naiz, virgouJeufe ou chambrette, vilaine d'anjou; en deeze ap. pelen: beste graauwe renet, blanke renet, brouwer appel, calville blanche d'hyver , caraéterappel, drap d'or, dubbelde graauwe en andere foorten van renetten, gulde mondy, groot zoet, ganzen appel, graauwe holzoet, groote rotterdammer, kervel appel, mees kopzoef, prefent royal, pnlias appel, perzikappel, pluiskensappel, roode boukelaar, zoete witte fchrijvert; zoete ermgaart, zoete ftriegeling, fpaarwijker zoete roode pipping, fpaansch zuur, zoete enkhuizer, zuure braudappel, zoete petercelijappel, en winter bloemzoet. In de bloemtuin en ohangerie, Heeft men verfcheidene foorten van ficojdes; de geele indifche, en witte fpaanfche jasmijn; eenige kwijnende oranjebooinen bloejen thans ook nog,als mede eenige foorten van jasmijn : voords heeft men de winter-aconit, de muurangeüer, enkelde en dubbelde zomerzotjes , waterhyacinten , en  de maand januahij. 21 eenige anjelieren op plaatfen daar ze warm (laan; enkelde anemoonen, de kleine gentiaan, de winter, cyclamen, fleutelbloem, de thymlaurier, de hulst, de doornhagen,en de mispelboom van Glastenbury, wanneer het niet al te koud is : dewijl deeze dikwijls op het ein le van December bloeit, zo heeft djt aanleiding gqgeeven tot een fprookje, dft dezelve nooit bloeit als op ker.dag, om dat, zegt men dan, joseph van Anmathea , in Engeland gekomen zijnde, een takje van dat hout in 't veld bij Glastenbfiry , op dien dag had geplant, het geen aanftonds wortel gefchootei), gebloeid, en vrucht gegeeven had, hetgeen veele bijgeloovigen aldaar nog aanneemen en geen wonder! het bijge. loof zwelgt ketenen van bergen door, als waren het een trosje lekkere druiven — omtrent deezen tijd, bloeit ook de palmboom. veefokker ij. Het vee vereischt thans de alleraandachtigtte zorg en befcherming van den waardigen landman: daar elders de fchaapen, gelijk wij boven gezegd hebben , zig dikwerf in de fchjelijk opkomende (tonnen , waardoor de fnceuw langs de velden wordt gedreeven, rfiswerf verliezen, cf tot eene zekere diepte onder dezelve hegraaveu worden , alhoswel derzelver beveiliging aan ufen ue« B 3  22 ALMANACH DER NATUUR." zorgden herder toebetrouwd is, die in ge;n geringer gevaar is dan het vee zelf; daar elders dat gevaar plaats heeft, zijn wij er in onze gewesten veilig voor; want ook het vee deelt in de gelukkige ligging en eigenfchappen van Nederland, dat onder veele andere gewesten een paradijs genoemd mag worden : de koejen en jonge kalven, die thans in andere oorden met zeer veel moeite een hand vol gras van de bevrozene velden verzamelen, zijn in onze ftreeken in warme ftallen geflooten, alwaar zij kostlijk voedzel vinden, in het hooi of andere voorraad, het welk de landman met vlijt en arbeid voor hun in zijne fchuur heeft opgehoopt, terwijl hij hen gadelhat even of het zijne kinderen waren. Het jonge vee, inzonderheid de fpeenvarkentjes, zijn thans bezwaarelijk optefokken, daarom zal men best doen, zulks tot eene nadere gelegen, heid uitteftellen : de fchaapenfokkerij behoort integendeel den landman vooral bezig te houden; en om daarin met een gewenscht gevolg te flaagen, moet hij zig voor alle verrot voeder wachten. Voor 't overige is 't zeer hooglijk aanteraaden, dat het vee, vooral bij fchoon helder weêr, des morgens, tusfchen elf en twaalf uuren, eens in de vrije lucht gelaaten worde; ten einde zig te verkwikken, en hunne leden uitterekken.  DE MAAND JANUARIJ. 23 PLUIMGEDIERTE. Vermits de reinheid een algemeen en aanmerkelijk voorbehoedzel is tegen veelerleie ongemakken, moet ook de verzorger van 't gevogelte, dezelve niet uit het oog verliezen : ten minden moeten de hokken éénmaal 's maands gereinigd worden van de roest, welke een verftandig Landman ook weder met voordeel aanbrengt, ter verbeteringe zijner gronden. Het gevogelte,'t welk bijtijds eieren zal leggen, moet men met mout, gedroogde haver, of er weten, als mede met geroosterd brood voeren; te veel voedzel maakt te vet, en zou het oogmerk verijdelen ; het mestvee maakt hier intusfchen eene uitzondering. Wegens de BElëNTEELT, Valt nog niets anders bijzonders aantemerken, dan dat de korven nog beftendig warm gehouden moeten worden ; altoos evenwel naar den graad der koude die er plaats heeft; in alle gevallen is te groote hette zo wel kwaad als te groote koude. B 4  21 . ALMANACH DER NATUUR VlSSCHERIJ. Men gaat nog voord met het openhouden der vijvers, het welk vooral 20 lang mogelijk gefchieden moet.' Alles wat aan de vijvers te verbeteren is,moet, zo veel de koude toelaat, niet uitgerteld worden : De traage hand verwerft geen loon geen arbeid ook geen kroon. d e j A g T. De koude winter treft de wenfchen niet alleen, hij dringt door vederen en v/mne vachten heen. Vooral is dit waar omtrent de .vogelen; veelen van dezelven vergaderen zig in groote troepen; zij verlaaten hunne verb'ijfplaatfen , en naderen door gebrek aan voedzel ftout geworden zijnde \ tot de wooningen der menfchen; de leeuwrikken en eene menigte van andere kleine vogeltjes, verfchuilen zig tusfchen het verwarmend rietdak; de musfchen, de geelvinkjes en de cijsjes, ftrijken op de boeren werven neder, en wachten op het openen der fchuurdeuren, om hun fober kostje uit het ftro en kaf te pikken : de veldfnippen en lijs. ters daalen in groote zwermen van de toppen der boomen neder, en bezoeken de meer befchutte  DE MAAND JANUAHIJ. 2J velden , in de nabuurfchappen der fleden; de wa« terfnippen, wilde eenden, en andere watervogelen worden uit hunne bevrozenc landftreeken verdree. ven, en zijn genoodzaakt om hun voedzel te zoeken aan de ftroomen en vlietende rivieren, die nog niet in ijs verkeerd zijn j en bij het verheffen der koude, verlasten verfcheidene foorten van zeevogels de befneeuwde ftranden en ftrijken op de oevers der rivieren neder : hier uit is optemaaken, dat er voor den vogelaar, omtrent deezen tijd, vrij wat te vangen is ; de nood perst het gevogelte van de opgenoemde foort, om zig, als van zeiven, hem aantebieden: Zo zoekt ook vaak de mensen voor zig iets betcis ; niaar , loop: blindüngs zoekende in 't gevaar. B 5  * E 8 * O A B rj. T 't JLs nog winter — de behoefteen hebben nog gebrek aan brandftof, voedzel en klederen ; de menschlievendheid verheft nog haare ftem, om het lot van veele elendigen te doen verzachten : , Het „ meerendeel der handwerken," zegt zij, „ ftaan „ ftil ; allen die op het water hun fober kostje „ moeten beuren, blijven nog werkeloos; voor„ raad hebben zij sist gehad, want ook in hunnen „ bouw, kunnen 2ij geen penningsken befpaaren; 3, 't geld dat zij in de eene hand ontvangen veran„ dert oogenbliklijit in de andere, in onöntbee„ relijke levensbenoodigdheden," — maar tot wie roept die beminnelijke, diezachtftreelende ftem ?  ALMANACH DER NATUUR DE MAAND FEBRUABIJ. 27 tot harten die altoos bevroozen zijn; tot fteenen waarop het geluid affluit tot de rijken! kon de eene behoeftige den anderen helpen, geen behoeftige zou hulploos blijven — alles wat nog gegeeven wordt, komt uit de welberekende beurzen van den braaven en naarfligen burger, uit de middenfland; de veel vermogenden verfpillen alles in hunne pracht en vermaaken, en beiden verwisfelen met het verwisfelen van het jaargerjde : zij, die gunilelingen van het fortuin, maar haatelijke voorwerpen voor de waare deugd, hebben in hunne prachtige fledevaarten , kostbaare bals en, voor hen, nutlooze fchouwburgen .... wij zwijgen verder van hun zij zijn zo veel plaats in ons bekrompen beflek niet waardig. De wijsgeer verlaat nog zijn onderzoeken van de wegen der Natuur niet ; in zijne uuren van verpoozing befchouwt hij met eene eerbiedige aandacht de bevrozene venfterg'azen van zijn ftil boekvertrek; hij vermaakt zig met de wondere zamenftelling van geheele Iandfchappen , bergen, boomen en rotfen — tot zijne onderzoekingen wederkeerende, beziet hij door zijne kundig geflepene vergrootglazen, de fijne fneeuwvlokjes , die, voor het hloote oog niet dan een luchtig vezeltje fchijnende, hem veelerleie onderfcheidene figuuren vertoonen; figuuren waarvan ieder met eene juiste evenredigheid zamengefteld is —— anderen doorbladeren uit»  23 ALMA N ACH DER NATUUR muntende fchrijvers, die hen uit den kring van misfchien flechts twintig voe en gronds, van den eenen pool na den anderen voeren . of op eene aar.genaame vlakte, of in een lachend bosfchaadje oveibrtngen, alwaar zij, in plaatlë van in ledigheid op het vuur, dat aan hunne zijde brandt, te ftaaren, onder de hefchouwjTg van de bekoorelijk. heden van een zomerfchen avond, of opgaanden lentemorgen, rondwandelen. De Landman volgt ir.tusfchen alleen het voorbeeld der Natuur, wier werkman hij is; hij fl.jt in de altijd bez'ge rust van r.waartn arbeid , in zijne fiulp, de afwisfelende werkdagen; bij bereidt op zijn gemak in zijne fchuur zijne ftaaken; hij maakt teentjes gereed ter opbindiige zijner boomen ; hij verhanfelt en verbetert zijn ploeg en verdere noo. dige werktuigen; of lokt een zachte wind hem na^ buiten, dan roeit hij zig in zijne holle blokken naar den boomgaard , en hij zuivert aldaar de bladerlooze boomen van alles wat in den voortijd een verblijfplaats kan weezen voor rupfen en ander ongedierte, of hij grijpt, dikwijls onder het zingen van een vrolijk deuntje,den hark, en opent debeinoste aarde om het geboomte lucht te geeven: als de avond valt ga?t hij jn de fchuur en kapt hout, om zig in vrolijkheid en gerustheid , met zijn vreedzaam gezin, rondsom den nederigen haart te warmen; men fnapt, niet veel fchranders; maar de  be maand tebruar1j. 29 taal van het hart — uit een ftuk osfenvleesch, goed brood, en melk. beftaan zijne gerechten; men eet met (maak, om dat men gezond is, en flaapt gerust om dat men zig niets te verwijten heeft — zo gelukkig is de landman in alle jaargetijden : Wie ruste zoekt, verkiest met hem Je dslen, en zie van ver de (laatszon, in 't verft hiet, haar glansrijk hoofd met d'avond on<1erhaa!en— dat droevig lot trtft de akkerlieden niet, die in hun Hulp gerust gezeten, nooit worden van de nijd gebeten. numa pompilius, noemde deeze maand februarius , van fabris , 't welk koorts betekent, om dat dezelve nu ligilijk veroorzaakt wordt: anderen willen, dat de benaaming van februarius af komftig zij van het latijnfche woord februus. betekenende een offerande voor de dooden; ,, Want in deeze „ maand hielden de Romijnen de gedachtenisfen der „ zielen, en zij meenden dat dezeiven gezuiverd „ werden , door de vierings van den uitvaart der „ dooden:' N Zekere uitlegger zegt : „ Deeze maand is februa„ rius genoemd , vznfebruare , uitvaagen of zuiveren; „ en februus was de ofFerande, waarmede zij het „ lijkoffer over de zielen van hunne afgefforvene „ vrienden, vierden ; ja zij liepen met ontftoktne  33 almanach der natuur.' „ fakkels en waslichten door de ftad, om die van „ nieuws intewijden , en van alle misdaaden te „ zuiveren, ten einde de zielen meerder rust en „ grooter vermaak mogten genieten : anderen verhaaien, hoe zij ook zochten na p R o s e r p i n a , » de dochter van cehes, die haar door pluto* „ was ontdooien, of zij die elders wisten opte„ zoeken : zij fchooten ook," voegt die fchrij. ver er bij, „ jn deeze maand de herten, die zij diana, met zeer groot gejuich en godsdienftigheid, opofferden; en *t fchijnt ook, dat de „ Hoogduitfihen hierop hebben gezien , toen zij „ deeze maand Homungh hebben genaamd, om dat » de herten daarin hunne hoornen, of, gelijk de jaagers fpreeken, hunne ftangen, afwerpen." De Ouden verbeeldden deeze maand, onder de gedaante van een gevleugeld jongman , met een aschgraauw kleed aan, houdende in zijne hand het teken van de Vüfchen — anderen verkoozen voor deeze uitbeelding, een bedaagd man, die.ineenen wijnberg (taande, de ranken fchijnt te befnoejen EusTACHtus, verkoos daartoe een oud,, ver„ fchrompeld" grijs man, met eenige ruigevellen van het hoofd tot de voeten toe, bekleed, zittende' geheel verkleumd, bij een groot vuur: „ dit beeld » zegt hij, „ vertoont ons niet alleen de fcherpig„ heid van den winter, maar drukt ook uit, de „vcrkleumdheid va» den ouderdom: daarom zegt men,  de maand febrüaeij. 31 „ De koude heeft de min verteerd, Dies zat zig de oude bij den heen." Bij deeze uitbeelding moet in 't oog gehouden worden, dat de Ouden het jaar begonnen te tellen met de maand maart, en dat fcbruarij, die de laatfte maand was, derhalven ten zinnebeeld van den ouderdom, het laatfle tijdperk des levens kon vertrekken : Onder eene vrolijke uitbeelding van deeze maand, leest men het volgend versje: De fprokkelmaand braveert, en fchaftpatiijspaftijen, en lamsborsten kalkoen, en runder vieescheofpekj deez' wapenen den buik met voorraad voor gebrek, nu vastenavond hem nog gunt zijn vollen wijêa ; Al brast en zwelgt de buik .vergeef het hem deez* reis, Want veertig dagen visch valt lastig voor zijn vlciscb» w e ê r s gesteldheid: In het eerde gedeelte deezer maand, heerschc dikwerf nog een felle vorst, doch de koude begint gewoonlijk tegen het einde derzelve te vermin» deren: Het weste windje, dat zijn ftuursheidheefcvweacht, kleedt thans de dunner lucht, als in een lamrenvacjht»  8» SLMAKICfl DZHSATUVR. en doet de fneeuw, zo rasch zij nedervalt verdwijnen, het vlak der aard', die thans geen voetilap wederklin'kr, en 't vruchtbaar vocht der pas gelmolten dropjes drinkt,' noodt reeds het croeusje op de lentezonnefchijnen. Dedagenzijn nu reeds merkelijk verlangd, en de zon krijgt trapswijze kracht, om de fneeuw en het ijs te doen fmelten; er komt fomtijds een fchielijk dooi weder op, veroorzaakt door een zuiden wind, vergezeld van fterken regen, die in weinige uuren al de dik op één geftapelde fneeuw ontftolr. De vorst keert no?thans menigwerf voor eenen tijd weder; er valt op nieuw eene menigte fneeuw, erf derhaiven verandert bij afwisfeling het lucbtgeftel , geduurende het grootfte gedeelte van deeze maand. De maand Fehruarij", zegt zeker fchrijver, „ laat ondertusfchen niet na van tijd tot tijd, me'„ nigvuldigc voortekens van de aannaderendè lente te doen zien; de leeuwrik, een der aange„ naamfte zangers, begint niet zelden zijne (tree„ lende toonen, reeds in het beloop deezer maand „ te doen hooren ; de kraai gaat zijne gade zoe. „ ken, en de ganzen beginnen hunne eieren te ,, leggen ; de lijster voegt zijne ftem bij het eerfte „ muzijk der hofcbaadjen ; met het uiteinde der „ maand, vereenigen zig de patrijzen, om deflag„ ting weder te vergoeden, die men onder hunne  »e maand te1ruahij, 33 „ foort, geduurende den herfst en winter heeft aangericht." ,, Ik heb aangemerkt", zegt de beroemdebradle7, ,, dat de koude, wanneer het in deezemaand „ begint te vriezen , zelden lang aanhoudt ; en „ wanneer men in Januarij veel koude en fneeuw „ gehad heeft, zo heeft men Lin februarij ge„ meenlijk fchoon en zacht weder." boomgaard-en veld arbeid. Men houdt aan met het planten en verplanten van boomen , waaronder ook de bloemdraagende hoorntjes behooren , en 't geen , gelijk wij gezien hebben , een gedeelte van den arbeid in de maand januarij is; de fpruiten van den iepenboom, neemt men van den voet der oude boomen weg, om die kweekelingen in den enterij te planten; men kan zig thans ook een voorraad bezorgen van die heestergewasfen , welken door lootjes voordgeteeld worden. Legt voords in den grond eikels, kastanjes, het zaad van iepenboomen en laurierbeziën, alle welke zaaden het eerfte jaar reeds telgen geeven; doch het zaad van esfen- en andere woud- boomen, 't welk nu mede aan de aarde toebetrouwd kan worden , moet een jaar in 't zand bewaard weezen, anders ligt bet twee jaar zonder uittefchieten; eenige C  34 ALMANACH DER NATUUR. andere zaaden, als dat van de doornen, de beziën van hulst, enz. hebben die eigenfchap metdelaatstgemelden gemeen; fommige boomkweekers beweeren ondertusfchen , dat het leggen van gemelde zaaden in zand , niet volftrekt noodzaakelijk is, ondervonden hebbende, dat, bij voorbeeld, zaad van esfenboomen, 't welk in 't voorjaar verzameld was, het eerfte jaar wel voordkwam; anderen vinden zulks echter niet buitengewoon, om dat het gemelde zaad fomtijds maar het tweede jaar afvalt, en derhalven, om zo te fpreeken, door de Natuur zelve toebereid wordt. ^ Er is nog eene andere wijs in gebruik, naamlijk, om het zaad in een mand te verzamelen, en daarin,zonder het te roeren, binnenshuis te laaten liggen, tot het voorjaar; het middenfte zaad verlaat als dan zijnen uiterften bast, en een maand na men het gezaaid heeft fpruit het uit; dit kan ge. fchieden door de gisting in het zaad, wanneer het begint te zweeten, en daarom is de raad van zeker ervaaren hovenier, dat men het zaad in 't water laate weeken. Reeds in 't begin van deeze maand, fnoeiten bindt men de abricoos- en perfik. boomen, benevens alle andere boomen die fteenvruchten draagen. Het verwarmen van de aspergies, moet vooral aiet vergeeten worden; die aangenaame lekkernij,  DE MAASD FEBRUABIJ. 35 is in deeze maand beter en fmaaklijker dan in de voorige. Men legt mestbedden aan voor champignons, volgends de wijze daartoe onder feptetnber optegee-. ven ; (zie onder die maand, bladz. 131.) Houd vooral aan met het zuiveren van'tgeboomte , door middel van koepis, tabaksfteeien, enz. waarvan wij onder de laatstvoorgaande maand breedvoeriger gefproken hebben : ook dienen de aardbezieplanten, die men in augustus, (zie onder die maand, bladz. 108.) in potten gezet heeft, thans verzorgd te worden, zo als ter aangehaalde plaatfe geleerd is. Omtrent het midden var. februarij, kan men zig onledig houden met het ZAAJEN EN POOTEN Vantuinboonen , peulenen doperwten, peterceh'e,' fpenagie, en allerleie foorten van wortelen, uien, look, chalotten, praai, zuuring, radijs, pimpernel en ander toekruid, ook latouw en dunfel; de look en chalotten moeten in dunne aarde gezaaid worden : thans kan men ook aspergies in den kouden grond zaajen; ook ligt men eenige witte boonen in een warmen broeibak, om fr.ijboonen in april te hebben, en dit kan gemaklijkst met Itamboonerj gefchieden; in denzelfden bak kan men tevens geele C 2  36 ALMANACH DEK WATUU1.1 porcelijn zaajen : veertien 4 zestien dagen in februarij, zaait men, onder glazen, zaad tot bloemkoolplanten, doch de bak moet niet te warm weezen; heeft men in de voorgaande maand geene komkommers gezaaid, zo kan het thans nog gefchieden, doch niet veel laater daa in het begin van de maand. VERPLANTEN. T5e fluitkool, welke in augustus gezaaid en in october in de bakken geplant is, (zie onder die maanden,-) kan nu verplant worden, doch men gaat daartoe niet over voor dat de flam begint te zetten: men gaat voord met het verplanten van komkom, mers en meloenen; de komkommers drie a vijf planten, kringswijze niet ver van elkander, en de meloenen niet meer dan twee planten bij elkander, zo dat ze midden onder de glasraamen komen; ook fteekt men alle tien dagen pitten in eerst aangelegke broeibakken. Meer is voor deeze maand in den boomgaard en op het veld niet te verrichten, en wat betreft de ORAKGERIE, Omtrent het einde van de maand, moet men de oranjeboomen in orde brengen, men geeft dezelvei  DE MAAND PEBEOA&IJi |7 nieuwe aarde en bezichtigt ze zeer naauwkeurig; vindt men eenige kwetfuuren , zo moeten dezelven met wasch toegeftreeken worden. De bovenfte aarde van de potten , die in de orangerie ftaan , moet men omroeren : men zij vooral niet te voorbarig met de planten en gewasfen de buitenlucht te geeven, dewijl ze nog te teder zijn, om dezelve te kunnen verdraagen : 't is zekerlijk een misflag, die te dikwijls begaan wordt, dat men de venflers van de orangerie in deeze maand openzet, offchoon de zon helder fchijne; de tucht is nog te fcherp en zal de verwarmde planten ongetwijfeld fchroejen en doen kwijnen. TUINABBEID. Het werk van de voorige maand moet vervolgd worden : in het midden van deeze maand moet men nieuwe aarde doen op de anjelieren die in het najaar geplant zijn, en men zal daardoor het voordeden vermaak van buitengewoone fchoone bloemen bekomen; men begint ook nieuwe aarde te bereiden wor allerleie fijne bloemen en gewasfen. Voorts kan men in februarij nog PLANTEN EN VERPLANTEN. Op eene fchaduwachtige plaats, klaauwtjes van C 3  3t «tMABiCH DER HATüüÉ." e hebben rH,nke,S' °m 'aater Va" die bl0e^ te hebben dan d,e welken zig nu reeds bereiden, o» door de aarde heen te hooren : men kan ook gelijk boven gezegd is, a|ie bloemdraagende hoorntjes en heestergewas-ren verplanten. , anjelieren , enz. voornaam!, ik and, z0 kan daarmede gewacht worden tot in het begm van maart: ook zaait men korrels ian oran jeappeis en citroenen in potten; maar die Lrrel moeten zo eerst uit de vruchten e k0l'f potten waarin zij gezaaid ziïn T„ T - broeibak gezet worden " ' " wmnea Februari] geeft voords in de M 0 * s t u r n. Raapen, pinkfternaken, beetwortelen, fchorfe neelen en wortelen die in !„r- 1 icnorfemede alle de groen en a I J 'Tf ^ 3'S behairen dat, val et er oJ ^ maand;  DE MAAND F E B R U A RIJV 3§ en de koude van januarij doorgedaan hebben ; in de broeikasfen der liefhebberen, vindt men fomtijds, eenige rijpe kersfen en groene abrikozen. Uit den BOO M GAARD. Heeft men de augsburgerpeer,, de ambret • peer. witte, de celiebroerspeer, de grootvorst van moscoviën, de keizers braadpeer, de ministerpeer, de rouanfche winterrietpeer, en eenige anderen allen onder uitheemfche naamen bekend; voords zijn er niet minder dan twee-en - dertig foorten van ap. pelen nog voorhanden, waaronder drie foorten van guldelings, eenige rabaauwen, de fijne juffersappel, de dubbelde roode paradijs, . asfendelftszoet, half zoet half zuur, de vlaamfchecamoes, de winterpermain, pijspuij, en anderen. De BLOEMTUIN. Levert nog verfcheidene foorten van elleboren of nieskruid, de winteraconiet, de dubbelde zomerzotjes, crocusfen, eenige vroege hyacinten en enkekle anemonen , enkelde narcisfen, de geele niuuianjeiier , eenige dubbelde maagdelieven, en weinige andere foorten; men kan ook jin aeeï heete C 4  4» Almahach der SATvvi; broeibakken, geforceerde roozen en dubbelde toftJ qudles hebben, doch zij doen duidelijk zien dat zij geforceerd zijn. Dit dus naar orde van onze voorgaandefchikkine aangetekend hebbende, moeten wij nogfpreeken van v E E F O K K E R IJ. De vermeerdering van het vee, doet den huis. man een vergenoegd oog in zijne rtallen rondfhan • de trippelende hokkelingen, doen hem met dank! baarheid ten hemel zien; een pas geworpen (liertje baart hem blijdfchap, en het jonggeboren koebeestje, werkt in hem eene dubbele verrukking- hit trekt daarom ook zijne hand niet af; hij voedt het eerde mildlijk, om zig door den flagter, die het ter flagtbank zal voeren, voor zijne zorg te doea betaalen; hij koestert en fpijzigt het tweede, ais één zijner lievelingen; het zal, tot loon zijner gunften, den emmer en de kuip van melk en boter doen overvloejen. De paarden moeten niet te overmaatig gevoerd worden, nok moeten ze niet te veel drinken hebben noch te veel afgemat worden , want door zulks natelaaten, zou men die nuttige dieren aanverfcheidene ziektens blootdellen. Hoven al i8 het reinigen der ftailen ten hoogden  DE MAAND ? EBEUARIJ. IX aantebeveelen, men herinnere zig bij aanhoudendheid, het tweeregeling versje, door ons onder de maand december opgegeeven, naamlijk dit: Veeman ijvert boven all', voor een ftisfchen warmen ftal: Men zal zijn voordeel vinden bij deezen arbeid : de winterdampen zijn voor het vee hoogst fchadelijk, gelijk ook de vochtige uitwafeiningen, welken bij 't ontlaaten van het weêr, en 't aannaderen van het lachende voorjaar, zig gemeenlijk op wouden en duinen vertoonen , dat vooral op het einde deezer maand plaats heeft; omtrent dien tijd dan, moet het reinigen der ftallen niet flaplijk ter hand genomen worden, gelijk men ook hoogst zorgelijk telkens verfche lucht moet inlaaten , waartoe bij helder frisch weêr, zonder groot nadeel geen verzuim plaats kan hebben. PLUIMGEDIERTE. Deeze taak vordert mede nog aanhoudende aandacht; am de kakelende hoenders wordt een warm avond maaltijdje of een morgenontbijt gebragt, en de betaling daarvoor wordt gevonden in de welgeflotene eiernesten : het rijnhouden zij hier mede ten ernftüften aanbevolen. C 5 '  *2 ALMANACH DER NATUSR. Wegens de BElëWTEECT, Is alles gezegd wat noodig is, wanneer gezegd is, dat de verzorgende en rijnigende hand, nimmer in den boezem verborgen moet worden. De VISSCHERIJ, Is nog aan Louwmaand gelijk, vooral zo bet iji in 't water blijft : En wat betreft de J A G T. In februarij houdt men aan met het fchicten en rangen van het wild in 't algemeen, vooral van de haazen; daar wolven en vcsfen ontdekt worden, moet men dezelven vervolgen en trachten te ver' drijven: 'T zijn roovers, heet op buit, men geev' hun lood voor loon, en roeise gantfchlijk uit.  MAART. De blijde lente drijft reeds d'ijsfchors van de boorden; de bolle fneeuwvlok wordt ontdooit door't morgenlicht; de gmire winter wijkt, metloome fchreên, na 'c noorden, doch werpt op 't eerfte groen foms nog een ftuursch gezicht: de ftorrri ilaat nog wel eens 't ontluikend plantje neder; de donder fpreekt, de lucht verdnnt,'t word zachter weder; Natuur ontwaakt, en geeft aan de Aarde een nieuw gewaad, sn al 't bezielde krijgt een vrolijker gelaat. B eeze regels bevatten Inderdaad een treffend fchildr ij van de aangenaame verandering, welke de gevoelige mensch in deeze maand, en van dag tot  44 ALMANACH DER N A T U U Jt. dag duidelijker, gewaar wordt; de voornaam/te werkwg der Natuur, geduurende deeze maand fchijnt te zijn, om de al te overvloedige vochten, welken de voorgaande maand, om zo te fpreeken, aangebragt heeft, optedroogen, ten einde de wortels en het zaad in de aarde voor verrotting te bewaaren, en om, als bij trappen, den voordgang der vruchtbaarheid in de zwellende bloefemknoppen te bevorderen, terwijl deze/ven tevens, door die weldaaJige geftrengheid der koude worden terug gehouden van eene al te vroege ontfluiting, die der', zeiver tederheid zoude hlootdellen aan de ongedadigheid van het jaargetijde; en derhalven moet deeze dwingelandij geacht worden, als één der nuttigde heteugelingen in het rijk der planten; en gemeenlijk zijn de jaaren waarin de bekoorelijk» aankondigingen der Lente niet vervroegd worden, de vruchtbaarden. De aangenaame wildzang van verfcheidene vogeitjes, die op de nog onbebladcrde takken der boomen, de lente aankondigen, begint reeds in deeze maand de ooren van den achtenswaardige landman en hovenier , te dreelen ; de ringduif kirt in de bosfehaadjen; de kraajen zijn bezt> met het aartig bouwen hunner nesten, en het is vermaaklijk te zien, welke looze trekken en kunfteriaarijen, dat diefachtig gefhcht aanwendt, omandtren uitteplun deren.  BE MA&NB MAART. 45 De tuinen en velden, krijgen nu van dag tot dag een aangenaamer gedaante; de crocusfen zijn reeds in menigte voor den dag gekomen; de boterbloem, fteekt, op de drooge landen, mede het hoofd om hoog;' de perfik, de amandel, kersfen- en abricozen- hoorntjes, beginnen in deeze maand reeds hunne knoppen te vertoonen; met één woord alles wordt anders; alles kondigt aan dat Natuur welhaast weder in haar prachtig veelverwig zomergewaad zal praaien, en met haare kundige toverroede de Aarde in een paradijs zal herfcheppen; en fchoon nu en dan de befneeuwde weiden en boomen, in den vroegen morgen, het denkbeeld eens weder in den verftreeken winter terug brengen; geen nood'. het minde zonnedraaltje verandert dat glinderend gewaad welhaast in een lachend groen dat de oogen verlustigt; de minde lonk der Natuur, doet ons een duurfchen oogwenk vergeeten. Om de fchoonheid deezer maand, werd dezelve door de Ouden uitgebeeld, door een'jongman met een wreed opzicht, hebbende eenen helm op het hoofd , en een kleed aan, dat uit een zwarte kleur is. met rood doormengd; hij heeft vleugels aan de fchouders, houdende in de rechterhand het teken van den ram, rondsom gefierd met amandelbloemen, en in zijn linkerhand, houdt hij eene fchaal met aardvruchten. Die aan 't wreede opzicht en den helm, aan deeae  4 AtMAWACH der NATUüb; «itbeelding toegevoegd, mogelijk gee„e betekenis mogten kunnen geeven, moeten weeten, dat deeze maand door rouulus den God mars is toege! w.jd geworden : zijn kleed duidt de kleur der aar. de aan en 't rood dat in de zwarte kleur gemengd is, betekent de toeneetnende wartne kracht derzon ne, waardoor in deeze maand de planten uitbotten ■ z.jne vleugelen beduiden de foelie vlugt der maan' den; en het met bloemen omflingerde teken van fntu, dat h,j ,n zijne rechterhand houdt, geeft de Wanneer de zon op 't dier komt fpringen, dat Phrixus kost door 't water dringen, en Zep'.n'rus daar komt omtrent, zo brengt het ons de zoete lent. De maand maart, heeft, gelijk gezegd, isdeezen saam, den lateinfchen naamen martius, naamlijk ont. leend van MARS, den vader vm RQU^ 1 d.e voordat cabolos magnus keizer werd' overal in Duusckland werd gevierd, en als een God geëerd : zekere fchrijver van het midden der voorgaande eeuw zegt, te Stadbergh, nog een zeer ouden fteenen beeld gezien te hebben,alwaar he^beeïd van mars uitgeroeid zijnde, het beeld van cA Rolus magnus voornoemd, in de plaats gefteld was, mat dit zeer oude opfchrift:  $K MAAND MAART. -ïjf Hie ftehe ich du vermeinter Gott.' dich zu kohn nnd auch zu fpott; die Martem erst gefeiiet kan, ietzt ruften wir, im glauben, Christiim an. WEêRSGEST ELDHEID. In lentemaand, heeft men 's nachts dikwijls nog zwaare rijp, en niet zelden, vooral in onze gewesten , eenige iTormen, hagel en regen; de oosten noord- oosten wind, regeertdikwijls tot groote fchade aan de bloefems der planten en jonge boomen , die in de opene lucht ftaan; want de hagel flaat niet alleen de bloefems af, maar breekt ook de jonge takjes en tedere uitfpruitzeltjes; doch voor de vorst die in deeze maand nog valt, als mede voor den rijp bovengemeld, behoeft de hovenier zig niet verlegen te maaken , alzo dezelve niet diep in de aarde dringt, en hem derhalven in zijne bezigheden niet hinderlijk is , intusfchen begint de zon reeds kracht te krijgen, en op de planten te werken. BOOMGAARD- EN VELD- ARBEID. Zo dra eenige weinige drooge dagen, het land ter bewerkinge bekwaam gemaakt hebben , flaat de de landman de handen aan den ploeg: hij zaait, indien het goed weder voordduurt, haver en garst;  ALMANACH DER NATUUR.' doch de bezigheid is zeIden £en einde gebragt voor de volgende maand : de oude fpreuk: ' * kenmgrijk waardig, " "n bewijst genoeg van welk een belang een drooe iaar getijde is, om het zaad te eerder »n Ir J & de aarde te kunnen krijgen " m" rae™« derEeeneVlrkfn T"*' e"'andman *«"• weder eene drokke taak voorhanden; zij vinden on fch.jnen thans geheel te herleeven, even als de NatuUr ze die hunne arbeidzaame ha„evo ! dert z,j rijzen met ijver vriör het aankomen van gaan z,j uit om z.g voordeel te verfchaffen ■ hii j„ , eereecijijk beflooten worden dir de zorgvuldige hovenier vooral k„ 7' weezen voor het dekk™ V Z°'gd m°et fen die in L , J p,anten en Se™»icu, cie m de open lurhr i)a,n. ■ 1 ment itaan; 0ok moet hij, zo  »E MAAND MAAKT. 49 veel mogelijk debloejendeabricooze-en perfike-boomen,tegen de aan vallen van hagel en wind befchermen; de moeite welke hij daaraan hefteed , zal hem rijklijk beloond worden, door een aanzienlijk tal van lekkere vruchten ; de zon zelfs moet hij geenen algemeenen vrijen doortogt gunnen:,, de zon' , zegt een onzer ervaarenfte nederlandfche hoveniers, „ begint nu fterk op de planten te werken, maar „ als dezelve bij tusfchenpoozing , door wolken be* „ dekt wordt, en dat er een koude wind waait, ,, het geen nu zeer gemeen is, zo gebeurt het, „ dat de ftraalen, wanneer de zon doorbreekt, de „ jonge fpruiten der planten, die nu te voorfchijn „ komen, doet vergaan, ten ware dat ze wèl be„ zorgd zijn." Alle de nieuwlings verplante boomen en plan. ten, moeten nu zorgvuldiglijk begooten worden, welk begieten men evenwel moet fchikken, naar maate de plaatshebbende weêrsgefteldheid; 't is ze. ker, dat wanneer de milde Natuur bevochtigt, de hovenier zig daarin kan verheugen, en zijne kunstregens kan befpaaren; moet hij evenwel begieten, zo moet hij daartoe den morgen verkiezen; want zo hij zulks in den namiddag, of des avonds deed , en de koude fchielijk daarop kwame, zou het van nadeeüge gevolgen kunnen weezen, en de wortels doen vergaan. Zo er nog iets van het werk van de voorige D  50 ALMANACH DEB H A T U U B. maand ongedaan gebleeven is, mag het nu niet langer uitgefteld worden, want vóór het einde van lentemaand, moeien de tuinen, velden en boomgaarden , volkomen in orde weezen. Men moet niet vergeeten de komkommers, en meloen- bakken, van tijd tot tijd, nog met frisfche broeimest te voorzien; deeze gewasfen vorderen nog hooger graad van warmte dan de Natuur in lentemaand gewoonlijk aanbiedt ;fchoon dit aanbrengen echter met oordeel gefchieden, engefchiktmoet worden naar de reeds plaats hebbende verwarming in de lucht; zeker een gezond oordeel en eene onafgebrokene welberaadenheid, is in den hovenier en landman, geen geringe eigenfehap. In het begin van deeze maand, indien 't weêr het toelaat, anders laater, begint men de artichokken wat te ontdekken; „ de volle maan van maart,• zegt de Heer braoley, „ moet eerst voorbij „ zijn, eer men den grond mag omfpitten; dooa „ als dan", voegt hij er bij, „ op het einde „ van de maand, of in 't begin van de naastvol„ gende , laat men maar drie of vier fprui„ ten, op iederen grooten wortel blijven, en de „ overigen fcheurt men af, en men plant de ledige „ plaatfen daarmede, in groeven van drie of vier „ duimen diep; men zet dezelven ruim anderhal ven „ voet van elkander; ook maakt men gemeenlijk  DE MAAND MAART» jt ï, de bedden vier voeten breed, om er ttvee reien „ op te kunnen planten." Omtrent het midden van lentemaand, moet men de aspergiebedden, ter diepte van omtrent een halve voet omfpitten, om, zo veel te meer vrijheid aan de jonge planten te geeven; en wil men nieuwe bedden voor dat fmaaklijk wortelgewas aanleg, gen, nu is het de rechte tijd. Eindelijk moeten de groote looten der hoppe be» fhoeid , en de jonge fpruiten bij den wortel weggenomen worden; men laat alleenlijk die over, welken uit den ouden voet voorkomen. Aleer wij van dit ons onderricht, wegens den boomgaard- en veld- arbeid aftappen, moeten wij den arbeidzaamen hovenier nog herinneren, dat het in deeze maand, tot half april toe, de beste tijd is om te zoogen, eene wijze van enten, welke gehouden wordt, met het beste gevolg te kunnen - gefchieden, aan de kers, pruim , abricoos en morel, als mede aan de oranjeboomen, enz. — de beknoptfte en duidelijkrte befchrijving, welke wij oordeelen daarvan te kunnen geeven, vinden wij in de volgende bewoordingen vervat. ,, Tusfchen het enten in de kloove.en het zoo„ gen, is bijna geen ander onderfcheid als dat hierin het ent van de moedertak niet afgefnee. „ den, maar vastblijvende, in den daarnaast ge- planten jongen ftam, die op dezelfde wijze ale bij D 2  5* ALMANACH DER NATUUR. „ het enten afgefneeden en opgeklooven is, ge- „ legd, en na de vereeniging met de moeder, en „ niet eerder gefcheiden wordt; daarom plant men „ een jaar van te vooren , digt bij den boom „ waarvan men wil doen zuigen, een bekwaam jong „ fleurig ftammetje, dat ten minften een duim dik „ moet weezen, om tegen den zoogtijd wortelvast „ te zijn, dewijl het dan het afgezogene beter zal „ doen vatten ; waarbij te ietten ftaat, dat de „ inplanting zodanig gefchiede, dat men van den „ moederboom, bekwaamlijk takken na het ftam- „ metje kan doen buigen, om daarin te leggen. „ Wat nu aangaat de manier van zoogen, de- „ zelve beftaat hier in: na dat het ftammetje op „ zijne bepaalde hoogte, daar de fchors glad is, „ plat, zonder de fchors te kwetfen afgezaagd,en „ de fnede met het fnoeimes glad gemaakt is, zo „ fpouwt men dezelve op, in dier voege, dat de „ kloove na den kant van de tak komt, op dat het „ ent gemaklijk, zonder veel dwang of draajing „ daarin gelegd kan worden; tot dat einde moet „ men van te vooren, door bijhouding van de „ tak, onderzoeken, na wat ftreek of kant, de „ kloove best dient gemaakt te worden; fnijd dan „ den eenen kant van de fnede fchuins af, den ,, fcherpen kant boven wat plat maakende; daar- „ na neem het ent, wel verftaande, het buitenfte „ jonge lot van de moedertak, fnijdt aan beids  SE MAAND MAART. 53 de zijden, ondereen bekwaam005, eengedeel,, te van de fchors en het hout plat af, omtrent ter „ lengte van een vinger breed, zo dat het niet ,, zeer fcherp of dun zij, en vooral achtgeevende, „ dat men niet te diep tot in het merg fnijde, in„ zonderheid omtrent het oog of de bot: dit ge„ daan zijnde, zo buigt de tak na den (lam toe, „ en legt het end in de kloove, dezelve met het „ mes wat ombuigende, zodanig, dat de fchors van „ het ent en den (hm , aan den bovenkant aan el„ kander pasfen; omwindt dan den Ham, met een ,, gefpouwe willige tien, op dat het ent niet we« „ der uit de kloove kan wijken, en beflrijkt ten ,, laatften de fnede, van boven en ter zijde, over„ al met entwas, zo is het zoogen verricht. „ Men moet in deeze werking zorgdraagen , ,, dat de moedertak, waaraan het ent vast is, in ,, 't minde niet bewoogen worde; daarom bindt ,, men dezelve, vóór de inlegging, wel vast om „ een' paal of (laak, diep in den grond geflagen: „ voords moet men na dat het zoogen verricht „ i>, bedacht weezen, om de groeivatting te be» „ vorderen, en alle kwaadeontmoetingaftekeeren : „ het gezoogde ent wordt niet van de moedertak „ afgefneden, voor het volgende jaar, wanneer „ hetzelve me: den (lam vereenigd is, en alsdan „ met één verplant wordt. Deeze wijze van enten heeft dat voordeel, I> 3  54 ALMANACH DER NATUUR. „ dat de geënte tak, en het ent zelf, door de „ zamenvloejing van hunfap, tot het wèl flaagen der „ inlijving toebrengen; evenwel moet die wijza „ nooit gebezigd worden, omtrent appel-of pee„ re- boomen , waaromtrent dezelve niet gunflig „ flaagt, zo als het gewoone enten niet naar „ wensch uitvalt, aan boomen die fteenvruchten „ draagen, als mede aan oranjeboomen, enz. aan „ welken het zoogen weder met beter gevolg te „ werk gefteld wordt, gelijk wij boven reeds ge- zegd hebben " Wat voords betreft het 2AAJEN EN POOTEN: De vruchtbaare aarde, die nu haaren koesterenden fchoot geopend heeft, ontvangt thans in denzelven ook veelerleie moeszaaden, voor al, allerhande falade, die bijna twee maanden moeten gezaaid zijn, aleer men ze kan verplanten. — voords zaait men fluitkool om te verplanten; ook bloemkool , als mede zuuring, kervel, (deezen in geen te vetten grond,) petercelij, praai, en onder dat alles de warme radijs, die niets van 't gezaaide benadeelt , om dat dezelve vroeg gezet is, en derhalven uitgetrokken wordt, waardoor het overige gezaaide genoegzaame ruimte bekomt, om'uittezetten, dat is te groejen — allerhande toekruiden  DB MAAND MAART. 53 worden nu mede in de aarde geworpen — op het einde der bedden, kan men ook wat aspergies, tot jonge kweekelingen aanleggen, als mede felderij, om dezelve vroeg geel te hebben, men gaat verders voord met erweten en boonen te pooten, dat maandlijks, of om de veertien dagen moet gefchieden. Betreffende het VERPLANTEN» Daarin valt al mede thans voor den achtenswaardigen hovenier wat te doen; iri"zijne warme bakken , die kunst-voorraad chuuren , en getrouwe minnemoeders, beeft hij nog bloemkool- kweekelingen, die hij nu weder aan hunne natuurlijke moeder kan toebetrouwen, dan volgen die fmaaklijke gewasfen op den voorraal welken men in het najaar aangelegd hseft: het zelfde zij gezegd van de fluitkool, de uiën die in augustus gezaaid is, (zie onder dia maand , bladz. 107 ) wordt thans mede verplant, waarvan het aangenaam gevolg is, dat men za vroeg dik heeft. Alles waarvan men zaad wil winnen, moet mi zekerlijk verplant worden , als mede eenige faiadeplanten om te kroppen, wint van al'.es moet den hof voorzien zijn, als waarin geeji geringe eer van den hovenier beftaat. r> 4  56 AÏ.MANACH DER NATUUR? ' t A N T E N. Onder dit artijkel kunnen wij brengen, het planten van witte en roode aalbeziën, althans moet zulks niet Jaater gefchieden; men behoeft desaangaande niet zeer kiesch te zijn, in het verkiezen van een plaats; alle plaats is, om zo te fpreeken, daartoe bekwaam, indien de grond Hechts los en wèl gemeft is, het welk alle jaaren hervat moet worden: men verkiest tot deeze voordteeling, de zwaar/te en langfte looten van boomen die groote en aangenaame vruchten geeven; men fnijdt de onderfte zes of zeven oogen of botten, tot op het hout toe uit, om te beletten, dat ze geene uitfpruitzels omtrent de wortels maaken, waarna men ze tot boven de uitgefnedene botten in de aarde fteekt, waarin ze ge mak-lijk wortelen, lang duuren en groote beziën voordbrengen zullen , mits dat men jaarlijks de zwaarfte looten, tot op drie of vier oogen inkort en het flechte en ondeugende hout, geheel weg', fnijdt om weder jonge fcheuten aanteteelen • doch de zwarte bes moet wat langer gemoeid worden, om dat ze anders minder draagt; de loo. ten , die men tot flekken wil gebruiken, moeten vooral des zomers niet gefnoeid worden.  BE MAAND MAARTi 57 ORANGERIE, Da amomum moet, aan wortels en takken befnoeid zijnde, nu vooraan in de orangerie gezet worden, want deeze zal de opene lucht nu welhaast kunnen verdraagen; doch men houde in het oog, dat zij veel water wil hebben. Men draage thans en bijzonderen zorg voor de orange- en citroen boomen, dat dezelven al mede geen water ontbreeken; dezelven moeten dikwijls doch niet met te groote hoeveelheid waters te gelijk, bevochtigd worden; men volge in deeze vooral de Natuur, zij regent bij droppen en niet bij plasfen, die weinige keeren uitgeflooten, wanneer de Voorzienigheid wil, dat 'er plasregens vallen; en dan gefchieden die geweldige bewateringen nog tot heilzaame eindens. Men geeft de boomen en gewasfen, in de warme orangerie, van tijd tot tijd wat lucht, om dezelven trapswyze daaraan te gewennen, en de jon• ge vruchten te bewaaren, die in deezen tijd ligtlijk afvallen, wanneer men ze te fchielyk in de lucht brengt; of ook gebeurt zulks wel, wanneer ze alta nat gegooten worden. TÜINARBEID. VerfchafFen veld en boomgaard in lentemaand D 5  53 ALMANACH DER NATUUR.' drukke bezigheden, de lieve bloemtuin Iaat haaren bearbeider niet ledig ftaan; 't is een al^emeen aangenomen regel, dat vóór het einde van die maand, en veld en tuin, dat geheel de grond bedekt moet weezen met boomen en planten of zaad. Alle de vezelachtige planten, dat is, die vezel achtige wortels hebben, en die nog niet bloejen, kunnen nu gefcheurd worden, indien het in 't najaar nietgefchiedis; fommigen niet alleenlijk uitnoodzaakelijkheid, naamlijk, om eenigen ledigen grond daarmede te beplanten , of in de plaats van de door de koude uitgegaane te ftellen , maar ook om door den verkoop ruimer voordeel te behaalen, voor die geenen welken uit de bloemtuin hunbeftaanplukken; anderen planten moeten gefcheurd worden, om dat ze zig te wijd uitfpreiden, en te veel gronds beflaan, en daardoor haare gebuurinnen hinder toebrengen die een tuin om vermaak heeft, moet daarom niet te zuinig zyn , maar fomtijds manden vol planten durven wegfmijten , indien hij met dezelven niemand kan gerijven; is bij al te zuinig, en wil hij alles, of het grootte gedeelte flechts, behouden, zal hij, vooral in groeizaame jaaren ,een bloemenwoestenij, veeleer dan eene wèlgeordende bloemtuin bezitten. Het ruwe weêr doet vee! kwaad aan de tulpen, dat veelverrcig en oogüreelend tooifel, waarmede  BE MAAND MAART. 39 de bloemgodin zig in de lente verfiert; men moet dezelven daarom bedekken met matten, of met een tent, gelyk men gebruikt wanneer ze bloejen ; liever evenwel met een tent om dat de matten te veel warmte veroorzaaken; ook moet vooral zorgvuldiglijk gewaakt worden , dat de reeds zwangere bloemfcheuten bij fchoon weêr in de koestering daarvan deele : de fchoone dagen in lentemaand, zijn als ftreelende kuschjes van Natuur, die het hart van alle wezens verkwikken • wy immers kunnen zulks duidelijk gevoelen, en daaruit befluiten, dat ook alle wezen het gevoelt; verftonden wij da taal der beesten, zij zouden 't ons zekerlijk vertellen, en wie weet welke heerlijke lente-dankzeggingen voor-ons aanheffen 1 heerlijk om derzelver eenvoudigheid om te gelooven dat geene andere wezens dan wy menfchen, Gods goedheid kunnen gevoelen, zou tog te veel gezegd zijn. De liefhebbers beginnen nu een theater voor de Ezelsooren, (Auricula, urji,) te bereiden, om de potten in het laatst van deeze maand, of in 't begin van de volgende, wanneer dis fchoone bloemen bloejen, daarop te plaatfen: dit theater moet tegen het oosten open weezen, doch verder rondsom toe, om de bloemen voor de weste winden te befchermen; van boven moet men het wèl dekken, want de minfte regen beneemt de fchoonheid van deeze bloemen, gelijk van alle andere tedergekleur-  • AtMdNACH DRR KATUURi den —_ de regen . vooraI in zQ groof ^ maate, dat de bloem door en door nat wordt ver. flenst en de zon, waarvoor de kleurtjes ook bewaard moeten worden, verwelkt. Voords moet men de potten met piramidaalen nieuwe aarde geeven, en dezelven op eene openè plaats ftellen, alwaar zij veel zou kunnen hebben dan zullen zij hoog opfchieten; want de fchoonheid daarvan beftaat in de hoogte _ door het vtrdeeJen van derzelver wortels, kunnen ze nu ook vermenigvuldigd worden. . Is het een drooge en warme maart, zo moet de hovenier naarftig en met oordeel water aanbrengen , doch omtrent de koude van het water be. hoeft men nu zo geheel omzichtig niet te zijn als m den heeten zomer, wanneer het koude water veel nadeel kan toebrengen: bij een' hovenier van de voorgaande eeuw, vinden wij daaromtrent de volgende les; „ Indien het kruit en de jongh geplan„ te boomen, door al te groote hitte en drooeh„ te tjuamen te verwelken, of te verdorren, moet „ men die verquikken , met regenwater, dat in de „ fon gewarmt, en met mis gemenghtis, ofte in „ desfelfs plaetfe magh men flootwater nemen ook „ kan men tot dien einde eenigh gras ofkruijt^met „ water bevochtigt zijnde, omtrent de ftam van de », jonge boomen leggen". De auriculas en primulaveren, moeten thans van  DE MAAND MAART. 6ï haare verrotte bladen gezuiverd, en aan de eerftgemelden een weinig vette aarde gegeeven worden, doch vooral zonder de wortels te raaken, want de minrte kwetfing aan dezelven toegebragt, zou den groei benadeelen. Wegens het Z A A J ï N, Kan thans met één woord gezegd wordendat het gefchieden moet van alle bloemen die een wei. nig koude niet vreezen, en gaarne onverplant doorgroejen ; met het zaajen van tederer bloemtjes, wacht men tot geheel op het einde van deeze maand, of tot in het begin van de volgende; wil men , zo kunnen deezen in een warme broeibak gezaaid worden : men zaait nu, hoe eer hoe liever, als 't weêr 't flechts eenigzins toelaat heulbollen en allerleis foorten van klokjes; men kan ook reeds anjelieren zaajen; het kruidje roerme niet, moet nu in een warme broeibak gezaaid worden, en deeze plant moet men voords met een klok bedekt laaten. De hovenier vindt boven dien in deeze maand, zijne bezigheid aan het F L ANTEN, Van Hekken van palm, waardoor men, met een  6» almanach der ba tuur," bekwaame hand, boomen van allerleie gedaante kaft teelen; doch wil men den voorraad bezuinigen, of om dat dezelve gering is, of om dat men met de menigte voordeel weet te bejaagen, dan moet men geen meer Hekken fcheuren dan men in één* dag kan lteeken, want alle die den nacht moeten overleg, gen., zullen niet aan de verwachting beantwoorden men plant thans ook de uitfpruitzels van de pasfie. bloem, het welk in eene vochtige plaats moet gefchieden.Het verplante» Heeft plaats, omtrent alle de bloemplanten, welken gefcheurd kunnen worden , 't geen van zelf fpreekt; de anjelieren, welken men nog in augustus afgelegd heeft, kunnen nu mede opgenomen en verzet worden; vee! meer nog de anderen, die men in 't najaar reeds had kunnen overzetten ; hoe losfer aarde men de anjelieren geeft hoe beter; een derde verrot hout daaronder te doen,is zeer goed, •mits dat zulks reeds twee jaaren te vooren gefchied zij; want anders is het hout niet ontbonden, en de aarde zou brokkig, in plaats van vezelachtig en los \veezen — de judasboomen kunnen nu mede verplant worden, als ook de amoinum, waarvan reeds ge. fproken is.  SE MAAND MAART. 6"? J)s voorraad die men thans heeft, is in de MOESTUIN. Nog niet veel, van nieuwe groente, en de wintervoorraad moet meest gebruikt zijn; zelfs wor« den de wortelen nu flecht en fmaakloos : alleen« lijk heeft men nog eenige jonge uitfpruitzels van kool, winterfpinagie,' wortelen die in julij gezaaid 'zijn, raapen omtrent St. Michiel gezaaid, en nog eenige beetwortelen. Op de mestbedden en in de broeibakken, krijgt men nu goede radijs, kroppen , die men weêuwea noemt, en eenige liefhebbers hebben , op het laatst van de maand, in de bakken reeds jonge komkommers, wortels, porcelein , en in de trekkasfenrijp» kersfen en abricofen; dit alles is echter maar weinig in hoeveelheid, maar dunfel moet men in overvloed hebben , als mede hop , om in de plaats van aspergies te gebruiken, hoewel men daarvan, op de wèlaangelegde mestbedden, ook kan voorzien weezen. Uit den £00 M0AARD Zijn thans goed om gegeeten te worden, de volgende peeren, als de rosfche groote winterpeer,  64 almanach der natuur.' bon chretien d'hyver , bon chretien fans pepfo " bonchretien fertile d'orleans, crepin, deengelfche arundel, of de bruidpeer, de dubbelde kraager groote mogol, groote monarch, Generaal Duits' montautyn peer, de martin lire, de marquis, pa', ter ftevenspeer, de pretendent petit, poire Ie'portail, poire de rouville, rhijnfche befchet heri.St mariepeer, zouten balg, thomas peer, en de venetiaanfche peer; zeker nog aangenaamheden genoeg voor kiefche tongen — deezen kunnen ook nog eene keuze doen in de volgende appelenals, debleumeling, bakerappel, brakelfoet, bour' gonfon, catalonierappel, dubbelde paradijs, dubbelde bellefleur , domineesappel , dubbelde griet, engelfche rabauw, groote appel van van Yk, fe! nouiller uit Friesland, Gerrit Gay, gravinnezóet,' moeraai, mariengal, petercelijappel, petzoet, pier.' zoet, permain, merville, renet tulpe, renet de la reine, roode guldeling, zoete aagt, zuure klap. ftaart, zoete heerappel, fuiker damast, zoete zonappel, zoete kleidaal, zuure kleidaal, en de witte guldeling. In de bloemtuin, • Heeft men tegenwoordig de enkelde of dubbelde anemonen, eenige hyacinten, eenige tulpen, jon.-  D £ MAAND MAART. 65 «BiHes, narcisfen, crocus, primula veris, violetten , maagdelieven , geeie nagelbloemen, verfcheidene foorten van iris; dubbelde hepaticas, de kroon imperiaal, en eenige andere foorten van uitlandfche bloemen ; nog heeft men , maar gemeenlijk niet voor het einde van de maand, eenige auriculas, al. les wel te verftaan indien het een warm voorjaar is, anders heeft men veele deezer bloemen eerst in 't begin van april. Dc boomen die bloejen zijn de amandelboom, de abr.coos- en perfik. boom, de judasboom, de thijmlaurier, en eenige orangeboomen; ook heeft men eenige geele iudifche jasmin, en boven dien bloejen nog eenige aloëes, ficoides, enz. Thans moeten wij, een befluite van 't geen wij wegens Ientemaamd aangetekend hebben, nog iets zeggen van de VüBïOKKERJJ. Niets is in het rijk der dieren bevalliger, dan hst huppelen der jonge lammeren in de velden en welk aangenaam tooneel deeze maand vooral oplevert, daar de lammeren meereedeels in dezelve geworpen, en als 't weêr het flechts eenigzins toe. laat, zekerlijk uit de koojen na buiten gedreeven worden. In en met deeze maand, is de groot/I? kalftee'c E  66" ALMANACH DER MATUUR.' meest gedaan,, en derhalven wordt het voeden en oppasfen der kalven , ééne der hoogstdringende bezigheden van een' veeman —- over het geheel, moet men het voeder voor al het vee, tegen het voorjaar verbeteren , welke zorg met een bloejende gezondheid onder de kudden en koppels betaald zal worden, en niet minder met een graage markt, waardoor volle beurzen t'huis gebragt, en de gezinnen met ruimte gevoed en vermaakt kunnen worden. In lentemaand is ook de fchapenmesttijd; en dit nuttig vee ftaat daarin bloot voor 't fchurft, waarom het van alle moerasfige landen en natte gronden, moet afgehouden worden. De heete bul wordt nu ook reeds rondgeleid, zijne natuurlijke kracht, waarvan zijne woestheid een gevolg is .brengt almededuhbeld voordeelaan—■ en wat fchat zou de Natuur ook uitzetten , die niet, met woekerwinst tot den eigenaar wederkeerde ? 'T zijn a!l' gefchenken van een band, die flechts een weinig werks begeert, dat duizendvoudig wederkeert; Hij zegent op dén pltk het uitgcftrekfle Land.  DE MAAHD MAART. 67 Wat betreft het PLUIMGEDIERTE. In lentemaand Iaat men alles, wat broejen wil, zijnen trek tot voordteelen voldoen; inzonderheid , laat men de broeiganzen vroeg in de hokken aanzetten, om dat uit de laateren weinig te voorfchijn komt. BElè'NTEELT, Eén ander aangenaam merkteken van het naderen der lente, is dat de honingbeien, omtrent het midden van deeze maand , het waagen , uit hunne kor. ven te vliegen; want dewijl hun voedzel beftaat in honigfappen , welken zij uit de bloemen weeten te zuigen j verftrekt hun te voorfchijn komen tot een zeker teken dat er reeds bloemen moeten weezen : de beien fchijnen meer dan eenigander fchepzei, met het voorkennen van het weder begaafd, derwijze, dat het een zeer vast voorteken is vaneen fchoonen dag, als men hen 's morgens ziet uitvliegen. Men moet de korven nu vooral onderzoeken, of er ook wormen in zijn, waarvan dezelven als dan wél zorgvuldiglijk gezuiverd moeten worden. Ook zal een kundig liefhebber de korven sU E 2  68 ALMANACH D E E NATUUR." toos met de uitvlieggaten, zo veel mogelijk te^en het oosten en zuiden zetten, op dat de beiën de eerfte beste en warmfte zonnefchijn mogen ontvangen.In de VISSCHERIJ, Komt al mede de naarftige hand zeer te ffade -r de vijvers moeten vooral gezuiverd, en het water onderzocht worden; heeft men vijvers die geheel heilnoten zijn, zo dat zij geene andere toevoer van water hebben, dan 't geen van de fneeuw en regen komt, zo moet men dezelven met versch water genoegzaam verzorgen, op dat het jonge vischje, zijn element zuiver bewoone, en daardoor gezond, vet en fmaaklijk worde. Aangaande de J A G T, Valt alleenlijk aantetekenen, dat men moet ophouden met het jaagen van haazen, dewijl het thans tegen den teeltijd gaat — daarentegen neemt de fnippenvangst, zo met netten als fchietgeweêr een Begin. Nuttig is thans de jagt openden, ganzen, en wilde duiven , wegens derzelver groote menigte,  DE MAAND MAART. 6Q waardoor zij hoogstfchadelijk zijn aan de zaad. velden. Voor het overige moet men al het gevogelte e» andere dieren, in den broei- en teel- Ujdzorgvuldig, lijk verfchoonen : dat toch nooit het nut der rijnheid, uit het oog verlooren worde ! De rijnheid is een boom, die rijklijk viuchten draagt, ze is alle wezen nut, waarom ze ook elk behaagt. E 3  APRIL, V V onden de nijvere handen van den waardigen hovenier en landman, in de laatst voorgaande maand ruimte van arbeid, zo zelfs, dat van den aftedoe. iien taak, ongetwijfeld nog een goed gedeelte on ■ afgedaan moest blijven liggen; thans is die taak bijna nog verdubbeld, en ongelukkig hij, dien de zorg over veld of tuin toebetrouwd is, en voor het zien van zijne zweetdroppen een af keer heeft; iedei oogenblikje ontijdige rust, is hem hoogst nadeelig, en zal na verloop van een weinig tljds, met een  ALMANACH DER KATüüB. I>E MAAND APRIL. 71 verwilderden tuin, of onvruchtbaar veld beloond WOrden dan, de traagheid woont maar zeldzaam op 't land; 't is of de altijd arheidzaame Na. tuur, den man die in haare armen vernacht, en haare tempelen bewoont, ook met haaren nimmer verflaauwenden ijver bezielt — zo dra zij in het voorjaar haaien milden fchoot opent, wordt den berchouwer daarvan, door eene verborgene werking aangefpoord, om de werkzaamheid, die inalleswat hem omringt ingeftort wordt, met zijnen arbeid te vergezellen; ja', hij zelf gevoelt dien trek tot in beweeging te zijn, in hem ook opwekken;de vroege morgen ziet hem reeds bezig; de eerfte zonneftraa. len befchijnen zijn gebogene rug; en het bruine avondduister begeleidt hem na zijn gezin, in welks aangenaam onderhoud aan den gullen disch , en in welks graagte hij zig verheugt; onder welks toediening hij zig verkwikt, om, na eenige weinige uuren esne gezonde flaap genooten te hebben, weder zijnen zwaaren doch tevens veel beloovenden arbeid te hervatten. Volftrekt alles heeft nu een andere gedaante aangenomen; 't geen de zachtademende fephirs begonnen hebben, zegt zeker dichter, wordt nu door het glansrijk oóg van den vader der Natuur voltooid ; deeze fchiet zijne leevendwekkende ftraalen diep ter aarde in, en dringt tot in de duisterefchuühoeken van de groejende wereld door; zijne warmte E 4  72 ALMJNACH DER NATUUR. verfpreidt zig in de v^udig vermeerderde (cheuT kens, en doet den vernieuwden tabbaard des anrdHJks , door dmzenden van verfchillende kleur-n van gedaante verwisfelen : „ T nieuw en piepend kruid" , vervolgt bi], » door de gemaatigde lucht voordgebragt, breidt , zig va» de vochtige weiden, tot aan de uitge" dr00gde ^uveh «*; het eroeit van uur tot uur wordt hoe langs hoe dikker, en lacht het » oog der befcbouwers van allen kanten toe : de " ™ne doo™^S ■ wordt wit van welriekende „bloefems; en 't groejcnd fap van t klein ge, boomte dnjft de jeugdige knoppen „it, die zig van tjJd tot tijd ontploojen ; het tooifierfel van ,, t hoogfchommelend loof, fpreidt zig mede over,, vloed,* uit, onder het koesterend wiegen der „ bolle westewindjes:de fnelle haas en t fchichtig kon.jn, kunnen hunnen vluggen lo0p nu niet " ïTu V°0rJ lu''Sterend oor TC^rgen ; en t fcherpzKsndst oog,kan 'tkwinkelerendgevogel„ te, welks gezang onze harten ftreelt, nu niet „ langer >n het dig.fte der takken volgen . de vaar„ d,ge en verborgene milde hand der alzegenende „ Natuur ftroo.t op éénmaal in alle de tuinen, do „ bevalbglte kleuren op ,1 het gebloemte, en ver,. fpre.dt tevens de zoete mengeling van al dat " reUkwerk door pluimgedierte; In 't begin van deeze maand, worden de oude ganzen , onder de vleugelen, eenigzins de vederen geplukt. Daar voords de jonge ganzen, wanneer zij vleugelvederen beginnen te krijgen , zeer onderworpen zijn aan het derven , vorderen zij omtrent dien tijd almede eene bijzondere oppasfing , op dat de dood het aandaande voordeel niet wegneeme, en menig gullen disch niet van een aangenaam gerecht beroove: het best dat men doen kan om dat verdrietige lot te ontgaan, is, de jonge ganzen, omtrent dien tijd, zo veel het gefchieden kan , met gedroogd koorn, of mout te voeden ; want dat voedzel verderkt het aankomend gedierte op eene uhfteekende wijze, en maakt hetzelve derhalven bekwaam , om den aanval, welken het te duchten heeft , wederdand te kunnen bieden. Over het geheel moet het jonge pluimgedierte, omtrent deezen tijd, zorgvuldiglijk opgepast worden, wanneer, gelijk veeltijds gebeurt, de doorbreekende koesterende warmte niet beftendig is. De hoenders kunnen voords tot een tweede broedzel gezet, en daardoor groot voordeel behaald worden. Die 't jong gedierte teelt en voedt , vermeerdert dag en nacht zijn goed. Wat verders betreft, de  30 almanach de e natuur* bei2nteelt; Die aanmerkenswaardige zedenleeraaresfen, welken de aandacht van zo veele geleerden, geduurende hun gantfchen leeftijd bezig gehouden , en zo veele beroemde dichters, de zinrijkfte vergelijkingen en fchoonfte dichtfieraadjen verfchaft hebben-, waarvan de zoetvloeiende willink ten voorbedde verflrekt; dus zingt hij : Mogte ieders tong met enkel zoet beftreeken zijn, als die det beien ; kentekens van een rijn gemoed; mogte ieder twist en tweedragt meien, en denken , als de bei zig wreekt, dat zij verliest het lieve leven, (wanneer haar angel treft en fteekf, te haastig tot de wraak gedreeven ,) om , wars van wraakzucht, al zijn leed, voor God te brengen, die het weet. De nijvere beitjes, zeggen wij, verdienen wel dat men er alle mogelijke zorg aan befteede, welke zorg, in deeze maand, voornaamlijk daarin beltaat, dat men, bij beflendig goed weê*, de korven opene, fchoonmaake , en de beien laate uitvliegen , op dat zij met haaren kunftigen arbeid een begin kunnen maaken: ook moet men de zogenaamde m?kke beien, zijne hand niet onttrekken , maar voordvaaren met dezelven te fpijzigen en te verzorgen. Voords moeten de korven drooggehonden, en de  BE MAAND MEI. 31 beien van. genoegzaame bloemen , haare voorraadlchuuren, verzorgd worden. visschee ij. In de rijke bloeimaand neemt de goede kreeftentijd een begin; ook is het de oogst voor den zalm- en aal- vangst: de bot begint goed te worden,en de ichol is in volle fleur. J A G T. In deeze maand flaat, even als in de laatstvoorgaande , de geheele jagt ftil , uitgezonderd dat er nog endvogels en fnippen , ook berghoenders, en dergelijken, kunnen gefchooten worden : voor het overige wordt het verdelgen van de broedzels der roofdieren met alle mogelijke aandacht en ijver ter hand genomen. Hier mede oordeelen wij van de vrolijke mei te kunnen afflappen, na alvoorens nog aangetekend te hebben dat men in die maand de beste melk en boter heeft , vooral ten opzichte van de duurzaamheid} en dat de geenen die zig met de zijdenteelt bezig houden , vooral moeten zorgen, voorraad van voedzd voor de doorbreekende wormtjes te hebbeu : dit voedzel beftaat , gelijk men weet, in moertJeziebladen , en wanneer de weêrsgefteld veroorzaakt, dat het doorbreeken der wormtjes vroeger is dan het ontrollen der gemelde blaadjes,  3* ALMAHACH DER NATUUR. kunnen de jonge vlierblaadjes, die gewoonlijk de eerfte boden van de vertrekkende koude zijn, de plaats der moerbeziebladen vervangen. De fpoedig groeiende zijworm geeft ons gelegenheid, om dit gedeelte van onze taak. met het volgende versje te kunnen fluiten: het bevat zijne kenfehets: ' K verga door mijne kunst, en bouw mij zelve een graf • ik trek de lijn mijns doods , en fpin mijn leven af. '  j u K ij, Het eerfte en grootfte gedeelte van denïaand jünij^ welke ook wiedemaand , of zomermaand, genoemd wordt (*), behoort nog tot de bekooreijke lente, en derzelver laatfte gedeelte opent de deur voor den vruchtbaaren zomer; De flonkerende zomer, "zegt zeker dichter, „komt moedig , met alle de tfotfch„ heid der jeugd, herwaards aanftrijken , minnelijk <■*) Zie de oorfprong van den naam junij, bladz. 5: fommigen willen echter, dat de laatfte lentemaand alzo' genoemd is , naar de godinne juno, wier tempel op den eerden dag dier maand ingewijd is ; en daar op dien zelfden eerden dag, tarquin, voor het vermogen van junius brutus moest vluchten, wil men„ dat dien overwinnaar ter eere, zijn naam j v n 1 u g , ee! melde maand toegevoegd is. C  ^34 almanach der natuur. „ uit de glinfteren.de velden der onbewolkte lucht „ neêrgelaaten zijnde; hij fiert en verguldt onze vel„ den , en doet zig tot in de duiftere ingewanden „ der Natuur gevoelen; hij komt,omringd vanbran„ dende uuren, en verzeld met eenen ftoet van ver„ frisfchende winden ; de terug wijkende lente wendt haare van fchaamte bloozende kaaken, van „ zijn blaakend gezicht heenen ; maar aarde en lucht ,, leveren zig, glimlachende, aan het gloeiende be„ wind haareropvolgflerover:" dit gloeiend bewind, kost zekerlijk menig teder bloemtje het leven , of om dat zij, ter oorzaake van de onkunde des hoveniers , niet wèl geplaatst zijn , of om dat zij, uit gebrek aan behoorelijke gelegenheid , niet wèl geplaatst hebben kunnen worden: alle derzei ver bevalligheden verflenfen, zo dra zij aan de blaakende ftraalen der brandende zomerzonne bloot gefteld zijn, even als eene jonge fchoonheid kwijnt en verflenst, wanneer een brandende koorts door haare opgezwollene aderen heen rijdt, terwijl integendeel de bloem die de zon volgt ,zigtoefluit, wanneer deeze ter ruste gaat , en , als treurig, geduurende den gantfchen nacht het hoofd Iaat hangen ; maar zo dra de alles verlichtende zon zig weder aan den gezichteinder vertoont, haaren verliefden boezem weder voor derzelver aangenaame en goedgunftige draaien opent:en deeze aanmerking is voor den jongen hovenier zo nuttig, dat de eerfte zomer dien hy in een vreem' den hof doorbreDgt, en fchoon ook honderden, hem nog onbekende gewasfen , daarin gevonden werden , hem leert, hoedanig hy, ten volgende jaare, dien hof  de maand jun ij. 35 inerkelyk kan verbeteren , zo dezelve verbetering noodig heeft. Heeft de lente haare veelvuldige bekoorelykheden l de zomer levert geene mindere bewyzen op van de magt en goedheid des Scheppers: wat pen befchreef immer het gelaat der Natuur, en haare aangenaame werkingen op het hart van mensch en dier,na eenen uitgeftorten loggen donderbui.' om ons flechts by dit eene zomertooneel te bepaalen —— de zoetzingende thomson, meergemeld, heeft het gewaagd, 't zelve op deeze wyze te doen; „ De veritrooide wolken van 't oppervlak der hemelen '«', zegt hy, „ zwerven nu „ in wanorde heen en weder:het onbepaalde en op„ geklaarde uitfpanzel verheft zig, en fpreidt nu veel „ zuiverder blaauw over de wereld uit; de Natuur „ tooit zig, na het geflilde onweder, van nieuws „ op ; een glansryke luider, en recht aaugenaame „ ftilte breidt zig, in een oogenblik, dwars door de „ opgehelderde luchtftreeken, uit; een van vreugde „ blinkende fluier , door de goudgeele draaien der », wedergekeerde zonne afgezet , verliet t de nog van vocht doordronkene velden , terwyl de ge,, heele op nieuw verlevendigde Natuur een fchit„ terend en lachend gelaat vertoont. ,, De fchoonheid en frisheid doen zig weder ai„ Ierwege voor, en men hoort het gevogeltevan al- le kanten , de afgebrokene zangen aanheffen; heÉ „ geloei der koeien voegt zig by het geblaet der ,, lammeren , die , al huppelende , het klaver der „ verfrischte valeien affcheeren" dan,dit kun- nen wy er byvoegen , is da wèldenkende mensch C a  26 AtMANACH DER NATUUR." louter gevoel ; hij ziet dat de donder de gantfche Natuur vervrolijkt heeft ; hy gevoelt zijn hart ruimer (laan; hy gevoelt zig gantfch opgeklaard; denkt aan god; heft zijne handen ten hemel, en zegt: De donder zelf, die 't hart verfchrikt der booze , is taal van englen , welke u van vrêe fpreekt en verkwikt, terwyl ze u digt omftrenglen. 'T is inderdaad maar al te waar dat alleen het hart derboozen voor den donder fiddert; en geen wonder! de rnajeltueufe aantogt van eenen bezwangerden wolk, werkt alrêe zodanig op zijn geftel, door mid' del van de lucht, dat hij eene lóomigheid gevoelt, die zijne zintuigen eenigermante verdooft; en , daar het de werkzaamheid van deezen alleen is, die de ftem van zijn geweeten fmoort, laat die ftem zig nu hooren , en hij gevoelt knaaging; ieder donderflag doet hem vervolgends fidderen ; hij hoort in denzelven de ftem van den Almagtigen ,die hem tengeftrengen oordeeleroept; en in iederen blikzem befchouwt hij een eeuwig brandend vuur , dat het loon zijner wanbedrijven zal weezen. Welk eene aangenaamheid verfpreidt niet een zacht zomerregentje over gantsch de Aarde! wat gevoelt niet het hart, dat vatbaar is voor alle de bewijzen van god's goedheid welke de Natuur oplevert! ja, wat gevoelt niet dat gevoelige hart, wanneer de hand var) het eeuwig goeddoend Opperwezen zelf.de alom vruchtaaubiedeude aarde drenkt! dan is hst geheel op-  DE MAAND J ï H IJ. 3? getogen ; is louter bewondering;en op de zachtkens nedervallende , de verkwikkend indringende dropjes ilaarende,roept het, in aangenaamen verrukking, uit: O wonderrijke deeltjes ! volmaakte tafereeltjes , der hoogde majefteit ; gij houdt mij opgetogen, daar gij, door god's vermogen, den bruinen wolk ontgieit l deez kriftalijne knopjes, deez wonderrijke dropjes, doorbalfemen al de aard; o zegenvolle kasjes.' wat zijt gij aan de grasjes, en tedre plantjes waard'! zij richten zig naar boven , om hunnen god te looven , door blijdfchap aangedaan : men ziet in fpruitjes, blaadjes, de holligheèn en naadjes, als juichende opengaan. De maand waarover wij' thans moeten handelen, werd door de Ouden uitgebeeld, onder de gedaante van een' landman met ontblootene armen , houdende met zijne rechter haudeene fijsfe, waarmede hij koren afmaait; fommigen verfieren dat beeld niet eenen krans van lijnzaatbloemin; weder anderen laaten hem korenfehooven binden, enz. alles op het tweede jaargetijde, den zomer, welke, gelijk gezegd is, in deeze maand een begin neemt, zinfpeelende: eene laatere uitbeelding van de zomermaand , vertoont eene fchoone maagd , luchtig en vrolijk gekleed , doch C 3  38 AtMAHACH DER UATUU1. zeer ernflig van gelaat, houdende in de eene hand een fijsfe.en in de andere een korenfchoof; op deeze uitbeelding doelt het volgende versje: Al praalt de zomermaand in 't luchtige gewaad, zij wekt onze aandacht door den ernst van haar gelaat, en fchijnt door deezen ernst de traagen optebeuren, als of ze zei: 't is tijd dat ge op uw pligten past, eêr gij door guuren herfst of winter wordt verrast, indien ge uw dwaasheid niet te fpade wilt betreuren. Om het tegenwoordige gedeelte van onze cpgenomene taak , naar de zelfde orde, in het verhandelen van de bloeimaand gehouden , aftedoen, moeten wij weder eerst fpreeken van de WEêRSGESTELDHEID. In zomermaand dan, houdt het ongeftadige regenachtig weder van mei, veeltijds nog aan, tegen den ia komt er gewoonlijk wel eene verpoozing ,• doch het veranderlijke wéér volgt meestal weder op , tot tegen Sr. Jan, wanneer het beflendiger wordt, en zodanig tot aan het einde voordduurt: omtrent het midden van zomermaand , begint de hette der zonne zig met meer krachts te laaten voelen; en eene langduurige waarneeming heeft geleeraard , dat de 1,6, 10, 14 en 28 van deeze maand , benevens de dagen omtrent St. Jan, voornoemd, meest gevaarlijk zijn wegens de onweders : voords zijn de nevelachtige dagen, den 7, 14,16, 17 en 21 • en deezen zijn voor het koorn en de druiven niet weinig gevaarlijk.  de maand juw ij. 39 boomgaard" en veld ■ arbeid. Offchoon de gemelde weêrsgefleldheid niet zeer gunltig fchijnt, is de verftandige hovenier echter, door eene aanhoudende ondervinding te wèl overtuigd van de onbepaalde goedheid god's, dan dat hij desaangaande eenig ongenoegen zoude laaten blijken; hij weet dat de Natuur thans haare uitzettende kracht, op eene onbegrijpelijk fterke wijze verfpilt, en derhalven veel voedzel noodig heeft, het welk haar in de wondergewrochtlijke regens toegediend wordt: de bekende van helmond, en an. dere natuurkundigen, fielden zelfs, dat de planten van enkel zuiver water gevoed werden : voor eenigen tijd bekroop mij de lust om te onderzoeken , in hoeverre de planten, op glazen met water gevuld, even als men met verfcheidene bolbloemen gewoon is te doen, in ftand gehouden konden worden ; doch ik ben in dat onderzoek, door zekere bijkomende omftandigheden, verhinderd geworden: ondertusfchen heb ik verfcheidene planten primulaveren, op zulke glazen , in vollen en weligen bloei gehad, 't geen eene aangenaame vertoouing gaf: zo veel is zeker, dat het water eene onontbeerelijke vereischteis, tot het leeven en tieren der planten in 't algemeen : de vallende regens zijn ondertusfchen boven alle ander water, dat men zou kunnen aanbrengen , verkiezelijk ; want even als de vloeden, flib, bladen en andere bedorvene ftoffen , die zij, aan afhellende plaatfen aantreffen, met zig voordvoeren, zo ook voert de regen , die, als 't ware, de lucht wascht en reinigt, alle C 4  ao almanachdrr natuur." foorten van olijachtige, zoutachtige, bergfloffige,en groeibaare uitwaasfemingen, die in de lucht verftrooid zijn, met zig, als ook dat gedeelte fijne aarde, dat zig in de lucht verheft, en uit dien hoofde gefchikt is , om in de hairbuisjes, door de bladen(*j en wortelen intedringen. De weldenkende hovenier vindt ook, gelijk gezegd is, in de onweders den nooit afbreekenden zegen van god; de blikzems, (want op deeze alleen behoeft, gelijk bekend is, Hechts aanmerking gemaakt te worden ,) de blikzems zijn een eleétriek vuur, doordringend nuttig voorde vruchtbaarheid der aarde, waaruit hetzelve ook opfteeg , ('t geen de donderbuien doet geboren worden») en er welhaast geheel van beroofd zoude weezen , tot ondergang van gantsch de Na. tuur, indien zij het door middel van de verhevelingen, (voornaamlijk de blikzem.) niet wederkreeg: de blikzems en weêrlichten electrifeeren de planten, en brengen bovendien voedende zelfftandigheden aan: de blikzems onderhouden den omloop der hoofdfloffen, welken tot de duuring der voord teeling op onzen aardbodem voiftrekt noodzaakelijk zijn (*) Want de ondervinding heeft te meermaalen geIceraard , dat de planten door haare bladen ademen; reden waarom men dezelven ziet kwijnen, wanneer zij te digt bij elkander geplaatst zijn ; al is het dat ieder op zig zelve in een pot ftaat, en men derhalven niet kan tegenwerpen , dat de wortels elkander verdringen, en beletten voedzel na zig te trekken.  bs maand j u n ij. 41 bovendien is het den kundigen hovenier bekend , dat één weêrlicht , de oppervlakte der aarde onnadenkelijk fchichtig raakende, duizenden van veelerlei ongedierte, onbeftaanbaar voor zulk een treffen, doet fterven: „ Wij weeten", zegt de Heer nutin et, „ dat niets onze tuinen en velden, beter „ verlost van de fchadelijke rupfen, die deszelfs ge. ,, flikker, zo het fchijnt, niet kunnen verdraagen-— „ dat niets de brandende lucht meer verkoelt ,, de onreine fterker zuivert, en de gantfche Natuur, ,, om zo te fpreeken, meer herftelt, dan het ouwe,, der —— en waarom", vervolgt die geleerde fchrijver; ,, en waarom zal ik dan voor deezen grooten ,, zegen van mijnen fchepper vreezen , beeven, ,, Adderen ? waarom zal ik niet het fchoonfle van „ alle verfchijnfelen met verrukking aanzien?" Beur 't hoofd eerbiedig op , o mensch ! en fidder niet: voert ook een fterveling'tgefpan der zwarte wolken? vreest gij dat vuur of wind , uw trotfche ftad ontvolken , uw daken fchudden, en , in zulk een ongeval, den vaderlijken tuin geheel ontworden zal ? verban die laage vrees , zij hoont uw'hemelkoning; hij voert den donder aan , maar doelt niet op uw woning, niet op uw ftad of tuin: de God waarvoor gij beeft, ftort niet dan zegen uit, op alles wat er leeft. neen beef niet fterveling , wanneer God's hand u zegent, hij blikzemtzuivering, gelijk hij balfem regent; hij is en blijft altoos de vader van 't heeliil, die wat hij fchiep verzorgt, en nooit verlaaten zal. Wat betreft de nevelachtige dagen, waarvan wij C 5  41 A1MASACH DER NATUUR. boven, onder het artijkel van de weêrsgefteldheid, gefproken hebben , dezelven verdienen bij uitzondering de aandacht van den hovenier, alzo hij desaangaande eenige moeite kan aanwenden, om de ichade, waarmede zij dreigen , zo niet geheel, voor 't minst gedeeltelijk, te ontwijken: tot verfpreiding der vochtigheid zijn twee bijzondere middelen voorhanden : het eerfte, dat reeds van oude fchrijvers fterk aangepreezen, en laater door eenige landlieden beproefd is, is hetrooken, 't welk men in deeze maand, en ook fomtijds reeds in mei, wanneer men oordeelt voor nevels te moeten vreezen-, (en dit kan men reeds bij de morgenfchemering vastftellen,) met drooge mist, oud leder, of ftro, hoornen , klaauwen, enz. in 't werk moet Hellen: deeze verfpreide rook heeft twee goede uitwerkingen; voor eerst kan zij de vochtigheid verteeren, welke oorzaak en gelegenheid tot den honingdaauw geeft; ten tweeden bevat de rook een vlugtig loogzout, 't welk voor de aarde en planten heilzaam is; echter is het menigvuldig rooken in den bloeitijd niet zeer aanteraaden, want de rook trekt de bloemtoppen, en tedere deeltjes der baarende knopjes, ligtlijk zamen, droogt dezelven uit, en maaktze daardoor onbekwaam tot de aanflaande verdere ontrollinge. Het tweede middel , tot de verfpreiding van de vochtigheid voorhanden zijnde, beftaat daarin, dat men de zamengevloeide droppen op de bladen en bloemen affchudde: dit zelfde kan men ook omtrent de boomen, wanneer dezelven niet te dik zijn , in 't werk Hellen; en wat het graan betreft, om hetzelve  DE MAAND JUN1J. 43 van de vochtigheid te ontdoen, Iaat men twee lieden, met een touw, langs de vooren gaan, welken daar mede, naar de dwarste, het graan beftrijken. Ermoet voords nogbeftendig gewaakt worden tegen den vernielenden aanval van het ongedierte : wij hebben onder de voorgaande maand, desaangaande, reeds eenige onderrichting te boek gefield; hier evenwel moeten wij bijzonderlijk aanbeveelen, het verdelgen van de oorwormen, een ongedierte, 't welk allerfchadelijkst, en wanneer het ééus de overhand bekomen heeft, onoverwinnelijk is: tabaksrook is daartegen een zeer goed wapen; en men zal door hetzelve fileer voordeels, dan door eenigander, bekomen: de ondervinding heeft mij geleerd, tot hoe verre men van dien allesvernielenden vijand geplaagd kan worden: te recht zegt zeker fchrijver: ,, Dit gedierte „ heeft vleugels, fchoon men die niet ligt met het ,, oog ontdekken zal:" ik zettede eenige mijner waardigfte bloempotten , welken door den oorworm aangetast werden, in ruime waterbakken, in verwachting dat de met wate.r gevulde affland, tusfclien de pot en den rand der bak, den toegang tot de plant voor het gedierte zoude affluiten; doch te vergeefsch, niet alleen wegens de vleugels die hetzelve heeft, maar ook onthoudt het zig in de aarde, en kan derhalven niet gemaklijk van de plant afgeflooten worden: den rand der pot dik met zeep, of eenige andere kleverige fpecie te befmeeren, heeft mij ook maar weinigen doen vangen: best is, gelijk wij boven gezegd hebben, de tabaksrook, en fchoon dat middel eene dikwijls herhaalde aanwending vordert,  44 ALMANACH der NATUUR. zal het voordeel, 't welk men daardoor bekomt, die moeite dubbeld vergoeden. Met het wieden van 't onkruid, moet ook nog zorgvuldiglijk aangehouden worden ; alle man fla hier toe dagelijks de handen aan 't werk, vooral zo inen eene ruime uitgeftrektheid gronds te bezorgen heeft: een verliandige hovenier die met kinderen gezegend is, zal zijne aankomende telgen ongetwijfeld een gedeelte van dien taak opleggen, en daardoor het aangenaame gezicht genieten van zijn kroost, reeds in het opgaan van hunne jeugd, zijne voetftappen te zien drukken. Van het wieden fpreekende, valt mij in, de zonderlinge wijïe, waarop één mijner bloemvrienden, zekere foort van onkruid, met het welk hij verfcheidene bedden, in eene verwaarloosde tuin, geheel begroeid vond, tot een bekoorelijk gezicht deed verftrekken; hij wiedde, naamlijk, op het vlak der bedden, zo veel mogelijk was; maar liet op derzelver boorden het onkruid ftaan, waar door zij rondsom met een welig groen omzoomd waren, het geen inderdaad eene aangenaame vertooning gaf: met hem over deeze zonderlinge verkiezing fpreekende, herinnerde hij mij de volgende fchoone verzen van Neêrlands puikdichteresfe, de beroemde LUCRETIA WILHELM In A VAN MERKEN: Wat treurt gij dan, o mensch! daar de albefchouwende oogen derwaakende Oppermagt u gaêflaan uit den hoagen; daar zij een fchutsvrouw is der onderdrukte deugd ; daar zij u't onheil zelfs üen bron boet zijn van vreugd.  BE MAAND J ü N IJ. 45 *T onkruid wieden gefchiedtmet het beste gevolg» op een heeten dag , of voor 't minst bij droog weêr, vooral wanneer het kruid van die foort is, welke weelig, breeduit wortelt, (bij voorbeeld het zogenaamde duivels naaigaren, waarvan wij onder bloei* maand gefproken hebben;) want men heeft dan be. ter gelegenheid om het zelve met wortel en al uitteroeien, alzo de aarde niet aanéénhangt, en de vezelworteltjes derhalven minder vasthouden. De fterkere graad van warmte, welke in deeze maand plaats heeft, vordert eene te naarfliger zorg, wegens het aanbrengen van water, vooral wanneer er geene regens van aanbelang mogten vallen: het begieten moet des avonds gefchieden, na dat de zon ondergegaan is, of voor het minst na zij degewasfen, welken begooten zullen worden, niet meer befchijm: voords moet het water niet te koud zijn, vermits het begieten als dan van nadeelige gevolgen zoude kunnen weezen, vooral omtrent tedere planten; want de warmte der zonne heeft alle de buisjes en vezelen derzelven zodanig doordrongen , en gedoofd, dat eene fchielijk aanvallende koude, dezelven op ééns doet zameutrekken en verdijven : de ondervinding leert, wat al dergelijk nadeels 't in het voorjaar ver. oorzaakt, wanneer er, kort op eene zachte lentewarmte, een koude wind waait. In den boomgaard is thans eene kunstverrichting voor de hand , naamlijk het occuleeren van perfikkenboomen , en allerhande boomen die fteenvruchten draagen, waartoe het in deeze maand de beste tijd is: het occuleeren is eene foort van enting,en wordt  46 ALMANACHDERÏtATUUR. onderfcbeiden in occuleeren met een wasfende, of mei: een (kapende bot, 't welk ondertusfchen niet anders betekent dan de tijd van 'tj'aar waarin het gefchiedt : occuleeren met een wasfende bot of oog, noemt men wanneer het vroeg gedaan wordt, zodat debotnog in het zelfde jaar uitfpruit en een fcheut maakt; en zulks gefchiedt in deeze maand: het andere occuleeren gelchiedt van omtrent half julij tot in feptember, zo dat het oog eerst in het volgende voorjaar uitfpruit; en deeze occuleering wordt voor de beste gehouden, om dat na de vroege occuleering de fappen doorgaands nog zo fterk rijzen, dat de occulatie dikwijls niet alleen uitgedreeven wordt; maar ook de ftammen of takken dikwijls rondom het oog gom uitwerpen, waardoor de occulatie verflikt: ook komt de vroeggezette occulatie doorgaands zo Iaat aan den groei, dat de fcheut niet wèl rijp wordt, en derhalven onbekwaam blijft, om de ongemakken van den volgenden winter te kunnen doorftaan. De tijd deezer verlichting kan echter niet naauwkeurig bepaald worden ; en het komt er alleen op aan of de fappen v.èl rijzen, als wanneer de fchel of fchors zig gemaklijk van het hout laat affcheideu; en dewijl de ondervinding leert dat zulks altijd plaats heeft na den regen, fielt men, zo 't mogelijk is, het occuleeren uit tot er regen gevallen is; is men echter genoodzaakt, bij eene lang aanhoudende droogte te occuleeren, zo moet men de boomen, en de aarde waarin dezelven ftaan , een dag of twee van te vooren, wel degelijk begieten , waardoor men zig het gemelde gevolg van den regen verfehaft.  BE MAAND J U H IJ. 47 Meer van deeze kunstverrichting te zeggen, houden wij voor onnoodig , alzo dezelve, hoe omllagtig befchreeven , tog niet geleerd kan worden , zonder werkdaadigheid, bij hec onderwijs van een bekwaamen hovenier. Behalven alle de voorgemelde verrichtiugen, moei de hovenier nu, maar bij droog weêr, zijne verzameling doen van die groenten, welken hij wil laaten droogen, om in den winter te gebruiken, als falij, thijm, lavendel, rosmarijn, boonenkruid, enz. ook vergadert hij het kervelzaad, van den kervel die in 't najaar gezaaid is, zodra het rijp is, en vermits hij daardoor ledigen grond bekomt, flaat hem den aart van dien-grond te onderzoeken; is het zwaare en vochtige aarde, zo moet hij dezelve in droog weêr omfpitten, op dat zij drooge, doch de ligte aarde, terwijl het regent; welke verfchillende eigenfchap der aarde hij ook op alle tijden in 't oogmoet houden: nog vorderen de vruchtboomen, welken tegen muuren of fchuttingen ftaan, zijne arbeidzaame handen, met opzicht tot het aanbinden van takken en looten: het voornaame oogmerk dat hij bij deezen arbeid heeft, is om geene ledige plaats en tevens veel vruchthout te hebben: na den regen moet hij ook de palm fcheeren; en het knippen der heggen is mede eene bezigheid, welke in deeze maand moet gefchieden. Men gaat in zomermaand nog voord met de wijn. gaarden van de kleine zijranken en krullen, als mede van de onvruchtbaare ranken, te ontdoen: men houdt van tijd tot tijd aan , met het fnoeien van de  4g almanach DER NATUUR. looten, welken laater groeien: alle looten die bij de botten voordkomen moeten weggenomen worden , alsmede de doorgefchootene bloemtrosfen; ja zelfs, indien de ftok te veel zwaare looten maakt, moet men de dunften, daarze te digt bijéén groeien, wegneemen . Dit heilzaam onderfcheid geeft hoop van op zijn tijd gewenschte vrucht te plukken. Bij het denken aan deeze verzen, herinner ik mij, met genoegen, de befpiegeling van zeker zedendichter die het fnoeien van den wijngaard als een zinnebeeld van de kindertucht aanmerkt: „Een hovenier," zegt hij, „ zou .zonder dat noodig werk, vergeefsch naar vruchten wachten, en de ouders, door 't na" laaten van dien noodzaaklijken pligt, zelden vruch" ten van heiligheid en deugd in hunne kinderen ge" waar worden; maar in tegendeel zuure en Hinkende " druiven, van de fnoodfte gruweldaaden: waakt dan " eenmaal'op, o ouderen!" roept hij verders uit, " en leert uit dit boek der Natuur uwen pligt: maargtj " in 't bijzonder, o moeders! die veelal door eene " verkeerde en onmaatige liefde en dwaaze toegeeve" lijkheid, oorzaak van 't verderf uwer kinderen zijt; " laat toch af van die al te tedere zucht, die veeleer " hatt als liefde mag genoemd worden:" hoe verfthoonelijk die zucht in onze oogen ook zij; hoe zeer wij de lieve moeders, desaangaande, op goeden grond, vrijfpreeken, vinden wij evenwel niet onaartig, het geen de dichter van der veen, in, zijne zinnebeelden daarvan zegt: dus zingt hij:  DE M A A N D J SJ N IJ. 43 Het zijn de vrouwen meest die kindertucht beletten , en tegen wil dus mans het dertel kind ontzetten; en 't zijn de vrouwen meesr, die 't fmerteu naderhand,' wanneer zij worden weeuw, of door den dood ontmand. nu ziet zij haar ontvoogd, de zwakke vrouw moet vleien; die 't fchreiè'n heeft belet, moet dit belet befchreiën, De oogst der graslanden, die twee- of driemaal 's jaars gemaaid worden, neemt met het einde van deeze maand een Jbeghi , en zulke landen zijn alsdan , bij het aftewachten goed weêr, te maaien, welke vroege hooioogst , de voormaat of de eerfia fchuur genaamd wordt: hierbij is in acht te neemen, dat men niet te lang met het maaien van deeze vel. den wachte, vermits het gras anderszins verbleekt, de halm ftroochrig wordt, en dienvolgends onkrachtig hooi geeft, behalven dat men nog in aanmerking neeme, het verlies, dat de tweede hooiichuur door ,het te laat maaien hebben zou. Staande alle deeze verrichtingen, heeft men zi"bij afwisfeling, reeds bezig te houden met het ZAAIEN EN POOTEN. Van allerleie falade om te kroppen, biet, de eerfte winter- andijvie , peterfelij , rameuasfen, poreelijn , look , beet, fpenagie , en eenige .artichokken voor het aanftaande voorjaar, laate meloenen, komkommers, op een mistbedde: voords kan men nog raapen zaaien, en deezen noemt men winterraapeu $ ook poot men fnijboonen, graauwe erweteu voor D  50 almTanach der natuur. den winter, en doperweten voor het najaar — ininsfchen heeft men in de moestuin niet anders te verplanten, Dan de prei; en wel op het laatfte der maand: men zet dezelve in zeer goede aarde, zes duim van elkander, om dik te worden. Wat voords betreft de oranjerie, Waaronder thans moeten betrokken worden alle de gewasfen, welken tot dezelve behooren, offchoon nu in de open lucht gezet zijnde: daarin brengt men ihans ook aloè's, en andere tedere uitlandfche planten , na dat men dezelve van de ftof, welke in de oranjerie daarop gekomen is, gezuiverd heeft: ook moet men ze van de geelen bladen ontdoen,en indien het noodig is, in groote potten of bakken verplan-, ten: de uitfpruitfels die aan den voet van de aloè's komen, neemt men weg, en men plant dezelven, in alles, even als van de indifche vijg, (zie bladz, 13.) gezegd is: deezen, gelijk alle vette planten, moeten van tijd tot tijd wat begooten worden, tot dat ze wortel gevat hebben. De oranjeboomen die bloeien, moeten dikwijls water hebben, maar wenig tegelijk, om de bloeifels te fpeenen; en indien deezen te veel zijn, moeten zij gedeeltelijk afgeplukt worden: de mirthen vooral kan men niet te veel water geeven, om dat zij van 'natuure in moerasfige plaatfeu groeit.  DE MAAND J ü H IJ» SI TUINARBEID. Alles wat van het wieden, het ongedierte, en van bet watergeeven gezegd is, heeft ook opzicht tot den bloemtuin; voords is het, wat deezen in 't bijzonder betreft, de rechte tijd, om de klaauwtjes, de anenias , ranunkels en vroege tulpen, en op 't einde van deeze maand, of in 't begin van julijde hyacinthebollen uit den grond te neeraen: het aangenaam gezicht van deeze fraai gekleurde bloemtjes, 't welk zij in 't voorjaar verfchaft hebben, verdient wel dat men hen zorgvuldiglijk oppasfe : de gemelde klaauwtjes moeten met fchoon water afgewasfchen worden, voords laat men ze in de zonne droogen: deeze foorten van bloembollen zijn onderworpen aan eene kanker , waarvan zij zorgvuldiglijk gezuiverd moeten worden; daarna legt men ze op eene drooge plaats, tot het tijd is om ze weder te verplanten : de jonge bolletjes van colchicum, of naakte mannetjes ook wel naakte vrouwtjes genoemd, moet men in deeze, of ten langden in de volgende maand, van de oude afneemen, om ze in augustus of feptember weder te planten : de hondstandknobbels , neemt men nu ook van de ouden af; doch deezen worden terdond weder verplant. Men gaat vervolgends voord met het aanbinden van de opfchietende bloemknoppen, vooral van die der anjelierknoppen, en om dezelven te meer voedzel te bezorgen, neemt men de kleinde kuopjes weg: ook zorgt men voor die foort van knoppen, welken gewoonlijk barsten, vooral wanneer men befpeurt, D 2  £2 ilMAÜJCH DER NATUUK. dat ze zulks reeds beginnen te doen : die zorg beftaat daarin, dat men de tegengeftelde zijde opene, zonder de bloembladen te kwetten; hierdoor zullen de knoppen gelijk opengaan , en de bloemen te fraaier worden ; want her barsten doet de bladen uit de barst nederhangen, en bederft de geheele bloem. Het zaad van de auriculas en primuliveris, is nu rijp geworden, en wordt derhalven vergaderd; doch men laat het in de zaadbuisjes zitten, orn het te beter te kunnen bewaaren ; ook is zulks, wèl i"gezien, beter voor het zaad zelve, want die buisjes zijn de voorraadkamers of bewaarplaatfen, welken de Natuur zelve daartoe voorbereid heeft. Voords moet men in deeze maand nog ZAAIEN, Allerleie zaaibloemen , even als in bloeimaand, op dat men, wanneer de toen gezaaide bloemen uitgebloeid hebben , weder anderen hebbe , en de tuin altoos met eene menigte van bloemtjes prijke. In deeze maand kan men VERPLANTEN*, Het verkensbrood, den fafraanboom, de tijdeloozen, en voords alle de jaarliikfe gewasfcn : nog meer, dan in de voorige maand, moeten de verzet, te planten, voor de zon befchermd worden, want deeze is voor die planten te gevaarlijker, naar raas. ce zij thans fterker is.  » E KAAN D J u N IJ. ^3 Bij bet geen wij onder bloeimaand wegens het verplanten gezegd hebben , kunnen wii hie- nog aantekenen, dat het gebruiken van een aardboor, ^ie in het verplanten zeer aanteprijzen is: dit werktuig is eene foort van koker, die open kan flaan, en van blik gemaakt kan worden: men flaat denzelven ronds-' om de plant toe, en drukt hem alsdan in den grond, daarna neemt men de aarde aan de ééne zijde van' ■ de boor weg, om een kleine fpa of fchopje onder de boor te brengen, en dezelve, met de Plant er in, uit den grond te neemen, om de plant ter bertemde plaats in een vooraf gedolven, en bekwaamen kuil overtebrengen: door deeze wijze van verplanten, houdt men de aarde beter aan'de wortels vast, en de groei der plant wordt te minder geftoord. Gelijk er voords bij de menfchen eene zekere fympa•hie en antipathie plaats heeft, waarvan het gevolg is, dat fommige elkander niet kunnen verdraagen, ook zelfs niet op het eerrte aanzien; eene rtof.eene on« dervinding, wel waardig dat een ervaren wijsgeer en mensenkenner, dezelve eens öpzetlijk verhandde, en opheldere; ons plan vordert niet meer dan aante. tekenen, dat gdijk er bij de menfchen eene zekere fympathie en antipathie plaats beeft, dezelven ook bij de boomen en gewasfen waargenomen wordt, en zulks mag men bij het planten en verplanten wel m 't oog houden, op dat de gantfche tuin welig tiere, en voor geen gewas, hoegenaamd, ten kerkhove verrtrekke, door te moeten leeven in gezelfchap van nabuuren, wier bijzijn onverdraagelijü is: D 3  54 ALMANACHDEB-NATtJUH. men zette vrienden bij elkander, en vijanden op ee. "en goeden afftand verwijderd: men heeft eene veropjne vriendfchap befpeurd tusfchen de^w.jnru.t n den vijgenboom; tusfchen de wijnruit en den ohjt bc-om-, de mirthen en iauwrierboom,» de mmhen en Jen granaatboom; de ajuin, roozenboom en k en integendeel verneemt men eene verborgene vij.nd^ fchap, tusfchen de klimop, radijs of kool, en den ÏijngUrt; tusfchen den eikenboom en nootenboom, ^Van de edele roos, de koningin der bloemen en het zinnebeeld der deugd.in welk opzicht zeker d.ch ter zingt; O roosje, fchets der deugd, hoe heerlijk zijn uw kleuren; hoe zielverkwikkelijk uwe aangenaame geuren' , die, waar wij wandelen , den gantfchen h»f al wordt gij hier verflenst, uw reuk zal nooit vergaan, Van de edele roos fpreekende, kunnen wij, daarbij aanrekenen, dat men, om vroeg bloemen je hebben, een kuiltje van twee handen breed rondsomj.ftok moet eraaven, en 'smorgens en 'savonds, warm wa "rSn gi ten; zulks moet echter niet eer gefchie, den d n na da"'de bloemknoppen zig beginnen trv'ert on-: men zegt datmen de roozen een k.eur hebben, infteekt: een ftek)e van e een hulstboom gsënc, zeft men, dat groene ^eordbieDgt,  DE MAAND JUN IJ. 55 Tie vooraad van eetbaare gefchenken der Natuur, die men thans heeft, is vrij aanzienlijk; want men beeft in de mo e s t u i n , Nog aspergles, doch niet langer dan de eerfte agt dagen van deeze maand; want daarna fnijdt men er geen meer, om dezelven niet te verzwakken: de medicinaale kracht van deeze vrucht, verdient wel dat de hovenier zijne zorg daaraan befteede; want de vrucht van deeze plaut 1 is, een fmaaklijk riet.daar't fuikerriet voor zwicht, 't graveel afdrijven kan, 't geen 'slijders fmart verligt. Voords heeft men tuinboonen, peulen, doperwetept fnijboonen, bloemkool, (deezen zijn nu in de volfte fleur;) vroege witte- en favooi-kool, en overvloed van artichokken. Men begint jonge wortelen te trekken; ook is er uien, kropfalade en allerleie toekruid: men heeft aardbeziën ; eenige foorten van kerfen , brambozen , kruisbeziën, en de eerfte meloenen, uit de bakken; behalven dat alles zijn er abrikoozen, en ia warme trekkasfen zelfs vroege druiven. Men heeft in den BOOMGAARD) Eenige appelen van de voorige maand, en-aug D 4  56 almahach »er natuur. eene andere foort, die uir Engeland gekomen zijn," en codlin genoemd worden. In de bloemtuin, Heeft men de fraaie balfaminen, klokjes, veele foorten van amaranten , of duizendfchoon, fpiegel vim venus, anjelieren, het dubbelde kruis van jerufalem, vingerhoeden, koornbloemen , aconiet, groote zonnebloemen, (lokroozen, papavers, veelerhande roozen, camperfoelie, jasmijn, dejacobea, leeuwenbekken, lupinen, en verfcheidene anderen. Om der orde in bloeimaand gehouden, verder te volgen, moeten wij thans fpreeken van de veefokker ij. Het is, voor deeze maand, een algemeene regel, dat bij al het vee 't zout- en teer-voedzel niet verzuimd worde, wegens de menigvuldige dampen, die thans plaats hebben: men moet de (lallen's avonds en 's morgens, van goed frisch gras voorzien, en vooral aanhouden met het trekvee te verzorgen, op «Jat het in den oogst deszelfs werk kan verrichten. Het PLUIMGEDIERTE, Vordert ook wederom alle mogelijke oppasfing; 't is bekend dat men het zieke gevogelte de bosmierea, om te purgeeren, moet voorftiooien.  d e maand j u n ij; Delaatflebroedzelsvan het gevogelte, gebruikt men tot fpijs , of legt merr aan tor den verkoop; want daar het onderworpen is, aan zwaare ziekten en den dood , is het opfokken daarvan ftrijdig met de land» huishoukunde. Wat voords betreft de BElëNTEELT; Bi] goed wéér begint de zwermtijd der beien, welken als dan dagelijks, van 8 unre des morgens, tot 4 uure des namiddags duurt: de zwermende beienkorven zijn daaraan te kennen, dat zij zig voor het uit vlieggat, bij menigte onrustig verzamelen, en fterk gonzen. Het gras onder de zwermkorven, en zelfs het 'gras, over 't geheel, rondsom de korven, moet altoos kort gehouden worden; men moet de korven voor allen ftank behoeden, en ook zorgen dat geene fpinnen er rondsom haare weefzels ert nesten maaken. Wegens de visschbhij, Staat ons alleenlijk aantemerken, dat men in deeze maand geen ander water in den vijver of polder moet inlaatea, want zulks zoude de visfchen in haar aazen ftooren er. veroorzaken dat zij wejnig groeiden: intuafchen kan men eenig water aft,PPen, wanneer de v.jver of polder, door zwaare regenbuien, tehoog mogt njzen ook moeten de oevers door het  58 ALMAKACH DIB KATOUiJ vee niet afgeweid, of fterk beloopen worden, vermits zulks almede de visch, in het aazen zoude Hoorei). Eu wat aangaat de J A G T, In zomermaand rust ook nog al het vee, waarvan in de voorgaande maand, onder ditartijkel,gefprol;en is , behalven eenig jong gevogelte, als jonge duiven, meereis, en anderen: Die altoos jaagen wil, zal 't zig te laat beklaagen, \Bant buitens tijds gejaagd, geeft hMist niet meer te jaagen.  J V L IJ. W • ■ • *u.^u is men in die gelukkige maand gekomen, waarin de milde zomer zijne rijke voorraadfchuuren geopend heeft: de moestuin vooral levert alles op wat men zoude kunnen wenfchen, en het is de rechte tijd waarin de landman en hovenier kunnen ondervinden, dat er geen arbeid zonder kroon is; indien zij flechts ten behoorelijken tijde de handen uit de mouw gedoken hebben, gelijk het fpreekwoord zegt, dan ondervinden zij zulks meer dan eemg ander arbeider, daar zij onmiddelijk met de Natuur te doen hebben, en deeze altoos in veelvoudige maatë beloont: mij geheugt geleezen te hebben van zekeren boer, die een kleinen akker had, doch welke bi] met zo ongemeenen vlijt bebouwde, dat E  6o ALMANACH D K R NATUUR. hij meer vruchten inzamelde, dan één van zijne gebuuren; deezen daarover nijdig geworden, klaagden den nijveren boer voor den Raad aan, als iemand die door middel, van eenige duivelskunftenaarij , ('i geval is derhalven in deeze eeuw zekerlijk niet gebeurd,) de vruchten zijner gebuuren op zijn' akker wist te brengen: de boer gedaagd zijnde, verfchijur voor den Rechter, met zig brengende, zijne doch ter, die zeer fterk van lichaam was, desgelijks ook al zijn gereedfehap , groote zwaare ijzere fpaden, en al 't geene tot den landbouw dient: na de klagten welken tegen hem ingebragt waren gehoord te hebben , zeide hij : ,, Naardien ik voor den edelen „Raad aangeklaagd ben , van wege mijne toverij , „heb ik gemeend den edelen Raad behoorelijke ope„ning van zaaken te moeten geeven, op dat mijne „ Rechters in hun oordeel niet dwaalen, en een „billijk vonnis wijzen: zie daar dan, edele Raad!" vervolgde hij , „ een gedeelte van mijn tovervverk ," toonende zijn medegebragt gereedfehap, „dit," zeide hij," op zijne iterke dochter wijzende, „is mijne „ tovergodin; konde ik nu den edelen Raad ook mij„nen naarftigen arbeid, mijn zweet, mijn waaken en „zorgen voor oogen ftellen, dan zoude hij al mijn „toverwerk zien, en kunnen beflisfen of ik mij. „ 11e rijke inzamelingen, van de akkers mijner gebuu„ ren op den mijnen, dan wel uit mijn' eigen* „ grond tover" de Raad over de taal van deezen ijverigen landman verwonderd, prees zijn gedrag, bemoedigde hem in zijne wijze van doen, en zonde zijne befchuldigers af,, met eene. vermaaning., die hen deed bloozen.  *6 MAAND JULIJ. Ót De ftaage vlijt en naaritighpid , wordt moeder van 't geluk gezeid. Zekerlijk is het deeze maand, welke den landmail of hovenier, zijne voorheen verrichte arbeid in een aangenaam fchilderij levendig voor oogen fielt ; ea dat fchilderij , waarin ieder kleurtje , ieder trekje den lof van zijne naarftigheid zingt, werkt zodanig op zijne fiille, zijne geruste ziel,dat hij gewaarwor. dingen gevoelt, welken bij het gros der fteêlieden geheel onbekend zijn : immers in den vroegen morgen, bij de eerfte trede die hij op het lachende aadrijk doet, om weder de hand te flaan aan derzclver bebouwing, gevoelt hij zijne ziel in ver rukking opgetogen ; beurtlings flaat hij een oog ten hemel op de doorbrekende morgenzon, en naar de aarde op de van daauw blinkende planten en bloemen, welken als rijkhalzende verlangen om de vruchtbaarmaakende firaalen der zonne weder te ontvangen; alles wat hij ziet verdient bewondering, en leidt hem tor het Opperwezen, den eeuwig goeden gcever van alle de zegeningen welken hij met zijn oog aanfchouwt hij ziet zijnen god : Wfcnt de Oppermajefteit, zo waardig te verhoogen , wordt, fchoon ze onzichtbaar is, nogthans, met geestlijke altijd gezien, gekend, en nedrig aangebeên, ("oogen, in all' wat wonder groot zig toont, of bijHey kleen; en ieder hemelbol, met zijne reus- geiijken; elkbloemtje.en ieder blad,'t geen we in den hof zien prijken, zal met het klein gefiacht, dat in het lommer krielt, zo de eerfte denking vraagt, door wijze zucht bezield ' van waar zijt gij ? terftond voldoende zig verklaaren, ' en aller ooifprong, god , d'Alfchepper openbaaren. E 3  ALMANACH DER NATUUR. De Ouden beeldden de maand, waarover wij thang moeten handelen , uit , onder de gedaante van een gevleugeld jongman, in 't geel gekleed, en met koornairen gekroond, houdende in de eene hand het teken van den leeuw, dat opgefierd is met allerlei koorn, erwtenranken. enz.; in zijne andere hand houdt hij een korf ken met meloenen, vroege vijgen, allerleie peeren , nooten , en andere vruchten van deeze maand: de reden waarom den gevleugelden jongman een geel kleed aangedaan is, vindt men in den kleur van het koorn; en de overige fieraadjen, geeven zeer duidelijk de menigvuldige voordbrengzelen van deeze maand te kennen. Wanneer de maand julij naar den akkerbouw alleen uitgebeeld wordt, neemt men daartoe een' landman, ftaaiide, half naakt,op een' dorschvloer; met zijne beide handen houdt hij eenen dorschvlegel, in zodanig eenen ftand dat hij koorn fchijnt te dorsfchen; ter zijde van hem flaat een wan, hark en ander gereedfehap, tot den koornoogst behoorende: anderen verkiezen tot deeze uitbeelding een'landman, mede half naakt, maar in eenen voorover gebogenen fland: in zijne rechter hand geeft men hem een fijsfe, waarmede hij maait, trekkende het gemaaide met zijne linker hand naar zig toe ; op zijn hoofd plaatst men een breeden hoed, waarmede aangeduid wordt , dat de zon in deeze maand hevig brandt — nog eene andere uitbeelding van de maand julij is optemaaken uit het volgende versje, 't welk daarbij ten enderfchrift dient:  DEMAANDJUtlJ. 63 De hooimaand voegt het geel, het goudgeel, ligt van plooien; haar hand de hark, waarmêe zij >t hooi vast ommewerpt. 't geen droogt, terwijl de zon haar ftraalen wet en fchem!' de fijsfe girstdoor't gras; de huislièn naarftig hooien, en s wijmaas valk om hoog den rijger grijpt en bijt - een ieder vlamt op winst; om winst is ai den ftrijd. Daar het hooioogtlen ééne der hoofdbezigheden is, welken in deeze maand voorvallen , wordt dezelve daarnaar ook.booimaand genoemd: Hoe ijvert bouwman met zijn knaapen al den dag, als hun de hooimaand groet met eene blijde iach , om leeftogt aan zijn vee in 't bar Taifoen te geeven.' maar hoe gelukkig is hij niet, die al zijn' tijd met zo veel ijver in zijns Heeren dienst verdijt, om t hemelsch manna, dat hem eeuwig zal doen leeven! Hooimaand draagt de benaaming van julij, eigenlijk iulius, naar juuus caesar , die in deeze maand geboren is: eertijds, gaf men haar den naam van quintius, om dat zij de vijfde maand van 't jaar was; want de Oude» begonnen hunne maandtelling met maart. Onze voorgaande orde volgende,moeten wij vooraf iets zeggen van de WEêRSGESTELDHEID. De eerfte drie dagen van hooimaand zijn gemeenlijk tamelijk veranderlijk en regenachtig, waarom de anders doorgaande hette, als dan ook eenigzins minder is: met den vierden dag begint weder het fchoone  (5+ ALMANACH DER NATUUR. weêr en de warmte: de fchoonfte dagen van deezo maand en van het geheele jaar, zijn, hoewel fomtijds eenigzins afgebroken, tegen den 18, 24 en 31, doch welke laatfte dag, dikwijls vrij ongeftadig is: de ondervinding heeft, bijna zonder uitzondering, getoond, dat men tegen den 10 van de maand julij, den warmften dag van 't geheele jaar heeft; de onweders zijn in hooimaand minder dan in junij, en de meest critique dagen zijn de 8 en 24, maar inzonderheid de 28: den 10, 12, 17 en 26 julij heeft men fomtijds, en zelfs maar zeldzaam , nevels , welken aan do druiven vrij veel fchade toebrengen. De hette heeft in deeze maand den hoogften graad bereeken, en zal den landarbeider zegenen of ftraffen, naar maate hij in een vroeger gedeelte van het jaar, zijn zweet niet gefpaard , of de handen fchoongehouden heeft: „ Groote hette," zegt de Abt toaldo, „ be,, halven dat dezelve voor den wasdom in 't algemeen A, nuttig is, doet veel goeds aan de wélbcarbeide aar„ de, zij kookt ze, als ware het, en maakt ze losfer; „ maar Hecht bearbeide aarde maakt £e daarentegen „ harder; verdroogt voords in goede aarde de wor- tels van het onkruid; en doet zeer waarfchijnelijk „ ook veele infeften fterven:" men zal iutusfchen ge. reedlijk befluiten, dat deeze nuttigheid der groote hette, geene plaats heeft in zandige oorden, en alleenlijk geldt voor vast? kleiachtige gronden. eooajg.aar.d- en veld-arbeid. Uit onze opgave der weêrsgefteldheid in hooi-  BE MAAND JUL IJ. g$ maand, blijkt, dat in dezelve, over 't algemeen genomen, weinige regens vallen, waarom de nijvere hand van den zorglijken hovenier thans weder eene voornaame bezigheid vindt, in het toebrengen van kunstregens, ten einde de fchaarfche uitdeeling van water, welke de Natuur thans doet, zo veel mogelijk te vergoeden: hij befchouwe intusfehen deezen zijnen arbeid niet, als zodanig, dat dezelve een zeker gebrek in de Natuur zoude verbeteren; dat zijn hand het aardrijk zoude zegenen, nu de Natuur het hnaren milden zegen onttrekt geenzins! het aardrijk zoude in dee¬ ze maand ook des hoveniers kunstregens wel kunnen ontbeeren, ware het Hechts dat hij geen kunsthof te bezorgenhadde, en alles wat op den hemtoebetrouwden grond groeide , natuurlijke voordbrengzels van dien grond ware; ten bewijze daarvan, die gronden, welken geheel en al aan de zorgen van de Natuur toebetrouwd zijn: naauwlijks durft de hovenier één' dag zijne hand aftrekken van den hof dien hij bewaakt, en ondanks al zijn zorgen, voldoen deeze ofgeene boomen of planten nog op verre na niet aan de hoop, die hij daaromtrent had opgevat; maar alle bloemrjes en kruiden op de velden, op de boorden der flooten, of op de hellingen der dijken , groeien altoos welig, ftaan in de droogde hooimaand nog frisch en fleurig; geen wonder! het zijn vaderlandfche kinderen, door de Natuur zelve in dit gewest geplant, om dat zij in dat gewest, door haar, naar hunnen aart behandeld zouden worden —— neen, te moeten regenen daar de Natuur droogt , verftrekt niet ten blijke van gebrek of terughouding in de Natuur, maar E 4  «O ALMANACH DER NATUUR. ten bewijze, dat de hovenier een kunsthof, en geen' grond met deszelfs natuurlijke gewasfen te bezorgen heeft; hij brengt dikwijls verfcheidene gewesten van een werelddeel, ja twee of drie werelddeelen zeiven in zijn' hof bij elkander; hij moet derhalven op deeze plaats, de werking die de Natuur op eene andere plaats doet, naarbootfen: om dit nog duidelijker te maaken, behoef ik Hechts aantemerken, hoe niemand zal ontkennen, dat wij noch broeibakken noch oranjeriën uoodig zouden hebben, ware het dat ieder plant in zijne vaderlijke aarde, en onder zijn eigenaartig climaat ftond. De hovenier zij in hooimaand dan zorgvuldiglijk bedacht, op het aanbrengen van water, bij boomen en planten: wij kunnen hem vervolgends, desaangaande, niet te fterk aanraaden, zig toch vooral van zuiver regenwater te bedienen, gelijk wij hem onder zomermaand, (zie bladz. 39,) reeds aangeraaden hebben; en bij het geen wij daar ter plaatfe van de eigenfchap des regenwaters gezegd hebben, zullen wij, ter volkomenere overtuiging van de heilzaamheid van onzen raad in deeze, nog voegen, het geen zeker fchrijver, van het regenwater fpreekende, zegt: ,, De beroemde „ Heer Directeur marggraff ." dus luiden zijne woorden, „ heeft veel water onderzocht; doch voor,, naamlijk het regen- en fneeuw-water: men moet „ het in zijne fchriften zeiven naleezen, met welke „ omzichtigheid hij te werk ging, om dit water zo zuiver als mogelijk is te bekomen: hij verkoos, om het te verzamelen, eene vrije plaats, «fgezonderd „ van woningen, liet dezelve eenen halven dag bere„ genen, enz. als hij, na zo veel voorzorgs, eeue  de maand j u l ij> 67 m menigte van dit water overgehaald had, had hij ten „ laatften eene aanmerkelijke hoeveelheid van kalkaar5, de , falpeter, gemeen keukenzout, enz. wat zal . „ men nu van den zomerregen denkeu," vervolge onze fchrijver, „ wanneer de lucht zo zeer vervuld is „ met uitwaasfemingen ? en die deelen , welke het „ regenwater bevat, zijn juist de geenen, welken het „ aardrijk en de planten vruchtbaar maaken; nademaal, „ volgends de ervaring, en volgends de algemeene >, meening der kundigfte landlieden, in zout, falpeter, „ kalkaarde, en dergelijke troffen, eigenlijk de kracht ,, der vruchtbaarheid beftaat: de regen bevat des alles „ wat tot den wasdom' der planten vereischt wordt • „ vaste deelen, geestige deelen, en 't voerzel, {yL ,. hiculutK,) en, om zo te fpreeken, den lijm dee„ zer beide hoofdlloffen, naamlijk het water." Het begieten moet zodanig gefchiedgn, dat het zelve tot aan de wortels der boomen en planten doordringe, naamlijk niet te fchraal; want indien men te weinig waters aanbrengt, zal hetzelve door de bovenlte aarde, die, ter oorzaake van de plaats hebbende groote hette, zeer droog en dorfiïg is, ingedronken worden, en de gewasfen zei ven zullen niet of zeer weinig voordeels van de bewatering trekken: dezelfde droogheid en gevolglijke rulheid der aarde, moet den hovenier ook doen in 't oog houden, dat hij het water zo veel mogelijk dropswijze aanbrenge, op dat zijne beware, ring zo na mogelijk met den natuurlijken regen overéénkome: hij moet zig ten dien einde voorzien van een' gieter met zeer naauwe gaatjes hij moet voords niet meE een ftillen, maar heen en weder flingerendeu arm gietenE 5  uitwaaleming van de paardenmest niet kan vcrdraagen • wanneer de gemelde run deeze en dergelijke dienden beweezen , en om zo te fpreeken, daartoe uitgediend heeft, zo dat dezelve vergaan is, blijft zij nog eene goede dof tot bemesting van gronden, voornaamlijk van dezulken, die koud en klijachtig dijf zijn; zulke gronden worden daardoor losièr gemaakt, en verwarmd , om darde run veele vlugge verwarmende  85 ALMANACH D!I HATtfUR. zouddeelen van de kalk verkreegen heeft: dit tweede gebruik van de run, vleit zekerlijk den verftandig-zuinigen hovenier, die gaarne alles tot zijn voordeel aanlegt, maar integendeel veroorzaakt het hun weder gröotere waakzaamheid tegen de mieren en wormen, welk ongedierte door de run zekerlijk geloki wordt: intusfchen hebbe men zig te wachten voor het mengen van de run onder aarde, waarin men bol- en knobbelachtige bloemgewasfen denkt te zetten, om dat de aarde voor die planten te heet wordt, en dezelven doet bederven. Men ftrooit de verfche run ook op de paden, om den groei van het onkruid te beletten; behalven dat de zacht-bruine kleur dier ftoffe, geen onaangenaam gezicht geeft. Voords moet men in hooimaand nog Z A A I Z N. Allerleie jaarlijkfche zaaibloemen, op dat men tegen en in feptember, wanneer de voorraad van bloemen zichtbaar minder wordt, evenwel nog eenigen hebbe: om door de aanftaande koude en guure buien, in dat oogmerk niet te leur gefield te worden, gebruikt men de voorzichtigheid van op een rabat tegen het zuiden te zaaien, op dat de koude winden, de jonge fchuitjes, en reeds aangenomen*, echter nog tedere plantjes, niet befchadigen. Het zaad van de ananias kan nu ook gezaaid worden; als mede dat van de tulpen: dit laatfte moet gefchieden in bakken, met ligte aarde gevuld, welke  "B MAAND JOL ij. g/ tokken «« d„>vta,„i„ b„iIgKetn,oeMnMt. Overvloed van peulen , doperwten , tuinboonen en fnnboonen; vroege witte kool, favooikool en bloemkool; kropfalade van allerleie foor ■ T , kende kruiden, zijn nu fa haar volfte k èht- !" heeft men jonge uien,en fuikerij; !o\ oZ'^en jonge wortelen; nog raapen; komkommers, welken nu t best z.jn om in zout of pekel in^elegf» worden, gehjk men de groenen, of agurken in legt: de moestuin levert alle foorten van toekiÏÏ die nu zelfs tijdig afgefneeden moeten worden 1' emde ze op nieuw uitfehieten; de droefgeestige' Z den derhalven m hunne geliefde pimpine,, * ™ hjk pimpernel genoemd, weder eene heilzame bal" fem voor hunne fmartlijke wonde; want Roode wijn op pimpinel, verkwikt eens menfehen droef gekwel. Behalven al dit moes, heeft wen nog allerleie  8& ALMANACH DIS NATUUR. foorten van meloenen, aalbeziën, aardbeziën, karsfen, pruimen, abrikoozen, en perfikken; ook zijn, in de trekkasfen, eenige vroege druiven rijp: nog beeft men op het laatfte van de maand, vooral wanneer het zeer warm weêr geweest is, in de open lucht de julij-oruif, als mede de eerfte vijgen. Men heeft voords in den BOOMGAARD, De abraham katelijnepeer, die ook citroenpeer genoemd wordt; de cirene, de clignetspeer; de lange lijs, petite quiesfe madame; de vroege fuikerpeer; de vroege zoete zomer graciool, en de vroege tijden wijn peer: ook zijn in hooimaand rijp de zuure paradijsappel , de zoete van den zelfden naam, de lneeuwappel, de ft. jansappel, de tarwappel, en de eodlin. In de BLOEM TUI ï», Is te groot een aantal zomerbloemen, dan dat wij alle dezelven hier zouden kunnen opnoemen; de voornaamften daarvan zijn de anjelieren, eenige roozen,' de vrouwlijke balfamien, de ftokroos; voords de dubbelde maankop, de witte en roode fraxinella, het narduszaad, de grifanten, de lupinen,de blaauwe koornbloem, het dubbelde kruis van jerufalem , de groote zonnebloem, de tuberoozen, amaranten , en flos cardinalis: ook bloeien de oranjeboomen, limoen- en cirroen-boomen; enz. de myrthen, de wilde olijfboo-  " ' MaaWd Jut ij, zij SU , Jn; °°k bIoeit de zonderlinge p,sfie bloem, die van veelerleie ionre t. « , P ^r weldenkende betcS„we« ^ 1? < tfcbtktmdig bloembefchouwer zftigTf ' * * Maar ais ik ,aa{ mijne zie ik, met Indruk> voor mjj ft de bloem, die hovenieren noemen ' «aar■'t bitter lijden van mijn' Heera. my! ,k fchrik, 0p >t z[e„ de Zweeper' s; een onophoudelijk brasfen en zwelen tot zo lang dat eene aanhoudende walging PLts' heeft en dé fmaaklijkftè fpljs, met eene haatJijke o" verfchilhgheid genomen wordt: wie immer den bruinen landman, zijne graage tanden in een ftuk brood, dat hij zelf gewonnen, en dikwijls zelf toebereid heeft Tl mTdé c °°k "f Z°genaamd gduk ^d S van met de Grooten der waereld aantezitten, dee^ G 3  9$ ALMAtfACH DES H A T O U nl zo hij anders eenigzins opmerkzaam is, zal kunnen zéggen, van welken verfchillenden aart beide deeze maaltijden zijn allergelukkigst is de landman, die, weldenkende,zijnen gezonden arbeid doet vergezeld gaan, met den beminnelijken natuurlijken Godsdienst des harten! de landman, die zig de volgende regels geftadig herinnert: Elk zorgt en flaaft, en draaft, vól noeste bezigheên, als of er eeuwig heil door te overwinnen fcheen, zo dra ons oogstmaand wenkt met haren rollen horen : maar ach'. zo ieder een, met zo veel naarstigheid; zig altijd kweet tot eer der hooefte Mtajefteit, wat was voor 't menschdom dan al zaligheids befchooren» Oogstmaand, wórdt naar den akkerbouw uitgebeelde, door een landman, die de vereischte gereedfehappen, tot den oogst gereed maakt —— men kan er, volgends fommigen, een klokhenue met jongen bij fchilderen; want de jongen, die in deeze maand uit den dop komen, leggen veel meer eieren, dan zulkeh, welken in andere maanden doorbreeken. Eene andere uitbeelding vinden wij vervat in het volgend zesregelig versje: O oogstmaand I 't ga u wel, daar, met geftroopte armen , en naakt in 't hemd gij 't mes gaat drij ven in den oegst; zo wordt de fijfe niet gegeeten van de roest: maar om uw ouderdom moet zig mijn hart erbarmen: nu, bindt de fchoof, laad op, en voer het naar de fchuur • hoe zweet gij om de kost! het fober brood valt zuur 1  BE MAAND AUGUSTUS. JfJ De wijsgeer eustachius, meermaal door ons genoemd, beeldde de oogstmaand uit, door een naakt man, die eerst uit een rivier is gekomen, en op den oever zit, fchijnende door de buitengemeene hette naar zijnen adem te gaatoen, ( zo als zijne uitlegger zig uitdrukt:) het beeld zet een kan of glas voor den mond om te drinken: deeze beeldenis vertoont echter geene uitbeelding van oogstmaand in 't bijzonder, geene andere, dan dat die maand de hondsdagen nadert waardoor, de hette verdubbelende, de msnsch noodig heeft zig te verkoelen of te baaden, als mede te drinken , om den dorst, door de hette veroorzaakt te lesfen —— anderen hebben nog andere uitbeeldingen vervaardigd; dan, reeds te verre in ons bellek gevorderd zijnde, kunnen wij daarbij niet langer ftilftaan; alleenlijk moeten wij hier nog bijvoegen , dat de oogstmaand, augustus genoemd wordt, naar den Romeinfchen raadsheer van dien naam: „Want," dus leezen wij, „ in deeze maand is hij voor de eerilemaal „ burgemeester geworden; en heeft ook driemaal bin„ nen Romen triumph gehouden , als mede Egypten „ onder het gebied van de romeinfche magt gefteld, en maakte een einde van den burgeroorlog." Deeze maand werd weleer fextilis,of de zesde, genaamd , om reden als onder hooimaand, (zie bladz. 63,) gezegd is. WEêRSGKSTELDHEID. De eerfte zeven dagen van oogstmaand zijn veeltijds veranderlijk en regenachtig , fomtijds echter ook G4  9* itUAlfACR bil tl AT V v i. heet en droog.' St. Laurens, den dag te vooren, den 16, en Bartholomeusdag, zijn gemeenlijk zeer fehoone dagen: onweders heeft men' in deeze maand niet veel; de nevels zijn menigvuriger dan in juli?, doch tevens min'er gevaarlijk.- den 31 regent het't zeldzaamst van 't geheele jaar : men heeft in augustus fomtijds reeds eenigzins koude nachten. BOOMGAARD- I» VELD-ARBIID. De zorg voor het wieden van 't onkruid, hebben Wij reeds te dikwijls en te ernftig aanbevolen , dan dat wij thans desaangaande iets meer zouden behoeven te zeggen ; ondertusfchen wordt deeze arbeid voortaan, naar maate de herfst nadert, van tijd tot tiji minder het zelfde zij gezegd van het zo hoogst noodzaakelijk en nuttig begieten; 't welk in oogstmaand airede gefchikt wordt, naar maate de hette lneer of minder is: tot de helft van die maand , begiet men nog des avonds, daarna alleenlijk des morgens, om dat die nachten, gelijk gezegd is, reeds meer of min koud beginnen te weezen, en waardoor derhalven de planten gevaar Ioopen van benadeeld te worden, ter oorzaake van de verkoeling, welke zij door de bewatering reeds zouden ondergaan hebben. Staande het verrichten van deezen tweederleiè'n, volftrekt dagelijkfen, en allerhoogst noodzaakelijkfien arbeid, fnijdt men de plantzuuring af, en beftrooit dezelven met een duim dik mest, doch dikker niet, op dat er geene Verrotting veroorzaakt worde: door deezé bedekking met mest, worden de  » E MAAND AUGUSTUS. ^ planten fterk, en mén bekomt nieuwe zuuring voor den winter; welke voorzorg een weldenkende hove' mer altoos zorgvuldiglijk zal betrachten: men neemt een vochten dag waar, om alle de Welriekende krl den , als de hyfbp, Mfm; marjollin , enz. , vo^s ook de toeknuden, aftefnfjden , doch niet la ger dah vier; uimen boven den grond, voornaamlijk met dit affmjden gefchieden aan de planten, welken in he zaad beginnen te fchieten. fiedelen lZl\ V™ ^stm] ^ «en de oude neeien en bladen van de aardbeziën af, om nieuwe r* doen voorkomen, anderen kammen de Ïht'er^^ niet ï 'rï m W''jde" hark> ^ welk verre na met boven hetaffnijdente verkieze,™vo0 leZ om dat de planten door dat kammen te veel lijden e ve:Snrenterk 7 d3t ™ - * -el ktach "joe eeneeigenfchap van iëü%iïm£i^J'» mogelijk tracht te leeven, ' ° ,ailg vanM5e~* VOOrd' "0gbezïS met h« «maarden van intusfchen is van des kundigen aangemerkt, dat de oogst vroeger of laater invalt naar maate de warmte welke in het voorjaar plaats gehad heeft: ais 't voorjaar gemaatigd is, zo kan het dat geene, wat de winter verdort, weder te recht brengen; maar is hetzelve koud en regenachtig, zo verderft het ook alles, wat de andere jaargetijden goeds uitgewerkt hadden: in de flreek van Parijs, alwaar men in het midden van deeze maand oogst, geeft dit een onderfcheid, zegt men, fomtijds van eene geheele maand: in andere gewesten, waarin men het koora, reed* in de maand junij maait, bedraagt het oa-  BS MAAND AUGUSTUS. 10$ *eÏheetder °f 'aate in°°^ flech" o». trent eene week , uitgezonderd eenige ongelukkige « bu.tengewoone jaarloopen, in welken het te vroeg! tijdig rijp worden,door nevel ofte groote dorheidont. itaan kan, zo dat men reeds vóór half junij maait. üehalven het inoogften van verfcheidene graancn, is er thans gemeenlijk ook nog laat gras te zamelen, en de verftandige landman, op wiens gronden dat É# ^s valt, zal zulks niet verzuimen; 't gras is inderdaad geen gering voordbrengfel des lands, en komt het graan, vooral het koorn, zeer nabij in waarde: wel zeer veel kan tot deszëlfs lof gezegd worden, doch weinig meer dan tot lof van het gras; immers is het e n wonderbaar voorbeeld, van de almagt en voorzie. luhll^l h" eeuwiS S°edd°endOpperwezen, dac zulkeen fehraal biesje, want als zodanig vertoont het zig Ln nlZ' ^ bieSje''t Wdk' °P z,'g «If genomen den mensch met tot voedzel kan verftrekken, zijnen tS T'r °P ee" ^erbaare'wijze, van de voedzaamfte fpijs en fmaaklijkfte lekkernij doet overvloeien: immers zijn het de melk, boter ka s e» het vjeeseh, heE vIeesch ^ Q^té^^^ die heerlijke voortbrengzelen, waarvoor alle uitheemfc e lekkernijen moeten zwichten, welken wi an h« gras , dat biesje , dat zo onachtzaam vertreden zo LdPM0n0Pf,nerkt' 3lS '^e het geene waar ,'befteft1 Z^T*^™ hetWtde voed-™iltePn SS ge,h°°rnd en ander verftrekt:dat irgte en fch jn-fchraal b.esje, voedt de zwaarfte lichaa- SdtWT i6tZelVe eM »<* worde die tweedaal daags afgetapt wordt, en ons  lt/6 ALMANACH DER N ATHBÏi tot veelerleie gebruik verftrekt; waaruit boter en kaas gemaakt worden, twee lekkerniien voor de tong, gezond voedzel voor de maag, (behoudens een maatig gebruik,) en twee voornaame takken van beiïaan voor duizende handeldrijvenHe ingezetenen behalven dat is het gras van >ien aart, dat het, afgemaaid en gedroogd zijn 'e, niet alleenlijk eerst we'er tot een tik van koophan 'el verflrekt, waar'oor een ruim getal van onze lanJgenooten aan het brood komen, maar daarna he,t vee tot wintervoe zei dient, dat fchoon niet zo geheel krachtig als ongelroog.1, echter krachtig genoeg is om hetzelve te voe en, en in flaat te Hellen van ons geen melk, boter noch kaas te doen ontbreeken; Waar is een pen die 't all' bevat > (Gods goedheid is een dierbre fchat van alle zoete dingen! zijne naauwe zorge die den mensch . bewaakt ,ja, boven hoop en wensch, in nooden komt omringen, dient hem tot troost en zachte rust, daar hij geen ramp of tegenlust, vaa iemands hand zal vreezen: gelijk een vogel, teer gebekt, van 's moeders vlerken overdekt, gevaarloos meint te v/eezen, Pm niet te breed uitteweiden, moeten wij ons bepaalen; en, ons plan volgende,nog het een en ander aantekenen van het  ^ E M A A N b AUCüSTuSi 10t ZAAIEN. «SS .* „T" w ™» ,„e wtae l00l, e„ „ b™ — voord, ïa,„ heel? jr,0,„,j j , ëeineeden «an worden — de ce- te verenten^™ ^*.of ^ ™ odtober - om die in , ^*J J«™ t """Sf maart verplant worden 1 vertr ' £ zuuring, kervel, peterfeiii Prei 2 "°S kers, die in den J ƒ , ' apen' en tua" £e.o • °"Jer"' kan, doch op eene wirmp „i " me11 zaaien, mJ&^j£ü£E fi den, als het begint te vriezen gVU,dlJ'jk gertekt «™> In oogstmaand valt voords niets te planten e„ on, zeer weinig te r«"icu, en ook VE KALANTEN.  almanach DEI natuur» des Taifoens, en de aanftaande koude reeds in'c oog houden . ook verplant men de aardbeziën, welken op hooge bedden gewonnen zijn, vooral wanneer zij te digt aanéén (laan, en men de gefchotene ranken niet op eene genoegzaame ruimte heeft kunnen brengen , om de jonge plant te doen wortelen , daar zij kan blijven ftaan: de tweejaarige fleurige planten, welken men in het volgende voorjaar broeien wil, zet men nu in potten, om dat dezelven, ten behoorelijken tijde, naar genoegen geplaatst kunnen worden; of men zet die planten in een niet zeer warmen broeibak: verkiest men de overzetting in potten te doen, zo worden die potten in februarij, in een warmen runbak gezet; maar de planten, welken in een koelen broeibak overgezet zijn, worden, bij toeneemende koude, door het aanbrengen van mest , voordgezet: dit aanbrengen gefchiedt echter niet onmiddelijk inden bak,maar rondsom denzelven, in uitgegraavene kuilen, hetwelk dat natuurlijk gevolg heeft,dat de aarde,in den bak, daardoor genoegzaam warm wordt, vooral wanneer men, gelijk zekerlijk gefchieden moet, zorgvuldiglijk 0n het behoorelijk fluiten van den bak let. Wat voords betreft de oranjerie; Op het einde van oogstmaand, ook wel eenigzins vroeger of laater, naar dat het weêr minder of meer gunftig is, brengt men de aloè's, en andere vette planten , welken het tederst zijn, weder binnen. Heeft men oranjeboomen gezoogd, (van welke wij-  DE MAAND AUGUSTUS. 109 ze van enten ter behoorelijke plaatfe gefproken zal worden,) zo kan men deeze boomen nu fpeenen, dat is het nog zuigende Hammetje van den moederboom afzonderen; doch daarmede moet voorzichtiglijk te werk gegaan worden, wel zorgvuldiglijk verhoedende, dat de gegriffelde tak niet breeke of losga; ook moet de zoogplaats niet fchoongemaakt worden,maar in alles blijven zo als zij zig bevindt, voor 't minst tot het voorjaar • verders moeten de tedere kweekelingen, die nu van eigene kracht zijn beginnen te leeven , voor de teistering van fterke winden befchermd worden. TUINARBEID. In het begin van deeze maand, is het de juiste tijd om de auriculas te verdeelen, waardoor dezelven, zo wel als door het zaad, voordgeteeld worden; hier toe mag echter vooral geen mes gebruikt worden, om dat cie gewasfen het ftaal niet kunnen verdraagen; ook is het fcheuren, indien het voorzichtiglijk gefchiedt, meer aanteraaden, dan het verdeelen door 't mes, om dat men fcheurende, noch oude noch jonge plant kwetst, fchoon zij wel wat meer gewelds aangedaan worden, dan bij het doorfnijden: de banden der Natuur zijn fterk; het kind en de moeder kunnen elkander nooit gemaklij k verlaaten gebeurt het intus- fchen, van andere planten, dat de fpruiten te digt aan de moederplant zitten, zonder eigene wortels te hebben, zo is men wel verpligt te fnijden, (evenwel volftrekt geen auriculas of primulaveris,) om een gedeelH 2  110 ÜMAHiCH DER H A T B U Iti te van den moederwortel, maar vooral met eenige vezelworteltjes daaraan, aan de fpruit te hebben - indien men het aangenaamfls gevolg van het verdeelen of fcheuren wil zien , moeten de gefcheurde planten, op eenen ruimen afftand van eikander geplant worden; öf,zijn het fijne bloemplanten, ieder fpruit afzonderlijk in een pot: door de fpruiten ruimen lucht en grond te geeven, zal men fraaier, grooter bloemen bekomen, en ook zullen de jonge planten zeiven, weder weliger voordteelen; 't geen vooral in 't oog gehouden moet worden, door zulke hoveniers, welken zig tevens op den bloemhandel toeleggen Het fcheuren of verdeelen van de auriculas en primulaveris zal ook eene talrijker verfcheidenheid van fchoone kleurtjes opleveren: deeze lieve en welige bloemtjes zijn mede alle mogelijke zorg en oppasfing waardig; met recht zegt men van haar, O kleene bloemen, in veel pracht en heerlijkheden onderfcheiden, uw Eerlijkheid kan, met veel kracht, uws Maakers wijsheid mij verbreiden; een wijsheid die een eenge bloem wiet veelerlei fieraad doet praaien , zo keurig, dat elk een den r#em van haar,in fchoonheid , fchijnt ie haaien : wat fterveling flaat niet yerz-jt, welke op dia keur van frhoonheên Iet! De fteelen der bloemen die uitgebloeid hebben, blijft men van tijd tot tijd affnijden, weder in acht neemende dat de bloemfleelen van die planten  DS MAAND AUGUSTUS. 1H welken geen ftaal verdraagen kunnen , afgekneepen moeten worden voords vergadert men nog het rijpe bloemzaad, op die wijze als reeds geleerd is. Men kan nog afzetzels van eenige altijd groen blijvende bloemboomtjes neemen , om dezelven terftond weder aan de aarde toetebetrouwen — hiertoe verkiest men altijd de tederfte fcheutjes, en vooral zulken, waarvan het fleeltje nog geheel groen is, zonder eenigen bast, hoe gering ook,gemaakt te hebben: fommigen meenen dat het niet kwaad is, wanneer het puntje van 't fleeltje een weinig gekneusd wordt, willende dat men de wortelfchieting daardoor bevordert: wat hiervan zij , dit is zeker, dat de loot niet van het moederboomtje afgefneeden of afgeknipt, maar voorzichtig afgetrokken moet worden; het fnijden of knippen is eene te geweldige behandeling, waardoor veelen der vezeltjes en buisjes dwars doorgefneeden worden, het geen den fpoedigen groei zekerlijk moet verhinderen de afgefcheurde loot zet men tot omtrent aan de bladen toe, in de aarde;en, houdt men dezelve beilendig vochtig, en buiten de zon, zo zal men het genoegen hebben, van meestentijds in zijn oogmerk te ilaagen de jonge boomtjes worden in het voorjaar overgezet, als wanneer zij, vooral de dubbelde muurboomen, hunnen eerllen bloemknop uit het hart zullen opfchieten, en «relfs met verdubbelde kracht, als wilden zij hunne dankbaarheid, voor den betoonden zorg in hen te kweeken, met vollen harte beloo- uea pra echter fraai gekroonde boomtjes te H 3  112 ALMANACH DER NATUUR. verkrijgen belet men den bloei uit bet hart, door Sc^m^ «ijpen , dit moet vooral gefch.eden, wanneer men befpeurt dat de kweekeKngen zig'zetten, om nog vóór den winter te bloeien, gehjk bij warm weêr wel eens gebeurt, en hun die onder anderen de nniurboomen ? vroeggr ^ ^ £ hef van oogstmaand afzetten, zeer dikwijls te beurt valt. met den bloei te laaten voordgaan , zou het hoorntje voor altoos bedorven worden; men zou in plaats van een fraaie en bloemrijke kroon, eene ongefchikte ijle zamenflelling van naakte ranken krijgen en geene of zeer weinige, maar dan nog magere kleine bloemen bekomen. De afzetters der anjelieren, die wél geworteld zijn, kan men nu, doch op 't einde der maand opneemen, en elders verplanten: fommigen doen zulks in t voorjaar, doch de ondervinding leert, dat de nieuwe planten alsdan kleine bloemen voordbren-en • want dan is het den rechten tijd, dat de Natuur op de ontwikkeling der bloemen werkt, gevolglijk wordt zij door het verplanten daarin verhinderd, en er verloopt eenigen tijd aleer zij haaien taak kan hervatten . zijn er in hooimaand nog eenige anjelieren met afleggers overgebleeven, 20 kan men dezelven in deeze maand nog afleggen; doch die kunnen niet voor de maand maart opgenomen en verplant worden. Ontdekt men, 't geen wc! eens gebeurt, een oudeanjeÜereplant,die laat fchijnt te willen bloeien, zo zet men dezelve zeer voorzichtig , indien 't mogelijk is met den aardboor, (zie bind,;. 53) fa, een grooten pot, met nieuwe aarde gevuld, om hem in de maand  t>e maand augustus. 113 oftober, in huis, of in de oranjerie te zetten, waardoor men in 't midden van den winter nog anjelieren kan hebben. Op het einde van oogstmaand bereidt men de bedden voor tulpen, hyacinten, narcisfen, ranunkels, anemonen, enz. ook moet het zaad der tulpen enananias, in hooimaand gezaaid, zorgvuldiglijk voor het branden der zonne befchermd worden. Voords heeft men in deeze maand niet anders te zaaien, Dan het iris- en ranunkel-zaad; gezaaid zijnde,moet het dunnetjes met wèlgezifte aarde bedekt worden, en men kan verzekerd zijn, dat deeze kweekelingen,' de aangewende moeite, en het geoefende geduld, met eene groote verandering van fchoone bloemen zullen beloonen, In oogstmaand is niets meer te planten, en zeer weinig te verplanten, Niet anders naamlijk, als de zaaielingen der auricalas: men zet dezelven vier of vijf' duim van elkander, m eene ligte en zeer wél bewerkte aarde: na de verplanting moeten deeze veel beloovende kweekelingen maatig begooten, en niet korter dan veertien dagen voor de zon befchermd worden het zelfde zij gezegd van de zaaielingen der primulaveris, die men op een rabat tegen het noorden zet de zaaielingen der anjelieren, kunnen mede verplant worden,  114 ALMANACH DER N A t U ü E." fchoon anderen daarmede tot het voorjaar wachten; doch om reden, boven gegeeven, (zie bladz. 112) zouden wij deeze maand daartoe verkiezen. Aangaande den voorraad, welke oogstmaand oplevert, deeze is in de moestuin, Als in de Iaatstvoorgaande maand, (zie bladz. 87:) behalven de daargenoemde groenten en vruchten, heeft men op 't laatst van oogstmaand, felderij, en vroege paarldruiven; doch de frisfche aardbezie begint te ontbreeken; er zijn alleenlijk nog weinige laaten. In de BOOMGAARD, Heeft men thans een ruimer overvloed, dan in dè voorgaande maanden ; er zijn naamlijk de volgende peeren; als, de augevegus , bouvat, amedot merveille, bon chretien d'été musquée , blahquet gros, belle gabrielle, bloedpeer, dubbelde en franfche kaneelpeer, erpargne, florentina, franfche keizerin, fondant de brest, gonelle , geldpeer van baatfen, goudpeer, graauwe fuikerpeer, hijpocraspeer, kaljaart rouehart kasfolette , koningspeer , langhalzige fpuitpeer. merveille de france d'éié, muskeerpeer, non parcille, orange verte , poire rubine , poire ovale, pitit mufcat, pucelle de orleans, poire de rogile, psapenpeer, quiefle madame, royal d'aout, rouf.'Iet d'snjou, fuiker kandypeer, zoete keizerin,  Ö E MAAND AUGUSTUS, lt$ Affraanpeer, fpaanfchepeer, trompe des valets, ta- felpeer, voords de volgende appelen; als, apijsouge, couleur de cher, engeifcbe carolin, gul. de floers, lauwerenskruid appel, muscovifche appel, pome de ft. andré, quefenot tulpé, renet damos, renet brevet, romer guldeling, romer aagt, romer caville , romer permain pipping, romer fchyvert., vroege citroenappel, witte kruidappel. Men heeft geene minder aanzienlyke belooningen voor alle aangewende moeite en vlijt, in da BLOEMTUIN; Voor 't grootfte gedeelte zijn dezelve echter gelijk aan die van hooimaand, vermits veele foorten daarvan elkander opvolgende bloeien; vooral ter oorzaake van liet herhaalde moeiten, 't welk men van tijd tot tijd gedaan heeft. Somtijds heeft men ook het vermaak van in deeze maand eenige auriculas, primulaveris andermaal te zien bloeien, als mede de dubbelde violieren, en zulks gebeurt als het wéér in den herfst dezelfde' ge> temperdheid heeft, weke in 'c voorjaar vereischt wordt om deeze bloemen te doen voordkomen. Dit alles aangetekend hebbende, moeten wij nog met weinige woorden fpreeken van de VEEFOKKER y; De zwijnen worden tot het vetmesten gefchlkt en ttn dien einde in de meit-hokken of ftallen gehouden.  ÏIc» ALMANACH D ! 1 H A T U U R. Men kweekt nog geen jong vee op, ter oorzaafee van den te grooten overvloed, welken thans daarvan voorhanden is, en die te veel voedzel noodig heeft. Ter plaatfe alwaar de fchaapen gemolken worden, gefchiedt zulks na ft. Bartholomeus dag , Hechts tweemaal daags, naamlijk des avonds en 's morgens, doch met het hoeden gaat men voord, zonder daar. in verandering te maaken, tot dat de invallende vorst daartoe noodzaakt. Van het PLUIMGEDIERTE, Valt niet anders te zeggen dan dat in oogstmaand de ganzen geplukt worden het jonge pjuimge. dlerte wordt ook nog niet opgefokt, De BElè'NTEELT, Verfchaft mede geene bezigheid van aanbelang, gee^ ne andere dan eene gewoonlijke oppasfing, en dat de korven van de overtollige honig ontlast worden, De VISSCHERIJ, Vordert in oogstmaand die omzichtigheid, dat men geene afwatering of uitloozing uit de vijver maake, vermits de broedzels daardoor verloeren zouden gaan, voords worden de korven, bakken en kaaren, voor de ajmftaande herfstvangst fchoongemaakt. De karpers ftrijken ten vierden en laatften maale , het welk over het geheel genomen, ook weinig betekent.  BK. MAAND AUGUSTUS. 117 Eindelijk dient tot onderricht wegens de J A G T , Dat dezelve omtrent bartbolomeusdag weder eeo. pend wordt; men begint naamlijk alsdan te jaagen onder anderen , op de wilde tortelduiven, pa rijL' haazen, en harten: *"""J«w» Alle de aangenaamheden, die het genoeglijk land leven in den milden zomer opleverd, te mTde t met mooglijk, het klein gedeelten dat w" 'eva„ hebben opgegeeven, doet ons na deeze gering p0 ging uitroepen, geringe po- Die man is hoogst gelukkig te achten die zich op 't land in ftilheid houdt • * en daar zijn eigen akker bouwt, ' gelijk ze in oude tijden plachten ; nu is hij in zijn tuin aan 't pooten • nu flaat hij zijne wijngaard gaè, ' en fnijdt en fnoeit; verwerpt het kwseS en houd en zoekt de beste looten; of ziet in wegen en in daalen van verr1 jtfjn koeien graazen gaan; of gaat, daar zijne korven ftasn, De rentjes van zijn beien haaien/ wat is 'teen vreupd te zien zijn fchaapen, terwijl men dus vast banketteert, hoe al het goed naar huis toe keert, om in hun hok te komen flaapen !  1/8 ALMANACH D R R NATUUR, te zien zijn paarden, uitgeflagen, des avons moede komen aan van uit de ploeg of eg van daan, en het gareel na huis toa draagen! te zien een zwerm van graage boden aan tafel en omtrent den haart. die voor de wormen 't fpek bewaart, en 't fchimmel houdt uit uwe.brooden'. Die buiten het gewoel der fteden, das leeft , bevreid van ftaatsbewind", en zich hier onbeilommerd vindt, heeft hier op aard' een heuchlijk edsn.  K ftrekt het derde E?J5 n,et nii»^r ver- (*) herfst, welke Tn d ' " vo?rb^idend. zijn begin nlenu en maand (S<^mber,) van he4tmaaenedmtont fcn7a7-e-i cle b,naa,ning JC'efcnt, tot een voorwerp van **n, om daHiTeen^ WH*- te mogen hee- mede om dat de regens wéuL I °':d2 den grootften afltand, de dampen en wolken „ aan, en daardoor een regen, dis voor het aard»> rijk zo noodZaakelijk is; men kan ook voegeüjk „ beweeren, dat de winden elke foort van weder beftuuren; zij zijn, om zo te fpreeken, heeren »» der Aarde, der Zeeën en dés Hemels, vermits „ de toeftand des hemels, of des weders, zig al- i9 t jd naar oen wil der winden richt. " welke weriurg of gewrocht van de Matuur zou men toch kurnen bepeinzen of befchouwen, zonder genoodzaakt ti worden, als in een heilige verrukking uitteroepen; ja waai lijk God is goed! Het is de milde hand der Oppermajefteit, die altoos geurige roosjes fpreidt; Ja ook dan, wanneer ons kortziend oog bezoekingen meent te zien, dan zelfs worden wij geze. gend; cn zo wij dit voer onzen vasten grondflag neemen, ó hoe genoegelijk zullen wij dan onzen korten weg naar het graf afleggen! hoe gelaaten zullen wij ons dan buigen onder de beftuuring des Almagtigen! een gerust hart, en gezond lichaam is het deel van den geenen die alleenlijk zo ver kan komen, dat hij vastlijk vertrouwt, alles fcomt van God, en daarom is alles goed; goed riaamlijk ten opzichte van het geheel en harjgt  BE MA AND ^PTEMiïR, I27 san deeze zijde van her a,-,e „„„ n . dat vernouwenwandcltis waarlijkgelqklrj&waa Die geen heer en heeft te vieren. dan alben den groeten God. en zijn weezèn en manieren weet te leiden en te ftieren, naar het vallen van zijn lot; die, van ftaafzucht afgezonderd. gecnerhanrie boosheid voedt; niet verflagen, noch verwonderd, of het blikzemf, of het dondert. maar eenpaarig van gemoed, en met zijn beroep te vreden, kan betoomen zijnen wensch, en zijn togten heeft befneedeu,* niet naar lusten, maar naar reden, dat is een gelukkig mensch. BOOMGAAED-EN VELD-AfiBElD. Hier aan is in deeze maand al wederom geen «breK, ge,.jk dat gebrek cok in geene maand van het jaar tot dan zelfs niet als de ftrenge winter 3«2 verfcbnkkelijken fchepter zwaait, en mïsch en vee doet beeven, p,,ats heeft _'de zorg Zden «aarft.gen horenier beftaat thans voornaamlijk daa ". I 5  128 ALMANACH DIB NATUUS. in, dat zijne moestuinen, als bedekt zijn met ge* zaaide of verplante groenten, zo voor een eeistvol-' genden tijd als inet uitzondering voor den winter. De regens welken in herfstmaand reeds beg'nnen te vallen, gelijk wij onder net artijkel van de rceêrsgelteldheid aangetekend hebben, zijn door de hand van de altoos goeddoende Voorzienigheid veror. dent, om zo als wij bladz. (m de noot,) zeiden, de Aarde Voortebereiden , ten einde zij verfcheidene" fqorten van zaaden in haaien boezem zoude kunnen ontvangen, gelijk zij daardoor ook bekwaamer wordt, tot het verplanten van gewasfen en kruiden , waartoe de nog aanhoudende warmte , die thans echter zulk een aangenaamen graad van maatigheid heeft, verkreegen , mede niet weinig voordeelig is : veeierleie verplantingen gelukken nu \vel die men in de laastvoorgaande maand, niet zonder gevaar zoude hebben kunnen onderneemen. Het aanbrengen van water, wordt nu van tijd tot tijd onnoodiger, naar maate de vallende regens meer aanhoudende, of korter op elkander volgende zijn ; en indien men onze tot nu toe gegeevene voorfchriften wèl naargekomen, en de handen niet afgetrokken heeft, zal 'er ook thans niet veel onkruid meer uitteroeien weezen; ondertusfehen neeme men het voor een doorgaandea grondregel dat de tuinen zuiver gehouden moeten worden tegen het ongedierte moet mede nog zorg. vuldiglijk gewaakt worden; voornaamlijk met betrekking tot dezelver wetten, indien men daarop behoorejijk acht geeft, zal men onder die geviees.  »B MAAND SEPTEMBEI. IJ9 de vijanden, eene flagting kunnen doen, die de deur opent tot eene algemeene overwinning In 't begin van herfstmaand, wiedt men • de raapen voor de eerfte maal, terwijl men den arbeid, tn oogstmaand begonnen, (zie bladz. 98 enz 1 met alle mogelijke naarftigheid voordzet ; voor. naamlijk met het inzamelen der rijpgewordene boomvruchten, waaromtrent wel zorgvuldiglijk in acht genomen moet worden, hetgeen wij onder oogstmaand (zie bladz, ipr. enz.) dies aangaande voorgeichreeven hebben — men vervolgt ook nog met het vergaderen der zaaden die eene volkomene rijpheid bekomen hebben, cp die wijze a's wij mede reeds breedvoerig en duidelijk geleerd hebben tot deeze aibeid behoort nu niet alleen het vergaderen van de pitten der beste boomvruchten om dezelven ten behoorelijken tijde te zaaien, maa'r ook het inzamelen der tuinboonen , peulerwten, doperwten , en witteboonen , die droog en rijp zijn, en tot voorraad in den winter zullen dienen; men moet dezelven uit de fchillen neemen en ze m de zonne leggen, op dat ze wel geheel droogen; want zulks niet doende loopt men gevaar dat den gantfche voorraad bederft, door het bederven van de fappen, welken, dm zo te fpreeken, nog niet geftokt zijn; het gebruik dat fommige ftedelingen hebben, van de boonen enz. welken zij tot winter, voorraad fchikken, op den oven te droogen, is ga. heel verwerpelijk, en zal ook nimmer wel uitvallen, vermits dat zogenaamd droogen , veelêer een fchtoeien of uitbranden dan langzaam uitdruipen is:  ijo 'almastach de» hatuur. tot alles wat op die wijze gedroogd wordt zal men in den winter goede tanden moeten hebben —— intusfchen moeten die boonen en erwten welken men wil bswaaren om weder te pooten, niet uit de fchillen gedaan ï/orden, want in dezelven zijn zij beter dan in eenige andere plaats, (dit is hun natuurlijk verblijf,) voor het bederf bewaard: als de fchillen fplijten zijn zij droog genoeg; waarna ze vooral droog gehouden moeten worden . men zorge ook dat men deezen voorraad, uit wel. ken in het aanftaande jaar, weder veele capitaalen aanwinst getrokken zullsn worden, in zodanig eene bewaarplaats brenge, welke voor rotten en muizen ontoegankelijk is; want dat ongedierte aast met graagte op die vruchten; ze zijn voor hetzelve eene lekkernij, en de hovenier die daar omtrent onachtzaam is, zoude tot zyne onoverkomelijk fchade ondervinden, dat zijnen voorraad, geduurende den winter, voor het grootfte gedeelte verllonden was geworden. Met behoedzaamheid verzameld men voords het preizaad; als de koppen zwart zijn dan is het rijp; men fnijdt dezelven af en legtze alle morgen in de zonne, tot dat de bast zig opent, en het zaad van zelf daaruit valt. De komkommers welken men gefchikt heeft om 'er zaad van te winnen, en nu volkomen rijp geworden zijn, moet men niet piukken, dan na dat ze begonnen zijn te fplijten, zijnde dit fplijten als een wenk van de zorgelijke Natuur, waarmede zij te kennen geeft, dat haar verborgen, arbeid aan  D t MAAND SEPTEMBER, 131 het toebereiden van 't zaad afgeloopen is ; men neemt als dan de komkommer pitten , met het vleesch, uit, en laat hetzelve, zander 'er iets aan te doen, twee of drie dagen leggen, dan wordt het gewasfehen, en gewasfehen zijnde laat men het eerst vier- en - twintig uuren in 't water leggen , daarna tien of elf dagen in de zonne, om te droogen; wel droog zijnde kan men het wegfluiten om te bewa""en. Die komkommers welken in Julij gezaaid zijn, (zie onder die maand, bladz. go,) moet men nu bijtijds 's nacht beginnen te dekken ; ook maakt men mistbedden voor de champignons of paddeftoelen, de daartoe aangebragte mist, bedekt men met ftro, agt a tien duimen dik. De laatfte felderij begint men aanteaarden en tö binden , hetwelk met één of twee banden moet gefchieden, naar maate dat dezelve groot wordt' ook bindt men de bladen van den bloemkool welke, begint te fluiten, bijéén; door welk middel de kleur van de bloem, waarin derzelver fieraad beftaat, bewaard wordt: met deezen arbeid wordt almede van tyd tot tyd voordgevaaren , waartoe men intusfehen geen alte droog weêr waarneemt, gelijk zulks bij alles wat men bindt in 't oog gehouden moet worden ,• want in droog weêr loopt men gevaar van onder het binden eenige bladen of fcheuten te knakken , vermits alles dan min of meer harder is. De uiterfte einden van de felderij moeten ook afgefneeden worden, op dat de planten niet hooger  ALMAÏTACH DEK NATUUR. opfchieten, maar alleenlijk in de dikte toeneemen,* en zulks is een natuurlijk gevolg van 't gemeld affnijden, of toppen, der bladen, vermits men de fappen daardoor in de laagte houdt, die vervolgends door de Natuur, welke alles ten nutte gebruikt, aangelegd worden, om de plantin de dikte te doen groeien. Wat nu betreft het planten. Daar de zorgvuldige hovenier geen grond hoegenaamd laat ledig liggen, maar het voor een vasten regel houdt, dat alles voordeel moet aanbrengen, waarin hij de Natuur volgt, die mede niets verlooren Iaat gaan, gelijk wij zo even reeds aanmerkte , zal hij thans weder werks in overvloed vinden met het beplante van die gronden, welken door het reeds gevorderd faifoen ontledigd, zijn geworden: de beplanting gefchiedt voornaamlijk met boerenkool. Dit weinige behoefden wij; wat dit artijkel betreft, alleenlijk aantetekenen, wegens de moeskruiden; dan, in den boomgaard vindt de hovenier nog eene bezigheid van groot gewigt, naamlijk het planten van vruchtboomen. fommigen raeenen dat men in het laatitï deezer maand, (feptember.) allerleie vruchtboomen kan planten , doch anderen zijn door de ondervinding geleerd, dat omtrent dien tijd alleenlijk de perfikboomen en alle andere Loomen die fteen vruchten draagen, met een goed  DE MA J BB jEPTilllII. I3J gevolg geplant kunnen worden, en dat het planten van appel - en peere boomen uitgefteld moet worden, ten minften tot de helft van de aauftaande maand cctober. * Tot het planten van perflkboomen verkiest men de zulken die niet ouder zijn als van één twee, of ten hoogften drie jaarig occulatie gewas, om dat anderen zo wel niet willen groeien, en men'er ook zulke nette waaiers niet van kan leiden: perflkboomen die op pruimftammen geënt zijn, moeten in drooge zandgronden gezet worden , maar tot die geenen welken op Abricaos geë n zj^n, verkiest men andere gewoons gronden, dewijl men anders geen goed gewas, noch goede vruchten te wachten heeft. De perfikboomen moeten niet te diep gezet, ook moeten de wortels bij het p'anten niet te kort befnoeid wotden; wanc dan willen ze niet vatten, en de boomen loopen g.v rfgn. De jonge bbemkoolplantsn worden nu cox verzit, icr plaatfe alwaar dezelvenmoeten blorien; men verkiest daartoe een warme plaats t gen een' muur of f;i;utting, op ciat de aanftaande koude ook aan deeze planten geene fchade mogï toebrensen: deeze arbeid zal net dubbelen winst ver^o'den werden, want de bloemkool thans verplant , cn behoorlijk verzorgd, geeft veel fchooner en grooter vrucht, dan die in het vc-oijaar verplant wordt; ook zal men dezelve ten minften veertien dag-n vroeger hebben, en daarin ftelt de ce-rzuchcige hovenier geen geringsn roem. 't Is nu ook de rechte tijd om de aardbeziën te verplanten ; men verplant ook nog falade die in 'c begin van augustus gezaaid is , (zie bladz. 107.) op eene w,4rme plaats tegen het oosten of zuiden, daar de wind de jonge kweekelingen niet kunnen benadcelenomtrent de falade zij eens vooral g^.eg'd, dat dezelve den geheelen winter door in de bakken niet moet ontb.eeken, \001ds verplant men nog eenige afpergies.  BI MAAND SEPTEMBER. J3? De arbeidzaame hovenier moet vervolgends nog ZAAIEN. Spenagie voor de derde maal; als mede nog ramenasfen, om dezelven in den winter te hebben, en radijs; de gezonde radijs Wier fcherpte zwakke maagen fterkt, ■ en op de koude /lijmen werkt, Kan, indien men dezelve behoorelijk verzorgt, en naar vereisen behandelt, bijna het gantfche jaar door, geleverd worden. Men zaait nog wat zuuring, om fterk genoeg te kunnen zijn, tegen dat het begint te vriezen, voords eenige toekruiden, vooral die van een heeten aart zijn , niet alken om dat de zaaJ.ng daarvan beter zal uitvallen, maar ook om SL?" fa;r°c" reeds llet gebruiken van verkoelende krmden verbiedt. De landbouwer zaait nu ook ten langften ag: digen voor Michzëlis, het wintergraan; dat rijke zinnebeeld van den deugdzaamen christen-, die dikwijl, purende zijn.le' ven hier op aarde,' door de ^tfdéh van d.ugd en godsvrucht gehoond en gefuiaad woV t; die « het vleésch üj^t, o.n ten gt.en,n dage het hoofd v ,i,k M m«n ... & m Godheid rigK V'rUCntCn tC d^nrwelkenL Godheid to,tebr,„gen zijne èeuwigê gelukzalig- hi-ld Zal weeze»: ™ m het koom v,n de. X a  138 ALMANACH DER NATUUK. fnerpenden geesfel des winters, om in de vrolijke lente als lachende uittefpruiten, en in den zomer veelvoudig vruchten te draagen. Een zelfd graan wil niet elke jaar in eene zelfde grond geworpen weezen; men moet hergebruik van de gronden derhalven verwisfelen; dat is, de grond die het eene jaar voor een zekere foort van graan gediend heeft, moet het volgende jaar met eene andere foort bezaaid worden. Zeker kundig waarneemer, geeft omtrent het zaaien der graanen de volgende les: ,,De herfst," zegt hij, „ is het gefchiktfte jaargetijde om het „ winterzaad in de aarde te brengen: misfchien „ is de eene week, of het eene quartier van de ,, maan, beter voor het zaaien dan de andere; „ het is moeielijk deezen tijd recht te bepaalen. „ Een koude grond vereischt vroege zaajing, „ daarentegen behoeft men zig bij eenen warmen „ grond niet te haasten; voor 't overige kan „ men een geheel veld niet op éénen dag of in „ ééne week bezaaien: men moet zig ook naar „ den oogst richten, wijl het vroeger gezaaide ook vroeger rijp wordt." „ De beste regel in het algemeen is, dat men „ vroegtijdig zaaie; hierbij zijn veele voordeden. », !•) wijl, gelijk vooronderfteld wordt, de aar. ,, de wèl omgeworpen en bearbeid is, gaan de „ graanen allen op, en men befpaart aan het ,, zaaizaad : 2.) heeft het zaad tijd een wortel „ te fchieten, en fcheuten te krijgen: 3.) heeft „ men minder van de koude te vreezen; 4.)  ï DE MAAND SEPTEMBER. 139 „ fchiet het zaad, In 't voorjaar, vroeger in hal„ men en airen, en befchut zig daardoor beter „ voor lijp, brand en honigdaauw: 5.) wordt „ het vroeger rijp, en ontgaat daardoor te meer „ het gevaar van den hagel : met het tegenge„ ftelde van dit alles wordt het laate zaad ge. „ dreigd, indien het niet door toeval wèl voord„ komt, waarop men geene rekening kan maa„ ken. „ Men moet nooit in natte aarde zaaien, in „ welke het zaad genoegzaam begraaven blijft, en „ naauwlijks de helft opgaat; daarenboven wordt „ de aarde vast: men heeft nogthans een fpreek„ woord het welk zegt, dat het beste zaaien dat „ geene is, 't welk gefchiet, met eea zak op het „ hoofd: dat, zo veel wil zeggen, dat, wanneer „ de aarde zeer los is, en 'er onder het eggen en „ zaaien een vochtige nevel of daauw tusfchen „ beiden komt, die enkel het ftof vochtig maakt, „ het koorn als dan beter aan de aarde hangt, daar' „ enboven niet zo zeer van het gevogelte opgegee„ ten wordt, en fpoediger kiemt." „ Als het zaad in den grond is," voegt deeze Schrijver 'er bij, „ is eene maatige regen in ocïo„ ber of november wenfchelijk; ik zeg maatige „ wijl te veel regen het koorn verdrinken en dé „ aarde te vast maaken zou; het opgefchooten „ zaad zou verwelken en verrotten, of van de „ wormen gegeeten worden, of zou te fterk en „ te weeldrig in lof wasfen, zou ook gevaar „ loopen om van den nevel verdorven te wor. K 3  14© almanach d2r natuur. den, of wanneer het in halmen fchoot, van „ de koude verteerd worden : te veel droogte is ,, het zaad ook fchadelijk , wijl het als dan. of niet w .st, of geene wortels fchiet, of geene „ fcheuten maakt, noch ook tot geene krachten „ komt gelijk het behoorde," dan d^ar de landman, uie uitgebreide akkers bebouwt, alle deeze zaaken niet in zijne hand. heeft, moet hij dat alles aan de eeuwig goeddoende voorzienig' faeid overlaaten. Elk plante wie te planten heeft, *t is god alleen die wasdom geeft: Hij gedenke altoos dat god regeert; en immers Is god de hoogde wijsheid? ook is 't wijsheid all' wat Hij doet, offchoon wij het einde daarvan niet kunnen bepaalen : Nu ftelt hij waterbeeken» tot bar en dorftig land, herfchept in dorre ftreeken, rivieren door zijn hand: dan maakt hij weêr woeftijneu zeer rijk van vruchtbaar nat; daar 't land dat eerst moest kwijnen» nu beek bij beek bevat. Thans vordert onze gewoone orde, dat vrij fpree&eQ van dc,  DE MAAND SEPTEMBER. 141 ORANJERIE; Hoewel desa-ingaande niet anders valt aantctekenen, dan dit men omtrent de helft van herfst' maand, de oranjeboomen, citroenbommen, de graniums, Fjcoides, deSedium, en alle andere teaere "planten, welken de koude niet verdraagen kunnen, uit de openlucht daarin overbrengt: de bezrrgdheid voor de me'.r en meer toencemende koude, moet echter zo verre niet gaan, dit men alrcde de venfteis van de Oranjerie zoude fluiten, want zulks ce doen zoude do planten, door eene ontijdige warmte, nadeelig weezën; men moet ook des nachts de venteers nog epen leaten. TUIN ARBEID. Zijn alle de afleggers der anjelieren in oogstmaand niet opgenomen , *t geen iïgtlij'k plaats kan hebben, zo wel wegens de veele bezigheden. weiken bij den naarlïigen hovenier altijd voor de h.:nd zijn als daar door dat de afgelegde fpruiten nog niet genoeg geworteld waren, 't geen Ügtiijk te ontdekken is, aan dtrzelver meer of minder weelige groei; ook onderzoekt men zulks door de aards zo veel mogelijk, en zeer voorzichtig, rondfom den aflegger weg te doen, (wèl zorgende dat men den wortel niet raake,) en dan aan het ftammetje zachtkens te trekken, als wanneer uit de beweeging der aarde, en de mser of mindere vastheid die men ontdokrj met zekerheid te befluiten zal weezen, of de afte*' K 4  142 ALMAtïACH DER W A T U U R." ger genoegzaam wortel gefchooten heeft, . zijn 'er dan nog afleggers overgebleeven, zo moeten dezelven nu zekerlijk opgenomen, en elders ge. plant worden. Met afzetzels van bloemboomtjes reneemen, kan men ook nog vojrdgafn, op cie wij se als onder oogstmaand, (z:e bla !z. m,) geleerd is —— voords worden dc bloemen die uitgebloeid hebben, weder afgefoeeden, twee of drie duimen boven den grond; en de bloemen welken nog voorhanden, en hoog gefteeld zijn, worden zorgvuldiglijk aan ftokken gebonden : qien hovenier die dit voorfchr;ft > erroekeloost, loopt gevaar dat zijn tuin, door den wind, geheel vernield wordt, men verzamelt ook nog bloemzaaden, op die 'wijze als reeds geleerd is, Voords kan men in herfstmaand ZAAIEN. Verfcheidene zaaibloemen, om den geheelen winter oveueftaan.en vroeg in het voorjaar te bloeien, men vergeete bij deeze zaajing, de fraaie maankoppen niet; zij zijn, inderdaad geen gering fieraad van de vroege bloemtuin , niet tegenftaande Jüen van haar kan zeggen: Hoe fier zij praaien voor 't gezicht; hoe fchoon zij met haar kleuren prijken; hoe glinftrend ook, men ziet hoe ligt, en fcliielijk zij ook weêr bezwijken: zij Haan en valltn uur aan uur, ais van den lülerminften duur,  BE MAAND SEPTEMBER. 143 En daarin zijn zij hec zinnebeeld van veele fortmnzoekers, die, door een inneemend voorkomen, genegenheid winnen, doch zodra zij zig la hunne wddre gedaante vertoonen, weder ieders gunst verliezen, en als van uur toe uur laager en laager >. allen. Men moet ook nog anjelieren zaaien, om in het voorjaar geen gebrek daaraan te hebben; het,geen bij gelegenheid van een ftrengen winter, ligtlük zoude Kunnen gebeuren, door het doodvriezen van de ou ie planten en afgelegde fcheuten. Is het lens en ranunkel - zaad , in oogstmaand met in de aarde geworpen, (zie bladz. ,13,) zo kan zulks thans nog gefchieden; men kan ook nog crocusfen, tulpen, en andere bolbloemen zaaien, doch alles in potten of bakken , om dezelven in de koude op eene gemaatigder plaats te kunnen f777 de Ul!p fcbiet het eerfte iaa' op, met fmalle bladen, niet breeder als bieslook, en een bolletje van grootte als een erwt, dat het tweede ja^r vcrplandi. wordt, en niet voor het zesde, ten vroegfte op het vijfde jaar, bloeit. de bya- anten geeven mede vóór het vijfde jaar geene bloemen.Wat betreft het f L A N T E N. Dat heeft plaats omtrent alle boomen welken altoos groen blijven, als de taxis, palm, en hulst; fommigen willen echter dat zulks met beter gevole K 5  ia/j, almanach dee natuur. in augustus gedaan wordt — alle kleine bloem, boomtjes kunnen nu ock geplant worden. De bedden welken in oogstmaand voor de bloemboilen, enz. bereid zijn., (zie bladz, 113.) worden nu beplant, en wel eerst, legt men de klaauwtjes van de anenia's en ranunkels in den grond, indien men anders begeert dat dezelven vroeg zullen bloeien: men houde wél in 't oog dat anenia's een natuurlijken goeden grond , die wel gezift is, vorderen; maar voor de ranunkels neeme men aarde die voor de helft met verrot hout gemengd is. Op het einde van herfstmaand piant men voords reeds allerleie bollen ook de jonqüilles, welken echter drie jaaren, zonder opneemen, in den grond moeten blijven: men zette de bloembollen niet te diep in den grond, en ilroole in de gemaakte kuiltjes, waarin men de bollen leggen zal, een weinig zand, waarop gevolglijk ds iioel komt te Haar; ,• voords ilrooie men de wélgezifte aarde behoorlijk dik, dairover heen tot de tulpen ge- bruike men vooral fchraale aarde; want de ondervinding heeft geleerd, dat zulks de kleuren doet veranderen, en in dat veranderen fielt de hovenier zijn' roem, ook veriïrekt het hem tot geen gering vermaak — om de tulp aarde fchraal te inaaken, vermengt men dezelve met eene bekwaa- [ me hoeveelheid kleingemaakte puin van een cuden muur: hééft men gelegenheid om de tulpbollen naast of digt bij taxisboomen te zetten, zal zulks . van een goed gevolg weezen, vermits de giond ter  DE MAAND SEFTEMBER. 145 dier plaarze altoos fchraal is, daar niets denzelven meer uitmergelt, dan die foort van boomen. De tulpen worden ondei fcheiden in drie fooiten, als de geele franfche en italkanfche, beiden met hangende bloemen, en de turkfchen met recht opftaande bloemen, van veelerleie kleuren, welker veranderingen voornaamlijk , door dezelven uit zaad te winnen, geboren worden: zij worden onderfcheiden in vroegen en laaten; ook in ordinairen, in bagustten. (zijnde de zulken die een hoogen fteel, en groote bloem nebben,) en in bizarres, welktn met verfchoideite kleuren geftreept of gevlamd zijn — men acht een tulp fraai, wier bioemlhng huog en lievig- is, zij zelve groot, en haare bladen niet puntig maar lang rond; de kleuren en de vlammen moeten wél van elkander' affteeken, glanzig zijn , en fcherp bij elkander affcijden: ook moeten de kleuren met zwarte ftreepen uitgediept weezen. Men weet dat ie fraaie tulp , het hoodfdartijkel was in tien dwaazen bloeinhandel, welke, voor ruim anderhalve eeuw, (1C36 en 1637,) z° veele nederlanders ten gronde gebragt heeft , en zo verre ging dat dezelve door het gezach van den Souverain geftuit moest werden: men verkocht een enkelde bol voor 5,000. guldens, en dit was nog het hoogfte geld niet dat belteed werd; geenzins! voor een andere welke men de Admiraal van Enkhuizen noemde, werd , te Alkmaar, 5200. guldens gegeeven: deeze handel gefchiedde meest op tijd, in den winter; maar toen de dagen der leve-  140 alma n a c h der natuur. ring van die konbaare bollen verfcheenen, werd die levering door veelerleie toevallen verhinderd , of geheel, of voor 't minst in zo verre dat d=zel' ve niet naar den letter volbragt konde worden, waaruit eindelooze procesfen ontfionden, zo dat de Staaten van Holland, gelijk gezegd is, bij plakaa- ten daarin moesten voorzien toen zag men de weevers en fnijders, die in 't kort groote heeren geworden waren, welhaast naar hunne getouwen en tafels wederkeeren; op welke onvoorbeeldige ommekeer de Dichter JAW Zoet de volgende verfen zamenftelde: Vrouw [flora had gemaakt van weevers en van fnyêrs, en ander Hecht gefpuis, cales- en paarde - rijers, die ftadig in den kroeg, bij lekker bier en wijn, als kleine heertjes, mild en vrolijk wilden zijn • maar ziet wat vreemdigheid! die't volk, voor weinig da^en. nog op een braaven hengst zo moedig rijden zatren, die zitten nu alwéér op 't magre houten paard, en fpeelen pof pof pof, na al der wevers aart. In dien gedenkwaardigen tijd werd vooral de fpreuk, dat fchielijk rijst, zal fchielijk daalen bewaarheid, en niet onaartig haalt zeker fchrijver mede van deezen dwaazen bloemhandel fpreekenl de, het zeggen van den propheet Jekemia s aan, dus luidende: Gelijk een veldhoen eieren vernadert en hroedze niet uit, alzo is hij die rijkdom "vergadert doch met met recht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verhaten, en in zijn laatfte een dwaas zijn —. dan laat ons voordgaan, en nog iets zeggen van heï *  » E MAAND SEPTEMBER, 147 VERPLANTEN. en bloemboomtjes welken la deeze maand geplan kunnen worden, (zie boven,) ook j 1 „u j- , • Peer, enkelde zoete M^2£ft^ fondant deboo'é, gratiofi van de voorst, groei bergamot, gros musquéej, boerenpeer,"'ifoJhÏÏS bergamot, of maatjespeer, gemeenlijk genaamd fooP'ge groentjes, koningsPeer van 2wieL , alnerpeer knolpeer, braaipeer, lekker - beetje k crol mart», muscat robert, moité in fee d'été, mus. mlnnf' IUffierJean d'°'re> muscat allemand, musqué rotal, muscat nobiesfe, mouilie bou- «Li • ' ma\fWeer . orangepeer , odorante musqué, noire Csdmiral, poire madame de france, poire de pudar, poire de figue , poire d almonde, poire fans peau, poire viSos, poire de vigne, poire d orange musqué , poire d'angleterre, peti musqué dorleans, province-pcer, rooze-peèr, roionne, roufeict de reins, roufelet en fusfe, fchaa. penpeer, zilver- pf jantjes-pep, fuikerpeer-, lint jacobspeer, zomerpeér, f:hagermaagd, tesfelaar valée musqué, witte prinfes, witte keizerin, en nog eenige weinige anderen. • Behalven deeze. ongemeene overvloed van fmaak. Jijke peeren zijn in herstmaancT, neg rijp de volgende appelen.; ,ais de brau.boosappel, bloemfuur bloemzoet, biandr.oet, dantziger hantappel, geel fransen zoet, graauw zoet, herfst calville, heerenappel, jeruenzoet, koninglijke pipping, lantaamzoet.roó-banketappel, rozijn appel, *óetc naatjes van b;verning, zoete vriendappel, zomer  ISO ALMANACH Dl! NATUÜS. permain, zomer prefent, water zoet, witte hene* gouw, en de zweeuwfcfae griet. Wat betreft de bloemtuin; Daarin heeft men de gemeene witte jasmijn, de Spaanfche jasmin, de geeJe indifche, en de Brafi* liaanfche. In herfftmaand bloeien nog eenige foorten van ficoides, en graniums, als mede de leeuwenHaart; eenigepasfie-bloemen; dethlafpis, de amonium, dechiclamen, de chrifanten . de groote zonnebloem, de ftokroozen, de tuberoozen , de dubbel de j violieren ; ook heeft men nog balfaminen, fpinnekops-kruid, maanbollen, eenige anjelieren; fomtijds ook, als in auguftus, eenige auriculas en primulaveris, laate roozen, mirthen, de colufea, de lange peper, behalven nog eenige andere foorten van bloemen; ook bloeit in herfftmaand de granaatboom , en de wilde Olijf. Nopens de veefokker y, Staat ons nog aantetekenen , dat men in herfstmaand voordgaat met de varkens vettemesten > ook begint men het rundvee ter mestinge aftezonderen ; welke plaats echter vervuld moet worden door het aankoopen van gelijke ftuks goed, jong en gezond vee, of door het eigen aangefokte , dat in alle gevallen den voorrang verdient.  wifemtTPen' ,d,e t0t de" Ginter toehouden nen'. I ™beSlme°de ^tweijden te ontwei nen want lndie„ 2- £e ye£ weimg flap Is, VUI, en fcJ)urft f£ Die vroege jammeren wil hebben, laate defchaa. pen omtrent St. Mattheu* Uctcr ma, dat 't wild het gec» hii had in 't jaagen opgedaan: dus at men *t veldgewas, ontlast van angst, en kommer, gerust en onbenijd gedooken onder 't lommer, befchaduwd van de gunst der Algenoegzaamheid, dia dag aan dag den dich voor elk had toebereid. *t Is ongetwijfeld waar dat de Oude gereder levenswijze gevolgd hebben, dan wij; voor het grootfte gedeelte daarom, om dar zij van een voudiger gerechten liefden, en meer de Natuur in hunne oorfpronglijken aart, om zo te fpreeken, volgden —. hos fterk wordt op de bedendaagfche maaltijden niet tegen de voorfchriften der gezondheid gezondigd! wil men een proef daarvan neetnen, zo verzamtle men alles wat men gewoonlijk aan "een zo. genaamden rijken disch zo als meesttijds bij deeze of jjeene plechtige geleegenheid tosbereid wordt,  bemaahdoctober. jj; eet en drinkt onderéén , en men zal een mengze! verkregen, waarvan de reuk een aanzien zaf doen walg n; evenwel is het dat mengzel waarmedeZa opzulk een tid de maag beiast; een bedorven. ^h^JTuV* bed°fVene faPPen ^°»der" en bereik derhalven de gezondheid ondermeintbelange,1JSeGroo:en> die dagelijks aan zulke volle tafels zit, en dagelijks het middel bezigt wTr door gy gezondheid bederven, en de levens ad vet kort wordt «hoeveel gelukkiger dan eij die eftme de eeuvoud«f landman, dieniet andeSo/^J zonden disch brengt, dan de fmaakelijken'voofdbrengzels van zijnen tuin en akker! en niet alleen mïakt ft? t VedeWeie "u^ ten; maakt het beroep van hovenier en landman aangenaam en eerwaardig; maar ook verfchaft dat beroep een * " zonden oefening voor het iichaam. (>t Zen Dfe. mand zal tegenfpreeken , en derhalven S vér klaard noch beweezen behoeft te worden /en werkt bijzonder krachtig op het gemoed: ° Dat liefst in de open lucht zijn graaeen lust voldoet • door een befpiegeling van de allerbest zaaken *' die lner en namaals ons gelukkig kunnsn maaken. Is 't niet zo dat alles wat op het land gezien wordt een zekeren indruk geeft, die ons fis n eene ftille verrukking opgetoogen houdt? — Oo t land woelen de herten minder —op 't land zijn wij bedaarder, zijn wij eendachtiger , zijn wf met één woord, béter—al,es wat wij zien, les wat wij hooren, alles wat rondfom ons is, cW  158 ALMAITACH D X X HATUBK. aan, verkwikt -— hij getuige die gewoon is, nu in de ftad zijr.e vermoeiende beroepsbezigheden waargenomen te hebben, zig op het land te gaan verpoozen; bij getuige indien hij de kunst bezit van te kunnen befchrijven op welk eene wijze de lachende Natuur zijn gantfche getal ftreelt dat itreelen niet aangenaam niet onwaardeelbaar weezen, daar de meestal domme Rijken, de Stad, waari» wij alles genieten wat hunne dartele en hovaardige harten verlangen, genieten, verlaaten , die het land gaan bewoonen, zo dra de Lente bun de eerfte lonk toewerpt ? — in veele voornaame mannen der Oudheid , was de zucht tot het landleeven bij» na onverwinnelijk, en het vermaak daarvan allerhoogst gefchat; wij leezen van eenen Abdolohvmus, een hovenier van vorstlijke geboorte, dat hij, door Alexander, tot Koning van Sidon gekoozen zijnde, zeide: ., De Goden geeven, dat „ ik in mijn Koninglijken ftaat met zulk eene ver„ genoegzaamheid en vrolijkheid moge leeven, als „ ik op mijnen hoeve geicefd heb" waarop Alexander zeide; „ Deeze gefteltenis alleen „ maakt u het Koningrijk waardig," Cik- cinnatus, het leger van Marcus Minitiüs van de Voljchen verlost had ging bij weder op het land woonen, alwaar de Rome'.iien hem aan den ploeg vonden, toen zij hem kwaamen verzoeken, hun leger als Opperhoofd te willen gebieden. —De Gr^o:vader van den wijze Cato, een man niet minder voortreffelijk dan zijn kleinzoon , begaf üig in zijne hopgen ouderdom naar het land, eü  de maand october, ,jj Held zig mtt den ploeg bezig - Seneca en andere Romeinfche wijsgeeren waren liefst op het Jand De Üjdgenooten van Marcus Curius hebben hem hooren zeggen: zTlTno-rZ". 7~~" Ikz,a' van honger «te'verfmachteu. zo lang mijn hof rm, met dit raapgerecht beloont • ga heen: begeerlijkheid heeft nooit mijn hart bewoond. Vorderde onze taak het, wij zouden den achten s waard igen Landman, en hovenier, „og hl zT^ed7rgerkamSn °-«ui en, Sdat zij zigv-p een gantfche rei van beroemde mannen kun«en beroepen ten bewijze van de voortreffelijkheid en hutt.gheid van den ftand, waarin zij door de Voorzienigheid gefield zijn, en het bezef van die voortreffelijkheid en nuttigheid fpoort hen,gelijkrezegdis, ongetwijfeld aan om zig, dien ftand waardig te gediaasen indien wij door dit ons werkje van die geenen onder hen, welken met traage handen tot den arbeid komen, mogten gewinnen om het voorbeeld der lof waard igei^te vólgen, zoudeï wij oordeelen reden te hebben om ons zeiven te prijzen, zonder befchuldigd te kunnen worden v n het oor te ieenen aan he(, wa, • haatehjke verwaandheid in hoope ^ dJ *. Mkig einde te zullen bereiken, gaan wij met vermeuwden ijver voord. De maand, waarover wy thans moeten handelen, draagt den naam van october, om dat zy de agfte is, van maart afgerekend: zie verder het geen desaangaande hiervoor reeds is aangetekend. L 5  l5o ALMANACH DER NATUUR. Weleer word zij Domitianus geheeten, naar den keizer van dien naam; maar om verfcheidene oorzaaken, is den keizer die eer ontzegd, £ij wordt Wijnmaand genoemd, naar den wijnoogst, welke in oftober invalt; en die oogst is ook voornaamlijk in 't oog gehouden , in de uitbeelding van deeze maand ; waaronder men dit vaarsje leest: De wijnmaand krolt en fpreidt zijn ranken, rijk van druiven, daar hij den olm omvat, en noodigt oog en mond, op 't fap dat zieken teelt, en zieken maakt gezond, vermits het druk en zorg doet uit den geest verftuWen, het lever» is van 't brood; 't wél beven van den wijn; zo dit gewas niet wss. wie zou 'er vrolijk zijn. • „ O dierbaar vocht," zegt zeker fchrjjver, van den wijn fpreekende, „'c welK zelfs aan de deugd „ van den deftigeh Cato dikwijls een nieuw „ vuur heeft bijgezel; door u met maatigheid ge„ bruikt, worden de zwaarmoedige dampen ter „ hersfenen uitgedreeven ; het bloed en delevens„ geesten, met eene aangenaams vlughsid en fnel„ heid , in hunnen omloop, befchonken, de werk„ tuigen van 't verftand verfterkt; aan 't harte „ nienwe krachten bijgezet, en dus niet alleen het „ verlland maar ook de moedigheid vermeerderd, „ en 't een tot verhevener denkbeelden, en "t an„ ders tot heereüjker verrichtingen bekwaam ge„ maakt: dit gevoelt en erkent die naargeeftige „ droefheid, en zwartgallige treurigheid, het best, „ in welke alle angiïige vlaagen de ziel beltonnen,  »D MAAND OCTOBIR. Ié*t „ en het bloed traaglijlc door de aderen kruipt, „ met horten en ftooten word voordgefluwd, ja „ fomwijlen zelfs fchijnt ft.lteftaar , en eenen fchie„ lijken dood fchijnt aantekon J.gen: alsdan "zoekt i, het gemoed te vergeefsch zjjne gewoone fterkte, 3, en , niets vindende , dan verwijfde zwanheid, *> durft het niets hoopen en vreest alles, en 't „ minfte gerucht, omtrent zulk een ellendig fchepm zei ontftaande , doet het terftond fidderen, en „ zijn bloed van het popelende hart, buiten flaat om „ alles te verzwelgen, heenen trekken, dan, zodra „ gevoelt de maag zig niet door een" inaatig gebruik „ van zuiveren en krachtigen wijn verwonnen, of „ eene verkwikkende hitte verfpreidt zig door ,, alle de bloedvaten, de levensgeesten worden ver„ dund , de zenuwen hervatten haaren bekoorelij„ ken toon, en 't is als of eene aangenaame zon, „ hetonwederin 't brein door't verdrijven der duis„ tere wolken, wederom doet opklaaren, " enz. Kaar het planten van eenige boomen, het welk in deeze maand gefchiedt, en de vogeljagt, waarmede men daarin voordgaat, wordt October ook uitgebeeld, door een jongeling met den eerstgemelden arbeid beezig z jn ie, terwijl men hier en daar eenige vogel-ftrikk:n en-kn ppen ziet: anderen vervaardigen deeze uitbeelding zodanig, dat de jongeling de vertooning maak: als de gemelde boomen re! ds geplant hebbende, zittende ter zij-len af, in een hutje, op de rondsom zwerende vogeltjes te loeren; men kan hem op een flurjc laaten fpee, l*n, cu in een der ftrikken een vogeltje plaatfen,  1Ö2 ALAM AWACS DHR RATUDb 't welk nog eenige weêr doet om het gevaar, waait* in het zig bevindt, te ontkomen. Andere uitbeeldingen , welken van Wijnmaand, pleegten vervaardigd te worden, zijn niet overéénkomftig met de faifoenen in ons land, waarom wij dezelven met ftilzwijgen voorbij gaan, te meer daar ons bellek reeds eenige bekorting vordert. WEêRSÖESTELDHEID. Staat ons aantetekenen, dat volgends eene lang» duurige ondetvinding, hier te lande de eerfte dagen van wijnmaand, gemeenlijk taamlijk fchooa zijn; daarna verandert het. weêr aanmerkelijk, en blijft niet zelden eenige weinige dagen uitgezonderd, tot aan het einde den maand toe, flecht, de najaars regens worden van tijd tot tijd menigvuldiger, en met dezelven de winden: de nevels neemen ook toe, voornaamlijk tegen den 12de dag der maand; den hagel wordt echter niet meer gevreesd; ook de donder niet, gelijk het oude fpreekwoord zegt: Na St. Lucas hoort men den donder niet meer. BOOMGAARD - SN VILD-181IID. Uit aanmerking dat, gelijk wij zo even zeiden, de winden van tijd tot tijd meenigvuldiger, fterker, en ook kouder worden, gelijk ook de lucht reeds merkelijk koel is, vordert de pligt van een oplettend hovenier dat hij de noodige toebereidzelen maake om die planten gewasfen, zo wel in d»  »I MAAND OCTOIII, Igj bloem- als moestuin, welken tegen de koude en harde winden niet kunnen beftaan , daar voor te beveiligen. De bloemkool planten welken met het bloeien reeds eenige vordering gemaakt hebben, moeten opgenomen , en de bladen derzelven zamen gebonden worden, waarna men de wortels in een kelder of koele plants, in zand begraaft; en deeze arbeid zal nu dat aangenaam gevolg hebben, dat de bloem grooter word cn wel twee of drie maanden goed, blijft, zo dat men in het barfte van den win-er die fmaaklijke kool zal kunnen opdisfchen — op dezelfde wijle handelt men met de artichokken , die afgefneeden worden nu te bewaaren, men laat 'er naamlijk de (lokken aan, die mede in het zand begraaven worden. De wortelen welken mede tot wintervoorraad gefchikt zijn, moeten in wijnmiand ook uit den grond : fommigen graaven kuilen waarin zij dee. zen voorraad zamenbrengen, en met bladen be«lekken; doch vermits deeze wijze van doen aan eenige broejing onderhevig is, vinden anderen zig .beter , bij de wortelen , na dat het lof 'er afgefneeden is, in een lange s.öevj. zes of agt duimen d:ep, en op eene drocge plaats gegraaven, zo digt .mógelijk aa. elkander te leggen, zonder eenig« aar.ie of z.md Ja'artusïchen, gelijk b:j fommigen wel gefchiedt: deeze groeven worden vervolgends toet verscn kort ftróo, ter degen bedekt, en op deeze wiUe zijn de wortels eenigen tijd in vollen fleur te houden.  JfJi 1 l 1(1 I 1 Cl B ! I !t ATUOIU Hij die zorgvuldigliik, en met verftand bewaart, dekt vaak een zomerdiscn, nabij den winterhaart. Bezorgd vooral dat de felderij wèl aangeaard is> . de oude in.-stbedden moeten nu geflecht worden; fommigen maaken van die befchimmelde best, nog langwerpige hooge bedden, die rond afloopen, waarop zij paddeftotlen, en zelfs winterkool winnen. De oude kervel, fnijdt men af, om dezelve nog weder ie d-un nitfehie-en; voords worden de vochtige gronden voor 't laatst omgefpit, cp dat dezelven zo veel mogelijk droogen: ook fpit men de taaie ftijve kleigronden om, ten einde de voorhanden zijnde vorst dezelve eenigzins korter eat inul maake : de molmaarde moet men intusfehen zo veel mcgeliik iaa:en korsten , cp dat de reeds vallende en nog voorhanden zijnde regens minder daarin dringen, maar naar de uitwatering afzakken; indien men deeze losfe aarde nu roert veroorzaakt men dat het vallende water daarin dringt, het welk onmogelijk een goed gevolg kan hebben. 'T fpreekt van zelf dat men in wijnmaand druiven inzamelt; voor 't overige gaat men voord mee het inzamelen van de appelen en peeren die rijp zijn; altoos zorgende dat zulks zonder kneuzing van die aargenasine vruchten gefchiede : de mispel wordt intusfehen beter ingezameld wanneer 'er ee« Kleine vorat overgegaan is.  *> E MAAND OCT0BEH. I6J Men bhjve altoos zorgen voor zuivere gronden, want daardoor zal het ongedierte en onkruid, die Wee verfcbnkkelijke plaagen, beftendig tegen ge- gaan worden de afgevallene bladenwelken in de htrfst menigvuldig zijn, moeten ook verzameld worden, niet alleenlijk om het fchoonhou Jen der gronden maar ook bereidt men dezelven, warneer zij groot zijn, (0t eene zeer goede foort van aarde, wat voords betreft het PLANTEN. 'T is nu de beste tijd van het jaar om appelpeere en andere boomen, (uitgezonderd die wel. ken fteenvruchten draagen ,) (zie onder herfs maand, bladz. ) te planten, al wars ook de bladen van dezelven nog niet geheel afgevallen : de olm- of ipe-boom moet intusfehen een van de eerften zijn, en men kan het verplanten van dien boom, niet langer uitftellen, dan tot den zesden of zevenden dag, in deeze maand : deeze boom begeert eene goede vette, liefst kleiachtige aarde, die wat vochtig is, en eene opene lucht; in droo"ge fchraale gronden wil de olm volftrekt niet groeien: deeze boom groeit fchielijk en krij't een mooie kroon : men ltelt denzelven in de allcés of Jaanen, doorgaands op een' afftand van twintig voeten van den anderen. Men draage voor het geboomte geene geringe zorg, deszelfs aangenaame lommer, of fraaaklijke  166 ALMANACH D -ER NATUUR. vruchten, zullen den arbeid dubbeld beloonen; wanneer zij u befchaduwen voor de brandende ftraalen der zonne, terwijl hun geruisen, gemengeld onder het natuurlijk muzijk der vogeltjes uwe ooren ftreelt, zult g'j u zeiven toejuichen wegens de moeite welke gij aan het verkwikkelijk geboomte bedeed hebt. Wanneer de planting verricht is, moet men, bijzonderlijk in zand- en andere ligte aarde, de oppervlakte des gronds, rondiom den boom, met oude mest, bagger, kroost, of iets dergelijks bedekken, om daardoor het cpdroogen van denzeiven voortekomen, en het vocht in de aarde te houden, men moet ook niet verzuimen, vooral wanneer de geplanten boom hooggekruind, of dun van ftamzijn, dezelven aan daartoe ingeflagene paaien tc binden, anders loopt men gevaar dat ze, door de voorvallende wir.den geftadig ge» fchut wordende, ontworrele, en fterven; dit aanbinden moet intusfehen zodanig gefchieden, dat het geboomte, noch door eene fchuuring, noch door knijping, dit naamlijk bij verderen groei en uitzetting van den fhm, niet befchadigd worden, ten welken einde men den flaat der banden van tijd tot tijd moet nazien. Die geênc vruchtboomtjes, welken-laag gekroond zijn, kunnen ten-gelijken tijd rondfom hoepels gebonden worden, waardoor ttien kommetjes verkrijgt die in den bloei ftaarde , of met vrucht belaaien zijnde , een aangenaame vertooning maa.  » E MAAnd OCTOBlj. jk% ken: ook kan het ongedierte uit de kommeties » maklijker gehouden worden, om dat de Ska meer afgezonderd liin die takke< * wei n het oog gehouden, en daarom de bindzelen teZl™ W°rden'—ander, zouden parad^appel geënt zijBj kunnen ,„ en , Se ' a,S7anneer «S • »og zeer klein en^ong vermaak 2U"en d'aaSe"» « h<* vermaak zullen verfchaffen van bij het desferteen geheelen appelboom te kunnen opzetten, zo dat de gasten aan tafel, het appeltje dat zij begeeren te eeten, zeiven kunnen plukken. In wijnmaand moeten ook de looten der aalbezien, kruisbeziën, enbrambooze», geolant, of. » als men het noemt, gedoken Wo*4 M» In wijnmaand valt vervolgends niet veel te VERPLANTE Ni tetll? b,00men betreft' behoeven w« ">èt aan, te ekenen, dat men die geenen welken in deezé maand geplant worden, ook kan verplanten. Is voords in het laatst van feptember de faladé vee UgvUaSnü8/eZaaid' ^ 107.) of niet zo kroLn TVe' aIs taen ëaarne wilde doen kroppen, verplant, zo kan en moet auiju aeUt. M  168 ALMA NACH DER KATOOR." Jïjk In het begin van wijnmaand gefchieden; 't fpreekt van zelf dat dit verplanten in de bakken, daartoe' airede voorbereid, mott gefchieden. Men kan ook nog win terkool en bloemkool verplanten. Wil toen, wat aangaat het ZAAIEN. Om vroege komkummers te hebben, zo zaait men dezelven thans in de volle aarde, om ze naderhand in bakken te verplanten , en dus doende 'i nachts 'in de oranjerie te'kunnen plaatfen, tot dat men goedvindt, dezelve in warme broeibakken overtezetten; „deeze behandeling," zegt zeker kundig hovenier, ,, is zekerlijk veel beter en voordeeli,, ger, dan, gelijk de meesten doen, welken de ,, komkommers zekerlijk in december en Januarij zaaien; want op deeze wijze zijn de planten veel „ krachtiger en fterker, en kunnen de koude veel „ beter u tttaan , dan de anderen, die eerst op,. komen, wanneer de lucht koud is, en het aardrijk ,, met fneeuw bedekt ligt." Men zaait ook nog eenige fnij-boonen, naamlijk in mandjes, en tegen een' muur op het zuiden; deeze plantjes kan men alsdan , wanneer de koude aanmerkelijktotneemt, zonder binden, op warme mestbedden overzetten; om vroeg vrucht te doen draagen. Op de oude mestbedden , waarin nog eenige warmte is, zaait men nog kleine latuw, hoornfche  DE MAAND OCTOBEg. l5, | wortelen' kleine raapen, enz.; waardoor men dat Seir i hv°Tai zaad daarv-te uizameieD . voords zaalt P-s nog wat radijs, die vroeg in" vooraar Jan gegeeten worden ; en deeze is verkie^kZ vioed in de broeibakken hseft : 't geen men ïn ,f„ open lucht tee,t, is altoos beter de Betreffende de - - ORANJERIE, Behoeft alleenlijk gezegd te worden; dat men maandEbafn' 1 het fflidd« C maand, al naar het weer is, alle de gewasfen die den geheeien winter, niet in de open S £' «en blij,en, binnen brengt; men geeft Si voords een weinig nieuw! aarde zo gvuldrg acht geevende, dat men de wo e «et raaKe: voords moeten de tederfte pUnteD wel ien, gevolglijk, minst de koude verdraag knt nen, vooraan geplaatst worden, op d ? eze£ 1" «eeste zonnefchijn ontvangen, _ de de der oranjerie blijven, tot §de helft, of en booT Jen tot op het laatst van wijnmaand tcb!' S;e°fe°Pe"> om de gewasfen eenigzin aan wa? koude te gewennen; en vorderen eenigen van de. M a  f70 ALMAWACH DER BATÜÜE. gelven wat waters, zo moet het 'smorgens gegee» ven worden. P= TUINARBEID- Is thans niet zeer uitgebreid, ■ de potten rnet anjelieren, welken nog moeten bloeien, worden thans mede binnen gebratt, (zie onder oogstmaand , bladz. 113,) en zorgvuldiglijk opgepast; een fchoone anjelier in den winter te hebben, is, onzes oordeels, vrij wat moeite waardig. De ftruiken van de pasfiebloem, en dergelijfcen, ligt men tegen den grond, (na dat de takken daatvan losjes bij eikander gebonden zijn,) om dezelven als het vriest, met ftro of zand te bedekken; en die geenen welken tegen een' muur of heinig Haan, bindt men dik met ftro, en be. dekt de wortels, De gronden worden bij aanhoudendheid, gezuiverd, en alle de oude bloemftengen, en dorro ,bjaden, uit de bedden genomen. 'Er is thans in de bloemtuin niets te ZAAIEN. r Niets anders als eenige altijd groenblijvende boomtjes , 't welk echter fchaars ter hand genomen wordt. Wijnmaand geeft voords niets van belang te ver* planten, en ook zeer weinig te  81 MAAND OCTOBER. Ifj PLANTEN. Ten ware, men op het einde van herfstmaand alle de bloembollen niet in de aarde had kunnen krijgen; (zie boven bladz. ) want zulks moet als dan zekerlijk in het begin van deeze maand gefchieden: ook zet men als dan eenige.i op glazen met water gevuld, (waarin men eenig zand moet werpen,) en in potten, om dezelven, in den winter, binnens huis te doen bloeien; doch alles moet, zo lang mogelijk, in de open lucht blijven flaan. Roozenbooinen en andere doornachtige boomen welken bloemen diaagen, kunnen thans ook nog geplant, (gevolglijk ook verplant) worden- als mede de looten van jasmijn en kamperfoelie maar op een rabat daar het fchaduwachtig eo Juw is. ö Wijnmaand geeft in de MOESTUIN. Bloemkool, laate tuinboonen en erwten - eenige beminnaars en als de hovenier zorgvuldig geweest is, meloenen; allerleie winterkool en boe rekool, een menigte van paddeftoelen; voords" napen, wortelen, beetwortelen, fuikerij wortelen, fcborfeneelen, uien, knoflook, fpenagie kervel, zuuring, beet, petercelij, felderij, en an' Sruiden^""106^ °°k kr0pla,ade C" aIleïIei* lade M 3  l?2 ALMANACH DER NATUUR, BOOMGAARD. Heeft men de volgende peeren ,• als, belle videre, belle blonnette, bardon, brutte bonne, bergamot van beide foorten; diamantpeer, dubbel, de rietpeer, engelfche, franfche en oftober of herfst fuikerpeer, engelfche beurrée, holmarpeer, komkommerpeer, kalbas musquée, marquife muscaat fleurij, ofelpeer, pruiïfifche koningspeer, perfikpeer, het gorgend peertje, en anderen meer, ■ van de appelen, heeft men, de blanche rabauw, de coucheniile appel, de franfche noble, de franfche prefent appel, de groots mogol, de italtaanfche pipping, de paternoster anpel , de roomfche margriet, de roode wijnappsl, de roode calville, ce fchagsr maagd, de zoete henegouw, de zwolfche griet, enz. De voorraad in de BLOEMTUIN. Is in wijnmaand zo aanzienlijk niet, 'er bloeien eenige uitlandfche gewasfen, als mede verfcheidene fooi ten van jasmijn: voortis heeft men, vooral als het weêr zacht is, primula veris, dubbelde violieren, eenige roozen, enkelde muurbloemen, en weinige anderen. Wat verder aangaat de  "E A A K O OCTOBER. J?3 veefokk£et) Men moet zorgen dat het vee niet tP vr„B„ : cn oo nietfcatnaar binnen 5^*^37,5 vooids houdt men aan het vetmest™ Z l »en Jong vee dat gecaftreerd nTo£"worden zo PLUIMGEDIERTE. Is niet anders aantetekenen, dan reeds onder herfstmaand, desa.ngaande, ingetekend i^S b'adz. ) waarbij wij echter kunnen voVen jat het in hooimaand 0Qk voor oe en oe tyd van vetmesten is. scuicne, Die zig toeieggen op de BEiëNTEELT. Vervolgen het reinigen van de korven, en bliï ven de overtollige honig en wasch wegncWi de zwakke korven worden met anderen zamen'e' brap, en ééne koningin daarvan gedood. ° ' v i s s c h e r y. Geeft thans aanhoudende bezigheid: behalvei gangen zelf, dat nog voordduurt,- worden7e *W opgeruimd, des de firijk- 0f kuitfcVet  174 ALMANJ.CK DER NATIJD*. vijvers afgetapt, om te pnderzoeken hoedanig ge* fcb.oor.en is; als mede of 'er ook roofvisfchen, als fnoeken, enz. ingekomen zijn, die men alsdan moet opvangen; desgelijks moet men ook de karpers, wanneer ze geftreeken hebben, 'er uitnee* men. Met de JAST. Is 't als. onder herfstmaand gezegd is; dezelve is naamlijk, zonder bcpaaling, open. Hiermede kunnen wij dan ook weder van deeze uiïgaave onzes werks afftappsn, om de baud te (laan aan de eerstvolgends uitgaave, waarin wij al hst aangenaame dat de herfst nog heeft, met het zuur van den winter verwisfeld zullen zien , waarvan wij de voorbodens ook airede vernomen hebben: het fpreekwoord is gegrond hetwelk zegt Als 'er druiven zijn en vijgen, moet men winter kleeders krijgen.  K O V E M B E R» Thans nadert de winter met fnellen fchreden; het bosch heeft zyn lommer, en de bloemtuin haare veelvuldige fieraadj'en verlooren; de Steeman, gewoon de vruchten van het land aan den wellustige» disch te verflinden, maar het land zelf niet te bebouwen, vindt buiten geene aangenaamheid meer; zyne uiterlijke zintuigen worden 'er niet meer gefrreeld, daarom heeft hij aireede het land verlaaten, of verlaat het nu zonder uitltel, om zig in zijne warme kamer weder in de armen der wel. lust te werpen : maar de eerwaardige hovenier blijft buiten ; deeze , wanneer hij gewoon is te denken, vindt in de Natuur nog allerleie Schoon dat hem verrukt; zijae wellust ontvlucht hem niet N  184 ALMANACHDÏB X A T Ü U K. met het vertrek van den aangenaamen herfst; want zijne wellust is minder zinlijk hij fchrikt niet voorde koude'van den naderenden winter; want de bezigheden walken hij weder voorhanden ziet, belooven hem eene aangenaame warmte doorzijn gantfche geftei; eene warmte waarop geene huivering zal vol» gen; welke zijne gezondheid in (land zal houden; en die voorhanden zijnde bezigheden, zijn zelfs nog zo menigvuldig, dat zij ons, die van dezelven eene welgefchikte aantekening zullen zamenbrenger, geen plaats overig laaten, (willen wij de paaien van ons genomen bellek niet te buiten treeden ,) om in deeze inleiding breeder uitteweid€!i — wij gaan dan onmiddelijk ter zaake. * De naam van november, is de maand waarover wij thans moeten handelen, toegeëigend, om dezelfde reden, als van de maanden Julij, Augustus , September en Oétober gezegd is , naamlijk, om dat de Ouden gewoon waren hunne maandtelling met maart te beginnen; want, naar die telling is deeze maand de negende in rang. Onder de uitbeeldingen welken men weleer van de maand november gemaakt heeft, komt meest met onze faifoenen overéén, die geene welke beftaat uit een jongeling , gekleed ais de bladen, wanneer üj van de boomen vallen : men geeft hem vleugelen , en omwindt zijn hoofd met een vruchtdraagende olijftak: in zijn rechtehand heeft hij het teken van Sagittarius of de Schutter, en in zijn linkehand een korfje met raapen, radijs en andere vruchten, die in deeze maand vallen—  * * «11KD SOVtllIti, 185 eene lastere en een veel zinrijkere uitbeelding , vin. den wij weder verklaard in dit Zesregelig versje t welke ten onderfchrifte daarvan dient: De moede jager keert; hij heeft den haas geranten, «™g W ,°P dGn r"S' °P zii'iiet gebeem, van mees e« vink, en voords wat ilagtmaand hem verleent: lïlhaa2?willd eens om. «et groot verlangen: Stokoud ziet m 'tverfchiet de wildezwijnen-iaat; alwatmenjaagtin'twild, dat wordtten Hoof gebragt. De nederdultfche naam van Ilagtmaand is deeze maand gegeeven, naar het algemeen gebruik hier te Lande van naamlijk voor het einde derzelve, de vleeschkuijpen te voorzie» , tegen den ophaal ÏZT ^7"'' efc"e h0°gstn««ige huishoudeAlut^l Waafbijde arbeid^*e en zindelijke Hollandfch! vrouw, mede niet weinig te kennen,,; doch 0ver het aIgemeen ^ ^ lijk de vrouw uit den braaven en achtenswaardigen burgerrtand de getooide adel, welke gewoon s alles te laaten doen, beeft aan deeze hartje loffpraak geen deel, maar de getooide adel is daar™ hey-end huishoude^ ft^rfn \ Wdk 20 dikwii,s in ten burger- S is? Sn 3£ vooïin flraand-ea Lf 7, ? — c vermaak waarmede befcSnÏÏl fSti d°°r gamSCh het huisSezia 't h nTe7t WOr,dt' " aandoen!ijk; geen woïder! P t alen ^ ^ de Van ™ë™fde ca- v uCten'vrar dS ^-uidig'ijk befpaarde vruchten van eenen onvermoeide» vlijt L. hoe N e  ï8Ö iLUtSlCI Dll X1ISII1. hartlijk wenscht men elkander geluk met den koop, cn dat de voorraad met gezondheid gebruikt mag worden! hoe bezig is nu niet de braave vrouw! wat al zorgs heeft zij niet voor eene gezonde zindelijkheid! welk een Schat van kundigheden , en winstbaarend overleg toont zij te bezitten, in het toebereiden van den wintervoorraad! ■ wat al kostelijke lesfen deelt zij, onderden arbeid, uit, aan haare frisfebe dochters, die haar allerleie kleine handreikingen bieden! de disch waarop zij een proefje van den voorraad brengt, is voor het te vredcn gezin meer dan een koningstafel met eene gezonde graagheid, neemt ieder de eerfte beet, en met eene algemeene ftilte; met een treffende aandacht wordt dezelve geproefd; ieder oordeelt; en de eene vindt den nieuwen voorraad nog ftnaaklijker dan de andere — men verliest zig in het onderling genoegen waarmede de harten vervuld zijn, en in het bedenken van di fmaaklijke maaltijden, welken in den aan- ftaanden winter voorbanden zijn ■ als de kuip geopend wordt, is 't als een feesttijd , en de zorgen van de vrouw, 20 wel als de naarftigheid van den man , worden duizendvouwdig beloond, door het huishoudelijk geluk, 'r welk hen, door middel van die zorgen en naarftigheid, aangebragt wordt inderdaad een geluk dat in een burger- ftand alleen bekend, en door de Grooten nog nooit gelmaakt is. Om, volgende onze gewoone orde, weder vooraf iets te zeggen van de  DE MAAND NOVEÜBEK. ,g7 WEéRSSESTELDHEID, Tekenen wij aan, dat de eerfte helft van ilagtmaand, voornaamlijk regenachtig is; de ftormen en nevel worden mtnigvuidigsr, en tegen het einde van de maand begint dikwijls reeds de heilzame fneeuw te vallen niet 20ndcr nd noemen wu de verwarmende fneeuw heilzaam; want offchoon beweezen wordt, dat het fneeuwwater, wegens deszelfs beftanddeelen, zijnde zout, fa.peter olijilijm, en kalkaarde, eene afdrijvendezelfs eene bijtende en ontbindende kracht «eert, en dat het derhalven voor den mensch niet tot een gezonden drank kan dienen, alzo het, even a,s het zeewater darmpijn , buikloop, enz. veroorzaakt, zijn het juist die eigenfchappen, welken hit ten mterften deftig maaken voor de vruchtbaarmcaiung der velden; want het zijn deeze zouten, deeze falpeter, deeze olij, deeze (lijmen, deeze kalkaarde, welken het beste van het voedend fap der planten uitmaaken ; daarom wordt het kruid onder de faeeuw zo rasch weder gioen • en cp fneeuwrjjke winters, volgen gemeenlijk vruchtbaars zomers. J De fneeuw heeft ook nog haare nuttigheid voor de Zaaden; Zij befcnermt ze voor koude en vorstwanneer 'er veel fneeuw vóór de koude valt, is' er voor de wortels «er graanen en planten niets te vreezen: zeker liefhebber was gewoon een hoop fneeuw rondsom de ftammen van zijne onlangs geplante boomen te leggen, om dezelven daardoor N 3  ALMA N ACH DEB.NATUUR. voor de koude te befchermen: de fneeuw houdt zekerlijk de aarde eenigzins warm, doorliet terug houden van eenige dampen, welken zij anders ze- kerljjk zoude uitwerpen Zeker fchrijver merkt aan , dat de uitdrukking : Hy geeft fneeuw als wolle, veeleer eene natuurkundige dan eene dich:kundige uitdrukking is, wij! de wolle onze lichaamen vers warmt, niet om dat zij zelve warmte geeft, want zij verwarmt geen' pijlaar, maar zij houdt onze eigene warmte in haare ruigte te rug, op dezelfde wijze verwarmt de fneeuw de aarde, naardien zij, gelijk gezegd is, de geestige uitwaasfemingen ia haar te rug houdt, die zij anders zoude verliezen — doch genoeg hiervan, ter bereikinge van ons oogmerk, dat alleenlijk daarheen ftrekte om aantetoonen, dat ook de fneeuw een zegenrijk gefchenk van Gods hand is ——— gaarne maaktn wij alles wat in de Natuur beltaat tot goed, tot heilzaam voor gantsch de Natuur zelve, alzo wij van gant> fcher harte alle natuurlijk kwaad lochenen 't is hier de plaats niet om over het zedelijk kwaad te fpieeken; ook moeten wij voordgaan tot do 1ÜOMQA1ED-SN V I L » - A« B XID. De winden, waarvan wij boven fpraken , verichaiTen den waardigen hovenier weder nieuwen arbeid, en wel alvoorens hun gebulder nog gehoord wordt; want een goed hovenier is altijd zorgende; de ondervinding van zijne voorgangeren hebben hem geleerd, cn in ftaat gefield van zig  DE MAAND NOVEMBER. J "! voor fchade te kunnen wachten hoe wen- fchelijk ware het dat zijn voorbeeld in alle clasfen, waaruit de zamenleeving beftaat, gevolgd werd! — hoe veele jongelingen voorai zouden dan hunne voet niet aftrekken van de paden , weiken zij thans zo zorgeloos betreeden! want zij hebben te veel voorbeelden voor oogen, van de jammerlijke gevolgen eener verroekeloosde jeugd .' te veel voorwerpen van welken al het uitwendige klaagt, (en nog fterkcr zijn die klagten inwendig:) Al 't zoet dat ik weleer genoot,! is me aangebooden door den dood; hij heeft mij listig'aangegreepen, j en ik heb zelf zijn fijs geileepau. De winden, wtisen in deeze maand gewoonlijk allerhevigst waaien , kunnen niettegenflaande der. zeiver nuttigheid, thans fchadelijk zijn aan de tuinen en plantagien ; derhalven houdt de hovenier zig thans bij aanhoudendheid bezig, met de fruitboomen, en de jonge kweekelingen van ander geboomte , door middel van goede en flcrke ftokken te ondeilleunen , op dat zij niet breeken of omwaaien, en al is het dat de al te hevige winden geen van deeze beide rampen veroorzaaken; doen zij echter nog fchade genoeg aan het ongeftut, of niet aangebonden geboomte, door dat zij 'e zelva naamlijk te fterk fchudden, waarvan het gevolg is, dat de vezelwortels losgefcheurd en befchadigd worden, 't welk echter de buizen zijn, waardoor N4  JOO ALKANACH BEK RATU0*,,' de fappen uit de aarde moeten opklimmen; worde» deeze buizen nu bedorven, zo fpreekt bet van zclven dat de fappen niet meer kannen klimmen, voor 't minst zo onverhindert Liet, het geen den boom zekerlijk zal doen kwijnen en ftcrven: in 't aanftaande voorjaar, als de hovenier eene volle uiibotting verwachtte , zou hij tot zijn verdriet zien, dat lijn geboomte hem geene andere blijken gaven, als van dien taek , welke al wat leeft bezielt, naamlijk den taek om nog langer te leeven ——— Voords moet hij alle zijne tedere planten tegen de koude, die nu meer en meer bijtende wordt, zorgvuldiglijk befchermen ; ook moet hij dezelven, zo goed mogelijk, tegen de koude regens beveiligen; waartoe zijn vernuft hem, naar maate van de gelegenheid die hij heeft, genoegzaam middelen jan de hand zal geeven, Van de aarde die ledig ligt, wordt in deeze maand, bij veelen, loepgraaven gemaakt; dezelve wordt naamlijk in 't midden d:ep uitgefpit, en aan wederzijden opgegooid , in welken flaat zij den winter door blijft liggen, wordende door het winterweer zeer goed en vruchtbaar gemaakt. Heeft men gronden die verbeterd moeten warden , zo brengt men mest op dezelven aan, doch niet eer voor dat het vriest; men laat de aangebragte mest intusfehen op hoopen liggen, totdat de vorst over is, wanneer men dezelve moet onderfpittea : naauwkeurige ho/eniers neemsn dit werk niet eer ter hand , dan na dat de gronden yeeds hard gevroozen zijn; „want anders," zeg-  BE MAAND |07EHIlli ÏOr gen zij, „ doen de kruiwagens, de paden, en laa„ nen te veel nadeels, door de fpeuren , wel„ ken zij daar in drukken" —. het overnuttig mesten van 't laad, zegt men, dat hier te Lande is uitgevonden, en wel, bij geval, ten tijde van Keizer Maximiliaanj zeker landman te Zoeterwoude, bij Leiden, had zijne mest, asfche, bagger, en andere vuiligheid , op eenen verlaatenen hoek lands weggeworpen ; dcch na verloop van tijd die mesthoop weggeruinrt hebbende, bevond hij dat den grond aldaar, vruchtbaarder was, dan elders ; waarom hij naderhand, zijne andere onvruchtbaare akkers, ook met mest enz. bedekte, waarvan hij welhaast de wenfchelijkfce vruchten plukte, en waardoor hij inderdaad het gantfche menschdom aan zig verpligt heeft. Men legt thans warme broeibakken aan, op die wijze als onder het artikel van 't zaaie;i ge. leerd zal worden — ook is het nu tijd om mestbedden , voor afpergies te maaken het zaad van die lekkere vrucht is gemeenlijk in deeze maand rijp, daarem fnijdt men de deelen daarvan af, twee duimen boven den grond: dit zaad moet vooral wel droogen , en op eene drooge plaats bewaard worden, indien men het in de aanftaande lente wil zaaien ; vroeger dan in deeze maand, most men de fteelen niet affnijden, anders loopt men gevaar dat het zaad vergaat; en dat niet-alleen, maar èe ondervinding heeft geleerd, dat de plant zelve s!«dan, in het aanftaande jaar, niet dan kleine en Hechte fcheuten voordbiengt. N $  ÏJ>2 ILMlIitH BEI NATUUR. Ontdekt men eenige afpergieplanten die kwijnen, 20 moet men dezelven met vette en welgemeste aarde bedekken, waardoor die planten weder nieuwe kracht zullen bekomen ; want de1 in deeze maand plaats hebbende regens, zal de vettigheid der opgebragte aarde, tot de wortels der planten deen doorzakken. Voords legt men in het afloopen der maand, mest in de paden der afpergiebedden , ten einde die bedden daardoa-r te verwarmen; en dit moet voornaamlijk gefchieden wanneer dezelven reeds eenige jaaren oud zijn ; om dit aanbrengen van mest met het beste gevolg te doen , graaft men de paden in 't midden uit, laatende eenige duimen aarde aan wederzijde leggen; dan legt men wanne mest in die uitgegraavene paden, een voet hooger ~dan de bedden zijn ; valt 'er intusfehen buitengemeei veelwegen, waardoor de mest ligdijk rot wordt, zo moet men dezelve om de veertien dagen vernieuwen, 't welk zekerlijk grooten arbeid veroorzaakt , maar het gevolg daaivan , zal denzelven bekroonen , en, bij herinnering , zoetmaaken. Wil men zeer vroeg afpergies fteeken, zo maakt men de oppervlakte; der bedden los, en legt 'er , vervolgends warme mest boven op; daardoor zullen de planten beginnen te fchieten; en wanneer men dit gewaar wordt, doet men de mest weg, bedekkende de bedden met raamen; of wanneer dezelven niet in houtene randen beflooten zijn, of dat men geene losfe bakken, in voorraad heeft,  BE 1(11X1 NOVEMBER. rpy zet men glazene klokken over de planten; welke klokken des nachts, en als het vriest, ook bij dag, met ftro gedekt moeten worden : bij mooi weêr moet men dezelven evenwel zo veel mogelijk aan de zonneftraalen blootftellen, door het ftro, bij den dag, of zo lang de zon op de klokken ftaat, wegteneemen : door zulke eene zorgvuldige oppasfing zal men zekerlijk niet alleen goede en dikke afpergies hebben, maar ook zal men dezelven bijna alle veertien dagen, tot in April toe, kunnen opdisfchen. Heeft men artichokken, die in een droogen en zandigen grond ftaan, zo moet men dezelven thans met drooge aarde aanhoogen; maar niet wanneer zij in een vochtigen grond ftaan , want dat zon dezelven te eerder doen verrotten: is men in het geval dat men heeft moeten aanhoogen, zomoet men de aangehoogde planten, zo gedekt, laaten ftaan , tot aan de volle maan in Maart; ook zelfs als het weêr zeer mooi en helder is. 'T is nu ook de rechte tijd om eenige looten van de wijngaarden, en vooral van die welken vroeg bloeien, afteleggen, of ook door middel van Hekken voord'.eteelen men verkiest tot da Hekken, de dikfte. kortledigfte, eenjaarige fleurigfte looten, met omtrent een pink breed tweejaarighout daaraan; het uiterfte einde van het eenjaarig gewas kort men, voor zo verre het dun en onrijp is, wat af, zo dat 'er maar vier of vijf botte» aanblijven: deeze looten, onder opengefpouwen hebbende, fteekt men, wat fcbuins, cp eene goe-  19* XLMANACH D * 1 KATU0 1. de warme, iets befchaduwde plaats, in eene goede aarde, zo diep, dat 'er maar twee botten boven de aarde uitfteeken , welke loottn binnnen den tijd van twee jaaren genoeg wortel zullen gemaakt hebben, om verplant te kunnen worden wanneer nu de geftokene looten beginnen te fpruiten, en met meer dan eene fcheut groeien, moet men alleenlijk de flerkfte behouden, en zonder dezelven te korten aanbinden , en de zwakke, benevens de zijtakjes en krullen wegfnijden; wordende de behoude fcheut, bij de volgende winterfnoejing, tot op twee of drie botten afgefneeden, want daar door zal dezelve betere looten maaken. Tot de af-of in-leggers neemt men één-s twee-jaarige fleurige takken, waaraan dikke kortledige looten zijn; en welke takken tot na de wortelmaaking met den ouden ftok vereenigd moeten blijven; men kort het uiterfte einde van het eenigjaarig gewas , gelijk boven van de ftekken gezegd is, en men doet een fnede, ( even als bij het afleggen der anjelieren gezegd is,) bij een' knop, ter plaatfe daar de fcheut in den grond moet gelegd worden; voords behandele men het inleggen zelf, mede als dat der anjelieren; één of twee oogen, maar niet meer, moeten boven den grond blijven uitfteeken: doe verder met de afleggers even als van de ftekken gezegd is. Het is geene onaartige liefhebberij, het inleggen in petten te doen; men fteekt ten dien einde de gekorte en gefpleetene fcheut van onderen door depot, tot zo verre als noodig is, waarna men  DE MAAND N0VEM1E11. l9j' de pot reet goede aarde opvult; 't fpreekt van zelf dat de fcheut ook in dit geval zo lang aan den moederftok moet blijven, tot dezelve genoegzaam geworteld heeft: indien deeze kunstgreep in een trekkas te werk gefield wordt, zal dezelve zeerwèl gelukken , en de fterkfie looten zullen gemeenlijk agt of negen; de zwaklie echter niet meer als vier of vijf druiftrosfen voordbrengen ,• en men zal het genoegen hebben van de druiven nog groeiende, te kunnen opdisfchen. De winterfnoejing der wijngaarden , vordert nu ook weder de hand van den ijverigen hovenier: deeze fnoejing dient vooral, om den wijngaard kort en krachtig te houden , en goede fterke looten te doen fchieten, waardoor men fchoone groo- te druiftrosfen zal bekomen bij deeze fnoe- jing worden de zwaare, ronde, wèlgegroeide looten, die kortledig zijn, en dikke botten hebben, bewaard en lang gefnoeid, om dat deeze foort van looten de beste vruchten voordbrengen: behalven dat dezelven ligtlijk gekend worden, kan men, ten nutte des leerlings bepaalen , dat ze doorgaands voordkomen , boven aan de looten, die het jaar te vooren gefnoeid zijn —— de over* vloedige vruchtbaare looten, en ook die wat dun. der zijn , worden op twee of drie botten ingekort: deeze looten worden fpcoren genoemd, en zijn van de alleruiterfte noodzaakelijkheid, om dat de waare vruchtbaare looten voor het naastvolgende jaar, daaruit voordkomen de overvloedige dunne en magerfte looten moeten geheel  *9Ö AZ.U1HACX » l » KATOBB. weggefneeden worden , ja zelfs, indien de wijn; gaard te veel houts maakt, ook eenig vrucht-of fpoorhout; doch dit fëefchiedt bovenal op zulke plaatfen daar men 't het best kan misfen de waterlooten , die weelderige gasten welken veel eeten en niet betaalen, moeten allen weggefneeden worden : zij zijn daaraan kenbaardatze kantig, plat, beneden dunner dan boven zijn , wijd vanéénftaan- de botten hebben , en zeer weelderig groeien 20 dra de winterfnoejing gedaan is, bindt men do «akken m eene nette en behoorelijke orde aan. Dus veel van den wijngaard gezegd hebbende. Xij het ons vergund, hetzelve te befluiten , met de volgende zedeles welke den dichter Clam Bauim uit de befchouwing van dat edele gewas trekt' dus zingt hij: Aanmm-klijk is het dat d, ondienftigfte aller boomen. tot g,en gebruik bekwaam, de kroon der vruchten duurt: » r.edenfp,egel! daar we in zien hoe 't God behaagt. P «en nedenge ziel, zo dierbaar in zijne oogen, fchoon hier van elk verfma.d, inwendig te verhoog», «net eer en bhjdichap. en verlichting in 't verftand, om dat de wijnftok, dien hij in haar heeft geplant. HWiUik is om fteeds.de fchoonfte vrucht te geert* van lof, geduld en liefde, en alles wat in 't leeven d,'e fchoon "»rfefeeTl J^ *>beii™de, ailen gewas. «Hilen ƒ" 8r°nd ge£Ven' en in den broeitijd, gelijken graad van warmte aanbrengen men ïiilCkt W^er V3n Zelven dat men ^e boe" toSS" 10 fl3fmaand ^hnt kun«en worden, in dezelfde maand ook kan verplanten. Van het Z A X 1 Z K. wafma" d testerende en vruchtbaarmaakende warmte der zonne, thans voor ons bijna geheel niet meer aanwezig is, zo dat 'er in de open meer°f V°°r '< ™™ ^ S-aS meer willen groeien, 20 moeten kunst en arbeid ingeroepen worden, en te hulpe komen, wil n en den d.sch nog van eenige fmaaklijke gerechten IZZrT™. de broeib^ken wlrden nu onwaardeerbaar in 'de oogen van een* hovenier rënTn d7m * on°P^^elijk afl De brnAVrdbrengZe'en Zijner aardigheid. we?ko Se° reten vooraf bereid ^ "« twee Zttl' WptS V3n één en een haIve' * twee voeten, en ruim twee voeten breeder en Jan. O  209 AI. MAfACH DEK I» A T U » K. ger dan de houten rand of eigenlijke bak, welke op den broeiberg, dien men aanlegt, gezet zal worden: daarna ftrooit men de aangevoerde paardeninest , die hoe varfcher hoe beter is in de grippel, bij laagen, iedere laag omtrent een halve voet dik, vooral luchtig en los van elkander, op dat 'er overal evenveel mest kome ; want dit niet in acht nemende zal de mestberg daarna ongelijk zakken , en dus het bed zeer oneffen worden: zo dra men een laag mest aangebragt heeft, treedt men dezelve overal even fterk Jneder; vervolgends ftrooit men weder een anderen laag, van dikte als vooren, 'er over heen, en men treedt weder gelijk gezegt is: met deezen arbeid houdt men aan tot dat de begeerde berg, eene behooreiijke hoogte heeft, welke omtrent drie voeten moet weezen, gerekend van den grond der grippel, cn des niet van de oppervlakte der aarde af; naar den achter of noordkant moet de berg een weinig hooger, van vooren af fchuins opgaande, gelegd worden: deeze hoogte is echter voornaamlijk te verftaan van de bergen die men in den winter of het vroege voorjaar aanlegt; want die bergen welken laater in het voorjaar gemaakt worden, mogen wel wat minder hoog en de grippel, ten dien einden wat minder diep dan boven gezegd is, uitgegraavcn worden; om dat de zon alsdan meer kracht hebbende, de broejing der mest zeer zal bevor. deren; invoege dat één deel mest in het voorjaar meer warmte zalgeeven, dan het dubbeld daarvai in den winter: ja men kan zelfs laat in het voor-  D ï « A A S O » o V E M B E ïo} jaar als in maan en .f b fn ygn deel bergen boven op den grond aanl gse„ ™n wee a twee en een halve voer, om daarop IC Wn , komkommers , kropfalade , rad^ze" f*' veel vroeger, dan in den natuurSén "id' dier vruchten te hebben. J De mestberg tot dus verre bereid zijnde, laat Sktotdedn'e'7n(ieen'ge d3gen "«e». ««n. tónen Lt'f begmt tC broden e" « «kken; intusfehen moet men n.et verzuimen de mest, indien £. SI! " * Wèl 18 te"chtigei, om d tze Z aers langzaam aan het broeien raakt, of aan het Wn geraakt zijnde, de vunrdee.tje. lte rasch ▼ervhegen ; ook is het tot bevorder^ van den dtenftig , debB,genrfl«oudeaMttBnU^ De berg nu aan het broeien zijnde, ]egt men er eer, laag zeer goede aarde op , ter diS vin een halve voet, en dit gedaan zi.de er de houten bak op. na al vooren. de mest tna.en dezelve ongelijk gezakt nogt weezen w .' ment or3?- * ^ : men den bak, drie a vier duimen in den grond en men vultze met dezelfde aarde als op ó ' berg gelegd is, aan, op dat >er geene opene „aa" den blijven: ycords brengt men 'er de raamen oo en men Iaat alles in dien fflaat blijven leggen 1' ïlttVeafde d°°marmd is • of liever to dat de Z Kr ofTT VtlV[°°Sen> en de aard* tot de Ï w af 0!,Plant,"S bfcekw»* fa! dit wordt men en eene m dg hand dieP ln de en eene maatige warmte voelt! ' O a  20Ï AL MAK ACH Stl BATUÜ». „Wegens de dikte der aarde," zegt zeker fchrij. ver, ,, moet men zig fchikken naar de volgende „ dingen; als i) naar de min of meerder diepte „ dat dc gewasfen , die men daarin teelen wil, ,, wortelen; 2) naar dat het vroeg of laater in het voorjaar is; 3) naar dat de mest nieuw of „ ouder is; de bergen booger of laager aangelegd „ zijn, en des de mest min of meerder krachts. „ om te broeien heeft : de beste proportie der „ dikte, in meest alle gevallen , is ruim een voet; „ wanneer men minder opbrengt, zullen de gewas„ fen dikwijls gevaar loopen , indien de mest be« ,, hoordijk broeit , te verbranden; doch bergen „ die men heel vroeg, bij voorbeeld in december „ of januarij aanlegt, mogen wel met wat minder aarde voorzien worden; te weeien voor gewas„ fen die niet diep wortelen , en dat anders de ,, broeing in dien doorgaands kouden tijd, door „ al te dik gelegde aarde, behalven door de kou„ de, gefmoord werdt; maar hoe meer't naar 't ,, voorjaar gaat , hoe dikker aarde hoe beter —— „ beneden of voor in den bak, dat is naardezuid,' zijde; wordt de aarde ook doorgaands wat on« „ dieper gelegd , om dat daar de warmte nooit zo ,, fterk is als achter." Bij Pcerke aanhoudende koude moet men voords niet verzuimen den bak, rondsom met mest, tot boven aan den rand, en ter breedte van één en een halve voet te bezetten; en wanneer het gebeurt dat de warmte van den mestberg zeer verflapt, zo dat de gewasfen geene warmte genoeg genieten,  BE MAAND HCVIUS1R, 203 moet men de oude mest, rondsom den bak, wegdoen en nieuwe in de plaats doen , waardoor de bak weder verfcbe warmte zal bekomen; broeit daarentegen , de berg, bij zacht weêr al te fterk, zo dat de aarde voor de gewasfen al te warm is, dan moet men de mest die men rondsom den bak ge.egd heeft, geheel wegneemen, en een weinig aarde in de plaats leggen, om daardoor het indringen der koude te verhoeden , 't is voords zeer noodig dat de broeiplaatfen hoog, droog, en voor de winden bevrijd liggen; want een vochtige grond vermeerdert het broeien der mest, en de winden zouden de tedere planten in ae bakken, wanneer dezelve gelucht worden, zeer veel nadeel toebrengen: men houde altoos in't oog of men natuurlijke gewasfen, dan wel, door de kunst voordgebragte planten heeft; deezen kunnen veel weimger lijden, dan de eerstgemelden: de fterke natuu, werkt bij haar niet; zij zijn ontijdig geoorenen. J J • Omtrent de glazen van de broeibaks-raamenis aantemerken , dat dezelven in lood en niet in hout gezet moeten weezen, om dat de glaazen in lood .o bgt niet breeken, en langer luchtdigt blijven; mnt ae ftopverw knijpt de ruite» te veel, laak los en valt weg : waardoor 'er togt in den bak komt; de ruiten moeten ook niet zeer klein genomen worden ; om dat 'er dan te veel lood in deraamen 2 zonnftraale° a%ekeerd worden, tol LT/Cn êr0d dei' 8eWasfen meer hind* to„oten6t dan men mogelijk zoude denken — O 3  304 ilïiSK II DEB WATUUE. Glas dat blaazen of verhevene knobbels heeft, moet ook tot de broeiraamen niet gebruikt worden; die zulks uit zuinigheid doet, loopt gevaar van die a.-erech'fch? zuinigheid dubbel te moeten beladen j wart die verhevenheden in het glas. zijn als zo veele brandfpiegels, welken, als derzelver brandpunt de gewasfen raakt, ('ezelven verzengen en doen fterven de glazen der broeiraamen moe¬ ten fomtijds bij helder en zacht weêr, gewasfehen worden , op dat de doorgang der zonneïtraalen niet door de vuiligheden , weiken zig doorgaands van de dampen des baks, aan het glos zetten, belet , en de groejing der gewasfen verhinderd worde. De uitwaasfeming der mest, tegen het glas vergaderd , en in droppen op de gewasfen nedervallenüe , is voor dezelven volflrekt vergiftigend: dit on iervond ik voor eenige jaaren in den hoogften graad, bij gelegenheid dat ik eene proef nam op het trekken van zeker potgewas, in verfche mest geplaatst, en meteen' glaazen klok overdekt; indien ik niet twee of driemaalen daags den klok van binnen afveegde , vielen de opgetrokken en in het gewelf des kloks vergaderde mest- dampen, in logge droppen op de bladen van mijn plant neder, het welk dat gevolg had, dat ik ieder blad waaropeen drop gevallen was,moest wegneemen, want het vocht verbeet het blad zodanig, dat het bijna geheel verilijmde, en één drop zou, waarfchijnelijk, bij voordgang, de geheele plant verteerd hebben.  OE MAAND NOVEMBSB. B05 Men kan in plaats van glas, de raamen met geolied p?pier overtrekken; en zulke raamen worden veel gebruikt, dewijlze van goeden dienst zijn, om de moeskruiden, zelfs meloenen en komkommers op mestbergen te vervroegen, en eenige weeken voor den anders gewooniijken tijd te hebben; maar men moet wèl in 't oog houden , dat van zulke raamen geen gebruik gemaakt kan worden , als in het voorjaar, tegen het midden of einde van maart, wanneer de iterkfte winterkoude over is , en de zon meer krachts verkreegen heeft: men gebruikt deeze papierenraamen ook met veel vruchts over gewasfen, die vroeg in den kouden grond, op eene warme plaats , bij voorbeeld tegen eene heining of muur, of in een houten bak gezaaid of geplant zijn, om dezelven naamlijk vroeger dan gewoonlijk te hebben, of om ze veorfpoediger te doen groeien; want zij keeren de winden en koude af, en bewaaren de zonneïtraalen: op dee-ie wijze kan men jaarlijks kropfalade , radijs, bloemkool, fpinagie, enz, wel vijf a zes weeken vroeger hebben, dan uit den gewoonen ongedekten koudea grond; mits men daartoe gebruike een' bak, omzet met mest, waarvan boven gefprooken is, deze bakken worden koude broeibakken, of koude brocibergen genaamd, om datze van binnen niet gemest, en alleenlijk met raamen overdekt worden. 't Is wel der moeite waardig hier ter plaatfe aantetekenen hoedanig de papieren raamen bereid worden: dezelven moeten houtene roeien hebben, welken bijna zo ver van elkander afliggen als een O 4  206 ALMABAC1Ï DER HATUÜR. vel fchrijfpapier groot is: de raamen bereid zijnde, begint men dezelven van onderen op, te beplakken , zodanig dat het papier overal wel vast en effen worde; moetende de vellen, daarze zamen komen, een half duim over elkander geplakt worden : hetpapier moet vooraf vochtig gemaakt weezen, want dan zal het geplakt, en gedroogd zijnde, veel ftrakker en gelijker op de raamen zitten; tot het plakken gebruikt men voorts ftijfzel van roggenmeel; weikc, dioogzijnde, zeer vast houdt; het papier dat men tot deeze raamen gebruikt, moet niet al te dik noch te dun weezen, om dat in het eerfte geval te weinig zonneftraalen kunnen doorpasfeeren, en in het tweede, *t zelve te ligt breekt wanneer nu de ftijfzel wèl gedroogt is, wordt het papier met lijnolij overftreeken ; anderen gebruiken daartoe terpentijnolij, die zij voor beter houden; het beoliën van 't papier is noodzaakelijk, om dat de zonneftraalei dan beter doordringen , en ook om dat het vocht het papier dan minder fchadelijk zal weezen, aangezien 't 'er minder op blijft liggen —— deeze raamen moeten ook zorgvuldiglijk vast gemaakt worden, omdat de wind dezelven anders ligtlijk wegflaat. Op deeze dus wèltoebereide broeibakken , zaait men in Ilagtmaand, kervel, kool, fnijlatouw; en allerhande falade, nog eenige Petercelij, om daaraan geen gebrek te hebben, wanneer die geene welke in de open lucht (laat, mogt doodvriezen fommigen zaaien zelfs in den kouden grond nog petercelij, alsmede pimperneel Voords zaait  DE lt A A N D NOTEMBBB. 20) men in de bakken nog jonge wortelen en raapen, toekruiden en radijs . voorai moet de hovenier niet ontzien, de bakken, bij mooi weêr, wat lucht te geeven : Pe traage hand, die van den arbeid wordt verfchoonö. 't geen zij a0g verricht, nooit rijkiijk zien beloaai Wat betreft de OEANJEEIE. Indien de koude in ilagtmaand niet al te doordringende is, kunnen de venflers op den middag nog wel wat opengezet worden, om de planten een weinig lucht te geeven ; voornaamlijk wanneer de zon helder fchijnt; en dien tijd moet men ook waarneemen om Hie p!anten, welken het noodig hebben, te begieten. 6 Begint het te vriezen, zo Hoekt men de kachels, voornaamlijk tegen den avond en des nachts; welk ftooKen fterker moet gefchieden , naarmaate den graad der koude toeneemt; want men moet voor een grondregel houden , dat de warmte in de orangene altoos op een zelfden graad moet blijven. Meer valt voor flagtmaand , nopens dit artikel met aantetekenen, derhalven kunnen wij overgaan \ O 5  203 A L M A H A C H D E R N A T O * R. TUINARBEID. Zo dra de koude eenigzins fterk wordt, bedekt men de ranunkels, hyacinten , en andere bloemen, die geen vorst kunnen verdraagen, met los ftro; ook moetende tedere zaaielingen, die nog voor handen zijn tegen de koude befchermd worden; dezelven evenwel telkens wat luehts geevende, op dat zij niet verflikken een weidenkend ho¬ venier zal zulks met vermaak doen, uit inzien van het genoegen, waarmede het aanftaande voorjaar hem dien arbeid rijklijk zal vergelden. Als hij Natuur weêr ziet ontwaaken, doet zij hem nieuw genoegen fmaaken, aan ftedelingen onbekend; Ais hij de fcheutjes door ziet breeken, ziet hij Natuur rondsom zig preêken: hoe de Almacht heil bij zoetheid fchenkt. De potten met auricHlas worden nu bij veelen liefhebbers op zijde gelegd, met de planten naar de zon gekeert; vooial gefchied zulks wanneer'er vee lc zwaare regens vallen; want te groot eene vochtigheid, doet de bladen van deeze planten verdorren, en te zwaar eene koude doet de geheele plant uitgaan: anderen keuren deeze handelwijze geheel af, ondervonden hebbende dat de kleuren daar. door verminderen. „Dit kan zijn," zegt zeker kundig hovenier, „ maar dan loopt men altoos gevaar van veele » planten te verliezen."  BE MltRO NOVEMBER. 209 Een zorgend hovenier houdt zig in ilagtmaand ook fcezig met het in voorraad toebereiden van puntaarde; waarvan wij, konheids halve niet meer zullen zeggen, na den Leezer de volgende drie recepten, ter menginge van zeer goede plantaarde, bij uitftek voor potten en bakken , medegedeeld te hebben : EERSTE SOORT. Oude bijna vergaane koemest, . 20 Deelen. 1 Paardenmest . 5 — " ~ Schaapenmes,t 4 . Goede losfe bagger, of goede tuinaarde uit blocmouddeii , moes - of andere vruchtbaare ianden . , 5 _____ Vergaane boombladen, . I0 , Zand, Deeze Heffen brengt men in flagtmaand , of omtrent dies tijd bijéén,, en mengt dezelven wel door elkander, zet ze op een hoop , en iirooit daaroverheen, doch wal dunnetjes, \v:a falpeter en houtasfche; dan laat men den hoop liggen tot in den nawinter, als wanneer de ftofftn op nieuw dooréén gemengd moeten worden; hetzelfde doormengen herhaald men in het voorjaar nog eens, waarna al 't gemengde door een zeef gefchud moet worden; en men zal eene zeer vruchtbaare zwaarlijvige aarde hebben, voor allerleie planten , die zulke eene aarde begeeren.  1X0 UMASACB DER KATüUR. TWEEDE SOORT. Oude bijna vergaane paardenmest, . 20 Deelen. ' " fchaapenmest, 2 ——- 4 * • bloembladen 10 —— Beste tuinaarde, . . 4 Zand, . . .6 - Deeze onderfcheidene ftoffen , op dezelfde wij. ze als die van de eerfte foort behandeld zijn, zullen eene ligte en luchtige aarde geeven. Men vervaardigt nog eene andere algemeene aarde, welke bevonden is genoegzaam goed te zijn fooi allerleie gc-wasfen; men neemt naamlijk voor oeeze BEREE SOORT, Oude vergaane koemest, . 2 Eeelen. ' "" paardenmest, . 1 Deel.] • 1 fchaapenmest, . 1 —_ -—- —— . boombladen, . 2 Deelen. Goeae losfe tumaaide, . . 2 1 Rivierzand, ... 2 — SalPeter» .... 1 of meer pond. Het gemak dat deeze menging vergezelt, is, dat dezelve niet den geheelen winter door behoeft te leg. gen, want men kan deeze froffen in 't voorjaar, bij  BE MAAND K O V E IC » _ t. *fl droog weer bij elkander brengen, eenige keeren we door elkander roeren, en als de vLg3 mengzelen, door een zeef doen waarna men eene aarde zal hebben, die in alle deelen aan het oog! merk der bereid.ng zal voldoen. Alle drie deeze foorten van aarde kan men, door het vermeerderen of verminderen van het zand en de blad-aarde, het zij terftond; of bij het planten of zaaien, iigter of zwaarder maaken, al naar de planten, welken men voorneemens is daarin teteelen vorderen. Men gaat nog voord met het affnjjden der bloemfiee-en die uitgebloeid hebben; als mede met h-e verzorgen van de pasfiebloemen, welken in wijnmaand, (zie onder dezelve, bladz. 170.) niet verzorgd zijn. Met het fERPLANTBN. Van roozenboomen, jafmijnboomen, kamperfoehe, fhnngen, enz. kan men ook nog aanhouden: vooral indien het zacht weêr is. Wat verder betreft het r L A N T E ff. Zulks kan gefchieden van dezelfde bloemboomtjes als m Slagtmaand verplant kunnen worden: (zie boven, in het begin der maand, (mede vooraïindien het zacht weêr iskan men ook eenige bloem.  212 UMAKKH Dhr natuuxv bollen, als hyacinten, Jonquilles, narcisfen, enz, in pot en zetten, dezelven op een warm mestbedde brengende, om tegen paassiji bloemen te heb. ben op dezelfde kan men handelen met wèl- ge'-ocda primulaveris planten, Z;: daar alles wat, met betrekking tot flagtmaand, van den bloemhof gezegt kan woiden, derhalven kunnen wij overgaan tot het aanteekenen van den voorraad, welke de Natuur in het thands reeds koude en guure' faifoen nog oplevert, en deeze is zeker niet gering; zij beantwoord dubbeld aan de verwachting , en toond overtuigend dat zij door de kunst wel geleid wil worden — om onze gewoone orde te volgen , moeten „wij nog eerst fpreeken van den voouaad in de MQESTUIRf. Daarin heeft men dan nóg bloemkool, artichokken,' wortelen, raapen,bietwortelen, fchorfeneelen,beet zuuring, petercel ij, chariotten, uijen, look enz. Ook heeft men kropfalade, fnijlatouw, felderij, andijvie, prei, veeUerhande toekruiden, en allerleie winterkool Behalven di»-moes zijn 'er nog eenige perfikken, druiven, vijgen, pruimen, nooten, (grooteen kleine) karftanjts, en mispelen. Uit den Boomgaard. Heeft men deeze peeren: baicoinen, beurée gaife,  » ï f* A A K D JÏJTIKIJÏ. 213 beurde-d'orré, beurèe-grife Émkóuè, befï de Ia motthe, brule fondante, bergamotkafane corwi l peer,dOJoune, dubbeldebloempeer, engelfche merveil/e eforgeout, epin de roze, fleur d'orange, fiJie dieu, groote tammerlaan, granaat- of bloedPeer grisambert, jufTerpeer, krafane,kouvent almonde van banswijk, rietpeer, ook genaarnd de groene famtgermain, Laufaeg, mes/kal j0l lord d'ijver , muskespeer, muscat avecat/oranjeg . bloosde peer, poire St. Germain, poire St, Gemak, jaune poire St. Germain bleu, Joire de pau&„e" poire d ambre, poire de finioor, poire de finjoor mus qué po.re de finjoor d'amboilie, rofade muscade reville, raapkorsterpeer, tulpie oranje, vene on gue, witte gefpikkeide beurée , de yoorS van appeIen beflaat in de ^ fc 7"™* llboe"aS' bel,efl-r'W^epeerZoet!Pen. geucne „agt, ook genaamd pipping van jan '.. of kroons appel, graauwe peerzoet , gee e banl eV appel, gulde pipping, hollandfche aï, ™Lt ueu e*Pr: rmain' 0-; zuur, paume douce, paume de jerufalem, roode aagt, renet dorée, fuikerzuur, zuure zomer apDer zuuregoudappel, zuure kannetjesappel, ü7oor Z dehng, zuure pasfe zoe'e pasfe paume JnedennaPPel' eeniSe weiniS* anderen? ' ÏLOBMTUTN. kela\Z' Va" n3aud t0t maand' minder ^ pluk. ken, thans « er iïechts Je thijm-lauwerier, de fpaen-  214 uh1na ch dik n a t o u i. cngele indifche-jafmij'n, de granium, en ricoides; voords heeft men in de oranjerie eenige anjelieren > de aloës, eenige pasfiebloemen, dubbelde violieren, en weinige uitlandfche gewasfen. Het geen wij verder voor ilagtmaand aantetekenen hebben van de t n ï o k i i n i ij. Beftaat alleenlijk daarin, dat al het rundvee op fial gebragt, en met het voeren van 't zelve, op zulk eene wijze , een begin gemaakt moet worden, dat men het flechtfte voeder 't eerst voorzet i ■ de jonge zwijnen die nog voor handen zijn, worden niet meer voor kweekelingen gehouden; de landhuishoukunde fchrijftvoo? dat men 'er zig van moet ontdoen, om dat zij, over 'talgemeen genomen, na deezen tijd, niet gezond blijven. De ftallen warm te houden is iets dat zeer noodzaakelijk is, evenwel moet men deeze noodzaakelijkheid niet zo verre trekken, dat men geen verfche lucht zoude Iaaten inkomen: men houde voor een' grondregel, dat de verfche lucht, een onontbeerlijke vereischte is, tot het gezond blijven van alles wat ademt; eene waarheid die, hoogst bsklaagenswaardig! al te dikwijls uit het oog verlooren wordt in het oppasfen van zieken, zoo wel als in het gewoone winterleven, vooral bij de Grooten , om de kracht van dit gezegde onlochenbaar te doen gevoelen, zullen wij onzen leezer de volgende redeneeringen van een ervaaren wijsgeer, over  BE MAAND NOVEMBER. JIS dftMdorwerp rnededeelen Een Duik .. «S-hg, , die 10 een kiokvorrnig inffirument, tot „ da. grond van de «e, zonder gevaar, zigbe" fe fA°m ' S^^^neoptevisfchen, wordt na " ™°?K '^eewiar, (dewijl nazolanggeen, •, ververfchiog van lacht in dat werktuig ka! ko! m.nt) dat die beflotene lucht hoe langer boe war. " ™ eilei^^ouhijgevaar^ooFenvï SL? e"? ,ndi£n h« nlet in , veririsfcnen: dit doet ons duidelijk zien dat ze " ;eSI-'U2C,htdee,en ^«den worden,'d," ld! J j'8, ]:' °m te kufinen ,ceven, en wanneer dat tr'f mC/,een S,aa2enk'<* bedekt, zoS die La' »rp,V.e;fche ,UCh£ kan b^n, zo zai *e *aaiS mo^hjk een rainut 0f twee blijven brac P  I 3t6 ALMASACH DER HATOB». tien, eer dezelve uitgaat, naar maate van de veelheid der lucht welke de klok befluit, en wanneer alle de deelen die noodig zijn om de vlam van de kaars te onderhouden , verteerd zijn, zo gaatdekaars uit: men heeft deeze proeve te dikwijls herhaald, om te\ zeggen dat zuiks bij geval gefchiedt; want zo als de vlam ftaat uittegaan, heeft men de klok maar wat op te tillen, en nieuwe lugt daarin te laaten, zo zal de kaars blijven branden Om nu te weeten of de lucht, welke wij uitademen, dezelfde hoedanigheid heeft, zo moet men onderzoeken of de lucht, die uit dc long komt, onder een klok ge. bragt zijnde, dezelfde uitwerkzelen op de kaars heeft, als de buiten lucht; maarzij heeft als dan dezelfde uitwerkzelen niet; want de kaars zal ondanks de , op deeze wijze ingelaatene lucht, niet Jaager brandend blijven; gevolglijk blijkt daaruit, dat de long wanneer wij inademen, van het uitge. ademde niets na zich neemt, of behoudt als die dee. len welken noodzaakeüjk tot de voeding onzer lichaamen zijn, en dat zij het overige der lucht uitwerpt , indien nu de gemelde deelen bedorven zijn, fpreekt het van zelf, dat wij door een bedorven fubftantie gevoed worden, en derhalven niet gezond konnen blijven; de kaars onzes leevens zal kwijnend branden en wèl fpoedig uitgaan: hetzelve zij gezegd van de dieren en planten. In flagtaaandishet de regte tijd, om, wat betreft bet  ?LüIMGEDlERTït De ganzen vettemesten voords neemt aIj dan de algemeene voertijd een begin. ver^'T^"^"^ 2°rg det landm™ of hoveniers, ftrekt zich ook weder uit tot de ■ ïlëNTaiLT. In zo verre naamlijk dat de korven wèl voor- v g kTucf" tege" ^ T e" ra-r naderende ht vige Koude en wat betreft de visscherï-, Deeze loopt in ilagtmaand genoegzaam ten einme'erC"fmeer;,f 5* «»« vers Jf r P°Cdig inVa" — men houd * vers zo lang mogelijk open, op dat de visfcheL almede verfche lucht kunnen bekon:en. Zit " de noodzakelijkheid boven aangeweezen ,T voords worden de kaaren, korven, enz n '"zleT WegensetdradiS ^ ^ ^T' j A 6 T. Valt nog het een of anderaantetekenen * d* -de winter doet deeze *P verr!! na n êt tüt ^gevaL°: el!lS ÓTWCrikken met het gevangen 00k vangt men nog laate trek. P 3  SllS ALMAKACH B 1 1 N i T » B I. vogels en lijsters, alsmede eenige fnippen en patrijzen —— Dair de boomen nu meer en meer bladcnloos worden, verlaat de haas dezelven en gaat in het open veld, zig onthoudende in cie naast bij gelegene heggen en ftruiken liefst niet verre van de zaadlanden > „ de ledige wildernisfen," zingt zeker dichter, „ jaagen nu haare woeste en uitgehongerde bewooners weg; zo dat de vrees„ achtige haas , alommè, den dood onder aller„ Ieie gedaanten aantreft; 't zij bij doordewreede ,, ftrikken, *t zij door de felle tanden der honden, „ of, door 't moordgeweer van den nog wreederen „ menfche, worut omgebragt; hij nadert de haa„ gen der tuinen, en zoekt zig, nu geprangd door „ den nijpenden honger, die fterker is dan zijne „ vrees, digt bij de huizen, of in de ftallen te ,, bergen." —- De vosfen worden nu ook op de velden gezien, zij weeteu aldaar beter aas te vinden, en loeren voornaamlijk op de muizen. Ter plaatfe alwaar viervoetig roofgedierte valt, (eenigen van welken met ijzerene ftrikken gevangen woiden, trekt men wèl gewapend en wèl vergezeld uit, om het zelve, zo veel mogelijk, te vellen — om kort te gaan, de gantfche jagt, zo op tam- als wild gedierte-, houdt in flagtmaand nog aan. Of iclicoi'. de Winter cp komt daagen,en rijn hernnten 't bcsch ontkleên, ce ?.r.ut3 jaager ^aat ::izt heen, en is voor 's Vcrstsn disch zog wild en tam te jaagen;  " 7^ k0mt de trïUenie winter den *p „ fchakeerden jaarkring êP „**\,s ' ge' " ZWarte rawciB'. met Jogge foppen aan.» De ftnurfche Winter doét het bloed in de ad-en fiï„n er. fpant een wit gewaad, op >t aa-Jen w' 'JtSÏÏ de W0lSies van h_ 5S£ of doet de Inehte f:iseuw lanCs veld en heuvels drijven. Ee Schutter geeft wel haast het treurig «bied van het donkere luchtgewest aan d«,7t£ÏS P 3  *20 ALMAHACH BE* NATUWK. over, en de fiere Waterman bezwalkt en verduis. tert den halfronden hemelboog, de zon naar de uiterften van *t Heel-al overhellende, breid ter naauwernood den zwakken dag over de wereld uit, en fchiet zijne wankelende , en reeds verftompte ftraalen , fchuins door de dikke lucht neder; terwijl zijn verflaauwde fchijf, van donkere wolken omgeeven , bleek en breed, den zuidex luchthemel bezoomt; eB zeer fchielijk verder on« dergaat, om de kwijnende wereld in eenen langen , donkeren nacht te dompelen ; nacht die zelfs gewenscht, begeerd, ea verlangd wordt, naardien alle warmte, Jicht, vreugde en leven in den korten en onzekeren dag fchijnen uitgedoofd en vernietigd te zijn : middelerwijl omringen de dikke, wijd uitgebreidde , gevlakte , en dampige fchaduwen, de diep op één gepakte wolken met eenen zwarten gordel , en de korst der dampen van 't bezwaikte luchtgewest, bedekt het gantfche ge- laat der dingen hier beneden zo of op zodanig gene wijze, fchildert de dichter den winter. Even gelijk de zaaden der befmetttng , zegt de z-edenleeraar, van den winter fpreekende, door de koude verflikt, en de peftelentien , reeds vroeg , in haare geboorte , gefmoord worden; eveneens flrekt de koude van droevenis, om onze verdorvenheden te dooden, en onze zondige nijgingen ten onder te brengen gelijk de heldere en drukkende dampkring, onze lichaamen verlevendigt en kracht bijzet; oize bloeddeeltjes  de «aa xd december» 211 venvigt, on-.e geesten verfijnt, alzo wekt de ftrengc f«hojI van verdrukking dikwijls de geest op tot eene levendige oefening van zijne vermogens; het feherpe luchtgewest van tegenfpoed, bezielt ons meüigmaalen met eene manlijke kloekmoedigheid; wanneer een milde en mollige voor. fpoed, mogelijk ai de edelaartige kracht der ziele verftopt, dcor vermaak ontzenuwt, of" tot ongevoeligheid ontbonden zoude hebben. , ' Zie boe geducht de winter than» alom vertbreidt zijn fchroomelijken glans, en t overmeesterd jaar regeert met ilzren roede: hoe dood ligt al het Rijk der planten door zijn woede' .hoe ftom het zangrijk heir! de fchrik breidt zijn gebied. zijn woest gebied, verre uit leer mensch, daar g* _„,. , dit ziet, / zuiks als een tafereel uws levens zeiven te achten, Kort duurt uw Lentevreugd, met zomervuur en krachten; ' bw iobre herfst verwelkt zeer rasch in d'ouderdom; tenv,|l uw winter, bleek van aan>.icht, ftijf en krom, «Jen. Schouwburg fluit ach! Zeg waar rijn dan allo ,„, uw droomen. .van aardfche grootheid? zeg, wat's van uw hoop gekomen, ■w zwakke hoop op fchat en aanzien hier beneên? wat van uw zucht naar eere en roem door deeeuwe heen* ran al uwe angst en zorg? van drokke ontroerde dagen?' van nachten, blij' verlpild in feesten? van >t behagen m t ijdle? wat van al uw wijfelend gedacht, dttf »itl,Sl'Cï.™ S°ed ~ kwaad' "w (i'd ten ei»de bragt? *t sal voorb.j; maar Deugd, de onftervlijke, onbezweeke* getrouwe menfehenvnend, houdt ftand in deeze ItoetenT «is onze leidsman naar 't volmaaktst geluk' P4  Stt ALMA K A C n DER H A T U ü 8, Op een andere wijze befchouwd de wijsgeer den (hengen winter O wondere vorst! dus zegt deeze, van waar komen toch uwe fcherpe en bijtende fchatten voord, benevens dat geheim vermogen, 't welk zijn bewind over alles uitbreidt, en waaraan zelfs het fijnfte en geestigste vocht niet kan ontf'appen? immers beftaat uwe nadruklijké kracht, ln miljoenen van kleine zoutdeeltjes, die met onzichtbaare hoeken en punten, of als dubbelde wiggen, in de wateren der aarde, ja allerwegen, dof? Janden lucht doordringen, en ziginetdiealien vereenigen gaarne zouden wij deezen, zo wèi als den zedenleeraar en dichter, nog eenigen tijd in hunne denken over den fruurfchen winter vergezellen, ware het niet dat het eigen'ijk voorwerp onzer tegenwoordige bemoeijingen onze aandacht vorderde. De maand waarover wij thans moeten fpreeken (December (*),) draagt den naam van wintermaand, om dat het begin van den winter, gefield wordt in dezelve intevallen: de Ouden beeldden die maand daarom uit onder de gedaante van een jongeling die vreeslijk ziet, zijnde gevleugeld, en gekleed in 't zwart; in zijne rechterhand heeft hi) het te» ken van capricornus, (de Iteeabok,) en in de linker een fchaal vol paddeftoelen, welk gewas in wfoter- (*) Deeze bmaaming is, even als die vnn de maanden noveynber, october, September mz. af komjtig van de maandtelItngr, met maait beginnende { waarvan ttij reeds meer mak» gtfyroken hebben.  J»B MAAND DECEMBBB. 52; maand voordeeligs; is, in het gewest van den zamcnfteller deezer uitbeelding — anderen verkiezen tot die uitbeelding alleenlijk een fterk man, metbeidehanden een' zwaren bijl gevat hebbende, dien hij orn hoog heft om daar mede een boom te vellen ; welke uitbeelding het houthakken dat in wintermaand gefchiedt, ten grondflage beeft aartig is eene andere uitbeelding van wintermaand, waarondermen deeze vei fen leest: j>e wlntermaa«d gelijkt een weduw fchraal van kaaken; zij dcoft het levensvuur in 't rimplig aanzicht uit; de kuchende echo ftremt de klanken van de fluit" Waarmè d2 do:;d zig, om den zegen, gaat vermaakenj hij trekt den ouden man reeds bij de mouw, en zeit: uw tijd is heen, leg af al 'sweerelds ijdelheid:- En hoe fchielijk is die tijd niet verftreeken ofIchoon wij gewoon zijn denzelven ais ware hij eene gantfche eeu'v te befchouwen 1de verloopene jaaren welke ons bij terugziening als eene fchaduw voor! komen, predeken die waarheid op de overtuigen» fte wijze, doch zijn nie: bekwaam om ons te kunnen overtuijgen zagen wij meer aandacht!? meer ernftig op het nabij zijnde einde, cn co den' ftcat van gelijkheid waartoe wij door den aanfnellenden dood gebragt zullen worden; hoe weinig gewigt zouden wfj hangen ian het bezitten of der, ven van een noodloozen overvloed van dc dingen deezer wereld; aan het bekleeden van hogeren ftatf P 5  224 almanach d z r n a t U ü b, dan anderen! 't was een aartig antwoord van een gering man, die 't hof van koning L odewijk den elfoen volgde, wanneer hem gevraagd werd, hoeve)»* hij won? ik win, zeide hij, zo veel als de Koning, want hij en ikleeven op Gods kosten, ën als wij uit de weereld reizen, zal hij er niet meer iiitdraagen dan ik; welke woorden dens Koning zo zeer behaagden , dat hij dien man tot zijn' kamer, dienaar aanftelde. In wintermaand is de W E ê R S © E STELDHEID, Over het algemeen koud; fomtijds vallen 'er regenachtige dagen in; doch verfcheide jaaren door elkander gerekend, heeft men in december echter meer fneeuw dan regen ,■ de nevels kunnen menigvujdig zijn, en de vorst fterk. Hoe fterk die vorst zij, is dezelve den verftandigen hovenier en landman echter welkom, en aangenaam; zij weeten dat de vorst hunnen arbeid te gemoet kómt, met de pooren der aarde te openen, om de fappen te kleuren, enze tot denwasdom voortebereiden: de vorst zet de aardkluiten uit, en verdeelt dezelven beter dan allen arbeid van den wakkeren mensch: van de uitzettende kracht, hier bedoelt, verftrekken ten bewijze de voorbeelden die desaangaande voorhanden zijn; dat naamlijk metaalen kanonnen te barften gevroozen zijn, en dat de vorst gebakken en andere fteenen tot pul-  DE MAAND december, 215 ver gemaakt heeft: zó ontbind zig de aarde doot dc fterke vorst , en valt in het voorjaar ais tot poe- der „ de winter," zegt zeker geleerd na- tuurkundige, „ is de rusttijd der aarde, en de „ flaaptijd der planten; geduurende den tijd, dat „ het groeien afgebroken, of ten minften zeerver„ minderd is, worden de fappen in de aarde be„ reid; om die reden verlangt men naar eenen „kouden, droogen, ook ongeftuimigen winter,) }, met veel fneeuw en ijs" — de vorst kan als- J „ dan alleenlijk kwaad, wanneer zij, doch 't geen „ zeldzaam gebeurt, zo hevig mogt weezen, dat „ de planten dood vrooren — dat zij echter zo „ flerk kan weezen heeft de ondervinding enkelde „ maaien getoond : door de vorst , zegt de „ Paus dei Nederlandfche Dichter en, de onftervelijke „ VONDEL. Word de allerfnelfte ftroom met eenen korst betogen, dat paard en wagens vrij hier over rijden mogen; de kielen voeren flus nog door het open nat: nu wagens, en dan vriest de kou het koperen vat aan ftukken. Zeker fchrijver gewaagt van een' Krijgsoverfte, die 't omtrent Luxenburg, zoo fterk heeft zien vriezen, dat de voorraadswijn , met beitels en bijlen wierd gekloofd, bij 't gewigt aan de krijslieden verkogt, en in manden weggedraagen; everééukomende met de woorden van ovidius, die wij •lus vertaald vinden ; De wijn uit zijn v*t gedaan,  226 ILUXIfACH DER NATUUR. f feioBrft 2jy.:e gehalten, niet getapt, maar bij brok' .ken gogectsn, en dj.s gedronken; doch dit zegt een geleerd aanmerker, zal hij niet te Romen, maar in 't koude Pont-as, de plaats zijner ballingfchap , gefchree en hebben — wij Nederlanders, behoeven echter noch naarLuxsnburg noch naar verderop,naar Pcntus te reizen, om de kracht der vorsr, met voorbedden te kunnen fraaven; zo eenig Land , onder eene gemaatigde iuchritreek liggende, door ilrenge winters geteisterd is geworden, van het onze kan men zulks met den meesten grond zeggen. BOOMGAARD - EN VELD - AS BEID. *t Is r;u de rechte tijd dat een hovenier zijnvertf.and en bekwaamheid moet doen blijken, met de natuur door de kunst te helpen, op dat ze groente en vruchten moge voordbrengen, welken men, zonder die buitengewoone hulp zoude moeten ontbeeren. Zijne voornaamfte bezigheid beltaat thans in het verzorgen van de voorwerpen zijner bezorginge, tegen de koude ——— vooral moeten alle de glazen, dés nachts nut matten gedekt worden - bij helder weêr houdt de naaririge hovenier zig bezig met de verrotte bladen van de planten, in de bakken fiaande, wegreruir.tn: wanneer zulks dikwijls ter hand genomen wordt, zal men eens groote verfpilling van krachten befpaaren, door naamlijk de bladen wegteneemen, als zij nog maar  » t HAiHB DECFMBB*. 22? t if? «kei» van rot worden draagen; want ar öv. kracht die zij, van dat tijdftipaf, tot het ro'. weezen toe na zig trekken, is verboren, en moet voor eene berooving van de plant gebonden wor- Z b« zeer fchoon weer, mo ten de tria- zen een weinig open gezet worden , om de kwee. ke.ingen verfche lucht te bezorgen; de heilzaam* be1oogThrbtembeZOreing ^ ^ Dagelijks moeten de broeibakken nagezien war. «n, ten einde den graad hunner warmte wa^te neemen en wanneer dezelve regering bevonden wordt, d.en te vermeerderen, door het amb e„ gen van verfche mest romdsom den bak^nar be,d den hovenier rijkelijk vergolden zal wo den dooreet wehg tieren van zijne planten, De plaatfen alwaar men den voorraad van fruiten bewaard , moeten van tijd tot tijd bezoek JJj den om de ang-ftokene wegteneemen, op L dezelven de anderen niet aanfieeken: he: aa°*e°*» goede'/"De hovenier die altoos bezigheid vinit fz-lfs in de lange wtnteravonden, wanneer hij i„V hoek e vechf eD vreed2ame" haart, matten vlecht, of eenig tmngereedfehap herfielt,) houdt  228 almanach der h a t u V *. zig in wintermaand ook nog onledig met het fnoeien van den boomgaard, bosfchen en laanen, alsmede met het kappen van hout: voor dat het geboomte 3 of 4 jaaren oud is, moet hetzelve echter niet bemoeid worden — heeft men de zwaare takken wegteneemen, zomoeten de wonden , daardoor veroorzaakt, gepleisterd worden, met een mengzel van gekookte onrijpe druiven, en kaarsffrreer, van ieder de helft, op dat de koude en vochtigheid niet in den ftam doordringe, en den boom doe derven —-— 't kan bij de zomerfnoejing gebeuren dat dergelijke wonden fterkbloeden, ter oorzaake dat de fappen alsdan in volle beweeging zijn ; doch dat bloeden kan tegengegaan worden , door een pleister van entwas daarop te leggen; door welk middel ik voor eenigen tijd een wijngaard behouden heb, die uit eene wonde mede door het wegneemen van een dikken tak, (bij zekere gelegenheid, dat zulks noodzaaklijk was,) veroorzaakt fterk bloedde, en zeer zeker doodgebloed zoude weezen. ^Staande deezen arbeid , is de naarftige hovenier , bij aanhoudendheid opmerkzaam ep het ge» boomte, of hij naamlijk ook rupfennesten befpeurt, die zignu aan de bladenlooze takken gemaklijk laaien zien; dezelven moeten weggenomen en verbrand worden ook vervaardigt hij bij handzaam weêr nog mestbedden , van lange paardentnest, met oogmerk, om wanneer dezelven warm genoeg geworden zijn, daarop te  fSMAAHDDHCEMiï*. 219 ZAAIEN. Snijïatouw, eenige warme toekruiden, radijs, en telft kropfalade: als deeze fterk genoeg is, verPlant men dezelve in een' warmen broeibak, om m maart kroppen daarvan te hebben. Voords kan hij bij mooi weêr, onder de elaaen, nog * fOOTES Naamlijk, eenige tuinboonen en erwten. Aanhoudender bezigheid verfcbaft de O R A n J z R i e: De planten in dezelven opgeflooten, moetea vooreerst, van tijd tot tijd , wat water gegeeven worden, uitgezonderd dealoës, de indifche vliT « weinige anderen , welke geen water moeten hebben, voor in het laatst van de maand maart _ voords moeten ook van deeze gewasfen de verdorde bladen telkens weggenomen worden, om dat dezelven welhaast de geheele plant zouden aanfteeken de kachels moeten zorgvuldiglijk geftookt doch daarbij altoos in 't oog gehouden worden, dat men de planten in dit geval, over t algemeen, voor de koude tracht te befchermen veeleer dan derzei ver groei, buitenstijds voordt> drijven; door het eerfte worden zij aangekweekt  fp at.manach der natuoe* en behouden.; doch door het laatfte overweldigd cn te onder gebragt : hieruit volgt dat men ae zon zo lang en zo dra mogelijk te baat moet neemen, oin den behoo'-elijken graad van warmte in de orangerie te bekomen: Hos ver de knr.st zig cp baaf krachten mor.g' verheffen. Katu.'r sal haar fteeds overtreffen. 't Is op den hiervoor gelegden grond, ontwijfelbaar waar, dat niettegenflaande de felle winterkoude, de gewasfen in de orangerie fomtijds verfche lucht Geseeven moet worden; dan zulks moet .met groote behoedzaamheid gefchieden ; men bedenke dat alle die gewasfen koesteringen zijn , c'ie on. der de gunftige befcherming van den zcrgelijken hovenier in een zacht Hovend, cn voor hin zo na mogelijk natuurlijk climaat leeven; dat deihalven een plotslljken aanval van de fcherpe buitenlucht hen meer zou doen lij len dan z;j verdraagen kunnen ; aan den anderen kant zouden zij, zonder verfche luchtte genieten, zekerl jk ver. öikkec; want hoezeer het kunstclimaat, waarin zij geplaatst zijn , aan hun natuurlijk climaat gelijS zij, 't is echter om zo te fpreeken een alte laagen dampkring , waaronder zij leeven , en die dampkring is bevonden nog fiilftaande; 'er is die hoogstnoodiïb beweging niet als in de natuurlijken dampkring, waardoor de lucht voor bederf bewaard wordt ■ men moet dan een uiiddel  be maand december. 22$ trachten te vinden, waardoor men de lucht in de orangerie kan ververfchen , zonder dat de gewasfen verkouden, de geleerde en beroemde Hooi Jeeraar B a a d ,. e r, geeft üaartoe het volgende aan de hand : Het beste, naar mifn gevoéï™ zegt „ den van de oraniene, waardoor men uit-en in„ gaat, doch de vleugels of plaatfen, alwaar de ., gewasfen ftaan, moeten met deuren van die ka mer afgezonderd weezen , en die deuren moet » men zorgvuldiglijk toehouden, wanneer men van " tiiS rnVt", J-V°0rkamer komt; wil men "u van » t.jd tot tijd nieuwe lucht in de oranjerie laaten * komen, zonder de gewasfen te benadeelen zo „ Ntm^ buitendeur, bij mooi weêr eenLeu " v rVh' .T"' ^ W3nneer dt? ^orkamer me" " terft, h |VerV'Uld 20 nuit «■ ^ bui „ nftedeur d,gt toe, en Iaat de kamer een'tijd „ ang geüooten, om die verfche lucht wat te ft temperen; dan zet men de binnenfte deuren t, uiLt een ïcnrecl wat on™ ... e. • „en koude ine* niet .^wS^^S ., zoude doordringen; eindelijk zet men de b n „ nenfte deuren geheel open, wanneerTe r£ „ lucht, z.g met de lucht uit de oranjerie ve £ *. mgt; hierdoor worden de planten verfrischt maar „iet befehadigd , en dit kan men zo dik, ., wijis doen als men het noodig oordeelt, om da Planten voor het bedeif ^hewaï n, Tu de t* Êtoejing te bevorderen.'" ' ' 9  22Ö ALMANACH DER HATÜÖR. Aan den TUINAEJEID, Heeft de hovenier, in wintermaand, bijna niets te doen , niet anders als de planten die in de open lucht ftaan, alsmede de wortels en bollen die onder den grond zijn , bij fterke vorst, en vooral wanneer 'er geen of weinig fneeuw valt, tegen de koude te befchermen , door ligte matten daarover heen te fpreiden. Wat nu verder betreft de voorraad die men in wintermaand heeft, dezelve is, -bij een arbeidzaamen en kundigen hovenier, nog vrij groot, gerekend tegen de barheid van het faifoen, en den thans algemeenen flaap van alles wat groeit: men heeft naamlijk in de MOESTUIN, Winterkool, aardappelen, artichokken, bloemkool, wortelen, en alles wat men in huis, en in de aarde voor den winter bewaard heeft —— voords fnijlatouw, kroppenen toekruiden, in de bakken, alsmede felderij , andijvie, enz.: ook heeft men op warme mestbedden afpergies, en men kan in de bakken ook nog eenige komkommers hebben , die men in Julij gezaaid heeft, ( zie onder die maand, bladz. $o.) In den  DE MAAND DECEMBER. 227 BOOMGAARD, Of liever uit denzei ven, (want alle de boomvruchten moeten reeds in ilagtmaand ingezameld weezen , fchoon de peeren en appelen welken wij hieï zullen opgeven , eerst in deeze maand goed zijn om gegeeten te worden) uit den boomgaard heeft men dan deeze peeren; als: angelique de bourdeaux, amadotte musqué, blanke peer, bra' kei peer, bernardière, bon chretien poitou , bergamot lion, bergamot grife doré, besfi de casfen, carmelite epine d'hyver, franc royal longue, toppen peer, gilogile, kardinaals peer, kraak peer, Joutjes peer, la holiande musqué, ia bonne louife, la merveiiie de france, ia merveille du monde, martyn fee, maagden peer, poire cadet, poire la foroe, poire binche,poire monfieur, poire gris, r0o. de foppen peer , lteenovens peer, zoete brand, peer, fpiegel peer: van Dijks peer, vriefche.peer en de Winter Boom Beekfche Braadpeer,ais meedé eenige foorten van queepeeren van de ap. pelen heeft men de beste roed zoet, verfcheidene foorten van pippings, de campanier appel de calville blanche , de delicaate kellenaar de dragonder appel, de krappe kruin , kaneel zoet merveille van portland, nelgiun. paume la nobles' fe, de ridder zoet, de roode guldeling, zoete ritfert, de zoete kant ribbert, de zoete noblesfe de vlaamfche zoet, de vrouwen zoet, en wit zoet! In de Q 2  «28 ALMANACH DIB KATVVi. BLOEMTUIN. Kan men, Onder het glas, op warme mestbed'S den, hijacinttn ^ narHsfen en andere bloemen hebben ; voords heeft men in de oranjerie , de i.idifche en fpaanfche jasmijn , de fieoides, nog eenige alcës, de enkelde anenias, geele enkelde muur, primula veris, en Weinige anderen* Wat nu betreft de VEEFOKKER t, Men houd inet de bezigheid zrtnder dit artikel in ilagtmaand gemeld, zorgvuldiglijk aan, Veeman ijver- boven all' Voor een frisfehen warmen ftal: De beste fchaapen worden intusfehen zo lah| ilitgedreeven als zij voedzel kunnen vinden —— men wil ook dat in deeze maand te onderzoeken is, of de fchaapen den winter, over in 't leven zullen blijven, naamlijk dóór hun elzen loof voorte werpen; indien zij dat loof weigeren te eeten, fterven zij gemeenlijk nog vóór het einde van den winter, en kunnen derhalven met voordeel verkogt worden-. Eindeliik moet niet alleen de (lal, maar ook het vee zelf rein gehouden worden: ontdekt men on-  » ■ »"«» » ■ c . h , , ,. ai> Met het fnSdeIt men' a's onder%tmaand gezegd is -* «han een S moei h°eVee,hdd van voedzeL H,r .. weinig moet verminderen ; iteilende ZuSZti0Üiëe V6theid> den eieren'niïvoox! Die zig te bemoeien hébben met de ' 1 1 5 » T j ïl T. Wegens de V I S S C H K li t. JtmUVf anders te ze^en ' * onder fiagtmaand reeds gezegd is , waarbij wij echter Q 3  23* almanach dek katuük. kunnen voegen, dat voomaamlijit in wintermaand en bjj fterke vorst, de Sjsvisfcherij een begin neemt. De jast, li mede, in alles , aan de laatst voorgaande maand gelijk. Zie daar Natuur u voorgefteH, " ia 't bladenlooze bosch, en op 't befneeuwde veld.  Gegist e r. /$afe*iè>i, wanneer te rteeken (Oflolcr;) 167 - (Maart,) 50" " ' Aanaarden, Wat dat is , (Julij,) 79. Aardbeziën, wanneer te planten, (Met) 18 — hoe i T /6r ^ ve"orgen, (Augustus) 99, 108 - (September) 136 - (Janmrij,) 16 ~ (Februari/,) 35 — (dpnl,) 80. v y ' Aardboor, (Junij,)$$. Ufirde, hoe deeze moet zijn voor komkommer*, {Mei,) i, wat daaraan dient gedaan, (Maart,) 51. i/w/rf, hoe te behandelen, (September.) ï±t. — (April,) 86. ^ *j Hijacinten, hoe te bezorgen, (Junij ,) 5 r — (y»//)',) 84. — (Augustus,) 113 — (November ,110% , 2 2. Hijfop, wat daaraan moet gefchieden, (Augustus,) 99-  REGISTER. Jepenboom, hoe te behandelen, 'Februarij,) 33. hidijche Vijg, zie, A»ïg, (Indifche) luentingstakken, hoe te behandelen, (Mei,) 15. Inleggen, of*afleggen van Anjelieren, (Julij,) $3. Afci hou. te verzorgen, (Augustus,) 113 — zie verder (September,') 143. J. Jagr, wat daaromtrent dient gedaan, is in iedere maand, onder een afzonderlijk artijkel gezegd; en 't geen van een of ander Dier in't bijzonder gezegd is, kan op den naam daarvan opgeflagen Worden. ( Januarij, derzelver vermaaken befchreeven, (Januarij,) 1 - derzelver onaangenaamheden, er,\ 2 9 —-'(Maart,) 66. Kamperfoelie , wanneer te planten, (Oclober,) 171 — zie ook (November,) 211. Kappers , wanneer te verplanten, (Mei ,") 18. Kastanjes-, wanneer in den grond te leggen, •JFebru• 33- K»rs of Kers, wanneer te zaajen, (Augustus,) 107. (januarij,) 16. Kerjeboomen, hoe te behandelen, (September,) 135. boe'te zoogen, (Maart,) 51. Kervel, wanneer te zaajen, (Augustus,) 107 ■ zie verder (Oclober,) 164., 169 (November,) 20Ó ■ (Maart,) 54. Kervelzaad, wanneer te vergaderen, (Junij, ) 47. Kindertuckt, een zinnebeeld daarvan, (Junij 48. Klokjes, wanneer te zaajen, (Maart,) 61. Knoflook, hoe te behandelen , (Julij,) 79 ■ (April,) 81. Kombomntjes, hoe aanteleggen en te verzorgen, (Oclober,) 166. Komkommers, wanneer te zaajen in de volle aarde, (Mei,) 18 hoe verder te behandelen, en wat aarde zij begeeren , ibid - wanneer te Zaajen op een inestbed , (, Junij ,) 49 — ( Julij,) 80 zie verder (September,) 130 (OBo' her,) 168 (November,) 198 (januarij,) 16 —- (Februarij,) 36 (Maart,) 50 (April,) 81. Kool; (witte) wanneer te zaajen, (Mei,) 17 zie verder (Augustus,) 107 van allerleie foort, wanneer te verplanten, (Mei,) 18 — zaajen, (November,) 206 —- zie verder (Februarij,) 36 (Maart,) 54 (April,) 8r, S3.  REGISTER. Koolrups, derzelver verbaazend fpoedige voordteeHng, (Mei,) ii. Krieken , hoe te behandelen, (September,) 13c. Kropfalade, wanneer te verplanten, (Mei,) 18 —• te zaajen, (Junij,) 49 —- (Julij,) 81 — Augustus,) 107 — (Oclober,) 167 ■ (November,) 206 (December,) 229 (Maart,) 54 ,55 — (April,) 8i. Kruiden , wat ter bezorginge daarvan dient,(junij,) 47 (Augustus,) 99 —- (Januarij.,) 13. Kruidje roer me niet, wanneer te zaajen, (Maart,) 61. Kruisbeziën, wanneer te fteeken, (Oclober,) 167. L. Landleven, hoog gewaardeerd, (September,) 158. Landman, zijn heerelijke Hand, (September,) 121. Latouw, wanneer te zaajen, (Mei,) 17 (Julij,) 81 • (Oclober,) 168 (November ,) 206 —- (December,) 229 ^Januarij,) 16 (Februarij,) 35. Laurierbeziën, wanneer in den grond te leggen, (Februarij,) 33. Lavendel, wanneer te lasten droogen, (Junij,) 47, Leeuwrikken , wanneer te vangen , (November,) Leevmswijs, aanmerking daaromtrent, (September-,) 156. _Z>«r gelteldheid in dezelve, (November) 187,-  REGISTER. O. Occuleeren, (Junij,) 45 — (Julij,) 78 — van orari" jehoomen, (Julij,) 82 — (Augustus,) 100. Oclober, afkomst van den naam dier maand, (Oclo< bery)1 159 eertijds werd zij Domitianus genaamd, (Oclober, ) 160 haare uitbeelding ibid en 161 weêrsgefteldheid in dezelve (Oc- tober,) 162. Ongedierte, deszelfs fchadelijkheid, en hoe te ver- delgen, {Mei,) 10, enz. 12 (Junij,) 43 . (Jidy,) 72 , 77i (December,) 228 —(April,)78. Ongodist. overtuigd, (Mei,) bladz. 1. Onkruid, deszelfs fchadelijkheid, (Mei,) 12 moet zorgvuldiglijk gewied worden, (Mei,) 13 — (Junij,) 44 hoe tot fieraad aantewenden ibtd zie verder (Julij,) 77, 81 (Septem- ber,i 128 — Januarij,) 15. Ooftboomcn, zie Vruchtboomen. Oogst, aanmerking daaromtrent, (Augustus,) 105 Oorwurmen, derzelver fchadelijkheid, en ïnoeijèlijkheid om ze te verdrijven, (Junij,) 43. Oranjeboomen, hoe te bezorgen, (Mei,) 19 (Junij), 50 (Julij,) 81 (Augustus.) 108 (September,) 141 _ (Februarij,) 3t>, 38 —. hoe te zoogen, (Maart,) 51 zie verder (Maart, 57 — (April,) 84. Oranjerie, wat daarin gedaan moet worden, is in iedere maand , onder een afzonderlijk artijk'el op. gegeeven : 't geen van deeze of geene gewasfen of boomen 111 't bijzonder gezegd is, kan op derzelver naamen nagedagen worden, middel om verfche lucht in de oranjerie te brengen. (Deceniher,) 215.  REGISTER. P. Paarden, wat hunne verzorging vereïsclit , ritei'j 28 (Julij ,) 90 (Februari) ,) 40. Paddeftoelen', (Oclober,) 164. Palm, wat daaromtrent waargenomen moet wcvten (Junij,) 47 (Julij,) 84 (September') H3 —r (Maart,) 61 (April,) 85. Papavers, wanneer te zaajen, (September 142— zijn een zinnebeeld van fortuinzoekers, föfc Pasjiebloem , hoe te bezorgen, < Oclober,) 170 ■ (November,) 211. Patrijzen, wanneer te vangen, (November,) 218. .Pef», zie Wortelen. Peeren, wat omtrent het plukken en bewaaren daarvan dient waargenomen te worden, (Aegm2us,y 101 enz. P'per, CGuineefche^ wanneer te verplanten,(jUUJï Perfikboomen, hoe te behandelen, (Mei ,) 15 (September,) 133 hunne afkomst, en hoogachting van de Egyptenaaren daarvoor, ièid zie verder, (Januarij,) 12 Februari/,) 34. Petercelij, wanneer te zaajen , (Junij,) 49 Augustus,) 107 (November,) 206 (Febrm- ij,) 3f (Maart,j 54 (April,} St. Peulerwten , zie Erwten. Pimpernel, derzelver medicinaale kracht, (Jaiïj j 87 - zieoo't (November,) 206 — (Februarij,} 35* hoe tegeneezen,envoortekomen,(ya/4f,)po° Piramidaalen, hoe dezelven te bezorgen, ([Maan \ 60. 31 Piracanta, wanneer te planten, (Mei,) 13. Pisfebedden, hoe zig daarvoor te bewaaren , of lies dezelven te verdrijven, (Julij,) 76.  REGISTER*. Planten, fuitheemfche) hoe te bezorgen, (Mei,) 29 (Jwij,) 50. —• in 't gemeen , wat omtrent dezelven waarte- neemen, (Junij ,) 40 in Nota; 53. Plukken der vruchten en bewaaren, wat daaromtrent waarteneemenis, (Augustus.) 101 (Sept.,) 129. 'Pompoenen, wanneer te zetten , 'April,) 81, 82. Porcelijn , wanneer te zaajen ,(Mei,)ij (Junij,') . 49 (Februarij,) 36 April,") 8r. Prei, wanneer en hoe te verplanten, ' Junij,")50—- te zaajen, (Julij,) 81 — (Augustus-,) 107 —- 't zaad vergaderen , September,) 130 ■—- zie ook (Februarij,) 35 — (Maart,) 54 — (April,) 83- Primulaveeren , kunnen op waterglaazen bloejen, (Junij,~) 39 — wanneer en hoe zaad daarvan te winnen , (Junij,) 52 wat verder daaromtrent re doen valt, (Augustus,) 113 (Januarij,) 18 — (Februarij,) 38 — (Maart,) 60. Pruimboomen, hoe te behandelen, (September,) r35 — h°e te zoogen, (Maart,) 51. Pijnboomen, wanneer te zaajen, (April,) 86. Q. Quintilis, was weleer de naam van de maand Julij, (Julij,, 63. R. Raapen, wanneer te zaajen, (Junij,) 49 — (Augustus,) 107 — hoe verder te verzorgen, (September,") 129 —(Oclober, \ 169 — (November,) 207 — (Januari)"») 16.  Register. Radijs, wanneer te zaajen, (Mei,) 17 — {Julij,) 81 — (Augustus?) 107 — (September,) '137 — (Oclober ,) 169— (November,) 207 — (DecembeY,) 229 — (Februarij,) 35 — (Maart.) 54. Ramenasfen, wanneer te zaajen, (Junij,) 49 — (ƒ»/(/) 80. Ranunkels, hoe te bezorgen, (Junij,) 51 — (^«. gustus,) 113 — zie verder ( September,) 145 144 — (November,) 208 — (Januarij,) 17» 18 — (Februarij,) 38. » &g?0 , (natuurlijke) haar verfchil met de Kunstregen,(Mei ,) 16* —Poëtifcke befpiegelirig van dezelve, (Junij,) 37 — haar aart en werking, (Junij,) 39 — ,) 66 — (September,) 128. Reinheid, derzelver lof, (Mei,) 27, Ridderfpooren , wanneer te zaajen , (Februarij,) 38. Rogge, zie Graan. Roozenboom, wat in alle gevallen omtrent denzelven is waarteneemen , (Junij,) 54— (Oclober,) 171 — (November,) zit, Rofemarijn, wanneer te laaten droogen, (Junij,) 47 — wanneer te zaajen en te planten, (April,) 81, 82. waartoe dienftig, (Julij,) 81. Rundvee, hoe te behandelen. (Mei,) 27—(Junij?) 56 — (September,) 150. ij«/>s, hoe te verdelgen, (Ja/;)',) 72 — zie ook Keolrups. s, Safraanboom, wanneer te verplanten, (Junij,) $u Salade, zie Kropfalade. s  REGISTER. Sa/ij, wanneer te laaten droogen, (Junii,)*.?^ wanneer te planten, (April,) 82. Savooikool, wanneer te verplanten. (fulii ABa — zie verder Kool. . Schaapen, hoe te bezorgen, (Julij,) 90 — rAu, gustus,)u6 — (September,) 151-(December,) 218 — (Januarij,) 22 — (M**/-/,)66—(<*/>«7,) Schermtjes, voorzon en regen, (Mei,) 21. €cheuren van Planten, wat daarbij waargenomen moet worden, (Augustus,) too. Schofel, zie ƒƒ*,.*. wanneer en hoe te planten. fji/« 1 a2 zie ook GW0 85 - (September .) r4i. Selderij, wanneer te zaajen, 17 _» WMneer te verplanten (^,) l8 _ hoe verdere verzorgen , (Julij,) 79, 82 - (Augustus )qq- %e-e'(April )% ~ m°ber^ I<54 - WWSRi} September, derzelver uitbeelding, (September ) 123 — afkomst van haaren naam, (September ) 134. — eertijds werd zij Germanicus genaamd' ook Antonius , Hercules en Tacitus, ibid — weêrsgefleldheid in dezelve, ibid. Sextilis, was weleer de naam van de maand Aueus- tus, (97.) * Slagttijd, befchrijving daarvan, met betrekkin? tot het burger huishouden, (November,) 185. Sleutelbloem, zie Primulaveeren. Sneeuw, derzelver nutbaarheid, (November ) iRSnippcn, wanneer te vangen, (November,) (Maart.) 68. 'J Snijboonen, wanneer te pooten, (Junij,-) 49 —  REGISTER. (Julij,) 80 — (Omber,) 168 — (November,") 198 — (April,') 80. Spenagie, wanneer te zaajen, (Junij,) 49 — (Augustus,) 107 — (September,) 137 — (Februarij,) 35 —(April,) 81. ' ' Spuwers, hunne fchadelijkheid, en hoe te verdrijven, (Julij,) 76 Stallen , wat omtrent dezelven waarteneemen is, vindt men onder het artykel Veefokkerij, voorie. dere ma?nd gemeld. Stedelingen, hunne ongevoeligheid , (Januarij,) 5. Sympathie, tusfchen de boomen en gewasfen, en tusfchen welken, (Junij,) 53, 54. Sijringen, wanneer te verplanten , (November,) 211- T. Taeltus, was weleer den naam van September, (September,) 12;. Tarw, zie Graan. Taxis, hoe te behandelen , (September,) 143, Ihijm, wanneer te laaten droogen, (Junij,) 47 —.. (Augustus,) 99. Tuinboonen , hoe intezamelen ter voordteelinge, (September,) 129 — zie verder, (December,) 120 — (Januarij,) 16 — (Februarij,) 35. Tuin-kers, zie Zers of .ffw-j. Tulpen, hoe te behandelen, (Mei,) 21 — (Junij ,) 51 — hoe en wanneer te zaajen, (Julij,) 86 — zie verder (Augustus,) 113 - (September,) 145 — haare verfchillende foorten en fraaiheid — (Maart,) 59. 7V;V, deszelfs fnelheid, (December,) 223. S 2  REGISTER. Tijdeloos, wanneer te verplanten, (Junij,) 52. Tijdverdrijf, is iets gedrochtlijks, (Mei,) 14. U. Uiën, hoe die behandeld moeten worden, (Julij,) 80 — wanneer te zaajen, (Julij,) 81 — zie ook (Augustus,) 100 , 107 — (Februarij,) 35 — (April,) 80. Uitbeelding der maanden, zie iedere maand onder haare benaaming. V. Varkens, hoe te bezorgen , (Julij,) 90 — (Augustus,) 115 — (September,) 150 -• (Januarij,) 22, Veefokkerij, wat daaromtrent te doen valt , is in iedere maand onder een afzonderlijk artijkel aangeweezen: zie verder Schaapen , Paarden , enz. Verkensbrood, wanneer te verplanten, (Junij.) 52. Verplanten, van jaarlijkfche planten van demestbed' den, (Mei,) 23. — 1 ■— wat daarbij in acht genomen moet worden, (Mei,) 23 — (Junij,) 3? — (September,) 136 — omtrent boomen in 't bijzonder, (Januarij, 13. Violetten, wat daaromtrent te doen flaat, (Mei,) 25. Visfcherij, wat daaromtrent dient gedaan , is in iedere maand, onder een afzonderlijk artijkel aangeweezen. / Voorzichtigheid, (De) een zinnebeeld daarvan is de Moerbezieboom, (Mei,) 9.  REGISTER; forst, derzelver kracht, (December,) 224. Vruchtboomen, hoe te behandelen, (Mei,) 15 — (Junij,) 47 - (Julij?) 78 — (Augustus,) 100 — (September,) 132 — (Oclober,) 165, 166 — (Maart,) 48- Vruchten , wat omtrent het plukken en bewaaren daarvan dient waargenomen te worden, (Augustus,) 101 — (September.) 129 — (December,) 227. Jï/g, (Indifcbe) hoe voordteteelen, 23 — zie bok (Julij,) 85. W. Water, deszelfs werking op de planten, (Junij,) 39- Water geeven, zie Begieten. Waterloden, moeten weggenomen worden, (Mei,) 15 - Cj«6y ,) 78- . , JVeêrsgeJlcldheid, voor iedere maand in tbijzonder, is in 't begin van iedere maand te vinden. Winden, derzelver nut. (September,) 125 — en fchadelijkheid, (November,) 189 Winter, befchrijving van deszelfs annnadering ,(Ne. vember,) 183. — zie ook (December,) 219 enz.— (Januarij,) 2 enz. iVinterroozen, wanneer te zaajen, (Februarij,) 38. Wintervelden, wanneer te bezorgen, (MA,) 19 — uwyo 79- Wormen, hoe te verdelgen , ,) 76, Wortelen, wanneer te zaajen, (Mei,) ij —(Julij,) 81 p_ hoe verder te behandelen , (Augustus,) 99, 107 — (Oclober, 163 , 169 — (November ,) 207 — (Februarij,) 35 — (April,) 81, S 3  R E G I S TE R. Worteirpruiten , moeten weggenomen worden (Mei ,) 15. » Wijn, deszelfs lof, (OcJober,) 160. Wijngaard, hoe ce behandelen, (Mei,) 15 ntunij ) 47 — is een fraai zinnebeeld . (Junij;) A __i'je vader (Augustus,) 101 - (November,)^ , enz Wijsgeer, zijne befpiegeling van de lente, (Mei') bladz, 1, , Z. Zaad, hoe en wanneer te vergaderen, (funij ) 52 - (Julij .) 7i, 84 ~{ Augustus,/ico _ (September,) 129, 130. '; Z««/e», wat daaromtrent waarteneemen is (Mei ) 18 — van allerleie bloemen, (Mei,) 21— (*uni;\ 52 - 86 - (September.) 138 ^ Zedenleeraar oïZedenfehrijver, zijne gedachten in ae lente, (Md,) 2. Zindelijkheid, (Hollandfche) verdedigd, (Mei,) Zinnebeeld, van de kindertucht, (Junij ") 48 — van een deugdzaam Christen, (September 'iw van de Nederigheid. (November,) 106 — van de verdrukking, (December,) 220 — van een booswicht, (December,) 227 _ befchaafde harleR.'}3anuarij,) 15 — van de voorzichtigheid, (Met,) 9 Zower, dichterlijke befchrijv.ing daarvan , (Junij,) Zon, derzelver nadeel aan de planten, (Junij ) 34, 52 — (Maart,) 49 - derzelver lof, (April,) 7r. * Zoogen, hoe zulks gefchiedt, (51),  Register* Zuuring, hoe de planten daarvan te behandelen * (Augustus,) 98 — wanneer te zaajen, (Augustus,) 107 — (September,) 137 — zie verder (November,) 198 — (Februarij,) 35— (Maart,) 54- Zijdewormen, wat omtrent dezelven is waarteneemen, (Mei,) 31 — haare kenfchets, (Mei,) 30»   •11 M A I A C fi' | , ; ■ - . • . " ' "•' 'j.. ; v' 1 -f 'j£[ . WÊ DER *?■> \^ NATUUR,* .../':.> V"'''1'-v MH VOOR IEDERE ï, IAAN» VAN HET JAAR. J ' WET KUNST. PLAATJES» fl