Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam] 01 2768 1799  THEOPHILUS o i* het HEMELVAARTSFEEST. Jauchzt Pforten Salems, jauchzt, erhebet, Ihr ew'gen Thor' erhebet euch , Es kommt, der todt war, tend der lebet, Der Ehrenkönig in fein Reich! Du, der herab kam, neues leben, Kam, Gottes f renden uns zu geben, Du fchwingst dich auf zu Gottes thron! Fur dich ist jeder Ruim zu wenig, O du, der Schöpfuhg haupt, der König Der Könige, des Vaters Shon. Lavater, Te UTRECHT, Bij W- van IJ Z E R W O R S T, i ? 9 7-  Uitgegeven na voorgaande goedkeuring der Theologische Faculteit van de Gelder[che Akademie te Harderwijk.  D e gedagten en gevoelens op het Kersen Paaschfeest, die Theophilus voor eenigen tijd in het licht heeft gegeven, zijn niet geheel nutteloos geweest. Sommigen hebben die met goedkeuring, anderen met ftigting gelezen; hier is eene goede gedagte opgewekt, daar levendiger gemaakt, terwijl deze en gene er door bevestigd is geworden in het allerheiligst geloof. Voor al dat goede, 't welk zijne verwagting oneindig overtreft, dankt hij, met een opregt gemoed, den Vader der waarheid en des lichts. Aan zijnen invloed en bewerking is het alleen toetefchrijven, * 2 dat  IV dat zijn zwak gefchrijf over die hoge, die ondoorgrondelijke geheimen der Erbarming , zig heeft kunnen veraangenamen aan den waarheidszin dier lezers. Dit zegt Theophilus niet, om dat hij nederig wil fchijnen dit zou immers de on- verdragelijkfte hoogmoed zijn maar uit gevoel zijnes harten; omdat hij weet, dat dit waarheid is. O, hij kent zeer wel het zwakke, het gebrekkige,, het verminkte van zijne fchriftën, en hij kan zeer wel verdragen, dat men hem dit broederlijk aanwijst, in zulke plaatfen, waar hij dit heeft over het hoofd gezien. Theophilus is leergierig, en verbetert gaarn zijne fouten, mits hij overtuigd is, dat het waarlijk fouten zijn, die deze en gene daarvoor houden. Maar met dat al denkt hij, dat hij wel voortgaan mag met fchrijven, al is hij zig bewust, dat hij niets  v niets volmaakts kan fchrijven. Wie heeft, over eenige menfchelijke wetenfchap, ooit een werk zonder gebreken gefchreven? Wie kan dit doen? En wie is zoo onverHandig, dat hij dit van een fchrijver durft vergen ? De waarheid te onderzoeken, aan de waarheid getuigenis te geven, zoo goed hij kan, zijne lezers niet te misleiden door drogredenen, hun verfland te verlichten en hun hart te treffen, het groote , het fchoone, het beminnelijke van het Christendom aan hun voorteftellen, hun belang voor Jezus inteboezemen of hetzelve te verfterken dit vindt Theophilus, dat hij doen mag, al zijn er veelen, die het beter doen kunnen, dan hij. Over God, over zijne werken en wegen kunnen de grootlte vernuften toch maar ftamelen. Wie niet wil Hameien, zal nooit leeren fpreken. * 3 The.  Theophilus werd werd aangezogt, om 0p 1; "'.°0k Publiek terpen, W3S in ee» g«n>"rigen fcjd met :r e;'ofhijaandit~™Moen °U' °f met- Eindelijk befloot hij er toe, en hetgeen de Geëerde Lezer in de -Waden vindt, is de m eenzame overdenkingen over Jezus He. me vaart. Het geen hij over het PinI[s. ^« v 2i.e Lezers deeit, zal eerstdaags volgen. Om de i„rigting van ditftuJ .e Theophilus geen woord. Het moecl -'-n doen kennen, zigzeiven aanbe. v-fen. Hij heeft, i„ devoorM Sefth,edenis van Jezi,s Hemeivaart, Z1v eenige idecn bediend, die „p'geene SefchiedkundigeberigtendcrEuai^isten rus-  vii rusten, en niet exegetisch kunnen bewezen worden. Maar hij geeft ze ook niet hooger op, dan voor bloote gisfingen. Of deze gisfingen wel geheel verwerpelijk zijn? of ze niet eenen zekeren graad van zedelijke waarfchijnlijkheid hebben? daarover wil hij met niemand twisten. Het is hem genoeg, zo hij onder zijne Lezers dezen en genen aantreft , die met hem, in dit Huk denzelfden zin, hetzelfde zedelijk gevoel heeft. Theophilus zal zig, voor het overige, boven alle verwagting, beloond vinden, als deze zijne gedagten en gevoelens iets mogen toebrengen, ter vermeerdering van Christelijke kennis en Christelijke gezindheden. O, mogtenallen, die Jezus Christus naam belijden, zig meer en meer beijveren, in deze dagen van  4 VIII van a%emeen verv^ met woorden en daden te foonen/dat zij Hem voor hunnen Heer, Verlosfer, Vriend, Voorbeeld eh Rigter houden! — 14 Ma^>;M.^^.J.ACOBVANLoo 1797- Predikant te Ootmarfum. OP-  OPGENOMEN IN HEERLIJKHEID. JUIaar is hij wederom, de dag van Jezus Hemelvaart — die ftatige, die heilige, die onvergetelijke dag! Looft Hem, gij Hemelen! prijs Hem, gij Aarde! breng hem feestgezangen toe, gij Christenvolk! Hem, den Grooten Zoon des Vaders, die voor ons op Aarde kwam, die voor ons van de Aarde na den Hemel wederkeerde — ja, voor ons, kinderen van ftof, zoonen der onreinheid, voor ons, met zwakheid en dood beladen , overtreders. O, kon ik ten minften zijnen lof, zijnen nooit volprezen lof, maar ftamelen! — Maar ach! wat is het? Onfterfelijke, hemel- A fche  2. theophilus op het fche tongen kunnen zelfs niet meer dan ftamelen; hij is te groot voor gefchapen lof, — en ik dan? Mijne lippen zijn lippen des doods, mijn lied het lied eenes onreinen, Heere! zie op mijn hart, en vergeef mijn lofzang! — Wonderen der Verlosfing! wie bepeinst u regt, zonder te gevoelen met heilige fiddering, dat gij niet geopenbaard zijt, om te worden befpiegeld, en doorgrond, maar om te worden geloofd? Op u hebben de verhevenfte geesten, die voor God ftaan, eeuwen lang gepeinsd, en — zij verloren zig in verbazing. Zij peinfen nog, en zij gevoelen hunne eindigheid, hun niet; zij erkennen, dat Gods gedagten onpeilbaar zijn voor de hoogfte kragten der gefchapenheid ; zij erkennen dit — en bidden aan. Waarheen ik mijn oog wend, alles is zoo groot, zoo verheven, zoo majeftueus, zoo ontzettend door ftralende Heerlijkheid. Alle wonderen der Oneindige Magt, Wijsheid en Goedheid, Waarheid en Heiligheid zijn hier in één brandpunt vereenigd. Zeg ik te veel, als ik zeg — het werk der Verlosfing door Jezus Christus is het meefterftuk der Godheid. God alleen kon het uitdenken , beramen en uit-  hemelvaartsfeest. 3 uitvoeren. O hoogte! o diepte van Eeuwige kragt en Erbarming! — En Gij, Goddelijke Uitvoerer van die gedagten der hoogfte Wijsheid en Genade! Gij Eenige, Onvergelijkelijke Zoon Gods! hoe zal ik u best prijzen? Wat zal ik doen, om u mijnen innigen, vuurigen dank te betoonen? — Ach! ik moest nimmer uwen naam noemen, zonder liefde en dankgevoel, en hij rolt zoo dikwijls ongeprezen van mijne lippen. Ik moest mij geheel opofferen aan u, en ik breng u zoo weinig van mijne kragten en voorregten toe. Erbarming, mijn Heiland! erbarming ik ben een mensch, een zondaar, en ik draag de fterfelijkheid nog maar ik heb toch geprezen zij uwe Genade ! — lust in uwe vereering, liefde tot uwen naam en inzettingen: ik wil gaarn meer van u ervaren, en meer voor u doen. Uwe kennis gaat bij mij boven alle wetenfchap. Ai, verhoog dan nu mijne heilige waarheidsliefde , fcherp mijn gevoel, verlevendig alle mijne vermogens van denken en voordellen, opdat ik iets meer van dezelve zie, gewaarworde en geniete, dan het gros uwer vereerers dan ik helaas! zelf in zoo veele dagen van koelheid en verftrooijing. Van Uwe Liefde verwagt ik dit, en zal ik A 2 dit  4 THEOPHILUS OP HET dit te vergeefs verwagten, zo ik het opregt begeer, zo ik er U dringend, eenvoudig en gelovig om fmeek? — Van ü alleen komt licht en waarheid, kragt en leven. Gij hebt alle de kragten van mijn wezen in uwe hand, en kunt die bewerken, ordenen, leiden, bellieren, verhogen, gelijk het meest ftrekt ter verheerlijking van de kragt uwer verdienden. Wanneer Gij verheerlijkt wordt, zo wordt uw Vader verheerlijkt, en Gij wordt immers dan verheerlijkt, Gezegende Heiland! als Gij heerscht over het menfchelijk gemoed, door de kragt uwer waarheid en de magt uwer liefde — als menfchen u erkennen, aannemen en geloven, zoo als gij zijt, geheel en al — als zij, uwe heerlijkheid gevoelen, en fteeds tragten, reiner, onftraffelijker, heiliger en aan u gelijkvormiger te leven. Eeuwige Koning! wie uwe ftem hoort, is uit de waarheid, de waarheid maakt hem vrij. — Straks zal ik uwe ftem hooren, uit den mond van uwe knegten, die ons zullen verkondigen, dat Gij, na de reinigmaking der zonden te hebben volbragt, en bezegeld, wedergekeerd zijt tot uwen Vader, om van hem gekroond te worden tot Oppergezagvoerer over de geheele Schepping, maar ik hoor nu reeds uwe ftem in mijn binnenfte. Gij fpreekt zoo zagt, zoo minzaam en zoo verftaanbaar tot mijn  hemelvaartsfeest. 5 mijn hart. Ik heb een ftil, een eerbiedig en een fterk gevoel van uw leven in heerlijkheid — een gevoel, dat mij bemoedigt, verfterkt en aanfpoort, om fteeds te tragten naar de dingen die boven zijn, en niet naar de dingen die op aarde zijn. Heilige Heerfcher in het Rijk van God! laat mij dit altijd — geduurig levendiger gevoelen laat dit gevoel mijn ganfchen zin en wandel bellieren! — Ik zal met u zijn tot aan de voleinding der waereld, zeide Gij tot uwe geliefde leerlingen, eer Gij deze Aarde verliet. Dit woord geldt ook allen, die uwen naam belijden —■ geldt ook mij o! zoo getrouw vervult Gij uwe beloften — zoo vast kan men op de waarmaking uwer toezeggingen rekenen! — Dierbare Heiland! vervul verder dit woord —: vervul het op eene wijze, die alle gedagten overtreft en laat uwe verloste Broederfchaar, hier ginds nu, en in de nog ongeboren eeuwen, daarvan de zaligfte ervaring hebben tot dat Gij wederkomt, om haar aftehalen, en overtebrengen in uwes Vaders huis. A 3 De  6 theophilus op het De dig van Jezus Hemelvaart is de dag van zijne openlijke belóoning voor al den zwaren arbeid der liefde, dien hij volbragt, om den gruwel der zonde te vernietigen. Sta ftil, mijn ziel! en befchouw dezen Jezus eens, in zijne diepe vernedering, en daarop gevolgde, luistervolle verhoging. — Van alle zijden ontmoet mij kleinheid, armoede, geringheid en fmaad, in zijne wonderbare lotgevallen. Hij was zoo onaanzienlijk, zoo geheel ontbloot van alles, wat tot aanbeveeling van iemand ftrekken kan, bij de, naar fchijn oordeelende, menfehen, zoo behoeftig, zoo bedekt met plagen en ellende waarlijk, meer dan iemand een man van fmarte. Welke lage omftandigheden kenmerkten zijne geboorte! Zijne Moeder, eene behoefcige Maagd, bragt hem, in het onaanzienlijk Bethlehem, ter waereld, in eene donkere herderswoo- ning, die het medelijden haar had ingeruimd. Daar lag hij — op liegt ftroo — in armelijke windfels — pas bedekt tegen de koude en -— weende. Heilige, geheimzinnige tranen, bezongen door het lied der Engelen gij zijt geftort door Hem, die kwam, om de menschheid te doen juigchen ! —- En wat gebeurde er verder? Als kind kon hij niet eens van lijden vrij blijven. De ijverzugtige en wreede Herodes gaf een moordbevel tegen al-  HEMELVAARTSFEEST. 7 alle de zoonen van Bethlehems ftreeken, die nog geen twee jaren oud waren , en Jezus moest vlugten op de armen zijner Moeder na Egypten, het land der vreemde- lingfchap en der flavernij van zijne Vaderen naar het vleesch. Wedergekeerd in zijn vaderland hield hij zig verborgen, in Jofcphs timmerkamer, binnen Nazareth, en won zig het brood, met fchaaf en bijtel. — Nu trad hij op, om zijne bediening onder Israël te aanvaarden, maar hoe? Geen enkele ftraal van pragt en aanzien omringde hem; hij zogt gcene rijkdommen , geene eerambten, geen invloed bij groöten of kleinen; hij ontweek opzettelijk alles, wat daar den fchijn van had. Drie jaren trok hij, als de Zoon des timmermans, het Joodfche land door, vergezeld van arme Galilëeièhe visfers en veragte tolbedienden , levende van de milddadigheid zijner vrienden. Ja, zoo arm was hij, dat hij een wonderwerk moest doen , om de fchatting voor zig te betalen, dat hij niets had, waarop hij des nachts zijn hoofd kon nederleggen. Offchoon hij met de wijsheid zijner leer, met de reinheid zijnes levens, met de minzaamheid van zijn gedrag, en met de magt zijner daden het ganfche volk in verbazing bragt, men erkende hem toch niet voor 't geen hij was. De geringen hingen hem aan uit aardfche inA 4 zig-  3 THEOPHILUS OP HET zigten, de grooten hielden hem voor een dweeper, de huigchelagtige geestelijkheid vreesde, haatte, belasterde en vervolgde hem. — Eindelijk brak het onweder, dat boven zijn hoofd famengetrokken was, los; hij die Heilige, die Goede, die Onfchul- dige hij werd als een kwaaddoener gevangen genomen, van Godslastering en oproermakerij befchuldigd, van de eene vierfchaar tot de andere gefleept, uitgejouwd, aan lage boeven ter mishandeling overgegeven, gegeesfeld, ter dood veroordeeld, beladen met fchimp en hoon door Jerufalen gezweept, op ''Golgotha gekruifigd tusfchen twee misdadigers, en nog voor het laatst, van aanzienlijken en geringen befpot met eene woede, die grenst aan razernij. — Welke lotgevallen! hoe digt en zwart zijn de fchaduwen, die hier de Voorzienigheid bedekken! •— Beproeft het, verftanden dezer eeuw, of gij die fchaduwen kunt wegvagen, indiende gefchiedenis van Jezus hier een einde neemt? — Gij weet, mijn ziel! wat op deze aaneengefchakclde vernedering van den Heer en Herfleller uwes levens gevolgd is. Uitnemende, gadeloosheerlijke verhoging! Magt en Roem, Majefteit en Grootheid! Omdat hij gehoorzaam geworden is tot den dood, het kruis ver  hemelvaartsfeest. 9 verdroeg en de fchande veragtte, daarom heeft God hem opgewekt uit den dood, heerlijkheid gegeven, en tot Koning zijnes Rijks verheven. Waar is nu de geringheid ? Zij is verwisfeld tegen hoogheid. Waar is nu de fchande ? Hij wordt aangebeden, als de verhoogde Menfchenzoon, van de Engelen. Waar is nu lijden, ellende en dood? Hij heeft voor zig gezegevierd, en zal verder zegevieren , over alles, wat lijden hiet en dood berokkent, ook voor zijne vereerers. — Juigcht, juigcht aardbewooners! de geftorven Jezus van Nazareth, die tederlievende helper van alle lijdenden leeft ja! Hij ]eeft Hij leeft aan de regterhand des Vaders — alle dingen zijn hem onderworpen ! — Er is eene ongemeene kragt in deze waarheid, ter verlichting, ter verfterking en vertroosting. Gij gevoelt dit, mijn ziel! die dezelve, op het gezag der Heilige gefchiedfchrijvers, gelooft, en gij ergert u, wanneer men u daarin ftooren wil. Blijf bij dit geloof, en deszelfs kragt zal u dagelijks meer proefondervindelijk overtuigen, dat gij geene fabelen gelooft. ■—■ Gij gelooft, dat Jezus, de Zoon van Maria, die onder den Rigter Pontius Pilatus, A 5 voor  IO THEOPHILUS OP HET voor het oog van de geheele Joodfche natie, tejerufalem, aaneen kruis geftoi ven, daarna begraven is, op den derden dag van den dood opgeftaan, en, na zig levendig aan zijne Apostelen en vrienden te hebben vertoond, ten Hemel opgevaren is, daar zij het zagen, en nu als Mensch, gebiedt en heerscht over alles, in den naam zijnes Vaders; dit gelooft gij, en deze aanvangelijke ontknoping van de onverdiende lijdingen zijner onfchuld lost u de raadfelen op, die daarin anders zig opdoen, maar kunt gij evenwel deze ontwikkeling van het allerkleinfte tot het allergrootfte be vatten? kunt gij het u verklaren, hoe uit den zwakken zuigeling van Maria een Opperheer niet van eenige millioenen menfchen, maar van alle de redelijke bewooners der onmeetbare gefchapenheid is ontkiemd? kunt gij het u verklaren, hoe de mensch, Jezus van Nazareth, die als een misdadiger op het kruis is ter dood gebragt, Regent geworden is over alle Engelen en Aartsengelen, over alle zonnen en waerelden, over de tegenwoordige en toekomende dingen , over alles, met é£n woord , wat is en zijn zal in het Gebied des Almagtigen? — Vermoei u niet mijn geest! om dit te verklaren; het is te hoog, te wonderlijk, te eenig, en te onvergelijkelijk. Neem vrij aan, op het onfeilbaar gezag van Gods woord,  HEMELVAARTSFEEST. ii woord, dat de Zoon Gods, het eeuwig orgefchapen Woord, op de allernaauwfte wijze, met de menfchelijke natuur van den Middelaar verbonden is en blijft, vermindert dit de onbegrijpelijkheid wel veel ? Deze Goddelijke natuur immers is niet verhoogd, kon niet verhoogd worden; alle verhoging, gelijk alle vernedering, gaat de menfchelijke natuur aan. De mensch Jezus is tot Oppergezaghebber in Hemel en op Aarde aangefteld; aan hem, als mensch, is volmagt en kragt verleend om alle dingen te beftieren; als mensch voert hij de raadsbefluiten der Godheid uit, en bereidt alles tot de groote ontwikkeling van den laatften dag; als mensch neemt hij de aangelegenheden zijner broederen bij God waar; als mensch zal* hij wederkomen, en het gerigt houden over levënden" en dooden. Dat de Zoon van Maria zulk«eene magt, zulk eene, alle gefchapen heerlijkheid verdovende, heerlijkheid heeft kunnen ontvangen, is uit deszelfs vereeniging met den Zoon Gods afteleiden, maar hoe dit heeft kunnen gefchieden — dat laat zig niet uitleggen. Verheerlijkte Godmensch ! Gij zijt het voorwerp van mijn geloof, van mijne godsdienftige aanbidding, van mijn volkomen vertrouwen ; ik verheug mij — o! waarom kan ik  12 THEOPHILUS OP HET ik mijne blijdfchap niet fterk uitdrukken, niet beftendig bewaren? — dat Gij mijn God en mijn Broeder zijt; dat met volle overreding mijnes harten te belijden maakt mijn roem, mijn troost , mijn fterk te uit. Gij hebt de zonden verzoend, den dood zijn prikkel benomen, den weg tot God gebaand, de geheele zaligheid van den mensch herwonnen, en — gij leeft nu aan 's Vaders regterhand, om voor ons de, reeds in bezit genomen, hemelfche heerlijkheid te bewaren, om ons tot dezelve toetebereiden op paden van nacht en droefheid — Gij leeft, om ons daar eens in te verzetten! — Dierbare, nooit genoeg aangebeden en beminde Heiland! wat zal ik doen, om u mijne erkentenis-te betoonen? Oneindig, oneindig hebt Gij u aan ^ons verpligt gemaakt. Gij eischt kinderlijk geloof in u, kinderlijke gehoorzaamheid aan u, kinderlijk volgen van u, kinderlijf vertrouwen op u o Heere! kinderzin kinderzin om niets fmeek ik u, dan om kinderzin. Kinderzin redenkavelt niet, hairklooft niet, waar geloven pligt en zaligheid is. — Grootfte van alle Groote gedagten! de Bewindhebber van alles is mijn Broeder — indien ik kinderzin heb, Heere Jezus! zal ik mij daarover met onuitfprekelijke vreugd verheugen, mij daarmede met naamlozen troost laven, maar  hemelvaartsfeest. 13 maar — zo ik den bovennatuurkundigen wil uithangen, zal ik twijfelen. — Geef mij dan kinderzin, en kweek de beginfelen daarvan aan,'die ik heb — ik wagt op uwe Genade! — • De dag van Jezus Hemelvaart was een dag van groote, van eerwaardige, van nog ongekende gevoelens en gewaarwordingen voor zijne vrienden en vriendinnen, die daarvan de begunftigde getuigen w^aren. Een groot ge^ÉlvanSÉbn, uit alle oorden van het Joodfche laaapphs door Jezus gelast, om zig, op den^pertigften dag na zijne verrijzenis te begeven fia den Olijfberg. Mij dunkt, ik zie die opregte vereerers en vereerfters van Jezus, in kleiner of grooter troepen, fommigen reeds voor het opgaan der Zon, op reize gaan. Allen ijlen, en vermoeden iets aanmerkelijks, iets groots, maar niet allen ijlen even fnel allen fpreken van Jezus, van de liefdevolle goedheid zijnes harten, van de verheven wijsheid zijner lesfen en onderrïg- tin-  *4 theophilus op het tingen, van de wijze , waarop hij zig aan hun geopenbaard, grooter of kleiner twijfelingen aan zijn herleven weggenomen had; den eenen had dit getroffen, den anderen iets anders — allen waren van hem bevre"d!gd, verblijd, getroost en verlicht geworden , maar ieder op eene bijzondere wijze — Jezus was ook hier Jezus gebleven. — Terwijl, zij zoo, al famenfprekende, al denkerfde; en peinzende, *al lovende en dankende, voörtwandelen ,~*kdÜen zij eindelijk bij den voet van den Olijfberg; men kan denken , hoe verblijd en hoe*verbaasd fommigen onder dit, zig langfaamvermeerderend gezelfchap zullen geweest zijn, daar zij eenige hartsvrienden*- mogelijk na eene lange en harde fcheiding -— wedervonden, die hetzelfde beW,'als zij; van hunnen Geliefden Meestee f^ddJp»nt\*angen — die ook hier op zijne|^Éfchijning wagtten! —. Het gezelfchap is eirijpijk voltallig het legert zig, op, bened|j0(^*rontom den berg — ieder kiest een plaatsje uit, die het meest famenftemt met zijn tegenwoordig gevoel, of fchikt zig daarin liefderijk naar den fmaak van zijnen vriend — allen hebben dezelfde behoefte, om Jezus te zien! Jezus was intusfchen te Jerufalem met de elven, in een zeker huis, vergaderd, gaf hun, on-  HEMELVAARTSFEEST. 15 onder veele merkwaardige lesfen en bevelen, €tö| dit bevel, dat zij niet van Jerufalem zouJHLfcheiden, maar daar blijven , en wagten op pjrbelofte des Vajlers, die zij van hem ge- HHrdhadden , Wk leidde hen dan met zig uit, om r.ajjjden Olijfberg te gaan. B^I^Bmd bej^BR'at wil dit zeggen ? Wij jL.zWgmipYli^^^Bjiiven , waar onze Mees„ tci :^^Hten fchouwfpel van de JxflHP* nati^^Hp^n boef der boeven is jP^eBnst. ——^Hfie%ad, waar alles lagcht ^2 eJKigchtjBj^Klgruwelftuk , dat aan hem ?» P^^É^niemand , ongeftraft, „ zijn nf^^^^^^Hkiiocincn mag in „ die %£^^^^^^^^Hbnlijke mannen/alle ,, vifrlicS^^^^^^^^^Byeraars voor den '^F:liei:st zig verbondc \ hebben, tegen „ zullen v blijven ? D" zfflen wij zoo ,, lang blijvcn^^^^^^Brroote belofte aan „ ons vervuld w^^^^^Pjpelke hij zoo dik- ,, wijls tot ons Pgl^^Hpfceft, en ook nu ,, nog ? — Wij beflPm dft^iet. — Waar- „ om ons aan zoo'een gevaar blootgefteld, ,, of is er geen gevaar in ? Waarom Jerufalem, ,, en geene andere plaats uitgekozen, om die ,, belofte, die ons tot het waarnemen van ,, onze posten in zijn Rijk bekwaam moet ,, maken, te ontvangen ? — Hier fchuilen » ge-  l6 THEOPHILUS OP- HET ,, geheime oogmerken agter , die wij. niét „ doorzien. Maar, kan hij voor ons gefE* „ men hebben? Zijn wij nog niet waardig, ,, zijn geheel vertrouwen»^ bezitten ? %jjy ,, Jezus ook nog een verrf^r onder ons ver- ,, moeden? -— Dan zouJhTkpns^i.mmci'e, na „ zijne opftanding, geheeï^i. on be- „ handeld; niet zoo mir^^mj4i#00 vool'ko-.. ,, mend, zoo deelnemen^^WleTOnzJ^|heim,, fte wenfchen met cns^Begaan nfiBpen,— „ niet zoo onuitfprekehjH^^^Yifcte^^^^| „ verborgenfte behoefteji hjbbÊn vervuld ■ „ niet zoo gulhartig en»J^^fons$lles ont,, vouwd hebben, J^H Koruitzivn kon, „ ons nuttig te yullej^S He bc zijn. Het isJ|^| jP^e ónbereik- „ baar. Wie.jJ^^B K niet voorheeft, „ door deze of g^^HrHttsdnd , aan zij„ ne zaak c ; 'O^^B^j^n^ing te geven? „*Zou hij < : , r.aa^^Wv-oord dér voorzeg- „ ging, zi . z -> d^felijl: als Koning over Israël opènbaren^it het volk hem niet „ langer kon miskennen ?'Door lijden, heeft hij gezegd, moest hij in heerlijkheid in„ gaan. Wij zijn getuigen geweest, dat hij „ geleden heeft, en zullen nu, mogelijk, te „ Jerufalem ook getuigen zijn van zijn in„ gaan in heerlijkheid. Maar Jerufalem moet, » ge-  HEMELVAARTSFEEST. IJ ^^^^Hjjfc hij ons zoef . klaar heeft voorfpeld, ^^^^^HFoest wordenfcL-» de Tempel zal in een c\c»tv^|gzii^— °-e gar)fche Joodj^R^j^uft^^^Hp Heidenen vertreden !en h<»tlLpkc het plegtig aan- ■■nnglijke regeering over fchrikkelijke verwagHus zoo donker, zoo Krftaan er onderïheid gaverlatenen ander zij k,w.aEir\de-,"en OlijV^s tênd gezij zigjk 'ven voor I teleggen. Zij ^l^^^^Hj^H^ gij «an in dezen tijd het Koinng^K^^^^^^^meder op- rigten? Jezus ziet n^^^^^^Hjji is zegenende liefde, onderftc^^^^^^Hpos-X&k ting, eri zagte teregtwijzing TÊ^^^^Un^MK:-' „ niet toe (zegt hij) de tijden oX^^^^^^^^R^v, ' ten, die de Vader z'/iyw \j,gcn ï^H^^^^^^Bl  2k yS £ ^l8 theophilus op-het heeft. Maar gij zuk L^ktyangK,- de kr Heiligen Geestes, dw'b'afc komen ^'^J^B . jf&stdiLjnijne getuigen zijÈ^Ko ^IgyM rn gene el Judea .en SaiiW^ÊÊk^EjB&ti^Ê einde der aarde. J. ^^H^H ^\pos'telen ! .'wat ^aa^^H f' JHeeren? Daalde er rjfl ' dien Geest des lichts^H welken, gij, binnenfl K^^fl vloed^piK zult §e^B ' aardsch ^'^j^^^^^^^^^^^^^^^^ÊÊ^'^ ' ~ lÉ^^^^^^l |^a^nen! ik F^'iÉH^ '^B Muit van u te ' Jp MMmjj[rf len de twee zusters van zijnen vriend rus heengegaan tot den Vader, om ons ,, het ecuwig leven te geven. Hem zij de ,, eer, en de heerlijkheid," voegen de Apostelen er bij •— Petrus denkt misfchien, „ o Heere! waarom kar! 1k u nu niet vdfc* „ gen"? en allen blijven nog al na den Hemel opftaren, tot zijne Engelen hen daarvan terug roepen. Wat Jlaat gij Gaiileefche mannen, en ziet op na den Hemel; deze ^ezus, die van u opgenomen is in den Hemel, zal alzoo wederkomen, gelijk gij hem na den Hemel hebt zien heen varen. Dit woord wekte hen eenigzins op uit de bedwelming van gemengde gevoelens, waarin zij waren. — Ach! zij voelden zig zoo eenzaam — en toch niet alleen — en evenwel zoo verligt, zoo gefterkt, zoo innerlijk wel de fcheiding, die zij nu hadden doorgedaan, was hun op verre na zoo onverdragelijk niet geweest, als zij gevreesd hadden. Zij zagen alles uit een geheel ander, een nieuw gezigtspunt — hetgeen er gebeurd  hemelvaartsfeest. 25 beurd was, met Jezus, had hun alle zijne gezegden , aangaande zijn heengaan, verklaard — en dan zijne laatfte woorden zijn zegenvolle laatfte blik — zijne Engelen, afgezonden om hen te vertroosten en zijn wederkomen , o! zijn wederkomen neen, het viel hun wel moeielijk van de plaats te fcheiden, waar hun Heer en Vriend van hun gefcheiden was, maar niet moeielijk te geloven, te hopen, welgemoed te zijn en. te aanbidden. Dit was de uitgang van den Heer des levens uit deze waereld. Toen hij frierf, had hij reeds het fterfelijke afgelegd; toen hij het graf verliet, had hij de onfterfelijkheid aangedaan; wat bleef er dan over, dan eene ftate- lijke intrede in den Hemel? Nu wordt het gordijn opgetrokken over alle de groote, de magtvolle en liefderijke bedrijven zijnes werkfamen levens, over alle de bloed- en fmaadtoneelen zijner lijdende grootmoedigheid. Alles is hier licht en klaarheid, majefteit en grootheid. En welke grootheid? Geene, die gedruis, die opzien maakt, maar eene ftille, eene eerbiedwekkende, door eenvoudige verhevenheid treffende en roerende, grootheid; eene grootheid, die hem altoos kenmerkte, en het meest met den aart B 5 zij-  26 theophilus op het zijnes Koningrijks ftrookte. Het is niet binnen de pragtige hoofdftad van het Joodfche land, dat hij ten Hemel voer, niet van'de tinne des Tempels, niet voor' het oog van duizend aanfchouwers, maar — van den top eenes bergs, buiten Jerufalem gelegen, voor het oog van zijne Apostelen en een aantal zijner vrienden en vriendinnen; van den top des Oüjfbergs, aan wiens, met palmbomen en oliepersfen bedekten , vfcet hij den bangften ftrijd geftreden, de zielverfcheurendfte be- . naauwdheid gedragen had. Gij hebt het gezien, Heilige Mannen! en hebt het getuigd, en uw getuigenis verdient geloof. — Meermalen zaagt gij uwen Heer en Koning, in de dagen zijner vernedering, eenen Itillen berg zoeken, om zig daar te onderhouden met zijnen Vader; fommigen uwer waren getuigen van het zinnebeeldig vertoog zijner toekomende verheerlijking, 't welk hij gaf op eenen berg. En wat nu? Nu zijt gij, die getuigen van zijne vernedering waart, die zijne laatfte bange lijdingen hebt gezien gij, die ook de eenige getuigen van zijn herleven zijt -— gij zijt ook verwaardigd, om te zien, dat Hij ten Hemel is opgenomen. Ik aanbid de Wijsheid en Erbarming van den Heer zijner Kerk — wij — die zoo lang na uwe  HEMELVAARTSFEEST.  HEMELVAARTSFEEST. f$ gij als de Overwinnaar des doods, als de Koning der onfierfelijkheid, voor het oog uwer jongeren zij fidderden van vreugd, en twijfelden uit liefde. Maar welhaast verdwee- nen alle twijfelingen, zij herkenden zij geloofden ti -— zij baden aan. Zoo heerlijk vervulde gij uwe belofte, en het leven, dat gij hadt hernomen, was een onderpand, dat zij ook eens onflerfelijk zouden verrijzen uit hun graf. Zij waren met u reeds, in Gods oog, verrezen. Gij had gezegd, ik leve en gij zult leven, en deze heilrijke gebeurtenis drukte op de zekerheid van dit woord het zegel. Maar wat moest nu volgen ? Opftanding ter onfierfelijkheid was de voorbode van Hemelvaart. Tot uw oorfprongclijk verblijf moest gij wederkeeren, om uwe volgelingen eens zoo zalig te maken, als gij. Gij waart voor hun gefiorven, voor hun opgewekt, en nu moest gij ook voor hun ten Hemel ingaan. Om hunnen affcheidenden geest in het fterfuur te ontvangen , om dien te geleiden en te bezaligen in het zalig geestenrijk, om te waken over hunne fluimerende ligchamen, om die optewekken en met onfierfelijkheid te bekleeden, om hun allen, op den dag der voltrekking van uwe Middelaarsbediening, naar ziel en ligchaam in uw Hemelsch lichtrijk overtevoeren, en met eeuwige heerlijkheid te bekroonen -— daartoe was het nodig, dat gij È ten  66 theophilus op het ten Hemel intradt, en u. plaatstte aan Gods regterhand. Welk een wonderlijke fchakel van geheimen der Liefde! Hoe waar wordt het hier, hij muest in alles aan zijne broederen gelijk worden, uitgenomen de zonde! —— Op dood volgt leven dit ftaat eenmaal vast. Wie den Zoon heeft, heeft het leven. Voor hem is het fterven geen fterven, maar ontwikkeling tot een hoger leven , ingang in een nieuwen ftaat van licht en waarheid, vrijheid en kragt, vereeniging met reine en goede geesten, tot gemeenfchappelijke verheerlijking van God en den dierbaren Heiland. Sterf vrij mijn ligchaam! de geest, die in u woont, wordt opgenomen in den Hemel, om de eerfte proeven te genieten van de hoge, de eindeloze zaligheid, die Jezus voor mij bereid heeft. Sterf vrij mijn ligchaam! mijn geest fterft niet; ik heb de verwagting, dat als deze aardfche wooning inftort, ik een gebouw, eene wooning ontvangen zal, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de Hemelen. O Heere Jezus! mijne ganfche- natuur fiddert voor den dood; indien Gij mij geene gedagte des levens inblaast, wanneer dit ontroerend oogenblik aanbreekt, hoe zal ik het verdragen kunnen? — Maar gij zijt im-  hemelvaartsfeest. immers daar, om alle die met vreze des doods bevangen zijn, te verlosfen! Dierbare Zielevriend! fta mij bij in dat uur vèr- fterk mijn heenfcheidenden geest door een voorgevoel der zaligheid en leer mij vooral dagelijks aan allerlei zonde en verkeerdheid fterven, in allerlei deugd en godzaligheid toenemen. Gij hebt gezegd, ah ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ik ze allen tot mij trekken vervul aan mij dit woord, leer mij uwe wenken verftaan en uwen wil volgen. Wat de toekomende dagen mijhes korten levens nog over mij brengen zullen, weet gij, Heere! die alle dingen weet — maar dit zij uwer'Wijsheid en Genade aanbevolen. Het gaat toch opwaarts, na het Hemelsch Jerufalem — elke dag brengt mij eene fchrede nader; deze lieve, dierbare en zalige hope wil ik, door uwe Genade, vasthouden. O, hoe groot is het goed, dat gij hebt weggelegd voor uwe lievelingen! O, hoe zalig is hij, die op dit goed met grond kan ftaat maken, hoe zalig in vreugd en in droefheid, in nood en dood! Indien Gij mijn leven zijt, Heere Jezus! dan is het fterven mijn gewin! E 2 Op  63 theophilus op het Op dood volgt leven , op fterven verrijzen tot onfierfelijkheid dit ftaat onwrikbaar vast, en geen Duivel kan ons deze hope ontnemen. Gelijk God geen God der dooden maar der levenden is, zo is Jezus ook geen ■Heiland der dooden maar der levenden. Gelijk Jezus opgedaan is uit den dood, zullen alle dooden door hem worden opgewekt. Het leven, dat hij geniet, als het Hoofd der Kerk, is een hoogstgelukzalig leven. Opftanding tot onfierfelijkheid ! Opneming in het Rijk der heerlijkheid! Kennen van God! Aanfchouwen van Christus! Gelijk zijn aan Hem! Heerfchen met Hem! Eeuwige voortgang van licht tot licht, van kragt tot kragt! Gij zijt de hoge zaligheden, die in de hand des Middelaars berusten, om op zijnen dag, te worden medegedeeld aan zijne Broeders. — Wat zal ik zeggen ? Menschheid! wat zijt gij, en wat zult gij zijn ? De jaren gaan voorbij, de eeuwen rollen voort, het een geflagt gaat en het ander komt, en alle dingen blijven gelijk zij waren —- ja, maar daarom heeft Christus zijne Kerk niet vergeten. Van den troon zijner levenvolle heerlijkheid ziet hij- neder op allen, die in hem rusten, gelijk eene tederlievende Vader op zijne flapende kinderen, en hij bereidt hun eeuwig leven. Met hoge middelaarsvreugd denkt hij vooruit aan den dag zijner wederkomst,  hemelvaartsfeest. 6ö komst, waarop hij den dood voor altoos te niet doen, de regtvaardigfte wraak aan zijne haters nemen, zijne vereerers met onfterfelijk leven bekroonen, en met hun zijn Rijk, zijn goed broederlijk deelen zal. — Triumf! Ja Jezus zal wederkomen, geüjk hij van den Olijfberg is heengevaren. Hij zal wederkomen, om heerlijk te voleindigen, 't geen hij in zwakheid had begonnen. Het ongeloof moge nu lagchen en fpotten, dan zal het met hartdoorbrandende fchaamte bedekt worden; de ondeugd moge nu haar hoofd opheffen en roemen in ftrarfeloosheid, dan zal zij verpletterd worden; de godloosheid moge nu woeden tegen God en zijnen Gezalfden, dan zal zij in dolle vertwijfeling verzinken; de Vrome vriend des Heere moge nu weenen, dan zal hij juigchen. — De komst van Jezus zal alles vereffenen, alles herftellen, aan ieder wezen geven wat regt is, en God in zijne regeering volkomen regtvaardigen. Indien er eene leere klaar-, nadrukkelijk , ondubbelzinnig en menigwerf in den Bijbel geleerd wordt, dan is het deze; de geftorvcn , de opgewekte Jezus van Nazareth, die zigrbaar voor de oogen zijner vrienden en vriendinnen, op den vecrcigftcn dag, na zijne opE 3 . Hun-  70 theophilus op het ftanJing, is ten Hemel gevaren, zal zigtbaar, perfoonlijk, met groote pragt en heerlijkheid, begeleid van talloze Engelen, wederkomen, om het gerigt te houden over levende en dooden, en de laatfte hand te leggen aan de volmaking zijnes Koningrijks. Deze leer rust niet alleen op het getuigenis der Hemelboden, 't welk ik ook zoo even heb aangevoerd, maar op den ganfchcn inhoud der Christelijke waarheden , op den famenhang der hooge Godsregee, ring. Het Christendom is een verward raadfel, zonder deze leer, en de gefchiedenis van Christus een droom, een fabel. Zal Christus niet wederkomen, dan is hij in 't geheel niet gekomen, en wij dragen zijn naam — te vergeefs. Aan deze wederkomst is het ganfche bellier der lotgevallen van het menschdom vastgemaakt; neemt dezelve weg, dan is de lompfte vrijgeesterij de eenige waare wn> heid. En wat is de gemeente des Heeren, die zoo menigwerf gejaagd wordt in de woestijn ? Wat wordt er van haar? Wat is ieder Christen? Wat heeft hij te hopen? Indien Christus niet zal wederkomen, is alles nacht en ijdelheid. — Dag  hemelvaartsfeest. 71 Dag van Jezus wederkomst! Groote dag der ontknoping dezer aardfche bedeeling! Majestueufe dag der volmaking van Jezus Middelaarswerk ! Gij eenige , onvergelijkplegtige, eeuwig-onvergetelijke dag! wat zal het zijn, als Gij aanbreekt? — Het zugtend fchepfel heeft lang op u gewagt, en nog inniger, nog heftiger en vuuriger de lijdende en verdrukte vrienden der waarheid; groote, fchrikbarende omwentelingen in de Natuur, en onder de volken, tekenen aan Hemel en Aarde, die nooit voorheen gezien werden, hebben u lang aan- , gekondigd; en daar zijt gij daar zien de menfchen , welker hart bezweeken is van vreze, en verwagting der dingen, die het aardrijk overkomen zullen, den Zoon des menfchen komen op een wolk, met groote kragt en heerlijkheid. Met groote kragt en heerlijkheid, omringd van de Magtigen des Hemels, die gereed zijn, om uwen wil te doen, en toegerust met Almagt, om het kaf van het koorn te zuiveren, het kaf met onuitbluschbaar vuur te verbranden , en het koorn te vergaderen in uwe fchuuren — Ja, zoo zult gij wederkomen, Zoon van God en van Maria! zoo zult gij wederkomen, en alle gedagten der menfchenkinderen, de levenden en de, door uw magtwoord opgewekte, dooden zullen u zien — voor u E 4 de  7» THEOPHILUS OP HET du fidderende knie buigen allen zullen erkennen, vrijwillig of door dwang, dat gij de Heer —' dat gij hun Rigter zijt!! O gij Vijanden der waarheid ! Verfmaders van God en zijnen Zoon ! Haters van den allerbeminnelijkften Menfchenvriend, wat zal liet voor u zijn, hem te aanfchouwen, wiens oogen vuurvlammen zijn? Ik denk aan uwen toeftand, en droefheid, innige droefheid bemagtigt zig van mijn geest. Gij zult de waarheid die gij nu ontkent, erkennen, en het zal u grieven, dat gij dit moet doen. De ftralen der waarheid, voor welke gij uw oog hier toefloot, zullen u te fterk toelichten gij zult ze niet kunnen ontwijken; gij zult niet langer kunnen loogchenen, dat Jezus Gods Zoon en der menfchen Middelaar is, dat Hij u heeft willen behouden, maar dat gij hem fmaadvol afgewezen hebt. God! welk eene merg. en been doorfidderende angst zal u aangrijpen. Mij dunkt, ik hoor u, huilend en vloekend uitgillen, ,, Bergen valt cp ,, ons! Heuvelen, bedekt ons! voor het aan,, gezigt desgenen, die op den troon zit." Uw geroep is te vergeefs. Gij moet Hem zien, dien gij gehaat hebt, dien gij nog, fchoon met magteloze woede, haat gij moet Hem zien, als den verhoogden Heer over alles, den voldingenden Beflisfer van uw lot  HEMELVAARTSFEEST. 73 ]ot gij moet zien, hoe Engelen, Duivelen en Menfchen, ieder op onderfcheiden wij. ze, met zeer verfchillende bevindingen, Hem hulde betoonen. en zijne Magtige .hand Kunt gij niet ontvlieden. Onverdragelijk gevoel is het voor den mensch, te zien, dat het voorwerp van zijnen haat vereerd wordt, en te moeten bekennen, dat het die eere verdient. Aan dit gevoel, ongelukkigen! zult gij dan worden overgelaten; het zal uw binnenfte verteeren, als een vuur en ach! was het dit alleen? Maar gij hebt ftraf verdiend, en zij zal u geworden. Die gefmade Koning der eere is uw Rigter ziet! hij opent zijn mond — hij zegt, ,, gaat weg van mij gij ver,, vloekten , in het eeuwig vuur, dat bereid is voor ,, den Duivel en zijne Engelen.'" Vreesfe- lijk vonnis! hoe groot moet uwe misdaad zijn, daar gij tot zulk eene ftraf veroordeeld wordt van Hem, die de Liefde is van Hem, die zijn leven voor zondaren opofferde. Hier verdwijnt alle fchijn van onregtvaardig- heid en hardigheid mijne ziele bidt uwe Heiligheid aan, Rigter der waereld! fchoon het lot uwer vijanden haar fmartelijk weedoet. O, indien het mogelijk is, overtuig hen nu, dat Gij zijt, dat Gij leeft en heerscht, dat Gij de eenige Leeraar, Priester en Koning der menfchen zijt overtuig hen nu , opdat zij tot u de toevlugt E 5 ne-  74 theophilus op het nemen, en behouden worden van den toeko* menden toorn! Het kan niemand, die Jezus waaragtig liefheeft , onverfchillig zijn, wat de waereld van hem zegt, en oordeelt. Ik weet niet, hoe een ander te moede is, maar mijn hart gevoelt dolkfteeken, als ik zie en hoor, als ik lees en opmerk, hoe men in 't algemeen over dien Grooten, dien Goeden, dien Wijzen en Volmaakten , dien eenigen Helper der lijdende, dien eenigen Herfteller der diepgezonken menschheid denkt. Alle die pogingen, om hem tot een kleinen Joodfchen Rabbi, of tot een blooten Wijsgeer, of wel tot een goedhartigen Dweeper te herfcheppen, grieven mij. Ik kan niet zien, niet hooren, dat men zijn vernuft afpijnigt, om zijn invloed op het geluk des menschdoms alleen te beperken binnen de grenzen van leer en voorbeeld, en de kragt zijnes verzoenenden doods, de werkfaamheid zijnes Geestes uit het Euangelie wegtenèmen. Dat men medelijdend over mij, die hem met Petrus voor den Zoon Gods, den Christus, en met Thomas voor mijn Heer en mijn God houde, lagche o! dat verdraag ik maar de hoon, die Hem daardoor wordt aangedaan, geeft aan mijn hart eene wonde." Nog dieper gevoel ik dit, als die ver'draaiers van zijn woord goede, eerlijke menfchen verleiden, als waarheid  hemelvaartsfeest. 75 heid zoekende zielen, bedrogen, door hunne listige fchijngronden, in twijfelvolle nacht, in bange onrust en vreze, rondzwerven, en Hem miskennen, die alleen aan hunne behoeften voldoen kan; het fmart mij zoo innig, te bemerken; dat deze zoo ellendig, zoo zonder troost en hulp, zonder leidsman en uitzigt voortleven, daar zij zoo gelukkig, zoo getroost konden zijn, indien zij zig maar aan zijn eenvoudig Euangelie hielden. En dan — dan roepen alle mijne gedagten en gevoelens, niet zelden fterk en met kragt, ,, o Heere! „ wanneer zult gij komen, en die verborgen„ heid afleggen, waarmede gij u bedekt houdt ? Wanneer zult gij u zigtbaar openbaren in ,, uwe waarde en grootheid? Kom Heere Je3, zus! befchaam uwe vijanden, doe uwe ha„ ters uwe magt gevoelen, en wreek u over ,, den lasterlijken fmaad, dien zij op uwe „ vereerers nederwerpen! — Kom Heere Je9, zus! en regtvaardig ons geloof!" Vraag niet, mijne ziele! waarom Jezus dit verlangen naar zijne komst, die zijne vijanden zoo gedugt befchamen, en zijne vrienden zoo fterk regtvaardigen'zal, nog niet bevredigt. Herinner u aan de woorden van Petrus, de Heere vertraagt de belofte niet (gelijk eenigen het voor traagheid honden) maar is langmoedig over ons, niet willende, dat eenigen verloren gaan, maar  •J$ theophilus op het maar dat ze alle tot bekeering komen. (*) Ja de Heere is langmoedig, en daarom ziet hij zoo zwijgend, van den troon zijner Magt, neder op de woelingen der bozen ; daarom houdt hij zijne blikfemen in, en verfchuift den dag der allesbeflisfende wrake. De Heere is langmoedig; hij wagt op de bckeering zijner vijanden, zoo lang hij wagten kan — hij wagt, tot allen, die hem toebehooren, uit alle geflagten en eeuwen zijn wedergekeerd tot zijnes Vaders fchoot. De Heere is langmoedig, en gij, mijn ziel! kunt gij dit ten kwaade duiden? Kunt'gij zoo hard, zoo ftreng omtrend uwen broeder zijn ? Hebt gij dan niet nodig gehad, lang door zijne langmoedigheid gedragen te worden? Hebt gij die niet dagelijks nodig? Leer toch beter den zin uwes Heeren verftaan, en vergeet nooit, dat hij Jezus hiet. — ,, Maar de fpotters vermenigvuldigen zoo „ vreesfelijk , en het ongeloof juigcht zoo ,, over de vertraging zijner toekomst. Dage„ lijks wordt het met de ligtzinnigheid , de „ gewetenstijrannij, den haat tegen Jezus en ,, zijne vereerers erger." Laat dit zoo zijn, mijn ziel! dit zelfs behoort in het plan uwes Heeren. De boosheid der menfchen moet nog (*) 2 Petr. Hl: