J Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam biDlio heek Universiteit van Amsterdam ^  D E CHARAKTERKUNDE van den B Y B E L, door AUG. HERM. NIEME1JER, Lee-aar der TFysbcgccrle en der fraaije Leiieren op de Hooge fchool te HALLE. UIT HET HOOG ü UIT SC II VERTAALD. Derde Deels Tweede Stuk. Te AMSTELDAM, By de Wed. JAN DOL L, mdcclxxxi. Met Privilegie van de Ed. Groot ftfng. Hrerai Slactten van Ihllnnd en WestfrUflfind.   I N H O U D VAN HET DERDE DEELS TWEEDE STUK. I. yervolg van de ontvouwing van Davids Charakter uit de gefchiedenis van zyn leven. . . . 307. II. Verëenigde trekken van Davids Charakter. . . . 421. III. Algemeene aanmerkingen over bybelfche en andere oordeelen aangaande Davids gefchiedenis. . . 437. Charakterkunde van eenige perfoonen, die in de gefchiedenis van David voorkomen. . . . 463. jonathan- . . • 465. mephiboseth. , 4 It?i«"1? by de LXX. Z 5  24^ Het C H r ü a jv * E R De wacht ging op het dak van de poort, en zag over de muuren nog verre weg een' enkel man loopen, riep en zeide het den Koning. De Koning : „ Is 't Hechts één , dan brengt hy eene „ goede boodfchap!" Terwyl die haastte en nader kwam, zag de wacht nog eenen anderen loopen, en riep van boven af: „ Nog een man!— Ook die is een goede bode," zeide David. -« „ De eerfte loopt juist, als Achimaaz, de Zoon 3, van ZadokV' — ,, Een goed man," zeide de Koning, „ en een goede bode." Achimaaz riep den Koning toe: „ heil zy uV viel op zyn aangezicht en zeide: „ geloofd zy Jehovah uw „ God, die ons de geenen, die tegen u opge- ftaan zyn, in handen heeft gegeeven." De Koning antwoordde : „ Staat het ook wel met „ den Jongeling, met Abfalom ? " — Achimaaz: Ik zag wel een groot gedruistoen Jodb uwen „ knecht afzond , maar ik weet niet wat het „ was. " De Koning: „ gaa hier ter zyde en wacht'." Hy deed het, en wachtte. Middelerwyl kwam Cufi ook en riep: „ geluk en heil „ zy mynen Heere, den Koning ! Heden „ heeft Jehovah u recht verfchaft tegen allen, „ die tegen u opftonden." De Koning: „ gaat „ het Abfalom wel?" — en Cufi: „ Het gaa aï„ len vyanden myns Konings, allen den geenen , „ die tegen hem opftaan , gelyk Abfalom."" Toen wierd de Koning treurig, ging op de zaal boven de poort, weende, en riep in 't heengaan: „Myn zoon Abjalom! Ach, myn zoon! •„ Myn zoon Abfalom! Ach, had ik voor umogen „ fier ven! Abfalom! Myn zoon! Myn zoon!" (*) >» (*) 2 Sam. XVIII, 19-13.  van DAVID. 349 Ja, Leezer! laaten wy de natuur haare rechten niet weigeren. Als het zo verre gekomen is, zwicht de gerechtigheid voor haar ; de grootfte kwaaddoeners vallen zelden, of de menschheid weent over de menschheid. En zoude dit een Vader niet doen ? Een Vader , gelyk David ? Met deeze hartelykheid van gevoel , met deeze tedere Kinderliefde, welke zekerlyk tot zwakheid overging ? Zoude hy het thans niet doen, daar hy nog genoeg zichzelven meester was, om te doen 't geen hy als een wys Koning in deeze verlegenheid motst doen? Helden, die den overwonnen , ftervenden vyand nog vergeeven, en zynen dood eene traan konden wyden, zyn voorwerpen van onze verwondering geweest : maar David moet hier over verwytingen van eenen Morgan en Bayle ondergaan , dat hy eenen gevallenen Abfalom , eenen jongeling van veel verftand , van groote verwachting , eenen der fchoonfte, geliefdfte mannen in llvaël, — zynen Zoon, betreurt! Neen, ongelukkige Vader! hy die Hechts een hart heeft, zal met eerbied deel neemen in uwe treurigheid, gelyk uw volk, waarvan de gefchiedichryver met zeer veel aandoening verhaalt, dat de dag der overwinning voor hetzelve een dag van treurigheid geworden was, toen het gehoord had , dat de koning weende om Abfalom; dat het Volk zich verborgen had, zonder in de ftad te komen, gelyk een heir zich verbergt, 't welk voor den vyand gevloden is (*). Zelfs ftrekt deeze deelneeming der onderdaanen ten getuige , dat gy een goed Koning geweest zyt! Op (*) 2 Sam. XIX, 1-4J  350 Het CHARAKTER Op het voordel van Jodb vergeet David eindelyk, ren minden voor het volk, zyn Vaderlyk gevoel, handelt wederom als Koning, ziet zyn volk, en verzeekert zich op nieuws vin deszeïfs trouw. De dammen, die het meest met Abjalom gehouden hebben, zyn de eerden, die zich weder voor hunnen ouden Koning verklaaren. Nu komen hen alle de verdiensten eerst recht te binnen, welke hy als held omtrent hen verworven heeft. Ook wordt de dam Juda door Za* dok en Abjathar weder tot Davids belangen overgehaald , zendende een plegtig gezantfchap, om hem weder terug te roepen. Alles komt hem te gemoet. Men bey vert zich als om dryd, hem te dienen j men voert hem over de Jordaan, en zy die tevooren het meest tegen hem waren, bevlytigen zich thans het meest, om hem op nieuws intehuldigen (*). Hierby is het gedrag van David ook zeer charaktermaatig. Zyne geheele ziel is vol van eene dille vreugde. Hy vergeet het, dat hy de oproerigen door 't geweld der waapenen gedwongen heeft, om weder te keeren; hy vergeet het, dat althans veelen weinig dank by hem verdiend hebben, en vergeeft alles, byna met eene foort van onrechtvaardige lafhartigheid. Men kan dit vry wel uit zyn charakter opmaaken. Eigenlyk heeft hy in 't geheel geene neiging tot eene harde behandeling: dan alleen, wanneer hy getergd wordt, of in drift geraakt, kan hy zich zei ven vergeeten. Hierby komt nog, dat de meenigte van rampen, welke hy in zyn leven ondergaan had, (*) 2 Sam. XIX, i-is  van DAVID. 35* had, hem geleerd heeft, zo weinig , als mogelyk is, met geweld doortedringen. De naauwlyks geftilde oproer heeft hem bovendien zyn volk leeren kennen. Daar waren nog meer Ab' faloms, nog meer Achüopheh , die alleenlyk wachtten op eene gelegenheid , om op nieuws oproer te verwekken. Voegt hierby, dat hy door den dood van zynen Zoon reeds zeer veel geleeden heeft, dat hy evenwel nu door den byftand van God weder geholpen is; en gy zult u niet meer verwonderen, dat hy , wars van het bloedvergieten, zelfs door de verzoening en vreedzaame neigingen de zo lang gevvenschte verloorene rust in het land, 't welk de rust zo noodig had, wederbrengen, en liever alte toegeevende zyn dan nieuw zaad van misnoegen , het welk zo ligtelyk wortel fchiet, uitftrooijen wil. Zetten wy ons onderzoek nog wat verder voort; (gelyk byna noodzaaklyk is by een Charakter van dien tyd, toen de groote waardy van edelmoedigheid jegens de vyanden nog minder bekend was) en dan zal Davids edelmoedigheid nog klaarer doorftralen. De hevigheid , waarmede de Hammen des volks eikanderen behandelen , welke zo verre ging, dat de Ifraëlieten enkel en alleen uit jaloezy, om de eerften niet te willen zyn, die zich omtrent den Koning verdienstelyk maaken, zich by eenen muiter voegen : deeze hevigheid moet in vroegere gebeurtenisfen gegrond geweest zyn. In zulk eene betrekking , by zulk eene tweedragt, welke zo ligt kan opgewekt worden, gaf de ftaafkunde zelve den raad , om de uiterite omzichtigheid te gebruiken. De voornaamfte onderfteuning, om zich nu op den troon te vestigen, had David te verwachten van de  Het C II A R A K T E R de Hammen Juda en Benjamin. Juist in deeze Hammen had hy de meeste wraak moeten oefenen , indien hy zich had willen wreeken. Spaarde hy den eenen, dan was 't noodzaaklyk allen te fpaaren. Daarenboven had hy uit fommige voorvallen geduurende zyne vlucht kunnen keren, dat 'er hier en elders in 't geheim gefproken wierd, als of hy fchuld had aan den dood van Saul, en dat hy langs ongeoorloofde wegen tot den troon gekomen was. Om deezen argwaan geen voedfel te geeven, 't geen mogelyk reeds te veel gefchied was door de uitleevering van fommige nakomelingen van Saul aan de Gibeönieten (*), was 'er eene byna alte verregaande verfchooning van het overfchot deezer Familie noodzaaklyk. En hieruit kan men ook de groote toegeevendheid omtrend den ftrafwaardigfien kwaaddoener, Simei, die Hang, welke het eerst kruipende nadert, als het volk weder in de belangen van David is overgegaan , om genade te beedelen, begrypen, zonder dat wy dezelve, in weerwil van het getuigenis der gefchiedenis (|), op eene eigenlyke edelmoedigheid behoeven te grondvesten. Ook heeft Ziba, een oude knecht van Saul, met eene zeer aanzienelyke Familie, daarby voordeel. Mephibofetb is buiten fchuld. David heeft echter den voorheen zo dienstvaardigen Ziba zyn woord gegeeven, en laat hem dus ten minften in het halve bezit van zyne goederen. Amaj'a, de aanvoerder van het heirleger, het welk tegen hem, den rechtmaatigen Koning, de (*) 2 Sam. XXI. Hierover zullen wy ^beneden nader fpreeken. (t) 2 Sam. XIX, 16-22.  van DAVID. 353 de wapenen opgevat had, behandelt hy meer dan edelmoedig. Hy laat hem onder de vriendelykfte bewoordingen tot zich noodigen, en biedt hem eene zeer aanzienlyke plaats aan by het heir. En zo men ook al de woorden niet op deeze wyze zoude moeten verftaan, dat hy hem het eerfte gezag in Joabs plaats beloofd had (*) , is 't echter klaarblykelyk, dat het ontwerp van David verder ziet, dewyl hy waarichynelyk door Amafa dat geene hoopt te bereiken, het welk hy door Abner niet konde bereiken (j;). Eén klaar blyk, (*) Dit is echter, zo ik my niet bedrieg', ontegenzeggelyk. De Ridder Michaëlis verkiest, volgens zyn eigen zeggen, de andere verklaaring alleenlyk om die rede, „ opdat David een verftandig man zoude blyven, dewyl „ hy van zyn verftand zoude hebben moeten beroofd zyn , „ indien hy Amafa in de plaats van Jodb had aangeftehi; „ waarby nog kwam , dat, toen Amafa reeds Veldheer „ was, de Soldaaten echter nog knechten van Jcdb ge„ noemd wierden, 2 Sain. XX, 6-9." Door deeze redenen zoude ik denken, dat de zaak niet voldongen kan worden. In den tekst zelve wordt hierover breedvoeriger gefprooken. — De uitdrukking: 3k'ï nrjn xps-nip fchynt my toe, de zaak volkomen te beflisfen. Althans ik heb vruchteloos eene gelykluidende plaats gezocht, in welke nrtiiin zodanig een verband onder zoude beteekenen. Daarentegen zoude het onnoodig zyn van de beteekenis loco vice bewyzen aantehaalen. Men zie by voorbeeld Gen. IV, 25. Hoofd. XXII, 13. Exod. XXI, 23. en veele andere plaatfen. — Dat David de Soldaaten knechten van Jodb noemt, is juist niet onnatuurlyk ; want Amafa was uitgezonden , en bleef uit. De nood was groot. Nu was 'c zekerlyk geen tyd, om Abijaï ook daardoor in 't harnas ta jaagen,. dat hy gefprooken zoude hebben, om zynen bios der aftezetten. (t) Zie boven bladz. 222.  c54 Het CHARAKTER blyk, dat hy hem niet alleen door beloften in zyne belangen overhaalen, maar zich indedaad van hem bedienen wil, is dit, dat hy aan hem opdraagt, de ftiydbaare mannen in den ftam Juda te vergaderen, om den oproer van Seba, die ligtelyk even zo gevaarlyk had kunnen worden, als de voorigc, te dempen ; waardoor hy onweetende aanleiding geeft, dat Amafa welhaast het lot van Abner moet ondervinden. Laaten wy in oprechtheid bekennen, dat dit eene groote zwakheid is in David's Charakter. De vraag had by hem niet deeze moeten zyn , of Jodb , wiens denkwyze in veele opzichten by hem , die een openhartig, godsdienstig man was, te recht moest gehaat zyn, hem als een man op zich-zelven befchouwd, mu haagde of niet; maar of het voor 't land niet goed was, zulk een' geëerden en dapperen held aan het hoofd van de Krygsbenden te hebben , en dat het zeer onverftandig was, om het hoofd der oproerigen in zyne plaats aanteftellen. Het kleinfte gedeelte van Davids goedertierene gezindheden, waarvan ook zyne vuurige dankbaarheid jegens den ouden Barfillai een bewys is (*), valt op Mephibofeth(\). Jammer is het, dat hy hier zyn Charakter met eene onrechtvaardigheid befmet, waarby men zeer gemakkelyk zo veele fraaije trekken, welke in den tyd van zyne vervolging zichtbaar geworden zyn, vergeeten kan. Ik weet, hoe veel moeite de uitleggers genomen hebben , om deeze zaak goed te maaken, (*) 2 Sara. XIX. v. 31—40. (tJ ■ ;—— 24-30.  van DAVID, §53 kén , en dat zelfs een van de geleerdften en fchranderften meer geneigd is, om Mephibofeth van trouwloosheid werklyk verdacht te maaken, dan David van ondankbaarheid te belchuldigen (*) lk moet echter bekennen, dat zy my niet overtuigen. Het is onbegrypelyk^ waarom zich de gefchiedfchryver , die zekerlyk David meer genegen is dan de Familie van Saul, zo dubbelzinnig zoude uitgedrukt hebben , dat iedereen die de gefchiedenis voor de eerfte maal leest, deel moet neemen in het lot van Mephibefetb. Tot wat einde zegt hy ons, dat hy , zo lang David afweezig geweest is i, getreurd heeft ? waarom laat hy Ziba zich niet verantwoorden tegen de befchuldiging van kwaadfpreekendheid ? Waarom verhaalt hy ons zo breedvoerig de aandoenelyke redevoering van dien goeden man? Maar is hy indedaad onfchuldig o wat heeft David zich zeiven dan vergeeten ! Althans het was, indien hy oorzaak tot wantrouwen had, wel waardig onderzocht te worden , eer dat hy den Zoon van zynen Jonathan benadeelde, of in de magt van een onwaardig mensch overgaf. Van 't begin dervriendfehap tusfchen David en Jonathan af, was ontegenzeggelyk Jonathan de vuurigfte vriend. De oorzaaken, welke , behalven de geenen, die uit het geheele geitel en Charakter van David kunnen afgeleid worden, in zyne eerfte lotgevallen haaren grond hebben, zyn te vooren reeds genoemd (f). Wanneer dus by den ftryd,dien hy geduurig had met het overige ge- (*3 Men 2ie MrcHAëL is aanmerking op 2 Sam. 39. ' (f) Zie op blad?. III. Deel. aöe Stuk-, A »  356 Het CHARAKTER. gedeelte van Saul's Familie , ook de hartelyke deelneeming aan Mephibofeth zeer koel geworden was, gebeurde dat geene, 't welk wy nog dagelyks onder foortgelyke omflandigheden zien gebeuren ; en dewyl het gevoel eene zaak is, welke zich niet laat dwingen , kan David eigenlyk Hechts daarin berispt worden , dat hy niet al zyn overleg en alle zyne rechtvaardigheid faamen roept, om daardoor te doen, 't geen hier geen drang des harten by hem kan worden. Maar hoe moeijelyk valt dit den mensen gemeenlyk ? hoe moeijelyk valt ook even om die rede zo meenige deugd, alleenlyk omdat het hart dezelve niet als eene behoefte , maar Hechts als een pligt bell'houwt! Daarenboven was David by het Charakter van Mephibofeth, 't welk wy in 't vervolg nader zullen beichryven , grootelyks in verzoeking om koelhartig te worden. Voor dezulken., -die bovendien ligtelyk gelooven voldaan te hebben, is het altyd gevaarlyk, als zy te doen hebben met menfehen , die te fchielyk voldaan zyn ; die elk gering merkteken van gunst alte hoog waardeeren , en hunne dankbetuigingen verfpillen. De beste ontgaat dikwerf de verzoeking niet, om daarvan gebruik te maaken; en dewyl hy toch vergenoegde menfehen ziet, is hy zeer gemakkelyk gerust ook by eenen half volbragten pligt. üver 't algemeen is 'r altyd zeer bezwaarlyk voor Koningen, om jegens hen , die alte zeer voorwerpen van medelyden zyn, volkomen •rechtvaardig te handelen. . Deeze aanmerkingen zullen de harde behandeling, van David omtrent den Zoon van Jonathan ophelderen ;■ maar niet vcrfcböonen. '" 't Was het laatfte verzoek , het welk de edelfte van alle vrien-  . van DAVID. g5? Vrienden aan David deed, dat hy hem zyne kinderen aanbeval (*); die vrierjd, die bereidvaardig was, om alles voor hem opteöfteren, die den toorn des vaders droeg, en de kroon niet achtte, alleenlyk om hem gelukkig te zien. En de eenige, onfchuldige, zelfs door zyne geftalte tot alle onderneemmgen onbekwaame Zoon van dien grootvader, wordt niet eens van den Koning tegen de verraadery van eenen baatzuchtigen Ziba beveiligd , maar moet voor alle zyne trouw dien onwaardigen nog de helft zyner goederen atiraan. Dat David daarvan minder aandoening heeft, dan een ander misfchien zoude hebben! maakt zyne zaak niet goed. En al ware 't ook dat hy voor het oog van het geheele Israël gerechtvaardigd was , hy moest het echter voor zich-zelyen niet zyn. O dat toch de aardfche grootheid, de magt, welke een geheel land wetten geeft, de helden-moed, die geheele volken overwint dat dit alles toch zo dikwerf he* beva ligfte, het grootfte 't geen hy heeft , naamelyk tedere liefde en ftrenge gerechtigheid in den mensen onderdrukt! Waarlyk .David zoude een yveriger en rechtvaardiger vriend geweest zyn, wanneer hy nooit eene kroon gedraagen had. ° Een foortgelyk geval kan hier zyne plaats vin* ÜVu- , Cenen dl1Uren dus verhaalt de „ gelchiedems, welke drie jaaren in 't land duur„ de, vroeg David den Heere , waardoor de„ zelve veroorzaakt was?" Hy ontving het antwoord: dat het eene ftrafTe was van Saul en „ van deszelts met bloedfchuld'befmet huis, de- ("<) r Sim. XX, iS. XXIII, i7, «, W^ Aa 3  S58 Hbt CHARAKTER „ wyl het de Gibeonieten gedood had." Saut had zulks werklyk gedaan in eenen buitenfpoorigen yver jegens alles wat niet Ifraëlietisch was (*>. Hierom vroeg David de Gibeonieten. waar„ mede hy hen zoude kunnen verzoenen ? Waar- op zy zeven van SauPs nakomelingen begeer„ den. Hy leverde dezelve uit,maar verfchoonl, de daarmede Mephibofeth. De Gibeonieien hin,' gen ze op, en God wierd met het land ver„ zoend (f)." Dit luidt zekerlyk zeer vreemd voor een mensch , die den Bybel met overleg leest. Hy weet uit andere plaatfen, dat de uitdrukkingen des ouden ïestaments in zodanige ver-baaien niet altyd naar den letter moeten verdaan worden (§), en als hy ooit in verzoeking geraakt, eenen anderen zin te vermoeden , dan is het hier. Drie jaaren lang duuren tyd over een onichuldig land, omdat de voorige Koning onfehuldig bloed vergooten had ? — En nadat zyne nakomelingen geftraft zyn , wordt God verzoend ? — Is dit geenmenlchentaal? Misfchien merk- (*) Zie a Sam. IV, 3- vergel. met Jof. IX, 17. (+) 2 Sam. XXI , 1 -14. De tyd wanneer dit gefchied is, is niet bepaald. Dit zoude mogelyk. veel opheldering hebber, kunnen geeven. Jk behoef niet te zegden, hoe sewietig dit ftuk geweest is voor Bayle, Morgan en anderen. De Ridder MicHAëns heeft reeds aan¬ gemerkt, dat de fchryftrant in dit verhaal geheel anders is, dan in andere afdeelingen van de boeken van Samuel, en dat 'er ook veele geheel vresmde zeden in voorkomen. In de boeken der Gbronyken ftaat het in het geheel niet. Chandler hesft veel moeite gedaan, om David, in het Hde Deel te vercteedigen. Maar by zal alle Leezers juist niet overtuigen. (5; Zie by voorb. 2 Sam. XXIV, 1. vergel. met 1 Chron. XXII , 2.  van DAVID. 359 merkte de Priester de waarlyk fchreeuwende onderdrukking van een volk , (waaraan men de plegtigfte belofte gedaan had van het te zullen verlchoonen,) aan als eene zaak, waaruit de aanhoudende rampen op de natuurlykfte wyze zouden kunnen afgeleid worden V. Want het denkbeeld, als of algemeene landplaagen altyd door byzondere zonden veroorzaakt wierden, was nu algemeen geworden; men poogde «Lerhalven oorzaaken te vinden, en de fterke klagten der Gibeonieten , die, gelyk men weet , in de Stichtshutte altyd by de Priesters waren , konden dit vinden zeer gemakkelyk maaken. Ik weet niet, of het juist zo geleegcn was met het geval, het welk hier kort en in eenen vreemden trant verhaald wordt; ook niet , in hoe verre de vrees der Priesteren, als of Sattfs nakomelingen voor -David nog wel eens gevaarlyk zouden kunnen worden, hen tot dit antwoord meer geneegen heeft gemaakt. Maar of hy volkomen kan gerechtvaardigd worden, dat hy zo ligtvaardig zyne belofte vergeeten konde, welke hy aan Saul gedaan had , om zyn nakroost te befchermen? Of hy niet byna alte bereidvaardig is, om aan den eisch der Gibeonieten te voldoen? Dan of hy indedaad in de opheldering van zyne denkbeelden nog zo verre niet gevorderd was , om te kunnen weeten, dat God het zekerlyk zeer genadig zoude aanzien, wanneer hy 't zyn pligt oordeelde om eene onveibreeklyke trouw omtrent zyn gegeeven woord te houden ? Of de deelneeming van de uirgeleeverde mannen aan deeze geweldige verdrukking, en tevens de bewustheid , dat hy nu niet naar partydigheid , maar naar rechtvaardigheid ftrafte, hem hierover Aa 2 heeft  360 Het CHARAKTER heeft gerust gefteld? Waartoe eindelyk zyn hart, het welk omtrent het volk zo vaderlyk gezind was,door de aanhoudendheid van eene verwoestende landplaag konde gebragt worden ? (*) Dit alles zyn vraagefi, die men billyk eerst volkomen, zoude moeten kunnen beantwoorden, eer men hem veroordeelt. Dit is voor ons niet meer mogelyk. Dus onthoud ik my liever van al het oordeelen. (*) Wanneer men met fommige Uitleggers mogt den ■ ken, dat de LXVjle Pi'alm by deeze gelegenheid gemaakt is; dan kan men uit de hartelyke en innerlyke vreugde over de hoop van eenen ryken oogst, het belluit opmaaken, hoe veel David gevoeld moet hebben, op het gezicht van zya land in zo veele ellenden gedompeld. Eé-  van DAVID. S6t ITV éne allerlevendigfte vreugde by de weder[_j komst te Jerufalem was 't mede voor hem, dat hy den heiligen dienst in de Stichrs-hutte konde bywoonen. De tyd der aanbidding in geest en in waarheid was nog niet gekomen ; plegtige gewoonten en plaatfen hebben over 't algemeen iets aantrekkelyks; de ziel wordt 'er zodanig aan gewoon , dat het fchynt als of haar iets ontbreekt, wanneer zy zich niet juist op die plaats aan de gewaarwordingen der godsdienstige aandacht kan overgeeven, waar zy zo dikwerf, van deeze gewaarwordingen vervuld , de zuiverfte geneugten gefmaakt heeft. In Davits Charakter moet dit gevoel te fterker geweest zyn, naarmaate zyn ziel vatbaarer was voor zodanige indrukken, en naarmaate het eenvormige en doode, als ik my zo eens mag uitdrukken, in den Levietifchen godsdienst, door hem meerder afwisfeling en leven ontvangen had. Uit dien hoofde heerscht ook in de liederen , die dit ten onderwerp hebben , zeker zachte aandoeningen verwekkend enthuliasmus, waarby men evenwel altyd nog gevoelt, dat de waare godsdienst des harten onder de verkleefdheid aan de uiterlyke gedaante van denzelven niets geleeden heeft. Ik laat myne Leezeren hierover zelf oordeelen in den Plalm, waarvan het my voorkomt, dat hy na eene langduuriger' afwezigheid van Jerufalem gefchreven is (*). Hoe (*) Pf. LXXXIV. De toon is veel te vrolyk , dan dat hy geduurende de vlucht zoude gefchreven zyn. Aa 4  362 Het CHARAKTER Hoe lieffelyk is, Jehovah Zebaöth, De plaats, waar gy wnont! Hoe reikhalsde, hoe fnakte myn geest . Naar uwe poorten, o Jehovah! Nu juicht ligchaam en ziel "Voor u, den Levenden ! Immers vond daar de vogel zyn huis, Ds zw.iluw een nest, om haare jongen te bergenx By uwe altaaren, o Jehovah! myn Koning , en myn God! 6 Zalig zy, die in uw huis woonen, Om u altyd te loven! 6 Zalig zy, die zich van u beroemen ! Hoe haakt hun hart om uwe paden te bewandelen! Zy wandelen door de valleijen Backa, Als of'er beeken rondom hen droomden : En fehoon de regen des hemels op hen valt—— Gaan zy evenwel altyd voort met vernieuwde krachten, Om den Heere te aanfchouwen in Zions heiligdom (*). Ja, hoor, ö Jehovah Zebaöth! hoor gy Myn fmeeken verneem,o God Jakobs! myn gebed. Zie met ontferming op ons neder ! Uw oog fla uwen gezalfden gade! Veel (*) Eene fraaije fehikïerlichtige befchryving van de reis d,er Ifraëlieten naar de feestviering. Zy moesten daarby een dor dal doorwandelen, waarin veele N33 of wilde moerbeeziën-boomen (Sycomori) groeiden , die veel hitte noodig hebben. Maar de reis valt hen door bet denkbeeld, dat zy naar den Tempel Gods gaan, zo gemakkelyk, als of het een land ware, het welk ryk van fonteinen was. Ik heb met den Ridder MiCHAëns den He|reeuwfchen naam behoutieL  van DAVID. 363 Veel beter is, dan duizend andere dagen , Pen dag in uw heiligdom: En al moest ik ftaan aan den drempel van uw huis, Bekoort my echter geen paleis der overtreederen, Jehovah is voor ons een Zon en Schild, Geeft ons genade en roem. Wie oprecht is, dien geeft hy alles goeds, ö Zalig, wie, op u vertrouwt, Jehovah Zebaöth Wy kunnen 't zeer wel toeftemmen, dat in de gedachte, welke David omtrent deezen tyd voor de eerfte maal fchynt gehad te hebben (f;: „ lk (*) Pf. LXXXIV. (f) Verfcheidene Uitleggers hebben reeds aangemerkt, dat het bericht hiervan in het gefchiedboek zeker eene geheel andere plaats heeft, dan het volgens de tydreekening van zyn leven zou moeten hebben. Men zou.Ie het begin van 't zevende Hoofdftuk van het 2de boek van Simuëi: ,, Toen God David, van alle zyne vyanden rond,, om rust gegeeven had " in allen gevalle wel van de eerfte rust na den . dood van Saul en Isbofeth, en eenijne overwinningen over de Philiftynen kunnen verdaan. Maar do gewagmaaking van Hiram (Hoofdft. V, 11.) ftelt de zaak buiten twyfel. .Eensdeels ziet men anders niet, hoe dc* Tyrië'rs daarna eensklaps onder de vyanden van David aouden kunnen genoemd worden ; anderdeels leert ook de gefchiedfehryver M enandêk, van Josephus aangehaald, dat Hiram by het begin van David's regeering onmogelyk Koning van Tyrus heeft kunnen zyn. Want hy leefde nog in het twintigfte >aar van Silomo. Eénj zwaarigheid ligt my nog in den weg. Wy vinden dezelve in den LXXXIX Pfalm, waarin gezinfpeeld wordt op de beloften aan den Koning gegeeven, wegens de bevestiging zyns ryks. Deeze Pfalm is, volgens het opfehrift, door Etban, broeder vmHeman, David's vriend, gemaakt, en A a 5 moet  364 Het CHARAKTER „ lk woon in een ceder-huis, en de arke Gods „ Hechts onder eene tent," het Charakter van eene zinlyke eeuw doorftraalt; allerbeminnelykst is daarby echter voor my zulk een man, die naar de maat van zyn doorzicht bereidvaardig is, om alles te doen, waardoor hy Gode zynen diepen, dankbaaren eerbied betuigen kan. By eenen Koning is deeze verfchyning te zeldzaamer, naarmaate de zorg voor de openlyke aangelegenheden , en de rust in den fchoot des overvloeds, hen gemeenlyk minder tyd laat tot de hoogere gedachten aan God; maar by David is dezelve te natuurlyker, hoe meer het, 't geen ik mogelyk reeds alte dikwerf gezegd heb, tot het eigene van zyn Charakter behoort, om altyd wéder op God te denken , en zich dikwerf in de befchouwing van zyne verhevenfle eigenfchappen te verliezen. En uit dien hoofde zoude ik byna ook niet noodig hebben, om nog eens van het alte onwaardige denkbeeld van het eigenlyke woonen Gods in eenen tempel, eenen man vry te pleiten , wiens geest in de blyde verbaasdheid over moet in zulk eenen tyd opgeftéld zyn, waarin de hoop van de vervulling deezer belofte zwak was. — Ik weet, dat men dit op den tyd van Hiskias toepast. Hiervan is evenwet geen ander bewys , dan dit, dat men 't gemakkelyk daarop trekken kan, zo men het opfchrift flechts voor onecht houdt. Hiermede behoorde men echter, myns oordeels, niet te fchielyk te zyn. Hoe zoude men toch juist daarop gevallen zyn, om dien Pfalm aan Etban toetefchryven? — Indien David vóór zyn vlucht voor. Abfalom die hoop reeds heeft gehad , dan is hy zeer gepast voor dien tyd, maar ook voor den tyd van veele gevaarlyke oorlogen! Dit heeft echter, gelyk gezegd is» andere zwaarighsden.  van DAVID. 365 over Jehovah, de allergrootfte geesten der oudheid overtreft, 1 en wien thans nog verre het kleinfte gedeelte der aanbidderen van God kan naarvolgen ; eenen man, die zo dikwerf in den grooten tempel der natuur den Overaltegenwoordigen heeft aangebeden, en by de eeuwige lofzangen van alle werken van God,by het gejuich van de ftroomen , van de zeën, van de ftormwinden, van den donder, van het onweder (*), by het gezicht van de onnoemelyke waerelden, fchier zich-zelven verliest, en met eene ootmoedige verwondering uitroept: „ Zie ik op naar den hemel, die door uwe ,, handen gemaakt is; „ Aanfchouw ik de Harren , de maan, die uwe „ Almagt riep; „ Wat is de mensch—i dat gy aan hem denkt? „ Wat is de Zoon van 't ftof, dat gy hem zo genadig zyt (f)?" — eenen man, waarvan wy gedachten over de Godheid , gewoon zyn, gelyk deeze: Jehovah! gy doorzoekt, gy kent my. Ik mag rusten of opftaan ■— gy ziet het, Gy kent myne gedachten van verre! Gy weet het, of ik wandel' of ligg'. Wat kan ik doen 't geen gy niet ziet? Geen geluid is 'er op myne lippen, 't Welk gy, ö Jehovah! niet hoort! Gy zelf hebt my gevormd; Uwe hand heeft my gewrocht. o Wys- cxLvmXPfIJcLf" CIV* Pf' CXLVI' pf' cx™- pn (t) Pf/viii, 4', 5.  366 Het CHARAKTER ö Wysheid. die boven myn bereik is! Ik dring niet door tot deeze hoogten! Waar zoud ik heen vlieden voor uwen Geest? Waar zoud ik my verbergen voor uw aangezicht? Klom ik op ten hemel — gy zyt daar! Zocht ik rust in de beneden-waereld — gy zyt daar! Al droegen my de vleugelen des dageraads Tot aan het uiterfte der zee, Uwe hand zoude my nogthans leiden En uwe rechterhand my houden ! Ik fprak tot de duisternis: „ gy verbergt my „ niet!'' De nacht wordt licht rondom my. De duisternis verbergt niets voor uw oog. De nacht licht voor u gelyk de dag, Voor u wordt de duisternis licht. 't Geen in my is hebt gy gevormd. In het ligcbaatu myner moeder hebt gy my bekleed. Hoe wonderbaarlyk ben ik bereid! — ook hiervoor zy u dank gezegd ! Vol van heilige aandoeningen, fpo or t Myn dankend hart de wonderen uwer hand na. Gy zaagt reeds alle mvne leden, Toen ik in het duister fliep, ln 's moeders fchoot op eene konstige wyze gevormd ! Voor uw oog lag het tedere fpruirje: Toen reeds waren in uw gedenkboek ot»gefchreeven De dagen van myn toekomend leven, Eer dat nog de eerfte dag daar was. Aanbiddelyk zyn voor my uwe gedachten; Hoe  ! Vak DAVID. 367 Hoe onbereikbaar haare meenigte voor myne co* gen! Ik ter —— ontelbaar is ook, gelyk zy, het zand der zee! Dan ontwaak ik —> en bid u nog aan (*)! —1 Hy, die op deeze wyze van Godt denkt, wil denzelven tusfchen geene tnuuren opfluiten \ maar hy wil echter ook niet verzuimen door uiterlyken toeftel alles te doen , waardoor de indruk van de Majesteit van zulk een verheven Wezen by deszelfs dienst kan bevorderd'worden , en zyn volk op eene zinlyke wyze te kennen geeven, hoe zeer hy overtuigd is van den afftand tusfchen hem en God. Het oude overgeërfde denkbeeld, dat God de eigenlyke Koning van zyn volk is, dat hy om zo te Ipreeken een paleis heeft, neemt dan evenwel altyd deel aan het befluit. Is het paleis van den aardfchen Koning luisterryker geworden , de wooning van den eigenlykèn Regent des volks moet het ook zyn. Ten tyde dat het volk onder tenten woonde,was zyn tent het luisterrykfte. Sedert men nu in huizen van cederhout woont, moet het zyne ook van'cederhout zyn. De uitvoering van dit befluit wordt voor den opvolger van David bewaard. De Profeet geeft hiervan deeze reden: dat hy te veel bloeds vergooten had — een onderwyzende wenk voor de volgende Koningen , om Daviifs grootheid niet (*) Pf. CXXXIX. Men vergelyke hiermede alle de verhevene befchryvingen van de goddelyke eigenfchappen, die in de Plal.nen zo meenigvuldig zyn , Pf. CXV, 3. Pf. XXXIII , 9. Pf. XC1V , 9, Pf. lxxx1x , 15. Pf. XCVI, 13. en meer anderen.  368 Het C HA RAKTEK niet in zyne overwinningen te zoeken , of, hem daaromtrent te willen evenaaren ; en voor het volk, om niet met handen vol bloed voor God te verfchynen. Met dit antwoord ontvangt hy tevens de verzekering, dat één van Zyne Zoonen hem naarvpjgen , en een byzonder voorwerp der goddelyke- Voorzienigheid zyn zal. Ook zoude door hem het ryk aan zyn geflacht blyven. Dit geefc aan zyn Charakter wederom eene geheel andere wending. De geringe hoop , dat zyn huis zoude behouden blyven , dewyl nu reeds twee van zyne Zoonen, die tot den troon gefchikt waren ,■ geftorven zyn, kon hem eindelyk wel den moed benomen en werkloos gemaakt hebben. Nu is hy wederom werkzaam op-het zekere. Het is mogelyk, dat deeze werkzaamheid zelve eenen verkeerden loop neemt; maar in den beginne is alles in zyne ziel dankbaarheid; alles is godsdienst. Misfchien had hy zich met het denkbeeld van Gods rechtvaardigheid gerust gefield, en by het gevoel, het welk telkens weder herleefde: „ Ik zelf heb my de „ rampen over myn huis berokkend!" zich onderworpen. Terwyl hy nu van deeze zyde niets. meer heeft te hoopen , ontvangt hy zulk eene groote belofte. „ Wie ben ik , roept hy „ met ontroering uit, wie ben ik? Wat is myn y, huis , dat gy my tot hiertoe gebragt hebt!"-^fvlisfchien had ook de gedachte , dat alle menfchelyke gelukzaligheid aan eene geduurige verandering onderworpen is, en dat nu den een', dan den anderen een buitengewoon geluk toevalt, zyne wenfchen perken gefteld. Dies te levendiger ondervindt, hy zyn geluk. „ Is dit n ckk iets gewoons by de geduurige wisfelval-  'van DAVID. 369 „ ligheid der menfchelyke dingen ? Het fcheen „ u te gering te zyn, om my in myn leven „ goeds te bewyzen; gy hebt my ook verre in „ het toekomende goeds beloofd!" — Nu herleeft zyne geheele ziel genoegzaam weder , en verliest zich zeiven in ftille overdenkingen over de groootheid van zynen Jehovah, welke geheel en al liefde is. Hy heeft geene woorden , om zich uittedrukken. Maar God ziet immers zyn geheel hart. Welk een gelukkig volk, 't welk dien God aanbidt (*)! „ Ook is hem het licht i, weder opgegaan, en vreugde voor zyn hoo„ pénd hart £f)." Een geest, die zo zeer gewoon was aan het nafpeuren en overdenken, ging dan, gelyk natuurlykis, van tyd tot tyd verder, en vormde zichzelven allerlei meer of minder gepaste denkbeelden van de toekomende lotgevallen van zyn geliefd volk. „ Eene lange reeks van Koningen „ uit myn bloed afftammende! — waar zal die „ eindigen ? Welk eenen trap van volmaaktheid „ zal dit ryk van myne nakomelingen bereiken ? „ Welke zegeningen zullen daardoor aan de „ Natie toegebragt worden ? Welk een heil zal „ alsdan, wanneer ik tot myne vaderen zal ge„ gaan zyn, uit deeze goddelyke leidingen, die „ tot lang na myn leven zullen voortgezet 'wor- den, voortvloeijen ? En welke verdere vervul„ lingen van 't geen door Mo/es onder zekere „ voorwaarden, of van 't geen aan Abraham „ zonder voorwaarde beloofd was, zullen daarfï\;°; lv*?> .'' ''"I ''s'': /'">.''-'.""'tót (*) 2 Sam. VII. 1 Chron. XVIII; (t) Pf. XCVII, ix.  s7o Het CHARAKTER „ üit voortkomen ? Gelukkige Zoon van Daviès „ dien Jehovah zo aanneemen wil, Dien hy va- „ derlyke trouw beloofd heeft! Davids „ nakomeling — ö die zal tot in den verften tyd„ kring regeeren! Natiën zullen zich aan hem ', onderwerpen ! Jehovah , de groote Koning ', noemt hem zynen Zoon! hy plaatst deszelfs *. troon allernaast den zynen; deeze plaats neemt hy in tot dat alle zyne vyanden zich aan hem *! zullen onderworpen hebben. Wat ver- ' moogen de Vorsten tegen den Goddelyken? " wat helpen den Volken hunne aanflaagen ? Hy, de Verhevene belacht hen. Hy heeft zynen " Gezalfden op Zion ingefteld, hy zal hem weeten te behouden ! Eerbiedigt, gy Vorsten ! ■. den gelukkigen Zoon — den Zoon van Jebo' vahl zo noemde Hy hem zelf! (*) — Hoe zal zyn ryk zich uitbreiden van Natie tot Na- (*) pf. iï. (+) Omtrent op deeze wyze ftelt de Heer Héss in de proeve over bet ryk Gods Davids gedachten voor. Ik oordeelde het gevoêgelyk zyne woorden te behouden, zonder evenwel daardoor volkomen overtuigd te zyn van zyn denkbeeld , alsof door de belofte van een eeuwig Koiv'ngryk (naar den Hebreeuwfchen fpreektrant) hier reeds een' wenk gegeeven wierd van eenen hoogeren Koning. Althans ik vind noch in David's gefchiedenis, noch in zyne Pfalmen duidelyke hlyken , dat David die belofte h. Sam. VIT.) van den Mesfias verdaan heeft; hoe klaarblykelyk het my ook is. dat de laatere Profeeten de uit' drukkingen, welke op Salomo doelen, daarna in eenen verhevener zin gebeezigd hebben , waarült van tyd tot tyd het denkhedd van dsn Mesfias als bezitter van den ftoel van David ontdaan is. • ■ In de belofte, welke David i Sam. VII. ontvangt, hebben zekerlyk byna alle Uitleggers , zelfs de nieuwden niet uitgezonderd , behalven Safe ^  van DAVID. 37i De gefchiedfchryver heeft ons van andere gebeunenisfen van dien tyd niets opgeteekend. De proeve welke wy in het voorige genomen hebben , om een fchets van zyne regeering in tyden van vrede te ontwerpen , kan eenigzins deeze gaaping aanvullen (*). Na zulke geweldige fchokken, welke het dubbele oproer in den ftaat had voortgebragt, ontdekte men zekerlyk wederom veele behoeften in denzelven, en 'er waren veele verbeteringen , bevestigingen <, vernieuwing van zodanige wetten, die men vergeeten had, noodzaaklyk, opdat niet alleen de rust* maar ook de duurzaame rust weder herfteld mogt worden. Byna zoude men denken, dat de gelukkigite tydkring voor het ryk na deeze tyden zoude moeten bepaald worden, ik zeg: voor het ryk; want David ondervond uit hoofde van zyn Cha- iömo ook Christus gevonden , waarby zy onderzeilen , dat ééne plaats meer dan éénen zin kan hebben, of dat dezelve in eene eigenlyke en onëigenlyke btteekenis gebezigd kan worden eene uitlegkundige onbefliste itelling, welke men vooral niemand behoorde optedringen. Zy die zich hier beroepen op Pf. LXXXIX, waarin de uitdrukking voor eeuwig verklaard wordt door: ,, zo duur,, zaam als de hemel, zon , maan, regenboog " (v. 30. 37, 38.) hebben mogelyk vergeeten , dat hier dat geene dichtkundig befchreejen wordt, 't welk in het boek van Samuél zonder opfchik verhaald wordt. Hoe veree- renswaardig zodanige poogingen van geleerde mannen by my zyn • zolang dezelve niet uit zekere zugt tot lechtzinnigheid voortkomen denk ik evenwel, dat pu ook de tyd verfcheenen is, wsarïn men zodanige twyfelingen, zonder van kw.iade bedoelingen verdacht gebonden te worden , opperen kan, te meer, als men vast weet,; dat men nitts anders zoekt dan ond.rwys. (*) Zie boven bladz. 309. ' lil. Dekl. 2de Stuk, Bb  $■72 Het CHARAKTER Chirakter de gevolgen van de treurigfte gefteldheid zyns levens veel langer Daarentegen was het land van buiten en van binnen beveiligd; het was gebleeken. dat de liefde tot den Koning niet zo gemakkelyk geheelenal uit het hart der onderdaanen kon uitgeroeid worden, dan 't wel in den beginne fcheen: zyn edelmoedig gedrag omtrent de beleedigers had den indruk van zyne goedertierenheid nog dieper gemaakt. Men voege hierby den op nieuws bezielden yver, om in de handen van zynen hem nu zekcrlyk zo nabeftaanden Opvolger een gelukkig ryk overteleeveren, en daaruit kan men de werkzaamheid van David opmaaken. 6 Was hy toch groot genoeg geweest, om deeze rust te kunnen draagen! Maar hy is thans in dien ouderdom, waarin de laatfte mannelyke onrust (gelyk zeker fchrandere Leezer van deeze gefchiedenis zich ergens zeer gepast heeft uitgedrukt) begint, en de ziel nog eens zo fterk aanzet, om na fchitterende daaden te reikhalzen , omdat het haar te benaauwd valt in de enge kringen van het huislyke leven. Sommige Pfalmen zyn gedcnkteekenen, dat David wel aandoening had over de meenigte van zyne overwinningen ; en deeze aandoeningen zyn , gelyk men weet, in de menfcbelyke natuur altyd zeer wusfelvallig \ daar komt maar alte ligt min of meer eerzucht by, hoe zuiver ook de bevindingen van dankbaarheid jegens God zyn, welke zy in andeie tyden voortbrengen. Hoe godsdienstig, by voorbeeld , ook de gedachten waren , wanneer hy na veele overwinningen zingt: God  v a n D A V I D. 373 God fpreektin 't heiligdom — daarover verhei!» ik my! — „ Ik \erdeeV Sichem, ik meet het dal Succoth: „ Manasfe is 't myne, Qilead is 't myne, „ Ephraïm ftrekt myn hoofd tot een helm, „ Juda is myn leidsman der volken ! „ Moab is myn waschvat, „ Ik werp op Edom mynen fchoen (*), „ En juich met een zegelied over WdisteaV— Wie gaf my de vaste ftad? Wie heeft my gevoerd naar Edom ? 6 God! gy die ons verflooten had < Die niet uitgetrokken zyt met ons heir, Staa gy ons by tegen de vyimden; Menfchen-kracht is van geen nut. Door Jehovah zullen wy daaden doen : Hy vertreedt de geenen, die tegen hem cpftanni in 't ftof (f) Hoe godsdienstig, zeg ik, ook deeze gedachten waren even zo gemakkelyk kan 't ook gefchieden, dat in de vroomfte uuren der aandacht, (en mogelyk dan wel het eerfte, dewyl het hart in den fterkften ftroom der gewaarwordingen altyd 't minst bewaakt wordt j) de gedachte : „ dit alles is door my gefchied! Ik ben i, een Heer geworden van vreemde volken, een „ Opperheer van Natiën, die ik niet kende! Zy „ gehoorzaamen my op mynen wenk! Vreemden „ vleijën my ! Vreemden gaan te gronde en 3, wyken voor my uit hunne vaste fteden" (§) , tCf (*) Ik gebruik de Edomfeten tot (havendiensten. Vq het koopen van eenen knecht moest hy.tot een teeken \m onderwerping, den Heer de fchoen nadraagen; (f) Pf. LX, 5-14. Pf. CV1II, 8-14. W Pf. XVIII, 44,-46. Bb 2  374 Het CHARAKTER. te veelkrachts ontvangt, en een geheim verlangen naar nieuwe veroveringen verwekt. En wie weet of ook niet zelfs de weigering van den tempelbouw, wegens de menigvuldige oorlogen , hem de gedachte aan dezelven met den wensen inboezemt, om Salomo , die eens tot eenen vreemdzaamen Koning gefchikt was, een recht groot, en van alle zyden volkomen beveiligd ryk natelaaten, vooral wanneer hy in hem minder heldenmoed mogt ontdekt hebben. Maar zo is 't geleegen. Midden in de rust des vredes komt David, mogelyk dooreenen kwaaden raadgeever verleid (*), op de gedachten , het getal van zyn volk te weeten, en alle ftrydbaare mannen , dat is volgens de lfraëlietifche wet , alle die boven twintig en onder zestig jaaren waren , te laaten opfchryven (f). Dat hier niet gefproken wordt van een enkel tellen , welke zelfs de Moüufche wet met zich bragt, is reeds zo dikwerf gezegd, en even zo dikwerf getoond, dat alieenlyk het oogmerk de daad verwerpelyk maakt, dus zullen myne Leezers niet verwachten, (+) i Chron. XXII, t. Men heeft die plaats zodanig verklaard, misfchien om het alte groot verfchil in de befchryving van dezelfde gebeurtenis, 2 Sam. XXIV, 1. alwaar zy toegefchreven wordt aan God, die David aangefpoord had, te verzachten. My fchynt zulks toe gedwongen te zyn. Men begrypt ligtelyk, waarön in de eene plaats dat geene eene werkzaamheid van God genoemd wordt , 't welk in de andere als eene werkzaamheid des duivels wordt voorgeit jld, wanneer men denkt aan de telkens meer onder de Jooden toeneemende verkleefdheid aan de denkbeelden vap da kwaade geesten. Maar het Boek der Cbronykeu fchynt laater gefchreeven te zyn, dan het Boek van Samuli. (t) 2 Sim. XXIV, 1-9. 1 Chron. XXII, 1-6.  van DAVID. 375 ten, hier op nieuws een bewys te vinden dat ligt te ontbeeren is (*). Het verwerpelyke in het geheele ontwerp, moet zelfs voor de tydgenooten van David zeer klaarblykelyk geweest zyn : want wie in de gefchiedenis, welke wy tot hiertoe befchouwd hebben , een weinig gelet heeft op het Charakter van Joab,zvl niet kunnen denken, dat hy een zeer naauwgezet rechter over de geheimfte beweegingen van het hart zyns Konings geweest is. En evenwel tracht hy met yver het bevel van het tellen des volks tegen te gaan: „ Dat toch Jehovah het volk voor uwe oogen „ honderdvouwdig mooge vermeerderen! Maar ,, waarom zoude myn Heer iets diergelyks willen „ doen (f)?" Laaten wy hier wederom denken aan het groote grondbeginfel, waarop de gelukzaligheid van den Joodfchen ftaat gevestigd was, naamelyk een onbeperkt vertrouwen op God, en eene gewillige gehoorzaamheid aan den wenk der Voorzienigheid. Zodra ontwaakte niet de geest der verovering in de Koningen, of ook dit geraakte in verval. Nu konde men het volk onder de naderende gevaaren niet meer tot God zyn toevlucht doen neemen : Hy had immers deeze oorlogen niet geboden.ï De verdrukkingen van vreemde Natiën konden thans niet meer , gelyk tot hiertoe , aangemerkt worden als fchikkingen van zyne wysheid, welke Hy met goedertierenheid (*) IVïen vindt het gewiqtigfte in MichaSlis Mofaïscb Recht Ulde Deel bl 172. volgens de Hoogd, Uiiga-ive. Het is de moeite niet waardig, om de tegenwerpingen van Tindal en Volta 1 r e aantt haaien. (f) 2 Sam. XXIV, 3. Bb 3  S;6 Het CHARAKTER heid bekroonen zoude. Men was het zwaard uit eigene beweeging, zonder beleedigd te zyn, te gemoet geloopen. Zolang de heldenmoed des Konings geducht was by vreemde volken , was hy eene weldaad voor 'het land. Zo ras dezelve gebezigd wierd om vyanden gaande te maaken, nabuurige volken te ontrusten, woedde hy tevens in de ingewanden van zyn eigen volk. En Wat anders konde David daartoe aangezet hebben, als de lust om meer te hebben, om een nog grooter Koning te worden? Hy, onder wien de ftaat van oorlog zo wel gefteld was, dat'er altyd vier- en twintig duizend man onder de waapenen Honden? die thans door geen' oorlog gedreigd wierd ? wiens volk naauwlyks geneezen was van de wonden van burgerlyke oorlogen ? Ik weet zeer wel, dat hy, wiens driftig Charakter meestal zyne voorneemens fpoedig wilde uitgevoerd hebben, dit alles niet wel overlegd, en allerminst de gevolgen van zulk een fchielyk voorneemen vooraf gezien had. Maar wierden deeze gevolgen daardoor minder gevaarlyk 9 INfeemt niet een Koning tevens met de kroon de verpligting op zich, om voor zyne onderdaanen te denken , en eiken flap met te meer rust en overleg te doen, naar maate een ieder derzelver gewigtig kan worden voor het geheel ? De monfiering in den tyd van vrede alleen konde zeer gemakkelyk een nieuwen oproer ten gevolge hebben, en dus aanleiding geeven, dat niet alleen de ïnnerlyke rust weder geftoord, maar mogelyk ook het leven van duizenden in de waagschaal gefteld wierd. En over 't algemeen wanneer de Koning, dat heerlyk toonbeeld van de goddelyke befcherming, zo uitmuntend hoog in  van DAVID. 377 intf'ïrë! verheven , zelr begon daaden te willen doen met mèniche ikracht , zonder op God te zjen — welke oni irislcheiyke indrukken moest dit niet maakenop oj genadige harten ! In welk eenen doölh 1 an twyfelingen moest het de beter gezinde zielen dompelen, dewyl hun voorbeeld en hun Heer zelf begon te twyrelen! Welk een zegepraal moest dit zyn voor de godsdienstfpotters, die nu over het geroemde vertrouwen op der. Onzienelyken fpytig lagchten ! In welk eene benaauwdheid moest het eindelyk alle die geenen brengen, die nu dagelyks in de vrees leefden, van in 't veld geroepen r.e worden, niet om het vaderland te beschermen, maar alleenlyk om den roem van hunnen Koning met hun bloed te koopen Zo (*) De eroote Dichter en onderzoeker der byhelrche cefchiedenis,heeft de veifchiliende gevoelens van de Natie over 's Koning bevel volkomen in den geest des Bybels ten toon gefleli; gelyk over 't algemeen zyne geheele behandeling van dit onderwerp veellicht over de gefchiedenis verfpreid, en veele zwaarigheden wegneemt. Hier is de plaats, welke ik bedoel, foiib (preekt: Aldus fprak het volk, toen ik ze telde: ,, Nu wordt hy oud, en begint nu met meer „ Te vertrouwen op God. Waar is nu die David, „ Die eertyds tienduizend floeg? En moest ny, ,, Die zo veel trouw vau God in elk jaar, „ 't Welk hy geleefd heeft, ondervond, ihans, terwyl hy oud wordt, , „ Nu op God niet nog meer vertrouwen, dan toen ny „ een herder „ En een jongeling was? " Aldus nep eene mee- nigte van" 't volk- Bn anderen Riepen: „ Ja, hy wil Hechts zien hoe veel ,, Bloed 'er nog niet vergooien is! Slechts zien, li b 4 » «oe  g78 Het CHARAKTER Zo verre echter faat zyne eigene deugd \et niet komen. Het fchynt dat Jodb , nog voor dat hy het tellen des volks voltooid had, reeds terug geroepen is (*). In plaats dat het gezicht van de buitengewoone meenigte des volks , de eer- 'ï, Hoe veel het zwaard der knechten van Dagon en van Moab „ En van Amalek hem nog liet overblyven. Hoe vee,, len „ Nu de fikkei fchielyk weder „ Zullen wegwerpen, en 't harnas aangorden. 1 Dan moge de vygeboom en wynflok „ Grosijen zo goed hy kan ! Klaar of troebel „ Water de wél opgeeven; 1 en de moeders mo» gen i, Dan zonder fchaduw en onverkwikt van de fappen, „ Der vrucht en van de zuiv're wél, verfmacbten, en ,, met haar „ De zuigeling!" ■ 1 ■ - » Nog anderen fpraken aldus : ——- ,, Hoe fterk wy zyn? „ Dat is hoe groot hy is ? Hoe hoog verheven ,, De troon is, die heerscht over een volk, 't welk „ zelfs „ De vlugge Jo&b in veele maanden telt. S) Riep hy ons maar niet van onzen oogst; Nam hy maar het zweet niet wej van ons voorhoofd; ,, dan mogt hy ,, Wel zyne grootheid weeten! Hadgy, „ ó Vaders! Samuel gehoorzaamd, „ Toen deeze wyze man u, dwaazen! zpide : „ D-it gy hem om geenen Koning bidden zoudt! ,, Nu treft het ons. Als onze Koning nu Iets begeert in zyn ceder huis, Dan moet het terllond gefchieden." ■ David. Een Treurfpel van Klopstock. Hamb. 177a. bi. 31. (?) 1 Chron. XXVIII, 23, 24.  van DAVID. 379 eerzucht van David zoude geftreeld hebben, begint zyn hart fchielyk te kloppen, en hy doet vol van berouw deeze belydenis: „ lk heb zwaar „ gezondigd! Vergeeft uwen knecht, ik heb „ zwaar gezondigd (*)." — Waarlyk , eene merkelyke verbeetering van zyn Charakter ! Indien hy zyn onrecht by zynen voorigen val zo fchielyk voor zich-zelven beleden had j indien hy zo fchielyk eene hartstocht had overwonnen, welke mogelyk voor hem in dien tyd niet onverwinnelyker was, dan thans zyne eerzucht, hoe veel ellende zoude hy ontgaan zyn ! Maar het is zeker, dat ook de ouderdom den nafpoorder van wysheid wyzer, maatiger en omzichtiger maakt. En in vroomheid had de Koning onder zo veel lyden zekerlyk toegenomen. Het is buiten ons beftek, hier te onderzoeken, waarom God de ftraffe, welke de Koning verdiend had, op het volk fchynt te leggen. Hy die de Theorie der goddelyke ftraffen wel overdacht heeft, en zich het verband van de gebeurtenisfen der waereld met opzicht tot de goddelyke Voorzienigheid op eene betaamelyke wyze voorftelt, zal minder zwaarigheden vinden. De Bybel fpreekt, gelyk hy naar de zwakke denkbeelden der menfehen fpreeken moet , vooral in penen tyd, waarin men nog weinig kennis heeft^ van eene tweede oorzaak der gebeurtenisfen in de waereld. — Ook fchynt de keuze uit de drievoudige ftraffe , drie jaaren duuren tyd , drie maanden voor den vyand te vlieden, of drie dagen de pest, om verfcheidene redenen vreemd ge- (*) * Sam. XXIV, 10. Bb 5  38o Het CHARAKTER geweest te zyn (*). Men zegt, dat het evenwel natuurlyk is, dat de mensen een kwaad verkiest , 't welk minst vreesfelyk is, en dat David daarenboven zulk een goed Koning zynde, nogthans den dood voor zyne onderdaanen verkoor. De gevolgtrekking is niet wettig. Rukt dan de oorlog , voornaamelyk by de ouden niet eene onnoemelyke meenigte van menfehen weg ? Doodt niet de duure tyd langzaamerhand, maar dies te ysfelyker ? *t Is het natuurlykfte, dat de mensch het kortfte ongemak verkiest. Drie dagen in vergelyking met drie maanden of drie jaaren — dit voldingt de zaak! Wy onderftellen by David te veel gedachten en te veel overleg. Hy moet fchielyk kiezen; hy ondervindt al het vreesfelyke van deeze keuze , en vergelykt alleenlyk met eikanderen — de handen der menfehen met die van God. Nu doet zyn hart de uitfpraak: il Liever in de handen van God te vallen — zy„ ne barmhartigheid is groot! — niet in de han„ den der menfehen (t)!" Welke gewaarwordingen voor hem, wanneer dit onheil in het land woedt; wanneer de boden des doods uit alle fteden komen, en van de verwoestingen verüag doen! Gewaarwordingen, gelyk aan die van een legerhoofd, 1 welk nog een mensch (*) 2 Sam. XXIV, n-14. Ik volg de leezirtc 1 Chron. XXII, 12. alwaar niet zeven, maar drie jaaren ftaan. (i) 2 Sam. XXIV, .4 Zowel by den oorlog, als ook by den duuren tyd, wier! het volk van anderen afhangke]yk. en viel dus in de handen der menfehen. De pest merkte de vroome Koning aan als eene onmiddelyke werking van God ook by gebrek van kennis van tusfchen komende oorzaaken.  van DAVID. 331 mensch is, wanneer hy over het flagveld wandelt. Men is ook hier verwonderd geweest, geene liederen van hem te vinden; die in deeze geduchte uuren gezongen zyn (*). Doch ik verwonder 'er my niet over. Slagen van dien aart treffen alte zeer •, zy bedekken de ziel met eene woeste, troostlooze duisternis, enbeneemen haar alle krachten, om aanëengefchaakeld te denken. Alles wat zy nog doen kan, is fomtyds een diepe zucht en een benaauwde jammerklagt te loozen! Wanneer de pest tot binnen Jerufalem komt, kan hy dat gezicht niet langer verdraagen; hy kan het niet meer uitharden, dat 'er zo veele fchuldloozen voor hem opgeofferd worden. „ Ben ik het niet, die het volk deed tellen? Ik, ik alleen heb gezondigd! Ik heb kwaalyk ge- daan! Ach deeze ichaapen wat hebben zy toch gedaan ? Jehovah ! myn God! dat uwe „ hand my en myns vaders huis ftraffe! Spaar „ uw volk (f)! " Dit is de ftem van een' goed Koning, die ook bereidvaardig is, om te llerven, wanneer hy zyne onderdaanen kan ipaaren. Men wenschte dit befluit eerder gezien re hebben , voor dat 'er reeds zo veele gevallen waren. Maar weeten wy dan ook alles, wat hy gedaan heeft? Kunnen wy dit weeten, by zulk een (*) Pf. XCI. is van fommlgsn daartoe bétrekkelyk (remaakt. Doch zeer te onpas want als Ddvid deu- zelven toen gemaakt had, zoude hy niet gezongen hc> hen: Uw oog zal met hlydfchap zien Dat alle zondaaren vergaan (v. 8.) Q) 2 Sam. XXIV, 17. 1 Chron, XXII, 17.  382 Het CHARAKTER een kort uittrekfel der gefchiedenis ? — Schoon ik gaarne toeftaa, dat ook dit natuurlyk kan zyn, dat de naderende dood hem daartoe eerst edelmoedig eenoeg gemaakt had. Het moet indedaad eene plegtige treurige vertooning geweest zyn, wanneer by met de Oudftenvan Juda voor Godin 't ftoflag, en zich aan den Engel des doods aanbood; maar tevens een gezicht, het welk aan de liefde des volks tot hem voor veele jaaren een nieuw leven konde geeven. Het fchynt dat de pest nog vóór den bepaalden tyd ophoudt. Het berouwt God , volgens de menfchelyke taal van den Bybel. De Engel des doods, zeggen deeze gewyde bladeren, ftond ftil, toen hy naauwlyks binnen Jerufalem gekomen was (*). De plaats , waar de laatfte doo- (*) Elk Leezer van het ltybelfcfi'e verhaal moet rle vryheid hebben , om rich de opgegeevene omftandigheden van eene toerklyke verjcbyning van eenen Engel met een zwaard in de hand,naar zyn best doorzicht voorteftellen. Dewyl wy onbetwistbaar het gewigtigfte (luk van deeze omftandigheden ,by voorbeeld , dat het God berouwd heeft, en dat hy tot den Engel heeft gezegd : „ dat hy zoude op- houden" op eene Gode betaamelyke wyze ver- klanren en in eenen onëigenlyken zin hcgrypen moeten, kan 't immers iemand even zo min tot verwyt ftrekken, als hy ook hier denkt aan het denkbeeld, t welk onder de Jooden heerschte, dat'er engelen des Doods waren, dat God zich van hen bediende als uitvoerders van zyne ftraffen. en wanneer hy deeze uitdrukkingen van de gefchiedfchryver, even gelyk by eene andere gelegenheid. He neêrlaag der Asfyriërs, daarfiit verklaart. (Zie J. C. Doedkrlein adEfaiamp. 150.) Elk volk heeft zyne eigene wyze van zich eene zaak voorteftellen , er1 diï caat over in hunne taal. Wanneer Oman met zyne v>er Zonnen, nevens zich door de pest gedoodde l.gchaamen zag. of voor eene duistere wolk, die boven zynen dorscnv oer  van DAVID. 383 dooden geftorven zyn,koopt de Koning van den bezitter, juist zo als een Koning die moest koopen (*), en heiligt dezelve volgens de oude verëerenswaardige gewoonte van zyne Vaderen, tot een heiligdom, alwaar hy zich dikwerf by het dankaltaar wil te binnen brengen, „ dat de ,, God van lfraël, in wiens handen hy gevallen „ was, genadig , barmhartig en langkmoedsg „ was ; dat niemand befchaamd word , die op „ hem vertrouwt! " De oplettendheid op het geheele beloop van zyne godsdienstige gezindheid kan ons leeren , welke nieuwe indrukken ook dit geval in zyn Charakter moest achterlaaten (f). hing, als een teken des verderfs vreesde , verbergde hy zich zekerlyk even zo, als of hy dien Engel zeiven had gezien! Laaten wy toch by den Byhel letten op den geest der gebeurtenisfen, op de gezindheden der bybelfche perfoonen, en niet op enkele letters. (*) 1 Chron. XXII, 22-24.,, Voor het volle geld zal „ ik het koopen om niet wil ik niets hebben tot een „ brandoffer." (f) Het oordeel van een by my onbekend Geleerde over deeze geheele gebeurtenis, verdient hier eene plaats by het flot van dezelve: ,, De voornaamfte gedachte in deeze ge- fchiedenis is deeze; Koningen zyn Vaders der Natiën in ,, alles wat zy doen, en helaas! ook wanneer zy zondigen. De fchaapen moeten met den herder lyden J " Welk eene meenigte van gebeurtenisfen ligt daarïn opgeflooten! — Een ontwaakende zucht tot veroveringen in eenen Koning, onder wien het land zucht, is een toorn van God over lfraël, is een opftaan van den Satan tegen lfraël! Weldra verfchynt 'er de ziender Gad met een fchrikkelyk drieleedig: of — ofl — Kort daarop de Engel der wraak in de wolken ! Wy kennen byna geen ysfelyker verhaal, 't welk het afbeeldfel van een lotgeval zoude kunnen zyn, waarvan fchier alle eeuwen, helaas ! byzondere ftukken opleeveren! —'t Geen Oedipus voor zyn treurig Thebe door de eigenzinnigheid van een afgodisch Ora- kei  384 Het CHARAKTER kei was; hetzelfde wierd hier David door de volmaakte bewustheid van zyne fchuld, onder het zwaard van den Engel. Tot welken hoogen graad moet hier niet het medelyden met Ifrael, met David, met eiken Koning, die een menlch is, mee elk volk, het welk onder een mensch ftaat, ryzen! En in welk eene grootheid verfchynt Gods wreekende Majesteit, welke niet uit eigenzinnigheid de menfehen tot een fpel van jammer maakt, maar meer verJchHkt, dan Jlraft. Zie Algemeine Deutjchi Bibliotbek XX. D. ifte Stuk. b. 11. Wy  Van DAVID. 385 W/y mderen tot de voltooijing van onzè VV fchildery, met de laatfte bedryven van zulk een merkwaardig leven; bedryven, waarby1 wy weder, na de befchouwing van zo veele ten deele treurige omwentelingen, kunnen rusten, gelyk David zelf in den fchoot der rust en des vredes na een lange reeks van lastige dagen rustte. Wanneer het leven van één mensch zo eenvoudig of van zo weinig gewigt is, dat het niet, tot het einde naderende, aan den geest, die in dit leven terug ziet, ftoffe kan opleeveren tot eene meenigte van befpiegelingen ; hoe zullen wy dan moeten denken over de gewaarwordingen van een' man, gelyk David was —> met zulk een doorluchtig verftand, met zulk een oog aan het nafpooren van Gods wegen gewoon , met zulk eene liefderyke ziel voor God en godsdienst, met zulk eene menigte van ondervindingen, met zulke groote , befcha^fde bekwaamheden , met zulk eene werkzaamheid en fterkte van alle vermogens in een leven , gelyk het zyne was, —. met welke gewaarwordingen, zeg ik , hy terug gezien moet hebben op een leven , waarin de aangenaamfte dagen met de fchrikkelykfte ftormen afwisfelden ;en hy ,die zich foortgelyke veranderingen m zyn leven kan herinneren, vooral ook die menigte van. ongelukkige uuren, welke zelfs zyne hartstogten hem hebben veroorzaakt, kan herdenken, en uit alle deeze ftormen eindelyk in eene veilige haven, waarin de godsdienst hem befchermt, is ingeloopen, zal het gemakkelyker val-  886 Het CHARAKTER vallen, om hier, in de ziel van David te denken. Ik zal myne Leezers niet berooven van het genoegen, om hier zelf terug te gaan in de voorige vernaaien, en van flap tot ftap den Koning in zyne befpiegelingen van Bethlehem's velden af tot op den troon van Israël , en van daar over alle de hoogten van geluk, en door alle de diepten van rampen, tot in zynen ouderdom te volgen. Wil men zyn onderzoek met nog meer zekerheid doen, dan voege men zyne liederen daarby. Zy zyn over 't algemeen de klaarfte blyken van zyne gezindheden; en wanneer ik in het voorige de waare hoedanigheid van zyn Charakter by byzondere gevallen goed gefchetst heb , ben ik het daaraan verfchuldigd, dat ik dezelve geraadpleegd heb. Van veelen , by voorbeeld het een- en zeventigfte, blykt duidelyk, dat het behoort tot deezen tyd. Hier hoort men in elk woord het vertrouwen van den vroomen Koning^ 't welk door een reeks van ondervindingen onwrikbaar geworden is. God is zyn toeverlaat geweest van de jeugd af; van 's moeders ligchaam af heeft hy op hem vertrouwd, en is van hem-zelven in 't leven geroepen. Als een wonder voor de oogen der waereld, ftaat hy nog vol van roem en dankzegging. Nu zal God hem immers in den ouderdom niet verwerpen , hem niet verlaaten, wanneer zyne krachten hem begeeven. — Geen taal kan alle de barmhartigheden van Jehovah noemen, anders zoude hy dezelve gaarne willen pryzen. Maar , indien God hem niet verlaat, nu hy oud is , ook niet nu hy grys wordt, dan zal hy 't vernaaien aan toekomende genachten; hy zal 'er by de nakomelingschap op roemen, dat zyne barmhartigheid hoo=  van DAVID. 3Ö7 hooger is, dan de hemelen j dat hy groote daaden doet, dat niemand onder de goden hem gelyk is! Wel is waar, hy heeft hem met veel rampen en droefenisfen bezocht, maar nogthans tot het leven weder geroepen , diep uit het (tof opgericht, en hem zyne waardigheid weder gegeeven (*). Het is zeer rhtuurlyk, dat zodanige befpiegelingen dan eens in dankbaare gebeden, dari eens "in alleenipraaken des harten over het geluk der vróomen, die , gelyk dé boomen geplant aan de waterbeeken, nooit verwelken (f), dan eens in opwekkingen aan het volk tot deugd, of in waarfchouwingen tegen het vertrouwen op dé ydelheid overgaan; en wanneer men in veele liederen van David minder vuur , of zekeren dwang , welken de ziel by een hevig gevoel niet verdraagenkan, ontdekt (§), moét men misfchien daarby denken aan de rust van den ouderdom , waarin de wyze , van het ontftaan der ge: dachten, zeer verinderlyk is. De heerfchendé gedachten blyven altyd : Ootmoedigheid, Vertrouwen en Dankbaarheid. Deeze dankbaarheid ziet men, dat meest werkzaam is in het hernieuwde befluit wegens deri tempelbouw. Sedert dat alle hevige hartstochten tot rust gekomen zyn, en ook dè laatfle J welke . -I ïiog (*) Pf. LXXI. (t) Pf- l- (|) ik bedoel de zogenaamde A'.pbabetijcbe Pfalmen , cff die., waarin de eeifte letter van eisen regel of Via eenige bep iakle regelen, volgens de letteren van het 'Aïpbabah gekoozen zyn, gelyk Pf. XXV. Pf. XXXIV. Pf. XXXV1L Pf. CXI. Pf. CXU. Pf. CXfX. Pf. CXLV. lli. Dsel. sde Stuk. C c  388 Het CHARAKTER nog in hem opwelde , tot een diep ffilzwveen gebragt is , wil hy nu geheel en al voor God voor de welvaart van zyn volk en voor den op', volger m zyn ryk keven. Deeze drieledige bedoeling kan op eene uitneemende wyze bereikt worden, door het groote toeftel tot dit voorneemen , welks uitvoering hem zeiven verbooden is. Het is een middel, om de gedachten aan God te onderhouden, eene weldaadige werkzaamheid onder de Natie te verbreiden, en de rust zowel van den erfgenaam des troons'als ook van het volk te bevestigen. Deeze toeftel , uit alle deeze drie oogpunten befchouwd zynde, ftrekt het verftand en het hart van David tot eer (*). Niets van het eerfte — want wie zoude hiervan nog eerst bewyzen willen zien? — en over t algemeen zullen wy by Salomo eene gepaster gelegenheid vinden , om hierover te fpreeken. Doch eemge woorden van de overige bedoelingen ! . Dejooden, welken nog eenen geruimen tyd iets aankleefde van de eerfte levenswyze hunner voorvaderen , bleeven altyd achterlyk in de konIten , welke de nabuurige volken tot zulk eene volmaaktheid bragten. David \&L reeds eertyds door de verfraaijing van Jerufalem en het bouwen van eene deftiger wooning voor de verbondsark, iets daartoe bygebragt, om de Natie uit deeze onkunde te trekken. Dit gefchiedde nog veel meer door een werk, het welk volgens een zeer groot ontwerp uitgevoerd wierd , te meer de (*) i Chron. XXII, a8. XXIII,  van DAVID* s&9 dewyl David deeze beezigheid in den beginne opdroeg aan vreemdelingen , die hunne woonplaatfen in zyn gebied genomen hadden , en daardoor, zonder zyne onderdaanen van hunne huisfelyke beezigheden , den landbouw en veeteelt aftetrekken , evenwel zekere eerzucht by hen verwekte, om zich niet altyd van vreemdelingen te laaten overtreffen (*). Ik ben niet in ftaat, te voldingen, in hoe verre het over het geheel genomen , voordeeliger is voor een volk, om in zekere eenvoudigheid en onkunde te blyven, dan alte veel door glans en luister met de weelde bekend te worden. Waartoe dient ook de beantwoording der vraag, wanneer het waar is, dat byna elke Natie eindelyk toch eens tot een tydftip komen moet, waarin ook dit voor haare gelukzaligheid en voor haare veiligheid noodzaaklyk wordt? En is dit zo, dan kan men volgens de gefchiedenis niet twyfelen, dat thans juist dit tydftip voor de Ifraëlieten gekomen was. De beezigheid van den Koning zelf met het opgeeven van de ontwerpen , naar welke men zoude arbeiden, wekte natuurlyk ook de zucht voor konften en weetenfchappen op (t)- Men moge bewyzen, dat de Tempel geen meesteiftuk der konst naar den verbeeterden fmaak van Griekenland en Italië was; dat 'er nog te veel ruuwheid, luister zonder fmaak in heerschte: maar wat heeft men met dit alles bewezen ? Dat David's eeuw niet de gouden tydkring der konst was ? Kan de Eybel daarby wel iets verliezen 1~ (*") 1 Chron. XXIII, 2 G) xxix, 11—19. Cc ü  39° Het CHARAKTER Ofwel Davidï — Of liever alleen de buitenfpoorige harsfenvrucht der uitleggeren? Deezen moogen zien, hoe zy verdeedigen 't geen zy beweerd hebben : voor den Bybel en David vreeze ik niets. Gelukkig is het land , waar voor ieder Koning dat geene is, wat hy in zynen tydkring kan zyn. Iets diergelyks, als David deed, had lfraël nog niet gezien. En zouden wy daarom minder achting willen hebben voor de grootheid van zynen geest, dewyl hy zo verre niet gevorderd was, als wy ? Ook konde daardoor de bevestiging der rust voor den Throons-opvolger en het volk bereikt worden, gelyk dan over 't algemeen de opvoeding van Salomo tot een' goed' Koning, eene van David's gewigtigfte beezigheden in zynen ouderdom fchynt geweest te zyn. Dat juist Salomo daartoe benoemd wordt, verwondert my na den dood van de twee oudfte Zoonen te minder , naarmaate het denkbeeld te levendiger in hem weezen moest, dat zyn navolger zyne hand met bloed niet moest bevlekt hebben , omdat die omflandigheid hem van den Tempelbouw uitfloot. Dat Adonid deel genomen hadde in de oorlogen, welke tot dus verre gevoerd waren , kan zelfs wel de oorzaak van zyne uitfluiting geweest zyn. Doch met meer zekerheid vinden wy deeze oorzaak in de meest beminde Moeder van Salomo , waaraan hy eene groote fchadeloosftelling verfchuldigd was, en in de liefde van Natban voor den jongen Prins. Hierüit ontftonden nu de herhaalde opwekkingen aan hem , om een Koning des vredes te zyn, om gelukzaligheid en rust over zyn volk te verbreiden , om de achting voor den ouden godsdienst te onderhouden, en voos-  1 van DAVID, 391 yoornaamelyk ook, om ter uitvoer te brengen 't geen zyn Vader beloofd en begonnen had (*)• Ik weet niet, of 'er wel een beter middel konde uitgevonden wordeti, om den geest der verovering, die zo gemakkelyk in den opvolger van zulk een' Vader konde opkomen, te verdooven, dan dit, dat de vrede zo zeer verknocht wierd aan zyne naaste verordening. Indien David daarby, gelyk zyn Charakter zeer wel doet vermoeden , de rust van het volk in 't oog gehad, en getracht heeft, om voor hetzelve in zynen Zoon dien man optevoeden, „ onder wiens „ fcepter gerechtigheid en vrede zich weder „ kusfchen,de Ifraëliet weder ongeftoord onder -, zynen vygenboom zitten, en het zwaard tot s, een fikkei maaken konde (f);" die zelf door het uitvoeren van een eenmaal begonnen groot ontwerp, 't geen thans noodzaaklyk was . althans in de eerfte jaaren van zyne regeering byna tot den vrede zoude genoodzaakt, en (door den toeneemenden fmaak aan de konften, welke alleenlyk onder deeze fchaduw bloeijen,) het woeste leven eens Krygsmans ontwend was indien, zeg ik, David dit bedoeld heeft , wie kan dan nog aarzelen , om te beflisfen , welk gedeelte van zyn leven het eerwaardigfte en weldaadigfte geweest is? Wy zouden dit mogelyk nog meer ondervinden , wanneer de echte overblyfl'elen der gefchiedenis zo kort niet waren. Hadden de meenigvuldige burgerlyke fchikkingen , welke hy nog (*) 1 Chron. XXIII, 5—19. XXIX, 20. 1 Kon. II, i, en volg. (f) Vergel. hiermede Pf. LXXIf. Cc 3  392 Het CHARAKTER . nog by het einde van zyne regeering maakte, het bezetten van de ampten ten deele door het lot, ten deele naar de byzondere bekwaamheid der Ifraëiieten, misfchien ook ten doel, om nog voor de rust na zynen dood zorg te draagen ; om dan nog door zyn gezag,'t welk na eene meenigte van zeer groote daaden by het volk zeer hoog gerezen was , het gezag van den aanftaanden Koning te onderfteunen ; de meenigvuldige nieuwigheden, welke by het aanvaarden der regeering van een' nieuw' Vorst byna altyd pleegen te gefchieden, daardoor te beletten: de welvaart van mannen van verdiensten te beveiligen, en door dit alles de nog weinige ondervinding van den jongen Salomo te hulp te komen ?(*) Schoon men in deeze naauwkeurige verordeningen het charaktermaatige van den ouderdom , misfchien zelfs eene kleine (ook wel niet geheel overtollige) vrees ontdekt, dat het misfchien niet alles naar zyn ontwerp mogt ter uitvoer gebragt worden , indien hy hetzelve niet zeer ftiptelyk voorftelde; zalmen evenwel tevens, by de geheele gefteldheid van het Jfraëlietifche ryk vinden, dat 'er veel weldaadigheid voor de nakomelingen in opgefloten lag. Zodanige bezigheden hebben waarfchynelyk David de meeste dagen van zynen genisten ouderdom doen doorbrengen. Zy vertoonen hem misfchien minder als een groot, maar dies te meer als een goed Koning. Ook vind men hier en elders in zyne gezangen blyken , dat zyn .geest by het blyde vooruitzicht van eenen waardigen op- vol- (*) i Chron. XXIVh—XXVIIIï  van DAVID. 393 volger zeer gelukkig is , en allermeest opgetoogen wordt door de gedachte : dat rechtvaardigheid en vrede — geen bloedvergieten zyn roem zyn, en dat hy ook de onrechtvaardigen, die David zelf niet had kunnen ftraflen, verdelgen zoude. Het opfchrift van eene der allermerkwaardigfte liederen over dit onderwerp, geeft te kennen, dat hy het in zynen hoogcn ouderdom gemaakt heeft (*). Aldus fpreekt David, ïfaVs Zoon; Aldus fpreekt de man , dien God verhief, De gezalfde van JacoVs God, De Pfalm-zinger in IfraèV. Door my heeft Jchovaïïs Geest gefproken; Zvn woord was op myne lippen. Jfraëfs God , lfraèTs Toeverlaat Beloofde my den rechtvaardigen Koning, Den Heerfcher des volks in de vrees des Heeren. De morgen komt — de zon gaat op, Geen wolk maakt 't rondom hem duister': Na den regen lokt zyn ftraal het gras uit de aarde Cl), AICO 2 Sam, XXIII, r—7. Laatfte woorden moet men niet in eenen alte ftrengen zin opvattend Deeze wórden eerst 1 Kon. II. verhaald, en zelfs hier worden zy Hechts zogenoemd, voor zo verre zy het gewigtigfte waren, 't geen David op het einde van zyn leven gefprooken heeft. Die van Alexandriën overzetten in het derde vers v/t3 ^oor 5ri£,  van DAVID. 403 ter toe, dat hy zachter geworden is. Hier is 2ulk eene rust, zulk eene gereede overgeeving aafi den wil der Voorzienigheid, zulk een zuiver gevoel van dankbaarheid voor elke genootene weldaad, zulk eene diepe onderwerping zonder huichelaary, zulk eene zachte verhevenheid in de denkbeelden van God, en daarby zulk eene waardige taal van het fchepfel jegens den Schepper, dat men de verbetering van zyn Charakter niet ontkennen kan. Wanneer tevooren zelfs by blyde lofzangen nog altyd eene fnaar van zyne harp, tegen de vyünden van God en van zyne rust, den toon van toorn flaat, is hier integendeel alles zuivere vreugde. De duistere beelden des doods , welke in andere plaatfen voorkomen , zyn hier overgebragt tot de bevalliger beelden van vreemdelingfchap op de aarde. Nu is 't, als of hy Hechts itond te wachten, orh naar 't vaderland geroepen te worden. Hier zal het, eer wy hem tot aan deeze grenfen verzeilen, niet ongepast zyn één woord te reppen van zyne uitzichten in het toekomende. Ik ondervind, hoe moeijelyk het is , met zekerheid iets te bepaa/en, wanlieer alles aankomt op het meerder of minder gewigt, het welk men toefchryft aan de gevoelens wegens de noodzaakelykheid van zekere leer [tellingen tot de zaligheid , en op de veeltyds zo onzekere verklaaring van weinige plaatfen, welke echter veel beter dan alle fluitredenen van vooren zouden kunnen beflisfen. Voegen wy daarby , dat wy van die hoogere verlichting, waarmede David door de nadere verkeering met God verwaardigd wierd , volftrekt geen duidelyke denkbeelden hebben , en dus ook het meerdere of mindere in dezelve van III. Deel, 2de'Swk, Dd óng  404 Het CHARAKTER ons, boven wier bereik van denkvermogen zulk een buitengewoone ftaat ten eenemaal is, op geen vasten voet kan bepaald worden ; dan zou 't ook wel konnen zyn, dat de gisfingen, welke daarop gegrondvest wierden, alte onzeker zyn. Laaten wy derhalven met befcheidenheid en eene wederzydfche verdraagzaamheid onderzoeken. David had zeer dikwerf iets gedaan , 't geen hem zeiven zeer onwaardig was; maar nogthans was verre het grootfte gedeelte zyns levens aan den waaren daadelyken godsdienst toegewyd geweest, en hy had zyne mishagen altyd met zo veel berouw en treurigheid geboet, dat zyn Charakter daarby minder verloor, dan men zoude moeten vreezen. Dewyl de overweeging van de goddelyke wet en van de wegen der Voorzienigheid eene van zyne voornaamfte beezigheden was; dewyl zyn hart aan de gedachten aan God zo gewoon was, dat fchier iedere overweeging, als van zeiven , in gebeden veranderde , welke dikwerf in de uuren van den middernacht op zyne legerftede met eenen blaakenden yver uit zyn hart ftroomden (*); zoude 't ons dan nog wel kunnen vreemd dunken, wanneer ook hy, als een onderzoeker die naar kennis reikhalsde, over het een het en ander, met veele nadere onderrechtingen van den goddelyken Geest verwaardigd was, en door deeze onderrechtingen , gepaard met eigene overdenkingen, meenigen blik in de verre toekomst gedaan had , voor welke God fomtyds aan het oog van zyne Profeeten het (*) PC LXIII, 7. Pf. CXIX, SS-66.  van david. 405 het dikfte gordyn wegfchoof. Bovendien blykt hetuit veele gronden, welke wy by eene bekwaa mere plaats zullen ontleeden , zeer duidelyk, da 'er reeds in vroegere tyden zekere verwachting van eenen Helper der Natie onder de liraëlieten geweest is; alleenlyk kan men over de denkbeelden, welke het meer verlichte gedeelte der Natie van hem gevormd hebben , te weineg met Zekerheid zeggen. Daarby is 't zeker, met hoe meer oplettendheid wy de liederen van David leezen, dies te duisterer wordt voor ons de zin van veele uitdrukkingen en befchryvingen, zodra wy die vari hem-zelven, of van een' zyner tydgenooten willen verdaan; maar hy die zonder vooroordeelen onderzoekt, zal't dikwerf even zo moeijelyk vinden te zeggen, welk dan de waare inhoud daarvan is. Het gètuigenis der Apostelen zoude ontegenzeggelyk de zaak allerbest kunnen voldingen, indien men niet onöplosfelyke zwaarigheden ontmoette, zodra de verklaaringen , welke zy van veele plaatfen geeven, den naasten zin; waarin zy in 't verband met het oude Testament voorkomen, zullen bepaalen (*). Zy maakten altyd (*0 Ik zal fïechts eenigeplaatfen aannaaien, en de vergelyking van de2elven overlaaten aan zodanige Lcezfren, die zulks zonder vooroordeelen doen kunnen. Pf. VIII, 5. en volg. met Hebr. II, 5-9. Pf. XXII, 23. Pf. XVIII. 3. met Hebr. II, n-13. Pf. XfX, s. met Rom. X, 18. - Ff. XXXV, 10. met Joh. XV, 25. — Pf. XLI, 10. met Joh. XIII, ig. XVIÏ, 11. Handel. I, 10". Pf. LXVIII. jq. met Ephef. IV, S. en volg.— Pf. LXIX, 10. met Rom. XV, 3 . 4. Pf. LXIX, 22. met Job. XIX, 28. Ff. XCVII, 7. met Hebr, ï, 6. -—<-— Pf. CII, 26. met Hebr. I, S-I2. Pf. Dd 2 CiX,  406 Het CHARAKTER tyd gebruik van die bewyzen, welke van hunne toehoorderen in dien tyd het eerst en gemakkelykst begreepen wierden,en pastten, volgens, de gewoonte der toenmaalige Schriftuitleggers , veele uitdrukkingen van hunne heilige boeken toe op de volmaakte leer , welke zy predikten, en zeiden 't fomtyds duidelyk , dat zy zich van zodanige byfpreuken en gelykvormigheden bedienden, alleenlyk om de waarheden te duidelyker voorteftellen (*). Mannen van doorzicht hebben dit van ouds af, nu met meer, dan men minder vrymoedigheid gezegd, en alle de bestdenkende en geleerdfte mannen in hunne belangen gehad (f;. Zy hebben echter nooit willen ont- CIX, 8.'met Handel. I, 20. . Pf, CXVIII, 22. met Matth. XXI, 42. (*; By voorbeeld Gal. III, 16. IV, 24 en volg. Hebr. iVII, 9, 10. (t) Iklzal flechts den eenigen T,heodo rus van Mopsuest uit de vierde eeuw opgeeven, wiens fchriften voor het grootfte gedeelte verboren de geleerden zo zeer betreuren. Hy , die zulke groote verdiensten had omtrent de naauwkeunger oplettendheid op den natuurlyken eerften zin der woorden, konde zich al niet overtuigen, dat 'et meer, dan vier Pfalmen van Christus handelden. Men zie hierover zyne verdediging by Iucuhdus (I. IX. 1.) Cosmas Ihdicople üst a fchynt veel uit hem ontleend te hebben. Nadat hy de vier Pfalmen , den Tweeden, den Agt/len, den Vyf. en veertig ften en den Honderd' tienden als Mesfianifche Pfalmen genoemd heeft , voegt hy 'er by: Quaecumque alia Apostoli ex Pfalmis èxfumje. runt, nonquafrde ipfo proprie ditta ujurpabant; Jed prout argumento conveniebant ; eet. (Cosmae Topograpbia, Cbnstian. L. V. p. 220". in Montfaucon Colleftione nova Tatr. Gracor. Tom. II. of ook in de Cbronic. Akxandrin. waarïn byna dezelfde woorden voorkomen.) De gelet;rdo Schoonzoon van den voortreffelyken j. Camera rijs, LskomRudikgek, van wien wy eene tarapbrafu J>Jal<  van DAVID. 407 ontkennen, dat 'er in de Pfalmen met opzicht tot dien verwachten Helper niet weinig gezongen is; maar wy zyn alte verre van David's tyden, dan dat wy na nog den graad der duidelykheid, van 't geen hy daarby gedacht heeft, zouden kunnen bepaalen. Wy vinden befchryvingen van zodanige buitengewoone rampen, daarvan in de gefchiedenis van David niets voorkomt, 't welk daarmede zoude kunnen vergeleeken worden. Wy zouden dezelven mogelyk beter verftaan , wan; Pfalmorum hebben, nevens breedvoerige hewyzen en korte ophelderingen der moeijefykfle plaatfen van eiken Pfalm, welke zeer veele uitmuntende aanmerkingen behelzen, oordeelt hierömtrent mede zeer vry, hoewel met zeer veel befcheidenheid, Zie hier Hechts eene plaats uit de Voorrede: Ab sxplkatoribus pfalmotum , jlüdiofis pfalmorum, £f intelligendi cupidis leBoribus Lcec non tantum incommoditas, fed etiam moleftia objicitur, quod a pancis historica fenten* tia quceritur, (quod debebat esje primum omnium) [ed vel anagogica, vel allegnrica, veltypha-fó propbeüca ujurpatur, £? fi qua fententia , ab Evangelistis , Cbristo fjf Apostolis ex ffalmo aliquo citatur, qua propbniam de Cbristo babet, aut aal Cbristum aliqua explieatione refertur, reperias nullos, qui ex eo tantum pfalmum esfe propbetkum concludunt, & de Cbriflo in eo univerfa interprctav.tur , f.c, ut non tantum non quarant bistoricam & primam fenteritiam, Jtd ne rclin quant quidem ei loei aliquid ufpiam, ne in verbo quidem ullo , fi fssjunt. Unde cos&as & violentas explicationes, detortasque & alienas fententias exiftere necesje , qitx non potfunt non legentibtts etiam esje inluavisfimas, cum fimul fententia vera eos defrau- denr. Et.fi Apostoli etiam anago>;üs £f allegorüs fetpe indulferunt, fcf rypicis interpretdtioHibüS , quoe fuut a piis inteliigentibus J'emper re&e fiunt, ita nen femper lom cum babent, ueque omnia anagogiis , tropologiis aut allsgoriis indigent eet. Hiermede vergelyke men 't geen r udingër by den Tweeden, Agtjïen, Zestienden, Een-en veertigften Pfalm, en meei andtrtn zegt, zo men gelegen^ heid heeft, om dit dierbaare, maar helaas zeer zeldzaam geworden werk te kunnen raadpitegen. Dd 3  408 Het CHARAKTER wanneer ons meer byzondere omftandigheden van zyn leven bekend waren. Maar andere plaatfen hebben nu wederom zulk eene groote gelykheid met de gefchiedenis van den grooten Helper des menfchelyken geflachts, dat men ook, zonder den wenk der Apostelen, meer dan eene toevallige gelykvormigtïeid zoude vermoeden. En wanneer dezelfde Apostelen, die den tyd der Vaderen van lfraël byna tweeduizend jaaren nader waren , en alleen uit dien hoofde reeds zulke gewigtige getuigen zyn, geduurig van den tyd des nieuwen Testaments, als eene vroegtydige hoop fpreeken (*) , wanneer ('t geen allermeest de zaak voldingt) hy, die eer was dan Abraham, zelf verzeekert: „ Dat veele Profee. „ ten en veele Koningen gewenscht hadden te „ zien en te hoóren , 't geen zyne Leerlingen „ toen zagen en hoorden (f) " wie zoude dan kunnen twyfelen, dat aan dien Koning, die onder allen de vroomfte en grootfte was, eenige verhevener kundigheden van de toekomende tyden medegedeeld zyn, en dat zyne ziel daaruit zo veel hoop, zo veel gerustheid, zo veel geloof in God gefchept heeft, als waarvoor zy onder dien ouden ftaat van godsdienst vatbaar Was?Peezen trap zullen wy zo weinig bepaalen, als "onderneemen , om over elk lied met zekerheid te oordeelen, of het van David of van den Mesfias handelt. De godsdienst heeft andere pronden, en't geen voor den heiligen Dichter • ' " ' " in (») ZJe i Petr. i, 10. (t) Luc. X, 23.  van DAVID. 409 in dien tyd niet volkomen klaar heeft kunnen zyn, befchouwt hy thans in het land der kennis met geheel andere oogen dan wy. In dit land heefc hy zekerlyk meer klaarheid gevonden , dan hy zich volgens veele uitdrukkingen van zyne Pfalmen, voorftelde. Want indedaad zyn deeze uitdrukkingen , wanneer hy fpreekt van de vooruitzichten aan de andere zyde van het graf,, fomtyds zodanig, dat, indien 'er geen andere gronden tegenover ftonden, men byna in de verzoeking zoude komen , te vraagen, of hy ook wel in 't geheel op een onilerffelyk leven gehoopt heeft? ik meen uitdrukkingen gelyk deeze: Wie pryst u in het ryk der dooden? Wie dankt u in het graf? O —- Wat zoude myn bloed li baaten, Als ik in het graf nederzonk? Pryst het ftof u? Verkondigt het uwe trouw?(f). De dooden zullen Jehovah niet looveri , Ook niet, die nederüaalen in de flilte (§> Of ook eene foortgelyke uitdrukking van eenen der vrienden van David: Zult (*) Pf. VI, 6. Cf) P. XXX, 10. (5) Pf. CXV, 17. Dd 4  /Jio Het CHARAKTER Zult gy wonderen doen onder de dooden ? Zullen zy, die geftorven zyn, opftaan , om u te roemen V Zal men in de graven van uwe goedertierenheid, Zal men van u zingen in de verrotting? (*_) Maar zoude uit dit alles wel meer volgen, dan dit, dat David met opzicht tot het voordel van den ftaat der geftorvenen, op eene wyze gedacht heeft, welke zeer yerfchilde van onze denkbeelden , die ten deele uit een nader onderzoek over de menfchelyke ziel ontdaan zyn , zonder over H algemeen aan de duurzaamheid van dit zyn edeler gedeelte te twyfelen? (f) Dit zoude in eenen meer zinlyken dan redeneerenden tydkring, by mindere oefening in de fluitredenen, by minderen weetlust, welke toeneemt met de opheldering, zeer natuurlyk, ook onder die omftandigheden ligt te begrypenzyn , dat men zich heeft kunnen gerust ftellen by zulk eene onvolmaakte kennis. Maar " hoe dit laatfte by eene geheele boopeloosbeid mogelyk was — althans voor mannen, gelyk David die zo gaarne, zo'dikwerf, zo overeenkomstig met dè waarheid over God, over zich-zeiven, over het menfchelyke leven dachten — dit, dit, myn Leezer! begryp ik niet.- Ik zal my niet flechts beroepen op de plaatfen van zyne Pfalmen, welke van oudsaf als getuigenisfen voor het tegendeel aangehaald zyn, en welker getal met de volmaaking van de uitleg. kuu- '<*) Pf. LXXXVIII, n, ij. \ran fjeman. (\) Zie 't peen daarover gezegd is by het Charakter van Mo/es, waarop ik my kortheidshalve beroep. IWe Deel •\p Stuk Dl, en volg, ' ' "  van DAVID, 4li kunde bovendien zeer verminderd is. Het getal zoude misfchien klein zyn, en mogelyk niet één opleveren , waarby men geen zwaarigheden over den waaren zin zoude kunnen opperen (*). Maar a dies f (*) Het zal misfchien vgelen van myne Leezeren aangenaam zyn,om hier toch de voornaamfte plaatfen te vinden, welke men als getuigenisfen voor David's geloof aan de" onfterffelykheid der ziel aanhaalt, en welken ik ook niet alie kracht van bewys wil betwisten. Zie hier de gewigtigften met eenige aanmerkingen, Pf. XVI, 10, u. {Petrus legt dit duidelyk uit van de opdanding van Christus. Indien dit de zaak niet voldong , zouden zodanige befchryvingen van de verplaatfïng in eenen (aardfchen) gelukkiger ftaat en van de behoudenis in een groot levensgevaar, in 't geheel niet tegen de wyze van fpreeken by de Hebreeuwen zyn, te meer dewyl 'er gewigtige zwaarigheden geopperd zyn, of nniy ooit de 'verrotting zoude kunnen beteekenen, waartoe de Hebreeuwen het woord nmu hebben. Zie hierover ca. Teller r Preterita in quatuor hymnos Davideos II. XVI. CIV. CXXI. Lij. 1773. M. 23. en ook de Proeve van eens overzetting der PJalmen bl. 32 , 33. van 'denzelfden Schryver.) Pf. XVII, 15.) De duitfche vertaaling is voor de gewoone verklaaring zeer gunstig. Maar veelen verftonden deeze woorden van hetaanj'cbouwen van God inden tempel. — - Plet verband en de tegenftelling fcbynen Michaclis toe, het eerfte te hewyzen.) Pf. XXV, 13. (De uitdrukking » eigeniyk overnachten, zal 'den Haat na den dood beteekenen, welken men zich als eenen nacht heeft voortvYiv f^hynt m7 zeer gedwongen te zyn.) Pf. . ,i ' Kam ™y voor als de gewigtigfte plaats, niet alleen, omdat Paulus daarop deeze «uitreden grondvest: „ Hy die zodanig van zich fpreekt, als een vreem„ deling en pelgrim op de aarde, geeft te kennen, dat hy ,, een vaderland zoekt." Hebr. XI , 14. maar onk uit hooide van den geheelen faamenhang. David beurt zich by hcc lyden en de onderdrukkingen onder de hand dtr zondaaren, op door deeze gedachte.- „ Het leven is im„ mers Hechts kort! Slechts een doortogc! Het is dwaasheul, te doen, als of 't nooit een einde zoude neemenl ödS "ik  412 Het CHARAKTER dies te gewigtiger is voor my de geheele toon deezer gedenktekenen van David's godsdie nitige gezindheden. Waar zoude zyn vertrouwen op God den Rechtvaardigen, waar zoude zyn moed onder de drukkende tegenheden onderfteuning gevonden hebben, ware het niet geweest m de hoop, om in een ander leven fchadeloos gefteld te worden? Waarmede zoude hy zich gerust gefteld hebben in de wegen der goddelyke Voorzienigheid , by het gezicht der ondeugd tot aan het einde zegepraalende ? Van waar had hy eindelyk de ftandvastigheid, waarmede hy van den dood fpreekt; waarmede hy wenscht van God zelf tot deeze uure van affcheiden voorbereid te zyn (*); waarmede hy zyn volk verlaat, en de regeering aan zynen Zoon overgeeft ? De rede- voe- " Ik zal zwygen. God zal alles wél maaken." Dit kan immers, dunkt my, niet overëengebragt worden met eene volftrekte hoopeloosheid. Vergelyk hiermede ook FC CXIX, 19. en 1 Chron. XXX, 15.) Pf. XLIX, 15- (Z° ik my niet zeer vergisf', is die Pfalm niet van David. Het is zyn toon niet: hy gelykt zeer naar den fchryftrant, welken men in fpreekwoorden beezigt , en naar eenige plaatfen in het boek van 506. De voorftelhngen van den ftaat der dooden zyn zeer dichtkundig; maar juist om die reden is 't onveilig, om vaste fluitredenen daarop te vestigen.) Pf. LXXI1I, 24. Eindelyk komt het loon ! Dan neemt gy my op tot u, (Eigenlyk is dit vm jsjapb. Wanneer men dit van het loon in de eeuwigheid verftaat, gelyk men in de aanëenfchaakeling der gedachten by dien Pfalm wel zoude kunnen doen, dan zouden zy echter te kennen geeven, dat het denkbeeld 'er geweest is.) Het boek van Tortin, 't welk onlangs in de hoogduitfche taal is overgebragt, over de Leer van een toekomend, leven in 't oude Testament , is van weinig belang, en zal niet vee! licht over die vraag verfpreiden. (*) i'f, XXXIX, 5, 6.  t an DAVID. 413 voering in de laatfte vergadering des volks, welke wy kort tevooren opgeteekend hebben , is waarlyk niet de taal van een' geest, die nu elk oogenblik denkt , zyn beftaan te zullen verliezen. Die man , by welken het leven der menfehen, gelyk gras, gelyk de bloem op het veld, maar de goedertierenheid van God over zyne dienaaren eeuwig (*) was, is niet hoopeloos uit de waereld gegaan. Voegen wy hierby, nog 't geen in 't voorgaande toegedaan is, te weeten, het geloof in eenen hoogeren afftammeling, eenen rechtvaardigen Koning der menfehen, en de hier en elders gegeevene wenken van eene algemeenere uitbreiding van den godsdienst ook onder heidenfche volken (|), dan wordt het hoe lan- (*) pr. cm: (f) Pf. XXII, 28-32. Tot aan de einden der aarde denkt men,eerlang Aan u, Jehovah'. en keert zich tot u! Zo veele Nadën als 'er zyn , Bidden u aan. Uw is het ryk , Gy zyt de Heerfcher der volken ! De Vorsten der aarde worden voor u verzaadigd, en zullen u aanbidden: Voor u .buigen zy de knieën , die nederdaalen in het ftof. Een zaad, 't welk Jebovab dient Wordt dan tot uw volk gereekend ; Het komt, om uwe waarheid te verkondigen , En uwe trouw aan het volk, 't welk eerlang gebooren wordt. Mea kan daarmede vereelyken Pf. XCVI, misfchien ook Pf. XLV1I, waarvan Pheodoretus ten minftei z gtj  414 Het CHARAKTER langer hoe onnatuurlyker, om zich in de kennis van David eene zo groote gaaping voorteftellen hy een ftuk, 't welk voor elk menfchenhart van het allergrootfte belang is. Aleer hy volgens de bevallige uitdrukking van de bybelfche gefchiedfchryvers met zyne vaderen ontflaapt, laat hy zynen opvolger nog eenige verordeningen na, welke by veele Leezers onaangenaame indrukken verwekt hebben. Zo zeer het eerfte gedeelte van zyne rede hem waardig is, zo weinig, zegt men, is 't het laatfte. IVaby het einde des levens, en nogthans zo wraakzuchtig, zo bloeddorstig, zo trouwloos! Laaten wy , eer wy oordeelen, de rede zelve leezen. „ Ik gaa nu den weg der geheele waereld l „ Heb goeden moed, en wees een man! Ver„ trouw op de befcherming van Jehovah, „ uwen God; gaa op zyne wegen, houd zyne „ geboden, verordeningen en hevelen, gelyk „ zy in de wet van Mo/es {laan, opdat gy in ,, alles, wat gy onderneemt wys zyt, en Je„ hovah vervulle 't geen hy my beloofd heeft: „ wanneer myne kinderen getrouw en van gantfcher harten hem zouden aankleeven, „ dan zoude het den troon van lfraël nooit „ ontbreeken aan een' Regent uit mynen ftam ". ,. Voor het overige weet ,, gy, hoe zeer jtöè my beleedigd heeft; dat „ hy de twee legerhoofden van lfraël Abner „ en Amafa doodde, en in den tyd van vre„ de bloed vergoot; dat hun bloed zyn ge- waad bevlekt heeft, en op zyne voeten ge„ vloeid is. Doe naar uwe wysheid ! Laat „ zyn grys hair niet ongewroken in het graf  van david. 415 •„ nederdaalen. Betoon den kinderen van Bar„ fillaï veel goeds. Laat hen aan uwe tafel „ eeten. Want zy beweezen my hulp toen ik „ voor uwen broeder vlood. . Eindelyk „ hebt gy Simei ook by u, die my op eene „ boosaartige wyze vloekte, toen ik naar Ma„ hanaim gmg, en hy my aan de Jordaan ont„ moette. In dien tyd zwoer ik hem by je„ hovah: „ dat ik hem niet met het zwaard „ wilde ftraffen". Maar gy kunt hem niet „ vryfpreeken. Gy zyt wys genoeg, om te „ weeten , dat gy ook zyn grys hair niet „ zonder ftraffe m het graf brengt (*) " Dit luid hard, :en is het ook naar ons'gevoel Doch dit is het niet zo geheel en al voor den lfraëhetifchen Leezer. Uit de voorige gefchiedenis weeten wy, dat de haat tegen Jodb, die in David's ziel gevestigd was, zeer oud was. Geduurende een geheel leven heeft hy getracht zich van hem te ontdoen; hy had 'er zelfs tot onvoorzichtigheid toe naar gereikhalst, en echter geene gelegenheid gevonden, om het veilig te kunnen doen. Men denke hier wederom aan den vloek, welken David uitfprak over hét geheele genacht van Jcab, toen deeze Abner gedood had (]) en voege in zyne gedachten daarby de uitwerW, welke de nieuwe moord van Abfalom en Amafa by (*)lKon. II, 1-9. Delamy en Chandler zoe ken het negende vaers daardoor te verzachten, datheM dtsjunStve moest befchouwd worden: „ Laar hem noch „ onfchuldig zyn - noch ook zyn hair met bloed in 'c „ graf komen." Deeze konili.e verklaaring zal geen te' genparty voldoen. 6 6 5" 1 - Zie op bladz. 219,  4i6 Het CHARAKTER; bv hem moet gehad hebben. Zekerlyk ontdekken wy hier zyne grootfte zwakheid. De hartstocht kluistert zyn hart niet alleen in ketenen, maar belet ook het vry gebruik van zyn verftand, het welk anderzins zo goed oordeelde. Hy handelt onverftandig. Nu is by aan het eindperk des levens gekomen. Men zoude denken , dat hier eindelyk de begeerten ftil, en het hart geneegen zoude zyn tot vergeeven. Maar David s haat tegen Joab is te onöverwinnelyk. Wie kan weeten, óf niet de gedachte : „ Hy was my evenwel getrouw! Ook wanneer hy mistastte , " deed hy dit uit welmeenendheid jegens my 1 " hier zoude boven gedreeven zyn ; ware 't niet, dat de laatfte afval tot de party van Adonia de maat van zynen toorn had vol gemaakt (*> En ftelt u eens in zyne plaats. - „ Jodb fchier on„ ontbeerlyk by het heir , en 'er verwaand op dewyl hy zulks weet; altyd fchielyk m zyne daaden , altyd genegen tot onaf hangkelyk„ heid, de moordenaar van twee groote man' nen , die David's vrienden geworden zyn ; daarby van hem-zelven mingeacht, altyd tot wraak aangezet^ misfchien bekend voor een' '9 man van weinig godsdienst , en nu eindelyk openbaar een tegenparty van Salomo, en mag" tig genoeg , als 't daarop aankomt, om hem " de regeering zeer moeijelyk te maaken , of ' zelfs wel te betwisten, :' — wat zoud gy, wanneer hy u eens in deeze haatelyke gedaante verfcheenen was, wat zoudt gy gedaan hebben ? Zegt niet, dat dit geheele voorftel de maat te (*) i Kon. i, 19.  van DAVID. 417 boven gaat: dat Joab die flegte man niet is. Genoeg dat David hem in dit licht befchouwt, en dat David — gelyk wy immers reeds hebben toegeftaan ten allen tyde te zwak geweest is, om eerst ernstig over hem te denken, en hem dan recht te doen. Men weet over 't algemeen , dat Vorsten, die zich openlyk voor de liefde tot de waare vroomheid verklaard hebben , dikwerf door hun eigen hart, dikwerf ook door hunne leidslieden en leeraars in zodanige zaaken, welke het geweeten betreffen, in dit opzicht op den dwaalweg gebragt wierden, en aan mannen van groote verdiensten het goede niet zagen, omdat zy tevens veele vlekken in hun Charakter vonden. Het zoude veel beter voor hun land geweest zyn , wanneer zy het denkbeeld , t geen op deeze aarde niet kan bereikt worden, naamelyk, om met geene dan geheel volkomene menfehen te verkeeren, vroeger hadden vaarwel gezegd, eer zy uit eene onaangenaame ondervinding geleerd hadden , dat iemand een zeer vroom man, maar tevens een zeer onvolmaakt Staatsdienaar zyn konde, als 't hem ontbrak aan de behoorlyke kundigheden; fchoon ik 'er verre af ben, om te twyfelen , of het een met het ander wel ffrooken kan. Iets van dien aart had mogelyk by David ook het geval kunnen zyn, temeer dewyl men ziet , dat Nathan en Joab geen vrienden zyn. — Nu fpreekt David (misfchien voor de laatfte maal) met zynen beminden Salomo, ondervindt de vaderlyke liefde fterker, maar het is ook om die reden natuurlyk, dat hy den haat heviger gevoelt tegen hem, dien hy voor den gevaarlykften vyand aanziet van deezen Zoon, door God zozeer bevoorrecht. In zulk  4i8 Het CHARAKTER splk een uur is het bloedvonnis fchielyk bèflooten, en fchielyk uitgefprooken. „ Maar Simei t dien hy gezwooren heeft, om „ hem niet te dooden? Wy zullen niet antwoorden 't geen echter de meeste uitleggers geantwoord hebben, „ dat hy immers zyn woord „ had gehouden. Dat hy 'hem immers zelf niet # gedood had! " Weg met deeze verdeedigingen. Toen David beloofde dat hy Simei zoude fpaaren, beloofde hy 't gewistelyk met alle die oprechtheid, met het vaste voorneemen, om het te houden, waarmede hy Earfillaï belooningen aanbood. Waardoor deeze in de Oosterfche landen zo zeldzaame edelmoedigheid by hem opkwam, is gebleeken uit de gefteldheid , waarin zyn Charakter in dien tyd was. Thans is deeze gefteldheid des Charakters zeer veranderd. Dê vervolgingen hebben opgehouden; ook heeft het gevoel der dankbaarheid , daaruit ontftaande dat dezelven opgehouden hebben , nu de levendigheid verlooren. Hy befchouwt nu met eene volmaakte rust de geheele gebeurtenis, alles wat hem in dien tyd, van de kant der onderdaanen , goeds of kwaads is aangedaan. Daarby komt nog, dat hy oud, en , gelyk wy weeten , zeer krachteloos is. In dit geval zyn gemeenlyk de indrukken van voorige ontmoetingen geheel anders, dan wanneer alle de krachten der ziel in eenen geregelden ftaat zyn. Men heeft veeltydsde zachtmoedigfte, lydzaamfte zielen op liet ziekbed vol van bitterheid en onverdraagzaamheid gezien jegens hen, die zy eertyds niet alleen verdroegen ,• maar zelfs verontfchuldigden. Daar zyn weder denkbeelden by hen ontwaakt die lang fcheenen vergeeten te zyn, en opwellingen van wraak,  van D a v i r). 419 wraak, welke zy niet dan door de kracht van eenen godsdienst, gelyk de godsdienst van Jesus Christus is, konden onderdrukken. Zoude dit niet toepasfelyk zyn op David P Hy zoude by eert volkomen vry gebruik van zyn verftand niet ligt van zich hebben kunnen verkrygen, om eene gedaane belofte te verbreeken op eene zodanige wyze , welke indedaad niet zo zeer trouwloosheid, dan wel zwakheid is zwakheid , welke men verklaaren kan uit zyrt geheel Charakter, 't welk voor hevige begeerten nooit ftetk genoeg was. Nu ziet hy hier Simei den Benjamiet, den aanhanger van een huis, 't welk hem de ongelukkigfte uuren in zyn leven veroorzaakt had, hoe hy tegen hem opkomt , hoe hy vloeken met befchuldigingen , welke de boosheid verzonnen heeft, paart, hoe hy met fteenen werpt naar hem, den gezalfden van God• hy vindt't nu zelf onverftandig, dat hy het hem vergeeven heeft, en maakt het voor zynen opvolger tot een' pligt, om eene beleediging te wreeken , welke zo zeer een ftaatsmisdryf vvas i, als ooit eene beleediging zyn konde. Deeze dubbelhartigheid is niet volkomen te verfehoonen. Maar wanneer David nu voor eene hoogere deugd onvatbaar was, en daarby niet onderfteund wierd door eene kracht, waarvan ■wy ons kunnen beroemen — wat zullen wy zeggen ? Hem veröordeelen ? Ik niet. Wie zonder zonde is, moge hem verdoemen! God velt een ander vonnis. Hy kent het zwakke fchepfel, den mensch, en denkt 'er aan, dat hy , zolang hy hier leeft, aan het ftof geboeid is. Hoe zeer men dan nu nog altyd den zwakkert fterveling , ook in deezen zynen laatften wil HL Deel. ads Stuk. Ee hoort  42o Het CHARAKTER hoort fpreeken •, men hoort evenwel ook den getrouwen knecht, die nu vol ootmoedigheid de kroon nederlegt, om den weg van alle vleesch te bewandelen ; den vroomen aanbidder van God, voor welken God tot den gryzen ouderdom toe de gewigtigfte en dierbaarfte gedachte is; den goeden Koning, die aan zyn volk eenen goeden herder weder geeven wil; den eerwaardigen Vader, die voor zynen Zoon het grootfte van alle goederen , oprechtheid des harten, van God affmeekt; den dankbaaren vriend, die ook al ftervende nog aan de kleinffe weldaaden denkt, en belast dezelve te beloonen. Hy verwacht den dood , met zodanig eene rust en overgeeving aan God , waarmede geen andere , dan goede Koningen denzelven verwachten kunnen; zonder trotschheid, maar met te meer vertrouwen op God, die hem veele bekende en veele verborgene feilen vergeeven heeft; vol van eene goede hoop op het geluk van zyn land, onder de xegeering van zynen Jedidja ; en laat in het hart van zyne onderdaanen nog lang een reikhalzend verlangen naar zulk eenen Koning achter. Ik befluit met de woorden van den Apostel: „ David, nadat hy God gediend had , is „ ontflaapen en tot zyne Vaderen gegaan."  Van DAVID: asï IL VEREENIGDE TREKKEN. VAN DAVIDS CHARAKTER. Wy hebben de ontvouwing van David's Charakter ftap voor ftap gevolgd. Ik zal hier de trekken, welke door de geheele gefchiedenis zyns levens verftrooid zyn, meer byeentrekken, om dezelve hier gemakkelyker të kunnen overzien. Beproeft ze, Leezer! en vergelykt ze met het beeld, het geen gy u uit de voorige afdeeling kunt herinneren. Met groote vatbaarheden geboren, komt zyn Charakter reeds vroegtydig in zodanige omftandigheden, waarin hetzelve eenen veiligen weg neemen, en zich vormen kan, waartoe hy gefchikt is. In de borst van den Jongeling is floutheid en een geest van onderneeming. Dit had onftuimigheid kunnen worden , zo de verdrukking der rampen deeze telkens opryzende kracht niet had ondergehouden. Zyne ziel is geheel en al gevormd voor de vralykheid. Harp en gezang waren de fpeelgenoo-. ten van zyne jeugd, f/rieudjebap , liefde, deelneeming in alles , waven de behoefte van zyne ziekWaar hy komt, bekoort hy de harten, en wordt welhaast voor anderen noodzaakelyker, dan zy Ee a  42* Het CHARAKTER voor hem; want — zulke geitellen , gelyk höt zyne gaan fchielyk van het een tot het ander over. In den onbedreevenen jongeling is eene beminnelyké openhartigheid. Hy Wil vooral niemand beleedigen, niemand krenken; hy wil alleenlyk beminnen, alleenlyk weldoen, alleenlyk, was 't mogelyk, den geest der zwaarmoedigheid door 't gezang verdryven — hoe kan men hem dan willen beleedigen ? Treurig genoeg voor het menschdom, dat deeze heerlyke on fchuld in den ouderdom van Kinderen en jongelingen binnen zekere paaien moet beperkt worden, en dat zulks by zeer weinigen gefchiedt zonder verlies van hunne goedaartigheid. By David is de goede meening van anderen zo zeer ingevlochten in zyne geheele denkwyze, dat men ook,fchoonhy zeer indrukkelyke ondervindingen gehad heeft, hoe weinig ftaat men op veele menfehen maaken kan, nogthans altyd byna een onbepaald vertrouwen op het menschdom by hem ontdekt. Hieruit ontftond meenige onvoorzichtige ftap; hieruit vloeide ligtgeloovigheidtn voorneemens voort, waarby men den geest, die anderszins in het denken en overleggen zeer geoefend is, byna geheel en al uit het oog verliest. Het tegenwoordige maakt altyd den fterkften, en veeltyds den eenigen indruk op hem. De toekomst benaauwt hem niet ligtelyk , omdat hy zelden tot in dezelve vooruitziet. Het voorleedene laat wel fommige, echter niet zodanige diepe voetfpooren by hem achter, als gefchied zoude zyn in een Charakter van meerder rust en ftandvastigbeid. Dit was de rede, dat hy zo gemakkelyk van het een befluit tot het ander overging; hieruit ontftond de verbaazende on- ge-  van DAVID. 423 gclykheid van zyne gewaarwordingen ; hierüit vloeide de zwakheid by fterke overredingen of by eenen bedrieglyken fchyn voort; dit veroorzaakte in veele omftandigheden , waartoe hy in 't geheel niet voorbereid was, het gebrek aan tegenwoordigheid van geest; maar aan den anderen kant ontftond daaruit ook dikwerf eene vaardigheid in 't befluiten, en eene goede hoop, wan* neer een ander, die fcherper gezien had, moede., loos zoude geworden zyn. Maar in veele verlegenheden onderfcheidt hem ook van anderen zyn vindingryke geest , welke veelal tot list overflaat. Zy fchynt fomtyds minder de vrucht van eene menigte van denkbeelden, welke hy in voorraad heeft, als wel de laatfte kracht van eene geprangde ziel te zyn, die met een gelukkig geweld door alle hinderpaalen doorworftelt, en dus haar oogmerk bereikt. Van daar ook dat hy geen fyne opmerker is omtrent de listige ontwerpen van anderen;omdat diergelyke ontwerpen by hem nooit bebbelykheden wierden, bygevolg ook niet, dan in den tyd van nood, in zyne ziel tegenwoordig zyn. Een Charakter, gelyk het zyne, is niet gaarne binnen zekere perken bepaald. Het is zonder vryheid niet gelukkig. Zie daar een nieuwe neutel tot veele van zyne daaden. Liever niet overwinnen, dan den last van een pantfer mede te fleepen; in 't herdersgewaad , of in "t geheel niet. Liever, gélyk eene gejaagde rhee op rotsfen en in woestynen omdwaalen , dan aan de voeten van een' tiran liggen , en om genade fmeeken. Over geene beleedigingen gevoeliger, dan over die, welke tevens beletfelen van zyne vryë befluiten zyn; jegens geen mensen onverLe 3 zoe-  ^ Het CHARAKTER zoenelyker, dan die hem ontwerpen fchetfen , en ter uitvoering van dezelven willen noodzaaken. Dit gaat zelfs over tot zwakheid. Goede daaden blyven dikwerf geheel en al of half na, wanneer hy van anderen , vooral die hy niet bemint, daartoe wordt aangezet. Wie iets van gewigt verrichten wil, moet alles zodanig fchikkcn en yoegen , dat David gelooft enkel en alleen uit £ene vrye keuze te handelen. Deeze eerzucht is evenwel byna altyd edel. Goede daade-n zyn 't, waarop hy trotsch is: zyiie onfchuld is het dekkleed by ftorm en onweder, waarin hy zich wikkelt en de lastering befpot Hebt gy hem met Saul, nadat hy hem tweemaal op eene edelmoedige wyze gefpaard had, hooren fpreeken? Zegt dan, of dit niet zulk eene rust, zulk eene eerzucht is, van recht gedaan te hebben, als wy ons alle toewenfchen ? —En wie is hier de grootfte ? — De man met de kroon — of het infekt dat hy vervolgt? Het gevoel van zich-zelven wordt geen hoog' moed. Hy is te wys en te goed, om hoogmoedig te zyn. Hy weet, wat de mensen van llof is; en hy ondervindt, wat hy als menscb zou hebben kunnen zyn, en evenwel niet was. Over 't algemeen genomen,vind ik in hem den man van een fynen fmaak voor alles wat fraai, groot en edel is. Eene aangeboorene overeenkomst met het goede, onderhouden en verfraaid door een geduurig nafpeuren en zoeken of'er ook nog ergens eenigen lof, eenige deugd te bereiken was. Duidelyk openbaart zich deeze zucht, om wel te doen , in de verkeering met anderen ; tuinder in de innerlyke verbetering van zyn eigen hart, door de heerfchappy over zich-zelven en de  van DAVID. 425 de zuivering der ziel van 't geen niet tot de volmaaktheid opleidt. Zyne menschlievendheid is minder algemeen, dewyl hy in eene vroege eeuw leeft, in eene.plaats, en onder omftandigheden, waarin het misfchien onmogelyk was, het menschdom met zekerheid te kennen Hy doet hieromtrent echter byna zo veel hy kan ; hy lydt met de lydenden, is vrolyk met de vrólyken; hy is een yverige verdeediger en wieeker van de zynen , wanneer zy veröngelykt worden ; hy neemt ontvangene weldaaden niet weg, als een prooi, hy ondervindt de waardy van dezelven, en tracht ze tc vergelden. Zyne* waardigheid neemt zyne overtuiging van de wederzydfche rechten, welke de eene mensch op den anderen heeft, niet weg. Wanneer het fchynt, dat hy zich zeiven meer dan anderen fpaart, is 't meest al zyne vrye keuze niet; en in fommige gevallen ryst zyne menschlievendheid tot die edelmoedigheid , dat hy zich liever tot eene offerande voor hem wil overgeeven , dan dat zy om zynentwil zouden lyden. Voor zyne bloedverwanten is hy tot zwakheid toe partydig, omdat zyn hart te veel lydt , als hy hen krenken moet, en uit zekere tederhartigheid altyd d ie uu ren uitftelt, die hem byna meer dan hen kosten. Op deeze wyze kan men het koele verzuim be. grypen,by zodanige gevallen, waarin het zo zeer zyn pligt geweest was, fchielyk te handelen. Wie verwacht, zo deeze trekken wel getroffen zyn, in zulk een Charakter ftandvastigheid? Het zal met hem in den hoogden trap geweest zyn, even gelyk het met ons allen meer of minder is — een weêrfchyn en afbeeldfel van de verfchillende omftandigheden , zyne gedaante dikwerf zo menigvulEe 4 dig  4aS Het CHARAKTER dig verfcheiden, zo ongelyk , zo tegenihydig , als de lotgevallen van zyn leven. — Van zodanige eigenfchappen, welke onder alle deeze wisfelvalligheden de beftendigfte , de onveranderlykite blyven ; waarvan ten minft'en de geoefende befchouwer, ook dan , wanneer de grootfte hoop van opmerkers dezelve allen verduisterd ziet, evenwel nog eene flaauwe fcheemering ontdekt, zal men dan toch met zekerheid kunnen zeggen, dat het de grondtrekken van het geheele beeld zyn. Allerminst blyft hy zich gelyk in de uuren., waarin de hartstochten byhem opwellen; en deeze uuren komen by dat vuur der verbeeldingskracht, by die fnelle opvolging der gedachten, die juist uit dien hoofde dikwerf zo duister en verward moeten worden, by die aanprikkeling van zinlyke driften, welke zyn geftel met zich brengt — zeer dikwerf weder. Voor zynen geest, die alles fchielyk bevat, vertoont zich alles met zulk eene duidelykheid en volheid, dat elke aangenaame indruk ten minften in den vuurigen Jongeling blydfchap , elke vreugde verrukking, en byna even zo, elke onaangenaame gewaarwording fmart, elke fmart diepe treurigheid wordt, zonder evenwel, omdat 'er nog een ander tegenwigt in de ziel is, ooit tot wanhoop overtegaan. Hieruit ontftonden ook veele hevige opwellingen van toorn , zelfs eene lang aanhoudende wraakzucht (dewyl hy onder de beleedigingen zo zeer geleeden heeft) , eindelyk onwederffaanbaare zinlyke begeerten , welke bovendien , hoe vroeger men dezelve den teugel viert, des te minder van ophouden weeten. O w$t is, wat is de mensen, wanneer de hartstochten  van DAVID. 42? ten in zyn hart woeden! Hoe weinig is hy zyn eigen meester: 't is alleen de wil, en echter zonder eenige kracht, om ook Hechts eenen ftap. vry te doen. Hoe zeer teifteren zy de ziel, wat maaken zy dezelve moede, om iets tegen zichzelven te waagen, hoe verwoesten zy in oogenblikken 't geen in jaaren gebouwd was ! David\ David! Van u heb ik dit op nieuws geleerd 1 —« lk heb tot dus verre eene proeve gegeeven , om voornaamelyk dat geene voorteftellen, het welk men gewpon is in den bepaalden zin Charakter te noemen. Daar moet ook van zyne zielsvermogens uit het voorige geen gemeen beeld in ons overgebleeven zyn. In zyne kennis ontdekt men veel verlichting voor zynen tydkring, minder vooroordeelen, dan by andere lfraëlieten, hoewel altyd nog genoeg, om veele van zyne bekrompene, fomtyds verkeerde oordeelen te verklaaren. De zuivere zucht voor de waarheid brengt hem inmiddels, ook zonder tusfchenkomst van eene hoogere verlichting , buiten de gewoone grenfen van zynen tydkring, zelfs in zodanige denbeelden , waarby oude gevoelens en ook eene kwaalyk begreepene goddelykheid de vorderingen ligt moeijelyk en zelfs misfchien twyfeliichtig maaken. Anderszins is in zyne kundigheden meer rykdom en verfcheidenheid, dan vermogen om verder doortedringen. Dit is een natuurlyk gevolg der levendigheid van het overige in zyn Charakter. Hierom wordt, met opzicht tot zyn verftand, het veel bevattende meest charaktermaatig. Van zyn fyn gevoel voor de fchoonheid , voor de oprechtheid en waarheid, van de uitdrukking zyner gewaarwordingen heb ik njet noodig , hem iets te zeggen 9 die zelf E e 5 • fmaak  428 Het CHARAKTER fmaak heeft in het verhevene en fraaije van zyne liederen, deeze heilige gedenktekenen van dien man, die door Gods Geest bezield was. Nu iets over David als Koning. De vroegtydige liefde voor het vaderland, welke zyne Ziel, die anders nieer voor de zachte vreugde gefchaapen was, byna met onflnimigheid jegens deszelfs vyanden vervulde , en hem fterkte van geest genoeg gaf, om ook dan, wanneer hy van zyn volk niet erkend wierd, nogthans even zo te handelen , als of de algemeene toejuiching hem opwekte ; welke hem zelfs in dien tyd, dat hy in 's vyands land zyn eenige fchuilplaats gevonden had, zo weinig verliet, dat hy tot ono oprechtheid jegens zyne (zekerlyk ook niet onbaatzuchtige) befchermers overging; —— deeze liefde voor 't vaderland, zeg ik, was, voor zo verre hy voor den troon gefchikt was , een gewigtige trek van zyn Charakter; hy zoude echter daardoor alleen de waardige Regent nog niet geworden zyn. Hierin evenaarde hy immers nog maar die oude, ten deele woeste helden van den vroegen tyd. Maar deeze drift, gemaatigd door zvyiheid — by een man , die gewoon is, alles te overdenken, ondervindingen na te gaan, en uit dezelve algemeene grondftellingen afteleiden; die, waar ook niemand voor hem gewerkt heeft, zich zeiven wegen baant, ontwerpen maakt, en dezelve met even zo veel zekerheid, als" omzichtigheid uitvoert, onderfcheidt hem merkelyk van allen, die vóór hem de Natie geregeerd hebben. \n den oorlog draagt hy als Koning zorg door de  van DAVID. 429 de tegenwoordigheid van geest, welke hem in dit geval zelden verlaat; door wysheid in de fchikkingen, welke hy maakt; door het gebruik van alle de voordeden, welke by mogelykheid Kunnen bereikt worden, meer ten besten van het land , dan ter vermeerdering van zyne eigene grootheid; door maatiging in het geluk, opdat het volk gefpaard worde ; door eene betere inrichting en volmaaking van het geheele Krygswezen; door de belooning der verdienlten; eindelyk door de zorg voor de zedelyke verbetering van zyne onderdaanen in eenen tyd , wanneer gemeenlyk hieraan het minst gedacht wordt. In den vrede is hy een belchermer der rechtvaardigheid , een Vader van armen en verdrukten, onverdraagzaam omtrent valschheid en geheime vonden, een bewaarder van het verkregene , een bevorderaar van het algemeene en byzondere geluk, van konsten , van weetenfchappen, van naarftigheid en werkzaamheid, een vergelder van goede menfehen en een aanmoediger van den vreemdeling. Dit alles verëenigt zich, om hem tot een goed Koning te maaken, en nogthans, is 'er ook byna niet ééne (meer of min verfchoonbaare) zivakheid der Koningen , waarvan hy volkomen vry was. Uit eene goede meening wil hy alles zelf doen, en veroorzaakt daardoor klagten en onrust. Zyne liefde tot rechtvaardigheid gaat dikwerf gepaard met vooroordeel, met partyfehap jegens zich-zelven en de zynen. Onder den last van de bezigheden der regeering, en by de onophoudelyke verftrooijingen, verliest hy fomtyds de ftrenge oplettendheid op zich-zelven , waardoor hy fomtyds lang in 't onzekere blyft. Het gevoel  430 Het CHARAKTER voel van magt haalt hem dikwerf over tot fnelle befluiten; hy vonnist fomtyds , zonder de zaak te hebben onderzocht; en van achteren is zyn gevoel niet altyd fyn genoeg , om de begaane misdagen weder goéd te maaken. By alle zyne onbaatzuchtige liefde voor het vaderland zoude hy echter veeltyds in gevaar geraakt zyn, om hetzelve de gevaarlykfte wonden toetebrengen, zo hy niet het geluk gehad had , door getrouwe knechten omringd te zyn , die edelmoedig genoeg waren, om, fchoon hy dit niet altyd in hen erkent, oprecht jegens hem te handelen, knechten : Die warm, niet heet, het goede 't geen hy had, Die niet flreng , echter naauwkeurig ook zyne fouten zagen. Dit doet de magteloosheid, om meester over zich-zelven te worden; een ondervinding in het klein dikwerf verkregen en dan zeer ongelukkig by grootere aangelegenheden gebruikt, dat naamelyk alles 't geen een Koning wil, noodzaakelyk moet gelukken, en indien 'er ook iets mogte verlooren gaan, dat zich dit alles door de magt wel gemakkelyk wederom zoude laaten dwingen. Indien hy dikwerf fterker had ondervonden —-. 't geen hy in betere uuren zo wel wist ■—- dat Koningen ook menfehen zyn; dat zy allermeest bloot daan om misleid te worden; dat zy zeer veel van hun gezag verliezen, wanneer de onderdaan te veel zwakheden in hen ontdekt; dat hun voorbeeld van zo weinig beteekenende gevolgen niet is , dan het voorbeeld van den gemeenen bM>  van D A V I Ö. burger; dat hunne daaden juist het meeste bloot gefteld zyn aan het oordeel van eene zo zeef verfchülend denkende menigte, onder welke echter altyd fcherpziende opmerkers zyn , die veele van deeze daaden zelfs wegens de plaats, waarop een Koning ftaat, in een onaangenaam licht befchouwen:— indien hy dit alles meer had overlegd, hoe veel grooter zoude hy dan nog geweest zyn! Hy zoude het zwaard nimmer getrokken hebben tegen Nabal; hy zoude zo veele vrouwen niet genomen hebben ; hy zoude Bathfeba niet verleid hebben ; hy zoude Urias niet hebben laaten dooden; hy zoude de daad van Amnon niet ongeftraft gelaaten hebben ;hy zoude Abfalom edelmoediger hebben vergeeven ; hy zoude de liefde van Jonathan beter vergolden , de trouw van Joab beter erkend , en nooit aan meerder veroveringen gedacht hebben. TP\e godsdienst van David is, over *t geheel genomen, nog altyd de godsdienst van zyne Vaderen. Maar hy is 't zodanig, als hy in eenen geest door overdenkingen en ondervindingen verbeeterd zyn moet; meer gezuiverd, in veele opzichten alleenlyk de voorige in de gedaante en de uitdrukkingen ; door veele omftandigheden meer bepaald , misfchien ook nog vermeerderd door nadere openbaaringen. In eenen zeer hoogen graad was dezelve voor zynen geest noodzaakelyk , in veele uuren zyne eenige gedachte, zyne eenige kracht, zyne eenige gerustftelling. Het hart des jongelings was door de gefchiedenis van zyn volk en door de menig- vul-  432 Het CHARAKTER vuldige wonderbaare gedenktekenen der Voorzienigheid met groote verwachtingen vervuld; hy was daardoor als opgetrokken tot het geloof in God; hy was daardoor tot een' onvermoeiden onderzoeker van de voetfpooren der Godheid gevormd; zodanig , dat 'er eindelyk niets is, waarin hy God (met meerder of minder waarheid in zyne denkbeelden) niet zoude ontdekken. Met meerder of minder waarheid zeg ik; want de mindere volmaaktheid in veele kundigheden j welke wy ten deele moeten dank weeten aan de grootere kennis van de krachten der natuur, tlykt duidelyk uit veele van zyne uitdrukkingen over de natuur-verfchynfelen, hoewel een opmerker ook hier zekere vorderingen in dien tydkring ontdekken zal. Het charaktermaatige van zyne godsdienstigheid beftaat in een blymoedig geloof in God, zyne Voorzienigheid, en zyn byzonder genadig toezicht over de menfehen •, 't welk hoe zeer het ook door zyn geitel moge onderfteund worden —> tevens eene uitwerking is van zeer duidelyke en waare denkbeelden van deszelfs liefde. Het kan zyn, dat het levendig gevoel van Gods oneindige goedertierenheid, by toeval zekere ligtvaardigheid, of althans onvoorzichtigheid veroorzaakt heeft; maar dan is ook de deugd, welke door hetzelve tot haare rypheid komt, dies te meer gegrond en echt. David valt, hy valt dikwerf, — maar wanneer hy goed en vroom handelt, doet hy 't ook volkomen ; zyn hart kiest, vindt zich gelukkig by de keuze, en volgt deeze keuze niet omdat het eene wet of een pligt, maar omdat de liefde voor God, de dankerkentenis , de gelykvormigheid met God, dé aan-  van DAVID. 433 aangetiaamfte gewaarwording en de bekoorlykfte gedachte van zynen geest is. Zoekt gy waardige denkbeelden van den Vader aller wezens — van zyne grootheid , van Zyne goedertierenheid, van zyne voorzorg, van zyne Vaderlyke genegenheid , van zyne verdraagzaamheid , van zyne verzoenelykheid , als men weder vroom is en recht doet — zoekt gy eene opwekking tot oprechtheid des harten, troost in tegenspoeden, opbeuring, als het leven voor u en voor anderen begint lastig te worden — zoekt gyonderwys, welken weg men bewandelen moet, om Hem weltebehaagen , wiens toejuiching van oneindig meer belang ook zelfs voor Vorsten behoorde te zyn, dan de toejuiching van eene halve waereld — zoekt dit alles in David's gezangen. Wilt gy by het blyde genot des levens op hoogten en in valeijen, beitrooid met den geheelen luister der natuur , by den luiden lofzang der fchepping alleen niet verdommen , en vloeit de bron van lof nog niet klaar genoeg uit u zeiven, — fchept dan uit de bron van den lieffelyken zanger van Betblehem, dan zal uwe geheele ziel, indien zy niet reeds alte zeer voor deeze zuivere hemelfche toonen ontftemd is , gezang worden. Men leert van David met nadruk hoe de godsdienst elke vreugde volmaakter maakt. Begeert gy in de uuren der eenzaamheid alleen met God te vtrkeeren, dankbaarlyk de wegen te herdenken, langs welke Hy u leidde, en u met moed te verfterken tot die wegen, op welke Hy u nog in het toekomende geleiden zal, — leert dan met David, om in die allen God te vinden, en met blydfchap des harten de paden natefpeu- ren,.  4s4 Het CHARAKTER kn, langs welke zyn Herder hem door groëriê landsdouwen en door duistere dalen geleid heeft. Wilt gy de waare uitdrukkingen van de vuurigfte gewaarwordingen der ziel, deeze openhartigheid voor hem , hy wien de nacht ook fchynt, gelyk het licht, deeze kinderlyke taal met Hem, die zich, gelyk een Vader over zyne dienaaren ontfermt; wilt gy met God leeren fpreeken — leert het uit de gebeden van David. Vreest niet, dat ik de volmaaktheid van zynen godsdienst alte veel vergroot. Alles wat ik gezegd heb, kan men , geloof ik , bewaarheid vinden, en evenwel nog altyd het verbaazend verfchil der denkbeelden over den godsdienst in die tyden en in de onze door de leer van Jefus Christus verlicht, gelyk ook de onvolmaaktheid van veele voorftellingen, welke door gebrek van opheldering in andere weetenfchappen noodzaakelyk gemaakt wierden, met zeer veel overtuiging ontdekken. Men denke alleenlyk aan den invloed van de verordeningen in den Mofaïfchen godsdienst, en aan den ftaat van eene godsregeering. Uit beiden zullen veele te zinlyke en te menfchelyke denkbeelden van God en zyne handelwyze , veele zorgvuldigheid nopens alte geringe kleinigheden in het uiterlyke van den godsdienst, en de gewoonte der ziel aan het zichibaare, zelfs in een Charakter van zo veel doorzicht, begrypelyker worden. Ook zal ik niet boven peil gaan in het voorftel van Davids perfoneele vroomheid. Wilt gy (moet ik met even zo veel openhartigheid zeggen) aan den eenen kant leeren , hoe verheven elke deugd door deeze beweeggronden wordt; hoe gemakkelyk zy de wederkeering tot het goede,  Van DAVID. 435 de, als men daarvan afgeweeken is, maaken ; hoe zy ons bevvaaren voor de hovaardy by het gevoel van zekere voorrechten ; hoe werkzaam zy ons doen zyn ter uitbreiding van de eenigfte gelukzaligheid der menfehen, welke de deugd is; eindelyk rot welke goede voorheemens, tot welk eene edelmoedige opoffering zy den menscb kunnen brengen; —- maar ook aan den anderen kant, hoe veel 'er toe behoort, om zich by de menigte van gevaarlyke aanprikkelingen, welke ons zwakke ftervelingen van alle zyden omringen, nooit aan de weldaadige heerfshappy van den godsdienst te onttrekken; hoe moeijelyk het in 'tbyzonder voor den mensen valt, die zo zeer aan het zichtbaare geboeid is, om de indrukken van het onzichtbaare altyd even fterk by zich te onderhouden , maar hoe gevaarlyk ook de ftaat van het hart is, wanneer die indrukken te zeer daaruit gebannen zyn — onderzoekt dan David's levensgefchiedenis. By al zynen yver, om beter te worden, blyven hem niet alleen eene menigte mishagen by, welke hy byna niet als misflagen kent; maar zyn uiterlyke voor- of tegenfpoed neemt ook zo veel deel in de trappen van zyne vroomheid , welke telkens by hem plaats hebben, dat men nooit borg kan zyn voor de onverleidbaare ftandvastigheid van zyn Charakter. Daar zyn tyden , dat hy diep , zeer diep beneden veelen ftaat, welke hy fchier met bitterheid berispte ; dat hy den twyfelaar doet lasteren, en zich niet, dan door veele worftelingen, door veele vuurige gebeden en heete traanen, door veele troostlooze fchrikkelyke bevindingen van Gods ftrafi'ende gerechtigheid, weder kan ophelpen. Hem ontbreekt zeer veel, om die heilige te zyn, dien de UI. Deel.2de Stuk. Ff laa-  436 Het CHARAKTER kater leevende Ifraëlieten, en de Christelyke Leezers zyner gefchiedenis van hem gemaakt hebben. Ziet daar het korte faamenftel onzer overdenkingen over Davids leven: ziet daar de voornaamfte trekken van zyn Charakter, welke, over 't geheel befchouwd, door alle wisfelvalligheden van zyne lotgevallen dezelfde blyven , hoewel nu de een dan de ander trek meer zichtbaar wordt, en veelen fomtyds geheel en al fchynen verdweenen te zyn. Een leerryk afbeeldfel vaneenmensch, vol van waarfchouwing, vol van onderwys, vol van gerustftelling. Hl.  van DAVID. 437 III. ALGEMEENE AANMERKINGEN OVER Bybelfche en andere oordeelen aangaande DAVIDS GESCHIEDENIS. Indien dit nu indedaad het beeld van David mogt weezen dan konden zekerlyk veele vonnisfen van zyne verdeedigers en aanklaagers meer waarheid en meer naauwkeurigheid daarüit afleiden. Maar (zal men misfchien zeggen) in den toon waarin de Bybel van hem fpreekt, blyft altyd nog veel, dat ons vreemd toefchynt. Men kan zeer rechtvaardig jegens hem zyn, zonder hem als het volmaaktfte, oorfprongkelyke beeld van een' wyzen en oprechten Koning aantemerken ! Dit doen evenwel de opftellers van den Bybel, en het fchynt — dat zy, of wy misgetast hebben. Het fchynt zo. Maar zoude de oorzaak niet veelmeer daarin gelegen weezen, dat wy eensdeels de oordeelvellingen desBybelsmt een verkeerd oogpunt befchouwen; anderdeels in onze eigene oordeelvellingen te veel van onze alte onbepaalde denkbeelden mengen? Het valfche in onze fluitredenen, zal zeer gemakkelyk kunnen verFf a klaarst  433 Het CHARAKTER klaard worden uit een van deeze twee mishagen, en ten flot onzer befchouwing van David, zullen eenige gedachten daaromtrent niet overtollig zyn. Vooreerst moeten wy alles wat de 'Bybel van David zegr, aanmerken, als de gevoelens van een Ifraëliet over eenen Ifraëliet. Hy heeft dit gemeen met alle andere boeken, dat de perfoneele wyze van voorftellen van de Schryvers en van de Charakters dier eeuw in hen is overgegaan, en dat men daarvan zeer merkelyke blyken heeft. Veele plaatfen geeven duidelyk te kennen , dat dit onder anderen ook zeer veel invloed had op het voorftel van de zedelykheid der daaden. Dus is het natuurlyk, dat de bybelfche gefchiedenis ook David pryst en berispt, volgens den maatftaf, naar welken in zynen tydkring recht en onrecht wierd afgemeeten. En wat zullen wy toch denken, in welk licht David aan eenen Ifraëliet moest verfchynen ? Is 'er niet misfchien , wanneer wy onpartydig geleezen hebben, in onszelven,uit hoofde der meenigte van zyne wezenlyk groote deugden, een zeer bevallig beeld van hem achter gebleeven, dat wy byna zyne feilen dieswegens vergeeten hebben ? Omtrent zodanige Leezeren, op welke het goede en bevallige met de grootfte kracht werkt, ben ik hiervan byna volkomen verzekerd. Hoe veel meer kan men dit bcweeren van eenen Ifraëliet, die reeds wat meer eenzydig is ; die een ooggetuige van 's Konigs daaden, of ten minsten van jongs af, aan de verhaalen van dezelve , welke gemeenlyk eenen langen tyd onder het volk in achting bleeven, gewoon was? Het is over't algemeen het lot van goede Koningen, dat de onderdaan en de naneeven byna alte rechtvaardig jegens hen,  van DAVID. 439 hen, en fchier genegen zytf, om hen van het kvvaade, 't geen zy doen, volkomen vry te pleiten , en hunne dienaaren daarvan te befchuldigen. Dit lot had David zo wel, als veele anderen, verdiend. —Hierby is het zeer charaktermaatig, dat, hoe verder wy in de gefchiedenis komen, de loftuitingen wegens David grooter worden. De opfteller van het Eerfte Boek der Koningen gaat zelfs zo verre in zvne verwondering , dat hy ronduit zegt: „ dat David geduurende zyn „ geheel leven in alle opzichten naar het godde„ lyk welbehaagen heeft gehandeld , uitgezon„ derd het enkele geval met Urids (*>" Waarby men niet ontkennen kan, dat hy geheel anders moet geoordeeld hebben, dan de gefchiedfchryver van het Boek van Samuël, die de gedachte , om het volk te tellen , zo verwerpelyk vond, dat hy dezelve als eene onmiddelyke uitwerking van Gods toorn over de Ifraëïieten befchouwde (f). Konde nu de nationaale liefde en de indruk van David's andere volmaaktheden eenen Ifraëliet beweegen,om zelfs zodanige misflagen, welke onmiddelyke kwaade gevolgen na zich fleepten, over 't hoofd te zien; hoe zoude men dan hebben kunnen verwachten , uit dien tydkring eene befchryving van David's leven te ontvangen, waarin hy naar alle de wetten van eene Cbristtlyke zedekunde nu gepreezen, dan berispt wierd; en hoe hebben de fpotters der heilige Schrift onrechtvaardig genoeg kunnen zyn, om zich (*) i Kon. XV, 5. (tJ 2 Sara. XXIV, 1. Ff 3  440 Het CHARAKTER zich daaraan te ftooten, dat de Bybel ook zyne zwaarlte misdryven met zo veel koelhartigheid verhaak? Ik zal niet alleenlyk zeggen, dat het over 't algemeen te veel geëischtis van eenen gefchiedfchryver , ja dat het misfchien zelfs mede behoort tot zyne mishagen , wanneer hy zich te veel over het beöordeelen van zyne helden inlaat : hy voldoet het meest, wanneer hy eenvoudig en naar waarheid verhaalt, 't geen hy gezien of uit geloofwaardige bronnen gefchept heeft: maar bovendien is 't nog zeer onnatuurlyk , van Kinderen het doorzicht van eenen man, van Joodm de overtuigingen van eenen Christen te verwachten, Deeze helling behoeft niet breeder ontvouwd te worden, dewyl wy by elke byzondere handelwyze daarop gezien hebben (*). Daarenboven verftrekt het ten voordeele van David's Charakter in de bybelfche gefchiedenis, dat hy dikwerf nevens Saul ftaat; dit is ook natuurlyk , dewyl hy zyn onmiddelyke opvolger was. en byna niet zonder hem kan genoemd worden. Uit dien hoofde is nu het onderfcheid tusfchen beide de Koningen, zelfs voor Leezers in laatere tyden, zo klaarblykelyk , dat David flechts behoeft genoemd te worden, om met zeker misnoegen aan zynen wreeden vervolger te denken. Hiertoe helpt, als ik zo fpreeken moge, de toon van beide hunne Charakters het meeste. In SfiuPs gemoedsgestalte is zo iets duisters, 't geen zo onaangenaam is, dat men met zyne feilen minder geduld heeft, dan met die van David. By (*) Men vergelyke byzonderlyk hiermede 't geen over de veelwyvoy van David, bl. 237. a's mede over zyne norwkzucbt gezegd is', bl. 189. 41S.  van DAVID. 441 By David openbaart -zich de goedhartigheid, de gezeggelykheid , de genegenheid , (welke elk Leezer toejuicht) telkens wederom zo fchielyk, dat men het misnoegen daarover vergeet, en den dwaalenden fchielyker vergeeft. Dit is niet rechtvaardig , ik beken het; maar het is 't lot van achterdochtige , wreede menfehen, dat men hen te weinig recht doet. Vervolgem beoordeelt de Bybel zyne helden voor 't grootfte gedeelte naar de gezindheden omtrent den Vaderlyken godsdienst, omdat de geheele Joodfche Staat eigenlyk op den godsdienst gegrondvest was. Maar dit is het ook, 't geen men byna het minfte verdraagen kon. IMu, zeide men, zoude hy onder den dekmantel van den godsdienst alle ondeugden begunstigd, dan den godsdienst zeiven in zodanige dingen , welke niets weezenlyks zyn , gefteld hebben , zodat de rechte waardy daardoor moest verlooren gaan. Men heeft niets van deeze befchuldiging te vreezen, zo men niet te veel wil verdeedigen. Zekerlyk eigent de Bybel zelfs aan zodanige daaden, welke niet zo zeer den innerlyken Godsdienst des harten voorönderftellen, maar zeer wel uit vooroordeelen , of, zo men wil, uit een foort van geestdryvery kunnen ontftaan zyn, zekere waardy. Dit hebben wy in het gefchiedboek der Rechteren meer dan eens ontdekt (*). Maar zal men denzelven om die rede aanftonds willen berispen? Zulke daaden waren noodzaa- ke- (*) Zie Tweede Deel bl. 445. en volg. Ff 4  44* Hei CHARAKTER. kelyk, wanneer de Joodfche Staat blyven zoude 't geen hy was, en hy, die door zodanige daaden hiertoe iets toebragt, was voor de Natie een zeer gewigtig man. De oorlogsdaaden van David hadden, als befchermingen van 't land, bovendien reeds eene waare verdiende. Maar voor den Ifraëliet wierd deeze verdiende nog grooter daardoor, dat tevens de heidenfche, afgodifche volken gedrafc, misfchien zelfs uitgeroeid wierden. Hy ontdekte daarin de overwinning van Jehovah over de afgoden. Ik vind ook nergens, dat de uitroeijing van andere volken , op zichzelven befchouwd , als iets dat pryswaardig , maar altyd Hechts als een middel tegen de afgodery aangepreezen wordt. Wie de afgodery vaarwel zegt, en zich tot den tempel van Jehovah houdt, geniet even zo veele rechten , als een gebooren Ifraëliet. Wel is waar, dat dit een zeer onvolmaakt middel is ter bevordering der waarheid. Maar men weet evenwel ook , dat de verdraagzaamheid, als een onmiddelbaar gevolg van de verlichting der_tyden , zolang dezelve niet tot trotschheid overflaat, met haar af- en toeneemt. Was nu die tydkring niet vatbaar voor deeze verlichting, dan verwacht gy ook vruchteloos de verhevene deugd in de gezindheden jegen hen, die anders denken. De Ifraëliet ondervindt van alles, Wat ons in de vloeken van David over Gods vyanden vreemd is, niets, en mogelyk verfchynt zyn Koning juist hier in zyne meeste grootheid. Zoude hier de goede bedoeling niets kunnen veifchoonen? Zeer buitenfpoorig is het echter aan den anderen kant, wanneer men om die rede de Schry- vers  van DAVID. 443 vers van den Bybel van onverfchilligheid omtrent deugd en ondeugd befchuldigt. Waar zy het onrecht zien , noemen zy het met den rechten naam, al ware 't ook een Koning , waarvan zy fpraken. David's zonden ftaan met alle de omftandigheden, welke dezelve verzwaaren, naast zyne beste daaden. Zyne deugd wordt zo weinig alleenlyk in het waarneemen van de Mofaïfche verordeningen, betreffende den godsdienst, gefteld , dat hy zich veelmeer, met zekere vryheid die aan zyn Charakter voegt, veroorlooft, veranderingen te maaken in deeze willekeurige bevelen. Zyne menigvuldige overwinningen worden zelfs als een grond opgegeeven, dat hy niet gefchikt was, om dien God, die liever leevende maakt , dan doodt, eenen tempel te bouwen. Van hemzelven moeten zyne onderdaanen het leeren ,om zyne vroomheid niet te zoeken in eene meenigte van offeranden, noch in de naauwgezetheid voor alle de plegtigheden, maar in het gevoel van de afhangkelykheid van God, in het nafpooren wat de wil der Voorzienigheid was, in de rechtvaardigheid jegens het volk, in de onderwerping onder de rampen , in de ootmoedigheid en maatiging in het midden van den voorfpocd, in het treurig gevoel over al het bedrevene onrecht, eindelyk in het hartelyk vertrouwen op Gods barmhartigheid en waarheid. En indien dit zodanig is, gelyk elk onbevooroordeeld Bybellezer geredelyk zal toeftemmen, wat recht had Tindal dan te zeggen : „ hoe „ heiliger het oude Testament een Charakter „ voorftelt, dies te wreeder , wraakzuchtiger, •d geuegener om anderen ongelukkig te maaken, Ff 5 zal  444 Het CHARAKTER j, zal men hetzelve vinden (*) ? " Welk eene onvergeeflyke verwarring van denkbeelden! Ik vrees dat niet alleen zy , die openbaare vyanden der heilige Schrift zyn , maar ook anderen , voor welke zy nog vei ëerenswaardig is, de deugd, welke een godsdienst is , te weinig voorrecht toeftaan. De ontdekking, hoe veele on. waardige daaden en gezindheden men van oudsaf onder den fchyn van vroome oogmerken wilde verbergen of ontfchuldigen, hebben hen onverfchillig gemaakt omtrent alles , wat niet eene daad is, fchoon zy zeiven in alle gevallen aan de oogmerken recht doen, en bekennen, dat by een goed hart zelfs groove fouten vergiffenis verdienen. Maar juist dit, 't geen wy met den onbepaalden naam, (een naam indedaad even zo zeer misbruikt als de naam van godsdienst) van een goed hart naamelyk zo hoog opvyzelen , kan dit by eenig Charakter in eenen hoogeren graad plaatshebben, dan by het godsdienstige? Indien ik wel begryp 't geen men daarmede zeggen wil, dan is het eene bepaalde neiging der ziel tot het goede, voornaamelyk met opzicht tot de pligten jegens anderen , de menschlievendheid, de edelmoedigheid, de verzoenelykheid. Men Helt het tegenover het bepaalde voorneemen , cm kwaad te doen, omdat de mensen, zo hy eens mistast, echter altyd zo fpoedig en met zodanige neigingen tot de deugd wederkeert, dat men ziet, dat het meer eene verrasiching, dan eene hebbelykheid in 't zondigen geweest is. Wanneer nu die heer* (*) Tin dal Cbrist. as old as tbe Creat. C. XIII.  r van DAVID. 445 heerfchende neiging eene uitwerking van den godsdienst is; of, met andere woorden, wanneer het fchier altyd in de ziel tegenwoordig denkbeeld van haare verpligtirgen omtrent God en van deszelfs hoogfte liefde tot het goede , haar altyd bewaart, dat zy niet lang by het onrecht volhardt, haare wederkeering zo veel ernfliger, haar berouw dies te opréchter maakt, en het kragtigfte behoedmiddel wordt tegen de ligtvaardigheid, — moet dit dan by het oordeel over de daaden niet mede in aanmerking genomen worden? Moet het godsdienstig gemoed van David, by zyne meenigvuldige misüagen, de ïrrafwaardigheid van dezelve niet verminderen ? Vooral by ons, die met de grootfte ondeugden geduld hebben, wanneer wy lïechts een goedhan in eenen minderen graad meenen te ontdekken ? Of zullen wy het mispryzen, wanneer de Bybel de vroomheid van David dikwerf roemt, dewyl hy dikwils gewoon is, om de waardy van den mensch allermeest te bepaalen naar zyne gezindheden omtrent God? -— Ik weet zeer wel, dat het een misgreep van de voorige tyden was , wanneer men niets goeds in het menschdom zien wilde, dan 't geen eene onmiddelbaare werkzaamheid van den gcöpenbaarden godsdienst was , waaruit de verregaande denkbeelden van de heidenfche deugden , als fchitterende ondeugden ontftaan zyn. Maar, zo ik my niet bedrieg, is 't even zo zeer te vreezen, dat wy onrechtvaardig worden juist jegens de zuiverfte, verhevenfte, weêrgadelooste van alle deugden —■ de deugd, welke om Gods wille volbragt wordt; de deugd , waardoor de ziel haaren verhevenen oorfprongk het naaste by komt; de deugd, welke byïtó aflefcn in  446 Het CHARAKTER in zekere omftandigheden deugd blyft; hetwelk dan mogelyk ook de oorzaak is, dat wy zo veel met koelen bloede van de vroomheid fpreeken, en aan zulke waardige menfehen, als de gefchiedenis des ouden Testaments ons gedeeltelyk bekend maakt, niets ontdekken, dan woestheid en zwakheid. O Leezeren! dat toch nooit de ftille overgeeving aan God , de waare ootmoedigheid, zonder welke 'er geene waare deugd is, het ftandvastig geloof aan de byzonderfle Voorzienigheid , de opoffering van de fterkfte begeerten, omdat God dit gebiedt, in onze oogen haare waardy verlieze! En van dit alles zoude men, myns oordeels , uit het Charakter van David, gelyk het zich in veele omftandigheden van zyn leven opdeedt, veel kunnen leeren. Het vierde oogpunt , waaruit de bybelfche Schryvcrs David befchouwen , bepaalt zynen invloed op den Joodfchen Staat. Dewyl hy juist van deeze zyde allermeest moet voorgefteld worden volgens het oogmerk van die fchriften, en dit juist die zyde is, waar zyn beeld op de bevaliigfte wyze verfchynt, kan men zeer gemakkelyk de verwondering begrypen, waarmede van hem gefproken wordt. En nogthans is het, als of men die byna geheel en al over 't hoofd had gezien. Geen Koning was voor de Voorzienigheid zo bekwaam dan hy, ter bereiking van de oogmerken in dien tyd; en voor zo verre was hy volkomen de man naar Gods harte. Hy onderhield den ouden geest van liefde en vertrouwen op Jehovah, den haat tegen de afgodery, en belette de deelneeming aan de ondeugden der nabuurige volken. Zyne regeering was over het geheel genomen , even zo zacht als rechtvaardig; de fterkte van  van DAVID. 447 van zynen geest verhief het volk tot een der magtigfte en heerlykfte volken van dien tyd. De zegeningen van God over zyne nakomelingen waren met opzicht tot hem beloofd, en wierden door de laatere Profeeten voorgefteld als zodanige, welke om zynentwil gegeeven waren (*). Een Vorst die zo regeerde als hy, die zo veel godsdienst, zo veel menschlievendheid, zo veel rechtvaardigheid had als hy , was gewisfelyk een weldoener van het Land. Niemand ging hem in deeze weldaadige eigenfchappen te boven —■ zelfs zyn Zoon niet, met alle zyne wysheid en luister; — de èènige Hiskias kwam hem zeer naby, de meesten bleeven verre, zeer verre beneden hem, Verwondert gy u nu, leezers van den Bybel! dat David als het ontwerp van een goed Koning voorgefteld is van mannen , die niets grooters kenden, dan hem? Van eene Natie, onder welke hy de èènige in zyn foort was? De lof van ieder volgenden Koning wordt derhalven byna naar deeze maat bepaald: „ hy „ was niet volkomen met den Heere zynen „ God, gelyk David ; hy deed niet gelyk zyn „ Vader David; hy deed het geen den Heere „ welbehaagde, echter niet gelyk David; hy „ wandelde in alle de wegen van zynen Vader „ David, en week noch ter rechte- noch ter „ flinke-hand daarvan af (f)." Uit dien hoofde wordt de naam van David met elke volgende eeuw telkens te eerwaardiger voor de Natie. Zolang (*) i Kon. XI. 12, 13. XV. 3-5. 2 Kon. VIII, 10— 10. XIX, 33, 34. Jef. XXXVII. 35. (t) Zie 1 Kon. XI , 4-6. XIV , 8. XV, li. 1 Kon. XIV, 3. XVI, 2. XVIII, 3. 2 Cbron. XI, 17. XVII, 3. XXVIII, 1. XXIX,  443 Het CHARAKTER lang men eenen fpruit ziet uit dien wortel, ziet men tevens een gedenkteken , hoe dierbaar alles, wat eenige betrekking heeft op David, in de oogen van God is, en dus het klaarfte bewys van de gezvisfe weldaadigheden Davids (*). Laat het ons dan eindelyk ook niet vreemd dunken, dat de Profeeten , die zelve uit eenen Joodfchen ftam waren, en met Jooden fpraken, hunne befchryvingen van eenen toekomenden grooteren Koning, ontleenden van 't geen by hen. het verhevenfte en grootfte was- Hunne toehoorders verftonden deeze taal; en door zodanige beelden wierden hunne zielen verheven tot het hoogfte denkbeeld, en tot de innigfte blymoedigfte verwachting, waarvoor zy" vatbaar waren. Het voorftel, dat 'er altyd uit het huis van David een Koning zyn zoude, had eens ftand gegreepen. De Profeeten maakten 'er gebruik van. Sedert wordt de Mesfias genoemd David of Davids Zoon (f), en zelfs in den tyd dat hy verfchynt, roepen hem de weinigen , die hem kennen, by dien naam (§). — Hoe verkeerdelyk heeft men daaruit geoordeeld, darde Bybel partydig was omtrent de feilen van David de Bybel, die zynen naam alleenlyk noemt, om met korte woorden het denkbeeld van een' zeer gelukkig' Koning, en van eene gelukkige regeering voor te ftellen, waartoe in hunne geheele ge- fchie- (*) Jef. LV, 3. Jer. XXXIII, 15. en velg. (f) De meeste Christelyke Uitleggers reekene» daartoe Jer- XXIII, s- Ezech. XXXIV, 23, 24. XXXVII, 24. (5) Matth. IX, 27. XV, 22. XXI, 9. Mare. X, 47. XI, 10. XII, 15. Luc. I, 27-32. II, ir. Joh. VII, 42. B.on, I, 3, 2 Tim. II, 8. Openb. V, 5. XVI,  vam DAVID. 449 fchiedenis geen voorbeeld bekwaamer was dan dit. Toevallig echter gaven zodanige uitdrukkingen gelegenheid, dat anderen buitenfpoorig oordeelden over Davids volmaaktheden. Zelfs Joodfche Uitleggers gingen zo veel verder, dan de Bybel, dat zy voor zyne grootfte misdryven ontfchuldigingen zochten, welke in alle opzichten onvoldoende waren. Nu verdichtten zy, dat Krygslieden, die in 't veld gingen , aan hunne vrouwen de vryheid toegeftaan hadden , eenen anderen man te neemen; bygevolg was 't geen overfpel, 't geen David met Bathfeba begaan had: dan waanden zy, dat hy, als Koning, het recht had gehad , om Urias op eenen post te ftellen naar zyn willekeur (*). Aan zulke gedachten wierden de Christelyke Uitleggers ook van tyd tot tyd gewoon, wanneer zy dezelve noodig vonden, om zulke leeringen te bewyzen, welke zy gaarne wilden ftaande houden. Dit was geenszins eene opzettelyke dwaaling; maar wanneer men (*) Zie hierover H. Gkotii Annot. in Nov. Testam. ad Luc. XV, 1. • Hy oordeelt, dat diergelyke gevoelens der Jooden de verwondering konden doen ophouden, dat Christus tollenaaren en zondaaren aannam, dewyl zy geloofd hadden, dat 'er volgens de Mojaïjcbe wet geene vergeeving voor dezulken zoude te verwagten zyn. Dit volgt 'er echter, myns bedunkens, niet uit. Onze Verlosfer fprak niet Pbarijeeuwen, dus met menfehen, die hunne gehee'e heiligheid fielden in de onthouding van openbaare ondeugden, en derhalven ook van de verkeering met ondeugende menfehen , en die het u;t dien hoofde zeer aanftoottlyk vonden . wannepr een Leerasr zich met hen inliet, Mogelyk flrekken de uitleggingen des ouden Testaments, welke Grotius aanhaalt, zich niet eens uit tot aan de tyden van Christus.  450 Het CHARAKTER. rrien eens één vooroordeel waarfchynelyk vindt', dan volgt zeer gemakkelyk een ander, 'c welk het eerfte zoude kunnen onderfteunen. De ftrenge verdeedigers van het volftrekte raadsbefluit zagen zich genoodzaakt te beweeren, dat David, zelfs by zyne grootfte misdaaden, niet uit de genade gevallen was. Het gevoelen, dat alle woorden van de geheele heilige Schrift ingegeeven waren, hetwelk in de middel-eeuwen ontftaan is, verëischte, dat men de allerhevigfte vloeken van David\, over zyne vyanden uitgefproken, voor fpreekende bewyzen van den zuiverfien en heiligflen yver moest houden. De neigingen : om in het oude Testament overal voorheelden te vinden, veroorzaakte, dat men eenen man, waarin zo veele voortreffelyke eigenfchappen verëenigd waren, boven alles waardig oordeelde , om zulk een voorbeeld van Christus geweest te zyn, zonder dat zulks ergens in ééne plaats van het oude of het nieuwe Testament gezegd was. Dit fcheen ook op éénmaal de verklaaring van zo veele Pfalmen gemakkelyker te maaken. De eerfte Christenen, die deeze liederen in hunne geheime byëenkomften boven alles i'chynen toegepast te hebben op de omftandigheden en het lyden van Christus, hadden daar toe zeer toevallig aanleiding gegeeven {*). By fommigen was (*) In den beginne was 'er gebrek aan Christeiyke gezangen. Dus bleef men nog by het gebruik der 1'falmen, die dikwerf in den tempel gezongen waren. Van tyd tot tyd ontvingen zy een uitfluitend gezag, en zyn dus zo veel duizend, duizendmaalen in kloosters en (kerken met en zonder aandacht gezongen. — Wie zoude het dan toch iemand Jiwaalyk willen neemen, die eene Cbristelyki ftichting zoekt t  van DAVID. 451 was liét evenwel alte klaarblykelyk , dat David van zich-zelven fprak. Men bediende zich derhalven van deeze uitvlucht, dat, fchoon zy wel op hem de naaste betrekking hadden, echter alle de omftandigheden van David tot de gefchiedenis van den Verlosfer betrekkelyk geweest, of * zo als men zegt, voorbeelden van denzelven geweest waren. — Dit moest David nu natuurlykerwyze zeer eerwaardig maaken. Men moest, zo 't eenigzins mogelyk ware, zyne daaden verdeedigen,opdat de gelykvormigheidvan het beeld met het tegenbeeld dies te klaarblykelyker mogt blyven (*> Men oordeele zelf, hoe zeer dit het vry zoekt, om alles, wat hy zingt, in betrekking tot zynef} Verlosfer te denken ? Al is hy ook niet overtuigd , dat David dit altyd daarby gedacht heeft, evenwel firekt hec hem tot meerder opwekking, is het hem van meer belang, als hy n2ar het voorbeeld der Apostelen, de om Handigheden, het lyden en de hoop van David, op de omftandigheden, het lyden en de hoop van Jefüs Christus toepasti vooral dewyl het nu toch (hoewel zekerlyk luttel pasfende) gewoonte by veele Gemeenten is , by den open- lyken Godsdienst niets dan PJalmin te zingen. Men zie hierover eenige voortreffelyke gedachten, in de SticbtiIjke Schriften van ï obl er , i Deel bl. 244,245. gelyk ik over 't algemeen mynen Leezeren de geheele verhandeling: Over bet Leezen der Pfalmen, zeer aanpryze. (*) Daaruit ontftonden dan zodanige befiisfingen Scopus (libforum Samuelis) — ,ad Cbristum cumprimis tendit, fub Davidis umbra adeo perfpicue delinedtum , ut coel-stis illius Davidis unüionem ad amplisfimun regnum, viQoriam adverfus infernalem Goliathum, bumiliationem denique variam ac dèpresfionem, qua defungi prius oportuit eum » quam regnum capesferet, in filio Ifai ad ocuium videas boC libro expresfum. Qjtam Mesfia» in Davide adumbra- tionem, ut evidentisjime boe libro ob oculos fibi pofitam ïntelli» gerent fideles , confusta in typis appellationum lil. Deel. 2de Stuk. Gg ébri*  452 Het CHARAKTER vrye onderzoek van zyne gefchiedenis heeft tegen' gehouden; maar men moet dan ook rechtvaardig genoeg zyn, om niet den Bybel, maar deszelfs Uitleggers te befchuldigen. Hierby voeg ik nog den laatflen grond van de alte naauwgezette beflisfingen over David , welke over 't algemeen grootelyks deel heeft aan vet le, zekerlyk in dt-n hoogften graad omvaare f zelfs voor de rust van veele nadenkende Christenen gevanrlyke {tellingen, te weeten , het eenvormige in het bepaalen van de voorwaarden , onder welke een mensch eeuwig zalig of eeuwig verdoemd wordt. Dewyl men, zonder eenige bepaaling, zo veel begeerde tot de vatbaarheid voor Christum ipfum Davidis nomine baud raro Spiritus Santlus voluit at. Carpzovü Introd. ad L. biblicos Vet. Testam. bl. 222. Of, om een recht aanmerkelyk voorbeeld te hebben, waartoe foortgelyke onzekere ftellingen kunnen opleiden, znl ik hier eene plaats uit Ambrosius aanhaalen, weike my toevallig in zyne werken onder oogen kwam, om tot eene proeve te verftrekken, in welken zin■zyne verdeediging van David aefchréeven is : „ Quid obftat quominus etiam Betbfaba fanSo David iti ,, figura fociata fuisfe credatur, ut Jignificaretur congrega,, vo nationmn, qua hon erat Cbristo lejmimo quodarfl ,, firlei copulafa connöbio, quod transverfarüs quibusdam „ foret veflibulis in ejus gratium praeter Legis ingresfura ,, prafcriptum, in qua nuda mentis finceritas, aperta „ fimplicitas lavacri jujlificante myfterio , veri David et „ regis aüerni memtem traducerec, lacesferet caritatem? „ Meri'.o venit occulius et qui fallei\t) principem mundii ,, tanquam Uriarn illum qui initrpretatione dicitur lumen ,, meum, transfigurantem je in Angelum lucis. Venit, in,, qnam, in hunc mundum , et venit occoltus , tanquam ,, adulter intravit, ut jus legitimum vi?idicaret. S. Ah„ brosh Apohgia David 1, 3. Oper. Tom- I. bl. 6;4, „ volgens de Uugaave der Bentdiilynen.  van DAVID. 453 voor de toekomende zaligheid , en daarby in 't geheel met durfde twyfelen , dat 'er zo veele mannen des ouden Testaments, die ons van de jeugd af eerwaardig geworden zyn, terftond na hunnen dood in het volkomen genot van dezelve gekomen waren, moest men alles, wat daarmede in hun leven niet ftrookte, en waarvan men geen mtdrukkelyk gewag vindt gemaakt dat zy ^er berouw over getoond hebben, zo goed als1 t konde gefchieden , door verklaaringen uit den weg ruimen. En dit gelchiedde met de vroomlte bedoeling, en uit eene zuivere liefde tot den godsdienst. Ebud moest Eglon in den naam van Jehovah vermoord, Jaël in den heiligfien yver Sis/era op eene verraderlyke wyze gedood, SimJon door Gods Geest gedreeven de Philiftynen en zich zeiven onder de puinhoopen van eenen Tempel begraaven, David zonder de minfte bvzondere wraak den dood van Jodb en Simei op zyn fterfbed begeerd hebben. Want, hoe zoude een wraakzuchtig, een opvliegend, een onredHyk mensch deel kunnen hebben aan de vreugde des hemels? Of hoe zoude men mannen, die Paulus als voorbeelden des geloofs ten toon ftelt, de toekomende beloonina; kunnen betwisten 2 Het een zowel als het ander fcheen onmoge'lyk te, zyn. < En by deezen fchakel der gedachten bleef 'er niets over, dan dat men zyne toevlucht moest neemen tot die gedwongene uitleggingen der heilige Schrift. Het is der moeite waardig • om hier de valfche onderftellingen, waarop' deeze geheele redeneering rust, eens na te gaan. Men onderftelde vooreerst, zonder eenig bewys, dat God ten allen tyde eene evengelykè maatvzn zedelyke volmaaktheden begeert, waar-  454 He* CHARAKTER aan hy de mededeeling van eene eeuwige gelukzaligheid gehecht heeft. Nu zag men wel fchielyk, dat dit gevoelen eenigszins bepaald moest worden. Hoe zoude men anders de veelwyvery, en foortgelyke handelwyzen der Aartsvaderen, hebben kunnen verontfchuldigen? Maar hier Vond men een uitvlucht in het klimaat en in de gewoonten van 't land. Zo veel te minder wilde men by de imvendige zedelyke gezindheden het minfte onderfcheid toelaaten. —— Door zodanige ftellingen, waarvan onderzoekers , welke dieper in de zaak indrongen, van oudsiif zagen , dat zy van allen grond ontbloot waren , komt men in verzoeking, om te gelooven, dat derzelver verdeedigers het oude en het nieuwe Testament nooit onderling vergeleeken , noch de uitfpraak: „ leder zal van God volgens de „ hem gegeevene wet geoordeeld worden (*)" overdacht, veel min het onderfcheidend Charakter der leer van Jelus, welke na eene veel naauwkeuriger bepaaling van alle eertyds reeds bekende pligten, byzonderlyk aandringt op de volmaaking van de inwendige gezindheden van het hart (f ), door en door overwogen hebben. Want dit alles geeft duidelyk te kennen , hoe zeer verfchillende de maatftaf is , naar welken God de Jooden, en naar welken hy de Christenen meeten zal. Daarenboven ftrydt dat leerftelfel met de ge- hee- (*) Rom. II, 12 en Valg. (f) Wie hier eenige zwaarigheid vindt, verzoek ik het v'yfdi Hoofdftuk van Mattheus, van het 2ijle vers af, mee een aehoorlyk 'overleg te leezen.  van DAVID. '455 heele menfchelyke natuur. Niets kan meer tegen de ondervinding aanloopen , dan dat men zich verbeeldt, dat het omhelzen van zekere leeringen en de hebbelykheid in zekere daaden , voor de eene ziel zo mogelyk is, als voor de andere ; een vooroordeel, het welk ook eenen zeer nadeeligen invloed heeft gehad op de gewoone manier van onderwyzen, en voornaamelyk op dc proeven, om onder verre afgeleegene Natiën eene overtuiging van den godsdienst voorttebrengen, Eene behoorlyke oplettendheid op zichzelven zoude ons reeds van het tegendeel kunnen verzekeren. Wat is de oorzaak , dat zelfs leerilellingen in de weetenfchappen, ja misfchien zodanige, welke gegrond zyn op de ondervindingen van het gemeene leven , in zekere tyden volftrekt niet begreepen kunnen worden , ja zelfs mogelyk onze ziel als fluiten —■ en evenwel na verloop van jaaren den hoogden graad van klaarheid voor ons ontvangen ? Gewisfelyk dit, dat wy nog niet genoeg voorbereid , of aan zodanige denkbeelden gewoon waren , welke deeze gemakkelyker hadden kunnen maaken. Nu is elke ziel, om zo te fpreeken, een fpiegel, waarin zich de hoofdtrekken van het menschdom in 't klein vertoonen. Dit gaat met elke eeuw al verder voort, indien 'er geene onoverkomelyke hinderpaalen zyn welke het ophouden of zelfs weder achter uit zetten. De lfraëlieten namen ook van tyd tot tyd in volmaaktheid toe; uit dien hoofde is de zedekunde ten tyde van David reeds veel verlichter, en haare uitgeftrektheid veel grooter, dan in de tyden van Jakob en der Rechteren. God voegde zich zeer wysfelyk in zyne openbaaringen naar deeze vorGg 3 de*  456 Het CHARAKTER deringen, welke van tyd tot tyd gemaakt wierden. Maar gewisfelyk ook in zyne oordtelen. Want wie kan het beter beoordeeld i, hoe verre de mensch in eiken tydkring, onder elke omitandigheid, by elke kennis, by mogelykheid in de volmaaktheid vorderen kan, dan Hy , die den, geheelen faamenhang der dingen, alle betrekkingen van de oorzaak tot derzelver uitwerking , alle diepten der menfchelyke ziel, in zyne overalonnegenwoordigheid erkent ? Zoude hy , die zich recht levendig voorftelt , hoe veel hierop aankomt, het wel ooit waagen , om zich naast den Rechter in den hemel te plaatfen , en over de vroomheid van anderen, en over hun lot in het toekomende leven, met zekerheid te oordeelen ? In de begrippen van dit toekomende leven zoude nog wel een derde dwaaling kunnen opgeflooten liggen. Onze harde tegenftellingen zalig of verdoemd, - — en het denkbeeld van de eeuwigheid, het welk wy ons meer ais eene voortzetting van het hier begonnen leven , dan wel als een' geheel nieuwen, in niets dan belooning en genot beftaanden ftaat, hadden moeten voorftellen, maakten deeze dwaaling onvermydelyk, hoe zeer zy ook ftrydig was tegen de gelykvormigheid en de weinige zekere ontdekkingen over het wezen der menfchelyke ziel. Het blyft ontegen-, zeggelyk waar, dat de ftaat na den dood in het naauwfte verband ftaat met de zedelyke gezindheid in dit leven ; ontegenzeggelyk waar, dat de deugd zekerlyk gelukkige , en de ondeugd zekerlyk treurige gevolgen heeft; ontegenzeggelyk waar, dat Gods vrye goedertierenheid in eene fchikking, welke volkomen van zynen wil afhangt 3 de maat der gelukzaligheid verre boven,  van DAVID. 457 ven onze verwachting, ik zal niet zeggen , verdienften kan vermeerderen; maar het is even zo ontegenzeggelyk waar. dat de trap van dee/.e gelukzaligheid naauwkeurig zal geichikt zyn naar den trap, waarin de ziel voor dezelve vatbaar is, zodanig dar mogelyk de laagfte trap der zaligheid aan den geringften trap van ongeluk zal grenzen Hoe minder de mensen hier gedaan heeft, dies te minder brengt hy mede ; dies te verder blyft hy voor altoos ten achteren, Hier biengc God hem zo verre , als hy hem, zo hy niet zonder ophouden wonderen , doen wil brengen kan. David, om tot hem wederte- keeren, genoot veele geneugten , wanneer hy zich in de befpiegehngen over Jehovah als verloor ; hy was zeer zalig door den godsdienst j maar die verhevene geneugten, welke een Joannes , een Petrus , een Paulus ondervond , wanneer zy de heerlykbeid des Vaders, volgens de uitdrukking van Paulus, in het aangezicht van Jefus Christus zagen, welke ivy kunnen genieten , wanneer wy zulk eene zaligheid niet gering achten , kende hy niet. — Hy had 'er een levendig gevoel van, dat elke neiging , welke den mensch Gode niet gelykvormiger maakt, verwerpelyk was maar dewyl zyne begrippen van God , voornaamelyk met opzicht tot zyne oneindige goedertierenheid, nog zeer bekrompen waren \ gevoelde hy geen aandoeningen in zyne ziel, wanneer hy tegens bukenlandl'che INatiën wreed bleef. Want uit de gefchiedenis zyner voorouderen kende hy God niet, gelyk wy, als een Zalizmaaker, maar alleenlyk als een Rechter en Verdelger der heidenen. Verfchoonde hy hen te weinig , hem ontbrak het verheven gcGg 4 luk»  458 Het CHARAKTER luk, waarop wy Christenen roemen kunnen; de blydfchap, van eenen dwaalenden op den rechten weg te brengen, eenen gevallenen optebeuren, den vyand met eene volheid der ziel te zeegenen. En dewyl foortgelyke daaden de ziel voor nog verhevener geneugten vatbaar maaken, ging hy ook in dit opzicht onvolmaakter tot de eeuwigheid over. Zo het intusfchen niet te vermeetel is, om nog een oog op de duisternis van de toekomst te flaan, dan zou ik het zeer wel mogelyk vinden, dat de ziel, waarin nog veel onvolmaaktheid overbleef, aldaar in zodanige omftandigheden en verbintenisfen zoude kunnen komen, dat zy zuiverer , Gode gelykvormiger en ten allen tyde voor eene hoogere zaligheid vatbaarer wierd. Want waarom zoude God in het toekomende haare veranderingen naar geheel andere wetten willen bepaalen, dan in dit leven ? of waarom zoude de rust in zulk eene niet verkwikkende, maar vermanende werkloosheid overgaan ? Dit vernietigt de leer, dat hier de tyd der zaaijing, der verbeetering is, of hoedanig men 't anderszins uitdrukt, zo weinig, dat dezelve daardoor veelmeer bevestigd wordt. Gewisfelyk , gelyk ik reeds heb toegeftaan, hangt het van -s menfehen zedelyke hoedanigheid voor zynen dood naauwkeurig af, voor welken graad van gelukzaligheid of volmaaktheid hy na denzelven vatbaar zyn zal —— Maar wie der heiligen is ooit zodanig uit de waereld gegaan, dat 'er niet nog fchaduw genoeg m hem overbleef ? — Of zoude met den dood de hoop afgefneeden zyn , om ook biervan bevryd te worden ? Veele dingen, wej«emhet volmaaktere ryk van G>d, in het ge- zelr  van DAVID. 459 zelfchap yan verheerlykte zielen niet behooren, blyven zekerlyk met het dekfel van ftof, 't welk den gewiihgften geest dikwerf alte ©nwederftaanbaar ter aarde nederdrukt , (bygevolg ook de magtige aanpnkkelingen der zinlykheid tot de mtbaritingen der harstogten) achter De ziel nam echter altyd aan deeze hebbelykheden zo veel deel, dat 'er blyken genoeg van in haar overbleeven welke onmogelyk eensklaps uitgeroeid, hoewel,door de gewoonte aan geheel andere begrippen en poogingen, byna niet bemerkt kunnen worden. — Wien treft derhalven de tegenwerping: „ hoe het toch mogelyk is om „ zich eenen man, gelyk David, met zo veele „ Imetten, met zonden tegen eene zuivere ze,, dekunde, welke tot hpt- pinrU *-™ „—.j.... , „ ren, als een medegenoot van eene zaligheid „ voorteftellen, welker genot de heilige Schrift „ zelve als zo moeijelyk opgeeft?" Alleenlyk den geenen die óf voor alle tvden en menfehen even dezelfde voorwaarden vastftellen óf alle vorderingen in de volmaaktheid in een toekomend leven ontkennen, of zich David, zonder het minfte gezag der heilige Schrift, als eeti van, de eerfte gezaligden des hemels voortellenm plaats dat zy zich die uitfpraak van onzen maaktfte Christen, niet opzicht tot zyne verlich ting over goddelyke waarheden en 5S gSïl ken wil grooter is , dan de waardigfte/n ge£ n?mar'die Qnder de J°oien wal op" Laa- i*) M.atth. XI, ii. Luc. VII, 2?. Gg 5  46o Het CHARAKTER Laaten wy hierby toch niet vreezen, dat wy hem en zyne zaligheid te zeer verlaagen. Zo veel vroomheid, als wy in zyn Charakter gevonden hebben, zo veel vuunge liefde tot God en zyne geboden , zo veel heerlyke werkzaamheid voor het geluk van anderen, blyft m eene waereld — waarin niets, niets zonder gevolgen ïs — ook niet zonder belooning. De meenigte van tegenfpoeden — hier verzoek ik myne Leezeren, zich eenige ftukken van zyn leven te herinneren, wanneer wyhem onder de geweldigste worftelingen zagen lyden: — de meemgce van deeze rampen, welke echter allen niet verdiend waren, geeft een recht tot groote verwachtingen welke wy ten deele vermoeden, ten deele niet verftaan. In dien zin zal * ook waar worden, 't geen een leerling van David gezongen heelt; Die met traanen zaaijen , Oogden evenwel met vreugde! De zaaiier zaait het zaad en weent, . De oogfter vergadert de fchooven en juicht C h In zulk eene volmaakte waereld , als Gods waereld is, kunnen zelfs de rnisflagen van David weldaadige gevolgen gehad hebben _„ Heett, , dus vraag ik met een voortreffelyk Schryver, het kwaade alleenlyk kwaade gevolgen? Kan " niet meenig zedelyk kwaad op eene toevallige " wvze, goede gevolgen hebben? Slechts voor " zo verre het kwaad is, zyn ook de gevolgen kwaad. Maar zy kunnen ook buiten het 9' vqoïl*) Pf. cxxvi, s-  V h u DAVID. 46t j, voorwerp zyn, het welk dezelve veroorzaakt. „ Schoon zy hunnen bewerker zelve ook zullen „ aangaan, wegens de naauwe overëenftemming „ van alle veranderingen in de zelfftandigheden ' 9> welke deelen van deeze volmaaktfte waereld „ zyn ; zynzy echter met zo onnoemelyk veele „ andere omftandigheden verknocht, waardoor „ zy bepaald worden — dat zy eene geheelande« re gedaante ontvangen." En ik voeg 'er nog by: wie zal 't ons kwaalyk neemen, van Gods goedertierenheid te hoopen, dat hy den mensch m zulke omftandigheden en betrekkingen zal brengen , waarin het gevoel van het volbrachte kwaad hechts in zo verre plaats heeft, als noodig is ter verwekking van de levendige vreugde over het goede, 't welk tevens daarüic ontftond De groote fchikking ter zaliging van het menlchelyk gedacht door onzen Heer , fchynen mv de allerzekerfte waarborgen van deeze hoop te zyn. In hoe verre? — hierover op eene andere I\nindigid^°Verudenkin§en' waa«oe David ons aanleiding heeft gegeeven. Indien 'er daaerrönyrnA^fchjede™ ~ welke ook zon d daarop te zien, dat zy in den Bybel ftaat altvd de gefchiedenis is van een' man, dielooi zyn Charakter er, door zyne levensbyzonderheden van zeer veel gewigts is, — door■ öeSe^ro? ven wat meerder lichts verfpreid , veeie S goede menfehen ontrustende twyfeüngen weï^ nomen,meemge deugdzaame en vroome gewaar wording verwekt, wat meerder waarneren veel l&  462 Het CHARAKTER le algemeene en byzondere oordeelen gekomen mogte zyn: zal ik dien trap van vreugde ondervinden , welke ook aan hem kan vergund worden, die het zelf gevoelt, dat veele dingen beter en juister hadden kunnen gezegd worden, en gaarne toefterat, dat hy hier en daar misge: tast heeft. GHA-  CHARAKTERKUNDE van eenige PERSOONEN, die in de GESCHIEDENIS van DAVID VOORKOMEN.   CHAÜAKTERKUNDE VAN EENIGE PERSOONEN, DIE IN DE GESCHIEDENIS van DAVID voorkomen. JONATHAN. Zelfs de hemelfche Gelukzaligheid, wanneet zy nederdaalt, om de aarde te bezoeken» vind maar één , een enkel heiligdom om zich eene aangenaame vergoeding voor den afwezenden hemel te verfchaffen: — den boezem van eenen vriend, waarin het eene hart het andere Ontmoet, die, van eenen wederzydfche zachtaartigheid. eikanderen tot eene Iegerftede verftrekken om eene Goddelyke rust te fmaaken. Maar wacht u voor het rabootfel van de Vriendfch.jp. Door de vlam der driPen worden ook harten gefmolten ; maar zy fmefen gelyk het ys, om eerlang harder te bevriezen. Waare liefde wortelt zich in de reden , die vyandin der driften. De deugd alléén vervult ons met een tederhartige liefde voor ons gantfche leven , i , ■ neen, ik doe haar grootelyks on- ge-  46*6 Het CHARAKTER gelyk, — zy vervult 'er ons mede voor eeiP. wig. De fchoonfte van alle de fcboone vruchten der vriendfchap is de deugd , welke door een vuur van mededinging wordt ontvonkt, en door nayver haaren loop verfnelt: (Youngs Nnehtgedachten, volgens de vertaaling > Van den Heere Lublink.) Gy, die ik dikwerf in de aangenaamfte oogenblikken myns levens genoot, gy zuiverite, zaligfte van alle geneugten, geneugten der vriendfchap , keer in deeze ftille uuren des nachts weder in myne ziel, ik moge u een' korten of langen tyd genooten hebben, nu ik de hand flaa aan het beeld van dien edelen, die waardig was , dat zyn naam voor de weinigen, die, gelyk hy , tonden beminnen, geheiligd wierd! Komt, opdat myn hart zich in uwen zachten weêrfchyn verwarmen, opdat myn gevoel en myne taal zacht en waar moge worden , gelyk Jonathans liefde. O, myne Leezeren ! wie kan hier koel blyven, waar de mensch zich zo bevallig vertoont? Is 'er wel ergens een gezicht, 't welk ons meer verkwikken, en onzen geest meer verheffen kan, dan een man van eene groote ziel, en van eene geheel zuivere goedaard gheid des harten, by wiens daaden men nooit weet, of men zich over deeze of die het meest moet verwonderen ? — Die man is Jonathan! Ik heb hem eene grootheid toegefchreeven ; echter niet volkomen in dien zin , als zy David toekwam. In een Charakter , gelyk het zyne, zoude deeze grootheid haare rechte plaats niet hebben, zo het zich-zelven altyd gelyk zoude blyven. Zyne grootheid beftaat meer in eenen fterken, en die van David meer in eenen veel beo  van JONATHAN; 46? bevattenden geest. In zyne gedachten en befluiten is meer innerlykc waardy, in aie van David meer volheid en rykdom. Jonathan zoude nooit die groote Koning geworden zyn , maar hy was een grooter mnsch. Om het eerite te zyn had zyn Charakter meer (hoe zal ik 't uitdrukken?) menigvuldigheid, buigzaamheid, minder vastigheid en duurzaamheid moeten hebben. Het iS byna als óf hy alleenlyk die flerkte van geest bezat, om zyne gotdaurtigheid eene grootere waardy bytezetten. Deeze wordt nu niet flechts een teder gevoel, maar mannen-liefde. Zy gaat altyd voort met eenen even vasten tred; daar zyn alleenlyk zekere oogenblikken , waarin zy byna eene hartstocht wordt. Jonathan verfchynt voor de eerite maal in de gefchiedenis, by gelegenheid eener overwinning tegen de Pbilifiynen (*). IXiet lang daarna waagt hy , zonder daartoe eigenlyk last te hebben, eenen zeer Houten aanval op dezelfde vyanden: hy gaat alleen met zynen wapendraager des nachts in het leger, en verfpreidt, door de blyken van eene buitengewoone dapperheid, eenen geweldigen fchrik (f). Dit is nog geen eigenlyke heldenmoed. Het is eene jeugdige drift, waarby voor deeze reis de bedoeling en de vroome gezindheid met eene gelukkige uitkomst beloond wordt. Evenwel geeft dit befluit, en de geest waarmede het uitgevoerd wordt, een Charakter vol van liefde tot het vaderland en vol van vertrouwen op God te kennen. Het fcheen als (*) 1 Sam. XIII, 1-3. (t) XIV, i_i5. III. Deel. 2de Stuk. H h  46*5 Het CHARAKTER als of het volk zich veel zoude kunnen belooven van eenen Koningszoon , die geloofde door zynen h^ogeren ftaat van de pligten eens goeden burgers zo weinig ontflagen te zyn, dat hy byna meer doet, dan men van eenen onderdaan had kunnen eisfchen. Zyne vermeetelheid, om zich alléén in een vyandig leger op zulke gevaarlyke wegen te waagen, is echter voor een gedeelte eene uitwerking van den godsdienst, welke zekerlyk op zich-zelven geen recht geeft tot zulke groote verwachtingen. „ God zal ons helpen ! 't Is by Hem hetzelfde, door veelen of door „ weinigen de overwinning te geeven!" —Inde bepaaling van het teken, of God geluk zoude geeven tot die onderneeming, ontdekt men aan de ééne zyde zekere onvolmaaktheid in de kennis; want de mensch was nergens aan zodanige voorwaarden bepaald; — en aan de andere zyde is de gang van het menfchelyk hart , welk zich over 't geheel befchouwd, door'alle eeuwen altyd zo gelyk blyft, charaktermaatig. Jonathan wenscht eene groote daad te doen ; eenigzins bevindt hy echter , dat zyn wensch fchier alte vermeetel is; hy wil dus ten minften een foort van hooger roeping daartoe hebben. Wanneer de vyanden zo zeggen, zal hy weder terug gaan; maar zeggen zy anders, zal dit voor hem een teken van God zyn. 1 Dit laatfte zal zekerlyk gefchieden •, want men zegt eenen vyand , dien men overweldigen yvi\, niet lang vooraf, dat men hem zal overvallen; men lokt hem zo naby als men kan, en dan bemagtigt men hem. Jonathan ondervindt niet dat hy zich - zeiven misleidt. Hy is zekerlyk, vooral by het aanmoedigend gevolg, zo vast overtuigd, dat dit onmid- dt-  van JONATHAN. 469 deiyk van God komt ,°als of een Profeet hem dien last gegeeven had. Zodanig handelde de mensen •voor eenige duizend jaaren; zodanig handelt hv nog! & * ln het verhaal van de overtreeding van een Vaderlyk bevel , 't welk my niet eens gehoord heeft, is wederom veel charaktermaatigs. Op eenen warmen dag, dat 'er een veldilag gefchiedde, verkwikt hy zich in 't voorbygaan mer wilden honig. Men zegt hem, dat niemand, volgens het bevel van Saul, vóór den avond, wanneer de vyanden volkomen zouden geflagen zyn, het minfte mogt nuttigen. ,, Dan heeft myn va„ der het geheele land duistere oogen gemaakt. ,j Ziet, hoe helder myn oog geworden is van „ dat weinigje honig! Had het volk Hechts meer „ van den buit gegeeten ! Wy zouden zekerlyk eene grootere overwinning over de vyanden „ bevochten hebben. " Ziet hier een gezond menfehen-verftand, en de edele vryheid, om in kleinigheden een onöverlegd bevel te overtreeden, het welk door eigenzinnigheid gegeeven was. Hoe zoude in eenen Jongeling, die de welvaart van zyn volk zo vuurig bemint, als Saul dezelve zekerlyk niet konde beminnen , die zyn leven, als het 'er op aankomt, wil opofferen — de gedachte opkomen, dat dood en leven aan zulk eenen ontydigen yver van zodanig eene verordening , welke regelrecht ftrydt tegen alle omzichtigheid, zoude kunnen gehecht zyn? Immers zoude het byna eene zwakheid geweest zyn , wanneer hy zich, zonder, eenige bedenking, tegen zulk een ongehoord krygsrecht, aan de wreede eigenzinnigheid van eenen Vader had opgeofferd. Inmiddels ontheft het verftandig gedrag van het Hh 2 volk  470 Het CHARAKTER. volk hem, dat hy niet noÓMigheeft, om de zaak met meer drift te behandelen (*) — Het geval is op zich zeiven van weinig belang ; het ftelt echter een' anderen Charaktenrek van Jonathan in een fraaijer daglicht. Over (*) Men zal mogelyk nog uit het voorige indachtig zyn; dat ik terloops van Jeeze gefchiedenis in Saul's Charakter gewag maakende (bl. 104,105.1 met een paar woorden te kennen gaf, dat het geheele beloop van de zaak misfchien eene uitwerking van 's Priesters beleid geweest is Het fchynt my toe,dat men, als men hier alles in 't verband befchouwt, niet wel anders kan oordeelen. Her wordt Saul vooreen onrecht aangereekend, dat hy het volk zulk «ene onfchuldige zaak verbooden heeft; althans hy houdt zelfs bet gulzige eeten voor zonde. Evenwel zou God daarom geen antwoord gegeeven hebben, dewyl Jonathan dit onverftandig bevel overtreedt? God zou daarom het lot op hem, als eenen misdaadiger, die het leven verbeurd hal, hebben Iaaten vallen? Wie kan dit met Gods eigenfehappen overeenbrengen? Het volk verhindert de voltrek¬ king van het dood-vonnis, en hieruit ontdaan geene de minfte kwaade gevolgen ? Wanneer nu God (dat ik eens zo menfchelyk fpreek ) indedaad toornig was geweest over de allerönlchu'digfte zaak war zoude hem dan verzoend hebben? De wil jan het volk, 't welk het oordeel van den Priester tegenfprak/ Of wat dan anders? Welke onöp'osfelyke zwaarigheden, wanneer men by den letter wilde blyven ftaan. Hieruit volgt niet noodzaakelyk, dat de Priester een bedrog gepleegd heeft. Wanneer nu zyn goed gezond verftand ('t geen hy indedaad (v. 36, 37O in eenen hoogen graad betoont) by hem eene Item van God was , deed hy dan onrecht, om het volk daardoor te behouden? Weeten wy thans wel naauwkeurig, wat de Ifraëliet in dien tyd gedacht heeft by de fpreekwyze ;„ God antwoordde niets" welke wy altyd in eenen letterlyken zin verftaan ? Wy hebben'er immers in 't geheel geen denkbeeld van, op welk eene wyze God zich aan de Priesters heeft geopenbaard.: Dit zal my ook by billykeLeezers rechtvaardigen, wegens ,t geen ik bl.3 jp. gezegd heb.  van JONATHAN. 471 Over 't algemeen hebben de oorlogsdaaden den naam van Jonathan minder oniterfïelyk gemaakt , dan de Jchoonheid van zyn hart. Men zoude dezelve ook byna daarom vergeeten, indien zy niet in zo verre gewigtig waren, als zy zyne edelmoedigheid volkomen vry pleiten van de verdenking van zwakheid. Hy ziet David voor de eerfte maal na de overwinning over Goliath. „ Zodra Saul met hem „ uitgefproken had, verbond zich" — ik kan 't niet nadrukkelyker vernaaien , als de Bybel doet —„ zyn hart vast aan het hart van David; ,, hy beminde hem, gelyk zyn eigen leven! — „ Hy maakte, dewyl hy hem zo hartelyk lief „ had, een verbond van vriendfchap met hem, „ trok zynen mantel uit en gaf denzelven aan ,, David; hy nam alle zyne kleederen, zwaard, „ boog, gordel, en gaf ze aan hem! " (*) Ten allen tyde hebben de betere menfehen, zielen, die hun gelyk waren, opgezocht, waaraan .zy zich geheel en al mededeelden, in welke zy het leven eerst recht genooten, elk genoegen dubbel ondervinden konden , en dezelve gevonden hebbende, Koniugryken konden verachten, omdat alle hunne wenfehen vervuld waren. Dikwerf was 't een reeks van ondervindingen , hoe zeer zy voor eikanderen gefchaapen waren , ondervindingen , welke hen van tyd tot tyd meer en meer verëenigden, tot dat eindelyk de band der vriendlchap onverbreekbaar wierd; fomtyds was het dat oogenblik waarm zy elkander eerst zagen, de eerjie aaniagching, het eer/ie handendrukken, èène (*) 1 Saai. XVIII, 1-4. Hh 3  4fft Het CHARAKTER êéne omhelzing, waardoor zy verëenigd , e uwig verëenigd wierden; zy kenden elkanders inborst , als of zy elkander reeds jaaren lang gekend hadden; zy zouden gaarne , indien 't mogelyk waare geweest, hand iu hand dit leven, 't welk zonder eene wederzydfche genieting eene eenzaame plaats en dood voor hen was, verlaaten hebben. Maar ach 1 hoe weinige hebben deeze gelukzaligheid genooten? Veelen zyn door haare fchaduw bedrogen ; zy hebben gemeend den vriend te vinden , die deeze hartelyke vriendfchap — voor hun van liefde blaakend hart tot behoefte geworden — waardig waare; doch zy hebben hunne kortduurende dwaaling met traanen moeten betaalen, die men maar alte dikwerf aan verkeerde redenen toefchreef. Wanneer 'er tot de duurzaamheid van zulk eene naauive verbintenis der zielen (want aan welke uitgebreidde verbintenisfen heeft de vriend' fcbap haaren heiligen naam niet moeten leenen!) eene volmaakte gelykheid in het gevoel van het fraaije en goede noodzaakelyk is; wanneer het onderfcheid ten minften hechts zo gering zyn, of juist in die evenredigheid afneemen moet, dat uit ééntoonigheid harmonie ontilaat —• dan weet ik niet, of Jonathan en David deeze zuivere gelukzaligheid wel altyd zoude genooten hebben. Ik denk, dat ik niet onrechtvaardig omtrent David geweest ben. Ik ken echter ook in den langen tyd van zyne regeering niet ééne daad, welke , met betrekking tot haare innerlyke grootheid, aan de edelmoedigheid van Jonathan gelyk gefteld zoude kunnen worden; daarentegen ken ik zo veel onvolmaaktheid, zo menigen ftap, welken een geheel onbaat-  van JONATHAN. 473 baatzuchtig hart ten uiterften zoude afgekeurd hebben, dat ik vrees, dat de hoogachting, het noodzaaklykfte by eene duurzaame vriendfchap, — van de zyde van Jonathan van tyd tot tyd zoude hebben moeten afneemen. Zolang Jonathan David kende , verdiende hy deeze hoogachting in den hoogden graad ; ook nog zeer dikwerf na Jonathans dood, maar niet altyd; fomtyds byna verachting. Op dat oogen. blik, waarin zy eikanderen het eerst ontmoeteden , was 't onzeker, of hy meer liefde of meer verwondering verdiende. In alle de fchoonheid der jeugd ftond de bloeijende jongeling, met een helder geopend oog , ftond de bevallige harpenaar, wiens zachte toverkracht zelfs een oud zwaarmoedig man niet konde wederftaan, voor den Koning, en kwam weder van eene daad, welke lfraëls vryheid bevestigd had, welke alle verwachtingen van een' jong' herder aan den oorlog ongewoon, zeer verre te boven ging, en welke hy met een heldengeloof in God had uitgevoerd. Wat moest dit niet eene ziel, waarin zelf zo veel goedhartigheid , zo veel bevallige zucht naar eer om daaden voor 't vaderland uit te voeren , zo veel vertrouwen op den befchermgod van het volk was, aan hem verbinden! By de befchouwing van zulke verdienften zwygt elke laage havtstogt in goede menfehen. Hoe /.ouden zy jaloers kunnen worden, hoe zouden zy kunnen benyden? Zy kunnen zich hechts verwonderen. Het Charakter van Jonathan ftraalt nog in grootere blyken dooi. Hy is altyd de verdeediger van zynen vrienu by Saul; hy is dan, wanneer by 't reeds met zekerheid weet, dat David Hh 4 tot  474 Het CHARAKTER tot den troon gefchikt is, noch even zo vuurig in zyne vriendichap voor hem, als te vooren ; en nogthans vergeet hy daarby nooit, wat hy als Zoon aan zynen Vader verfchuldigd is. Zodra Saul een vyand van David wordt, verwittigt hy hem daarvan. Dit durft hy immers doen, wanneer hy hem voor onfchuldig houdt ? My dunkt, het is zelfs een drieleedige pligt, — van den vriend, die zich zo vast aan zynen vriend verbonden heeft; van den Zoon, die verpligt is, om zynen Vader elke onrechtvaardige daad, zo veel in zyn vermogen is , te belet-en; van een lfraëlietiscb burger, die tot welzyn van het vaderland eenen man van zulke verdienften moet zoeken te fpaaren. En daarenboven is 't niet eens eene geheime faamenzweering. Hy brengt met eene beminnelyke vrymoedigheid , met den warmen yver van een' vriend, met den moed van een' verlosfer der onfchuld , met de befcheidenheid van een' Zoon, zynen Vader onder 't oog, hoe onredelyk zyn haat is, aan hoe groot eene zonde hy zich fchuldig maakt, wanneer hy zulk een' goed' onderdaan met den dood wilde beloonen; hy brengt 't ook reeds zo verre , dat Saul eenen eed zweert, om zich niet aan David. te zullen vergrypen; en maakt van dit oogenblik gebruik , om David aan zynen Vader op nieuws voorteftellen. „ Nu, (zegt de gefchiedfchryver,) was alles weder , gelyk te „ vooren "(*> Dit bedoelde hy ook — die braaye man , voor de vriendfchap gefchaapen ; hy wilde de, wond volkomen geneezen, niet bedeko ken* CS) i Sam. XIX, i~7»  van JONATHAN. 475 ken, niet alleenlyk den fchyn van verdraagzaamheid weder herftellen. Vergeeft het de goedhartigheid van 'zyn hart, wanneer hy hieromtrent wat te ligtgeloovig is jegens zynen Vader. Over 't algemeen is 'er tyd toe noodig, voor dat een volkomen edelmoedig hart het onedele van anderen gewoon wordt; allermeest dan, wanneer de natuur en de vriendfchap daartegen aandruischt. Hoe moeijelyk moet het dan niet eenen braaven Zoon vallen, zynen Vader voor eenen trouwloozen en onrechtvaardigen te houden, en by de zuivere bewustheid, altyd oprechtelyk jegens hem gehandeld te hebben, zich te overtuigen, dat hy nogthans deszelfs vprtrouwen niet heeft. Wanneer David hem verhaalt, dat Saul op nieuws op zyn leven toelegd, antwoordt hy als getroffen: „ Dat ver„ hoede God! Gy zult niet fterven. Myn Va„ der doet niets, hoe gering of hoe groot het „ ook zyn moge, 't geen hy my niet in 't vertrouwen zou ontdekken. Hoe zoude hy dit „ dan voor my verbergen ! Dit alles is niet „ zo. " Aldus fpreeken de goedaartigen, in wier ziel, die zo rein is als de hemel, geen wolkje, zelfs niet eens van achterdocht opkomt! Daar is een ander grondbeginfel noodig, om deeze goedhartigheid geene onvoorzichtigheid te laaten worden, en dit grondbeginfel is by Jonathan de vriendfchap. Hoe weinig hy ook ge7 looft, dat Saul na die plegtige beloften indedaad op nieuws onrechtvaardig zoude kunnen zyn, wil hy echter alles doen, om David gerust te ftellen. Gewaande rampen verdienen dikwerf even zo veel medelyden als zvaare. Hy ftemt toe in alle de ontwerpen,, welke zyn vriend Hh 5 hem  476 Het CHARAKTER hem opgeeft, belooft met eenen plegtigen eed, hem naauwkeurig bericht te zullen geeven van de gezindheden zyns Vaders , en houdt zyn woord getrouwelyk (*). By de voorige blyken zyner vriendfchap was het alleenlyk de edeldenkende man, welke het voor de onfchuld opnam, dien wy zagen handelen. By dit nieuw bewys wordt de vriendfchap tevens edelmoedigheid en opoffering; zy klimt op tot eenen trap, waarop zy zich flechts by weinigen onderhouden, of, zo zy 't al deed, de offeranden der verwondering van alle volgende eeuwen ontvangen heeft. Jonathan ziet thans in zynen vriend den toekomenden Koning van lfraël; ik weet niet, of hy door hem-zeiven (want hy was in dien tyd reeds van Samuel gezalfd) of door andere berichten oplettende gemaakt was. Dit hoort men duidelyk in zyne redevoering. Wat betekent anders de wensch: ,, God zy met u, gelyk met „ mynen Vader ? " Wat betekent het verzoek: „ Leef ik nog, beloon my dan met uwe liefde j „ dood my niet, wees altyd een vriend van myn „ kroost, en als God alle uwe vyanden laat „ verderven , verdelg dan het geflacht van „ uwen Jonathan niet , maar laat het by het „ uwe" (t)? — Op deeze wyze fpreekt men immers met hem, dien men reeds met zekerheid als den erfgenaam van den troon befchouwt. En op deeze wyze fpreekt hier de geene, dien de geboorte het naaste recht tot den troon gaf, met ee- (*) i Sam. XX, 4 42. (t) * • i3i "4- en v»Ig;  van JONATHAN. 477 eenen jongeling die tot dus verre nog van hem zelf voor elk reistochtje om vergunning moet vraagen (*). Zekerlyk was het Ifraëlietifche ryk, een ryk, 't welk eenen Koning verkiezen konde , althans nog in dien tyd. Daar was echter ook nog geen voorbeeld van, dat een Zoon van de regeering was uitgeflooten, en zelfs fchynt het, dat men hiervan by de nabuurige volken niets heeft geweeten. Terftond onder de naaste regeering van David komt het niemand, dan een' oproerigen die niet veel beteekent, in de gedachten, om zyne Zoonen de heerfchappy te betwisten. Saul zelf onderftelt, dat niemand, dan zyn afftammeling hem in het opperbewind volgen zal. By Jonathan komt by de geboorte nog de perfoneele verdiende. Hy heeft reeds eenen gewigtigen veldflag gewonnen; daarom is hy by het geheele volk bemind. Waarom zoude een vreemdeling hem boven 't hoofd gefteld worden ? Onder alle deeze opwekkingen begint hy te merken , dat zyn vriend — de arme herdersknaap door zynen Vader van de kudde genomen, die niet eens zo veel gehad heeft, om het uitzet voor zyne bruid te betaalen tot de regeering meer en meer naderde; zelfs zo, dat hy genoodzaakt was, om eene party voor zich te maaken, en mogelyk wel in eenen openlyken oorlog ingewikkeld te worden; waardoor hy zyne geneegenheid voor hem zo weinig verandert, dat hy hem integendeel dies te vuuriger begint te beminnen , en nog krachtiger voor hem by zynen Va- CO 1 Sam. xx, 28.  478 Het CHARAKTER Vader te fpreeken. Dit is óf een gevolg van eene allerlevendiglte overtuiging, dat de Voorzienigheid David gewisf.lyk tot Koning gefchikt had, en dat men zich aan haaren wil moest onderwerpen, óf hierby heeft een graad van onbaatzuchtigheid, van befcheidenheid en vriendfchap plaats , welke zyn Charakter ongemeen groot maakt. En dit eigendom van betere zielen , die verheevener vriendfchap , waarvan zo weinigen zelfs Hechts een denkbeeld hebben , heeft ook dit uitwerkfel. Voor hun oog verdwynen de geringe ydele aangeleegenheden en zorgen des levens, voor hen verdwynt alles wat de groote hoop eer, voordeel en geluk noemt. Beminnen en bemind worden —■ dit is de eenige gedachte, het eenige reikhalzende verlangen , de eenige behoefte van hun hart. Hier alleen wordt dat alles, 't geen de groote hoop van zogenaamde vrienden van zich-zelven en van zyne ondervindingen liegt, -f? die geheime innige eenftemmigheid der harten , dat wegfmelten der zielen in de uuren der fterkfte gewaarwordingen , die naam, eens anders eigen te zyn , dat vermogen, om kroon en ryk als een ydel niet met blydfchap voor zynen vriend opteöfferen , dat alles overtreffende, om zelfs voor hem te kunnen tterven—• dit alles't geen zo dikwerf in Schriften en redevoeringen met geveinsdheid voorgefteld is , wordt hier waarheid. Het is voor Jonathan om 't even, of hy de eerfte of de tweede in den Staat is. Zonder de liefde van David zoude het eerfte voor hem eene ellende zyn ; en indien hy dit zelfs met verlies van zyne vriendfchap zoude moeten koopen — dan bever den dood! Ik  van JONATHAN. 479 Ik weet niet, in hoe verre die eeuw reeds zekere beschaafdheid in deeze verhevene gezindheden heeft toegelaaten. Befchaafd of niet —« de waare fchoonheid en grootheid in het gevoel is ten allen tyde in het menschdom geweest ; en mogelyk te fterker en duurzaamer naar maate de konst en het overleg weinig deel daarin namen. Zelfs fchynt 'er niet eene enkele verleidende gedachte — „ hoe! wanneer ik David eens prys s, gaf, en my daardoor van het ryk verzeeker„ de," — in zyne ziel opgekomen te zyn ; waartoe hy evenwel, by de achting welke hy zynen Vader toedroeg , en by de bewustheid van eigene verdienften genoeg konde aangefpoord worden. Het is zeker dat David onfcbuldig is , en de onfchuld moet befchermd worden. Hoe veelinnerlyke vrede'er ook woont in zulke bevallige zielen , gelyk die van Jonathan : (want by haar rust elke heviger begeerte, en zy leeven immers in het element van de zuiverfte hemei-vreugde ;) is Jonathan echter in de omftandigheden , waarin veele treurige uuren dat zalig genot moeten afgebroken hebben. De phgten der natuur worftelen met de pligten der vriendfchap. Zyne deugd zoude zo groot niet geweest zyn, zodra hy Saul met onverfchilligheid had kunnen befchouwen ; want in dit geval zoude hy zo veel niet hebben opteöfferen, Dit zoude echter ook niet te verwonderen zyn. Want Saul is de man niet, die de harten tot zich kan trekken , en Jonathan zelf zoude byna de offerande van zyne eigenzinnigheid geworden zyn. Wanneer zulk eene behandeling niet koelhartig maakt , hoe onüitblusfchelyk moet dan de  / 48o Het CHARAKTER de vonk der natuur zyn! Maar zo is het. Ik hen verzekerd, dat Jonathan met een volkomen vertrouwen , dat David zich vergisd heeft, tot den maaltyd des Konings gaat, en ondervindt reeds de zachte blydfchap van eene vervulde hoop, dewyl zyn Vader den eerften dag niet misnoegd is over David's afzyn. Wat uitwerkfel moet het dan op zyn hart hebben, wanneer den volgenden dag deeze hoop eensklaps in duigen valt! Deeze hevigheid, deeze bittere befchuldigingen, deeze befpottingen zelfs van zyne Moeder , eindelyk deezen onverzoenelyken haat tegen David — dit alles had die goede man , die niemand beleedigde, niet verwacht. Maar nu , nu is 't zeker , dat zyn David in levensgevaar, dat hy de ongelukkiglte van alle Zoonen, en de rampzaligfte van alle vrienden is. Wie van myne Leezeren ooit in foortgelyke omftandigheden geweest is, wie het dus weet, welk een ftryd het kost, eer men eenen geliefden bloedsvriend, vooral eenen Vader, prys geeft, of zich toch in gemoede genoodzaakt ziet, hem tegen te gaan; voornaamelyk wanneer eene andere verbintenis zeer gemakkelyk tot den fchyn van eenzydigheid aanleiding geeven, en het zuiver gemoed verdacht kan maaken; hoe veel ftryd het kost, eer men hem fchuldig vindt en fchuldig noemt, dien men gaarne alleenlyk zoude willen hoogachten, en in wiens volmaaktheid men een gedeelte van zyne eigene volmaaktheid ftelt; wie weet, hoe gaarne, hoe gaarne men den misflag voor den beminden vriend zoude willen verbergen, aan wiens goede meening iemand het meeste geleegen ligt voor zich en de zynen; — wie deezen ftaat kent, zal ook dieper indringen in  van JONATHAN. 481 in het Charakter van Jonathan. Ik zal 't waagen, om te beproeven, het beloop van zyne gewaarwordingen natefpeuren. „ O myn arme vriend— „ hoe is hy door mynen Vader verfchrikt, wel. „ ke gevaaren ftelt hy zich voor , die 'er niet „ zyn ? Neen, hy, die voor zynen Zoon niets 3, verbergt,heeft het my gezwooren; die aanval „ van zwaarmoedigheid in eene ongelukkige nu„ re zal niet weder komen. Maar ik zal hem ge„ rust ftellen, ik zal alles, alles voor hem waa„ gen! — Met welk eene blydfchap zal ik op ,, het veld gaan, alwaar hy op my wacht; zal „ ik met grooten haast de pylen van mynen boog „ affchieten, zal ik den jongen toeroepen: aan „ deeze zyde, aan deeze zyde liggen de pylen (*) ; „ zal ik dan , als hy blyde op my aankomt, my„ ne armen voor hemsuitbreideri, hem met my „ neemen, en zalige dagen der vreugde weder „ met hem deelen! — De dag , die het voldiu„ gen zal, is gekomen ! O myn Vader ! myn „ Vader' gy zult myne hoop toch niet veryde„ len (f)! — Hy zwygt! Hy zoude niet zwygen, „ zo David's val bellooten was; hy zoude vree„ zen, dat hy zyne handen ontvlooden was! „ Neen, myn vriend! gy hebt misgetast. Elyd„ fchap en dank, dat gy misgetast hebt (§)! — „ Ook de tweede dag zal myne wenfchen ver„ vullen! — Hy vraagt naar David \ — By my, „ myn Vader, verzocht hy vergunning tot eene „ kleine (*) Dit was het teken, als Saul genadig zoude zyn. Lagen zy aan de overzyde van den berg , dan moest David vluchten, 1 Sam. XX, 10-21. (t) 1-13. (j) 26.  482 Het CHARAKTER „ kleine reis naar huis. Hy wilde by eene pleg„ tigheid onder zyne bloedvrienden tegenwoor„ dig zyn. (*) l — En dit, helaas ! dit ver„ dient reeds zodanig een toorn 1 Hy ftond my „ na de kroon — welke ik niet begeer! Ik zou„ de blind zyn omtrent hem, die de deugd en „ trouw zelf is, — den besten van alle Ifraëhe„ tifche jongelingen zoude ik haaten ? Dus heeft „ hy dan oorzaak gehad voor u te beeven, „ o wreede , wreede Koning! arme misleidde „ Vader! Gy zoud hem willen dooden — en ,, wel om mynentwil, daar hy zo veel grooter, „ den troon zo veel waardiger is, hem dien God „ zelf daartoe gefchikt heeft , zoud gy willen „ dooden! O, myn Vader 1 waarom zal hy fter- „ ven? Wat heeft hy misdaan (t)? — My? „ my ook dooden? Hetowas vreesfelyk, dat hy „ de fpiesfe op den Zoofl fchoot! Onrechtvaar- „ digheid, wreedheid en wel van eenen „ Vader (§)! O Kon ik 't eeuwig voor u " verbergen, myn David! Hoe zal ik myn oog „ voor u opflaan, om mynen Vader aanteklaa' gen! Wanneer gy my nu na eene angstvallige '' verwachting ziet komen — nu de pyl aan de ' overzyde des bergs vliegt en gy dan alleenlyk den laatften affcheidskus van my eischt — £ hoe toch zal ik dan fpreeken ? Maar elk uitftel , vergroot uw gevaar! Ik moet gaan, en u , den ', onfchuldigen en rechtvaardigen, alles zeggen, „ opdat gy u redt, zo goed gy kunt. Tegen u, (*) 1 Sam. XX, 27—49'. (t) " ' 3°. 32. (S) ^r-r~ 33- 34-  van JONATHAN. 4^ » u, tegen u, dien ik bemin gelyk my zeiven „ „ moet ik getuigen , dat gy een wreedaart „ zyt. — Daar vliegen de pylen. Aan de over„ zyde, aan de overzyde ! Ach, jongen ! gy „ weet niet wat gy doet! Daar komt hy, „ myn David! — Buig u niet voor my; ik ben „ een bode des doods! Hier ben ik , gy weet „ alles. God zy met u! Het gaa u wél! Ik „ kan niet uiten 't geen ik gevoel ! Eeuwig, „ eeuwig zal 't zo blyven, als wy eikanderen ,, hebben toegezwooren! God zy onze getui»» §e (*) ! —* E£n fchrikkelyke dag voorwaar! „ De Zoon heefeden Vader, en Jonathan zynen „ David veiiooren!" By dien hoogen graad van vriendfchap is veel fterkte van geest noodig , om noch tegen de pligten, waartoe in dit geval zo weinige aanmoediging plaats heeft, iets te doen; noch ook ih eene traage werkloosheid wegtezinken, waartoe men gemakkelyk kan vervallen, als men ziet dat alle hoop afgefneedèn is, om nog iets ten voordeele der onfchuld te doen. Jonathan keert weder tot Saul, en laat zynen vriend over (wie zelf eenen boezemvriend heeft, kan het bezef • fen, met welke gewaarwordingen) aan de woëftynen en fpelonken der rotzen, waarin hy zyne veiligheid moet zoeken. Dit eischt de pligt van den zoon en van den onderdaan, en de wet van deezen pligt is ouder dan de wet der vriendfchap. De party van David te kiezen , zoude niet anders zyn , dan tegen zynen eigenen Vader opteftaan. Zulks had hem geen Ifraëliet, zulks had (*) 1 Sam. XX. 35-42. III. De el. 2 Stuk. li  484 Het CHARAKTER had hy zich-zelven niet kunnen vergeeven. Ofldertusfchen behaalt de ziel, al is zy aan de deugd gewoon , deeze overwinning over haar-zelven niet zonder ftryd; en welke ftryd is zwaarer, verteert de krachten meer, dan wanneer het gevoel, wanneer het hart onder de reden bukken zal? Had gy, Leezer! ooit eenen geliefden vriend , die ellendig was, zonder dat gy hem kost helpen, kent gy den ftaat, waarin men geen oogenblik zeker kan zyn, of hy nie: misichien nu, nu in 't gevaar van den naderenden dood is, gebrek lydt, in de magt van onverzoenelyke vyanden gevallen is, in dorre woeftynen omdwaalt, waarin geen dronk water hem verkwikt, eiken nacht in doodsangsten doorwaaken moet, mogelyk zelfs gelooft dat men meer tot zyne rust zoude kunnen toebrengen, dat men dit met te veel koelhartigheid uitÜelde ; — weet gy 't, hoe de ziel zich afïlooft, om te kunnen helpen, in het eene oogenblik ontwerpen uitdenkt, en dezelve in het volgende weder verwerpt; hoe zy dan wacht en wacht, om iets te verneemen van het eenigfte voorwerp van haar verlangen , zich met mogelykheden misleidt, waar die niet zyn, de lange benaauwde uuren van de angstvallige verwachting telt, en den tyd, die dan zo fchoorvoetender wegfluipt, voor zich heen dryft, weet gy het, dat elke andere gedachte verflonden wordt door deeze eenige , welke haar geduurig alle dagen en nachten byblyft, dat men zich elk vervrolykend voorftel , elk zacht gevoel van vreugde voor zonde aanreekent, omdat de arme vriend in dit oogenblik misfchien in de grootfte ellende gedompeld is; —— kent gy deeze omftandigheden , dan hebt gy het beeld van Jonathan, fe- dert  van JONATHAN. 4Ö3 dert hy zich van David heeft moeten fcheiden. Hy omhelst evenwel de eerfte gelegenheid „ welke hy vinden kan, om zynen ongelukkigen vriend te zien, niet om zyne klagten voor hem uitteboezemen, maar veelmeer zyne eigene benaauwdheid nopens de uitkomst voor hem te verbergen, opdat hy toch niet moedeloos mooge worden. „ Vertrouw op God! Vrees niets! Myn „ Vader Saul zal u niet vinden. Gy zult Ko„ ning over lfraël worden. Ik zal de tweede r.% „ u zyn." Dus is 'er van het vuur zyner vriendfchap, door het afzyn van David, door de voorHellingen van Saul, door het (zekerlyk in zulke gevallen niet uitblyvende) vleijen der hovelingen , niets verboren: 't is nog dezelfde edelmoedigheid , hein als Koning te erkennen, nog dezelfde befcheidenheid , alleenlyk onder hem te dienen, alleenlyk naby hem te zyn. Geen wensch, dan Hechts deeze eene , zo hy eerder kwam te nerven, dat zyne nakomelingen gefpaard mogten worden. Deeze plegtige belofte wordt by deeze laatfte byëenkomst wederom vernieuwd ^ en zo fcheiden die twee vrienden , zonder te weeten, dat zy voor altoos fcheiden (*). Wanneer men zo veele heerlyke trekken aan een beeld in de gefchiedenis ontdekt, ondervindt men het verlies dubbel, als het niet volkomen voltooid is. Had de gefchiedfchryver ons toch meer van Jonathan gezegd by de befchryvins van de volgende bedryven; hoe hy de edelmoedigheid van David jegens zynen Vader moet onder- (•) 1 Sam. xxiii, «J..18. li a  4.86 Het CHARAKTER dervonden hebben, hoe zyn hart moet geteisterd zyn by de gedachte aan de onverzoenelykheid van den harden Koning, hoe hy de tyding moet ontvangen hebben, dat David tot de Philiftynen gevlooden was, met welke gewaarwordingen hy in den veldhag tegen de vyanden moet gegaan zyn, onder welke — David misi'chien mede is- Den dichter, die deeze gefteldheid zoude willen befchryven, zoude het geoorloofd zyn, om alles te faamen te vatten , wat hy met zekerheid in Jonathans Charakter zoude vinden , om hierop vervolgens te bouwen. Gishngen zouden hier mogelyk niet te pas komen. Misleiden is hy zyn leven moede , en gaat met de laatfte kracht in den veldhag, Daar* waar de vyand het zwaard in't bloed der vyanden doopt, Om den helden-dood, indien die vertoeft te vinden. En hy vindt denzelven! De vyanden dringen fterker op hem aan, en hy valt nevens zynen Vader en nevens zyne broederen op den berg Gilboa (*). Wees my voor altoos heiligen dierbaar, bekoorlyke ziel! De deugd verheugt zich over u nog na duizenden van juaien ,en verkwikt zich (*) i Sam. XXXI.  van JONATHAN. 487 zich met uw beeld, als hef menschdom in de uuren van zwaarmoedigheid haar niet meer zo zeer behaagt, gelyk 't, ondanks alle zyne gebreken, behoorde te doen. Ook gy, ook gy hebt door de hutten der itervelingen uwen weg naar de eeuwige hutten der vriendfchap genomen ! Mogelyk wierdt gy vroeger tot dezelve geroepen, opdat meenige zwaare misftap van uwen David u niet bedroeven, en hy zuiverer en volmaakter, u gelykvormig zynde, eerlang aan uwe omhelzingen wedergegeeven zoude worden. Maar het is ook mogelyk, dat 'er minder vlekken in zyne gefchiedenis zouden zyn , indien uwe vriendfchap hem met zachte banden aan uwe deugd geboeid had. Hoe zoude hy den vriend hebben kunnen wederftaan, in wien hy vreugde en blydfchap had, wiens liefde hem, dien de liefde welkende, aangenaamer was, dan de liefde der vrouwen ! Misfchien ziet meenigëen van dit beeld met my op Hem, die onze vroome begeertens kan vervullen, en wenscht: ó dat Hy, die ook dit hart voor de vriendfchap fchiep , en my door haar reeds zo veele gelukkige uuren gefchonken heeft, my 't nooit liet ontbreeken aan eenen vriend, die voor my ware , 't geen Jonathan voor zynen David was. Dit is gewisielyk een ander genot, dan het genot der ydele vreugd. De ziel is het meest eenzaam in 't gevoel der tezelfchappen, welke niets hebben van 't geen naar de waare liefde gelykt , dan het toevalligfte van alles-— den naam. Waar blyft hier het belang van t hart ? En dit „ is evenwel het üoet9, he onderhoud , waarvan de ziel ^zonder ü 3 „ ver-  488 Het CHARAKTER „ vermoeijing , zonder , walging , zonder be„ rouw dronken kan worden. De fchielyke „ en geweldige beweegingen der zinnen ver,. oorzaaken eene vermoeidheid, en zo zy niet 9, gemaatigd worden, beginnen zy te vernie„ len, in plaats dat zy weldaadig zouden zyn; ,, daar integendeel iedere geneugte der vriend„ fchap ons alle de oogenblikken van ons leven „ beezig kan houden. De ziel wordt 'er „ nooit van verzaadigd ; zy heeft zo fchielyk „ niet noodig , ora_ daarvan uitterusten ; in 9, deszelfs genot is niet wel eene overmaat mo„ gelyk; het is zo wel voor het ligchaam als „ voor de ziel weldaadig; het vermeerdert „ alle geneugten , en verzacht alle bekomme„ ringen; het is tevens de bevalligheid, het „ fieraad en de eer der menfchelyke na,, tuur! " (•_) —- Dus moge de kelk des ly- dens en wie is 'er, die niet uit denzelven drinken moet? ook my worden toegedeeld. Zo 'er Hechts één droppel van deeze laafenis onder gemengd is, zal ik hem gaarne drinken. Zelfs de grootfte van alle lyders nam zyne vrienden zo verre mede in dien donkeren nacht, als zy 't verdraagen konden , en verfterkte zich na de zwaaifte worftelingen door het aanfchouwen van hen. O Gy, die zo gaarne gelukkig maakt! laat ook my , zolang ik leef, een hart vinden , waarop ik fteunen kan , eenen vriend, met welken de weg tot het graf my ("0 Eb ekhard nieuwe vexdeeiiging van Sternes x. D. hl. 289.  van JONATHAN. 489 my wordt veraangenaamd, en wiens gebed mynen ontvluchtenden geest tot de wooningen der eeuwige hemelfche liefde verzelle. Want ö, myne Leezers! Wat zoude de vriendfchap zyn —? indien zy niet onfterflelyk ware ? Ii 4 ME.  49-> Het CHARAKTER. JVJEPHIBOSETH. Zie daar de eenigfte nakomeling van dien grooten man, wiens beeld wy zo even geicnetst hebben. Vroegtydig een wees , vroegtydig van de gunst van anderen af hangkelyk , en door eenen ongelukkiger val in zyne kindschheid, byna alleenlyk een voorwerp van medelyden by braave , en van verachting by Hechte zielen (*). O gy Vaders,gy die 't meest zoudt verdienen, om nog in uwe kinderen te leeven by de nawaereld, die u mist! hoe zou 't u fomtyds treffen , indien gy weeten kost, wat de erfgenaamen van uwen naam boven 't hoofd hing! De wegen der Voorzienigheid worden hier dikwerf zeer duister voor den onderzoeker. Veeltyds , wel is waar, heeft hy niet noodig, om de oorzaaken van het verval der nakomelingen van groote mannen zeer verre te zoeken. Zy leefden te zeer voor hunne grootheid, voor hunnen roem , misfchien ook Hechts voor hunne aangenaamile neigingen, en waren te weinig Vaders van hun huis, waardoor zy echter onfterffelyker hadden kunnen worden, dan door alle de werken van hunnen geest. Maar dit geval heeft niet altyd plaats, en by Jonathan, die zynen ongelukkigen Mephibofeth reeds in zyne eerite jeugd ontrukt wierd, kon het in 't geheel geen plaats hebben. Wan- 09 z Sam. IV, 4.  van MEPHIBOSËTH. 491 ; Wanneer Mephibofeth tot de algemeene regeering van David, onder het gezag van Ziba, een' ouden knecht in het huis van Saul, geweest was, zoude hy in zyne jeugd niet veel vreugde gehad hebben. Abner is te fterk aan de familie gehecht uit eigenbelang, hy draagt derhalven alleenlyk zorg voor hen , die hem van dienst kunnen zyn. IJbofeth is ook te zwak en te werkeloos , om zich te bekommeren over eenen bloedvriend, die mogelyk nog zwakker was dan hy zelf; en David is eerst na eenen geruimen tyd in ftaat, om zyn gegeeven woord te vervullen. Het komt my echter uit de gefchiedenis waarfchynelyk voor, dat Mac bi r, een zeer weldenkend man , waarvan ik in 't vervolg nog een woord zal fpreeken, zyn tweede Vader wierd; want hy wordt uit deszelfs huis van Lodobar tot David geroepen (*) Hy ontvangt de beloften van den Koning, om weder in het bezit van zyne familie-goederen gefteld, en een tafelgenoot van David te wörden, met eene befcheidenheid of byna veroötmoedi. ging, welke, fchoon zy ons mede doet denken aan de Oosterfche volftrekte heerfchappy, evenwel ook eenen man zonder groote verwachtingen, veel minder eisfchen te kennen geeft; —. eenen man,in wien zekerlyk by de verdrukking waaronder zyne kindfche en jongelings -jaaren verloopen zyn, by den faamenloop van niet dan rampfpoedige en moed-beneemende lotgevallen de verhevene geest van Jonathan niet heeft kunnen opkomen, al ware 't ook, dat de kenzaaden daar- (*) 2 Sam. IX, 1—13. ü 5  492 Het CHARAKTER, daarvan by hem geweest waren; die. echter van de goeddartigheid van zynen Vader veel heeft overgeërfd, en zich zeer vereerd vindt, op eene zodanige wyze van den Koning bevoorrecht te worden. Men ontdekt geen zweem van misnoegen of onrust in den goedaartigen jongeling , over zyne uitfluiting van de regeering. Hy wordt niet weder genoemd, dan by het oproer van Abfalom waarin Ziba , gelyk wy by die gelegenheid hebben aangemerkt, zyn verraader wordt. Een verraader —- want hoe zoude men, ook zonder het minfte van zyn Charakter te weeten, kunnen denken, dat hy in zyne omftandigheden bekwaam zoude zyn om een oproer te verwekken ? En wel in dien tyd, dat David's huis zo zichtbaarlyk de overhand heeft, en door eene reeks van gelukkige jaaren bevestigd is; in dien tyd , dat een groot gedeelte van 't volk in de belangen van Abfalom is overgegaan , van eenen Prins , die zelfs in ligchaamelyke voorrechten zo zeer uitmuntte, en die zo zeer verzeekerd was van de liefde des volks? Jn dien tyd, dat 'er nog , al ware Abfalom in 't veld gefneuveld, eene geheele fchaar van Davids Zoonen waren , waaruit men zoude hebben kunnen kiezen (*) ? Het getuigenis van den gefchiedfchryver bewyst zyne onfchuld ontegenzeggelyk. Van dien dag af, dat David had moeten ontvluchten , nam Mephibofeth alle teekenen van rouw aan; hy had zich niet gebaad, hy had geene nieuwe kleederen aangetrokken. Hy is de oprechtfte onderdaan (*) a Sam. xyi, i--4. en boven bladz. 354:  van MEPHIBOSETH. 493 daan van David; maar te zwak, om te helpen. Wanneer de Koning by zyne wederkomst hem verwytingen doet, durft hy 't byna niet waagen om voor zyne rechtvaardige zaak te fpreeken; hy gelooft in '/ geheel geen recht te hebben, om iets te eisfchen. „ Myn knecht heeft my bedro„ gen. Ik wilde mynen ezel laaten zaadelen, „ om u te volgen; gaan konde ik niet, omdat 9, ik kreupel ben: maar hy heefc by mynen Heer, „ den Koning, kwaad van my gefproken. Gy „ zyt wys, gelyk een Engel Gods! Doe wat u „ welb-haagt. Myns Vaders huis heeft boven„ dien den dood aan u verdiend , en evenwel „ hebt gy uwen knecht aan uwe tafel laaten eeten. Wat heb ik meer voorrecht ? Waarover „ zoud ik dan klaagen ?"(*) Hoort gy hier den Zoon van Jonathan niet fpreeken ? Zekerlyk byna alte nederig. Een zeer verre afftand van David, wanneer die van zyne onfchuld bewust is. Alte gerust, of liever, alte zeer gewoon, om onrecht te lyden, en wie weet, welke , veröotmoedigingen zonder bitterheid te verdraagen. Men wenscht, dat David hem meer had verhoogd, hoe weinig hy 't misfchien ondervindt, dat men hem geen volkomen recht doet. Zulk een goed hart weet weinig van beleedigingen; de grootfte beleediging voor hetzelve is, dat het niet genoeg erkend wordt. Wanneer de Koning het onrechtvaardige vonnis velt, dat Mephibofeth zyn erfdeel met Ziba zal deelen, boezemt hy dan zelfs nog wel ééne klagte uit? —- „ Hy moge het geheel en al neemen de' (») » Sam. XIX, 24-28.  494 Het CHARAKTER „ dewyl myn Heer , de Koning, gelukkig is wedergekomen (*)!" Waarom flaat men toch zulk eene edelmoedigheid der gezindheden in Charakters, gelyk het zyne is, zo weinig gade? Waarfchynelyk dewyl de zwakheid, welke men zich altyd met dezelven voorftelt, haar gewigt zo zeer vermindert. De waarheidzoeker zal hier gelegenheid vinden, om te beproeven , hoe veel waarheids ook in dit oordeel is. (*) 2 Sam. XIX, 29-30. AM-  van A M N O N,enz. 495 AMNON, ABSALOM, ADONIA, ZOONEN van DAVID. — \jy n tevens de bewerkers van zyne grootfte JQ^ rampen ! In de gefchiedenis van zyn leven hebben wy hen al ééns even ontmoet; hier zal hun Charakter ons nog ftof geeven tot eenige zedelyk geestkundige aanmerkingen. Amnon — neen, Leezer! vrees niet, dat ik u zyne daad zal vernaaien! (*) — Hy kreeg Tha- mar lief zegt de gefchiedfchryver. O liefde ! liefde! tot welk eene laagheid zyt gy verneederd! Aan welke gruwelen hebt gy uwen heiligen naam moeten leenen ! En welk een gedrocht is de mensen; wanneer de zinlyke lust zyn hoogfte goed uitmaakt, althans de zinlyke lust van dien aart, die de fchandelykfte, de losbandigfte van allen is! Is'er ook eenig ontwerp, \ Welk moeijelyker is in de uitvoering ? is 'er ook eene list zo fyn, is 'er ook voor de deugd van het vrouwelyk genacht door eene gewoonte des lands ergens zodanig zorg gedraagen — dat de ondeugd daardoor afgefchrikt wordt ? Men kent de ftrengheid vart de Oosterfche landen met opzicht tot de verkeering der beide Sexen, en evenwel —! Wie kan het David tot een misdryf toereekenen, dat hy eene zuster vergunt, om haaren zieken broeder op (*) 2 Sam. XIII, 1- 19.  496 Het CHARAKTER optepasfen? Of wat zoude men van Thamar moeten denken, wanneer zy in deeze bleeke wangen, in dit gretige gelaat van den roofvogel, op 'c zien der arme duif, dien afgrond van boosheid had ontdekt! — In de uuren der verzoeking te zwak worden, en onder de aanprikkelingen der zinlykheid te bezwyken, is menfcbelyk! Het zoete vergif fluipt zo zacht in de ziel, is in den beginne zo aangenaam, en de arme zwakke mensch heeftjzyne kracht verlooren, eer hy 't weet. Alles, alles fchynt in den beginne zo zuiver, dat de Engelen daarvan getuigen zouden kunnen zyn ; de ziel heeft een zalig gevoel, mogelyk vindt zy zich zelfs beter, meer bekwaam tot edele daaden , verre, verre boven den zinlyken lust verheven, dronken aan de bronwel van de zuiverfte geneugten, van het genot der vriendfchap. Maar welhaast vermindert het geestelyke ; de zintuigen handhaaven hun recht; daar, daar ligt de heerlyke deugd — en Engelen weenen over haaren val! JNiet alleen zelf in onmaatige begeerten beneden het dier weggezonken, maar ook wreed genoeg te zyn , om aan dezelve de zuiverite onfchuld opteöfferen , is duivelscb. Dan is elk vonkje van liefde verflonden in de wilde vlam Van de hartstocht, en de mensch wordt befrnet met zodanige gruweldaaden, welke de hel een Ipytig gelagch verwekken. Maakt nooit in zulke uuren ftaat op de magt der deugd. De deugd zegepraalt door de reden, de ondeugd door onftuimigheid. Maakt geen ftaat op bidden , noch traanen. Dit alleenlyk kan menfehen aandoen, maar geen wilde dieren. — Vleit u ook niet met de hoop, om van den  van AMNON, enz. 497 den moordenaar uwer onfchuld beklaagd te worden , als hy het gevallen offerlam voor zich ziet. Het moet verre van hem verwyderd worden , omdat het zich wreekt door knaagingen van 't geweeten, waarvoor de vreesfelykfte befchryvingen der heidenen van hunne helfche gedrochten nog te zwak zyn (*). De dronkenfchap der zinnen is verdweenen, gelyk een anglïige droom des nachts , en de daad der helle laat brandtekenen in de ziel achter , welke geen tyd uitbluscht. Maar wee ook zulke menfehen, die de minfte aanleiding geeven tot diergclyke ontëeringen van het menschdom! En zy zyn dubbele kwaaddoeners, wanneer zy daardoor Vorften en Vorften-kinderen vleyën, wier voorbeeld een geheel land ongelukkig kan maaken. Dit noemen zy vriendfchap Q) ! Hoe zoude een fchaduw van vriendfchap vallen in eene ziel, waarin het gevoel van recht en onrecht is verftorven ; die geen' anderen afgod aanbidden , dan hun voordeel , en alleenlyk — omdat zy 'er by winnen —■ daarvoor zorgen , dat 'er nooit eene behoefte van anderen onbevreedigd blyft, dewyl dit, althans naar hunne meening, mede behoort tot de rechten der Vorften. Dezelfde Jonadab, dien de Bybel opgeeft als den bewerker van dit boosaartig ontwerp, ftaat naderhand gerust by David, toen zyn gewaande vriend Amnon vermoord is, en wil den Koning daarmede troosten , dat im- (*) 2 Sam. xiii, 15, 16. (f) ■ 3. Amnon bad eenen vriend, wiens naam was Jonadai.  4o3 Het CHARAKTER immers niet alle Zoonen dood zyn , fchoon diè eenige nu flechts gevallen is (*) — Hy zoude even zo gerust gezegd hebben : zy zyn allen weg ; zo David zulks gaarne had willen hooren. ■* •£ Abfalom — een geheel ander Charakter. Het valt moeijelyk, om te zeggen, waardoor hy tot dien graad van bederf konde komen. Wanneer wy de gefchiedenis van zyne verergering wisten, zoude zulks ons oordeel over hem veilig beftieren. Ik verwonder my niet, dat hy ten hoogften gevoelig is over de beleediging zyne onfchuldige zuster aangedaan: ik verwonder my niet , dat vooral de verfoeijelyke wyze van beleediging een' jong' man, die mogelyk overtuigd is in deezen opzichte zich gemaatigd te hebben, en daarenboven nog een Oosterling, dien de gewoonte des lands, als broeder, een dubbel recht gaf, om de eer van zyne zuster te wreeken , op het fterkst tot wraak aanzet. En hoewel de naaste befchermer van haare eer , die Vader en Koning tevens was, nog leefde , weeten wy echter uit de gefchiedenis van Jakob, hoe weinig de Zoonen in zulk een geval van den wil van hunnen Vader geloofden afhangkelyk te zyn (f). i>yde onverfchilligheid , waarmede David de daad van Amnon fchynt te befchouwen , zoude men (*) 2 Sam. XIII, 32, 33. (f) Zie het Eerfte Deel. bladz. 452 en volg.  van A B S A L O M, enz. 499 itien hem te meer eene fnelle daad vergeeven, dewyl een befchermer van de onfchuld der vrouwen, (gefield ook dat hy zich in zyn' yver eenigzins te buiten ging,) op zich-zelven reeds verëerenswaardig is. Maar hier zelfs begint de bedaardheid, waarmede hy handelt, in zyn Charakter te mishaagen. Was 'er een eigenlyke vuurige yver in hem voor de deugd en het recht , hoe zoude de eerfte tyding hem verbitterd hebben, h©e zoude zyn toorn by het gezicht van de ongelukkige Dochter, die hy evenwel in zyn huis altyd voor zyne oogen ziet, en die nu, met fchande bedekt, in den fchoonften bloei van haare jeugd, van haare fpeelgenooten verlaaten is (*), ontbrand zyn, den kwaaddoener uitgedaagd, en in de drift misfchien meer tegen hem gedaan hebben, dan de wetten hem toelieten! Met Abfalom is het zo niet gelegen. Jrlier hoort men eerst een koelen troost aan Thamar, „ dat zy maar gerust zoude zyn ; dat het „ haar broeder was geweest, en zy *t niet zo „ zeer ter harte moest neemen.'' — Vervolgens verloopt 'er eenen langen tyd, zonder dat 'er het minfte gebeurt: hy mydt Amnorfs gezelfchap, en als hy hem ziet , fpreekt hy noch vriendelyk noch onvriendelyk met hem , tot dat hy eindelyk eenen bekwaamen tyd gekoozen heeft, om de lang vertraagde wraak te kunnen oefenen (f). Twee jaaren nadat de daad gepleegd is, wanneer Amnon zeer veilig gelooft te zyu, geeft Ah fa% (*) 2 Sam. XIII, 20 (t) 21, 22, lik Deel. 2de Stuk. K.k  500 Het CHARAKTER falom een feest, by gelegenheid van het fcheeren der fchaapen, hy noodigt daartoe zynen Vader en alle deszelfs kinderen, en dewyl de Vader 't weigert, houdt hy by denzelven aan, dat het hem ffiogt, vergund worden , ten minsten zyne zusters en broeders, en voornaamelyk Amnon daarby tegenwoordig te zien. Wanneer men dit verhaal in dien faamenhang befchouwt, kan men zich naauwlyks onthouden van te gelooven, dat hy het oogmerk heeft, om voor de oogen van David te doen , 't geen hy van hem verwacht had. Een fchrikkelyke toeleg ! Maar de onnatuurlyke wreedheid van zyn hart moet in dien tyd wel zo hoog gereezen zyn geweest, wanneer men de volgende onderneemingen, welke nog onnatuurlyker zyn , begrypen zal. Het is mogelyk dat hy zich door den fchyn van rechtvaardigheid thans zelf nog bedriegt, en Amnon en David, den kwaaddoener en hem , die den kwaaddoener fpaart , byna voor even fchuldig houdt (*). — Hoe 't ook zy , die listige moord, — zo lang ontworpen , zo lang uitgefteld, by een dank- en vreugdefeest, voor de oogen van bloedvrienden, met die ftoutheid en onverfchilligheid uitgevoerd zynde — heeft niets 't geen men tot zyne verfchooning zeggen kan, en blyft,by het levendigfte gevoel van de fchuld van Amnon, onvergeeflyk. Mogehk gelooft Abjalom, dat de Vader hem niet harder behandelen zal, dan zynen broeder: hy is veel te fchrander, dan dat hy de zwakheid van den Vader (die eenen goeden Zoon tot dank- C) 2 Sam. XIII, 23-3^,  van A B S A L O M, enz. 501 dankbaare gehoorzaamheid zoude hebben aangezet) niet ondervinden, en dezelve in de ontwerpen van zyne boosheid , als een werktuig gebruiken zoude. Omdat de Koning de zaak waternftiger behandelt, neemt hy de'vlucht tot zynen Grootvader (*). Verwacht niet , dat hy van daar beter zal wederkeeren. Wat is natuurlyker, dan dat by de geduurige jaloersheid tusfchen de Zoonen van verfcheide Vrouwen, de bloedvrienden van elk deezer Zoonen in hem de beginfelen van eerzucht voeden ,hemaanflagen aan de. hand geeven, of waar zy reeds zyn, dezelven bevorderen ,• ook doet het gevolg ons begrypen, waarom hyzo veel moeite doet, om weder te komen , en weder gekomen zynde, voor zynen Vader te verfchynen. Uit is in een Charakter, het welk zich niet lang daarna van de verfoeijelykfte zyde vertoont, geenszins een wensch om volkomen met den Vader weder verzoend te worden; geenszins een treurig gevoel over het gemis der Vaderlyke liefde. Zelfs de despotieke wyze, waarop hy Jcab gelast tot hem te komen, dewyl hy beveelt deszelfs akkers aa;.id- eken , geeft de hoedanigheid van zyn hart te kennen, maar geenszins eene zachte rouwdraagende , troostzoekende geestgeheldheid. Daar zyn andere behoeften in zyne ziel — eerzucht, heerschzucht: andere ontwerpen — verraadery, zo fyn als zy kan uitgedacht worden : andere bevindingen — haat jegens den Vader, misnoegen, vreesfelyke befluiten. De uiterlyke plegtightid, den Koning gefprooken te hebben, was noodzaakelyk tot zyn ont- (*) 2 Sam. XIII, 37-39, Kka  £o2 Het CHARAKTER ontwerp. Het volk en David zouden hem anderzins niet betrouwd hebben. Maar nu denkt niemand op iets kwaads. De byëenkomst wordt toegedaan: David gevoelt wederom de vaderJyke liefde en drukt hem aan zyn hart. Ongelukkige Vader! Deeze kus — is verfpild ! Abfw lom is uw Zoon niet meer (*). Van dien tyd af begint de zichtbaare ontzwagteling van een- ontwerp , 't welk men te recht genoemd heeft het werk van de fynde list, van een verd md op diergelyke aanllagen zeer gefleepen, en van een hart, 't welk tot eene duivelfche boosheid weggezonken is. Het is geenaangenaame arbeid,zich door deeze doolhoven van geveinsdheid en verraadery eenen wegtebaanen, maar ook dit behoort mede tot de gefchiedenis van het menschdom. Het begin maakt Abfalom met eene onfchuldig fchynende nabootfing van de Koninglyke waardigheid. Hy laat wagens en paarden gereed maaken. Dit daat men gaarne toe aan eenen erfgenaam van den rroon, vooral aan zulk eenen beminden Prins. Zyn geheel aanzien geeft eenen i'oortreffelyken man te kennen. Zyne gedaante ïs fchooner dan de gedaante van iemand in het land ; zyn digt gekruld hair golft langs zyn hoofd. Zelfs door iets van dien aart worden veele voor dien Prins ingenomen (f). Daaruit ont- C) 2 Sam. XIV, 23-33. (f; 2 Sim. XIV, 25 26. Ik zal 't flecht met één woord nanltippen (want eigenlyk bebooren diergelyke dingen niet toe ons oogmerk) dat de tot walgens toe herhaalde tegenwerping over de zwaare hairen van AbfaUm, teiftond in dnigen valt, wanneer men een bewys citchc,  van ABS ALOM, enz. 503 ontftonden de traanen der landgenooten, toen hy in eene langduurige ballingfchap buiren Jerufalem leefde, en de blydfchap over zyne wederkomst. By deeze voorrechten fchynt hy evenwel vry te zyn van verwaandheid Wanneer de lfraê'lieten des morgens uit alle {leden des ryks, wegens hunne gefchillen, in het paleis des Konings komen , is hy de eerite gevoeligfte deelneemer, die zich — hoe gaarne ziet het volk dit! — hunne grieven laat vernaaien, en hen altyd als in voorraad reeds recht geefc. Hierby ontglipt hem dan, als ware het zonder erg, eene afkeuring van de tegenwoordige inrichting der rechtbanken. Dit alles fchynt eerst eene waare dcelneeming in de belangen van elk burger in 't byzonder te zyn : „ Had de Koning Hechts „ meer Rechters aangelteld! Gy zult lang moeten wachten op de beflisfing uwer zaak ; gy ,j zult zonder noodzaakelykheid opgehouden „ worden'. " Gebeurt het dan en hoe dikwerf was dit juist het geval! — dat David de zaakenanders beflist , moet ditnatuurlyk de harten van den Koning aftrekken , dewyl toch altyd ieder gelooft recht te hebben, en de wyze Zoon des Konings het ook immers gezegd heeft. Nadat de harten genoeg voorbereid zyn, brengt een wensch , gelyk deeze: „ ö dat ik Rechter was! ö dat de par„ tyën tot mymogtenkomen,en ik hen recht konde M fpree- elscht, dat de Koning'yke fikkei zo veel gewoogen beeft» als de fikkei ten ty ie van Christus. Dit is zonder eenigen, grond aangenomen. Men vindt dit breeder behandeld in MiCHAëLis Comment. de ficto antiquo Hebreorum, Continent, pag. i. waarmede men Di edrich: over bet geixit\t van Abjaloms bairen vergeleken kan. Kk 3  504 Het CHARAKTER „ fpreeken 1 " de geheele bedoelde uitwerking voort. Men let 'er nu niet eens op, wat dit mogelyk ten doel kon hebben. Abfalom zegt alleenlyk 't geen een gedeelte van 't volk reeds lang 'ftil gewenscht had , althans , zodra het den voorflag verneemt, voortreflelyk vindt. En hoe gennkkelyk is het volk overtehaalenl Als Abfalom nevens de fyner konstgreepen , ook de gemeene , dikwerf reeds met veel voordeel gebeezigde (*), niet verachtte, en, byna beneden zyne waardigheid , eiken Ifraëliet, wanneer men hem, als een' Koninglyken Prins, zynen eerbied door eenen voetval betuigde , opbeurde en kuste : dan vergeet de meenigte by diergelyke dingen de grootfte verdiensten van den rechtmaatigen Koning , die zich zekerlyk zodanig niet wil vernederen , of door zulke laagheden de liefde van zyne onderdaanen op eene listige wyze tot zich trekken (f). Wanneer men bedenkt, dat 'er toch wel in het geheele land niet ééne plaats van zo weinig gewigts was, dat niet uit dezelve in verfcheide jaaren één Ifraëliet te Jerufaiem iets te doen had , ziet men eerst volkomen, hoe gelukkig , als ik zo fpreeken moge, alles aangelegd is. Waar fpreekt (*) Tacitus verbaalt van Keizer Otto foortge'yke trekken: In iiinere, ia agmine, in Jiationibus, vetuftisfimti-n quemque miiitum nomine vocasis, ac memoria Neroniani comitdtHs contu traaks appeilando , alios agnujeere , quoddam riquvere^ tl pecunia aut gKaiia iuvare : in erendo fsepHis querelas , et qwbiquos de Galba J'ermones, queeqae alitt turbamensa vulqi. — Mvti deerat. Qtho protendens inanus, adorare vulgum . jace e oscula, e: omnia ferviliter pro riomina on;?. H'fl L. I. (*\ 2 Sam. XV, i-6.  van ABS ALOM, enz. 505 fpreekt de wederkeerende reiziger, vooral wanneer hy uit de hoofdftad komt anders van, dan van 't geen hy gezien en gehoord heeft? waar fpreekt een onderdaan meer van , dan van den toekomenden Koning, de verwachting des Lands ? Hier is geene byzonderheid by hem van weinig belang. De tegenwoordige regeering heeft voor fommigen altyd iets lastigs, ieder vertrouwt dat het mogelyk is, dat alle deeze lastigheden zonder verlies van andere voordeden kunnen weggenomen worden, omhelst met vreugde eiken i'chyn van hoop, en denkc uit hoofde van dezelve, dat zyne eigene ontwerpen zullen uitgevoerd worden. Wanneer nu langs deezen allerzekeiften weg, het gerucht van Abfalonïs menschlievend Charakter door het geheele land verlpreid wordt — hoe gemakkelyk moest het voor de aanhangers van dien onwaardigen worden, wanneer zy overal heen gezonden wierden , van eene aanslaande verandering in de regeering Spraken, en de gun Uiige vooroordeelen voor den oudften Prins van David ontvingen, om eindelyk een groot gedeelte daartoe overtehaalen, dat zy zich by het eerite fein aan hem, als hunnen Koning zouden onderwerpen. Dit alles kan zo in het geheim , met zulk eene onfchuldige houding, en, naar het fchynt, zo by toeval geichieden, dat niemand daarin het minfte verraad voorziet. Ondertusfchen ziet Abjalom wel, dat 'er (daar alles tot dus verre even langzaam voortgaat,) dies te meer fpoed noodzaaklyk is, wanneer het oproer eens aan 't uitbarften komt. David , al behielt hy zelf geen tegenwoordigheid van geest genoeg by zulk eene onverwachte omwenteling , heeft echter vrienden en legerhoofKk 4 den,  go6 Het CHARAKTER den, van wier trouw en wysheid alles te vreezen is, zodra zy tyd winnen. Om dit voortekomen, blyft hy tot het laatfte oogenblik toe, dat hy te Jerufalem doorbrengt, in de houding van onderdanigheid voor zynen Vader, en misleidt hem dies te zekerer door eene geveinsde godsdienstigheid. Toen hy voor hem heeft moeten vluchten naar Gefur, deed hy eene gelofte, dat hy, zo God hem naar Jerufalem wederbragt, te He#™«Godetereere een eigen dankfeest zoude houden. Dit luidt zo vroom, en is, vooral by een godsdienstig man, gelyk David, zo weinig verdacht , dat 'er geen gedachte van een weigerend antwoord' by hem opkomt. Tweehonderd aanzienelyke Ifraëlieten , David's beproefde vrienden , worden uit Jerufalem tot dien maaltyd genoodigd, en zy volgen den Prins naar Hebron zonder de minfte achterdocht. Hoe onfchuldig fchynt dit alles te zyn (*)! Maar welk een geheim van boosheid ligt daaronder verborgen! In 't geheele land is het zaad yan oproer tot uitbarftens toe reeds gezwollen, 't Geen by ons door allarmflaan gefchiedt, moet in dien tyd door trompetten gefchied zyn. Op de hoogten en wachttorens ftonden altyd wachters, en het geluid reikte van den een' tot den anderen. Het geheele land was in weinige uuren vervuld van de tyding, en , des noods onder de wapenen. Naar vermoeden waren by het geluid der trompetten nu ook de werkzaame opftookers bezig, en verklaarden dit voor het teken , dat Abfalom tot Koning benoemd (*) 3 Sam. XV, 7-1 r.  van ABSALOM, enz. 507 noemd was (*). Dus fprong in weinige oogenblikken de myn, waaraan iaaren lang, met de fynfte list en uiterfte geheimhouding , gewerkt was. De verwarring te Jerufalem moet dies te grooter geweest zyn, daar de tweehonderd mannen , misfchien het puik der burgeren , byna genoodzaakt zyn, om deel te neemen in het oproer te Hebron; althans niemand in Jerufalem kan hen voor iets anders, dan medepligtigen houden. En waren zy 't niet geweest moest dan niet elke familie rechten ? moesten die mannen niet voor de hunnen met hun leven inftaan, zodra zy de party van David koozen? Is Achitopbel, de man wiens raad men voor onbedrieglyk hield , mede by Abfalom? Wat toch zal men kunnen doen tegen eene faamenzweering , van alle kanten zo beveiligd ? (f) De volgende allerverfoeijelykfte bedryven geeven te kennen, dat Abfalom vast beflooten heeft, op eiken weg (al liep die ook over het lyk van eenen vermoorden Vader) tot den troon te komen. O welk eene vreeslyke onverfchilligheid is het, waarmede hy, na de intrede in Jerufalem , Achitopbel, zyn' medegenoot in het verraad , vraagt: „ IVat nu gedaan ? " — en waarmede hy de maat van zyne boosheid vervult , wanneer hy de bywyven van zynen Vader voor de oogen van eene geheele ftad ontëert (§). De raad van Achitopbel zelf zou, volgens het gevoelen (*) Zie MichaSmsop 2 Sain. XV, (t) 2 Sam. XV, 12. (j) 2 Sam. XIV, 20--22. Kk 5  £08 Het CHARAKTER len van fommige Uitleggers gegrond zyn op eene gewoonte, waarvan wy echter verder geen blyk in de gefchiedenis van David ontdekken , en welke, gelyk ik ter eere van het menschdom hoop , nooit plaats heeft gehad (*). Doch (*) Ik zal hier het gevoelen van MichaSlis met zyne eigene woorden aannaaien, opdat het niet mooge fchynen, als of het jets van zyne kracht ha l verlooren. Daarna zal ik 'er eene aanmerking over maaken. ,, Uit de veelwyvery der IfraSMetifche Koningen ont- ftond een zonderling recht, het welk ik flechts alleenlyk „ met voorbeelden uit den Bybel fhaven zal, zonder in „ de ongewyde gefchiedenis iets foortgelyks te zoeken , ,, maar zy zyn ook dies te klaarblykelyker. Dit recht „ beftond daarïn, dat de opvolger in het ryk htt Serail van zynen voorzaat erfde, en het wierd mede aange„ merkt als een ftap tot den troon, wanneer men ook da „ byzit van den overledenen ter vrouw nam. Op deeze wyze erfde David de bywyven van Saul , niet tegen- ftaande hv zyn fchoonzoon was, 2 Sam. XII, 8. Toen ,, David voor zynen Zoon vluchten moest, gaf Achitopbel, „ die befchreeven wordt als een man van het grootfte ver- ftand en van de grootfte boosheid , den raad aan den „ Zoon, dat hy de tien bywyven van den Vader openlyk „ zoude beflaapen , om de twyfelende gemoederen alle vrees voor eene verzoening tusfchen den Vader en den ,, Zoön te beneemen. 2 Sam. XVI, 21—23 De bloed .,, febande is zo affchuwelyk, en zo klaar tegen de wet van „ Mofes, dat zy van de ongelukkigfte gevolgen had moe- ten zyn, zoniet deeze bywyven alleenlyk a's bywyven ,, van den Koning, en in 't gelu'el niet vin David waren ,, befchouwd, die den Staat en niet den perfoon toekwa- men; zo dat de byfiaap by hen een ftuk , of eene pleg„ tigheid van de bezitting des troons was. Na David's „ dood verzoekt de broeder van Salamo, deszelfs Moeder „ Batbfeba, om haare voorfpraak by den nieuwen Koning, „ dat hy Abifag van-Sunem tot eene vrouw mogt neemen „ enz. Maar Salomo begreep het zo goed, wat de bid. ,, dende daarby voor een oogmerk ha 1, en wat de uifwer- hing van de vervulling van zyn verzoek by het volk zou-  van ABSALOM, enz. 509 Doch gewoonte of geen gewoonte, onder deeze omftandigheden, waarin dezelve niet anders, dan „ zoude geweest zyn, dat hy zyne eigene Moeder ant„ woordde: eischt liever mee een het geheele Koningrylt „ voor hem ! De oorfprong van dit zonderling recht, „ wasrvan ik in de groote Oosterfche ryken geene blyken vind, en 't welk de even aankomende Koningen van Ifraël toch zekerlyk niet van eene Ifraëlietifche, maar van „ eene buitenlandfche gewoonte moeten aangenomen heb. „ ben, is mogelyk niet afkomftig uit een erfkoningryk, waarin de bloedfchande alte fchreeuwende zoude geweest zyn: maar waarfchynelyk is hetzelve in den be* „ ginne ontftaan uit een nabygtlegen arm ryk, waarin de Koning gekoozen wierd , en voor 't welk het te lastig ,, viel, om aan eiken Koning een nieuw Serail te bezor„ gen. Mogelyk is Edom dit mby gelegen ryk , wiens „ ellendige gewoonte de lfraëlieten in den beginne volg. den. Na den tyd van Salomo vind ik van deeze gewoonte niets meer." Zie Mofaïscb Hecht J. 54, No. 7. Zo ik my niet bedrieg, is h>er uit eenige korte vernaaien te veel afgeleid. David erft zekerlyk de vrouwen van Saul- Echter niet, om uezelve tot vrouwen te neemen, maar in zo verre de geheeie hofftaat hem , als opvolger toevalt. Daar ftaat neigens een enkel woord , dat hy dezelve mede tot zyne vrouwen genomen , maar aleenlyk 2 Sam, XII, S. vergel. met Hoofdft V, 13 en volg. dat hy ze in zyne magt bekomen heeft. Adonia begeert Abijag , misfchien met een onfchuld'g oogmerk , misfchien ook niet. Maar hy heeft de bekende zwakheid van zynen Vader voor zich; dus is 't geene bloedfchande. üe vrees van Salomo voor eenen broeder, die reeds éénmaal onrust begonnen had, blyft hitrby zeer begrypelyk. Want het was zekerlyk een' nieuwen ftap , die van gevolgen konde zyn Maar dit is ook alles , wat de Bybel weet van eene gewoonte, welke zo onnatuurlyk is in een erfryk, en vooial by de Ifraëlieten, d.e zulke ftrenge huweJyks-wetten hebben. Hier is het lomer geval, dat Abjalom iets diergelyks doet. en wel op den raad van een aller,- boosaartigst mensch. Indien het een recht was ge'- weest, zoude men dan niet by Salomo, by de volgende Ko.  51© Het CHARAKTER dan met de fchreeuwendfte bloedfchande kan geoefend worden, openbaart zich de grootfte verdorvendheid in 't Charakter van Abfalom. Een nieuw fchrikkelyk voorbeeld , waartoe de eerzucht, als zy zulk eene hevige drift wordt, den onbedagtzaamen mensch kan wegfleepen, met de aanmaatiging van een rechterlyk geweld begint zy; met eene ydele ftigting van eerzuilen , om eenen onfterflyken naam te maaken , gaat zy voort (*), en eindigt met bloedfchande en Vadermoord. Ik ontken de regeering van eene hoogere Voorzienigheid niet, welke over de geringfte gebeurtenisfen der waereld waakt, en ook in dit geval zulk eene wrevelmoedigheid afbreekt, eer dat zy volkomen ryp wordt. Maar dit, 't welk veele zo onbegrypelyk gevonden hebben , dat Abfalom in het kwaad zo bedreeven , en tevens zo gerust handelende ; dat Abfalsm eenvoudig genoeg is geweest,gelyk men't heeft uitgedrukt, om den raad van Hufaï meer dan dien van Achitopbel te volgen ; komt my echter by zyn Charakter niet zo voor. Achitopbel oordeelt dat men zonder uitftel den Koning vervolgen , van zyne moeijelyke vlucht en de vermoeidheid van zyn volk gebruik maaken, hem overvallen, zy- Koningen, in de gefchiedenis van de Oosterfche Landen iets diergelyks vinden ? En zoude onder de voorzeggingen van de moeijelykheden der Koninglyke waardigheid , niet vooral dit genoemd zyn, dat zy de onnatuurlykfte gruwelen invoerde.? Want door het fyne onderfcheid tusfchen de perfooh van den Koning en den perfoon van den Vader, wordt immers het onnatuurlyke niet weggenomen. (*) a Sam. XVIÜ, 18. " '  van AËSALOM, enz. 511 zynen perfoon bemagtigen en hem dooden moest, dat zodra dit bekend wierd, het volk gemakkelyk zoude kunnen overgehaald worden, en dat 'er tevens veel bloed zoude gefpaard Worden (*). Dit fchynt in het eerfte oogenblik zeer verftandig; ook is het zeer naar den fmaak van Abfalom en de overigen. Maar is het de raad van Hu fat dan minder ? Van Hu/ai, van wien Achitopbel zelf niet eens in aanmerking fchynt genomen te hebben, dat hy den geveinsden fpeelde , mogelyk omdat een verraader natuurlyk altyd de grootfte twyfelaar is aan de trouw van een' an der? Zie hier zyne redevoering: „ Achitopbel heeft voor deeze maal geen *„ goeden raad gegeeven. — Gy kent uwefk „ Vader en zyne lieden ; gy weet, dat zy „ dapper en ftout zyn , gruwelyk, gelyk een „ beer op 't veld, dien men zyne jongen ge„ nomen heeft. Uw Vader is ook een alte ,, bedreeven Krygsman, dan dat hy deezen „ nacht by het volk zoude vertoeven. Moge„ lyk heeft hy zich nu reeds in een hol of an„ dere veilige plaats verborgen. Wilde nu „ het geval, dat de uwen de eerfte maal ver„ looren, en het gerucht zich verfpreide, dat Abfalom eene neêrlaag geleden had , dan „ zal elk, zelfs de dapperfte Krygsman, moe„ deloos worden, al had hy ook een hart als „ een leeuw. Geheel lfraël is 't immers be„ kend, dat uw Vader een held is, en dat „ hy van helden omringd is. ik zoude der„ halven deezen raad geeven, om geheel lfraël (*) aSarn. XVII, 1-4.  $ia Het C'HAllAKTER „ raël van Dan tot Berfeba toe, onnoemelyk, „ gelyk het zand aan de zee, te vergaderen, ,, en u zeiven aan het hoofd des Volks te ftel„ len. Wy mogen hem dan vinden wanr wy „ willen, zo overvallen wy hem , gelyk de „ daauw het veld; en laaten van hem en zy„ nen aanhang niet éénen man over. Mogt „ hy zich in eene ftad zoeken te redden, dan „ zal geheel lfraël koorden aanleggen, en dè „ muuren in de gracht trekken, en daar zal „ niet één fteen op den anderen blyven (*)''• Dit luidt nog verftandiger , dan ds voorflag van Achitopbel.. Zelfs het overleg , het wyze uitftel, om niet door éénen verhaasten ftap alles te bederven, de oplettendheid op alle gevallen, welke ligt mogelyk zyn, moet de goedkeuring wegdraagen van een' man, gelyk Abfalom , die gewoon was, in alle zyne ontwerpen met de uiterfte omzichtigheid te werk te gaan. Het was immers eene zeer onnoozele onderftelling , dat men juist den Koning alleen in zyne magt krygen zoude , even of zyne lieden hem niet zouden of konden verdeedigen. En dat liufaï het zegt nu, daar de aanzienelykften onder het volk zich reeds ten voordeele van Abfalom verklaard hadden, dewyl David in de uiterffe verlegenheid heeft moeten vluchten, — daarin is mede niets , 't welk eenige achterdocht zoude kunnen verwekken. Abfalom, die jaaren lang heeft kunnen wachten, om dies te veiliger te zyn in zyne onderneemingen, zal het immers niet aankomen op dagen, als de zaak ftaat voluongen te (*) 2 Sam. XVII, 7*n*  van ABS ALOM, enz. 513 'te worden. Wederom een bewys, hoe veel Charakterkunde 'er is in de gefchiedenis van den Bybel. Zie hier terloops één woord van Achitopbel! Het is een byzonder foort vmpoint efbonneur lyk wy het noemen,'t welk in zyn Charakter uitmunt. Men zoude hetzelve in dien tyd , onder die omftandigheden, naauwlyks verwacht hebben. Sommige Uitleggers wilden het wanhoopig befluit, om zich het leven te beneemen , daaruit afleiden, dat hy misfchien zelf naar de kroon geftaan had (*). Ik zie het verband niet. Hoe had dan de verwerping van zynen raad deeze oogmerken kunnen verydelen ? Wanneer Ah/alom dan nu geflaagen was, dies te beter. Het ongeftadige volk gaat ligtelyk over van het eene hoofd eener party tot het ander, vooral in het gedruis van eenen veldflag. Hoe gemakkelyk zoude een derde daarmede voordeel hebben kunnen doen! Dus moet het meer de beleedigde eer zyn , het eenige grondbeginfel van alle zyne daaden , althans op zülk eene doorflaande wyze , dat geen ander grondbeginfel daartegen kan opweegen. „ Zyn raad, zegt de Bybel, was in dien tyd in „ de oogen van David en van alle de overigen „ zo gewigtig als eene godfpraak (f). " Om die achting te behouden , weet hy zich in alle bogten te wringen en alle gedaanten aanteneemen, om met David vroom te zyn, en met Abfalom aan (*) Ryna zoude men denken , dat Achitopbel 30 weinig den. Zoon als den Vader was genegen geweest, en dat hy mogelyk wel het oogmerk gehad heeft , om eindelyk zelf honing te worden. Mi ch aelis over % Sais. XV. M. (t) 2 Sam. XVI, 23.  514 Het CHARAKTER aan 't muiten te Haan (*). Maar wordt hy da?t ook maar eens in zyne bedoelingen ter leur gefteld , dan verliest hy alles wat hy als geluk aanmerkte, en ontdoet zich nog liever door den dood van de folterende gedachte, om zich verlaagd te zien. —• De vyanden der deugd zouden in dit voorbeeld eene les kunnen vinden. Voorönderfteld dat zy een ydele droom was, deeze droom is echter in foortgelyke omftandigheden van oneindig veel belang. Een man, die zich geheel en al opoffert aan het welzyn van zynen Vorst,is evenwel altyd aan 't gevaar bloot gefteld, om eerlang eens verkeerd befchouwd te worden. Kent hy geen hooger goed, dan de eer , hoe rampzalig is hy dan! Maar hoe gering is zyn ongeluk, wanneer hy nog iets in zulk een geval heeft, waarop zyn geest kan fteunen — op een goed geweten ! Abfalom , om tot hem wèdertekeeren , be^ gint indedaad den oorlog tegen zynen Vader 3 gaat zelf mede in 't veld, en vindt zynen dood. Hoe geheel bedorven moet eene ziel zyn , die tot zulk een befluit komt, om de wapenen tegen eenen Vader aantegorden; tegen eenen Vader, die, wanneer hy eenen mistred deed, zulks uit liefde, en niet uit wreedheid deed. Ik weet 't niet juist te zeggen, of een ander gedrag het Charakter van Mfalom voor dit verval zoude bewaard hebben. Het is mogelyk. Daar zyn -zielen , in welke een aanleg is tot eene ftrenge , maar harde en ruuwe deugd. En juist eifchen zy die ook van anderen. Zwakheid en lafhartig- '(*) PC. LV.  van A B S A L O M. $is tigheid is by hen meer gehaat, dan geweld. Wanneer de gedachte: „ Mfalom had mogelyk „ ook door eene andere behandeling van deezen „ afgrond afgetrokken kunnen worden " — met de tyding van zynen dood zwaar nederviel op het • hart van David , hoe rechtvaardig waren dan (ook In deezen opzichte) zyne traanen! —■ Adonia de zwakite Van alle de overigen ; zelfs zo zwak, dat hy niet eens kan gebruikt worden als een werktuig van anderen. Hy is de laatfte , die iets begint te beproeven , en verliest by de eerite ontdekking van gevaar alle tegenwoordigheid van geest. Men ziet duidelyk, dat hy van anderen aan den gang geholpen wordt, maar dat hy flèchts tot eenen geringen trap van werkzaamheid en buigzaamheid gebragrj kan worden. Zonder dezelve zoude hy misfchien een van David's beste Zoonen , eri van de itilue Israëlietifche burgers gebleevert zyn. ' Buiten kyf is Jodb de aanlegger van zyne ontwerpen. Up deszelfs aanraading moet hy , in den tyd , dat de ligchaamelyke zwakheid deg Konings niets meer van zyn waakzaamheid doet vreezen , eenen maaltyd aanrechten, nadat dei gewoone toebereidfelen van wagens en paarden gemaakt zyn. De dag, op welken de Prins plegtig tot Koning zal uitgeroepen worden, is be-^ paald. Midden onder deeze plegtigheid komt het gerucht, dat? Salomo tot den troon verheven is. Eensklaps liggen alle ontwerpen in dufc gen, en met dezelve worden alle belluiten ver» ydeld. Adonia neemt toevlucht tot de gewoone? Ichuilplaats der ongelukkigen, tot het altaar, en' Ml. Deel. 2de Stuk. L1 tracht  Si6 Het CHARAKTER tracht Salomo door voorbidding te verzoenen (*). Deeze zwakheid van geest tot onderneemingen maakt het onwaarfchynelyk , dat de voorflag, om zynen Vader de fchoone Abijag te geeven, van hem zynen oorfprongk zoude nebben. Iets diergelyks gelykt meer naar JoaVs Charakter, en evenwel fchynt ook die meer tot daaden , dan tot ontwerpen van een' toeleg in toekomende tyden gefchikt te zyn. Eerder zou men denken, dat het op zynen raad gefchied is ,.dat hy dezelve daarna tot zyne vrouw verzoekt. Is het denkbeeld van de opvolging op den troon onaffcheidelyk verknocht geweest aan het trouwen met de gemaalinnen des voorigen Konings , dan is 't niet wel begrypen , hoe men zulk een verzoek heeft durven waagen aan eenen Koning, die op zyne waardigheid jaloers was. De redevoering aan Salomo s Moeder luidt over 't algemeen zeer onfchuldig. Hy doet afftand van het Koningryk, en begeert niets ter vergoeding , dan —~ eene fchoone vrouw. De Koning legt zulks dies te erger uit (f); of dit met recht, of met onrecht gefchied is, daarover zullen wy onze gedachten uiten, wanneer wy tot zyn Charakter komen. Het laatfte lotgeval van Adonia is een nieuw bewys, hoe ongelukkig zwakke menfehen zyn, wanneer zy in de handen van ligt - onderneemende lieden vallen. De verlichte vindt toch, wanneer zy- (*) i Kon. 1, 5—ro. vs. 41—sr. (t) II, 13-25.  van ABSALOM. zyne raadslieden hem verlaaten , zelf misfchien nog eenige uitkomst. De zwakken daarentegen zyn, zo ras zy zich verlaaten zien , voor altoos verboren. Mogten Vaders, en zy aan wien de opvoeding is opgedraagen , dit toch nooit ui£ het oog verliezen 1 LÏ 2 ABÉf  5i8 Het CHARAKTER AB1SAI, ASAHEL, JOAB. Drie heldenbroeders, vuurige ftryders voot de rechten van David, die meer achting en rechtvaardigheid fchynen te verdienen , dan de Koning hen laat wedervaaren Van het <"harakrer der twee eerften weet ik weinig te zeggen; de laatfte is met dies te meer zorgvuldigheid in de gefchiedenis befchrevén. Een Charaktertrek welke zy alle drie hebben, is drift in hunne handelwyze , en dorst naar daaa den van eer. De maagfchap verbindt Jien aan David, van dien dag af, dat hy genoodzaakt wordt, zich eenen aanhang te maaken. Het is een blyk van zekere edelmoedigheid, dat zy alle de voorrechten van hunnen bloedvriend niet alleenlyk zo goed helpen verbergen , maar ook met eenen onbedenkelyken yver onderfteunen , vooral, wanneer men daarmede vergelykt de geringe aanmoediging, welke hy — die van de Zoonen van Zerujah byna nooit dan met tegenzin fpreekt — hen geeft. Want onrechtvaardigheden van zodanigen, waarvan men eerder partydigheid zoude verwacht hebben , veröorzaaken zeer gevoelige ftnarten. Abifaï waagt zich met David in het leger van Saul, en laat zich naauwlyks wederhouden den Koning te dooden (*). By den ftryd tegen Abner is hy aan het hoofd des heirs de overwinnaar (p), en van de overwinning over de (*) I Sam. XXVI, 8. (t) 2 Sam. II, 18.  van ABISAI, enz. 519 de Edomieten wordt aan hem een even zo groot deel toegefchreeven, als aan Jodb (*). Omtrent Da vid had hy nog de byzondere verdienfte, dat hy hem aan den dood , door de hand van eenen Philiftyn gedreigd, ontrukt had (f). De heldenlyst maakt van hem by uitflek gewag. Ajahtl wordt eene offerande van zynen yver voor'den Koning. Hy is zo toornig op Abner, dat hy hem dooden, of iferven wil, en dus ook Abner, in weerwil van deszelfs waarfchuuwing , eindelyk noodzaakt , om zich door zyne fpies van hem te ontdoen (§), Wanneer de heldenmoed niets is , dan onverfchrokkenheid in 't gevaar , zyn dit waare heldendaaden. Maar men begrypt ook gemakkelyk, dat deeze getleldheid der ziel alles oninogelyk maakt, 't geen het werk van een bedaard overleg is, of't geen omzichtigheid en naauwgezetheid van geweeten , meer dan wilde drift beflisfen moet David, die meestal op deeze ftemrnen zo oplettende was , moest uit dien hoofde dikwerf misnoegd zyn over de ontwerpen van deeze helden, en wanneer zy alte flerk tegen de zynen werkten, verdrietig worden. Niemand ondervond dit misnoegen meer dan Jodb. Dit was natuurlyk, Abijaï vroeg ten minflen den Koning eerst om zyne toeflemming, voor dat hy eene fnelle daad verrichten wilde. By Jodb was gemeenlyk de gedachte en de daad één. Niet als of hy een baatzuchtig, heersch- zuch- (*) 1 Chron. XIX, 13. (f-) 2 Sam. XXI, 17. (J) 22. LI 3  5ao Het CHARAKTER zuchtig, trotsch man geweest, of in de gehoorzaamheid jegens zynen Koning zo ligtelyk verïnoeid was geworden ; het juiste tegendeel heeft veelmeer plaats : maar dewyl hy zo y verig ïs voor David's eer en veiligheid, en hem (David moge hem recht kennen of niet) befchermen wil, zo.als hy 't best kan. Zyn Charakter, ?t welk wy naauwkeuriger zullen ontvouwen , fchynt my wegens deeze zonderlinge trouw toe, zeer vol van eigenbelang te zyn, en de menfchenkenner heeft hier gelegenheid iets te keien. Ik heb reeds gezegd , dat zyne trouw jegens David onverleidbaar, en indedaad de uitfteekendile trek van zyn Charakter is. Den Koning veilig en gelukkig te zien, is zodanig het werkzaamfle grondbeginfel in hem, dat hy, in vergelyking van dit eenige, byna alle overige gronden, welke ons tot daaden beweegen kunnen, minacht, althans dan, wanneer zy fchynen met dit grondbeginfel niet overëengebragt te kunnen worden» Het kan zyn, dat 'er aan zyn zedelyk Charakter zeer veel zoude te laaken zyn; als eerfte Veldpverfte en ftaatkundige handelt hy onberispelyk. Zyne dapperheid heeft hem by de verovering van Jebus de hoogfte waardigheid in het heir verworven , en hy handhaaft dezelve door eene meenigte van overwinningen, waaraan hy, gelyk wy reeds toegeftaan hebben, met opzicht tot de perfoneele dapperheid meer deel had , dan David zelf. Hy is daarby zo weinig eerzuchtig, dat hy, wanneer David afweezig is, ten minften de verovering der landen tot zyne wederkomst uitftelt, gelyk wy hiervan een voorbeeld vinden by de belegering van Rabba, Toen hy, zegt de  van ABISAI, enz. 521 de gefchiedenis, het voornaamfte gedeelte van Rabba veroverd had, zond hy tot David en liet aan hem zeggen : „ lk heb de belegering nu „ voortgezet tot de verovering van de waterftad „ toe. Trek nu het overige volk byëen , be,, leger de ftad , verover die zelf, . opdat ik ,, de veroveraar niet zyn , en de eer daarvan „ hebben mooge (?)." Eene edelmoedigheid , welke, gelyk Delany wel aanmerkt, nog daarin de foortgelyke daad van Craterus te boven gaat (f), dat Alexander veel anders dacht van de eer, dan David. By deezen vuurigen yver voor de grootheid van zynen Koning, heeft Jodb dit evenwel met David gemeen, dat hy het volk, zo veel mogelyk is, fpaart. De eerfte v/enk van Abner, om het vervolgen te 1 ftaaken , is by hem genoeg: „ Zo waar als God leeft, indien gy dee„ zen morgen aldus had gefprooken , niet één ,, man zou zynen broeder hebben mogen ver„ volgen (§). " By de overwinning over Abfalom is hy, gelyk zyn geheel gedrag te kennen geeft, ten uiterften toornig op de oproerigen; en nogthans geeft hy, zodra het hoofd der op- roe- (*) 2 Sam. XII. 2<5-28. * (f) Craterus omnibus prttparatis regis exfpeita- lat adventum captacurbis titulo ,ficut par erat, cedens. Cukt. L. VI , 6. ■ Tacitus pryst eenen foongelyken trek van Agricola : Numquam in fuam famam geftss exfultavit, ad auüorem et ducem, ut mini lier fortunam referebat: ita virtute in objeqnendo, verecundia in pradicando, extra invidiam, nee extra gloriam erat. J. Acricol. Vit. e. 8. (S) 2 Sam, II, 27. LI 4  52a Het CHARAKTER roerigen weg is, de leuze om terug te trekken , omdat hy „ het volk fpaaren wil (*)." Hy verdeedigtzich met yver tegen de befchuldiging, alsof hy eene vreedzaame Had in den burgerlyken oorlog wilde vernielen : „ Dat zy verre! „ Niet verwoesten! Niet vernielen ! Hierom „ kwam ik niet! Geeft my den muiter, dan zal „ ik de ftad verlaaten (t)! " — Een man van zulke menschlievende gevoelens , gepaard met een' waaren heldenmoed, verwerft zich zeer natuurlyk welhaast de algemeene achting en liefde van het hek; en wanneer David in zyne oorlogen buitengewoon gelukkig was, hielp zekerlyk de yver van de Soldaaten', om zulk een edel hoofd waardig te zyn, daartoe niet weinig. Zy vechten met eenen dubbelen moed, als zy weeten, dat hun legerhoofd hen fpaa'rt, wanneer hy kan, maar dat hy zelf ook het gevaar niet acht, wanneer het aankomt op overwinning of dood. Hoe zeer inmiddels eene en dezelfde groote bedoeling hem cn zynen Koning beftierde, waren zy echter dikwerf oneens in de keuze der middelen. En dit was zeer natuurlyk. Twee Charakters, welke in hunnen eerften aanleg 20 zeer van eikanderen verfchillen , moeten by elke gelegenheid verfchillende wegen tot één doel verkiezen. David befchouwt reeds .als Koning, veel uit een ander oogpunt dan Joab. Veele zaaken fchynen David toe zeer gemakkelyk en mogelyk te zyn, waarby Jodb, die meer kundigheid en ondervinding heeft, eene menigte van zwaarig- he« (*) 2 Sam. XVIII. 16. (t; XX, 16-21.  van ABISAI, enz. 523 heden ontdekt. Bovendien komen zy nooit tot eene hartgrondig;* vriendfchap; althans David is zo zeer vooringenomen tegen Jndb, dat ook de beste daaden van denzelven veelal uit een verkeerd oogpunt befchouwd, of ten minden niet genoeg gewaardeerd worden. Het minst zyn zy 't eens met opzicht tot de godsdienftige gezindheden. Joab fchynt hierin weinig deel genomen te hebben. Hy is zekerlyk geen twyfelaar , maar een bedaard krygsman, voor wien bezigheden van dien aart niet gewigtig genoeg zyn, zonder evenwel anderen daarin te itooren, zolang zy zyne eens vastgeftelde befluiten geene hinderpaalen in den weg ftellen. Hy heeft daarby zo veel natuurlyke goedhartigheid, fchier zou ik zeggen edelmoedigheid, dat hy zeer gehoorzaam is, wanneer hy, zonder een groot nadeel voor den Koning, kan gehoorzaamen ; dat hy zich voegt naar de eigene denkwyze van David, wanneer de zaak niet zeer dringende is; en dat hy onaangezien alle minachting en beledigingen, nogthans zeer dankbaar is, wanneer hy fomtyds wat meer genegenheid by hem befpeurt. Maar ingevalle David naar zyne gedachten zyn eigen best niet wil weeten, dan heeft hy ook bedaardheid genoeg, om dit te verdraagen, en zynen weg naar zyne beste overtuiging te vervolgen. Mogelyk heeft zyn natuurlyk geftel zeer veel toegebragt, om deeze rust by hem gemakkelyk te maaken. Men kan echter ook niét ontkennen, dat 'er zekere fterkte van ziel by hem heeft plaats gehad. Laaten wy eens onderzoeken , of deeze ontdekkingen niet veele van zyne daaden , welke by den eerften opflag zo- zeer tegen eikand eren LI 5 fchy.  5a4 Het CHARAKTER fchynen over te ftaan, nader byëen zullen brengen. De dood van Abner fchynt, van zekere zyde befchouwd wordende , zeer affchuwelyk te zyn; ik geloof evenwel, dat 'er veel ten voordeele van Joab kan gezegd worden (*). Da y verzucht, hem waarfchynelyk welhaast zich boven het hoofd te zien, kan aan zyn waggelend befluit eindelyk het volle beilag gegeeven hebben , en dit onderneem ik niet voor den rechterltoelvan eene zuivere zedekunde te verdedigen. Maar zy is de eenigfte dryfveer zekerlyk niet. Als broeder van den door Abner gedoodden Afabël,haL&hy reeds zeker recht, om wraak te eisfchen; en hoewel de daad van Abner eene noodzaakelyke zelfverdediging was, luistert echter de drift alte weinig naar zodanige voorftellingen, vooral by eenen Oosterling, by wien de wraakzucht en de handhaaving van zeker gevoel van eer, zo zeer tot het nationaal charakter behoort. Joab befchouwt Abner nog van eene andere zyde: „ Wat hebt gy gedaan ? Abner is „ tot u gekomen , en gy hebt hem ongeftraft „ weder laaten gaan? Kent gy Abner, den Zoon „ van Net, niet? Hy is gekomen, om u te mis„ leiden. Hy is gekomen, om alle uwe aanfla„ gen te befpieden. " Dit alles te faamen genomen , brengt de wraak by hem tot rypheid, en dewyl 'er geen tyd te verliezen is, omdat David zekerlyk met zyn gezag tusfchen beiden zal komen , is de eerfte gelegenheid om hem te doo* den, de beste. Als hy Hechts fterft! Heimelyke moord of niet! Genoeg hy wordt gewrooken, en David wordt van een' gevaarlyk' man verlost. (*) 2 Sam. III, 23^27,  van ABISAI, enz.; 525 'Abfalom was in den eigenlykften zin door David aan Joab en Abifaï aanbevolen, dat zy hem fpaaren zouden, omdat hy het meest voor hunne onftuimige drift beducht was (*). Nogthans, zodra Joab hoort, dat hy tusfchen de takken van een' boom was blyven hangen , toont hy zich aan den overbrenger van die tyding gevoelig, dat hy hem niet terftond had doorboort; en dewyl dezelve met veel plegtigheid zynen afkeer van zulk eene daad betuigt, heeft hy niet lang tyd om hem te antwoorden, gaat heen en floot hem drie pylen in de borst (f). Noemt dit geen wreedheid noch bloeddorst ! Hy was eertyds Abjalom's vriend geweest, en dezelve had bent eigenlyk niet beleedigd. Het is liefde voor den Koning, die te zwak is, om als Vader zulk eenen openbaaren,gevaarlyken muiter het verdiende loon te geeven. Men moet David hierover in 't geheel niet onderhouden. Abfalom heeft den dood zo zeer verdiend, als iemand; hy — zelf zulk een bloedige wreeker van zyne zuster, pas weder van zynen Vader in genade aangenomen, en nu de ondankbaarfte Zoon , de fnoodfte beleediger der Majefteit, een bloedfchender zonder wedergaê. Vergiffenis zoude niets geweest zyn, dan opzettelyke aanleiding tot nieuwe bloedvergieting; en al is 't ook, dat David in den beginne toornig is, zal hy echter wel weder bedaaren, Het land zoude geftraft zyn , zo het ooit zulk eenen Regent, gelyk Abfalom kreeg, — Zodanig is omtrent het beloop der gedachten, by man- C*) 2, Sam. XVIII, 5.  526 Het CHARAKTER mannen gelyk Joab. Zy handelen mdedaad naar gemoede, alleenlyk verwarren zy hun ontwerp en hun doorzicht, waarmede zy de zaaken telkens befchouwen, alte ligt met het zuivere gevoel van hun hart voor de waarheid. Ook valt Amafa door zyne hand, en deeze daad gelykt zeer naar verraad. David had hem, gelyk wy gezien hebben , nadat het oproer geftild was, de opperfte waardigheid in plaats van Jodb gegeeven, en werkelyk reeds uitgezonden , om het nieuwe oproer van Siba te ituiten. Jodb ontmoet hem , omhelst hem vriendelyk , en duuwt hem te gelyk een mes in het lyf (*). Deeze drift is het juist, welke David zo zeer tegen hem verbittert. Geheel boosaartig is zyn Charakter daarby niet. Van den beginne af is zyne grondftelling, om niemand te vertrouwen , die eens verraaderlyk gehandeld heeft. Wanneer ?yn Koning zich nu zo zeer vergeet , om zulk eenen, ten koste van een' ouden getrouwen dienaar, die in alle zyne rampen gedeeld heeft, zelfs gewigtlge posten toetevertrouwen , fchynt het hem een wenk te zyn, om de gevolgen van zulk eene zwakheid, wélke zekerlyk te vreezen waren, hoe eer hoe liever voortekomen. Het is zeker ontegenzeggelyk , dat de beleedigde eer wederom deel heeft aan deeze driftige daad. Hoe zoude een man van JoaVs magt en zelfgevoel zulk eene minachting kunnen verdraagen! Maar de wyze, waarop hy zich altyd wreekt, is zeer byzonder; zy wordt nooit toorn omtrent David, nooit moedeloosheid om hem getrouw te dienen, veel minder oproer. Dit (*) a Sam. XX, 8-u»  tak A 3 I S A I, ent 527 Dit is een zonderling verfchynfel. Men ziet niet, wat het is by Joab 't welk hem zo edelmoe* dig maakt. Want godsdienftige gezindheid zoude hem juist niet wederhouden doch; wanneer het dan alleen de liefde tot den Koning doet, heeft hy veel grootheid Van geest. Men kan het volftrekt niet ontkennen, dat David onrechtvaardig jegens hem is; maar hier ftygt de onrechtvaardigheid tot den hoogften top ; eenen man, die alles voor hem gewaagd heeft, die in de voorige oorlogen een groot ftryder voor zyne eer is geweest, en die thans nog door zyn beleid en dapperheid eenen geduchten oproer {lilt — dien man te beloonen met het ontflag van zynen dienst (*). Joab is hierom niet onverfchilliger voor de verdeediging van den Koning. Zelfs was hy 't niet toen David den vreesfelyken vloek over hem uitfprak ; hy liet zich de kleine veröotmoedigingen gaarne welgevallen , dat hy het lyk van Abner volgen en rouw over hem draagen moest, en bleef daaröm zynen Heere even zo getrouw, als tevooren.. Aldus is 't nu ook gelegen. Het kan voor hem met verborgen gebleven zyn, dat Amafa zyne plaats vervuld heeft. Hy betoont echter geen oogenblik de minfte achteloosheid in het waarneemen van zynen pligt; is fpoediger met de oorlogstoerustingen gereed dan Amafa , doet zonder bevel 't geen aan Amafa opgedraagen was maakt hem, terwyl hy hem juist ontmoet, onbekwaam tot verdere aanfpraaken , voert de zaak tegen Seba zeer gelukkig uit, en komt weder te- (*) Zie boven op bladz. 353. Aanm.  523 H'e t C-Ö ARAKTEh terug, even als of 'er niets gebeurd was. Het fchynt, dat hy 't Charakter van David alte wel kent, dan dat hy misnoegd over hem zoude worden. Men wordt dit minder over zwakheden, vooral by den geenen , welken men indedaad zeer bemint. Joab ondervindt te zeer , dat zyn geest in zodanige gevallen grooter is: hy is een alte fyn Staatsman , om eerst toettemming te Vraagen by alle de ontwerpen , welke hy vast gelooft te kunnen doorzetten, en ftoort zich weinig aan de oordeelen over zyne daaden, zo hy Hechts zyn oogmerk bereikt. Eenen man van zyn doorzicht konde hierby dat geene niet ontglippen ,'t welk in het Charakter van David indedaad groot en edel was. Schoon de godsdienst by hem niet van veel belang was, had hy echter deszelfs kracht aan David gezien in zodanige dagen, waarin ook de moedigfte krygsman dikwerf wenscbt, dat hy zelf daar van onderfteund mogt worden. In de fpe* lonken, op de hoogten der bergen, midden onder de vyanden, in woestynen zonder water, by verloorene veldllagett was hy de naaste aart zyne zyde ; getuige van den moed, die hem nooit deed wegzinken, wanneer menfchenhulp vruchteloos was; getuige van de zelfverloogchening by het gezicht van het Jydende volk, van dé liefde voor zyne onderdaanen door daaden van rechtvaardigheid en menschlievendheid. Dit gaf David in de oogen van Jodb wederom zeker overwigt, 't geen opwoog tegen het levendig gevoel van zyne grootere kundigheden in veele ltaatkundige zaaken. David was zekerlyk een beter mensch, en misfchien zelfs, wanneer hy als beüierder van den Staat zwak handelde, uit op- rech»  van A B I S A I, enz. 529 Hechtheid en liefde tot de deugd minder omzichtig. Voegt daarby den indruk , welken zyne grootheid reeds vroeg moet gemaakt hebben op zyne familie, welke voornaamelyk van de zusters van groote mannen vroeg haare kinderen ingeprent wordt, omdat dezelve iets van de aan haar vermaagfchapte grootheid op zich afleiden, en gy zult dan in een Charakter, gelyk dat van Joab, zyne onwrikbaare trouw, onaangezien alle krenkingen , kunnen zien doordraaien. Hiertoe doet zeer veel de bewustheid , om evenwel op David veel vermogen te hebben, en met zulk eene vrymoedigheid met hem te kunnen fpreeken, gelyk mogelyk niemand aan zyn hof. De mensch verdraagt veel, zolang zyne eigenliefde voedfel vindt. Zelfs de lievelingen der Vorften zyn dikwerf de geplaagdfte menfehen in het land, en nogthans offeren zy rust, vriendfchap, en misfchien hunnen goeden naam op, alleenlyk om dien naam te hebben „ dat zy „ veel vermoogen." Van deezen trek is 'er ook iets in Joab,s Charakter. Niet als of hy zonder noodzaakelykheid zyn gezag in de verkeering' met Daved wilde doen gelden ; daartoe is hy weder veel te fyn in zyne oplettendheid op den Komng. Hy wacht zich zelfs op zaaken van weinig belang aantedringen , dewyl hy wel weet, dat dit flechts een reden te meer voor David is, om ze niet te doen, wanneer hy weet dat Joab dezelve wenscht. Hy ftelt het uit tot zekere gelegenheid, dat de Koning volftrekt zelf handelen, of in perfoon het ontwerp voltooijen moet, t welk hy heeft aangelegd. Van het een zo-  530 Het CHARAKTER; zo wel als het ander levert de gefchiedenis voor» beelden op. Abfalom was uit vrees, dat David den moord van Amnon zoude wreeken, tot zynen Grootvader gevlooden. Joab had misfchien gehoord, dat het volk over de langduurige ballingfchap murmureerde , en misfchien vreesde hy zelfs iets van den geest der onderneeming van 's Konings Zoon , dien hy gewisfelyk beter kende dan zyn Vader. Met eenige voortelling was by David niets te doen, — Hy verkiest derhalven eene list, waarvan en de uitvinding en de uitvoering den fynen kenner van David's Charakter, die met alle deszelfs zwakheden bekend is , aantoont. Ik zal de redevoering niet affchryven, welke hy eene wyze vrouw van Tbekoa in den mond legt. Men zal dezelve met vermaak in de bybelfche gefchiedenis leezen. — Hoe fyn wordt hier den Koning zyne zorgloosheid, om de betooning van den broeder-haat te beletten, "verweeten, door eene byzonderheid in het verdichtfel, welke in den beginne niet eens recht fchynt te pasfen voor de waare gefchiedenis! hoe zeer wordt zyn hart, 't geen als mededoogend bekend is, door het weemoedig verzoek van eene Moeder, die haaren eenigen erfgenaam ftaat te verliezen, getroffen 1 hoe wordt hier zelfs de godsdienst, afi iets, 't welk altyd op zyn gemoed den fterkften indruk maakte, mede te hulp genomen, en God als een verzoenelyk, goedertieren Wezen voorgefteld ! hoe wordt eindelyk de geheele uitwerking van de redevoering, door de harttreffendfte befchryving van de algemeene fmart der onderdaanen voltooid ! —- Joab is zeer  Van A B I S A Ij enz. 531 Zeer dankbaar, wanneer de Koning eindelyk eens zynen wensch vervult, en het bevel om Abjalom weder terug te brengen, aan hem-zelven opdraagt. Hy wierp zich voor\hem neder, en zeide: ,, Heden zie ik, dat myn Heer , de „ Koning, my genadig is, dewyl hy myn ver„ zoek verhoord heeft (*)." Om voor het overige alle achterdocht te vermyden, alsof hy in de belangen van Abjalom was, houdt hy zich geheel en al van hem af, zo dat ook de Prins, dewyl hy hem volftrekt fpreeken wil, om door zyne tusfehenkomst weder by den Koning toegclaaten te worden, een geweldig middel moet gebruiken. Dan eerst, wanneer het klaar blykt, dat zy geene goede vrienden zyn (want eenen vriend laat men zynen akker niet aanfteeken) doet hy 't geen aan hem is opgedraagen , en beweikt indedaad de volmaaktlte verzoening (f). Maar deeze draaiende wyze van handelen, dit ontzag voor den Koning,zal men niet in hem vinden, wanneer de welvaart van het land en David's eigene veiligheid gevaar loopt. Dan ontdekt men in alle zyne redenen eene openhartige vrymoedigheid , welke de natuurlyke toon van zyn Charakter zoude zyn, indien de ftaatkunde denzelven niet befchaafd had. Hy heeft Abfalom gedood , tegen het uitdrukkelyk bevel van David (§)• Verwacht hier van hem niet, dat hy (*) a Sam. XIV, 1--22. (t) 29—33. (§) Men bemerke bier in 't voorbygaan het Charakter-1 maatige in 't verhaal van Abjalom's dood. Wanneer hy tysfehen de takken van een' boom is blyven hangen, komt ÜI.Dêel. £deSTuK. Mm 'er  5S2 Het CHARAKTER hy zich zal veröntfchuldigen. Een man , gelyk Jodb, is te trotsch tot verontfchuldigingen. Veelmeer, wanneer de Koning wegens treurigheid niemand van het volk zien wil — in dit tydilip, dat het gewigtigfte oogenblik was, om door openhartigheid en goedertierenheid het volk wederom in zyne belangen overtehaalen , en zich van hem , die hem getrouw gebleeven waren , te verzekeren gaat hy tot hem: „ Heden maakt gy alle uwe knechten befchaamd, „ die heden uw leven , en dat van uwe Zoo- nen, van uwe Dochteren , van uwe Vrou,, wen en Bywyven behouden hebben. Gy be„ mint de geenen, die u haaten; gy haat die u 3, lief hebben ; gy laat ons duidelyke blyken s, zien, dat u niets gelegen ligt aan uwe leger„ hoofden en ftryders. Ik zie 't wel, als Abfa- hm flechts leefde , en wy allen dood waren, „ zoude u zulks aangenaam zyn. Wel- „ aan, kom uit, fpreek vriendelyk met uwe „ knechten. Ik zweer u by God! gaat gy niet „ uit, dan blyft 'er deezen nacht geen man by 9, u : en gy zult zo ongelukkig zyn , als gy van „ uwe jeugd af tot dus verre nog nooit geweest „ zyt. 'er een Ifraëliet by Joab, en geeft het hem te kennen. Dit mishaagt den toornigen krygsman, dan eerst te willen verhaaien, wanneer men had moeten bandelen. De Ifraëliet kant zich tegen zulk eene ongehoorzaamheid omtrent 's Konings bevel aan. Dit is een goed onderdaan ; hy zal de waereld weinig kwaad doen. Maar hy zal ook geene groote daaden verrichten. Jodb heeft het geduld niet, om zyne pligtpleugingen aantehooren. ,, Ik kan my thans niet ,, ophouden!" Hy ga3t, en floot den muiter drie pylen in 't hart.  van ABISAl, enz.. 533 5, zyt (*). " En David is hem gehoorzaam. Dit is het zegel van die meerdere grootheid van geest, dat haar niets wederhoudt,zodra het haar ernst is j om iets doortezetten. Vergelykt men hiermede het wys , gewislèlyk zeer befcheidert gebruik, 't geen jmb hiervan maakt — welk een gewigtig man was hy dan niet voor David en voor het land! Dit brengt ook zeer veel toe tot het vermogen , het welk hy in veele uuren op zynen Koning heeft, dat hy by gevallen van minder gewigt weet te zivygen en te gehoorzaamen. Hoe zeer hy de konst verhond , om zich daardoor ontzag te verwerven, ziet men by zekere gevallen , gelyk dat met Urias. Hy moet gewislelyk Ondervinden, dat de Koning in dit geval zeer onwaardig handelt. Maar wanneer men de Koningen by eiken kleinen mistred vermaant, hooren zy niet meer by gewigtigere misdagen. En over 't algemeen, maatigt Joab zich vooral het recht niet aan, om de gewetens-raad van den Koning te zyn. Staatkunde j veiligheid en voordeel van 't land zyn de regefs, naar welke alles van hem geoordeeld wordt. Daarmede ftaat de godsdienst en ftrenge gerechtigheid niet .altyd in 't verband, althans niet by den eerften opllag. Laat de Koning dan eene vrouw neemen , die hem niet toekomt; laat hem den dood wenfchen van een anderzins dapper man , omdat hy hem in den weg is; — het is zyne zaak, om zulks voor zyn geweeten goed te maaken; en op het leven van een enkel burger, berust ook. het ge- luk (*) 2 Sam; XIX, i-s. Mm 2  53+ Hét CHARAKTER luk van 't ryk niet. Hy voert derhalven ook het bevel met alle trouw uit, en laat den Koning, zodra Urias dood is, daarvan verwittigen, zonder zich misfchien eens te bekommeren wegens de oorzaak (*). Daar zyn grootere zorgen, welke zynen geest bezig houden. Men zal het eindelyk, volgens deeze algemeene fchets van Jodb's Charakter, niet onbegrypelyk vinden, dat hy by het einde van David's regeering, tot de party van Adonia overgaat; of, misfchien meer naar waarheid, dat hy Adonia eene party verfchaft. 's Konings einde is zekerlyk naby. Eene openlyke verklaaring van zynen laatften wil is 'er nog niet gefchied , fchoon men wel weet , dat de troon voor Salomo gefchikt is. Daarmede kan Jodb om verfcheide redenen niet overëenftemmen. Oude Krygslieden, die hun geheel leven in den dienst van 't vaderland getrouwelyk hebben doorgebragt , hebben juist niet veel genegenheid voor de jonge Konings-zoonen, die , onder de vleugelen van vroome mannen opgevoed zynde , zonder ondervinding en zonder moed zyn. Allerminst zouden zy lust hebben, om onder hen te bukken , of aanfchouwers te zyn van eene regeering, welke zy gelooven beter te verftaan. En indien dan zelfs deeze Zoonen door hunne Leeraaren tegen hen voor ingenomen zyn, welke dagen zullen zy dan te wachten hebben ? Adonia was veel ouder , dan Salomo ; had ook wel iets van den oorlog gezien, en hy had Jodb lief. Geen wonder, dat deeze de party verlaat, (*) 2 Sam. XI, 16-21.  van A B I S A I, enz. 535 laat, waarin Nathan en de priester Zadok zyn. Dit is geen gezelfchap voor hem (*). Maar dit helluit kost hem het leven. Salomo gelooft, dat hy mede ingewikkeld is in den toeleg van zynen broeder op Abifag; hy moet het ook byna gëlooven uit zyne fnelle vlucht naar den tempel , en geeft bevel om hem te dooden. Tot hier toe zelfs houdt Jodb's helden trotschheid het uit. Benaja begeert, dat hy het altaar zal verlaaten : „ Neen \ hier wil ik derven (f)! " Zo valt dan de man, die by alle de rauwheid in zyn' Charakter, nogthans een beter lot fchynt verdiend te hebben. Eet is re beklaagen, dat zo weinigen diep genoeg zien, om de innerlyke goedheid van een Charakter van de uiterlyke ichors te kunnen onderfcheiden. In Jodb zyn zo veele kenmerken, en in veele opzichten ook zo veele werkelyke deugden, dat het alleenlyk ontbreekt aan de beitiering en opwekking van dezelve. Men zal zulks, hoop ik , niet buitenfpoorig, of, omdat het tegen het oordeel van David ftrydt, ten eenemaal onwaar vinden. Wy kunnen thans zyn Charakter met meer bedaardheid, met meer onzydigheid befchouwen, dan David. De onaangenaame indrukken welke veele daaden van Joab op hem moesten maaken , beftierden hem te veel. Hy heeft 'g Konings vrienden beleedigd; dit valt moeijelyker te vergeeven, dan beledigingen van zynen eigenen perfoon. Wy befchouwen hier alles uit een (*) 1 Kon. 1. (t) ii, 30. Mm 3  536 Het CHARAKTER. een geheel ander oogpunt, en ondervinden by geval, 't geen men gemeenlyk ondervindt, wanneer een man, die veel trouw en ftandvastigheid beweezen heeft, niet volkomen zo beloond wordt, als hy wel verdiende. AB-  van ABNER. 537 ABNER. Geen vast Charakter ; niet het geen Joab voor David was ; hoewel nu een flachtoffer van jodb , zonder zulks verdiend te hebben. David gelooft: zeer veel aan hem verlooren te hebben, maar wy weeten in welk een licht hy hem beichouwde, en hoe veel voordeel hy daarby had (*). Men ziet gaarne, dat hy 't langst by de familie van Saul uithoudt, üaar wordt zekerlyk een' goeden inborst en ftandvastigheid toe verëischt, zich gerust tegen de heerfchende party te verzetten , zo men dezelve voor de onderdrukkende houdt. Was die de party van David in zyne oogen, dan deed hy immers recht, dat hy lsbofeth onderfteunde (f). Ook by den veldflag tusfchen hem en Joab, geeft hy groote blyken van zyne gemaatigdheid. Het is immers edelmoedig, eenen woedenden vervolger te waarfchuuwerï ; hem zelfs een ander doel, alwaar ook lauwrieren konden geplukt worden, aantewyzen, om zich niet genoodzaakt te zien , hem zelfs te dooden (§)? Over 't algemeen heeft hem de oorlog , waaraan hy, als de voornaamlle Veldheer van Saul, zeer gewoon was , niet bloeddorstig ge- (*) Zie op bladz. 222. en volg. (f) 2 Sam. U, 8-10. (J) . - 18-23. Mm 4  533 Het CHARAKTER gemaakt. Wanneer Jcdb en Abifaï de overwinning vervolgen, keert hy zich van eenen heuvel tot hen, en roept hen toe: „ Zal dan het zwaard „ zonder einde woeden? Denkt gy niet, dat gy yi ons tot een jammerlyk bloedbad noodzaakt? „ Wanneer zult gy eens het volk gebieden, om niet meer broeders te vervolgen (*) ? " ------ Deeze verfchooning zal ook mogelyk veel daaruit ontftaan zyn , dat de oorlog als verdooft. Want indien hy het uiterfte had gewaagd ; welke bloedbaden zoude zulks ten gevolgen gehad hebben , wanneer hy aan de eene en Joab aan de andere zyde de krygsbenden geleid had! De overmagt van Davids party wordt weldra zichtbaar. Abner verklaart zich zolang voor Isbofetb , als hy eenige aanmoediging heeft, en hoe gewigtig zyn gezag, en misfchien ook zyne fyne flaatkunde voor Isbofetb moet geweest zyn, ziet men uit den vry aanmerkelyken tyd, waarin tusfchen beide partyën nog ten minsten zeker evenwigt plaats heeft (f). Want zodra heeft hy die party niet verlaaten, of de magt van Isbofetb valt in duigen. Eigenlyke trouw is dit juist niet. Zyne voordeelen waren te groot, en hy fcheen te veel te verliezen by die verandering, zo lang hy niet naauwkeurig wist, hoedanig David jegens Joab gezind was. Hoe zoude anders zulk eene niets beteekenende gelegenheid, hem ten eenemaal tot een verraader van zynen Heer hebben kunnen maaken ? Hy heeft naar de gewoonte der gum fteiingen, die zich noodzaakelyk gemaakt hebben, (*) 2 Sam. II, 24—26. (t) —-IV, 5.  van ABNER. 539 ben, vryheden genomen ,waarover Isbofetb,een zeer zwak, werkeloos en lafhartig man, gelyk uit alle omftandigheden blykt (*)— hem verwytingen doet. Welverdiende verwytingen, wanneer men denkt aan de gewoonten van dien tyd. Want het voorige bywyf van Saul voor de zyne te verkiezen, was de eerfte ftap tot de kroon, Abner neemt dit zo kwalyk, dat hy tegens allen eerbied, welken men aan Koningen verfchuldigd is, antwoordt, en zich eensklaps voor een' aanhanger van David verklaart (p). Hier wordt zyn Charakter zeer verjichtelyk , en verliest in vergelyking by dat van Jodb alles. Jodb moet dikwerf veel onrechtvaardiger verwytingen van David hooren; hy wordt veeltyds voor alle zyne trouw met minachting bejegend, en vergunt zich zeiven evenwel nooit, zyne afhangkelykheid van David over 't algemeen te vergeeten, en vooral niet om een verraader van hem te worden. Het is ook een blyk van groote zwakheid by Abner, om over zulk eene kleinigheid, (welke de man, van waereldkennis, zou aangehoord en evenwel gedaan hebben, zo als het hem goed dacht,) zo ten eenemaal alle zyne bedaardheid te verliezen. Hoe weinig blyft toch de trouw ftandvastig, wanneer eigenbelang en zucht voor zich zeiven haare voornaamfte dryfveêren zyn! Joab veröngelykt Abner , wanneer hy hem voor een' verfpieder houdt. Hy weet waarfchynelyk niets van de oorzaak van zynen afval, en be- (*) 2 Sam. m, rr. (t) 6-12. Mm 5  540 Het CHARAKTER befchouwt hem over 't algemeen als een' man, die eertyds gevaarlyk was, als zyn' vyand, en, misfchien zelfs,als zyn' mededinger. Abner, zich thans voor David verklaard hebbende , doet dit indedaad met oprechtheid. Maar of niet mogelyk eene even zo weinig beteekenende omftandigheid hem weder misnoegd zal maaken — wie zoude daarvoor by zulk een Charakter durven ïnflaan? In zo verre had Jcdb reden, om den ftap van David voor zeer onvoorzichtig te houden, en dit was voor zyn Charakter reeds genoeg, om eiken weg, al ware hy ook met bloed bevlekt, te kiezen, om het nadeel te beletten, al ware 't ook, dat hy niet, als een' broeder van Afahel, eene andere aanmoediging tot wraak had gehad (*)- De moordenaars van IJbofetb gaan nog eenen ftap verder dan Abner. Laage zielen — die door eenen heimelyken moord van een ongelukkig man, die hen nooit beleedigd heeft, eer en loon hoopen te verwerven (f)! Hoe ongelukkig zyn de Vorften, die door niets, dan door hunnen naam, of door hunne magt, om te kunnen verhogen.en te vernederen, van de trouw hunner onderdaanen verzekerd worden! De cdelften van lfraël waren toch vrienden van David in de dagen der bitterfte rampen , waarin hy niets meer vermogt, dan elk gemeen burger. De gefchiedfchryver heeft ons een' (treurzang nagelaaten, welke by den dood van Abner door David gezongen wierd (§). Hy ademt den geest (*) 2 Sam. III, 24-47. 30. (t) IV. (D ui, 34.  van abner. 541 geest van eene helden-eeuw. De dood wordt niet beweend Een held wenscht zich den dood voor 't vaderland. Maar de wyze des doods: Wee! Abner- valt, gelyk kwaaddoeners vallen., Aan uwe helden - hand heeft geene keten, Aan uwen voet hebben geene boeijens gerammeld! Gy zyt gevallen,gelyk men valt voor wreevelmoedigen! tjri.  542 Het CHARAKTER. URIAS, BATHSEBA. Wanneer Urias niets gemerkt heeft van het onrecht, 't welk hem door de ontëering van zyne huisvrouw aangedaan was , is in zyn Charakter een trek, waarover men zich in de ongewyde gefchiedenis ten hoogften moet verwonderen. Hy weigert al het gemak en alle zinlyke geneugten, omdat het heir , waaronder hy behoort, en zyn Veldheer dezelve moeten misfen. Dit befluit is zo vast by hem, dat hy met eene onverleidbaare nuchterheid over zichzelven waakt, en daardoor fterk genoeg blyft, om verzoekingen te wederftaan, ook dan, wanneer zy van eenen Koning komen (*_). Het is byna een algemeen gevoelen, dat Urias iets gemerkt heeft van David's ontwerp, ik vind echter hiervan geen bewys. Men zoude zyne deugd ook indedaad tot het ongelooflyke toe verheffen, wanneer men wilde vastftellen , dat hy nogthans den brief zo getrouwelyk aan Joab had overgebragt, zonder het minfte tot zyne veiligheid te doen. Is hy echter by zyne handelwyze geheel onkundig van alles; dan verdient zyn gedrag, myns oordeels, eenen beeteren naam, dan die waarmede een nieuw Uitlegger hetzelve beftempeld heeft. Soldaaten-pedantery ? — Misfchien voor zo verre het eene geheel ongewoons ftrenge naauwgezetheid van geweeten is, in eene zaak, waaruit duizenden zich in 't geheel geen ge- (*) 2 Sam. XI, 7—X4-  van URIAS, enz. 543 geweeten zouden maaken ? Dat wy toch diergelyke trekken, (voorönderfteld dat zy zelfs eenigzins buitenfpoorig zyn) niet met die onverichilligheid mogten befchouwen ! Wel is waar, zy zyn op zich zeiven van weinig belang; echter zyn zy gemeenlyk vaste merktekenen van een Charakter, het welk nog in ftaat is tot groo. tere dingen. Een man, die zulk een fyn gevoel heeft voor het betaamelyke en edele, die de belangens van het. land, van het volk en van zynen Heer behartigt, gelyk zyne eigene zal ook in zulke uuren, als het op het uiterfte aankomt, niet wyken, en veelen overtreffen, welken mogelyk voorheen die Soldaaten-pedantery (indien 't dan zo heeten moet) gedwongen toefcheen. Batbjeba verfchynt in de Bybelverklaaringen in een zeer ongelyk licht; nu als eene heilige, en dan als eene zondaaresfe , voor welke men niets ter verfchooning zeggen kan; Ik oordeel dat zy geen van beiden is. Daar is eene deugd, voor welke zelfs zodanige verzoekingen niet onwederftaanbaar zyn , maar zy is zeer zeldzaam. Een Koning , een beminnenswaardig Koning houdt by haar aan, — de echtgenoot is afiveezig — in 't Oosten — in eene zwakke uure — ik zoude denken, dat het onder die omftandigheden niet meer noodig was „ , om „ aan iets te denken , 't welk het geweld zeer „ naby komt." List zoude men eerder kunnen vermoeden, zo een Koning , wiens gezag in dien tyd reeds zeer onbeperkt is geweest. niet het recht had, om van eiken onderdaan te begeeren, op den eerften wenk by hem te komen. Hoe meer dit alles by verrasfching gelchiedde, dies te gevaarlyker was 't voor haare deugd. Men  544 Het CHARAKTER Men ziet-uit verfcheidene omftandigheden, dat haar Charakter niet zo geheel laag is, als ibmmigen hetzelve hebben voorgefteld. „ David,'' (dit merkt MichAëLis aan) „ geeft haar de „ grootfte voldoening, van haar tot zyne vrouw j, te zullen neemen, dit niet alleen, hy belooft „ haar, en wel niet in de eerfte drift der lief„ de, (want het eerfte kind ftierf) maar eenen „ vry langen tyd daarna, dat haar Zoon Salomo „ vóór de oudere Zoonen der overige gemaalin,, nen gaan, en hem in de regeering opvolgen „ zal. Dit zyn groote voldoeningen , welke „ eene. gemeene overfpeelfter immers niet zoude ,, ontvangen hebben; veelmeer verkrygt die ge„ meenlyk verachting en haar affcheid, om dat ,, zy zich Zo gemakkelyk heeft overgegeeven. „ Zy zyn dies te grooter , dewyl het geval zo „ bekend wierd, en David in meer dan éénen „ openlyken boetpfalm, zyn berouw zo plegtig „ betuigd heeft (*). Indien Batbfeba recht in den „ eigenlyken zin eene overfpeelfter was geweest, „ dan is 't niet te begrypen, hoe Salomo in zyne „ fpreuken, zo dikwerf de allervernederendfte „ fchets van eene overfpeelige vrouw heeft kun„ nen geeven. By alle deeze fchetfen zou nie,, mand aan zyne Moeder hebben kunnen den,, ken. Bygevolg komt Batbfeba my niet vol„ komen zo als Lucretia, maar nogthans vry „ onfchuldig voor (f) ; alleenlyk bewilligt zy daar- (*) Zouden deeze boetpfalmen in dien tyd reeds openlyk zyn bekend geweest ? (fj Dat is: 'zy gaf geene opzettelyke aanleiding tot de ongeoorloofde begeerten van den Koning; zy had geene hebbelykheid in de ondeugd.  van URIA S,enz. §45 „ daarna in het bedrog, waardoor voor haaren man, die naar Jerufalem geroepen was, zyne „ fchande zal verborgen worden." En deeze laatfte byzonderheid is minder vreemd, wanneer men aan den éénen kant overweegt de gevaarlyke uitlokfelen der eer , eene Gemaalin van den Knning te zyn; en aan den anderen kant, dat Urids naar zyn Charakter gewisfelyk een recht goed man, die haar van harten beminde , maar evenwel, by zyne ftrenge deugd, juist geen vuurig minnaar was. Indedaad moet 'er iets meer geweest zyn, dan alleen de fchoonheid, 't welk het hart van David bekoord heeft; want nog in zynen hoogen ouderdom vinden wy, dat haar woord veel geldt, hoewel 'er eene andere tot zyne oppasfing gekozen is (*). De konst, om zich naar anderen ■ te fchikken en te voegen ; de gaaf , om zich, zonder intedringen, aangenaam te maaken; niet zo zeer door aanmaatiging, dan wel door een fyn beleid te heerfchen; niemand, zo veel mogelyk is, tegen zich optezetten , was dikwerf heteenigfte en veiligfte middel, om de gezellinnen der Koningen lang in achting te behouden, niettegenftaande de eéïue drift verflaauwd was. Batbfeba is ten tyde van Salomo nog dezelfde gewigtige perfoon aan het hof, als tén tyde van zynen Vader , en — 't geen voornaamelyk vreemd mogt fchynen — zelfs de Zoon van eene andere Gemaalin heeft het vertrouwen op haar gezag over het hart van haaren Zoon, om eene vergunning van hem door haar te ontvangen, wel' (*) 1 Kon. I, u-zo. 28- 31.  5A6 Het CHARAKTER welke hy zelf van zynen broeder niet gelooft té zullen verkrygen (*). üe buitenfporige loftuitingen over haar Charakter, welke men voornaamelyk by Delanï vindt, zyn ten deele ontftaan uit het gevoelen, dat zekeren Lemuël, die by het Hot van de Spreuken genoemd wordt, Salomo was, waardoor alle de wyze lesfen , welke de Moeder hem geeft, op haare rekening gefteld wierden (**). Men eischt echter te recht het bewys van deeze onderftelling, te meer dewyl het verfchil in den fchryfftyl (om niet eens te fpreeken van den naam, die nooit met Salomo s naam dezelfde betekenis kan hebben) en verfcheidene uitdrukkingen , die in eenen zuiveren hebreeuwfchen ftyl nimmer voorkomen,waarfchynelyk maaken, dat dit flot van de Spreuken in eene laatere eeuw gefchreeven is. Het vermoeden , dat Salomo in zyn befchryving van eene waardige Vrouw, de trekken uit het beeld van zyne Moeder ontleend heeft, is even zo onwaarfchynelyk. (*) i Kon. II, 13-21. (**) Spreuk. XXXI. NA-  vAn NATHAN. 54? N AT HA Nj Alleenlyk daarom heeft men zich mogelyk over de vrymoedigheid van Naihan by de zwaare zonde van David, minder verwonderd, dewyl de Bybel hem een Profeet noemt. By dien naam denkt men ligt aan den gelykvormigen naam van een' Priester; en hoe zoude dan een Priester iets goeds, vooral by Koningen * kunnen uitwerken ? Het was juist altyd geen haat jegens den eerwaardigen ftaat , nog minder jegens den godsdienst zeiven, wanneer men zeide, dat zy indedaad veel kwaad gebrouwen hadden. Dit blykt niet alleen met opzicht tot hen, die door een vroom gelaat, waaronder zy eerien afgrond van boosheid verbergdèn, anderen misleidden 5 maar zelfs van de goeden , die by veel vroomheid des harten flechts te weinig wysheid des levens hadden geleerd, uit de oude en nieuwe gefchiedenis ontegenzeggelyk. De achting, Welke hun? Charakter hén gaf, en de toegeevendheid vait Vorften, die wat zwak waren , leidde hen van tyd tot tyd op tot zeker volftrekt geestelyk gezag, weïks jok eindelyk ondraaglyk wierd , eri by toeval den godsdienst in een kwaad gerucht bragt. Maar wanneer zy verftandig genoeg waren , om binnert hunne paaien te blyven, Zichzelven genoeg te kennen, en te weeteb, dat dé vroomheid niet alles leert*, dat de man, die de waereld kent, en by waereldfche zaaken op ge* Ui. Deel. 2de Stuk. Nn voed  54-8 HetCHARAKTER voed is , in de aangelegenheden deezes levens; meesral een veel dieper en beeter doorzicht heeft • dat zy het verfchuldigd zyn aan de eer van den* godsdienst, zich nooit met zaaken te bemoeijen welke zy (niet verftaan, of welke toch niet tot hun beroep behooren , — hoe veel voordeel zoude dan een Vorst niet kunnen hebben van hunne befcheidene, onderwyzende , zachtmoedige en nogthans ernftige verkeering ; te meer wanneer zy by de goedhartigheid van hun hart en van hunne bedoelingen, een behoorlyken voorraad van mensehkunde vergaderd hadden , om het hart van hunne Koningen van die zyde te raaken, waar het meest voor indrukken vatbaar is. Men ziet wel uit de gefchiedenis van David9 dat Nat ban een van de gewigtigfte perfoonen aan zyn hof is. Maar al is 't ook , dat hy zich met regeenngszaaken bemoeit, kan hem evenwel by de gefteldheid van die tyden , wanneer de regeering werklyk zo eerst uit de handen der Priesteren — en dit was zy niet eens—gekomen was, die befchuldiging minder treffen. Dit eenige heb ik reeds by David's Charakter toegeftemd, dat hy niet wys heeft gehandeld , wanneer hy den Koning tegen Jodb, die zo veele verdienden had, heeft vooringenomen. Zyne vroomheid zoude hem in dit geval onrechtvaardig hebben gemaakt. Laat hem Joab's wraakzucht jegens Abner en Amafa , laat hem voornaamelyk zyne te verregaande gehoorzaamheid jegens den Koning in de zaak van Urias , laat hem zyne weinige godsdienftigheid ten hoogüen mispryzen : alleenlyk als eerfte Veldheer van David was hy de eenigfte, en zyn verlies onherftelbaar. Ik  van NATHAN. 54-9 Ik kan het bovendien niet begrypén, hoe men 't zoude kunnen kwaad keuren, dat hy zich voor Salomo verklaarde. Zelfs moet de wil van zynen goeden Koning voor hem gewigtiger zyn dan de wil van deszelfs Zoon ; en bovendien il 't immers ook zeer natuuriyk, dat hy den beminden jongeling, die onder hem opgegroeid en door hem gevormd is (*), de kroon liever gunt, dan een' anderen , in wiens belangen Joab is. Voor het overige ftraalt in de wyze , waarmede" hy den traagen Koning werkzaam maakt, veel wysheid door. Eerst moet Batbfeba op de vervulling van haare ontvangene belofte aandringen. Terwyl zy fpreekt, komt hy als toevallig daarby, fielt de noodzaakelykheid van de fpoedige volbrenging der zaak voor, dat Adonia. „ reeds Koning genoemd wierd ; of zulks mee „ David's toeltemming gefchiedde ? dat alles» „ buiten hem^ en Zadok tot den maaltyd geno- „ digd was; " en op die wyze wordt hee voorbereide hart van den Koning byna genoodzaakt , om een fpoedig befluit te nemen (f). Maar op de waardigfte wyze verfchynt Natban, by dat tydftip in Davids leven, het welk in veele opzichten zo gewigtig is; by die ongelukkige rust, waarin hy, na zyn gepleegd overfpel en moord, is weggezonken. Welk een belchermengel is nier, in zodanige uuren, een mari vol van deugd en godsdienst voor het arm verdwaald hart, het welk gevaar loopt, om onheritelbaar verboren te gaan ! Natban fpreekt met (*) 2 Sam. xii, 2$. (f) i Kon. I, 10-17. 32-40. Nn tx  $$o Het C H A R A K T ER eene goddelyke kracht, met eene welfpreekendheid des harten, met den yver van eenen vriend en den plegtigen ernst van een' Profeet. Hy kent het diep gevoel van David voor de rechtvaardigheid. Uit dit oogpunt brengt hy hem zyne daad onder het oog: Twee mannen leefden in ééne ftad; De een was ryk, de ander arm. De ryke had veele fchaapen, onderhield veele Groote kudden op grasryke beemden. De arme kocht voor eenen hoogen prys Een éénig lam, voedde het zorgvuldig op; Het fpeelde vrolyk met zyne kinderen; Hy deelde zynen beet met hetzelve,ook verkwikte het zich Uit zynen beker, fliep od zynen fchoot, Hy beminde het, gelyk een van zyne kinderen. Toen kwam 'er een man uit verre landen, De ryke nam hem aan; doch hy wilde Van de fchaapen, die by duizenden Op zyne beemden graasden, niet één misfen ; Hy zond tot den armen, en ontnam • Hem zyn lam -— en ilachtte het zelve! — Wanneer nn de Koning zich door die fchreeuwende onrechtvaerdigheid geheel en al getroffen vindt, boezemt Nathan het vreesfelyk,echter weldaadig woord uit: „ Gy zyt die man'. " 't geen gelyk een blikfem, door alle de krachten van den Koning dringt, en gelyk een' donderflag hem uit zynen dood-flaap opwekt (*). Ik V) 2 Sam. XII, 1-.14. /  vanNATHAN. . 551 Ik wenschte wel eens den man te moogen kennen, die in zulk eene gefteldheid grootere verdienften omtrent David had kunnen hebben. Een viever, die den ongelukkigen een lied zoude hebben voorgezongen, om hem in flaap te fusfen ? Of een waereldling , die zyne onrust door lagchen had willen verdryven ? — Men moet dit naar de gevolgen beöordeelen. in dien tyd moest 'er eene groote fcheiding van goed en kwaad in David plaats hebben. Of hy wierd voor de volgende tyden zyns levens een wreedaart, voor wien nu geene wet meer heilig bleef; óf hy wierd een goed Koning, die nu door fchade nog beter en wyzer gemaakt was. Nathan had 'er het grootfte deel aan, dat het laatfte gefchiedde. ö Dat toch de Vorften en Vorften zoonen altyd gelukkig genoegmogten zyn, om wyze leidslieden te hebben, die hunne harten naauwkeurig kenden, die de konst verftonden, om hen hunne misilagen van die zyde voorteftellen , van welke zy het onvergeeflyke het minst verwachten ! Zekerlyk zullen weinigen bedenken wat zy doen, wanneer zy de onfchuld laagen leggen;, en de dienstvaardigheid der hovelingen draagt 'er zorg voor, dat zy recht gerust handelen , dat zy die hartklopping welke gewisfelyk niet uit kan blyven door de gedachte, „ dat dit flechts een „ vooroordeel, dat het immers eene eer is, van „ eenen Vnst in aanmerking genomen te worden onderdrukken , en welhaast eene ongelukkige hebbelykheid verkrygen, in onrechtvaardigheden te pleegen. Zekerlyk , indien menig jongeling, die door zyne hartstogten verleid en op den dwaalweg gebragt is, de offerande ; welke hy Nn 3 haaj  552 Hët CHARAKTER haar brengt of wil brengen , levendiger was voorgefteld; indien hem de traanen van de ongelukkige Ouders, of van eenen getrouwen minnaar, dien het eenigfte goed , 't welk hy heeft, gelyk den armen man zyn éénig lam, zal ontrukt worden, nader onder 't oog waren gebragt —— hy zoude nog midden in zyne ontwerpen ttil geftaan, hy zoude nog eerder gezegd hebben; „ Ik heb gezondigd!" Voor mannen van zulk eene echte vriendfchap, welke geheel en al gegrond is op deugd , blyft de hoogachting en liefde , in zodanige harten, die edelmoedig genoeg zyn, om dezelve niet te verwaarloozen, gemeenlyk onüitwischbaar. De zieke bemint zynen geneesmeester , welke hem eens van eene gevaarlyke ziekte geholpen heeft, als zynen broeder. By de ziekte der ziel is het gevaar nog veel grooter. Nathan heeft David diep, zeer diep gewond , maar Hechts om hem te geneezen. De vleyers konden zich zelden tot het einde toe in de gunst der Vorften onderhouden ; de oprechtheid wierd mogelyk eenen tydlang niet behoorlyk erkend, maar eindelyk echter bleef zy zegepraalen. li 17-  van H U S A I, enz. 553 HUSAÏ, ITAI, BARS1LLAI, MACH1R. Wy zullen ook uwe naamen noemen, edele mannen! wanneer wy van getrouwe onderdaanen fpreeken, of ons met het verhaal van daaden der edelmoedigheid en oprechtheid verkwikken. Het is Hechts eene geringe verdienfte, om in de zonneftraalen des geluks by den troon der Koningen famen te vloeijen, maar hy , die ook dan nog vast verkleefd is aan zynen Vorst, wanneer hy een gemeen burger geworden , en arm, verlaaten en vluchtig is, verdient in de jaarboeken van het menschdom eenen onfterffelyken naam. _ Hufaï ontrukt zich den hoop der oproerigen, die Abfalom toevloeijen, om zynen Koning te helpen befchermen , of, indien dit te laat is, hem te helpen treuren. Zo ontmoet hy , met asch op het hoofd en met gefcheurde kleederen, den vluchtenden David, en aan hem wordt het opgedraagen, om David van de gefteldheid der zaaken bericht te geeven. Hiertoe is zekerlyk de list noodzaakelyk , en het fchynt, dat David geen' bekwaamer man,had kunnen kiezen, om dezelve gelukkig ter uitvoer te brengen. Hy fpreekt zo juist in den toon van vertrouwen, hy antwoordt Abfalom met zo veel tegenwoordigheid van geest, dat hy ook den listigen Achitopbel onverdacht voorkomt, en zelfs een vertrouweling van de faamenzweering wordt (*). „ Ten kos- (*) 2 Sam. XV, 32-37. XVI, 16-19. XVII, 7-18. Nn 4  £54 Het CHARAKTER koste van zyne ziel en zaligheid" — zegt Bayl e met veele angstvallige bekommering, waarby hy echter toch zo benaauwd niet zal geweest zyn (*). Ik geloof, dat de ftrengfte uitleggers van geweetens-vraagen, wanneer zy den veest der wetten eenigszins hebben overdacht , een mensch, die in levensgevaar is, en zich door eene onlchadelyke loogen weet te redden, het met tot eene doodzonde zullen toereekenen , als hy zulks doet. En zoude een onderdaan uit dien hoofde doemwaardig zyn, wanneer hy van zynen rechtmaatigen Koning gelast wordt, om dien taak op zich te neemen, waardoor hy misfchien alleen de onderdrukte onfchuld helpen , en zynen goeden Koning tegen de wreedheid van den onwaardigften Zoon kan befchermen ? Het is altyd eene oniiangenaame omftandigheid, tegen zyne overtuiging te fpreeken ; maar aan den ee. nen kant komt hier wederom de tyd in aanmerking; (*) Cette rufe efl fans doute trés louable, è iur-er des chofes felon la prudence humaine, & felon Ia politique des Werains. Elle fauva David, Sc depuis ce fiecle la iufquau nótre inclufivement, elle a produit une infinité d'aTan'urf. "tlles. ,aux uns & pernicieufes aux autres : mais un Cafuifte rigide ne prendra jamais cette rufe pour une itTnil^Z PK°Phete ' d'u°/««*• *™bmme de Hen, un homme de bien, en tant que tel, aimera mieux perdre une Couronne, que d'etre caufe de la damnation de ion ami : or c efl damnet notre ami en tam qu'en nous eli que de Ie pousfer a faire un crime; eft c'eft un crime quê de feindre que Fon embrafle avec chakur Ie Zü d'ün homme; que de feindre, disje, afin de perdre «t hom- les feeree de Jon cahnet. Peut on vair une fourhtrie^ls  van HUS AI, enz. 455 king; en aan den anderen kant moet men zich ftellen in de plaats van een' man, die al het verfoeijelyke van eenen opzettelyken vadermoord ondervindt, en dus volftrekt geene pligten van trouw jegens zulk eenen verraader gelooft te hebben, ik denk niet, dat zyn geweeten hem wegens de geveinsdheid , waarmede hy David behoudt , zal geknaagd hebben. Hy was te zeer overtuigd van de zuiverheid zyner bedoeling. ltaï is een vreemdeling. David had het wegens een anderen vreemdeling Urias niet verdiend veel trouw te ondervinden; hy verwacht het ook byna niet. Maar — gelyk dan de Bybel over 't algemeen veele edele daaden van vreemdelingen in Judea heeft opgeteekend (*) ; munt ook deeze man van Gad ter eere van het menschdom uit,door eene volhardende rustigheidlfiq zyn Charakter, welke zelfs de dood niet kan beweegen (|). Barfillaï kroont zynen eerwaardigen ouderdom door de bewyzing van eene trouw aan David, waarvan deeze nog by zynen dood met dankbaarheid gewag maakt. Wanneer hy zyne vlucht verneemt, vreest hy, dat David en zyne heden misfchien gebrek lyden, komt hy , een ryk man zynde, fchielyk met onderhoud en andere noodwendigheden , en draagt zorg voor David,zolang hy te Mabanaim is (§). Niet om loon—i (*) In dezelfde gefchiedenis wordt Sohi uit het Rabbaóet Ammonieten onder de geenen genoemd , die den Koning in de woeftyne onderfteund hebben. 2 Sam. XVII, 27. ' (f) 2 Sam. XV, 19-22. {§) 2 Sam. XVII, 27-29. Nn 5  556 Het CHARAKTER loon ; want hy weigert de aangebodene gunst om in 't vervolg aan het hof te leeven. Zyn antwoord is de bevallige oprechte taal van een goed' oud' man: „Wat is het, dat ik nog te lee„ ven heb, om nog met den Koning naar Jeru„ falem te trekken ? Ik ben thans tachtig jaaren „ oud. Hoe zoude ik nog kunnen onderfchei„ den, wat beter of Hechter is; of fmaaken „ wat ik eet en drink, of deel neemen in de zan„ gers en zangeresfen te hooren? Waarom zou„ de uw knecht mynen Heer , den Koning „ lastig vallen P Laat my een weinig met u over „ de Jordaan gaan; maar waarom zoud gy my „ zulk eene overvloedige vergelding geeven?1 „ Laat ik wederkeeren, laat ik in myne ftad by „ het graf van mynen Vader en myne Moeder „ fterven. Hier is myn Zoon Chimeam , uw „ knecht;laat hy in myne plaats met u gaan,en „ doe aan hem 't geen u welbehaagt (*)." Dit is niet de gewoone taal van grysaarts. Zy willen het zelden weeten, dat zy oud zyn, allerminst dan, wanneer het getal der jaaren hen zelve daarvan overtuigt, dat zy niet meer behooren tot de grootere kringen van gezelfchappen, dat zy de jongen in den weg ftaan, en doof en gevoelloos zyn voor de geneugten der zinnen. Ongelukkig, wanneer zy van de jeugd af, aan geene andere bezigheden gewoon zyn, als zich van den eenen dag tot den anderen omringd te zien van de vreugde der hoven en Juisterryke gezelfchappen , welke welhaast eene walging veröorzaaken, en nu de ouderdom nadert, (*) a Sam. XIX, 31-.3S.  van HUSAI, enz. 55f dert, waarin zelfs het gelaat de gedaante, der deelneeming niet recht meer kan aanneemen, en 'er by den leedigen geest niets is, 't geen hen ook maar eenigszins zoude kunnen fmaaken. Barfillai verkiest zeer wysfelyk de geruste eenzaamheid, boven het gedruis van Jerufalem. Onder de koele fchaduw van zyn huis, in de nabyheid van zyn graf, laat zich de laatfte fluimering het best verwachten, vooral wanneer de laatfte weg zulk een aangenaame weg was, als de zyne, en men uit de omhelzingen van eenen zegenenden goeden Koning nog een verkwikkend voorftel voor den avond van zyn leven heeft mede genomen (*). Ook kan men hier zachter ontflaapen, dan onder het gedruis der dansfers en chooren. Rust, zoete rust is zo noodzaakelyk voor den ouderdom , als aangenaame vreugde voor de jeugd. Een woeste grysaart, en een jongeling door werkeloosheid verfmacht — zyn zowel de een als de ander een wangeluid in de fchepping. Laat ik dit uitdrukken met de woorden vaneenen eerwaardigen grysaart, die 'er ook een levendig gevoel van had: „ Geloofd zy de Goddelyke hand, welke mvn „ hart onder dit laage dak zachtelyk tot rust „ bragt! De waereld is een prachtig vaartuig op „ bednegelyke zeeën ; vermaakelyk om aan te „ zien, maar gevaarlyk om aan boord te klam„ pen. Hier op eene enkele plank veilig aan ftrand „ geworpen, hoor ik van verre het gedruis der „ menigte, gelyk het gebruisch van verre zeeën „ of bedaarende ftormen ; en overdenk fteeds „ ftü- jp) 2 Sam. XIX, 30.  558 Het CHARAKTER. „ ftiller tooneelen. Hier achtervolg ik mytv ofl„ derwerp, en bevecht de vreeze des doods!—. „ O myne hoog bejaarde Tydgenoten! Verval„ lene overblyffels van u-zelven! arme menfche„ lyke overblyffels, die reeds over het graf „ waggelen! Zullen wy,zullen grysaarts , gelyk „ de oude boomen, meer en meer verliefd op „ deezen ellendigen grond, onze bedorven wor„ tels fteeds dieper fchieten, en zich immer vas„ ter hechten ? Zullen onze bleeke, verdorde „ handen nog fteeds zyn uitgeftrekt ? Tevens „ van begeerte en ouderdom beevende? De „ mensch behoeft maar weinig ; en dit weinige 9J niet lang (*)." & Machir verfchynt tweemaal in de gefchiedenis; en altyd als een zeer edeldenkend man. Wanneer het grootfte gedeelte van 't volk de party van David reeds gekoozen had, en Saul's huis eindelyk te onder gebragt was , was 't echter nog zeer onzeker, hoe hy de nakomelingen van denzelven zoude behandelen. Nogthans neemt hy Mephibofeth, die buiten hem mogelyk zeer ongelukkig zoude geweest zyn, aan, en voedt hem op in zyn huis (f). Dezelfde trouw betoont hy ook aan David. Hy is een van de mannen , die hem in de woestyne onderfteunden (§). Het moet voor zyn hart eene behoefte geweest' zyn, den vcrlaatenen aanteneemen ; en wanneer dit plaats heeft, acht men ook het oordeelen van an-i (*)-Youn g's Nachtgedachten, volgens de vertaaling van den Heer Lublink, IV de Nacht bl. is4 en is7. , (t) 2 Sam. IX, 4,5. (S) —— xvii 27-29.  AS- VAN H U S A I, enz. * 555 anderen, zelfs het verdriet niet, 't geen men 'er van zoude kunnen hebben; en blyft niet flechrs byden goeden wil; maar men is werkzaam. Daar Waren zekerlyk rug zeer veele lfraëlieten , die deel namen in het lot van den verd reevenen Koning ; ook wel even zo veelen, die het zeer goed vondën, dat men hem zyn lotgeval draaglyker maakte; maar drie worden 'er Hechts genoemd, die het niet by 't goedvinden lieten. Zo groot is nog heden ten dage het getal der menfehen, die vol Van goeden wil zyn, in vergelyking met de menfehen vol van daad.  Het CHARAKTER ASAPH, HEMAN, ETHAN. De geest van David verwekte eenen naaryver, en bezielde meer van zyne vrienden , om fpeelgenoten op de harp van lfraël te worden. \ De Koningen der oude volken hadden veeltyds dichters aan hun hof, die de daaden der voorige tyden, de gefchiedenis van het volk, vooral wanneer die tot in de gefchiedenis der goden uitliep, en den lof der goden zelf zongen (*). David's dichters zongen de lotgevallen van hunne Vaderen en den lof van Jehovah. In de bundel der Pfalmen zyn ons dierbaare overblyffelen van hen bewaard. Over 't geheel is hun toon de toon van David ; men ontdekt echter in verfcheiden evenwel een byzonder Charakter. Waarfchynelyk zyn 'er onder de liederen , waaiby geen opfteller genoemd is , meer van hen, nogthans zal ik 't niet waagen , om my- (*) Gelyk als Phemius by Home rus: Bfy' atSfü, ti £eS» Tl, ri rl xXticUfa ktiïei. Od l. 337. en in het 2a/ïe boek (vs. 345.) zegt hy van zich-zelve!3 tot uLISSESi ■—— e- v ft' tt êu , xxi fi i\ivjFtl Vm*»Ut hitpvnu Si t„ Sur 3iZ.  'v a .b!e ds ïbijloin paf l'Aobi b A z ■' tt, Sect. 34. ;.jv .; •> \a<)% l ris £t) 1 Chron. XXIX, n. 12. 19.  §98 Het CHARAKTER Gods Geest vervuld is, en dat het dus alle zyne gedachten, als van God zeiven hem geleerd, en door haare wysheid als goddelyk charakterifeert. Men weet ook,hoe weinig gelegenheid de Ifraëlieten hadden gehad, om zich in de konften te yolmaaken; dat zy noch in de woestyne , noch in het woeste Paleftina door de Canaanieten bewoond , werken der konst zagen, om daarvan te kunnen leeren; dat hun godsdienst hen naauwere verbindtenisfen met andere volken verbood ; eindelyk , hoe weinig het kan beweezen worden r dat men in den tyd van Salomo, reeds onder andere volken meer vorderingen in zodanige werken had gemaakt, dewyl alles, wat daarvan tot op ons is overgekomen in laatere tyden valt (*). De verwondering , waarmede de bybelfche gefchiedfchryvers daarvan fpreeken , is mets anders, dan een getuigenis van tydgenoten, die nooit iets heerlykers nog luisterrykers hebben gezien, die het gebrek van den fmaak in de bvna ruuwe pracht, en in den overvloed van rykdom niet gevoelen, en dus met eene deelneemende verrukking fpreeken van een werk , het welk zy (en mogelyk in hunnen tyd te recht) voor het eenigfte in zyne foort houden (f). Wanneer wy de gefchiedenis van andere volken de konst op eenen veel hnogeren trap van volmaaktheid zien, zoude daarom Salomo, of zoude de godsdienst daardoor iets verliezen? Elk oud over- blyf, <*) Men vergelyke hiermede in de Nov. Commentar. Societat. reg. Göuing. P. I. de leezenswaardige verhandeling ie Judais Salumonis tempora Arcitetïurce parum p'ritis (t) i Kon. VI en Vil. 2 Chron. III en IV.  van SA L O M O. 599 Wyffel is voor ons plegtig ; en wy zonden ons niet kunnen plaatfen in het gevoel van een lfraë,liet, wanneer hy voor zynen Jehovah eenen tempel gebouwd zag, die hem even zo zeer allen luister by de nabuurige volken fcheen te overtreffen, als die God, dien hy aanbad, boven alle goden verheven was ? — Doch wy keeren van deeze uitweiding weder tot Salomo. De gewigtiglte verdienfte, welke hy zich nopens den welft and der * Natie verworf, moeten wy flechts nog aanftippen , ik meen de uitbreiding van den Koophandel; althans in zo verre was dit eene verdienfte, als daardoor zekere overvloed in het Land kwam, de Ifraëlieten meerder kundigheden ontvingen, en met andere volken verbonden wierden, fchoon het altyd nog eene vraag in gefchil blyft, of dit voor het verlies van de fraaije eenvoudigheid der zeden , van het geluk, om met weinig vergenoegd te zyn , maar voornaamelyk van zo menige deugd, welke door de weelde onderdrukt wordt, eene volkomene vergoeding was. Salomo vond reeds, gelyk wy weeten uit de gefchiedenis van David (*), eenige bronnen vanrykdom geopend. De aangekweekte vriendfchap met Hiram, bragt konsten en fchatten in het. Land. De paardenhandel en het vermaarde Schip, 't welk op Ophir voer, verrykte de Ifraëlieten met geheele ftroomen van overvloed en pracht. Uit Egypten kwamen zo voor hem-zelven, als voor de nabuurige Koningen der Hethieten en Syriërs , eene menigte van paarden door zyn Land, waarop zekere (*) Zie hierover bladz. 309. en volg. ' Qq 3  6oo Het CHARAKTER kere pryzen gefteld vvierden, welke den Koningk.lyken fchat op eene verbaazende wyze vergrootten. Met dezelfde Caravaanen ontving men ook andere buitenlandfche waaren, welke waarfchynelyk betaald wierden met wol en zilver, het welk byna in verachting geraakt was (*). Wat Ophir ook voor een Land is, de rykdommen, welke van tyd"tot tyd door de fcheepvaart (een geheel nieuwe tak van den koophandel, welken Salomo plantte, ) in zyn ryk kwamen, zyn pnmeetelyk, en evenwel in 't geheel niet ongelooflyk, wanneer men, volgens de aantekening yan een' groot' Uitlegger , naleest, wat| de Hollanders winnen aan het zilver, 't welk zy naar Japan en China brengen , alwaar het , tegen goud gerekend, eene grootere waardy heeft dan by ons (f). In den tyd van zulk eene regeering pasfen nu ook alle de befchryvingen van pracht , welke da gefchiedfchryvers aan Salomo toefchryven (§). Hoe zeer is dit alles veranderd! Hoe veel eenvoudigheid vonden wy nog in Samuël! Saul ging van den ploeg in den veldflag , en fprak on- (*) i Kon. X, 17.7—39.15. (j) 1 Chron. IX, 26-28. X, 2. XXII, 49. 2 Chron.' XX. 36. IX, 10. (§) Ik beroep my hier kortheidshalve hy deeze ftoffe op de geleerde nafpoof ingen , welke men nevens de aanhaaling vin veele Schryvers over dezelve vindt in de Algemeene Hi/lorie lilde D.eel. bl. 214. hoogd,. Uitg. in Saurin's en R o Qq 5 hec  604 Heï CHARAKTER het welk men van den wysten aller menfehen, gelyk de bybelfche gefchiedfehryver hem noem' de (*), met mond en pen voortgeplant heeft. En dit is juist de oorzaak, dat byna een ieder, die aan zulke verhevene denkbeelden gewoon is, tot de gefchiedenis van zynen geest komt met verwachtingen, welke de bedaarde onderzoeker niet altyd kan vervullen. Ik waag' het inmiddels te beproeven, om, door de volgende byzondere aanmerkingen, het denkbeeld van Salomos wysheid meer te bepaalen, de beantwoording van de vraag „ wat het eigenlyk in hem was , 't geen „ hem de grootfte achting van anderen ver„ wierf, " gemakkelyker te maaken, en zo veel nu nog mogelyk is, de ontvouwing en den loop van zynen geest natefpooren. I. Wy floegen in het voorige onze oogen weder op zyne jeugd; wy vonden, dat alles faamenliep, om den jongeling niet tot een' held, niet tot een' veroveraar, maar tot een wys, en door de wysheid tot een' gelukkig' man te vormen; om alle de vermogens van zynen geest op te wekken, welke met hem als den Zoon van zulk eenen Vader, van zulk eene verftandige Moeder, den Zoon van David's vuurigfte liefde, gebooren waren. David was een dichter, en wel de voornaamfte van zyne tydgenooten: zou Salomo het ook zyn ? David beminde de konsten: zou Salomo dezelve ook niet beminnen ? Zyne jeugd valt juist in den tyd, waarin liederen, harp en tempelgezang {.V i Kon. IV, 31-  van SALOMO. 6o$ zang de aangenaamfte denkbeelden zyn van een* Koning, die van den oorlog uitrust; waarin hy met zo veel naarftigheid en zorgvuldigheid de Chooren der zangers en zangeresiën opricht; waar'm onder de Natie hieromtrent de lterkfte naaryver heerscht. Welk een indruk moet dit gemaakt hebben op den Zoon, die meer dan alle anderen bemind is; en die aan zyn roeping, om dit eerlang nog volkomener te maaken , zo vroegtydig gehoor geeft l Bedenkt daarby, op Welk een' grónd deeze plant groeide! Oe Oosterling wordt reeds geboren met zeker vermogen tot verhevenheid van geest, en het ontbreekt hem niet aan 'gelegenheid, om hetzelve te beproeven. In zyne verbeeldings-kracht is een vuur, dat dikwerf von^ ken rondom zich verfpreidt; de denkbeelden van al wat fchoon is volgen hem overal, fchoon zy niet zo volkomen op ons , als op hem kunnen werken. Laat 'er nu nog zekere hefchaaving (onderfteld , dat dezelve Hechts eene oefening, en yver was om te behaagen) bykomen ; laar, den jongen zanger beloond worden met de toejuiching van een' Vader, die zelf door zyne liederen beroemd was, en hoe ras zal hy hem evennaar en misfchien voorby ftreeven! Hier is de eerfte oorzaak, waarom Salomo den naam van een' wyzen draagt. Ook de Griekfc heen Romeinfche oudheid gaf deezen, ondere andere nog verhevener naamen, aan de dichters (*), en (*) Caterorum terum Jludia et do&rina. et prtecepti's ct arts conjïant: poè'la natura ipfa valet, et mentis viribus excitatur, et quafi divino quodam fpiritu afflatur• quare fuo iure nofler Ml Ennius ünüos appellat poëtas, quod quaji- deorum aliq io  6a6 Het CHARAKTER en wanneer de Bybel de wysheid van Salomo wil bewyzen, dan voegt zy'er terftondby, dat hy duizend en vyf liederen gezongen heeft (*). Dat toch maar de helft der liederen tot ons gekomen waren 1 Hoe zeer zouden, indien wy van fommigen tot allen een befluit durfden opmaaken, de anderzins fraaije liederen van H a f i t z , Ibraiiim en anderen (f) , voor hen hebben moeten wyken'; althans wanneer men dien roem , welke zelfs de oudheid aan dezelve boven deeze laastgenoemden geeft, mede tot derzelver innerlyke waardy reekende ! Ik fpreek thans niet van Salomo s Spreuken, welke de Bybel zelf van de liederen onderfcheidt (§). Ook niet van de beifa Pfalmen, die zynen naam draagen , waarvan ten minften de ééne niet van hem , maar voor bem gezongen is (§§); ook niet van het wysgee- rig don\o eimunere) commendati'nabis esfe videantur. Cicer. de. Orat. (*) i Kon. IV, 32. (f) Zie J o n e s Poef. AJiat. Commentar.''ook de Lettres van Mad. Montagu, waarmede Har mars Materialienzum Hobenliede f. 123. (Halle 1777.) kunnen verge* leeken worden. (j) Hy fprak drieduizend fpreuken, en zyne liederen waren duizend en vyf, 1 Kon. IV, 32. (55) Pf. LXXU. Bovendien wordt nog de iijjle Pfalm aan hem toegefichreeven: Zo God, de Heer, het huis niet bouwt, Bouwt gy vruchteloos. Zo God, de Heer, over de ftad niet waakt, Waakt de wachter te vergeefs. ~ Vergeefs is het dat gy vroeg opflaat, En laat opzi^ in moeite, En  VAN SALOMO* 60? rig leerboek, of leerdicht, gelyk men den Pre* diker fomtyds wil noemen. Ik bedoel alleenlyk die kleine verzaameling , welke tot onze tyden gekomen is onder den naam van het Lied der Liederen (*). Hier ter plaatfe is 't ons zeer onverfchillig, wat 'er de inhoud van is, of wat 'er aanleiding toe heeft gegeeven. Ik breng het hier alleenlyk by als eene proeve van den fmaak des Koningklyken dichters, een fmaak, zo als men im- En eet uw brood in zorgen; Den vriend geeft hy den flaap. . L Ook kinderen zyn een gefchenk des Heerenjj De vrucht des ligchaams is zyn loon: Gelyk pylen in de hand van den fterken is de fierheid van jonge Zoonen. Gelukkig is de man, die zynen koker Van dezelven vol heeft. Zy Worden niet befchaamd voor hunne vyanden ^ By het twisten voor de rechtbank. Gevolgd naar Herder. — Veele Uitleggers twyfelen echter nog, of deeze Pfalm wel van Salomo is. Ik kan niet begrypen waarom ? (*) Die kleine verzameling - gelyk reeds Pellican zulks in zyne uitlegging beweerde, en nog onlangs door Herd er in zyne Liedem der Liebe, den alteften und Jcbönjlen aus Morgenlande (Leipz. 1778) insgelyks zo luisterryk is opgehelderd, wiens boek ontegenzeggelyk onder' alles, wat over dit gedicht door Jooden en Christenen zo mishandelend gefchreeven is, dat geene behelst,'t welk in den besten fmaak valt. Of zyne verdeeling juist de waare is, —— zoude met veel grond kunnen tegengefprooken worden; dewyl de fynheid van gevoel, welke in de ophelderende aanmerkingen gelegd is, over 't algemeen eenea graad van befchaafdheid onderllelt, welke my nog nies toefchync tot het Charakter van dien tyd te behooren,  <5oS Het CHARAKTER; immers onder den Griekfchen hemel moest zoe. ken, en daar zoekende, naauwlyks deszelfs wedergaê zoude vinden. Laat ons hier een oogenblik by blyven ftaan. ~\\ ,'; i' vïff zo°.svii:o;',:it rjl3-"' t 'AHitiA Ik begin met eene plaats uit den hier benedë'ri èangeliaalden uitlegger van het Hoogelied, die in* dedaad van den besten fmaak is. „ Dit boek, zegt „ hy, is in den hoogilen zin in den fmaak van Sa„ lomo; een af beeldfel van dien fmaak, van die „ liefde, van die dartelheid en zwier, waarin men „ in de tyden van Salomo, en anders nooit by het „ Hebreeuwfcne volk, leefde. Waar kon federt „ Vader Adam-zyn Hoogelied der Liefde in het „ Paradys zong;■ waar en wanneer konde deeze „ tedere bloem des vredes en der rust zo weelig „ tieren, pis in dit Salomonietifche dal des vre„ des ? jMiet onder de tyden" der Patriarchen. „ Dit waren nog de lastige tyden van het om„ zwervende leven; de zin der Patriarchen zou;, de ons alleenlyk in verhevene goddelyke vooras zeggingen over hun geflacht voor de oogen „ liaan; Jacob diende om zyne Rachel, maar „ hy bezong haar niet. De tyden van Mofes in de woestyne waren Theürgisch, wegens de oor„ logen verheven en ftreng. Zo wierd het zegelied „ aan de roode zee gezongen zó de gezangen ,, van Biledm en de laatfte woorden van Mofes. De woestyne was het dryf huis van het ioodfche 4 volk*, de zon der wetgeeving en der ftaatkun„ dige befchaaving werkte zwaar op hen. In de ;, tyden der helden was alles tot den oorlog of tot 5, het landleven geneegen; het zegelied van De-  van Salomo. 609 9, borah en de uitmuntende fabel van Jotham ,, konden in dien tyd voortgebragt worden , ,, maar niet wel zulk een Salomoniemcb lied. Zo „ lang David regeerde, en zyne handen met „ bloed verwde, groeiden zyne eeuwige lauw„ rieren, maar niet de zachte myrth der liefde. 3» —-- Hy groeide op van den herders -ftaf tot „ den Koningklyken Scepter met eene zachte ziel, „ maar onder de verdrukking van vervolging, „ arbeid en gevaar, bygevolg moesten zyne „ liederen gelyk zyn aan zyn leven : edele „ bloemen op woeste bergen, van veele winden „ des hemels bewoogen en gefchud, derhalven „ ook frisch, groen en verfterkende. En nahem „ was het den tyd voor de rust en dichtkunde, „ en van een' Salomo. De geliefde jongeling Je„ didja groeide op onder roozen,' en wierd van ,, Koning Schaapherder, gelyk zyn Vader van „ Schaapherder Koning (*). " Dit is zeer waar, zeer charaktermaatig en zeer fraai gezegd. Juist op zulk eene wyze fchynt Salomo door de lotgevallen van zyne Natie, en de omftandigheden, waaronder hy gebooren en opgegroeid is, gevormd te zyn tot dien dichter, welken men in deezen bundel van liederen hoort zingen. Hy verëenigt, op eene wyze die by de Israëlieten tot dus verre geheel onbekend was,de natuur met de konst. De fraaifte, de bevallig, fte denkbeelden zyn ontleend van de hutten der fchaapherders, van de wynbergen, van de beemden, hoven en bloembedden, maar zy wisfelen af met anderen, waarvan de Patriarch niets wist, met (*) Zie bi. 104. van het aangeholde boek. -  éio Het CHARAKTER met paleizen van.goud, met goud van Ophir , met oorlogspaarden, met prachtige vertrekken, en op die wyze ontvangt het geheel den juisten ftempél van den Saïomonietifchen tydkring (*). Iets diergelyks heeft de Israëliet nog nooit gehoord : hy maakt uit dit alles natuurlyker wy^e het befluit op, dat zyn Koning wyzer is dart alle menfehen. Misfchien volgden de dichters van zynen tyd, de ChalkoVs, de Darda's, dien toon; maar neem alles te faamen 't geen de Bybel van de werken van dien tyd bewaard heeft; deeze fynheid, deeze aangenaamheid van gedachten, mag ik wel zeggen, dien hoogen graad van befchaafdheid zal men by niet één derzelven vinden. Dit is de taal van hetfynfte gevoel, naar de maat van die eeuw, van den zuiverden fmaak, van de vruchtbaarfte verbeeldingskracht,alles bepaald door de gewoonte en den tydkring. De' vefzaameling van deeze gezangen is het Lied der Liederen. Zodanig kan alleen Salomo zingen. Maar hy is niet alleen wys, als Dichter. Hy ïs het ook als Koning. Het zoude niet vreemd zyn, wanneer zelfs de uitvoering van den tempelbouw , de verfraafjing van Jerufalem, de verryking van 't Land, hem dien naam verworven hadden, fchoon de eer der uitvinding meer zynen Vader toekwam. Meestal wordt de eigenlyke grootfte verdienfte het minst met de eer beloond , (*) Vergelyk hiermede Hoogel. I, s—17. U, 3.4.9. jtt—,13. V, 12—J3. en meer andere plaatfen.  van SALOMO. «fi ïoond: gemeenlyk verzelt zy eerst de werken wanneer die door pracht en zwier verblinden , hiettegenftaande de uitvinding en de uitvoering daarvan het waare grodte uitmaakt. Salomo voegt bov'endien by de ontwerpen van Davtd nog nieiiwe. De bloesfem van Israëls welvaart ontluikt onder hem volkomen. In de regeering zelve heeft Salomo mogelyk zynen Vader nog meer overtroffen. Zyn geheel Charakter is bedaarder, onverfchilliger, en bygevolg omzichtiger en in alleS meer overleggende; misfchien minder door hartstogten geregeerd, en daardoor meer in ftaat, om in byzondere gevallen naar alle rechtvaardigheid te vonnisfen. In zyne vonnisfen was zekere graad van menschkunde, welke het volk in dien tyd nog vreemd was. David had, hoe zeer hy ook daartoe in ftaat was geweest, byna geen' tyd in zyn leven aan deeze befpiegelirigen kunnen befteeden. Zo overkropt van bezigheden en onrust ; Welke tyd had het dan moeten zyn, als mogelyk de laatfte tyd van zyn levert , waarin men toch het minst bekwaam is, bm iets nieuws te leeren? Dus waren zyne kundigheden Óf een zeer gezond Onbedorven gevoel van Waarheid , óf ondervindingen , waaruit men zonder veel mdeite grondftellingen konde afleiden. Salomo had dies te meer gelegenheid, om van tyd tot tyd vordering gen te maaken , en gebooren met eenen geest van oplettende waarneemingen, gefchaapën voor de geneugten der kundigheden; hoe fchielyk konde hy opklimmen tot eene hoogte, waartoe zyne" tydgenoten met verwondering opzagen! niet dewyl hec over 't algemeen, maar dewyl het voor hen een nieuw verfchynfel was orh den mehscri 1M. Dsfit. ade Stuk. Rr jüiét  tfii Het CHARAKTER juist daar te zien. IVy zouden althans het oordeel, t welk de Bybel als een uitfteekend blyk van zyne wysheid aanhaalt, zo buitengewoon niet vinden, om met het geheele Land het gevolg daariiit afteleiden , dat Gods wysheid (volgens de 1 lebreeuwfche uitdrukking) in hem woonde om recht te vonnisfen (*). Het zyn twee gewoo' ne ondervindingen, dat de natuur zich niet ligtelyk geheel en al verloogchent, en dat de denkbeelden het eerst door proeven , welke zy in 't geheel niet verwacht, en welke zy dus ook te vooren niet heeft kunnen overdenken, in verwarkan gebragt worden. Het vonnis van Salomo, welke van de twee Moeders het kind, waarover getwist^ wordt, behoort , is eigenlyk het gebruik, t welk hy van die ondervindingen in dit byzonder geval heeft gemaakt; eene gebruikmaaking, welke van een vaardig befluit, tegenwoordigheid van geest, en eene waare kennis van s menfehen natuur getuigt. Onderfteld, dat er veele foortgelyke gevallen gebeurd zyn, hoe inel moet niet het denkbeeld ontftaan zyn van Salomo's wysheid, en van eene grootheid , welke zekerlyk naar onzen maatftaf buitenfpoorig is I want thans zelfs nog zal men vinden , dat de groote hoop door niets zo ligt in verbaasdheid geraakt, dan wanneer men van innerlyke veranderingen des geests fpreekt met zekere bepaaling , welke zy byna niet (dewyl zy niets van de konst verftaat, om faamengeftelde denkbeelden in afgetrokkenen te veranderen) natuurlyk verklaaren kan. Wan. {*) i Kon. iii, i$-«2k  van sAlÖMÖ. 613 , Wanneer voor 't overige de regeering van Salomo een voorbeeld van wysheid was; de gefchiedenis van den voorigen tyd, vooral van de tyden zyns Vaders hadden hieraan zekerlyk zeer veel deel. Hier was eene fchool des levens, eene fchool, waarin men dies te fpoediger leerde , hoe minder het naar een eigenlyk onderwys geleek. Hoe veel gelegenheid had niet een Nathan, een Gad en anderen , die David geheel Anders kenden dan wy, en bok misfchien) eene geheel andere levensbefchryving van heiri zouden opgefteld hebben, dan wy in het uittrekfel van hunne fchriften vinden (*), —- oni den jongeling wysheid en dwaasheid, geluk eri ongeluk, niet in algemeene weetenfchappen, maar byergebragt tot daaden, en ook hier niet in verT dichte,, maar in werkelyk gebeurde daaden, tè. tooneu ! Wat konde 'er niet al geleerd wórden uit David's lotgevallen , deugden , misdagen , ondeugden, , uit de gelukkigfte , en hoe veel meer nog uit de rampfpoedigfte tydkringen van Zyne fegeering ! Salomo heeft zynen Vader in den volkomen luister van zyn ryk , maar hy heeft hem ook in zodanige omftandigheden geZien, waarin hy juist daarom, dewyl hy Koning was , allerrampzaligst was. Ook zag hy hem fterven: hy zag hier zekerlyk meer, dan de gefchiedfchryvers ons geboekt hebben. Een voortrëffelyk Schryver heeft hierover aan de Vorfteri iets daar gezegd, waar zy 't nog het eerst hooren : ,; Elke Natie behoorde de gefchiedenis vari „ de laatfte oogenblikken hunner Vorften onder ai (*) i Chrön. XXX, 29. Bi &  6i\ Het CHARAKTER „ de rykskleinoodiën te bewaaren. Zy behoorde" „ altyd open te liggen voor den troon ; opdat „ de Regent zien kan het beeven van den wreed,-, aart, die voor de eerfte maal ondervindt, dat „ hy een onderdaan is; maar tevens de rust van „ den goeden Vorst, en door eene goede daad „ betuige , dat hy dezelve gezien heeft." My dunkt, dat men iets diergelyks by Salomo kan denken, wanneer men nagaat, welk een man David was ; hoe openhartig , hoe weinig in ftaat, om de waare gedaante des harten te verbergen , allerminst voor eenen Zoon , die hem zo lief was, en dien hy befchouwde als een', die zyn volk, 't welk hy zo zeer bemindde gelukkig zoude maaken. Zodanige indrukken blyven onuitwischbaar, en worden in eenen edelen geest, die gewoon is naar grondbeginfelen te bandelen , groote voorneemens voor het toekomende. De Weetgierigheid van Salomo maakt, dat hy geen voorwerp als onwigtig befchouwde. Hy fpoort de oorzaaken en de natuur der dingen na, van den cederboom af, die op Libanon groeit, tot den yzoop toe, die aan den muur uitfchiet; van den mensch tot de mier ; van den Vader aller dingen tot den worm, waarin zyne wysheid op de aarde voor hem fpeelt (*). Hy ftaat niet ledig op het tooneel des levens, en hy ftaat zo hoog, dat hy hetzelve vry wel in 't geheel kan overzien. De faamenhang der waereld, de be. trek* (*) i Kon. IV, 33.  van SALOMO. 615 trekking van den mensch tot God., het onderfcheid tusfchen fchyn en waarheid, de gevolgen der menfchelyke daaden ; dit alles waren voorwerpen van. zyn onderzoek, fomtyds ook van zyne twyfelingen. Het befluit uit deeze waarneemingen opgemaakt,wikkelt de wyze Koning, volgens de gewoonte vin het Oosten, in geheimzinnige liederen , in orakelachtige uitdrukkingen ,. waarvan veelen onder den naam der Spreuken tot ons gekomen zyn (*). Zeker getal van dezelve vinden, wy in een boek byè'en verzameld ; anderen zyn verllrooid in een ander gefchrift, 't welk wy hebben onder den naam van Predi ker (p). Gemeenlyk heeft men deeze aangemerkt als den naasten grond van den grooten roem der wysheid, 't geen waar kan zyn, indien het niet Hechts by wyze van uitfluiting gezegd wordt. Hoe veel wy hier ook fchynen voor onze oor gen te hebben van het eigenlyke ftelfel van 's Konings gedachten , zo onzeker zoude het evenwel zyn, om een vast Leerftelfel van zyne wysbegeer.te of zedekunde, zo als men het noemen wil, daaruit te vormen. En wel om verfcheidene redenen. Zelfs de onzekerheid, welke betrekking deeze fpreuken nopens den tyd tot elkanderen hebben, veroorzaakt eene, hoofdzwaarigheid. Het is klaarblykelyk, dat het afgebro? kene gedachten zyn , welke niet verder in een innerlyk verband ftaan, dan dat zy mogelyk de gevoelens van éénen man zyn. rNu weeten wy, dat het geheel iets anders is, wanneer de denker (*) 1 Kon. IV,' 3a Ct) Pred. IV, 17-V. Kr 3  f16 Het CHARAKTER zich yerleedigt, om den inhoud van een Wduung overleg opteteekenen ; dan wanneer hv korte, fnelle oordeelen velt, uitfpraak doet leert, waarfchouvvt, algemeene waarheden op eene zinlyke wyze voorftelt._ Men zoude vruchtelooze moeite doen , om gedachten van den laatlten foort altyd ten naauwften met eikanderen te willen verëenigen , V geen een hoofdfout lcnynt te zyn van veele Uitleggers der Spreuken van öalomo. In allen kan zekere waarheid zvn voor zo verre de geest van den wyzen man in zyne gefteldheid en denkwyze altyd waare ondervindingen had • maar dewyl deeze gefteldheid, deeze denkwyze veranderlyk was, kunnen ook zyne uitfpraaken eikanderen fchynen tegen te fpreeken. Hy die dit niet zoude willen begrv- E^iTf n00iC °ver de'gefchiedenis van den nienlchelyken geest gedacht hebben Hier- jy komt nog eene andere zwaarigheid. Wie zal het thans voldingen , wat in deeze verzaameling van Spreuken eigenlyk van Salomo is? In de tv* aenvm fliskias wierden 'er eerst veele verzaameld ( ) Wie is die s?gur,de Zoon van Jikab? vvie is die Itbtêl, waarmede hy fpreékt ft) 9 Moeder (§). De gelykvormigheid van gedachten en wyze van voorftellen , heeft de werken vari ve fcheidene fchryyers famen doen voegen, en het zal moeijelyk worden te bepaalen , hoe veel elk daarvan m t byzonder toe behoort. Zo zeer de, proe- (*) Spreuk. XXV. m —; - xxx. W —— XXXI,  van SALOMO. 617 proeven van een vast leerftelfel van Salomo s wysheid om deeze redenen hebben moeten mislukken , zo zeer hebben ook die geenen misgetast, die van de berichten zyner wysheid zulk een buitenfpoorig denkbeeld vormden , dat alle andere menfchelyke weetenfchappen, elke nieuwe ontdekking in de wysbegeerte, als van geen belang zynde, voor haar moest verdwynen. Zodanige uitroepingen, als men ook nog wel in nieuwere Schriften ontdekt, te weeten: „ wat toch „ de meest befaamde leerftellingen van de diep„ fte denkers, wat de moeijelykfte nafpooringen „ der natuurkundigen zyn, in vergelyking met de goddelyke wysheid , welke in Salomo's werken gevonden worden ? " hebben het ge.zag van den Bybel ongemeen veel nadeel toegebragt by hen , die denzelven naar de Uitleggers van den Bybel beöordeelen. Hoe kan men het toch den Leezer, die door zulke oordeelen begeerig geworden is, om dit èènige boek te leezen, kwaalyk neemen, wanneer hy zich in zyne verwachtingen te leur gefteld vind ? Zyne verwachtingen, zeg ik, welke door die Uitleggers zo fterk geworden waren : te leur gefield —« wanneer hy zulke ftellingen ontmoet, die algemeen bekend en begrypelyk, byna alleenlyk door de geheimzinnige parabolifche taal verduisterd zyn ; wanneer hy ziet, dat de Schryver by zulke verfehynfelen in 't onzekere is, hoe hy dei zelve verklaaren zal, waarvan thans de duidelyke kennis zeer gemeen is; wanneer hy de geregeldheid in de gedachten, dë aanëenfchaakeling der denkbeelden aan eikanderen mist, wel», ke wy in de werken van eenen wysgeerigen geest gewoon zyn; wanneer hy eene zedekund» £U 4 vindt x  618 Het CHARAKTER vindt , welke op haar zelve zeer heilzaam is^ maar in veele plaatfen op verre na niet opwegen kan tegen die, welke in de volgende tyden gepredikt wierd door de grootfte Leeraaren van wysheid, deugd en godsdienst, zelfs van mannen, die niets minder begeerden, dan den naam van wyzen te draagen (*). . Zy alleen zouden hierin zwaarigheid kunnen vinden , wiens denkbeelden van 't geen wy in eiken tydkring goddelyke openbaaring noemen, nog niet genoeg verbeterd, en door een naarftig onderzoek, yan den Bybel zelf opgehelderd zyn (t). 5. Ik leg" ■— met deeze gedachte zoude misfchien een geheel onbevooroordeeld Leezer, die de waarheid zoekt, van het leezen der Spreuken en der zedelesfen van den Prediker wederkomen — ,, lk leg mee eene blymoedige dankbaar.,, heid jegens de goddelyke Voorzienigheid , ook ,, deeze verëerenswaardige oirkonde neder. Ik „ ben den denkenden Koning van gedachte tot „ gedachte gevolgd, en ben fchier by niet ééne ,, over de oorzaak in twyfel geweest, waarom „ de menfehen in zynen tyd hem den wyzen ge„ noemd hebben. Zyne Spreuken behelzen „ (gelyk de nieuwfte Vertaaler van dezelve zeer v wel aanmerkt) zo veele vruchthaare en leer-- » ry- (*) Luc. X, 27. 1, Cot. I, 2.6, 27. (t) Ik wenschte, dat men hierby het oordeel van Clericus in de Sentiment dé quelqucs Tbeolngiens de HollanieJur Vbifioire critiqw du Fieux Teftament bl. 271. onpanydig sio^t beproeven.  van SALOMO. tfig \, ryke dingen, zo veele lesfen tot godvrucht, „ zo veele nutte raadgeevingen voor Regenten ,, en dienaaren, zo veele ontdekkingen en on„ dervindingen uit de gemeene iaamenleeving, zq „ veele zedelyke, burgerlyke, itaatkundige, huist „ houdelyke aanwyzingen (*)," datzy tot het onderwysder Ifraëlieten onwaardeerbaar moeten geweestzyn, en dat,indien zy onder de redevoerngenvanvSocRATESof van een'anderen Wysgeer van Griekenland en Romen voortkwamen, veelen, die dezelve thans fchraal en laf vinden, omdat zy vooringenomen zyn tegen al wat Ijroë'ietisch is,veel heilzaam voedfel ter gezondheid der ziel in dezelve zouden ontdekken. Ik zie overal , hoe zeer Salomo en de overige mannen, welken zyn geest bezield heeft, en van welken mogelyk ook hier en elders in de verzaameling eene gedachte voorkomt, den mensch kennen , gelyk hy was in hunnen tyd, gelyk hy ook nu (behalven de weinige veranderingen , welke andere zeden en andere betrekkingen veröorzaaken) nog is : hoehy dikwerf den ondeugendenaffchetst,zo dat hy zich-zelven in het beeld volitrektelyk moest kennen, met zulk eene kracht, met zulk eene gaavevan eiken trek ten toon te itellen, met een vuur, het welk in den ernftigen, veeltydsfchier duisteren, toon van den'jftrengen zedenleeraar , van zeer veel uitwerking is (t). Ook vind ik, (*) Spntcbe Sa mos. Neu überfetzt mon J. C. Jödev l e'in. Alttrf 1778. (|) Men zie hy voorbeeld Spr. VII. XXIV. en meer anderen. Hier dienden eigenlyk proeven uic her boek zeiven hygebragt te worden, om het algemeene oordeel te rechtvaardigen. Maar ik gaa dezelve liever hieï voorby, Rr 5 om-  fflo Het CHARAKTER. |k, dat de gelykvormigheid van de leeringen van jeius en zyne leerlingen met de lesfen van den wyzen Koning zeer groot is. Waarom zouden zy ook niet icheppen uit zulk eene ryke bron van zedekundige lesfen ? De volheid der gedachten , het herhaalde VOorfteWan dit eenigfte groote denkbeeld „ zyt „ vvysf'in alle deszelfs veranderingen, de grootheid der tusfchengevoegde redeneeringen,'toont my het Charakter van den Koningklyken Schryver. Zyn navolger , Siracffs Zoon , kan het niet ontkennen, dat hy op eene andere plaats de waereld befchouwd hêeft. Hy is misfchien duidelyker, en meer voor den gemeenen Leezer; ïnaar even daarom kan hy niet opweegen tegen de krachtige taal van Salomo. De manier waarop zekere zedelesfen voorgefield worden, is voor onze eeuw mogelyk niet volkomen gepast; maar het kan zyn, dat zy voor zyne eeuw zulks dies te meer geweest is (*> Hieruit kan ik ook veele herhaalingen be- gry- omclat het mogelyk gelegenheid zal geeven , van de zeer achtenswaardige zo even aangehaalde overzettiug van D öberlein in veele handen te brengen; temeer dewyl de tieren daar, hoewel zeldzaam, bygevoegde aanmerkingen «lat geene, 't welk misfchien nog duister mogt weezen, op «ene bevattelyke wyze ophelderen. (*) Het is hekend, dat de gewoonte, om de zedelesfen door zodanige leerryke fpreuken gemakkelyker in het gebeugen te doen behouden , zeer oud is. Num. XXI, 27. en 1 Sam. XXIV, 14. vinden wy reeds van dezelve gewag gemaakt. De Thalmud is vol van foortgelyke Spreuken der Rabbynen. Wien komen daarby niet'de gouden JpreuJm Mn Phocïlidïs , Theog^is en Pïthjgo5 as, veele Griekfche korte fpr,eukjes, zelfs Obin's lesfen in de Runifche taal, in de gedachten? —. Veele proe-  VAN SALOMO. 621 grypen, welke wy tot de onvolmaaktheden van den fchryftrant rekenen, hoewel zy ook van den verzamelaar zeiven, die niets wilde laaten verkoren gaan , kunnen af komftig zyn. Ik verwonder my, dat men veele denkbeelden aanftootelyk heeft kunnen vinden , daar men toch elke Natie haare wyze van denken en zich uittedrukken, behoorde te laaten. Hoe dierbaar my inmiddels ook deeze verzaameling van gedenkspreuken der oude Oosterfche wysheid is, dank ik echter tevens de Voorzienigheid , dat zy my heeft laaten gebooren worden in eenen tyd, waarin iK Salomo niet meer Voor den wysten mensch behoef te houden ; irt eenen tyd, welke hy zelf, wanneer hy wederkeerde , met de groote vorderingen in alle foorten van kundigheden zoude geluk wenfchen. Hy fprak van den cederboom af tot den yzoop toe. Hoe zoude hy verbaasd liaan, wanneer hy zag, hoe verre de geest van onderzoek federt dien tyd in de diepten der natuur doorgezien , en de geheimfte werkplaatfen van haare oorfprongkeJyke krachten opgefpoord heeft 1 Hoe zoude hy verbaasd liaan, wanneer hy vond , dat de krinff der menfchelyke weetenfchappen zo onmeetelyk' vergroot was, dat hy (die niets onder de zon onbefchouwd liet) denzelven nooit geheel en al' zou kunnen doorwandelen! Met welk eene begeerte4zoude zyne ziel, die tot aan het einde zyns leven yan den Arabifchen fmaak van dien aart, kan men vinden in Jon es Commentan poëf. Afiac. p. 275. Ook kan men hier mede vergelyken Specimen Proverbiorum Meitanit ex verfitne Pocockiana edid. ki. A. Schultens, Londint %,7Z3'. ■ •  622 Hst CHARAKTER levens naar kennis dorfte, uit de wéllen drinken; welke in zo groot een getal federt zynen tyd ont* fprongen zyn! — En evenwel hoe onbegrypelyk zoude het tevens voor hem weezen, dat 'es altyd nog gefchilftukken zyn, by welker nafpooring hy reeds moede was geworden , en aan welker oplosfing de grootfte denkers van onzen tyd wanhoopen ! Het is toch van het grootfte belang, om een aanfchouwer van deeze vorderingen , en in veele gevallen ook van dit achterbly ven te zyn, en zich te verheugen in elke nieuwe kundigheid, welke de onkunde of traags heid alleenlyk kan verachten, dewyl immers de goddelyke openbaaring zelve niets anders is , dan de uitbreiding en volmaaking van de kennis tot gelukzaligheid. Door dit dankbaar gevoel vermindert de hoogachting jegens den wysten Koning in lfraël zo weinig, dat men 'er hem juist dies te hooger om acht, naar maate hy grooter was in eenen tydkring en onder een volk, het welk zich door eene zorgvuldige befchaaving van den geest minder , dan andere volken, ver.-> maard heeft gemaakt. 6. De wysbegeerte van Salomo ontfangt daardooï haaren grootlten luister, dat zy door den- godsdienst bepaald en geleid wordt. Door den godsdienst zvys te worden, is de grootfte wensch van den waardigenJongeling,by het aanvaarden van zyne regeering. Geen goud, niet het leven van zyne vyanden , geen ïykdom, maar „ Heere „ myn God! gy hebt uwen knecht tot Koning „ gemaakt, in plaats van mynen Vader David.  van SALOMO» f 623 Nu ben ik nog een onbedreeven Jongeling; ik ben over een groot volk gefteld. O, geef ,, toch uwen knecht een verftandig een wys „ hart, om uw volk recht te oordeelen, en het „ goede van het kwaade te onderfcheiden. Wie vermag zulks zonder u te doen (*)?" Deeze godsdienst van Salomo is echter, althans in zyne Schriften, niet de eigenlyke hraëlietifche, Mofaïfche of hoe men denzei ven anderszins noemen wil, maar een algemeene godsdienst, welke gegrond is op de twee denkbeelden vari den Schepper en het fchepfel, eh welke uit de betrekking , die tusfchen beiden plaats heeft, pligten afleidt. Was Salomo misfchien ook te verlicht, dan dat hy de goddelyke Voorzienigheidzoude bepaald hebben tot eene enkele Natie ; of dat hy, gelyk mogelyk meenig gemeen Israëliet waanen mogt, zoude geloofd hebben, dat hy en zyn volk alleen een voorwerp van het goddelyk welbehaagen was ? Zoude hy hieromtrent niet wel eenen ftap verder gedaan hebben, dan zyn Vader ? My althans komt het zo voor. Nergens vind ik in zyne Schriften, dat hy anderö Natiën Hechts als van ter zyde befchouwde; nooit vind ik die yverige vaderlandsliefde, -welke zo ligt in eeneii nationaalen hoogmoed ontaardde; zelfs vind ik niet eens tduidelyke zinfpeelingen op oude volksgefchiedenisfen. God is in zyne oogen verhevener, dan hy was in het denkbeeld van dien grooten hoop; niet de haater van het eene volk ten koste van het ander, niet partydig, niet door offeranden en plegtigheden verzoend of verheerlykt. De (?) 1 Koa. III, 6, - 15:  624 Het CHAïIAKTÈÜ, , De eerfte! Geheel een Ander, Dan alle de geesten! Hoewel zy de wonderbaare fchaduwen Van zyne heerlykheid zyn. — 0e Geever der wysheid en des verftands, de Befchermgod der deugd (*), de Opziener eii Opvoeder van den mensch (**), voor wiens oogen niets verborgen is, het zy goed, het zy kwaad, de Haatervan onrechtvaardigheid (***), de opperfte Beftierder der menfchelyke fchikkingen (t), die zelfs de harten der Koningen leidt, gelyk waterbeeken (ft), wien rechtdoen meer behaagt, dan offeranden (ttf), die even daardoor zo groot is, dat men zyne verborgene wegen nooit volkomen kan verftaan (§> Deeze denkbeelden brengen hem immers daardoor zeer naby den mensch, dat al deszelfs doen en laaten van hem wordt waargenomen , dat elk mensch m t byzonder een voorwerp is van zyn genaadig toezicht en van zyn oordeel. Hierom wordt zeer dikwerf zyn wil by byzondere pligten, als een drangreden gebezigd , en de godsdienst Zelfs komt voor onder uitmuntende bewoordingen. „ De godsdienst is het begin der wys- n heid (*) Spr. II, 5, 6. (**)—in, u. (***)_ XV, 3 3$ ■»&r ~" XVl'*\- 7'g- Hetzelfde wordt Hdofdfï *VII, 5, zeerfterk uitgedrukt: Wieden armèh befpöc; hoont zynen Schepper. (ft) -—- XXIi i. tttt) 3. CS) —- XXV,  Van SALOMO. 625 *, heid (*) Niemand verhövaardige zich öp zyn >, doorzicht. Men eerbiedige Jehovah en wyke s, af van her kwaade. Dit is gezondheid en ver„ kwikking voor den mensch (**). Godvrucht „ is verftand (■[). De befpotter van den godsj, dienst zoekt wysheid, en vindt ze niet (ff) „ De vrees voor God geeft vaste Zekerheid! „ God zelf is de. toevlucht van zyne kinderen! „ De godsdienst is eene bron vol van gezond! „ heid; wie denzelven zoekt, ontgaat de val„ ftrikken des doods (f|t). De godsdienst maakt „ gelukkig. Wie geen deel heelt aan de zonde heeft overvloed (§). God zal alles eerlang in „ het hcht brengen , ook 't geen verborgen'1 *, was (§§). Ziet hier Wederom eenen der voornaamfte redenen, waarom Salomo zo zeer den naam van een Wyzen verdient. Op zulk eene wyze hadde Israëliet immers nog nooit hooren fpreeken van God en deszelfs eerbieding. In die denkbeelden lag zo iets opgeflooten,'tgeen den godsdienst van Mofes juist wel niet tegenfprak, maar echter nieuwe groote vooruitzichten opende Ook hier kan men den invloed niet ontkennen « welke de waardigheid van Salomo op het ftelfel zyner gedachten had. De bondgenoot, dé vriend (*) Spr. I, 7. (**) III, s, en volg; (t) IX, 10. (tt> XIV, 6 (ttf) XIV, 26 (Ïj -XIX 23. (jj) Predik. XII, g£  6i6 Het CM ARAKTER vriend, die aan zulke magtige Koningen verrhaagfchapt is, bel'chouwt het menschdom met andere oogen, dan de itille burger, die van oudssif al het buitenlandfche met minachting heeft leeren befchouwen. By deeze vermeerderde kundigheden blyft Salomo altyd een Israëliet, en fpreekt ook als een zodanige, wanneer hy tot het volk fpreekt. Ook dit is wysheid. Hy houd het bouwen van een nationaal heiligdom voor een allerbekwaamst middel , om de behoeften van den zinlyken mensch te hulp te komen ; hy veroorlooft zichzelven niet, om veranderingen in de ontwerpen van zynen Vader te onderneemen; ook denkt hy misfchien op deezen tyd , waarin hy naauwlyks uit het onderwys van zynen Vader en van Nathan gekomen is, nog meer volmaakt Israëlietisch, hoewel ook in zyne gezegden de denkbeelden, welke den godsdienst van David zeer van de groove denkbeelden der Jooden omtrent den godsdienst onderfcheidden, genoegzaam uitfteeken. De Bybel heeft ons hiervan eene zeer voortreffelyke proeve bewaard in het plegtig gebed , het welk hy by de inweiding des tempels, in de tegenwoordigheid van het vergaderde Israël uitboezemt. Het munt uit door zulk een vuur, dat men byna niet zoude gelooven, dat dit de man is, die daarna zo in koelen bloede redeneert. IVlaar in den rykdom der gedachten, in de levendigheid der verbeeldingskracht , en voornaamelyk in het byzonder voorftel der hoofdgedachten, kan men het Charakter van den vruchtbaaren zedenleeraar duidelyk kénnen. Ik zal hetzelve hier naar den hoofdinhoud mededeelen. De-  van SALOMO. 6a? Dewyl het ons thans niet zo zeer aankomt op de. uitdrukking , gevormd naar den Oosterfchen fmaak, ais wei veelmeer op de gedachten zelve, neem ik de vryheid , om kortheidshalve eenige herhaalingen wegtelaaten , welke by de inwyding zelve het plegtige konden vermeerderen. „ Lof zy Jehovah, den God van lfraël! „ Hy heeft mynen Vader eene belofte ge„ daan , en dezelve ook gehouden. Sedert „ den uitgang uit Êgypten verkoos hy geene „ ftad in een van de ftammen , waarin zyn „ tempel zoude gebouwd worden. Jerufalem „ verkoos hy en David tot een Vorst van ïfr ,, raël. Deesbefloot, om Jehovah eene wooj, nfng te bouwen. God keurde het befluit ,, goed, maar hy beftemde zynen Zoon, om „ hetzelve ter uitvoer te brengen. 'Jehovah „ heeft zyn woord vervuld. Nu regeer ik „ over lfraël, ik heb ter eere van Ifraefs God „ eenen tempel gebouwd, Hem , die onze „ Vaders uit Egypten leidde." „ Jehovah , Ifraël's God ! Niemand is' in „ den hemel noch op dë aarde, gelyk gy. „ Gy zyt getrouw en een Öntfermer over ,, uwe knechten , die van gantfcher harte „ voor u wandelen. Tot hiertoe hebt gy al„ les vervuld, wat gy uwen knecht David „ beloofd hebt; vervul het verder , laat „ het nooit ontbreeken aan eenen nakomeling „ van hem op zynen troon , wanneer zyne „ kinderen oprecht blyven , gelyk hy was. „ Hoor myn fmeeken op deeze plaats! Niet „ als ofgy, o God! op de aarde zoudt zvoonen. ,, De hemel en aller hemelen hemel bevatten u 111. Deel. 2de, Stuk. Ss niet4  6a8 Het CHARAKTER „ niet. Hoe zoude % dan deeze tempel doen * welken ik gebouwd heb P Maar zie neder „ ö Jehovah! hoer het fmeeken van uwen „ knecht. Verneem zynen lof, verneem zyne „ geloften op deezen dag. Laat uw oog dag „ en nacht' open zyn over deeze wooning " r^™?? SY g£Zegd hebt' dat uwe heerlyk„ heid aldaar woonen zoude. Verneem van „ deeze plaats myn gebed; verneem alle ge„ beden, welke uw volk hier voor u brengen s, zal en verhoor hen genadiglyk. Wanneer „ tusfchen den beleediger en den beleedigden „ hiervoor uw altaar een eed beflisfen zal, „ wil dan hooren in den hemel, om den on„ icnuldigen recht te verfchaffen! — Wan„ neer uw volk tegen u zondigt, en van zyne „ vyanden geflaagen wordt, maar echter we„ derkeert tot u , en u in het heiligdom om „ hulp fmeekt, wil dan hooren in den hemel, „ en de zonde vergeeven, en hen wederbren» gen in hun vaderlyk land! — Wanneer de „ regen vertoeft, omdat het volk .gezondigd „ heeft, wil dan hooren in den hemel , en „ laaten regenen op uw dor land, en de zon„ daaren door genade tot het goede weder- „ brengen! Komt 'er duuren tyd, komt „ er pest, komt 'er droogte , komen 'er an„ dere landplaagen, oorlog, ellende, ziekte, „ welke den ongelukkigen drukken, en hy in „ dit huis zyne handen tot u uitbreidt ( hy „ moge een Ifraëliet zyn, of niet tot uw volk „ behooren;) wil hem dan hooren in den „ hemel; wil eenen iegelyken vergelden naar „zyne daaden, gelyk gy zyn hart vindt'!» Cys gy alleen kent het hart van alle men- fcüei> /  van SALOMO. 629 ii fchen-kinderen (*). Eerbied voor u moet vervuilen allen die leeven in het Land , 't „ welk onzen Vaderen tot een erfdeel gegeeven wierd. Komt 'er ook een vreemdeling „ uit verre Landen, om u te aanbiddenfi „ (want uwe daaden zullen wyd en zyd be„ kend worden;) hoor hem dan in den he„ mei, en doe 't geen de vreemdeling van li „ fmeekt; opdat alle Natiën uwen Naam er„ kennen, opdat allen u vreezen, gelyk uw „ volk lfraël; opdat allen zien , dat dit de „ tempel van Jehovah is, welken ik bouwde. „ Trekt lfraël uit tegen zyne vyanden , verhoor dan het gebed en help hen. Zondigen' „ zy (waar is de mensch, die niet zondigde ?) „ en zy vallen in dé handen van hunne vyan„ den, en worden weggevoerd in een vreemd „ Land, maar flaan dan op hunne borst, on■ „ dervinden 't dat zy zondaars zyn, keeren „ hun aangezicht uit de gevangenis met een ,, reikhalzend verlangen naar deezen tempel „ „ en bidden tot u om verlosling;wil hen dan „ hooren, wederom hulp toezenden en u over „ hen ontfermen! Zy zyn immers uw volk , „ door u uit de flaaverny van Egypten geleid s „ uw uitverkooren volk, uw erfdeel." — „ Lof zy Jehovah, die ons ru&t gaf. Niet „ é6- . (*) Deeze gedachte is voortreffelyk, en wórd» het dubbel door het verband, waarïn zy ftaat. Niet alleen de Ifraëliet zal van God verhoord worden , maar ook elk ander mensch. God ziet immers niet op de afkomst , maar op het hart. De mensch oordeelt naar het uiterlyke, God onderzoekt dieper, en beloont de deugd, waar hy dezelve Vijult, M s  6so Het CHARAKTER. „ ééne van zyne voorzeggingen door Mofes ,, is onvervuld gebleeven. Hy zy met ons, „ gelyk hy met onze Vaderen was; hy ver„ laate ons niet , en trekke zyne hand niet „ van ons af; hy geeve ons een hart, 't welk „ zynen weg getrouw bewandele en zyne ge„ boden houde. Dit myn gebed moete altyd „ by den Heere gedacht worden ; hy geeve „ my en zyn volk 't geen wy van hem hebben „ gebeden, opdat alle volken erkennen, dat „ Jehovah God is, en niemand buiten Hem! „ Uw hart wordt alleenlyk aan Hem overge„ geeven , en zy gewillig , om naar zyne „ voorfchrifien te wandelen (*")! " : 7> Zo ik my niet bedrieg, zal het uit deeze ontwikkeling van het denkbeeld van Salomos zvysheid blyken, dat 'er zo weinig tot zyne eer, als ter eere van den Bybel een buitenfpoorig voorlid noodig is. Het oordeel des Bybels, dat hy de zvyste Koning is geweest, is altyd, met opzicht tot dien tyd en den ftaat der Natie , volkomen waarheid, zonder dat wy noodig hebben , om hem tot den grootften Natuurkundigen, tot den grootften Staatsman, tot den grootften Wysgeer en Dichter te maaken. De maare van zyn doordringend verftand , het welk ook daar , waar men tot dus verre niets dan duisternis had gezien, ljcht vertpreidde , konde dies te minder binnen de paaien van zyn ryk befloten blyven, hoe meer de (*) i Kon. VIII, 15-Ö1. z Chron. V.  van SALOMO. 631 de Ifraëlieten onder zyne regeering met andere volken verbonden waren. Waarom zoude dan het bezoek van eene Koningin uit verre Landen onwaarfchynelyk zyn, althans zo, gelyk de Bybel hetzelve ' verhaalt , gezuiverd van alle de verdichte byvoegfelen van laatere gefchied fchryvers (*). De onderhouding door raadlëlen en ingewikkelde vraagen, is volkomen eigen aan den i'maak der oude waereld. Men moet zich flechts wachten, om de uitdrukkingen van den Bybel, dat Salomo haar alles had gezegd, dat hem" niet een van haare geheimen was verborgen gebleeven, alte verre uittebreiden, en hem om die rede voor een' Profeet te houden (1), een naam, die hem , gelyk Clericus reeds zeer wel heeft aangemerkt (§), naar de verhevene betekenis van het woord nergens wordt. toegefchreven. (*) Algemeene Hiflone lilde Deel bladz. 418. (Uoc-zdA Ct) 1 Kon. X, V ö 1 CS; In de aangehaalde Sentimens de quelqae Tbeologient &c. Ss 3  g32 Het CHARAKTER Nu nog eenige befpiegelingen over den on» verwachten keer , welken het Charakter van dien wyzen Koning neemt. De Bybel verhaalt alleenlyk 't geen 'er gebeurd is (*); laaten wy het met zyne overige gefchiedenis , vooral niet de overblyffelen der gelchiedenis van zynen geest,vergelyken. Dit zal, hoop ik, leerryker zyn, dan met veel moeite alle byzondere zonden optezoeken, welke in den afval van God begreepen zyn; of uit leerftellige en andere gronden, de meer voorbaarige , dan leerryke vraag van zyne bekeering en zaligheid te willen beantwoorden (f). Wy hebben het reeds als Cliaraktermaatig by Salomo aangemerkt, dat zyne deugd en vroomheid meer uit het verftand , dan uit het hart fcheen ontflaan te zyn , waarin hy het juiste tegendeel was van zynen Vader. Hy is in zyne handelwyzën rechtfchaapen , weldaadig , op; recht, dewyl hy dit volgens de ernftigfte nafpooringen, als den veiligften weg tot de gelukzaligheid eikend heeft. Omdat nu deeze overtuiging, vooral in de eerfte jaaren van zyn leven en van zyne regeering, zeer krachtig op zyn hart Werkt, en de vroomheid iudedaad voor hetzelve nood- (*) i Kon. XI, 1—7. (f) Gelyk de godgeleerde J. Zwin oer te Bafel het eerite in hst Tratïat. tbeol. de Rege Salomone peccante zeer breedvoerig heeft gedaan , en het laatfte insgelyks door Chemnitius, Heideggee, Pineda en veele anderen gefchied is.  van SALOMO. 633 noodzaakelyk wordt, is 't als of men in deeze omftandigheden zynen Vader zelf zag handelen. Maar dit zyn flechts zekere omftandigheden. De deugd van^ Salomo blyft altyd, omdat zy op eenen anderen ftam gegroeid is , eene andere; niet de toegeevende, zachte deugd van den vuurigen herderkoning, in den fchoot der natuur, by de kudden en op de velden opgegroeid; maar de ernftige, bedaarde en koele deugd van den Konings - zoon, die uit grondbeginfels zich den arm der ondeugden met moed ontrukt, en het ondervonden heeft, dat hy gelukkiger zyn zal, wanneer hy deeze overtuigingen getrouw blyft. Verwacht dus van hem geene geringe menschlievende daaden; geene gemeenzaamheid, welke David in de oogen van zyn volk zo bemind maakte. Hy zal zich niet voegen by de Chooren der dansfers en dansferesfen , om met hen te zingen. De fcepter zyns ryks zal een rechte fcepter zyn , maar hy zal denzelven niet met bloemen omwinden. Rechtvaardigheid is het groote grondbeginfel van zyne regeering. DU is de liefde, welke hy zyn volk toedraagt, om niemand te drukken, om niemand van zyn eigendom te berooven, het Land niet misnoegd te maaken, en door misnoegen te ontvolken. Want: Goedertierenheid en rechtvaardigheid is de wacht des Konings. Door genade maakt hy zynen troon vast (*). Lven gelyk de brullende leeuw, en de bloeddorstige beer. Zo {*) Spr. x.x, 2§. Ss 4  654. Het CHARAKTER Zo doodt een tyran den armen onderdaan» v Een Vorst die dwaas is, oefent veel geweld: Hy, die onrechtvaardigheid haat, regeertlarjg(*). 's Konings woorden zyn gelyk godfpraaken : Zyne uitfbraak in 't gericht zal' waar en rechtvaardig zyn (f)' Maar of hy de zachtzinnige behandeling van den burger, of hy de vreugd, om hen het leven gemakkelyk te maaken, kent; of hy voor de befcherming en de rechtvaardigheid, welke hy hen by verfchillen bewyst, niet zeer veel weder eischt, veel ftrenge gehoorzaamheid , veel arbeid , veel opoffering van 'hunne krachten ? Of hy niet veel minder, dan David, op de gewilligheid van den dienst zal zien? Dit zoude men byna uit fommige trekken kunnen ópmaaken. Althans ik vrees, dat de natuurlyke koelheid van zyn hart, hem van tyd tot tyd tot zodanige flappen zal verleiden, welke den Ifraëlieten op de krachtigfle wyze indachtig zullen maaken , hoe dwaas de wensch hunner Vaderen naar eenen Koning was. De verhoogde burgerlyke lasten ftrtkken hiervan genoegzaam ten bewyze, fchoon de hooger ryzende weelde en de groote ontwerpen des Konings, de huishoudelyke geest, die aan zyn hof begon te' heerfchen, (want by alle de pracht is Salomo eigenlyk geen verkwister,) dezelve misfchien noodzaakelyk maakten. Terftond na zynen dood boezemen de Ifraëlieten voor zynen Zoon deeze klagte uit: „ Uw Vait der heeft ons juk zeer zwaar gemaakt»" en Re- (*) SPr. XXVIII, is, iö \ ) —-1 XVI, IQ.  van SALOMO.' 635 Rehabeam zelf moet dit waar gevonden hebben, dewyl hy dwaas genoeg is, om het te herhaalen: „ Dat heeft hy gedaan : met geesfelen heeft hy „ u gekastyd (*) ! " O bekoorlyk beeld van de gelukzaligheid des volks, waarvan David, (die met bloedige handen het fraaije gewas des vredes niet kon planten,) ltervende nog droomde , hoe fchielyk, hoe fchielyk zyt gy verdweenen! In dit ruuwer gedrag jegens het volk, hetwelk hem van zynen Vader, als een lief kind tot een moederlyk opzicht aanbevoolen was, is het eerite beginfel van de verergering van zyn Charakter. Men zoude ook , indien men 'er dit niet byvoegde, dat geene, 't welk van deszelfs diepIte verval verhaald wordt, niet wel kunnen begrypen. Een Koning wordt niet op éénmaal wreed. Het begin is onverfchilligheid jegens het menschdom; deeze wordt koelhartigheid ; koelhartigheid verandert in wreedheid, en wreedheid in ontmenschtheid. Men zoude gelooven , dat zodanig een Charakter minder was bloot geileld geweest aan de aanprikkelingen der zinlykheid. Wanneer men het bepaalt tot de groove zinlykheid; dan wordt dit ook by Salomo bewaarheid. Wy vinden niet, dat hy de kracht zyner jeugd den vrouwen gaf, en den weg ging, die de Koningen bederft (f)., Maar juist omdat het hem niet zo zeer aankwam op het zinlyk genot alleen, wierd de fynere wellust voor hem dies te geyaarlyker; die verkleefdheid (*) 1 Kon. XII, 3--11. 2 Chron, X, rij (f) Spr. XXXI, 3. Ss 5  636 Het CHARAKTER heid van den geest, die geheime betoovering des harten , welke ongemerkt de geheele zelfHandigheid van den man vernielt, en hem, eer hy 'er om denkt, tot een' magteloozen flaaf van de vrouw maakt. Zy begint veel onfchuldiger, dan met het geen wyeigenlyk ondeugd noemen; maar zy laat meestal nog treuriger verwoestingen in de ziel achter, dan die. Men weet, tot welk eenen hoogen graad de pracht aan het hof van Salomo gereezen was. Met haar nam aan de eene zyde de weelde de" verwyfdheid , het geduurige verlangen 'naar meer, de ydelheid toe, welke zich te zeer vergaapte aan de fchaduw-beelden van grootheid; aan de andere zyde vermeerderden de zorgen voor de onderhouding van zulk een leven, de verftrooijingen in de ydelheden van hetzelve, de verwondering van het volk en de vreemdelingen: dit alles waren voor de deugd des Konings gevaarlyke omftandigheden. Hy was misfchien te wys, om verwaand te worden ; maar zelfs de wyze valt in ftaap,by de betoovering der zinnen ; hy weet het zelf niet, hoe hy door alle de bevreedigde begeerten , welke hem in dien beftendigen ftaat van rust laaten, afmat, en die werkzaamheid van geest verliest, welke byna alleenlyk onderhouden wordt door zwaarigheden, die overwonnen moeten worden. Die aangenaame verëeniging tusfchen man en vrouw, die nimmer opdroogende bron van zuivere geneugten voor menfehen (zelfs kende Salomo ze als zodanig 9) (*) wat is zy toch geworden?. S$ir. V. is. en volg.  van SALOMO. 6*37 den? Een ydele pronk. Huwelyks - liefde moet niet, kan niet gedeeld worden , zo zy blyven zal waartoe zy gefchikt wierd. Wat moet zy dan zyn, wanneer haar voorwerp duizendvoudig is ? Salomo, zegt de Bybel , had zevenhonderd vrouwen en driehonderd bywyven (*). Hoe geweldig is deeze vermenigvuldiging ! liy David bleef het nog in de twintig. Thans kunnen honderden niet voldoen. Had Samucl dan wel onrecht ? Ik moet andermaal zeggen, dat ik uit deeze menigte van vrouwen niet gaarne het befluit zoude willen opmaaken , dat Salomo in wellust ia dronken geweest. Mogelyk kende hy het grootfte gedeelte van deeze ongelukkige dienaaresfen (niet zo zeer van zyne lusten , als wel veelmeer van zyne y delbei d,) naauwlyks by naame. De gewoonte , om Harem's te houden , was 'er reeds ten tyde van Abraham; hoe moet dezelve federt zo veele eeuwen hebben toegenomen! Salomo neemt alle pracht , welke hy buiten zyn ryk vindt, in zyn ryk over ; hy heeft de eerzucht , om anderen te overtreffen ; ontvangt misfchien ook veele gefchenken. Dit alles gefchied van tyd tot tyd , en hierom heeft men weinig voorgevoel, waartoe dit eindelyk nog komen zal. Dat onder de Gemaalinnen des Konings ook de dochters van Heidenfche volken, ten eenemaal tegen Gods bevel, aangenomen worden , kan in den beginne eene zeer toevallige aanleiding gehad hebben. Het begint met de dochter van li) i Kon. XI, J.  638 Het CHARAKTER van Pharaö; niet'lang daarna vinden wy ook Modbieiifche , Ammonietifcbe , Sidometifcbe en andere vrouwen (*). By Salomo moet men zekerlyk ook flaatkundige oorzaaken vooronderftellen; want de indrukken van de oude godsregeering verdwynen met de befchaaving der Natie, 't Geen men zich eens veroorloofd heeft, doet men de tweede maal met minder fchroom; vervolgens wordt het eene hebbelykheid. Mogelyk weet men eindelyk niet meer, dat 'er eene andere wet geweest is. Het deerlykfte gevolg hiervan fchynt toch altyd nog zo naby niet te zyn Wy kennen de betrekking van het vrouwlyk gedacht in de Oosterfche Landen tot het manlyke; hoe diep het eerfte onder het laatfte ftaat. De voornaamfte oorzaak hebben wy in de veelwyvery gevonden, welke nu zo hoog gereezen is, en by de grootheid van een' Üostersch Koning zyne Gemaalinnen nog dieper moet verneederd hebben. Bygevolg kan de invloed, van deezen op hem en zyne regeering , in zodanige omftandigheden Hechts zeer luttel zyn (f). Salomo zal niet over zich laaten heerfchen. Geene vrouw zal zyne grondbeginfels vernietigen, zolang zy zyn hart niet mede tot haare belangen overhaalt. Maar zo 'er oogenblikken waren , waarin hy zelf (*) 1 Kon. Hl, 1. XI, r. (f> Veel minder nog, dan ten tyde van David j want David vermeerderde het getal van zyne vrouwen juist «iet om de pracht; maar omdat hem telkens wederom eene andere behaagde: en'er dus by hem ten minften iets was, *t welk ndar liefde geleek. Maar dit kan het geval niet geweest zyn by de grooiheid van Sahmo's Serail.  van SALOMO. 539 'zelf aan zyne grondbeginfelen twyfelde, en wanneer 'er in dezelfde oogenblikken eene hartstogt in zyne ziel opwelde, welke hem die twyfeling aangenaam maakte, ten minften voedde — dan — ó dan zoude het mogelyk met zyne ftandvastigheid gedaan zyn. ,, Toen de Koning Salomo ouder wierd , ,, neigden zyne vreemde vrouwen zyn hart tot „ andere goden, dat hy niet meer met zyne ge„ heele ziel Jehovah aankleefde, gelyk zyn Va„ der David (*)." Is dit de wyze Leeraar,die onder anderen zegt: De waare godsdienst verhoogt eene Natie, Afgodery is de fchande der volken ff)! Afgodery is de dwaaste wrevelmoedigheid: Wie den befpotter van den godsdienst kent^haat hem (§> die Salomo , die meer dan elk ander Ifraëliet, het dwaaze van den afgodendienst moest ondervinden , omdat hy den Schepper der waereld met geheel andere oogen befchouwde ? De opbouwer van eenen tempel voor Jehovah, die nu op alle hoogtens Camos en Molochs beelden duldt, en dezelve offert? — Daartoe is hy op eenmaal niet gekomen. Men heeft de oorzaak van zyne dwaaling byna alleenlyk in het hart gezocht. By een Charakter, gelyk het zyne , kan het verftand onmogelyk daarvan uitgefloten worden. Het zoude toch al- ler- (*) i Kon. XI, 4. (f) Spr. XIV, 34. (f) XXIV, 9.  640 Met CHARAKTER lervreemdst zyn, wanneer een geest met zo veel zucht naar kennis, zulk een ernftig , bedaard denker , gelyk wy Salomo in zynen Prediker leeren kennen, altyd bedaard was gebleeven, en nooit, vooral in zynen tyd , in de doolhoven der twyfelzucht gedwaald zoude hebben. Wat hep by hem niet te faamen ! Allen die hem omringen, zyn minder dan hy zelf, als het op kundigheden aankomt. Men ftelt zich eerder gerust, als men ook maar één mensch kent, van wien Wy by ondervinding weeten, dat hy ons te boven gaat, en die by zekere overtuigingen gerust is, waaraan men anderzins zoude twyfelen. De godsdienst van zyne Vaderen — was zekerlyk voortrefi'elyk voor de behoefte van het volk, aan 't welk hy gegeeven wierd ; vooroordeelen en verkeerde denkbeelden zelfs waren hier van zeer veel nut. Geheel anders verfcheen dezelve echter dan eenen denker, gelyk Salomo; die over het wezen der dingen redeneerde, die zich veelcyds verloor in diepe befpiegelingen 9 die gewoon was om zyne gedachten zo hoog te laaten vliegen, als hy konde, zonder gevaar of vermoeidheid te ontzien. Zoude hy niet wel in twyfel kunnen geraakt zyn , wanneer hy zag, dat de heilige Boeken , dat de overleeveringen der Vaderen,zekere veranderingen in de waereld onmiddelyk aan den hoogften Beflierder der waereld toefchreeven, welke hy, naar zyn doorzicht veel ligter uit de krachten der natuur konde verklaaren ? Zoude hy het denkbeeld van de uitfluitende voorrechten der Joodfche Natie, by zyne verlichte begrippen over den faamenhang der waereld, zo volkomen, of ook hechts voor zo verre voor waar gehouden hebben , -als David dé-  van S A L O M O. 641 dezelve geloofd heeft? Wat of hy wel gedacht heeft van den geheelen Levietifchen offerdienst? Ik weet, dat dit Hechts gisiingen zyn, maar zy hebben echter veel in hun voordeel. Indien 'er nu een godsdienst geweest Ware , die den onrustigen twyfelaar geleid, 't geen iri zyne twyfelingen waar was , bevestigd , alleen* lyk 't geen indedaad verkeerd was, verbeeterd, en hem den dienst van God in geest en in waarheid geleerd had! Maar neen, deeze hadgy, ö alwyze Vader! voor laatere eeuwen bewaard ,4 en Gy zult ook zonder denzelven uw zwak fchepfel niet verlaaten hebben. Salomo , aan zich • zeiven overgelaatèn zynde, heeft misfchien lang met zich-zelven geftreeden , wat hy gelooven en wat hy verwerpen zoude; want het kost veel, veel ftryds , eer men van overtuigingen, welke men lang voor waarheid gehouden heeft, welke wy gelyk de geneugten van onze jeugd beminnen, en die met ons opgegroeid zyn, kan fcheiden. Eindelyk kiest hy , en wat is zyne keuze ? Hier verfchillen de gevoelens van de onderzoekers der Schrift. Sommige maaken hem tot eenen godverzaaker ; anderen tot een' man die aan alles twyfelt ; anderen, (en ik geloof, zy die zyn Charakter het meest nagefpoord hebben ,) eigenen aan hem een nieuw leerftelfel toe, 't welk ten minften voorëerst eene gerustftelling is voor den geest die naar rust hygt. — Tot een godverzaaker? Waren 'er ook zulke? Maar kan een man, gelyk Salomo, wel een godverzaaker worden? Is daarvan wel het minfte blyk, zelfs in de zwaarmoedigfte plaatfen van den Prediker?—-* Tot een twyfelaar!? Dit geeft evenwel hier —. en  642 Het CHARAKTER. en zelfs by de meest beruchte leerlingen Van Pyrrho — alleenlyk te kermen , dat zyn leerftelfel wankelde; dat zekerheid met onzekerheid by hem meermaalen, dan by andere menfchen, afwisfelde. Ook dit kan ik, zodra het betrekkelyk is tot de algemeene waarheden van den godsdienst, niet bewyzen. De Prediker herhaalt dezelve te dikwerf, en nooit in den toon van twyfelingen. — Wat zal men dan zeggen van zynen afval tot vreemde goden ? My dunkt, wy moesten het vooreerst niet zo ronduit een afval noemen. De Bybel noemt het veel gefchikter: „ zyn hart was niet volkomen „ met Jehovah: hy deelde de eer van Jehovab ,, met andere goden. „ Bygevolg verloogchent Salomo den Vaderlyken God niet, hy fpot niet met den godsdienst van Mofes, hy Hoort de Israëlieten niet in het waarneemen van zynen dienst, hy offert waarfchynelyk nog zelf den God zyner Vaderen. Maar hierin houdt hy op een oprecht Israëliet te zyn, dat hy deezen Jehovah niet meer aanmerkt als den eenigen Albellierder der waereld, maar als een Nationaale God, buiten wien men de Nationaale godheden van andere volken konde eerbiedigen. Dus is hy een afgodendienaar in dien zin, waarin de wyze Grieken en Romeinen het waren; hy betoont aan de buitenlandfche afgoden op die wyze zyne hoogachting, gelyk Cyrus, gelyk Alexander aan den God der Israëlieten, zonder daarom in dezelve te gelooven als boogfte Wezens. Het verlichte verhand vonrit. zich ook dan , wanneer het dwaalt, een harsfenfchim, die het voor waarheid houdt. Hy weet het, dat deeze houten en koperen beelden niets zyn; maar hy eerbiedigt in 'de-.  van SALOMO. 649 dezelve de geesten, aan welke de Hoogverhevene , Onbereikbaare, Onkenbaare de heerfchappy over de waereld heeft toevertrouwd. Hoe zekerer dit denkbeeld uit de Oofterfche bron voortvloeit , dies te waarfchynelyker is het, dat Salomo in hetzelve de oplosfing van zyne zwaa. ligheden: of ook de Schepper der waereld wel het kleine zoude gade flaan, en de lotgevallen van elk byzonder volk bepaalen, gelooft te vinden. Op deeze wyze, en wel op deeze wyze alleen,kan hy misfchien de wonderbaaregefchiedenis van zyne voorvaderen , waarover hy zich toch nooit uitlaat, als waar aanneemen, en in het midden van zyne grootfte dwaalingen, altyd nog den godsdienst van Israël voor de meest Gode-betaamelyke en voor de verhevenfte houden. Hier fchynt echter eene nieuwe verzoeking by] tekomen, welke hem niet alleen als Israëliet alle zyne werkzaame godsdienfligheid, maar ook de ftandvastigheid van zyn Charakter doet verliezen. Deeze verzoeking zegepraalt door 's Konings hart over zyn verftand. Hy begint te beminnen, en uit liefde zyne waardigheid, ik zal niet zeggen , zyne overtuigingen (die in dien tyd mogelyk reeds niet zeer vast meer ftonden) te verloogchenen. Zoude ook zyn geest) vermoeid van de nafpooringen) misfchien in den fchoot van het zinlyk genoegen gerust, of mogelyk verftrooijing gezocht, en zich te verre gewaagd hebben in eenen anderen doolhof, wiens dwaalwegen hy nog niet kende? By zodanige Charakters, gelyk het zyne, worden deeze verzoekingen juist in den beginnenden ouderdom, waarin de Bybel ook zyne dwaasheid fielt, meest ge- III.Deel. ade Stuk. Tt v.ar- /  650 Het C H A R A K T E R vaarlyk. Zy hebben in de eerfte kracht der jeugd teveel zelfvertrouwen, om onder het beftier der deugden van den godsdienst, elke ongeoorloofde aanpnkkehng te beoorlogen; de naderende ouderdom doet deeze goede drift verflaauwen • en de infpanning , temeer wanneer dezelve boven haare kracht was, wordt te eerder flap. ÓV,- lomo zelf befchryft deezen overgang van de beêzigheden des geests tot de zinlyke geneugten : „ lk onderzocht, wat verftand en wysheid was. ,, Maar ook dit vermoeide mynen geest. Want „ waar was wysheid zonder bekommering ? Warr " vxe7rmeerderen de kundigheden zonder verdriet. ,, Welaan, fprak ik in myn harf.jk zal het door „ de vreugde beproeven , ik zal het genoegen ,, genieten. Ook dit was ydel. Ik fprak tot m « lagchen: gy raast; en tot de vreugde: wat „ doet gy? n+ Toen vond ik voor my uit, om », den lust van myne zinnen met wyn te vol„ doen, en myn hart tevens op wysheid te vci„ tigen; de dwaasheid der zinnen iets tóetegee„ ven, om toch eens het goede te vinden , wasr„ toe de menfchenkinderen arbeiden onder den ,, hemel, in de weinige dagen van hun leven. „ Ik ondernam groote werken, bouwde my pa„ leizen , plantte wynbergen , leide hoven „ en paradyzen aan , en boomen van elke „ vrucht waren daarin geplant, lk deed my wa„ terbeeken graaven, om de groene nieuwge- „ plante boslchen te bevogtigen. Ik ver»a- „ derde my eene meenigte van zilver en goud n de fchatten der Koningen en Landen, lk „ hield zangers en zangeresfen , en eene mee* mgte van maagden, de wellust der menfehen. r* t Geen myn oog bekoorde gaf ik aan » het-  Van SALOMO. 651 „ hetzelve ; ik weigerde myn hart geene ge„ neugte; het verheugde zich over myne wer„ ken ; dit was immers alles, wat ik van myj, ne moeite had (*)." lk verftaa de verzaameling van liederen, welke Wy nog van Salomo hebben, niet volkomen; ik weet niet altyd, wie 'er fpreekt: ik weet niet, waarop elke regel betrekkelyk is, omdat het my toefchynt , dat niet één van de moeijelyke onderftellingen natuurlyk genoeg is , en allerminst die, welke het tot een faamenhangend geheel willen maaken. Verre zy het ook, dat ik 't eenen Christen, die vermaak vindt in geheimzinnige en byfpreukige uitleggingen, kwaalyk zoude n ;emen, dat hy van dien fmaak is; hoewel hy h:t ook niet kwaalyk behoorde re neemen, wanneer hy gewasrfchuwd wordt, om met de plegtiglle zaak van de waereld, den godsdienst, niet op eene onbetaamelyke wyze te fpeelen. Maar ook anderen zyhet veroorloofd,om by den letter te blyven,en in het Hoogelied te vinden 't geen in elk vers van hetzelve is, naamelyk liefde, en zulks als een zeer gewigtig bewys van Salomo $ Charakter aantemerken. Het moge onbenut blyven, in welken tyd het valt, en wat de nadere aanleiding daartoe geweest is: -— zekerlyk is 't waar, dat men hieruit het vuur kan afLiden, waarmede hy konde beminnen; het welk hier den toon van een deftig wys man, in de zachte zangwyze van een' tedcrhartig' fchaapherder ver- (*)_Pred. I, 18 — Hoofdfi. II, 1 - 10. Volgens Utchablis en Kleuker (in Sahmu's Sckrifisn. iïr>;er TheiL Leips. 1777.) ? t S  652 Het CHARAKTER verandert. (*) En nu het gevolg? — Hy, die met zulk een gevoel, met deeze zwakheid mag ik wel zeggen, in dien verfmagtenden toon van de liefde fpreekt. zal voor niets, wat van die zyde komt, fterk genoeg zyn. Nu ftelle men zich eens voor, wat eene Koningin met alle de onwederftaanbaare wapenen, van haar genacht van eenen Koning kan maaken, by wien het eenigfte, 't geen hem had kunnen verfterken , zyne kracht verlooren heeft. „ Als hy haar toch „ ook daardoor zyne achting betoonde, dat hy „ haaren God eens een oifer bragt; als hy toch „ door zulk eene plegtigheid het verwyt van „ haar mogt wegneemen , dat zy eene buiten„ landfche was. Hy zoude immers te wys zyn, „ om te gelooven, dat God zich bekommerde „ om deezen zwakken dienst der ftervelingen." Mogelyk diergelyke overreedingen ,• mogelyk deeze ook niet eens; een wensch, een zucht , eene traan in een zwak uur — en de overwinning is behaald. 't Geen by deeze treurige verandering van Salomo te recht byna het alleröngelooflykst wordt, is dit, dat zelfs Moloch onder de afgoden genoemd wordt, welke hy zou geofferd hebben. Men weet welke offeranden dien afgod gebragt wierden. En kan Salomo, de rechtvaardige Koning zulks doen ? Zoude hy kinderen aan haare kermende Moeders ontwringen en dezelve aan deeze harsfenfchim kunnen opofferen ? Men zoude kunnen twyfelen , of deeze wreede gewoonten noodzaakelyk en altyd tot den dienst van Moloch behoorden; of Salomo niet ten miftften eene uit- (*) Men zie liet geheele Htogelièd. zon-  van SALOMO. «53 zondering gemaakt heeft; dewyl onder de klagten des volks, deeze zekerlyk wel de eerite en fterkfte, en zulk een gruwel de gewisfe leuze tot oproer geweest zoude zyn. Indien Salomo immer zo verre mogt vervallen zyn, zoude men by de zwakheid voor eene fchoone fmeeklter , de koelheid van zyn Charakter moeten voegen, welke hem zelfs in ftaat had gefteld, het doodvonnis over eenen broeder uittefpreeken, en die door zyne toeneemende grootheid zekerlyk niet verminderd was- Maar by dit alles zoude evenwel zulk een geval byna niet overëengebragt kunnen worden met de grondbeginfelen van ee> e zedekunde, gelyk die in de spreuken, zo niet de dagelykfche ondervinding leerde, hoe weinig men van eene waare kennis, een befluit kan opmaaken op eene levendige werkzaame kennis. Dit is Salomo geworden ! Een voorwerp van verwondering by de volken, een flaai van buitenlandfche vrouwen ! juist door dat geene ,'t welk het hart zacht en menfchelyker moet maaken, door de liefde, mogelyk tot een' wreedaart gemaakt. Is 't nu wel te verwonderen, dat 'er over het alte geruste Land van verre wolken-opryzen; dat vyanden, die flechts fcheenen te fluimeren, gebruik maaken van de oogenblikken der zorgloosheid; dat zelfs de onderdaanen door de zwakheid van den gevallenen Koning in verzoeking geraaken, om iets tegen hem te onderneemen ? Hoe gemakkelyk kan het dan gelchieden, dat weinige jaaren de werken van halve eeuwen vernielen, en de verwaarloosde bloem van de gelukzaligheid des volks afplukken (*) 1 De- l*) Men vergelyke hiermede i Kon. XI, 4*. ït 3  654 Het CHARAKTER Dewyl in zyn Charakter zekere ftandvastigheid plaats heeft, moet men den tydkring van zyne afdvvaaling niet te naauw bepaalen. Wanneer voornaamelyk de Vorften eens fmaak vinden in het zinlyk vermaak3 duurt het altoos eenen geruimen tyd, eer zy alle de bronnen van vergif geproefd hebben, waarvan de één altyd zoeter fmaakt, dan de ander; weshalven dan telkens, zodra zy van de eene een walg hebben, eene andere weder moet geproefd worden. Zy zyn nu afkeerig van den ftaat, waarin zy by zich-, zeiven komen; bedaardheid en waarheid moeten voor hunne boert en fpot wyken, omdat eenheimelyk voorgevoel hen zegt, dat hun leven het onderzoek niet kan uithouden. Komt 'er einder lyk tegen hunnen wil deze gedachte: „ waartoe „ zal dit nog eens komen?" in hen op , dan fchildert de vindingryke twyfelzucht, die gedienftige dienaaresfe der ondeugd, voor hunne oogen een luchtig leerftelfel, het welk hen de Voorzienigheid , de zedelykheid , de vryheid van den mensch, het leven na den dood, deugd, waarheid en alles wat hen uit de doodelyke flüimëring van hunne ziel zoude kunnen opwekken , onzeker maakt, en hen weder in eenen nieuwen en dieper flaap der zekerheid begraaft. Het kan ons derhalven niet vreemd dunken, dat zodanige ftukken in het boek des Predikers voorkomen. Men  vak SALOMO. 655 Men zal uit het voorige gezien hebben, dat ik van dit Prediker-boek lpreek, als van een werk, 't welk na die treurige verandering gefchreven is. Dit fchynt my zo zeker, en het tegenöverflaande gevoelen, vergeleken met den inhoud van hetzelve, zo onnatuurlyk te zyn,dat het moeijelyk zoude vallen ,'om den grond te vinden , waarom veele Uitleggers anders hebben geoordeeld, zo men niet wist, hoeveel invloed zekere leerftellige en zedekundige denkbeelden ook op zulk een onderzoek gehad hebben. Men redeneerde aldus: omdat 'er in dit boek niet uitdrukkelyk iets van berouw over eenen zwaaren zonden val voorkomt, omdat de taal meer die van eenen gerusten Wysgeer, dan van een verflaagen hart is, kan Salomo dit boek na zynen val niet gefchreven hebben. Waarfchynelyk hadden de Uitleggers hierby het beeld van David, wanneer hy gevallen was", en nu weder opftond, te zeer voor oogen, en vergaten daarby, dat dezelfde gevallen, in verfchillende Charakters, in den hoogften graad verfchillende indrukken achterlaaten. Men moet my wel begrypen. lk wil niet ontkennen , dat veele afdeelingen van het boek vroeger door Salomo opgefteld zyn. Het is zo klaarblyklyk , dat 'er onder de voorgeftelde ftoffe geen innerlyk verband plaats heeft, dat men 't vooraf konde zien, welk een' taak die Uitleggers op zich zouden neemen, die den draad der gedachten vinden , en door , ik weet niet welke met konst uitgevondene verdeelingen, het eene ftuk aan het ander wilden hechten. Men kan ook indedaad den zo zeer verfchillenden Tt 4 toon,  6*6 Het CHARAKTER toon, ik zou fchier zegden het vcrfchillend koloriet, 't welk met elke bladzyde verandert, niet anders verklaaren, dan dat men hetbefchouwt als eene verzaameling van mengelfloffen , welke in zeer verfchillende tyden, by zeer verfchillende gewaarwordingen gefchreven wierden, in 't geheel met gefchikt, om de eene zowel als de ander leerftukken voor het volk te zyn, en dus ook door fommige oude Joodfche Leeraars, niet zonder een zvys overleg van de rol der boeken weike van een algemeen nut zyn, althans zonder eenen verftandigen Uitlegger, uitgellooten w'ierden Het kan derhalven wel zyn, dat de zedekundige ïtukken veel ouder zyn, dan de wysgeenge, of befpiegelende, of hoe men dezelve ook noemen wil; en zelfs in deezen kan een tydgerioot van Salomo mogelyk de trapswyze opheldering van zynen geest, in troostlooze zwaarigheden weggezonken, ontdekt hebben. Zyn deeze gisfmgen waar;dan is het van zeer veel belang, om de gewaarwordingen van David en Salomo te vergelyken in eenen tyd, waarin zy m zekeren opzichte in een gelyk geval zyn ; beide zyn belaaden met fchulden, onder welker last zy ondervinden, dat zy ellendig zyn. David hoe korten tyd duuren zyne afwykin- gen, enrocMshet, dat hem terug roept?"Eén woord van een Profeet, één flag op het hart 1 En hoe valt hy dan neder voor God in het ftof; hoe rollen de traanen van berouw langs zyne wangeni; hoe onrustig blyft hy, zolang tot dat hy God wederom Vader durft noemen; en wanneer hy dit durft doen, welke levendige uitdrukkingen der blydfchap geeven dit dan in zyne gezangen te kennen! Hy is gelyk een goed zacht- aar-*  van SALOMO. 6$f aartig kind, 't welk ongehoorzaam was, maar fpoedig wederkeert; eerst ontroostelyk, maar als het uitgeweend heeft weder blyde en vrolyk,ge^ lyk tevooren. Geheel anders is het celeegen met Salomo. Da Profeet Nathan, zo die nog leefde, of Abia heeft misfchien ook r.iet gezweegen; maar waar-' fchynelyk had de luister van het hof , en nog meer de koelhartige nafpooringen van den Koning , deeze handhaavers der waarheid verder van den troon verwyderd. Waarfchuwingen , verkondigingen in den Naam van God waren in dien tyd voor hem niet; hy moest hierby geloove», en hy was het alte gewoon geworden, om alles klaar voor zyn verftand te hebben. Bovendien was de val van Salomo niet het werk van dén oogenblik, geen verrasfchende hartstogt, maar hy was ftap voor ftap den hof der wellust, welken hy zelf geplant had, ingetreeden , en 'er was tyd toe noodig, alëer hy half dronken uit de doolwegen terug konde komen. Vermoeidheid , walg, tegenzin in deeze vergangkelyke geneugten,is dat geene , 't welk hem verbeetert. Het fchynt meer dat de zonde hem verlaat, dan dathyde zonde zoude verlaaten. De bronwel van vermaak wil voor hem niet meer vloeijen, of hem niet meer fmaaken. En wat is 'er van al, van al het genot overgebleeven? —- Niets! „ Hier ftaa ik nu" (laat ik volgens de ftof, welke ons de Prediker opgeeft, zyne innerlyke bevindingen eenigszins navolgen !) — „ hier ftaa ik nu naby het einde myns levens ' „ Wat is het geweest'? Ydelheid, ydelheid! Zo* „ vergaat alles. Wat blyft 'er voor den armen fterveling over, voor alle zyne moeite en arbeid Tt 5 on_  658 Het CHARAKTER onder de zon ? Voor deeze rustelooze werlc„ zaamheid? Voordeezen onverzaadelykenhon91 Ser- om alles te weeten, te zien, te hooren? ' „ Ydelheid, ydelheid! — Hoe heb ik my door „ de nafpooringen vermoeid! Hoe veel is my ont» glipt,dat ik niet opgefpoord hebbe ? Hoe veel on» „ derden hemel? Hoe veel op de aarde ? Wat heb ik my zelfs tot vermoeijens toe geplaagd! want „ ook dit is een plaag, welke God den zoonen van Adam gegeeven heeft! En wat vond ik? „ Dat alles verdwynt, gelyk de wind, alles fnel en „ onwederftaanbaar vervliegt: dat alles zynen » êang gaat, gelyk het vooraf bepaald is, dat „ wy 'er niets in kunnen veranderen! — lk ken„ de myne grootheid, ik wist meer dan andere „ menfehen, die voor my te Jerufalem leefden; „ ik had daar weetenfehappen en konften doen s, bloeijen, ik gaf my geheellyk over aan over„ peinzingen. Wat baatte het my ? Hoe meer „ ik leerde, dies te ongeruster wierd ik. Hoe ,, verlichter ik wierd , dies te duisterer wierd myn verdriet (*), — Zo zal ik dan de wysheid „ vaarwel zeggen, en gelukkig zyn •, ik zal ge„ neugten rondom my vergaderen, en in hetge„ not van dezelve een vergenoegd leven leiden. „ Ach, ik misleidde wederom my zeiven. Wat is blydfchap? Wat is lust? Dwaasheid! Raa„ zerny! Wie kan altyd lagchen? Wie zal het doen ? —\ Nu wilde ik myne zinnen verdooven; mogelyk zoude 'er gelukzaligheid zyn in „ den wyn, mogelyk in de liefde. Myne tafe„ len waren vol; myne cederhuizen waren vol » van (•) Pred, L  van SALOMO. 659 H van fchoone vrouwen. Wanneer ik wenkte, „ kwamen zy. Ik wandelde in de lusthoven der „ natuur, en wanneer zy te eenvoudig was,hielp „ ik haar door de konst. Maar ook deeze heer„ lykheden , deeze paradys gelykende beem„ den , deeze geuren verfpreidende priëelen , „ deeze kruidhoven , deeze ontluikende roo„ zen , waarop ik lag, deeze koele beeken , „ welke door weergalmende bosfchen vloeiden, ., deeze betooverende liederen der zangers en „ zangeresfen , dit genot der fchoonlle vrou„ wen, uit alle gewesten der aarde by my verga„ derd — wat is het geweest? Ydelheid, ydel„ heid ! Ach, een droom , een fchaduw , een „ niets! — Allen, allen heb ik ze door en door „ geproefd, naamelyk alle de bronnen van ge„ neugten; ik ben door dezelve als dronken ge„ worden, gelyk niemand vóór my; en ik ben zo „ leedig , zo onverzaadigd, zo vol van mismoe„ digheid, dat het leven my tot een last is, dat „ ik de dooden benyde, die geen gevoel meer „ hebben (*)! ,, Somtyds droomde ik van de onfterffelyk„ heid. Zy zullen eens in laatere tyden mynen „ naam noemen, zich over myne werken ver„ wonderen. Dan leef ik evenwel in de ge„ dachtenis der waereld, ben evenwel gelukkb „ ger dan de man zonder daaden, die niets „ heeft. Ook die droom duurde niet lang. Het „ geen den dwaas overkomt, kan my [ook over„ komen. De wyze leeft dikwerf in het aanden„ ken der nakomelingen niet langer , dan de „ dwaas. Treurige gedachte! De wyze fterft met Pred. 11, 1-11,  660 Het CHARAKTER „ met den dwaas. Nu begon ik het leven te haa„ ten. Alles, wat men voor de eer doet, was „ voor my een walg. Van 't geen ik zelf ge„ daan had, wierd ik af keerig. Het was immers ,, ook Hechts ydel, en duar zal zekerlyk een „ tyd komen, dat alles vergeeten is (*)! „ De deugd, dacht ik , heeft evenwel eene „ innerlyke waardy, is toch geheel iets anders, ,, dan ondeugd en dwaasheid! Maar waar is zy V „ En wat is haar loon ? Hoe veele fraaije daaden „ zelfs gefchieden uit ydelheid ■ uit lust om an„ deren te overtreffen , en wat zyn zy dan „ waard (f) ? Zelfs de gadelooste verdiensten „ zyn in zekeren opzichte altyd flechts een „ zeer klein getal van menfehen bekend. Het „ was een onverwacht verlchynfel, dat myn „ Vader, een jongeling uit eenen geringen ftam, „ eenen magtigen Koning, die zich niet meer „ wilde laaten waarfchuuwen , overtrof, den „ troon beklom, en Heer wierd van een ryk, „ waarin hy arm gebooren was. Alles ging tot „ zyne belangen over; alles verwonderde zich „ over hem. Maar hoe veele waren 'er evenwel „ vóór hem geweest, hoe onnoemelyk veele „ zullen 'er na hem komen, die niets van hem „ weeten! Wat beteekenen dan de fchoonfte „ daaden? Ook dit is ydel. (§) Of kan men 'er „ wel op vertrouwen, dat vermeetele edele on„ derneemingen altyd door eene gelukkige uit- „ komst (*) ■ ■ II, 12. en volg, (t) IV, 4. .."i) IV, 13—16. Men toetfeten minftendeezever- *i-aring van die duistere plaats, welke veele Uitleggers op lerobeao. duiden.  van SALOMO. 661 „ komst bekroond zullen worden? Zyn de fnel,, ften altyd de eerften ? Behaalen de helden al„ tyd de overwinning ? De wyze heeft dikwerf ,, gebrek aan brood, en de verftandige aan ryk„ dom. Tyd en geval doorkruisfen het doen „ der menichen (*). Dwaazen klimmen op tot „ hoogt- waardigheden ; de ryke valt, de knecht ,, ftygt op het paard, de heer gaat te voet (|). ,, Alles is wisfelvallig ! Alles is ydelheid! „ En hoe veel kwaad komt van den mensch ,, zeiven! ik had zo vast beflooten, om wysheid , „ alleenlyk wysheid te beminnen. Ik vergeleek „ hetzelve met het tegendeel van haar, naame„ lyk zonde, dwaasheid! Ach, en hoe heb ik „ deeze leeren kennen ! Bitterer dan de dood „ is de bedriegfter, de vrouw. Haar hart is ,, niets, dan netten en ftrikken , haaTe handen' „zyn boeyens. Wie haar ontkomt, is de lieve„ ling van dod ;wie zondigt, valt in haare ftrik,, ken. God fchiep den mensch oprecht ; maar ,, deeze heeft veele kromten, veele konften uit„ gevonden (§)." Zodanige befpiegelingen heeft het Predikerboek van üalomo bewaard. Treurige gefteldheid, waarin de ongelukkige Koning geplaatst is ! Hoe veel gelukkiger was hier een Charakter, gelyk dat van David; hoe veilig voor zulke duistere zwaarmoedigheid ! Zyne innerlyke bevinding, dat God de Liefde is, verheft', al is hy nog zo diep weggezonken, zynen geest (*) Pred. IX, li. (f) X. 6, 7. (g) — vil. 26-3».  662 Het CHARAKTER geest weder boven alle" ontrustende nuttelooze nafpooringen. In zekeren zin zoude men evenwel ook deeze koele betuigingen, berouw noemen. Hy is zekerlyk het zondigen moede , wenschte niet gezondigd te hebben, en reikhalst naar rust. De gedachten, welke mede onder zyne befpiegelingen voorkomen, en fomtyds byna alte onverfchillig jegens de deugd fchynen te zyn (*), de dubbelzinnigheden , waarmede in andere plaatfen van de goddelyke Voorzienigheid gefproken wordt, en welke fchier het gevoelen van een blind geval fchynen te begunfligen (f), moeten wy ons niet als vastgefielde grondbeginsels, maar als zwaarigheden voorftellen, die, nevens andere befpiegelingen , ook in de ziel van dien onderzoekenden denker opwelden , en dezelve mogelyk yeeltyds zeer duister maakten. Wy hebben 'in 't geheel niet noodig, met fommige Uitleggers te beweeren, dat 'er meerder peribonen in "het Prediker-boek fpreeken, en dat de eene perfoon zwaarigheden oppert , en dat Salomo dezelve beantwoordt. Alleenlyk die zachte onfchuldige kinder-zielen, die ik by het begin van onze befpiegelingen over Salomo heb befchreeven, kunnen geen duidelyk denkbeeld vormen van dien ftaat van onrust, dewyl het gelukkige gevoel van waarheid nooit by hen vermindert. Het blyft op zich-zelven waar, dat dit juist niet de wenfchelykfte of heilzaamfte indrukken zyn, welke van gepleegde zonden in de ziel achter (*) Pred. III, 9 en velg. (t) ■—• iz.  van SALOMO. 66% ter blyven*, en dat uit het in traanen fmeltend berouw, gelyk dat van David , eene fneller en betere vrucht ontfbruit. Maar hier is flechts de vraag, of 'er zulk een berouw in 't Charakter van Salomo mogelyk was ? Ach! het verteert veele levensgeesten, als men altyd in het licht wil wandelen; denken vermoeit, zeide de wyze Koning zelf; veel weeten maakt veel verdriet. Vooral zyne nafpooringen raakten geenszins onderwerpen , waarby het eindelyk onverfchillig was, aan welke kant de waarheid was, maar de gewigtigfte, met het wezen, met de gelukzaligbeid , met de duurzaamheid der ziel onaffcheidelyk verknochte vraagen ; vraagen, van welker voldinging de geheele waardigheid van den mensch, eeuwige duurzaamheid of eeuwige vernietiging afhing. Hier kan de ziel zich moede werken; hier kan het vrolykfte gezicht by haar veranderen in een duister ysfelyk beeld ; hier kan zy den fmaak aan het leven en deszelfs aangenaamheden verliezen; hier kan elk fterker gevoel van vreugd en treurigheid ftomp worden. Hy die dit gebrek van drift niet weet te onderfcheiden van elke andere koelheid , welke uit ligtvaardigbeid ontftaat, moet byna denken, dat Salomo by alle zyne zonden niets ondervindt , omdat zyne taal niet zo zeer kermen , als wel eene diepe zwaarmoedigheid is. _ Deeze zwaarmoedigheid kan ook door de uitzichten op de toekomende lotgevallen van zyne Natie onder zynen navolger zeer vergroot zyn. Hy, „ omftuuwd van duizend vrouwen en by,, wyven, laat éénen onnutten, onwyzen Reba„ bedm na. Rechtvaardige Rechter I hoe diep „ treffen uw pylen ! Hoe geducht hangt uwe weeg.  664 Het CHARAKTER „ weegfchaal in 't evenwigt! (*) " Mogelyk ontllonden hieruit gedachte, gelyk deeze*Wat „ zal hy doen, die na den Koning regeert? Niet „ meer, dan anderen gedaan hebben ! — Alle „ myne werken, welke ik voltooid heb, moet „ ik aan eenen navolger overlaaten ; wie geeft „ my de verzekering , of hy wys , dan of hy 5, dwaas is ? Hy moge zyn wat hy wil, hy is „ een heer van alle mynen arbeid , waaraan ik „ zo veel moeite en wysheid bedeed hebbe (f)!" Welk een zegepraal is het dan voor de deugd cn den godsdienst, wanneer ook zulk een man eindelyk zich voor denzelven buigt, en nadat hy alles gedaan, alles beproefd heeft, nogthans niets grooters, duurzaamers en zekerers, niets, waarby de geest van alle vermoeidheid uitrusten kan, weet te noemen, dan die. Juist hy , die in veele uuren byna, gelyk een grof Epicurist fchynt te denken, en van de ziel fpreekt in zodanige uitdrukkingen, welke haar met een dier gelyk ftellen (§), juist hy, die 'er fomtyds zeer onzeker van fpreekt, of 'er wel overal eene Voorzienigheid over de daaden der menfehen waakt (j.), — weet eindelyk evenwel zyne leerlingen en Leezers niets aantepryzen, waarby zy volkomen veilig zyn kunnen, dan den godsdienst. Hy geeft den moed verboren , om de wegen der Voorzienigheid te rechtvaardigen , wanneer hy alleenlyk de oogen vestigt op de uitdeeling van geluk en ongeluk in deeze waereld. Want hier (*■) Volgens Herder. (f) Pred. II, 12. 18. ip. (5) III, j8-42. (|) —— IT, il. en v»lg.  van SALOMO. 659 hier heeft hy rechtbanken, openlyke plaatfen der gerechtigheid, gevonden, alwaar onrechtvaardigen en wreedaarts hebben gezeten , die andere menfehen, welke beter waren dan zy , gelyk de lastdraagende dieren behandelden (*). Maar daar is een oordeel, 't welk alles opklaart. De laatfte fom van alle zyne wysheid is deeze: „ Vrees „ God ; doe naar zyn gebod. Hiertoe is de „ mensch gefchikt. Alles, zelfs het verborgene, „ zal hy voor het oordeel brengen (f)!" Nog eens, welk een zegepraal voor de deugd! Wanneer Salomo, by wien geene begeerte onbe^ vreedigd was gebleeven , niets had gevonden, waarin meer gerustftelling en geluk geweest was, hoe zoude een ander zulks vinden ? Men behoeft dus niet te vreezen, dat de tegeiiövergeftelde gezegden voor een' kundig en wél onderweezen Bybelleeraar nadeelig zouden zyn. Hy moet Hechts het geheel leezen , dan zullen dezelve hem nog meer kunnen overtuigen , dat hy niet te doen heeft met een' wispeltuurig', ligtgeloovig' man , die het onderzoek fchuuwt, maar met een' byna alte vermeetelen onderzoeker, die1 alles begrypen wil. Het befluit van al zyn moeijelyk onderzoek is de wyste zedekunde voor het leven. „ Het le„ ven zy een genot , een genot van zuivere „ vreugde met vrouw, en kind, en vriend (§); ,, een bly gebruik der aardfche goederen; vro„ lykheid in de jeugd, eer de avond des levens „ komt, die zekerlyk altyd duister is; maar by « dit (*) Pred. III, 16. ft' XIL 13, 14. (J) • VA, 6-9. III. Deel. 2de Stuk. Vv  66o Hei CHARAKTER. „ dit alles bedenke men altyd, dat de imre ka„ men zal, dat het ligchaam tot ftof, de geest „ tot God, die hem gaf, wederkeert, en reken„ fchap zal geeven van alles wat hy gedaan „ heeft (*)." Dit, dunkt my , kunnen wy van Salomo s laatfte gemoedsgefteldheid zeggen. Het is mogelyk, dat 'er ook van tyd tot tyd meer klaarheid in zyne ziel gekomen is, en de angstvallige verwachting, welk een oordeel hy bad te verwachten, hem meer vertrouwen tot God heeft ingeboezemd , waartoe het voorbeeld van zynen grooten Vader voorzeker eene groote opwekking kan geweest zyn. Dit geichiedde zekerlyk te meer, hoe aangenaamer de godsdienst weder voor hem wierd , hoe meer hy grooter belang begon te ftellen in het geloof in God, dan in eene moeijelyke ontwikkeling vart Gods wezen en zyne regeering. Ook zyn in den ouderdom de voetfpooren van David's opvoeding niet geheel en al onzichtbaar (f). Mogelyk leerde zyn geest door den last des ouderdoms nog veel, waartoe men by het gedruis des levens zelden gelegenheid heeft. Maar den blyden vrede in zyne ziel had hy verlooren. Treurig was het vóórhel van het voorige leven; treurig van de nade • re en verdere toekomst. (*) Pred. XI, o. XII, 1-7. (t) J- J- Rousseaü zegt voortreffelyk j Ouelque pencbant qiïon at vers le vice , il efi dijficile quune education, dont le cccurfe mêle, re/ie perdue pour toujours. In de Dt. dicace vöor het Discours fur i'inegalité p'armi les bommes.  EERSTE BLADWYZER DER. AANGEHAALDE SCHRIFTUURPLAATSEN. Genesis. Hoofdft. IV 8, 9. . 50. ■ ■ V, 1, 2 . — Hoofdft. IV, 25.XXII,i3.bIz. ■ -3-4 5- • 52. vergel. Lxod. 1 • — 6. 7. . . — XXI, 23. 353. ■ VI. ... 54- -1 ■ XIII, 10. . 347. 1 19. . 57- XLIX, 13. . 94. VII, 2 -6. . 59. ■ 10. 17.12. 61. Numer. — ' — 13 • 66. 89. - 15-17. 64. Hoofdft. XXII, 27. : 620. VIII, 5. • 67. ■ .. ■ 11. 12. 103. D e u t e r. I3-ió. 235. ii-17. P5. Hoofdft. XVII, 16. .103. 1 , IX, 7.8.XI,4 5.R0. ■ — 17. . 310. . — 7-9. • • 66. xxni, 7. . 191. — 19-27. . 70. XXVIII, 7. . 97. — 27. x, 1-9. 71. XXXII, 29. . 98. X, 17-25. . 72. XXXIII, 18. . 94. . ■- 16. . . 101. Jy . — 21-23. 27.XI, J o s u a. 12. I3« 102. - XI. XII, 12. . Q2. Hoofdft. IX, 17. . 3S8. XI, 6. 7. XIII, 11. 12, . 103. 1 Sam. ■ — 12 -15. . 72. — 13 14 15. Hoofdft. I, 27, 28 . 46. 17. . 101.' III, 4. . . 44. X-1. . 75. — 1-18. . 47. : 3-5- • is*' IV-VIII. . 49. ■ 22. . 62; i ■ ÏV. i-it. . 50. XIII,5-15. 107. Vv 2 HcóftMÜ  Eerste BLADWYZER der Hpofdfl.XIII,i. . 81. Hoofdft. XX,3cs2. 2? u — X^T'.V ^ 35-4. 33 V ' 2 22, ~ ■ ~~ ^7~43- . 157. ZZZZZ1"15' ' *6?- " -a8« ■ 477 . 24- • XXII, a. 1 Chron. 24. 32. 33- — XIII. . KJ, 36-45- 104.105. — 124. _ 38.xv —-8:?7V„- 50. . .15. xXfll, . ft izrxTf p • ;g- :—r^1-8- • r" ^ ~ ic-XVI.-r. ^ . --axXXI1.68 .— H f- • u± :—- -17.18. . 357. S-3?.xvn, — = ^88: : :g 2S- - - 153 - - XXIV, 1-8. — xvi, %:32; - n843 t— - h .' 620 ,—-,6,3.xvue •; st — xvii6-.1'5-^: •. 5. _ "• • 103. 8." . c 8* I7-3I-55-58. 6-25. . ,33 ~xvni,r..7. . 'g — Z£ . ' " • 3.xxx,5. 4' , . 15 2 Sam. II, 2. ui, 17-26. . iro. »*. 1 '0, — XIX. XX, i-24. I56, -XXVHI. * ' lZ' 'n ~ l'f'o • 4-4 -XXVII, XXVIII, r. 2. Yv • 120 XXIX, 1-11. . IQi XX 4-42- . 476 XXX, i-.l8. . lot . - |*„, ' ?57 ^ ■ _ 2i-2g. . lot a Sa ar.  aangehaalde SCHRIFTUURPLAATSEN i Sam. Hoofdft.VI, ii-rp. 244.. — 20 21. 253. Hoofdft. I, 1-20. . 206. ■ VII, . 369. » 11-12. . 206. VIII, 2. . 268. *— 13-■'6. . 210, — — 4.2 Chron. •~~ - 17-27. . 207. XIX, 4. . 268. " 1-4. . 213. 7- ■ Zio. — ■ — 8-to. . 537. — — 13.1 Kon XI, •— ■ ~ 13. 14. . 253. 15- 16. 268. * ' - 5-17- ♦ 213- ' »4 • 263. * ' ~ 18. . . 518. 18. . 257. 18-23. • 537- IX, 1-13- • 491. ■ 22. . , 5i9. ■ 4. 5. XVII , J426. . 538. 2729. j 558. '—27. . . 521. * X,XII .26-31.264. III, 1. . . 215. XI,r-27. . 275. * 3- • 239 7 14. . 542 — 2-5. V, 13 16. 16-21. . 534. 234. . — 28. . 288. ■ — 7-20. . 218. XII» 113. . 29;. 21 27. . 219. 1-14. . 550. " f_ 23-17. . 524. - 8. . . — 24-27 30 540. ii. . 322. " — 28-39. • 220 — 14. . 293. ' — 34. . 540. . ., — 18. vergel. 1 • - 36. . 226. V, 13 15. ■ IV. . 228 540. — 15-23. . 298. ' 3- • • 35». - 25 . . 549' 1 4. . 490. — — 26-28 . 521. > ■ — 4. IX, 1 13 240. , 31. 1 Chron. 4. 5 IH, ii. XXI, 3. 268. 6-12. 538.539- — XIII, 119- • 495. 1 V, 1-5. . 232. . . — 1-21. 320. ' 7- • 234. 3 32 33 497 49S «i 6-8. 2 Chron. . l_ _ 15. 16. 497. XII.4-6 2Sam. — 20. . 499. XXiV , 18-24. ■ 21 22. 233. —[ 23-30. 500. 1 11. . 363 -2336". 32K ■ - 17-25. . 233. 1 -~ 37-39- 322501- 1 VI, 1-5.1 Chron. XIV,1 . . 323. XIV, 1 8. . 241. 1 1-22. . 53r. - — 6 10, 242 2-22. 313. — — 16. . 147. —N 12. , 325. Vv 3 Hoofdft-  Eerste BLADWYZER der Hoofdft. XIV, 15-17. . Hoofdft. XIX, 29. 30. 355. ■ 20-22. 507. ' 31-38. 556,. —-—' 24. . 3*6. 1 ~ 31-4°' 24' ' 23-33- 25. 30. . 354' 26 5°2. • '-— 6-9. • 353- ' 31 33- 327. ' XX, 8-12. 526. ' 29-33. 531. 16-21. 521. - XV, 1-6. 504. 23-26. 317. 34- • 3i6. — XXI. . 352. ' 6. . . 328. • — 1-14. 358. • i 8. . 239. XXIII, 1-7. 3p3. " ■ 7-ir. 5C6. ' . 17.18. 519. 11. . 513. - 8-39. 259. —— 12. . 507. XXIV, 1. 358.439. 14-17. 329. ■ 1-9. 374. — 15-17. 33o. 3. • 375- 19-22. 24- . —- 18. . 319. 26. 332.333- — 11-14- 380. ■ 27-29- 30. ■ 14. 380. 3,1. . 334. 17. • 381. > 32-37- — XVI, 1-4. 339.492. 1 Kon. ' 1 5>3- 34°- ■ Ï6-I9. 553. Hoofdft. I, 2. 535- „21-23. 508. ■ —5 7. 1-6- 395- • 23. . 5'3- 8 • 396. ■ XVII,1-4. 511. ■ :—5-1041-51.416. ' 7-'3- 512. ■ —11-20.28- ■ 7 16. 553. 31- - • 545» 27-29. 343- • 10-27.32-40. XVIII, 15. 346. 549. - 3.4. XXI, 19 . 416- 1517. *59- > 9-53-1,1-5- ' 5- 525- 397- 9 15- - ' 50-53. 584. 16. . 522. ■ II. . 393. 18. 510. 1. 391. ■ 19-23. 3+8. • 1-9. 415. XIX, 1-4- 349- • 12. • 59i. ■ 1-15. 35o. • » 13-n. 546. « 1-8. 533 13-25. 516. 1 16-22. 352. . 26.27. 585. , , 20. . 553. 1 30. 535- f 24-18. 493. . 3646. 585 Hoofdft.  aangehaalde SCHRIFTUURPLAATSEN. Hoofdft. III, i. . 638. 1 Chron. »— 1—6 15. 623 i ■— 16-28. . 612 Hoofdft. XII, 15-19. , 166. > 2425. 591. XIII, 17-18. 174. ■ ' —26-28. 601. XVI, 17 vergel. Pf. — —31. . 569. CV. 244.245; ■ 3». . 606. XVIII.. , 369. ' '— 33- <5r4. XIX,ia. 519. VI. . 598. XXII, XXIX. 310. ■ VII. , — 1. 374- VIII, 15-61. 630. ■ 1-6. ■ IX, 22, . 593. 2. 358. ■ 23. . 592. -i2. ; 380, ■ X, r-13, . 631- -—17. . 38ï. • 12 15. 601. — —22-14. . 383. . — 15.,,, 28. . 388. . — ï8-2o. XXIII, . . j,, . — 2. 389- — lï. 5"'9. 39«. „ — 26. -XXIV-XXVIII. . 392. — 2729.15. 600. — !• 39 9-'3- . 193. 15. . 313. — vi , • 322- -xxxv, 19 vergel.Tob. 'tTT, * 4°°- xv> 25- 405. vii. . 203. -xxxvii. . 3:3387. XZ vrrr 5' ' 3'3" l6, • 3f3- . _ • 405. 21-26. . 318. 5- • — 32-40. 190. : —4-5- 365. -xxxviii. 293. r x,i2. 3,5. -xxxix. 24i. ~ x i . 289314- 5.6. 412. • • 2pi- — 13- vergel. Hebr. .™: ■ 25°- —xl-1,1-4. . 31s. AVi, 10.11. . 4tr. 10 vergel. Joh. — xvii, 5. . 3I3. xill, 18. ad*. - -12. Handel. i, —xlii. 289345. 16. . 405. 12. X,, -xviii. . 268. -xliv. " lét 3. Hebr. ii, — 6. ?< 8. M ii-i3- 4°5- —xlvi,3.4. • 313. 3°-33. 35-4L 265. p i0. z6ï —: 38-41. 190. — XLVII. . . 242. -- 44 46. 373. --xlix, 15. . A12t XU< • • L- . • 561. —--5. . 405. ■ li. . • 2p5. — xx . 2f56, lh. • 167.190. —xxi . 2(?7. li„ 2> r~xxii,4. . ,5,., liv, 5. 7-9. ip3. • 405. —iv. . 337.5I4. .—: .28-32. 413, lvi. lór. Ps.  aangehaalde SCHRIFTUURPLAATSEN. Ps. LVI,fJ8. . 190- Ps.XCVI en XLVII. 413. — Lviri,2-3. • 315- ■ r3- • 367- ; 3- 4- 5' 314- " XCVII. • 248. il- . 190. II. 369. LIX. . 198. -XCV1II. LX,5-14. . 373- - XCiX. • 348. — 6-10- • 3H- Cl. • 3'P. — LXTII,7. • 404. CU, 26. Hebr- I, — LXV. • 360. — 8. ia. . 40?. 1. . 313. — cm. . 303. 10. . • — civ. . 365. ts 3- • 248. cvi. • * 245. -lxviii. . 350. 12- 313- ■ 19. vergel. Eph — CV'Il!,8i4. 373. IV, 8. 405. CIX. , 190. 25-28- 243. 2-5.6-10.16 18. — lxix. . '322. 23.24. 342.343. io. verg. Rom. ' — 8. vergel. Hand. xv, 3. 4. 405. i, 20. 406". — 22 vergel. Joh. " 28. 343. XIX, 28. 405. CXI. . 387. —; 20 29, . 190. CXII. . 387. — LXXI. • V87. 5-9- 318. -- LXXII. • 391. - CXV, 3. . 36-7. — LXXIH. - 561. — 3-8. 252. '—24- . 412. ■ J7- 4°9- -LXX1V. . . 5Ó1. -CXVIII,22. vergel. -LXXV-LXXIX- — Matth- XXI,42. -LXXVII1. . 250. 406. -LXXIX. • 561. -CXIX.. 313.387. -LXXX-LXXXIII- — 55 66. 404. -LXXXII. • 315. -CXXII,8. . 3i3. -LXXXIII. . 56t. -CXXVI,5. . 46o. -LXXX1V. 361. -CXXXIIl.i. 3,,, -LXXXV,n. 313. -CXXXV. . 250. -Lxxxvm. 569. -cxxxvi. _ - 11.12. 410. -CXXX1X. 241. -LXXXiX, 1. 313. ■ 19-22. 190. 15- 367. - CXL, 9 13, —— 3037.38. S7i- -CXLI,4.5. 313. — XCI. • 381. - CXL1I, u 313. — xcii. 12. . 190. - cxlv. ; 387. XCIlt. 248. -CXLVI. . 365. — XC1V, 6. 3'5. -CXLV 11. — _ — 9. • 251. -CXLVIJl, — Vv 5 Ps.  Eerste BLADWYZER der Ts.CL. • 365. Hoofdft. IX. ' ~~1 „...'/" *• 624. Ezechiel; -XXVIII, 15. tS, 6u. XXX. 616. Hoofdft. XXXIV 23.24. XXXI. 546. XXXVIl',24. 44?. 3. 635. A m o s. Pred. Sal. m «■» t , n Hoofdft. 1,3-11. 2 72. Jloofdft. I. 658. • -18.11,1-10.651, Mattheus. " II, mi. 659, ■ 12.18.19.660.661. Hoofdft. V, 38. 03, ni,9.vo David's gedrag jegens Achitophel's raad 51,. iets van zyn Charakter 513. Adonia David's oudfle Zoon, maakt toeftel om het ryk in bezit te neemen 394. hoe David zich tegen hem verzet 395. zyn Charakter 515. Afgodery wordt door Samuël uitgeroeid 59. Salomo vervalt tot dezelve; hoe dit moet beoordeeld worden, A GAG,  merkw. PERSOONEN en ZAAKEN. Agag, Koning der Amalekieten, wordt op Samuel's last gedood 83. Saul overwint en begunftigt hem 110. Ahimelech , wordt eene offerande van Saul's wraak 123. David heeft by hem zyn verblyf 157. Ahinoüm, is waarfchynelyk vóórAbigaïl David's Vrouw geworden 186. Ahima a z, wil David den dood van Abfalom bekend maaken 347. Amalekieten; in hoe verre Saul heeft gezondigd, dat hy ze niet heeft uitgeroeid 110. één van hen maakt den dood van Saul ain David bekend 109. Ama?a, David's edelmoedigheid jegens hem 352. Ammonieten; uit vrees voor hen begeeren de Ifraëlieten eenen Koning 91. of David hen op eene ontmeaschte wyze heeft behandeld? 271. 272. Amnon s' gruweldaad, een lyden voor David 320. hy wordt vermoord 321. zyn Charakter 495. Ark des Verbonds, wordt naar Jerufalem gebragt 141. zvvaarigheid daarby 241. A s» h e l , zyn Charakter is drift en zucht naar daaden va* . eer <1". Asaph, voorftander van de zangers 2^0. zyn Charakter 561. zyne-liederen wierden ten tyde van Hiskias g- zonges, 561. is een man van eene vuurige liefde voor zynen godsdienst; uit welk oogpunt zyne twyfelingen aai de Voorzienigheid moeten beoordeeld worden 563. behoort tot de meest verlichte Ifraëlieten 566. 13. Barsillaï, draagt zorg voor David by zyne vlucht 4*5. David's dankbaarheid jegens hem 354. zyn Charakter 4 ss. X\athsëba 275. haar Charakter 543. of zy in eenen eigenlyken zin eene overfpeelfter is 544. haare fchoonheid was 't niet alleen , welke David bekoorde 545waarüit de buitenfpoorige loftuitingen van haar Charak. ter ontdaan zyn 546. Bybel (De) blyft het voornaamfte en bekwaamde leerboek voor het volk 18. ofhy naar de wetten van eene zielkundige menfchenkennis moet geleezen worden? 19. aanmerkingen op de oordeelvellingen over David,welke in den JJybel gevonden worden 438. JJygeloof, vernielt den grond van allen waaren godsdienst  tweede BLADWYZER der dienst ?,. hoe gelykvormig hetzelve zich blyft door allé. eeuwen en by alle volken: bewys hiervan 55. C. Charakterkunde van den Bybel, of zy nadeelig is voor de ftichtingvan den bybelleezer?4. zy neemt, het aanftootelyke van veele plaatfen des Bybels weg 23. vermeerdert de waare ftichting 26. twee foorten vari Charakterkunde 32. verftandig gebruik van dezelve 34. voornaamelyk van Leeraars 35. Charakterkunde van den tydkring, waarïn Samuè'1 leefde 49. hoe men zich moet gedraagen by de beöordeeling van dubbelzinnige Charakters 144. 145. Chareti-i, aldaar heeft David zyn verblyf 164. Cr et hi en PLKTHi,maakendelyfwagtvanDaviduit257. C u s 1, verkondigt aan David den dood van Abfalom D. Daaden; omzichtigheid in het oordeelen of zy goed of niet goed zyn 225, David, is by Saul in den beginne aangenaam 115. maar wordt by hem gehaat; het daaruit voortvloeijend gevaar van zyn leven 117. wordt tot een' Vorst over duizend mannen gemaakt 118 Saul zoekt hem te verdoen 119. zyne vlucht voor Saul 122. vindt Saul flaapende in een fpelonk 128. neemt hem zyne fpiets en beker ' 132. befpiegelingen over zyn-Charakter 143. volg. hoe de bywegen in het vonnisfen over hem moeten gemyd worden 144. ontvouwing van zyn Charakter uit de gefchiedenis van zyn leven 147. volg. Uit kleiner omftandigheden van den vroegeren tyd zyns levens kan men iets van zyn Charakter leeren en gisfen 148. het doodS;!s: - Tsaiï' ;j . fomofsZ nu IsvStf F ee sT; David hondt een feest by de komst van. de ark des verbonds 244.■ '.. , . 197Ó3 I t!S3 nsv^ESJrlachpa ,-rvs , j^os tavoioid b-: . >• ■ ■ - - Mlf 'ï .( .;. j^mOf n ->-> Gebed, van Samuël voor het volk 76. vari. Salomo by de inwydiag van den Tempel; het charaktermaatige in hetzelve 627. Gehoorzaamheid jegens den wenk van God in het Charakter van Samuël "7. Gevoelloosheid, in liet Charakter van Saul 102. .Gibeonieten, waarmede zy van David verzoend worden 357. ■ " - 9 .. Godsdienst; zorg van David voor denzelven 240. de fcheiding van denzelven is voor hein fmartelyk 344. Go.dsdienst, verkeerde denkbeelden van. denzelven moeten wederle.gd worden 8. kan de reden niet tegenfpreeken 15. gewiglige 'fchikkingen ter onderhouding van denzelven in lfraël 248. De godsdienst van David is volkomen de godsdienst van zyne Vaders 431. de helden onder de Ifraëlieten moeten naar den joodfehen godsdienst beoordeeld worden 441.' verliest daardoor niets, dat . Salomo's tempel niet 'het volmaaktftè werk der konst is geweest 598. ... G pil at h , wordt van D-ivid gedood 'i$o, Gb.y-s aarts, gewoone misdag, van dezelyen 556. galij J • J tthutellfe-ni tfftfift .0*1. •■.ïöb*fc!ii0BU3 tavfW fl'jwov/ -{s Hebron, David is de eerde, die daar regeert 232. Held, Samuël vertoont zich niet als een'zodanigen 83. David heeft zich als een' held brtoond 202, , •He man. een voordander van de zangers 250. een dichter aan het hof van David en Salomo; zyn lied s6q. H1 e ram. Koning teTyrits, js een vriend van David 311. Salomo zet de verbindtenis mex hem voort593.  jierkw. PERSOONEN en ZAAKEN. J- JSel, welke zwaarigheid by liaare daad, aan Sisfera gepleegd, ontdaan kan 16. Jakob's, voorbeeld wordt gebeezigd als een bewys van Gods zegeningen 10. daartegen kunnen zwaarigheden ontdaan 16. Jebusieten, hebben J«rufalcm in hunne handen, het welk van David veroverd wordt 232. ToSb, flaat Isbofeth terug 215. waarom hy David mishaagt? 222. handelt als ten' bloedwrecker jegens Abner 223. of hy alleen de overwinningen van David bevochten heeft? 259. verzet zich tegen het tellen van het volk 17k. gaat over in de belangen van Adonia 393. of David zich na zynen dood aan hein hoeft wiilen wreeken 4k. zyn Charakter 519- volg. zyne trouw aan David beweizen, en yver vbor rfészelfs eer 520. verkiest andere middelen, dan David, ter Bitvoering van een oogmerk ~x2. zyne verdeedTging by den dood van Abner.523.. volg. het dooden van Abfalom is hofde voor den Koning 525, het vermoorden van Amafa is geen verraadcry 526. wanneer hy afgezet wordt, blyft zyn Charakter-hetzelfde 527. het goede Charakter van David maakt indruk op hem 528. vermag veel op den Koning 9- hy is vrymoedig, wanneer de welvaart des lands zulks verëischt 531. by gevallen van weinig gewigts weet hy te zwygen en te gehoorzaamen 533- zyn dood 535. hy heeft denzelven niet verdiend 585. Jonada'b, de vriend van Amnon; de fleclite zyde van zyn Charakter 497. Ton at ham: oordeel over Saul's gedrag jegens hem iay. volg. bidt voor David 120. Saul fchiet de werpfchicht naar hem toe-123. wordt David'*,vriend 152- zyn Charakter 4ÖS- volg is een man van eene verhevene ziel en zuivere goediiartigheid des harte 4^7. hoe zyn Charakter kennelyk wordt by de overtreeding van een Vaderlyk bevel 469. zyne oorlogsdaaden pleiten hem vry van de verdenking van zwakheid 471. vergelyking< van zyn Charakter.met David, ten opzichte van de vriendfchap -472. verdeedigt hem by Saul 474- zYn £edraS jegens David, .nadat dezelve tot Koning benoemd was 476. de geneugten der vriendfchap worden dikwerf by ham afgtbrookèn 479. hy kwetst by de vriendfchap zyne Xx2 °ve-  tweede BLADWYZER der overige pligten niet 483. de ftaat van zyn gemoed toen hy van David had moeten fcheiden 484 vol Vlll^l' EL-A e??e bron Tan burSe>-Iyke gelukzaligheid 599 Va" V 3IÏ* WOrdt door Salomo ""gebreid Lafhartigheid, of David daarvan kan befchuldted worden? iöi. ° LEMuè'L, of Salomo daardoor moet verftaan worden? 54<5. Leven, (eeuwig) de kennis, welke David daarvan heeft gehad 409. Liederen van Salomo, een blyk van zyne wysheid 605. voornaamelyk het Hoogelied 608. hy" is niet van leróoó en' e zynen naam draagen, de opftel- Lot, veelen ftellen zich denzelven voor, als een zeer deugdzaam man 10. Luister, komt voornaamelyk op ten tyde van Salomo Lv-  merkw. PERSOONEN en ZAAKEN. Lyden van David vermindert zyne Vaderlands-liefde niet 167, huisfelyke rampen van David 319. by het oproer van Abfalom 328. M. M a c h 1 r , draagt zorg voor David by zyne vlucht voor Abfalom 343. zyn Charakter 558. Mephiboseth, een Zoon van Jonathan, dien David weldaaden bewyst 240. of David van ondankbaarheid jegens hem kan befchuldigd worden ? 354. zyn Charakter 490. is 'er niet mismoedig over, dat hy van de regeering word: uitgefloten 492. zyne oprechtheid 492. volg. Machir neemt hem aan 558. Me ssi ijs, of David de duurzaamheid van zyn ryk van hem verftaan heeft? 370. iets over de kennis van David van den Mesfias 405. de Profeeten ontleenen de befchryving van denzelven van David 448. Michal, wordt aan David tot een Vrouw gegeeven , bemint en behoudt hem 120. wordt van David na den dood van Saul weder geëischt 218. David's antwoord op haare befchuldiging 253. MiLDAADiGHEiD'en grootheid des harte,is in het Charakter van David ^ep.ïard met orde en zuinigheid 316". N. Nabal, oordeel over David's gedrag jegens hem 174. Nathan, wordt van God tot David gezonden 290. zyn Charakter 547. hy is een van de gewigtiglte perfoonen aan het hof van David, en verklaart zich ten voordeele van Salomo 548. zyn gedrag by de zonde van David 549. O. Obed-Edom , by zyn huis blyft de ark des verbonds ?+2, Ot FERa'nde, of Saul dezelve heeft kunnen verrichten? 108. OnSfhangkelykheid, kan voor denzinlyken mensch zeergevaarlyk worden; voorbeeld daarvan in David275. Onschuld van David in 't gedrag jegens Saul, gevolg daarvan 154. volg. onfchuld en goedhartigheid des harte, de groote dierbaarheid van dezelve 575. 3 Oor-  tweede BLADWYZER dek. Oorlog, mee de Ammonieten, gevolg daarvan 91. Saul vindt daarïti eene aangenaame bezigheid 103. David toont zich' dtftrYn als een' held 202. befpiegeling over de oorlogen van David 2^5. gevolgen vaii dezelven 260. of zyn Charakter daarby heeft geleeden? 268- zy moeten naar den joodfehen godsdienst beoordeeld worden 441. Oprecht hei 0, David maakt Saul daardoor fchaamrood 131. volg. Oproer, handhaaving van David's Charakter tegen de befchuldiging van oproer 164. van Abfalom tegen zynen Vader 328. Orakel, antwoord van de Priesters der Phililtynen 53. volg. P. Ph ilistyne n, zy fchrikken op de komst van de ark des verbonds in het leger 52. «Prediker van Salomo, of men daarüit het leerftelfel van zyne wysbegeerte of zedekunde faamenvoegen kan ? 614. volg. ofhy dit boek naar zynen val heeft gefchreeven?653. het is een blyk van zyne wysheid 618. volg. Priesters, of zy by Koningen iets goeds kunnen bewerken? 547. R. R^chob, (Die van) zyn de Asfyriërs 262. Rechters, in lfraël noemt Paulus onder de voornaam- 11e geloovigen 11. waren wreed jegens andere volken, die heidenen waren 13. Rechtvaardigheid, (openlyke) David handhaaft dezelve 314. Reden, is het grootfte endoorluchtiglte voorrecht van 's menfehen natuur 577. de godsdienst kan dezelve niet tegenpreeken 15. S. Salomo, proeve over zyn Charakter en zyne fchriften 576" David merkt hem aan als een onderpand van de goddelyke genade 580. iets van zyne jeugd 580. gevolgen van zyne opvoeding en gisfingen over zyn Charakter uit dezelven 581. zyne regeering begint met veel bloedvergieting s'rljj. 't geen hem in zyn^Charakter onderfcheidt van David 5^3. zyne regeering is meer een- vor-  merkw. PERSOONEN en ZAAKEN. vormig dan die van David 588. het lied, 't welk een denkbeeldig voordel behelst van zyne regeeriiig 580. ' zyne perfoneele verdienfte omtrent het llraëlietifche ryk 591. maakt geene veranderingen in het ryk 592. by den tempelbouw handelt hy in den geest van zynen Vader 593. zet de verbintenis met Hirain voort 593. de Koophandel wordt door hem uitgebreid 599. pracht in zyne tyden 600. zyne wysheid 003. waarin dezelve eigeniyk heeft beftaan 603. volg als Dichter 605. als Koning 610. fchept onderwys uit de gefchiedenis en de regeering van zynen Vader 613. zyne weetzucht vermeerdert zyne wysheid 614. of men hem voor den wysten houden kan? '621. zyne wysbegeerte wordt door den godsdienst bepaald en geleid 622. zyn godsdienst is meer algemeen (123. blyft by zyn dieper doorzicht altyd nog een Ifraëliet 626. zyne vroomheid ontftond meer uit het verftand, dan uit het hart 632. waardoor de verergering van zyn Charakter is veroorzaakt 635. de fyner wellust wordt voor hem gevaar)yk 635. of hy in wellust is dronken geworden ? f37. hoedanig zyn huwelyk met heidenfehe vrouwen moet beoordeeld worden? 637. de veelwyvery heelt geenen invloed in zyne regeering 638. oordeel over zyne afgodeiy 639. de bron van deeze zonde 639. ofhy een godverzaaker of twyfelaar is geweest? 641. de afgodery was eigeniyk geen afval van Jehovah fj'42. verloogchent uit lierde zyne waardigheid 043. zou Moloch geofferd hebben 652. volg. of hy het Prediker-boek na zynen val heeft gefchreven? 655. vergelyking van zyne gewaarwordingen by zynen val met die van David 656. verval by zyne misdagen tot zwaarmoedigheid 663. pryst den godsdienst aan als het veiligde middel tot het geluk 664. SiRiuël, charaktermaatige befchouwing van denzelven en van zyne verdienfte omtrent de Ifraëlieten 4.3,waaróm 'er zelfs veel van zyne kindschheid verhaald wordt 43. zyne deugd in zyne jongheid 45. volg. ontdekking van zyne goede gefteldheid tot een groot man 47. wordt verkooren tot Rechter en voorfpraak 49. verbetert den godsdienst van 't land 49. uitwerking daarvan 01. over zyne denkbeelden van den godsdienst kan men niets met zekerheid zejrgen 61. zyn Charakter als Rechter en Vader van zyn volk 63. zyne befcheidenheid 63. hy leeft geheel en al voor zyn beroep 61. zyne onrechtvaardigheid, onbaatzuchtigheid en mentchlieveiulheiu 65. zyn |x 4 8«-  tweede BLADWYZER der gedrag by de begeerte van 't volk, om een' Koning te hebben 67. blyken van zyne edelmoedigheid 69. bidt voor zyn volk 76 voor Saul 76. zyne gehoorzaamheid jegens alken wenk van God 77. handhaaving van zyn Charakter 79. zyn gedrag jegens den Koning Agag 82. heek zich nooit als een' held getoond 92. welke uitwerking zyn dood by Saul heett gehad? 132. vergelyking van zyn Charakter met het Charakter van David, 147- ofhy Saul te Endor verfcheenen is? 134. Savl, befpiegelingen over zyn Charakter 89. heeft vóór zyne verkiezing geene verdienfte, en wordt veelal te hard beoordeeld 99 is een man zonder veel vuurs; in zyn Charakter is een mengfel van gevoelloosheid, vrees en hardigheid ior. volg. zyn moed, die zo zeer gepreezen wordt, ftrydt daar niet tegen 102. volg. handelt dikwerf zonder overleg 104. oordeel over zyn gedrag jegens Jonathan 10,;. waaröm hy van God verworpen is ? 106. ontdekking van zyn Charakter federt de benoeming van zynen navolger 113. zyne geheime ontwerpen tot den ondergang van David 117. volg. gevolgen van zyne zwaarmoedigheid 120. volg. zyne jaloezy en wreedheid 123. Ahimelech en vyf- en tachtig Priesters worden eene offerande van zyne wraak 123. oordeel over deeze daad 125. volg. zyne zwakheid in het gedrag jegens de Siphieten 127. blyken van zyn Charakter toen David hem indefpelonk vindt 129. wordt'door David's oprechtheid fchaamrood gemaakt 132. zyne zwakheid in het vraagen aan eene vrouw te Endor , die de dooden bezweert 134. oordeel over deeze daad 135. volg. of zyn dood een ftrafwaardige zelfmoord is 138! algemeene fchets van zyn Charakter 139. Schat, (eenopenlyke,) daarvan wordt eerst in de tyden van David gewag gemaakt, en of de vergadering van denzelven met de wetten van Mofes ftrydt? 309. Schobi, bezorgt David by zyne vlucht 343. Simei, by David's vlucht barst zyne gramfchap tegen denzelven uit 379. hoe men de bedaardheid van David omtrent hem kan begrypen ? 340. of David trouwloos jegens hem gehandeld heeft? 418. ftelt 'er eene verdienfte in, dat hy de eerfte is van Jofeph 563. Siphieten, verraaden David 127. 131. 186. Sirachs Zoon, een naarvolger van Salomo vergelvking met hem 620. Soea, is het bekende Nefibis 262. S p r e u-  werkw. PERSOONEN en ZAAKEN. S reuken van Salomo, het refultaat van zyne waarneemmgen 614. uit dezelven kan men het leerftelfel van zyne wysbegeerte of zedeknnde niet faamenvoegen 6i|. m hoe verre zy een blyk van zyne wysheid zyn Stichting, of het beoefenend onderzoek [der Charakterkunde voor dezelve nadeelig is? 6. volg. hoe veel er ten onrechte voor ftichtelyk gehouden wordt 21 zy moet alleenlyk op de waarheid gegrond zyn 22 nng? ' d£ Charakterkuncfe eeue nieuwe bepaa-' T. Tellen des volks door David; oorzaak daarvan 27? ftraffe voor deeze daad 379. volg- u**rvan 375. Tempelbouw , David heeft daartoe het voornemen 367. 11 een blyk van zyne dankbaarheid 387. door het toeftel daartoe wordt de werkzaamheid onder het volk bevorderd 388. en de rust van den troons-opvoS bevest.gd 390. met welke verfchillende bedoeuS Sd°eVnregn tiï™ " *4' ™U ™em daarin voo " beelden en befchryvingen van de christelyke kerk te Konst^of W CempeI Jrlet het ^ootftê" model der Konst 596. hoe men op deeze verklaaring vervallen is? Thalmaï, wie deeze Koning geweest is? 230. Chrism^oö!™ M°PfUêSt VerklMn Vkr PfaIraen van T wLEtI'NGE'N' 0f,,'er by den gemeenen rmm twyfehnger. kunnen opwellen tegen de beöordeelfng der by. belfche gefch.eden.s ? I5. Zy worden door de Charakterkunde weggenomen 23. ^««dKEer- U. s**™ >« V. ^Z^T^ ^ bu^e welvaart in de Veelwyvery, de eerfte ftap tot dezelve by David 186.  tweede BLADWYZER der &c. 186". of zyn Charakter daardoor verergerd is? 234. vari Salomo heeft geen invloed op de regeering 638 VerR AADERY,of David daarvan kan berchuldigd wor- : den? 195. Voorzienigheid, zy doet reeds menfehen in hunne kindschheid uitmunten: bewyzen van de Voorzienigheid en van haare onveranderlyke raadsbelluiten sr. Mesters der heidenen worden verloogchenaars van ■dezelve 53. de gedachte aan dezelve is de dryfveêr ' tot gehoorzaamheid en vrees by de Ifraëlieten 60 het denkbeeld van dezelve verlaat Da.id nooit 182,. het nadeel als dit denkbeeld vergeeten wordt 375- uit welk een oogpunt de twyfelingen tegen dezelve in de. tyden van David moéten beoordeeld worden 564. Wys begeerte van Salomo wordt door den godsdienst bepaald en geleid 622. Wysheid van David by verandering van godsdienst 248 van Salomo; befpiegelingen daarover 603. Wyzen, met deezen naam worden de Dichters in oude tyden genoemd 60>. Wraak, David eischt dezelve van God, 190. Zaligheid, nadeel van een verkeerd denkbeeld van dezelve 451. of 'er ter verkryging van dezelve eene evengelyke maat van zedelyke volmaaktheid behoort 453. het gewoone leerftelfel daarvan fpreekt de gehee'e menfchelyke natuur tegen 454. in hoe verre de verdoemenis de tegenftelling van dezelve is 45Ó. in hoe verre zy kan verhoogd worden 4-8 Zelfmoord, (ftrafwaardige) of de dood van Saul zelfmoord is geweest? 138. Zerutah, haare kinderen worden magtig 223. Zinnelooze, waaröm David de handelwyzen van een zodanige ondernomen heeft 160. Zion, wordt door.David veroverd 231. Zwaarmoedigheid, openbaart zich m Saul s Charakter 113. volg. verandert in de grootfte zwakheid 133. hoe Salomo by zyne misilagen tot zwaarmoedigheid is vervallen 063. W. z.